r^edacteur-Uitgever: A. W. HEIDEMA, 's-Gravenhage.
Éé
-quot;■mkW-
-ocr page 2-A
397
-ocr page 3-, T - - »nbsp;- «51
lt; lt; ' , rnbsp;-
1 V
fquot;
. , • ... •-aft. |
^ - ^ gt; ar.quot;.'.- '■'r- ■ .T' | |
B^K^^ s... |
- i-. t« - | |
• | ||
a 1 f : |
\ ..^nbsp;-V ■ . .
: -
amp;
■-tÄii;
v;
• -
A
Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen.
ONDER MEDEWERKING
VAN
onderscheidene deskundigen
GEEEDIGEERD EN UITGEGEVEN
DOOR
bibliotheek der
rijksuniversiteit
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
08
51 7876
'SGRAVENHAGE. — A. W. HEIDEMA. — 1927.
-ocr page 6-E 'i' ÎÎ s
li J Sä fjVlnbsp;■ .--it t,-.
Vï?'-.
S
-ocr page 7-De titels, voorzien van een f, geven artikelen aan waarin een of meer
afbeeldingen of figuren zijn opgenomen, — artikelen met * zijn bijdragen onder
een afzonderlijk hoofd; de overigen zijn korte mededeelingen, hetzij oorspronke-
lijke hetzij aan andere bladen ontleend.
De Eomeinsche cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone
de bladzijden.
Aambeelden * I 6.
Afhellende vlakte. Het nut van de —
XII 188.
Automobiel en paard VII 111, XI176.
Afstandsritten. Hoefbeslag bij — * VIII
122.
Balkijzer * I 3; f* III 36.
Belangrijk bericht *XII 185.
Belasting. Verschil in — van den hoef
door kalkoenen f* VII 102.
Beslag bij verbeend hoetkraakbeen XI
176.
Beslag bij springpaarden I 10.
B esters. Jubileum *Xn 190.
Bokhoeven. Veulen — VII 110.
Cursus in hoef beslag te Bedum V 72.
„ 's Bosch f* III33.
n 7) „ „ Doetinchem VIII
128.
Cursus in hoefbelag te Dresden V 73
« « „ „Ede IX 143, t*
Xnbsp;154.
Cursus in hoefbeslag te Lochem f * VIII
122.
Cursus in hoef beslag in N. Brabant XI17 5.
Cursussen in hoefbeslag (voorbereidende)
*nbsp;II 18, * XI 173, *XII 189.
Dierenbescherming en Hoefsmid *XII
186.
Diergeneeskunde * I 5 • * III 34 ■
*nbsp;IV 52 V 66 ; * VI 86.
Engeland. Kosten van het beslag in —
XInbsp;176.nbsp;^
Examen onderwijzers in practisch hoef-
beslag t II 17, XII
Examen. Overgangs — in Gelderland
XI 175.
Examen Rijksdiploma hoefsmid: lijst
der geslaagden IV 54; V 72: *VI
84, 90 ; *VII 106 ; VIII 124; XII 193
■fc-xamencommissie IX 143.
Film. Hoefbeslag — *IV 51.
Gelderland. Cursussen in hoefbeslag in
— XI 175.
Groei. Onregelmatige — van den hoef-
hoorn *X1 171.
Harden van koper * I 7.
Hoefbeslag bij afstandsritten * VIII122.
Hoefbeslag en landbouworganisaties * X
156.
Hoefbeslag-film * IV 51; * IV 52.
Hoefbeslag in verband met wegdek VI
81, * VII 97.
Hoefbeslag in N. Afrika X 161.
Hoefbeslag in Zwitserland X 159, XI
176.
Hoefbevangenheid V 73.
Hoef- en klauwverpleging V 74.
Hoefkraakbeenverbeening VII 113.
Hoefsmederij van Joh. A. Tangelder te
Duiven f* IX 137.
Hoefsmid en dierenbescherming *XII
186.
Hoefsmid, wetenschap en maatschappij
*nbsp;I 5 ; * III 34 ; * IV 52 ; * V 66 ;
*nbsp;VI 86.
Hoefsmidschool te Amersfoort * II24;
*IV 54; *V 67; * VII108; IX 143;
Xnbsp;158; XII 193.
Hoefsmidschool te Dresden VIII 128.
„nbsp;te München XI 177.
Hoefverzorging * VI 88.
Hoefijzers uit de Middeleeuwen f * III37.
Hoorngroei. Onregelmatige — * XI171.
Hoorngroei bij zieke hoeven X 160.
Hoornstraal. Scheuren in den— IV 56.
Horseshoers and Blacksmith's Journal
XInbsp;176.
Ingekomen boekwerken: III 42.
Ingezonden stukken: Wedstrijd in hoef-
beslag I 7 ; Idem III 40 ; IV 55 ; Be-
lasting van den hoef III 39; V 71;
Het Rijksdiploma VIII 127; Voor-
lichting aan landbouwers XI 174;
Voorbereidende cursussen in hoef-
beslag XII 191.
Invetten der hoeven. De-waarde van het
wasschen en — * XI 169.
Jaaroverzicht 1926—'27 * I 1.
Jubileum B e s t e r s XII 190.
Kalkoenen * V 70 ; * VI 81: * VII
97 ; f* VII 102.
Klauwverpleging V 74.
Klemhoeven XI 177.
Koper. Harden van — * I 7.
Kosten van het beslag in Engeland XI
176.
Kreupelheid (eigenaardige vorm) IV 56.
Landbouworganisaties en hoefbeslag
*X 156.
Leeren oplegsels * I 3 ; f* III 36.
Leeren randjes f* III 36 ; * IV 53.
Militaire hoefsmeden te Ede f* V 65-
Noord-Brabant. Cursussen in — XI
175; XII 194.
Oude hoefijzers f* III 37.
Paard en auto VII 111; XI 176.
Prijsbepaling in Zwitserland VII 112;
in Amerika VIII 130.
Rijksdiploma als hoefsmid *VI 84;
*VII 106; *VIII 124; XII 193.
Sandalen XII 194.
Scheuren in den hoornstraal IV 56.
Spickel-ijzer f* IV 49.
Stoot en kalkoenen * VI 81 ; *VII 97.
Straal beenskreupelheid f IX 144; X
162.
Tentoonstelling te München XI 176.
Toelatingsexamen Utrecht XII 193.
Turfstrooisel * V 68.
Uitslaande gekleurde platen van den bouw van den hoef met ver-
klarende beschrijving (in boekvorm). Voldoen uitstekend.
Zeer geschikt voor leerlingen aan cursussen in hoefbeslag.
Prijs, franco per post: f 1.—. (Tien stuks tegelijk: ƒ 9.—).
Verkrijgbaar bij de Administratie van „De Hoefsmidquot;, Huygensplein 5,
den Haa.?.
Verbeend hoefkraakbeen. Beslag bij —
XInbsp;176.
Vereeniging v. onderwijzers in practisch
hoefbeslag: agenda vergadering I 8;
Verslag vergadering * II 22 (zie ook
Vnbsp;70 en 71); Bestuursvergadering
IX 139; Indiening punten van behan-
deling XII 192.
Vergadering Afd. Ede v/d. Bond van
Smedenpatroons * I 3.
Verschil in belasting van den hoef door
kalkoenen VII 102.
Verzorging van den hoef * VI 88.
Veulen bokhoeven VII 110.
Voorbereidende cursussen * II 18, *XI
173, XII 189.
Vroegtijdige. Te — vestiging als patroon
XIInbsp;194.
ViT^asschen en invetten der hoeven. De
waarde van het — * XI 169.
Wedstrijd in hoefbeslag te Middelburg
*nbsp;VIII 126, te Almelo * IX 140, te
Boxtel * IX 141, te Hulst * X 154,
te Deventer * X 154, en te Ridder-
kerk * XI 173.
Wedstrijd in hoefbeslag (tijdsbeperking)
*nbsp;III 40.
Wedstrijd in hoefbeslag in Amerika IV
58.
Wegdek. Hoefbeslag in verband met —
VInbsp;81; * VII 97; XII 194.
Wetenschap, Hoefbeslag en Maatschappij
*I5; *III34;*IV52; *V66; *VI86.
IJzer. Nieuw afwijkend „Spickelquot; —
t* IV 49
IJzer voor straalbeenskreupelheid jlX
144.
IJzer zonder nagels IX 144.
Ijzers met verdikte takken III 42.
Zwitsersche Smedenbond X 159.
-ocr page 9-ABONNEMENTSPRIJS
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaar f 4.—
ADVERTENTIEN
1—10 regels (breedte 6 cM.) f 2.—,
iedere regel meer f 0.20. - Tarieven voor
contracten op aanvrage verltrügbaar
maandblad
Redacteur-Uitgever: A. W. Heidema te 'sGravenhage, Huygensplein 5
1926—1927. — Het balkijzer met leeren oplegsels. — Hoefsmid, wetenschap en maatschappij. —
Iets over aambeelden. — Het harden van koper. — Ingezonden stukken. — Korte mededeelin-
gen. — Persoverzicht. — Advertentiën.
Q Tegen het einde van een jaar kent het zakenleven in het algemeen een
m stillen tijd. Het zullen in hoofdzaak redenen van finantiëelen aard wezen,
q; die daarop invloed uitoefenen, want feitelijke motieven zijn niet bekend,
(— welke dit verschijnsel kunnen verklaren. Is een nieuw jaar aangebroken,
3 dan stelt men zich weer een doel nieuw voor oogen. Men wordt als het ware
opgewekt voor het vervullen van een nieuwe dagtaak en het hangt van
verschillende omstandigheden af of men die taak licht of zwaar opvat,
of het nieuwe jaar een gunstig of ongunstig perspectief opent. Men spiegelt
zich hierbij vanzelf ook aan de opgedane ervaringen in het verleden en
wanneer we nu de vraag stellen of 1926 inzonderheid voor het hoefsmidsvak
een gunstige bladzijde inneemt in het levensboek, dan kan het antwoord
daarop niet onverdeeld gunstig luiden.
Schrijver dezes had het vorige jaar de gelegenheid in vele smederijen,
zoowel in de steden als op het platte land, een praatje met den ,,baasquot; aan te
knoopen en wanneer daarbij dan over den stand van het bedrijf werd ge-
redeneerd, dan moest in de meeste gevallen achteruitgang van het hoef-
smidsvak worden vernomen. Hadden de luxe- en de vrachtauto reeds mede-
gewerkt tot het doen slinken van het rijtuig- en sleeperspaard, de inkrimping
van de fokkerij deed zich de paar laatste jaren gevoelen. Het is voldoende
bekend, maar het moge te dezer plaatse worden gememoreerd.
Vrijwel algemeen bleek men daarentegen ook van meening dat de terug-
gang nu tot staan is gekomen. En wij deelen die meening geheel. Er is ver-
hooging van de prijzen der paarden in uitzicht, hetgeen de fokkerij weer
ten goede zal komen, terwijl de duur bevonden exploitatie van auto-tractie
opnieuw zal worden gedrukt door de op handen zijnde sterke belasting-
verhooging.
Deze „stroomiugenquot; gaan echter vrijwel buiten den wil van den hoefsmid
om. Hij heeft er zich bij aan te passen. Wèl ligt het in zijn macht of in die
zijner organisatie om de toestanden in het hoefsmidsvak te regelen naar de
beste inzichten. En hoe grooter het getal onderwijzers en dat der gediplo-
meerde hoefsmeden wordt, des te gemakkelijker zal zulks vallen. De meerdere
kennis en zelfstandigheid geven grootere overredingskracht en deze zullen
ten slotte sleur en misbruiken overwinnen.
Met de opleiding blijft het gelukkig voorwaarts gaan. Over medewerking
van autoriteiten valt in dit opzicht niet te klagen. Het getal cursussen
breidt zich nog uit. Door de meerdere aanwending van fabrieksijzers treedt
evenwel een ernstig bezwaar naar voren, n.1. de ongeoefendheid in het
ijzers maken bij de jonge garde. De leiders ondervinden het bij de jeugdige
cursisten. Het werkt remmend. — De heer H. V. heeft begin 1926 in zijn
kernachtige artikelen-reeks een beroep gedaan op de patroons om de jong-
maatjes gelegenheid te geven ijzers te leeren smeden en hij heeft aan de
Vereeniging van Onderwijzers in overweging gegeven, in samenwerking met
autoriteiten op hoefbeslaggebied en de beide patroonsbonden, middelen te
beramen om in dezen toestand verbetering te brengen. En de genoemde
Vereeniging is diligent geweest. Zij richtte eerst tot de Directeuren van
Ambachtscholen het verzoek om in het 3e leerjaar de smidsleerlingen eenige
bedrevenheid in het maken van ijzers te willen bijbrengen, en verzocht
den inspecteurs van het Nijverheids- en Landbouwonderwijs om bedoeld
leervak verplichtend te willen stellen. Zij richtte zich daarna ook tot de
patroons en bedrijfsleiders van hoefsmederijen met een wensch als door
den heer H. V. bedoeld.
Men kan dus zeggen: de leidende Vereeniging is op haar hoede en het is
te hopen dat zij succes moge hebben. De ongunstige uitslag van het examen
voor het Rijksdiploma in het najaar 1926, getuigt dat deze zaak urgent is.
Temeer nu er nog voldoende ambitie bij de jeugd blijkt te bestaan voor de
opleiding tot hoefsmid. Wellicht zijn de tegenwoordig minder gunstige
vooruitzichten in andere vakken hieraan ook niet vreemd.
Beschouwen we nog enkele détailzaken in het afgeloopen jaar, dan valt
op dat de hoefbeslagwedstrij den voldoende ambitie houden, èn bij de deel-
nemers èn bij het publiek, althans op meerdere plaatsen. De vijf gehouden
wedstrijden (1 in Zeeland, 1 in N.-Brabant, 2 in Gelderland en 1 in Limburg),
droegen weliswaar een betrekkelijk lokaal karakter, doch dit neemt niet
weg dat die wedstrijden een nuttige zijde hebben. Het is waarschijnlijk dat
het in 1928 komt tot eene nationale landbouwtentoonstelling in een der
steden in het centrum, — zulks in aansluiting met de Olympische Spelen.
Mogelijk zou daaraan, evenals in 1913, een nationale wedstrijd in hoefbeslag
kunnen worden verbonden. Eventueele in 1927 te houden wedstrijden kunnen
dan verder de lokale kampioenen aanwijzen voor afvaardiging naar den
grooteren wedstrijd in 1928.
Zijn op enkele der gehouden tentoonstellingen aardige collecties hand-
gesmede ijzers te zien geweest, de hoefijzerfabrieken —• op één gunstige
uitzondering na — achten zich blijkbaar nog niet tot inzending geroepen.
Dit bevreemdt.
Nieuws op hoefbeslaggebied is in 1926 weinig onder de oogen gekomen.
Een afgebeeld nieuw Blenkinsop-ijzer heeft zeker geen ingang gevonden,
ondanks de opgesomde voordeelen van minder slijten en het geven van een
vasteren stand op de moderne wegen. Mochten er echter hoefsmeden zijn, die
er bij een of meer paarden een proef mede hebben genomen, dan zal het de
redactie van ,,De Hoefsmidquot; ongetwijfeld aangenaam wezen, hunne bevin-
dingen te mogen vernemen. (In dit verband ben ik zoo vrij op te merken,
dat de hoefsmeden niet scheutig zijn met het mededeelen van verkregen
resultaten bij afwijkende beslagvormen, enz. en waarmede anderen hun
voordeel zouden kuimen doen. Kort geleden bezochten wij 2 trainingstallen.
Met Jeroen Witte veen te Alkmaar den gang van zijn draverpaard Markies
besprekende, deelde deze mede, dat hij in het corrigeeren van den gang
veel steun had genoten van den ter plaatse wonenden onderwijzer-hoefsmid
Th. A. Koelman. En de trainer G. Ensing te Amersfoort roemde de mede-
werking op hoefbeslaggebied bij zijne dravers van den onderwijzer-hoefsmid
P. Zegwaart aldaar. En nu stellen wij ons voor dat af en toe ervaringen
worden opgedaan, waarvan de mededeeling voor anderen van belang kan
worden geacht, zonder bepaalde ,,vakgeheimenquot; te schenden, daar namen
gevoegelijk kunnen worden weggelaten).
In 1926 is het 10-jarig bestaan der Vereeniging van Onderwijzers op
waardige wijze herdacht. Prof. Dr. H. M. Kroon heeft bij die gelegenheid
een duidelijk inzicht gegeven omtrent het hoefbeslag in de laatste 15 jaar,
terwijl Majoor Dr. Gallandat Huet in korte trekken de geschiedenis van de
in 1842 opgerichte Hoefsmidschool heeft gereleveerd.
In het afgeloopen jaar viel het verlies te betreuren van den heer M. de
Ridder, dierenarts te Arnhem, die veel voor de verbetering van het hoef-
beslag in zijn gewest heeft gedaan, en die bij vele cursussen als bekwaam
leider en bij vele wedstrijden als gewaardeerd jurylid is opgetreden.
De ijzerprijzen zijn gedurende 1926 iets, doch de kolenprijzen tengevolge
van de stakmg in Engeland meer opgeloopen. Dit beteekent een schadepost,
omdat aan die verhooging een tijdelijk karakter bleef toegekend en moeilijk
op de beslagprijzen kon worden verhaald. Bovendien heeft het eind van
1926 geen voordeeltje gebracht in den vorm van sneeuw, zoodat het aan-
geschafte scherp voor 1927 bleef gereserveerd.
Moge 1927 vergoeden, waarin '26 is tekort geschoten. Moge in 1927 verder
van een opgewekt Vereenigingsleven worden getuigd, en van een verdere
volmakmg van alles wat kan leiden tot een rationeele uitoefening van het
hoefbeslag in Nederland.
HET BALKIJZER MET LJ^EREN OPLEGSELS.
De Afdeeling Ede van den Bond van Smedenpatroons in Nederland
hield 22 November j.1. een Algemeene Vergadering te Ede. Het ijverige
Bestuur meende geheel te handelen in den geest der leden, indien op die
samenkomst, ter afwisseling van de gewone agenda, een voordracht werd
gehouden over den hoef en het hoefbeslag, een terrein toch waarvoor de
meesten zich zoo bijzonder interesseeren. Daartoe werd uitgenoodigd de
heer Dr. G. M. v a n d e r PI a n k uit Utrecht.
Het is geenszins onze bedoehng hier een uitvoerig verslag van die voor-
dracht te geven. Spreker begon trouwens met de mededeeling, dat hij tot
zijn spijt niet in staat was op dit gebied veel nieuws te berde te brengen.
Toch hebben alle aanwezigen met veel genoegen en groote belangstelling
naar zijn betoog, aanschouwelijk gemaakt door enkele gedemonstreerde
hoeven en ijzers, geluisterd. Dit bleek wel uit de vele vragen, die werden
gesteld, en de discussies, die daaruit voortvloeiden.
In het bijzonder trok de aandacht een gesloten yzer, dat we hier even in
het kort willen memoreeren. Dit balkijzer was voorzien van leeren
oplegsels op den dwarsbalk en op de uiteinden der takken. Het waren
er hier drie op elkaar, die een veerend kussen vormden op het achterste
gedeelte van het ijzer. Op de takken werd dat kussen naar voren ge-
leidelijk dunner om iets voor het laatste nagelgat te eindigen. Dat
glooiend afloopen naar voren werd verkregen door het bovenliggende
leeren oplègsel telkens korter te maken dan het daaronder liggende.
Al naar de noodzakelijkheid kan aldus door vermeerdering of vermindering
van het aantal oplegsels de dikte van het kussen worden vergroot
of verkleind.
Dit ijzer nu is aangewezen voor hoeven met lage verzenen, dus over
het geheel bij onevenredige hoogte van toon en verzenen. Men beoogt
daardoor verbetering te brengen in den stand en den gang van het
paard. Veelvuldig worden in die gevallen ijzers met verdikte takken
gebruikt, maar volgens spreker biedt het bovengenoemde balkijzer be-
langrijke voordeelen, wat in de practijk reeds verschillende malen is ge-
bleken. Men heeft n.1. gezien, dat de hoorngroei in de achterste hoef-
helft duurzaam werd bevorderd; de verzenen hooger en ook wijder
werden niet alleen, maar dat zelfs bij ondergeschoven verzenen deze
afwijking ging verdwijnen.
Deze gunstige werking moet worden toegeschreven aan de ver-
meerdering van het hoefmechanisme, doordat de straal draagt op den
verhoogden balk.
Waarschijnlijk zal door velen de vraag worden gesteld of hetzelfde
dan niet met een gewoon balkijzer wordt verkregen ? Laten we be-
ginnen met de opmerking, dat in de practijk die gewone balkijzers
vaak te wijd worden gemaakt, waardoor de achterste hoefhelft tus-
schen de takken van het ijzer inzakt en juist het tegengestelde wordt
verkregen van hetgeen men beoogt. Maar al past dit ook volkomen,
dan verkrijgen we niet die uitkomst als met de leeren oplegsels en
moet aan deze dus wel de 'bovengenoemde gunstige invloed worden
toegeschreven.
Theoretisch kan men dit verklaren uit de sterke veering, die ont-
staat doordat de verzenen steeds drukken op een soepele onderlaag.
Ook bij ondergeschoven verzenen zijn deze steeds in dracht, hetgeen
niet het geval zou zijn, indien de leeren oplegsels ontbraken en de
verzenen dus „lucht lagen.quot;
Bennekom.nbsp;Dr. 0. Brands.
HOEFSMID, WETENSCHAP EN MAATSCHAPPIJ.
Wanneer mij gevraagd zou worden om zoo kort en bondig mogelijk te om-
schrijven het aandeel, dat ik zal nemen in de samenstelling van dit vakblad,
dan meen ik, dat de aanduiding weergegeven door het hoofd van dit eerste
artikel aan deze voorwaarde zal voldoen.
Immers, ik stel mij voor, geregeld aan de lezers van dit blad mededeeling
te doen van al hetgeen in de diergeneeskundige literatuur voorkomt met
betrekking tot het hoefbeslag en daarnaast hoop ik zoo goed en volledig
mogelijk te kunnen weergeven en aawgeven, wat door allerlei organisaties
op het gebied van hoefsmids- en landbouwbelangen, dierenbescherming,
verkeersbevordering, door sportvereenigingen, rijks-, provinciale- en gemeen-
telijke overheden en bepaalde personen, b.v. bereden officieren, gedaan is,
zal of kan worden verricht tot bevordering van het hoefsmidsvak.
Men ziet, dat deze laatste opsomming, die nog verre van volledig is,
vs^elhaast het contact omvat met alle geledingen der maatschappij, die
eenig belang bij of bepaalde aanraking hebben met den hoefsmid.
En ik wil al dadelijk beginnen met den wensch te uiten, dat de betreffende
organisaties bereid zullen worden gevonden om mij en daardoor dit orgaan
te helpen door het verstrekken van inlichtingen, voor welke bereidwilligheid
de redactie zeer erkentelijk zal zijn.
Het algemeen belang kan daardoor immers slechts bevorderd worden.
Allereerst is het mijn plan om deze rubriek met enkele algemeene be-
schouwingen te openen en in volgorde van de genoemde onderdeelen, wil ik
beginnen met het bespreken van de verhouding tusschen hoefsmid en weten-
schap. In zijn bedrijf brengt de hoefsmid verschillende takken van
wetenschap in praktijk, maar de diergeneeskundige wetenschap is voor
hem toch wel de belangrijkste, omdat hij daaraan de vele en onmisbare
gegevens dankt, welke hij dagelijks voor eene rationeele en ook voor eene
in materieelen zin loonende uitoefening van zijn ambacht noodig heeft.
De dierenartsen hebben dan ook steeds leiding gegeven, waar het betrof
de jonge smeden in hun vak te bekwamen en geen enkele smid zal tegen-
woordig durven beweren dat de hoefsmid door technische vaardigheid
alléén tot dat peil van ontwikkeling kan worden gebracht, dat hij met
succes zijn vak zal kunnen uitoefenen.
Er bestaat inderdaad een nauwe verwantschap tusschen hoefsmidskunde
en diergeneeskunde, die zich ook in de maatschappelijke verhouding tusschen
dierenarts en hoefsmid behoort te openbaren.
In de diergeneeskundige praktijk is een goed en bekwaam hoefsmid van
veel belang en ook omgekeerd heeft de hoefsmid voordeel van eene goede
verstandhouding en geregeld contact met de(n) dierenarts(en) ter plaatse.
Het zou eenigszins onbillijk, althans onvolledig zijn als aan de hand van
de historie niet werd gewezen op het verdienstelijk werk, dat in vroeger
eeuwen ook door de hoefsmeden met betrekking tot de hulpverleening
aan zieke dieren is verricht.
Inderdaad is het juist, dat in zekeren zin de hoefsmid mede is geweest de
wegbereider voor de ontwikkeling van de diergeneeskundige wetenschap.
Er bestaat eene soort wisselwerking, die beide partijen stemt tot dank-
baarheid en een uitstekenden grondslag vormt tot vruchtdragende samen-
werking.
Er schiet mij eene historische anecdote te binnen, die ik hier even wil
vermelden. Bij gelegenheid van een vriendschappelijk twistgesprek tusschen
een hoofdofficier van gezondheid (arts) en een paardenarts zeide de eerste
tot de tweede, dat hij den hoefsmid tot stamvader had, hetgeen de laatste
gaarne accepteerde onder de volgende woorden: „zeker, evenals gij de barbier-
chirurgijn; en het hoefijzer is door alle tijden heen een symbool geweest van
geluk en komt in vele familiewapens voor, maar met het scheerbekken is
dat niet het geval!quot;
In zijne verhandehng over: „De veeartsenijkunde in Nederland vóór de
stichting der Veeartsenijschool te Utrechtquot; deelt Prof. Dr. W. J. Paimans
ook mede, dat en in hoeverre de hoefsmeden uit de middeleeuwen zich
toelegden op de behandeling van zieke dieren.
^ Hij noemt o.a. een boekje: „Toevlugt of heylsame Remediën voor allerhande
siektens en accidenten, die de paerden soude konnen overkomen. Bij een ver-
gaedert in den tijd van 40 jaren door Pieter Almanus van Coer, Mr. Hoef-Smit
in 's Gravenhage. Mitsgaders een kleyn Tractaetje van medicijnen voor koe-
beesten. In 's Gravenhage gedrukt voor den Autheur bij Levyn van Dyck, Boek-
drukker bij de Luyterse kerk. 1668. Met Privilegiequot; en zegt daarvan:
„Dit is het type van een werkje afkomstig van een hoefsmid, van iemand
bij wien geen wetenschappelijke grondslag gelegd is, die in den loop der
jaren een aantal recepten heeft leeren kennen en deze mededeelt ten behoeve
van zijn collega's.
Want al bevat het boekje ook een teekening van een skelet van een paard
en al wordt in de eerste 4 bladzijden iets medegedeeld over den bouw van
het lichaam en in de twee volgende iets over ziekte-oorzaken, toch is het
geheel, bestaande uit 256 bladzijden, in hoofdzaak slechts eene verzamehng
van recepten.quot;
Na dezen korten greep in het verre verleden, een volgend maal over de
verhouding in het heden.
Breda, Jan. '27.nbsp;X. D. S
IETS OVER AAMBEELDEN.
Hoewel alle aambeelden er op het oog gelijk uit mogen zien, is er toch
een groot verschil tusschen op te merken wat de meerdere of mindere
bruikbaarheid betreft. De meeste waarde voor een goed aambeeld moet
men hechten aan den klank welke de hamerslag geeft en aan de veerkracht
waarmede de hamer terugspringt. Wanneer er geen heldere klank uit
een aambeeld komt, deugt dit niet en evenmin wanneer de hamer zwaar
wordt teruggekaatst. Bij gelijke waarde in andere opzichten zal de beste
klank aan een aambeeld de voorkeur geven en de fabrikant zal zich hier-
op speciaal moeten toeleggen.
Wat het onderhoud van een aambeeld betreft, dit wordt zoo vaak zeer
veronachtzaamd en deze verwaarloozing komt dan geheel ten koste van
den levensduur en de mindere bruikbaarheid van het aambeeld. Wil men
steeds het meeste uit een aambeeld halen en den levensduur ervan op-
voeren, dan is het gewenscht om het elke 3 jaar naar de fabriek op te
sturen om te doen nazien. Zeer zeker zijn hier onkosten aan verbonden
doch zij die deze methode volgen, zeggen dat deze onkosten ten volle
worden vergoed door de groote voordeelen steeds op een deugdelijk en als
nieuw aambeeld te werken.
HET HARDEN VAN KOPER.
Het is bekend dat eeuwen geleden de Egyptische smeden de kunst
verstonden in hunne reusachtige smederijen koper te bewerken tot de
hardheid van staal en ook weten wij dat deze wetenschap met die oude
Egyptische kopersmeden is uitgestorven. Thans bericht men dat J. N.
Powers uit Texas een procédé heeft uitgevonden waaraan hij negen jaren
besteed heeft en waarmede hij het geheim der oude Egyptenaren heeft
teruggevonden.
Van zijn nieuwe metaal maakt hij allerlei gereedschappen, zoowel hamers,
beitels, enz., welke aan alle schadelijke invloeden als vuur en roest weer-
stand bieden. Zoo werden, bij wijze van proef, van deze koperen gereed-
schappen gedurende eenige weken in zout water gelegd en daarna aan de
zon blootgesteld, zonder dat eenige inwerking op het metaal plaats vond.
Het koper is zoo hard als staal en daar het roestvrij is, geeft dit een groot
voordeel. Verder is de prijs slechts 10 % boven dien van stalen gereed-
schappen. De zelfde uitvinder, reeds een zeer bejaard man, heeft nog niet
lang geleden zeer veel geld verdiend door zijne verbeterde methode om
rails te verbinden en wel zoodanig dat temperatuursinvloeden hierop geen
invloed hebben.
Het is mij in 1926 opgevallen dat er veel wedstrijden in hoefbeslag zijn
gehouden, maar ook is het mij opgevallen dat op al die wedstrijden nimmer
een aangegeven werktijd is voorgeschreven. Er is over het algemeen veel te
lang gewerkt met het maken der ijzers en het beslaan der paarden. Uitge-
zonderd bij den militairen wedstrijd; daar was tijd opgegeven en wel twee
uur voor het maken van twee ijzers en het beslaan van twee hoeven, en voor
het maken van 1 sluitijzer of balkijzer V-j^ uur. Nu vraag ik eens: als er
zoo lang aan gewerkt mag worden, en naar ik gehoord heb waren er nog
die niet op tijd klaar waren, wat moeten dat voor hoefsmeden in de practijk
zijn ? Ik vind het mooi een tijd te bepalen, maar dan op zijn hoogst
voor twee ijzers maken en twee hoeven beslaan 1 uur en voor een balkijzer
uur. Voor elke minuut vlugger 1 punt winst en voor elke minuut later
1 punt verlies. Ik hoop dat op de vergadering van onderwijzers-hoefsmeden
in Januari a.s. hierover eens wordt gesproken. Dan geloof ik dat men heel
wat betere hoefsmeden in de praktijk krijgt. Van een prijswinner kan men
dan zeggen: daar heeft men wat aan.
Utrecht, 4 Januari 1927.nbsp;W. C. S c h o u t e n,
Varkenmarkt 26.nbsp;Hoefsmid.
— Mededeeling van den Uitgever. In aansluiting met het bericht in
de December-aflevering 1926 heeft Kapitein Sighng thans zelf uiteengezet
in hoeverre zijnerzijds tot den inhoud van De Hoefsmid zal worden bij-
gedragen. — Dr. Gallandat Huet heeft op zich genomen om de lezers op de
hoogte te houden met het meldenswaardige omtrent de militaire hoefsmids-
school te Amersfoort, het militaire beslag, de examens voor rijkshoefsmid te
Utrecht en over datgene wat in binnen- en buitenlandsche vakbladen over
hoefkunde en hoefbeslag verschijnt. — Dr. C. Brands heeft toegezegd den
lezers geregeld op de hoogte te zullen houden met de hoefverpleging en de
hoefziekten voor zoover deze voor den hoefsmid van belang zijn en bespreking
verdienen.
Wij vertrouwen dat de lezers deze versterking van den staf der mede-
werkers ten volle zullen waardeeren.nbsp;A. W. H.
— Vereeniging van onderwijzers in practisch hoefbeslag. De agenda
voor de algemeene vergadering op Zaterdag 22 Januari 1927, des voorm. te
half elf uur, in het hotel „l'Europequot;, te Utrecht, luidt als volgt:
1. Opening. — 2. Lezing der notulen. — .3. Behandeling ingekomen stuk-
ken. — 4. Verslag afgeloopen boekjaar. — 5. Bestuursverkiezing: aftr. de
heeren H. v. W a a s b e r g e n en F. F a 1 k e n h a g e n. — 6. Rekening en
verantwoording van den Penningmeester. — 7. Benoeming Rekening-
Commissie volgende boekjaar. — 8. Bespreking tegemoetkoming in de
reiskosten. — 9. Voorstel Koerselman: a. Voorlichting aan de landbouwers
omtrent hoefbeslag, b. Toezicht op hoefbeslag. — 10. Verslag conferentie
met de Vereeniging van Directeuren Nijverheidsscholen. — II. Verslag
conferentie met den Inspecteur-Generaal van het Nijverheidsonderwijs en
Dr. V. d. Zande.
1—2 uur Lunch. — 12. Heropening. 13. Inleiding van het onderwerp:
.,De voor-opleiding voor cursisten in hoefbeslagquot;, door Prof. H. M. Kroon. —
14. Eenige beschouwingen over de belasting van den hoef, door Dr. G. M.
V. d. Plank. — 15. Rondvraag en sluiting.
_ Halflinnen banden. Wie prijs mocht stellen op de ontvangst van
een halflinnen band, voor het doen inbinden van den jaargang 1926, kan
deze verkrijgen indien daarvoor vóór 1 Februari a.s. f 1.— wordt gezonden
aan de Administratie van ,,De Hoefsmidquot;, Huygensplein 5, den Haag. In
de eerste helft van Februari volgt dan de toezending.
—nbsp;Het examen voor onderwijzer in practisch hoefbeslag zal te Utrecht
worden gehouden op 20, 21 en 22 Januari a.s. Er zijn 6 candidaten.
—nbsp;Cursus tor opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag te
Utrecht. De termijn van aangifte voor deelneming aan het toelatingsexamen
voor den cursus 1927 sluit op 20 Januari a.s. bij Prof. Dr. H. M. Kroon,
Biltstraat 172 te Utrecht, waarover in de vorige aflevering nadere mede-
deelingen zijn gedaan.
—nbsp;Stoot en kalkoenen. Onze medewerker □, die kort geleden over
,,gladde (vlakke) ijzersquot; heeft geschreven, in verband met de Groningsche
gemeente-verordening, en de vraag heeft gesteld wat het gemeentebestuur
met ,,beslag eldersquot; heeft bedoeld (waarover tot heden nog geen inlichting
is verkregen) schrijft ons thans uit Marseille, waar □ 27 Dec. '26 arriveerde
voor een winterverblijf:
Ik heb heden morgen naar stoot en kalkoenen gezocht maar niet kunnen
vinden; bodem erg slipperig van regen gisteren; paarden glijden wel maar
niet ver.
(Wij hopen later hierover meer te kunnen melden; de dure wegen worden
door stoot-beslag meer beschadigd dan door vlakke ijzers doch sleepers
beweren dat hunne paarden stooten noodig hebben.
Naar wij vernemen heeft de Vereeniging van voerlieden te Gron. besloten
zich niet aan de verordening inzake hoefbeslag te storen en laten zij het
dus op een proces-verbaal uitloopen, waarvan het resultaat te zijner tijd in
De Hoefsmid zal worden medegedeeld. R e d.).
—nbsp;Friesland. De Friesche Maatschappij van Landbouw heeft besloten
subsidie te geven voor een nieuwen cursus in hoefbeslag, en in samen-
werking met het Friesche Paardenstamboek over te gaan tot de instelling
van een Commissie van Toezicht op dien cursus.
—nbsp;Inkrimping der Cavalerie. Het vraagstuk van het opheffen der
Cavalerie wordt uit bezuinigingsoverwegingen telkens weer naar voren
gebracht. Er wordt dan vooral op gewezen dat de vliegdienst de taak
der Cavalerie inzake verkenningen kan overnemen; hoewel dit in vele
gevallen waar mag zijn, is het toch beter het zoo uit te drukken dat de
Vliegdienst en de Cavalerie tezamen werkende, een machtig verkennings-
wapen zijn geworden. Een goed uitgerust leger mag juist inzake ver-
kenningen de Cavalerie niet missen en wel omdat zij die s'nachts kan
uitvoeren en de vliegdienst niet, — omdat zij onafhankelijk van het weer,
b.v. mist, kan werken en omdat zij inzake verkenningen meer detail-
opgaven kan doen dan de vliegdienst.
—nbsp;In Zwitserland worden jaarlijks te Bern examens afgenomen voor
hoefsmid gecombineerd met wagensmid, zoowel theoretisch als practisch.
en voor beide vakken wordt evenveel tijd aan het examen besteed.
De theoretische vragen werden als regel goed beantwoord. De examen-
commissie beklaagt zich dat door vele zoo weinig aan het smeden van
hoefijzers wordt gedaan. Zoo waren er o.a. deelnemers bij die slechts
14 dagen van te voien begonnen waren om hoefijzers te maken. Het
mag in deze dan ook niet verwonderen een lange lijst van fouten
op hun werk aan te treffen.
Aan het slot van het verslag zegt de commissie nog dat de leerlingen
alle aan het examen deelnamen in hun beste kleeren en met hagel-
witte hemden en lage schoenen voor het vuur stonden. In den ver-
volge is voorgeschreven met werkkleeding en schootsvel op het examen
te verschijnen.
De 6 in 1927 geslaagde onderwijzers in practisch. hoefbeslag.
Staande van links naar rechts: J. 0. W. Weijenberg te Vlijmen, Th. G. Veenhnis
te H nissen, Jac. van Heuvelen te Vriescheloo.
Zittend van 1. naar r.: P. Qeurs te Heukelum^.H. Hulman te Miliigen en
G. B. Blancke Jzn. te Oud SchoonelM®^'OTfTEFt^ DEff^
Redacteur-Uitgever: A. W. Heid erna te 's Gravenhage, Huygenspiein 5
maandblad
ADVERTENTIËN
1—10 pegels (breedte 6 cM.) f 2.—,
iedere pegel meer f 0.20. - Tarieven voor
contracten op aanvrage verkrijgbaar
ABONNEMENTSPRIJS
voor Nederland per jaap f 3.—
voop 't Buitenland pep jaap f 4 —
VOORBEREIDENDE CURSUSSEN IN HET VERVAARDIGEN VAN
HOEFIJZERS,
DOOE
PROF. Dr. H. M. KROON
Ieder onderwijzer in practisch hoefbeslag, die aan een cursus in hoef-
beslag verbonden is, zal de laatste jaren de ervaring opgedaan hebben, dat
het alle inspanning kost om op de gewone cursussen de leerlingen op te
leiden tot goed bedreven hoefsmeden, ja dat alle moeite bij vele leerlingen
tevergeefs is. Dit is daaraan toe te schrijven, dat de jonge smeden door het
algemeen gebruik van fabrieksijzers, zich niet voldoende kunnen oefenen en
dus geen routine krijgen in het vervaardigen van hoefijzers. De onderwijzers,
die vijf of tien jaar geleden aan cursussen les gaven, weten, dat dit vroeger
heel anders was.
Toen kon ieder leerling, als hij op den cursus kwam, hoefijzers maken;
aan de hoefijzers kwamen wel allerlei gebreken voor, doch de technische
vaardigheid in het hanteeren van de hamer en in het algemeen in het
maken van hoefijzers, had de jonge smid. Op den cursus had men de leer-
lingen op hun fouten te wijzen, bij te brengen hoe een goed hoefijzer moest
zijn en gemaakt moest worden en reeds het eerste cursusjaar konden alle
leerlingen een goed normaal hoefijzer maken in een voldoend korten tijd.
Dat is nu geheel anders geworden. De meeste leerlingen, die op de cur-
sussen komen, hebben nog zeer weinig ijzers gemaakt en missen alle routine
in het smeden van hoefijzers, ja tal van leerlingen blijken nooit een hoef-
ijzer vervaardigd te hebben.
Het gevolg is dat de hoefbeslag-cursussen, die jaren lang zulke goede
resultaten opleverden, den laatsten tijd niet meer die vruchten afwerpen,
welke men er van verlangen mag. Niettegenstaande de grootste inspanning
van het onderwijzend personeel, zijn vele leerlingen in de beschikbare lessen
niet te vormen tot in alle opzichten goed onderlegde hoefsmeden. Dit blijkt
ook zeer duidelijk bij de examens ter verkrijging van een rijksdiploma als
hoefsmid. Terwijl vroeger de deelnemers aan het examen het meest te kort
schoten in het besnijden der hoeven, liet bij de laatste examens het ver-
vaardigen en pasklaar maken van de ijzers veel te wenschen over. Het was
dikwijls bedroevend te zien hoe stumperig velen in het maken, passen en richten
der ijzers waren, niettegenstaande zij veel te lang werkten. Het gevolg is,
dat het percentage geslaagden te klein wordt, velen moeten worden afgewezen.
De commissie, belast met het afnemen van het examen ter verkrijging
van een rijksdiploma als hoefsmid, blijft zich op standpunt stellen dat het
rijksdiploma alleen toegekend mag worden aan smeden, die het hoefsmidsvak
behoorlijk machtig zijn. De smid, die niet goed gewone hoefijzers kan
maken, zal ook moeite hebben met het behoorlijk passen en richten en met
de vervaardiging van hoefijzers voor afwijkende gangen, als strijken, klappen
e.d. en voor afwijkende en zieke hoeven. Al gebruikt de smid machinale
hoefijzers, toch zal hij in het passen en richten en het maken van laatstge-
noemde ijzers bedreven moeten zijn. Alleen aan wie blijk geeft alle genoemde
tot het hoefbeslag behoorende werkzaamheden te kennen, mag een rijks-
diploma uitgereikt worden.
De commissie heeft in haar verslag aan den Minister van het najaarsexamen
1926 dan ook nog eens geschreven: , De Commissie acht deze uitslag (39 %
der deelnemers geslaagd) vrij ongunstig en wijt dit geringe percentage ge-
slaagden hoofdzakelijk aan het zoo weinig bedreven zijn der candidaten in
het vervaardigen van goede en goed passende hoefijzers, waarop ook reeds
in vorige verslagen is gewezen.
De commissie vindt hierin aanleiding er nog eens op te wijzen, dat de
leerlingen, als zij op de cursussen komen, niet voldoende geoefend zijn in
het smeden der hoefijzers en daardoor op de lessen niet zooveel kunnen
leeren, dat zij op het einde van den cursus goed onderlegd zijn in het
hoefsmidsvak.quot;
Daar door de stijging der loonen en de wettelijke beperking der arbeidstijden
het gebruiken van machinale ijzers meer en meer ingang vindt, en deze
uitbreiding niet is tegen te gaan, zal overwogen moeten worden of in de
opleiding der hoefsmeden geen verandering is te brengen, zoodanig, dat de
jonge smeden weer tot in alle opzichten bedreven hoefsmeden gevormd
kunnen worden. Nagegaan dient te worden of in de cursussen in hoefbeslag
zoodanige veranderingen zijn aan te brengen, dat betere resultaten verkregen
worden of dat voorbereidend onderwijs aan de cursussen in hoefbeslag
dient vooraf te gaan.
De Vereeniging van onderwijzers in practisch hoefbeslag tracht door het
zenden van een circulaire aan de bazen of ouders van leerlingen der
cursussen in hoefbeslag te wijzen op de noodzakelijkheid, dat de leerling
zich ook thuis oefent in het maken van hoefijzers, en dat het niet voldoende
is als hij alleen ijzers maakt op de practische lessen. Deze circulaire heeft
meermalen een nuttige uitwerking gehad; vele bazen echter blijken het
advies in den wind te slaan.
Men zou de gewone cursussen kunnen verlengen en van tweejarig, drie-
jarig kunnen maken. Een belangrijke verlenging van den gewonen cursus
heeft ernstige bezwaren. Vooreerst worden de cursussen duurder, en zullen
verschillende landbouwmaatschappijen en stamboekvereenigingen erg opzien
tegen bet houden van cursussen, die over drie jaar loopen. Ook wordt het
bezoek voor verschillende leerlingen bezwaarlijk. Ik vrees dat daarom een
verlenging van de gewone cursussen tengevolge zal hebben, dat het aantal
spoedig vermindert, wat voor de opleiding in het algemeen natuurlijk
nadeelig is. Zeker zouden de smedenpatroonsbonden de cursussen kunnen
overnemen, wanneer landbouwmaatschappijen of stamboeken deze niet meer
wilden geven en uit den aard der zaak zou daar niets tegen zijn, doch
waar in verschillende provinciën jaarlijks een aantal goede cursussen gegeven
worden en zelfs bepaalde commissiën daarvoor in functie zijn, is bet niet
verstandig daar anders dan zeer geleidelijke verandering in te brengen.
De gewone cursussen dienen overanderd te blijven voortbestaan, of deze
dan van landbouwzijde of door de smedenpatroonsbonden worden georganiseerd.
Wij zullen er naar moeten streven, dat de leerlingen, die voortaan op de
cursussen toegelaten worden, voldoende vaardigheid hebben in het maken
van hoefijzers.
De eerste mogelijkheid is, dat voor eiken cursus een toelatingsexamen
-ocr page 22-wordt gehouden, waarbij de noodige bedrevenheid in het vervaardigen van
hoefijzers wordt vereischt. Wie niet voldoende geoefend is, wordt niet toe-
gelaten. Ik vrees dat zulk een maatregel tengevolge zoude hebben, dat
vele smeden niet slaagden en dus niet tot den cursus zouden worden toe-
gelaten en dat nog meerdere niet aan het toelatingsexamen zouden deel-
nemen, overtuigd dat zij aan de gestelde eischen niet zouden voldoen. Het
gevolg zou wezen, dat vele curusssen uit gebrek aan leerlingen niet zouden
kunnen doorgaan, wat natuurlijk met het oog op een algemeen goede op-
leiding der hoefsmeden niet wenschelijk is. Het middel zou erger kunnen
zijn dan de kwaal.
Wij zullen moeten zoeken naar middelen, waardoor de jonge smeden
in staat gesteld worden zich te oefenen in het maken van hoefijzers vóór
zij op den cursus komen.
Een eerste stap kan zijn, dat op de ambachtscholen de smidsleerlingen
geoefend worden in het maken van hoefijzers. Dit geschiedde tot voor
kort aan de meeste ambachtscholen niet; enkele slechts maakten daarop
een uitzondering.
Tot mijn genoegen verneem ik echter, dat de Inspecteur van het ambachts-
onderwijs heeft toegezegd, dat een regeling zal worden getroffen, dat in
het derde leerjaar ook het maken van hoefijzers beoefend zal worden.
Dit is een eerste stap in de goede richting. Wij bereiken daarmee echter
alleen de jonge smeden, die ambachtscholen bezoeken. Het grootste aantal
leerlingen aan cursussen in hoefbeslag komen van het platteland en niet
uit de steden; zij krijgen in den regel hun eerste opleiding bij vader of
baas en niet aan de ambachtscholen.
Om deze velen te bereiken komt het mij wenschelijk voor, dat voorbe-
reidende cursussen worden gehouden, waar hen, die van plan zijn een cursus
in hoefbeslag te volgen, voldoende bedrevenheid bijgebracht wordt in het
maken van hoefijzers. Zulke voorbereidingscurssen moeten aan de gewone hoef-
beslagcurssussen voorafgaan en kunnen gehouden worden in ambachtscholen
of in goed ingerichte smederijen met een voldoend aantal vuren. Op zulk
een cursus wordt alleen geleerd het maken van gewone voor- en achterijzers,
meer niet, wordt dus de leerlingen dat bijgebracht, wat zij tot voor kort
in de smederij van vader of baas leerden.
Na overleg met de heeren Van Angeren enVossers stel ik mij
deze cursussen aldus voor:
De lessen worden door een onderwijzer in practisch hoefbeslag gegeven
in een daarvoor geschikte smederij. In den regel zullen de ambachtscholen
er het best geschikt voor zijn. De cursussen zullen bijv. plaats hebben
's Zaterdagsmiddags of op andere uren, dat de smederij beschikbaar is. Het
aantal lessen bedraagt 12 en de duur van iedere les is 3 uur. Wij meenen
dat in deze lessen wel eenige handigheid en bedrevenheid in het maken
van hoefijzers kan worden verkregen, voldoende om een hoefbeslagcursus
met succes te kunnen volgen. Het aantal leerlingen van den voorbereidenden
cursus zal 10 a 12 zijn. Na afloop van den cursus krijgt de leerling alleen
een bewijs, dat hij de lessen met vrucht gevolgd heeft. De kosten van zulk
een cursus hebben wij ons aldus gedacht.
Uitgaven: Voor salaris van den onderwijzer ƒ 60, voor steenkolen ƒ15 en
voor staafijzer ƒ 25, samen ƒ 100.
Wij hebben er op gerekend dat de lokaliteit gratis ter beschikking
wordt gesteld.
Inliomsten: Leergeld a ƒ10 is ƒ 100 a ƒ120. Verkoop der gemaakte hoef-
ijzers pro memorie. Uit deze laatste post kunnen ook mogelijk reiskosten
van den onderwijzer betaald worden.
De cursus kan zich alzoo zelf bedruipen.
De opleidingscursussen dienen dus aan de gewone hoefbeslagcursussen
vooraf te gaan.
Tot deze gewone cursussen worden dan voortaan toegelaten:
a.nbsp;smeden die een ambachtschool hebben afgeloopen;
b.nbsp;smeden, die een voorbereidenden cursus met vrucht hebben gevolgd;
c.nbsp;smeden, die bij een te houden toelatingsexamen blijk geven voldoende
bedreven te zijn in het vervaardigen van hoefijzers.
Dat een onder c bedoeld toelatingsexamen wordt gehouden is billijk, om
jongens, die van vader of baas wel het maken van hoefijzers geleerd hebben,
niet uit te sluiten. Het volgen van een voorbereidenden cursus is dus niet
verplichtend. Ik meen, dat wij op deze wijze meer leerlingen op de cur-
sussen krijgen, die, evenals vroeger, in den beschikbaren tijd tot goede
hoefsmeden opgeleid kunnen worden.
Hoe krijgen we nu zoo spoedig mogelijk een aantal van zulke cursussen?
Mijns inziens zijn deze het best tot stand te brengen door samenwerking
van den Smedenpatroonabond, de R. K. Smedenpatroonsbond en de Vereeni-
ging van Onderwijzers in practisch hoefbeslag. De directeuren van de
ambachtscholen dienen mede te werken, en voor zoover noodig is daarvoor
de steun van den Inspecteur van het ambachtsonderwijs en van de Vereeniging
van Directeuren van Ambachtscholen gewenscht.
Onontbeerlijk is ook vooral de moreele steun van de Eegeering.
Practisch zou het mijns inziens zijn, dat de cursussen uitgaan van de
bonden van smedenpatroons, die overal hun afdeelingen hebben en gunstigen
invloed kunnen uitoefenen bij de smeden. Het zich zelf bedruipen van
de cursussen maakt het organiseeren der cursussen gemakkelijk en namens
de afdeelingen zouden enkele bestuursleden aangewezen kunnen worden tot
commissie van toezicht op de in de afdeeling gehouden cursussen.
