UUgave: N.V. Z.-HOLL. BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ, 's-Gravenhage
A
397
-ocr page 3-•...ÄT
• •V f T-^
^.«•rv-^r-, . V ...nbsp;...,'•nbsp;■•
J'.-'-. '.quot;' .nbsp;■ . - i «■
y-
pmü
lt;-30 i
Mi;
Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen
ONDER REDACTIE VAN Dr. R. H. J. GALLANDAT HUET
MET MEDEWERKING
VAN
onderscheidene deskundigen,
UITGEGEVEN DOOR DE
N V. DE ZUID-HOLL. BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ
WAGENSTRAAT 70 — DEN HAAG
XXXIVe Jaargang
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
'S-GEAVENHAGE — 1929
JKSUNIVERSITEIT UTRECHT
51 7900
-ocr page 6- -ocr page 7-De titels, voorzien van een f geven artikelen aau waarin een of meer
afbeeldingen of figuren zijn opgenomen, - artikelen met * zijn bijdragen onder
een afzonderlijk hoofd: de overigen zijn korte mededeelmgen, hetzij oorspronke-
lijke hetzii aan andere bladea ontleend.nbsp;in-
De RoLinsohe cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone
de bladzijden.
Ambachtsschool te Assen, I, 11.
Angeren S. van — f* VI 83.
Auto en paard, door Prof. Kroon;
* VIII117 ; * IX 129 ; * XI162 ; * XII
179.
Balkijzer XH-
Bedrijfsresultaten van een hoefsmid uit
Chicago V 73.
Beslaan van lastige paarden IX 138.
Beslag bij strijken X 153.
Besnijden van den hoef * II18; * III 23.
bij toontrederstand XII 177.
Bolder E. N. - f* VI 83.
Brokkelige hoeven * VI 49
Conferentie hoefbeslagcommissie G. O.
M, V. L. en Onderwijzers in prac.
hoefbeslag * VIII 101.
Cursus in hoefbeslag te Appingedam
XI 170; te Bedum V 75, X 152: te
's Bosch t* VII 107; te Breda XII
te Rotterdam XI 170.
Cursus. quot;Voorbereidende — te Venlo
t* V 69.
Demonstratie ia België f* 145
Examen-commissie Rijksdiploma IX
137.
Examen onderwijzers in practisch hoef-
beslag tnbsp;20 en 25.
Examen voor het Rijksdiploma IV 59;
V 75; verslag * VI 91; XII 185.
Excursie naar de hoefsmidschool te
Brussel * V 65.
Heidema A. W. — t* I 1-
Hoefbaden III 40.
Hoef Kenteekenen van gezonden en zie-
ken - X 153.
Hoefbeslag * IV 55.
Hoefbeslag-demonstratie in België f*
X 146.
Hoefbeslag en zenuwsnede * I 5.
„ zonder nagels f* VII 97.
in de groote steden van
Engeland * VIII 115.
-onderwijs in Duitsland
f* VIII 113.
„nbsp;voorbereidende cursussen
*IV 52.
„ Waarde van goed — * III36.
„ Wegvernielend — VII 108.
„ Trekkracht — wegdek * VII
104.
Hoefkanker III 40; *V 72; IX 139.
Hoefsmidschool te Brussel I 12; II 26;
excursie f* V 65.
Hoefijzers bij Duitsche slachtpaarden
fXI 161.
Hoefijzers. Leeren smeden van —
* VI 89.
Hoeven. Brokkelige — *IV 49.
Hoornzooi XI 171,
Ingezonden stukken: Voorbereidend
onderricht V 70; *VI 89; XI 169;
Beslag der paarden in Brussel VIII
123.
Inleiding * I 3.
Kenteekenen van gezonden en zieken
hoef X 153.
Kwikket. Gunstige behandeling met—
*IX 136.
Militaire Hoefsmidschool I 11; II 24;
IV 59; IX 137; X 153.
Nagels. Beslag zonder — VII 97.
Onderwijs in Duitschland f* VIII
113.nbsp;vu.
Onderwijzers (nieuw geslaagde) in hoef-
beslag t II 16; conferentie met hoef.
beslag commissie G. O. M. v. L-
* VII 101.
Paard en auto, door Prof. Kroon : VIII
117; *IX 129; *X 147; *XI 162;
♦XII 179.
Paardenhandel in Zwitserland * IV 57.
Paardentractie in de groote steden van
Engeland * VIII 115.
Reglement bij den wedstrijd te Tongeren
X 155.
Eotstraal III 40; V 71
Rijksdiploma. Verslag examencommissie
*17; uitslag examen IV 59; V 75;
XII 185; verslag voorjaarsexamen
*VI 91; examencommissie IX 137.
f Scholten. J. H. — In memoriam VI
81.
Smeden van hoefijzers * VI 89.
Stooten XII 186.
Strijd tusschen auto en paard * VIII
117; *IX 109; *X 147; * XI 162;
XII 179.
Toontrederstand. Besnijden bij —
*XII 177.
Trekkracht * VII 104.
Trekkrachtproeven f* VI 84.
Turfstrooisel * IV 49.
Vereeniging onderwijzers in hoefbeslag.
Agenda-vergadering I 10; verslag
examen * II 20; verslag vergadering
*II 21; toelatingsexamen II 24.
Verslag van de examencommissie rijks-
diploma * I 7.
Verschuiving van het ijzer tijdens het
nagelen XII 187,
Voorbereidende cursus te Venlo f*V
69; te Breda XII 186.
Voorbereidend onderricht in hoefbeslag
*IV 52; * V 70; * VI 88 en 89;
XI 169.
Wedstrijd te Valkenburg * VI 90; te
Venlo * VII 107.
Wedstrijd-beoordeeling te Tongeren * X
155.
Wedstrijden in hoefbeslag *1II 37;
IV 54.
Wegdek * VII 104.
Wegvernielend hoefbeslag VII 108.
Winterbeslag III 42.
Zande. Dr. K. H. M. v. d. — f* II18.
Zenuwsnede * I 5.
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te Amersfoort,
Uitgave van de Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerü, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
W Hedema — 1929 — Hoefbeslag en Zenuwsnede — Verslag najaarsexaraen Eijks-
di^oina als hoefsmid — Rectificatie — Korte mededeelingen — Varia — Literatunr overzicht
Advertentiën.
A. W. HEIDEMA.
Bij het verschijnen van de eerste aflevering van „De Hoefsmidquot; onder een
nieuwe redactie, meenen wij dat het portret van hem, die als oprichter van
dit vakblad van 1896—1928 redacteur-uitgever was en van 1928—1929 re-
dacteur, alsmede een kort overzicht van zijn werken hier niet ontbreken mag.
Arnoldus Willem Heidema is op 21 Mei 1865 te Warfum geboren en be-
haalde in 1887 het diploma als dierenarts. Hij bleef hierna aan de toenmalige
Veeartsenijschool te Utrecht als adsistent werkzaam en vestigde zich in het na-
jaar van 1888 als veearts te Groningen. Reeds dadelijk voelde hij veel belang-
steUing voor het hoefbeslag en zag de groote waarde van goed vakonderwijs,
dat toen nog in de kinderschoenen stond, in. In vereeniging met zijn collega
Wiersum stichtte hij een leersmederij te Groningen, waar jonge smeden
hunne opleiding als hoefsmid konden krijgen. Het practisch onderricht was
toevertrouwd aan een zeer bekwaam hoefsmid en de beide genoemde vee-
artsen-oprichters verzorgden de theoretische opleiding. De goed beklante
smederij leverde steeds voldoende materiaal om meerdere leerlingen tegelijk
in opleiding te nemen. Velen hebben hier dan ook van geprofiteerd en vooral
in de provincie Groningen voorzag deze school in een groote behoefte en
kwam zeer ten nutte van den landbouw. Naast de Veeartsenijkundige prak-
tijk stelde Heidema groot belang in landbouwaangelegenheden en vooral
in de paardenfokkerij. In 1893 werd hij benoemd tot leeraar aan de Rijksland-
bouwwinterschool te Groniagen om les te geven in de veeteelt, paardenkennis
en hygiëne; deze betrekking bekleedde hij tot 1911 toen hij wegens vertrek
uit Groningen eervol ontslag verkreeg. Zijn grootste arbeidskracht ontwik-
kelde hij in de richting der paardenfokkerij, op dit gebied werd hij gaandeweg
de erkende deskundige; zeer veel heeft hij tot den bloei der paardenfokkerij
bijgedragen en jaren lang, zoowel in woord als in geschrift, is hij op dit gebied
een leidende kracht geweest. Zijne verdiensten in deze werden dan ook ter-
dege erkend en toen in 1901 de wet op de paardenfokkerij werd ingevoerd,
werd Heidema benoemd tot vast lid van de algemeene keuringscommissie
en tot voorzitter van de subcommissie A voor erfelijke gebreken. In dezen
werkkring was hij thuis en veel nuttig werk heeft hij jaren lang gedaan ten
voordeele van den paardenstapel in ons land. Intusschen was hij inspeteur
geworden van de paardenstamboeken der provincies Groningen en Drenthe
en later volgde zijn benoeming tot Inspecteur van de Nationale vereeni-
ging ter bevordering van de Paardenfokkerij. De regeering heeft de ver-
diensten van den heer Heidema op het gebied der Paardenfokkerij
officieel erkend en beloond door hem in 1910 te benoemen tot Officier in
de Orde van Oranje Nassau. Ook in de nieuw door hem bekleede functies
heeft hij zijn oude liefde allerminst uit het oog verloren en steeds vond hij
gelegenheid bij kem-ingen te wijzen op het groote nut van een goed hoef-
beslag en een groote propaganda hiervoor te voeren; in het door hem in 1895
opgerichte tijdschrift „Het Paardquot; verschenen vele artikelen van zijn hand
het hoefbeslag betreffende. Dit was hem echter niet genoeg, hij wilde nog
meer de eigenlijke beoefenaars van het hoefbeslag bereiken en meende dit
alleen te kimnen doen door een afzonderlijk vakblad voor hoefsmeden uit
te geven. Zoo verscheen in 1896 het maandblad „De Hoefsmidquot;. Het ge-
tuigde zeer zeker van grootendurf om in dien tijd een vakblad uit te geven
voor een toen nog stiefmoederlijk bedeeld vak, doch de uitkomst heeft be-
wezen, dat zijn optimisme gewettigd was. De redacteur verstond de kunst
bij uitnemendheid om anderen tot schrijven aan te moedigen en op te wekken
en men behoeft de 32 jaargangen maar eens door te bladeren om overtuigd
te zijn welk een groot aantal interessante onderwerpen in den loop dezer
jaren zijn besproken en behandeld en die als het ware een geschiedenis
vormen van den vooruitgang en de ontwikkeling van het hoefbeslag der
laatste tientallen van jaren. De meest vooraanstaande deskundigen op het
hoefbeslaggebied, veeartsen en hoefsmeden, hebben gewedijverd het vak-
blad een eervolle plaats te doen innemen. Toen in 1911 de Rijksregeling tot
stand kwam, waarbij het instituut van onderwijzers in practisch hoefbeslag
werd opgericht, werd Heidema benoemd tot voorzitter van de commissie
van toezicht op het eindexamen van den cursus voor opleiding van onder-
wijzers in practisch hoefbeslag en bij de instelling van de centrale regeling
der examens voor hoefsmid, waarbij dus een permanente wijziging plaats
vond en alleen de door het Rijk benoemde commissie het recht had te exa-
mineeren en toe te kennen het „diploma voor hoefsmidquot;, werd Heidema
benoemd tot plaatsvervangend voorzitter van deze commissie, in welke
beide betrekkingen hij telken jare is herbenoemd.
Behalve deze officieele functies op hoefbeslaggebied, ging er geen jaar om
of wij zien den naam Heidema als jurylid bij tentoonstellingen of wedstrijden
op hoefbeslaggebied; wel een bewijs hoe algemeen zijn kunde in deze erkend
werd. Vanaf de oprichting der Vereenigüig van Onderwijzers in Practisch
Hoefbeslag heeft hij zich voor deze vereeniging bijzonder geïnteresseerd, hij
volgde steeds met de meeste belangstelling de jaarvergaderingen en indien
A. W. HEIDEMA,
Oprichter van „De Hoefsmidquot;, tevens redacteur-uitgever van
1896-1928 en redacteur van 1928-1929.
het Bestuur der vereeniging zich bij moeilijkheden om advies wendde,
klopte het steeds en nooit tevergeefs op de deur van den heer Heidema,
Uit dit korte resumé moge toch zeker wel een ieder de gevolgtrekking maken,
dat Heidema zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt voor het hoefbeslag in
het algemeen en voor de hoefsmeden in het bijzonder en wij zijn er dan
ook van overtuigd dat bij zijn heengaan als redacteur van „De Hoefsmidquot;,
hij den dank van de hoefsmeden volop verdiend heeft voor alles wat hij voor
hen en hun vak heeft gedaan.
Moge het aan Heidema nog lang gegeven zijn om met belangsteUing de
verdere ontwikkehng van de paardenfokkerij en van het hoefbeslag te
volgen.
Kroon en Gallandat Huet.
Bij het verschijnen van het Ie nummer van ,,De Hoefsmidquot; onder een
nieuwen redacteur, zullen de lezers een ,,woord voorafquot; verwachten en
zeer gaarne zal ik hieraan voldoen.
Het past in de eerste plaats om den heer A. W. Heidema hulde en dank
te brengen voor al hetgeen hij in de laatste drie en dertig jaren heeft gedaan
in zake het hoefbeslag. Het getuigde zeer zeker van grooten moed en onder-
nemingslust om in 1896 een tijdschrift op te richten dat uitsluitend de be-
langen van het hoefbeslag zou gaan behartigen en het is m. i., naast de
bekwaamheden en tact van den Redacteur-Uitgever, zeer zeker in hoofd-
zaak te danken aan de groote ambitie die hem voor het hoefbeslag bêzielde,
dat zijn poging geslaagd is op een wijze waarvan de inhoud van de 33
jaargangen den vakman het beste bewijs levert. De huidige uitgever heeft
er zeer sympathiek in toegestemd dit eerste nummer van den jaargang met
het portret van den heer Heidema te verrijken en ieder hoefsmid, die sedert
langeren of korteren tijd abonné van dit vakblad is, zal zeer zeker dit portret
een eereplaats inruimen en het met dankbaarheid gedenken als aan een der
grootste pioniers op hoefslaggebied gedurende de laatste veertig jaren.
Voorzeker is ook een woord van hulde op zijn plaats aan den heer
A. M. C. Stok, Directeur van de N. V. de Zuid-Hollandsche Boek- en Handels-
drukkerij te 's-Gravenhage, die het initiatief heeft genomen om „De Hoef-
smidquot; voort te doen bestaan en als afzonderlijk vakblad te bestendigen.
Hij stelt hiermede een groote kring van hoefsmeden in de gelegenheid
hun „orgaanquot; te behouden en zeer zeker zullen de voormannen van hen,
en deze noem ik de onderwijzers in practisch hoefbeslag, dit van groot
belang vinden en het op de juiste waarde weten te schatten.
In de vele jaren dat ik het voorrecht heb gehad mij voor het onderwijs
aan hoefsmeden te interesseeren, heb ik veel verschil opgemerkt tusschen
hoefsmeden en hoefsmeden. Velen zijn er n.1. die het vak leeren omdat
het zeer moeilijk is om op het platteland een werkkring als smid te krijgen
zonder dat men tevens het hoefbeslag uitoefent; anderen daarentegen zijn
reeds van huis uit hoefsmid, d.w.z. zij voelen zeer veel voor het vak als
zoodanig en blijven deze ambitie behouden. Ik geloof niet dat bij eenig
ander vak zulke enthousiastische beoefenaars voorkomen en wanneer
men de gelegenheid heeft om oudere hoefsmeden te spreken die tot deze
categorie behooren, dan zijn zij ook nooit over hun vak uitgepraat en
kunnen daar met het meeste genoegen heel lang over spreken en discussieeren.
Dit is een heel gelukkig verschijnsel en hieraan hebben wij het te danken
dat er ook zoo vele goede hoefsmeden zijn. Het wordt den hoefsmeden
toch in het algemeen niet gemakkelijk gemaakt om veel ambitie voor hun
vak te behouden. Eerstens komt dit op rekening van de motortractie die
nagenoeg alle luxe verdreven heeft en in de meeste steden de paarden tot
witte raven heeft gemaakt, doch anderszins heeft de landbouwende be-
volking hier wel de meeste schuld aan. Dit ligt nu niet speciaal in een
minder goeden tijd voor de fokkers, doch het is meer een eigenschap van
een boer om het hoefbeslag van zijne paarden als een groot noodzakelijk
kwaad te beschouwen, dat liefst zoo min mogelijk moet voorkomen en als
het werkelijk niet langer uitgesteld kan worden, dan maar zoo goedkoop,
als maar eenigszins mogelijk is, te werk gaan. Dit is de kanker voor den
goeden hoefsmid en zijn energie en geestdrift moet al zeer groot zijn, wil
hij de liefde in zijn vak hierbij behouden.
Het beste bewijs voor het voortbestaan van een corps energieke
hoefsmeden levert telken jare weer de groote animo die er is voor de
opleiding tot onderwijzer in practisch hoefbeslag. De aanvrage voor
opleiding hiertoe komt niet in de eerste plaats voort uit toekomstig
winstbejag, daar deze toch steeds zeer gering is, doch wel in hoofdzaak
uit liefde voor het vak, om langs maatschappelijken weg het hoogste
te bereiken en als het ware den doktershoed in deze vakstudie te behalen.
Het zijn juist deze hoefsmeden, dus de kern van het gilde, die ik in de
eerste plaats zou willen opwekken, van hunne ervaring m de praktijk
mededeelingen te willen doen, die ongetwijfeld van groot voordeel
zuUen zijn voor jongere en minder ervaren collega's. Verder zou ik de
leiders en onderwijzers aan cursussen in hoefbeslag willen vragen in dit
tijdschrift aUes te willen mededeelen wat van eenig belang is inzake hun
cursus en hunne cursisten aan te moedigen zich op het vakblad te abon-
neeren om aldus ingewijd te worden in de vakwereld en te profiteeren van
al de vakbelangen die daarin besproken zullen worden. Een groote saam-
hoorigheid van alle hoefsmeden kan niet anders dan in hun eigen belang
zijn en wanneer de solidariteit het mocht winnen van een concurrentiegeest
die leidt tot het werken voor te lage prijzen, dan is niet alleen de portemon-
naie van den hoefsmid hiermede gebaat, doch zeker het hoefbeslag zelf
wel het meeste en dus is dit ook een direct belang voor den paarden bezitter
Gaarne besluit ik dit voorwoord met een opwekking aan aUen die tot
nog toe door het inzenden van artikelen, groot of klein, de inhoud van het
tijdschrift belangrijk hebben gemaakt, dit ook in de toekomst te blijvjx
doen en aan hen die tot heden uitsluitend „lezerquot; waren, ook m voorkomende
gevaUen tot „schrijverquot; te willen overgaan, opdat het vakblad ook een
vakblad blijve en in hoofdzaak geschreven zal worden voor „hoefsmeaen
en door „hoefsmedenquot;.
Het moge dan een nieuw tijdperk beginnen dat naar ik hoop voldoening
zal geven aan de lezers en aan den uitgever en alsdan zal ook de redacteur
zich volkomen bevredigd kunnen noemen.
Mijn beste wenschen voor 1929 aan allen, zoowel in zaken als in familie-
kring '
Dr. Gallandat Huet.
Het doet ons veel genoegen dat de HoogedelGestr. Heer Dr. Gallandat
Huet bereid is gevonden — zij het dan ook na eenige aarzehng — om het re-
lt;lacteurschap van den heer Heidema over te nemen. Temeer omdat het
daarmede allen wel gemakkelijk wordt gemaakt. Zoo in de eerste plaats
ons reeds omdat wij thans kort kunnen zijn daar de nieuwe redacteur geen
introductie behoeft. Immers vrijwel alle gediplomeerde hoefsmeden kennen
den heer Dr. Gallandat Huet, hetzij als hun leeraar of examinator of als
jarenlange medewerker van „De Hoefsmidquot;. En juist dat wederzijdsch
kennen komt ons voor van groote beteekenis te zijn bij het streven naar
een verdere ontwikkeling van het hoefsmidsvak en zijne beoefenaren.
Wij hopen dat de inhoud van „De Hoefsmidquot; daartoe mag blijven bijdra-
gen en dat ieder zooveel mogelijk gevolg zal willen geven aan het verzoek
van den nieuwen redacteur om hem daarbij ter zijde te staan.
De uitgeefster.
HOEFBESLAG EN ZENUWSNEDE.
Wanneer een paard onherstelbaar pijnlijk kreupel gaat tengevolge van
een slepend verloopende ziekelijke aandoening van een of meer deelen
van den hoef, en nadat op verschillende wijze te vergeefs beproefd is ge-
nezing te verkrijgen, verricht de dierenarts menigmaal, en in vele gevallen
met blijvend succes, wat hij noemt „de zenuwsnedequot;.
Door deze operatie wordt de ziekelijke aandoening wel niet weggenomen,
doch de pijn, en daarmede de kreupelheid, verdwijnt onmiddellijk, zoodat
het paard, na eenige nabehandeling, weer voor den arbeid geschikt wordt.
Bij deze operatie worden één of de beide pijpzenuwen doorgesneden.
X)eze zenuwen loopen aan de binnenzijde en de buitenzijde van den pijp
van boven naar beneden, vertakken zich aan den kogel en lossen zich ten
slotte op in tal van dunne zenuwvezelen in de verschillende deelen van
den hoef.
Elke druk of stoot, welke het paard ondergaat bij het steunen en het
neerzetten van den hoef, elk tasten, elke klop op den hoef bij hoefbeslag,
elke plotselinge doordringende inwerking van koude en warmte op den
hoef, wordt langs de zenuwvezelen bliksemsnel geleid naar de pijpzenuwen
en verdere zenuwbanen om in de hersenen tot gewaarwording te komen.
Is nu één der pijpzenuwen of zijn beide doorgesneden, dan is de geleiding
gedeeltelijk of geheel verbroken en wordt de pijn dus niet meer gevoeld.
Wel is ook het tastgevoel, de tastzin in het betrokken been uitgeschakeld,
-ocr page 16-doch dit is voor de bruikbaarheid van het paard in vele gevallen van geen
beteekenis.nbsp;. ,nbsp;, „„^ri,.
Het is niet de bedoeling van dit artikel verder ni te gaan op de waarde
van deze operatie ten opzichte van het zeer uiteenloopend werk dat van de
paarden geëischt wordt. Wel moge hier vermeld worden, dat menig kreupel
Llitair paard, dat anders in handen van den paardenslager zou gevallen
ziin door de zenuwsnede nog menig jaar uitstekend zijn dienst heeft ver-
richt, zelfs als cavaleriepaard, dus onder het gewicht van ruiter en bepak-
king, in snelle gangen en in ongelijk terrein
Echter kunnen na de operatie, vroeg of laat, geleidelijk of plotseling,
zulke ernstige, nadeelige gevolgen ontstaan, dat tot het doen dooden van
het paard moet worden overgegaan. Zoo kan soms breuk van hoef-, kroon-,
of kootbeen ontstaan, kan de hoornschoen loslaten en ten slotte afvallen
kunnen de buig])ezen ver^v^eeken en verscheuren. Deze accidenten zijn met
''ImvIornaZTaak is het, en nu komen wij tot de eigenlijke strekking
van dit artikel, dat de smid ingelicht worde omtrent een mogelijk plaats
gehad hebbende zenuwsnede en hij zich ter dege ervan bewust is, dat bil
Ln dergelijk paard een onachtzaam uitgevoerd beslag een noodlottig
gevolg kan hebben.
Een vernageling, een te vette nageling, te sterk branden te geweldig
sla^op nagelkoppen en nieten, een ongelijke of te korte besnijding .^rden
door hTt pa'ard Z gevoeld, zoodat verwondingen, kneuzingen ^^^
in den hoef opgewekt kunnen worden, welke onopgemerkt blijven xoort-
bestaan tot wellicht een beginnende ontschoening aan den dag treedt
Nu gebeurt het,, dat iemand een paard in eigendom verkregen heeft,
waarvan hem niet bekend is, dat op het paard de zenuwsnede toegepast is.
Daarom is het nuttig, dat de smid weet, dat de hoef, waarbij deze operatie
is geschied, veel sterker afgroeit en dus veel langer wordt dan de hoe van
het nevenstaande been. Voorts dat de hoef, ten mmste als het P-rd ^t
pas Teel geloopen heeft, aan den hoornwand veel warmer aanvoelt dan de
Tdere hfeveZ Eindelijk kunnen soms, doch lang niet altijd, duidelijk de
Utteekens der operatiewonden gezien en gevoeld worden aan of iets boven
den kogel aan de binnen- en de buitenzijde van het Deen.
Ook I het bij dergelijke paarden zaak, dat de verzorger spoedig na aflooi
der werkzaamheden en zoo noodig tijdens den arbeid van het paard d
ondervlakte van den hoef goed uitkrabt Want een -getrapte nagel of
een ander puntig of scherp voorwerp voelt het paard met en g^^
zij blijven zitten, tot verzweringen aanleKling, welke met opgemerkt
worden en in het loslaten van den hoornschoen kunnen emd gen.
Om dit tegen te gaan kan beslag met zolen
dient echter nauwkeurig te worden toegezien, dat de nagels nu de zoo
de wit e lijn onzichtbaar maakt, toch op de juiste en ongevaarlijke plaat^'-
wortn ingeslagen. Echter zijn zolen geen aanbevelenswaardig beslag -
gaarden, welke zich onder den man in snelle gangen in ongehjk^^
Lr hüidernissen moeten bewegen Zuigen in weeken bodem, .ich vangen
en afrukken van floers kunnen er door bevorderd worden.
Het komt voor, dat geruimen tijd nadat de operatie geschied is en het
„aard str^ goed is bufven loopen aan de plaats gehad hebbende operatie
n het tLel -et meeJ gedacht wordt. Door de drukte van het bedrijf
onli vele andere paarden, kan dat gemakkelijk gebem-en. Daarom is het
oms noodig opnieuw op de operatie, in verband met de
aandacht te vestigen van den smid, den verzorger, den gebruiker, den be-
rijder of (en) den onmiddellijken commandant.
Met voorgaand artikel is in hoofdzaak bedoeld erop te
paard, waarbij de zenuwsnede is verricht, bijzondere zorgnbsp;^^
van d^n geopereerden hoef eischt, willen er geen nadeelige gevolgen optreden.
® ^nbsp;,T M. Knip scheer.
VERSLAG VAN DE COMMISSIE BELAST MET
HET AFNEMEN VAN HET NAJAARSEXAMEN 1928,
TBR VERKRIJGING VAN BEN RIJKSDIPLOMA
ALS HOEESMID.
Nadat de oproeping voor het examen in de verschillende vakbladen had
gestaan en de inschrijvingen waren binnen gekomen, hielden de Voorzitter
en de voorloopige secretaris op 6 Oct. een vergadering, welke op 8 Oct.
gevolgd werd door een vergadering van de geheele examencommissie
Op deze laatste vergadering werd de voorloopige secretaris definitief be-
noemd en werden de beide subcommissiën voor het examen vastgesteld^
Er hadden zich 63 candidaten voor het examen aangemeld, hiervoor
werden 12 examendagen noodig geoordeeld en deze vastgesteld op 5 6, 7,
8 12 13 14 15 19, 20, 21 en 22 November, terwijl 23 November werd aan-
gewezen'voor de eindvergadering van voorzitter en secretaris.
Door den heer Plet werd voorgesteld om, meer rekening houdende met de
praktijk, welke bijna uitsluitend gebruik maakt van machinale hoefijzers,
één van de beide hoeven bij het normale beslag te doen beslaan met een ma-
chinaal vervaardigd ijzer. Aangezien het reglement zich hiertegen verzet,
werd besloten een reglementswijziging in dezen zin aan te vragen om zoo
mogelijk het voorjaarsexamen aldus gewijzigd te doen plaats vinden.
Tevens werd een reglementswijziging voorgesteld en aangevraagd, be-
staande in het veranderen van het woord „modelijzerquot; in „hoefijzerquot; en wel
om misverstand te voorkomen, daar het woord „modelijzerquot; verschillend
geïnterpreteerd wordt.nbsp;. i . i „f
Aan deze verzoeken der commissie is bereids voldaan, daar het reglement
in dezen zin is gewijzigd.
Van de 63 zich aangemeld hebbende candidaten, namen bi aan üet
' examen deel, zij ^varen afkomstig van gehouden cursussen te Amersfoort,
'' Almelo Axel Bedum, Breda, Cuyk, Doetinchem, Deventer, Ede, Heeren-
quot; veen, Hoogeveen, Oud Beijerland, Oldenzaal, Sittard, Utrecht, Winschoten,
Winterswijk en 's Hertogenbosch.
R.spectieveHjk legden 42, 16 en 4 candidaten het examen af voor de Iste,
-ocr page 18-2de en 3de maal; van deze 63 slaagden er 34, waarvan 19, 13 en 2 resp. voor
de 1ste, 2de en 3de maal aan het examen deelnamen.
Het bleek der commissie dat het nog groote aantal van niet geslaagden
te wijten was aan de vele fouten die nog gemaakt worden bij het besnijden
van de hoeven, in het te kort schieten door velen bij het vervaardigen van
goede hoefijzers, terwijl ook het theoretisch examen bij meerderen zeer te-
leurstellend was.
In het algemeen werd ook door de candidaten te veel tijd besteed aan de
opdrachten en wel uit gebrek aan de noodige handigheid en zelfvertrouwen.
Door verhindering van enkele leden der examencommissie werd voor hen
ingevallen door de plaatsvervangende leden, Dr. v. d. Plank en de beeren
J. C. M. van Angeren en Jac. Vermeer.
Utrecht, November 1928.nbsp;Voorzitter.
De Secretaris.
RECTIFICATIE.
Door den heer T. D. S. uit Breda is in het Deeember-nummer een artikel
geplaatst over de Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort, hetgeen op enkele
punten verbetering behoeft.
De heer S schrijft o.a. „er zijn ± 50 beschikbare plaatsen, welke steeds
alle bezet zijn.quot; Dit is niet juist, er zijn plaatsen, waarvan er momenteel
42 bezet zijn, dus zijn er zelfs 10 plaatsen vacant.
Daarna .kan men lezen dat „de aanvulling van mUitaire hoefsmeden voor
het leger sedert eenige jaren vrijwel stop is gezetquot;. Niets is minder waar dan
dit en geregeld worden de vacante plaatsen voor hoefsmeden aangevuld en
wel uit 5 geëxamineerde vrijwilligers die tot de organieke sterkte van de H.
school behooren. Zoodra één van hen een vaste aanstelling krijgt, wordt
zijn plaats ingenomen door een dienstphchtig- of reserve-hoefsmid, die zich
hiervoor vrijwillig opgeeft. Steeds zijn er zeer vele die hiervoor m aan-
merking willen komen en de besten worden dan steeds uitgezocht. Deze
.5 geëxamineerde vrijwiUigers zijn aan de H. school werkzaam, doch worden
bij aanvraag gedetacheerd om den dienst waar te nemen voor zieke
verder staat naast een herhaling dat steeds alle plaatsen bezet zijn,
dat het aantal vuren 22 bedraagt, dit moet zijn 26 vuren. Op blz. 181 is üe
3e alinea van boven, geheel onjuist en hierbij is de heer S. uitgegaan van
verouderde bepalingen. Bij den aanvang van het instituut van reserve
hoefsmeden is het inderdaad geweest zooals deze ahnea aangeeft, doen
sinds eenige jaren is de geldelijke premie geheel vervallen en de vei;bintems
van de reserve hoefsmeden brengt precies dezelfde verphchtmgen m
als een dienstplichtig hoefsmid heeft, n.1. nadat hij met onbepaald ƒ ^
verlof vertrokken is, behoeft hij slechts twee maal voor herhalmgsoeie-
ningen op te komen.nbsp;,
Blz. 181 regel 15 van onderen noemt als opleidingstijd „vroeger U maan-
denquot;, dit moet zijn: vroeger 6 maanden.
Ten slotte spreekt de heer S. over het degelijk onderricht van den Opper
Marl ® moet zijn de Adj. Onderofficier Mark. Juist waar drt de eemge
Wtlolris onder de hoefsmeden in het leger is. die den adjudantsrang
bekleedt, mag hij zeer zeker wel met dien rang vermeld worden.
Indien de heer S. zich wederom gedrongen mocht gevoelen, mede ee-
lingen omtrent de Hoefsmidschool te doen, zoo zal het om verwamngen te
voorkomen, wenschelijk zijn, wanneer hij alsdan juistere geg®^®^®^!'^-
zamelt.
-nbsp;Toelatingsexamen van den cursus voor «P^^f
practisch hoefbeslag te Utrecht. Wij vestigen er ^^ aandacht op dat w e
kan dit examen wenscht deel te nemen, zoch vóór 20
melden bij: Prof. Dr. H. M. Kroon, Zoötechnisch Instituut, Biltstraat 172,
Utrecht. Aan leerlingen van den cursus, die voor het volgen der lessen t«
Utrecht moeten overnachten, wordt een gedeelte der onkosten vergoed.
—nbsp;Halflinnen banden. Wie prijs mocht stellen op de ontvangst van een
halflinnen band, voor het doen inbinden van den jaargang 1928, kan deze
verkrijgen indien daarvoor voor 1 Februari a.s. f 1 wordt gezonden aa,n
de Administratie van „De Hoefsmidquot;, Wagenstraat 70, den Haag. In de
eerste helft van Februari volgt dan de toezending.
—A^oorjaarsrijkshengstenkenlng 1929. Deze zijn vastgesteld te houden op
de volgende data en plaatsen: 5 Febr. Zierikzee, 6 Febr. Kattendijke en
Hulst, 7 Febr. Axel, 8 Febr. Oostburg, 12 Febr. Maastricht en Roermond,
13nbsp;Febr. den Bosch en Zevenbergen, 14 Febr. Rotterdam, 14 Febr. Schagen,
14nbsp;Febr. Waalwijk en Gorkum, 15 Febr. Texel, 18 Febr. Groningen, 19
Febr. Groningen, 20 Febr. Eist en Tiel, 21 Febr. Utrecht, 21 Febr. Hoofd-
dorp, 22 Febr. Zwolle, 27 Febr. Assen, 28 Febr. Leeuwarden; voor
harddravers op 5 Maart te Groningen, 6 Maart te Alkmaar en 7 Maart te
Rotterdam.
—Een Oudje ! „De Veldbodequot; gaf een foto van een thans 44-jarige mer-
rie Flora en zegt er o.m. van:
„De merrie is geboren in 1884 en kwam als driejarige in het bezit van
Baron de Vos van Steenwijk op den huize Windesheim bij Mantgum (Fries-
land). ^i]nbsp;dienst als koetspaard en werd gebruikt om den vader van
den tegenwoordigen eigenaar, destijds burgemeester van Zwollerkerspel,
geregeld naar Zwolle te vervoeren. De merrie liep toen zeer snel, maar was
blijkbaar nog al ongemakkelijk, want na eenige jaren te hebben dienst ge-
daan ging zi] op hol, sloeg van een smalle brug en verspeelde er bijna een
oog bij. Op 21-jarigen leeftijd liep Flora nog zeer snel. Toen er eens groote
haast bij was om bij een zeer ernstige ziekte een geneesheer te halen, werd
Flora daarvoor As egens haar snelheid gekozen. Later verrichtte zij ook an-
dere diensten en hielp zij menig stuk grasland scheuren. Thans eet de mer-
rie het genadebrood.quot;
— Tiende Algemeene Jaarvergadering van de Vereeniging van
Kijkosnderwijzers in Practiscli Hoefbeslag (goedgekeurd bij Koninklijk
Besluit van 20 Febr 1918 No 25); in het Hotel L'Europe te Utrecht op 2
Febr 1929, aanvang voormiddags te half elf
Agenda : 1 Opening door den Voorzitter. 2. Lezing der Notulen. 3.Verslag
v/d. Secretaris over 1928. 5. Bestuursverkiezing, aftr. de heeren H. Vossers
en Th. Huitink (Ruurlo). 6. Rekening en Verantwoording v/d. Penning-
meester. 7. Benoeming van een Rekencommissie voor 1929. 8. Voorstel v/h.
Bestuur v/h. organiseeren van een excursie naar de Hoefsmidsschool te
Brussel. 9. Verslag v/d. Conferentie met de Hoefbeslag Commissie der Gel-
dersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw. — Pauze.
10. De houding v/d. Geld.-Overijsel. Maatsch. v. Landbouw inzake het
instellen van voorbereidende cursussen in Hoefbeslag, in te leiden door
den Voorzitter. 11. Voorstel v/d. he er Koelman n.1. instelling eener Oom-
missie van Advies. 12. Vergoeding reiskosten (uitbetaling).
De Secretaris,
H. V. Waasbergen, Oud-Beijerland.
Examen voor a.s. onderwijzers in practiseli hoefbeslag. Bit examen
zal te Utrecht worden gehouden op 31 Januari, 1 en 2 Februari a.s.
^ Het paard in de drukke straat. Zoo nu en dan wordt in de drukke
steden een zekere actie gevoerd, welke beoogt gedurende de drukke uren
van den dag de paarden uit de drukke stadsgedeelten te weren. In Londen
heeft men dit vraagstuk ook onder de aandacht gebracht en nu lezen we er
iets van in de L. S. J.: Het is ten eerste niet juist, dat de paarden alleen aan-
sprakelijk zijn voor de verkeersopstoppingen en bovendien is de paarden-
tractie uit oeconomisch oogpunt voor velerlei bedrijven zóó te prefereeren,
dat reeds hierom alleen van een „verbannenquot; der paarden lüt de drukke
stadsgedeelten geen sprake kan zijn.
Het aantal paarden in Londen, Parijs en New York is stijgende, zoo lezen
we. In New York alleen reeds in de bakkerij bedrijven waarin 49 % van paar-
den wordt gebruik gemaakt en 728 stuks werkzaam zijn, is het getal in 1928
met 126 gestegen! In de bakkerij-, melk-, roomijs-, ijs-, kolen- en in de vracht-
vervoerbedrijven in het algemeen te New York worden momenteel gebruikt
IS duizend 233 paarden, tegenover 5(i()2 vrachtauto'. Vlak na den oorlog
waren er een groot aantal tweede hands vrachtautomobielen op de markt
en toen die goedkoop konden worden verkregen, meende men dat het paard
had afgedaan. Thans gaat het juist in de andere richting.
—In een verschenen rapport van deVereenigmg van Paardengebruikers in
Amerika is medegedeeld dat een vijftons-vrachtauto te New York in het
werk per dag kost 28.80 dollars en voor gelijkwaardig werk met paarden-
tractie 9.60 doll! Dit is berekend naar een achturigen werkdag Volgens deze
opgave zou het verschil wel buitengewoon groot zijn ! !
(u „O n s P a ar dquot;)
-ocr page 21--nbsp;Militaire Hoefsmidschool. In opleiding zijn 15 dienstpUchtige leerhn-
o-pn Her artillerie, welke onderwijs ontvangen van 3 Mei 1928 tot 1 April
1S9 id 13 welke verblijven van 15 Mei 1928 tot 1 October 1929, 4
dienstplichtige leerlingen der Cavalerie, welke zijn aangekomen 3 Januari
11 en verblijven tot 1 Januari 1930 er 11 reserve hoefsmeden, waarvan de
oudste is aangekomen op 4 Juni 1928 en de jongste op 17 Dec. 1,1., alzoo
totaal 43 leerlingen.
-nbsp;Ambachtschool te Assen. Op 15 Dec. 1.1. werd te Assen het 25-jarig
bestaan der Ambachtschool feestelijk herdacht en tevens het zilveren
jubileum van den directeur D. Jensma en van den leeraar H. Nijdam,
welke laatste verbonden is aan de Avondschool. ^ , „ .nbsp;^
De burgemeester van Assen, tevens voorzitter der school, Mr. J. Bolthe-
nius Loman, gaf in een officieele vergadering een overzicht van den groei
der school waaruit onder meer bleek dat het aantal leerlingen gestegen
was van 43 bij den aanvang tot 158 op heden. Ondenvijs wordt gegeven in
timmeren, smeden, bankwerken en huis- en decoratieschilderen. Tevens
worden cursussen gegeven in hoefbeslag, autorijden en -herstellen en schil-
deren voor volwassenen.
In de afgeloopen 25 jaren werden 448 einddiploma's uitgereikt. Het
woord werd verder gevoerd door den Inspecteur van het Nijverheidson-
derwijs W. H. Cool, den Commissaris der Koningin in Drenthe, Mr. J. T.
Linthorst Homan en het lid der Ie kamer der Staten Generaal Mr. H^
Smeenge, terwijl o.a. bloemen werden aangeboden door den Aannemersbond
en den Bond van Smedenpatroons.
VARIA.
Middelen tegen het beslaan van ruiten. Het beslaan van ruiten kan zeer
hinderlijk zijn, vooral ook daar het licht er door wordt tegengehouden.
Het vindt zijn oorzaak in het verschil in temperatuur tusschen buiten-
en binnenzijde van de ruit.
Kan men de temperatuur gelijkhouden, dan zal zich geen condensatie
vocht vormen. Teneinde dit te bereiken maakt men aan de onderzijde van
de ramen wel sleuven of gaten; men moet deze echter ook aan de boven-
zijde van het raam maken en dit wordt zoo vaak vergeten. De luchtspleten
worden met gaas afgesloten doch laten aldus een automatische circulatie
toe. Wordt echter het lokaal verwarmd, dan zal dit niet meer helpen. Af-
doende is dan om een electrische- of gasverwarming direct tegen de ruit
aan te brengen die men bij koud weer steeds brandende houdt. Heeft men
centrale verwarming, dan kan men hetzelfde bereiken door een ribbenbuis
of door een of meer niet geïsoleerde verwarmingsbuizen. Dubbele ramen
kunnen in deze alleen goeden dienst doen wanneer de tusschenruimte tus-
schen de ramen luchtdicht is afgesloten. Het zetten van een dubbele ruit
in een enkel raam wordt ook wel toegepast en om aan het bezwaar tegemoet
te komen dat luchtdicht afsluiten practisch niet te bereiken is, plaatst men
«chaaltjes met chloorcalcium in de tusschenruimte, dit slurpt het vocht
begeerig op en reduceert den aanslag.
Bij lichte vorst kan men ook succes hebben door dj ruiten te bestrijken
met 1 Liter wijngeest op 10 gram glycerine of 1 Liter water, 250 gram keu-
kenzout en 1 Liter wijngeest. Een duurder middel is het inwrijven van de
ramen met een zeer dun laagje hertshoorn tinctuur, een middel dat veel
wordt toegepast voor brilleglazen enz. en het beslaan uitstekend tegengaat.
LITERATUUR OVERZICHT.
Op 25 November 1.1. werd te Brussel het zilveren jubileum gevierd van
de „Stichting van de Staats praktische Middenschool van Hoefsmederijquot;.
Des morgens te 10 uur verzamelden zich 300 meesterhoefsmeden in de
school, Liverpoolstraat 65a, en hielden hier eerst een huishoudelijke verga-
dering.
De heer Louis Philippé, gewezen leeraar aan de Middenschool, werd be-
noemd tot eerehd der vereeniging en verder de beeren Van der Marliere,
Matieu, Maes, Schoofs, Dejan en de Vos omdat zij de eersten zijn geweest die
vóór 25 jaren de school hebben bezocht. Daarna begaf men zich naar het graf
van den onbekenden soldaat en hier werd een lauwertak neergelegd, welke
gesmeed was door den kunstsmid Carion en tot opschrift droeg: „Vereeni-
ging der Gediplomeerde Meesterhoefsmeden van België: Broeder, Vrede
voor eeuwig.quot; Onder de aanwezigen waren de Hollanders: gebroeders
Schieman van Axel, Luteyn van Oostburg en Weemaes uit Hulst.
Daarna vereenigden zich meer dan 200 congressisten en autoriteiten aan
een diner in het Hotel Cosmopolite alwaar tal van redevoeringen gehouden
werden en waarbij o.a. den heer Bosmans, Directeur der school, zeer veel
lof werd toegezwaaid.
(Wij ontleenden het vorenstaande aan de „Belgische Hoefsmidquot; en wij
. komen in de volgende aflevering nog nader op dit jubileum terug. R e f.)
Het Decembernummer van „Der Hufschmiedquot; geeft „de studie over het
hoefmechanismequot; van Prof. Dr. Kroon, zooals ook in dit tijdschrift is
verschenen.
Verder behandelt Dr. Wilhelm Ried uit Berlijn het hoefbeslag in Baden
omstreeks 1590. De stalmeester van den markgraaf van Baden had o.a.
een instructie voor het hoefbeslag, welke luidde; „De stalmeester is gehou-
den het beslag van de paarden op tijd en op volgorde te doen geschieden
en de hoefsmeden houden lijsten aan waarin wekelijks wordt bijgeschreven
welke paarden zijn beslagen en of zij nieuwe ijzers hebben gekregen, dan wel
het beslag verlegd isquot;.
Tenslotte eenige ingezonden stukken over de film „paard of motorquot;,
welke 1300 Meter lange film een propaganda beoogt voor het in gebruik
houden van paarden en duidelijk doet zien in welke gevallen het paard
boven den motor te verkiezen is.
Het vakblad van den Smid geeft een vervolg over „de draaibank en het
berekenen der wisselwielenquot;; de automobiel techniek behandelt de „elec-
triciteitquot;, en geeft verder beschrijvingen en teekeningen voor den bouw van
een garage en van een draaimolen voor een speeltuin.
15 Fe bp. 1929
84« Jaargang
ABONNEMENTSPRIJS
voor Nederland per jaap f 3.—
voop 't Buitenland pep jaap f 4.—
ADVERTamp;NTIf-N
1—10 regels (breedte b^U cM.)f2.—,
iedere regel meer f O 20.-Tarieven voor
contracten op aanvrage veikrijgbaap
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallardat Huet, te Amersfoort.
Uitgave van de Zuid-Hollandsolie Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
De 6 in 1920 geslaagde Ondcvwiizers in practiscli hoefbeslag — Dr. K. H. M. van der Zande —
Het besni.i'ien van den hoef — Verslag van het examen voor aarst 0»idervv. in practisch hoefbeslag;
te Utrecht — Jaarversradering: van de Vereenig vyn Riikgt;onderw. in pract. boelb» s in Nedeilaiid
_ Korte medtide-lingen — (^rrespondentie — Literatuur overzicht — Advertentiëii.
DE fi T^^ 1920 nERT;.\AaDE 0]ST)EEWL1ZEB.S TX PRACTISCH HOEFBESLAG.
3 ®
z
lt;
m
Ti
(f)
X
m
m
t;
=4 3)
03
P. de Klerk
te Puttershoek
G. J. Veenhuis
te HniSsen
G. J. Prins
te Ede
Chr. L. Diel.s
te Dreumel
J. G. Berkhof
te Vriezenveen
Dr. K. H. M. VAN DER ZANDE.
De tegenwoordige inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, raad-adviseur
Dr. K. H. M. van der Zande, heeft met ingang van 1 Maart a.s. ontslag
aangevraagd, dat verleend werd onder toekenning van het Commandeurs-
kruis in de Orde van Oranje-Nassau, een hooge onderscheiding, die in alle
opzichten ten volle is verdiend.
De bevordering van het onderwijs in hoefbeslag behoort ook tot de eerste
afdeeling der Directie van den Landbouw, Avaarvan de voornoemde inspec-
teur de leiding heeft. De wijze, waarop Dr. van der Zande het hoefbeslag-
onderw ijs heeft bevorderd, vond bij deskundigen op dat gebied steeds volle
instemming en de ontwikkeling is geleidelijk vooruitgegaan en op meer
systematische wijze geregeld.
Twee hoofdzaken treden in de ambtsperiode van Dr, van der Zande op
den voorgrond: 1quot;. de instelling van den cursus voor aanstaande onder-
wijzers in practisch hoefbeslag te Utrecht in 1910/11 en 2^ de instelling
van het rijksdiploma voor hoefsmeden in 1919.
Ieder zal erkennen dat deze twee grondslagen voor de ontwikkeling van
het hoefsmidsvak in Nederland van groote beteekenis zijn en dat hierom de
hoefsmeden Dr. van der Zande steeds dankbaar zullen blijven. De ,,Ver-
eeniging van Onderwijzers in Practisch Hoefbeslagquot; heeft steeds steun van
Dr. van der Zande ondervonden, ook bij het verkrijgen van een betere
regeling der bezoldiging voor het onderwijs aan de cursussen.
Moge de heer Dr. van der Zande, die niettegenstaande zijne vele dienst-
jaren over een goede gezondheid beschikt, deze nog lang behouden en in de
nieuwe woonplaats Bemiekom de volle vreugde van het buiten-leven
genieten!nbsp;__A. W.Heide ma.
HET BESNIJDEN VAN DEN HOEF.
Bij de praktische uitoefening van het hoefbeslag vormt het goed besnijden
van den hoef wel een van de meest belangrijke handelingen. Tevens is het
voor den hoefsmid een zeer moeilijke taak, die een behoorliike theoretische
kennis, gepaard aan een groote practische ervaring, van hem vordert.
De tijd is lang voorbij, dat de hoeven met een veegmes werden bewerkt,
a.h.w. werden „uitgeveegdquot; en men het als nuttig, zelfs noodzakelijk be-
■schouwde, zooveel mogelijk hoorn weg te nemen tot zelfs in de jongste
hoornlagen.
Wanneer men slechts bedenkt, dat de hoornschoen een natuurlijke be-
schutting vormt voor de zich daarin bevindende zeer gevoelige en k\v etsbare
deelen, dan kan het niet anders, of men moet algemeen erkennen, dat bij het
besnijden de meest mogelijke consideratie in acht genomen moet worden.
Bij de opleiding der jonge hoefsmeden moet er dan ook steeds op Morden
gewezen, dat een bovenmatige bewerking van den hoef nadeclig is voor de
l)aarden, ja er meet zelfs ernstig tegen worden gewaarschuwd.
Men is van dezen eisch schijnbaar nog niet algemeen doordrongen, want
■ meermalen kan men Avaarnemen. dat aan de hoeven meer is gekapt dan
werkelijk noodzakelijk was.
'ijlage van „De Hoefsmidquot;, Maart-aflevering 1929.
—jlI_ili-i
Dr. K. H. M. VAN DER ZANDE,
Aftredend inspecteur van het Landbouwonderwijs.
Beginnen w e juet de bespreking v^an de zool, dan weten we nu, dat deze
zoo dik mogelijk gelaten moet worden. Het besnijden mag zich alleen be-
perken tot het wegnemen van de losse stukken, die wel eens als ,,doode hoornquot;
worden aangeduid. Meermalen vallen deze stukken vanzelf al uit. wanneer
het oude ijzer wordt afgenomen.
Een dikke zool geeft de beste beschutting aan de zoollederhuid, gaat af-
platting tegen en voorkomt kneuzingen. Tevens maakt zij de verbinding met
den wand in den plaatjesraiid zoo sterk mogelijk en verbreedt zij den draag-
rand. Wordt de zool te veel besneden, a. h. . uitgehold, dan gaat dit ge-
woonlijk tot aan de witte lijrgt;, met als gevolg een smalle draagrand, die tege-
lijk is verzwakt. De buitenrand van de zool komt dan niet met het ijzer in
aanraking, draagt dus niet mee zooals tegenwoordig staat voorgeschreven.
Den laatsten tijd is er een streven merkbaar de zool nog meer in het
dragen van den lichaamslast te betrekken. Persoonlijk ben ik ook die mee-
ning toegedaan, zooal.s de lezers uit vroegere artikelen reeds zullen hebben
lgt;egrepen. Ik grond die opvatting in hoofdzaak op de practische ervaring,
flie ik daarmede heb opgedaan.
Doch lezen we de literatuur na, dan blijkt dat de hoedanigheid van den
draagrand, zoowel wat zijn breedte als wat zijn richting betreft, zich steeds
in de groote belangstelling der deskxmdigen heeft mogen verheugen. En op
den huidigen dag mogen die opvattingen nog niet als volkomen gelijkluidend
worden aangemerkt.
Professor L u n g w i t z van de Diergeneeskundige Hoogeschool te
Dresden heeft in het „Archiv für ivissenschaftliche und praktische Tierheil-
kunde 1918quot; een overzicht gegeven van de verschillende standpunten, die
in den loop der jaren in onderscheidene landen zijn ingenomen omtrent de
bewerking van den draagrand. Hiermede zou gemakkelijk een geheelen jaar-
gang van ons Maandblad kunnen worden gevuld. Ik zal mij slechts beperken
tot het weergeven van enkele mededeelingen uit de conclusies, die door dezen
deskmidige zijn getrokken.
