-ocr page 1-

/ j

/ff? ^ /7/y/

-ocr page 2-

• s ■■ j
^-.f

■ ^

gt;

-ocr page 3-

m^mamp;^mrmm-mäm-u^^^

-„A

■'■.■m

-ocr page 4-

mm--■ i

-äp;'

.. Ii :

.nbsp;i', f^ ^^ mMmm--

-ocr page 5-

DE HOEFSMID.

Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen-

08

ONDER MEDEWERKING

VAN

onderscheidene deskundigen.

GEREDIGEERD EN UITGEGEVEN

DOOR

A. W. HEIDEMA.

XXVIlIe Jaargang.

'S-GR A. VENHAGE. — A. W. H E 1 D E M A. — 1923.

RIJKSUNIVERSITE T UTRECHT

51 7843

-ocr page 6-

vv T-

rr-* iP-Wnbsp;- gt;nbsp;^ ti'nbsp;vquot; ÄJ'nbsp;f

life'

, ' .....

Î1-

-ocr page 7-

INHOUD.

^oöp. smederij in memoriam V 77.
Cursus in hoefbeslag te Alkmaar VII108.
n „ „ „ Apeldoorn VII

108.

„ „ „ Arnhem XII189.
11 „ „ „ Doetinchem V 76.
p n „ , „ Utrecht X 157.
'-cursussen in België I 15.

E

■*^xamen onderwijzers in practisch hoef-

beslag 11 25; II 30; *III 39.
■examen Riiksdiploma als hoefsmid 114;
94; X 156; XII 190.

^ang. Slepende -
Gouda. Wedstrijd in

loo.

Hoefbeslag in Schotland
goefbevangenheid p XI
hoefkraakbeen III 41
üoetsmidschool te Amersfoort

/II 45, * VII 105
Hoefsmidschool te Salatiga VII 109.

XII 185nbsp;Tjimahi f* XI 165,

Ho^f^idsvak. Veranderingen i/h. -

Hoefijzerfabrieken in Nederland (Help-
man) f* I 4; f* II 19; (Hippos) f*

3; * III
VI 89;

V 75;

t*

XII 179.
hoefbeslag

*IX

* VIII
174.

131.

I 14:

Vnbsp;67; t* 83.

Ingezonden stukken. Vergadering Bond
van Eijksonderwijzers in practisch
hoefbeslag III 42 en 43. Kreupelen
aan rotstraal III 44. Cursus-opleiding
en examen Eijksdiploma IV 59. Ver-
beening hoefkraakbeen IV 61. Nood-
stal f V 73. Brokkelhoeven VIII117.
Voorstellen op de vergadering van
Rijksonderwijzers in practisch hoef-
beslag VIII 118; X 152. Besnijden
van den hoef IX 140. Het Hoefijzer

Xnbsp;151. Strijken X 152. Landhoeven

XInbsp;172.

Inrichting voor hoefbeslag te Groningen

Vnbsp;76; X 156.

Inslaan van hoeven *XII 184.

Ketel-ijzer III 41.

Landhoeven *X
XI 172.

147 ; (ingezonden)

Militair- en burger beslag * XII 181.
Militaire Hoefsmidschool I 14 ; * III45 ;

* VII 105; XII 189.
Militaire Hoefsmidschool te Salatiga
VII 109.

Militaire Hoefsmidschool te Tjimahi
XI 165; * XII 185.

Noodstal
t V 74.

t*

v/h. Belg. paard f IV 52 ;

Nijkerk. Wedstrijd in hoefbeslag te —
IX 136.

Onder smidshanden * I 8; * III 35;

* IV 51; * V 69; * VI 89; * VII 99.
Ophouden voor een achterbeen VII108.
Overwerk-vergunningen V 78.
Overzicht 1922 *I 3.

Passen v/h. ijzer IV 57; V 75.
Prijsbepalingen hoefbeslag 115; VII110.

voorzien van een -j-, geven artikelen aan waarbij een of meer
afbeeldingen of figuren zijn afgebeeld, — artikelen met * zijn bijdragen onder
een afzonderlijk hoofd en die met quot; '
ovmgen zijn korte mededeelingen.

De fiomeinsche cijfers duiden het
de bladzijden.

Aanleg van wegen X 158.
Afbeeldingen van fokmerriën f VIII

128, 129.
Afslijten der hoefijzers * V 71.
Angeren. S. van -- f* XI 163.

Behandeling van paarden *
35; * IV 51; * V 69;

*nbsp;VII 99.
Beslag bij landhoeven *X 147.
Besnijden v/d. hoef * IV 57;

*nbsp;VI 90; 'iX 140.
Bond van Smedenpatroons * VIII 115;

IX 141.
Brokkelhoeven * VII 100.
Burger- en militair beslag * XII 181.

p behooren tot het persoverzicht; de
nummer der aflevering aan, de gewone

-ocr page 8-

Rotstraal II 29; III 44.

Rijksdiploma als hoefsmid 114; VI 94;
X 156; XII 190.

Rijksonderwijzers in practisch hoefbe-
slag (verslag examen) f * II 25; (ver-
gadering) * 11 27 ; (toelatingsexamen)
II 30, * VI 93; (ingezonden) VIII
118; X 152; (toelatingsexamen 1924)
XII 190.

Scholten, instr. a/d. Hoefsmidschool
t* 10.

Schotland * IX 131.

Slepende gang f* XII 179.

Slijten in den toon III 46.

Standen, in verband met afslijten V 71.

Steltvoet II 20; XI 173.

Steunsels VIII 125.

Straalkanker *X 149.

Strijken X 152 en 155.

Tang (Verwijdings-) f* III 38.

Veranderingen i/h. hoefsmidsvak *VII
103.

' Verbeening hoefkraakbeen III41; IV 61.

: Vergadering Bond van Smedenpatroons
* VIII 115.

: Vergadering v. onderwijzers in prac.
hoefbeslag * II 27; VÏ 93.

Vereeniging t. vered. v/h. Ambacht
III 47; V 76.

Verwijdingstang f* III 38.

Volhoef-ijzer III 41.

^V^edstrijd in hoefbeslag te Gouda V
77; VIII 125; * IX 138.

Wedstrijd in hoefbeslag te Nijkerk
*IX 136.

Wedstrijden voor hoefsmeden te Londen
V 78.

Wegen. Aanleg van — IX 158.

-ocr page 9-

HO

// -

28e Jaargang — Aflevering 1. — 15 Jan. 1923.

MAANDBLAD.

-ocr page 10-

Lambert
Hoefzolen

in de modellen

Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad

m

M

Iii

Itlt

liw

W:
M

wi

MOlci'l
kew^RH.NJU.SAJ

en de bekende
Amerikaansche

J

INHOUD.

1922—1923. — Een en ander over de hoefijzerfabrieken in Nederland. —
Onder Smidahandeu. — Scholten. - Korte mededeelingen.— l'ersoverzicht.
— Advertentiën.

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

lambert amp; Company
Leuveliaveii 66 :: Rotterdam

-ocr page 11-

1922—1923.

Wanneer we op 1922 terugzien, dan meenen we te mogen constateeren
dat het smidsvak aan zijne beoefenaren eenerzijds behoorlijke voldoening
heeft geschonken. Aan grondstoffen was geen gebrek. De prijzen hiervan
bleven evenwel vast eu wijzen geringe verschillen aan in vergelijking met
die van 1921. Het houden en verkrijgen van personeel werd voor de patroons
gemakkelijker, zonder mindere waardeering van de zijde der gezellen, waaraan
bekend is dat ook in andere bedrijven van de hooge kantjes wat af moet.
Anderzijds is in het smidsvak ook de ervaring opgedaan dat de tijd staat
in het teeken van bezuiniging. De in rekening gebrachte prijzen zijn wel-
licht nimmer tevoren zoo bezien en aan de kaak gesteld als in het afge-
loopen jaar. Gedreigd is hier en daar met de oprichting van coöperatieve
smederijen, wanneer de prijzen niet belangrijk werden gereduceerd. Het heeft
daarmede echter zoo'n vaart niet geloopen, omdat de billijkheid der prijzen
kon worden bewezen of anders de grootst mogelijke toegevendheid is

betoond.

Set spreekt vanzelf dat de prijzen voor het hoefbeslag vele malen het
onderwerp van bespreking zijn geworden. Op het platteland worden namelijk
^e prijzen van allerlei smidswerk vaak afgemeten naar hetgeen voor het
hoefbeslag wordt betaald, en nu is het de concurrentie geweest welke die
prijzen voor den oorlog gaandeweg had gebracht op een peil, waarbij van
verdienste aan het hoefbeslag geen sprake kon zijn. Het zou jammer wezen
indien weder in deze oude fout werd vervallen.

Het getal benoodigde hoefsmeden staat in nauw verband met de grootte
van den paardenstapel. Hoewel het fokken van paarden, wegens verminder-
nden uitvoer, in 1922 belangrijk is beperkt, behoeft zulks toch geen reden
tot ongerustheid over vermindering van het getal toekomstige gebruikspaarden
t® geven. Gebleken is namelijk dat de diensten van het paard in verschil-
lende bedrijven, en vooral in dat van den landbouw, geprefereerd blijven
oven dat van motortractie, terwijl de groote uitvoer in vroegere jaren zich
meest bepaalde tot li/j-jarige paarden. Te ontkennen valt niet dat in de
steden de stalhouderijen zoo goed als alle zijn verdwenen, maar tegenover
et verlies der stalhouderspaarden staat dat in enkele steden het aantal
rijpaarden is toegenomen.

In 1922 zijn weder vele keuringen, concoursen hippique en draverijen
ouden. Het beslag van de daaraan deelnemende paarden vereischt in het
g meen speciale zorgen en biedt voor onderscheidene hoefsmeden een mooie
g genheid om verworven kundigheden te toonen en het geleerde omtrent
speciale beslagmethoden te onderhouden.
A s de tijden niet nog slechter worden, dan durven we wel voorspellen
a in 1923 de keuringen en hippische feesten in onverminderd getal zullen
worden voortgezet, omdat laatstbedoelde feesten in ons land zeer gewild

-ocr page 12-

zijn. Van de keuringen zullen de prewiekeuringen mogelijk wat inkrimpen,
daar het getal en de grootte der premiën afhankelijk zijn van de Regeerings-
subsidie en die subsidie wordt helaas gaandeweg verkleind.

Gedurende 1922 zijn op drie plaatsen flinke wedstrijden in hoefbeslag
georganiseerd, n.l. te Doesburg, Alkmaar en Weert, geflankeerd door inzen-
dingen van collecties ijzers. Van die te Doesburg en Alkmaar zijn uitvoerige
verslagen in De Hoefsmid verschenen, zoodat we daarover niet in herhalingen
behoeven te treden. Alleen wenschen wij er van te zeggen dat die wed-
strijden en tentoonstellingen er toe kunnen bijdragen dat na-ijver bij de
smeden en meerdere ambitie voor goed beslag bij de paardenhouders wordt
opgewekt. Waar zullen ze volgen in 1923 ? Er is ons thans alleen nog maar
bekend dat in Gouda een tentoonstelling zal plaats vinden, waar ook wel
een rubriek „hoefbeslagquot; in het programma zal voorkomen.

Nieuwe vindingen op hoefbeslag-gebied zijn in 1922 niet anders geregistreerd
dan in de December-aflevering, waarin een nieuw, door den opperwacht-
meester Mark verbeterd, zoolbeslag gunstig is beoordeeld. Wie komt in
1923 met mogelijke verbeteringen voor het voetlicht ? Wij wenschen dat
de illusies verwezenlijkt mogen worden van hen die thans in die richting
zoekende zijn.

* * *

De deelname aan de cursussen en aan de examens hebben in 1922 opnieuw
doen zien, dat er een ernstig streven bestaat om in ons land te vormen
een groote kern van goed geschoolde hoefsmeden. Aan den cursus voor
onderwijzer in practisch hoefbeslag te Utrecht slaagden alle 6 candidaten,
terwijl de nieuwe cursus werd aangevangen met een 6-tal, gekozen uit de
26, die zich daarvoor hadden aangemeld en waaronder — volgens het
daaromtrent uitgebrachte verslag —zich meerdere goede krachten bevonden.
Bij de voorjaarsexamens te Utrecht ter verkrijging van het Rijksdiploma
als hoefsmid slaagden 68 en bij de najaarsexamens 55. Dit zijn cijfers die
spreken. De geslaagden zijn meest alle voorbereid op de 2-jarige cursussen,
die in den lande worden gehouden met subsidie van de Regeering en
landbouwmaatschappijen, alsmede aan de Hoefsmidschool te Amersfoort en
de Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Waar de laatstbedoelde cur-
sussen worden gehouden, hoeveel leerlingen er aan deelnemen en hoe groot
voor iederen cursus de Rijkssubsidie is, is in 1922 eens nauwkeurig
vermeld kunnen worden.

Aangezien de uitslag der examens voor het Rijksdiploma als hoefsmid
niet in alle opzichten bevredigend was, heeft de examen-commissie daarin
aanleiding gevonden een bijeenkomst te houden met het onderwijzend
personeel aan de cursussen. Die te Utrecht gehouden bijeenkomst telde een
groote opkomst en heeft naar onze meening wel aan het doel beantwoord.
Onderlinge openbare besprekingen verdienen toejuiching om bezwaren op te
heffen en verbeteringen tot stand te brengen.

-ocr page 13-

EEN EN ANDER OVER DE HOEFIJZERFABRIEKEN
IN NEDERLAND,

DOOH

Dr. R. H. J. Gallandat Huet, Kapitein-Paardenarta.

Gaarne voldoe ik aan het verzoek der Bedactie, om in deze en volgende
afleveringen, de voornaamste hoefijzerfabrieken van ona land aan de lezers
de revue te laten passeeren; waarbij echter alleen de bedoeling voorzit,
om van deze bedrijven datgene te vertellen wat geacht kan worden de
gebruikers van het machinale hoefijzer te kunnen interesseeren; er is dus
allerminst sprake van om deze opstellen uit een oogpunt van reclame te
beschouwen.

Door ons geheele land heeft het machinale hoefijzer langzamerhand
burgerrecht verkregen; er is bijna geen hoefsmid, die het niet gebruikt
of gebruikt heeft, en toch zullen er maar weinig hoefsmeden zijn die de
fabrieken, waar de producten voor hun dagelijkschen arbeid worden ver-
vaardigd, zelf hebben bezocht en de vervaardiging hebben aanschouwd. Uit
billijkheidsoogpunt beginnen wij met de beschrijving van de eerste
fabriek die in ons land is opgericht en die nog heden ten dage een zeer
bloeiend bestaan heeft, en hiermede aldus het bewijs levert in een werkelijke
behoefte te voorzien.

eze fabriek werd 6 Maart 1909 opgericht te Helpman bij Groningen

oor de heeren H. Werkman, G. Barkmeijer en B. Werkman. De eerste

dezer firmanten is sindsdien overleden en op 25 September 1916 werd de
fabriek omo-o,o4. .. _____,____ tt__________lu. jj^

omgezet in een Naamlooze Vennootschap, welke nu heet N. V.
Eerste
Nederlandsche Hoefijzerfabriek v|h firma Werkman, Barkmeijer en
Co. te Helpman-Groningen. De directie is nog in handen van de heeren
B. Werkman en D. G. Barkmeijer, terwijl als commissarissen optreden de

-ocr page 14-

heeren G. Barkmeijer en K. Bossinade. De vennootschap werkt met een
kapitaal van f 500.000; de fabriek waarvan bijgaande foto een afbeelding
geeft, is gelegen aan de Helper Westsingel 40 en Helper Molenstraat 19.

In 1909 werd de fabricage op bescheiden schaal begonnen nl. met één
baan, welke toen een capaciteit had van 1200 hoefijzers per dag. Onder
een baan moet men verstaan een opeenvolging van verschillende machinerieën,
welke het op maat afgeknipte staafijzer, dat gloeiend uit de oven komt,
opeenvolgend bewerken, zoodat aan het einde der baan de hoefijzers gereed
voor het gebruik afgeleverd worden.

Welk een evolutie ook in dit bedrijf heeft plaats gehad, toont wel het
feit, dat nu vier banen in gebruik zijn met een totale capaciteit van onge-
veer 13000 hoefijzers per dag. Schoorvoetend is men indertijd begonnen dit
product op kleine schaal te fabriceeren; in den beginne was er zeer veel
tegenwerking, zoowel van de zijde der hoefsmeden als van de paardenge-
bruikers, doch langzamerhand heeft het product, zooals het heet, een markt
gevonden. Het wordt niet langer geduld, doch het wordt gevraagd en voor-
ziet tegenwoordig in een behoefte. De reden hiervoor is tweeërlei; voorop
willen wij zetten, dat het fabrikaat zich gaandeweg zoodanig verbeterd heeft,
dat het bij oordeelkundig gebruik niet nadeelig behoeft te zijn en dus hier-
door het verzet bij de eigenaars van paarden heeft gebroken, terwijl ten
2e een zeer machtige factor voor het vele gebruik maken van machinale
hoefijzers is geweest de evolutie, welke de werkloonen sedert den oorlog
hebben ondergaan. De duurdere arbeidsloonen en de schaarschte aan arbeids-
krachten, hebben zeer vele smeden hun toevlucht doen nemen tot het ge-
bruik maken van machinale hoefijzers, en, eenmaal hieraan begonnen en er
aan gewend, is deze gewoonte blijven bestaan.

Het oorspronkelijke doel, waarmede hoefijzerfabrieken werden opgericht,
was om te voorzien in de groote behoefte van de legers, zoowel tot het
opleggen van reserve-ijzers als tot het aanmaken van ijzers tijdens bestaande
oorlogen. In de groote, ons omringende landen, waren deze fabrieken dan
ook al jarenlang bekend; het gebruik in de burgermaatschappij dateert in
ons land, althans wat een eenigszins veelvuldig gebruik betreft, echter nog
niet van langen datum. Men heeft bij het geleidelijk toenemen hiervan vaak
de vraag gesteld, of nu de opleiding der hoefsmeden niet veel vereenvoudigd
kon worden; op deze vraag moet niet alleen het antwoord ontkennend
luiden, doch helaas noodzaakt het veelvuldige gebruik van machinale ijzers,
om den leertijd der hoefsmeden te verlengen. Wat toch is het geval! Vroeger
kon als regel een hoefsmidsleerling, welke een cursusopleiding begon, al een
vrij aardig hoefijzer maken, daar hij steeds moest medehelpen bij het ver-
vaardigen van ijzers en dus gaandeweg de handigheid er van kreeg. Tegen-
woordig echter is de toestand in vele plaatsen zoo, dat er in de werkplaats
in het geheel geen ijzers meer worden gemaakt en een hoefsmid, die een
cursusopleiding begint, dus van meet af aan hiermede moet aanvangen. De
eischen, die men in dit opzicht aan een hoefsmid moet stellen, mogen niet
in het minst beïnvloed worden door het veelvuldig gebruik maken van
machinale hoefijzers, doch men moet daarentegen steeds blijven eischen, dat
elk hoefsmid niet alleen zelf een goed passend ijzer kan maken doch verder

-ocr page 15-

ook alle afwijkende hoefijzers, welke bij afwijkende gangen, beenstanden o£
hoefgebreken noodig kunnen zijn.

Het is daarom niet kwaad er van deze plaats nog eens op te wijzen, en
een lans te breken voor het voorbereidend onderwijs in hoefbeslag aan
smidsleerlingen op de ambachtscholen. Dit onderwijs kan zich, wat de prak-
tijk betreft, beperken tot het maken van hoefijzers; doch juist dit kan van
zeer goeden invloed zijn, wanneer de leerling later in een bedrijf geplaatst
wordt waarbij hoefbeslag annex is.

Gaan wij terug tot de fabriek Helpman, dan memoreeren wij, dat in
1909, toen de fabriek de eerste en eenige in Nederland was, werden gemaakt
18 modellen en nummers en wel voor uitsluitend gebruik in ons land.
Langzamerhand nam de vraag toe en hiermede ging gepaard een geleidelijke
uitbreiding in verscheidenheid van dikte, soorten, zomerijzers, winterijzers
enz. en wel zoodanig, dat momenteel alleen voor ons land bijna 400 ver-
schillende ijzers gemaakt kunnen worden. Niet alleen voor Nederland echter
werkt deze fabriek, doch ook andere landen in Europa en daarbuiten
betrekken de Helpman-ijzers; inderdaad drukken deze den grond van elk

werelddeel.

Het eerste export van ijzers had plaats naar Marokko en dit bracht mede
een algeheele wijziging en ommekeer in de modellen en matrijzen. Daarop
volgden orders voor Engeland, ook al
weder met afwijkende vormen, hetgeen
nagenoeg elke buitenlandsche bestelling medebrengt.

Ia begin 1915 kwamen de eerste orders binnen van het Duitsche leger-
bestuur. Het waren de welbekende hoefijzers met 20 nagelgaten. Dag en
Dacht draaiden toen de machines onafgebroken door en alleen des Zondags
werd rust gegund; wekelijks gingen wagonladingen hoefijzers over de grens
iiaar onze oorlogvoerende buren. De bekende zwarte lijsten maakten het
toen onmogelijk om voor de geallieerden te werken. Er werd dus alleen
geproduceerd voor Duitschland en zijn bondgenooten, waaronder ook Turkije,
van welk land het leger ook de Helpman-ijzers betrok.

Daar men echter de Nederlandsche cliëntèle wilde blijven bedienen, om
na den oorlog zich niet als een onbekende te moeten gaan introduceeren,
zoo bleef een deel der fabriek voor eigen land werken. In December 1915
kwam een proeforder in voor het leger in Nederlandsch-Indië; de proef
voldeed goed en leidde tot groote orders, waarbij sindsdien de Helpman-ijzers
in het leger in N. I. in gebruik zijn gebleven. Deze hoefijzers, die in een
zeer vochtig klimaat bewaard moeten worden, worden op een speciale wijze
geheel roestvrij gemaakt, zoo zelfs, dat zij onder de meest ongunstige
weersgesteldheid niet kunnen roesten.

Voor Indië worden geleverd zes nummers voor- en achterijzers, alle met
bppen en de voorijzers met opzet. De ijzers zijn zeer vet gestampt; de
kleinste soort, welke voor de kleine Indische rijpaardjes dienen, zijn slechts
ruim 8 cM. breed bij een ijzerdikte van 9 mM. De Australische paarden,
echter die ook in gebruik zijn bij het leger in N. I., hebben veel grootere
hoeven, waarvan de grootste nummers overeenkomen met Helpman-ijzers
voor
Nederland No. 5. Vroeger werden deze Indische ijzers afgeleverd in
rechter- en linkerijzers, thans gebruikt men alleen hoefijzers die met een

-ocr page 16-

enkelen hamerslag in kouden toestand tot rechter of linker ijzers zijn te
vormen, hetgeen alleen mogelijk is wanneer het ijzer van zeer goede
kwaliteit is.

*

* *

1» 1-

Nadat deze groote legerorders waren afgedaan, werkte de fabriek weer
alleen bij dag, doch ook dit zou blijken nog te veel te zijn. In Maart 1917
n.1. moest de fabriek worden stopgezet, daar Duitschland geen ijzer meer
zond naar Nederland en men, uit vrees den goeden naam der fabriek in de
waagschaal te stellen, niet wilde gaan werken met minderwaardige ijzer-
kwaliteiten. Toen werden de zware walsen in dienst gesteld van de ijzer-
distributie en werden hiermede gegolfde gegalvaniseerde platen vlak gewalst,
zoodat hierdoor aan de groote behoefte van vlakke platen nog eenigszins
kon worden voldaan. Deze toestand van stil liggen van het bedrijf duurde
tot midden Juli 1919, toen de eerste wagonladingen nieuw ijzer uit Duitsch-
land arriveerden, en sedert dien draaien de machines weder lustig hun ouden
gang. De directie voerde toen onmiddellijk den 8-urigen werkdag in, met
een werkweek van 45 uur, te weten 2 maal daags 4 uur en des Zaterdags
5 uur.
nbsp;(Wlt;yrdl vervolgd.)

ONDER SMIDSHANDEN.

Wil het paard gedurende zijn leven minder onder doktershanden komen,
dan zulks meermalen het geval is voor kreupelheden, welke toch voor het
meerendeel zetelen in den voet, dan is het zaak er voor te zorgen, dat de
smid reeds aan het veulen de noodige aandacht schenkt. Nu ligt de schuld,
wanneer zulks niet gebeurt, weer voor het grootste gedeelte minder aan
den smid dan aan den eigenaar. Deze toch meent nog vrij geregeld op de
smidsrekening te kunnen besparen, wat hem later zal blijken aan het paard
te zijn verspeeld. Als ik beweer, dat het nationaal vermogen van een land,
voor zoover dat kapitaal vertegenwoordigd is in den paardenstapel, voor
millioenen wordt benadeeld, alleen door de slordigheid waarmede het dier
nog zoo vaak door een zuinigen eigenaar en een minder nauwgezetten
hoefsmid wordt verwaarloosd, dan moge zoo'n bewering overdreven heeten
— mij wel, maar als het eens nagerekend werd, zou men tot verrassende
uitkomsten geraken.

Als het jonge paard aan zich zelf overgelaten wordt in dit opzicht, zoodat
het ten behoeve eener keuring b.v. voor het eerst onder smidshanden komt,
dan kunnen de voeten reeds afwijkingen vertoonen, welke door tijdige
oplettendheid en vakkundige verzorging waren voorkomen en nu met kunst
en vliegwerk moeten worden hersteld, waarbij ten eerste de overgang van
den eenen stand in den anderen veel te plotseling geschiedt en ten tweede
het geweld daarbij aan het te behandelen dier gepleegd meer dan eens
den grond heeft gelegd voor een slecht humeur. Zoowel veulen als paard
moeten steeds den smid met even groot vertrouwen zien komen als dengene,
die ze uit de wei haalt of inspant. En al ziet elk paard den mensch liever
komen met zijn voer dan met tuig of smidsgereedschap, dit behoeft niet te
ontaarden in eerst angst en daarna een hekel aan het heele zaakje. Maar

-ocr page 17-

at kan allemaal o zoo best in zijn werk gaan, als slechts rekening wordt
6 ouden met de eigenaardigheden van de diersoort „paard in het algemeenquot;
vooral niet minder met elk individu afzonderlijk.
In het algemeen nu is een paard te beschouwen als een dier, dat zenuw-
achtig is als een jonge dame, onbenullig als een klein kind en bang als
6en wezel. Het maakt soms een herrie van niets en gaat dan te keer als
een bezetene. Neem een veulen maar wat onhandig bij zijn lijf, waar ook,
het verdedigt zich op leven en dood alvorens nog te kunnen weten wat
nu eigenlijk met hem gebeuren zal. Maar pak het nu eens handig aan,
toon eens dat je weet wat een paard is en wat hem toekomt en wat ge
van hem vragen kunt en vooral op welke manier — ja dan kunt ge de
gekste dingen van hem gedaan krijgen. Knielen, op hun achterste zitten,
voor dood liggen, trappen loopen, in allerlei gangen gaan, apporteeren,
vuurwapens afschieten, een stuk geld van den bodem uit een vollen emmer
opnemen enz., enz., te veel om hier allemaal op te noemen, en dat de
meesten uwer zelf al wel eens hebben gezien.

ï-n nu is het een betrekkelijk klein kunstje om veel van dat al met min
of meer geweld te laten doen maar op zoo'n manier gaat doorgaans het
goede humeur van menig paard verloren en die goede gezindheid, dat vaste
vertrouwen van het dier in ons menschen moeten we juist zooveel mogelijk
Probeeren te winnen en dan te behouden. Het werkt veel prettiger samen
en ze verslijten er lang zoo spoedig niet mede. Om van dierenbescherming
iiog niet te spreken — je verdient er geld aan, en veel ook!

We willen hier echter blijven bij het paard in smidshanden en zien dus
eerst hoe een veulen terstond te wennen is aan den steeds min of meer
zwarten man met daarbij nog veelal een eigenaardig luchtje ook van gebrand
lioorn. En een paardeneus vooral is zoo fijn. Het is van nature een neusdier.
Onderzoekt alles eerst van al met zijn reukorgaan en .... heeft hij er aan
geroken, dan vindt hij verder ook alles best.

We gaan nu uit van de veronderstelling, dat het veulen reeds goed is
opgevoed d.w.z. dat het behalve aan moeders melk en al wat bijvoer, ook
aan goede behandeling niet heeft ontbroken. Als de smid dan ook voor de
eerste maal komt, daar de eigenaar heeft opgemerkt, dat de voeten wel
wat lang worden en hier en daar ook een schilfer buitenwand ont-
weekt, deze ook iets omgebogen is en zelfs misschien al een enkel barstje
vertoont (nou ja, zeg, het werd dan ook wel een beetje tijd!), dan wordt
et veulen, met of zonder moeder, welke misschien toch juist beslagen
moest worden, voor den dag gehaald met al een halster aan en reeds gewend
aan het opnemen der beenen.

De smid, die eerst de merrie even heeft toegesproken, zoodat deze het
goed vindt, dat hij ook iets tegen het veulen zegt, laat vóór
es dit laatste ruiken aan handen en voorschoot, waarin het gereedschap
He^^dnbsp;grond en doet onderwijl het schootsvel voor.

nietnbsp;tegen een de nieuwsgierigheid, allen paarden eigen.

Denbsp;bedwingen om nog eens even aan al die dingen te snuffelen,

e smi kan nu gerust met de hand over hals, schouder en been naar den
oei gaan, waarop het dier zelf dit wel zal oplichten en er niets op tegen

-ocr page 18-

hebben als nu de man daaraan wat raspt of snijdt. Klop er alvast meteen
maar eens op, dan staat het de volgende maal voor beslag als een oud paard.

De hier veronderstelde omstandigheden zullen zich betrekkelijk weinig
voordoen, want in de praktijk van het dagelijksch leven zullen bovenge-
noemde verschijnselen aan de voeten zijner jonge paarden den eigenaar
meestal eerst opvallen als ze reeds in de weide gaan als enter of twenter.
Hierbij is de zaak echter in zoover veranderd, dat deze dieren hunne
voeten maar niet zoo aanstonds zonder protest laten behandelen.

Hebben we met nog wel jonge doch reeds over de noodige kracht be-
schikkende paarden te doen, dan is dubbele voorzichtigheid noodig ten
einde zonder gevecht tusschen man en paard alles toch ten goede te leiden.
Hoewel veelal in andere levensverhoudingen bedoeld, blijft het ook zoo
waar, dat een „wacht u voor den eersten twist!quot; tegenover het dier niet
uit het oog mag worden verloren. Het verbazende geheugen van dit dier
gepaard aan een bizonder snel opgevat wantrouwen, zijn oorzaak dat standjes
met hem spoediger zijn begonnen dan in de gevolgen er van geëindigd.

Onlangs vond ik in het Maandblad der Ned. Ver. tot bescherming van
Dieren in een stukje over de behandeling van het paard, den raad gegeven
om bij het opnemen der beenen voor het beslag te werk te gaan als volgt:
voor het rechterbeen zich te plaatsen met den rug naar het hoofd gericht,
met den rechter schouder tegen dien van het paard, dit een weinig over-
drukken, met de rechterhand langs het been van boven naar beneden gaan,
dan de koot
flink omvatten en den voet oplichten. Nu heb ik met alles
vrede behalve met de door mij hier onderstreepte woorden. Dat flink om-
vatten mag een paard, dat al lang weet waar het om gaat, best vinden —
een jong dier, dat tot op dat punt alles eveneens goed vond, maakt nu
juist bezwaar tegen dat knijpen (wat er toch allicht van komt, als het
paard zijn voet vrij wil maken, en dat doet het jonge dier toch al heel
gauw omdat het niet begrijpt waarom een ander baas zou moeten zijn over
zijn been).nbsp;{Wordt vervolgd).

SCHOLTEN.

Met ingang van 1 Januari 1923 werd op zijn verzoek eervol ontslag uit
den dienst verleend aan den heer Scholten, adjudant onderofficier, Instruc-
teur aan de Hoefsmidschool.

Voor de zeer velen die dezen bekwamen en zeer werkzamen hoefsmid
kennen, en voor de zoo talrijke oud-leerlingen van hem, die, over het ge-
heele land verspreid, het hoefsmidsvak uitoefenen, moge het van belang zijn
een terugblik te slaan op zijn militaire carrière.

Scholten deed op 15 Juli 1886, als vrijwilliger bij het 3e Regiment
Huzaren, zijn intrede in het leger en werd afgericht als huzaar bij het Depot
Escadron. Na zijne africhting werd hij op 15 Februari 1887 overgeplaatst
naar het Ie escadron van het 3e R. H., te 's Gravenhage in garnizoen.
Hetzelfde jaar, den 20sten September, kwam hij in aanmerking als leerling-
vrijwilliger aan de Hoefsmidschool te Amersfoort en werd overgeplaatst bij
de Rij- en Hoefsmidschool. Na zijne opleiding als hoefsmid te hebben ge-

-ocr page 19-

noten en aan de vereischte examens te hebben voldaan, werd hij in Februari
1889 teruggeplaatst bij het 3e E. H. en in afwachting van een vacature
als hoefsmid, werkzaam gesteld als bijsmid. De aanstelling tot hoefsmid
had plaats op 15 Februari 1891, waarbij hij werd ingedeeld bij het 5e

escadron van het 3e R. H. Den 18en April daaraanvolgend verwierf hij den
graad van korporaal-hoefsmid.

Op 1 November 1894 werd genoemd escadron overgeplaatst naar Amster-
dam en kwam hij aldaar in garnizoen; terugplaatsing naar 's Gravenhage
vond wederom plaats op 1 November 1895. Drie jaar later, den 15«quot; Juli
1898, werd hem de bronzen medaille voor 12-jarigen trouwen dienst toe-
gekend. Nadat hij in 1899 wederom werd overgeplaatst naar Amsterdam,
volgde in Maart 1900 zijne aanstelling als hoefsmid bij het Depot Escadron
van het 3e E. H. te Leiden. Euim vier jaren heeft hij bij dit escadron
dienst gedaan, totdat hem den Hen Juli 1904 de onderscheiding te beurt
viel te worden benoemd tot onderbaas aan de Hoefsmidschool. Eenige dagen
later vierde hij zijn 18-jarigen militairen diensttijd, waarbij hem de bronzen
gesp werd toegekend.

Reeds van den aanvang af bleek, dat men in Scholten een goede keus
had gedaan als leerkracht aan de Hoefsmidschool. Wel stond hij in dienst
reeds lang bekend als een zeer bekwaam hoefsmid en een harde werker,
doch daaraan behoeft zich nog lang niet altijd de kunst van onderwijzer te

-ocr page 20-

paren. Deze gave was echter in hem belichaamd en met zeer veel tact en
geduld wist hij zijn leerlingen voor te gaan. Zelf een uitnemend vakman
boezemde hij zijn leerlingen het volledig vertrouwen in, en door zijn voor-
gaan wist hij hen te inspireeren en tot flinke werkzame vaklieden te maken.

Zoover mij bekend, heeft Scholten slechts eenmaal in het openbaar aan
een vakwedstrijd deelgenomen en wel ter gelegenheid van de Internationale
Landbouwtentoonstelling welke in September 1907 te 's Gravenhage werd
gehouden en waarin hij in de afdeeling Hoefbeslag den 2en prijs verwierf.
Den 3en Mei 1909 volgde zijn aanstelling tot wachtmeester-hoefsmid en het
volgend jaar, den lOen Augustus 1910, viel aan Scholten de onderscheiding
te beurt om, na een vergelijkend practisch en theoretisch examen, benoemd
te worden tot „baasquot; der Hoefsmidschool, of, zooals het thans heet, tot
instructeur. In dezelfde maand, op den 20sten, werd hem den rang van
opperwachtmeester verleend; hij had toen 24 dienstjaren, waarvoor hem op
15 Juli daaraanvoorafgaande, de zilveren medaille was toegekend. Alsnu had
Scholten de hoogst bereikbare graad als hoefsmid in het leger bereikt, een
graad die toen voor anderen alsnog onbereikbaar was.

Einde Juli 1914 kwam de mobilisatie en werd de Hoefsmidschool tijdelijk
opgeheven; het onderwijzend personeel werd in het leger ingedeeld, waarbij
Scholten aan het hoofd werd gesteld van de hoefsmeden bij de Depots
Huzaren te Haarlem. De groote diensten welke de hoefsmeden in die dagen
hebben bewezen, de zoo groote werkkracht welke in die benarde tijden door
hen werd ontplooid, dit alles werd als het ware belichaamd in de bevordering
van Scholten, den 14en Augustus 1914, tot adjudant-onderofficier. Hierin
had men m. i, vooreerst een belooning te zien voor hem zelve, een uitdruk-
king van erkentelijkheid van zijn militaire chefs voor al hetgeen hij voor
het hoefbeslag in het leger presteerde, doch bovendien was het een onder-
scheiding voor het geheele korps hoefsmeden, waarbij nu de hoogste rang
als onderofficier kon worden bereikt.

Nadat in Maart 1915 de Hoefsmidschool weder was opgericht, braken
jaren aan van zeer groote werkzaamheid; de school werd als het ware een
fabriek, waaruit hoefsmeden moesten worden gestampt. Doorloopend waren
meer dan 50 leerlingen aanwezig, die in vlugge cursussen bekwaam moesten
worden gemaakt voor het veldleger; telkens verwisselden de geëxamineerde
hoefsmeden hunne plaatsen weer voor nieuwe leerlingen, zoodat honderden
in deze volgende jaren hunne opleiding ontvingen. Dat er toen ter tijde
zeer hard gewerkt werd, behoeft geen nader betoog. Ook deze prestaties
bleven niet onopgemerkt en het was den 31en Augustus 1920 dat aan
Scholten de groote onderscheiding te beurt viel de Oranje Nassau medaille
in zilver, met de gekruiste zwaarden, te mogen ontvangen.

Tenslotte zij nog melding gemaakt van de laatste mijlpaal in zijn militaire
loopbaan, waarbij hem op 15 Juli 1922 de gouden medaille voor 36-jarigen
dienst, met de daaraan verbonden getuigschriften en gratificatie, werd toe-
gekend. De goede verstandhouding welke Scholten steeds wist te verkrijgen
en te behouden tussehen hem, zijn onderhebbende collega's, mede-instrucleurs,
en de leerlingen, heeft veel bijgedragen tot den goeden geest welke steeds
aan de Hoefsmidschool heerschte en welke zoo'n gunstigen invloed had op

-ocr page 21-

den gang van zaken in het algemeen en op het onderwijs in het bijzonder.
I^e tact, waarmede hij met een ieder kon omgaan, was hiervan de basis en
toch gaf zijne groote gemoedelijkheid in den omgang niet de minste aan-
leiding tot een minder gepaste vrijheid, daar hij van huis uit een goed
militair was, disciplinair was groot gebracht en steeds scherp in het oog
hield dat in een militair huishouden ieder zijn plaats moet kennen en een
ieder zich op die plaats moet houden.

Met de pensionneering van Scholten verliest het leger een goed militair,
een voorbeeld van plichtsbetrachting en het korps militaire hoefsmeden een
Uiterst bekwaam vakman, die hun stand hoog heeft opgevoerd. Besluiten
Wij met den wensch, dat hij in de burgermaatschappij nog lange jaren op
zijn zoo wel besteed leven moge terugzien en in alle opzichten van zijn
rust moge genieten.nbsp;Gr. H.

KORTE MEDEDEELINGEN.

MEDEDEELING VAN DEN UITGEVER.

Gelijk met deze aflevering wordt een papieren omslag toegezonden voor
tet doen inbinden van den jaargang 1922, nl. aan de abonné's, die den
geheelen jaargang hebben ontvangen.

Wie echter prijs mocht stellen op de ontvangst van een halflinnen band,
kan die verkrijgen na toezending vóór 1 Februari a.s. van
f 1.— aan de
■Administratie van „De Hoefsmid, Huygensplein 5 te 's Gravenhage.

quot;— Plan 1923. Wat zal „De Hoefsmidquot; gedurende het thans aangevangen
jaar voor zijne lezers geven? Nu de reeks artikelen over het hoefbeslag in
•^e verschillende provinciën van Nederland is afgesloten, heeft Dr. Gallandat
Huet het voornemen eerst eene beschrijving te geven van de hoefijzer-
fabrieken in ons land en daarna een algemeen artikel over het hoefbeslag
11 Nederland, gebaseerd op de waarnemingen gedaan tijdens de talrijke
reizen die Dr. G. H. door ons land heeft gemaakt.

Een nieuwe medewerker, die zich □ teekent, zal een serie artikelen
schrijven, getiteld: „Onder smidshandenquot;. Deze artikelen zullen aanvangen
bij het veulen en eindigen bij het versleten paard. Geen enkel hoefsmid of
hoefsmidsleerling zal deze artikelen onvoldaan ter zijde leggen. Mocht er
een of ander in voorkomen dat door een lezer niet duidelijk wordt begrepen,
zoo zal het □ recht aangenaam zijn daarover vragen te mogen ontvangen
die in de eerstvolgende aflevering zullen worden beantwoord. Laat niemand
vergeten dat kennis meer vaste waarde vertegenwoordigt dan geld! Een-
dracht maakt macht en kennis geeft kracht!

De bevordering van het hoefsmidsvak en van een deugdelijke opleiding
der aanstaande hoefsmeden blijft het hoofddoel van „De Hoefsmidquot;. Daarom
willen wij ook zoo gaarne steeds alle berichten omtrent te houden of
ge ouden cursussen in hoefbeslag ontvangen en plaatsen. Mede houden wij
ons in hooge mate aanbevolen voor de inzending van stukken of mede-
^ e ingen gegrond op practische ervaring. Nederland is niet groot doch

an bij goede samenwerking best een vakblad op hoefsmidsgebied dragen,
dat door zijn inhoud gaarne wordt gelezen.

-ocr page 22-

— Hoefsmidschool te Amersfoort. Beknopt overzicht over het jaar 1922.

Op 1 Januari 1922 vraren in opleiding 30 leerlingen, n.l. 5 vrijwilligers
der cavalerie, 6 id. der artillerie, 7 miliciens der cavalerie, 10 id. der artil-
lerie en 2 id. der infanterie.

Gedurende 1922 zijn in opleiding aangenomen 30 leerlingen, n.l. 3 vrij-
willigers der cavalerie en id. der artillerie. 8 miliciens der cavalerie, 16 id.
der artillerie en 2 id. der infanterie.

Geëxamineerd zijn dat jaar 20 leerlingen, te weten 1 vrijwilliger der
cavalerie, 6 miliciens der cavalerie, 11 id. der artillerie en 2 id. der infanterie,
terwijl 2 leerlingen wegens onvoldoenden aanleg de school hebben moeten
verlaten.

Momenteel (Januari 1923) zijn werkzaam, in afwachting van een aanstel-
ling tot hoefsmid, 7 geëxamineerde vrijwilligers, n.l. 2 der cavalerie, 5 der
art., en zijn in opleiding eveneens 7 vrijwilligers, te weten 6 der cavalerie
en 1 der art.; verder 4 miliciens der cav., 16 id. der artillerie en 1 burger,
te zamen 34.

Door de leerlingen zijn vierkant beslagen 2756 paarden en zijn hierbij de
navolgende afwijkende ijzers ondergelegd: 132 balkijzers, waarvan 83 gewone,
23 met lederen zool, 14 met gebruikmaking van kunsthoorn en 12 met
schroefkalkoenen, verder 7 halvemaanvormige ijzers, 34 strijkijzers, 14 klap-
strijkijzers, 20 toonstrijkijzers, 6 gewichtsijzers, 220 klapijzers, 204 jacht-
ijzers, 36 ijzers met kalkoenen, 16 verbandijzers, 22 gummizolen, 2 beugel-
ijzers, 4 kurkinlagen, 6 ijzers van Defays, 10 met kunstmatigen draagrand
en 5 met het zooiijzer Stark-Guther. 28 paarden werden op renbeslag
gezet en 16 met verdikte en verbreede takken beslagen.

Voor het onderwijs werden gebruikt 360 doode hoeven voor normaal beslag
en 180 hoeven voor afwijkend beslag, terwijl ruim 9000 hoefijzers werden
vervaardigd.

In de maand April van 1922 had de splitsing plaats van de Eij- en
Hoefsmidschool, waarbij de Hoefsmidschool een zelfstandige inrichting werd
onder een Paardenarts-Directeur, welke verantwoordelijk is aan den Chef
van den Veterinairen Dienst, terwijl van af 1 Januari 1.1. de plaats van den
adj.
0.0. Scholten wordt vervuld door den opperwachtmeester-hoefsmid Mark.
Het ligt in de bedoeling bij de reorganisate van het Corps Hoefsmeden
voor deze plaats, alsmede voor de 3e vaceerende plaats als onder instructeur,
definitief een benoeming te doen.nbsp;G. H.

— Examen ter verkrijging van een Rijksdiploma als hoefsmid.

Namen der geslaagden (Najaarsexamen 1922): L. Annema te Dronrijp, G. J.
Bussink te Diepenheim, J. A. Bregt te Dordrecht, J. M. Bronk te Beusichem
(met lof), W. E. Beusink te Aalten, P. Blom te Oud-Kerspel, J. H. J. S.
Bollen te Maastricht, V^. Bijl te Westmaas, J. Bakker te üreterp, E. van
Tromp Boonsma te Sloten (Fr.), K. Bosma te Johannisga, J. H. Brouwers te
Kadier en Keer, W. Driessen te Meers Elsloo, R. Diemer te Anloo, E.
Demmink te Teridzart, H. Glaasmakers te Bunde, B. Graafsma te Workum,
M. Hollander te Hasselt (met lof), W. R. Heusschen te Wijire Gulpen, H.
J. Hennink te Winterswijk, A. de Heer te Nijehorne, W. H. ten Hoeve

-ocr page 23-

te Rosterhaule, C. Jonkheer te Middelburg (met lof), J. W. Knaake te
Bronckhorst, J. H. Kerckhoffs te Moorveld Guelle, B. H. J. Kruyssen te
Tilburg^ p J1 Lyp^er ^^ Tegelen, Joch. Leyen te Sexbierum, A. H.
Mulders te Waalwijk, S. Moorman te den Helder, H. Naber te Westerbork,
J- A. Mol te Biggekerke, L. M. Eeijner te St. Pieter b/ Maastricht, K. Reitsma
te Nijega gem. Smallingerland, P. Seggers te Sappemeer, P. Sluis te Buiksloot,
Sytze Sijens te Berlicum, B. Schulte te Kwintsheul, G. Verhoeven te Stampers-
gat, W. P. L. Vossen te Maastricht, J. G. H. Schroeder te Blerik, J. H. J.
Spronck te Gronsveld, Jac. Vermeer te Haaren (met lof), J. de Vries te
Opeinde, gem. Smallingerland, K. van Veis te Joure, G. Wendt te Nieuw Loos-
drecht, D. Wevers te Langeweg, gem. Zevenbergen, P. Vedder te Nieuw
Miliigen, M. Oljans te Dedemsvaart, W. van Empel te Sliedrecht, A. J.
ßompelman te Almelo, P. J. Ermes te Dongen, J. P. Kint te Halsteren,
ï'- D. Bentschap Knook te St. Maartensdijk en P. J. G. Willemen te

Woensdrecht.

~~ België. Vanwege het Ministerie van Landbouw en Openbare Werken
zullen gedurende 1923 24 cursussen in hoefbeslag worden gehouden. De
lessen worden gegeven in plaatselijke smederijen, door dierenartsen en
uitsluitend op Zondag. Zij vinden plaats te Antwerpen, Lierre, Turnhout,
russel, Leuven, Thielt, Yperen, Oostcamp b. Brugge, Gent, St. Nicolaas,
Audenaerde, Tournai, Möns (Bergen), Charleroi, Ath, Luik, Huy, Hasselt,
ongeren, Barvaux, Marche, Arlon, Namen en Spa.

' Prijsbepaling. Volgens het Orgaan voor Smedenpatroons is de prijs
Joor vierkant beslag bij rijtuigpaarden in de Afd. Uithoorn vastgesteld op
3.80, voor Zuidbeveland eveneens (behalve enkele uitzonderingen van
3.60), sedert 1 Jan. 1923.

I'i de stad Groningen werd einde November beslag voor rijtuigpaarden
^og met f4.00 betaald (voor ponnies f 3.60), in de omgevende dorpen was
d® prijs iets lager gesteld.

____PERSOVERZICHT.

. quot; vakblad Iron Age schrijft begin Januari o.a. het vegende over de
ijzer- en staalmarlct. De bedrijfsleiders der groote Amerikaan-
in dnbsp;ervan overtuigd, dat de groote levendigheid

e industrie ten minste gedurende het eerste kwartaal van het zoojuist
^ ge reden jaar zal aanhouden: zij rekenen er echter op, dat ook daarna

g een groote bedrijvigheid zal heerschen,
tege^nbsp;bedroeg in de laatste maand van 1922: 3,087,000 ton

2,850,000 ton in November j.1. en 1.649,000 ton in December 1921.
innbsp;productie per dag bedroeg 101,200 ton tegen 97,135 ton

hoogorquot;''^^'nbsp;December 1921. Het aantal in bedrijf zijnde

i 1 enbsp;öi'i'ie December 253, tegen 242 per einde November

J- • en 125 per einde December 1921.nbsp;(u. „N. B. G.quot;)

-ocr page 24-

mBBBSHHSH H HIHIHSIHIHI11IMIBI1

Firma S. C. N. BAX

S GLASHAVEH 9nbsp;TEL, 1355

Inbsp;ROTTERDAM. -

! Soecialiteit i

voor

g Ster-Hoefnagels: meest uitgebreide sorteering in

meer dan 60 maten en modellen
voorradig.

dl Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit (
IMInbsp;caoutchouc vervaardigd, dus niet p

Open en dichte luchtdrukzolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoog rubberkussen in o
maten voorradig.

blokzolen, straalzolen, caoutchouc hielstukken, hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn, kurkkit.

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, opruimers,
hoeftangen, renetten, hoefraspen, hoefhamers, houw-
klingen, lasch- of weiblad, laschpoeder enz.

Firma S. C. M. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

== ROTTERDAM. =

m

iij
g

m

m
m

B

m

PI

H
H

m
n
lüi

n
ü
n

IM

-ocr page 25-

redacteur-uitgever: a. w. heidema te 'sgravenhage.
Prijs f3.- per jakr fr. p. p.

28e

Jaargang — Aflevering 2. — 15 Febr. 1923.
MAANDBLAD.

-ocr page 26-

Lambert
Hoefzolen

in de modellen

Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
ffiétlnbsp;Walpole boulevard pad

Walpole truss pad

en de bekende

^^^^nbsp;Amerikaansche

r^eiitquot; fifiüs.co

MM
$$$$$

tMÄ

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam

I

INHOUD.

Een en ander over de hoef ijzerfabrieken in Nederland (slot). — Verslag
van het examen voor aanstaande onderwijzers in practisch hoefbeslag te
Utrecht. — Beknopt verslag der vergadering van Rijksonderwijzers in practisch
hoefbeslag. —Vragen en antwoorden. — Korte mededeelingen. - Advertentiën.

-ocr page 27-

EENIGE MEDEDEELINGEN OVER DE N. V. EERSTE NEDERL.
hoefijzerfabr
. v/h FIRMA WERKMAN, BARKMEIJER amp; Co.,
HELPMAN - GRONINGEN,

doob

Dr, R. H. J. Gallandat Hüjet, Kapitein-Paardenarts.

(Slot).

Wil men de fabriek bezichtigen, dan bereikt men deze door aan het
station Groningen lijn 1 of 4 te nemen, vs^elke beide tot in haar onmid-
ellijke nabijheid leiden. De fabriek is op een geheel vrij terrein gelegen
heeft een eigen straat rondom de verschillende gebouv?en, hetgeen het
groote voordeel biedt, dat de zware ijzervrachten aan den eenen kant kunnen

Ü

Fig. 1. Kijkje in de fabriek.

Worden binnengereden en de ledige wagens aan den anderen kant de terreinen
Weer kunnen verlaten. Bovendien bevindt zich bij de fabriek nog een open
terrein van 5000 M^, dat bestemd is voor eventueele uitbreiding der ge-
ouwen. De plaats der fabriek is met zorg gekozen, n.l. op den top van
^en Hondsrug, waardoor het groote voordeel werd verkregen, dat men een
vasten bodem vond voor de fundeering van de zware persen, waarop later
wordt teruggekomen.

De drijfkracht der verschillende machinerieën geschiedt door een stoom-
machine en deze heeft, afgezien van den tijd dat de fabriek stop is gezet,

-ocr page 28-

sinds de oprichting zonder één dag stagnatie doorgewerkt. Dat er gedurende
al deze jaren nooit eens een kink in de kabel is geweest, komt geheel op
rekening van de goede inrichting der bankwerkerij. Alle onderdeden der
verschillende machines, alle matrijzen en hulpstukken, worden n.1. aangemaakt
in de eigen bankwerkerij, zoodat de fabriek ook in dit opzicht geheel op
zichzelf is aangewezen en dit onderdeel dan ook blijken geeft van uitnemend
verzorgd en bediend te worden. Bij de minste of geringste slijtage van
eenig onderdeel, waardoor het eindproduct minder goed zou worden, wOrdt
direct ingegrepen en wordt dit onderdeel vervangen, dan wel hersteld. Het
ligt voor de hand, dat deze, men zou kunnen zeggen, perfecte toestand,
slechts geleidelijk is tot stand gekomen en in den loop der jaren langzaam
is gegroeid tot het tegenwoordige peil; een jarenlange ervaring is noodig

om een toestand te krijgen waarbij als het ware machines en personeel in
elkaar grijpen en waarbij de bankwerkerij zich dusdanig heeft aangepast en
aangesloten bij de behoeften der fabriek. Is zulk een toestand eenmaal
verkregen, dan kan de capaciteit der fabriek hoog worden opgevoerd en
kan zij met vertrouwen groote orders aannemen, zonder eenige vrees van in

gebreke te moeten blijven door machine-defecten.

*

Nemen wij nu een kijkje in de fabriek, dan zij voorop gezegd, dat wij
niet in bijzonderheden kunnen treden over de verschillende onderdeden der
machines en over het verschil der machines in deze fabriek, vergeleken
bij die van andere fabrieken. De fabrikanten bewaren hierover liever het
stilzwijgen en wij moeten dus genoegen nemen met het een en ander in
grove trekken mede te deelen. Het ijzer wordt bij wagonladingen aange-
voerd; het is alles btaafijzer, waarvan alle staven zuiver op lengte zijn ge-
sneden ; deze worden op groote stapels opgeslagen, soms wel tot een gewicht

-ocr page 29-

van 80 tot 100000 K.G. van oen en dezelfde afmeting. Naar gelang van de
te maken soorten, dus van de modellen hoefijzers, worden de staven naar
de automatische knipmachine gevoerd, welke ze snel op de vereischte lengten
snijdt. De stukken staaf gaan nu in de groote gloeiovens, welke met cokes
gestookt worden en hiervan bergen verslinden; hebben de staatstukken in
deze ovens de witgloeihitte aangenomen, dan zijn ze geschikt voor de opeen-
volgende bewerkingen welke ze tot hoefijzers zullen maken. Als zoodanig
noemen we die in de buigmachine, waardoor de vorm aan het ijzer wordt
gegeven; verder de zware persen, welke de afhelling aan het ijzer geven,
de rits instampen, de nagelgaten inslaan en onder meer ook het ijzer
bodemnauw maken. In de fabriek zijn vier van deze zware persen opgesteld;
ieder dezer heeft een gewicht van 9000 K.G.

Zijn de vorm, afhelling, rits, nagelgaten en bodemnauwheid aangebracht,
dan zorgen de lipmachines 'voor het aantrekken van de lip en gaan de ijzers
nu naar een andere afdeeling der fabriek, waar ze, inmiddels koud geworden,
worden opgestapeld om gecontroleerd te worden. Stuk voor stuk worden ze
nu nagegaan en de mogelijk verkeerd bewerkte ijzers uitgeschift, zoodat
alleen goede hoefijzers overblijven. De hier uitgeschoten ijzers worden ver-
kocht als uitschot, zoodat alleen eerste soort ijzers overblijven; van de afge-
keurde ijzers wordt er dus geen enkele als tweede soort in den handel ge-
bracht. De goedgekeurde ijzers gaan nu naar de
derde afdeeling der fabriek,
waar de nagelgaten, welke nog niet geheel zijn doorgedrukt, worden door-
gestempeld. Dit geschiedt ] koud en wordt uit de hand uitgevoerd door
speciale quot;vaklui, welke zorgen dat de stand en de richting der nagelgaten

-ocr page 30-

hierbij zuiver bhjft en de richting van schuin bij de toonnagelgaten, gelei-
delijk naar achteren toe steiler wordt.

Verder worden van de aldus gereed zijnde ijzers, door speciale knip-
machines, de hoekjes afgeschuind en afgerond, al naarmate dit door de
clientèle verlangd wordt en waarbij men dus wil voorkomen, dat er een
scherpe binnenrand naar den straal gekeerd is. De ijzers zijn nu klaar
en moeten nog verpakt worden. Zij worden daartoe opgestapeld in bossen
van 20 stuks, waarbij achtereenvolgens door een nagelgat van elk ijzer een
gegloeide ijzerdraad wordt gestoken, welke tenslotte alle ijzers bijeen houdt.
De aldus verpakte ijzers worden in de magazijnen opgelegd om naar behoefte
te worden verzonden.

Deze wijze van verpakking, door middel van ijzerdraad, is zeer practisch,
zeer goedkoop en tevens soliede. Het ijzerdraad, noodig voor de verpakking
van 600 K.G. hoefijzers, weegt slechts 1 K.G.; deze emballage vermeerdert
het gewicht der hoefijzers dus heel weinig, en aangezien de emballage wordt
berekend bij den gewichtsprijs van de ijzers, komt zulks ook den smid ten
goede. Deze koopt zijn hoefijzers per K.G, doch levert deze zelf per beslag,
dus per 4 stuks af; het komt er dus op aan hoeveel hoefijzers hij betrekt
uit 100 K.G. gewicht aan hoefijzers plus verpakking.

