fi| ■ ■^'Miï;:';:
-ocr page 2-é -
m
Jf
-pi
t
Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen
Officieel Orgaan van de Vereeniging van Onder=
wijzers in practisch hoefbeslag in Nederland
ONDER REDACTIE VAN Dr. R. H. J. GALLANDAT HUET
MET MEDEWERKING
VAN
onderscheidene deskundigen,
UITGEGEVEN DOOR DE
N.V. DE ZUID-HOLL. BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ
WAGENSTRAAT 70 —■DEN HAAG
08
'S-i
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
51 79Ó
-K^^BER
RIJKSU-
-ocr page 6- -ocr page 7-De titels, voorzien van een t, geven artikelen aan waarin een of meer
afbeeldingen of figuren zijn opgenomen, — artikelen met * zijn bijdragen
onder een afzonderlijk hoofd; de overigen zijn korte mededeelmgen, hetzij
oorspronkelijke, hetzij aan andere bladen ontleend.
De Romeinsche cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone
de bladzijden.
Angeren S. v. VI 81; *tXI 165—184;
*XII 185.
Beslag bij dravers (lezing Koelman)
II 22.
Beslag voor gladde wegen III 40.
Boekwerken *II 27.
Brussel. -Hoefij zer-verzameling *XII
192.
Commissie rijksdiploma als hoefsmid
IX 133.
Cursus in hoefbeslag: te Appingedam
*17; *XII195;te Bedum t*IX 133;
te Dordt t*V 68; te Utrecht t*2«
en 29; IX 14]; te Varsseveld XII197;
te Veendam t*X 155.
Cursus voor onderwijzers stopgezet
*II 26.
Cursussen in hoefbeslag 1932 *XII 195.
Examen Rijksdiploma: verslag voor-
jaarsexamen *VI 82; opmerkingen
over het practisch werk *VI 84;
Commissie IX 133; verslag najaars-
examen *XII 191; Examen-indruk-
ken XII 192; Nabetrachting XII194.
Oiutta Percha-zolen IV 62.
Hoefbeslag. Indrukken uit het buiten-
land *X 149.
Hoefbeslag tegen uitglijden t*III 33
(zie ook 40).
Hoefkraakbeen (erfelijkheid) *IV 49.
Hoefmechanisme VII 101; VIII 118.
Hoefsmederij van Homan te Bedum
t*IX 133.
Hoefsmederij van Rompelman te
Almelo t*VIII 119.
Hoefsmederij van Schouten te Utrecht
*IX 139.
Hoefij zer-verzameling te Brussel *XII
190.
Hoef zolen. Heeft 't paard twee —
VIII 117; X 152; XII 187.
Inleiding I 1.
Ingezonden stukken: opmerkingen op
keuringen I 8, III 43; IV 51; V 70;
VI 90 en 95; VII 106 en 107; VIII
123; — spoorwegrails-narigheid III
45; vooroursussen in Gelderland VI
93 en 94; — voorbeelden strekken,
klanten wekken XII 196.
Inklemming hoefijzers in spoorweg-
rails I 3.
Keuringen. Opmerkingen op — 18,
III 43; IV 51; V 70 en 72; VI 90
en 95; VII 106 en 107; VIII 123.
Mededeelingen uit de practijk *VI 85;
*VII 101; VIII 118
Militaire hoefsmeden (promotie-kausen)
*VIII 121.
Militaire lioefsmidschool te Amersfoort
113; IV 54; VI 90; IX 141.
Oude paarden VIII 128.
Overhoef *X 157.
Paarden in Frankrijk VII112.
Rubber-ijzer van Patin Sauveur III 35.
Rubber-ijzer Imperator III 36.
Rijks-diploma hoefsmid V 74; verslag
voorjaarsexamen *VI 82; opmerkin-
gen over het practisch werk VI 84;
commissie IX 133; verslag najaars-
examen *XII 191; examen indruk-
ken XII192 ; nabetrachting XII194.
Schaduw-blinker t*IX 144.
Spoorwegrails (inklemmen-hoefijzers)
*I3;in 45.
Spoorwegvervoer (voederen en drenken)
IX 142.
Springpaarden. Beslag bij — *VII 101.
Vereeniging van onderwijzers in prac-
tisch hoefbeslag; agenda vergadering
I 13; nieuwe onderwijzers |*II 17;
verslag hoofdbestuursvergadering
*II 18; verslag algemeene vergade-
ring *II 19; verslag van het examen
*II 25; cursus voor opleiding stop-
gezet *II 26; *V 65, adres aan en
van examen-commissie VI 87 en 88;
adres aan den Minister 89.
Voorbereidende cursussen in Gelder-
land V 70; zie ook VI 93 en 94:
VII 105.
Wegen-vraagstuk IV 55.
IJzer van Jozef Buluscher III 34.
Zijbeen IX 135; *X 150.
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op. Paardengebied
Redactie en Administratie;
TELEFOON 117500quot; - WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAO
Abonnement: f 3.35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentlën: 1 — 6 regels f 2.—, elke regel daarboven 25 cent
INHOUD. Acta est Fabula. — Het beklemd geraken van hoefijzers tusschen
spoorwegrails. — Cursus in hoefbeslag vanwege de afdeeling „Appingedamquot;
van den Bond van Smedenpatroons. — Ingezonden stukken. — Literatuur
overzicht. — Advertentiën.
Met deze woorden „het stuk is gespeeld,quot; werd in den ouden schouw-
burg het einde der voorstelling aangekondigd en hiermede willen wij op
deze plaats het jaar 1931 afsluiten. Dit jaar zal zeker door de latere ge-
schiedschrijvers gememoreerd worden als een der meest ongunstige, laat
ons hopen als het ongunstigste jaar, dat sinds menschengeslachten zich
voorgedaan heeft. De gansche wereld toch lijdt als het ware aan een
inzinking, waarvan de hieruit volgende malaise zich uitstrekt over de
groote lagen der bevolking en landbouw, handel en scheepvaart doen
verkeeren in een deplorabelen toestand. Een slechte oeconomische
toestand veroorzaakt altijd armoede, met als direct gevolg een ge-
brek aan koopkracht en deze, gepaard met overproductie, doen zeer
vele bedrijven stil liggen of in elk geval zich onproductief voortslepen.
Loonsverlagingen zullen hier weer een direct gevolg van zijn en deze, als-
mede de groote omvang welke de werkeloosheid heeft aangenomen, zijn
wel de middelen om het vertrouwen te doen wankelen en de ontevreden-
heid en moedeloosheid te bevorderen.
Zoo gaan we 1932 in en voor menigeen zal het zeer veel moeite kosten
om met eenig vertrouwen aan een betere toekomst te denken en hoopvol
gestemd te zijn bij deze jaarswisseling.
Wat de lezers van dit blad betreft, zoo lijdt het geen twijfel of ook op
hen zullen de levensomstandigheden hun stempel drukken en zullen zij de
nadeelen van de malaise mede ondervinden, niet in het minst de
plattelandssmid, die is aangewezen op de boerenbevolking, welke ook in
zeer ongunstigen toestand verkeert. Toch kan de hoefsmid zich nog ge-
lukkig achten boven ve^|irodeFe-,»öibaehte^, d^^ch de paardenstapel
MAANDBLAD
ABONNEMENTSPRIJS
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaar f 4.—
niet vermindert en in het gebruik der paarden de hoefsmid een onmis-
bare schakel vormt.
Het beslag zal wel minder vaak vernieuwd worden, de eigenaar zal wel
beknibbelen op den prijs en er zullen wel meer kwade posten voorkomen
dan voorheen, doch tot werkeloosheid zal de hoefsmid niet gedoemd worden
en het is een groot geluk dit te kunnen constateeren.
Gaan wij onzen laatsten jaargang na, dan zien wij uit den inhoud hiervan
dan ook, dat de belangstelling in het vak niet verflauwt en dit toch is wel
de beste barometer in deze. Onder de onderwerpen, welke door vele hoef-
smeden gedurende het afgeloopen jaar in praktische studie zijn genomen,
behoort wel het uitvinden en beproeven van een z.g. nonslipping beslag
en hoewel dit nog niet ge'eid heeft tot een algemeen erkend, afdoend,
voorbehoedend beslag voor gladde kunstwegen, zijn wij toch zeer dankbaar
voor de voorlichtingen en beschouwingen, welke de verschillende practici
dit jaar in ons vakblad hieromtrent hebben gegeven en zullen we blijven
hopen op verdere uitvindingen in deze, die misschien wel zullen leiden
tot een oplossing van dit vraagstuk. Het uit Noorsche landen geïm-
porteerde rubber hoefijzer is wel het meest afwijkende van al deze uit-
vindingen en indien dit rubberbeslag zou hebben voldaan, zou hier met
recht van een evolutie in het hoefbes'ag gesproken kunnen worden.
De verschillende referaten uit buitenlandsche vakbladen, alsmede de
zeer interessante mededeelingen van den heer Falkenhagen van eigen
waarnemingen uit verschillende groote Duitsche steden, doen ons zien
dat ook in het buitenland dit vraagstuk nog geen oplossing heeft gevonden
en dat men in den winter het bekende „scherpequot; beslag nog niet kan missen,
terwijl in den zomer tegen de gladde kunstwegen het kurkbeslag als het
goedkoopste en beste wordt aanbevolen.
De mededeelingen in het afgeloopen jaar omtrent de Vereeniging van
onderwijzers in practisch hoefbeslag doen zien, dat deze vereeniging in
bloei verkeert, dat de leden de belangstelling in hun vak hoog houden,
dat de kameraadschap hierdoor bevorderd wordt en een gevoel van saam-
hoorigheid, dat zoo gewenscht is voor de corypheën van het vak, onver-
zwakt bestaat.
Ook de aankomende generatie van hoefsmeden, die thans dus de cursussen
volgt en het Rijksexamen te Utrecht aflegt, geeft alle redenen tot tevreden-
heid. Er zijn toch, over het geheele land verspreid, cursussen m hoefbeslag
en zelfs op verschillende ambachtsscholen zijn hierop aansluitende voor-
bereidende cursussen, welke steeds over een voldoend aantal leerlingen
beschikken, die allen met ijver en toewijding zich aan het vak hunner
keuze geven. Dit alles stemt zeer zeker blijde en geeft een waarborg voor
de toekomst.
Dat de examencommissie te Utrecht niet alle candidaten, die het examen
afleggen, een diploma waardig keurt, kan alleen ten goede worden uit-
gelegd, n.1. dat zij meent de eischen aan dit examen dermate hoog te moeten
stellen', dat dit diploma de beste waarborgen biedt en dus het hoefsmidsvak
uitsluitend aan goede handen wordt toevertrouwd. Voor het onderwijzend
personeel aan de cursussen zal het steeds een moeilijke, doch tevens eer-
volle taak zijn om de leerlingen zoo goed mogelijk voor dit examen voor te
bereiden, zoodat teleurstellingen van niet slagen voor dit examen, zoowel
voor hen als voor de cursianen, tot een minumum beperkt zullen blijven.
Besluiten wij dezen aanvang van den nieuwen jaargang met een op-
wekking tot alle lezers om de moeilijke omstandigheden naar hun beste
vermogen het hoofd te bieden; niet bij de pakken neerzitten doch met
vast vertrouwen op betere tijden, alles te doen wat het vak vooruit kan
brengen, de stand kan verhoogen en daarmede ook het eigen belang te
dienen. Ook ai zal het vaak moeilijk zijn om direct voordeel hierin te
zien en te behalen, dan toch zal de moreele kracht hiervan al groot zijn
en zoolang het moreel goed blijft, zal het vertrouwen niet geschokt worden
en zal het de opgewektheid geven die noodig is om den dagelijkschen
arbeid met lust en met voldoening te verrichten.
Dat ook ,,De Hoefsmidquot; hiervan zal mogen profiteeren en dat de lezers
in steeds meerdere mate hun gedachten en hun ervaringen aan ons tijd-
schrift zullen toevertrouwen! Laat uw redacteur dan eindigen met zijne
lezers en hunne gezinnen, ook uit naam van de uitgeefster, voor 1932
veel goeds toe te wenschen en gedachtig aan de tijdsomstandigheden,
deze voorrede besluiten, met de hoopvolle Latijnsche spreuk:
,.E tenebris oiitur lux !quot;, hetgeen beteekent: Uit de duisternis verrijst
het licht.
G. H.
HET BEKLEMD GERAKEN VAN HOEFIJZERS TUSSCHEN
SPOORWEGRAILS.
Gedurende mijn 15-jarige praktijk te Rotterdam is mijn hulp als dieren-
arts vele malen ingeroepen voor paarden, die met een hoefijzer beklemd
geweest waren tusschen spoorwegrails en hiervan in meer of minder ernstige
mate de nadeelige gevplgen vertoonden.
Het gevaar, dat deze breede en diepe rail voor de paarden in de stad
oplevert, is inderdaad niet denkbeeldig. Een ieder, die Rotterdam kent,
weet het bestaan van het uitgebreide net spóorwegrails, dat vooral in de
havengebieden in de straten aanwezig is en op verschillende plaatsen den
rijweg kruist. Het zijn vooral deze kruisingen, waar de paarden het meest
de risico loopen, met een hoefijzer te blijven vastzitten in de diepe
groeven van deze spoorwegrails.
Ook bij bruggen leveren de spoorwegrails soms gevaren op voor de
paarden, doordat nl. op sommige plaatsen een te groote en diepe opening
is gelaten tusschen het brug- en het straatgedeelte van de rails. Hier is het
niet zoozeer de railgroeve, die het gevaar van vastklemmen veroorzaakt,
dan wel de onnoodige groote ruimte tusschen brug- en straatrail. Deze oor-
zaak is dus niet de ergste, omdat het hier een constructiefout geldt, die is
op te heffen en hiermede ook het gevaar voor de paarden van de baan is.
Erger zijn de reeds genoemde kruisingen van de rails op de straat; want
juist het oversteken van deze rails levert een blijvend gevaar voor in-
klemming.
De gevolgen van inklemming zijn natuurlijk heel verschillend. Naast
vrij onschuldige komen er zeer ernstige voor, zooals bijv. breuken of scheu-
ren van het kroon- of kootbeen, verscheuringen of verrekkingen van de
banden of pezen van den ondervoet, beleedigingen van hoef-, kroon- of
kootgewricht, losgescheurde hoefschoenen e.d.
Onbeschrijflijk is de pijn, die dergelijke slachtoffers vaak te lijden hebben.
Men stelle zich voor een paard, dat een zwaar beladen wagen voorttrekt;
plotseling geraakt een hoefijzer beklemd; met uiterste krachtsinspanning
tracht het paard zich los te rukken, doch tevergeefs. Op hetzelfde oogenblik
wordt de geweldige massa van den voortrollenden wagen tegen het paard
aangedrukt en oefent een moment een ontzettende kracht uit op het
beknelde been. Als op dit moment het hoefijzer nog niet afgerukt wordt,
zijn de gevolgen dikwijls van zeer ernstigen aard: het paard zal meestal
vallen en het leed is niet meer te overzien.
Doordat de gewrichten van den ondervoet slechts een geringe zijdelingsche
beweging toelaten, kunnen ernstige gevolgen vrijwel niet uitblijven. Aan
de toeschietende hulp kost het vaak de grootste moeite om het paard uit
deze benarde positie te bevrijden; een breekijzer of andere krachtmiddelen
moeten hiertoe vaak te pas komen. Hoe snel en doelmatig de hulp echter
ook zijn moge, dikwijls komt zij te laat, want met het vallen is in den regel
het kwaad reeds geschied.
Het abattoir is vaak de eindbestemming van het paard. Op deze wijze
zijn in den loop der jaren vele paarden het slachtoffer geworden van deze
rails en komen er nog steeds nieuwe. Het is zoowel uit een oogpunt van
dierenbescherming, als van economisch belang voor de eigenaars der paar-
den, noodzakelijk, dat getracht wordt deze ongevallen te voorkomen, al-
thans tot het minimum te beperken.
Vanzelf rijst de vraag: „kan de voerman zulke ongevallen niet voor-
komen?quot; Ik ben van meening, dat in vele gevallen bij grootere oplettend-
heid van den voerman, het ongeluk te voorkómen zou zijn geweest. Dat
echter waarschuwingen voor het gevaar en aanmaningen tot grootere
oplettendheid iets zullen baten, meen ik te mogen betwijfelen. Ondanks
het feit toch, dat alle voerlieden te Rotterdam, met het bestaan dezer
gevaren volkomen op de hoogte zijn, blijven deze ongelukken in onver-
minderde getale vóórkomen.
De oplossing zal dus elders gezocht moeten worden. Hiertoe is in de
eerste plaats noodig nauwkeurig te weten, hoe en waarom het mogelijk is,
dat een hoefijzer zoo muurvast in de railgroeve kan vastklemmen. Ik
heb daartoe in verschillende gevallen nagegaan, hoe de inklemming moet
zijn geweest en heb daarbij geconstateerd, dat deze steeds op dezelfde wijze
had plaats gehad. Het inklemmen kan alleen gebeuren met z.g. stoot-
ijzers, het typisch beslag aan de achterhoeven der sleeperspaarden.
Om duidelijk aan te geven, hoe zoo'n inklemming plaats vindt,
diene nevenstaande teekening. Zij geeft een dwarse doorsnede weer
van een zoodanige stadsrail met ingeklemd stootijzer. Men ziet,
dat de hoef met den toon voorover in de railgroeve duikt. De stoot
zit bij a tegen de eene zijde van de rail, terwijl de lip tegen den boven-
kant van de andere zijde aandrukt (6). De punt van de lip zal door dien
druk iets indeuken en afplatten, doordat de hoornwand iets meegeeft.
De op deze wijze vervormde lip zal bij
h onder den rand van de rail blijven
vastzitten. Nu begrijpt men, waarom
het hoefijzer zoo muurvast kan in-
klemmen en tevens waarom het paard
niet bij machte is het hoefijzer af te
rukken: want niet alleen zit het hoef-
ijzer vast, ook de hoef zelve wordt
tusschen de punten è en c stevig
ingeklemd gehouden, zoodat het ijzer
tevens stevig aan den voet vast ge-
drukt wordt. We zien uit deze teeke-
ning, dat niet de stoot, noch de lip
alleen de inklemming bewerkstelligt,
maar dat de combinatie van stoot en toonlip zulks doet. De eenvou-
digste oplossing zou dus zijn: de stoot afdanken, zooals dit reeds lang
bij verschillende bedrijven is geschied; zulks allicht niet uitsluitend om
de gevaren voor inklemming in rails, maar ook om de nadeelen, die de
paarden erdoor ondervinden aan hoeven, gewrichten, pezen enz.
Echter het meerendeel der Rotterdamsche sleeperspatroons is de meening
toegedaan, dat de stoot voor de paarden onmisbaar is en wil er tot geen
prijs afstand van doen. De oplossing moet dus gezocht worden met behoud
van de stoot.
Twee mogelijkheden blijven hier slechts over: 1ste wijziging van den
stoot en 2de het laten vervallen van de toonlip.
Wat het veranderen van den stoot betreft, wil ik hier vermelden welk
idee de heer P. Smits, hoefsmid te Rotterdam, met wien ik een paar jaar
geleden deze zaak besprak, daaromtrent aan de hand deed. Hij stelde voor
den stoot te maken in een T-vorm. Aan den stoot werd in het midden en
rechthoekig daarop een stuk aangelascht. Dit aangelaschte stuk komt
dus boven de zool te liggen en is iets zoolwaarts gericht, teneinde het mee-
dragen op den bodem zooveel mogelijk te voorkómen.
Met dit T-stootijzer volgens Smits hebben we destijds proeven genomen,
die schitterend zijn geslaagd. Aan de hand van de teekening kan men zich
gemakkelijk voorstellen, dat met een T-vormigen stoot de geschetste situatie
niet mogelijk is. Afgezien van een paar andere bezwaren, waarvan het
voornaamste was het minder vaststaan op de keien, scheen met dezen
T-stoot de oplossing gevonden. Echter was gerekend buiten den waard,
in dit geval de sleepers.
Toen nl. de kosten voor het maken van een zoodanig ijzer ongeveer
2 kwartjes per stel hooger moesten worden, verdween de belangstelling
van de zijde der sleeperspatroons voor deze nieuwe vinding totaal en hier-
mede was het T-stoot ijzer van de baan.
Reeds lang hebben de meeste smeden den stoot in schuine richting naar
voren geplaatst, waarmede beoogd wordt, de kans van inklemming te ver-
w-
minderen. Een schuin naar voren geplaatste stoot zou (op de teekening
hij a) niet zoo gemakkelijk vastklemmen als één die loodrecht op het hoef-
ijzer staat. Theoretisch zou dus een schuin gerichte stoot het gevaar
verminderen; de praktijk heeft echter geleerd, dat ongevallen er niet door
worden uitgesloten.
Het spreekt vanzelf, dat ook de breedte van de groeven tusschen de
rails een rol van beteekenis speelt, evenals ook de hoogte van den stoot.
Over het algemeen zal het gevaar van inklemming minder zijn bij een lagen
stoot dan bij een hoogen; al is echter de stoot ook lager en de railgroeve is
toevalligerwijze iets smaller, dan kan het ongeluk zich toch voordoen. De
breedte van de railgroeve bleek mij bij onderzoek zeer varieerend. Hier-
door is het niet mogelijk een bepaalde maximum hoogte van stoot aan te
geven, om met eenige zekerheid de kans van inklemming uit te sluiten.
De aandacht valt nu vanzelf op de toonlip, die, zooals hiervoren gemeld
werd, eveneens een belangrijke rol speelt bij het inklemmen. Uit de teeke-
ning valt na te gaan, hoe zonder toonlip het paard vrij gemakkelijk uit de
geschetste positie zou kunnen loskomen. Tengevolge van de veerkracht
van het hoorn, zal de hoef bij b meegeven en zoodoende het kantelen van
den hoef in de richting van de pijl mogelijk worden. Nu echter de vraag:
,,Kan men de toonlip zonder bezwaar weglaten?quot; Als men deze vervangt
door twee lippen aan weerszijden van den toon, zooals bij het klapijzer,
kan dit in elk geval wel.
De combinatie van stoot- en klapijzer zou ideaal kunnen zijn. Echter
bleek de fabricage van een zoodanig ijzer zeer moeilijk te zijn, tenminste
voor zoover betreft het aanhalen van de lippen. De stoot zit daarbij steeds
in den weg. Ook het halen van de lippen uit de uiteinden van den stoot
gaat eveneens zeer bezwaarlijk. Men zou dus genoodzaakt zijn deze lippen
autogeen aan het hoefijzer te lasschen; dit kost echter tijd en wat nog erger
is.....geld! Zoodat tegen deze oplossing dezelfde bezwaren rijzen als
tegen den T-stoot.
Practisch blijft er dus niets anders over dan het stootijzer met weglating
van lippen in het toongedeelte. Zal bij een stootijzer zonder toonlip vol-
doende bevestiging van het ijzer overblijven? m.a.w. zal dit ijzer niet ge-
makkelijker verschuiven?
Om deze vraag te beantwoorden, dient eerst te worden nagegaan, welke
de eigenlijke functie is van de toonlip. We zijn het er allen ongetwijfeld
over eens, dat een goed gevormde en correct geplaatste toonlip een sieraad
is voor het beslag. Ook zal niemand ontkennen, dat de toonlip een niet ge-
noeg te waardeeren houvast is bij het passen en onderleggen van het ijzer.
Een andere kwestie is de vraag of de toonlip absoluut onmisbaar is m.a.w.
of zij een noodzakelijke vereischte is voor een goede bevestiging van het
ijzer aan den hoef?
Terecht zal men aanvoeren, dat de toonlip het naar voren schuiven van
den hoef of het naar achteren verplaatsen van het ijzer zal voorkómen.
Echter kan de toonlip niet beletten, dat de hoef naar achter schuift of het
ijzer zich naar voren verplaatst. Als dus een paard een zwaar beladen
wagen op gang moet brengen en hierbij uitglijdt, hetgeen op de keien vaak
gebeurt, dan zou toch zeker de voet op het ijzer naar achteren schuiven,
als niet de nagels voor een enorm stevige bevestiging zorg droegen.
Nu leert ons de practijk, dat het naar achteren schuiven van den voet
op het ijzer slechts zelden vóórkomt en uit deze waarneming wil ik conclu-
deeren, dat bij eventueel weglaten van de toonlip, de voet zich evenmin naar
voren zal verplaatsen op het ijzer.
Bij het stooten van den toon of bij het tegenhouden van den belasten
wagen (z.g. ,,broekenquot;),.zou het naar voren verplaatsen van den voet op
het ijzer wel eens vóórkomen. In deze gevallen echter zal de bevestiging
van de hoefnagels te wenschen overlaten en zou het loslaten van het ijzer
toch plaats gevonden hebben, ook bij aanwezigheid van een toonlip. Als
men tenslotte bedenkt, dat de rechthoekige doorsnede der hoefnagels
bij den beslagen voet de langste zijde heeft in de richting van de ijzer-
takken, dan kan men begrijpen, waarom verplaatsing van het hoefijzer,
zoowel naar voren als naar achter, slechts zeer moeilijk kan plaats vinden,
t.w. om de eenvoudige reden, dat de hoefnagel in deze richting niet ge-
makkelijk te buigen is. Verplaatsing van het ijzer in de lengterichting is
dus practisch alleen mogelijk als de hoefnagels los zitten. Daarentegen zal
zijwaartsche verplaatsing van het ijzer veel gemakkelijker zijn, hetgeen ons
trouwens de praktijk ook leert. Vandaar mijn meening, dat zijlippen veel
nuttiger zijn voor een goede bevestiging van het ijzer dan een toonlip.
Uit het vorenstaande trek ik de volgende conclusie: Ter voorkoming
van het inklemmen van stootijzers in spoorwegrails, kan de stoot als zoo-
danig gehandhaafd blijven; moet de toonlip vervallen en een buitenzijlip,
eventueel tevens een binnenzijlip aangebracht worden.
B. C r e z é e,
dierenarts, Rotterdam.
CURSUS IN HOEFBESLAG VANWEGE DE AFDEELING
APPINGEDA3Iquot; VAN DEN BOND VAN SMEDENPATROONS.
Het Ie leerjaar van den cursus 1931—1932 werd, wegens bijzondere
omstandigheden, begonnen met zes leerlingen, t. w.: W. S. Hageman te
Parmsum, G. Kruger te Godlinze, J. Lier te Uitwierde, J. Mulder te Sidde-
buren, E. de Vries en A. de Weerdt te Roodeschool.
Behoudens enkele verzuimen, waarvoor aannemelijke redenen werden
opgegeven, werd met ambitie en ijver gewerkt, zoodat er geen bezwaren
bestonden alle leerlingen tot den volgenden leergang toe te laten.
Groningen, December 1931.nbsp;H. A. Kroes.
N. B.: Naar aanleiding van een verslag van den hoefbeslagcursus te
Bedum, voorkomende in het October-nummer van ,,De Hoefsmidquot;, bevestig
ik gaarne de opvatting van collega Venema, dat het den leerlingen, die al
de schooljaren ontwend zijn, moeilijk valt, na zwaren arbeid de theoreti-
sche lessen met onbeperkte aandacht te volgen. Steeds heb ik dan ook zoo
mogelijk de theoretische lessen aan de praktische laten voorafgaan. Gedu-
rende eenise jaren werd te Appingedam een dubbelen cursus van 16 leer-
lingen gegeven. In de morgenuren: 4 uur praktijk voor 8 leerlingen, daarna
van 1-3 nam. theorie voor alle 16 leerlingen en van 1-5 praktijk voor de
2e groep van 8 leerlingen. Behalve dat deze gang van zaken te vermoeiend
was voor den ambitieusen onderwijzer in de praktijk, werd ook ervaren,
dat de theorie er bij de 2e groep minder inviel en zij dikwijls moeite
had volle aandacht aan de lessen te schenken.
Zelfs ondervindt men dit bezwaar bij leerlingen, die in den voormiddag
nog zwaren arbeid hebben moeten verrichten, daarna dikwijls een verren
afstand per rijwiel of motor moeten afleggen, ten einde in den narniddag
den cursus te volgen. Het zou dan ook te wenschen zijn, dat door ouders en
patroons de noodige medewerking werd verleend, ten einde de leerlingen
in de gelegenheid te stellen zoo frisch mogelijk het onderwijs te kunnen
volgen en steeds op tijd aanwezig te zijn.
De belangstelling in de leerstof en het fit blijven op de lessen kan door
het laten zien en demonstreeren van doelmatige leermiddelen, het stellen
van vragen enz. mede op peil worden gehouden.
Kr.
Naar aanleiding van de geuite meening van G. H. in de Augustus-
aflevering over het door ondergeteekende geplaatste stukje „Opmerkmgen
op keuringenquot; in de Juli-aflevering, wordt beleefd wederom eenige plaats-
ruimte in „De Hoefsmidquot; verzocht, waarvoor bij voorbaat beleefd dank
wordt gezegd.nbsp;. . j
De meer ingewijden zullen het wel, doch velen wellicht met weten, dat
G H. de initialen zijn van den Redacteur Dr. R. H. J. Gallandat-Huet, die
tevens Secretaris is van de examencommissie ter verkrijging van het
brevet: „Hoefsmid met Rijksdiplomaquot;. Een ieder die Z.Ed. kent en weet
wat hij voor de verheffing van het hoefbeslag gedaan heeft, zal het met
verwonderen dat door hem dit stukje is geplaatst.
Ook ondergeteekende is die meening toegedaan, doch heeft een ander
inzicht in deze. Na in eenige regels eenigszins uiteengezet te hebben, welk
de bedoeling inhield van mijn ingezonden stukje, schrijft Z.Ed.: „Hier
begint mij de schoen te wringen en hoewel tot heden nog geen brieven zijn
binnen gekomen om tegen dezen voorgestelden maatregel te protesteeren,
zoo kan ik maar niet klakkeloos aannemen, dat dit stilzwijgen als een in-
stemmen met dit voorstel moet worden opgevat.quot;
Mijne meening in deze is dat dit stilzwijgen gerust tot een instemmen
gerekend mag worden, daar ik van velen weet dat zij dit inzicht met mij
deelen, doch een smid uit zich niet zoo gauw in het openbaar en dit geldt
ook op vergaderingen.nbsp;■ u v, f
Dit geldt ook voor de vergadering van Onderwijzers in practisch hoei-
beslag.
-ocr page 17-Vóór en na de vergadering hoort men zoo velen, doch tijdens de verga-
dering slechts een enkeling. Hoog wordt tot deze vergadering door buiten-
staanders opgezien, zoo ook tot de vereeniging van Onderwijzers zelf,
doch in werkelijkheid heeft deze zeer weinig te beteekenen.
Al had ZEd. meerdere brieven van instemming ontvangen, dan nog
hangt er voor mij, wat de waarde van den inhoud betreft, weer veel af
door welke personen deze zijn toegezonden. Het gaat hier enkel door
welken bril men deze zaak bekijkt.
Van uw standpunt kan ik het begrijpen dat uw aandacht enkel op ver-
heffing van het hoefbeslag is geconcentreerd.
Ook ondergeteekende is eveneens sterk voor verheffing van het hoef-
beslag, doch ziet tevens zeer gaarne daar financieele voordeden mede
gepaard gaan.
Nu zult UEd. wellicht opmerken, maar brengt de verheffing van het
hoefbeslag dan geen financieel voordeel?
Hierop wil ik dan antwoorden: „over het algemeen voor den pmrden-
eigenaar wel, doch voor den hoefsmid niet; want is het niet opvallend,
dat daar, waar de meeste gediplomeerde hoefsmeden woonachtig zijn,
de prijzen van het hoefbeslag het laagste zijn, omreden men zijn diploma
of wel meerdere kennis aan zijn cliënten cadeau geeft en tevens daardoor
andere collega's, die geen diploma bezitten noodzaakt om een lageren prijs
te bedingen, inplaats van zich boven dezulken te stellen.
Hiertegen zult U kunnen opwerpen: ,,ja, maar dit is toch den hoefsmid
zijn eigen schuld, dan moet men zich beter organiseeren.quot;
Hiermede ben ik het dan volkomen met UEd. eens, doch van beter
organiseeren is geen sprake en omdat ik daar uit persoonlijke ondervinding
van overtuigd ben, is mijn oordeel dat een voorlichtingsdienst als voren-
bedoeld de eenige weg is, om financieel voordeel voor den meer kundigen
hoefsmid af te werpen, hetgeen, van zelf toch tevens zal leiden tot ver-
heffing van het hoefbeslag. Dan schreef Z.Ed. nog: „het verwondert mij
iemand, die zelf zegt reeds 25 jaren als patroon werkzaain te zijn, vermeent
hiervan ook maar de allergeringste verwachting te kunnen koesteren.
Hierop wil ik ZEd. antwoorden, dat juist in die 25 jaren mij is gebleken,
dat men daarvan zelfs zeer goede verwachtingen kan koesteren, doch dan
dient deze zaak anders te worden aangepakt door het als een speciaal
onderwerp te behandelen en niet als een luttel onderdeel eener cursus,
zooals vrij algemeen tot dusverre is geschied.
Leerlingen die een dergelijken cursus hebben gevolgd, weten amper
dat er over gesproken is. Die leerhngen toch zijn veelal boerenjongens,
die 's morgens vroeg op zijn gestaan, dikwijls nog geruimen tijd hebben
moeten fietsen om het leslokaal te bereiken en daar dan begrijpelijkerwijze
meer zitten te soezen dan op te letten en als men daar dan nog bij neemt
een Leeraar die alles uit een boek moet voorlezen, omdat ZEd. het zelf
niet meer zoo best weet, dan kan het kleinste kind toch wel begrijpen, dat
dit geen vruchten af kan werpen.
Lang niet iedereen is daar ook voor geschikt en volgens mijn bescheiden
meening zal dit onderricht uit monde en in handen van een daarvoor ge-
schikt hoefsmid, zeer zeker oneindig veel meer succes hebben, door het
geven van aanschouwelijk onderwijs en het mededeelen van zijn practische
ervaringen van het hoefbeslag, welk toch zijn vak is, waarin hij door op-
offeringen en noesten arbeid zich heeft weten op te werken.
Aanschouwelijk onderwijs, dat is een eerste vereischte en dat aantrekkelijk
gemaakt door allerlei abnormaliteiten op hoefbeslaggebied en op een een-
voudige en gemoedelijke wijze uiteengezet, door een daarvoor geschikt
hoefsmid, kan niet anders dan zeer veel vruchten afwerpen.
Tot dusver liet dit zeer veel te wenschen over.
Meermalen is het voorgekomen, dat er een Veearts bij mij kwam om één
hoornschoen te leen, want ZEd. moest een cursus in paardenkennis geven,
want zelf hadden zij niets, nog niet eens een hoefbeentje.
Dergelijke personen, die in de praktijk zijn en niet de minste leermiddelen
bezitten, geven volgens mijn bescheiden meening reeds hierdoor niet veel
blijk interesse te gevoelen voor het hoefbeslag en ligt het dan ook voor de
hand dat van dergelijke personen als leeraar niet veel vruchten vallen te
verwachten, hetgeen ook tot heden toe vrij algemeen gebleken is.
Het gezegde van UEd. dat er maar één middel is voor zulke krenterige
klanten die hun hoefbeslag verwaarloozen, door ze bij nalatig beslag het
dubbele van den prijs te laten betalen, doet volgens mijn bescheiden mee-
ning blijk geven dat UEd. nu juist niet zoo best met den gang van zaken
van een burgersmidsbedrijf op de hoogte is, want daar gaat zooiets zóó
maar niet.
Wanneer een smid Uw remedie op zou volgen, dan ben ik er van over-
tuigd, dat hij zijn klanten slechts éénmaal bij zich zou zien. Het brood
van een smid wordt niet zoo heel gemakkelijk verdiend; buiten werken
dient hij ook met zijn klanten te kunnen omgaan en iedere klant dient
vaak op aparte wijze behandeld te worden.
Ondergeteekende heeft reeds 25 jaar zijn zaak gedreven en met groot
succes, en heeft nooit getoond het knechtje van zijn klanten te zijn en kan
tevens naar voren brengen dat hij steeds door hen wordt gewaardeerd, doch
wanneer hij Uw remedie zou hebben gevolgd, zou hij bovenstaande met
kunnen mededeelen.
Doch thans genoeg hierover en gaan wij weer eens over tot voorstel
van tijdelijke opheffing van opleiding van Onderwijzers.
Welk gezond bezwaar is daar nu tegen? Immers zijn er over geheel Neder-
land reeds een honderdtal Onderwijzers, dus is men toch verzekerd dat er
voorloopig leerkrachten genoeg zijn om hoefsmeden voor 't Rijksdiploma
op te leiden.
Dan, wat zal de toekomst bieden voor den hoefsmid door de steeds toe-
nemende autotractie?
Wanneer men dit eens goed bekijkt, dan is het toch zeker zaak, dat men
de bakens verzet om nog te trachten te redden wat er nog te redden valt;
en dat is niet het aankweeken van meer Onderwijzers, doch met kracht
pogingen aan te wenden, om de paardenhouders meerdere degelijke kennis
van de waarde van een goed hoefbeslag door een daarvoor geschikt hoefsmid
bij te brengen, daarin zal dan zijn saamgevat zoowel voordeel voor den
eigenaar en ook voor den hoefsmid, doch tevens ook ten gunste voor de
verheffing van het hoefbeslag.
Alkmaar, Januari 1932.
Th. A. Koelman.
Naschrift.
De heer Koelman komt nog eens terug op zijn ingezonden stuk van
verleden jaar Augustus, waarin hij propageerde Ie het stopzetten van de
cursussen voor onderwijzers in practisch hoefbeslag en 2e het houden van
lezingen voor landbouwers om meer kennis over de groote waarde van
een goed hoefbeslag bij te brengen. Wat het eerste betreft refereer ik mij
geheel aan mijn destijds daarbij geplaatst onderschrift daar ik nog precies
dezelfde opinie ben toegedaan en wat 't 2e betreft, zou ik de aandacht er
op willen vestigen dat practische demonstraties van hoefsmeden in land-
bouwstreken, waarbij dan tevens duidelijk wordt gemaakt wat men doet
en waarom men het doet, zeer zeker hun nut kunnen hebben. Dit werd
reeds door mij in ,,De Hoefsmidquot; bepleit en wekte ik hiertoe op om deze
demonstraties te houden voor de vereenigingen van landelijke ruiters,
die toch in de Ie plaats gerekend mogen worden als de meest belang-
stellenden in alles wat het paard betreft en dus zeer zeker ook in het hoef-
beslag! Ik veronderstel dat hiervan meer nut zal uit gaan dan van voor-
drachten. ook al zou de heer Koelman hierbij kunnen beschikken over de
heele inventaris van het Instituut voor Hoefkunde. De omstandigheden
waarin de leerlingen ter cursus komen, zullen wel dezelfde blijven, onver-
schillig wie de voordrachten houdt en ik vrees dat cursianen van verre
afstanden naar een lezing van den heer Koelman komende, ook wel eens
een uiltje zouden knappen; dat zal zelfs bij den besten spreker wel niet
geheel te voorkomen zijn. De heer Koelman citeert een cursus in paarden-
kennis, waar de leeraar gebrek aan materiaal had om zijne lessen voldoende
te demonstreeren; dat was zeker jammer want met voldoende demon-
stratiemateriaal zou de les allicht gemakkelijker te volgen zijn geweest,
vooral voor hen die van verre afstanden kwamen en het gesproken woord
alléén. Klaas Vaak niet gemakkelijk verdrijft! Zoo zullen er tekortkomingen
zijn overal waar gewerkt wordt en alleen hij die niet werkt, maakt geen
fouten. Het is mij zelfs bekend dat er cursussen in hoefbeslag zijn gegeven,
waarbij geen paarden waren om te beslaan en ook wel dat er wel paarden
waren, doch er bitter weinig notitie werd genomen van het beslag dat de
leerlingen moesten uitvoeren. Dat waren zelfs tekortkomingen die lang
niet door den beugel konden, maar daarom kunnen zulke voorbeelden
toch geen aanleiding zijn om alle cursussen in hoefbeslag te doen ophouden.
Men komt als regel verder door op fouten te wijzen en te trachten verbe-
tering te krijgen dan een methode af te schaffen omdat er fouten aan kleven.
Algemeene Vergadering van de Vereeniging van Onderwijzers in
Practisch Hoefbeslag,
op Zaterdag 23 Jan. 1932, des voormiddags te 10 uur in het hotel ,,rEuropequot;
te Utrecht.
Agenda;
1.nbsp;Opening.
2.nbsp;Vaststelling der notulen.
3.nbsp;Behandeling ingekomen stukken.
4.nbsp;Verslag van het boekjaar 1931.
5.nbsp;Bestuursverkiezing: aftredend de heeren J. Ph. Huitink en H. Vossers.
6.nbsp;Rekening en verantwoording van den Penningmeester.
7.nbsp;Aanwijzing rekening-commissie volgend boekjaar.
8.nbsp;Mededeelingen inzake Examencommissie voor het Rijksdiploma.
9.nbsp;Rondvraag.
Pauze.
10.nbsp;Causerie over het onderwerp ,,harddravers-beslagquot; door den heer
Koelman.
11.nbsp;Causerie over het onderwerp „Is afhelling bij normaal beslag ge-
wenschtquot;, in te leiden door den heer Ritsema.
12.nbsp;Sluiting en uitbetalingen reiskosten.
Namens het Bestuur.
M. Ritsema, voorz.
H. Vossers Secr.
* * *
— Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. Met ingang van 11 dezer is
benoemd tot Directeur der Mil. H. school te Amersfoort, de Dirigeerend
Paardenarts met rang van majoor A. Kuipers, die de plaats zal innemen
van Dr. R. H. J. Gallandat Huet, die met ingang van 1 Nov. 1.1. bevorderd
werd tot Luit.-Kolonel, Chef van den Milit. Veterin. Dienst te 's-Graven-
hage.
* * *
De Duitsche Hoefsmid jubileert en gedenkt in het Januarinummer
het 50-jarig bestaan, een feit waarmede wij de redactie en uitgeefster
wel hartelijk geluk wenschen. Het nummer bevat een openings- en
herdenkingsrede van Dr. Zietzschmann uit Dresden, verder een hulde-
bijdrage van den generaal-paardenarts Dr. Schwedler, een opstel over de
opleiding van hoefsmeden in Holland door Prof. Dr. Kroon, Theorie en
practijk door A. Fischer, het beslaan van volhoeven met het Zweedsche ijzer
door Dr. Postl en een mededeeling van Frits Steding over een geval van
chronische hoefkatrolontsteking, waarbij de hoornwand gebogen was.
De Wnd. Directeur-Generaal van den Landbouw, brengt ter
kennis van belanghebbenden, dat in de maand Januari aanstaande
op nader te bepalen dag te Utrecht, gelegenheid zal worden ge-
geven tot het afleggen van het toelatingsexamen tot den cursus
ter opleiding van
Onderwijzers in Practisch Hoefbeslag»
Aanmeldingen moeten vóór 20 Januari 1932 zijn binnen gekomen
bij Professor Dr. H. M. KROON te Utrecht, Biltstraat 172.
Voor nadere bijzonderheden zij verwezen naar de Nederlandsche
Staatscourant.
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebled
Redactie en Administratie:
TELEFOON 117500» - WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAÖ
Abonnement: f 3.35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentiën: 1^6 regels f2.—, elke regel daarboven 25 cent
zijn reeds 18 jaar goed;
doeh thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
Amsterdam
Hekelveld 16
SiS
ili
ü
SIS
i
Si:
SS
■Ti iri ili iii ili iii iii ili iii ili iTi ili i!i iii iii iii
Naast de oplage speelt bij een perio
diek een nog veel belangrijkerlactoi
een groote rol, n.l. het aantal lezer:
per exemplaar. Denk aan huisge
nooten, samenlezers, leeszalen, enz.
Dit aantal lezers verveelvoudigt d^
oplage en verhoogt belangrijk d^
trefkans uv/er advertentie.
Wie kan het aantal lezers
berekenen van een periodiek i
EEN
^ REcmmE
aicMlPMi
GEEF UW ADVERTENTIE EEN LANGER LEVEN;
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Persnbsp;5
-ocr page 25-15 Februari 1932
37=
ABONNEMENTSPRIJS
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaar f 4.—
ADVERTENTIEN
1—10 regels (breedte 58/4 cM.)f2.—,
ledereregel meer f 0.20. - Tarieven voor
contracten op aanvrage verkrijgbaar
Redacteur: Dr. R. H. J. Gailandat Huet, te 's-Gravenhage
Uitgave van de N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
inhoud. Nieuwe onderwijzers in practisch hoefbeslag. — Beknopt verslagvan de Bestuursver-
gadering der vereeniging van onderwijzers in practische hoefbeslag. — Ver.slag van de Algemeene
Vergaderino van oniierwijzers in practisch hoefbeslag. — Verslag van het examen voor aanstaande
ouderwijzers in practisch hoefbeslag. — De cursus voor opleiding van onderwijzers in practisch
hoefbeslag wordt dit jaar niet gehouden. — Boekwerken. — Cursussen vanwege de commissie
voor landbouwonderwijs in de provincie Utrecht. — Korte mededeelingen — Advertentiên,
NIEUWE ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG.
De 6 geslaagden van den jongsten cursus te Utrecht.
Bovenste rij van 1. naar r.: J. P. Hendriksen te Huissen, G. J. Smits te
Dinxperlo, H. J. Klastermans te Breda. — Onderste rij van 1. naar r.: H. F.
Verheyente Borculo, A. J. Beuving te Utrecht, H. Verbugt te Helden Everlo.
BEKNOPT VERSLAG VAN DE BESTUURSVERGADERING DER VER-
EENIGING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG,
gehouden te Utrecht, in hotel l'Europe, op 9 Jan. 1932.
De agenda bevatte de volgende punten:
«
1.nbsp;Opening.
2.nbsp;Notulen vorige bestuursvergadering.
3.nbsp;Ingekomen stukken.
4.nbsp;Bondshoefsmeden A. N. W. B.
5.nbsp;Demonstratie hoefijzers smeden (zie Oct. afl. Hoefsmid).
6.nbsp;Deskundige verdediging hoefbeslagprij zen in de Conferenties van
Landbouworganisaties en B. S. P. N.
7.nbsp;Bespreking candidatuur bestuursverkiezing.
8.nbsp;Voorstel presentiegeld bestuursvergaderingen.
9.nbsp;Vaststelling van de agenda Algem. Verg.
10. Rondvraag en sluiting.
Aanwezig waren alle bestuursleden.
Na een welkom van den voorzitter werden de notulen der vorige be-
stuursvergadering onveranderd goedgekeurd. Ingekomen waren een schrij-
ven van de leden Lokhorst, Vedder,. Bongaarts, de paardenarts 1 kl. Dr.
Weekenstroo en van het bestuurslid Breukink.
De heer Breukink gaf een toelichting op punt 4 van de agenda. Spreker
meende, dat het niet in het belang was van het paard en de paardensport,
dat alleen leden van den A. N. W. B. bondshoefsmid kunnen zijn, daar
toch eerder de smeden-rijwielherstellers, automobielreperateurs lid van de
A. N. W. B. zullen zijn dan de meer speciale hoefsmeden. Het donateur-
schap van een Landelijke Rijvereeniging zou als voorwaarde meer juist zijn.
Door den heer Vossers werd het betoog van den heer Breukink bestreden.
Algemeen was men van oordeel dat het lidmaatschap van den A. N. W. B.
a f 5 niet bestreden zal kunnen worden uit het directe voordeel dat het
brevet Bondshoefsmid zal opleveren.
Besloten werd een schrijven te richten aan de Federatie van Landelijke
Rij vereen igingen.
Betreffende het punt demonstratie hoefijzers smeden werd besloten, het
oordeel van de Algem. Verg. te vragen.
Over punt 6 van de agenda werd besloten een schrijven te richten aan
den B. S. P. N. wat door den heer Ritsema in de hoofdbestuursvergadering
zal worden toegelicht.
De secretaris deed mededeeling van zijn plan om zijn functie neer te
leggen. Op aandringen van het bestuur zal hij zich weder beschikbaar
stellen. De heer Huitink zal een voorstel voor precentiegeld van de be-
stuursleden op de Algem. Vërg. verdedigen.
Hierna werd de agenda voor de Algem. Vergadering vastgesteld. Aan
den heer Koelman zou worden gevraagd een causerie te houden over hard-
draversbeslag.
De heer Ritsema stelde zich beschikbaar om het onderwerp: „Is afhelling
bij normaal beslag gewenscht,quot; in te leiden.
Niets meer aan de orde zijnde werd de vergadering gesloten.
Namens het Bestuur,
H. V O s s e r s, Secr.
VERSLAG VAN DE ALGEMEENE VERGADERING VAN DE VEREENI-
GING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG,
gehouden te Utrecht op 23 Jan. 1932.
In de openingsrede door den Voorzitter, de heer M. Ritsema, heette
Spreker in 't bijzonder de vertegenwoordigers van de Smedenbonden har-
telijk welkom.
De opkomst was boven verwachting. Bij den aanvang waren reeds 45
leden aanwezig. Spreker is verheugd over de groote opkomst.
Het vorige jaar had hij een onwaarheid gesproken, namelijk deze, dat
de algemeene toestand niet slechter kon, en nu is deze slechter dan ooit.
Ook in het hoefsmidsvak is de toestand slecht. Van landbouwerszijde wordt
drang uitgeoefend op verlaging der hoefbeslagprijzen, die op vele plaatsen
reeds beneden kostprijs zijn. De hoefsmeden behooren zelf de prijzen vast
te stellen op redelijke gronden.
Het Kon. Ned. Landbouw-Comité matigt zich echter dat recht aan, het-
geen afkeuring verdient. Spreker memoreert een geval waarbij een afge-
vaardigde van een Landbouw-Maatschappij bij een smid kwam, om hem
te vertellen welke prijs voldoende was. Nadat de afgevaardigde uitverteld
was, vroeg de smid hem: Kunt U dat goedkeuren, dat de Landbouw-orga-
saties zoo handelen ? Stel U eens voor, dat wij als afdeeling van de Smeden
bond bij U kwamen om 100 HL. aardappelen bij U te koopen, U gingen
voorrekenen: de pachtsom, de bemesting, de pootaardappelen, het arbeids-
loon, de bedrijfsonkosten en dan zeiden, nu f. 0.25 per H.L. is voldoende
winst, U moei ons die 100 H.L. voor zooveel leveren.
Het gevolg was, dat de afgevaardigde zijn paperassen bij elkaar pakte
en verdween, overtuigd van het goed recht van den smid. Wanneer zullen
alle smeden zoo voor hun rechten opkomen?
Wij zijn, aldus Spreker, doordrongen van den ernst der tijden, en ook
naar onze meening moeten te hooge prijzen dalen. Wij willen echter niet
al te pessimistisch zijn en blijven hopen op een verandering ten goede.
Hiermede was ,de 17de Algem. Verg. geopend.
De notulen werden onveranderd goedgekeurd.
Verschillende leden en introducé's, waaronder de Inspecteur van het
Landbouw-onderwijs, hadden bericht van verhindering gezonden.
Na de behandeling van de ingekomen stukken, vond een bestuursver-
kiezing plaats, waarbij de aftredenden, de heeren J. P. Huitink en H.
Vossers, met groote meerderheid van stemmen werden herkozen.
Uit het verslag van, den Penningmeester bleek, dat de Vereeniging op
gezonde financieele basis rust. De inkomsten bedroegen f 609.01, de uit-
gaven f252.81, alzoo een batig saldo van f356.20.
De heeren Hollander, Kroeze en Homan werden benoemd tot leden van
de rekening-commissie voor het volgende boekjaar.
De voorzitter bracht verslag uit van een conferentie met Prof. Kroon
over in de vorige Algem. Verg. geuite grieven tegen de examen-commissie.
Het aantal smeden in de examen-commissie is met één vermeerderd. Mede
aan de orde kwam: Demonstratie hoefijzers smeden, naar aanleiding van
een artikeltje van het lid Bongaarts in „De Hoefsmidquot;.
Besloten werd te trachten de Belgische en de Duitsche werkmethoden
'te doen demonstreeren, maar dan door Hollandsche smeden.
De heer Vossen vroeg of wijzigingen in het beslag of modelijzers en ge-
nomen proeven, dan tegelijkertijd kunnen worden getoond.
De heer de Jong zou het op prijs stellen, wanneer de onderwijzers-examen-
commissieleden van veranderingen, nu reeds in „De Hoefsmidquot; mededee-
lingen wilden doen.
De heer Huitink zou gaarne zien, dat de onderwijzers verslag uit brengen
van gemaakt werk op 't examen. De heer Breukink zegt, dat 90 «o van de
candidaten de binnenzijde van den hoef te laag besnijden; hiermede kan
alvast rekening worden gehouden.
De heer Falkenhagen is tegen het gebruik van machinale hoefijzers aan
de voorhoeven op het examen; hij zag deze liever toegepast aan de achter-
hoeven.nbsp;J T-v i.
De heer Breukink deelt mede, dat hiervan afgeweken mag worden. Dat
zelfs de candidaten, wanneer zij hierom vragen, zelfgesmede ijzers mogen
leggen, indien dat in het betrokken geval beter is.
De heer Schieman achtte toelichting uit den boezem der smeden het
meest gewenscht.
Hierna werd gepauseerd.
* *
*
Na heropening werden vier van de nieuw-geslaagde onderwijzers, die
aan de uitnoodiging hadden gehoor gegeven, welkom geheeten en traden
deze als lid toe. De voorzitter feliciteerde hen met het behaalde succes,
en hoopte dat zij flinke steunpilaren van de Vereeniging zouden worden.
Hierna hield de heer Ritsema een causerie over het onderwerp: „Is af-
helling bij normaal beslag gewenscht.quot;
* *
*
Wanneer wij de historie nagaan zegt spreker, en de gevonden ijzers be-
kijken, dan bemerken wij, dat toen de ijzers breed gesmeed waren en geen
van alle een afhelling vertoonen. Werd dit gedaan voor de meerdere af-
slijting in den toon, of was dit gewoonte? In ieder geval weten wij, dat de
ijzers die meestal werden gebakken, zovder afhelling waren. Ook werd toen
schuingewalst hoefstafijzer gebruikt; hierbij werd ook geen afhelling ge-
maakt De gewoonte om afhelling in de ijzers te maken is nog van jongen
datum Deze dateert ongeveer van de oprichting van de Groningsche Hoef-
smidschool. Ook werd sedert dien, oi) de Militaire Hoefsmidschool de af-
helling toegepast. Deze afhelUng was vroeger lang doorloopend. Dit schijnt
niet te hebben voldaan.
Stuijvenberg in Groningen is begonnen met de afhelling te maken tot
aan de aatste nagelgaten. Quadekker en Monbis gaven in hun theorie
boeken daarvoor bepaalde voorschriften.
De afhelling moest 2 mM. van de nagelgaten afblijven. Op de cursussen
werd dat geleerd. Angstvallig werd daaraan vastgehouden. Meerdere onder-
wijzer-hoefsmeden kwamen tot de conclusie, dat zulk een draagvlakte tot
de conclusie, dat zulk een draagvlakte te smaKis. Bij een breedere draag-
vlakte blijven de voeten in veel betere conditie.
Voor brokkelhoeven is zelfs een beslag zonder afhelling beter. Het ijzer
van Stark Guther heeft ons geleerd, dat meedragen van de zool gewenscht is.
Bij spreker is de vraag gerezen, of de afhelling dan wel reden van bestaan
heeft. Op grond van practische ervaringen is spreker tot de conclusie ge-
komen, dat de afhelling een overbodige luxe is.
Op de cursussen en het examen worden bovendien door de cursisten
veel ijzers bedorven, door het inslaan van de afhelling.
Naar sprekers meening moeten op het examen de cursisten met vrijmoe-
digheid een ijzer zonder afhelling onder kunnen leggen.
Hierna gaf de inleider gelegenheid tot gedachtenwisseling.
De heer Breukink heeft meermalen opgemerkt, dat juist die mooi in-
geslagen afheUing aanleiding geeft tot kreupelheid.
De heer Schieman is ook geen voorstander van ijzers met afhelling. Is
bij een te korte voet afhelling noodig, dan zoo, dat bij belasting de zool mee-
draagt.
De heer Tangelder wil wijzen op het besnijden. Er kan toch met het be-
snijden rekening worden gehouden met de lengte.
De heer Kerckhaert vertelt een geval van een fokker in België. Hij trof
daar een paard aan waarbij de buitenwand van onderen geheel was weg-
geraspt, zoodat alleen de zool op den bodem kwam. Toen Spreker vroeg,
waarvoor dit was gedaan, kreeg hij van den eigenaar ten antwoord, dat
hij dit steeds toepaste bij alle paarden met aanleg voor plathoeVen. Door-
dat alléén de zool ondersteund werd, verdwenen de plathoeven en kregen
deze paarden goede voeten.
De heer Verhoeven raspt na het passen de zool een weinig af en bevindt
zich daar goed bij.
De heer Huitink beslaat alle paarden zonder afhelling met een weinig
opzet in het ijzer. De voeten moeten van onderen echter niet te kort worden
gemaakt. Men krijgt met zulk beslag sterke hoeven. Deze methode ver-
dient de voorkeur. Het is een ongezonde toestand vervolgt spreker, dat
quot;wij aan de jonge smeden een beslag met een afhelling leeren maken, terwijl
wij zelf overtuigde tegenstanders zijn en in de practijk niet meer toepassen.
De voorzitter constateert, dat de vergadering tot de conclusie is geko,en,
dat de afhelling bij normaal beslag franje is.
De vraag is echter of de hoefbeslag-autoriteiten en de examen-commissie
deze conclusie zullen aanvaarden.
Spreker stelt voor een verzoek te richten aan de examen-commissie om
met de gehouden bespreking op het examen rekening te willen houden.
De heer Schieman is er voor aan Prof. Kroon te verzoeken te bepalen,
dat normale ijzers zijn zondkr afhelling, dan komt er geen misverstand.
De heer Vossers doet het volgende voorstel:
Gehoord de gehouden besprekingen van de vergadering, te verzoeken,
om een conferentie te houden van de geheele examen-commissie met het
Bestuur der Vereeniging en een verslag van deze conferentie te plaatsen
in ,,De Hoefsmidquot;.
Deze conferentie zal wellicht gehouden kunnen worden op een van de
examendagen van het voorjaarsexamen.
Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Hierna hield de heer Th. Koelman te Alkmaar een lezing over
het beslag hij harddravers. Spreker zeide er op gewezen te hebben dat er
collega's zullen zijn die op dit gebied meerdere ervaring hadden dan hij,
doch na een herhaald verzoek van den secretaris van het Bestuur, had hij
zich bereid verklaard het vraagpunt in te leiden. Een en ander zij hier
zeer verkort weergegeven.
De heer Koelman gaf eerst een brokje geschiedenis over het draver-
paard Een 50 jaar terug had de Friesche klepper een uitstekende naam
als draver op de korte baan en beweerd wordt dat hij heeft bijgedragen tot
de vorming van het Orloff-ras. Deze Orloff-dravers muntten uit in sierlijk-
lieid van bouw en in snelheid over langere afstanden. Toen in ons land
lange baan draverijen werden uitgeschreven, kwamen voor de eerste daar-
van ook Orloff-dravers uit Rusland over en daartegen bleken onze dravers
lang niet opgewassen. Later heeft invoer plaats gehad van dravers mt
Amerika en uit Normandië (Frankrijk) en de thans in ons land voorkomen-
de dravers zijn vrijwel alle van Amerikaansche of Fransche origine. Ite
Amerikanen worden uitsluitend op snelheid gefokt, in Frankrijk daaren-
tegen wordt een goed exterieur ook voor oogen gehouden. De Orloff-dravers
konden op hun beurt niet op tegen de imports nit de beide genoemde
landen en daardoor is de Orloffer als draver-paard weer op den achter-
grond geraakt.
Er wordt natuurlijk getracht de snelheid der dravers steeds op te voeren,
door steeds met het beste materiaal te fokken. Verder door opvoeding,
training en het aanwenden van hulpmiddelen, waaronder het hoefbeslag
een voorname rol speelt. Voorts door zooveel mogelijk doelmatig tuig, licht
loopende sulkey's, en vooral ook door de banen zoo effen te maken dat
daarop de grootst mogelijke snelheid kan worden ontwikkeld.
De dravers worden reeds op IV2- a 2-jarigen leeftijd in training genomen,
worden vroeg gewend aan masseeren en bandageeren, zoodat in het alge-
meen de dravers de voor den hoefsmid gewenschte eigenschap bezitten
van z.g.n. „been-makquot; te zijn.
