^ Ml
. ïr-MMc' i n
quot;quot;''jt-.'-
itgave: N.V. DE ZUID-HOLL. BOEK- EN HANDFLSDRUKKERIJ
's-GRAVENHAGE
.ï
n
r-.ij,
-ocr page 2-A
397
-ocr page 3-.............; ÄSÄ'i
■ V ■ ••
*: :
kW
fëquot;-
IÉ
it'l
te'; | |
mi |
Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen
Officieel Orgaan van de Vereeniging van Onder-
wijzers in practisch hoefbeslag in Nederland
ONDER REDACTIE VAN Dr. R. H. J. GALLANDAT HUET
MET MEDEWERKING
VAN
onderscheidene deskundigen,
UITGEGEVEN DOOR DE
N.V. DE ZUID-HOLL. BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ
WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAG
c
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
851 7942
f^GRAVENHAGE — 1933
-ocr page 7-De titels, voorzien van een f, geven artikelen aan waarin een of meer
afbeeldingen of figuren zijn opgenomen, — artikelen met * zijn bijdragen
onder een afzonderlijk hoofd; de overigen zijn korte mededeelingen, hetzij
oorspronkelijke, hetzij aan andere bladen ontleend.
De Romeinsche cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone
de bladzijden.
Aluminium-beslag bij hoefkatrolont-
steking IV 60.
Beslag bij renpaarden en dravers t*IV
55; t*V 71.
Cursus in hoefbeslag: te Arnhem t*III
44; te Helden (voorbereidende) fl 13;
te Lochem t*III 43; te Rotterdam
*XII 185; te Varsseveld *XI 168;
te Winschoten t*VII 101.
Cursussen in hoefbeslag. Het al of niet
leeren smeden Van hoefijzers *VIII
113.
Cursussen in hoefbeslag *XI 167.
'dwangmiddelen bij lastige paarden
X 153.
Examen Rijksdiploma: uitslag voor-
jaarsexamens IV 59, V 96; verslag
voorjaars-examen *VI 90; verslag en
uitslag najaarsexamen *XI 164. —
Ingezonden stukken V 68 en 70;
vl 92. Examen-commissie *VIII
120.
Hoefbeslag te Rotterdam *VII 97; *IX
137; *X 145.
Hoef-freesapparaat IV 60.
Hoefkraakbeen *I 3; t*II 19; t*IV 52;
t*xni85.
Hoefsmeden en hoefijzermonteurs *IX
129.
Hoefsmederij van Blickwedel te Rotter-
dam VII 99.
Hoefsmederij van Dullemans te 's Hage
t*V 66.
Hoefsmederij van Familie ten Ham te
Montfoort *IX 136; t*XI 165.
Hoefsmederij van C. Kleyn te Rotter-
dam X 147.
Hoefsmiddschool te Brussel II 27;
opening *III 39; t*IV 49; *VIII 115
en 116; *XII 186.
Hoefijzer en hoefbeslag in vroegeren
tijd t*VI 81.
Hoefijzers. Het al of niet leeren smeden
op cursussen *VIII 113.
Hoefzolen. Heeft het paard twee —
*III 36.
Hoornzuil IX 139.
Huysman H. (huldiging) t*III 38.
Inleiding I 1.
Ingezonden stukken: Examen-indruk-
ken I 9; Beslag hengst Certain van
Lamswaarde I 12; Burgerhoefsmids-
school II 23; Examen Rijksdiploma
V 68 en 70; Voorbereidende cursussen
VII 101; X 149; XI 168; Hoefbeslag
tè Rotterdam IX 137.
In memoriam: Prof. Dr. Kroon *III 33;
Joh. Plet *V 65.
Kroon. Prof. Dr. H. M. — (in memo-
riam) *III 33; 35.
Militaire Hoefsmidschool I 15; t*III
38; IV 59; VII 107; X 150; XI 161.
Oude hoefsmid *IX 136; t*XI 165.
Oude merrie t*VI 91.
Paard. Toekomst van het —*VII 102;
*VIII 121; *IX 133.
Paardenstapel *X 147.
Paarden- en veestapel *VII 109.
Paardentractie te Rotterdam *VII 97;
*X 145.
Plet, Joh. — (in memoriam) *V 65.
Rijks-diploma. Critische beschouwing
over het examen *IV 53; voorjaars-
examen IV 59; ingezonden stukken
_ V 68 en 70; VI 92; vervolg uitslag
voorjaarsexamen V 76; verslag voor-
jaarsexamen VI 90; examen-commis-
sie VIII 102; verslag najaars-examen
*XI 164.
Tetenburg, J. (huldiging) t*XI 161.
Toekomst van het paard *VII 102;
*VIII 121; *IX 133.
Trailer (paarden-vervoer) *IT 27.
Vee- en paardenstapel *VII 109.
Verbeening hoefkraakbeen *I 3; fH 19;
t*Xn 185.
Vereeniging van onderwijzers in prac-
tisch hoefbeslag: verslag Bestuurs-
vergadering I 2; agenda algemeene
vergadering I 3; verslag algemeene
vergadering *II 17; in memoriam
Prof. Dr. H. M. Kroon III 33; ver-
slag Bestuursvergadering XI163.
Voorbereidende cursussen: te Helden
t*13; ingezonden stukken *VII 101;
hoefsmeden en hoefijzermonteurs*IX
129; X 149; XI 168.
Vragen en antwoorden *XII 187.
Zijbeen I 3, *II 22; t*IV 52.
-ocr page 9-15 Jan. 1933
38= Jaargané
Officieel Orgaan van de Vereeniging van Onderwijzers in practiscii hoefbeslag in Nederland
ADVERTENTIEN
1—10 regels (breedte cM.) f 2 —,
iedere regel meer f 0.20. - Tarieven voor
contracten op aanvrage verkrijgbaar
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenhage
quot;itgave van de N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
INHOUD: 1933. — Vereeniging van Onderwijzers in practisch Hoefbeslag. —
Het zijbeen. — Ingezonden stukken. — Voorbereidende cursus kring Helden (L.). —
Korte mededeelingen. — Advertentiën.
Het nieuwe jaar heeft zich aangemeld en wij slaan weer een bladzijde
om van onzen levenskalender; gaarne zouden wij een blik willen slaan op
deze nieuwe pagina doch deze is vooralsnog blanco. Wij zullen dus moeten
afwachten wat dit jaar brengen zal en kunnen alleen de hoop uitspreken
dat er een verbetering moge intreden in de wereldtoestanden in het alge-
meen en in het bijzonder dat handel, scheepvaart, nijverheid en landbouw
in ons land weer moge opbloeien en daarmede zal dan vanzelfsprekend een
Qieer normale tijd intreden. Wanneer de tijden moeilijk zijn en de regeering
alles moet doen om het eigen land voor ondergang te behoeden, dan worden
er vaak maatregelen genomen die tegen veler belang indruischen. De kritiek
staat dan vaak al te gauw klaar om de genomen besluiten af te breken, hoewel
^eze toch met de beste bedoelingen zijn voorgesteld en uitgewerkt. Voor
ijzondere tijden behoeft men bijzonder groote figuren, doch deze zijn zeld-
^^ainheden waarover men maar niet altijd kan beschikken. Men zij dus
quot;^er gematigd en opbouwend in de kritiek en trachte zichzelf te overtuigen
^ eventueel persoonlijk schadelijke maatregelen, ten algemeene nutte
zyn genomen.
Het afgeloopen jaar heeft velen teleurgesteld, men verwachtte hier in het
einde der crisis te zien en toch zijn we 1933 ingegaan zonder dat de vooruit-
zichten oogenschijnlijk veel verbeterd zijn. Ook het hoefsmidsvak lijdt
onder de malaise ten platte lande maar toch moeten we het nieuw begonnen
laar niet te pessimistisch inzien en kunnen we zelfs met eenig gewettigd
vertrouwen op een verbetering in 1933 hopen.
Wat het hoefbeslag-onderwijs betreft, zoo hebben de cursussen voor op-
eiding van het Rijksdiploma voortgang gevonden en zijn de examens, hoewel
door bezuiniging flink besnoeid, toch nog gecontinueerd. Alleen de hoogere
ABONNEMENTSPRIJS
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaar f4.—
vorming, de eursus voor onderwijzers in praetiseh hoefbeslag, is ook dit jaar
weer uitgesteld. Een verblijdend versehijnsel moge het zeker zijn dat,
naar van zeer bevoegde zijde is medegedeeld, met gegronde hoop mag worden
aangenomen dat deze eursus het volgend jaar weer werkelijkheid zal zijn.
In onderwijskringen is een groot verlies geleden door de, wegens
den wettelijk verplichten leeftijd gedwongen, pensioenaanvrage van
den heer S. van Angeren; de belangstelling betoond bij zijn afscheid nemen
heeft voldoende bewezen hoe hij in zijn kwaliteit van leeraar werd geacht
en de Koninklijke onderscheiding hem bij het heengaan verleend, is wel
het beste bewijs dat zijn arbeid door de Regeering ten zeerste is geapprecieerd.
Nieuwe uitvindingen op hoefbeslaggebied zijn dit jaar niet gepubliceerd;
de rubber-ijzers hebben geen toepassing in het groot gevonden en als hulp-
middel tegen het uitglijden op gladde plaveidsels is nog steeds het kurkbeslag
als een der beste en zeker als het billijkste te beschouwen.
Wij zijn dankbaar dat vele medewerkersin 1932 door hunne zaakkundige
artikelen hebben bijgedragen om „De Hoefsmidquot; als vakblad hoog te houden
en wij hopen dat ook in 1933 hun geestelijke bijdragen ruim zullen blijven
vloeien, waarbij vooral mededeelingen uit de praktijk en eventueele discus-
sies hierover weer van veel interesse voor den lezerskring zullen zijn.
Besluiten wij met allen op te wekken met goed vertrouwen het nieuwe
jaar te beginnen en herinneren wij den eventueel wankelmoedigen aan de
historisch geworden woorden van een onzer grootste pioniers in Oost-Indie,
den grooten Jan Pieterszoon Coen „ende desespereert niet.quot; Red.
VEREENIGING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG.
Kort verslag van de Bestuursvergadering, gehouden op 17 Dec. 1932
in hotel l'Europe te Utrecht.
Aanwezig het geheele bestuur. Na een kort openingswoord werden de
notulen onveranderd vastgesteld.
Onder de talrijk ingekomen stukken waren een zevental adhaesie- betui-
gingen op het adres aan den Minister van Economische Zaken en Arbeid,
welke voor kennisgeving werden aangenomen.
Een schrijven van den B.S.P.N. betreffende koe-hoefverzorging werd
naar de Algem.'Verg. verwezen.
Vervolgens werd een uitvoerige bespreking gehouden over de resultaten
van het hoefbeslag-onderwijs. Besloten werd op de Algemeene Verg. dit
punt aan de orde te stellen. De heer Vossers verklaarde zich bereid dit
onderwerp in te leiden.
Den examen-commissie zal een uitnoodiging worden toegezonden.
Het op de vorige Jaarvergadering genomen besluit om een demonstratie
van Duitsche- en Belgische smeed-methoden te houden werd een jaar uit-
gesteld, daar momenteel verbetering van de exameneischen meer urgent
werden geacht.
Vervolgens werd de agenda der Algem. Verg. vastgesteld en als datum
28 Jan. gekozen.nbsp;Namens het Bestuur:
H. Vossers, Secr.
-ocr page 11-Algemeene Vergadering van de Vereeniging van Onderwijzers in Practisch
Hoefbeslag op Zaterdag 28 Januari 1933 des voormiddags te 10 uur
in het hotel l'Europe te Utrecht.
Agenda:
1.nbsp;Opening.
2.nbsp;Vaststelling der notulen.
3.nbsp;Behandeling ingekomen stukken.
4.nbsp;Verslag over het boekjaar 1932.
5.nbsp;Bestuursverkiezing: aftredend de heeren H. J. Breukink en A. J.
Schieman.
6.nbsp;Rekening en verantwoording van den Penningmeester.
7.nbsp;Aanwijzing rekening-commissie voor het volgend boekjaar.
8.nbsp;Mededeeling over instandhouding onderwijzerscursus.
9.nbsp;Rondvraag.
Pauze
10.nbsp;De resultaten van het hoefbeslagonderwijs, inleider de heer H. Vossers.
11.nbsp;Sluiting en uitbetaling reiskosten.
Namens het Bestuur:
M. Ritsema, voorzitter.
H. Vossers, Secretaris,
HET ZIJBEEN.
De verschillende artikelen in de laatste afleveringen van „De Hoefsmidquot;
aan dit onderwerp gewijd en speciaal de mededeeling, die de Heer W. C.
Schouten in de aflevering van 15 October 1932 doet omtrent zijn be-
slagmethode voor deze hoefafwijking, een mededeeling, die ik met be-
langstelling las, maar die ik toch aanvoel als een wat éénzijdige voorstelling
van zaken, terwijl ik zijn beslagmethode niet als „dequot; afdoende kan aan-
vaarden, zijn mij aanleiding tot de volgende beschouwing1).
Wat de verbeening van een hoefkraakbeen, dat als het proces geheel
voltrokken is, aangeduid wordt met de oneigenlijke naam van „zijbeenquot;,
feitelijk is, daarover kan ik gevoegelijk zwijgen; zeker iedere gediplomeerde
hoefsmid weet dit. Maar wel wil ik de volgende vragen stellen en beant-
woorden :
1.nbsp;Welke zijn de oorzaken van het optreden der verbeening? Staat het
optreden van wél of geen kreupelheid met deze oorzaken in verband?
2.nbsp;Is verbeening van een hoefkraakbeen steeds een op zich zelf staand
proces ?
■Wat de oorzaken der verbeening betreft, weten we, dat deze vele kunnen
zijn. We kunnen ze onderverdeelen in 2 groepen:
1nbsp; In dit artikel is voor de schrijfwijze van de Nederlandsche taal ge-
bruik gemaakt van de toegelaten afwijkingen als bedoeld in Legerorders
1930, no. 332.
A.nbsp;die verband houden met een reeds bestaande verminderde weerstand
in de hoefweefsels.
B.nbsp;die verband houden met uitwendig letsel.
A. Voor de onder deze rubriek genoemde oorzaken zal zelfs normale
arbeid op gunstige wegen reeds tot een vroegtijdige verbeening leiden. Er
bestaat dus een praedispositie of voorbeschiktheid. Zoo acht L u n g w i t z
de losse, grove en slappe vezelbouw in het hoefweefsel bij zware paarden,
waardoor de weerstand in dat weefsel van huis uit verminderd is, zoodat
rekkingen en prikkelingen een gevolg zijn, die aanleiding geven tot een
sleepende en beenvormende ontsteking, een zekere praedispositie. (Zie
F. Gutenäcker, Hufkrankheiten, uitgave 1901, bldz. 338). In dit
verband speelt ook erfelijkheid een rol, d.w.z. de erfelijke aanleg tot der-
gelijk hoefweefsel van verminderde weerstand.
Ik meen deze rubriek te moeten aanvullen met: de wijde platte hoef, zooals
we die zoo vaak bij ons inlandsohe paard zien, de hoef met zijn uitgezakte
constructie, gevoelige zool en weinig krachtige wand, de hoef waarin het
hoefmechanisme zich als regel al te sterk uit. Tenslotte vermeldt het leer-
boek van G u t e n ä c k e r op dezelfde bladzijde nog de volgende zin,
welke ik om zijn belangrijkheid hier woordelijk vertaal:
„Blanc (een Fransche veterinair. W.) geeft als de werkelijke en
praedisponeerende oorzaak van de verbeening der hoefkraakbeenderen
aan, de ook in gezonde toestand steeds aanwezige neiging der been-
substantie van het hoefbeen om in en door de hoefkraakbeenderen te
dringen.quot;
Men moet deze opvatting uitsluitend bedoeld zien als een praedisponee-
rend moment, want er moet iets gebeuren alvorens de verbeening zich vol-
trekt. Datgene wat nu naar mijn meening steeds bij dergelijke hoeven aan-
wezig was en aanwezig blijft als één of beide hoefkraakbeenderen gaan ver-
beenen, is een chronische ontsteking van het hoefbeen, een ontsteking die
gepaard gaat met stuwingsverschijnselen in de bloedvaten van het hoef-
been en omgeving. Deze ontstekingstoestand in het hoefbeen, die dus als
primair is aan te merken, plant zich in het hoefkraakbeen voort met alle
gevolgen van dien (verbeening) en het is de aderlijke stuwing die dit
proces verhaast.
In vele gevallen kan ik me dan ook geen verbeening van een hoefkraak-
been voorstellen zonder gelijktijdige chronische ontsteking van het hoef-
been. Zelfs al is, zooals in sommige gevallen, de verbeening van het hoef-
kraakbeen primair, dan nog bestaat er op de duur, door verminderde
schokbreking, veel kans dat het hoefbeen mede in ontsteking raakt, althans
bij de platte hoef. Dat er in ieder geval nog een andere pijnverwekker dan
alleen het verbeende of verbeenende hoefkraakbeen moet zijn, onder-
vind ik in mijn militaire praktijk zoo vaak. Men behandelt een
recidiveerend kreupel paard, dat alleen een totaal verbeend hoefkraakbeen
vertoont. Men overweegt tenslotte door zenuwsnede aan die zijde de kreu-
pelheid op te heffen en verdooft daartoe eerst de hoef helft aan de zijde van
het verbeende hoefkraakbeen. Wat blijkt dan vaak? Dat wel is waar de
kreupelheid is verminderd, maar niet opgeheven. Verdooft men daarna ook
de andere zijde, dan loopt het paard geheel rad. Veelal moet dan ook de
zenuwsnede aan beide zijden verricht worden. Nu kan men mij wel tegen-
werpen dat dan waarschijnlijk het andere hoefkraakbeen ook bereids aan
het verbeenen is,maar ik stel hier tegenover, dat uiteindelijke verbeening
van beide hoefkraakbeenderen aan dezelfde voet door mij bij uitzondering
werd waargenomen en verder, dat in de meeste gevallen een pijnlijkheid
in de zool door de aanwezige ontsteking van het hoef been, zeer duidelijk
was waar te nemen.
Men moge uit bovenstaande niet besluiten, dat volgens mijn opvatting
een ontsteking van het hoefbeen steeds zal leiden tot verbeening van één
of beide hoefkraakbeenderen. Integendeel. Een chronische ontsteking van
het hoefbeen komt als zelfstandig lijden heel dikwijls voor maar ik houd mij
er van overtuigd dat deze bij de m.i. gepraedisponeerde wijde hoef als regel
zal overgaan op één of beide hoefkraakbeenderen. Dat veelal slechts één
hoefkraakbeen verbeent (het buitenste), staat in verband met andere oor-
zaken, die niet zelden verband houden met afwijkende bouw en gangen van
het paard. De pijnveroorzakende prikkel wordt tijdens de verbeening ver-
oorzaakt door het ontstekingsproces in het kraakbeen, dat aangezien het
nog een zekere elasticiteit bezit, de bewegingen door het hoefmechanisme
opgewekt, tracht te volgen, maar dat niet goed meer kan; maar de pijn is
tevens een gevolg van de ontsteking van het hoefbeen. Is het kraakbeen
werkelijk geheel en al verbeend, zoodat daarin geen beweging meer mogelijk
is, dan wordt een eventueele pijnuiting, dus kreupelheid, uitsluitend ver-
oorzaakt door de nog aanwezige chronische ontsteking van het hoefbeen;
dit laatste, dat door de ontsteking min of meer gevoelig is, wordt immers
bij elke belasting van de hoef naar omlaag gedrukt waardoor een kneuzing
ontstaat. Uit vorenstaande kan men besluiten, dat indien de verbeening
van een hoefkraakbeen in bepaalde gevallen een op zich zelf staand proces
is, er met bijna groote zekerheid alleen kreupelheid zal optreden tijdens het
verbeeningsproces. De mate en duur der kreupelheid zullen hierbij afhangen
van het sleepende of snellere karakter der verbeening. Is éénmaal het kraak-
been geheel verbeend, dan is in dit geval de kans op kreupelheid gering en
dit verklaart ook het feit dat ik zoo vaak paarden zie in het leger die hoewel
behept met een geheel verbeend hoefkraakbeen, toch nimmer kreupel
loopen (omdat er geen ontsteking van het hoefbeen bij is). Ik zag dit niet
alleen te Ede, waar de paarden bijna steeds op zachte bodem werken,
maar ook in andere garnizoenen waar de paarden veel op harde wegen
arbeiden.
Juist door de algeheele verbeening van het kraakbeen, waardoor er
zelfs van de geringste uitzetting of beweging geen sprake is, zal er ook geen
rekking of kneuzing plaats vinden, dus ook geen kreupelheid optreden. Dat
deze laatste op de lange duur zich toch wel eens demonstreert, staat met
andere dingen in verband. Doordat de betrokken hoefhelft in het geheel
niet meer uitzet, ontstaat een klemming, die uiteindelijk wel eens aan-
leiding is tot kneuzing van de wand- of steunsellederhuid en het is deze
kneuzing die dan de kreupelheid veroorzaakt. Men zal ter plaatse dan be-
duidende wand- of steunselsteengallen zien. Maar ilt heb meerdere paarden
met verbeend hoefkraakbeen gedurende langere tijd gekend, waarbi] ik
geen steengallen dus ook geen kreupelheid zag, zoodat de inklemming van
de wand na verbeening van het hoefkraakbeen lang niet altijd van belang
is, al is dan die inklemming steeds te zien.
B. Voor de oorzaken, welke verband houden met uitwendig letsel,
gaan we dus uit van de gedachte, dat de hoef weef seis van huis uit sterk
zijn evenals de geheele constructie van de lioef, maar dat uitwendige in-
vloeden groot genoeg zijn om de normale weerstand in de weefsels te
overwinnen, waardoor het ziekteproces in het hoefkraakbeen optreedt.
Met collega C r e z é e ben ik het geheel eens, dat verkeerde behandeling
door onkundige smeden de verbeening bij paarden in de stad kan bevorde-
ren. De door hem genoemde fouten in het bekappen en in het beslag zijn
aan te merken als uitwendig letsel, waardoor de inwendige deelen geforceerd
worden. Als Paardenarts heb ik daar geen ondervinding van omdat de
militaire hoefsmeden deze fouten niet maken.
Als uitwendig letsel is voorts aan te merken de voortdurend verhoogde
schokbreking bij paarden, die uitsluitend of bijna uitsluitend hun werk
verrichten op hard en oneffen plaveidsel.
Nemen we aan, dat dergelijke paarden gepraedisponeerde dus' wijde
hoeven hebben, dan treedt ontsteking van het hoefbeen gepaard met
verbeening van een hoefkraakbeen veelvuldig op.
Hebben deze paarden echter normale sterke hoeven, dan is door de
verhoogde schokbreking een op zich zelf staande verbeening van een hoef-
kraakbeen lang niet uitgesloten. Aanvankelijk zal dan, als de verbeening
in een zeker stadium verkeert, kans op kreupelheid bestaan; is de verbeening
volledig, dan is die kans weer gering. Hetzelfde ziet men bij paarden die
steeds op kalkoenen loopen. Het steunvlak van de hoef op de bodem is
dan voortdurend verkleind, waardoor de schok bij het neerplaatsen van
de hoef minder goed wordt opgevangen en verdeeld en waardoor de veer-
krachtige deelen te veel te lijden hebben.
Tenslotte wil ik in deze rubriek nog vermelden de gevallen door op-
trappen ontstaan. We zien dat bij boerenpaarden vóór de ploeg (buiten hoef-
kraakbeen). Ook wel, maar in mindere mate bij militaire paarden in de
bespanning. Er heeft dan een kneuzing plaats van het uitwendige deel van
het kraakbeen, die aanleiding is tot een progressief (voortschrijdend) ont-
stekingsproces in het kraakbeen, waardoor dit ten laatste geheel verbeent.