Het ligt niet in de lijn van dit artikel om de prijzen van verschillende
machinale hoefijzers te gaan vergelijken en bespreken; wel meenden wij
echter te moeten wijzen op de prijzen in verband met de verpakking, daar
en het materieel hiervoor, en de arbeidstijd hiertoe verbruikt, natuurlijk ten
koste komen van den hoefijzerprijs en wanneer dus deze verpakking practisch

-ocr page 31-

en goedkoop kan worden uitgevoerd, dit een voordeel voor den kooper zal
zijn. De foto's op het bovenstaande betrekking hebbende geven aan:

1® een kijkje in de fabriek, 2' de vier bovengenoemde zware persen,
3® een hoekje in de bankwerkerij, 4® een kijkje in een der magazijnen.

Het personeel dat aan de fabriek verbonden is en wel speciaal bij de
fabricage dienst doet, is in den loop der jaren aan de fabriek geschoold;
velen zijn direct van de schoolbanken of van de ambachtschool hier gekomen
en die jongeren zijn in alle afdeelingen opgeleid, zoodat ieder het bedrijf
kent en de eigenaardigheden hiervan dus ook. Dit heeft het groote voordeel,
dat bij ziekte of vacantie, zij allen in staat zijn elkander te vervangen,
daar zij niet zonder meer een onderdeel der fabricage kennen, doch een
idee van den geheelen gang van zaken hebben. Het personeel is dan ook
als het ware met den aard der werkzaamheden saamgegroeid en is er tevens
van doordrongen, dat het de allereerste eisch is om goed werk te leveren
en den naam der fabriek hoog te houden. Zij weten dat zij er allen van
moeten leven en het dus ook hun aller belang is om de zaak goed te doen
marcheeren. Mankeert er ook maar iets aan eenig onderdeel, waardoor het
product minder goed zou worden, dan moet gestopt worden met de be-
treffende baan, totdat eerst de fout hersteld is. Het personeel weet, dat
aan het eindproduct niets mag mankeeren en dat slecht werk eenvoudig
niet betaald wordt, zoodat zij de grootste interesse voor het werk heeft.

Het transport van en naar de fabriek geschiedt met paard en wagen. Auto's
kunnen hierbij niet gebruikt worden daar het materiaal aankomt per spoor
of schip in staven van juist zes meter lengte; men zou n.1. rekening moeten
houden met de zitplaats van den bestuurder op de auto en de staven zouden
. allen opgevlijd moeten worden. Per wagen gaat dit eenvoudiger; een sterke
vrachtwagen wordt langszij van den wagon gereden, twee mannen nemen
de staven op en werpen ze naar beneden op den wagen. Is deze vol, dan
komt een paard deze weghalen en rijdt naar de fabriek, terwijl een ledige
wagen weer naast den wagon wordt neergezet. De volle wagen wordt op
de terreinen geplaatst bij de plaats waar het ijzer zal worden opgestapeld
en het paard gaat dan weg naar de ladingsplaats. Dus tegelijkertijd wordt
een wagen aan het station gevuld, wordt een wagen op het terrein gelost
en is een wagen met volle vracht onder weg naar de fabriek. Dit geeft
tet voordeel, dat er voor drie wagens maar één paard noodig is, terwijl er
bij autovervoer drie auto's zouden benoodigd zijn. De zware Belgische
paarden trekken 4000 K.Gr. wanneer het noodig is; 10 tons wagens worden
in drie maal gelost; 15 tons wagens in 5 maal, zoodat resp. op een wagen
3300 en 3000 K.G. wordt geladen. Deze getallen zal men natuurlijk als
gemiddeld moeten nemen, want de eene wagen zal niet precies hetzelfde
gewicht hebben als de andere. Daarbij dient nog opgemerkt, dat op de
zware vracht-auto's niet zooveel gewicht geladen kan worden, met het oog
op de bruggen en de bestrating van veel wegen en straten. De expeditie
van de hoefijzers uit de fabriek geschiedt of per wagon, of, indien de
plaatsen aan vaarwater zijn gelegen, per schip of boot, omdat in dit geval
de vracht veel lager is. Door de goede waterverbindingen en scheepvaart-
diensten is het mogelijk een groot deel van het land per water te voorzien.

-ocr page 32-

Binnen 24 uur gaan de bootdiensten van Groningen naar Amsterdam en

vandaar verder naar de bestemmingen.
Het Noorden van het land is gewoonlijk
binnen 24 uur voorzien, zoodat het ver-
voer snel kan geschieden. Bij scheeps-
vervoer worden de goederen verzekerd
door de fabriek ten behoeve van de
afnemers.

Daar het toch op zijn minst geno-
men een zeer vreemden indruk zou
geven, indien bij een beschrijving
van een hoefijzerfabriek, geen enkele
afbeelding van een hoefijzer werd
gevoegd, zoo willen wij daarom tot
slot een greep doen uit de zoo tal-
rijke modellen en maten in de maga-
zijnen voorhanden. Wij zien dan hier-
nevens een zomerijzer (fig. 5) en een
winterijzer en van dit laatste twee
modellen, welke genoemd worden het Hollandsche (fig. 6) en het Twentsche

model winterijzer (fig. 7). Het Hollandsche model is hetzelfde als bij ons
leger in gebruik, waarbij de rits niet doorloopt in het toongedeelte van
het ijzer, daar er dan, behalve in de takken, ook nog twee schroefgaten
kunnen worden aangebracht in dit toongedeelte en wel voorbij het
eerste nagelgat, hetwelk dan een stampgat is. Het Twentsche model
wordt gevraagd door die smeden, welke oordeelen dat bij het Holland-
sche model de gaten voor de schroefkalkoenen, te ver naar achteren
liggen en wel met het oog op den noodigen steun voor het paard. Zij

-ocr page 33-

wenschen de rits te doen doorloopen tot in het toongedeelte van het ijzer,

en bezigen dus geen gestampt
toonnagelgat; de afstand tussehen
de toonnagels moet echter groot
genoeg v?orden gelaten om hier
twee schroef- of stiftgaten naast
elkaar te kunnen aanbrengen,
hetzij dus voor het gebruik van
scherpe schroefkalkoenen dan wel
voor scherpe stiften. Gebruikt men
ditzelfde ijzer met kalkoenen, dan
is de ruimte tussehen de toonna-
gels ook groot genoeg om hier
een stalen stoot in te wellen en
dit wordt dan ook veelal gedaan
voor sleeperspaarden. De aanvraag
voor deze Twentsche ijzers neemt
echter af en de vraag naar het
Hollandsche model is dan ook vooral in den laatsten tijd overwegend
sterker.

VERSLAG VAN HET EXAMEN VOOR AANSTAANDE ONDER-
WIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG TE UTRECHT.

De commissie, belast met het toezicht op het afnemen van het examen
van de deelnemers van den in 1922 gehouden cursus voor opleiding van
onderwijzers in practisch hoefbeslag, verbonden aan de Veeartsenijkundige
Hoogeschool te Utrecht, benoemd door den Minister van Landbouw, Nijver-
heid en Handel a. i. bij besluit van 30 Nov. '22, Directie van den Landbouw,
heeft verslag uitgebracht van het desbetreffende examen, 'waaraan het
volgende is ontleend.

De commissie heeft in overleg met het onderwijzend personeel van den
cursus een rooster opgemaakt voor het af te nemen examen, welke rooster
^e goedkeuring van Uwe Excellentie heeft mogen verwerven.

Met bevrediging heeft de commissie kennis genomen van de aanvulling
in het reglement voor dezen cursus, waardoor onder meer als eisch bij de
toelating werd gesteld dat de candidaten in het bezit zijn van -het Rijks-
diploma als Hoefsmid.

Het examen vond plaats op 25, 26 en 27 Januari 1923. Alle deelnemers
aan bovengenoemden cursus, aangevangen in Februari 1922, hebben zich
Voor het examen aangemeld en dit werkelijk afgelegd.'in overeenstemming
'net den door Uwe Excellentie goedgekeurden rooster, heeft het examen

estaan uit een theoretisch en een practisch gedeelte.

Het examen in theoretische hoefkunde werd den 25sten Januari van één
^ot vijf uur afgenomen, aan iederen candidaat telkens 40 minuten, waarvan
®en gedeelte strekte tot onderzoek in hoeverre hij de bekwaamheid bezit
om als onderwijzer op te treden.

-ocr page 34-

Het practisch gedeelte heeft voor iederen candidaat bestaan uit de
volgende onderdeelen:

1,nbsp;Het beoordeelen van een paard met het oog op het besnijden van een
voorhoef hiervan en het besnijden van dezen hoef.

2.nbsp;Het vervaardigen van een paar voorijzers, waarvan een bestemd voor
dezen hoef.

3.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.

4.nbsp;Het maken van een modelijzer, bestemd voor een hoef van afwijkenden
vorm.

5.nbsp;Het besnijden van een abnormalen hoef.

6.nbsp;Het maken van een ijzer voor dezen hoef.

7.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.

Deze werkzaamheden werden verricht: den 26sten Januari van 9 tot 4
uur de vier eerste onderdeelen ; den 27sten Januari van 9 tot 12 uur de
onder 5, 6, 7 genoemde onderdeelen. Zoowel bij het beoordeelen van een
paard als bij het maken van een ijzer werd de toewijzing telkens bij loting
uitgemaakt.

Aan alle candidaten kon een diploma worden uitgereikt.

De geslaagden zijn in alphabetische volgorde: J. A. Boesveld te Win-
terswijk, F. Falkenhagen te Amsterdam, H. Hollander te Hasselt, J. de
Jong Jr. te Heerenveen, A. Kroeze te Grolloo (Dr.) en C. Langeler te Lochem.

-ocr page 35-

BEKNOPT VERSLAG DER VERGADERING VAN RIJKSONDER-
WIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG,
gehouden te Utrecht 27 Jan. 1923.

De Voorzitter, de heer M. Ritsema te Appingedam, opent de goed be-
zochte vergadering met dank aan de aanwezigen voor hunne opkomst en
wenscht den leden een gelukkig 1923 toe, al moge de malaise overal zijn
doorgedrongen, ook in het hoefsraidsvak. De secretaris leest daarna de no-
tulen der vorige vergadering voor. Zij worden ongewijzigd goedgekeurd.
Eveneens het verslag over het afgeloopen jaar.

Verschillende leden zonden bericht verhinderd te zijn de vergadering te
komen bijwonen. De heer Koelman te Alkmaar zond een uitvoerig schrijven
in, dat eerst in een bestuursvergadering zal worden besproken alvorens in
de algemeene vergadering aan de orde te worden gesteld.

Sommige leden betoogden de wenscbelijkheid om voor de onderwijzers in
practisch hoefbeslag borden beschikbaar te stellen doch het benoodigde
aantal is niet groot, zoodat het practisch is als ieder voor zich desverlangd
een bord in eigen omgeving besteld. — De heer Breukink te Lochem had
een schriftelijk voorstel ingediend om er naar te streven dat aan de leer-
lingen der Ambachtsschool (3e leerjaar) eenig onderricht wordt gegeven in
hoefbeslag, inzonderheid in het maken van hoefijzers. De voorzitter doet de
vergadering de vraag hoe zij hierover denkt. Zij gaat er volmondig mee
accoord.

De heer Koelman weet mede te deelen dat de cursussen in hoefbeslag
van de Hollandsche Maatsch. v. Landbouw voortaan geen subsidie meer
krijgen van die Maatsch. als die cursussen van den B. S. P. N. uitgaan. De voor-
zitter geeft den raad deze heeren geheel voorbij te gaan en hun ook niet te
vragen om ondersteuning. De leerlingen moeten maar wat bij betalen.

De heer Luyten uit Gorinchem zegt dat voor een halfjaarlijkschen cursus
daar betaald moet worden aan de Ambachtsschool f420.—. Er zal gevi aagd
worden aan Dr. van der Zande hoe te moeten handelen in zake het vragen
om subsidie buiten de Maatschappijen van Landbouw om.

De heer Huitink uit Ruurlo wordt herkozen als Penningmeester. De
rekening wordt nagezien en in orde bevonden.

De Voorzitter leest een missive voor van den heer Heidema omtrent het
voortbestaan van „De Hoefsmidquot; waarover het Bestuur met den redacteur-
uitgever een onderhoud heeft gehad. De Voorzitter vraagt wie zich beschikbaar
stelt voor medewerking. Nadat enkele opmerkingen waren gedaan en beant-
woord, werden de volgende heeren aangewezen vaste medewerking voor hunne
provincie te verleenen: Voor Limburg Bongaerts en Vogels, voor Zeeland
Robijn en Kerkhaert, voor N.-Brabant Saris en Evers, voor Overijsel Bevers,
Hagen en Rolink, voor Gelderland Tangelder en Ossendorp, voor Friesland
Rijpkema en Herenga, voor Groningen Huizinga en Ritzema, voor Drente
Reitsma, voor Zuidholland Luyten en van Waasbergen en voor Noordholland
Falkenhagen en Koelman.

Het Bestuur meent dat de vergadering zooveel mogelijk moet worden

-ocr page 36-

bezocht, in verband waarmede werd besloten de reiskosten der leden boven
de f 6.— te vergoeden. Hierna werd gepauzeerd.

Na de pauze heropent de Voorzitter de vergadering met een woord van
welkom aan de leden der examencommissie en inzonderheid aan den heer
J. de Vries, die het beslag bij het zware paard ter sprake zal brengen.
Deze inleider merkt op dat de verbetering van het hoefbeslag in hoofdzaak
is verkregen door den invloed der militairen. Vroeger was het beslag vooral
van beteekenis voor legerpaarden. Langzamerhand is die toestand wat ge-
wijzigd. Thans wordt meer en meer gelet op het beslag voor het zware paard.
De grondslagen zijn wel grootendeels dezelfde gebleven maar toch is de
richting iets gewijzigd. De grootste moeite geven altijd de voorhoeven,
voornamelijk de verzenen. Hoe zijn deze te ontlasten, te beschermen ? Vooraf
wil spreker er de aandacht op vestigen dat hij
niet zal bespreken het z.g.n.
Belgische beslag, dat enkel een handelsbeslag is, maar dat voor het zware
paard. En hierover merkt Spr. op dat z. i. de toon meer moet worden in-
gekort dan veelal wordt aangegeven, — het ijzer moet niet te lang zijn, —
de draagvlakte moet worden ontlast (in de leerboeken staat dat de zool
2 a 3 m.M. mag meedragen, doch dit mag voor het zware paard wel op
8 m.M. komen), reden waarom de zool moet worden beschermd, — de af-
helling heeft grootendeels theoretische waarde en de rits geeft aan het ijzer
meer werk en minder sterkte. Spr. wenscht voor het zware paard een ijzer-
breedte van minstens 3 c.M. en wil gaarne van de mannen der practijk,
ter vergadering aanwezig, het gevoelen over de geopperde denkbeelden
vernemen.

De inleiding werd met groote belangstelling gevolgd en gaf aanleiding
tot een vrij uitvoerige discussie, waaraan de heeren Evers, prof. Kroon,
Eitsema, Luyten, Plet, Kerkhaert, Falkenhagen e.a. deelnamen. — Prof.
Kroon vestigde er de aandacht op dat de voorhoef bij het staande paard
wel het meeste had te dragen doch de achterhoef bij het in beweging zijnde,
vooral bij het trekkende paard, en meer waarde aan de rits te hechten dan
de heer de Vries. — De voorz. stelt de vraag hoe de kootstelling bij het
zware paard moet zijn, ten einde hiermede een richtsnoer te krijgen voor
het besnijden der hoeven. —■ De heer Luyten beeft goede ervaring in zake
het weglaten der afhelling bij achterijzers en merkt op dat een rits ook
bezwaar oplevert voor de plaatsing der nagelgaten als hij niet correct is
ingeslagen. — De heer Plet herinnert er uitdrukkelijk aan dat de heer de
Vries enkel over het beslag voor het zware paard heeft gesproken en dat
de afhelling bij het beslag voor koets- en rijpaarden niet kan worden ge-
mist, aangezien hierbij de zool niet voldoende sterk is. — De heer Kerckhaert
zegt dat de koot bij het Belgische paard ongeveer 10 graden steiler staat
dan bij het koetspaard en dat ook de ouderwetsche Zeeuwsche paarden niet
zoo'n sterke zool hebben als het eigenlijke Belgische type. Bij het laatste
mag, als het paard pas beslagen is, de hoefas iets naar voren zijn gebogen.
— De heer Falkenhagen merkt op dat een normale hoef normaal moet
worden gehouden, terwijl het Zeeuwsche paard minder stomp van hoefvorm
is dan het Limburgsche. — De heer v. Waasbergen meent dat bij het
besnijden de hoef in het verlengde van de kootas moet blijven, waarop de

-ocr page 37-

heer Kerckhaert antwoordt dat de hoefas een tikje naar voten gebroken mag
zijn als de koot kort en sterk is, aangezien dan eenigen tijd later de juiste
richting terugkomt. De fokkers zijn sterk tegen een beslag waarbij de
voetas iets naar achteren wordt gebroken, daar de gang daardoor vermindert.

De heer de Vries beantwoordt de verschillende opmerkingen, — zegt het
met Prof. Kroon eens te zijn over de belasting der hoeven, -—wil ook geen
te korte doch evenmin lange ijzers, terwijl voet- en hoefas zooveel mogelijk
in dezelfde richting moeten loopen doch nooit naar achteren gebroken, om-
dat hierdoor de verzenen te veel zouden worden belast.

De heer Huitink vraagt hoe dik de ijzers werden gewenscht voor hengsten
en merries van het zware type. De heer Kerckhaert zegt dat zulks van de
zwaarte der paarden afhangt. De breedte moet minstens 3 cM. zijn, de
dikte voor de kolossen duim, voor de anderen '/j duim.

De voorzitter zegt den spreker in hooge mate dankbaar te zijn voor de
interessante inleiding en de andere heeren voor hunne opmerkingen. Door
een en ander zal er ongetwijfeld een beter inzicht in het beslag voor het
zware paard zijn verkregen.

Bij de rondvraag wordt aangedrongen om vroegtijdig onderwerpen voor
de e.v. vergadering op te geven, waardoor een goede voorbereiding kan
worden verkregen. Als zoodanig worden genoemd: Is het noodig de nagels
te plaatsen uitsluitend in de voorste hoefhelft? Welk winterbeslag voldoet
het beste? Hoe moet het beslag voor een volhoef zijn, hoe dat voor het
trekpaard in de steden?

Hierna sluiting.

De Secretaris,
H. van Waasbergen.

VRAGEN EN ANTWOORDEN.

Ondergeteekende zag gaarne twee vragen beantwoord:

1®. In September 1922 werd mij een veulen ter behandeling aangeboden,
dat links voor een stelthoef had. Mede op mijn aanraden werd hierover een
dierenarts geraadpleegd. Deze ging er tot mijn verwondering toe over de
buigpees dwars door te snijden, wat tengevolge heeft gehad, dat het koot-
gewricht geheel doorzakt en het dier een sterk beervoetigen stand heeft
gekregen. Zou het nu ook goed zijn om een nog al lang ijzer onder te leggen
tot steun van het kootgewricht ?

2». Een 10-jarig werkpaard dat altijd min of meer kreupel gaat aan rot-
straal. Het zit er erg diep in en dan vooral tusschen de straalkussecs. Ik
heb den eigenaar geraden om de stralen goed te reinigen en dan een propje
met werk en teer tusschen te leggen, maar tot nu toe heeft dit niet veel
geholpen. Het paard heeft harde droge hoeven, reden waarom ik den verzen-
wand al eens wat afgeraspt heb, waardoor de hoef wel beter is uitgezet,
maar het rotten gaat steeds door. Volgens ^informaties, was dit paard op
tweejarigen leeftijd er al mede behept, zoodat het wel een oude kwaal is.
Door mij is altijd gewoon vlak beslag ondergelegd, doch op verzoek van
den eigenaar de laatste keer met kalkoenen, waardoor het dunkt me nog niet
beter is geworden. Gaarne zou ik vernemen hoe hier verder mee te handelen ?
B.nbsp;H. O.

Wat het eerste aangaat, zal veel van het resultaat afhangen of alleen de
kroonbeenbuiger is doorgesneden. Overleg met den betrokken dierenarts

-ocr page 38-

verdient aanbeveling. Het bekende lange krulijzer helpt bij doorgesneden
pezen den stand verbeteren.

In zake den verouderden diepgaanden rotstraal is langdurige zorgvuldige
verpleging het eenige middel dat verbetering, mogelijk herstel, Äaw brengen.
Vlak beslag is beter dan ijzers met kalkoenen, zoodat
deze beter achterwege
blijven. De middelste straalgroeve dient met werk dagelijks twee keer te
worden gereinigd. Na voorzichtige reiniging, waarbij bloeding zooveel mogelijk
moet worden voorkomen, dient een strook werk met een weinig bruineteer
goed in de diepte der straalgroeve te worden gebracht. Verder moeten de
hoeven zachter worden gemaakt, door ze aan de kronen met een weinig
vaseline in te wrijven en door vochtige omslagen te geven.

Als de eigenaar tegen moeite opziet, de behandeling niet geruimen tijd
zorgvuldig wil voortzetten, is het verstandig een dergelijke verouderde kwaal
stil op zijn beloop te laten. Wil de eigenaar echter alle zorg besteden, dan
is herstel niet uitgesloten en moet de werking van het hoefmechanisme
zooveel mogelijk worden bevorderd door de ontsteking te bestrijden, de
hardheid der hoeven te verhelpen en het dier op zachten bodem zooveel
mogelijk stapvoets werk te laten doen.nbsp;Eed.

KORTE MEDEDEELINGEN.

Abonnementsgeld De Hoefsmid 1923,

Tot dusverre werd per kwartaal over het abonnementsgeld per post-
quitantie gedisponeerd. Het bedrag van 75 cent wordt dan telkens met
15 cent voor dispositie-kosten vermeerderd. Om die dispositie kosten drie
keer per jaar te voorkomen en eenige vereenvoudiging in de administratie
te verkrijgen, is besloten om voortaan in Maart in-eens over het abonnements-
geld voor het geheele jaar te beschikken.

Wij hopen en vertrouwen dat alle abonné's zich hiermede wel kunnen
vereenigen, daar het ook voor hen besparing geeft, namelijk 3 x 15 cent.

Het abonnementsgeld van f 3.— kan intusschen ook vóór 15 Maart
worden ingezonden per postwissel of per postcheque (giro-rekening 78780
den Haag). Na genoemden datum wordt een postquitantie ter incasseering
afgegeven, groot f 3.15.

—nbsp;Uitslag van het toelatingsexamen voor den cursus tot opleiding
van Onderwijzers in praktisch hoefbeslag, te Utrecht.
— Voor het
examen hadden zich opgegeven 19 hoefsmeden, die alle zijn opgekomen.
Van de deelnemers kwamen er 4 uit Gelderland, 3 uit Utrecht, 3 uit Noord-
brabant, 3 uit Overijssel, 2 uit Noordholland, 2 uit Zuidholland, 1 uit Zee-
land en 1 uit Limburg. Tot den nieuwen cursus zijn toegelaten: L. J. Brink-
man te Colmschate, A. A. C. Lokhorst te Loenen a/d Vecht, J. J. Mathijsen
te Herveld, J. Minderhout te Gapinge (Z.), A. J. Eompelman te Almelo
en Jos. Eoovers te Beek bij Breda,

—nbsp;Noord-Ilolland--Te Alkmaar wordt wederom een cursus in hoefbeslag

en hoefkunde gegeven, waaraan 8 cursisten deelnemen. Als leeraren treden
op de beide te Alkmaar woonachtige heeren O. Eoodzant, Dierenarts, en
Th. A. Koelman Nzn., Eijksonderwijzer in practisch hoefbeslag.

—nbsp;Nieuwe vinding! De opperwachtmeester-hoefsmid Kraak te 's Bosch
heeft een „verruimerquot; uitgevonden, waarop in de Maartaflevering nader zal
worden teruggekomen. Het is een langarmige tang, die ten doel heeft om
het ijzer aan de takeinden iets te verwijden. De heer Kraak, die hoefsmid
is bij de Ie Divisie v/h. Korps Kon. Marech.®®, heeft zijne uitvinding zes
weken met groote voldoening toegepast en de tang levert vooral groot
gemak op voor hen die paarden op stal koud moeten beslaan.

-ocr page 39-

—nbsp;De staalprijzen, zegt „Iron Agequot;, worden steeds vaster. Hoewel de
zaken in de zwaardere producten geringer worden, werken de fabrieken te
Pittsburg en in de naastbij gelegen districten toch nog met 80 k 85 pet.
van haar normale capaciteit.

—nbsp;Plaatsgebrek, voornamelijk tengevolge van de talrijke illustraties, gaven
aanleiding dat twee artikelen, een ingezonden stuk en een beantwoorde
vraag tot Maart moesten blijven liggen.nbsp;___

ADVERTENTIE N.

Dankbetuiging.

Onder ge teeken den betuigen hun hartelijken dank aan den Hooggeleerden
Heer Prof. Dr. H. M. Kroon, alsmede aan den WelEd. Heer S. van Angeren,
voor het degelijk onderwijs, zoowel op theoretisch als practisch gebied,
waardoor zij allen met succes aan het examen voor Eijksonderwijzer in
Practisch Hoefbeslag mochten deelnemen.

J. A Boesveld, Winterswijk. J. de Jong Jr., Heerenveen.

F. Falkenhagen, Amsterdam. A. Kroeze, Grolloo (Dr.).

H. Hollander, Hasselt (O.). C. Langeler, Lochem.

Herhalingscursus in Hoefbeslag, ter verkrijging
Rijksdiploma als Hoefsmid.

Smeden, die vroeger al reeds een cursus in hoefbeslag gevolgd hebben
en nu het Rijksdiploma als hoefsmid willen halen aan het Instituut voor
Hoefkunde aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht, kunnen zich,
hetzij mondeling of schriftelijk, aanmelden tot het volgen van een
Herhalings-
cursus
bij F. FALKENHAGEN, Rijks Onderwijzer in practisch hoefbeslag,
Kerkstraat 242, Amsterdam.

De voorjaarsexamens beginnen reeds in Maart.

Mondelinge aanmelding alle werkdagen van 9 Uur V.m. tot 4 UUr n.m.,
behalve Donderdag.______

Examen ter verkrijging van een Rijksdiploma

als hoefsmid.
VOORJAARSEXAMEN 1923.

Dit examen zal te Utrecht gehouden worden in de maanden Maart tot Mei.

Hij, die daaraan wenscht deel te nemen, wordt uitgenoodigd zich vóór 20
Februari 1923 schriftelijk aan te melden bij den ondergeteekende, onder
Overlegging van de volgende stukken:

«. een afschrift van de geboorte-acte;

b.nbsp;een bewijs dat hij de lagere school met vrucht heeft gevolgd;

c.nbsp;een bewijs dat hij ten minste drie jaar in het smidsvak is werkzaam

*

d.nbsp;een bewijs, dat hij een tweejarigen cursus in hoefbeslag heeft gevolgd,
of een daarmede gelijkgestelde opleiding heeft genoten.

Zij, die vóór I Juli |9I9 een diploma als hoefsmid hebben behaald, worden enkel
op grond van dat diploma toegelaten; zij melden zich schriftelijk aan, hebben
bovengenoemde stukken niet te over leggen en brengen hun diploma's mee,
als zij voor het examen worden opgeroepen.

Zij, die reeds eerder aan het examen ter verkrijging van een rijksdiploma
als hoefsmid deelnamen, kunnen zich ook zonder inzending van bovengenoemde
stukken aanmelden.nbsp;. .

De secretaris der Examen-commissie:

Dr. GALLANDAT HUET,
Regen tesselaan 6 te Amersfoort.

-ocr page 40-

Firma S. C. M. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

= ROTTERDAN. -

M

II

Ii

Ii
d
IQ

u
H
H
B

B
II
B

Specialiteit Ia flÉelen voor HoelUay.

Ster-Hoefnagels : meest uitgebreide sorteering in

meer dan 60 maten en modellen
voorradig.

Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit

caoutcbouc vervaardigd, dus niet
van rubberafval.

IIÜ

mi

s

1
IM

1
n

1

Oßsn en dichte luchtdruiczolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoog rubberkussen in 5
maten voorradig.

blokzolen, straalzolen, caoutcbouo hielstukken, hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn,
kurkkit.

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, opruimers,
hoeftangen, renetten, hoefraspen, hoefhamers, houw-
klingen, lasch- of weiblad, laschpoeder enz.

Firma S. G. M. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

== ROTTERDAM. =

B
1
1
1

II

IM

B
1

-ocr page 41-

28e Jaargang — Aflevering 3. — 15 Maart 1923.

MAANDBLAD.

nsr^-v

„. I

«tt.

redacteur-uitgever: a. w. heidema te 'sgravenhage.
f'rijs f 3.— per jaar fr. p. p.

-ocr page 42-

Lambert
Hoefzolen

in de modellen

Lambert open päd
Bar päd
Frog päd
O. K. Star päd
Walpole boulevard päd
Walpole truss päd

en de bekende
Amerikaansche

Iii

^tiL^ßRos.ca

TRuoe^^nimi

INHOUD.

Onder Smidshanden II. — De verwijdingstang van Kraak ! — Verslag van
het zevende examen ter verkrijging van een Rijksdiploma als Hoefsmid. —•
Vragen en antwoorden. — Ingezonden stukken. — Korte mededeelingen. —
Persoverzicht. — Advertentiën.

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam

-ocr page 43-

ONDER SMlDSfiANDEN.
II.

We moeten steeds trachten elk gemotiveerd verzet, d. w. z. verzet waar-
van men zou kunnen zeggen: „daar heeft hij gelijk aanquot;, te voorkomen
maar elk ongemotiveerd verzet, d. w. z. verzet, waar op den duur geen reden
voor bestaat, nu ook terstond te kunnen breken. Stel nu dat ik een jong
paard, misschien nog nooit in handen geweest, een been wil optillen en
dat been nog een poosje opgetild wil houden, dan ligt het toch voor de
hand, dat zoo'n dier die handeling op z'n minst vreemd aankomt en dat
hij denkt en op zijn manier zegt ook: „blijf van me lijfquot;. Hij komt nu in
verzet en — laat ons'eerlijk zijn — heeft hij daar gelijk in of niet als je
hem om zijn koot knijpt, en hard ook, ten einde met geweld te kunnen
vasthouden. En als je nu tegen hem zegt: „stel je niet zoo aan, ik doe je
niksquot;, heeft hij dan soms niet het volste recht om te zeggen: „dat doe je
wel, je doet me pijnP'. En zie hier nu de groote fout onzerzijds — we
doen hem „pijnquot;, maken hem bang. In zijn angst rukt hij zich los en hier-
mede hebben we de tweede fout begaan : hij heeft z'n zin en kent z'n
kracht. Maar met dat al, zijn been moet hij geven ! Best, en dat kan ook
en dat zal hij zelfs doen en nog wel zonder veel verzet. Op de volgende
manier:

In plaats van de hand onl de koot te vatten, legt ge daarom een linnen
halster (op zijn plat) of een eind singelband. Als ge daarmee handig langs het
been naar beneden gaat, lukt dat altijd. Vooral geen strop er van maken
doch plat er om en dan een paar keer de einden om elkaar gedraaid, zoo-
dat de voet noch de kogel er door kunnen en het band toch niet knijpt.
Pijn kan dat nooit doen en als hij zich nu verzet tegen het ophouden,
gevangen geven dus, van zijn been dan is er wel angst doch die kunt ge
nu, omdat er geen pijn bijkomt, gemakkelijk bedaren door een paar goed
gekozen woorden en een halsklop zoodra hij zijn been stilhoudt. En los-
laten, wat ge moest doen, toen ge hem met beide handen om de koot hadt,
behoeft ge nu niet, terwijl ge slechts met eene band het losse einde van
het band houdt, dat niet doorglijdt, een best en stevig houvast geeft en
waarbij ge met de andere hand tegen den schouder van het paard nog
alle gelegenheid hebt een op u toespringen te voorkomen. Een sprong op
drie beenen voorwaarts kan hij maken, misschien twee maar dan is hij het
best zat en blijft staan. Hij voelt geen pijn, vindt geen reden meer tot
verzet, blijft gevangen, komt niet tot de overtuiging van zijn meerdere
kracht. Is daarmee half gedresseerd ook. Wat niet uit te vlakken is!
Ieder paardenkenner heeft zeker al terstond de groote voordeelen ingezien
van eene methode waarbij ongemotiveerd verzet tot genoegen van beide
partijen met een sisser afliep. En dat deze te verkiezen blijft boven de
andere manier, waarbij gemotiveerd verzet leidt tot allerlei onaangenaam-
heden, zullen zeker allen ook wel met me eens willen zijn.

We zagen reeds hoe we op practische manier er in kunnen slagen, zonder
noemenswaardig verzet, dat inmiddels geenerlei nadeelige gevolgen zal
hebben, de beenen te krijgen. Nu moeten we er voor zorgen, dat we bij de vol-
gende behandeling ook geen herrie krijgen. Dat kan alweer op de volgende
wijze. Laat ik beginnen met te zeggen, dat ik de voorkeur geef aan drie

-ocr page 44-

man, van wie minstens twee vakkundig, bij de eerste behandeling van een
paard in smidshanden. Een liefst extra paardenman en als het kan bij, die
het dier reeds oppaste en beste kameraden met hem is, aan het hoofd.
Dan een tweede zoo mogelijk pootige kerel, die het been ophoudt. Hij toch
vertegenwoordigt een levenden noodstal, doch heeft hierop dit voor, dat hij
binnen toelaatbare grenzen iets mee kan geven.

In dit opzicht heeft hij dus eenige vakkundigheid, doch hiermede kan
de helper dan ook volstaan. De derde is de knappe smid. Van knap ge-
sproken, de man behoeft niet beslist gediplomeerd te zijn al kan zijn diploma
hem nimmer in den weg zitten en meermalen integendeel van groot nut
zijn bij de menschen. Bij de paarden zit eigenlijk zoo'n diploma het best
in een alleszins oordeelkundig beslag, dat van zelf tevens voldoende kennis
in zich sluit van hoef, stand en gang, voor zoover beide laatste factoren
zijn voor de kennis van den smid als paardenbeoordeelaar. Ik wil maar
zeggen, niet eerst vragen : zijt ge gediplomeerd ? en op het antwoord : „neenquot;,
besluiten tot slechte smid. En omgekeerd niet zweren bij den smid omdat
hij een diploma heeft. Neemt niet weg, dat ik met gerustheid ieder kan
aanraden om zoo mogelijk bij ernstige studie toch maar het diploma ook
te halen. Want al hebben — gaarne toegegeven —• de paarden zeker meer
baat bij de eerste dan bij het tweede, dit laatste is toch veelal van genoeg
belang voor den houder om er wat extra moeite voor te doen.

We hebben dus het been opgenomen en nu steunt de middelste man
den hoef op zijn knie en tracht tevens met zijn vrye hand te voorkomen
dat het kappen van den smid den voet te veel zou kunnen draaien en zoo-
doende pijn veroorzaken in het kroon gewricht. Dit zou n.l. weer aanleiding
zijn tot onrust bij het paard. Blijft het voor hem bij het voelen en hooren van
het kappen en raspen zonder dat dit hem pijn doet, dan zal hij zijn been best
laten ophouden tot de smid klaar is. Tegen het vooruit op de knie nemen,
voor het in deze houding gemakkelijke bijraspen van den scherpen rand,
ontmoet men toch ook zelden veel verzet.

Nu kan het voorkomen, dat niettegenstaande alles van onzen kant vol-
maakt in orde is, het paard uit eigenzinnigheid toch lastig blijft.

Dan gaan we te werk als volgt. Eerst van al onderzoeken we waar
de oorsprong van het verzet schuilt. Deze kan toch zitten in enkel angst
maar ook in boosaardig opzet. Terwijl er in het laatste geval alle reden is
om te straffen, zouden we hiermede in het eerste geval alles voor goed
kunnen bederven. Begin dus alvast nimmer met slaan, schoppen, rukken
of dergelijke wel is waar zeer verklaarbare doch niettemin steeds ten
sterkste af te keuren maatregelen. Waarom is zoo'n optreden
altijd ver-
keerd? Omdat een met ruw geweld behandeld dier zich in het geval van
angst verongelijkt gevoelt en zulks ook is, terwijl bij kwaadheid het slechts
kwaad met kwaad zal trachten te vergelden en moge het al voor het oogen-
blik zich gewonnen moeten geven, steeds onbetrouwbaar zal blijven en
daardoor gevaarlijk. Wat is er dus gewonnen op den duur? Feitelijk niets.
En wat is er verloren ? Soms alles en in elk geval veel. Alles bij het bloed-
paard, dat in zijn angst voor het onbekende, nog geslagen ook, nu eerst
recht al zijn vertrouwen in u verliest, zelden geheel vergeeft, nimmer ver-
geet en u dan ook geregeld wordt aangeduid bij wijze van waarschuwing:

-ocr page 45-

pas op zeg, houd hem in de gatenquot; of „denk er om, die zegt niks maar
slaat zoo maar toequot; of „niet te kort bij komen, bij den dieë, je kunt nooit
wetenquot;. Wie kent niet zulke gangbare uitdrukkingen in eiken stal te ver-
nemen, waar een eenigszins groot aantal paarden bij elkaar zijn ? En veel
bij den ondeugd die het tegendeel van angst in den loop der jaren heeft over-
gehouden uit zijne herinneringen aan alles, wat hem van 'smenschen kant
ten deel viel. Hoe gaat het bij die soort? Die nemen je te grazen bij elke
gelegenheid, dat ze de kans schoon zien je een loer te draaien. Die bijten,
slaan vóór en achter, drukken je plat tegen het schot, doen in een woord alles,
behalve vriendelijk. Meent ge, dat ge in die soort het restje vertrouwen,
dat er wellicht nog over was, terug kunt ranselen, al mag het dan meer
dan eens gelukken ze baas te blijven? Mocht wat! Ze verrekenen het op
een (voor hen dan) mooien dag aan het tuig, den wagen, je eigen botten
— denk daar vooral om — maar gewonnen voor goed geeft zoo een zich
alleen nog aan het abattoir. En toch had dat allemaal nog voor een groot
deel best terecht kunnen komen als ge hem anders had aangepakt. Want
aangepakt moet hij worden, hier helpt geen „ho braafquot; alleen.

Laten we dan samen eens overleggen, wat we doen zullen. Eerst het
jonge paard, dat in verzet blijft tegen elke zachte behandeling van onzen
kant in. De praam. Een gewone praam, bestaande uit rond hout van een
dertig, veertig c.M., voorzien van twee gaten aan het eene einde, een hand-
breed uit elkaar, en een gat aan het andere einde, waardoor een touwtje
van een duim of twintig, waarin aan weerskanten van het hout een knoop
zoodat het er niet uit kan schuiven. Het eigenlijke praamtrouw, lang genoeg
om er de bovenlip in te kunnen vatten en dan nog lengte genoeg over
om in elkaar te draaien. De dikte zóó, dat het niet dun genoeg is om in
het vel te snijden en niet te dik zoodat het van die lip af zou glijden. Met
een zacht praatje op z'n neus zetten — niet met geweld — hier niets met
geweld of zelfs maar ruw. Elk jong paard kunt ge pramen en later steeds
weer, als ge er slechts voor zorgt dat het geen mishandeling wordt — dan
wordt hij kopschuw en zoudt ge eerst een praam noodig krijgen om hem
een praam te kunnen opzetten! Maar tegen dien tijd steekt hij zijn hoofd
wel zoo hoog, dat je daar zonder trap of ladder niet best bij kunt. Dan
haalt ge hem bij een oor wel naar beneden wilt ge zeggen. Zeker, als hij
u bij die gelegenheid geen klap met een voorbeen tegen de schenen present
doet. Maar alloh, waartoe al die herrie? We hadden afgesproken geen
herrie te zullen krijgen en blijven dus bij die afspraak. Is de praam nu
matig aangedraaid, wat ge wel zien kunt aan zijn oog, dat dan star op één
punt gevestigd blijft, dan draaie men niet nog verder op gevaar af van
juist verzet uit te lokken. Hij begint dan veelal eerst met het oogwit te
laten zien en de ooren in den
nek te trekken, welke hij eerst juist steil vooruit
had gericht. Dat zijn allemaal van die kleinigheidjes maar vooral daarop
letten is hierbij de voorzichtigheid in de porceleinkast! Nu wordt het
andere eind hout met het losse touwtje vastgemaakt aan den halster. Dit
geeft het voordeel dat ge zelf een hand vrij krijgt en de praam geen ruk
geeft als het paard met zijn hoofd mocht slaan. Nu staat hij wel stil genoeg
om aan het werk te gaan.

-ocr page 46-

DE VERWIJDINGSTANG VAN KRAAK!

De heer P. J. D. Kraak, opperwachtmeester-hoefsmid b. d. Ie Divisie
Kon. Marechaussee te den Bosch, heeft een vinding gedaan, waarvan reeds

r-r,

Va grootte. Schets van eene uitzetting.

-ocr page 47-

in de Februari-aflevering van „De Hoefsmidquot; met een enkel woord melding is
gemaakt. De uitvinder heeft ons Vrijdag 2 Maart j.1. in de gelegenheid gesteld
zijn „verruimerquot; te zien en de werking hiervan na te gaan. Dr. H. J. W e e -
kenstroo, kapitein-paardenarts te den Bosch, had reeds een kleine twee
maand de tang in de toepassing gevolgd en verklaarde met haar werking zeer
tevreden te zijn.

In al die gevallen, waarbij paarden op stal moeten worden beslagen, hetgeen
met de marechaussee-paarden ook gewoonlijk het geval is, komt het nu en
dan voor, dat het onder te leggen ijzer iets te nauw blijkt te zijn. Het moet
dan een tikje worden verwijd. Dit geschiedt als regel met de hoeftang, het-
geen niet altijd even eenvoudig is. De nieuwe vinding van Kraak heeft ten
doel die moeilijkheid op te heffen en het komt ons voor, dat de uitvinder
daarin werkelijk praktisch is geslaagd. Wij zien niet uit het oog, dat het koud
verwijden van een hoefijzer op zich zelf geen aanbeveling verdient, aangezien
het ijzer er iets door wordt verwrongen en het gevaar ontstaat, dat de draag-
vlakte niet zuiver vlak blijft.

Bovenstaande teekening geeft een voldoende diudelijk beeld van den ver-
ruimer, zooals uitvinder de tang heeft gedoopt. De naam verwijdingstang
komt ons intusschen voor het gehoor bruikbaarder voor. Dit is echter van
ondergeschikt belang.

Als men de teekening goed beziet, dan vindt men links de tang van ter
zijde afgebeeld en rechts heeft de teekenaar een dubbel beeld gegeven, n.1. de
tang gesloten en ook met geopenden bek. Beide beenen hebben een gekarteld
vlak; het ééne been is gekarteld aan de buitenzijde, het andere aan den kop
en bezit tevens op de platte zijde een inham die aan de oppervlakte eveneens
gekarteld of geribd is. Deze inham is noodig om de tang zoowel bruikbaar
voor kleinere als grootere ijzers te doen zijn. Wij hebben er ons van overtuigd,
dat de verwijding van een hoefijzer met behulp van deze tang praktisch en
vrij gemakkelijk is tot stand te brengen, zonder dat de draagvlakte van het
ijzer er merkbaar onder lijdt. Het is ons niet bekend of de uitvinder octrooi
heeft aangevraagd en evenmin of de tang tegen een bepaalden prijs bij den
uitvinder verkrijgbaar is. Mochten er lezers zijn, die over de vinding vragen
wenschen te stellen, dan is de heer Kraak ongetwijfeld gaarne bereid, hetzij
per brief, hetzij in ,,De Hoefsmidquot; daarop van antwoord te dienen.

Red.

VERSLAG VAN HET ZEVENDE EXAMEN TER VERKRIJGING
VAN EEN RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMID.

t

De Examen-Commissie, welke bij beschikking van den Minister van Land-
bouw, Nijverheid en Handel van 25 Augustus 1922, Directie van den Land-
bouw, No. 11184, Ie Afdeeling, werd benoemd, bestond uit de heeren Dr H.
M. Kroon, Hoogleeraar aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht,
S. van Angeren, Chef-hoefsmid aan dezelfde Hoogeschool, Dr. R H. J.
Gallandat Huet,
Kapitein-paardenarts aan de Militaire Hoefsmidsschool te
Amersfoort, H. Hagen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag te Steenwijk,

-ocr page 48-

P. H. van Kempen, Veearts te Echt, J. Plet, Veearts te Heerenveen en
.Dr. J. Staal, Veearts te Assen 1).

Nadat op 18 October een voorvergadering had plaats gehad van den
Voorzitter en den voorloopigen Secretaris, werd op 21 Oct. eene bijeenkomst
van de geheele Examen-Commissie gehouden, welke op den heer .Van Kempen
na, voltallig is opgekomen. Allereerst werd de voorloopige Secretaris defini-
tief benoemd en daarna werd de examenrooster opgemaakt. Het aantal
candidaten bedroeg 95, zoodat 16 examendagen hiervoor noodig werden
geacht; als zoodanig werden vastgesteld 13, 14, 15, 16, 20, 21, 22, 23, 27,
28, 29, 30 November en 11, 12, 13 en 14 December, terwijl 16 Dec. als eind-
vergadering voor den Voorzitter en den Secretaris werd bestemd.

Besloten werd om tijdens dit examen telkens op Maandag te elf uur te
beginnen, om hierdoor tegemoet te komen aan hen, die veraf wonen, terwijl
tevens de verblijfkosten der examinatoren hierdoor belangrijk minder
zouden worden. Om ook des Donderdags, terwille van de examinandi, om elf
uur te beginnen, werd onmogelijk geacht, daar het in den winter zeer bezwaar-
lijk is om op later uren materiaal (paarden) te krijgen; voor de voorjaars-
examens zal dit wellicht ingevoerd kunnen worden. Tevens werd vastgesteld
om de oproepingen voor het examen dit jaar alphabetisch te doen plaats
hebben, daar men aldus een beter vergelijkend overzicht krijgt van de ver-
schillende cursussen en het toch in de praktijk zeer moeilijk is gebleken om
voortdurend aan al de verzoeken der examinandi, omtrent gecombineerd
opkomen, te voldoen.

Van de 95 candidaten, welke zich hadden opgegeven, namen er 83 deel aan
het examen; hieronder waren 72 cursusleerlüigen, waarvan er 35, 31 en 6
respectievelijk voor de Ie, 2e of 3c; maal aan het examen deelnamen.

Zij waren opgeleid te Amersfoort, Harlingen, Tiel, Oud-Beijerland, En-
schede, Schagen, Maastricht, Heerenveen, Doetinchem, Zw^olle, Middelburg,
Venlo, 's-Hertogenbosch, Goos, Alkmaar, Groningen, Oostburg, Middel-
harnis en 's-Gravenhage.

Elf der candidaten legden het examen af op grond van een vroeger behaald
diploma, 9 van hen namen voor de Ie, en 2 voor de 2e maal aan het examen
deel; zij waren indertijd opgeleid te Haarlem, Utrecht, 's-Gravenhage, 's-Her-
togenbosch, Amersfoort, Groningen en één in Duitschland.

Van de 83 candidaten, die in totaal aan het examen deelnamen, slaagden
er 55; hiervan waren 50 van cursussen afkomstig en 5 van hen waren reeds
gediplomeerd; van de 55 geslaagden deden er 25, 26 en 4 respectievelijk voor
de Ie, 2e of 3e maal examen. De 5 geslaagde reeds gediplomeerde hoef-
smeden, namen alle voor de Ie maal aan het examen deel.

Aan 4 der geslaagde candidaten kon worden medegedeeld, dat hun examen
in alle opzichten meer dan voldoende was geweest en hun het praedicaat
,,met lofquot; werd verleend.

De uitslag der examens wijst er op, dat het aantal geslaagde candidaten
van cursussen afkomstig, dat voor de 2e maal examen doet, zeer groot is,

1nbsp; De namen enz. der plaatsvervangende leden zijn kortheidshalve weg-
gelaten. Eed.

-ocr page 49-

hetgeen doet denken, dat het voor cursusleerlingen in het algemeen zeer
goed is, wanneer zij na de cursusopleiding nog eenigen tijd zelfstandig werken
en dus de meening van cursusleiders, dat de examens zich direct moeten
aanpassen aan de laatste cursusles, niet juist gezien is.

Gedurende de zitting van de Examen-Commissie is alleen de heer Van
Kempen verhinderd geweest het geheele examen mede af te nemen en is hij
daarin vervangen door de heeren Bongaarts en Van der Plank.

(De namen der geslaagden zijn reeds vermeld in de Januari-aflevering.
— Red.).

_VRAGEN EN ANTWOORDEN_

De heer Saris, onderwijzer-hoefsmid te Eindhoven, vraagt o/quot;er eew èepaaMe
reden voor is, dat de verbeening van het hoefkraakbeen meestal voorkomt aan
het linker voorbeen, zooals beschreven staat in het Leerboek B.oefkunde en
Hoefbeslag.

Dit staat echter niet als zoodanig in het leerboek; de desbetreffende pas-
sage hierover luidt (blz. 106 onderaan): „Het gebrek komt meer voor bij
voorhoeven dan bij achterhoeven. Vaak komt het aan één been voor en dan
meestal aan het linker voorbeen; dikwijls echter ook aan twee en meer
beenen, enz.quot; Deze regels zijn neergeschreven aan de hand van de praktijk
en geven weer wat hieromtrent is nagegaan over een aantal jaren. De reden
dat het linker voorbeen als regel eerder begint te lijden aan verbeening
van de hoefkraakbeenderen, en, indien het gebrek slechts aan één der voor-
beenen voorkomt, dat dan in de meeste gevallen het linkerbeen hieraan
lijdende is, zal wel gelegen zijn in het feit, dat het linker voorbeen bij vele
paarden meer belast wordt dan het rechter voorbeen en dus ook aan meerdere
slijtage onderhevig is, ergo gebreken zich hierbij ook spoediger zullen uiten.

Nemen wij b.v. rijpaarden die niet oordeelkundig gereden worden; hierbij
zal het linker voorbeen in draf, als regel, het meeste belast worden. Bij
het z.g. Engelsch draven, wordt de schok steeds op hetzelfde voorbeen
opgevangen; wisselt men dit draven regelmatig af, door b.v. beurtelings
om de 10 minuten op het andere been door te zitten, dan zullen beide
beenen gelijkelijk slijten. Als regel ziet men dit echter niet en uit gemak-
zucht, veelal ook omdat het paard aangenamer loopt bij het rijden op een-
zelfde been, draaft men alleen op het linkerbeen. De schokken worden dus
voortdurend op dit been opgevangen en wordt hierbij nu veel op den harden
weg gedraafd, dan kan dit wel een voorbeschikkend moment zijn voor het
ontstaan van verbeende hoefkraakbeenderen.nbsp;,

Gaat men in de ziekenregisters van dierenartsen de kreupelheden bij het
paard na (zoo algemeen mogelijk genomen), dan zal men hieruit ook kunnen
vinden, dat het grootste percentage aan het linker voorbeen voorkomt. De
praktijk spreekt hier dus ook uit, dat dit been het meest onderhevig
is aan slijtage en gebreken.

De heer Saris vraagt verder: „Het ketelijzer en het vólhoefijzer van Stark-
Quther worden voor hetzelfde doel gebruikt. In het eene geval legt men de ge-

-ocr page 50-

heele zool vrij, in het andere moet deze juist geheel dragen. Dus twee predes
tegenovergestelde dingen voor eenzelfde kwaal. Hoe dit te verklaren?quot;

Vooreerst willen wij opmerken, dat het ketelijzer een reeds zeer lang
bekend ijzer is, terwijl het zooiijzer van Stark-Guther slechts enkele jaren
geleden is aangegeven en in praktijk gebracht. Waar vóórdien in sommige
gevallen van volhoef het ketelijzer met succes gebruikt werd, geeft men
tegenwoordig in vele gevallen aan het ijzer van Stark-Guther de voorkeur.

Het ketelijzer beoogt in het algemeen een zooldruk tegen te gaan en
wordt daarom ook wel gebruikt wanneer de zool onder het niveau van den
draagrand uitsteekt; in zulke gevallen zal een ketelbalkijzer nog beter zijn,
daar men hierbij de dracht van den draagrand mede over den straal verdeelt.

Het zoolijzer van Stark-Guther, waarbij het ijzer nauwkeurig gepast
wordt op de geheele zool, en deze dus in zijn geheel op het ijzer draagt,
beoogt een steviger en dikker worden van deze zool, waardoor een opwaart-
sche druk zal worden uitgeoefend, en er kans bestaat dat de liggingsver-
anderingen van de inwendige deelen, die zich in den volhoef uiten, zich
weer geleidelijk aan zullen herstellen. Het is de groote verdienste van Stark-
Guther hierop te hebben gewezen en het is nu, na eenige meerdere jaren
van toepassing zijner denkbeelden, gemakkelijker hierover een oordeel uit
te spreken en over deze methode den lof te verkondigen. Het is niet kwaad,
ten einde teleurstellingen te ontgaan, om bij alle nieuwe uitvindingen eenigs-
zins sceptisch te staan en de eigen resultaten af te wachten, alvorens ze
aan te prijzen; blijkt echter het nieuwe te beantwoorden aan hetgeen de
voorsteller ervan vertelt, dan verdient het ook algemeene aanbeveling. Zoo
is het nu het geval met dit zooiijzer van Stark-Guther. Het heeft bewezen
bij vol- en knolhoef een uitstekend ijzer te zijn en in vele gevallen, bij
vakkundig gebruik, den knolhoefvorm te kunnen verbeteren, soms zeer veel,
zoodat een algeheele bruikbaarheid van het paard werd verkregen. Slechts
in die gevallen, dat het paard het ijzer niet verdraagt, wanneer n.l. bij dit
beslag pijnlijkheid zou blijven optreden, zou men zijn toevlucht kunnen
nemen tot een ketelbalkijzer of wel tot een balkijzer met lederen zool,
waarbij dan vaak een kunstmatige draagrand zal moeten worden aangelegd.
Het zijn dus meer de vooruitgang van het hoefbeslag en de resultaten van
nieuwe methoden, die deze schijnbare tegenstrijdigheid hebben uitgelokt.

G. H.

EEN PAAR OPMERKINGEN, RESP. VRAGEN.

Met belangstelling nam ik kennis van het verslag der „vergadering van
den Bond van Rijksonderwijzers in hoefbeslagquot;, welke vergadering ik wegens
familieaangelegenheden tot mijn spijt niet kon bijwonen. Omtrent een paar
punten veroorloof ik mij een enkele opmerking te maken:

Ie. Is het mij niet duidelijk wat men bedoelt met de bewering dat de
ijzers voor een Belgisch paard niet te lang mogen zijn. Mij dunkt dat de
ijzers juist bij een zwaar paard iets, langer mogen zijn dan bij een lichter
gebouwd type.

2e. Zet ik een vraagteeken achter de bewering dat voor een Belgisch

-ocr page 51-

paard een ijzer met stampgaten meer aanbevelenswaardig is dan een rits-
ijzer. Ik veronderstel dat een ijzer met stampnagelgaten eerder stuk zal gaan
dan een ritsijzer, omdat bij het eerstgenoemde de hoefnagels den grootsten
kop hebben. Een ritsijzer bezit wel een gleuf maar hierin behoeft niet zoo'n
groot gat te worden gestampt als bij het andere. Wel zijn stamp ijzers iets
vlugger uit de hand te maken dan ritsijzers!

Nadere toelichting der beide genoemde beweringen zou mij zeer welkom
zijn.

Biezelinge (Z.).nbsp;Hoogachtend,

P. A. Butler Pzn.

INGEZONDEN STUKKEN.nbsp;~

Aan R R. Bijksonderwijzers in practisch hoef beslag.

Geachte Collega's!

Met genoegen denk ik nog dikwijls aan de vergadering, welke door onze
vereeniging den 27eii Jan. 1.1. te Utrecht is gehouden, — aan die vergade-
ring, waarvoor uit alle deelen van ons land mannen van de practijk waren
tesaamgekomen met één en hetzelfde doel, n.1. om te trachten het hoef-
smidsvak op hooger peil te brengen.

Welk eene tegenstelling maakt zoo'n vergadering met den hedendaagschen
toestand, want waar men thans ook zijn oog wendt, nergens ziet men anders
dan onderlinge verdeeldheid, broodnijd en onzinnige prijsverlaging, hetgeen
niet zal nalaten een knak toe te brengen aan het hoefsmidsvak, tot schade
voor paard en eigenaar.

Trots deze groote tegenstelling moeten wij, geachte collega's, toch door
blijven gaan alles in het werk te stellen om ons doel te bereiken, n.1,:
verheffing van het hoefsmidsvak.

Gezien de geëerde welwillende medewerking van H.H. autoriteiten op
onze vergaderingen, kan het mijns inziens niet anders of wij zullen daarin
slagen.

Vooral op de laatst gehouden vergadering zijn wij weder een goeden stap
vooruitgegaan, n.1. door de rede welke aldaar door den heer J. de Vries,
Secretaris van het Stamboek voor het Nederlandsche Trekpaard (Belgisch
type) werd gehouden, waarin ZEd. meermalen te kennen gaf, de meeste
waarde te hechten aan de ervaring van mannen uit de practijk, daar de
smeden dagelijks met het hoefbeslag bezig zijn en allerlei gevallen medemaken.

Ook verzocht ZEd. om op de volgende vergadering eens iets van ons
uit de practijk te vernemen, waarmede ZEd. voor ons onderwijzers, volgens
mijn bescheiden meening, een lans brak, waardoor wij in de gelegenheid
worden gesteld om openlijk onze ervaringen, wenschen en wenken uiteen
te zetten, betgeen zeker tengevolge kan hebben, dat het onderwijzerschap
in eere zal stijgen en nog meerderen steun van hoogerhand zal verwerven.