Mij dunkt als een kleine commissie, b.v. van 3 leden, werd ingesteld,
één lid ^an te wijzen door den Bond van Smedenpatroons, één door den
B. K. Bond en één door de Vereeniging van onderwijzers in practisch hoef-
beslag, waaraan dan de Secretaris van den bond van smedenpatroons als
secretaris zou kunnen worden toegevoegd, dan zcuden wij een lichaam
hebben, dat het organiseeren der cursussen kan ter hand nemen, in de
afdeelingen propaganda kan maken, contact kan zoeken met ambachtscholen,
samenwerking met de landbouw- en andere vereenigingen, die cursussen
iii hoefbeslag houden.
Er moet een begin gemaakt worden, daden zijn noodig, en dan verwacht
dat de tijd niet ver meer zal zijn, dat iedere cursus in hoefbeslag door
een voorbereidenden cursus in het maken van hoefijzers zal worden vooraf-
gegaan. Dit zou zeker een goede stap voorwaarts zijn.
Aan belangstelling der smeden zal het zeker niet ontbreken en een
commissie, als daareven door mij aangegeven, zal een nuttigen arbeid
kunnen verrichten en zeker wel van vele zijden medewerking ondervinder.
VER^ILAG DER VERGADERING VAN ONDERWIJZERS IN
PRACTISCH HOEFBESLAG, GEHOUDEN TE UTRECHT
22 JANUARL
De voorzitter, de heer M. Ritsema, opende te half elf de vergadering,
en na de aanwezigen dank te hebben betuigd voor hunne opkomst, stelt
hij de vraag of de tijd in het jaar, dat achter ons ligt, welbesteed is. Spr.
meent dat de Vereeniging veel heeft gedaan en dat het noodzakelijk blijft
dat de leden er zooveel mogelijk voor hebben te waken dat het hoefsmid-
vak niet verder naar beneden wordt gehaald en lichtte dit met een paar
voorbeelden (oorzaken) toe.
De notulen werden na lezing ongewijzigd vastgelegd.
Onder „Ingekomen stukkenquot; werd o. m. melding gemaakt van een
schrijven van Dr. v. d. Zande, waarin deze zijn verhindering aangeeft de
vergadering te kunnen bijwonen.
Uit het jaarverslag van den secretaris, den heer H. van Waasbergen,
over 1926 bleek dat in genoemd jaar 3 Bestuursvergaderingen zijn gehouden
en 2 conferenties hebben plaats gehad.
De rekening van den penningmeester, de heer Th. Hui tink, was in
orde bevonden en hem werd dank gebracht voor het accurate beheer.
De heer H. van Waasbergen werd met overgroote meerderheid van
stemmen als bestuurslid herkozen, terwijl in de plaats van den heer F.
Falkenhagen (aftr.) na een tweede vrije stemming tot bestuurslid bleek
verkozen de heer H. J. Breukink te Lochem.
Aangewezen werden voor het nazien der volgende rekening de heeren
Hendriks te Veenendaal, Matthijsen te Herveld en Rolink te Enschede.
Bij de bespreking over „tegemoetkoming in de reiskostenquot; bleek hieraan
vooralsnog moeilijk te kunnen worden voldaan. De heer van Angeren was
tegen het geven eener vergoeding; eenige andere leden wèl en de voor-
zitter deelde mede dat het Bestuur er in principe ook voor was uit een
oogpunt van bevordering der opkomst.
De voorstellen van den heer Koerselman: a. Voorlichting aan de land-
bouwers omtrent hoefbeslag, en b: toezicht op hoefbeslag, bleven aange-
houden wegens afwezigheid door ziekte van den voorsteller.
De heer Rolink stelde voor den heer Koerselman te verzoeken hierom-
trent zijn inzichten in „De Hoefsmidquot; te willen mededeelen.
Hierna werd door den heer Vossers uitvoerig verslag uitgebracht over de
conferentie met de Vereeniging van Directeuren der Nijverheidsscholen. —
De heer Tangelder opperde de vraag of alle leeraren aan de Ambachts-
scholen wel bekwaam zijn in het geven van onderwijs in hoefbeslag aan de
leerlingen, waarop de voorzitter antwoordde, dat er wel zoodanigen zijn.
maar het is de bedoeling der Vereeniging om daarvoor onderwijzers-hoef-
smeden beschikbaar te stellen.
Vervolgens bracht de voorzitter verslag uit van de conferentie die hij en
de secretaris hebben gehad met den Inspecteur-Generaal van het Nijver-
heidsonderwijs en Dr. v. d. Zande. Bij deze bespreking was de ervaring
opgedaan dat de Regeering de Vereeniging welgezind was.
De voorzitter licht daarna de wijze toe waarop de cursussen gegeven
zullen worden. Een voor-opleiding, om toegelaten te worden, blijkt zeer
noodzakelijk.
Aangaande het kiezen of benoemen van onderwijzers voor het geven van
de practische lessen op de cursussen werd nog eenige discussie gevoerd.
De heer Hendriks meende dat hiervoor vanwege het personeel der Vee-
artsenijschool sommige onderwijzers naar voren worden geschoven, hetgeen
de Tangelder bestreedt.
Na de pauze hiefd Prof. Kroon een voordracht over het houden van voor-
bereidende cursussen, welke voordracht in haar geheel in deze aflevering is
opgenomen.
De heer de Jong (Heerenveen) vestigt de aandacht op het wenschelijke
om de cursisten thuis zooveel mogelijk ijzers te laten maken, hetgeen ook
door Dr. v. d. Plank krachtig wordt aanbevolen. De heeren Eolink (Enschede)
en Huitink (Ruurlo) wijzen op de wenschelijkheid om de toelating tot de
voorbereidende cursussen ook open te stellen voor hen die reeds voldoende
ervaring in het maken van ijzers hebben gekregen zonder een Ambachtsschool
te hebben afgeloopen. — De heer Schieman (Axel) vreest dat de taxatie
voor de kosten van een cursus wat te laag gesteld is.
Prof. Kroon beantwoordde de verschillende opmerkingen en zegt dat de
tijd gekomen is om tot handelen over te gaan. Ingewikkeld is de zaak niet
en veranderingen kunnen later altijd worden aangebracht.
De heer Eoosenschoon, voorz. van den B. 8. P. N., zegt namens zijn orga-
nisatie gaarne medewerking toe inzake de samenstelling eener commissie
van voorbereiding en geeft in overweging om ook een vertegenwoordiger
te vragen van de Nijverheidsscholen. — De Smedenbond had aan de uit-
noodiging van de Vereeniging van Onderwijzers in practisch hoefbeslag, om
deze vergadering te komen bijwonen, gevolg gegeven en de vertegenwoor-
diger dezer organisatie verklaarde zich in principe bereid dat hunnerzijds
ook zitting in die commissie van voorbereiding zou worden genomen, doch
er moest natuurlijk'nog eerst ruggespraak worden gehouden met de overige
bestuursleden. De heer Vossers te Utrecht verklaarde zich bereid om als
afgevaardigde van de Ver. van Onderwijzers in de commissie plaats te
nemen. Aan deze commissie zal dan als secretaris worden toegevoegd de
secretaris van den B. S. P. N.
Hierna hield Dr. G. M. v. d. Plank een inleiding over de vraag of door
het aanbrengen van kalkoenen de verzenen meer owilast of meer amp;elast
zouden worden. Deze vraag was tijdens het laatstgehouden examen voor
Rijkshoefsmid ter sprake gekomen, waarbij de heer Schieman te Axel zijn
overtuiging naar voren had gebracht, dat het aanbrengen van kalkoenen bij
een paard met normale hoefas, aanleiding zou geven tot een sterkere belas-
ting van het verzengedeelte, terwijl Dr. v. d. Plank de algemeen gangbare
opvatting van het tegendeel voorstond en dit thans ten overstaan van de
vergadering langs wiskunstigen weg trachtte te bewijzen.
De heer Schieman gaf aan dat de kalkoenen bij een stand met ongebroken
hoefas deze in het kroongewricht naar voren deed breken en dat hierdoor
de lichaamslast zwaarder op het achtergedeelte van den hoef zou gaan
drukken. De heer Eitzema (voorz.) verklaarde door het aanbrengen van
kalkoenen bij een paard met wat slokkerigen stand in de kooten, verbete-
ring in dezen stand te hebben zien ontstaan, en zich met de inzichten
van den heer Schieman te kunnen vereenigen. — Eenzelfde ervaring als de
heer Ritzema, inzake verbetering van steilen kootstand, hebben wij ook meer-
malen opgedaan en leek de opvatting van den heer Schieman aannemelijk,
(Bij latere, rustige overdenking zijn wij echter teruggekeerd tot de oude
beproefde opvatting, door Dr. v. d. Plank verdedigd). De heer de Jong helde
over naar de meening van den heer Schieman, de heer Geurs pleitte voor
het tegengestelde. — De heer Kerckhaert (Stoppeldijk) zei dat juist de door
kalkoenen veroorzaakte naar voren gebroken hoefas een zekere overeen-
stemming tot stand bracht met beervoetigen stand en dat hierbij ook de
verzenen sterker en minder belast werden. — De heer Vossers zegde toe
om in „De Hoefsmidquot; de juistheid van Dr. v. d. Plank's betoog te zullen aan-
toonen en de heer Schieman om in een volgende algemeene vergadering,
dus 1928, zijn standpunt uitvoeriger te verdedigen. Dit is dus alvast een
punt van bespreking, dat met belangstelling zal worden tegemoet gezien.
Hierna sloot de voorzitter, na de aanwezige heeren hartelijk dank te
hebben gezegd voor de genomen moeite om deze samenkomst zoo goed
mogelijk te doen slagen, de vergadering.
De 6 pas geslaagde onderwyzers traden als lid der Vereeniging toe en
woonden de vergadering bij.
HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.
Aan de Hoefsmidschool zijn momenteel in opleiding: één vrijwilliger;
11 miliciens der Artillerie 1® ploeg 1926, welke op 1 April a. s. hunne op-
leiding moeten hebben voltooid; 4 miliciens der Cavalerie 1®ploeg 1926,
welke examen moeten doen op 1 Juli a. s.; 9 miliciens der Artillerie van
de 2® ploeg 1926, welke hunne opleiding beëindigen op 1 October a. s. en
20 reserveleerlingen, waarvan de 2 oudsten in opleiding zijn resp. vanaf 29
Maart 1925 en 1 October 1925 en de overige 18 alle gedurende 1926 zijn aan-
gekomen. Bovendien zijn aanwezig 4 geëxamineerde vrijwilligers, welke beschik-
baar zijn om waar te nemen in geval van ziekte of afwezigheid van
hoefsmeden bij de korpsen. In totaal dus 45 leerlingen.
Ongeveer half April bestaat er weer gelegenheid om nieuwe reserve-
leerlingen aan te nemen, waarvoor zich bereids enkele hebben opgegeven.
In herinnering wordt gebracht dat de miliciens gedurende 9 maanden in
opleiding blijven doch dat zij eerst een proef van bekwaamheid moeten
afleggen waaruit moet blijken dat zij naar alle waarschijnlijkheid in 9
maanden tijd voldoende bekwaamd kunnen worden. De reserve-leerlingen
zijn niet aan een bepaalden opleidingstijd gebonden en worden zoo lang
gehouden als noodig blijkt om met goed gevolg het examen van hoefsmid
te kunnen afleggen,nbsp;G. H.
—nbsp;Abonnementsgeld „De Hoefsmidquot; 1927. Tot 1 Maart a.s. bestaat
gelegenheid het abonnementsgeld over 1927, zijnde f 3.— per postcheque
of postwissel in te zenden. Na dien datum wordt — mede ter vereenvoudiging
der administratie — over het abonnementsgeld 1927, verhoogd met 15 cents
incassokosten, per postquitantie gedisponeerd.
—nbsp;Correspondentie. Wegens plaatsgebrek moesten een 4-tal bijdragen
tot de Maart-Aflevering blijven liggen.
—nbsp;Amerika. In Amerika, het land waar Ford zijn auto's en tractors
bij mülioenen plaatst, is het paard hierdoor toch niet verdwenen. Zoo
zijd er momenteel in de Vereenigde Staten van Amerika 3,000.000 meer
paarden en 2.370.000 meer muildieren dan 20 jaar geleden, toen de
autotractie nog in de kinderschoenen stond. Neemt men hierbij nog
aan, dat tusschen 1915 en 1918, dus tijdens den wereldoorlog, uit
Amerika verscheept zijn 950.000 paarden en 340.000 muildieren, dan
zijn dit toch sprekende cijfers die men niet zou verwachten. En wan-
neer men wel spreekt van de eeuw waarin het paard verdwijnt, dan
geeft het aantal van ruim 27 millioen paarden en muildieren, dat
momenteel in Amerika leeft, hiertoe toch zeker niet het recht.
—nbsp;Hooge leeftijd. Dat paarden hooge leeftijden kunnen bereiken on-
danks geregelden en zelfs zwaren arbeid, blijkt weder uit een zeer
betrouwbare mededeeling van een maatschapij welke gedurende 32 jaren
achtereen een paard in gebruik heeft gehad. Het paard is nu 45 jaren
en „op pensioen gesteldquot; daar de directeur der Mij. in zijn testament
had beschreven het paard niet te doen dooden.
—■ In Ierland bestaat een zeer zware belasting op automobielen en dit
komt het gebruik van het paard zeer ten goede. De hoefsmeden in Ier-
land berekenen dan ook goede prijzen, welke voor een klein slag paard
f 7.20 en voor een groot paard f 8.40 bedragen. Machinale ijzers worden
er weinig gebruikt.
—nbsp;Ook m Zwitserland is het aantal paarden toegenomen. Dit is
± 134.000 en hetzelfde als bij de telling in 1906. Sinds 1919 is het
met ongeveer 10.000 vermeerderd. Ook het aantal muildieren is iets
toegenomen en bedraagt thans bijna 4000. De ezels daarentegen gaan in
aantal achteruit; er zijn er nog 886. In de steden is het aantal paarden sterk
gedaald, in sommige steden tot op 50®/o- Daarentegen is het aantal op
het platteland toegenomen.
Een tweede druk van het tweede deel van „Hoefkunde en Hoef-
beslagquot; door Prof. Dr. H. M. Kroon en Dr. R. H. J. Gallaodat Huet.
Verschenen bij J. B. Wolters, Groningen—Den Haag. Op deze uitgave
wordt nog nader teruggekomen.
Paarden en Runduee uerzeheri men op de uoordeeligste uooriuaarden
bij „Groningenquot;, Alg. Onderlinge Maatschappij tot
Verzekering van Paarden en Rundvee
gevestigd: Catharijnesingel 75, UTRECHT. Telef. No. 12138.
Directeur: F. F. LEOPOLD.
Adj. Directeur: B. L. LEOPOLD, Dierenarts
Grootste zuiver onderlinge in Nederland-
LÊ^ ACTIEVE VERTEGENWOORDIGERS GEVRAAGD!
berichten, dat zij een GROOTE PARTIJ
in VOORRAAD hebben, die zij wenschen OP TE RUIMEN
Vrijboord Amsterdam
of franco bergplaats Amsterdam.
J. C. JANSEN amp; ZOON - AMSTERDAM.
TELEFOON 44523.nbsp;LIJNBAANSCRACHT I56d.
Opgericht in 1903.
Reserve f l88.3i6.O6V2
Normaal', 'L/''s-Hertogenbosch. - Hoefsmid, wetenscliap en maatschappij. _
me™ _ Hfpfilnbsp;opl-^g««!® het gebruik van leeren randjes in heralge-
deelin-en wT quot; vroegere middeleeuwen. - Ingezonden stukken. - Korte mede-
_^eimgen. — Ingekomen boekwerken. — Advertentiën.
CURSUS IN HOEFBESLAG TE 's-HERTOGENBOSCH.
Heesbeen te 's Bosch, W.
ItareX lnbsp;^^ ^^^nbsp;^^nbsp;G. M. H. van Go^t te
H. varenbeek, C P van Erp te Geffen, P. Petrus te Elshout. Adr. Aarts te
Nuland, H. en B. Struik te Nieuwendijk, M. van Roesel te Schijndel.
Lej^der van den cursus is de lieer Dr. M. F. Plankeel te 's Bosch, die
de theoretische lessen geeft, terwijl de onderwijzer Jac. Vermeer te
s-Bosch het practische gedeelte verzorgt.
maandblad
De cursus wordt gegeven in de Ambachtsschool te 's Bosch aan de tien
leerlingen. Bij het toelatingsexamen was de aangifte zoo groot, dat over
het houden van een dubbelen cursus werd gedacht, maar dit kon niet door-
gaan omdat de Ambachtsschool alleen des Zaterdagsnamiddags ter be-
schikking is.
De cursus gaat uit van de Noord-Brabantsche Maatschappij van Landbouw.
HOEFSMID, WETENSCHAP EN MAATSCHAPPIJ.
De vorige maal werd gewezen op het verband, dat ook in vroegere
eeuwen reeds bestond tusschen het hoefsmidsvak en de diergeneeskunde.
Als voorbeeld hoe in de middeleeuwen zieke dieren wel door hoefsmeden
werden behandeld en zij in dit opzicht zijn mede te beschouwen als voor-
loopers van den later wetenschappelijk gevormden dierenarts, werd genoemd
een in 1668 door den hoefsmid Pieter Almanus van Coer te 's-Oravenhage
geschreven boek.
Wel wordt in dit werkje omtrent oorzaak, wezen en verschijnselen der
ziekten zelden iets van beteekenis gezegd, maar toch bleek het nog langen
tijd te voldoen aan hetgeen hoefsmeden en paardenhouders verlangden: het
gaf een aantal recepten tegen tal van ziekten en gebreken.
Het boekje beleefde dan ook niet minder dan 12 drukken, die, op enkele
nieuwere recepten na, welke later werden toegevoegd, allen geheel gelijk
bleven aan den eersten druk. De 12e druk verscheen in 1822. Ook in België
werd het gedrukt.
Toch bleef het behandelen van zieke dieren voor de hoefsmeden bijzaak,
evenals voor de stalmeesters, die zich daarop ook al toelegden, en ook
zonder wetenschappelijke opleiding naar de bevindingen en overleveringen
der praktijk daarbij te werk gingen.
Eerst later zou, via de „paarden- en koeienmeestersquot; en vooral door in-
vloed van verschillende academisch gevormde natuur- en geneeskundigen, de
grondslag gelegd worden voor de rationeele behandeling van zieke dieren.
Vandaar, dat nog in vele streken wordt gesproken van „meesterenquot; voor
behandelen van ziekten.
Nu wij het toch over bepaalde benamingen hebben, komt het mij gewenscht
voor, om ook nog even te vermelden, dat de titels voor de beoefenaren
der diergeneeskunde ook in onzen tijd nog verschillend zijn en is het wel
noodig, dat de hoefsmid, die zoo vaak met den dierenarts in contact komt,
hiervan op de hoogte is.
Hij kan dan ook medewerken om een juiste benaming (nog steeds wordt
gestreefd deze wettelijk vastgesteld te krijgen), bij het publiek ingang te
doen vinden.
In het laatst van de 18e eeuw, toen men er op aandrong om hier te
lande ook ten behoeve van de diergeneeskunde, evenals in het buitenland,
een school op te richten, sprak men reeds van „Ars Veterinariaquot; of Vee-
Artsenijkunde,
In 1789 verwonderde Lamb. Aartsen zich reeds: „dat men tot hiertoe
-ocr page 31-op onze Academiën geene openbare Leeraars of Professoren aangesteld heeft
om de Vee-artseny-kunde opentlijk te leeren, daar men in Duitschland,
Vrankrijk, Italien billyk reeds dien weg heeft ingeslagen en geheele Aca-
demiën voor dezelven heeft opgerichtquot;.
In 1821 werd te Utrecht „'s-Eijks-Veeartsenijschoolquot; opgericht.
Ofschoon de aldaar afgestudeerden den titel van „Veeartsquot; kregen, vonden
vele beoefenaren het blijkbaar wenschelijk zich te noemen „Rijks-veeartsquot;,
hoewel daarvoor geen enkele aanleiding bestond, als alleen deze, dat het
publiek zich steeds gaarne laat misleiden en geloofde, dat een „rijks-veeartsquot;
toch zeker veel knapper was dan een „veeartsquot; zonder meer.
Inderdaad waren er vóór 1923 slechts zéér enkelen (3), die feitelijk
bevoegd waren den titel „rijks-veeartsquot; te voeren en dat waren door het
Rijk bezoldigde keuringsambtenaren (export-keuring). Thans is deze titel
verdwenen. Met de uitoefening van diergeneeskundige praktijk had zulks
dus niets te maken.
Nog steeds bestaat wettelijk de titel Veearts; reeds langen tijd voldoet
deze uitdrukking niet meer. Velen (ondergeteekende was in 1913 de eerste)
noemen zich „dierenarts'^ en evenals het woord „diergeneeskundequot; in plaats
van veeartsenijkunde, geeft dit woord veel beter het bedoelde weer.
Vooral sedert de kleine huisdieren meer beteekenis kregen in de veterinaire
praktijk, voelt men, dat het begrip „veequot; te eng is en menig paarden-
liefhebber heeft ook bezwaar om zijn edelen viervoeter als een stuk „veequot;
aan te duiden.
Men leest dan ook dikwijls: „paarden en veequot;, waaruit mede blijkt, dat
men het paard niet tot het „veequot; (koeien, varkens, schapen etc.) rekent.
Ook de Regeering onderschrijft deze meening, maar tot nogtoe heeft
eene meerderheid in de Tweede Kamer zich tegen deze naamsverandering
verzet.
Indien deze woorden echter algemeen gebruikt worden, zal dat verzet
moeten wijken en ook de hoefsmeden kunnen daartoe bijdragen.
Wanneer wij thans den draad van ons verhaal weer opnemen, dan kunnen
WIJ vaststellen, dat het behandelen van zieke dieren (vooral paarden) door
hoefsmeden, ook naderhand, toen van rijkswege was gezorgd voor behoorlijk
opgeleide diergeneeskundigen, nog bleef bestaan, en zelfs heden ten dage
nog wordt waargenomen.
Was de aanvankelijke bemoeiing te loven, omdat er in dergelijke hulp-
verleening niet behoorlijk was voorzien, thans krijgt deze liefhebberij een
Me^quot;*^^' karakter en wordt tot echte kwakzalverij.
sede\ h^quot;^ variant op een bekend spreekwoord zou ik willen zeggen, dat
''ii T ^ ^ optreden van een voldoend aantal b'evoegde dierenartsen voor
elk hoefsmid gold en geldt: „hoefsmid, houdt je bij je aambeeldquot;.
Een volgend maal wil ik hierover nog wel wat meer zeggen.
Breda, Febr. 1927.nbsp;T D S
-ocr page 32-NOGMAALS HET BALKIJZER MET LEEREN OPLEGSELS EN HET
GEBRUIK VAN LEEREN RANDJES IN HET ALGEMEEN.
Van verschillende zijden hoorden we de opmerking, dat het niet volkomen
duidelijk was, hoe en op welke wijze de leeren oplegsels aan het ijzer zijn
bevestigd. Gelukkig zijn we nu in de gelegenheid een photo van zoo'n
ijzer te reproduceeren, die het geheel in al zijn details zeer scherp weer-
geeft en O. i. een verdere verklaring onnoodig maakt. Het omgeslagen
einde van den enkelen nagel, waarmede de 3 lagen aan de ijzertakken zijn
bevestigd, is goed te zien. Deze bevestiging is in de praktijk voldoende
gebleken en men behoeft niet bevreesd te zijn, dat bij het gebruik de
oplegsels ten opzichte van elkaar of van het ijzer gaan verschuiven.
De bespreking van
bovengenoemde lee-
ren oplegsels brengt
ODze gedachte van
zelf op de enkelvou-
dige leeren randjes,
die we in bepaalde
gevallen aan de voor-
hoeven plegen aan te
brengen en gewoon-
lijk met zeer gunstig
resultaat. Het is ons
onbekend, of zij ook
door anderen vaak
worden toegepast.
Wij echter hebben
al meerdere hoeven
op deze wijze doen beslaan en maken gaarne van de gelegenheid gebruik,
hier in het kort onze bevindingen mede te deelen.
De bedoeling is n. 1. dat een rand van leer geheel van vorm en breedte
als het ijzer wordt aangebracht tusschen het hoefijzer en den hoef. Door
de nagels wordt het leeren randje vanzelf zoodanig bevestigd, dat het in
het toon- en zij gedeelte volkomen op zijn plaats blijft. Alleen in de achterste
hoefhelft is een afzonderlijke bevestiging noodzakelijk, daar door de werking
van het hoefmechanisme het randje anders spoedig verschuiven en naar
buiten uitpuilen zou. Daartoe wordt in het einde van eiken tak een nagel-
gat gestampt (bij winterbeslag vóór het schroefgat) en de hierdoor geslagen
nagel houdt het leer volkomen op zijn plaats.
Om dat verschuiven en naar buiten uitpuilen te voorkomen zagen we
een keer, dat een hoefsmid in plaats van een rand een geheele leeren zool
had ondergebracht, alleen met een insnijding voor den straal. Het behoeft
niet gezegd te worden, dat dit aanleiding geeft tot een ophooping van
zand en vuil onder den hoef met alle nadeelige gevolgen van dien.
De boven aangegeven bevestiging met één nagel aan het einde der
-ocr page 33-takken fixeert het leeren randje gedurende het beloop van hetzelfde beslag
volkomen. Dit moet ook, want we beoogen toch een zachte, min of meer
veerkrachtige laag te verkrijgen tusschen het ijzer en den hoef, die gelijk-
matig over de geheele draagvlakte zijn gunstige werking uitoefent. Voor
dat doel bezigt men het best zoolleer; dik tuigleer is te zacht en breekt
spoedig, vooral als het aan vocht is blootgesteld, wat natuurlijk niet is te
vermijden.
Het verdient o. i. aanbeveling een dergelijk leeren randje aan te brengen
bij korte hoeven met weinig hoorngroei, bij harde hoeven, bij nauwe
hoeven enz. Deze geven n. 1. vaak aanleiding tot een min of meer gevoeli-
gen of pijnlijken gang der voorbeenen, vooral op harden bodem, tengevolge
van kneuzingen in de hoeflederhuid. Onbeslagen zijn dergelijke paarden
vaak met veel moeite tot voorwaarts gaan te bewegen. In het zand, dus
op zachten bodem, is de beweging dadelijk heel anders.
Het beslag met een leeren randje nu brengt in zulke gevallen direkt of
anders zeker na eenigen tijd een opvallende verbetering. De beweging is
meer soepel en vrijer geworden, tengevolge van de veerende en stoot-
brekende werking van de leeren tusschenlaag. We zouden dit met ver-
scheidene voorbeelden uit de praktijk kunnen staven.
Ook zien we op den duur optreden een vermeerderde hoorngroei en
worden nauwe hoeven wijder, waardoor na korteren of längeren tijd zulke
paarden weer normaal, dus zonder leeren randje, kunnen worden beslagen.
Ten slotte nog de opmerking, dat het onze gewoonte is om paarden,
die langen tijd voor een chronische hoefkreupelheid in behandeling zijn
geweest, het eerst met leeren randjes te beslaan, hetgeen het gevaar voor
opnieuw kreupel worden belangrijk vermindert.
Bennekom.nbsp;Dr. O. Brands.
HOEFIJZERS UIT DE VROEGE MIDDELEEUWEN.
Prof. Dr. H. M. Kroon heeft hierover in het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde (1 Juli 1926) een uitvoerig artikel geschreven, waarvan destijds een
uittreksel in De Hoefsmid is opgenomen. Prof. Kroon had de welwillendheid
t e 11 chché's ter beschikking van De Hoefsmid te stellen, waarvoor ook te
dezer plaatse onzen erkentelijken dank. De ijzers zijn herkomstig uit de
Limburgsche gemeente Maasniel en zijn op 40 ä 50 c. M. diepte gevonden
in een laag gelegen stuk weiland, dat omgespit werd voor het aanleggen
van griendvelden. De heer Hubert Raymann te Roermond heeft de collectie
afgestaan aan het Museum van hoefkunde, van het Zoötechnisch instituut te
Utrecht.
De 38 gevonden hoefijzers kunnen in 3 soorten ingedeeld worden: I. 8 voor-
en 8 achterijzers, vermoedelijk het beslag van 4 rijpaarden; II. 13 voorijzers,
vermoedelijk alle van kleine inlandsche paarden; III. 9 groote voorijzers,
'Vermoedelijk gebruikt voor tamelijk zware werkpaarden.
Fig. 2.
Linker voorijzer. Groep I.
Fig 3.
Eechter achterijzer. Groep I.
Fig. i.
Linker achterijzer. Groep I.
Fig. 5.
Voorijzer van groep I van ter zijde gezien.
Fig. 6.
Koperen roset, van een paardentuig.
Fig 7.
Eechter voorijzer. Groep 11.
Fig. 8.
Linker voorijzer. Groep II.
-ocr page 35-I'ig. 11. IJzeren kluister.
Behalve genoemde 38 ijzers werden vier ijzeren kluisters gevonden en een
koperen roset (van hoofdstel of borsttuig) en een ijzeren plaatje met dne
daarin geplaatste nagels waarvan de bestemming niet is na te gaan. — De
roset is getaxeerd herkomstig te zijn uit de 8ste-10de eeuw.
BELASTING- VAN DElïf HOEF.
Ondergeteekende heeft met aandacht gevolgd hetgeen Dr. v. d. Plank op
e vergadering van Onderwijzers over dit onderwerp heeft medegedeeld en
hij zou op die vergadering ook gaarne een paar staaltjes uit de practijk
hebben verteld, doch de tijd van vertrek liet dit'niet toe. Vandaar zulks
te dezer plaatse:
Ik heb een plathoef beslagen, die bijna geen verzenen meer had, doch wel
een goed ontwikkelden straal, waarbij de achterste hoefhelft met leer werd
opgehoogd, alvorens het ijzer, een balkijzer, werd ondergelegd. Na twee
beslag-perioden dwongen de bijna weer normaal geworden verzenen bewon-
dering af. Naar mijne meening wordt hierdoor bewezen, dat bij een ver-
hooging der achterste hoefhelft de belasting meer op het toongedeelte wordt
overgebracht. Ware zulks niet zoo en het tegenovergestelde het geval, n.1.
dat de achterste hoefhelft er meer door zou worden belast, met als gevolg
meerdere druk en slijtage van het ijzer daar, dan kan, dunkt mij, in zoo'n
korten tijd van 3 a 4 maanden, geen groei van het verzengedeelte worden
verkregen, als in vorenbedoeld geval is bereikt.
Een tweede geval. Een paard met verbeend hoefkraakbeen liep een tijd
niet zuiver rad. Een beslag met breeden tak en leeren rand gaf geen baat.
Toen werd een ijzer met een schroefkalkoen in elk takeinde gegeven. Na
1 a 2 dagen liep het dier rad. Mij dunkt dat ook hier een verhooging van
de achterste hoefhelft de belasting meer op den toon heeft overgebracht en
de ontlasting van de achterste hoefhelft zoo spoedig de kreupelheid ophief.
Duiven.nbsp;__J- A. Tan gel der.
TIJDSBEPERKING BIJ WEDSTRIJDEN IN HOEFBESLAG.
In de Januari aflevering betoogt de hoefsmid W. C. Schouten te Utrecht
om bij eventueel volgende wedstrijden een tijd-limiet voor de werkzaam-
heden vast te stellen. De inzender zegt dat bij den wedstrijd voor militaire
hoefsmeden in Amersfoort, welke in de laatste dagen van October 1926
werd gehouden, zulk een tijdsgrens was aangegeven en wel voor het maken
van twee ijzers en het beslaan van twee hoeven een tijd van twee uur en
voor het maken van een balkijzer l'/2 uur. Naar aanleiding hiervan merkt
hij op: „Nu vraag ik eens: als er zoo lang gewerkt mag worden, en naar
ik gehoord heb waren er nog die niet op tijd klaar waren, wat moeten dat
voor hoefsmeden in de practijk zijn?quot;
Ik betreur dit aangehaalde gezegde ten zeerste daar het den indruk moet
vestigen als zouden militaire hoefsmeden eigenlijk gezegd prutsers zijn. De
heer Schouten, die in 1913 als dienstplichtig hoefsmid zijn opleiding aan de
Hoefsmidschool te Amersfoort beëindigde, is blijkbaar vergeten dat het mili-
taire beslag in deze niet op een lijn kan gesteld worden met het burger-
beslag en dat men voor het maken van twee ijzers, elk voorzien van vier
schroefgaten, het besnijden van twee hoeven, passen, onderleggen, afwerken
en het pasklaar maken van twee sneeuwplaten, op een wedstrijd niet veel
korter dan twee uur moet rekenen. Deze tijd werd aangenomen daar er
rekening mee moest worden gehouden, door het groote aantal deelnemers,
dat deze noodzakelijk op elkaar zouden moeten wachten, niet alleen bij de
bewerkingen aan het paard, doch ook bij de boormachines en bij de snijtangen
voor de sneeuwplaten. Bovendien moet men bij eiken wedstrijd er rekening
mee houden dat de deelnemers in een vreemde omgeving werken en zelfs
elke ervaren smid zal thuis hetzelfde werk in korteren tijd afleveren dan
in een vreemde smederij.
Ook de tijd dien de heer S. aan wil geven voor het maken van een
balkijzer, n.1. uur, is te kort. Een goed en netjes afgewerkt balkijzer
kan men hierin niet verwachten. Het moet tenslotte toch de bedoeling zijn
van een wedstrijd dat de mededingers elkaar den loef trachten af te steken
met goed werk en het moet niet ontaarden in een „hardlooperijquot;, in het zoo
spoedig mogelijk gereed zijn, waarbij dan het werk niet door den beugel
kan. Bij den wedstrijd in Amersfoort waren er deelnemers die binnen het
half uur het balkijzer inleverden en het behoeft nauwelijks gezegd dat zij
meer succes zouden hebben geboekt als zij er een half uur langer over
gedaan hadden.nbsp;®
Het stellen van een tijdgrens is goed doch stel deze op naar de omstan-
digheden en zoodanig dat men de deelnemers niet forceert tot het maken
van spoed. Bij gelijk beoordeeld werk kan men toch altijd den korteren tijds-
uur m aanmerking nemen en de grootere vlotheid meer beloonen. Wil men
Oij een wedstrijd een tijdsgrens vaststellen, zoo raad ik aan het voorbeeld
an Amersfoort te volgen en dit te doen in overeenstemming met het aantal
candidaten, de werkgelegenheid en de hulpmiddelen, daarbij de grens ruim te
sollen en dus voor eiken wedstrijd naar omstandigheden afzonderlijk te bepalen.
(Wegens gebrek aan ruimte in de Febr. afl., pas nu geplaatst.) G. H.
Daar het Febr. nr. geen antwoord bevatte op het stukje van den heer
Schouten had ik ook daarop thans gereageerd. Door het bovenstaande
wordt dit echter goeddeels overbodig. Slechts moge dit er nog aan worden
toegevoegd:
Door stagnatie bij gebrek aan een voldoend aantal boormachines (er
waren slechts 2 handboormachines aanwezig), zijn enkele deelnemers inder-
daad iets over tijd geweest, voor wat betreft de eerste opdracht. De heer
bchouten wist misschien niet dat gevraagd werd: winterbeslag voor twee
diagonale hoeven, inclusief sneeuwplaatjes ? De meesten waren echter ruim
op tijd klaar, meerderen 10-28 minuten binnen de 2 uur
naSen^^J'!?-^nbsp;°Pnbsp;bezichtigde plathoef,
passend balkijzer, is door allen ruim binnen den tijd volbracht.
Zelfs hadden verschillende deelnemers slechts 30-50 minuten noodig
terwijl de langst benoodigde tijd was 80 minuten.
Over het werk van alle deelnemers was het oordeel: „vlot en degelijk!quot;
Inderdaad, „betere hoefsmeden, waar men wat aan heeft'quot;
Breda, Febr. '27.nbsp;t quot;n q • i ■
I. D. hl gl mg,
—_________Secretaris der Jury.
bI.~9Qnbsp;drukfouten ingeslopen. Op
heer tnbsp;Tangilder bestreedtquot; - dit moest zijn: de
ziin- iril bestreed; op blz. 24 regel 9: „slokkerigen standquot; - moest
Vjn. stokkerigen stand,
zekere^'hoTt ^^nbsp;aan de Staatsexamens voor hoefsmid is tot op
ingang van^l^A^^Tnbsp;vrijheid houdt met 31 dezer op. Met
Staatswege ^rt/!,nbsp;opleiding aan een van
-ocr page 38-Een cursus in hoefbeslag duurt minstens 4 maanden. Als leerling worden
alleen gediplomeerde smidsgezellen of militaire hoefsmeden toegelaten. Het
theoretisch onderricht moet steeds door een dierenarts worden gegeven,
wekelijks minstens 6 uur.
De examencommissie moet bestaan uit 5 leden: een der hoogere veterinaire
ambtenaren (voorzitter); een dierenarts belast met het theoretisch onderwijs
aan een leersmederij ; een gediplomeerd meester-hoefsmid, voorgedragen door
de Ambachtskamer; een onderwijzer in practisch hoefbeslag verbonden aan
een leersmederij ; een vertegenwoordiger van den landbouw, voorgedragen
door de Landbouwkamer of door een wettelijk erkende vereeniging tot be-
vordering der paardenfokkerij.
Bij wijze van overgang kunnen districtsoverheden nog gedurende twee
jaar ontheffing verleenen inzake de voorwaarden van toelating tot de cur-
sussen; de thans bestaande cursussen, die niet aan de gestelde voorwaarden
voldoen, moeten na een jaar zijn opgeheven.
— In de „Zwitserschc Hoefsmidquot; schrijft Dr. S c h w y t e r uit Bern over
„ijzers met verdikte takken'' en beveelt deze aan in twee gevallen, n.1.
1®. bij paarden die kreupel loopen door een ziekte aan het straalbeen;
2®. bij paarden met te lage verzenen.
Door een ijzer met verdikte takken wordt de achterste hoefhelft opge-
heven en wordt de belasting van het straalbeen meer overgebracht op de
gewrichtsvlakte van het hoefbeen. De achterste hoefhelft wordt hierdoor in
haar geheel ontlast. Om deze reden raadt Schwyter het gebruik van een
ijzer met verdikte takken ook aan voor trekpaarden welke hoeven met
weeken hoorn hebben en spoedig neiging vertoonen voor plathoef.
Men verkrijgt eerder verbetering met verdikte takken dan met kalkoenen,
daar deze in den zachten bodem indringen, vaak ongelijk van hoogte zijn
en in elk geval spoediger afslijten dan verdikte takken.
Het gebruik van leeren, gutta percha of vilten randen is niet aan te raden
daar de practijk uitmaakt dat deze onder het gebruik van het paard inge-
perst worden en aanleiding geven tot het losraken van het ijzer. Bovendien
zuigen zij vocht en urine op en werken op deze manier schadelijk voor den
draagrand van den hoef.
Wanneer een paard met chronische plathoeven slechte verzenen heeft
gekregen, die moeilijk in dracht kunnen worden gebracht, zal men een balk-
ijzer moeten toepassen of wel het door E a m p aangegeven „spickelijzerquot;,1)
dus het ijzer waar de zooltakken op lippen komen te staan.
Van Prof. Dr. Kroon en Br. Gallandat Hiiet's Iloefkmide en Hoefbeslag,
tweede deel, verscheen onlangs de tweede druk. Het gunstige oordeel, dat
we over den eersten druk uitspraken, is voor den tweeden in niet mindere
mate van kracht; in den tekst zijn hier en daar enkele wijzigingen aan-
gebracht (de negende afdeeling: legerbeslag,heeft nog al eenige uitbreiding
ondergaan en de Ministerieele Beschikking van 14 Nov. 1925, bevattende
1nbsp; Dit ijzer zal in een volgende aflevering besproken worden.
-ocr page 39-het leerplan voor cursussen in hoefbeslag, is in dezen druk opgenomen)
terwijl bet getal der afbeeldingen, die den tekst verduidelij'ken, eene vermeer-
dering heeft ondergaan. Door een en ander heeft het werk belangrnk aan
waarde gewonnen, zoodat we niet aarzelen het andermaal aan te bevelen bij
allen die bij een goede uitoefening van het hoefsmidsvak belang hebben
--------■nbsp;Col der.
Opgericht in 1903.
Reserve f l88.3i6.O6V2
Paapden en Runduee i/epzeKepi men op de i/oopdeeligsie uoopwaapden
bij „Groningenquot;, Alg. Onderlinge Maatschappij tot
Verzekering van Paarden en Rundvee
gevestigd : Catharijnesingel 75, UTRECHT. Telef. No. 12138.
Directeur: F. F. LEOPOLD
Adj. Directeur: B. L. LEOPOLD, Dierenarts
Grootste zuiver onderlinge inNederland.
berichten, dat zij een GROOTE PARTIJ
in^VOORRAAD hebben, die zij wenschen OP TE RUIMEN
Priiiia DHitsciie siiieedkoieii
Vrijboord Amsterdam
of franco bergplaats Amsterdam.
J. C. JANSEN amp; ZOON - AMSTERDAM
TELEFOON 44523.nbsp;LUNBAAN80BACHT
-ocr page 40-GRONINGEN
ili
SS
DE EERSTE
DE OUDSTE DE BESTE
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaar f 4.—
ADVERTENTIËN
1—10 regels (breedte 6 cM.) f 2 —,
iedere regel meer f 0.20. - Tarieven voor
contracten op aanvrage verkrijgbaar
maandblad
SS^aargang
__Redacteur-Uitgever: A. W. Heidema te 's Gravenhage, Huygensplein 5
Een nieiiw afwijltend hoefijzer, het „Spickel-ijzerquot;. - Een hoefbeslagfilm. - Hoefsmid,
eteuschap en maatschappij. — De leeren randjes. — Hoefsmidschool te Amersfoort. —
■ï'^amen Ryksdiploma hoefsmid. — Ingezonden stukken. — Korte mededeelingen. — Advertentiën
EEN NIEUW AFWIJKEND HOEFIJZER, HET „SPICKEL-IJZERquot;.
In „De Zwitsersche Hoefsmidquot; beschrijft Dr. H. S c h w y t e r uit Bern
een hoefijzer waarvan fig. 1 en 2 een afbeelding geeft, terwijl fig 3 en 4
den hiermede beslagen hoef doet zien. Het zijn gewone hoefijzers waarbij
echter na het oprichten, al naar de behoefte, 1 of 2 platen worden aan-
getrokken en wel zoodanig dat de steunsel en het zooigedeelte ter zijde van
den straal, dus de zooltak, mede in dracht komen. Deze platen of lippen,
Schwyter noemt ze „Spickelquot;, zijn 3 a 4 m.M. dik en hebben den vorm van
een ongelijkbeenigen driehoek. Wat de breedte betreft, zoo moeten ze vol-
komen draagvlakte geven aan den steunsel, doch ze moeten niet over de
zijdelingsche straalgroeve heenreiken, daar dit aanleiding zou geven tot het
ophoopen van vuil en zoodoende gemakkelijk rotstraal zou ontstaan in de
zijdelingsche straal groeven. Men laat dus de straalgroeven vrij, zoodat deze,
bij het schoonmaken van den hoef, goed uitgekrabd kunnen worden. Verandert
tijdens het gebruik van het paard, dus tot de volgende beslagperiode, zonder
dat het ijzer versleten is, de vorm van den zijwand en past het ijzer niet
meer, dan moet men een nieuw ijzer onderleggen daar de ijzertak, waaraan
de lip zit, alleen wat nauwer of wijder gemaakt kan worden, doch niet meer
bijgerond. Schwyter geeft aan, dat dit ijzer in de volgende gevallen goede
diensten bewijst:
1®. bij paarden die op de verzenen loopen, de ijzers aan de takken afslijten
en waarbij de verzenen verzwakt worden;
2quot;. bij brokkelhoeven;
3®. bij dunnen draagrand en vooral waar het noodig is om een te korte
binnenhoefhelft hooger te maken ;
4®. bij slechte verzenen van plathoeven.
Verder geeft hij aan dat dit ijzer bovenal op zijn plaats is waar tot heden
het balkijzer werd gebruikt en als voordeel hierboven geeft hij aan :
l». dat het veel beter zit;
2®. dat het veel minder los raakt;
3®. dat het den geheelen steunsel goed mee laat dragen ;
4®. dat men dit ijzer steeds door kan gebruiken, hetgeen met een balk-
ijzer, met het oog op den straal, niet altijd het geval is;
5®. dat dit ijzer als afwijkend ijzer niet opvalt en het balkijzer wel;
6®. dat dit ijzer te gebruiken is in die gevallen waar men geen balkijzer
kan toepassen, b.v. bij rotstraal.
Buiten dit alles heeft dit ijzer nog voor dat de lippen op het moment
van de grootste belasting iets veeren en men geen tusschenlaag van leer of
vilt behoeft, welke in den regel het vastleggen van het ijzer min of meer
beïnvloedt.
Bij elkaar genomen beschouwt Schwyter dit ijzer bij zaakkundige toe-
passing als een groote aanwinst en geeft voorbeelden aan waarbij het met
één lip met zeer veel succes gebruikt is bij paarden met lagen binnen-
verzenwand en met twee lippen in gevallen waarbij een balkijzer geen uit-
komst had gegeven.
*
In een naschrift zegt Schwyter dat het denkbeeld niet nieuw is en o. a.
hetzelfde was als het z.g. „Herz-ijzerquot; dat tot aan 1885 wasvoorgeschreven
bij het Zwitsersche leger; ook de Franschen kenden het onder den naam
„fer a oignonsquot; en hier was Thary de uitvinder, terwijl in Italië Cesare
Fiaschi het reeds in 1614 heeft beschreven.
Wat echter wel nieuw is, en een uitvloeisel van den huidigen tijd, is dat
Eamp heeft aangegeven dat elk fabrieksijzer als zoodanig is te gebruiken,
waarbij dan de lippen autogeen worden aan gelascht. Dit heeft het voordeel
dat het zeer spoedig klaar is, terwijl het als handgesmeed ijzer veel tijd kost.
Het gebruik van dit ijzer en het resultaat ervan, is geheel afhankelijk van den
toestand waarin de steunsels zich bevinden en alleen bij goed ontwikkelde
steunsels kan het met vertrouwen toegepast worden. Men bedenke wel dat
men bij steengallen in den steunselhoek, deze niet mee laat dragen, doch
hier vrij moet leggen, daar men anders kreupelheid zou kunnen verwachten
en ook neme men aan dat men elk geval voor zich zelf beoordeele en niet
denke dat men voor bepaalde gebreken, vaste afwijkende ijzers heeft die
onfeilbaar zijn.
Het zou dunkt mij voor de lezers van dit tijdschrift van belang zijn wan-
neer de hoefsmeden in voorkomende gevallen dit ijzer eens probeeren en
hunne ervaringen te gelegener tijd meedeelen. Aan de Hoefsmidschool is
het ijzer nagemaakt en op doode hoeven gepast, terwijl bij paarden welke
hiervoor in aanmerking komen en daarvoor denk ik in de eerste plaats aan
paarden met plathoeven en zwakke verzenen, die ons land nog in ruimen
getale bezit, dit ijzer zal worden toegepast en de resultaten later zullen
worden medegedeeld.nbsp;G, H.
EEN HOEFBESLAGFILM.
Eenigen tijd geleden las ik in een Duitsch tijdschrift voor Diergeneeskunde,
dat de firma K u h n e m a n n - F i 1 m te Berlijn een schoolfilm heeft
gemaakt van abnormale standen, gangen en hoeven en van kreupelheden
van het paard. Dit is geschied in opdracht van den Duitschen Minister van
Landbouw en met medewerking van professor Dr. N e u m a n n van de
Diergeneeskundige Hoogeschool te Berlijn.
Deze film moet dienst doen bij het geven van onderwijs in hoefbeslag en
bij het houden van voordrachten op dat gebied. Ze kan daartoe van boven-
genoemde firma worden gehuurd: voor scholen tegen een bedrag van 10 R. M.
en voor vereenigingen en particulieren van 20 R. M. per dag.
Allen die met het geven van onderwijs in het algemeen en met de leer van
den hoef en het hoefbeslag in het bijzonder zijn belast, zullen het groote nut
van zoo'n film inzien. De groote uitvinder Edison heeft eens gezegd, dat
de bioscoop geroepen is om alle bestaande leermiddelen bij het onderwijs,
incluis, te vervangen. Nu mag er in deze uitspraak veel overdrijving
SC uilen, iedereen zal toch de bedoeling er van, dat er niets gaat boven de
directe aanschouwing, gaarne onderschrijven. Gedachtig hieraan hebben
s-Gravenhage, Rotterdam, Utrecht, Haarlem, Arnhem, Alkmaar en
misschien nog andere plaatsen de film in dienst van het onderwijs gesteld —
de residentie heeft zelfs een gemeentelijk bioscoopgebouw —■ en het oordeel
over de resultaten is onverdeeld gunstig.
Bij ons onderwijs in hoefbeslag beschikken we gewoonlijk wel over een
voldoend aantal doode preparaten als hoeven, hoefijzers e.d. en kunnen we
aan de hand van mooie foto's en platen het onderwijs en eventueele voor-
drachten zoo aanschouwelijk mogelijk maken, maar het levend object met al
zijn afwijkingen, speciaal op dit gebied, kan mi. noode worden gemist.
En al zijn we nu en dan in de gelegenheid een bijzonder geval practisch bij
het levend individu te demonstreeren, we moeten niet vergeten dat het
onderwijs een reeks van zulke demonstraties vraagt in verband met de vele
afwijkende standen, gangen en hoefvormen, die bij het paard voorkomen,
terwijl tevens rekening moet worden gehouden met den arbeid, die van het
dier wordt gevorderd.
Niet iedere onderwijzer heeft deze voorbeelden maar dadelijk tot zijn
beschikking; de film kan ons die echter brengen. Op het doek het levende
beeld van alle mogelijke gevallen en bijzonderheden, die zich kunnen voor-
doen. Voor de cursussen in hoefbeslag dus een prachtig hulpmiddel om de
leerstof bevattelijker en aantrekkelijker te maken, wat de belangstelling van
de zijde der leerlingen zal verhoogen en de resultaten van ons onderwijs dus
ten goede moet komen. Duitschland is hierin lofwaardig voorgegaan; zou
Nederland niet kunnen volgen ?
Ik ben zoo vrij, deze vraag aan belanghebbenden en belangstellenden op
dit gebied ter overweging voor te leggen.
Bennelcom.nbsp;Dr. 0. Brands.
HOEPSMID, V^^ETENSCHAP EN MAATSCHAPPIJ.
Welke taak heeft de hoefsmid ten opzichte van hoefziekten ? Deze vraag
wilde ik ditmaal eens mijzeK stellen, teneinde, in aansluiting met hetgeen
ik in de vorige aflevering schreef, nader uiteen te zetten in hoeverre het door
mij gevarieerde spreekwoord: „hoefsmid houdt je bij je aambeeldquot;, waar-
mede ik toen eindigde, juist is.
Natuurlijk, elke vergelijking en ook elke spreekwijze is aanvechtbaar!
De bedoeling is dan ook niet, dat dit gezegde woordelijk wordt opgevat,
evenmin als dat het geval is met den schoenmaker, die zich zeker niet uit-
sluitend bij zijn leest zal dienen te houden.