Aanvankelijk bestaat dan, indien de hoef wijd is, geen ontsteking van het
hoefbeen. Maar is het kraakbeen geheel verbeend, zoodat de schok bij de
belasting van de hoef minder goed verdeeld wordt, dan treedt niet zelden
ook ontsteking van het hoefbeen op. Deze is dan in dit geval secundair.
Is de hoef normaal en sterk, dan zal weer tijdens de verbeening kans op
kreupelheid ontstaan, maar na de algeheele verbeening zeer waarschijnlijk
niet.
Wat de beantwoording van de 2de vraag betreft: ,,Is verbeening van een
hoefkraakbeen steeds een op zieh zelf staand proces?quot;, kan ik nu kort zijn.
wijl ik deze bij de bespreking van de eerste vragen reeds grootendeels gaf.
Ik resumeer dus slechts.
Bij wijde platte hoeven is de verbeening zoo goed als steeds geen zelf-
standig proces; als regel gaat een blijvende ontsteking van het hoefbeen
vooraf, die uiteindelijk de blijvende kreupelheid bepaalt. Alleen in het geval
van optrapping is het proces aanvankelijk zelfstandig met kans op tijdelijke
kreupelheid (tijdens de verbeening). Deze kan na kortere of langere tijd
terugkeeren door een secundaire ontsteking van het hoefbeen. De aard
van de bodem, waarop het paard geregeld werkt, kan op die terugkeer
van groote invloed zijn.
Zijn de hoeven normaal en sterk, dan zal de verbeening zoo goed als
steeds een zelfstandig lijden zijn. Kreupelheid treedt dan veelal op tijdens
de verbeening. Is deze laatste volkomen, dan is de kans op kreupelheid
gering. Ook hierbij zal de aard van de bodem, waarop het paard geregeld
werkt, van invloed kunnen zijn.
Nu kom ik terug op het artikel van den Heer W. C. Schouten, waar-
in deze beschrijft bij een tweetal paarden, die lijdende waren aan de hoef-
kraakbeenderen en lichte kreupelheid vertoonden, succes gehad te hebben
door de paarden ruim te beslaan waar het zijbeen begint te verharden,
desnoods met een verbreede tak en dan tusschen den hoef en het ijzer een
stuk auto-band te leggen, dat wigvormig bijloopt, aan de eindtakken van
het ijzer met een hoefnagel te verbinden en loopende tot de laatste nagel-
gaten (ik citeerde uit het bedoelde artikel. W.).
Ik twijfel er niet aan dat de Heer S. succes had. Maar dat dit succes
vooral te 'wijten is geweest aan het stuk auto-band, geloof ik toch niet.
Naar mijn meening speelde de verbreede tak en het ruim beslaan een grootere
rol.
Ik vermoed dat de bedoelde paarden van den Heer S. geen gepraedis-
poneerde wijde hoeven hadden en niet tevens leden aan een chronische
ontsteking van het hoefbeen, althans van eenige beteekenis. Ik besluit dit
uit zijn opmerking dat de paarden licht kreupel liepen. Waarschijnlijk was
de verbeening hier een zelfstandig proces en was dit laatste nog niet geheel
voltrokken toen de Heer S. met zijn beslagmethode begon. Totale ver-
beening had pas plaats daarna, wellicht kort er na, want beide paarden
waren vrij zeker al lang voor dit lijden in behandeling of in observatie.
Ik denk, dat de totale verbeening op het eind ook aanleiding was, dat de
kreupelheid verdween.
En mocht ik mij vergissen in dien zin, dat werkelijk een lichte ontsteking
van het hoefbeen aanwezig was, dan nog waren het ruim beslaan en de
verbreede tak als schokverdeelers van minstens zooveel waarde als de kleine
stukjes auto-band, aangebracht zooals voorgeschreven. Ik heb in mijn
militaire praktijk herhaaldelijk paarden met verbeende hoefkraakbeen-
deren gezien en behandeld. Waren de hoeven daarbij wijd en plat, dan was
een aanwezige kreupelheid steeds chronisch of recidiveerend als gevolg
van de steeds aanwezige ontsteking van het hoefbeen, zoodat beiderzijdsche
zenuwsnede het laatste redmiddel vormde. Waren de hoeven sterk, dan
liepen de paarden óf nimmer kreupel, óf de tijdelijke kreupelheid verdween
ten lange leste vanzelf (algeheele verbeening), maar in de vaak lange be-
handelmgsperiode tijdens de kreupelheid hadden de verschillende beslag-
methoden welke ik op grond van de bestaande leerboeken toepaste maar
matig succes. Ook de methode met autoband heb ik al jaren geleden toe-
gepast en ik ben het te Ede weer eens gaan toepassen na het artikel van den
Heer S.; maar bij mijn patienten, alle inlanders met tevens gevoelige zolen
helpt het met en dit komt en dat weet ik zeker, omdat bij deze paarden niet
het verbeende hoefkraakbeen maar wél de ontsteking van het hoefbeen de
oorzaak van de kreupelheid is.
Als de invloed van de autoband gunstig is te achten, dan komt dit omdat
deze mee helpt de schok te breken in de overigens ook gevoelige hoef
Maar een speciaal gunstige invloed op het verbeende hoefkraakbeen als
zoodanig, heeft hij volgens mijn meening niet. zoodat de toepassing geen
aniverseele kan zijn.
Mijn ondervinding van verschillende beslagmethoden bij verbeening der
hoefkraakbeenderen heeft mij geleid tot de volgende opvattingen- Is de
hoef normaal en de zool niet gevoelig, zoodat de kreupelheid zeer waar-
schijnlijk te wijten is aan het tusschenstadium van het proces, waarbij het
verbeenen nog niet is beeindigd (dat is veelal duidelijk te voelen), dan geeft
men een normaal beslag maar legt de wand bij het betrokken hoefkraak-
been geheel vnj. Ook kan men door tijdelijk ver naar achteren te nagelen
aan de betrokken zijde, de invloed van het hoefmechanisme geheel op-
heffen. Dit is toch geen bezwaar: de verbeening is toch progressief. Mén
verhaast alleen het proces hetgeen gunstig is te achten maar tevens gaat
men de verplaatsing van het zieke kraakbeen tegen waardoor veelal de
kreupelheid verdwijnt.
Is de verbeening een feit, dan tracht men zooveel mogelijk te bevorderen,
dat de schok soepel wordt gebroken opdat het hoefbeen en het andere hoef-
kraakbeen niet te veel te lijden hebben. Dus ruim passen, verbreede tak, het
liefst een geheel verbreed ijzer dus ook als het kan de andere tak verbreeden
(b.v. bij trekpaarden voor stappend werk). Desnoods een leeren zool onder-
leggen, dus ook over de straal (het geheel verbeende hoefkraakbeen zal
zich heusch niet meer verplaatsen of neiging daartoe vertoonen) en de
ruimte tusschen hoefzool en leeren zool opvullen met werk. Leeren randen,
beter nog randen van gummi kunnen als schokbrekers ook van nut zijn.
Van guttapercha zolen (open luchtdrukzolen) ben ik evenmin bang als
van de leeren zool: zij zijn prachtige schokbrekers maar net zoo min als
de leeren zool in staat het hechte „zijbeenquot; ongunstig te beïnvloeden.
Natuurlijk zal men om een vlak optreden te bevorderen steeds de wand
aan de zijde van het verbeende hoefkraakbeen zooveel mogelijk besnijden.
Is de hoef breed en plat en de zool gevoelig, zoodat de kreupelheid, indien
het hoefkraakbeen geheel verbeend is, zoo goed als geheel te wijten moet
zijn aan de chronische ontsteking van het hoefbeen, dan past men steeds
de uiterste middelen toe die als schokbreker kunnen dienen, dus leeren zolen,
veerende inlegsels, desgewenscht open luchtdrukzolen.
Tenslotte nog deze opmerking. In de meeste leerboeken kan men lezen
dat men nimmer bij verbeening van een hoefkraakbeen een balkijzer mag
onderleggen, daar dit door inwerking op de straal, de verwijding in de
hoef bevordert. Ik moet hier bekennen dat ik dit toch meermalen wél heb
gedaan en steeds straffeloos. Ik deed dit op grond van dezelfde overweging
als ik voor het gebruik van luchtdrukzolen aangaf. Dat ik er toe kwam een
balkijzer onder te leggen, verklaart zich als volgt. De vernauwing, die in
de achterste hoefhelft steeds optreedt aan de zijde, waar het hoefkraakbeen
is verbeend, is in sommige gevallen de aanleiding tot het optreden van
een permanente kneuzing in de steunselhoek, dus van een steengal, die
wel is waar als regel niet veel te beteekenen heeft maar die soms neiging
heeft tot etteren en in dat geval oorzaak is van kreupelheid. Teneinde dit
te voorkomen bewijst het balkijzer goede dienst, waarbij men dan de be-
trokken verzenwand vrij legt. Ook als schokbreker is het dan nog van
gunstige invloed.
Ik eindig met de hoop uit te spreken, dat vorenstaande beschouwing,
die geen aanspraak op volledigheid maakt en die zonder twijfel opmerkingen
zal uitlokken, voor meerdere smeden aanleiding zal zijn, hun ondervinding
met betrekking tot het bekende beslag uit de leerboeken (en hun eventueele
zondiging daartegen, zooals ik deed) of beslag van eigen vinding, in ,,De
Hoefsmidquot; te willen meedeelen. Het zal ons aller kennis omtrent deze
merkwaardige en veelvuldig voorkomende hoefafwijking verrijken.
Ede, December 1932nbsp;Dr. H. J. W e e k e n s t r o o,
,nbsp;Kapitein-Paardenarts.
Met verwondering en ergernis heb ik kennis genomen van den inhoud van
de Artikeltjes ,,Examenindrukkenquot; en ,,Nabetrachtingen Examen Rijks-
diplomaquot; voorkomende in de December-aflevering '32 van ,,De Hoefsmidquot;.
Met verwondering omdat het mij eenerzijds onbegrijpelijk is dat een condi-
daat 41/2 of 5 uur besteden kan aan het beslaan van 2 hoeven waarbij dan
de tijd voor het maken van 1 ijzer en het richten en passen van beide benoodig-
de ijzers inbegrepen is. Met ergernis over het feit dat anderzijds een examen-
comissie een dergelijke tijdsduur tolereert. Wanneer voor het verlangde
werk anderhalf uur werd toegestaan zou zeker geen behoorlijk cohdidaat
bezwaar kunnen maken. Ik vraag mij af waar hebben de candicaten een
dergelijke tijdverspilling geleerd en is het niet meer dan tijd dat aan een
dusdanige opleiding een einde komt. Smeden welke zich te buiten gaan aan
dergelijke excessen doen den gediplomeerden standen evenmin ons handwerk
geen eer aan. Integendeel! Onze jonge hoefsmeden hebben recht op een
betere en uniforme vakopleiding en op ons rust de plicht er aan mede te
werken hen een betere opleiding te verschaffen. Aan elk systeem kleven
fouten alleen reeds door het feit dat het werk van menschen is, alleen be-
nadert de ééne methode meer het goede dan de andere. Ik ben overtuigd.
en in deze sta ili stellig niet alleen, dat wij in Holland voor onze burger-
hoefsmeden ook een Hoefsmidsschool noodig hebben waar evenals dit
in het buitenland het geval is jongelui gelegenheid hebben zich gedurende
4 of 6 maanden in het vak te bekwamen en naafloop van genoemden termijn
examen kunnen doen waarvan het resultaat in een Diploma wordt vermeld.
Aan het hoofd van een dergelijke inrichting dient een man te staan welke
ons vak zoowel theoretisch als praktisch voldoende onder de knie heeft
en met lust en liefde voor onze „zwarte kunstquot; leiding weet te geven. In de
smederij en op de beslagplaats voorzie men zich van een hoefsmidspecialist
die het zich niet tot taak stelt in een stofjas gekleed gewichtig rond te loopen,
neen duizend maal neen, maar iemand met het schootsvel voor en de mouwen
omhoog welke den leerlingen b.v. verschillende hoefijzers voorsmeed of het
besnijden en de verdere behandeling der hoeven demonstreert, terwijl overi-
gens door hem op het werk der leerhngen, ook wat de tijd betreft, streng
toezicht gehouden wordt. Tenslotte nog deze vraag: wie van de bevoegde
autoriteiten pakt de zaak aan?
Utrecht, 16 Dec. 1932nbsp;PritzSteding.
Met veel genoegen heb ik kennis genomen van het bovenstaande, alleen al
omdat het bewijst dat de geachte schrijver gaarne mede wil werken om de op-
leiding der hoefsmeden te verbeteren en gaarne ook het toekomstige smeden-
geslacht als flinke zelfstandige menschen de wereld in ziet gaan. Het vraag-
stuk van deze opleiding is echter niet zoo eenvoudig tenminste wat betreft
een burgerhoefsmidschool. In ons land bestaat te Amersfoort de militaire
hoefsmidschool waar als regel gemiddeld 50 leerlingen vertoeven; deze blijven
er minstens 9 maanden in opleiding en deze tij d is als regel ook wel als minimum
noodig om hen dan aan het einde van den cursus een certificaat te kunnen uit-
reiken, waarmede men dan zeggen wil dat ze zelfstandig kunnen werken. Bij
aankomst op de school zijn deze leerlingen 20 jaar oud en hebben zij eerst een
proef moeten afleggen dat zij al eenigermate bedreven zijn in het hoefsmids-
vak; is dit niet het geval dan wordt niet met hen in zee gegaan en krijgen
ze een andere legerbestemming. Deze leerlingen krijgen gedurende 9 maan-
den lang intensief les, ze worden ingedeeld bij zeer bekwame instructeurs
die hun leeren ijzers te maken, hoeven te besnijden en paarden te beslaan.
Bovendien krijgen zij theoretische lessen en lessen in teekenen in de
avonduren. De militaire hoefsmidschool is een zeer goede vakschool waar
jongens met ambitie tot uitnemende hoefsmeden worden opgeleid, en waar
het leger bij mobilisatie de vruchten van moet plukken. Nu vraagt de ge-
achte inzender ook een dergelijke burgerhoefsmidschool op te richten. Wij
weten dat in Tiel een dergelijke school heeft bestaan, reeds spoedig ging
kwijnen en bij gebrek aan belangstelling werd opgeheven. Wat was nu de
reden hiervan? In de Ie plaats zal zulk een school veel geld kosten, het welk
meestuit subsidies zal moeten worden opgebracht. Om hiervoor thans weder
aan te kloppen, lijkt mij doelloos en de kans op succes nihil. Behalve dat een
dure inrichting moet worden in stand gehouden, zullen de leerlingen zich per-
soonlijk groote of fers moeten getroosten. Waar toch de praktijk leert dat bij
de militaire hoefsmidschool de minimum tijd voor opleiding op 9 maanden
moet worden gesteld, en waar men aan mag nemen, dat in de burgermaat-
schappij dezelfde eischen aan de vakopleiding zouden worden gesteld, daar zou-
den dus deze burgerleerlingen gedurende 9 maanden in huisvesting en voeding
en leergeld zakgeld moeten voorzien, hetgeen practisch erop neer zou komen
dat alleen zoons van patroons een dergelijke inrichting zouden komen be-
zoeken. Is dit alleen de finantieele zijde belicht, dan zie men de moeilijk-
heid van het materiaal ook eerst eens onder het oog. Wie gerandeert een
voldoend aantal beslagpaarden dat een levensvoorwaarde is voor een hoef-
smidsopleiding. Laat men de eigenaars behoorlijk betalen voor het beslag,
dan wenschen zij niet dat hun paarden door leerlingen beslagen worden en
gaat men met de prijzen de laagte in of desnoods gratis beslaan, dan wordt
de onkosten rekening der smederij nog grooter. Om echter voor een behoor-
lijk aantal leerlingen aan een dagelijksche taak voor het practisch hoef-
beslag te komen, lijkt mij tegenwoordig voor een eventueel op te richtend
Hoefsmidschool wel het moeilijkste vraagpunt. De voordeelen welke aan
een school verbonden zijn, komen zeer zeker ten goede aan de leerlingen,
zij zijn onder voortdurend toezicht en bij goeden aanleg en bij goed voor-
gaan, moeten zij wel goed volgen en is tenslotte de eindbeoordeeling niet
moeilijk en zijn teleurstelHngen, als zakken voor een examen, als het ware
uitzonderingen. De leermeesters kennen hun leerlingen precies, zij weten
wat ze waard zijn en zoo'n beoordeeling is natuurlijk van ontzagelijk meer
waarde dan een beoordeeling van een enkel stuk werk in een vreemde om-
geving en onder vreemde omstandigheden. Daarom moet men op een
examen zooals voor het rijksdiploma voor hoefsmid, dan ook in groote
mate clement zijn en dit geldt ook wat de tijd betreft welke de leerlingen
voor hun werk besteeden. Zeer zeker zou het belachelijk zijn wanneer in het
dalijksche leven zelfs maar de halve tijd noodig was die vaak op hetexamen
gebruikt wordt en men zou dan terecht van prutsers mogen spreken, doch
het is nu eenmaal een feit dat men de tijden, welke de candidaten voor hun
werk op het examen gebruiken, niet naar de practische maatstaf mag be-
rekenen. Er zijn te veel factoren welke hierop beïnvloeden en men is al
heel blij wanneer men ziet dat er zelfs in een lange werktijd nog goed werk
Wordt afgeleverd, want dat is tenminste een teeken dat de candidaat het
kent en de veronderstelling dat hij het thuis in veel korter tijd zal doen,
is dan toch zeker wel gewettigd. Om hiervoor, dus voor de vlotheid, een
goede beoordeeling te krijgen, zou men de candidaten in hun eigen omgeving
aan het werk moeten zien, dit is natuurlijk een fout die aan de examens
kleeft en die niet de ondervangen is. Moeten wij nu uit het door verschillènde
inzenders geschrevene opmaken dat de cursus opleidingen zich niet aan de
praktijk der examens aanpassen? Zeer zeker staat of valt een cursus met
den aan het hoofd staanden practicus en al naar mate de omstandigheden
in het hoefsmidsvak moeilijker worden, zal ook veel meer van den ijver, het
doorzicht en de routine van dezen leeraar gevergd worden. Doch ook van de
cursussen waaraan erkend goede practici de leiding geven, ziet men wel
candidaten falen, welk falen niet terug te brengen is op bijzondere om-
standigheden zooals groote nervositeit b.v. Wat is dan de reden hiervan?
Volgens mijne meening moeten slechts die leerlingen toegelaten worden tot
het examen waarvan de leider en de practicus van den cursus volkomen
overtuigd zijn dat zij daar een goed figuur zullen maken en moeten
alle leerlingen die maar eenigszins zwak zijn, gedwongen worden om het
2e jaar van den cursus nogmaals door te maken. Men zal hiermede ten-
slotte de leerlingen zelf veel leed en teleurstelling besparen, al moge het op
het moment zelf voor hen niet aangenaam zijn. De bestaande cursussen
kunnen m.i. zeer goed aan de behoeften voldoen doch men vatte de taak
als onderwijzer zeer serieus op en men zij select bij het opgeven van de
candidaten voor het examen. Hierdoor wordt het percentage der geslaagden
bij het examen voor het rijksdiploma hoofdzakelijk bepaald en vooral in
dezen tijd, nu de opleiding moeilijk wordt doordat vele cursianen werkeloos
zijn en een slechte vooropleiding hebben gehad, kan men niet veronder-
stellen dat alleen het volgen van een tweejaarlijksche cursus hen de be-
kwaamheid voldoende bij kan brengen en zal een groote strengheid, Ie bij
het toelaten op den cursus, 2e bij het overgaan naar den 2en jaargang en
3e bij het toestemming verleenen om aan het examen deel te nemen, het
gehalte van den cursus verhoogen en de kans op succes vergrooten.
Daar het m.i. uitgesloten is dat er eenige kans bestaat om momenteel
tot het oprichten van een burgerhoefsmidschool te komen, zoo dienen we
de cursussen op te voeren tot een hoog peil dat de beste waarborgen voor
een goede opleiding inhoudt.Zeer gaarne zullen we een ieder in de gelegen-
heid stellen zijne meening omtrent het door den heer Fr. Steding geschrevene,
te uiten en hopen we dat hier een opbouwende werking van zal uitgaan die
de opleiding van de hoefsmeden ten goede zal komen.nbsp;Red.
Geachte Heer Redacteur!
De kwestie waar het bij Collega Butler om gaat is de volgende.
De hengst Certain van Lamswaarde is afkomstig uit Oostelijk Zeeuwsch-
Vlaanderen. De fokker van dezen zeldzamen hengst heeft steeds mijn advies
gevraagd, wat besnijden en later ook wat het beslag betrof. Certain, hoe
best overigens, had aan de voorhoeven speciale zorg noodig. Hoewel de
hoeven van goede kwaliteit zijn, moesten deze geregeld in den toon zeer
worden ingekort.
Bij te lange toonen en te weinig verzen was de stand in het voorbeen
niet best.
Nadat Certain was verkocht aan de H. V. Zuid-Beveland is deze beslagen
door den heer Butler te Biezelinge. Door meerder paardenkenners (ook
door de jury's) is opgemerkt dat Certain, wat den stand in de voorbeenen
betrof er niet op vooruit ging. Door meer dan één van de eigenaren is op de
keuringen mijn aandacht gevraagd. Ik heb daarop geantwoord, dat ik mij
daarover liever niet uitsprak.
Den heer Butler heb ik wel eens op de keuring gezien, maar hij heeft mij
nooit over paarden of hoefbeslag gesproken.
De meeste koudbloedpaardenkenners dachten, dat, wanneer een natio-
nale tentoonstelling zou worden gehouden. Certain de meest ernstige con-
current zou zijn voor het nationale kampioenschap.
Het zijn de slechte vruchten niet waaraan de wespen knagen. Zoo werd
-ocr page 21-in Den Bosch onder de liefhebbers gesproken, dat, wat den stand in de
voorbeenen betrof. Certain er niet best voorstond.
De heer van Broekhuijzen te Brussel, een paardenkenner van inter-
nationale bekendheid, schreef, dat een hengst met dergelijken stand in de
voorbeenen in België op een eenigszins fatsoenlijke keuring, met bij de
eerste zou worden geplaatst. Een ander oordeel dan van „Het Huisgezin^'.
Zooals dat meer gebeurd worden de eigenaar(s) even voor zoo'n
belangrijke keuring als de nationale is, een beetje nerveus. Misschien was ik
zelf ook een beetje onder den indruk. Wij hadden ook twee driejarigen
van groote waarde te presenteeren (die beiden eersten zijn geworden in hun
categorie).
De Voorzitter der H. V. Zuid-Beveland, de sympatieke heer Scheele
uit Biezelinge is bij mij gekomen om mijn oordeel over Certain en het beslag.
Weer heb ik gezegd daar liever buiten te blijven. Hij drong echter op mijn
meening aan. Toen pas heb ik gezegd, dat volgens mij, de hoeven van
Certain te lang in den toon waren gelaten en daardoor de stand in de voor-
beenen niet te best leek. Er is toen gesproken over opnieuw beslaan, wat ik
tenslotte heb ontraden, omdat het maar enkele uren voor de keuring was.
Ja, Collega, U had dezelfde fout gemaakt, die de heer Breukink in zijn
nabetrachting „Examen Rijksdiplomaquot; attendeert: te weinig inkorten
van den toon en te weinig gebroken wanden. Een fout die bij het beslag
van ons trekpaard zeer veel wordt gemaakt.