Daarom, geachte collega's, neemt deze gelegenheid te baat, door hier
ruimschoots gebruik van te maken. Laat zien dat U mede wil werken in
de goede richting. Er ligt nog een geheel jaar voor den boeg en zult U
allicht nog wel het een of ander in Uw gedachten krijgen, hetwelk U op

-ocr page 52-

dien dag uiteen zult willen zetten. Brengt zóóveel stof aan dat er voortaan
alleen voor dat doel een aparten dag wordt uitgeschreven, want mijns in-
ziens is dit de weg, waarlangs zeer veel goeds tot stand kan worden ge-
bracht en waardoor onze maatschappelijke positie kan worden verbeterd. Ik
wensch dat ook U dit eveneens zult inzien.

Gaarne breng ik hier dan ook openlijk dank aan den heer de Vries voor
hetgeen ZEd. in zijn rede ten onzen gunste heeft gesproken, overtuigd zijnde
daarmede tevens de tolk te zijn van zoo niet allen, dan toch van de
meesten der aanwezigen op deze vergadering.

Daar de heer Plet te kennen gaf, de volgende gelegenheid gaarne iets te
vernemen welke methode van winterbeslag voor het paard het meest geschikt
is, ben ik, zoover het in mijn vermogen ligt, daartoe bereid, n.l. door alsdan
eene uiteenzetting te houden.ten gunste van het beslag met insteekstiften.

Wie Uwer volgt, ten gunste van het beslag met schroefkalkoenen?

Mogelijk zullen er onder U zijn die denken: ja, maar zoo iets heb ik
nooit gedaan, doch dit is met mij ook zoo het geval, doch laten wij denken:
„ieder vogeltje zingt zooals het gebekt isquot; en dan zal dat wel terecht komen.
Ter vergadering zal men daar wel rekening mede willen houden, om reden
men wel weet, dat wij beter met den hamer kunnen werken dan redevoe-
ringen houden. Laat dit dus voor U geen bezwaar zijn.

Meldt U daarom vroegtijdig aan bij onzen Secretaris, den heer van Waas-
bergen, opdat ZEd. zich met de verdere regeling kan belasten,

Th. A. Koelman Nz.

Alkmaar, Februari 1923.

IJzendijke, 25 Februari 1923.

Mijnheer de Redacteur'

In de Februari-aflevering van ,,De Hoefsmidquot; komt een vraag voor van
H. O. te B. hoe hij handelen moet met een 10-jarig werkpaard, dat altijd
min of meer kreupelt aan rotstraal. Ik raad aan aldus te handelen: Alle
losse deelen worden van den straal weggesneden en deze goed schoon ge-
maakt. De voet wordt zoo besneden dat de voetas iets naar achteren gebroken
wordt. Maakt er dan een verbandijzer voor met een plaat en twee stompe
schroefkalkoenen. Die plaat moet naar achteren toe tamelijk lang zijn en
opgebogen worden, zoodat de ballen ook afgesloten worden, maar natuurlijk
geenszins knellen. Treedt in overleg met den dierenarts, die wel de noodige
zalf zal geven te gebruiken, inplaats van bruine teer. Die zalf brengt u met
werk goed in de straalgroeven. Dan vult u, als het ijzer er onder ligt, de straal-
groeven en verder alle ruimte goed op met werk en draait de plaat er goed
vast onder. Het paard kan zijn gewone werk doen. De straal zal steeds goeden
tegendruk ondervinden en vuil kan niet in de straalgroeven dringen. Deze
behandeling moet u zelf minstens tweemaal per week doen. Ik heb zelf zoo
al enkele verouderde gevallen behandeld en steeds met goed succes. Mocht u
deze behandeling toepassen, meldt dan eens na verloop van tijd in „De
Hoefsmidquot; of het gunstig gewerkt heeft ja of neen.

De onderwijzer-hoefsmid,
W. J. Robijn.

-ocr page 53-

KOSTELOOZE OPLEIDING TOT HOEFSMID AAN DE
HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.

Ten einde tegemoet te komen aan de behoefte die bij een eventueele
mobüisatie zou bestaan aan hoefsmeden, heeft het Legerbestuur de gelegen-
heid opengesteld voor burgerjongelieden om kosteloos te worden opgeleid
tot hoefsmid.

Zij moeter hiertoe een verbintenis aangaan bij het Reserve-personeel der
Landmacht en wel voor den tijd van vijf jaren; na afloop hiervan kunnen zij
telkenmale een nieuw verband aangaan voor één jaar.

Na het aangaan van deze verbintenis wordt de belanghebbende in dienst
gesteld bi] het 1ste Regiment Huzaren te Amersfoort en in opleiding ge-
nomen bij de Hoefsmidschool.

Gedurende dezen tijd van opleiding, welke als verblijf in werkelijken dienst
wordt gerekend, geniet hij een soldij en verdere verstrekkingen (vrije voeding,
ligging, kleeding enz.) als de overige soldaten van het
verlofspersoneel.
Zoodra de leerling ten genoege van den Directeur der Hoefsmidschool heeft
bewezen voldoende bekwaamheid te bezitten, wordt hij aangesteld tot
hoefsmid met den rang van korporaal en onverwijld in het genot van on-
bepaald verlof gesteld.

Gedurende den verderen duur der verbintenis is hij verplicht elk ]aar
ten hoogste ééne week in werkelijken dienst te komen, teneinde bij de Hoef-
smidschool een proef af te leggen ter beoordeeling zijner bekwaamheid als
hoefsmid. Telkenmale wanneer hij die proef met voldoenden uitslag aflegt,
wordt hem een premie uitbetaald van vijftig gulden ( f. 50).

Van den Directeur der Hoefsmidschool ontvangt hij het bewijs van be-
kwaamheid als hoefsmid. Gedurende de week dat hij onder de wapenen is
voor het afleggen der proef, ontvangt hij een bezoldiging, berekend per

jaar van:nbsp;.

Zoolang de leeftijd van 24 jaar niet is bereikt, f 1000; van 24—28 ]aar
f 1800 en boven de 28 jaar f 1900, terwijl bij het bereiken van den 28-jarigen
leeftijd hem tevens den rang van wachtmeester wordt verleend.

Tot de bovenbedoelde verbintenis wordt een ieder toegelaten, al dan
niet tot militairen dienst verplicht, mits hij niet jonger is dan 16 jaar, Neder-
lander is overeenkomstig de wet, bij militair geneeskundig onderzoek voor
den dienst bij het reservepersoneel geschikt bevonden is, en de bescheiden
overlegt vereischt voor het aangaan van een gewone vrijwillige verbintenis

bij de Landmacht.

In het kort komt het er dus op neer dat men een geheel kostelooze opleiding

krijgt als hoefsmid, gepaard gaande met vrije voeding, kleeding, liggmg.
soldij enz. en hiertegenover de verplichting op zich neemt om gedurende vijf
jaren bij de reserve te dienen, d.w.z. beschikbaar te zijn als hoefsmid, m
geval van mobilisatie, terwijl tevens éénmaal per jaar nagegaan zal worden
of het vak onderhouden is en in dit geval een premie van f 50 wordt uit-
gekeerd.

Wat den duur der opleiding betreft, zoo kan hiervoor geen vasten ti]d
worden aangegeven, daar dit geheel afhankelijk is van aanleg en bedreven-

-ocr page 54-

heid in het vak. Voor hen die reeds een Rijksdiploma als hoefsmid hebben
behaald, cursus-onderwijs hebben genoten of althans meer bedreven in het
vak zijn, kan het verblijf aan de Hoefsmidschool uiteraard kort zijn, terwijl
voor minder gevorderden een langer verblijf noodzakelijk zal zijn.

Als maatstaf hiervoor moge dienen dat tot heden de milicien-hoefsmeden
in zes maanden werden opgeleid, welke tijd dit jaar is verlengd tot
9 maanden.

Eventueel nadere inlichtingen zijn te bekomen bij ondergeteekende.

De Directeur der Hoefsmidschool,

Dr. Gallandat Huet.

KORTE MEDEDEELINGEN.

—nbsp;Beslag bij paarden die sterk in den toon slijten. Tegen dit euvel, 't welk
paarden met een sleependen gang vertoonen en waardoor de ijzers in den toon
in den regel zeer spoedig doorgesleten zijn, geeft een Zwitsersche hoefsmid
aan, om, liefst dicht bij den buitentoonrand van het ijzer, twee tot vier
schroefgaten aan te brengen en hierin stompe kalkoenen te gebruiken.

G. H.

— Vriendelijk verzoek. De belangstelling voor „De Hoefsmidquot; is merk-
baar toenemende, hetgeen blijkt uit de vergrooting van het abonnenten-
tal. Dit is grootendeels te danken aan het feit dat tal van leiders en onder-
wijzers aan de onderscheidene cursussen hunne schouders onder het verlan-
gen om het orgaan van meer beteekenis te maken en een grootere versprei-
ding te geven, hebben gezet. Het is verklaarbaar dat deze pogingen in hooge
mate worden gewaardeerd en wij ons voor voortzetting en toeneming dier
medewerking blijvend houden aanbevolen. De Redactie zal geen kosten
ontzien om den inhoud zoo goed mogelijk verzorgd te krijgen. Het te
bewerken gebied blijft zeer zeker een beperkt karakter dragen doch onge-
veer twaalf bladzijden nieuws per maand is voor de elf provinciën van ons
land zeker wel te verkrijgen als de belanghebbenden inderdaad veelzijdig
degelijk medewerken.

—nbsp;Correspondentie. C. te W. In de Juni-aflevering 1922 is door den heer
S.
v. A. een geïllustreerd artikel over den noodstal gegeven. Eenvoudigheids-
halve zenden wij U, daar gij pas dit jaar abonné zijt geworden, een ex. dier
aflevering toe. Het is mogelijk dat een andere medewerker, in verband met
uw vraag, hierop nog nader ingaat. Dit merkt U dan in de April-aflevering
wel.

PERSOVERZICHT.

— 10 Maart j.1. heeft de Vereeniging ter veredeling van het Ambacht, onder
voorzitterschap van dr. H. F. R. Hubrecht te Amsterdam, haar algemeene

-ocr page 55-

jaarlijksche vergadering gehouden. Waar dit jaar de vereeniging 25 jaar
bestaat, kwam er in het jaarverslag een kort overzicht voor van hetgeen de
vereeniging in deze jaren doorleefde. Zij kwam tot stand door een gezamen-
lijke actie van de vereeniging Arti et Industriae en de Ned. Mij tot bevorde-
ring van de Nijverheid. In 1893—'94 hadden de eerste proefafnemingen
plaats; hieraan namen 32 candidaten deel. De directe stoot tot de oprichting
werd gegeven door de redevoeringen op het nationaal congres voor vak-
opleiding in 1895. 18 Oct. 1897 kwam de vereeniging officieel tot stand.

Over de gebeurtenissen in 1922 merkt het verslag op, dat het ledenaantal
aan het einde daarvan bedroeg: 166 persoonlijke leden en 34 vereenigingen.
Aan de proefafnemingen namen 118 candidaten deel.

Het saldo, dat op de rekening voor 1922 overgaat, bedraagt f 6692. De
inkomsten voor 1923 zijn geraamd op f 13,682, de uitgaA^en op f 13,550. In
plaats van den aftredenden penningmeester, den heer
F. 's Jacob, benoemde
de vergadering jhr. E. van Heemskerk van Beest. Bij het bespreken van de
proefafnemingen 1923 deelde de voorzitter mede, dat deze gehouden zullen
worden in de Ambachtsschool te Utrecht.

— In het Duitsche Smeden blad ,Der Amboszquot; bespreekt Mickech de
vraag, of het al of niet voordeelig is om de
kolen in het haardvuur te be-
vochtigen.
Hij gaat op deze vraag, die dus ook voor den hoefsmid van veel
belang is, uitvoerig in en besluit, op grond van theoretische beschouwingen
en van practische ervaring, dat het nat houden van de kolen in het smids-
vuur slechts dan een gunstigen invloed heeft, wanneer dit kleine kolen of
gruis betreft en ook bij die soort van kolen,
welke in het vuur samenbakken
en bij het verbranden samenhangende slakken achterlaten.
nbsp;Gr. H.

advertentiën.

Wanneer gij het beste op gebied
van hoefbeslag wenscht, gebruikt
dan

ILPIM-HDlfUS.

Ze zijn bodemnauw, hebben
schuin gestampte gaten en een
juiste verdeeling
en plaatsing der
nagelgaten.

HELPMAN-HOEFIJZERS zijn
niet noodeloos zwaar; de ver-
pakking weegt zoo goed als niets
en dus zijn ze
per stuk de
goedkoopste aan de markt.

-ocr page 56-

Firma S. C. M. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

= ROTTERDAM. -

m l^HHB H H 111) IIH l^S^P P M @ M l^p m

Specialiteil in flrieleo voor HoeUt

ster-Hoefnagels: meest uitgebreide sorteering in

meer dan 60 maten en modellen
voorradig.

Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit

caoutchouc vervaardigd, dus niet
van rubberafval.

11
1

ü
g

H
H

n
n

m

m

I
1

B
B
1
üi

m
1

Open en dichte luchtdrukzolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoog rubberkussen iii 5
maten voorradig.

blokzolen, straalzolen, caoutchouc hielstukken, hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn, kurkkit.

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, opruimers,
hoeftangen, renetten, hoefraspen, hoefhamers, houw-
klingen, lasch-
of weiblad, laschpoeder enz.

Firma S. C. N. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

ROTTERDAM. =

m

H

m
1
B

m

ü

-ocr page 57-

i{

7 .. .

28e Jaargang — Aflevering 4. — 15 April 1923.

MAANDBLAD.

redacteur-uitgever: a. w. heidema te 'sgravenhage.
Prijs f 3.— per jaar fr. p. p.

-ocr page 58-

Lambert
Hoefzolen

$!#

ItE

#11

llltl

LiiLinssos.»''!
•«ewbkuju.SA

in de modellen

Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad

en de bekende
Amerikaansche

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

I

Lambert

Leuvehaven 66

Company
:: Rotterdam

INHOUD.

Onder Smidshanden III. — De noodstal voor het Belgische Paard. —
Een en ander over het besnijden van den hoef vóór het beslag en het
passen van het ijzer. — Ingezonden stukken. — Korte mededeelingen. —
Advertentiën.

-ocr page 59-

ONDER SMIDSHANDEN.
III.

Hebt ge met oudere paarden te doen welke al weten, wat verzet is en wat
daarmede valt te bereiken, dan kan het best gebeuren, dat do praam ons niet
redt. Nu kan het voorkomen, dat een gerechte straf voldoende is maar ook,
dat we bepaald tot een dwangmiddel onze toevlucht moeten nemen. In het
eerst« geval is het „touwtjequot; aangewezen, in het tweede een noodstal. We
willen beide middelen wat nader bekijken. Het eerste, waarover hieronder
nadere omschrijving volgt, heeft vóór, dat zoodra de straf, ermede toege-
diend, het paard tot toegeven heeft genoopt, dit weer de beschikking krijgt
over zijn krachten, waarvan het nu echter geen misbruik meer zal maken.
De tweede kan geen straf genoemd worden in den zin van het,,touwtjequot;,
om reden het in den noodstal vastgebonden paard de beschikking over zijn
vrijen wil niet wordt teruggegeven, ook al belooft het nog zoo vast beter-
schap. Het hangt van omstandigheden af welk middel meer aangewezen is
om zijn doel te bereiken. In den regel zal het zware trekpaard ongevoelig
blijven voor de werking van het ,,touwtjequot; en geen of weinig nadeel onder-
vinden in den noodstal. Voor het lichtere tuigpaard en met name voor het
rijpaard, kortom met dieren met z.g. meer bloed staat de zaak geheel anders.
Deze soort zal juist met het „touwtjequot; snel tot betere gedachten zijn te
brengen en zich in den noodstal meermalen zóó heftig verzetten, dat, lijden
het al de botten zonder zichtbare schade, het humeur soms voor goed bedor-
ven kan zijn. Doch er komen nog andere factoren bij. Zoo'n „touwtjequot; kan
ik in mijn zak overal mee naar toe nemen en de noodstal staat en blijft waar
hij is. Met het eerste kan ik dus overal aan stal gaan beslaan, terwijl het
paard steeds naar den smid toe moet in den noodstal. Voor het gebruik
van het „touwtjequot; heb ik veelal een geschikt terrein noodig — kan dat b.v.
op de steenen maar zoo niet in eens voor de eerste maal gebruiken. Want
mag het zijn dat hij in den noodstal gevaar kan loopen zich ergens te ver-
rekken •— aan het „touwtjequot; gaat hij soms tegen de vlakte en dit heb ik
dan toch ook liever in het manège-zand dan op de steenen.

Over den noodstal, bij allen als bekend verondersteld, zullen we het niet
nader hebben. Alleen op het feit, dat steeds dient te worden gezorgd voor
eene constructie, waarbij gevaar voor beschadiging zooveel mogelijk is uit-
gesloten, wil ik nog even wijzen en dan tevens aandringen op eene beslist
zeer zachte behandeling van een eenmaal gebonden paard. De gedachte van:
„hij kan me nu toch niks makenquot; blijve ten allen tijde zoover mogelijk
verwijderd van allen, die in deze omstandigheden iets met of aan het dier
doen hebben. Het „touwtjequot; daarentegen kan hier en daar nog wel eens
minder bekend zijn, reden waarom ik er even bij wil blijven stilstaan.

Het paard heeft een trenshoofdstel aan over den halster, aan welks streng
het wordt vastgehouden.
Neem nu een koord (liefst zesdraads om een pit van
circa 7 m.M. in doorsnede en ± zeven meter lang).

Aan het eene einde zit een katrol, dat langs alle kanten goed is afgerond
en nergens scherpe hoeken heeft. Ge legt het koord achter de ooren vóór het

-ocr page 60-

kopstuk zoodat het katrol ligt op de plaats waar kaak en hals de z.g. uitsnij-
ding hebben — op de oorspeekselklier dus. Aan den anderen kant doet ge
het touw door den trensring en knoopt dezen er in. Nu laat ge het langste
vrije einde over den manenkani half weg den hals loopen en haalt het door
den nog blijvenden trensring gaande van biiiten naar binnen. Nu door het
blokje over het wiel, van achteren naar voren. Daii terug door den trens-
ring, van binnen naar buiten en ... . het ,,touwtjequot; kan werken.

Trekt ge nu aan het vrij gebleven lange einde dan gevoelt het paard een
druk boven op het hoofd, in de mondhoeken en op de manenkam. Het hoofd
wordt tevens aan de onderkaak door het snaffelbit getrokken in de richting
van den hals. Het paard staat dus in z.g. „bijgebrachte houdingquot; zou een
ruiter zeggen ■— ,,gekaptquot; is meer de uitdrukking voor een koetsier. Maar
nu is het tevens de beschikking over zijn hoofd kwijt en waarschijnlijk hebben
meerderen uwer wel gehoord: „hebt ge het hoofd maar eenmaal, dan hebt ge
het heele paard.quot; Doch hoe men dit ook wil zeggen, het is een feit, dat elk
paard deze onderworpen positie hoogst onaangenaam vindt en wel zóó, dat
als ge nu het been vraagt, dat hij zooeven niet geven wilde, ge dat terstond
van hem kunt krijgen en het zoolang houden als
noodig is. Ik zeg niet: als
je wilt,
want uw wil moet steeds rekening houden met de noodzakelijkheid
on deze moet steeds tot voor het dier zoo gimstig mogelijke afmetingen blij-
ven bepaald. Niet dus zoo'n eerste maal in eens door af willen werken als
bij een oud paard, dat geen spier vertrekt, maar verstandig een keer rust
toestaan onder de bedrijven door!

En dan nog iets. Wil de aandachtige lezer me een groot pleizier doen en
niet aanstonds met z'n allen bij iedere gelegenheid aan het „touwtjequot; gaan
staan trekken ? Ik zou me n.l. kunnen voorstellen, dat er groote ambitie
mocht ontstaan voor een zoo doodeenvoudig middel. Maar de groote kunst —
en ook het succes — bestaat niet zoozeer in het
trekken, wat ten slotte ieder-
een dadelijk kan, als wel in het
loslaten op het juiste oogenblik, na in de juiste
mate getrokken te hebben. Nog even gedidd dus s.v.p. tot de volgende
maand. Ik wil u dan het „touwtjequot; en zijn heele geschiedenis van a tot z
vertellen.

DE NOODSTAL VOOR HET BELGISCHE PAARD.

Ondergeteekende zag gaarne in „De Hoefsmid'quot; een beschrijving en zoo
mogelijk een afbeelding met de verschillende maten en vormen van een
noodstal welke het best ivordt geacht of een adres ivaar men een zoogenaamde
modelteekening zou kunnen hekomen. Aangezien wij hier in Brabant meer
en meer het Belgisch werkpaard zien ingevoerd en deze dieren door hun
breedheid voor den hoefsmid als het ware een ondragelijke last opleveren bij
het beslag, zie ik mij genoodzaakt bij deze zware rossen een noodstal aan
te schaffen. Toelichting over het gebruik en voorzichtigheid welke menbijzonder
in acht moet nemen bij een noodstal, zijn daarbij zeker op hun plaats.

C. M.

Deze vraag willen wij trachten zoo goed mogelijk te beantwoorden en
hierbij eenige teekeningen en afmetingen geven, die, naar wij hopen, het

-ocr page 61-

maken, voor hen die nog geen noodstal in gebruik hebben en hiertoe willen
besluiten, zal vergemakkelijken.

Op zich zelf is een noodstal een zeer eenvoudig ding. Men zou zoo zeggen:
niet de moeite om er veel over te praten. Toch zijn er vele kleinigheden die
een noodstal in het gebruik gemakkelijk of soms ongemakkelijk maken,
zoowel voor het paard als voor den hoefsmid. Wij willen hier eenige van de
meest voorkomende gebreken, die wij bij vele noodstallen aantroffen, be-
spreken en trachten duidelijk te maken welke nadeelen aan een en ander
zijn verbonden.

Men vindt noodstallen die te lang zijn. Hierin kan het paard te veel
voor- of achteruit gaan staan, waarvan men telkens last heeft als men een
been moet optillen. Ook gebeurt het dat het paard zoover achteruit gaat
dat het hoofd binnen de voorste palen wordt getrokken, om te trachten er
op zijde uit te komen. Dan heeft men er die te kort zijn. Groote paarden,
die gewoonlijk ook langer zijn dan kleine, staan dan te dicht bij den achter-
stok, wat het optrekken der achterbeenen zeer bemoeilijkt. Ook moet bet
paard de achterbeenen te veel onder zich omhoog brengen.

Bij anderen zitten de zijbalken te hoog of te laag. Wanneer deze to hoog
zitten moet men de voorbeenen te hoog optillen, wat lastig wordt voor het
paard maar ook voor den smid, omdat door het te hoog optillen de hoef to
dicht bij het lichaam komt en zich daardoor moeilijk laat bewerken. Wanneer
de zijbalken te laag zitten,zal het paard hier gemakkelijk overheen slaan met
de achterbeenen. Niet altijd gebeurt dit uit kwaadheid. Het komt meest
voor in den zomer, als de dieren worden geplaagd door ongedierte eji dit
willen verdrijven. Ook zal de smid moeilijk werken bij te lage zijbalken;
zijn rug, die bij den hoefsmid gewoonlijk het eerst de nadeelige gevolgen van
het werk gevoelt, zal hier het meest aan toe zijn.

Zoo ook treft men noodstallen waarvan de ijzers, waardoor de achterstok
wordt gestoken, te weinig buiten de achterpalen uitsteken, zoodat het dicht-
maken der achterhoeven zeer wordt bemoeilijkt. Ds achterpalen staan dan
geregeld in den weg. Ook de vorm van deze ijzers is soms niet practisch.
Men treft er, die van onder naar boven zijn gebogen. Ook deze bochten

zitten dikwijls in den weg.

Ook kunnen de voorijzers, waarop men de voorhoeven plaatst, om dicht te
maken of to raspen, te kort zijn. Men stoot dan gemakkelijk met do elle-
bogen tegen de voorpalen.

De vloeren van vele noodstallen laten ook zeer dikwijls veel te wenschen
over. Wij zagen er gemaakt van oude ronde keisteencn, andere met enkele
stukken hout, soms ook waar bijna geen vloer in lag, voor en achter groote
putten, van het staan met de voor- en achterbeenen. Dat men bij dergelijke
vloeren moeilijk den stand der hoeven kan zien, wat toch van zoo'n groot
belang is om deze goed te besnijden, behoeft zeker niet gezegd te worden.
Ook niet dat het paard zeer moeilijk op drie beenen en daardoor soms lastig
zal staan op zoo'n ongelijke vloer.

Wij zovxden zoo nog vele gebreken aan den eenvoudigen noodstal kunnen
opnoemen, doch vinden het reeds genoeg en zullen nu trachten tc beschrijven
hoe een practische noodstal kan worden verkregen.

-ocr page 62-

Het materiaal, waarvan een noodstal wordt gemaakt, bestond vroeger
meestal uit hout. Deze hebben het voordeel niet zoo gevaarlijk te zijn, zoowel
voor het paard als voor den smid, voor kwetsen of stooten. De laatste jaren
zagen wij vele in gebruik nemen die van ijzer zijn vervaardigd. Deze hebben
andere voordeelen boven de houten. Eerstens kan de hoefsmid deze zelf

«
N

maken, soms van gebruikte ijzeren balken die voor dit doel goed kumien zijn;

2». Nemen deze minder plaats in, wat vooral binnen in de smederij van
belang kan zijn; 3». Is een ijzeren bijna onverslijtbaar; 4». Doordat deze
mmder massaal kan worden gemaakt, heeft men meer zicht op het paard,
dus ook op eigen werk. Omdat in den laatsten tijd die van ijzer meer in
gebruik komen, stelt de teekening die ook voor. Hoewel op schaal geteekend
(1 op 20), zullen wij gemakshalve de maten en afmetingen nog beschrijven.

-ocr page 63-

Dc staande palen te maken van ijzeren balken N.P1. 15, do rechte boven

cq

I—^

O

Q

c

«

CS

vO
K

K

CCl

s

ns

en de dwarsbalken van N. P. 12. Het is echter geen bezwaar ook hiervoor
N. P. 15 te gebruiken.
Voor de schuine of onderste zijbalken kan men eveneens N.P. 12 nemen.

-ocr page 64-

Deze kunnen ook vervangen worden door houten, ongeveer 7 e. M. dik en
15 ä 20 c.M. diep. De staande palen tot gelijkvloers aan beide zijden op te
vullen met hout dat 15 ä 20 m.M. buiten den rand van het ijzer uitsteekt en
rond bijwerken. De boven-dwarsbalken eveneens op te vullen met hout, aan
den onderkant. Dit is noodig omdat, wanneer het paard in den noodstal

staat en het hoofd omhoog
slaat, dit niet zoo gemakkelijk
zal kwetsen. Wanneer de schuine
zijbalken van ijzer worden ge-
maakt, deze eveneens aan beide
zijden op dezelfde wijze op te
vullen. Op de bovenvlakte van
deze een houten blok te leggen,
daar waar de voorhoef komt tc
liggen om besneden en verder
bewerkt te worden.

De wijze van bevestiging der
schuine zijbalken kan men op
de teekening gemakkelijk zien.

___Men steekt deze met een ronde

-ocr page 65-

eene oude rijtuigas. Ieder smid zal wel weten hoe deze te bewerken. Dat deze
ijzers flink zwaar moeten zijn, vooral daar waar men ze haaks omzet, zal
ieder begrijpen. De bevestiging van deze ijzers kan men maken met oogen of
sloven of met zware moerbouten. Voor achterstok gebruikt men het best
een stuk gasbuis of vlampijp van ongeveer 55 m.M. Deze zijn licht en sterk.
De voorijzers kan men maken van plat ijzer 1V4 bij , waarop men een
stuk rond van welt en model geeft zooals op de teekening is aangegeven.
De bevestiging kan geschieden met duims moerbouten.

De vloer kan worden gemaakt van hout of van beton. Wij vinden die van
beton de beste; deze zijn niet kostbaar en buitengewoon sterk. Een laag
beton van pl.m. 10 c.M. dikte is voldoende. Hierin zijn gleuven te maken
zooals op de teekening is aangegeven. Het is aan te bevelen den vloer 7 a 8
c.M. boven den beganen grond te leggen. Doordat het paard dan wat hooger
en de smid wat lager staat, hebben hiervan beiden gemak. Ook behoeft men
de beenen niet zoo hoog op te trekken.

Zooals wol ieder zal kunnen zien, stelt de teekening een noodstal voor boven
den beganen grond. Do staande balken zullen daarom 80—100 c.M. langer
moeten zijn. Wat de plaatsing betreft vinden wij, wanneer de plaatsing blij-
vend kan zijn, het best, deze in beton te doen. Wanneer de plaatsing naar
men denkt tijdelijk is, kan ze ook gewoon in den grond geschieden. Do palen
dienen dan onder in den grond met ijzers aan elkaar bevestigd te zijn. Het is
ook aan te bevelen zware stukken hout aan de ijzeren palen te bevestigen,
daar deze anders niet vast in den grond staan.

De haken, die in de boven zij-balken zijn geteekend, dieiaen voor het
aanbrengen van oen broek.

Over de behandeling van het paard in den noodstal en het gebruik van
dwangmiddelen en hulpmiddelen daarbij, hopen wij later nog eens een
en ander mede te deelen.nbsp;G.

EEN EN ANDER OVER HET BESfJIJDEN VAN DEN HOEF
VÓO'R HET BESLAG EN HET PASSEN VAN HET IJZER.

Dr. Pätz heeft in het Zeitschrift für Veterinärkunde zijn ervaringen be-
schreven over het hoefbeslag bij het Duitsche leger in de oorlogsjaren
1914—1918. Hij geeft hierbij vooraf een geschiedkundig overzicht van het
hoefbeslag, en wel voornamelijk wat het besnijden van de zool betreft;
daarna treedt hij in een vergelijking tussehen de tot heden gevolgde beslag-
methode en de enkele jaren geleden door Stark gepropageerde methode
waarbij de geheele zool op het ijzer mededraagt, terwijl hij als slot zijn
conclusies mededeelt. Het lijkt mij van belang voor de lezers van dit tijd-
schrift hiervan een en ander mede te deelen, ook al omdat het aansluit bij
de discussie welke op de 1.1. gehouden jaarvergadering van onderwijzers in
practisch hoefbeslag gehouden werd, bij eene bespreking van het z.g. Belgische
beslag en waarbij o.a. het besnijden van de zool door onderscheidene spre-
kers werd behandeld. Wat het geschiedkundig gedeelte betreft, zoo is het
niet onaardig om hiervan een kort overzicht te geven. Zoo gaven in de
oudste leerboeken, van Blandevil in 1565 en van Markham in 1638, de auteurs

-ocr page 66-

aan, dat de zool, de straal en de steunsels mooi besneden moesten worden,
waaronder zij volgens nadere uiteenzetting verstonden, het tot bloedens toe
dun wegsnijden van de zool, het wegkappen van de verzenboeken en hèt
sterk beraspen van den hoornwand. Wat dit laatste betreft, zoo schijnen
wij dit meer op te moeten vatten als een pasklaar maken van den hoef voor
het ter beschikking zijnde hoefijzer, dan wel als een op principe berustende
gewoonte. Dat deze methoden niet zonder gevolg bleven, bewijst een ver-
handeling van Weber in 1774, waarin hij er over klaagt, dat de mooiste
paarden in de steden zoo vele hoefgebreken hebben en zoo vaak met klem-
hoeven zijn behept. Hij geeft hiervan, en natuurlijk zeer terecht, de schuld
aan bovengenoemde wijze van besnijden; ongeveer terzelfder tijd vestigden
ook anderen hierop de aandacht. Zoo schrijft een cavalerie-officier van het
Saksische leger dat de paarden door deze wijze van beslaan, ellendig loopen
en zeer veel ijzers verliezen. Bouwinghausen uit Stuttgart schrijft in 1780
dat van elke 100 paarden, met van huis uit gezonde hoeven, er 75 door de
smeden totaal bedorven worden. Dat het dan ook werkelijk de spuigaten
uitliep en niet meer geduld werd, bewijst een uitlating van Bing in Weenen;
hij schreef in 1807, dat de Staat een wet moest maken waarbij het z
.g.
schoon besnijden, het branden en afraspen van den hoef werd verboden.
Het duurde toch nog tot de 2e helft der 19e eeuw dat van verschillende
zijden het verkeerde van het systeem niet alleen werd aangetoond, doch
werd bewezen. Deze argumenten werden ontleend aan de anatomische kennis
van den bouw van den hoef, aan de kennis der levensverrichtingen van de
inwendige deelen en aan de algemeene paardenkennis, met inbegrip van
beenstanden en de bewegingsleer. Dat de verandering van koers echter niet
in goede aarde viel bij de smeden, bleek wel uit een uitlating van Goijau
in 1869, waar hij zegt: „Een ieder spreekt zonder ophouden van het niet
besnijden van zool en wand, doch men bemerkt er nergens iets van.quot; Zeer
geleidelijk kon slechts de kennis aan den hoefsmid worden bijgebracht; het
onderwijs was nog niet geregeld en nog te zeer beperkt, vandaar dat de
evolutie zoo langzaam plaats vond. In Frankrijk heeft men eerder het ver-
derfelijke te veel besnijden van den hoef losgelaten, Engeland volgde hierop
dit voorbeeld en eerst later Duitschland. Het is de verdienste van Lafosse Sr.
die in 1754 waarschuwde tegen het besnijden van de hoornzooi, de steun-
sels en den straal. Hij gaf als grond hiervoor aan, dat zich tusschen zool
en ijzer zand en vuil gaat ophoopen en door druk hiervan kreupelheid op-
treedt en dat door het besnijden van de zool deze te veel uit zal drogen,
hetgeen weer tot het ontstaan van klemhoef leidt. Als apostelen van deze
theorie van Lafosse noemen wij Mégnin 1867, Goijau 1869, Pader 1892,
Peuch en Lesbra 1896, die zelfs zoo ver gingen dat zij verlangden dat de
straal, de zool en de steunsels bij het beslag niet met houwkling of hoefmes
werden aangeraakt. Als tegenstanders van Lafosse noemen wij o.a. Bouley
1858 en later Watrin. De voorstanders zeiden dat de natuur zelf het toilet
van de zool maakt, doordat de hoornschubben van de zool van zelf losbreken
als de tijd voor het afvallen gekomen is. Practischer schreef Goijau, n.1. dat
men de natuur hierbij moest helpen doch de natuurlijke dikte van de zool
moest hierbij intact blijven.

-ocr page 67-

Eq heden ten dage ijvert men hier te lande voor hetzelfde standpunt en
is dit zoowel op theoretische grondslagen als uit practische ervaring gefor-
meerd en aangenomen. In Engeland waren Osmer 1766, Clark 1782 en
Moorcroft 1800 de volgelingen van Lafosse; tegenstanders daarentegen
waren Caleman 1782, Bracy Clark 1809, Goodwin 1820, Turner 1832, Miles
1845, Youath 1846 en nog later Field. Vooral Miles had veel invloed en
door zijn geschriften veel aanhangers. De grondstelling van deze besnijders
van de zool was, dat deze elastisch moest blijven en dermate moest worden
besneden, totdat ze met den duim indrukbaar was. Ten slotte noemen wij
nog Mavor 1862, Fi Zwygram 1863, Fleming 1869, Brown 1892, Dollar
1898 en Hunting 1905, die wederom als stelling aannamen: „de zool moet
sterk blijven en mag niet met de renet besneden worden; daar echter het
hoefijzer de natuurlijke afstooting van hoornschubben kan verhinderen, zoo
mogen deze zoo noodig stomp worden verwijderd. De aandacht moet geves-
tigd worden op de zoolhoeken tusschen draagrand en steunsel; deze moeten
n.1. zoodanig worden weggesneden dat in de eerste 14 dagen na het beslag
geen druk van het ijzer hierop kan plaats hebben.quot; — In Duitschland is de
Lafosse-theorie nooit onvervalscht in praktijk gebracht, maar toch had ze
een goede uitwerking en ging men zich geleidelijk beperken tot het uit-
snijden van doode hoorn, waarmede men dan de schubben bedoelde. Als
eenige opvolger van de Engelsche methode, n.1. het besnijden van de zool
tot duim-indrukbaarheid, noemen wij Fuchs uit Karlsruhe 1853. Veel in-
vloed op het Duitsche hoefbeslag had verder de graaf von Einsiedel en
later Dorninck, die in 1879 zich uitsprak: „de zool van gezonde hoeven wordt
zoo min mogelijk besneden.quot; Om eere te doen aan de latere corypheeën van
het hoefbeslag in Duitschland, noemen wij de nog de in
onzen tijd zoo goed
klinkende namen van Kosters, Lungwitz, Guteniicker en Eberlein, die allen
het huidige standpunt aanhangen en verdedigen. Dit standpunt luidt: „Van
de hoornzooi wordt slechts het buiten werking zijnde, niet meer vaste maar
losse hoorn verwijderd. Van den hoornstraal worden slechts de losse deelen
weggenomen. De steunsels worden krachtig gelaten en worden slechts dan
besneden als zij over den draagrand van den hoef uitsteken.quot;

Ten slotte zij nog vermeld, dat sinds 1907 Stark en Guther ijveren voor
een absoluut niet besnijden van de zool en de steunsels. Hierdoor willen
zij bereiken, dat deze deelen in hun geheel als één vaste massa afgroeien
en wel tot op het niveau van den draagrand van den hoef, ten einde in
staat te zijn in hoofdzaak den lichaamslast te dragen. Zij noemen dit de
zool- en steunselbelasting van den hoef *).nbsp;Gr. H.

INGEZONDEN STUKKEN.

CURSUSOPLEIDING EN EX.AMEN-RIJKSDIPLOMA.

In de vorige aflevering van dit blad komt onder het ,,Verslag van het
zevende examen ter verkrijging van een rijksdiploma als hoefsmidquot; de uit-

-ocr page 68-

spraak voor, dat „de meeningen van cursusleiders, dat het examen zich direct
aan de laatste cursus-les moet aansluiten, niet juist gezien is.quot;

Dit wordt afgeleid uit het feit, dat het aantal geslaagde candidaten, van
cursussen afkomstig, dat voor de 2e maal examen doet, zeer groot is.

Ik meen, dat noch de stelling, noch de argumentatie juist is, en zou daar
wel even nader op willen ingaan.

Of) de bijeenkomst van leiders en onderwijzers aan cursussen in hoefbeslag
te Utrecht op 8 Juli 1922 gehouden, gaf ik als mijne meening te kennen, dat
de leeftijd voor toelating tot cursussen moest gesteld worden op 20 jaar.

Ik had daarvoor twee redenen.

In de eerste plaats zijn, als regel, de jeugdige leerUngen nog niet voldoende
vóórgeoefend en bezitten ze nog niet den noodigen ernst om met volle toe-
wijding het onderricht te volgen en in te zien, dat hun levensbelang zulks
eischt; in de tweede plaats zien ze zich aan 't einde teleurgesteld, omdat ze
niet, zooals himne iets oudere medeleerlingen, in aansluiting van den cursus
het examen kunnen afleggen, doch minstens jaar moeten wachter.

Van een aansluiting „direct na de laatste lesquot; heb ik althans niet gesproken,
maar korten tijd daarna afleggen van het examen, acht ik toch wel wen-
schelijk.

Het is trouwens een overal geldend gebruik, dat men vrij spoedig na
beëindiging der studie, examen aflegt en ik meen, dat ook onze leerlingen,
dat als regel zullen prefereeren.

Natuurlijk ontken ik geenszins de waarde van een half jaar oefening en
bezinking van het geleerde; ongetwijfeld kan dit zijn nut hebben eir voor
meerdere examens zoix dit uitgesteld onderzoek misschien voordeelen bieden.
Maar de betrokkene voelt het momenteel toch als een teleurstelling en het is
afwijkend van de gewone wijze van handelen bij opleiding voor examens.

Dc stelling bovenbedoeld wordt echter m.i. ook niet gedekt door de argu-
mentatie.

Men zou deze conclusie misschien alleen kunnen trekken, als men verge-
lijkt het percentage geslaagden van cursusleerlingen, die direct na den cursus,
en van hen, die een half jaar na afloop van den cursus,
voor 't eerst examen
doen.

Bij dit laatste examen blijken nu VU/g % der cursus-leerlingen, die
voor 't eerst examen doen en ± 84 % van hen, die 't voor de 2e maal doen,
te zijn geslaagd.

Deze laatsten blijken dus in doorslag beter gewerkt te hebben en dat ligt
m.i. niet alleen in dat halve jaar zelfstandig werken, maar ook voor een deel
in de examen-ervaring, die ze de eerste maal opdeden.

Want juist het niet-geroutineerd zijn in 't examen-afleggen is voor vele,
overigens uitstekende leerlingen, vaak een struikelblok.

Ik meen dus, dat de genoemde cijfers er juist op wijzen, dat 't voor de
betrokkenen gelukkig is geweest, dat ze, zij 't dan ook aanvankelijk zonder
succes, het examen eens hebben medegemaakt.

T. D. Sigling,
Kapitein-Paardenarts,

Leeraar K. M. A.

-ocr page 69-

Geachte Redactie,

Naar aanleiding van de vraag van den heer Saris, onderwijzer-hoefsmid te
Eindhoven en het betreffend antwoord van den heer G. H., beide vóórko-
mend in de Maart-aflevering, zij het mij vergund onderstaande te mogen
opmerken :

„Het gebrek (dit slaat op verbeening van het hoefkraakbeen, v. d. H.)
komt meer voor bij voorhoeven dan bij achterhoeven. Vaak komt het aan één
been voor en dan meestal aan het linker voorbeen; dikwijls echter ook aan
twee en meer beenen, enz.quot; — aldus luidt eene passage in het Leerboek
Hoefkunde en Hoefbeslag.

Deze regels zijn — naar G. H. mededeelt — neergeschreven aan de hand
van de praktijk en geven weer wat hieromtrent is nagegaan over een aantal
jaren; dat het linker voorbeen als regel eerder lijdende is zal z.i. wel gelegen
zijn in het feit dat dit been bij veel paarden meer belast wordt dan het rech-
ter voorbeen, aan meerdere slijtage onderhevig is en ergo gebreken zich
spoediger zullen uiten. G. H. verduidelijkt zijne zienswijze door een voorbeeld
te geven van onoordeelkundig gereden rijpaarden, welker linker voorbeen
vaak te veel te lijden heeft bij hot gebruikelijk Engelsch draven en waardoor
een voorbeschikkend moment kan optreden voor het ontstaan van verbeende
hoefkraakbeenderen.

Deze gedachtengang kan inderdaad ook bij den ondergotookende een
plaats vinden.

Nu is bij rijpaarden het lijden betrekkelijk weinig waar te nemen, zoodat
een voorbeschikkend moment, als waarvan boven sprake, geen aanleiding
kan zijn in dit verband te generaliseeren. Ook bij tuigpaarden ziet men naar
verhouding niet veel de verbeening optreden. Evenwel juist bij trekpaar-
den — in ons land bij het Nederlandsch trekpaard (Belgisch type ) — komt
zij veelvuldig voor. En waarom, zoo vraag ik me af, zou nu bij deze dieren
de zeer vaak optredende verbeening der hoefkraakbeenderen bij het vóór-
komen aan één been meestal aan het
linker voorbeen zijn vast te stellen ?
Het lijkt mij toe, dat een voorbeschikkend moment hier niet aanwezig is.
Voorts wil ik opmerken, dat het mij niet is opgevallen dat het lijden bij die
trekpaarden een bepaalde voorkeur heeft, gelijk in het Leerboek staat ver-
meld. G. H. zal mij deswege verplichten nader te willen mededeelen, waarop
die uitspraak berust.

Verbeening der hoefkraakbeenderen treedt wèl eerder en vaak meer uit-
gesproken op aan de buiten- dan aan de binnenzijde van den hoef. Dit heeft
een verklaarbare reden, omdat het zware paard met de breede borst veelal
geneigd is toontreder te zijn en de Hchaamslast dientengevolge in meerdere
mate op de buitenhelft wordt opgevangen.

Bij voorbaat u, G. H., dankend, en wijders de Redactie voor de verleende
plaatsruimte,

Barendrecht, 17—III—'23.nbsp;R. van den Hoek, dierenarts.

Het spijt mij collega v. d. Hoek niet met argumenten te kunnen bevredi-
gen, doch mij is geen enkele reden bekend waarom bij het zware werkpaard
de hoefkraakbeenverbeening meer links dan rechts zou optreden.

-ocr page 70-

Dat dit is ncorgosohreven in liet leerboek „Hoefknndo en Hoefbeslagquot; en
wel bedoeld in algemeenen zin, dus niet speciaal voor zware werkpaarden, is
te verdedigen aan de hand van aanteekeningen hieromtrent, dus van ver-
zamelde gegevens van op beslag gekomen paarden. In deze gegevens neemt
het zware paard echter een bescheiden plaats in en is het gewone inlandsche
paard, zooals dit bij cle artillerie in gebruik is, het meeste nagegaan. Bij
deze paarden, die zoowel rij- als trekdiensten verrichten, komt het gebrek
volstrekt niet sporadisch voor, zelfs heb ik een zoodanig paard op beslag
hetwelk rondom, dus aan alle vier beenen, beiderzijds verbeend is. Daar
waar echter collega v. d. Hoek in deze over zwaar materiaal meer ervaring
heeft, zal ik gaarne nota nemen van zijn opmerking en onder dankzegging
hiervan gebruik maken bij den in bewerking zijnden 2en druk van bovenge-
noemd leerboek. Wellicht moge dit ook voor anderen aanleiding zijn om
eventueel opmerkingen te maken, waarmede bij den herdruk gaarne rekening
zal worden gehouden.nbsp;G. H.

Naar aanleiding van het antwoord door Dr. G. H. aan den heer Saris
gegeven op de vraag ,,of er een bepaalde reden voor is, dat verbeening v^an
het hoefkraakbeen, meestal voorkomt aan het linker voorbeenquot;, meen ik
ter aanvulling nog te moeten opmerken:

Als regel wordt door de koetsiers de rechterhelft van den weg bereden,
omreden het lastige uithalen bij 't passeeren van een ander voertuig te
voorkomen. Alle wegen zijn zonder uitzondering meer of minder rond; het
gevolg daarvan is, dat de buitentak van 't linkerijzer steeds 't eerst den
bodem raakt, daardoor meer aan slijtage onderhevig is en 't paard aan dat
been, doorloopend, met een naar binnen gebroken voetas z'n werk verricht.
Men kan zich indenken dat die voortdurend meerdere belasting van de
buitenste linkerhoef helft en het steeds naar binnen doorbuigen van het
hoef-, kroon- en kootgewricht, tengevolge heeft dat verbeening van hoef-
kraakbeen en kreupelheid meest aan het linker been voorkomt.

Hiertegen kan worden aangevoerd, of we dan niet hetzelfde in tegenover-
gestelde richting krijgen bij 't rechter been; hiervoor bestaat m.i. geen reden.
Een paard met normalen gang, stand en hoefvorm (natuurlijk goed beslagen)
zal haast zonder uitzondering den buitentak iets meer slijten dan den binnen-
tak. Bij het loopen op de bewuste schuine helling van weg of straat, zien we
dan ook dikwijls dat dit laatste ondervangen wordt en dus een mooie gelijke
slijting van het rechterijzer bemerken en waar een gelijke slijting van 't ijzer
is, bestaat een gelijke belasting en wordt wringing in de gewrichten met
z'n gevolgen tot een minimum beperkt.

Bij 't linkerbeen gaat 't dus dubbel op en zien we dikwijls een zeer sterke
slijting van den buitentak met de bekende gevolgen. M. i. is hier wel iets aan
te doen, door bij paarden, waar we dit laatste opmerken, de voetas, van
't linkerbeen zoo mogelijk, ietwat naar buiten te breken, wat een kleine tege-
moetkoming is, zeker niet tot schade van het dier.

*

Wat de tweede vraag van den heer Saris aangaat, ,,hoe te verklaren, dat
het, ketelijzer en het volhoef-ijzer van Stark-Guther voor hetzelfde doel
gebruikt wordtquot;, het volgende.

-ocr page 71-

In hot pono goval wordt do zool vrij gelogd, in liet andere moet deze juist
geheel drageu. Twee tegenovergestelde dingen voor dezelfde kwaal.

Ook ter aanvulling van het antwoord door Dr. G. H, hierop gegeven, dient
opgemerkt, dat we twee soorten volhoeven onderscheiden:

Ten eerste de aangeboren volhoef met doorgezakte zooltakken en een
lioef been van soortgelijken vorm, en t(Mi tweede de volhoef tengevolge van
hoefbevangenheid.

Bij ondervinding is me gebleken, dat wanneer men bij den eerstgenoemden
volhoef z'n toevlucht neemt tot 't volhoefijzer van S.-G., dit op een mis-
lukking uitloopt; 't paard blijft pijnlijk loopen en de volhoef verbetert niet,
daar het hoefbeen zich niet laat vervormen. Aangewezen is hiervoor, zooals
Dr. G. H. ook aangeeft, 't balkijzer met een flinke afhelling en een stevige
leeren zool. In 't andere geval kan zonder uitzondering het ijzer van S.-G.
worden gebruikt en leidt zeer dikwijls tot verbetering en genezing van den
knolhoef.

Laten degenen, die op dit gebied ondervinding hebben, hun ervaringen
ook eens meedeelen; we kunnen dan misschien als regel vaststellen dat het
ijzer van S. G. alleen dienstig is bij volhoef tengevolge van hoefbevangen-
heid en in 't andere geval 't balkijzer met leeren zool is aangewezen,

Sneek, April 1923,nbsp;G. R ij p k e m a.

korte mededeelingen.

—nbsp;Hopïsmidsehool te Amersfoort. Het aantal beschikbare plaatsen is
geheel ingenomen door leerlingen die een opleiding genieten als reserve-
hoefsmid. De zeer velen, welke zich hiervoor opgegeven hebben en niet
direct kunnen worden geplaatst, zullen geleidelijk aan worden opgeroepen
wanneer er plaatsen open komen.nbsp;G. H.

—nbsp;Nederlandsch-Oostindië, Sedert October 1922 is de militaire hoefsmid-
school van Salatiga overgeplaatst naar Tjimahi, waar een geheel nieuwe en
moderne inrichting thans gelegenheid geeft tot opleiding van 40 leerlingen.
Het ligt in de bedoeling hiervan mettertijd een beschrijving, voorzien van
afbeeldingen, ter plaatsing in ,,De Hoefsmidquot; te verstrekken.

advertentiën.

Wanneer gij het beste op gebied
van hoefbeslag wenscht, gebruikt
dan

ilPIM-DOlflJÏ

Ze zijn bodemnauw, hebben
schuin gestampte gaten en een
juiste verdeeling en plaatsing der
nagelgaten
HELPMAN-HOEFIJZERS zijn
niet noodeloos zwaar; de ver-
pakking weegt zoo goed als niets
en dus zijn ze
per stuk de
goedkoopste aan de markt.

-ocr page 72-

Firma S. C. N. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

ROTTERDAM. -

Specialiteit in Melen ifoor Hoetelag.

Ster-Hoefnagels: meest uitgebreide sorteering in

meer dan GO maten en modellen
voorradig.

Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit

caoutchouc vervaardigd, dus niet
van rubberafval.

m
1
1
M

I
m

ü

I
M
I

I
M
I

I

I
^

1
ü

1
1
ü
1
01

1

li
m

n

Open en dichte luchtdrukzolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoog rubberkussen in 5
maten voorradig.

blokzolen, straalzolen, caoutchouc hielstukken, hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn, kurkkit.

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, opruimers,
hoeftangen, renetten, hoefraspen, hoefhamers, houw-
klingen, lasch- of weiblad, laschpoeder enz.

Firma S. C. li. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

= ROTTERDAM. =

i
Ipil

1
H
11
H
l
Ui

m
g

n

-ocr page 73-

Aflevering 5. — 15 Mei 1923.
MAANDBLAD.

28e Jaargang —

-ocr page 74-

Lambert
Hoefzolen

in de modellen

Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad

en de bekende
Amerikaansche

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

JjliW ÓROSÜl
VüÜiWtKf

Lambert amp;

Leuvehaven 66

I

Company
:: Rotterdam

INHOUD.

ïlen en ander van de Hoefijzerfabriek „Hipposquot; te Dordrecht. — Onder
Smidshanden IV. — Iets over het afslijten van hoefijzers. — Ingezonden
stukken. — Korte mededeelingen. — Advertentiën.

-ocr page 75-

EEN EN ANDER VAN DE HOEEIJZEREABRIEK „HIPPOSquot;
TE DORDRECHT,
doob

Dr. Gallandat Huet,

Kapitein-paardenarts te Amersfoort,

Bovengenoemde fabriek werd den 17en Mei 1911 als Naamlooze Vennoot-
schap opgericht te Dordrecht, waarbij als directeuren optraden de heeren
H. Borgerding, werktuigkundig ingenieur, en S. de Jong, eigenaar eener

1. Fabrieksgebouw.

inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Door uittreden van eerstgenoemde
is de heer de Jong momenteel de eenige directeur.

Als naam, waaronder de Vennootschap zou werken en welke tevens haar
gedeponeerd handelsmerk is, werd gekozen het toepasselijke Grieksche
woord „Hipposquot;, dat „paardquot; beteekent. Men koos Dordrecht als plaats
voor de vestiging der fabriek om de volgende redenen:

1quot;. de gunstige ligging aan groot vaarwater voor den aanvoer van staf-
ijzer, kolen enz. uit Duitschland en België;

2®. de nabijheid van de belangrijkste exporthaven Rotterdam, waarheen
goederen binnen enkele uren per water kunnen worden vervoerd;

-ocr page 76-

3°. de centrale ligging ten opzichte van het afzetgebied in Nederland;
weinig plaatsen zijn van hieruit niet per water te bereiken, de meeste zelfs
per directen dienst.

De fabriek is gelegen aan diep vaarwater, het Wantij, en Rijnschepen, tot
1500 ton, kunnen direct aan den wal der fabriek gelost en geladen worden.
Aan de landzijde, de Maasstraat, heeft de fabriek een spooraansluiting,
zoodat de ligging voor het vervoer zoo gunstig mogelijk is.

Fig. 1 en 2 geven resp. de fabriek te zien vanaf het water en van de straat-
zijde.

In Augustus 1911 werd voor het eerst geproduceerd en werden op één

2. Fabriek (landzijde). Op den achtergrond het hoefijzermagazijn.

baan hoefijzers gemaakt. Onder 'n baan verstaat men een serie van opeen-
volgende machines die de witgloeiende staven uit den oven verwerkt tot
hoefijzers, zooals deze in den handel komen. Aanvankelijk werden alleen
volledige hoefijzers gefabriceerd, d.w.z. ritsijzers met lip en niet of zonder
kalkoenen, in 10 nummers van No. 000 tot en met No. 7; het aantal soorten
bedroeg toen 40.

De modellen en maten waren gebaseerd op het gebruik in de stad Gronin-
gen. Al spoedig bleek dat met deze 40 soorten lang niet aan alle aanvragen
in Nederland kon worden voldaan. Behalve voor ritsijzers, was er veel vraag
naar stampijzers, en wel voornamelijk uit het zuiden van ons land. Ook de
dikte der hoefijzers wisselt nog al af en wel van 9 tot 21 m.M. en in Limburg
worden zelfs ijzers gevraagd van 25 m.M. Ook worden er evenveel hoefijzers
met als zonder lip gevraagd. Voegt men hier aan toe dat hot aantal nunnnors

-ocr page 77-

nog met 2 grootten moest worden uitgebreid, dan komt men voor Nederland
alleen al over de 400 soorten. Wanneer men nu weet dat van de meeste soor-
ten een voorraad van minstens 3000 K.G. wordt opgelegd en van de courante
soorten nog veel meer, dan kan men zich eenigszins een denkbeeld vormen
van den magazijnvoorraad. Zou men aan alle wenschen der hoefsmeden willen
voldoen, dan zou het aantal soorten zeker meer dan 1000 moeten bedragen;
dit is echter onmogelijk en men moet daarom de modellen zooveel mogelijk
aanpassen bij de algemeene vraag, waarbij gaarne rekening wordt gehouden
met welwillende opmerkingen van verschillende hoefsmeden. Het komt der
directie voor dat op dit terrein voor een deskundige normalisatie, welke tot
beperking van het aantal soorten kan leiden, nog wel wat te bereiken is. Dit
zal in het belang der hoefsmeden zijn zoowel als in dat der fabrieken,daar voor
ieder massa-artikel de prijs lager-wordt bij grootere productie van eenzelfde
soort. Zoo zou het reeds een groot gemak opleveren voor het bestellen van de
hoefsmeden wanneer een zeker nummer voor iedere fabriek dezelfde grootte
van hoefijzer vertegenwoordigde.

(Wordt vervolgd).

ONDER SMIDSHANDEN.
IV.

Zooals een vorige maal afgesproken, zouden we het ditmaal hebben over
het „touwtjequot; en nu speciaal over de ,,werking.quot;

Het trekken er aan heeft lang niet dezelfde uitwerking op alle er
mede behandelde paarden. Er zijn er, die blijven staan alsof er niets
met hen gebeurde, terwijl andere een misbaar maken alsof hun laatste
uur geslagen had. Met de eerste is weinig te bereiken en de laatste
zijn wel de dankbaarste sujetten doch tevens de gevaarlijkste en dit
laatste niet zoozeer voor ons als wel voor zichzelven. Onder deze soort
zijn er, die zich pardoes op den grond werpen of vallen (net zooals
ge dit wilt opvatten) maar ge zoudt den indruk krijgen, dat de kogel
aan het abattoir geen afdoender werk kon verrichten. En als je nu maar aan
den buitenkant iets kon bespeuren, dat je waarschuwde en tot ons zeide:
„je hoeft het met hem niet te probeeren want het geeft toch nietsquot; of „wees
vooral voorzichtig want die gaat tegen de vlaktequot; — och dan was het zoo
erg niet want je was vooruit gewaarschuwd. Maar dit is helaas niet het geval
— je kunt eigenlijk nooit precies weten, wat er zal gebeuren. Daarom sta ik
er altijd zoo op, dat men geen „touwtjequot; zal gebruiken bij een b.v. al inge-
spannen paard of bij een bestegen paard of bij een, dat beslagen zal worden
en op de steenen staat,
voordat men weet hoe het bij dat -paard werkt. Ik bedoel
dat voor het geval, dat er iets „geksquot; gaat gebeuren, dat er dan geen rijtuig,
geen ruiter en ten slotte geen paard zelf aan gewaagd zal worden. En dat
behoeft ook niet als je vooruit maar weet
hoe hij reageert, m.a.w. wat hij doet

als ge aan het touwtje trekt.