Van de oudste berichtgevers schreven de meesten een smallen draagrand
voor. De reden daartoe was hoofdzakelijk gelegen in de vrees, dat de zool
door het hoefijzer zou worden gedrukt, vooral als deze gedurende de belasting
vlakker werd. Elke aanraking van zool en ijzer moest volgens hun meening
dan ook angstvallig worden vermeden. En zij trachtten die eventueele kneu-
zingen niet alleen te voorkomen door verdunning van de zool, ook de hoef-
vlakte van het ijzer moest in verband daarmede een verandering ondergaan.
Sommigen lieten daartoe de geheele bovenvlakte van buiten- naar binnen-
rand in meerdere of mindere mate schuin afhellen, anderen bepaalden zich
tot een afhelling gelegen tegenover de zool, terwijl de draagrand van den
hoef op een horizontale vlakte van het ijzer steunde. Deze laatste soort
ijzers, waar\^an de hoefvlakte dus in twee vlakten is verdeeld, zijn het eerst
'h Engeland vervaardigd en later door andere landen overgenomen.
Wegens de nadeelen van een breede en diepe afhelling is men er langzamer-
hand toe overgegaan deze smaller en ook minder sterk te maken. Hierdoor
onderging de eigenlijke draagvlakte een verbreeding, zoodat naast den
hoomwand ook de buitenrand van de zool daarop kon dragen.
Volgens de tegenwoordige opvattingen is dat meedragen van de zool voor
het behoud van een gezonden hoef een vereischte. Do afhelling moet daarom
stroohalmbreed binnen de nagelgaten blijven.
Nu is er, zooals ik straks reeds zei, den laatsten tijd een streven merkbaar
om de zool nog meer in het dragen van den lichaamslast te betrekken. Dit
is vooral tot uiting gekomen na de ervaringen van Stark en Guther. Doch
ook al eerder is die gedachte sporadisch naar voren gebracht. Maar de voor-
liefde voor afhellende hoefijzers en voor hol uitgesneden hoeven heeft een
ernstige en algemeene navolging onmogelijk gemaakt.
Waarom laat men slechts den uitersten zoolrand op het ijzer meedragen?
Dit is het gevolg van de meening, dat deze juist zou vallen buiten den onder-
rand van het hoefbeen. Er zou dan geen kans bestaan, dat de hoeflederhuW
door druk tusschen hoefbeensrand en ijzer werd gekneusd. In werkelijkheid
echter zijn de afstanden van het hoefbeen tot den buitensten draagrand
van den hoef zeer verschillend en op de meeste plaatsen ook veel grooter.
Nemen we een hoef van gemiddelde grootte en met normale zooidikte en
projecteeren we het hoefbeen op den bodem, dan is de bedoelde afstand in het
toongedeelte niet zelden meer dan 30 millimeter, in het zijgedeelte 20—25
milhmeter en meer, terwijl zij in het verzengedeelte slechts 5 millimeter en
vaak nog minder bedraagt. Volgens bovengenoemde opvatting zou het ijzer
in het toon- en zijgedeelte dus gerust veel breeder gemaakt mogen worden.
Er is echter in het geheel geen reden om dat hoefbeen zoo angstig uit den
weg te gaan, zegt Lungwitz, als de zool maar zoo sterk mogelijk wordt ge-
houden. Nu brengt de welving van de zool tevens mede, dat deze centraal-
waarts sterker wordt naarmate men haar aan de peripherie vlakker snijdt.
En bij verbreiding van den draagrand naar binnen worden steeds sterkere ge-
deelten van de zool daarin betrokken. Het is dan ook beter een sterke hoorn-
zool en een breede draagrand met als gevolg een belangrijk meedragen van
de zool op het ijzer, dan een uitgeholde en verzwakte zool gepaard met een
slechts smallen draagrand.
Maakt men nu de aansluiting tusschen hoef en ijzer breed, dan verhest
de afhelling natuurlijk haar waarde. Bij gezonde hoeven kan men haar geheel
weglaten. Toch acht ik het bestaan van een afhelling, al is deze ook gering,
als algemeenen regel gevvenscht, ook nog om een andere reden, n.l. om cle
kans dat steentjes tusschen ijzer en zool ingeklemd raken, zooveel mogelijk
te verminderen. — Uit bovenstaande blijkt dus, dat behoudens enkele uit-
zonderingen men oorspronkelijk waarde hechtte aan een smallen draagrand,
die in den loop der tijden breeder is geworden, terwijl men tegenwoordig
nog verder wil gaan en er al voorbeelden zijn, dat de geheele ijzerbreedte
tot draagvlakte is geworden.nbsp;(quot;^Vordt vervolgd).
VERSLAG VAN HET EXAMEN VOOR AANSTAANDE
ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG TE UTRECHT.
De Commissie, belast met het toezicht op het afnemen van het examen
van de deehiemers aan den in 1928 gehouden cursus voor opleiding van
onderwijzers in practisch hoefbeslag, verbonden aan de Veeartsemjkundige
Faculteit Ti-aai de Rijks Universiteit te TJtredit, benoemd: door dën Minister
van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, bij besluit van 27 November 1928
Directie van den Landbouw, heeft de eer Uwe Excellentie verslag te doen
van het desbetreffende examen.
Het examen vond plaats op 31 Januari, 1 en 2 Februari 1929. Alle deel-
nemers aan bovengenoemden cursus, aangevangen den Isten Februari 1928,
hebben zich tot het examen aangemeld en dit werkelijk afgelegd. In overeen-
stemming met den door Uwe Excellentie goedgekeurden rooster heeft het
examen bestaan in een theoretisch en een practisch gedcelie.
Het examen in theoretische hoef kunde werd in den namiddag van 31 Ja-
nuari van 1.30 tot 2.50 en van 7.30 tot 8.50 n.m. afgenomen, aan iederen
candidaat 40 minuten, waarvan een gedeelte strekte tot onderzoek in hoe-
verre hij de bekwaamheid bezit om als onderwijzer op te treden.
Het practisch gedeelte heeft voor iederen candidaat bestaan uit de
volgende onderdeden:nbsp;-- ---
1.nbsp;Het beoordeelen van een paard met het oog op het besnijden van een
voorhoef en het besnijden van dezen hoef.
2.nbsp;Het vervaardigen van een paar voorijzers, waarvan één bestemd voor
dezen hoef.
3.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.
4.nbsp;Het maken van een modelijzer, bestemd voor een hoef van afwijkenden
vorm.
De werkzaamheden voor de drie eerste onderdeelen werden verricht in
den ochtend van 1 Februari van 9 tot 12.30. De vervaardiging der onder 4
genoemde ijzers geschiedde in den namiddag van 2 tot 4 uur.
5.nbsp;Het besnijden van een abnormalen hoef.
fi. Het maken van een hoefijzer voor dezen hoef.
7. Het beslaan van dezen hoef.
De onder 5, 6 en 7 genoemde onderdeelen werden verricht in den voor-
middag van 2 Februari van 9 tot 12 uur. Zoowel bij het beoordeelen van een
paard als bij het maken van ijzers werd de toewijzing telkens bij loting uit-
gemaakt.
A.an alle eandidaten kon het diploma worden uitgereikt.
j)e geslaagden zijn, in alphabetische volgorde: J. G. Berkhof te Vriezen-
veen, Chr. L. Diels te Dreumel, J. ten Hove te Markelo, P. de Klerk të
Puttershoek, G. J. Prins te Ede en G. J. Veenhuis te Huissen.
Het totaal aantal cursussen in hoefbeslag in 1910—1911 bedroeg 15 en
in 1928-1929 30.
Namens de Commissie voornoemd,
(w. g.) A. W. Heidema, Voorzitter. (w. g.) J. de Vries, Secretaris.
JAARVERGADERING VAN DE „VEREENIGING VAN RIJKS-
ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG IN NEDERLANDquot;,
gehouden den 2en Februari te Utrecht.
De vergadering werd geopend door den heer H. Vossers, die op verzoek
van de overige bestuursleden de leiding van deze vergadering op zich nam
doordat de heer M. Ritsema een telegram had gezonden verhinderd te zijn
geworden.
Da voorzitter opende de vergadering en roept de opgekomen leden een
hartelijk welkom toe. Opgekomen waren 39 leden.
De notulen werden voorgelezen en na een kleine opmerking ongewijzigd
goedgekeurd.
Hierop werd verslag uitgebracht over het jaar 1928. De voorzitter licht
elke correspondentie den leden toe betreffende tentoonstellingen.
De heer Koelman vraagt of die cursus in Haarlem gegeven is. Een blad
wees aan van half October, maar de cursus is niet doorgegaan. Hij wees er op
dat deze cursussen in handen van onze vereeniging moeten blijven, want als
het niet goed gaat met het een of ander, dan kan het Bestuur direct ingrijpen
als daarvan melding wordt gemaakt.
Ingekomen stukken. De heeren Hendriks en de Rooy bedankten voor hun
lidmaatschap. De heer Rosenschoon, voorzitter van den B. S. P. N., had be-
richt van verhindering gezonden. De heer Dr. Van der Zande, Inspecteur v/h.
Landbouwonderwijs, telegrafeerde tot zijn leedwezen door ambtsbezigheden
niet aanwezig te kunnen zijn en uitte den wensch dat het de Vereeniging
in de toekomst goed moge blijven gaan.
Hierop volgde een verkiezing van twee bestuursleden, aftr. dendde heeren
Vossers en Huitink. Beiden werden met groote meerderheid herkozen en
namen hunne benoeming weer aan.
Daarna werd rekening en verantwoording gedaan door den penningmeester
over 1928. Ingekomen was f 397.28, uitgegeven f 315,15, batig saldo f 92,13.
Den penningmeester werd hartelijk dank gezegd voor zijn beheer en de reke-
ning goedgekeurd. De reken-commissie voor het jaar 1929 zal bestaan uit
de heeren Koelman te Alkmaar, Vossen te Maastricht en Oostendorp te Tiel.
Het voorstel van het Bestuur omtrent een excursie 7iaar de Hoefsmid-
school te Brussel, zal nader in onderzoek genomen worden, betreffende reis
en tijd en kosten. De heer Schieman zal hiertoe zijn medewerking verleenen.
Over het voorstel Koelman voerden verschillende heeren het woord. De
voorzitter zei, indien het voorstel werd aangenomen, te A\-enschen. dat de
kosten daarvoor gedekt waren.
De heer Koelman merkte op dat het geen kosten met zich zou brengen.
De heer Tangelder geloofde dat de commissie wel nut kon hebben maar
moest er tegen zijn wegens de kosten. De heer Geurs betoogde dat de kosten
onmogelijk hoog konden zijn. De heer Breukink wenschte stemming, waartoe
werd overgegaan. Het voorstel Koelman, tot vorming eener Commissie van
Advies, werd verworpen met 23 tegen en 11 voor. 5 leden waren tijdens de
stemming afwezig.
De heef Hagen kan zich er geen voorstelling van maken hoe de heer Koel-
man dit schriftelijk kon indienen.
De \ oorzitter las een brief van den heer Rosenschoon voor rnèt den wensch
dat de Vereeniging het Ideeën-prijsvraagstuk niet los moge laten.
Daarna volgt de Pauze van een uur, om den inwendigen mensch te ver-
sterken.nbsp;------- -
Om 2 uur werd de vergadering heropend, waarbij toen ook tegem^ oördig
-ocr page 31-waren de heeren A. W. Heidema en S. v. Angeren, alsmede dé zoo juist ge
slaagde onderwijzers. De voorzitter feliciteerde de geslaagden en wenschte
dat zij de Vereeniging tct steun en hulp mochten worden, indien zij als lid
toetraden. De Voorzitter deed verder uitvoerig mededeeling van de disputen
die ontstaan waren met de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van
Landbouw en hare Hoefbeslagcommissie.
Xa uitvoerige discussie werd met algemeene stemmen aangenomeji om
in de toekomst niet meer van het door de Commissie voor de Voorbereidende
Cursussen uitgebracht rapport, voor zoover het de financieele zijde betreft,
af te wijken, dus het daarin genoemde minimum van f 2.00 per lesuur te
bandhaven. Ook werd billijk geacht eenige vergoeding te ontvangen voor
eventueel tijdverlies bij heen- en terugreis. Verder werd aangenomen het
voo'-stel om nogmaals een conferentie te verzoeken met de Hoefbeslag-
commissie der G. O. M. v. Landbomv. Indien doze conferentie wordt toege-
staan zal het Bestuur hare eerstvolgende vergadering houden te Arnhem
en dan trachten tot overeenstemming te komen.
Aan de discussie over deze aangelegenheid namen deel de heeren Geurs,
V, Angeren Jr., Boesveld. Tangelder en Schieman. De heer Boesveld deed
verslag van de nlaatsen der cursussen en zeide dat hij er niet slecht mede
geweest is: huur smederij, vol salaris, en . . . eigenaar geworden van de hoef-
ijzers door de leerlingen gemaakt.
De Voorzitter zegt dat hoofdzakelijk de schuld ligt bij de combinatie van
den Achterhoek, maar dit neemt niet weg dat de Hoefbeslag-Commissie
niet naar recht gehandeld heeft. De heer v. Angeren Jr. zeide dat de onder-
wijzers zooveel collegialiteit moesten hebben, elkaar geen vliegen af te vangen
of elkaar zoo dwars te zitten. Hij laakte het in den heer Boesveld zoo gedaan
te hebben.
De heer Geurs schoot hierop ter dege uit zijn sloffen. Er schoten hem 2 beel-
den door het hoofd: Eerstens een boer, wiens brandkast niet open kon, en
f 10 aan een smid toezegde als de kast werd opengemaakt. Dit gelukte in
vrij korten tijd en toen wilde de boer de sleutels, opgesloten in de brandkast
wegnemen en wat minder betalen. De smid vroeg eeist betaling en anders
de kast weer dicht. Toen dokte de boer de f 10. Tweedens dat hij een baas
had gehad die f 1.20 voor 4 ijzers ontving, maar de rest, of het tekort aan
loon, bijkaapte op de rekening van den wagen en vergeleek hierbij den onder-
wijzer die te weinig salaris ontving, maar bijgapte door het behouden van
de hoefijzers door de leerlingen van den cursus vervaardigd.
De heer Tangelder noemt het recht treurig. De onderwijzers moesten
elkaar zooveel mogelijk steunen.
De heer Vossen uit Maastricht merkte op dat er van de ruim honderd on-
derwijzers een dertigtal buiten onze Vereeniging staan en haalt een voorbeeld
van een cursus in Limburg aan, waarbij vanwege den Bond van smeden-
patroons aan vijf onderwijzers om prijsopgave werd gevraagd. De niet-leden
moesten ook verplicht kunnen worden zich naar onze afspraak te voegen,
maar dit is zeer bezwaarlijk. De heer Breukink beantwoordde den heer
Vossen. Verschillende heeren verzochten statuten en reglement der Vereeni-
sring te mogen ontvangen alsmede een afschrift der bepalingen betref-
fende financieele eischen ten opzichte van het geven van efeh cursus.
De heer Heidema gaf in over*veging geleidelijk naar den gèwensehten
toestand te stieven, daar de G. O. Mpij van Landbouw gaarne tot nader
overleg bereid is. Met het oog op het neerleggen van de functie van redacteur
van „De Hoefsmidquot; werd aan de leden der Vereeniging dank gebracht voor
de hem bij „De Hoefsmidquot; verstrekte medewerking en den wensch uit-
gesproken dat de nieuwe redacteur van het officieel orgaan der Vereeniging
in nog ruimere mate de medewerking der practici zal ondervinden. Moge
uit het hierop volgende applaus kunnen worden opgemaakt dat zulks in de
toekomst inderdaad ook het geval zal zijn!
Bij de Rondvraag merkte de heer v. Angeren op of het niet goed zou zijn
eens op een andere jïlaats een paar vergaderingen te houden. De voorzitter
zegt dat Utrecht het beste centrale punt is voor de samenkomst. De heer
Huysman wenschte wel dat het Bestuur stappen zou doen om te bereiken
dat zooveel mogelijk hoefbeslagdeskundigen zitting zouden verkrijgen in
de commissies van toezicht op cursussen.
Eenige heeren stelden vragen of maakten opmerkingen, welke beantwoord
werden door den secretaris. Daarna sloot de voorzitter de vergadering onder
dankzegging voor de opkomst en had de uitbetaling van reisgelden plaats
aan die leden, welke daarop aanspraak konden maken.
De Secretaris,
H. V. W a a s b e r g e n , Oud-Beierland.
Naschrift. De liesr Ritsema heeft nader bericht verhinderd te zijn door
een plotseling opgekomen ziekte zijner echtgenoote.nbsp;v. W.
— Toelatingsexamen voor den cursus tot opleiding van onderwijzer in
practisch hoi'îbeslag te Utrecht. Voor het op 26 Januari 11. gehouden toe-
latingsexamen hadden zich 14 hoefsmeden met rijksdiploma aangemeld,
die allen aan het examen deelnamen. Tot den cursus kunnen 6 leerlingen
worden toegelaten, en hiervoor werden aangewezen de heeren: P. van den
Boor te Wassenaar, J. W. Pruisen te Varseveld, L. Tigelaar te Hooge Smilde,
J. Kennis te Tilburg, W. J. Takken te Veenendaal. A. P. A. Vermey te
Acquoy (Gem. Beesd).
- Militaire Hoeïsmidschoci te Amersïoort. In de eerste week van Fe-
bruari is het examen voor hoefsmid met goed gevolg afgelegd door den dienst-
plichtige der artillerie J. Bakker,
en door de reservehoefsmeden T. Grootjen, J. Beyert en A. Dijkstra.
Zij verwierven allen een diploma, terwijl de genoemde reserve-hoefsmeden
tot korporaal zijn bevorderd en in het genot van onbepaald groot verlof
zijn gesteld.
:|c * *
Binnenkort zullen de blaasbalgen waarvan de 26 vuren in de smederij
voorzien zijn, verdwijnen. Per 4 vuren wordt een electromotor ingebouwd
en ook de boormachines zullen electrisch gedreven worden.
__Examen voor a. s. onderwijzers in practisch hoefbeslag. De voorzitter
der Commissie van Toezicht heeft de diploma's, op 2 Februari j.L, in het
Instituut voor Hoefkimde te Utrecht, aan de zes candidaten met een korte
toespraak uitgereikt, luidende als volgt:
Het doet mij genoegen U alle zes te kumien mededeelen dat gij geslaagd
zijt in het examen voor onderwijzer in practisch hoefbeslag en vertrouw
dat gij a's zoodan g aan onze verwachtingen zult beantwoorden zoodra
da g.legenheid zich voordoet om lij een cursus in hoefbeslag als onder-
wijzer op te treden. Mede vertrouw ik, daar Uw p-a tisch we-k zser gosd
is geweest, dat gij als hoefsmid een goeden roep zult verkrijgen, hetgeen niet
alleen voor U zelf, maar ook voor de paardenhouders in uwe omgevmg
ten zegen kan worden. De prijzen der paarden zijn tegenwoordig slecht,
hetgeen ook den hoefsmid niet ten goede komt, maar het is een feit dat
de bekwaamste menschen de beste kansen voor welslagen hebben.
Het verkregen resultaat bij dit examen was prettig voor de leden der
Commissie van Toezicht en strekt Prof. Dr. H. M. Kroon en den heer S. van
Angeren, die het onderwijs aan dezen cursus gaven, tot eer.
Sedert 1910 is een jaarlijksche cursus voor opleiding van onderwijzers in
practisch hoefbeslag te Utrecht gehouden. Prof. Kroon heeft al die 19 jaren
de leiding daarvan gehad, de eerste jaren bijgestaan door den heer W. A. H.
van Horsen, de volgende door den heer S. van Angeren.
Tot op heden zijn 113 candidaten voor dit examen geslaagd, waarvan
in den tijd van den heer v. Horsen 14 en van den heer v. Angeren derhalve 99.
108 hiervan zijn nog üi leven, 97 oefenen het hoefsmidsvak nog uit, 5 zijn
leeraar aan een ambachtschool, 2 werkzaam aan een hoefijzerfabriek, terwijl
4 wegens bijzondere redenen, deels wegens ziekte, een anderen werkkring
hebben gekozen. Tal van onderwijzers zijn verbonden aan een of meer cur-
sussen in hoefbeslag, die in verschillende provinciën plaats vinden.
Ik had het voorrecht van den aanvang af lid der Commissie van Toezicht
te zijn, later tevens secretaris en ten slotte voorzitter. Deze functie is steeds
gaarne door jnij vervuld, doch ik meen thans goed te doen mij hiervoor niet
meer beschikbaar te stellen. Het is mij een behoefte prof. Kroon en den heer
van Angeren hulde te brengen voor hun goed onderwijs en toe te wenschen
dat deze cursus zijn goeden naam onverzwakt moge handhaven. Tevens
dank ik mijn medeleden voor onze goede samenwerking in deze commissie
en neem hiermede afscheid van deze plaats.
— Leeraren aan een Ambachtschool. In de toespraak tot de „nieuwequot;
onderwijzers in practisch hoefbeslag is vermeld dat onder de „ouderequot;
onderwijzers 5 leeraar zijn aan een ambachtschool. Dit zijn de heeren van
der Velde te Brielle, J. Visser te Delft, H. Vossers te Utrecht, J. Reitsma
te Hoogeveen en Baarda te Harlingen.
Wegens plaatsgebrek in deze aflevering moest een artikel van H. H.
te M. over „Ee waarde van goed hoefbeslagquot; blijven liggen, alsmede
esn gedeelte van de rubrieken Literatuur overzicht en Varia.
De aanvankelijk voor de Maart-afl. bestemde plaat-bijlage (afb. Dr. v.
d. Zaode) wordt bij deze afl. gegeven.
LITERATUUR OVERZICHT.
-- In de Belgische Hoefsmid staat het vervolg van de feestelijkheden ter
gelegenheid van de 25e verjaring van de Middenschool van Hoefsmederij,
waarbij aan het feestmaal o.a. door den heer Schieman uit Axel twee rede-
voeringen werden gehouden, welke als volgt luidden:
„M jnheer de Voorzitter, Geacht Bestuur, Mijne Heeren,
Gevolg gevende aan de uitnoodiging Uwer Vereeniging gezonden aan
den Bond van Smedenpatroons in Nederland ben ik als haar vertegenwoor-
diger hier aanwezig, en moet U namens den Bond van Smeden-Patroons in
Nederland hartelijk gelukwenschen met het 25-jarig jubileum van uwe FToef-
smidschool.
Het deed ons genoegen uw e uitnoodiging te mogen ontvangen, het spreekt
toch vanzelf dat er dan een ^-riendschapsband bestaat tusschen uwe en onze
vereeniging. Ik kan U de verzekering geven dat ^vij als Nederlandsche smeden
mede leven met U, onze Belgische kollegaquot;s.
De vriendschap en het vertrouwen onderling kunnen niet anders dan voor
beide groepen bevorderlijk z^n.
Ik spreek dan ook den wensch uit dat het bestaan der School nog vele,
ja zeer vele jaren mag voortduren ten gunste van de Belgische Hoefsmeden
en ook ten gunste van de Belgische paardenfokkerij.
Ook moet ik namens onzen Bond ten eerste den medeoprichter en Bestuur-
der der School, den Weledel Heer Bosmans hartelijk gelukwenschen met het
25-jarig bestaan der School, maar ook met het 25-jarig verbonden zijn aan
deze inrichting. Hem alleen toch is het gegeven als medeoprichter dit feest
te kunnen bijwonen, dit zal toch zeker voor hem een voldoenmg zijn, vooral
als men zooals hij terug kan zien op zoo'n groot aantal leerlingen, die. zooals
wij steeds kunnen merken, hem allen zeer erkentelijk zijn.
Wij spreken den wensch uit dat het den heer Bosmans gegeven mag zii«
nog vele jaren deze inrichting te mogen zien bloeien!
Ook wil ik namens onzen Bond het verdere Bestuur en Onderwijzend per-
soneel gelukwenschen met dit jubileum en spreek ik de hoop mt dat het hun
allen gegeven wordt nog vele jaren hun beste krachten te wijden aan het zoo
moeilijke en schoone hoefsmidsvak.
Nog hoop ik dat de samenwerking en de vriendschapsband die nu bestaat
tusschen de Vereeniging van Belgische Hoefsmeden en den Bond van Sme-
den-Patroons in Nederland steeds sterker mag x^'orden tot verbetering van
den geheelen smedenstand.nbsp;.01,1
Ik wil eindigen met nogmaals den wensch uit te spreken, dat de tocüool.
de Bestuurders, de Onderwijzers en ook deze Vereeniging nog vele jaren
mag voortbestaan tot voorspoed en welzijn van de Belgische Hoefsmeden.
Mijnheer Bosmans, als blijk van vriendschap bied ik U namem den Bond
van Smeden-Patroons in Nederland dit bloemstuk aan, ik hoop dat net naar
uw gewezen is, ook bied ik U het gedenkboek aan ter heririnmng aan het
25-jarig jubileum van den Bond van Smeden-Patroons m Nederiarid.
Ook U, Mijnheer de Voorzitter, moet ik ons gedenkboek aanbieden.
En U Mijnheer de Secretaris, die zoo trouw de belangen der Belgische
Hoefsmeden behartigt, ook U moet ik dit gedenkboek aanbieden.
-ocr page 35-Mijne Heeren, hiermede heb ik aan mijne opdracht als afgevaardigde van
den Bond van Smeden-Patroons in Nederland voldaan en dank ik U allen
voor de goede ontvangst mij hier bereid.
(Warme toejuichingen).
De heer Schieman spreekt daarna als oud-leerling der School:
„Mijnheer de Voorzitter, Mijne Heeren,
Nogmaals wil ik het woord vragen, nu niet als afgevaardigde van een ver-
eeniging, maar als oud-leerling der School.
Ik wil dan niet alleen namens mij zelf maar ook namens mijn broer en den
heer Luteijn, welke hier beiden ook tegenwoordig zijn, onze beste geluk-
wenschen aanbieden met het 25-jarig bestaan der Hoefsmidschool, en wij
spreken den wensch uit dat de School nog vele jaren mag groeien en bloeien
tot vooruitgang van het Hoefbeslag.
Ook ü. Mijnbeer Bosmans, willen wij hartelijk gelukwenschen met deze
gebeurtenis, maar ook met het geluk dat U moogt beleven om die volle
25 jaar aan de School verbonden te zijn.
Ook moetik ü, namens mijn Ouders, wel bekend, hartelijk gelukwenschen.
Den Weledel achtbaren heer de Roo willen wij ook onze dankbaarheid too-
nen van deze plaats voor de goede wil die hij betoond heeft aan ons om de
lessen aan deze School te mogen volgen. Ook hem willen wij van harte geluk-
wenschen met dit 25-jarig feest, wij weten toch hoe lief hem deze School is,
en wat hij er voor doet om haar steeds te verbeteren; daarom nogmaals,
mijnheer de Roo, hartelijke gelukwensch.
Ook willen wij de heeren De Luyck, Donibrecht, Langeiidries, Evrard
en Naesens hartelijk gelukwenschen met dit jubileum en hopen dat zij nog
vele jaren in gezondheid hun krachten mogen besteden aan dit schoone werk.
Namens den Weledelen Heer van Dixhoorn. van Axel, moet ik ook Iquot;
allen gelukwenschen met dit jubileum.
De aanwezigen zullen misschien denken, hoe komen die Hollanders nu
l)ekend met deze School; dit wil ik U in het kort even mededeelen.
Toen wij in dat vak liegonnen was onze vader hoefsmid, en had veel liefde
daarvoor. Zijn grootste werk was om bij ons ook die liefde voor het hoefsmids-
vak wakker te schudden, wat hem zeer goed gelukte. Al vroeg begonnen wij
aan het hoefbeslag en na eenige jaren ging het tameliik goed. ik zeg tamelijk,
want geheel in orde was het lang niet.
Wij besloegen ook de paarden van den hiei welbekenden heer van Dix-
hoorn, van Axel, toen de grootste fokker in onze streek. Hij was de man die
ons er op wees dat ons hoefbeslag niet was zooals het moest zijn. Hij prees
onze werklust, maar wees ons toch op onze tekortkomingen.
Door hem kregen wij kennis aan den heer Bosmans, bestuurder der Schooi,
welken hij vroeg om zijn paarden te komen beslaan en ons te onderrichten.
De heer Bosmans kwam, en zoodoende kwamen wij onder zijn leiding.
Van tijd tot tijd kwamen wij naar Brussel om een kijkje te nemen in de
■'^chool^ doch toen de oorlog kwam, kwam daar een eind aan.
^a den oorlog rijpte bij ons het plan om de leergangen aan de School te
volgen, wat ons. door de welwillende medewerking van den Weledelen Heer
d^tookwij de«uohten plukken wnhe onM Jnbsp;^^^^^^
V aria.
_ Stó „,.t lijd .uc^cgaan! B,,' .»
.«tig, werd „„.Ier lt;le 4 '»-'V»! ^ .It^,nbsp;.
e„ de kalkoenen gescherpt werden,nbsp;telkens
om ze opnieuw te scherpen.___________—
A D V E B T E X T 1 Ë N.
deelgenomen.nbsp;q Berkhof. Chr. L. Diels.
1 ten Hove. P- de Klerk.
G J. Prins._G- J- Veenhuis.
VJ. J. rKllN'::'-
RÜKSDÏ®
Het voorjaars-examen iji' aanmelding vóór 5 Maart a s.
maanden Maartnbsp;H. J.Gallandat
ZXIS^^nbsp;op-
Hetnbsp;examengeldnbsp;bedraagtnbsp;fnbsp;5.-nbsp;ennbsp;moe
het examen worden voldaannbsp;afnemen van het examen
De Commissie belast met ^et ^^^ ^^^
ter verkrijgmg van een ryksoipioiu
MAANDBLAD
15 Maart 1929
's-Gravenhage
Het besnijden van den hoef (slot). — De waarde van goed hoefbeslag — Wedstrijden in
hoefbeslag — Korte mededeelingen — Literatuur overzicht — Varia — Advertentiën.
5
X
m
m
HET BESNIJDEN VAN DEN HOEP.
(Vervolg en Slot).
Doch niet alleen de breedte, ook de richting van den draagrand is van groote
beteekenis. En als zoodanig moeten we een onderscheid maken tusschen de
richting van de draagvlakte in haar geheel, dus van de bodemvlakte, ten
opzichte van het lidmaat (beenas) en de richting, die de draagrand zelf
van buiten naar binnen op verschillende plaatsen van den hoef kan innemen.
Wat de laatste richting betreft, zijn de opvattingen niet altijd dezelfde.
Deze varieeren tusschen een vlakken draagrand, waarvan binnen- en buiten-
rand in hetzelfde horizontale vlak komen te liggen en een naar buiten even-
tueel naar binnen hellenden draagrand. Op verschillende plaatsen kan die
richting nog naar eigen inzichten worden gewijzigd, zoodat allerlei combina-
ties mogelijk zijn, b.v. horizontaal in het toon- en zijgedeelte, maar in het
verzengedeelte afbellend naar buiten. Meermalen ziet men het omgekeerde
aanbevolen n.1. een horizontale draagrand aan de verzenen, terwijl hij
in de streek der nagelgaten in geringe mate naar binnen helt. Bij Duitsche
hoefijzers kan men dat de laatste jaren nog al eens waarnemen. Men beoogt
hiermede een betere ondersteuning van den hoornwand te verkrijgen en
acht dit vooral bij
groote en platte hoeven aangewezen.
Al deze verschillende opvattingen maken het den praktischen hoefsmid
niet gemakkelijk. Een vaste uniforme leiddraad is voor de uitvoering van zijn
werk het gemakkelijkst en m.i. ook verre te verkiezen. In normale gevallen
zal hij zich daarom het best aan onze voorschriften houden en den wand zoo
besnijden, dat de draagrand vlak wordt (behoudens de opzet der voorhoeven)
en overal gelijkmatig op het ijzer draagt. Ook de buitenrand van de zool
moet in hetzelfde vlak komen te liggen en mede op het ijzer steunen. Mocht
soms een grooter gedeelte van de zool in het dragen van den lichaamslast
worden betrokken, dan moet met het laatste ter dege rekening worden ge-
houden. Maar nooit mag de zool meer worden belast dan de eigenlijke draag-
rand. Een gelijkmatige verdeeling van den lichaamslast over de geheele
draagvlakte moet steeds het streven zijn.
Bij gezonde normale hoeven is deze horizontale richting van den draag-
rand noodzakelijk in het verzengedeelte (waarbij de onderrand van het ach-
terste gedeelte van den aangrenzenden steunsel in hetzelfde vlak moet
komen) en zij voldoet tevens in de andere gedeelten. Men kan haar dus gerust
als algemeene regel in de praktijk handhaven.
De richting nu, die de geheele draagvlakte d.w.z. het steunvlak van den hoef
ten opzichte van de beenas inneemt, kan zoowel vóór het paard staande als
van terzijde worden beoordeeld. Verschillende methoden worden daartoe
aangegeven. Volgens de eene wordt alle aandacht geschonken aan het ge-
lijkmatig dragen van den draagrand als de hoef op den bodem rust, volgens
de andere heeft de beoordeeling plaats aan den opgeheven voet. Vele des-
kundigen hechten meer waarde aan het vlak en gelijkmatig neerzetten van
den hoef gedurende de beweging.
Maar het meest aangewezen practisch hulpmiddel is tegenwoordig wel
de voetas d.i. de denkbeeldige lijn, die in het midden van het kootgewricht
begint en midden-in door koot-, kroon-, en hoefbeen loopt naar den bodem.
De voetas is recht en loopt evenwijdig met den toonwand, als de hoefvorm
niet door verkeerd besnijden is veranderd (uitgezonderd bij beervoetigheid).
Bij een gebroken voetas moet het besnijden corrigeerend te hulp komen; dit
vindt men in alle moderne leerboeken vermeld.
L u n g w i t z wijst er echter op, dat deze voorwaarden slechts gelden
voor gezonde hoeven, maar dat bij ziekelijke afwijkingen geen correcties
volgens de bovengenoemde regels mogelijk zijn.
Friedrich is het weer niet met Lungwitz eens. In de Berliner Tier-
artzliche Wochenschrift 1927 no. 50 zegt deze daaromtrent o. a. het
volgende:
Een hulpmiddel, dat alleen als richtsnoer kan dienen bij gezonde hoeven
en op horizontalen bodem, is ongeschikt voor het algemeen practisch gebruik.
Maar al is de bodem vlak, dan kan het besnijden volgens de voetas nog ge-
makkelijk tot vergissingen aanleiding geven. Zoo zijn hoogteverschillen
der zijwanden van 1—3 milhmeter door middel van de voetas niet te
onderkennen en toch kunnen deze oorzaak zijn van kreupelheden.
Ook noemt deze schrijver de algemeen verkondigde leer, dat bij een ge-
broken voetas de kroonrand steeds naar de kortste zijde afhangt, niet juist
Meermalen is dat wandgedeelte toch gestuikt en ligt de kroonrand daar hooger
dan aan de langste zijde.
Verder wijst hij op het feit, dat het door min of meer voor- of achter-
waarts, birmen- of zijwaarts plaatsen van een been lastig wordt te be-
oordeelen, welke stand de aangeborene is.
Doch al moge de voetas een betrouwbare aanwijzing vormen bij het be-
snijden van gezonde hoeven, vraagt Friedrich hoe zal men dan moeten
handelen bij aandoeningen van pezen en gewrichten? Want hier vooral is
een goed besnijden en het bepalen der juiste richting van het steiuivlak ten
opzichte van de beenas van de grootste beteekenis.
Geeft de theorie, dat bij het voorbrengen de paarden den draagrand der hoeven
vlak op den grond moeten zetten voldoende houvast om de wijze van besnijden
te bepalen'?
Volgens dezen auteur zijn er gevallen van ongelijkmatig neerzetten der
hoeven, die noch door besnijden, noch door het beslag verholpen kunnen
worden en die ook niet aan bijzondere standen of aan bijzondere hoefaf-
wijkingen zijn te herkennen.
Het wandgedeelte, dat het eerst den bodem raakt, is te lang, zegt men,
maar hoeveel is niet bekend. Friedrich acht dit ook niet altijd juist. Alleen
die wandgedeelten, welke het eerst den bodem raken en voortdurend minder
worden belast, zijn volgens zijn meening te lang, doch worden ze voort-
durend sterker belast, dan zijn ze in den regel te kort.
Of nu het eene gedeelte sterker wordt belast dan het andere kan men
herkennen aan de wandrichting. Gedeelten, die voor het wijdste gedeelte
van den hoef zijn gelegen, worden bij sterkere belasting steiler en verbuigen
zich in concave richting. Daarentegen zullen de verzenen zich bij sterkere
belasting schuin naar binnen richten en onderschuiven. Omgekeerd zullen
bij mindere belasting de voor het wijdste gedeelte van den hoef bevindende
wandgedeelten zich schuin naar buiten richten en een convexe buiging ver-
toonen, tenvijl men de minder belaste drachten aan hun steilen stand
herkent.
De eisch, dat in alle gevallen steeds een gelijkmatig vlak neerzetten van
den hoef moet worden bereikt en wel door inkorten van dat wandgedeelte,
dat het eerst den bodem raakt, is ten deele onuitvoerbaar, doch volgens
Friedrich tevens geschikt om den gezonden staat der ledematen in gevaar te
brengen. Daarom mag deze maatstaf alleen z.i. niet in aanmerking komen.
Er rest dus nog de beoordeeling van de draagvlakte aan den opgeheven hoef.
Schwyter acht dit de beste methode. Friedrich is het daarmede eens
voor wat de dwarsrichting betreft, maar voor de lengterichting weer niet,
zoodat z.i. ook deze methode alleen als eenige richtsnoer niet kan
voldoen.
Maar hoe zal men dan te werk moeten gaan om de draagvlakte te verkrijgen,
die bij het betreffende lidmaat behoort?
Friedrich redeneert aldus: Bij paarden, die op bloote voeten loopen en
waarvan de hoeven normaal afslijten, ziet men, dat de straal en de verzenen
eenerzijds en de toonwand (plus buitensten zooh-and) anderzijds zich
steeds tot elkander in een bijzondere natuurlijke verhouding bevinden.
De straal bepaalt de hoogte der verzenen d.w.z. bij een gezonde goed ont-
wikkelde straal komen zij altijd op hetzelfde niveau. De natuurlijke lengte van
den wand in het toongedeelte wordt bepaald door den buitenrand van de
zool en de witte lijn. Men besnijdt den toonwand zóó ver, tot een vaste ver-
binding tusschen wand en zool is verkregen; dan is de natuurlijke wandlengte
Heeft men aldus de gewenschte lengte van den wand in het toon- en in
het verzengedeelte verkregen, dan volgen de zijwanden van zelf. Deze worden
n.1. met de vorige in evenredigheid gebracht, zoodat de geheele draagvlakte
in hetzelfde vlak komt.
Is de straal niet voldoende ontwikkeld of ziek, dan moet de hoogte der
verzenen worden geschat.
Zijn de verzenen te kort, dan moet men na elke beslagperiode den toon-
wand sterk inkorten of trachten door het gebruik van een balkijzer de ver-
zenen langzamerhand hooger te doen worden.
Zoo handelt men om een juiste lengterichting van de draagvlakte te ver-
krijgen Voor de goede dwarsxilt;Mmg beoordeele men den hoef aan het opge-
heven been, maar zóó, dat het steunvlak loodrecht op den bodem is gericht.
De bovengenoemde methode van besnijden van den hoef, waarbij dus
wordt uitgegaan van de natuurlijke lengte van den toonwand, acht Friedrich
de eenige om de verschillende moeilijkheden te ontgaan. Zij geeft de wand-
lengte tot in millimeters nauwkeurig aan, kan worden toegepast zoowel bij
gezLde als bij zieke hoeven, veroorzaakt geen twijfel omtrent de verhouding
tusschen toonwand en verzenen en eischt geen vlakke horizontale monster-
baan.nbsp;j i-
Toch wil deze schrijver daarmede niet zeggen, dat de beoordeeling naar
den stand (voetas) en naar het neerzetten der hoeven alle waarde hebben
verloren Integendeel kunnen deze waardevolle aanwijzingen geven omtrent
de wijze van belastüig van den hoef en omtrent den gang van het paard.
Maar voor het besnijden hebben zij niet de beteekenis, welke men hen geeft.
De algemeen verkondigde leer, dat de hoef slechts dan goed is besneden,
wanneer de voetas recht is en de hoeven vlak op den grond worden ge-
plaatst, noemt Friedric i fo .tief.nbsp;D r. C. B r a n d s.
DE WAARDE VAN GOED HOEFBESLAG.
Het ligt niet in de bedoeling hier alle voordeden op te noemen van goed
hoefbeslag en het genoegen en voordeel dat paardeneigenaars hebben, wan-
neer hunne paarden beslagen worden bij een bekwamen hoe smid.
De eigenaar die werkelijk op de hoogte is met de voordeden van goed
beslag, al is het soms wat dum-der dan minderwaardig werk, heeft hier geen
^TSs^tthter gesteld met eigenaars van paarden, die ter zake on
kuXof onverschillig z«n, en het is dan ook in hoofdzaak voor hen dat het
hierna volgende onder de aandacht wordt gebracht:
Een vrachtrijder had eenige jaren met een zijner paarden
Belg) iederen dag dezelfde vracht, welke bestond mt een zeker aantal balen
quot;StTairtas gedurende dezen tijd altijd bij denzeUden smid beslagen
'Tu gebeurde het, dat het paard bij een anderen smid beslapn werd, omdat
deze ifatste een paar kwartjes goedkooper was dan z,n coUega. Na emigen
S op dit beslag geloopen te hebben, deed zich een eigenaardig verschijnsd
Het bleek n.1. dat het paard niet meer in staat was dezelfde vracht van
voorheen vooruit te trekken.
Vooral bij het aanzetten ging het zeer moeilijk en het beest was eerder
vermoeid dan anders. Kreupelheid werd niet geconstateerd, alleen bleek
het een weinig stram in de voorbeenen te zijn. Een dierenarts werd geraad-
pleegd die na onderzoek tot de conclusie kwam dat zeer vermoedelijk het
beslag hier de schuldige was.
Het bleek n.1. dat de voorhoeven ongelijk besneden waren, de buitenhoef-
helft was aan beide voorhoeven te lang gelaten, zoodat het paard niet vlak
optrad en dus, vooral bij het aanzetten, de gewrichten veel te lijden hadden.
Het advies om het beslag te laten veranderen werd direct opgevolgd, met als
resultaat dat het paard na ongeveer een week, weer zijn gewone vracht
zonder moeite voorttrok.
De aandacht wordt hier gevestigd op het feit dat het paard steeds op
harden bodem dienst deed en de gevolgen van dit slechte beslag dan ook
direct waarneembaar waren.
Wanneer zoo'n paard echter op zachten bodem dienst gedaan had, was
dit niet direct opgevallen maar was het paard toch eenige jaren eerder ver-
sleten geweest zonder dat het slechte beslag als de schuldige aangewezen
had kunnen worden.
Dit geval, dat een voorbeeld uit vele is, bewijst duidelijk dat om enkele
kwartjes te bezuinigen, een goed paard bedorven had kunnen worden, wan-
neer niet bijtijds ingegrepen was.
De zuinigheid bedroog ook hier de wijsheid en het oude spreekwoord:
„goedkoop is duurkoopquot; was ook hier van toepassing.
WEDSTRIJDEN IN HOEFBESLAG.
Als regel worden de wedstrijden in hoefbeslag uitgeschreven ter gelegenheid
van landbouwtentoonstellingen en vormen zij hierbij dan een onderdeel
in het programma. De bedoeling zit dan voor om zooveel mogelijk de land-
bouwende bevolking belangstelling bij te brengen en alzoo te trachten een
goed hoefbeslag te leeren waardeeren.
Nu moge dit aldus uitgestrooide zaad wel eenigszins kiemen, doch vaak
heb ik mij afgevraagd of de bodem ervoor wel in vele gevallen een goede
kiemkracht bevat. Ik bedoel hiermede of het publiek dat naar deze wedstrij-
den komt kijken, wel overtuigd wordt dat een goed hoefbeslag het directe
belang van elk paardenhouder is. Het is toch zoo vaak een nieuwsgierige
menigte die zich schaart om de afrastering van het wedstrijdterrein en dit
publiek wordt niet verwacht, althans beantwoordt niet aan de bedoeling
van de demonstratie, zoodat het propagandamiddel hier grootendeels faalt.
Hoe kunnen we dit verbeteren en hoe kunnen we meer direct de belangheb-
benden voor het goede doel winnen. Ik meen dat we in deze een stap in de
goede richting doen, waimeer we hen, waarvan wij weten dat zij veel belang
in de paardensport en dus ook in het paard stellen, voor een goed hoefbeslag
gaan interesseeren en ik heb hier op het oog de landelijke ruitervereenigingen.
Zou voor elk dezer vereenigingen niet eens een hoefbeslagdag zijn te orga-
niseeren, dus plaatselijk en niet in het algemeen, dus ook niet verbonden aan
tentoonstellingen, wedstrijden of andere attracties die reeds te veel de be-
langstelling vragen. Ik stel mij voor dat voor zoo'n vereeniging eens een
demonstratie wordt gegeven in het maken van een hoefijzer en in het beslaan
van een paard, waarbij de hoefsmid en ik zou in dit geval een onderwijzer
in hoefbeslag willen uitnoodigen, om geen plaatselijke moeilijkheden te schep-
pen, bij het vervaardigen van het hoefijzer den belangstellenden alles vertelt
dat van eenig belang is, zoodat zij eenig inzicht krijgen in de kunst van het
smeden en van de eigenschappen waaraan een goed hoefijzer moet voldoen.
Op gelijke wijze wordt daarna, een oud ijzer afgenomen, de hoef bekapt
en het passen en onderleggen gedemonstreerd en uitgelegd. Een causerie
over het beslag bij strijken, klappen, het winterbeslag, het letten op afwij-
kende standen in verband met het hoefbeslag en zooveel meer leerzaams
kan hierbij aansluiten. Zoodra een ruiter eenig begrip van hoefbeslag heeft,
zal hij er meer zijn aandacht aan besteden, er zich voor interesseeren en dit
komt hemzelf, zijn paard en den hoefsmid ten goede. Naast deze demon-
straties zouden wedstrijden in hoefbeslag zooals tot nog toe gehouden zijn,
zeker meer belangstelling trekken en zouden er meerdere personen met
eenige zaakkennis naar komen kijken. De landelijke ruiters zouden dan
elk voor zichzelf een goede propaganda kunnen voeren voor een goed
hoefbeslag en wanneer de waarde hiervan meer algemeen wordt ingezien en
erkend, dan zal de voldoening in de uitoefening van het hoefbeslag in even-
redigheid stijgen, waarmede alle partijen gebaat zijn.
Wanneer de landelijke ruitervereenigingen dit voorstel ambieeren, zal liet
hun wel niet moeilijk vallen om een onderwijzer in praktisch hoefbeslag
bereid te vinden een demonstratie als boven bedoeld, te organiseeren.
G, H
—nbsp;Voorjaars Examen Ryks Diploma Hoefsmid 1939. Voor dit examen
hebben zich ongeveer 100 deelnemers aangemeld, afkomstig van nu ge-
eindigde cursussen in hoefbeslag te Utrecht, Rotterdam, Zutphen, Deventer,
Bellingwolde, Bergen-op-Zoom, Borculo, Goes, Harlingen en Zwolle, be-
nevens verscheidene afkomstig van andere cursussen, die reeds ééns of
meermalen aan het examen hebben deelgenomen. Als examendagen zijn
vastgesteld in Maart: 13, 14, 18, 19, 20 en 21, in April 22, 23, 24, 25, 29 en 30
sn in Mei 1, 2, 13 en 14 en zoo noodig 15 en 16.
G. tl.
—nbsp;Nieuwe abonne''s Door den heer Jac. Vermeer, onderwijzer hoefsmid
te Haaren, zijn 14 leerlingen van zijn cursus opgegeven als abonne van De
Hoefsmid. Mogen ook andere onderwijzers aan cursussen dit voorbeeld volgen
en even gelukkig zijn, dan komt het vakblad in handen van het opkomend
geslacht in de hoefsmidswereld.
■CO
O
LITERATUUR OVERZICHT.
Prof. Sohwendimann uit Bern geeft in de Zwitsersche Hoefsmid een
artikel over hoefbaden en zegt dat het gebruik hiervan tweeërlei doel heeft,
n.1. als hoefverzorging en als genezing. Dit laatste wordt in de veeartsenij-
kunde Hydrotherapie genoemd, welk woord is afgeleid van hydor =
water en therapeia = geneeskunde. Wanneer men sterk uitgedroogde hoeven
spoedig het benoodigde vocht wil geven, dan zijn hoefbaden uitstekend hier-
voor te gebruiken. Men kan eenvoudig een stalemmer nemen waarvan
men den bodem versterkt met een houten schijf. Men wascht nu eerst den
hoef goed schoon en plaatst deze dan in den emmer met schoon water, het-
geen men een half uur volhoudt. Verwarmt men het water tot 30—35quot; C.
dan werkt dit beter dan een koud hoefbad. Het hoorn van de zool en van den
straal nemen gemakkelijk water op, doch geven het door verdamping ook
weer gemakkelijk af, vandaar dat men dit laatste moet voorkomen door het
hoorn van de zool en van den straal goed in te vetten na het hoefbad. Men
doet dit het beste door inwrijven met een doek waarop niet ranzig
varkensvet. Naar behoefte herhaalt men het, doch te veel hoefbaden zijn ook
schadelijk voor het hoorn.
Als genezing worden hoefbaden wel gebruikt bij verwondingen, nagel-
tred, vernageling, etterige ontstekingen, hoefkiaakbeenfistels. Nadat de
hoef geprepareerd is voor het bad, zal men een desinfecteerende stof aan het
water toevoegen. Na het bad wordt dan als regel de hoef verbonden en
verder beschut door een hoefschoen, waarvan in het artikel verscheidene
modellen afgebeeld staan.
— Rotstraal, Hoefkanker en de Hoefsmid. Prof. Dr. J. Schwendimann
schrijft hierover het volgende: Rotstraal en straalkanker zijn twee
hoef ziekten die heden ten dage nog zeer veel voorkomen en wel in het bij-
zonder de rotstraal, doch zij worden èn door den paardeneigenaar èn door
den boef smid veelal onderschat omdat er geen kreupelheid mede gepaard
behoeft te gaan.
Schrijver gaat de oorzaken na voor het ontstaan van rotstraal en zegt dat
een beslag met kalkoenen hiertoe aanleiding geeft; verder zegt hij dat hoef-
kanker niet beschouwd moet worden als een ergeren graad van rotstraal,
want dat deze er niet uit ontstaat. Zoowel paardenhouders als hoefsmeden
zijn veelal de meening toegedaan dat deze beide ziekten in rechtstreeks ver-
band met elkander staan; toch kunnen beide ziekten aan denzelfden hoef
voorkomen zonder dat de een het gevolg van de ander is. Als behandelings-
methoden voor hoefkanker geeft schrijver aan een operatieve en een door
middel van geneesmiddelen, waarbij hij den nadruk legt op den controle
welke bij de behandeling van heel veel belang is. Op de vraag of de hoefsmid
de behandeling van hoefkanker zal overnemen, antwoordt hij dat hij wettelijk
hiertoe niet bevoegd is, doch wanneer men een minder eng gezichtspunt in-
neemt, antwoordt hij bevestigend. Er zijn toch vele praktiseerende dieren-
artsen die de behandeling door gebrek aan tijd als anderzins gaarne overlaten,
doch de hoefsmid moet dan aan het emde van de behandeling de instrumen-
ten die hij gebruikt heeft, ter dege uitko;en. Met deze ziekte is het van belang
dat èn de hoefsmid èn de paardeneigenaar het ontstaan spoedig opmerken
en alzoo een vroegtijdige behandeling kunnen doen instellen.
—nbsp;De Belgische Hoefsmid geeft een artikel over „Beslag en Krammenquot;, en
bespreekt eerst de beslagmethoden om het paard te benutten op glibberige
wegen, zooals b.v. gutta percha, rubber, geperst papier, ritsijzers, ijzers met
tanden, met uitsteeksels en leemten, gootijzers met geteerd koord, caout-
chouc kurk en leder. Van de summizolen luidt het oordeel als volgt: ,,De
gummizolen worden in Brussel veel gebruikt. Maar zoo deze toestellen wer-
kelijk het uitschuiven vermijden, verpletteren en verwecken zij den straal,
liet belangrijk middenorgaan van de ondervlakte van den voet: zij kosten
duur en zijn niet sterk of duurzaam.quot; Daarna wordt het ,,ijsbeslagquot; be-
sproken en als zoodanig worden aanbevolen de kalkoenen van Neuss
als de beste.