Wij hebben destijds er juist op gewezen, dat in de laatste halve eeuw een
groote ommekeer is ontstaan in de uitoefening van het hoefsmidsvak en de
opleiding tot dit ambacht. Wanneer men het ,,aambeeldquot; zou beschouwen
als het symbool van de technische vaardigheid, dan is dat zeker wel een heel
belangrijke factor in het leven van den hoefsmid en onmisbaar tevens om
een goede broodwinning te verzekeren, maar daarmee zijn wij er toch nog
niet! Behalve de vaardigheid is ook kennis, wetenschap noodig bij de ratio-
neele uitoefening van het werk, dat van den hoefsmid wordt gevraagd.
Een van de meest opvallende tegenstellingen van de taak van den huldigen
hoefsmid met zijn voorvaderen is juist, dat vroeger kon worden volstaan met
net werk, dat volgens de toen heerschende begrippen een duidelijk en ge-
wenscht antwoord gaf op de vraag: „hoe ?quot;, maar dat men tegenwoordig
verder gaat en ook aan de smeden terecht de vraag stelt: „waarom V'
Nu weet ik wel, dat het antwoord op deze beide vragen ook thans nog niet
altijd gemakkelijk en eenstemmig zal zijn, maar het feit bewijst, dat men niet
meer, zooals vroeger veelal gebeurde, kon volstaan met het antwoord: „mijn
vader deed het ook zooquot; of „in deze streek past men dit beslag steeds toequot;,
maar dat men zich voor elk geval rekenschap moet geven van factoren, die
de hoefsmid eerst kan beoordeelen, nadat hij zich de noodige kennis heeft
eigen gemaakt omtrent boxiw en functie van den hoef. Dat daarbij afwijkingen
van het normale ook onder zijne aandacht komen, spreekt vanzelf, want
als iemand ervaart, dat het in de practijk van het leven altijd weer anders
gaat als „volgens het boekjequot;, dan is het zeker wel de hoefsmid.
Zoo komt de hoefsmid geleidelijk ook op het terrein der hoefziekten en
moet eenige kennis daarvan onmisbaar worden geacht voor een goede uit-
oefening van zijn vak. Vandaar dan ook, dat in de leerboeken, die aan cur-
sussen worden gebruikt, allerlei hoefziekten staan beschreven.
Nu schijnt weinig zoo aantrekkelijk te zijn, als grasduinen op het gebied
der geneeskunde. Bij den mensch is het juist zoo en er staat een leger kwak-
zalvers gereed om den weifelenden, ongeloovigen, bangen of teleurgestelden
zieken mensch te „behandelen.quot; Een mensch moet dat tenslotte zelf weten,
maar een paard heeft recht op goede geneeskundige behandeling en kan niet
protesteeren tegen mishandeling. En de hoefsmid is verplicht mede te werken,
dat de menschen doeltreffende hulp voor hunne zieke dieren inroepen.
Wellicht als een overblijfsel uit vroeger tijden en (of) uit misplaatste zui-
nigheid zijn paardenhouders dikwijls geneigd om, ingeval van hoefziekten,
de hulp van den hoefsmid in te roepen, mede met de bedoeling aldus gratis
geholpen te worden.
Laat de hoefsmid zijne houding in deze juist bepalen!
Waartoe dient de kennis van hoefziekten, welke hij heeft verkregen ?
Niet om-zich te verbeelden, dat hij er nu evenveel van weet als de dierenarts
en dus de behandeling op zich kan nemen! Neen, de bedoeling is deze: ge-
waarschuwd te zijn voor gevaren, die de hoefziekten voor het paard opleveren,
onderkenning van de belangrijkste aandoeningen, teneinde in staat te zijn
den vaakondeskundigen eigenaar tijdig daarover in te lichten en aan te raden
diergeneeskundige hulp in te roepen, en te beseffen in hoeverre het hoefbe-
® ^g zelf oorzaak van hoefziekten kan zijn en deze dus te voorkomen.
Aldus opgevat zal deze kennis goede vruchten afwerpen en is de eigenaar
daarmede het meest gebaat. En de hoefsmid zal in staat zijn om de maat-
regelen, welke de dierenarts noodig oordeelt, te begrijpen en een benoodigd
afwijkend beslag op de juiste wijze aan te brengen, hetgeen de zoozeer ge-
wenschte goede samenwerking tusschen dierenarts en hoefsmid zal bevorderen.
Breda, April 1927.nbsp;T. D. S.
DE LEEREN RANDJES.
Het IS wel toevallig, dat in de Maart-aflevering ook een mededeeling voor-
kwam, waarin van Zwitsersche zijde het gebruik van leeren randjes wordt
afgeraden, daar de praktijk zou hebben uitgemaakt, dat deze onder het
gebruik van het paard ingeperst worden en aanleiding geven tot het losraken
Van het ijzer. Gelukkig hebben wij daaromtrent een andere ervaring. Wel
l^gt;lijkt het leer bij vernieuwing van het beslag een vormverandering te hebben
ondergaan; het blijkt dan eenigszins uitgeloopen, zou men kunnèn zeggen.
Maar dit is tevens het bewijs, dat het de wisselende drukkingen in het onderste
gedeelte van het lidmaat mede ondervindt, en daar komt het juist op aan.
En wanneer het paard met zorg wordt beslagen, is de kans op eerder losraken
van het ijzer zeer gering. Zelfs ondervinden we daarvan bij aldus beslagen
paarden, die de rijlessen in de manége meemaken, geen merkbaren last.
Verder wordt als nadeelige factor opgegeven, dat de leeren randjes vocht en
urine opzuigen en op die manier schadelijk werken voor den draagrand van
den hoef. We zeiden reeds, dat het blootstellen aan vocht niet is te vermijden
en dat daarom het best zoolleer wordt gebezigd. Dit droogt nl. spoedig weer
op en breekt niet. De inwerking van urine zou natuurlijk zeer nadeelig zijn,
maar daarvoor behoeven we ons in deze gevallen niet zoo ongerust te maken,
omdat het hier toch de voorhoeven geldt. Verder staan onze militaire paarden
op een rustbed van turfstrooisel, waarvan bij een eenigszms goede verzorging
geen schadelijke werking van de urine mag worden verwacht. We zullen dit
in een volgend artikel eens nader bespreken.
Bennekom.nbsp;Dr. C. Brands.
HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.
Op 25 Maart 1.1. zijn geëxamineerd en geschikt bevonden:
lquot;. de dienstplichtigen der Artillerie G. Wijnstra, C. Telkamp, A. van
Huizen, A. van Arkelen, J. P. Hefïert, T. Bezema, K. Wiersema, J. A.
Koertshuis, A. Jongeneelis, R. Burema en L. C. Timmermans; zij waren in
opleiding sinds 17 Juni 1926.
2®. de leerling-reservehoefsmeden D. van den Oever, J. Alewijnse en
B. Terpstra, die resp. in opleiding waren vanaf 27 Maart 1925, 15 Maart 1926
en 1 October 1925; zij zijn bevorderd tot korporaal en met onbepaald groot
verlof vertrokken.
3quot;. de vrijwilliger, huzaar Ie kl. L. A. Kok, die in opleiding was vanaf
1 Januari 1926.
4®. de burgerhoefsmid W. Mulder uit Woudenberg.
Aan allen is een diploma van de Mil. Hoefsmidschool uitgereikt.
Voor de opengevallen plaatsen hebben zich reeds 15 leerlingen als reserve-
hoefsmid aangemeld. Daar echter met 1 Juli een aantal dienstplichtigen der
artillerie in opleiding komt, kunnen momenteel niet allen geplaatst worden.
In opleiding zijn genomen de leerling-res. hoefsmeden: Bourgogne uit Achter-
veld, M. van den Broek uit Ginneken, Smits te Maashees, H. W. Jansen te
Laren (G.), G. de Lange te Oud-Avereest en H. T. Scholtens te Uithuizer-
meeden, terwijl in den loop der maand April nog eenige meer zullen worden
toegelaten.
G. H.
EXAMEN RIJKSDIPLOMA HOEFSMID.
Het voorjaarsexamen 1927 voor het Rijksdiploma Hoefsmid wordt te
Utrecht afgenomen in de maanden Maart, April en Mei. Het aantal candi-
daten bedraagt plm. 150 en is afkomstig van cursussen gehouden te Amers-
foort, Alkmaar, Bedum, Heerenveen, Hoogeveen, Goes, Bergen-op-Zoom,
's-Gravenhage, Almelo, Breda, Arnhem, Winterswijk, Zutphen, Tiel, Utrecht,
Harlüigen, Zwolle, Oostburg, Holten en Eindhoven, terwijl ook eenige
candidaten, welke reeds meermalen examen hebben gedaan, herhalings-
cursussen hebben gevolgd.
In de maand Maart zijn geslaagd: A. Hartog te Meedhuizen, H. A. Klievik
te Hasselo, M. Jorna te Boombergen, J. C. Moree te Simonshaven, H. H. van
Zutphen te Berkel en Rodenrijs, P. J. Smedes te Garijp, G. Hoek te Warffum,
C- van Seventer te Heenvliet, H. Eelderink te Lochem, J. Buesink te Aalten,
J- C. de Booy te Woerden, A. J. van Buuren te St.-Michielsgestel, B. H.
Bulten te Zelhem, J. Blom te Hellendoorn, G. J. J. Booltink te Steenderen,
H. Dimmedal te Zelhem, W. A. ter Harmsel te Rijssen, W. J. Bol te Hoeven.
Geachte Redactie!
In de Maart-aflevering schrijft de heer G. H. over den tijdsduur van het
hoefbeslag op wedstrijden, waarover ik geschreven heb.
Ten eerste spijt het mij dat ik zooveel kwaad bloed onder de militaire
hoefsmeden heb gezet, hetgeen in geen enkel opzicht mijn bedoeling was.
En nu komt er in het stukje van den heer G. H. voor dat bij dat beslag ook
4 schroefgaten in elk ijzer met de hand geboord en getapt moesten worden
en twee sneeuwplaten. Had ik zulks allemaal geweten. Mijnheer G. H.,
dan zou ik daar niet over hebben geschreven of anders met meer lof, aan-
gezien met die bijkomende bezigheden de tijdsduur niet te lang is geweest.
Daarom herroep ik mijn schrijven van 15 Januari in zooverre, dat het toch
naar mijne meening ook op tentoonstellingen nuttig blijft een tijd op te
geven voor iedere plaats — volgens de beschikbare middelen.
Hopende hiermede een billijke rectificatie te hebben gegeven, ook naar
aanleiding van het persoonlijk^bezoek van den voorzitter der Vereeniging
van Militaire Hoefsmeden.
Hoogachtend,
Utrecht, 1 April.nbsp;W. C. Schouten,
Varkenmarkt 26.
Tentoonstelling te Deventer, 13 — 17 Sept. In een rondschrijven
van het Bestuur dezer tentoonstelling aan de Vereenigingen op landbouw-
gebied enz., komt voor dat daarbij ook een wedstrijd in hoefbeslag zal
worden gehouden.
— De besprekingen op de Algemeene Vergadering van de Vereeniging
Van Onderwijzers in Practisch Hoefbeslag over het onderwerp: „Voorberei-
dende cursussen in het vervaardigen van hoefijzersquot;, hebben reeds het
gevolg, dat er pogingen worden gedaan om te Assen, Hoogeveen en Lochem
bedoelde cursussen op te richten.
Ter zijner tijd zullen daarover nadere mededeelingen verschijnen.
H. V.
— Zwitserland. Prof. Dr. Schwendimann schreef in de „Zwitsersche
Hoefsmidquot; over „scheuren in den hoornstraalquot; en zegt daarin dat hoeveel
men ook lezen kan over hoornscheuren, lossen en hollen wand, dus over
scheuren in den hoornwand in het algemeen, men nooit iets leest over
scheuren in den straalhoorn. Hij zegt dat dit öf komt doordat het weinig
het geval zal zijn öf wel omdat het te weinig bekend is en men er te
weinig aandacht aan schenkt. Het elastische straalhoorn heeft weinig neiging
om te scheuren doch men ziet het wel als het vormen van spleten in dwarse
richting in de basis van den hoornstraal. Deze spleten gaan al of niet diep.
De oppervlakkige zijn verder niet nadeelig doch de diepere, welke tot in
de straallederhuid dringen, veroorzaken hevige kreupelheid. Drukt men met
den duim op de plaats der scheur, dan veroorzaakt dit al geweldige pijn
aan het paard. Eeikt de scheur tot in de lederhuid, dan is deze als regel
opgevuld met geronnen bloed of wel met etter, en ontstekingsverschijnselen,
als warmte aan den straal en de ballen en het sterker kloppen van de
pijpslagaders, ontbreken dan niet. Schwendimann nam dit lijden uitsluitend
waar bij paarden die op harde wegen werkten en geen gelegenheid hadden
de hoeven langs natuurlijken weg vochtig te houden, en verder bij zeer
sterk uitgedroogde voorhoeven. De aanleiding is dus te zoeken in het te
sterk uitdrogen van het straalhoorn en het verlies van de elasticiteit hier-
door. Bij dergelijk hoorn en bij een minder werkzaam zijn van het hoef-
mechanisme waardoor dus de schok minder gebroken wordt, ontstaan
oppervlakkige scheuren in den straal. Dit gebeurt zeer vaak doch door de
elasticiteit van het nieuw gevormde hoorn in de diepte gaat de scheur dan
vaak niet verder en alleen als de hoeven zeer hard zijn en de hoornstraal
geheel uitgedroogd is, gaan de scheuren verder.
Wat de beoordeeling betreft, zoo is deze gunstig wanneer de scheuren
oppervlakkig zijn; men zal het hoorn gaan verweeken om verder inscheuren
te voorkomen. Door pappen en verder door inwrijvingen met vaseline houdt
men het hoorn elastisch. De scheuren zelf zal men met teer insmeren, doch
is de scheur diep en bestaat kreupelheid, dan zal veelal de dierenarts te
hulp moeten komen.
Dr. Eitzen Haler beschrijft een eigenaardigen vorm van kreupelheid,
welke bij remontepaarden voorkomt. Hij zegt: de hoeven van jonge remonte-
paarden groeien snel; door goede voeding, de algemeene lichaamsontwikkeling
en oordeelkundige beweging neemt de hoornvorming snel toe. Hierdoor zou
men deze paarden instede van om de zes weken, elke vier weken opnieuw
moeten beslaan om door doelmatig besnijden de hoefverhoudingen te regelen.
Doet men dit niet, dan worden de hoeven te lang en dit veroorzaakt geen
kreupelheid daar het paard zich geleidelijk aanpast aan de veranderde ver-
houdingen van toon en verzenen. Wel ziet men dat het paard een bodem-
wijden stand gaat aannemen en dat de hoef aan de verzenen vernauwt.
Wordt het paard nu beslagen en besnijdt de smid het zoodanig dat het
weer de goede hoefverhouding terugkrijgt, dan kan men een plotseling
kreupelloopen als gevolg zien. Bij onderzoek blijkt de kreupelheid in den
hoef te zitten en niet in het buigapparaat. De hoef van een jong paard dat
wegens ziekte op stal blijft staan, of althans te weinig beweging krijgt en
te weinig op beslag komt, wordt klemhoef. De straal komt niet meer met
den bodem in aanraking, het hoorn wordt hard en droog en het hoefmecha-
nisme wordt hierdoor verminderd. Als nu de wand wordt ingekort, zoodanig
dat de normale verhouding tusschen toon en verzenen weer ontstaat, komt
de straal weer met den bodem in aanraking en wil zijn physiologische
functie weer gaan verrichten. De tegendruk van den bodem wordt over-
gebracht op het straalkussen, de hoefkraak beenderen en de hoeflederhuid en
deze wordt tusschen het hoefbeen, de hoefkraakbeenderen en de harde ver-
zenwanden gedrukt en gekneusd. Dit zal wel gepaard gaan met het verscheuren
van vleeschplaatjes en daardoor treedt plotseling een heftige kreupelheid
op en ontstaat groote pijn bij druk op beide verzenwanden. In dit geval is
het niet moeilijk de diagnose vast te stellen. De behandeling zal bestaan
in koude douches en daarna invetten; ook worden wel warme creolinebaden
\ erstrekt. Het ijzer moet men niet afnemen. Zoodra de grootste pijnlijkheid
voorbij is, geeft men het paard beweging op zachten bodem. In geen geval
schrijft men rust voor. De kreupelheid duurt van 3 tot 14 dagen en keert
als regel niet terug. Het komt wel voor dat men na het sterk inkorten van
den wand pijnlijkheid en warmte waarneemt aan den steunband van den
hoefbeenbuiger of aan de eindtakken van de schortband en in dit geval
geeft men eenige dagen rust en natte compressen.. Men kan een en ander
vermijden door bij jonge paarden bij het vernieuwen van het beslag den
wand met te sterk in te korten, en na drie weken de bewerking nog eens
te herhalen; men zal alsdan de bovengenoemde kreupelheid kunnen voorkomen.
-nbsp;België. „De Belgische Hoefsmidquot; bevat het reglement van de Mij. der
Gediplomeerde Meester-hoefsmeden van België en verder het vervolg van
het artikel in het 11e nummer van den 2en jaargang over de hoefas. Het
artikel bevat een anatomische uiteenzetting van het begrip voetas en geeft
aan de hand van verschillende afbeeldingen aan op welke wijze men bij
verschillende afwijkende standen de hoeven moet bekappen, hierbij een
vergelijking makende bij jonge en oude paarden en bij beslagen en onbeslagen
hoeven.
Verder behandelt het blad de eventueele aansprakelijkheid van den hoef-
smid voor ongelukken welke het paard in de smederij kunnen overkomen en
WetSSinbsp;^^^^nbsp;Belgisch Burgerlijk
-nbsp;Duitschland. In „Der Hufschmiedquot; komt een bijdrage voor over de
geschiedenis van het Romeinsche hoefbeslag, geschreven door Dr. Reinhard
Frochner te Grosz-Strelitz. Hij zegt, dat het bewezen is dat de hipposandalen
aan alle vier de hoeven werden gebruikt, terwijl tot nog toe aangenomen werd
dat aUeen de achterhoeven hiermede beslagen konden worden, omdat men
meende, dat de rmg, welke achter de sandaal vastzit, bij de beweging tot
moeilijkheden aanleiding zou geven. In het kanton Vaud heeft men te Oranges
echter onder de ruïnes van een Romeinsch bouwwerk vier hipposandalen
van één paard gevonden. Talrijke afbeeldingen van sandalen en van hoef-
messen illustreeren het artikel. De bronnen, waar deze voorwerpen worden
aangetroffen, zijn de musea te Nancy, te St.-Germain, te Mainz, te Karlsruhe
en te Napels.
Het is altijd nog een open vraag of de Romeinen hoefnagels gekend hebben
en tegenover hen die dit uit vondsten meenen te moeten afleiden, komt het
Frochner onwaarschijnlijk voor dat geen enkele mededeeling van landbouw-
kundigen of van veeartsenijkundigen aard uit die tijden hiervan gewaagt.
Voor hen, die belangstellen in de geschiedenis van het hoefbeslag, zal het
lezen van dit artikel met zijne zoo talrijke afbeeldingen zeer zeker interessant
zijn.
In de vragenlijst wordt o.a. behandeld welk beslag het beste is voor asphalt-
straten en wordt als zoodanig aangegeven het beslag met kurkinlegsel zooals
dat in Dresden veel wordt toegepast. Er wordt op gewezen dat in Berlijn
bijna uitsluitend touwinlegsels worden gebruikt, doch dat deze volstrekt
niet het uitglijden beletten, hetgeen men daar dagelijks kan ondervinden.
Voor rijpaarden wordt ook de guttapercha zool aanbevolen, wanneer men
geen kurkinlegsels wenscht.
— In Amerika zijn dezelfde regels aangenomen voor het houden van
wedstrijden in hoefbeslag als gelden in Engeland. Deze regeling is als volgt:
Er kunnen honderd punten worden toegekend, n.1. 35 voor de theorie,
welke zoowel schriftelijk als mondeling kan worden afgenomen, — 25 p.
voor het besnijden van de hoeven, — 25 p. voor het maken van hoefijzers
en 15 punten voor de vlotheid van werken.
Bij den laatstgehouden wedstrijd in hoefbeslag in Noord-Amerika behaalde
de Ie prijswinnaar 86 punten, de 2e 80 punten. De eerste prijs was ter waarde
van f 45, de tweede van ƒ 25, de derde van ƒ 15. Aan deze prijzen waren
schenkingen toegevoegd van fabrieken en wel in den vorm van machinale
hoefijzers, kalkoenen, raspen enz.
Als bijzonderheid van dezen wedstrijd wordt medegedeeld dat de deel-
nemer Rogers voor het beslag van 2 hoeven, waaronder ook het maken
van de ijzers behoorde, een tijd van 27 minuten gebruikte. De redactie van
het hoefbeslagblad gaat hiertegen heftig te keer en vindt het een schande
dat een wedstrijd in hoefbeslag, waar men verwachten moet alleen goed
werk te zien, ontaarden gaat in een wedstrijd waarvan de resultaten op deze
manier allerdroevigst moeten worden.
In Amerika worden vaak wondervolle dingen gedaan en bij deze prestatie,
het maken van 2 ijzers, afnemen van 2 ijzers, bekappen van 2 hoeven, passen,
onderleggen en afmaken, alles te zamen in 27 minuten, mag men ook zeker
wel een vraagteeken zetten en het Amerikaansche woord ,,humbugquot; zal hier
wel niet misplaatst zijn.nbsp;G. H.
maandblad
ABONNEMENTSPRIJS
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaap f 4.—
ADVERTENTIËN
1—10 regels (breedte 6 cM.) f 2.—,
iedere regel meer f 0.20. - Tarieven voor
contracten op aanvrage verkrggbaar
Staande van links naar rechts: Opperw.m. J. H. Narings, 2e Batt.
8e R. V. A.; wachtm. J. W. C. Ekeris, 8e Batt. E.V. A.; wachtm. Th. J.
L. Keyzer, 2e Batt. 4e E. V. A.; wachtm. J. Eenes, Ie Batt. 4e E.V. A.;
opperw.m. M. v. d. Bent, school verlofsofficieren der Ber. Art. — Zittend
van I. naar r.: opperw m. J. A. v. d. Hurk, Ie Batt. 8e E.V. A.; wachtm.
G, J. Prins, treinafd., Ile Art. Brigade. — Liggend op den voorgrond:
C. J. Ströhmsdorffer, 3e Batt. 4e E.V. A.
Redacteur-Uitgever: A. W. H ei dem a te 's Gravenhage, Huygensplein S
INHOUD.
n
Deze hoefsmeden beslaan tezamen ongeveer 550 paarden. Zij werken in
twee hoefsmederijen, waarvan de eene 5 vuren heeft en staat aan de
Westzijde van het groote kazerne-terrein, terwijl de andere aan de Oost-
zijde daarvan is gelegen en 3 vuren telt.
Het militaire hoefbeslag in Ede kan zeer goed den toets der kritiek
doorstaan. Op de photo zien we ook twee prijswinnaars van den wedstrijd
die ter gelegenheid der herdenking van het 40-jarig bestaan der Militaire
Hoefsmidschool in October van het vorige jaar te Amersfoort werd ge-
houden.
HOEFSMID, WETENSCHAP EN MAATSCHAPPIJ.
In de vorige aflevering besprak ik in algemeenen zin de taak, welke de
hoefsmid heeft ten opzichte van hoefziekten en toonde aan, dat het aange-
wezen standpunt daarbij dient te zijn: voorlichting, waarschuwing van den
eigenaar en uitvoering van die maatregelen, welke door den behandelenden
dierenarts noodig worden geacht, en welke alleen door hem, den bekwamen
hoefsmid, kunnen worden uitgevoerd.
Ik wees er op, hoe het publiek vaak méér van den hoefsmid verlangten
hoopt door hem gratis te worden geholpen. En als dit gebeurt en de aan-
doening geneest, dank zij of ondanks de ingestelde behandeling, dan hoort
de smid daar in den regel niet veel meer van en is de eigenaar content,
maar o wee als 't misloopt: dan is Holland in last en heeft de hoefsmid,
die met de beste bedoelingen getracht heeft zijn klant van dienst te zijn,
het verbruid en zal niet alleen oneenigheid met den eigenaar het gevolg
zijn, maar deze is dan al gauw geneigd om, eigen domheid verbergende,
aan het gebeurde de noodige ruchtbaarheid te geven en den smid de schuld
te geven en hiermede tevens diens goeden naam in gevaar te brengen.
Tot overmaat van ramp zal ook de dierenarts, die er dan aan te pas
moet komen, den hoefsmid terecht kunnen verwijten, dat hij buiten zijn
boekje is gegaan en zal zoodoende ook van die zijde de waardeering voor
den betrokken hoefsmid verminderen.
Laat men het toch goed beseffen, dat de tijd voorbij is, dat de hoefsmid zich
kan bemoeien met de geneeskunde der dieren. Behandeling van hoefziekten,
evenals aderlaten, coupeeren, neerwerpen van paarden voor verschillende
doeleinden, het zijn allemaal zaken, die niet tot zijn vak behooren en een
hoefsmid, die een flink bedrijf beeft, zal er trouwens ook den tijd niet
voor hebben.
Dat de hoefsmid vroeger ook van offlcieele zijde wel werd beschouwd
als de aangewezen persoon om zich in te laten met verpleging van zieke
paarden, is ook in het leger gebleken. Indertijd is zelfs het denkbeeld ge-
opperd, dat de hoefsmeden, als verplegers, den paardenartsen ter zijde
zouden staan.
Hoewel af en toe gaarne gebruik zal worden gemaakt van de hulp der
hoefsmeden bij de behandeling der paarden, ligt het voor de hand, dat het
eigenlijke verplegerswerk voor hem niet geëigend is.
De eisch van reinheid, die aan de handen van den verpleger moet worden
gesteld, zou voor den hoefsmid een voortdurende bron van hinder en
ergernis zijn en terecht werd dan ook ingezien, dat deze functies onver-
eenigbaar moeten worden geacht.
*
Moet uit het vorenstaande nu worden afgeleid, dat geen enkele hoefziekte
door den hoefsmid kan worden behandeld?
In de leerboeken, gebezigd bij cursussen voor hoefbeslag, vindt men
onder deze ziekten vermeld rotstraal, brokkelhoeven, draagrand-hoorn-.
scheuren e. d. aandoeningen van den hoefschoen, die toch zeker niet steeds
de hulp van den dierenarts vereischen. Wel kan het zijn, dat in hard-
nekkige gevallen en bij meer waardevolle paarden ook in dergelijke gevallen
het inwinnen van diens advies raadzaam is, maar in het algemeen kan
men zeggen, dat de hoefsmid wegens zijne opleiding competent kan worden
geacht de afwijkingen, voorkomende aan de hoornige deelen van den hoef,
voorzoover zij niet dreigen de inwendige deelen te beïnvloeden of de
prestaties van het paard belangrijk te verminderen, door een doeltreffende
bewerking te verhelpen.
Het zal juist een bewijs zijn van zijn nauwgezetten arbeid, als hij een
beginnenden rotstraal niet veronachtzaamt, doch goed behandelt en tot
genezing brengt, een begin van lossen wand wegneemt en door doelmatige
behandeling en beslag verbetert en overigens door goede raadgevingen
den eigenaar helpt om ziekten en afwijkingen te voorkomen en bij begin-
nende ziekelijke afwijkingen aan de uitwendige deelen direct ingrijpt om
de conditie der hoeven zoo goed mogelijk te houden.
Ontdekt hij echter bij het besnijden van den hoef een beginnende hoef-
kanker, dan zal het geval er anders toe staan en zal hij den eigenaar daarop
moeten attent maken en adviseeren een dierenarts te raadplegen. Wil de
eigenaar dit niet en meent hij, dat een kwast bruine teer hier voldoende
moet worden geacht, dan kan men trachten hem van het tegendeel te over-
tuigen, maar overigens moet hij het dan zèlf maar weten. De hoefsmid
heeft dan zija plicht gedaan en hem kan later niets worden verweten.
De mijns inziens soms wel wat te uitvoerige beschrijving van hoefziekten,
vcaarvoor zeker de hulp van een dierenarts noodig is, in leerboeken en
vakbladen, moeten door de hoefsmeden worden beschouwd als belang-
wekkende bijdragen, die voor hen wel interessant kunnen zijn, maar men
moet daarbij nooit vergeten, dat een dergelijke beschrijving uiteraard steeds
onvolledig en eenzijdig moet zijn en slechts de populair-weergegeven meening
van eén persoon (den schrijver) bevat.
aar ij komt dan nog, dat de lezer-hoefsmid niet beschikt over de
ziekten enbsp;wetenschappen, die onontbeerlijk zijn om over bedoelde
zie en een zelfstandig en goed bezonken oordeel en inzicht te verkrijgen!
Breda, Mei 1927.nbsp;T j) g
HOErSMIDSCHOOL.
Het aantal reserve-hoefsmeden, dat sinds 1923 is opgeleid, bedraagt 80.
üiervan deden in 1923 6, in 1924 28, in 1925 25, in 1926 18 en in
^ 27 3 als zoodanig met goed gevolg examen. Momenteel zijn in opleiding
reserve-hoefsmeden, waarvan de oudsten vanaf 15 Jan. 1926. Daar nog
steeds vele aanvragen binnen komen om opgeleid te worden tot vrijwillig
dienend hoefsmid bij het leger, wordt nogmaals medegedeeld dat vrijwil-
ligers, om later in actieven dienst te blijven als hoefsmid, niet worden
aangenomen en zij die aan de Hoefsmidschool wenschen te worden opgeleid
tot hoefsmid, dit kunnen doen als dienstplichtige, of ook door een ver-
bintenis aan te gaan bij het reserve-kader, als reserve-hoefsmid.
Als dienstplichtige moet men bij de indeeling opgeven het vak van
hoefsmid uit te oefenen, niet eenvoudig van smid doch van hoefsmid, en
vragen geplaatst te worden bij de Artillerie of bij de Cavalerie, daar van
de Infanterie tegenwoordig geen dienstplichtigen meer kunnen worden op-
geleid tot hoefsmid, omdat de diensttijd daarvoor te kort is.
Van de Cavalerie worden slechts enkele dienstplichtigen jaarlijks opge-
leid tot hoefsmid; van de bereden Artillerie zeer velen; dit getal wordt
jaarlijks vastgesteld en is voor 1927 bepaald op 40. De dienstplichtigen,
welke hiervoor in aanmerking worden gebracht, leggen bij het in dienst
komen een proef af aan de Hoefsmidschool, waar dan uitgemaakt moet
worden of het mogelijk wordt geacht om hen in den tijd van 9 maanden
tot hoefsmid te bekwamen. Is hieromtrent gunstig beslist, dan worden zij
eerst korten tijd afgericht en komen de laatste 9 maanden van hun dienst-
tijd aan de Hoefsmidschool.
De reserve-hoefsmeden worden in het geheel niet afgericht, komen dadelijk
aan de Hoefsmidschool en verlaten den dienst onmiddellijk als zij hunne
opleiding tot hoefsmid hebben beëindigd. Van het aantal leerlingen hangt
geheel af wanneer en hoeveel reserve-hoefsmeden kunnen worden aange-
nomen, zoodat belanghebbenden hieromtrent inlichtingen kunnen vragen
aan den Directeur der Hoefsmidschool te Amersfoort.
Nog zij gemeld dat er steeds een aantal mag zijn van 5 vrijwilligers,
die, bij voorkomende vacature, tot hoefsmid bij het leger worden bevorderd.
De' vrij gekomen plaats wordt dan aangevuld uit zich aanbiedende dienst-
plichtige of reserve hoefsmeden. Als regel zijn deze vrijwilligers belast met
het waarnemen voor zieke hoefsmeden, waarbij zij dan het jaargeld van
hoefsmid verdienen; is er geen waarneming, dan werken zij aan de Hoef-
smidschool en krijgen een dagtoelage.nbsp;G. H.
HET RUSTBED VAN TURFSTROOISEL EN DE HOEFVERPLEGING.
Voor de gebruikswaarde van het paard is het van het grootste belang, dat
de hoeven steeds in goeden staat worden gehouden. Alle oorzaken, die een
nadeeligen invloed uitoefenen op de hoedanigheid en den vorm der hoeven,
moeten dus zooveel mogelijk worden geweerd, terwgl een geregelde en goede
verzorlt;^ing er op gericht moet zijn om de hoeven zoo gezond en krachtig
mogelijli te maken. Tot die zorgvuldige hoefverpleging behoort zeer zeker ook
een goed rustbed.
Vroeger stonden onze militaire paarden op een rustbed van stroo. In de
laatste jaren is men in het leger vrij algemeen tot het gebruik van turfstrooisel
overgegaan. Het turfstrooisel bezit ook meerdere eigenschappen, welke het
boven alle andere strooimiddelen buitenmate geschikt maken om als rustbed
te dienen
De turfstrooisel-fabricatie dateert uit de tachtiger jaren. Van de vele turf-
soorten komt voor de bereiding van turfstrooisel voornamelijk de veenmos-
turf in aanmerking; deze is in drogen toestand lichtbruin, licht, poreus
en veerkrachtig. Het biedt den paarden een droge, warme, zachte en veer-
krachtige ligging. Dat het rustbed van turfstrooisel drogen- blijft dan van
andere strooimiddelen, is te danken aan het groote opnemingsvermogen
voor vochten. Zoo kunnen 100 deelen luchtdroog materiaal 1100 — 2400 deelen
water opzuigen, terwijl die getallen voor haverstroo slechts 214, voor tarwe-
stroo 240 en voor roggestroo 315 bedragen. Het opnemingsvermogen van turf
strooisel is afhankelijk van de plantaardige samenstelling, dus van de turf-
soort, maar houdt natuurlijk tevens verband met het vochtgehalte van de
turf zelf. Het turfstrooisel in den handel heeft, al naar de weersomstandig-
heden, waaronder het werd bereid, een gemiddeld vochtgehalte van 35—40%
(Ie kw^aliteit niet meer dan 35%, 2e kwaliteit niet meer dan 40 %). Turf-
strooisel met een vochtgehalte hooger dan 45% mag niet worden geleverd
Als slechte warmtegeleider biedt het turfstrooisel aan de dieren een
ïvarme ligging. Hoe droger en poreuzer het strooisel is, des te geringer wordt
het warmtegeleidingsvermogen. Ook voor andere doeleinden wordt het turf-
strooisel om deze eigenschap gebezigd, o.a. als isoleer-materiaal bij den aanleg
van ijskelders.
Doch niet alleen droog en warm, het rustbed moet ook zacht veerkrachtig
zijn. Door de elasticiteit, welke turfstrooisel bezit, wordt een gelijkmatige
zachte tegendruk uitgeoefend, dien men bij stroo of eenig ander strooimiddel
niet in die mate aantreft.
Om deze eigenschappen goed tot hun recht te doen komen, make men het
turfstrooiselbed niet te dun; voor een permanente matras mag wel een
dikte van 20—25 c. M. als minimum gelden. Een te dun rustbed wordt te
gauw nat en brijig, waardoor de dieren niet meer warm, droog en zacht staan,
waardoor spoedig het geheele bed moet worden vernieuwd. Zeer terecht is
men bevreesd voor de nadeelige inwerking van urine of ammoniak op hel
hoorn van den hoef, vooral in die gedeelten waar dit het minst hard is, zooals
in den straal en in den plaatjesrand, waardoor rotstraal en losse wand kunnen
ontstaan.
Turfstrooisel bezit echter het vermogen de ammoniak chemisch te binden,
etgeen berust op het gehalte aan vrije humuszuren. Niet alleen opgeloste
maar ook gasvormige ammoniak idt de lucht wordt door de humuszuren
opgenomen. Hierdoor ontstaan niet-vluchtige verbindingen,
n.1^ humuszure ammoniakzouten, en wordt tevens de stallucht gezuiverd.
Toch IS een zorgvuldige behandeling van het rustbed van het grootste be-
lang. De mestballen moeten dadelijk worden geraapt en de natte plekken
uitgestoken. Verder moet het rustbed geregeld worden omgewerkt en gelijk
1) Dr. O. Brands. De waarde van turfstrooisel als rustbed voor paarden.
O,nbsp;De Militaire Spectator 1935.
) Dr. C. Brands. De beoordeeling van de gebruikswaarde van turfstrooisel.
De Militaire Spectator 1925.
-ocr page 56-geharkt, terwijl aanvulling van versch turf strooisel steeds in het voorste
gedeelte der vakken moet geschieden.
Wanneer het turfstrooiselbed aldus met zorg en overleg wordt V^ereid en
goed wordt onderhouden, oefent het een weldadigen invloed uit op de hoeven
en beenen. Door den vochtigsheidsgraad van het turfstrooisel zullen de hoeven
niet indrogen, doch integendeel hun goede hoornconsistentie behouden.
Zelfs bij langdurig verblijf op stal worden de hoeven niet hard en zien we
geen merkbaar verminderden hoorn groei optreden. Bij geregelde beweging
treden de voordeelen nog duidelijker in het licht, in verband met de gunstige
werking van het hoefmechanisme. Meerdere malen hebben we waargenomen,
dat wanneer paarden met nauwe hoeven gedurende eenigen tijd op bloote
voeten in een box, voorzien van een turfstrooiselbed, worden geplaatst, die
hoeven wijder worden en de hoornstralen zich meer gaan ontwikkelen.
Ook is het een bekend feit, dat bij het gebruik van turfstrooisel rotstraal
veel minder voorkomt.
Ten slotte nog de opmerking, dat voor het gebruik van turfstrooisel in den
paardenstal geen bijzondere stallingen noodig zijn. Wel is het gewenscht
de standen aan de achterzijde met een balk af te sluiten. Van belang is tevens
nog, dat de vloer horizontaal kan worden gemaakt, daar geen rekening behoeft
te worden gehouden met het wegvloeien der urine. Voor het behoud der dieren
is dit van geen geringe beteekenis.
Bennelcom.nbsp;Dr. C. Brands.
EEN VOOELOOPIGE MEDEDEELING.
Op de 1.1. te Utrecht gehouden vergadering van onderwijzers in practisch
hoefbeslag is de vraag naar voren gebracht of door het aanbrengen van
kalkoenen de verzenen meer ontlast of meer belast zouden worden. Hier-
over schijnt een zeer belangwekkende discussie te zijn gevoerd en het spijt
mij deze niet te hebben bijgewoond. Ook ik heb n.1. altijd de vaste over-
tuiging gehad, dat het aanbrengen van kalkoenen bij een paard met
normale hoefas aanleiding geeft tot een sterkere belasting van het toonge-
deelte, dus tot een ontlasting van het verzengedeelte. Collega Dr. van der
Plank, die eveneens deze opvatting huldigt, heeft getracht langs wiskunstigen
weg het bewijs daarvan te leveren. Zonder ook maar eenigszins aan de
juistheid van dit betoog te kort te doen, heb ik mij toch afgevraagd of
de oplossing van dit vraagstuk niet op eenvoudig practische wijze kon
worden verkregen.
Daartoe heb ik de hulp ingeroepen van eenige onzer militaire hoef-
smeden. Mijn gedachte was n.1. op de een of andere wijze een veerinrichting
te doen construeeren aan het ijzer in het verzengedeelte, welke veer dan
de meer of mindere belasting ter plaatse zoo nauwkeurig mogelijk zou
moeten aantoonen.
Opperwachtmeester-hoefsmid M. van den Bent was zoo vriendelijk
zijn technische vaardigheid daarop te beproeven. Al spoedig kwam hij voor
den dag met een model, bestaande uit een blikken plaat ter grootte van
den hoef, welke door twee toonnagels gemakkelijk aan het ijzer kon worden
bevestigd. De kalkoenen konden op de gewone wijze worden ingedraaid
en bevonden zich dan tusschen het hoefijzer en de plaat in.
Aan de naar den bodem gekeerde zijde van de plaat waren aan het binnen-
en buiten-verzengedeelte veeren aangebracht, die bij meerdere belasting
werden ingedrukt en die zich door hun eigen veerkracht moesten ont-
spannen, indien de belasting verminderde. Toen evenwel de proef bij een
paard werd genomen, bleek de constructie veel te zwak te zijn.
echter vast te houden aan de vooropgestelde gedachte moest in de
eerste plaats de plaat zoo sterk worden gemaakt, dat geen inbuigen mogelijk
en moesten verder de veeren een zoodanige spanning bezitten, dat de
verschillende en wisselende belastingen van het been in het verzengedeelte
duidelijk langs een graadverdeeling worden aangegeven.
Opperwachtm. Van den Bent nam toen een oud in de smederij aanwezig
ijzer van Stark-Guther, gemaakt van plaatijzer. Hieraan trok hij 3 lippen,
waarin gaten om deze plaat met banden aan den beslagen hoef te beves-
tigen. Aan de bodemvlakte werden weer de boven beschreven veeren, doch
thans zeer sterke, geklonken.
Aldus werd de proef herhaald, d.w.z. de plaat werd bevestigd aan het
linker voorbeen, terwijl het rechter voorbeen werd opgenomen.
Zonder kalkoenen bedroeg de wijdte van de buitenste veer 8 millimeter,
met kalkoenen van een halve centimeter werd deze Q^j^ millimeter en met
kalkoenen van 2 centimeter 6 millimeter.
Hieruit zou men dus zeggen, dat door de kalkoenen en naarmate deze
grooter zijn, de belasting in de achterste hoefhelft ook grooter is geworden,
acht mij echter geenzins gerechtigd dadelijk deze conclusie te trekken,
de gemaakte technische fouten zijn vele en niet gering. Het zal nog
eenigen tijd duren voor alle moeilijkheden zijn overwonnen. Deze regels
^yn dan ook slechts als een voorloopige mededeeling bedoeld, tevens met
hoop, (Jat meerdere belangstellenden worden opgewekt hun gedachten
°ver dit vraagstuk te laten gaan en om mede te helpen ook op deze wijze
een oplossing te vinden.nbsp;Dr. C. Brands.
BELASTING VAN DEN HOEE.
de h^^nbsp;belangstelling heb ik de gedachten wisseling gevolgd van
^nbsp;Dr. van der Plank en Schieman over bovengenoemd onder-
meer b^inbsp;algemeene vergadering gehouden in Jan. j 1., maar met nog
H. Vos^nbsp;wacht ik op het ons beloofde artikel van den heer
over h^^b'^ betoog van den heer Tangelder in de Maart-aflevering
bevrediffd Mquot;^ van een plathoef met lage verzenen, heeft mij niet geheel
dp wiiVp 'nbsp;inziens bracht daarbij niet de verhooging de beterschap, ]
aaa men een gewoon ijzer genomen en verhoogd met een paar flinke
schroeikalkoenen en deze na 3 of 4 week (want dan waren ze misschien
j ••nbsp;—^u^-icQs Dracuc uaaroij niei uo vciuuugiDg uo ueierscoap, maar
Hadquot;^-quot;quot;nbsp;Er is een balkijzer genomen en verhoogd met leer.
schro
„ersieten) weer vernieuwd zonder de ijzers te verleggen, dan had men na
O 8 weken (1 beslagperiode) zeer zeker door verhooging geen betere
maar slechtere verzenen gekregen.
balk^^quot;^ nemen van een balkijzer — vrij zeker een Belgisch met breeden
— heeft
men den straal mee in dracht gebracht en hierdoor de
-ocr page 58-verzenen ontlast. Verder is, in plaats van verhooging met schroefkalkoenen
onder het ^'zer, leer genomen tusschen ijzer en verzenen en zoodoende de
afslijting der verzenen voorkomen.
Qrijpskerk.nbsp;Hoogachtend,
P. Huiz inga.
—nbsp;Ryksdiploma. Voor het examen ter verkrijging van het Rijks-diploma
als Hoefsmid, afgenomen in de maand April zijn geslaagd: S. Verkruysse
en J. Leenhouts, beide te Groede, C. H. Jansen te Breskens, C. P. Loose
te Made, H. van Heerde te Vollenhove, A. de Visser te Oostburg, A. Groos-
man te IJzendijke, H. ter Harmsel te Gorssel, C. Rokus te Nieuwvliet,
H. J. Loggens te Barneveld, G. Kuiper te Wintersvpijk.
Gedurende de maand Mei wordt het examen nog voortgezet, d. w. z. op
2,nbsp;3, 4, 5, 9, 10, 11, 12, 16, 17, 18, 19, 23 en 24 Mei.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Bedutn, onder leiding van den heer
H. Venema, dierenarts, en P. E. Homan, onderwijzer-hoefsmid. Voor den
nieuwen cursus werd Zaterdag 30 April proefwerk afgenomen en daarna
zijn de volgende candidaten toegelaten: S. Brouwer te Uithuizen, H. Bultema
te Spijk, H. Huisman te Garmerwolde, P. ten Have te Stedum, J. Kuiper
te Losdorp, H. Knol te Uithuizermeeden, P. Oostema te Eenrum en K.
Steringa te Eelde.
Ten opzichte van den vorigen cursus, waarvan het 2e gedeelte werd ge-
houden van 29 Mei—25 Sept. '26, zij alsnog gememoreerd dat van de
8 leerlingen 7 slaagden bij het examen voor het Rijks-diploma te Utrecht,
n.1. 5 bij het najaarsexamen '26 en 2 bij het voorjaarsexamen '27.
—nbsp;Wedstrijd in lioefbeslag te Almelo, 24 t/m. 27 Aug. Het programma
bevat: 1. wedstrijden voor hoefsmeden met rijksdiploma; 2. inzendingen
handgesmede ijzers voor normaal zoowel als voor afwijkend beslag;
3.nbsp;inzendingen van hoefijzers of beslagmethoden, te gebruiken op wegen
met moderne plaveisels; 4. inzendingen van machinaal vervaardigde hoef-
ijzers; 5. inzendingen van gereedschappen en materiaal ten dienste van
het hoefbeslag in den meest uitgebreiden zin; 6. inzendingen ter demon-
stratie van den wetenschappelijken ondergrond van het practisch hoefbeslag,
hieronder begrepen inzendingen van collecties ijzers en onderwijsmiddelen
voor onderwijzers in practisch hoefbeslag. — Gelegenheid tot inschrijving
bestaat tot 1 Juli bij den heer A. Bonthuis, Sportlaan 2, Almelo.
In Canada, in de provincie Quebec, is een maandblad voor hoefbeslag
opgericht, in het Fransch geredigeerd, onder den titel „Le Maréchal-ferrajit.quot;
In het eerste nummer is een request afgedrukt dat verzonden is aan het
Ministerie en waarin de technische school te Quebec verzoekt aldaar een
hoefsmidschool van Staatswege te willen oprichten.
— In Illinois slaagden bij het examen voor hoefsmid van de 250 candi-
daten 171, een grooter percentage dan bij ons, doch men wijst er op dat jaarlijks
het aantal hoefsmeden belangrijk afneemt en het zeer moeilijk is om jonge
smeden voor het vak te winnen. Toch geldt dit niet voor den geheelen staat
Illinois, daar in de provincie Montgomery van dien staat het aantal paarden
10000 bedraagt tegen ruim 5000 automobielen.
G. H.
-ocr page 59-_ In Dresden worden in de rijkshoefsmidsciiool cursussen gehouden van
vier maanden waaraan 24 leerlingen tegelijk kunnen deelnemen De c^ar-
lussen beginnen in Januari, Maart, Mei Juli, September en
wanneer er zich minstens 12 deelnemers hebben aangemeld. De leerlingen
Leten gezel zijn en daarna 3 jaar in een hoefsmederij zijn werkzaam ge-
TeTst. Wanneer na een maand opleiding blijkt dat een leerling geen vor-
deringen maakt, wordt hij van de school verwijderd. , , _ , ^
Hef onderwijs op den cursus is practisch en theoretisch, 't laatste weke-
lijksch zes uren.
Het examen, na afloop van den cursus, omvat:
I. Het vervaardigen van twee hoefijzers waarvan een voor een zieken
hoef of wel voor ein paard met afwijkenden stand of gang of wel voor een
bFlL doeleinde, b^v. winterbesla^. Komen de If
viel trekossen gebruikt worden, dan moeten zij ook
II Het volledig beslag van twee hoeven, n.1. een voor- en een acnterhoei,
Üi voorkeur bf een plard met afwijkenden stand of gang. Is zulk een paard
St voorhandei dan wordt op een dooden hoef een dergelijk beslag toe-
gepasl Is de caUidaat klaar met passen, dan wordt het ijzer eerst beoor-
a alsmede de hoef. - III. Het besnijden van veulenhoeven, voorzoover
over materiaal kan worden beschikt. Daarna heeft het mondelinge examen
plaats. Per dag worden niet meer dan 8 leerlingen geexamineerd.
- Dr. Priem er, assistent aan de rijkshoefsmidschool te Dresden, be-
schrijft een geval van hoeïbevangenheid, in verband met een bollen ^
Het betrof een 7-j. Oldenburger, die recht^ voor kreupel lieP^'l bes agen
moest worden. Het paard was ruim een half jaar geleden ^^^ J«^ ^^a^
voorbeen kreupel geweest en had verscheidene maanden «P ^tal gestaan
resp. wegens vernageling, hollen wand en peesontsteking. Bij
bleek de hoefas normaal te zijn ; alleen de verzenen waren wat te hoog.
Over het toon-, zij-, en verzengedeelte waren ringen te zien, die voor op
den hoef kruisten. De hoef had den vorm welke bij den bodemnauwen
stand behoort; de grootste breedte van den rechter hoef was 12,9 c.M., ter-
wiil de linker hoef 18,3 c.M. mat. De toonwand was met volkomen recht
doch in het midden 0,8 c M. ingevallen. In stap nam men reeds lichte
kreuoelheid waar en in draf viel het duidelijk op hoe het paard met de
buiten-verzenen optrad. Het ijzer, dat ongeveer 14 dagen onderlag, was ook
aan den buitentak reeds over de halve dikte afgesleten; het was overigens
een vlak iizer met twee toonlippen. Het ijzer werd afgenomen om den
hollen wand te kunnen zien, die reeds bij het bekloppen van den toonwand
kon worden vastgesteld; deze strekte zich uit over een breedte van 7 cM en
3 5 cM ho3lt;^ oploopend. De witte lijn was in het toongedeelte tot 0,6 ^M.
verbreed en op de plaats van den hollen wand niet waar te nemen. Ook
rn deriinLrhoef was de witte lijn verbreed, terwijl beide hoeven pijnlijk
waren bli druk op den straal. Het paard had een hoef bevangenheid door-
gemaakt ionier da't de eigenaar het geweten had, --^ij het lange staan
In rusten bij de kreupelheid de oorzaak wa. geweest^ Bij hoef bevangenheid
verandert het hoefbeen van plaats en hierdoor, alsmede door de ontsteking
van de hoornplaatjes in het toongedeelte van den hoef, ontstaat dan een
verbreede wittè lijn. De holle wand is in dit geval ongetwijfeld in verband
met de hoefbevangenheid ontstaan en m de literatuur zijn slechts zeer
weinige gevallen als deze beschreven. Men zou kunnen zeggen dat eerst de
holle wand is ontstaan en daarna de hoefbevangenheid, doch hiertegen pleit
dat de hoefbevangenheid bij beide hoeven werd waargenomen, hoewei aan
den linker hoef iets minder dan aan den rechter. Het paard werd beslagen
met een balkijzer met lederen zool, twee toonlippen en een zeer breed toon-
gedeelte aan het ijzer. Het ijzer werd meer naar achteren gf^iageld enjde
opvulling aangebracht ter plaatse van den straal en de straalschenkels. Uet
XngedfelL werd vrijgelegd. Direct na het beslag liep het paard minder
goed doch den volgenden dag al beter en binnen 10 dagen was het, zoowel
in stap als in draf, volkomen rad.
Na zes weken bleek bij onderzoek de holle wand nog 5,5 c.M. breed en
2,5 c.M. hoog te zijn; de breedte van den linker hoef was 12,8 c.M. en
rechts, met den hollen wand, 12,6 c.M. Na wederom zes weken was de
toonwand zoo goed als recht en de holle wand bijna verdwenen, terwijl de
breedte van de hoeven nog maar 0,1 c.M. verschilde (12,3 en 12,2 c.M.).