Is het dikwijls voor den trainer een heele toer om een draver in de ge-
wenschte lichaams-conditie te krijgen, nog meer is zulks het geval om
door een goede balans van voor- en achterhand een zuiveren draf te be-
werken. Voor die goede drafvorming heeft hij den hoefsmid noodig. Laatst-
genoemde treedt hierbij echter weinig zelfstandig op, maar heeft veel op
aanwijzing van den trainer, die het betreffende dier in zijn gangen steeds
nauwlettend gade slaat, te werken. Zoowel ten opzichte van het besnijden
als bij de keuzer der ijzers. Sommige hoefsmeden willen daarom met het
beslag voor dravers niets te maken hebben. Toch kan men, al is men nog
zoo'n goed hoefsmid, zeer veel van een kundigen trainer leeren en kan
men ook dikwijls met genoegen met hem samenwerken.
Wanneer een draver niet in de goede balans is te krijgen, dan wordt
naar hulpmiddelen omgezien en al speelt het hoefbeslag daarbij een groote
rol, het kan meermalen ook van andere omstandigheden afhangen en is
het soms zoeken naar een goede oplossing. Verandering van trainer-rijder
(zachte of ruwe hand), van baan (300 M. of bijv. 2000 M.), natte of droge
baan, doen alle hun invloed gelden op de balans. Bovendien speelt het
temperament van het paard nog een rol, zelfs de hoofdhouding en natuur-
lijk ook de stand.
Kundige trainers brengen den hoefsmid derhalve een eind op weg, doch
ze zijn dat niet alle, en aangezien de hoefsmeden ook met laatstbedoelden
moeten optrekken is het gewenscht dat men zelf ook een goeden kijk krijgt
op het meest passend beslag. In het algemeen kan bij dravers begonnen
worden met het onderleggen van 4 lichte ijzertjes. Wordt de snelheid op-
gevoerd, dan is er kans dat de draver uit zijn vierkanten draf geraakt en
gaat bijspringen, galopeeren of andere fouten maken. Men tracht dan —
ook al weer in het algemeen gesproken — door het aanbrengen van lood-
ringen, of ook wel van riempjes met taschjes waarin men loodplaatjes
kan bergen, op te sporen of en in hoeverre verzwaring der ijzers aan de
fouten tegemoet kan komen. Ook bezigt men toongewichten, welke op de
hoeven geschroefd en afgenomen en verwisseld kunnen worden. Spr. gevoelt
veel voor de laatste methode. Want het kan voorkomen dat bij plotseling
zwaar worden van een baan het beslag lichter geweuscïit wordt. Verwisselen
van ijzers eisclit dan te veel tijd en moeite en kan het worden gevonden door
afschroeven der gewichten. Zoo zijn er ook gevallen denkbaar, dat bij
verwisseling van rijder plotseling een verzwaring der ijzers wenschelijk
wordt, hetgeen door zwaarder toongewichten kan worden geregeld.'t Spreekt
vanzelf dat met deze verstelbare gewichten alles goed in orde moet wezen,
als de hechting aan den hoef en den schroefdraad. Anders kan het voor-
komen dat een en ander tijdens de course verloren geraakt en men geen
kans op een prijs krijgt. Hier kan ook de zuinigheid van een eigenaar de
wijsheid bedriegen.
Het is haast ongelooflijk maar niettemin een feit, dat een half ons ge-
wichtsverschil der ijzers oorzaak kan zijn van goed, respectievelijk minder
goed loopen.
Ten opzichte van het besnijden heerschen tegenstrijdige ideeën. De een
wil korte, de andere lange hoeven. Spr. vindt lange hoeven voor onze
Hollandsche banen fout, vanwege de afwisselende bodemgesteldheid: nu
droog, dan nat. Vooral op weeke banen zijn lange hoeven kracht-sloopend.
Spreker heeft goede ervaring met gewoon besnijden, alle gewicht van de
beuoodigde ijzers te leggen in den toon met dun uitloopende takken, doch
tusschen ijzer en hoef een houten zool aan te brengen, die achter soms tot
3 c M dikte oploopt, en naar den toon wegvloeit. Hierdoor wordt ver-
kregen dat het paard niet met zijn takken doordringt in den zwakken
bodem en veel gemakkelijker en vlugger over den toon kan rollen. Tenemde
het indringen van zand of vuil tusschen zool en hoef te voorkomen, snijdt
Koelman de houten zool uit gelijk een open luchtdrukzooi.
Het vele werk dat aan genoemd beslag verbonden is maakt het wat duur,
doch Spr. acht dergelijk beslag in vele gevallen van groote waarde. Mede
omdat de buigpezen en daaraan verbonden spieren beter gespaard blijven
dan bij hoeven waarvan de toon lang wordt gelaten.
Koelman heeft het ook nog geprobeerd met ijzers met open verdikte
takken, opgevuld met kurkkit en met ondergeschroefde alumimum-zool-
plaatjes, doch dit beslag wordt te duur.
Vervolgens wijdt Spr. een groot deel vaa zijn lezing aan de oorzaken
van strijken aan de koot, kroonrand, kootholte of aan de knie, het knie-
kloppen genaamd. Als oorzaken gelden: slapte van den draver bi] op-
gevoerde te .groote snelheid en abnormale standen. De ideale gang is wanneer
de achterbeenen op voldoenden afstand langs de voorbeenen worden ver-
plaatst. Geschiedt zulks niet dan kan strijken van het achterbeen tegen
buitenzijde voorbeen optreden. Wanneer het eene ijzer het andere raakt
kan zulks het vormen van braampjes of splintertjes tengevolge hebben en
daarom verdient het aanbevehng dat een pikeur tijdens de draverij een
vijltje bij de hand heeft om ongewenschte ijzerdeeltjes weg te vijlen. In elk
geval is het goed daarom de buitentakken der voorijzers rond te maken.
De fransche stand, welke nogal veel bij dravers wordt aangetroffen,
verdeelt Sehr, in twee soorten, n.l. die vanuit het kootgewricht en die
vanuit de voorknie of handwortel. Beide soorten geven aanleiding tot
strijken en wel vooral de laatste is nadeelig voor het z.g.n. kmekloppen.
Succes heeft Spr. door de binnenhelft der ijzers zoo schuin mogelijk te
maken, vooral aan het toongedeelte nabij de lip.
Tegen het „rakenquot; op verschillende manieren en plaatsen bestaan vele
hoef-, been- en elleboogbeschermers, doch deze verhelpen de kwaal met.
Verder wordt aangegeven, welke van den tuig- en zadelmaker afkomstige
hulpmiddelen, waaronder de check een belangrijke plaats bekleedt, het
goed draven kunnen bevorderen.
Spr betreurt het dat in 1911 door het totalisator-verbod het course-
wezen in ons land zoo'n gevoeligen slag is toegebracht en vele eigenaars
van naam er sedert het bijltje bij hebben neergelegd. Intusschen blijven in
Koelman's provincie (N.-Holland) de korte baan draverijen nog al in eere en
ligt daar alzoo een mooi arbeidsveld voor den hoefsmid, omdat in de cate-
gorie dravers de kundige va.kman naar voren kan treden. En het geeft
een heele voldoening als door diens hulp een 2e handsch draver als eerste
over de eindstreep kan worden gebracht.
Het zou te ver voeren om alle hulpmiddeltjes te bespreken, doch Spr. wil
op één ding nog de aandacht vestigen. De korte baan draverijen vinden
meest alle plaats op harde banen. Veelal op wegen, die nogal rond of schuin
liggen Als regel moet de eene rit links en de andere rechts gereden worden.
hetgeen hinderlijk is voor die dravers, welke vlakke ba.nen gewoon zijn.
Er zijn zelfs die links wel en rechts niet kunnen winnen of omgekeerd.
Om hieraan tegemoet te komen maakt men in iedere tak, 2 ä 3 c.M. van
het einde, een gaatje waarin draad wordt getapt, waarin men schroefjes
draait met koppen, eenigszins in verhouding tot het schuin liggen van
den weg. Draaft men links, dan draait men een schroefje in den buiten-
kant van het linkerijzer en een in den binnenkant van het rechter ijzer.
Bij rechts rijden tegenovergesteld. Het is een kleinigheid maar een probaat
hulpmiddel.
De heer Koelman gaf ten slotte gelegenheid tot bezichtiging van een paar
medegebrachte houten zooien, zooals hij die maakt, alsmede enkele exem-
plaren van het bekende Amerikaansche blad The Horse Review, waarin
een praclitcollectie di-avers in diverse gangen en standen stonden afgebeeld.
Na deze voordracht bracht de voorzitter dank aan den heer Koelman
voor zijn uitvoerige causerie, welke met de meeste belangstelling werd
aangehoord, 't Was ongetwijfeld een heele prestatie in den beschikbaren
tijd zoo'n stuk werk te leveren.
Bij het afscheidswoord bracht de voorzitter dank voor de flinke opkomst.
Mochten wij vóór de vergadering wat huiverig zijn voor een te gering be-
zoek, de opkomst heeft onze verwachting ver overtroffen.
Wij hopen dat 1932 nog een kleine lichtstraal zal laten zien. Met een
„tot weerziensquot; werd de geanimeerde vergadering gesloten.
H. V o s s e r s, Secr.
VERSLAG VAN HET EXAMEN VOOR AANSTAANDE ONDERWIJZERS
IN PRACTISCH HOEFBESLAG.
De Commissie, belast met het toezicht op het afnemen van het examen
van de deelnemers aan den in 1931 gehouden cursus voor opleiding van
onderwijzers in practisch hoefbeslag, verbonden aan de Veeartsenij kundige
faculteit der Rijksuniversiteit te Utrecht, benoemd door den Minister van
Binnenlandsche Zaken en Landbouw, bij besluit van 21 November 1931,
no. 5919 Afd. 1 Directie van den Landbouw, heeft de eer Uwe Excellentie
verslag te doen van het desbetreffende examen.
Het examen vond plaats op 21, 22 en 23 Januari 1932.
Alle deelnemers aan bovengenoemden cursus, aangevangen begin Febru-
ari 1931, hebben zich tot het examen aangemeld en dit werkelijk afgelegd.
In overeenstemming met den door Uwe Excellentie goedgekeurden rooster
heeft het examen bestaan in een theoretisch en een practisch gedeelte.
Het examen in theoretische hoefkunde werd in den namiddag van 21
Januari van 1.30 tot 5.30 uur afgenomen, aan iederen candidaat 40 minuten,
^aarvan een gedeelte strekte tot onderzoek in hoeverre hij de bekwaamheid
bezit om als onderwijzer op te treden.
Het practische gedeelte heeft voor iederen candidaat bestaan uit de
volgende onderdeelen:
1.nbsp;Het beoordeelen van een paard met het oog op het besnijden van een
voorhoef en het besnijden van dezen hoef.
2.nbsp;Het vervaardigen van een paar voorijzers, waarvan een bestemd voor
dezen hoef.
3 Het beslaan van dezen hoef.
4.nbsp;Het maken van een modelijzer, bestemd voor een hoef van afwijkenden
werkzaamheden voor de drie eerste onderdeelen werden verricht in
den ochtend van 22 Januari van 9^12.30 uur. De vervaardiging der onder
4 genoemde ijzers geschiedde in den namiddag van 2—4 uur.
5.nbsp;Het besnijden van een abnormalen hoef.
6.nbsp;Het maken van een hoefijzer voor dezen hoef.
7 Het beslaan van dezen hoef.
De onder 5 6 en 7 genoemde onderdeelen werden verricht m den voor-
middag van 23 Januari van 9 tot 12 uur. Zoowel bij het beoordeelen van een
paard als bij het maken van ijzers werd de toewijzing telkens bij loting
quot;'Salte^andidaten kon het diploma worden uitgereikt. De geslaagden
zijn in alphabetische volgorde:
A. J. Beu ving te Utrecht,
J. P. Hendriksen te Huissen,
H. J. Kastermans te Breda,
G.nbsp;J. Smits te Dinxperlo,
H.nbsp;F. Verheyen te Borculo,
Th. Verbugt te Helden-Everlo.nbsp;^ , „ ■
(w.g.) J. de Vries.
(w.g.) Joh. Plet.
DE CURSUS VOOR OPLEIDL^G VAN ONDERWIJZERS IN PIUVCTISCH
HOEFBESLAG WORDT DIT JAAR NIET GEHOUDEN.
Prof Dr Kroon schrijft: „Zooals ook door annonces in dit Tijdschrift
was aangekondigd, zou op het eind van Januari het toelatingsexamen voor
den cursus tot opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag te Utrecht
worden gehouden. De oproeping voor aangifte was geplaatst in de Staats-
courant Dit toelatingsexamen gaat niet door. Door den wnd. Directeur-
Generaal van den Landbouw werd meegedeeld, dat met het oog op den
dringenden eisch tot bezuiniging op alle Rijksuitgaven, bij ^^^dere over-
weging de cursus tot opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag te
Utrecht dit jaar niet wordt gehouden. Een toelatingsexamen behoeft dus
niet plaats te hebben.
Het is wel jammer voor hen, die dit jaar den cursus wilden volgem Voor
het examen hadden zich 12 hoefsmeden met rijksdiploma aangemeld voor
de 6 plaatsen op den cursus. Over gebrek aan animo valt dus met te klagen.
Het is te hopen, dat een volgend jaar de cursus weer op de gewone wijze
zal kunnen plaats hebben.quot;
Bovenstaand bericht zal voor zeer vele lezers een groote teleurstelling
inhouden, en wel in de eerste plaats voor hen, die binnenkort den nieuwen
cursus zouden beginnen, doch ook in breeden kring voor hen, die het hoef-
beslag graag op een zoo hoog mogelijk peil willen zien gebracht.
Wel hing dit schrikbeeld al eenigentijd boven het hoofd en was het kenbaar
gemaakt, dat het bezuinigingssnoeimes ook hier zou moeten worden ingezet,
doch tot op het laatst heeft Prof. Dr. Kroon nog gestreden en getracht dit
opleidingsinstituut te sparen. Het heeft niet mogen baten, en wij zullen
deze maatregel als een ,,force majeurequot; van den crisistijd moeten eerbiedi-
gen, doch tevens willen we de hoop uitspreken, dat het volgend jaar, door
betere perspectieven voor 's lands welvaren, een verdere toepassing van
dezen maatregel onnoodig zal zijn.
Wij mogen dan ook de Ver. van Onderwijzers in practisch hoefbeslag,
dus het Instituut, dat deze bezuiniging rechtstreeks ondervindt, adviseeren
om reeds nu waakzaam te zijn en te trachten het volgend jaar den nu uit-
gestelden cursus met een grooter aantal deelnemers te doen plaats vinden.
Een aantal van 10 deelnemers zal de kosten voor het Rijk betrekkelijk zeer
weinig vermeerderen en aangezien toch bij de Regeering het principe voor-
zit om het onderwijs zoo min mogelijk de dupe te doen worden van den
crisistijd, zoo zal met een inwilligen van dit verzoek, de Ver. voornoemd
niet noemenswaard gedupeerd zijn geworden en het Instituut vrijwel op
peil zijn gebleven. Laat ons echter vooral waakzaam zijn en door tijdig
ageeren trachten te voorkomen, dat meerder uitstel tenslotte tot afstel zou
leiden en daarmede de kern van het hoefsmidsvak, de steunpilaar van het
gilde, in zijn wortel zou worden ingevreten.
G. H.
In Januari 1.1. is onze vaklitteratuur verrijkt met een in Brussel uitgegeven,
in het Hollandsch geschreven boek over Hoefbeslag. De titel luidt: Practi-
sche leergang van Hoefsmederijquot; door André Bosmans, meesterhoefsmid.
Bestuurder der Staats-Practische Middenschool van Hoefsmederij te Brussel
en Jozef de Luyck, Doctor in Veeartsenijkunde, Leeraar aan bovengenoemde
School. Het boek opent met een voorrede van J. Boes, voorzitter van den
Toezichtraad van de Middenschool van Hoefsmederij en met een inleiding
van de schrijvers; het bevat 147 pagina's druks waarvan de inhoud over
6 hoofdstukken verdeeld is, terwijl 137 zeer mooi uitgevoerde afbeeldingen
den tekst verduidelijken.
Het Ie hoofdstuk behandelt de vakopleiding van den aankomenden
smidsjongen, verder de smederij en de noodstal of hoefstal, waarbij zeer
duidelijke uitslaande platen de inrichting zoowel van de smederij als van
den hoefstal aangeven; vervolgens worden besproken de smidskolen, het
Ijzer, het hoefijzer, machinale ijzers en hand gesneden ijzers, de gereed-
schappen, welke in de smederij gebruikt worden, het smeden van een stamjv
yzer en van een ritsijzer en het ijzer met kalkoenen.
( UUSUSSEN VAiNWEGE DE (OMMISSIE VOOK LANDBOUW-
ONDERWIJS IN DE PROVINCIE UTRECHT.
Te Utrecht zijn twee cursussen in hoefbeslag loopende, n.l. het 2e gedeelte
van den „oudenquot; cursus en het eerste gedeelte van den nieuwen cursus.
Er nemen respectievelijk 9 en 7 leerlingen aan deel.
^^ ' . Is
^^^^ 'V J
Deelnemers der 2e jaars groep.
Boven van 1. naar r.: A. C. Gaasbeek te Maurik, J. L. v. Reg te Vianen,
B Majoor te Laren (N. H.), Tijhuis te Rijssen, R. Scholten te Maarn. —
Beneden van 1. naar r.: S. J. Staal te Vleuten, J. Mulder te Nijkerk en ,1. Vos
te Montfoort. No. 9 was door ziekte tijdens het photografeeren afwezig.
Hoofdstuk II is aan de eigenlijke theorie gewijd en omvat een beschrijving
van de verschillende vleezige en hoornige deelen van den hoef, de standen,
de gangen en de hoef ver pleging. Hoewel het boek genoemd is een „practi-
sche leergang van hoefsmederijquot;, komt het ons toch voor dat aan het theo-
retische gedeelte wel wat al te weinig plaats is ingeruimd, daar het onze over-
tuiging is dat een goed en duidelijk inzicht in de grondslagen der theorie,
de basis moet zijn waarop de practische hoefsmid zich ontwikkelt. Wij
zouden dan ook gaarne gezien hebben, dat deze stof uitvoeriger was behan-
deld en niet in min of meer telegramstijl in 17 bladzijden was neergelegd,
waarvan dan nog verscheidene pagina's geheel met afbeeldingen zijn be-
drukt. Om een voorbeeld te noemen is het hoefmechanisme zeer stief-
moederlijk behandeld en toch moet juist dit onderwerp als de kern van do
Ie jaars groep.
Boven van 1. naar r.: H. van Uaniersveld te Hooglanderveen, J. de Bruin
te Gouderak, G. Schoonhoven te Maarsen, F. Brouwer te Barneveld. —
Beneden van 1. naar r.: J. van Dongen te Overasselt, A. Werner te Deil
en J. Veenhuis te Huissen (G.).
theorie worden beschouwd en een zeer duidelijke beschiiiving hiervan mag
m. i. in geen leerboek over hoefbeslag ontbreken.
Hoofdstuk III geeft een beschrijving van het beslaggereedschap, van het
afnemen van het ijzer, het besnijden, het gereedmaken van het ijzer, het
passen van het ijzer, de hoefnagels, het nagelen en het nieten. Het valt ons
op, dat bij het dichtmaken geen vermelding is gemaakt van den onder-
kapper, misschien dat dit zoo bruikbaar en handig instrumentje alleen in
Noord-Nederland wordt gebruikt.
Hoofdstuk IV en V geven een overzicht van verschillende afwijkende
ijzers en van verschillende beslagmethoden, winterbeslag, beslag bij hoef-
ziekte, bij afwijkende gangen, ren- en harddraverij beslag, muilezel- en ossen-
beslag. Het hoofdstuk IV begint met de beschrijving van het ,,half Turksche
Ijzerquot;, waaronder wij zouden verstaan een strijkijzer met verdikten binnen-
tak, sterk bodemnauw gesmeed, en buitentak met kalkoen; daarna worden ver-
schillende andere modellen strijkijzers besproken. Het winterbeslag omvat
uit.sluitend het gebruik van schroeven, van een ijzer met scherpe kalkoenen
en stoot en van de kram van Delperier, een ijsnagel die alleen door het ijzei-
en dus niet door den hoef wordt ingeslagen. Het gebruik van „stiftenquot; dat
in ons land zoo veelvuldig wordt toegepast, schijnt bij onze zuidelijke buren
niet bekend te zijn. Als caoutchouc (gummi) zool wordt in België algemeen
één model gebruikt, dat volgens de afbeelding aan de ons bekende open-
luchtdrukzool doet denken; overigens wordt niet gerept van eenige andere
zool of inlage. Als ijzer voor „vervangenquot; paarden wordt aanbevolen het
ijzer volgens Schnieder, waaronder verstaan wordt een soort ketelijzer met
dwarsbalk in T-vorm. Het bevreemdt mij, dat hier geen melding is ge-
maakt van het ijzer van Stark Guther, daar toch het gebruik hiervan
bewezen heeft een enorme aanwinst te zijn om bevangen paarden te cureeren
en bij ons in deze gevallen het ijzer van Schnieder als verouderd wordt
beschouwd en alleen nog maar historische waarde heeft.
Hoof stuk V begint met het ijzer van „Masonièrequot;, dat wij gewoon zijn te
noemen het Belgische balkijzer en dat in België als pantoffelbalkijzer voor
klemhoeven wordt aanbevolen; daarna wordt het beslag voor verbeende
hoef kraakbeenderen behandeld. Het beslag tegen klappen volgt hierop en
daarna het beslag bij hoornscheuren; bij dit laatste gebrek wordt voor een hoef
met een platte, breede zool en schuinen wand, welke een toonscheur heeft,
ook dit ijzer van Schneider aanbevolen; eveneens zien we dit zelfde ijzer
weer aangeprezen bij een hoef met hollen wand. De beslagwijze van het
paard met Franschen stand en met Vlaamschen stand, alsmede van het
paard dat „slijptquot;, besluiten het afwijkende beslag en daarna worden
besproken het renijzer, het draversbeslag, het muilezelbeslag en het ossen-
beslag.
Het 6e en laatste hoofdstuk behandelt het koud beslag en „de middelen
om de paarden in den hoefstal of in de hand te beslagenquot;. Practische wenken
worden hier gegeven bij het maatnemen van het ijzer en worden deze ver-
duidelijkt door twee heel goede figuren, terwijl het beslag uit de hand en in
den noodstal ook zakelijk wordt behandeld; aan het slot worden als
dwangmiddelen genoemd en besproken de neuspraam en de mondpraam.
Hierna volgen eenige bladzijden, waarop de foto's 153 tot en met 165,
aangevende voorbeelden van goed en van slecht beslag, om ten slotte als
appendix te bespreken de verantwoordelijkheid der hoefsmidsbazen en het
rekening houden voor hoefsmidsbazen, terwijl de laatste bladzijden een
inhoudstafel inhouden.
Hiermede heb ik in vogelvlucht den inhoud weergegeven. Het boek heet
een practische leergang en dit doel is dan ook volkomen bereikt, daar b.v.
van elk der aangeprezen hoefijzers de constructie wordt aangegeven en
alzoo niet met de afbeelding alleen wordt volstaan. Daar dit practische
gedeelte is samengesteld door den heer Bosmans en deze in België en daar-
buiten bekend staat als een zeer bekwaam vakman, zoo geeft dit wel de
beste waarborg voor de goede uitvoering van dit gedeelte. Aan de theore-
tische vakopleiding is weinig ruimte in dit boek toegestaan, doch met deze
ruimte heeft Dr. de Luyck met recht gewoekerd en zijn beschrijvingen
laten aan duidelijkheid niets te wenschen over. Toch hadden wij meerdere
onderwerpen van theoretischen aard gaarne uitvoeriger behandeld willen
zien, daar toch de opleiding van een hoefemid op een degelijken theoreti-
scher! grondslag behoort te berusten en hij in zijn handboek gelegenheid
moet vinden om het op den cursus geleerde door verdere zelfstudie te
verwerken. Het is echter mogelijk dat aan het vakonderwijs van onze zuide-
lijke buren minder theorie ten grondslag ligt dan men hier gewend is te
geven en dat men daar met het gebodene volstaan kan. Zeer zeker is het
een boek dat zijn weg zal vinden en dat wel spoedig in het bezit zal zijn
van eiken Belg-schen hoefsmid, die zijn vak lief heeft en hoog houdt, doch
ook voor de Noord-Nederlandsche collega's zal het een aanwinst van hunne
vakbibliotheek zijn.
Wij wenschen den schrijvers geluk met hun werk en den uitgever, die
een goede letter en een keurige verzorging aan het boek heeft gegeven,
wenschen wij een zeer ruim debiet toe.nbsp;G. H.
-- Voor-eursus tc Emmen. Aan de Ambachtsschool te Emmen is onder
leiding van den heer H. Scholten, onderwijzer in practisch hoefbeslag, een
voorcursus in hoefbeslag begonnen met 10 leerlingen. De aangifte was
grooter, doch door gebrek aan ruimte moesten een paar afgewezen worden.
Abonnementsgeld De Iloetsmid 1932. Den abonné's wordt beleefd verzocht
het abonnementsgeld over 1932, zijnde f 3.--, vóór 1 Maart per post-
wissel of postchecque te willen inzenden aan de N. V. Zuid-Hollandsche
-Boek- en Handelsdrukkerij te 's Hage, Wagenstraat 70 (gironummer 14908).
Bij niet-inzending wordt begiii Maart over liet abonnementsgeld, ver-
oogd met 15 cent incasso-kosten, per postquitantie gedisponeerd.
DE
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt ü
Telefoon 46080nbsp;Hekelveld 16
ili
iïi
■IS
ili
iti
ili
ili
if
ili
ili
■la
ili
!IB Ei! El! Ei! El! Eil Ë15 El! !jl Ei! Ei! !j! El! Ei! Ei! El! !J! !j! O
ili ili iliili ili ili iti ili ili ili ili ili iti ili ili ili in
-ocr page 41-sy'^aafgang
maandblad
....nbsp;Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-6ravenhage
uitgave van de n.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
INHOUD. Hoefbeslag tegen het uitglijden.— Literatuur-overzicht, — Ingezonden
stukken. — Korte mededeelingen. — Advertentiën.
Daar het wegenvraagstuk en het hoefbeslag momenteel alle interesse
van den hoefsmid vragen, zullen wij onze lezers zooveel mogelijk op de
hoogte houden van nieuwe uitvindingen en de kritiek hierop en bieden
in dit nummer aan een bijdrage van prof. Dr. Kroon, een bijdrage overge-
nomen van onze zuidelijke buren en een nieuw wegenprocédé in Londen.
HOEFBESLAG TEGEN HET UITGLIJDEN,
door Prof. Dr. H. M. Kroon 1).
Daar het aantal straten en wegen met een glad wegdek zich niet alleen
in de steden, doch ook buiten sterk uitbreidt, wat vooral mogelijk is omdat
de opbrengst van de auto wegenbelasting daarvoor beschikbaar is, worden
de moeilijkheden voor de paarden steeds grooter. Waren het vroeger vooral
de paarden in de stad die veel last van het uitglijden hadden, nu komen ook
veel klachten van buiten. De boerenpaarden kunnen zich op de door de
olie der auto's spiegelglad geworden asphalt- of betonwegen slechts met
moeite op de been houden en dan nog alleen in stap. Het ruitertoerisme
breidt zich uit, en juist de ruiters ondervinden heel veel last, daar bij de
verbreeding der wegen ook de bermen verdwenen zijn. Dat ook de trekpaar-
den bij het vervoer van vrachten moeilijkheden hebben spreekt vanzelf.
De A. N. W. B. Toeristenbond voor Nederland acht den toestand zoo
ernstig, dat hij in Maart a.s. afgevaardigden van allerlei vereenigingen
bijeenroept om te komen tot pogingen om het paard op den weg meer recht
te doen wedervaren.
Het spreekt van zelf, dat nog steeds gezocht wordt naar een hoefbeslag.
1nbsp; Met toestemming van den Schr. overgenomen uit het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde.nbsp;R e d.
dat iiet uitglijden tegengaat en het wegdek niet aantast en telkens wordeil
mij van verschillende zijden modellen ter beproeving toegezonden. In 1929
schreef ik in dit Tijdschrift een artikel over verwisselbare kurkzolen;
in 1930 een over guttapercha-hoefijzers; in 1931 een over verschillende
nieuwe methoden van rubber beslagen het asphaltijzer van Stadhouder.
Ik meen goed te doen deze reeks te vervolgen, door het meedeelen van
resultaten verkregen met weer nieuwe hoefijzers of beslagmethoden.
Ik zal geen nadere beschrijving geven van enkele methoden, die wij ter
beoordeeling kregen, en die op het eerste gezicht onpractisch of bij toepassing
al dadelijk onbruikbaar bleken. Hiertoe behooren de dezer dagen gezonden
stalen plaat met nerven 3 a 4 c.M. hoog, welke plaat door vier insteek-
kalkoenen in daarvoor te boren gaten in het ijzer bevestigd moesten worden;
de al eerder opgegeven methode met een doorboorde zinken plaat, waarbij
dan tusschen plaat en hoornzooi een spons in pekel gedrenkt werd ge-
bracht, welke pekel dan speciaal in den winter het uitglijden moest voor-
komen; en de indrukbare veerkalkoenen als insteek-kalkoenen gebruikt,
die bij belasting met een scherpen rand niet onder de oppervlakte van het
ijzer zou uitsteken. Het is wat deze methode betreft dan ook bij plannen en
modellen gebleven.
Enkele buitenlandsche ijzers, die werden ingezonden, ten deele door
fabrieken, die ze reeds in den handel gebracht hadden, werden beproefd.
Zooals ik vroeger reeds opgaf, is het voor proefneming het meest practisch
de ijzers onder te leggen bij zware paarden, die geregeld dienst doen op de
gladde wegen, omdat dan ook de duurzaamheid en de bruikbaarheid bij
verdere afslijting blijken kan.
Hoefijzers van Jozef Buluscher, Hohenelbe {Czecho-Slowakye) Fig. 1.
Dit is een vlak ijzer, waarop op de bodemblakte 5 bekervormige kalkoenen
zijn aangebracht, een in den toon, en in lederen tak één op het zijgedeelte
en één aan het verzeneinde. Het ijzer kan op de gewone wijze gepast en
ondergelegd worden. Het paard loopt dan op de vrij dikke bekerwanden. Is
het beslag in zoover gereed, dan worden de bekerholten gevuld met een
gesmolten plastische massa, waarin veel staalkorrels voorkomen. De inzen-
der zegt, dat deze massa in de bekers goed blijft zitten en gelijk met de
bekerranden wegslijt. Het doel is, dat blijvende ruwe vlakken verkregen
worden, die op het gladde wegdek het uitglijden voorkomen.
Het plan is, deze ijzers fabriekmatig te vervaardigen in verschillende af-
metingen en daarbij de vulmassa in den handel te brengen. De uitvinder
zegt, dat de paarden zelfs op bergachtige, sterk gewelfde, geasphalteerde
wegen niet zullen uitglijden. De resultaten echter die wij kregen, waren
minder gunstig.
Aan ons instituut werd een trekpaard met deze ijzers rondom beslagen
en daarna werden de bekers gevuld met de ons toegezonden vulmassa op
de wijze als werd voorgeschreven. De ijzers werden ondergelegd op 30 Oc-
tober. De knecht, die geregeld met het paard reed, klaagde er spoedig over,
dat het door de kalkoenachtige, vrij hooge bekers meer aanstootte dan an-
ders, terwijl hij van minder uitglijden weinig kon bemerken, vooral niet
toen de bekers begonnen af te slijten. Op 18 November, dus na 14 werkdagen,
liioest liet beslag al worden afgenomen, omdat aan een der voorijzers een
der bekervormige kalkoenen was afgebroken en deze aan beide achterijzers,
aan toon- en zijgedeelte bijna geheel waren weggesleten. Ook bleek dat de
vulmassa voor een deel losgeraakt en uit de bekers gevallen was.
Wij hadden enkele dagen na het onderleggen der ijzers reeds dit uitvallen
der vulmassa bemerkt en daarom intusschen nog eens weer een nieuwe
vulling aangebracht.
Uit de verkregen resultaten blijkt, dunkt mij, voldoende, dat dit beslag
niet doeltreffend is.
Het Fransche rubberhoefijzer „Patin Sauveurquot;.
Een Nederlandsche firma, aan welke de vertegenwoordiging van deze
rubberijzers werd aangeboden, kwam vragen of ik met ,,Patin Sauveur-
ijzersquot; enkele proeven wilde nemen, aan welk verzoek voldaan werd. De
uitvinders van dit hoefijzer zijn de H.H. Chanoux en Albisson, die zich ten
doel stelden, een rubberhoefijzer te maken, dat sterk genoeg is en gemakke-
lijk bij paarden ordergelegd kan worden. Uitwendig komt dit rubberhoef-
ijzer veel met het Noorsche en ook met het gewone hoefijzer overeen;
het bezit een lip, een afhelling en op de bodemvlakte enkele kleine verhoo-
gingen. Voor de stevigheid zit in het rubberijzer een ijzeren armatuur of
scelet, dat in fig. 2 is afgebeeld. Boven de nagelgaten zijn nagelkanalen
aangebracht, waarin de nagelkoppen passen; tusschen de rechthoekige
nagelgaten vindt men ronde gaten, die bij het gieten der rubberijzers vol
rubber loopen en de bevestiging van rubber en ijzer versterken. Aan de
voorste helft van het ijzer is in den toon op de armatuur een ijzerrand aan-
gebracht om tegen te gaan, dat in het toongedeelte te veel slijting zal plaats
vinden. De insnijding in den achterrand van het toongedeelte is aangebracht
om het verwijden en vernauwen van het ijzer gemakkelijk te maken.
Volgens den uitvinder is door de veerkracht der materialen een verzetten
van het ijzer gemakkelijk en kan dus koud beslagen worden. Verder werd
als aanbeveling vermeld, dat de slijting dezer ijzers gering zou zijn, zoodat
zij langer gebruikt zouden kunnen worden dan de gewone hoefijzers.
Ik heb ook deze ijzers laten onderleggen bij een trekpaard dat alle dagen
m de stad over verschillende plaveisels dienst deed.
Bij het beslag was op te merken dat het koud verzetten der ijzers moei-
lijkheden opleverde. Wel was het ijzer iets wijder of nauwer te zetten,
doch als overigens in den vorm wat veranderd moest worden ,ging dat niet.
Verzette men te veel, dan kreeg men een loslaten van de rubber aan de
buitenzijde. Het passen en richten kon dus niet zoo nauwkeurig geschieden,
als bij het warm passen van een gewoon hoefijzer. Het paard bleek op de
rubberijzers goed te loopen, uitglijden had in de eerste dagen niet plaats.
Het beslag werd ondergelegd 12 November en moest 14 dagen later weer
afgenomen worden, omdat de rubberijzers zoover afgesleten waren, dat de
stalen armatuur geheel bloot kwam en dus weinig of geen rubber meer
oiet den bodem in aanraking kwam. De laatste dagen gleed het paard dan
ook evengoed uit als op de gewone ijzers. De bezwaren bij andere rubber-
ijzers ondervonden, dat de nagels niet onbeweeglijk in de nagelgaten zaten
en daardoor stukken van den wand losraakten en op den duur brokkel-
hoeven zouden ontstaan, kwem hier niet voor, omdat de nagelkoppen geheel
in de metalen nagelkanalen rusten.
De hoefijzers „Patin Sauvenrquot; voldeden overigens niet. De bezwaren zijn,
dat zij niet nauwkeurig gepast kunnen worden en vooral, dat de ijzers veel
te snel versleten zijn. Bedenkende dat de prijs / 10 ± per vier ijzers is en de
duurzaamheid zoo gering bleek te zijn, kon ik geen ander advies geven,
dan deze ijzers hier maar niet in den handel te brengen.
Noorsche rubberijzers „Imperatorquot; 1931.
Van den fabrikant kreeg ik twee stel rubberhoefijzers toegezonden, met
verzoek deze ook practisch te willen beproeven. Het eene stel waren de
rubberijzers, waaromtrent ik reeds mededeeling deed in het Tijdschr. v.
Diergenk., Jaarg. 1931, het andere stel waren winterijzers. In het ijzer
zijn in den toon en in de uiteinden der ijzertakken bijzondere gaten aange-
bracht voor de plaatsing van groote ijsnagels, die met den beitelvormigen
kop onder de bodemvlakte van het ijzer uitsteken. Blijkbaar heeft men dan
toch ook in Noorwegen dezelfde ervaring opgedaan als hier, n.1. dat rubber-
ijzers niet kunnen dienen om het uitglijden op met sneeuw en ijs bedekte
wegen tegen te gaan. Ook zij hebben de scherpe nagels noodig, die men
echter zoo graag zou missen omdat zij het wegdek aantasten. De verdere
verandering in dit ijzer is, dat op de armatuur ook nagelkanalen zijn aange-
bracht om te voorkomen dat de nagels niet vast genoeg zitten, wat bij-
voorbeeld bij de andere Noorsche ijzers aanleiding gaf tot brokkeling van
den hoornwand. De nagelkanalen zijn echter wat wijd, zoodat toch nog veel
beweging van de nagels mogelijk is en de nagels ook nog in verschillende
richting ingeslagen kunnen worden. Ook is het laatste nagelgat in eiken tak
veel te ver naar achter gelegen. De ijsnagels in de uiteinden van den ijzertak,
worden zoo ingeslagen, dat de kling niet in den wand dringt, doch op het
ijzer wordt omgeslagen. De ijsnagels in den toon worden wel in den wand
ingeslagen. Daar zij dikwijls verwisseld zullen moeten worden, zullen zij het
bezwaar hebben van gewone ijsnagels, n.1. dat zij licht splijting en brokkeling
van den wand veroorzaken.
Ook gaan de groote ijsnagelkoppen licht omliggen, zoodat zij dan geen
dienst meer doen. Bij het koud passen der ijzers brak bij het met een houten
hamer wijder zetten van een veel te naxiw achterijzer de armatuur in het
toongedeelte, zoodat een nauwgezet passend beslag niet goed te verkrijgen is.
De verbeteringen in het Imperator-ijzer aangebracht zijn zeker nog niet
van dien aard, dat zij een algemeen gebruik wettigen.
Alle pogingen der laatste jaren om een beslag te krijgen, dat het uitglijden
op de gladde plaveisels voorkomt, het wegdek niet aantast, voldoende
duurzaam en niet te kostbaar is, hebben gefaald. De beste methode blijft
nog het gebruik van verwisselbare kurkzolen, die, mits goed aangelegd, zeer
doelmatig en daarbij goedkoop zijn. Deze dienen algemeen in gebruik te
komen.
Historische beslagmethoden tegen het uitglijden.
Merkwaardigheidshalve voeg ik hier enkele afbeeldingen aan toe var
-ocr page 45-hoefijzers uit vroeger eeuwen, die bewijzen, dat men ook toen reeds maat-
regelen tegen het uitglijden toepaste. Vooreerst wil ik wijzen op het hoefijzer
dit jaar te Oehten in de Betuwe gevonden op 100 M. van de Waal in een
kweekerij „Begijnehofquot; genaamd, waar in vroegere eeuwen een klooster
heeft gestaan. Dit merkwaardige hoefijzer werd door den eand.-dierenarts
Angelino voor het museum afgestaan. Het ijzer, dat blijkens zijn eigen-
schappen (grootte, gewicht, geonduleerde rand en kleine ritsjes voor viool-
sleutelvormige koppen) afkomstig is uit een der eerste eeuwen met zeer
groote nagelkoppen, die blijkbaar gediend hebben om het uitglijden op de
kleiwegen tegen te gaan. (¥ig. 4).
In de tweede plaats geef ik een afbeelding (Fig. 5) van een bij graafwerk
te Oost-Blokker bij Hoorn gevonden hoefijzer, mij door den heer J. Koelemey
dierenarts te Westwoud toegezonden. Omtrent de vindplaats deelt hij nader
mede: ,,Het ijzer is plus minus een halven meter onder den beganen grond
gevonden en wel in de laag zwarte teelaarde, die hier tamelijk dik is, en
niet in de daaronder zich bevindende zeekleilaag. Op de plaats, waar het
gevonden is, bevond zich vroeger een kleine „terpquot;, een kunstmatige grond-
ophooging zooals die hier in West-Friesland van oudsher algemeen gebrui-
kelijk was en waarop de woning werd opgetrokken. De bedoeling hiervan
was natuurlijk om bij stormvloeden geborgen te zijn op de opgehoogde plek.
Deze plek nu is ongeveer een halve eeuw geleden afgegraven en de vrij-
komende grond over de omgeving gestort. Niet onmogelijk heeft het ijzer
in den vluchtheuvel gezeten. Deze vluchtheuvels kunnen zeker, zonder over-
drijving honderden jaren teruggedateerd worden. Ik gebruikte boven het
woord ,,terpquot;. In het eigenlijke Friesland zijn deze terpen vaak eenige H.A.
groot, hier in West-Friesland zijn het hoogten van veel geringere afmetingen,
voldoende voor huis en onmiddellijke omgevingquot;.
Dit hoefijzer is uit een veel latere periode, dan het daareven genoemde
ijzer uit de Betuwe, doch wel wijzen de eigenschappen op een herkomst uit
de latere middeleeuwen. Ook hier zijn op de afbeelding de zeer groote koppen
der nagels te zien, die ver onder de ijzers uitsteken en geen ander doel kunnen
hebben, dan het uitglijden tegen te gaan.
Ten slotte nog een afbeelding van een ijzer afkomstig (Fig. 6) uit een ver-
zameling hoefijzers van wijlen D. Schekkema, smid en empirist, een ver-
zameling minstens een halve eeuw oud en voor ons museum afgestaan door
den heer H. Huigen, smid te Venhuizen. Het betreft hier kalkoenen met
scherpe puntjes, die met de gewone nagels werden ondergeslagen. Het doel
was natuurlijk het uitglijden tegen te gaan, waarschijnlijk in den winter.
Veel gebruikt zullen deze kalkoentjes niet zijn, daar zij bij het loopen heen
en weer wiegelen en gemakkelijk tot afbreken der nagelkoppen aanleiding
zullen geven.
Uit deze afbeeldingen blijkt toch wel, dat men door alle eeuwen heen
pogingen heeft gedaan om een beslag te krijgen, dat het uitglijden voorkomt.
Fig. 1.
a.nbsp;Hoefijzer met bekervormige kalkoenen van
Jozef Buluscher.
b.nbsp;Gevulde bekervormige kalkoen.
Fig. 2.
IJzeren armatuur uit het Fransche rubber-
hoefijzer „Patin Sauveurquot;.
Fig. 3.
IJzeren armatuur uit het Noorsche
rubberijzer „Imperatorquot; 1931.
Fig. 4.
Hoefijzer uit het Gallo-Romeinsche
tijdvak met uitstekende nagelkoppen,
gevonden te Ochten in de Betuwe, j
Fig. 5.
Hoefijzer uit de Middeleeuwen met groote
sterk uitstekende nagelkoffen, gevonden in
Oost-Blokker bij Hoorn.
Winterbeslag met scherfe kalkoenen door de gewone nagels bevestigd.
-ocr page 48-In het rebruari-niimmer van „de Belgische Hoefsmidquot; wordt een beslag
voor gladde wegen aanbevolen hetwelk als volgt wordt beschreven:
Al degene die zich met hoefbeslag bezighouden kennen het belang de
straal op den grond te doen dragen, niet alleenlijk voor de veerkracht, maar
ook voor de vastheid van het steunen:
Van den anderen kant, is het moeilijk met een gewoon beslag, de straal
altijd in steun te brengen. De gewone hoefzolen, tot nu gebruikt, zijn moeilijk
toe te passen; op weeke voeten, onder andere, veroorzaken zij in de eerste
dagen moeilijken gang en aarzeling in het optreden; van den anderen kant,
bijzonder in den Zomer, bij droog weder, breken de nagelen gemakkelijk af,'
omdat het ijzer los komt, uit oorzaak van den vleugel die tusschen wand
en ijzer ligt.
Vele eigenaars willen zelfs van het gebruik van gummizolen niet meer
hooren, uit reden van al deze ongemakken: ijzers die afvallen, brokkel-
voeten, enz.
De doenwijze die wij voorstellen schijnt ons veel eenvoudiger en prakti-
scher : wij bevestigen in de leemte tusschen de takken van het ijzer, een volle
caoutchouc die met de dikte en de grootte van het ijzer overeenstemt;
deze wordt bevestigd en op plaats gehouden, bij middel van twee vleugeltjes
in zeer dun plaatijzer die, eenerzijds, in het caoutchouc goed vast zitten en
van den anderen kant tusschen den hoorn en het ijzer, van aan den binnen-
rand tot aan de tegengaten, aangebracht. Deze vleugeltjes gaan van aan
het eerste nagelgat in den teen tot aan de steunsels die moeten goed op het
ijzer dragen; indien de vleugeltjes te lang zouden zijn en op de steunsels
zouden dragen moet de smid ze tot zoover inkorten; in den teen, aan het
welfsel dus; zijn de vleugels ook onderbroken.
De bovenvlakte van het caoutchouc is een weinig bolvormig en de onder-
vlakte effen, zoodat bij het steunen ijzer en caoutchouc gelijk dragen, het-
geen eene groote vastheid aan het steunen geeft; van den anderen kant komt
de bovenvlakte in aanraking met de straal en de zool zonder dat deze
laatste kan gekneusd worden en wij bekomen alzoo een volstrekt natuurlijk
beslag.
Het toepassen van dit nieuw stelsel is doodeenvoudig:
Zooals voor de ijzers, bestaan er nummers volgens de grootte en bijzon-
dere vorm der voeten van 1 tot 12 voor de voorvoeten; en van 1 tot 6 voor de
achtervoeten; het is dus zeer gemakkelijk het nummer te vinden dat voor
het ijzer past.
Voor de toepassing, maakt de smid zijn ijzer gereed en past het, zonder
rekening te houden van het caoutchouc, dus even als een gewoon beslag
een enkele voorzorg is er te nemen; bij het vijlen der sponsen zal men zorg
dragen enkel den buitenkant van den hiel af te ronden, den binnenkant
moet men recht en zelfs een weinig binnenwaarts laten om het uiteinde
van het caoutchouc goed vast te zetten en het te beletten van achteruit
te schuiven.
Wanneer het ijzer alzoo gepast en gereedgemaakt is, kiest men het num-
mer van caoutchouc dat er mede overeenstemt en men maakt het gereed
op zulke wijze dat het zoo juist mogelijk de ruimte tusschen de takken van
het ijzer vult; het is wel te verstaan, dat de vleugeltjes goed vast erin-zitten
en dat men dus het caoutchouc met de vijl of het mes kan tot 2 millimeters
inkorten en het aJzoo juist aanpassen.
Wanneer dit gedaan is bevestigt men het stuk caoutchouc tusschen de
takken van het ijzer en men ziet na of de vleugeltjes de tegengaten niet
bedekken; in dit laatste geval zou men er het noodige afsnijden of afvijlen
zoodat de tegengaten volkomen vrij zijn. Van den anderen kant, zouden de
vleugeltjes ook de steunsels kunnen bedekken en zou het ijzer niet goed
dragen, dan moet men ze ook zooveel inkorten.
Soms kan de straal ook te dik zijn, het ijzer zou dan niet goed op den
heelen omvang van den voet en de steunsels dragen; in dit geval, moet men
de straal besnijden op zulke wijze dat het ijzer overal goed draagt, juist gelijk
voor een gewoon beslag.
De toepassing biedt dus geene de minste moeilijkheid en het nagelen is
zoo eenvoudig en zoo sterk als voor gelijk welk beslag, vermits de draagrand
van den voet rechtstreeks op den zit van het ijzer komt. Het werk van den
hoefsmid is dus gemakkelijker en schooner als met de gewone hoefzolen
waarvan de vleugels tusschen hoorn en ijzer medegenageld moeten worden.
De hoefsmeden weten, bij ondervinding, de voorzorgen die zij moeten
nemen bij het passen van het ijzer en de moeilijkheden die zij hebben
om in zulk geval, het ijzer op den voet te houden.
Met het nieuw stelsel dat wij U voorstellen, kan zoo iets nooit voorkomen
en elke smid kan het, zonder de minste moeilijkheid, toepassen.
Een enkele opmerking is ons gedaan geweest, de onderdeden van de voe-
ten zijn niet meer verlucht; wij weten niet tot hoever deze zoogezegde
verluchting noodig is, maar, sedert bijna één jaar dat paarden, die wij dage-
lijks zien, met deze nieuwe voetzolen beslagen zijn, hebben wij ons kunnen
overtuigen dat de zool en de straal sterker zijn als anders, zooals bij voeten
die niet beslagen zijn.
Mbschien wel voor de middengroef en de zijgroeven der straal, zou het
nuttig zijn. in sommige gevallen er een wiekje werk met scheepsteer in te
steken, een voorzorg die heel gemakkelijk te nemen is.
n t kort, tot nu toe, zien wij niets anders als voordeden bij onze nieuwe
hoefzolen:
Ie. Voor het paard: vasteren gang en verbetering der voeten;
e. Voor den hoefsmid: eenvoudige en gemakkelijke toepassing, geene
Ijzers meer die afvallen;
3e. Voor den eigenaar:
a.nbsp;Omdat zijn paard beter en zonder onnoodige inspanning zal werken;
b.nbsp;Omdat de hoefzolen, voor een prijs die weinig hooger is als degene van
vroegere modellen, ten minste, tweemaal zoo lang duren.
Doe eene proef en gij zult er geen andere meer wil'en.
In de „Duitsche Hoefsmid'^ is het vraagstuk de laatste maanden
esproken door Dr. Fritsch uit München, die gumlin-inlagen gebruikt,
gecombineerd met kurkzolen.
Gmnlin hoefinlagen worden gebruikt in machinale balkijzers en hierbij
-ocr page 50-vervangen zij lt;le zoo veelvuldig in gebruik zijnde touwinlagen. Gumliu
wordt vervaardigd door Metzeler en Co te Münehen, het bestaat uit parallel
gelegen lagen gummi en linnen en wel zoo dat de lagen loodreeht bodem-
waarts zijn gerieht.
Zijne conclusies zijn als volgt:
1.nbsp;De Gumlin hoefijzerinlagen zijn een voortreffelijk middel tegen het
uitglijden op kunstwegen die vrij van sneeuw en ijs zijn. Als zoodanig vol-
doen ze beter dan eenig ander middel.
2.nbsp;Proeven zijn genomen met lichte en middelzware tot zware wer-
paarden; met het zwaarste slag trekpaarden zijn geen proeven genomen.
Bij rijpaarden voldeed het ook.
3.nbsp;Op besneeuwde en met ijs bedekte straten konden slechts enkele proe-
ven genomen worden en hoewel die gunstig uitvielen, geeft dit toch geen
recht er-een oordeel over uit te spreken.
4.nbsp;In sommige gevallen oefenen de Gumlin-inlagen een gunstigen invloed
uit op zieke hoeven en beengebreken. Duidelijk werd dit vastgesteld bij een
paard met plathoef en gevoelige zool, bij klemhoeven, bij overhoeven,
bij hoornscheur en bij ontsteking van de ophangbanden.
5.nbsp;De hoogere kosten van het beslag met Gumlin-inlagen zijn niet te be-
zwarend en worden door de voordeden overtroffen. De prijs zal ook wel lager
worden wanneer het gebruik toeneemt en dus het debiet grooter wordt.
— Er zijn momenteel 3.500.01gt;Ü paarden in Duitschland, dat is 100.Oüü
meer dan in 1914. Het Amerikaansche vakblad zegt dat dit komt doordat
tegenwoordig weer algemeen met paarden geploegd en gewerkt wordt en
de meeste motoren in den landbouw weer vervangen zijn door den ,,one
h.p. oats-motor with whip ignitionquot;, hetgeen vertaald wil zeggen: door den
één paardenkrachts havermotor gedreven door de zweep.
In Londen legt men er zich meer en meer op toe om de verkeerswegen
ook voor het paard geschikt te maken en gaat men dus uit van een goed
principe zoolang de paarden gebruik van den weg moeten maken, gaat
liet toch niet aan het wegdek zoodanig te maken dat mén een
hoefbeslag moet gaan uitdenken dat het paard geschikt zal maken om den
weg te gebruiken. De foto geeft aan het leggen van een straat met een
bedekking van driehoekige ijzeren platen. Deze komen als ondervlakte
op een betonlaag te liggen en de bovenste laag van de ijzeren platen is van
fijne ribben voorzien, die het uitglijden van de paarden tegen zal gaan.
Naar aanleiding van het ingezonden stuk van den heer Koelman te
Alkmaar, heb ik dezen schriftelijk beloofd een lans met hem te breken in
e Hoefsmidquot; over bovengenoemd onderwerp. De heer K. is de meening
toegedaan dat stopzetting van den cursus voor onderwijzers gewenscht is
en dat de gelden, die daarvoor worden uitgetrokken, beter besteed zouden
worden aan een voorlichtingsdienst om paardeneigenaars (vooral de jonge
generatie) op de hoogte te brengen met kennis van hoefbeslag enz.
Wat betreft het stopzetten van den cursus voor onderwijzers, ben ik het
met met den heer K. eens, en wel om de volgende redenen: Iedere hoefsmid,
die lust gevoelt zich verder te bekwamen dan het Rijksdiploma, moet daar-
voor in de gelegenheid worden gesteld. Momenteel is er een overvloed van
Ingenieurs, Leeraren H. B. S. en ik weet niet wat al meer, ook op het gebied
van Nijverheidsonderwijs. Gaat het nu maar voetstoots aan, al deze oplei-
dingsscholen te sluiten en niemand meer toe te laten voor Hoogere studie;
er zullen toch bij deze andere categorieën ook wel studenten zijn die hun
geheele studie niet zelf kunnen betalen en waarvoor de Regeering financieel
steun moet verleenen. Mij dunkt dat er heel wat stof zou opwaaien indien
zulks plaats vond.
Ten 2e: het opleiden van landbouwers of hun zoons is geen gemak-
e ijk werk. Ik herinner mij nog goed, toen ik als onderwijzer in practisch
wefbeslag was geslaagd in Febr. 1929, dat er enkele landbouwers waren,
le mij toen verzochten hun eens enkele avonden in te lichten over Hoef-
verpleging en Hoefbeslag.
Dit werd door mij gaarne aanvaard, zelfs geheel kosteloos, daar ik, versch
van de school, vurig was om alles te doen wat met het Hoefbeslag verband
udt en dit hoog te houden. De eerste 4 lessen (als ik het zoo noemen
■ïiag) kwamen de 10 heeren die zich hiervoor hadden geïnteresseerd, getrouw
oP- Doch toen begon het te minderen, daar wij genaderd waren aan het
oefbeslag en bij dit voor landbouwers pijnlijke onderwerp (financieel),
geloofden de meesten het wel. Het zaaltje werd gratis afgestaan door den
caféhouder; dus alles was in het voordeel der boeren. Ik beschikte over
voldoende demonstratie-materiaal, doch na negen uur 's avonds (de lessen
uurden van 8—10 uur) begonnen de meesten te slapen en gevoelden zij
ijkbaar meer voor een bord pap en dan naar bed, dan om hun kennis te
verrijken. Het devies der boeren is: mijn grootvader is er gekomen zonder
1 j ik kom er ook. Zie hier mijn ondervinding wat betreft om aan landbou-
wers en paardenhouders eenige kennis bij te brengen van lioefverpleging .Ik
voor mij, en zeer velen met mij, zouden het ten zeerste betreuren dat daarvoor
de cursus ter opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag zou worden
stopgezet. Nog merk ik op, dat het theoretisch opleiden op dit gebied meer
thuisbehoort op het terrein van den dierenarts dan op dat van den hoef-
smid. Zij toch hebben veel meer studie genoten, zijn derhalve veel meer
algemeen ontwikkeld en kunnen daarom (als zij er lust voor gevoelen) een
leerling meer bijbrengen dan een hoefsmid, hoe groot zijn kennis ook mag
zijn van het hoefbeslag. Dat een dierenarts bij een smid om demonstratie-
materiaal komt, geeft mijns inziens niets, dat gebeurt wel meer. Daarmede
is echter nog niet bewezen dat zoo iemand geen goede lessen zou kunnen
geven. Wilt u bewijzen, neemt dan de moeite eens en komt Zaterdags even
naar Dordrecht (zonder voorafgaand bericht) en u zult gelegenheid hebben
om de theoretische lessen van den cursus in Hoefbeslag eens bij te wonen.
U zult dan moeten toegeven dat om één geval door U genoemd in het num-
mer van 15 Jan. 1932, niet alle dierenartsen op ééne lijn te stellen zijn.
Voornoemde lessen vereenigen het nuttige met het aangename en worden
zoodanig gegeven, dat ook weinig intelligente leerlingen ze kunnen volgen.
Demonstratie-materiaal behoeft de leeraar hierbij zelfs niet, alleen is in
de school aanwezig een volledig skelet van een paard. Terecht schrijft de
Redacteur G. H. dat men om één geval niet alles op één lijn kan plaatsen
en alles over één kam kan scheren. Als ik gelegenheid heb ga ik af en toe
eens kijken op de examens voor het Rijksdiploma, ten einde te zien hoe
cursisten van andere cursussen het er af brengen, doch dat laat soms veel
te wenschen over. Men kan dan zien, hoe aan de opleiding dikwijls veel
fouten hebben gekleefd. Mij is zelfs een geval bekend, dat een onderwijzer
's middags een half uur te laat bij den cursus kwam en dan de leerlingen
aanspoorde met den meesten spoed een paard te beslaan, daar hij voor
half vijf weer met den trein mede moest. Ik vraag mij af, hoe kan dat goed
zijn. Zonder mij zelf voorop te plaatsen deel ik U mede, dat bij mij de leer-
lingen en paarden kwart voor twee 's middags aanwezig zijn; eerst wordt
het paard besproken, de stand opgenomen en dan, als de leerlingen hierin
wat gevorderd zijn, wijs ik bij toe beurt één der leerlingen aan, die dan de
rol van onderwijzer moet vervullen. Zoodoende krijgen zij een goede kennis
van standen en gangen, wat toch een eerste eisch is. De paarden zijn dan
om half zes 's avonds klaar en worden nagezien, om zich te overtuigen,
welke fouten er nog bij zijn gemaakt, terwijl daarna tot zes uur het huis-
werk wordt besproken. Wil men vrucht van zijn werk zien, dan moet er
ook heel wat voor gedaan worden.
Uit het hiervorenstaande zal de heer K. wel begrepen hebben, dat ik
het niet met hem eens ben. Ik hoop, dat andere onderwijzers ook eens hun
meening hierover zullen willen ten beste geven. Hoewel ik in den heer
Koelman gaarne mijn meerdere erken wat het schrijven voor de pers betreft
(reeds vanaf mijn 16e jaar herinner ik mij ingezonden stukken van hem
gelezen te hebben), zoo zou ik toch collega Koelman willen vragen: Dring
u zeiven niet te veel op den voorgrond wat betreft het geven van lessen aan
landbouwers, maar blijf op uw eigen terrein, door cursussen in hoefbeslag
te geven. Ik heb in mijn leven wel meer menschen ontmoet die zelf voor
zich een prachtig voetstuk bouwden in de hoop dat anderen er een stand-
beeld op zouden plaatsen. En gebeurt dit dan niet, dan heeft men nog niets
bereikt. Ik voor mij span alle krachten in teneinde uit de leerlingen te halen
wat er in zit en hun de noodige kennis bij te brengen en dan meen ik, dat
mijn taak naar behooren is vervuld. Het overige gedeelte hoort niet op
mijn terrein thuis.
Hiermede meen ik aan mijn belofte te hebben voldaan.
Hoogachtend
Dordrecht, Februari 1932. 'nbsp;P. d e K1 e r k.
blijkt volgens de 15-jarige ervaring in de praktijk van het dagelijksch
sleeperspaardenleven te Rotterdam, en opgedaan door dierenarts Crezée
te midden van al die ellende voor dier en mensch, nog maar steeds te blijven
voortduren, en zulks niettegenstaande bij duizenden sleeperspaarden het
meest doorslaande bewijs is geleverd, dat aan al die narigheid althans
plotseling een einde ware te maken door het weglaten van dien stoot aan het
hoefijzer.
Nu zegt de heer Crezée ook zelf wel in zeer verstaanbaar Nedeiiandsch,
dat „de eenvoudigste oplossing dus zou zijn: de stoot afdanken, zooals dit
reeds lang bij verschillende bedrijven is geschied; zulks allicht (neen, niet:
„allichtquot;, doch zelfs en zeker, □!) niet uitsluitend om de gevaren voor
inklemming in rails, maar ook om de nadeelen, die de paarden er door
ondervinden aan hoeven, gewrichten, pezen enz.quot;, maar deze meest eenvou-
dige en meest afdoende en meest plausibele oplossing gaat er daarom nu
nog maar zoo zonder meer niet in bij den Rotterdamschen sleeperspatroon,
die weet wat hij wil en zelfs ook wil wat hij weet! „Het meerendeel hunner
IS aldus de heer Crezée (en ook ik zelf weet hetzelfde uit eigen ervaring!)