Het Februari-nummer geeft zeer goede afbeeldingen van het z.g. koopmans-
beslag met de nadeelen die hieruit voor den hoef het gevolg zijn. Het zijn
smalle, dikke ijzers z.g. koopmansijzers, die den wand verpletteren en af-
brokkelen en de natuurlijke stelling van den voet geheel bederven.
—nbsp;De Duitsche Hoefsmid geeft van de hand van Dr. Johannes Bruhnke
een beschrijving van de hoeflederhuid bij normale en abnormale hoeven.
Hij behandelt eerst de normale voor- en achterhoef en daarna beschrijft
hij de veranderingen bij hoornscheuren in den zijwand, bij een bodem-
nauwe achterhoef, bij klemhoef en bij hoefbevangenheid.
Dr. Martell uit Berlijn behandelt de afstamming van het paard. In Amerika
heeft, zoowel in Noord- als in Zuid-Amerika, het paard in oeroude tijden
bestaan, doch is om niet verklaarde redenen uitgestorven, zoodat bij de
ontdekking van Amerika door Columbus geen paarden werden aangetroffen
en deze door de Spanjaarden aldaar zijn ingevoerd. De z.g. wilde paarden
in Amerika, die in de Pampa's leven, zijn dan ook slechts afstammelingen
van verwilderde Europeesche paarden. Zoo werden b.v. in de 16e eeuw vele
tamme paarden in Buenos Aires achtergelaten die zich daar snel verwil-
derden en vermeerderden. Deze paarden werden een ware plaag /oodat in
1865 de regeering te Buenos Aires gelastte dat binnen 4 jaren alle wilde
ktdd ^^nbsp;worden vernietigd, hetgeen dan ook vrijwel tot uitroeiing
1 e en er slechts in Patagonië nu nog troepen wilde paarden voorkomen.
In het jaar 1879 ontdekte de Rus Przewalki bij de Kirgiezen in Midden-Azië
een wild paard en dit paard, dat naar dezen Rus genoemd werd, beschouwt
men als den stamvader van het Europeesche paard. Het is ter grootte van
een ponnie, bruin of vaal van kleur, met donkere ondervoeten en kleine
ooren.De manen staan rechtop en zijn van tweeërlei kleur, de buitenste haren
zijn bruin en m het midden is het haar zwart en dit zet zich over den rug
voort. Het wilde paard leeft in kleine kudden onder aanvoering van een
hengst, het lijkt veel op het getemde paard van de Mongolen. Voordat het
paard tot huisdier was getemd, werden de wilde paarden als voedsel door
den mensch gebruikt. Frank heeft een indeeling voor de paardenrassen
gegeven en onderscheidt twee groote groepen, de koudbloed- en de warm-
bloedpaarden. Als koudbloedpaard is de Belg het hoofdtype, dus de zware
hchaamsbouw komt hierbij op den voorgrond, terwijl voor de warmbloed-
rassen Azië de bakermat is. In Europa is het paard als huisdier terug te
brengen tot het bronzen tijdperk en het is bekend dat de oude Galliërs het
paard heel hoog schatten en het een schutsgodin Epona toeschreven.De groote
paardenstapel van de Galliërs blijkt ook wel hieruit, dat zij in 280 jaar v.
Chr. met 60000 ruiters een inval in Griekenland deden. Ook Spanje had in
de oudheid een groote paardenstapel en de Romeinen vulden hunne ruite-
rijen geregeld uit Spanje aan. De Romeinen gebruikten groote zware paar-
den, hetgeen noodig was voor de oorlogsuitrusting van de ruiters. Later
werd dit nog sterker en in de middeleeuwen hadden de gepantserde ridders
alleen zeer groote en sterke paarden noodig. Toen de Klein-Aziatische rijken
Assyrië, Perzië en Babylonië ten onder gingen, verviel ook de op hoogen
trap staande paardenfokkerij aldaar; later is het Arabische paard daar ver-
spreid en heeft dit ook in Europa den grondslag gelegd voor de warmbloed-
fokkerij.
— In de Zwitsersche Hoef smid geef t de onderwijzer in practisch hoefbeslag
E.nbsp;Lehmann uit Bern een verhandeling over het winterbeslag met schroeven
en met stiften, waarbij hij o.a. zegt dat het aanbeveling verdient om de win-
terijzers zelf te smeden, daar in een handgesmeed ijzer de schroef- of stift-
gaten sterker zijn dan in een fabrieksijzer. Hij waarschuwt tegen de fout die
door zoo vele paardenverbruikers wordt gemaakt, n.1. om de kalkoenen in
den toon uit te schroeven en zegt dat het veel beter is voor de pezen en ban-
den wanneer een oude stoot weer wordt ingezet en daarbij nieuwe kalkoenen
aan de takken worden gebruikt. Het ijzer zal dan niet zoo gauw los gaan
zitten en de nagelkoppen breken niet zoo licht af, hetgeen anders ten onrechte
aan den hoefsmid of aan een slechte qualiteit van de nagels wordt geweten.
F.nbsp;Schwerdimann geeft aan de hand van eenige afbeeldingen een beschrijving
van houten en ijzeren sandalen, zooals hier te lande in de veenstreken gebruikt
worden onder den naam van „trippenquot;.
Dr. E. Hirt beschrijft de betonwegbedekking voor de paardentractie en
neemt als voorbeeld den weg van Brugg naar Schinznach waarop proeven
zijn genomen; de conclusies zijn: Ie afzonderlijk en in groepen zijn paarden
over dezen weg gegaan, met en zonder kalkoenen, bij nat en droog weer, en
geen enkel paard is uitgegleden, laat staan gevallen. Zelfs bij nat weer kon
men van draf direct inhouden tot stilstaan, zonder eenige onzekerheid te
voelen.
2e. De betonwegen verkiezen de voorkeur boven asphaltwegen. Voor rij-
paarden wordt de betonweg de meest aangename van alle moderne weg-
bedekkingen gevonden.
— De Duitsche Hoefsmid bevat een beschrijving van het klauwbeslag en
van de klauwsandalen, zooals die in Nederlandsch Indië in gebruik zijn, van
de hand van prof. dr. Kroon uit Utrecht, 11 afbeeldingen verduidelijken den
tekst.
Dr W Rieck uit Berlijn beschrijft de geschiedenis van het klauwbeslag.
Omtrent den oorsprong weet men niets, doch in 1000 n. Chr. was het reeds in
gebruik. Aan de kruistochten dankt men de invoering van het klauwbeslag
in Europa, het werd door de Fransche kruisvaarders na terugkomst uit Pa-
lestina het eerst toegepast en zoo verspreidde het zich geleidelijk over de
landen waar men met ossen werkte. — Verder is bet geheele Januari nummer
aan klauwbeslag gewijd, Dr. Mazanee uit Weenen geeft een beschrijving met
Röntgenfoto's van normale klauwen en van afwijkende vormen, terwijl Dr.
Hermann Krafft uit Rosenau in Roemenië het klauwbeslag in Zevenbergen
beschrijft, hetgeen ook door talrijke foto's wordt opgeluisterd. (Hierop
wordt nader teruggekomen).
VARIA.
Onder dit hoofd vonden we in het nummer van 15 Febr. 1.1. een berichtje
over vaste stoot en kalkoenen. Het werd ingeleid met de woorden: „Niet
met den tijd meegegaanlquot;
Accoord, doch is het wèl met den tijd meegegaan als onze paarden über-
haupt op die uitsteeksels loopen, terwijl deze ( uitgezonderd voor gladheid
in den winter) volstrekt overbodig en daarbij hoogst schadelijk zijn, zoowel
voor het paard zelf als voor het wegdek.
Onlangs vernamen we, dat een Laboratoriumproef had uitgemaakt, dat
het nadeel van de kalkoenen dus niet zoo groot was als vroeger wel eens
was aangenomen.
Nogmaals accoord, doch een laboratorium is geen werk-bodem en het
contrôle-instrument geen wegdek.
Hoe buitengewoon leerrijk en dus mteressant elke proef moge zijn,
genomen op wetenschappelijk standpunt, op streng wetenschappelijke wijze
en met wetenschappelijk doel, de praktijk van het dagelijksch leven werke
nu eenmaal met geheel andere middelen en in gansch andere omstandigheden.
Ik hoop dan ook, dat met den grootsten eerbied voor de wetenschap en
hare verdienste voor theorie en praktijk, niettemin de paardengreómifcer
hier te lande nog moge besluiten, de proef eens te nemen (meer niet voor-
loopig) met hetgeen in groote paardencentra met duizende dieren en deug-
delijk bevonden door honderde practici, proefondervindelijk probaat
is bewezen te zijn — t.w. geen stoot en geen kalkoenen, en al zeer zeker niet
op z.g. „geslotenquot; wegdek!
Woeste Hoeve, Maart '29.nbsp;□
doornbsp;heeft besloten de cavalerie niet verder in te krimpen daar
r ® uitvinding van nieuw afweergeschut voor tanks, de gevechtswaarde
der tanks twijfelachtig wordt.
Gemakkelijk zagen van smeedijzer en -staal. Het zagen van smeedijzer
en -st^al wordt vergemakkelijkt, wanneer men smeert met zeepwater of boor-
ohe. Hierdoor laten de spanen gemakkelijker los, de wrijving vermindert en
de zaagbladen slijten niet zoo snel. Hetzelfde resultaat wordt bereikt, dat
men kent bij het draaien en boren van smeedijzer en -staal, waarbij het me-
taal ook door smeren met zeepwater of boorohe gemakkelijker is te bewerken.
(N. R. C.)
~ Een nieuwe bekistingsnagel. In Amerika wordt een nieuwe nagel in den
handel gebracht, die vooral voor bekistingen wordt toegepast en verder overal
waar de nagels slechts tijdelijk dienst doen en dus weer worden verwijderd.
e nagel heeft twee koppen. De onderste plaatvormige kop drukt bij het in-
tU'yven op het hout en verhindert dat een hamerslag, hoe zwaar ook, den
nagel verder in het hont doet dringen. De bovenste kop heeft den gangbaren
vorm en de gangbare afmetingen en komt ten allen tijde boven het hout uit,
zoodat verwijderen met een tang gemakkelijk is. Het ontkisten wordt hier-
door zeer vergemakkelijkt, terwijl de bekisting tevens minder zal worden
beschadigd dan bij gebruik van gewone nagels. In het algemeen zal dus door
het gebruik van dit nageltype besparing worden bereikt.nbsp;(Idem)
—nbsp;Een nieuwe kachel voor het droogstoken van gebouwen. Vroeger
maakten we reeds melding van de nieuwe methode (systeem Wagner) voor
droogstoken van nieuwe gebouwen. Thans komt weer de fa. Mueller te Eise-
nach met een andere methode, die aansluit aan de oudste, volgens
welke open cokesvuren werden gestookt. Een open cokesvuur maakt de lucht
sterk koolzuurhoudend en is daardoor bevorderlijk aan de vorming van
koolzure kalk. De vochtigheid van een nieuw huis wordt n.1. in hoofdzaak ver-
oorzaakt door het aanzienlijke watergehalte van metselsteen en metselspecie
en door de omzetting der hierin aanwezige gebluschte kalk in koolzure kalk.
Het systeem Mueller bestaat daarin, dat aan de tot droging gebruikte lucht
voor de verwarming de vochtigheid langs chemischen weg wordt onttrokken-
Door het vocht aan de lucht te onttrekken wordt bereikt, dat deze ver.
warmd de in het gebouw aanwezige vochtigheid in verhoogde mate opneemt.
Boven den cokeskorf is een muts of kap aangebracht met een afvoer naar
den schoorsteen. De warmteontwikkeling wordt daardoor aanmerkelijk
verhoogd en gelijktijdig wordt vermeden dat het zich bij de verbranding vor-
mende water in het vertrek treedt. De kap is gemaakt met een dubbelen wand.
De luchtruimte tusschen beide wanden is langs de onderzijde van de kap met
k jour bewerkt plaatijzer afgesloten. Hierachter zijn hygroskopische stoffen
aangebracht. Inwendig is de kap zoodanig geconstrueerd, dat een zoo groot
mogelijk oppervlak (6.75 M^) door de warmtegassen omspoeld wordt. De lucht
wordt beneden aangezogen, stroomt door de hygroskopische stoffen, waarin
zij het vocht achterlaat. In drogen toestand wordt deze lucht door de sterk
verhitte binnenmantel van de kap verwarmd en treedt dus warm en droog
aan de bovenzijde van de kap door de ringvormig om den schoorsteen aange-
brachte openingen in het gebouw. Het resultaat met deze kachels moet veel
beter zijn dan met de gebruikelijke cokesvuren.nbsp;(Idem).
—nbsp;Op Jan. 1.1. was het 75 jaar geleden dat door wijlen B. Wilton aan de Baan
te Rotterdam, een eenvoudig smederijtje werd opgericht, waaruit allengs de
N.V. Wiltons Machinefabriek en Scheepswerf, een onderneming met een
wereldreputatie, is gegroeid. In 1927 werd opdracht gegeven tot het af-
bouwen van het s.s. „Statendamquot;, het grootste schip der Nederlandsche
koopvaardijvloot. Zoo werd o.a. in 1927 aan 3195 arbeiders m totaal
f 5.024.000 arbeidsloon betaald, of gemiddeld f 1572, tegen onderscheiden-
lijk 616, f 494.000 en f 800 in 1903.
Begin Februari heeft op de werf der firma te Schiedam de onthul-
hng plaats gehad van het momument, dat de arbeiders ter gelegenheid van
't 75-jarig jubileum aan de directie hebben aangeboden. Het monument
geeft een symbohsche voorstelling van het bedrijf. Naast den hoogen fa-
briekstoren is de aardbol afgebeeld als symbool van de wereldreputatie.
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te Amersfoort.
Uitgave van de Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70,
Brokkelige lioeven — Het voorbereidend cnderriclit in iioefbeslag — Wedstrijden in lioefl)e-
slag — Hoefbeslag — De paardenhandel in Zwitserland — Korte mededeelingen — Varia —
Advertentiën.
O)
CM
CD
cc
O.
-a:
rgt;.'
IPb
BROKKELIGE HOEVP^N.nbsp;O
Het zal zoo ongeveer een 35-tal jaren reeds geleden zijn, dat in het Lege^/ ''
turfstrooisel in beproeving genomen werd als rustbed voor de paarden. De ' ^
proef duurde, naar ik meen, wel enkele jaren vooraleer het turfstrooisel voor;^
goed werd ingevoerd.nbsp;T_
Het had destijds vele vóórstanders, doch ook evenveel hardnekkige tegen- ^
standers. Eén van de redenen van den tegenstand was gelegen in de bewering,~ C/J
dat turfstrooisel een nadeeligen invloed zou uitoefenen op de hoedanighei(|Q ^
van het hoorn van den hoef, waardoor o.a. brokkelige hoeven zouden oni^ ~
Jaan. De vóórstanders betoogden m.i. terecht, dat turfstrooisel geen na- ^
gen, mtegendeel een gunstigen invloed op de hoeven uitoefende, indien
maar gezorgd werd, dat het turfbed goed werd onderhouden, de hoeveelheid
oise voor den eersten aanleg en voor het onderhoud ruim voldoende
was, de hoedanigheid van het turfstrooisel goed was en vooral natte plaatsen
geregeld werden uitgestoken en verwijderd.
Sedert dien is de tegenstand tegen het gebruik van turfstrooisel grooten-
deels gebroken en wel op grond van de navolgende ervaringen:
Ie. In stallen waar het turfstrooisel in ruime hoeveelheid toepassing vindt,
wordt de urine gebonden, waardoor de in te ademen lucht vrij blijft van
ammoniakdampen, wat voor de paarden en voor het in de stallen verblijvend
personeel van beteekenis is, terwijl ook prikkeling van de oogen niet plaats
heeft.
Wordt uitsluitend stroo als rustbed gebruikt, dan is deze gunstige toestand
zelden m voldoende mate te bereiken, vooral niet in het ongunstige jaarge-
tijde, wanneer deuren en ramen vaak zooveel mogelijk gesloten worden
's-6ravenhage
MAANDBLAD
gehouden ter wille van het in de stallen verblijvend personeel zelf. Deze
ondervinding kan men mede opdoen, wanneer men bij nacht en ontijd de
stallen moet bezoeken, waar een rustbed uitsluitend van stroo gebruikt
wordt zelfs wanneer dit rustbed in goeden toestand verkeert. Een turfbed,
waarop een stroobed gelegd is, komt aan dit bezwaar wehswaar tegemoet,
doch is niet gemakkelijk voortdurend in goeden staat te houden.
2e. Een bed van stroo is voor de paarden niet warmer dan een bed van
turfstrooisel. Sommigen houden daarom ten onrechte vast aan een stroobed
voor den wintertijd.nbsp;, i
3e De vele maagoverviillingen en daarmede gepaard gaande koliekver-
schijnselen tengevolge van het eten van veel, vaak vuil, stroo, komen bij
turfstrooisel in veel mindere mate voor.nbsp;. , . ,
4e Schurft aan de onderbeenen komt bij het staan op turfstrooisel mmder
voor dan wanneer het rustbed uit stroo bestaat. (In het veegsel der fourage-
zolders konden microscopisch weieens schurftmijten worden aangetoond, met
de schurftmijten, welke over het geheele lichaam kunnen voorkomen en eene
vaak moeilijk te genezen huidziekte veroorzaken, doch de meestal goedaar-
dige beenschurftmijten, welke gemakkelijk te bestrijden zijn).
5e Hetzelfde geldt voor het aantal gevallen van „rottendequot; stralen, ien-
gevolge van het indringen en schuren van turfdeelen in en tegen den straal
van den hoef, heeft de straal kans droger te blijven en meer geremigd te
worden dan bij het staan op stroo.
6e Vele nauwe hoeven worden op turfstrooisel wijder. De smid, die ge-
regeld dezelfde en vele paarden beslaat, zal die ondervinding meermalen
hebben opgedaan bij de vernieuwing van het beslag, wanneer de paarden bij
den overgang van de winter- in de zomerperiode van de paillasse op turf-
strooisel werden geplaatst.
Desniettegenstaande zijn er nog wel vóórstanders gebleven van de eigen
lijkeouderwetschevasteoflossepaillasse,hetrustbedvans roo.
en niet ten onrechte, dat hun paarden, omdat zij van het stroo eten er beter
uitzien. (Dikwijls blijkt des ochtends de geheele paillasse in de P^ardenmage«
verdwenen te zijn!). Ook vervelen de paarden zich met zoozeer vechten
niet met de huurpaarden, slaan minder, leeren met windzuigen, kribbe-
bijten en weven. Die bewering is zeker niet geheel weg te redeneeren. Paar^
d n, welke op turfstrooisel staan, juist voldoende haver en hooi krijgen en
het grootste gedeelte van den dag op stal staan, dienen derhalve aanvulling
te krijgen door hun buiten de voedertijden stroo in de ruif te geven.
Het wordt ook wetenschappelijk aangenomen, dat stroo, alhoewel het
uit zichzelf weinig voedende waarde heeft, toch als bijvoeder de omzetting
SIbuMng van haver en hooi bevordert, omdat het door zjn ma.a
prikkelt en aldus de afscheiding der digestiesappen aanzet waar dit ni^
voldoende geschiedt bij een eenigszins beperkt rantsoen
Ook de buitomvang neemt eenigszins toe, waardoor het uiterlijk van het
paard dan tevens kan verbeteren.nbsp;■ i nbsp;brokke-
On nu na deze zijdelingsche uitweiding over turfstrooisel tot de , brokke
---lige hoeven'' terug te keeren, moge de volgende ervaring tot leering strekken.
Brokkelige hoeven kwamen in vroeger jaren bij vele escadrons en batte-
-ocr page 51-rijen van ons Leger steeds in meer of minder groot aantal voor, veel meer
dan in latere jaren en dan thans het geval is. De oorzaak daarvan kan aan
verschillende omstandigheden worden toegeschreven. In zeker garnizoen
echter, waar twee bereden troependeelen gelegerd waren, kwam bij het eene
troependeel geen of slechts een enkel geval van brokkehge hoeven voor,
terwijl bij het andere troependeel het aantal schrikbarend wa-, zóó erg zelfs,
dat de niarschvaardigheid er onder leed. Paarden kwamen herhaaldelijk
zonder ijzers thuis, moesten dikwijls opnieuw vóór hun tijd beslagen worden,
werden ten slotte kreupel of konden geen ijzers meer ondergelegd worden
omdat er geen voldoende hoorn ter bevestiging meer aanwezig was. Zulke
paarden vielen dus uit, bleven dag in dag uit op stal staan of werden naar
de weide gezonden. Zij werden dik, geraakten uit den getrainden lichaams-
toestand en konden eerst na maanden weer worden beslagen en in dienst
worden gesteld.
Hier werd ook wederom de schuld op het turfstrooisel gegooid. Ook het
natte weer, de drukke dienst, de harde wegen en de vochtige stalbodem
werden beurtelings ter verontschuldiging aangevoerd. Bij het andere troe-
pendeel ter plaatse had men echter geen moeilijkheid met de hoeven.
Wat was nu het geval. De smid van het ongelukkige troependeel was een
goed vakman, maar wat zenuwachtig, had eenige malen een paard door ver-
nageling of te vette nageling wat kreupel gemaakt, wat den besten kan over-
komen, en was daarvoor van alle zijden zeer onvriendelijk aangekeken,
laten wij maar zeggen. Het gevolg was, dat de smid, alhoewel een goed vak-
man zijnde, angstig werd en ten einde aan dien gemoedstoestand te ont-
komen nu alle ijzers te mager ging stampen. Vernageling kwam nu niet meer
voor, doch in den loop van eenige maanden werden de wanden der hoeven
bij vele paarden stuk genageld, omdat de nagels thans midden in den harden
draagrand in plaats van in de zachte witte lijn werden aangezet. Na eenigen
tijd zat het troependeel dik in de brokkelige hoeven en was zijn marschvaar-
digheid zeer verminderd.
Omdat bij het beslagen paard niet in het oog viel, dat de nagels op de
verkeerde plaats werden ingeslagen, bleef deze ongerechtigheid langen tijd
voortbestaan, alvorens het vermoeden opkwam en een onderzoek in de
smederij zelf werd ingesteld bij de afneming der oude ijzers. De gemaakte
fout viel nu duidelijk in het oog, alle nagelgaten zaten geheel buiten de witte
lijn. Thans trokken ook bij de beslagen paarden de randstandige nagelkop-
pen, de schrale stamping der nagelgaten de aandacht. De oorzaak der brok-
kelige hoeven was hiermede gevonden en de aanwijzing voor de toekomstige
genezing gegeven.
Want allerlei zalven en smeersels helpen bij brokkehge hoeven niemendal,
al kan het zijn nut hebben, de afgebrokkelde gedeelten van den hoornwand
te bedekken met kunsthoorn (dat er meestal spoedig weer uitvalt!), te be-
strijken met vasehne of nog beter met wat bruine teer tegen de vochtigheid
de natheid.
I^rokkelige hoeven genezen alleen door groeiing van gezond, vast hoorn
uit den kroonrand naar beneden en tegelijk hiermede door het weg-
^Ppen van het door de nagels stukgeslagen of op andere wijze afgebroken
en waar aan de Ambachtsschool zulk een schitterende gelegenheid bestaat
om deze lessen te doen geven, steeds voldoende deelname voor dit onderricht
gevonden worden.nbsp;.
Getracht zal nu worden om dit jaar direct na den zomer (b.v. begin Sep-
tember) alsnog een cursus tot stand te brengen. Deze zou dan eventueel nog
juist kunnen aansluiten bij een landbouwcursus Ie jaar, die dan in December
zou kunnen aanvangen. Het bestuur van de Smedenpatroonsvereenigmg
St Eloy zal zich daartoe tijdig per circulaire wenden tot alle patroons in
Breda e o (dit laatste ruim genomen) en meent daarmede meer succes te
zullen hebben, dan met advertenties e.d., zooals thans geschiedde.
Laat ons hopen, dat zulks inderdaad het geval zal blijken te zijn en dat de
patroons ook mogen inzien, dat goed onderlegd personeel voor hen veel
waard is en de cursisten ook begrijpen, dat het met goed gevolg medemaken
van zulk een voorbereidenden cursus hun kans op plaatsing verhoogt en
al direct een aanbeveling is en hen ook het verder onderwijs voor het be-
machtigen van het Rijksdiploma zeer vergemakkelijkt.
Breda, Maart 1929.
WEDSTRIJDEN IN HOEFBESLAG.
Het artikel over „Wedstrijden in hoefbeslagquot; van den heer G. H., opge-
nomenin Ons Paardquot; (eveneensin de Maart-aflevering van „De Hoefsmidquot;)
zal naar wy hopen de aandacht hebben getrokken van alle landelijke rmters.
Goed hoefbeslag, hoe dikwijls wezen we er niet reeds op, is een levenskwestie
voor den paardenhouder-verbruiker en zeer zeker voor den landelijken ruiter,
die nog geheel andere eischen aan zijn paard stelt.
En nu is het helaas ook waar dat er vele hoefsmeden zijn die er zich met een
Jantje van Leidenquot; afmaken bij het beslaan van paarden onder de meae-
LeUng dat zij rationeel hoefbeslag niet voor een lagen prijs kunnen
leverei Maar aan wie hier de schuld ? . . . Toch zeker niet aan die smeden in
de eerste plaats. Allereerst zijn de hoofdschuldigen die paardengebruikers en
-houders die er zelf geen belang meer in stellen en wel voortdurend er over
klagen dat het hoefbeslag veel te duur is. Zij weten echter niet of willen het
niet weten dat voorkomen beter dan genezen is en als zij zich dan eens goeü
ervan overtuigden hoeveel vakkennis het vereischt een goed ijzer te maRen
en onder te leggen en hoeveel er van een smid geëischt wordt om paarüen
met afwijkende standen en gangen te behandelen, dan zouden zij over den
prijs wel heen kunnen stappen, gedachtig aan het woord van den Engeiscn-
man No foot, no horsequot; (Geen paard zonder goede hoeven).
Ook is het reeds in de practijk gebleken dat landelijke ruiters die bij het
theoretische onderricht ook het hoefbeslag hadden behandeld bij den smid
komende alle aandacht aan zijn werk gingen schenken met het gevolg dat de
man er weer plezier in kreeg en zij samen over eventueel aan ^ brengen af-
wijkend beslag gingen praten. Dat moedigt aan en is m het voordeel van den
^Tnteïodrarïel dan wordt een beroep gedaan op U landelijke ruiters en
-ocr page 53-instructeurs. Tracht daarom zooveel mogelijk met de hoefsmeden in contact
te komen. Vraagt hen eens om „modelijzersquot; voor alle mogelijke gangen en
standen. Vraagt hen eens een demonstratie te geven zooals in genoemd artikel
aangegeven. En stelt dan zelf belang in hun werk aan Uw paarden verricht.
Blijft er bij staan en . . . vraagt. Het komt Uw paarden en U zelf ten goede
Ook zal de hoefsmid gaarne bereid zijn U te waarschuwen wanneer hij eens
een „mooi gevalquot; onderhanden krijgt, b.v. behandeling van een paard met
straalkanker (dus onderleggen b.v. van een verbandijzer of balkijzer), van
paarden die sleepen of sterk afwijkenden stand hebben of wel van dravers,
die juist heel wijd moeten gaan en dan eveneens afwijkend beslag krijgen.
De verstandhouding tusschen smid en landelijken ruiter kan nooit goed
genoeg zijn. Interesseert U zich voor den hoefsmid en hij zal zich zonder
twijfel voor Uwe rij vereeniging interesseeren. Beiden hebben belangen-
gemeenschap.
HOEFBESLAG. *
Zooals bekend zijn er gedurende vele jaren reeds door de regeermg belang-
rijke maatregelen genomen ter verbetering van het hoefbeslag, resp. van de
belangen van de paardenfokkerij. Werden er voorheen, na het volgen van een
cursus in hoefbeslag, ingesteld door landbouw- en andere organisaties, met
financieelen steun van rijkswege, getuigschriften uitgereikt aan hen die met
goed- of voldoend resultaat den cursus hadden gevolgd, thans is dat anders
geregeld. Het rijk heeft zich het recht van afgifte der diploma's voorbehou-
den door het instellen van een examen, ter verkrijging van een rijksdiploma
als hoefsmid, waaraan alleen zij kunnen deelnemen, die met goed gevolg een
cursus gevolgd of een daarmee gelijk gestelde vakopleiding hebben genoten.
In den laatsten tijd tracht men het succes van deze cursussen nog te ver-
grooten door z.g. voorbereidende cursussen, waar de leerlingen geoefend
worden in het maken van gewone hoefijzers, opdat wanneer zij op den feite-
voOTh ™ hoefbeslag werden toegelaten, zij meer tijd disponibel hebben
van^hnbsp;beslaan van gezonde en zieke hoeven en het beslag
evende paard, zonder en met afwijkende hoefvormen, standen en
gangen.
leerijracht^^^quot;^ geleverd, dat op goed georganiseerde cursussen, met goede
, ekwame hoefsmeden kunnen worden gerecruteerd, nadat zij
gediende een jaar een opleidingscursus te Utrecht (één dag per week)
hebben gevolgd en daarna het vereischte examen hebben afgelegd. Het meer-
endeel van die smeden met rijksdiploma voor hoefsmid, vestigt zich in stad
en land als vakman. Sedert 1919 is er aan honderden smeden het rijks-
diploma uitgereikt en men zou tot de conclusie moeten komen, dat, in ver-
band met den achteruitgang van den paardenstapel, de ambitie voor het
verkrijgen van het rijksdiploma zachtj es aan zou verminderen. Dit is echter
geenszins het geval en voor vele cursussen melden zich telkenjare nog meer
eelnemers aan dan er plaatsen beschikbaar zijn, terwijl er tevens meer
Overgenomen uit „Ons Paardquot;, No. 1 1929. Red.
-ocr page 54-cursussen worden in 't leven geroepen en wel hoofdzakelijk op het platteland.
Op zichzelf is dit een gunstig verschijnsel en zou logisch als gevolg moeten
hebben, dat zoo langzamerhand ook het paardenbeslag aan de te verwachten
eischen zou kunnen voldoen. Helaas is dit nog niet het geval. Zoowel in
het gewone gebruik, bij keuringen, tentoonstellingen, concoursen, enz. zien
wij nog te dikwijls, dat er aan de doelmatigheid van het beslag veel ont-
breekt. Wanneer bijna overal in den lande smeden met rijksdiploma ge-
vestigd zijn, wanneer zij werkelijk goed aan de eischen van het examen heb-
ben voldaan en dus verondersteld mag worden, dat zij bekwaam zijn voor
hun vak, dan moest zoo iets niet plaats hebben. De bedoeling wordt dan niet
bereikt; de belangrijke kosten door het rijk aan de opleiding der smeden be-
steed, wordt dan niet gecompenseerd door de voordeden welke de paarden-
houderij daarvan trekt.
Er schuilen dus nog fouten! De opleidüig kan onvoldoende zijn, doch het
logisch gevolg daarvan is: niet slagen bij het examen. Wel is de mogelijkheid
niet uitgesloten, dat, inder bijzonder gunstige omstandigheden voor den can-
didaat een didloma wordt uitgereikt, zonder dat hij den naam van bruikbaar
of bekwaam hoefsmid verdient. In dit verband zou kunnen worden gewezen
op de beoordeeling van het praktische werk op het examen, in verband met
den daarvoor benoodigden tijd. In 't algemeen wordt er te lang gewerkt aan
de gegeven opdrachten, een tijd welke de smeden daaraan in hun bedrijf niet
kunnen en zullen besteden. Kunnen zij het dan niet vlugger doen? Zeker wd
— er moet rekening worden gehouden met het feit, dat de jonge mannen
geen examenmaniakken zijn, dat zij werken in een vreemde omgeving, dat
zij bang zijn het werk niet mooi genoeg te zullen afleveren; daarom snijden,
krabben, vijlen, smeden en passen ze dikwijls meer dan voor een practischen
hoefsmid oorbaar is. Toch wijst het lange werken ook wd op gebrek aan zelf-
vertrouwen en wanneer dezulken bij geluk slagen, dan is daarvan niet altijd
ved te verwachten, 't Kan zijn dat zij, met volle ambitie voor het vak, zich
verder oefenen en bekwamen, zoodat alles terecht komt. Meenen zij echter
met het diploma den maarschalkstaf behaald te hebben en is alleen het di-
ploma doel geweest, dan kunnen wij dezen gerust uitschakelen uit het fac-
torencomplex, dat kan bijdragen tot bevordering van de oeconomische paar-
denhouderij.
Ook de verhouding waarin de geslaagde jonge man, na volbracht examen,
geplaatst wordt, zal van veel invloed zijn op z'n verdere prestaties als hoef-
smid. Is hij gevestigd hoefsmid? Werkt hij bij zijn vader, bij een patroon^
Geeft hij zich zelf of geven z'n vader, en zijn patroon hem den noodigen tijd
goed werk te leveren? Is er appreciatie van de zijde der patroons en van de
paardenhouders? Willen deze zich aan zijn inzichten onderwerpen of
wenschen zij zelf invloed op het te bezigen beslag uit te oefenen? Wordt het
werk behoorlijk betaald? Hiermee in verband, staat de groote neigmg meer
en meer gebruik te maken van de machinale- of z.g. fabrieksijzers. Deze
worden voor een prijs aangeboden - zoo laag - dat het den smid schier
onmogelijk is voor dien prijs zelf een hoefijzer te maken, zelfs al heeft hij
daarin een groote vaardighdd verkregen. Het natuurlijk gevolg is: machmale
ijzers gebruiken. Deze zijn echter zeer uiteenloopend wat de praktische bruik-
baarheid betreft; doch gesteld al, dat de beste onder deze gekozen worden,
dan blijft nog steeds het uniforme model en dito afwerking een bezwaar om
ze bij de uiteenloopende hoefvormen met volledige doelmatigheid te kunnen
gebruiken. Vooral bij afwijkende hoefvormen standen en gangen, waarbij het
beslag bijzondere eischen stelt, loopt men met fabrieksijzers vast en wanneer
den smid, door het niet onderhouden van het ijzers maken, de noodige rou-
tine daarin gaat ontbreken, zal hij geen bijzonder groote neiging hebben
voor deze afwijkingen het passende ijzer, dat, om te maken, meer vaardig-
heid eischt dan een normaal ijzer, zelf te smeden en hij vervalt zoo gemakke-
lijk in de sleur der uniformiteit ten opzichte van het beslag.
Ook het stellen van bepaalde eischen ten opzichte van het beslag door de
eigenaars van de betrokken paarden, verhindert den smid dikwijls z'n kennen
en kunnen tot uiting te brengen. Dat moest niet zoo zijn! De paardenhouders
moeten zich onderwerpen aan de beslagmethode van den ,,zijn vak ver-
staandenquot; hoefsmid en hem geen eischen te dien opzichte stellen, waardoor
hij kans loopt als niet deskundig vakman te worden beoordeeld of — bij
weigering — een goeden klant te verhezen. Vooral ten opzichte van het be-
slag met kalkoenijzers, beslag bij strijken, beslag bij concours-paarden enz.,
ontmoet men vaak die eischen, welke dikwijls berusten op het vasthouden
aan verouderde en verkeerde begrippen. Men vergete niet, dat het goede
hoefbeslag berust op speciale kennis van den bouw en de verrichtingen van
den hoef, dat het zich moet aanpassen aan den stand, den gang, het gebruik
van het paard voor verschillende doeleinden op allerlei wegen, en dat deze
kennis niet van hooren zeggen of door eigen denkbeelden en veronderstel-
lingen verkregen worden, niet ieder paardenkenner den hoefsmid aanwijzin-
gen kan geven; dat ook ten opzichte van eischen en afwijkingen moeilijk
vaste regels kunnen worden vastgesteld, doch dat ieder paard individueel
moet worden behandeld. Zoo zal b.v. het gebruik van zware ijzers niet voor
ieder concourspaard aangewezen zijn en zoo al zware ijzers moeten worden
gegeven, is het nog niet altijd 't zelfde vjaar de verzwaarde gedeelten moeten
worden aangebracht. En zoo is er veel meer! Het moet de taak van den smid
zijn, zich daaromtrent te oriënteeren en daarom is voor hem de studie van
het paard, z'n standen en gangen van groot belang.
Kroes.
Igt;E PAARDENHANDEL IN ZWITSERLAND.
Een medewerker van „Ons Paardquot; beantwoordde onlangs in genoemd blad
(lesvraag „Waarvoor heeft men paarden noodig'^quot; als volgt:
Zooals overal m andere landen gaat ook in Zwitserland de paardenhandel
niet naar wensch en wordt er door de diverse handelaren dan ook nog al ge-
klaagd, dat er niet veel te verdienen valt. Nu zijn de prijzen der paarden al-
daar, bij Holland vergeleken, niet laag; een goed 4- a 5-jarig paard kost van
1300 tot 1400 franc en dit zijn dan maar „middeP'-paarden, doch de omzet
te kleüi. Slechts de landbouwer gebruikt nog paarden; in de steden is alles
'loor auto's vervangen. In Luzern was voor den oorlog een expeditie-onder-
nemer, die 100 paarden had; thans heeft hij er nog 4. Men ziet dan ook in de
steden bijna geen paarden meer. Toch worden er in Zwitserland een groot
aantal in^erd, waarvan Franknjk wel de meeste levert. Verder komen er
paarden uit Hongarije en Holland. Over het Hollandsche paard hoort men
b^^Leral dezelfde klachten. Ten eerste dat de meeste zeer dom m het tmg
zi n en ten tweede dat ze zoo spoedig vermageren. Dit is het geval met met de
andere ingevoerde paardensoorten; deze houden zich beter. De oorzaak, dat
de Hollandsche paarden trager worden, ligt hierin dat de paarden by ons m
het land loopen en daar vleesch krijgen door het beste gras. Zulke paarden
vallen af, wanneer zij dienst moeten doen; er zit geen haver m. Ook des
winters wordt een paard bij ons met alle kunstmiddelen m —- ^
en wordt haver bijna in het geheel niet of matig gevoederd. In het geb™ k
vallen dus onze paarden niet mede en eerst na een langen tijd zijn de dieren in
r -SÏd. medebezitter was van .n groot
holun Xmatt. Deze heer had dien dag bij -
paarden gekocht voor gemiddeld 1350 franc per stuk^ ^^
13 paardL, doch na het winterseizoen, in April, verkoopt hij er weer b en
houdt hij dan de andere den zomer door. Hij gebruikt deze paarden voor slede-
tochten voor de gasten, die hij van het station Göschingen haa t en dan naa
zijn hotel, dat op ongeveer 2300 Meter hoogte ligt, breng . De sneeuw lag
hier toen 2 M. 60 hoog en deze heer verzekerde mij, dat men de kwab-
-ocr page 57-teit van een paard eerst leert waardeeren in de sneeuw. Geregeld is daar
lawine-gevaar en steeds wordt een paard los door de sneeuw gezonden. Er
zijn paarden, die de lawines reeds bemerken voor de mensch er erg in heeft
en dan trachten, of door terug te keeren, of door zich te haasten, aan het
gevaar te ontkomen. Deze heer bezat,voor dat de Gotthardtunnel bestond,
130 paarden, waarmede hij de passagiers en de post van Göschingen geheel
tot Chiasso vervoerde. Meermalen heeft hij paarden door lawines verl oren
een keer werden 9 paarden tegelijk door een lawine medegenomen; 6 pa aï den
kreeg hij levend terug; de andere 3 waren dood. Soms heeft hij na uren gt aven
in de sneeuw zijn paard nog levend kunnen bereiken. Het was zeer interessant
om bedoelden heer over zijn bevindingen en gevaren en zijn omgang met
paarden in het hooggebergte te hooren spreken.
—nbsp;Hoefsmidschool. Met goed gevolg is het examen afgelegd en een diquot;
ploma uitgereikt aan: A. S. Kranendonk te Maasdam, A. J. van den Berg te
Zwolle, H. G. Heezen te Hengelo (G.), H. Tjabringa te Schildwolde, M. de
Kunder te Haelen, J. van Dijk te Kampen, J. van Goor te Zuidwolde,
J. P. A. Joppen te Steenbergen, R. Stuulen te Weerdinge (gem. Emmen),
D. J. Beltman te Lochem, K. Warringa te Bunderveen, G. J. Havikhorst
te Borculo, P. Herskamp te Eesveen, J. Hilberts te Nieuwbuinen, A. Heida
te Nijholdwolde. Zij zijn allen in het genot van onbepaald groot verlof gesteld.
Op 1 Mei a.s. vangt een nieuwe cursus aan met 16 dienstplichtigen der
artillerie en 5 reserve-hoefsmeden.
—nbsp;Geslaagd in de maand Maart voor het Rijksdiploma te Utrecht:
D. Hendriks te Ederveen, W. v. d. Loo te Udenhout, J. W. J. van den Bosch
te Nijkerk, H. Derks te Oudewater, J. H. Polmer te Linschoten, L. Kuiper
te Houten, C. H. Prentz te Arnhem, W. Smeekens te Alphen (N. Br.),
P. Schrauwen te Etten, B. Blacquière te Zwijndrecht, J. A. van Echteld te
Werkhoven, Th. van Stuyvenberg te Tiel, W. van Setten te Scherpenzeel,
K. Stam te Peyenoord, H. Priester te Winterswijk, E. A. Zuurveen te De-
venter, I. de Leeuw te R'dam, B. van de Bie te Heenvliet, J. Abresch te
Oude Tonge, M. P. Noordzij te Pernis, H. J. ter Welle te Haart, B. Eelde-
rink te Hengelo, J. Smits te R'dam, W. D. Tuitert te Laren (G.).
—nbsp;Wetenswaardige data. Aangezien onderscheidene hoefsmeden belang
hebben waar en wanneer concoursen hippique en draverijen plaats vinden,
geven we van de eerstvolgende hieronder de data:
Concoursen hip'pique: Meppel 25 April; Breda, Klaaswaal en Appingedam
9 Mei, Bergen-op-Zoom, Gorinchem en Eext 20 Mei; Wageningen 5 Juni, enz.
Draverijen: Hilversum 5 Mei; Duindigt, Drachten en Purmerend 9 Mei;
Groningen en Rotterdam 12 Mei; Veendam en Alkmaar 20 Mei; Heerenveen
23 Mei; Heemstede 26 Mei, enz.
VARIA.
Paard en auto. Ter gelegenheid van de te houden groote Jubileum-
tentoonstelling van den Shire heeft de Voorzitter der Vereeniging, de heer
Walter Gilbey, een artikel het licht doen zien. Hierin zegt hij ook het vol-
gende: de vrachten, welke een Shire kan verplaatsen zijn twee jaar geleden
gedemonstreerd op een tentoonstelling, waarvoor een groote belangstelling
bestond. Proeven van lateren datum zijn gehouden te Liverpool, de stad
waar de Shire meer dan ergens anders wordt gebruikt. Uit die proeven is toen
het volgende gebleken: de Shire kan gemakkelijk trekken een tweewieligen
wagen geladen met drieduizend Kilogram, als tweespan 4 tot 5 ton; een vier-
wielen wagen als eenspan, met 31/2 tot 5 ton en in het span met een last van
5 tot 10 ton. In verband met deze proeven en de eigen waarneming van den
schrijver concludeert deze, dat in vele gevallen de zware Shire in de steden
niet op volle kracht wordt gebruikt; er is op die wijze een verloren gaan van
trekkracht. Het is zorgvuldig nagegaan, dat in menig vervoerbedrijf het
paard veel oeconomischer is dan de motor. In een verschenen rapport van
de Vereeniging van Paardengebruikers in Amerika is medegedeeld dat een
vijftons-vrachtauto te New York in het werk per dag kost 28.80 dollars en
voor gelijkwaardig werk met paardentractie 9.60 doll.! Dit is berekend naar
een achturigen werkdag. Volgens deze opgave zou het verschil wel buiten-
gewoon groot zijn ! !nbsp;(u. „Ons Paar dquot;).
— Het paard in de drukke straat. De lezer weet, dat zoo nu en dan in
de drukke steden een zekere actie wordt gevoerd, welke beoogt gedurende de
drukke uren van den dag de paarden uit de drukke stadsgedeelten te weren.
Ook is reeds door ons betoogd, dat dit wel een storm in een glas water be-
teekent. In Londen heeft men dit vraagstuk ook onder de aandacht gebracht
en nu lezen we er iets van in de L. S. J.: Het is ten eerste niet juist, dat de
paarden alleen aansprakelijk zijn voor de verkeersopstoppingen en bovendien
is de paardentractie uit oeconomisch oogpunt voor velerlei bedrijven zóó te
prefereeren, dat reeds hierom alleen van een „verbannenquot; der paarden uit
de drukke stadsgedeelten geen sprake kan zijn.
Het aantal paarden in Londen, Parijs en New York is stijgende, zoo lezen
we In New York alleen reeds in de bakkerij bedrijven waarin 49% van paar-
den wordt gebruik gemaakt en 728 stuks werkzaam zijn, is het getal in 1928
met 126 gestegen! In de bakkerij-, melk-, roomijs-, ijs-, kolen- en de vracht-
vervoerbedrijven in het algemeen te New York worden momenteel gebruikt
18 duizend 235 paarden, tegenover 5602 vrachtauto's. Vlak na den oorlog
waren er een groot aantal tweede hands vrachtautomobielen op de markt
en toen die goedkoop konden worden verkregen, meende men dat het paard
had afgedaan. Thans gaat het juist in de andere richting.nbsp;ld.
— Een kwaadaardige dekhengst. In opdracht van het departement
van Landbouw in Frankrijk is de hengst Saint Hubert, behoorende tot het
dépot Gélos, gedood. Kort geleden had de hengst een man aangevallen
en hem zoodanig verwond dat een arm moest worden geamputeerd. Toen
men naar aanleiding hiervan Saint Hubert met een schietmasker wilde
dooden viel het dier weer dusdanig aan dat de persoon in kwestie zich ter-
nauwernood in veiligheid wist te brengen. Voor het traliewerk van de box
heeft men toen met een geweerschot een einde gemaakt aan het leven van
dezen Saint Hubert!
v^rrtrnbsp;';oefsmidschool te Brussel — Verslag voorbereidende cur.sus in hoefbeslag
7ipbtnbsp;\ enlo — Het voorbereidend onderricht in hoefbeslag — Litteratuur over-
zieiit — Korte mededeelingen — Advertentiën
EXCURSIE NAAR DE HOEFSMIDSCHOOL TE BRUSSEL.
Door de Vereeniging van Onderwijzers in Practisch Hoefbeslag is een ex-
cursie naar de Hoefsmidschool te Brussel georganiseerd. Op de in Febr.
gehouden jaarvergadering waren een dertigtal onderwijzers van plan aan
deze excursie deel te nemen. Of nu op de excursiedagen (4—5—6 April)
een zóó groot aantal paarden in de smidse op een nieuw beslag stonden
te wachten, of dat door concurrentievrees, broodnijd of hoe men dat moois
ook noemen wil, de beslagprijzen zoodanig zijn gedaald, dat zoo'n reisje
niet meer betaald kan worden, of dat de trouwe verzorgsters van de excursie-
paarden deze met dubbele halskettingen hadden vastgeklonken, wij weten
Eenquot;^^^'nbsp;slechts. Het aantal deelnemers was niet groot,
denbsp;onderwijzers hoefsmeden en een zoon en een broer waren van
hinderin ''^'üge onderwijzers hadden, jammer genoeg, bericht van ver-
thuisbhivenbsp;waaronder enkele met zeer ernstige redenen. De
r.s hebben veel leerzaams gemist.
* * *
B,] onze aankomst aan de Hoefsmidschool waren de theorielessen in het
V laamsch en net .bransch juist aan den gang en hebben wij deze bijgewoond.
MAANDBLAD
Behandeld werd: Stellingen der ledematen. Op zeer practische ^ze werd
deze les gegeven. De leeraar schreef de verschillende standen op het bord
en besprak de daarbij behoorende hoefvormen en voetassen, gaf duidelijk
aan waar in deze gevallen de zwaarste belasting neerkomt. De leerhngen
noteerden een en ander in een notitieboek^. Zij maken daar dan thvds een
opstel over en moeten dat de volgende weSyjBLIOIIWEEK DER
Ons inziens is dit een goede methode,
worden de gegeven les thuis te verwerken. Deze komt er dan vaster in te
zitten, dan bij enkel overlezen van het theorieboek.
Wij hebben de cahiers, waarin deze opstellen gemaakt waren, gezien
Hierin bleek, dat door zelf gemaakte schetsen en teekeningen verduidelijkt
de behandelde leerstof volkomen was begrepen.
Aan de school zijn verbonden twee dierenartsen en vier practische leer-
aren. De dierenartsen geven alleen de theorielessen. Een van de practische
hoefsmeden, de heer Bosmans, is Directeur van de school. De heer Luyk
die de theorielessen in het Vlaamsch geeft, deelde ons uit eigen beweging
mede, dat de leiding bij de practische menschen berust, en dat zijns inziens
dit de eenige weg is om het onderwijs goed aan het doel te doen beantwoorden
Het aantal leerlingen Jjedraagt MO: deze zijn verdeeld in 4 groepen en
studiejaren.
De leerlingen bezoeken de school 2 jaar lang, elke week één dag.
De school is niet in een luxueus gebouw ondergebracht; hierin zal echter
spoedig verandering komen. Het aantal vuren is 22, welke in één lange rij
aan een der zijmuren staan.
Aan de overzijde staan de paarden, 2 noodstallen en de werkbanken met
klemmen voor doode hoeven. Steeds heeft dus de smid het gezicht op den
hoef en op het paard. De paarden schenen aan het spatten der vonken ge-
wend te zijn en waren absoluut rustig.
Het materiaal dat gebruikt wordt voor de hoefijzers is zeer zacht wel
ijzer (cavelier), dat goed wellend doorgesmeed moet worden om de kwaliteit
te verbeteren en om het niet te laten scheuren.
De manier van ijzers smeden is geheel afwijkend van de Hollandsche me
thode. Zoo wordt b.v. voor een licht ijzer x een kort stuk 7„ s/
afgekmpt, hetgeen goed wellend wordt doorgesmeed en afgerekt. Het om-
buigen geschiedt gelijktijdig en onder den voorhamer over den lioorn.
Het eischt een groote mate van smeedvaardigheid op deze manier de
ijzers te smeden.
Hoewel wij deze werkwijze voor de practijk uit den tijd achten, moeten
wij toch erkennen, dat er een goede zijde aan is en wel deze: Smeden, die
geleerd hebben op die manier hoefijzers te smeden, kunnen de handen uit
den mouw steken, hebben een geoefend oog en zullen veel gemakkelijker
het richten en passen leeren. Bovendien glijden de paarden op dit materiaal
minder dan op het bij ons gebruikelijke harde vloeiiizer.
De heer Bosmans, de directeur, demonstreerde voor ons de methode van
Ijzers maken. Hij maakte een normaal stampijzer, een ketelijzer, een voor-
ritsijzer en een achterritsijzer (klap strijk met kalkoen). Onnoodig te zeggen
dat hier de bekwame vakman aan 't werk wa.s. Op verzoek van den heer
Huitink mocht deze de ijzers meenemen als souvenier de Bruxelles.
De ritsen in de ijzers worden aldaar anders gemaakt dan hier te lande.
De binnenzijde staat loodrecht en de buitenzijde eindigt op den rand van
het ijzer; zij is minder diep en iets wijder dan onze V-vormige rits.
Daarin worden eigenlijk stampgaten aangebracht. Naar onze meening
zullen minder bekwame smeden bij het vervormen van zoo'n ijzer de nagel-
gaten lang niet zoo gauw bederve« dan bij het ijzer met V-vormige rits.
Ti
Het onderwijzend personeel der Hoefsmidschool te Brussel en de deelnemers aan de excursie.
Voorste rij van 1. naar r. : Naesens, Evrart, Bosmans (de directeur), Luyk (dierenarts) en Dombrecht. — Boven
van 1. naar r. : Vossen, Julicher, Breukink, Schieman, Vossers, Kerckhaert, Schieman, Kerckhaert ]r. en Huitink.
s- s?«quot;
-
-ocr page 63-Dat dit bederven van de nagelgaten bij de V-vormige rits lang niet denk-
beeldig is, kan men heel goed waarnemen, wanneer men een kijkje gaat
nemen op de examens voor het Rijks-diploma. Heel vaak is dat voor onze
leerlingen een struikelblok.