Eigenaardig was het dat bij elke beslagperiode de hoeven veel nauwer
waren geworden en wel tot 0,5 c.M. toe. Men moet deze vernauwing van
de hoeven beschouwen als normaal te behooren bij kreupelheid en ook wan-
neer de paarden genezen van hoefkreupelheden.
Men kan uit dit geval leeren hoe goed het is om rekening te houden
met de maten van de hoeven en men gebruike hiervoor een instrument dat
nog betrouwbaar is tot op een halve m.M. De schrijver denkt dat de ver-
nauwing van den hoef in dit geval haar oorzaak vond doordat na de hoef-
bevangenheid de ontstekingsproducten weer moesten worden opgenomen
en doordat de zool bij de genezing weer meer gewelfd ging worden.
-- Freiherr v. Heszberg schrijft over hoef- en klauw verpleging in de
weide bij natte en droge zomers en zegt dat nog zoo vaak de opinie heerscht
dat^ in de weide niets aan de hoeven behoeft te worden gedaan en dit toch
zoo'n verkeerde gedachte is. Bij drogen en dorren weidegrond wordt het
hoorn van den hoef brokkelig en broos, hetgeen in de zomers van '21 en
'24 zoo goed was waar te nemen. De draagrand van de hoeven was sterk
gebroken en vertoonde vele scheuren. In zulke gevallen doet men goed om
eea stukje van de weide, liefst met leembodem, in te richten als voetbad
en hierin de dieren geregeld te drijven. Ook zullen op drogen bodem de
hoeven en klauwen sterker slijten en vooral de toon kan hier het nadeel
vaa ondervinden en bokhoeven ontstaan zoodoende in de weide. Daaren-
tegen in natte zomers, als de weiden te vochtig zijn, zullen de hoeven en
klauwen niet voldoende afslijten, de toon wordt te lang en de voetas naar
achteren gebroken. Het slecht of niet meer willen dekken van jonge stieren
is vaak een gevolg van slechte klauwen, vooral van de achtervoeten. De
hoef van koudbloed-paarden zal op droge weiden nauw blijven, terwijl
daarentegen op natte weiden deze hoeven te sterk uitwijken. Overigens is
hoef-en klauwverpleging in de weide zoo goed in geval van verwondingen
door prikkeldraad, door het indringen van steentjes of andere voorwerpen.
Laat men de paarden onbeslagen in de weide, dan moet men vooral den draag-
rand der hoeven goed breken en afronden. Wel wordt er op gewezen dat in
het wild levende dieren ook geen hoef- en klauwverpleging noodig hebben,
doch deze vergelijking gaat niet op daar onze huisdieren onder geheel^ andere
omstandigheden leven o.a. wat hunne dienst op de geplaveide wegen betreft
en de invloed van het beslag op de hoeven.
— In de Vereenigde Staten van Amerika waren op 1 Januari van dit
jaar op boerderijen werkzaam 15.279.000 paarden en 5.734,000 muildieren.
Mustad Hoefnagels
merk „Sleutelquot;
Paardeschroeven
en Paardestiften
Redacteur-Uitgever: A. W. Heidema te 's Gravenhage, Huygensplein
Hoefbeslag in verband met wegdek. — Examen Eijksdiploma Hoefsmid. — Hoefsmid,
Wetenschap en Maatschappij. — De verzorging van den hoef. — Korte mededeehngen. —
Advertentiën.
HOEFBESLAG IN VERBAND MET WEGDEK.
Le progrès c'est le progès, maïs l'habitude demeure et n^ se rend pas.
Zooals de belangstellende lezer zich zal herinneren, kwam er indertijd een
berichtje uit het Noorden, waar te Groningen zich moeilijkheden voorde-
den, voorspruitend uit een verschil van meening omtrent het al dan niet
wenschelijke van stoot en kalkoenen. Het deed me toen in onze vakbladen
„Het Paardquot; en „De Hoefsmidquot; eene vraag stellen, welke tot heden niet
beantwoord werd, n.1. waar de plaats, met „eldersquot; aangeduid, was te vin-
den Even later vond onze Hoofdredacteur aanleiding tot het publiceeren
eener in een particulier schrijven voorkomende zin, waarin ik meldde hier
te Marseille geen stoot en kalkoenen te hebben gezien. Het bericht dat ik
ze dien eersten dag van mijn verblijf hier niet zag blijft juist, doch als de
lezer hieruit het gevolg heeft getrokken dat ze er niet waren, moet ter rec-
tificatie dienen, dat ze er wel zijn, d. w. z. alleen de kalkoenen hoewel dan
slechts arn de achterijzers aan den buitenkant bij paarden, voor de kar ge-
spannen, en dit nog maar gedurende de eerste week na nieuw te zijn be-
slagen, 'want dan zijn ze afgesleten en marcheert het dier de overige 4 a 5
weken zonder kalkoenen verder en----best!
Stooten — laat ik dit voor eens en voor goed melden — ziet men nooit
— die bestaan hier in de stad (Marseille) niet.
Ook de kalkoen is uitzondering, als men rekent dat die alleen om rede-
nen door den dierenarts te beoordeelen en in boven reeds vermeld geval
wordt aangebracht en hier dan nog alleen om den eigenaar een pleiziertje
te doen dat — we zagen het reeds — slechts een dag of acht duurt. Dat
pleiziertje doen is geen vondst van mij — de hoefsmeden hier noemden
het zoo.
De geachte lezer van dit blad, indien hij hoefsmid is, zal wel het meeste
belane stellen in, en waarde hechten aan het oordeel zijner collega's in het
^nbsp;BIBLIOTHEEK OER
maandblad
ABONNEMENTSPRIJS
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaar f 4.—
vak. Welnu, hij verneme dan, dat allen zonder uitzondering — en ik had
de eer en het genoegen van veertien uwer vakgenooten de meest uitge-
breide, veelal (niet steeds — men viel me b.v. eens in de rede met de
opmerking: „ja, al goed, maar zeg nu maar gauw, wat je te verkoopen
hebtquot;) zeer welwillend verstrekte inlichtingen te ontvangen — eenstemmig
van oordeel zijn: geen stoot en geen kalkoenen 1 Ze zijn nadeelig, niet
slechts voor het wegdek maar ook en niet minder voor het paard zelf.
Ja, ja, dat kunnen ze daar nu wel zeggen maar ondertusschen____oh,
ik kan het me voorstellen, uwen rimpel op het voorhoofd, de gefronste
wenkbrauw — zoo'n apodictische uitspraak, ze moet u ietwat rauw op het
lijf vallen, doch luistert met dezelfde welwillendheid welke ik reeds meer
dan eens van mijne geachte lezers mocht ondervinden, ik zal u het waarom
en het hoe niet schuldig blijven, u vertellen hoe uwe collega's hier de zaak
bekijken en beredeneeren.
Laat ons even teruggaan naar ons punt van uitgang. En dan eerst een
enkel woord over het paard. We zijn het er, meen ik, allen wel over eens
dat stoot en kalkoenen (nogmaals: ik neem alleen normale gevallen — geen
vétérinair geboden noodzakelijkheid om in afwijkende gevallen tot afwijkend
beslag te besluiten, wat van zelf sprekend juist en goed gedaan zal zijn),
dat stoot en kalkoenen dus voor het dier zelf als noodzakelijk kwaad wor-
den beschouwd. Kan het dus zonder, dan des te beter voor het paard.
Blijft dus het wegdek. Want een feit is het — ook hierover zijn we het
allen eens — dat alle wiistekende ijzerdeelen den weg beschadigen. Let op
het verbod om den tractor over den publieken weg te vervoeren met scher-
pen wielband! Is het dus noodig, is het wenschelijk voor den solieden
stand van het tuigpaard om anders te gaan dan op vlakke ijzers?
Neen, zegt de smid hier, want het paard heeft op vlak ijzer meer con-
tact met den bodem en dus minder kans van glijden. Dat is logisch gere-
deneerd meen ik. Loop eens met spijkers onder uw eigen hakken op glad
plaveisel — kom eens op hellend vlak, en het gaat als over een banaanschil.
Zonder spijkers nergens geen last van, om populair te blijven. Alleen als
die spijkers ergens vat kunnen krijgen — in de bergen b.v. — dan helpen
ze u op de been blijven. En zoo kunnen — en zullen — stoot en kalkoenen
het paard helpen, zoodra ze pak krijgen ergens tegen of achter — in de
voegen tusschen de blauwe keien b.v. of overal waar ze in kunnen drin-
gen (de kalkoen achter voor het springpaard!) Maar op asphalt, op hout,
op cement, overal in een woord, waar geen voegen, geen gaten, geen bulten
zijn, wat heb je daar aan die uitsteeksels aan het hoefijzer? En het gaat
juist om deze vormen van wegbedekking als er tegen stoot en kalkoenen
opgetreden wordt.
Tot zoover de hoefsmid — en de dierenarts is van hetzelfde gevoelen
wat betreft het nadeel voor het paard, terwijl ook het oordeel, vernomen in
eene smederij, verbonden aan eene dierenkliniek, volkomen eensluidend was
in den zin van: geen stoot, geen kalkoenen! Nu is het zeker waar, dat
hier de theorie meer aan het woord is dan de praktijk, als het er op aan-
komt om voor de vracht gespannen paarden op de been te houden. Ver-
nemen we dus het oordeel van den sleeper, van den voerman, van den
koetsier. Hoe staan die in hun oordeel over de ons zooveel belang inboe-
zemende quaestie, welke in Groningen zelfs tot procesverbaal ging worden?
Ik noemde u drie categoriën en bedoel dit zóó, dat we onder sleepers ver-
staan de rubriek zware trekpaarden, onder voerlieden hen, die het lichtere
trekpaard bezigen, terwiil ik den naam koetsier geef aan hen die lichte
paarden, meer bloedtype, irijden. Welnu, ook hier weer hetzelfde geluid. O
neen, geen kalkoenen — alleen dan die betrekkelijk enkele, die boven reeds
genoemd zijn voor de kar — nooit voor den wagen en niet voor de rij-
tuigen der lichte tuigpaarden. In elk geval: nooit onder de voorbeenen,
hier en daar achter aan den buitenkant, doch dat is geen regel. En dat is
nu niet het oordeel van zoo'n enkelen man, doch het eenstemmig zeggen
van zoo goed als alle paardenmenschen. Wilt ge een paar getallen? Er zijn
hier nog een 75 stationeerende rijtuigen (onze aapjes), dan een 300 z.g.
voitures de remise (onze huurkoetsiers). Teekenend wellicht even hier de
mededeeling, dat er in '22 nog 700 voitures de place waren, en er nu
slechts 75 meer van over zijn, d.i. in 5 jaar tijds eene verandering van
paard in auto, welke toch wel iets zegt. Het aantal zware sleeperspaarden
kan ik u tot mijn spijt niet dan bij zeer globale benadering opgeven, aan-
gezien men aan de Mairie (Gemeentehuis) van hooger hand formeel verbod
had ontvangen zich over de opgave van het te dezer stede vertoevende
aantal paarden uit te laten — zelfs op mijn vraag of er bij honderden of
bij duizenden waren, luidde het antwoord: „zooals gezegd, geen inlichting
daaromtrent.quot; Enfin, het zijn er in elk geval, zooals me na informatie elders
bleek, nog eenige duizenden — genoeg dus om zich een oordeel te mogen
vestigen over het nut, resp. nadeel van het gebruik van een of ander hoef-
beslag in verband met het wegdek, dat hier overeenkomt met het ten on-
zent gebruikelijke materiaal.
Wat echter een groot verschil is tusschen hier en ten onzent: waar bij
ons in den regel de weg vlak verloopt, zijn het hier schering en inslag
hellingen. Alleen Nijmegen kan met Marseille worden gelijkgesteld met zijn
Lindenberg en Groote Straat, om een paar van de steilste straten te nemen.
Berg op en af is hier regel. De toestand van het plaveisel is anders bij
droog weer dan bij regen, doch het is gladder bij zon en wind dan bij flink
natten bodem. Als het pas is begonnen te regenen is het ook verbazend
slipperig. Ik vermeld dit met opzet omdat bij ons meer natte straten voor-
komen dan hier en het dus voor ons oordeel, d. w. z. pro stoot en kalkoenen
zou getuigen als de paarden zonder die uitsteeksels meer gleden op nat
dan op droog. Het is echter juist andersom en kan bij ons dus, wat dat
betreft, nog eerder tot afschaffen van stoot en kalkoenen worden besloten.
En nu de lasten, welke de paarden te vervoeren krijgen. Achter één
paard 2 tot 2V2 ton — achter een tweespan 4 tot 5 en achter een driespan
6 tot 7, en als de te nemen weg bizonder gunstig is, d. w. z. geen of weinig
steile helling, zelfs tot 8 ton. De ton is hier steeds berekend op 1000 Kilo.
Vrachten boven dit gewicht worden steeds met motortractie verplaatst.
De wagens zijn dan bestand tegen resp. 10, 20 en 40 ton. De paarden-
bespanning gaat tot 5 stuks, in langspan dan, en voor de mallejan met
boomen of rails geladen, eventueel tegen de zwaarste hellingen. Alles —
laten we er steeds weer even aan denken — zonder stoot en zonder kal-
koenen op elk wegdek, onder alle weersgesteldheden en tegen elke denkbare
helling. Hier dient even te worden gememoreerd dat gladde wegen door ijs
en sneeuw practisch niet voorkomen ten zuiden van Lyon. Overigens gaan
dan in Frankrijk de paarden evenals bij ons op scherp, meestal schroef-
kalkoenen. Ook gummi buffers worden hier ondergelegd, wat buitengewoon
goed helpt, doch niet meer dan bergaf wel te verstaan, want bergop, als
het gaat spannen, heeft het paard de gewoonte op den toon af te zetten
en blijft de gummi dus niet in aanraking met den bodem. Buitendien loopt
het gummi nogal in de papieren.
S^ot volgtnbsp;Aug. Diemont.
EXAMEN EIJKSDIPLOMA HOEPSMID.
Het eerste examen ter behaling van een Eijksdiploma als hoefsmid had
plaats in 1919 en wel in het najaar. Er namen toen 117 candidaten deel
en 56 van hen behaalden het diploma. Na 1919 werden elk jaar geregeld
twee examens afgenomen, één in het voorjaar en één in het najaar. De
voorjaarsexamens werden altijd geregeld naar het eindigen van de verschil-
lende cursussen en afgenomen in de maanden Maart, April en Mei. De
najaarsexamens werden gehouden om degenen die in het voorjaar niet
gelukkig waren geweest, in de gelegenheid te stellen na korten tijd het
examen over te doen en bovendien zijn er altijd eenige cursussen welke in
stede van des winters, des zomers worden gegeven en die dus in den herfst
afloopen. De najaarsexamens worden dan ook in October en November, zoo
noodig nog in December afgenomen.
In het jaar 1920 namen in het voor- en najaar respect, deel 190 en 108
candidaten, alzoo totaal 298 en hiervan slaagden er resp. 114 en 47, totaal
161. Voor het jaar 1921 zijn deze cijfers 216 en 75, alzoo totaal 291 candi-
daten en resp. 137 en 54, alzoo totaal 191 geslaagden.
Het jaar 1922 gaf 156 en 95, alzoo 251 candidaten en resp. 68 en 55,
alzoo totaal 123 geslaagden.
In 1923 185 en 121 (306) candidaten en 84 en 83 of 167 geslaagden. In
1924 waren de getallen 107 en 65 candidaten en 63 en 24 of 87 geslaagden;
in 1925, 105 en 81 of 186 candidaten en 68 en 24 geslaagden of 92 totaal,
en in 1926 132 en 57 of 189 candidaten en 65 en 21 of 86 geslaagden.
Het nu juist afgeloopen voorjaarsexamen bracht 153 candidaten waarvan 79
het diploma verwierven.
In totaal is nu het examen 16 maal afgenomen en hierbij zijn 1963 can-
didaten geëxamineerd, waarvan 1043 het rijksdiploma hebben behaald. Het
totaal aantal geslaagden is ruim 53% van het aantal geëxamineerden en
dit percentage is vrijwel gelijk in de verschillende jaren, waarbij opgemerkt
wordt dat het najaarsexamen vaak een hooger percentage geslaagden
heeft dan het voorjaarsexamen omdat, zooals gezegd is, hieraan vele voor
de 2e maal deelnemen. In de eerste jaren, dat het examen werd afgenomen,
kwamen vele candidaten examen doen die vroeger een diploma hadden
behaald, z.g. landbouwdiploma's; geleidelijk is dit getal minder geworden
zoodat bij de laatste examens uitsluitend candidaten zijn geëxamineerd die
aan een tweejarigen cursus waren opgeleid en deze juist beëindigd hadden.
De bedoeling van het examen, zooals dit is ingesteld, is om de cursussen
tot eenzelfde peil op te voeren, zoodat dus elk gediplomeerd hoefsmid aan
aan dezelfde eischen heeft moeten voldoen. Men zal zich wel afvragen,
waaraan ligt het dat het percentage der geslaagden zoo gering is en welken
weg moet men volgen om dit te verbeteren? Deze weg ligt geheel bij de
cursussen en is m.i. de volgende:
l». Op een cursus worden in geen geval meer dan 8 leerlingen toegelaten.
Het is niet mogelijk te achten dat een practisch onderwijzer voldoende
onderricht kan geven aan meer dan 8 leerlingen tegelijk. Het onderwijs
toch is meest individueel; elke leerling moet op de vingers worden ge-
keken en de onderwijzer zal zijn handen vol hebben met 8 leerlingen.
2quot;. Men neme geen leerlingen op den cursus die niet in het bedrijf zijn
opgegroeid en die bij hun patroon niet de gelegenheid hebben om hoef-
ijzers te maken.
Vooral dit laatste is een moeilijk punt, daar tal van patroons uitsluitend
machinale ijzers verbruiken en de knechts alzoo weinig of geen gelegenheid
hebben tot het leeren smeden van ijzers. Toch dunkt mij dat het zeer goed
mogelijk is dat de leider van den cursus of de practische onderwijzer zich
met den patroon verstaat, opdat deze zijn knecht, die een cursus wil volgen,
in de gelegenheid stelle wekelijks eenige ijzers zelf te smeden. Tenslotte
zal de patroon toch ook zijn eigen voordeel hierin moeten zien. Daar waar
de examencommissie vasthoudt aan den eisch van het maken van deugde-
lijke hoefijzers, zoowel voor normale als voor afwijkende hoeven, standen
en gangen, daar moet ook de cursus zich op het standpunt stellen dat in
de cursusuren alleen de kennis hiervoor niet verkregen kan worden en moet
zij dus van te voren de waarborg hebben dat de cursiaan zich thuis hierin
kan oefenen en bekwamen.
3quot; Men zij zeer streng in het beoordeelen van het werk op den cursus
en laat alles overmaken wat niet volkomen naar den zin is. Met goedigheid
en toegevendheid bereikt men niets; met strengheid in de beoordeeling
leert men goed werken.
40. Men gebruike geregeld weinig paardenmateriaal op den cursus, d.w.z.
men'laat de bewerkingen met de meeste nauwkeurigheid uitvoeren. Ja men
moet als het ware pietluttig zijn en eischen dat de verschillende bewerkingen
aan den hoef met de meeste nauwgezetheid worden uitgevoerd. Een leerling,
die zorgvuldig leert werken, leert het goed, en vlug werk kan men van een
leerling niet verwachten, althans geen goed werk. De vlugheid komt door
de routine en in het dagelijksch bedrijf is een knecht in den regel niet
geoorloofd om langzaam te werken, zoodat op de cursusdagen alleen nauw-
gezetheid kan worden aangekweekt. Neemt men nu veel paarden voor het
beslag, dan bootst men het bedrijf na, alles moet op tijd klaar zijn en de
leerlingen werken vanzelf niet met die nauwkeurigheid waarmede zij alleen
het vak goed kunnen leeren.
Wat het maken van ijzers betreft, geldt hiervoor hetzelfde, stuur liever
-ocr page 66-een leerling tien maal terug met een ijzer totdat het goed is en neem geen
genoegen met bruikbare ijzers die nog veel fouten vertoonen. Maak de
opdrachten niet te groot die de leerlingen voor de volgende les mee naar
huis krijgen doch wen ze er aan, dat hetgeen zij maken zoo foutloos moge-
lijk moet zijn.
Wat de afwijkende ijzers betreft, leg den meesten nadruk op de meest
voorkomende gevallen. Elke hoefsmid moet een goed strijkijzer kunnen
maken en naar den gang van het paard, dat een toonstrijkijzer, een zij-
strijkijzer, een gewoon strijkijzer, een strijkijzer met verhoogden binnentak
en buitenkalkoen, een klapstrijkijzer en een gewichtsstrijkijzer.
Verder zijn voor- en achterklapijzers van veel belang, balkijzers en Bel-
gische balkijzers, waarbij het voordeel van deze laatste in de onderscheidene
gevallen wordt besproken, pantoffelijzers, ijzers met verdikte- en met ver-
breede takken. Het bespreken van deze ijzers, wat betreft de eigenschappen,
de wenschelijkheid of noodzakelijkheid voor het toepassen en het onderleggen
er van, vormt een belangrijk onderdeel van de lessen in het tweede cursus-
jaar ; doode voeten zijn hierbij onmisbaar en het gaat niet aan om te zeggen:
„dat kan bij ons niet, want er worden op het dorp geen paarden geslacht.quot;
In den winter is vervoer van doode hoeven zeer goed mogelijk; zij blijven
dagen lang goed en aan elk groot abattoir zijn steeds hoeven verkrijgbaar.
Wanneer een cursiaan tijd, geld en moeite besteedt om een tweejarigen
cursus te volgen, dan heeft hij ook recht er op dat deze cursus zoo volledig
mogelijk wordt gegeven en bij het stellen van de hoogste eischen aan een
cursus heeft men ook de zekerheid dat de resultaten daaraan evenredig
zullen zijn.
Ten slotte zij nog opgemerkt dat men even kieskeurig zij met de toe-
lating van leerlingen als wat betreft den overgang naar het 2e cursusjaar.
Wanneer een leerling het eerste jaar niet voldoende heeft gewerkt, dan
late men hem niet op hoop van zegen het tweede jaar volgen daar dit een
teleurstelling wordt, èn voor zijn leeraren èn niet het minst voor hemzelf,
terwijl de naam van den cursus er ook niet mee gebaat is. Men zij ook
hier streng en late liever een leerling het eerste jaar nog eens overdoen, of
wel verwijdere hem voor goed, dan dat men toegevendheid betracht waarbij
een ieder gedupeerd wordt.
Deze wenken, die aan de practijk zijn ontleend, worden heeren leeraren
aan cursussen warm aanbevolen en wanneer er een goede samenwerking is
tusschen leider en practisch leeraar, een groote belangstelling in de leer-
lingen bestaat en de cursus als een strenge leerschool, in den goeden zin
beschouwd, wordt opgevat, dan zal dit den leerlingen ten goede komen en
den leeraren voldoening geven, terwijl het hoefsmidsvak er tenslotte nog
het meest mee gebaat is.nbsp;G. H.
HOEFSMID, WETENSCHAP EN MAATSCHAPPIJ.
Naarmate de diergeneeskundige wetenschap meer en meer doordrongen
geraakte van de groote beteekenis van goed hoefbeslag bij de behandeling
van kreupelheden, is in den loop der jaren de invloed van deze wetenschap
op de opleiding der aanstaande hoefsmeden belangrijker en doeltreffender
^^Ten'^^aanzien van de diergeneeskunde zou men precies hetzelfde kunnen
zeggen, als onlangs Prof. dr. J. G. Sleeswijk in „De Telegraafquot; ten z^nzien
van den arts schreef:
„De arts is, economisch gesproken, een wonderlijk mensch. Zijn hoogste
streven moet zijn, zichzelf overbodig te maken. Terwijl de practiseerende
geneesheer eigenlijk moet leven van de ziekten der menschen, wordt er van
hem verwacht, dat hij hen, die zich aan zijn zorgen toevertrouwen, zoo
spoedig mogelijk weder gezond maakt en hen ook gezond houdt. Hij moet
zelf den tak afzagen, waarop hij zit. Voorts is het de plicht van hem en
zijn ambtgenooten, ziekten te helpen voorkomen en aldus de bron van zijn
bestaan te doen opdrogen. Zijn ideaal is: een menschdom, vrij van lichame-
lijke kwalen, en dit beteekent tevens zijn eigen overtolligheid. En ook al
zou dit ideaal nooit worden bereikt, de medische stand moet er naar blijven
streven. Daarom bestaat er geen beroep, dat krachtens zijn doelstelling zelf
zoo volkomen altruïstisch is als dat van den arts.quot;
Vervang slechts het woord „artsquot; door „dierenartsquot; en „menschquot; c. s. door
„dierquot; c. s. en men moet erkennen, dat de dierenartsen met steeds meer
ijver reeds een eeuw lang bezig zijn zichzelf overbodig te maken, o. a. door
de steeds verbeterde opleiding der hoefsmeden, die, als ze hun vak goed
verstaan, den dierenarts tal van hoefziekte-patienten onthouden. Ja het
altruïsme (het tegenovergestelde van egoïsme) gaat zelfs zoover, dat, indien
een hoefsmid in dit opzicht eens goed voor den dierenarts zou willen zorgen,
door hem verschillende door zijn toedoen of nalatigheid veroorzaakte patienten
aan te brengen, dit nog zeer kwalijk zou worden genomen!
Wat is de laatste tientallen jaren de opleiding der hoefsmeden, vooral in
wetenschappelijk opzicht, veel verbeterd! En al blijkt bij de „theoriequot; op
de cursussen wel herhaaldelijk, dat „studeerenquot; vooral in het begin zwaar
valt, toch is door het beter onderwijs, dat allerwege tegenwoordig wordt
gegeven, de leerling er heel wat beter aan toe dan vroeger. Maar de om-
vang der leerstof is wel wat grooter geworden, hetgeen ook getuigt van
breede opvatting. Toch blijkt dit geen bezwaar, integendeel voor later van
groot nut. En wie het voorrecht heeft gehad om de examens voor het
Rijks-diploma eens mede te maken, als toeschouwer, of nog beter natuurlijk
als examinator, die beseft eerst recht, welk een evolutie hier heeft plaats
gehad.
Ik herinner mij nog met vreugde de oude kleine smederij, waar ik als
student onder de bekwame leiding van van Horsen met zooveel ge-
noegen het edele hoefsmidsvak heb beoefend. Nog steeds bewaar ik eenige
hoefijzers, die ik daar heb vervaardigd. Maar wat beteekende deze inrich-
ting voor de hoefsmeden in Nederland? Slechts weinigen konden profiteeren
van deze smederij als opleidings-instituut. De studenten en de kliniek en
enkele particulieren in Utrecht hadden er alleen belang bij. Hoe is dat ver-
anderd, ook voor deze zelfde categorieën van belanghebbenden, nu dit werk
in het schitterende Instituut voor Hoefkunde kan geschieden, maar vooral
voor alle hoefsmeden in Nederland, die in dit Instituut hebben te zien het
bolwerk van hun vakbelangen. En van uit dit centrum wordt op zoo een-
voudige, doch doeltreffende wijze, verbreid de juiste methode van opleiding
die gedecentraliseerd in alle deelen des lands wordt gegeven.nbsp;'
Het ware te wenschen, dat, nog meer dan tot nu het geval is, leiders
en onderwijzers aan cursussen zèlf eens het examen te Utrecht bezochten
en met slechts met het min of meer gunstige resultaat van het examen hunner
leerlingen zich vergenoegden. Men krijgt daar eens een anderen kijk op de
zaak en dat zal de leerlingen weer ten goede komen. Men ziet ze eens
werken, voelt de moeilijkheden, welke zich voordoen, verbaast zich misschien
over de fouten, die men ziet maken, maar dit alles werkt er toe mede om
op den cursus, in den betrekkelijk korten tijd, die ter beschikking staat,
nog meer te bereiken.
Het blijkt wel, dat de theoretische kennis meestal voldoende is. Het uit-
stekende leerboek van Prof. Kroon en Dr. Gallandat Huet draagt
er niet weinig toe bij om het onderwijs te ondersteunen en het voor de
leerlingen zoo duidelijk mogelijk te doen zijn. Maar de praktijk is vooral
de laatste jaren voor velen een zware dobber. Hopenlijk zullen de nieuwe
voor-cursussen daarin verbetering brengen, want inderdaad is het peil van
geoefendheid bij den aanvang van den cursus tegenwoordig bedroevend
En zoo wordt vanuit Utrecht maar steeds in de goede richting gewerkt
en gestuwd, en zonder iemand te kort te' doen, mogen wij toch wel eens
even een eeresaluut brengen aan den grooten, onvermoeiden organisator die
achter al deze dingen zit. Prof. Dr. H. M, Kroon!nbsp;'
De hoefsmeden in Nederland mogen wel dankbaar zijn, dat een zoo be-
kwaam man zich zoozeer met hart en ziel, gedurende talrijke jaren heeft
gewijd aan de belangen van hun ambacht. Want zonder zijne energie en
zijn organisatie-talent en welsprekendheid, zou de ontwikkeling van de op-
leiding tot het hoefsmidsvak niet zulk een vlucht hebben genomen.
Brerfa, Juni 1927.nbsp;T D S
DE VERZORGING VAN DEN HOEE.
In een vorig artikel hebben we gewezen op de beteekenis, welke het
rustbed van turfstrooisel ook voor de hoefverpleging bezit. In aansluiting
hieraan achten we het gewenscht de verzorging van den hoef nog eens ter
sprake te brengen. We hameren wel weer op hetzelfde aambeeld, maar de
zaak waarom het gaat is ook van zoo groot belang, dat daarop wel steeds
de bijzondere aandacht mag blijven gevestigd.
Vooral de eigenaars en houders van paarden zijn nog lang niet allen vol-
doende doordrongen van' het feit, dat een goede verzorging der hoeven
noodig is om de gebruikswaarde van hun paard te behouden, zoo mogelijk
te verbeteren. Wel geldt de hoefsmid als de ware verzorger van den hoef
en inderdaad kan hij door een oordeelkundig beslag, dat geheel aan de
eischen voldoet, het ontstaan van vele afwijkingen voorkomen of in bepaalde
omstandigheden reeds bestaande gebreken verbeteren, maar hij behoeft
daartoe de volledige medewerking van den houder van het paard. Waar
deze ontbreekt en de raadgevingen van den deskundigen hoefsmid in den
wind worden geslagen, zal de eigenaar daarvan na korteren of längeren
tijd tot zijn schade de nadeelige gevolgen ondervinden.
Het is bekend, dat er meerdere oorzaken zijn waardoor de hoeven schade
kunnen lijden en dat deze verschillend zijn in verband met de andere ver-
houdingen, waaronder de paarden leven en de verschillende werkzaamheden,
welke zij hebben te verrichten, m. a. w. de bijzondere eischen, die aan de
paarden worden gesteld. Men denke slechts aan de zeer uiteenloopende
diensten, die de paarden hebben te verrichten, waarvan sommige uitsluitend
op harden, andere uitsluitend op zachten bodem. Verder lette men op de
stallen, hoe verschillend zijn deze niet ingericht. Maar meer nog schenke
men in dit verband de aandacht aan het rustbed, waaraan als eerste eisch
de zindelijkheid maar al te vaak ontbreekt. De dieren staan of liggen in
hun eigen uitwerpselen en de direkte inwerking van deze op de hoeven is
nu niet bepaald gunstig te noemen. Integendeel ontwikkelt zich uit de
mest en urine ammoniak, bij slecht geventileerde stallen duidelijk waar te
nemen, en deze stof werkt op den duur oplossend op het hoorn, het wordt
er door verweekt en gaat rotten (rotstraal). Ook kunnen door de inwerking
van ammoniak op den plaatjesrand of witte lijn losse wanden ontstaan.
Zooals we reeds hebben vermeld, bezit turfstrooisel de eigenschap de
ammoniak scheikundig te binden en wanneer door al te slechte verzorging
het rustbed daarmede niet verzadigd geraakt, blijven de hoeven voor die
nadeelige inwerking bespaard. We kunnen dan ook de paardenhouders,
die niet om een bepaalde reden een ander strooisel moeten gebruiken en
die geen hulp of tijd hebben het rustbed hunner paarden met zorg te
onderhouden, niet genoeg aanraden turfstrooisel als zoodanig te bezigen.
De hoofdreden van ons betoog is echter gericht op een andere factor, die
zoo vaak aanleiding geeft tot het ontstaan van gebreken. We hebben hier
n.1. het oog op de verwaarloozing van het beslag, die we helaas in onze
directe omgeving nog maar al te vaak kunnen waarnemen. Eensdeels is dit
het gevolg van zuinigheidsoverwegingen, maar ook vindt het haar oorzaak
in een zekere nonchalance en onvoldoende zorg voor het paard, vaak geba-
seerd op de onbekendheid met de nadeelen, die daaruit kunnen voortvloeien.
De ijzers blijven zoo lang mogelijk liggen, totdat ze zoo dun zijn als een
dubbeltje of geheel of gedeeltelijk verloren zijn geraakt. Dit afslijten der
iji.ers heeft niet bij alle paarden in dezelfde mate plaats, soms reeds na
14 dagen, doch ook zien we dat paarden maanden lang op dezelfde ijzers
loopen. De ijzers worden dan te kort en te nauw en de wand groeit over
het ijzer heen. De verzenwanden worden wijder dan het ijzer, wat aanleiding
gaf tot kneuzingen van de hoeflederhuid (steengallen) en het ontstaan
van losse wanden. Verder zien we, dat de toonwand in verhouding tot den
verzenwand te lang wordt, zichtbaar aan de naar achteren gebroken voetas.
We krijgen dus afwijkingen in den stand, die nog vergroot worden als de
afslijting onregelmatig geschiedt, met alle nadeelige gevolgen van dien.
Het wordt dan ook hoog tijd, dat alle paardenhouders doordrongen geraken
van de noodzakelijkheid hunne paarden geregeld en op tijd opnieuw te
laten beslaan om de onevenredigheden, welke bij groei en afslijting der
hoeven ontstaan, op te heffen en aldus eventueele gebreken tegen te gaan.
Het spijt ons deze opmerkingen niet met een paar foto's te kunnen illus-
treeren en bevestigen. We hadden enkele prachtige voorbeelden van erger-
lijke verwaarloozing, maar onze photographische opname is mislukt. Toch
hopen we ter gelegener tijd deze groote tekortkoming in de hoefverpleging
in dit maandblad op een plaatje vast te leggen.
Bennekom.nbsp;Br. C. Brands.
—nbsp;Examen ter verkrijging van een Rijksdiploma als Hoefsmid. Geslaagd
in de maand Mei 1927 : J. Pranger te Valthermond, I. Stevens te Odoorn,
W. J. Stroop te Bosscherhoofd, P. W. de Roo te Geldrop, N. J. M. de Ruyter
te Vlijmen, J. Wensinck te Kampen, J. A. F. van Keulen te Ossendrecht,
W. C. Gebraad te Oud Vosmeer, J. Mengerink te Lochem, H. Reymers te
Angeren, F. van Schaïk te Haren, W. P. Pleiter te Doornspijk, A. Spijkstra
te Breda, W. A. Verhoeven te Stampersgat, G. J. Prins te Ede, J Vos te Uddel,
J. H. Stevens te Leeuwen, H. F. Umbach te Aalten, J. L. Vasters te Bladel,
H. Tromp te Franeker, E. Zomers te Odoorn, J. P. Saman te Rilland Bath,
P. Zaal te Vinkeveen, J. Veenstra te Ede, L. J. Kesteloo te Gapinge,
J. P. Platteeuw te Wolphaartsdijk, J. van Beek te Maurik, N. G. Geschiere
te Nieuwdorp, J. Paauwe te Borsele, A. H. M. Bernaerts te Weert, N. Lem-
mens te Sittard, P. H. van de Pol te Tiel, F. van Krieken te Wadenoyen,
C. Worms te Elsloo, G. Veldkamp te Amerongen, H. de Heus te Eist, S. Cox
te Maasniel, J. van de Voort te Horn, J. C. Gelok te Nisse, J. A. M. Leenders
te Einighausen, J. H. Jansen te Friezenveen, P. L. H. Derckx en J. C. Derckx
beide te Swartbroek en W. H. B. Bruekers te Nederweert.
Het examen is afgeloopen; totaal geslaagd 79 candidaten.
—nbsp;liet verschil In belasting van den hoef door kalkoenen. De heer
Vossers heeft zijn toezegging gestand gedaan en het artikel over dit
onderwerp voor „De Hoefsmidquot; ingezonden. Vermoedelijk verschijnt het in
de Juli-aflevering.
ADVERTENTIEN.
Mustad Hoefnagels
merk „Sleutelquot;
Paardeschroeven
en Paardestiften
HJ. REESINK amp; Co.
Redacteur-Uitgever: A. W. Heidema te 's Gravenhage, Huygenspiein 5 .
Hoefbeslag in verband met wegdek (Vervolg en Slot). —Het verschil ia belasting van den
hoef door Kalkoenen. — Het Rijks-diploma. — Militaire hoefsmidschool te Amersfoort. — Korte
mededeelingen. — Persoverzicht.— Uitgaven van A. W. Heidema te 's Gravenhage. - Advertentien.
HOEFBESLAG IN VERBAND MET WEGDEK.
(Vervolg en Slot.)
We zagen dus dat vétérinair, hoefsmid en voerman allen van oordeel
zijn: geen stoot en geen kalkoenen.
Nu meen ik dat het oogenblik daar is, waarop u me zult vragen: maar
hoe staat het met glijden en vallen, en vooral met daaraan verbonden
ongelukken ?
In het algemeen: dat valt mee. In bizonderheden heb ik me daarvan,
meende ik, hel best op de hoogte kunnen stellen door informaties in te
winnen aan dezelfde boven reeds genoemde adressen en dan door zelf te
trachten zooveel mogelijk te zien te krijgen. Hiervoor had ik in de vier
maanden, welke ik hier doorbracht, ruimschoots tijd en gelegenheid. Geen
dag is er voorbijgegaan, zonder dat ik paarden zag gaan en glijden, met
één, twee, drie en vier beenen. Vallen zag ik ook, doch betrekkelijk zelden,
laat ik zeggen, zeer zelden. Ongelukken zag ik zelf niet gebeuren, wat,
evenals dien eersten dag van de kalkoenen, niet wil zeggen, dat er geen
malheur plaats heeft. Helaas meer dan gewenscht zou kunnen worden.
Doch garandeeren stoot en kalkoenen absoluut in andere richting? Alles
heeft ten slotte zijn voor en zijn tegen en zoo gaat het hiermede ook, we
zullen dat nader bekijken en zien wat er van aan is.
Eerst dan de inlichtingen. Die der reeds genoemde bronnen luidden over
het algemeen gunstig. Doch er was nog een ander adres, dat m. i. wel zoo
betrouwbaar moest zijn, n.1. dat der paardenslagers — die moesten immers
ten slotte het beste weten hoeveel paarden er werden afgemaakt in nood-
slachting tengevolge van malheur met vallen door uitglijden. Aangezien
alle dieren hier aan het abattoir worden geslacht en daar boek wordt
gehouden, richtte ik me daarheen en mocht de voldoening smaken de meest
BIBLIOTHEEK OER
mJKSUNIVERSi VEIT
UTRECHT.
welwillende en uitgebreide inlichtingen te ontvangen. Alleen: of het paard
een been gebroken had juist door uitgegleden te zi,n, ja, dat was niet
precies te zeggen, maar 5»/„ dat durfde men toch wel aangeven als het
uiterste maximum. En het gemiddelde oordeel van 15 slagers leidde tot dat
resultaat. Merkwaardig wellicht voor mijne geachte lezers hier tevens te
vermelden het aantal geslachte paarden over 1926. b.v. _ het bedraagt
\Z or.^^quot;nbsp;vrij geregeld verdeeld in getallen
van 305, 304, 332, 327, 343, 333, 320, 293, 295, 321, 315 en 332
Verbazend uiteenloopend is ook de kans, wien dat treffen zal. Zoo ver-
zekerde me b.^ de stalbaas van Bert rand dat in de acht jaren van
zijn diensttijd zich geen enkel geval, als door mij bedoeld, had voorgedaan
slonk tot 60 en ten slotte tot 30 paarden is gebracht. Ook hier tussen
haakjes gelieve men even den invloed van den motor te bedenken Bij
Francesch 1 daarentegen werd weer op 2 per jaar gerekend over'een
bestand van gemiddeld 100 stuks (dat nog heden in dienst is). Astier
die in enkele jaren van 100 tot 20 zijne cavalerie liet inkrimpen, had even'
mm klachten over ongelukken van belang voor het bedryf. Allen inmiddels
eenstemmig van oordeel: geen stoot en geen kalkoenen - gummi komt te
duur als verzekeringspremie - er kan beter af en toe een paard verloren
gaan ja, dierenbeschermers onder mijne lezers en lezeressen, het is wel
cynisch gesproken en als u misschien zooals ik al eens een paar beenen ge-
broken mocht hebben, dan klinkt het u wellicht nog ruwer in de oorL
doch van hun standpunt zaken zijn eenmaal zaken en een sleepersbedriif is
nog geen philzoötische inrichting. Doch zijn de mijnen wel philanthropisch
voor de mijnwerkers bedoeld, waar nog ,lüjd zoo vaak over het lot der
paarden wordt geklaagd, hoewel het Nederlandsche mijnpaard, zooals on-
langs een vakblad meldde, in bijzonder gunstige omstandigheden blykt te
verkeeren? Het paard zelf zou, naar zijn oordeel gevraagd, zeer waarschijnlijk
tegen het gebruik van stoot en kalkoenen stemmen, en zeggen- als ik
val en zal zijn het die dingen niet, welke me op de been houdenquot;, doch
wel trap ik er me liever niet mee op de kroon (op dergelijke behandeling
van elkaar zijn ze evenmin gesteld!) en als er tramrails liggen heb ik er
maar last van.quot; En het zou allicht nog meer te vertellen hebben over on-
aangename gevolgen voor beenen en voeten, welke hier echter buiten het
kader vallen waarbinnen ik me heb te bewegen.
Behalve de paar genoemde zijn er nog vele, 'zeer vele sleepersbedrijven
welke ook nog met paarden werken en waar ik informeerde, overal: op
vlakke ijzefsl En onderwijl keek ik zelf dagelijks er soms uren aan een
stuk hoe het ging op plaatsen van de meest uiteenloopende gesteldheid
(vlak, steil, tonrond, bergop, bergaf, nat van beginnenden regen, na een
plasbm, op plekken, waar nooit zon kwam, onder viaducten b.v. en in
nauwe straatjes, op plaatsen waar geregeld gewasschen werd d.w.z. met de
straal der waterleiding, de auto's maken n.1. met al hun oliemorsen een
verbazende gladheid. Dan heb ik gelet op het soort paard (zwaar, onze
Belg, hoewel hier nooit in de zwaarte van ten onzent, middelsoort, ons huur-
koets,ers-type, het lichte paard, onze Euss. hit, muildier, ezel - de mili-
taire bespanningen met muildieren en middenzwaar paard), ik lieb acht ge-
slagen op den toestand van het beslag en niet vergeten in aanmerking te
nemen het verschil in mentaliteit bij Percheron, Breton, Algerijn en muil-
dier, ook niet buiten beschouwing gelaten het humeur van den voerman,
die door een welgeplaatst woord een val evenzeer voorkomen kan als er
met een onverstandigen zweepslag of teugelruk een, om zoo te zeggen, uit-
lokken. Het kalme paard Tcan op de been blijven, maar het geranselde dier
moet vallen! In beide gevallen zijn oorzaak en gevolg meer te vinden in
het brein van beiden dan in hand en beenen, terwijl zeer zeker in die ge-
vallen stoot en kalkoenen wel nadeel, nimmer voordeel kunnen sorteeren.
Mijn indruk is, dat het zware paard — en dan met name het zeer be-
daard blijvende — ten eerste minder glijdt en ten tweede als het zoo is,
zich sneller herstelt, terwijl het lichtere, en hier vooral het bloedtype veel
eerder een been verliest, zich dan veel gauwer druk maakt en zoo aan het
glijden blijft, wat weer eerder vallen tengevolge heeft. Bewijs: hoogst zelden
gecouronneerde zware, veel aldus geteekende lichte paarden. Daarbij in ver-
houding veel achter kreupele bloedtypen en meer vóór in den voet zich
sparende zware paarden. Over het algemeen echter weinig kreupele paarden in
verhouding tot het groote aantal, dat ik zag passeeren. Allen goed in hun
voedingstoestand en extra in dressuur. Meer dan eens ontmoette ik voerlui
met hart voor hun paarden: „Zie eens, die is 12 en die 15, en die (in het
midden gespannen) is 7 jaar oud — kijk ze maar na en 7 ton in de Eue
de Rome (berg op en glad) met pleizier hoor en zonder een klap!quot; En al
zijn ze hier vóór dien leeftijd ook wel eens „schoon opquot; toch is zoo'n ge-
val wel aardig en bewijst, dat ze in goede behandeling, niet alleen de kost
doch nog wel wat oververdienen kunnen ook!
En zie nu zoo'n span eens aantrekken van de plaats aan de havenkade,
waar het graan met de boot is aangebracht en waar de eene zak na de
andere op den platten wagen wordt overgeladen. Och dat gaat gemakkelijk,
die zakken liggen vast, het stapelt zoo pleizierig, viaducten zijn er onder-
weg niet, de hemel is hoog genoeg, een keer minder rijden voordat het
avond is telt ook al mee, zes ton minimum, waarom niet, vooruit, ze nemen
het best mee en .... ze nemen het mee, maar hoe? Ja, dat is ook wel
eens aardig om te zien .... zonder stoot wel is waar en met een massa
vuurwerk onder de voeten, waarvan er op zoo'n moment wel honderd in
beweging lijken te zijn, maar tevens zonder andere middelen dan een aan-
moediging, als die noodig is, na het sein tot vertrek, en____met den besten
wil van het driespan, dat als één paard van goeden zin er alles op zet, want
mee moet het en gaat het over verder steeds stijgende en gladde straten,
want de haven ligt het laagst (waar het water altijd heen loopt, nietwaar!)
en de meelfabriek, zoek die maar ergens in de bergen waartegen en waarop
Marseille is gebouwd.
En nu vraag ik me af: hadden ze met stoot niet of minder gegleden?
Ja, mogelijk en wellicht zelfs, maar ze hadden tevens op hout en cement
en tegels, enfin overal behalve op de blauwe keien den weg beschadigd en
op den duur vernield. Noodig dit laatste? en wat deert hun dat glijden,
als ze er 7, 12 en 15 jaar mee zijn geworden, hun leven niet anders hebben
gedaan en gaaf zijn gebleven? „Kijk ze maar na.quot; Hier even de klemtoon
leggen op het feit dat ik niet beweer hier geen versleten paarden te heb-
ben gevonden. Ah-la-la, meer zelfs dan misschien ergens anders, doch —
en hier gaat het altijd maar weer om, — is daaraan het gemis van stoot
en kalkoenen schuld of veeleer de moordende hellingen, de ultra zware
vrachten? Zouden ze m. a, w. het langer hebben uitgehouden met stoot en
kalkoenen? Maar als dit zoo ware dan zouden de menschen hier daarvan
toch wel gebruik maken. Verboden zijn ze niet. En toch overal en van
iedereen weer dezelfde boodschap. Steeds maakt dezelfde gedachte zich
weer van me meester, geuit in de vraag welke ik me stel: als stoot en
kalkoenen noodig of zelfs maar wenschelijk zijn ten einde het paard beter
op de been te houden, het gemakkelijk te laten werken, het langer te doen
meegaan, in één woord als stoot en kalkoenen aangewezen zijn in het belang
van het bedrijf, hoe komt het dan, dat hier allen zoo kortzichtig zijn en
geen gebruik maken van de middelen welke zooveel voordeel heeten af te
werpen volgens het oordeel van hen, die zonder stoot en kalkoenen geen
vrede kunnen vinden ? Wie meent nog dat de sleeper hier meer dan elders
rekening zou houden met sparen van wegdek of met welke andere over-
weging dan ook, als aan de andere zijde zijn geldelijk voordeel in de
schaal ligt? Neen, omdat ze er zelf meer aan kunnen verdienen, omdat ze
meenen dat het voordeeliger is in het bedrijf hunne paarden op vlak ijzer
te laten gaan, daarom alleen veroordeelen ze het gebruik van stoot en
kalkoenen.
De gewoonte zal wel in de allereerste plaats schuld zijn aan het voort-
duren, het zoo hardnekkig stand houden van een eens in zwang zijnd ge-
bruik. En ik zou me kunnen voorstellen, dat het paard zelf, eenmaal jaren
gewend aan het gaan op stoot en kalkoenen, zich onbehaaglijk zou gevoelen
als plotseling vlak beslag werd ondergelegd. Dat hij er meer en verder —
vooral dit — op wegglijdt is een feit, zoodra voegen tusschen de steenen
of oneffenheden van welken aard dan ook pak kunnen geven aan stoot en
kalkoenen. Hij zou zich dus bang kunnen maken, wat voorkomen dient te
worden. Zoodra deze oneffenheden er niet zijn, op geheel vlak plaveisel
blijf ik er van overtuigd dat vlak ijzer het wint, doordat de punten van
aanraking meerdere, dus de wrijving grooter zal zijn, waardoor het uitglij-
den toch minder moet worden. En daar juist de strijd tegen stoot en kal-
koenen wordt aangebonden zoodra een vlak wegdek dient te worden beschermd,
zullen we nu eens nagaan of en dan in hoever het nadeel van vlak ijzer op
de blauwe keien blijft bestaan in voldoende mate om er zich druk over
te maken.
Er zijn altijd — evenals bij ons menschen — handige en minder handige,
zelfs onhandige paarden geweest en die zullen er blijven. Men ga hiermee
te rade bij het eventueel afschaffen van alles waaraan zoo'n paard eenmaal
gewend was. Plotseling weglaten van oogkleppen kan een hollend paard ten
gevolge hebben — plotseling verwisselen van scherp (laat ik het even zoo
mogen noemen) tot vlak ijzer zou een val in zijn onmiddelijke nabijheid
roepen. Maar als stoot en kalkoenen — zoo klein mogelijk aangebracht,
zonder echter hun effect, waaraan het dier gewoon is, te verliezen — door
het paard zelf worden afgesleten, zou ik me kunnen voorstellen, dat een
handig paard het er al heel spoedig zonder doet. Men ga verder te rade
met individu en omstandigheden. Ook de overheid kan m. i. verstandig
doen met geen verbod uit te vaardigen zonder overgangstermijn toe te
staan. Men verbiede zoo noodig bepaalde wegen, straten, resp. gedeelten
er van te berijden anders dan met vlak beslag. Kool en geit worden dan
beide gespaard en komen na eenigen tijd beide zonder veel herrie aan den
overkant, waar ze zijn moesten.
Ik stel me voor, dat het jonge paard, terstond aan vlak beslag gewend
er niet het geringste bezwaar tegen zal hebben verder zijn leven lang op
gladden bodem te gaan met even glad beslag. Ook quaestie van gewoonte.