Op de najaarskeuring Nov. 1.1. zag ik Certain alweer en heb direct aan
den heer Scheele e. a. gezegd: nu staat Uw hengst er best voor. Het beslag is
nu puik in orde. Opvallend hoe de stand in de voorbeenen was verbeterd.
Nadat de hengst was voorgebracht, maakte ook de Jury dezelfde op-
merking. Van den heer van Hootegem te Kruiningen vernam ik intusschen,
dat Certain na de nationale tentoonstelling door een anderen hoefsmid
werd beslagen.
Is hier misschien de reden te zoeken, waarom U een ingezonden stuk
schrijft? (dat voor velen niet erg duidelijk zal zijn geweest). Op persoonlijk-
heden daarin zal ik niet ingaan.
Zooals steeds wil ik ieder, die daarin belang stelt, met mijne practische
ondervindingen van dienst zijn. Waar dit voor eigen prestige noodig is,
wensch ik echter vrij te blijven mijn eerlijke meening te uiten.
Met dank aan de Redactie voor de plaatsing.
Hoogachtend,
Stoppeldijk, 24 Dec. '32.nbsp;H. K e r c k h a e r t.
VOORBEREIDENDE CURSUS KRING HELDEN. (L.)
(Onderstaand verslag en bijgaande photo van den voorbereidenden cursus
werden ons ter plaatsing toegezonden door den onderwijzer-hoefsmid
Th. Verbugt te Helden-Everlo. Voor voorzoover wij na kunnen gaan is
het verslag geplaatst geweest in de Vuur-Salamander en is de photo van de
Nw Venlosche Courant).
Op Zaterdag 26 Nov. werd het examen afgenomen van den voorberei-
-ocr page 22-deiiden cursus in het maken van hoefijzers, gegeven door den onderwijzer-
hoefsmid Th. Verbugt en en onder toezicht van Kring Helden.
Het aantal lessen aan de leerlingen gegeven bedroeg 12, waarvan 1 lid
wegens dienstplicht en een ander wegens ziekte, maar 8 lessen gevokd
hebben.nbsp;® ®
De cursus is begonnen met 11 leerlingen, en 1 is wegens andere bezig-
heden halverwege blijven steken. Zoodoende hebben er 10 examen gedaan.
Door den heer Kupers werden de zoogenaamde steekproeven genomen
waarover hij wel voldaan was.
De leeraar had zoo nu en dan een kwartiertje theorie gegeven over het
hoefijzer, voor- en achterhoef en de voetas.
WZlll'^Tlf';nbsp;ns (voorz. Kring Helden), Teurlings (examinator)
P. Kupers (hoofdbestuurslid R. K. S. B.J, P. Bongaerts (examinator), H. Hoeben
(bestuurslid Kring Helden) en Th. Verbugt (leider).
De cursisten moesten maken 1 voor-ijzer met lip en afhelling De com
missie heeft beoordeeld het onder toezicht vervaardigde ijzer en 2 thuis
gemaakte voor-ijzers. Bij het inleveren werden hun enkele vragen gesteld
welke bevredigend werden beantwoord. In het algemeen genomen was van
enkelen de plaatsing der nagelgaten iets te ver naar voren en kon van een
paar ijzers het model iets beter geweest zijn. Ook kon men aan het boven-
genoemde merken dat sommige cursisten enkele lessen verzuimd hadden
Verder was de afwerking goed. Het hoefijzer, gemaakt op de eerste les
was een groot verschil met het thans vervaardigde
Daarna feliciteerde de heer Kupers allen met het goede resultaat. Verder
spoorde spr. de cursisten aan, dat ze den Kring Helden dankbaar moeten
zijn, omdat deze hen in de gelegenheid had gesteld, dezen cursus te volgen
daar hiermede ook de grondslag is gelegd voor hun verder leven en dat zii
steeds, wanneer zij een cursus volgen, hun uiterste best moeten doen.
Daarna feliciteerde de heer P. Bongers hun met den goeden uitslag en
hoopte dat ze zoo op den goeden weg zullen blijven doorgaan en dat door
allen het getuigschrift wel verdiend is.
Het theoretische was zeer goed en het practische goed.
Hierna bedankte de leider, de heer Th. Verbugt, de heeren Kupers en
Bongers voor hun welwillendheid om naar het ver-afgelegen Helden te
komen, ook namens de cursisten en hoopte voor den heer Kupers, dat het
later eenmaal allen goede bondsleden zullen worden. Hierna bedankte hij
de jongens voor de gezellige samenwerking en drukte hen nogmaals op het
hart om toch vooral maar steeds te oefenen. Hij hoopte spoedig vergunning
te krijgen om een 2-jarigen cursus te beginnen en dat degenen die dan
achteruit gewerkt zijn, niet worden toegelaten tot dezen cursus.
Hiermede was het examen afgeloopen en keerden allen voldaan huiswaarts.
—nbsp;Onderscheiding van Angeren. Het zal aan de vrienden van den heer
I. van Angeren zeker een groote voldoening geven te vernemen
dat aan hem de gouden medaille van de Oranje-Nassau Orde is toegekend
en namens hen allen wordt hij hiermede van harte gelukgewenscht. Red.
—nbsp;Correspondentie. De directie van de hoef ijzerfabriek St. Eloy te Roosen-
daal verzocht ons mede te deelen dat zij onkundig zijn aan het voorval
beschreven door den Heer P. A. Butler te Biezelinge in het December
nummer van dit blad.
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. Op 22 December 1.1. had het
examen plaats voor den cursus voor reserve hoefsmeden. Aan G. J. Lubbers,
K. van der Velde, H. Snijders, G. van den Akker, H. S. H. Bakker, F. Mulder,
J. G. van Rossum en P. Beverloo kon een diploma van hoefsmid worden uit-
gereikt, zij werden bevorderd tot korporaal-hoefsmid en met onbepaald
groot verlof naar huis gezonden.
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
Amsterdam
Hekelveld 16
B. A. LUYKX
Telefoon 46080
ili
ili
■11
ili
■11
ili
ili
■1a
maandblad
INHOUD : Vergadering Vereen, van Onderwijzers. — Verbeend Hoefkraakbeen. —
Mededeelingen uit de praktijk. — Ingezonden stukken. — Korte mededeelingen. -
Paardenvervoer per trailer. — Advertentlën.
KORT VERSLAG VAN DE ALGEMEENE VERGADERING DER
VEREENIGING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG,
gehouden te Utrecht op 28 Januari 1933.
De Voorzitter, de heer M. Ritsema, gaf na een welkomstwoord aan de
leden en de heeren Oostwoud en Kupers, resp. afgevaardigden van B. S. P. N.
en R. K. Sihedenpatroonsbond, een overzicht van den slechten economi-
schen toestand, waardoor ook de hoefsmeden groote nadeelen ondervinden.
Wij missen, aldus spreker, dit jaar voor het eerst de nieuw geslaagde
onderwijzers. Wij hopen echter voor het volgend jaar op zooveel vooruit-
gang, dat de onderwijzers-cursus weer terug kan komen.
De notulen werden onveranderd vastgesteld. Bericht van verhindering
was ingekomen van Prof. Dr. H. M. Kroon, Dr. R. H. J. Gallandat Huet,
de heer Sijbesma, assistent bij den Rijksvoorlichtingsdiensten het lid Koer-
selman.
Eenige circulaires met afbeeldingen van de nieuwe hoefzolen ,,Bosmansquot;
tegen het uitschuiven werden ter beschikking van de vergadering gesteld.
Deze zolen vertoonen veel overeenkomst met de reeds lang bekende hoef-
buffers van Hartman.
Verder werd behandeld een ingekomen schrijven van den B. S. P. N.
omtrent koe-hoefverzorging.
De voorzitter acht de in de bijgevoegde prijscourant voorgestelde methode
bij zeer veel koeien onmogelijk. Het besnijden wordt reeds door veel hoef-
smeden verricht. Aan te bevelen is een paar uur op den cursus aan dit
onderwijs te besteden.
De heer Bruntink vindt het besnijden van koehoeven niet lastig, kan het
iederen hoefsmid aanraden zich daarop toe te leggen. Meerdere aanwezigen
hebbèn er niet veel mee op.nbsp;'
Dc heer Vossers stelde den heer Bruutink voor bij gelegenhckl een demon-
stratie te geven, hetgeen wordt aangenomen.
Het jaarverslag werd onder dankzegging goedgekeurd.
De heeren Breukink en Schieman werden met groote meerderheid van
stemmen herkozen.
De voorzitter deed mededeeling over de genomen stappen inzake den
cursus tot Opleiding van Onderwijzers in practisch hoefbeslag, waarvoor
dit jaar geen gelden zijn toegestaan.
De heer Koelman gaf in een uitvoerig betoog te kennen, dat er genoeg
onderwijzers zijn en de Ver. voorloopig niet moet aandringen op weder-
instelling van den cursus.
De heer Ritsema bestreed deze zienswijze. De Vereeniging die tot doel heeft
het vak technisch op hooger peil te brengen, moet zeer zeker medewerken,
om vergrooting van het corps te verkrijgen.
Nadat nog verschillende sprekers aan de discussies hadden deelgenomen
werd het Bestuur opdracht verleend pogingen tot wederinstelling van den
cursus te doen.
Na de pauze waren meerdere leden van de examencommissie aanwezig.
De heer Vossers leidde het onderwerp in: ,,De resultaten van het hoef-
beslag-onderwijsquot;. Spreker gaf een overzicht van de maatregelen voorheen
reeds genomen, met het doel verbetering van het onderwijs en van de
pogingen om verderen teruggang van de smeedvaardigheid, die vroeger in
de werkplaats gemakkelijk werd verkregen, tegen te gaan.
Vervolgens werd het slechte examenwerk, het gezakte peil der leerlingen
en de oorzaken hiervan besproken.
De fouten van het onderwijs en van het examenwerk, werden door
spreker in het licht gesteld.
Ten slotte gaf spreker de middelen aan die verbetering kunnen brengen,
samengevat in de volgende punten:
1ste. Gelet op de verschillende oorzaken waardoor een achteruitgang
van de smeedwaardigheid is ontstaan, zal het goed zijn, de minimum
leeftijd voor toelating tot het examen te brengen van 21 op 23 jaar.
Bij de Vereeniging ter Veredeling van het Ambacht zijn de leeftijden
voor toelating tot het examen voor Gezel en Meester resp. 23 en 25 jaar.
Ook voor hoefsmeden lijkt mij dit juist.
2de. In overweging te nemen, of het ook gewenscht is, dat de candidaten,
nadat zij den cursus hebben afgeloopen, eerst 1 of 2 jaar practisch in het
hoefbeslag werkzaam zijn, voordat zij zich aan het examen mogen onder-
werpen.
Het is immers gebleken, dat een groot deel van de candidaten zich 3- of
4-maal aan het examen moeten onderwerpen, alvorens te slagen. Practisch
kan het dus geen bezwaar zijn. De candidaten zijn er mede gebaat; niet
alleen, dat hun onkosten er door verminderen, maar ook een niet weg te
cijferen factor het minderwaardigheidsgevoel, wordt er door terug gedrongen.
Wij krijgen dus een bezinken van het op den cursus geleerde, meerdere
-ocr page 27-practische vaardigheitl en oen eerlijker beoordeeling, van de waarde als
hoefsmid voor paard en eigenaar.
De waarde van het diploma zal er zeker door stijgen.
Na afloop van den cursus zou dan aan de cursisten een bewijs van deel-
name moeten worden afgegeven, 't welk kan dienen als toelatingsstuk voor
het examen.
3de. Aan de examencommissie voorstellen: de werktijd voor het examen-
werk vast te stellen op de basis van de practijk plus 50 a 60% meer tijd voor
eventueele examenvrees, ongewone omgeving, en tijdverzuim voor de
keuring. Nu heeft zij bijna steeds moeten keuren gelegenheidswerk, en
niet he werk waarmee de smid in zijn onderhoud kan voorzien.
4de. Aan de discussie die hierop volgde werd deelgenomen door de
heeren: Dr. v. d. Plank, Huitink, Schieman, Dr. Weekenstroo, Ritsema,
Tangelder, Koelman en Homan.
Dr. V. d. Plank zegde dank voor de uitnoodiging en bracht hulde voor de
zeer objectieve voordracht. Spreker gaf als zijn meening te kennen, dat men
over minder goede resultaten niet te gauw ontmoedigd moet zijn en zal
gaarne zijn medewerking verleenen, wanneer een weg tot verbetering
gevonden kan worden.
De heer Huitink onderstreepte het door den inleider naar voren gebrachte
lange werken. De fouten liggen bij ons en niet bij de leerlingen. Deze doen
werk genoeg, zelfs te veel, in dien zin dat zij te lang op één ijzer werken.
Deze methode is fout. Wanneer er geen anderen toestand komt, is er groote
afbraak te wachten. Er moet volgens de praktijk gewerkt worden.
Dr. Weekenstroo acht de minder goede resultaten een uiting van de tijds-
omstandigheden, waaraan weinig te doen zal zijn.
De heer Ritsema heeft op den cursus meerdere malen ondervonden,
wanneer voor een, door te lang werken ongeschikt geworden ijzer, een nieuw
moest worden gemaakt, het tweede ijzer, waaraan slechts zeer korten tijd
kon worden besteed, dit veel beter was dan het eerst gemaakte. Spreker
zegt: op ons rust de taak te beginnen de leerlingen in minder tijd te leeren
werken. Ook is spreker het met den heer Vossers eens, dat de leeftijd voor
toelating tot het examen beter op 23 jaar kon worden gesteld. Momenteel
kunnen op 21 jaar geen alleszins bekwame hoefsmeden worden afgeleverd.
De vergadering gaf aan het Bestuur opdracht met de examencommissie
het naar voren gebrachte te bespreken.
Aan de leden zullen binnenkort meer uitvoerige notulen worden toe-
gezonden.
H. Vossers, Secret.
VERBEEND HOEFKRAAKBEEN.
Waar de geachte schrijver over dit onderwerp in de vorige aflevering
ookjanderer zienswijzen over dit onderwerp vraagt, wil ik gaarne mijne
opinie hieromtrent mededeelen.
Ook mij zijn voorbeelden bekend dat paarden met verbeende hoefkraak-
beenderen zonder stoornis dienst deden op een beslag met gutta percha-
zolen; dit beslag werd dan echter voorgeschreven omdat het, ongeacht
de verbeening, voor andere hoefgebreken noodig werd geoordeeld. Zoo
kan ik mij ook indenken dat evenzoo in bepaalde gevallen bij een verbeend
hoefkraakbeen een balkijzer gebruikt wordt en wanneer men dan daarbij den
verzenwand van de verbeende hoefhelft vrij van-dracht legt, zal daar niet
gauw kneuzing optreden en kan het balkijzer ook om andere redenen dan het
verbeende hoefkraakbeen, hier nuttig werken. Om echter uitsluitend voor een
verbeend hoefkraakbeen een zoolbeslag of een balkijzer voor te schrijven,
lijkt mij minder gewenscht daar door het hoefmechanisme hetwelk deze beide
beslagen bevorderen, toch ook vanzelfsprekend een meerdere weefselspan-
ning in de achterste hoefhelft zal optreden, die niet in alle gevallen straffeloos
verdragen zal worden. De oude beproefde beslagmethode met een verbreed
steunvlak aan de verbeende kant blijft m.i. toch te verkiezen, waarbij indien
de wijze van dienst doen het mocht noodig achten, nog een schokbrekend
element kan worden aangebracht in den vorm van een lederen of gummirand
tusschen draagrand en ijzer. Hierbij kan dan al of niet, al naar de omstan-
digheden dit wensehelijk doen voorkomen, de ingetrokken verzenwand
dun geraspt worden, de straal flink besneden en een zijlipaanden verbreeden
ijzertak worden aangebracht. Dr. W. zegt zeer terecht dat afwijkende stan-
den en lichaamsbouw op het lijden kunnen beïnvloeden; ik zcu hier de
aandacht willen vestigen op den toontredersstand welke veel gezien wordt
bij het koudbloedpaard, dus bij het paard van het zware ras, waarbij
het gebrek veel voorkomt (zie 3e regel van onderen). Bij den toontredersstand
wordt de buitenhoefhelft het meest belast; dit, alsmede de maaiende gang
welke deze stand meebrengt en het groote lichaamsgewicht van deze zware
klasse van paarden, zou men als een veronderstelling kunnen aannemen
voor het zoo veelvuldig eerst aan verbeening gaan lijden van het buitens
hoefkraakbeen. Het is mijn overtuiging dat het gebrek percentagegewij-
veel meer voorkomt bij paarden van Belgisch ras dan bij onze echte in-
landers . Ons inlandsche paard heeft helaas geen goede reputatie wat betreft de
qualiteit van zijn hoeven en de door Dr. W. geschetste plathoeven komen
daarbij o.a. veel voor. Deze hoef is misschien wel van huis uit physiologisch
te noemen voor ons paard, d.w.z. in lage streken met drassigen bodem heeft
het paard een groot ondersteuningsvlak noodig. Waar het paard met deze
hoeven behebt echter ook dienst moet verrichten op harde wegen, komen de ge-
breken hiervan eerder tot uiting en elke hoefsmid weet bij ondervinding welk
een moeilijk beslag een groote platvoet met ondergeschoven verzenen mee-
brengt. Móchten nu bij zulk een hoef de kraakbeenderen verbeend zijn, dan
kan ik mij heel goed indenken dat een balkijzer met lederen zool waarbij
dus de geheele hoornzooi beschut wordt en door het vrijleggen van de onder-
geschoven verzenen deze van dracht ontheven worden, doelmatig kan
werken. Niet vaak heb ik echter bij dergelijke hoeven verbeeningen
waargenomen en zag ik deze veel meer ontstaan bij hooge stijle hoeven,
de z.g. blokhoeven, zooals we die bij Belg en Zeeuw meer kennen. Werken
deze paarden op geplaveide straten voor zware lasten, dan zal er vooral
bij afwijkende beenstanden veel gevergd worden van de weefsels in den
hoef en door het voortdurende schokken, bevorderd door harden bodem en
groot lichaamsgewicht, is een ontsteking in den hoef, welke aanleiding geeft
tot het veranderen van het kraakbeen in been, alleszins aanneembaar. De
verbeening begint steeds aan de takken van het hoefbeen en dit is m.i. wel
een bewijs voor de stelling van Dr. W. dat een ontsteking van het hoefbeen
Bcrven: Linker voorhoef buitenvlakte. De huid is gedeeltelijk verwijderd
om het hoefkraakbeen te doen zien dat over den kroonrand heensteekt.
a.nbsp;hoefkraakbeen-, b. hoefkraakbeen kootbeenband.
Beneden-. Hoefbeen met verbeende hoefkraakbeenderen. a. hoefbeen-,
b.nbsp;hoefbeenstak waaraan de verbeening in den regel begint-, c. gewrichts-
vlakte van het hoefbeen-, d. en e. verbeende hoefkraakbeenderen.
en dus ook van de hoefbeenstakken primair is en dat door deze ont-
steking het rondom den hoefbeenstak aanwezige hoefkraakbeen mee gaat
lijden, het kraakbeenweefsel de elasticiteit gaat verliezen en een been-
achtige consistentie aanneemt. Kunnen wij het lijden niet genezen, wij kun-
nen wel trachten het te voorkomen en behalve in de teeltkeus, waarbij wij
dus geen gebruik zullen mogen maken van met verbeening behebt zijnde
paarden, kunnen wij de jonge paarden die pas gaan werken, een zeer oor-
deelkundig hoefbeslag geven en moeten deze in de steden dienst verrichten,
ze van den beginne af beslaan met gutta percha zolen.nbsp;G. H.
Naschrift.
Lungwitz geeft in zijn bekend leerboek over het desbetreffende onder-
werp de volgende statistische opgave van 1251 door hem op verbeening
onderzochte paarden.
. C 5- agt; •a's c «e 52 C Ä ts O |
lä 0) |
01 c OJ CM | ||
werkpaarden hoofdzakelijk |
uitsluitend dienstdoende | |||
van Belgisch ras .... |
98 |
68 |
691/2 |
op harde wegen |
trekpaarden hoofdzakelijk |
id. | |||
van Deensch ras .... |
120 |
25 |
21 | |
zwaar slag rijpaarden . . |
388 |
36 |
9 |
dienstdoende op zwaren. |
gedeeltel. harden boden | ||||
id............ |
132 |
— |
— |
dienst op lichten (zand)- |
bodem | ||||
licht soort rijpaarden . . , |
133 |
8 |
6 |
dienst op lichten bodem |
rijpaarden van verschillen- | ||||
de taille....... |
140 |
3 |
2 |
id. |
artillerie-paarden .... |
200 |
1 |
V2 |
dienst op lichten en niet |
te zwaren bodem | ||||
officierspaarden van zwaar |
dienst op harden en | |||
slag......... |
40 |
3 |
zachten bodem | |
1251 |
144 |
IIV2 |
Hij geeft hierbij de volgende conclusies:
1.nbsp;De verbeening komt hoofdzakelijk voor bij koudbloedpaarden.
2.nbsp;De voorhoeven lijden er meer aan dan de achterhoeven
3.nbsp;De verbeening komt meer links voor dan rechts.
4.nbsp;De buitenhoefkraakbeenderen verbeenen opvallend meer dan die
aan de binnenzijde.
5.nbsp;De verbeening treedt reeds in de jeugd op en gewoonlijk wanneer de
paarden beginnen te werken.
6.nbsp;Veredelde rassen lijden er zeldzaam aan.
7.nbsp;Zwaar lichaamsgewicht en gebruik op harden bodem werken verbee-
ning in de hand.
MEDEDEELINGEN UIT DE PRAKTIJK.
Naar aanleiding van de diverse artikelen, geschreven in „De Hoefsmidquot;,
over zijbeen, kan ik niet nalaten het volgende onder de aandacht van de
lezers van ons vakblad te brengen.
Het betreft een paard, zwaar „Gelderschquot; ras, met flinke groote ruime niet
geheele volvoeten, toebehoorend aan een wasscherij. Het paard verricht
dagelijks zijn diensten in de stad en éénmaal per week gaat het naar Zutfen
{± 15 K.M.), ook daar steeds aantrekken en stilhouden, weer terug in
geregelden draf met een goede vracht.
Het paard was steeds links vóór een weinig kreupel en was voor dat
euvel bij verschillende smeden, ook buiten de plaats, in behandeling ge-
weest, echter zonder resultaat.
Toen ik in 1916 het hoefsmids-diploma van de Geld.-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw verworven had, kwam de voerman van
bedoeld paard mij over dit euvel spreken. Wij kwamen overeen, dat ik
mijn . . . kennis zou beproeven, hoewel ik-zelf weinig hoop op succes had.
Ik verzocht hem, dat hij niet met de eerste mislukking teleurgesteld moest
wezen, maar dat met verschillende proeven misschien wat te bereiken was.
Het'paard kwam iedere 3 weken op beslag, zoodat er betrekkelijk spoedig
iets waar te nemen viel.
We begonnen met allerlei tusschenlegsels, al of niet met verbreede
takken, doch alles zonder resultaat.
Ten slotte, tegen alle regels in, heb ik een balkijzer ondergelegd met
directe dracht op de straal en de verzenen eenige milhmeters vrij. Het
resultaat was: absoluut rad. Ten laatste heb ik de takken van het balkijzer
pantoffel gesmeed, waarna ik na ieder beslag kon meten, dat de achterste
hoefhelft ruimer werd.
Later heb ik voor proefneming eens een leeren rand tusschen gelegd,
maar direct hierna liep het paard weer gevoelig. Daar ben ik dus direct van
teruggekomen.