De vorige maal verzuimde ik u nog attent te maken op de mogelijkheid
dat het gedeelte touw, dat over den manenkam ligt, b.v. bij afgeschoren ma-
nen en ook indien het paard het hoofd terstond omhoog brengt, in de richting

-ocr page 78-

van de ooren opglijdt. Dat is niet erg want ook zonder den druk op den hals
werkt het meestal voldoende, althans voor het doel dat we hier bij het beslag
op het oog hebben. Die bijgebrachte houding kunnen we echter bij een, die
haast heeft bij het weggaan, niet missen.

Hebben we dus een paard, dat beslist weigert iets te doen, waarbij wij
van onzen kant heelemaal niet overvragen, en dat dus ,,rijpquot; is voor het
touwtje, dan doen we dit aan zijn hoofd en gaan met hem op eene plaats waar
hij vrij kan doen en laten wat hem in den zin mocht komen — alleen, waar
hij zich niet verwonden zal . . . naar menschen-berekening. Want dat een
ongeluk in een klein hoekje zit en dat men ten slotte overal en met alle moge-
lijk genomen voorzorgsmaatregelen toch nog wel een malheur kan hebben,
ja daartegen kan ik geen garantie geven. Maar aan een paard, dat zijn nek
gebroken heeft mag je niets hebben — met een, die alles vertikt, doe je toch
ook niet anders dan afmaken. Dat nek-breken gebeurt nu wel hoogst zelden,
maar zelfs de groote Norton S m i t h, die hier te lande bij C a r r é demon-
streerde met
zijn touwtje, kon niet verhoeden, dat het op die maniereen
paard kostte. Hoe dat toen precies in zijn werk ging, weet ik niet maar wel
weet ik, dat
zijn touwtje het uwe niet was en tevens weet ik, dat het uwe heel
wat beter is dan dat van Smith. Want deze had geen katrolletje en dat hebt
u wel. En in dat katrolletje zit eigenlijk het geheim voor het welslagen van de
onderneming.

Toen ik zelf met het touwtje aan het werk toog, heb ik al zeer spoedig de
groote fout ontdekt, die er aan kleefde. Met
dat touwtje kon wel getrokken
dus gestraft worden op het juiste oogenblik d.i. vlak vóór, tijdens of direct
na het verzet, maar beloonen precies op het moment waarop beloond moest
worden, d.i. terstond als het paard goeden wil toont,
dat kon men niet — daar-
mee kwam je altijd te laat en dus had elk paard het volste recht om te meenen
„als ik goed wil, dan blijft dat ding toch knijpen — dat is gemeen!quot;

Het door mij toen in het touwtje aangebrachte katrolletje stelt u in de ge-
legenheid recht te doen wedervaren, waar recht moet worden gedaan.

Nu blijft dus voor dengene, die het touw in handen heeft, alleen nog over
om van dat geheim op het juiste oogenblik gebruik te maken — om de span-
ning in het touwtje op te heffen zoodra hij bemerkt dat zijn paard goed
wil.
Dit psychologische moment te voelen is hoogst moeielijk, behalve dan voor
hem, die een aangeboren talent bezit om met een paard (dieren in één woord)
om te gaan. Maar ook op het oogenblik dat het dier goed
doet, is het nog tijd,
hem te laten blijken dat ge hem begrepen hebt. Doch hebt ge zoo lang noodig
om tot besef van zijn goeden wil te komen, dat hij, hetgeen ge wildet, reeds
gedaan heeft, ja dan is het voor menig bloedpaard met, wat ge noemen moogt,
moeielijk karakter, reeds te laat en gebeuren er ongelukken, tenzij het in het
gunstigste geval dan blijft bij eene mislukking der correctie. Houdt dus vóór
en boven alles rekening met de waarheid, dat in trekken en vrijgeven op het
juiste oogenblik en in de juiste mate, het geheim zit van de onder deze voor-
waarde dan ook gegarandeerd afdoend gunstige werking. Dat ook op dezen
regel eene uitzondering zou bestaan, moest ik persoonlijk ondervinden na
jarenlange praktijk. Het betrof hier een paard, dat op het touwtje reageerde
met zich oogenbhkkelijk neer te werpen — ik gaf dit geval op, het eerste waar-

-ocr page 79-

in het'touwtje me in den steek liet. Zal het tevens het laatste zijn ? We zullen
zien en inmiddels den dag niet. vóór den avond prijzen.

Een volgende maal een paar voorbeelden uit het leven in de smederij ge-
grepen, met beschrijving der toegepaste techniek in de behandeling.

IETS OVER HET AFSLIJTEN VAN DE HOEFIJZERS.

Alle paarden, die dagelijks dienst moeten doen op harde wegen, moeten
van ijzers worden voorzien, om de hoeven te beschermen voor te veel af-
slijten. De ijzers kan men beschoviwen als kunstmatige draagranden. De
afslijting van de ijzers staat in nauw verband met de werkzaamheden van
het dier, met zijn stand en zijn wijze van gaan. De werkzaamheden van het
paard loopen verbazend uiteen, en hierbij past het beslag zich aan, m.a.w.
dit dient er naar te worden geregeld.

Onverschillig in welk bedrijf het paard wordt gebezigd, -- indien zijn
stand en wijze van gaan normaal zijn, zullen ook de hoefijzers normaal, dat
wil zeggen over de geheele ojjpervlakte gelijkmatig, afslijten. De oorzaak
hiervan is, dat bij een normalen stand der beenen de lichaamslast evenredig
over de beide hoef helften wordt verdeeld.

De voorijzers slijten in het toongedeedte het meest af, omdat dit gedeelte
het eerst op den bodem komt en daarna als steun- en draaipunt dient, het-
geen de meerdere afslijting veroorzaakt.

Om te voorkomen, dat het ijzer daar te spoedig dun wordt, geeft men een
toonopzet aan het ijzer.

Hoe zwaarder een paard moet trekken des te meer zullen de voorijzers in
het toongedeelte slijten, omdat de hoeven met meer kracht op den bodem
neerkomen en de beenen ook meer onder het lichaam worden geplaatst.

De achterijzers slijten over 't geheel meer gelijkmatig af dan de voorijzers,
doordat de achterhoeven meer vlak worden neergezet; daarom geeft men
achter nooit een opzet.

Paarden met normale gangen en een normalen stand kuimen ook het
langst met de ijzers mee.

Er zijn bedrijven waarin de paarden de ijzers spoedig verslijten, en soms
groote moeilijkheden voor den smid opleveren, zoodat het beslag om de
2 ä 3 weken moet worden vernieuwd. Hierdoor krijgt men vele nagelgaten
in den hoorn, die natuurlijk aanleiding kunnen geven tot brokkelhoeven,
en deze op hun beurt tot losse ijzers.

Er zijn ook nog andere oorzaken, die het noodig maken dat het beslag
vaak vernieuwd moet worden, zooals het onregelmatig afslijten der ijzers
bij paarden met afwijkende standen en gangen. Laten wij eens nagaan welke
deze zijn: Fransche stand, toontreden, bodemnauw, bodemwijd, steil gekoot,
vlak gekoot, 0-beenig, X-beenig, draaien in de hakken, sabelbeenig, bij ge-
breken aan de spronggewrichten, b.v. spat.

*

Bij Franschen stand is de belasting der hoeven niet evenredig. Verreweg de
meeste belasting valt hier op de binnenhelft. Toch slijt het ijzer het meest
aan de buitenhelft, omdat deze, en voornamelijk het buitentoongedeelte

-ocr page 80-

van de voorijzers, het eerst op den bodem komt en daarna hierop draait.
Deze draaiing veroorzaakt een wrijving, die het ijzer daar in meerdere mate
dan het overige gedeelte doet slijten. Om het gelijkmatig afslijten te bsvor-
deren, zorgt men direkt bij het besnijden den draagrand
daar het meest in te
korten, waar hij het eerst op den bodem komt. Is het ijzer door den dienst
van het paard te spoedig versleten, dan kan men het buitentoongedeelte
verzwaren, of als de dienst het toelaat verstalen. Ook wordt het ijzer daar
wel eens opgezet, om de sterke wrijving eenigszins weg te nemen.

Bij Franschen stand achter is het afslijten der ijzers eenigszins anders dan
voor. De sterke wrijving op het buitentoongedeelte heeft men achter niet.
De geheele buitenhelft slijt hier regelmatig af. Wanneer paarden met een
dergelijken stand achter, veel dienst moeten doen, is het dikwijls noodig
om de ijzers buiten aanmerkelijk te verzwaren, of als het kan de geheele
buitenhelft te verstalen, doch als ze op straatwegen worden gebruikt, is ver-
stalen niet aan te bevelen, omdat het glijden erg wordt bevorderd door het
gladde staal.

Bij toontrederstand wordt de buitenhelft van den hoef het meest belast.
Niettegenstaande de hoeven bij dezen stand behoorlijk vlak worden neer-
gezet, slijten toch de ijzers het meest aan de buitenhelft, door de meerdere
belasting. Het aanleggen van een breed en bodemwijd gesmeed ijzer aan de
buitenhelft, is hier aan te bevelen. Tevens moet de buitentak goed ruim
gepast worden. Bij het besnijden van de hoeven moet men de wijdere binnen-
helft goed breken om deze daardoor iets te verkleinen, overigens kan men
ze vlak besnijden.

Paarden met bodemnauwen stand slijten hunne ijzers sterk aan de buiten-
helft af, doordat de meeste belasting op de buitenhoefhelft komt, en bij het
gaan de hoeven telkens op de buitenhelft neerkomen, waardoor daar ook nog
meerdere wrijving ontstaat dan aan de binnenhelft.

Bij dezen stand moet de smid bij het besnijden de buitenhelft goed in-
korten, om zoodoende het gelijkmatig afslijten van het ijzer te bevorderen;
helpt dit niet voldoende, dan kan de binnenhelft iets langer worden gelaten.
Ook hier moet een ijzer met breeden en zwaren buitentak worden onder-
gelegd. Om te voorkomen, dat het ijzer niet al te zwaar wordt, smeedt men
de binnenhelft veel lichter; bovendien is dit zeer aan te bevelen voor een
gelijkmatige afslijting.

Bij 0-beenigen stand handelt men evenzoo als bij bodemnauwen stand,
waar ook de meeste belasting op de buitenhelft valt. In beide gevallen wordt
de binnenrand goed gebroken.

Bij bodemwijden en X-beenigen stand slijten de ijzers het meest aan de
binnenhelft, daar hierop de meeste belasting valt. Bij eerstgenoemden stand
worden nog al eens fouten gemaakt met het besnijden door verwarring
met den Franschen stand. Het besnijden moet zoo geschieden, dat de hoeven
vlak op den bodem neerkomen; de buitenrand wordt flink gebroken, om
deze hoefhelft te verkleinen. De binnenhelft van het ijzer wordt iets zwaarder,
en de buitenhelft lichter gesmeed; de binnenhelft wordt ruim gepast.

Bij X-beenigen stand geeft men eenzelfde beslag.

Paarden, die draaien in de hakken, slijten hunne ijzers zeer sterk aan de

-ocr page 81-

buitenlielft, doordat de draaiing op dat gedeelte geschiedt. De buiten-
wanden van de hoeven zijn bij dit gebrek in den regel steil, en is hierdoor
het steunvlak klein. De binnenwanden zijn schuiner en dientengevolge
de binnenhoefhelften grooter.

Bij het besnijden let men er vooral goed op dat de hoeven vlak neer-
komen; de binnenwand moet in den regel iets langer worden gelaten, doch
wordt flink gebroken.

Het ijzer wordt aan de buitenhelft flink breed en dik gesmeed, de buiten-
rand bodemwijd, om het steunvlak te vergrooten.

De binnenhelft wordt vrij wat lichter gesmeed, waardoor het gelijkmatig
afslijten zeer wordt bevorderd.

Bij sabelbeenigen stand slijten de ijzers sterk aan de takken, doordat de
belasting het meest op het verzengedeelte komt.

Wanneer paarden met dezen stand en met versleten beslag aan de smederij
komen, dan valt het op dat het toongedeelte van de hoeven verbazend lang is.
Dit moet daarom goed worden ingekort.

Het ijzer dient behoorlijk lang gepast te worden, teneinde het steunvlak
aan de verzenen te vergrooten. Om het ijzer een behoorlijke beslagperiode
mee te laten gaan, maakt men de takken iets zwaarder.

Paarden met beengebreken, b.v. spat, slijten de ijzers abnormaal af. Bij dit
gebrek wordt door het dier het doortreden zooveel mogelijk vermeden, reden
waarom het ijzer sterk in het toongedeelte slijt. Veelal raken de verzen-
gedeelten hierbij niet den bodem. Als dit het geval is, legt men ijzers onder
met kalkoenen. De ijzers worden in het toongedeelte aanmerkelijk verzwaard,
goed bodemwijd gesmeed en een weinig opgezet, zoodat het in een lijn komt
met de kalkoenen. Wanneer het gebrek langen tijd heeft bestaan, worden de
hoeven in den regel weer vlakker neergezet; dan kunnen de kalkoenen
lager of weggelaten worden, en wordt de slijting in het toongedeelte minder.

Appingedam.nbsp;M- Ritsema.

ingezonden stukken.

BESLAG STARK-GUTHER.

Naar aanleiding van de opwekking, door den heer G. Rijpkema in de
April-afl. geplaatst, kan ik uit ondervinding meedeelen:

1quot;. bij een paard met aangeboren volhoef on doorgezakte zooltakkeu
zonder resultaat het ijzer van S. G. te hebben toegepast. Het paard bleef
pijnlijk loopen. Daarna is het van een balkijzer met leeren zool voorzien
en stapte het direct vlot.

2quot;. bij een knolhoef tengevolge van hoefbevangenheid het beslag van S.
G. uitstekende diensten bewees en tot verbetering leidde.

Cuijlc a/d. Maas (N.-Br.), April '23.nbsp;P. Verhoeven.

Geachte Redactie!

Met belangstelling namen wij kennis van de in „De Hoefsmidquot; voorko-
mende teekening van een noodstal, voor het Belgisch paard. Toch vinden wij
het, zoowel voor het paard als voor den smid, een niet ongevaarlijk toestel.

-ocr page 82-

Mij dunkt als de N. P. balken alle met hout bekleed moeten worden, men
evengoed een geheel houten noodstal kan maken.

Wil men echter een ijzeren noodstal, dan is het ons inziens veel gerieflijker
in plaats van N. P. balkijzer, 4quot; stoompijp te nemen voor de staande palen
en 3quot; voör de liggende balken. Deze constructie heeft wel het nadeel minder
sterk te zijn dan N.P. 15 over de breede flens, doch is ook weer sterker dan
N. P. 15 over de smalle flenzen. Hoewel de verbinding onderling van palen
en liggers eenigszins lastig is, levert dit toch geen te groote bezwaren op.

Beschikt men over een autogene laschinstallatie dan is dit zeer goed uit te
voeren, door de buizen aan elkaar te lasschen. Anders kan men gewone
stroppen met moerbouten gebruiken. De schuine zijbalken van 3quot; stoompijp,
zijn het eenvoudigst te maken volgens bijgaand schetsje.

B

GLeuf
25 cM. Lang

Men maakt in de staande balken gleuven, welke precies passend zijn op
platte pennen van de schuine zijbalken. Aan de voorpaal neemt men deze
gleuf iets langer dan de breedte van de'pen, aan de achterpaal kan men deze
ongeveer 25 c.M. lang maken.

-ocr page 83-

Door het achterste gedeelte van de zijbalk te Hchten is deze direct te ver-
wijderen.

De overige deelen, welke anders aan N.P. balkijzer bevestigd werden,
maakt men nu op de plaats waar zij tegen de buizen komen eenigszins hol,
en gebruikt bij voorkeur tapbouten welke in den wand van de buizen worden
geschroefd.

Gaarne vernamen wij of aan deze constructie eventueel bezwaren zijn
verbonden welke wij voorbijzagen.

's-Gravendeel.nbsp;D. Barth.

Een degelijke houten noodstal is zeker aan te bevelen wanneer men
voldoende ruimte heeft en men niet tegen de meerdere uitgaven opziet, daar
men deze gewoonlijk niet zelf zal kunnen vervaardigen.

Wij kunnen uit ondervinding meedeelen dat een noodstal, zooals wij
die in de vorige aflevering beschreven, niet gevaarlijk en meer dan sterk
genoeg is. Wij gebruikten twee van deze noodstallen meer dan twintig
jaar en hebben er nooit een ongeval van beteekenis mede gehad. Het be-
kleeden met hout is zeer eenvoudig en kan door iederen smid zelf worden
gedaan. Als de noodstal bijna gereed is, past men een duimsche plank
tusschen de flenzen en ondervult deze dat ze ongeveer 13 m/m buiten de
flens uitsteekt, den buitenstekenden rand rond bijwerken.

De noodstal, zooals U die aangeeft te maken van stoompijpen, lijkt ons
moeilijker te maken; er is meer werk aan en lijkt ons zeker niet minder
gevaarlijk dan die gemaakt van N. P. balken, goed aangevuld met hout.

Mocht U besluiten een noodstal te maken van stoompijpen dan zal het ons
zeer aangenaam zijn door middel van
De Hoefsmid te mogen vernemen
wanneer U hiermede gereed zijt. Wij komen dan te gelegener tijd gaarne eens
kijken en deelen dan onze bevinding in
De Hoefsmid mede.

__G.

Geachte Redactie!

In „Een en ander over het besnijden van den hoef en het passen van het
ijzerquot;, opgenomen in de April-afl., staat onderaan op bladzijde 58: „Practi-
„scher schreef Gogau, n.l. dat men de natuur hierbij moest helpen, doch de
„natuurlijke dikte van de zool moest hierbij intact blijven.quot;

Gaarne zou ondergeteekende hieraan toevoegen dat reeds de Kapt. paar-
denarts Laméris aan de Militaire Hoefsmidschool den leerlingen onderrichtte
om de zool niet meer dan noodig was te besnijden, — dat alleen de losse dee-
len verwijderd moesten worden en de zool z'n natuurlijke dikte moest be-
houden.

Ook moest men bij de keuze der ijzers het niet in de dikte maar wel in de
breedte zoeken, daar het aanrakingsoppervlak tusschen hoef en ijzer zoo
groot mogelijk moest zijn.nbsp;*

Nu vragen wij ons af of het hier te lande ook in de bedoeling hgt om die
sterk gelaten zool mede draagvlakte te maken en of het thans bestaande
hoefijzer wel het aangewezen ijzer is, vooral bij onze artillerie-paarden.

Immers zoo het voorschrift thans is, komt de dracht eigenlijk geheel op

-ocr page 84-

den hoornwand; de 2 m.M. zool heeft alleen theoretische waarde, daar deze
2 m.M. zool, die op het ijzer komt, tegen de schuin daarover naar boven-
gaande witte lijn is gelegen en deze geen voldoenden weerstand biedt.

S.

korte mededeelingen.

— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerlingen C. Kraaijema
te Zandeweer en H. Hamminga te Kolham hebben na een verblijf van 5
maanden de Inrichting verlaten. Hunne plaatsen zijn ingenomen door H.
V. Heuvelen te Vriescheloo gem. Bellingwolde en A. Hofman van Oude
Pekela.

—nbsp;Doetinchem. Bij het Zaterdag 14 April j .1. gehouden overgangsexamen
van den Cursus in Hoefbeslag zijn alle deelnemers tot het tweede leerjaar
toegelaten, t.w.: K. ten Brocke te Varsseveld, H. A. J. v. Lochem te Aalten,

A.nbsp;J. Houwers te Hensel (Winterswijk), H. J. Marceelus te Wijnbergen bij
Doetinchem, J. Kamps te Netterden (Gendringen), J. Looman te Didam,

B.nbsp;Boekelder te Lichtenvoorde en W. A. R. Ratering te Ulft.

—nbsp;Limburg. Het heeft aanvankelijk in de bedoeling gelegen een cursus
in hoefbeslag te houden te Weert. Door verschillende omstandigheden is
deze cursus niet doorgegaan.

—- Vereeniging t. veredeling van het Ambacht. Deze bracht haar 24ste
jaarverslag uit en herdacht feitelijk haar 25-jarig bestaan daar zij 18 October
1897 werd opgericht.

Van 1901 tot 1923 hadden jaarlijks (1914 uitgezonderd) geregeld op een
of meer plaatsen van ons land proefnemingen plaats waaraan in totaal
2247 candidaten deelnamen, deels voor „meesterquot;, deels voor ,,gezel.quot; Ge-
slaagd zijn 1054, n.1. voor Timmeren 16 als meester en 320 als gezel, — voor
Meubelmaker resp. 23 en 87, — voor Huisschilder resp. 47 en 260, voor
Smeden 36 en 137, voor Metselen 18 en 45, voor Steenhouwen 5 en 4, en
voor Koper be wer king 2 en 5.

De proefnemingen in 1922 vonden te Utrecht plaats in de Nijverheids-
school. Als meester-smid slaagden de heeren W. Kleinbussink te Hulst en
L. M. Leygraaf te Amsterdam, als gezel 4 voor „Machine-bankwerken en
draaien,quot; twee voor „Vuurwerkenquot; en eveneens twee voor ,,Plaat en Smids-
bankwerken.quot;

Het ledental der Vereeniging is nooit groot geweest. Het bedraagt thans
166 personen en 34 Vereenigingen, waarvan alleen in Z. Holland resp. 52 en
10, in N. Holland resp. 47 en 11.

Uit het Verslag der Technische Commissie stippen wij nog aan: ,,Hartelijk
hopen wij dat de tijd niet verre meer zal zijn, dat de bekwame vaklieden
aanmerkelijk meer loon zullen verdienen dan degenen die het vak slechts
half kennen, m.a.w. loon naar bekwaamheid zal worden gegeven.

-ocr page 85-

De Vereeniging genoot over 1922 een Rijkssubsidie van f 8000. In den
loop der jaren spaarde zij totaal een bedrag van f 6692.24quot;. Over 1923 is
de subsidie tot f 5000 teruggebracht.

— Nationale wedstrijd in Hoefbeslag te Gouda. Op een nader te bepalen
dag van 27 Aug. —1 Sept. wordt een nationale wedstrijd in hoefbeslag ge-
houden voor gediplomeerde hoefsmeden.

Hoefsmeden met het diploma voor onderwijzer in practisch hoefbeslag
mogen aan den wedstrijd niet deelnemen.

Den eersten dag wordt een voorwedstrijd gehouden, waar alle deelnemers
een hoefijzer voor een bepaalden hoef moeten maken. Uit de smeden, die aan
den voorwedstrijd hebben deelgenomen, worden hoogstens 12 met het hoogst
aantal punten gekozen, die aan den wedstrijd deelnemen, welke den tweeden
dag gehouden wordt.

Bij den wedstrijd op den tweeden dag krijgt ieder opgeroepene bij een
paard hoogstens een hoef te beslaan en hiervoor een ijzer te maken.

Beoordeeld worden: a. het afnemen van het oude ijzer en het besnijden van
den hoef; b. het vervaardigen en afwerken van een daarvoor bestemd hoef-
ijzer; c. het passen en onderleggen van een hoefijzer.

Voor de verschillende onderdeden en de bewerking van het geheel
worden cijfers toegekend volgens een nader op te geven lijst en aan hen die
de meeste punten behalen de prijzen toegekend.

De op den voorwedstrijd behaalde punten komen daarbij niet in aanmer-
king. Prijzen: Kleine gouden medaille plus f 20, verguld zilveren medaille
I)lus f 15, groote zilveren medaille plus f 10, bronzen inedaille jilus f 5.
Kosten van inschrijving f 2..50.

II.nbsp;Collectie leermiddelen, modelijzers, gereedschappon voor cursussen
in hoefbeslag. Alleen inzendingen van hoefsmeden met het diploma van
onderwijzer in practisch hoefbeslag worden in deze rubriek toegelaten. Pt-.:
verg. zilv. medaille, zilv. med., en bronzen medaille.

III.nbsp;Verzameling handgesmede hoefijzers (mod,elijzers). a. Beslag voor
een tuigpaard, 2 voor- en 2 achterijzers, b. Beslag voor een trekpaard, 2 voor-
en 2 achterijzers, c. Beslag voor strijken en klappen, 1 toonstrijkijzer en 1
gewoon strijkijzer, 1 klapijzer en 1 klapstrijkijzer, alle zonder kalkoenen,
d. Beslag voor afwijkende hoeven, 1 balkijzer voor plathoef, 1 pantoffel ijzer
voor klemhoef, 1 ijzer met verbreeden buitentak voor verbeend hoefkraak-
been, 1 ijzer met verdikte takken voor een hoef met lage verzenen.

Prijzen voor iedere rubriek, dus voor a, b, c en d: zilv. en br. medaille.

IV.nbsp;Fabriekmatig vervaardigde hoefijzers.

V.nbsp;Gereedschappen en materialen voor hoefbeslag.

VI.nbsp;Platen, boekwerken, modellen enz. enz., betreffende hot hoefbeslag.

— Coöperatieve smederij „Het Hoefijzerquot; in niemoriam. Men meldt
ons dat de in April 1919 te Maastricht opgerichte coöp. smederij,
die geruimen tijd een sleepend bestaan leed, is opgeheven. Op een
8 April j.1. gehouden vergadering van aandeelhouders is daartoe besloten,
alsmede om de machines en geroedsnhappen aan de grootste aandeel

-ocr page 86-

houdster in bezit te geven. — Als motief voor de oprichting gold
indertijd dat enkele paardenhouders in Maastricht meenden om tegen
de georganiseerde smedenpatroons te moeten optreden. De laatsten —
zoo lezen we — hebben na de oprichting aan alle leden van de Zuid-
Limburgsche bonden om medewerking verzocht, namelijk om geen
bespanningen van vorenbedoelde eigenaars, wier namen in lijst waren
gebracht, te helpen, bij losse ijzers, breuk van wielen, enz. Hieraan is
door de leden-smeden goed de hand gehouden en hierbij kwam nog
eenig gesukkel met het personeel aan de coöp. smederij, waarvan twee
der meesterknechts een eigen werkplaats verkregen en een gedeelte der
klanten meenamen. Tegen een en ander is de coöperatie niet bestand gebleken.

— Aanvragen voor overwerk-vergunningen dienen door den betrokken
patroon te worden gericht tot het hoofd der Arbeidsinspectie in het district
waar de patroon woont. Een zoodanige vergunning kan, in verband met
bijzondere drukte in den hooibouw of het landbouwbedrijf, worden ver-
leend van 5 Maart tot 31 October 1923; 10 uur per dag of 55 uur per week;
voor hooibouwstreken van 1 Mei tot 31 Juli; voor graanbouwstreken van
5 Maart tot 31 Mei en van 1 Aug. tot 31 Oct.

— Wedstrijd voar hoefsmeden te Londen. In den regel vindt bij de jaar-
lijksche groote Engelsche landbouwtentoonstelling een wedstrijd voor hoef-
smeden plaats. Een tiental jaren terug hebben wij deze een paar keer bijge-
woond. Het gebouwtje voor den wedstrijd had den vorm van een overdekte
U waarvan de buitenvlakte geheel afgesloten, de binnenvlakte open was.
De paarden konden derhalve onder dak staan en waren, evenals de deel-
nemers, tegen wind, regen of zonnehitte grootendeels beschxit. De paarden
stonden op een goed vlakken planken vloer. Ieder deelnemer werkte met
een helper, terwijl voor de regeling aparte personen werkzaam waren, zoodat
de juryleden zich enkel met de beoordeeling van het geleverde werk hadden
te bemoeien.

De heer S. van Angeren te Utrecht had de welwillendheid de aandacht to
vestigen op een mededeeling in het Ochtendblad van De Telegraaf van
11 April j.l. Hieraan is het volgende ontleend:

7 April j.l. heeft te King's Cross, in 'n goederenloods van de London and
North-Eastern spoorwegmaatschappij, een eigenaardige wedstrijd plaats
gehad.

Vier en twintig smeden dongen naar twee zilveren bekers, welke waren
uitgeloofd voor degenen, die binnen vijftig minuten het best een voor- en
achterhoef konden besnijden, een voor- en achterijzer maken, passen en
onderleggen.

Hoefsmeden uit vijf Engelsche graafschappen dongen mede naar deze
fraaie prijzen, die uitgeloofd waren door den nationalen bond van meester-
hoefsmeden en den nationalen bond tot bescherming van paarden.

De organisator van den wedstrijd verklaarde in een rede, dat onwetendheid
en onkunde der hoefsmeden het paard zeer veel lijden berokkenen, en dat
75% der kreupele paarden in Engeland dit te wijten hebben aan den hoefsmid.

-ocr page 87-

advertentiën.

Wanneer gij het beste op gebied van hoef-
beslag wenscht, gebruikt dan

P

i

J,

Ze zijn bodemnauw, hebben schuin gestampte
gaten en een juiste verdeeling en plaatsing der
nagelgaten.

HELPMAN-HOEFIJZERS zijn niet noodeloos
zwaar; de verpakking weegt zoo goed als
niets en dus zijn ze
per stuk de goedkoopste
aan de markt.

-ocr page 88-

n n m ü mm üi n ii

111
m

g GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

I = ROTTERDAM. -

[1 H HI H P

lil

Firma S. C. Ii. BAX

m

1 Specialiteit in Artikelen voor Hoefbeslag.

lIËill

Ster-Hoefnagels: meest uitgebreide sorteering in

meer dan 60 maten en modellen
voorradig.

Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit

caoutchouc vervaardigd, dus niet

1
1

n
1

Open en dichte luchtdrukzoien

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoOg rubberkussen in 5
maten voorradig.

blokzolen, straalzolen, caoutchouc hielstukken, hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn, kurkkit.

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, opruimers,
hoeftangen, renetten, hoefraspen, hoefhamers, houw-
klingen,- lasch- of weiblad, laschpoeder enz.

Firma S. C. M. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

lil
1
111

B
H

= ROTTERDAM. -

HH

-ocr page 89-

28e Jaargang — Aflevering 6. — 15 Juni 1923.

MAANDBLAD.

^Hoefsa//^;

k:-

redacteur-uitgever: A. W. heidema te 's gravenhage.
Prijs f3.- per jaar fr. p. p.

-ocr page 90-

Lambert
Hoefzolen

in de modellen

w

Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad

en de bekende
Amerikaansche

titl

INHOUD.

Een en ander van de Hoefijzerfabriek „Hipposquot; te Dordrecht. — Onder
Smidshanden V-. — Een en ander over het besnijden van den hoef. —
Korte mededeelingen. — Advertentiën.

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam

m

Itll

-ocr page 91-

EEN EN ANDER VAN DE HOEPIJZERFABRIEK „HIPPOSquot;
TE DORDRECHT,

door

Dr. Gallandat Huet,
Kapitein-paardenarts te Amersfoort;
(Slot).

De opzet van de fabriek „Hipposquot; is van het begin af geweest dat zoowel
voor Nederland als voor het buitenland zou worden gefabriceerd. Reeds in

Fig. 1. Kantoorlokaal.

het eerste jaar na de oprichting ontving de fabriek een belangrijke opdracht
voor Zuid-Amerika; tot 1914 nam de export steeds toe, zoodat in Mei 1914
twee banen volop werk hadden. Bij het uitbreken van den Wereldoorlog in
1914 ontstond eerst een algemeene stilstand in den handel, doch dit duurde
slechts enkele maanden. Spoedig had de fabriek door hare buitenlandsche
relaties een groot deel van den voorraad verkocht, terwijl een eerste contract
om 5 millioen stuks hoefijzers aan Duitschland te leveren, werd afgesloten.

In de volgende oorlogsjaren ontving de fabriek eveneens legerorders voor
meerdere millioenen stuks voor Engeland en voor België, terwijl in 1916 het
Nederlandsche legerbestuur aan „Hipposquot; de levering opdroeg van een aan-

-ocr page 92-

zienlijk quantum ijzers, nadat eerst bij verschillende troepenafdeelingen
hiermede proeven waren genomen. Gedurende den verderen duur der mobi-
lisatie heeft „Hipposquot; het Nederlandsche leger van hoefijzers voorzien.

Aanvankelijk werden 5 tailles gemaakt, waartusschen later nog 3 tailles
werden ingevoegd; in 1918 werden de tailles herzien en naar nieuwe
afmetingen vastgesteld van 1 tot en met 13 tailles. Om een denkbeeld te
geven van het productievermogen gedurende eenige oorlogsjaren, noemen
wij het getal van 40000 hoefijzers dat per dag gemaakt werd, waarbij
de meeste var schroefgaten voorzien.

Er werd met 3 ploegen gewerkt, daar de 8-urige werkdag al was
ingevoerd lang voordat deze wettelijk was voorgeschreven.

Doch de oorlog deed zich ook gelden in een andere richting, n.1. het be-
noodigde materiaal begon te ontbreken en de productie werd geleidelijk
aan beperkt tot het gebruik van één baan, Het was hoofdzakelijk te danken
aan de omstandigheid dat Hippos bij het uitbreken van den oorlog een
voorraad staf ijzer had van 5 miUioen K.G. bestemd voor export-orders, dat
de fabriek het bedrijf langer dan andere in werking kon houden. Doch ook
aan dezen voorraad kwam een einde en Hippos moest worden stopgezet.
Gedurende dezen tijd van gedwongen stilstand van de hoefijzerfabricatie,
heeft de fabriek in loonwerk voor andere fabrieken verschillende massa-
artikelen van ijzer en staal gefabriceerd, waartoe de persen en hamers zeer
goed te gebruiken zijn. Zoo werden o.a. voor de constructie-werkplaatsen

-ocr page 93-

te Delft 3 millioen stuks schroefkalkoenen voor het leger vervaardigd,
verder pistoolhaantjes, onderdeelen van geweren, sleutels, onderdeelen voor
3000 ploegen enz. enz.

Na den oorlog heeft het nog geruimen tijd geduurd voor weer met eenig
succes op de buitenlandsche markten kon worden opgetreden en ook nu
werkt de fabriek nog niet op volle capaciteit, mede als gevolg van de malaise
welke in het smidsvak hier te lande, zoowel als in het buitenland, sterk wordt
gevoeld.

Over de eigenlijke constructie of fabricatie kan maar weinig gezegd worden,

Fig. 3. Twee der. vier jhoefijzerbanen.

althans niet in bijzonderheden worden afgedaald, daar „Hipposquot; tegenover
de leveranciers van de gepatenteerde machines contractueel tot geheimhou-|

ding verbonden is.

D3 drijfkracht wordt geleverd door 2 Brons ruw olie-motoren, ieder van
25 P.K., en door 3
electro-motoren van totaal 115 P.Kr., welke zoo noodig
elk alléén ook voldoende zijn voor het geheele bedrijf.

D3Z3 beide typsn van drijfkracht zijn een gevolg van de rantsoeneering
in den oorlogstijd en hebben de fabriek in staat gesteld om onafgebroken
te kunnen werken. Ook nu worden ze nog afwisselend gebruikt, zoodat
stagnatie in het bedrijf als gevolg van stoornis bij de
Gemeente-Electrische
Centrale, of als gevolg van gebrek aan ruwe olie, practisch uitgesloten is.

Fig. 3 geeft een afbeelding te zien van 2 der 4 in de fabriek aanwezige
banen.
Dj gang van het bedrijf gelijkt uit der aard veel op die van andere

-ocr page 94-

fabrieken. Ook hier wordt het stafijzer eerst op maat afgeknipt, dan op
gloeihitte verwarmd in speciale ovens, welke 1000 stukjes kunnen bevatten,
waarna het de opeenvolgende machines doorloopt waarin het gebogen wordt,
geritst, de gaten gestampt, de lip aangetrokken, de kalkoenen aangehaald,
de afhelling aangebracht en ten slotte het ijzer gevlakt. Al deze bewerkin-
gen geschieden in één enkele hitte. Het ijzer is dan geheel gereed en behoeft
koud niet nagewerkt te worden. De gereed zijnde hoefijzers worden met
kipwagens naar de sorteerafdeeling gebracht, waar ze stuk voor stuk nage-
zien worden en daarna in bossen van 24 stuks gepakt, om vervolgens in het
magazijn te worden opgelegd, waarvan fig. 4 een afbeelding geeft.

Kg. 4. Kijkje in het magazijn.

Al naar de grootte van het hoefijzer varieert de productie per baan; zij
bedraagt 6000 stuks voor de kleinste en 4000 stuks voor de grootste hoefijzers
in 8 uren tijds. Door één of meer machines uit te schakelen, worden vlakke
hoefijzers of hoefijzers alleen met lip of alleen met kalkoenen gefabriceerd.
Behalve de vier series hoefijzers-machines staan in de fabriek nog een 25-tal
snelboor- en tapmachines opgesteld om de hoefijzers van schroefgaten te
voorzien, wat vooral bij legerijzers, waarvan een deel als reserve-ijzers voor
mobilisatie worden opgelegd, steeds wordt vereischt. Deze ijzers moeten
geheel gereed zijn voor het gebruik, zoowel voor zomer als winter en koud
ondergeslagen kunnen worden; vandaar dat ze ook alle met een lip worden
gefabriceerd.

Door de fabricatie-methode steeds te verbeteren en nieuwe uitvindingen

-ocr page 95-

op de machines toe te passen, is het mogelijk geworden om ook zeer afwijken-
de hoefijzers voor diverse legers te fahriceeren met dezelfde snelheid als de
Hollandsche ijzers. Zoo worden o.a. gemaakt hoefijzers met 2 zijlippen;
met spitse kalkoenen en met een diepe afhelling aan de bodem-zijde (systeem

Fig. 5.
Voorijzer No. 4,
zonder lip, zonder kalkoenen (stampijzer).

Fig. 6.

Achterijzer No. 3,
zonder lip, met kalkoenen (stampijzer).

Fig. 7.nbsp;Fig-

Vooriizer No 5nbsp;Achterijzer No. 4,

zonder lip, zonder kalkoenen (^lak hoefijzer), zonder lip, zonder kalkoenen (vlak hoefijzer).

prof. Dr. Lechner, Weenen), verder hoefijzers model Richardson, met ver-
dikte toongedeelten, z.g. wedged heels, welke fig. 10 te zien geeft.

Als een afwijkend model voor Nederland geven wij een afbeeldmg van het
Rotterdamsche ijzer zooals dit te Dordrecht gemaakt wordt (fig. 9).

Ook Limburg heeft een specialité, n,.l ijzers met verdikte takken, speciaal

-ocr page 96-

voor hengsten. Ook in deze fabriek worden alle gereedschappen voor de
machines en de onderdeden voor machines, in de eigen gereedschapsmakerij
aangemaakt; zelfs zijn er reeds eenige nieuwe verbeterde machines geheel
gebouwd.

Fig. 2 geeft een kijkje in deze werkplaats.

Besluiten wij de beschrijving van deze fabriek met een afbeelding van een
der kantoorlokalen (als fig. 1 vooraan opgenomen), waar het administratieve
werk voor fabricatie, expeditie en het verkrijgen van steeds meer nieuwe
orders, wordt verricht.

Fig. 9.nbsp;Fig. 10.

Achterijzer met kalkoenen, zondernbsp;Hoefijzer voor Engeland,

lip (links), voor sleeperspaarden
(Rotterdamsch model).

Dit ijzer voor Engeland, bekend als „Country hind shoe with two
wedged iheelsquot;, wordt uitsluitend in Engeland gebruikt en wel op het
land. In Londen en Liverpool en meerdere groote steden in Engeland,
waar veel sleeperspaarden gebruikt worden, ziet men dit ijzer ook
wel doch het is dan ®/4 a Vs dik en de kalkoenen zijn dan ook
hooger. Het is aan de fabriek eerst na vele proefnemingen gelukt om
dit ijzer productief te fabriceeren en eenige speciale machines worden
hiervoor vereischt.

Het ijzer is het dikste aan den toon en het dunste vlak vóór de kalkoenen;
deze loopen circa drie c.M. glooiend naar achteren op en het ijzer bereikt daar
ongeveer anderhalf maal de ijzerdikte. Men maakt zoowel rits- als stamp-
ijzers en wel in maten vannbsp;Vioquot; tot I /X ^Uquot; en in grootten van
4quot; tot 8quot;. Aan den vorm te zien, wordt dit ijzer alleen als achterijzer gebruikt,
hetgeen ook de Engelsche naam aangeeft; wat echter een voordeel van dit
ijzer zou zijn, is mij niet duidelijk, hoewel toch de Engelsche hoefsmeden er
een sterke voorkeur aan geven, getuige de groote afzet welke de fabriek ervan
heeft. Deze afzet bedraagt circa 700 ton per jaar.

-ocr page 97-

ONDER SMIDSHANDEN.
V.

We weten dus al, hoe we het touwtje aandoen en hoe we door „op tijd
nemen en gevenquot; het paard er toe kunnen brengen gehoorzaam te zijn. En
niet slechts „op tijdquot; doch ook „in de juiste matequot; zouden we „trekken en
loslaten.quot;

Stellen we ons nu eens voor het geval, dat we te doen hebben met een
paard, dat zijn been niet wil geven. Dan trekken we terwijl dat been staat,
doch laten los op het oogenblik, dat hij het been op laat tillen. Laat hij ons
dat been nu rustig houden, dan blijven we werkeloos, doch rukt hij het los,
dan trekken wij op hetzelfde moment — eveneens met een ruk(je) — de mate
waarin hangt geheel af van het temperament van het paard — dat leert men
spoedig opmerken. We deden dit toen we het te behandelen dier voor het
eerst het touwtje aanlegden op een zachten bodem waar we tevens de ruimte
hadden. Hier zagen we of hij op de werking — van heel zachtjes aan tot het
uiterste toegepast — bleef staan, op ons aankwam, achteruitging, steigerde,
zich op den grond wierp. En al naarmate hij deed, doen wij nu bij de correctie
met dien verstande, dat hoe heftiger hij reageerde, hoe zachter ons optreden
dient te zijn.

Wil hij een voorbeen niet op den bok zetten, dan trekken terwijl het been
staat. Trekt hij het van den bok weg, dan het touw aanhalen op dat moment
— nu weer met een ruk. Het onaangename van het gevoel door het touwtje
veroorzaakt moet samengaan met de weigering van het paard en het opge-
heven worden van dat gevoel moet het dier verbinden (in zijn hersens) met
het gehoorzamen. Al spoedig zal ieder paard toegeven als hem geen leed
geschiedt, geen pijn wordt gedaan. Ik bedoel, datwe met het touwtje b.v. geen
pijnlijke operatie kunnen verrichten, waarbij het dier ons nu onder den
invloed van het touwtje toch stil zou laten begaan. Maar zoolang we redelijk
blijven — en het beslag is, goed uitgevoerd, toch een alleszins redelijk doel—
zoolang kunnen we verwachten dat het paard zal gehoorzamen.

Ik maakte zooeven onderscheid tusschen trekken zonder en met een ruk.
Wanneer n.l. het verzet meer lijdelijk is, blijf ik ook op dezelfde wijze aan-
houden tot er beweging komt en dan laat ik los. Is het verzet nu echter meer
actief, wellicht zelfs bruusk, dan treed ik net zoo op en ruk. Er zit opper-
vlakkig gezien iets vreemds in, niet waar ? als men met een en dezelfde straf
twee geheel verschillende wijzen van verzet wil breken — aan den eenen kant
niet verkiezen te bewegen en aan den anderen juist niet stil willen houden.
Mag ik hier een voorbeeld geven, wel niet uit de smederij, maar toch wellicht
toepasselijk om aan te toonen hoe het touwtje kan helpen in lijnrecht tegen-
over elkaar staande gevallen. Een paard, dat niet verkiest stil te staan en
te wachten tot het behoorlijk ingespannen is, doch wegraamt zoodra het
b.v. de strengen vast voelt of de teugels opgenomen bemerkt of slechts ver-
moedt, wordt met het touwtje even zoo goed gecorrigeerd als het paard, dat
zich, ingespannen zijnde, met de voorbeenen wijd uit elkaar z.g. „plantquot;
en niet aan wil trekken. De een moet dus leeren staan en de ander gaan. En

-ocr page 98-

dat beide met hetzelfde hulpmiddel. Ja, zooals ik reeds zeide: oppervlakkig
beschouwd lijkt zulks vreemd en zelfs tegenstrijdig. Letten we nu echter
op het verschil dat er bestaat tusschen de oogenblikken waarin het touwtje
werkt en op de wijze waarop zulks geschiedt, dan begrijpen we terstond,
hoe dat toch mogelijk is, en niet alleen mogelijk doch van zelf sprekend. Toen
hij zich bewoog terwijl hij nog stil moest staan, bij actief verzet dus trok ik —
met een ruk — op het oogenblik der beweging. Maar toen hij bleef staan
terwijl hij gaan moest, bij lijdelijk verzet nu, trok ik ook — thans echter aan
één stuk door, zoolang hij staan bleef. In het eerste geval gaf ik terstond na
toen hij weer bleef staan, en in het tweede geval deed ik hetzelfde — nageven
— zoodra hij aantrok. Men ziet: straf en belooning precies op het eenig
juiste oogenbUk, n.1. toen het paard weigerde resp. deed, wat ik verlangde —
in alle billijkheid — dat hij doen zou.

En nu zit het mooie van het touwtje m.i. juist hierin, dat geen ander middel
welk ook, in staat is om in die mate te gemoet te komen aan de eischen van
recht en billijk, van redelijk, kortom van gezond verstand ten opzichte van
de rechten, welke het dier kan doen gelden, van de eischen welke het kan
stellen aan ons, die er over heerschen willen. Neem nu praam, noodstal,
zweep, rukken in den mond, scheld, vloek, raas en tier — de eerstgenoemde
beide vormen kunnen hun dwang niet opheffen en de verdere methoden
laten steeds pijn en angst, vooral gansch onnoodige herrie achter. En het
touwtje, een paar centimeter korter aangehaald resp. verder vrijgegeven
dwingt tot overgave hetzelfde paard, dat een seconde later angst noch wrok
zal toonen. Hoe krijgt ge een praam op den neus of een bit in den mond van
een eenmaal met deze dingen kopschuw gemaakt paard ? niet gemakkelijk!
En welke moeite kost het sommige paarden in den noodstal te krijgen en
hoevelen toonen angst voor de zweep alleen bij het zien er van ? Welk met
het touwtje behandelde paard verzette zich ook slechts in geringe mate of
toonde maar angst er voor als men het later weer aan wilde doen ? Niemand
meene, dat ik hiermede wil bewijzen of zelfs maar zeggen, dat nu praam,
noodstal en zweep maar moeten verdwijnen en het touwtje voortaan het
alleen zaligmakende instrument zal worden. Alles blijve op zijn plaats —
alleen worde wat meer aandacht geschonken aan iets, wat hoewel reeds meer
dan eens beschreven en aanbevolen, nog zoo weinig in gebruik wordt gezien
en toch werkelijk de moeite dier aandacht waard zoude blijken te zijn.

EEN EN ANDER OVER HET BESNIJDEN VAN DEN HOEF.

Bij het examen ter verkrijging van het Rijksdiploma als hoefsmid worden
over 't algemeen bij het besnijden der voeten nog al eens fouten gemaakt.

Doel van dit artikeltje is, nog eens op enkele dier fouten te wijzen. Wan-
neer we de geschiedenis van het hoefbeslag nagaan, blijken in den loop van
den tijd verschillende werktuigen en instrumenten dienst gedaan te hebben
bij het besnijden van de hoeven.

Het is nog niet zoo lang geleden dat algemeen het veegmes gebruikt werd.

-ocr page 99-

Met dit zware en lompe instrument werd toch door de smeden gemakkelijk
gebruik gemaakt, volgens mijn ervaring zelfs al te goed. Immers werd dan
een groot gedeelte van straal, zool en steunsels weggenomen. Regel was stelsel-
matig de zool dun te maken, den geheelen steunsel weg te nemen en den
straal zoo ver te besnijden dat hij niet meer met den bodem in aanraking
kon komen. Men was n.l. van meening dat wanneer zulks wel gebeurde het
paard kreupel zou gaan loopen. Nu wij een beter inzicht verkregen hebben
in de werking van den hoef, weten wij dat de nu genoemde methode van
besnijden absoluut verkeerd was, en wel om de volgende redenen.

1°. Door het zoo sterk besnijden van de zool wordt deze verzwakt en bo-
vendien de verbinding tussehen wand en zool minder soliede; het gevolg
daarvan is losse wand; het dun maken van de zool kan natuurlijk ook aanlei-
ding geven tot kneuzing van de zoollederhuid (kreupelheid).

2«. Het besnijden van straal en steunsel vermindert in sterke mate de
werking van het hoefmechanisme en is daarom aanleiding tot het vormen
van nauwe voeten en klemhoeven.

Het veegmes is vervangen door de houwkling en de renet en het gebruik
van die instrumenten, gepaard gaande met de nieuwere inzichten op het
gebied van hoefbeslag, heeft veel verbetering gebracht. Daar echter zelfs
met deze gereedschappen nog meermalen dezelfde fouten gemaakt worden
als met het veegmes, meende ik hier nogmaals een enkele opmerking te moeten
niaken.

Voorop stel ik dat de renet een hulp-instrument is dat zoo weinig mogelijk
moet worden gebruikt.

Met de houwkling moet het meeste werk gedaan worden!

Wat zien wij nu vaak de candidaten op het examen doen ? In plaats van
na beoordeehng der standen, gangen, voetas en het bekijken van het oude
ijzer, de
losse deelen van straal en zool te verwijderen en daarna met de
houwkling flinkweg, zoo veel als noodig is, van den draagrand af te nemen,
blijven zij met de renet veel langer dan noodig is peuteren aan straal, zool
en steunsels, ja soms ook nog aan den draagrand. Aanvankelijk meende ik
dat examen-koorts aan dit verschijnsel niet vreemd was, doch het euvel is
zoo algemeen dat het vermoeden gewettigd is dat op dit punt het onderricht
wel eens te wenschen heeft overgelaten.

Niet alleen de doode hoorn wordt uit de zool weggenomen doch ook de
goede vaste hoorn werd bewerkt, een mooie holle voet gefabriceerd, doch de
natuurlijke bescherming van de lederhuid leelijk verzwakt.

Bovendien wordt nog de ernstige fout begaan dat de zool tot aan de witte
lijn uitgehold wordt, waardoor het onmogelijk gemaakt is dat een deel der
zool op het ijzer meedraagt. De lezer, die weet dat de afhellende vlakte van
het hoefijzer met opzet eenige m.M. van de nagelgaten verwijderd moet
blijven , juist om den draagrand te vergrooten met een deel der zool, voelt
wel dat hier dus een ernstige fout gemaakt wordt. De practicus zal het
met mij roerend eens zijn, dat losse wanden niet uitblijven kunnen.

Nadat de zool dan vaak zoo is mishandeld, krijgt de draagrand een beurt;
wat aan de zool te veel gedaan is, wordt in 't algemeen aan den draagrand

-ocr page 100-

overdreven nagelaten ! Het lijkt of de candidaat huiverig geworden is! In
plaats van met enkele flinke tikken op de houwkling den noodigen hoorn
weg te nemen, worden heel angstig dunne schilfertjes weggekapt. Waarom
niet flink de houwkling gehanteerd en daarna met de rasp den draagrand
vlak gemaakt (en de buitenrand flink afgerond) ? Juist dat plaatselijk af-
schilferen maakt het op den duur moeilijker den hoef vlak te krijgen, terwijl
iemand die zoo staat te prutsen moeilijk een indruk kan maken van een
flinken en vlotten hoefsmid te zijn.

Ik vraag mij dikwijls af: zou die man thuis ook zoo weinig opschieten en
^ zoo veel tijd noodig hebben ? Een enkele maal geheel rond gaan met de houw-
khng zou hetzelfde effect hebben als nu het voortdurend plaatselijk hakken
en in minder dan de helft van den tijd. Bovendien, mits de houwkling
goed
gehanteerd wordt, blijft dan ook de draagrand veel vlakker.

De candidaten letten ook nog te weinig op de richting van den voetas
en wij hebben de ervaring opgedaan dat velen de binnenwanden te kort
maken of de buitenwanden te weinig afnemen. Welke gevolgen die fout
hebben kan, behoef ik hier niet nader uiteen te zetten.

Een eerste eisch, die bij het besnijden gesteld moet worden, is zeer zeker
wel dat de draagrand zuiver vlak moet zijn. Dit wordt meermalen uit het
oog verloren. Herhaaldelijk komt het voor dat op verschillende plaatsen
tusschen ijzer en hoef ruimte is en het ijzer dus niet vlak tegen de draagvlakte
van den wand aansluit, hetgeen losse ijzers en brokkelhoeven in de hand
werkt, terwijl deze fout soms nog gemaskeerd wordt door veel passen en vlak
branden van den hoef. Bij het onderwijs zal dus de aandacht gevestigd moeten
worden op

a.nbsp;steeds beenstand, voetas en gang van het paard goed beoordeelen;

b.nbsp;van straal, zool en steunsels uitsluitend de losse deelen te verwijderen;

c.nbsp;de buitenrand van de zool niet uit te hollen doch een sterke breede
draagvlakte te behouden;

d.nbsp;de draagrand goed vlak te besnijden en zoodanig dat de vorm overeen-
komt met den stand van den voet. Bij weidehoeven de rander goed te breken
met de rasp,daar anders de nagels te mager geplaatst worden (brokkelhoeven).

e.nbsp;de houwkling te beschouwen als het instrument waarmee in hoofdzaak
gewerkt moet worden en de renet slechts bij hooge uitzondering ter hand te
nemen.

Wanneer deze opmerkingen goed in 't oog gehouden worden, zullen met 't
besnijden weinig fouten meer gemaakt worden.

Den leider van een cursus (Dierenarts) zou ik willen verzoeken met zijn
candidaten den gang bij het kreupele paard eens nauwkeurig te bespreken
daar het mij al meermalen is gebleken dat wanneer een candidaat den gang
van het paard, dat hij moet beslaan, opnam, hij absoluut niet kon zien dat
het paard kreupel was en nog veel minder aan welken voet! Volgens mijn
meening moet toch zeker elke smid dit kunnen zien.

r/«recÄlt;, Juni 1923.nbsp;S. van Angeren.

-ocr page 101-

Appingedam, j ^923.

Oiid-Beijerland, \

Het Bestuur der Vereeniging van Rijksonderwijzers in Practisch Hoefbe-
slag heeft 27 April 1923 eene vergadering gehouden te Utrecht en daarin
behandeld een schrijven van den heer Koelman te Alkmaar. Dit was inge-
diend even voor de algemeene vergadering in Januari j.l. te Utrecht waar
toen geen tijd voor directe behandehng beschikbaar bleek te zijn. Het voor-
stel omvat drie onderdeelen. Het eerste drukt de wenschelijkheid uit, om de
opleiding van onderwijzer in praktisch hoefbeslag een tiental jaren stop te
zetten. Hiermede kan het Bestuur zich niet vereenigen, omdat een geregelde
aanvulling nuttig moet worden geacht, het onderwijs geven aan cursussen
een Rijksbetrekking dient te blijven en een ruime keuze in het belang van het
onderwijs is te achten. Zoodra de belangstelling voor deelname aan den
cursus voor onderwijzers belangrijk vermindert, hetgeen tot nu toe nog
niet het geval is, zou kunnen worden overwogen de gelegenheid tot opleidmg
om het andere jaar open te stellen. Daar waar ons de gelegenheid is gegeven
om een opleiding te genieten als onderwijzer in hoefbeslag, mogen wij er niet
naar streven die aan anderen te ontnemen.

De controle, bedoeld in deel II van het voorstel, meent het Bestuur vol-
doende gewaarborgd te zien bij de
examen-commissie te Utrecht. Pressie op
den onderwijzer zelf acht het Bestuur evenmin wenschelijk omdat het ver-
mogen van goed onderwijs te kunnen geven niet te leeren valt, doch een
gave is.

Op punt 1 van deel III meent het Bestuur te moeten zeggen dat controle
op de Rijks Gedipl. Hoefsmeden niet noodig is. Een examen blijft altijd een
examen en waarborg voor absolute kundigheid geeft het evenmin voor den
geslaagden als een brevet van onkunde voor den niet geslaagde .Voor het feit
dat hier en daar verkeerd beslagen wordt, op aandringen van den eigenaar,
kan toch geen controleur worden aangesteld. In de geheele maatschappij
loopen reeds te veel controleurs rond die aanleiding geven tot onnoodig
hooge belastingen.

Het controleeren van zoogenaamd afwijkend beslag, waarover de heer
Koelman spreekt in het derde punt van deel III, vindt het Bestuur eveneens
niet raadzaam. Het kan voor den handel en ook voor de keuringen wel door
den beugel. Zoo is te verdedigen dat hierbij een toontredende stand zoo veel
mogelijk normaal voor het oog wordt gemaakt. Deze zelfde behandehng mag
echter niet worden toegepast bij het beslaan van gebruikspaarden, want
dan zou men juist het tegenovergestelde bereiken van wat men wenscht,
een beslag dat nuttig en dus noodig is voor het paard.

In dezelfde vergadering is het besluit genomen om een schrijven te richten
aan alle ambachtscholen in Nederland om op het nut te wijzen dat aan
jongens Van het derde leerjaar onderwijs wordt gegeven m het maken van

hoefijzers.

Namens het Bestuur:
M. Ritsema, Voorzitter.
H.
V. Waasbergen, Secretaris.

-ocr page 102-

korte mededeelingen.