De ritsbeitel is van bijzonderen vorm. De snede bevindt zich aan de bin-
nenhelft geheel uit het midden, terwijl het binnenvlak geheel recht is. Op
het eerste gezicht lijkt het een onmogelijk stuk gereedschap. Het werkt
echter goed.
Verder zagen wij stelthoefijzers maken. Deze waren met kalkoenen en
breed in den toon. In het midden van dit breede gedeelte werd aan de onder-
zijde met een stokbeitel een gat geslagen, waardoor een stevige lip werd
geslagen en vastgelascht. Het leek ons een practisch ijzer, beter dan het bij
ons gebruikelijke stelthoefijzer met zijlippen tusschen het Ie en 2e nagelgat.
Immers bij langdurig gebruik van deze ijzers komt het nog al eens voor dat
de hoeven spitser en de wanden ter plaatse van de lippen afbrokkelen.
Ook bij de onderwijscollectie waren verschillende practische ijzers en be-
slagen hoeven, o.a. een voet beslagen met klapstrijkijzer. De binnenlip was
echtCT aan het verzengedeelte aangebracht inplaats van in den toon. Wie
van de lezers wü dit beslag bij een eventueele klapstrijker, welke op de plaats
van de bnmentoonlip strijkt, een toepassen «
Verder hebben wij op den excursiedag kunnen constateeren dat de leeraren
directnbsp;merken. Op een gemaakte fout werd
oorzak?^^^^''nbsp;duidelijke wijze verklaard het hoe en waarom, de
verklarinnbsp;^P het eene moment hoorde men de onderwijzers een
dit donrnbsp;Vlaamsch en even later in het Fransch al naar gelang
ondÏwLen fnbsp;^^^ter verstaat heï
- -- - - - --
lïn w^Si;;nbsp;in België niet zoo goed is dan in Holland
willen WIJ maar zwijgen. Wij hebben datgene wat ons beter toeleek meege-
nomen en het overige achtergelatennbsp;^
TskJ Wnbsp;indruk van het paardenmateriaal
en het beslag buiten de Hoefsmidschool. Het aantal paarden dat nog in
nlla'tir'quot;nbsp;- meegevallen. Er zijn zelfs
nog standplaatsen, waar rasechte huurkoetsiers met roode neuzen U uit-
noodigen plaats te nemen in het voor 50 jaar fonkelnieuwe rijtuig. De paarden
zijn mager, laten den kop hangen, alsof zij treuren over de verdwenen soort-
genooten, die den wedloop tegen de steeds sneller rijdende auto's moesten
opgeven De hoeven echter zijn, dank zij de ouderwetsehe koetsiers, goed
verzorgd. Het gro^ä van het paardenmateriaal doet dienst in het transport-
bedrijf. Broederlijk staan de sleepers-, bier- en groentenwagens in dezelfde
me met de luxe benzmewagens. De meeste paarden hebben alleen aan de
achterijzers kalkoenen. Op de hellende straten zijn deze ook wel noodig.
In 't algemeen kunnen wij zeggen, dat de paarden in Brussel korter en
nauwer beslagen worden dan de paarden in de Hollandsche steden. Tal van
paarden zouden met het onderliggende beslag zonder gevaar voor aftrappen
direct voor de ploeg op de zware klei gebruikt kunnen worden. De hoeven
ziin voor het meerendeel steiler dan hier, zoodat het korte en nauwe beslag
niet zoo spoedig nadeelige gevolgen heef^ dan bxj de platte hoeven met lage
verzenen van het op onzen lagen bodem gefokte paard.
Op de terugreis hebben Breukink, Huitink en Vossers een kykje genomen
aan de haven van Antwerpen. Van zelfsprekend is dat onze smidsoogen
zich in de allereerste plaats richtten op de zware Belgische s eeperspaarden
met de daarbij behoorende sleepershoeven. De groote inaat is daar sterk
vertegenwoordigd. Verscheidene blijven niet ver van dc twee meter af.
De hoeven verkeeren voor het meerendeel niet in erg gunstige condi le.
? Kan ook moeilijk anders. Hooge stooten en kalkoenen en zware vrachten
ovS hobbelige be trating maken het werk voor den hoefmid met gemakkehj
W De iÏerf worden in Antwerpen langer en ruimer gelegd dan n. Brussel.
Opme?reü,k vonden wij het, dat wij m Antwerpen zoo weinig zware
vracCt-s'zagen i,jden. Veel ziet men daar nog
sleeperswagen, met kleine voorwielen en naar verhouding tamelijk groote
achterwielen, waarvoor een paar groote zware Belgen langzaam maar zeker
een respectabel aantal duizenden KG. voortzeulen naar de opslagplaatsen
en voorraadschuren van Belgenland.
Of dit zoo zal blijven in de toekomst ?nbsp;..nbsp;. u
In de plaats van het zware nooit weigerende span zien wij nu reeds her-
haaldehjk de zware tractor. Zal deze ronkende en ratelende kolos het
vLhtvervoer in de havensteden opslokken? Wij willen ons me aan vooi^
spelhngen wagen, meenen echter wel te mogen zeggen, dat zoolang er nog
zooveel van clie Brabantsche keien in de omgeving van de havens hggen,
Toit de motor de plaats van het Belgische paard geheel zal innemen,
rabantsche keien en Brabantsche paarden behooren bij elkaar; beide zijn
nogquot; t verdwenen. Op heden neemt het zware Belgische sleeperspaard
nog een zeer groot gedeelte van het vervoer voor zijn rekening^
Hierbij geven wij een foto van het onderwijzend personeel der Belgische
Hoefsmidschool en de deelnemers aan de excursie.
I Te voorste rij van links naar rechts de Belgische collega^: Naesens,
Ev Irt, Bosmans i Directeur, de heer Luyk, de dierenarts en ^omW '
Len;. links naar rechts: Vossen. Julicher, Breukink, Schieman, Vossers,
Kerkhaert, Schieman, Kerkhaert Jr. en Huitink.nbsp;r)iVeoteur
Tenslotte brengen wij hier nog een woord van dank -- ^en ^^
den heer Bosmans, den heer Luyk en het overige personeel die doo^unne
welwillende en tegemoetkomende houding den excursiedag voor ons tot
onvergetelijke!! hebben gemaakt.nbsp;^.-cursisten,
Hollandsche Collega's! Ik schrijf hier namens mijn
Bbjf wanneer er weer een excursie betreffende Uwnbsp;^..^d
niet thuis. Alle respect voor Uw capaciteiten, --k^ ƒ
voor het gezicht op het werk maar ditnbsp;J« ^^^^^^^^^^
zoo'n excursiedag is meer te leeren dan m een ^^ ^^e^g^ten met groote
smidse. Daarom blijf niet thuis. Plak om het met t. ^ eig ^^
letters onder Uw diploma deze woorden: „Verruimt Uw bliK.
VERSLAG VOORBEREIDENDE CURSUS IN HOEFBESLAG VAN
DE AFDEELING VENLO.
Op Zaterdag 2 Maart werd iii de Ambachtschool te Venlo het examen
afeenomen van den ^■oorbereidenden cursus in Hoefbeslag, gegeven door
de afdeehng Venlo van den R. K. Smedenbond. Aan dezen cursus w^den
de lessen gegeven door den heer G. Julicher, onderwijzer in practisch Hoef-
Vóór dat het examen een aanvang nam werd het woord gevoerd door den
voorzitter der afdeeling en sj.oorde de cursisten aan om goed hun best t«
doen en te toonen wat ze in die 12 lessen van hun bekwamen leider geleerd
hadden. Hij bracht een bijzonder woord van dank aan den .eider van
dezen cursus en hoopte dat aan alle leerlingen een goed getuigschrift kon
worden uitgereikt. Verder sprak hij een woord van dank uit voor den Direc-
teur der Ambachtschool, die het mogelijk had gemaakt, dezen cursus in de
Ambachtschool te mogen houden.
Hierna nam de Directeur der Ambachtschool het woord en sprak er zijne
verwondering over uit dat de leerlingen zoo geregeld de lessen volgden, te
meer omdat deze lessen op een Zaterdagmiddag gegeven werden. De meeste
leerlingen doen in dezen tijd te veel aan sport en liet is een heele kunst om
deze jongens geregeld de lessen te doen volgen.
Verder sprak hij een woord van lof uit voor den leider, den heer Julicher,
die zich alle moeite getroost had, om dezen cursus te doen slagen, liij wou
zoo'n kraclit wel aan de Ambachtschool verbonden zien.
Na nog een fotogratische opname te hebben gemaakt, werd met het af-
nemen der examens begonnen. Als examinatoren traden op de heer Vossen
uit Maastricht en de lieer Vogels uit Buggenura, beiden onderwijzers in
hoefbeslag.
Aan alle 13 leerlingen werd een diploma uitgereikt, daar allen meer dan
voldoende gewerkt hadden. Door den heer Vossen werden de leerlingen nog
eens aangespoord om niet te blijven rusten en het geleerde in de practijk
toe te passen, om des te gemakkelijker een 2-jarigen cursus te volgen voor
de examens voor het Rijks-Diploma.
HET VOORBEREIDEND ONDERRICHT IN HOEFBESLAG.
{Ingezonden).
Geachte heer T. D. S. te Breda.
Dat het met de door U bedoelde cursussen niet vlotter gaat komt dat het
mijns inziens is roeien tegen den stroom in. Toen ik met den nu bij ons loo-
penden cursus ben begonnen, heb ik ook zoo een voorbereidenden cursus
gehouden en als U de resultaten had gezien, had U gezegd schitterend,
dat is prachtig, wat hebben die een mooien voorsprong.
Maar nu moet ik eerlijk zeggen, dat ik hun dat hoefijzers maken niet heb
geleerd in de hoop, dat zij in hun volgend leven den kost kunnen verdienen
met het maken van hoefijzers uit de hand.
Neen, want ik weet best, dat ik dan bedrogen uitkom, daar de meeste
van de cursisten hun eerste hoefijzer maken op den voorbereidenden cursus
en hun laatste op het eindexamen van den gewonen cursus te Utrecht.
Maar ik heb het hun geleerd, omdat de examencommissie te Utrecht eischt
dat een hoefsmid handig een hoefijzer moet kunnen maken van de staf,
zoowel normaal als abnormaal.
Nu ben ik pas geleden als nieuwsgierige een dag naar het examen geweest
en heb daar tot mijn blijdschap gezien, dat er ook met fabrieksijzers werd
gewerkt en wel met evenveel of met meer succes dan met door hun handge-
smede ijzers.
Nu de examencommissie met den tijd meegaat en de fabrieksijzers toelaat,
op het examen bij het normale beslag, hoop ik, dat zij spoedig zoo ver gaat
dat zij zegt: besla een paard zooals U wilt met eigengemaakte of fabrieks-
ijzers, doch zorg dat het goed wordt en past bij den stand en gang van het
paard.
Dan breekt voor ons een nieuwe tijd aan; want werkelijk van een fabrieks-
ijzer is veel te maken, zooals een ijzer voor een paard met lage verzenen,
een ijzer voor een oud paard met korten hoef, een balkijzer, ja met een
beetje goeie kijk op de zaak een ijzer met een breeden buitentak, een klap-
ijzer en zelfs een strijkijzer; mij dunkt nu zijn wij er ook zoowat.
En als wij onze jongens dat eens netjes leerden doen, wat hadden wij dan
een dankbaar werk, want dan leerden wij hun nog eens wat, waar zij in hun
latere praktijk wat aan hadden en zooals het heden ten dage bij vele goede
vooruitstrevende hoefsmeden gebeurt, die hun tijd begrijpen en inzien; maar
niet beginnen hoefijzers te maken van den staf, want daar kan einhändige
hoefsmid niet eens het uurloon mee verdienen wat een gmoone smid voor elk
ander vuurwerk noteert en dat is toch eigenlijk de spil waar alles om draait.
Grij'pskerk.nbsp;P. H u i z i n g a, onderw. Hoefsmid.
ROTSTRAAL.
In de Duitsche Hoefsmid geeft A. Fischer een verhandeling over rotstraal,
waaraan wij het volgende ontleenen.
De inzichten omtrent rotstraal van het paard zijn in de meeste gevailen
nog zeer verschillend. Velen gelooven o.a. dat een sterke mate van rotstraal
overgaat in straalkanker en toch komen er gevallen voor van rotstraal en
hoefkanker bij hetzelfde paard, zonder dat er een direct verband tusschen
bestaat. Men moet beide ziekten van elkander gescheiden houden en aan-
nemen dat hoefkanker niet een verderen graad is van straalkanker en er dus
onafhankelijk hiervan kan optreden. Anderen zijn weer van meening dat
rotstraal alleen een aandoening is als gevolg van vervuiling van de middelste
straalgroeve, waarbij dan de hanenkam betrokken wordt. Rotstraal kan zich
echter over de geheele straal uitbreiden, zoodat de straallederhu'd vrij komt
te liggen. Nooit zag men in zoo'n geval straalkanker ontstaan, doch wel ziet
men dat bij zorgvuldige behandeling zich al dadelijk nieuw hoorn op de
vleeschstraai gaat vormen. Aanvankelijk is deze hoorn nog zacht, zooais
al de dieper gelegen hoorncellen van den straal zijn, doch geleidelijk aan
treedt een sterker hoorn op. Men moet er zich niet over verwonderen dat
het hoorn van den straal eerder ziek wordt dan het hoorn van de zool of
van den wand. Het is n.1. zooveel zachter, evenals het hoorn van de witte lijn
en daarom ook zooveel te meer gevoelig voor nadeelige invloeden van
buiten af.
In den laatsten tijd zijn 2 nieuwe bijdragen geleverd over rotstraal, voor-
zien van microscopische afbeeldingen van het ziekte-proces van het weefsel.
Prof. Dr. Zietschmann zegt dat rotstraal zoo goed als altijd begint in de
middelste straalgroeven en wel in het achterste gedeelte, dus gelegen nabij
de balgroeve. De middelste straalgroeve biedt de beste gelegenheid aan
voor vuilophooping en hierdoor prikkeling en ontsteking en naarmate de
straal kleiner is en dus niet met den bodem in aanraking komt, wordt de
kans hiertoe grooter.
Nauwe hoeven, en klemhoeven dus nog sterker, krijgen veel gauwer rot-
straal daar het schoonschuren van den straaJ op den bodem hierbij uitge-
sloten is.
Dr. Gartner is van meening dat de oorzaak tot het ontstaan van rotstraal
hierin gelegen is dat bacteriën binnendringen in .spleten en openingen van
den straal. In het tusschenhoorn zullen de bacteriën zich sterk ontwikkelen,
vooral wanneer door weinig beweging de straal niet met den bodem in aan-
raking zal komen. Hij vergelijkt rotstraal met een chronisch eczeem, dus
met een sleepend huidlijden. In het begin van rotstraal ontstaan in het hoorn
van den straal spleetvormige ruimten welke verloopen naar de punt van den
straal en hier blind eindigen, slechts bedekt met een dun laagje hoorn.
Deze spleten staan in verbinding met de middelste straalgroeve door fijne
gangen, waardoor de verwekkers van den rotstraal zich verbreiden.
Het te veel wasschen van de hoeven zal rotstraal in de hand werken,
-ocr page 68-daar de chemische samenstelling van het hoorn van den straal n.1. 42,18%
water, 2,67% asch en 55,15% organische bestanddeelen, voorbeschikkend is
voor vervuilingsprocessen.
Uit beide studies blijkt dus dat de oorzaak voor rotstraal vervuiling is.
HOEFKANKER.
Fischer schrijft over bovengenoemd onderwerp dat heel wat behandelings-
methoden en geneeswijzen zijn gepubliceerd en dat men hier met recht zou
kunnen si^reken van „vele wegen leiden naar Romequot;. Toch is steeds als het
beste aanbevolen een operatief verwijderen van alle zieke en aangetaste
weefseldeelen, een afwisselen bij de aanwending van de verschillende aan-
bevolen geneesmiddelen, veel arbeid door de patiënten te doen verrichten
en daarnaast een droog stroobed. Het verloop duurt altijd lang en daarom is
het onbegrijpelijk als men sommige geneesmiddelen hoort aanprijzen
die in korten tijd tot genezing zouden hebben geleid.
Dr. Karl Schouppé heeft zijn ervaringen over de behandeling van hoef-
kanker beschreven en zegt dat hij in zijn 20-jarige ervaring veel verliezen
hierdoor heeft zien lijden, vooral daar het lijden zoo vaak jonge zware paar-
den betreft.
De dure en langdurige behandeling overtreft ten slotte zoo vaak de waarde
van het paard en afmaken is dan vaak het slot. Schouppé heeft, nadat hij
met verschillende geneesmiddelen zoo weinig succes bereikte, de behandeling
met Röntgenstralen beproefd. Hij beschrijft een geval waarbij de geheele
hoeflederhuid tot aan den vleeschkroon toe was aangetast en ten gevolge
hiervan een verzakking en een draaiing van het hoefbeen was opgetreden.
Hij bestraalde dezen hoef in den tijd van een maand vier malen en boekte hier-
mede succes. Betere resultaten bereikte hij nog met de methode Blumauer,
welke bestaat uit een vrij leggen van de aangetaste hoeflederhuid tot oj) het
gezonde weefsel, toepassing van een verbandijzer en nauwkeurig penseelen
van het aangetaste weefsel met rookend salpeterzuur en het bestrooien
van het aldus behandelde weefsel met een mengsel van zwavelzuur en
cortex quercus gelijke deelen, goed opvullen met watten, jute en een sterk
drukken door het vast opschroeven van de plaat van het verbandijzer.
Veie andere methoden probeerde hij, doch kon geen betere resultaten boeken;
wel verbeterde hij zijn eigen methode door een voorbehandeling met chlo-
ramine-verbanden en bereikte hierdoor dat het zieke weeksel zich van het
gezonde duidelijk afscheidde en een losser en meer toegankelijkheid van
het weefsel bereikt werd. Schouppé heeft 300 paarden met hoefkanker
behandeld en genezen en zijn conclusie hieromtrent luidt, dat door een voor-
behandeling met chloramine, de werking van de cortex quercus veel sneller
doel treft en de behandelingstijd van 70 dagen hierdoor teruggebracht werd
tot 37 dagen, terwijl gedurende de geheele behandeling de paarden aan het
werk bleven. Deze voorbehandelingsmethode geeft behalve het snellere
genezingsproces ook de kans om zeer hardnekkige gevallen van hoefkanker
met succes te behandelen.
—nbsp;Het verband tusschen arbeidstijd, arbeidsloon en arbeidsprestatie. In
de arbeidswereld is deze vraag zeer belangrijk; de werkgever is bang dat
een inkorting van den arbeidstijd een belangrijk geringere productie zal
geven en hij wil alleen de loonen verhoogen wanneer de arbeidstijd ver-
meerderd wordt en daardoor een verhoogde arbeidsprestatie verkregen wordt.
De werknemers zeggen dat zulk een verband niet bestaat en zij verwijzen er
naar dat juist een verhoogde arbeidsprestatie het gevolg is van een vermin-
derden arbeidstijd. Reeds tal van jaren staan deze 2 meeningen tegenover
elkaar. Nu is het steeds moeilijk om goed controleerbare gegevens te ver-
krijgen en daarom zijn proeven van staatswege genomen wel de meest
vertrouwbare.
In Engeland zijn het eerst gedurende den oorlog onderzoekingen hier-
omtrent gedaan. Men ging uit van de munitie-industrie, waar men had opge-
merkt dat een korteren werktijd gunstiger werkte op de productiviteit
dan een langere, dat n.1. in een 8 a 9-urigen werkdag meer granaten werden
gemaakt dan in een 11- a 12-urigen dag.
In 1926 zijn in Duitschland proeven hieromtrent genomen en wel in het
kolenindustriegebied van het Rijnland, in Westphalen en in Boven Silezië.
De commissie van beoordeeling bestond zoowel uit werkgevers als uit werk-
nemers en had een buitengewoon moeilijke taak. Een bepaald antwoord in
deze kwestie wordt dan ook voorbehouden doch het verzamelde materiaal
is toch van zeer groote waarde om op vele argumenten, die in deze kwestie
telkens naar voren worden gebracht, het volle licht te doen schijnen.
—nbsp;De Zwitsersche Hoefsmid geeft een zeer belangrijk artikel van den inge-
nieur Jonasy uit Bern over vjecjenbouw. Na een technische inleiding bespreekt
hij de betonwegen en geeft vele voorbeelden aan van wegen die zich zeer
goed gehouden hebben en heel weinig aan onderhoudskosten hebben ge-
vraagd. In Frankrijk neemt men momenteel proeven met gietijzeren wegdek,
en geeft als het groote voordeel hiervan aan dat zij als het ware een onbe-
perkten levensdum hebben. De kosten zijn echter enorm groot en wel het
dubbele van het beste graniet, zoodat voor dit vraagstuk alleen nog die
landen in aanmerking zullen komen die de grondstoffen zelf bezitten.
Wanneer men nagaat dat in 1858 in Parijs de eerste asphaltbestrating plaats
vond en de eerste betonweg in 1876 in Grenoble gelegd werd, zoo zal men
voor de eerste groote ijzeren straatweg nog wel eenig geduld mogen
koesteren.
—nbsp;In de Amerikaansche Hoefsmid komt een zeer belangrijk artikel voor
van een hoefsmid uit Chicago die gedurende de 27 jaren, dat hij in zaken is
geweest, boek heeft gehouden en hieruit gegevens mededeelt. In 1900 begon
hij zijn zaak en in dat jaar besloeg hij 2476 paarden, waarvoor toen 2,5 dollar
per vierkant beslag berekend werd, terwijl 21 jaar later deze prijs 5,95 dollar*)
was. Dit verschil in prijs mag niet opgevat worden als een zuivere vermeer-
derde winst, want in 1900 werd den hoefsmid een dagloon van 3 dollar
uitbetaald en in 1921 tien dollar. De verbeterde toestand is geheel en al het
gevolg van de goede organisatie welke in Chicago onder de smeden bestaat-
n 1'dollar is f 2,50.
-ocr page 70-Zoo waren er b.v. in 1908 meer dan 500 patroons die aangesloten waren,
tegenover twintig niet aangeslotenen. Zelfs nu nog na het veranderen van
de toestanden op hoefbeslaggebied in de groote steden, zijn er in Chicago
150 aangesloten smeden tegen 12 die buiten het vereenigingsleven staan.
In 1900 werd door onzen hoefsmid ontvangen voor het beslaan van 2476
paarden, een bedrag van 6178,01 dollar, terwijl in 1926, toen 219 paarden
minder werden beslagen, 15.293 46 dollar werd ontvangen, aldus een ver-
meerderde ontvangst van 250 %. Ziet men de vergelijking tusschen het
werkloon per beslagen paard, dan bedraagt dit in 1900 40 am. centen 1)
en 1926 1,6 dollar. Zoo ook de onkosten, welke per paard 90 cent bedroegen
en nu 300 % hooger zijn. De algemeene onkosten bedroegen 31 cent per be-
slagen paard, waaronder dan verstaan werd alle onkosten als : huur der
smederij, onderhoud, verzekering, telefoon, licht, bedrijfskracht, kolen,
enz. enz. In 27 jaar bleef aan kwade posten openstaan 3857,85 dollar of iets
minder dan 1 %. In 1907 waren er 204 klanten van de]^smederij, waarvan
124 slechts één paard hadden. Hieronder volgt de rekening opgemaakt over
de 27 jaren van dit bedrijf.
Over 27 jaren, van 1900 tot en met 1926, hoefsmidsbedrijf.
Aantal paarden beslagen 112102. Hiervoor ontvangen 396.237,75 dollar.
Onkostenrekening voor het beslaan van 112.102 paarden: aan materialen
100.799,50 dollar, aan werkloonen 135.936,75 dollar, algemeene onkosten
35.080,40 dollar, niet betaalde rekeningen 3857,85 dollar, totale onkosten
275.674,50 dollar. — Winst 120.563,25 dollar.
Gedétailleerde opgaven omtrent het beslag: nieuwe hoefijzers 324.315,
hoefijzers verlegd 58.814, nieuwe balkijzers 20.757, balkijzers verlegd
17.820, guttapercha zolenbeslag 26.782, rubber inlegsels 78.222, met lederen
zolen 113.013, — totaal aantal hoefijzers 448.408.
Gedétailleerde opgaven omtrent benoodigdheden: teer, vaseline en stop-
verf 1121,50 dohar, hoef staaf ijzer öBVa ton 4480,75 dollar, guttapercha
zolen 26.782 20.025,25 dollar,' rubber inlegsels 78.222 24.088,40 dollar,
113.013 lederen zolen 6762,60 dollar, 4.035.672 hoefnagels 28V4 ton 9470,50
dollar, machinale hoefijzers 345.072 of 26OV4 ton 34.850,50 dollar, totaal
100.799,50 dollar.
Memoranda.
Dagelijksch gemiddelde in 1908 2IV4 totaal aantal paarden 5933. Ont-
vangen voor het beslaan van 5933 paarden in 1908 15.040,20 dollar. Ge-
middelde prijs per beslag in 1908 2,93 dollar.
Het drukste jaar 1920 ontvangen 21.445,40 dollar.
Dagelijksche gemiddelde in 1020 I31/4 of totaal 3747 paarden. Gemiddelde
prijs per paard in 1920 5,72 dollar.
Hoogste gemiddelde prijs betaald in 1921 per paard 5,95 dollar; laagste
gemiddelde prijs in 1900 2,50 dollar.
In 1900, het eerste bedrijfsjaar, beslagen 2476 paarden. Geheele waarde
van het bedrijf in 1900 6178,01 dollar.
In 1926, het laatste bedrijfsjaar, beslagen 2247 paarden. Geheele waarde
-ocr page 71-vai) het bedrijf in 1926 15.293,46 dollar. Aantal beslagen paarden op 15
Februari 1909 134 voor 289,25 dollar.
De drukste dag uit het heele bedrijf is geweest 6 Jan. 1913, 116 paarden
beslagen 410,85 dollar. Op 4 December 1905 heeft de eigenaar in 15 uren
416 ijzers gepast, opbrengt 262,25 dollar.
* * *
Het zal zeker voor onze hoefsmeden wel interessant zijn bovenstaande
cijfers, afkomstig van een hoefsmid uit een der grootste steden van de wereld,
na te gaan en misschien zijn er wel onder de lezers eenige die ook een der-
gelijke boekhouding hebben gevolgd en genegen zijn hunne cijfers bekend te
maken. Het spreekt vanzelf dat men in ons land geen bedrijven kan ver-
wachten welke in omvang te vergelijken zijn als var den collega te Chicago,
doch misschien mag de Hollandsche hoefsmid wel van geluk spreken, daar
het m.i. voor een goed en conscentieus vakman geen gemakkelijke opdracht
zal zijn om 15 uren lang ijzers te passen en wel tot een aantal van 416 toe!!
Nederland deelnemen. Elke deelnemer moet f 2.50 inleggeld betalen. Deel-
nemers moeten eigen gereedschappen medebrengen. Het programma luidt:
Klasse 1. Wedstrijd bestaande uit het beslaan van 2 hoeven, één met een
zelf te maken ijzer en één met een te verstrekken machinaal ijzer, le prijs
verg zilv. med.; 2e prijs zilv. med.; 3e, 4e en 5e prijs bronz. med.
Klasse 2. Inzendingen hoefijzers, bestaande uit 8 stuks, uitsluitend die-
nende voor het trekpaard, met de hand gesmeed en alleen de scherpe kan-
ten afgevijld, n.1. één rechter normaal voorijzer, één linker normaal voor-
ijzer één rechter normaal achterijzer, één linker normaal achterijzer, één
rechter voorijzer, Belgisch balkijzer, één linker voorijzer, Belgisch balkijzer,
één rechter voorijzer met verbreede buitentak voor, één Imker vooryzer,
verbeend hoef kraakbeen. Ie prijs v. z. m.; 2e prijs z. m.; 3e prijs br. m.
Klasse 3. Inzending hoefijzers en leermiddelen door onderwijzers m prac-
tisch hoefbeslag. Prijs verg. zilv. med.
Klasse 4. Inzending fabriekijzers door hoefijzerfabrikanten, irijs verg.
zilv. med.
Klasse 5. Inzending materialen en gereedschappen voor hoefbeslag. Prijs
zilv. med.nbsp;.
Klasse 6. Inzending noodstallen, met recht van gebruik tijdens de ten-
toonstelling. Ie prijs f 25.-; 2e prijs f 10.-.
(Voor klasse 1 en 2 kan desverlangd een geldprijs worden gegeven in
overeenstemming met de waarde der desbetreffende medaille.)
VARIA.
_ Het Vakblad voor den Smidquot; gaf een vervolgartikel „Beknopte
sterkteleerquot;' en een bespreking omtrent de wenschelijkheid van opleiding in
autogene metaalbewerking aan de Ambachtsschool. We geven de slotalinea
van dit artikel weer welke een antwoord geeft op de hier gestelde vra^g:
We zouden verder nog de vraag kunnen stellen, of er als autogeen-lasscher
voor den vakman voldoende toekomst bestaat. Ik meen van wel en ik geloof
zelfs minstens even veel als voor den vuursmid. Het aantal bedrijven, waarin
men er een speciaal autogeen-lasscher op na houdt, wordt steeds grooter en
zal in de toekomst zeker nog veel grooter worden, wanneer de bereikte re-
sultaten meer algemeen bevredigend worden. En juist voor dit laatste is spe-
ciale opleiding noodzakelijk en dit kan nergens beter geschieden dan aan onze
bestaande nijverheidsscholen. Het zal misschien niet mogelijk zijn, al deze
scholen hiervoor maar direct in te richten, doch het zou mijns inziens de
moeite waard zijn eens een proef te nemen.
Goede vakopleiding is een eisch, speciahsatie is ook in het vakonderwijs
reeds noodig gebleken. Ook de autogene metaalbewerking zal in de toe-
komst hiervan onderdeel moeten uitmaken.
— Pmrd en auto. We lezen dat in een der Amerikaansche Staten,
met name Ontario, de vermeerdering in het gebruik van tractor, vrachtauto
en automobiel geen overcompleet aan paarden veroorzaakt. Er is een goede
markt voor de goede klasse hunters, volbloeds en draver. Een opleving valt
te constateeren in de fokkerij van lichte en zware paarden beide en de ge-
middelde kwahteit is veel beter dan 15 of 20 jaar geleden. - Mochten wij
hier ook eens iets van zulk een opleving genieten!
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te Amersfoort.
Uitga^je van de Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
ïn memoriaal Joliatines Hendricus Scholten. — Personeel, verbonden aan de afd. hoefkunde van
het Zoöteohniseh instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht — Trekkrachtproeven in verband
met hoefbeslag en bestrating — Voorbereidend onderricht in hoefbeslag — Het leeren smeden
van hoefijzers — Paardenfokdag te Valkenburg — Verslag van het voorjaarsexamen 1929,
voor de verkrijging van het „Rijksdiploma als Hoefsmidquot; — Korte mededeelingen — Advertentiën
IN MEMORIAM JOHANNES HENDRICUS SCHOLTEN.
Op 2 Juni 1.1. overleed te Amersfoort in den leeftyd van bijna 61 jaar,
na een langdurig en smartelijk lijden de gepensioneerde Adj. OnderofScier
Hoefsmid-instructeur Schölten.
Met hem gaat een man heen, die in deze eeuw een zeer belangrijke rol
heeft gespeeld in de militaire hoefsmidswereld, want vanaf 11 Juli 1904 tot
1 Jan. 1923 is hij werkzaam geweest als instructeur aan de Hoefmidschool
en honderden hoefsmeden, verspreid over het geheele land, hebben voor een
groot gedeelte hun practische vorming aan hem te danken.
Scholten was een buitengewoon goed vakman en bezat tevens de goede
eigenschappen van een onderwijzer, zoodat zijn onderwijs zeer vruchtdragend
en door zijn aangename karaktereigenschappen ook zijn leiding zoo voor-
treffelijk was.
Op 15 JuU 1886 kwam hij als vrijwiUiger in dienst bij het 3e Rgt. Huzaren
te Leiden en na afgericht te zijn als huzaar werd hij op 20 Sept. 1887 ge-
plaatst als leerling op de Hoefsmidsschool te Amersfoort. In Eebr. 1889 legde
hij met goed gevolg het examen van hoefsmid af en werd op 15 Febr. 1891
aangesteld tot hoefsmid bij het 5e Esc. van het 3e R. H. Op 18 April 1891
werd hij bevorderd tot korporaal, op 3 Mei 1909 tot wachtmeester, op 20
Aug. 1910 tot opperwachtmeester en op 14 Aug. 1914 tot Adj. Ond.officier
en was hij de eerste militaire hoefsmid die tot dezen hoogsten rang in het
onderofficierscorps opklom. Hij diende achtereenvolgens als hoefsmid te
A'dam, 's-Gravenhage, A'dam en Leiden en vanaf 17 Juli 1904 tot aan het
einde van zijn diensttijd aan de Hoefsmidschool te Amersfoort.
Op 16 Juli 1898 werd hem de bronzen medaille voor 12-jarigen trouwen
/ y '.
MAANDBLAD
dienst toegekend, op 16 Juli 1904 de bronzen gesp voor 18-jarigen dienst,
op 16 Juli 1910 de zilveren medaille voor 24-jarigen dienst, op 16 Juli 1916
de zilveren gesp, op 31 Aug. 1920 de Oranje Nassau medaille in zilver met
de zwaarden en op 16 Juli 1922 de gouden medaille voor 36-jarigen trouwen
dienst. Deze staat van dienst toont wel aan hoe Scholten in het leger door
zijn superieuren werd gewaardeerd, doch niet alleen wat trouwe phchtsbe-
trachting betreft, maar ook zijn vak, waaraan hij zeer verknocht was,
bracht hij door verschillende uitvindingen en verbeteringen ver vooruit.
Zeer vele van zijn oudleerhngen en vrienden zullen ongetwijfeld met groote
dankbaarheid aan hem terugdenken en niet het minst rouwt de Hoefsmid-
school die in hem een oud instructeur verliest, die het onderwijs aan de
hoefsmeden tot een hoog peil heeft helpen op te voeren.
De begrafenis had plaats te Amersfoort op 5 Juni, waar de Hoefsmid-
school was vertegenwoordigd door den Directeur en de beide oudste in-
structeurs, de Adj. 0.0. Mark en de opperw. ïetenburg en waar de Directeur
namens de school een palmtak neerlegde en woorden van dank en afscheid
sprak.nbsp;G. H.
Bijlage van „De Hoefsmidquot;, Juni-aflevering 1929.
S. VAN ANGEREN,
Chef-Hoefsmid aan het Zoötechnisch Instituut der
Rijks-Universiteit te Utrecht.
E. N. BOLDER,
Hoefsmid aan het Zoötechnisch Instituut der Rijks-
Universiteit te Utrecht.
PERSONEEL, VERBONDEN AAN DE AFD. HOEPKÜNDE VAN HET
ZOOTECHNISCH INSTITUUT DER RIJKSUNIVERSITEIT TE
UTRECHT.
S. V. A n g e r e n, is als chef-hoefsmid werkzaam aan het Zoötechnisch
instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht. Hij heeft zich meer dan iemand
anders verdienstelijk gemaakt, wat de opleiding der burgerhoefsmederi
en onderwijzers in practisch hoefbeslag betreft. Reeds van 1898 af geeft hij
elk jaar het practisch onderwijs aan een of meer cursussen in hoefbeslag,
zoodat hij meer dan 400 hoefsmeden heeft opgeleid, die het diploma als
hoefsmid konden behalen.
Sedert 1912 is van Angeren leeraar in practisch hoefbeslag aan den cursus
voor opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag te Utrecht en reeds
behaalden een honderdtal leerhngen het diploma als onderwijzer. Dat de
onderwijzers in practisch hoefbeslag zijn onderwijs op prijs steUen, bewijst het
feit, dat zij hem tot eerehd hunner vereeniging benoemden. Lange jaren heeft
van Angeren ook deel genomen aan de opleiding der veterinaire studenten,
die hij steeds met de praktijk van het hoefbeslag op de hoogte tracht te
steUen. Vroeger had van Angeren dikwijls zitting in examencommissies,
die in verschillende provinciën werden ingesteld voor het afnemen der eind-
examens van de cursussen; zoolang de rijkscommissie bestaat heeft hij hierin
zitting.
Zeer dikwijls is hij juryhd bij wedstrijden of op tentoonstellingen, meer-
malen ook werd hem de beoordeeling van het hoefbeslag bij stamboek-
keuringen opgedragen. Verschillende bijdragen op hoefbeslaggebied en ver-
slagen van wedstrijden van zijn hand vindt men in de vakbladen.
Van Angeren heeft dus wel op het gebied van hoefbeslag en hoefbeslag-
onderwijs zijn sporen verdiend; hij hoopt echter nog een reeks van jaren wat
de opleiding van hoefsmeden en onderwijzers in practisch hoefbeslag betreft
de vooraanstaande plaats te blijven innemen.
E. N. Bolder, onderwijzer in practisch hoefbeslag, is ook als hoefsmid
aan het Zoötechnisch instituut te Utrecht werkzaam. Hij werd opgeleid
in de hoefsmederij van zijn vader te Angeren, volgde den cursus in hoefbeslag
te Arnhem en behaalde in 1913 het diploma als hoefsmid voor de Commissie
der Gr. O. M. van Landbouw. Hij werd in 1917 toegelaten tot den cursus
voor opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag te Utrecht en
behaalde in Januari 1918 het diploma als onderwijzer in practisch hoef-
beslag. Nog enkele jaren bleef hij werkzaam in de hoefsmederij van zijn
vader, tot hij in JuU 1922 aan het Zoötechnisch instituut verbonden werd.
Hier is hij den heer van Angeren behulpzaam bij het onderwijs aan de stu-
denten, aan de toekomstige onderwijzers in practisch hoefbeslag en aan
de leerlingen van den hoefbeslagcursus, en heeft hij met den heer van
Angeren vooral tot taak de paarden te beslaan, die wegens hoefziekten aan
de paardenkliniek in behandeling komen, en is hij verder behulpzaam bij de
proeven welke geregeld aan het Zoötechnisch Instituut genomen worden.
TREKKRACHTPROEVEN IN VERBAND MET HOEFBESLAG EN
BESTRATING.
Vele lezers zullen waarschijnlijk reeds hebben gehoord van de trekproeven,
welke vooral in den laatsten tijd met paarden worden gehouden. In het alge-
meen hebben deze proeven het doel het trekvermogen der paarden te be-
palen. Langzamerhand toch wordt meer en meer de behoefte gevoeld om
beter dan tot heden geschiedde de gebruikswaarde van landbouw- en trek-
paard te kennen. Ook voor de fokkerij worden die proeven van groote be-
teekenis geacht.
Vooral in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en in Canada zijn
de laatste jaren vele trekproeven met paarden verricht, eveneens in Duitsch-
land en in Frankrijk. In beide laatstgenoemde landen werd echter meer de
bepaling van het arbeidsvermogen in verband met verschillende voeder-
proeven beoogd. Ons land heeft eveneens zijn deel aan dergelijke proeven
bijgedragen. Het eerst in 1911 te Venlo, waar hengsten van het Belgische ras
werden gespannen voor een ijzeren wals, welke met zand gevuld een gewicht
had van 850 KG. Gedurende een uur moest deze wals worden voortgetrokken.
Voor merries werd de trekkracht beoordeeld naar het voortbewegen van een
weide-egge.
Het volgende jaar werden te Stadskanaal de paarden gespannen voor een
Veenkoloniale wipkar beladen met 600 KG. zakken zand die in stap voort-
getrokken moest worden op den gewonen veenbodem. Voor dravend werk
werd de last tot 400 KG. verminderd. Enkele paarden konden den met 700
KG. beladen wagen in draf voortbewegen. Uit de resultaten dezer proeven is
gebleken, dat de zwaarste paarden lang niet altijd de grootste lasten konden
trekken.
In 1916 werden te Zevenbergen trekproeven gehouden over een afstand
van 2000 Meter
met zwaren last.
De beste tijd, die
gemaakt werd was
I6I/2 minuut.
Ook te Gronin-
gen zijn in 1921
dergelijke proeven
georganiseerd.
Hier moesten de
paarden een wagen
of kar beladen met
een vracht van 500
kg. trekken over
een afstand van
800 — 900 Meter;
de wijze van aanzetten en de manier van trekken werd daarbij tevens in
aanmerking genomen.
Om de trekkracht van paarden te bepalen zijn vele toestellen, ritworpen.
-ocr page 79-De beide voornaamste zijn de Amerikaansche dyrmmometerwagen van Gollins
en Caine en de Hollandsche remrosmolen van Professor Visser.
De Amerikaansche trekkrachtwagen (foto I) bestaat uit een gewone voor
paarden aanspanbaar gemaakte lastauto (Ford-truck). Wordt het toestel als
zoodanig niet gebruikt, dan kan het zich op eigen kracht voortbewegen,
hetgeen natuurlijk zeer veel waard is. Het tweespan trekt in achterwaarsche
richting aan een staaldraad, die over een schijf loopt en de aan het andere
einde bevestigde gewichten van den bodem van den wagen omhoog brengt,
waardoor de geremde wagen bewogen kan worden. Het komt er maar op aan
de gewichten zoo lang in zwevenden toestand te houden tot dat de wagen 8.4
Meter naar voren is verplaatst. Is de trekkracht der paarden uitgeput dan
blijft het span staan, de gewichten vallen weer op den bodem van den wagen,
die door middel van een oliepomp dadelijk hydraulisch wordt geremd.
Dit toestel heeft dus alleen beteekenis voor het bepalen van de maximum-
trekkracht en over korten afstand.
De Rem-rosmolen van Prof. Visser (foto II) is vervaardigd aan het Insti-
tuut voor Landbouwwerktuigen en Gebouwen van de Landbouwhoogeschool
te Wageningen en het eerst vertoond op de tentoonstelling te Hulst in 1927,
II.
Rem-rosmolen op de „Grolaquot; Hamburg 8~U Mei 1929.
Holsteiner hengst „Peter'' met den eigenaar M. Lüdemann.
daarna te Deventer en op de Nationale Tentoonstelling 1928 te 's Graven-
hage kon hij zich in een groote belangstelling verheugen. Dit jaar zijn reeds
demonstraties gegeven in Keulen en in Hamburg.
Het toestel bestaat in hoofdzaak uit een rosmolen, waarmede het paard in
plaats vau oen dorschmachine, meelmolen of hakselsnijder nu een remschijf
in beweging brengt. Door den om de schijf aangebrachten riem meer of
minder zwaar aan te trekken kan men het paard meer of minder belasten.
Bovendien is de schijf zoo licht genomen, dat de bij aandrijving van dorsch-
machines bekende moeilijkheden bij het beginnen, vooral door niet aan een
rosmolen gewende paarden, geheel wegvallen. Ieder paard, al heeft het nooit
in een rosmolen geloopen, trekt hier dadelijk geheel rustig, en wel omdat
iedere schok, zooals die bijv. bij het te wild aantrekken van een zware
vracht optreedt, wegvalt. Wil men dergelijke schokken moedwillig forceeren,
dan is dat vanzelfsprekend door plotseling zeer sterk aandraaien van de rem
wel te verkrijgen.
Het paard trekt niet aan den trekboom zelf, maar aan een kabel gaande
over een éénschijfsblok aan het einde van den boom naar de zuigerstang van
een hydraulischen trekkrachtmeter. Het water vóór den zuiger wordt daar-
door onder druk gebracht. De druk van dit water wordt echter niet daar ter
plaatse afgelezen, doch in een glazen buis met schaalverdeehng, die nabij de
tent, waarin de bovenbedoelde rem bediend wordt, is opgesteld. Ten genoege
van het publiek is op tentoonstellingen op drie andere plaatsen aan den
omtrek van den ring een dergelijke peilschaal aangebracht, waarop dus even-
eens de trekkracht in kilogrammen van het in den rosmolen loopende paard
voortdurend kan worden afgelezen. Ter verduidelijking zij hier vermeld, dat
met een trekkracht van bijv. 100 KG. de zuivere door het paard ontwikkelde
kracht bedoeld wordt. Vraagt men nu met het trekken van welke vracht
dit kan worden gelijkgesteld, dan is daarvoor niet één bepaald cijfer aan te
geven. Immers dit hangt ten nauwste samen met de geaardheid van den weg.
De genoemde 100 KG. is b.v. voldoende voor het transport van 10.000 KG.
op goede asfaltwegen, doch van 3000 KG. op goede grindwegen.
Met dit toestel nu is het paard geheel naar wensch te belasten van nu tot
aan zijn maximale trekkracht, en met iedere gewenschte kracht kan men het
paard juist zoo lang laten loopen als men verkiest.
Naast de trekkracht speelt de snelheid een rol, zelfs staan deze met elk-
ander in verband. Vergroot men de trekkracht (door het aandraaien van de
rem) dan zal de snelheid over het algemeen verminderen. Die snelheid be-
rekent men uit den tijd noodig voor het afleggen van één ronde (= 50 Meter).
Hiermede nu is de arbeidsleveringvan een paard volkomen bepaald.Heeft een
paard bijv. 200 K.G. trekkracht vertoond bij 1.25 Meter snelheid per secunde,
dan is het gewoonte om te zeggen, dat het dier 200 X 1.25 = 250 K.G. M. per
sec. heeft ontwikkeld of = 31/3 paardekracht, aangezien in de machine-
wereld 75 K G.M. per sec. gelijk gesteld wordt met één paardekracht.
Het apparaat leent zich echter niet alleen voor het zuiver meten van het
arbeidsvermogen, doch ook voor allerlei andere wetenschappelijke onder-
zoekingen, waarvan de resultaten in cijfers volkomen juist kunnen worden
vastgelegd. Van deze heb ik hier dan in het bijzonder het oog op de verge-
lijkingen, die kunnen worden gemaakt tusschen verschillende wijzen van be-
strating, mede in verband met het beslag.
Men kan n.l. de paarden met alle soorten hoefijzers voor het toestel laten
werken en daarbij tevens de loopbaan naar wensch veranderen door b.v.
eerst een klinkerweg, daarna een asfalt weg (houten blokken, keien, zand.
klei) aan te leggen. Ook kan men verschillende loopbanen (ringvormig)
naast elkander aanbrengen. Dan behoeft men slechts de schijf, waarover de
kabel loopt op den trekboom te verplaatsen. De invloed van de wegconstruc-
tie op het trekkrachtvermogen kan aldus gemakkelijk worden vastgesteld.
Wat de vorm van beslag betreft komt in de eerste plaats in aanmerking
het gebruik van stoot en kalkoenen. Deze toch staan den laatsten tijd voor-
namelijk door de nieuwe wegdekken in het middelpunt der belangsteUing.
Veel is daar reeds over geschreven. Ik verwijs slechts naar de interessante
en uitvoerige beschouwingen van den heer □ in den jaargang 1927 van dit
Maandblad naar aanleiding van zijn bevindingen in Marseille, naar het
kort geleden verschenen artikel: „Het beslag met kalkoenen en de bescha-
diging van het wegdekquot; van Prof. Kroon in het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1929, afl. 9 en naar de Veldbode van 11 Mei 1929, waarin een artikel
van collega Joh. Plet uit het Friesch Landbouwblad is overgenomen.
Plet geeft den wensch te kennen, dat zijn artikel er toe moge bijdragen,
dat het hoefbeslag op onze nieuwe wegbedekkmgen tot een oplossing wordt
gebracht. Ik stem daarmede gaarne in, doch geloof meer dat de groote
moeilijkheid schuilt der paardenhouders de jrractische overtuiging bij te
brengen van het onnut en nadeel der kalkoenen. Het gebruik van stoot en
kalkoenen is n.1. grootendeels een gevolg van behoudendheid, bijna een soort
traditie. Dit heb ik eenige weken geleden weer op treffende wijze ervaren.
Daartoe uitgenoodigd had ik het genoegen op 24 en 25 April j.1. de trek-
proeven met Rijnlandsche paarden bij te wonen in Keulen. Een dezer proeven
bestond uit een uithoudingsproef over 12 KM. door de stad, waarbij de paar-
den (een- en tweespannen) met zakken zand zwaar beladen wagens moesten
voorttrekken. Reeds dadelijk trok
toen het beslag mijn aandacht en
wel de buitengewoon hooge kal-
koenen en stoot, het beruchte
Rotterdamsche beslag was daar
nog niets bij.
Dr. L. Orotz, directeur van de
hoefsmidschool in Keulen, vertel-
de mij, dat van die zijde steeds
tegen dat beslag werd geageerd,
doch aUe pogingen stuitten af op
het conservatisme der eigenaars,
die van geen verandering wilden
weten. Nu kan ik dit verklaren
zoolang de bestrating uit basalt-
keien bestaat en er vele hellingen
voorkomen. Op asfaltwegen be-
tumenwegen e.d. wordt het ech-
ter anders, hetgeen nevenstaan-
de snapschot (foto III) op
treffende wijze demonstreert.nbsp;ni.
I^it span paarden had de zeer zwaar beladen wagen (brutogewicht 325
-ocr page 82-Zentner = 16250 KG.) over de basaltkeien uitstekend getrokken, op het
asfalt gekomen bleven zij echter staan en weigerden verder te gaan. De
dieren vonden hier geen voldoenden steun om de zware vracht te ver-
plaatsen (in verband met den weg zal de trekkracht waarschijnlijk ook
grooter zijn geweest). Slechts met behulp van veel menschen handen is dat
eindelijk gelukt.
Om nu tot een resultaat te komen omtrent de waarde van het kalkoen-
beslag op verschillende wegbedekkingen, acht ik het proefondervindelijk,
aanschouwelijk, vergelijkend onderzoek, waarvan ieder belanghebbende en
belangstellende getuige kan zijn en waarbij in cijfers zeer nauwkeurig de
voor- en nadeelen der verschillende omstandigheden kunnen worden vast-
gelegd, ten zeerste gewenscht. De Rem-rosmolen van Prof. Visser kan hierin
uitkomst brengen. Die proeven kosten echter tijd en geld, doch een groot
belang zal er mede gebaat zijn.
Bennekom.nbsp;Dr. C. Brands.
VOORBEREIDEND ONDERRICHT IN HOEFBESLAG.
(Ingezonden).
Met den heer P. H. te Grijpskerk ben ik het niet eens om de leerlingen
geen hoefijzers te leeren maken. Het moet geleerd worden goed en vlug te
doen. Ik heb nog geen groot vakman ontmoet die dat niet kon.
In de tweede plaats de voordeden van de zelfgesmede ijzers. Als patroon
kent men de voeten der meeste op beslag komende paarden en op het aan-
trekken der lip na maakt men ze van te voren pasklaar. En nu wordt bij mij
de ervaring opgedaan dat een bekwaam vakman 15 minuten met passen op
4 ijzers uitspaart. Omgerekend zijn gesmede ijzers mij 10 cent per Kilo meer
waard dan machinale.
Ik heb het^u nog slechts over gewone ijzers, terwijl men het ook over af-
wijkende modellen heeft. Als ik daarvoor het stafijzer moet betalen en de
fabrieksijzers voor niemendal kon krijgen en de laatste moet vermaken, dan
verkies ik het eerste.
Hier volgt een berekening van machinale of gesmede. Van 100 KG. staf-
ijzer (f 10,50) maak ik dezelfde hoeveelheid ijzers als van 110 KG.machinale
ijzers (f 24,20). Een volslagen werkman met halfwas verwerkt 100 KG.
stafijzer in 10 uur (lichte en zware door elkander). Dat is aan loon f 10, be-
drijfskosten ruim gerekend 80 procent, wordt f 18, enf 10,50 is totaal f 28.50.
Nu is 100 KG. gesmede ijzers voor gemiddeld 30 paarden en 110 KG. ma-
chinale ook. Ik win met de gesmede door vlugger passen 30 X 15 minuten
uit, dat is T^/g uur voor een volslagen vakman met bedr. onkosten is 10 gul-
den. Nu is het verschil van de gesmede en machinale f 4.30 en ik win er
mede 10 gulden over f 5.70, zoodoende heb ik met gesmede hoefijzers nog
altijd 20 procent winst boven de bedrijfsonkosten, hetgeen op veel smeed-
werk niet wordt verdiend.
Ik hoop dat ik deze berekening in het belang van vele hoefsmeden heb
gemaakt en daarmede de ambitie voor het zelf vervaardigen heb aange-
moedigd. Bij mij in de zaak worden jaarlijks 8 ä 10.000 stuks vervaardigd.
Utrecht, Varkensmarkt 26.nbsp;W. C. S c h o u t e n,
gedipl. hoefsmid. •
-ocr page 83-HET LEEREN SMEDEN VAN HOEFIJZERS.