~ „immers der meening toegedaan, dat de stoot voor de paarden onmisbaar
IS en wil er tot geen prijs afstand van doenquot; .... dat is te zeggen .... tot
geen prijs? en dat ,,abattoir als eindbestemming van zoo'n paardquot; dan!
en dat „onverminderd blijven der ongelukkenquot;, zooals de heer Crezée ons
den waren toestand beschrijft .... is het behoud van dat totaal onnoodige
ongeluksaanhangsel van het hoefijzer soms niet duur betaald? Enfin, de
heer Crezée ziet geen andere oplossing, dan in het weglaten van de toonlip,
en wenscht deze te zien vervangen door een of twee zijlippen, en zulks
met behoud van den stoot.
Tegen deze zijne conclusie meen ik echter te mogen waarschuwen met de
eigen woorden van ZEd., waar hij zegt: „De combinatie van stoot- en klap-
ijzer zou (curs. van mij, |~|) ideaal kunnen zijn. Echter bleek de fabricage
van een zoodanig ijzer zeer moeilijk te zijn, ten minste voor zoover betreft
het aanhalen van de lippen. De stoot zit daarbij steeds in den weg. Ook het
halen van de lippen uit de uiteinden van den stoot gaat eveneens zeer
bezwaarlijk. Men zou dus genoodzaakt zijn deze lippen autogeen aan het
hoefijzer te lasschen; dit kost echter tijd en wat nog erger is ... . geld!
Zoodat tegen deze ojilossing dezelfde bezwaren rijzen als tegen den T-stoot. '
De aandachtige lezer voelt de moeilijkheid, niet waar? Mag ik een andere
conclusie wagen?
Welnu, als we nog eens probeerden om dien stoot, in plaats van onder
het hoefijzer aangebracht, te geven — breinwaarts gericht — aan vermeer-
dering van logisch denkvermogen en consequente handelwijze bij heeren
sleeperspatroons----mijne lezers voorzien ook hier moeilijkheden — ja,
b.v. beklemd geraken tusschen sleur en gebrek aan . . . ., waartusschen ze
ook hunne staarten nog steeds blijven verminken en ... . Pardon? jawel,
hooggeachte heer redacteur, ik nam al plaatsruimte genoeg — dank U!
Hillegersberg, Jan. '32.nbsp;□
—nbsp;Rijksdiplonia als hoefsmid. Blijkens een advertentie in deze aflevering
wordt het voorjaarsexamen 1932 gehouden in de maanden Maart, Aprü
en Mei. Aangifte moet geschieden vóór 19 Maart a.s. bij den heer Dr. R.
H. J. Gallandat Huet, Danckertstraat 11 te 's-Gravenhage.
(Voor nadere bijzonderheden verwijzen wy naar de annonce).
—nbsp;Het paard op den weg. Op Woensdag 9 Maart is te Utrecht op ini-
tiatief van de afd. Ruitertoerisme van den A.N.W.B. een belangrijke
vergadering gehouden over het wegen-vraagstuk, waarop in de volgende
aflevering wordt teruggekomen.
Concours hi](pique te Berlijn.
In de Duitsche hoofdstad is van 28 Januari tot 7 Februari een groot con-
cours hippique gehouden, waaraan door nagenoeg duizend paarden is deel-
genomen. Dat waren zoo goed als alle rij- en springpaarden, maar toch had-
den er ook demonstraties plaats van ingespannen paarden, waarvan boven
afgebeelde Romeinsche wagenrennen een aardig en pittig staaltje geeft.
,,Rijksdiploma als Hoefsmidquot;
Het voorjaarsexamcii 1932 zal gehouden worden in de maanden
Maart, April en Mei. Schriftelijke aanmelding vóór 19 Maart a.s.
aan den Secretaris der examencommissie, Dr. R. H. J. GALANDAT
HUET, DANCKERTSTRAAT 11 te 's-GRAVENHAGE, onder overleg-
ging van een bewijs, dat een tweejarige hoefbeslagcursus is ge-
volgd, of voor 1 Juli 1919 een diploma als hoefsmid is behaald
en nauwkeurige opgave van den leeftijd.
Aan de Leiders van Cursussen, wordt beleefd verzocht opgave
e willen doen van namen, voornamen, adressen en leeftijden hun-
eer leerlingen, die aan het examen deelnemen en hunne medewer-
king te willen verleenen, dat voor den aanvang der examens de
benoodigde stukken bij den secretaris worden ingeleverd.
Het examengeld bedraagt f5.— en moet bij den aanvang van het
examen worden voldaan.
De Commissie belast met het afnemen van het examen
ter verkrijging van een Rijksdiploma als hoefsmid.
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Amsterdam
Hekelveld 16
B. A. L U Y K X
Telefoon 46080
SJS
ili
ili
ili
ili
BH
HIM
ili
!1!
■II
ili
■ Ëi! Ei! EIS Ël! !i! Ëif EI! Ej!
S ili ili iïi ili ili ili ili ili ili ili
ü! EIS !1! El! ËJ
iliiliiliiTiitiil
ADVERTENTIEN
1—10 regels (breedte cM.)f2—,
iedere regel nneerf 0.20. - Tarieven voor
contracten op aanvrage verkrijgbaar
gfgcieel Orgaan van de Vereeniging van Onderwijzers in practisch hoefbeslag in Nederland
Uitgave van riP vf°u^ü'nbsp;«aHandat Huet, te 's-Gravenhage
-? quot; quot;an ge n.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
^NHOUD. De erfelijkheid van verbeening der hoefkraakbeenderen. - Ingezonden
s ukken. — Korte mededeelingen. — Het paard op den weg. — Wedstrijdseizoen
1932. _ Vragen en antwoorden. — Advertentlën.
DE ERFELIJKHEID VAN VERBEENING DER
HOEFKRAAKBEENDEREN.
Verbeening der hoefkraakbeenderen (side-bones) is een afwijking welke
speciaal bij zware paardenrassen veelvuldig voorkomt. Met dat andere
rassen geheel vrij er van zijn, doch de frequentie bij de trekpaardrassen is
zeer veel grooter.
Hoewel er geen statistieken in ons land bekend zijn, geloof ik niet ver
mis te zijn, wanneer ik het percentage zware paarden lijdende aan dit
gebrek op minstens 70% taxeer. Ook in België zijn de bedoelde verbeenin-
gen zeer veelvuldig waar te nemen.
Onwillekeurig vraagt men zich dan ook af, of, bij deze afwijking de
woorden ,,gebrekquot; en ,,lijdenquot; wel juist zijn en of wij de verbeende hoef-
aa^kbeenderen niet mogen rangschikken in een rubriek afwijkingen welke
Slechts zelden tot bezwaren aanleiding geven.
Trnbsp;opvatting wordt, m. i. ten onrechte, dikwijls door fokkers
erf 1'Vnbsp;overigens verklaarbaar is. Aangenomen nl. dat een
^^ ijke aanleg voor de verbeening aanwezig kan zijn (erfelijke factoren)
^ n zyn er toch zeer zeker momenten, welke wij niet alle kennen, die de
e ijke aanleg tot ontwikkeling moeten brengen, m. a. w. de verbeening
doen ontstaan.nbsp;^
^ Als één van die momenten kan zonder twijfel genoemd worden het regel-
datnbsp;°P harde wegen. Zonder meer is het duidelijk
aa ,nbsp;™ d® «eerste plaats geconstateerd wordt, en het meest
liik ®nbsp;kreupelheden en strammen gang bij paarden, die dage-
^J s gebruikt worden op harde wegen, dus in sleepersbedrijven e. d. Boven-
^ en ontwikkelt zich de verbeening meestal langzamerhand, zal dus bij
wassen paarden vaker voorkomen dan bij jonge dieren Redenen dus
die aannemelijk maken dat de gebruiker (niet landbouwer) meer aandacht
aan de verbeening zal schenken dan de fokker. Het is mij dan ook her-
haalde malen gepasseerd dat een fokker-verkooper mij vergeefs trachtte
te verklaren dat de zijbeenen (verbeende hoefkraakbeenderen) ontstonden
door betrappingen van den kroonrand wanneer de paarden in 't span gaan.
Vele fokkers hechten geen of zeer weinig waarde aan het verbeend zijn
der kraakbeenderen en dit is vermoedelijk een der voornaamste oorzaken
waardoor het gebrek zoo veelvuldig voorkomt. Wanneer ik nu een schat-
ting zou willen maken (cijfers kan ik niet geven) zou ik zeggen dat van de
paarden met verbeende hoefkraakbeenderen (dus van de bovengenoemde
70%) er ongeveer 5 a 7% kreupel of stram loopen, tengevolge van de ver-
beening, terwijl misschien 50 a 60% betere, meer ruime gangen zouden
laten zien indien de kraakbeenderen nog veerkrachtig waren.
Door de Engelschen en bij de Engelsch sprekende volkeren wordt aan de
afwijking veel meer waarde gehecht, en een paard met verbeende hoef-
kraakbeenderen wordt als unsound (ongezond = met gebreken) gequali-
ficeerd. Deze opinie zegt misschien nog meer dan de enkele cijfers welke ik
schattenderwijze noemde. Het sound-zijn, d. w. z.: vrij van verschillende
gebreken van fok- zoowel als gebruikspaarden stelt de Engelschman wiens
capaciteiten op fokkersgebied toch zeker door niemand in twijfel getrokken
worden, als een zeer voorname eisch. In een belangrijk artikel (In The
Veterinary Record van de maand Januari) heeft W. A. N. Robertson
Commonwealth Department of Health, Canberra, een uitvoerige studie
gepubliceerd over de erfelijkheid van het zijbeen waarin hij verscheidene
families behandelt; zoowel die waarin verbeening veel optreedt als andere
waarvan een groot percentage der leden sound is, wat in dit geval wil
beteekenen: vrij van zijbeenen.
Verschillende families zijn ook onderling verwant en hierdoor wordt de
factor voor verbeening in gezonde of weinig aangetaste families binnen-
gebracht. De schrijver geeft hiervan een aardig voorbeeld. Van een hengst
A werden 4 zonen onderzocht op 5-jarigen leeftijd en 14 volwassen klein-
zoons welke allen vrij van verbeening waren.
Eén van de zoons van A leed echter aan verbeening, op driejarigen
leeftijd (hij was de eenige in zijn familie!). De moeder van dezen hengst
was een dochter van hengst B, waarvan een aantal „unsoundquot;-nakome-
lingen bekend zijn.
Van een aantal hengsten in iedere familie zijn gecontroleerd, de manne-
lijke nakomelingen in de 1ste, 2de, 3de, 4de en 5de generatie. Wanneer
wij achter elkaar in tabel brengen, het aantal onderzochte dieren, daar-
naast de lijders aan verbeening en vervolgens het percentage lijflers krijgen
we de volgende cijfers:
onderzochtnbsp;unsoundnbsp;percentage
105
-ocr page 59-onderzochtnbsp;unsoundnbsp;percentage
Gemiddeld is het jiercentage lijders dus ongeveer 23%.
Dit getal, dicht in de nabijheid van 25%, dus i/^ liggend, doet sterk
denken aan een wijze van overerving, waarbij de aanleg voor verbeening
moet berusten op één recessieven factor.
Paarden zonder verbeening kunnen dan fokzuiver en fokonzuiver zijn;
GG of Gg; lijders aan verbeening zijn voor te stellen door gg.
Niet alle feiten uit dit materiaal zijn hiermede absoluut in overeen-
stemming. Zoo zou het kunnen zijn dat de merrie hierboven bedoeld, ge-
paard met hengst A en moeder van den eenigsten hengst uit familie A
met verbeening niet alléén is verantwoordelijk te stellen voor de afwijking
bij dezen hengst, doch dat hengst A fokonzuiver was. Dit accepteerend
moeten wij aannemen dat de moeders van zijn gezonde zonen alleen fok-
zuiver waren voor den gezondheidsfactor of toevallig geen gg combinatie
IS gevormd. Er is geen enkel feit geheel in tegenspraak met genoemde op-
vatting over de erfelijkheid van den aanleg, doch meerdere gegevens zouden
noodig zijn deze opvatting tot een bewijs om te vormen.
De schrijver trekt dan ook geen conclusies over de wijze van overerving
doch volstaat met het aantoonen van het feit dat het gebrek erfelijk is;
in deze bewijsvoering is hij geheel geslaagd.
Uit deze beschouwingen zou ik de volgende conclusies willen trekken:
1ste. Bij het kiezen van fokpaarden dient meer aandacht te worden
geschonken aan het voorkomen van zijbeenen.
Daar verbeeningen op lateren leeftijd kunnen ontstaan blijft het aan-
bevolen oudere hengsten, voor meerdere jaren goedgekeurd, in die jaren
nog eens na te zien.
2de. Het verdient aanbeveling na te gaan op welke wijze de aanleg
voor verbeening der hoefkraakbeenderen vererfd wordt (de Stamboeken
zullen vermoedelijk waardevolle gegevens kunnen verschaffen) teneinde
bi] de keuze van een hengst bij een bepaalde merrie daarmede rekening te
kimnen houden.
Dr. G. M. v. d. Plank.
Genekte Heer Redacteurl
Naar aanleiding van Uw geëerd onderschrift op mijn ingezonden stuk
»1 de Januari-aflevering verzoekt ondergeteekende wederom eenige plaats-
ruimte.
Het valt in den regel niet mee om met de Redactie van welk blad ook te
debatteeren, daar deze steeds de laatste kans in handen heeft en dan de
zaak als voldoende besproken acht en de verdere discussiën in het blad sluit.
Daar echter aan het hoofd van „De Hoefsmidquot; staat „Officieel orgaan van
de vereeniging van Onderwijzers in practisch hoefbeslag in Nederlandquot;,
vertrouw ik dat de Redactie van dit blad deze termen niet zal gebruiken,
daar uit dit onderwerp wellicht meerdere stof naar voren zal komen, welke
het lezen van ,,De Hoefsmidquot; voor de leden van bovengenoemde vereeniging
mogelijk wat aantrekkelijker maakt.
UEd. schrijft in bovenvermeld onderschrift dat U nog precies dezelfde
opinie zijt toegedaan betreffende het stopzetten van de cursussen voor
onderwijzers in practisch hoefbeslag.
Niemand met mij zou ook iets anders van. UEd. verwachten.
Ondergeteekende heeft dit onderwerp een jaar of vijf geleden reeds als
agendapunt der vergadering van de vereeniging van Onderwijzers voorge-
steld, doch zonder resultaat.
Toen was de gelegenheid er nog iets anders daarvoor in de plaats terug
te krijgen, doch men was blind voor deze zaak. Uit welk oogpunt? Koelman
stond toen alleen met zijn voorstel en zou toen graag de meeningen van
de overigen en van hen achter de schermen over dit voorstel geweten willen
hebben.
Dat ondergeteekende echter in deze niet blind was, doch een
blik in de toekomst wierp, in tegenstelling met zoovele anderen, is thans
gebleken, doordat de stopzetting nu eensklaps van hoogerhand heeft plaats
gehad en de kans om er iets anders voor in de plaats te krijgen thans mede
is verkeken.
De Vereeniging van Onderwijzers zal volgens mijn bescheiden meening
in tegenstelling met het voorstel in de Februari-aflevering het beste doen,
dit zaakje voorloopig een jaar of vijf te laten rusten en dan zien hoe of de
zaken er bij staan, in plaats van er tegen te ageeren en te trachten een
cursus voor 10 leerlingen te verkrijgen. Dan schrijft U verder in een geest,
of ondergeteekende zelf een door mij voorgestelden cursus denkt te geven.
Hierop wil ik verklaren, dat dit niet in het minst in, mijn bedoeling ligt.
Nooit of te nimmer heeft ondergeteekende op de een of andere manier
zich naar voren trachten te schuiven, doch steeds gehandeld met open vizier
en recht door zee, in het belang van geheel den smedenstand, wars van
rechtstreeks persoonlijk belang, een euvel waaraan zoo menig ander echter
ernstig kreupel gaat.
Dan schrijft UEd. verder, dat het U zelfs bekend is, dat er cursussen in
hoefbeslag zijn gegeven, waarbij geen paarden waren om te beslaan, en ook
wel dat er wel paarden waren, doch er bitter weinig notitie werd genomen
van het beslag dat de leerlingen moesten uitvoeren.
Wat betreft het niet aanwezig zijn van paardenbeslaan op cursussen, is
nog eens en wel op een vergadering van onderwijzers naar voren gebracht
en ook zoo'n beetje onder water door aan het adres van ondergeteekende.
Volgens Uw inzicht waren dat zelfs tekortkomingen die lang niet door
den beugel konden, doch deze komen niet toe aan den onderwijzer-hoefsmid,
doch aan het adres van den leider van den cursus. Mijns inziens zijn deze
tekortkomingen echter zoo heel groot niet.
Bij mij waren moeilijk paarden te krijgen, doch doode hoeven in overvloed
en daar hebben de cursisten naar hartelust op kunnen werken en werd door
mij daarvan zeer zeker meer dan voldoende notitie genomen en werd den
leerlingen steeds medegedeeld dit thuis aan het levend paard in toepas-
sing te brengen.
Indien zij dit niet doen, hebben zij het zich zelf te wijten; het zijn toch
geen kinderen van 12 of 13 jaar, doch personen die minstens 20 jaar zijn en
als daarbij de geest ontbreekt buiten de lesuren om, hetgeen daar geleerd
is in practijk te brengen, nu dan zijn zij in mijn oogen waard een diploma
te ontvangen waarop met groote en dikke letters staat vermeld: „Onge-
schikt door eigen schuldquot;.
Mij is bekend welke leerling van mijn cursus dit in Utrecht aan de school
verteld heeft: hetgeen mij vooral van dien persoon, die tegen de 30 jaar is,
dus geen loslippige jongen meer is, bijzonder is tegengevallen, doch nog meer
is mij tegengevallen dat dergelijke lieden bij personen die ver boven de-
zulken dienen te staan, nog voet vinden.
Wanneer men dienzelfden leerling aan het einde der lessen gevraagd zou
hebben, is U tevreden over Uw practischen leeraar, dan ben ik er
van overtuigd, dat hij zeer zeker met ja geantwoord zou hebben en zoo gaat
het in den regel. Slagen de beeren dan ben je een beste; slagen ze niet dan
ben je een prul. Gaan ze dan voor de tweede maal ter examen en ze slagen,
dan hebben zij die kennis daartoe zeker uit zichzelve verkregen en is het
hen soms nog de moeite niet, zooals bovenvermelde leerling om van zijn
slagen aan zijn oud-leeraar kennis te geven.
Dan schrijft U ten slotte: ,,Men komt als regel verder door op fouten te
wijzen en te trachten verbetering te krijgen dan een methode af te schaffen
omdat er fouten aan kleven.
Ondergeteekende heeft dit toch gedaan en heeft toch getracht verbetering
te krijgen en heeft ook geen methode aï willen schaffen, omdat er fouten
aan kleven, doch een wijziging in de methode voorgesteld, door deze in
handen van een daarvoor geschikt hoefsmid te stellen.
Het is altijd reeds zoo geweest en zal wellicht zoo blijven dat van de theo-
retische zijde de inzichten van de practische niet worden gedeeld en het
heeft steeds en doet nog denken of er aan zekere theoretische zijde een
soort monopolie bestaat, dat alleen van die zijde ware inzichten op hoef-
beslaggebied kunnen voortvloeien en alles zooveel mogelijk in handen van
die zijde moet berusten, waar het echter mijn inziens niet thuisbehoort,
doch aan de zijde van den practicus die er dagelijks niet alleen mee omgaat,
doch er ook zijn arbeid in vindt.
Het was mijn plan geweest, reeds in de Februari-aflevering op Uw onder-
schrift te antwoorden, doch daar er op de Onderwijzers vergadering een
ingekomen-bericht werd voorgelezen van Collega (de) Klerk, waarin werd
medegedeeld als dat Z.Ed. over ditzelfde onderwerp met mij in ,,De Hoef-
smidquot; wilde debatteeren, heb ik den secretaris verzocht aan collega (de)
Klerk te verzoeken, dit alsdan in de Februariaflevering te willen doen en
was mijn wachten daarop, doch tot heden heb ik van die zijde nog niets
vernomen, alhoewel ik het alsnog met belangstelling tegemoet zie.
ü, geachte heer Redacteur, beleefd dank zeggend voor de verleende
plaatsruimte, teeken ik hoogachtend,
Th. A. Koelman.
Alkmaar, Maart 1932.
(Te laat ontvangen om nog in de Maart-aflevering ie kimneii worden opgenomen.
R e d.)
Gaarne verleenen wij plaats aan inzenders van ingezonden stukken wan-
neer wij van meening zijn dat de inhoud ervan van belang kan zijn voor de
lezers en daar dit als stelregel geldt, zoo verwondert het ons wel eenigszins
dat de geachte inzender meent een beroep te moeten doen op zijn lidmaat-
schap van de Vereeniging van Onderwijzers in practisch Hoefbeslag, om
zijn hierboven geplaatsten brief te zien opgenomen. Zoolang een onderwerp
in dit blad besproken wordt en van verschillende zijden wordt bekeken, kan
dit nuttig zijn voor de lezers; is echter zulk een onderwerp als het ware
afgehandeld, d .w.z. is het voldoende door voorstanders en tegenstanders
belicht, dan kan de redactie, om herhalingen te voorkomen, de discussie
verder sluiten. Men moet hier echter geen onwillige daad of onvriendelijke
actie inzien, daar de redactie een absoluut neutraal standpunt inneemt
tegenover alle inzenders.
De geachte inzender zegt dat hij ± 5 jaar geleden in zijn Vereerüging
alleen stond met het denkbeeld om de cursussen voor onderwijzers stop te
zetten; dat geeft volgens mij te denken en ik zou willen vragen of dit nu
wel een sterk argument is om zijn zienswijze victorie te doen kraaien.
Ook ben ik volstrekt niet zoo optimistisch om met hem te gelooven dat
indien de cursussen toen zouden zijn stopgezet, andere cursussen zooals
hij zich die voorstelde, zouden zijn ingesteld. De huidige genomen maatregel
is uitsluitend een noodmaatregel en als zoodanig moeten wij die eerbie-
digen; toch blijven wij het betreuren, daar wij in een verbreiding van onder-
wijzers in practisch hoefbeslag, slechts kunnen zien een verbetering van
stand en vak en zelfs een stilstand in deze zeer licht tot achteruitgang
leidt. Verder ben ik mij niet bewust in mijn onderschrift ooit persoon-
lijk tegen schrijver te hebben geageerd en laat daarom zijn verderen
brief onbesproken.nbsp;q jj
~ .^lilitaire Hoefsmidschool te Amersfoort. Geslaagd voor het examen
voor hoefsmid op 16 Maart 1932: H. Ploeger, C. Schivier, J. P. Th. Kint,
M. J. van den Bosch, M. J. van den Winkel, W. Sleurink, J. Regterschot^
Op 22 Maart 1932: D. Teeuw, G. Doddema, E. J. van Roessel, M. J.
Verhagen, P. J. K. van de Boer, J. Visser, H. Kooiker.
Aan allen is een diploma uitgereikt en zijn zij met onbepaald groot verlof
vertrokken.
— Examens Rijksdiploma Hoefsmid. Voor deze examens hebben zich
± 120 candidaten aangemeld. De examendagèn zijn als volgt vastgesteld:
11, 12, 13, 14, 18, 19, 20, 21, 25, 26, 27 en 28 April; 9, 10, II, 12, 18, 19,
23 en 24 Mei.
De A. N. W. B. Toeristenbond voor Nederland, waaronder de Commissie
voor het Ruitertoerisme ressorteert, heeft het initiatief genomen om in
verband met den wegenbouw het vraagpunt van het ,,wegdekquot; onder de
oogen te zien.
De Toeristenbond heeft zich daartoe tot onderscheidene vereenigingen en
particulieren gewend met verzoek om advies inzake het ,,wegdekquot;. Dit
heeft medegebracht dat in verschillende Vereenigingen het vraagpunt een
onderwerp van studie of bespreking heeft uitgemaakt. Zoo o.a. bij de ,,Na-
tionale Vereeniging tot bevordering der paardenfokkerij in Nederlandquot;.
In het verslag van een vergadering der Afd. Zuid-Holland van voormelde
Vereenigingen lezen we:
,,.... kreeg de heer C. Dekker het woord om rapport te doen van de
bemoeienissen der commissie betreffende de kwestie van het ,,wegdekquot;,
gelijk bekend aanhangig gemaakt door den A. N. W. B. Uit hetgeen de
rapporteur mededeelde, zij het volgende hier gememoreerd: ,,De vraag
welk wegdek de voorkeur verdient is niet zoo gemakkelijk te beantwoorden.
Men mag niet uitsluitend uitgaan van de gedachte welke voor paarden-
tractie het beste is, doch heeft daarnaast te beoordeelen de geschiktheid
van het wegdek voor het snelverkeer en tevens de kostenberekening.
De asphalt- of bitumenweg is bij droog weer uitstekend voor snelverkeer
geschikt en voor paarden ook behoorlijk, mits de bovenlaag niet te glad is
gemaakt. Bij nat of eenigszins ruig vriezend weer is het gebruik van paarden
bijna onmogelijk en het snelverkeer door slipgevaar en onvoldoende licht-
effect bij avond ook zeer gehandicapt. Betonwegen zijn zeer geëigend voor
snelverkeer en door hun mindere gladheid ook wel voor paarden. Bij nat
weer zijn de zooeven genoemde bezwaren, ofschoon in iets mindere mate,
ook hier aanwezig. Klinkenvegen zijn bij gewone uitvoering voor het tegen-
woordige intensieve verkeer absoluut onbruikbaar door putten enz., maar
de klinkerwegen in keperverband zijn uitstekend voor snelverkeer en ook voor
paarden in elk opzicht en onder alle omstandigheden. Voor de z.g. primaire
wegen waarop bijna geen paardentractie voorkomt bevallen asphaltwegen
ook daar zij minder kosten aan onderhoud en afschrijving dan klinker-
wegen. Bij verhoogd verkeer met paarden hebben de genoemde klinker-
bestrating en, ofschoon in mindere mate, ook de betonwegen boven de
asphalt- de voorkeur. Voor secundaire wegen geldt ongeveer hetzelfde als
voor de primaire, alleen loopen die secundaire nogal eens door de kom
der Gemeente en daar is klinker bestrating aan te bevelen. De tertiaire
wegen welke veelal door gemeenten en (of) polders moeten worden onder-
houden zijn aangewezen op teer-macadam, wat zeer goed voldoet en kan
worden gelegd op een versleten straat of een grintweg. Voor paarden zijn
deze teer macadam-wegen eveneens geschikt. Conclusie: „voor paarden-
tractie verdienen klinkerwegen in keperverband de voorkeur.quot;
De A. N. W. B. heeft daarna op 9 Maart een vergadering te Utrecht
belegd, waar als aanwezig worden opgegeven:
Vert. minister van Binnenlandsche zaken en landbouw; vert. minister
-ocr page 64-van Defensie; vert. minister van Waterstaat; vert. commissaris van de Ko-
ningin in de prov. Utrecht; burgemeester van Utrecht; vert. commandant
v. h. Veldleger; Hoofd-ingenieur van Waterstaat; Hoofd v. d. Prov. Water-
staat ; vert. Inspecteur der Artillerie; vert. Inspecteur der Cavalerie, comt.
der lichte brigade; vert. Inspecteur der Kon. Maréchaussee; garnizoens
comt. Utrecht; hoogleeraren v. d. Zoötechnischen Dienst v. d. Universiteit
te Utrecht; Staatsboschbeheer; Nederl. Vereeniging voor bescherming van
dieren; vert. directeur v. h. Remontewezen; voorz. Alg. Nederl. Vereeniging
voor Vreemdelingen-Verkeer; Ned. Hipp. Sportbond; Centr. Comité v. d.
concoursen Hippique in Nederland; Kon. Militaire Sportvereeniging,quot;
Kon. Ned. Harddraverij - en Renvereeniging; Vert. Nat. Ver. t.b.d. Paarden-
fokkerij in Nederland; Nederl. Federatie van Land. Rijvereenigingen;
Burgerruitersportvereeniging; Kon. Ned. Jachtvereeniging; Fed. v. Nederl
Rijscholen; Rijv. Baarn; vertegenwoordigers van bonden en vereenigingen
op het gebied van verkeer; diergeneeskundige wetenschap; behoud van
natuurschoon; paardenfokkerijen; paardenhandel; paardensport.
Nadat de voorzitter, de heer Alb. Spanjaard, de aanwezigen welkom had
geheeten en de bedoeling van de Commissie voor het Ruitertoerisme in het
kort had aangegeven, hield de heer W. A. M. Westerouën van Meeteren
(Directeur van de afd. Toerisme van den A. N. W^ B ) een uitvoerige rede
Wij ontleenen er het volgende aan :
Dankbaar grijp ik de gelegenheid aan om U een overzicht te mogen geven
betreffende het vraagstuk ,,Het Paard op den Wegquot;.
,,Wat hiermede bedoeld wordt?quot; heeft wellicht menigeen gevraagd, toen
hij onze circulaire las: het lijkt ook zulk een nieuw vraagstuk, terwijl het
inderdaad toch reeds stamt uit onze oudste tijden.
De reden, dat thans dit onderwerp aller aandacht verdient ligt in de groote
uitbreiding van ons wegennet door de automobiel, die in de laatste dertig
jaar zich van het verkeer op den weg heeft meester gemaakt. Wij zouden
slechte A. N. W. B.-leden zijn, wanneer wij dit niet van harte toejuichen;
de auto heeft snelle en breede verkeerswegen noodig en niets kan ons meer
verheugen dan de krachtige wijze, waarop Rijk en provincie thans de handen
aan den ploeg slaan om aan de automobilisten te verschaffen, hetgeen zij
dringend noodig hebben.
Bezwaar bracht dit voor den wielrijder en voor den voetganger, wier vei-
ligheid en rust maar al te dikwijls in gevaar gebracht werden. Toen deze
bezwaren erkend werden, kwam naast iederen autoweg een rijwielpad en
zoo noodig een voetpad tot stand. Daarna bleek, dat de wielrijder dikwijls
meer gevaar bracht aan den automobilist, dan omgekeerd en verbodsbe-
palingen moesten den wielrijder dwingen van het rijwielpad gebruik te
maken en den autoweg vrij te laten.
Men ziet dus de uitwerking van het o.i. zeer logische systeem, dat de weg
ieder gelegenheid moet geven er gebruik van te maken, maar dat iedereen
gedwongen wordt er zoodanig gebruik van te maken, dat hij anderen niet
hindert of gevaar voor hen oplevert.
Waar men echter niet aan gedacht heeft, is het paard. Toch wordt door
vele automobilisten last ondervonden van het paard op den weg, de met
paarden bespannen wagens houden immers op smalle wegen buiten de steden
automobilisten op, paarden schrikken dikwijls, staan soms dwars over den
weg, hebben bij avond en mist geen achterlicht enz. enz.
Heeft men echter weieens gevraagd of de gebruikers van het paard rechten
mochten doen gelden op den weg? Laten wij eerlijk erkennen: neen. En
waarom niet?
Omdat men denkt, dat het paard thans zoo weinig meer gebruikt wordt,
dat het geen rechten kan doen gelden, en dat binnenkort het paard geheel
van den weg verdwenen zal zijn. Wellicht ook, omdat men opziet tegen de
consequenties, welke de erkenning van het recht van het paard op den weg
met zich zal brengen. Het is mogelijk, dat men onbekend is met de gevaren,
waaraan het paard is blootgesteld en het nadeel, dat de weg hem toebrengt.
Natuurlijk is door de invoering van de auto zoowel als de inkrimping van
het leger, het gebruik van paarden sterk afgenomen, maar toch is deze af-
name begrensd en wij gelooven, dat deze grens ongeveer is bereikt. Aan de
andere zijde vergete men ook niet, dat wij in ons land minder groot-grond-
bezit kennen en het machinaal bewerken van dezen grond minder wordt
toegepast dan in het buitenland; de landbouwer in zijn klein bedrijf koopt
geen dure auto's, maar gebruikt het paard. Bovendien staat vrijwel vast,
dat tractors in onzen veenbodem niet bruikbaar zijn en dat het paard voor
den Landbouw dus niet gemist kan worden.
Voorts bestaat een Nederlandsche paardenfokkerij, die zelfs naar het
buitenland uitvoert en aan velen kostwinning verschaft. Het aantal paarden ?
Weet Gij dat ons land 300.000 paarden telt en dat het aantal motorrijwielen,
luxe auto's, vrachtauto's en autobussen alles tezamen slechts 150.000 be-
draagt ? Mag men dus niet spreken van eenig recht van het paard op den weg ?
Menigeen zal dit groote aantal verwonderen, omdat men toch zoo weinig
paarden langs den weg ziet. De reden ligt daarin, dat ieder paardengebruiker
den autoweg mijdt, wanneer zulks ook maar eenigszins mogelijk is. Thans
bestaat gelukkig nog dikwijls de gelegenheid langs een anderen weg het doel
te bereiken, maar hoe zal het na eenige jaren zijn. Men bestudeere slechts
het wegenplan en het zal blijken, dat weldra alle hoofdverkeerswegen in
autowegen zijn herschapen. Dan zal men verplicht zijn op den autoweg
te rijden!
Vanzelf komen wij thans op de vraag, waarom de paardengebruiker den
autoweg mijdt. Hoofdzaak is wel, dat het rijden over harde wegen nadeelig
voor een paard is, de moderne wegen zijn nadeelig wegens gladheid en
hardheid. De ondervinding reeds heeft geleerd, dat een paard sneller ver-
■ sleten is, wanneer het over harde, onveerkrachtige wegen is gebruikt.
Hier is alle reden voor, de onvoldoende schokbreking! De bouw van het
paard is zoodanig, dat de schok bij het loopen gebroken wordt, bijv. door
de hoeken in de gewrichten, door de kraakbeenbekleeding van de gewrichts-
vlakken, door de spier- en peesplaatverbinding van schouder en romp en
door het hoefmechanisme. Deze schokbreking is echter niet berekend op
onveerkrachtige wegen, en dus onvoldoende en het gevolg zal zijn, dat de
gewrichten van het paard te veel te lijden hebben en het paard spoedig
versleten is.
-ocr page 66-JJoch er is meer. Iedere val op een harden weg beteekent voor een paard
een ernstige verwonding en wanneer bijv. de voorknieën gewond zijn
en het paard geeouronneerd is, brengt dit groote waardevermindering
met zieh. Voorts zijn vallen van paarden zeer gevaarlijk voor de bestuurders
en inzittenden van een voertuig of van ruiters. Gladheid is dus een der
ernstige vijanden van het paard. De asfaltwegen zijn het gevaarlijkt, daarna
volgen keiwegen en het z.g. kleinplaveisel, doch ook de betonwegen zijn
bedenkelijk, wanneer door olie en smeersels de weg glad is geworden. In
de steden zijn vrijwel alle straten te glad. De gevolgen zijn veel erger dan
men zich voorstelt. Degeen, die van het paard gebruik maakt, doet dit
slechts bij uitzondering voor genoegen en vrijwel steeds uit een economisch
oogpunt. Wanneer hij niet tijdig zijn doel kan bereiken, dan ondervindt hij
schade. De gladheid, zoowel als de hardheid van den weg benadeelen hem
in zijn zaak, de gladheid wegens oponthoud en verwondingen, de hardheid
wegens meerdere slijtage van het paard.
Men heeft langs vele methodes beproefd om vallen van paarden te voor-
komen en het is voornamelijk onze Hoogleeraar te Utrecht, Prof. Dr. H. M.
Kroon, die proeven heeft genomen om door een bepaald beslag verbetering
te brengen. Inderdaad bestaat thans beslag, dat tegen vallen behoedt,
doch meestal is dit te duur voor algemeen gebruik en bovendien is geen
beslag geheel afdoend gebleken. Ook met oefening is veel te bereiken, doch
deze oefetiing kost paardevleesch! Want het is nu eenmaal nadeelig voor
paarden om zich langs harde wegen te moeten bewegen, vooral in snellere
gangen.
De vraag rijst nu, waarom niet eerder dit euvel is opgemerkt en er tegen is
gewaarschuwd. Het antwoord is ten deele reeds gegeven. Tot nu toe kon het
paard zich nog dikwijls aan de gevaarlijke wegen onttrekken, omdat er nog
niet zooveel zijn. Het aantal groeit steeds en binnen eenige jaren zal dit
,,onttrekkenquot; niet meer mogelijk zijn. Wat de ruiters betreft, tot heden
konden zij dikwijls van de bermen gebruik maken, soms zelfs van ruiter-
paden, maar de wegverbreeding brengt thans mede, dat de berm tot den
autoweg wordt getrokken of tot rijwielpad wordt omgewerkt. Weldra
breekt de tijd aan, dat ook de ruiter steeds op den harden weg moet rijden.
Er is ook een goede reden voor, dat men zoo geheel de belangen van het paard
uit het oog heeft verloren; de auto heeft zich met zooveel kracht een weg
gebaand, dat men maar al te vaak geneigd was te gelooven, dat de auto het
paard geheel zou verdringen. Het is juist onze bedoeling aan te toonen, dat
men hiermede totaal op den verkeerden weg zou zijn.
De meening wordt maar al te veel verkondigd, dat het aantal paarden
langs den weg niet voldoende is om bijzondere maatregelen te wettigen.
In 1929 wijzen de statistische gegevens uit, dat het aantal automobielen in
het verkeer zich verhoudt tot het aantal paardenvoertuigen als 8 : 1. Dit
cijfer is niet gunstig voor den paardengebruiker, maar voor Va van het totaal-
verkeer zijn toch eenige bijzondere maatregelen alleszins gewettigd. Ook
voor deze minderheid mogen wij toch belangstelling vragen, temeer waar
binnen niet al te langen tijd dit aantal moet vergrooten om de eenvoudige
reeds genoemde reden, dat men de hoofdwegen niet meer vermijden kan.
Men vergete toch ook niet, dat ook voor het paard belasting wordt be-
taald (voor het rijpaard zelfs zeer veel) en dat deze belasting ook eene ver-
plichting van onze Regeering tegenover den paardeneigenaar met zich
brengt.
De A. N. W. B. vertegenwoordigt de belangen van de automobilisten,
waarvan hij ongeveer 40.000 onder zijn leden telt en noemt het ook een
voordeel voor de automobilisten, wanneer men het paard recht doet weder-
varen. Evenals het rijwiel gevaar brengt op den autoweg is dit het geval
met het paard. Het paard is een schrikachtig dier, dat steeds op zij kan
springen en gevaar opleveren. Bij mist en duisternis zijn zij pas op het
laatste oogenblik zichtbaar, omdat een rijpaard geen voor- en achterlicht
kan voeren. Hierin is niet alleen het paard dat gevaar brengt, ook koeien
en schapen worden in bepaalde gedeelten van ons land langs den weg ge-
dreven en brengen oponthoud aan de automobilisten. Ten slotte brengen
scherpe kalkoenen nadeel aan het wegdek toe.
Nog steeds gaan drommen paarden, dikwijls door veulens begeleid, langs
de wegen om naar de paardenmarkten geleid te worden; kunnen deze niet
gevaarlijk voor den automobilist zijn?
Laten wij thans eens nagaan op welke wijze verbetering te brengen ware,
daarbij stellen de paardengebruikers zich op het standpunt, dat ook zij een
offer moeten brengen aan het groote verkeer en niet meer moeten vragen
dan strikt noodzakelijk is. Ook zijn vele onder hen tevens autobezitter en
bezien zij dit standpimt — mede uit eigenbelang — niet eenzijdig.
Het ideaal is de Duitsche ,,Sommerwegquot;; een verharde zandweg of grint-
weg, naast den automobielweg gelegen, maar wij begrijpen dat ziüks niet
overal bij ons mogelijk is. Waar echter nieuwe, breede wegen aangelegd
worden of bestaande wegen verbreed, dan is het zoowel in het belang van
de paardengebruikers als van de automobilisten, wanneer snelverkeer en
langzaam verkeer van elkaar gescheiden worden.
Een der grootste bezwaren tegen de ,,Sommerwegenquot; evenals tegen de
ruiterpaden, is het feit, dat zij 's zomers stoffig en 's winters modderig zijn.
Ik gebruik met opzet het woord ,,feitquot; omdat het nu eenmaal niet te ont-
kennen valt. Wat is echter de reden ? Onze ruiterpaarden zijn als regel slecht
geconstrueerd, omdat men ten onrechte van meening is, dat een paard een
mul pad verlangt. Deze opvatting echter bestrijden wij, men geve aan het
ruiterpad een harden veerkrachtigen bodem, bijv. als een grintweg, met een
smalle bovenlaag, welke laatste vrij van keien en steenen moet zijn. Deze
laag behoeft slechts zeer dun te zijn en ontstaat vanzelf door het gebruik.
Ook moet voor behoorlijke waterafvoer gezorgd worden. Als voorbeeld
noemen wij de ruiterpaden door Brussel, welke zeer goed voldoen en toch
geen hinder van stof of modder brengen. Bij den aldus geconstrueerden
ruiterweg kan het water goed afloopen en de weg is alleen stoffig, , wanneer
alle wegen stoffig zijn.
Inderdaad, de wenschen der ruiters zijn niet groot en veel minder dan
men, denkt. Het paard beslaat slechts een geringe breedte en een één meter
breed ruiterpad voldoet aan zijn hoogste wenschen. Weliswaar moet men
dan achter elkaar rijden, maar de ruiter doet dit veel liever dan zijn paard
gevaar of lichamelijk nadeel te bezorgen.
Voor voertuigen, met paarden bespannen, blijft een goed geconstrueerde
,,Sommerwegquot; het ideaal; bestaan hiertegen bezwaren, dan is toch een af-
scheiding tusschen snel- en langzaam verkeer gewenscht. Voor den langzaam-
verkeers-weg neme men in geen geval een keiweg, doch bij voorkeur een
grintweg, zonder rollende keien of steenen.
Natuurlijk zal men ieder geval op zichzelf moeten beschouwen. Langs
sommige wegen is een langzaamverkeersweg noodig en bij andere niet, dit
hangt van het verkeer af. Waar wij echter front tegen maken is, de alge-
meene opvatting, dat langs de hoofdwegen niets gedaan behoeft te worden
voor het paarden verkeer, dit zou onbillijk en onrechtvaardig zijn!
Er zijn natuurlijk wegen, waar de gesteldheid van den bodem of waar
het verkeer niet de kosten van een dubbelen weg wettigt. In dat geval
overtuige de autoriteit, welke den weg aanlegt, zich of voor de met paarden
bespannen voertuigen een andere verbindingsweg aanwezig is. Dit is soms
mogelijk, vooral wanneer in de toekomst dikwijls een speciale autoweg
wordt aangelegd. In dat geval blijft de oude weg bestaan voor het langzaam
verkeer en hier kunnen maatregelen ten behoeve van de paarden genomen
worden, te weten zoo mogelijk een grintweg, in geen geval asfalt of keiweg,
en voorzien zijn van een berm, welke niet voor ruiters verboden is.
Is echter slechts één weg aanwezig en moeten de paarden hiervan gebruik
maken, dan neme men op dit traject geen asfalt of keien, terwijl bijna altijd
wel eenige ruimte kan overblijven voor de ruiters, al is het maar een smalle
berm. Als alleen maar even bij den aanleg van een weg gedacht wordt aan
de belangen van het paard, dan zijn wij reeds ver gevorderd.
Na verder nog uitvoerig op de speciale wenschen van verbindingswegen
tusschen de belangrijkste centra voor ruiters te hebben gewezen, besluit
de heer Westerouën van Meeteren zijne rede met het volgende:
Resumeerende zou ik Uw aller instemming willen vragen voor de volgende
conclusies:
Ie. De moderne wegen zijn schadelijk voor het paard uit een gezondheids-
oogpunt, zij bieden gevaar voor het paard wegens hun gladheid en hard-
heid. Als gevolg hiervan wordt den paardengebruikers schade in hun
bedrijf berokkend.
2e. Zoowel het aantal paarden in ons land aanwezig als het aantal paar-
den, dat langs de wegen gebruikt wordt, wettigt de volle belangstelling van
de autoriteiten; het is niet verantwoord bij wegenaanleg geen rekening te
houden met het paard.
3e. Het paard op den weg beteekent gevaar voor den automobilist,
evenals de automobilist gevaar brengt aan het paard en in beider belang is
het gewenscht snel- en langzaamverkeer van elkaar te scheiden. Het lang-
zaam-verkeer moet dan gescheiden langs voor paarden geschikte wegen.
4e. Bij den aanleg van langzaamverkeerwegen, van ruiterwegen en
ruiterpaden is gewenscht dat de autoriteiten overleg plegen met deskundigen
op paardengebied.
5e. Het aantal aan te leggen ruiterpaden kan beperkt blijven en toch
aan de behoefte voldoen, mits zij oordeelkundig en volgens een bepaald
systeem worden aangelegd.
6e. Het is geenszins noodig dat ruiterpaden stoffig of modderig zijn:
warmeer dit het geval is wijte men dit euvel aan ondeugdelijke samenstelling^
7e. De afschaffing van bermen is uit algemeen verkeersoogpunt onge-
wenscht: het is onlogisch de bermen voor ruiters te verbieden, want als er
weinig ruiters zijn zal geen schade aan den grasbodem worden toegebracht
en als er veel ruiters zijn, bestaat alle reden om de berm tot een ruiterpad
te maken.
8e. De aanleg van ruiterpaden in stadsparken zal het stadsbeeld aantrek-
kelijker maken. Zij missen alle waarde echter, wanneer geen verbinding
langs een voor ruiters bruikbaren weg bestaat met de stallen, maneges of
kazernes.
HEÏ WEDSTRIJDSEIZOEN 1932.
De kalender voor de hippische wedstrijden en waarvoor ook vele hoef-
smeden zich interesseeren, ziet er thans reeds als volgt uit (bij de draverijen
beteekent l.b. = lange baan, en k.b. = korte baan draverijen):
5 Mei
5 Mei
8 Mei
15nbsp;Mei
16nbsp;Mei
16nbsp;Mei
19 Mei
22 Mei
22 Mei
29 Mei
5 Juni
5 Juni
12 Juni
19 Juni
19nbsp;Juni
26 Juni
26nbsp;Juni
3 Juli
3 Juli
9 Juli
10 Juli
17nbsp;Juli
20nbsp;Juli
24 Juli
27nbsp;Juli
31 Juli
31 Juli
3 Aug.
5 Aug.
7 Aug.
14 Aug.
14 Aug.
Duindigt |
l.b. |
14 Aug. |
Uithuizen |
k.b. |
Drachten |
l.b. |
16 Aug. |
Castricum |
k.b. |
Groningen |
l.b. |
21 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
Houtrust |
k.b. |
21 Aug. |
Eenrum |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
25 Aug. |
Abcoude |
k.b. |
Veendam |
l.b. |
28 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
Heerenveen |
k.b. |
30 Aug. |
Zaandam |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
31 Aug. |
Hilversum |
l.b. |
Uithuizen |
k.b. |
1 Sept. |
Zaandam |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
4 Sept. |
Groningen |
l.b. |
Hilversum |
l.b. |
4 Sept. |
Houtrust |
k.b. |
AnnaPaulowna k.b. |
8 Sept. |
Heemskerk |
k.b. | |
Alkmaar |
l.b. |
11 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
Houtrust |
k.b. |
11 Sept. |
Den Hoorn |
k.b. |
Groningen |
l.b. |
13 Sept. |
Schagerbrug |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
15 Sept. |
Beverwijk |
k.b. |
Sappemeer |
l.b. |
18 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
19 Sept. |
Medemblik |
k.b. |
Usquert |
k.b. |
21 Sept. |
Hillegon |
k.b. |
Stadskanaal |
k.b. |
22 Sept. |
Enkhuizen |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
23 Sept. |
Wolvega |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
25 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
Pijnacker |
k.b. |
29 Sept. |
Purmerend |
k.b. |
Groningen |
l.b. |
2 Oct. |
Groningen |
l.b. |
Hoorn |
k.b. |
9 Oct. |
Alkmaar |
l.b. |
Drachten |
l.b. |
13 Oct. |
Purmerend |
k.b. |
Houtrust |
k.b. |
23 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
Krommenie |
k.b. |
30 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
Beemster |
k.b. |
6 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
Sappemeer |
l.b. |
13 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
Anna Paulowna k.b. |
20 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
Winterie |
17 |
April |
Mariaheide |
17 |
April |
Tilburg |
1 |
Mei |
Breda |
5 |
Mei |
's-Hertogenbosch |
8 |
Mei |
Bergen op Zoom |
16 |
Mei |
Numansdorp |
16 |
Mei |
Eext |
16 |
Mei |
De Wijk |
16 |
Mei |
Schijndel |
16 |
Mei |
Deurne |
16 |
Mei |
Oisterwijk |
22 |
Mei |
Norg |
28 |
Mei |
Zeeland |
5 |
Juni |
Best |
5 |
Juni |
Oostermoer |
10 |
Juni |
Vessem |
19 |
Juni |
26nbsp;Juni
3nbsp;Juli
9 Juli
10 Juli
(voorioopig) 24 Juli
27nbsp;Juli
28, 29, 30 Juli
31 Juli
5 Augustus
7 Augustus
27nbsp;Augustus
28nbsp;Augustus
31 Augustus
1 September
4nbsp;September
7 September
V.E.N.U. 18 September
21 September
A.s. Concoursen Hippique:
Sappemeer
Eindhoven
't Zandt
Zuidlaren
Amsterdam
Qrijpskerk
Den Haag
Veghel
Nijnsel
Vries
Almelo
Groningen
Meppel
Dokkum
Norg
Nijkerk
Tilburg T.A
Assen
Zijn de tegen gevoelige hoeven aanbevolen Engelsehe veerkrachtige
hoefzolen (zool met gummistraal en verzenen) ook in het terrein bruikbaar?
Ik vrees nl. dat door het indringen van vuil het achterste deel van de zool
dus dat deel wat niet meer door het halvemaansijzer bedekt wordt, zich
van den hoef zal afzetten en zoo aanleiding zal geven voor kwijtraken.
Zouden de luchtzolen (pneumatische zolen) dan niet beter geschikt zijn?
Ik meende echter dat de schokbrekende werking minder was. Ik zou het
zeer op prijs stellen als iemand mij kon raden in een beslag met hoefzolen,
dat ook in het terrein bruikbaar is, of in een ander beslag dat aan dien eisch
voldoet en de schok breekt.
*
In antwoord op bovengestelde vraag moet ik opmerken dat het gebruik
van gutta percha zolen meer berekend is op het gebruik op harden bodem
(straatwegen) dan in het terrein en wanneer een paard veel in het terrein
gebruikt wordt zonder dat het tevens langdurig op harde wegen behoeft te
loopen, dan is het m. i. absoluut onnoodig om een beslag met guttapercha
zolen onder te leggen. Het aantal verschillende zolen is legio en wanneer
de aanvrager zijn paard in het terrein met zolen wil gebruiken, dan lijkt
het mij meer gewenscht dat hij een zool uitzoekt die met een gewoon, dus
met met een halvemaanvormig ijzer wordt ondergelegd. Wanneer hij'zich
tot de firma Bax in R'dam wendt, zal deze hem wel een prijscourant doen
toekomen, waaruit hij een ruime keuze kan doen. Moet een paard afwisse-
lend dienst doen in het terrein en op harde wegen en aannemende dat dit
gebruik alsdan afzonderlijk plaats vindt, dan zou met veel voordeel kunnen
worden gebruik gemaakt van verwisselbare inlagen en zou als zoodanig
ook kurk genoemd kunnen worden. Wanneer de inzender van deze vraag
zich volledig in deze wenscht te bevredigen, zoo raad ik hem aan het 2e deel
te bestudeeren van het boek „Hoefkunde en Hoefbeslagquot; door prof. Dr.
Kroon en Dr. Gallandat Huet, waarvan hoofdstuk V hem een volledig
overzicht, rijk geïllustreerd, geeft van alles op het gebied van zolen, in-
lagen enz.
G. H.
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokl^erij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebied
Redactie en Administratie:
TELEFOON 117500« - WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAQ
Abonnement: f 3,35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentlën: 1—6 regels f2.—, elke regel daarboven 25 cent
DE
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
O. A. LUYKX .nbsp;Amsterdam
Telefoon 46080nbsp;Hekelveld (6
■li
/ .
r
37» Jaargang
maandblad
5 5E
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenliage ^^ , „nbsp;.
Uitgave van de N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
inhoud. Nescis Quid Vesper Vehat. - Cursus in Hoefbeslag te Dordrecht. -
Voorbereidende Cursussen in Gelderland. - Ingezonden stukken. — Korte mede-
deelingen. — Wedstrijdseizoen 1932. - Advertentiën.
NESCIS QUID VESPER VEHAT *).
Het besluit waarbij medegedeeld werd dat voor dit jaar uit een bezuini-
gingsoogpunt geen cursus zou plaats vinden voor het opleiden van onder-
wijzers in practisch hoefbeslag en daarna het zeer sterk beperken van de sub-
sidie bestemd voor het bekostigen van de examens voor het rijksdiploma
■^an hoefsmid, zijn twee bezuinigingsmaatregelen welke een ieder die het hoef-
beslag een goed hart toedraagt, met angst de toekomst tegemoet doet zien.
Het is namelijk de vraag of dit offer uitsluitend als een noodmaatregel mag
worden opgevat om de huidige begrooting te doen helpen kloppen en het
kwaad hiermede afgedaan zal zijn, dan wel of ook in volgende jaren van
deze open deur zal worden uitgegaan en beperkingen en besnoeiingen aan
de orde zullen blijven en misschien zelfs zich zullen gaan uitstrekken over de
subsidies aan de cursussen in Hoefbeslag, welke in de verschillende pro-
vinciën worden gegeven. Dit zal een nachtmerrie zijn voor allen die getuige
zijn geweest of mede hebben gewerkt aan de opleiding en vorming van de
hoefsmeden en onderwijzers in practisch hoefbeslag gedurende de laatste
twintig jaren. In dezen tijd toch heeft zich het hoefsmidsvak in het geheele
land ontwikkeld en door de uniforme eischen welke aan de cursussen zijn
gesteld, zijn vele honderden goede hoefsmeden gevormd en boven hen
uitstekend een flink getal,,meester hoefsmedenquot;, welke in alle opzichten als
d® „upper tenquot; onder de vakgenooten zijn te beschouwen. Onder de ver-
schillende ambachten is er geen enkel waarvan de opleiding, de examens
*) Gij weet niet wat de avond brengen zal.
Spreekwoord ter omschrijving van de onzekerheid, waarin de mensch
ten opzichte van het toekomstige verkeert.
en de hoogere vorming, zoo goed en doelbewust is geregeld en waarvan
de waarde zoo wordt erkend, zoodat het hoefbeslag tot eenTnstTtuut's
Uitgegroeid dat van zeer groote waarde is gewordeLoor eLTpaaMen
houder en voor den landbouwer in het bijzondernbsp;paarden-
Het IS ]uist in dit licht dat wij deze zaak willen bekijken en zullen trachten
na te gaan op welke wyze verder onheil mogelijk zal zijn te voorWn
De landbouwende bevolking heeft slechte jaren en 1 paardenSerii
verkeert ook veri. van in een rooskleurigen toestand. Het gaat ech efnTe
aan om bij de pakken neer te zitten, te klagen en te vreezen voor It e
nog komen kan. Hoe moeilijker de bestaansmogelijkheden z^n Jes te
grooter krachtsinspanning zal er van elkeen moeten uitgaan o^Lt h^M
boven water te houden en ieder zal dus moeten trachten slechTs het bes e
te geven wat mogelijk is. AUeen zij die dit ernstig beproeven hebben kat
om aan de huidige crisis het hoofd te bieden en mochten de toelnden vTr
beteren dan vergete men niet dat ^ij dan vanzelf ook vooraan zuintlan
m de rij der producenten. Wil men dan ook in den paardenhande quot;ts
blijven presteeren en wil men kans hebben om hn H • ™ ,
die momenteel bestaat, met succes te tlTm^d
uitgezochte fokproducten moeten kunnen aanbieden oXns Tan lalquot;
ook bij het opfokken van paarden, een goede hoefsmid van enorme ^oote
waarde is en dat hij een zeer voorname schakel vormt in chf Zn , ^
onderdeel van denlandbouw,welkeals geheel genr:;!^^^^^^^^^^
bronnen van welvaart van ons land behoort te zijnnbsp;voornaamste
Het IS niet anders denkbaar of wy zullen deze crisis ook wel weer door
komen op welke wijze en hoelang dit duren zal, zijn twee vragen dTe Z
menteel niemand kan beantwoorden doch men m'oet, gedTcSg aan dequot;
geschiedenis waarin zich dergelijke episoden meer hebben afgesp^^^^
.ich maar voor oogen stellen dat ook na dezen regen wel weer zoS seh
al volgen Houden wy dus voor oogen dat na eenigen tijd weerTte^ n
daarop volgend zich weer normale toestanden zullen gaan'ontwTkde^
moeten wij nu die maatregelen nemen opdat wij ons weder aan dlT'f
.tanden zullen kumien aanpassen en niet tengLoliquot;al de nu Jecht
ijden, zoodanig achteruit zouden zijn gegaan dat het weer tTentallet van
jaren van veel initiatief en hard werken zou kosten om de geleden Xde
m te halen. Hoe kunnen we hier nu voor zorgen of althans in deze trlchS
trtbte t f een achteruitgang beteekent en dus moeten we ook
trachten te voorkomen dat er geen stilstand meer plaats vindt De cursus
voor onderwyzers in practisch hoefbeslag moet dLom dan ook Ss
Blu tlnlfn Jfr r;nbsp;cursus niet u
slotend in het licht bezien dat zij moet voldoen aan de behoefte van leer
krachten voor cursussen in hoefbeslag. Hoewel deze laatste uit de gesIaaX
van deze cursussen worden gerecruteerd, zoo is toch ten slotte deze opleTi^^g
te beschouwen als de gelegenheid die men open wil stellen voor alV hoef
Tk te'bt quot;quot;nbsp;hebben behaald, om zich meer intensief n hun
vak te bekwamen en daarin de grootste handigheid en kunde te verwerven
-ocr page 75-zullen uiet alleen de experts zijn voor moeilijke gevallen doch ook zullen
hunne smederijen een uitnemende leerschool aanbieden voor aankomend
personeel, terwijl men bovendien de moreele kracht die van hen uitgaat,
ook niet zal mogen onderschatten. Het getuigt voor een zakenman, zooals
elke hoefsmid die als zoodanig gevestigd is, ten slotte toch is, van veel
moed en veel liefde voor zijn vak, wanneer hij zich de opoffering gaat ge-
troosten om een jaar lang al zijn krachten in te spannen, waarbij hij onver-
mijdelijk ook vele moeilijkheden in zijn bedrijf riskeeren moet, om te
trachten het brevet van onder wij zerhoef smid te behalen. Zoo iemand
verheft zijn stand door de vermeerderde kennis in de eerste plaats en het
zullen tenslotte de landbouwers en overige paardenhouders zijn, die hiervan
in de eerste plaats zullen profiteeren. Mijns inziens zullen dan ook alle
belanghebbenden in deze, te weten de verschillende bonden waartoe de
hoefsmeden organiek kunnen behooren, alsmede de geheele landbouwende
bevolking met de besturen hunner verschillende landbouworganisaties,
stamboeken, harddraverijvereenigingen, landelijke rijvereenigingen e.a. aan
het hoofd, de stuwkracht moeten gaan vormen om het hoefbeslag voor
ondergang te behoeden en door een gemeenschappelijke petitie aan de
Onderwijsinspectie van het Departement van Landbouw, moeten wijzen
op het groote belang dat hier op het spel staat en zien te verkrijgen dat
indien het aan dit departement niet mogelijk zal blijken om in dezen tijd
van malaise, voldoende subsidies te verleenen om den tot heden bestaan-
den toestand wat de opleiding van hoefsmeden en het vervolg-onder-
betreft te bestendigen, dan in gemeenschappelijk overleg na te gaan
op welke wijze dit wel mogelijk zal blijken. Mocht een zoodanig overleg
niet tot het gewenschte resultaat kunnen leiden, dan toch zou men moeten
trachten te verkrijgen dat een geringere subsidie zou worden toegestaan en
om deze zoo mogelijk aan te kunnen vullen met subsidies door de boven-
genoemde lichamen te verstrekken, om het zoodoende in elk geval mogelijk
te maken de tot heden bestaande toestand nabij te komen en in elk geval
een stilstand in deze te voorkomen. Wanneer bezuinigingen moeten worden
ingevoerd die, naar wij hopen van slechts tijdelijken aard zullen behoeven
te zijn, moet men er toch naar streven om en den cursus voor onderwijzers
in het leven ts houden en de opleidingen voor hoefsmid met het daarbij
ingestelde centrale examen te doen bestendigen. Het lijkt mij van veel
belang wanneer het initiatief in deze zou kunnen uitgaan van de Vereeni-
Smg van onderwijzers zelf, zij vormen als het ware de kern van het geheele
corps van hoefsmeden en zij zouden zich hierdoor niet alleen verdienstelijk
maken voor hun eigen gilde doch in breeden kring ook voor allen die in
Welken vorm ook, van het paard als werkkracht gebruik maken. Voorkomen
is beter dan genezen en het lijkt mij dan ook dat al'e uitstel in deze te laat
zou kunnen komen en een bespreking van deze aangelegenheid als zeer
urgent moet worden beschouwd. Door samenwerking komt veel tot stand,
ook in moeilijke tijden en zeer zeker zullen zij die deze belangrijke aan-
gelegenheid zullen trachten tot een oplossing te brengen, zich in de sym-
pathie en steun kunnen verheugen van allen die belang hebben bij het
paard als fokdier en als gebruiksdier.