— Autogeen lasschen en snijden. Een nieuwe cursus aan G. E. Loos
en Co's fabrieken te Amsterdam, vangt 4 Juli aan. Deze cursus duurt 3 maan-
den en het onderricht, dat de theorie en de practijk omvat, wordt gegeven
eiken Woensdagavond. Prospecti zijn verkrijgbaar aan voornoemd adres.
Keizersgracht 689.

— Geslaagden bij voorjaarsexamen ter verkrijging van het rijksdiploma
als hoefsmid (tot e. m. 26 April 1923):

1. Jac. Barneveld te Linschoten (met lof), 2. D. J. Bosman te Rotterdam,
3. H. A. Sul te Breda, 4. J. H. Borneman te Hardenberg (O), 5. C. H. Cossée
te Hilligersberg, 6. J. A. Cornehssen te Zoelmond, Tiel, 7. G. J. Dijkerman
te Dörth (Gorsel), 8. C. A. van Doesburg te Tiel (met lof), 9. C. van Dam te
Siddeburen (Slochteren), 10. K.van de Geest te Spakenburg (met lof), 11.W. P.
Gebraad te Oostdijk, Krabbendijke, Tholen, 12. J. C. Kramer te Neck
(Purmerend), 13. P. de Fost te Gemert, 14. J. J. A. Hopstaken te Etten,
15. J. ten Hoopen te Geesteren, 16. J. C. van Hengstum te Gothen, 17. A.
P. van Hengstum te Woerden, 18. T. L. de Haan te Amstelveen, 19. P. de
Jong te Ouderkerke a.d.Amstel, 20. H. J. van Langen teOverasselt, 21. G.
J.Lendering te Zelhem, 22. J. Koop te Warnsveld, 23. P. Meyer te Purmerend,
24. G. Ottens te Gieten, 25. E. te Pas te Lochem (met lof), 26. A. Postuma
te Joure, 27. F. A. van Poppel te Luyk, Gestel (N.Br.), 28. P. J. van der Perk
te Zoelen, 29. A. Reinders te Gramsbergen, 30. H. Tak te Triebt, 31. J.
Jonink te Gramsbergen, 32. L. Jacobs te Budel (N. Br.), 33. W. van Schijn-
del te Esch bij Boxtel, 34. T. W. Nout te Houten, 35. C. Hendriks te Erp,
36. H. J. Eikenaar te Zwoller kerspel, 37. G. Brouwer te Ermelo Veldwijk,
38. H. P. Eltink te Andelst, 39. H. J. Bisschop te Dalfsen, 40. G. Blanke-
stijn te Lunteren, 41. M. C. van Schieveen te Oudekerk a.d. Anistel, 42. A.
Blankespoor te Laag Soeren, 63. G. W. Linsen te Driel, gem. Heteren, 44.
W. Roelofs te Den Ham (O.), 45. D. J. Schiphorst te Dalfsen, 46. Walter
Hammer te Genemuiden, 47. J. H. P. Simons te Wehl, 48. C. P. Schouten te
Hazerswoude, 49. Thijs Schaap te Goutum bij Leeuwarden, 50. Th. J. Gos-
sehnk te Olburgen, gem. Steenderen, 51. A. te Sligte te Aalten, 52. H. Vis-
wat te Westerlee, 53. C. Vriens te Aarle Rixtel, 54. J. S. Tigelaar te Smilde,
55. L. Tigelaar te Smilde, 56. H. van der Tuuk te Kommerzijl, 57. F. van der
Wal te Capelle a.d. IJssel, 58. W. J. Vis te Moordrecht, 59. Fr. de Vries te
Kimswerd, 60. B. de Vazel te Hazerswoude, 61. J. J. v. d. Velde te Rockanje,
62. B. K.Welmen te Veenwouden, gem. Donseradeel, 63. J. van Wingerde te
Dubbeldam, 64. L. E. Weemaes te Kloosterzande, 65. P. H. Weyers te Mier-
lo, 66. D. P. van Wijk te Delft, 67. E. L. Westra te Broek bij Akkerwoude,
68. H. ter Weele te Laren (Geld.), 69. H. H. Willemsen te Meeren, gem.Vleu-
ten, 70. H. J. Roetgerink te Wierden, 71. W. Jansen te Vlodrop, 72. F. Knip-
pers te Denekamp, 73. H. M. Habraken te Denekamp, 74. J. Segers te Gra-
them, 75. J. Krebbers te Well, gem. Bergen, 76. M. Lücker te Belfeld (met lof),
77. J. M. Hecker te Obbicht, 78. B. J. Arends te Weerselo, 79. G. A. te Winkel
te Tubbergen, 80. R. G. Jansensmit te Vriezenveen, 81. H. J. Pierik te Win-
terswijk, 82. J. H. C. Gommans te Kessel (L.) (met lof), 83. D. Veldhuis to
Lenthe, gem. Dalfsen, 84. A. J. M. Veraart te Steenbergen.

-ocr page 103-

Wanneer gij het beste op gebied van iioef-
beslag wenscht, gebruikt dan

advertentiën.

gt;V7 r\V7 tVW t\VÏ t\V5

vV7 t\v» ïNVj rvv9 t\v?nbsp;cvv^

rr

Jl

Ze zijn bodemnauw, hebben schuin gestampte
gaten en een juiste verdeeling en plaatsing der
nagelgaten.

HELPMAN-HOEFIJZERS zijn niet noodeloos
zwaar; de verpakking weegt zoo goed als
niets en dus zijn ze
per stuk de goedkoopste
aan de markt.

-ocr page 104-

Firma S. C. N. BAX

GLASHAVEN 9

TEL, 1355

m

ROTTERDAM.

i Specialiteit in Hielen voor Hoeieslag.

Mnbsp;Ster-Hoefnagels: meest uitgebreide sorteering in

Snbsp;meer dan 60 maten en modellen

^nbsp;voorradig.

Dnbsp;Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit

^nbsp;caoutchouc vervaardigd, dus niet

m

I
M

I

II

H

I

II
1

IM

ü

Open en dichte luchtdrukzolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoOg rubberkussen in o
maten voorradig.

blokzolen, straalzolen, caoutchouc hielstukken, hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn, kurkkit.

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, opruimers,
hoeftangen, renetten, hoefraspen, hoefhamers, houw-
klingen, lasch- of weiblad, laschpoeder enz.

Firma S. C. M. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

ROTTERDAM. =

i
n

n

II
H
H
H
M

I
I
I

m

-ocr page 105-

28e Jaargang — Aflevering 7. — 15 Juli 1923.

MAANDBLAD.

redacteur-uitgever: a. w. heidema te 'sgravenhage.
Prijs f 3.- per jaar fr. p. p.

-ocr page 106-

Lamhcrt
Hoefzolen

in de modellen

Lambert open päd
Bar päd
Frog päd
O. K. Star päd
Walpole boulevard päd
Walpole truss päd

en de bekende
Amerikaansche

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam

INHOUD.

Onder Smidshanden. VI, — Brokkelhoeven. — Veranderingen in het
hoefsmidsvak, — Hoefsmidschool te Amersfoort. — Sterren in 1923. —
Korte mededeelingen. — Persoverzicht. — Advertentiën.

-ocr page 107-

ONDER SMIDSHANDEN.
VI.

Een vorige maal zagen we, hoe met „het touwtjequot; een paard, dat on-
hebbelijkheden toonde, nog zeer goed „uit de handquot; te beslaan was, als
het slecht reageerde op voor ons doelmatige wijze. We zagen toen tevens,
dat vooral gevoelige dieren hiervoor in aanmerking komen.

Hebben we echter te doen met paarden, die er maling aan hebben en zich
met een geweld of met een ,,wat kan ie me makenquot;, dat boven de macht
van het touwtje gaat, verzetten, dan blijven ons geen andere middelen
over dan eigenlijke dwang. Het touwtje toch is geen eigenlijk
dwangmiddel
in den zin van noodstal, aangezien het geen paard kan beletten van zijne
lichamelijke krachten gebruik te maken. Het legt meer een moreelen dwang
op, is een dreigement, dat zegt: „als je dit of dat niet doet, dan zal ik jequot;.
En dit dreigement is bij zeer velen ruim voldoende om alle verzet te breken —
bij bloedpaarden haast bij allemaal. Maar onder de koudbloeds zijn er velen,
welke beslist lichamelijk gedwongen moeten worden tot gehoorzaamheid
of eigenlijk beter gezegd tot overgave hunner misbruikte kracht. Want
gehoorzaam kan men feitelijk een gebonden dier niet noemen. Zelfs zonder
dat men dit verzet kan noemen, gaat zoo'n Belg soms op je hangen op eene
wijze, welke voor geen mensch is uit te houden. Dan de noodstal. Is het er
echter een (sommige lichte paarden blijven hierin ook gevaarlijk!), die slaat
naar den smid, dan is er m.i. toch veel voor te zeggen, hem aan zijn staart
het been op te nemen, omdat hij nu, zonder kwaad te kunnen doen aan den
man, tevens minder in de gelegenheid is, zich zelf letsel toe te brengen.
Een aan of met dood materiaal gebonden paard riskeert meer dan eens —
al is dit nu zeker geen regel — zijn eigen lichaam door geweld te plegen tegen
zijne gevangenschap. Het is bekend, hoe menigeen toch wat huiverig blijft
als het geldt b.v. het castreeren of branden van een kostbaar paard dat
hiertoe gelegd moet worden — de lenden hebben het wel eens hard te ver-
antwoorden gehad bij zoo'n gelegenheid. En zoo is het toch min of meer
met alle geweld waarbij het dier onwrikbaar gebonden is. Heeft men nu
een been aan den staart opgehangen, dan kan het toch altijd nog bewogen
worden en kan het dier op zijn andere been zelfs heen en weer springen
zonder eenig gevaar voor zich zelf, terwijl daarbij de man geheel buiten
schot kan blijven.

De wijze van uitvoering wil ik als bekend veronderstellen en als ik er
hier nog iets over zeg, doe ik dat meer om te vragen of u het zoo met me eens
zijt — zoo niet, dan verneem ik zulks gaarne bij gelegenheid. Als er een
staart aanwezig is, maak ik er een streng aan vast op de wijze waarop paarden
achter elkaar naar de weide gaan. Aan dezen streng een ring. Dan een
[kluister (bij gebreke hiervan een strop) welke echter niet geheel dicht kan
I trekken — dit om stuwing te voorkomen — en waaraan een ring om de
koot van het op te heffen been. Een achtertouw of iets dergelijks gaat van

-ocr page 108-

den staartring door den kluisterring en dan weer door den staartring en van
hier naar den man die het been in bedwang houdt. Dit dubbel gaan heeft
twee voordeelen: ten eerste heeft men met halve kracht te doen en ten tweede
zit het touw den smid niet in den weg. Is er eventueel geen staart, dan een
singel met staartriem (kort gespen) en nu de streng onder den staartriem
door op den staartwortel, dan zit dat alweer best! Ik bandageer steeds
flink dik het spronggewricht van het staande been, aangezien het opgeheven
been, als het slaan wil, juist langs den binnenkant van dat gewricht gaat
en licht, in zijn natuurlijke beweging gehinderd, nu met den binnen-ijzertak
daar raakt. Het vel gaat hier strak over het bot en is elke wond dus dubbel
bedenkelijk — denk om de voorzichtigheid en de porceleinkast!

Wat ik zeggen wou — u laat toch nooit een voorbeen van tusschen de
knieën uit zoo maar vallen ? Een paard laat hoogst zelden een achterbeen
vallen als je dit loslaat, doch zooveel te meer een voorbeen en wat dat
kosten kan, vermeldde ik elders al eens eerder. Nu lees ik juist in „Der
Hufschmiedquot;, hoe daar een paard plotseling kreupel stond en wel zoo erg
dat, gewikt en gewogen, tot afmaken werd besloten. En wat bleek nu?
Dat de diagnose juist was — het hoefbeen overlangs door midden — het
heele servies naar de maan! Wel is waar kwam het dier in dit geval met zijn
volle gewicht op den toon terecht, doordat het andere been, door omstandig-
heden, evenmin steun vond, maar toch: hoef- en kroonbeen zijn niet direct
de sterkste botjes van het geraamte en ze kunnen — u wel bekend — zoo'n
been zoo onbenulhg op den toon laten vallen, zwaar als lood. Even een
hand aan den kogel en een steuntje half weg den onderarm en je hoort het
hem op z'n best neerzetten — het gaat toch in een moeite door en dergelijke
kleine oplettendheden betalen nog wel eens goed ook!

BROKKELHOEVEN.

Bij onbeslagen paarden zal men zelden brokkelhoeven aantreffen, wanneer
de paardenhouder zorgt voor een goede hoefverpleging, om op tijd de hoeven
te laten besnijden naar den stand en gang van het paard. Hoewel hiertegen
nog al eens gezondigd wordt door de paardenhouders, zal ik daar niet nader
op ingaan, het is den paardenhouder en smid genoegzaam bekend. Echte
brokkelhoeven ziet men eerst ontstaan, wanneer de dieren eenige malen
ijzers onder hebben gehad; slecht beslag is volgens mijn ondervinding een
van de meest voorkomende oorzaken van dit lijden. Dit kan betrekking
hebben op:

1quot;. Het slecht besnijden van den hoef;

2quot;. Een ijzer, dat niet van een horizontale (vlakke) draagvlakte is voorzien;

3quot;. Nagelgaten, welke niet op hun juiste plaats zijn aangebracht, dus
wanneer zij in de achterste helft van het ijzer, of wel te veel naar binnen
(te vet) of naar buiten (te mager) (te schraal ) zijn gestampt;

4®. Het te heet passen van het ijzer;

5quot;. Het te nauw beslaan en den hoef naar het ijzer maken, inplaats van
het omgekeerde.

-ocr page 109-

Ten einde het ontstaan van brokkelhoeven te voorkomen, moet een
hoefsmid dus steeds goed toezien dat hij bij het besnijden van den hoef,
de draagvlakte, welke gevormd wordt door den draagrand van den hoorn-
wand, de witte lijn en den omtrek van de zool, goed vlak maakt.

Door een flink breed ijzer doch niet te dik, zonder afhelling, alleen de
scherpe rand wat weg te nemen aan den binnenrand van het ijzer, en door
de zool flink mee te laten dragen, zal de hoornwand solieder en sterker
worden.

De nagelgaten moeten zooveel mogelijk in de voorste helft van het ijzer
geplaatst worden en op de goede plaats, zoodat de nagels bij het onderslaan
van het ijzer juist in de witte lijn komen. Bij te mager gestampte gaten
slaat men de nagels slechts door een gedeelte van den hoornwand; deze is
daarvoor op den duur niet taai genoeg en gaat splijten. Daarbij komt dat
de nagels onder deze omstandigheid gewoonlijk ook te laag uitkomen, waar-
door de bevestiging van het ijzer minder stevig wordt en dit dus licht verloren
raakt. Het te heet passen van het ijzer is eveneens zeer schadelijk. De hoorn
verbrandt, verdroogt en wordt dus brokkehg. Het zwart-heet passen kan geen
kwaad en heeft zelfs veel voor; het schroeit den hoorn op die plaatsen,
welke nog moeten worden verlaagd, zoodat het ijzer beter zal dragen.
Wanneer dit niet juist past, kan het nu eenigszins worden verzet, wat vlugger
gaat dan bij koud gepaste ijzers; dit koud passen geeft hebt aanleiding tot
het fatsoeneeren van den hoef naar het ijzer.

Indien een ijzer wat nauw is ondergeslagen, grijpt menig smid naar rasp
of houwkling om zijn fout oogenschijnlijk te herstellen. Als oorzaak van
het te nauw passen komt behalve het bovengenoemde koude beslag, het
te mager stampen der nagelgaten in aanmerking.

Om de nagels nu toch in de witte lijn te slaan, moet het ijzer iets terug-
gelegd worden en de wand later worden bekapt. Dit bekappen is zeer alge-
meen; bij vele paarden heb ik het waargenomen; slechts in enkele gevallen,
n.1. wanneer men met plathoeven te doen heeft, is het nuttig den wand
in het toongedeelte goed op te laten schieten door met de houwkling een
flink
stuk voor de lip weg te kappen en daarna met de rasp flink den buiten-
rand van den wand te breken, omdat men hierdoor het uitwijken daar-
van tegengaat en den hoef voor verdere misvorming behoedt.

Bij normaal gebouwde hoeven, waar het ijzer goed is ondergelegd, is het
voldoende den scherpen rand van den wand rond te raspen, opdat de hoef
niet zoo gemakkelijk over het ijzer groeie, waardoor eveneens afbrokkeling

kan ontstaan.nbsp;..

Van groot belang is het aantal nagels tot bevestiging van het ijzer. Hoe
meer nagels men bezigt, des te meer zal de wand verzwakt worden. Ge-
middeld zijn zes nagels voldoende, bij kleine hoeven vijf, bij groote zeven.
De hoofdzaak voor een goede bevestiging ligt niet in het aantal nagels,
maar in het inslaan er van op de juiste plaats, n.1. in de witte lijn, waarbij
zij op de gewenschte hoogte 2-4 c.M. boven het ijzer moeten uitkomen,
en vervolgens in het omnieten. Zijn de nagels behoorlijk omgeniet, dan
kunnen zij niet losgaan; wanneer dit niet is geschied, gaat zelfs een ijzer
met acht of meer nagels verloren.

-ocr page 110-

Behalve genoemde oorzaken voor brokkelhoeven zijn er nog andere,
welke niet het gevolg zijn van slecht beslag en toch door een goed onderlegd
hoefsmid kunnen worden opgeheven. Het komt n.1. voor dat paarden,
na den hoef op den grond te hebben gezet, van boven uit met het been een
draaiende beweging maken, welke beweging door het ijzer, dat op den bodem
steunt, niet of slechts gedwongen door het aan den hoef vastgenageld zijn,
wordt medegemaakt. Het ijzer zal nu naar binnen geschoven worden en de
nagels, welke in den binnenwand zijn aangebracht, naar buiten, terwijl die
in den buitenwand naar binnen worden geduwd.

Hierdoor heeft de hoornwand veel te lijden; de nagelkanalen vergrooten
zich en er ontstaan scheuren in den wand, dus brokkelhoeven. Om dit te
voorkomen maakt men een zijlip aan den buitentak van het ijzer; hierdoor
belet men het naar binnen schuiven van het yzer.

Ook komt veel voor een draaiende beweging der hoeven van buiten naar
binnen en daarna weer naar buiten, dus in twee tempo's, telkens wanneer
de hoeven een steun vinden op den bodem. Hierdoor worden de nagels
steeds naar binnen en naar buiten gewrongen, wat den hoornwand brokkelig
moet maken. Om dit te voorkomen is gewenscht een. ijzer met drie lippen
aan te brengen.

Bij het aanbrengen van deze zijUppen moet men er op letten, dat men
een flinke hooge breede lip maakt, en tusschen het tweede en derde zij-
nagelgat plaatst; men moet nooit een hp vóór het nagelgat plaatsen; dit
is niet gewenscht, omdat, wanneer men de lip tegen de buitenvlakte aan-
slaat, de nagel, die juist tegenover de hp zit, een drukking veroorzaken
kan op de wandlederhuid (kreupelheid).

Niet altijd is de smid echter de schuld van de brokkelhoeven. Wanneer
de eigenaar zijn paarden in het vuil laat staan, waardoor allerlei scherpe
stoffen op den hoorn kunnen inwerken, verliest de laatste zijn taaiheid en
wordt brokkelig. Verder is van groot belang het paard niet te lang op het-
zelfde beslag te laten loopen. Het ijzer wordt op den duur te kort, de hoef
groeit er over heen, de hoorn scheurt. Hierdoor ontstaan bovendien, naast
brokkelhoeven, steengallen, zooikneuzingen enz.

Om brokkelhoeven te herstellen of althans te verbeteren, is een goed
beslag onvermijdelijk. Vaak is de draagvlakte van den hoef zoo slecht, dat
geen ijzer meer kan worden ondergelegd; dan is kunsthoorn een uitnemend
hulpmiddel. De holten worden daarmede opgevuld, zoodat schadelijke
stoffen minder gemakkelijk op den hoorn kunnen inwerken.

De draagvlakte wordt er verder mede aangevuld en verhoogd.

Alvorens kunsthoorn aan te wenden, moet de hoef goed worden schoon-
gemaakt en alle losse deelen goed weggenomen, en daarna met een warm
ijzer licht worden geschroeid, om zoodoende den hoorn wat te ontvetten
daar anders kunsthoorn zich met den hoorn van den hoef niet ver-
bindt.

Met den warmen haardstok strijkt men den kunsthoorn, welke eerst in een
pannetje is gesmolten, met een dun laagje op den hoef; vervolgens brengt
men daarop zooveel als men noodig oordeelt. Met een bak of emmer water,
welke vooraf gereed is gezet, koelt men den kunsthoorn af; daarna slaat men

-ocr page 111-

het ijzer onder. Wanneer dit goed is aangelegd, blijft het gedurende het
geheele beslag zitten.

Kunsthoorn is tegenwoordig aan bijna alle smeden bekend, en elk dieren-
arts kan daaromtrent inlichtingen verstrekken.

ütrecU, Jnni ld2d.nbsp;S. vanAngeren.

VERANDERINGEN IN HET HOEFSMIDSVAK.

De veranderingen, die het hoefsnüdsvak in den loop der jaren heeft
ondergaan, zijn enorm. Zij gaan geleidelijk en daardoor vallen ze natuurlijk
minder in het oog, doch als een vakman zich de moeite getroost het tegen-
woordige bedrijf in de steden en op het platte land te vergelijken met die
van een kwart eeuw geleden, dan zijn de verschillen inderdaad met het
woord „enormquot; niet te kras uitgedrukt.

Een kwart eeuw terug vond men in de groote steden van ons lieve vader-
land bloeiende stalhoudersbedrijven en opkomende sleeperijen. Men trof
stalhouders met 30, 40, 50, ja zelfs 100 en meer paarden aan. In het laatste
geval veelal over verschillende filialen in de stad verdeeld. In Universiteits-
steden werd geregeld met de 4, ja soms zelfs met de 6 gereden, het wegennet
breidde zich uit, de verharde wegen namen toe, aan het hoefbeslag werden
voortdurend hooger eischen gesteld; het smidsvak kon in zijn geheel niet
meer door één persoon worden omvat, specialiteiten traden op dit gebied
ook op den voorgrond en de kunst van het hoefbeslag was al een van de
eerste onderdeelen, die een meer speciale opleiding vereischte, — cursussen
in hoefbeslag werden overal in het leven geroepen, ja van verschillende
zijden werd aangedrongen op het in het leven roepen van hoefsmidsscholen.
Naast de Militaire Hoefsmidsschool verrezen z.g.n. leersmederijen te Utrecht,
Arnhem en Groningen, waarvan alleen de laatste in het leven is gebleven.
De Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw gaf den stoot
tot de oprichting van een hoefsmidsschool te Tiel, die zich echter ook niet
staande heeft kuimen houden. De cursussen waren aanvankelijk te kort
van duur, werden later uitgebreider en zijn thans vrijwel overal over 2 jaren
verdeeld. Het gebrek aan goede practische onderwijzers werd bij het stellen
der hoogere eischen vrij spoedig duidelijk. Zoodra dit gebrek algemeen
werd ingezien — „De Hoefsmidquot; wees er herhaaldelijk op — werd naar
verbetering uitgezien en is de opleiding van onderwijzers in practisch
hoefbeslag te Utrecht tot stand gekomen.

De paardentractie, vooral op stalhoudersgebied, kreeg een duw in de
verkeerde richting door de fietsen, de motorrijwielen en de auto's. De invloed
van deze motor-tractie treedt duidelijk op den voorgrond als men thans
in onze groote steden een bezoek brengt aan de groote stalhouderijen van
vroeger. De kleine stalhouderijen zijn bijna alle verdwenen en de vroeger
kapitaalkrachtige grootere hebben tal van leege standen en boxen; — een

-ocr page 112-

deel van den stal afgebroken en als bouwterrein verkocht, een ander deel
als auto-garage ingericht en het overschietende dient dan nog als stal-
houderij, doch in één woord: de fleur is er heelemaal af.

Toen de stalhouderijen begonnen te sukkelen, ging het met de sleeperijen
nog best. De scheepvaart bloeide, het transport in de havensteden nam toe
en in Rotterdam bijv. had men verscheidene inderdaad mooie sleepers-
stallen, waar het 's avonds na afgedane dagtaak voor den paardenliefhebber
een lust was om te zien, hoe de goed verzorgde sleeperspaarden, na het
avondvoer te hebben genoten, zich op het bed van stroo of turfstrooisel
ter ruste lei, om den volgenden ochtend met lust opnieuw aan den arbeid
te gaan. Voor ingewijden behoeven we slechts te herinneren aan de stallen van
De Oranjeboom, de Vervoer Maatschappij, Schuyl en zoovele anderen. Deze
bloeiende toestand heeft later ook een duw gekregen, n.l. door de vracht-
auto's. De zware paarden waren hoog in prijs, de oorlog maakte het voer
zeer duur en schaarsch, de scheepvaart kreeg een geweldigen knak, de
loonen stegen onrustbarend, de arbeidsduur werd wettelijk beperkt, de
transporthandel kromp ineen. In het kort: de malaise deed zich ook in het
sleepersbedrijf voor. Nu zijn de paarden en het voer wel goedkooper ge-
worden, ja hier en daar hoort men dat een sleeper er spijt van heeft zijn
paarden door vrachtauto's te hebben vervangen, maar kwijnen doet het
sleepersbedrijf en de hoefsmeden in de steden hebben enorm veel minder
werk dan een paar jaar geleden.

Op het platte land is door de uitbreiding van het net van harde wegen
de toepassing van het hoefbeslag tot enkele jaren terug belangrijk toe-
genomen. Die toeneming bleek ook duidelijk bij de cursussen, daar de am-
bitie om deze te volgen veel grooter bleek op het platteland, dan in de steden.
Het gehalte der paarden steeg. De prijzen hepen sterk omhoog, zoodat de
eigenaars ook minder bezwaar hadden tegen de kosten van den hoefsmid,
waardoor de prijzen van het beslag, die vroeger beslist te laag waren, lang-
zamerhand zeer verbeterd werden. Nu in de laatste jaren is de bloei in de
plattelandsche hoefsmederijen ook aan het tanen. Deels een gevolg van
het feit, dat ook de motor-tractie op het platteland meer en meer toepassing
vindt, — deels van de hooge prijzen en deels van de algemeene malaise.

In aansluiting met deze waarnemingen verdient het overweging om tijdig
een bhk in de toekomst te slaan. Zekerheid bestaat hierin natuurlijk nooit
maar toch is het aannemelijk dat het aantal hoefsmederijen in ons land
zich eerder zal inkrimpen dan uitbreiden, zoodat het door den heer Koelman,
in zake de opleiding der onderwijzers in practisch hoefbeslag in overweging
gegevene, weUicht voldoende aandacht verdient om op een eerstvolgende
vergadering der betreffende Vereeniging nader onder de oogen te worden
gezien.

25 jaar geleden stond dus het hoefsmidsvak in de steden verreweg boven
dat op het platte land. Dit is thans vermoedelijk niet meer het geval. Be-
kwame hoefsmeden treft men in de belangrijke landbouwdorpen naar
verhouding niet minder talrijk aan dan in de steden. En het is juist op grond
van die zich nog steeds uitbreidende auto-traetie dat het hoefsmidsbedrijf
in de steden waarschijnlijk nimmer meer tot grooten bloei zal komen. Vooral

-ocr page 113-

de rijtuigpaarden zijn kolossaal in aantal achteruit gegaan en in veel sterkere
mate dan de sleeperspaarden en de rijpaarden.

De stijging der loonen, de beperking der arbeidsduur, het gebrek aan werk-
kracht, hebben aanleiding gegeven dat de hoefijzerfabrieken tot ontwikkehng
zijn gekomen en het smeden der ijzers uit de hand meer uitzondering is
geworden. Dit maakt het hoefsmidsbedrijf weer moeilijk. De tegenwoordig
nog goed onderlegde meesters en oudere gezellen redden zich door hun
kundigheid nog goed, doch ook bij het hosfsmidsvak behoort, evenals bij
elk ander, de toekomst aan de jeugd en de jeugd leert immers tegenwoordig
niet voldoende het smeden van ijzers uit de hand. De Bond van onderwijzers
in practisch hoefbeslag heeft dit reeds ingezien en er op aangedrongen dat
de leerlingen aan de ambachtsscholen mogen worden geoefend in het maken
van hoefijzers. De tijd zal leeren of deze aandrang succes heeft en het ge-
wenschte resultaat bereikt.

In het kort willen we er maar eens op wijzen, dat de hoefsmeden van het
platte land niet zooals vroeger in hun vak achterstaan bij hun collega's
in de steden en even bsUchten welke oorzaken aanleiding tot dien toestand
hebben gegeven.nbsp;Red.

HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.

In opleiding zijn 7 leerling-vrijwilUgers, 6 van de Cavalerie en 1 van de
Bereden Artillerie, 14 dienstplichtigen der Bereden Art., 25 leerlingen voor
reserve-hoefsmid en 1 burgerleerling. Tezamen 47 leerlingen, terwijl nog
7 reeds geëxamineerde hoefsmeden aan de Hoefsmidschool gedetacheerd
zijn en bij voorkomende gelegenheden uitgezonden worden tot het vervangen
van zieke hoefsmeden als anderszins.

De duur voor de opleiding van de vrijwilligers en van de adspirant reserve-
hoefsmeden is onbeperkt, d.w.z. zij blijven zoo lang in opleiding tot zij
geschikt bevonden worden om als hoefsmid zelfstandig werkzaam te zijn.
De tijd voor de militieplichtigen duurt 9 maanden; deze moeten bij aankomst
zoodanige blijken van geoefendheid geven,dat het van hen te verwachten is,
zij in den tijd van 9 maanden voldoende bekwaamd kunnen worden.

Hoe weinig het smeden van ijzers nog beoefend wordt, bleek weer uit
de laatst aangekomen 5 dienstpHchtigen, waarvan 2 uit Friesland, 1 uit
Groningen, 1 uit Zuid-Holland en 1 uit Noord-Brabant. Allen waren in het
hoefsmidsvak werkzaam geweest, doch bij geen hunner patroons werden
ooit hoefijzers gemaakt; zij hadden alle uitsluitend met machinale ijzers
gewerkt.

Van de 22 vuren in de smederij worden geleidelijk alle metalen blaas-
balgen vervangen door lederen; deze laatste toch zijn veel minder onderhevig
aan reparatie en veel duurzamer in het gebruik.

Het aantal van hen, die zich opgeven voor de opleiding voor reservehoef-
'smid, is zeer groot en geen wonder. De opleiding toch, die niet gepaard gaat

-ocr page 114-

met eenige militaire africhting (slechts ongeveer een week leeren zij enkele
militaire verplichtingen als rangen en graden, groeten, verplichtingen als
kamerwacht etc.), en dus een zuivere vakopleiding is, wordt gelijk gesteld
met het vervullen van den dienstplicht, waarbij dan de reserve-hoefsmid de
verplichting aangaat om gedurende vijf jaren bij eventueele mobiKsatie of
oorlogstoestand beschikbaar te zijn. In elk van deze 5 jaren ontvangt hij
ƒ 50 waarbij hij elk jaar, hoogstens gedurende een week, bij de Hoefsmid-
school opkomt, en wel uitsluitend om te laten zien dat hij nog voldoende
bedrevenheid in het hoefsmidsvak heeft behouden. Hij geniet gedurende dit
opkomen het salaris van een hoefsmid, hetwelk met zijn leeftijd stijgt. Bij
het verlaten van de school wordt hij korporaal, op 28-jarigen leeftijd
wachtmeester.

Doordat zoovele reserve-hoefsmeden in opleiding zijn genomen, welke nooit
aan smeden gedaan hadden en dus van voren af aan het vak moeten leeren,
zoo duurt het natuurlijk geruimen tijd voordat deze leerlingen zullen zijn
afgericht en komt er zoodoende weinig doorstrooming. Voor hen echter,die
reeds een rijksdiploma als hoefsmid hebben behaald, kan een zeer kort ver-
blijf aan de Hoefsmidschool voldoende zijn en zij zullen dus op hun aanvrage
direct geplaatst kunnen worden. Aangezien het aantal reserve-hoefsmeden,
dat voor het leger verlangd wordt, zeer groot is, zal het jaren duren voordat
dit getal zal worden bereikt en is dus deze opleiding een constant en zeer
belangrijk onderdeel van d,e Hoefsmidschool geworden.

G. H.

Aïbion d'Or, 1 jaar, kampioen der hengsten op de jaarl. trekpaardtentoon-
stelling te Brussel in 1923, eig. Mr. Ant. Delêpin te Horrues (Henegouwen).

-ocr page 115-

Adiio van Lt. G. P. de Kruyff, winnaar van den „Beker van Larenquot;,
eene veelzijdigheidsproef waaraan een 25-tal paarden deelnamen.

korte mededeelingen.

— Betaling abonnementsgeld. In Maart/April j.1. is, ter vermijding van
herhaalde dispositiekosten en ook ter vereenvoudiging in de administratie
over het abonnementsgeld over het geheele jaar 1923 beschikt.

Het abonnement kost f 3.- per jaar, of 25 cent per aflevering. Wie zich
tusschentijds abonneert, wordt een quitantie aangeboden, gerekend vanaf
de aflevering waarmede het abonnement is aangevangen tot einde 1923.

Toezending van het abonnementsgeld, waarvan ieder nieuwe abonné
het juiste bedrag over het loopende jaar derhalve kan vaststellen,wordt
nog liever gezien, hetzij per postwissel of per giro (postcheque en girorekening
den Haag no. 78780) en is voor de betrokkenen nog iets goedkooper, dan
wanneer er met verhooging van dispositiekosten over wordt beschikt.

— Keuringen, tentoonstellingen, coneoursen-hippique en draverijen.

Abonné's die omtrent plaatsen en data van keuringen, tentoonstelhngen,
concoursen hippique of draverijen inhchtingen wenschen, richten per dub-
bele briefkaart een desbetreffend verzoek aan de Redactie van ,,De Hoef-
smidquot;, die, behoudens mogelijk enkele uitzonderingsgevallen, in de gelegen-
heid zal zijn de gewenschte inlichtingen te verstrekken.

-ocr page 116-

— Ophouder voor een achterbeen. De hoefsmid H. W e ij e r m a n s te

's-Hage vervaardigde gemakshalve voor het ophouden der achterbeenen
van paarden, die erg hangen, een drievoetje. Als langste zijde is een oude
gasbuis genomen, die vanaf de samenkomst der drie beenen recht naar boven
steekt tot op eene hoogte van den hoef van een opgetrokken achterbeen.
Boven in die buis ligt door middel van een plm. 6 c.M. lang pennetje een
daarvoor gesmeed halvemaantje, waarin de hoef wordt gelegd. Aan de eene
zijde van dat halvemaantje is een touw bevestigd dat om den kogel wordt
geslagen en zoodoende eenige vastheid aan den te bewerken hoef geeft.
Gevaar voor het paard bestaat er niet bij deze behandeling, want wanneer
het paard een beetje krachtig met het been trekt, dan schiet het halvemaan-
tje uit de buis en laat het touw eveneens los. Het halfronde ijzer, waarop de
hoef rust, is omwoeld met een stuk zak, of desgewenscht te omwoelen met
touw.

De vervaardiger heeft het toestelletje een week in gebruik en zegt er veel
gemak van te hebben, vooral bij paarden van zwaren lichaamsbouw, die —
zooals boven gezegd — erg „hangerigquot; zijn. Hij raadt den hoefsmeden het
eveneens te maken en er een proef mede te nemen.

Er is een foto van het toestelletje gemaakt, doch wij achten het niet noodig
deze hierbij af te beelden. Mocht men zulks wenschen, dan kan het alsnog
in de volgende aflevering geschieden, respectievelijk de foto ter inzage worden
gezonden.

—nbsp;Het verleggen der ijzers geschiedt, volgens waarneming op onderschei-
dene keuringen voor inschrijving van merriën in het stamboek, tegenwoordig
nog iets trager dan vroeger. Op enkele plaatsen troffen we hoeven aan,
waarvan bijna de geheele wand was beraspt. Mocht een eigenaar zulks ver-
langen, dan dient hieraan nimmer te worden voldaan, alvorens hem op de na-
deelen daarvan te hebben gewezen. Uit een handelsoogpunt kan het in bijzon-
dere omstandigheden een geoorloofde knoeierij worden genoemd; bij gebruiks-
en fokpaarden verdient het steeds afkeuring.

—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Apeldoorn. Bij de Zaterdag 23 Juni gehouden
overgangsexamen zijn de volgende deelnemers tot het tweede leerjaar toe-
gelaten: J.A. Haverkamp en H.A. Haverkamp, beide te Tenge, G.J.A. Geurt-
sen en J.G.A. Geurtsen, beide te Twello, M.G. Jansente Broekland, E.J. Oos-
tendorp te Apeldoorn en H.J. Hoogewey te Beekbergen.

—nbsp;Drenthe. Op de tentoonstelling te Ruinen is, volgens het Dr. L. BI.
van 21 Juni, een onderscheiding toegekend aan de inzending der Am-
bachtschool te Hoogeveen (buiten mededinging), een collectie hoefbeslag
van Gebr. Klooster te Hoogeveen en een van H. Hofman te Ruinen.

—nbsp;Cursus in Hoefbeslag te Alkmaar. Gedeputeerde Staten van Noord-
Holland stellen voor, te besluiten: aan de afdeeling Alkmaar van den Bond
van Smedenpatroons in Nederland, te Alkmaar, ten behoeve van een
door die afdeehng gehouden 2-jarigen cursus in hoefbeslag, voor de jaren

-ocr page 117-

1922 en 1923 een bijdrage te verleenen van telkens ten hoogste f 90, onder
voorwaarde, dat het Rijk telkens ten minste f 300 toezegt of beschikbaar
stelt.
nbsp;(Alkm. Grt.)

— Feest B. S. P. N. De Bond van Smedenpatroons in Nederland
herdenkt Dinsdag 17 Juli zijn twintigjarig bestaan, ter gelegenheid van
het aftreden van den heer D u p o r t als voorzitter, die veel voor de
Vereeniging heeft gedaan en bijzondere waardeering geniet. Wij wenschen
de Vereeniging een recht succesvolle herdenking — het zal bij dit weer
zeer warm in de feestzaal zijn, maar de meeste Smedenpatroons zijn aan
het vuur gewend —, een uitnemenden opvolger van den heer
Duport — candidaten zijn de heeren H. Hogenbirk en D. Roozenschoon
■— en vooral een hechte, goede toekomst.

— Indië. De Ritm. Adj.H. A. van der Sluys Veer heeft over,,De cavalerie
en het remontewezenquot; in het Wetenschappelijk Jaarbericht 1921 van de
Indische Krijgskundige Vereeniging o.m. het volgende geschreven:

„In het afgeloopen jaar werden bij de cavalerie voor het eerst Inheemsche
hoefsmeden aangesteld.

Volgens de over hen door de korpscommandanten ingebrachte beoordee-
lingen staan zij veel bij hun Europeesche collega's ten achter. Over het
algemeen is dit niet het gevolg van te weinig ijver of vakkennis, maar voor
een groot deel te wijten aan hun mindere physieke kracht.

Het werk van een hoefsmid, die er prijs op stelt de paarden van een eska-
dron behoorlijk te beslaan, is zwaar en zeker te zwaar voor den doorsnee
Inlander. Hierbij komt, dat ingevolge de laatst aangebrachte wijziging van
de ,,Handleiding ten gebruike bij het onderwijs in de paardenkennis op de
kaderscholen der bereden wapensquot; het verwisselen der ijzers instede van om
de zes weken, zooals tot nu toe was voorgeschreven, om de vijf weken zal
dienen te geschieden, waarvan het logische gevolg is, dat het werk der hoef-
smeden belangrijk wordt verzwaard.

—■ Be. hoefsmidschool. Het toezicht over deze inrichting te Salatiga werd in
1921 opgedragen aan den Inspecteur van den Militairen Diergeneeskundigen
Dienst, die wat de technische opleiding tot hoefsmid betreft, zeker meer
deskundige moet worden geacht dan de Inspecteur der cavalerie, welke laat-
ste gezaghebbende tot voor dien het toezicht uitoefende.

Aan den in 1921 plaats gehad hebbenden jaarlijkschen wedstrijd voor
hoefsmeden der Cavalerie en Artillerie, werd deelgenomen door 2 hoef-
smeden der cavalerie en 6 der artillerie; onder de laatsten bevonden zich 3
inlanders. Teneinde de lust tot deelname aan deze zoo nuttige wedstrijden te
vergrooten, bestaat het voornemen om als eisch voor bevordering der hoef-
smeden te stellen, dat zij met voldoend resultaat aan bedoelde wedstrijden
hebben deelgenomen.

Het groote gemis aan een Maleische handleiding voor Inheemsche hoef-
smeden deed zich tijdens den wedstrijd gevoelen. Bij de Inheemsche hoef-

-ocr page 118-

smeden, die kort geleden de hoefsmidschool hadden doorloopen, lag de theorie
van het hoefbeslag nog versch in het geheugen, — de Inheemsche smeden,
die reeds langen tijd geleden de hoefsmidschool verlieten, waren de theorie
bijna geheel kwijt.

PERSOVERZICHT.

— De vergoeding per beslag aan de hoefsmeden is durende het 3e kwar-
taal des jaars bepaald op f 0,68 per lersch paard of muilezel; op f 0.76 per
inlandsch paard en op f 1 per Belgisch paard of ander paard van zwaar slag.

(u.: N. R. G.)

Gemattele öijTBrflienste Yoor Hoefsmeflei

Onder de abonne's komen ook hoefsmeden voor. Het bevat dikwerf ver-
handelingen, die niet alleen belangwekkend voor hen zijn, maar vooral ge-
schikte onderwerpen van bespreking opleveren met eigenaren of koetsiers
die bij het beslaan hunner paarden tegenwoordig zijn. Het abonnement bedraagt
echter franco huis
f7.50 per jaar, f 1.875 per kwartaal, waartegen menigeen
opziet. Dit behoeft nu geen bezwaar op te leveren, wanneer de zaak maar
wat handig wordt aangepakt. Juist door de geregelde aanraking met personen
die zich voor paarden interesseeren, is de hoefsmid herhaaldelijk in de gele-
genheid om de aandacht op „HET PAARDquot; te vestigen en van tijd tot tijd

een abonné te werven.

Hiervoor kan provisie worden bekomen, zoodat het aangename met het
nuttige goed is te vereenigen.

„HET PAARDquot;

is een geïllustreerd weekblad
voor fokkers, houders en Uef-
hebbers van paarden, dat veel
gelezen wordt en zich kenmerkt
door een degelijken, prettigen
inhoud met zeer goede afbeel-
dingen. Het bevat artikelen over:
verpleging en voeding, rijden

onder den man en van den bok, ___, .nbsp;„

verslagen van rijkskeuringen, eoncoursen-hippique, landbouwtentoonstellingen
m binnen- en buitenland, paardenkennis, fokkerij, hoefbeslag, paarden-
handel, rennen en harddraverijen op de lange baan, terwijl er tevens een
vraagbaak aan is verbonden, zoodat de abonné's op het geheele gebied
waarover het Blad handelt, vragen kunnen stellen, die door speciale deskun-
digen voor de onderscheidene rubrieken KOSTELOOS worden beantwoord.

Proefnummers en voorwaarden betreffende provisie od
aarivrage gratis te bekomen bij den uitgever van „Het Paardquot;
te S'Cravenhage.

-ocr page 119-

advertentiën.

Wanneer gij het beste op gebied van hoef-
beslag wenscht, gebruikt dan

m

i

Ze zijn bodemnauw, hebben schuin gestampte
gaten en een juiste verdeeling en plaatsing der
nagelgaten.

HELPMAN-HOEFIJZERS zijn niet noodeloos
zwaar; de verpakking weegt zoo goed als
niets en dus zijn ze
per stuk de goedkoopste
aan de markt.

-ocr page 120-

Firma S. C. M. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

= ROTTERDAM. -

Specialiteit io Artikelen voor Hoefbeslag.

Ster-Hoefnagels: meest uitgebreide sorteering in

meer dan 60 maten en modellen
voorradig.

Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit

caoutchouc vervaardigd, dus niet
van rubberafval.

|M

I
1

IM

|M
P

1

1

M

lil

I

Open en dichte luchtdrukzolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoog rubberkussen in 5
maten voorradig.

blokzolen, straalzolen, caoutchouc hielstukken, hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn, kurkkit.

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, opruimers,
hoeftangen, renetten, hoefraspen, boefhamers, houw-
klingen, lasch- of weiblad, laschpoeder enz.

1
1

Firma S. C. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

ROTTERDAM.

1

II

-ocr page 121-

28e Jaargang — Aflevering 8. — 15 Aug. 1923.

MAANDBLAD.

mliOEFSAf/ft

• ~Tir.

ifKffioni

\

'ZK^TJ:

iji(iiiir'lt;iiü_

redacteur-uitgever: a. w. heidema te 'sgravenhage.
Prijs f 3.— per jaar fr. p. p.

-ocr page 122-

Lambert
Hoefzolen

in de modellen

Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad

en de bekende
Amerikaansche

INHOUD.

1103—1923. Feestelijke herdenking v/h. 20-jarig bestaan v/d. Bond van
Smedenpatroons in Nederland op 17 Juli j.1., gehouden te Amsterdam in
huize „Bellevuequot;. — Ingezonden stukken. — Emma XXII, met afstamme-
lingen. — Willy I, met afstammelingen. — Korte mededeelingen. —
Advertentiën.

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam

m

iiP
êi

-ocr page 123-

1903-1923.

FEESTELIJKE HERDENKING V/H. 20-JARIG BESTAAN V/D.
BOND VAN SMEDENPATROONS IN NEDERLAND OP 17
JULI J.L. GEHOUDEN TE AMSTERDAM IN HUIZE
„BELLEVUEquot;.

In Juli j.1. was het 20 jaar geleden dat door de smedenvereeniging van
Leiden het initiatief werd genomen tot het oprichten van een smedenpatroons
Bond voor Nederland. Deze vereeniging wendde zich tot de smeden vereeni-
gingen van Amsterdam, Haarlem, den Haag en Rotterdam. Op 15 Juli 1903
werd de eerste vergadering van de verschillende vereenigingen te Amster-
dam gehouden onder voorzitterschap van den heer L. E. Duport, die
om 3 uur des namiddags (volgens een verslag van die vergadering) de voor-
zittershamer met een geweldige kracht deed vallen en daarmede aankondigde
dat de Bond van Smedenpatroons in Nederland was gesticht.

Sinds dien tijd tot op heden toe is de heer Duport voorzitter van den
Bond geweest. Het tegenwoordig Hoofdbestuur had gemeend, mede om dit
heugelijk feit, dat deze dag niet ongemerkt voorbij zou kunnen gaan.

Aangezien de 15e op Zondag viel en reeds daags te voren de ver afwonende
afgevaardigden van huis moesten, werd besloten om op den 17en de feeste-
lijke herdenking te houden.

En is ze geslaagd ? Ik zou zeggen van schitterend. Er wordt nog al eens
gezegd, zij die afwezig waren, hebben wat gemist. Zoo is het hier geweest.
Geslaagd is ze wel, maar compleet was ze niet, wegens het ontbreken van
één persoon, n.1. de voorzitter, die wegens ziekte niet aanwezig kon zijn. Wij
kunnen ons indenken, hoe zwaar het hem moest vallen, niet naar dit feest te
kunnen gaan.

Om 11 uur opent de vice-voorzitter, de heer J. A. Contant, de vergadering
met de volgende toespraak:

Geachte vergadering, waarde feestgenooten. Hartelijk welkom roep ik U
allen toe, die van heinde en ver naar deze plaats getogen zijt en in het bij-
zonder U, gij oude garde, waarvan verscheidene Uwer met hét eeremetaal
onder organisatie versierd zijt. Gij, de grondleggers van het Bondsgebouw,
waarin toch allen, die dit verlangen en waardeeren, kunnen worden op-
genomen tot hun eigen welzijn. Welkom hier, afgevaardigden en gij jongere
medeleden, die met ons medeleven en samenwerken om den Bond te doen
beantwoorden aan haar groote, ja, verhevene roeping.

Voor U een welkom binnen, gij, genoodigden en belangstellenden, die
toonen, dat het hoogtij, dat onze Bond beleven mag, ook uwe warme toewij-
ding en volle aandacht heeft.

Voor U een Pax intrantibus, gij die twijfelt, of het herdenken op de voor-
genomen wijze van ons vierde lustrum wel in overeenstemming met de ware
belangen van den Bond zal blijken te zijn.

-ocr page 124-

Wij hopen, dat het U allen gegeven moge worden om mede te werken, bij
te dragen tot het welslagen van dezen dag, dat alles U brengt, onder den
indruk en bekoring van dit feestelijk samenzijn, zoodat het einde van dezen
dag zal juichen: Dat was de dag, de roem der dagen.

De voorzitter stelt voor om onderstaand telegram aan den heer
L. E. Duport te zenden:

„De feestelijk vergaderden betuigen door deze hunne verknochtheid en
,,wenschen U een spoedig compleet herstel. quot;

Dit werd met warm applaus beantwoord.

Volgens de presentielijst bleek dat 41 afdeelingen zich lieten vertegen-
woordigen door hunne afgevaardigden. Er waren zelfs afdeelingen met
10 leden. In 't geheel waren ruim 80 personen aanwezig.

Door verschillende personen werd het woord gevoerd en zij hadden het
soms over zaken, doch de voorzitter bracht even naar voren, dat vandaag
geen zaken werden behandeld.

Inmiddels luidde de bel, ten teeken, dat de lunch gereed was en onder
gezelligen kout werd deze gebruikt; vele toasten werden gehouden.

Na afloop van de lunch ondernam men de wandeling naar het veiligheids-
museum in de Hobbemastraat.

Vóór het bezichtigen hield de heer Ir. Gorter, directeur van het museum,
een leerzame rede; daarna bezichtiging van het museum, rondgeleid en
toegehcht door den directeur. Zeer zeker een nuttige instelhng, die alle
aandacht en waardeering genieten mag.

Daar het inmiddels 3 uur was geworden, spoedden we ons weer naar
„Bellevuequot;, om de receptie bij te wonen, die gehouden werd van 3 tot 5 uur.

Hiervan werd druk gebruik gemaakt en een reeks van telegrammen
werden ontvangen.

De voorzitter deelde mede, dat een 8-tal fraaie bloemstukken waren ont-
vangen, waaronder één die in 't bijzonder genoemd mag worden en wel van
de Zuid-Hollandsche combinatie, n.l. een bloemenmand met hoorn des
overvloeds, waarin vruchten van 't Westland waren gerangschikt.

Op voorstel van één der aanwezigen werd besloten deze mand aan onzen
voorzitter, den heer L. E. Duport te zenden. Met luid applaus werd dit
begroet.

Na afloop van de receptie was men een oogenblik uitéén om daarna plm.
6 uur aan het diner te gaan. Onder de tonen van een goed strijkje liet het
diner zich goed smaken. Ook nu werden vele speechen gehouden. Meer-
malen werden woorden van hulde gericht tot den heer Contant, voor de
voortreffelijke leiding van dezen dag. De heeren Gorter, directeur Veilig-
heidsmuseum; Greven, directeur Rijksnijverheidslaboratorium; Mr. Stibbe,
rechtskundig adviseur en Veenstra, Nijverheidsassistent, namen als genoo-
digden aan het diner deel.

Na het diner nog een oogenblik gezellig bijéén, waarna velen naar huis
gingen en anderen zich verspreidden.

Den volgenden morgen werd door het Hoofdbestuur en enkele belang-
stellenden een krans gelegd op het graf van wijlen den heer N. J. Oldendorp,
waarbij tevens aanwezig waren Mevr. Oldendorp en haar dochter. Hierbij

-ocr page 125-

sprak de heer Contant een gevoelig en waardeerend woord. Mevr. Oldendorp
bedankte voor de eer.

Hiermede was het twintigjarig bestaan van den B. S. P. N. achter den
rug, waarop wij met trots kunnen terugzien.nbsp;R.

ingezonden stukken.

Aan den WelEd. Heer S. v. Angeren.

Geachte Onderwijzer,

In Uw artikel in de vorige aflevering lees ik om den wand bij brokkel-
hoeven te verbeteren: Neem een flink breed ijzer, doch niet te dik, zonder
afhelling, alleen de scherpe rand wat wegnemen aan den binnenrand van
het ijzer en de zool flink mee laten dragen; daardoor wordt de draagrand
ontlast, en wordt de hoornwand solieder en sterker.

Dit ben ik volkomen met U eens en heb den goeden uitslag al meer dan
eens ondervonden. Zelfs heb ik het zoo ver gebracht, dat de vraag bij mij
opkomt in welk geval is een afhelling bij normaal beslag noodzakelijk,
indien men er maar goed om denkt dat bij het omzetten van het ijzer de
binnenkant stuikt en de buitenkant rekt, dus respectievelijk dikker en dunner
wordt, — dat die dikte goed wordt weggewerkt en bij het passen van het
ijzer op den hoef alles evenveel meedraagt en een klein kantje afrukt aan den
binnenkant van het ijzer voor het inknijpen van de zool. Zijn de hoeven
extra plat en de wand daardoor in den regel extra schuin, dan wordt dik-
wijls een flinke afhelling toegepast. Mijns inziens is een afhelling dan af te
keuren en zou ik liever een plaat, het ijzer van Stark én Guther toepassen,
want de schuine wand kan zeer slecht alleen op den draagrand rusten.

Gaarne zou ik door middel van „De Hoefsmidquot; gebruik willen maken
van Uwe welwillendheid om Uw oordeel daarover eens te zeggen.

Grijpskerk (Gr.)nbsp;P. Huizinga.

Op bovengenoemde vraag het volgende:

Als er sprake is van normaal beslag is m. i. een afhelling overbodig, daar
bij normale hoeven de zool meestal voldoende hol is. Daarom wordt ook
aangegeven in de „Handleiding over hoefkunde en hoefbeslag door Prof.
Kroon en Dr. Gallandat Huetquot;: de afhelling wordt aangebracht eenige
m. M. achter de nagelgaten en naar de gesteldheid van de zool, zoodat iedere
goede hoefsmid zelf kan oordeelen in hoeverre dat hij moet handelen. Zoo
als men weet wordt bij uit de hand gesmede ijzers zorggedragen dat de draag-
vlakte van het ijzer 2
X de dikte van den draagrand in den toon heeft, dus
ongeveer 2 c. M. breed is, zoodat wanneer men bij een goed hollen hoef de
zooi zooveel mogelijk mes wil laten dragen, een afhelling overbodig is.

Wanneer de zool echter vlak is, zooals bij plathoef, dan is een afhelling
aan te bevelen, vooral bij machinale ijzers, die over het algemeen smaller zijn
dan de handgesmede. Wat zien wij gewoonlijk bij zulk beslag? Dat het ijzer
in de zool indrukt en de draagrand van den wand langzamerhand los raakt
van den buitenrand van de zool, doordat deze te veel belast en de zool niet
voldoende ondersteund wordt. Daarom is hier een breed ijzer op zijn

-ocr page 126-

plaats. Is de zool sterk genoeg, wat meestal het geval is, dan behoeft
hier ook alleen maar de scherpe rand van den binnenrand van het ijzer
gebroken te worden. Door de breede draagvlakte van het ijzer wordt de zool
flink ondersteund en belet men het indrukken van het ijzer in de zool. Hier-
door zal men een solieden wand behouden en het ontstaan van losse
wanden tegengaan.

Mijns inziens gaat de heer Huizinga het wel een weinigje t3 ver zoeken.
Ik wil hiermee niet zeggen, dat bij een plathoef het ijzer van Stark en Guther
geen goede diensten zou kunnen bewijzen, integendeel, maar msn moet niet
vergeten dat het maken van dit ijzer meer tijd vordert dan dat van een ge-
woon breed ijzer en het aanleggen daarvan ook. Dus wil de smid zijn werk
beloond zien, dan zouden de prijzen daarvoor door de paardenhouders al
spoedig te hoog worden gevonden, terwijl nu al aanhoudend actie wordt
gevoerd, dat het hoefbeslag reeds te duur is. Een breed ijzer, dat de zool
flink ondersteunt, kan even goede diensten bewijzen (is de zool te zwak,
dan legt men een breed ijzer met een afhelling aan) om zooikneuzingen en
kreupelheid te voorkomen.

Iftrecht, Aug. 1923.nbsp;S. van Angeren.

Geachte Heer Redacteur!

Naar aanleiding van de mededeeling van het Bestuur der Vereeniging
van Rijksonderwijzers in practisch hoefbeslag betreffende de door onder-
geteekende op 5 Jan. 1923 toegezonden voorstellen voor de algemeene ver-
gadering, welke gehouden zou worden op 27 Jan. daaraanvolgende, verzoek
ik U mij de daarvoor benoodigde plaatsruimte te willen afstaan, daar
ik mij geenszins kan vereenigen met het oordeel hierover van bovengenoemd
Bestuur. Bij voorbaat mijn dank.

P u n t I luidde: Om bij de desbetreffende autoriteiten er op aan te drin-
gen, het aankweeken van onderwijzers in practisch hoefbeslag tijdelijk te
doen ophouden, b.v. een jaar of tien en wel om de volgende redenen:

1®. Gebleken is dat er reeds een voldoend aantal onderwijzers aanwezig is.
(Zie bladz. 2 der voordracht in de bijeenkomst van Dierenartsen, Leiders en
Onderwijzers in practisch hoefbeslag aan Cursussen in Hoefbeslag, gehouden
te Utrecht op 8 Juli 1922 door Prof. Dr. H. M. Kroon).

2quot;. Er komen reeds gevallen voor dat twee, binnenkort mogelijk zelfs
drie onderwijzers in 1 gemeente woonachtig zijn (zie Lochem). Dit
is thans
reeds het geval.

3®. Er zijn nu reeds zelfs onderwijzers overcompleet, daar verschillende
cursussen door eenzelfden onderwijzer worden gegeven, zoodat velen
daarvoor niet in aanmerking komen.