Komt hierheen, ziet en overtuigt u van de waarheid! Het is verwonderlijk,
maar het is zoo, dat en hoe sommige paarden zich nog weten te redden
als de toeschouwer reeds overtuigd is van: die gaat vast en zeker tegen
de vlakte. En hoe vaak komt het dan daarbij voor dat juist het ontbreken
van stoot en kalkoenen de redding waren van het paard. Ik bedoel hier
het geval dat er tramrails in den weg liggen. Gevat toch in zoo'n rail
moet de voet, die glijdt, de richting van de rail volgen evenals het wiel
van den wagen zulks doet. Het paard heeft dus niet de beschikking over
dat been en nu niet de gelegenheid dit te verplaatsen in de richting welke
wellicht nog aangewezen was om een verbroken evenwicht te kunnen her-
stellen. Het gaat hem als het paard in terrein dat bij een misstap valt
doordat een. onhandig ruiter hem de beschikking over hoofd en hals ont-
hield — tegen de wereld moet hij. Ze zijn niet denkbeeldig de gevallen
waarin juist het ontbreken van stoot en kalkoenen — vooral hier de laatste —
een paard op de been hield. Ik zal niet ontkennen dat het omgekeerde ook
gebeuren kan. De stoot kan een val op de knieën, de kalkoen een op de
hakken verhoeden. Doch wat is er ten slotte aan verbeurd — vooral bij
het zware paard, dat alles bedaard doet, zelfs vallen! — of hij een keer
een voorbeen naar achteren, een achterbeen naar voren verliest? Ik heb er
hier nog nooit een gezien die er veel om maalde — ze zijn weer overeind
om zoo te zeggen op hetzelfde moment dat ze er liggen — het gladde
plaveisel beschadigd daarbij hoogst zelden. De gecouronneerde knieën behooren,
zooals ik reeds eerder opmerkte, alleen bij de bloedtypen, die alles terstond
wild aanpakken en zich over stuur maken en nu niet één keer doch her-
haalde malen achter elkaar vallen. Houden we hierbij ook nog in het oog
dat een vlak ijzer zelden het gevallen paard zelf of een zijner spankameraden
verwonden zal. Al deze gevallen dienen daarbij steeds weer te worden uit-
gewogen tegen het bezwaar van de vernieling waaraan elk wegdek behalve
de blauwe keien blootstaat bij gebruik van stoot en kalkoenen.
Kort samengevat meen ik te hebben kunnen constateeren, dat vlak ijzer
op homogeen wegdek beter voldoet voor het paard en daarbij speciaal
gewenscht wordt voor den bodem — aan twee voordeelen paren zich hier
dus twee wenschen, waaraan m. i. zonder eenig bezwaar niet alleen doch
zelfs met kans op winst kan worden voldaan, terwijl op de blauwe keien,
waar stoot en kalkoenen goede diensten kunnen bewijzen wel is waar, ze
echter best gemist kunnen worden, wat door duizende paarden wordt
bewezen, die gespannen voor verschillende soorten voertuigen, met zeer
afwijkende belasting, in alle gangen, bij elke weers- en dus weggesteld-
heid, zoowel op vlakken bodem als bergop en bergaf dienst doen gedurende
jaar en dag tot blijkbare tevredenheid van den bedrijfsleider. En waar
het hier zoo kan en gaat, wat staat daarmede althans eene proefneming ten
onzent in den weg? Alleen eventueel niets plotseling, doch trapgewijs, met
gezond verstand en gemeenschappelijk overleg en vooral... zonder proces-
verbaal — daarvoor is geloof ik de tijd nog niet rijp, de stoot en kalkoenen
quaestie dient voordien eerst kalm van alle kanten te worden bekeken, en
moge mijne zienswijze de oplossing al niet brengen, misschien kan ze iets
bijdragen tot het vinden der richting waarin m. i. dient te worden gezocht.
Marseille Januari—Mei '27.nbsp;□
HET VEESCHIL IN BELASTING VAN DEN HOEF DOOR
KALKOENEN.
In de Mei-aflevering werden wij door collega Huizinga herinnerd aan
onze toezegging, gedaan op de jaarvergadering van Onderwijzers in practisch
hoefbeslag. Voor niet-ingewijden deel ik hier even mede, dat toen door mij
gezegd is, dat het mogelijk was vrij nauwkeurig het verschil in een aantal
KG. uit te drukken. Wij willen nu den van ongeduld trappelenden volbloed-
hoefsmid niet langer teleurstellen en onze bevindingen mededeelen.
Op de bovengenoemde vergadering hebben wij ons uitgesproken het eens
te zijn met de voorstanders van de meest voor de hand liggende theorie
„Door het aanbrengen van kalkoenen komt de lichaamslast méér op den
toon.quot; Wij hebben nadien dit vraagstuk op verschillende manieren uitge-
rekend en bevonden, bij de eerst uitgevoerde berekeningen, dat steeds na
het verhoogen van de achterste hoefhelft de druk op den toon grooter werd.
Op grond van de practische ervaring, dat zwakke en lage verzenen alléén
door het aanbrengen van kalkoenen nooit verbeteren, integendeel de hoeven
dan nog in ongunstiger conditie komen, was ik met het verkregen resultaat
van mijn berekening toch niet geheel tevreden. De practijk leert ons immers,
dat wanneer wij door het aanbrengen van een doelmatig beslag, hetzij door
een beslag met zolen, met leeren randen, met balkijzers of door een gewoon
vlakbeslag, hoogere en sterkere verzenen hebben verkregen, dit gunstige
resultaat steeds na het aanbrengen van kalkoenijzers weer verloren gaat.
In zulke gevallen mochten wij toch verwachten dat de verkregen verbete-
ring behouden bleef, omdat door de verhooging de verzenen toch meer
ontlast zouden worden. Nu kan men daar wel tegen inbrengen, de straal
komt dan niet met den bodem in aanraking, maar dat is bij een vlak be-
slag óók zeer dikwijls niet het geval.
Wij achten dan ook de mogelijkheid niet uitgesloten, dat er oogenblikken
konden zijn bij de belasting van den hoef, waarbij na de verhooging, de
verzenen wel degelijk zwaarder werden belast. Wij zijn toen opnieuw gaan
teekenen en cijferen en zullen hiervan het resultaat mededeelen.
Gaan wij uit van het vierkant staande paard met een rechte voetas (50°)
en een totaal gewicht van 700 KG. Eén voorhoef draagt dan, zeg 200 KG.
De tegendruk van den bodem is dan ook 200 KG. De lengte van den hoef
(zoolvlakte) hebben wij gesteld op 160 m.M. (zie fig. 1). Het lichaams-
gewicht hangt aan de schouderbladen; doet daarin een druk ontstaan af-
hankelijk van den hoek die het schouderblad maakt met een horizontaal
vlak. Deze druk wordt voortgeplant door de beenderen. Het eigen gewicht
van het been komt er successievelijk bij, zoodat op de gewrichtsvlakte van
het hoefbeen, ia de richting van het koot- en kroonbeen bij den in fig. 1
geteekenden hoef een druk wordt uitgeoefend van 262 KG. De verticaal
ontbondene van deze kracht is 200 KG.; de horizontaal ontbondene 170 KG.
(alles in ronde getallen uitgedrukt). Het aangrijpingspunt van deze krachten
ligt in de voetas, daar waar het kroonbeen op het hoefbeen drukt. De
druk in horizontale richting tracht den hoef vooruit te schuiven, hetgeen
door de wrijving op den bodem wordt belet.
De verticale kracht van 200 KG., dus van het lichaams-gewicht, ligt in
dit geval op een afstand van 95 mM. van af den toon. De reactiekracht of
liever de resultante van alle kleine krachtjes die weerstand bieden aan den
druk van het lichaamsgewicht op den bodem, ligt dan ook op een afstand
van 95 mM. van af het hoekpunt van den toon. Vervangen wij nu deze
reactiekracht door twee andere krachten, waarvan de werklijnen liggen aan
de uiterste hoekpunten van toon en verzenen. Noemen wij de reactiekracht
van de verzenen x en die van den toon 200—a;. Voor hoefsmeden wellicht
duidelijker uitgedrukt, geven wij daar twee steunpunten, in plaats van den
geheelen hoef op den bodem te laten rusten, dan blijft de druk op deze
steunpunten ook in totaal 200 KG, De reactiekracht (x) aan de verzenen
blijkt na berekening 63 KG., en aan den toon 137 KG.
De lezer begrijpe goed, dat de werkelijke druk op deze drie punten veel
minder is, daar het gewicht natuurlijk over den geheelen hoef is verdeeld.
Wij hebben dit zoo gesteld om de verschillen te kunnen waarnemen.
Gaan wij nu eens na wat of er gebeurt wanneer kalkoenen van 2 cM.
hoogte worden aangebracht. Stel
u een oogenblik voor dat alléén
hoef- en kroongewricht onbewe-
gelijk waren, dan zou de druk
ontegenzeggelijk méér op den toon
komen, want door de draaiing van
den hoef is de hoefgewrichtsvlakte
naar voren verplaatst. Daar echter
deze gewrichten wel bewegelijk
zijn, zakt de koot door. Maar hoe-
ver ? Mijns inziens kan dat zeer ver-
schillend zijn. De elasticiteit van
de banden om het gewricht is bij
het dier evenals bij den mensch
lang niet gelijk. Het is mogelijk,
dat de standsverandering een ge-
xiuge pijn veroorzaakt en zal dan hel paard den gemakkeiijksten stand
opzoeken. Nemen wij aan dat het paard er niet de minste last van heeft,
zal toch de koot niet verder doorzakken dan tot den vóór het aanbrengen
der kalkoenen aanwezigen hoek van koot- en pijpbeen. Immers de naar
beneden drukkende kracht in het pijpbeen is hetzelfde gebleven en mogen
wij gevoegelijk aannemen dat ook de spanning in de bovenste en onderste
ophangband van de sesambeentjes hetzelfde blijft (zie de photo ƒ/ en /?).
Duidelijk kunnen wij echter waarnemen, dat bij verhooging van de achterste
hoefhelft de voetas naar voren breekt. Nemen wij aan, dat de onderste ge-
wrichtsvlakten van koot en kroonbeen bij het buigen van deze gewrichten
óók bij het stilstaande paard naar voren schuiven, dus het kootbeen sterk
op den voorkant van de bovenvlakte van het kroonbeen drukt en de onderste
gewrichtsvlakte van het kroonbeen sterk de voorzijde van de hoefgewrichts-
vlakte (kroonuitsteeksel) belast, dan is het buiten kijf, dat de toon van den
hoef zwaarder wordt belast, en is de tot heden aangenomen theorie juist.
Nu vragen wij de aandacht voor de keerzijde van het vraagstuk.
Vóór het aanbrengen van kalkoenen was de voetas recht. Bestonden dus
geen spanningen aan de voorvlakten van koot-, kroon- en hoefbeen. Na het
breken van de voetas is dit echter wel het geval. De kracht, waarmede
het hoefgewricht uit elkander zou schieten, is bij den in fig. 2 geteekenden
hoef 32 KG. Om deze kracht van 32 KG. in evenwicht te houden zijn
noodig twee krachten van 262 KG. in de richting van de beenen van den
hoek die het hoef- en kroonbeen na het breken van de voetas maakt. Wij
meenen te mogen betwijfelen of de beursband zulk een spanning toelaat,
temeer daar bij sterker breken van de voetas en bij snellen gang deze
spanning nog veel grooter zal zijn dan nu reeds bij het stilstaande paard
het geval is.
Wij hebben ons bij de bestudeering van dit onderwerp twee vragen ge-
steld : 1quot;. Heeft er in den hoef geen beweging plaats waardoor deze span-
ning in sterke mate wordt verminderd ?, 2°. Is het mogelijk, dat bij het
breken van de voetas het kroonbeen achterover rolt zoodat er een geringe
gaping aan de voorzijde van hoef en kroonbeen ontstaat?
Naar mijn meening mogen wij de beantwoording van deze vragen in
bevestigenden zin niet uitgesloten achten. De beursband laat toch een ge-
ringe rekking wel toe.
Bekijken wij eens de boven-gewrichtsvlakte van een hoefbeen en de
onder-gewrichtsvlakte van het kroonbeen, dan zien wij dat de laatste iets
boller is dan de holte van de hoefbeengewrichtsvlakte. Eolt nu na het
verhoogen van de achterste hoefhelft het kroonbeen een weinig achterover,
dan kan de druk op de gewrichtsvlakte van het hoefbeen zich naar achteren
verplaatsen en wordt tevens het straalbeen zwaarder belast. De kracht, die
het uit elkander schieten van het gewricht moet voorkomen, werkt dan aan
een hefboomsarm van 28 mM. De spanning in de gewrichtsbanden en den
beursband blijft dan niet 262 KG. maar wordt gedeeld door de lengte van
den hefboomsarm (zie fig. 3) of 262 KG. : 28 = 9,35 KG (zie fig. 2).
Wanneer er nu met een kracht van 9,35 KG. aan het kroonuitsteeksel
van het hoefbeen getrokken wordt en het draaipunt ligt op een afstand
van 28 mM., dan probeert deze tracht bei hoefbeen om zijn as te draaien.
De meerdere kracht, waarmede de hoefbeenstakken op den hoef drukken
bedraagt dan 5,2 KG. want de afstand van het draaipunt tot de hoefbeens-
takken IS 50 mM. en de krachten zijn omgekeerd evenredig met de hef-
boomsarmen. De afstand van den toon tot de verticale component van de
kracht, die op het hoefgewricht drukt, wordt dan 93 mM., dus is nog
minder dan bij den hoef zonder kalkoenen. Door het omboog brengen van
de achterste hoefhelft blijft de loodrechte afstand van den toon tot de
reactie kracht a; (fig. 2) niet 160 mM. maar wordt deze afstand 158,5 mM.
Na oplossing van de onbekende kracht a; vinden wij dat deze is 71,3 KG.
De toon ondervindt dan een tegendruk van 128,7 KG. Is nu deze gedachten-
gang juist, dan worden door het aanbrengen van kalkoenen de verzenen
zwaarder belast.
In 't kort samengevat zouden wij de veranderingen die er optreden in
den hoef, na verhooging van de verzenen, aldus kunnen omschrijven:
Door het draaien van den hoef komt de hoefgewrichtsvlakte naar voren;
het kroonbeen rolt dan achterover, waardoor de belasting zich naar achteren
op de gewrichtsvlakte van het hoefbeen en op het straalbeen verplaatst.
De spanning in het hoefkatrol is immers minder geworden en kan het straalbeen
zakken. Hierdoor ontstaat een geringe gaping aan de voorzijde van hoef en
kroonbeen. Het gevolg daarvan is, dat de kracht die bij het buigen optreedt in
de gewrichtsbanden en den beursband aan de voorzijde van het gewricht,
gaat werken aan een hefboomsarm, waardoor het hoefbeen tracht te draaien •
dus de voorzijde wil lichten en de hoefbeenstakken zwaarder op den hoef
drukken. De loodrechte afstand van den toon tot de omhoog gebrachte
verzenen-hoekpunten is een weinig verminderd en verhoogt dit den druk
op de verzenen. In hoever of de druk van de leuning van het kroonbeen
tegen de zijdelingsche hoefkraakbeenderen er nog aan kan mede werken,
om de verzenen óók bij het stilstaande en met kalkoenijzers beslagen paard
zwaarder te belasten, willen wij onbesproken laten. Onmogelijk is dit niet,
want deze zijwaartsche druk ontstaat door een benedenwaartschen druk]
heeft dus een verticale component. Wij willen ons niet het recht aanmatigen
te beweren, dat het in dit artikel naar voren gebrachte juist is, maar gaven
alleen de gedachte weer die wij ons daarover gevormd hebben. Nu er van
verschillende zijde gewerkt wordt om langs practischen weg, den twijfel
die hieromtrent bestaat weg te nemen, zal dit van zelf aan 't licht komen
Tenslotte gaat het er toch niet om „wie heeft er gelijkquot; maar, „wat moet
er aan onze leerlingen onderwezen worden.quot;
H. V.
HET EIJKS-DIPLOMA.
In de maand November 1919 werden de eerste diploma's uitgereikt door
de Commissie, welke bij beschikking van den Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel van 9 October 1919 was benoemd tot het afnemen
van het examen ter verkrijging van het Eijks-diploma als hoefsmid.
Dit eerste examen, dat gehouden werd gedurende de maanden November
en December, leverde als resultaat op dat 56 hoefsmeden het Eijks-diploma
behaalden.
Sedert dien is elk half jaar dit aantal van nieuw-gediplomeerden weder
beduidend vergroot, zoodat meer en meer den zegenrijken invloed van de
verbeterde opleiding door het geheele land merkbaar zal worden, nu lang-
zamerhand een 6 a 700 hoefsmeden het bewijs van hunne kennis en kunde
hebben verkregen.
Ik weet niet of het in de bedoeling ligt om in navolging van de stad
Groningen (en dan 1 % van het daar onlangs behaalde aantal inwoners),
aan den lOOOen gelukkigen examinandus bijzondere aantrekkelijkheden in
uitzicht te stellen, maar ik weet wel, dat ieder weldenkend paardenman
het zal toejuichen, als dit aantal eens, en liefst spoedig, zal zijn bereikt.
Want hoe men de zaak ook moge beschouwen, dit zal ieder grif toegeven,
dat alleen dit diploma een betrouwbaren en uniformen waarborg biedt voor
deugdelijke vakkennis.
Nog al te veel smeden zijn er, die weinig of geen waarde hechten aan
dit diploma en zich niet de moeite getroosten om deze bevoegdheid te halen.
Of zijn de druiven soms zuur?
Gelukkig zijn de jongste smeden wel doordrongen van de meening, dat
zij deze opleiding moeilijk of niet kunnen ontberen, om kans van slagen in
het leven te hebben.
Maar hoeveel ouderen zijn er niet, die zich tevreden stellen met het
vroeger door hen behaalde diploma of het ook zonder dat wel meenen te
kunnen doen?
En toch geldt ook hier het Pransche spreekwoord: „Les absents onttorf'
oftewel „de afwezigen hebben ongelijkquot;.
Indien oudere hoefsmeden valsche schaamte hebben te overwinnen om
zich aan het examen te onderwerpen, zou ik zeggen: „gaat dan eens kijken
hoe het daar toegaat!quot; Want niet slechts leiders en onderwijzers aan
cursussen doen goed met zich ter plaatse eens te gaan overtuigen van het
verloop der examens, zooals ik een vorige maal reeds schreef, maar ook
smeden, die iets, neen véél voelen voor hun vak, zouden toch eens een
snoepreisje naar Utrecht kunnen maken, om zich een denkbeeld te vormen
hoe het op die examens toegaat!
Ik ben overtuigd, dat zij gaarne zullen worden ontvangen en een leer-
zamen dag kunnen hebben en ook, dat zij geprikkeld zullen worden om te
doen blijken, dat zij niet onder behoeven te doen voor de „jonge kerelsquot;
die zij daar zien werken, en thuiskomende tegen zichzelf zullen zeggen:
een volgende maal wil ik dat diploma ook behalen.
Want, al waarborgt tenslotte het rijksdiploma ook niet (en kan dat ook
niet), dat de bezitter zijn heele leven zal toonen het in alle opzichten
waardig te zijn, de vroeger-gediplomeerde hoefsmeden, en nog erger de
niet-gediplomeerden, doen den naam van het ambacht nog al eens bedenke-
lijk afbreuk.
Het heerlijke zomersche weer, dat wij, terwijl ik dit schrijf, eindelijk
hebben, vervult onze gedachten onwillekeurig met plannen tot uitstapjes.
En zoo herinner ik mij, dat ik eenige jaren geleden op een fietstocht door
ons eigen mooie land in de Betuwe de hulp moest inroepen van een rijwiel-
hersteller, die tevens, volgens het groote bord boven zijn deur, „gediplo-
meerdquot; hoefsmid was.
Ik moest even wachten, want de baas had juist een paard in beslag, naar
welke werkzaamheden ik met stijgende belangstelling keek.
Het nog jonge paard, dat in den noodstal stond, had zeer platte voeten.
Nadat de oude ijzers op bedenkelijk ruwe wijze waren verwijderd, meende
ik, dat het besnijden zou plaats hebben.
Maar het bleek, dat deze „gediplomeerdequot; een andere methode volgde.
Het nieuwe ijzer, dat overal veel te nauw lag, werd eerst roodgloeiend flink
in het hoorn gebrand en daarna aan den hoef bevestigd en toen werd met
den houwkling de hoef „bijgeschildquot; langs dit ijzer.
De eigenaar ging, na dit zeer „vlotquot; aangebrachte beslag, tevreden huis-
waarts en zal misschien nog blij zijn geweest, dat zijn paard in eens bijna
„normalequot; hoeven had gekregen!
Ik heb hem zijne illusie maar niet ontnomen, en terwille van zijne brood-
winning ook den smid in bijzijn zijner clientèle maar niet verteld, wat ik
er van dacht, maar ik had wel eens willen weten, hoelang dit paard deze
beslagmethode nog heeft kunnen verdragen!
Er is wel eens gewezen op de wenschelijkheid om alleen de bezitters van
het Rijks diploma wettelijk bevoegd te verklaren om het hoefsmidsvak uit
te oefenen.
Ik weet niet of de wetgever daartoe ooit genegen zal zijn. In het belang
van den landbouw en van de verheffing van het vak zou het zeker zijn.
Maar dan zal het aantal, dat reeds het diploma bezit, nog belangrijk grooter
moeten zijn, en zullen ook de oudere hoefsmeden moeten toonen, dat zij op
het bezit ervan prijs stellen.
Eigenbelang en vakbelang gaan hier parallel met het landbouwbelang.
De gelegenheid tot opleiding voor het examen is thans toch overal gemak-
kelijk te vinden, nu een flink getal onderwijzers over het geheele land
verspreid is en de vóór 1919 gediplomeerden behoeven alleen maar een
herhalingscursus te volgen, d.w.z., zulks is niet verplicht, maar wel wensche-
lijk in hun eigen belang. Het is inderdaad zoo goed en bemoedigend voor
de jongeren als op deze wijze ook de ouderen nog blijk geven van liefde
en belangstelling voor hun vak!
Maar dat dan ook daarnaast de gediplomeerden hun vak hooghouden en
ten allen tijde toonen, dat inderdaad het Rijksdiploma een waarborg is voor
degelijk werk.
Breda, Juli 1927.nbsp;g
MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.
In de laatste week van Juni is het examen van hoefsmid afgenomen en
zijn de navolgende leerlingen geslaagd : de dienstplichtigen der Cavalerie :
J. Stomphorst, J. Westerhuis, F. Boels en G. Ruis; de reserve-hoefsmeden:
J. G. Westerdiep, J. de Vries, V. Seegers, H. van Pijkeren, J. Admiraal,
J. Blom, H. J. V. d. Hoff, A. Lubbersen en J. A. v. d. Meulen. Aan hen
is een diploma uitgereikt, terwijl de reserve-hoefsmeden tevens tot korporaal
zijn bevorderd.
Op 1 Juli zijn in opleiding genomen de navolgende dienstplichtigen der
artillerie, welke van 1 April 1.1. een korte militaire opleiding hebben gehad:
J. L. de Troye, J. Bergsma, D. Douwma, W. Brouwer, G. Dam, G. E. H.
Jansen, C. Donkervoort, J. Kooien, S. de Groot, R. J. Duistermaat, H.
Semmelink, J. Kwint, H. Spaan, H. Eolff, G. Maatjes, J.Meijer, C. Eeeder,
P. V. Eugge en A. T. v. d. Vliet. Deze miliciens blijven tot 1 April 1928
aan de Hoefsmidschool en vertrekken daarna met onbepaald groot verlof.
— Wedstrijd in Hoefbeslag op Maandag 29 en Dinsdag 30 Augustus
te Boxtel ter gelegenheid van de Groote Land- en Tuinbouw-Tentoonstel-
ling N. C. B.
De deelname is uitsluitend opengesteld voor gediplomeerde hoefsmeden
(diploma practisch hoefbeslag).
Op 29 Augustus wordt door alle inschrijvers deelgenomen aan een voor-
wedstrijd : het maken van een ijzer voor een bepaalden hoef. üit de smeden,
die aan dezen wedstrijd hebben deelgenomen, worden er hoogstens 12 met
het hoogste aantal punten gekozen, om den tweeden dag den wedstrijd te
vervolgen.
Op den tweeden dag krijgt iedere opgeroepene bij een paard een aan-
gewezen hoef te beslaan en daarvoor het ijzer te maken.
Beoordeeld worden:
a.nbsp;het afnemen van het oude ijzer en het besnijden van den hoef.
b.nbsp;het vervaardigen en afwerken van het aan te brengen ijzer.
c.nbsp;het passen en onderleggen.
Voor de verschillende bewerkingen van het geheel en de onderdeden
daarvan worden cijfers toegekend, waarbij aan hen, die het hoogste aantal
punten behalen, de volgende prijzen worden toegewezen: Ie prijs gouden,
2e verg. zilveren, 3e zilveren, 4e bronzen medaille, alle met diploma.
Inleg per deelnemer f2.50, te voldoen bij de inschrijving.
Aanmelding moet geschieden bij den heer C. M. v. Eooijen, dierenarts te
Boxtel, voor 15 Augustus a.s., vergezeld van het inleggeld met duidelijke
vermelding van adres en de woorden ,Wedstrijd Hoefbeslag.quot;
Gevraagd: inzendingen van leermiddelen, modelijzers (zoowel voor tuig-
als trekpaarden en afwijkende hoeven), gereedschappen, enz.
Inleg per M^ tafelruimte f 2.50.
Prijzen voor meest volledige inzending: Ie prijs zilveren, 2e pr. bronzen
medaille, 3e pr. diploma.
— Zuid-Holland. Dezer dagen is te Oud-Beijerland, onder leiding van
Dr. P. Vermaat, Dierenarts, een cursus in hoefbeslag geopend; het onder-
wijs in de practijk is opgedragen aan den heer H. van Waasbergen, onder-
wijzer in practisch hoefbeslag te Oud-Beijerland.
1. In de Mei-aflevering van „Der Hufschmiedquot; geeft Dr. A. Pischer
een vervolgstudie over het orthopaedisch beslag by veulenbokhoeven.
Hij zegt dat nog altijd het getal veulens zeer groot is dat bedorven
wordt doordat hetzij van de zijde van den eigenaar, hetzij door onwetend-
heid van den hoefsmid, de hoeven niet of wel verkeerd besneden worden
en men bedenke hierbij dat veulenhoeven zeer spoedig een verkeerden stand
gaan aannemen. Wat nu het orthopaedisch beslag voor veulenbokhoeven
betreft, zoo zijn er vele verschillende methoden bekend om dit lijden te
verbeteren. Wij noemen slechts het halvemaanvormige ijzer, het snavelijzer
en het beugelijzer. Wat dit laatste betreft, dit wordt vervaardigd uit 4mM
dik plaatijzer en op dezelfde wijze als het plaatijzer waarbij het straal-
gedeelte uitgehakt is. De grootste breedte hangt af van de breedte van
den hoef, doch varieert tusschen 8 en 11 c.M., terwijl de lengte tusschen
12 en ruim 14 c.M. beloopt. Al naar den graad van bokhoef wordt deze
plaat mm of meer sterk opgebogen aan het toongedeelte, waarbij dan het
toongedeelte van het ijzer ruim 3 c.M. voor den hoef uitsteekt. Aan den
voorrand van het toongedeelte wordt autogeen een beugel opgelascht en
deze wordt hol omgebogen. Aan het boveneinde van dezen beugel wordt
een lederen schijfje met twee klinknagels vastgemaakt en dit moet dan
ongeveer 2 c.M. onder den kroonrand aan het toongedeelte tegen den wand
komen te liggen, op dezelfde wijze als het vroeger veelal toegepaste
beugelijzer van Neuschild. Aan het zoolvlak maakt men, al naar de
grootte van den hoef, in eiken tak 7a8 nagelgaten, welke niet alle gebruikt
worden doch hoogstens 3 a 4 in eiken tak. Zijdelings kan het ijzer eenig
garnituur hebben.
De behandeling met dit ijzer is het meest geprobeerd en met gunstige
resultaten bekroond bij koudbloedpaarden en de duur van het beslag en
de verbetering er door beliep ongeveer 14 weken. Het artikel geeft twee
afbeeldingen; de eene is van een rechter voorhoef met zeer sterke bokhoef-
ontwikkeling bij een koudbloedveulen van 10 maanden; de tweede foto
toont denzelfden voet nadat het bovenbeschreven ijzer er gedurende 14 dagen
onder heeft gelegen en waarbij reeds een groote vooruitgang is te bespeuren.
II.nbsp;In Roemenië wordt te Timifvara aan de militaire hoefsmidschool
een fabriek opgericht voor het vervaardigen van machinale hoefijzers.
III.nbsp;Op een vraag of het mogelijk geacht wordt, dat een kreupelheid,
welke acht weken na het beslaan optreedt, nog een gevolg van vernage-
ling kan zijn, wordt als volgt geantwoord: Wanneer het paard 8 weken
geleden beslagen is en in dien tijd ook geen nieuwe nagels zijn ingeslagen,
dan IS het uitgesloten te achten dat het paard nadien door vernageling
kreupel is geworden. Naar men algemeen aanneemt, aan de hand van de
ervaring, kan er vernageling uiterlijk optreden 14 dagen na het beslag,
doch de regel is 2 a 3 dagen daarna. Mocht v^erkelijk uitgewezen zijn dat
de kreupelheid aan vernageling is te wijten, dan moet worden nagegaan
of door den koetsier zelf of wel door een anderen smid tijdens deze 8 weken
een of meer nagels zijn vervangen door nieuwe, waardoor dan de vernage-
ling kan zijn veroorzaakt.
IV. Dr. A. Fischer schrijft over paard en automobiel en zegt dat zoo-
velen die hun paardenmateriaal hebben opgeruimd en hiervoor autotractie
hebben aangeschaft, bedrogen zijn uitgekomen daar de onderhoudskosten
der auto's te hoog zijn. Zoo vaak is het ook voorgekomen dat een paard
werd opgeruimd, een 2e hands vrachtwagen op afbetalingsvoorwaarden werd
aangeschaft en deze wagen wegens dure reparatie na eenigen tijd niet kon
worden teruggenomen en alzoo het geheele bedrijf ten onder ging. Men
spreekt wel van het uitsterven van de paarden in de groote steden en
toch ook hier is er weer een opleving vast te stellen. Zoo is in Londen het
paard weer meer in gebruik en hier is de vraag naar zware trekpaarden
weer grooter geworden. Men schrijft dit toe aan de zeer hooge belasting
welke geheven wordt van de zware vrachtauto's. Handelsmaatschappijen,
welke in hun bedrijf nu zware vrachtauto's gebruiken, constateeren dat de
paardentractie goedkooper was. In groote steden, waar het vervoer zoo vaak
stagneert, profiteert een paard hiervan door uit te rusten, terwijl de auto's
voortdurend kostbare benzine verbruiken. In Manchester en Liverpool ziet
men hetzelfde verschijnsel als in Londen en ook hier keert het paard regel-
matig voor den zwaren arbeid terug. In het noorden van Engeland heeft
laatstelijk een groote weverij de 120 in gebruik zijnde vrachtauto's verkocht
en is weer tot de paardentractie teruggekeerd, terwijl eenige groote brou-
werijen op het punt staan dit voorbeeld te volgen. In Amerika geschiedt
momenteel hetzelfde en het paardenmateriaal in Amerika is gedurende de
laatste twee jaren gestegen van 27 tot 28 millioen. Met cijfers is vastgelegd
dat de autotractie 317 duurder is dan de paardentractie. In Frankrijk
is men tot de volgende uitkomst gekomen: het regelmatige transport is tot
op afstanden van 35 K.M. goedkooper met paarden dan met den autotrans-
portwagen; voor afstanden van 35—7U K.M. zijn de bedrijfsonkosten gelijk,
terwijl voor afstanden boven de 70 K.M. de vrachtauto's voordeeliger zijn.
In de steden ligt het nadeel hierin dat auto's toch niet vlug kunnen op-
schieten, telkens moeten stoppen en wachten en tenslotte wat snelheid
betreft niet veel voor hebben op het paard, terwijl slijtage en benzinever-
bruik duurder zijn dan de onderhoudskosten van het paard. Ook wat de
landbouw betreft, zijn de uitspraken dezelfde, n.1. dat de motorploeg be-
schouwd moet worden als een hulp om het paardenmateriaal te ontlasten
doch nooit om de paarden te vervangen. Fischer voert tallooze bewijzen aan
van groote landbouwondernemingen die alle de duurdere exploitatie van de
autotractie erkennen en de geleidelijke doch zekere teruggang naar het
paardenmateriaal meemaken.
— Aan een artikel van John O. Williams in The Horseshoers
and Blacbsmiths Journal, ontleenen wij het volgende: De totale waarde
van den paardenstapel (muildieren incluis) van de Vereenigde Staten van
Amerika bedraagt 1400 millioen dollars. Op 1 Januari 1927 bedroeg het
aantal paarden op boerderijen 3,5 o/o minder dan het jaar te voren en
sinds 1 Jan. 1920 is dit verlies 22.5 Er zijn nu teekenen te bespeurwi
dat meer veulens gefokt worden doch het aantal is nog niet voldoende om
de sterfte aan oude paarden te dekken. Het aantal paarden dat op 1 Janu-
ari 1.1. op boerderijen aanwezig was, bedroeg 15.279,000 en het aantal
muildieren 5.734.000, en toonde een vermindering aan met het vorige jaar
van 461.000 paarden. De gemiddelde prijs voor een paard bedroeg op 1
Jan. 1.1. 63.81 dollar, 1.65 dollar minder dan een jaar geleden.
In 1920 werden op 1000 paarden en muildieren nog 132 veulens geboren,
tegen 73 in 1925. Er is momenteel een groote vraag naar eerste klas tuig-
en rijpaarden en hiervoor worden goede prijzen betaald. De reden van den
achteruitgang van den paardenstapel ligt hierin dat de fokkers, niet wetende
of het gebruik van het paard door motortractie nog meer zou worden ver-
minderd, huiverig waren om in het groot aan te fokken. Zij, die het paard
of het muildier gebruiken, weten dat dit een goedkoopere trekkracht is dan
de motor, doch zij waren als het ware steeds in afwachting dat een ver-
beterde motortractie dit zou logenstraffen en dit drukte voortdurend op den
prijs der paarden. Een feit is echter dat groote landbouwbedrijven motor-
tractie toepassen en, wanneer de oogst goed is, zij hier voordeel van hebben.
De uitspraak dat van 1918—1926 alle boeren die failliet zijn gegaan, dit
aan verandering in motortractie hebben te danken, moet dan ook zoo worden
uitgelegd, dat het aanschaffen van dure machines en daarbij tegenvallende
oogst hunne finantieele krachten te boven is gegaan.
— In de Zwitsersche Hoefsmid komt een raadgeving voor, betreffende
de prijsbepaling, welke in de volgende 10 punten wordt medegedeeld:
1.nbsp;Neem nooit een werk aan zonder vooruit zeker te zijn dat het ten-
minste een matige winst zal opleveren.
2.nbsp;Bepaal den prijs niet overhaast en laat ü niet dwingen onmiddellijk
een verbindenden prijs vast te stellen wanneer U niet vooraf een goede
tijd- en materialenberekening kunt maken.
3.nbsp;Houdt vast aan den overeengekomen prijs en laat hier zonder goede
reden niet op afdingen.
4.nbsp;Bereken uw prijs volgens de als gewoonte aangenomen regels.
5.nbsp;Wees steeds bereid om met beroepscollega's gemeenschappelijk de
loonen en tarieven te bespreken en houdt u dan aan de hierbij genomen
besluiten.
6- Overvraag niet want dit wreekt zich ; uit een te groote winst groeit
vaak een honderdvoudige schade.
7.nbsp;Werkt niet onder de markt en laat u niet verleiden door eerzucht,
nijd of tijdelijke slapte in het bedrijf tegen een minderwaardige belooning
werk te leveren. Hierdoor benadeelt u zich zelf en uwe collega's.
8.nbsp;Veracht de onderkruipers en prijsbedervers en volg hun voorbeeld niet.
9.nbsp;Slechte betaling geeft minderwaardig werk, doch past op dat ge een
aangenomen werk, waarbij slechts matige winst is te behalen, niet bederft
door met minderwaardige materialen te knoeien of door onsoliede uitvoering.
Uwe reputatie is hierbij gemoeid.
10, Houdt uw zaak en uwe huishouding gescheiden, in dien zin dat ge
een afzonderlijke boekhouding er op nahoudt en na kunt gaan hoeveel van
de winst van het bedrijf kan afgenomen worden ten behoeve van de
huishouding.
— Dr. H. Jochie, te München, schrijft over hoefkraakbeen verbeemng
en beslag hiervoor. Na een zeer uitvoerig literatuuroverzicht, geeft hij als
zijne meening te kennen dat het beste beslag is een balkijzer met lederen
zool, waarbij dan de drachten worden vrijgelegd. Hij tracht dit te bewijzen
door voorbeelden uit de praktijk en door theoretische beschouwingen. Hij
gebruikt een bijzonder soort zeer breed balkijzer, dat moeilijk te smeden
en zeer [kostbaar is en wendt dit aan zoowel bij één- als bij tweezijdige
verbeening. Wanneer een paard hiermede beslagen toch kreupel gaat, wijt
hij dit niet aan de verbeende hoef kraakbeenderen, doch zegt dat er meer-
dere ziekteoorzaken in het spel zijn, zooals b.v. hoefkatrol-ontsteking en in
in dit geval laat hij het balkijzer weg. Een slepende ontsteking van de
straalbeen-hoefkraakbeenbanden of van ophangbanden van het straalbeen
sluit hij ook bij het gebruik van zijn balkijzer uit.
In de praktijk zal waarschijnlijk zijn ijzer weinig toepassing kunnen vin-
den, daar het zeer moeilijk is vast te stellen of een verbeenend hoefkraak-
been een al dan niet op zichzelf staande oorzaak heeft en bovendien lijkt
het niet verstandig om de verzenen steeds vrij te leggen in deze gevallen
en zou men zich hiertoe alleen kunnen bepalen bij het voorkomen van
steengallen.
Jochie zegt dat hij met het toepassen van dit balkijzer niet de be-
doeling heeft om het hoef mechanisme uit te schakelen of te bevorderen,
doch hij vermeldt niet of hij misschien den straal zoodanig besnijdt dat
deze niet met de balk in aanraking kan komen doch waarvoor zal in dit
geval de balk dan moeten dienen ?nbsp;Gr. H.
_ In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika is een groote be-
hoefte aan militaire hoefsmeden ; de bereden wapens hebben niet minder
dan 50,000 paarden en muildieren, waarvan een groot gedeelte onbeslagen
moet blijven uit gebrek aan hoefsmeden. Het Amerikaansche legerbestuur
overweegt nu om in dit gebrek te voorzien door het oprichten van hoef-
smidscholen voor dienstplichtigen.
_ Uit f 12,50 aan yzer kan men voor een marktwaarde van f 25 hoef-
ijzer smeden ; maakt men er naalden uit, dan brengen[deze f 15000 op, en wor-
den er horlogeveeren Ynn gefabriceerd, dan is de marktwaarde 5 millioen gulden.
— In een artikel van Willy Harker in de Juni-aflevering van „Der
Hufschmiedquot; over roestvrij staal wordt aangegeven op welke wijze men
kan aantoonen dat staal roestvrij is. Vroeger duurde het dagen, ja weken
voordat men onderzoekingen kon doen omtrent de kwaliteit van staal en
dit gaf practische bezwaren zoodat men naar een methode zocht om spoe-
diger een uitspraak te kunnen doen. Men heeft deze gevonden en wel in
het kopersulphaat. Eoestvrij staal met een glad oppervlak bleef blank na
wekenlang gelegen te hebben in een verzadigde oplossing van kopersulphaat,
terwijl onreinheden, slakken, of geoxydeerde deelen aanleiding geven tot
een afscheiding van metallisch koper, dat zich daarop zeer spoedig afzet.
r^nbsp;01
U IT G A V E N van A. W. HEIDEMA te 's-Gravenhagc
Verzamelde Opstellen uit „Het Paardquot;, in boekvorm
derde bundel, prijs ƒ 1.75, fr. p. p. ƒ 1.95.
Idem vierde bundel, prijs / 1.75, fr. p. p. ƒ 1.95.
(De eerste en tweede bundel zijn uitverkocht).
Opstellen over africhting van paard en ruiter, door
W. L. van War mei O, Officier der Veld-Artillerie, prijs
fr. p. p. ƒ 1.55.nbsp;^ ^
De bouw van den hoef (uitslaande platen) met verklarende
beschrijving voor cursussen in hoefbeslag en voor zeif-
onderricht. Prijs fr. p. p. ƒ L—,
Marktlijst, bevattende alle belangrijke paardenmarkten in
Nederland, onmisbaar voor ieder die met den paarden-
handel te maken heeft. Prijs ƒ 0.40.
Landbouwvoordrachten over tuberculose, door Prof. Dr
D. A. de Jong te Leiden, prijs fr. p. p. ƒ 0.80.
™ KOOP wegens gebrek aan opvolger, een Modern ingerichte
SMEDERIJ annex Machine- en Construct! e-
W e r R p 1 a a t s, het geheel bestaande uit mooie Woning met Tuin,
groote Werkplaats en Pakhuis. Goederen-voorraad kan tegen factuur-
prijs overgenomen worden.
Adres: H. VAN WAASBERGEN, Oud-Beijerland.
Paardeschroeven
en Paardestiften
ADVERTENTIËN
1—10 regels (breedte 5^/4 cM.)f2.—,
Iedere regel meer f 0.20. - Tarieven voor
contracten op aanvrage verkrijgbaar
Redacteur-Uitgever: A. W. Heidema te 'sGravenhage, Huygensplein 5_
maandblad
abonnementsprijs
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaar f 4.—
T Pnraus te Lochem 1925-1927. - II. Hoefbeslag bij afstandsritten. - IH. Nog eens:
Het uSploma - IV. Wedstrijden in hoefbeslag te Middelburg.- V Ingebondenstnkken.
® Ä mededeelingen. - VII. Persoverzicht. - VIII. Advertentien.
CURSUS TE LOCHEM 1925-1927.
Van de 8 leerlingen slaagden te Utrecht 5.
ï
fc! .L-'—1 ,
: . %/i
Vanr n 1 • 1 Mengerink, H. Eelderink, beide te Lochem; H. Dimmendaal, B. Bulten,
S'te'klhem H ter Harmsel te Gorssel; Dierenarts G Langeler te Laren,
Ser van den'cursus; Onderwijzer in Practisch Hoefbeslag H. J. Breukink.
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT,
HOEFBESLAG BIJ AFSTANDSRITTEN.
Spoedig staat de 4-daagsche afstandsrit van de K. M. S. V. weer voor de
deur en het is misschien wel gewenscht eens de aandacht te vestigen op het
beslag der paarden, die daaraan zullen deelnemen. Naar mijn weten zijn de
mededeelingen op dit gebied schaarsch. In den vierden bundel „Verzamelde
Opstellen uit Het Paardquot; vinden we uitvoerige beschouwingen over den
132 K.M. afstandsrit der K. M. S. V. op 6 October 1911. Over het beslag
worden ook enkele opmerkingen gemaakt, doch het is jammer, dat aUe deel-
nemers hun opgedane ervaringen op dit punt niet nauwkeurig hebben bekend
gemaakt. Het is meer dan 25 jaar geleden, dat K n i p s c h ee r in dit Maand-
blad een bespreking over hetzelfde onderwerp heeft gehouden naar aanleiding
van de opmerkingen, gemaakt door den Duitschen paardenarts D e i c h in
„Der Hufschmiedquot; van 1896 over de groote afstandsritten Weenen-Berlijn
en Dresden-Leipzig.
Het behoeft niet te worden gezegd, dat bij paarden, die een dergelijken
inspannenden arbeid moeten verrichten, het hoefbeslag in meerdere opzichten
aan bijzondere en streng nauwkeurige eischen moet voldoen. Dit komt ten
goede aan het physisch kunnen van het individu. Een niet zorgvuldig en
onoordeelkundig beslag, vooral wat het besnijden van den hoef betreft, zal
op den duur en zeer zeker na dergelijke vermoeiende diensten de meest
ernstige gevolgen na zich sleepen. Men heeft dat ook gezien na den bovenge-
noemden rit Dresden-Leipzig. Een paard met spitse hoeven en een zichtbaar
naar achter gebroken voetas vertoonde na den rit hevige pijnlijkheid tot aan
de kootgewriehten van beide voorbeenen en is tengevolge daarvan gestorven.
Bij een groot aantal paarden, vooral bij die met lage verzenen, werden ern-
stige hoefontstekingen waargenomen, voornamelijk in het boven-achterste
gedeelte van den hoef en de daarboven gelegen banden en pezen; het toon-
gedeelte was niet pijnlijk. De oorzaken dezer bij sommige paarden zelfs zeer
heftig optredende verschijnselen moeten worden gezocht in rekkingen en
kneuzingen, tengevolge van een niet goed besnijden der hoeven en van een
verkeerde keuze der ijzers.
Gedurende een beslagperiode verandert de hoef langzamerhand van vorm,
d. w. z. de toon neemt meer in lengte toe dan de verzenen, daar de laatste op
de ijzertakken afslijten. Er ontstaat dus een wanverhouding tusschen de
lengte van den toon- en die van den verzenwand, zichtbaar aan de naar achter
gebroken voetas en het dieper doortreden in het kootgewricht, waardoor de
buigpezen in sterkere mate worden belast.
Het is natuurlijk verkeerd met een aldus beslagen paard een afstandsrit
te doen; spoedig toch zouden zich de ongewenschte gevolgen van de meerdere
belasting in de achterste hoefhelft doen gelden. Men zorge er dus vooral voor,
dat eerst de normale hoefvorm en stand zijn verkregen, waarbij de voetas
recht is, van terzijde gezien evenwijdig loopt met den toonwand en dat bij
de beweging de geheele hoef vlak op den bodem wordt geplaatst. Dan zal
een gelijkmatige verdeeling van den lichaamslast zijn verkregen, wat vooral
in zulke snelle en geforceerde gangen niet genoeg kan worden gewaardeerd.
Doch niet alleen aan het besnyden van den hoef, ook aan de ijzers moet
biizondere aandacht worden geschonken. In de eerste plaats moeten we aan-
raden niet te zware ijzers te nemen, daar deze bij ritten van lange afstanden
eerder tot vermoeidheid der spieren aanleiding zullen geven. Uit dit oogpunt
is dus het gebruik van kalkoenijzers niet te verkiezen. Het was n.l. naar
aanleiding van den rit Dresden-Leipzig, waar dikwijls over klimmend terrein
gereden moest worden, dat Deich een pleidooi hield voor het gebruik van
hzers met kalkoenen, terwijl Knipscheer aan ijzers met verdikte takken de
voorkeur gaf, in het bijzonder dan bij hoeven met lage verzenen. Gaan de
paarden tegen de heUing op, dan wordt het achterste gedeelte van den
radervoet sterk belast; vooral de buigpezen hebben dan veel te verduren.
Volgens de algemeen geldende meening kunnen we hieraan tegemoet komen
door het aanbrengen van kalkoenen, waardoor een gedeelte van den lichaams-
last naar voren wordt verplaatst en dus de achterste hoefhelft zou worden
ontlast. Wanneer er veel hellingen moeten worden genomen, zou een dergelijk
beslag daarom aanbeveling kunnen verdienen.
Nu staat het vraagstuk der kalkoenen in verband met bovengenoemde
opvatting in den laatsten tijd juist in het teeken van een bijzondere belang-
stelling en wordt door enkele deskundigen - en o. i. terecht - betwijfeld,
of deze algemeen heerschende meening wel de juiste is. Hoe dit echter zij,
voor ons land is de oplossing van deze kwestie al zeer eenvoudig. Hier toch
bepalen zich de afstandsritten voor verreweg het grootste gedeelte tot vlakke
wegen en daarop moeten we het gebruik van kalkoenen ten sterkste ontraden.
Verder is het van belang, dat de ijzers zoo vast mogelijk worden onder-
gelegd, waardoor de kans op verliezen tot een minimum wordt beperkt.
Daartoe moeten de ijzers niet veel langer zijn dan de draagrand en mogen
de takken slechts weinig buiten de verzenen uitsteken. Ook kunnen de
nagels wat verder dan gewoonlijk naar achteren worden aangebracht en zal
een enkel zijlipje aan den buitentak hier zijn voordeel kunnen doen. Bij een
paard, dat zijn ijzers gauw doorslijt, is het voor zoo'n gelegenheid gewenscht
een stukje staal in te wellen.
Tenslotte moet nog de vraag worden beantwoord, of het ook aanbeveling
verdient de hoeven te beschermen tegen het intrappen van steenene.d., door
ze van zolen te voorzien.De daarmede opgedane ervaringen bij den rit Weenen-
Berlijn luiden niet gunstig. De zolen van gummi en hoeflederkit zijn te zwaar
en ook de lichte zolen van stroo, vilt en kurk nemen door opname van water
en zand belangrijk in gewicht toe, waardoor weer een ongunstige invloed
wordt uitgeoefend op het uithoudingsvermogen van het paard. Worden leeren
zolen gebruikt, dan moet de ruimte tusschen zool en zooivlakte worden op-
gevuld met jute of vlas in bruine teer gedrenkt, om het indringen van vud
te voorkomen. Deze zolen zullen op stal echter gemakkelijk aanleiding tot
broeien geven; bovendien bevorderen zij in ruime mate het „zich vangenquot;
en zullen op zachten bodem en vooral in doorweekten grond zuigen.
De genoemde bezwaren zijn dus niet gering, maar al laten we de gevallen,
dat de ruiter onaangenaamheden ondervindt van kreupelheden als gevolg
van intrappen van steenen, nageltred, enz. buiten beschouwing, omdat ze
aelukkig zelden voorkomen, dan blijft er toch nog een groot voordeel over,
Ln het gebruik van zolen verbonden, een voordeel dat niet mag worden
onderschat en dat juist bij afstandsritten zoo bijzonder aan den dag treedt-
we bedoelen het breken van den schok, waaraan vooral de paarden die op
harde wegen gaan, behoefte hebben. Het is een bekend feit, dat van gefor-
ceerde ritten en na groote marschen op harde wegen vaak ernstige ontste-
kingen van de hoeflederhuid optreden; deze zijn zeer pijnlijk en wekken den
indruk, dat het paard lijdt aan acute hoefbevangenheid. Dit moet worden
voorkomen en daarom is een beslag, waarbij met een meerdere schokbreking
rekening wordt gehouden,noodzakelijk. In plaats van zolen kunnen we dan
echter beter gebruik maken van de eenvoudige leeren randen Hierover
hebben we in een vorig artikel uitvoerig gesproken en de beteekenis er van
naar voren gebracht.
Resumeerende zouden we dus den deelnemers aan afstandsritten willen
aanraden, hun paarden eenige dagen voor den rit van nieuw beslag te doen
voorzien, waarbij alle zorg moet worden besteed aan het oordeelkundig
besnijden van den hoef; vlakke en lichte ijzers met leeren randen te gebruiken
en het richten, passen en nagelen te doen geschieden overeenkomstig de
bijzondere eischen, die aan deze paarden worden gesteld.
BenneJcom.nbsp;r» n igt; j
Dr. C. Brands.
NOG EENS: HET RIJKSDIPLOMA.