Gaarne stelt de redactie de kolommen van dit blad open voor een ieder
die omtrent dit onderwerp zijn gedachten wil uiten.
G. H.
CURSUS IN HOEFBESLAG TE DORDRECHT.
In de November-aflevering '31 hebben wij een artikeltje gewijd aan den
toen pas aangevangen nieuwen cursus en omtrent de te volgen werkwijze.
Zaterdag 30 April had de laatste les plaats van het eerste semester'
De lessen werden eiken Zaterdagnamiddag gehouden en de laatste (20e) les
had op een vroegeren datum kunnen vallen, doch kort na den aanvang in
November moesten de lessen 10 weken worden onderbroken wegens on-
gesteldheid van den heer de Klerk, de onderwijzer in de practijk.
Van de 9 leerlingen zijn ten slotte 7 overgebleven waarmede de cursus
werd voortgezet. Een daarvan kon wegens sterfgeval bij de laatste les
niet tegenwoordig zijn.
De 6 cursisten hebben blijk gegeven van grooten vooruitgang. Waren de
vervaardigde yzers op de eerste les zeer ongelykmatig, thai^s was er al
een groote gelijkvormigheid waar te nemen. Ieder leerling had een hoef te
besnijden, daarvoor een ijzer te vervaardigen en onder te leggen. Voor elk
dezer drie onderdeelen werden cijfers toegekend en aan het einde opgesomd.
Als belanghebbenden en belangstellenden waren tegenwoordig: de heer
A. J. Otto, penningmeester van het hoofdbestuur van den B. S. P. N., de
heeren J. C. van Straaten en W. v. d. Kraan, resp. voorzitter en secretaris
van de Zuid-Holl. combinatie van Smedenpatroons, de heeren W. de Vries
en W. van 't Hooft, van de Afd. Igt;ordt v. d. Bond van Smedenpatroons, —
de heer Dr. Moolhuisen, leider van den cursus en de onderwijzer in' de
praktijk de heer de Klerk.
Dr. Moolhuisen rapporteerde de bereikte resultaten, deelde de cijfers
mede en verklaarde dat alle leerlingen tot het tweede halfjaar konden
worden toegelaten. Spr. had daarbij voor ieder leerling een passend woord.
Hij spoorde hem, die het mooiste cijfer had verworven, aan, te trachten
eerste te blijven, terwijl de laagste in de noteering werd aangemoedigd er
naar te streven om anderen voorbij te komen.
Aan de Regeering en aan de Smedenbonden werd dank betiiigd voor
den finantieelen steun, waardoor het houden van den cursus mogelijk
werd. Spreker hoopt op verdere prettige samenwerking en zegt gaarne alle
medewerking aan de leerlingen toe, ter bereiking van het door hen ge-
wenschte doel.
De heer van Straalen bracht een woord van hulde aan de onderwijzers
en memoreerde de geconstateerde vorderingen sedert de eerste les. Spr. wees
op het nuttige van het Vereenigingsleven, waardoor niet alleen cursussen als
deze kunnen worden in het leven geroepen, maar dat daardoor ook het
elkaar beschouwen als vijanden heeft plaats gemaakt voor het met elkaar
omgaan en helpen als collega's. De heer van Straaten spoorde de leerlingen
Kursus te Dordt. Boven, van l. naar r. de heeren v. d. Kraan, Otto, van
^traaten, v. 't Hooft, de Klerk en Dr. Moolhuisen. — Midden: een gedeelte
'^er in 1lt;J2S door de Klerk vervaardigde modelijzers, die in de Ambachtschool
'Mnwezig zijn. — Beneden: de leerlingen, geflankeerd door leider {rechts) en
praktisch onderwijzer (links).
krachtJg aan om buiten den cursus te blijven werken in de lijn als daar
geleerd is. Hij waarschuwde ervoor om tegen een vervallen in de oude sleur
te waken, hetgeen teruggang beteekent.
*
De twee paarden die thans voor het beslag aanwezig waren, hadden
slechte voeten en hoeven. En hoewel de paarden steeds gratis beslagen
worden is de medewerking van de eigenaren niet groot. Het kost den onder-
wijzer soms zelfs groote moeite steeds een paar ter beschikking te hebben.
VOORBEREIDENDE CURSUSSEN IN GELDERLAND.
Na jaren gewerkt te hebben aan cursussen heeft de ondervinding mij
steeds geleerd dat een cursus evengoed te lang kan duren dan te kort. Mede
daarom vind ik de voorbereidende cursussen ongewenscht. Men kan op die
cursussen niet veel bereiken, want na een 5 a 6 lessen verloopen ze spoedig
wegens slechte opkomst door nog te weinig eigenbelang. De eene veront-
schuldigt zich dat de baas ziek was, 'n ander dat de groote knecht afwezig
was, enz. Al geeft men op een voorbereidenden cursus ook 50 lessen, dan
schiet men onder vorengeschetste omstandigheden niet op.
Nu op de gewone cursussen van Regeeringswege de lessen met 4 zijn
vermeerderd (van 16 op 20 gebracht) lijken mij de voorbereidende cursussen
overbodig of zelfs ongewenscht. Want duren de cursussen te veel jaren dan
verzwakt in het algemeen de animo, zooals de ervaring mij heeft geleerd.
Ik ben dan ook van oordeel dat de onderwijzer de man is die bij een af-
gelegde proef beoordeelen kan of een leerling kans van slagen heeft. Dit
blijkt al vlug uit de „handvaardigheidquot; aan het aambeeld, al voldoet een
ijzer smeden dan ook nog niet aan de gestelde verwachtingen eener com-
missie. Dat komt wel.
Ik hoop dat anderen er ook over mogen denken als ik en voorbereidende
cursussen onnoodig vinden.
Duiven.nbsp;j. a. T a n g e 1 d e r.
Daar het nog slechts sinds korten tijd is dat de cursussen van 16 op 20
lessen zijn gebracht, lijkt het mij wat voorbarig om nu al een veto uit te
spreken over deze voorbereidende cursussen. Het lijkt mij van veel belang
indien ook andere onderwijzers hunne meening, op ervaring berust, hier-
over zouden willen mededeelen.nbsp;G. H.
Met zeer veel belangstelling heb ik steeds de ingezonden stukken van
de heeren Koelman en G. H. gelezen. Waar de eerstgenoemde thans echter
begint, een van zijn oud leerlingen aan te vallen, wil ik toch trachten zijn
beschuldigingen te weerleggen. Zeer zeker heb ik in Utrecht gezegd, dat
tijdens onze ciirsiis nooit een levend paard te behandelen geweest is. De
heer K. vindt dit geen ernstige fout, zooals hijzelf beweert. Is het dan zoo
erg dat ik het verteld heb? Er waren zoo moeilijk paarden te krijgen,
schrijft hij, doch mij dunkt, met een beetje goeden wil was er toch wel
voor een enkele keer een paard te vinden geweest. Hoogstwaarschijnlijk
zou ik tijdens den cursus gezegd hebben, dat ik tevreden was met mijn
practischen leeraar. Welke leerling is dat niet, als zijn werk door den onder-
wijzer steeds geprezen wordt. Toen echter heb ik mij er al vaak over ver-
wonderd, dat er totaal geen samenwerking was tusschen den practischen-
en den theoretischen leeraar en ook over het geval, dat er geen levend paard
beslagen werd. Doch de onderwijzer dient te weten, hoe de cursus geleidt
moet worden en niet de leerling, dus was het mij goed zoo. Uw raad-
gevingen heb ik (en de andere cursisten denkelijk ook wel) steeds zooveel
mogelijk in de practijk toegepast.
In Utrecht zag ik echter, dat er voor 't examen iets anders gevraagd werd,
dans ons geleerd was. Waar, behalve ikzelf, nog drie anderen, gesterkt door
de beweringen van onzen practischen cursusleider, zeker ervan waren, te
zullen slagen, was het wel een groote teleurstelling, toen alle cursisten
straalden. Waren wij allen dan ,,Ongeschikt door eigen schuld?quot;
Een ervan is later naar den heer K. gegaan, met het verzoek hem nog
eens te willen opwerken, zoodat hij in Nov. zou kunnen deelnemen aan een
her-examen. Het antwoord was: „Ik wil je wel helpen, maar ik kan je
niets meer leeren.quot;
Ik zelf heb van iemand anders verschillende waardevolle inlichtingen
gekregen, en doordat ik deze aanwijzingen in toepassing gebracht heb, ben
ik in Nov. geslaagd. Evenzoo is het met een medecursist gegaan.
Was ik, zijnde een van de beste leerlingen (zonder de aanwijzingen van
dien anderen persoon ter harte genomen te hebben), naar Utrecht gegaan,
dan was ik zeker voor de tweede maal gezakt. De heer K. behoeft mij
daarom ook niet van ondankbaarheid te beschuldigen. Mijn dank kwam
iemand anders toe.
Met beleefden dank voor de plaatsing, teeken ik.
Hoogachtend,
H. van het Kaar,
Winkel.
De redactie heeft gemeend uit een billijkheidsoogpunti bovenstaand
schrijven te moeten opnemen om hiermede dengene die aangevallen wordt,
in staat te stellen zich te kunnen verdedigen, terwijl voor den aanvaller
het oude spreekwoord „wie kaatst, kan den bal verwachtenquot; hierbij tot
uitmg komt. Toch meenen wij de discussie over dit onderwerp nu te moeten
sluiten daar een verdere polemiek een te veel persoonlijk karakter zou
kunnen gaan dragen, hetgeen noch voor de betrokkenen, noch voor de
lezers van ons blad wenschelijk of nuttig zou zijn.
G. H.
-ocr page 80-ERVARINGEN OP KEURINGEN.
Geachte Heer P. de Klerk.
Het deed mij genoegen Uw stukje in de Maartaflevering aan te treffen en
wil U gaarne daarop met het volgende van antwoord dienen en wil U in
Uw stukje op den voet volgen.
U schrijft dat U wat betreft het stopzetten van den cursus van onder-
wijzers het niet met mij eens is. Nu dat is zoo erg niet, want indien alle
menschen het met elkander overal eens zouden zijn, zou het dunkt mij
wel een saaie boel zijn; dus een enkele meer of minder die het met mijn
inzicht in deze niet eens is, komt er niet op aan.
Dat U echter den cursus van onderwijzers gaat vergelijken met de op-
leiding van Ingenieurs, Leeraren H.B.S., geeft mij toch wel te denken en
wel aan Uw zinsnede waarin U schrijft dat U versch van de school vurig was.
Pas op geachte heer de Klerk, dat die vurigheid U geen parten speelt,
wees niet te overmoedig, nu gij het brevet van onderwijzer in practisch
hoefbeslag hebt, want ach dit zegt nog zoo bitter weinig en vooral niet
zooveel dat men het gelijk kan stellen als Ingenieur of Leeraar H.B.S.
U schrijft ook: „Mij dunkt dat er heel wat stof zou opwaaien indien zulks
plaats vondquot;. Die veronderstelling van U zal nu blijken nu de cursus tot op-
leiding van onderwijzers reeds is stopgezet, doch ik betwijfel het dat wij
daar iets van zullen merken.
Dat U geen succes had met de onderrichting van landbouwers en hun zoons
kan men zeer verschillend opnemen, doch zooals ik de zaak bekijk, hebt
U de zaak verkeerd aangepakt door met de z.g. 5e les pas over het hoef-
beslag te beginnen, om over andere mogelijke tekortkomingen hierin niet
te spreken.
U schrijft: „Het devies der boeren is: „mijn grootvader is er gekomen
zonder dit, ik kom er ook.quot; Hierop kan ik U antwoorden dat dit geen devies
is van de boeren, want dit getuigen de velen in mijne omgeving, die hierover
heel anders denken. Doch om zoo iets te bereiken is meer noodig, dan dat
wat men op een cursus geleerd heeft. Dan merkt U op: „dat het theoretisch
opleiden op dit gebied meer thuisbehoort op het terrein van den dierenarts
dan op dat van den hoefsmid. Zij toch hebben veel meer studie genoten,
zijn derhalve veel meer algemeen ontwikkeld en kunnen daarom (als zij er
lust voor gevoelen) een leerling meer bijbrengen dan een hoefsmid, hoe groot
zijn kennis ook mag zijn van het hoefbeslag.
Geachte heer de Klerk dat ü deze zienswijze bezit, kan ik mij best van
U indenken daar Uw nog betrekkelijk geringe practische ervaring, die
zich dan nog bepaalt tot een zeer kleinen kring, U dit ook niet bieden kan.
Dat zij meer studie genoten hebben, is wellicht waar, maar wanneer men
dit neemt over speciaal het vak hoefbeslag, betwijfel ik het zeer. Dat zij
meer algemeen ontwikkeld zijn, zullen wij maar in het midden laten, dat
heeft met het vak hoefbeslag niets te maken. Dat zij een leerling meer kunnen
bijbrengen dan een hoefsmid, hoe groot zijn kennis ook mag zijn van het
hoefbeslag, is mijn inziens een bewijs dat ü nog te weinig ervaring heeft
om over dit onderwerp te kunnen meepraten.
Dan vraagt U of ik bewijzen wil, van eursussen. Aeh geachte heer de Klerk
loop toch niet te hard van stapel, want hardloopers zijn zeer dikwijls dood-
loopers.
Ondergeteekende weet heel goed wat cursussen zijn en wat daar aan vast
zit, zelfs zooveel, dat U dit nog niet durft te droomen.
Om een paar staaltjes te noemen: ,,ik heb gehad dat er zeven van de acht
slaagden, en de achtste een half jaar later, doch ik heb ook gehad, dat
zij allemaal zakten.
Booze tongen spraken hier veel leelijks van en nu juist niet zoo zeer aan
mijn adres hoor!! Ik heb er wel leerlingen bij gehad die slaagden, doch
zeer groote prutsers waren en een schande zijn in de practijk voor het wettig
Rijksdiploma, terwijl ik daartegenover anderen heb gehad, welke heele
beste werkers waren, doch zakten.
Ook ik ben meermalen in Utrecht bij examens tegenwoordig geweest,
doch heb daar ook gezien dat een van mijn beste leerlingen met het be-
kappen zoo stond te prutsen, dat ik met gebalde vuisten in mijn zakken liep
en dat ik tegen een der commissieleden zei: ik kon. hem wel voor zijn
d . . . . schoppen, zoo verbaasd als ik over zijn werken was. U ziet dus dat
U op dit gebied ook nog wel wat ervaring op kan doen.
Ik feliciteer U, dat U met een ambitieuzen veearts aan den cursus samen-
werkt. Geachte heer de Klerk wees daar zuinig op, want dezulken zijn voor
den cursus en ook voor U persoonlijk van zeer groote waarde. Het is nimmer
mijn bedoeling geweest alle veeartsen op één lijn te stellen; er zijn er velen
waar ik alle respect voor heb, doch er zijn er ook die van geluk mogen spreken
dat hun ambt door de wet beschermd wordt, wanneer het betreft het vH.k
hoefbeslag.
Haast ongelooflijke staaltjes hieromtrent zou ^k U kunnen mededeelen,
opgedaan tijdens inspectiereizen voor diverse Paardenverzekeringen in
geheel Noord- en Zuid-Holland en ook wel daarbuiten.
Hieruit zult U kunnen afleiden, dat mijn bewerirgen niet op losse schroe-
ven zijn opgebouwd, doch uit eigen, zeer ruime ervaring in deze, doch thans
genoeg hierover.
Dan schrijft U ten slotte: „Dring U zeiven niet te veel op den voorgrond
wat betreft het geven van lessen aan landbouwers, maar blijf op Uw
eigen terrein, door cursussen in hoefbeslag te geven.
Hierop kunt U reeds gedeeltelijk een antwoord vinden in mijn voorgaand
schrijven gericht aan de Redactie, n.1. dat ik steeds streef voor het algemeen
smidsbelang en mij nimmer persoonlijk op den voorgrond stel of ooit gesteld
heb. Had ik dit echter wel gedaan, had dit wellicht voor mij persoonlijk
beter geweest, doch zoo iets ligt niet in mijn karakter.
Dan wil U mij nog een raad geven over het geven van cursussen in hoef-
beslag en spreekt U zelfs dat U in Uw leven wel meer menschen ontmoet
bebt enz.
Wilt U gelooven geachte Collega, dat een dergelijke zinsnede eigenaardig
m mijn ooren klinkt. Uw leven toch is nog zoo jong, om iets dergelijks
naar voren te brengen.
Alles bij elkander genomen geachte heer de Klerk, zou ik U een goeden
-ocr page 82-raad willen geven, een raad waarvan hoe ouder U wordt, hoe grooter nut
U daarvan zult inzien, n.1.: tracht eerst Uw ervaring zoowel in vakkennis
als in maatschappelijke toestanden meer te verrijken, alvorens U zich op
den voorgrond tracht te brengen.
Wees voorzichtig in Uw uitingen over bestaande toestanden, want ik
ben er van overtuigd dat U zelf later tegen onderwerpen of zaken op zult
komen, waar U thans door Uw onvoldoende ervaring voor in de bres springt.
Op de vorige vergadering hebt U getoond een goed spreker te zijn en
tevens is gebleken dat U uit den hoek durft te komen.
Dezulken komen wij in onze vereeniging waarlijk te kort en zijt gij mijn-
inziens in de toekomst wanneer wij eens een ander Ministerie van hoefbeslag
hebben een goede kracht voor onze vereeniging, want dan zal wellicht meer
te bereiken zijn als tot dusver is kunnen geschieden.
Alkmaar, Mei 1932.
Th. A. Koelman.
Het is den heer Koelman niet euvel te duiden dat hij niet op de hoogte
is van de opleiding tot Dierenarts want anders zou hij' kunnen weten dat
die opleiding wel degelijk een grondige studie inhoudt van het hoefbeslag
in den ruimsten zin. Wel euvel mag men het hem echter duiden, dat hij dit
laatste in twijfel trekt; het is nooit goed waarde heer Koelman om mede
te spreken over dingen die men niet beoordeelen kan.
De verdere aantijgingen over dierenartsen zullen deze zeer zeker met een
glimlachend schouderophalen beantwoorden.
G. H.
— liijksdiploma Hoefsmid. Voorjaarsexamen 1932. Tot en met 12 Mei
zijn geslaagd: J. N. Mulder te Nijkerk, B. J. Majoor te Laren (N.-H.),
P. E. Leyenhorst te Renswoude, Sj. van den Akker te Metslawier, G. J. A.
Blumer te Gendringen, A. 0. Gaasbeek te Mourik, G. C. van de Mheen te
Barneveld, A. J. Bartels te Arnhem, J. Looyen te Rhenen, J. Ros te Mont-
foort, J. L. van Rij te Vianen, H. F. Tijhuis te Rijssen, S. J. Staal te Vleuten,
J. v. Oppen te Wijnandsrade, G. ten Hove te Markelo, C. L. W. Diepstraten
te Oosterhout, B. Gooyaarts te Reyen, A. F. Driessen te Wychen, A. J.
Copier te Mill, A. M. v. d. Avoort te Uden, G. A. Appelhof te Schayk,
G. J. Kamperman te Didam, J. Koenders te Rheden, J. Tomesen te Wijn-
bergen, A. Beumer te Hengelo, A. J. Brokken te Warnsveld, Th. R. J. van
Duren te Reek, W. M. van de Hulsbeek te Wanroy, W. A. Kerkhoff te Groes
beek, Th. J. Bosman te Groesbeek, A. M, Stroop te Bosschenhoofd, W.
Borneman te Ane bij Gramsbergen, J. Bralten te Ruinen, W. Vermeer te
Haaren, H. Kleine te de Wijk, H. J. B. Wopereis te Zieuwent, W. Kemkens
te Berchem, A. Dijks te Weerdinge, J. A. Moors te Wychen, M. Schoon-
water te Oploo, J.H. Smits te Maashees, H. Schuring te Zwiggelte, A. Speel-
man te Westerbork, N. Kootkar te Deest, P. J. Mangnus te Halsteren,
P. Nienhuis te Engelbert, J. Kwint te Westerbork. Het examen wordt
Voortgezet.
Serapfina, ingeschreven in het Nederl. Stamboek {Belgisch type), eig. de
heer Frans van Laarhoven te Haaren (N.-Br.) is een zeer bekende verschijning
op de fyremiekeuringen en concoursen-hippique in N.-Brabant, waar zij met
vele eerste prijzen is bekroond.
Bij Serapfina geen spiciaal beslag om de voor een trekpaard flinke actie te
ontplooien. Neen, de onderwijzer-hoefsmid J a c. Vermeer té 's Bosch
3'i^ft haar machinale hoefijzers uit 'de bekende fabriek van den heer
Kerckhaert te Stoppeldijk en Serapfina marcheert extra.
Oisterwijk
Norg
Gilze
Eindhoven
Zeeland
Best
Reyen
Wageningen
Oostermoer
Vessem
Sappemeer
't Zandt
Zuidlaren
Qrijpskerk
HET WEDSTRIJDSEIZOEN 1932
De kalender voor de hippische wedstrijden en waarvoor ook vele hoef-
smeden zich interesseeren, ziet er thans reeds als volgt uit (bij de draverijen
beteekent l.b. = lange baan, en k.b. = korte baan draverijen):
A.s. Concoursen Hippique:
22 Mei |
Den Haag |
28, 29, 30 Juli |
28 Mei |
Veghel |
31 Juli |
29 Mei |
Nijnsel |
5 Augustus |
29 Mei |
Vries |
7 Augustus |
5 Juni |
Oss |
15 Augustus |
5 Juni |
Almelo |
27 Augustus |
5 Juni |
Groningen |
28 Augustus |
8 Juni |
Meppel |
31 Augustus |
10 Juni |
Dokkum |
1 September |
19 juni |
Norg |
4 September |
26 juni |
Ulvenhout |
4 September |
9 juli |
Nijkerk |
7 September |
10 Juli |
Tilburg T.A.V.E.N.U. 18 September | |
27 Juli |
Assen |
21 September |
A.s. draverijen.
Heerenveen |
k.b. |
21 Aug. |
Eenrum |
k.b. |
Duindigt |
l.b., |
25 Aug. |
Abcoude |
k.b. |
Uithuizen |
k.b. |
28 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
30 Aug. |
Zaandam |
k.b. |
AnnaPaulowna k.b. |
31 Aug. |
Hilversum |
l.b. | |
Hilversum |
l.b. |
1 Sept. |
Zaandam |
k.b. |
Alkmaar |
l.b. |
4 Sept. |
Groningen |
l.b. |
Houtrust |
k.b. |
4 Sept. |
Houtrust |
k.b. |
Groningen |
l.b. |
8 Sept. |
Heemskerk |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
11 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
Sappemeer |
l.b. |
11 Sept. |
Den Hoorn |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
13 Sept. |
Schagerbrug |
k.b. |
Usquert |
k.b. |
15 Sept. |
Beverwijk |
k.b. |
Stadskanaal |
k.b. |
18 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
19 Sept. |
Medemblik |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
21 Sept. |
Hillegon |
k.b. |
Pijnacker |
k.b. |
22 Sept. |
Enkhuizen |
k.b. |
Groningen |
l.b. |
23 Sept. |
Wolvega |
k.b. |
Hoorn |
k.b. |
25 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
Drachten |
l.b. |
29 Sept. |
Purmerend |
k.b. |
Houtrust |
k.b. |
2 Oct. |
Groningen |
l.b. |
Krommenie |
k.b. |
9 Oct. |
Alkmaar |
l.b. |
Beemster |
k.b. |
13 Oct. |
Purmerend |
k.b. |
Sappemeer |
l.b. |
23 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
AnnaPaulowna k.b. |
30 Oct. |
Duindigt |
l.b. | |
Duindigt |
l.b. |
6 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
Uithuizen |
k.b. |
13 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
Castricum |
k.b. |
20 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
27 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
LEIDDRAAD VOOR
AMATEUR-RUITERS
DOOR
Directeur der Manege te Leiden
Prijs f 1.50nbsp;Fr. per post f 1.60
N.V. De Zuid-Holl. Bock- en Handelsdrukkerij
Wagenstraat 70 — Den Haag — Postgiro 14908
19 Mei
22 Mei
22 Mei
29 Mei
29 Mei
5 Juni
12 Juni
19 Juni
19nbsp;Juni
26 Juni
26nbsp;Juni
3 Juli
3 Juli
9 Juli
10 Juli
17 Juli
20nbsp;Juli
24 Juli
27nbsp;Juli
31 Juli
31 Juli
3 Aug.
5 Aug.
7 Aug.
14 Aug.
14 Aug.
14 Aug.
16 Aug.
21nbsp;Aug.
Amsterdam
Hekelveld 16
B. A. LUYKX
Telefoon 46080
ili
ili
■Tm
ili
ili
ili
■li
■li
ili
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebied
Redactie en Administratie:
TELEFOON 117500- - WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAG
Abonnement: f 3.35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentiên: 1—6 regels f2.—, elke regel daarboven 25 cent
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
• Dat is het ontzaglijke
voordeel van adverteeren in
een periodiek.
Een periodiek vindt geen lezers,
die 's-morgens door het nieuws
heenjachten, die 's-avonds de
Beurs-van-vandaag uitspellen of
naar het weerbericht neuzen.
Een periodiek wordt gelezen!
Pagina na pagina. Intens. Van-
daag en morgen en overmorgen.
Iedere advertentie in een perio-
diek heeft een lang en wel-
besteed leven! Spreek uw lezer
telkens en telkens weer aan.
Op oogenblikken dat hij tijd
voor u heeft. Adverteer in
een periodiek. Vervijf-, vertien-
voudig de waarde van uw
advertenties!
m ilSi msm MMSM p§is MK ©P ROM® ^feggtKiflsiïi]gia®g IBO. 1
GEEF UW ADVERTENTIE EEN LANGER LEVEh
3
Vereenigimg de Nederlandsche Periodieke Pers
-ocr page 89-Uitgave van de-^r^din^n:nbsp;^'rd^BK^üj-^^ig^ —en.age
inhoud. S. V. Angeren. - Verslag voorjaarsexamen RiJksdiploma als hoefsm^^^^^
- (ïmerkingen over het practisch werk op het examen. - Mededee^
de practijk. - Mededeelingen van de Ver. van Onderwijzers. - Militaire Hoet-
smidschool. - Ingezonden stukken. - Advertentién.____
Het lag in de bedoeling den heer S. van Angeren, die 17 Juni 65 jaar
wordt, en tegen het eind van het jaar gepensionneerd wordt, te huldigen.
Een commissie zal gevormd worden om dat voor te bereiden n. .. u- •
kan nn 17 Jnni niet plaats bebben, docb wordt
Kroon.
wenschen aan den heer van Ingeref het tfn ^
gezondheidstoestand hetnbsp;ntt tn , Tnbsp;^at zijn
De gang van het examen werd besproken en aan de hand v.n k
staande werden de snbpnmrvi^cc-nbsp;boven-
dagennbsp;e„ v,„olg.„s de exMen.
Er Mden zich 116 candidate,, aangemeld »aarvoor 20nbsp;j
Door 4 candidaten kon wegens ziekte o-pp,^ a i
het examen, zoodat dit door m s aZle/d l^d^ TTquot;
en 4, voor de 1ste, 2de en 3de maal het'exantn :?nbsp;'''
De werkwijze met 2 volledige subcommissies heeft zich sinds het instellen
dezer examens doen kennen als de beste methode, waarbij in de eerste plaats
de candidaten het meeste gebaat zijn, daar een zeer goed oordeel over hunne
werkzaamheden kan worden gevormd.
Uitgezonderd Dr. van der Plank, die, wegens het bedanken van den
heer Plet als lid der examencommissie, in diens plaats heeft zitting genomen
als plaatsvervangend lid, en die ook bij ongeveer alle voorgaande examens
als zoodanig steeds was ingevallen, zijn geen plaatsvervangende leden bij
dit examen opgeroepen. De commissie beschouwt dit ook als een voordeel
voor de examinandi, daar toch alleen examinatoren die geregeld dit examen
afnamen, het werk van alle gelijkelijk kunnen beoordeelen en de eischen die
aan het examen worden gesteld daarmede voor alle candidaten volkomen
gelijk blijven.
Door eenige onderwijzers in practisch hoefbeslag is aandrang op de com-
missie uitgeoefend om bij het vervaardigen van de hoefijzers de afhellende
vlakte te doen vervallen.
Hoewel de commissie zeer goed begrijpt dat in de dagelijksche praktijk
der hoefsmeden, de meeste hoefijzers wel zonder afhelling kunnen worden
ondergelegd, zoo is toch de uniforme meening van de commissie, dat een
hoefsmid die het Rijksdiploma wil verwerven in staat moet zijn om hoef-
ijzers met een goede afhelling te kunnen maken, aangezien er zich toch
ongetwijfeld in de praktijk nog altijd gevallen zullen voordoen dat een afhel-
ling noodzakelijk moet worden geacht.
De commissie heeft er echter geen bezwaar tegen dat een candidaat bij
het beslaan op het examen, ijzers vervaardigt zonder afhelling indien hij
dit wenschelijk acht, doch zij behoudt zich zelf het eindoordeel over deze
al- of niet wenschelijkheid voor.
Van den aanvang van het examen af zijn van alle candidaten de afzon-
derlijke beoordeeling van al hunne verschillende werkzaamheden vastge-
legd, zoodat aan leiders en onderwijzers van cursussen, alsmede aan de
belanghebbende zelf, alle inlichtingen kunnen worden verstrekt omtrent
het afgeleverde werk en op alle tekortkomingen daarvan kan worden ge-
wezen.
Het verheugt de commissie dat sommige leiders en onderwijzers van
cursussen het examen bezoeken en zij stelt hen zooveel mogelijk in de
gelegenheid om al het werk der candidaten te kunnen volgen, alsmede de
theoretische examens aan te hooren.
De commissie hoop unaniem dat de tijdsomstandigheden geen oorzaak
mogen worden dat het afnemen van deze examens en dus het toekennen
van een Rijksdiploma als Hoefsmid, in verder moeilijkheden zullen komen,
daar het toch een groot nadeel zou beteekenen als dit ambacht, dat zoo
voortreffelijk geregeld is en dat een waarborg biedt voor de uitoefening van
het hoefbeslag in het geheele land, in korten tijd weer tot de oude sleur zou
worden teruggebracht, hetgeen tot groote schade zou zijn voor alle paarden-
houders en speciaal voor de landbouwende bevolking van ons land.
Utrecht, Mei 1932.nbsp;De voorzitter:nbsp;De secretaris:
(w.g.) Kroon (w.g.) Gallandat Huet.
-ocr page 92-Lyst van namen der geslaagden voor het Examen ter verkrijging van
een Ryksdiplorna als hoefsmid. Voorjaarsexamen 1932: A. C. Gaasbeek te
Maurik, J. N. Mulder te Nijkerk, B. J. Majoor te Laren (N -H ) J Ros te
Montfoort S. J. Staal te Vleuten, J. L. van Rrj te ViLen 4. M : d
Voort te Uden, A. F. Driessen te Wijehen, G. A. Appelhof te Sehavek,'
B. Gooyaarts te Reyen, C. L. W. Diepstraten te Oosterhout, G J Kamper
man te Dzclam, J. Tomesen te Wijnbergen, A. Beumer te Hengelo', J Koen-
ders te Rheden, A. J Copier te Mill, Th. R. J. van Duren te R^ek, A J
Brokken te Warnsveld, J. Bralten te Ruinen, H. Borneman te Ane, H. a'
Kerkhof te Groesbeek, Th. J. Kosman te Groesbeek, W. M. v. d Hulsbeek te
Wanroy, A. M. Stroop te Bosseherhoofd, J. A. Moors te Wiichen W
Kemkens te Berehem, H. J. B. Wopereis te Zieuwent, W Vermeer te
T Ïh ^ T^quot; Lnbsp;^^ Halsteren, H. van Heek te
Lith G. J^ Verwo de te Wezepe, S. Westhof te Heino, J. Raedts te Meerlo,
G. J. A. Blumer te Gendringen, Sj. v. d. Akker te Metslawier, G C van
der Mheen te Barneveld, P. H. Leyenhorst te Renswoude, A. J. Bartels te
Arnhem, J. Looyen te Rhenen, G. ten Hove te Markelo, H F Tijhuis te
f.'^nbsp;Wijnandsrade, A. Dijks te Weerdinge, A. Speelman
te Westerbork, H. Sehuring te Zwiggelte, J. Kwint te WesterLk P
Nienhu. te Engelbert, H. Vloedgraven te Haarle, J. Wilmer te Grubben:
vorst, W. Tobben te Neer.
practisch AVERK op het 1.aat.stgeh0üden
examen ter verkrijging van het rijksdiploma als hoepsmil).
Vanwege bezuiniging door het ministerie van Landbouw op de uitgaven
voor bedoelde examens, konden gedurende de exainendagen sleehts vijf
van de zeven leden dier commissie aanwezig zijn, zoodat om de beurt twee
der leden met aanwezig waren. Ondergeteekende heeft zoodoende van de
twintig examendagen er tien bijgewoond. Evenwel zal ik trachten een zoo
goed mogelijk verslag hiervan te geven.
Aan de examens namen 112 candidaten deel, waarvan er. 55 slaagden
en 57 werden afp wezen. De uitslag is dus procentsgewijze, ongeveeJ als
vorige jaren Met het besnijden der hoeven aan het levende paard werden
vaak dezelfde foirten gemaakt. Veelal werd de buitenwand te hoog gelaten
en de binnenwand te laag gemaakt, zoodat het paard met een naar binnen
gebroken voetas stond; het toongedeelte niet genoeg ingekort, zoodTde
hoeven te lang b even en bij platte hoeven de wanden te wein g gebroken
en de hoeven met vlak besneden. Het oprichten der machinale fzers (iede
krijgt nd. een voor- en één achterhoef te beslaan, waarbij een machinaal
Ijzer gebruikt mag worden, terwijl hij één eigengesmeed ier onder heef
te leggen) werd meestal goed gedaan, een bewijs, dat de meesten hunner
daar dagelijks mee werken. Het handgesmede ijzer was dikwijls minder
goed, hoewel er natuurlijk ook goede ijzers bij waren. De fouten hieraan
waren: gaten te vet of te mager gestampt, niet goed gericht, ook werd nog
al eens zoolang gehamerd, dat de rits in elkaar geklopt was. Bij het passen
werd het ijzer dan eens in zijn geheel te lang of te kort ondergelegd, dan
weer aan buiten- of binnenkant te lang of te kort, te nauw of te ruim, de lip
niet recht voor de punt van de straal enz. Ook hebben enkelen de slechte
gewoonte om, wanneer ze het ijzer gepast en koud hebben gemaakt het nog
eens flink na te hameren om het mooi glad te maken. Ze passen het dan
opnieuw koud en slaan heb desnoods nog wat nauwer of ruimer, zoodat
wanneer het er onder ligt op sommige plaatsen niet draagt; je kunt er dan
dikwijls flink onderdoor kijken. Er werd ook over het beslaan der twee
hoeven op eer. enkele uitzondering na veel te lang gewerkt, 4 uur zelfs.
Voor modelijzers werden gevraagd ijzers met verdikte takken, welke in
den regel te veel gestuikt worden; zelfs was een ^ms. ijzer bij de lip
®/i6 ä ^/gdik; deze ijzerswerden dan voor hunne grootte veel te zwaar. Strijk-
ijzers welke geen voldoende strijktak hadden met slecht gerichte gaten en
geen model. Ijzers met verbreeden buitentak zondigden ook dikwijls in
gaten, rits en vorm. Balkijzers welke te smal waren op de takken en te
wijd in de balk, de gaten te ver naar voren. Klapijzers schijnen
voor velen een moeilijk ijzer te zijn, hiervan waren weinig voldoende. De
rits te veel uitgehaald voor de lippen, gaten te ver uit elkaar in den toon
en te ver naar achteren; ook hiervan was het model vaak slecht.
Voor afwijkend beslag werd gevraagd een doode hoef te beslaan met
strijkijzer, toonstrijkijzer, zoowel voor vóór-als voor achterhoef; beslag voor
verbeend hoefkraakbeen, hoeven met toonwandscheur, zijwandscheur,
kwartierscheur, klemhoeven, brokkelhoeven; hoeven waar een vóór- of
achterklapijzer ondergelegd moest worden en kurk en straalzoolbeslag.
Stompe hoeven, waarbij vermeld werd of ze voor oud of jong paard be-
slagen moesten worden. De strijkijzers werden nog al eens te ruim aan de
strijktak gelegd, terwijl toonstrijkijzers lagen als een normaal ijzer. Voor
balkijzers werden steeds Belgische balkijzers gelegd; niet steeds was de
balk op de goede plaats opgelascht, en werden verder fouten gemaakt als
bij het levende paard d.w.z. te lang, te kort, te nauw of te ruim en niet al-
tijd was de vorm van het ijzer overeenkomstig den vorm van den hoef.
Alle fouten te gaan beschrijven zou een geheele Hoefsmid vullen. Ik
besluit dan dit verslag, doch wil er nog eens op wijzen, dat de Onderwijzers-
hoefsmeden en vooral zij, die cursussen in hoefbeslag geven, goed zullen
doen nog eens een dag op het examen te komen kijken. Ze kunnen dan zelf
zien, waarbij ze bij hunne leerlingen vooral op moeten letten en kunnen
hen wijzen op de fouten, die dikwijls op het examen worden gemaakt.
Lochern.nbsp;H. J. Breukink.
MEDEDEELINGEN UIT DE PRAKTIJK.
Zeer gaarne maak ik van de gelegenheid gebruik om een klein overzicht
te geven over de positie van de militaire hoefsmeden ten opzichte van hun
collega's-vaklieden.
lei^™nbsp;in-
Bij de dagehjksehe uitoefening van het hoefbeslag komen we zoo af en
toe wel eens afwijkingen tegen die herinneringen opwekken uit den tiid
toen WIJ nog geen speciale opleiding voor hoefsmid hadden genoten
Enkele van die gevallen zijn belangrijk genoeg om eens onder de aan-
Üat hetquot;quot;'quot;^ quot;Tnbsp;^^^^nbsp;-- hoeveel
oÏSn^^^^^^^^^nbsp;^^ ^^^nbsp;-- — «Peciale
Het eerste geval betreft een paard, dat voortdurend aan een der voor-
beenen kreupel ging; hierdoor werd dit paard uitsluitend in stap gebruikt.
Bij het besnijden zagen wij wel een groote roode vlek in het hoorn wat
WIJ nu allen met steengal aanduidennbsp;'
De bedrijfsleider die niet gediplomeerd was, was bevreesd om aan de
wat het kwaad zeer in de hand werkte
kn^oetTa?rwT'nbsp;st was en een
LdtTolerd T 7 r'nbsp;' ^^ bedrijfsleider was ook hier niet
Sb kl ? w'® ^ '''''nbsp;het paard liep zeer on-
g lukkig daar het sterk met de verzenen optrad; maar uit volslagen gen^s
aan kennis van hoefziekten werd hij gelaten zoo hij was
Het derde geval betreft een paard van de gemeentereiniging. De voer-
man klaagde, dat het paard aanstootte. Er werd toen in d! smederilte-
raadslaagd wat er aan gedaan moest worden; de een wilde de toon inT rten
Men bl!ftir^ t'nbsp;-^'^en. Tot het laatste werd besloten.
Men behoeft met te vragen of het paard er baat bij had
Deze aangehaalde voorbeelden mogen ongelooflijk klinken, en men zal
lar mTnrquot;' quot;quot;nbsp;^^nbsp;behandeling,
Een ervaren, goed onderlegd hoefsmid, zal verschillende gebreken welke
de hoeven soms vertoonen, dikwijls door een doelmatig beslag kunnen on
heffen, in vele gevallen zal h^- eventueele hoefgebreken door zijrSnnis
van den hoef kunnen voorkomen.
Kunnen we nu zeggen dat die kennis voldoende is? Natuurlijk niet de
hoef, en speciaal de hoeven van onze inlandsche paarden vraLn steeÏ
Zi:: TfT;nbsp;- het bijzonder het oog op Ï
achterste hoefgedeelte. De meeste hoefgebreken komen voort door v^r^
™nbsp;— --«i kon. ond-t.
Legerplaats, Oldebroek, 3 Juni 1932nbsp;o
O.
-ocr page 95-VEREENIGING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH
HOEFBESLAG.
Aan de Examencommissie voor het Rijksdiploma als Hoefsmid is onder-
staand schrijven verzonden.
Wij plaatsen hieronder dit schrijven met het daarop ingekomen antwoord.
ütrecht 6 Mei 1932.
Aan de Examencommissie
voor het Rijhsdiploma als Hoefsmid.
In opdracht van de Vereeniging van Onderwijzers in Practisch Hoef-
l)eslag zouden wij ons tot Uwe Commissie wenden, om een conferentie te
verzoeken van Uwe Commissie met het Bestuur van genoemde Vereeniging,
teneinde te bespreken de wenschen der Vereeniging betreffende de examen-
eischen voor het Rijksdiploma als hoefsmid.
Na overleg met Uwen Voorzitter Prof. Dr. H. M. Kroon, is ons gebleken,
dat het houden van zulk een conferentie op een der examendagen, op grond
van practische overwegingen moeilijk kan doorgaan.
Wij zullen echter gaarne het volgende onder Uwe aandacht brengen;
Door de onderwijzers in Practisch Hoefbeslag is meerdere malen er-
varen, dat de afhelling bij normaal beslag zeer goed gemist kan worden
en in vele gevalleii zelfs meer nadeel dan voordeel voor het behouden van
goede hoeven opleverd.
Op de laatste gehouden Algem. Verg. is door den voorzitter, den heer
Ritsema, bovengenoemd onderwerp ingeleid. Uit de daarop gevolgde dis-
cussie kwam vast te staan, dat de (± 50) aanwezige leden zonder uitzon-
dering de meening zijn toegedaan, dat de tijd daar is om van het maken
der afhelling bij normaal beslag af te stappen. Ook kunnen veel beslagen
bij afwijkingen zooals bij plathoeven, brokkelhoeven en hoornscheuren
beter zondef dan met afhelling worden ondergelegd.
Verder achten wij het een ongezonde toestand, dat de onderwijzers
aan de cursisten een beslagmethode moeten bijbrengen, waarvan zij zelf
overtuigde tegenstanders zijn en die zij in de practijk niet meer toepassen.
Gaarne zullen wij vernemen, hoe Uwe Commissie hierover denkt. Of zij
zich ermede kan vereenigen, dat in de toekomst het onderwijs op de hoef-
beslagcursussen zoodanige wijziging kan ondergaan, dat een beslagmethode
zonder afhelling aan de cursisten kan worden onderwezen.
Ten tweede, of Uwe Commissie het ook gewenscht acht, dat de be-
schrijvingen in het te gebruiken theorieboek in dien geest wordt gewijzigd.
Wanneer dan bepaald zou kunnen worden, dat een normaal beslag is zon-
der afhelling, zou er geen misverstand kunnen bestaan.
Op de Algem. Verg. is door ons de toezegging gedaan dat er in „De Hoef-
smidquot; verslag zou worden gegeven over de voorgenomen conferentie.
Mogen wij nu echter het resultaat van Uwe ernstige overwegingen over
dit onderwerp publiceeren? Met de meeste hoogachting,
(w. g.) M. Ritsema, voorz.nbsp;(w. g.) H. V o s s e r s. secr.
-ocr page 96-Utrecht, 24 Mei 1932.
Aan het Bestuur der Vereeniging van
Rijksonderwijzers in practisch hoefbeslag.
In antwoord op het schrijven, deze maand aan onze commissie gericht
deelen wij U mede, dat na gehouden besprekingen de examencommissie
het navolgende standpunt inneemt.
De commissie is unaniem van oordeel, dat in vele gevallen de afhelling
m het hoefijzer gemist kan worden. Zij meent echter, dat aan een hoefsmid
m het bezit van het Rijksdiploma, toch zeer zeker den eisch gesteld mag
worden dat hij in stant is een behoorlijk practisch bruikbaar hoefijzer met
Bovendien is de commissie van oordeel, dat het absoluut laten vervallen
van de afhelling een achteruitgang der smeedkunst tengevolge heeft welke
zy met wenschelijk acht. Hoewel wij ons dus op het standpunt stellen, dat
bij verschillende normale en abnormale hoeven de afhelling in het ijzer
vervallen kan en in die gevallen de examencandidaat gerechtigd is een
Ijzer te maken zonder afhelling, blijven er ongetwijfeld gevallen dat het
niet aanbrengen van een afhelling als „foutquot; aangerekend moet worden
Voor den candidaat worden o.i. de examen-moeilijkheden vergroot, daar
hij zelf nu moet beslissen of een afhelling aangebracht moet worden ja,
dan neen. Uit bovenstaande blijkt voldoende, het standpimt der commissie
t.o.v. de exameneischen.
Het waagstuk op zichzelf acht de commissie voor een goed onderlegd
ervaren hoefsmid, die een zelfstandig oordeel heeft, niet van groot belang-
hij weet goed of voor een bepaalde voet een ijzer met of zonder afhelling
gewenscht is.
Een leerling zal echter daarmede meer moeite hebben, terwijl ook het
gevaar met onderschat moet worden dat in sommige gevallen door hem
een z.g. Duitsche draagrand gemaakt wordt.
Wij moeten overigens waarschuwen tegen een te ver doorgetrokken
vergelijking van een ijzer zonder afhelling met het ijzer van Stark-Guther
Bij dit laatste beslag toch, wordt de lichaamslast over een veel grooter
oppervlak verdeeld en zal dus minder kans geven op drukkingen. De con-
clusies waartoe onze commissie komt, zijn als volgt te formuleeren:
Een hoefsmid aan wien het Rijksdiploma uitgereikt wordt, moet in
staat zijn een hoefijzer met afhelling te vervaardigen. In een groot aantal
gevallen kan de afhelling vervallen, zulks voor ieder geval op zichzelf te
beoordeelen.
Namens de commissie, in margine genoemd:
(w.g.) H. M. Kroon.
Het Bestuur van de Vereeniging heeft mij verzocht bovenstaande van
een onderschrift te voorzien. Het doet het Bestuur van de Vereeniging
een groot genoegen, dat de Examencommissie tot de conclusie is gekomnen
dat in een groot aantal gevallen de afhelling vervallen kon
Ook het Bestuur is van meening, dat een hoefsmid met Rijksdiploma
in staat moet zijn een behoorlijk praetiseh bruikbaar ijzer met afhellnig
te maken, daar deze in enkele gevallen noodig is.
Het absoluut laten vervallen der afhelling is door de onderwijzer-hoef-
smeden dan ook nimmer gevraagd of voorgestaan.
Verder is het geenszins de bedoeling geweest, het onderwijs op de cur-
sussen door het minder toepassen der afhelling te vergemakkelijken. In-
tegendeel, het bestuur is het met de Examencommissie eens, dat de moei-
lijkheden worden vergroot.
Ook wij zijn van meening, dat er altijd gevallen overblijven, waarbij
afhelling noodig is. Doch alleen dan, wanneer de voeten te kort besneden
zijn, of wanneer deze te veel zijn afgesleten op den weg, zooals bij onbe-
slagen paarden of bij het verloren raken van een ijzer, zoodat de zool te
veel is verzwakt.
Wij zouden dat dan echter onder abnormaal beslag willen rangschikken.
Voor het juist besnijden, wordt bij een beslag zonder afhelling meerdere
ervaring en vooral, een goed inzicht op de lengte van den voet vereischt.
Met de bespreking van dit onderwerp op de Algemeene Vergadering en
met bovenstaande verzoek aan de Examencommissie werd dan ook alleen
bedoeld, een verbetering van de beslagmethode in 't algemeen. Vanzelfsprekend
is daar het hoefbeslag-onderwijs ten nauwste bij betrokken. En nu wij de
examencommissie hierbij aan onze zijde zien, juichen wij dit ten zeerste toe.
Namens het Bestuur:
H. V O s s e r s, Secr.
Onderstaand adres werd d.d. 4 Jimi '32 door de Vereeniging van Onder-
wijzers in Practisch Hoefbeslag aan den Minister van Economische Zaken
en Arbeid gericht.
Aan een 14-tal verschillende organisaties werd verzocht een adhaesie-
betuiging op genoemd adres aan den Minister te willen toezenden.
Namens het Bestuur:
H. V O s s e r s, Secr.
Aan Zijne Excellentie den Minister van Economische Zaken en Arbeid.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen:
de ondergeteekenden M. Ritsema te Appingedam en H. Vossers, resp.
voorzitter en secretaris van de Vereeniging van Onderwijzers in practisch
hoefbeslag in Nederland, goedgekeurd bij Kon. Besluit van 20 Febr. 1918
no. 25, vertegenwoordigend het Bestuur van bovengenoemde vereeniging
domicilie kiezend ten huize van den secretaris, M. A. de Ruyterstraat 216,
dat zij kennis hebben genomen van het besluit om den cursus tot op-
leiding van Onderwijzers in practisch hoefbeslag voor den tijd van één
jaar stop te zetten;
dat, niet alleen door de Onderwijzers in Practisch hoefbeslag deze be-
zuinigingsmaatregel ernstig wordt betreurd, doch alle belanghebbenden,
de geheele landbouwende en paarden gebruikende bevolking met de Be-
sturen der Landbouworganisaties, Stamboeken, Harddraverijvereeni-
fl l Tnbsp;«^e rijvereenigingen zijn overtuigd van het nadeel, dat
toekom!/ n '''''' voortgezet onderwijs voor hoefsmeden in de
toekomst zou ontstaan;
dat, de cursus voor onderwijzers-hoefsmeden niet alleen beschouwd
moet worden als een mstituut om te voorzien in de behoefte van onder-
wijzend personeel, aan hoefbeslagcursussen-
dat, genoemde cursus in Nederland de e;nigste vorm van voortgezet
onderwijs is voor hoefsmeden;
dat, het ons voorkomt een llgemeen belang te zijn, om bij weder on-
kving van den paardenhandel, de fokkers over prima fokmateial moete'n
kunnen beschikken, dat een nauwgezette hoefverpleging vereischf
onïwnbsp;het geheele land verspreid, een corps goed
onderlegde hoefsmeden, om daarbij hun onontbeerlijke hulp te verlenen
redenen, waarom wij ons eerbiedig tot Uwe Excellentie wenden, met
het verzoek om met ingang van 1933 genoemden cursus weder te doen
aanvangen.
't welk doende. Namens het het Bestuur van de Vereeniging
van Onderwijzers in practisch hoefbeslag.
(w.g.) M. Ritsema, voorz.
TTt , T . ,nbsp;(w.g.) H. Vossers, secr.
Utrecht, 4 Juni 1932.
MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL TE A3IERSr00RT.
Deze maand zijn geslaagd voor het examen van hoefsmid de volgende
reserve-hoefsmeden: J. Betten, M. J. Bourgogne, J. M. Vriens, G. A van
Ommeren en A. de Waal.
Verder de dienstplichtigen der Cavalerie: J. J. Kroeze en H Wentink
vei'oktr quot; quot;quot;nbsp;metonbepaald groot verlof
ERVARINGEN OP KEURINGEN.
Mijnheer Koelman,
Trots mijn duidelijk schrijven in de Maart-aflevering van De Hoefsmid
^^^ ^^^ ^^ ^egUericht in de M t
aflever ng blijkt, dat U mij met te best hebt begrepen, al beschikt U over
zooveel ervaringen^ (Allereerst wil ik ü uit den droom helpen, dat ik de
kinderschoenen ontgroeid ben en den 40sten zomer te pakken heb)
I e™ Ïnbsp;-or onderwijzer gelijk stel met die van Irgenieurs,
J.eeraren H.B.S. en dergelijke, is geheel verkeerd gezien; ik schreef dat
-ocr page 99-daar momenteel ook overvloed van is en er zoude heel wat stof opwaaien,
als al deze scholen werden geloten. Het was mijn bedoeling, even naar
voren te doen komen, dat dergelijke scholen de regeering heel wat kosten.
Dat de cursus ter opleiding van onderwijzers thans is stopgezet, is zeer
betreurenswaardig; het wijst op een alleszins moeilijken tijd, die met den
dag slechter wordt. Als U mij afvraagt: zijn er momenteel onderwijzers
genoeg om lessen te geven, beaam ik dit onmiddellijk, doch dat sluit niet
in dat er altijd menschen zijn die, ongelet ons nooit genoeg gewaardeerde
vak, toch de kosten er aan wagen om hun kennis te verrijken. Dat ik de
zaak verkeerd heb aangepakt is best mogelijk, doch ik vraag mij af hoe
kan men iemand over hoefbeslag iets leeren, als zij niet weten wat daar
aan vooraf gaat, b.v. de hoor*groei, het inwendige van den hoef, de bloeds-
omloop van den hoef en alles wat daarmede samenhangt. Wanneer men dit
onder de knie heeft, dan pas kan men gaan begrijpen waartoe een goed
hoefbeslag dient, en waarom het zoo moet worden aangelegd. Wat een
voorrecht voor u dat u zulke sympathieke menschen in uw omgeving hebt,
die zooveel weten over het hoefbeslag en zich willen laten onderrichten
door iemand, die zooveel ervaring heeft en over tallooze relaties beschikt.
Wat de opleiding voor dierenartsen betreft, deel ik u mede, dat op den
cursus voor onderwijzers deze studenten ook in het laatste semester van
voornoemden cursus door de adspirantonderwijzers werden onderricht
in het besnijden, passen en onderleggen van een ijzer. Het zou toch wel
als een unicum worden beschouwd, als een dierenarts gelijk kon staan met
een hoefsmid, die van zijn 14e jaar af is opgeleid in het smidsvak, dat is
absoluut onmogelijk. Maar dat men onder de dierenartsen menschen aan-
treft, die een zeer goeden kijk op de zaken hebben, daar zou ik weer staaltjes
van op kunnen noemen. Dat er dierenartsen zijn wier ambt door de wet
wordt beschermd, daar zij anders hun functie niet mochten vervullen is
misschien wel mogelijk, doch ik heb dergelijke nog nimmer ontmoet, dit
komt misschien ook wel door mijn zeer jeugdigen leeftijd en mijn weinige
ervaring.
Wat betreft de leerlingen die slaagden en groote prutsers waren,
merk ik op, dat u ten eerste de kroon van de examencommissie
schandelijk neerhaalt, en ten tweede dat u als man van ervaring had moeten
zorgen dat zulke groote prutsers niet aan het examen hadden kunnen deel-
nemen. Ik heb, dank zij mijn jonge ervaring, npg niet de eer gehad, dat
ik een mijner leerlingen voor hun d. . . . moest schoppen. Zulke menschen
gaan bij mij niet op, die worden door mijn nooit volprezen leider van den
cursus en door mij van het examen afgehouden. Op mijn vorigen cursus
had ik dezulken niet en op dezen ook niet, zooals u zult kunnen merken
uit hetgeen daarover in de Mei-aflevering staat vermeld.
Ook ben ik niet tevreden over uwe aanhaling van de ongeloof e lij ke staaltjes,
die u opgedaan hebt op uw inspectiereizen. Gaarne had ik feiten gelezen,
om daarmee meteen mijn kennis zoo mogelijk te verrijken. Dat u voor het
algemeen belang op komt vind ik prachtig; ik heb dit ook altijd gedaan,
voorzoover mijn vermogen dit toeliet, zelfs wel met finantieele offers mijner-
zijds; voooal op het terrein van de B. S. P. N.
U schynt al maar te hameren op ervaring en vakkennis en ervaring in
et maatsehappehjk leven; ik neem u dat niet in het minst kwalyk, doeh
mededelennbsp;^^ -I u in het kort hier iets van
quot;nbsp;de school gehaald en bij mijn vader in de
Ï^ontil fnbsp;samenhangt, was
een opt ma forma vakman, wat ik met bewijzen kan steunen-hii is voor
zijn werk op landbouwgebied meermalen bekroond geworln H 1
een ouderwetsch hoefsmid en om m.j op te leiden nafr de tl g^ del
eischen, werd ik op 19-jarigen leeftijd naar den Haag gezonden om een
Tn V^Tö^Ttnbsp;wijfenVioor Lam^
ioen m 1919 het Rijksdiploma aan de beurt kwam, heb ik mii aan het
examen onderworpen en ben geslaagd. Na 9 jaar ha d te hebben gewerkt
Ss lr 7 onderwijzer in hoefbeslag. Direct daarna werd door
^l ^gegevenaandencursusin hoefbeslag te Dordrecht, methetgevolg dat
alle leerlingen zijn geslaagd. Thans heb ik weer een cursus en if mag me
SdThetT ^rf,nbsp;^^nbsp;krachtinspanning ^Sjner'
zijds IS het mogen gelukken zelfs van den meest onkundige een behoorlijk
mijn leerlingen hun werk controleer of zij den ingeslagen weg volgen Ik
adopdezencursuseenleerling, die opgeleid was doL een ondefJÏwien
Île Ttlnbsp;^^^^nbsp;te Utrecht akte
Met het begin van den cursus had bedoelde leerling nog al wat af te geven
zTektnbsp;^^nbsp;.a een paar lessen ging^ez:
lee t ge,ehoeid dan waar h,' voordien was opgeleid. Wilt u bewijs, dan za
te zette', .quot;St rnbsp;quot;nbsp;openbaar'neer
te zetten dit kan een anders reputatie geheel naar beneden halen en ik
heb geen idee dit te doen. Wat hier mijn zaak betreft, deel ik u rne^ dat
al aardig wat voeten onder handen gehad heb en nog dagelijks in miin
handen knjg. Hier m Dordrecht komen paarden op beslag vti eeVuitTen
loopenden aard : sleepers, tuigpaarden, stalhouders , ren- L sprSZZquot;
J^^Ial als linbsp;, ^^'-^kter draag van wylen mijn vader en weinig
praat a s het met noodig is, meen ik te moeten opmerken dat
Ik ook al een weinig ervaring heb van het hoefbeslag. Dat u mij in ul
retlirld^rquot; r,nbsp;--kik op. dat ik dat zeer
stoke vind; ik word heusch niet gaarne een pluim op de muts ge-
stoken en ga gaarne mijn ingeslagen weg voort zonder geprezen te worden
Nu Ik toch aan het schrijven ben, komt het er op een bLdje papier n et
aan en moet er mij nog iets van het hart. Van een man met ervaring als de
heer K. vind ik het verschrikkelijk, dat er nooit op een door hem gegeven
cursus een levend paard is geweest. Ik kan mij zooiets niet indenken. Wat
het kost, dat kost het, paarden zijn er bij mij, vooral het eerste gedeelte
van den cursus. Er zijn dezen cursus te Dordrecht 28 paarden beslagen,
verdeeld over 14 lessen; dan pas kan men z'n leerlingen het noodige bij-
brengen.
De tweede helft van den cursus ook nog en een paar lessen levende paarden
en door afwijkend beslag aan doode hoeven, terwijl op de twee laatste lessen
van het tweede semester hetzelfde quot;werk wordt gedaan als in Utrecht op
het examen; dan is er van een cursus wat te verwachten. Dat door u het
werk der leerlingen steeds werd geprezen als zijnde goed, is voor mij een
paradox. Mijn leerlingen weten nooit hoe ik over hen denk; wel maak ik
veel aanmerkingen op hun werk tot het laatste oogenblik toe, al moet ik
met een lantaarn een foutje zoeken. Dit prikkelt de leerlingen steeds hun
best te doen met als eindresultaat goede vakmenschen, die een diploma
waard zijn en die het niet om het stukje papier, maar om de vakkeimis
te doen is. Ik hoop op den door mij ingeslagen weg voort te gaan en steeds
deze richting te volgen en ik weet zeker, dat noch een van mijn oud-leerlingen
noch anderen mij ooit iets voor de voeten zullen werpen zooals u thans is
gedaan door een oud-leerling van u.
Ik ga eindigen en deel den heer K. mede, dat ik depenerbijneerleg,daar
mijn tijd te kostbaar is om over deze zaken nog meer te schrijven, niet uit
gebrek aan voorraad, want ik heb als het noodig is nog genoeg, doch ik
vind het zoo welletjes.
Dordrecht, Juni 1932.nbsp;P. d e K 1 e r k.
Hooggeachte Redacteur,
Vergun ons een kleine plaatsruimte om den, heer Tangelder op zijn ar-
tikeltje over de voorbereidende cursussen van antwoord te dienen.
Het bestuur der Vereeniging van Onderwijzers in Practisch Hoefbeshig
l)etreurt het ten zeerste, dat de heer Tangelder gemeend heeft op deze
wijze zijn meening over de voorbereidende cursussen te moeten uiten.