In de vorige aflevering schreef de heer Huizinga, onderwijzer in practisch
hoefbeslag te Grijkskerk, een artikel waarvan de strekking was om het leeren
smeden van hoefijzers tot de historie te doen behooren en aan de aankomende
hoefsmeden onderwijs te geven in het verzetten en vervormen van machinale
hoefijzers.
Deze strekking gaat m.i. te ver en hoewel ik den heer H. dadelijk toegeef
dat veel tijd gedurende de onderwijsjaren besteed moet worden aan het leeren
smeden van hoefijzers, terwijl zij dit als regel later niet meer doen, zoo be-
schouw ik dezen tijd toch lang niet nutteloos besteed. Integendeel, ik ver-
meen dat een hoefsmid die voor zich zelve het recht wil opeischen om na een
met succes afgelegd examen, een goed onderlegd vakman te heeten, dat zulk
een hoefsmid breed moet zijn onderlegd en zijn vak, waaronder ik altijd nog
het aanmaken van hoefijzers blijf rekenen, terdege moet hebben geleerd.
Kan men in het algemeen zeggen dat hetgeen men leert, altijd waarde heeft,
al plukt men niet dadeUjk en zichtbaar er de vruchten van, zoo zal ook het
leeren aanmaken van hoefijzers voor een hoefsmid altijd nog van zeer groote
waarde blijven. Indien men de aankomende smeden geen ijzers meer leerde
maken, doch bij de opleiding onmiddellijk begon met machinale hoefijzers te
doen passen en te vervormen, dan vrees ik dat niet alleen veel van de poësie
van het vak zou afgaan, doch dat tevens de waarde van den vakman snel
zou dalen. Een hoefsmid die geleerd heeft goede ijzers te maken door van het
begin af aan op alle gemaakte fouten te zijn gewezen èn die dan ook geleide-
lijk aan zoover opgeklommen is dat hij zonder veel moeite en veel tijdverlies
voor eiken hoef een goed passend ijzer kan maken, zulk een hoefsmid zal,
wanneer hij met machinale hoefijzers gaat werken, ook hier een goeden
kijk op hebben en deze, vakkundig, zoo geschikt mogelijkkunnen maken voor
het gebruik. Hij zal echter tevens niet schromen om bij voorkomende ge-
legenheden zelf een afwijkend ijzer te maken en wel in den regel vlugger cn
beter dan dat hij een machinaal ijzer hiertoe moet gaan vervormen. De hoef-
smid die lust in zijn vak houdt en die het hoefbeslag niet uitsluitend uitoefent
omdat hij dit tegenover zijn cliëntèle met het oog op het andere werk niet
durft te laten, zal in menig geval de waarde van een eigen gemaakt ijzer
weten te stellen boven een vervormd machinaal ijzer.
De heer H. juicht het toe dat de examencommissie met haar tijd is mee-
gegaan en het normale beslag gedeeltelijk met machinale hoefijzers doet
uitvoeren. Het mag bekend heeten dat dit vraagstuk reeds dikwijls het on-
derwerp van gesprek bij de commissie is geweest en de terughoudendheid
die in deze tot dusverre betracht is, zoodat eerst bij het laatstgehouden
examen, bij wijze van proef, hiermede begonnen is, bewijst al dat de com-
missie allerminst hieruit de leering wil getrokken zien dat het aanmaken
van ijzers uit de hand als het ware afgedaan heeft. De commissie wil echter
het standpunt van de praktijk innemen, en uitgaande van het feit dat de
overgroote meerderheid der hoefsmeden met machinale hoefijzers werkt,
ook op het examen eischen dat de candidaat met een machinaal hoefijzer
behoorlijk beslag levert.
Hiernaast wordt echter wel degelijk vastgehouden aan den eisch dat de
candidaat goede hoefijzers kan maken, hetgeen hij dan ook toonen moet,
daar van 4 te vervaardigen hoefijzers, slechts één machinaal hoefijzer ge-
bruikt mag worden. Het komt mij dan ook voor, in het belang van de op-
leiding tot hoefsmid en dus in het belang van den lateren vakman, dat hij
terdege onderlegd is geweest in het maken van hoefijzers enTiet zal mij spijten
indien de voorspelling van den heer H. waarheid zou bevatten, dat n.1.
de op het examen aangemaakte hoefijzers de laatste handgesmeede ijzers
zouden zijn. Zelfs in dit geval echter zal de kennis, opgedaan bij het leeren
smeden van ijzers, toch zeer zeker van groote waarde zijn bi] het dan later
vervormen van de te gebruiken machinale hoefijzers. Het is toe te .luiehen,
dat bij het zoo veelvuldig gebruik van machinaal beslag, de kwaliteit der
machinale ijzers in de laatste jaren zoo zeer verbeterd is, maar toch zullen
er zich nog vele malen gevallen voordoen waarbij een volbloed hoefsmid
het zal verkiezen zelf een ijzer te maken instede van te trachten een machi^
naai ijzer voor het bijzondere doei geschikt te maken, hetgeen dan toch vaak
als een slecht lapmiddel zou moeten worden beschouwd.nbsp;Red.
PAARDENFOKDAG TE VALKENBURG
op 30 Mei 1929.
Het was een schitterend idee van de vereeniging voor fokkers van het
zware trekpaard in Zuid-Limburg om Valkenburg te kiezen voor het houden
van dezen fokdag.
Valkenburg, het toeristenoord bij uitnemendheid, een der lieflijkste
streken van ons mooie Nederland, waar de Nederlanders van boven den
Moerdijk zich kunnen overtuigen dat Limburg nog iets meer bezit dan
kolenmijnen.
Valkenburg, dat naast zijn bekende grot het oog van den vreemdeling
streelt met zijn bonte verscheidenheid van panorama's, maakt vooral in
het voorjaar een heerlijke indruk door zijn natuurschoon.
Daarom acht ik de veronderstelling dat iedereen,die dezen fokdag bezocht,
dankbaar zal zijn om deze keuze, alleszins gegrond.
De regehngscommissie nam het prijzenswaardige initiatief in het pro-
gramma een wedstrijd in hoefbeslag op te nemen.
Hiervoor zij op deze plaats een woord van dank en hulde aan deze com-
missie gebracht. Immers hier werd bewezen dat hoe langer hoe meer het
nauwe verband gevoeld wordt tusschen paardenfokker en hoefsmid. Tevens
schuiven deze wedstrijden op den voorgrond de voorname plaats, welke
de hoefsmid inneemt in de moderne paardenfokkerij.
Hoeveel kan een slechte hoefsmid het beste paard niet in waarde doen
vermhideren! Een hoefsmid, die zijn vak in alle opzichten onder de knie
heeft, zou men in dit geval kunnen vergelijken met het gouden slot aan
een kostbaar boek.
De opmerkzame fokker moet bij dezen wedstrijd ongetwijfeld tot de
conclusie zijn gekomen, dat zijn belang met zich brengt, dat hij zijn paard
door een eerste klas vakman laat behandelen. Hierbij diene hij echter niet
uit het oog te verliezen dat men „niet voor een dubbeltje op den eersten
rang kan zittenquot;.
Eenigszins te betreuren was het, dat deze wedstrijd m. i. niet voldoende
was voorbereid, maar: „alle begin is moeilijkquot;. Ware dit echter wel het
geval geweest, dan was het succes ongetwijfeld grooter geworden. Door mij
werd gelukkig een gemompel opgevangen, dat in het vervolg eens per jaar
aan een van de fokdagen een wedstrijd zou worden toegevoegd, wat me
ten zeerste verheugde en we zullen hopen, dat dan het „al doende leert
menquot; bewaarheid wordt.
Ik neem de vrijheid, de commissie eenige opmerkingen in overweging
te geven:
Op het terrein waren slechts 1 vuur en 1 aambeeld aanwezig; voor een
goed verloop van den wedstrijd zou ik het wenschelijk geacht hebben dit
aantal te verhoogen; tot 3 b.v. Ik zeg dit, omdat dan de deelnemers m. i.
rustiger werken en dus nog beter werk afleveren dan in het eerste geval.
Wanneer in de commissie een vakman opgenomen werd, zou deze mis-
schien in dergelijke behoeften voorzien, om de aflevering van prima werk te
bevorderen.
Voor den wedstrijd hadden zich acht smeden opgegeven, waarvan er 7
opkwamen. De prijzen werden als volgt onder de deelnemers verdeeld:
Ie prijs W. Driessen te Eslo, 2e prijs N. Lemmen te Ophoven, 3e
prijs J. Verbugt te Paiiningen. Twee 4e prijzen werden toegekend aan:
P. J. Houben te Roggel en J. H. Niesten te Eepen.
Laten we hopen, dat het sympathieke voorbeeld van de Zuid-Limburgsche
fokkers in andere provincies navolging vinde!
Utrecht, 4. 6. 1929.nbsp;S. van Angeren.
VERSLAG VAN HET VOORJAARSEXAMEN 1929, VOOR DE
VERKRIJGING VAN HET „RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMIDquot;.
Nadat de oproepingen voor dit examen in de vakbladen hadden gestaan,
hielden voorzitter en secretaris op 6 Maart een voorvergadering welke op
8 Maart gevolgd werd door een vergadering van de geheele examen-
commissie. Op de vergadering werden de subcommissiën vastgesteld en de
werkwijze besproken, waarbij voor het eerst op dit examen het aanwenden
van machinaal vervaardigde hoefijzers zou worden ingevoerd.
107 Candida ten hadden zich aangemeld, waarvoor 18 examendagen noodig
waren, welke werden vastgesteld op 13, 14, 18, 19, 20, 21 Maart, 22, 23, 24,
25, 39, 30 April, en 1, 2, 13, 14, 15, 16 Mei, terwijl 17 Mei de eindvergadering
van voorzitter en secretaris zou plaats vinden. De eandidaten wa.ren afkom-
stig van cursussen welke gehouden waren te Amersfoort, Alkmaar, Breda,
Arnhem, Utrecht, Ede, Hoogeveen, Oud-Beijerland, Almelo, Winterswijk,
Lochem, Rotterdam, Deventer, Zutphen, Borculo, Winschoten, Bergen op
Zoom, Middelburg, Sittard, Heerenveen, Harlingen, Zwolle, Goes.
Het examen werd afgelegd door 100 eandidaten, daar 7 verhinderd waren
-ocr page 86-op te komen, van deze 100 namen 72, 25, 2 en 1 reap, voor de 1ste, 2de, 3de,
en 4de keer aan het examen deel.
Van hen slaagden in totaal 57, waarvan 45, 10, 1, en het examen voo
de 1ste 2de, 3de of 4de keer afgelegd hadden. Als regel waren alle vaste
leden der examencommissie tegenwoordig, hij verhindering van sommige
voor enkele dagen werd voor hen ingevallen door de plaatsvervangende leden
Dr V d Plank en H. Huisman. De commissie is van oordeel dat het op het
examen beslaan van een der hoeven van het normale beslag met
naai vervaardigd hoefijzer een goede maatregel is geweest en bestendigd
behoort te worLn, daar de meeste smidsknechten door hunne pa1:roons ge-
Lon.en worden zich van machinale hoefijzers te bedienen en met het ver-
Itten en passen van deze ijzers dus goed vertrouwd moeten zijn. Aherminst
beoogt de'commissie hiermede echter minder waarde toe te
eisch van een goed hoefijzer en een afwijkend ijzer te kunnen vervaardigen.
Utrecht, 29 Mei.nbsp;^e Voorzitter der C^e. v.r..
Namen der geslaagden bij het voorjaarsexamen 1929.
1 D Hendriks te Ederveen, 2. W. v. d. Loo te Udenhout, 3. j.W.j. v d.
KnJch te Niikerk 4 H. Derks te Oudewater, 5. J.H. Polmer te Lmschoten,
f^Kuipert Houten, 7. C. H. Trentz te Arnhem, 8. W. Smeekes te Alphen
(N-Br) 9 P. Schrouwen te Etten, 10. G. Blacquiere te Zwijndrecht,
11 ■ J A. van Echteld te Werkhoven, 12. Th. van Stuyvenberg te Tiel,
13 W L Setten te Scherpenzeel, 14. K. Stam te Fijenoord 5. H. Priester
te Winlers^k, 16. j. Smits te Rotterdam, 17. B. Eelderink te Hengelo,
8 Tr^Ir Welle te Haart, 19. M. P. Noordzij te Pernis, 20. J. Abresch te
Oude Tonge 21. B. v. d. Bie te Heenvliet, 22. j. de Leeuw te Rotterdam,
? E A Imderveen te Dventer, 24. W. D. Tiiitert te Laren G 25^Jac.
Vermunt te Terheyden, 26. G. A. Nijhuis te Eibergen, 27. D. Stolk te Heer-
InsZ 28 A V. Wijk te Ridderkerk, 29. P. Nobel te Rotterdam,
To A A van Peenen te Oud-Beijerland, 31. R. Hulsebos te Veeler-
vli 32 'b. ten Dam te Terwolde, 33. K. Klein Velderman te Bathmen,
: J. H. Klaasboer te Wijhe, 35. J. G. Paalder te Ruurlo^ 36.
Beers te Poortvliet, 37. H. Sturm te Serooskerken, 38.
lo, 39. A. A. Mangnus te Steenbergen, 40. J. W. Boersbreek ^ ^aren (G^,
41 H E Verheyen te Borculo, 42. A. Blom te Genemuiden 43. T. A. M.
Willtien te Woensdrecht, 44. M. de Vlas te Langweer, 45. U. Mercmir te
^ ggTida 46 J A. van Oers te Krabbendijke, 47. H. C. Kwint te Wester-
S Is N J A. Koelman te Alkmaar, 49. M. Leenpoel te We^rkerke,
50 G. de See te Schore, 51. J. C. Wesselink te Dalfsen,nbsp;Veldes te
Lense, 53. J. H. Salemink te Angeren, 54. B. Th. Eltink ^e ^endt, 55^ L^ ^
Seesink te Steenderen, 56. J. P. Hendriksen te Huissen, 57. Th. Bolder
Angeren.
- Limburs.Ter gelegenheid van de premiekeuring van merriënen heng-
sten te Ver^lo op 29 jLi zal een wedstrijd in hoefbeslag plaats vinden, waar-
voor f 100 aan prijzen worden gegeven.
DER
51TE1T
UTRECIHT.
Hoefbeslag zonder nagels. — Verslag Conferentie van de Hoefbeslag-Commissie der Gt. O. M.
van Landbouw en het Bestuur van de Ver. v. Onderwijzers in practisch Hoefbeslag^—Trek-
kracht - we-dek - hoefbeslag. - Cursus in Hoefbeslag te '3 Bosch. - Verslag wedstrijd m
Hoefbeslao- te Venlo — Ingezonden stukken. — Korte mededeelmgen. — Advertentien.
HOEFBESLAG ZONDER NAGELS.
Het hoefbeslag, waarbij geen nagels ter bevestiging worden gebruikt, is
eigenlijk het oudste van alle middelen, die tot beschutting der hoeven zijn
aangewend. Gaan we de geschiedenis na dan worden de eerste sporen daar-
van op enkele afbeeldingen van paarden op Egyptische wandschilderingen
± 1300 jaar voor Christus gevonden. De voorhoeven, doch veelal ook de
achterhoeven, waren omwonden met strooken van leer of van een ander
weefsel De andere volken der oudheid n.1. de Joden, de Assyriërs en Baby-
loniërs hebben het hoefbeslag niet gekend. Dit wordt verklaard door het
feit, dat deze volken streken bewoonden met drogen zandigen bodem, die
voor de hoeven niet nadeelig was.
Het gebruik van nagels dateert van lateren tijd. De Grieken en Romeinen
kenden een dergelijk hoefbeslag in den voor-Christelijken tijd nog niet. Om
te sterke afslijting der hoeven tegen te gaan bezigden zij sandalen van ge-
vlochten plantenvezels en biezen, die met touwen en riemen aan de hoeven
werden bevestigd. De bruikbaarheid en ook de houdbaarheid van deze
sokken en schoenen, solae spartae genaamd, lieten zeer veel te wenschen over.
De Romeinen maakten ze daarom van metaal — solae ferrae. Deze hippo-
sandalen bestonden uit metalen platen van ringen of oogen voorzien, die
met banden aan de hoeven werden bevestigd. Een groot aantal dezer oude
Romeinsche beslagen van verschillend model zijn bij opgravingen gevonden
en worden in verscheidene musea bewaard.
Maar ook heden ten dage kent men in verschillende streken van ons land
nog sandalen. Deze worden toegepast in de venen en bij het ploegen in zeer
lage polders ten einde het te diep zakken in den drassigen bodem te voor-
MAANDBLAD
komen. In ons bekende leerboek van Kroon en Gallandat Huet vinden we
daarvan enkele afbeeldingen. Het doel dezer sandalen is dus anders dan de
volken der oudheid beoogden.
Wel zijn er in de laatste jaren vele methoden aangegeven om het moderne
hoefbeslag zoodanig te wijzigen dat het gebruik van nagels zou kunnen
worden gemist. Zij berusten grootendeels op verschillende principes om de
ijzers blijvend aan de hoeven te bevestigen. De Finsche dierenarts Sigurd
Helsingius heeft in het jaar 1927 al die vormen van nagelloos beslag in een
proefschrift (Inaugural-Dissertation, Leipzig 1927) verzameld en tevens
kritisch beoordeeld. Na deze studie komt hij tot de conclusie, dat geen enkele
in staat kan zijn ons gewone hoefbeslag met nagels te verdringen, daar zij
niet die eigenschappen bezitten, welke men van een goed hoefbeslag verlangt.
Tegenover de voordeelen hebben die verschillende methoden toch zulke
groote nadeelen, dat zij als onpraktisch en vele zeKs als volkomen waardeloos
moeten worden beschouwd. Zoo werken ze óf nadeelig op de normale me-
chanische verrichtingen van den hoef óf houden geen rekening met de na-
tuurlijke groei. Sommige beschadigen onderscheidene deelen van den
hoornschoen, doch ook de hoeflederhuid en verdere inwendige deelen onder-
gaan beleedigingen. Andere vormen zijn weer te gecompliceerd of te groot
en te zwaar en met uitstekende deelen voorzien, waardoor allerlei verwon-
dingen kunnen optreden.
Doch het meest voorkomende bezwaar is wel, dat de bevestiging van het
ijzer geen stand houdt, dus het ontstaan van losse ijzers en het verliezen
daarvan.
Zal een nagelloos beslag zijn doel in alle opzichten vervullen en de kans op
algemeen gebruik mogen verwachten, dan moeten zeer zeker de volgende
punten in aanmerking worden genomen:
a.nbsp;het hoef mechanisme mag in geen enkel opzicht worden belemmerd;
b.nbsp;de hoornige en weeke deelen mogen door de wijze van bevestiging niet
worden beleedigd;
c.nbsp;de constructie en de wijze van bevestiging moeten zoo eenvoudig
mogelijk zijn;
d.nbsp;uitstekende deelen moeten worden vermeden om aftrappen der ijzers
en strijkwonden te voorkomen;
e.nbsp;de kosten van vervaardiging mogen die van ons gewone hoefbeslag in
geen belangrijke mate overschrijden;
/. het weerstandsvermogen en ook de houdbaarheid der bevestiging
mogen niet achterstaan bij genageld beslag.
Aan deze voorwaarden kunnen de tot heden aangegeven methoden
echter nog niet voldoen. Eenigen tijd geleden echter werd mijn aandacht
gevestigd op een vorm van nagelloos hoefbeslag, vervaardigd door Ertel.
Volgens de beschrijving en teekening bestaat dit uit een gewoon hoefijzer,
waarvan de hoefvlakte is gekarteld om verschuiving ten opzichte van den
hoef zooveel mogelijk tegen te gaan. Vanaf de toonlip loopt langs den
buitenrand over ongeveer lengte der beide takken een 3 millimeter diepe
groeve of sleuf. Hierin worden aan elke zijde een 5-tal haakjes van plaat-
ijzer gebracht, die zich naar boven langs den hoornwand ombuigen en aan
het andere einde van scherpe punten of weerhaken zijn voorzien. Deze
worden in den hoornwand geslagen om het ijzer blijvend aan den hoef te
bevestigen (fig. I, II en III).
fig. III.
Verschillende demonstraties zijn met dit beslag gehouden o.a. te Chemnitz
en in de staatshoefsmederij te Dresden. In „Der Hufschmiedquot; van 1927
spreekt Dr. Fischer een vernietigend oordeel uit en zegt, dat de Ertelsche
methode evenals alle andere vormen van nagelloos beslag even gauw zal
verdwijnen als het gekomen is.
Een ander geluid vernemen we echter in de Tierärzthche Rundschau
van 13 November 1927, waarin Bergelt mededeelt het beslag gedurende een
half jaar bij rij- en trekpaarden der politie te hebben geprobeerd en dat het
daar heeft voldaan. Gedurende een geheele beslagperiode bleven de ijzers
vastzitten. Echter was er één bezwaar, dat n.L enkele tandjes en wel meestal
de laatste loslieten. Maar Bergelt acht het zeer waarschijnlijk dat door ver-
betering van materiaal en door een verbeterde bevestigingswijze hierin af-
doende kan worden voorzien.
Zeer goed voldeed het Ertelsche beslag bij een trekpaard, dat niet op de
gewone wijze kon worden beslagen. Aan het linker voorbeen was het grootste
gedeelte van den hoornwand wegens een bestaanden hollen wand afgebroken.
Te wachten tot de wand weer voldoende was aangegroeid zou langen tijd
duren en het paard zou al dien tijd geen arbeid kunnen verrichten. Daarom
werd de methode volgens Ertel toegepast, nadat de ontbrekende hoornwand
door kunsthoorn was vervangen. Nu was het dier dadelijk in staat te werken
en werd het voor een langdurige onwerkzaamheid bespaard.
Bergelt heeft nog meerdere proeven genomen en steeds met succes. Hij acht
in tegenstelling met Dr. Fischer het beslag van Ertel dan ook zeer bruikbaar
in het bijzonder voor paarden met slechte voeten.
Hiermede is het laatste woord over dit beslag niet gesproken. Ik zal deze
polemiek echter maar laten rusten. Alleen wil ik er nog op wijzen, dat Ertel
uit verschillende streken van Duitschland aanvragen om zijn modelijzers
ontving, reden waarom hij ze als fabrieksijzers in den handel wilde brengen.
Ook wordt medegedeeld, dat sommige landbouwers hun paarden op de ge-
fig. V.
noemde wiize zelf hebben beslagen en dus geen hoefsmid noodig hadden.
Deze berichten en vooral de gunstige resultaten door Bergelt verkregen,
deden mij besluiten de proef ook eens te nemen. Ik riep daartoe de hulp m
van den wachtmeester-hoefsmid, tevens onderwijzer in practisch hoefbeslag
G. J. Prins te Ede. Samen bespra-
ken wij het Ertelsche beslag, zoo
als dat volgens de teekening en
beschrijving zou moeten worden
vervaardigd. Prins stelde echter
voor de constructie eenigszins te
wijzigen. Hij wilde nl. het ijzer aan
elke zijde met 3 afzonderlijke haken
aan den hoef bevestigen. De ver-
binding dezer haken aan het ijzer
moest conisch zijn (fig. V) om een
loslaten te voorkomen. Dit kon
echter slechts worden verkregen
door twee ijzers door middel van
een viertal schroeven tot één ijzer te
vereenigen, waarvan de dikte de
normale ijzerdikte in niet belang-
rijke mate mocht overschrijden
(fig. IV).
Deze constructie was dus wel
zeer bewerkelijk en tijdroovend.
fig. VI.nbsp;Op 1 Maart j.1. is een rijpaard aan
het rechter achterbeen aldus beslagen. De bevestiging van de haken aan den
hoef geschiedde met een houtschroefje (a). De hoef was geheel normaal en
het hoorn van goede hoedanigheid. Het dier verrichtte zijn gewone werk-
zaamheden.
Op 13 Maart d.a.v. bleek echter, dat het ijzer los zat, hoofdzakelijk ten-
gevolge van het losraken der achter buitenhaak, waarvan het houtschroefje
gebroken was. Een bevestiging door één houtschroefje was te gering, daarom
werd aan elk haakje nog een tweede (b) aangebracht. Aldus bevestigd heeft
het ijzer het gehouden totdat het paard op 11 April rondom opnieuw werd
beslagen (zie fig. VI).nbsp;D r. O. Brands.
VERSLAG CONFERENTIE VAN DE HOEFBESLAG-COMMISSIE DER
G. O. M. V. LANDBOUW EN HET BESTUUR VAN DE VER. v. ONDER-
WIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG.
Deze conferentie had plaats op 16 Maart in het Landbouwhuis te Arnhem.
De aanleiding tot deze conferentie is een geschil tusschen de Vereeniging
van Onderwijzers in Practisch Hoefbeslag en de Hoefbeslag-commissie der
G. O. M. V. Landbouw over het organiseeren van de voorbereidende cur-
sussen, en de salarieering van de onderwijzers daarvan. Reeds het vorige
jaar had er een bespreking plaats van de Hoefbeslag-commissie met den
heer Vossers, bestuursUd van de Ver. van Onderwijzers, over deze aangelegen-
heid. Hiervan is op de Algemeene Vergadering van Onderwijzer-hoefsmeden
op 2 Febr. te Utrecht gehouden verslag uitgebracht.
Aan het Bestuur is in deze Algem. Verg. machtiging verleend nogmaals
stappen te doen tot overeenstemming te komen met de Hoefbeslagcommissie
over de organisatie van deze Voorbereidende Cursussen.
Na een korte inleiding van den Voorzitter der Hoefbeslagcommissie, do
heer de Bruyn Tengbergen, waarin Z.Ed. deed uitkomen, dat hij hoopte op
overeenstemming met deze bespreking, verkreeg de heer Ritsema het woord.
Spreker memoreerde het ontstaan van de behoefte aan voorbereidende
cursussen. Door de vereeniging van onderwijzer-hoefsmeden is dit zeer sterk
aangevoeld en heeft zij het oprichten van deze cursussen gepropageerd.
Met klem werd door den heer Ritsema verdedigd, dat in de allereerste
plaats de smeden zelf hebben te zorgen, dat de jonge smeden het vak kunnen
leeren en dat de afdeelingen van de smedenbonden de eerst aangewezen
lichamen zijn om deze cursussen te organiseeren.
Het is wel in het belang van den boer, dat er goed hoefbeslag-onderwijs is,
zeker, even zoo goed als het in het belang is van den smid dat er een goede
bakkersgezellenopleiding is en er goed brood wordt gebakken en er goede
schoenmakers gekweekt worden, die zorgen voor goed passend schoeisel
voor onze voeten, maar daarom ligt het nog niet op den weg van den smid
om de opleiding van bakkers en schoenmakers te gaan verzorgen. Spreker
deed duidelijk uitkomen dat het onder de smeden hoe langer hoe meer wordt
aangevoeld als een principieele onjuistheid, dat de landbouwers zich be-
lasten met de organisatie van de hoefbeslagcursussen en de voorbereidende
cursussen. Vroeger, toen de smeden nog niet waren georganiseerd, heeft de
1Ü2
landbouwmaatschappij met het oprichten hiervan zoowel m het belang van
den smid als in dat der landbouwers, nuttig werk verricht.
Nu echter de smeden in landelijke bonden vereenigd zijn en op verschil-
lende plaatsen reeds cursussen door de Afdeelingen van de smedenbonden
ziin gehouden, meent het Bestuur van de Vereeniging van Onderwijzers in
Practisch Hoefbeslag in overweging te mogen geven, dat werk aan de at-
deelingen van de smedenbonden over te dragen.nbsp;, ^ . ■• •
De voorzitter van de Hoefbeslag-commissie deelde ons mede, dat zij met
bereid zijn aan het verzoek van ons Bestuur te voldoen en wees er op dat er
reeds samenwerking bestond tusschen de Commissie en de Geldersche Ach-
terhoek-combinatie en een vertegenwoordiger daarvan in de Commissie aan-
wezig was De Secretaris van de Commissie, de heer van Doornmck, achtte
het Lument van den bakker en schoenmaker niet juist (waarom is ons
Lhter niet duidelijk geworden). Ook de heer van Lochem, vertegenwoor-
diger van de Geldersche Achterhoek-combinatie bestreed het betoog van den
heer Ritsema.nbsp;, . ,nbsp;,
Spreker wees op de goede samenwerking en kon er zich met mee yereem-
gen dat de smeden voor hun eigen opleiding gaan zorgen; hij stond geheel
Ln de zijde van de landbouwers. (Wij stonden een oogenbhk pat).
De heer Ritsema zeide hem dan ook, dat hij zich de houding van den heer
van Lochem niet kon begrijpen.
Nogmaals trachtte de heer Ritsema de Commissie te overtuigen van het
recbtvaardiee van deze zaak. 't Mocht echter niet baten.
De heer vLser beantwoordde den heer van Lochem en zcide dat het
bestuur van de Onderwij zersvereeniging op de hoogte was van de voorge-
schiedenis bij het oprichten van de voorbereidende cursussen waar het hier
om ^at en van de pogingen die de Geldersche Achterhoek-combinatie
T'eeds o-edaan heeft betreffende deze zaak.nbsp;, , , •• i ^
Wat de tegemoetkomende houding van de Landbouw-Maatschappy be-
troT door toch vertegenwoordiging van de Combinatie m de Hoefbeslag-
commisL toe te stafn, merkte spreker op, dat dit niet anders is dan een
TeW om de smeden tevreden te stellen. Zij kon dit veilig doen, daar dit
Set van den minsten invloed is. Wat toch moet één man beginnen vroeg
Terker tegenover zeven anderen, wamieer het principieele dingen betreft
'^H^elslagcommissie verklaarde zich wel bereid om in
minimum uursalaris vastgesteld door de Commissie -^ovherM^^^^^^
sussen en waarover op de Algemeene Vergadenng van de O^
besluit is genomen, om daar aan vast te houden, uit te betalen. De heer
Ritsema betreurde het, dat bij deze bespreking helaas met tot overeen-
ftlrng Is te komek, sprak echter de hoop uit, daar nog eens op terug
'' Se'tuur van de Vereeniging van Onderwijzers spreken w^de hoop uit,
dafhet Hoofdbestuur van den B. S. P. N. en de afdeelingen of Combmaties,
t in soortgelijke gevallen verkeeren, deze toch belangrijke zaak nog eens
onderdeoogentewillen.em^^^^ van de Vereeniging van
Onderwijzers i n P r a c t i s c h H o e f b e s 1 a g.
TREKKRACHT - WEGDEK - HOEEBESLAG.
Alweer Het hangt er maar van af hoe u het bekijken wilt — 't zou ook
kumen zijn: nog steeds! Doch in elk geval actueel, acuut en urgent. Daarbij
in dit blad bizonder op de plaats waar het bel oort
Uit het art. van Dr. B. zouden we een paar zaken nog even naar voren
willen brengen, met name de fokkerij, een photo en de conclusie waartoe
Dr B. in de laatste alinea heeft gemeend te moeten komen.
Men vergete nimmer, dat voor de fokkerij het erfelijke factoren zijn,welke
de meeste aandacht vragen.nbsp;i
Alle èiWere invloed, uitgeoefend op de getoonde praestatie en uitgaande
van den voerman is niet erfelijk en heeft voor het /oMier geenerlei waarde,
lenzij men in aamnerking wenscht te nemen - zeer terecht overigens -
het Lmeur van het dier voor zoover dit steeds welwillende notitie toont te
nemen van de gegeven rijkunstige hulpen.nbsp;, , , ,nbsp;quot;
Ook voor de fokkerij worden die proeven van groote beteekems geacht
aldus Dr. B. en verder: „uit de resultaten dezer proeven is gebleken, dat cte
zwaarste paarden lang niet altijd de grootste lasten konden tr jken. ^
elk geval ze deden het niet. Of ze zulks niet konden of met wilden laat ik
een oogenblik in het midden. Uitgemaakt is het bij de proeven zeer zeker
niet. Ware dit zoo, het had even zeer zeker vermeld gestaan _ , , .
Bezien we nu in dit verband eens even de photo van een dier dat (op dat
.nbsp;rviPt nr.PTi mond verkeerden hals, stugge hoofdhouding en
moment althans!) met open mond, vnbsp;^eelemaal niet zint (als hij
duidelijk -tg-proken oor^^^^^^^^^^nbsp;^^^ ^^^^^ ^^^^^^ ^^^^^ ^^^^^^
van zeker een halven ton meer volgaarne te zullen meenemen zoodra hij
daartoe slechts in de gelegenheid (lees: ^g^lijkjieid) worde gesteW^
En waar blijft nu ook slechts bij benadering de zuiverhex^^
deehng ^ ! En dan nog wel voor een fokhengst-vaderdier, dat «^raks kans hee t
ÏScsteld te worden bij een kameraad van minder innerlyk gehalte
aan Xtche kracht, doch geleid door een paardenkenner, d-
chische bekwaamheid in het werk stelt ten einde de nog laatst beschikbare
■fp7p1 tot het uiterste te doen spannen.
SpTe —t, d.t trekken ophield «rd er «quot;er ge«otte„
en »t verde, t Datnbsp;^fr:—;quot;:
zoo'n uiterste inspanmng nog voor dank-je-wel een ruK
krijgen. Dat hebben mijn lezers zeer juist ingezien.
ïn pas op voor den schok in het moreel van memg paard, dat er zoo een
vil —nbsp;en dan in verband met wat Dr. B^ aanvoert over
tradSe,TeLgel en Rotterdamseh beslag, zij het me vergund op te merken,
-ocr page 95-dat een goede rem (en dan met name dit goede te verbinden aan de oordeel-
kundige hanteering!) elke helling in afdalende richting practisch voor elk
paard neutraliseert en dus de kalkoenen hier geen dienst doen.
Dat verder de Rotterdammer sleeper in zake traditie zeer eervol dient te
worden vermeld, in het bizonder gelet op conservatieve beginselen waarop
zijne paarden uitsteken boven het niveau van Rotterdamsche oppervlakkig-
heid waarmede ook de smeden rekening plegen te houden, daar zoo goed als
alle voeten tot en met de kroon zijn beraspt, nu en dan zóó volmaakt zeKs,
dat een witvoet een fonkelnieuwen biljartbal alleen in glans niets behoeft toe
te geven, terwijl de rem tot de hooge uitzonderingen behoort. Tevens zag
ik er, welke wel aan den wagen, doch niet in de hand van den voerman
waren. En nu wil ik niets sarcastisch bedoelen, maar toch kwam me het
antwoord van den smid der Z. H. B. in den Haag in de gedachten, zooals
het luidde toen ik vroeg of hij gediplomeerd was: „ja, wat dat betreft, mijn
diploma leit onder de voeten van mijn peerdenquot; .... verdere papieren had
de man niet. Onnoodig trouwens met het diploma waarvan ik inzage nam op
zijn verzoek. Wel noodig m.i., dat met het overigens ook m.i. zeer nuttige
papier, certificaat van bekwaamheid, nu tevens de beschuttende glazuurlaag,
behoud van den hoornwand, ook na den cursus in de aandacht der gediplo-
meerden blijve beschouwd worden als integreerend bestanddeel van goed
werk. Intusschen misschien wat eigenwijze beweringen, want ik heb ook
geen. diploma — enfin, het staat er nu eenmaal en het is zoo te Rotterdam
over het algemeen.
Rest me nog een woord van algeheele instemming met de conclusie van
Dr. B., dat „proefondervindelijk, aanschouwelijk, vergelijkend onderzoek,
waarvan ieder belanghebbende en belangstellende getuige kan zijnquot; de
manier is om het overbodige, onnoodige en schadelijke gebruik van stoot en
kalkoenen aan te toonen, en dan ditmaal door het gebruik van Prof. Visser s
toestel. „De proeven kosten tijd en geldquot;, zegt Dr. B. Accoord en zouden
beide niet althans voor een deel bespaard kunnen worden als men kon inzien,
dat het heusch niet noodig is om eerst iets zelf te hebben gezien alvorens de
waarheid er van te kunnen aannemen?
Het is zeker een onloochenbaar feit, dat niets overtuigender werkt dan de
eigen aanschouwing — „dat de groote moeielijkheid schuilt in de onmoge-
lijkheid om den paardenhouders de practische overtuiging bij te brengen
van het onnut en nadeel der kalkoenenquot;, zooals Dr. B. het kort en duidelijk
zegt, doch welke geldige reden kan „menquot; opgeven, te moeten twijfelen
aan de waarheid van wat ik te Marseille en Dr. Br. te Keulen met eigen
oogen zagen en der waarheid getrouw meedeelden ? Als we nu eens een stapje
verder gingen en twijfelden aan ons eigen bestaan uit hoofde van de omstan-
digheid, dat we er toch ten slotte zelf niets van gezien hebben toen onze
ouders de noodige maatregelen troffen om er den stoot toe te geven, dan ....
hoort heelemaal niet in De Hoefsmid wilt u zeggen — enfin, als steeds
gaarne accoord!
Zegwaart, Juni '29.
CURSUS IN HOEFBESLAG TE 's BOSCH.
Deze eursus word gegeven te 's Hertogenboseh ^^
Ambaehtsehool door Dr. P. Plankeel als leider en leeraar ^''^ l^ZZZ
den heer Jae.Vermeer (Haaren) voor de praetijk. Voor ^e-J ™
het najaar 1928 groote aanvrage, zoodat besloten werd een
te seven n 1 Zaterdags voor- en na den middag practijk en van 12 tot 2
unr' gezamet^^^ theorl. Mogen de leerlingen het volgend seizoen dezelfdo
LbL toonen dan is van dezen cursus succes te verwachten!
De namen der leerlingen zijn als volgt van links naar rechts: C. van Loon
te Nieuwkuijk, C. de Forst te Gemert, Joh. v. d. Heijde te Kerkdriel, Adr.
Juriens te Wijk bij Heusden, A. v. Dijk te Tilburg, M. v. Grmsven te Li-
thoijen, G. Kemkes te Berghem, W. A. v. Roesel te Schijndel, P. v. d. Berg
te Veghel, N. v. Dijk te Tilburg, G. Olislagers te Haaren, P. G. van Dijk te
Moergestel, J. Uterweert te Wijk bij Heusden, A. W. Verbakei te Beek en
Donk, K. Hendriks te Erp bij Veghel, W. N. van Erp te Geffen E. van
Kasteren te Schijndel, C. v. d. Kamp te Berkel, rechts Dr. P. Plankee ,
rquot;-f 1
. '
dierenarts te 's Hertogenbosch, en links de Ondw. Hoefsmid Jac. Vermoer
te Haaren (N.-B.)nbsp;. ■• j. a
(De leerling C. Merkelbach te Oisterwijk kon niet aanwezig zijn toen de
foto werd genomen).
VERSLAG WEDSTRIJD IN HOEFBESLAG TE VENLO.
Deze wedstrijd had, evenals die in Valkenburg, een zeer goed verloop en
zal eveneens veel bijdragen tot nauwere samenwerking van smid en paarden-
fokker.
Door verhindering van den heer S. van Angeren te Utrecht was de jury
samengesteld uit de heeren L. J. H. Bloemen, Dierenarts te Roermond en
P. Bongaerts, onderwijzer in pract. hoefbeslag te Maasniel.
Om twee uur werd aangevangen met zes deelnemers van de zeven, welke
zich hadden opgegeven. De deelnemers aan den wedstrijd te Valkenburg
waren van deelname uitgesloten.
De ondervinding van Valkenburg had nu doen zorg dragen voor twee
vuren, twee aanbeelden, werkbank met schroef, kortom, op een zeil na ter
beschutting voor de zon, was alles in orde.
Het werk, welk werd opgeleverd, was een klasse beter dan in Valkenburg;
-ocr page 98-er werd vlug gewerkt en wel met het volgende resultaat: le prijs Bollen te
Maastricht; 2e prijs Stals te Stamproij.
Drie derde prijzen: Snijders te Haten, Linssen te Ospel-Nederweert,
Derks te Swarbroek-Nederweert.
Hopende dat de nu aanwezige vakbroeders zich in de toekomst niet om,
maar in het strijdperk zullen bevinden, eindigen wij met grooten dank aan
de commissie van voorbereiding.
Utrecht, 2-7-'29.__
Hillegersberg, 37 J. v. Ghestellaan 25-5-'29.
Hooggeachte Redactie,
We lezen in het blad van 15 Mei, dat te Brussel „de meeste paarden alleen
aan de achterijzers kalkoenen hebben, en dat deze op de hellende straten
ook wel noodig zijn.quot;
Iets verder: „De hoeven verkeeren voor het meerendeel niet in erg gunstige
conditie, 't Kan ook moeielijk anders. Hooge stooten en kalkoenen en zware
vrachten over hobbelige bestrating maken het werk voor den hoefsmid niet
gemakkelijk.quot; „Ons Paardquot; nam in No. 21 deze passages over.
Is het nu de bedoeling den lezer hiermede te overtuigen, c.q. te doen bUj-
ven bij de eens opgevatte meening, dat het werkelijk „noodigquot; zoude zijn,
en dat het werkelijk „moeilijk andersquot; zoude kunnen 1
Mag ik dan tevens het antwoord hebben op deze vraag:
Wat mag de reden zijn, dat bij die honderde paarden met zou kunnen,
wat bij de duizende elders wel mogelijk blijkt te zijn ?nbsp;□
— Tegen wegvernielend hoefbeslag. De besturen van den A. N. W. B.
Toeristenbond voor Nederland en van de Kon. Ned. Automobiel Club
hebben een gezamenlijk adres gericht aan Ged. Staten van alle provincies,
behalve Overijssel, waarin zij er op aandringen, dat, in het belang van de
instandhouding der wegen in het prov. wegenreglement het gebruik wordt
verboden van scherp hoefbeslag, behoudens in geval van gladheid van den
weg tengevolge van sneeuw of ijs.nbsp;^
Adressanten doen opmerken, dat het hoefbeslag der paarden en in t bij-
zonder het scherp hoefbeslag, nadeelig en somtijds vernielend is voor de
moderne wegdekken en dat scherp hoefbeslag ook voor het paard schadelijk
is en niet noodig, tenzij de weg glad is tengevolge van sneeuw of ijs.
Voorts wijzen adressanten er op, dat in het Prov. Wegenreglement van
Overijssel een verbodsbepaling behoudens gladheid van den weg betreffende
het op kunstwegen laten loopen van trekdieren met scherp hoefbeslag is op-
genomen, welke uitstekend voldoet en tot nog toe geen aanleiding heeft
gegeven tot ernstige bezwaren van de houders van trekdieren.
Om deze redenen dringen de besturen van de beide Verkeersbonden er
op aan, dat een dergelijke bepaling ook in de reglementen der overige pro-
vinciën wordt opgenomen.
MAANDBLAD
's-Gravenhage
Iets over het onderwijs in hoefbeslag in Duitschland. — Paardentractie in de groote steden
van Engeland. _ De strijd tusschen auto en paard, en zijn invloed op de paardenfokkerij in
Nederland. — Ingezonden stukken. — Correspondentie, — Advertentiën.
IETS OVER HET ONDERWIJS IN HOEFBESLAG BIBLIOTHEEK
IN DUITSCHLAND.nbsp;RIJKSU N IVER
Op het HeUigengeistfeld, een schitterend midden in de stad Hamburg Alip IQ'
gelegen groot terrein, is van 8—14 Mei j.1. de groote landbouwtentoonstel'-
ling, Grola genaamd, gehouden.nbsp;1.1 t D C O I-
Deze tentoonstelling, welke voornamelijk uitging van de provindj T R
Sleeswijk-Holstein en slechts één maal in de 25 jaren plaats vindt, gaf alles
wat met den landbouw maar eenigszins verband houdt. Van de landbouw-
werktuigen werden de nieuwste snufjes vertoond; ik noem slechts een
aardappekooimachine, die de aardappels schoon in de mand brengt en een
graanmaaimachine met een nieuw model haspel.
I^e landbouwdieren waren in grooten getale vertegenwoordigd en gaven
een prachtigen indruk van hetgeen Sleeswijk-Holstein op veeteeltgebied
pesteert. De kwaliteit der paarden was van dien aard, dat men zich moeilijk
in een malaisetijd kon wanen. Het waren hoofdzakelijk Holsteinsche warm-
bloed- en Sleeswijksche koudbloedpaarden, terwijl er ook meerdere exem-
plaren van het Oldenburgsche ras waren te vinden.
De Holsteiner is niet alleen een uitstekend tuigpaard, doch ook als rijpaard
heeft hij zich van een schitterende zijde laten zien. Hetgeen de in zeer groot
aantal aanwezige landelijke ruiters op deze dieren ten beste gaven was
bewonderenswaard.
Het is hier echter niet de plaats daarover in den breede uit te wijden. Ik
slechts iets mededeelen van hetgeen ik op die tentoonstelling omtrent
het hoefbeslag heb ervaren. Richtte men n.1. zijn schreden naar dat gedeelte
van het terrein, waar gelegenheid bestond de paarden af te rijden dan trok
een hoog geplaatst bord, waarop met groote letters „Hufbeschlagschnlen
der Landwirtschaftskammer für die Provinz Sehleswig-Holstem spoedig
de aandacht. Dat bord behoorde bij een eenvoudige houten tent, welke als
hoefsmederij was ingericht, dus met een complete mstallatxe als veldsmidse,
aambeeld, gereedschappen enz. (zie de photo's).
aamoeeui, gnbsp;i-inbsp;^^ wanden waren behangen met
vele platen en foto's, alle betrek-
king hebbende op het onderwijs in
hoefbeslag. Deze tent toch was ge-
plaatst door een der vele hoefbeslag-
scholen welke Duitschland bezit n.l.
die te Altona in Sleeswijk-Holstein.
Ik zag o.a. de bekende wandplaten
der afwijkende standen uitgegeven
door M. en H. Schaper en een
groote interieurphoto van het les-
lokaal, dat met de vele hulpmiddelen
van het onderwijs een zeer goeden
indruk gaf. De beide in de tent aan-
wezige en daarbij behoorende Jonge
mannen waren leerlingen van de hoef-
smidschool te Altona en moesten nu
bij eventueel voorkomende gevallen
als losse ijzers e.d. hulp verleenen.
Op de vele vragen, die ik hen stelde
hebben zij op zeer welwillende wijze
geantwoord. Naast de staats- en enkele particuliere hoefsmidscholen kent men
L Duitschland die, welke uitgaan van de Landbouwmaatschappijen zooals
de hier bedoelde.
Om tot de school te
worden toegelaten
moet men eerst ge-
durende 3 jaren in
een smederij waar
ook het hoefbeslag
wordt uitgeoefend,
hebben gewerkt.
Elke cursus duurt
4 maanden, terwijl
om de 3 maanden
nieuwe leerlingen
worden aangeno-
quot;S;nbsp;jo^e» .e»»» .ij». ,-a. i- de.e ».and
het geval en waren zij nu met hun twee en twintigen.
He schoolgeld met de leerboeken inbegrepen bedraagt ongeveer 50 Mark
KoTen inwoning betalen de leerlingen zelf. Na afloop van den cursus heeft
een examen plaats, waarvoor ook nog 13 Mark moet worden betaald. Bij
gunstigen uitslag van dat examen wordt een getuigschrift uitgereikt.
Alleen zoo'n getuigschrift geeft den bezitter het recht het hoefbeslag zelfstandig
uit ie oefenen.
Het theoretisch onderwijs wordt door een dierenarts gegeven, het prac-
tisch onderricht door den „Obermeisterquot;. Zeer veel aandacht wordt ge-
schonken aan het uit de hand smeden der hoefijzers, zoowel van gewoneals
van alle afwijkende modellen. Niettegenstaande in de dagelijksche praktijk
steeds fabrieksijzers worden gebruikt, blijft men ook in Duitschland de abso-
lute noodzakelijkheid van het goed uit de hand kunnen smeden gevoelen.
Doch ook het onderleggen van het machinaal beslag wordt steeds met
veel zorg beoefend. De achtereenvolgende handeUngen, die de hoefsmid
daarbij heeft uit te voeren, waren op een rij van photo's vastgelegd. Tevens
waren daarvoor bij een normaal arbeidstempo de gemiddelde tijden be-
rekend en naar die tableaux wordt aan de scholen gewerkt. Het lijkt mij
wel interessant zoo'n tableau voor het beslaan met het machinaal ijzer
No. 2 eens weer te geven:
1.nbsp;Bespreking tusschen eigenaar en hoefsmid over de wijze
van beslaan....................2 minuten.
2.nbsp;Afslaan der nieten, losmaken en afnemen van het ijzer,
waarbij de wand zooveel mogelijk moet worden gespaard 1 minuut.
Bewerken van den hoef d.w.z. besnijden en vlak raspen tot
het passen van het ijzer toe.............6 minuten.
4.nbsp;Werk aan het vuur — aanhalen van de kalkoenen en de
lip, doorslaan der nagelgaten.............12 minuten.
5.nbsp;Oprichten van het ijzer, passen, afwerken enz.....7 minuten
6.nbsp;Onderleggen van het ijzer met 6 nagels, omnieten en verder
afwerken......................6 minuten.
Voorbrengen van het paard en eventueele nabeschouwing 1 minuut.
Verbruikte tijd................... minuten.
I^ennekom.
Dr. C. Brands.
PAARDENTRACTIE IN DE GROOTE STEDEN VAN ENGELAND.
Teruggekeerd van een reis door Schotland en Engeland, wil ik met enkele
woorden mijn opinie geven omtrent de paardentractie in de groote steden.
Rijtuigpaarden zijn in de groote centra nagenoeg verdwenen en slechts
bij wijze van uitzondering ziet men een equipage of een huurrijtuig. Trek-
paarden echter zijn lang niet verdwenen en hoewel ik niet over ofHcieele
gegevens beschik, was er voor mijn gevoelen een toename te bespeuren
Vergeleken bij een bezoek van eenige jaren terug. In Glasgow en Londen,
•ie hoofdaders van Schotland en Engeland, zag ik een vrij uitgebreide paar-
dentractie, vooral in het zware slag werkpaard. In Edinburgh bezocht ik
een hoefsmid die mij de noodige inlichtingen verschafte. Merkwaardig was,
dat hij uitsluitend met handgesmeede hoefijzers werkte, hetgeen echter lang
niet de regel is. De werkpaarden worden allen met kalkoenen beslagen en
de achterijzers hebben daarbij een stoot, de voorijzers niet altijd.
De paarden langs den weg vertoonen dit beslag zonder nitzondenng en
alleen als er geen kalkoenen meer te zien zijn, is dit een kwestie van slijtage.
Heel wat paarden heb ik dan ook tengevloge van deze slijtage op „gladde
ijzer zien loopen en ik kon niet bespeuren dat zij zich minder zeker langs
's Heeren wegen bewogen. Iets nieuws Het genoemde hoefsmid mij zien tegen
het uitglijden op de asphaltwegen, want de kunstwegen zijn vrijwel zondej
uitzondering bedekt met asphalt. Hij bezigde het gummi zooals dit om een
riituigband gebruikt wordt; snijdt hiervan een stuk af, passende op de
iizertakken vóór de kalkoenen en bevestigt dit met een stift, waarvoor dus
in den ijzertak vóór de kalkoen een gat geponsd wordt, vlak voor de kal-
koenen Het is zeer eenvoudig en werkelijk een uitnemend middel om het
uitglijden tegen te gaan, terwijl het gummi zoo dik en zoo sterk is, dat het
lang mee gaat. Het lijkt mij dan ook, waar dit beslag met de hooge
kalkoenen zoo algemeen in gebruik is, een middel tegen het uitglijden dat
hierbij aanpast, hoewel ik gaarne de proef zou zien genomen om kalkoenen
en rubber geleidelijk lager te maken, hetgeen bij geen nadeelige gevolgen
tot afschaffen van de kalkoenen zou leiden. Het uitglijden is bij paarden
die vlak beslagen worden, ook zeer goed te voorkomen door rubberblokjes,
welke met een plaatje tusschen hoef en ijzer worden ondergelegd. Deze
plaatjes met rubberblokken, z.g. patentzolen, werden ook gebruikt; zij zijn m
verschillende maten in den handel, doch het schij nt dat de doorsnee voerman
slechts op rozen slaapt als zijn paarden op stelten dienst doen, want zoowel
deze blokjes als heele rubberzolen ziet men als uitzondering en de kalkoenen
en stoot als regel. Het vierkant beslag kost van 4 tot 14 shilling (1 sh = 60 ct.)
aldus gerekend van ponie tot zwaar werkpaard, terwijl 1 sh. per hoef extra
wordt berekend voor het gummioplegsel op de takken. Vraagt men mij nu: hoe
is de algemeene indruk van de hoeven? dan moet ik helaas zeggen: slecht.