Toen ik de vorige maal schreef: „Want hoe men de zaak ook moge
beschouwen, dit zal ieder grif toegeven, dat alleen dit diploma een betrouw-
baren en uniformen waarborg biedt voor deugdelijke vakkennis,quot; plaatste
ik daarmede een stelling, die in hare algemeenheid zeker juist is, maar
daarom toch, al te letterlijk opgevat en in bijzondere gevallen toegepast,
zeker aanvechtbaar zou worden geacht. Het spreekt vanzelf, dat ik, waar
dit artikel geheel gewijd was aan de voordeelen, welke het instituut van het
uniforme, voor alle deelen van ons land gelijkwaardige examen ter verkrijging
van het Rijksdiploma als hoefsmid, biedt, geenszins bedoelde iets ten nadeele
te zeggen van vroeger verstrekte diploma's, die na een minstens even moeilijk
examen waren verkregen. En nog minder van eene inrichting, die ik later
nog eens afzonderlijk hoop te bespreken, de Militaire Hoefsmidschool te
Amersfoort, waar thans nog diploma's uitgereikt worden aan de leerlingen,
die met succes het onderwijs aldaar hebben gevolgd.
Ongetwijfeld zijn er cursussen geweest, vooral diegene met een permanent
karakter, zooals b.v. de leersmederij van Wiersum en Heidema te Groningen
de cursussen aan de Kon. Mil. Academie te Breda e. a., die niet minder
waarborgen stelden voor de vakkennis en bedrevenheid hunner afgeleverde
en gediplomeerde leerlingen, dan thans het Rijksdiploma biedt. Maar
voor hen is het dan ook niet bezwaarlijk om zich te onderwerpen aan de
eischen van het Rijksdiploma-examen.
Hoeveel andere cursussen waren er echter, waar men de eischen minder
hoog stelde! En dat was ook alweer geen wonder. De omstandigheid, dat
men veelal eigen leerlingen beoordeelde of althans in beperkte omgeving
het examen afnam, gevoegd bij het toen nog beperkt aantal onderwijzers
in practisch hoefbeslag en dientengevolge de moeilijkheid om daar, waar
deze ontbraken en men ook niet de beschikking had over militaire hoef-
smeden, die ten deze veel nuttig werk hebben verricht, goede en ervaren
leerkrachten te verkrijgen, verklaart zulks volkomen. Elke bekwame hoef-
smid is bovendien nog niet genegen en geschikt om als onderwijzer in prac-
tisch hoefbeslag op te treden. En daarom twijfel ik niet of een ieder, die
het wèl meent met de opleiding van bekwame hoefsmeden, moet het toe-
juichen, dat er thans hooge en uniforme eischen voor het geheele land
zijn gesteld, waaraan moet worden voldaan om het Rijksdiploma te ver-
quot;^Toch geldt ook hier de stelregel, dat elke medaille hare keerzijde heeft.
En die heeft men nu eenmaal mede op den koop toe te nemen.
Daar is b.v. het niet zoo heel zelden voorkomende feit, dat zeer goede
leerlingen, op het examen ongelukkig of zenuwachtig zijnde, het gewenschte
resultaat 'niet bereiken. Zij moeten twee- en soms meermalen het examen
afleggen en dit ontmoedigt hen en doet twijfel ontstaan omtrent de onpar-
tijdigheid der Commissie. Dat is jammer, maar het zal nooit geheel kunnen
worden voorkomen.
Ook het omgekeerde komt voor. Iemand, die beschikt over de noodige
vrijmoedigheid en wat geluk heeft, kan wel eens, feitelijk onverdiend, het
diploma bemachtigen.
Ik heb ze wel gekend! Van beide categoriën. Maar laat ons erkennen,
dat ditzelfde bezwaar bestaat bij alle examens (en hoeveel en hoe belangrijke
examens zijn het wel niet!), die voor eene vreemde Commissie worden af
gelegd.
Dit was dan ook vroeger het onmiskenbare voordeel, dat thans nog bij de
Militaire Hoefsmidschool bestaat, dat de leerling niet slechts wordt beoor-
deeld naar de resultaten van een min of meer vluchtig onderzoek, waarbij
„Fortunaquot; altijd nog een woordje heeft mede te spreken, maar na een geheele
periode van werken en leeren, die een volledig en juist oordeel over den
betrokkene beter toelaat.
Maar wat het zwaarst is moet nu eenmaal het zwaarst wegen en vandaar,
dat de voorkeur is gegeven door het Dep. van Landbouw aan de eenvormig-
heid van het examen.
Wel is het gewenscht en noodig, dat bij de uitspraak rekenmg wordt
gehouden met het oordeel van den cursusleider, tevoren aan de Commissie
medegedeeld, en zal dit in twijfel-gevallen den doorslag, en dan meestal ten
goede, kunnen geven. Want een leerling, die naar het oordeel van den
cursusleider niet in staat is om met goede kans op succes het examen
mede te maken, behoort daartoe niet te worden toegelaten.
Indien daardoor of wel tengevolge van het zakken voor het exa,men-
Rijksdiploma het doel niet zoo spoedig als men hoopte wordt bereikt, is
dit eenerzijds voor den betrokkene wel eene teleurstelling en nadeel. Maar
anderzijds is het ook niet zoo heel erg om nog eens een half of heel jaar te
oefenen en daarbij dus voor zichzelf winst te boeken, waar oppervlakkig
beschouwd teleurstelling en dus verlies bestond. Een tegenvaller kan soms
zoo goed voor een mensch zijn en staalt hem in den strijd des levens! Moge
men dat in zulke gevallen bedenken, zich daarmede troosten en er zijn
voordeel mee doen!
Breda, Augustus 1927.nbsp;T D S
WEDSTRIJDEN IN HOEFBESLAG TE MIDDELBURG.
Tijdens de groote Landbouwtentoonstelling van den kring Walcheren
der Zeeuwsche Landbouw-Mij. werden wedstrijden gehouden, onder-
gebracht in de volgende klassen:
I. Wedstrijd in hoefbeslag (het beslaan van 1 of 2 hoeven)- II Inzen-
dmgen van 8 stuks uit de hand gesmede hoefijzers, niet gevijld. (Hieraan
konden alleen smeden van het eiland Walcheren deelnemen); III. Inzending
hoeüjzers en leermiddelen door Onderwijzers in hoefbeslag, wonende in
Zeeland; IV. Im^endmgen fabrieksijzers, door hoefijzer-fabrikanten; V Idem
materialen en gereedschap voor hoefbeslag: VI. Idem noodstallen
Alle inzendingen waren ondergebracht in een houten gebouwtje, dat
aan een kant open was. Zoodoende had het publiek de gelegenheid om in
en uit te loopen.
Jammer dat voor het beslaan der paarden geen houten platvorm aanwezig
was. De wedstrijden waren op grasland; het gras was hoog en nat waardoor
geen voldoende gelegenheid voor het beoordeelen. — een bezwakr voor de
Jury en de deelnemers beide. Dit beoordeelen moest nu geschieden op een
houten bord, daarvoor apart opgezocht. Verder had er een behoorlijke om-
heining om het terrein moeten zijn, want de deelnemers hadden werkelijk
hinder van het vele publiek dat zich tusschen de paarden bewoog.
wo^Zn^'''''nbsp;aanwezig en goed geregeld, en kon op tijd begonnen
Aan klasse I namen 7 smeden deel. Ieder moest 2 voorhoeven beslaan
waarvoor 7 paarden aanwezig waren, waarom werd geloot.
De beoordeeling geschiedde als volgt: 1 . het afnemen van de oude ijzers
en het besnijden van de hoeven, 2 . de hoefijzers, 3 . het geheele beslag;
voor iedere rubriek maximum 2x5 punten.
Over het geheel is er maar matig gewerkt. Van 4 deelnemers waren de
Ijzers te kort, — het besnijden kon beter; alle deelnemers, behalve een,
maakten de hoeven niet geheel pasklaar; ze braken den buitenrand der
draagvlakte niet voldoende, redenen waarom ze buiten de witte lijn nagelden.
Het schijnt hier nog de gewoonte te zijn, om, wanneer het ijzer is onder-
genageld, den wand bij te raspen, verder geen voldoende draagvlakten, te
bang om iets, Avanneer zulks bepaald noodig is, van de verzenen af te nemen.
Paard n». 3 had volvoeten. Bij loting toegewezen aan L. J. Kesteloo te
Gapmge. Beide hoeven zijn goed besneden, en van goede ijzers voorzien-
het geheele beslag was goed. Aangezien de stand iets toontredend was
waren de ijzers buiten iets ruim gepast. Welverdiend Ie prijs.
F. de Bruin, Middelburg 2e prijs. Aardig gewerkt. Rechts voor kon doel-
matiger besneden zijn, aangezien de stand van dat been Pransch was De
buitenhelft van den draagrand moest lager zijn dan de binnenhelft, het oude
Ijzer gaf het bewijs. - 3e prijs M. P. Meyer te Serooskerke; besmjd^en
i zers even voldoende, beslag onvoldoende (ijzers te kort); - 4e prijs H. Sturm
te Serooskerke; besnijden en ijzers waren ook maar even -boende - de
ijzers lagen aan de buitenvers veel te ruim, de binnenrand van het ijzer
ion nauwelijks den verzenwand dekken. - 5e prijs L. Meyer te \^ere
besnijden onvoldoende, ijzers ruim voldoende, beslag onvoldoende, de ijzers
waren te kort en lagen te nauw en „luchtquot;.
Eervolle vermeldingen werden toegekend aan L. Cyvat e Ko- JkerU
en J Boelse te Oostkapelle, die beiden heel weinig bij de anderen ten achter
stonden, en dezelfde fouten maakten bij het besnyden en m de
Klas e II. 4 inzendingen. Ie pr. L. J. Kesteloo, een bepaald goede co ee e
zoowel van afwerking als vorm; 2e pr. E. de Bruin ooknbsp;;
doch bleef in afwerking, vooral in afhelling en nagelgaten bij n».nbsp;achter^
3e pr. L. Cyvat, iets ruw afgewerkt, schoot te kort m vorm en m den stand
en de verdeeling der nagelgaten.
Eervolle vermelding: C. de Poorte te Koudekerke (Zand), een collectie
die goed smeedwerk vertoonde, doch vele principieele fouten had
iasse III. Slechts één inzending, n. 1. van Gebr. Schieman te Axel,
een mooie, zeer uitgebreide en keurig afgewerkte verzameling, e prijs^
Klasse IV. Idem één inzending, n. 1. van H. Kerckhaert te Stoppeldijk^
Op dit gebied neemt de heer Kerckhaert zeker een eerste plaats in, zoowel
wat afwerking en vorm als uitgebreidheid betreft. Ie pnjs.
Klasse V. Idem één inzending, n. 1. van Gebr. Schieman voornoemd,
die hiermede ook een eersten prijs behaalden. Zeker de moeite waard voor
de hoefsmeden om deze collectie gereedschappen eens te zien.
Klasse VI. Geen inzending.
Jammer dat het bijna den geheelen dag regende, wat aan den wedstrijd
geen goed heeft gedaan, 't Was anders een mooie, genotvolle dag.
Appingedam.nbsp;M. Ritsema.
Waarde, 23-7-'27.
Mijnheer de Redacteur!
Met belangstelling las ik het artikel van T. D. S. over „Het Rijks
in het blad van 15 Juli. Volkomen ben ik het met dien schrijver eens, dat het
Rijks Diploma een waarborg biedt voor deugdelijke vakkenms^ Toch zal er
nog veel moeten veranderen eer het zijn waarde ontvangt die het toekomt^
en dit komt mijns inziens door de nalatigheid, onwetendheid, of zuinigheid
der paardenhouders, vooral in de kleine plattelandsche gemeenten. Wanneer
daar een paard een ijzer aftrapt, wordt gezegd: „Dit moest toch eigenlijk bij
een R Ged. smid niet voorkomen.quot; Jonge dieren met verwaarloosde hoeven
schee ve standen, uitgebroken wand enz. (zoo uit de weide) worden bij den smid
gebracht en hij moet zorgen dat met één keer beslaan de hoeven m goede
conditie komen, liefst met normaal beslag want „morgen moet hij naar de
keuring quot; Of zoo iets mogelijk is, daar wordt niet naar gevraagd. Hij „de
smidquot; heeft immers het E. Diploma en zoo is er zooveel op te noemen Er
wordt te veel verwaarloosd. Beslaan, wel om de 3 of 4 maanden- Zrwerken
dan strijken Happen, en struikelen enz. wordt niet gezien. En wat is hiervan
^^ onbegrijpelfk. De jonge boere ™
besteden hun vrijen tijd des winters hoofdzakelijk aan het volgen van een
Landbouweursus. Alles op dit gebied wordt hun grondig geleerd beLlve
T ? ? ^^^^^^ bet^ekenis'/ooïhun bet j
Wanneer dan tevens goede hoefverzorging en medeleven van den boer
weÏe het noV T'l!nbsp;^^^l-PteUing onder die smeden.
weiKe het nog met bezitten, stijgen.
M. P. W.
heeTnbsp;^^ desbetreffende vraag aan den
G. H.
tiJndertvf^^^ opleidingstijd van de dienstplieh-
t3en led ' quot;^r fnbsp;^^ ^e Hoefsmidsehool
worden gedetacheerd voor hun vakopleiding.nbsp;g. H
- Gelderland. Op 14' Mei j.I. had het overgangsexamen plaats van
tnnbsp;t. Doetinchem, welke eursuf staat onler le dTg
van den heer E. Schreur, Dierenarts te Doetinchem, terwijl de heer J Th
Hu tink te Euurlo het onderricht in de praktijk geeft.
Van het eerste naar het tweede leerjaar werden bevorderd: D. Lieverink
te Westendorp, P Korpershoek te Doesburg, G. J. Helmink te Aalten
4 sfetÏV; r T'nbsp;^^nbsp;J- t« Beltrum
J. A. Soethof te Giesbeek en Th. Beenen te Wijnbergen.
In de Juli-aflevering van „Der Hufschmiedquot; geeft F i s c h e r een over
^^- - .aar
noten TeTwIil ''' 'Tnbsp;'''nbsp;H. school onderwijs ge-
detv^Tl^^nbsp;''nbsp;van hen hebben
den volledigen cursus van vier maanden gevolgd en aan het einde met goed
-ocr page 97-gevolg examen afgelegd. Er was veel meer vraag voor leerling-plaatsen dan
het vorige jaar en dikwijls waren alle plaatsen al maanden van te voren be-
sproken, hetgeen wijst op een weder opbloeien van het hoefsmidsvak.
Sinds 1859 en tot aan 1918 zijn aan de Hoefsmidschool te Dresden steeds
militaire en burger-hoefsmeden gezamenlijk opgeleid en voor den grooten
corlog was het getal leerlingen voor 2/3 geregeld militairen. Deze hadden een
opleidingstijd van zes mnd., terwijl de burgerleerUngen in 4 maanden werden
opgeleid, welke tijd nu nog voor hen is vastgesteld. Het onderwijs werd
gegeven door den Directeur Dr. Fischer, den assistent Dr. P r i e m e r en •
de onderwijzers-hoefsmeden Seifert, Burkhardt en Voigt.
Het onderwijs betrof zoowel practisch als theoretisch het geheele hoefbeslag
en klauwbeslag, de hoef- en klauwverpleging, het beslag van gezonde en van
zieke hoeven. Behalve paarden werden muildieren, ezels en runderen als
demonstratie-materiaal gebruikt, alsmede doode hoeven en klauwen, en hoef-
ijzers, zoowel nieuwe als oude, als leermiddelen gebruikt. Zeer veel aandacht
werd'geschonken aan de beoordeeling van het levende paard, in rust, in stap
en in draf; de aankomende hoefsmeden moeten dit grondig leeren.
Het aantal paarden, dat beslagen werd, was groot en steeds was er vol-
doende toevoer; het was echter treurig om te zien hoe verwaarloosd het beslag
was en eigenaars die hunne paarden 10,12,16,20 en meer weken lieten loopen,
waren lang geen zeldzaamheid en vele paarden werden hierdoor kreupel
aangevoerd. Helaas deden de slechte tijden zich ook gelden bij de betaling
voor het beslag en vaak was het moeilijk het verschuldigde binnen te krijgen.
De verzameling leermiddelen en het museum werden belangrijk uitgebreid
en vele nieuwe preparaten werden toegevoegd; ook uit het buitenland werden
aanwinsten bekomen, zoodat de verzamelingen sinds 1925 met meer dan 200
preparaten zijn uitgebreid.
Door de daarvoor benoemde staatscommissie werden 165 leerlingen
geexamineerd; hiervan slaagden 126 met lof en 37 behaalden het diploma
zonder deze aanteekening. Verder werden 82 hoefsmeden geexamineerd die
niet aan de Hoefsmidschool opgeleid waren; hiervan slaagden er 3 voor het
meestersdiploma en 49 voor het diploma van hoefsmid.
Het 2e ge.deelte van de film „het paard en het hoefbeslagquot; werd aangekocht,
geregeld uitgeleend en overal geroemd.
Sinds 1922 zijn 100 personen opgeleid als klauw ver pleger en deze vinden
als zoodanig een werkkring en ruimschoots brood; hoofdzakelijk waren dit
smeden, n.r77. De practische lessen in klauwbeslag duren 5 dagen, waarbij
geleerd wordt het klauwbeslag uit te voeren zonder dwangmiddelen toe te
passen.
In Duitschland is het verboden leerlingen in het bedrijf op te leiden
wanneer men geen proef heeft afgelegd als „meester-werkman.quot; Men houdt
hier streng de hand aan, hetgeen wel blijkt uit een proces dat in hoogste in-
stantie is opgevoerd en waarbij een hoefsmid veroordeeld was omdat hij
leerlingen in zijn smederij opleidde zonder daartoe bevoegd te zijn. De
hoefsmid in quaestie beriep er zich op dat zijn vader bij hem werkzaam was
en deze wel „meester-werkmanquot; was, doch de-rechtbank neemt uitsluitend
aan dat de patroon gerechtigd moet zijn om leerlingen op te leiden en anders
strafbaar is, of wel dat de weduwe van den patroon de zaak voortzet en een
meester-werkman als knecht in dienst heeft.
— De prijsberekening voor smeden in Amerika wordt als volgt aange-
geven: Het aantal uren werkloon of gedeelten daarvan, hieraan toegevoegd
de inkoopsprijs van de gebruikte materialen, en een vergoeding voor slijtage
van gebruikte gereedschappen. Tel dit op en voeg er een derde van het bedrag
aan toe voor onvoorziene uitgaven. Deze som houdt dus in hetgeen het aan
den smid zelf kost en hierbij telt men een derde gedeelte als winst. Als voor-
beeld krijgt men deze rekening in Amerikaansche munt uitgedrukt:
drie uur arbeid a 80 ct. per uur is 2.40 dollar
12 pond ijzernbsp;0,96 „
9 schroeven van verschillende grootte 0,36
2 pond ijzeren kettingnbsp;0,40
tezamen 4.12 dollar
onvoorziene uitgaven 1/3 1.37 ,,
totale onkosten 5,49 dollar
winst V3 1.83
de prijs voor het geheel 7,32 dollar.
Elke hoefsmid kan aan de hand hiervan voor zichzelf uitrekenen in hoe-
verre hij bij zijn prijsberekening van het beslag zijn Amerikaanschen col-
lega nabijkomt.
- Een merkwaardig staaltje van krasheid vertoont wel de dorpssmid
John Potts in Deer Creek, Illinois. Opgevoed in Engeland, leerde hij
daar het hoefsmidsvak en hoewel hij den leeftijd van 84 jaar heeft over-
schreden, werkt hij dagelijks in de smederij en heeft hij op één dag zeven
paarden vierkant beslagen, d. w. z. ijzers afgenomen, hoeven bekapt, ijzers
gepast en ondergelegd.
■ « ■ ■ ■■■ nm 24, 25, 26 en 27 Augustus
(Groote Overijsselsche Land- en Tuinbouw,
Handel en Nijverheids-Tentoonstelling, Almelo)
De Afdeeling Hoefbeslag komt op deze Tentoonstelling
zeer goed uit. Vele en interessante inzendingen
Redacteur-Uitgever: A. W. Heidema te 'sGravenhage, Huygenspiein 5
'«.„p.lprii van Joh. A. Tangelder te Duiven. - Bestuursvergadering, gehouden 9 Juli 1927 te
Utr^ht val de Vereeniging%an Rijksonder.vij.ers in Practisch Hoefbeslag m Nederland.-
SoefbeV-wedstrijd te Almelo, 25 Augustus 1927. - Landbouworganisatie en Hoefbeslag.-
Korte medquot;edeelingen. — Persoverzicht. — Advertentien.___
SMEDERIJ VAN JOH. A. TANGELDER TE DUIVEN.
Het kleine plaatsje Duiven is gelegen een kwartier gaans van het
stationnetje van dien naam aan de spoorlijn Arnhem—Zevenaar.
De Rijks-onderwijzer in practisch hoefbeslag Joh. A. Tangelder heeft daar
een drukke smederij, waarin het hoefbeslag wel de voornaamste plaats
inneemt. Zijn groote vakkennis op dit gebied is ver in den omtrek bekend,
wat blijkt uit het feit, dat hij zijn klanten heeft tot zelfs in Zevenaar,
W ester voort en verder.
Wij hebben dezen practischen hoefbeslag-deskundige eens in zijn werk-
BIBUOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
maandblad
ABONNEMENTSPRIJS
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaar f 4.—
plaats opgezocht en werden op de hem eigen eenvoudige en harteliike
wijze ontvangen. Of hij ons eens iets vertellen wilde van zichzelf, van zijn
zaak, enz? Natuurlijk graag, want Tangelder houdt van een praatje en
vooral als het zijn vak betreft. We hebben van dit gesprek het een en
ander opgeteekend.
Het hoefsmidsvak is hem aangeboren, want hij stamt uit een echte
hoefsmidsfamilie. Zijn grootvader heeft als zoodanig in de dertiger jaren
ongeveer 10 jaar in het leger gediend. Veel moeite heeft men gedaan om
hem daarvoor te behouden, want zijn kunde werd algemeen gewaardeerd
Van bem ging de roep uit „60 nagels te kunnen inslaan zonder één te
zwikken of uit te trekken.quot; Zijn 4 zoons hebben ook allen het smidsvak
gekozen. De vader van Tangelder had eveneens 4 zoons en ook deze
hebben de voetstappen van vader en grootvader gedrukt. Een dier zoons
beheert nu de ouderlijke smederij te Gaanderen.
Tangelder zelf is in 1910 naar Duiven gegaan en heeft daar een nieuwe
zaak gevestigd. Hij was toen 25 jaar oud en gediplomeerd. Zijn opleiding
daarvoor heeft hij op twee verschillende cursussen genoten. In 1904 bezocht
hij n.l. den cursus te Doetinchem onder leiding van den kapitein-paarden-
arts F. La méns met medewerking van den korporaal-hoefsmid van de
cavalerie Blokker. Het volgende jaar moest hij in militairen dienst en
kwam bij de Veld-Artillerie te 's Hertogenbosch. Toevallig was daar ook
een cursus, geleid door den kapitein-paardenarts Dr. J. van D o r s s e n
met den korporaal-hoefsmid Donders als practisch onderwijzer. Tangelder
mocht hieraan deelnemen en legde in het voorjaar van 1906 met gunstig
gevolg het examen in den Bosch af.
Ongeveer 10 jaren later kwam de wensch bij hem op ook den onder-
wijzers-titel te behalen. Van de 24 candidaten behoorde hij tot de 6 uitver-
korenen, die toegelaten werden en in Januari 1917 smaakte hij het genoegen
ook dit doel te bereiken.
Sindsdien heeft Tangelder onafgebroken zijn krachten aan het practisch
onderwijs gewijd en vele jonge hoefsmeden hebben hun diploma mede aan
hem te danken. Gedurende 4 achtereenvolgende volledige cursussen was hij
te Doetmchem werkzaam, doch moest in 1926 ter besparing van reiskosten
ruilen met den practischen onderwijzer te Arnhem. Tevens werd hij toen
aangewezen voor den nieuw opgerichten cursus te Ede. Ook op tentoon-
stellingen heeft Tangelder zich laten zien. 4 x heeft hij een collectie leer-
middelen ingezonden en verkreeg 3 eerste prijzen en 1 derden prijs
In de smederij werkt de patroon zelf hard mee. Op vorenstaande foto
zien we hem aan den arbeid. Zijn personeel bestaat uit een knecht en een
leerling. Gemiddeld worden per dag 3 a 4 paarden beslagen, voor het
grootste deel Belgen, doch ook lichtere trekpaarden en zoo nu en dan een
„raspaardjequot;, zooals Tangelder dat uitdrukt. Dravers zijn er in die om-
geving niet.
Volgens onzen zegsman laat de zorg, die door de boeren aan de hoeven
en het beslag wordt besteed, over het algemeen te wenschen over. Alleen
de eigenaars van stamboekmerries hechten er veel waarde aan.
Vooral op het gebied van het afwijkend beslag heeft Tangelder een
reputatie verworven. Hij krijgt dan ook veel abnormale hoeven te beslaan,
waaronder verscheidene voorkomen met verbeende hoefkraakbeenderen. We
kregen in dit verband verschillende ijzers van afwijkenden vorm te zien,
zelfs werd ons een beugelijzer getoond. Ook past hij het zoolbeslag nog al
eens toe, terwijl het gebruik van leeren randen lang niet tot de zeldzaam-
heden behoort. Tangelder prefereert echter randen gemaakt van oude auto-
banden, omdat deze den schok sterker breken.
Behalve het afwijkend beslag is het aantal benoodigde hoefijzers te groot
om ze zelf te maken en daarvoor worden de arbeidskrachten ook te duur.
4 van het aantal ijzers zijn machinale en wel die van Helpman. Alleen in
den laatsten tijd worden ook ijzers van de Zeeuwsch-Vlaamsche hoefijzer-
fabriek betrokken.__
BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN 9 JULI 1927 TE UTRECHT,
VAN DE VEREENIGING VAN RIJKSONDERWIJZERS IN PRACTISCH
HOEFBESLAG IN NEDERLAND.
De Voorzitter, de heer M. R i t s e m a, opent de vergadering met de
leden dank te zeggen voor hun aanwezigheid en wel voornamelijk den heer
B r e u k i n k uit Lochem, die als nieuw-gekozen bestuurslid de vergadering
bijwoont.
Ingekomen waren: 1«. Een schrijven van de Afd. Tiel der Geldersch-
Overijs. MaatschPij. van Landbouw, waarin werd dank gezegd voor het
beschikbaar stellen eener medaille bij de in September 1926 gehouden
Nationale Tentoonstelling te Tiel; 2». Een aanvrage voor het beschikbaar
stellen van een prijs voor de Tentoonstelling te Almelo, waaraan inmiddels,
na voorafgaand rondschrijven aan de Bestuursleden, reeds was voldaan.
Hierna werd verslag uitgebracht van de voorbereidende werkzaamheden
voor de in te stellen vooropleiding van hoefbeslag-cursisten. Na het gereed-
komen van het volledige rapport zal dit in de vakbladen worden opge-
nomen.
De heer Vossers stelt voor om een onderzoek te doen naar de
kosten van een eigen stempel voor het vervaardigen van medailles welke
worden gegeven voor wedstrijden in hoefbeslag, hetgeen wordt goedgekeurd.
Besloten werd een schrijven te richten tot den heer Kerckhaert en
dezen te verzoeken of hij nog genegen is, zijne toezegging op de laatste
vergadering gedaan, om op de a. s. vergadering te willen spreken over de
belasting van den hoef door kalkoenen gestand te doen.
Verder werd besloten een schrijven te richten aan den heer Koersel-
m a n over het niet behandelde agenda-punt van de Algemeene Vergadering
en te vragen of hij bereid is zijn eigen meening daarover te zeggen en in
„De Hoefsmidquot; bekend te maken.
Aan den heer Eolink zal worden verzocht aan het Bestuur kenbaar te
maken op welke wijze hij zich voorstelt dat wij kunnen geraken tot een
uniforme prijsberekening voor het hoefbeslag. Het Bestuur zal, nadat de
gegevens daarvoor verstrekt zijn, in deze richting willen werken.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.nbsp;De Secretaris:
H. V. WAASBERGEN.
-ocr page 102-HOEFBESLAG-WEDSTEIJD TE ALMELO, 25 AUGUSTUS 1927.
Deze wedstrijd werd gehouden op de groote Landbouwtentoonstelling ter
gelegenheid van het 25-jarige Jubileum der Coöperatieve Landbouwbank te
Almelo. Konden eenige uitgeschreven wedstrijden in Twente geen doorgang
vinden, in Almelo kan hij als een groot succes beschouwd worden, en als
een mooie propaganda voor het hoefbeslag.
Er werd gewerkt onder een groot afdak 13 x 10 M., en met 6 electrisch
gedreven vuren; een groote houten vloer voor beslagplaats. Voor demonstratie
was tevens een zeer mooie hoefstal opgesteld.
Aan den wedstrijd werd door 14 smeden (allen met Eijksdiploma) deel-
genomen en hij had een vlot verloop, 's Morgens had elk een model ijzer met
breeden tak te maken, naar een aanwezig zijnd model.
Hier bleek wederom dat het ijzers maken een zeer zwak punt is voor velen.
Was de afwerking over het algemeen goed, de richting en verdeeling der
gaten was minder, en ondanks het voorhanden zijnde model de vormen zeer
slecht. Twee deelnemers werden voor den middag-wedstrijd uitgesloten.
Elk kreeg één hoef te beslaan, welke alle afwijkend waren. Strijken,
klappen, lage verzenen en verbeeningen.
Werd des morgens minder goed gewerkt, 's namiddags over het geheel
keurig. Met een i/ g punt verschil en zelfs nog minder werden de prijzen
als volgt toegewezen:
1. H. van Heerde (Vollenhove) le prijs f 40.— en gouden medaille, en
tevens zilveren medaille voor het best gesmede ijzer van den wedstrijd;
2. T. Schulte (Amsterdam) f 30.—; 3. H. v. den Berg (Almelo) f 20.— •
4. G. M. Guevink (Diepenveen) £15.—en 5. H. A. Klievink (Hasselo) f 10.-'.
Voor handgesmede ijzers werden 12 stuks gevraagd. Hiervoor waren 4
inzendingen.
De afwerking dezer ijzers was over het geheel goed ; aan den vorm en
de richting der gaten mankeerde nog al wat, zoodat hiervoor de eerste prijs
niet werd toegekend. 2e pr. H. v. den Berg te Almelo en 3e pr. J. M.
Brunnekreef te Hengelo (O.).
3 inzendingen waren aanwezig van onderwijzers-hoefsmeden, welke inzen-
dingen door hun uitgebreidheid en mooie afwerking zeer de aandacht trok-
ken en veel bijdroegen om te komen tot een mooi geheel.
Hiervoor waren geen prijzen beschikbaar gesteld.
Voor de inzending machinaal vervaardigde hoefijzers waren twee fabrikanten
vertegenwoordigd, n.1.: de in deze omgeving zeer bekende fabriek van
Werkman, Barkmeijer en Co. te Helpman en de Zeeuwsch-Vlaamsche fabriek
V. H. Kerckhaert uit Stoppeldijk.
Beide fabrikaten gaven elkaar weinig toe, en zijn van dien aard, dat ze
door de smeden aan kwantum niet meer zoo gemaakt kunnen worden. De
jury stond hier voor een zeer moeilijke taak en wees den eersten prijs toe
aan de Zeeuwsch-Vlaamsche fabriek H. Kerckhaert. Tweede werd de firma
Werkman-Barkmeijer te Helpman.
Beide fabrikaten zijn buitengewoon goed, komen op dergelijke tentoon-
-ocr page 103-stellingen onder een massa smidsoogen, wat ongetwijfeld den verkoop moet
ten goede komen.
Almelo.nbsp;J- Eompelman
LANDBOUWORGANISATIES EN HOEFBESLAG.
De wedstrijd in hoefbeslag te Boxtel.
Terwijl ik mij had voorgenomen ditmaal een aanvang te maken met de
beschrijving van de wijze, waarop landbouworganisaties in het algemeen het
hoefbeslag bevorderen, bereikte mij de uitnoodiging om den wedstrijd in
hoefbeslag, welke op Maandag 29 en Dinsdag 30 Augustus 1927 te Boxtel
werd gehouden, te bezoeken.
Ik zal dan ook gaarne dezen wedstrijd tot onderwerp van mijne bijdrage
maken en kan dan gevoeglijk beginnen met op het verheugend feit te wijzen,
dat de N. C. B., die bij gelegenheid van de groote Land- en Tuinbouwten-
toonstelling aldaar, tevens dezen wedstrijd in het programma opnam, daar-
mede heeft bewezen de belangen van goed hoefbeslag voor den landbouw
in te zien.
Als ik wèl ben ingelicht is dit de eerste maal, dat deze organisatie tot
het uitschrijven van een dergelijken wedstrijd overging, hetgeen derhalve
dubbel gewaardeerd dient te worden. Zeer zeker zal de groote belangstelling,
welke van de zijde van het publiek voor dit nummer van het programma
bestond, er toe bijdragen, om de overtuiging te doen ontstaan, hoezeer het
publiek'prijs stelt op deze demonstratie, en daardoor het voornemen rijpen
om ook op andere landbouwtentoonstellingen, georganiseerd door den N. C. B.,
dit voorbeeld te volgen !
De jury bestond uit de heeren Dr. v. d. Plank, conservator aan de Vee-
artsenijkundige Faculteit te Utrecht, C. M. van Rooijen, dierenarts te Boxtel
en den onderwijzer-hoefsmid J. Vermeer te Haaren. Eerstgenoemde was zoo
vriendelijk mij verschillende gegevens te verschaffen, waarvoor ik hem hier
ook gaarne dank betuig.
De wedstrijd bestond uit twee onderafdeelingen: A. Inzendingen van
leermiddelen, en B. Wedstrijd in practisch hoefbeslag. Voor het eerste ge-
deelte waren' 4 deelnemers ingeschreven n.1. de H.H. J. O. v. d. Weijenberg,
Onderwijzer-hoefsmid te Vlijmen, J. Vermeer, idem te Haaren, J.M. Kramer
te Tiel en D. F. van Onzenoort, Onderwijzer te Raamsdonk.
De jury had veel lof voor de wijze, waarop de deelnemers hadden ge-
tracht een zoo volledig mogelijke collectie leermiddelen bijeen te brengen.
Ook voor het publiek en de jongere smeden moeten deze verzamelingen geacht
worden zeer leerzaam te zijn en bij te dragen tot meerdere waardeering
van het vak.
De heer Vermeer, die zelf jury-lid was, had zijne verzameling buiten
mededinging ingezonden. De heeren v. d. Weijenberg en Onzenoort, die
beiden een volledige en goed verzorgde collectie hadden ingezonden, mochten
ieder een eersten prijs ontvangen, terwijl de collectie van den heer Kramer
met een tweeden prijs werd beloond.
Voor den wedstrijd in practisch hoefbeslag hadden zich 21 deelnemers
opgegeven, waarvan er 17 opkwamen.
Den eersten dag werd een vóór-wedstrijd gehouden, bestaande uit het
vervaardigen van een ijzer met verbroeden buitentak voor een klemhoef
met verbeend hoefkraakbeen. Van te voren mocht de ter plaatse aanwezige
hoef worden bezichtigd en de maat worden genomen.
Toen ik de collectie hoefijzers zag, die voor dezen hoef waren gemaakt,
viel het weer op hoe uiteenloopend de modellen en grootten der ijzers waren
uitgevallen. Dit blijft toch altijd een moeilijke opdracht blijkbaar, om zich
het model goed in te prenten en om het ijzer goed op maat te maken. Slechts
ééa der deelnemers, de heer P. v. Leest te Loon-op-Zand, was er in ge-
slaagd een goed passend ijzer te vervaardigen, dat ook overigens aan hooge
eischen voldeed.
Bij dezen wedstrijd vielen 5 deelnemers af en de overblijvende 12 hebben
den volgenden dag zich onderling gemeten in de vaardigheid van het be-
slaan van een hoef.
Beoordeeld werd: 1». het besnijden, 2». het hoefijzer en Squot;. het geheele
beslag. Over het geheel was het werk middelmatig, doch wel voldoende.
Sommige deelnemers konden voor alle drie onderdeden geen voldoend cijfer
bemachtigen; enkelen waren in alle onderdeden voldoende of ruim-voldoende.
Hieruit blijkt ook voor de deelnemers weer eens hoe noodig het is, dat zij
hun vak goed bijhouden en door het volgen van herhalings-cursussen en het
zich bekwamen voor het rijksdiploma moeten trachten hun vaardigheid en
vakkennis te vergrooten!
Het resultaat van den 2en dag, waarop van half tien tot ruim 2 uur werd
gewerkt, was, dat P. van Leest te Loon-op-Zand zyn roem van den
vorigen dag handhaafde en den eersten prijs, zijnde een gouden medaille,
verwierf. 2e pr. (verg. zilv. med.) M. van Eoessel te Schijndd ; 3e pr.'
(zilv. med.) M. van der Horst te Boxtel en 4e pr. (br. med.) J. M.
Kramer te Tiel.
De beoordedingen der prijswinners liepen zeer weinig uiteen, zoodat de
jury voor een moeilijke beslissing stond. Aan J. Pulles te Vlijmen werd
tenslotte als beste van de niet-prijswinners een eervolle vermelding toegekamp;rxA.
De gelegenheid, welke op het terrein was gemaakt onder een afdak op
een gunstige en in het oog loopende plek, was voor het doel zeer geschikt.
Vier aambeelden en 4 veldsmidsen waren aanwezig, waardoor de wedstrijd
een vlot verloop had, hetgeen behalve aan de goede zorgen van den heer
van Eooijen, ook te danken was aan de medewerking van den hoefsmid
Pr. van den Brand te Boxtel, wien daarvoor een bijzonder woord van
lof toekomt.
Het bijzonder mooie, doch drukkende zomerweer, dat de tentoonstelling
begunstigde, heeft den smeden menige zweetdruppel gekost en het is wel
mogelijk, dat deze omstandigheid op de resultaten eenigen invloed heeft
gehad. Dit neemt echter niet weg, dat de deelnemers op een prettigen
wedstrijd kunnen terugzien en door de uitvoerige inlichtingen van de jury-
leden ook een in vele opzichten leerzame paar dagen hebben gehad.
Breda, September 1917.nbsp;T D S
j- Y B Löhnis, oud-inspecteur van liet landbouwonderwijs, daarna oud-
inspecteur van den landbouw, is een paar weken geleden op 77-], leeltijd ge-
storven en onder betuigingen van groote waardeering aan den schoot der aarde
toevertrouwd. De ontwikkeling van het hoefsmidvak in Nederland heeft aan
den goeden invloed van den zoo uitermate welwillenden heer Lohnis ook
bijzonder veel te danken en wij brengen hier daarvoor een woord van dank-
ïorfsmidschool te Amersfoort. Op 8 September is examen afge-
nomen aan reserve hoefsmeden. De navolgenden zijn geslaagd Aan hen is
LT^pToma uitgereikt. Zij zijn bevorderd tot korporaal-hoefsmid en met
XpS verlof vertrokken: l.G. Vervat, 2. H. G. Tijdink, 3. J. Dozeman,
4- L KooüS 5. J. Bensing en 6. H. Kok.
D^' Jengèvallen plaatsen worden deze maand door nieuwe leerlingen weer
in^nomen. in hoefbeslag te Ede. Op Zaterdag .20 Augustus j 1. had
voor ie commissie van toezicht van de G. O. M. van Landbouw het over-
laMsexamen plaats der leerlingen van den cursus in hoefbeslag te Ede. De
Ss wordt geleid door den heer Dr. C. Brands te Bennekom met mede-
werking van den onderwijzer in praktisch hoefbeslag Joh. A. Tangelder te
^Saagd zijn: G. ten Broeke te Ewijk, W. van Setten te Scherpenzeel
(met lof) J. van Woudenberg en H. Verweij (voorwaardelijk) te ßenkum,
a n. Hendriks (met lof), G. Hendriks, E. Sukkel (met lof) en H. A. Viets
(m^ S'£nfssie,\clast met het afnemen van het examen ter ver-
krümme van eenßüksdiploma als hoefsmid, bestaat voor het tijdvak van
rSmber 1927 tot 1 September 1928 uit: Dr. H. M. Kroon hoogleeraar
birarVeeartsenijkundige Faculteit der Rijksuniversiteit te Utrecht (voor-
bij de Veearc^^ eren. Chef-hoefsmid aan het Zoötechnisch Instituut te
TTtr! br R H. J. Gallandat Huet, Majoor-Paardenarts, Directeur der
MilifX' Hoefsmidschool te Amersfoort; J. Plet, Veearts te Heerenyeen ;
T Sma Onderwijzer in praktisch hoefbeslag te Appingedam; A^ J-
Schiemaquot; Onderwijzer in practisch hoefbeslag te Axel en Dr. J. Staal, Vee-
arts te Assen.
Benoemd tot plaatsvervangende leden:nbsp;.
A W Heidema, Secretaris der Nationale Vereeniging tot bevordering
der Paardenfokkerij in Nederland, te 's Gravenhage (tevens Pj^. voor-
zitter)- Dr S. Ferwerda, Veearts te Harlingen; Dr. G M^ v. d. Plank,
Conservator aan het Zoötechnisch Instituut te Utrecht; C. Roodzant Vee-
a^rts te Alkniaar; B. H. Veldhuis, Onderwijzer in practisch hoefbeslag te
Mte^ ^ Verhoeven, Onderwijzer in praktisch hoefbeslag te Schaijk ;
H Vos'ser; Leeraar aaA de ambachtsschool te Utrecht; Dr.H. J. Weeken-
wedstr^dhebben
en Co trHelpman-Groningen. Er komen mooie afbeeldingen in voor van
het froS van de geheele fabriek alsmede van het magazijn-interieur, van
de bankweZrij en van 24 keurige ijzer-modellen Tusschen een serie
tevreLnhetLverklaringen over de geleverde ijzers komen foto's voor van
bekende concourspaarden, hoofdzakelijk uit het Noorden van ons land. De
afgebeelde modellen zijn alle zonder kalkoenen, doch met de toevoeging
„hoefijzers, geschikt om kalkoenen aan te halen, worden geleverd met langere
takelnden.quot;
-ocr page 106-_ Ti scher beschrijft in de Aug. aflevering van „Der Hufschmied» eer,
® ^^ Che'^niLHrtïzeTeeftver-
kt^kerf innbsp;gepast is, worden vastge-
b acht en nadatnbsp;IITquot; ^^^^ buitenrand der ijzertakken is aange-
wnrrll^ 1nbsp;l^aangeslagea en de andere voet is opgetild
Tst wordLnbsp;den hoef vastgeklonken. Het yzer moet naul gl
Ct hH e«'nbsp;kunnen de haken moeilijk worden aangehaald. Fischer
u T / °nbsp;de beide voorhoeven hiermede beslagen met het
resultaat dat nanbsp;4 dagen beide yzers los lagen en spoedig vefDen gfngef
tTcÏtotasstg.'quot;^^'nbsp;^^nbsp;ongesc^hikti z^n quot;ofpS
^^ naam van een paard (ras Percheron), dat op 37-iarigen
leeftijd op pensioen werd gesteld en tot den laatsten dag steeL voor len
bestelwagen heeft geloopen in Dulutt, Minnesota, Noord-Amerika
ge^t nrof H « n'^T®'nbsp;..«orseshoers and Blacksmiths Journalquot;
S/™ . n r y A s m u s van de Cornell universiteit te Ithaca een verhan-
dehng over straalbeenskreupelheid en de behandeling inzake het hoefbesl^
1.nbsp;IJzer van A s m u s voor
straalbeenskreupelheid (men
lette op de plaats van de kal-
koenen) ;
2.nbsp;IJzer en kalkoenen van
ter zijde gezien ;
3 en 4. De kalkoenen aan
den toon, voordat deze er op
geweld worden.
Asmus zegt jarenlang deze ziekte bestudeerd te hebben en vele gevallen
te hebben genezen; onder meer wijst hij er direct op dat dl zieS z ch
uitbreidt wanneer de toon van den hoef te lang wordt geïteTen dnor
meerdere belasting van de pees van den hoefbeenbuiger het fewrichtskrïr
Skte vL Z tnbsp;hetgeen gevormd wordt door de onder-
S Tnbsp;de bovenvlakte van het hoefbeen en het straalbeen -
tn kroon en ho^Cquot;'quot;'^nbsp;de beide gewrichtslS
SeiSen D« r ^ tT-nbsp;^^^'^ten, twee randen en twee
bekked kienbsp;rnbsp;f^««* kraakbeen
hïfbS; ILltf t «»-^l^kte van het gewrichtskraakbeen van het
hoetbeen aanligt; achter die facet is een groeve waarin tal van gaten en
fn iquot;nt l'lnbsp;- metkraakbeentekleed
en dient als glijvlakte voor de buigpees. Deze vlakte is niet zoo glad als
-ocr page 107-de gewrichtsvlakte doch de kraakbeenbekleeding er van is dik De ge-
wrichtsvlakte ligt naar boven en naar voren gencht, en heeft een ver-
hevenheid in het midden waartegen twee holle vlakten aanliggen welke
aanLiten tegen de ondervlakte van het kroonbeen. De twee uiteinden van
Tet straalbefn zijn stomp. Het gewricht is omgeven door een beursband
welke vastligt tegen de randen van het gewrichtskraakbeen; voor e^ ter-
gde van het gewricht is de beursband strak en hierop liggen voor de
Spies van het hoefbeen en terzijde versterkingsbanden van het gewricht
Achter vormt de beursband een zak, die ongeveer tot l^^lverhoogte van het
kroonbeen oploopt. Het straalbeen heeft twee banden n.1 de ophangband
S de rderste band. De ophangband ligt zoowel aan de binnen-als aan de
bnitenziide en is sterk en elastisch; zij geeft takken af naar de onderzij-
vlaS van het kfotbeen en van het kroonbeen, terw^l ook een tak gaat
naar e^k hoefkraakbeen, op de plaats waar dit aan den hoefbeenstak is
vLLnden De onderste straalbeensband is een versterkingsband van den
Wrsband en verloopt van de ondervlakte van het straalbeen naar de
ÏrgS^lr bij het lichtere ^pe paard,
rii of jachtpaarden of dravers, en gewoonlijk aan één voorhoef. De aan-
eidendi oorLken zijn de schokken, de drukbelasting op een been een
Iwak straalbeen en een onregelmatige bloedstoevoer. Dit laatste ontstaat
^or buitensporigen arbeid, onregelmatig werk en ook door veel rust M^n
moet zich vo^orstdlen dat de bloedsomloop innbsp;fTstuwiSs
werk vaak te vlug is en gedurende de rust aanleiding geeft tot stuwmg,
ronregelmatighelen in len bloedsomloop zullen in een toch al van huis
uit zwak beentje zeer zeker van invloed zijn, vooral nog als inspannende
arbeid wordt getolgd door lange rust; wij denken dan aan de bovengenoemde
Sesti^S van paarden, jachtpaarden, springpaarden en dravers. De hoef is
dikwS val zeer goeden vorm en de straal werkt geregeld mee bij de
beweHne- dit veroorzaakt volgens Asmus ook een intensieve bewegmg van
drS^es en een groote warmteontwikkeling op de plaa s waar deze
over W kraakbeen van het straalbeen heenglijdt, waardoor dit kraakbeen
Zner wordt. Ook de uiteinden van het straalbeen zullen hierdoor warmer
worden en door de verbinding met de zijdelingsche hoefkraakbeenderen
^X^deze naar binnen getrokken worden, hetgeen ook kreupelheid tenge-
quot;quot;quot;ife vT/schijnselen zijn de volgende: Het paard plaatst het zieke been
naar voren of staat met de knie gebogen en bij het loopen wordt wemig
doorgetreden, zoodat de verzenen weinig afslijten en de toon daarentegen veel.
Daar het hoefmechanisme aldus minder werkt, zal de buigpees geleidelijk meer
ontrekken Asmus wijst niet op de groote gevoeligheid bij kloppen op den
£al en het daarn^ laten draven waarbij hevige kreupelheid te zien is;
evenmirop het feit dat een sterke druk met beide duimen in de kootholte,
en wel in de richting van het straalbeen, spoedig pijn verraadt.
Z^ne behandeling is als volgt: hij maakt de zcol dun en vooral neemt
hii veel hoorn wei terzijde van den straal en rondom de punt, ^«odat er
geen Lrke druk ^plaats'vindt van den straal op de buigpees. Verder
Lakt hij de verzenL even hoog als de straal, en met de rasp een groeve
vlak onder den hoornzoom over ongeveer twee derde van den ^oornrand
deze groeve gaat door de pijpjeslaag heen en dan raspt hij de verzenen ai
tot aan de plaatjeslaag; daarna legt hij een ijzer onder Hij gebruikt een
balkijzer waarvan' de bdk naar achteren is aangebracht, zoodat die den
straal beschut aan het achterste gedeelte waar de meeste uitzetting plaats
vindt en er aldus geen beleediging van het straalbeen kan plaats vinden^
Als de hoef belast wordt, zal de straal op den balk rusten en zullen de
hoefkraakbeenderen uitzetten om aldus de bloedcirculatie te herstellen en te
regelen Wanneer het ijzer achter door kalkoenen wordt gesteund, zal door
werk gedrenkt in teer L P.n !nbsp;,nbsp;^e vullen met
aangeeft een s^k^^e^^.^rte^—deTL^dfn
treft^n^dezelMTi: 2nbsp;^^^ behandeling be-
den 'druk op In straaï en\etnbsp;kquot;nbsp;^^^ -i«»-
buigpees op het straalbeen tot - quot;X^^bfe-^gen van dezen druk via de
lievlr niet^toegepas? S 'het^rnbsp;^«^«it dus
wordtfgenomen,'althans L ^ bernThZr'^r
is vaak het eenige ^m alsnogTenïïrbrnJfehr
snede toe te passen • waarmeH^ ^. ^ ^^^
door het ongevE makerTn ^ J®^nbsp;verbetert, doch
dus het krefpirïofpequot;: w^egLquot;:«?nbsp;versch^'nselen.
wZquot; dtn'tr„rn quot;quot;er:? ^r»»« »p»--
exlI/wSf^wSr®' 'nbsp;quot;S O» —S van Wt
De Gommissie bcbst md het afnemen vm kei emuen
__vm em rijmiplorna al. hoefZT
SMEDERlfï^r.^i^.rKÏ^Ï»^' M„d»„ .„gerichte
ovrrgSZnbsp;kan teg!„ facl
Adres: H. VAN WAASBERGEN, Oud-Beljerland.
-ocr page 109-Redacteur-Uitgever: A. W. Heidema te 'sGravenliage, Huygensplein 5
Cursus in lioefbeslag te Ede. — Wedstrijd en inzendinsen van hoefbeslag ter gelegenheid
der landbouwtentoonstelling te Hulst (Z.-Vl.). — Wedstrijd in hoefbeslag op de „Deltoquot; te
Deventer. _ Landbouworganisaties en Hoefbeslag. — Korte mededeelingen. — Persoverzicht.
maandblad
ADVERTENTIËN
1—10 pegels (bpeedte clVI.)f2.—,
iedepe pegel meep f 0.20. - Tapieven voop
contpacten op aanvpage vepkr'ugbaap
ABONNEMENTSPRIJS
voop Nederland per jaap f 3.—
voop 't Buitenland pep jaap f 4 —
— Advertentiën.
CUESUS IN HOEFBESLAG TE EDE.
De leerlingen H. Verwey te Eenkum, J. Woudenberg te ßenkum, ö. ten Broeke
te Ewijk, G. Hendriks te Ede, W. van Setten te Scherpenzeel, N. Koops te Lunteren,
A. N. Hendriks te Ede, II. A. Viets te Ede, E. Sukkel te Ede met hun onder-
wijzer in practisch hoefbeslag Joh. A. Tangelder te Duiven.