4quot;. Wil men het prestige van het onderwijzersschap hoog houden, het-
geen toch vereischte is, dan zal men het verder aankweeken dienen te doen
ophouden, daar een overcompleet wantoestanden meebrengt, welke vooral
nadeelig zouden werken op het te geven onderwijs.

5®. Door het doen ophouden der aankweeking van onderwijzers zal

-ocr page 127-

het anders daarvoor benoodigde bedrag voor een veel nuttiger werk kunnen
worden besteed, n. 1. voor de controle op cursussen in hoefbeslag.

Punt 2. Controle op de cursussen in hoefbeslag is noodig, omdat

Ie. bij verschillende examens, waar ik persoonlijk aanwezig was, is ge-
bleken, dat niettegenstaande de examencommissie zeer serieus te werk ging,
smeden zijn geslaagd, die in de praktijk het Eyfediploma tot schande
maken, hetgeen het deelnemen door anderen zeer dikwijls doet tegenhouden,
daar men thans zegt, doelende op zoo'n geslaagde: „Ik behoef er niet aan
deel te nemen of waarom zou ik er nog tijd, moeite en kosten voor besteden,
want hij kan nu nog niet eens in mijn schaduw staan!quot; Is dat nu het zoo
opgeschroefde Äyfediploma ?

2e. controle op de cursussen aan dergelijke gevallen, zoo niet geheel,
dan toch zeker grootendeels, een einde zou maken;

3e. bij controle op de cursussen zeer zeker nog meerdere ijver door de
cursisten aan den dag zal worden gelegd.

(Deze controle zal dienen te worden uitgeoefend door ter zake kundige
lieden met ruime practische ervaring; voor de theoretische lessen Rijks-
veeartsen en voor de practische Rijksonderwijzers in practisch hoefbeslag.

III. Controleurs dienen door het Rijk te worden aangesteld en bevoegd
te zijn aan de gediplomeerde hoefsmeden, indien hun werk niet voldoet aan
de eischen daarvoor gesteld, na eene ter plaatse gedane waarschuwing,
het brevet te ontnemen, hetzij tijdelijk hetzij voor goed.

Ie. omdat door deze controle het hoefbeslag zeer veel beter zal worden
uitgevoerd, hetgeen ten goede zal komen zoowel aan paard als eigenaar en
de goede vakman zal meer gekend worden, waardoor de prutsers zullen ver-
dwijnen, die toch voor een groot deel de schuld zijn van de malaise in
het hoef smids vak.

28. zal door die controle het Eyfadiploma met eere worden genoemd,
hetgeen toch zeker den Rijkstitel toekomt, hetwelk helaas tot dusver niet
het geval is, hetgeen toch wel belachelijk klinkt, daar het toch een
Rijksinstelling is.

3e. dat deze contrôle uitsluitend door Rijksonderwijzers in practisch
hoefbeslag en met ruime practische ervaring dient te worden uitgevoerd,
daar toch vooral de man uit de praktijk weet, welke truccen er soms met
het beslag worden uitgevoerd en hoe het er over het algemeen dagelijks
bij de smeden toe gaat.

Bovenstaande voorstellen zijn door mij 4 Januari 1923 verzonden, doch
te laat bij het Bestuur ingekomen om deze op de Alg. Vergadering van 27
Januari 1923 te behandelen en waarover het Bestuur in de Juni-aflevering
hare mededeelingen doet.

Dat het Bestuur zich niet met mijne voorstellen kan vereenigen, doet mij
niet vreemd aan, daar dit meer is geschied; mogelijk ben ik wat zwaar op
de hand, doch mijn opinie is, dat indien men lid is van een of andere vereeni-
ging, men alles in het werk moet stellen, om
het doel der vereeniging zoo
volkomen mogelijk te bereiken.

Art. 2 van onze Statuten luidt als volgt:

Het doel der vereeniging is om de uitoefening van het hoefsmidsvak in

-ocr page 128-

het algemeen te verbeteren. Zij tracht dit doel te bereiken door de hoef-
beslag-kunde te bevorderen, voor een goede uitvoering van het beslag
meer medewerking van de paardeneigenaren te verkrijgen, en de belangen
der
leden te behartigen.

Dit artikel heb ik thans meermalen gelezen en kan nog steeds niet be-
grijpen, waardoor mijne voorstellen afwijken van dit doel. Eén van tweeën
is juist, ondergeteekende kan niet lezen wat er staat, of het Bestuur kan
zich niet vereenigen met art. 2 der Statuten, welke naar ik meen mede door
haar zijn saamgesteld en goedgekeurd, zoodat alsdan wijziging zal moeten
plaats hebben.

Art. 3 van het Huishoudelijk Reglement luidt als volgt: Het Bestuur
vergadert zoo dikwijls het dit noodig acht. De leden moeten de onderwerpen
met toelichting, welke zij op de algemeene vergadering behandeld wenschen
te zien, in de eerste helft der maand December aan den Secretaris opgeven,
waarna het Bestuur uitmaakt (met opheldering aan de
leden) of de onderwerpen voor plaatsing op de agenda der algemeene ver-
gadering zullen worden gebracht.

Dus volgens dit artikel zijn mijne voorstellen van de baan en is den leden
hiervan althans opheldering gegeven.

Of de leden hiermede genoegen zullen nemen, durf ik sterk te betwijfelen
— ondergeteekende zeker niet — en wel om de volgende redenen:

Het Bestuur wenscht een geregelde aanvulling van Onderwijzers.

Is dit in het belang onzer leden, daar er reeds een 60-tal onderwijzers zijn
en er mogelijk nog geen 20 ä 25 cursussen per jaar worden gegeven.

Waarom wenscht het Bestuur er nog meer ? Heeft Professor Kroon het
dan toch zelf niet medegedeeld, dat er een voldoend aantal aanwezig is en
sindsdien zijn er wederom een zestal bijgekomen en een tweede zestal zijn
in wording. Verder geeft het Bestuur te kennen, dat wij er niet naar mogen
streven, om eene opleiding, die wij zelf hebben kunnen genieten, aan een
ander te ontnemen.

Niettegenstaande ik een ieder die opleiding gun, ben ik toch zoo vrij te
doen opmerken, dat het Bestuur hierin opkomt voor de
met-leden en niet
voor
hun leden en dat, indien men iets als vereeniging tracht te bereiken,
toch de belangen der leden zeer zeker vooraan dienen te staan.

Ook schrijft het Bestuur, dat het onderwijs geven aan cursussen een
.ßtj'fobetrekking dient te blijven. Volgens deze zinsnede kan het Bestuur
zoowel voor de leden als voor de niet leden een goede daad verrichten,
door eens breedvoerig te vermelden wat er zooal aan die i?tjfebetrekking
vast kan zitten, daar menigeen denkt, dat die betrekking hem een zeker
nevenbestaan oplevert, b.v. te vermelden hoeveel moeite men soms heeft
om een cursus tot stand te brengen, dat men ook kans heeft de verhuurder
te worden van zijn smederij met toebehooren, evenzoo de leverancier van
het benoodigde ijzer, smeekolen, hoefnagels, zolen, kunsthoorn enz. en dat
men al deze uitgaven mag voorschieten en dat men blij mag wezen 3 ä 4
maanden na afloop van den cursus de voorgeschoten bedragen en zijn salaris
te hebben ontvangen.

Hieraan kan nog zeer veel worden toegevoegd, waardoor deze — volgens

-ocr page 129-

het Bestuur — ^^}■^;sbetrekking in een sober daglicht komt te staan.

Ook meent het Bestuur, de contrôle, bedoeld in deel II, voldoende gewaar-
borgd te zien bij de examencommissie te Utrecht. Mijns inziens kan de
examencommissie daarvoor geen waarborg zijn. Even verder schrijft het
Bestuur zelf: „Een examen blijft altijd een examen enz.quot;

Neen, controle op de cursussen zelf, dat is de weg. Tevens kan dan ge-
controleerd worden of de onderwijzer de gave bezit om onderwijs te geven.
Pressie op hen uitoefenen is door mij niet aangehaald.

Het feit dat hier en daar verkeerd beslagen wordt op aandringen van den
eigenaar, wanneer het gaat voor den handel óf voor keuringen, mits niet
overdreven zijnde, lag buiten mijne bedoeling.

Bovenstaande opmerking is op punt 1 van deel III gegeven. Wanneer
ik daarbij de mededeehng neem op het derde punt van deel III, waar men
het heeft over toontrederstand, wanneer wel en wanneer niet daarmede
met het beslaan rekening gehouden moet worden, durf ik de veronderstelhng
niaken, dat men de theorie te veel heeft geraadpleegd en daarbij geen blik
in de praktijk geslagen; of dat men niet met de treurige toestanden op de
hoogte is, waarom controle ten zeerste gewenscht is, waarover ik meen, dat
ieder vooruitstrevend hoefsmid toch wel mee kan praten.

Dat er in de maatschappij reeds te veel controleurs rondloopen, die aan-
leiding geven tot onnoodig hooge belastingen en waar
wij mogelijk het nut
niet van inzien, mag geen aanleiding wezen, om geen controleurs trachten
te verkrijgen, waarvan het nut niet alleen voor ons persoonlijk verzekerd
zal zijn, doch ook voor het paard en den eigenaar, zoowel als voor de fokkerij
en den handel en hetgeen daar verder uit voortvloeit.

Mocht het Bestuur of een ander soms het een of ander niet recht duidelijk
zijn, gelieve dit dat s.v.p. in „De Hoefsmidquot; te vermelden, dan is onder-
geteekende tot wederantwoord gaarne bereid.

Alkmaar, 1 Aug. 1923.nbsp;Th. A. K o e 1 m a n Nz.

Aan den heer Th. Koelman,

Alkmaar.

M.

Allereerst moet ik den heer Koelman mededeelen, dat ik geheel op het
standpunt blijf, zooals weergegeven in het verslag van onze bestuursverga-
dering (zie aflevering 6 van De Hoefsmid), aangaande diens voorstellen op
5 Jan. 1923 ingediend bij het Bestuur onzer vereeniging.

Wat mij in de eerste plaats noopt tot repliek is wel dit:

U schrijft onder punt 1: Ie. Gebleken is, dat er reeds een voldoend aantal
onderwijzers aanwezig is (zie blz. 2 der voordracht in de bijeenkomst van
Dierenartsen, Leiders en Onderwijzers in practisch hoefbeslag aan Cursussen,
gehouden te Utrecht op 8 Juli 1922 door Prof. Dr. H. M. Kroon).

-ocr page 130-

Het gesprokene door Prof. Kroon, dat U bedoelt, luidt als volgt:

Nu een voldoend aantal gediplomeerde onderwijzers aanwezig is, dient
het practisch onderwijs aan cursussen alleen aan hen opgedragen te worden.

Uwe lezing over deze alinea is, als zou Prof. Kroon hiermede bedoelen,
dat er onderwijzers genoeg zijn en zou het verder opleiden van onderwijzers
kunnen ophouden.

Nu wil ik niet beweren,dat er niet genoeg zijn, doch volgens mijn bescheiden
meening bedoelt Prof. Kroon met deze alinea toch iets anders, n.l. dat er
een voldoend aantal onderwijzers zijn, om een keuze te doen, dat aan alle
cursussen het praktisch onderwijs aan hen is op te dragen en zij die geen
diploma bezitten geleidelijk te laten uitvallen. Dit was ook de gedachte
van mijn medebestuursleden.

Verder haalt u aan, wat in art. 2 van onze Statuten staat, n.l.:

Het doel der vereeniging is om de uitoefening v/h. hoefsmidsvak in het
algemeen te bevorderen enz.

Met art. 2 voor oogen, zou ik zeggen, moet de opleiding van onderwij-
zers in hoefbeslag nooit worden gestaakt, want, en dat zult u met mij eens
zijn, zij, die opgeleid worden als onderwijzer, worden
de hoefsmeden, en dat
kan nooit anders dan het hoefbeslag ten goede komen.

Volgens art. 3 kwamen uwe voorstellen dit jaar niet in behandeling op
de algemeene vergadering, maar dat sluit niet uit voor de eerstvolgende
algemeene vergadering.

Dan zegt u nog, dat het Bestuur een geregelde aanvulling van onder-
wijzers wenscht. Dat is qua Bestuur niet uitgesproken, maar wel, dat er
van de vereeniging
geen pressie mag worden uitgeoefend op de Regeering
om de opleiding te staken; het zou van onze zijde zeer onbillijk zijn.

Mijn meening blijft hier in dit geval dezelfde, n.l. waar ons de gelegenheid
is gegeven om het diploma te behalen, mogen wij de gelegenheid voor een
ander niet ontnemen. Is het niet wat kleinzielig om daarover te spreken ?
Wij moeten ons niet angstig gevoelen, al zit er soms in onze nabijheid nog
een onderwijzer.

Dan wijdt u nog al uit over het woord Rijksbetrekking. Ik vermeen de
bedoeling van onzen secretaris wel te verstaan; die bedoelt daarmee, dat
aan cursussen alleen gediplomeerde onderwijzers dienden te worden benoemd;
dat de Regeering aan cursussen, welke door haar worden gesubsidieerd,
geen andere onderwijzers les zouden mogen geven.

Het is ook de bedoeling van de bevoegde autoriteiten om het daarheen
te leiden.

Hiermede beschouw ik de zaak van mijn kant als afgedaan. Wanneer
u uwe voorstellen vroegtijdig inzendt, kunnen ze op de eerstvolgende alge-
meene vergadering worden behandeld.

U, mijnheer de Redacteur, vriendelijk dank zeggend voor de verleende
plaatsruimte,

Appingedam.nbsp;M. Ritsema.

-ocr page 131-

g

De preferente fokmerrie emma xxii met hare 5 doehters, alle eigenaar O. de Kok, te iiieuw-Vennev.

1 Emma XXII 305 N. S. Tg.; 2. Emda 1159 N, S. Tg.; 3. Hendrikate 106 v. h. N. S. Tg ; 4. Gerarda 1478 N. S. Tg.

5. Itziba 89 V b. N. S Tg.; 6 Dorette 1005 N. S. Tg.

-ocr page 132-

De merrie wilily 1, No. 110 N. S. Tg. (hul(,b.) v. J. T immers te Poortugaal met 3 zoons en 2 dochters
1. quot;Willy I, 2. Cesar 74 N. S. Tg., 3. Columbus
391B Fr. P. S., 254 Gr. P. S., 4. Fimmie 1259 N. S. Tg., 5. Bellare 658 N. S. Tg,

6. Hertase 553 hulp.v.b. N. S. Tg., 7. Domino 188 N. 8. Tg.

-ocr page 133-

korte mededeelingen.

—nbsp;Wedstrijd in Hoefbeslag te Gouda. Belanghebbenden vestigen wij de
aandacht op achterstaande advertentie, betrekking hebbende op dezen wedstrijd.

Voorts volgt hier een mededeeling, overgenomen uit de „N. R. C.quot;

„Aan de Goudsche land- en tuinbouw-tentoonstelling, die binnenkort geopend
wordt, wordt ook verbonden een demonstratie in practisch hoefbeslag. De
heer F. Falkenhagen, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Amsterdam, zal
op Donderdag 30 Augustus voor hoefsmeden en belanghebbenden doen zien;
het vervaardigen van twee voorijzers voor een tuigpaard; het besnijden en
beslaan van twee voorhoeven van een tuigpaard; de vervaardiging van een
hoefijzer in eene hitte, en de vervaardiging van een achterijzer voor een
trekpaard dat zeer sleetsch is.quot;

—nbsp;Groningen. In een verslag over de stamboekkeuringen van merriën,
type trekpaard, in deze provincie, wordt ten opzichte van het Oldambt
gezegd: „Het is vooral in deze streek opvallend dat de hoefverpleging slordig
is, terwijl eveneens het hoefbeslag slordig isquot;.

—nbsp;Een belangrijke „paardenweekquot; in den Haag zal zeker worden die van
4—9 September. In die week vindt de 3e nationale trekpaardtentoonstelling
plaats, en een demonstratie van een 50 a 70-tal landbouw-tuigpaardmerriën,
alsmede het jaarlijksche concours-hippique. De indeeling der dagen zal zoo
worden: 4 September namiddags: demonstraties van trek- en tuigpaarden,
ter gelegenheid van het bezoek van H. M. de Koningin op het Malieveld,
5 en 6 Sept. tentoonstelling van trekpaarden en van rundvee, 7 en 8 Sept.
concours hippique, alles op het Malieveld, en 9 Sept. voortzetting en
sluiting van het concours op Houtrust.

— Holl. Maatschappij van Landbouw. De Afdeelingen Alkmaar, Dor-
drecht, 's-Gravenhage en Schagen e.o. van den Bond van Smedenpatroons
in Nederland hielden in 1922 een cursus in hoefbeslag. Subsidie werd hiervoor
verleend.

—nbsp;Steunsels. Er is in de geschiedenis der hoefkunde al veel strijd
gevoerd over de vraag of de steunsels tot ongeveer de helft van den
straal loopen dan wel bij de punt van den straal samenkomen.

De dierenarts Otto Baurle heeft in 1922 de doctor-waardigheid ver-
worven met het schrijven van een proefschrift over de steunsels en
is tot het resultaat gekomen dat deze inderdaad bij de punt van
den straal vereenigd zijn en dat alleen de duidelijkst waarneembare
helft bestaat uit een pijpjes- en plaatjeslaag beide, de voorste helft
alleen uit een pijpjeslaag. — Meer uitvoerig vindt men een en ander
weergegeven in de Juli- en in de Aug.-afl. van ,,Der Hufschmiedquot; 1923.

-ocr page 134-

mmmi te i

Tin

^

J

met complete Installatie-Machinerieën
voor koud en warm perswerk.

Installatie ook afzonderlijk te koop, bestaande o. m. uit
2 Frictiepersen, 200 en 150 ton druk, Smeedpers 140 ton,
Buigpers 38 ton, Snijpers 200 ton, 2 Excenterpersen, zware
Smeedwals. Verder Luchthamer, Cirkelzagen, Draaibanken,
Fraisbanken, Boorbanken, Electromotoren enz. enz.
Brieven letter B, Bureau „De Hoefsmidquot;.

Goudsche Land- en Tulnbouuilenloonstelling

op 29 en 30 Augustus 1923

Inlichtingen en inschrijving vóór 20 Augustus a.s.
bij het Permanent Tentoonstellingscomité te Gouda.

AMBACHTSSCHOOL te 's-QRAVENHAGE

Cursus in Hoefkunde en Hoefbeslag.

Zij, die wenschen deel te nemen aan een cursus in Hoefkunde en Hoefbeslag
aan de Ambachtsschool te 's Gravenhage, Nieuwe Haven 95, worden uitge-
noodigd zich vóór den
lOen September a.s. schriftelijk aan te melden bij
den Directeur der school, onder overlegging van een bewijs dat zij den
19-jarigen leeftijd hebben bereikt, de lagere school met vrucht hebben gevolgd
en tenminste 3 jaren in het smidsvak werkzaam zijn geweest.

-ocr page 135-

Ze zijn bodemnauw, hebben schuin gestampte
gaten en een juiste verdeeling en plaatsing der
nagelgaten.

HELPMAN-HOEFIJZERS zijn niet noodeloos
zwaar; de verpakking weegt zoo goed als
niets en dus zijn ze
per stuk de goedkoopste
aan de markt.

advertentiën.

C\V7 t\VÏ tVi

Wanneer gij het beste op gebied van hoef-
beslag wenscht, gebruikt dan

Jli

-ocr page 136-

i n II B il II im

Firma S. C. M. BAX

GLASHAVEH 9nbsp;TEL. 1355

== ROTTERDAM. -

1
Ü
H

i Specialiteit in Meien voor

meest uitgebreide sorteering in
meer dan 60 maten en modellen
voorradig.

Uitsluitend van prima kwaliteit
caoutchouc vervaardigd, dus
niet
van rubberafval.

m
[i
9

m

n
g

m

n

Open en dichte luchtdrukzolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoog rubberkussen in 5
maten voorradig.

blokzolen, straalzolen, caoutchouc hielstukken, hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn, kurkkit. .

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, opruimers,
hoeftangen, renetten, hoefraspen, hoefhamers, houw-
klingen, lasch- of weiblad, laschpoeder enz.

Firma S. C. N. BAX

GLASHAVEH 9nbsp;TEL. 1355

Ster-Hoefnagels:

1
1

m
n
1
[M
1
|M
1
1
M

n

1

IQ

Rubber-Hoefzolen:

== ROTTERDAN. =

[g
m

IP

1
Ii

D^ ffl^

-ocr page 137-

28e Jaargang — Aflevering 9. — 15 Sept. 1923.

MAANDBLAD.

REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA te 'S GRAVENHAGE.

Prijs f 3.— per jaar fr. p. p.

-ocr page 138-

I Lambert

Hoefzolen

in de modellen

Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad

en de bekende
Amerikaansche

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

«tMUKKJUSW

J

Company
:: Rotterdam

Lambert

Leuvebaven 66

INHOUD.

Enkele indrukken over hèt hoefbeslag in Schotland. —- De wedstrijd in
hoefbeslag op de Landbouwtentoonstelling te Nijkerk. — Landbouwtentoon-
stelling te Gouda. — Ingezonden stukken. — Korte mededeelingen. — Ad-
vertentiën.

-ocr page 139-

ENKELE INDRUKKEN OVER HET HOEFBESLAG
IN SCHOTLAND,

dooe

De. Gallandat Huet, Directeur Hoefsmidschool.

In de meening, dat de hoefsmeden in Nederland er belang in zullen stellen,
een en ander, de uitoefening van hun vak betreffende, uit het buitenland te
vernemen, zal ik eenige indrukken weergeven van hetgeen ik vroeger, vóór
den oorlog, en daarna dezen zomer, persoonlijk in Schotland heb opgemerkt.

Als inleiding dienen echter eenige mededeelingen over Schotland zelf vooraf
te gaan, hetzij dat deze direct verband houden met het hierna te bespreken
hoefbeslag, dan wel dat het gewenscht is over eenige aardrijkskundige
kennis van dit land te beschikken.

Schotland heeft staatkundig niet steeds een deel uitgemaakt van Groot-
Brittanje, welk land het te zamen met Engeland vormt. Het heeft vele eeuwen
lang een zelfstandig bestaan gehad met een eigen parlement en een eigen
Vorstenhuis. Onder de vele oorlogen welke het door invallen van buiten
had te voeren, namen die tegen Engeland een voorname plaats in, daar dit
land hier steeds de baas wilde spelen. Fel was de strijd over en weer, totdat
in 1303 het Engelsche leger, dat de door hen bezette en belegerde sterke
Schotsche vesting Stirling wilde ontzetten, te Bannockburn totaal ver-
slagen werd door den beroemden veldheer Koning Robert the Bruce,
die sindsdien als een nationale held vereerd bleef. Sinds dit jaar bleef
Schotland vrij van Engelsche dwang of overlast, totdat het zich in het begin
der zeventiende eeuw met Engeland tot één koninkrijk vereenigde.

De natuurlijke grens tusschen Engeland en Schotland wordt gevormd
door de Cheviot Hills, een bergrug welke groote moeilijkheden oplevert voor
den aanleg van wegen, zoodat ook heden nog alle verkeerswegen, alsmede de
spoorwegen, tusschen Noord en Zuid, langs de zeekust zijn aangelegd.

Het land is voor het overgroote deel bergachtig en woest; het zuidelijke
gedeelte wordt het laagland, het noordelijke deel het hoogland geheeten.
In het laagland vindt men twee groote rivieren, de Förth en de Clyde en in
dit gebied liggen de groote steden, welke drie vierde van de bevolking
bevatten. Hier zijn ook de mijnen gelegen en door deze groote kolenmijnen
heeft zich hier een groot fabriekscentrum ontwikkeld. De bodem is hier zeer
vruchtbaar en bestaat uit vette klei, welke als bouwgrond gebruikt wordt.
Rogge, haver, tarwe, gerst en knollen worden hier verbouwd, terwijl ook
vruchten worden gekweekt. Boven deze streek liggen de Hooglanden, welke
drievierde van de oppervlakte van het land beslaan. Hier treft men harden
rotsgrond aan welke slechts bedekt is met een dunne laag aarde,waarop
slechts heide en struikgewas kunnen groeien. Verder behooren tot Schotland

-ocr page 140-

enkele groepen van eilanden, de Orkney en meer noordelijk de Slietlands.
Op de Hooglanden is weinig vegetatie; slechts op enkele plaatsen, waar het
klimaat droger is en het land meer beschut ligt, groeien aardappelen, tarwe
en gerst. Dit laatste wordt benut in de whisky-stokerijen, die hier veelvuldig
voorkomen. De bevolking in het noorden is zeer schaarsch en paarden worden
hier zeer weinig gefokt; op de Shetland-eilanden fokt men de zoo beroemde
kleine ponies.

In het westen van Schotland maken zoowel de zoo veelvuldige regens,
als de armoedige bodem den landbouw vrijwel onmogelijk en slechts langs
de rivieren is hier de grond geschikt om tarwe te verbouwen. Op de bergen
zelf houdt men slechts schapen en een klein slag vee met lange hoorns. De
grootste steden van het land zijn Glasgow, Edinburg, Dundee en Aberdeen.

Het hoefbeslag wordt in Schotland uitgevoerd in hoefsmederijen, welke,
wat de steden betreft, zich hoofdzakelijk hiertoe beperken, terwijl op het
platteland een meer gemengd bedrijf wordt uitgeoefend. Zooals in alle
landen, heeft ook hier het hoefbeslag, wat de steden betreft, een geweldigen
klap gekregen door het zoo enorme gebruik van auto's en ATachtmotoren.
Stalhouderspaarden en luxe-rijtuigpaarden zijn grootendeels verdwenen en
het verschil vóór- en na den oorlog is, wat deze categorieën van paarden
betreft, waarschijnlijk nergens zoo groot als hier. Waren vóór dien tijd in de
groote steden bij de stations onafzienbare rijen handsomes (tweewielige
rijtuigjes voor twee personen, welke vóór geheel het uitzicht vrij hebben,
daar de koetsier hoog-boven en achter het rijtuig zit), thans zijn zij nagenoeg
geheel vervangen door taxi's en ziet men nog slechts weinige rijtuigen,
waaronder de snorders nog het beste vertegenwoordigd zijn.

Hadden vroeger alle buitenplaatsen en vele welgestelde particulieren hun
équipage of pony and trap (dogkar of tonneau), en kwamen alle farmers
(heeren-boeren) met eigen gerij naar de wekelijksche markten, dit alles is
voor het meerendeel verdwenen en veelal vervangen door het gebruik van
auto en motorrijwiel. Gij zult onwillekeurig denken, dat is niets bijzonders
of anders dan bij ons te lande, en toch ligt hier wel een dieper verschil in.
Door de grootere afstanden en de moeilijker wegen werden meer gebruiks-
paarden gehouden, n.1. meer rijtuigpaarden. Het landbouwpaard in Schot-
land is geen paard a doublé usage, doch het is uitsluitend een zwaar werk-
paard; het behoort tot het daar inheemsche Clydesdale ras en is slechts
geschikt als landbouwpaard en als sleeperspaard. Voor draf werk wordt
het niet gebruikt. De bodem, welke zwaar is en moeilijk in bewerking,
eischt een groot, zwaar en sterk paard en ploegen met drie en meer van deze
paarden is dan ook vaak noodzakelijk. Buiten dit paard werd voor
eigen vervoer en gemak dan ook door de farmers een lichter paard gefokt
dat in de eerste plaats drafwerk had; dit paard is nu door de auto's veel
verdrongen en ziet men hoofdzakelijk nog alleen bij venters als slagers,
bakkers enz. In de hoefsmederijen geeft het zware paard de grootste clan-
disie, daarna komt het lichtere en tenslotte zijn er nog al wat ponies alhier
in gebruik. De Clydesdaler komt in vele opzichten overeen met ons Zeeuwsche
paard, dus met den ,,Belgquot; en men heeft ook proeven genomen om er in
ons land mede te kruisen. Hetgeen mij hier dadelijk opviel, is het algemeene

-ocr page 141-

gebruik van stoot en kalkoenen. Het bergachtige karakter van het land,
dat, hoewel men hier van hills (heuvels) spreekt, toch zeer sterk geacciden-
teerd is en waarbij zoowel zeer steile als ook zeer lange glooiend oploopende
wegen voorkomen, schijnt hier het gebruik van stoot en kalkoenen beslist
noodzakelijk te maken. Ook de meeste steden hebben vele hellende straten
en hiervoor geldt dus hetzelfde. Vrijwel alle paarden loopen op kalkoenen,
de meeste op stoot en kalkoenen, terwijl ook het gebruik van gutta percha-
zolen bij lichtere paarden veelvuldig is.

Wat de uitoefening van het hoefsmidsvak betreft, zoo zijn er wel ver-
schillen op te merken tusschen ons land en Schotland. Vooreerst worden
nagenoeg alle paarden in Schotland uit de hand beslagen en bedient men
zich uitsluitend van den noodstal voor gevaarlijke dieren, hetgeen natuurlijk
uitzonderingsgevallen zijn. Wanneer ik vertelde dat in ons land in de zuide-
lijke provincies voor het beslaan van de zware paarden veelvuldig van den
noodstal werd gebruik gemaakt om physieke kracht van den hoefsmid uit te
sparen, keek men mij zeer ongeloovig aan en mijn indruk was dat men zoo'n
hoefsmid niet voor ,,volquot; aanzag. Toch werkt de hoefsmid in Schotland
geheel alleen maar hij werkt aan het paard veel vlugger dan bij ons gewoonte
is en door voortdurend praten tijdens het ophouden van het been schijnt hij
den slag te hebben dat het paard niet gaat hangen en hem geenszins ver-
moeit. De hoefsmid daar werkt zeer vlug en vlot, hetgeen wel prettig is om
aan te zien doch vaak gaat het ten koste van nauwkeurigheid en bekijkt
men het werk critisch, dan weegt dit vlugge werk niet op tegen de groote
slordigheid, die er vaak uit voortvloeit. Wij zijn in Nederland verwend wat
hoefbeslag betreft en de doorsnee goede hoefsmid hier, levert beter werk af
dan zijne collega's in het buitenland. Vraagt men nu of de hoeven niet veel te
lijden hebben en of er niet veel gebrekkige hoeven door ontstaan, dan moet
het antwoord in het algemeen ontkennend luiden, d.w.z. de hoeven der
paarden in Schotland zijn veel beter en sterker dan bij ons en kunnen dus
veel minder goede zorg verdragen alvorens dit bepaald schadelijk werkt.
Heeft men daar echter paarden met slechte hoeven, dan wordt er m.i. veel
te weinig werk van gemaakt en neemt men daar niet die zorgen voor in
acht welke een goede hoefsmid hier wel toepast. Zoo zag ik o.a. een toch
als zeer goed aangeschreven hoefsmid, een sterken klemhoef met flinke
steengallen, geheel onvoldoende besnijden en er een ijzer met zeer hooge
kalkoenen onderleggen, hetwelk niet anders kon dan den klemhoef nog
verergeren. Meerdere paarden stonden te wachten en er werd als het ware
machinaal een ijzer ondergelegd, waarmede toch de eigenaar allerminst
gediend was. Dit geval staat niet op zich zelf doch herhaaldelijk was ik
getuige van een absoluut negeeren van het opnemen van den stand en van
een daardoor niet rekening houden met een afwijkenden hoefvorm. Ook viel
mij op dat degenen, die de paarden in de smederijen brachten of later weer
weghaalden, zoo weinig naar het werk keken doch het meer schenen te
beschouwen, of zij in een winkel een pond koffie haalden en met hun waar
weer vertrokken zonder eenige belangstelling te toonen. Dit gold tenminste
voor de sleeperspaarden, welke de hoofdschotel voor het beslag vormen.

Platvoeten, de haast natuurlijke hoef van ons inlandsche paard, welke

-ocr page 142-

een nauwkeurig beslag vereischen en welke tevens de bron zijn voor vele
afwijkingen en ziekten in den hoef, komen hier weinig of niet voor. De hoef

fZfnbsp;«Pnbsp;het hoorn is hard, hetgeen ook wel

noodzakelijk IS voor het gebruik op de harde wegen en voor het werken op
Jn zwaren bodem. Grint- en straatwegen kent men hier niet; het zijn alle
Macadam wegen, gemaakt van de rotsen, welke men breekt, over de welt;.en
verspreidt met zware stoomwalsen plet en met teer mengt. Er wordt ont-
zaglijk veel gedaan aan het onderhoud van de wegen, daar het zware ver-
keer en het vele gebruik van vrachtauto's, gepaard met de vele regenval
de wegen spoedig onbruikbaar maakt. Een auto-machine wordt langs den weg

aufoÏÏ «i^^fnbsp;terzijde van den weg te breken, L zwar!

autowal vermengt het grove gruis met teer en plet het neer en zoo ver-
plaatst deze autotrein zich geleidelijk langs den weg. Dat deze vernieuwde
wegen zeer zwaar zijn voor de paarden, behoeft geen nader betoog

gebruikt t T?quot; Tïnbsp;«^^«hinale hoeijzers

gebrmkt worden, dat ze althans zeer impopulair zijn en na den oorlog vrii-

wel geheel uitgeschakeld zijn. Er wordt dus alleen met handgesmede ijzers

beslagen. Of dit een voordeel genoemd mag worden? Ik meen het te be-

twij elen, althans wanneer men het gebruik van goede machinale ijzers

hiertegenover stelt. De machinale ijzers, welke b.v. laatstelijk aan he^

boven vele welke ik in
bchotland heb zien onderleggen en welke den toets, zelfs van matige kritiek
me best konden weerstaan. En nu spreek ik hier niet van een zeer middel

Tl JTnbsp;aangeschrevene. Vraagt

WsmS f een leertijd welke ongeveer drie jaar duurt. De aankomende

mgewijd, totdat de baas hem voldoende geschikt acht om zelfstandig te
werken. Aan zijne opleiding ontbreekt eiken .theoretischen grondslag hii
weet mets van den bouw van den hoef, niets van het hoefmechlisme, noch
van standen, gangen, gebreken of hoefvormen; hij heeft er geen boek voor

aandacht breng^. Hij leert uitsluitend een ijzer smeden, een hoef bekappen
m het Ijzer onderslaan. En de manier waarop hij een en ander uitvoert,
geeft vaak geen hoog denkbeeld van de kennis van zijn leermeesters
Een derde verschil met ons land is de meerdere apprecieering, welke

hl 7d T^tT quot;nbsp;-- het hoefbeslag

h IttT, T W ,quot;nbsp;doch ook op

het platte land betaalt men aanmerkelijk meer dan in ons land. Het is zeer

' 'k L rnbsp;levenswijze en de hoogere loonen, welke men

Ïrh d?nbsp;dit hoogere tarief noodzakelijk maken,

doch de waarde der paarden is momenteel hier niet hooger dan bii ons

t^JTinbsp;rquot;nbsp;hoefbeslagpryzen algemeen aan, doch het

komt ook voor, dat een concurrent zich chentèle wil verzekeren door onder de
rnarkt te werken. Ik vernam van zulk een geval, waarbij alle overige hoef-
smeden ter plaatse zich verbonden om tegen nog lageren prijs te werken; de

-ocr page 143-

loonen werden tijdelijk verlaagd en men werkte met groot verlies, doch liet
doel werd bereikt, daar de indringer de plaats verliet, omdat hij niets te doen
kreeg. Plotseling werden de prijzen weer als van ouds ingevoerd, hetgeen
gepaard ging met een uiteenzetting van de feiten aan de clientèle, daar deze
meende opgelicht te worden.

De inrichting der smederijen zelf biedt weinig verschil aan met de onze.
De vuren zijn hier in den regel rond, waarbij de blaasbalg achter het vuur is
aangebracht en deze niet getrokken, doch getrapt wordt. Verder verschillen
de gereedschappen ook eenigszins; men gebruikt langere stelen aan de
hamers, welke daarbij veel dunner en rond zijn. Ook de hamers zelf zijn kleiner
en rond. Het besnijden geschiedt met de houwkling; eerst bekapt men de
verzenen, dan de wand, zool en straal. Het maakte op mij den indruk of men
veel te weinig van den wand afnam en men de hoeven dus te hoog liet. De
zool werd weinig besneden en ook de straal onderging weinig verandering;
de geheele bewerking van het besnijden was in een oogenblik geschied. Niet
alzoo het passen; het rood warme ijzer werd geruimen tijd op den hoef
gehouden, zoodat de geheele omgeving in een dikke rookwolk gehuld was
en het mij hierbij duidelijk werd, waarom zoo weinig bekapt werd. De dikke
brandkorst werd hierna weggeraspt, het ijzer verzet en ondergenageld.
Het besnijden en passen geschiedde door den baas zelf, het afnemen van
het oude ijzer, het ondernagelen, en het dichtmaken door een helper. Het
afnemen deroude ijzers ging vaak zeer ruw, een enkele nagel werd losgemaakt,
nadat de nieten waren teruggeslagen en met een forschen ruk werd het
ijzer verwijderd. Men werkte verder niet overkruis, doch alle vier beenen
werden gelijkelijk behandeld. Voor het nagelen werden zeer groote nagels
gebruikt, die zonder uitzondering zeer hoog werden ingeslagen; bij groote
hoeven als regel 8 in getal. Bij de afwerking werd een zeer druk gebruik
gemaakt van de rasp, zoowel voor de nieten als om het geheele beslag oog-
lijker te maken. Een onderkapper behoorde niet tot het instrumentarium.

Zooals ik reeds in den aanvang zeide, werden al deze bewerkingen zeer
vlug gedaan; het gaf werkelijk den indruk weer, zooals wij dit zagen in de
eerste dagen der mobilisatie, n.1. of het niet vlug genoeg klaar kon zijn.
De ijzers werden alle wijd aan de takken gelegd en daar, zij voor de hoeven
niet zeer breed waren, ondersteunden zij de steunsels onvoldoende. De
lippen waren hoog, smal en zeer puntig. Ook het zoolbeslag maakte vaak een
slordigen indruk en niet gaarne zou ik het door een oud-leerling zoo hebben
zien ondergelegd. Ik stel echter op den voorgrond, dat èn de kwaliteit der
hoeven èn de aard der wegen andere eischen stellen dan bij ons te lande
en men dan ook alleen de conclusie trekken mag, dat een hoefsmid uit
Schotland bij ons te lande niet ongestraft zijn werkwijze zou kunnen uit-
oefenen. Het viel mij dikwijls op dat het geheel, d.w.z. de beslagen paarden,
er niet zoo slecht uitzagen en enorm meevielen, nadat men het ijzer had
gezien en de bewerkingen afzonderlijk had gevolgd. De kalkoenen aan de
ijzers zijn hoog en de stooten zeer lang, doch niet breed. De achterhoeven
zijn alle voorzien van stoot en kalkoenen, de voorhoeven ook alle van kal-
koenen en ook zeer vele tevens van een stoot. Het winterbeslag wordt
uitgevoerd met stiften; afzonderlijk sneeuwbeslag wordt niet gebruikt.

-ocr page 144-

Van afw^ende ijzers wordt weinig gebrnik gemaakt en het viel mij bepaald
op, dat deze als het ware genegeerd werden, terwijl ik toch o.a. klemhoeven
en hoeven met steengallen zag beslaan, waar zeer zeker een aTw^Lnd
Ijzer zeer goed op zijn plaats zon zijn geweestnbsp;^iwijKena

De veeartsen hier te lande hebben meest alle een eigen hoefsmederii

dit irz^quot;'Tnbsp;^^nbsp;voorzoover

knecht die met behulp van knechts en aankomende jongens de geheele

ri; f -nbsp;— is de'smedÏrij'teM

een schadepost voor den veearts, doch hij kan deze blijkbaar in zijn prak-

W quot; r.nbsp;^^ - g-n sprake;

be^rift^ Hnbsp;^quot;der gewezen te hebben, het hoef-

beslag betreffende van een land dat - wat grootte en bevolking betreft -

bSri/ztnbsp;blijkt,datdehoefsmidinNedeiand

t^Uj mag zijn, dat van regeeringswege, zoowel als van landbouwzijde en van uit
^gen vakbonden, zooveel gedaan is en gedaan wordt om hem zoo goed
mogelijk in z,n vak te ontwikkelen en om hem tot een hoog standpunt vin
i^ drvle nTn-bquot;^^ J^ederlandsche hoefsmid werkt liet machtlquot;
Sto enwlnbsp;bÜ baseert de

SchS^Hnbsp;^^''nbsp;boven zijn collega in

Ïlaten en f ^^^^^^nbsp;-n het particulier initiatief is Lr-

gelaten en waar de leerhng absoluut afhankelijk is van den baas waarbii

h:Tb Zt:nbsp;^^^ dienstgt; i:^^ tm gr^k

vlkmanl de om zelfstandig een werkkring te zoeke^. Hij treedt dan als
vakman m de maatschappij, doch hoeveel beter zou hij zichzelve voelen

zrr-ïSr —-

DE WEDSTRIJD IN HOEFBESLAG OP DE LANDBOUW-
TENTOONSTELLING TE NIJKERK.

een weist wf ? quot;nbsp;^^^ tentoonstelling

een wedstrijd m hoefbeslag te verbinden. Paardenfokkerij en hoefb^^sla!
hangen toch ten nauwste samennbsp;' ^o^^l^-siag

wor~nbsp;b-l-S -O ter elfder ure in elkaar gezet

moest

Maandagmiddag, toen de vóórwedstrijden een aanvang zouden nemen
Jt'ZtZ quot;quot;nbsp;vo„rwed
,Hjd eer.t t, n.™ 2

-ocr page 145-

Het aantal deelnemers bedroeg 16, - 3 smeden waren niet opgekomen.
Door het te Iaat ontvangen van een oproepingskaart verscheen den volgen-
den dag nog een deelnemer.

De beoordeeling geschiedde volgens de puntenschaal ; vorm van het ijzer
(max.) 30, draagvlakte 7, afhelling 10, bodemvlakte 5, rits 8, buitenrand 5
binnenrand 1, verbreede buitentak 14, lip 5 en nagelgaten 15, totaal

behalen aantal punten maximum 100.

De opgave was: voor een aangewezen hoef een ijzer te maken met verbreeden
buitentak voor verbeend hoefkraakbeen.

Nu was de beoordeeling van den hoef niet zoo heel gemakkelijk, zoodat
het meerendeel der deelnemers de buitenhelft voor de binnenhelft aanzag.

Deze fout is niet zwaar in rekening gebracht, daar alleen de sterk inge-
trokken buitenwand kon uitwijzen aan welke zijde de breede tak moest
aangebracht worden.

Acht deelnemers konden worden toegelaten tot den eigenlijken wedstrijd

Er was betrekkelijk groot verschil tusschen de ijzers der deelnemers. De

hoogste aantallen punten van de deelnemers, die den volgenden dalt;^ mochten

mededmgen naar de prijzen (4 medailles), varieerden van ongeveer 70 tot

rmm tachtig, terwijl van de andere 9 de aantallen van ruim veertig tot in
de 60 liepen.nbsp;®

Dinsdagmorgen, wederom later dan het aangegeven uur, werden de 8
mtverkorenen aan het werk gezet om ieder een voet der twee aanwezige
paarden te beslaan. Nu werd uitstekend werk geleverd !

Afzonderlijk werden beoordeeld: besnijden, het ijzer en het totale beslag;
het maximum te behalen punten was 15 en de mededingers bleven daar
wemig beneden. Slechts kleine fouten werden gemaakt, een ijzer was iets
te kort, te nauw of te ruim gepast. In het algemeen was het werk te roemen.

Uitslag: gouden medaille, J. J. Mathijssen te Herveld; 2. verg. zilv. med
C. A.
v. Doesburg te Tiel; 3. zilv.med. J. G. Vermeer te Haaren (N. Br.) en
4. bronzen med., G. Linsen te Driel, terwijl aan de andere vier deelnemers
een eervolle vermelding kon worden uitgereikt; deze waren: J A Corne-
hssen te Zoelmond, J. v. d. Perk te Zoelen, H. J. Brinkman te Colmschate
en G. Renes te Nijkerk.

*

De tentoonstelling der ingezonden collecties hoefijzers was niet bijzonder
fraai. Op verschillende ijzers uit deze collecties waren nog al wat aanmer-
kingen te maken.

*

Evenals op alle landbouwtentoonstellingen was er over de belangstelhng
van het publiek voor deze wedstrijden niet te klagen. Steeds blijken deze
een groote attractie te vormen. Typeerend was wel een opmerking uit het
pubhek, die pleit voor het vlotte werken der deelnemers: „Als je dat zoo ziet,
wat lijkt het dan gemakkelijk!quot;

Enkele der deelnemers zullen nog wel meerdere lauweren behalen, terwijl
de anderen, die geen prijs in ontvangst mochten nemen, den moed niet moeten
laten zinken en door veel oefening hun werk verbeteren.

-ocr page 146-

Zij hebben nu hun werk met dat der vooraanstaanden kunnen vergelijken
en zien waarin zij te kort hebben geschoten.

Een opmerking moet mij nog van het hart en wel deze, dat het werk van
velen niet zoo goed was als dat op het examen voor het Rijksdiploma. Laten
zij toch niet tevreden zijn met enkel het bezit van genoemd diploma, doch
hun werk verbeteren. Anders geven cursus en diploma niet veel voordeel.

Utrecht, 21 Augustus 1923.nbsp;S. van A n g e r e n.

LANDBOUWTENTOONSTELLING TE GOUDA.

Nationale wedstrijd in hoefbeslag op 39 30 Augustus.

Een groot aantal deelnemers had zich aangemeld voor dezen wedstrijd in
hoefbeslag op bovengenoemde tentoonstelling. Op 29 Augustus werden in
de ambachtsschool de voorwedstrijden gehouden, waaraan werd deel-
genomen door 18 smeden. De opgave was een balkijzer te maken voor een
aanwezigen hoef, waarvan de maten genomen mochten worden, doch daarna
niet meer gepast. Over 't algemeen was de jury zeer tevreden over 't ge-
leverde werk. De beste deelnemers hadden ijzers vervaardigd, die, zonder
verzetten, zoo gebruikt konden worden. Ieder deskundige weet dat zulks
voor een balkijzer niet gemakkelijk is. Bovendien keurig afgewerkte ijzers.

De Commissie kon 12 deelnemers uitzoeken om aan den wedstrijd op den
volgenden dag (het beslaan van een voet) deel te nemen. Toevallig kwam
dit getal bijzonder goed uit daar voor een drietal balkijzers een beduidend
mmder aantal punten kon worden toegekend dan aan de anderen. De meeste
balkijzers waren te ruim in het verzengedeelte, zoodat de steunselhoeken
niet voldoende in dracht konden worden gebracht; verder waren eenige
ijzers op deze plaats nog wat te smal gemaakt, zoodat in geen geval de draag-
rand van den wand en een gedeelte van de steunsel ondersteund konden
worden.

Degenen, die aan den wedstrijd op 30 Augustus konden deelnemen, waren :
P. de Klerk te Puttershoek, J. Minderhoud te Maartensdijk, P. J. v. d. Perk
te Zoelen, J. J. Mathijssen te Herveld, A. J. Schieman te Axel, P. J. v. d. Boer
te Den Haag, C. P. Schouten te Hazerswoude,C. Zijp te Akersloot, C. A. v.
Doesburg te Tiel, G. Linsen te Driel, J. Vermeer te Haaren bij Oisterwijk
(N. Br.) en D. J. Bosman te Rotterdam.

De 3 paarden, die voor den wedstrijd gebruikt werden, vertoonden nog al
eenige afwijkingen in stand of gang, zoodat enkele candidaten afwijkende
ijzers moesten vervaardigen en onderleggen. Het eerste paard streek zich
tegen de achterkogels, het derde paard stond vóór sterk Fransch, streek
zich door den scheppenden gang aan de voorknieën. Voor het eerste paard
moesten achter strijkijzers ondergelegd worden, het derde paard werd vóór
met toonstrijkijzers beslagen. De deelnemers werkten vlot, zoodat in betrek-
kelijk korten tijd de 3 paarden beslagen waren. De genoemde afwijkingen
in stand en gang werden natuurlijk door de candidaten zelf opgemerkt, daar
de jury geenerlei aanwijzingen gaf. Besnijden, ijzeren 't geheele beslag werden

-ocr page 147-

afzonderlijk beoordeeld; er werden cijfers van 1—5 gegeven, zoodat iedere
candidaat 15 punten kon behalen.

De eerste prijs, gouden medaille plus f20, werd toegekend aan A. J. Schie-
man te Axel, die een achtervoet besloeg met strijkijzer; zijn totaal was 13;
de buitentak van het ijzer lag iets te nauw, doch overigens lag het keurig
onder den voet; het besnijden was zeer gosd en het vervaardigde ijzer keurig.
— Tweede prijs, verguld zilv. medaille plus f 15, behaalde J. Vermeer te
Haaren bij Oisterwijk (N. B.). Hij besloeg den linker achtervoet van hetzelfde
paard als Schieman. Zijn totaal aantal punten was 12. De buitentak lag iets
te wijd, doch besnijden en ijzer waren ook zeer goed. — Derde prijs, groote
zilv. medaille plus f 10, behaalde J. Minderhoud te Maartensdijk met 11^2
punt; deze deelnemer besloeg het derde paard links voor met toonstrijkijzer.
Het uiteinde van den binnentak lag wat te ruim, overigens waren op het
besnijden en de vervaardiging van het ijzer al zeer weinig aanmerkingen te
maken. — Vierde prijs, bronzen medaille plus f 5, werd toegekend aan J. J.
Mathijssen te Herveld met 11 punten; deze had een normaal ijzer te ver-
vaardigen voor een achtervoet. Het totale beslag was wel goed, doch voor
het ijzer en het besnijden waren de cijfers niet zoo hoog als bij zijn voor-
ganger. Merkwaardig is het dat juist de hoogste prijzen aan diegenen zijn
toegekend, die afwijkend beslag hadden te maken.

Eervolle vermeldingen werden nog toegekend aan: P. J. v. d. Perk te
Zoelen, P. J. v. d. Boer te den Haag, C. A. v. Doesburg te Tiel, G. Linsen te
Driel. Deze behaalden allen een totaal van 10 punten. De overige vier werkten
zoodanig, dat zij niet voor een onderscheiding in aanmerking kwamen, —
zelfs moesten voor onderdeelen van hun werk „onvoldoendequot; worden
gegeven.

* * *

Na afloop van den wedstrijd, die zeer veel belangstelUng trok, gaf de heer
F. Falkenhagen uit Amsterdam een demonstratie die zeer zeker uitstekend
geslaagd genoemd mag worden. In buitengewoon korten tijd vervaardigde
hij 2 strijkijzers, besneed de voeten van het paard, waarvoor hij deze ijzers
had vervaardigd en legde deze ijzers onder; bovendien maakte hij een klap-
strijkijzer in een hitte, een ijzer dat praktisch uitstekend bruikbaar was,
en daarna een ijzer voor paard met sleependen gang. Het klinkt heusch
ongelooflijk dat al deze arbeid gedaan werd in de tijdsruimte van
een uur.
't Is leuk te zien hoe de heer Falkenhagen rustig zijn arbeid volbrengt, —
geen onnoodig gehamer, iedere slag komt op de juiste plaats aan. Veel van de
deelnemers aan den wedstrijd bekenden dan ook eerlijk dat zij geen kans
zagen deze zelfde prestatie te leveren, terwijl toch uit hun werk gebleken was,
dat zij tot de beste hoefsmeden gerekend mochten worden.

De jury heeft dan ook aan het tentoonsteUingsbestuur voorgesteld den

heer Falkenhagen een gouden herinneringsmedaille toe te kennen.

* * *

Behalve wedstrijd en demonstratie telde het programma een afdeeling
„Hoefbeslagquot;, bestaande uit inzendingen collecties hoefijzers, die in ver-
schillende rubrieken waren verdeeld.

-ocr page 148-

A Beslag voor een tuigpaard, 2 voor- en 2 achterijzers: Eerste prijs
J. J. Mathijssen te Herveld, 2e G. Linsen te Driel. Eervolle vermelding
A. J. Schieman te Axel.

B.nbsp;Beslag voor een trekpaard, 2 voor- en 2 achterijzers: Eerste prijs A J
Schieman te Axel, 2e G. Linsen te Driel.

C.nbsp;Beslag voor strijken en klappen, een toonstrijkijzer, een gewoon strijk-
ijzer, een klapijzer, een klapstrijkijzer, alle zonder kalkoenen. Eerste prijs
A. J. Schieman te Axel, 2e G. Linsen te Driel. E. V. C. Zijp te Akersloot

n. Beslag voor afwijkende hoeven, een balkijzer voor plathoef een
pantoffehjzer voor klemhoef, een ijzer met verbreede buitentak voor ver-
beend hoefkraakbeen, een ijzer met verdikte takken voor een hoef met lage
verzenen. Eerste prijs: J. J. Mathijssen te Herveld, 2e G. Linsen te Driel
ü'.
V. A. J. Schieman te Axel.

* * *

W Wnbsp;leermiddelen, modelijzers, werd de Ie prijs toegekend aan

W. H. Oostendorp, onderwijzer in praktisch hoefbeslag te Tiel (verduld
zilveren medaille).nbsp;v b

Hoewel het aantal collecties beneden de verwachting is gebleven is de

wedstrijd een succes geweest en verdient de demonstratie, als door den heer

alkenhagen is gegeven, navolging bij andere dergelijke gelegenheden

De geheele afdeehng „Hoefbeslagquot; is in totaal zeer goed geslaagd Dat

de ambitie onder de hoefsmeden voor hun vak groot is, blijkt wel uit het

aantal deelnemers, doch vooral uit het feit dat zij uit zoo verschillende

deelen van het land gekomen waren, n.l. zelfs uit Zeeuwsch-VIaanderen en
Brabant.

Tenslotte mag hier niet nagelaten worden een woord van dank te brengen
aan den voorzitter en secr. van den Bond voor Smedenpatroons, afd. Gouda
die zich bereid hadden verklaard om zitting te nemen in de regehngs-
commissie. Dat wij zeer veel te danken hebben aan deze twee heeren blijkt
wel hiermt, dat ik nog op geen wedstrijd als jurylid ben geweest, waar de
zaak zoo in orde was als op dezen wedstrijd en is van geen enkelen candidaat
een klacht vernomen van ontevredenheid op het terrein enz.. Ik wil dus gaarne
namens de jury en deelnemers, die aan dezen wedstrijd hebben deelgenomen
een woord van hulde en dank betuigen aan de H. H. de Bruin en A J Vis'
die hun beste krachten hebben gegeven voor het helpen welslagen van dezen
wedstrijd en zeer leerrijke demonstratie.

t/M,Sept. 1923.___S. v. Angeren.

i n g e z onden stukken.nbsp;~

Geachte Redacteur!

In verband met het artikeltje in „De Hoefsmidquot; d.d. 15 Juni '23 van den
heer S. v. Angeren : „Een en ander over het besnijden van den hoefquot;,
zou ik gaarne het volgende opgenomen zien.

In bovengenoemd stukje zegt de heer v. Angeren o. a. „Voorop stel ik
dat de renet een hulpinstrument is, dat
zoo xoeinig mogelijk moet worden
gebruikt. Met de houwkling moet het meeste werk gedaan wordenquot; En

-ocr page 149-

Verder onder punt e „de houwkling te beschouwen als hefc instrument waar-
mee in hoofdzaak gewerkt moet worden en de renet slechts bij
hooge uitzonde-
ring
ter hand te nemenquot;.

Met deze uitspraak kan ik mij niet vereenigen. Maar al te dikwijls moest
ik den militairen hoefsmeden er op wijzen de renetten wat meer te gebruiken.
Daar de zool van nature iets uitgehold is, en dus met de houwkling niet ge-
heel is te bestrijken, ziet men daarom vaak dat hierbij de houwkling telkens
een paar m. M. te ver wordt ingeslagen en v/eer teruggetrokken moet gt;vorden,
zoodat er kerven in de gezonde hoorn komen. Of dit instrument schiet telkens
even in den straal, vooral wanneer de houwkling reeds half versleten is en
in een punt uitloopt. Dit is nog meer het geval bij het besnijden van den
straal; dan worden meest ineens met de houwkling de zijdelingsche randen grof
weggenomen en ook de 3 straalgroeven zeer slecht bewerkt. Deze fouten
kunnen m.i. geheel voorkomen worden door de renet te gebruiken. Hier-
mede kan men gemakkelijker de losse deelen der zool en van den straal
wegnemen en ook de straalgroeven glooiend bij laten loopen, waardoor ook
niet zoo spoedig rotstralen zullen ontstaan. De draagrand moet zeker alleen
met de houwkling bekapt worden en bijgewerkt met de rasp.

Zoodat ik tot de uitspraak kom: Gebruik bij het bewerken der zool en van
den straal alleen de renet en niet de houwkling.

Hoogachtend,
J. C. Stefels,
Paardenarts 2e kl..
Veterinair Hospitaal Breda.

De heer Stefels blijkt van een tegenovergestelde meening als onder-
geteekende.

Z WelEd.Gestr, heeft waarschijnlijk niet zoo vaak als ik gezien hoe juist
door het peuteren met de renetten de zool
te veel wordt uitgehold. Het ge-
bruik van de renet keur ik niet af doch wil dit slechts lot een
minimum
beperkt zien.

Dat de losse deelen van den straal met de renet het beste weggenomen
kunnen worden is volkomen juist, doch voor het besnijden van de zool is
dit instrument absoluut niet noodig. Wanneer de smid telkens de houw-
kling een paar m.M. in de geharde hoorn slaat, is dit een bewijs dat hij
de houwkling niet voldoende kan hanteeren; bovendien heeft het zoo erg
hol maken van de zool reeds menigeen parten gespeeld omdat zij daardoor
veel te veel verzwakt wordt. Ik kan dan ook de uitspraak van den heer
Stefels niet onderschrijven.

Hoogachtend,

Utrecht 12Sept. 1923.nbsp;S.v. Angeren.

korte mededeelingen.