Wat er nu eigenlijk in den hoef niet in orde was weet ik niet. Maar zeker is
dat de beide kraakbeenderen verbeend waren en met bovenbedoeld beslag
is het paard nooit meer kreupel geweest en heeft het nog lang zijn diensten
gedaan.
Lochem.nbsp;Langeler.
EEN BFRGERHOEFSMIDSCHOOL.
In de Januari-aflevering ontmoette ondergeteekende over bovenstaand
onderwerp een stukje van den heer Eritz Steding, gevolgd door een onder-
schrift van de Redactie, waarop ik gaarne van antwoord wilde dienen.
De uitingen van den heer Steding, die mij als een volbloed hoefsmid
bekend is, kan ik mij zeer best indenken, doch Z.Ed.'s illusie van een burger-
hoefsmidschool zal zeer zeker wel bij de vrome wenschen blijven, daar
eene uitbreiding van onderwijsinrichtingen in deze omstandigheden beslist
is uitgesloten. Hoofdzaak is om te trachten te behouden, hetgeen wat wij
thans hebben en eveneens trachten wijzigingen in de exameneischen te
brengen, welke de opleiding van de hoefsmeden ten goede zal komen.
Ondergeteekende wil hieromtrent zijn persoonlijke meening naar voren
brengen en ben er van overtuigd, dat de heer Steding hier eveneens wel mede
accoord zal gaan.
De volgende wijzigingen zou ik wenschelijk achten:
le. Uitbreiding van het aantal lessen; 2e. De leeftijd tot deelneming aan
het examen inplaats van op 21 op minstens 23 jaar te stellen; 3e. vaststellen
van tijdsduur binnen welken tijd bij het examen moet worden gewerkt;
4e. tijdens het examen, de candidaten ieder 1 paar voor en 1 paar achterijzers
te laten maken en wel zooals in de practijk ieder ijzer in 2 hitten; 5e. voor
het eventueel te maken modelijzer eveneens het aantal hitten vast te leggen,
welke daar aan mogen worden besteed, tevens een tijdsduur; 6e. het ge-
bruiken van machinale ijzers voor examenwerk uit te schakelen. Wanneer
deze wijzigingen zouden worden aangebracht zou dit zeker leiden tot
heil van de jonge hoefsmeden niet alleen, doch ook tot meer succes bij de
uitslagen van de examens en voor het hoefbeslag in het algemeen.
Deze wijzigingen zijn noodzakelijk omdat de vakkennis bij jonge smeden
van thans bij die van voorheen ver ten achter staat en vooral wat betreft
het zelf maken van hoefijzers, hetgeen volgens mijn inzicht een wrange vrucht
is van de ingevoerde 8 uren dag en zijn gevolgen.
Vooral examenwerk eischen, zoo onder den hamer weg zonder dat verder-
felijke gepruts op een mooie afhelling enz., waardoor zoovele candidaten
zijn gezakt en zooveel geld nutteloos is weggegaan.
Juist het ijzers maken in 2 hitten geeft routine en uit dergelijk werk
kan men in één opslag den vakman kennen en brengt tevens met zich mede
dat het werk in den vervolge vlugger en zelfs beter zal worden afgeleverd.
Tot zoover hetgeen ik naar aanleiding van het geschrevene door den
heer Steding naar voren wilde brengen.
Vervolgens wilde ik nog even op komen tegen een zinsnede voorkomende
in het onderschrift van de Redactie en wel die staat op Blz. 11 op de achtste
regel van onder en die luidt: „Zeer zeker staat of valt een cursus met den aan
het hoofd staanden 'practicusquot;. De uiting in deze weggelegd is volgens
mijn bescheiden meening wel wat onvoorzichtig uitgedrukt. Deze perti-
nente uiting welke men van een redactie als deze niet zou verwachten
houdt toch een zekere beschuldiging in.
Het is al weer de practicus die het hier gedaan heeft bij deze Redactie, die
bepaald door een bijzondere bril ziet, daar in hetzelfde onderschrift tegen-
strijdige uitingen tegen Z.Ed.'s eigen inzicht voorkomen.
Jammer, dubbel jammer is het dat Z.Ed. niet aanwezig was op de op
28 Januari 1.1. gehouden vergadering van Onderwijzers in practisch hoef-
beslag, daar toch kwamen herhaalde malen naar voren de ware oorzaken
van het maar matige succes der cursussen en kwam het tegendeel van Uw
pertinente bewering echter steeds tot uiting: Daar waren sprekers aan het
woord, die blijk gaven een ruime opvatting te hebben en de zaak waar het
om gaat van alle kanten niet alleen te kennen, maar ook te bezien en zoo ook
tot uiting brachten en mij de vaste overtuiging gaven, dat wij practische
hoefsmeden van die personen waren en veelzijdigen steun in de toekomst
zullen ondervinden en dergelijke uitingen niet zullen bezigen.
Dankzeggend voor de verleende plaatsruimte,nbsp;Hoogachtend,
Alkmaar, 3 Febr. 1933.nbsp;T h. A. K o e 1 m a n.
De heer K. kapittelt mij en beschuldigt mij van een onvoorzichtige uiting,
die hij van een redactie niet zou verwachten en die toch volgens hem een
beschuldiging inhoudt.
De gewraakte uiting luidde: „zeer zeker staat of valt een cursus met den
aan het hoofd staanden practicusquot;. Het is geheel mijne bedoeling geweest
om hier te doen uitkomen, dat de aan het hoofd van den cursus staanden
practicus zijn taak serieus moet opvatten en dat hij zich hieraan geheel moet
geven, zijn tijd, zijn persoon, zijn ambitie, zijn kennis. Dan alleen kan men
in de tegenwoordige tijden, waar de leerlingen niet meer op hetzelfde peil
staan als vroeger, nog verwachten resultaten van zijn werk te zien. Ter
illustratie een voorbeeld : de heer K. zal mij toch zeker wel toe
willen geven dat b.v. een cursus waarop de leerlingen niet in de
gelegenheid zijn om paarden te beslaan, niet den naam van cursus
verdient en dat de leidende practicus, wanneer hij geen kans ziet om
paarden voor het beslag op de cursussen te krijgen, beter een voorstel
kan doen om den cursus te schorsen dan om zijn leerlingen na afloop van
zoo'n cursus aan een examen te doen deelnemen. Dit is een voorbeeld
dat duidelijk illustreert, welke groote belangen bij een cursus aan den
practicus zijn toevertrouwd. Nu weet ik wel, dat de leider van een dergelijken
cursus hier ook verre van vrij uit gaat, daar toch verwacht moet worden,
dat hij niet alleen de theoretische lessen geeft, doch ook belang stelt in de
practische en als zoodanig al heel spoedig zou bemerken, dat een dergelijke
cursus niet aan billijke eischen voldoet. Ook de commissie van toezicht,
zoo deze bestaat, zou een zoodanigen toestand nooit mogen tolereeren, doch de
practicus die op zoo'n manier een cursus geeft en aldus opgeleide leerlingen
aan het examen overlevert, is volgens mij de hoofdschuldige en deugt niet
voor zijn taak. Ik blijf bij mijn gezegde, dat een cursus staat of valt met den
aan het hoofd van den cursus staanden practicus, want bij dezen ligt het
zwaartepunt van den cursus; van hem moeten de leerlingen smeden, besnij-
den, passen en beslaan leeren en van zijn kennis, ambitie en doorzicht
moeten zij het daarbij in de Ie plaats hebben. Ik veronderstel dan ook, dat
er wel geen enkel vakman zal zijn, die dit niet onderschrijven zal. Het
overige door den heer K. vermelde is te vaag om hierop verder in te gaan.
— Examcn-Rijksdiploma hoefsmid. De voorjaarsexamens zullen plaats
vinden in de maanden April en Mei en dient schriftelijke aanmelding
daarvoor te geschieden vóór 15 Maart a.s. bij den secretaris der examen-
commissie, den heer Dr. R. H. J. Gallandat Huet te 's-Gravenhage. Voor
nadere bijzonderheden verwijzen wij gaarne naar de advertentie in deze
aflevering.
to
O)
COWBOYS IN ACTIE
Ofschoon hier dus meer horse-, dan cowboi/, blijft hun nu eenmaal die naam eigen in het vak, welke dieren ze dan ook
te hoeden hebben. Hier is het een koppel paarden uit eene onlangs in Nevada saamgedreven troep van meer dan
duizend stuks, en op weg naar Hayward in California. Ze zijyi bestemd zoowel voor privaat gebruik als voor da
beredeu xcttTpeus, eu wordanajijericht oip de boerderij van.J. H. Rowellin Dublin Canyon, in Caliiornia.
In de Januari-aflevering van „De Belgische Hocïsmidquot; komt een oproe-
ping voor om tegenwoordig te zijn bij de inhuldiging der lokalen van de
Nieuwe Staatspraktische Hoefsmederij, Léon Dalacroixstraat 2d, Brussel,
op Zondag 12 Februari .1933. Wij ontleenen hieraan, dat momenteel in
België een twintigtal voorbereidende leergangen bestaan onder leiding
van een doctor in de Veeartsenijkunde, bijgestaan door een gediplomeerde
meester-hoefsmid. De leerlingen, die met goed gevolg het eindexamen
afleggen, kunnen zich laten inschrijven om de lessen der Middenschool te
Brussel te volgen, waar de leergangen twee jaar duren. Gedurende het
eerste jaar leert men vooreerst goed gereedschap vervaardigen en hoef-
ijzers smeden; het tweede jaar bedraagt de toepassing van gewoon, ver-
beterd en ziektekundig beslag, bij paarden. De leerlingen, die op het examen
genoegzaam punten bekomen, verkrijgen het diploma van Meester-hoef-
smid, dat voor den eigenaar van paarden een verzekering van oprechte
bekwaamheid is.
Wij wenschen de nieuwe inrichting onder zijn beproefde en bekwame
leiding een nieuwe periode van grooten bloei toe en wij wekken de Neder-
landsche hoefsmeden op om bij een eventueel bezoek aan Brussel deze
nieuwe inrichting te gaan zien, veronderstellende, dat de Belgische collega s
hun gaarne in de gelegenheid willen stellen van nabij kennis te maken met
hun nieuwe instituut.nbsp;Red.
— Het paard als trekkracht en middel van vervoer. In de L(ive) S(tock)
J(ournal) lezen we dat meerdere feiten van den allerlaatsten tijd uit ver-
schillende deelen van de wereld er op wijzen, dat het paard als trekkracht
terugkeert. In Australië brengen dieren welke tevoren voor 10 pond te koop
waren, thans 30 en 40 pond op. De betere klasse werkpaarden wordt ver-
kocht voor 60 tot 70 pond. De schaarschte aan benzine in Chili is ook een
reden, dat meer van paardentractie wordt gebruik gemaakt. Groote ver-
voermaatschappijen hebben opnieuw tot paardentractie besloten. In Argen-
tinië was een jaarlijksche groote veiling van paarden waar meer dan 1000
belangstellenden en belanghebbenden bijeen waren uit alle districten en
zelfs uit Indië. De bedongen prijzen (gemiddeld 14 pond) waren goed en
belangrijk hooger dan vorige jaren. Meer en meer dringt door, dat het paard
over korten afstand absoluut oeconomischer is dan de auto-tractie.
(u. „Ons Paardquot;)
PAARDENVERVOER PER TRAILER.
„Sonneurquot; (Mr. Jos. J. A. Gilissen), die veel aan jachtritten deelneemt in
binnen- en buitenland en voor het vervoer der paarden een trailer achter
z'n auto spant, deelt zijn ervaring hierover in ,,Ons Paardquot; mede:
„Naar aanleiding van eenige door lezers tot haar gerichte vragen verzoekt
de redactie ons te dezer plaatse nog eens enkele mededeelingen te doen
omti-ent bovengenoemd onderwerp. De reden van deze te beurt vallende eer
ligt vermoedelijk wel in het feit, dat wij _ zoover ons tenminste bekend -
hier te lande op bedoeld gebied een pioniers-rol gespeeld hebben — een drie-
tal jaren geleden immers, na kennismaking met deze simpele en goedkoope
methode van vervoer in Engeland en België, waagden ook wij er ons aan
en reden kort daarop met de eerste Nederlandsche paarden-trailer langs
s Heeren wegen.
Reeds in die dagen hebben wij in dit blad een korte uiteenzetting van onze
ondervindingen gegeven — ondervindingen, die na in den beginne vaak niet
onbedenkelijk te zijn geweest, tenslotte, dank zij het kordate doorzetten
van den Hollandschen constructeur, den heer S. Trapman te Ouden-
rijn bij Utrecht, in steeds sneller-stijgende lijn op het epitheton „aangenaamquot;
aanspraak maakten. Thans zijn wij enkele jaren verder, duizenden kilo-
meters heeft onze trailer in dien tijd in binnen- en buitenland afgelegd en
wij durven volmondig verklaren, dat deze stijgende lijn geen enkele beneden-
waartsche curve getoond heeft!
Geen week immers is sindsdien in het jachtseizoen voorbijgegaan of het
vehikel verliet in den vroegen morgen zijn bergplaats om bezet met één of
twee paarden en vaak nog een zes koppel honden de reis naar een soms
verren uithoek te ondernemen. En steeds weer stonden de brave viervoeters
den zelfden avond, slechts enkele uren nadat het eindsignaal van de jacht
pklonken had, in hun eigen warme box, met aandacht verdiept in een sma-
ke^k slobber en „none the worsequot; na hun sportleven dag en vaak lange reis.
Hoeveel, om de — in deze dagen wel zeer voorname! — oeconomische
zijde van het vraagstuk het eerst te behandelen, ons dit heeft uitgespaard
IS met zoo één-twee-drie te zeggen, doch naar wij gelooven wel minstens .
de prijs van een trailer! Men zie slechts de zeer globale becijfering: benzine-
verbruik van een als tractor gebezigde Ford-Sedan 1 L. per dz 6 K.M •
onderhoudskosten trailer maximaal enkele guldens voor inwendige bescha-
diging (aan de zware banden is na deze jaren het gebruik nauwelijks te
bespeuren); wegenbelasting / 18 p. j. _ voilà tout. Neemt men hier tegen-
over in aanmerking, dat men bij trein-vervoer één dag voor de heen- en
een voor de terug-reis noodig heeft en men dus twee nachten logies voor
paard en groom heeft te betalen behalve de wagon plus reisbegeleider, dan
IS het wel zeer duidelijk dat de wanhopende suggestie „de spoorweg uw
vervoerweg!quot; voor den paardenman niet zonder bedenking is. Wij zouden
zoo zeggen, dat, indien bij spoorvervoer met gemiddelde kosten voor een
jacht- of wedstrijddag van / 50 gerekend wordt, dit bij gebruik van een eigen
trailer circa een tiende gedeelte bedraagt! Van de veronderstelling dan uit-
gaande, dat men de als tractor dienstdoende personen-auto toch reeds uit
andere hoofde aanhoudt.
Nu is, sinds de ijzeren weg door de benzinemotor in verdrukking is geko-
men, ook het paarden-vervoer per eerstgenoemde gelegenheid vermoedelijk
wel zeer verminderd en doen thans ook hier de vrachtauto's van velerlei
pluimage meer en meer opgeld. In zooverre deze de bezwaren van trein-
transport als daar zijn: lang tevoren bestellen van wagon, slechtpassende
vertrek-uren, eindeloos rangeeren, onmogelijke in- en uitlaadplaatsen, langen
duur der reis, etcetera opheffen, galopeeren zij met de trailer natuurlijk
gelijk op, doch hierna wordt. o. i. zienderoogen terrein verloren. Voor een
particulier toch is zoowel het aanschaffen als het exploiteeren van een
complete, speciale paarden-auto wel een zeer kostbare geschiedenis — onder-
houd, dure wegenbelasting, afschrijving en wat dies meer zij maken de kosten
indien per kilometer uitgerekend, vermoedelijk niet gering. En in de meeste
gevallen zal men dus liever tot van keer tot keer huren overgaan, hetgeen,
zeker indien men dit met vrienden en kennissen kan combineeren natuurlijk
veel voordeeliger uitkomt. Maar dan nog zijn de bezwaren niet alle op-
geheven. De waarlijk behoorlijk-ingerichte vehikels niet te na gesproken
wordt door heeren verhiuirders een voertuig gauw goed genoeg geacht voor
transport van paarden „en ander veequot; en men ziet maar al te dikwijls akelig-
hooge, slecht-gebalanceerde camions, waarbij het inladen alleen al met 100%
risico gepaard gaat. Zoo herinneren wij ons ook, hoe in 't vorig seizoen na
een jacht in het Zuiden des lands een zestal flink-bezweete paarden op een
geheel open, gammele Chevrolet wegrammelden ....
Neen, voor iedereen, die veel met zijn viervoeters op en neer trekt en tóch
over een eigen auto beschikken moet, blijft o. i. daarom het ideaal een eigen
trailer, zooals de Nederlandsche industrie die thans goed en goedkoop levert.
Van Nederlandsch fabrikaat — en niet enkel zeggen wij dit als voor dezen
tijd passende leus. Men heeft immers rekening te houden met de verschil-
lende bepalingen, die onze motor- en rijwielwet omtrent aanhangwagens
bevat en bij betrekken uit het buitenland loopt men groote kans een voertuig
te krijgen, dat op vele punten hiermede in conflict is. En wat wij van thans
verschillende'hier te lande geïmporteerde trailers zagen, bracht ons de
overtuiging bij, dat de deugdelijkheid van ons betaalmiddel wel degelijk in
het verkregen product tot uiting komt — het stabiliseeren van franc of
mark heeft blijkbaar nog geen stabilisatie van de paardenwagen ten ge-
gevolg ....
Hij, die tot aanschaffing overgaat, zal trouwens goed doen zich tot een
firma'te wenden, die op dit gebied reeds ondervinding gehad heeft. Wij zelf
en onze constructeurs hebben het leergeld betaald en het eerste resultaat
van ons pogen week waarlijk wel zéér af van het bijkans volmaakte, rustig-
rijdende, goed-gebalanceerde product, dat tenslotte ons eigendom werd
en waarin men van schokken of zijdelingsche beweging minder voelt dan
wanneer men in de auto zelve rijdt.
Tot wien men zich overigens wendt, men zal wijs handelen door bij den
bouw op de volgende punten voornamelijk te letten:
1.nbsp;Lage constructie, voornamelijk te bereiken doordat de veeren onder de
as worden geplaatst. Deze heeft niet alleen tengevolge, dat in- en uitladen
veel minder bezwaarlijk is, doch door het lager plaatsen van het zwaarte-
punt rijdt de wagen ook aanmerkelijk rustiger.
2.nbsp;Stevig en min of lucer stugwerkend systeem van koppelen. Hierdoor
wordt het z.g. ,,zwiepenquot; voorkomen.
3.nbsp;Stevige doch niet te zware constructie. Zonder aan de soliditeit te kort
te doen, is het aldus mogelijk het ledig gewicht onder de 1200 K.G. te houden,
waardoor men in de wegenbelastingklasse valt van ƒ 18 p. j. Bi] hooger
gewicht stijgt deze terstond tot boven de / 60.
4.nbsp;Plaats van het paard moei ciifj genomen Avorden. Hierdoor wordt
hinderlijke gewichtsverplaatsing tijflens het rijden uitgesloten, terwijl de
kans op beschadiging van het dier bij een plotselinge, onverwachte beweging
tevens verminderd wordt. (Wanden goed watteeren!). Door een en ander
wordt tegelijkertijd de wagen niet te breed, zoodat de wielen geheel aan de
buitenzijde kunnen blijven en men van binnen geen wielkuipen noodig
heeft — iets wat beter vermeden kan worden.
5.nbsp;Goede niet tochtende ventilatie. Bij vervoer van twee paarden in een
dergelijke beperkte ruimte wordt de temperatuur gauw benauwd en is het
noodzakelijk, dat voldoende frissche lucht wordt toegevoerd, zonder daarbij
kans op kouvatten te loopen.
Wanneer deze punten in het oog worden gehouden kan de verdere uit-
voering gevoegelijk aan smaak en beurs van eigenaar en bouwer worden
overgelaten. Rest slechts de juiste balanceering .... doch dit is nu juist
het geheim van den smid! Kies dus een edel-smid.quot;
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
zal gehouden worden in de maanden APRIL en MEI.
Schriftelijke aanmelding vóór 15 Maart a.s. aan den Secretaris der
examencommissie. Dr. R. H. J. Gallandat Huet, Danckertstraat 11
te 's-Gravcnhage, onder overlegging van een bewijs dat een twee-
jarige hoefbeslagcursus is gevolgd, of voor 1 Juli 1919 een diploma
als hoefsmid is behaald en nauwkeurige opgave van den leeftijd.
Aan de Leiders van Cursussen wordt beleefd verzocht opgave te
willen doen van namen, voornamen, adressen en leeftijden hunner
leerlingen, die aan het examen deelnemen en hunne medewerking
te willen verleenen, dat voor den aanvang der examens de benoodigde
stukken bij den secretaris worden ingeleverd.
Aan hen, die reeds eerder aan het examen deelnamen wordt ver-
zocht op te geven wanneer zij dit examen deden en aan welken
cursus zij zijn opgeleid.
Het examengeld bedraagt ƒnbsp;en moet bij den aanvang van het
examen worden voldaan.
De Commissie belast met het afnemen van het examen
ter verkrijging van een Rijksdiploma als hoefsmid.
?5
LEIDDRAAD VOOR
AMATEUR-RUITERS
DOOR
Directeur der Manege te Leiden
Prijs f L50nbsp;Fr. per post f 1.60
Verkrijgbaar door tusschenkomst boekh. en bij de
N.V. De Zuid-Holl. Bock- en Handelsdrukkerij
Wagenstraat 70 — Den Haag — Postgiro 14908
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebied
Redactie en Administratie:
TELEFOON 117500quot; - WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAQ
Abonnement: f 3.35 per iialfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7-60 per jaar
Advertentiën: 1-6 regels f2.-, elke regel daarbover 25 cent
B. A. LUYKXnbsp;Amsterdam
Telefoon 46080nbsp;Hekelveld 16
iri
H
ili
MAANDBLAD
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenhagenbsp;Ppavpnhase
Uitgave van de N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
INHOUD: In memoriam Prof. Dr. H. M. Kroon. - Vereen, van Onderwyzers
in practisch hoefbeslag. - Heeft een paard twee hoefzolen? - Uitreiking
zilveren medaille. — Opening nieuwe Hoefsmidschool te Brussel. - C,ursus m noe:-
beslag te Lochem.- Cursus in hoefbeslag te Arnhem. - Korte mededeelingen. - Adv.
IN MEMORIAM PROF. DR. H. M. KROON.
-ocr page 42-In de eerste plaats voor een ieder die zelf het hoefsmidsvak uitoefent,
doch ook voor hem die met belangstelling het lief en leed van den hoefsmid
volgt, zal het plotsehng verscheiden van prof. Dr. H. M. Kroon als een zeer
zware slag aangevoeld worden. Reeds vanaf zijn eerste praktijkjaren als
veearts te Deventer, zag hij het groote belang in van goed geschoolde hoef-
smeden en begon hij de aandacht van autoriteiten hierop te vestigen en
gaf de middelen aan orn tot een goede opleiding van hoefsmeden te komen.
Hij zelf nam ook al dadelijk een actief aandeel in de opleiding en tab-ijk zijn
dan ook de cursussen in hoefbeslag geweest, waarvan hij de leiding op zich
nam en de theoretische lessen verzorgde.
De Geld. Overijselsche Mij v. Ldbouw, waaronder Deventer ressorteerde,
zag zeer terecht in, dat het vormen van goede hoefsmeden slechts een voor-
deelkon brengen aan de landbouwers en steunde deze cursussen dan ook met
volle kracht. In deze praktijkjaren te Deventer gaf Kroon echter niet alleen
cursussen in Hoefbeslag, doch ook in paarden- en veekennis, en werden ook
zeer vele landbouwlezingen door hem gehouden waarbij hij met zijn prettige
vlotte spreektrant vele onderwerpen op veeteeltkundig en veterinair hygië-
nisch gebied populair behandelde.