Geachte schrijver heeft op de Algem. Verg. zijn meening reeds kenbaar
gemaakt en vond toen totaal geen bijval. Op andere plaatsen hebben deze
voorbereidende cursussen wel degelijk een goed resultaat opgeleverd.
Het is ons dan ook niet duidelijk, welk nut de heer Tangelder er in ziet
te willen afbreken, wat anderen met moeite hebben opgebouwd, zonder
er iets beters voor in de plaats te stellen. De voorbereidende cursussen
zijn toch ingesteld, omdat de adspirant-cursisten voor de gewone cursussen
thuis geen hoefijzers meer leerden smeden. De algemeene smeedvaardigheid
is sindsdien nog steeds achteruit gaande, doordat het smidsbedrijf zich
meer en meer wijzigt.
Welke jongeman van 20—22 jaar kan zich tegenwoordig uitgeven als
vuurwerker? Wij zullen het woord „goedquot; dan nog maar weglaten.
Zou ook de heer Tangelder wanneer hij nog eens rustig hierover wil na-
-ocr page 102-denken, niet tot de conclusie kunnen komen, dat het geleerde op de voot'-
bereidende cursussen en de verlenging van de gewone cursussen nog maar
een zeer Mein tegenwicht vormen, met de ervaring en routine, die de oudere
smeden vroeger in de practijk konden verwerven.
Van den dag af dat een smidsjongen bij het vak komt, is hij eigenlijk
al in voorbereiding voor het werk, dat hem als zelfstandig hoefsmid v/acht.
Ook de gewone cursussen zijn daarvoor een voorbereiding. Wij moeten
niet zeggen: de voorbereidende cursussen zijn ongewenscht, omdat op een
enkele plaats het resultaat niet evenredig was aan de voortvarendheid
van den onderwijzer.
De heer Tangelder zegt, dat deze cursussen bij hem spoedig waren ver-
loopen wegens slechte opkomst. Wij zouden den heer Tangelder willen
antwoorden: Beschouw de voorbereidende cursussen als een zeef. Wees
blij, dat U in de voorbereidende cursussen het middel hebt, om minder
am,bitieuse leerlingen of ongewenschte elementen van de gewone cursussen
af te houden. Deze worden bij toelating op de gewone cursussen toch ook
nooit goed. Gedurende den voorbereidenden cursus heeft de onderwijzer toch
veel meer gelegenheid om te zien wat er in zit, dan op een enkelen toe-
latings-examendag.
Nog een reden, waarom de voorbereidende cursussen noodzakelijk zijn,
is onze overigens goede sociale wetgeving. Ons zijn gevallen bekend, dat
een patroon zijn knecht in de gelegenheid stelde na werktijd zich te oefenen
in abnormaal beslag op doode hoeven. Hij gebruikte daartoe van zijn pa-
troon (gratis) ijzer, kolen, nagels, gereedschap en licht. Het gevolg was een
bekeuring van de arbeidswet en f5.- boete.
Zoo'n patroon vindt de voorbereidende cursussen voor het leeren maken
van hoefijzers en de verlenging van de gewone cursussen voor het beoefenen
van abnormaal beslag zeker niet onnoodig of zelfs ongewenscht.
Ten slotte nog deze opmerking: Smeden die een Rijksdiploma willen
halen en daarvoor in totaal 52 cursusdagen te veel vinden, laten deze dan
maar weg blijven. Het gehalte zal er beter door worden. Geachte heer
Tangelder, alle achting voor Uw wellicht goed bedoelde uitingen, voor
Uw ambitie als vakman en als goed lid van onze Vereeniging. Echter een
verzoek: Schaar U aan de zijde der bouwers en niet bij de sloopers. U be-
wijst het hoefbeslag-onderwijs daarmede een dienst.
Namens het Bestuur,
H. V O s s e r s, Secr.
M. de R.
Met eenige verbazing las ik in „De Hoefsmidquot; van 15 Mei 1932 het oordeel
den heer J. A. Tangelder over voorbereidende cursussen in hoefbeslag.
Ik moet dan direct beginnen te beweren, dat ik lijnrecht tegenover dezen
geachten collega sta. Daar ik dezen winter een voorbereidenden cursus van
12 lessen heb gegeven, meen ik hiervoor gegronde redenen te hebben.
De heer Tangelder beweert, dat op een voorbereidende cursus niet veel
is te bereiken, want zegt hij, na 5 a 6 lessen verloopen ze spoedig wegens
slechte opkomst, enz.
Tot mijn genoegen kan ik mededeelen, dat ik een cursus had met 10
leerlingen en dat op die 12 lessen slechts een leerling een keer heeft ge-
mankeerd. Dus ik kan gerust, beweren, dat deze cursus met veel ambitie
is gevolgd.
Toen de cursus was afgeloopen, zijn wij hier direct begonnen met een
gewonen cursus; eenige van de leerlingen van den cursus waren nog te
jong om hierop geplaatst te worden en werden er een paar bij genomen,
welke geen voor-cursus hadden genoten. Het spijt mij zeer, dat de heer
Tangelder niet bij mij in de buurt woont, anders zou ik hem uitnoodigen
eens een kijkje te komen nemen op onzen cursus, betreffende de vorderingen
der leerlingen met voor-cursus en zonder.
Ik ben er van overtuigd dat zijn oordeel dan wel eenigszms gewijzigd
zou worden. Mijn meening is dat in den tegenwoordigen tijd, waar in de
meeste smederijen bijna geen hoefijzers meer worden gemaakt, een voor-
cursus van zeer veel belang is. Waar tegenwoordig het percentage der
geslaagden voor het Rijksdiploma aanmerkelijk daalt, is het mijn over-
tuiging, dat in deze richting goed werk kan worden verricht.
7,nbsp;H. S c h O 11 e n.
Wachtum.
ERVARINGEN OP KEURINGEN.
Geachte Heer Redacteur,
In de Mei-aflevering van „De Hoefsmidquot; ontmoette ik een stukje van
den heer H. van het Kaar te Winkel en een onderschrift van de Redactie,
waarin voorkomt, dat de Redactie m e e n t de discussie over dit onder-
werp te moeten sluiten.
Daar echter door mij in mijn geplaatste stukje den naam van den heer
V h Kaar in het geheel niet is genoemd en wat eventueel aan zijn adres
zou zijn gezegd, bevatte: „dat het aanbrengen te Utrecht bijzonder is tegen-
gevallen en meer niets, en de heer v. h. Kaar in zijn stukje meerdere on-
waarheden naar voren brengt rechtstreeks aan mijn adres, verzoek ik UEd
alsnog dit stukje te willen doen plaatsen, waarvoor ik UEd. alsdan beleefd
dank zeg.
Geachte Heer v. h. Kaar,
Graag wil ik U even van antwoord dienen op Uw geplaatst stukje in
de Mei-aflevering van De Hoefsmid en wil U aldaar op den voet volgen.
U vraagt of het dan zoo erg is, dat U in Utrecht verteld heeft, dat er
tijdens den cursus nooit een levend paard te behandelen geweest is. Dat U
dit verteld heeft is gerust zoo erg niet, doch het feit van aanbrengen, dat
is mij bijzonder tegengevallen, anders heb ik daarover niets geschreven.
Wat betreft mijn mededeeling, dat hier moeilijk paarden voor den cursus
te krijgen waren en waar U van zegt: „met een beetje goeden wil was er
toch wel voor een enkele keer een paard te vinden geweest.quot;
Hierop wil ik U berichten, dat voor dit doel in de plaatselijke bladen
per advertentie is medegedeeld, dat aan den cursus paarden konden worden
beslagen voor den halven prijs, doch het resultaat hierop is U bekend.
Mogelijk zult ü nu zeggen, dan had U wel paarden van Uw eigen zaak
kunnen nemen, doeh geachte heer, daar dankte ik wel hartelijk voor, omdat
zoo U zelf wellicht wel weet, bij mij vijf gulden voor een beslag betaald wordt.
Gaat nu zelf eens na, wat dit mij gekost zou hebben, wanneer ik daar
aan had voldaan. Wanneer ik U allen eens drie paarden had laten beslaan,
zou er allicht nog gezegd worden, wij hebben er maar drie levende paarden
beslagen. Mogelijk, dat anderen zoo gek zijn, doch zoover heeft Koelman
het nog niet gebracht.
Dan schrijft U: „dat het U vaak heeft verwonderd, dat er totaal geen
samenwerking was tusschen den practischen en theoretischen leeraar.
Geachte heer v/h. Kaar, dit valt geheel naast mij neer, want i k kan er
toch niets aan doen, dat de theoretische leeraar nooit bij de practische
lessen aanwezig geweest is, trots de onderlinge verstandhouding tusschen
ons niets te wenschen overliet.
Dan schrijft U: „De onderwijzer dient te weten, hoe de cursus geleid
moet worden.
Nu geachte heer, maakt U zich daar maar niet ongerust over, dat weet on-
dergeteekende nog wel. Wat ik U geleerd heb, heb ik in Utrecht geleerd;
dat er echter te Utrecht voor 't examen iets anders gevraagd wordt, is niet
de schuld van mij, doch wel van de examencommissie, want die dient den
eventueelen leeraren kennis te geven van wijzigingen aan de eischen toe-
gebracht 1).
Over dit onderwerp is dan ook reeds op de vergadering van Onderwijzers
eveneens gesproken. Toch moet U niet denken geachte heer v. h. Kaar,
dat deze veranderingen in de eischen U zoo zeer parten hebben gespeeld!
U haalt nu zelf nog drie andere leerlingen aan, die gesterkt waren door
de beweringen van mij, en daardoor er zeker van waren te zullen slagen.
Nooit heb ik gezegd, dat U of een der anderen zamp;ker zou slagen, doch
wel dat U het gemakkelijk zoudt kunnen halen. U zelf zal toch ook niet
gedacht hebben, evenmin als ondergeteekende, dat U het minste aantal
punten van Uw vieren, en dat v. S. het hoogste aantal punten zou behalen.
Wanneer U mijn ondervindingen op examens, welke ik aan den heer de
Klerk in mijn stukje in de Mei-aflevering mededeelde, eens naleest, zou
het dan ook niet kunnen wezen, dat het met U ook op de een of andere
manier zoo gegaan is.
Dan vraagt U, waren wij dan allen: „ongeschikt door eigen schuld?quot;
Door mij is geschreven, dat zij, die thuis niet in toepassing brengen, wat
zij op de les geleerd hebben, een diploma moesten ontvangen, waarop met
dikke letters staat vermeld: „ongeschikt door eigen schuldquot;.
1) Het is mij niet duidelijk wat de heer Koelman hiermede bedoelt. Daar
ik van den aanvang ai secretaris ben geweest van de examens voor het
Rijksdiploma van Hoefsmid, zoo ben ik in deze bevoegd om mede te spreken
en verklaar, dat nooit afgeweken is van de statuten, welke ministerieel
zijn vastgesteld voor deze examens en dat elke wijziging in de examen-
eischen steeds vooraf aan de goedkeuring van den minister werd onder-
worpen en daarna in den breede kenbaar werd gemaakt. G. H.
Daar U echter zelf mededeelt, door het volgende te schrijven: „Uwe
raadgevingen heb ik (en de andere cursisten denkelijk ook wel) steeds zoo-
veel mogelijk in de practijk toegepast,quot; is, dunkt mij, duidelijk genoeg,
om zelf deze vraag te beantwoorden en ga ik ook hierin vrij uit. Dat ik
tegen een cursist gezegd heb ,,ik kan je niets meer leeren,quot; is een zeer groote
onwaarheid en kom ik daar dan ook sterk tegen op.
Dan hebt U het nog over „waardevolle inlichtingen, welke U gekregen
hebtquot; en waaraan U volgens Uwe gedachten te danken hebt, dat U in
November geslaagd zijt.
Een dezer waardevolle inlichtingen, geachte heer v. h. Kaar, was het
model van het ijzer, maar hebt U zelf niet bij mij erkend, dat er niet één
hoef in heel onze omgeving te vinden is, die dat model heeft. Persoonlijk
heb ik later een model vóór- en achterijzer te Utrecht aangevraagd en
verkregen en deze zijn nog in mijn bezit.
Wanneer men nu deze modellen vergelijkt met de modellen, welke ik
op den cursus van onderwijzers te Utrecht heb gemaakt en door een stempel
van goedkeuring zijn gemerkt, op advies van denzelfden persoon, waarvan
U die waardevolle gegevens hebt ontvangen, dan zal ook U dit geval
zeer zonderling toeschijnen, doch hierover is het laatste woord nog niet
gesproken, daar hierdoor de meer oudere onderwijzers de dupe van zouden
worden.
Dan schrijft U ten slotte: „De heer K. behoeft mij daarom ook niet van
ondankbaarheid te beschuldigen.quot; Ook dit is een groote onwaarheid, daar
over dank in het geheel niet is gesproken. Wel heb ik geschreven, dat U
van Uw slagen mij geen kennis hebt gegeven.
Uwe reeds eerder genoemde mede-cursisten hebben dit echter wel gedaan
en zijn mij later persoonlijk komen bedanken en gaven hierdoor blijk. Uw
standpunt in dezen toch niet te deelen. Uw dank echter gun ik graag aan
een ander, aan wien U meent dat deze toekomt.
Geachte heer v. h. Kaar. U ziet dat van Uw verweer niet veel waarheid
overschiet en volgens mijn meening zijt ge een beetje te vlug van stapel
geloopen; lees in den vervolge alles goed en meerdere malen en wanneer
U schrijft, lees ook dat meerdere malen over zoo mogelijk met een tusschen-
pooze van een of twee dagen; mogelijk dat dan meer klaren wijn door U
wordt geschonken.
Alkmaar, Juni 1932.
T h. A. K O e 1 m a n.
Daar de heer K. zich ten onrechte aangevallen beschouwt, eischt de
billijkheid hem dit verweer toe te staan.
G. H.
-ocr page 106-Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebied
Redactie en Administratie;
TELEFOON 117500quot; - WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAQ
Abonnement: f 3.35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentiën: 1_6 regels f2.-, elke regel daarboven cent
DE
Zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
Amsterdam
Hekelveld 16
B. A. LUYKX
Telefoon 46080
ili
M
ili
GRONINGEN
IM
■4S
DE EERSTE
DE OUDSTE DE BESTE
omdat zijn advertentie niet voldoende
• Omdat zij stil en onop-
gemerkt gestorven was. Na
een kort leven. Te kort om
opgemerkt te worden. . , ,
Bent U er zeker van dat Uw
advertentie niet nutteloos ge-
storven is?
Laat uw advertentie langer
leven dan den tijd van een
haastigen blik. Zorg, dat zij
gelezen moet worden. Dat zij
telkens en telkens weer onder
de oogen van uw lezer komt.
Op oogenblikken, dat hij tijd
en lust heeft om te lezen ...
Met andere woorden:
Adverteer in een periodiek!
Vervijf-, vertienvoudig de
waarde van uw advertenties!
GEEF UW ADVERTENTii EEN LANGER LEVEN
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Pers
-ocr page 109-MAANDBLAD
S
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenhage
Uitgave van de N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
inhoud. Mededeelinsen uit de praktijk. — Nederlandsche Officieren naar de
Olympische Spelen te Los Angeles. — Ingezonden stukken. - Nationale Trek-
paardtentoonstelling te 's Hertogenbosch. — Korte Mededeelingen. - A s. Hengsten-
keuringen, Concoursen Hippique en Draverijen. — Advertentiën^__
MEDEDEELINGEN UIT DE PRAKTIJK.
We weten, dat het hoefmechanisme voor een goede instandhouding van
den hoornschoen en van de inwendige deelen onmisbaar is.
Het bevordert de bloedcirculatie, wat noodig is ook voor den hoorngroei.
Zonder het hoefmechanisme zou het paard niet voor alle diensten ge-
schikt zijn, de hoeven zouden de groote schokken waaraan zij dikwijls
blootgesteld zijn niet kunnen weerstaan.
Echter treden gedurende een beslagperiode, juist door de werking van het
hoefmechanisme, aan den hoef veranderingen op, die grooter zijn naarmate
de draagvlakte in het achterste gedeelte kleiner is.
Hoe sterker de hoef in het achterste gedeelte is en hoe meer punten van
aanraking daar bestaan tusschen hoef en ijzer, hoe grooter de weerstand
zal zijn tegen de wrijving op het ijzer en hoe minder de verzendraagrand
afslijt.
Het streven moet er daarom op gericht zijn, bij het besnijden de draag-
vlakte van de steunsels en de zooltakken in hetzelfde vlak te brengen van
den draagrand van den hoornwand.
Het besnijden van de geheele ondervlakte hangt hiermede samen. Een
sterke hoornzooi in de voorste helft, bevordert een sterken draagrand naar
achteren.
Wordt de hoornzooi te veel besneden (zoogenaamd uithollen), dan droogt
de hoornzooi spoedig uit, de zooihoorn brokkelt af, wat een breede draag-
vlakte uitsluit.
Doordat de verzenen spoedig afslijten, ontstaat er een sterke druk tegen
dat gedeelte van den draagrand waar de zijgedeelten in de verzenen over-
gaan. Door de schuine richting van den hoornwand wijkt deze naar buiten
uit, waardoor de verbinding van den hoornwand en de hoornzooi ter plaatse-^
verboken wordt, en losse wand ontstaat. De hoef wordt aan den draagrand
wjder, het ijzer moet ruimer gepast worden, waardoor de draagvlakte naar
bmnen verkleind wordt.
Doordat nu de draagrand van den hoornwand, doordat hij los ligt van
de hoornzooi, min of meer verschrompelt, komt de dracht in het achterste
gedeelte hoofdzakelijk neer op den verzenboek.
Dit zal vooral bij paarden die veel in snelle gangen gereden worden aan-
leidmg kunnen geven tot tijdelijke, doch ook tot blijvende hoefgebreken.
Kunnen ondergeschoven verzenen hier een gevolg van zijn? En nu we toch
een vraag stellen (de meeste hoefsmeden zullen willen erkennen dat er zich
vragen kunnen voordoen waar ze geen antwoord op weten), nu we toch
een vraag stellen nog dit:
Het komt bij springpaarden meermalen voor, dat zij weigeren de hinder-
nissen te nemen. Men zegt dan dat het paard het springen moede is. Echter
hebben we bij het beslaan dan meermalen waargenomen dat de hoeven
pijnlijk waren. Dit merkt men dan vooral bij het onderslaan van het ijzer.
Kan het nu zijn dat het paard deze pijn ook gevoelt bij het neerkomen
over de hindernis?
En kan in verband hiermede de hoef vooral in het achterste gedeelte
meer ondersteuning, dus een breedere draagvlakte eischen?
Moge dan dit stukje er ook een steentje toe bijdragen om z.m. te komen
tot een vasteren grondslag waarop het hoefbeslag opgebouwd worde; opdat
in de praktijk gezocht moge worden datgene, wat ons in onzen leertijd aan
de militaire hoefsmidschool door onzen hooggeachten leeraar F. Lamèris
steeds voor oogen werd gehouden, n.l.
Zoek het in de breedte en niet in de dikte.
Legerfl. Oldebroek, Juli '32.nbsp;y
Daar het de bedoeling van den schrijver is een discussie over zijn mede-
deelingen te openen, wil ik gaarne een begin maken en de 2e door hem ge-
stelde vraag bespreken.
Deze 2e vraag luidt: „kan het nu zijn dat het paard deze pijn, ook voelt
bij het neerkomen over de hindernis?quot; De hier bedoelde pijn gezeteld in
de hoeven, is n.l. waargenomen bij het beslaan. — Wanneer de hoefsmid
bij het beslaan, pijnlijkheid der hoeven opmerkt, moet voor deze pijnlijk-
heid natuurlijk een reden zijn en kunnen o.a. verschillende inwendige deelen
van den hoef hiervoor in aanmerking komen; bij het inslaan van de
nagels, het omnieten of bij de verdere bewerkingen van den hoef kunnen
deze deelen tijdelijk pijnlijk aangedaan worden.
Dit is natuurlijk zeer algemeen gezegd en alleen ter plaatse zou men voor
elk geval afzonderlijk door een nauwkeurig hoefonderzoek een differentiatie
kunnen trachten te vinden.
Wel ligt de conclusie echter voor de hand dat bij zoo'n paard, dat bij
de bewerkingen van het beslag pijnlijkheid verraadt, bij elke buitengewone
belasting van den hoef, deze pijnlijkheid ook zal vertoonen. Een buiten-
gewone belasting treedt nu o.a. op wanneer een paard springt en op de
voorhoeven neerkomt; dan toch wordt de neerkomende voorhoef zeer
sterk belast, niet alleen met het geheele lichaamsgewicht van het paard,
doch vermeerderd naar den aard van den sprong en dus afhankelijk van
de hoogte en van de snelheid van de beweging. Een paard met aldus ge-
voelige hoeven zal van huis uit een angst hebben om te springen daar het
van te voren beseft wat het hiervan te wachten heeft; het weigeren om te
springen zal in dit geval dus opgevat moeten worden als een vanzelf-
sprekend verschijnsel om eigen leed te voorkomen. Nu vraagt de geachte
schrijver of een meerdere ondersteuning van den hoef vooral in het achter-
ste gedeelte, dus een breedere draagvlakte, als eisch moet worden gesteld.
Het spreekt vanzelf dat wanneer een gedeelte van den hoef bijzonder
sterk belast wordt, de draagvlakte hiervan vergroot moet worden en de
dracht moet worden overgebracht zooals we dat b.v. bij een balkijzer
doen, waar dan de straal bij de belasting van den hoef op het ijzer mee-
draagt.
Het lijkt mij echter zeer moeilijk om vaste regels te gaan voorschrijven
omdat elk afwijkend geval afzonderlijk bekeken moet worden en het ligt
juist op den weg van den hoefsmid om aan de hand van zijn inzicht, ge-
baseerd op een goede vakkennis, en verder naar zijn ervaring, hier de hulpen
aan te brengen die verbetering kunnen geven.
Men moet hier echter ook rekening houden met de utiliteit, dus met de
wijze van gebruik van het paard en daarom zal het veelal niet mogelijk
zijn om bij sprmgpaarden balkijzers of ijzers met veel garnituur te geven.
Wij weten dan wel vooruit dat een nauw en kort ondergelegd spring-
beslag eigenlijk uit den booze is, doch wanneer het gebruik het eischb
moet men eraan voldoen enmoet degene die het paard dergelijke diensten
doet verrichten, ook ver- antwoordelijk gesteld worden voor eventueel
nadeelige gevolgen die de hoeven hiervan kunnen ondervinden. Een breed
ijzer houdt zeer zeker veel meer tegen dan een dik ijzer, men vindt het
beste bewijs hiervoor bij de z.g. sleepijzers, die, breed in den toon, het
beste voldoen, doch bij jachtpaarden moet men, behalve met den gewichts-
factor van het ijzer, ook terdege rekening houden met het garnituur, dat
geen aanleiding mag geven tot klappen, zich vangen of aftrappen van
het ijzer.
Ik spreek de hoop uit dat meerdere practici van hun gevoelen over het
hier door S. behandelde onderwerp en de daarbij gestelde vragen, zullen
willen doen blijken hetwelk tot een gedachtenwisseling kan leiden die zeker
met belangstelluig door de lezers zal worden tegemoet gezien.
G. H.
NEDERLANDSCHE OFFICIEREN NAAR DE OLYMPISCHE SPELEN TE
LOS ANGELES.
De tredmolen die werd aangeboden door „Ons Paardquot; en ten doel heeft
de paarden onderweg beweging te geven.
Het idee om een dergelijk toestel op de boot mede te nemen is van den Res.
Majoor van Gellicum.
Op de foto ziet men bij photo 1 van links naar rechts: Lt. Jhr. van
Lennep, Lt. de Bruine, wr. de Jong, het paard „Henkquot;, Lt. Pahud de
Mortanges, de gebroeders van der Grift uit Baarn, die de paarden het nieuwe
werk hielpen leeren en de huzaar Feddema.
Photo 2: aan de buitenzijde de gebroeders van der Grift uit Baarn die
behulpzaam waren om de paarden op den tredmolen te leeren loopen.
Verder van rechts naar links: de Overste Jhr. Quarles van Ufford, voor-
zitter van den Ned. Hipp. Sportband, Res. Majoor Labouchère, Lt. Jhr.
van Lennep, Lt. Pahud de Mortanges. Op den molen het paard „Henkquot;,
geleid door den huzaar le kl. Feddema. Op den achtergrond wr. de Jong!
Aan
het Bestuur der Vereeniging van Rijksonderwijzers in
practisch hoefbeslag.
Waarde Collega's!
Even wil ik nog van antwoord dienen:
Ten eerste: Dat ik geen steun vond op de algem. vergadering van onder-
wijzers, daarmede is niet gezegd dat geen onderwijzer dezelfde meening is
toegedaan of dezelfde ondervinding heeft opgedaan.
Niet allen durven op eene vergadering met open hart voor den dag te
komen. Ware dit wel zoo dan zou er in 't algemeen veel meer te bereiken zijn
in het vereenigingsleven dan tot heden het geval is.
Ten tweede: Als iemand door zijn ondervinding zijn meening naar voren
brengt, dan is zulks m.i. nog geen afbreken van hetgeen een ander met veel
moeite heeft opgebouwd.
*
Collega Scholten wensch ik succes en hoop dat hij eenmaal de vruchten
moge plukken voor zijne moeite aan de voorbereidende cursussen besteed.
Evenwel zij hier een staaltje aangehaald.
Ik kreeg eens een cursist, die een ijzer moest smeden. Het leek wel een
haak voor hekken. Hij bekende nooit een ijzer gemaakt te hebben, maar
aangezien de deelname beperkt was, nam ik hem er bij, en na 6 lessen gevolgd
te hebben kon hij met den beste wedijveren. Ziehier het axioma: de liefde
voor het hoefsmidsvak.
Geachte collega, als men zoo'n 14 jaar onafgebroken aan cursussen heeft
gewerkt, dan behoeft men niet meer op tram of bus te stappen om resultaten
te zien van genoemden cursus.
Bij een voorbereidenden cursus van 10 lessen van 3 uur met 12 leerlingen
aan 6 vuren, dan kan een ieder in zoo'n beperkten tijd een ijzertje leeren
smeden om daardoor een beetje handvaardigheid te krijgen. Al kan men
hier een weinig mee bereiken dit legt geen gewicht in de schaal voor cursisten
die zeer moeilijk lessen kunnen volgen.
Men heeft cursisten die laks zijn, maar er zijn ook nog wel ijverige, bij-
voorbeeld wat oudere en daaronder soms patroons. Van deze laatste heb
ik er nog twee op mijn cursus, die buitengewoon ijverig zijn om de lessen
te volgen. Doch deze werken met leerjongens en kunnen haast de werk-
plaats niet uit. Ziet, met dezulken moet men ook rekening houden. Men kan
deze laatsten niet afwijzen en zij moeten ook in de gelegenheid gesteld wor-
den. Ik laat ze dan thuis maar eenige ijzers meer maken en dan komen ze
wel klaar.
Ik zou het volgende voorstel willen doen: Laten we de practische lessen
bijv. van 4 op 6 uur zetten met een korten rusttijd. Als we 20 lessen hebben
en men heeft jongens, die eenigszins bedreven zijn in het hoefsmidsvak
en ze toonen ijverig cursist te zijn, dan komt men er gemakkelijk mee
gereed. Zijn ze niet ijverig dan bereikt men niets al worden de lessen ook
tot 50 verlengd.
Ik hoop hiermede mijne meening nader te hebben aangegeven.
Met dank voor de verleende plaatsruimte,
J. A. Tangelder.
Aan de Redactie van „De Hoefsmidquot; — Den Haag.
Nog eenmaal verzoekt ondergeteekende beleefd om het volgende schrijven
m „De Hoefsmidquot; te willen opnemen, teneinde zich tegen de aanvallen
van den heer Koelman te kunnen verdedigen. Op mogelijk volgend schrijven
van bovengenoemde, zal door mij niet meer worden ingegaan.
Wat den heer K. bedoelt, met „het feit van aanbrengenquot;, is mij niet recht
duidelijk. Door mij is in Utrecht gewoon gesproken over den gang van zaken
op onzen cursus. Zoo heb ik gezegd: „Bij ons is nooit een levend paard te
behandelen geweest. Onze practische onderwijzer heeft nooit een ijzer
voorgemaakt, alleen verschillende vroeger door hem gemaakte exemplaren
laten zien. De theoretische leeraar is nooit bij de practische lessen tegen-
woordig geweest. quot;Deze feiten zij n waar en zullen door de andere cursisten be-
vestigd kunnen worden. Dat er werkelijk „gekkenquot; zooals de heer K. ze noemt,
bestaan, die 't kost wat 't kost, paarden op een cursus hebben, kunt U lezen
m het stukje van den heer de Klerk. In Utrecht sprak ik met verschillende
jongens van andere cursussen, doch zij allen hadden wel paarden behandeld.
Dan beeft U niet alleen „gezegdquot; dat ik met nog een paar anderen „zekerquot;
zouden slagen, U „schreefquot; het ook in een brief aan mij. Hierbij Uw eigen
woorden. „Ik had verwacht dat U, C. v. L. en P. „zekerquot; zouden slagen,
H. waarschijnlijk, v. S. moest gelukkig zijn, W. had m.i. geen kansquot;. Zooals
U verder schrijft, was het model-ijzer (één mijner waardevolle inlichtingen)
geheel anders dan van hoeven uit onze omgeving. Dat heb ik niet alleen bij
U erkend, doch ook in Utrecht sprak ik hierover. Dit is juist het punt waar
het om gaat. Niet alleen het ijzer, de geheele werkwijze daar was anders
dan bij onzen cursus. Vandaar dat ik schreef: „In Utrecht werd iets anders
gevraagd, dan ons geleerd was.quot; Nu ik door mijn mededeeling in mijn eerste
schrijven niet behoor tot de groep „Ongeschikt door eigen schuldquot;, tracht
U mij te plaatsen bij hen, die op het examen een schop voor hun d . . .
moeten hebben. Zeer vereerd, mijnheer Koelman, maar bij deze soort
wensch ik mijzelf ook niet ingedeeld te zien. Ik ben niet naar mijn „meeningquot;,
doch naar mijn vaste „overtuigingquot; geslaagd door de hulp van dien andereii
persoon. Mijn medecursist waarover ik sprak, heeft mij in bijzijn van nog
twee personen gezegd, dat U hem wel wilde helpen, maar niets meer kon
leeren. Later heeft deze ook, als antwoord op een vraag van mij gezegd:
„Mijnheer K. heeft bericht van mijn slagen gehad, omdat degene die mij
geholpen heeft, mij opdracht gaf zulks te doen, daar deze zijn naam absoluut
met genoemd wilde hebben en ook niet wilde weten dat hij mij behulpzaam
geweest was.quot; Hij zal dit alles dus, als het moet, tegen U persoonlijk dienen
te herhalen. Tenslotte wat betreft Uw laatste zinsnede. Ik behoefde heusch
Uw schrijven niet te herlezen, om te begrijpen dat U mijn persoon daarin
bedoelde. Een naam noemde U niet, maar wel een leeftijd en toevallig was
ik de eenige van 30 jaar, de anderen waren veel jonger. Hetgeen ik geschre-
ven heb, behoef ik evenmin meerdere malen te lezen. Alle genoemde feiten
zijn waar en ik kan er niets aan doen als de wijn, door mij zóó opgediend,
U niet smaakt.
Met beleefden dank voor de plaatsing,
H. van het Kaar,
Winkel.
Discussie gesloten. Red.
ERVARINGEN OP KEURINGEN i).
Onder bovenstaand opschrift verscheen in de aflevering van Juni 1931
eene mededeeling over de voetverzorging, opgedaan tijderis de merrie-
keuring te Opmeer.
Ondergeteekende heeft hierop eveneens een stukje geplaatst en thans
ruim een jaar later prijkt hetzelfde hoofd nog boven ingezonden stukken,
doch de inhoud, welke hierin thans wordt verwerkt, is echter van een geheel
andere strekking; zelfs levensbeschouwingen worden er thans in naar voren
gebracht.
Ja het is al zoo ver gekomen, dat ik er zelfs al een dreigbrief over heb
ontvangen.
Als ik een beetje aantrekkelijk was, zou ik er haast van terugschrikken,
om iets in „De Hoefsmidquot; te plaatsen, doch ondergeteekende weet alles
nog al naar waarde te schatten en kan ook op d i t gebied van ervaring
spreken.
In de laatst verschenen aflevering ontmoette ik wederom een schrijven
van collega de Klerk en daar ook deze geachte schrijver thans een beetje
te vlug van stapel schijnt geloopen te zijn, wil ik ZEd. nog gaarne van
antwoord dienen.
Geachte heer de Klerk, wat u, in uw, in de Juni aflevering geplaatst
stukje mededeelt over H. H. Veeartsen, zijn m ij n woorden niet. U
schrijft: „dat er dierenartsen zijn wier ambt door de wet wordt beschermd,
daar zij anders hun functie niet mochten vervullen is misschien wel
mogelijk.quot;
1). Wij hebben den heer K alsnog gastvrijheid verleend en dit stuk ge-
plaatst hoewel het weinig nieuwe punten naar voren brengt en de wijze
waarop hij tot den heer de Kl. meent te moeten spreken, ons verre van
bekoren kan, vooral ook omdat de heer de Kl. medegedeeld heeft van alle
verdere discussie af te zien.
Hienn gaat u toch wel al te ver, daar door mij is geschrevenquot;
Het IS nimmer mijne bedoeling geweest alle veeartsen op één lijn te
stellen; er zijn er velen waar ik alle respect voor heb, doch er zijn er ook
die van geluk mogen spreken dat hun ambt door de wet beschermd wordt
wanneer het betreft het vak hoefbeslag.quot;
Was die immers niet het geval, dan kon de hoefsmid zich op dit gebied
ook verder bewegen en uit dat oogpunt kunnen de door mij hierboven aan-
gehaalden van geluk spreken .
Dan schrijft u: „Ik heb, dank zij mijn jonge ervaring, nog niet de eer
gehad, dat Ik een mijner leerlingen voor hun d ... . moest schoppen
Ook heeft ondergeteekende trots zijn langere ervaring deze eer niet
phad, doch ook d i t zijn mijn woorden niet, doch door mij is geschreven
dat Ik tot een commissielid zei: „ik Icon hem wel voor zijn d ... . schoppen
zoo verbaasd als ik over zijn werken was.quot; Terecht schrijft u: „dank zii
mijn jonge ervaring, want wanneer u eens een paar cursussen verder zult
zijn en u alles aan moet nemen wat zich aanmeldt, om het vereischte aantal
leerlinpn te krijgen om den cursus doorgang te kunnen laten vinden, zult
u wellicht wel tot een andere zienswijze komen.
Dan schrijft u verder: „Ook ben ik niet tevreden over uwe aanhaling
van de ongeloofehjke staaltjes, die u opgedaan hebt op uw inspectiereizen
u had daarvan gaarne feiten gezien.
Wat zou het u geven wanneer ik die staaltjes zou noemen zonder namen
en indien ik namen zou noemen, zou dit toch rechtstreeks tegen uw eigen
mzicht zijn, want schrijft u zelf niet in hetzelfde stukje: „Het past mijn
inziens met, om in een blad alles openbaar neer te zetten'; dit kan een anders
reputatie geheel naar beneden halen, en ik heb geen idee dit te doenquot;. Dit
moet u dan ook van een ander niet vergen.
Kom geachte heer de Klerk, als schrijver in het openbaar, pas toch beter
op uw tellen.
Wat uw levensgeschiedenis aangaat die had u vrijwel achterwege kunnen
laten, want ook die verandert mijn zienswijze niet, ja bevestigddie zelfs
Even verder heeft u het, alsof ik zalf gebruikt heb, door u een goed spreker
te noemen Geachte heer, zalf wordt door mij nooit gebruikt en vooral niet
bij het schrijven van ingezonden stukken. Wat ik schreef meende ik op-
recht. Mocht ik echter hierin toch mis gekeken hebben, dan moet ik u
toch zeggen, dat u dan toen uw lesje goed van buiten geleerd had.
2) Schrijver spreekt hier op smalende wijzen van veeartsen die van
geluk mogen sprekenquot; dat hun ambt door de wet beschermd wordt wan-
neer het betreft het vak hoefbeslag. Het is niet onmogelijk dat deze zin
uit de pen is gevloeid naar aanleiding van een persoonlijke veete doch dan
IS ze hier geheel misplaatst; mocht de heer K. echter werkelijk meenen
ernstige klachten te hebben ten opzichte van de uitoefening van de vee-
artsenijkundige praktijk door dierenartsen, dan zal hij dunkt mij zelf wel
een beteren weg kennen om in dezen recht te ervaren dan bij herhaling
deze klacht in dit vakblad naar voren te brengen.
Wat het niet aanwezig zijn van paarden op den cursus betreft, verwijs
ik u naar mijn stukje in de Juni-aflevering en daaruit zult u zien dat u
het hierin verder gebracht heb dan ik.
Dan schrijft u nog alsof ik steeds al het werk mijner leerlingen goed keurde
en geamp;n fouten aanwees.
Ik wil ronduit erkennen, dat ik mij in uw leeftijd wat heb vergist, doch
als ik dat nalees, dan moet u mij niet kwalijk nemen, dat trots uw 40ste
zomer die u te pakken heeft, uw gedachtengang niet in die overeenstemming
is, doch nog al jong voorkomt, anders schreef u zoo iets niet. Dan schijnt
het u nog al te wringen dat ik over ervaring spreek.
Geachte heer de Klerk, op m ij n e ervaring ben ik trotsch en kan dit
ook zijn en deze is steeds voor mij van zeer groote waarde geweest.
Door mijne ervaring heb ik een zaak welke ik op 30 paarden per week
kocht, weten op te voeren tot gemiddeld 110 per week en niet op een manier
zooals vele anderen trachten te doen, door concurreerende prijzen, neen
zelfs door hoogere prijzen dan de anderen te rekenen en nooit en te nimmer
in geen enkel geval daarvan af te wijken.
Thans nog, trots den ernst der tijden, wordt door mij nog een gulden
boven den vastgestelden bondsprijs berekend, terwijl ik met meerderen
één gulden vijftig en misschien nog meer in prijs verschil. Kunt u dit soms
ook zeggen? Kijk, geachte heer de Klerk, wanneer men o p z o o 'n wijze
zich weet te handhaven tegenover zijn z.g. collega's en in zoo'n tijd van
malaise als thans, dan is toch zoo'n ervaring niet denkbeeldig en berust
die wel op een goeden grondslag, dus maakt u zich daar maar niet bezorgd
over en tracht het ook zoo ver te brengen want dat is van zeer veel
waarde.
Dan heeft u het nog gehad over iets voor de voeten werpen, zooals thans
mij is gedaan door een oud leerling.
Roep niet te hard, geachte heer de Klerk want men weet vandaag niet
wat men morgen soms te hooren krijgt.
Dergelijk optreden is dikwijls een gevolg van vurig temperament of ook
wel van gebrek aan opvoeding, doch daar moet men zich boven weten te
stellen en moet men dit ook naar waarde weten te schatten. Ondergeteeken-
de heeft toch zoo'n gemakkelijk karakter, want al zou diezelfde persoon
nu bij mij komen om eenige inlichtingen over het een of ander geval (ZEd.
zal het wel niet doen want gevoelt zich bepaald wat hoog met zijn diploma)
dan zou ik hem even goed gelijk een ander gaarne helpen.
Dus u ziet dat u ook dit geval zwaarder aanrekend als ondergeteekende.
Dan heeft u nog geschreven dat ik de kroon van de examencommissie
schandelijk neer heb gehaald.
Ik begrijp niet geachte heer de Klerk waar of u dit uithaalt. Koelman
behoort gelukkig niet tot dit soort kankeraars (om het maar eens plat uit
te drukken) die steeds onderling op de examencommissie afgeven en er
in het openbaar niet mede voor den dag durven komen.
Om u te bewijzen dat een prutser kan slagen, zonder dat daardoor de
examencommissie de kroon op schandelijke wijze wordt ontnomen, wil
ik u het volgende mededeelen, hetgeen u als vooruitstrevend lid v/d B.S.P.N.
reeds in uw bondsorgaan heeft kunnen lezen, omdat deze kwestie al eens
meer door mij verdedigd is geworden.
U moet n.l. weten dat ik een cursist heb gehad, die zeven jaar bij eenzelf-
den patroon was geweest, hetgeen mogelijk zijn ongeluk was geweest.
Deze cursist was geen goed smid, doch had veel ambitie voor zijn vak.
Normale ijzers leerde hij heel goed, zelfs zeer goed, maken, doch een
klap of strijkijzer of iets dergelijks kon hij maar niet te pakken krijgen.
Daar hij iederen keer 21/2 uur heen en 21/2 uur terug met de fiets moest
afleggen en in storm regen en wind steeds op tijd present was, had ik met
dien jongeman te doen en heb ik hem des zomers iederen Zaterdag bij mij
laten komen.
Het werd wel beter, doch niet voldoende en wanneer hij dan zoo'n ijzer
moest passen, dan was het zeer spoedig reddeloos verloren. Men zegt wel
eens ze leeren het nooit, nu daar was hij er één van. Zelf zag hij ook in dat
het niets zou worden en zoodoende besloot ik hem maar te laten oefenen
op normaal beslag en het vervaardigen en onderleggen van balkijzers
(steeds op doode hoeven).
Dit deed ik opdat hij op zoo'n manier in de practijk nog eenigzins vruch-
ten van zijn cursus zou ondervinden.
Allen gingen ter examen en de bewuste persoon, wilde dat ook wel mee-
maken en gezien het vele wat hij zelve daarvoor gedaan had, kon ik hem
daar niet van terughouden, te meer daar hij zelf overtuigd was dat hij niet
kon slagen. Juist door dit laatste, werkte hij zoo kalm als er maar één
was ; daarbij kreeg hij een paard van achteren te beslaan zonder eenige
afwijking en zoo mak, dat toen hij zijn ijzers pas klaar had, ze op de grond
legde en er zoo de voet op kon zetten om te kijken of ze goed paste.
Zelf heb ik het met mijn eigen oogen gezien, anders zou ik het niet ge-
looven. Voor beslag op den dooden hoef trok hij een balkijzer. Dit kon hij
heel goed, doch zooals hij het toen deed, durf ik gerust te zeggen kon niemand
het hem verbeteren De examencommissie kon dan ook niet anders doen,
dan hem een diploma uitreiken.
Trots zijn diploma noem ik zoo iemand als hoefsmid in de practijk een
prutser. Dus geachte heer de Klerk, kunt u tevens uit dit geval zien, wat
een onderwijzer mee kan maken, dus roep maar niet te hard en wees in
den vervolge wat voorzichtiger met het nemen van conclusies en grijp niet
al te spoedig naar de pen, want die zit u nog niet al te vast tusschen de
vingers. Inmiddels collegiaal groetend
Alkmmr, 9 Juli 1932.nbsp;Th. A. K o e 1 m a n.
3). Wanneer een candidaat een balkijzer maakt en dit onder legt „zoodat
niemand het hem kan verbeterenquot;, en wanneer hij twee normale ijzers
maakt en deze goed pasklaar onderlegt, dan mag hij door zijn leermeester
„een prutserquot; genoemd worden en dit moge waar zijn doch op het examen
deed hij zich dan blijkbaar voor als een bijzonder soort „goedequot; prutser.
NATIONALE TREKPAAllDTENTOONSTELLING TE 's-HERTOGENBOSCH
Wij geven hieronder de afbeeldingen van de kampioenhengst en -merrie
der groote op 29 en 30 Juni gehouden tentoonstelling, waar ruim 400 fok-
paarden tezamen zijn geweest.
Certain van Lamswaarde, 5 ƒ., kampioen 1932. Eig. Hengsten-Vereenigiiig
„Zuid-Bevelandquot;- te Waarde.
10 Augustus
13
23
23
24
24
24
25
25
25
25
26
13 September
13
14
17nbsp;October
18
18
19
19
20
20 „
21 quot; „
25
25
26
27
27
28
op Terschelling
te Ameland
„ Groningen
„ Assen
„ Zwolle
„ Beemte
„ Zutfen
„ Zevenaar
„ Tiel
„ Waalwijk
„ Kedichem
„ Eist
„ Dordt
„ Rotterdam
„ Middelharnis
te Bergen op Zoom
„ Zevenbergen
„ den Bosch
„ Haps
„ Eindhoven
„ Maastricht
,, Roermond
„ Venlo
„ Middelburg
,, Zierikzee
„ Kattendijke
„ Hulst
„ Axel
Oostburg
trekpaard
— Uit Frankrijk. Naar we lezen is er den laatsten tijd in Frankrijk weer
een strooming om in de stadsbedrijven ook van warmbloedpaarden ge-
bruik te maken. Van de 4 groote Parijsehe warenhuizen is er een welke nog
op ongeveer volle sterkte met paarden werkt (80 trekpaard, 220 warmbloeds)
behalve met enkele auto's voor de verre wijken, — een ander dat alle paarden
heeft afgeschaft huurt per dag gemiddeld 100 paarden om dienst te doen als
eenspan voor de eigen opnieuw geschilderde wagens, — een 3e bouwt op-
nieuw stallen om met paarden te bevolken. Een het 4e warenhuis kijkt de
kat nog uit den boom vooral ook omdat het in het centrum is gelegen en
de moeilijkheid ondervindt voor stallen te bouwen in de nabijheid der
zaak.
Behalve de warenhuizen zijn nog meerdere firma's tot het paard terug-
gekeerd.
A.S. IIENGSTENKEURINGEN, CONCOURSEN HIPPIQUE EN DRAVERIJEN.
De Minister van Economische Zaken en Arbeid heeft goedgevonden te bepalen-
dat de gewone keuringen van tot dekking bestemde hengsten in het najaar 1932,
welke alleen door de Stamboekcommissiën zullen geschieden, zullen worden
gehouden op:
voor type tuigpaard
Tnbsp;f ... .nbsp;quot;nbsp;gt;gt;nbsp;0-/0nbsp;,,
in afwijkmg van vorige jaren zal dus dit najaar de Rijkscommissie in Zeeuwsch-
keuren quot;'et keuren. Het Qeldersch Paarden Stamboek zal dit najaar wel
trek- en tuigpaard
j) )»
trekpaard
trek- en tuigpaard 14
9
11
9V2
9
14
9
14^/4
9
2
IOV2
15Vi
9
14
8V2
9
2
9
9
131/2
8V2
tuigpaard
n
trek- en tuigpaard
trekpaard
f)
trek- en tuigpaard
trekpaard
9V,
14
9
131/2
151/2
9
uur
A.S. draverijen.
Duindigt
Zuidhorn
Binnenwijzend
Pijnacker
Groningen
Hoorn
Drachten
Houtrust
Krommenie
Beemster
Alkmaar
Sappemeer
Anna Paulowna k.b.
Duindigtnbsp;l.b.
Duindigtnbsp;l.b.
Duindigtnbsp;l.b.
Hilversumnbsp;l.b.
Groningennbsp;l.b.
l.b.
k.b,
k.b.
k.b.
l.b.
k.b.
l.b.
k.b.
k.b.
k.b.
l.b.
l.b.
17 Juli
17 Juli
27nbsp;Juli
Juli
Juli
Aug.
Aug.
Aug.
Aug.
14 Aug.
14 Aug.
14 Aug.
16 Aug.
21nbsp;Aug.
21 Aug.
31nbsp;Aug.
1 Sept.
4 Sept.
4 Sept.
31
31
3
5
7
7
4 Sept. |
Houtrust |
k.b. |
8 Sept. |
Heemskerk |
k.b. |
11 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
11 Sept. |
Den Hoorn |
k.b. |
13 Sept. |
Schagerbrug |
k.b. |
15 Sept. |
Beverwijk |
k.b. |
18 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
19 Sept. |
Medemblik |
k.b. |
21 Sept. |
Hillegon |
k.b. |
22 Sept. |
Enkhuizen |
k.b. |
23 Sept. |
Wolvega |
k.b. |
25 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
29 Sept. |
Purmerend |
k.b. |
2 Oct. |
Groningen |
l.b. |
5 Oct. |
Amstelveen |
k.b. |
6 Oct. |
Lisse |
k.b. |
9 Oct. |
Alkmaar |
l.b. |
13 Oct. |
Purmerend |
k.b. |
16 Oct. |
Hilversum |
l.b. |
23 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
30 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
6 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
13 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
20 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
27 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
A.S. Concoursen Hippique:
Grijpskerknbsp;27 Juli
Den Haagnbsp;28, 29, 30 Juli
Veghelnbsp;31 Juli
Nijnsel (St. Oldenrode) 7 Augustus
Vriesnbsp;7 Augustus
Ossnbsp;15 Augustus
Almelonbsp;27 Augustus
Groningennbsp;28 Augustus
Meppel
Dokkum
Norg
Ulvenhout
Nijkerk
Tilburg T.A.V.E.N.U. 18 September
Assennbsp;21 September
31 Augustus
1 September
4 September
4 September
7 September
ff
tt
DOOR
Directeur der Manege te Leiden
Prijs f 1.50nbsp;Fr. per post f L60
N.V. De Zuid-Holl. Bock- en Handelsdrukkerij
Wagenstraat 70 — Den Haag — Postgiro 14908
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebied
TELEFOON 117500»
Redactie en Administratie:
WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAG
Abonnement: f 3.35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentiën: 1_6 regels f2.-. elke regel daarboven 35 cent
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
B. A. LUYKXnbsp;Amsterdam
Telefoon 46080nbsp;Hekelveld 16
GRONINGEN
DE EERSTE
DE OUDSTE DE BESTE
^^^ mmPAGNE
Naast de oplage speelt bij een perio-
diek een nog veel belangrijkerfactor
een groote rol, n.l. het aantal lezers
per exemplaar. Denk aan huisge-
nooten, samenlezers, leeszalen, enz.!
Dit aantal lezers verveelvoudigt de
oplage en verhoogt belangrijk de
trefkans uwer advertentie.
0! êlSai ®l? MBB KKMH lailS KÏIIBK 0? EËK KM» SWaaBaBSW BMW^
GEEF uw ADVERTENTIE EEN LANGER LEVEN
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Persnbsp;c
Wie kan hef aantal lezers
berekenen van een periodiek 1
MAANDBLAD
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenhage
Uitgave van de N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, s-Gravenhage
inhoud Heeft 't paard twee hoefzolen? — Mededeelingen uit de praktijk^—
Bedrijf der firma O. H. Rompelman te Almelo. - Promotiekansen voor den
militairen hoefsmid. - Ingezonden stukken. - Oude paarden. - Concoursen
Hippique en Draverijen. — Advertentiën. _______
HEEFT 'T PAARD TWEE HOEFZOLEN?
Toen ondergeteekende van 1894—96 op de Hoefsmidschool in Amersfoort
was, werd daar geleerd, dat de hoefzool afgroeit uit de vleeschzool. Ik weet
niet of deze theorie sindsdien nog aanvulling heeft gekregen wat betreft de
zoogenaamde losse zool, welke zooals iedere smid weet aan den toon los
zit, uit twee deelen, een linksche en een rechtsche helft bestaat en duidelijk
zichtbaar uit de steunsels afgroeit. Aangezien, door de welving van de
zoolvlakte van het hoefbeen, de vleeschzool en de daaruit afgroeiende
hoornzooi eveneens deze welving hebben, is de zool, welke uit de steunsels
afgroeit m. i. te beschouwen als aanvulling van de holte ontstaan door
voornoemde welving, waardoor een vlakke draagvlakte op den bodem ver-
kregen wordt. Zonder deze aanvullende zool zou enkel de hoornwand het
lichaam moeten dragen, hetgeen een m. i. gebrekkige samenstelling van
het paard zou wezen en zeer zeker tot doorzakken van hoefbeen en vleesch-
en hoornzooi zou leiden.
Meermalen heb ik gezien, dat paarden, die eenigszins plattig van hoeven
waren, doordat verzen en steunsels en wand zich gingen ontwikkelen, de
platheid geheel of zoo goed als geheel verdween.
In dit verband wil ik er gaarne op wijzen, dat niet mijn bedoeling is de
steunsels en de zool maar te laten zitten. Het besnijden van den hoef ver-
vangt 't afslijten van den hoef, welke natuurlijk bestaat bij het gaan zonder
ijzer (natuurstaat). Het laten zitten van doode hoorn of wel te veel hoorn
benadert den toestand, welke ontstaat bij algeheele rust van het paard,
waardoor ten gevolge van het niet afslijten de hoef of veel te steil wordt of
de toon veel te lang en daardoor het been te veel doorzakt.
H. Weyermans.
-ocr page 126-MEDEDEELINGEN UIT DE PRAKTIJK.
Collega S. schrijft in „De Hoefsmidquot; van 15 Juli 1932:
„Echter treden gedurende een beslagperiode, juist door de werking van
het hoef mechanisme, aan den hoef veranderingen op enz.quot; Hij zal wel
bedoelen: verslechteringen, want het hoefmechanisme wordt terdege be-
lemmerd door de smalle draagvlakte.
Dan is er nog iets waar menig hoefsmid niet mede instemt, namelijk dit:
„De hoef wordt aan den draagrand wijder, het ijzer moet ruimer gepast
worden.quot;
Dit is zeker, dat wanneer er een gedeelte van den wand naar buiten uit-
wijkt, men niet het ijzer ruimer moet passen maar juist de uitbuiging van
den wand moet wegnemen, want de buitenrand van de draagvlakte geeft
den hoefvorm niet aan maar wel doet dit de witte lijn.
Thans een geval uit de praktijk. Een paar jaar geleden werd een paard,
na 3 a 4 weken beslagen te zijn, kreupel. Het paard had tusschen binnen-'
verzen en zijgedeelte een losse wand. Ter plaatse van den lossen wand is
toen het ijzer verbreed en om de zwaarte er van tegen te gaan, naar binnen
dunner uitgeslagen, zoodat daar een draagvlakte werd verkregen van 4 a
41/3 c.M. Men had dus daar de zool voor draagrand gebruikt; het paard is
tot op heden niet kreupel meer geweest.
Nu een geval van jongeren datum. In de laatste helft van Februari j.1.
kwam er een paard op beslag, dat vóór met drie lippen beslagen was; dit
paard bleek de laatste zes maanden voortdurend kreupel te zijn geweest.
Het had aan binnen- zoowel als buitenhoefhelft tusschen zijgedeelte en
verzenen een losse wand.
Daar is toen ook ter plaatse van den lossen wand het ijzer flink verbreed
en uitgeslagen en waar het een groote hoef betrof, werd het ijzer zelf al
behoorlijk breed genomen met alleen een zeer kleine afhelling; deze moest
alleen dienen om te voorkomen, dat door het vlakker worden der zool
tengevolge van het hoefmechanisme, er knelling zou ontstaan aan den
binnenrand van het ijzer. Zoo werd de zool met den wand weer draagvlakte;
de losse wand werd vrijgelegd en opgevuld met teer en werk; de drie lippen
werden weggelaten en tot op heden doet het paard er alle diensten
mee.
Nu is het niet te verwonderen, dat een paard aan een lossen wand kreupel
wordt, want wat is helaas nog maar al te veel het geval: dat die losse wand
toch nog op dracht komt; staat dan de wand in buitenwaartsche richting,
dan trekt hij hoog in de witte lijn; staat daarentegen de wand naar binnen'
dan komt er een knelling, want die losse wand slijt niet eerder af door het
hoefmechanisme, vóór de vaste hoorn afgesleten is en de losse wand tegen-
stand ontvangt. Dat gebeurt in buitenwaartsche richting niet gauw en in
binnenwaartsche richting niet eerder vóór dat de naar binnen omslaande
buitenverzen tegen het ijzer drukt; dit is ook één der oorzaken van draag-
randscheuren aan het verzengedeelte.
Niet vaak genoeg kan dus gezegd worden, bij lossen wand de losse deelen
geheel weg te nemen en door verbreeding van het ijzer de zool ter plaatse te
laten meedragen. Hierdoor krijgt het losse gedeelte rust en geneest na
afgroeiing, waardoor de kwaliteit van den hoef verbetert.
iJde, Augustus 1932. '
Onderwijzer m Pr. Hoefbeslag.
BEDRIJF DER FIRMA O. H. ROMPELMAN TE ALMELO.
Sedert Januari 1918, toen de hoefsmederijen in Almelo een beurt in
„De Hoefsmidquot; hebben gehad, is er in deze industrie-stad ook al weer veel
veranderd.
De stad zelve is in zielental van 22 tot ruim 32 duizend vooruitgegaan.
Daarentegen is de paardenstapel belangrijk geslonken. De fabrieken, die
eertijds hunne eigen bedrijfspaarden hadden, zijn met auto's gaan rijden
en wat er nog voor de paarden te doen is, wordt opgedragen aan de sleepers-
bedrijven De Gemeente en de Petroleum Maatschappij hebben de paarden
intusschen ook afgeschaft. Kon men in 1918 nog spreken van verscheidene
stalhouderijen met 10 tot 20 paarden, hun aantal is heden feitelijk tot 2
gereduceerd met elk 8 paarden.
De teruggang van het paardenbestand wordt natuurlijk wel in de eerste
plaats in de hoefsmederijen gevoeld. De hoefsmederij van de Gebr. ten Cate
in de Oranjestraat is opgeheven en in de anderen is de klandisie verminderd.
Behalve in gemengde smidsbedrijven, waar ook wel aan hoefbeslag wordt
gedaan zijn er echter in Almelo nog. drie, waar het hoefbeslag de hoofdtaak
is n 1 in de smederij van de firma Rompelman, die van den heer W.
ten Cate in de Molenstraat en in de smederij van den heer v.d. Berg. De
patroons van deze drie zaken toonen hunne collegialiteit m de vasstellmg
Lr mmimum-prijzen, waaraan strikt de hand wordt gehouden.
Ons kort verblijf in Almelo betrof een bezoek aan de firma Rompelman.
Wij hadden gehoord dat de firma zich ook had begeven op het gebied der
stalhouderij en zulks bleek juist te zijn. Dit voorjaar is in de Grootestraat
een in werking zijnde stalhouderij overgenomen en dit is een der twee
stalhouderijen in Almelo, welke hierboven werden bedoeld. De andere is
van den heer Koning a/d Ootmarsumschestraat. Rompelman en Koning
hebben in zooverre een belangengemeenschap gesloten, dat ze elkaar
steunen in de uitoefening van het bedrijf, door het aan elkaar m bruik-
leen afstaan van paarden en rijtuigen en in het uniform stellen der prijzen.
Behalve paardentractie worden ook enkele auto's gehouden, voor trouw-
partijen gaat het in Almelo ook al den weg op der auto s, maar voor be-
grafenissen wil men de auto's nog niet. Gelijk bekena, biijit men in de
grootere steden bij begrafenisdiensten de paardenstatie ook nog prefe-
quot;^^Drstalhouderij in de Grootestraat is de firma Rompelman eigenlijk te
klein, reden waarom thans is aangekocht een gunstig gelegen groot
terrein aan de Bavinkstraat, op zeer korten afstand van de tegenwoordige
hoefsmederij der firma. Daar zal nu een nieuw gehouwen-complex (koets-
huis en stallen) verrijzen.
***
Zooals uit een vroegere beschrijving bekend is, is de hoefsmederij van de
firma Rompelman een zeer oude zaak, die steeds is overgegaan van vader
op zoon vanaf het jaar 1725. Zoo meende men althans, maar uit oude be-
scheiden blijkt dat dit laatste jaartal nog vroeger moeten luiden, want
een ingezetene uit Almelo is in het bezit van een nota van het jaar 1722,
waarop o.m. het volgende staat gedeclareerd:
„Nieuwe puthaak voor de boerderij te Friezenveen met 10 gesmeede
spijkers, 28 cent.quot;
De oude zaak is een paar eeuwen gevestigd geweest in de Grootestraat,
doch in 1925 overgebracht in een nieuw pand aan de Bavinkstraat, eene
inrichting die aan de moderne eischen voldoet en een groote ruime b'eslag-
loods bevat. Wij geven van dit nieuwe pand hiernevens eene afbeelding
en curiositeitshalve ook nog een afbeelding van de oude zaak, waaraan
zooveel herinneringen voor de familie en voor de klanten verbonden zijn.
De hoefsmederij blijft geheel intact. Daarin werken wel niet zooveel
knechts meer als vroeger, maar altijd steeds gediplomeerde. De jongste
firmant, de heer A. J. Rompelman, is een groot liefhebber van paarden
en daaraan valt het wel in de eerste plaats toe te schrijven dat het stal-
houdersbedrijf mede ter harte is genomen. Zijn vader, de heer O. H. Rom-
pelman, hoewel rentenierend, heeft ook groote interesse voor een en ander,
beweegt zieh dagelijks nog gaarne op de terreinen en zijne adviezen worden
steeds gewaardeerd.