Leider van den cursus is de heer Dr. C. Brands te Bennekom.
didliotheek der
rijksuniversiteit
WEDSTBIJD EN INZENDINGEN VAN HOEFBESLAG TER
GELEGENHEID DER LANDBOUWTENTOONSTELLING
TE HULST (Z.Vl.) op 6 September.
Er hadden zich 8 deelnemers aangemeld welke allen present waren.
Over het geheel werd er goed gewerkt; ieder had een voorhoef te beslaan,
waarvoor het ijzer gemaakt moest worden, en een achterhoef waarvoor
een machinaal vervaardigd ijzer aanwezig was uit de Zeeuwsch-Vlaamsche
hoeiijzerfabriek van den heer Kerckhaert te Stoppeldijk.
1ste pr. (verguld zilv. med.) H. Boerman te Axel, welke vlug en goed
werk leverde: 2e pr. (zilv. med.) A. Groosman te IJzendijke en F. C. Hertogh
-te Stoppeldijk; 3e pr. (br. med.) B. Luteyn te Oostburg en P. B. Kindt-
Vermorken te Kloosterzande.
Daar er weinig verschil in punten tusschen de beide winners van de 2de
en 3de prijzen was, werden dus twee 2de en twee 3de prijzen toegekend.
Wel een bewijs dat in Zeeuwsch-Vlaanderen goed hoefbeslag gewaardeerd
wordt. Een woord van dank dus aan de commissie, welke in plaats van
drie, vijf medailles beschikbaar stelde. Ook wat de regeling betreft was
alles prima in orde. De firma Massee uit Goes was zoo welwillend een venti-
lator voor 2 vuren gratis in bruikleen af te staan, terwijl de Gebr. Schieman
te Axel gezorgd hadden voor een flinke haard met 2 vuren en een veldsmidse
benevens 3 aambeelden, zoodat de deelnemers niet op elkaar behoefden te
wachten. Een takijk publiek stond dan ook steeds rondom het terrein den
wedstrijd gade te slaan.
Klasse II. Inzending hoefijzers bestaande uit minstens 8 stuks verschil-
lende handgesmede hoefijzers uitsluitend dienende voor het trekpaard;
hieronder begrepen een paar Belgische balkijzers. le pr (V Z med ) J a'
Schieman te Axel; 2e pr. (Z. M.) B. Luteyn te Oostburg en M. Boerman te
Axel; 3e pr. (Br. M.) L. J. Kestelo te Gapinge en P. B. Kindt-Vermorken te
Kloosterzande.
Klasse III. Inzending hoefijzers en leermiddelen door Onderwijzers in
Practisch hoefbeslag: le pr. (V. Z. M.) A. J. Schieman te Axel, zeer mooie
uitgebreide collectie.
Klasse IV. Inzending fabrieksijzers door hoefijzerfabrikanten, le pr.
(V. Z. M.) de Zeeuwsch-Vlaamsche hoeiijzerfabriek te Stoppeldijk, groote
uitgebreide collectie zoowel rits- als stampmodel.
Klasse V. Inzending materialen en gereedschappen voor hoefbeslag- le pr
(V. Z. M.) A. J. Schieman te Axel.
Klasse VI. Inzending noodstallen: le pr. (Z. M.): Gebr. Schieman te
Axel, noodstal vervaardigd van 31/2 duims buizen, zeer practisch.
De Jury bestond uit de heeren S. v. Angeren te Utrecht (evenwel ver-
hinderd aanwezig te zijn), Iz. Adriaanse te Goes en H. J. Breukink te Lochem.
____B.
WEDSTRIJD IN HOEFBESLAG OP DE „DELTOquot; TE DEVENTER.
De afdeeling Deventer e. o. der G. O. M. v. Landbouw heeft ter gelegenheid
van het 80-jarig bestaan dier Maatschappij een groote tentoonstelling ge-
houden van 13-17 September j. 1., op het gebied van landbouw, veeteelt,
tuinbouw, pluimveeteelt, boerenbedrijf, werktuigen, handel en industrie.
En ondanks het aanhoudende slechte weer is deze tentoonstelling een groot
succes geworden.
Het uitgebreide programma bevatte ook een wedstrijd in hoefbeslag,
op het terrein gemakkelijk te vinden. Op een met zeildoek overdekt gedeelte
bevonden zich 6 electrisch gedreven vuren naast elkaar, terwijl er tevens
een noodstal was geplaatst. Jammer dat men ook geen planken vloer had
gemaakt; onder die ongunstige weersomstandigheden werd bij den toch al
zachten bodem het gemis daarvan in sterke mate gevoeld. Ook was een een-
voudige afrastering geen overbodige luxe geweest. Het publiek bewoog zich
nu vrij tusschen de deelnemers aan den wedstrijd in, stond er met den neus
bovenop, als zij aan 't werk waren en hinderde aldus in niet geringe mate.
Met weinig moeite en kosten had dit voorkomen kunnen worden. De geheele
regeling van dezen wedstrijd leek o. i. te wenschen over te laten. Wij kregen
sterk den indruk, dat deze slecht was voorbereid. Terwijl zich 10 deelnemers
hadden opgegeven, waren er maar 2 aambeelden aanwezig. De komst van
de paarden, die beslagen moesten worden, liep geheel in de war. De aanvang
van den wedstrijd was bepaald op 10 uur en eerst om 11 uur kon er worden
geloot. Door deze omstandigheden moesten 's middags om 3 uur 2 der deel-
nemers nog beginnen. We troffen dan ook geen geanimeerde wedstrijd-
stemming aan; de deelnemers liepen verveeld rond, de juryleden mopperden.
Door dit alles heeft deze wedstrijd helaas niet geheel aan zijn doel beantwoord.
Met het houden van dergelijke wedstrijden toch beoogt men propaganda
te maken voor het groote belang van een goed hoefbeslag en voorts aan-
moediging te geven voor verdere bekwaming in het vak. Maar om dat te
bereiken, moet de wedstrijd vlot van stapel loopen en daarvoor is weer
noodig, dat alles te voren in de puntjes is geregeld.
Wij zijn van meening, dat de groote beteekenis van het hoefsmidsvak
nooit te veel aan het publiek kan worden getoond en daarom zouden wij het
toejuichen, als op alle landbouwtentoonstellingen een demonstratie op dat
gebied plaats vond. Doch dan zou het o. i. gewenscht zijn, zich daartoe in
verbinding te stellen met de meest belanghebbende, i. c. de vakmenschen.
We twijfelen niet, of de plaatselijke afdeeling van den Bond van Smeden-
patroons zal gaarne de regeling van een wedstrijd in hoef beslag op zich nemen.
Nu iets over den wedstrijd zelf:
De jury bestond uit de heeren J. Vlaskamp, dierenarts te Deventer; S. van
Angeren, chef-hoefsmid aan het Zoötechnisch instituut te Utrecht en A. H.
Haverkamp, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Deventer.
Alle 10 deelnemers, die zich hadden aangemeld, waren opgekomen. Ieder
moest een hoef van een hem door het lot aangewezen paard beslaan. Hiervoor
was hun een werktijd van 45 min. toegemeten. De beoordeeling geschiedde
volgens puntenstelsel naar:
a.nbsp;Beoordeeling van het paard met het oog op het nieuw aan te leggen
beslag;
b.nbsp;Het afnemen van het oude ijzer en het besnijden van den hoef.
c.nbsp;Het maken van een daarvoor bestemd ijzer;
d.nbsp;Het passen en onderleggen daarvan.
-ocr page 112-Er is over het algemeen vrij behoorlijk werk geleverd; toch werden er nog
fouten gemaakt, die men van gediplomeerde hoefsmeden niet zou verwachten
Van twee deelnemers b. v. waren de ijzers niet passend naar den vorm van
den hoef; van een paar anderen droegen de ijzers niet aan de uiteinden der
takken. Ook waren sommige ijzers niet vlak en was de verdeeling en de
nchtmg der nagelgaten hier en daar niet juist. De meesten hebben met het
besnijden van den hoef te weinig punten behaald; dit schijnt voor velen het
groote struikelblok te zijn.
Het was voor de jury niet moeilijk de eerste drie prijswinnaars aan te
wijzen; zij blonken ver boven de anderen uit: 1. G. W. Grievink te Diepen-
veen (gouden med. of f 25); 2. H. A. Haverkamp te Teuge (verg. zilv. med.
of f 15); 3. W. G. Grievink te Diepenveen (zilv. med. of f 10), 4e pr H ter
Harmsel te Gorssel (br. med. of f5).
Tevens kregen de winnaars nog een eereprijs van de firma Werle en Zoon
te Deventer, die voor dezen wedstrijd f 50 had uitgeloofd, verdeeld als volgf
f 25, f 15, f 7.50 en f 2.50.nbsp;^ '
* * *
Verder waren er slechts twee collectiën hoefijzers ingezonden, waarvan de
machmale hoefijzers van de Zeeuwsch-Vlaamsche Hoefijzerfabriek te Stoppel-
dijk de moeite waard was om te zien; een ruime sorteering in alle maten van
verschillende dikte en breedte; ijzers met en zonder kalkoenen of met ver-
lengde takken, om er de kalkoenen zelf aan te maken, enz. De mooie vorm
dier ijzers valt dadelijk op; ze zijn goed geritst en de verdeeling en de richting
der nagelgaten zijn zooals ze wezen moeten.
De andere inzending bestond uit verschillende hoefijzers, gemaakt door
Gebr. Alfrmk te Wilp. Deze konden den toets der kritiek echter niet door-
staan: in het algemeen liet de vorm te wenschen over, het achterijzer was
te spits in den toon, het strijkijzer niet vlak, de gaten waren te vet en in bijna
alle ijzers te ver naar voren aangebracht.
Dr. C. Brands.
LANDBOUWORGANISATIES EN HOEFBESLAG.
Vele smeden hebben de ondervinding, dat door de landbouwers hunne
arbeid met voldoende wordt gewaardeerd, althans de beteekenis van een
degelijk hoefbeslag wordt miskend. Een feit is, dat de eigenaars van land-
bouwpaarden veelal geneigd zijn meer te letten op de oogenblikkelijke kosten
van het nieuwe beslag, dan op de instandhouding van het bedrijfskapitaal
d. w. z. de waarde van het paard en zijn levensduur. Indien ergens dan is
hier zeker het spreekwoord, „de zuinigheid bedriegt de wijsheidquot; van toe-
passing!
Nauwgezet wordt vaak overwogen hoe lang of het paard nog met zijn ijzers
toe kan en welke smid het goedkoopst is en dan verlangd, dat de ijzers vooral
aan een eisch zullen voldoen: dat zij zoo lang mogelijk mee-kunnen!
Ziehier het dagelijks voorkomende conflict tusschen landbouwers en hoef-
smid, dat bij goed inzicht in de beteekenis van het hoefbeslag toch niet
moest bestaan. Natuurlijk zijn er goede uitzonderingen en vooral de meer
ontwikkelde landbouwers, die verder hebben leeren zien dan hun neus lang
is, weten wel, dat een goed en tijdig beslag beteekent: langere levensduur,
minder kans op hoefziekten en kreupelheden en grootere arbeidsprestatie
der paarden. De rente, die deze factoren afwerpen, weegt dan ook dubbel en
dwars op tegen de meerdere kosten aan het hoefbeslag besteed.
Nu mag men als regel aannemen, dat in de besturen der landbouw-orga-
nisaties juist de laatstgenoemde meer ontwikkelde landbouwers zitting
nemen en daarom ziet men dan ook, dat in het algemeen deze organisaties
de bevordering van het hoefbeslag nastreven. Op verschillende wijzen is
dit mogelijk. Allereerst de medewerking, welke wordt verleend om het onder-
wijs, dat de jonge hoefsmeden ontvangen, te steunen.
Men kan de finantieele hulp, die hierbij van Rijkswege wordt geboden,
mede dankbaar beschouwen als het resultaat van den invloed der landbouw-
organisaties op de Regeering en hunne overige bemiddeling om de toegestane
bedragen oordeelkundig aan te wenden voor de bevordering van deze op-
leiding, daar waar ze het meest noodig is, waardeeren.
Ook blijkt den laatsten tijd meer en meer de belangstelling zich te uiten
door het organiseeren van wedstrijden en tentoonstellingen op dit gebied,
die zoo hoogst nuttig zijn om twee redenen: in de eerste plaats om de smeden
in de gelegenheid te stellen hunne vaardigheid te toonen en daardoor hunne
ambitie te vergrooten en in de tweede plaats om het belanghebbend publiek
te laten zien, dat hier een landbouwbelang wordt gediend.
De belangstelling, welke van de zijde van het publiek bij dergelijke wed-
strijden blijkt te bestaan of te worden opgewekt, beschouw ik dan ook als
uitstekende propaganda, welke niet alleen den hoefsmeden ten goede komt,
maar indirect vooral de landbouwers en hunne paarden zèlf.
Maar dan is er nog een mogelijkheid, waarop ik in het bijzonder eens wilde
wijzen en dat is de aanschouwelijke voorlichting der landbouwers. Meer
dan tot nog toe geschiedt, zou m. i. door de landbouworganisaties kunnen
worden gestreefd naar het verkrijgen van een juist inzicht in de beteekenis
van goed hoefbeslag bij de landbouwers. Wel wordt op onderscheiden plaatsen
ongetwijfeld reeds dit onderwerp aangeroerd, b. v. bij cursussen in paarden-
kennis. Maar dan zijn er nog zooveel andere onderwerpen te behandelen,
dat het hoefbeslag slechts terloops kan ter sprake komen.
Het zou m. i. aanbeveling verdienen om meer dan tot nog toe gebeurt
ten plattelande voor de landbouwers voordrachten te doen houden, waarbij
uitsluitend dit onderwerp ter sprake komt en niet alleen met woorden, doch
vooral ook door aanschouwing de beteekenis van het hoefbeslag voor den
eigenaar van paarden wordt in het licht gesteld. En dit zou toch zeker op
den weg liggen van de betrokken organisaties, die zich zooveel moeite geven
om goede hoefsmeden te doen vormen. Want de liefde kan niet van één kant
komen en de inspanning, welke men zich getroost, kan alleen dan met succes
worden bekroond, indien de verkregen resultaten door de betrokkenen
Worden erkend en gewaardeerd.
Evenals de landbouwer niet slechts zal zorgen voor goed zaad maar even-
eens voor een goed voorbereiden bodem, waarin het zal moeten groeien,
zoo zal ook de moeite besteed aan de opleiding der hoefsmeden voor een groot
deel vergeefs zijn geweest, als men niet tegelijk zorgt, dat door doeltreffende
voorlichting der betrokkenen, de arbeid der smeden wordt geAvaardeerd en
het belang van goed beslag allerwege door de betrokkenen duidelijk wordt
ingezien.
Breda, October 1927.nbsp;T. D S
—nbsp;Najaarsexamen 1937 v/h Rijksdiploma als hoefsmid. Het aantal
candidaten voor dit examen bedraagt 54. Het zal worden afgenomen te
Utrecht op 31 October, 1, 2, 3, 7, 8, 9, 10, 14 en 15 November, des Maandags
te beginnen te elf uur voorm., de overige dagen te 9 uur v. m.
—De Directie v/d. N.V. Nieuwe Ned. Hoeiijzerfabriek Hippos te Dordrecht
deelt ons mede dat aan den heer S. S. D. de Jong op zijn verzoek eervol
ontslag is verleend als directeur harer vennootschap. Totdat een nieuwe
directeur zal zijn benoemd, wordt de Directie waargenomen door den heer
W. L. van Voorst Vader, werktuigkundig ingenieur.
—nbsp;Gelderland. In de algemeene vergadering der G. O. Mpij. v. Land-
bouw, gehouden 12 en 13 September j.1. te Deventer, is ook de begrooting
voor 1928 behandeld. Deze bevatte in zake hoefbeslag onder „ontvangstenquot;:
van het Rijk ƒ 1400 en van de Provincie ƒ 300; onder uitgaven: voornoemde
ƒ 1700 benevens ƒ 300 uit de Kas der landbouwmaatschappij. — Gelderland
staat in zake bevordering der opleiding van hoefsmeden in ons land nog
steeds in de voorste rij.
—nbsp;De October-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat o.m. een beschrij-
ving met afbeeldingen van het „Spickeleisenquot; dat reeds eerder in De Hoef-
smid uit het Zwitsersche vakorgaan werd overgenomen.
—nbsp;Hoefsmidschool. De navolgende leerlingen, dienstplichtigen der ar-
tillerie, hebben met goed gevolg examen afgelegd als hoefsmid en aan hen is
een diploma uitgereikt: B. J. Maagd, H. Bruinius, J. J. Neuteboom, T.
Wiltschut, J. Feitsma, K. Zijlstra, P. Tulling, P. Smits en R. Prins. Zij 'zijn
op 1 October 1.1. met groot verlof vertrokken. — Als nieuwe leerlingen zijn
aangekomen de navolgende reserve hoefsmeden: L. Stegeman, J. Scholten,
M. Snippenberg, H. Hergraven en Th. Weemaes Pzn.
—nbsp;België. De heer Langendries, dierenarts te Waver en leeraar
aan de hoefsmidschool te Cureghem (Brussel), heeft in een voordracht te
Hannut — volgens een verslag in de Aug. aflevering van ,,De Belgische
Hoefsmidquot; — gezegd dat zijns inziens in 99 van de 100 gevallen verbeening
der hoefkraakbeenderen een gevolg is van het te hoog laten van de buiten vers
in verhouding tot het binnen-ver zengedeelte. — De heer B o s m a n s,
directeur dier school, merkte op dat bij het afnemen van het oude ijzer hier-
aan uitsluitend getrokken mag worden in de richting der voetas. Wordt er
gewrongen in een andere richting, dan ontstaat hierdoor allicht pijn en verzet
van het paard. — De nieuwe cursus aan de hoefsmidschool te Brussel is
2 October j. 1. begonnen.
— In Pittsburgh werd in Mei een demonstratie gehouden van de zware werk-
paarden uit deze stad. Er kwamen ruim 700 op, waarvan 200 toebehoorende
aan de gemeente; verder waren er 200 van een melkinrichting, allen aange-
spannen en met een eigen muziekcorps voorop; de overige paarden van sleepers
enz. kwamen in getallen van 6 tot 30 uit. Een bereden politiekorps met 32
prachtige zwarte paarden opende den rondgang en een fanfarecorps, uit-
sluitend van hoefsmeden,vroolijkte het geheel op.Verscheidene zilveren bekers
waren voor de bekroningen uitgeloofd. Is in ons land in een der groote steden
ook niet een dergelijk concours te organiseeren, al of niet in samenwerking
met een concours hippique ter plaatse ?nbsp;G- H.
— In het Juli nummer van de Zwiteersc/te Hoefsmid komt een beschouwing
voor uit het jaarverslag van 1926 van de Zwitsersche Smedenbond voor
wat betreft het leerlingen-instituut.
Voorop zij vermeld dat in Zwitserland het hoefbeslag niet zelfstandig
wordt onderwezen en geexamineerd doch dat het tezamen met de wagen-
smederij wordt geleerd en het diploma voor beiden wordt verstrekt. Het
verslag vermeldt dat in 1926 481 leerlingen werden opgeleid en alle examen
hebben afgelegd; het wijstin de eerste plaats op de groote leemte die bestaat
in het maken van hoefijzers en op het feit dat vele patroons, die leerlingen
opleiden, zelf geen ijzers kunnen maken. Het is een volkomen foutieven
gedachtengang dat door het invoeren en gebruiken van machinale hoefijzers
het uit de hand smeden van ijzers niet meer beoefend behoeft te worden.
Slechts hij die zelf een goed hoefijzer kan maken, en daarbij handig is,kan
een goed vakman in hoefbeslag worden. Naast de machinale ijzers moeten
toch vaak afwijkende ijzers worden gebruikt,welke uit de hand moeten worden
gesmeed en bovendien hoe zou een smid, die geen goed ijzer kan maken, wel
machinale ijzers goed kunnen richten en passen. Het kwaad zit dan ook hierin
dat de cijfers behaald voor hoefbeslag en voor wagensmeden, te zamen
worden geteld en wanneer een slecht cijfer voor hoefbeslag wordt geneutrali-
seerd door een hoog cijfer in wagensmeden, de candidaat dan een diploma
krijgt voor hoef- en wagensmid beide. Dit is het gevaar van deze combinatie
on niet alleen is dit diploma dan geheel bedriegelijk inzake hoefbeslagsbe-
kwaamheden van den bezitter doch tevens geeft dit diploma hem het recht
om zelf leerlingen op te leiden en zoo blijft het dus een cirkelgang waarin
het hoefbeslag steeds slecht onderwezen en slecht geleerd zal worden.
De hoefsmeden, die als leerling gedurende hun diensttijd bij militaire
hoefsmeden worden ingedeeld, zijn in deze nog het beste af en verder kunnen
burgerhoefsmeden in het kanton Bern een burgerhoefsmidschool bezoeken;
de overige, en dus het overgroote aantal hoefsmeden in Zwitserland, zijn
geheel aangewezen op de al of niet deskundigheid van de gediplomeerde
„hoef- en wagensmedenquot; bij wie zij opgeleid worden.
Een zeer moeilijk te overwinnen hindernis voor de zoo noodzakelijke
verdere ontwikkeling van het hoefbeslag is de groote onverschilligheid en
onkunde welke de paardenhouders aan den dag leggen en wel voornamelijk
op het platteland. Bijna zonder uitzondering gaan zij naar dengenen die het
't goedkoopste doet en er is slechts een enkeling die werkelijk goed hoefbeslag
apprecieert.nbsp;^
De veeartsen doen zeer veel moeite om op verschillende plaatsen cursussen
m hoefbeslag m te voeren, doch de boeren beschouwen het geheel eenzijdig
n 1 dat het gevolg slechts zal zijn dat het hoefbeslag duurder wordt en het
slechts zal zijn om riemen te snijden uit de huid van den boer. Deze groote
kortzichtigheid snoeit alle vooruitgang. Als voorbeeld het volgende- In een
dorp is een hoefsmid gestorven en zijn zoon volgt hem op in de smederij;
deze moet hiertoe toestemming krijgen en een proef afleggen. De land-
bouwende bevolking verzocht dezen zoon te handhaven als zijnde een goed
hoefsmid en daar hij kostwinner voor het gezin is geworden, zal de examen-
commissie met de meeste clementie optreden. Het blijkt echter, dat hij abso-
luut mets kent van het smeden van hoefijzers en ook niets kent van het
hoefbeslag, reden waarom hij geen toestemming kan krijgen. In de aanbe-
vehngen stond dat hij het vak van zijn vader geleerd had en de boeren in den
omtrek waren zeer met zijne werkzaamheden tevreden! Veelal wordt in
zaken de zoon opgeleid door den vader en veel beter wordt het geoordeeld
dat dez^e op een bepaalden leeftijd onder vreemden komt; dit geldt dan niet
alleen het vakonderwijs, doch in het algemeen zal meer menschenkennis
en zelfstandigheid worden opgedaan en den blik verruimd.
— In „Der Hufschmiedquot; van Augustus en September van dit jaar komt
een uitvoerige verhandeling voor omtrent vergelijkende onderzoekingen
over den hoorngroei bij zieke hoeven, ontleend aan een over dit onderwerp
geschreven dissertatie van den veearts We I e d e j e f f uit Drivesi in Finland
Vooreerst gaat hij den hoorngroei na bij den gezonden hoef en haalt vele
schrijvers aan als Kersting, Bouley, Fleming, Lungwitz, Schulze, Eberlem,
Gutenacker, Miles, Peters, Thary, Kosters, Dominik, Müller en Hartmann
alle autoriteiten op hoefbeslaggebied, die hunne meeningen over dit onder-
werp hebben geuit. Vele metingen van den hoorngroei bij hengsten ruinen
en merrien, beslagen en onbeslagen, worden weergegeven en uit de verschillen
van de onderscheidene onderzoekers blijkt dat individueele verschillen bij
den hoorngroei sterk op den voorgrond komen. De vraag: hoe groeit de hoef «
wordt als volgt beantwoord:
De buitenvlakte van de normale huid brengt de oppervlakkige laag, de
opperhuid, voort, doordat de cellen, door jonger gevormde cellen vooruit-
gestuwd, worden afgeplat, verhoornd en ten slotte afgestooten. Bij de hoorn-
vorming van den hoef gaat het op gelijke wijze. Evenals de opperhuid bestaat
hier de hoornwand uit verhoornde cellen doch het opstuwen van de cellagen
geschiedt hier eenigszins anders. De hoeflederhuid is niet vlak doch bezet
met vlokken en plaatjes, die een hoornvormend vermogen hebben Elke
vlok vormt een hoornpijpje en hoe grooter de vlok is, des te sterker het
hoornpijpje; er worden dus evenveel hoornpijpjes gevormd als er vlokken zijn
De cellen, welke tusschen de vlokken in liggen, vormen de tusschenhoornstof
De hardheid van het hoorn is afhankelijk van den tijd van hoornvormin«.,
daar jong gevormd hoorn week en elastisch is.
De verbinding van den hoornwand met het inwendige van den hoef
geschiedt door de vleeschplaatjes van de wandlederhuid. De cellen tusschen
de vlokken van de kroonlederhuid zetten zich naar beneden voort en vormen
straalsgewijze verloopende verhoogingen, die eerst laag en smal zijn doch
voortdurend breeder en hooger worden. Deze vleeschplaatjes worden nu
met hoorn bekleed en deze verbindt zich met het van de vleeschkroon af-
groeiende hoorn. Tusschen elke 2 vleeschplaatsjes ontstaat dus een hoorn-
plaatje en de plaats waar de hoornplaatjes hoofdzakelijk worden gevormd,
is het bovenste gedeelte van de wandlederhuid dat uit de kroonlederhuid
voortkomt. Verderop wordt geen hoorn meer gevormd doch wel wordt op de
kanten van de vleeschplaatjes een dunne laag van cellen gevormd. De vleesch-
plaatjes dienen in het verdere verloop als de glijbaan voor de van boven
komende hoornplaatjes. Elk plaatje vormt als het ware een rail waarop het
hoornplaatje afglijdt, zonder gevaar de goede richting te verliezen. Dit wordt
bevorderd door een nog niet verhoornde cellaag op de plaatjes die als slijm-
laag wordt aangeduid en die een volledige verbinding van de vleesch- en
hoornplaatjes tegengaat. Behalve de onderzoekingen en metingen bij nor-
male hoeven, waarbij vaststaat dat de hoorngroei gelijk is aan het toon-, zij-
en verzengedeelte van den quot;hoef, doch overigens geen vaststaande regels
kunnen worden aangegeven, daar individueele verschillen te veel op den voor-
grond komen, zijn metingen verricht bij hoefziekten. Zoo werden onderzocht
9 gevallen met kroonbetrapping, 6 gevallen met hoornscheuren, 3 met nagel-
tred, 7 met hoefkraakbeenfistel, 1 met hoornzuil en 11 met hoefkanker,
verder 8 klemhoeven, 16 bokhoeven en 12 knolhoeven, alle gevallen met
overeenkomstige gezonde hoeven ter vergelijking.
De schrijver komt tot de volgende conclusies:
Het is bewezen dat de hoorngroei sterker is bij ziekteprocessen van do hoef-
lederhuid. Het is hierbij onverschillig waar de ziekteprocessen zich afspelen,
want een vermeerderde hoorngroei is zoowel vastgesteld bij ziekten aan de
kroon en den wand, als bij die aan den straal en de zool.
De vermeerderde hoorngroei is een gevolg van den vermeerderden bloed-
druk welke optreedt bij de ontstoken plaatsen en welke tot genezing moet
leiden.
Het meeste hoorn wordt afgescheiden in de naaste omgeving van het ziekte-
proces. Bij een geval van hoornzuiloperatie aan den toon, groeiden de verzen-
wanden het sterkst; dit wordt verklaard doordat het paard steeds op de
verzenen liep, en hierdoor een verhoogde bloedstroom in de achterste hoef-
helft opwekte.
Bij klemhoeven groeiden de verzenen sterker dan de zijwanden en deze
weer sterker dan de toonwand. Behandelde men de klemhoeven met rainures,
dan werd hierdoor de groei in het toongedeelte van den hoef bevorderd.
— Fischer geeft in hetzelfde tijdschrift een heel interessante beschrijving
van het hoefbeslag in Noord-Afrika, verduidelijkt door zeer vele afbeeldingen
van hoefijzers en gereedschappen, alsmede van foto's van werkplaats en
hoefbeslag.
Het Noord-Afrikaansche hoefijzer heeft veel verwantschap met het
Turksche en het Tartaarsche hoefijzer. De hoefsmid bij de Bedouïnen der
Sahara staat in hoog aanzien hetgeen wel hieruit blijkt dat hij belastingvrij is.
Ook bij gevechten wordt een hoefsmid, die in levensgevaar verkeert, gespaard
door den overwinnaar. De Arabier-hoefsmid rekent voor elk paard op 8 paar
nieuwe hoefijzers per jaar, welke gemaakt worden uit kleine staafjes ijzer,
die aan de takken in een spitsen boekvorm op elkaar worden gelegd en aan'
eengeweld worden. De nagelgaten worden ingeboord en verzonken. Het
ijzer is geïmporteerd stafijzer uit Europa. De inventaris van de Noord-
Afrikaansche hoefsmederij bestaat uit een aambeeld dat vroeger van steen
was doch nu meestal van ijzer is en niet veel grooter dan een flinke vuist, —
een handhamer die aan onze schoenmakershamer doet denken, — een smidse
welke op den grond is aangebracht en twee eigenaardige blaasbalgen. Voordat
de nagels worden ingeslagen, worden de gaten voor de nagels in den hoef
geboord met een priem. Het besnijden van den hoef wordt gedaan met een
soort veegmes, terwijl het passen weinig warm geschiedt. Een hoefijzer uit
Marokko weegt gewoonlijk van 185—200 gram. De gesloten ijzers zijn lichter
omdat de open ijzers meer ineengesmeed zijn. De smid beslaat zonder helper,
houdt zelf het been op, gebruikt nooit toonnagels en heeft alle benoodigd-
heden voor het beslag bij zich in een lederen tasch, die aan zijn linkerzijde
hangt.
— In het Augustus nummer van „The
Horseshoers and Blacksmith's Journalquot; komt
een beschrijving voor over het beslaan van
een paard lijdende aan straalbeenskreupelheid.
Aannemende dat het lijden steeds aan de
voorbeenen voorkomt, zoo wordt de gang van
de voorbeenen zeer beperkt en aangezien de
PI achter beenen den ruimen gang behouden,
ynbsp;jj moeten de voorbeenen zeer vlugge korte
M passen maken, waarbij uitsluitend op den
\nbsp;/ W toon wordt gesteund. De ijzers slijten dan
^^nbsp;Nnbsp;ook in den toon sterk af, zijn soms vlijm-
scherp afgesleten, terwijl de takken nog
^^gj^jg versleten zijn daar het paard niet
durlt door te treden. Bij het besnijden moeten de verzenen gespaard worden
niet besneden of beraspt, althans zoo min mogelijk. De toon wordt ingekort
door met de rasp den hoornwand in het toongedeelte te verdunnen. De
opzet aan het nieuwe ijzer wordt gemaakt naar de afslijting van het oude
en verder maakt men het ijzer zoo lang als mogelijk is. Het is goed om het
ijzer om de 3 a 4 weken te verleggen, terwijl een sterke lederen zool met
opvulling ook hierbij aanbevolen wordt.
ADVERTENTIËN.
Mnbsp;gehouden worden gedurende de maanden JVovember—
Maan Ue lessen zullen gegeven worden 's Zaterdagmiddags tusschen
2 en 5 uur, kosten der deelname f 3.- per persoon.
EottTrdamnbsp;^^nbsp;^^ ^-EJ^EMANS, Leuvehaven 99B,
-ocr page 119-Redacteur-Uitgever: a. w. Held erna te -sGravenhage, Huygensplein 5
T
maandblad
abonnementsprijs
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaar f 4.—
INHOUD.
TiP waarde van liet wasschen en invetten der hoeven. - Onregelmatige groei ™n den
HoefhoorT--noefbe.l%.vedstrijd te Ridderkerk. - Voorbereidende cursuseen ,n hoef beslag,
i quot;^den stukkenr- Korte mededeelingen. - Persoverzieht. -- Advert^nU^
Voor onze legerpaarden staat geschreven: „Het dagelijks afboenen ^n de ^
hoeven met zeepwater, gevolgd door rijkelijk afspoelen met water, W ifocWi^ V./ M T.
voor een grondige reiniging, terwijl het hoorn hierdoor tevens eemg vocht
opneemt waardoor het uitdrogen en verschrompelen wordt tegengegaan.
Na het wasschen behooren de hoeven, meer in 't bijzonder de zolen en stralen,
te worden gewreven met een met vet doortrokken lap; het hoorn zal het
opgenomen vocht dan behouden.quot;
Niemand zal de wenschelijkheid, de hoeven eenmaal daags en dan het
liefst na den dienst goed te wasschen, durven ontkennen. Dit is niet alleen
van belang uit een oogpunt van zindelijkheid, doch de hoeven worden dan
tevens gereinigd van alle aanklevende bestanddeelen, die een nadeeligen
invloed kunnen uitoefenen op het hoorn. Dat het hoorn tevens eenig vocht
zou opnemen, waardoor de taaiheid en veerkracht wordt bevorderd, is een
meening die zich bij zeer velen, doch ten onrechte heeft gevestigd. Meer-
malen ziét men dat in geval van droge, harde hoeven deze worden gewasschen
in de verondersteUing, dat de ongewenschte hoorn-consistentie zich hierdoor
spoedig in gunstigen zin zal wijzigen. Dit is niet juist. Men moet met meenen,
dat water zoo gemakkelijk in het intacte hoorn dringt. Alleen op den langen
duur door de hoeven te plaatsen op nat zand,in een waterbad of ze te wikkelen
in natte doeken, kan men een geringe verweeking verwachten. Het zou
trouwens niet goed zijn, als door het wasschen reeds een verweeking van het
hoorn werd veroorzaakt, want deze zou zich dan in hoofdzaak tot de opper-
vlakkige laag moeten bepalen, wat niet bevorderlijk zou zijn voor het weer-
standsvermogen van den hoornschoen. Daarvoor wenschen we jmst een mt-
wendig harden hoef, die echter in zijn inwendige structuur de noodige elasti-
citeit bezit. Om dat te behouden of eventueel te verkrijgen, moet ons oog
gericht zijn op de vorming van het jonge hoorn en op de omstandigheden
waaronder dit het gunstigst zal geschieden. Daarvoor is noodig dat de hoeven
op tijd worden bewerkt en vooral dat de paarden geregeld beweging wordt
gegeven, het hefst op zachten bodem. We kunnen dan een goed funetion-
neeren van het hoefmechanisme verwachten, terwijl de vormveranderingen
die als gevolg daarvan in den hoef optreden, een gunstigen invloed uitoefenen
op de voeding, van den hoef. De groeikracht wordt aangezet, de kwaliteit
van het hoorn wordt in verhouding beter, er komt meer vocht in en de veer-
kracht wordt verhoogd. Juist als gevolg van een verminderd hoefmechanisme
zien we droge en slecht groeiende hoeven ontstaan. Mogen we dus de vocht-
opname als niet noemenswaard beschouwen, ook is gebleken, dat de ver-
damping van den hoornwand zoo goed als niet in aanmerkmg kan worden
genomen. Het invetten der hoeven kan m. i. dus om die reden gerust worden
nagelaten en zeer zeker aan de zoolvlakte, waar het vet toch dadelijk weer
verdwenen is.
Toch zou ik het invetten niet graag willen missen, maar - als onderdeel
vaneengoedehoefverpleging.Hetmaaktdeverzorging als het wareaf, verhoogt
het aanzien van den hoef en mag dus gerekend worden tot het toilet van het
paard. Velen meenen echter, dat een goede hoefverpleging niet zonder het
aanwenden van z.g. „hoevenvetquot; kan bestaan. Als zoodanig zijn in den loop
der jaren heel wat zalven en smeersels van de meest verschülende en vaak
zeer eigenaardige samensteUing in den handel gebracht, waaraan in het alge-
meen te veel waarde wordt gehecht.
Reeds in de Oudheid werden de hoeven ingesmeerd; men deed ditomdoor
eenzwartenglans de hoeven fraaier te doen schijnen. In de hoefzalf werd dan
wat zwartsel gedaan, wat heden ten dage nog gebeurt. Zie b.v. de hoeven der
koetsierspaarden, die gewoonlijk met een dikke, klevrige, zwarte korst zijn
bedekt, een mengsel van vuil, mest en vet, dat op den duur zijn nadeeligen
mvloed op het hoorn doet gelden, waardoor de hoeven hoe langer hoe slechter
worden. Kom in een handelsstal, ook daar worden de hoeven van de paarden
die moeten worden gemonsterd, eerst „nog gauw evenquot; ingesmeerd. Waar dit
uitsluitend een toiletteerend middel is, kan ik mij, zooals ik zooeven zei
met deze gewoonte niet alleen vereenigen, doch wil ze zelfs aanbevelen, maar
dan moeten de hoeven eerst goed worden gereinigd. Ik zou dan echter de
voorkeur geven aan een eenvoudige kleurlooze, vettige substantie, die geen
schadelijke bestanddeelen bevat, de natuurlijke kleur van het hoorn niet
verloren doet gaan en eventueele hoefgebreken als hoornscheuren, kloven
e. d. niet verbergt.
De algemeen geldende meening is echter, dat door invetten tevens het in-
drogen der hoeven wordt tegengegaan, evenals bij leer, dat in het vet wordt ge-
zet om het buigzaam te houden en breken te voorkomen. Die vergelijkmg gaat
echter mank, want hoorn is zoo goed als ondoordringbaar voor vet. Om de
resultaten daarvan na te gaan zijn van Duitsche zijde proeven genomen bij
2 eskadrons cavalerie, elk van 130 paarden. Van het eene eskadron werden
de hoeven van alle paarden wekelijks ingesmeerd met varkensvet, van de
anderen nooit; na een jaar was er geen verschil in de hoeven der beide eska-
drons te bespeuren.
In het voorschift van onze legerpaarden, dat ik in den aanhef van mijn ar-
tikel heb aangehaald, mogen we dus niets anders zien dan een belangrijke
en zeer nuttige maatregel ter bevordering van hygtëne en toilet van het paard
en geenszins een middel om het hoorn van minder goede hoedamgheid in
gunstigen zin te wijzigen.nbsp;Dr. C. B r a n d s.
ONREGELMATIGE GROEI VAN DEN HOEEflOORN.
De dierenarts Eranz Dallinger, Mr. Hoefsmid te Weenen, geeft
over bovengenoemd onderwerp een interessant artikel in ,,Deutsche Schmiede-
zeitunq^' van 20 Oct. j.1., waaraan het volgende ontleend is:
Ik onderscheid twee groepen van onregelmatigen hoorngroei: P. zulke
waarbii gebrek aan hoefhoorn aanleiding geeft tot functiestoornissen in de
beweging van den hoef, welke de natuur zoo snel mogelijk tracht te her-
stellen, en 2». zulke waarbij de gevolgen van een abnormale afslijting
worden ondervangen door een ruimere hoornproductie.
Wat de eerste groep aangaat, neem ik als voorbeeld een steltvoet. Ge-
woonlijk wordt hierbij de onregelmatige hoorngroei veroorzaakt door een
pees- of beenontsteking. De steltvoet ontwikkelt zich meer of minder snel.
De onregelmatige hoorngroei houdt hiermede gelijken tred, de toon slijt
meer af en de verzenwanden worden hooger. De natuur helpt hierbij om
den gebrekkigen gang te verbeteren, het paard het loopen te vergemakke-
lijken — Na hoefoperaties, waarbij grootere of kleinere stukken hoorn
moesten worden verwijderd, kan men opmerken dat ter plaatse kort daarna
een snelleren hoorngroei optreedt dan in de omgeving het geval is. Men
kan ook waarnemen dat deze nieuwgevormde wandhoorn dikker is dan hij
voor de operatie was; hij puilt buiten de omgeving uit. De natuur tracht
het door de operatie weggenomene zoo spoedig mogelijk aan te vullen, om
hierdoor den hoef weer normaal te kunnen laten functionneeren. Dit snel
groeien wordt veroorzaakt door het geprikkeld zijn der hoeflederheid, ont-
staan door de voorafgaande ontsteking. Het paard kreupelt niet, de ont-
steking is grootendeels voorbij maar een verhoogde bloedstoevoer naar de
geopereerde plek is nog aanwezig, waardoor een snellere en ruimere hoorn-
groei ontstaat.
Een overeenkomstige onregelmatige hoorngroei kan men waarnemen bij
hoefkraakbeen-verbeening, die met kneuzing van wand en zool gepaard
gaat. Afgezien van de verschillende vormen van steengallen, die ook door
kneuzing optreden, neemt men daarbij waar dat de wand verdikt is en
veelal een gewelfde buitenvlakte vertoont, duidelijk van de omgeving afge-
scheiden. Deze uitpuilende en verdikte hoornwand ontstaat eensdeels door
het verbeende en verdikte hoefkraakbeen en anderdeels door het voort-
durend geprikkeld zijn der hoeflederhuid, zoodat meer hoorn wordt afge-
scheiden tengevolge van den ruimeren bloedstoevoer.
De hoefsmeden, die zulke hoeven te beslaan krijgen, verwonderen zich
dikwijls dat juist bepaalde plekken van den hoornwand sneller groeien en
kunnen zich dit dan niet verklaren doordat zij niet weten dat een hoefkraak-
been-verbeemng aanwezig is. Paarden met dit l^den behept, gaan dikwiils
me kreupel en vooral dan niet als voor een passend beslag is zorggedrag
Onder passend wordt hierbij verstaan, dat de bovenmatig sterk gegroïde
hoornwand ook sterk wordt ingekort en van een doelmaSg ^zer'vo'orzien
Wat de tweede groep van onregelmatigen höorngroei betreft, hiervoor
ITd^trnbsp;ongeli,-kmatig optreden, dat ^il zeggen
L ee t . T Inbsp;hoornwand, lat
i ^hTer vT ^ quot;nbsp;^^^ ^^^ -eestafslijte'n.Ik
heb hier vooral bodemnauwe en bodemwi,-de hoeven op het oog. Bü bodem-
nauwe hoeven groeit de steile buitenwand sneller en dikker dL de binnel
7n lt t-nbsp;quot;quot;^«^dere belasting door het eerder met den bodem
Lfl Inbsp;verhoogden druk op de buitenzijde der
letrlÏl t' n'r quot; --^durend geprikkelden toestand'wordt
gebracht. Deze geprikkelde toestand heeft weer een verhoogde bloedstoevoer
tengevolge en deze op zijn beurt een verhoogde hoornafscheiding. In den
wfw ''nbsp;kreupelheid aanwezig, vooral niet bi,quot; de zware
werkpaarden. Kreupelheid treedt eerst op, nadat herhaaldelijk een ondoe
sltn of t' quot;nbsp;™door een hoefkraakbeen-verbeening is ont-
staan of steengallen zijn opgetreden.nbsp;^
Evenzoo gaat het bij bodemwij-de hoeven. Ook hierbij is één wand steiler
en wordt de druk door het hoef^zer des te sterker hoe minder die w nd
wordt ingekort. Indien hierbij de binnenwand niet voldoende wordt ingekort
treden weer dezelfde nadeelige gevolgen op.nbsp;^ '
Bij den onbeslagen hoef helpt de natuur zich zelve, doordat de steilere
8 bij den beslagen hoef niet mogelijk, waardoor de druk grooter wordt en
tevens de hoornafscheiding geprikkeld.
Een bovenmatige groei, betrekkelijk een niet afstooten van den zool-
.ITnbsp;P^^^den waarnemen die langen tijd blootvoets hebben
geloopen Hierbij streeft de natuur er naar de bovenmatige afsl^ting van
den wand te voorkomen, doordat de afgroeiende zooihoorn niet afUtoo
seïï én klomn nnbsp;^^^ ™ ^^^ ^^^nbsp;en d'e steun-
LÏeknene T'nbsp;^^ 'quot;^«««^en de sterk ontwikkelde steunsels
ZZr/ . ® zoolvlakte is horizontaal, dikwijls zelfs iets bol en
steekt dan onder den afgesleten hoornwand uit. Wordt zoodanige hoef
oesiagen en de bovenmatig gegroeide zool niet eerst verwijderd, zoo gaat
aeze m vnj korten tijd laagsgewijze loszitten en is dan gemakkelijk te
verwijderen. De natuur zorgt nu niet meer voor de beschutting van wand
er vleTvnbsp;^^^^ ^an die zorg overgenomen. Ik'wil hierb^quot;
eoUel!' 'nbsp;den smid aanhalen. De
co egas weten, dat zi,quot;, door het vasthouden van den hamersteel, harde
Tuidnbsp;^»«quot;ig« «elle- van de
en beir^ fnbsp;herhaalden druk van den hamersteel
en beschutten op die wyze de huid tegen afslyten en pijnlijke ontstekingen,
^et alleen zij, die zwaar werk verrichten, hebben eelt aan de binnenvlakte
er üanden maar ook de teere vingertoppen van de machine-schrijfstertjes
vertoonen zulke eeltplekken die ontstaan door het telkens aanraken van
de machinetoetsen. Meerdere voorbeelden zouden zijn aan te halen om te
laten zien dat de natuur er voor zorgt, dat bij bovenmatig gebruik van
enkele lichaamsdeelen deze niet te spoedig versleten geraken en hun functie
kunnen blijven vervullen.
Ik weet dat door dit artikel niets nieuws wordt verkondigd, maar toch
is het wellicht voor menig collega nuttig om er kennis van te nemen. De
theorie en de wetenschap mogen er misschien in menig opzicht anders over
denken maar het artikel is voortgekomen uit de praktijk en tevens bestemd
voor de praktijk.
HOEFBESLAGWEDSTEIJD TE RIDDERKERK.
Tijdens de Landbouwtentoonstelling, van 14totl7Sept. j.1. in Ridderkerk
gehouden, vond ook een wedstrijd in hoefbeslag plaats. Hierover heb ik
nergens een verslag gezien of gelezen, hetgeen ook geen wonder is, want
er was niet veel over te vertellen en eigenlijk heelemaal geen goeds. Het
weer werkte reusachtig tegen. Door veel regen was de kleibodem bijna
onbegaanbaar. Voor den wedstrijd in hoefbeslag was uiterst weinig zorg
gedragen. Hij vond in de open lucht plaats, zonder houten vloer. Er waren
enkel een paar veldsmidsen en een paar aambeelden geplaatst en de paarden,
die beslagen moesten worden, stonden bijna tot aan de kronen in den
modder. De jury bestond uit één persoon, hetgeen onder deze omstandig-
heden zeker te weinig was.
Het geleverde werk muntte niet uit. De collecties hoefbeslag evenmin.
De beoordeeling was bijna ondoenlijk en, zooals reeds gezegd, het geleverde
en het getoonde niet voldoende, redenen waarom ik met opzet de namen
der inzenders en deelnemers achterwege laat.
Bij den wedstrijd was geen publiek aanwezig, zoodat de deelnemers hier
geen last of belangstelling van hadden.
Het is niet te ontkennen dat de tentoonstellingscommissie onder zeer
moeilijke omstandigheden heeft moeten werken, maar toch meen ik te
moeten zeggen dat het tentoonstellingsbestuur te Ridderkerk voor het
hoefsmidsvak weinig blijken van waardeering heeft getoond en dat in de
geschiedenis der hoefbeslag-wedstrijden de Bidderkerksche van 1927 wel op een
zwarte bladzijde mag komen te staan.
Oud-Beijerland.nbsp;H. v a n Wa a s b e r g e n.
VOORBEREIDENDE CURSUSSEN IN HOEFBESLAG.
In Limburg werd behoefte gevoeld aan voorbereidende cursussen in
hoefbeslag, welke uitsluitend ten doel hebben den aanstaanden leerlingen
van de gewone cursussen de noodige vaardigheid in het smeden van hoef-
ijzers bij te brengen.
Door het veelvuldig gebruik van fabrieksijzers zijn veel smeden het
vervaardigen van hoefijzers gaan verwaarloozen en daardoor is de vaardig-
heid daarin, vooral bij de jongeren, hier en daar er niet op vooruit gegaan.
En het aantal beschikbare uren bij de gewone cursussen is te gering, om
daarvan nog tijd te moeten besteden voor oefening in het smeden van
gewone ijzers.
Zoo was de L. L. T. B. van plan dit jaar voor het eerst een dergelijken
voorbereidenden cursus te doen houden en het baarde eenige teleurstelling,
toen bleek, dat vanwege het Departement van Binnenlandsche Zaken en
Landbouw geen Rijkssubsidie daarvoor kon worden verleend, uit overweging
dat dit onderwijs thuisbehoort bij de Ambachtsscholen of -cursussen.
Voor menigeen zal de grens zeker niet duidelijk zijn, omdat de voor-
bereidende cursus niets anders is in dit geval dan een aangepast verleng-
stuk van den eigenlijken cursus en met deze hetzelfde doel beoogt: het
vormen van bekwame hoefsmeden.
Wat er van zij: er moet wat op gevonden worden. Hetzij dat de land-
bouworganisaties die voorbereidende cursussen dan maar zelf bekostigen,
hetzij dat ze zich dienaangaande in verbinding stellen met ambachtsscholen
of -cursussen.
Het zou in ieder geval naar onze meening jammer wezen, dat bedoelde
voorbereidende cursussen achterwege zouden blijven, daar, waar ze zoo
goed als noodzakelijk zijn.nbsp;rp
VOORLICHTING AAN LANDBOUWERS.
Op de eerste vergadering van de Vereeniging voor Onderwijzers, die ik
meemaakte, heeft collega Koelman aangedrongen op beperking in de
opleiding van onderwijers. De heer Heidema gaf van tegenovergesteld
inzicht blijk. Evenwel meen ik, dat de vergelijking, waarop ZEd. zinspeelde,
niet opgaat.nbsp;'
De heer H. wees er op dat toen de veeartsen les in paardenkennis gingen
geven aan de landbouwers, sommige veeartsen dachten dat zij hierdoor in
de toekomst minder vaak om raad op paardengebied zouden worden gevraagd.
Het tegendeel werd het geval. Want juist het aandacht vestigen op de
vele voorkomende gebreken werd oorzaak dat op die gebreken meer werd
gelet en de hulp van den dierenarts eerder en vaker werd ingeroepen dan
te voren. In dezen geest zouden de onderwijzers-hoefsmeden wellicht ook
iets kunnen bereiken.
Op bedoelde vergadering werd hierover niet gediscussieerd, maar het
komt mij voor dat deze zaak voor de onderwijzers-hoefsmeden anders staat.
Immers de landbouwers, die een cursus in paardenkennis volgden, bleven
landbouwers, terwijl de taak der onderwijzers-hoefsmeden is om' van de
jonge collega's huns gelijken te maken, of den weg te banen voor de jeug-
dige smeden om zulks te worden.
Vreesde de heer Koelman m.i. niet zonder grond dat het corps te groot
kan worden, ook Prof. Kroon voelde zoo iets van overproductie en ZHoogGel.
zag daarbij uit naar meer werk, in den vorm van op te richten voorberei-
dingscursussen.
Bij het denken aan werkverruiming rijst de vraag of het nuttig kan zijn
wanneer het voorbeeld van de veeartsen werd gevolgd en dat, desgewenscht
met hunnen steun, cursussen in hoefbeslag aan landbouwers werden gegeven.
Vooral om de gevolgen van verwaarloosd beslag aan te toonen en de ver-
schillende standen en de meest voorkomende hoefgebreken te bespreken.