In 1915 aangezocht om leeraar te worden aan de toenmalige Rijks-Vee-
artsenijschool te Utrecht, nam hij de benoeming aan, promoveerde spoedig
daarop tot doctor in de Veeartsenijkunde aan de Universiteit te Bern, en
werd vervolgens in 1918 hoogleeraar aan de Veeartsenijkundige Hooge-
school en daarna hoogleeraar aan de Utrechtsche Universiteit bij de Vee-
artsenijkundige faculteit, bij welke laatste gelegenheid hem een hooge
koninklijke onderscheiding te beurt viel n.l. de benoeming tot Ridder in den
Ned. Leeuw.
Eerst bij zijn komst te Utrecht kon hij zijn bekwaamheden en werkkracht
geheel gaan ontplooien en naast den hem opgedragen taak als docent in
eenige veeartsenijkundige wetenschappen, bleef hij zich bijzonder interes-
seeren voor alles wat het hoefbeslag betrof.
De cursussen in hoefbeslag werden reeds toen over het geheele land
verspreid gehouden en aangezien dit cursusonderwijs steeds toenam, deed
zich de behoefte meer en meer gevoelen aan geschoolde practische onderwijs-
krachten. Het was nu op initiatief van Kroon, dat in het Instituut voor
Hoefkunde te Utrecht jaarlijks een cursus werd ingesteld, waar onderwijzers
werden gevormd die de praktische lessen op de cursussen zouden verzorgen
en het mag wel als een bijzonderheid genoemd worden, dat al de onderwij-
zers die vanaf 1910 tot 1932 hun brevet behaalden, onderricht van Kroon
ontvingen. Hij was echter niet uitsluitend hun leermeester, doch ook hun
raadsman en met volle belangsteihng volgde hij ook hun vereenigingsleven.
Aangezien veelal de eischen die aan de verschillende cursussen in hoef-
beslag werden gesteld en dus ook aan de plaatselijk gehouden eindexamens
dier cursussen, die het zoozeer begeerde diploma van hoefsmid in uitzicht
stelden, niet gelijk waren, had, alweder op initiatief van Kroon, in 1919
in Den Haag onder leiding van den toenmahgen Inspecteur van het Land-
bouwonderwijs, een vergadering plaats om deze aangelegenheid te bespreken.
Voor het bijwonen van deze vergadering waren zeer vele personen uit-
-ocr page 43-genoodigd, die hetzij direct, hetzij zijdehngs bij het onderwijs in hoefbeslag
betrokken waren. Het gevolg van deze besprekingen is geweest, dat er voor
het geheele land één examen werd ingesteld ter bekoming van een Rijks-
diploma van Hoefsmid. De leerhngen van alle in den lande gehouden eur-
sussen in hoefbeslag werden vanaf 1920 in de gelegenheid gesteld zich
2 X 's jaars aan een examen te onderwerpen, dat in Utrecht zou worden
afgenomen door een centrale, door het Rijk te benoemen, commissie.
De eerste voorzitter van deze examencommissie was Prof. Dr. Kroon
en hij is dit sindsdien gebleven tot aan den dag van zijn verscheiden.
Uit het bovenstaande en ook niet minder uit zijn talrijke interessante arti-
kelen over hoefbeslagaangelegenheden in diverse vakbladen, moge blijken
welk een groote rol Kroon in deze heeft gespeeld en hoe hij het hoefsmidsvak
hoeft naar voren helpen brengen en daarbij steeds getracht heeft de positie
van den hoefsmid te verbeteren en op te heffen.
Ook in de latere jaren, toen het wegenvraagstuk met zijne problemen
voor het paard en het hoefbeslag, zooveel pennen in beweging bracht en
zooveel uitvindingen aan de markt kwamen, werd aan het Instituut voor
Hoefkunde onder zijn leiding, hieraan gestadig gewerkt en werden, geheel
onbevooroordeeld, alle nieuw aangegeven beslagmethoden, welke daar maar
eenigszins voor in aanmerking kwamen, aan de praktijk getoetst. Denken
wij ook nog een oogenblik aan het museum voor hoefkunde en hoefbeslag
dat bij het Instituut voor Zoötechnie is ondergebracht; welk een pracht-
verzameüng heeft Kroon daarvan weten te maken, welk een volledig beeld
van de uitoefening van het hoefsmidsvak door alle eeuwen heen wordt hier
gegeven. Ook hierin ligt weer een treffend bewijs voor de ambitie waarmede
hij het hoefbeslag in al zijn onderdeelen behartigde.
Nu is plotseling deze krachtige en zoo geziene figuur waaraan zoo tal-
rijken veel verschuldigd zijn, van ons heengegaan en het zijn slechts de
herinneringen die wij met een gevoel van grooten dank bewaren. De nage-
dachtenis van hem die zooveel gedurende ruim 40 jaren ten goede van het
hoefbeslag in Nederland heeft gedaan, zal zeer zeker het beste geëerd
kunnen worden, wanneer de beoefenaars van het hoefsmidsvak allen zullen
trachten op den door hem aangegeven weg voort te gaan en alles zullen
doen wat in hun vermogen is om den vooruitgang en den bloei daarvan te
bevorderen.
's-Gravenhage, Maart 1933.nbsp;Gallandat Huet.
VEREENIGUNG VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG.
PROF. DR. H. M. KROON.
In memoriam.
Onze Eerevoorzitter is niet meer . . .
Plotseling met bliksemsnelheid kwam het over ons . . .
En zooals altijd in zulke gevallen: wij hooren, zonder in vollen omvang
te begrijpen.
Eerst in den loop van dagen, die wellicht tot maanden zullen groeien,
zal de beteekenis van Prof. Kroon's verscheiden ons tot volle klaarheid
worden.
Welke hoefsmid zal Prof. Kroon niet gekend hebben
In het kleinste dorp, in het meest afgelegen gehucht van Nederland werd
het leerboek voor Hoefkunde en Hoefbeslag gebruikt om aan de hoefsmeden
de theoretische kennis van hun vak bij te brengen.
Hoeveel smeden hebben op de cursussen zijn persoonlijk, altijd goed te
volgen onderwijs ontvangen . . .
Zij, die door hem werden geëxamineerd, zullen terug denken, aan de
manier waarop . . .
Gingen wij, de ongeletterden, met een beklemd hart, de ondervraging,
het peilen onzer kennis tegemoet, na enkele oogenblikken waren wij op ons
gemak gesteld.
't Was niet moeilijk, zijn vragen, die toch ook weer niet gemakkelijk
waren, te beantwoorden. Hij die zelf in alles eenvoudig was, verstond het
geheim van den eenvoud . . .
Als Voorzitter van de Examencommissie voor het Rijksdiploma liet hij
bij het wegen der candidaten, zoo mogelijk steeds de schaal naar de zijde
der candidaten doorslaan.
Hoeveel onderwijzer s denken thans niet aan hem, die ons voorging, aan
hem, die ons leidde . . .
Zij denken terug aan de uren, die zij van hem onderwijs ontvingen, omdat
onderwijs later weer op hun leerlingen te kunnen overdragen.
Prof. Dr. H. M. Kroon is niet meer . . .
Stil ligt een oogenblik ons werk . . .
Wij denken aan datgene, wat Prof. Kroon voor hoef smedend Nederland
heeft gedaan . . .
Zijn plaats zal straks door een ander worden ingenomen.
Zijn opvolger zal een zware taak hebben in dezen tijd, nu aan alle zijden
dreigt te worden afgebroken wat moeizaam werd opgebouwd . . .
Prof. Kroon is heengegaan . . .
Aan zijn handen is het werk ontvallen . . .
Een laatste blik . . . een afscheid ... en dan werken wij voort . . . bouwen
aan de toekomst van hen, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd . . .
Daarmee zullen wij zijn nagedachtenis het best eeren.
Hij ruste in vrede!
Utrecht, 28 Februari 1933.nbsp;M. Ritsema, Voorz.
H. Vossers, Secr.
HEEFT EEN PAARD TWEE HOEFZOLEN?
Over dit onderwerp, oogenschijnlijk onbelangrijk, is den laatsten tijd veel
geschreven; men is het er blijkbaar over eens, dat een sterke hoornzooi
ook bij den beslagen hoef, voor een goede instandhouding van den hoef
van veel belang is.
Toch meenen we, dat dit onderwerp nog niet voldoende belicht is, en ook
niet afdoende verklaard is, hoe de genoemde afwijkingen soms ontstaan.
De hoef wordt naar onderen wijder, dit is bij de meeste hoeven duidelijk
waar te nemen; oppervla:kkig zou men nu meenen dat hij naar onderen ook
wijder in omvang wordt. Toch is hij onder gelijk in omvang als boven. De
hoornwand wordt gevormd in de vleeschkroon; aannemende dat er bij het
afgroeien geen hoorn toegevoegd wordt en er geen rekking in den hoorn-
wand plaats vindt, kan het niet anders of hij blijft overal denzelfden omvang
behouden. D. w. z., als we een doorsnede maken onverschillig waar, die
evenwijdig loopt met den kroonrand, dan is die doorsnede in omvang overal
gelijk aan den kroonrand.
Aannemende, dat de hoornzooi even hard groeit als de hoornwand, zal de
hoornzooi bij een paard dat geen dienst verricht in den draagrand van den
hoornwand opgesloten blijven.
De tweede of losse zool komt alleen voor bij paarden, die ongeregelden
dienst verrichten en te lange hoeven hebben. Krijgt zoo een paard na een
periode van rust, of kalmen dienst, weer een meer inspannenden dienst te
verrichten, dan wordt, tengevolge van de meerdere belasting, waardoor de
hoef aan grootere vormveranderingen onderhevig is en de zool bij de belas-
ting vlakker wordt, de zoogenaamde doode hoornzooi, langzaam aan in z'n
geheel afgestooten.
Dit verschijnsel moet uitsluitend op rekening van het hoefmechanisme
geschoven worden.
Wordt een paard op tijd beslagen, dus om de 5 a 6 weken, dan komt dit
verschijnsel niet voor; vooral niet, als men de zool voor een deel mede draag-
vlakte maakt. Vooral bij onze inlanders is het geboden om een zoo groot
mogelijke draagvlakte te verkrijgen; voornamelijk het achterste hoefgedeelte
dient een zoo groot mogelijk draagvlak te vormen.
Alleen de hoornwand plus witte lijn met nog een stroobreedte van de
hoornzooi is in meerdere gevallen als draagrand onvoldoende. Vooral als we
bedenken, dat de stroobreedte van de zool onmiddellijk tegen de zachte
witte lijn is gelegen en bijgevolg weinig tegenstand kan bieden.
Een te smalle draagvlakte kan tot allerlei vervormingen van den hoorn-
schoen leiden; de afslijting aan de verzenen is dan te groot; we zien dit
duidelijk bij het besnijden, de toonwand kan dan een c.m. of meer ingekort
worden, terwijl we de verzenen moeten sparen. Deze slijten gedurende een
beslagperiode dus heel wat af; toch blijven zij op het ijzer dragen. Bijgevolg
komt er een geleidelijk grooter wordende druk tegen den draagrand van de
zij gedeelten van den hoef.
Een verwijding, gepaard gaande met soms ergen lossen wand is hier op
den duur een noodzakelijk gevolg van. Voor het paard staande lijkt het dan
dat de hoornwand daar dikker is. De hoornwand heeft dan van boven naar
beneden een onregelmatig verloop; de uitbuiging eindigt dan iets boven de
nieten, strekt zich ook wel uit tot halverwege de hoogte van den hoef.
Het losse gedeelte strekt zich dan verder uit dan tot het begin van den
af groei van de witte lijn. De vaste verbinding van hoornwand met vleesch-
wand, komt dan in 't gedrang. Het spreekt dan vanzelf, dat de druk op de
zijgedeelten van den draagrand, die deze misvormingen van den hoorn-
schoen bemerken, een groote kracht moet zijn.
De hoefsmid zal bij het beoordeelen van het beslag zich dan niet af-
vragen: heb ik ruim genoeg beslagen, maar hier moeten we de vraag stellen;
heb ik voldoende draagvlakte kunnen vinden. De oude opvatting, dat men een
wijden hoef ruim moet beslaan, zonder meer, alsmede de opvatting, dat de
hoef over het ijzer groeit, is dus volslagen fout.
Nu komt het voor, dat deze zoo noodige draagvlaakte ook met een breed
ijzer niet te verkrijgen is.
Heeft b.v. de stand van het paard een wijziging ondergaan, zooals bij
verkorting van de buigpezen, waardoor de verzenen hooger worden, dan
komt de hoornzooi ten opzichte van den draagrand in een ander vlak te
liggen. Hierdoor bestaat er een minder vast verband tusschen de zooltakken
en de steunsels, tezamen met den hoornwand, want er is daar te veel doode
hoorn, waardoor er geen samenhang meer is tusschen de verschillende hoor-
nige deelen. We nemen dan een normaal breed ijzer en smeden daarvan de
verzeneinden met een speciaal daartoe bestemden penhamer naar binnen uit.
Deze uitgesmeede gedeelten worden dan iets doorgezet en zoodoende kan
toch een goede draagvlakte bereikt worden. Dit ijzer is in die gevallen, goed
gemaakt en gepast zijnde, zeer bruikbaar.
Het aanwenden van dit ijzer dient gepaard te gaan met een geregeld be-
snijden van den hoef en sterk breken van den draagrand; men verkrijgt dan
binnen korten tijd een gunstig resultaat. En dit is noodig, want de druk op
den verzenboek zou leiden tot ondergeschoven verzenen en andere blijvende
hoefgebreken.
Behalve de beschutting van de inwendige deelen, moeten we dus de
hoornzooi beschouwen als het fundament van den hoef, waarvan de in-
standhouding van den bovenbouw voor een goed deel afhankelijk is.
Het hoefbeslag wordt langzamerhand beschouwd als een vak, dat men
pas na vele jaren practijk voldoende beheerscht. Het spreekt vanzelf, dat
een goede algemeene ontwikkeling van den hoefsmid en vooral teeken-
onderwijs, dit kan bespoedigen.
Legerfl. Oldebroek.nbsp;A. S p ij k s t r a.
Militair hoefsmid.
UITREIKING ZILVEREN MEDAILLE.
Op Zaterdag 4 Maart werd te Amersfoort in de voor dit doel eenigszins
feestelijk aangekleede beslagloods der Hoefsmidschool, in tegenwoordigheid
van familie, vrienden en het volledige personeel met leerhngen, het eere-
teeken voor 24-jarigen trouwen dienst uitgereikt aan den opperwachtmeester-
hoefsmid, hulpinstructeur der school H. H u y s m a n. Nadat door den
directeur dezer inrichting, Majoor-dirigeerend paardenarts A. Kuipers,
het namens den Minister van Defensie door den Chef van den Militairen
Veterairen dienst geteekende besluit was voorgelezen en de medaille op de
borst van den jubilaris was gespeld, werd in het kort de mihtaire loopbaan
van Huysnian gememoreerd en met erkentelijkheid van zijn schitterenden
staat van dienst, zoowel als hoefsmid bij den troep als in z'n functie van
hulpinstructeur aan de Hoefsmidschool. — Dat hij zich ook in laatstge-
noemde functie de achting en vriendschap van collega's en leerlingen
heeft weten te verwerven, bleek uit de aanbieding namens allen van een
sierlijk cadeau, een staande schemerlamp, waaraan door den directeur der
school als blijk van waardeering een persoonlijke herinnering aan dezen dag
werd toegevoegd.
Moge het den jubilaris gegeven zijn nog lange jaren zijn volle werkkracht
te kunnen geven in dienst van het onderwijs aan de school en in het belang
der daar opgeleide leerlingen.nbsp;K.
OPENING NIEUWE HOEFSMIDSCHOOL TE BRUSSEL.
Op 12 Februari 1933 is de nieuwe Hoefsmidschool te Brussel officieel
geopend. Voor bijwoning dezer plechtigheid was een uitnoodiging ontvangen
door de Vereeniging van Onderwijzers in Practisch Hoefbeslag in Neder-
land, waarvoor als vertegenwoordiger ondergeteekende is opgetreden.
Om ongeveer 11 uur kwamen wij dan aan de school, en stonden al ver-
wonderd te kijken naar het voorfront.
Als hoofdingang is in het voorste gebouw (het geheel bestaat eigenlijk uit
twee gebouwen) een mooie poort, waarboven aan beide kanten een aambeeld
met hamer en tang en eenige hoefijzers in den muur zijn uitgehouwen; in het
midden boven de poort drie hoefijzers onder elkaar.
In het midden van dezen ingang is aan den linkschen kant een trap die
naar boven leidt, waarmede men in een ruime vergaderzaal komt; aan de
andere zijde daarvan is een kamer om kleederen te bergen (vestiaire).
Aan den rechtscheh kant is een gang, waarin aan den muur verschillende
verzamelingen hoefijzers hangen; door deze gang komt men in twee net
ingerichte zalen waar de theoretische lessen gegeven worden, één zaal is
voor de lessen in de Vlaamsche taal, de andere voor de Fransche taal; wij
zagen daar verschillende mooie preparaten, die voor de lessen gebruikt
worden, een groot bord, waarop door den lesgevenden veearts geteekend
wordt, verschillende hoefijzers, wandplaten en ook het practische mooie
boek dat geschreven is door de heeren Bosmans en de Luijck, beiden te
Brussel.
De gang doorgaande, komen wij op een mooi plein, waarna wij aan den
linkschen kant de smederij binnengaan. Hier zijn de leerlingen van het eerste
leerjaar aan het werk. Wij zien daar 10 vuren welke electrisch gedreven
worden, even zooveel aambeelden, een lange werkbank met de noodige
bankschroeven en klemmen om doode hoeven in te beslaan.
Daar uitgaande komt men in een kamer waaruit de leermeesters de
geheele werkplaats kunnen overzien en waarin de administratie verricht
wordt over de leerlingen van het eerste jaar.
Dan volgt het magazijn, waarin staafijzer enz. geborgen wordt. Terzijde
daarvan zijn kleedkamers, waschinrichting met douche en verder komt
men in de smederij waar de leerlingen van het tweede leerjaar werken.
In deze smederij zijn 12 vuren, 12 aambeelden, een lange werkbank met
bankschroeven, klemmen voor doode hoeven en tevens zijn in deze afdeeling
drie noodstallen.
Ook hier is een kamer ten behoeve van de administratie, waaruit de leer-
meesters ook weer de geheele werkplaats kunnen overzien.
De practische lessen worden gegeven door 4 Meester-Hoefsmeden en wel
door den Directeur der school den heer Bosmans en verder door de heeren
Dombrecht, Evrard en Naesens.
De theoretische lessen worden gegeven door de heeren de Luijck in het
Vlaamsch en Langendries in het Fransch.
Op het oogenbhk zijn aan de school 186 leerlingen, waarvan 104 voor het
eerste jaar en 82 voor het tweede leerjaar.
De lessen worden gegeven op Donderdag, Vrijdag, Zaterdag, Zondag en
Maandag; de leerlingen zijn verdeeld als volgt:
Voor het eerste leerjaar:
Donderdags 21 waarvan 17 Vlamingen en 4 Walen.
Vrijdags 22 „ 15 „ „ 7 „
Zaterdags 21 „ 12 „ „ 9 „
Zondags 20 „ 17 „ „ 3 „
's Maandags 20 „ 9 „ „ 11 „
-ocr page 49-Voor het tweede leerjaar:
Donderdags 14 waarvan 14 Vlamingen.
Vrijdags 16 „ 12 „ „ 4 Walen.
Zaterdags 18 ,, 10 „ ,, 8
Zondags 18 „ 10 „ „ 8 „
's Maandags 16 „ 14 „ ,, 2 „
Het geheel dezer nieuwe school geeft een besten indruk; alles is even ruim,
zinderlijk en practisch ingericht, de theorie-zalen met groote ramen, dus
uitstekend verhcht, centrale verwarming, flinke zitbanken, die naar achter
hooger worden, waardoor de achterste leerhngen evengoed alles kunnen zien
als de voorste.
De werkplaatsen flink ruim, goed geventileerd en verlicht, de wanden wit.
In de werkplaats voor de leerhngen van het tweede jaar is fhnke ruimte om
de paarden te beoordeelen; dit kan ook buiten op het plein gebeuren.
Het beslag wordt uitgevoerd in de drie genoemde noodstallen, maar ook
uit de hand, waarvoor in den muur ringen met kettingen en halsband zijn
aangebracht om de paarden vast te zetten.
Om ongeveer 12 uur werden wij uitgenoodigd om naar boven te komen,
naar de hiervoren genoemde vergaderzaal.
Intusschen waren er zooveel oud-leerlingen en genoodigden gekomen,
dat het getal wel ongeveer 300 zal zijn geweest.
Zooveel mogelijk werd door allen plaats genomen en zou nu de opening
plaats hebben, waarvoor het woord gevoerd werd door den WelEd.Geb.
Heer Boes, Inspecteur Generaal aan het Ministerie van Landbouw.
Spreker begon met te zeggen dat voor de hoefsmeden van Belgie den
12 Februari van 1933 een onvergetelijke dag zou worden; met genoegen wil
hij de phcht vervullen om deze school te openen en zegt: „aan U hoefsmeden
is het te danken dat deze school er is; door Uwe liefde voor het vak, en de
nauwgezetheid waarmede gij het uitvoert hebt ge de aandacht op U ge-
vestigd en door het aandringen bij de regeering door den heer Bosmans is de
school er gekomen, waarmede wij U van harte gelukwenschen.
Wij hopen, dat ge dit op prijs zult stellen en Uw werk met des te meer
nauwgezetheid zult blijven doen.quot;
Daarna kwam aan het woord de heer Goosens, voorzitter van het Natio-
naal Verbond van gediplomeerde Meester-Hoefsmeden in Belgie.
Spreker noemt het een aangename plicht dat hij hier als Voorzitter dier
Vereeniging het woord mag voeren; hij wijst op vroeger jaren, vóór er een
school bestond; ieder werkte op eigen krachten, naar eigen inzicht en goed-
vinden, allen waren ongeschoold, dus werkten verschillend.
Hij denkt terug aan de tijden toen de school opgericht werd, en brengt
daarvoor nog hulde aan wijlen de heeren de Jean en van der Kerken als
oprichters der school met den heer Bosmans, welke laatste het genoegen
smaakt hierbij tegenwoordig te zijn. Verder brengt hij hulde en dank aan
allen die er aan medegewerkt hebben om deze school te krijgen.
Daarna wordt het woord gevoerd door een vertegenwoordiger van Zijne
Excellentie den Minister van Landbouw. Hij verontschuldigde den Minister,
dat hij persoonlijk niet tegenwoordig kon zijn, wenschte allen geluk met deze
nieuwe school, herinnerde er aan onder welke omstandigheden er in de
oude school gewerkt werd, dat dit eigenlijk geen school genoemd kon worden
en wees er op, dat er nu een school is waarin met lust gewerkt kan worden en
hoopt dat de smeden daarvan de vruchten zullen plukken.
Verder reikt hij aan de heeren de Luijck, Langendries en Dombrecht een
koninklijke onderscheiding uit, waarop een luid applaus als instemming
volgde.
Nu werd het woord genomen door den heer Bosmans; hij memoreerde het
verloop der school vanaf de. oprichting, zeide dat op 15 December 1902 de
eerste les gegeven werd, dat er direct zooveel inschrijvingen waren dat er
2 dagen in de week les gegeven moest worden; in het begin werd er 2 uur les
gegeven, later 4 uur.