Paarden met goede gave hoeven zag men weinig en paarden met brokkel-
hoeven veel. Nu heb ik nooit een hoogen dunk gehad van den Engelsohen
hoefsmid, d.w.z. van zijn doorsnee werk, dat veel te vlug gaat, b.v. geen
voldoende tijd wordt besteed aan behoorlijk bekappen doch door hard bran-
den wordt de hoef pasklaar gemaakt voor het ijzer. Het zou echter onbillijk
zijn de geheele schuldenlast van den minder goeden toestand der hoeven aan
de bewerking bij het beslag te wijten daar ik vermeen dat aan den aard van
het beslag, met name de zeer hooge kalkoenen, ook wel een aanmerkelijk
deel van de schuld mag worden toegekend. Te weinig appreciatie van de
zijde van den eigenaar, gebrek aan vakkennis van dezen om het beslag te
beoordeelen en het dientengevolge werken in een sleur door den hoefsmid,
zullen wel de voornaamste redenen zijn dat het uitgevoerde beslag en de
beslagwijzen ons niet bevredigen kunnen. - Dat het werkpaard in de
groote steden, wat betreft het vervoer over kleine afstanden, de motor-
tractie het hoofd gaat bieden en bezig is terrein te heroveren, is echter
beslist zeker en is een lichtpunt voor den hoefsmid.nbsp;G. H.
Prof. Dr. H. M. Kroon heeft in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
-ocr page 103-deel 56, afl. 13 en 14 van den jaargang '29, een studie gemaakt van den strijd
tusschen auto en paard en zijn invloed op de paardenfokkerij in Nederland.
Dit artikel komt mij voor van zoo buitengewoon veel belang te zijn dat ik
het gaarne ook onder het oog van onze lezers zou brengen, waarvoor prof.
Dr. Kroon zijn toestemming heeft gegeven. Hoewel er hier en daar passages
zullen zijn die niet direct het hoefbeslag raken, acht ik toch het weergeven
van de geheele studie over dit onderwerp voor eiken hoefsmid interessant,
daar toch diens blik niet uitsluitend in de smederij behoort te rusten, maar
zich verruimen moet zoo veel de gelegenheid zich biedt. Wij mogen dan ook
van deze plaats zeer zeker een woord van dank brengen aan prof. Dr. Kroon,
voorde gelegenheid die hij aan de lezers van „De Hoefsmidquot; biedt, om zijn
zeer interessante studie over dit onderwerp, te kunnen volgen.
* *
*
DE STIJD TUSSCHEN AUTO EN PAARD, EN ZIJN INVLOED
OP DE PAARDENFOKKERIJ IN NEDERLAND,
door Prof. Dr. H. M. Kroon.
De Zoötechnicus heeft niet alleen studie te maken van de eigenschappen
der dieren, van de inwendige en uitwendige factoren, waarvan deze afhan-
kelijk zijn, doch dient ook nota te nemen van alle om-
standigheden, die een gunstigen of ongunstigen invloed op de teelt der
dieren uitoefenen.
Nu is er zeker, wat de paardenfokkerij betreft, geen omstandigheid, die
nadeehger heeft ingewerkt, dan de invoer van de mechanische tractie, de
motor, de auto. Meer dan eenige ziekte of welke andere tegenslag ook, heeft
de verbreiding van de auto verschillende typen van het paard verdrongen of
gedecimeerd, en de paardenfokkerij nadeel toegebracht.
De strijd tusschen auto en paard is niet van den allerlaatsten tijd, loopt
reeds over tientallen van jaren, doch is eerst na het eindigen van den wereld-
oorlog, toen zoovele en velerlei motorwagens aan beide oorlogsfronten ge-
bruikt, plotseling onnoodig werden en in het burgerbedrijf werden over-
gebracht, acuut geworden. En nadien is de strijd geleidelijk toegenomen en
'«'ordt deze steeds met meer heftigheid gevoerd.
Ik meen goed te doen met hier bij dien strijd eens nader stil te staan.
De literatuur over dit onderwerp is reeds vrij uitgebreid, doch dikwijls
tendentieus, meestal bestaat zij uit bijdragen van voor- of tegenstanders,
die ieder voor zich alles bijeen trachten te brengen wat hun standpunt
steunen kan, en welke daarom zeer sceptisch beoordeeld moeten worden.
Op tal van vergaderingen van paardenfokkers, van motorfabrikanten, van
industrieelen en andere gebruikers, ook van dierenartsen, is de strijd tusschen
paard en motor aan de orde gekomen, zelfs zijn in verschillende landen spe-
ciale congressen of vergaderingen gehouden, uitsluitend aan dit onderwerp
gewijd. Ik wil de strijd hier onbevooroordeeld beschouwen en beoordeelen
en eenige gegevens bijeen brengen, waaruit ik conclusies zal trachten te
trekken, betreffende de invloeden op de paardenfokkerij.
Gedurende meer dan zestig jaren kent de paardenfokkerij slechts tijden van
overgang, onrust en strijd en in den laatsten tijd zijn wij genaderd tot een
strijd om het bestaan, een strijd op leven en dood.
In het midden der vorige eeuw had Nederland drie paardenrassen, die
toen geheel aan de eischen van fokkers en koopers voldeden, in het Noorden
het Friesche paard, dat behalve in Friesland eenigszins gewijzigd voorkwam
in Groningen, Drenthe, Overijssel en een deel van de Veluwe, het Geldersche
paard in Gelderland, vooral in de IJsselstreek en in de Betuwe en weer iets
gewijzigd in Utrecht en West-Noord Brabant en het Zeeuwsche paard.
De twee eerste rassen waren landbouw-tuigpaardrassen, niet alleen in
ons land, doch ook in het buitenland, als koetspaarden zeer gezocht; het
Zeeuwsche paard was een landbouwpaard, geschikt op de zware gronden
in het Zuiden van ons land. Vooral door concurrentie van verbeterde buiten-
landsche tuigpaardrassen, als het Oldenburgsche, het Oost-Friesche, het
Cleveland en het Yorkshire ras, waren de fokkers gedwongen een paard te
leveren dat mooier exterieur had, zwaarder was en beter gangen vertoonde,
omdat onze paarden niet meer voldeden en geen loonenden prijs meer
opbrachten. Er is toen een tijd gekomen van invoer vooral van Oldenburgsche
en Oost-Friesche hengsten en kruising van onze paarden met deze twee ras-
sen, zooals die nu in verschillende streken nog plaats heeft. Zelfs de meest
conservatieve fokkers moesten mee, zoodat reeds op het laatst van de vorige
eeuw het oorspronkelijke Geldersche paard geheel verdwenen was en van
het Friesche paard maar weinig meer was overgebleven.
Nog was deze algeheele verandering niet tot stand gekomen of de eischen
var' vele koopers wijzigden zich in dien zin, dat zij meer snelheid, meer uit-
houdingsvermogen en meer luxe wenschten. Wellicht dat het gebruik van
ruwiel en ook reeds van enkele auto's deze wenschen hadden doen ontstaan.
Door kruising met Hackney en Anglo-Normandische, enkele malen ook met
Hannoveraansche en halfbloed Engelsche hengsten trachtte men dit doel
te bereiken.
■ Nu volgde in Duitschland de opbloei van de industrie en de sterke vraag
naar zware trekpaarden, wat een groote opleving der paardenfokkerij in
België ten gevolge had. De groote winsten, daar door de boeren gemaakt,
brachten onze fokkers er toe, eerst in Zeeland, Limburg en Noord-Brabant,
later ook in de meer Noordelijk gelegen provinciën, tot in Groningen toe, om
zooveel mogelijk trekpaarden van het Belgisch type te fokken. Er is een
ware „burgeroorlogquot; gevoerd, de twee typen, tuuig- en trekpaard, bestreden
elkaar, de tuigpaarden konden zich eerst staande houden, de trekpaarden
namen echter sterker in aantal toe en begonnen ook in de beste tuigpaard-
streken de tuigpaarden te verdringen, zoo dat zelfs in een provincie als Gro-
ningen meer trekpaard- dan tuigpaardhengsten ter dekking staan.
Deze strijd was nog in vollen gang toen de motor, de gemeenschappelijke
vijand zijn intrede deed en diens invloed zich meer deed gevoelen. De strijd
met de auto is niet van vandaag of gisteren, doch is al tientallen van jaren
aan den gang. Ik herinner mij, dat ik in 1896 in Berlijn was, en daar reeds
in de hoofdstraten kon opmerken, dat het aantal auto's grooter was dan dat
van paarden, dat het paard met zijn minder snellen gang de auto's in den
weg liep, en men toen reeds den indruk kreeg, dat het paard „obsoleetquot;
zou worden. Toevallig was ik in 1900 in de gelegenheid Parijs, Hamburg en
Kopenhagen te bezoeken; in Parijs bleek toen al een belangrijk deel der
vroeger door vier hengsten bespannen omnibussen op de boulevards ver-
vangen door auto-ombinussen en een deel der „aapjesquot; door taxi's; in Ham-
burg en Kopenhagen was van den vooruitgang der motortractie nog weinig
te bemerken, alleen, dat bij de tram de paarden door motoren waren ver-
vangen. Eerst waren het vooral personen-auto's en autobussen, later kwa-
men meer de autovrachtwagens van lichter en zwaarder gewicht. Ik wees
er reeds op, dat de strijd tusschen motor en paard in vollen gang is, een strijd
Waarin evengoed als het tuigpaard, ook het trekpaard betrokken is. De fok-
kers en eigenaars van paarden hebben met struisvogelpolitiek langen tijd
weinig notitie van dien wedstrijd genomen en al doet de invloed zich sterk
op de prijzen der paarden gevoelen, toch zijn er nog velen, die denken, dat
die inzinking wat de paarden betreft, maar tijdelijk is en die telkens ver-
schijnselen meenen op te merken, die er op zouden wijzen, dat het paard het
terrein, dat het verloren heeft, wei weer spoedig zal inhalen.
Wij willen nu de vraag onder de oogen zien hoever het met de verdringing
van het paard door den motor is gekomen en hoe het ver der zal gaan. Een
afdoend antwoord is moeilijk te geven, de vraag is gemakkelijker te stellen,
dan daarop goed gemotiveerde antwoorden te leveren.
Toch wil ik in elk geval trachten het probleem te benaderen.
Ie. door het verzamelen en uitwerken van statistische gegevens;
2e. door de kosten van paardentractie en van motor-tractie te vergelijken;
3e. door na te gaan, waar het paard vroeger gebruikt werd, waar het over-
bodig is geworden, verdwenen is of bezig is te verdwijnen, en waar
een toeneming is waar te nemen of te verwachten;
4e. door tegenover elkaar te stellen de voor- en nadeelen van paarden-
tractie en van motortractie.
Ten slotte wil ik dan trachten uit de verzamelde gegevens conclusiën te
trekken betreffende den toestand der paardenfokkers in dezen tijd en wat
de naaste toekomst brengen zal.
I- Statistische gegevens.
Om een goed overzicht te krijgen van den stand van zaken op dit oogen-
blik en de ontwikkeling van het gebruik van paard en auto in den loop der
laatste jaren, kan de statistiek ons het best inlichten. Nu beschikken wij in
sommige opzichten over zeer uitgebreide en goede statistische gegevens,, ter-
wijl wij in andere weer de gewenschte gegevens missen.
Vooreerst moet ik er op wijzen, dat de veeteUing ons geen cijfers ver-
schaft van de laatste jaren. Goede en zeer betrouwbare tellingen van het
aantal paarden, ook in verschillende rubrieken, in alle gemeenten van ons'
land hebben plaats gehad in 1910 en 1921. De verslagen van deze tellingen
staan te mijner beschikking. Na 1921 heeft geen telling meer plaats gehad,
deze zal geschieden in 1930. Over de ^aatste jaren, waarin juist de strijd
tusschen auto en paard zoo hevig was, hebben wij dus geen cijfers, waaruit
de achter- of vooruitgang van het aantal paarden in de verschillende jaren
is na te gaan. Hier is niets aan te doen.
Wel beschik ik over het aantal der in de laatste jaren in de onderscheidene
provinciën gedekte merriën, zelfs over het aantal door tuigpaard- en door
trekpaardhengsten gedekte merriën, zooals die jaarlijksch in het Verslag
van den Landbouw worden aangegeven. Wij kunnen rekenen, dat gemiddeld
2]3 der gedekte merriën een veulen voortbrengt, zoodat wij dus een over-
zicht kunnen maken van het elk jaar geboren aantal veulens (tuig-paard-
veulens en trekpaardveulens).
Dr. Beegee, de Directeur van den Veeartsenij kundigen dienst was zoo
goed mij een overzicht te verschaffen van de gedurende de laatste jaren
uitgevoerde paarden, meest natuurlijk anderhalf jarigen.
De Directeur van het Remontewezen Kolonel Andee de la Poete was
zoo vriendelijk mij opgaven te zenden van de aantallen paarden, voorko-
kende op de „alphabetische lijstenquot; óver de jaren 1924, 1926, 1927 en 1928,
in de verschillende provinciën en van de opgaven in enkele groote steden.
De „alphabetische lijstenquot; bevatten de namen van de in iedere gemeente
gevestigde eigenaars en houders van paarden, met het aantal paarden in
hun bezit, onder hun toezicht of beheer (Inkwartieringsbesluit Art. 17).
Op deze lijsten worden niet opgenomen de eigenaars die vrijgesteld zijn van
aanbieding van paarden ter vordering (Koninklijk Huis, diplomatieke agen-
ten van vreemde mogendheden, Provincie, Gemeente, officieren, Koniklijke
Marechaussee). De betrouwbaarheid dezer gegevens is afhankelijk van de
nauwkeurigheid waarmede in elke gemeente de getallen worden opgemaakt.
In elk geval zijn hieruit enkele cijfers te putten voor het vergelijken van het
aantal paarden in de verschillende provinciën en in het heele land.
Goede statistische gegevens omtrent de verhouding van het aantal auto's
en met paarden bespannen wagens in 1923 vinden wij in het extra nummer
van het tijdschrift, Wegen, ,,verslag betreffende de verkeerswaarnemingen
in 1926 op rijkswegenquot;, gegevens die berusten op een telling op 386 waar-
nemingspunten in verschillende deelen van ons land. De hoofdcommissaris
van politie te Utrecht was zoo vriendelijk dit te mijner beschikking te stellen.
Verder heeft het Centraal Bureau voor statistiek te 's-Gravenhage in
December 1928 een uitgave gepubliceerd „Statistiek der motorrijtuigen
I Januari 1928quot;, waarin wij een duidelijk beeld krijgen van de ontwikkeling
van het auto-verkeer. Wij zullen daaraan ook verschillende gegevens ont-
leenen.
Ik zal mij wat het statistisch materiaal betreft tot Nederland bepalen,
omdat dit voor ons de meeste waarde heeft en de buitenlandsche gegevens
ook zoo moeilijk te beoordeelen of te controleeren zijn.
De veetellingen geven ons een overzicht van de voor- of achteruitgang
van het aantal paarden, tusschen 1904, I9I0 en 1921.
Dec. 1904 Aantal paarden 295277.
Juni 1910 „ „ 327377 d.i. een ver meerdering, met II %
„ I92I „ „ 363688 „ „nbsp;„nbsp;„ 11%
Tot I92I bleef er dus toeneming, die wel kleiner werd, eerst II % bedroeg
in 6 jaar er later II % in II jaar.
Biiüers en fakpaarclen uit Albanië.
-ocr page 108-De toeneming van het aantal paarden onder den 3-jarigen leeftijd was
steeds grooter dan de toeneming van het geheele aantal paarden; het aantal
paarden beneden 3 jaar maakt een steeds grooter wordend percentage
van het totaal aantal paarden uit.
Dit percentage bedroeg over 1866/1870 17%, over 1871/1880 18%,
over 1881/90 20%, over 1891/1900 22%, in 1904 25%, in 1910 27% in 1921
29 %.
Dit wijst vooral op een sterken vooruitgang der fokkerij.
Ook blijkt dit uit onderstaande cijfers, aangevende het aantal paarden
boven 3 jaar en het aantal paarden beneden 3 jaar in 1904, 1910 en 1921.
Paarden boven |
Toename |
Paarden beneden |
Toename | |
Dec. 1904 . . |
221779 stuks |
73498 stuks | ||
Juni 1910 . . |
238566 „ |
8% |
88811 „ |
21 % |
„ 1921 . . |
258333 „ |
8% |
105335 „ |
I8V2 % |
17 %, het aantal paarden beneden 3 jaar met 72%.
De eerste vermindering van het aantal paarden werd opgemerkt in de
groote steden. Tusschen 1904—1910 krijgen wij een daling die echter in
Amsterdam en Rotterdam niet, in den Haag en Utrecht wel verder is door-
gegaan.
Aantal |
Aantal |
Ver- |
Aantal | |
Paarden |
Paarden |
mindering |
Paarden | |
in 1904 |
in 1910 |
Paarden |
in 1921 | |
In Amsterdam .... |
3.110 |
2.937 |
173 |
3.416 |
„ Rotterdam .... |
3.534 |
3.418 |
227 |
3.586 |
„ den Haag..... |
3.592 |
3.097 |
495 |
2.836 |
„ Utrecht...... |
1.340 |
952 |
388 |
861 |
Hier zien wij de eerste invloed van de mechanische tractie.
Blijkens de opgaven in de daarevengenoemde „Alphabetische lijstenquot;
Art. 17 Inkwartieringsbesluit, is het aantal paarden van 4 jaar en ouder in
de volgende groote steden:
-- |
In 1924 |
In 1926 |
In 1927 |
In 1928 |
Amsterdam...... |
2.179 |
2.063 |
1.702 |
1.609 |
2.524 |
2.485 |
2.533 |
2.537 | |
den Haag...... |
2.224 |
1.958 |
1.916 |
1.895 |
Utrecht....... |
641 |
626 |
647 |
597 |
Blijkens deze cijfers is het aantal in deze steden nog langzaam dalende,
uitgezonderd in Rotterdam.
Wat het aantal paarden boven de 3 jaar in de verschillende provinciën
betreft zijn de volgende cijfers aan de „Alphabetische lijstenquot; ontleend.
Opgave van de aantallen 'paarden voorkomende op de Alphabetische
lijsten der gemeenten.
In de provincie |
In 1924 |
In 1926 |
In 1927 |
In 1928 |
Groningen...... |
24.415 |
26.009 |
25.438 |
25.175 |
Friesland....... |
19.992 |
20.046 |
20.163 |
20.073 |
9.782 |
10.539 |
10.835 |
10.734 | |
Overijssel...... |
17.845 |
19.349 |
19.819 |
19.945 |
Gelderland...... |
25.333 |
26.442 |
26.731 |
26.627 |
Utrecht....... |
5.786 |
5.633 |
5.634 |
5.614 |
Limburg....... |
12.040 |
12.950 |
12.997 |
13.036 |
Noordbrabant .... |
29.810 |
31.616 |
30.678 |
30.507 |
17.158 |
16.686 |
17.214 |
17.045 | |
Noordholland..... |
18.399 |
17.396 |
16.711 |
16.457 |
Zuidholland..... |
30.123 |
28.433 |
28.361 |
28.053 |
Totaal...... |
210.683 |
215.099 |
214.581 |
213.266 |
Hieruit blijkt dat het aantal dezer paarden vrij stationnair geworden is,
in enkele provinciën is nog een geringe vermindering, in andere een germge
stijging waar te nemen, zoodat de daUng der voorgaande jaren blijkbaar
tot stilstand gekomen is.nbsp;•nbsp;{Wordt vervolgd.)
Geachte Redactie,
Vergun mij de gestelde vragen door □ in het ingezonden stuk der Juh-
aflevering van ,,De Hoefsmidquot; te beantwoorden.
Het wil mij voorkomen, dat de geachte vraagsteller de betreffende
passages uit het verslag van de Excursie naar de Hoefsmidsschool te Brussel
niet geheel heeft begrepen.
Misschien heb ik mij wat onduidelijk of onvolledig uitgedrukt.
Wij schreven: De meeste paarden hebben alleen aan de achterijzers
kalkoenen. Op de hellende straten zijn deze ook wel noodig.
Beter had ik hier het woord ,,nuttigquot; kunnen gebruiken. Tal van straten
zijn in Brussel met zijn vele hellingen nog geplaveid met Brabantsche
keien met breede voegen, waarin de kalkoenen steun vinden en het uit-
glijden tegen gaan.
Alléén daarvoor zijn zij nuttig, dus niet op het vlakke wegdek (beton,
asfalt, houtbestrating enz.). In dit nuttig of noodig zijn ligt echter nog
geenszins opgesloten, dat er geen nadoelen aan zijn verbondon of dat niet
op andere wijze het uitglijden kan worden tegengegaan.
U houdt mij echter ton goede, wanneer ik opmerk, dat in een beknopt
verslag van een excursie niet alle voor- en nadeelen van een bepaald beslag
werden uitgestippeld.
In de volgende zinsneden, die niet Uwe goedkeuring konden wegdragen
stond: „De hoeven verkeeren voor het meerendeel niet in erg gunstige
conditie! 't Kan ook moeilijk anders. Hooge stooten en kalkoenen en zware
vrachten over hobbelige bestrating maken het werk voor den hoefsmid
niet gemakkelijkerquot; (dus niet gemakkelijk, zooals U schrijft).
Bedoeld werd hiermede, dat bij gebruikmaking van een beslag zooals
bij het havenbedrijf te Antwerpen het een heele toer is, om dan de hoeven
der paarden in een goeden toestand te houden. Dus omdat dit beslag aldaar
wordt gebruikt, kan het moeilijk anders of de hoeven komen daardoor
eerder in een ongunstige conditie dan bij een vlak beslag. De smeden die
zulk paardenmateriaal verwerken verdienen meer waardeering dan zij,
die altijd militaire of boerenpaarden beslaan met vlakke ijzers. Hun werk is
ontegenzeggelijk moeilijker. Het was geenszins de bedoeling van mij propa-
ganda te maken voor het behoud van kalkoenen en stooten. Deze zullen
mijns inziens vanzelf verdwijnen, wanneer in de steden alle wegdek vlak is
geworden.
Wel kan ik mij zeer goed indenken, waarom de sleepers niet graag de
kalkoenen en stooten aan de ijzers willen missen. Zij zijn er vast van over-
tuigd, dat over de basaltkeien met stoot en kalkoenen zwaardere vrachten
kunnen worden verplaatst en de paarden niet zoo gauw vallen. Dat er
veel conservatisme en traditie bij paardenhouders wordt aangetroffen
ben ik met den geachten n-schrijver eens.
Maar is dit niet evenzeer het geval bij andere groepen van het menschdom ?
Probeert U b.v. eens de dames in Uw naaste omgeving te overtuigen
van het onnut en het nadeel van de kalkoenen onder het overigens zeer
elegante damesschoeisel. Zij mogen U op 't moment theoretisch gelijk
geven. De practijk is echter, dat zij er niet afstappen evenmin als de sleepers.
CORRESPONDENTIE.
— Bezichtiging Koninklijke Stallen te 'sHage. Des namiddags (uit-
gezonderd Zon- en feestdagen) van 2 tot 4 uur is er gelegenheid om deze
staUen aan den Hoogewal te zien. Wij maken hiervan melding omdat er
onder de velen, die de Residentie bezoeken, ook zullen zijn waarvoor de
bezichtiging ongetwijfeld een groote attractie zal wezen. De groote Tuigen-
kamer met haar mooie collecties, de series gala-rijtuigen, de stands en
boxen waarin bij normale bevolking gemiddeld een 70 paarden verblijven,
ze maken alle een geweldigen indruk en we kunnen eiken liefhebber aan-
raden van de geboden gelegenheid gebruik te maken.
(De opbrengst der aan den Stal verkrijgbare toegangskaarten a 50 cent
wordt gestort in het Weduwen- en Weezenfonds van het psrsoneel der
hofhoudingen van Hare Majesteiten).
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te Amersfoort.
Uitgave van de Zuid-Hollandsche Boeit- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
II. De strijd tusschen auto en paard, en zijn invloed op de paardenfokkerij. — Behandeling
van een paard dat aan vier voeten sterk bevangen was door middel van kurkkit. — Korte
mededeelingen. — Literatuuroverzicht. — Advertentiën.
II. DE STRIJD TUSSCHEN AUTO EN PAARD, EN ZIJN INVLOED
OP DE PAARDENFOKKERIJ IN NEDERLAND,*)
door Prof. Dr. H. M. Kroon.
Het aantal gedelete merriën, dat uit de dekboeken bekend is, geeft een over-
zicht van den loop der paardenfokkerij, te meer, daar vermeld is, hoeveel
merriën door trekpaard- en hoeveel door tuigpaardhengsten zijn gedekt.
Van een klein aantal merriën buiten de provincie gedekt, is het type dek-
hengst niet vermeld, waardoor dus kleine verschillen ontstaan tusschen de
cijfers voor alle gedekte merriën en de som van die, doof trek- en door tuig-
paardhengsten gedekt (zie staatje aantal gedekte merriën blz. 1.30. Red.).
Wij merkten reeds op, dat men gemiddeld rekenen kan dat 2/3 der ge-
dekte merriën bevrucht worden en een veulen leveren, zoodeit wij hier een
vrij goed beeld krijgen van den stand der fokkerij.
In onderstaande grafiek is de gang der fokkerij vergeleken met de ver-
meerdering van het aantal auto's.
Achteruitgaande is de uitvoer van paarden, zooals blijkt uit o.s. lijstje.
Aantal uitgevoerde paarden gedurende het jaar:
1920: 26.790 stuks, I92I: 16.021 stuks, 1922: 21.347 stuks, 1923: 18.258 stuks,
1924: 18.999 stuks, 1925: II.259.stuks, 1926: 9.914 stuks, 1927: 12.179 stuks,
1928: 8.903 stuks.
Omtrent het verheer op een groot aantal wegen, worden wij zeer goed in-
gelicht door het in September 1928 verschenen extra nummer van het
*) Met toestemming van den schrijver overgenomen uit het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde. Red.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
MAANDBLAD
Aantal gedeUe merriën in Nederland.
Geheele |
Door trekpaard- |
Door tuigpaard- | |
Jaar |
aantal |
hengsten |
hengsten |
32.030
29.412
31.867
29.621
29.420
31.192
33.798
36.139
32.783
35.258
34.076
26.752
23.455
12.960
12.769
14.585
13.816
6.986
7.169
28.244
30.189
33.311
36.675
40.878
45.006
50.228
57.866
55.330
54.797
55.105
46.072
56.880
41.305
42.220
47.556
46.542
30.969
33.834
62.085
62.430
68.272
69.336
73.385
79.569
88.009
98.607
92.143
93.854
92.786
76.144
83.971
56.434
57.012
65.266
63.057
39.562
42.877
1909
1910
1911
1912
1913
1914
1915
1916
1917
1918
1919
1920
1921
1922
1923
1924
1925
1926
1927
maandblad Wegen, gewijd aan den weg en het verkeer, uitgave van de ver-
eeniging het Nederlandsche Wegencongres, waarin een uitvoerig verslag
voorkomt betreffende de verkeerswaarnemingen in 1826, welke vergeleken
worden met die in 1923, 1911 en 1908 verricht. Het aantal waarnemmgs-
punten bedroeg 386 en de controle had plaats op 85 rijkswegen in de onder-
scheidene provinciën van Nederland. In de maanden Augustus, September
en October geschiedden de waarnemingen op 7 verschillende dagen der
week Twee waarnemingsdagen vielen in Augustus, drie in September en
twee in October, waarbij er naar gestreefd is mogelijke bijzondere dagen uit
te schakelen.nbsp;«
Pmno en PuTO
„ RUTOi
Wij geven hier de verzameltabel van de bijlage „Vergelijking van het ge-
middeld verkeer in beide richtingen op de rijkswegen, waargenomen in de jaren
1908 (van 6 uur v.m.—6 uur n.m.), 1916 (van 8 uur v.m. tot 6 uur n.m.),
1923 (van 8 uur v.m. tot 6 uur n.m.) en 1926 (van 8 uur v.m. tot 6 uur
n.m.), met weglating van de rubrieken voor de aantallen motorrijwielen, rij-
wielen en hand- en krui- en kinderwagens, zoodat wij een rubriek voor motor-
rijtuigen en een voor overige voertuigen over houden.
Vergelijking van het gemiddeld verkeer
Gemiddeld verkeer |
Motorrijtuigen |
Overige voertuigen | |||||||
per dag, per weg |
1908 1916 1923 1926 |
1908 1916 1923 1926 | |||||||
3 wegen in Groningen . . . |
2 |
11 |
72 |
207 |
111 |
71 |
54 |
56 | |
4 |
,, Friesland .... |
1 |
8 |
54 |
146 |
61 |
60 |
51 . |
40 |
4 |
„ Drenthe .... |
1 |
5 |
33 |
103 |
102 |
56 |
53 |
60 |
13 |
,, ,, Overijssel.... |
2 |
8 |
56 |
106 |
84 |
64 |
79 |
56 |
13 |
,, „ Gelderland . . . |
9 |
24 |
97 |
277 |
122 |
74 |
62 |
86 |
6 |
„ „ Utrecht .... |
15 |
50 |
222 |
549 |
142 |
100 |
92 |
86 |
8 |
„ Noordholland . . |
11 |
46 |
187 |
545 |
197 |
103 |
104 |
78 |
11 |
„ Zuidholland. . . |
9 |
50 |
195 |
526 |
168 |
123 |
IM |
127 |
4 |
„ Zeeland .... |
1 |
5 |
52 |
118 |
139 |
120 |
75 |
60 |
10 |
„ N.Brabant . . . |
2 |
13 |
72 |
147 |
92 |
73 |
64 |
52 |
10 |
„ Limburg .... |
5 |
8 |
62 |
146 |
81 |
56 |
80 |
72 |
85 wegen in Nederland . . . |
6 |
23 |
108 |
275 |
122 |
82 |
, 79 |
75 |
Wij zien dus overal een sterke toeneming van het aantal auto's en een af-
nemen van het aantal voertuigen door paarden getrokken.
In achterstaande grafiek wordt een beeld gegeven van het aantal rijwielen,
motorfietsen, auto's, hand-, krui- en kinderwagens en overige voertuigen
in verschillende jaren.
Verder kan uit de waarnemingen worden opgemaakt, dat de verhouding
■^an het aantal auto's tot de som van de aantallen auto's en bespannen voer-
tuigen sedert 1923 zeer sterk gewijzigd is. In 1923 was het automobielver-
keer en het verkeer met bespannen voertuigen in aantallen ongeveer gelijk,
in 1926 was de verhouding zoodanig gewijzigd, dat het aantal auto's zich
verhoudt tot het aantal bespannen voertuigen als 78,4 : 21,4 of ongeveer
3.65 : 1.
Gedurende den waarnemingstijd van 6 uur v.m.— 8 uur n.m. werden voor
het geheele land op alle wegen 126.563 eenheden waargenomen bestaande
voor 22.2% uit motorrijtuigen, 3.8% uit motorrijwielen, 66.2% uit rijwielen,
1.7% uit hand-, krui- en kinderwagens, 6.1% uit bespannen voertuigen.
Vergelijkt men de uitkomsten der waarnemingen van 1926 met die van
1923 dan vindt men dat:
de aantallen automobielen, motorrijwielen en rijwielen respectievelijk
gemiddeld met 158%, 3% en 2% zijn toegenomen, terwijl het aantal hand-,
krui- en kinderwagens en het aantal bespannen voertuigen respectievelijk
met 2% en 6% zijn afgenomen.
Fi'jymn piotor- timm/- mom- mf^mi)/
njwKLtn.nbsp;Kmmmii5nbsp;mRw/GEn
fiuro5
Laat ik nu nog uit de zoo talrijke waarnemingen enkele gegevens over-
nemen, betreffende verschillende wegen om Utrecht (zie blz. 133).
Ik zal mij niet laten verlokken om nog meer gegevens uit het extra num-
mer van „Wegenquot; over te nemen; het hier aangevoerde is voldoende om te
doen zien' hoe geweldig het autoverkeer de laatste jaren is toegenomen en
dat het verkeer met paard en wagen nog eenigszins afnemend is, welke
afneming echter in verschillende provinciën tot stilstand is gekomen.
Aan de hand van de reeds genoemde uitgave van het Centraal bureau voor
de Statistiek „Statistiek der motorrijtuigen, 1 Januari 1928quot; ben ik in staat
een overzicht te geven van het aantal verschillende motorrijtuigen, motor-
fietsen personenauto's, autobussen en autovrachtwagens en van de ont-
wikkehng der mechanische tractie in de laatste Jaren. Voor bijzonderheden
verwijs ik naar het oorspronkelijke werk, hier ontleen ik daaraan slechts
enkele cijfers.nbsp;..
Op 1 Januari 1928 kwamen in Nederland voor, 19.503 motorrijwielen,
46.030 personenauto's, 3094 motorbussen en 26.843 vrachtauto's, wat met
het aantal rijwielen met hulpmotor een totaal aantal geeft van 95.883 mo-
torrijtuigen. Voor ons onderwerp zijn vooral de personenauto's, autobussen
1H2
GEMIDOeLD U£RKm IN BEIDE RICHTmüeil OP DE
fiUK^yeamp;efi moe muiHCfE UTF(£CHT,
in/MmiiOME/i m /908,1916, tN /926.
Overzicht van de aantallen der verschillende soorten voertuigen per dag van
14 uur passeerend.
Waaniemingspuiiten en
wesen
Bespannen voer-
tuigen.
Automobielen
O
gt; §
O
g a
S O
f^S
O tlE
O
cö
I
Ph
a
O
Wegvak Utrecht de Grebbe
Waarnemingspunt Kerk-
laan de Bilt......
Wegvak Harmeien Utrecht,
waarnemingspunt nabij
Marwede kanaal, Ouden-
rijn ..........
Wegvak Amsterdam
Utrecht, waarnemingspunt-
Zuilensche steeg.....
1182
290
152
420
13
134
279
248
762
40
171
7 i -
431
94
55
en vrachtauto's van belang, samen dus 75.967 stuks. Wij geven hieronder
een overzicht van het aantal personenauto's en autovrachtwagens in de ver-
schillende provinciën. Om niet te uitvoerig te worden maken wij geen melding
van autobussen en motorfietsen, (zie blz. 134).
Per 1000 inwoners kwamen op 1 Januari 1928 over geheel Nederland
voor: 2,56 motorrijwielen, 6,04 personenauto's, 0,40 autobussen en 3,52
vrachtauto's. Het aantal motorrijtuigen per 1000 inwoners is het grootst in
N.-Holland (14.94) en Utrecht (14.91), het aantal personenauto's eveneens
in N.-Holland (7.66) en Utrecht (7.34). Voor vrachtauto's vond men de
hoogste cijfers in N.-Holland (4.67), Z.-Holland (4.41) en Utrecht (4.30),
voor motorrijwielen in Groningen (4.48), Zeeland (3.65) en Drenthe (3.73)
en voos motorbussen in Friesland (0.79), Zeeland (0.56) en Utrecht(0.55).
Uit voorgaand staatje blijkt wel, dat zoowel voor personen- als voor
vrachtauto's een overgroot aantal lichte wagens, vooral van 1000 tot 2000
K.G. worden gebezigd. Dit blijkt ook uit de verdeeling der motorrijtuigen
naar de voornaamste merken. Van de 46.030 personenauto's zijn 12.541
Fords, 5.407 Chevrolets en 2.668 Citroëns, van de 46.843 autovrachtwagens
17.702 Fords en 2.885 Chevrolets. Van de 3.094 autobussen zijn 1.244 Fords
en 354 Chevrolets.
Dit wat het aantal auto's betreft. Nu nog enkele mededeelingen uit het
werk „De Statistiek der motorrijtuigen 1 Jan. 1928quot; betreffende de sterke
toename in de laatste jaren. In de grafiek (Pag. 680) waarin ik enkele ge-
gevens betreffende paarden verwerkt heb, heb ik ook nader de stijging van
Verdeeling van het aantal personenauto's en autovrachtwagens
naar de gewielitklasse.
Personenauto's
Vrachtauto's
Ü3 W O O ö agt; w |
Ü3 W O e rt |
W O O Ö a |
SH a cb 8 fl |
a O c |
CS w s s= 43 a |
é S O ct rf |
é 1 0 1 |
é O 0 1 ss elt;3 |
é 8 lO O 8 c |
O v B O» O a rt |
'rt c | |
Groningen |
1049 |
1268 |
36 |
_ |
2353 |
71 |
638 |
56 |
56 |
30 |
20 |
.871 |
Friesland |
1506 |
989 |
19 |
— |
2514 |
100 |
884 |
54 |
23 |
7 |
7 |
1075 |
Drenthe |
471 |
364 |
4 |
— |
839 |
42 |
311 |
15 |
8 |
2 |
1 |
379 |
Overijssel |
1140 |
1312 |
127 |
1 |
2580, |
92 |
999 |
63 |
61 |
59 |
1 |
1275 |
Gelderland |
2012 |
2445 |
221 |
1 |
4679 |
192 |
1807 |
103 |
69 |
82 |
4() |
2299 |
Utrecht |
1109 |
1552 |
191 |
•— |
2852 |
163 |
1186 |
141 |
41 |
35 |
108 |
1674 |
N.-Holland |
4257 |
6102 |
678 |
1 |
11038 |
820 |
4800 |
569 |
246 |
179 |
105 |
6719 |
Z.-Holland |
4223 |
6688 |
832 |
— |
11743 |
897 |
5884 |
555 |
394 |
312 |
210 |
8252 |
Zeeland |
679 |
781 |
22 |
— |
1482 |
94 |
456 |
35 |
16 |
2 |
— |
603 |
N.-Brabant |
1534 |
1852 |
150 |
1' |
3546 |
236 |
1350 |
110 |
81 |
58 |
22 |
1857 |
Limburg |
1130 |
1214 |
60 1 |
1 1 quot;quot; |
2404 |
222 |
1241 |
87 |
71 ;148 |
70 |
1839 | |
Het Rijk |
19110 24577 2340l 3 |
46030 |2929 |
19556il788 |
1066 914 590 '[26843 |
het aantal auto's aangegeven. De sterke stijging is in 1920 begonnen en gaat
tot nu toe nog door. Het aantal motorrijtuigen (personenauto's, bussen en
vrachtauto's) is van 1909 tot 1928 gestegen van 1532 tot 75.967 (d.i. bijna
50 maal zooveel) en van 1920 tot 1928 van 11.199 tot 75.697 (d.i. bijna 7
maal zooveel). Ter vergelijking van het toenemen van motorrijwielen en
motorrijtuigen wordt vermeld, dat het aantal motorrijwielen van 1909 tot
1924 is gestegen van 3047 tot 36.714 (d.i. 12 maal zooveel) en het aantal auto's
in dezelfde jaren van 1532 tot 30.936 (d.i. 20 maal zooveel).
Het jaar 1918 is niet opgegeven daar dat jaar weinig of niet gereden is
wegens zeer hooge benzine-prijzen. Voor motorrijwielen ontbreken opgaven
voor 1924, '25, '26 en '27, omdat door wijziging van de belastingvoorschriften
hiervoor geen gegevens verkregen werden. De cijfers voor auto's in 1925
en 1926 werden verschaft door den motordienst van de Generale staf.
Het aantal auto's voor enkele steden volgt hier, ter vergelijking met het
aantal paarden, hiervoor reeds opgegeven. Op 1 Januari 1928 kwamen in
Amsterdam 8810 motorrijtuigen, in den Haag 7721, in Rotterdam 5363, in
Utrecht 1949 (motorfietsen en alle soorten auto's) voor.
Daar de laatste jaren vooral de vrachtauto's meer en meer de plaats van
het paard trachtten in te nemen, volge hier nog de aangegeven verdeeling
van het aantal vrachtauto's naar het model.'
13.133 open wagens, 10.867 gesloten wagens, 823 wagens van onbekend
model, 689 tractoren, 481 brandweer- en reinigingswagens, 393 tankwagens,
303 wagens van andere dan in de tabel genoemde modellen, 154 walsen.
Wat de autobussen betreft zij nog opgemerkt, dat 12% van de 3094
-ocr page 117-bussen voorkomen in de 4 groote steden, in Rotterdam 141, in Amsterdam
107, in den Haag 81 en in Utrecht 72 stuks.
Nevensgaande tabel heeft een overzicht van de toeneming van het aantal
motorrijwielen en auto's:
Aantal motorrijtuigen van 1909—1929.
1909
1910
1911
1912
1913
1914
1915
1916
1917
1918
1919
1920
1921
1922
1923
1924
1925
1926
1927
1928
Motorrijwielen |
Auto's (personen en |
3.047 |
1.533 |
3.254 |
1.973 |
3.502 |
2.543 |
4011 |
3.214 |
5.092 |
4.031 |
6.754 |
4.684 |
7.860 |
4.657 |
9.113 |
5.443 |
8.886 |
5.183 |
12.319 |
6.550 |
20.779 |
11.199 |
26.209 |
14.696 |
31.815 |
17.540 |
36.405 |
23.386 |
36.714 |
30.936 |
_ |
30.675 |
— |
47.891 |
19.503 |
75.967 |
II. Vergelijking van kosten van paarden en motortractie
Het spreekt van zelf, dat de factor bedrijfskosten van groote beteekenis is,
bij de keuze tusschen paard en motor.
Er zijn in verschillende landen berekeningen gemaakt, waarvan ik hier
enkele voorbeelden wil aanhalen.
Henry Ford geeft in zijn bekende werk „My Life and Workquot; (1924)
een vergelijking tusschen de kosten van een Fordson-tractor en van 8 paar-
den voor het ploegen. Hij merkt op, dat de cijfers betrekking hebbend op
den tractor zijn opgenomen in oorlogstijd, zoodat verschillende prijzen nu
veel lager zijn. De berekening werd tijdens den oorlog van regeeringswege
gemaakt.
Kosten Fordson 880 dollar. Arbeidstijd 4800 uren a 3236 M^ per uur is
1493 H.A.
1493 H.A. a 880 dollar is per H.A............. 0-59 dollar
reparatie voor 1493 H.A. 100 dollar; per H.A........ 0.067 „
brandstof, petroleum a 4.2 ets. (Am.) 22,71 liter; p. H.A. . . . 0.19 „
bestuurder 2 dollar per dag, 3,23 H.A.; per H.A....... 0.60 „
. . . 2.29 dollar
(Wordt vervolgd).
Ploegen met Fordson per Hectare ,
-ocr page 118-BEHANDELING VAN EEN PAARD DAT AAN VIER VOETEN
STERK BEVANGEN WAS DOOR MIDDEL VAN KURKKIT.
Den I4en Aug. 1929 werd ondergeteekende opgebeld door Dr. Moolhuizen
te Dubbeldam ten einde een paard op te nemen dat aan 4 voeten was be-
vangen.
Ter plaatse gekomen, en na een onderzoek te hebben ingesteld was de
bevangenheid zoodanig, dat nauwelijks een been kon worden opgebeurd.
De achtervoeten waren er nog het ergst aan toe. Terwijl de voeten werden
schoon gekrabd met de bovenzijde van een renet, om alzoo het stalvuil te
verwijderen, kwam voorbij de punt der straal reeds bloed te voorschijn.
Na gemeenschappelijk overleg werd besloten een gewijzigd Stark beslag aan
te leggen om rede werd gevreesd, dat anders de druk te groot zoude wor-
den. Door mij werden vervaardigd 4 stuks ijzers welke allen de straabuimte
flink open lieten en aan de bovenvlakte met een zeer breede diepe afhel-
hng gesmeed. De ijzertakken werden van 2 lippen voorzien, daar het dier
zeer sterk op de achterste hoefhelft steunde.
Ook werd aan elk ijzer op de gewone plaats een toonlip aangebracht,
daar dit voor bedoeld paard niet nadeelig was. Nadat de ijzers ondergelegd
waren, werden de zolen voorzien van bruine teer en daarna werd de ruimte
tusschen zool en afhelling flink opgevuld met kurkkit. Het paard verbet de
smederij zeer pijnlijk. Na een week te hebben afgewacht, ging ik de patiënt
bezoeken en kon werkelijk vooral aan de achtervoeten succes boeken.
Den 31en Augustus, dus 14 dagen na het beslag, ging ik er weer heen en
de eigenaar kwam mij tegemoet met de nededeeUng dat het uitstekend
vooruit ging. Het paard werd van den stal gehaald en liep boven mijn ver-
wachting uitstekend. De hoeven krijgen een normaal verloop vooral in het
toongedeelte en na beproeving door een man op het paard te zetten, kan
men nauwelijks meer iets aan het paard merken. Door de opvulhng van
kurkkit krijgt men een veerkrachtigendruk op de pijnlijke plaats der hoeven.
Waar het Starkijzer soms kan falen is bij dit paard gebleken dat men met
kurkkit goede resultaten kan verkrijgen.
Ptittershoek, 3 Sept. 1929nbsp;P. DE KLERK,
Onderwijzer-Hoefsmid.
_ Hoeïsuiidschool te Amersfoort. In Juh en Augustus slaagden de
reserve hoefsmeden K. Muller, A. Koeling, W. de Boer, G. Kiviet, R. Kats,
J. van Schoonhoven, A. Kuyper, G. Tolner, B. Kuiper en A. van Riesen
voor het examen. Zij ontvingen allen een diploma, werden aangesteld tot
res. Korporaal hoefsmid en in het genot van onbepaald groot verlof
gesteld.
— Examencommissie Kijksdiploma als hoefsmid. Bij beschikking van den
Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van
26 Augustus 1929, Directie van den Landbouw, n». 2922, 1ste afdeelinggt;
zijn, voor het tijdvak van 1 September 1929 tot 1 September 1930, in de
Commissie, belast met het afnemen van het examen ter verkrijging van
een Rijksdiploma als hoefsmid, benoemd:
a.nbsp;tot Ud en voorzitter: dr. H. M. Kroon, hoogleeraar bij de Veeartsenij-
kundige Faculteit der Rijksuniversiteit te Utrecht;
b.nbsp;tot lid en plaatsvervangend voorzitter: J. Plet, veearts, te Heerenveen;
c.nbsp;tot leden: 1. S. van Angeren, chef-hoefsmid aan het Zoötechnisch In-
stituut te Utrecht; 2. P. Bongaarts, onderwijzer in practisch hoefbeslag te
Maasniel; 3. M. ten Broek, veearts, te Tiel; 4. dr. R. H. J. Gallandat Huet,
majoor-paardenarts, directeur der Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort;
5. H. A. Kroes, oud-leeraar aan de Middelbare Landbouwschool te Gronin-
gen;
d.nbsp;tot plaatsvervangende leden: 1. I. Adriaanse, onderwijzer in practisch
hoefbeslag, te Goes; 2. J. A. Boesveld, onderwijzer in practisch hoefbeslag,
te Winterswijk; 3. B. Crezéé, veearts, te Rotterdam; 4. P. E. Homan, onder-
wijzer in practisch hoefbeslag, te Bedum; 5. G. Langeler, veearts, te Laren
(G.); 6. dr. G. M. v.d. Plank, conservator aan het Zoötechnisch Instituut te
Utrecht; 7. Jos. Roovers, onderwijzer in practisch hoefbeslag, te Breda.
— Personalia. De heer J. d e V r i e s, secretaris v. h. Trekpaardstam-
boek en secretaris der commissie van Toezicht voor het afnemen van het
examen als onderwijzer-hoefsmid, is benoemd tot officier in de orde van
Oranje Nassau.
LITERATUUR OVERZICHT.
De Zwitsersche hoefsmid geeft van de hand van F. Schwendimann een
artikel over het beslaan van lastige paarden, waaraan wij het volgende
ontleenen:
De oorzaken van het verzet van paarden in de smederij zijn velerlei en
uiteenloopend. Veelal is een ruwe behandeling in de jeugd de oorzaak,
terwijl ook in de smederij zeK door te veel lawaai of onnoodig harde terecht-
wijzingen de dieren recalcitrant worden. Daarom is het van veel belang
om jonge paarden in de smederij te wennen, b.v. door ze met de merrie mede
te doen komen wanneer deze beslagen wordt, als tenminste het veulen een
halster aan heeft, want los in de smederij is te gevaarlijk. Het jonge paard
kan dan verder gewend worden de beenen te doen opnemen en met veel
geduld en vooral zonder eenige krachtmiddelen moet men hierbij te
werk gaan.
Zijn volwassen paarden lastig in de smederij door z.g. stalmoed, dan zal
men ze eerst hard laten werken alvorens ze te doen beslaan; door ze langen
tijd achteruit te laten loopen, worden ze ook vermoeid en hierdoor rustiger.
Zenuwachtige en vreesachtige paarden zal men vooral toespreken en
lekkernijen voederen, of wel men zet ze een oogkap op, hetgeen ze dan
ook vaak rustiger maakt.
Oude versleten paarden zal men de beenen niet lang achtereen en niet
hoog optillen, daar dit pijn veroorzaakt, vooral aan de achterbeenen en
meer nog als men deze te veel naar buiten opneemt; verzet wordt hierdoor
uitgelokt.
Angstige paarden bindt men niet vast doch laat ze door een helper aan
de trens vasthouden. Vaak zijn ze ook rustiger als ze niet met het hoofd
tegen den muur staan en als er een ander paard als buurman bij wordt gezet.
De hoefsmid is volstrekt niet verplicht om een boosaardig of bedorven
paard te beslaan daar dit als regel groote gevaren meebrengt. Wil hij het
echter doen, dan is hij aangewezen op hulpmiddelen en dan is de praam
wel een zeer doelmatig hulpmiddel, n.1. als deze om boven- of onderlip
wordt gelegd en door het veroorzaken van pijn de aandacht van het dier
wordt afgeleid. Het gewone model praam is een niet te dun touw dat om
de lip wordt aangedraaid en met een stok wordt vastgehouden waarbij
men voortdurend z.g. met de praam speelt, d.w.z. het touw in en uitdraait
om de aandacht te blijven afleiden. Een eveneens goed model is de Russische
praam, welke uit twee ronde stokken bestaat die aan een der uiteinden
door een ring verbonden zijn en door middel van een touw om de lip
worden gekneld. Men moet de praam echter nooit lang achtereen laten
liggen, de werking wordt dan opgeheven en de lippen worden beschadigd'
Een ander goed bruikbaar hulpmiddel is een trens en een ketting met
knevel; men steekt de knevel door den linker trensring, de ketting gaat
onder de onderkaak door den trensring aan den anderen kant en door een
hchte ruk aan den teugel wordt het paard aldus bestraft. Dit hulpmiddel
is met groote voorzichtigheid toe te passen en dan werkt het vrijwel feilloos,
doch bij ruw gebruik kunnen zelfs breuken van de onderkaak het gevolg
zijn. Ten derde de kaptoom, ook hier moet men buitengewoon voorzichtig
en oordeelkundig mede omgaan. Voor zoover niet bekend is de kaptoom
een aan den trens verbonden lederen riem die halverwege tusschen de oogen
en de neusgaten om de boven- en onderkaak sluit en op den neus voorzien
is van een metalen plaat waaraan een ring met riem. Door aan den riem
te trekken, pijnigt men het neusbeen en bij ruw optreden is de kans groot
dat men een breuk van het neusbeen veroorzaakt.
Zoo zijn er nog enkele hulpmiddelen, aangegeven door F. Friez in zijn
boek ,,Brévraire du marechal ferrantquot; en welke zoo onschadelijk zijn dat
ze licht zijn te probeeren.
Vooreerst heeft hij succes bij hengstige merries door een opgevouwde
handdoek goed met koud water te doordrongen en op den rug van het
paard te leggen.
Vervolgens geeft hij aan om een touw van 3 meter te bevestigen aan
het voorste stuk vanden neusriem,men neemt nu het vrije einde van het
touw en begint hiermede voor de oogen van het paard te draaien op de-
zelfde wijze als kinderen met touwtje springen doen. Na een paar minuten
kan men met het beslag beginnen doch men moet tijdens het beslag met
het touw blijven zwaaien.
Tenslotte geeft hij een middel aan voor zeer lastige paarden. Een 3 meter
lang touw wordt in de staartharen gevlochten en het andere einde gestoken
door te trens of halsterring aan den kant van het paard hetwelk niet aan
de beurt voor beslag is. Voordat men het touw aan den halsterring vast
maakt, moet het eerst zoo ver aangetrokken worden totdat hoofd en hals
behoorlijk zijn bijgebogen. Soms reageert het paard hierop door naar die
zijde in het rond te loopen en men laat het dan begaan totdat het vanzelf
stilstaat, en alsdan is het beslag gemakkelijk uit te voeren.
— Fischer beschrijft in de Duitsche Hoefsmid een geval van hoef kanker
bij vier hoeven van een twee en een half jarig paard en wel tengevolge van
verwaarloosde hoefverpleging. Hij zegt dat vaak de opinie luidt dat alleen
oudere paarden aan hoefkanker lijden en toch ontstaan vele hoefziekten
nog eerder bij het veulen dan bij het volwassen paard; men denke maar eens
aan den veulenbokhoef, den veulenklemhoef, id. schceve en kromme hoef.