Zou dan niet hetzelfde bereikt kunnen worden als de veeartsen volgens den
heer Heidema hebben bereikt? Mij dunkt van wel, want als een staaltje
hoe weinig sommige paardenhouders van het beslag afweten diene o.a. het
volgende: Een landbouwer vertelde mij van een smid, die altijd kon zien
of een paard bij een ander dan wel bij hem beslagen was. Velen waren het
met den landbouwer eens dat dit een kras stukje was. Wat was echter het
geval? Het werk en het gereedschap van bedoelden smid waren allertreurigst
en verkoos hij den hoefnagel met vierkanten kop, terwijl de andere dorps-
smeden de ritsnagels bezigden. Hij kon zoodoende zijn werk dus gemakke-
lijk onderscheiden van dat der overigen.
Wanneer van de zijde der paardenhouders meer belangstelling voor het
hoefbeslag wordt gekweekt, dan zullen ook de a.s. hoefsmeden meer ambitie
voor het vak krijgen. Tegenwoordig gaan de jongens met een sterk gestel
en helder hoofd liever een gemakkelijker werkkring kiezen, mede omdat
het beslaan van paarden als een ondankbaar werk geldt. Dyis voorlichting
aan landbouwers en paardenhouders! Ons werk wordt dan mogelijk meer
gewaardeerd. Door de jonge smeden wordt om les gevraagd, alzoo werk
voor de onderwijzers. De vraag komt van onderen op, dus van een goede zijde.
Een volgende keer iets over het „toezicht op hoefbeslagquot;.
Laren (G.)nbsp;J. W. K o e r s e 1 m a n.
— Noord-Brabant. In het jaarverslag der N.-Br. Maatschappij van Land-
bouw, uitgebracht in de algemeene vergadering te Dinteloord, wordt het
volgende over de in die provincie gehouden cursussen voor hoefbeslag op-
gemerkt :
De verleden jaar te Bergen op Zoom aangevangen cursus in hoefbeslag
werd dit jaar voortgezet, terwijl een nieuwe werd aangevangen te Breda
en te 's Hertogenbosch. Vooral te 's Hertogenbosch gaven zich zeer veel
leerlingen voor den cursus op en was hier plaatsruimte geweest dan had
een dubbele cursus kunnen worden gegeven; thans moesten vele leerlingen
worden afgewezen.
Te Breda werd de cursus gegeven door de heeren T. B. Siglmg, paarden-
arts en H. A. Sul, militair-hoefsmid; te 's-Hertogenbosch door de heeren
M. F. Plankeel, dierenarts, en Jac. Vermeer, hoefsmid te Haaren; en te
Bergen op Zoom door de heeren H. A. Haijtink, paardenarts, en M. van
den Berk, hoefsmid. De lessen werden bijgewoond te Breda door 10 leer-
lingen, te 's Hertogenbosch door 16 leerlingen en te Bergen op Zoom door
7 leerlingen. Van den laatsten cursus slaagden 4 leerlingen voor hetEijks-
diploma, terwijl 2 den a.s. herfst her-examen zullen doen.
_ Gelderland. Zaterdag 15 Oct, j.L heeft het overgangsexamen voor
hoefsmid te Winterswijk plaats gehad. Voor dit examen zijn de volgende
personen geslaagd: G. J. Blekkink, D. J. Heinen, W. Heinen, J. G. Vonk,
B. Priester, alle 5 te Winterswijk, H. G. te Vaanholt te Neede en G.
Hoogeweg te Winterswijk.
—nbsp;Engeland. Landbouwers uit de provincie Sussex hebben, volgens een
mededeeling in de L. S. J. van 7 October j.1., verklaard dat de kosten van
een rondom-beslag, thans f 5.40 bedragende, te hoog zijn en met f L20
verlaagd dienen te worden.
-nbsp;„Der Hufschmiedquot; beeft de November-aflevering bijna geheel gewijd
aan verschillende artikelen over de vraag: „paard of motorquot;. Ook de heer
F Titz Steding te Utrecht, die indertijd aan de hoefsmidsschool te
Dresden zijn meester-diploma verwierf, heeft zijne inzichten daaromtrent
weergegeven.
Het ligt voor de hand, dat de inhoud van die artikelen veel overeen-
stemming vertoonen. Zij wijzen op het feit, dat het aantal paarden in de meeste
landen niet achteruit gegaan is, niettegenstaande de vermeerdering van
auto's, tractoren en motorploegen. De „Rijksbond der belanghebbenden bij
het paardquot; vermeldt, dat in no. 14 van '27 van de „Deutsche Landw
Pressequot; is meegedeeld, dat volgens de jongste bedrijfstelling in Duitschland,
van 2.080.530 bedrijven slechts % gebruik maken van motor- of stoom-
ploegen en dat de overijlde aanschaffing van vrachtauto's belangrijke ver-
liezen aan transport- en handelsondernemingen heeft bezorgd. — De Ameri-
kaansche generaal James G. Harbord, schreef kort geleden over de
waarde van het paard, ten opzichte van de Landsverdediging: het vliegtuig
is voor verkenning in de verte onontbeerlijk, het paard voor verkenning in
de naaste omgeving. - In New-York zijn 73 o/^ van de vrachtwagens met
paarden bespannen. In Berlijn is niettegenstaande een belangrijke toeneming
van de automobielen het aantal gebruikspaarden van 1922—1925 gestegen
van 40648 tot 45934 stuks. _ Op dit oogenblik zijn van den geheelen
paardenstapel in Duitschland, ongeveer 85 o/^ werkzaam in het landbouw-
bedrijf. Op 1 Juli 1925 waren in Duitschland 256.000 auto's in gebruik en
twee jaar later 319.000, alzoo één op elke 196 inwoners. Over het geheel
valt op te merken, dat de motor meer en meer in gebruik komt ten behoeve
van het personenvervoer, doch dat het paard in de eerste plaats in gebruik
blijft in den landbouw, industrie, het vrachtvervoer en in het leger.
—nbsp;Beslag bij verbeend hoefkraakbeen. De heer Eritz Steding deelt ons
mede dat de wijze van beslaan zooals thans in „De Belgische Hoefsmidquot;
en in „Deutsche Schmiede-Zeitungquot; werd vermeld, reeds in 1904 door Prof.
Lungwitz te Dresden werd onderwezen.
—nbsp;Zwitserland. In Augustus is een statistiek gemaakt van het verkeer
vóór het postkantoor te St. Moritz, waarbij 1417 auto's tegen 1035 paarden
zijn geteld, hetgeen mij geen slecht figuur voor het paard lijkt. G. H.
—nbsp;In het Septembernummer van de „Zwitsersche Hoefsmidquot; beschrijft
Lehman een bezoek aan de Hoefbeslagtentoonstelling te München, welke
hem bitter tegenviel. Inzendingen van hoefsmeden waren er niet en wel om
reden dat deze hiervoor veel kosten moesten maken, waar geen voordeel
tegenover stond. De hoefsmidschool had een verzameling ingezonden waar-
van hem de touwijzers het meest opvielen. Deze worden zoowel des zomers
als des winters bij alle voorhoeven gebezigd, terwijl de achterijzers met
stoot en kalkoenen worden gemaakt. Bij trekpaarden geeft men aan de
achterijzers zeer veel garnituur om het steunvlak te vergrooten en men
buigt voor hetzelfde doel ook de buitentakken uit. Lichte paarden worden
vierkant met touwijzers beslagen. Deze ijzers worden in alle maten naar
modellen gegoten. Aan de ondervlakte van het ijzer bevindt zich een
groote, tot aan de uiteinden der takken reikende ü-vormige groeve,
waarin het touw wordt geperst nadat het ijzer is ondergenageld. Het touw
wordt als zoodanig, en ook met staaldraad doorweven, toegepast; dit laatste
is veel sterker doch ook veel duurder. Men heeft open touwijzers entouw-
balkijzers, welke laatste veel gebruikt worden, ook voor achterhoeven. De
dikte der ijzers is verschillend naar het gebruik; ijzers voor trekpaarden
ziin tot 3 c.M. dik en wegen met staaldraadtouw bijna 2 E.G.! Aan de
iizers zijn kleine lippen aangebracht, welke ondoelmatig worden bevonden,
vooral wanneer de wand niet sterk is. Deze touwijzers kosten, al naar de
grootte, 2 tot 3 mark per stuk; de verdiensten van een hoefsmid zijn m
München 1 mark (60 cent) per uur.
_ Over de Hoefsmidschool te München zegt referent nog dat de beslag-
loods ruimte biedt voor 20 paarden. Elke cursus duurt 4 maanden, en aan
eiken cursus nemen 20 leerlingen deel. Er zijn twee onderwijzers; bij een
worden alleen voorijzers gemaakt, bij den anderen alleen achterijzers, en
elke maand wisselen de leerlingen van onderwijzer, zoodat ze telkens een
maand lang alléén vóór- of alleen achterijzers maken. De aambeelden hebben
een ronde hoorn, welke aan de rechterzijde van het aambeeld zit. Er worden
uitsluitend ritsijzers gemaakt. De paarden werden alle beslagen met ijzers
welke door de leerlingen waren gemaakt.
Trekpaarden krijgen, ook 's zomers, achter kalkoenijzers om het uitglijden
op asphalt tegen te gaan. De kalkoenen en stoot zijn laag doch breed en
zeer practisch te noemen.
_ In het Augustus-nummer van „Tfee Horseshoers and Blacksmith s Jour-
nalquot; schrijft James Clark over klemhoeven. Hij zegt dat wanneer de
verzenwand is ingetrokken, de verzenen nauw zijn, de straal klein en op-
getrokken zoodat deze haast niet te zien is, de zijdelingsche hoefkraak-
beenderen naar boven gedrongen worden en de hoef droog is en warm
aanvoelt, dan noemt men dit een klemhoef. Hij vertelt er bij dat het paard
deze van veulen af al gehad heeft. Dit klinkt vreemd doch is in vele ge-
vallen waar. Het veulen dat in de weide geloopen heeft, kan op stal komen
met harde, droge hoeven en voordat deze de gelegenheid krijgen zich te
verruimen, wordt beslag ondergelegd en het paard aan het werk gezet. Zoo
gebeurt het vaak en wanneer de eigenaar geen oog heeft voor den stijven
gang en het paard beslagen blijft werken, zoo zal het op zes- of zeven-
jarigen leeftijd den vorm en de grootte der hoeven hebben van een twee-
^^bIj^quot; zulke hoeven past Clark de volgende behandeling toe. Vooreerst
wordt de hoef verweekt door pappen of anderszins; dan maakt hij de zool
zoo duD mogelijk, snijdt de steunsels weg waarbij men niet bang behoeft
te zijn om den straal te beleedigen want er is haast geen straal: verder
snijdt hij de omgeslagen en ingeklemde wanden geheel weg. Hij zaagt ter
weerszijden van den straal een stuk wand uit, waarbij hij niet bang is
wanneer het gepaard gaat met bloeding.
Daarna plaatst hij den hoef voor op de knie en raspt een groeve, ± 2
c.M onder den kroonrand, rondom den geheelen hoornwand. De groeve
wordt diep ingevijld tot aan de z.g. witte zone, dus vrijwel tot op de
vleeschplaatjes. De groeve is zoo breed dat men er een potlood in kan
leggen en vooral naar de verzenen toe wordt ze breeder. Daarna wordt de
wand onder de groeve verdund en wel tot op de halve dikte van den wand
om ten slotte een aantal rainures of insnijdingen te maken rondom den
hoet en wel zoo diep mogelijk, zonder echter door het hoorn heen te gaan.
Hij past nu een balkijzer toe met een lederen zool en goede opvulling
terwijl de nagels uitsluitend in het toongedeelte van het ijzer worden aan-
georacht. Een scherp smeersel wordt aan de kroon ingewreven en dan
eenige dagen rust gegeven op stal. Met het beslag wordt ook een sterke
veer ingebracht om den hoef uit te zetten en deze wordt drie maanden
lang ingehouden doch elke 14 dagen wordt de hoef nagezien.
Volgens schrijver geeft deze wijze van behandeling onmiddellijke genezing
en kan het paard gebruikt worden zoodra de pijn over is van de scherpe
zalf die aan de kroon is ingesmeerd. Deze methode van behandeling heet
het „Dunbar systeemquot; en is het eerst gedemonstreerd, jaren geleden, door
prof. Daniël Carbin. Clark past het ook toe bij eenzijdige klemhoeven en
behandelt dan alleen de ingetrokken hoefhelft op boven beschreven wijze,
waarbij hij ook een veer toepast welke aan den betreffenden ijzertak wordt
bevestigd. Hij zegt dat het paard onder deze behandeling steeds aan het
werk kan blijven en waarschuwt alleen tegen het beleedigen en insnijden
van de hoornzoom daar de hoorngroei hierdoor belemmerd zou worden.
— Het September nummer van dit maandblad is uitgekomen als een
„Souvenirquot; ter gelegenheid van zijn één en dertig jarig bestaan. Het titel-
blad is mooi uitgevoerd en stelt het interieur van een smederij voor waarin
men een hoefsmid bezig ziet een hoefijzer te richten, terwijl twee paarden
op het beslag wachten; tevens is een smid bezig autogeen een wagenband
te lasschen.
Het nummer bevat naast talrijke advertenties, 66 blz. inhoud van den
meest verschillenden aard, waaronder een rubriek poëzie, sport, levens-
beschrijvingen, feuilletons en ook „hoefbeslagquot;. Aan de laatste rubriek ont.
leenen wij het volgende :
Een artikel over verbeend hoefkraakbeen beschrijft het lijden als meestal
voorkomend aan de voorbeenen en als ongeneeslijk. Wel wordt aangegeven
om in het beginstadium van de verbeening een scherpe zalf aan te wenden
om het proces tot stilstand te brengen! Is één voet aan het verbeenen,
dan geeft dit meer reden tot kreupelheid dan als beide voorhoeven verbeend
zijn. Wat het beslag betreft, zoo wordt aangegeven, indien eenigszins
mogelijk, het paard onbeslagen te laten loopen; is dit echter niet mogelijk,
dan wordt de hoef volkomen vlak besneden en wordt een vlak ijzer met
verdunde takken toegepast, indien de straal daarbij den bodem kan raken.
Is slechts één kraakbeen verbeend, dan gebruikt men een driekwartijzer,
zijn beide kraakbeenderen verbeend, dan een toonstukje om allen druk te
vermijden op de zieke achterste hoefhelft.
Verder wordt aangeraden het beslag spoedig te vernieuwen opdat de
drukverhoudingen zich niet zullen wijzigen. Het is wel eigenaardig deze
methode, van Wm. Eussell, te vernemen, daar in ons land juist hetom-
gekeerde wordt voorgestaan, n.l. den tegendruk van den straal te voorkomen
en het breed uitsmeden van den ijzertak aan de verbeende hoefhelft, om
meer steunvlak te geven.__
ADVERTENTIEN.
Vrij boord Amsterdam
of franco bergplaats Amsterdam.
1. C. JANSEN amp; ZOON - AMSTERDAM.
TELEFOON 44523.nbsp;LIJNBAANSCRACHT I56d.
Hèt
Adres
voor
Mustad Hoefnagels
merk „Sleutelquot;
Paardeschroeven
en Paardestiften
©
Machinale
' Hoefijzers
paarden en Runduee iierzeKeri men op de «oopdeeiigsie uoorwiaapden
bij „Groningenquot;, Alg. Onderlinge Maatschappij tot
Verzekering van Paarden en Rundvee
gevestigd: CatharUnesingel75. UTRECHT. Telef. No. 12138.
Directeur: F. F. LEOPOLD.
Adj. Directeur: B. L. LEOPOLD, Dierenarts
Opgericht in 1903.
Reserve f I88.3I6.O61/2
Grootste zuiver onderlinge in Nederland.
A C T 1 E V È VERTEOENWOORDIOERS QEVRAAQDI
-ocr page 130-gemerkt Z. V. zijn de beste. Op alle Tentoonstellingen hoogst
bekroond, zijn niet duurder dan andere fabrikaten, doch
beslist beter. Zij worden in alle maten en modellen geleverd,
VRAAGT ZE UWEN LEVERANCIER OF RECHTSTREEKS AAN
Vertegenwoordiger : FIRMA LEM EN VOSSEN, St. Maartenslaan 32,
- MAASTRICHT -
■ V' |
* i c» V .'1 |
'O ƒ A |
gt;1 |
f 'J | |
Redacteur-Uitgever: A. W. Heidema te 's Gravenhage, Huygensplein 5
Belangrijk Beriolit. — Hoefsmid en Dierenbesclierminf;. — Het nut va^e afhellende vlakt^.
— Cursus voor voorbereidend lioetbeslag. — Jubileum Besters. —
Korte mededeelingen. — Advertentiën.nbsp;iixoi lMi\/r—
: der
rsiteit
maandblad
BELANGRIJK BERICHT.
Aan ie Abonné's en Adverteerders!
Met deze aflevering verscliijnt „De Hoefsmidquot; voor liet laatst voor mijne
rekening en gevoel ik mij gedrongen allen, die hebben bijgedragen om de
verschijning en instandhouding van dit maandblad mogelijk te maken, mijn
hartelijken dank te betuigen. Sedert 1896, het eerste jaar der verschijning,
is er heel wat op hoefsmidsgebied in Nederland gewijzigd en gelukkig in
veel opzichten ten goede. Moge dit zoo doorgaan, waartoe de opwekking
van den heer Vossers in deze aflevering ongetwijfeld ook weer een prikkel
in de goede richting kan geven.
Ik heb mij bereid verklaard, althans nog voor 1928, de redactie te be-
houden en acht mij gelukkig te kunnen mededeelen dat de vaste mede-
werkers hunne bijdragen ook voor dat jaar hebben toegezegd.
Onder aanbeveling voor uw aller steun hoopt . „De Hoefsmidquot; haar lezers-
kring te mogen behouden en geleidelijk te kunnen uitbreiden. De nieuwe
uitgever is voornemens zorg te dragen voor een keurige uitvoering en
meerdere illustratiën, een eisch des tijds.nbsp;A. W. Heidbma.
Zooals U uit het bovenstaande hebt vernomen, zal met ingang van
1 Januari 1928 „De Hoefsmidquot;, welke reeds gedurende de laatste 16V2jaar
ononderbroken in onze inrichting werd gedrukt, ook door ons worden
uitgegeven.
Wij zijn van plan de uitgave geheel op dezelfde wijze, als thans geschiedt,
voort te zetten en wij kunnen U tot ons genoegen mededeelen, dat de heer
A. W. Heidema bereid is gevonden voor het jaar 1928 het redacteurschap
te behouden, waardoor wij verzekerd meenen te zijn, dat de kwaliteit en
actualiteit der artikelen op het zelfde peil zal blijven.
Wij spreken de verwachting uit, dat ü ons Uw gewaardeerd vertrouwen
zult blijven schenken en geven U onzerzijds de verzekering, dat wij alles
in het werk zullen stellen om ons blad in de toekomst te doen zijn en
blijven een bij uitstek vaktechnisch maandblad, hetgeen aan heeren hoef-
smeden steeds iets van waarde zal trachten te geven. . . . , .
Den Haag, Wagenstraat 70.
De Zoid-Hollandsche Boek-
en Handelsdrukkerij.
hoefsmid en dierenbescherming.
Onlangs werd mijn advies gevraagd over een verschil van opvatting, dat
bleek te bestaan tusschen een ijverig lid der Ned. Ver. tot bescherming van
dieren en een gemeente-veldwachter. Het ging over een paard, dat als trek-
paard werd gebezigd en kreupelde tengevolge van den meer dan slechten
toestand, waarin het hoefbeslag verkeerde. De dierenvriend maakte de ge-
meente-veldwachter opmerkzaam op dit feit en verzocht hem daarvan proces-
verbaal te maken, althans den voerman te gelasten het paard uit te spannen.
Deze echter vond daartoe geen termen, en had blijkbaar weinig begrip van
een kreupel paard, althans hij beweerde dat niet te kunnen beoordeelen.
In grootere steden komen klachten over den toestand van het hoefbeslag
geregeld voor in de rapporten der Inspecteurs van de dieren-bescherming.
Inderdaad is de politie verplicht mede daarop toe te zien en kan volgens
het Wetboek van Strafrecht een verwaarloozing van het hoefbeslag den eigenaar
in aanraking brengen met den strafrechter. Immers „het opzettelijk bena-
deelen van de gezondheid van een dierquot; is strafbaar gesteld bij Art. 254
Wetb. van Strafrecht en ook is bij Art. 455 strafbaar gesteld „het noodeloos
arbeid doen verrichten op pijnlijke of kwellende wijzequot; en ook het gebruik
van kreupele dieren. Bij sterke verwaarloozing van het hoefbeslag kan dus,
al naar den aard van het geval, de gebruiker van het paard moeilijkheden
ondervinden en zullen de bestaande vereenigingea op het gebied van
dierenbescherming dan ook daarop scherp hebben toe te zien.
Zoo zal dus tevens van die zijde goed hoefbeslag worden bevorderd en
gewaardeerd, en bij de eigenaars van paarden worden gepropageerd. Het
zal dan ook nuttig zijn om de bedoelde inspecteurs op dit gebied eenige
kennis bij te brengen of voor deze functies te benoemen menschen, die
uit hoofde van hun vroegeren arbeid eenige kennis van het hoefbeslag en
kreupelheid van het paard bezitten.
In een Duitsch tijdschrift las ik dezer dagen hoe daar te lande de hoef-
smid ook nog op andere, en minder aangename wijze, met de dierenbescher-
mende wetgeving kennis kan maken. Ook hier te lande is dat niet denk-
beeldig.
De vraag werd nl. gesteld in hoeverre de hoefsmid aansprakelijk gesteld
kon worden voor letsel of ongeval een paard in zijne smederij overkomen.
Vooral werd daarbij gewezen op ongelukken bij het toepassen van hulp-
en dwangmiddelen, — herplaatsen in^den noodstal enz. Afgezien van de
aansprakelijkheid voor schade tegenover den eigenaar, die in sommige ge-
vallen zal kunnen bestaan, heeft de hoefsmid ook hier te denken aan het
genoemde Art. 254 Wetb. van Strafrecht dat ook strafbaar stelt degeen:
„die zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking
van zoodanig doel toelaatbaar is, opzettelijk aan een dier pijn of letsel
veroorzaakt.quot;
Hoewel ik meen te mogen zeggen, dat in het algemeen de hoefsmeden
te verstandig zullen zijn om tegen dit artikel te zondigen, immers juist
door kalmte bereikt hij het meest, toch zijn er wel ruwe en driftige hoef-
smeden, die dus gevaar loopen om op grond van dit wetsartikel bekeurd
te worden.
Nu kan men alles overdrijven. En het spreekwoord zegt terecht: „Over-
drijving schaadtquot;. Er zijn overdreven dierenbeschermers, die het gebruik
van de praam veroordeelen, en het voorstellen alsof dit dwangmiddel onder
alle omstandigheden eene ongeoorloofde dierenmishandeling beteekent. En
al wordt de praam wel eens méér gebruikt dan noodig en nuttig is en al
ziet men dit middel ook veelal geheel verkeerd aanwenden (zoodat het niet
opvoedend werkt), toch zal de rechter er zeker niet spoedig toe komen om
dit strafbaar te achten. Een andere kwestie is het als men er op een
oogenblik op los ranselt of het paard zeer ruw in den mond rukt of schopt
of stompt. Dan kan men terecht een proces-verbaal vreezen. Men late het
daartoe, ook uit welbegrepen eigenbelang, nooit komen!
Voor het Gerechtshof te Arnhem stond 27 October 1.1. een hoefsmid
terecht, beklaagd van overtreding van dit artikel 254, omdat hij een paard
den staart had gecoupeerd. Ook de eigenaar, die daartoe opdracht had ge-
geven, moest zich deswege voor het Hof verantwoorden. De eisch, welke de
Procureur-Generaal stelde, luidde ƒ 20.— boete of 10 dagen hechtenis.
Eeeds vroeger heb ik mijne meening doen kennen, dat een hoefsmid zich
van dergelijke operatiën heeft te onthouden. Het is nog een overblijfsel uit
de middeleeuwen en de hoefsmid heeft beter en nuttiger werk te doen. Het
coupeeren zelf, een onzinnige modegril, die het paard levenslang verminkt,
is helaas tot nogtoe geoorloofd. Ofschoon hier inderdaad ,,opzettelijk letsel
en pijn wordt veroorzaaktquot; neemt de rechter tot nog toe daarbij aan een
,,redelijk doelquot; nl. de vraag in den handel naar gecoupeerde paarden.
In dit geval werd echter door den Procureur-Generaal betoogd, dat deze
hoefsmid onnoodig ruw was te werk gegaan en dus had „overschreden het-
geen toelaatbaar isquot;. De staart was voor het coupeeren niet afgebonden en
daardoor was de bloeding moeilijk te stelpen en was dus extra lang gebrand.
Ik veronderstel, dat er weinig hoefsmeden zullen zijn, die het coupeeren
nuttig zullen vinden. Ik zou wel wenschen, dat zij ook er toe wilden mede-
werken om dit misbruik te bestrijden en zoo mogelijk uit de wereld te
helpen! Wat hebben ze des zomers zelf niet veel last van deze verminking
en de daardoor ontstane onrust bij de paarden, die zich tegen de vliegen
niet kunnen verweren. Laten zij in elk geval deze bewerking niet zelf
doen, maar _ indien het dan met alle geweld moet gebeuren — zulks
overlaten aan hen, die met kennis van zaken en routine deze operatie op
de vlugste en minst pijnlijke wijze weten te volbrengen.
Dan zullen de hoefsmeden, die uit hoofde van hun ambt zulke daad-
werkelijke dierenbeschermers zijn (zij doen niets anders dan het paard
„beschermenquot; tegen de invloeden, die het anders buiten gevecht zouden
stellen), ook een aandeel hebben in de verhooging van het beschavingspeil.
Want dergelijke opzettelijke verminkingen moesten toch in een beschaafd
land niet toelaatbaar zijn!
Breda, November 1927nbsp;T. D. S.
-ocr page 134-HET NUT VAN DE AFHELLENDE VLAXTE.
Voor eenigen tijd werd door mij een geval van kreupelheid waargenomen,
dat zoodanig verband houdt met het hoefbeslag, dat ik het wenschelijk
acht, het hier mee te deelen.
Het betrof n.1. een hit, die kreupel was geworden na het laatste beslag,
reden waarom de oorzaak ook daaraan werd toegeschreven. De eigenaar
werd in die meening versterkt door het feit, dat het dier dezen keer niet
zooals gewoonlijk door den patroon zelf, maar door diens knecht was be-
slagen. Aan het beslag van dezen hit moest n.1. voortdurend bijzondere
zorg worden besteed en deze verantwoordelijke taak nam de patroon liever
zelf op zich, een opvatting die waardeering verdient. Nu de hit na het
beslag kreupel bleek te zijn, dacht de eigenaar natuurlijk aan vernageling.
Ook de patroon kon zich aan die gedachte moeilijk onttrekken. Hij wist
uit ervaring, hoe voorzichtig hier moest worden genageld in verband met
de geringe dikte van den hoornwand. Toch waren er geen positieve aan-
wijzingen in die richting te vinden en zekerheidshalve werd mij het dier
ter onderzoek aangeboden.
De kreupelheid betrof het linker voorbeen, was in stap gering, maar in
draf duidelijk waar te nemen. Op grond van de bewegingsstoornis mocht
zoo goed als zeker worden aangenomen, dat de pijnlijkheid zetelde in den
hoef. Een nader onderzoek bevestigde dit ook. Van een eventueele ver-
nageling was echter niets te bespeuren. Wel waren de nagelgaten eenigszins
te vet gestampt, doch niet zoodanig, dat de kreupelheid daaraan mocht
worden toegeschreven. De grootste pijnlijkheid openbaarde zich in het toon-
gedeelte. Hier bleek een kneuzing aan de hoeflederhuid te bestaan. Doch
waardoor was deze teweeggebracht? Het afgenomen ijzer werd aan een
inspectie onderworpen en al dadelijk viel op, dat er geen afhellende vlakte
aanwezig was. Ik keek hier wel een beetje vreemd van op, ofschoon ik
gaarne erken, dat ook uit een oogpunt van rationeel beslag de afhelling
in vele gevallen best kan worden gemist, doch alleen bij hoeven met goed
uitgeholde zool. Deze hoefsmid echter deelde de opvatting, dat de afhellende
vlakte nooit nuttig effect heeft en dus als totaal overbodig kan worden
beschouwd, waarom hij er toe was overgegaan, geen afhelling aan de hoef-
ijzers meer aan te brengen.
Dit is m.i. wel wat te boud gesproken. Het is toch een bekend feit, dat
bij vlakke en platte hoeven door de afhellende vlakte wordt voorkomen,
dat gedurende de belasting de binnenrand van het ijzer op de zool drukt.
En in het hierboven aangehaalde geval was de zool juist sterk gevuld,
vooral in het toongedeelte. Ik vermoedde dan ook, dat de oorzaak van de
kreupelheid hier moest worden gezocht. Door het ontbreken van de afhellende
vlakte drukte de binnenrand van het ijzer op de sterk gewelfde zool, vooral
gedurende de belasting. Ik stelde den hoefsmid daarom voor: a. de zool in
het toongedeelte iets te verdunnen; b. het ijzer van een afhellende vlakte
te voorzien; c. een leeren randje tusschen den hoef en het ijzer aan te
brengen, en d. de lip niet te vast aan te slaan.
Met het leeren randje beoogde ik hier den wand iets te verlengen en
-ocr page 135-tevens een veerenden tegendruk te verkrijgen voor den reeds gevoeligen hoef.
Natuurlijk was ik zeer nieuwsgierig, wat het resultaat zou zijn. Gelukkig
voor den eigenaar werden we in onze verwachtingen niet teleurgesteld. De
hit liep met dit beslag inderdaad zoo goed als rad, kon in elk geval zonder
bezwaar ook in draf worden gebruikt. Na een paar dagen was van de
kreupelheid niets meer te bespeuren.
Ik meen met dit voorbeeld te hebben aangetoond, dat het niet aangaat
in het algemeen het nut van de afhellende vlakte te ontkennen.
Doch niet alleen om deze reden, er is ook nog een andere omstandigheid,
die het bestaan der afhelling zeer zeker rechtvaardigt. Waar ik dagelijks
een groot aantal kreupele paarden te onderzoeken en te behandelen heb,
meen ik wel over eenige practische ervaring op dit terrein te beschikken
en meerdere malen heb ik kunnen constateeren, dat ingeklemde steentjes
als oorzaak van de kreupelheid moesten worden aangemerkt. Dit aantal zal
veel grooter worden, als de afhellende vlakte ontbreekt en kleinere steentjes
zullen er door den schok dan niet zoo gemakkelijk uitvallen.
Dr. C. Brands.
CURSUS VOOR VOORBEREIDEND HOEFBESLAG.
Hieronder wordt verstaan een cursus welke gegeven wordt voor smeden
welke van plan zijn een hoefbeslag-cursus te volgen welke voorbereidt tot
het examen voor het Rijksdiploma van Hoefsmid.
De cursus zal uitsluitend inhouden het leeren smeden van hoefijzers,
zoodat het dezen cursisten gemakkelijker zal vallen de lessen van een
cursus in hoefbeslag te volgen welke eigenlijk gebaseerd zijn op leerlingen
die reeds een zekere bedrevenheid in het maken van hoefijzers hebben
verkregen. Vergis ik mij niet dan is dit denkbeeld gerijpt bij Dr. Staal,
Dierenarts te Assen, en heeft deze succes weten te bereiken zoodat voor
dezen winter aan de Ambachtsschool te Assen de eerste voorbereidende
cursus zal worden gegeven. Als onderwijzer aan dezen cursus zal optreden
de heer A. K r o e z e te Grollo, terwijl in de commissie van toezicht zullen
zitting nemen: Dr. Staal en de heer D. J en s ma, Directeur der Ambachts-
school, benevens nog 4 leden, waarvan een bestuurslid der Ambachtsschool
en 3 smedenpatroons, welke nog nader zullen worden aangewezen. De
cursus zal omvatten 12 lessen, elk van 2V2 «ur. welke des Zaterdags-
middags zullen worden gegeven. Dat er ambitie voor een dergelijken cursus
bestaat, bewijst alleen al het feit dat zich er reeds 16 deelnemers voor
hebben opgegeven.
Het komt mij voor dat het initiatief van Dr. Staal een eerste schrede is
op den goeden weg, waarmede ik zeggen wil, dat wanneer dit meerdere
navolging zal vinden, en deze voorbereidende cursussen zullen worden
gegeven in of nabij de plaatsen waar als regel de cursussen in hoefbeslag
worden gehouden, deze laatste daarvan enorm zullen profiteeren. De dikwijls
slechte en teleurstellende uitslagen der examens in hoefbeslag raken toch
meestal de kern van deze zaak, n.1. dat de adspiranten onvoldoende worden
bevonden in het maken van hoefijzers. Deze slechte uitslagen zijn niet alleen
een teleurstelling voor het onderwijzend personeel van de betrokken cur-
sussen, maar meer nog voor de deelnemers, die zich twee winters lang voor
dit examen hebben voorbereid. Zij zijn de dupe van de tijdsomstandigheden,
waar, door het vrij algemeene gebruik van machinale hoefijzers in de
burgermaatschappij, de gelegenheid zich voor hen niet voldoende voordoet,
om geroutineerd te worden in het maken van hoefijzers. Een cursus is toch'
te beschouwen als een leiding, die de richting aangeeft, op de fouten wijst
en opdrachten verstrekt voor de volgende lessen. Men kan echter niet van
een cursus verwachten dat zij smeden, die geheel onbedreven zijn in het
aanmaken van hoefijzers, dit vrijwel uitsluitend in de lesuren bijbrengt;
daarvoor is de te behandelen stof op den cursus te groot.
Hoe zal dit veranderen wanneer de leerling, wanneer hij op den cursus
komt, reeds een behoorlijk ijzer kan maken, hoeveel meer tijd komt er dan
vrij voor het maken van afwijkende ijzers en ook met hoeveel meer ver-
trouwen zal de patroon hem in de gelegenheid stellen zich in de smederij
te oefenen, daar hij niet langer ijzer verknoeit doch bruikbaar materiaal
aanmaakt.
Zeer terecht heeft de Examencommissie te Utrecht nooit hare eischen
verminderd op het gebied van ijzers maken ; doet men hier water in de
wijn, verslapt men en geeft men toe uit een soort medelijdend gevoel van
aanpassen, dan is hiermede allerminst de hoefsmid geholpen. Integendeel
een Eijksgediplomeerd hoefsmid moet in de eerste plaats een goed hoefijzer
kunnen maken. Dit is de basis waarop zijn vak berust en hierin brengt
het gebruik van machinale ijzers geen verandering. Wel zal het ten goede
komen aan de machinale hoefijzers, in dien zin dat een hoefsmid, die vaardig
is in het maken van goede ijzers, zeer zeker hoogere eischen zal stellen
indien hij ijzers uit den handel gaat betrekken en zullen de fabrieken
steeds worden gedwongen hun fabrikaat tot het hoogste op te voeren.
Het kan niet anders of een ieder, die het wel meent met het hoefbeslag
zal het initiatief van Dr. Staal toejuichen en wanneer dit voorbeeld in
breeden kring zal worden gepropageerd en nagevolgd, zal hieruit een instituut
ontstaan van degelijke voorbereiding voor de cursussen in hoefbeslag. Laat
ons dit hopen en alsdan kan men zeggen „van uit Assen begint de victorie.quot;
G. H.
JUBILEUM BESTEES.
1 Januari 1928 zal het 25 jaar geleden zijn, dat
de; heer F. P. H. Besters, wonende te Apeldoorn
en geboren 12 Maart 1866 te Venlo, in dienst trad
als Meester-Hoefsmid bij het Koninklijk Stal-
departement van H. M. de Koningin.
Bestemd voor het leger werd hij op 12-jarigen
leeftijd geplaatst aan de Pupillenschool, waar hij
verbleef tot 12 Maart 1881, waarna hij recruut
werd bij het Depót van het 2e Eegt. Huzaren te
Haarlem om, na afgericht te zijn, bij het Ie Escadron Huzaren te Venlo
over te gaan.nbsp;„ lt;■ -j u i
Hier werd hij in Augustus 1882 leerling aan de Eij- en Hoefsmidschool,
welke inrichting hij verliet op 3 October 1884 om als hoefsmid bij het leger
te worden geplaatst.nbsp;_
Bii ziin Escadron teruggekeerd, was hij daarbij voorloopig werkzaam a s
hulpsmid, sedert 18 Jannari 1885 als hoefsmid, om daarna benoemd te
worden tot onderchef aan de Hoefsmidschool te Amersfoort.
Toen in 1897 wijlen Opperwachtmeester W. Kamerbeek als Onderwijzer
aan de Hoefmidschool aftrad, en een vrij groot getal van de beste vak-
mannen van het leger werden opgeroepen naar Amersfoort, om zoowel
theoretisch als practisch in het strijdperk te treden, behaalde Besters de
2e plaats; hij miste wel zijn doel, maar op zeer eervolle wijze; er is steeds
„baas boven baas.quot;nbsp;.
Zijne bevordering tot wachtmeester-hoefsmid, 16 Januari 1901, een rang
destijds slechts als uitzondering bereikbaar, was voor ieder die hem kende
een aangenaam bericht. Zijn loopbaan toont duidelijk aan, dat hij steeds
was een kundig en zorgzaam vakman, die thans nog mee in het eerste
gelid staat.nbsp;, -j i.-
Bij de aanvaarding zijner bovengenoemde betrekking in de residentie,
thans te Apeldoorn, trad hij uit het leger. Hij is drager van de zilveren
medaille voor trouwen militairen dienst en nog enkele andere onderschei-
dingen In zijn 25-jarige loopbaan aan het Koninklijk Staldepartement heeft hij
steeds met alle nauwgezetheid zijn vaak zeer moeilijke werkzaamheden verricht
Wij wenschen den jubilaris nog vele jaren een beste gezondheid en het
zal hem dien dag zeer zeker niet aan belangstelling ontbreken.nbsp;*
VOOEBEREIDENDE CURSUSSEN IN HOEFBESLAG.
Onder bovenstaanden titel schreef de heer T. een artikel in de Nov.-afl.
De geachte schrijver zegt daarin o. m. dat in Limburg behoefte gevoeld
wordt aan voorbereidend hoefbeslag-onderwijs,
dat op de gewone hoefbeslagcursussen do tijd ontbreekt om de smeden
te oefenen in het maken van ijzers,
dat het een teleurstelling was voor de L. L. T. B. toen bleek, dat vanwege
het Departement van Binnenlandsche Zaken en Landbouw geen Rijkssubsidie
daarvoor kon worden verleend, uit overweging dat dit onderwijs thuis
behoort bij de Ambachtsscholen of -cursussen.
Verder: „Wat er van zij, er moet wat op gevonden worden, hetzij dat
de landbouworganisaties die voorbereidende cursussen dan maar zelf be-
kostigen, hetzij dat ze zich dienaangaande in verbinding stellen met ambachts-
scholen of -cursussen.quot;
Met het laatste gedeelte van dezen zin kan ik mij zeer wel vereenigen,
met het eerste gedeelte echter niet.nbsp;^ i-x
Het stellen van dezen zin spreekt boekdeelen aangaande de mentaliteit
van een zeer groot deel van de smeden. Alle respect voor het vele goede
en nuttige werk, hetwelk door de Landbouworganisaties voor het hoefbeslag-
onderwijs is verricht! Zij hebben gedaan, wat de smeden zelf hadden
behooren te doen.
Zou het geen schande zijn voor de smeden, nu zij reeds jaren lang de
vruchten hebben geplukt van het werk van de Landbouworganisaties, dat
deze organisaties nu óók nog de voorbereidende hoefbeslagcursussen zullen
instellen en bekostigen?
Zullen de Smedenpatroons in Limburg het goed vinden, dat de boeren
voor het personeel van den smid en voor de smidszoons, de gelegenheid
scheppen een deel van het vak te leeren ?
Smeden van Limburg, wij stellen U de vraag: „Wat zouden de land-
bouwers ü antwoorden, wanneer een afdeeling van den Smedenbond een
voorstel deed, om voor de zoons en het personeel van de landbouwers een
cursus op te richten voor melken, boter of kaas maken. Voor den smid
zijn melk, boter en kaas toch zeker even nuttige producten, als een goed
gesmeed hoefijzer onder den paardenhoef dat is voor den boer.
Zou de Landbouworganisatie zulk een voorstel accepteeren ? Neen! Het
meest achterlijke en minst vooruitstrevende lid van den Boerenbond zou
U nog toeroepen: „Wij zijn zelf wel bekwaam om daarvoor te zorgen.
Wij kunnen ons eigen boontjes wel doppen!quot;
Waarom moeten dan de landbouwers de voorbereidende cursussen
oprichten en bovendien óók zelf nog bekostigen? Zullen de smeden dan nooit
opschrikken uit hun slaap?
Geachte heer T., aan het slot van Uw schrijven zegtU: „Het zou in ieder
geval naar onze meening jammer wezen, dat bedoelde cursussen achterwege
zouden blijven, daar, waar ze zoo goed als noodzakelijk zijn.quot; Wij mogen U
dus beschouwen als een warm voorstander van deze cursussen. Daarom zou
ik U willen vragen: „help ons de smeden wakker schudden:'
De Hoofdbesturen van de Smedenbonden zyn in deze actief. De commissie
„Voorbereidende Hoefbeslagcursussenquot; is met haar rapport gereed en heeft
dit aan de vier samenwerkende organisaties verzonden. De meening van
deze commissie is, dat in de allereerste plaats de afdeelingen van de
Smedenpatroonsbonden zich met de oprichting dienen te belasten.
Kan de L. L. T. B., door zich in verbinding te stellen met een van de
afdeelingen van de beide Smedenbonden, het instellen van een voorbereidenden
cursus in hoefbeslag verhaasten, wij zullen dat zeker toejuichen.
Maar laten de Landbouw-organisaties s. v. p. niet deze voorbereidende
cursussen alléén oprichten en bekostigen. Zij zouden hierdoor het moreele
peil van den smid verlagen.nbsp;jj y
Aan de Leden der Vereeniging van Rijks Gedipl. Onder-
w ij zers in practisch hoefbeslag.
De Leden worden er aan herinnerd dat punten voor de Jaarlijksche
Algemeene Vergadering moeten worden ingediend voor den 24 Dec. a. s.
bij den Secretaris, den heer H. van Waasbergen te Oud-Beijerland.
Het Bestuur stelt er prijs op, dat verschillende punten, ook van technischen
aard, ingediend worden.nbsp;Het Bestuur.
—nbsp;Toelatingsexamen cursus voor onderwijzers in Utrecht. De wnd.
Directeur-Generaal van den Landbouw brengt ter kennis van belang-
hebbenden, dat in de maand Januari aanstaande op nader te bepalen dag
te Utrecht gelegenheid zal worden gegeven voor het afleggen van het
toelatingsexamen tot den cursus ter opleiding van onderwijzers in practisch
hoefbeslag.
Zij, die tot dit examen wenschen te worden toegelaten, moeten den
leeftijd van 23 jaar hebben bereikt en zich voor 20 Januari a.s. met eigen-
handig geschreven brief hebben gericht tot Prof. Dr. H. M. Kroon, Biltstraat
172 te Utrecht, onder overlegging van geboorteacte, het Eijksdiploma als
hoefsmid (bedoeld in het Koninklijk besluit van 28 Februari 1919, no. 85)
en aanbevelingen uit vroegere werkkringen.
—nbsp;Hoefsmidschool. De volgende nieuwe leerlingen zijn aangekomen:
J Harte veld — L. van Osch — C. Hennen — D. v. d. Laan — J. C. W.
Peters - J. G. Nijmeijer - J. Jagt - J. B. Verbeven - J.v.d. Landen
_ H.J.Berns — W.K. Kunst - J. C. van Woutenberg — D. de Groot
— J. Bos — H. J. L. Akkermans, alle dienstplichtigen der Artillerie.
Momenteel zijn in opleiding 18 dienstplichtigen der Artillerie welke
examen moeten afleggen einde Maart 1928, 15 id. einde September 1928,
6 dienstplichtigen der Cavalerie id, einde September 1928 en 17 reserve-
hoefsmeden, waarvan 6 in de maand December de school zullen verlaten.
Verder zijn er nog 5 gediplomeerde hoefsmeden, welke allen met een
waarneming buiten bet garnizoen zijn belast.
Wegens het zeer groote aantal dienstplichtige leerlingen zal het niet
mogelijk zijn voorloopig reserve leerlingen aan te nemen en is het niet te
voorzien wanneer de gelegenheid daarvoor weer open zal zijn, vooral ook
omdat de opleidingstijd voor de dienstplichtige leerlingen verlengd ds en
wel van die der Artillerie tot 11 maanden en die der Cavalerie tot 12
maanden. Deze dienstplichtigen blijven resp. 1 en 3 maanden bij hun
regiment en komen daarna de overige resp. 11 en 12 maanden in opleiding
bij de Hoefsmidschool. De verlenging van den opleidingstijd is noodig be-
vonden in verband met de eischen die gesteld worden aan het smeden van
hoefijzers en de zeer geringe kennis die hiervan bestaat bij hen die zich
aanmelden. De verlengde opleidingstijd komt in elk geval ten goede aan de
leerlingen, ook al zijn zij beter onderlegd in het smeden van ijzers bij aan-
komst en waar de praktijk uitwijst dat in de meeste gevallen later bitter
weinig meer gedaan wordt aan het aanmaken van hoefijzers, zoo dient in
de eerste plaats de eisch gesteld te worden dat zij bij het verlaten van de
school in staat zijn goede normale en afwijkende hoefijzers te kunnen maken.
— Najaarsexamen 1927 Ryksdiploma Hoefsmid, gehouden te Utrecht
in de maanden October en November. Geslaagd 38, n.1.: J. Mostert teLun-
teren, J. H. H. Wiegerink te Euurlo, W. H. Eggen te Babberich, J. P.
Meffért te Groningen, G. B. Heijnen te Aalten, H. Wieringa te Adorp, J.
W. ter Borg te Ezinge, E. Blancke te Oud-Schoonebeek, J. Broeksma te
Anloo, H. Boers te Odoorn, A. Hoovingh te 2e Exloërmond, M. P. Meyers
te Serooskerke, G. Doordhof te Grijpskerk, J. Penninga te Sebaldeburen,
G.nbsp;L. Platzer te Oud Schoonebeek, K. van der Veen te Aduard, Th. J.
Versteegen te Babberich, T. E. Korthuis te Noordbroek, G. Brouwer te
Uitwierda (Gr.), G. J. v. d. Vegt te Deventer, G. v. d. Ziel te Oldebroek,
B. H. Stevens te Nieuw Schoonebeek, G. Heling te Loppersum, H. van
Dijken te Holwierde, A. Stuive te Bierum, J. Ruiter te Krewerd (Gr.), L.
Oldewarries te Coevorden, B. Oldenhuis te Bierum, J. Kennis te Tilburg,
H.nbsp;Klaassen te Zwinderen, W. Klompsma te 2e Exloërmond, H. Warrink
te Drouwen, J. Neuteboom te Spijkenisse, J. H. Linsen te Ospel (L.), J. v.
Ock te Valkenswaard, K. Olijnsma te Giekerk, T. Snelders te Leur, gem.
Etten, en J, G. v. Hoof te Vessem.
— Noord-Brabant. In de vergadering van het Dag. Bestuur der N.-Br.
Mij. V. Landbouw van 8 Nov. j.1. is gewezen op moeilijkheden die zich
voordoen bij de thans loopende cursussen in hoefbeslag te Breda, ten
opzichte van het gebruik der leslokalen in de aldaar bestaande ambachts-
scholen.
— Te vroegtijdige vestiging als patroon. Hiertegen heeft een ver-
eeniging in Döbeln een adres gericht aan de overheid, met het doel om
zoowel de belangen van het vak als die der te jonge patroons, die soms
nauwelijks voldoende opleiding in hun vak hebben gehad, te behartigen. —
Dergelijke jonge lieden zijn niet voldoende bekwaam om het bedrijf goed
te leiden en het werk goed te verrichten. De tegenwoordige tijd, zoo merkt
„Der Hufschmiedquot; op — heeft ontwikkelde vaklieden noodig, die qualiteits-
werk kunnen leveren.
— Wegdek en beslag. Van uit Apeldoorn wordt gemeld dat melkrijders
tusschen Beekbergen en Loenen zijn geverbaliseerd omdat zij bij gladheid
hunne paarden van scherp beslag hadden voorzien dat het wegdek schaadde.
Op het proces-verbaal is geen veroordeeling gevolgd. De ambtenaar van
het O. M. zou, volgens de N. B. CL, hebben opgemerkt: „Kan het procédé
„van den kunstweg niet tegen scherp beslag, dan moet maar naar ander
„worden omgezien.quot;
Deze oplossing geeft geen afdoende bevrediging. De mooie maar dure
asphaltwegen zijn uitstekend behalve voor paarden bij gladheid. De A.N.W.B.
(Touristenbond voor Nederland), die reeds veel voor de verbetering der
wegen in ons land heeft gedaan, zou wellicht in samenwerking met de
„Vereeniging van Rijks Gedipl. Onderwijzers in practisch hoefbeslagquot; een
goede oplossing kunnen bevorderen, waardoor de praktijk en de oeconomie
meer zouden worden gediend dan door het opmaken en behandelen van
processen-verbaal.
— In de December-Aflevering van „Der Hufschmiedquot; heeft P. Löwe
een geïllusteerd artikel over sandalen. Daarbij is ook een afbeelding van
een Hollandsch model. Deze afbeelding is helaas minder gelukkig uitge-
vallen De opmerking dat deze sandaal (in Nederland „tripquot; genaamd) p-
bezigd wordt in fcZeigronden is ook niet juist. Zij vinden alleen aanwending
op nieuw aangelegde «eewgronden (in Duitschland „Moorbodenquot; genoemd).
De wnd. Directeur generaal van den Landbouw, brengt ter kennis
van belanghebbenden, dat in de maand Januari aanstaande op nader
te bepalen dag te Utrecht, gelegenheid zal worden gegeven tot het
afleggen van het toelatingsexamen tot den cursus ter opleiding van
onderwijzers in practisch hoefbeslag.
Aanmeldingen moeten vóór 20 Januari 1928 zijn binnengekomen
bij Professor Dr. H. M. Kroon te Utrecht, Biltstraat 172.
Voor nadere bijzonderheden zij verwezen naar de Nederlandsche
Staatscourant.
UAt Mustad Hoefnagels
merk „Sleutelquot;
, , \ Paardeschroeven
Adres en Paardestmen
Vrij boord Amsterdam
of franco bergplaats Amsterdam.
J. C. JANSEN amp; ZOON - AMSTERDAM.
telefoon 44523.nbsp;lijnba anscracht I56d.
-ocr page 142-gemerkt Z. V. zijn de beste. Op alle Tentoonstellingen hoogst
bekroond, zijn niet duurder dan andere fabrikaten, doch
beslist beter. Zij worden in alle maten en modellen geleverd.
VRAAGT ZE UWEN LEVERANCIER OF RECHTSTREEKS AAN
Vertegenwoordiger: FIRMA LEM EN VOSSEN, St. Maartenslaan 32,
MAASTRICHT
- |
F
: ......■ ■
.......
; ^tTquot;. gt;nbsp;y
___
wt
.....
JOv
■ ift-
„............ _ :
-ocr page 145--
F
xi««^ : 'f,,
; • • r -.nbsp;■
-ocr page 146-4-aï, ' J
.. ,1ÄTi
» -a-i-k. «