De leertijd duurde 1 jaar, waarna examen gedaan werd; hij zegt: ,,nu zijn
er zooveel leerhngen dat er 5 dagen in de week les gegeven moet worden
en de leertijd op 2 jaar gesteld is; het eerste jaar wordt besteed aan het
maken van hoefijzers en het normale beslag op doode hoeven.
Het tweede leerjaar aan het maken van abnormale hoefijzers, levende
paarden beslaan en abnormaal beslag op doode hoeven.quot;
Spreker zegt ook dat het goed zou zijn dat de leerlingen konden teekenen;
diegenen die het kunnen hebben daar veel gemak van.
Ook brengt spreker dank aan zijn trouwe helpers, de heeren de Luijck en
Langendries voor de theorie en den grooten steun in het practische werk aan
de heeren Dombrecht, Evrard en Naesens, en zegt dat hij zonder htmne hulp
niet zou bereikt hebben dat er nu deze moderne school is; hij is er trotsch op,
dat zij heden deze school kunnen inwijden en dankt verder allen die er aan
mede gewerkt hebben om deze inrichting te verkrijgen.
Hij eindigt met te zeggen: ,,leve de Belgische Koning en Koningin, leve
de Minister, leve de Belgische hoefsmedenquot;!
Hierna werden de Diploma's uitgereikt aan degenen, die in September '32
met goed gevolg examen hadden afgelegd.
Dit geschiedt gewoonlijk direct bij den uitslag, maar was nu uitgesteld om
dit te doen met deze gelegenheid.
Na ontvangst werd door een der leerlingen dank gebracht aan den Minister
voor zijne medewerking ter verkrijging der school en ook dank gebracht aan
Directeur en onderwijzers.
Hiermede was de officieele opening ten einde en stonden de electrische
trams gereed om het geheele gezelschap naar Hotel Scheers aan het Plein du
Nord te brengen, waar het diner zou plaats hebben.
Ook hier werd door verschillende sprekers het woord gevoerd, ook onder-
geteekende heeft hier namens de Vereeniging van Onderwijzers in Prak-
tisch hoefbeslag in Nederland dank gebracht voor de uitnoodiging, de colle-
giale groeten overgebracht en hun gehikgewenscht met deze nieuwe prach-
tige inrichting, waar voorzeker de Belgische hoefsmeden dankbaar voor en
trotsch op mogen zijn.
Voor ons kwam het uur van vertrek, voordat het diner ten einde was en
hebben wij omstreeks 5 uur deze aangename gelegenheid, na afscheid geno-
men te hebben, verlaten.
Wij kunnen iet nalaten er met nadruk op te wijzen dat een excursie naar
deze practische inrichting voor ons allen zeer aan te bevelen is.
Axel.nbsp;A. J. S c h i e m a n.
(Een toegezegde afbeelding van de school is nog niet ontvangen, maar
wij hopen deze nu in de volgende afl. te kunnen opnemen).
CURSUS IN HOEFBESLAG TE LOCHEM.
Deze cursus is begonnen met een voorbereidenden cursus in het maken
van hoefijzers (10 lessen). Daarna ving in Oetober 1931 de hoefbeslagcursus
van 20 lessen aan, terwijl thans het tweede gedeelte van dien cursus, even-
eens van 20 lessen, loopende is. Het einde wordt 18 Maart verkregen en
dan heeten de leerlingen klaar om deel te nemen aan het examen te Utrecht
ter verkrijging van het Rijksdiploma als hoefsmid.
De cursus te Lochem. Van links naar rechts: G. Simmelink te Neede;
J. Bulten te Laren; G. Oude Booyenk te Oldenzaal; A. Dondertman te
Laren; G. ten Brink te Neede; H. Wassink te Winterswijk; W. Mulder te
Borculo; J. Geerligs te Deurningen. Achter de leerlingen: H. J. Breukink,
onderwijzer in de praktijk; S. Hijink, leider van den cursus en leeraar in de
theorie.
CURSUS IN HOEFBESLAG TE ARNHEM.
In Oot. 1931 is deze cursus begonnen met 10 leerlingen, waarvan 1 wegens
militie-plicht is vertrokken, terwijl 1 is afgewezen geworden. De 8 zijn in 1932
bij het overgangsexamen alle geslaagd. Daarvan is 1 voor het volgen van
het 2egedeelte van den cursus niet teruggekomen. Deze leerling was intus-
schen van patroon veranderd en de nieuwe baas liet hem Zaterdags niet de
noodige bewegingsvrijheid. Zulks wordt eenigermate verklaarbaar omdat de
geheele dag vrijwel met de lessen gemoeid gaat; van 10^/2 tot bij 12 theorie
en van 12^/2 tot 5 uur practijk.
Thans loopt het tweede gedeelte van den cursus op het eind en gaan de
leerlingen straks deelnemen aan het examen voor het Rijksdiploma te
Utrecht.
Van links naar rechts de heeren J. A. Tangelder, B. A. C. Capel
en de leerlingen: H. B. Pelgrom, A. J. Schel, J. G. Eltink, G. R. Berendsen,
J. H. B. Angenent, A. J. G. ten Broek, E. F. A. Meijer.
De cursus staat onder leiding van den heer B. A. C. Capel, dierenarts te
Arnhem, die les geeft in de theorie, terwijl de heer J. A. Tangelder te Duiven
de practische lessen verzorgt. Alles heeft plaats aan de Ambachtsschool,
die zich daarvoor uitstekend leent. In de werkplaats zijn 8 electrisch gedre-
ven vuren ter beschikking, terwijl op een ruime mooie binnenplaats de
paarden kunnen worden gemonsterd en rustig beslagen.
De indeeling van de practische lessen is als volgt geregeld: le halfjaar
20 lessen: eerste 4 lessen ijzers smeden, dan worden 4 lessen gewijd aan
beslag op doode hoeven, besnijden en ijzers maken. Dan volgt het werken
aan levend materiaal.
In het 2e halfjaar (eveneens 20 lessen) komen op iedere les 2 paarden
die rondom worden beslagen, terwijl tevens op elke les door ieder leerling
een doode hoef wordt beslagen. Den leerlingen wordt ook meestal een doode
hoef meegegeven om thuis te beslaan. Verder moet iedere candidaat gedu-
rende de laatste weken thuis elke week 4 modelijzers maken, telkens zooveel
mogelijk verschillende.
Nu er de laatste maanden nogal veel geschreven is over de slechte examen-
resultaten in het najaar van 1932 verzuimt de heer Tangelder niet met de
jongens de lectuur daarover in ,,De Hoefsmidquot; te bespreken. Dit heeft aan-
leiding gegeven dat er thans ook bij het smeden van ijzers „op tijdquot; gewerkt
wordt en over de resultaten is de leiding behoorlijk tevreden.
*
De cursus gaat uit van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van
Landbouw, die reeds zooveel voor het hoefbeslag in haar gewest heeft
gedaan, en geniet de bekende Regeeringssubsidie.
De Ambachtschool ontvangt voor het gebruik van localiteiten en benoo-
digde kolen ƒ 60. De leerlingen betalen ƒ 10 lesgeld voor eiken halfjaarlijk-
schen cursus. Vroeger werd den eigenaren die de paarden voor het beslaan
leverden, voor een nieuw beslag ƒ 1 in rekening gebracht, maar tegenwoordig
geschiedt het gratis. De heer Capel kan door zijn relaties in de stad en om-
geving bereiken, dat er steeds voldoende paarden op den cursus zijn en
eveneens geschikte collecties doode hoeven.
Onder de hoefgebreken komt in centraal Gelderland veel verbeend hoef-
kraakbeen voor, waarvoor als meest doeltreffend beslag een ijzer met bree-
den en dun uitgesmeden tak wordt gebezigd.
Als geheel maakte de cursus te Arnhem op ons een zeer gunstigen indruk
en wij hopen voor de leiding en de cursisten dat het resultaat zoo gunstig
moge worden als met vorige cursussen werd bereikt.nbsp;B.
— Examen Rijksdiploma Hoefsmid. In herinnering wordt gebracht,
dat op 15 Maart de laatste dag was voor opgave van deelneming aan het
voorjaarsexamen. Mochten nog enkele in gebreke zijn gebleven, dan wordt
hun dringend aanbevolen zoo spoedig mogelijk alsnog opgave te doen.
Geïllustreerd weekblad gewijd aan Paarden-
fokkerij, Paardenkennis, Rijkunst, Gezond-
heidsleer, Draf- en Rensport, Hoefbeslag,
Tuigenkennis enz.
Officieel Orgaan van Onderscheidene Instellingen op Paardengebied
Redactie en Administratie:
TELEFOON 117500« - WAGENSTRAAT 70 - DEN HAAQ
Abonnement: f 3.35 per halfjaar; f 6.70 per jaar; buitenland f 7.60 per jaar
Advertentiën: 1—6 regels f2.—, elke regel daarbover 25 cent
is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet____quot;.
BERNARDO REYMAN Directeur voor Europa, PARUS SE,
4 PLACE DE LA SORBON E.
■IS
«IH
M
iü
Si!
ili
!{!
iü
iü
) )
m
iü
il!
ili
iü
iü
HIM
s;
iniliBllirailiiTiiliiliïïiiüiüïüiüiüiüiüiüiüiÜiÜiÜiÜiÜiÜiÏi
-ocr page 55-DOOR
Directeur der Manege te Leiden
Prijs f 1.50nbsp;Fr. per post f L60
Verkrijgbaar door tusschenkomst boekh. en bij de
N.V. De Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij
Wagenstraat 70 — Den Haag — Postgiro 14908
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
s
-ocr page 56-Zou hy de boodschap
verstaan hebben ?
Één kans tegen tien . . . een sneltrein is
zoo gauw voorbij!
Wanneer u zeker wilt zijn, dat uw boodschap
verstaan, verwerkt en begrepen zal worden,
vergenoeg u dan niet met haar uit een sneltrein
te roepen. Zeg haar daar, waar uw toehoorder
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap in de periodieke pers
Dit is de beste gelegenheid van den modernen
tijd om uw toekomstige klanten in een stemming
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kunnen
verwerken. En de eenige manier, waarbij gij
zeker zijt, dat ieder, dien gij uw boodschap
toeroept, haar zal verstaan en begrijpen.
^Si ém MSiß MÄtiM p§[l fgBCS ©[F Ä mm® ««OiMSiSlDtl
GEEF UW ADVERTENTIE EEN LANGER LEVEN
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Pers
-ocr page 57-38« Jaargang ),
MAANDBLAD
INHOUD: Nieuwe Hoefsmidschool te Brussel — Zijbeen — Verslag over het
examen Rijksdiploma — Het beslag voor renpaarden en dravers — Militaire
Hoefsmidschool te Amersfoort — Korte Mededeelingen — Literatuuroverzicht —
Advertentiên.
NIEUWE HOEFSMIDSSCHOOL TE BRUSSEL.
In het Maptnummer van .,de Belgische Hoefsmidquot; komen de rede-
voeringen voor welke by de inhuldiging van de nieuwe Hoefsmidsschool te
Brussel zijn gehouden; het zal onzen lezers zeker aangenaam zijn kennis te
nemen van de woorden welke aldaar gesproken zijn door de twee aanwezige
Nederlandsche hoefsmeden, de heeren D. Luteyn te Oostburg en
A. J. Schieman te Axel.
Redevoering uitgesproken door M. D. Luteijn, Oostburg (Holland):
,,Zeer Geachte Bestuin-der, leermeesters en verdere aanwezigen.
Het doet mij een groot genoegen op dezen dag aanwezig te kunnen zijn
ter inwijding van de Nieuwe Staatspractische Middenschool van Hoef-
smederij .
Mijn hartelijke gelukwenschen bied ik U aan ter verkrijging van deze
nieuwe inrichting. Het is te hopen voor alle Belgische hoefsmeden dat nog
vele jaren de WelEd. heer Bosmans als bestuurder, de leermeesters M. de
Luyck, M. Langhendries, M. Dombrecht. M. Evrard en M. Naesens aan
deze School werkzaam mogen blijven. Ik ben er van overtuigd dat deze
in hxin kundig onderwijs geven niet direct te vervangen zijn.
Mijne Heeren,
Het is al enkele jaren geleden dat ik met diploma de school heb verlaten.
De ondervinding heeft mij toen opgedaan, dat deze heeren zich alle mogelijke
moeite en opoffering getroosten, om van alle leerlingen zoo goed mogelijk
stielmannen te maken.
Nogmaals breng ik dank voor de kostelijke onvergetelijke lessen die ik
destijds van hen heb ontvangpij^nj.wa^pa^ de^mrdeelen er aan ver-
bonden, ik nog steeds heb ondervonden.nbsp;UGlT
HiJkSi I
Tot slot van mijn rede roep ik als Hollander alle Belgische Hoefsmeden-
vrienden toe:
„Lang Leve de Belgische Hoefsmederij!quot; quot;
Om te sluiten de redevoering uitgesproken door M. A. J. Schieman,
Axel (Holland):
,,Mijnheer de Voorzitter, Mijne Heeren,
„Als vertegenwoordiger van de Vereeniging van Onderwijzers in Prac-
tisch Hoefbeslag in Nederland, welke van uwe Vereeniging een uitnoodiging
heeft ontvangen ter bijwoning van de officieele opening uwer nieuwe Hoef-
smidsschool, zeg ik U hartelijk dank voor deze uitnoodiging, waar wij zeer
vereerd mede zijn.
Ik moet U namens deze vereeniging de collegiale groeten overbrengen,
en U allen geluk wenschen met deze nieuwe prachtige school.
Mijne Heeren, U kunt verzekerd zijn van de Collegiale en vriendschap-
pelijke gevoelens van Uwe Hollandsche collega's.
Verder wil ik als oud-leerling der school ook nog gaarne een woord tot U
spreken.
Ten eerste wil ik allen hulde brengen die er aan mede gewerkt hebben
om deze school te krijgen, U moet mij niet kwalijk nemen dat ik allen niet
bij name kan noemen, daar ik velen hunner niet ken, toch kan ik niet
nalaten enkelen te noemen.
Ik wil dan beginnen met den heer Directeur der School, U Mijnheer
Bosmans breng ik in het bijzonder hulde voor het werk dat U daarvoor
gedaan hebt, jaren lang hebt U geijverd om een betere school te krijgen,
met het resultaat dat wij nu zien.
Deze dag moet U toch wel zeer blijde stemmen, na zooveel jaren arbeid
het genoegen te mogen smaken Uw ideaal bereikt te hebben.
Als leerling van U heb ik het steeds bewonderd, daar U toch zelf een
Hoefsmederij had, dat U toch steeds alles deed om goede hoefsmeden te
vormen, nooit dacht U dat worden mijn concurrenten, neen, steeds stond
één ideaal bij U hoog, namelijk ons mooie vak zoo goed mogelijk te onder-
wijzen.
Nog steeds ben ik U dankbaar voor de vruchtbare lessen die ik van U
heb ontvangen, steeds komen wij gaarne terug naar Brussel om U te ont-
moeten en de hand te drukken, steeds was dit in de oude school, doch nu
dezen morgen was het anders, nu kwamen wij in de nieuwe school, wat een
verschil, met bewondering heb ik alles gezien wat U daar nu hebt, nogmaals
Mijnheer Bosmans, hulde voor Uw arbeid.
Ook U WelEdele heer Boes wil ik hulde brengen. Meermalen heb ik
bemerkt dat U veel hebt gedaan voor de Belgische Hoefsmeden, dat U de
groote steun geweest bent om deze onderwijsinrichting te bekomen, daar-
voor zullen wij allen U dankbaar zijn.
Verder wil ik hier noemen den WelEd. heer De Luyck, de onvermoeide
werker voor de Belgische Hoefsmeden. Mijnheer De Luyck ook U mijn
hulde voor alles wat U gedaan hebt tot het bekomen van deze school, nog
goed herinner ik mij hoe U ons de theoretische lessen gaf, hoe duidelijk U
ons alles voorstelde. Mijnheer De Luyck ook daarvoor nog mijn dank.
Ook de andere trouwe hel])ei's. de heeren Langhendries, Dom brecht,
F^vrard en Naesens, die steeds alle moeite doen om het goede te bereiken
wil ik hulde brengen.
Dan, Mijne Heeren, wij hebben de lessen ontvangen in de oude school,
de leerlingen thans hebben veel voor, nu zij in de nieuwe school les krijgen,
maar de lessen die wij kregen waren toch evengoed als die nu gegeven
worden, dit toch is het voornaamste, en leerlingen van thans, vergeet niet
dat deze mooie inrichting van U geen goede hoefsmeden kan maken, U
moet zelf hard werken en uw best doen en dan zult gij uw doel bereiken.
Ik wil eindigen met den wensch uit te spreken, dat Directeur en verdere
Leeraren nog vele jaren les mogen geven aan deze schoone inrichting, tot
welzijn van de Belgische Hoefsmeden.
,,Leve de Belgische Hoefsmeden!quot;
ZIJ BEEN.
Er is den laatsten tijd nog al eens in ,,De Hoefsmidquot; geschreven over
zijbeenen en acht ik het wel de moeite waard onderstaand geval kenbaar
te maken.
Het betreft hier een gekruiste Belg, welke 3 ä 4 dagen per week voor een
winkelkar dienst doet. Dit paard had, toen de tegenwoordige eigenaar
hem kocht, reeds sterk ingetrokken buitenwanden en werd steeds beslagen
met flink verbreede buitentakken. De hoefkraakbeenderen waren wel hard
en hoog, doch niet geheel verbeend. Het paard begon Juli 1932 pijnlijk te
loopen; een paar leeren randen hadden geen resultaat. In overleg met den
dierenarts, heb ik het toen beslagen met verbreeden buitentak pantoffel
afgesmeed en hierin een kurkzool en toen de weide in. Het resultaat was
verrassend. Reeds na een maand toonde de buitenkroonrand een flinke ver-
dikking. Tot mijn spijt heb ik de hoeven tevoren niet laten photografeeren.
Nadat het dier ± 6 weken in de weide had geloopen, was het weer zuiver
rad en kon weer zijn gewone werkzaamheden verrichten. De kurkzolen
waren zoo goed als niet afgesleten op het gras terwijl de ijzertakken geheel
blank geschuurd waren. Wanneer het nu weer beslagen moet worden is de
hoef weer zoo goed als normaal. De afgroeiing is op bijgaande afbeeldingen
goed waar te nemen en tevens de verwijding.
Lochem, April 1933.nbsp;H. J. Breukink.
VERSLAG OVER HET EXAMEN RIJKSDIPLOMA.
Een ieder die „De Hoefsmidquot; leest heeft zeker wel kennis genomen van
het verslag der laatstgehouden vergadering te Utrecht. Zooals we gezien
hebben is het een en ander naar voren gebracht over verbetering aan-
gaande de cursussen. Schrijver dezes heeft ook het zijne daarover in het
midden gebracht, doch heeft nog meer op het hart liggen, dat wegens tijds-
gebrek op de vergadering niet is medegedeeld kunnen worden en dat toch
mede tot het verkrijgen van een beter resultaat kan bijdragen.
Zooals we weten doen de jonge smeden niet genoeg meer aan het werk,
vooral vuurwerk. Dit is dan ook m.i. de hoofdoorzaak van minder ge-
slaagden op het examen. Doch men weet soms niet wat of men bereiken kan
als het aantal liefhebbers maar groot genoeg is, zoodat de slechtsten kun-
nen worden afgewezen; vooral ook als de animo voldoende is bij de jonge
hoefsmeden.
Ik heb wel eens candidaten gekregen die feitelijk nog geen ijzer gemaakt
hadden, maar halverwege den cursus (Ie halfjaar) konden wedijveren met de
beste. Zie hier wat de animo vermag. Maar men moet niet denken dat het
is als 10 of 15 jaar terug. Toen kon men tijdens den cursus een sigaar opste-
ken. Maar men mag vandaag zoo nu en dan de jas wel eens uittrekken om
te laten zien dat wij inderdaad practische onderwijzers zijn. Hier bereikt
men soms weer veel meer mede dan met alle theoretische uitleggingen.
Dat de cursianen niet meer die routine hebben als wij vroeger is zeer duide-
lijk. Doch wij moeten niet alles op de schouders van de jongens leggen,
maar wij onderwijzers dienen ons af te vragen of wij medegewerkt heb-
ben aan opbouw of afbraak van het examen. Kunnen wij ons op de borst
kloppen en zeggen: ik heb alles in het werk gesteld om op den ciu'sus de
cursisten op zoo hoog mogehjk peil te brengen, aangaande het hoefsmids-
vak? Als wij de verslagen van de laatste examens zien dan moeten we
zeggen: neen.
Als men ziet b.v. bij lossen wand een smal ijzer met sterke afhelling en
nagels in het losse gedeelte, dan zeg ik openlijk dat de fout niet bij de
jongens maar bij de onderwijzers ligt.
Bijv. bij stompen hoef toon verkleinen en verzenen zakken, precies tegen-
overgesteld! paard afgeloopen hoef en hakken gewoon weg door de zool.
't Is begrijpelijk een leerjongen (half jaar in 't vak). Dit is gewoonweg
onbekwaamheid en niet voldoende onderlegd zijn op den cursus.
Als iemand een paard treft met rotstraal, dan is het geen wonder om
daar per ongeluk door te hakken. Maar zulke technische fouten als boven-
vermeld schuilt in het onderwijs.
Wij hebben leerlingen die laks en lomp zijn, maar dit is soms ook van
toepassing op de onderwijzers. Als wij er ons onvoldoende voor willen
geven dan bereiken we niets meer en de cursianen worden er de dupe van.
Er is gesproken om den minimum-leeftijd met 2 jaar te verhoogen. Zulks
is m.i. nuttig. Maar zooals we gezien hebben is het voorstel om 2 jaar na
afloop van den cursus examen te laten doen afgewezen en m.i. terecht.
Zooals men weet verlangt een cursiaan naar de eindles om daarna examen
te mogen afleggen en wanneer dit laatste pas over twee jaar plaats
zou vinden, dan geloof ik dat de animo hiermede wordt gedood. Althans
de cursisten met wien ik daar over sprak verklaarden eenstemmig dat zij
dan nimmer een cursus zouden zijn begonnen. Laten we dus voorzichtig
zijn en niet te gauw dingen aan banden gaan leggen, die tenslotte op nul
kunnen uitdraaien. Want er is wel meer op touw gezet waarmede men
niets heeft bereikt en ik denk hierbij aan de Moustache-hoefijzers op het
examen.
Ik vrees ook dat men met de voorbereidende cursussen niets bereikt. Wij
moeten zoeken naar iets waar men behoefte aan heeft en dat is alleen:
smeden op het aambeeld, en even zoo noodig: lasschen. Als een candi-
daat een balkijzer moet lasschen dan is dit niet meer mogelijk dan met
weiblad of ze ver braden heele balk.
Nu zou er m.i. nog wel wat te beriken zijn in het smeden en lasschen. Bij-
voorbeeld wanneer een voor-cursus in het leven werd geroepen voor een
tijdsduur van 3 maanden, elke week een halve dag. Daarop worden dan oude
ijzers, die bijna niets kosten, tot staven verwerkt, waardoor handigheid in
het lasschen wordt verkregen. En dan natuurlijk van die verkregen staven
nieuwe ijzers maken. Hiermede zou m.i. iets nuttigs kunnen worden be-
reikt, want lasschen en ijzers smeden moet voorop staan bij de vorming
van hoefsmeden.
Ik hoop met het bovenstaande een richtlijn voor beter welslagen der
examens te hebben aangegeven.
Duiven.nbsp;J. A. T a n g e 1 d e r.
-ocr page 63-HET BESLAG VOOR RENPAARDEN EN DRAVERS.