In den regel zijn al deze gevallen terug te wijzen op de onverantwoordelijke
wijze waarop de eigenaar de hoeven veronachtzaamt. En zoo is het met
hoefkanker al net hetzelfde, hetwelk dit voorbeeld aantoont. De gang van
het in goeden voedingstoestand verkeerende 21/2 jarige paard van midden-
zwaar ras, was zeer bekrompen en vooral het doortreden was heel moeilijk.
Het paard was al in geen maanden uit den stal geweest en had al dien tijd
tot de knieën toe in de mest gestaan. Toen het dan ook ,op den beganen grond
kwam en gereinigd was, bleken alle 4 hoeven aangetast door hoefkanker.
Het paard werd gedood en de bevinding was dat alle vier hoeven een zeer
uitgebreid lijden vertoonden waarbij zoowel de stralen, zolen als wanden
waren betrokken en het bewijs leverden dat het lijden al zeer lang voortge-
woekerd had en er nooit eenige behandeling was toegepast.
Een interessant artikel levert Fischer ook over den invloed van klauw-
verzorging op de algemeene toestand en op de melkopbrengst bij het rund
enkomthijtotde conclusie: De klauwverzorging is en blijft in de rundveeteelt
een absoluut noodige maatregel, waarvan het nalaten groote schade mee-
brengt in hygienisch opzicht, uit een fokoogpunt en het finantieel beleid
sterk benadeelt.
Szilardsy behandelt het strijken bij warmbloedpaarden en geeft aan dat
hij veel succes heeft om dit te voorkomen door na het gewone besnijden van
den hoef, van de buitenste draagrand nog 2—3 m.M. meer af te nemen
en dan een gewoon ijzer onder te leggen. Strijkt het paard dan nog, dan
neemt hij het ijzer af, neemt nog eenige m.M. van den buitensten draagrand
af en het succes is verzekerd!
Het Juli-nummer van ,,The Horseshoers' and Blacksmiths' Journalquot;
geeft op blz. 33 een advertentie van Giant Grip MfG. Co., The Oldest Drive
Calk Horseshoe Manufacturers Ashkosh, Wiscontin. Zij hebben in den
handel gebracht een rubber stoot en kalkoen, gemaakt van zwart rubber,
geribd en op gelijke wijze uitgevoerd als de stalen stooten. De Hoefsmid-
school heeft een proefbesteUing aangevraagd en hoopt later op deze proef-
neming terug te komen, nieuwsgierig of het werkelijk zal zijn als in de aan-
kondiging: „een verbazende vooruitgang in het hoefbeslag.quot;
Het Najaarsexamen 1929 zal gehouden worden in de maanden
October-December. Schriftelijke aanmelding vóór 4 October a s. aan
den Secretaris der examen-commissie Dr. R. H. J. Gallandat Huet,
Regentesselaan 14 te Amersfoort, onder overlegging van een bewijs,
dat een tweejarige hoefbeslagcursus is gevolgd, of voor 1 Juli 1919
een diploma als hoefsmid is behaald.
Aan leiders van cursussen wordt beleefd verzocht opgave te
willen doen van namen, voornamen en adressen hunner leerlingen,
die aan het examen deelnemen en hunne medewerking te willen
verleenen, dat voor den aanvang der examens, de benoodigde
stukken bij den secretaris worden ingeleverd.
Het examengeld bedraagt ƒ5.— en moet bij den aanvang van
het examen worden voldaan.
De Commissie belast met het afnemen van het examen
ter verkijging van een rijksdiploma als hoefsmid.
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te Amersfoort.
Uitgave van de Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
Een hoefbeslagdemonstratie in België. — lIIDe strijd tusschen auto en paard, en zijn invloed
op de paardenfokkerij. — Verslag van het le gedeelte van den gehouden cursus in hoefbeslag te
Bedum in den zomer van 1929. — Korte mededeelingen. — Advertentiën.
Belgisch trekpaard, en tevens hebben we genoten van de buitengewoon
schoone landstreek waarin het thuis hoort.
De Ardenner paarden zijn niet groot, de hoogte bedraagt ongeveer 1.55M.
Zij hebben zich echter steeds gekenmerkt door hun kracht en weerstands-
vermogen. Hierboven reproduceeren we een photo van een echte Ardenner-
merrie. Het viel op, da-t de dekhengsten in het algemeen veel grooter en
zwaarder zijn en geheel het zuivere Belgische trekpaardentype evenaren.
EEN HOEFBESLAGDEMONSTRATIE IN BELGIE.
Op Zondag I September j .1. waren we in Libramont (Belgisch Luxemburg)
op het concours van het bekende Ardenner trekpaardenras. Met zeer veel
genoegen hebben we daar van meer nabij kennis gemaakt met dit type
MAANDBLAD
De belangstelling voor dit concours in betrekkelijk toch zoo'n kleine
plaats was buiten onze verwachtingen zeer groot. Tot ver uit den omtrek
had men zich opgemaakt om het feest bij te wonen. Het zijn ook geboren
paardenmenschen, die daar wonen en de Ardenner is het paard van hun land.
We zullen hierover echter niet verder uitweiden; het is natuurlijk tevens
de bedoeling iets over hoefbeslag mede te deelen. De aanleiding daartoe
vonden we n.1. eveneens op het concours-terrein. Daar stond een houten
tent, waarop met groote letters prijkte ,,Ecole centrale pratique de maré-
chalerie de l'Etatquot;. Zou dat de Hoefsmidschool uit Brussel zijn, dachten we
en werkelijk zagen we al spoedig een tweetal bekende gezichten. De directeur
A. Bosmans en zijn trouwe helper, de heer D. Evrard, waren druk in de
weer. Die ontmoeting was ons bijzonder welkom, zij het alleen al om in die
geheel Eransche omgeving nu rustig een woordje Vlaamsch te kunnen
klappen. Het praten met deze heeren ging al heel gemakkelijk, dat zullen
de deelnemers aan de excursie naar de Hoefsmidschool te Brussel in April j .1.
kunnen getuigen. Daarbij zijn het een paar bij uitstek praktische hoefbeslag-
deskundigen, die met veel pleizier over hun vak spreken en gaarne alle
gewenschte inlichtingen verstrekken. Het was dus niet moeilijk daar ons
licht op te steken. De aanwezigheid van deze vertegenwoordigers van de,
hoefsmidschool in België beoogde een demonstratie te geven, aan belang-
stellenden en belanghebbenden iets te laten zien. De uitnoodiging daartoe
was uitgegaan van de landbouwende paardenfokkers zelve en dit feit
kan niet voldoende worden gewaardeerd.
Reeds eerder hebben wij in dit blad betoogd, dat de groote beteekenis
van het hoefsmidsvak nooit te veel aan het publiek kan worden getoond en
dat we het van groot belang zouden achten, indien op alle landbouwtentoon-
stellingen een demonstratie plaats vond. De wijze waarop is echter ook nog
van beteekenis. In ons land wordt gewoonlijk een wedstrijd in hoefbeslag
uitgeschreven. Voor zulke wedstrijden voelt men in België niets. Daar
wordt meer waarde gehecht aan en meer nut gezien van een demonstratie,
door het onderwijzend personeel zelf. Zoo is het ook in Libramont geschied.
Veldsmidse, aambeeld, gereedschappen enz alles was
een eenvoudigen en praktischen noodstal had men neergezet^(Zie photo).
Het was verkelijk de moeite waard wat we te zien kregen. D® overbluffend
haSLl wijze, waarop verschillende ijzers werden gemaakt bracht het
Sopgekomen pnbUek in extase. Ook voor de vele platen en praeparaten
beslg hadden de toeschonwers groote belangstelling. JM
Tdeelte werd verzorgd en toegelicht door den eveneens aan de Hoefsmid-
Lhool verbonden dierenarts Dr. A. Langhendries.
Wij zijn van meening, dat deze demonstratie zijn nuttig effect met kan
hebben gemist en we 'zouden het ten zeerste toejuichen, wanneer we m
Holland iets dergelijks beleefden.
Dr. C. Brands.
Bennekom._____________
TTT DE STRIJD TUSSCHEN AUTO EN PAARD, EN ZIJN INVLOED
III. DESTRUDnbsp;NEDERLAND,
door Prof. Dr. H. M. Kroon.
8 Paarden kosten 1200 dollar. Arbeidstijd 500 uren a 3236 M^. p. uur
is 1618 H.A.nbsp;r,nA n
1618 H.ä. ä 1200 dollar is per H.A.....n qq
Voedsel voor paarden 40 ets. (Am.) (100 werkdagen), per H.A. 0.99 „
Voedsel voor paarden 10 ets. (Am.) (265 dagen), per H.A. . . 0.65nbsp;„
twee ploeger met ploegen 2 dollar per dag, per H.A.....IM „
Ploegen met paarden per Hectare.......' quot; .nbsp;quot;^fZ
Hierbij is de ploegtijd buiten beschouwing gelaten. Deze bedraagt echter
voor den tractor gemiddeld een vierde van den tijd, dien paarden noodig
^quot;^De^ National Horse Association of Great Britain publiceert enkele verge-
lijkende berekeningen, waaraan ik de volgende ontleen (zie tabel volg. pag.).
Per uur is dus de mechanische tractie duurder, doch per ton vervoerde
moederen weer goedkooper dan paardentractie.
' ^een algemeene vergadering van de National Veterinary Medical
Association of Great Britain and Ireland, te New Castle in 1928 gehouden,
is deze kwestie uitvoerig besproken aan de hand van een rapport „The horse
as a national economic factorquot; van Major General Sir John Moore
Hij geeft de kosten van paarden- en motortractie, zooals die door een
aantal gemeentediensten en handelsfirma's zijn gemaakt. Als wij de prijzen
per ton vergelijken, blijkt in vele gevallen het paard iets voordeeliger, in
andere weer de auto, terwijl ook gevallen voorkwamen, dat de prijzen even
hoog zijn.nbsp;. .
Aan de vergelijking van de kosten per dag of per uur hebben wij met veel,
omdat door verschil in snelheid, natuurlijk ook de verrichtte arbeid in een-
zelfden tijd zooveel verschillen kan.
Op het Congres d'utilisation rationelle du chevalquot;, het vorig jaar te Parijs
gehouden quot;werd door M. Darly een uitvoerig rapport uitgebracht „Traction
commerci'ale automobile et traction commerciale hippomobilequot; waaraan ik
onderstaande kostenberekening ontleen.
Vergelijking van kosten verbonden aan paarden- en motortransport
(gemaakt door een van de grootste vrachttransportmaatschappijen)
(Prijzen in Londen)
MOTORTRANSPORT
PAARDENTRANSPORT
Uitgaven per dag gerekend
de dag op 8 uren en het
jaar op 313 werkdagen
S MS
3 csu
fl eö
S S S.
Oä lt;U PH
f gcc,
N O
gt;_
S-ca
O a)-w
Kosten gerekend per dag
op 8 uren en het jaar op
313 werkdagen
cs;
ts
Koetsier en ^ loon )
stalknecht ^verzekering^
licht zwaar
10/3| 12/11
li 2 d
Voeding (incl. behandeling)
Stalhr, smeer, slijtage enz.
Vernieuwing en rep. v. tuig
Waardevermindering van
het paard.
Koopprijs 52 d. doet on-
geveer 8jaar dienst. .
Dierengeneeskundige hulp
Hoefbeslag......
Waardevermindering van
den wagen (kostprijs zoo-
wel voor lichte als voor
zware wagen lt;£ 85, doet c a.
20 jaar dienst.....
d.
5i
12
10
2 5
fï
10
3!
31
52
31
21 5^
Interest van uitgelegd kapi-
taal (paard, wagen en tuig)
15 2
Totaal
Chauffeurloon è. 10 sh. en
verzekering.....
Loon v/d lader i 5 sh. (of
volgens tonnage), verze-
kering d......
Benzine per Eng. mijl ge-
middeld 20 Eng. mijl . .
Olie, slijtage enz . . .
Stallingen schoonmaken
licht zwaar
dC 40 de 54.....
Waardevermindering van
de wagen a 15 »/o, koop-
prijs dC 500 - 800 . . .
Reparatie......
Banden a 425 d. per Eng.
mijl (gemiddeld 20 mijl)
d.
10
5
1nbsp;7
7
5
2nbsp;6?.
d.
10 1|
li
2 li
6|
3 5^
n
1|
8|
Interest van kapitaal. .
27
1 7
41 5J
34 0^
Totaal
Hier komt nog bij rust en
voeding aan den weg. .
Reparatiewagen . . . .
Wagenjongens.....
4
1 51
4 2
4 1
1 7
4 2
Hier komt nog bij hulp-
motoren.......
Onderhoud garagebenoo-
digdheden......
1 4
6|
Geheel totaal ... 25 O 31 9l Geheele totaal... 35 O 43
* * *
Wagen met |
Wagen met |
lichte |
Zware | |
Kosten per dag . . uur . . |
s d |
s d |
s d |
s d |
Paard.
Kostende prijs per tonkilometer bij vervoer in Parijs met een sleepers-
wagen, getrokken door een paard (type paard van een kolenhandelaar of een
ijshandelaar) met een gemiddeld gewicht van 650 K.G., 30 K.M. per dag;
nuttige belasting 2000 K.G., 300 werkdagen per jaar.nbsp;_
Benoodigd kapitaal, gemiddelde prijs paard
........ 6000 fr.
Wagen gemiddelde prijs..... 6000 fr.
Interest van het kapitaal, paard afgeschreven
in 5 jaar a 8 % van den maximumprijs . . .
fr.
312.- „
260,- ,,
840,- ,
550,- „
Interest van het kapitaal, wagen afgeschreven
in 10 jaar a 8 % van den maximum prijs . • • •
Afschrijving van het paard in 5 jaar, 6000 fr. is
Prijs verkoop van het paard aan den slager,
gemiddeld na 5 jaar: 1860 fr., per jaar 1800 : 5
Afschrijving van den wageu in 10 jaar 6000 fr.: 10
Schatting waarde van den wagen na 10-jarige
dienst 500 fr., d.i. per jaar 500 :10 . . . .
1.200,— fr.
360,— „
840,- |
•fr. |
600,— |
fr. |
50,- |
J) |
550,— |
fr. |
Voedsel:
Hooi 1 bos van 5 K.G. a 3.40 fr. x 365
Stroo 1 bos van 5 K.G. a 1.45 „ x 365
Haver 8 K.G.nbsp;a 1.30 „ x 365
Bijvoeder 1 K.G. a 0.85 ., x 365
5.480,50 fr.
480,- „
660,- „
1.440,- „
9.000,— „
450,— „
450,- ■„
600,- „
130— „
pro memorie
pro memorie
20.652,50 fr.
Verkoop van de mest, gemiddeld 33 fr. per
maand 33 fr. x 12............
Per jaar.............
Maandabonnement zadelmaker 40 fr. 40 fr. x 12
Maandabonnement hoefbeslag 55 fr. 55 fr. xl2
Maandabonnement voor onderhoud smeren en
reparatie van den wagen 120 fr.; 120 fr. x 12 . .
Loon van den koetsier per dag 30 fr., 300
werkdagen, 30 fr. x 300 ..........
Verzekering van den koetsier (ongevallen) 5%
van het loon...............
Verzekering ongelukken ten opeichte van
derden ..................
Stalknecht (1 voor 15 paarden) loon 9000 fr.
9000 fr.: 15...............
Rusttijden van den stalknecht (65 dagen)
65 X 30 fr.: 15..............
Aandeel in de huur . . ........
1.241,—fr.
529,25 „
3.796,— „
310,25 „
5.876,50 fr.
396,- „
5.480,50 fr.
Aandeel in de algemeene exploitatiekosten .
Kosten p. werkdg, 20.652 fr. 50: 300 is 68 fr. 841
Prijs per ton kilometer is 68 fr. 841: 30 K x
2 ton is 1 fr. 147.
Auto 2 ton merk X.
Kostende prijs per tonkilometer, vervoerd in Parijs, door een autovraeht-
wagen van 2 ton, merk X; per dag 60 K.M, 300 werkdagen per jaar.
Afsehrijving van den wagen in 6 jaar: waarde van de anto na 6 jaar ge-
schat op 5000 fr.nbsp;^^^^^
BSSMigd kapitaal: ■^^quot;rTT^O.OOO fr.
carossene . . 4.uuu ir.
toebehooren . 600 fr.
. 44.600 fr.
1.984 fr.
6.600 „
10.500 „
525 „
1.800 „
80 „
1.580 „
6.000 „
840 „
pro memorie
Samen
Jaarlijksche uitgaven:
Interest van het kapitaal 8 % . . .
Amortisatie 44.600-5.000 is 39.600 : 6
Loon van den chauffeur 35 fr. x 300 . .
Verzekering van den chauffeur tegen ongelukken
5 % van het loon ...........
Verzekering tegen derden....... • •
Verzekering tegen brand gedurende het gebruik
Belasting.................
Onderhoud: mechanisme.-500 x 12 ......
Carosserie en schilderen.- 70 fr. p. maand x 12 . .
Aandeel in de algemeene kosten en in de huur .
Gebruikskosten per K. M berekend (gebaseerd op
de praktijk) benzine 30 L. op 100 K.M. a 210 fr.
Motordk: i K.G. óp'lóo k.M. (^ 440 ii. de 100 k.G.)
0 044 ....................
Consistentvet a 280 fr. p. 100 K.G. 0.01 . . . .
Banden 1 voor 15.000 K.M. achter dubbele wielen
(135 X 135) pl. 1 reservewiel.........
Dit is voor 300 dagen a 60 K.M. per jaar: 18.000
K.M. X 1.078 ................
30.209 fr.
30.209 fr.
0.63 fr.
0.054 „
0.394 „
1.078 fr.
19.404,—fr.
49.613,-fr.
Kostprijs per werkdag van 60 K.M.:
49.613 fr.: 300 is 165 fr. 375
Prijs per tonkilometer:nbsp;.
49.631 fr.: 18.000 K. is 2 fr. 752 : 2 ton is 1 fr. 378
Verschil in den kostprijs tusschen autotractie en paardentractie per werkdag
en per tonkilometer, vervoerd in Parijs, afstand auto per dag 60 K.M., afstand
paard per dag 30 K.M.
1ste per werkdag: Vrachtauto afstand herleid op 30 K.M. . . . |
165 fr. 376 |
133 fr. 30 |
Verschil ten gunste van paardentractie..... Vrachtauto 4 ton ............. Vrachtauto afstand herleid op 30 K.M. . . . |
219 „ 49 |
64 fr. 189 167 „ 346 |
66 fr. 890 | ||
2de per tonkilometer: Vrachtauto afstand herleid op 30 K.M. . . . |
1 fr. 378 |
2 fr. 217 |
Verschil ten gunste van paardentractie..... |
1 fr. 070 | |
Vrachtauto 4 ton ............. Vrachtauto, afstand herleid op 30 K.M. . . . |
0.9145 fr. |
1 „ 422 |
Verschil ten gunste van paardentractie..... |
0 fr. 585 |
Hier is dus berekend, dat paardentractie, zoowel bij zware als bij lichte
wagens voordeeliger is.
Zulke berekeningen zou ik er meer kunnen aanhalen. In Duitschland
zijn vooral berekeningen gemaakt door voorstanders van mechanische
tractie en deze geven meestal weer aan, dat het gebruik van motoren voor-
deeliger uitkomt dan van paarden. Ook aan Nederlandsche firma's, die zoo-
wel vrachtauto's als trekpaarden gebruiken heb ik gevraagd om een verge-
lijkende kostenberekening. Zij echter zijn van meening, dat een vergelij-
kende kostenberekening, die in het algemeen waardevolle aanwijzingen
geeft, niet te maken is.
Mijns inziens komt men door het maken van kostenberekeningen niet
verder, omdat deze niet anders dan globaal of alleen voor een bepaald geval
nauwkeurig kunnen zijn. Vooreerst komen in iedere berekening verschillende
geschatte cijfers voor, die men meer of minder hoog kan nemen. Zoo b.v.
de jaren, welke auto of paard en wagen bruikbaar blijven, de opbrengst van
den verkoop na dien tijd en de som die dus jaarlijks op de auto of op paard
en wagen moeten worden afgeschreven. Verder de schatting van het aantal
gebruiksdagen per jaar en het aantal gebruiksuren per dag, de tijd dat de
gummibanden het uithouden. Door deze bedragen wat lager of wat hooger
te schatten krijgt men belangrijke verschillen, wat de kosten per dag en
per tonkilometer betreft. Daarbij komt, dat, zooals ik nog wel nader zal
aantoonen het zeer veel verschil maakt of lichte of zware vrachten vervoerd
moeten worden en vooral of de vracht over een betrekkelijk grooten afstand
zonder ophouden vervoerd moet worden, dan wel of met de vracht telkens
moet worden stil gehouden. Er zal een groot verschil zijn naar den aard der
bedrijven: een bierwagen, die de biervaten rondbrengt aan de klanten in de
stad is b.v. niet te vergelijken met een wagen die b.v. stèenen van een fa-
briek naar een og vrij grooten afstand gelegen karwei vervoert. Zelfs zullen
de kosten bij eenzeKde bedrijf, den eenen en den anderen dag verschillen.
Een brouwerij, die vandaag de biervaten rondbrengt bij zijn afnemers in de
stad, zal dien dag per tonkilometer meer moeten rekenen, dan wanneer zij
een anderen dag een wagen vol biervaten brengt naar een koffiehuis buiten
de stad.
Het is natuurlijk mogelijk voor een bedrijf, dat vrachtauto's en paarden
houdt, een vergelijking te maken van de kosten per jaar, doch dan moeten
nog steeds de werkzaamheden van beide zoo min mogelijk verschillen en
van denzelfden aard zijn. Nu speelt verder de snelheid van vervoer een rol,
die het eene oogenblik zeer gewenscht is en dus op prijs gesteld kan worden,
doch die een andere maal van geen nut is en dus buiten berekening kan
blijven.
Zoover ik zien kan is het dus uiterst moeilijk, om door een vergelijkende
berekening een goed inzicht te krijgen in de kwestie waar het hier om gaat.
De verschillende resultaten, die ermede verkregen zijn, nu eens in het voor-
deel van de motor-, dan weer in het voordeel van de paardentractie, zijn er
het beste bewijs voor.nbsp;(Wordt vervolgd)
VERSLAG VAN HET Ie GEDEELTE VAN DEN GEHOUDEN
CURSUS IN HOEFBESLAG TE BEDUM IN DEN ZOMER
VAN 1929.
Deze cursus stond evenals de vorigen in Bedum onder leiding van
H. Venema, Dierenarts te Bedum en P. Homan, onderw. in practisch
hoefbeslag eveneens aldaar. De aangifte voor dezen cursus was bijzonder
groot, n.l. 16 aspiranten. Bij het gehouden Toelatingsexamen, was het
verschil in practisch werk niet groot en was het moeilijk op grond van het
eene gesmeede ijzer uit deze 16 aspiranten een keus te doen. Toegelaten
werden de volgende candidaten: H. Slump te Gasselsweer, O. Drent te Us-
quert, M. Folkerts te Den Andel, J. Buikema te Warfum, J. v. Delden te
Westernieland, W. Langeland te Usquert, B. Wendelaar te Winsum, en
R. Horst te Paterswolde. De cursus nam een aanvang op Zaterdag 4 Mei en
werd vervolgens eiken Zaterdagmiddag les gegeven van 11/2 uur tot 51/2 unr
practisch en van 6 tot 8 uur theorie, de practische lessen in de uitstekende
geïnstalleerde smederij van den heer Homan, de theoretische in het gebouw
Concordia. De belangstelling der leerhngen was uitstekend. Over 't algemeen
waren de vorderingen ook goed te noemen. De commissie van toezicht be-
stond uit de heeren A. Palsma te Stedum, A. Huizinga te Sint Annen en
R. Beukema van Bedum en werd de cursus gesloten op 7 Sept.
De leider,
H. Venema.
_ Hoefsmidschool. Op 27 September slaagden voor het examen van
hoefsmid, de dienstplichtigen der artillerie: G. Ruis, H. Knol, H. H.
Smolenaars, F. Oosterhuis, H. ten Kate, A. A. P. Schoenmaker, J. Colen-
brander, R. H. Hommes en J. E. M. Aarts. Eén leerling kon aan het examen
geen deel nemen wegens opname in het hospitaal. Aan de geslaagden werd
Ln diploma uitgereikt en zij werden in het genot van onbepaald groot
verlof gesteld.
- Examen Rijksdiploma hoefsmid. Op 5 October 1.1. ^ad te «
een vergadering plaats van de commissie benoemd voor 1929/30 tot het
afnemen van de examens voor het Rijksdiploma van Hoefsmid
In deze vergadering werd onder meer besloten dat het examen dit najaar
zou worden afgenomen in de maand November en wel op 4, 5, 6, 7, 11, 12,
13 en 14. Behalve candidaten die reeds eens of meermalen aan het examen
hebben deelgenomen, zijn ingeschreven de leerhngen van de cursussen te
Emmen, Grijpskerk en Appingedam, totaal tot heden 40.
G. H.
Machinale hoefijzers. De eerste machinale hoefijzers zijn vervaar-
digd in 1797 door Moorcroft in Engeland. Hij heeft er echter geen zijde
hij gesponnen en verloor een groot kapitaal daar de machinale ijzers geen
opgang maakten.
— In 1800 kwam te Londen een boek uit over hoefbeslag waarin Moor-
croft een beschrijving geeft van zijne wijze van beslag bij strijken, welke hy
reeds 4 jaren met succes toepaste. Tegen de ganbare regels in, maakte hij
de buitentak van het ijzer dik en de binnentak dun. Hij toonde aan, dat
paarden met een smalle borst, waarvan de beenen dus nauw op den bodem
staan nog nauwer gingen loopen wanneer de binnentak verhoogd werd,
terwijl daarentegen wanneer hij de buitentakken verhoogde, de tusschen-
ruimte tusschen de hoeven verwijdde tot li/j Amst. duim.
In de Zwitsersche hoefsmid geeft prof. Schwendimann een beschrijvmg
van de kenteekenen van den gezonden en van den zieken hoef. Hij zegt dat
het hem steeds opvalt dat cursisten wel een beschrijving kunnen geven van
b. V. een platvoet doch niet van een gezonden hoef. De moeilijkheid ligt
wel hierin dat gezonde hoeven in zoo verschillende vormen voor kunnen
komen daar toch bij eiken standeen eigen hoefvorm past en aangezien deze
dan van den hoefvorm bij den regelmatigen stand afwijkt, ze ten onrechte
wordt aangezien voor een afwijkende of liever een ziekelijke hoefvorm.
Ook de grootte van de hoeven is zoo verschillend; men ziet gaarne groote
hoeven doch zoo lang ze in evenredigheid zijn met de grootte en zwaarte van
het paard. Te groote hoeven geeft aanleiding tot moeilijkheden in den gang,
deze wordt zwaar en onbeholpen, het paard gaat hcht strompelen en strijken
en het beslag gaat spoedig los zitten doordat de nagels slecht houden. Dit
zijn de hoeven die men vaak bij koudbloedpaarden aantreft doch wanneer
de dienst uitsluitend uit stappend werk bestaat, komen deze nadeelen
niet zoo op den voorgrond. Het beslag wordt dan het beste uitpvoerd met
bodemnauw gesmeede ijzers, weinig garnituur, vooral aan den binnentak. —
Erger zijn ongelijke hoeven die men vaak tegenkomt. Zij zijn niet aange-
boren doch ontstaan door ongelijk besnijden of door sterk afslijten wanneer
een ijzer verloren gaat. De afmetingen in lengte en breedte verschillen dan
van den anderen hoef, zooals men het mede vaak ziet na kreupelheden en
hoefziekten. Hier zal men beslaan met wijd gepaste ijzers.
Niet gaarne ziet men kleine hoeven, deze zijn eigen aan het volbloedpaard,
vooral aan de Hongaarsche en Zuid-Eransche paarden, alsmede aan ponies
en muildieren. Verder kunnen zij een gevolg zijn van te vroeg beslaan zoo-
dat de hoef in zijn ontwikkeling wordt tegengehouden. Vaak ontwikkelt
zich bij zulke niet uitgegroeide hoeven een prachtig paard, dat echter juist
vanwege de te kleine hoeven toch als ondeugdelijk moet worden aangemerkt.
In Zwitserland worden jaarlijks vele paarden afgekeurd die worden aange-
boden voor de artillerie, uitsluitend omdat ze tengevolge van een te vroeg
beslag te kleine hoeven hebben verkregen in vergelijking met den lichaams-
bouw. Deze te kleine hoeven geven te weinig ondersteuning en zijn aanlei-
ding tot verstuikingen van de hoef-, kroon- en kootgewrichten zoowel als
van klemhoefvorming en hoornscheuren daar het hoorn hard is en de wand
dun. Bij langdurige ritten op harde wegen treedt spoedig pijn in de hoeven
op en loopt het paard met korte passen en strammen gang. Het komt na-
tuurlijk ook wel voor dat dergelijke kleine hoeven wel sterk zijn. Het beslag
moet vlak zijn met een goede garnituur en zoo mogelijk met straal belasting,
verder een goede hoefverpleging en vooral zorg tegen uitdrogen, beweging
zooveel mogelijk op zachten bodem.
Bij gezonde hoeven doet de kroon zich voor met een zwakke welving
welke van voor naar achter geleidelijk afneemt. De wand is glad en
glimmend, de richting is recht, geen spleten, scheuren of oneffenheden.
Wanneer men ringen ziet, moeten deze evenwijdig aan de kroon verloopen
en dus voedingsringen zijn. Ringen welke niet evenwijdig aan de kroon
verloopen, doch onregelmatig over den hoornwand liggen, wijzen steeds
op afwijkingen, hetzij van belasting, hetzij op ziekten; men denke maar
aan de ringen die men ziet bij klemhoeven, bij verouderde steengallen,
bij steltvoet, waar ze meest aan den toon voorkomen en bij knolhoeven
meest aan de verzenen. Bij rotstralen ziet men de ringen als smalle strepen
verloopen schuin over de verzenen naar voren en naar boven. De balken
van den gezonden hoef zijn rond, goed ontwikkeld, elastisch en even hoog.
De hoornzooi is sterk, en geeft niet na bij druk terwijl ze overal een goede
verbinding heeft met de witte lijn. De hoornstraal is goed ontwikkeld en
droog, de straalschenkels zijn sterk, de middelste en zijdeHngsche straal-
groeven zijn droog en schoon. De steunsels loopen recht en de hoeikraak-
beenderen zijn onder de huid goed bewegelijk. De ziekelijke hoef geeft vele
afwijkingen; van belang zijn b. v. die van de richting van den wand welke
het gevolg zijn van ongelijkmatige belasting. De meer belaste hoefhelft
wordt naar binnen gedrongen, ingebogen en dus bodemnauw of klemhoef.
TT.f is dus steeds de holle kant welke de ziekelijke helft is, vaak ook geken-
quot;frk door het ontstaan van ringen, een inzinking aan den kroo^
Tn indeuking van den wand, terwijl deze zelf zwak en dun is. Meestal ziet
Tn ^t aan de verzenen of zijgedeelten van den wand bij voorhoeven
Tch komt het ook voor in den toon, b. v. bij bokhoeven en met als gevolg
v^fden meerderen terugstoot van den bodem bij dit meer
Hevige stooten geven aanleiding tot scheuren in de wandlederhuid tot
WsteengallenL kreupelheden. Ook bij ongelijk optreden, bij vernauwing
r de verSl n en ook Lnneer de kroon bij verbeend hoefkraakbeen naar
TuLn rdt gedreven kr,jgt men deze vormverandering van d^n hoef a^
crevolff van een gewijzigde verhouding van koot en hoef. De nzinkmg m
fetoon hee^^lsnbsp;een vernauwing vannbsp;m ^^^^
lederhuid waardoor de voeding en hoornproductie dus wordt belemmerd
eÏ d^nne en weinig weerstandbiedende hoorn die steeds
is de vermeerderde druk te dragen, is hiervan weder het gevolg. Behalve deze
ïeÏemde veranderingen treden nog tengevolge van de overbelasting
van den wand en van de gestoorde of althans verminderde elasticiteit van
de voetgewrichten, ergere stoornissen op zooals hoornscheuren, losse wanden
en steengallen.nbsp;,
Het is een mooie taak van den goeden hoefsmid om het beslag voor aeze
«fwiikende hoeven in verband met de oorzaken te regelen en zal hy hiervoor
hel paard moeten onderzoeken op zijn standen, gangen en hoefbelasting
Als Cmeene regel geldt in deze dat men bij het besnijden den hoef moet
fp ren waar^^^^^^nbsp;veranderingen aangeeft en dat men daar veel
garnituur geeft zoowel in de breedte als in de lengte van den ijzertak n
Ln daartegenover de andere tak nauw passen moet. ^en moet
echter behoeden voor overdrijving en in aanmerking nemen dat bij het
hoefbeslag zelfs met millimeters gerekend wordt.
_ In Tongeren werd op 27 Sept. 1.1. een wedstrijd in hoefbeslag
gehouden waaraan alleen hoefsmeden uit Limburg (Belgisch Limburg)
Lnden deelnemen. Aangezien de beoordeeling zeer uitvoerig geschiedde
en afwijkt van de in ons land gangbare wijze van wedstrijdbeoordeeling
volgt deze hier:nbsp;, ... ^^
Art 4 — De prijskamp zal bestaan in het maken van een hoefijzer
ter groote van no. 3 (model Bosmans-Gilson); de voeten van een levend
paard zullen als model tentoongesteld worden.
De onpare en pare nummers volgens inschrijving zullen wederkeerig
Imks en rechts ijzer zijn.
De acht mededingers van iedere categorie welke het beste hoefijzer
gemaakt hebben zullen eenen voet van een levend paard te beslagen hebben
welke hen door het lot zal aangewezen worden.
De vier best gerangschikte van iedere categorie zullen als prijswinnaars
uitgeroepen worden.
Irt 5 — Voor het maken van een hoefijzer zal slechts een kwart uur
worden toegestaan, de tijd niet gerekend gedurende dewelke het ijzer zich
in het vuur bevindt.
Art. 6. — Voor het maken van een hoefijzer en het beslagen van een
voet zal de tijd niet meer dan 30 minuten mogen bedragen, de tijd niet
gerekend dat het ijzer gedurende het smeden zich in het vpur bevindt.
Art. 7. — Voor het maken van het hoefijzer mag men slechts 2 hitten
gebruiken; indien het aantal deelnemers niet te groot is zal er vereischt
worden de hoefijzers te zetten waarvoor 5 minuten zal worden toegestaan,
de tijd niet gerekend van heeten (warmen).
Art. 8. — Een Jury zal worden aangesteld voor het beoordeelen van het
werk, bestaande uit minstens 3 personen; hunne besUssing is onherroepelijk.
Art. 9. — Om alle veronderstelling van bedrog te vermijden zullen
naderhand al de hoefijzers der mededingers tentoongesteld worden.
Art. 10. — Ieder mededinger zal een kaartje met naam en adres mede
brengen om in eene enveloppe te steken welke door het komiteit zal geleverd
worden en aan zijn gesmeed ijzer met een draad te bevestigen; de enveloppen
zullen na de keuring in het publièk geopend worden.
Art. II. — De punten zullen als volgt worden toegekend:
Ten 1ste voor het gemakkelijkst werken of de behandeling;
Ten 2e voor het maken van het ijzer in den kortsten tijd;
Ten 3e voor het regelmatigst en zuiverst gesmeed ijzer;
Ten 4e voor de schoonste afgeronde hielen;
Ten 5e voor het best passend ijzer op de voorgelegde voeten;
Ten 6e voor de best geschikte breedte en dikte van het ijzer, in aan
zien van den lichaamsbouw van het paard.
Op ieder kan 5 punten worden toegekend; deze welke het grootste getal
punten bekomt zal de eerste zijn, enz.
Art. 12. — Ieder hd van de jury zal gansch alleen en elk op zijn
eigen beoordeelen en de punten toekennen en zal op deze wijze door niemand
worden beïnvloed; de hoefijzers zullen van den eenen naar den andere worden
gedragen door eenen persoon vreemd aan den stiel.
De juryleden zullen uit bekwame vakmannen bestaan en vreemd aan den
inrichtende bond.
Art. 13. — Om alle contestaties te vermijden zullen de koordekens
met de enveloppen gelood worden.
Art. 14. — De punten zullen als volgt worden toegekend:
Ten Ie tot de 6e zooals voorgaande aangeduid voor het maken van het
ijzer.
Ten 7e voor het aftrekken der oude ijzers.
Ten 8e voor het besnijden van den voet.
Ten 9e voor het zetten en gereed maken van het hoefijzer.
Ten lOe voor het best passen.
Ten 11e voor het gemakkelijst nagelen.
Ten 12e voor het schoonste opdoen.
Ten 13e voor de beste stelhng.
Ten 14e voor het beslagen binnen den kortsten tijd.
Art. 16. — Er zullen vier prijzen worden toegekend benevens 4 ver-
gulde medailles voor iedere categorie.
's-Gravenhage
-J
m
Riiaaande teekening is genomen van hoefijzers welke afkomstig zijn van
DuUsche slachtpaarden. Het zijn waarschijnlijk gegoten ijzers welke een groot
aantal schraalgestelde nagelgaten hebben en een zeer smalle balk, verder een
bndemvTakte v^nbsp;^^elke als het ware twee omtrekken heeft en zooals
hef ÏÏrceerdl in de teekening aangeeft, geheel opgevuld wordt met touw of
kurkkh zS de afslijting aangeeft, moet het ijzer zeer voldoen tegen uit-
SSen-afs nadeelen komen mij voor de plaatsing van de nagelgaten, de^ve^e
lippen 'en de te smalle balken.
IV. DE STRIJD TUSSCHEN AUTO EN PAARD, EN ZUN INVLOED
OP DE PAARDENFOKKERIJ IN NEDERLAND,
door Prof. Dr. H. M. Kroon.
(Vervolg.)
III. Het vervangen van het paard door de auto, en het behoud van het paard.
Laten wij nu nagaan waar en waarvoor het paard vroeger gebruikt werd,
waar het door mechanische tractie is vervangen of wordt vervangen.
Vroegere eeuwen diende het paard als rij-, landbouw-, trek- en koetspaard.
De wegen waren niet bestraat, zelfs de straten der steden waren niet ge-
plaveid, keien of klinkers werden voor bestrating weinig of niet gebruikt.
Daardoor kon het paard, tenminste het tuig- en trekpaard, bijna uitsluitend
in stap gebruikt worden, de klei-, modder-, zand- en veenwegen lieten veelal
geen draf toe. Wij kunnen er ons haast geen voorstelling van maken, hoe
onze voorouders in hunne koetsen in stap afstanden moesten afleggen b. v.
van Groningen naar den Haag of van Maastricht naar Utrecht.
Alleen onder den man gereden konden de paarden grootere afstanden m
draf gaan. Te voet gaan was goed voor kleine afstanden; door de dikwijls
slechte wegen waren voor grootere afstanden paard en kar, wagen of koets
noodig. Toch liep men toen ook groote afstanden. Zoo legden, om een voor-
beeld te noemen, de Nederlandsche jongelui, die in het begin van de vorige
eeuw aan de veeartsenijschool te Alfort bij Parijs studeerden, voor en na de
vacanties steeds de reis te voet af.
In de wegen kwam vooral verbetering onder Napoleon. Toen werden overal
in Europa, ook in ons land, groote heerwegen aangelegd. Vele bekende groote
straatwegen dateeren uit dien tijd. Het is bekend, dat toen reeds de vrees
geuit werd dat het aantal paarden daardoor zou vermmderen; vele menschen
zouden de'paarden afschaffen, nu men zich over de mooie wegen zoo ge-
makkelijk te voet kon verplaatsen. Het is natuurlijk nu wel in te zien dat die
vrees toen ongegrond was.
Een tweede aanleiding tot de vrees, dat het aantal paarden sterk zou ver-
minderen, was de invoer der spoorwegen, waarmee c.a. 1840 begonnen werd.
Men redeneerde aldus: voor verre afstanden zal iedereen het spoor verkiezen
boven koets of wagen; het paard zal alleen over korte afstanden gebruikt
worden; er zullen er dus veel minder noodig zijn. Een afnemen van het aantal
paarden is echter niet gevolgd, vooral omdat de spoorwegen een opbloei
brachten van handel en industrie, ook van den landbouw, waardoor voor
deze takken van bedrijf meer paarden noodig waren.
Toch zullen wij zien, dat de aanleg der spoorwegen, het begin van e
mechanische tractie te land, wel van invloed is geweest op het gebruik
van het paard. Later volgden lokaaltreinen, buurtsporen, stoomtrams, elec-
trische trams, fietsen, motorfietsen, personenauto's, motor vrachtwagens,
autobussen, die alle met het paard in concurrentie traden. Laten wij nagaan
welken invloed deze concurrentie in den loop der jaren heeft uitgeoefend.
Het eerst begonnen de postpaarden te verdwijnen. In mijn prille jeugd was
de postkar of postwagen niet alleen het vervoermiddel voor brieven, cou-
ranten enz., doch ook voor personen. Van de kleine steden uit reden post-
wagens naar de dorpen ook in een verren omtrek, andere postwagens legden
lange trajecten af tusschen de dorpen. De postkar en het postpaard zorgden
voor het publieke verkeer; het aantal postpaarden was groot. De postritten
werden meestal aanbesteed aan stalhouders; ook hielden de posterijen zelf
wel postpaarden. Vooral tweede soort tuigpaarden werden daarvoor ge-
bruikt Deze postpaarden zijn nu geheel verdwenen, lang hebben zij nog in
de steden dienst gedaan, doch de laatste jaren zijn zij ook daar door auto's
vervangen.
Een tweede groep van paarden, die spoedig niet meer noodig was, waren
de jaagpaarden, die voor de trekschuiten liepen of zorgden voor het vervoer
van allerlei schepen langs kanalen en rivieren. Op de jaagpaden waren steeds
de sporen van een drukke paardenpassage zichtbaar.
Door stoombooten, buurtsporen, trams, verdwenen spoedig de trekschm-
ten waarmee onze voorouders hunne reizen maakten en waarvan wij nog
zoo' goed de beschrijving kennen uit de Camera Obscura. Zelf^ heb ik in
Drenthe nog wel eens reizen gemaakt per trekschuit, daar „snikquot; genaamd,
en thans komen b.v. in de omgeving van Smilde en in het Oranjekanaal nog
dergelijke door paarden getrokken trekschuiten voor. Het trekken van
schepen door jaagpaarden is niet meer noodig, doordat op de rivieren sleep-
bootjes het werk hebben overgenomen en reeds zeer veel schepen over eigen
scheepsmotoren beschikken. Het paard, dat vroeger de oevers van rivieren
en kanalen stoffeerde, werd ook hier overbodig.
Het verkeer tusschen de verschillende deelen van ons land, vooral tusschen
grootere steden, werd in het midden der vorige eeuw onderhouden door
omnibussen, die dikwijls groote afstanden aflegden en geregelde diensten
hadden georganiseerd. Ook waren er vaste ommbusdiensten, die de be-
woners van de meer afgelegen dorpen op den marktdag ter markt brachten.
Ik herinner mij uit mijn studententijd nog, dat in Utrecht op de Neude
verschillende omnibussen aankwamen, vooral van de Veluwe en uit de
Geldersche vallei. Vele paarden waren voor de omnibussen noodig, zij zijn
echter weer geheel overbodig geworden.
Een categorie van paarden, die ook geheel verdwenen is zijn de tram-
paarden Vroeger werden de stadstrams, doch ook de trams naar omlig-
gende plaatsen, b.v. de trams van Utrecht naar Zeist en naar Vreeswijk
door paarden bediend. Vooral in de groote steden liep het aantal trampaarden
in de honderden; meest werden Percherons en Ardenners gebruikt. Als deze
paarden zooveel geleden hadden, dat zij den tramdienst niet meer konden
volhouden, werden zij nog als sleepers- of als boerenpaarden gebruikt.
Zeer zeer sterk is verminderd het aantal luxe-tuigpaarden. Toen men door
fiets en auto grootere snelheden gewoon werd was er eerst nog vraag naar
sneller loopende tuigpaarden met meer uithoudingsvermogen en chic, doch
deze is ook sterk verminderd, zoodat het aantal luxe-tuigpaarden zeer gering
geworden is. Enkele hefhebbers zijn er nog, die gaarne met een luxe-tuig-
paard rijden, met Hackneys de concoursen hippique bezoeken; in de meeste
gevallen, dat men nog in onze steden een span luxe-paarden ziet, is dit
echter hét eigendom van een oude dame of heer, die aan de tradities vast-
houden en zich nog niet in het autogebruik hebben ingeleefd. De luxe-
tuigpaarden zijn voor het overgroote deel van het tapijt verdwenen en ik
geloof niet dat zij als zoodanig weer terug komen. Mogelijk is, dat het nog
eens mode wordt, als hooge luxe wordt beschouwd, b.v. met een span Friesche
paarden, een span Oldenburgers, met Hackneys of Anglo-Normands te
rijden, wat nog een korten opbloei van fokkerij en handel zou kunnen ten
gevolge hebben, doch veel stel ik mij daar niet van voor. De mode is echter
grillig, er valt moeilijk op te speculeeren. Het groote bezwaar is, dat het
geen genot meer is met paard en rijtuig te rijden tusschen het drukke auto-
verkeer, waarom de paardenliefhebbers zelfs geen tuigpaarden meer zullen
houden.nbsp;.
Ook de stalhouderijen zijn in zeer sterke mate achteruitgegaan. Vroeger
werden de stalbouderspaarden veel gebruikt ook voor lange afstanden.
Zoo weet ik dat b.v. in Deventer, waar ik vroeger woonde, elke week 's Maan-
dagsmorgens wel vijf en twintig tilburys gereed stonden voor handelsreizigers
die de provinciën Gelderland en Overijssel bezochten, van dorp tot dorp
reden en eerst Vrijdag of Zaterdags terug kwamen. Verder maakten ambte-
naren van de belastingen, van waterstaat, van geneeskundig en diergenees-
kundig staatstoezicht en vele anderen, die werkzaamheden in de afgelegen
dorpen hadden te verrichten, gebruik van de stalhouderijen. Het maken
van lange ritten was hoofdzaak. Zoo herinner ik mij, dat er in mijn jeugd,
mijne ouders woonden op een dorp tusschen Deventer en Zutphen, soms
plezier-tochten werden gemaakt, tot naar Velp, Arnhem en Oosterbeek,
Lar Lochem enz., enkel als amusement, waarvoor wij al vroeg moesten
vïtrekken en 's avonds laat thuis kwamen. Wat toen een amusement was,
zou nu niet meer in den smaak vallen.nbsp;. i . .
Die lange ritten zijn al lang verdwenen, doch het aantal stalhouderspaar-
den verminderde daardoor niet. Er waren stalhouders, die ook daarna
nog meer dan honderd paarden op stal hadden en in iedere plaats van eenig
belang had men zelfs verscheidene stalhouderijen. Dit kwam, vooral in de
steden door de grootere luxe, waaraan de menschen gewoon raakten.
Iedereen ging „toerenquot;, uitstapjes maken in de omgeving, iedere vereenipng
ging potverterenquot; per Jan plezier, studenten reden bij iedere denkbare
gelegenheid (Utrecht had zelfs den naam van rijacademie), het visiterijden
werd algemeen, voor trouwpartijen en begrafenissen werden veël meer paar-
den gebezigd, zoodat de stalhouderijen een tijdperk van bloei doormaakten.
Van beteekenis waren de stalhouderijen vooral ook voor de paarden-
fokkerij, omdat zij een goed afzetgebied vormden voor de tweede en derde
kwaliteit paarden.
De stalhouderijen lijden nu al sedert jaren een kwijnend bestaan gaan
meer en meer achteruit, verdwijnen de een na den ander. Het feit, dat voor
begrafenissen, ten minste als die niet over verre afstanden gaan, nog bijna
steeds, en voor trouwpartijen nog dikwijls, paarden gebezigd worden is
dunkt mij de reden, dat nog enkele stalhouderijen blijven bestaan, die echter
dan dikwijls ook auto-verhuurderijen zijn. Het verhuren van rmandfaarden,
vroeger een bron van inkomsten, komt niet meer voor. Met de stalhoude-
rijen zijn een groot aantal paarden verdwenen.
Zoo goed als verdwenen zijn ook de „aapjesquot;, de gestationneerde ry-
-ocr page 139-tuigen in de steden, die vooral het personenvervoer bezorgden. De eleetrische
tram en de auto's hebben deze bijna geheel verdrongen. Er zijn er nog enkele;
met zeer buitengewone drukte, bij feesten e.d., bij nacht en ontijd, komen
er nog te voorschijn. Ook ziet men ze in sommige buitenlandsche steden nog
gestationneerd, voor het rijden van vreemdelingen door de parken en de
allernaaste omgeving De tijd, dat b.v. in Amsterdam het aantal aapjes
heel groot was, groote kapitaalkrachtige maatschappijen dezen tak van
bedrijf organiseerden en onderhielden, is reeds lang voorbij. Ook het aapjes-
paard behoort zoo goed als tot het verleden.
Uit den tijd zijn ook geraakt de paarden van artsen en dierenartsen; ieder
bedient zich, ook uit een snelheidsoogpunt, van auto of motorfiets.
Eveneens ziet men weinig of niet meer, dat de boeren en ook andere
buitenwonende menschen een tuigpaard, een klepper, houden, om naar kerk,
markt of vergadering te rijden, kinderen van en naar school te vervoeren.
Zag men vroeger bij een kerkdienst of bij een landbouwvergadering, een
groote verzameling van allerlei vehikels voor paarden, nu ziet men enkel
autobussen, auto's, motorfietsen of fietsen. De boer zelf bedient zich in vele
gevallen van mechanische tractie en niet meer van het paard. Het terrein
der koets- of tuigpaarden is dus buitengewoon ingekrompen.
Het heeft wat langer geduurd voor het trekpaard plaats moest maken
voor den motor. Reeds voor 1920 waren er verschillende zaken, die lichte
auto's namen voor het snel rondbrengen van waren aan de klanten. Eerst
was het aantal winkels, bazars, warenhuizen, dat zich van autotractie
bediende, gering; dit is sedert dien echter geregeld toegenomen; jaar op
jaar kwamen er meer lichte auto's bij, het is tegenwoordig voor het prestige
van menige zaak noodig om de waren per auto thuis te brengen. Het feit,
dat zich rondom de groote steden veelal een reeks van buitenwijken en
forensendorpen ontwikkelde, welke ook dikwijls van de stad uit bediend
moesten worden, werkte het meer en meer in gebruik komen van lichte
auto's in de hand. Men behoeft op straat maar rond te kijken om te zien,
dat het aantal dezer auto's in de meest uiteenloopende vormen zeer groot
is en nog geregeld toeneemt.
Het gebruik van zware vrachtauto's heeft eigenlijk eerst ingang gevonden
na het sluiten van den wapenstilstand in 1918 en na de vrede, toen vele
van zulke auto's voor betrekkelijk lagen prijs van de hand werden gedaan,
en allerlei handelszaken, fabrieken, sleepers en stalhouders er toe overgingen
zulke wagens aan te schaffen. Wij zagen nu, dat velen de trekpaarden af-
schaften en de zware vrachten per vrachtauto vervoerden. In vele gevallen,
vooral als zware vrachten over betrekkelijk groote afstanden vervoerd
moesten worden, bleken de auto's voordeelen op te leveren. Toch zijn niet
alle trekpaarden verdwenen, ziet men zelfs, nu de eerste rage van de zware
vrachtauto's voorbij is, hier en daar weer trekpaarden komen in de plaats
van de vrachtauto's. Bij het vervoer, ook van zware vrachten, over groote
afstanden, zonder dat veel stilgehouden behoeft te worden, is de vrachtauto
algemeen ingevoerd. De vele trekpaarden, die vroeger gebezigd werden om
vrachten naar buiten te vervoeren, b.v. voor het vervoeren van bouwmate-
rialen e. d., zijn door motorwagens vervangen. De mooie spannen trekpaarden
in de in aanbouw zijnde straten in de buitenwijken der steden, door den
schilder Breitner zoo schitterend op zijn schilderijen weergegeven, zijn
quot;'quot;'ElTzelSquot; de Mndelsfirma's, als bierbrouwerijen, fouragehandelaars, ijs-
handelaren, ijzerhandelaren e. d. hebben toch een deel van hu-ne paarden
door auto's vervangen, en wel voor het vervoer over eenigen afstand. ^oi
het bezorgen echter in de steden, waarbij met een zware yacht dikwijls
moet worden stilgehouden, houden zij nog trekpaarden omdat motorwagen
daarvoor te duuï in exploitatie komen. Ook in het haveMyf, voor he
vLvoer van de pakhuizen naar de booten of omgekeerd bhjft men naas
ZtorvrachtwagL ook de paarden-tractie behouden. Dit te meer omdat
MerrLwerijen zelf paardenvoeder fabriceeren, fouragehandelaren, brood-
SeLn e/d. de gLen voor het paard betrekkelijk goedkoop kunnen
koopen; de prijs der fourages speelt hierm ook een rol.