— Bond van Smedenpatroons ia Nederland. In de 22 Aug. te Leeuwarden
gehouden vergadering is de heer D. Roosenschoon te Bilthoven benoemd
tot voorzitter van den Bond, zulks in de plaats van den heer L. E. Duport,
die wegens ongesteldheid
als voorzitter heeft bedankt. De heer Duport is tot
eere-voorzitter benoemd.

-ocr page 150-

BaMaMiBBiBaifiaiBaiBifiBBaiaïifiBmyijfiiB

GeiDMJte MjTerÉflslB lor Hoefieilen.

„Het paard

is een geïllustreerd weekblad
voor fokkers, houders en lief-
hebbers van paarden, dat veel
gelezen wordt en zich kenmerkt
door een degelijken, prettigen
inhoud met zeer goede afbeel-
dingen. Het bevat artikelen over:
verpleging en voeding, rijden

onder den man en van den bok,nbsp;—V

landbouwtentoonstellingen
in binnen- en buitenland, paardenkennis, fokkerij, hoefbesla-, naarS

vraagbaak aan is verbonden, zoodat de abonné's op het geheell gebied
waarover het Blad handelt, vragen kunnen stellen, die^door specSe deskun-
digen voor de onderscheidene rubrieken KOSTELOOS worden beantwoord.

Onder de abonné's komen ook hoefsmeden voor. Het bevat dikwerf ver-
handelingen, die niet alleen belangwekkend voor hen zijn, maar vooral ge-
schikte onderwerpen van bespreking opleveren met eigenaren of koetsiers,
die bij het beslaan hunner paarden tegenwoordig zijn. Het abonnement bedraagt
echter franco huis
f7.50 per jaar, f 1.87^ per kwartaal, waartegen menigeen
opziet. Dit behoeft nu geen bezwaar op te leveren, wanneer de zaak maar

wat handig wordt aangepakt. Juist door de geregelde aanraking met personen,

die zich voor paarden interesseeren, is de hoefsmid herhaaldelijk in de gele-
genheid om de aandacht op „HET PAARDquot; te vestigen en van tijd tot tijd

een abonné te werven.

Hiervoor kan provisie worden bekomen, zoodat het aangename met het
nuttige goed is te vereenigen.

Proefnummers en voorwaarden betreffende provisie op
aanvrage gratis te bekomen bij den uitgever van „Het Paardquot;
te 's-Cravenhage.

HiffiHiBiffiSBiMMKffiffiffiUiifiKffiBïSfiBiffiKifiSBiifi

-ocr page 151-

advertentiën.

iV? r\V7 IV/5 P\t/5

Wanneer gij het beste op gebied van hoef-
beslag wenscht, gebruikt dan

1

Ze zijn bodemnauw, hebben schuin gestampte
gaten en een juiste verdeeiing en plaatsing der
nagelgaten.

HELPMAN-HOEFIJZERS zijn niet noodeloos
zwaar; de verpakking weegt zoo goed als
niets en dus zijn ze
per stuk de goedkoopste
aan de markt.

-ocr page 152-

Firma S. C. N. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

'nbsp;ROTTERDAM. -

1

1
0

Spiicjaljteit in Meleo voor HoeUay.

Ster-Hoefnagels: meest uitgebreide sorteering ' in

meer dan 60 maten en modellen
voorradig.

Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit

caoutchouc vervaardigd, dus niet
van rubberafval.

Ü

1

Open en dichte luchtdrukzolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoog rubberkussen in 5
maten voorradig.

blokzolen straalzolen, caoutchouc hielstukken, hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn, kurkkit.

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, onruimers

Firma S7 C. M. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

ROTTERDAM.

1

-ocr page 153-

redacteur-uitgever: a. w. heidema te 'sgravenhage.
Prijs f3.— per jaar fr. p. p.

JJi^

28e Jaargang

15 Oct. 1923.'

Aflevering 10.
MAANDBLAD.

-ocr page 154-

I Lamhert

Hoefzolen

in de modellen

Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad

en de bekende
Amerikaansche

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

Lambert amp;

leuvehaven 66

I

Company
:: Rotterdam

INHOUD.

Landhoeven. — Straalkanker, — Ingezonden stukken. — Vragen en
Antwoorden. — Korte ineded(3elingen. — Advertentiën.

-ocr page 155-

LANDHOEVEN.

Iedere smid, woonachtig in laaggelegen weidestreken, weet hoe lastig het
is ijzers onder te houden van paarden die in lage, natte weiden loopen.

Bij de veeboeren gaan vee en paarden half April de weide in en komen
niet voor October in den stal terug. Meestal gebruiken die boeren inlandsche
paarden met plat-wijde hoeven.

Wanneer nu die paarden in April in de weide gaan, hebben ze meestal
mooie gave hoeven. Ze mogen wat ondergeschoven verzenwanden hebben,
maar van brokkeligheid is gewoonlijk geen sprake.

Zoolang het mooi weer is, gaat alles nog goed, maar zoodra we wat veel
regen krijgen, zien we den hoornwand aan den draagrand wegbrokkelen en
bros worden. De hoeven worden te week, platter en zetten uit en bij de steun-
sels zet de zool iets door; de plaatjesrand (witte lijn) verweekt en wordt in
den regel geheel zwart.

Wat kunnen we nu doen om die landhoeven zoo goed mogelijk te houden ?
In de eerste plaats trachten te zorgen, dat de ijzers niet verloren gaan.

De smid kent toch zijn paarden. Het eene paard heeft er meer last van dan
een ander, maar velen zijn er waar de hoeven er in 't najaar uitzien of ze
geheel van buiten af ge vreten zijn. Laat ons nu eens een voorbeeld geven.

Boer A heeft een paard met platte, broze hoeven, 's Winters heb je nooit
last met dat paard. Dan zijn de hoeven gaaf, maar zoodra het een maand in de
weide heeft geloopen, beginnen de hoorn wanden te brokkelen.

Het paard komt half Maart of begin April aan de smederij om beslagen te
worden. Dan denken wij: oude jongen, jij gaat over een paar dagen of weken
het land in, ik zal je gauw twee zijlippen geven, en de ijzers er heel nauw-
keurig onderleggen.

Door de zijlippen kunnen de ijzers niet verschuiven. Als een paard in 't voor-
jaar in de weide komt, loopt het te hollen en te vliegen. Daarbij gaan al gauw
de ijzers, wanneer ze niet goed vast zitten, verloren.

* H= *

Het paard loopt nu al zes weken in het land. De ijzers zijn er onder gebleven,
doch ze liggen wat in den voet. De nagels zijn wat los gewerkt, maar de lippen
houden nog flink.

Juist in dat goed blijven zitten steekt zooveel voordeel. Wanneer het paard
een ijzer afgooit, moet het, als het naar de smederij gaat, gewoonlijk een half
uur of langer zonder ijzer loopen en wordt er weer aan den hoef genageld.
Dit alles maakt den hoef slechter.

De ijzers worden vernieuwd of verlegd; bij het besnijden nemen we niets
van de zool af, als er geen losse stukken aan zitten; de zool moet
sterk worden
gelaten!
We bewerken alleen den hoornwand. We hakken een goed stuk voor

-ocr page 156-

de lip weg, zetten den hoef op den bok en breken de wanden sterk met de
rasp. Wanneer er brokkelig hoorn aan den wand zit, dit wegnemen. Alles wat
los zit, doet veelal nadeel en in geen enkel opzicht nut. Wanneer de hoeven
besneden zijn, gaan we de ijzers maken zoo ze te voren niet reeds waren
afgesmeed; de nagelgaten dienen niet te dicht op elkaar te zitten.

De ijzers moeten met den vorm van den hoef overeenkomen en dat is in den
regel niet het geval. Meestal zijn de ijzers aan de zijwanden te wijd, te rond
en aan de verzenwanden te nauw.

Wat zijn daar de nadeelen van ?

1». Als de ijzers aan de verzenen te nauw liggen, krijgen we losse wanden,
steengallen en bij plathoeven steunselbreuk; het gevolg is een kreupel paard.

2quot;. Wanneer ze aan de zijwanden te wijd liggen, kunnen we de zijhppen
niet tegen den wand krijgen en hebben deze geen doel. We zien dan ook al te
dikwijls dat alleen het bovenste puntje tegen den wand zit en men er aan den
draagrand wel een houwkling tusschen kan steken. Juist aan den draagrand
moet de hp goed aansluiten; goed aangebracht, houden ze meer dan twee
nagels.

Verder laten we de zool, wanneer zij sterk genoeg is, meedragen en nemen
een breed, maar niet te zwaar ijzer.

Het zijn niet de vele nagels welke het ijzer vasthouden, maar die welke we
inslaan op de juiste plaats en in vast hoorn.

Het meest worden fabrieksijzers gebruikt. Dit kan nu eenmaal niet anders,
maar er zijn nog te veel smeden, die zulke ijzers niet kunnen richten of ver-
vormen (of zich er geen tijd voor gunnen).

Het is onmogelijk een ijzer goed te richten dat niet gelijkmatig warm is;
dus niet den buitentak wit, den binnentak zwart, maar
gelijkmatig warm!
Hiertege n wordt vaak gezondigd..

Wanneer we een ijzer willen oprichten, maken we het warm, slaan de
afhelling zooveel we noodig hebben er in, en halen dan de toonlip aan; en nu

smeden we, van af de takeinden, aan de boven-of draagvlakte het ijzer geheel
vlak, want zuiver vlak staat het fabrieksijzer haast nooit. Altijd min of meer
gespannen.

Indien we nu twee zijlippen aan moeten brengen, maken we het ijzer weer
gelijkmatig warm, en halen vlug de zijlippen aan. Daar hebben we tijd genoeg
voor, en zetten het ijzer zoo als we het hebben willen.

Nu is het ijzer nog warm genoeg. Is 't te warm dan koelen we het iets af,
maar we moeten
nooit een ijzer passen dat ongelijkmatig warm is.

Daar wU ik juist op wijzen, dat indien fabrieksijzers gebruikt worden, het
de gewoonte is van vele smeden, het toongedeelte even warm te maken,
lippen aanhalen, beetje wijder of nauwer slaan, passen en klaar is Kees.

Is het ijzer te nauw aan de verzenen dan afraspen, - is het te wijd dan met
den voorhamer tegenhouden, en met den handhamer een slag nauwer slaan.

Het is niet te verwonderen als zulke ijzers vaak verloren gaan, en vooral in
vochtige weiden hoeven ontstaan, waar geen ijzer meer onder te krijgen is.

Amsterdam.nbsp;F. F a 1 k e n h a g e n.

-ocr page 157-

STRAALKANKER,
door Dr. Gallandat Huet, Directeur der Hoefsmidschool.

Deze ziekte, die in den meest ongunstigen zin een ware plaag genaamd
mag worden, dient bij de hoefsmeden goed bekend te zijn en wel in de eerste
plaats opdat zij de ziekte spoedig, n. 1. bij de eerste verschijnselen, zeK zullen
kunnen onderkennen en vervolgens omdat zij bij de behandeling in den
regel behulpzaam zullen moeten zijn en de nabehandeling zelfs zoo vaak
geheel aan hen wordt toevertrouwd.

Li plaats van straalkanker zouden wij liever willen sproken van hoef kanker
daar de ziekte zich allerminst beperkt tot den straal, doch de zool en de wand
in den regel mede gaan lijden en het ook voorkomt dat deze wel het eerste
aangedaan zijn. Onder hoefkanker verstaat men een ziekte van de hoefleder-
huid, waarbij de vlokken (papillen) van straal- en zoollederhuid en ook de
vleeschplaatjes van de wandlederhuid ziek worden en instede van normalen
hoorn, een zacht, kaasachtig weefsel afscheiden dat vaak een onaange-
name lucht verspreidt. Het ziekteverloop is geheel eigenaardig, zeer langzaam
doch zich steeds uitbreidend over de omgevende hoeflederhuid. Vaak begint
het in een der straalgroeven en in den regel ontdekt men het pas als het reeds
vrij uitgebreid is. Daarom is het van het meeste belang dat de hoefsmid bij
het hernieuwen van het beslag de geheele ondervlakte van den hoef terdege
inspecteert, niet alleen den draagrand inkort, doch de losse of doode deelen
van den straal flink weg snijdt en ook de zool eveneens bewerkt. Het valt mij
zoo vaak op dat men tegenwoordig, wat het besnijden betreft, in een ander
uiterste vervalt. Vroeger werden zeer zeker zool en straal te veel besneden,
hetgeen tot verzwakking leidde met al de nadeelige gevolgen daarvan. Tegen-
woordigt huldigt men zoo gaarne het principe: zool en straal geheel intact
te laten, doch men moet dit niet verkeerd opvatten. Wel degelijk moeten
deze deelen besneden worden. Hoe vaak ziet men niet een grooten, goed ont-
wikkelden straal, waar bij nader betasten blijkt een doode straal aanwezig
te zijn, die niet afgestooten is en in zijn geheel dient verwijderd te worden.
Doet men dit niet, dan biedt deze doode straal de gelegenheid tot het indringen
van vocht en vuil in den daaronder liggenden gezonden straal, welke zich
zelve niet meer schoon kan schuren op den bodem. Hierdoor ontstaan rot-
stralen en aangezien een ziek weefsel minder weerstandbiedend is, geeft het
dan ook een grootere kans voor het optreden van andere hoefziekten. Hetzelfde
geldt voor de zool; zeer zeker moet men de gezonde zooihoorn sparen doch
men verzuime niet de doode zooihoorn goed weg te nemen, daar men hier
precies hetzelfde zou krijgen en tusschen de schubben van dit doode hoorn
zich vuil en vocht in gaat werken, hetwelk een nadeeligen invloed uitoefent
op het gezonde zooihoorn.

Omtrent het ontstaan der hoefkanker is weinig bekend; dit is wel
opmerkelijk daar het lijden reeds voorkomt in zeer oude geschriften;
zoo noemde o.a. Rusius de ziekte „maledictus in pedequot;. In de 16een 17e
eeuw schijnt deze ziekte onder de paarden veel geheerscht te hebben en ook
op het einde van de 18e en in het begin van de I9e eeuw verwekte de ziekte
vooral in Frankrijk geweldige verliezen. Nadien is,
en door betere verzorging

-ocr page 158-

van de paarden, en door kruising en veredeling met andere rassen, waarbij
meerdere fokkennis werd toegepast, de ziekte teruggebracht tot op zich zelf
staande gevallen. Men verklaart dit hierdoor dat juist de z.g. platte paarden
er het meest door werden aangetast en men bij paarden met veel bloed de ziekte
niet waarnam. Ook de overerving scheen hier een groote rol bij te spelen en
dus door dieren behept met hoefkanker uit te sluiten van de fokkerij, werkte
men voorbehoedend. Dat de ziekte werkelijk overerfelijk is, is bewezen door
Magnin, welke in 1897 hieromtrent waarnemingen publiceerde in een Fransch
tijdschrift. Hoewel het geheele paardengeslacht aan de ziekte kan lijden, zoo
komt het toch het meest voor bij paarden en muildieren en veel minder bij
ezels. Bij andere diersoorten komt de ziekte niet voor. Naast tallooze oor-
zaken, welke de verschillende schrijvers aan de ziekte toekenden, nemen
ook die van parasitairen en van besmettelijken aard hun plaats in. Het
volle licht heeft hier echter nog niet op geschenen en tot op heden kent men de
ware oorzaak niet. Wel doet de aard van het lijden, waarbij, soms van alle
vier de hoeven, de hoorngroei ziekelijk is en niet alleen van de hoeven doch
van alle hoornige aanhangselen van de huid, zooals de sporen en de zwil-
wratten, denken aan een ziekte welke door het bloed wordt voortge-
bracht; is deze gedachtengang juist, dan zou men ook naast de
plaatselijke behandeling, zijn aandacht moeten schenken aan een serum-
behandeling, waarbij het bloed van aan deze ziekte geleden en genezen
dieren een krachtig hulpmiddel zou kunnen zijn. Proeven in deze
richting zijn reeds genomen, doch nog niet van dien omvang om er
met zekerheid gevolgtrekkingen uit te kunnen maken.

Wat de beoordeehng voor de genezing betreft, zoo zal deze veelal afhanke-
lijk zijn of één of meerdere hoeven zijn aangetast en hoe ver het aangetaste
weefsel zich uitstrekt. In alle gevallen is de genezing zeer moeilijk en lang-
durig, in vele gevallen zeer teleurstellend en kan men dan gevoegelijk van
ongeneeslijk spreken.

De behandeling kan zeer verschillend zijn doch voorop moge wel staan
dat zoo eenigszins mogelijk het paard moet blijven werken, daar men slechts
bij beweging een geregelden bloedstroom in den hoef verkrijgt, waardoor
meerdere voeding en hoorngroei wordt gewaarborgd. Daar de paarden
aan deze ziekte niet kreupel loopen, zal dan ook
beAveging steeds moeten
worden bevorderd. Reeds Lafosse beschreef in 1775 de heelkundige
behandeling van deze ziekte. Hij sneed alles weg wat aangedaan was en tracht-
te door al het ziekelijke weefsel aldus te verwijderen, weer gezonde hoorn te
doen afgroeien. Later werd zijn methode naar nieuwere inzichten gewijzigd
en kon men, door beschikking over betere hulpmiddelen bij de chirurgie,
veel verder gaan; zoo opereerden EberleinenPlosz zelfs met weg-
neming van het geheele straal- of vetkussen. Ook door branden nam men
het zieke weefsel weg, en naast de tahijke scheikundige stoffen, welke men
toepast om vernielend op de zieke weefsels in te werken, maakte men
zelfs gebruik van buskruit, hetwelk men, na verwijdering van het hoorn,
op de zieke hoeflederhuid deed ontbranden en welke kunstbewerking, volgens
een beschrijving van C r e p i n in 1833, eenige malen herhaald moest worden.
Minder krijgshaftig is de behandeling van M ö 11 e r, welke aanraadt om het

-ocr page 159-

paard één uur per dag onder den man af te stappen in zwaar mul zand, dat
volkomen droog moet zijn en verder in den stal de standplaats eveneens
van fijn, droog rivierzand te voorzien. Is dit laatste bezwaarlijk, dan pakt
men den zieken hoef in een zak gevuld met droog fijn zand.

Wij zullen niet stilstaan bij de vele inwendige geneesmiddelen welke vaak
tegelijkertijd werden aanbevolen, doch nog wijzen op de taak welke de hoef-
smid als regel bij de behandeling heeft te vervullen. Blijft het paard dienst
doen, en dit stellen wij als het beste voorop, dan is het zaak dat de behan-
delde voet droog blijft en de plaatsen van het weggenomen zieke weefsel
aan een constanten druk worden onderworpen. Op dezen druk is dan ook
de geheele behandeling van het mulle zand gebaseerd, doch deze druk kunnen
wij ook aanbrengen door middel van verbandijzers zoodat het paard daarmede
ook op harde wegen dienst kan doen. Het ver bandijzer moet bestaan uit
een sterke ijzeren plaat, welke met een pen in het toongedeelte vast gestoken
wordt en met behulp van twee schroefkalkoenen aan de takeinden wordt
vastgedraaid. De ruimte tusschen hoef en plaat
Wordt nu zeer stevig met
ineengedraaide stukjes jute opgevuld, nadat de zieke plaatsen met opdro-
gende middelen zijn ingewreven. Daar de plaat gemakkelijk is los te maken,
kan men ervoor waken dat de jute geregeld ververscht wordt en droog blijft. ^
Loopt het aangetaste deel tot op de hoef ballen door, dan geve men aan de
plaat een naar achteren opstekende kraag welke de ballen beschermt en ook
daar opvulhng en druk toelaat. Is de zieke plaats meer vóór in de zool ge-
legen, zoo kan men een draaibare plaat maken, welke met een toonschroef
vastzit en om een spil tusschen de ijzertakken opendraait. De hoefsmid-
instructeur Mark maakt het achter-verbandijzer met een stoot, hetgeen
noodzakelijk is daar het achterijzer spoedig in den toon afslijt, het pen-
netje dan geen steun meer vindt en het plaatje verloren gaat. Door een
stoot aan te brengen, voorkomt men dit en bereikt men tevens het voor-
deel dat de stand niet veranderd wordt, hetgeen bij het gebruik van
uitsluitend kalkoenen wel plaats heeft. Tevens zij er nog op gewezen dat
men de plaat vooral niet te dun neme, opdat deze stevig zal zijn en men
een sterke opvulling en druk zal kunnen toepassen. Zoo lang de eige-
naar met het paard kan werken, zal hij er weinig schade van hebben; is
het lijden echter zoodanig voortgeschreden dat langdurige behandeling
op stal noodzakelijk is, dan zal in de meeste gevallen het zenden naar de
slachtbank de wijste partij voor den eigenaar zijn.

ingezonden stukken.

HET HOEEIJZER.

Hoewel het hoefbeslag in Nederland zoo langzamerhand het toppunt
heeft bereikt, zou naar mijn ervaring nog wat verbetering zijn te brengen
aan het hoefijzer door de draagvlakte wat grooter en de afhellende vlakte
wat kleiner te maken, waardoor de zool niet 2 a 3 maar minstens 5 a 6 mM.
zou meedragen.

Hierdoor zou men veel sterker hoeven houden en verschillende gebreken

-ocr page 160-

uit den weg ruimen, die zoo langzamerhand uit een te kleine draagvlakte
zyn voortgevloeid. Maar nu zal men zeggen dan moet men maar een Leeder
Ijzer nemen. Nu dat is üi sommige gevallen ook doelmatig of zelfs nood-
zakelijk. Ik zou bij deze laatste evenwel dezelfde methode willen toepassen
Anders blijft men van zelf „de oude knechtquot;

drf' TZnbsp;binnenrand van het ijzer wegsmeedt, waardoor de

draagvlakte breeder wordt, krijgt de zool meer ondersteuning, hetgeen
losse wanden en zooikneuzingen zal helpen voorkomen. Ook wLt daar-
door de gang zekerder, omdat de zool wat meer ondersteund wordt en de
verbindmg tusschen den wand en de zool minder weerstand behoeft te bieden.

Duiven.nbsp;r a m

J. A. Tangelder.

STEIJKEN.

binnfSr/'^^rK- '''''''nbsp;wel overgegaan om den

b nnentak geheel binnen den draagrand te leggen of het deel waarmede

ge treken wordt sterk te versmallen. Ik heb goede ervaring opgedaan met

lLlt'7 \ fnbsp;ondervlakte, dat binnen de rits ligl'wordt on-

oTde hltfltquot;' rnbsp;buitengedeelte (buiten de rits) wordt tot

op de halve dikte afgesmeed. Dit gedeelte komt dus niet in slyting, althans

nlurÏsmeS: quot;nbsp;tevens'bodem-

Eindhoven.nbsp;. „

A. P. Saris.

Aan den Heer M. R i t s e m a,
jjnbsp;te
Appingedam.

Uw ingezonden mededeelingen in de Aug.-aflevering van „De Hoefsmidquot;

meenr; Tnbsp;^^ ^^ ^^ans niet met Uwe

meening kan vereenigen.

Het gesprokene door Prof. Kroon luidt als volgt: „Nu een voldoend
aantal gediplomeerde onderwijzers aanwezig is, dient het practisch ondtSs
aan cursussen alleen aan hen opgedragen te worden quot;

ZeK wilt U ook niet beweren, dat er niet genoeg zijn, doch dat volgens

Dit Prquot;f Knbsp;• Kr-n -t deze alineaU i'ets anders bedoT

doortw quot; f Jnbsp;doch dat er tevens

door b wezen IS, dat er genoeg zijn, is toch ook niet uit te wisschen. Toen

ZEd die woorden te Utrecht sprak, dacht ik direct, dat is een goede steun
om tot het tijdelijk doen ophouden van het kweek;n van meefire ondeï
wijzers te komen. Er komen in de maatschappij zooveel dingen voor d e
men zoo met heeft bedoeld, doch die toch niet ten gunste van^d^l nt
bedoelende worden uitgesproken

zeg?oquot;sXT 'Tfquot;nbsp;bedoelt, dan dat men

zegt of schrijft, maar dat men bang is, dat Jan, Piet of Klaas het anders

minder aangenaam zou vinden; doch dezulken handelen volgens IS

bescheiden meening daarmede niet in het algemeen belang en zijn'daarZr

-ocr page 161-

veelal de schuld van de vele wantoestanden die in allerlei zaken bestaan.
Verder schrijft U: „moet de opleiding van onderwijzers in hoefbeslag nooit
worden gestaakt, omdat zij, die opgeleid worden als onderwijzer, worden
de
hoefsmeden.quot;

U gaf daarbij de uiting, dat ik dit met U eens zou zijn, doch ook dit is
wederom niet zoo. Wel
moest het zoo zijn, doch het is niet zoo, daar onder
dit koren ook kaf aanwezig is. Volgens mijn inzien geeft het brevet van
onderwijzer
die waarborg niet, zooals U die aangeeft.

Over dit punt valt ook nog heel wat te praten, doch dit komt mogelijk
later wel aan de orde. Mijn opinie is: wrijving moet er zijn, want door
Avrijving komen de bestaande wonden bloot en kan men deze dan gezamentlijk
trachten te heelen.

Verder lees ik: „volgens art. 3 kwamen Uwe voorstellen dit jaar niet in
behandehng op de algemeene vergadering, maar dat sluit niet uit voor de
eerstvolgende vergadering.quot;

Hierop wil ik U antwoorden, dat ik wel zoo ver in het vereenigingsleven
ben ingewijd, dat mij dien weg reeds bekend was, doch wil U hieromtrent
dan wel eens vragen, met welk doel het Bestuur dan eigentlijk tot plaatsing
van het eerste stuk is overgegaan, daar vóór dien tijd reeds was ter kennis
gebracht, dat mijn ingezonden voorstellen te laat waren ingezonden.

Gaarne zie ik dit antwoord nog van U tegemoet.

Betreffende mijn ingediende voorstel om te trachten tot tijdelijke stop-
zetting van het aankweeken van onderwijzers te komen, en waaraan door U
het volgende werd toegevoegd:

„Is het niet kleinzielig om daarover te spreken. Wij moeten ons niet
angstig gevoelen al zit er soms in onze nabijheid nog een onderwijzer.quot;

Ik dank U wel voor dit compliment, doch deel ook hierin Uwe meening
niet en zal trachten dit uiteen te zetten, waardoor waarschijnlijk bovenstaand
comphment een ander zal worden toegedacht, want eere wien eere toekomt.

Kleinziehg in mijn oog zijn zij, die een brevet als onderwijzer hebben en
volgens
U de hoefsmeden zijn; dat zij hunne meerdere kennis gebruiken
om hunne collega's te beconcurreeren, omdat men bang is door iets meer te
berekenen dan een ander die geen onderwijzer is, men dan de een of andere
chënt zal verspelen. Ik geloof, geachte heer, dat er niet zoo heel veel onder-
wijzers zijn, die iedere chënt zonder uitzondering meer in rekening brengen
als waarvoor zij bij een collega terecht kunnen.
Zij zijn dan ook mijns inziens
voor een zeer groot deel de schuld van de onzinnige prijsverlagingen van
den laatsten tijd.

Kleinzielig zijn ook zij die hun meening niet durven uiten of hun standpunt
niet durven verdedigen, omdat dit voor den een of ander mogelijk minder
aangenaam is en zich als zoodanig schuldig niaken aan z.g. oogendienerij, enz.

Kleinziehg zijn ook zij, die blijk geven het een ander kwalijk te nemen,
wanneer zij hun meening in het belang voor het algemeen uiteenzetten,
omdat dit niet overeenkomt met hun eigen idee. Kleinzielig vind ik het
wanneer men een voorstel doet om contributieverhooging, men dan van
den Voorzitter moet vernemen, dat het Bestuur zich daar niet mede kan

-ocr page 162-

vereenigen, omdat dan ons onkostenpercentage nog hooger
zou worden.

Ten laatste schrijft U: „dat ik nog al uitweid over het woord Rijksbetrek-
king en meld daar tevens Uwe vermeende bedoeling wat onze secretaris
bedoelt, doch thans ook al weer anders bedoelt als er te lezen stond; doch dat
toch ook door U onderteekend was.quot;

Dat ik nogal uitweid over het woord Rijksbetrekking, wü ik hier eens uit-
eenzetten. Dit kwam naar aanleiding, dat het Bestuur schreef, dat het
onderwijs geven een Rijksbetrekking diende te blijven.

Ik wil mijne persoonlijke ervaring dezer z.g. Rijksbetrekking uiteen-
zetten. Mogelijk zult U dan begrijpen, waarom ik er zoo over uitweid.

Eerst wil ik U melden, dat ons destijds is aanbevolen om „De Hoefsmidquot;
als ons z.g. Bondsorgaan te beschouwen en ik het dan ook thans de plaats
vind, om elkander ons wel en wee te vertellen, en de verschillende bestaande
wantoestanden kenbaar te maken.

Ondergeteekende geniet thans de eer voor de tweede maal te Alkmaar een
cursus in hoefbeslag te geven. De uitgaven van het eerste gedeelte ± f 600
werden gedekt door subsidiën van het Rijk, de Provincie, de HoUandsche
Maatschappij van Landbouw en het lesgeld van de leerlingen. Na zeer vele
voorbereidende maatregelen en verzoekschriften, welke allen door onder-
geteekende moesten worden tot stand gebracht, was het zoo goed als voor
elkander dat de cursus tot stand zou komen, dank zij de steeds welwillende
medew-erking van den Rijksveeteeltconsulent.

Doch daar komt bericht van de H. M. v. Landbouw, dat voornoemde
instelling geen subsidie meer verleende indien deze cursus door een ver-
eeniging van smedenpatroons werd gegeven, doch wel als het van een af-
deeling dier Maatschappij uitging. Om den cursus voortgang te laten hebben,
werd daartoe besloten, welk besluit ik met den dag dieper betreur, daar het
allerlei moeilijkheden met zich bracht en nog brengt.

Thans nu ik dit schrijf is het 10 September '23 en nog is er geen rekening
en verantwoording kunnen worden gedaan van het eerste cursusjaar, hetwelk
met April al was geëindigd, omdat het toegestane geld niet aanwezig is en
waarvan een groot gedeelte allang is toegezonden. Meermalen heb ik mij er
voor gespannen, om deze zaak tot een einde te krijgen, zoodat ik mij lang-
zamerhand schaam om er nog meer op uit te gaan. Neen, het is doodgewoon
treurig en dat dient dan volgens het Bestuur een Rijksbetrekking te blijven.
En zoo is er nog veel meer, doch dit zou te veel plaatsruimte vergen. Dat ik
daarover uitweid, geachte heer, heeft gerust wel zijn reden. Deed ik dit niet,
dan kon men mij ook bij de velen plaatsen, die hun opinie niet durven te
uiten en daardoor hun kleinzieligheid toonen en mede de oorzaak vormen,
dat er geen verandering in bestaande wantoestanden komt.

Ondergeteekende heeft nu eenmaal het gebrek een afschuw te hebben van
dit z.g. doofpottensysteem en zegt ook geen ja of neen om een ander te
believen. Dat mij dit altijd geen voordeel brengt, is een bewijs hoezeer de
maatschappij aan dit euvel mank loopt.

Ook weet ik heel goed, dat ik dat alleen niet kan keeren, doch had stellig
verwacht steun te vinden in de Vereeniging van onderwijzers om van daaruit

-ocr page 163-

desnoods met hulp van andere organisaties actie te voeren, om bestaande
wantoestanden op te heffen en verbeteringen te verkrijgen, doch tot nog toe
kan ik daar niets van bespeuren. Zooals bovengenoemde vereeniging werkt,
heeft zij volgens mijn bescheiden meening geen reden van bestaan.

Eenmaal per jaar wordt er maar een paar uren vergaderd en de rest is
overgeleverd aan een Bestuur van 3 leden. Reeds eerder heb ik op uitbreiding
van het Bestuur aangedrongen, doch dit werd overbodig geacht.

De eerstvolgende vergadering zal ik dat wederom voorstellen. Een ver-
eeniging als bovengenoemde, met slechts 1 algemeene vergadering per jaar,
moet een Bestuur hebben van minstens 7 leden.

In iedere provincie 1 was mogelijk nog beter. Met zoo'n Bestuur zal spoedig
blijken of de vereeniging levensvatbaarheid heeft of niet, reden waarom ik
mijn collega's onderwijzers aanspoor, dit eens goed te overwegen en wensch
dat zij het nut er van in zullen zien en alzoo mijn voorstel op de algemeene
vergadering steunen, opdat het worde aangenomen. Den heer Ritsema kan ik
mededeelen, dat mijn te laat ingekomen voorstellen van verleden jaar,
betreffende: „tijdelijke stopzetting van het aankweeken van onderwijzers
en het trachten te verkrijgen van controle op het hoef beslagquot; reeds wederom
zijn ingediend en zullen deze thans vroeg genoeg aanwezig zijn. Daar deze
voorstellen tezamen weUicht veel tijd in beslag zullen nemen' trek ik alvorens
een officiëele uitnoodiging daarvoor te mogen ontvangen, mijne gedane
toezegging in, n.l. om op de eerstvolgende algemeene vergadering eene uiteen-
zetting te houden ten gunste van „winterhoefbeslag met stiftenquot;, omdat ik
zelf de oorzaak niet wil zijn, dat er geen voldoende tijd aanwezig is om de
agenda af te werken, want dit toch moet op dien eenen dag per jaar hoofd-
zaak zijn.

U, mijnheer de Redacteur, beleefd dankzeggend voor de verleende plaats-
ruimte, teeken ik Hoogachtend,

Alkmaar, October '23.nbsp;Th. A. Koelman Nz.

Aan den Heer Th. Koelman.

Naar aanleiding van het artikel in dit blad ben ik besloten niet verder
op deze zaak te moeten ingaan, aangezien de Heer Koelman voldoende op de
hoogte is van mijn standpunt, en ik dus slechts in herhaling zou moeten treden.

Verder kan ik u mede deelen, dat uwe punten op de agenda komen van
de a. s. algemeene vergadering, dan kunnen de aanwezigen beslissen.

Appingedam.nbsp;M. Eitsema.

vragen en antwoorden

Vraag: Hoe te handelen bij een paard dat zich tegen de voorknieën
strijkt! Een verzwaarde buitentak en een toongewicht brachten geen van
beide het gewenschte resultaat.nbsp;g.

Antwoord: Paarden die zich tegen de voorknieën strijken, gaan veelal
hoog en binnenwaarts opnemend. Bij dit ,,scheppenquot; wordt in den regel
geraakt met het toon-zijgedeelte, zoodat het aangewezen is om hier ter
plaatse het ijzer te versmallen en den zijnagel weg te laten. Mocht deze veir

-ocr page 164-

«mailing nog geen gunstig resultaat geven, dan dient een 3/, balkijzer te
worden ondergelegd, zoodat het binnen-toongedeelte geheel vrij van ijzer
komt en vlak kan worden bijgeraspt, respectievelijk bijgevijld

Paarden die zich tegen de voorknieën raken, gaan dikwerf met veel tem-
perament en in opgewekten toestand hooger en sterker binnenwaarts op-
nemend dan m kalmen draf. Daarom is rustig rijden, vooral bij het weggaan
sterk aan te bevelen.nbsp;.

Zijn de knieën eenmaal verdikt, dan wordt hierdoor natuurlijk het gevaar
voor strijken ook verhoogd en is het nuttig eerst de verdikking zien weg te

vStennbsp;~nbsp;~nbsp;stapvoets werk te laten

Red.

korte mededeelingen.

-nbsp;Rectificatie. De heer J. Minderhoud, 3e prijswinner op den wedstrijd in
noelDeslag te Gouda, vestigt er onze aandacht op, dat zijne woonplaats is
Westbroek, en met Maartensdijk, zooals abusievelijk in het verslag in de voriffe
aflevering stond vermeld.nbsp;^

-nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerlingen H v
Heuvelen te Vriescheloo, gem. Bellingwolde en A. H o f m a n van
OudePekela, hebben na een verblijf van 5 maanden de inrichting ver-
later^ Hunne plaatsen zijn ingenomen door R. Heis te Groningen
en P. K a m m
1 n g a te Wilp, - gem. Marum

-nbsp;De typische hoefstal nabij de „Holevoetquot; te Scherpenzeel (Gld.), welke
moest worden opgeruimd in verband met verbreeding van den weg, is aange-
kocht als belangwekkend uit historisch oogpunt en geplaatst in het Open-
luchtmuseum te Arnhem.
nbsp;{n. N E C'')

-nbsp;Commissie belast met het afnemen van het examen ter verkrlidn^
van een Rijksdiploma als hoefsmid. Benoemd voor het tijd^k vin 1 f^
tember 1923 tot 1 September 1924: a. tot lid en voorzitter: L.
R m IoZ
hoogleeraar aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht; b. tot leden'
t «h^-iiff^^iid aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool

MlSlr H fnbsp;Kapitein-paardenarts'aan de

Militaire Hoefsmidsschool te Amersfoort; 3. H. Hagen, onderwijzer in

practisch hoefbeslag te Steenwijk; 4. P. H. van Kempen, veearts te Echt;

J Plet, veearts te Heerenveen; 6. Dr. J. Staal, veearts te Assen; c. tot
plaatsvervangend lid, tevens plaatsvervangend voorzitter: A W Heidema
secretaris der Nationale Vereeniging tot bevordering der paardenfokkerij
m Nederland, te 's-Gravenhage; d. tot plaatsvervangende leden- 1 P
Bongaarts, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Maasniel; 2. A Frederikse'
majoor-dmgeerend paardenarts b. d. te Utrecht; 3. H. Kerckhaert onder-
hoefbeslag te Stoppeldijk; 4. H. A. Kroes, oud-leeraar
aan de Middelbare Landbouwschool te Groningen; 5. M. Ritsema onderwijze
m practisch hoefbeslag te Appingedam; 6. Dr. G. M. van der Plank, conser-
vator aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht; 7 J de Vries

ïrTk^r'TTrnbsp;h^t I^ederlandsche

Irekpaard (Belgisch type) te 's-Gravenhage.

-ocr page 165-

—nbsp;Najaarsexamen voor het Eijksdiploma als hoefsmid. De aangifte hier-
voor is 10 October gesloten. Naar wij vernemen is het aantal candidaten
belangrijk kleiner dan voorgaande keeren. Ook hier werken malaise-toe-
standen op verschillend terrein toe mede. De reis-en verblijfkosten naar
Utrecht zijn niet onbelangrijk, en vrij veel candidaten hebben tot dusver
bij het examen niet het gewenschte resultaat verkregen.

—nbsp;Utrecht. De „Commissie voor landbouwonderwijsbelangen in Utrechtquot;
adverteerde in het Orgaan van den Bond van Smedenpatroons (behoorde
zoo'n oproeping nu ook niet geplaatst te worden in „De Hoefsmidquot; ?) dat
komend najaar aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht een
cursus in hoefbeslag, Ie en 2e leerjaar, zal worden gegeven, onder leiding
van Dr. G. M. van der Plank en als onderwijzer in de practische vakken
S. van Angeren, lesgeld f 20,

en berichtte tevens aan genoemd blad dat zich tot op heden te weinig
deelnemers hebben aangemeld om den cursus te kunnen aanvangen.

Het zou zeer jammer zijn, waar over eerste onderwijskrachten en uitne-
mende onderwijsmiddelen valt te beschikken, als zoodanige cursus geen
voldoend aantal leerlingen mocht trekken, maar dit zou tevens een slecht
merkteeken geven voor de Smeden-patroons, die dan blijkbaar nalaten om
hunne zoons en knechts tot het volgen van een zoodanigen cursus op te
wekken.

—nbsp;De strijd aan de Boer, waar Frankrijk een groote bezetting houdt
en Duitschland veel geld uitgaf om de bevolking te steunen in haar streven
om voor de Franschen niet te willen werken, hetgeen tot verdere verarming
heeft geleid, brengt allicht mede dat er in den komenden winter min of meer
gebrek aan kolen zal zijn waardoor helaas ook weer prijsstijging kan volgen.

Frankrijk heeft veel ijzer in den bodem, Duitschland veel kolen, en juist
hierdoor zouden beide landen elkaar krachtig kunnen steunen in den econo-
mischen wereldstrijd doch in plaats daarvan trachten ze elkaar zooveel
mogelijk te benadeelen. Schandelijk!

—nbsp;Frankrijk. Op 1 September waren in Frankrijk 109 hoogovens in
bedrijf, 60 waren gereed om in bedrijf te worden gesteld en 49 werden her-
steld of waren in aanbouw. In Augustus werd 486,230 ton gietijzer gepro-
duceerd tegen 436,420 ton in Juh en voorts 452.364 ton staal tegen 399,528
ton. - De Fransche kolenproductie beliep in Augustus 3,405,028 ton, of
gemiddeld 130,963 ton per dag. In Januari was dit cijfer 121,064 ton. '

(N. R. C.)

—nbsp;Auto-bussen. De uitbreiding van de automobiel-diensten, zoowel
voor het vervoer van personen als van goederen, heeft niet alleen een klap
gegeven aan het vervoer per spoor en tram, maar ook, hoewel in mindere
mate, aan dat per paardentractie.

-ocr page 166-

- Aanleg van wegen. Het hebben van goede wegen is een punt van
groot algemeen belang. Vooral de zware autobussen stellen hooge eischen
aan het gehalte der wegen.

Tegenover het buiten Duindigt ligt aan den Leidschen Weg Marlot welke
buitenplaats door de Gemeente 's-Gravenhage is aangekocht en thans
voor bouwterrem wordt ingericht. De N. R. C. van 9 Oct. geeft daarover een
artikel waaraan het volgende is ontleend:

Van de gelegenheid, dat wij op Marlot waren, hebben wij tevens gebruik
gemaakt om onder leiding van den heer Dekker, ingenieur van Gemeente-
werken, die met de uitvoering ervan belast is, den aanleg van de wegen
door het villapark volgens een in onze gemeente nog niet toegepast stelsel in
oogenschouw te nemen. Er zijn in het heele villapark c^ 18.000 M^ weg
aan te leggen. Deze worden voorzien van een gesloten wegdek, waarbij als
volgt te werk wordt gegaan. Op den bodem wordt, voorzoover noodig een
dunne laag zand gestrooid; daarover heen komt een dubbele laag van twee
steenen, plat neergelegd. Vervolgens een laag van 25 c.M. dik puin waar-
voor allerlei puin en ook afval van bestratingsmateriaal te gebruiken is Op
Marlot wordt hiervoor de afbraak gebruikt van de voormalige Oranje-
kazerne, die men op het oogenblik van gemeentewege aan het sloopen is
Deze laag wordt ingewalst. Daarover komt een deklaag van 5 c.M. steenslag
dat wordt ingegoten met Shellfalt, een petroleumafvalproduct, dat door dé
fabriek van de Koninklijke te Rotterdam wordt geprepareerd. Voor het
ingieten wordt c^ 5 K. G. per M^. vereischt. Volgt nog eens een laag van nog
fijner steenslag, dat wordt ingewalst, waarover opnieuw een laag van nog
fijner steen, eveneens ingewalst en behandeld met een ander petroleum-
residu, het z.g. Spramex, eveneens een product van de Koninklijke. Ten slotte
wordt dit afgedekt met het fijnste split, de wals gaat er nog eens overheen
en de weg is gereed. De wegen, die men op deze wijze verkrijgt, zien er
zeer mooi uit en zijn blijkens de ondervinding in Marlot opgedaan, zeer soliede
De Marlotlaan is van zoo'n wegdek voorzien en hoewel er reeds vele wagens
met bouwmaterialen over gegaan zijn (wat, zooals men weet, heel slecht is
voor wegen), is het nog even mooi en vlak als het onmiddellijk na zijn vol-
toonng was en zonder een zweem van wagensporen of andere beschadiging
Van de 18.000 M^. weg, die in Marlot moeten worden aangelegd, is reeds
de helft gefundeerd, een gedeelte geheel voltooid. De kosten zijn voor de
fundeermg c^ f 3 per M^. en voor de deklaag c». f 1.50 per M^., totaal per M^
dus c . f 4.50. Een klinkerweg komt op f 4 tot f 4.25 per M^., maar is ongelijk
minder duurzaam. Na de gunstige ervaring met het nieuwe stelsel opgedaan
is het voornemen opgekomen om ook den verlengden Bezuidenhoutschen weg'
die oorspronkelijk met klinkers zou bestraat worden, op de geschetste wijze té
verharden met een zwaarder bovenlaag. Eveneens zal het systeem op de
Zijdelaan worden toegepast. Van rijkswege wordt het op een gedeelte van
den Leidschen straatweg gebezigd; op kleine schaal heeft het reeds toepassing

gevonden bij de vernieuwing van den Verhuellweg in de Scheveningsche
Boschjes.nbsp;°

-ocr page 167-

advertentiën.

Wanneer gij het beste op gebied van hoef-
beslag wenscht, gebruikt dan

Ze zijn bodemnauw, hebben schuin gestampte
gaten en een juiste verdeeling en plaatsing der
nagelgaten.

HELPMAN-HOEFIJZERS zijn niet noodeloos
zwaar; de verpakking weegt zoo goed als
niets en dus zijn ze
per stuk de goedkoopste
aan de markt.

-ocr page 168-

Firma S. C. N. BAX

glashaven 9nbsp;tel. 1355

== ROTTERDAM. =

Specialiteit io Welen rarlBsit

ster-Hoef nagels: meest uitgebreide sorteering in

meer dan 60 maten en modellen
voorradig.

Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit

caoutchouc vervaardigd, dus niet
van rubberafval.

s

11

II
11

s

s
111

Open en (lichte luchtdrukzolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

maitvooradig'quot;'quot;'nbsp;rubberkussen in 5

blokzolen straalzolen, caoutchouc hielstukken, boef-
randen, strijkringen, kunsthoom, kurkkit.

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, opruimers

Firma S. C.

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

ROTTERDAN.

m

li
f

-ocr page 169-

J}a

Aflevering 11. — 15 Nov. 1923.
MAANDBLAD.

28e Jaargang

redacteur-uitgever: A. W. heidema te 's gravenhage.
Prijs f3.— per jaar fr. p. p.

-ocr page 170-

Lambert
Hoefzolen

in de modellen

Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad

en de bekende
Amerikaansche

HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR

Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam

INHOUD.

- De Militaire Hoefsmidsschool te Tiimahi _ Tr,^«
.onden stukken. - Korte mededeelingen. - Persoverzicht.-ÎdvertentiK:

-ocr page 171-

S. VAN ANGEREN.

2 NOVEMBER 1898—1923.

Vijf en twintig jaren onderwijs in practisch hoefbeslag.

Het is vandaag 25 jaren geleden, dat de heer van Angeren de eerste les
gaf in practisch hoefbeslag. Daar zeker niemand in Nederland zulk een
groot aandeel heeft gehad in de practische opleiding der hoefsmeden, ver-
dient zijn staat van dienst in dit opzicht zeker wel eene vermelding.

Van Angeren gaf het practisch onderwijs:
aan éénj. cursussen: in 1898 te Utrecht,
„ 1898 te Druten,

leider de heer Moubis.

,, Berch Gra-

, 1900 te Utrecht,
, 1901 te Utrecht,
,1902 te Utrecht,
, 1902 te Zaltbommel,
1904 te Deventer,
1904 te Arnhem,
1906 te Arnhem,
1908 te Deventer,
1908 te Arnhem,
1908 te Apeldoorn,

venhorst.
Moubis.
Moubis.
Moubis
de Vries.
Kroon.
Kroon.
Kroon.
Kroon.
Kroon.
Kroon.

aan tweej. cursussen:

-ocr page 172-

aan tweej. cursussen: „ 1910 te Arnhem, leider de heer van Dorssen.

quot; te Arnhem (eerste helft) „ van Dorssen.
quot; quot; quot; te Gorinchem, leider de heer Moubis.

quot; te Deventer,nbsp;„ „ Vlaskamp.

quot; l^lö te Utrecht,nbsp;„ ,, Kroon.

quot; quot; quot; te Geldermalsen, „ „ d_e Vries.
quot; quot; quot; te G«ldermalsen, „ „ de Vries.

quot; te Utrecht,nbsp;„ „ Kroon.

„ 1919 te Deventer,nbsp;„ „ Vlaskamp.

„ 1920 te Utrecht,nbsp;„ „ v. d. Plank.

1920 te Tiel,nbsp;„ „ ten Broeke.

quot; 1922 te Utrecht,nbsp;„ „ d. Plank.

. '' , quot; , » 1922 te Tiel,nbsp;„ „ ten Broeke.

Aan 306 hoefsmeden, aan deze cursussen opgeleid. Werd het diploma als
hoefsmid uitgereikt.

Op 1 September 1912 werd van Angeren benoemd tot onderwijzer in prac
Usch hoefbeslag
aan de Veeartsenijschool te Utrecht en met de reorganiLtie
van de Veeartsenijschool tot Veeartsenijkundige Hoogeschool werd hij
aangesteld tot
Ghef-hoefsmid aan het Instituut voor hoefkunde, dezer hooge-
schoo . Sedert 1912 is van Angeren steeds practisch werkzaam, vooral ook
m het practicum voor de studenten.

In 1912 werd van Angeren verder benoemd tot leeraar in practisch hoef-
beslag aan den
cursus voor opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag
die telken j are in het instituut voor hoefkunde wordt gehouden (leider
Prof. Kroon). Van de hoefsmeden, die in deze jaren van van Angeren prac '
tisch onderricht genoten, behaalden er 63 het diploma als onderw^ijzer
m practisch hoefbeslag.

Voor dat het rijksdiploma voor hoefsmeden was ingevoerd, had van
Angeren zitting in de
commissiën voor het afnemen van de examens in de '
provinciën
Dr^the Zeeland en Limburg. Sedert van Rijkswege een commissie
werd ingesteld, belast met het afnemen van het examen ter verkrijging
van een rijksdiploma als hoefsmid, heeft van Angeren daarin zitting gehad

Verder is van Angeren meermalen en in verschülende provinciën uitge-
noodigd om
bestaande cursussen, wat het practisch gedeelte betreft t«
mspecteeren, of door enkele lessen op een goed peil te brengen

Ook IS van Angeren belast geweest met de beoordeeling van het hoef-
beslag op
stamboekkeuringen in Noord-Brabant en wel te Almkerk, te Zeven-

berpn en te Heusden, ten einde daar met de hoefsmeden de fouten in het
beslag te bespreken.

Zeer dikwijls trad van Angeren op als jurylid bij wedstrijden in hoefbeslag,
gehouden op landbouwtentoonstellingen, o. a. te 's-Gravenhage, Roermond,
Assen, Zoetermeer-Zegwaard, Vlissingen, Doesburg, Weert, Alkmaar,
Nijkerk, Gouda en Geldermalsen.

Moge het van Angeren nog lange jaren gegeven zijn op dezelfde wijze
werkzaam te zijn; dit zal zeker in hooge mate ten goede komen aan de
practische opleiding der hoefsmeden.

Utrecht, 2 November 1923nbsp;xr

iv r O o n.

-ocr page 173-

DE MILITAIRE HOEFSMIDSSCHOOL TE TJIMAHI,

DOOR

W. K. Picard,
Luitenant-Paardenarts, gedetacheerd b/h. Nederlandsch-Indische Leger.
Nadat het oorspronkelijke plan tot oprichting eener „Centrale Hoefsmids-
school te Bandoengquot;, voor de opleiding van burger-en militaire hoefsmeden,
niet voor verwezenlijking vatbaar bleek, werd in 1918 door het Legerbestuur
tot den bouw van een nieuwe militaire hoefsmidsschool besloten.

De bestaande inrichting te Salatiga, welke slechts was berekend op de
opleiding van 14 leerlingen, waarborgde sedert langen tijd niet meer eene
behoorlijke aanvulling van het korps militaire hoefsmeden.

Aan het Hoofd van den plaatselijken genie-dienst te Tjimahi werden
ontwerp en uitvoering van het bouwplan der nieuwe school opgedragen,
waarbij tevens als eisch werd gesteld, dat voor het thans op 40 gebrachte
aantal leerlingen, ook voor huisvesting moest worden zorggedragen.

J)aarbij diende te worden rekening gehouden met de in een speciale leger-
order gestelde bepaling dat de eene helft der leerlingen zou worden gevormd
uit müitairen van inheemschen landaard (Javanen, Amboneezen, enz.)
terwijl de andere helft zou worden gevormd uit Europeanen en hiermede
gelijkgestelden.

Door het handhaven dezer bepaling heeft de nieuwe hoefsmidsschool
het aanzien verkregen van eene moderne Indische kazerne, met de daarvoor
zoozeer kenmerkende bonte wisseling der diverse gebouwen en lokalen.
Men werpe hiervoor slechts een blik op bijgaanden platte-grond.

In 1920 werd met den bouw aangevangen en 4 October 1922 weerklonk
de eerste hamerslag door de ruime smidse van deze nieuwe, uit militair
initiatief geboren schepping, welke in hare constructie, indeeling en inrichting
der gebouwen, eene vergelijking met soortgelijke moderne inrichtingen in
het moederland ten volle kan doorstaan.

Een woord van lof mag ook hier den plaatselijken genie-dienst te Tjimahi
niet worden onthouden, welke dienst de vele technische moeilijkheden bij
den bouw en de uitrusting der smederij, zonder hulp van elders, wist te
overwinnen en met trots op zijn veelomvattenden arbeid kan terugzien.

Aan de hand van den platte-grond en enkele foto's zal worden getracht
een overzicht te geven van de indeeling en bestemming der verschillende
gebouwen en lokalen in het kampement.

Gelegen aan den grooten verkeersweg heeft dit kampement den vonn
van een rechthoekig trapezium, hetwelk met zijn evenwijdige zijden van
respectievelijk 97.5 M. en 70 M. loodrecht daarop is gelegen en met een ijzer-
draadomrastering is omgeven.

Op foto I ziet men de voorzijde van het kampement, genomen vanaf
den grooten weg.

Een breed ijzeren hek geeft, na opening, toegang tot het middenpad,
waaraan rechts en links een 2-tal groote gebouwen zijn gelegen, over welker
bestemming hieronder nader.

-ocr page 174- -ocr page 175-

1.nbsp;=nbsp;bureau v/d. directeur. 12.

2.nbsp;=nbsp;theoriezaal.

3.nbsp;=nbsp;modelkamer.nbsp;13.

4.nbsp;=nbsp;magazijn.nbsp;14.

5.nbsp;=nbsp;logies hoefsmid-onder- 15.

wijzers.

6.nbsp;=nbsp;overdekte gangen.

7.nbsp;=nbsp;barbierskamer.

8.nbsp;=nbsp;keuken, badk. en W.C. 15.

9.nbsp;=nbsp;kolenhok.nbsp;17.

10.nbsp;=nbsp;beslagloodsen.

11.nbsp;=nbsp;smederij.nbsp;18.

= kamer v. electromon- 19.
teur.

= monsterbanen.nbsp;20.

= vrouwenloods.nbsp;21.
= badkamer v. mannen 22.

en vrouwen, verdernbsp;23.

stroozak magazijn ennbsp;24.

W.C's.nbsp;25.
= urinoir en waschpl.

= kamer V. 8 inl. m. huis-nbsp;26.

houdster.
= idem voor 4 Eur. m. h.

kamer voor 8 Eur. zon-
der huishoudster,
kraamkamer,
dagverblijf,
leeszaal.

kamer voor 8 inl. m. h.
idem.

onderzoekkamer voor
den dokter,
particuliere woningen.

Tusschen de gebouwen : paden, gazons, gras- en bleekvelden.

-ocr page 176-

Het middenpad doorsnijdt het geheele kampement in de diepte en voert
halverwege over een overwelfde kleine kali (riviertje), waarop het geheele
terrem eene schitterende afwatering heeft.

Op genoemde foto ziet men rechts een gehonw, hetwelk met de lengte-as
loodrecht op den grooten weg is gelegen. Het is 30 M. lang en 10 M Led
In het voorste gedeelte bevinden zich (zie mede platte-grond): een bnreaii
voor den drrectenr; een modellen-kamer en een ruime theorLaal Deze
lokalen correspondeeren onderling, terwijl de theoriezaal bovendien een
afzonderlijken ingang aan de buitenzijde heeft. Achter de theoriezaal en de
model^enkamer ligt een magazijn voor gereedschappen, staafijzer e. a.,
hetwelk de geheele breedte van het gebouw beslaat
De daarachter ligpnde vertrekken en bijgebouwen zijn bestemd tot

rZVr Tnbsp;waartegen de , barbierskamer''

IS aangebouwd, welke kamer volgens de nieuwere voorschriften in geen
enkel kampement mag ontbreken.nbsp;'

Het middenpad volgend, komt men vervolgens langs de kolenbergplaats
en ten slotte aan de smederij.nbsp;«igpiaats

Foto 2 geeft een beeld van het uitwendige der smederij en doet de ruim

reTht kZennbsp;^^^ middenpad, geheel tot haar

zichtbrar.'^'nbsp;beslagloods, is hier nog juist even

^^^ oppervlakte van 30

bij 17 M.; het gebouw maakt met de hooge, wit-gepleisterde muren het

rtyZtLr^^ ^^^^^^^

Deze beslagloodsen zijn aan drie zijden open en 5 M. diep en het laag
neerhangende pannendak geeft eene weldadige beschutting 4en het fellS

TellVlbnbsp;' regenbuien. In de op de foto zichtbare loods

bevinden zich 5 ringen m den muur voor het vastbinden van paarden In
de tegenovergestelde beslagloods zijn er 6.

In het achterste gedeelte van eerstgenoemde bevindt zich de noodstal

rgefr:iquot; r^tdtïair ^^^^

De groote ruimte der beslagloodsen veroorlooft een zich vrij en zonder
gevaar bewegen rond en achter de ter beslag aangebrachte paarden. Dit
- gevoegd bij de betrekkelijke koelte, welke hier zelfs in de heete ochtend-
uren heerscht, - maakt het besnijden en beslaan der hoeven tot de aange-
naamste onderdeelen van het practisch onderwijsnbsp;:
In de smederij zelve wordt niet beslagen; de ruimte is daarop niet berekend.

Door een drietal ruime ingangen, welke middels ijzeren hekken kunnen
worden afgesloten, treedt men de eigenlijke smederij, vah uit de beslag-
loodsen, binnen. Het licht is er gedempt, doch ruimschoots voldoende.