Wij vangen dit artikeltje aan met de mededeeling dat de lezer niet moet
verwachten dat hier de beslagmethoden zxülen worden aangegeven voor
renpaarden en dravers. Zulks is niet doenlijk. Tenminste niet voor de
dravers, waarbij met zooveel factoren is rekening te houden dat van een
uniform of standaardbeslag niet in het minst kan worden gesproken. Voor
elk individu moet het beslag als het ware worden „gezochtquot; en „gevondenquot;.
Het is onze bedoeling het een en ander mede te deelen van de opgedane
ervaringen bij een bezoek aan een onzer grootste trainingstallen en van een
gesprek met een hoefsmid, die wel de grootste practijk inzake beslag van
course-paarden in ons land heeft. Vooraf moge gaan een korte toelichting
omtrent ons course-wezen.
De draverijen op de lange baan en de rennen kent men ons land thans
nagenoeg een halve eeuw. Wel vonden een eeuw geleden reeds rennen in
Apeldoorn plaats en moeten die nog vroeger in Utrecht zijn gehouden op
een baan waar later het Vreeburg en omgeving is opgebouwd, maar dat be-
troffen maar enkele wedstrijden. Ook dateeren de korte baan draverijen
in Friesland reeds uit de oudheid, doch we zijn zoo vrij aan te nemen dat
het beslag der Friesche kleppers weinig of niet van het gewone zal hebben
afgeweken.
Pas in de 80er jaren, toen de lange baanwedstrijden hier te lande zijn in-
gevoerd en daarna geleidelijk in aantal toegenomen, is van het course-beslag
steeds meer studie gemaakt. Dat beslag is zelfs een zeer groote rol gaan
spelen in het opvoeren van de snelheden, zoowel van de dravers als van de
renpaarden.
Dravers en renpaarden worden natuurlijk het meest gehouden daar waar
de liefhebberij in en voor de paardensport het grootst is en waar voor het
houden der wedstrijden banen zijn aangelegd. In Nederland wel in hoofd-
zaak in de provinciën Noord- en Zuidholland, Groningen, Friesland, in
mindere mate in Noordbrabant, Drenthe en Utrecht, terwijl Zeeland,
Gelderland en Overijssel feitelijk geheel kunnen worden uitgeschakeld. In
Limburg vinden in sommige grensplaatsen z.g.n. ,,wildequot; rennen plaats,
waaronder we verstaan rennen die niet gehoiiden worden onder de reglemen-
ten der Koninklijke Nederlandsche Harddraverij- en Ren vereeniging en
waaraan dikwijls veel ongeregistreerde of gedisqualificeerde paarden deel-
nemen.
Zooals we zeiden namen de lange baan wedstrijden sedert de instelling
geleidelijk in aantal toe en tot 1911 ging het crescendo! In dat jaar werden
de weddenschappen verboden, waardoor de draf- en rensport een gevoeligen
knak kreeg, waarvan ze heden nog niet is hersteld. Dit is algemeen bekend,
doch het zij in dit bestek toch even gememomeerd. Met kunst- en vliegwerk
zijn de draverijen en rennen in de eerste jaren na 1911 gaande gehouden op
een paar der belangrijkste banen om daarna langzamerhand weer te worden
opgevoerd tot het tegenwoordige peil. Dank zij de offervaardigheid van
onderscheidene eigenaren wien het houden van coursepaarden jaarlijks
ongetwijfeld veel geld kost. Zonder weddenschappen blijft het met de draf-
en rensport feitelijk sukkelen. Men moge dit een ongezonde toestand vinden,
doch het is zoo.
In alle omringende landen gaat men iiiet mank aan een wedverbod. De
wereldoorlog heeft daar den bloei van het draf- en renwezen natuurlijk wel
onderbroken, doch ondanks den malaise-tijd zijn daar weer vele centra
waar vrijwel dagelijks courses plaatsvinden.
Van belang is intusschen voor ons dat er heden ten dage in ons land
courses worden uitgeschreven en dat daarvoor een voldoend quantum
wedstrijdpaarden voorhanden is. Deze paarden vragen uit den aard der
zaak veel aandacht en belangstelling. Ze komen reeds op jeugdigen leeftijd
in training en het is het werk van de trainers om ze zoo vroeg mogelijk
course-klaar te hebben en dat ze op den dag waarop een wedstrijd plaats
vindt ze in een zoo goed mogelijke conditie verkeeren. In de eerste plaats
het paard zelve, terwijl verder alle hulpmiddelen om in de course de grootst
mogelijke snelheid te kunnen ontwikkelen alle aandacht wordt geschonken.
Bijvoorbeeld aan de tuigdeelen, aan de sulkey, maar bovenal dat het be-
slag „in ordequot; is, omdat juist dit laatste bij het zuiver gaan van een draver
zoo'n groote rol speelt.
* * *
Het getal renpaarden is in ons land maar klein. Hier staan de draverijen
in de voorste rij. In sommige gebieden in het buitenland is het juist anders-
om en nemen de rennen daar de belangrijkste plaats in.
De renpaarden zijn de galopeurs, terwijl de galop voor de dravers ,,ver-
bodenquot; is. Wanneer we nu weten dat de stap en de galop de natuurlijke
gangen van een paard zijn en de draf een kunstmatige, dan volgt hieruit
reeds dat bij het ontwikkelen van groote snelheden, bij het geven van uiter-
ste topprestaties, alles er op gericht moet zijn om de neiging tot het in galop
overgaan van het paard te voorkomen.
Het beslag voor de renpaarden is individueel aan veel minder variatie
onderhevig dan van de dravers. Hiermede wil niet gezegd zijn dat voor de
renpaarden een uniform beslag kan worden aangewend. Dat blijkt ook wel
uit het feit dat de heer Curot, dierenarts te Parijs, in zijn in 1908 uitgegeven
boekwerk, getiteld „La ferrure de course du galopeur et du trotteurquot; een
zeer groot deel aan het beslag van het renpaard heeft gewijd.
Genoemde dierenarts dacht in 1909 een nieuw beslag voor renpaarden
uit, gemaakt van papier. Ze wogen slechts 20 gram en kunnen in den vorm
worden gezet zooals de hoef dit vereischt. Het ijzer wordt daarvoor geduren-
de eenige minuten in kokend water gedompeld en dan op het aambeeld
bewerkt als een gewoon ijzer. Men zocht hier het voordeel in lichter gewicht
van de ijzers. Weegt een stalen renijzer minimum 60 gram, een papieren
slechts 20 gram. Volgens de ervaringen van bekende entraineurs staat een
kilo aan den voet gelijk met 8 Kilo op den rug. Volgens deze gevonden
formule staat dus 160 gram (het verschil in gewicht der ijzers aan de 4
voeten) gelijk met 160x-=1.280 KG. op den rug. Een kilo meer op den
rug over een course van 2000 M. maakt een lengte-verschil van 3 M.
Curot had toen reeds de papieren ijzers in 28 tailles in voorraad.
Nu de breedte en de dikte van de renijzers steeds verminderd zijn om het
gewicht te verminderen, en zij zoo klein zijn geworden dat zij den hoef niet
meer voldoende beschermen, worden ter aanvulling van het gewone ren-
beslag ook wel hoefzolen gebezigd. Curot wendt elastische zolen aan (een
combinatie van kurk, leer, caoutchouc en aluminium) en beveelt het ge-
bruik daarvan aan bij plat- en klemhoeven, om hun schokbrekende werking.
Wij hebben hier te lande op onze renstallen van het aanwenden van die
papieren, of van de lichte aluminium-ijzers, weinig of niet gehoord of gezien.
In het algemeen kan men zeggen dat de renpaarden met lichte ijzers
worden beslagen. Aan de achtervoeten hebben we deze wel tot z.g.n. drie-
kwart ijzers zien beperkt. In sommige gevallen wordt wel de voorkeur ge-
geven aan wat zwaarder ijzers, wanneer het zeer sterke paarden betreft
met veel uithoudingsvermogen. Men redeneert daarbij als volgt: Met
zwaardere ijzers wordt de beenheffing hooger en worden de galopsprongen
langer, 't Spreekt vanzelf dat een harde of een zachte baan-bodem hierbij
ook al weer van invloed is en het is dus ook probeeren en nog eens probeeren
wat het beste voldoet.
ïiï =1« ^
Het beslag voor dravers. Een specialist op het gebied van beslag voor
dravers is in Z.-Holland geworden de heer M. v a n T r i g t te 's Hage.
De omstandigheden hebben zulks gunstig beinvloed. Van Trigt werd op-
geleid in het gemengde bedrijf van zijn vader in de Sumatrastraat, kwam
daar veel in aanraking komen met nu wijlen den Majoor-Paardenarts Lameris
en dit had tot gevolg dat van Trigt Jr op jeugdigen leeftijd een cursus
in hoefbeslag heeft gevolgd onder leiding van Lameris. Op 17-jarigen leeftijd
verwierf v. Trigt reeds een diploma en een jaar daarna kreeg hij de dravers
te beslaan van den heer W. A. Ockhorst. Die verbintenis werd een prima
leerschool, want de heer Ockhorst stond bekend als zeer deskundig in zake
het uitvinden van het meest passende beslag voor eiken draver. Van Trigt
erkent dat ook gaarne. Gaandeweg werd bij van Trigt de liefhebberij voor
het paard, inzonderheid het course-paard, en voor diens beslag opgewekt.
En na overneming van de smederij is het een speciale hoefsmederij geworden.
Op ons verzoek deelde de heer van Trigt gaarna eenige ervaringen uit
zijn loopbaan mede.
Vroeger werden als normaal beslag den dravers voorijzers gegeven van
4 a 5 ons en achterijzers van 2 tot 3 ons. Tegenwoordig voorijzers van
2 a 3 ons en de achterijzers in verhouding daarnaar. Van Trigt schrijft dit in
hoofdzaak toe aan den import der Amerikanen, die beter op licht gewicht
ijzers gaan.
Het is moeilijk om voor het beslag algemeene richtlijnen aan te geven,
maar zoo zijn er gevallen waarin men toch kan generaliseeren.
Er zijn vele paarden die neiging hebben om in den verboden pace- of
telgang 1) te vervallen, vooral wanneer vermoeidheid optreedt. Het was
1) Bij regelmatig draven wordt het diagonaal paar beenen gelijktijdig
verplaatst, alzoo rechts voor links achter, links voor rechts achter. Bij tel-
vroeger mode of regel om den toon vaii zulke paarden lang te laten en een
betrekkelijk zwaar ijzer te geven. Daarvan is men gaandeweg teruggekomen.
Collectie gebruikte draver-ijzers die we aantroffen achter de wagen-loods van het
entrainement van den heer C. F. Ockhorst op Duindigt. Links boven ziet men ijzers
(met dubbel balkje) voor z.g.n. pacers. Wij komen hierop nog nader terug.
gang worden de gelijkzijdige lieenen gelijk verplaatst, alzoo links voor
links achter, rechts voor rechts achter.
De toon wordt nu veelal goed ingekort en het spitse weggenomen, zoodat
de voorrand een reehte lijn vormt en het daarvoor aan te wenden hoefijzer
een haast vierkanten vorm verkrijgt. Die ijzers worden meestal van twee
balkjes voorzien, waarvan de eene ver naar voren wordt aangebraeht.
Deze wijziging staat in nauw verband met den bodem van de banen. Deze
is in Frankrijk meestal rul en ten onzent aan den harden kant. Overname
van het Fransehe beslag-systeem eisehte hier dus eorreetie.
Paarden die overbouwd zijn krijgen vóór ijzers van minstens 8^/2 ons die
naar de takken dik (hoog) worden gesmeed. Zulke paarden worden achter
zeer lichte ijzertjes gegeven. Vroeger werd van deze paarden de toon ook
lang gelaten, doch in de latere jaren niet meer.
Vffti natuur goede dravers brengen de achterbeenen buiten langs de
voorbeenen. Op dezen regel zijn uitzonderingen. Er wordt aan tegemoet ge-
komen door het gewicht aan de buitenzijde der ijzers te leggen. — Bij paar-
den, die vóór wijd gaan en de achterbeenen tusschen de voorbrengen door-
brengen, wordt tegenover gesteld te werk gegaan. — Bij dravers die de
achterbeenen noch buiten noch binnen de boorbeenen doorbrengen wordt
op hooge actie der voorbeenen gewerkt (zwaardere ijzers met gewicht in de
hiel) waardoor er gelegenheid (ruimte) komt voor het neerzetten der achter-
beenen.
{Wordt vervolgd)
MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.
Op 15 Maart 1.1. werd te Amersfoort het examen afgenomen van de
Ie ploeg 1932 der dienstplichtigen der artillerie die op 10 Mei 1932 de op-
leiding voor hoefsmid waren begonnen.
Geslaagd als hoefsmid zijn: 1. F. A. J. van der Belt, 2. Th. D. Stienezen,
3. J. Huizinga, 4. P. A. J. van den Heuvel, 5. M. J. Kok, 6. J. B. F, Koch,
7. J. A. J. van Impelen, 8. C. Hiemstra, 9. G. J. F. Stienen, 10. H. H. J.
Jegers, 11. D. de Graaf, 12. D. Steenhuis, 13. P. M. Gerritsen.
Aan hen is een diplom uitgereikt, terwijl de 4 eerstgenoemden den kor-
poraalsrang verwierven.
— Toorjiiars-Examen Rijks-diploma Hoefsmid. Voor dit examen hebben
zich 76 candidaten aangemeld, waaronder van de pas afgeloopen cursussen
te Lochem, Arnhem, Dordrecht, Utrecht en Weert. Als examendagen
werden vastgesteld 27—28 en 29 en 30 Maart, 3—4—5en 6 Ai:)ril en 8—9—
10—11 en 12 Mei. Tot op heden zijn geslaagd:
A. de Weerdt te Roodeschool, G. A. de Smidt te Retranchement,
J. Smith te Usquert, J. J. Naesseus te Aardenburg, P. J. Groosman te
IJzendijke, K. Dijkema te Uithuizerpolder, C. J. van Boven te Rilland
Bath, C. J. de Bruijn te Gouderak, H. van Hamersveld te Hooglander-
veen, A. Werner te Deil bij Geldermalsen, A. J. Dondertman te Laren (G )
H H. Wassmk te Winterswijk, J. Bulten te Laren (G.), H. Jac de Bié
te Uden, H. B. Pelgrom te Hummelo, A. J. G. ten Broek te Baak bij
Zutphen, G. Rundervoort te Hoogeveen, H. J. Nijenhuis te Harfsen
J. P. Joppen te Steenbergen, J. H. Hoedemakers te Born G Dragt te
Zuidwolde, G. J. ten Brinke te Neede, J. H. B. Angenent te Lengel bij
s Heerenberg, W. J. Mulder te Borculo, K. Wassens te Wassenaar, G J
feirnmelmk te Neede, J. J. Geerlings te Deurningen en G. Oude Booiiink te
Oldenzaal.
— Brieven voor de redactie. Men wordt verzocht alle brieven voor de
redactie van „De Hoefsmidquot; te willen adresseeren: Wagenstraat 70 te
s-Gravenhage.
LITERAÏIJUROVERZICHT.
In de April-aflevering van „Der Hufschmiedquot; beschrijft A. Fischer een
geval van aluminiumbeslag bij hoef katrolontsteking.
Het betrof een circuspaard dat jarenlang dienst gedaan heeft op een
Ijzer, voorzien van verdikte takken van aluminium, terwijl zonder dit beslag
het paard onmiddellijk weer kreupel ging en onbruikbaar was. De aluminium
verdikking werd onder aan het ijzer aangebracht door middel van 2 schroe-
ven; deze wigvormige aluminium verdikkingen waren 10 c.M lang gemid-
deld 2 c.M. breed en aan het takeinde 2,2 c.M. dik, aan het toongedeelte
2 m.M.
Wanneer het circus reizen ging, nam men telkens twee hiervoor pasklaar
pmaakte aluminium verdikkingen mede, zoodat bij slijtage verwisseld
kon worden en men kon verhoeden dat de buigpees van den hoefbeenbuiger
teveel spanning gaf aan de aanhechtingsplaats. - Bij ren- en bij rijpaarden
is ook door F. gebruik gemaakt van aluminium en wel wanneer het paard
een spitse hoefvorm had met lage verzenen. In dit geval gaf hij echter een
aluminium verdikking op het ijzer, dus op de draagvlakte van het ijzer
ook deze verhoogingen werden met twee schroeven op eiken ijzertak
bevestigd.
— Hoeï-freesapparaat. Het Vakblad voor smeden, enz. meldt: Naar de
D. Schm.-Ztg. mededeelt, heeft men thans een toestelletje geconstrueerd
waarmede men de hoeven zeer nauwkeurig en snel kan affreezen inplaats
van bewerken met hamer en hoefkling. Het bestaat uit het eigenlijke frees-
apparaat en een electromotor, waarmede het freesapparaat door een buig-
zame as is verbonden. Het freesapparaat zelf bestaat uit een handgreep
welke op een dwars-as twee freezen draagt. De freezen zijn van een be-
schermkap voorzien, waardoor gevaarlijke aanrakingen worden voorkomen
Direct achter de frees bevindt zich een smal oplegvlak, waarmede men het
apparaat op den hoef laat rusten; door het vervolgens min of meer voorover
te buigen, neemt de frees een kleinere of grootere dikte van het hoef-
materiaal af; door het apparaat daarna over den hoef heen te trekken
wordt deze zeer gelijkmatig af gefreesd op de gewenschte diepte.nbsp;'
Een bijzonderheid van dit apparaat is wel, dat de frees alleen in harde
hoefgedeelten pakt, in weeke deelen echter niet, waardoor verwondingen
zijn uitgesloten.
Het toestel, waarop patent is aangevraagd, is goed doorgeconstrueerd;
het bestaat uit gegoten brons, alle lagers, alsmede de tandwieltjes voor de
diverse overbrengingen, zijn van staal, de wieltjes met schroef tanden. Het
is handig en licht, werkt vrij geruischloos en maakt de paarden ook niet
in het minst onrustig.
De buigzame as heeft een lengte van 2 m tot 3 m en verbindt het frees-
toestel met den ^/g pk tot 1/4 pk motor. De laatste wordt het eenvoudigst
op een klein wagentje gemonteerd, of wel aan een beugel opgehangen. De
stroomtoevoer geschiedt op de bekende wijze door een gummikabel en
een stopcontact, eventueel op de lichtleiding.
A.s. Dravprijftn.
7 Mei |
Duindigt |
l.b. |
30 Aug. |
Zaandam |
k.b. |
21 Mei |
Anna Paulowna k.b. |
31 Aug. |
Hilversum |
l.b. | |
21 Mei |
Uithuizen |
k.b. |
31 Aug. |
Abcoude |
k.b. |
25 Mei |
Drachten |
l.b. |
6 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
25 Mei |
Duindigt |
l.b. |
7 Sept. |
Heemskerk |
k.b. |
5 Juni |
Duindigt |
l.b. |
10 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
8 Juni |
Heerenveen |
k.b. |
10 Sept. |
Den Hoorn |
k.b. |
11 Juni |
Hilversum |
l.b. |
14 Sept. |
Beverwijk |
k.b. |
28 juni |
Duindigt |
l.b. |
17 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
2 Juli |
Duindigt |
l.b. |
20 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
2 Juli |
Usquert |
k.b. |
22 Sept. |
Wolvega |
k.b. |
9 Juli |
Duindigt |
l.b. |
25 Sept. |
Schagen |
k.b. |
12 Juli |
Duindigt |
l.b. |
26 Sept. |
Schagen |
k.b. |
19 juli |
Duindigt |
l.b. |
27 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
23 Juli |
Duindigt |
l.b. |
1 Oct. |
Hilversum |
l.b. |
26 Juli |
Pijnacker |
k.b. |
4 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
30 juli |
Duindigt |
l.b. |
11 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
30 Juli |
Zuidhorn |
k.b. |
15 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
2 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
19 Oct. |
Purmerend |
k.b. |
3 Aug. |
Santpoort |
k.b. |
22 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
9 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
29 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
13 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
5 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
17 Aug. |
Purmerend |
k.b. |
12 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
20 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
19 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
27 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
26 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
28 Aug. |
Groningen |
k.b. |
A. s. ConciKirseii Hippique.
Heeze........23 Apr.
Eerde ........30 Apr.
Ulvenhout......30 Apr.
Dongen ..............7 Mei
Oiiand................14 Mei
Oosterhout......14 Mei
Qeldrop .......14 Mei
Tilburg........21 Mei
Beek en Donk.....25 Mei
Breda........25 Mei
-ocr page 70-Qeffen.........25 Mei
Meppel........25 Mei
Bergambacht.....25 Mei
's Bosch........28 Mei
Wageningen......31 Mei
B. op Zoom............5 Juni
Eext (Dr.)............5 juni
De Wijk (Dr.)..........5 Juni
Rijsbergen............5 juni
Nijnsel................5 juni
Hapert ..............5 Juni
Vries (Dr.)............8 Juni
Someren.......is juni
Bavei........18 juni
Boxtel................18 Juni
Oud Gastei......18 Juni
Sappemeer............2 Juli
Delft..................2 Juli
Oirschot..............2 Juli
't Zandt (Gr.) .
Den Haag . .
Princenhage . .
Qrijpskerk . .
Amsterdam . .
Mill.....
Zeeland ....
Etten ....
Groningen . .
Meppel ....
Dokkum . . .
Almelo ....
Vortum Mullum
Barneveld . .
Utrecht.....
Tilburg ....
Assen ....
Roden ....
Baarie Nassau .
8 Juli
15nbsp;Juli
16nbsp;Juli
26nbsp;Juli
6 Aug.
6 Aug.
20 Aug.
20 Aug.
28nbsp;Aug.
31 Aug.
29nbsp;Sept.
13 Sept.
17nbsp;Sept.
20 Sept.
27nbsp;Sept.
1 Oct.
13—
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet....quot;.
BERNARDO REYMAN Directeur voor Europa, PARIJS 5E,
4 PLACE DEILA SORBON E.
■■
ili
-ocr page 72-Er is geen waardevoller bezit don een eigen bibliotheek. Koopt
maandelijks een boek bij Uw boekverkooper en ge vormt Uw
eigen bibliotheek in eenige jaren tijds!
Van 29 April-6 Mei a.s. wordt dit joar de BOEKENWEEK gehouden,
ingesteld om de belangstelling te wekken voor het Nederlandsche boek
in het algemeen en dat in een eigen bibliotheek in het bijzonder.
Bij aankoop in die week van een Nederiandsch boek ter waarde
van ten minste F 2.50, ontvangt U gratis een exemplaar van het
fraaie, geïllustreerde boekwerk getiteld: „Geschenk 1933quot;.
Bovendien ontvangt U voor elke F 2.50, die U gedurende deze
BOEKENWEEK besteedt voor den aankoop van Nederlandsche
boeken, een formulier voor deelneming aan de prijsvraag „Welke
zes in Nederland uitgegeven boeken vallen het meest in den smaakquot;.
metalsprijzenexemplorenvonOosthoek'sGeïllustreerdeEncyclopaedie.
29 APRIL-6 MEI 1933
VANDERSLUYS
-ocr page 73-Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenhage
Uitgave van de n.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
MAANDBLAD
INHOUD: In memoriam Joh. Plet — Jubileum eener hoefsmederij in de resi-
dentie' — Ingezonden stukken — Het beslag voor renpaarden en dravers —
Korte Mededeelingen — Advertentiën.
IN MEMORIAM JOHS. PLET
1867—1933
Wederom heeft het hoefbeslag een gevoelig verlies geleden en wel in het
verscheiden van den heer Joh. Plet, in leven dierenarts te Heerenveen.