A. J. Rompelman heeft het brevet van onderwijzer in practisch hoef-
beslag verworven en reeds cursussen in Almelo gegeven. Die cursus staat
thans stop. Misschien slechts voor een jaar. Er bleken verleden herfst te-
weinig leerlingen belang te stellen in het houden van een cursus. Zoodra
er weer een klas valt te formeeren, wordt er mede doorgegaan.
Het nieuwe pand aan de Bavinkstraat. Links een kleine loods, rechts de ruime
smederij waarboven de woonvertrekken. Tusschen loods en smederij een open
bergplaats.
In de hoefsmederij worden zooveel ijzers zelf gesmeed als de tijd toe-
laat. De fabrieksijzers, welke worden aangewend, worden betrokken van
de fabriek van den heer Kerckhaert te Stoppeldijk.
Hiermede hebben we in het kort de nieuwe situatie te Almelo geschetst,
waarin vooral collega's van den onderwijzer Rompelman belang kunnen
stellen.nbsp;B-
PROMOTIEKANSEN VOOR DEN MILITAIREN HOEFSMID.
Het tijdstip, waarop wij in opleiding kwamen voor militair hoefsmid,
beteekende voor ons, dat wij voortaan geen andere werkzaamheden, dan
uitsluitend het hoefbeslag betreffende, zouden verrichten.
De meesten onzer kwamen uit gemengde bedrijven, hetgeen vóór den
oorlog een goede, doch harde leerschool was.
Helaas kwamen scholen voor ambachtsonderwijs in ons land nog zoo
weinig voor, dat slechts enkele onzer een plaats daarop hadden kunnen
bemachtigen; het onderwijs echter zooals het aan de hoefsmidschool gegeven
werd, vergoedde daaraan veel.
De opleidingstijd duurde gemiddeld 2 jaar; kwam er een plaats als hoef-
smid vacant, dan werd als regel die plaats door den oudsten geëxamineerden
leerling ingenomen.
Na een bepaald aantal dienstjaren kon de hoefsmid reeds vóór den oorlog
bevorderd worden tot den rang van wachtmeester.
Hij werd reeds toen gerangschikt onder de belangrijkste groepen van vak-
lieden in het leger.
Tot deze groepen behoorden ook de zwaardveger en de smidbankwerker.
Van de smidbankwerkers b. v. kon de helft wachtmeester zijn en de overige
korporaal.
Na de mobilisatie werden deze groepen voor hun belangrijke diensten aan
het leger bewezen beloond; zij konden na zes jaren wachtmeester, bij ge-
bleken geschiktheid bevorderd worden tot opperwachtmeester. Hiermede was
het aanzien van den hoefsmidstand in het algemeen, aanmerkelijk ver-
beterd. Bij een latere herziening van het Bezoldigingsbesluit werden zij
ondergebracht in de schaal die overeenkwam met hun rang, n.l. in de
schaal van den sergeant-majoor. Enkele jaren daarna, nu ongeveer 10 jaar
geleden, kwam er plotseling een regeling, waarin den hoefsmid het vooruit-
zicht op den Opp.Wtm.-rang werd ontnomen; hij behield nog wel hetzelfde
salaris, maar dit meerdere salaris werd omgezet in gevarentoelage. Maar
ook dit mocht niet lang duren, want bij een latere regeling werd er over
gevarentoelage niet gesproken, zoodat dit hem ook niet meer toegekend
werd. Nu is het op dit oogenblik zoo, dat de zadelmaker en andere reeds
lang Opp.wtm. kunnen worden; de oude groepsgenooten van den hoefsmid
werden onlangs reeds bevorderd tot adjudant ond. off. (titulair).
Hoe komt het nu, dat de hoefsmid niet medegegaan is in zake hoogere
rangen? Sommige beweren wel, dat de hoefsmeden uit den aard hunner
werkzaamheden zich op organisatiegebied te weinig inspannen; maar 1000
requesten over hetzelfde onderwerp zouden slechts een negatief resultaat
afwerpen.
Wat hun ijver en plichtsbetrachting betreft, doen zij voor anderen zeker
niet onder; ook kwamen ernstige vergrijpen tegen de krijgstucht voor-
zoover bekend niet voor.
Dat de hoefsmeden wat hun vakbekwaamheid betreft, van hun Comman-
danten minder waardeering zouden genieten dan b.v. de smeden-bank-
werkers of de rijwielherstellers, is eenvoudig belachelijk. De hoefsmeden
hebben geen stem in 't georganiseerd overleg, zooals dat wel bestaat voor de
troepen onderofficieren.
Het hoefbeslag heeft een roemrijk verleden; volgens geschiedschrijvers
waren het in de oudheid zelfs monniken die het vak beoefenden.
Moge de tijd spoedig komen die deze nieuwe gunstige bepalingen ook
aan de hoefsmeden deelachtig doet worden, tot verheffing van den hoefsmids-
stand en tot rust en glorie van hun schutspatroon, den ouden monnik
St. Eloy.
Legerplaats Oldebroek, Augustus '32.nbsp;S.
-ocr page 131-ERVARINGEN OP KEURINGEN.
Geachte Heer Redacteur,
Naar aanleiding van Uwe onderschriften geplaatst onder verschillende
ingezonden stukken betreffende bovenstaand onderwerp, verzoek ik UEd.
beleefd nog eenige plaatsruimte in „De Hoefsmidquot;, eensdeels om UEd.
nader toe te lichten betreffende het U als Secretaris der examencommissie
niet duidelijk zijn van andere eischen gesteld bij de examens te Utrecht,
anderdeels om mij te verdedigen tegen een onjuiste voorstelling om van
beschuldiging niet te spreken aan mijn adres gericht.
Dat er andere eischen te Utrecht bij het examen gesteld worden, is geen
uiting geweest van ondergeteekende, doch van den heer v. h. Kaar, hetgeen
zooals UEd. gelezen zal hebben voornamelijk betrof het model der ijzers.
Het model dat thans verlangd wordt, is zoo verschillend bij hetgeen
door mij te Utrecht is geleerd en met het stempel der goedkeuring is gesierd,
dat het zeer te denken geeft en nu juist geen verhef f enden indruk maakt
van hen die voor een dergelijke beslissing, zijn of waren aangesteld.
Immers één van tweeën moet waar zijn.
Ie. Gedurende mijn cursus (1918—1919) wist men te Utrecht zelf niet
hoe het model van een ijzer moest wezen; of 2e. de hoeven der paarden
zijn sindsdien zoo van vorm veranderd, dat een ander model moest worden
voorgehouden.
Door mij is echter van dit laatste tot heden toe nog niets gehoord of
bemerkt.
Geachte heer Redacteur, dit is mij niet duidelijk, kunt UEd. mij dit
soms nader verklaren? U zult mij en wellicht vele anderen daarmede een
groot genoegen doen, daar dit een punt is van algemeen belang.
Dan verzoek ik UEd. beleefd te bewijzen waar ik op smalende wijze» van
veeartsen spreek.
Uw onderschriften, geachte Redacteur, zullen daartoe dan eerder aan-
leiding voor gegeven hebben; die toch zijn zeer opvallend en brengen iemand
tot herlezen.
In de Mei-aflevering schrijft UEd.: „Het is den heer Koelman niet euvel te
duiden, dat hij niet op de hoogte is van de opleiding tot Dierenarts enz. Dan
vervolgt U: „Wel euvel mag men het hem echter duiden, dat hij dit laatste
in twijfel trektquot; enz.
Als een dergelijke aantijging door een heet gebakerde smid als den heer
v. d. Kaar was geplaatst, zou het bij mij langs gaan, doch van U, geachte
Redacteur aanvaard ik dit zoo maar niet.
Welke zinsnede geeft U het recht, deze beschuldiging zoo pertinent te
verklaren?
Graag zou ik ook die vraag van UEd. beantwoord zien, daar ik mij iets
dergelijks maar niet zoo op mijn rug laat schuiven.
Dan Uw gezegde: „het is nooit goed, waarde heer Koelman om mede te
spreken over dmgen, die men niet beoordeelen kan.quot;
Geachte heer Redacteur, volgens mijn bescheiden meening is deze zin-
snede m deze questie wel meer voor UEd.'s adres bestemd.
Bij mij rijst tenminste zeer sterke twijfel, dat UEd. als Militair Paarden-
arts bekend zal zijn, wat in de burgerpractijk zooal met enkele veeartsen
voorvalt, hetgeen mij heel goed bekend is.
Als UEd. de meening zijt toegedaan, dat de doorsnee burgerveearts
gelijk staat met een dito Militair Paardenarts, dan moet ik UEd. zeggen
dat U er glad naast is, tenminste wat het vak hoefbeslag betreft
Dit toch ligt voor de hand, daar een Militair Paardenarts steeds enkel
met paarden omgaat en dagelijks voeten en beslag heeft te controleeren
waar tegenoverstaat, dat de burgerveeartsen allerlei dieren te behandelen
hebben en er onder hen wel zullen gevonden worden, die in geen weken
mogelijk in geen maanden een onderkant van een voet te zien krijgen'
vooral met als zij een beetje handigen hoefsmid in de buurt hebben
Egt;an schrijft UEd. nog: „Het is niet onmogelijk, dat deze zin uit de pen is
gevloed naar aanleiding van een persoonlijke veefe.quot;
Neen, geachte heer, dergelijke uitingen behooren niet tot mijn karakter
en IS mij zelfs niet waard daar verder over te spreken
Dan schrijft UEd. in hetzelfde stukje, dat ik wel een beteren weg zal
kennen, wanneer ik klachten heb ten opzichte van de uitoefening van de
veeartsenijkundige practijk door dierenartsen, dan bij herhaling deze
klacht in dit vakblad naar voren te brengen.
Over het eerste gedeelte wil ik UEd. mede deelen, dat die betere weg mij
koud laat, daar het voor mij geen nadeel is, dat de toestand zoo is.
Wat de laatste zinsnede betreft, dit meent UEd. toch niet, dat dit voor
mij bestemd is, want iedere aandachtige en onpartijdige lezer zal het met mij
eens zijn, dat U in deze zaak als Redacteur wel wat al te partijdig zijt opge-
treden, hoewel ik mij best kan indenken, dat de heeren v. h. K. en de KI.
welkome partners voor U waren.
Alleen de stukken van ondergeteekende kregen onderschriften. Anderen
die mijn woorden verdraaiden en dan volgens Uw inzicht zeker smalend
voor de heeren Veeartsen waren, werden herplaatst en deze gaan bii U
vrij uit.
Niet dat ondergeteekende zich dit aantrekt, doch Uw partijdigheid
loopt daarmede zoo in de gaten.
Dan moet ik doen opmerken, dat UEd. als Redacteur eigenaardige opvat-
tingen heeft, gezien Uw onderschrift op blz. 107 der Juliaf Ie vering. Daarin
schrijft U O. a.: „de wijze waarop hij tot den heer de KI. meent te moeten
spreken, ons verre van bekoren kan, vooral omdat de heer de KI. mede-
gedeeld heeft van alle verdere discussie af te zien.quot;
Hierop is toe te passen, dat smaken verschillen en UEd. bepaald op dit
gebied (hetgeen ik mij wel eenigszins kan indenken) wel wat te fijn gevoe-
lig zijt.
De laatste zinsnede doet echter de deur dicht.
Zou het er niet een beetje naar uitzien, geachte heer Redacteur, dat het
-ocr page 133-usance was, dat als iemand een stukje plaatst en een ander dan daarvan
woorden verdraait en maar raak schrijft en dan eindigt met mede te deelen
van alle verdere discussie af te zien, de tegenpartij daar dan niet meer op
terug mag komen?
U schreef van glimlachen en schouderophalen, doch het is gerust mijn
schuld niet, dat bij het lezen van deze zinsnede, dit door velen gedaan zal zijn.
De discussie over een onderwerp sluiten in een blad als ,,De Hoefsmidquot;
op een dergelijke manier geeft mij meer het inzicht, dat men liever bakzeil
haalt, als doorzet, omdat men met de handen in de haren geraakt, doordat
men inziet het niet langer te kunnen bolwerken.
Het ware beter dat dezulken, zich er liever buiten hielden dan had men
kans, dat het onderwerp waarover begonnen werd beter tot zijn recht kwam,
in plaats dat het bewuste onderwerp zelf in het geheel niet meer wordt
genoemd.
Onderschriften van de Redactie, die daarop wijzen, en zonder partijdigheid
zullen bevorderlijker zijn dan de geplaatste, die niets dan stof bevatten,
welke het tegendeel uitlokten en de zaak een heel ander cachet gaven,
zoo zelfs, dat men zou denken, dat ondergeteekende een aartsvijand was
van H.H. Veeartsen, welke nog wel evenals U, geachte heer Redacteur,
mijn collega's hadden kunnen zijn.
Niets is echter minder waar dan dat, doch ondergeteekende heeft weinig
waardeering voor hen, die prutsers zijn in hun vak, of dit door eigen schuld
verwaarloozen en zullen er onder Uw Collega's, hetzij Militaire of Burger
ook wel vele gevonden worden, die deze zelfde meening zijn toegedaan,
want dezulken zijn dikwijls een schande voor het vak wat men zelf beoefent;
ja, dan ziet men nog wel, dat dergelijke soms nog van hoogerhand bevoor-
recht worden en zooiets vind ik niet behoorlijk.
Met zeer veel belangstelling Uw geëerd antwoord op mijn bovengestelde
vragen tegemoet ziende, teeken ik met aller hoogachting.
Alkmaar, Aug. '32.nbsp;T h. A. K o e 1 m a n.
De heer K. zal het mij wel ten goede willen houden dat ik als verant-
woordelijk redacteur het recht aan mij wensch te houden om over be-
paalde ingezonden stukken het veto uit te spreken, alsmede om een pen-
nenstrijd, wanneer daartoe aanleiding bestaat, te doen eindigen.
Het mag dan ook wel als een uitèrste clementie mijnerzijds worden aan-
gemerkt dat ik bovenstaand stuk nog heb opgenomen, vooral daar de
toon en inhoud m.i. ongepast zijn. Hierbij wordt dan tevens verklaard dat
geen verdere stukken dit onderwerp betreffende meer zullen worden
opgenomen.
Ik wil echter den heer K. wel in zooverre geruststellen dat, ook in de
toekomst, met groote lankmoedigheid zal worden gehandeld bij het op-
nemen van ingezonden stukken, mits de toon goed blijft; alleen het belang
van de lezers en de waarde van het blad zullen de drijfveer tot handelen in
deze bepalen.
Wanneer echter een onderwerp voldoende belicht is en een ieder in de
-ocr page 134-gelegenheid is gesteld zijn meening hieromtrent te uiten, dan moet het niet
voor een onwelwillende daad van den Redacteur worden aangezien wan-
neerhij verdere discussie hierover sluit. Is dan bovendien nog in de gevoerde
discussie gaandeweg het geheele onderwerp verlaten en is de gedachten-
wisseling beperkt geworden tot meer persoonlijke aangelegenheden, dan
kunnen wij ons des te beter voorstellen dat het overgroote aantal der lezers
hierin geen belang meer zal stellen en voorkomt men tevens dat een al
te persoonlijk wordend schrijven schade doet aan den goeden toon dien
men gaarne in een blad aantreft.
Het spijt mij den heer K. onaangenaam te hebben getroffen door het
plaatsen van kantteekeningen bij zijn ingezonden stukken; eensdeels heb
ik gemeend dit ter verduidelijking te moeten doen, andersdeels beschouwde
ik het meer als een zachte wenk om den wagen in het goede spoor te hou-
den; bij mij heeft geen onwelwillendheid in deze voorgezeten en ik hoop
dat dit als zoodanig zal worden aanvaard.
Dit als algemeene inleiding van het antwoord dat de heer K. van mij
verlangt op zijn bovengestelde vragen.
Vooreerst dan het modelijzer, dat zou afwijken en wel zoodanig dat het
door schrijver gemaakte in 1918—1919 niet meer als maatstaf kan worden
genomen voor een thans te geven cursus. Aangezien ik nooit eenige be-
moeienis heb gehad met den cursus voor onderwijzers, heb ik deze vraag in
handen gesteld van een in deze meest competenten beoordeelaar, met
verzoek hierover van advies te willen dienen.
De heer van Angeren schrijft mij dat in de 20 jaren dat hij het practisch
onderwijs gegeven heeft aan den cursus voor onderwijzers in 'practisch hoef-
beslag, geen verandering heeft plaais gehad in de modellen der ijzers en evenmin
in den vmm der hoeven.
Waar men echter mijn eigen gedachten hierover ook vraagt, dan vind ik
dat een onderwijzer van cursussen zichzelf zooveel mogelijk moet vrijwaren,
om zijne leerlingen aan een examenteleurstelling bloot te stellen en hij
kan in dezen zin weiken dooi zich op de hoogte te blijven stellen van de
exameneischen. I^eerlingen sneuvelen heusch niet alleen op het falen van
een modelijzer, dan moet er heel wat meer aan ontbreken; het hierop be-
trekking hebbende geval verklaart zich dunkt mij beter, wanneer men weet
dat de hier betreffende onderwijzer gemeend heeft zijne lee.lingen voor het
examen te kunnen voorbereiden zonder hen op een levend paard te doen
oefenen, zoodat het meest waardevolle studiemateriaal dezen leerlingen
tot hun groote schade bij hunne opleiding heeft ontbroken. Iemand met
veel verantwoordelijkheidsgevoel zou m.i. op deze wijze zeker geen cursus
gegeven en beëindigd hebben.
De heer K. is verder zeer op zijn teentjes getrapt over mijn onderschrift
op blz. 107 der Juli-aflevering en ontziet zich niet mij van ,,partijdigheidquot;
te beschuldigen. Deze leelijke beschuldiging zal ik niet ,,au serieuxquot; op-
nemen, doch beschouwen als in de Hontsdagen te zijn neergeschreven,
daarbij aan de lezers overlatende zich een opinie in deze te vormen.
Fijngevoeligheid kan men zeer zeker iemand niet opdringen, dib is
dikwijls als een hoogere uiting van beschaving op te vatten; de heer K.
moet het echter in dit geval niet als „fijngevoeligquot; of als „smaakverschilquot;
beschouwen wanneer men het afkeurt dat hij met iemand, die van te
voren medegedeeld heeft zich niet meer in discussie te begeven, toch nog
gaat debatteeren en hem op vaderlijke wijze meent te moeten capittelen.
Het was m.i. waardiger geweest om te zwijgen of wel, zonder meer, mede
te deelen op welke punten hij alsnog van meening verschilde.
Over de uitlatingen van de heer K. ten opzichte van Dierenartsen waar-
voor ik het woord „smalendquot; gebruikt heb, kan ik kort zijn. Het kan dunkt
mij geen enkelen lezer interesseeren om, welk bedrijf of ambacht het ook
betreft, in algemeenen zin, dus zonder eenige feiten of namen te noemen,
hunne 'arbeidsprestaties in ongunstigen zin te zien bespreken. Dit geeft
toch altijd een zeer eenzijdigen indruk, daar degene die het leest, van eenige
beoordeeling totaal is uitgesloten. Waar de heer K. dan van dierenartsen
zegt dat „zij van geluk mogen spreken dat hun ambt door de wet be-
schermd wordt wanneer het betreft het vak hoefbeslagquot; vind ik dergelijke
uitlatingen zonder meer vrijwel gelijkstaande met verdachtmakingen en
vraag ik mij af of het, afgezien van het onbehoorlijke, eenig nut heeft
een dergelijke uiting te doen.
Ik blijf volkomen bij mijn uitspraak dat de studie voor dierenarts in-
houdt een studie van het hoefbeslag en dat hierbij een soliede basis gelegd
wordt waarop men later al of niet kan voortbouwen. De werkkring van een
dierenarts is tegenwoordig veelzijdig en geeft aspecten voor specialiseeren.
Zoo zijn er vele die zich uitsluitend aan de vleeschkeuring wijden, andere
die alleen op laboratoriumarbeid zijn aangewezen, weer andere prac-
tiseeren alleen voor kleine huisdieren, zoodat er een groote categorie van
dierenartsen ontstaan is die zich met het practische hoefbeslag nooit heb-
ben kunnen inlaten. Dit laatste is dus terug gebracht tot hen die een ge-
mengde praktijk uitoefenen en het zullen nog wel hoofdzakelijk diegenen
onder hen zijn die in paardenstreken gevestigd zijn, die zich tot een ver-
dere belangstelling in het hoefbeslag voelen aangetrokken. Een goede
toestand in de veeartsenij kundige praktijk is natuurlijk dat in geval van
kreupelheden en van hoef kreupelheden in het bijzonder, er samenwerking
bestaat tusschen dierenarts en hoefsmid; voor samenwerking moet echter
vertrouwen bestaan en dit vertrouwen moet gebaseerd zijn op een vak-
waardeering van beide kanten. Ontbreekt deze dan is een samenwerking
niet goed mogelijk en zullen, vooral op kleinere plaatsen, gevallen zich voor
kunnen doen die vaak onaangenaam zijn voor beide partijen en wat niet
minder erg is, ook niet ten voordeele zullen komen van eventueele pa-
tienten. Het oude spreekwoord „schoenmaker blijf bij je leestquot; zal ook
hieraan vaak niet vreemd zijn, doch er zullen wel ten allen tijde menschen
zijn en blijven die zich gedrongen voelen in een anders werkkring in te
dringen en hun niet deskundigen raad, hoe goed misschien ook bedoeld,
aan anderen op te dringen.
Waar de heer K. een antwoord vraagt op mijn uiting „Wel euvel mag
men het hem duiden, dat hij dit laatste in twijfel trektquot;, zoo heb ik hier-
mede gemeend zijn anonieme beschuldigingen aan het adres van dieren-
artsen terug te brengen op zijn onbekendheid met de opleiding, dus met de
studie voor dierenarts. Ik gaf hiermede den heer K. een gemakkelijke
retraite voor deze beschuldigingen, doch helaas heeft hij deze wenk niet
begrepen.
De Hoefsmid is een vakblad en de inhoud van dit blad kan niet beter
gediend worden dan door het bespreken van onderwerpen het hoefbeslag
betreffende en verder van vak- en standsbelangen.
Hoewel het niet anders dan zeer nuttig kan zijn, om van gedachten te
wisselen, is het toch voor een vakblad als „De Hoefsmidquot; het meeste
gewenscht dat de discussies zakelijk blijven en niet ontaarden in persoon-
lijkheden, want begint men daar eenmaal mede dan is dat vaak een hellend
vlak en glijdt men van weerskanten verder naar beneden, hetgeen niet
alleen den goeden toon gaat schaden, doch de waarde van het blad ook niet
verheft. De Redacteur zal van zijn kant zijn best blijven doen geheel onpar-
tijdig tegenover de inzenders te staan, doch hij vraagt daarbij ook aan hen
om zooveel mogelijk zakelijk te blijven bij hunne betoogen en op deze wijze
zullen de lezers in den vervolge bespaard blijven voor krakeelen die beter
m de huiskamer afgedaan kunnen worden of bij particulier schrijven. Er
is een Fransche uitdrukking die dit kernachtig uitdrukt: „on doit laver
son linge sale dans sa familiequot;. Het ware m.i, dan ook in dit geval beter
geweest voor den heer K., wanneer hij, spreekwoordelijk gezegd, „zijn vuile
wasch thuis gehouden had.quot;nbsp;Red.
OUDE PAARDEN.
Het Vet. Record (1932 No. 23 blz. 639) geeft een lijst van paarden die
een hoogen leeftijd bereikten.
Behalve Old Billy, die minstens 62 jaar oud werd, wordt genoemd Old
Bill, die tot aan zijn dood, op 60-jarigen leeftijd, licht werk verichtte.
Een ander paard werd 48 jaar, maar had de laatste 10 jaar gerentenierd.
Het paard Maggie was op 38-jarigen leeftijd nog aan het werk; trok sedert
34 jaar een melkwagen in Londen.
De werktijd van paarden bedraagt gewoonlijk niet meer dan 20 jaar
en de meeste leven daarna niet lang meer, maar sterven spoedig hun na-
tuurlijken (of onnatuurlijken) dood.
In Amerika stierf onlangs een paard dat 43 jaar was; een ander paard
was 44 jaar en at genade brood.
Een Spaansch circuspaard stierf op 42-jarigen leeftijd.
Copenhagen, het lievelingspaard van Wellington, werd 28 jaar; een
paard van koning Hendrik VIII van Engeland werd meer dan 37 jaar
oud; de zwarte pony „Tommyquot; was op 42-jarigen leeftijd geheel wit ge-
worden, werd gepensionneerd en leefde nog enkele jaren.
A.s. Concoursen Hippique:
27nbsp;Augustus
28nbsp;Augustus
31 Augustus
1 September
4 September|
Almelo
Groningen
Meppel
Dokkum
Norg
Ulvenhoutnbsp;4 September
Nijkerknbsp;7 September
Tilburg T.A.V.E.N.U. 18 September
Assennbsp;21 September
Nationale Trekpaardtentoonstelling te 's-Hertogenbosch 1932.
Het winnende lot van de heeren Gebrs. de Dobbelaere te IJzendijke.
A.s. draverijen.
18 Aug. |
Stompwijk |
k.b. |
21 Sept. |
Hillegon |
k.b. |
21 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
22 Sept. |
Enkhuizen |
k.b. |
21 Aug. |
Eenrum |
k.b. |
23 Sept. |
Wolvega |
k.b. |
25 Aug. |
Abcoude |
k.b. |
25 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
28 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
29 Sept. |
Purmerend |
k.b. |
30 Aug. |
Zaandam |
k.b. |
2 Oct. |
Groningen |
l.b. |
31 Aug. |
Hilversum |
l.b. |
5 Oct. |
Amstelveen |
k.b. |
1 Sept. |
Zaandam |
k.b. |
6 Oct. |
Lisse |
k.b. |
4 Sept. |
Groningen |
l.b. |
9 Oct. |
Alkmaar |
l.b. |
4 Sept. |
Houtrust |
k.b. |
13 Oct. |
Purmerend |
k.b. |
8 Sept. |
Heemskerk |
k.b. |
16 Oct. |
Hilversum |
l.b. |
H Sept. |
Duindigt |
l.b. |
23 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
11 Sept. |
Den Hoorn |
k.b. |
30 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
13 Sept. |
Schagerbrug |
k.b. |
6 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
15 Sept. |
Beverwijk |
k.b. |
13 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
18 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
20 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
19 Sept. |
Medembiik |
k.b. |
27 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebied
TELEFOON 117500'
Redactie en Administratie:
WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAG
Abonnement: f 3.35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentiên: 1-6 regels f2.—, elke regel daarboven 35 cent
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
A msterdam
Hekelveld 16
B. A. LUYKX
Telefoon 46080
ËII!EJ'!JUEEIBËlquot;Eiquot;Ei!Ej!Ei!Ei!Ël!EPËlquot;
ili ■ (i ili ili ili iïi iïTi ili iïi ili ïTi ili in
ili
ili
iü
ili
■ni
■ IB
■IB
ili
ili
ili
■JH
ifi
Zou hQ de boodschap
verstaan hebben ?
Eén kans tegen tien . . . een sneltrein is
zoo gauw voorbij!
Wanneer u zeker wilt zijn, dat uw boodschap
verstaan, verwerkt en begrepen zal worden,
vergenoeg u dan niet met haar uit een sneltrein
te roepen. Zeg haar déér, waar uw toehoorder
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap in de periodieke pers
Dit is de beste gelegenheid van den modernen
tijd om uw toekomstige klanten in een stemming
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kunnen
verwerken. En de eenige manier, waarbij gij
zeker zijt, dat ieder, dien gij uw boodschap
toeroept, haar zal verstaan en begrijpen.
ilfe mm MMiM PSB'^M @I? f-nk «JMamp;ü® wgi^coöiiss« ©atóri
geef uw advertentie een langer leveh
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Persnbsp;7
-ocr page 141-ÜJ
X
Q
-j
MAANDBLAD
Uitgave va. .e'^^-^din^n: ^B^K^'nbsp;'s-C^aven.e.e
INHOUD. Commissie Rijksdiploma als hoefsmid. - Het zijbeen - Cursus in
hoefbeslag te Bedum. - Hoefsmederij van W. C. Schouten. - Korte mededee-
lingen. — Advertentlën.nbsp;_
COMMISSIE RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMID.
19 Augustus 1932. No. 979ß. Afdeeling I.
De Minister van Economische Zaken en Arbeid,
Gelet op artikel 3 van het Reglement voor het examen ter verkrijging
van een Rijksdiploma als hoefsmid, vastgesteld bij Konink i,k Les urt van
28 Februari 1919, No. 85, laatstelijk gewfl^gd by Koninklijk Beshut van
26 Januari 1925, No. 3;
Heeft goedgevonden:nbsp;.
voor het tijdvak van 1 September 1932 tot 1 September 1933, m de Com-
missie, belast met het afnemen van het examen ter verkrygmg van een
Rijksdiploma als hoefsmid te benoemen:
a. tot lid en voorzitter: Dr. H. M. Kroon, hoogleeraar bij de veeartsenij-
kundige faculteit der Rijksuniversiteit, te Utrecht.;
b tot lid en plaatsvervangend voorzitter: Dr. J. H. Hartog, hoogleeraar
bij de veeartsenijkundige faculteit der Rijksuniversiteit te Utrecht.
c. tot leden:
1.nbsp;S. van Angeren, chef aan het Instituut voor Hoefkunde, onderwijzer
in practisch hoefbeslag te Utrecht;
2.nbsp;N. Bolder, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Utrecht;
3 H J Breukink, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Lochern;
4.nbsp;Dr. R. H. J. Gallandat Huet, Luitn. Kol. Chef v. d. Militairen Veteri-
nairen Dienst te Den Haag;
5.nbsp;Dr. G. M. V. d. Plank, conservator aan het Zoötechnisch Instituut te
Utrecht.
-ocr page 142-d. tot plaatsvervangende leden:
1.nbsp;H. Huisman, onderwijzer in praetiseh hoefbeslag te Amersfoort.
2.nbsp;J. Tangelder, onderwijzer in praetiseh hoefbeslag te Duiven;
3.nbsp;J. Vermeer, onderwijzer in praetiseh hoefbeslag te Haaren;
4.nbsp;M. ten Broek, veearts te Tiel;
5.nbsp;Th. G. Wismans te Cuyk (N.-Br.), veearts;
6.nbsp;Dr. H. J. Weekenstroo, Mil. paardenarts 1ste kl. te Bennekom (Ede).
's-Gravenhage, 19 Augustus 1932.nbsp;Voor den Minister,
De Secretaris-Generaal.
Bovenstaand besluit mogen we zeker toejuichen daar hiermede, althans
weer voor een jaar, de toestand der examens tot het verkrijgen van het
Rijksdiploma van Hoefsmid, wordt bestendigd. Wel zijn er groote financieele
bezwaren op te lossen, doch het is te hopen, dat de benoemde commissie-
leden met de verlaagde honoraria en vacatiën genoegen zullen nemen en
dat deze ook te beschouwen zullen zijn als tijdelijke crisismaatregelen. Om
het examen zoo goedkoop mogelijk te doen zijn, moest de commissie hoofd-
zakelijk bestaan uit leden die ter plaatse, dus te Utrecht, woonachtig zijn en
zullen de buitenleden slechts gedurende den halven tijd, dus bij toerbeurt,
examineeren. Dit zijn concessies die ten slotte den doorslag hebben gegeven
voor het doen voortbestaan der examens. Laat ons hopen, dat er het volgend
jaar weer lichtpunten te zien zullen zijn, dat er dan weer opleving in handel
en industrie zal zijn waar te nemen en dat de landbouw en veeteelt dan
weer meer rendeerend zal zijn; het spreekt vanzelf, dat dan ook het hoef-
beslag hiervan direct zal profiteeren.
Nu het vraagstuk van het behoud van deze examens althans voorioopig is
opgelost, nu wij om zoo te zeggen „over den hondquot; zijn, moeten we ook
trachten over „den staartquot; te komen en met dezen staart bedoelen wij den
cursus voor onderwijzers. Laat ons hopen, dat een dusdanige bezuiniging
wat dezen cursus betreft, zal zijn voor te stellen, zoodat ook hier de regeering
zich mee zal kunnen vereenigen; op deze wijze zal dit instituut, dat door
ons van zooveel waarde wordt geschat, gehandhaafd kunnen blijven en wij
wenschen dan ook, dat een nieuwe cursus ter opleiding van onderwijzers
spoedig moge worden aangekondigd.
Verwijzende naar de advertentie in dit blad omtrent het te houden na-
jaarsexamen voor het Rijksdiploma van hoefsmid, verzoeken wij aan de
leiders van cursussen om de namen, adressen en leeftijden van de cursisten
aan den secretaris der examencommissie op te willen geven en aan hen die
alreeds aan het examen hebben deelgenomen, bij hunne opgave te willen
vermelden, wanneer zij het examen hebben afgelegd en van welken cursus
zij afkomstig zijn.
HET ZIJBEEN 1).
Dit gebrek bestaande in een verharding van een of van beide hoefkraak-
beenderen, is het eerst in Engeland waargenomen. Men heeft er daar den
naam Side-boties aan gegeven, dat door ons is vertaald in zijbeen.
In Fransche werken vindt men dit gebrek aangeduid met den naam van
Jormes cartilagineusesquot;.
Het zal nu ongeveer een goede 70 jaar geleden zijn, dat men in Engeland
op de ernstige gevolgen van dit lijden de aandacht vestigde, gevolgen, welke
voor de gangen van het paard het meest nadeelig waren. Oorspronkelijk
was men van meening, dat dit gebrek alleen voorkwam bij de zware Engel-
sche koudbloedpaarden, doch hoe meer er op gelet werd, hoe meer het
bleek, dat het ook bij andere rassen voorkwam, ja, dat het zelfs bij lichte
warmbloedpaarden lang geen zeldzaamheid is. Dit gebrek veroorzaakt in
den beginne eenige stramheid, daarna echter kreupelheid, welke gaandeweg
toeneemt en gewoonlijk niet meer herstelt.
Men treft dit gebrek het meest aan de voorhoeven aan en in den regel
lijdt het eerst het buitenkraakbeen.
Zooals men weet zijn de hoefkraakbeenderen buigzame, elastische ver-
lengselen van de hoefbeenstakken en spelen zij een zeer voorname rol bij de
verwijding van den hoef en bij een vlotten, goeden gang, zoodat men gerust
zeggen kan, dat de hoef ziek en de gang niet normaal is als deze verwijding
minder ruim of niet meer geschieden kan.
Gebeurt het nu, dat de hoefkraakbeenderen gaan verbeenen, wat gewoon-
lijk het eerst begint aan de hoefbeenstakken, dan verliezen zij hun elastici-
teit, ze worden hard en veroorzaken pijn, doordat zij de naast hen gelegen
zachte deelen van den hoef drukken en kneuzen. Zoodra het paard nu pijn
gevoelt zal het trachten zijn gang zoodanig in te richten, dat het die pijn
niet voelt, en zoo is het ook hier, want al heel spoedig heeft het dier bemerkt,
dat het bij minder sterk doortreden, dus bij minder steunen op dezen hoef ook
minder pijn heeft; het maakt kortere passen. Het gevolg hiervan is een ver-
mindering der verwijding van den hoef waardoor na eenigen tijd een klem-
hoef ontstaat; het paard loopt dan stram^ stijf of wel kreupel. Het onder-
kennen van een zijbeen is soms zeer gemakkelijk, in andere gevallen echter
zeer moeilijk, dit hangt grootendeels af van den graad der verbeenmg.
Heeft de verbeening zich uitgebreid tot aan den bovenrand van het kraak-
been, dan bemerkt men boven de zij- en verzenwand van den hoef een hard
en meestal verhard gedeelte. Dit gedeelte kan men met de vingers niet meer
heen en weer bewegen, wat men immers bij gezonde kraakbeenderen
wel doen kan.
Heeft de uitbreiding der verbeening den bovenrand nog niet bereikt, is zij
dus nog beperkt tot de onderste gedeelten der kraakbeenderen, ja,
dan wordt de diagnose inderdaad vaak zeer moeilijk. In zoo'n geval moet
men bijzonder letten op den verzenwand. Deze kan naar binnen gebogen zijn,
1nbsp; Overgenomen uit „Ons Paardquot; no. 34 d.d. 25 Aug. 1932. R e d.
-ocr page 144-hij kan te hoog zijn of voorzien zijn van breede ringen. Ook is dikwijls de
tak van het hoefijzer, gelegen onder zoo'n zieken verzenwand, te veel af-
gesleten. Welnu al deze veranderingen zijn 't gevolg van het niet meer of
althans veel te weinig verwijden van den verzenwand.
Zooals hierboven gezegd, tracht het dier in zijn gang zooveel als mogelijk
IS pijn te vermijden, het zal daarom bij verbeenmg van een kraakbeen het
naar beneden drukken daarvan bij het steunen vermijden, waardoor de
verzenwand zich minder verwijdt; deze verzenwand wrijft daardoor ook
mmder over het ijzer, slijt dientengevolge minder af en wordt daardoor
hooger dan de verzenwand van de andere zijde. Bij het neerzetten van den
hoef komt de hoogste rand het eerst op den bodem en daardoor slijt die ijzer-
tak ook het meeste af.
Uit mijn practijkjaren herinner ik mij, hoe een zeer kostbaar, hoog in
t bloed staand, Engelsch rijpaard, ondanks vele raadgevingen maar niet te
herstellen was van een lichte kreupelheid, zoodat de eigenaar ten einde
raad besloot het dier te doen afmaken. Bij het onderzoek na den dood, bleek
dat de oorzaak der kreupelheid was een beginnende verbeening van een der
hoefkraakbeenderen. Het zoo uiterst gevoelig paard, met zijn hoog zenuw-
leven, had niet kunnen ontkomen aan de pijn door deze verbeening ont-
staan.
Voor de fokkerij dient men wel in het oog te houden, dat erfelijkheid ook
in dit gebrek niet is uitgesloten.
Indertijd heeft Lungwitz te Dresden ruim 1200 paarden op de aanwezig-
heid van zijbeen onderzocht en hij vond, dat 11,5% der paarden hieraan
lijdende was.
Het meest trof hij het zijbeen aan bij zware trekpaarden 69,5%, het minst
bij artilleriepaarden 0,5%. Zware officierspaarden bleken het gebrek in
7,5% te bezitten.
Wat de wegen betreft, leverden de harde rijwegen de meeste zijbeenen.
In no. 13 van „Ons Paardquot; van den loopenden jaargang heeft Dr. G. M.
V. d. Plank gewezen op de erfelijkheid van verbeening der hoefkraakbeen-
deren1). Ik kan, vooral paardenfokkers, niet genoeg aanraden dit artikel van
Dr. V. d. Plank met groote aandacht te lezen en zijn conclusies ernstig ter
harte te nemen, want al ontstaat zijbeen maar langzamerhand en wordt het
eerst bemerkbaar op later leeftijd, het kan geen fokker aangenaam stemmen
te moeten vernemen of zien dat meerdere afstammelingen van zijn hengst
ZIJ beenlijders zijn geworden.
Daar zijbeen een onherstelbaar gebrek is, zal het te meer van belang
zijn te trachten, zoo mogelijk, het ontstaan te voorkomen of althans zoo lang
mogelijk terug te houden. De erfelijke aanleg kan men niet wegpraten
maar door steeds de noodige zorg aan de hoeven te besteden en alles aan tê
wenden om de hoeven elastisch te houden, kan men dit gebrek in ziin
ontwikkeling hinderen.
Nijmegen, Juli '32.nbsp;^ q
1nbsp; Bedoeld artikel is geheel overgenomen in de April-afl. 1932. Red.
-ocr page 145-CURSUS IN HOEFBESLAG TE BEDUM.
HOEFSMEDERIJ VAN P. E. HOMAN.
Het tweede gedeelte van den cursus in hoefbeslag te Bedum is in vollen
gang. Wij mochten zulks een 3-tal weken geleden constateeren toen onze
weg over deze vruchtbare plaats op de Groninger klei liep.
Het is in de provincie Groningen regel, dat de cursussen 's zomers worden
gehouden. Als hoofdmotief daarvoor geldt, dat men 's zomers steeds bij
daglicht kan „werkenquot;, terwijl een tweede belangrijke factor is, dat men
dan paarden voor nieuw beslag op den cursus kan krijgen. Dit laatste is
's winters niet het geval, omdat na afloop van de landbouwwerkzaamheden
de paarden zonder ijzers worden opgestald. Althans de z.g.n. boeren-
paarden en daarvan moet men het in Bedum hebben, want de sleepers-
paarden en die voor bode-karren zijn tot een minimum geslonken, terwijl
voor rijtuigdienst ook zoo goed als geen klepper meer wordt gebezigd.
Vracht- bestel- en luxe-auto's hebben er hunne diensten overgenomen.
De cursus te Bedum wordt vervolgd met 7 leerlingen, w. o. die van verre
komen Er hadden 8 kunnen zijn, doch één en die veel aanleg toonde om
een uitstekend hoefsmid te worden, is intusschen garage-man geworden.
Het aantal lessen is gesteld op 20 (zoo noodig meer), waarvan thans 14
achter den rug zijn. De lesuren zijn: van 1.30-5.30 uur practijk, van 6-8
uur theorie.
In het eerste halfjaar is het ijzers smeden voor normaal beslag en onder-
leggen. In het tweede gedeelte komt het afwijkend beslag aan de beurt en
het beslaan van doode hoeven. Er kunnen steeds paarden genoeg verkregen
worden om tegen half geld te worden „behandeldquot; en wil bet toeval dat
er vanzelf paarden van de clientèle komen dan wordt het volle bedrag
bGrckcrid.
Zooals uit vroegere verslagen bekend is, kan de cursus te Bedum op
schitterende resultaten bogen, wat het slagen der leerlingen voor het Rijks-
diploma betreft. Hieruit spreekt dat de leiding in goede handen is en dat
men in het algemeen leerlingen heeft getroffen, die bevattelijk waren. Wij
hopen in de eerste plaats voor de ambitieuze heeren H Venema (dierenarts
en leeraar theorie) en P. E. Homan (onderwijzer in de practijk) dat het hun
gegeven moge zijn nog vele adspiranten tot kundige hoefsmeden te vormen
en dat nog menige cursus hun voldoening moge schenken.
* * *
Het practisch onderwijs wordt gegeven in de smederij van Homan voor-
noemd welke smederij zich daarvoor goed leent. De keurige collectie model-
ijzers indertijd door den onderwijzer vervaardigd, hangt er ten voorbeeld.
Het paardenbestand in Bedum en omgeving is inzonderheid bij de land-
bouwers vrijwel op peil gebleven, wat de quantiteit betreft. De paarden
zijn hoofdzakelijk van het Oldenburger type, enkele raszuivere Belgen en
het getal kruisingsproducten van deze twee typen is in de laatste jaren
grooter geworden. Gedurende het werk-seizoen kunnen de paarden er met
Lnder ijzers. De zware klei met de harde losliggende brokken bij droge
Cursus in hoefbeslag te Bedum. Boven de 7 cursisten. Van links naar rechts; K. Dijkema,
B. Voslammer, J. Dob, H. Doornbos, J. Smit, M. Wolthuis en H. Oosting. Daarnaast
de heer H. Venema (leider en leeraar theorie) en geheel rechts de heer P. E. Homam
(onderwijzer in de practijk). Beneden links de heer Homan toont de draver.-ijzers, bestemd
voor W. Petrosia. Rechts zijne verzameling modelijzers.
tiiden vordert een nauwkeurig verzorgd hoefbeslag. En hoewel het in Bedum
op landbouwgebied veel groot-bedrijf is, laat de medewerkmg der paarden-
eigenaren aangaande die verzorging veel te wenschen. Een en ander te wijten
aan de ongunst der tijden, want vroeger was zulks wel beter.
Naast het beslag der landbouw-paarden is dat der handelspaarden _ in
Bedum nogal van beteekenis. Er wonen enkele paarden-handelaren bij wien
door aan- en verkoop veel wisseling in het paardenmateriaal is.
Als een variant op het belsag der grootendeels zware paarden vormt dat
van een draver. Maar dat betreft meer een uitzonderingsgeval, want in de
plaats zelve worden geen dravers gehouden. Homan's hulp is verzocht en
verkregen ten behoeve van het beslag van den draver W Petrosia, die
neiging heeft in pace-gang te vervallen ( is de op draverijen verboden tel-
gang) Tiidens ons bezoek lagen er juist een stel ijzers voor W Petrosia gereed
waarvan een voorijzer (met 2 balkjes) 2 ons en 6 lood en het achterijzer (met
zijgewicht) slechts 1 ons en 6 lood woog. De merrie won kort geleden twee
prijzen te Uithuizen en op 4 September een prijs te Groningen, zoodat men
over het resultaat tevreden kan zijn. Homan interesseert zich veel voor het
beslag van deze draver-merrie, doch niet voor meerdere klanten uit die
richting, want het beslag eischt veel zorg, studie, maar vooral. . tijct.
Homan's regel is: beslag met zelf gesmede ijzers, doch m de drukte van
het seizoen bezigt hij ook fabrieksijzers. Als methode volgt hij gehee^ de
Utrechtsche school.
HOEFSMEDERIJ YAN W. C. SCHOUTEN TE UTRECHT.
Tot een der meest ambitieuze en actiefste hoefsmeden in den lande mag
zeker de heer Schouten worden gerekend. Iemand die zich al vele malen
geroepen heeft gevoeld in „De Hoefsmidquot; voor „het vak' op te komen
en wel verdiend dat anderen nu eens enkele regels aan hem wijden.
Schouten heeft zijn opleiding ontvangen aan de Hoefsmidschool te
Amersfoort, waar hij in 1913 gediplomeerd werd. Van 1 Aug. 1914-1 Dec.
1918 is hij gemobiliseerd geweest en had hij een lOÜ-tal paarden onder
zijn hoede voor de verzorging van het beslag. Omtrent de wijze waarop
die verzorging heeft plaats gehad, geeft Kapitein Carstens een vleiend
oordeel Na de mobilisatie was Schouten een jaar in N. Brabant werkzaam
om daarna in 1919 eigenaar te worden van zijn tegenwoordige smederij.
Die smederij aan de Varkensmarkt 24 te Utrecht was een oude bekende
zaak waarin de familie Ohl eerst een 70 jaren lang het hoefsmidsbedryf
heeft uitgeoefend en daarna de heer Derks 16 jaren. Schouten nam de
zaak derhalve van Derks over. In April j.1. had de hoefsmederij 101 jaar
^quot;'aiTde restauratie in 1908 is het een ruime smederij geworden. Niet
breed, doch zeer diep.
* * *
Schouten heeft in de goede jaren het hoefbeslag weten op te voeren tot
-ocr page 148-het leggen van 9 a 10 duizend nieuwe ijzers per jaar. Alle aan de smederij
zelf vervaardigd. ^ Intusschen zijn gevoelige verliezen geleden. Niet alleen
door teruggang van den paardenstapel in de steden doch de paarden van
de Gemeente-reiniging en van het Bereden Politie-corps (de Gemeente
huurde vroeger de paarden voor de politie, doch in het vorig jaar is zij zelf
eigenaresse geworden) zijn voor het beslag gegaan naar de Biltstraat (Vee-
artsenijkundige Hoogeschool). De verplaatsing van de varkensmarkt naar
de nieuwe Veemarkt is voor Schouten's smederij ook niet voordeelig ge-
worden. Het wekelijksche contact met vele landbouwers is er vanzelfspre-
kend door gebroken.
Het getal z.g.n. boeren-paarden is evenwel nog vrij stationnair gebleven
zoodat er wekelijks nog 25 a 30 paarden pl.m. 120 a 130 nieuwe ijzers zijiï
onder te leggen.
Zooals reeds opgemerkt, bezigt Schouten enkel handgesmede ijzers
En wel vlakke. Enkele sleeperspaarden vorderen ijzers met kalkoeren
De paarden, welke aan de smederij komen, zijn meestal landbouw-paarden,
verder sleeperspaarden, manege-paarden en hitten.
De kost-prijs van het beslag voor boeren-paarden varieert van 4 tot
f 4.50. Voor hitten van f 3 tot f 3.50.
De baas werkt met twee knechts, vader en zoon, waarvan de eerste vroeger
m Arnhem en Amsterdam gewerkt heeft en thans 10 jaar bij Schouten
Als hoofdgebrek bij de landbouw-paarden noemt Schouten bij natte
tijden de brokkelhoeven. Hij schrijft dit deels aan eigen schuld toe wanneer
de landbouwers bij sommige smeden machinale ijzers laten onderleggen
Bij het bezigen van zelf-gesmede ijzers treedt het euvel van brokkelhoeven
veel minder op.
De malaise-tijd werkt ook ongunstig op het hoefbeslag, zooals overal en
vooral op het platteland wordt ervaren.
Wat het verdringen van het paard door de auto aangaat is
heer Schouten de meening toegedaan, dat het hoogtepunt daarmede' be-
reikt IS en de paardenstapel in de steden niet verder zal terugloopen. Zulks
is niet alleen voor de hoefsmeden maar ook voor de fokkers te hopen
Opgemerkt is reeds dat de frontbreedte van het pand Varkensmarkt 24
met groot is. De straat is er bovendien smal, waardoor het nemen van een
goede foto minder mogelijk is, hetgeen ons speet.nbsp;B
— Huldii-inf.' van Angorcn. Er heeft zich een commissie gevormd be-
staande uit de heeren:nbsp;'
Prof. Kroon; Breukink te Lochem (vert. Ver. Onderw. Pract Hoef-
beslag); P. V. Kempen, dierenarts Echt; P. H. Kupers (vert. Ned R K
Smedenpatroonsbond); J. Plet, dierenarts Heerenveen; A. Ruitenbeek
(vert. Bond van Smedenpatroons in Nederland) te Utrecht; H. Vossers
(vert. Ver. Onderw. Pract. Hoefbeslag) te Utrecht en Dr. G. M. v. d. Plank
te Utrecht (penningmeester)
met het doel den heer S. v. Angeren, Chef-Hoefsmid aan het Instituut
voor Veeteelt en Gezondheidsleer der Huisdieren bij zijn aftreden aan het
einde van dit jaar te huldigen en een geschenk aan te bieden. De datum
waarop dit geschieden zal (yermoedelijk midden November) zal nader bekend
gemaakt worden. De penningmeester ontvangt nog gaarne bijdragen
(gironummer 43701).
— Cursus te Utrecht. Wij vernemen dat de cursus voor het Rijksdiploma .
van Hoefsmid te Utrecht dit jaar wederom gegeven wordt onder leiding van
Dr. V. d. Plank (tevens belast met het theoretisch onderwijs) terwijl de prac-
tische lessen door den heer S. v. Angeren worden gegeven. Er kunnen nog
cursisten voor het eerste en tweede gedeelte worden aangenomen, indien zij
zich voor 1 October bij een der genoemde heeren aanmelden of zich opgeven
bij den heer van Lutterveld, Landbouwbeurs Utrecht.
Zwarte merrie van den heer Joh. Klaassens te Beilen met 3 maanden
oude tweeling (merrie- en hengstveulen), gekiekt in de weide bij de boerderij.
—nbsp;Militaire Hoeïsmidschool te Amersfoort. Geslaagd voor het e.xamen
van hoefsmid de navolgende dienstplichtigen der Artillerie (2e ploeg 1931):
L. van Doorten, B. Peppersma, G. E. Filart, G. Dragt, G. Wieringa, G.
van der Werff, J. B. B. G. Deliën, R. Zwanepol, B. A. Olie, W. D. W. Arends,
D. H. Verweij. Aan allen is een diploma uitgereikt, terwijl de 4 eerstge-
noemden tot korporaal zijn bevorderd.
—nbsp;liijksdiploma als hocïsmid. Het najaars-examen 1932 zal gehouden
worden in de maanden October en November, waarvoor aangifte dient te
geschieden vóór 15 October bij den heer Dr. R. H. J. Gallandat Huet,
Danckertstraat 11 te 's-Gravenhage. Voor nadere bijzonderheden zijn wij
zoo vrij te verwijzen naar de botreffende advertentie in deze aflevering.
t J. Kruithof Sr. Op 31 Augustus j.1. had op de dra verbaan te Hilversum
een tragisch ongeval plaats. De 60-jarige heer J. Kruithof Sr. te Voorburg, in
aannemerskringen bekend als bouwer van het stadion te Amsterdam, van
het voormalige Ministerie van Landbouw enz., reed daar zijn paard Par-
menio. Hij voerde 3 ronden een heftigen strijd om de leiding tegen een con-
current. Toen hij daarvan eindelijk gewonnen had stortte Kruithof van de
sulkey en overleed kort daarna. De emotie van den strijd bleek voor zijn
•reeds zwak hart te groot te zijn geweest. In verband met dit sterfgeval
werd het nog niet geheel afgewerkte programma afgebroken en verliet de
groote menigte diep onder den indruk van het voorgevallene het course-
terrein.
— Het voederen en drenken tijdens het spoorvervoer. In talrijke gevallen
bleken paarden op doorreis door Duitschland (van Polen naar Nederland,
Frankrijk en België) in zeer slechten toestand te verkeeren. Verscheidene
dieren konden zich nauwelijks op de been houden of lagen reeds onder-de-
voet in de wagon. Het spreekt van zelf dat zij daarbij ernstig schade leden
en beschadigd werden. Bij onderzoek bleek, dat de dieren aan de tusschen-
stations sleehts weinig of in het geheel geen drinken kregen, omdat ze
volgens verklaring der geleiders anders ziek werden. In verband met een
en ander heeft men in Duitschland een veeartsenij kundig onderzoek laten
instellen en dit behelst als resultaat onder meer het volgende.' kmchtvoeder
is niet gewenscht omdat de dieren geen beweging hebben, tijdens de reis
niets behoeven te presteeren en anders gevaar loopen maag-darmontste-
king met koliek te krijgen. Alleen onderhoudsvoeder is noodig, ruw voeder
dus, en het beste is daarvoor hooi. Een klein deel kan door goed stroo worden
vervangen. Hooi is gemakkelijk te verstrekken, vormt een goede buikvulling
en een goede defaecatie. De hoeveelheid hooi wisselt al naar grootte en
gewicht der paarden tusschen 4—15 pond per dier per dag. Voorts moet
in ruime mate drinkwater worden verstrekt. Bij uitsluitend hooivoeder is
reeds een goede hoeveelheid water gewenscht en nog te meer bij warm
weer. Eenmaal daags moeten de paarden royaal worden gedrenkt.quot; ± 25
Liter. Daarnaast kan nu en dan nog wat worden verstrekt. Bij het troepen-
vervoer in Duitschland is voorgeschreven om de 4 uur. Onjuist is dus da.t
het paard op trein-reis van behoorlijke drinken zou moeten worden ge-
speend. Het tegendeel is waar.
A.s. draverijen.
18nbsp;Sept. Duindigtnbsp;l.b.nbsp;6 Oct.nbsp;Lisse
19nbsp;Sept.nbsp;Medembliknbsp;k.b.nbsp;9 Oct.nbsp;Alkmaar
21nbsp;Sept.nbsp;Hillegonnbsp;k.b.nbsp;13 Oct.nbsp;Purmerend
22nbsp;Sept.nbsp;Enkhuizennbsp;k.b.nbsp;16 Oct.nbsp;Hilversum
23nbsp;Sept.nbsp;Wolveganbsp;k.b.nbsp;23 Oct.nbsp;Duindigt
25 Sept.nbsp;Duindigtnbsp;l.b.nbsp;30 Oct.nbsp;Duindigt
27 Sept.nbsp;Schagennbsp;k.b.nbsp;6 Nov.nbsp;Duindigt
29 Sept.nbsp;Purmerendnbsp;k.b.nbsp;13 Nov.nbsp;Duindigt
ö
-ocr page 152-— Schadinv-Wiiikcr. Dikwijls wordt op coiirse-baneii de vraag gesteld,
waartoe die rollen van lamsvaclit dienen die vele paarden op de piaats van
den neusriem dragen. Voor oningewijden is het zeer zeker een eigenaardig
gezicht. De gekste dingen hoort men er somtijds over. Een keer zelfs dat
het diende om ... . nensverkoudheid te voorkomen.
De blinker is in 1918 uit Amerika ingevoerd
door de bekende dravers-zadelmaker, en sinds-
dien is ze hier en in andere landen geregeld in
gebruik.
Als de zon fel schijnt, komen er vele scha-
duwen op den grond, ook op de renbaan na-
tuurlijk. Vele paarden schrikken er voor, en
fouten volgen.
Do rol van lamsvacht, die hoog en zeer licht
'is, verhindert dat het paard, wanneer opgezet,
den grond kan zien.
Het doel wordt echter niet altijd goed be-
grepen.
zal gehouden worden in de maanden October en November.
Schriftelijke aanmelding vóór 15 October a.s. aan den Secretaris der
examencommissie, Dr. R, H. J. Gailandat Huet, Danckertstraat 11
tc 's-Gravenhage, onder overlegging van een bewijs dat een twee-
jarige hoefbeslagcursus is gevolgd, of voor 1 Juli 1919 een diploma
als hoefsmid is behaald en nauwkeurige opgave van den leeftijd
Aan de Leiders van Cursussen wordt beleefd verzocht opgave te
willen doen van namen, voornamen, adressen en leeftijden hunner
leerlingen, die aan het examen deelnemen en hunne medewerking
te willen verleenen, -dat voor den aanvang der examens de benoodigde
stukken bij den secretaris worden ingeleverd.
Aan quot;hen, die reeds eerder aan het examen deelnamen wordt ver-
zocht op te geven wanneer zij dit examen deden en aan welken
cursus zij zijn opgeleid.
Het examengeld bedraagt ƒ 5— en moet bij den aanvang van het
examen worden voldaan.
De Commissie belast met het afnemen van het examen
ter verkrijging van een Rijksdiploma als hoefsmid.
LET OP!
I
KANS OP ÉÉN DER HOOFD-
PRIJZEN VANnbsp;=
Onthouden!
^ Nadere mededeelingen op deze
♦ plaats in het volgend nummer
LEIDDRAAD VOOR
AMATEUR-RUITERS
door
Directeur der Manege te Leiden
Prijs f 1.50nbsp;Fr. per post f 1.60
N.V. De Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij
Wagenstraat 70 — Den Haag — Postgiro 14908
?5
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebied
Redactie en Administratie:
TELEFOON 117500- - WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAQ
Abonnement: f 3.35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentiën: 1_6 regels f2.-, elke regel daarboven 25 cent
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
B. A. LUYKXnbsp;Amsterdam
Telefoon 46080nbsp;Hekelveld 16
-ocr page 156-Zou hQ de boodschap
verstaan hebben ?
Eén kans tegen tien . . . een sneltrein is
zoo gauw voorbijl
Wanneer u zeker wilt zijn, dat uw boodschap
verstaan, verwerkt en begrepen zal worden,
vergenoeg u dan niet met haar uit een sneltrein
te roepen. Zeg haar daar, waar uw toehoorder
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap in de periodieke pers.
Dit is de beste gelegenheid van den modernen
tijd om uwtoekomstige klanten in een stemming
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kunnen
verwerken. En de eenige manier, waarbij gij
zeker zijt, dat ieder, dien gij uw boodschap
toeroept, haar zal verstaan en begrijpen.
im élKi mm Ram^M psb ^iiiik ®[? w'caMM® wiissQattDisiicü®!! ©o^isicif
geef uw advertentie
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Pers
-ocr page 157-t
MAANDBLAD
INHOUD Enkele hoefbeslagindrukken uit het Buitenland. — Het zijbeen. - Heeft
het paard twee hoefzolen? - Huldiging van den heer S. van Ans^eren. - Cursus
in hoefbeslag te Veendam - Overhoef. - Korte mededeehngen. - Concours
bereden Politie te 's-Gravenhage. — Advertentiën.___
ENKELE HOEFBESLAGINDRUKKEN UIT HET BUITENLAND.
Hoewel een bootreis van Rotterdam naar Marseille en van Genua naar
Amsterdam niet bepaald de beste gelegenheid biedt om een studie te maken
van het hoefbeslag in de verschillende landen langs de passeer ende zeeën,
zoo kreeg ik toch gelegenheid in de aandoende havenplaatsen alsmede in de
Fransche en Itahaansche Riviera een vluchtigen bhk op het hoefbeslag te
slaan.
Southampton en het eiland Wight boden geen afwijkingen op beslag
gebied vergeleken bij ons land en gaven geen aanleiding tot bijzondere op-
merkingen. In Tanger valt het groote aantal ezels op en frappeert ons het
intensieve gebruik dat van dit kleine lastdier gemaakt wordt. Helaas
waren de hygiënische zorgen en speciaal aan het hoefbeslag van deze dieren
besteed, lang niet rechtevenredig met dit groote gebruik, doch zag men
integendeel een zeer verwaarloosden toestand hiervan. Sommige zag men
alleen van voren beslagen, anderen alleen achter, doch het beslag op zichzelf
was lang niet zooals men het gaarne zou zien.