Zonnestralen en hel daglicht, welke vooral in de tropen het werk zoo
vermoeiend voor de oogen kunnen maken, zijn geweerd, doordat de licht-

-ocr page 177-

vensters en trek-gaten in de muren gedeeltelijk onder de overhangende
dakbedekking zijn aangebracht. Bovendien ligt het gebouw met de lengte-as
in de richting oost-west, waardoor de zon steeds den loop van de dak-nok
volgt en geen direct zonlicht door de vensters, welke in de
lengte-muren
zijn aangebracht, kan binnendringen. De groote vensters in de breedte-
muren, op foto 2 zichtbaar, zijn door verf geblindeerd.

Binnen de muren meet de smederij 30 bij 7 M. De wit gepleisterde
muren zijn 5.5 M. hoog en het dak is voorzien van een „luchtkapquot;, waarvan
de nok 9.75 M. boven de uit vast aangestampt zwart zand bestaande vloer
is gelegen.

De groote hoogte, het gedempte licht en de genoemde luchtkap geven
een aangename temperatuur en een goede ventilatie. De luchtkap is een
open dakconstructie, welke men in de laatste jaren op vele moderne Indische
gebouwen heeft aangebracht. Zij komt eenigszins overeen met de dak-
bedekking der moderne spoorwegrijtuigen en is op de foto's 1, 2 en 3 duidelijk
te zien.

In de naar het oosten gekeerde zijde bevindt zich een 3 M. diepe kamer,
welke de geheele breedte van de smederij beslaat en waarvan men op foto 3
de beide, met hekken afgesloten, toegangen ziet. Dit is de kamer voor den
electro-motor, dienende voor de vuren.

De smederij rust verder op zware fundeering van kali-steenen, d.z. rol-
steenen uit rivierbeddingen, welke met cement zijn aaneengevoegd. Zij
steken 2.10 M. in den grond, zoodat verwacht mag worden dat het geheele
hechte bouwsel zal bestand zijn tegen de veel voorkomende, gelukkig niet
hevige aardbevingen.

De vuren (dubbel-) zijn langs de muren aangebracht en wel aan elke lange
zijde vier en aan de korte westzijde een.

Op foto 3, welke is genomen vanuit het midden, met het gezicht op het
oosten, krijgt men een duidelijk beeld van het inwendige der smederij.

Er kan dus worden beschikt over 18 vuren met onderblazer, electrisch
gedreven door een motor van 7V2 H. P. (drie-phasen-stroom) met eene
omwentelingssnelheid van 900 en eene transmissie van 300. Gekoppeld
op een ventilator, welke 5100 toeren per minuut maakt, wordt een lucht-
stroom opgewekt, welke voldoende is om, bij gebruik van alle vuren, wit-
gloeihitte van het ijzer te verzekeren. De luchttoevoer wordt voor elk vuur
geregeld door een sleutel op de toevoerbuis, vóór aan den haard, terwijl
de onderblazer wordt geregeld door een „handlequot;, in het aschgat daaronder.

Voor elk dubbelvuur bevindt zich een gemetselde koelbak, benevens
de noodige rekken voor haardstokken, schoppen, tangen enz. Naast den
schoorsteen zijn tegen den muur houten borden aangebracht, voor het
ophangen der vervaardigde ijzers.

De vuren zijn open en bezitten geen rookzuigapparaat. De plaatijzeren
schoorsteenkappen hebben neerklapbare vleugels.

Een 4-tal zware houten tafels ten dienste van het besnijden en het beslaan
van doode hoeven en van de bewerking van het ijzer zijn in het midden,
tussehen de vuren, opgesteld en gemonteerd met een aantal voor dat doel
gebezigde ijzeren klemmen en bankschroeven, terwijl een boormachine, een

-ocr page 178-

veldsmidse, een amarü-slijpsteen en de noodige aanbeelden de verdere
mventaris der smederij voltooien.

De monsterbanen liggen loodrecht voor de op foto 2 zichtbare beslag-
oods.
Zij zijn 35 M. lang en M. breed. De harde is van gemetselde
klinkers, de zachte van zwart zand.

i

*

Hiermede is de beschrijving van de eigenlijke school ten einde en rest
thans nog die van het logies der leerlingen, de „tangsiquot; (kazerne) welke
voor den met Indische kazerne-toestanden niet bekend zijnden lezer vol-
doende interessant wordt geacht om hier in korte trekken te worden oer-
gegeven.

We zien deze „tangsiquot; op foto 1 links. Zij ligt evenwijdig aan den grooten
weg, met een frontbreedte van 30 M. en een diepte van 12 M. In den achter
gevel bevinden zich de toegangen tot de verschillende logies-ruimten Foto 4
IS hierop mgesteld en zien we langs en naar het gebonw verschillende over-
dekte (tegen de zware regenbuien) gangen aangebracht.

In den voorgevel zijn 2 vleugelkamers uitgebouwd (foto 1), de linksche
IS de „kraamkamerquot; der inlandsche vrouwen; de rechtsche is de „onder-
zoekkamer voor den dokter, waar dagelijks het ziekenrapport wordt
gehouden. De toegangen tot deze vleugelkamers bevinden zich in de zii-
muren. Zoo ligt die van de onderzoekkamer tegenover het bureau van den
directeur, aan de andere zijde van het middenpad

Van de deuren in den achtergevel geven de eerste twee toegang tot kamers
bestemd voor 8 inlanders met huishoudsters. Daarna volgt een ingang naar
het z g. dagverblijfquot;, een ruim ontspanningslokaal, waar bier, limonade
chocolade, sigaretten enz. tegen betaling verkrijgbaar zijn. Een gedeelte
hiervan is door een houten schot afgescheiden tot leeskamer

Uit het dagverblijf geeft een deur toegang tot een kamer voor 8 Euro-
peanen zonder huishoudster. Hiervan volkomen gescheiden, met den ingang
naar bmten, ligt een verblijf voor 4 Europeanen met huishoudster en daar
naast hgt weer een kamer als No. 1 en 2, n.l. voor 8 inlanders met huishoud-
ster. Behalve het logies der ongehuwde Europeanen, waar de ijzeren kribben
naast elkander staan, zijn de overige kamers verdeeld in hokjes van 2 5 bii
1.75 M. middels onder zoowel als boven, niet doorloopende schotten Door
een gordijn zijn deze scheepshutten, - want daarmede zijn ze het best te
vergelijken - van den middengang afgescheiden. De inrichting is primitief
maar hygiënisch en veroorlooft een gemakkelijke contrôle bij het houden
van inspecties en appél. De schotten zijn van bamboe-vlechtwerk, met
cement bepleisterd en daarna gewit. Door het niet tot boven doorloopen
der scheiwanden wordt de ventilatie zeer bevorderd, welke geschiedt dlr

een algemeen gazen plafond, waarboven het hooge dak met de reeds be-
sproken luchtkap.

In de nauwe slaapplaatsen van de inlanders staat de 1.50 M. hooge „slaap-
talel d. 1. een stel planken op schragen, waarover een „tikarquot; (slaapmatje)
wordt gespreid en waarop de inlander even lekker slaapt als de Europeaan
op den hem verstrekten stroozak. Kleurige wandversieringen, papieren
roosjes, bloemen en guirlandes, portretten van donkergekleurde vrijden

-ocr page 179-

en familieleden, uitknipsels uit illustraties en bij de Amboneezen als regel
een of meerdere platen van leden van ons Vorstenhuis, waardoor zij hun
zwak voor het Hollandsche bewind „de Kompenièquot; verraden, bedekken
de wanden. Boven de slaaptafel, waarop tal van hoofd- en rolkussens in
hel-roode overtrekken, hangt de in een ,,kondéquot; (wrong) opgebonden „klam-
boequot; (muskietengaas), welke in Tjimahi niet kan gemist worden, want
's avonds wemelt het er van muskieten, ondanks de hooge ligging, op 737 M.
boven het zeeoppervlak.

Het klimaat is overigens heerlijk. Hoewel overdag warm, waait er toch
bijna altijd een heerlijk zuiver bergkoeltje. De avonden en nachten kunnen
zelfs koel zijn, zoodat een wollen deken door menigeen niet gemist, kan
worden.

De kazerne staat door overdekte gangen in verbinding met de bijgebouwen,
welke bestaan uit badkamers, privaten, waschhokken en bergplaatsen voor
stroozakken enz. Zij zijn op de, op den platte-grond aangeduide, overdekte
kali gebouwd, zoodat spoel- en afvalwater door het snelstroomende rivier-
water onmiddellijk worden afgevoerd. De specifieke menschenlucht en stal-
lucht der kazernes voor bereden troepen in Holland, neemt men in de
Indische kazernes nooit waar. Het dagelijksch baden, het veelvuldig wasschen
der katoenen kleeding, de luchtige constructie en het plaatsen der bijge-
bouwen op behoorlijken afstand van het hoofdgebouw, zijn de beslissende
factoren voor dezen gunstigen hygiënischen toestand.

Rest tenslotte nog een enkel woord over de op den platte-grond, in den
linkerhoek aangeduide „vrouwenloodsquot;, d. i. een overdekte, aan de voorzijde
geheel open keuken, waar de inlandsche huismoeder, onder het verzorgen
van het kroost en het rooken van ettelijke strootjes (inlandsche sigaretten)
op lage komforen met houtskool, het middagmaal bereidt, bestaande uit
droog gestoomde rijst, met sterk gekruide bijspijzen. In deze societeit wil
het luidruchtig gekakel wel eens een enkele maal ontaarden in ernstig
gekrakeel. De straf op ordeverstoring — n.1. het intrekken van de identiteits-
kaart, hetgeen gelijk staat met verwijdering uit den tangsi ~ is echter het
steeds dreigende spook, dat meestal de oplaaiende driften wel in toom
weet te houden.

Over het algemeen gaat het ordelijk toe in de Indische kazerne en ver-
grijpen tegen de goede zeden komen minder voor dan men bij de heerschende
eigenaardige woontoestanden zou verwachten. Als men ziet hoe vaak groote
gezinnen — daar zijn er welke 6-8 kinderen tellen — in deze nauwe ruimten
zijn saamgebracht en er uit deze soldatenfamilies ordelijke en nette menschen
in de maatschappij te voorschijn treden, dan kan men een gevoel van
stille waardeering niet onderdrukken voor de aangeboren welvoeglijkheid
van de groote meerderheid der lagere standen onder de inheemsche be-
volking van Java.

Kinderen boven de 12 jaar moeten de kazerne uit en vinden dan meestal
een onderkomen bij familie in den kampong. Beneden dien leeftijd vinden
ze 's nachts allen hun plaatsje onder de slaaptafel der ouders en zijn verder
den geheelen dag in de buitenlucht.

Frissche gazons, goed aangestampte grintpaden, waarlangs net gepleisterde

-ocr page 180-

Ei Wnbsp;?nbsp;weelderige palmen, ver-

hoogen het mtBriijk sohoon van de nienwe hoefsmidssehool ^^elke tei^oht
alse^^mst voor het Indisehe leger mag worden besekonwd*

op^en^men'gtT' Hoefsmidschool te Tjimahi zal in de Dec-afl. worden

ingezonden stukken. ---

Daar ik het stuk van den heer F. Falkenhagen heb gelezen, en met het

meeste met instem, volgt hier mijn opinienbsp;gt; en met het

JZ'Tquot;quot;-nbsp;P-^rden de weide

mgaan, de xjzers te voorzien van twee zijlippen. Ik begrijp niet wat daar

eTlI dof lnbsp;^^^^nbsp;het Wmelanfsme

er veel door belemmerd wordt, en dan zullen met 2 zijlippen de meeste paar-

den handel veriiezen de paarden zeker in waarde

Van de paarden, die ik in beslag heb, loopen er zeker 80 % in de weide
vele m een laag gelegen weide. Daarvan zijn zeker 60 Jl pj^tte w jde

met meer brokkelhoeven zie dan in het voorjaar.
Ik besla ze allemaal met gesmede ijzers, goed bodemnauw gesmeed de
zers met te lang en de takken goed rond; de draagrand moet zooveel moge!
«k worden gebroken opdat men niet buiten de witte lijn behoeft te na^

lantafZt' b W'nbsp;^^^ ^^^^ mededragen. Als mefal

landpaarden zoo beslaat, zijn ze voor den handel goed en zal men weinig

ZZZfr''-- quot;Tquot;^ h-kkelhoeven, welke bij landpaarden wTrden
aangetroffen, zijn door de schuld van den smid ontstaan, en wel door fabrieks-
yzers met vlak en dragend te passen, niet te nagelen in L witte lijn lar er

Met dank voor plaatsing,

utrecht.nbsp;w r u

W. O. Schouten, Hoefsmid.

U acht zijlippen overbodig en ik heb niet beweerd dat ze voor elk paard
(zonder uitzondering) noodig zijn.nbsp;^

dan't?nbsp;'''''nbsp;last van

dan het andere. Voor paarden die sterke, gave hoeven hebben, zijn de zij-

hppen overbodig. Dat spreekt toch van zelf!

Wanneer de zijlippen op de juiste plaats aangebracht worden schaden
ze het hoefmechanisme al heel weinig (m. i. in 't geheel niet)

Ik geef toe dat het geen mooi gezicht is,vooral voor handelspaarden maar
doelmatigheid gaat boven fraaiheid, en handelsbeslag is in den ^geiZn
bruikbaar beslag voor dienstpaardennbsp;^ ^

Ook zijn de weiden in de prov. Utrecht niet te vergelijken met die van

-ocr page 181-

Noord-HoUand, speciaal om Amsterdam, of met die in de omgeving van
Zwolle en enljele andere lage streken in ons land.

De gesteldheid van den bodem oefent veel invloed uit op de kwaliteit
van de hoeven.

Wanneer U op marktdagen paarden beslaat, ziet U meestal deze paarden
nooit terug of toevallig moeten ze aan een klant van U verkocht zijn.

Als de 60 % landpaarden, welke de heer Sch. beslaat, in de weiden om
Amsterdam liepen, b. v. in Duivendrecht of Broek in Waterland (en vooral
in een natten zomer zooals we nu gehad hebben), zou hij merken dat zijlip-
pen, mits goed aangebracht, van veel nut zijn.

P. F a 1 k e n h a g en.

Bij Belgische paarden met platte hoeven, lage verzenen en een heel grooten
straal (soms gepaard met kwartierscheuren) heb ik goede ervaringen opge-
daan met een zoodanig balkijzer waarvan de balk niet in hetzeKde vlak
als de takken ligt, maar op de takken is geweld. Aan het ijzer wordt eenig
opzet gegeven.

Eindhoven.

A. P. Saris.

korte mededeelingen.

-nbsp;Landbouw-begrooting. Deze is door de Regeering voor 1924 opnieuw
verlaagd met f 601.360, naar het heet in sterkere mate verminderd dan elk
ander onderdeel der begrooting. Die verlaging van ruim zes ton omvat ook
f 145.000 van de som vroeger beschikbaar voor cursussen in landbouw,
paardenkennis, runderkennis, hoefbeslag. Het is nog niet zeker in hoeverre
de hoefbeslagcursussen zullen worden besnoeid. Zoodra deze plannen een
meer vasten vorm hebben aangenomen, hopen wij daarop nader terug te
komen. Het zou jammer zijn als de bezuiniging aanleiding mocht geven dat
het respectabele standpunt, waarop het hoefsmidsvak in ons land langzamer-
^nd is aangekomen, weder naar beneden werd gebracht. Het algemeen
belang zou hiermede niet gebaat worden, integendeel.

-nbsp;De volgende aflevering zal o. a. bevatten een artikel over Burger- en
militan: beslag, door Kapt. paardenarts T. D. Sighng, leeraar aan de K.
Mil. Academie te Breda, en over Slepende gang, door den onderwijzer in
practisch hoefbeslag F. Falkenhagen te Amsterdam, welke beide artikelen
door de uitgebreidheid van de beschrijving der Hoefsmidschool te Tjimahi,
met in de Nov. aflevermg konden worden opgenomen.

PERSOVERZICHT.

- Pees-steÜvoet bij veulens. Volgens het T. v. Diergeneeskunde v. 15 Juni
heeft Dr. Kapitza gevonden dat tegen genoemd gebrek de beste resultaten
worden verkregen met het doorsnijden van den hoefbeenbuiger op de achter-
vlaite der koot, veel betere dan met het tot nu toe gebruikelijke doorsnijden
van die pees op het midden der pflp. Dr. K. opereerde op die wijze twee
veulens en een anderhalfj., alle drie met gunstig resultaat.

-ocr page 182-

-nbsp;Hoefbevangenheid. In hetzeKde tijdschrift wordt gewezen op een
artikel m Tierärtzl. Rundschau van Höhne, die bij hoefbevangenheid een
scherpe zalf laat insmeren rondom den kroonrand (met vermijding van de
kootholte). Verder wordt het paard op een dik stroobed geplaatst en, als het
te lang op één zijde ligt, om de twee uren op de andere zijde gerold H
schrijft op deze manier steeds spoedige beterschap te bereiken zonder
hoefmisvorming.nbsp;__

-nbsp;Amerika. Het vakblad Iron Trade Review bericht over den toe-
stand op de Amerikaansche ijzer- en staalmarkt o.a.: De ruwijzerproductie
bedroeg in September 3.123.000 ton. Tegenover de recordproductie in Mei j 1
is dit een vermindering van 16.5 pCt. Nadat in September nog 11 hoogovens
uitgedoofd zijn, bevinden zich nog 257 hoogovens in bedrijf. De vraag naar
staal IS iets verbeterd. De binnenkomende aanvragen voor Mik doen voor
1924 een buitengewoon hooge productie verwachten. De spoorwegen bestel-
den nog 100.000 ton rails en zouden van plan zijn dit jaar nog 75.000 spoor-
wagens te bestellen. Japan doet belangrijke bestellingen, vooral in dunne
platen en draadnagels. De ruwijzermarkt bleef flauw gestemd.

1

ADVERTENTIËN.

Een onmisbaar vakboek voor lagen prijs is de zesde her-
ziene en vermeerderde druk van

het hoefbeslag.

Handleiding tol een rationeele uitoefening van het hoefsmidsvak,

door J. B. H. MOUBIS - Met honderdtweeënzestig houtsneêfig.
Prijs franco per post in stevigen, fleheel linnen band i 3.95 (ing. f 3 20)

quot;quot;quot;nbsp;LaurensJansz.Coster,9C;emerwea,

lJliI\ HAACi.

„Het paardquot;

is een geïllustreerd weekblad
voor fokkers, houders en Uef-
hebbers van paarden, dat veel
gelezen wordt en zich kenmerkt
door een degelijken, prettigen
mhoud met zeer goede afbeel-
dingen. Het bevat artikelen over:
verpleging en voeding, ri
onder den man en van denquot;

landbouwtentoonstellingen
hanS r«;« '»^^fland, paardenkennis, fokkerij, hoefbeslag, paarden-

ïraai.ri quot;quot;nbsp;«P lange baan, terwijl er^tevens een

vraagbaak aan is verbonden, zoodat de abonné's op het geheele gebied

di/en vonr !?nbsp;^^llen, die door speciale dfskun-

digen voor de onderscheidene rubrieken KOSTELOOS worden beantwoord

-ocr page 183-

Wanneer gij het beste op gebied van hoef-
beslag wenscht, gebruikt dan

Iu

w

ï

Ze zijn bodemnauw, hebben schuin gestampte
gaten en een juiste verdeeling en plaatsing der
nagelgaten.

HELPMAN-HOEFIJZERS zijn niet noodeloos
zwaar; de verpakking weegt zoo goed als
niets en dus zijn ze
per stuk de goedkoopste
aan de markt.

-ocr page 184-

Firma S. C.

glashaven 9nbsp;tel. 1355

= ROTTERDAM. -

Inbsp;Specialiteit in Melen vnor Hoeflieslay.

§nbsp;Ster-Hoefnagels: meest uitgebreide sorteering in

mnbsp;meer dan 60 maten en modellen

lP|nbsp;voorradig.

Hnbsp;Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit

@nbsp;caoutchouc vervaardigd, dus niet

önbsp;van rubberafval.

Open en dichte luchtdrulczolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoog rubberkussen in 5
maten voorradig.

blokzolen, straalzolen, caoutchouc hielstukken, hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn, kurkkit.

IJsnagels, scherpnagels, kalkoenen, stiften, opruimers,
hoeftangen, renetten, hoefraspen, hoefhamers, houw-
klingen, lasch- of welblad, lasehpoeder enz.

Firma S. C. M. BAX

glashaven 9nbsp;tel. 1355

== ROTTERDAN. =

BAX

-ocr page 185-

Aflevering 12. — 15 Dec. 1923.
MAANDBLAD.

28e Jaargang

}
;

redacteur-uitgever: a. w. heidema te 'sgravenhage.
Prijs f 3.— per jaar fr. p. p.

-ocr page 186-

Lamhert
Hoefzolen

in de modellen

Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad

en de bekende
Amerikaansche

i'nÉiS^WÏci:

HELLER hoefraspen

weder leverbaar

I

INHOUD.

Slepende gang^ - Burger- en militair hoefbeslag. - Het inslaan van
hoeven. - IL De Militaire Hoefsmidschool te Tjimahi. - Korte mede-
deelingen. — Advertentiën.

Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam

-ocr page 187-

SLEPENDE GANG.

Wanneer een paard met het toongedeelte der achterhoeven over de straat
schuift, noemen we dit: slepen 1) of slepende gang.

De stand der achterbeenen oefent hier ook veel invloed op uit.

Bij jonge paarden waarvan te veel dienst wordt verlangd, en bij oude
versleten dieren die lang in de kooten, beervoetig, sabelbeenig of kruislam
zijn, komt dit gebrek veel voor.

Dikwijls kan het zóó erg zijn, dat het toonwandgedeelte tot op de
wandlederhuid afgesleten is. Meestal wordt door den hoefsmid in het toon-
gedeelte van het ijzer een stuk staal gelascht, en een sterke lip aangehaald.
Wanneer het slepen niet té erg is, kan men daarmee volstaan. In de steden
is staal echter niet aan te bevelen, omdat de paarden daar te veel op glijden,
voornamelijk tijdens het aanzetten.

Bij ernstiger gevallen, als het paard bij iederen stap langs de straat sleept,
wordt de toonwand zoo beschadigd, dat buiten dienst stellen noodzakelijk is.

Voor eenige maanden kwam bij mij een hit, met zoo'n tot bloedens doorge-
sleepten toonwand. Het dier kon haast niet meer loopen.

De eigenaar vroeg mij het paard eens te willen beslaan, daar het elke 6
dagen een paar achterijzers noodig had, en zijn smid geen kans zag er nog
ijzers onder te krijgen.

Bij het afnemen van het oude ijzer
bleek dan ook, dat het toongedeelte
geheel afgesleten was. Je kon 't overal
met de vingers doordrukken. Er lagen
fabrieksijzers onder, waarvan de gaten
zoo groot geslagen waren, dat nagels
van No. 9 nog te klein zouden zijn.
Dientengevolge was de hoornwand zoo
stuk genageld, dat er geen ijzer onder
te houden was. Alleen het toongedeelte
van het ijzer was geheel afgesleten.
Overigens was het ijzer nog n^agenoeg
nieuw, zooals op de foto duidelijk te
zien is, evenals dat de stand sterk
week in de kooten is.

Nu heb ik de ijzers als volgt ge-
maakt: het toongedeelte ongeveer twee
duim breed en ongeveer tot op de helft omgebogen (opgezet) ~
vooral de.

1nbsp; De Nederlandsche taal is somtijds niet gemakkelijk. Zoo schrijft men
slepen en sleepen, waartusschen het onderscheid wel bekend is maar toch
veelal weer spoedig vergeten wordt. Onder „slepenquot;, zegt M. J. Koenen
in zijn „Verklarend Woordenboek der Nederlandsche taalquot;, verstaat men
„gesleept wordenquot;, b. v. een zaak slepende houden (onafgedaan), een slepende
gang, d. i. trage of loome gang; „sleepen beteekent voorttrekken. Red.

-ocr page 188-

breedte is van beteekenis en niet de dikte de takeinden goed nitgesmeed
met kalkoenen, en 10 nagelgaten ingeslagen om daar te
Lnen n quot;e en
waar vast hoorn zat. De hit hadnbsp;'^gt^ieu

bovendien twee zijlippen noodig,
doeh dit is meer bijzaak.

Op deze ijzers heeft de hit 26 dagen
geloopen zonder dat ze zijn los ge-
weest; ze waren toen tot aan de zij-
lippen afgesleten, tot de dikte van een
kwartje.

Het toongedeelte van het ijzer is
niet weggesleept. Dus is de hoorn-
wand gespaard gebleven. Op het
tweede beslag heeft de hit een maand
geloopen.

Toen hij voor de derde maal
kwam, werd deze foto genomen,
waarop we zien, dat de hoeven weer
geheel gaaf zijn.

Dat het dier eerst met pijn geloo-
pen heeft, blijkt hieruit, dat hij mager
geworden was en nu weer in een prachtige conditie is. De eigenaar vertelde
my wanneer hij vroeger 's avonds met den hit thuis kwam, het dier haast
met at, maar direct gmg liggen. Hi)quot; kon zich niet begrypen, wat hiervan

n arZteT' T', ^nbsp;geen'verstand van

paarden heeft, en denkt als het dier eten en drinken op tijd krijgt er

voldoende voor gezorgd is. Toen het dier niet meer voort kon, to J pa. mSk e
hij dat er iets aan mankeerde.

Elk paard dat sleept (onverschillig
bij welken stand), kan zijn ijzers
geheel afslijten, zonder den toonwand
te beschadigen.

Bij het laten stappen en draven
vóór het beslag kunnen we zien hoe
we de ijzers moeten onderleggen. In
den regel sleept het paard met het
toongedeelte, even voor het moment
dat het den hoef neerzet.

Het voornaamste is de opzet op de
juiste plaats aan te brengen en ook
de kalkoenen zoo deze noodig zijn. B.v.
een paard dat lang in de kooten
is en een koehakldgen stand heeft,
staat met de teenen buitenwaarts. In
draf zal het met den buitentoonwand

1. . , .nbsp;slepen. Derhalve moet in zoo'n geval

de opzet aan het buitentoongedeelte het sterkst zijn, opdat, wanneer Iet

-ocr page 189-

paard den hoef neerzet, hij over dat punt met het buitentoongedeelte heen-
schuift.

Als de binnentak den grond niet direct raakt, maken we deze iets hooger
en goed bodemnauw. Juist het verdeelen van het lichaamsgewicht over
den geheelen hoef, maakt de gang immers zekerder.

Na een paar keer beslaan, behoeven we dikwijls het ijzer niet meer aan het
toongedeelte zoo over te halen, maar is een gewone toonlip toereikend; de
opzet moet echter behouden blijven.

Vele smeden zullen denken, wat een werk is dat om zoo'n paar ijzers te
maken. Daar mogen we wel wat meer voor betaald krijgen!

Natuurlijk moeten we daar meer voor hebben. Ik reken voor deze twee
achterijzers f
5. Is dat voor den man niet voldoende billijk? Nu loopt de
hit een maand voluit, terwijl bij het vorige beslag om de 6 dagen nieuwe
ijzers noodig waren. Dit is in één maand minstens
4 X f 2.50 — f 10. Nu
heeft hij een bruikbaar paard, en bespaart f
5 per maand.nbsp;F. F,

BURGER- EN MILITAIR HOEFBESLAG.

Het kan voor de lezers van dit vakblad zijn nut hebben de vraag onder
de oogen te zien of, en zoo ja in hoeverre, er verschil bestaat tusschen het
hoefbeslag, dat wordt toegepast in de burgermaatschappij eenerzijds en bij
de legerpaarden anderzijds en daarbij tevens te belichten de beteekenis
van eene goede verstandhouding tusschen de beoefenaren van dit ambacht.

Waar ik met beide groepen hoefsmeden voortdurend in aanraking kom,
meen ik in deze eenige bevoegdheid te hebben en hoop dat niemand mij
eene bevooroordeelde positie zal toeschrijven.

Menigmaal ziet men in de, aan 't hoofd van dit artikel gestelde, zaken
een zekere tegenstelling, alsof het eene oneindig verschilt van het andere
en de beoefenaren van elkanders werk geen verstand zouden hebben, althans
wederkeerig als ter zake minder kundig dienen te worden beschouwd.

Afgezien van de uitspraken van buitenstaanders, die men ter zake natuur-
lijk voor kennisgeving kan aannemen, zijn dergelijke uitlatingen mij dikwerf
ter oore gekomen als ernstig gemeende en dan ook wel tegen elkander in
min-waardeerenden zin gebruikte argumenten.

Het bespreken van de technische zijde van dit vraagstuk zal vanzelf
medebrengen een aanstippen van de maatschappelijke verhoudingen, die
juist in een beiderzijds gelezen en gewaardeerd vakblad behooren te worden
belicht.

Echter wU ik niet nalaten er op te wijzen, dat het geenszins mijne be-
doeling is oude kwesties, meeningsverschillen en wrijvingen te doen herleven,
integendeel!

Technisch bezien, zal de in aanhef gestelde vraag ongetwijfeld door ieder
bevestigend worden beantwoord.

Inderdaad: er bestaat verschil tusschen het hoefbeslag, zooals dit als regel
wordt toegepast bij burger- en bij militaire paarden.

Het hoofdmotief tot het ontstaan daarvan is gelegen in de uiteenloopende
typen, die het paardenmateriaal biedt en die practisch vaak aldus worden

-ocr page 190-

afgeschilderd, dat de burgerhoefsmid zich gesteld ziet voor de meest uiteen
loopende aanwendingen, terwijl de militaire collega slechts te Iken St

d^lretiXrrdt^^^^^^^

zieftotTrnbsp;r\nbsp;arbeidsveld begrensd

worfrllkenfquot;^ van waarheid voor deze beweringen allerminst mag

Tt aan be S 7nbsp;beschouwing toch worden toegegeven

da^aan beide zijden overdrijving wordt aangetroffen.nbsp;® ® '

van ÏlerLtS T quot;^^T^fquot;nbsp;^^^^^ aanschaffing

van allerlei niandsche paarden, b.v. tijdens de mobilisatie, en ook van paarden

r^^^^ verscheidenheid dan alTemt
Tmt^rgeHlo?.'nbsp;^nbsp;beslagmethoden

TTquot; ^^^ burgermaatschappij
en voorbehoedend op voorschrift van den paardenarts reeds afwijken^d

beslag wordt gegeven, waar een eigenaar zelf daaraan niet zou de2n j
S \o .tnbsp;quot;rnbsp;toegepast.

STlrr T*quot;nbsp;™ ■i»™»'««» 1» m-rdere gevallen

wetnTptumnbsp;^^^nbsp;zich ziet aange-

zTs uitsW r 1nbsp;hoofdzakelijk of soms

uut en ait gat aan dit beslag vooral vroeger een eieen cachet
Jïvenals zulks echter het geval is geweest nlt in h^lZ^^aen of

-ocr page 191-

stréken gebruikelijk hoefbeslag, de nieuwere inzichten hebben, gedragen door
de critische wetenschap, die gelukkig internationaal en imiverseel is, ook
hier eenheid gebracht.

Men moge dan erkennen, dat het beslag bij burger- en bij legerpaarden
eenigszins uiteenloopt, in den grond der zaak is er geen werkelijk onder-
scheid. Het is voor
iederen beoefenaar van het hoef smids vak noodig en nuttig
het
geheele terrein te overzien en te beheerschen, al zal ieder naar zijne,
dikwerf toevallige, lotsbeschikking in het maatschappelijk raderwerk slechts
een bepaald en min of meer afgebakend arbeidsveld vinden.

De opleiding tot het vak gaat dan ook meer en meer parallel loopen.

Was de opleiding der militaire hoefsmeden van oudsher beter verzekerd
en uit den aard der zaak verplichtend, die der burgerhoefsmeden is de
laatste tientallen jaren enorm vooruitgegaan en wordt door het voor den
goeden vakman Welhaast vereischte Rijksdijiloma tot waardigheid ge-
stempeld.

Het nauwe contact, dat er bestaat tusschen de leidende personen in deze,
wel het best gedemonstreerd hi het tezamen geschreven uitstekende boek-
werk, dat alle Nederlandsche hoefsmeden, mèt of zonder uniform, als hun
standaardwerk hebben te beschouwen, zal een waarborg zijn voor eenheid
en tevens ruimheid van o])vatting.

Wanneer ik zou moeten beantwoorden de vraag, welk verschil er bestaat
tusschen
het militaire hoefijzer en het niodel-burger-hoefijzer, dan zou ik
slechts kunnen wijzen op het aantal nagelgaten, dat men pleegt voor te
schrijven, als noodzakelijk eenerzijds en voldoende anderzijds, maar ik
voorzie, dat de praktijk zelfs dit onderscheid zal vervagen tot een onbe-
duidend détail, dat wellicht eenmaal verdwijnt!

* *

Na deze technische bespreking, die geenszins op volledigheid aanspraak
maakt, wil ik het tweede gedeelte van den opzet van dit artikel trachten
te behandelen n.l. de verstandhouding tusschen de militaire en de burger-
hoefsmeden, voorzooverre deze in verband staat met het vak en dus met de
technische beschouwingen hierboven gegeven.

De velerlei redenen van persoonlijken aard, die eene goede verstandhou-
ding soms in den weg staan, zooals militaire resp. anti-mihtaire gezindheid,
afgunst, broodnijd e.d. wensch ik natuurlijk geheel buiten beschouwing
te laten en hoewel deze motieven wel eens tot
individueel gekrakeel hebben
geleid, ben ik verheugd te mogen constateeren, dat de
organisaties aan beide
zijden zich daaraan niet hebben bezondigd en daarmede als Veree
niging
dus een juist standpunt hebben ingenomen.

Dit bewijst, dat de leidsmannen aan beide zijden het belang van eendracht
inzien en zulks kan niet anders dan het vak ten goede komen.

Het neemt niet weg, dat bepaalde bevoegdheden dienen te worden erkend,
maar tegelijkertijd oude rechten kunnen worden geëerbiedigd.

Zoo is, om een enkel voorbeeld te noemen, het streven van de onderwijzers
in hoefbeslag, die zich de moeite en kosten hebben getroost om den hoogsten
graad van bekwaamheid in het vak te bereiken, zeer begrijpelijk en gerecht-
vaardigd, doch wordt door belanghebbenden anderzijds erkend, dat het

-ocr page 192-

S Jnbsp;hoefsmeden, die sedert jaren met sucees praetisch onder-

richt aan cursussen geven, daarvan niet plotseling te ontheffen

Echter hgt het voor de hand, dat militail hoefsmeden dt fn deze richtin.
ambitie toonen, zich voor den vervolge dezelfde mn.iti :, .nbsp;^

en het onderwijzersdiplomanbsp;^

en waarbij medewerking en waardeering werd onde^ndeTvan h oS^^^^

Ginneken.nbsp;r r, v ■ , ■

•l- S 1 g 1 1 n g.

HET INSLAAN VAN HOEVEN

L3zen w| in de leerboeken het hoofdstuk over klemhoeven dan zien wii
dat naast de verschillende methoden, welke worden
aanbevolen tot ^et v^
wijden der hoeven, zooals weidegang, pantoffelijzer, verwijdtgsi zer halve
maanvormig
Ijzer, balkijzer met lederen zool, gummizool-islag ^z teven;
gewezen wordt op de noodzakelijkheid om de Leven, wann er deze'ten S

hZSeTll C^ quot;nbsp;«f harde

brokkel p hoorn, koemest toepaste, doch men wenschte het in eiken stal

ir vrirr rrquot;-

Vlakte van den hoef gelegd en goed ingedrukt, zoodat de afhellende vlakte

op aezeltde hoogte als het ijzer kwam te liggen. Gevaar voor uitvallen bestond
niet, daar de koemest kleeft en onder den hoef bleef zitten,
was ze droog en kon men ze er gemakkelijk
uitnemen. Men wiesch Zn den
hoef goed schoon en om
te voorkomen dat het ingedrongen vit weder
af^^^an werd, was het noodig den goed gereinigden hoff mlt olielf ^

Wat men vroeger met koemest deed, doet men thans meer met leem Onk
dit plakt zeer gemakkelyk onder tegen den voet. Des morgeTs Xdt
men he^
leem droog en steekt dit onder den hoef uit. Zijn de paLrvetl Op stal!

-ocr page 193-

dan zal een zandvak, waarbij de voorhoeven dus in vochtig zand geplaatst
worden, ook goede diensten bewijzen. Waterbaden doen ditzelfde, doch
zijn tijdroovend en de ouderwetsche manier om de hoeven in te slaan, is
zeer gemakkelijk en doeltreffend. Het inwrijven van vet, olie of vaseline
op de zoolvlakte behoort men steeds te laten volgen. Achterhoeven lijden
veel minder aan uitdrogen dan voorhoeven.

Wat het inwrijven met vet betreft, zoo wordt hiertegen wel zeer veel
gezondigd, n.1. het wordt sterk overdreven. De beste wijze van inwrijven
is met een vilten lap, waarop slechts een weinig olie of vet gedaan wordt,
en hiermede worden de vier hoeven geheel ingewreven, dus zoowel de zool
als de wand. Is de lap eenmaal goed vettig geworden, dan hoeft men er
dagelijks zeer weinig aan toe te voegen. Vooral in den zomer zal hierdoor
worden voorkomen dat de hoef door de groote zonnewarmte te veel gaat
uitdrogen. Ds dek- of glazuurlaag zal mooi intakt blijven en het voordeel
van het weinige vet, dat men gebruikt, is ook weer dat het des avonds minder
moedijk kan worden weggewasschen.

Er wordt aan de hoeven in den regel belangrijk kwaad gedaan door het
overmatig gebruik maken van hoefzalven, waardoor groote hoeveelheden
stof en vuïl een korst op den hoef vormen waaronder het hoorn verstikt
broos en brokkelig wordt. Diar deze korst zich niet gemakkelijk laat afwas-
schen, wordt er allicht dagelijks over heengesmeerd; hoefzalven kunnen
bovendien ook schadelijke stoffen bevatten. Het gevolg van een en ander kan
zijn dat de koetsier of eigenaar den brokkeligen wand, die ten laatste het
gevolg zal zijn van deze verkeerd toegepaste hygiëne, wijt aan het beslag
en zoo kan de smid ook de schuld krijgen van brokkelhoeven die veroor-
zaakt zijn door ondoelmatige verpleging. De koetsier of eigenaar gaat dan
licht naar een anderen hoefsmid en blameert den vorigen, welke part noch
deel heeft aan den slechten toestand der hoeven.

Waar zulke gevallen zich voordoen en zij zijn volstrekt niet denkbeeldig
doet de hoefsmid goed om een open oog te houden ook voor dit deel der hygiëne
vanhetpaard, en den eigenaar of verzorger er in tijds op te wijzen hoe hij
mede kan werken om de hoeven in goede conditie te houden. Het spreekt
van zelf dat dit meer geldt voor de stad dan voor het platteland, waar de
paarden veelal in het land loopen en de hoeven voor uitdrogen bewaard
blijven Vooral voor paarden van neringdoenden, die van huis uit geen
flauw begrip hebben van de zorgen, aan het goed onderhouden van een
paard verbonden, is tijdig adviseeren in deze noodig en wenschelijk.

__G. H.

II. DE MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL TE TJIMAHI,

DOOK
W. K. PICA ED,

Luitenant-Paardenarts, gedetacheerd b/h. Nederl. Indische Leger

(Slot).

Het by ^gemeene Order 1923 No. 9 vastgestelde „Reglement voor de
Hoefsmidschool te Tjimahiquot; is neergelegd in 20 artikelen, welke hieronder
volgen.

-ocr page 194-

Art. 1. Bij de hoefsmidschool zijn ingedeeld:

1 mil. paardenarts Ie of 2e klasse, directeur; 2 adjud.-onderofficieren of
opperwachtm.-hoefsmid, afkomstig van de cavalerie of artillerie onder-
wijzers; benevens een aantal militairen afkomstig van de cavalerie, artillerie
(trem) of mfanterie, leerlingen, als aangegeven in art. 3 hieronder.

Art. 2. Da hoefmidschool staat onder de bevelen van den Inspecteur
van den Militair Diergeneeskundigen Dienst.

Als directeur treedt op een door den Insp. M. D. D. aan te wijzen sub-
altern paardenarts in garnizoen te Tjimahi.

Art. 3. De hoefsmidschool te Tjimahi is bestemd tot opleiding van cava-
leristen, artilleristen (treinsoldattm) en
infanteristen tot hoefsmid van hun
wapen, alsmede tot het z. n. in heropleiding nemen van mil. hoefsmeden.

Het aantal leerlingen, met inbegrip der in heropleiding genomen hoef-
smeden, wordt bepaald op hoogstens 40.

De beschikbare igt;laatsen worden door den Insp. M. D. D., na gepleegd
overleg met de Inspecteurs der Cavalerie, Artillerie en Infanterie, over deze
wapens naar behoefte verdeeld.

Art. 4. Ds in ojjleiding zijnde manschappen dragen den naam van leerling-
hoefsmid en zijn met de in heropleiding zijnde hoefsmeden en de hoefsmid-
onderwijzers in subsistentie bij het Depot der Mobiele Artillerie te Tjimahi.
Art. 5. De eischen tot toelating als leerling op de hoefsmidschool zijn:

a.nbsp;lichamelijke geschiktheid voor hoefsmid, hetgeen moet blijken uit eene
verklaring van den garnizoensdokter;

b.nbsp;voltooide africhting;

c.nbsp;kunnen lezen en schrijven, terwijl eenige kennis van de Nederlandsche
taal (het bestaan en begrijpen daarvan) voor militairen van niet Europee-
schen landaard tot aanbeveling strekt;

d.nbsp;een leeftijd van hoogstens 30 jaar;

e.nbsp;een goed gedrag;

f.nbsp;een nog te vervullen diensttijd van minstens 4 jaren, op het tijdstip,
waarop het onderwijs een aanvang neemt.

Militairen, die op dat tijdstip geen 4 jaren meer te dienen hebben, kunnen
niettemin worden toegelaten, mits zij bij toelating eene
voorloopige herverbin-
tenis
sluiten voor 1, 2, 4 of 6 jaren, in te-gaan bij eindiging der loopende ver-
bintenis en voldaan wordt aan den eisch onder punt f van vorenstaand lid.
Deze herverbintenis moet worden aangegaan vóór hunne opzending naar
de hoefsmidschool.

Bij gemis aan vlijt, aanleg, bij slecht gedrag enz., waardoor zij van de
school worden verwijderd (zie art. 17), kunnen zij op hun verzoek, bij wijze
van gunst, worden ontheven van de door hen aangegane
voorloopige her-
verbintenis.

Zij, die het hoefsmidsvak reeds geheel of gedeeltelijk machtig zijn, genieten
de voorkeur en kunnen ook bij hoogeren leeftijd dan 30 jaren tot de hoef-
smidschool worden toegelaten.

Art. 6. Op 1 Juni en 1 December bieden de betrokken korpscomman-
danten een voordracht tot toelating als leerling op de hoefsmidschool den
Inspecteurs van hun wapen aan. Deze zenden de voordrachten voorzien

-ocr page 195-

van de aanteekeningeu omtrent het voor hun wapen noodig geachte aantal
plaatsen aan den Insp. M. D.D. die na hetin art. 3 bedoeld overleg, zijne be-
slissing langs denzelfden weg toezendt aan den directeur der school, enz. enz.

Voor hoefsmeden, voor wien eene heropleiding wordt gewenscht geacht,
bieden de betrokken korpscommandanten, na overleg met den betrokken
paardenarts gepleegd te hebben, op gelijke wijze tusschentijdsche voor-
drachten in.

Art. 7. De leerlingen zullen theoretisch en practisch onderricht genieten.
Het theoretisch onderricht zal omvatten: de leer van den anatomischen
bouw en de natuurlijke verrichtingen van den hoef en de daarin besloten
deelen, voor zoover de kennis daarvan voor hen noodzakelijk is;

de leer van de verpleghig van den hoef, zoomede van de wijze, waarop
de hoefijzers moeten worden vervaardigd en van de regelen die bij de
bevestiging onder den hoef in acht genomen dienen te worden, alsook van
het ontstaan, de verpleging en het beslag van zieke hoeven.

Het practisch onderwijs zal gericht zijn op het verkrijgen van de vereischte
vaardigheid in het besnijden enz. van den hoef, het maken van goed passende
hoefijzers en het bevestigen van deze onder den hoef, zoomede in het be-
werken van zieke hoeven en het aanmaken en onderleggen van daarvoor
geschikte hoefijzers.

Art. 8. De leerlingen-hoefsmid genieten tijdens hunne opleiding een werk-
geld naar bekwaamheid, als bedoeld bij enz. enz. (tegenwoordig bedraagt
dit hoogstens f 0.25 per dag).

De directeur bepaalt — in verband met den graad van geoefendheid,
het gedrag en den ijver van de leerlingen — het bedrag van de aan hen uit
te keeren werkgelden, met dien verstande dat een nieuwe leerling begint
met het minimum.

Art. 9. De directeur der hoefsmidschool is belast met de opleiding der
leerlingen-hoefsmid en is bevoegd, binnen de grenzen der algemeene voor-
schriften, de noodige maatregelen te treffen strekkende om het ondenvijs
zoo vruchtdragend mogelijk te doen zijn.

Na een af te nemen vergelijkend examen van wachtmeesters der cavalerie
en artillerie, die voor benoeming tot onderwijzers in aanmerking zouden kun-
nen komen, zal de hoefsmid, die het best aan dat examen voldaan heeft,
door den Insp. M. D. D. aangesteld worden tot opperwachtmeester-hoef-
smid-onderwijzer.

Als leden van de examen-commissie zullen zitting nemen de directeur
van de hoefsmidschool en twee door den Insp. M. D. D. aan te wijzen mili-
taire paardenartsen.

De hoefsmid-onderwijzer, den rang van opperwachtmeester-hoefsmid
bekleedende, kan bij ijverige plichtsbetrachting en bij goed voldoen in zijne
betrekking na 4 jaar bevorderd worden tot adjudant-onderofïicier-hoef-
smid-onderwijzer.

Ds hoefsmid-onderwijzer draagt de uniform van het wapen, waarvan
hij afkomstig is.

Art. 10. Als regel zal de leertijd der leerlingen den duur van 2 jaar niet
overschrijden, tenzij voor de practische vorming van sommige leerlingen

-ocr page 196-

een langere opleiding zal worden noodig geacht, dan wel de geregelde gang
van het onderwijs, door ziekte of onvoorziene omstandigheden, gestoord is
geworden; een en ander ter beoordeeling van den directeur.

Art. 11. De theoretische lessen worden uitsluitend door den directeur
gegeven. Da leerlingen zullen minstens 3 uren per week theoretisch onder-
richt ontvangen.

Het practisch onderwijs is, onder het algemeen toezicht van den directeur,
toevertrouwd aan de hoefsmid-onderwijzers, die gehouden zijn alle aanwijzin-
gen en wenken van den directeur rakende dit onderwerp, stipt op te volgen.

D3 hoefsmid-onderwijzers zijn verantwoordelijk voor het door de leerlinlt;ren
verrichte werk.nbsp;°

Art. 12. De commandanten der bereden troepen te Tjimahi en de direc-
teur der hoefsmidschool treffen in onderling overleg eene zoodanige regeling,
dat, ten behoeve van het practische onderwijs aan de leerlingen, steeds een
voldoend aantal paarden beschikbaar is, om aan de school te kunnen worden
beslagen.

Art. 13. Ds werkuren voor den hoefsmid-onderwijzer en de leerlingen
zijn: des morgens van 6Va tot lOi/g uur, en des namiddags van 2 tot 41/3
uur, terwijl het theoretisch onderricht zal gegeven worden des namiddags
van 12 tot 1 uur.

Onderwijzers en leerlingen zijn — door den commandant van het depot
der mobiele artillerie bevolen inspectiën uitgezonderd — vrijgesteld van alle
korps- en garnizoensdiensten.

Teneinde geschikt te blijven voor hun oorlogstaak, nemen zij eenmaal
m de 14 dagen deel aan uitrukkende diensten bij een der bereden korpsen
m het garnizoen en nemen zij voorts geregeld deel aan schietoefeningen
met het wapen, waarmede zij in tijd van oorlog zijn bewapend, een en ander
te regelen bij onderling overleg tusschen den directeur der hoefsmidschool
en de betrokken korpscommandanten.

Op de dagen, dat zij aan uitrukkende diensten deelnemen, vervalt voor
hen het onderricht op de school in de morgenuren en bij late terugkomst in
het kwartier ook dat in de middaguren.

Art. 14. Van overtredingen, door de onderwijzers en leerlingen gedurende
de werkzaamheden in de smederij gepleegd, wordt door den directeur mede-
deeling gedaan aan den commandant van het depot der mobiele artillerie,
onder opgave der opgelegde straf en strafreden, of met verzoek om na onder-
zoek zoo noodig voor het opgegeven verzuim te straffen, waartoe die comman-
dant alsdan het noodige verricht.

Art. 15. In het belang van de vorming der leerlingen kan de directeur
een of meer van hen, die zich reeds eenige practische vaardigheid hebben
eigen gemaakt, ter beschikking stellen van een der hoefsmeden in het gar-
nizoen Tjimahi, een en ander in overleg met den betrokken korpscomman-
dant aldaar en onder voorbehoud, dat bedoelde hoefsmeden — binnen
billijke grenzen, ter beoordeeling van den directeur — verantwoordelijk
blijven voor het begaan van mogelijke fouten of misslagen van den leerling
bij het hoefbeslag.

Bij een te kort aan hoefsmeden bij het depót der cavalerie te Bandoeng,
kunnen bedoelde leerlingen onder dezelfde voorwaarden ook tijdelijk ter

-ocr page 197-

beschikking worden gesteld van een der hoefsmeden belast met het beslaan
der
recrutenpaarden van genoemd korps.

Art. 16. Leerlingen in de termen vallende om tot hoefsmid te worden
aangesteld, worden door den directeur der school door tusschenkomst van
den Insp. M. D. D. bij den Insp. Cav. c. q. Insp. Art. of Insp. Inf. voorge-
dragen tot opname in het aanbevelingsregister voor hoefsmid.

Zij worden van de lijst der leerlingen afgevoerd en als dienstdoend hoef-
smid bij een der korpsen ingedeeld.

Allen kunnen in afwachting van hunne indeeling bij den troep aan de
hoefsmeden te Tjimahi worden toegevoegd.

Art. 17. Da directeur brengt hen, die wegens lichamelijke ongeschiktheid,
gebrek aan aanleg, wangedrag enz. daarvoor in de termen vallen, bij den
Insp. M. D. D. voor ontslag als leerling-hoefsmid in aanmerking.

Ingeval laatstgenoemde verwijdering van den leerling van de school
noodzakelijk acht, brengt hij dit ter kennisse van den inspecteur van het
wapen, waartoe de leerling behoort.

In afwachting van zijne indeeling bij den troep wordt hij van de lijst der
leerlingen afgevoerd.

Art. 18. Eenmaal in de 6 maanden (15 Juni en 15 December) zal de direc-
teur der school een kort verslag betreffende ijver, aanleg en vorderingen
der leerlingen toezenden aan den Insp. M. D. D. die een uittreksel er van,
den betrokken inspecteurs aanbiedt.

Art. 19. Nadere bijzonderheden betreffende de school, waarin dit voor-
schrift niet voorziet, worden door den directeur der school — voor zoover
noodig in overleg met den commandant van het Dspót der mobiele artillerie
te Tjimahi — bij den Insp. M. D. D. voorgebracht.

Art. 20. Aan elk der leerlingen, die met goed gevolg een leergang aan de
hoefsmidschool hebben doorloopen, zal een getuigschrift worden verstrekt.

Tevens zullen de leerlingen kosteloos ontvangen een handboek, hetwelk
aan de school gebruikt wordt, teneinde hen in staat te stellen na het ver-
laten van die inrichting hunne theoretische kennis te blijven onderhouden.

Tjimahi, 12 Juni 1923.

korte mededeelingen.

Mededeelingen van den Uitgever.

Tegelijk met deze aflevering wordt een papieren omslag toegezonden voor het
laten inbinden van den jaargang 1923, n. 1. aan de abonné's, die den ge-
heelen jaargang hebben ontvangen.

Wie echter prijs mocht stellen op de ontvangst van een halflinnen band,
kan deze verkrijgen na toezending van f 1 vóór 5 Januari a. s. aan de Admini-
stratie van „De Hoefsmidquot;, Huygensplein o te 's-Gravenhage.

—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Arnhem. In 't begin van December is deze
cursus aangevangen met 14 leerlingen.

—nbsp;Militaire Hoefsmidsehool te Amersfoort. De opperwachtmeester-hoef-
smid Baartman van het Ie Reg. Huzaren, is 5 Nov.
j.l. als hulp-
instructeur aan voornoemde inrichting in dienst getreden.

-ocr page 198-

-- Examon voor het Rijksdiploma als hoefsmid, hetwelk te Utrecht
IS gehouden in de maand November 1923. Namen der geslaagden-
Elbergen (G.), F. Bakker te Dubbeldam, P. J. Dings te Valfcens'
waard, M^J.Crooymans te Waalre, J. Tj. Dijkstra te Stiens, O.t tltnZl
e KleinDongen^G.SiemonsteUsselo, J.Alkema te Woltersum, K Buursma
te Eenrum, P. Bronkema te Eenrum, A. Bakker te Scherpenz;^ Hos te
IJsselmmden, J Bos te Heinenoord, Lanting te Sleen,^E. van Hurck te
Sas van Gent, E. H. Leppink te Enschede, G. W. Kettering
te EiberZfoT
A. G. Hofman te Oude Pekela, J. H. Louwers te Hoogdoon, J H van
Gompel te Hoogeloon, H. J. van de Kerkhof te Hezen, W J. J HoeLleï
te Asten, M D^Kabboord te Earmsum, H. Hassing te Geer.ä^kfmZfj
P. Homan te Bedum, P. Kuiper te Warfum, 0. Keuning te'GLnng^n!
C. Kraayema te Uithuizen, L. Fluister te Kantens
(met lof), F. H Saafho
te Heüigerlee, A^G. Th. van Langen te Zutphen, J. A.
iin Huuk^oot te

te ÄiSo^riÄ

aanbevelingen uit vroegere werkkringen.nbsp;^ eör. my No. 85) en

advertentiën

D' i r rr.nbsp;Landbouw brengt ter kennis van

belanghebbenden, dat in de maand JANUARI aanstaande op
nader te bepalen dagen aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te
Utrecht gelegenheid zal worden gegeven tot het afleggen van het
toelatingsexamen tot
den cursus ter opleiding van ondenviizers in
practisch hoefbeslag.

Aanmeldingen moeten vóór 20 JANUAKI 1924 zijn binnen
gekomen bij Prof. Dr. H. M. KROON te
Utrecht, Biltstraat 172.

Voor nadere bijzonderheden zij verwezen naar de Ned. Staatse.

ATTENTIE!

Het Bestuur der Vereeniging van Kijks-Onderwijzers Hoefsmeden,
verzoekt beleefd, aan hare leden de zaken, die zij behandeld wenschen
te zien op de Algemeene Vergadering, de noodige stukken hiervoor
in te zenden bij den Secretaris. Hiertoe is gelegenheid opengesteld
tot en met 7 Januari 1924.

H. V. WAASBERGEN, Oud-Beierland,
Secr. der Vereenighig Rißs-Onderwijsers Hoefsmeden

-ocr page 199-

Wanneer gij het beste op gebied van hoef-
beslag wenscht, gebruikt dan

rr

)

.1

(I

Ze zijn bodemnauw, hebben schuin gestampte
gaten en een juiste verdeeling en plaatsing der
nagelgaten.

HELPMAN-HOEFIJZERS zijn niet noodeloos
zwaar; de verpakking weegt zoo goed als
niets en dus zijn ze
per stuk de goedkoopste
aan de markt.

-ocr page 200-

I Firma S. C. N. BAX

I GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

m = ROTTERDAM,

1 Specialitei! jo Helen mr HoefUag.

^ Ster-Hoefnagels: meest uitgebreide sorteering in
Hnbsp;meer dan 60 maten en modellen

IMnbsp;voorradig.

M Rubber-Hoefzolen: Uitsluitend van prima kwaliteit
@nbsp;caoutchouc vervaardigd, dus
niet

Hnbsp;van rubberafval.

B

Op«n en dichte luchtdrukzolen

voor VOOR- en ACHTERijzers in 12 maten voorradig.

Zolen voor halve ijzers met hoog rubberkussen in 5
maten voorradig.

blokzolen, straalzolen, caoutchouc hielstukken hoef-
randen, strijkringen, kunsthoorn, kurkkit.

LJsnagels, scherpnagels. kalkoenen, stiften, opruimers,
hoeftangen, renetten, hoefraspen, hoefhamers, houw-
klingen, lasch- of weiblad, laschpoeder enz.

B

Firma S. C. N. BAX

GLASHAVEN 9nbsp;TEL. 1355

ROTTERDAM.

lil

-ocr page 201-

•a

ïlSI

il» ■

.......

• ' K ^ ^ • ' À»-. ■ r*. •

■Ï^JV

V ' •

■ ' -i'V ' '

i ... .-s,-quot; , '. .nbsp;■ i' • ■■■ i 'v. r'^-^.'-V

-ocr page 202-

«SIS?

, .. .fl'

Vi

-tt. 'O v* -• ' ■nbsp;•nbsp;- .nbsp;- • •nbsp;V

V

m

A;.

c ■

quot;s-ri.

-mmk

^Jamp;ir * - .nbsp;quot;feV. -i/--^'. quot;-i-v.; \

■ quot;v ^

f .-j'.. -it...-

'i- '■

r ..X.- lt;-ïTfiiïS

-ocr page 203-

ryT-
» ^

ir

t-.
i

s: .

■'y

lt; I.

V * ■ ; ■ ■

r. . ''' V '.'

p

■M
m

T-itt. i ;

..........V:

^^^^

-ocr page 204-

1-- iv

^ i f