Vroeger werden veel paarden gebruikt voor meubeltransport, vooi het
vervoer van de wasschen van de dikwijls ver afgelegen wasschenjen naar de
steden, en door vrachtrijders. In deze diensten is het paard
dwenen en geheel door mechanische tractie vervangen; ook hebben de
leeperijen, die vroeger in de steden een aantal paarden hadden, waarmee
allerlei vrachtvervoer plaats had, weinig meer te beteekenen en vele be
hetreft ook tot de uitzonderingen behooren.
Het nlst worden de paarden gebruikt den landbouw^ daar zu len
ZIJ ook hun plaats blijven innemen. De tractor,
is'voor onze landbouw weinig geschikt; voor vee bodems is ^ ^ ~
de grintlandwegen hebben te veel te lijden en verder zijn bijna alle boerde
riien zoodanig verkaveld, dat met een tractor met veel uit te richten is.
'Til eC zeer groote boerderijen kan naast de paardentractie wel met
votdeel 1 tractor gehouden worden. Het aantal
Nederland op 1 Januari 1928 is niet groot, in het geheele land zijn er 4o4
en ik geloof niet dat dit aantal sterk zal toenemen.
Gebleven is het paard bij hetnbsp;.Ze medkbussen van de bo^derijen
naar de zuivelfabrieken. Algemeen ziet men die melkwagens bu ten nog
rijden. Het feit, dat bij elke boerderij stilgestaannbsp;worden za we de
oorzaak zün dat hier weinig vrachtauto's worden gebezigd. Veel Utten
worden nTgebruikt voor gLnte^agens in de steden, voor het .e^ -
van boerderijen naar melkhandelaren ofnbsp;^ate',
voor melk distributie, terwijl ook de kleinhandel op het platte land, nog gaa ,
voor zoover geen trekhonden gebruikt worden ^i^ten bezigt.
Aan de steenfabrieken, waar vroeger veel hittennbsp;^ezi^ hun
aantal sterk verminderd en ook de trekpaarden voor het kleivervoer zijn
meestal door mechanische tractie vervangen.
Afgenomen is ook het aantal renpaarden en harddravers.^^t is echter met
. Aigeiionieii 1» Unbsp;vnn orfietsen doch aan het verbod
te wijten aan den invoer van auto s of motorüetsen, u
-ocr page 141-vaa wedden, van bookmaker en totalisator, bij invoering van de zede ijk-
Ssletten. Of de motorrennen, die nog al veel pnbliek hebben, dezelfde
Kefhebbers trekken als de remien en harddraverijen, kan ik met zeggen.
Verminderd is verder het aantal paarden in het leger. Wij geven hier een
liistie van het aantal paarden in het Nederlandsche leger over enkele jaren
bj'deze getallen zijn niet medegerekend de paarden m eigendom van
ifl^cieren, van marechaussee en de nog niet afgerichte remonte paarden).
Aantal legerpaarden.
In het jaar 1913 4682 paarden
„ „ „ 1921 4811
„ „ „ 1924 3358
„ 1928 3039
ün 1 Januari 1929 had ons leger voor de cavalerie . . 1209 paarden
^nbsp;,, „ artillerie ... 1605
„ treinafdeelingen 180
Samen .... 2994 paarden
Br is dus een vrij sterke achteruitgang.
Er is alle reden om te verwachten, dat het aantal nog verder zal dalen.
Kapitein Pohs hield op 25 Januari 1929 te Rotterdam voor de Vereenigmg
ter beoefening van de Krijgswetenschap een voordracht over motoriseering
der legers, ook van Nederlandsch standpunt bezien, waarin hy vooral wijst
o^de größte vooruitgang van het gebruik van motortractie bij de artillerie,
de noodzakelijkheid van algeheele motoriseering bij het verder doorvoeren
van de mechaniseering van de strijdmiddelen.nbsp;^ , . t, «
De Fransche generaal Camon wil zelfs de cavalerie geheel afschaffen en
door auto's vervangen. Ik spreek nu nog niet over het streven naar ont-
wapening, waaraan in Genève gewerkt wordt, dat bij de komendyjkie-
zinlt;^en in ons land een partijleuze wordt (intusschen geworden is. Ked.) en
die^naar ik hoop en verwacht, in ons land binnen afzienbaren tijd zal bereikt
quot;^ïerslotte kan ik wijzen op een gebied, waar de laatste jaren toeneming
van het aantal paarden op te merken is. De rijsport, de ruitersport herleeft
de laatste jaren, het aantal maneges neemt toe, de rijspoHvereemgingen,
jachtvereenigingen bloeien, in en om de groote steden vooral ziet men meer
heeren- en damesruiters. En ten platten lande heeft de landelyke rmtersport
ingang gevonden. Het aantal boerenzoons en -dochters die als leden der
vereeniging van landelijke ruiters, geregeld paardrijden en de paardensport
beoefenen, neemt sterk toe; de Federatie van landelijke ruitervereenigingen
doet alle moeite om deze hefhebberij aan te wakkeren. Daar Duitschland
ons in deze is voorgegaan, heeft men wel eens beweerd dat wij hier met
verkapt militaire oefeningen te doen hebben. Houden wij in het oog wat
hier te lande plaats heeft en bedenken wij dat uit Amerika berichten komen,
dat daar de landelijke ruitersport zich sterk uitbreidt en bloeit, dan lijkt mij
voor de vrees van militaire intenties geen reden te bestaan. Ot eenter ae
landelijke ruitersport grooten invloed zal uitoefenen op de fokkerij van land-
bouw- en luxe-tuigpaarden en van trekpaarden valt mijn inziens te betwij-
felen In elk geval is het aantal rijpaarden toenemend, hebben wij hier een
der weinige groepen waar vermeerdering is waar te nemen.
CURSUS IN HOEFBESLAG TE EMMEN.
Aan den te Emmen gehouden 2-jarigen eursus ging een vóo^rcursus van
12 lessen vooraf, welke werd gesubsidieerd door het Drentseh Landb.
Lnootsehap. Deze vooreursus, welke uitsluitend diende om den deel-
Lanting, Plat, Smit, Vos, Weggemans, Vrielink (dierenarts, leidei).
nemers het vervaardigen van een goed hoefijzer te 7de':wijzen, weri^^^
volgd door 8 personen, waarvan 6 tot den eursus werden toegelaten, te wij
4 Jet-deelnemers aan den vooreursus ook nog aangenomen w-den ^
gehouden toelatingsexamen. Gedurende het eerste ^
terlingen af, zoodat 9 overbleven, welk ge al weer tot 10 «t-g^doordat
een mLair hoefsmid de lessen in het 2e halfjaar mede volgde. De les en
werden gehouden aan de Ambachtssehool te Emmen, waar over 10 ^
besehikt'kon worden; verder werden geregeld 2 of 3 paarden P-^-^^
terwijl op iedere les ook een tiental doode hoeven aanwezig waren, uvei
materiaal en medewerking was dus met te klagen.nbsp;. _
Bii de op 19 October gehouden eindles, welke o.a. werd bijgewoond, dooi
de XmmTss e van Toezicht, Voorz. en Direct, van de Ambach sschool
L^tTh Dr Landb. Gen.; Best. lid v.h. Drentseh Paardenstamboek
'r afgev V. d. Bond v. Smedenpatroons, alsmede een tiental smeden,
bleek dat de leerhngen behoorlijke vorderingen gemaakt hadden.
Wat het practisch werk betreft, liet de afwerking nog wel eens te wenschen
ov^r b enkele deelnemers, maar misschien moet dit wel mede worden
toegescCen aan de mindere bedrevenheid en den yver om toch maar
.^oiiiktiidiff met de anderen klaar te zijn.
'TtheL was aan een tweetal niet te leeren, zooals de leider van den
den cursus was goed, vl|t en gedrag dex-ker^
Hngen het niets te wenschen over, zoodat met goede hoop op succes het
tiental straks aan 't najaarsexamen te Utrecht zal deelnemen.
Ue nractische lessen werden ook nu weer gegeven door den heer H. Schol-
tei^o Xwtr in hoefbeslag te Wachtum, terwijl de theorie gegeven ^^^^^
door den dierenarts H. J. Vrielink te Emmen, bij wien ook de leiding
^T'Ïssen werden gevolgd door de leerlingen R. Stuulen te Emmen,
J quot;quot;Len te Noord B^arge; D. Wiebing te ^-el-, H. Eolkerts^te
kanaal (O.); W. Dijkstra te Eext; J. Lanting te Zuid-Sleen; H Plat te
Borger; G. Smit te Stadskanaal (O.); O. Vos te Nw. Buinen en W. V\ eg-
geinans te Wachtum.
Geachte Redactie!
Het Bestuur der Smedenpatroonsvereeniging „St. Eloyquot; voor Breda
en omstreken nam met instemming kennis van het artfel van den Kapitei^
paardenarts T. D. Sigbng over voorbereidende^hoefbeslagcursussen, m de
April-aflevering van „De Hoefsmidquot;.
Vooral de mededeehng dat concurrentie-geest de vak- en de algemeene
hoefbeslagbelangen ondermijnt, is maar al te waar en ons Bestuur
acht het noodig in ons vakblad te wijzen op feiten uit de practijk, die het
bestaan voor onze leden moeilijk maken. Men doet dit niet om iemand
nersoonlijk onaangenaam te zijn, maar omdat wij met den Schrijver van
het bovenbedoelde artikel meenen, dat de Rijks gediplomeerde hoefsmeden
en in nog veel sterkere mate de Onderwijzers in hoefbeslag de eersten moeten
zijn om door handhaven van een behoorlijk tarief, mede te werken aan de
verheffing van ons vak. Zij toch kunnen en moeten door hunne meerdere
bekwaamheid geacht worden reeds een voorsprong te hebben op de andere
smeden.nbsp;.,
En daarom is het dubbel bedroevend, hoe een onderwijzer-hoefsmid,
die zich 1 Maart 1227 te Breda gevestigd heeft, handelt. Reeds bij de
vestiging te Breda begon hij met de prijzen te knoeien door het gewoon
beslagt;^ te brengen van f 4 op f 3.80 en het sleepersbeslag van f 5 op f 4.o0.
De Smedenpatroons Vereeniging werd daardoor gedwongen deze zelfde
prijzen te stellen.
Na ongeveer 3 maanden bd onzer vereeniging te zijn geweest veitiok
hij met stille trom en verlaagde den prijs van het gewoon beslag tot f 3.50.
Thans verspreidt hij een circulaire, waarbij hij ook de i^rijzen van het
sleepersbeslag verlaagt tot f 4.
De Bond heeft nu besloten de prijzen te handhaven in de verwachting,
dat het publiek zal begrijpen, dat dit geknoei met de prijzen bewijst, dat
's mans bekwaamheid niet voldoende is om zich de gewenschte klanten te
verschaffen. Maar de belangen van het hoefsmidsvak worden er intusschen
aan opgeofferd. En zoo iemand noemt zich dan .... „Onderwijzer in
Hoefbeslagquot;.
Met dank voor de plaatsing.
Hoogachtend,
Namens de Smedenpatroons Vereeniging „St. Eloyquot;,
De Voorz.: J. Hendricks e.
De Secret.: J. V e r m e u 1 e n.
—nbsp;Cursussen in Noord-Brabant. In een verslag der vergadering
van het Dag. Bestuur der N. Br. Mij. v. Landb. komt voor:
„Ds R. K. Smedenpatroonsbond, met wie over overneming der cursussen
in hoefbeslag werd gecorrespondeerd, verzocht thans eenige medezeggen
schap in de leiding der cursussen. Besloten werd te antwoorden, dat zoo-
lang het financieele gedeelte voor onze rekening blijft, wij ook de leidmg
wenschen te behouden en hierbij hulp onnoodig achten, doch bereid blijven
om overleg te plegen over het overnemen der cursussen.quot;
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Rotterdam. In Rotterdam is een
nieuwe cursus in hoefbeslag aangevangen met de volgende leerhngen:
G. Batavia, T. Deijs, P. Kleijn, B. de Beun, H. v. d. Linden, G. Snoei,
alle te Rotterdam, A. W. Vogels te Naaldwijk, A. Schildkamp te Noord-
broek, J. D. Mörhng en J. Peteroff, beide te Rotterdam. De twee eerste
zijn leeraren bij het Nijverheidsonderwijs, de twee laatste zijn de smeden
der Rotterdamsche manege. — Leider van den cursus is de heer B. Crezée,
dierenarts te Rotterdam, terwijl de heer H. Huijsman te Miliigen het
practische gedeelte verzorgt.
—nbsp;Tweejaarlijksche cursus in hoefbeslag vanwege de afdeeling Appinge-
dam van den Bond van Smedenpatroons. Tot dezen cursus onder lei-
ding van den dierenarts H. A. Kroes te Groningen, met medewerking
voor het praktisch gedeelte van den onderwijzer in practisch hoefbeslag
M. Ritsema te Appingedam, werden na vergelijkend examen 8 leerlingen
toegelaten, n.l.: J. Bos te Spijk, H. Bosker te Eveskes, G. Ganzeveld te
Garrelsweer, S. Gorter te Roodeschool, H. Knipper te Oudeschip,
W. Merema te Garrelsweer, H. Stuitjes te Den Post en K, Telkamp te Spijk.
Aan het 2e leerjaar werd niet deelgenomen door H. Stuitje te Den Post;
de overige zeven leerhngen konden, wat hunne theoretische en praktische
vorderingen betreft, worden toegelaten tot het afleggen van het examen ter
verkrijging van het rijksdiploma van hoefsmid.
De hackney's Right Ho en Histon Leopard.
Ie prijs Concours hippique te Herveld 1929.
— Prof. Schwendimann te Bern geeft een artikel over de hoorn-
zool Avaaraan wij het volgende ontleenen. Het inzicht in het besnijden van
den'hoef is veel beter geworden en het komt niet meer voor dat men de
theorie huldigt dat de zool tot indrukbaarheid toe moet worden besneden.
En toch komt het helaas nog herhaaldelijk voor dat de zool te veel besneden
wordt en dit geeft altijd aanleiding tot verzwakking van den hoef en tot
het ontstaan van gebreken. Men kan er zich het beste van overtuigen hoe
pijnlijk een zwakke zool is als men veulens over den harden weg laat loopen
en er een ijzer verloren gaat. Kreupelheid ontstaat bij verzwakking van
de zool op verschillende wijzen: zoo kan b.v. het ijzer de onvoldoende
beschutte zoollederhuid gemakkelijk kneuzen; de druk behoeft hierbij niet
sterk te zijn, doch bij voortdxxring leidt het tot een mechanische prikkeUng
van de hoeflederhuid, met als gevolg een ontsteking en kreupelheid. Wanneer
de druk slechts op een klein gedeelte van de zool plaats vindt, zooals b.v.
bij een ongelijke draagvlakte van het ijzer of bij niet vlak gerichte ijzer-
takken, dan reageert de zwakke zool nog veel meer hierop. Hoorn is een
slechte warmtegeleider en verdraagt het warm passen dan ook zonder na-
deelen voor den hoef, althans wanneer dit met de noodige zorg en zaak-
kennis plaats vindt. Zoodra echter de hoornzooi verzwakt is, zal de zool-
lederhuid spoedig nadeelig beinvloed worden door te warm passen. Er is
dan ook geen verontschuldiging te vinden wanneer een zooiverbranding
plaats vindt doordat de hoornzooi te veel besneden is en dit is veel erger te
achten dan een vernageling, waar lang niet altijd de hoefsmid schuld
aan heeft. Ook wat de gevolgen betreft, is een zooikneuzing erger en in elk
geval langduriger dan een nageltred bij behandeling. Ook ziet men dat een
flinke sterke hoornzooi bestand is tegen het loopen op ongebaande wegen,
terwijl hoeven met sterk besneden hoornzooien zeer gevoelig zijn bij het
stappen op ongelijke steenen, en harde oneffenheden, zooals b.v. bevroren
wegen al gauw vertoonen. Het sterke uitsnijden van den hoornzooi is vaak
ook de voorlooper voor een vernageling. Hoe meer toch de hoef ingekort
wordt en de zool wordt besneden, des te meer komen de weeke deelen naar
de oppervlakte en worden dus eerder door een nagel geraakt, zelfs in die
gevallen waarbij de nagels goed worden ingezet. In den winter, wanneer
men vaak sterkere nagels gebruikt, ziet men het vaak en men moet zich
dan gaan behelpen door een lederen rand of zool met het ijzer onder te leg-
gen. Tenslotte wijzen we erop dat een dun gemaakte zool de lichaamslast
niet meer voldoende kan blijven dragen en nageeft met als gevolg pijnlijke
rekkingen en verscheuringen van de hoeflederhuid. Men zal dit nog meer
zien bij rijpaarden dan bij tuigpaarden omdat bij een rijpaard behalve het
gewicht van het paard, ook nog dat van den ruiter komt. Men ziet dat de
zool gekneusd is aan roode en gele plekken in het hoorn en bij druk zal
de zool ook pijn verraden. Een sterke gezonde hoornzooi kan men met de
hand niet indrukken, alleen met de tang kan men dit doen. Men zal dan ook
van de hoornzooi niets afnemen behalve z.g. losse doode hoorn en zelfs
zal het in vele gevallen goed zijn en in misschien geen enkel geval verkeerd,
om ook die losse hoorn maar te laten zitten. Hoe komt het nu dat toch zoo
vaak de zool bekapt wordt. Veelal zal de eigenaar van het paard hiervan
de schuld zijn, daar deze graag ziet dat een pas beslagen paard er ook geheel
naar uitziet en dus de zolen ook geen oude hoorn meer vertoonen. Vaak is
het echter ook een gevolg van het verkeerd bewerken van den toon met de
houwkling waarbij dan meer van de zool wordt afgenomen dan noodig en
nuttig is. Men houdt dan n.1. de houwkling bij het inkorten van den toon te
vlak en niet in den rechten hoek op den draagrand, waarbij dan de hand
al naarmate de richting van den wand, lager moet worden gehouden.
T^e wnd. Directeur generaal van den Landbouw brengt ter kennis
van belanghebbenden, dat in de maand Januari aanstaande op
nader te bepalen dag te Utrecht gelegenheid zal worden gegeven
voor het afleggen van het toelatingsexamen tot den cursus ter
opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag.
Zij die tot dit examen wenschen te worden toegelaten moeten
den leeftijd van 23 jaren hebben bereikt en zich vóór 20 Januari a. s.
met eigenitiandig geschreven brieven hebben gericht tot Prof. Dr. H. M.
Kroon, Biltstraat 172 te Utrecht, onder overlegging van geboorte-
acte, het Rijksdiploma als hoefsmid (bedoeld in het Koninkl. Besluit
van 28 Febr. 1914 n°. 85) en aanbevelingen uit vroegere werkkringen.
Aan leerlingen die tot den nieuwen cursus toegelaten worden en
voor het volgen der lessen te Utrecht moeten overnachten, kan een
dgt; d der gemaakte verblijfkosten worden vergoed.
Het besnijden der hoeven bij toontrederstand. — V De strijd tusschen auto en paard, en
zijn invloed op de paardenfokkerij. — Korte mededeelingen. — Advertentiën.
HET BESNIJDEN DER HOEVEN BIJ TOONTREDERSTAND.
In de Februari- en Maartafleveringen van dezen Jaargang heb ili het
een en ander medegedeeld over het besnijden van den hoef in het algemeen.
De lezers zullen daaruit hebben begrepen, dat de wijze waarop dat moet
geschieden nog geensdeels door alle deskundigen als gelijkluidend en vast-
staand wordt aangenomen. Den laatsten tijd mag dit uiterst belangrijke
vraagpunt zich in een bijzondere belangstelling verheugen. Ook onze hoef-
smeden zullen zich daarvoor interesseeren en gaarne op de hoogte blijven
van hun tijd. Om die reden meen ik, wel is waar in zeer beknopten vorm,
ook de opvattingen van Dr. S c h u 11 z te moeten vermelden. Deze heeft
n.1. een voordracht gehouden over de oorzaak van den bodemnauwen- en
toontrederstand met betrekking tot de daarbij behoorende hoefziekten en
het beslag (Tierärtzl. Rundschau 1928). De beide afwijkende standen worden
echter een weinig door elkaar gehaald, weshalve ik mij voor een duidelijk
begrip der zaak slechts tot den toontrederstand zal bepalen.
Schultz is dierenarts te Berlijn en beschikt over een jarenlange paarden-
praktijk. Volgens hem moet het iedereen opvallen, dat bijna alle paarden
in die wereldstad in meer of mindere mate den toontrederstand vertoonen.
Het is natuurlijk ondenkbaar, dat deze steeds aangeboren zou zijn. Men
kan trouwens waarnemen, dat die afwijkende stand zich langzamerhand
ontwikkelt bij van buiten de stad ingevoerde paarden. Hieraan nu is veel te
weinig aandacht geschonken. In het algemeen wordt die stand toch als aan
zware trekpaarden eigen beschouwd.
Maar gaat men zoo'n paard met oorspronkelijk rechte been- en voetassen
en dat goed is beslagen, eens gedurende een beslagperiode zorgvuHig na,
-P
MAANDBLAD
dan kan men reeds na 4 weken zien, dat de buitenste hoefwand iets steiler
staat dan de binnenste, dat de buitentak van het ijzer 1—2 millimeter
dunner is dan de binnentak en dat de opzet eenigszins naar het buiten-
toongedeelte is verplaatst.
Deze veranderingen komen bij een paard, dat reeds toontreder was,
nog duidelijker voor den dag; de toon wordt dan sterker naar binnen ge-
draaid, de hoefvorm is half nauw half wijd, de buitenwand loopt recht en is
aan de verzenen steil, vaak zelfs ondergeschoven, de binnenwand loopt
schuin en is gebogen. Het laatste ziet men vooral aan het binnentoon-
gedeelte, waar de wand steeds enkele millimeters tot 1 c. M. en meer langer is.
Van het ijzer slijt de buitentak in veel sterkere mate dan de binnentak
en wel in evenredigheid met den graad der standafwijking. Ook de blank
geschuurde gleuven op de hoef vlakte van het ijzer zijn aan den buitentak
veel breeder, dieper en langer dan aan den binnentak. Dientengevolge moet
er eveneens meer hoornafslijting plaats hebben aan den buiten- dan aan
den binnenwand. •
Waarom treden deze veranderingen op, ook bij een trekpaard met nor-
malen stand en normaal beslag?
Op deze vraag wordt het volgende antwoord gegeven. Wanneer een
paard een zwaren last uit den rusttoestand in beweging brengt, plaatst het
zijn beenen naar binnen om het zwaartepunt van het lichaam zooveel
mogelijk te ondersteunen. Eenmaal in beweging loopt het dier gewoonlijk
regelmatig. Doch bij herhaaldelijk aantrekken van zware vrachten wordt
de buitenste hoefhelft geregeld meer belast dan de binnenste. Het gevolg
hiervan zal zijn meerdere slijting van buitenwand en buitentak. Het meest
in rust is het binnentoongedeelte; dit wordt ten opzichte van het buiten-
verzengedeelte dan ook te lang. Zijn die veranderingen eenmaal opgetreden,
dan moet het paard den toontrederstand aannemen om de hoeven nog vlak
op den grond te kunnen plaatsen.
Men ziet dus, dat*[hetquot;* trekpaard tengevolge van zijn arbeid scheeve
hoeven kan krijgen. Zoo'n geval komt nu bij den hoefsmid. Deze heeft geleerd,
daar ter plaatse waar het ijzer het meest afgesleten is, de hoefwand te
lang is. Hij verkort den wand daar nog meer en de reeds scheef geloopen hoef
wordt nog scheever gemaakt. Deze gang van zaken wordt door Schultz
als de hoofdoorzaak voor het ontstaan van den afwijkenden stand be-
schouwd. De toontrederstand is hier dan zuiver kunstmatig en niet aan-
geboren, In het laatste geval zou de hoefvorm volkomen bij den stand
passen, zou de hoef bij de belasting gelijkmatig op den grond steunen en
zouden geen specifieke hoefgebreken (zooals verbeening buitenste hoefkraak-
been) optreden.
Bij den verkregen toontrederstand zien we geen noemenswaardige ver-
anderingen aan de beenderen, gewrichten en banden, ook niet wanneer
stand en hoefvorm zich in belangrijke mate hebben gewijzigd. Hieruit mag
dus de gevolgtrekking worden gemaakt, dat correctie zeer wel moglt;;lijk is.
Inderdaad kan deze ook bij alle paarden en van eiken leeftijd geschieden.
De hoefsmid zal dus trachten de hoeven in hun oorspronkelijken vorm
terug te brengen en zoodoende tevens den stand in gunstigen zin te wijzigen.
Door het besnijden moeten de ontstane hoogteverschillen worden opgeheven,
de binnenwand moet dus nauwer en steiler worden gemaakt. In geen geval
wordt daar veel weggenomen, waar de slijting het grootst blijkt te zijn,
Schultz maakt verder een veelvuldig gebruik van leeren stroken o. a. om
(Je verzenen zoo noodig te verhoogeri.
In tegenstelling met Friedrich hecht deze deskundige groote waarde aan
de voetas als hulpmiddel tot het rationeel besnijden van den hoef.
Gaat men volgens de hier aangegeven methode te werk dan zullen de
z.g. specifieke hoef gebreken, welke dus behooren bij de door arbeid en
verkeerd beslag kunstmatig opgewekte afwijkende standen, verdwijnen.
Volgens een statistisch overzicht van alle in Berlijn behandelde kreupele
paarden, zouden 35.1 % het gevolg zijn van de oude beslagmethode. Daar
dit aantal niet gering is rijst de vraag, waarom men er tot heden in de
praktijk zoo weinig van heeft gemerkt. Schultz schrijft dat toe aan het
feit dat onder het te korte wandgedeelte gewoonlijk een bodemwijd gesmeed
iizer wordt gelegd. De nadeehge gevolgen der eerste handeling worden daar-
door eenigszins goedgemaakt. Ook verdragen paarden veel bezwaren door
het beslag veroorzaakt. Natuurlijk is het laatste woord over deze belang-
rijke aangelegenheid nog niet gesproken. Ik hoop echter, dat het hier ge-
schrevene mede aanleiding moge zijn, dat onze hoefsmeden uit hun tent
^vorden gelokt. Velen beschikken toch over een groote practische ervaring.
Wanneer ik hen heb opgewekt het nieuwe jaar goed in te zetten en 1930 te
maken tot een geanimeerde en vruchtbare gedachtenwisseUng is mijn moeite
voldoende beloond.
Bennekom.nbsp;Dr. C. B r a n d s.
IV DE STRIJD TUSSCHEN AUTO EN PAARD, EN ZIJN INVLOED
OP DE PAARDENFOKKERIJ IN NEDERLAND,
door Prof. Dr. H. M. Kroon.
(Slot.)
IV. Voor- en nadeelen van motor- en paardentractie.
Laat ik nu probeeren om enkele voor- en nadeelen van het paard te stellen
tegenover voor- en nadeelen van de auto.
Paard en rijtuig of paard en vrachtwagen zijn goedkooper in aanschaf-
fing dan luxe-auto's of vrachtauto's. Paarden zijn te gebruiken in terreinen,
waar de auto, vooral de vrachtauto, niet geschikt is; men denke hier b.v.
aan veenachtige bodems. Zelfs zijn verscheidene wegen voor auto's,vooral
boven een bepaald gewicht, verboden. Verder zijn, als wij eens 4 paarden
vergelijken met b.v. een 20 P. K. vrachtauto, de paarden samen te gebruiken
doch kan men ook ieder paard afzonderlijk voor verschillende werkzaam-
heden bezigen, terwijl de 20 P. K. van de auto ondeelbaar zijn. Voor vele
bedrijven, vooral boerderijen, leveren paarden hierdoor groote voordeden
op. Dan kan een paard de trekkracht voor korten tijd buitengewoon ver-
hoogen; van Rijn zegt in zijn proefschrift „Trekproeven bij paardenquot;,
Utrecht 1929 van wel 1000 %. Hierdoor krijgt men het voordeel, dat paarden
als zij aangespoord worden, voor zeer korten tijd een zware vracht kunnen
trekken. Een zeer zware wagen vergt voor het aan den gang brengen een
groote trekkracht, terwijl de wagen eenmaal in beweging zijnde veel minder
trekkracht eischt. Paarden zijn in dit opzicht soepeler dan motoren, die,
als zij in die mate overbelast werden, den dienst zouden weigeren. Voor
zware vrachten, die dikwijls moeten stilhouden, is paardentractie daarom
aangewezen.
Men geeft ook op, dat de bedrijfszekerheid van het paard grooter is dan
van motoren. Ik kan dit niet beoordeelen, doch meen dat de auto's wel zoo
verbeterd zijn dat dit verschil niet groot kan wezen.
Wat de bezwaren van paardentractie betreft, moet ik ten eerste aanvoeren
dat paarden gevoederd moeten worden en behandeling eischen ook op
dagen en tijden, dat zij niet gebruikt worden. Verder dat het uithoudings-
vermogen van het paard beperkt is, zoodat het slechts een deel van een et-
maal is te gebruiken, en de afstand die het kan afleggen, hetzij voor een rij-
tuig, hetzij voor een vrachtwagen, altijd binnen vrij enge grenzen blijft.
Een bezwaar wordt ook genoemd, dat het paard dikwijls nukkig is en niet
voldoende naar den koetsier luistert, waardoor ongelukken niet altijd te
voorkomen zijn.
De beperkte snelheid maakt, dat het paard tusschen de vele auto's, auto-
bussen, motorfietsen en fietsen in den weg loopt; wegens de geringe snelheid
kan het met het groote verkeer niet mee. Bij groote hitte of koude le^ het
paard het eerder af dan de auto, terwijl door de 's winters met te ontberen
scherpe kalkoenen de dure plaveisels worden aangetast. Van militaire
zijde worden, o.a. door Kapt. Polis in zijn voordracht in de Vereeniging ter
beoefening van krijgswetenschap, als bezwaren aangevoerd dat het paard
in oorlogstijd dure haver noodig heeft, die voor een groot deel uit het buiten-
land moet komen, dat de opleiding tot ruiter veel meer tijd eischt dan de
opleiding tot chauffeur, en dat het paard niet tegen giftgassen te beschermen
is. Deze laatste mededeehngen moet ik geheel laten voor rekening van Kapt.
Polis, ik ben niet in staat de juistheid te beoordeelen.
Wat de voordeelen van auto's en autovrachtwagens betreft, wil ik voor-
eerst wijzen op de groote snelheid en de mogelijkheid van het in korten tijd
bereiken van een groot aantal adressen en het in staat zijn tot het afleggen
van groote trajecten. Verder kunnen met autovrachtwagens veel zwaarder
vrachten vervoerd worden dan met wagens bespannen met twee of zelfs
met drie of vier paarden. Ook kan de auto of autovrachtwagen zoo noodig
vele uren per etmaal dienst doen, als maar gezorgd wordt voor het vervangen
van den chauffeur. Als het noodig is kunnen zelfs zware lasten b.v. in één
etmaal over zeer groote afstanden vervoerd worden. Voor garage van auto
of vrachtauto is minder ruimte noodig dan voor stalling van paard en wagen,
terwijl het chauffeeren gemakkelijker te leeren is, dan het rijden met paarden.
Ten slotte zij er op gewezen, dat bij een zware vrachtauto maar eén chauf-
feur en één knecht noodig is, terwijl als men eenzelfde partij goederen met
paard en wagen wil vervoeren, meer wagens dus meer personen noodig
zijn. En juist de menschenarbeid is zoo duur, waarom men natuurlijk graag
zoo min mogelijk personeel houdt. In zeer vele gevallen maakt juist het feit,
dat minder personeel noodig is, de motortractie voordeeliger.
Tot de nadeelen aan het gebruik van auto's en vrachtauto's verbonden,
kan men vooreerst rekenen, dat de mechanische tractie niet op alle wegen
toegelaten wordt, dat de auto meer en nauwkeuriger verzorging eischt dan
paard en wagen en dat gemakkelijker plotseHng stoornissen kunnen op-
treden. Verder de groote slijtage aan banden, die vooral voorkomt bij zware
wagens en veelvuldig gebruik, en de kans op meer ongelukken door de groo-
tere snelheid. Tegen ongelukken kan men zich echter door verzekering
dekken.
Hiermede meen ik de balans voor beide vormen van tractie eenigszms
te hebben opgemaakt.
Conclusiên.
Na deze overzichten kom ik nu tot de conclusiên:
Het aantal paarden is de laatste jaren achteruit gegaan, ook de paarden-
fokkerij; wij hebben echter ten naastenbij het laagste punt bereikt, er zal
weinig vermindering meer plaats hebben, eerder is in verband met de uit-
breiding van den landbouw, vooral met het meer in cultuur komen van
gronden (veenstreken, heidestreken, de Zuiderzee-inpoldering), een geleide-
lijke doch langzame vermeerdering van het aantal paarden te wachten.
Waar de auto voordeel heeft boven het paard is die nu wel ingevoerd; de
kans bestaat echter, dat in enkele bedrijven, waar men tot autotractie is
overgegaan, blijken zal, dat paardentractie voordeeUger is. Het meest zal
het paard in gebruik blijven in den landbouw, verder in bedrijven, die zich
daarvoor leenen nl. met vervoer van zware lasten over korte afstanden of
met telkens ophouden. Verder zullen bij groentekarren en de kleinhandel
op het platteland vooral, de hitten in gebruik blijven. Ten slotte zal er vraag
zijn naar rijpaarden.
De vraag naar luxe-tuigpaarden zal, lijkt mij, zeer gering blijven en wat
de landbouwtuigpaarden betreft is de geschiktheid voor den landbouw van
grooter beteekenis dan de geschiktheid als koetspaard. De kwestie zal moe-
ten worden uitgemaakt of het Belgisch trekpaard of het type landbouwtuig-
paard beter voor den landbouw geschikt is. In het Zuiden werd vóór den
opbloei van het Belgische type trekpaard, steeds een dergelijk type voor
den landbouw gebezigd; in Groningen, de Betuwe, Haarlemmermeer en
andere landbouwgebieden op de kleigronden, werd de voorkeur gegeven aan
het Oldenburger type; in de zandstreken bezigde men algemeen een nog Hch-
ter type tuigpaard. Of deze toestand weer zal komen, of in de toekomst het
trekpaard weer alleen in de zuidelijke provinciën zal worden gefokt, dan wel
of men het in den landbouw in andere provincies heeft leeren waardeeren,
zal de toekomst moeten leeren.
De landbouwers-fokkers zullen wel die producten fokken, welke voor hun
bedrijf het geschikst zijn. Bij de fokkerij van trekpaarden is de kans het
grootst, een deel der gefokte producten te leveren voor het gebruik van han-
del en industrie, doch ook het zware Oldenburger- en zelfs het lichtere type,
zullen buiten den landbouw gebruikt worden voor trekdienst, stalhouders-
arbeid en waar verder het paard nog als tuigpaard noodig is. Wij moeten
wat den verkoop van paarden betreft, er rekening mee houden, dat de kans
op uitvoer geringer zal worden. Ieder land en vooral onzen voornaamste af-
nemer Duitschland tracht zooveel mogelijk in de eigen behoefte te voorzien
door fokkerij en aankoop in eigen land, de agrarische pohtiek leidt overal
in die richting. In de Duitsche industrie zijn ook veel trekpaarden door auto s
vervangen er zijn dus minder trekpaarden noodig, en dit aantal zal men
gemakkelijker in eigen land kunnen fokken. Als wapen tegen den invoer van
paarden uit ons land of andere landen hanteert men eerst het heffen van
invoerrechten, die men geleidelijk kan verhoogen en waarop dan ten slotte
een invoerverbod kan volgen. Uit de meegedeelde cijfers blijkt reeds, dat
de invoer de laatste jaren geregeld kleiner wordt.
De inkrimping van de paardenfokkerij is zeer logisch, deze moet zoovj
gaan dat er geen surplus is, doch het aanbod zoodanig wordt, dat loonende
prijzen kunnen worden bedongen. Daar het aantal goede fokdieren betrek-
kelijk groot is, zal men verstandig doen om bij de vermindering der fokkerij
vooral en vooral te letten op het overhouden van goed fokmateriaal. Van
een streven naar de fokkerij van een paard met meer bloed, meer adel en
temperament of naar een landbouw-rijpaard, is mijns inziens voor de toe-
komst niet veel te verwachten. De vraag naar luxetuigpaarden zal zeer ge-
ring blijven, vele ruiters zullen een Engelsch vol- of halfbloed verkiezen,
onze landelijke ruiters zullen gebruik moeten maken van de paarden die m
Z l^dbouwnoodigzijn. Het leger kocht in 1924: 109 in 1928: 14o paarden
fn Nederland, voor prijzen van / 555 ä / 565 aantallen waarop moeiehjk
een richting in de paardenfokkerij gebasseerd kan zijn. Cavaleriepaarden
(aankoop in Ierland 170 a 180 stuks per jaar) zal ons land in de eerste jaren
niet kunnen leveren en wij zagen reeds, dat er veel kans bestaat dat de ar-
tillerie meer gebruik gaat maken van mechanische tractie en dat daardoor
nog minder artilleriepaarden noodig zijn. Met het oog op het hoofddoel,
waarvoor het paard in de toekomst gehouden zal worden, is het streven naar
een landbouw-rij paard niet gewenscht, omdat het meer temperament en
minder massa krijgt, terwijl voor boerenwerk en voor trekdienst een rustig
paard noodig is, dat niet te licht is.nbsp;^„„f^VVprii
Hiermede heb ik dan de lijnen aangegeven waarlangs de paardenfokkerij
zich m.i. in de naaste toekomst bewegen moet
Over het algemeen is mijn oordeel over de toekomst van het paard en de
paardenfokkerij niet bijzonder gunstig. Veel liever had ik eennbsp;^ej ^
geschetst, was ik meer optimistisch geweest; de aangevoerde feiten geven
Lhter daartoe m.i. geen aanleiding. Aan de andere zijde deel ik met de mee^
ning van hen, die beweren, dat het paard al meer
huikr zal verliezen. Ik meen aangetoond te hebben dat het -^quot;^al Paar^^^^^^
weinig meer zal terugloopen, dat er bepaalde diensten zijn,nbsp;f
nische tractie duurder en minder geschikt is dan de paardentractie, en waar
'Xtufdl rotr hTt'paard thans speelt en voorloopig
zijn dan voorheen, toch zal het een niet onbelangrijke positie blijven inne-
men.
viersfanrijde:s in duitschland.
Zooals Engeland een „coacJiingclubquot; heeft, l-ent Duitschland zijn „Visrerzug-Vereinigumf'. Hier zien we den
voorzitter Frhr. von Bethmann in actie op zijn icagen.
-ocr page 154- -ocr page 155-_ Benoeming van de Commissie van toezicht op het examen ter
verkrijging van een diploma als onderwijzer in practisch hoefbeslag.
Dit examen wordt afgenomen door den leider van den cursus en den onder-
wijzer in practisch hoefbeslag. Het reglement van den cursus schrijft voor
dat elk jaar door den Minister van Binnenl. Zaken en Landbouw een com-
missie benoemd wordt, belast met het toezicht op het afnemen van he
examen in theoretische en practische hoefkunde van de deelnemers aan
den dat jaar gehouden cursus tot opleiding van onderwijzers in practisch
■ 'ISnl'^nTeÏ^^nbsp;zijn bij Min. Besl. van 2 Dec. 1929 benoemd:
a tot lid en voorzitter: J. de Vries te 's-Gravenhage; b. tot lid en secretaris:
Joh Plet te Heerenveen; c. tot Hd: P. H. van Kempen te Echt; d. tot plaats-
vervangende leden: 1. M. ten Broek te Tiel; 2. D. J. Staal te Assen.
- Cursus voor opleiding van onderwijzer in practisch hoefbeslag te
Utrecht Wij willen belanghebbenden nog eens herinneren aan de op-
roeping van wnd Dir. Gen. van den Landbouw voor het toelatingsexamen
tot den cursus ter opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag te Utrecht.
Zij, die hieraan wenschen deel te nemen moeten minstens 23jaar zijn en
ziek «co. 20 Januari a.s. aanmelden bij Prof. Dr. H. M. Kroon, Biltstraat 172
^quot;quot;AinTetrhngen, die tot den nieuwen cursus worden toegelaten en voor
het volgen der lessen te Utrecht moeten overnachten, kan een deel der ge-
maakte verblijfkosten worden vergoed.
_ Examen ter verkrijging van een rijksdiploma als hoefsmid, najaar 1929.
Het examen werd afgenomen op 4-5-6-7-11-12-13 en 14 November
Voor het examen waren ingeschreven 41 candidaten, waarvan 31 voor
de 1ste maal 9 voor de 2de maal en 1 voor de 4de maal het examen zouden
afleggen. Deze candidaten waren afkomstig van cursussen gehouden te
Bergen op Zoom, Zutphen, Sittard, Amersfoort, Doetinchem, Deventer
Emmen, Grijpskerk, Borculo en Appingedam. Door 40 candidaten werd
het examen afgelegd; hiervan slaagden er 31, waarvan 22, 8 en 1 respectie-
velijk voor de Iste, 2de en 4de maal het examen hadden afgelegd.
De namen der geslaagden zijn: J. F. De Nijs te Roosendaal (N. BrO,
p C. Boshouwers te Bergen op Zoom, D. Biemond te Nunspeet, J. H.
Schutten te Lievelde, H. Huiskamp te Eefde, J. A. Soethof te Giesbeek,
G Z te Winkel te Borculo, G. Schepers te Eibergen, J. S. Uyen te Nijme-
gen O. Vos te Nieuw Buinen, J. Bos te Bedum, G. Smit te Stadskanaal,
W 'Weggemans te Wachtum, J. M. Kommers te Capelle (N. Br.), P. J.
Peeten te Meyel, H. Eolkerts te Stadskanaal, H. Bosker te Oderdam Delfzijl,
J Ponpema te Aduardzijl, J. Bos te Tolbert, W. E. Gaasbeek te Grijpskerk,
j' L Vos te Lutjegast, W. Dijkstra te Eext, H. Plat te Borger, J. Lanting
te Zuid Sleeii, B. J. Brinkman te Colmsciiate, J. v. d. Lande te Leek, E.
Broekens te Anjum, D. Wilbing te Zweeloo, R. Stuulen te Emmen, M. de
Vries te Nes (Fr.), J. Keen te Noord Barge.
Breda. Zaterdag 30 November werd aan de Ambachtsschool met eenige
plechtigheid de eerste voorbereidende cursus in hoefbeslag besloten. Het
bestuur der afd. Breda e. o. van den Bond van Smedenpatroons ,,St. Eloyquot;
vereenigde zich met de leerlingen en den onderwijzer in practisch hoef-
beslag H. A. Sul in een der lokalen, waar ook de Directeur der School, de
Heer Steggerda, en de kapitein-paardenarts Sigling aanwezig waren. De
directeur reikte met eenige toepasselijke woorden de getuigschriften uit.
Hij wees op het groote belang van dit onderricht en sprak zijne voldoe-
ning uit over het resultaat. De Voorzitter van het Bestuur, de Heer
J. F. Hendrickx dankte den Directeur voor diens medewerking en den
Kapitein Sigling voor zijn steun bij het organiseeren van dezen cursus.
Deze sprak daarna een woord van hulde voor het bestuur en vooral den
instructeur en verheugde zich er zeer over, dat deze cursus zoo in alle op-
zichten een succes was geweest. Er was uitstekend gewerkt, zoodat aan alle
14 leerlingen een getuigschrift kon worden uitgereikt.
—nbsp;Hoefbeslag en gladde wegen. In het Ned. Landb. bl. troffen we hier-
over het volgende bericht aan: Naar aanleiding van een ingekomen vraag
van de Vereeniging te Hellendoorn is een onderzoek ingesteld bij de leeraren
hoefsmeden in de provincie, naar de beste wijze van beslag, met het oog op
de moderne geasfalteerde of gebetonneerde wegen. Het blijkt dat het ge-
bruik van kalkoenen weinig of niets geeft. De meeste paarden blijken be-
trekkelijk snel aan deze wegen, die den landbouwers door de weinige trek-
kracht die ze eischen, verder vele voordeelen bieden, te gewennen. Voor de
overgroote meerderheid der paarden is gewoon vlak beslag dus voldoende.
Als er paarden zijn, die veel op deze wegen moeten verkeeren, en die er niet
aan kunnen gewennen, verdient het aanbevehng te gebruiken kurkzolen
of luchtdrukzolen. Deze zolen, vooral de eerste, hebben het nadeel, dat ze
snel slijten als ze ook op steenslagwegen worden gebruikt.
—nbsp;Twee contrasten. In Arabië, het oorspronkelijke land van de
volbloeds, staat het paard nog steeds zeer hoog in aanzien en komt er zoo
talrijk voor dat men er alle inwoners op een paard zou kunnen plaatsen.
De automobiel daarentegen is er nog zoo schaars en komt in vergelijking
met andere landen het minste voor, n.1. één op de 75000 inwoners.
In Amerika is dit juist andersom en daar kan men alle inwoners in auto's
laten rijden waarbij dan in geen enkele meer dan 5 zitplaatsen en zelfs
in vele niet meer dan 4 plaatsen bezet zouden zijn.
LITERATUUR OVERZICHT.
F i s c h e r beschrijft in het Novembernummer van „Der Hufschmiedquot;
het gebruik maken van stoofew. welke bodemwij d naar buiten zijn uitgesmeed,
waardoor dus het ondersteuningsvlak vergroot wordt. Het is bekend, dat
zware trekpaarden met een bodemnanwen stand, hoefijzers krijgen met
Wde akL, natnnrhjk hoofdzakehjk wat de bui^bentakken betreft om
Soor het steunvlak te vergrooten, een vlak optreden en een gelijkmatige
^^fS^r Z^r,zers stoot en kalkoenen worden aangebracht,
geen veelal het geval zal zijn, dan geeft de praktijk aan dat de stoeit het
Lste zoodanig wordt ingezet dat % hiervan buiten het midden van d n
toon komt te liggen en Vs binnen den toon. Wanneer de b-te^^^
den stoot nu bodemwijd wordt gesmeed, kan men deze vergelden met J
buitenvlakte of rand van het hoefijzer. De hoefsmid ^-eArup m
heeft deze kalkoenen aldus laten vervaardigen en hierop patent ge—
S eh w e n d i m a n n besehrijft in het Oetobernummer van d^weiz^
Hufschmiedquot; de nadeelen van het balkijzer en zegt dat nevens de vele
voor quot;welt dit kan opleveren, de volgende nadeelen moeten worden
^quot;quot;Tmt passen van een balkijzer is veel moeilijker dan van een gewoon
Het gewicht van een balkijzer is grooter; dit nadeel komt natuurlijk
alleen voor bij zwakke hoeven met slechten draagrand.
3. Op de tegenwoordige wegbedekking geeft een balkijzer spoediger
aanleiding tot uitglijden.
4 Bii te sterk drukken van den balk, komen spoedig drukkingen voor
van den hoornstraal, van de straallederhuid en van het straal- of vetkussen.
De balk moet daarom breed zijn en meer passen in het verloop van den
straal. De breedte van den balk maakt men minstens gelijk aan d« breedte
van het ijzer in het toongedeelte. Wanneer het paard na beslag met een
balkijzer, slechter loopt, moet men het ijzer afnemen en het beslag verande-
ren Ziet men bij het vernieuwen van het beslag, dat drukking heeft plaats
gevonden dan geeft men voor de volgende beslagperiode een gewoon ijzer.
5. Tenslotte is het een algemeen vooroordeel, dat een P^rd met een
balkijzer beslagen, minder waardig is; de handelswaarde wordt er sterk door
gedrukt daar het spoedig alom bekend is wanneer een paard met balkijzers
is of wordt beslagen.nbsp;, i . 7
Dezelfde schrijver bespreekt het verschuiven van hel ijzer onder Ut nagelen
en zegt hoewel dit veel voorkomt, toch de oorzaak niet altijd bekend is.
Men vergenoegt er zich in den regel mee om door kloppen met den hamer
het ijzer weer recht te slaan. Toch zal elk foutloos ijzer, dat goed gepast is
bij het ondernagelen iets verschuiven en wel gebeurt dit door het scheet
loopen van den nagel bij het inslaan waardoor op het ijzer een zijdehngscbe
druk wordt uitgeoefend. Het is nu zeer zeker geoorloofd om na het inslaan
van den toonnagel, de ligging van het ijzer met behulp van tang en hamer
te verbeteren en dan de overeenkomstige andere toonnagel in te slaan.
Ligt het ijzer goed en verschuift het niet, dan kan eerst de binnen- en dan
de buitenhelft genageld worden. Bovendien probeert men om een verder
verschuiven te voorkomen door het aanslaan van de hp direct nadat de
toonnagels ziin ingeslagen, daar dit de ligging van het ijzer vaster maakt.
Een andere oorzaak voor het verschuiven van het ijzer bij het inslaan
188 ^
I
van de nagels is te zoeken in een foutieve richting van de nagelgaten, die
zooals bekend is, zich moet verhouden naar de richting van den wand,
zoodat de toonwand schuin en geleidelijk aan de nagels rechter worden
ingezet, zoodat de verzennagel loodrecht komt te staan. Afwijking in de
richting hiervan veroorzaakt ook verschuiving van het ijzer, en dit zal ook
plaats vinden als de nagel niet recht doch gedraaid wordt ingezet en ook als
het nagelgat aan de hoefvlakte schuin naar den buitensten ijzerrand verloopt.
Verreweg het meest zal het ijzer echter verschuiven, wanneer een krom
geslagen nagel, bij het verder inslaan door het ijzer, meer of minder recht
wordt gebogen. Wanneer de nagel niet midden in het nagelgat wordt in-
gezet, dan zal deze bij den kop dikker wordende nagel op den kant van het
gat drukken en wordt de nagel dan verder ingeslagen en moet deze zich dus
met geweld in het gat plaatsen, dan heeft als gevolg een verschuiven van het
ijzer plaats en wel in de richting waarin de nagel is ingezet. Wordt b.v. de
binnenste toonnagel dicht aan het binnenste nagelgat ingezet, dan zal de
nagel het ijzer naar binnen verschuiven en dus de binnentak van het ijzer
gaat in de richting van den straal, de buitentak daarentegen gaat verder
van den straal af. Het ijzer wordt dus in die richting verschoven naar welke
de nagel zich ruimte moet verschaffen. Men moet dus steeds trachten de
nagels midden in het gat in te zetten om groote verschuivingen te voor-
komen. Hoewel het geoorloofd is om kleine verschuivingen met den hamer
te corrigeeren, zal een goede hoefsmid bij sterkere verschuivingen het ijzer
weer afnemen en naar de oorzaak van de verschuiving zoeken.
pve ondergeteekenden, leerlingen van den Cursus te
^ Arnhem, betuigen hun besten dank aan hun onder-
wijzers voor het schitterend onderwijs, waardoor zij allen
zijn geslaagd voor het Rijksdiploma Hoefsmid.
De Cursisten van Arnhem.
J'^e wnd. Directeur generaal van den Landbouw: brengt ter kennis
van belanghebbenden, dat in de maand Januari aanstaande op
nader te bepalen dag te Utrecht gelegenheid zal worden gegeven
voor het afleggen van het toelatingsexamen tot den cxirsus ter
opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag.
Zij die tot dit examen wenschen te worden toegelaten moeten
den leeftijd van 23 jaren hebben bereikt en zich vóór 20 Januari a. s.
met eigenhandig geschreven brieven hebben gericht tot Prof. Dr. H. M.
Kroon, Biltstraat 172 te Utrecht, onder overlegging van geboorte-
acte, het Rijksdiploma als hoefsmid (bedoeld in het Koninkl. Besluit
van 28 Febr. 1914 nquot; 85) en aanbevelingen uit vroegere werkkringen.
Aan leerlingen die tot den nieuwen cursus toegelaten worden en
voor het volgen der lessen te Utrecht moeten overnachten, kan een
deel der gemaakte verblijfkosten worden vergoed.
it'W^t:
Ȁff
-ocr page 160--'«SS: '
■.
'•SBÉirw. - f, ;.
F;. , , | |
LW^ ï.% .i |
'.fr'- ■ • i ■ |
Am-'ï- 'V,