Marseille heeft nog talrijke paarden die zoowel in de stad zelf als
in de havens dienst doen en wel de meeste als trekpaarden. Mij
kwamen de artikelen in dit blad van den heer □ voor den geest,
die Marseille daarin aanhaalde als het bewijs, dat sleeperspaarden
zeer goed op vlak beslag kunnen gaan en zelfs op hellende straten geen
kalkoenen noodig hebben. Marseille lijkt mij een zeer moeilijke stad voor
paardentractie en de vele paarden die ik er zag loopen met htteekens na het
branden van gewrichten en pezen, bewezen mij voldoende, dat ze er ook
niet zonder kleerscheuren, in deze zonder veel kreupelheden in hun dienst,
afkomen. De bestrating is veel met keien die glad zijn en de straten zelf
zijn zeer hellend, zoodat het werkelijk wel een prachtreclame is voor het
vlakke beslag, dat ik hier zonder uitzondering zag. Wanneer we daar Rot-
terdam dan eens bij vergelijken, dan geloof ik, dat het R'damsche paard
bes agen met de zeer hooge kalkoenen die aan dat sleepersbeslag eigen is'
buitengewoon jaloerseh zou zijn als het zijn collega uit Marseille aldaa;
aan het werk kon zien, dat de zwaarste vrachten tegen de steilste straten
optrekt en afdaalt op volkomen vlakke ijzers. Wanneer hier geen
behoefte aan kalkoenen gevoeld wordt, dan bestaat deze ook m. i. nergens
Van de vele luxe plaatsen langs de Rivièra wil ik Nice noemen, omdat
hier nog een 40 paarden alleen voor huurrijtuigen worden gehouden- de
bestrating is hier nagenoeg uitsluitend asphalt en als beslag wordt voor deze
n'^O T Tr.nbsp;zoolbeslag gebruikt. De kosten zonder de zolen zijn
fl,80; kurkbeslag is hier niet bekend, doch zou hier vanwege de geringere
kosten, uitnemend gebruikt kunnen worden. Winterbeslag komt hier niet
voor, zoodat de paarden dus het heele jaar door op vlakke ijzers loopen.
Algiers biedt mm of meer hetzelfde aspect als Tanger, doch men ziet hier
meer paarden, hoewel in deze kustplaatsen de auto het vreemdelingenver.
keer ook vrij wel geheel in beslag neemt en de groote reisauto's heel wat
viervoeters, groot en klein hebben uitgeschakeld.
HET ZIJBEEN.
In het artikel van Dr. E. Q. over „Het zijbeenquot; in „De Hoefsmidquot; van
lo bept. 32 staat de volgende passage;
„Ook is dikwijls de tak van het hoefijzer, gelegen onder zoo'n zieken
„verzenwand, te veel afgesleten. Welnu, al deze veranderingen zijn het
„gevolg van het niet meer of althans veel te weinig verwijden van den
„verzenwand.quot;
„Zooals hierboven gezegd, tracht het dier in zijn gang zooveel als mogelijk
„IS pijn te verraijden, het zal daarom bij verbeening van een kraakbeen
„het naar beneden drukken daarvan bij het steunen vermijden, waardoor
„de verzenwand zich minder verwijdt; deze verzenwand wryft daardoor
„ook minder over het ijzer, slijt dientengevolge minder af en wordt daar-
„door hooger dan de verzenwand van de andere zijde. Bij het neerzetten
„van den hoef komt de hoogste rand het eerst op den bodem en daardoor
,,süjt die Ijzertak ook het meeste af.quot;
Dat is theoretisch heel juist beredeneerd. Het komt mij echter voor
dat deze voorstelling van zaken al te eenzijdig is gegeven en dat oorzaak
en gevolg in vele gevallen omgekeerd moeten worden. In mijn woonstad
zie Ik vanzelf veel paarden, die dagelijks over de harde wegen marcheeren
en heel vaak zie ik het z.g. „optredenquot; op de buitenste hoefhelft Mijn mee'
ning IS nu de volgende: Verkeerd besnijden van den hoef door den smid is
vaak het begin. Veel smeden al zijn geneigd den binnenverzenwand meer
m te korten dan de rest. Vermoedelijk is hiervan de oorzaak: overdreven
vrees voor steengallen in den binnensteunselhoek, hetgeen de smid onwille-
keurig er toe brengt die fout bij ieder nieuw beslag te herhalen, ten einde
den binnenijzer-tak wat „luchtquot; te leggen. En dit wordt naar mijn mee-
ning op den duur oorzaak, dat de voetas scheef wordt en wel zóó, dat de
buiten hoefhelft te lang wordt, hetgeen het ,,optredenquot; verklaart, met als
noodzakelijk gevolg het sterk afslijten van den buitenijzertak. Bij iederen
voetstap zal de langere buitenwand de grootste schok en de trillingen van
de keien opvangen, en nu is het gemakkelijk te begrijpen, dat afwijkingen
aan die zijde optreden, zooals verbeening van het hoefkj-aakbeen met al
haar gevolgen, welke door Dr. E. Q. zijn beschreven. Dus hier niet eerst
„beginnende verbeeningquot; en daarna als gevolg langer worden van den
,,ziekenquot; verzenwand; maar eerst een te lange buiten ver zen wand en als
gevolg: verbeening.
Het spreekt vanzelf, dat een erfelijke aanleg bij een paard het ontstaan
van verbeening in de hand zal werken, dat dus bij een dergelijk paard door
dezelfde fout eerder verbeening zal optreden dan bij een, dat die erfelijke
aanleg niet van zijn ouders heeft meegekregen.
In het handboek van Prof. Kroon en Dr. Gallandat Huet kan men lezen,
dat verbeening het meest optreedt aan de buitenzijde van den linker voor-
hoef en bijna uitsluitend bij paarden in de stad. Ook dit verschijnsel valt
geheel in de lijn van mijn redeneering.
Bedenk n.l., dat in de stad bijna alle straten „rondquot; liggen en dat men
steeds rechts moet houden. Het linker voorbeen stampt daardoor met de
buitenhelft het hardst op de keien en hierdoor is het gemakkelijk te begrijpen,
dat verbeening aan die zijde het meest optreedt. Wanneer dan bovendien
nog de bovengenoemde fout in het bekappen van den voet gemaakt wordt,
is het voor ieder begrijpelijk, dat nadeelige gevolgen niet kunnen uitblijven
op den duur. Ik heb dan ook de vaste meening, dat veel verbeening voor-
kómen zou worden, als de smeden de ,,rechte voetasquot; meer zouden eerbiedi-
gen dan tot nog toe geschiedt.
Zelfs zou in de stad het iets korter maken van de buitenhelft van den
linkervoet te verkiezen zijn, ook bij nog volkomen normale hoeven.
Tevens wil ik hiér nog even vernielden, dat ik bij smeden (niet gediplo-
meerd) vaak de neiging zie, om juist bij paarden, die sterk optreden op de
buitenhoefhelft en die daarbij scheeve hoeven hebben, al of niet gepaard met
verbeening, de buiten ijzertak te verdikken, ten einde, zooals deze smeden
dan zeggen, het paard te dwingen zijn voet „rechtquot; neer te zetten. Het kost
me dan vaak de grootste moeite die smeden van hun dwaling te overtuigen
en hen uit te leggen, waarom een paard zich niet „dwingenquot; laat. Ik vertel
hen dan, dat de hoefschoen met z'n ijzer eigenlijk als een „doodequot; klomp
is te beschouwen, waaraan het paard zich niet stoort bij het neerzetten van
z'n voet; dat het dier toch z'n voet neerzet, zooals het levende inwendige
van den hoef gevormd is; dat het nooit lukt bij volwassen paarden dien
vorm te veranderen; dat ze daarom door verdikking van dien reeds te hooge
steile buitenverzenwand de inwendige deelen forceeren en daarom het
paard van 't kantje in de sloot helpen.
Deze smeden volgen dan de gegeven aanwijzingen op, ten minste als men
-ocr page 160-er bij blijft. Maar na enkele maanden ziet men hetzelfde paard weer met
dezelfde grove fouten in het beslag.
Bedoehng van dit schrijven is er op te wijzen, dat verkeerde behandehng
door onkundige smeden naar mijn meening veelvuldig oorzaak is van het
optreden van verbeening in de stad.
Rotterdam.nbsp;tj ^
D. O r e z e e,
dierenarts.
Aan
de Redactie van „De Hoefsmidquot;.
M. H.!
Gaarne wil ik een plaatsje vragen in „De Hoefsmidquot; voor hetgeen mij al
meerdere malen in de practijk is ervaren met het zijbeen.
Het volgende is mij in de paar laatste jaren gepasseerd met twee merriën
een M.C.-merrie en een stamboekmerrie. Beide paarden kregen in het begin
een Hchte kreupelheid en daar een van de paarden verzekerd was werd in
Utrecht spoedig de hulp der Veeartsenij kundige Hoogeschool gevraagd
waar bedoelde paarden behandeld werden. De eigenaar der M C-merrie
nam het paard van de Verzekering Maatschappij over en daarna kwamen
beide paarden bij mij in de smederij op beslag.
Aangezien ik wist dat beide paarden lijdende waren aan de hoefkraak-
beenderen, heb ik direct het middel toegepast dat bij mij in de practijk nog
nooit heeft gefaald en wel door de paarden fhnk ruim te beslaan waar het
zij been begint te verharden, desnoods met een verbreede tak en dan tusschen
den hoef en het ijzer een stuk auto-band te leggen, dat wigvormig bijloopt
aan de emdtakken van het ijzer met een hoefnagel te verbinden en loopendê
tot de laatste nagelgaten.
Bij beide paarden heb ik daarmede zooveel succes gehad dat ze nog goed
hun werk, ook in draf, kunnen doen en niet kreupel meer zijn.
Ook pas ik dit middel nogal eens toe voor nauwe hoeven en steeds heb ik
de voldoening dat de hoeven aanmerkelijk wijder worden.
Geachte collega's: als U een paard krijgt dat aan verbeend hoefkraakbeen
hjdt, probeert het aangegeven middel eens, het is goedkoop. Als men een
oude autoband heeft, gaan er vele uit. U zult pleizier van de behandehng
hebben.nbsp;°
Utrecht, 27 September.nbsp;W. C. S c h o u t e n.
HEEFT HET PAARD TWEE HOEFZOLEN?
Een niet al te bang uitgevallen examencandidaat zou bovenstaande
vraag met „jaquot; kunnen beantwoorden en er bij voegen, tenminste wanneer
er een gummi of leeren hoefzool bij onder ligt.
Geachte vraagsteller op het titelblad der Augustus-aflevering heeft
natuurlijk bedoeld of het paard behalve een vleeschzool, twee hoornzolen
heeft. Inderdaad zijn er hoeven die bij het besnijden een losse en een vasts
hoornzooi te zien geven. Echter komt het ook voor, dat de zoogenaamd
tweede zool een zoodanige structuur heeft en tevens zoo vast met den hoorn-
wand en de steunsels is verbonden dat een zeer groot percentage der hoef-
smeden zich aan zulke hoeven zullen vergissen en deze te lang laten.
Omgekeerd zijn er ook hoeven die bijna het zelfde uiterlijk hebben, doch
waarbij opletten de boodschap is, wil men niet een ongewenscht bloedbad
aanrichten.
Lang niet altijd kunnen wij de vraag stellen: „Heeft het paard twee
hoefzolen?quot;
Er zijn genoeg hoeven, waarbij wij eerder mogen vragen:,,Heeft het paard
een halve hoefzool?quot; zoo weinig hoorn er onder de vleeschzool aanwezig is.
Het opsporen der oorzaken van deze aanmerkelijke verschillen van
hoorndikte en structuur Hgt niet op den weg van den hoefsmid.
Al mogen er nu hoeven zijn waarbij de vraag rijst: Heeft 't paard twee
hoefzolen?, voor den hoefsmid is de beantwoording van minder belang.
Voor hem is het van veel meer belang dat hij zijn onderscheidingsvermogen
zoodanig ontwikkelt, dat hij ten slotte niet meer misgrijpt, doch steeds de
juiste hoeveelheid hoorn leert wegnemen of beter nog, laat zitten.
Dit is lang niet gemakkelijk.
Bij landbouw-paarden wijst zich meestal de weg van zelf. De doode zool
vertoont dan scheuren en de verbinding tusschen wand en zool is duidelijk
verbroken. Bij paarden, die veel op stal staan en weinig of geen werk ver-
richten, is dit vaak anders.
Hoe handelt men nu wanneer er twijfel bestaat omtrent de aanwezige
hoeveelheid hoorn onder den hoef.
Vooreerst bekijkt men de lengte van den hoef in verband met het paard.
Hierbij moet men terdege rekening houden met de lengte van de kroon-
haren. Bij korte of kortgeknipte kroonharen vergist men zich gauw, daar
de hoeven dan langer lijken, dan ze zijn.
Ook let men goed op, of bij het te behandelen dier normale, dan wel
lange steile, of korte steile hoeven, of soms ook lange spitse, of korte spits-
boeven behooren. Dit in verband met het ras en eventueele afwijkende
beenstanden.
Vervolgens oefent men druk uit op de zool door middel van de duimen,
de visiteertang of de afneemtang. Vergissingen zijn ook dan nog niet uit-
gesloten.
Sommige paarden reageeren direct, andere pas wanneer het bloed er uit
stroomt.
Het meer of minder meevoeren van de zool geeft eveneens nog geen vaste
aanwijzing voor de aanwezige hoeveelheid hoorn. Juist bij paarden met
twee hoornzolen komt het voor, dat die tweede zool prachtig mee veert
onder den druk van de tang. Neemt men dan echter in het toongedeelte
zooihoorn weg, dan ziet men daar de hoorn lichter van kleur worden. Nog
dieper wordt de hoorn zacht en lijkt het of tusschen eerste en tweede zool
een laagje tusschenhoornstof aanwezig is. In zulke gevallen kan er een
flink stuk van den hoef worden afgenomen.
Als tegenhanger van de hoeven met twee zolen treffen wij hoeven aan
met zeer germge zooidikte. Meestal zijn het in meer of mindere mate plat-
hoeven. De lengte van deze hoeven is niet groot en het vaststellen van de
hoeveelheid af te nemen hoorn is niet moeilijk
Bj, geringen druk op de zool reageert het dier al. Vanzelfsprekend moet
.ooikneuzingen met
Door weidegang worden deze zolen nog dunner. Het aanwenden van bruine
teer werkt gunstig.
Nog op één soort hoeven willen wij de aandacht vestigen, namelijk op
die, ™van de stuctuur van het zooihoorn afwijkt van de normale strue
uur. Wij bedoelen die hoeven, waarvan de zolen nog al elastisch zijn.
De zooihoorn heeft dan een caoutchoucachtig aanzien. Met het besnijden
voelt het ook zoo aan.
Heeft men zulke hoeven ter behandeling, ook al zijn zij op 't oog lan^
men zij voorzichtig, „of het leven zit aan den buitenkantquot;, zooals wij drt
eens kernachtig hoorden zeggen.
Met bovenstaande is geenszins de vraag „heeft 't paard twee hoefzolenquot;
bean woord. Ook bedoelen wij niet eritiek uit te oefenen op het schrijven
van den heer Weijermans. Voor my was het slechts een aanleiding om voor
de moeilijkheden van het besnijden nadere aa.ndacht te vragen.
Utrecht.nbsp;„
tl. V O s s e r s.
Met vragen komt men te Rome.
Is 't .juist gezien van den heer Vossers om de door mij gestelde vraag
ächten?nbsp;hoefzolenquot; voor den hoefsmid van minder belang te
De door hem opgesomde verschillen in den bouw of structuur van de
hoefzool brengt mij tot een tweede vraag: „Waardoor ontstaan deze ver-
schillen, welke, uitgezonderd de hoef met flinke tweede of losse zool mijns
inziens gebreken zijn? Waar nu de geheele paardenstand, wat Letreft
althans zijn hoeven, afhankelijk is van den hoefsmid, dunkt my, dat de
hoefsmid nooit een te ruim inzicht kan hebben van oorzaak en gevolg van
de verschillen, die hij dagelijks onderhanden krijgt en bewerken Let.
widetquot;quot;^ '' °nbsp;onderwerp zoo goed mogelijk behebt zal
Ik voor mjj heb sinds enkele weken drie paarden van voren beslagen
met door mij genoemde zooiijzers, waarbij de geheele zool meedraagt.
Bedoelde paarden heb ik al ettelijke jaren in beslag, waren niet kreupel
maar uiterst plat en veel te laag van hielen. Met de meeste moeite kon ik
geen verbetering krijgen. Mijn overtuiging is, dat door het meedragen der
zool, de tweede zool, welke uit de verzen afgroeit, zal ontwikkelen, waar-
iTh ^ quot;rrquot;quot;nbsp;natuurlijke bestemming: het formeeren
van bedoelde zool, herkrijgen en zoodoende tevens tot groei zullen komen.
H. W e y e r m a n s.
-ocr page 163-HULDIGING YAN DEN HEER S. YAN ANGEREN.
De huldiging van den heer S. van Angeren zal plaats vinden op Donder-
dag 10 November a.s. des namiddags te half vier in het gebouw voor Hoef-
kunde van het Zoötechniseh instituut te Utreeht (Verlengde Poortstraat).
Bijdragen kunnen nog worden gezonden aan Dr. G. M. van der Plank te
Utrecht, Oudwijkerstr. 37, giro 43701.
Indien in den datum nog verandering mocht komen, zal dit tijdig aan
belangstellenden ter kennis worden gebracht.
* * *
Uit bovenstaande mededeeling kunnen we de gelukkige conclusie trekken
dat de heer van Angeren weder hersteld is, daar de oorspronkelijk vroeger
bepaalde huldiging toen wegens ziekte moest worden verschoven. Hiermede
wenschen wij om te beginnen den a.s. jubilaris van harte geluk en nemen
tevens de gelegenheid waar om niet alleen alle hoefbeslagautoriteiten, doch
ook oud-leerhngen en allen die zich op hoefbeslaggebied met den heer
van Angeren bevriend hebben gemaakt, op te wekken door hunne aanwezig-
heid blijk te geven van hun achting en belangstelling voor den scheidenden
functionaris.
Het behoeft hier waarlijk niet aan ingewijden verteld te worden, wat de
jubilaris gedurende zulk een groot deel van zijn leven voor de ontwikkeling
van het hoefbeslag heeft gedaan en er zullen dan ook weinig hoefsmeden
in ons land zijn, die den heer van Angeren niet persoonlijk of bij name ken-
nen. Daarom of naar Utrecht op 10 November a. s. en laten wij door een
grootsche demonstratie aldaar onze hoogachting toonen aan dezen scheiden-
den autoriteit, die op de hoogste sport staat van het schoone ambacht,
het hoefbeslag.
CURSUS IN HOEFBESLAG ÏE YEENDAM.
De cursus in hoefbeslag te Veendam werd ingesteld op initiatief van de
Veenkoloniale Boerenbond te Veendam en wordt gehouden des Zaterdags,
n.1. van lO^/a—12 theoretische lessen en van 1—5^2 praktische lessen.
De theoretische lessen worden gehouden in de Rijkslandbouw-winter-
school, waarvan de localen door den directeur dier onderwijsinrichting
hiervoor welwillend beschikbaar worden gesteld. Het groote voordeel
hiervan is, dat in een daarvoor zeer geschikt lokaal les kan worden gegeven,
terwijl van de aanwezige preparaten, modellen, platen enz. een dankbaar
gebruik wordt gemaakt. De praktische lessen worden gegeven aan de
ambachtschool, waar de omstandigheden t.o.v. de vuren en verdere ma-
terialen ook zeer gunstig zijn.
Over 't algemeen is de animo bij de cursisten in groote mate aanwezig,
vooral de praktische lessen worden met ijver gevolgd. Ten opzichte van
de theoretische lessen kan gezegd worden, dat de stof wel eens moeilijk
te verwerken is, terwijl de omstandigheden, waaronder thuis gestudeerd
moet worden, nu ook juist niet altijd voor die studie bevorderlijk zijn.
Het aantal gegeven lessen bedraagt 20 en loopen van April t/m October
met een vacantie van ± 1 maand, samenvallend met de vacantie van de
ambachtschool.
Wat het verloop van den cursus betreft, dient opgemerkt te worden
dat ze gehouden wordt, geheel volgens het daartoe vastgesteld programma'
d.w.z. m het eerste gedeelte vooral ijzers smeden en onderleggen voor
normaal beslag en in het tweede gedeelte voor afwijkende standen en dito
gangem Om voldoende paarden te krijgen, werd het beslag gratis aan-
^6Dr3/Cilt.
Daar behalve de rijkssubsidie geen toelage genoten werd, moest het
lesgeld zeer hoog gesteld worden, n.l. f 25 per persoon per halfjaar In de
gegeven slechte tijdsomstandigheden meende de Veenkoloniale Boerenbond
niet gerechtigd te zijn om geld voor den cursus beschikbaar te stellen
Ens dan ook veel overleg noodig geweest, om de begrooting sluitend te
krijgen.
Het aantal deelnemers bedroeg bij den aanvang van het eerste halfjaar
8, hetwelk in den loop van den cursus door vertrek van één der deelnemers
tot 7 daalde. Bij den aanvang van het tweede halfjaar hadden alle zeven
zich weer aangemeld, doch één ervan is wegens verandering van werkkring
met teruggekomen. Aanvang en einde van het tweede halfjaar dus met
zes leerlmgen, welke zich ook allen voor het examen hebben aangemeld
Cursus te Veendam. Van links naar rechts de deelnemers: K. de Boer te
Nieuwe Pekela, L. Mulder te Borgercompagnie, J. Smit te Drouwenermond
B. Siepel te Gasselte, H. B. Ottens te Gieten, W. Drok te Zuidwending Verder
de heer G. Smit, ondenvijzer-hoefsmid te Stadskanaal, door wien de lessen
in de practijk worden gegeven, en geheel rechts de heer H. ten Have, dierenarts
te Veendam, leider en leeraar in de theorie.
OVERHOEF.
De heer Dr. E. Q(uadekker) vervolgt zijn serie artikelen in „Ons Paardquot;
over exterieur met de volgende:
Overhoef. De naam overhoef duidt aan, dat dit gebrek gezeten is boven
den hoef. Sedert lang verstaat men er dan ook onder iedere harde zwelling
onmiddellijk boven den hoef, uitgaande van het daar gelegen been of
gewricht.
De Duitschers geven er verschillende benamingen aan. Zij spreken n.1.
van ,,Schalequot;, van ,,Leistquot; en van ,,Ringbeinquot;.
De Franschen noemen het „Formesquot; en onderscheiden „Formes Phalan-
giennesquot; en „Formes Coronairesquot;.
De Engelschen heeten het ,,Ring-bonequot; en onderscheiden ook een ,,highquot;-
en „low-ringbonequot;.
Volgens Prof. Möller kan men het gebrek verdeelen in:
Ie. Articulair lijden, dat uitgaat van het kroongewricht, dat zooals men
weet onmiddellijk boven het hoef gewricht is gelegen. Volgens Möller zou
het hier een ziekte zijn der gewrichtskraakbeenderen, waarbij deze, al naar
den duur van het lijden, meer of minder verwoest worden, terwijl aan de
randen van het gewricht dan een been woekering ontstaat. In een later
tijdperk vindt men het kootbeen en het kroonbeen dikwijls met groote
beenwoekeringen bezet, terwijl dan het gewrichtskraakbeen geheel ver-
woest is.
Ook kan het tot een vergroeiing van het gewricht komen. Deze soort van
overhoef is zeker wel de ergste, want hij gaat gepaard met hevige kreupel-
heid.
2e. de periarticulaire overhoef. Tengevolge vaneen chronische ontsteking
rondom het gewricht, zooals deze ontstaan kan uit verstuikingen of door
voortdurende rekking aan de binnen- en buitenzijde van het gewricht.
Bij het onderzoek na den dood vindt men dan de gewrichtsvlakten gezond,
alleen de banden verdikt en aan de inplantingsplaatsen zijn meer of minder
uitgebreide been woekeringen ontstaan.
3e. de rachitische overhoef. Tengevolge eener gebrekkige beenontwik-
keling in de jeugd, de zoogenaamde Engelsche ziekte, worden vooral de
gewrichtsuiteinden der beenderen te dik. Indien de uiteinden van het
kootbeen en van het kroonbeen te dik zijn, dan is dit van buiten uit zeer
gemakkelijk te zien en wordt dit dan ook dikwijls als overhoef be-
stempeld.
Hierbij zijn de gewrichtsvlakten en de banden normaal. Meestal is een
slechte voeding in de jeugd hiervan de oorzaak en alhoewel er geen kreupel
loopen mede behoeft gepaard te gaan, zal ieder toch wel begrijpen, dat
paarden met zulke zwakke beenderen toch al heel gemakkelijk een ge-
wrichtslijden kunnen krijgen.
4e. de traumatische overhoef, ontstaande door verwondingen. Een kroon-
trap is dikwijls voldoende om een beenvliesontsteking te voorschijn te
roepen en dientengevolge een beenwoekering.
Wat de versehijnselen betreft waaronder dit gebrek zich voordoet, moet
in de eerste plaats genoemd worden de verdikking van het kroongewicht,
die gewoonlijk gemakkelijk te zien is indien men de vier kroongewichten
onderling vergelijkt.
De zwelling of verdikking aan de zijvlakten van het gewricht ziet men
als men vóór het paard gaat staan, die op de voorvlakte door zich terzijde
van het paard te plaatsen.
Door het betasten met de hand en vergelijking met de andere kroon-
gewrichten heeft men spoedig zekerheid. Bij de articnlaire overhoef breidt
zieh het lijden aan beide zijden over de voorvlakte van het gewricht uit,
en heeft het voorkomen van een ringvormige zwelling, waarvoor de Duit-
schers het woord „King-beinquot; gebruiken. De achtervlakte is door de ligging
der buigpezen aan het oog onttrokken.
Nu eens gaat de beenwoekering uit van het kootbeen en ligt dan wat
hooger, dan eens van het kroonbeen en ligt dan onmiddellijk boven de
kroon van den hoef.
De zwelling is hard, weinig gevoelig bij drukking en de huid is er over
te verschuiven.
De periarticulaire vorm komt in verschijnselen met de bovengenoemde
vrijwel overeen, alleen is het zeldzaam dat hierbij ook op de voorvlakte
de verdikking voorkomt.
Bij. deze beide vormen komt kreupelheid voor, die vooral bij belasting
van den hoef het duidelijkst is. Bij temperamentvolle paarden ziet men de
kreupelheid gedurende de beweging wel eens wat verminderen.
Het onderkennen van overhoef is niet altijd even gemakkelijk, vooral
niet als de verdikking nog maar gering is.
Bij veulens zijn de beenuiteinden van koot- en kroonbeen steeds duidelijk
zichtbaar, sterker ontwikkeld en hooger boven den hoef gelegen dan bij
volwassen paarden. Hiermede moet men rekening houden wil men zich
niet vergissen.
Door het betasten der koot bemerkt men of de verdikking zetelt in de
huid, dan wel of deze van het onderliggende been uitgaat.
Overhoef zonder kreupelheid is niet zoo erg als die met kreupel-
heid.
Moeilijker wordt de onderscheiding tusschen een overhoef en een distorsie
van het kroongewicht. Deze laatste gaat echter altijd gepaard met ont-
stekingsverschijnselen als verhoogde warmte en pijn bij drukking.
Dat het kroongewricht zoo dikwijls de zitplaats is van zulke ziekten,
ligt in de anatomische-physiologische inrichting ervan.
Volgens Peters en ook volgens Williams, zou overhoef het meest voor-
komen bij lange, weeke kooten, waarbij de gewrichtsbanden meer gerekt
worden dan bi] korte, sterke kooten.
Verschillende oorzaken kunnen aanleiding geven tot het ontstaan van
dit gebrek en het feit, dat overhoef tegelijk aan meer dan één been kan
voorkomen bij hetzelfde paard, bewijst, dat er dan een praedispositie
voor dit lijden moet bestaan, een voorbesehiktheid welke dikwijls
erfelijk is.
Over 't algemeen kan men wel zeggen, dat deze voorbeschiktlieid eigen
is aan alle smalle, slecht gebouwde gewrichten en aan een abnormalen stand
der ledematen.
De meerdere belasting der voorbeenen is een der redenen waarom overhoef
meer aan deze, dan aan de achterste ledematen voorkomt.
Onregelmatige stand,en, vooral toonwijde en toonnauwe stand, veroor-
zaken niet alleen een ongelijke belasting van het gewricht, maar ook ab-
normale rekkingen der gewrichtsbanden, en kunnen daardoor aanleiding
geven tot het ontstaan van den periarticulairen vorm van overhoef.
Als uitwendige oorzaken komen in de eerste plaats in aanmerking dis-
torsies en al die omstandigheden waardoor deze ontstaan kunnen, zooals
gebrekkige beenstanden, ongelijk besnijden der hoeven, het gebruiken van
paarden in snelle gangen op ongelijken bodem. Zoodra de eene hoefwand-
helft hooger is dan de andere en dus ook bij het loopen eerder op den bodem
komt, moet zoowel een ongelijke verdeeling van den last in het gewricht,
als een rekking der tegenoverliggende zij band plaats hebben.
De overhoef is over 't algemeen genomen een chronisch lijden, ofschoon
enkele vormen een eigenaardig verloop hebben. De articulaire vorm begint
doorgaans langzaam de geneest niet, zoodat het dan ook afhangt van den
graad der kreupelheid en van de diensten waarvoor het paard bestemd is,
of men het dier nog zal behouden of niet.
Met welken vorm van overhoef men ook te doen heeft, het is altijd een
zeer ernstig lijden, waarvoor men niet spoedig genoeg den raad van den
dierenarts kan inroepen. Ik moet ook hier afraden het op eigen initiatief
aanwenden van smeersels of zalfjes; juist omdat er verschillende vormen
van overhoef bestaan, is de behandeling afhankelijk van den vorm van
het lijden, en de in den handel zijnde geheimmiddelen zijn voor iederen
vorm dezelfde.
Met het oog op de fokkerij van het paard zal men bijzonder moeten letten
op de sterkte der gewrichten van voor- en achterbeen, alsmede op den stand
der ledematen, opdat de teelt vrij blijve van het vrijwel ongeneeslijke gebrek
overhoef, een gebrek waardoor het paard waardeloos wordt.
— Aan het c.xamcii voor het rijksdiploma van hoefsmid, dat in de maand
November zal worden afgenomen te Utrecht, zal door ougeveer 60 candidaten
worden deelgenomen ; hieronder zijn de leerlingen van de nu afgeloopen cursussen
te Bedum, Heerenveen, Veendam en Appingedam.
— Cursus in hocfhoslasi' te Lochern. Zaterdag 8 October is de eerste les van
het 2e gedeelte van de cursus gehouden.
CONCOURS BEREDEN POLITIE TE 's-GRAVENHAGE.
Op 13 en 14 September hadden op het Alexanderveld de jaarlijksche
dressuur- en springwedstrijden plaats, waaraan door 24 agenten werd
deelgenomen. De wedstrijden zijn uitstekend geslaagd en werden op den
tweeden dag door vele autoriteiten en een groot belangstellend publiek
bijgewoond. Op dien tweeden dag waren, als gewoonlijk, komische nummers
aan het programma toegevoegd.
Een snapshot uit het nummer ringsteken, 'n wedstrijd zonder nieten. Wie
geen prijs wint, krijgt gratis een douche.
(u. Ons Paardquot;).
-ocr page 169-Vijfhonderd gulden Prijsvraag!
MISSCHIEN WEET UW BOEKHANDE-
LAAR OF LEESBIBLIOTHEEK ER AL
MEER VAN!nbsp;=
TWEE PRIJZEN VAN HONDERD GULDEN
TWEE PRIJZEN VAN VIJFTIG GULDEN
TWINTIG PRIJZEN VAN TIEN GULDEN
Onthouden!
Nadere mededeelingen op deze plaats in het
volgend nummernbsp;=
N.V. DE ZUID-HOLLANDSCHE
BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ
Afdeeling Uitgeverij
WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAG
LET OP!
aooR
Directeur der Manege te Leiden
Prijs f 1.50nbsp;Fr. per post f 1.60
N.V. De Zuid-Holl. Bock- en Handelsdrukkerij
Wagenstraat 70 — Den Haag — Postgiro 14908
55
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebied
TELEFOON 117500'
Redactie en Administratie:
WAQENSTRAA.T 70 - DEN HAAQ
Abonnement: f 3.35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentiën: 1—6 regels f2.—, elke regel daarboven ascent
zijn reeds 18 jaar goed;
docli thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
B. A. LUYKXnbsp;Amsterdam
Telefoon 46080nbsp;Hekelveld 16
ili
ili
ili
ili
ili
■ia
ili
m I wm
ili
SIS
ili
ili
!IM
■n
If
ili
■11
Zou hQ de boodschap
verstaan hebben ?
Één kans tegen tien . . . een sneltrein is
zoo gauw voorbij!
Wanneer u zeker wilt zijn, dat uw boodschap
verstaan, verwerkt en begrepen zal worden^
vergenoeg u dan niet met haar uiteen sneltrein
te roepen. Zeg haar déér, waar uw toehoorder
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap in de periodieke pers.
Dit is de beste gelegenheid van den modernen
tijd om uw toekomstige klanten in een stemming
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kunnen
verwerken. En de eenige manier, waarbij gij
zeker zijt, dat ieder, dien gij uw boodschap
____toeroept, haar zal verstaan en begrijpen.
geef uw advertentie een langer leven
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Persnbsp;^
-ocr page 173-37e Jaargang
10 Nov. 1932
VAN
Aangeboden als huldeblijk bij het afscheid nemen
van den heer S. VAN ANGEREN als Chef-Hoefsmid
van het Zoötechnisch Instituut derRijks-Universiteit
te Utrecht
Uitg. N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagen.tr. 70, Den Haag
RlJksUNIVERi^i 1
-ocr page 174-Het geeft aan de Redactie van „De Hoefsmidquot; een groote voldoening^
dat zij in de gelegenheid is om aan U waarde Van Angeren, op den dag
dat gij officieel afscheid neemt als chef hoefsmid van de Veeartsenijkundige
faculteit der Rijks Universiteit te Utrecht, een extra-nummer van ,,De
Hoefsmidquot; aan te kunnen bieden, een uitgave die geheel aan U gewijd is
en waarin talrijke vrienden en belangstellenden, door een persoonlijke
bijdrage, van hunne waardeering en hoogachting voor U hebben willen
getuigen.
Wij hopen dat gij, scheidende functionaris, dit als een blijvend aan-
denken zult willen aanvaarden en hierin zult willen zien een bewijs van
dank voor al hetgeen gij op hoefbeslag-gebied en meer in het bijzonder
voor het onderwijs in hoefbeslag gedurende een lange reeks van jaren
hebt gepresteerd.
Persoonlijk voeg ik hieraan toe het voor mij als een groot voorrecht te
hebben beschouwd, sinds de instelling der examens voor het Rijksdiploma
van Hoefsmid, met U te hebben kunnen samen-
werken. In deze lange reeks van jaren heb ik U
leeren kennen als een buitengewoon goed beoor-
deelaar van het hoefbeslag in al zijn onder-
deelen, als een uitnemend examinator en ik zou
haast zeggen als een onmisbaar lid dezer com-
missie. Doch ook overigens heb ik steeds alle
medewerking van U ondervonden en vaak gepro-
fiteerd van uw practische kennis en ervaring
wanneer ik onderwerpen het hosfbeslag betref-
fende met U besprak. Gij spruit nog voort uit
den tijd, dat de militaire hoefsmeden de eenige
goed geschoolde vakgenooten waren en als zoo-
danig hebt gij dan ook pioniersarbeid verricht
en mede geholpen om de burgerhoefsmeden door
kundig onderricht en goed voorgaan uit hun
achterlijkheid op te heffen. Dat gij daarin ge-
slaagd zijt, bewijzen de resultaten van de zoo
talrijke cursussen waarvan gij de praktische op-
leiding hebt verzorgd. Hierop terug te zien moet
alleen al een groote mate van voldoening voor
U zijn en wanneer ge binnenkort het ambte-
looze leven zult intreden, zullen zeer zeker vaak
deze herinneringen als aangename visioenen aan U voorbijtrekken.
Het zal ongetwijfeld een groote voldoening voor U zijn, dat gij Uw ambte-
lijke positie verlaat op den hoogst bereikbaren sport en met de wetenschap
dat gij zooveel voor het hoefbeslag en het onderwijs hebt kurmen tot stand
brengen en wij wenschen U van harte nog zeer vele jaren toe van een wel-
verdiende rust, waarbij wij echter de hoop blijven koesteren dat Uwe belang-
stelling in hoefbeslag-aangelegenheden levendig moge blijven tot verder
heil van dit schoone ambacht.
's-Oravenhage, 4 Nov. 1932.nbsp;Dr. Gallandat Huet.
S. VAN ANGEREN.
(Bij zijn afscheid).
Op 17 Juni 1.1. werd Stephanus van Angeren 65 jaar, waarom hij aan het
eind van dit jaar den dienst met pensioen zal verlaten. Wij meenden dat dit
feit niet onopgemerkt mocht voorbijgaan, omdat van Angeren een verdien-
stelijk man is, die zijn geheele leven gewijd heeft aan de verbetering van het
hoefbeslag in Nederland. Ik weet zeker, dat het niet in zijn geest zou zijn,
als ik hier de loftrompet ging steken, zijn verdiensten breed zou uitmeten of
hem ging ophemelen. Dit past niet bij van Angeren's bescheidenheid en
karakter.
Daarom meen ik, dat ik beter doe met hier wemig meer te geven dan een
onopgesmukte staat van dienst, waaruit de lezer voldoende kan opmerken,
welk een belangrijke rol van Angeren op hoefbeslag-gebied heeft gespeeld
Van Angeren werd geboren op 17 Juni 1867 en kwam 1 October 1887
als loteling in dienst bij het 1ste Regt. Veldartillerie. Hij ontving toen, na
zijn africhting, zijn opleiding aan de Militaire Hoefsmidsschool te Amers-
foort, ging in Februari 1889 een vrijwillige verbintenis als hoefsmid aan en
werd 21 October 1890 als militair hoefsmid aangesteld. Met een korte onder-
breking is hij in militairen dienst gebleven', de laatste jaren bij het Korps
Rijdende Artillerie, tot hij in 1912 als wachtmeester-hoefsmid den dienst
met paspoort verliet, omdat hij toen benoemd werd tot hoefsmidsbaas en
onderwijzer in practisch hoefbeslag aan de toenmalige Rijksveeartsenijschool
te Utrecht als opvolger van W. A. H. van Horsen.
Toen de Rijksveeartsenijschool tot Hoogeschool werd verheven werd
van Angeren Chef-Hoefsmid aan het Zoötechnisch instituut, wat hij ge-
bleven is, toen het diergeneeskundig onderwijs als 6de faculteit bij de Rijks-
universiteit werd ingelijfd. Van Angeren heeft nog korten tijd lessen gegeven
in de oude hoefsmederij aan de Biltstraat, doch verhuisde met zijn practisch
onderwijs spoedig naar het nieuwe gebouw voor Hoefkunde aan de Poort-
straat, waar hij steeds de studenten geholpen heeft bij het zich eigen maken
van wat de dierenarts van het hoefbeslag moet kennen. Twintig jaargangen
van studenten zijn hem zeker dankbaar voor de practische kennis, die zij
van hem opdeden, kennis, die den dierenarts in de practijk zoo te stade
komt. Met bewonderenswaardig geduld en met groote ambitie was hij
steeds in de practica werkzaam. Hij heeft hier zijn opdracht uitstekend ver-
vuld, wist steeds waar hij staan moest en was gezien bij ieder, die met hem
te maken had.
Reeds van 1898 af is van Angeren als practisch onderwijzer aan cursussen
in hoefbeslag opgetreden, eerst aan 4 cursussen onder leiding van den heer
J. H. Moubis, in 1898 aan 1 cursus te Druten (leider de heer E. H. Berch
Gravenhorst), in 1902 1 cursus te Zaltbommel (leider de heer J. de Vries),
in 1904—1908 aan 6 cursussen te Deventer, te Apeldoorn en te Arnhem
(leider Dr. H. M. Kroon), in 1910—1912 aan cursussen in Arnhem (leider
de heer Dr. J. v. Dorssen), in 1913 te Gorinchem (leider de heer Moubis), in
1915—1919 aan cursussen te Utrecht (leider Dr. H. M. Kroon), in 1916—
1918 aan cursussen te Geldermalsen (leider de heer J. de Vries), in 1920,
1922—1932 aan cursussen te Utrecht (leider Dr. G. M. v. d. Plank), in het
geheel 34 cursussen.
Aan niet minder dan 410 leerlingen van van Angeren werd het diploma
als hoefsmid uitgereikt. Wat de opleiding van burgerhoefsmeden betreft
slaat van Angeren hier zeker wel het record!
Een zeer nuttige arbeid heeft van Angeren verricht als pmctisch leeraar
aan den cursus voor opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag, die
sedert 1912 tot het laatste .jaar, in het Zoötechnisch instituut te
Utrecht, onder leiding van Prof. Dr. H. M. Kroon, ieder jaar gehouden
werd.
Niet minder dan 117 leerlingen van dezen cursus behaalden het diploma
als onderwijzer in practisch hoefbeslag. Dat zij allen veel aan van Angeren
te danken hebben is zeker, veler dankbaarheid is groot, wat mij telkens
blijkt uit brieven en mededeelingen. De Vereeniging van Onderwijzers in
practisch hoefbeslag benoemde hem tot eerelid.
Als examinator is van Angeren steeds een nauwgezet en humaan beoor-
deelaar, hij ziet met een half oog alle fouten en onvolkomenheden, waar-
deert graag wat goed is, veroordeelt al wat niet goed is, doch weet, waar
het kan, ook nog te vergoeilijken. Zeer vele examens heeft hij afgenomen,
vooreerst in ons instituut bij den overgang en aan het eind
van de cursussen in hoefbeslag te Utrecht en bij het examen
ter verkrijging van het diploma als onderwijzer in practisch hoef-
beslag. In de in 1919 ingestelde Rijkscommissie voor het afnemen van de
examens ter verkrijging van het Rijksdiploma als hoefsmid heeft van
Angeren mede beoordeeld 1916 hoefsmeden, die zich in den loop der jaren
aan deze examens onderworpen hebben. Vóór deze rijkscommissie werd
ingesteld had van Angeren reeds zitting in provinciale examencommissies,
zoo in Drenthe, Friesland, Zeeland en Limburg.
Ontelbare malen trad van Angeren op als jurylid bij hoefbeslagwedstrijden
en tentoonstellingen, het scheen wel of men een jury niet compleet achtte
als hij er geen zitting in had. Laat ik enkele plaatsen noemen, 's-Gravenhage,
Venlo, Roermond, Weert, Vlissingen, Gouda, Zoetermeer-Zegwaard, Alk-
maar, Nijkerk, Geldermalsen, Doesburg, Deventer, Assen enz. enz.
Meermalen werd van Angeren in verschillende provinciën uitgenoodigd
om bestaande cursussen in hoefbeslag, wat het practisch gedeelte betreft, te
inspecteeren of door enkele lessen op een goed peil te brengen. Hij ging
daarbij altijd recht door zee en op den man af.
Verder is van Angeren wel belast geweest met de beoordeeling van hei
hoefbeslag op stamboekkeuringen om daar met de hoefsmeden de voorko-
mende fouten in het beslag te bespreken.
Van Angeren was steeds in de eerste plaats de man der practijk. Toch
komen in de vakbladen meermalen artikelen van zijn hand voor.
Zoo in De Hoefsmid, in het Vakblad van den Smid, in het Orgaan voor
Smedenpatroons, in hetOrgaan „DeVuursalamanderquot; van de R. K. Smeden-
patroonsbond. Een reeks artikelen in het Orgaan der Smedenpatroons is
zelfs in brochurevorm verschenen.
Als mede-schrijver van het handboek ,,Hoefkunde en Hoefbeslagquot; door
Kroon en Gailandat Huet kan ik hier gerust verklappen, dat wij meer-
malen bij van Angeren te rade zijn gegaan, waar het het practisch gedeelte
betreft.
In ons Instituut werden geen proeven genomen op het gebied van hoef-
kunde en hoefbeslag of van Angeren had er een groot aandeel in, zijn uit-
voerige kennis der practijk was ons daarbij een groote steun.
*
Wij meenen hier een overzicht gegeven te hebben van het werk van
Van Angeren en wenschen hem, nu hij rust zal gaan nemen, veel goeds toe.
Wij zijn echter overtuigd, dat zijn rust geen volkomen rust zal zijn.
We weten te goed, dat het hoefbeslag van Angeren in het bloed zit, dat
„het bloedquot; om zoo te zeggen, „kruipt waar het niet gaan kanquot; en dat we
hem daarom wel weer spoedig als adviseur, als examinator, als onderwijzer
aan een cursus zullen zien optreden. Welnu het hoefbeslag zal er wel bij
varen.
In de groote verbetering van het burgerhoefbeslag in alle deelen van ons
land heeft ook van Angeren een belangrijk werkzaam aandeel gehad, waar-
voor hem zeker den dank gebracht mag worden van de hoefsmeden in
Nederland, ook van de paardenfokkers, eigenaren van paarden en allen
die het paard hoogschatten.
Utrecht, Nov. 1932.nbsp;Prof. Dr. H. M. K r o o n.
Geachte Redacteur,
Zeer gaarne geef ik gevolg aan uwe uitnoodiging om enkele regels te
wijden aan de pensioneering van den heer van Angeren.
Wanneer dit nummer is verschenen, heeft de heer v. A. zijn dienst reeds
verlaten, en kunnen we gerust zeggen, dat er weer een hoefsmid uit de
gelederen is getreden, die het vak in zijn geheelen omvang heeft gekend.
Reeds als mihtair hoefsmid had v. Angeren een goeden naam, getuige
dat de Regeering de keuze op hem het vallen, om de zoo bekwame v. Horsen
op te volgen als chef-hoefsmid aan het instituut voor hoefkunde.
Niet alleen als hoefsmid, doch ook als onderwijzer in practisch hoefbeslag
heeft hij een klinkenden naam.
Zeer vele smeden zijn door hem als hoefsmid opgeleid, meer dan 25 jaar
heeft hij les gegeven aan hoefbeslagcursussen.
Naast de gewone hoefbeslagcursussen heeft de heer v. Angeren ook
practisch les gegeven aan plm. 20 cursussen voor opleiding tot onderwijzer
in practisch hoefbeslag.
Het overgroote deel van het corps onderwijzers in hoefbeslag heeft
hun praktische opleiding genoten van den heer v. Angeren.
De Vereeniging van Rijks Gedipl. Onderwijzers is hem hier dankbaar voor.
De heer v. Angeren was een humaan, doch streng onderwijzer, wat natuur-
lijk den leerlingen ten goede is gekomen.
Sedert het instellen van de examen-commissie voor het afnemen van het
examen tot verkrijging van een Rijksdiplonia ken ik den heer v. Angeren.
Prettig hebben we altijd samen gewerkt, al was er ook verschil van meening
over het examenwerk.
Wij hopen dat de heer v. Angeren lang zal mogen genieten van een
welverdiende rust.
Appingedam, Nov. '32.nbsp;M. Ritsema,
Rijks Gedipl. Onderwijzer-hoefsmid.
Voorz. Vereen, v. Onderw. in hoefbeslag.
^'-'iß
f %lt;r
De heer van Angeren te midden van geslaagde onderwijzers in practisch hoefbeslag.
Gaarne voldoe ik aan het verzoek van de redactie om, nu de heer S. v a n
Angeren 's Rijks dienst verlaat, voor dit speciale nummer een kleine
bijdrage te leveren.
Ruim tien jaar heb ik van zeer nabij kunnen gadeslaan de buitengewone
capaciteiten van v. Angeren om jeugdige smeden het hoefsmidsvak te
leeren en jonge studenten in de veeartsenijkunde bij een gedeelte van het
practisch onderwijs in hoefkunde behulpzaam te zijn. Voor laatstbedoelden,
waarvoor die practische werkzaamheden uit den aard der zaak dikwijls
groote moeilijkheden opleveren, had hij steeds een aanmoedigend woord en
hij glundert wanneer door één van hen een hoef geheel volgens model goed
is afgewerkt. ,,0p 't examen voor het rijksdiploma zijn er die heel wat
minder goed zijn!quot; is dan vaak zijn toelichting.
Maar om v. Angeren in zijn voUe kracht te zien, moet men een practische
les van een cursus voor het Rijksdiploma bijwonen! Zijn leerlingen zullen
mij toegeven: ,,daar kan 't waaien!quot; Wanneer tenminste de thuisgemaakte
hoefijzers stuk voor stuk besproken en om de vele fouten totaal afgekeurd
worden, dan wordt er niet bepaald zachtzinnig opgetreden! Maar toch . . .
na een paar maal begrijpen de cursisten drommels goed, dat het werkelijk
niet zoo ernstig is gemeend en v. Angeren steeds hun belang op 't oog heeft.
Laat hij echter niet merken dat „zequot; lui zijn!
Aan iederen collega, die een cursus in hoefbeslag leidt, zou ik een van
Angeren als practisch onderwijzer toewenschen; over de practische lessen
behoeft hij zich dan geen zorgen te maken!
Als hd van de examencommissie voor het Rijksdiploma is v. Angeren
altijd de strikt rechtvaardige beoordeelaar; hij kan zelfs veel door de
vingers zien wanner maar geen fouten gemaakt worden, welke in de
practijk tot benadeeling van de hoeven kunnen voeren.
Het gaat hem werkelijk aan het hart, dat tengevolge van veranderde
omstandigheden het vervaardigen van hoefijzers in den loop van de laatste
jaren beshst minder goed is geworden. Toch heeft hij ook als examinator
zich aan dezen toestand weten aan te passen, al betreurde hij dan ook de
vervlogen tijden!
Hoe v. A. in het hoefbeslag „leeftquot; bleek wel eens toen hij zijn zoon te
Berlijn bezocht en bij terugkomst wel wat vertelde van den indruk, die
deze wereldstad op hem gemaakt had, doch direct lange verhalen loskwamen
over het beslag van de paarden aldaar, hoe hij daar werd versterkt in zijn
meening dat een kurkzool een van de beste beslagmethoden op in het moderne
asphalt.
Hij had het natuurlijk niet kimnen laten om bij verschillende paarden
eens een been op te tillen teneinde het beslag te bekijken! Wel jammer dat
op zoo'n moment niet even een kiekje is genomen.
Vergeten de S-milhoenenstad om zich heen en alleen attentie voor het
Berlijnsche touwijzer met kurkzool!
Het Nederlandsche hoefbeslag en v. Angeren zijn slechts in één adem
te noemen. Toch heeft v. Angeren zichzelf nooit op den voorgrond geplaatst,
hij was geen man voor vergaderingen, geen man van veel woorden; uit-
sluitend door zijn werk en vooral door zijn onderricht heeft hij naam gemaakt.
Dat hij nu 's Rijks dienst verlaat, zal geenszins beteekenen, dat hij 't vak,
waarin hij zijn heele leven heeft gewerkt ook vaarwel zegt, daarvoor ken ik
hem te goed!
Voor hem zelf zal slechts een gedeeltelijke rust werkelijk een genoegen
zijn en ook mogelijk wezen.
Persoonlijk wensch ik hem een langen tijd, niet van rust, doch van ver-
minderde werkzaamheid, meenende dat hij zich daarbij het gelukkigste
zal voelen en den mensch v. Angeren is dit zeer zeker van harte gegund.
Utrecht,'^OY. '32.nbsp;Dr. G. M. v. d. Plank.
V. Angeren en de practiseerende veearts.
Door mijn langdurigen omgang met v. Angeren heb ik hem steeds leeren
waardeeren om het doorzicht dat hij had ook in de belangen voor den
veearts in de practijk, voor zoover dit het hoefbeslag betrof.
Had ik een patiënt, waar naar ik meende de kreupelheid in den hoef
zetelde en hier door een verandering in het beslag verbetering zou zijn te
brengen, menigmaal heeft de raad van v. Angeren die verbetering bezorgd.
Ik herinner mij nog best dat toen door de toename van de automobiel-
tractie het wegenvraagstuk aan de orde kwam, v. A. met zijn practischen
geest is begonnen kurkinlegsels van bepaald eenvoudige constructie aan te
leggen en er mogen duurdere en ingewikkelder methoden zijn aangegeven,
mij heeft dit krukbeslag steeds het beste voldaan, zoowel op asphalt als
betonwegen.
Ik hoop dan ook van harte, dat de practische geest van v. Angeren, ook
na zijn pensioneering ten dienste mag blijven van den practiseerenden vee-
arts en niet het minst voor den paardengebruiker.
Heerenveen.nbsp;Plet.
Natuurlijk voldoe ik gaarne aan het verzoek van de redactie van dit
tijdschrift om ter gelegenheid van het aftreden van den heer v, Angeren
een kleine bijdrage te leveren,
Het is mij echter niet mogelijk iets, speciaal voor v. Angeren, nieuws te
brengen, daar ik zoo langen tijd met hem heb samengewerkt en eerst mijn
geheele opleiding bij hem genoot.
In de jaren 1911—1913 een cursus in hoefbeslag te Arnhem, vervolgens
in 't jaar 1917 de cursus voor onderwijzers in practisch hoefbeslag te Utrecht.
Tenslotte vanaf 1922 tot heden de samenwerking in het Instituut voor
Hoef kunde.
^Uit den aard der zaak werk ik steeds zoo veel mogelijk volgens metho-
den, mij door v. A. onderwezen. En evenals zijn vele leerlingen heb ik mij
daar steeds wel bij bevonden en ben v. A. dankbaar voor het grondige
onderricht dat ik van hem ontving.
De laatste jaren werd veel werk gemaakt van beslag tegen het uitglijden.
Zonder een enkel fabrikaat of een der vele uitvinders te kort te doen, kan
ik gerust verklaren dat op dit gebied het ideaal: „een beslag dat het-uit-
glijden voorkomt en het plaveidsel niet schaadtquot; nog niet bereikt is. Reeds
jaren ijverde van Angeren op dit gebied voor 't ijzer met kurkzool en nog
steeds zien we dat inderdaad dit beslag aan vele practische eischen voldoet.
Ideaal is het ook niet, doch minstens even goed als vele andere soorten
zooltjes terwijl daarenboven de prijs geen belemmering voor het aan-
brengen behoeft te zijn. Allerlei mogelijke gummibeslagen, zooltjes en in-
legsels zijn inmiddels geprobeerd, doch geen heeft beter voldaan dan het
ijzer met kurkzool. Bovendien is de prijs van andere beslagen ook nog dik-
wijls een onoverkomelijk bezwaar om tot toepassing in de practijk over te
gaan. De practische blik van v.A. en zijn ervaring deden hem steeds de kurk-
zool aanbevelen.
Soms was van Angeren moeilijk te overtuigen!
Als een van de gevallen daarvoor wil ik hier noemen, de waarneming
van Schieman en zijn mededeeling dat bij 't aanbrengen van kalkoenen de
druk op de achterste hoefhelft grooter zou worden; een feit, dat indien het
juist was, inging tegen de heerschende meening, dat door de kalkoenen de
lichaamslast juist meer naar 't toongedeelte werd verplaatst.
Toen Dr. v. d. Plank had toegezegd deze waarneming proefondervindelijk
te zuUen toetsen hebben wij getracht, met beperkte hulpmiddelen toestellen
te construeeren welke voor het doel geschikt waren. Van Angeren weifelde
en meende aan de oude theorie te kunnen vasthouden.
Na veel moeite gelukte het, de apparaten zoo te maken dat bruikbare
uitkomsten werden verkregen en Schieman in 't gelijk werd gesteld. Van
Angeren was ook overtuigd, en geheel gewonnen voor het gewijzigde inzicht.
Bij deze gelegenheid bleek weer zoo duidelijk de groote belangstelling
van v. Angeren voor alle, theoretische en practische vragen het hoefbeslag
rakende. Telkens kwam ook hij met mogelijkheden voor verbeteringen aan
de toestellen welke gemaakt moesten worden. Trouwens in de vele jaren
dat ik met van Angeren werkte is mij, beter dan wie ook, duidelijk geworden,
hoe van Angeren geheel leefde in het hoefbeslag, hoe hij steeds weer nieuwe
cursisten de beginselen zoo goed wist bij te brengen, dat zijn leerlingen in
den regel een best examen aflegden. Al verlaat hij den dienst, ik ben er van
overtuigd, dat hij niet alleen met zijn gedachten, doch ook inderdaad nog
dikwijls zich zal bezighouden met het hoefbeslag, het vak dat hem zoo na
aan 't hart ligt.
Een langen tijd van rust wensch ik hem.
Utrecht, Nov. 1932.nbsp;Bolder.
EXAMEN VOOR HET RIJKSDIPLOMA.
Er is een examencommissie-benoemd, de heeren verschijnen prompt op
tijd aan het instituut voor hoefkunde in de Poortstraat en hunkeren er naar
hunne examinatorentalenten bot te vieren. Ook het 12-tal candidaten is
present en men zou zoo zeggen, dat de zaak een aanvang kon nemen, immers
ook de splitsing in twee groepen (één die den len examendag aan het levende
paard moet werken en één die een abnormalen hoef moet beslaan) en de
loting heeft plaats gehad. Maar jawel er moet hier gesmeed worden —
er moeten vuren aangemaakt worden, er moeten gereedschappen zijn, voor
de candidaten praktisch bruikbaar, verder ijzer voor de verwerking. Welnu,
wat beteekent dat — allemaal het werk van een smidsjongen. Goed de
candidaten hebben hunne ijzers pasklaar en willen die onderleggen. Waar-
onder 1 Wel, natuurlijk onder een voet van een levend paard, 't Staat
immers in de exameneisehen vermeld? Heeft de smidsjongen ook gezorgd
dat er levend paardenmateriaal aanwezig is? 'k Denk het niet, hij heeft er
geen notie van!
De afdeeling voor 't bewerken van zieke hoeven staat ook te kijken.
Op mijn briefje staat: verbeend hoefkraakbeen; het mijne: ,,een klemhoefquot;
en mijn broer moet ,,een scheeve hoefquot; beslaan. Gerrit Smit heeft een „bok-
hoefquot;, Jan Pieters „een hoornscheurquot; en Klaas Thijs „een brokkelhoefquot;.
En zie daar de verschillende exemplaren hoeven, met de daaraan voor-
komende gebreken, liggen klaar; ze hebben ze maar in de bankschroef te
zetten en 't werk kan beginnen! Morgen wisselen de groepen, weer eenige
paarden en weer een stel hoeven met gebreken.
De examens worden gehouden gedurende de eerste vier dagen van de
week; er worden dus per week 24 candidaten geëxamineerd. Dit gaat zoo
gedurende 4 ä 5 weken en steeds staan de paarden klaar en liggen de hoeven
gereed en gaat alles in het Instituut of het gesmeerd is. Allemaal werk van
den smidsjongen? Kan je begrijpen! Hij die wel eens een cursus in hoef-
beslag heeft gegeven, weet zeker wel, hoe moeilijk het dikwijls valt, vooral
in den tegenwoordigen tijd, steeds éénmaal per week eenige paarden en een
aantal hoeven beschikbaar te hebben voor het praktisch onderwijs en wan-
neer wij dan in Utrecht weken aaneen telkens maar weer volop het ver-
eischte materiaal aanwezig zien, dan beseffen wij dat hier de leiding van
de hoefsmederij is toevertrouwd aan iemand die ijvert voor de belangen van
het hoefbeslag, wien het gegeven is te organiseeren en die weet wat er ten
behoeve van ordelijk werken vereischt wordt.
En wanneer wij dan dezen man ook later volgen, wanneer de candidaten
hun proefwerk ter beoordeeling aanbieden, en we ervaren hoe vlug en correct
hij dat werk weet te taxeeren, dan zijn wij overtuigd te doen te hebben met
een man die in het hoefsmidsvak een bepaalde en hoogstaande beteekenis
heeft. Welnu die man is de heer S. van Angeren, chef-hoefsmid aan
de Universiteit te Utrecht. Hem zij ook langs dezen weg hulde gebracht
voor 't geen hij, gedurende een lange reeks van jaren, in 't belang van het
hoefbeslag heeft gepresteerd en een welverdiende rust na een vruchtbaar
en nuttig leven moge het eindloon van zijn arbeid zijn.
Groningen, October 1932.nbsp;Kroes.
Het is een aardig idee van de Redactie om verschillende personen uit te
noodigen een korter of langer epistel te schrijven met herinneringen aan het
werk dat de heer van Angeren gedurende een twintigtal jaren in
Utrecht heeft volbracht.
De opleiding der burgerhoefsmeden was in 1896, toen „De Hoefsmidquot; in
het leven werd geroepen, nog bijna geheel tot de werkplaats beperkt en on-
voldoende georganiseerd. Zij liet in het algemeen genomen veel te wenschen
over. De opleidmg van de militaire hoefsmeden was geregeld, — die der
groote groep van burgerhoefsmeden niet. Door de hulp van den toenmaligen
inspecteur van het landbouwonderwijs, den heer F. B. Lönis, is het gelukt
om in 1910 een cursus voor opleiding van onderwijzers in het praktisch
hoefbeslag in het leven te roepen. Deze cursus werd ingesteld ter plaatse
waar ze behoorde, n.l. aan de toenmalige 's Rijks Veeartsenijschool te
Utrecht.
Bij het eerste examen slaagde o. m. de heer van Angeren, destijds militair
hoefsmid bij het Korps Rijdende Artillerie te Arnhem.
De heer W. A. H. van Horsen, onderwijzer-hoefsmid aan genoemde studie-
inrichting, overleed in 1912. De heer van Angeren volgde hem 1 Septem-
ber 1912 op.
De bijwoning van het examen, eerst als secretaris en later als voorzitter
van de Commissie van Toezicht (tot 1930), heeft mij de blijvende over-
tuiging geschonken dat de heer van Angeren een zeer goed en bekwaam
onderwijzer was, die veel tact had om zijn kennis en ervaring aan anderen
bij te brengen en op loffelijke wijze zijn positie, die verre van gemakkelijk
is geweest, vervulde.
Ook nog in een ander opzicht heb ik den heer van Angeren leeren waar-
deeren, n.l. als redacteur van „De Hoefsmidquot;. De ervaring leert, dat het
uiterst moeilijk is om personen, die zoowel theoretisch als praktisch goed
met hun vak op de hoogte zijn, aan het schrijven te krijgen. En juist de
artikelen van zulke personen hebben voor de lezers de meeste waarde. De
heer van Angeren heeft mij herhaaldelijk een artikel verstrekt, waarvoor de
lezers hem en „De Hoefsmidquot; ongetwijfeld dankbaar waren.
De tijd van rust is thans voor den heer van Angeren aangebroken. Ik hoop
dat deze periode recht aangenaam zal worden en voeg den wensch er aan
toe, dat hij van tijd tot tijd nog eens lust moge gevoelen om uit zijn rijke
ervaring den lezers van „De Hoefsmidquot; het één en ander mee te deelen.
's-Gravenhage, 31.10.'32.nbsp;A. W. H e i d e m a.
-ocr page 184-Geachte Redactie,
Gaarne zou ik onderstaand artikel zien opgenomen in het „v. Angerenquot;-
nummer.
In het jaar 1910 leerde ik reeds den heer v. Angeren kennen als
Practisch Onderwijzer op een cursus in hoefbeslag, welke ik toen volgde,
uitgaande van de G. O. M. v. Landbouw te Arnhem. Genoemde heer was
destijds wachtmeester-hoefsmid bij de rijdende at'tillerie. terwijl prof. Dr.
Kroon, destijds dierenarts te Deventer, leider van den cursus was en te-
vens leeraar in de theorie.
Met veel genoegen bezocht ik steeds den cursus. De heer v. Angeren
z'n woord was wet; als hij b.v. opdroeg om 3 paar ijzers mede te brengen
voor de volgende les, had niemand den moed om met 2 paar ijzers te komen
aandragen. De goed gemeende strengheid van hem hebben steeds de resul-
taten bij het eindexamen bewezen.
Zeer vele smeden hebben aan hem te danken dat ze goed hoefsmid zijn
geworden.
In 1921 volgde ik aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht
een cursus voor Onderwijzer onder dezelfde leermeesters. Hoewel ik toen
reeds iemand was van 35 jaar, was de gang van zaken nog precies dezelfde.
Wat v. Angeren opdroeg, moest tot in de puntjes verzorgd zijn of je kreeg
als een schooljongen een uitbrander die klonk als een klok. Als lid der
examencommissie, tegelijk met den heer Schieman uit Axel, kregen we ook
werk ter beoordeeling van leerlingen van zijn cursus en herinner ik mij nog
dat de heer Schieman eens tegen mij zeide: je kunt de leerlingen van
van Angeren er altijd uit kennen, die zijn altijd goed.
Aan den vooruitgang van het hoefbeslag in de laatste jaren heeft de heer
v. Angeren zeer veel bijgedragen. Persoonlijk ben ik hem zeer dankbaar
voor de goede lessen van hem ontvangen en hoop dat hij nog vele jaren van
zijn welverdiende rust zal mogen genieten.
Lochem, 26 Oct. 1932.nbsp;H. J. B r e u k i n k.
De wachtmeester-hoefsmid van Angeren is te Arnhem, toen hij
als zoodanig ingedeeld was bij de 3e Batterij van het Korps Rijdende
Artillerie aldaar, gedurende een 7-tal jaren als chef-baas onder mijn leiding
geweest bij de cursussen in hoefbeslag, die vanwege de Geldersch-Overijsel-
sche Maatschappij van Landbouw eiken winter gedurende 10 jaren aan de
Ambachtsschool aldaar des Zaterdags door mij werden gegeven. Ik meen
dat daarna door Prof. Dr. H. v. d. Kroon beslag op hem is gelegd.
Van Angeren heeft zich in die jaren doen kennen als een bekwaam, erva-
ren ijverig hoefsmid, die over hoefkunde in algemeenen zin een goed oordeel
had en de gang van het paard uitstekend wist te beoordeelen. Bij elke hoef-
afwijking wist hij de remedie in het verlangde ijzer al gauw te kiezen. Zijn
smeden was buitengewoon; in korten tijd smeedde hij elk gevraagd ijzer
met een vaardigheid die aan een artist deed denken: zoo volmaakt zuiver
kwam het ijzer uit z'n handen.
De jongelui van den cursus, meestal een 30-tal, wisten hem al heel gauw
te waardeeren. Bij zijn komst op het middenterrein van de ambachtsschool
schaarden zich de jongens als een zwerm vliegen om hem heen en aan het
aambeeld bij het hanteeren van hamer en ijzer stonden ze verbaasd met hoe
weinig slagen m korteii tijd hij een volmaakt ijzer te voorschijn bracht.
Het was een genot te zien hoe kalm en bedaard van Angeren altijd z'n gang
ging. Door zijn groote deskundigheid bond hij alras een ieder aan zich.
Zoowel de jongelui van destijds als ik, wij allen zullen altijd met groote
vreugde terugdenken aan den tijd toen van Angeren zijn gedegen kennis en
zijn groote vaardigheid ten nutte gaf aan de toenmaals a.s. gediplomeerde
hoefsmeden aan de Ambachtsschool te Arnhem.
Wij allen danken hem er hartelijk voor.
inschoten, Nov. 1932.nbsp;Dr. van Dorssen.
BIJ HET AFSCHEID VAN EEN GILDEBROEDER.
Zoo is dan de tijd gekomen dat de heer S. van Angeren het hoef-
smidsvak gaat verlaten: het vak waaraan ZEd. met hart en ziel steeds nauw
was verbonden en waaraan hij vanaf zijn jongensjaren zijn beste krachten
heeft gewijd en welke mede door hem op ver Ier lei wijze tot grooter bloei is
gebracht.
In dien tijd heeft ondergeteekende ZEd. leeren kennen als een kundig
onderwijzer en als iemand die steeds bereid was alle gevraagde inlichtingen,
welke men tot hem richtte, met genoegen te verstrekken.
Wanneer ik hier dan openlijk dank zeg voor al hetgeen de heer S. van
Angeren tot verheffing van het hoefsmidsvak heeft gedaan en ZEd. hulde
breng voor hetgeen hij als onderwijzer heeft gepresteerd, dan ben ik er
vast van overtuigd, dat zeer velen in den lande en weUicht ook daar buiten
hiermede met mij instemmen en den heer van Angeren toewenschen, dat hij
nog vele jaren in een goede gezondheid op zijn lauweren mag rusten.
Alkmaar, November 1932.nbsp;Th. A. Koelman.
S. VAN ANGEREN EXIT.
Groot en mooi is de geschiedenis van het paard in zijn dienstbaarheid
tot den mensch. Vanuit de oudheid tot op den huldigen dag hebben zij
samen gewerkt ten algemeenen nutte en aldus bijgedragen tot grootere
welvaart en tot meerdere beschaving.
Het paard in zijn huisdierstaat heeft zijn onmisbaarheid getoond zoowel
in tijden van oorlog als van vrede. Dit dankt het aan zijn groote kracht,
aan zijn volharding, snelheid en onderworpenheid, waardoor de meest veel-
vuldige en veelzijdige verrichtingen tot nut en genoegen der menschheid
zijn verkregen.
De groote rol, welke het paard in de wereldgeschiedenis heeft gespeeld,
maakte het tot een kostbaar dier en een speciale verzorging tot langdurig
behoud van zijn goeden staat werd zijn deel.
In dit opzicht werd wel de meeste aandacht aan de beenen en vooral aan
de voeten geschonken.
Reeds voor meer dan 2000 jaren schreef de beroemde Grieksche veldheer
en paardenkenner Xenophon:
„Wat het lichaam van het paard betreft, moeten we eerst de voeten
onderzoeken, want evenals een huis niet deugt, waarvan de bovengedeelten
buitengewoon schoon, doch de fundamenten niet goed zijn gelegd, zoo ook
deugt het schoonst gebouwde oorlogspaard niet, als zijn hoeven slecht zijn.quot;
Ook nog heden onderschrijven we die meening volkomen, neergelegd als
ze is in de zoo bekende Engelsche kernspreuk ,,No foot, no horse.quot;
De verpleging der hoeven, waarvan het hoefbeslag toch de voornaamste
plaats bekleedt, heeft inderdaad in niet geringe mate bijgedragen tot de
algemeene en doelmatige bruikbaarheid van het paard.
Het hoefsmidsvak als zoodanig vormt dan ook een onmisbare schakel
in den vooruitgang der tijden.
De meerdere kennis van den hoefsmid en de steeds betere wijze van uit-
oefening van zijn beroep hebben de duurzaamheid van het paard verhoogd
en de zoo varieerende prestaties ten top gevoerd. Hoewel een handwerk,
berust de uitoefening van het hoefsmidsvak op wetenschappelijken grond-
slag.
Het eischt van den zelfstandigen hoefsmid een behoorlijke ontwikkeling,
een practische blik en groote vaardigheid.
De talrijke cursussen in hoefbeslag en de jaarlijks te Utrecht afgenomen
examens tot verkrijging van het zoo bekend geworden ,,Rijksdiplomaquot;,
hebben in ons land geleidelijk een groote verbetering gebracht.
De uniforme eischen van een en dezelfde Examencommissie zijn ook van
bijzondere beteekenis gebleken.
Als vast lid dezer Commissie fungeerde voor het practisch gedeelte steeds
de heer S. van Angeren, chef-hoefsmid van het Instituut voor Hoefkunde
van de Veeartsenijkundige Faculteit, in welk gebouw de examens ook
werden gehouden.
Alle jong gediplomeerden hebben den scheidenden functionaris als zoo-
danig leeren kennen en waardeeren en degenen, die als ondergeteekende
meermalen in de gelegenheid waren de examens bij te wonen, zullen getrof-
fen zijn geweest door de accurate en ambitieuze wijze, waarop die niet altijd
gemakkelijke taak werd vervuld.
Doch niet alleen als deskundige, ook als onderwijzer in practisch hoef-
beslag heeft van Angeren vele leerlingen aan zich verplicht. Vele hoef-
smeden danken aan hem hun opleiding en zij behooren tot de besten in
het land.
Van Angeren ging op in zijn vak en niets was hem te veel om het tot
meerdere verheffing en tot beter aanzien te brengen.
Toen ik in 1926 bij hem kwam met de mededeelmg, dat pogingen werden
gedaan om ook te Ede tot een cursus in hoefbeslag te geraken, werden mij
dadelijk alle gewenschte inlichtingen verstrekt en daarbij ongevraagde
wenken gegeven, die later van groot nut bleken te zijn.
Zoo heeft van Angeren gewerkt en velen aan zieh verplicht.
Hij heeft den hoefsmidsnaam gedragen met fierheid, het hoefsmidsvak
vertegenwoordigd met eere.
Als ambteloos burger gaat hij heen, maar met de volle overtuiging van
ons aller achting.
Op hem van toepassing zijn de woorden van Cicero:
„Otium cum dignitatequot;
Rust met waardigheid.
Miliigen, 1 November '32.nbsp;D r. C. Brands.
Afscheid van den heer S. van Angeren.
10 November a.s. zal de heer S. v a n A n g e r e n, sinds Juni 1912
Chef-Hoefsmid aan de Veartsenijkundige Faculteit der Rijks Universiteit
in het gebouw voor Hoefkunde te Utrecht afscheid nemen.
In Juni 1912 volgde de heer S. van Angeren den heer Scholten op, die als
tijdelijk chef fungeerde aan den Cursus voor opleiding van Onderwijzers
in Practisch Hoefbeslag. Als één der zes eerste cursisten van den heer S. van
Angeren heb ik van zijn uitstekende lessen ruimschoots genoten en geprofi-
teerd van zijn groote kundigheden op het gebied van hoefbeslag. Door zijn
prettigen omgang en groote stuwkracht die van hem uitgaat heeft hij zeer
veel weten te bereiken en menig cursist doen slagen.
Na 1913 heeft hij nog menigmaal deel uitgemaakt van de Commissie tot
het afnemen van examens aan leerlingen van den cursus Hoefbeslag te
Hoogeveen. Ook met de wedstrijden in hoefbeslag in Hoogeveen en Assen
hebben wij altijd prettig samengewerkt.
Ik ben er van overtuigd te spreken mede namens mijn collega's wanneer
ik den heer van Angeren toewensch nog tal van jaren van zijn welverdiende
rust te mogen genieten.
Hoogeveen.nbsp;J. J. Reitsma.
Boven-, wedstrijd in hoefbeslag te Apeldoorn; beneden: idem te Hoogeveen
(x de heer van Angeren),
Naar aanleiding van de pensioneering van den heer van Angeren
als Chef-Hoefsmid aan de Veeartsenijkunde Faciliteit der Rijks Universiteit
te Utrecht, wil ondergeteekende door dezen zijn hulde brengen aan zijn
vroegeren leermeester, daar zeker niemand in Nederland zulk een groot
aandeel heeft gehad in de practische opleiding der hoefsmeden.
Deze afscheidsdag verdient niet ongemerkt voorbij te gaan; ieder onder-
-ocr page 189-wijzer-hoefsmid kent van Angeren, en bijna alle gediplomeerde hoefsmeden
Persoonlijk ken ik den nestor der hoefsmeden sinds November 1923, en
kreeg er direct een indruk van dat het een echte vakman was op gebied
van hoefbeslag. Van zijn vakkennis heeft ondergeteekende zeer veel geleerd
op den Onderwijzers-Cursus 1924, en later nog door zijne voorlichtingen en
raadgevingen. Dat hij overal voor het vak bekwaam werd geacht, bewees
zijne herhaalde benoeming in de Examen-commissie voor het Rijksdiploma,
en voor Wedstrijden in Hoefbeslag en Stamboekkeuringen, welke vroeger al
zijn beschreven in „De Hoefsmidquot; door Prof. Kroon en wel 15 Nov. 1923
toen hij juist op 2 November 25 jaren bij het practisch onderwijs in hoef-
beslag werkzaam was.
Moge het dezen sympathieken voorman op gebied van hoefbeslag niet aan
belangstelling ontbreken op 10 November 1932, en dat hij nog vele jaren in
gezondheid op zijn vroeger verrichte werk mag terugzien.
Bedum, Nov. 1932.nbsp;P. e. Homan,
Onderwijzer Hoefsmid te Bedum.
Geachte Redactie,
Gaarne geef ik gehoor aan den oproep om bij gelegenheid van de huldiging
van Van Angeren een woordje te schrijven. Allr eerst kan ik melden,
dat de heer van Angere een zeer hoogstaand mensch is, die in zijn kwahteit
als leeraar ongekende talenten bezit. Toen ik in 1928 ter cursus voor oplei-
ding voor Onderwijzers kwam, viel het voor mij en anderen als gezeten
patroon en hoefsmid niet mee om als schooljongens te worden gedrild.
Het viel echter verbazend mee, daar v. Angeren in een paar lessen zijn
leerhngen tot in hun diepst beoordeelt en ook daarnaar z'n lessen richt.
Ongetwijfeld zullen vele onderwijzers het met mij eens zijn, dat de lessen
door V. A. gegeven zeer leerrijk waren betreffende het vak, doch dat hij
daar ook menschen kweekte die bekwaam waren onderwijs te geven. Iets
zelf te weten is nog geheel anders dan een ander iets daarvan mede te deelen,
en deze kunst verstaat v. A. uitstekend. Voor een ieder behulpzaam en altijd
gereed wie hij ook zijn moge met nuttige raadgevingen terzijde te staan,
daarin leeft de jubilaris.
De stormen des levens zijn hem ook niet gespaard gebleven, daar voor
een 3-tal jaren z'n trouwe gade hem werd ontnomen, wat voorzeker voor
hem een groot gemis is geworden.
Veel vrucht heeft hij ook mogen zien van al die jaren arbeid, daar zijn
werk via de onderwijzers weer werd voortgeplant op hoefsmeden die op
een cursus gaan ter bekwaming van hun vak.
Wat betreft hoefbeslag zullen zeker vele onderwijzers succes hebben te
boeken, vooral op het terrein afwijkend beslag. Een zeer groot succes-
nummer is wel het Belgisch balkijzer met leeren oplegsels dat bij plathoeven
een radicaal middel is en menigen vakman, hetzij onderwijzer of hoefsmid
met Rijksdiploma, wel winsten heeft afgeworpen. Over verdere beslagen
zal ik niet uitweiden, daar er door mij voor een paar jaren nog over in
,,De Hoefsmidquot; is geschreven.
Nu nog een kranig staaltje in vlug hoefbeslag. Dezen zomer werd ik door
een ehënt uitgenoodigd om een paard mede te gaan koopen. Aanvankelijk
voelde ik daar weinig voor, aangezien in de eerste plaats het een moeilijk
werk is en ten tweede zeer riskant, daar zoo iets mede of tegen kan werken.
Na een 10-tal exemplaren te hebben gemonsterd kwam no. 11, welke mij
zeer goed aanstond: flink gebouwd, stevige beenen en behoorlijk goede
voeten. De koop ging door, doch er moesten eerst 4 ijzers onder worden ge-
legd, daar de voeten vrij kort waren. Dit ging voor rekening van den ver-
kooper. Ik dacht goed uitkijken, misschien is er nog iets te leeren. Den
nieuwen eigenaar had ik gewaarschuwd vooral mij niet bekend te maken,
wat mijn vak betrof. Nog nooit heb ik zoo iets gezien: in ruim 20 minuten
was het paard beslagen en er werd bij kris en kras beweerd, dat het een
kalm gangetje ging. Wat het werk betrof, dit was ellendig en toen het dier
thuis kwam werden den anderen morgen nieuwe ijzers ondergelegd wat
2 uur heeft gevorderd om een beetje op te knappen; de ijzers waren alle van
kalkoenen voorzien in ieder, 8 nagels no. 9, welke er in zaten als muzieknoten
op een balk. De voeten worden thans beslagen met ijzers van 30 cm. kap-
lengte, dus commentaar overbodig. Mochten er collega's zijn, die het nog
vlugger kunnen, dan ga ik die gaarne bezoeken. Doordat de nieuwe eigenaar
eenige opmerkingen, maakte aangaande het beslag stond de smid te beweren,
dat cursussen in hoefbeslag prullewerk is, daar de smeden die daar onder-
legd zijn, groote prutsers worden en een dag noodig hebben een paard te
beslaan waar dan nog niets van deugt.
Thans rest mij nog, langs dezen weg den heer v. A. mijn dank te brengen
voor wat ik van hem mocht leeren en hoe hij mij behalve het practisch
onderwijs ook als toekomstige onderwijzer met alle voorkomende moeilijk-
heden van het les geven op een cursus op de hoogte bracht. Dit staat vast: als
men onderwijs geeft, komt men voor de gekste gevallen te staan en als men
dan naast het diploma van onderwijzer ook nog beschikt over een dosis
goede betrouwbare raadgevingen, dit een groote waarde heeft. Ik hoop en
wensch van harte dat de alom geachte heer v. A. van een zeker welverdiende
rust moge genieten met de zijnen tot in lengte van jaren, doch dat ook de
rust voor zijn zeer werkzamen geest niet storend zal werken. Hierbij wil ik
het laten en gaarne meerdere beschouwingen overlaten aan diegenen, wien
de pen wat vaster tusschen de vingers zit.
Dordrecht, 1 Nov. '32.nbsp;P. de Klerk,
onderwijzer hoefsmid.
Veel hoefsmeden zullen nog wel eens even aan hun leertijd terugdenken
nu de onderwijzer van Angeren de leersmederij gaat verlaten. Van
harte wensch ik U dan ook, waarde heer van Angeren, een reeks van jaren
van welverdiende rust toe, hoewel ik vermoed dat ge U toch wel voor alles
wat met hoefbeslag in verband staat zult blijven interesseeren. Te meer
daar ge steeds voor alles wat ons vak betreft zoo'n groote belangstelling
hebt. Daar wij nogal eens dikwijls spraken over intredende hoefveranderin-
gen bij paarden welke van buiten in de stad komen, wil ik in dit artikeltje
gaarne iets schrijven over een proef die ik nam bij twee paarden van gekruist
Belgisch ras.
Beide paarden hadden normale hoeven, tenminste zooals bij in HoUand
gefokte paarden veel voorkomt: platwijde hoefvorm. Eén paard werd
beslagen op gewone ijzers 1^/4 X ®/i6, dus een tamelijk breed ijzer; het
andere op Belgische balkijzers waarop ze op de asphaltwegen minder uit-
glijden dan met gewone ijzers.
Opmerkelijk was dat bij nauwkeurig beslag en goede hoef verpleging de
hoef van het eerste paard binnen 3 ä 4 maanden zichtbaar vernauwde in
de achterste hoef helft.
Van het andere paard bleef de hoef normaal. Dit hgudt m. i. niet in, dat
het eerste beslag ondoelmatig was, te meer daar het paard er bij zijn werk
niet den minsten hinder van ondervond. Het eigenaardige is echter dat
het Belgische paard in tegenstelling met een warmbloed een krachtig ont-
wikkelde straal heeft. De verklaring voor deze hoef veranderingen za] wel
gezocht moeten worden in het gaan op harde wegen, waardoor de elas-
tische deelen in den hoef belemmerd worden. Ik herinner mij nog dat Prof.
Limgwitz destijds reeds zeide dat veel hoefgebreken (klemhoef, steengal,
losse wanden) voorkómen konden worden door de paarden direct met balk-
ijzers te beslaan.
Amsterdam, Nov. 1932.nbsp;F. Falkenhagen.
is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet____quot;.
BERNARDO REYMAN Directeur voor Europa, PARUS $E,
4 PLACE DE LA SORBONNE
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
------- ^
-ocr page 192-B. A. LUYKXnbsp;Amsterdam
Telefoon 46080nbsp;Hekelveld 16
SE ilH Eli Sll EB quot;15 BJl M SIE M1J5 S15 yi Eli M
ili ili ili ili ili ili ili ili ili ili ili iiaili ili in
li!
ili
ili
iü
■J!
■Ib
ili
ili
Bil
ili
ili
HIM
iü
MAANDBLAD
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenhage
Uitgave van de N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handeisdrukkerü, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
INHOUD. Afscheid S. van Angeren. — Heeft 't paard twee hoefzoolen? —
Een merkwaardige hoefijzerverzameling te Brussel — Verslag ter verkrijging v. een
Rijksdiploma als hoefsmid. - Examen indrukken — Nabetrachting examen Rijks-
diploma — Cursus in hoefbeslag te Appingedam. — Cursussen in hoefbeslag 1932
— Ingezonden stukken. — Korte mededeelingen. — Advertentiën.
AFSCHEID S. VAN ANGEREN.
Donderdag 10 Nov. j.1. is in een der lokalen van het Zoötechnisch instituut
te Utrecht de gelegenheid geboden om van den heer S. van Angeren, die
1 Januari 's Rijks dienst gaat verlaten, afscheid te nemen.
Door velen is van deze gelegenheid gebruik gemaakt om den heer van
Angeren te complimenteeren of wel door hun tegenwoordigheid te toonen,
hoezeer zijn persoonlijkheid en zijn werkzaamheden op prijs werden gesteld.
Door Prof. v. Oyen, voorzitter der Veterinaire faculteit der Universiteit
werd het eerst het woord gevoerd. Namens de faculteit bracht spr. dank
voor de wijze waarop hij de studenten bij de voor hen zoo ongewone werk-
zaamheden steeds behulpzaam was geweest.
Uit de wijze waarop Prof. van Oyen den heer v. Angeren toesjJrak bleek
duidelijk hoe van Angeren en zijn werk door de hoogleeraren werd ge-
waardeerd.
Als onmiddellijke chef en meer nog als degene die v. Angeren het eerst
aan een cursus voor hoefbeslag had aangesteld, voerde daarna Prof. Kroon
het woord.
Lange jaren heeft van Angeren met Prof. Kroon op het gebied der
hoef kunde samen gewerkt en spr. roemde de capaciteiten van v. Angeren
als onderwijzer in practisch hoefbeslag, terwijl ook bij verschillende
proeven op hoefbeslaggebied van Angeren steeds met volle ambitie werk-
zaam was.
In het kort passeerde de geheele levensloop van v. A. de revue. Namens
de commissie welke zich gevormd had om dit afscheid niet ongemerkt te
laten voorbijgaan, overhandigde spr. een modern Radioapparaat. De
commissie daartoe in staatj^pg|l(i^Qpr^b^d^a^eii^M^medenorganisaties,
RIJK^P „
-ocr page 194-OC'
ogt;
Van links naar rechts: 1. de heer Ruitenbeek (vertegenwoordiger Smedenpatroonsbond), 2. de heer D. J.nbsp;B. Rutgers
(vert. Studenten), 3. Dr. G. M. v. d. Plank (secr. tiuldigings-comité), 4. Prof. Dr. H. M. Kroon (voorz.nbsp;huldigings-
comité), 5. J. Kraai (vert. Studenten), 6. de heer S. v. Angeren omringd door familie-leden, 7. de heer H.nbsp;Vossers en
8. de heer H. J. Breukink (vertegenwoordigers der Ver. v. Onderwijzers in practisch hoefbeslag).
dierenartsen, hoefsmeden en personeel der veeartsenijkundige instituten,
meende speciaal dit geschenk te moeten kiezen om den werkzamen van
Angeren in den komenden rusttijd het rusten te veraangenamen.
De heer Rutgers sprak namens alle diergeneeskundige studenten een
woord van dank, waarin de ,,warmtequot; het hoofdmotief vormde, warmte
zoowel van een kachel in het practicum-lokaal als tengevolge van de werk-
zaamheden waarbij de heer v. A .steeds op aangename wijze behulpzaam
was. Een prachtige bloemenmand werd overhandigd.
Namens de Vereeniging van Onderwijzers in practisch hoefbeslag sprak
de heer Breukink een enkel woord, waaruit bleek hoe de leerlingen van den
scheidenden v. A. zijn onderwijs op hoogen prijs hebben gesteld.
Dr. Gailandat Huet overhandigde met een hartelijk woord van waar-
deering een extra-nummer van ,,De Hoefsmidquot; geheel gevuld met bijdragen
van vele schrijvers. Een attentie, welke op hoogen prijs werd gesteld.
Vervolgens deed de Bond van Smedenpatroons in Nederland, bij monde
van den heer Ruitenbeek een woord van waardeering hooren.
Ten slotte voerde Dr. v. d. Plank nog het woord, waarbij speciaal in het
licht werd gesteld hoe v. Angeren steeds met ambitie mede werkte om
allerlei apparaten in het instituut te vervaardigen. Spr. dankte hem voor
alle medewerking, bij cursussen en onderwijs.
Door de firma Misset, Uitgeefster van Het Vakblad voor smeden werd
een prachtige bloemenmand aangeboden.
De heer van Angeren dankte vervolgens alle sprekers met een enkel
woord voor hun treffende woorden en de aangeboden geschenken.
Deze dag maakt hem het afscheid nemen lichter.
Een groot aantal bezoekers uit alle deelen van het land bezocliten deze
receptie en de indruk welke dit afscheid maakte kan niet beter weerge-
geven worden dan door de woorden welke ik van een der bezoekers opving:
,,Het is wel een bijzonderheid, dat iemand op een dergelijke manier afscheid
van zijn werk kan nemen!quot;
HEEFT 'T PAARD TWEE HOEFZOLEN?
In de October-aflevering stelt de heer Weijermans in een onderschrift
een tweetal vragen:
Ie. Is 't juist gezien van den heer Vossers om de gestelde vraag „Heeft
't paard twee hoefzolenquot; voor den hoefsmid van minder belang te achten?
2e. Waardoor ontstaan de verschillen in den bouw of structuur van de
hoefzool ?
Inderdaad heb ik mij in de vorige aflevering wat onduidelijk uitgedrukt.
Wij hebben geenszins bedoeld, dat de beantwoording voor den hoefsmid
onbelangrijk is, doch gebruikten de woorden „van minder belangquot; om duide-
lijk te laten uitkomen, dat het van veel meer belang is, dat hij zijn onder-
scheidingsvermogen zoodanig moet ontwikkelen, dat hij ten slotte niet meer
misgrijpt, doch steeds de juiste hoeveelheid hoorn leert wegnemen of beter
nog, laat zitten.
Hoewel wij meenen, dat de beantwoording van de gestelde vragen beter
door h.h. dierenartsen kan geschieden, zijn wij wel bereid in 't kort onze
meening er over te zeggen.
Misschien is deze meenmg wel zoodanig foutief (meeningen laboreeren
vaak aan dit euvel) dat een goede belichting van die zijde niet kon uit-
blijven en wordt dan de hoop van den heer Weijermans vervuld.
Mijns inziens heeft het paard, hoewel het er somtijds op lijkt, geen twee
hoefzolen. Het in meer of mindere mate aanwezig blijven van het af gegroeide
zooihoorn is m. i. ten le afhankelijk van den bouw en structuur van het
zooihoorn, den bouw van den hoef, het ras, de erfelijkheid en den algemeenen
gezondheidstoestand van het dier;
ten 2e van uitwendige oorzaken zooals: de dienst van het paard, de bodem
waarop arbeid wordt verricht, jaargetijde, afwisselende vocht en droogte,
de stalling, stroobed, turfstrooisel en ten slotte het beslag.
Wij zijn het met den heer Weijermans eens, dat het zooveel mogelijk
meedragen van de hoornzooi zeer nuttig werkt.
Ook wij huldigen de opvatting, dat de hoornzooi aan zijn natuurlijke
functie, het meedragen van den lichaamslast, niet moet worden onttrokken.
De practijk wijst uit, dat bij alle beslagen waarbij de zool flink meedraagt,
zooals zoolbeslag, kurkbeslag, ijzer van Stark-Guther, zich een flinke
hoornzooi gaat ontwikkelen. Het is zeker niet te ontkennen, dat hierbij ook
de afgegroeide hoorn beter behouden blijft. Bij hoeven met een slechts
geringe productie van zooihoorn is zulk beslag dus een voordeel. Paarden
met een flink ontwikkelde hoornzooi hebben een veel vlotteren gang. De
voorzichtige eierengangloopers hebben bijna altijd dunne zolen.
Daarom: weg met alle beslagen, waarbij de zool niet aan zijn natuurlijke
functie kan voldoen. Houdt op met het verdunnen en schoonpoetsen van
de hoornzooi.
Laat zoo mogelijk de geheele ondervlakte van den hoef ondersteuning
vinden.
Geeft in ieder geval een breed ijzer.
Leer een beslag aan te brengen zonder afhelling.
De tweede vraag: ,,Waaidoor ontstaan de verschillen in den bouw of
structuur van de hoefzool, welke uitgezonderd de hoef met flinke tweede of
losse zool, naar de meening van den heer Weijermans gebreken zijn, is niet
zoo vlug te beantwoorden.
Mijns inziens behoeft elke hoef waarbij de tweede of losse zool niet zoo
duidelijk is waar te nemen, nog niet direct als een gebrekkige hoef te worden
beschouwd.
De rangschikking van de hoornpijpjes onderling en de verbinding met de
tusschenhoornstof kan verschillend zijn, zonder dat ziekte de oorzaak is.
De hoornzooi is toch afkomstig van een levend organisme. In de natuur
zijn bij nauwkeurige beschouwingen geen twee dingen gelijk. Stellen wij als
voorbeeld menschenhanden. De crimineele politie zou U dit kunnen bewij-
zen. Menschenvoeten kunnen ook zeer verschillend zijn. De een heeft onder
de voetzool een flinke natunrlijke eeltlaag waarop hij lange marsehen kan
maken en de andere loopt binnen korten tijd op de blaren.
Beiden hebben toch normale voeten.
Waardoor ontstaan deze verschillen?
De wetenschap staat gok nog vaak voor raadsels. Het beantwoorden van
het hoe en waarom vereischt dikwijls jarenlange studie en onderzoek.
De door mij in de September-aflevering opgesomde verschillen, die wij bij
het besnijden kunnen waarnemen zijn lang niet altijd ziekelijke afwijkingen.
De laatste zijn meestal aan de verkleuring van het hoorn gemakkelijk te
onderkennen.
Het ontstaan van de ver schiller kan ook in den bouw van den hoef liggen.
Een platte hoef geeft heel andere zooihoorn te zien dan een steile hoef.
Het langer of korter aanwezig blijven van de afgescheiden hoorn geeft ook
weer een ander beeld. Het ras, de erfelijkheid en de gezondheidstoestand zijn
allemaal factoren die deze verschillen doen ontstaan.
Ook de onder punt 2 van de vorige vraag genoemde uitwendige oorzaken
doen hun invloed gelden bij het ontstaan van de verschillen.
Jarenlange oefening zijn noodig, gepaard gaande met een nauwkeurige
opmerkzaamheid — niet alleen voor wat de hoeven betreft — maar aan-
gaande het geheele paard om van den hoefsmid een allround vakman te
maken.
Kunnen wij dit groeiproces mede versnellen door het stellen en beantwoor-
den van vragen, mij best. Voor heden mijn vulpen aan een ander.
Utrecht.nbsp;H. Vossers.
Het moge zijn nut hebben voor sommige lezers, met het oog op de alhier
gehouden beschouwingen, nog even te hooren wat de theorie in deze zegt
van de zoollederhuid en van de hoornzooi; een kleine geestelijke opfrissching
als volgt: De zoollederhuid is een onderdeel van de hoef lederhuid en
bedekt de zoolvlakte van den ontschoenden hoef, voor zoover deze
niet is ingenomen door de straallederhuid en door de steunsellederhuid. De
zoollederhuid bevat vrij groote vlokken welke het hoorn van den hoornzooi
voortbrengen. In de zoollederhuid zijn vele bloedvaten gelegen; deze scheme-
ren er doorheen en geven er een blauwroode kleur aan. De richting van de
vlokken is schuin van achteren naar voren en van boven naar beneden.
Het gedeelte van de zoollederhuid dat vóór de punt van den straal ligt,
heet het lichaam en de gedeelten, die ter zijde van de straallederhuid gelegen
zijn, heeten de takken. De hoornzooi is opgebouwd uit hoornpijpjes die men
als het ware kan beschouwen als hoornige buisjes waarvan het binnenste
hoorn zachter is van consistentie; zij worden voortgebracht door de vlokken
van de zoollederhuid en bijeengehouden door tusschenhoornstof. De hoorn-
zool is bij een normalen hoef uitgehold en wel het meest nabij de punt van
den straal.
Tilt men een zoojuist bekapten hoef op, dan vormt de witte lijn de scheiding
tusschen den draagrand en den hoornzooi en deze laatste vormt dan met den
hoorn straal en met de hoornige steunsels de ondervlakte van den hoef. De
-ocr page 198-hoornzooi heeft twee vlakten en twee randen, n.1. een onder- en een boven-
vlakte en een binnen- en een buitenrand. De bovenvlakte is gewelfd en ligt
tegen de zoollederhuid aan. De ondervlakte is hol en doordat het hoorn hier
steeds afschilfert, is ze ruw. Men spreekt veelal van ,,doode hoornquot; en bedoelt
hiermede de schilfers en stukken hoorn, welke gemakkelijk loslaten en afge-
stooten worden. Wanneer de hoef groeit, wordt de wand langer en worden
de bodeniafmetingen geleidelijk grooter dan het hoorn dat door de zool-
lederhuid is afgescheiden; hierdoor vormt zich losse hoorn en deze kan ge-
makkelijk afstooten. Het spreekt vanzelf dat zeer vele factoren den graad
van afschilferen en afstooten en de wijze waarop dit z.g. doode hoorn zich
toont, beheerschen en dat in deze als het ware geen twee hoeven gelijk zijn.
De heer Vossers wijst hier zeer terecht op en geeft talrijke van deze factoren
aan, waarbij hij bij de uitwendige oorzaken besluit met ,,en ten slotte het
beslag.quot; Het komt mij voor dat juist het beslag van zeer veel invloed zal
kunnen zijn op den hoornzooi en dat b.v. een ijzer met een zeer sterke af-
helling die al bij de witte lijn begint, hoogst nadeelig voor de zool zal zijn en
daarentegen een ijzer zonder afhelling in zeer vele gevallen een groote steun
voor de zool zal zijn. Het is aan eiken practicus bekend dat slechts weinig
hoeven bepaald gebaat zijn met een afhelling en dat verreweg de meeste
hoeven meer gebaat zijn met een ijzer zonder afhelling, waarbij de zool meer
aan zijn natuurlijke functie, het meedragen van den lichaamslast, zal kunnen
gevolg geven. Bij achterhoeven is het haast niet denkbaar dat ooit een af-
helling uit gevaar voor zooldrukking zal moeten worden aangebracht. De zoo
gunstige invloed van het ijzer van Starck Güther bij volhoeven berust op
het dikker worden van de hoornzooi dat plaats vindt wanneer deze
steun op het ijzer ondervindt. Om terug te komen op de vraag van den heer
Weyermans in het Augustusnummer, zoo meen ik slechts te kunnen spreken
van één hoornzooi, welke voortgebracht wordt door de zoollederhuid, die
de zooivlakte van het hoefbeen bekleedt. Mochten er hoeven zijn welke bij
het bekappen aanleiding geven tot de vraag of het paard twee hoornzolen
heeft, dan zijn deze gevallen m.i. terxig te brengen tot een eigenaardige
wijze van afstooten van den dooden zooihoorn, voor welke de heer Vossers
reeds vele zeer aanneembare verklaringen heeft gegeven.nbsp;Red.
EEN MERKWAARDIGE HOEFIJZERVERZAMELING TE BRUSSEL.
Een ieder die de stad Brussel gedurende längeren tijd bezocht en die
genoten heeft van het vele, dat haar talrijke en veelsoortige musea bieden,
zal zich herinneren de tentoonstellingsgebouwen bij de ,,Cinquantenairequot;,
de groote monumentale poort, welke gelegen is te midden van een uit-
gestrekt park in de nabijheid van het einde der Wetstraat en die is op-
gericht in 1880 ter herinnering aan het 50-jarig jubileum van België's
onaf hankelij kheid.
Het is in deze tentoonstellingsgebouwen, die als reusachtige vleugels
beide zijden van het monument flankeeren, dat is ondergebracht een perma-
nente tentoonstelling op velerlei gebied, waarvan ik als voornaamste onder-
deelen wil noemen het Oudheidkundig museum en het Legermuseum. Het is
dit laatste dat om begrijpelijke redenen steeds mijn aandacht vraagt, te
meer, waar het zoo ontelbaar vele herinneringen aan de geschiedenis van
ons vaderland bevat. ,
In één der zijzalen, gelegen in de buurt van den ingang, bevindt zich de
hoefijzerverzameling, als in het Hoofd van dit artikeltje genoemd en een
hernieuwde kennismaking in September j.1. deed mij er toe besluiten den
lezers van „De Hoefsmidquot;, die eerlang de stad Brussel zullen bezoeken, op
deze verzameling attent te maken en hun de bezichtiging er van aan te
bevelen.
De geheele verzameling, omvattende circa 180 hoefijzers, alle beslagen op
den hoef, uitstekend geconserveerd en ondergebracht in een samengestelde
vitrine, deels liggend, deels opstaand, welke bekleed is met rood pluche,
werd in de jaren 1886—1895 bijeengebracht door den Wachtmeester-Hoef-
smid Nestor Delvaux en na diens overlijden door zijn kinderen geschonken
aan het Legermuseum. De beslagen ondervoeten, welke deskundig gerang-
schikt zijn, vindt men alle voorzien van etiket met franschen tekst, maar
dit laatste is geen bezwaar waar ieder vakman oogenblikkelijk ziet welke
redenen tot het beslag aanleiding waren.
Het is geenszins mijn bedoeling, een gedetailleerde beschrijving van deze
collectie te geven; zij zou mij te ver voeren en als opsomming den lezers
niet interesseeren; beter is het haar te gaan zien als men in de gelegenheid
is: ze toont den bezoeker een historisch geheel op hoefbeslaggebied uit het
einde der vorige eeuw.
Ik wil volstaan met er van te vermelden, dat naast het modelbeslag een
groot aantal preparaten aan het afwijkend beslag gewijd zijn; dat men er
de meest verschillende vormen van strijk-, klap-, balk-, jacht- verband- en
verwijdingsijzers aantreft; dat de ijzers deels van stampgaten, deels van
rits voorzien zijn; dat de Nos 50 t/m 53 ons een beeld geven van de gebruike-
lijke inlegzolen evenals de Nos. 153 t/m 155 van de gebruikelijke balkijzers
uit dien tijd; dat tenslotte No. 160 ons een typisch orthopedisch beslag
toont met steunende achter beugel, voorzien van openingen voor de flatie-
riemen.
Als historische bijzonderheid kan ik den lezers van dit blad de bezichti-
ging dezer verzameling zeker aanbevelen; één der vele trams vanaf de Beurs
brengt den bezoeker in circa 20 minuten naar het doel.
Ede, October 1932.nbsp;Dr. H. J. W e e k e n s t r o o,
Kapitein-Paardenarts.
VERSLAG VAN DE COMMISSIE BELAST MET HET AFNEMEN VAN
HET NAJAARSEXAMEN 1932 TER VERKRIJGING VAN EEN
RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMID.
Nadat de oproeping voor dit examen in de vakbladen had gestaan en de
termijn voor aangifte was gesloten, vond op 19 October een vergadering
plaats vail den voorzitter en den waarnemenden secretaris en op 20 daarop-
volgend van de geheele examencommissie.
Op deze laatste vergadering werd de voorloopige secretaris definitief
benoemd, werden de beide subcommissies vastgesteld en de exarnendagen
bepaald. Daar zich 64 candidaten hadden aangemeld, werden 11 examen-
dagen noodig geacht en hiervoor vastgesteld 7, 8, 9, 10, 14, 15, 16, 17, 21, 22
en 23 Nov., terwijl 24 November werd bepaald voor de eindvergadering
van voorzitter en secretaris.
De candidaten waren afkomstig van cursussen gegeven te Amersfoort,
Utrecht, Cuyk, 's-Hertogenbosch, Doetinchem, Emmen, Heerenveen,
Breda, Bedum, Hoogeveen, Appingedam, Veendam, Winschoten, Maas-
tricht en Bergen op Zoom.
Van de 64 candidaten zijn er 3 niet opgekomen, zoodat het examen is
afgelegd door 61, hiervan namen 36, 21 en 4 respectievelijk deel voor de
1ste, 2de en 3de maal.
Totaal slaagden 23 candidaten aan wien allen een diploma is uitgereikt,
hiervan hadden 9, 12 en 2 respectievelijk 1, 2 en 3 maal aan het examen
deelgenomen. Het percentage der geslaagden is dit examen lager dan
gewoonlijk en hoewel de commissie zich bewust is van de moeilijke omstan-
digheden waaronder vele candidaten door gebrek aan werk lijden, en zich
niet voldoende kunnen oefenen, zoo meent zij toch het peil van het examen
niet te moeten verlagen doch aan de tot heden gestelde eisch te moeten
vasthouden.
De voorzitter: w.g. H. M. Kroon,
De secretaris: w.g. R. H. J. GallandatHuet.
Lijst met de namen der geslaagden, welke deelnamen aan het najaars-
examen voor het Rijksdiploma als hoefsmid in 1932.
E. J. de Vries te Roodeschool, J. G. Donkers te Zundert, H. v. d. Hoorn
te Elspeet, H. Doornbos te Westernieland, H. Jeuring te Noordsleen,
M. Wolthuis te Uithuizen, G. Ahuis te Dalen, M. Nap te Naarden, J. v. d.
Ven te Son, B. A. G. Peters te Werkhoven, W. C. de Boer te Wassenaar,
H. B. Otten te Gieten, J. Smit te Drouwenermond, C. P. J. van Trier te
Heerle, H. Bakker te Reiderwolderpolder, J. H. Borneman te Ane, P. ten
Heuvel te Zweelo, C. Dirks te 's-Hertogenbosch, A. van Kempen te Tilburg,
R. B. Scholte te Maarn, P. C. van Loenhout te Huybergen, A. P. C. Jacobs
te Middelbeers, H. Nijstad te Ane.
EXAMEN INDRUKKEN.
Het schijnt, dat de kwaliteit der jonge hoefsmeden sterk aan het achter-
uitgaan is, wat maar al te zeer te merken is bij de examens voor het Rijks-
diploma. Vooral dit najaarsexamen viel het wel zeer sterk op. Als er nog een
behoorlijk ijzer door een candidaat wordt ingeleverd mag dit zeker wel als
een zeldzaamheid beschouwd worden, want het gros der ijzers is ver beneden
het middelmatige. Wat de oorzaak hiervan is, is gemakkelijk in te zien.
Het machinale hoefijzer is voorzeker de oorzaak, dat de jonge smid van
tegenwoordig geen ijzer meer maken kan, of liever gezegd, het gewoon ver-
tikt om het ook nog te leeren. Wat is hiervan weer het gevolg? De smid die
geen ijzer kan maken zai zeker ook nooit leeren een ijzer te passen, want hij
mist ten eenenmale de handigheid om het ijzer behoorlijk te vervormen. W^e
zien dit ook maar weer al te dikwijls op het examen, hoe een goed machinaal
ijzer, door een candidaat, die met veel moeite en getob een eigen gesmeed
ijzer ,,klaarquot; heeft gekregen, het machinale hoefijzer mishandelt, oirl' 'dit
tenslotte als een misbaksel onder den hoef te prutsen. Wat ook weer een
gevolg is van het missen der noodige vaardigheid in het smeden van een
hoefijzer, is, het veel te lang werken over het beslag. W^e kunnen op ieder
examen weer opnieuw aanschouwen, dat er veel en veel te lang gewerkt
wordt.
De onderwijzers hoefsmeden zullen het toch wel met mij eens zijn, dat
als er van 9 tot 12 uur gewerkt wordt voor het maken en onderleggen van een
eigengesmeed en het oprichten en onderleggen van een machinaal hoefijzer,
dit toch meer dan tijd genoeg is en dan toch eigenlijk verwacht mag worden
dat de candidaat binnen dien tijd klaar is. Als het dan één of anderhalf uur
langer duurt, gaat dit toch de perken te buiten.
Ook wat betreft het afwijkende beslag, mag toch geëischt worden dat dit
in 3 uren ook ingeleverd is, hetgeen echter bijna nooit voorkomt. Ook zien
we heel dikwijls, vooral bij afwijkend beslag, dat de candidaat wel de klok
heeft hooren luiden, maar niet weet waar hij den klepel moet zoeken. Zoo
ondervonden we op het laatste examen dat een candidaat die een stompe
hoef van een oud paard beslaan moest, de verzenen sterk liet zakken en het
steunvlak in den toon ging verkleinen inplaats van vergrooten. Een ander
had een plathoef te beslaan met een lossen wand Nu moet natuurlijk bij
een dergelijke hoef een breed ijzer ondergelegd worden en moet de zool,
vooral bij het losse gedeelte mededragen en moeten in den lossen wand geen
nagels geslagen worden. Onze vriend had er echter een smal ijzer onder-
gelegd met een flinke afhelling en twee nagels in het losse gedeelte; hierover
behoeft dunkt mij verder niets meer gezegd te worden. Ik vraag mezelf
dan wel eens af als ik; zooiets zie:-,hebben die jongens nu heelemaal geen
hersens, of beginnen ze maar te werken zonder eerst hun werk eens goed te
bekijken en eens even te denken hoe zal ik een en ander in 't vat gieten.
Nog een gevalletje van niet uitkijken ondervonden wij bij 't beslag aan
het paard. Een candidaat moest een achtervoet beslaan van een paard
dat een tijd zonder ijzers geloopen had. Het gaat in de omgeving van
Utrecht de boeren al net eender als elders, ze laten de paarden de hoeven
liever veel te kort afloopen, dan dat zij ze op tijd laten beslaan. Nu was dat
paard wijd in de hakken, zoodat de buitenkant van den hoef al te kort was
afgeloopen. Wat doet nu de jongeman? Inplaats van eerst 't geval eens goed
te bekijken, pakt hij den voet op, zet de houwkling op de zool en slaat
er doorheen en niet zoo gering ook. Wat is hiervan nu de schuld? Ik wil hier
de candidaten voor het Rijksdiploma even op het hart drukken, denk vooral
eerst even na voor ge begint te werken op 't examen, werk dan kalm en
rustig door en laat vooral 't pruiserige werk varen en ge zult zien dat de
uitslag met meer succes bekroond wordt.
NABETRACHTING EXAMEN RIJKSDIPLOMA.
De examendagen werden gehouden in Nov. en December en werden van
de 12 dagen door mij 6 dagen bijgewoond om bezuinigingereden. Van de
63 candidaten slaagden 22. Het aantal geslaagden is derhalve geringer dan
de vorige examens en staat het bij mij vast, dat het eerder slechter dan
beter zal worden.
Door het weinige werk en de korte werktijden komen de jongere smeden
niet genoeg aan het werk, vooral aan het vuurwerk. Hoefijzers worden
behalve op de cursussen bijna niet meer gemaakt. Als men b.v. ziet een
klapijzer (hetwelk op het examen wel esns voor een afwijkend beslag wordt
gevraagd) is dit in 9 van de 10 gevallen zeer slecht.
Ook strijkijzers en balkijzers (Belgisch) voldoen zelden aan matige eischen.
Opmerkelijk was het op deze examens hoe veel ijzers veel te schrale gaten
vertoonden en dan nog vaak te recht doorgeslagen. Bij het besnijden blijft
nog steeds de fout: binnenverzen te laag en buitenverzen te hoog en bij
wat platte hoeven te weinig inkorten van den toon en te weinig gebroken
wanden.
Onderwijzers, die cursussen geven vooral zou ik aanraden: ga toch eens
een dag naar Utrecht en woon een examendag bij. U ziet dan zelf wat de
cursisten maken en u overtuigt u dan van de enkele hier opgenoemde
fouten en vele andere meer natuurlijk. Het komt den cursus ten goede en
zelf steekt u ook nog weer wat op; in ieder geval u blijft met den gang van
zaken op de hoogte.
Opvallend was van enkele candidaten het lange werken over het beslaan
van 2 hoeven bij het levend paard, waarvan een hoef met eigen gesmeed
ijzer en de andere met een aanwezig machinaal ijzer beslagen moest worden
Dit geheel vorderde bij verschillende candidaten 41/2 ä 5 uur. Wanneer
's morgens om 9 uur met de paarden werd aangevangen, waren deze pas om
kwart voor twee klaar. Dit is toch veel te lang. Daarbij komt steeds hoe
langer het duurt hoe slechter het wordt. Volgens mijn meening zouden ze
binnen 3 uur dit werk moeten verrichten. Iemand die in dien tijd geen 2
voeten van een paard kan beslaan, is mijns inziens geen diploma waard. In
de eerste plaats kan hij zijn kost er niet mede verdienen, vooral als de
prijzen van het hoefbeslag zoo laag moeten worden als ze reeds in enkele
streken zijn en in de tweede plaats is er tegenwoordig niemand te vinden,
die er zoo lang op zou willen wachten.
Lochern, 9 Dec.nbsp;H. J. Breukink.
-ocr page 203-CURSUS IN HOEFBESLAG TE APPINGEDAM.
Verslag van het 2e leerjaar van den cursus in hoefbeslag, gehouden van-
wege de af deeling ,, Appingedamquot; van den Bond van Smedenpatroons.
Het 2e leerjaar van bovenvermelden cursus is 29 October j.1. geëindigd
en bereids hebben de deelnemers zich aangegeven voor het examen ter
verkrijging van het Rijksdiploma voor hoefsmeden.
De theoretische en praktische lessen werden resp. gegeven door H. A.
Kroes, dierenarts te Groningen en M. Ritsema, onderwijzer in praktisch
hoefbeslag te Appingedam, in de Ambachtsschool te Appingedam. Voor
het theoretisch onderwijs beschikt de afdeeling over een voldoende verzame-
ling leermiddelen en voor de praktijk werd door den betrokken onderwijzer
steeds voldoende gezorgd voor levend materiaal en voor hoeven van slacht-
paarden, deze laatste meestal afkomstig van het openbaar slachthuis te
Groningen.
Aan den cursus werd deelgenomen door: 1. A. A. Brouwer te Nieuwolda;
2. W. S. Hageman te Spijk (gem. Bierum); 3. J. Mulder te Siddeburen (gem.
Slochteren); 4. E. J. de Vries te Roodeschool (gem. Uithuizermeeden);
5. A. de Weert te Kantens.
Een deel der theoretische en praktische lessen werd gevolgd door den
leerling Spier, die echter, wegens het nog niet bereikt hebben van den daar-
voor vereischten leeftijd, geen deel kon nemen aan het examen te Utrecht.
CURSUSSEN IN HOEFBESLAG 1932.
Van het Departement van Economische Zaken en Arbeid ontvingen wij
een opgave van onderscheiden plaatsvindende cursussen, waarvan wij die
in hoefbeslag hier laten volgen :
cursus |
leider |
cursus |
leider |
Winschoten |
F. 0. Ren tenia |
Doetinchem |
E. Schreur |
Appingedam H. A. Kroes |
Winterswijk |
Dr. W. P. C. Bos | |
Veendam |
H. ten Have |
Varsseveld |
W.B. v.d. Burg |
Bedum |
H. Venema |
Utrecht (2 curs.) |
Dr. G. M. V. d. Plank |
Emmen |
H. J. Vrielink |
Dordrecht |
J. J. Moolhuisen |
Hoogeveen |
J. A. de Wolf |
Goes |
C. van Baak |
Assen |
Dr. J. Staal |
Bergen op Zoom |
H. A. Haijtink |
Markelo |
A. Noorderman |
Cuijk |
Th. Willems |
Raalte |
P. van Maanen |
's-Hertogenbosch |
M. F. Plankeel |
Zwolle |
H. V. d. Berg |
Venray |
H. Sala |
Lochem |
A. Hijink |
Weert |
.1. G. Janssen |
Arnhem |
B. A. C. Capel |
VOORBEELDEN STREKKEN; KLANTEN WEKKEN.
Als lezers van „De Hoefsmidquot; stel ik — en veronderstel meerderen met
mij — het op prijs, vooral voor hem en mij, die de volle bekwaamheid van
het hoefsmidsvak nog niet bezitten en meer willen weten, dat er geregeld
van die praktische mededeelingen in het door U geredigeerd vakblad voor-
komen.
Ik meen dat er vroeger al eens meer om is verzocht, om hierdoor zeker
het vak op peil te houden.
Zoo b.v. deelt de een zijn ondervinding mede over een z.g. zijbeen, de
ander over twee zolen, enz.
Met genoegen mag ik dat lezen en had ik de volle bekwaamheid en vrij-
moedigheid, heusch, M. de R., dan kon ik vermoeden, dat U zoudt zeggen,
nu weder die Zeeuw.
Waarom ik dat twee zolen geschrijf enz. op prijs stel, zal ik U mede
deelen.
Ik heb n.l. in den afgeloopen zomer een paard (hengst) beslagen voor de
's-Bossche Tentoonstelling, dat is niets bijzonders, zult U zeggen.
Echter het beslag enz. werd opgenomen door een Hoefijzerfabrikant en
-leverancier, hetgeen ook niets bijzonders is.
Toen zeide echter de hoef ijzerfabrikant tot een der eigenaars van het
bedoelde paard, dat hij er goed aan zou doen het opnieuw te doen beslaan,
omdat het beslag niet goed was verricht, in oogenschouw genomen, dat op-
en aanmerkmakers allen nog geen verbeteringen kunnen aanbrengen.
Nu moet U weten, dat in het „Noord-Brabantsch Dagblad Het Huis-
gezinquot; van 29 Juni 1.1. het volgende bericht opgenomen is;
„Een der beste klassen tot nu toe vertoond, en we hebben de idee
„dat uit deze paarden de Kampioens hengst zal te voorschijn komen.
„No. 1 werd ,,Certain van Lamswaardequot;, een magnifieke hengst,
„zeer handig gepresenteerd, keurige gangen, waarbij het deskundig
,,aangebrachte beslag zeer zeker heeft meegewerkt.quot;
Of nu de fabrikant de liefde bezit, aan anderen te doen bijbrengen, dat ik
mij zelf flauw sla op de 99 % hoefijzers, die ik maak, weet ik niet.
Laten wij aannemen of niet aannemen, beter is het elkander voor te
lichten en te waarschuwen, op reëele wijze, dat je bij het maken van hoef-
ijzers verhit wordt en je koude kunt vatten.
Ziehier, M. de R., waarom ik die practische bekendmakingen in een
vakblad zoo waardeer, men bekritiseere vooral toch geen werk bij klanten;
dit is afbrekend en sticht geen heil.
In dit verband wijs ik nog op het vereenigingsleven, men moge sterk
staan, maar zonder steun en liefde voor elkander, bereikt men niets anders
dan wantrouwen, wat voor den goeden gang van zaken niet bevorderlijk is.
Inmiddels teekent voor de verleende plaatsruimte
Hoogachtend
P. A. Butler,
Biezelinge (Zeeland).
— Cursus in hoefbeslag te Varsseveld, uitgaande van de Geld. Mij. v.
Landbouw. Op Zaterdag 15 Oetober is een cursus in hoefbeslag te Varsse-
veld begonnen. Aan het toelatingsexamen namen 9 leerlingen deel, welke
allen zijn toegelaten.
Het toelatingsexamen werd afgenomen door den heer G. W. J. van
Lochem, hoefsmid te Aalten en den heer van Soest, dierenarts te Borculo.
De cursus wordt gehouden aan de smederij van J. W. Prinsen, onderwijzer-
hoefsmid ; deze en de heer Verbürg, dierenarts te Varsseveld, zijn belast
resp. met het practisch en het theoretisch onderricht.
Het is mij onmogelijk allen die mij op 10 Nov. j.1. mondeling of
schriftelijk een bewijs van belangstelling hebben gegeven persoonlijk
dank te zeggen.
Daarom dank ik langs dezen weg hen allen hartelijk voor de
wijze waarop mij dien dag tot een overgetelijke is gemaakt.
S. VAN ANGEREN.
f 500 f 500 f 500 f 500 f 500 f 500 f 500
f 500 Vraagt Uw leesbibliotheeknbsp;f 500
500 boekhandel! Uw lezennbsp;^ g^^
kan U een hoofdprijs van
f 500 flOÓ.-bezorgen,DOETMEE!nbsp;f ^00
f 500 N.V. DE ZUID-HOLL. BOEK- f 500
t 500 ^^ HANDELSDRUKKERIJ ^ ^qq
Afdeeling Uitgeverij
f 500 WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAG f 500
f 500 f 500 f 500 f 500 f 500 f 500 f 500
-ocr page 206-B. A. LUYKXnbsp;Amsterdam
Telefoon 46080nbsp;Hekelveld 16
ili
ili
ili
ili
ili
ili
■hl
ili
ili
■li
ili
ili
ili
ili
ili
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebied
Redactie en Administratie:
TELEFOON 117500quot; - WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAQ
Abonnement: f 3.35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentiên: i—6 regels f2.—, elke regel daarboven 25 cent
Zou hQ de boodsch.
verstaan hebber
Één kans tegen tien . . . een snelta .
zoo gauw voorbij!
Wanneer u zeker vyilt zijn, dat uw boodsc
verstaan, verwerkt en begrepen zal wordt
vergenoeg u dan niet met haar uit een sneltre,
te roepen. Zeg haar daar, waar uw toehoorde
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap In de periodieke
Dit is de beste gelegenheid van den mc
tijd om uw toekomstige klanten in een stemm
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kun
verwerken. En de eenige manier, waarb
zeker zijt, dat ieder, dien gij uw boods
toeroept, haar zal verstaan en begrljper-
........TïiïSW-quot;-quot;quot;-nbsp;.■::-JiStSfS--quot;-nbsp;^
ÊlKl^tF CïSSit MÄtSM Pißnbsp;ßöMKl® ««DäMUNßi mmtÊ
GEEF UW ADVERTENTIE EEN LANGER LEVEI
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Persnbsp;'
-ocr page 209- -ocr page 210-.Ä,
.'Si-«
H
wi
f]