Ik ben ervan overtuigd, dat bijna alle hoefsmeden in Nederland, althans
alle onderwijzers ^nbsp;hoefsmeden, den heer Plet hebben ge-
kend, hetzij als J^i^ÄHiator van^dS'ted^jwaerscursusse of wel van het
2 I
OOT. 1933
-ocr page 74-rijksdiploma, hetzij als keurmeester op diverse tentoonstellingen en keu-
ringen dan wel als belangstellende bij belangrijke vergaderingen. Zoowel in
woord als geschrift heeft hij getoond, in de lange reeks van jaren, dat hij de
diergeneeskundige praktijk heeft uitgeoefend, dat het hoefbeslag en de
hoefsmeden zijn bizondere aandacht hadden en heeft hij zeer veel ten goede
gedaan zoowel in het belang van het vak zelf als van den stand der beoefe-
naars. Tot op den laaten tijd toe, terwijl hij toch meer dan vijf en veertig
praktijkjaren achter den rug had, verflauwde zijn ambitie niet en stond
hij nog steeds, waar noodig, klaar met raad en daad; een getuigenis die op
zich zelve reeds voldoende pleit voor de groote liefde die hij dit ambacht
toedacht en voor de groote waarde die hij er aan toekende. Het ligt niet op
mijn weg om hier van zijn groote verdiensten op veeartsenij kundig gebied
te vertellen, noch wat hij voor de paardenfokkerij zoowel in Friesland als
voor het geheele land beteekend heeft; slechts als deskundige op hoef-
slaggebied wil ik hem hier herdenken en als zoodanig nam hij met wijlen
prol. Dr. Kroon een eerste plaats en een eereplaats onder deze coripheën in.
Daar ik het voorrecht gehad heb zeer vele jaren in de examencommissie
voor het Rijksdiploma van Hoefsmid met hem te hebben mogen samen-
werken, zoo zal mij steeds de herinnering bij blijven van de groote eigen-
schappen welke hij bezat en die hem tot een uitmuntend examinator in
deze maakten, n.l. zijn groote vakkennis, zijn groot plichtsbesef, zijn men-
schenkennis en zijn humaniteit. Hij had steeds een helder en onbevangen
oordeel over alle onderwerpen die in den loop der jaren in de examencommis-
sies ter sprake kwamen, hij bleef steeds op de hoogte van zijn tijd, verzette
de bakens waar dit vereischt werd en zijn eenige doel was om het hoef-
beslag vooruit te brengen en toen de tijden slechter werden, om het op peil
te houden. Als examinator was hij een buitengewoon goed beoordeelaar,
hij zag in de eerste plaats de goede punten in het afgeleverde werk en verviel
nooit in de fout een „Fehlerkennerquot; te zijn; steeds stond hij op de bres voor
de candidaten en menige zwakke broeder zal hem in stilte hebben bedankt
voor de aanmoediging en moreele steun welke zij van hem ontvingen.
Van hem kan met recht gezegd worden: ,,hij heeft gewerkt zoolang het
dag wasquot; en waar hij zich altijd uitsprak dat een werkeloos leven voor hem
onbestaanbaar zou zijn, zoo moeten wij berusten in zijn heengaan en is hij
door zijn kort ziekbed voor allicht veel leed gespaard gebleven. Allen, die
hem gekend hebben en zijn werken op hoefbeslaggebied hebben gezien en
geapprecieerd, zullen hem dankbaar blijven voor wat hij in deze gaf en in
onze herinnering zal hij voortleven als een zeer kundig dierenarts, een uiterst
bekwaam beoordeelaar van het hoefbeslag, doch wat nog meer zegt, als een
voortreffelijk mensch en een hartelijk kameraad.
Hij ruste zacht.nbsp;(1. H.
JUBILEUM EENER HOEFSMEDERIJ IN DE RESIDENTIE.
Een dagblad-bericht dat het 30 April 1.1. 25 jaar geleden was, dat de
heer N. D u 11 e m a n s in de Elandstraat (tegenover de Crispijnstraat)
te 's-Gravenhage een hoefsmederij oprichtte, gaf ons gereede aanleiding
naar bedoelde smederij te gaan.
De heer Dullemans stond ons gaarne te woord, tot zoolang dringend
werk aan de voeten van een hit hem aan-het-aambeeld riep.
Het dagblad-bericht bleek juist te zijn. Op 30 April 1908 heeft Dulle-
mans het eerste paard beslagen in de bovenbedoelde door hem opgerichte
specifiek hoefsmederij. Alléén begonnen, staat de baas ook de laatste
jaren weder alleen voor het werk, na betere jaren gekend te hebben. Jaren
waarin hij met twee knechts werkte. De oorzaak van de „opkomstquot; van
het bedrijf kan een pleidooi heeten voor de vakkennis van den oprichter,—
de „teruggangquot; in het-vak, vooral in de steden, is overbekend.
Hoefsmederij van den heer Dullemans in de Elandstraat te 's-Hage.
Links „de baasquot;. Dullemans woont in de van Bylandtstraat op no. 34.
Dullemans stamt niet uit een smeden-familie, maar wel uit hartstochtelijke
paardenliefhebbers. Bij verhuizing in zijn jongensjaren naar Leiden, kwam
hij in een paardenbedrijf; hij ging aldaar met succes een cursus in hoef-
beslag volgen en bleef een jaar of tien in de sleutelstad werkzaam in een
zaak waar de paarden van het Rotterdamsche Trambedrijf werden beslagen.
Daarna volgden twee jaren met wisselende standplaatsen, waarop de ves-
tiging in de Residentie plaats vond.
Vijf-en-twintig jaar geleden bood het hoefsmidsvak nog toekomst. Dulle-
mans ondervond zulks. De stalhouderij van Proosdij (intusschen ge-
moderniseerd in auto-zaak) aan de Delftschelaan met 23 paarden werd
al spoedig zijn eerste groote klant. En de groot-handelaar'in paarden
Dubois, een goede tweede. Het paarden-materiaal bestond toen dus in
hoofdzaak uit stalhouders- en handelspaarden, — thans uit paarden, meest
hitten, die voor de groente- en melkwagens worden gebezigd, alsmede enkele
voor vrachtrijders.
Dullemans heeft nooit met een noodstal gewerkt. Altijd uit de hand be-
slagen en wel met zelf gesmede ijzers. Alleen in den mobilisatie-tijd, toen
moeilijk of niet aan stafijzer was te komen, moest hij noodgedwongen
fabrieksijzers bezigen.
Hooge eischen stelt deze hoefsmid aan de plaatsing en de richting der
nagelgaten. Dat waarborgt het op de juiste plaats inslaan en uitkomen van
de nagels in den hoornwand. Gevallen van vernagelen hoort Dullemans dan
ook niet en losraken van de ijzers evenmin. Ten opzichte van de nagel-
gaten toonde Dullemans ons een paar ontvangen en bijna reeds in het
vergeetboek geraakte Noorsche Gummiijzers van het laatste systeem, met
een toonlip en dicht daarbij aan weerszijden een zij-lip. Hij dweepte geens-
zins met die ijzers en laakte den stand der nagelgaten, die te stijl is, waardoor
de nagels te laag uitkomen.
Als beslag geldt vlak beslag. Althans de voorijzers. Zoo noodig worden
achter lage stootjes gegeven. Geïmporteerde hitten, die achter in den regel
onbeslagen zijn, doch voorijzers hebben medegekregen, z.g.n. dunne berg-
ijzers met 2 kalkoentjes en 1 stootje in den toon, gaan hier dadelijk best
op de vlakke ijzers.
*
De heer Dullemans is thans 55 jaar en nog in zijn volle kracht. Hij is
1 Mei met opgewektheid aan de 2e kwarteeuw begonnen, omdat hij veel
liefhebberij voor het vak behoudt, ondanks de malaise in het paarden-
bestand. Wij hopen voor dezen ambitieuzen vakman, dat de tegenwoor-
dige klandizie op peil blijft, — ja dat zelfs meerdere paarden-eigenaren
hem hun materiaal ter „bewerkingquot; zullen geven.nbsp;B.
IETS OVER HET EXAMEN RIJKSDIPLOMA.
Sinds eenigen tijd heerscht onder de onderwijzers een soort ongerustheid
over het kleine aantal geslaagden op het examen en het resultaat hunner
cursussen.
Bij sommige onderwijzers is de ongerustheid overgegaan in ontevredenheid.
Hoewel dit geen aangename klank is, en misschien bij sommigen agitatie
zal verwekken, kan ik hiervoor geen zachtere termen vinden. De Heer
Vossers heeft op de onderwijzersvergadering de aandacht op het slechte
resultaat gevestigd, en ook gewezen op de oorzaken, alsmede een vinger-
wijzing gegeven welken weg wij op moeten gaan; hierop volgde een aange-
name gedachtenwisseling, die zal medewerken om op den goeden weg
te komen. Doch de geest die er bij velen heerschte, is nog blijven bestaan.
Nu komt in de April-aflevering van „De Hoefsmidquot; de Heer Tangelder
-ocr page 77-en roert m.i. de juiste snaar aan. Inderdaad is het een feit dat de onderwij-
zer zichzelf moet afvragen: ligt de schuld ook bij mij? Uiteraard bezien
moet de schuld bij één der categorieën berusten, misschien ook bij twee:
1ste de onderwijzers;
2de de leerlingen;
3de de examencommissie.
Nu zie ik het als de plicht van iederen onderwijzer de schuldvraag voor-
eerst bij zichzelf te zoeken.
Dat de ontwikkeling der leerlingen niet meer is als vroeger, wanneer ze
op een cursus komen, is ook een feit zoo klaar als de dag, en daarom is de
taak der onderwijzers zwaarder dan vroeger, en dat wordt waarschijnlijk
nogal eens vergeten. Een sigaar opsteken, zooals vroeger ging, gaat nu niet
meer volgens den Heer Tangelder en inderdaad, thans wordt de onderwijzer
voor zijn volle 100% gevraagd, en dit mag en moet ook want daarvoor
geven ze een cursus.
Als een onderwijzer zijn leerlingen naar het examen stuurt verwacht
hij de kroon op zijn werk en dat is zijn goed recht en mag hij ook verlangen.
Maar nu krijg je het critieke moment bij niet slagen der leerlingen, de exa-
men commissie krijgt de schuld en dat is juist niet zijn goed recht. Ik vraag
mij af, lijden niet de meeste onderwijzers aan zelfoverschatting. Iedere
onderwijzer die zijn leerlingen examen laat doen of wiens leerlingen examen
hebben gedafin, moet, onverschillig het resultaat, de examencommissie
vertrouwen en blijven vertroiiwen. Ook hier geldt het parool: vertrouw
en u zal vertrouwen gegeven worden, en daarom zeg ik: iedere onderwijzer
steeke eerst de hand in eigen boezem. Ik heb altijd gezegd en blijf ik zeg-
gen, zoolang het tegendeel niet bewezen is, wij moeten vertrouwen blijven
stellen. Op losse gezegden en gedachten mogen we niet afgaan.
Op een der examendagen heb ik een kijkje genomen hoe het er toe-
gaat om te kunnen oordeelen, en wil hier mijn bevindingen mededeelen. Ik
kan maar enkele grepen doen, een getrouw volledig verslag zou te veel
plaatsruimte vragen.Te beginnen bij de modelijzers. Gevraagd werd een strijk-
ijzer maken; nu was het resultaat dat er ijzers werden ingeleverd welke geen
strijkijzers waren. Er waren verscheidene ijzers die alleen flink bodemnauw
waren en een iets smallere binnentak hadden, doch op geen stukken na een
strijkijzer waren. Kan nu voor zoo'n ijzer voldoende gegeven worden? Twee,
zegge 2 strijkijzers waren erbij, de rest waren ijzers voor paarden die hoog-
stens een nauwen gang konden hebben, maar voor strijken beslist onvol-
doende. Eigenaardig was dat juist die twee ijzers van leerlingen eener zelfden
cursus waren. Verschillende ijzers, die onder de paarden moesten komen,
waren weliswaar bruikbaar doch het waren geen goed bruikbare ijzers. Een
ijzer zag ik waarvan naast ieder nagelgat de centertjes nog zichtbaar waren;
is dat practisch werken? Eerst het geheele ijzer zetten, daarna ritsenen
stampen, is dat goed? Is dat een candidaat als klaar afleveren? Ook
het besnijden, villen en kiffelen wordt er genoeg gedaan, doch de afgestor-
ven deelen der zool blijven half zitten, aan een gebroken wand wordt niets
gedaan, dikte der wand ten opzichte der witte lijn durven ze niet aankomen;
hoef vlak maken kunnen sommige candidaten niet. Ijzers zonder opzet
wanneer ze onder een voorvoet moeten, gebroken voetas maken. Al deze
artikelen zijn waar te nemen, en dan kunnen de jongens niet begrijpen
waarom ze met slagen. Zoo heb ik met een afgewezen candidaat gesproken
die zich met begrijpen kon dat zijn modelijzer (ijzer voor verbeend hoef-
kraakbeen) geen voldoende had gekregen; het was het mooiste ijzer van
alle jongens. Hij kon niet begrijpen dat bij zoo'n ijzer de verbreeding meer
naar binnen moet zitten dan naar buiten, van een ingetroken wand had hij
schijnbaar nog nooit gehoord.
Mag ik eens zeggen hoe ik er over denk? Eerder is de commissie soepel
dan dat de onderwijzers reden tot klagen en mopperen hebben. Maar ge-
noeg hierover, ik zou al te veel plaatsruimte vragen. Een raad die ik iederen
collega op het hart wil binden is deze. Ga op een der examendagen kijken
met om er een paar leerlingen door te slingeren, dat keur ik af, maar om er
voor uzelf en voor uw latere leerlingen wat op te steken, hetgeen op een
cuscus kan ten dienste komen. Ga niet door op den weg van zelfoverschat-
tmg. Ik weet uit eigen ondervinding, als je niet geregeld bijhoud wat eens
op den cursus is geleerd, dan zijn de scherpe puntjes er zoo gauw af. Een
examendag meemaken frischt weer veel op wat wij'in Utrecht leerden, wat
WIJ meenden nog te weten, en toch kwijt waren. Dit zal zoo zijn dunkt mij
voor iedereen, ook voor het beste geheugen.
Een middag lesgeven is geen uitgaansmiddag, het eischt veel van den
onderwijzer, als wij het nu met herrinnering aan de fouten van de candi-
daten die WIJ hebben zien falen doen, kunnen onze leerlingen daarvan pro-
fiteeren, dan kunnen wij ons gemakkelijker en zekerder geven. Ons parool
moet zijn, ambitie voor het hoefsmidsvak aankweeken en werken leeren
Hoe beter toegerust wij zijn, des te beter en gemakkelijker kunnen wij onze
taak vervullen. Wij moeten anderen opleiden door zelf ook steeds nog op-
nieuw opgeleid te worden. Anderen leeren door zelf te leeren. Ook al leeren
WIJ ons zelf.
Op deze manier is slagen mogelijk, voor velen zal het moeiijk zijn, maar
het moet en het kan.
Dezen weg moeten wij op.
Zwolle.nbsp;T3 ^ ü
F. van de Boer.
Mijnheer^ de Redacteur,
Met belangstelling las ik de bijdrage van collega Tangelder over Verslag
over het examen Rijksdiplomaquot;. Gaarne zou ik naar aanleiding hiervan mijn
meenmg willen mededeelen. Wat het eerste gedeelte betreft van deze bijdrage
ga ik volkomen met den heer Tangelder accoord. Het tweede gedeelte echter
kan ik met onderstreepen. Toen ik de zinsnede las: „als men ziet b v bij
lossen wand een smal ijzer met sterke afhelling en nagels in het losse ge-
deeltequot;, ben ik geschrokken hoe de heer Tangelder oordeelt over ons onder-
wijzer-corps, waar hij openlijk de schuld hiervan geeft aan den onderwijzer
ook wat betreft de verdere fouten die hij mededeelt. Ik ben een getrouw
bezoeker der onderwijzersvergaderingen en neem ook ieder jaar een kijkje
bij de examens, en ken zoodoende de meeste onderwijzers, die een cursus
geven.
Geachte collega, het heeft mij werkelijk verbaasd hoe u bij dergelijke
fouten openlijk de schuld aan den onderwijzer geeft; ik kan mij niet voor-
stellen dat dergelijke fouten gemaakt worden door de schuld van den onder-
wijzer, tenminste niet de fouten die door u worden opgenoemd. Deze fouten
zullen zeker wel gemaakt worden, en de candidaat zal dan misschien soms
beweren „ik heb het niet anders geleerdquot;, maar moeten wij dat als vast-
staande waarheid aannemen?
Zoo zag ik op een der examens door een candidaat een abnormalen hoef
beslaan, totaal foutief. Ook de onderwijzer van dezen cursus was aanwezig,
en ook deze moest dit tot zijn verbazing aanschouwen. Ik zeg tot verbazing,
omdat ik de overtuiging heb dat deze onderwijzer daar geheel onschuldig
aan was. Ik ben daar ten volle van overtuigd. Naar mijn meening is deze
algemeene beschuldiging van den heer Tangelder onjuist en zoodoende
ongeschikt als ,,richtlijnquot;.
Dan schrijft de geachte collega verder, ,,ik vrees dat men met de voor-
bereidende cursussen ook niets bereiktquot;. Ik heb al eerder mijn meening hier-
over in De Hoefsmid medegedeeld en sta nog op hetzelfde standpunt. Ik
begrijp de gedachte in dezen van den heer Tangelder niet; hij is er van
overtuigd dat verandering of verbetering noodig is. Nu hebben we in dezen
de voorcursu,ssen welke naar mijn meening, en meerderen met mij, nuttig
werk kunnen doen en toch verklaart hij zich er halsstarrig tegen.
Ondervinding is voor mij in dezen de beste leermeester. Ik onderschrijf
het ten volle, de jongens moeten smeden leeren, maar daarvoor is een vóór-
cursus toch ook wel goed. Zoo had ik op mijn laatsten voorcursus een leerling
die met moeite een tang kon hanteereii, en toch maakte deze op het slot in
drie hitten een behoorlijk bruikbaar ijzer. Ik sta nog op hetzelfde standpunt,
naar mijn meening zijn de voorcursussen de beste richtlijn voor beter wel-
slagen der examens.
Wachtum (Dr.).nbsp;H. Sc holten.
HKT BESLAG VOOR RENPAARDEN EN DKAVERS.
II
In de vorige aflevering is gezegd dat het getal renpaarden in ons land
maar klein is, dat de draverijen hier in de voorste rij staan en dat in sommige
gebieden in het buitenland het juist andersom is. Ter bevestiging hiervan
zij aangehaald het intusschen verschenen bericht, dat momenteel in Frank-
rijk in training zijn 1400 renpaardenen 1200dravers. Deze verhoudingzalb.v.
voor Engeland veel meer in het voordeel voor het renpaard zijn, Wanneer
wij het aantal dravers dat in ons land aan de lange baan kan en mag deel-
nemen op een kleine 200 en het getal renpaarden op 20 schatten, dan zijn
we niet ver van de waarheid en dan spreken de voor Frankrijk gegeven
cijfers wel van hoe groote beteekenis de ren- en drafsport elders is
Wanneer het wedverbod hier niet was afgekondigd, dan zou de toestand
hier ook rooskleuriger zijn en ... . gezonder. Velen willen nu eenmaal
finantieel bij de wedstrijden geïnteresseerd zijn en wedden clandestien
Van de hiermede omgezette bedragen komt niets ten goede aan de course-
gevende Vereenigingen noch aan den Staat. Het publiek zou dit laatste wel
gaarne willen, want niet alleen dat de vrijwillig afgedragen penningen de
baanbesturen en den Staat bedragen in handen spelen, waarmede weer
veel nut kan worden gesticht, maar het gevoelt zich ook veiliger te spelen
bij openbare en controleerbare wedgelegenheden. En hiermede hebben wii
dan speciaal den totalisator op het oog.
(De Fransche regeering b.v. besteed een deel van de uit de wedden-
schappen op de courses verkregen belasting-gelden voor den aankoop
van prima hengsten, die van Rijkswege ter dekking worden gestationneerd
draagt een deel ervan af voor nuttige werken als aanleg van waterleidingen
en stort vervolgens in de armen-kassen. - In België komt jaarlijks, bij een
omzet van ongeveer 50 millioen aan de baan, 3 millioen ter beschikking
van den Staat).
Wij beoogen met het doen van deze mededeelingen niet het houden van
een p eidom voor de weder-invoering der wedgelegenheden. welke laatste
in welken vorm ook, steeds principieele tegenstanders hebben, doch meer
om invloeden te belichten, die nauw verband houden met het coursewezen
en bloei of inzinking daarvan beïnvloedt het daarvoor benoodigde paarden-
Komende tot ons eigenlijk onderwerp, zoo
zijn de heeren C. F. Ockhorst en M. van
Trigt, respectievelijk onze crack trainer-rijder
en de hoefsmid met de grootste ervaring op
het gebied van beslag voor dravers en ren-
paarden, weder onze spreekbuizen.
De heer van Trigt wordt in de uitoefening
van zijn vak trouw bijgestaan door den 60-
jarigen J. Westerink, die in het bedrijf van
vader op zoon als knecht is overgegaan.
Westerink's 40-jarige practijk heeft hem een
goeden kijk op het hoefbeslag gegeven en
de baas kan hem met alle gerustheid alleen
naar een draverstal zenden om zelf een ande-
ren te bezoeken. Het is vrijwel regel dat de
dravers en renpaarden aan de trainingstallen
worden behandeld en haast uitzondering
dat die paarden aan de smederij worden
gebracht. Dat is wel minder prettig uit hoofde van tijdverlies en afwezig
zijn, doch hiertegenover staat weer een ander voordeel, namelijk deze dat
de meeste dravers erg handelbaar en mak zijn bij het besnijden en beslaan
In tegenstelling met de meening van oningewijden, die in het wedstrijdpaard
een temperamentvol en lastig te behandelen individu meenen te moeten
zien, gedragen de meesten zich als een lam. Zoo is ook van alle paarden
de draver voor den photograaf het meest rustige object, wanneer hij het
aannemen van een goeden stand en stilstaan commandeert. Een en ander
is een gevolg van het feit dat aan den draver veel zorg wordt gewijd, er van
veulen af mee ,,omgegaanquot; wordt, vroeg in training komt en daardoor
z.g.n. hand-mak wordt. Pas wanneer hij naar het strijdperk wordt geleid
en bij intuïtie voelt wat er van hem gevergd en verlangd wordt, begint
het temperament te spreken, ontbrandt de vechtlust en vindt er als het
ware plots een gedaante-wijziging plaats. Niet bij allen, doch bij velen.
*
Bij een hernieuwd bezoek aan het trainingsetablissement van den heer
Ockhorst, kwamen wij al spoedig weer terecht bij de collectie oude ijzers,
die achter de wagenloods hangen. De in de vorige af Ie ving van die collectie
opgenomen afbeelding wordt hier herplaatst. Wij zeiden er reeds van dat
de dubbele balkijzers op de 2 rijen links boven werden aangewend voor de
z.g.n. pacers. Hiermede worden bedoeld pacers in erge mate, hetzij van na-
ture of paarden die wegens vermoeidheid spoedig in den bij ons niet toege-
laten pace-gang vervallen. (In Engeland is de pace-gang geoorloofd). In
minder sterke mate kan met een gewoon balkijzer worden volstaan.
Op de 5e rjj (links van boven af) wees Ockhorst ons (6e ijzer van links)
het ijzer met betrekkelijk breed balkje aan waarop de juiste gang van
Dalila was ,,gevondenquot;. Dat ijzer heeft aan den buitenkant de dubbele
breedte van den binnenkant, mede als behoedmiddel tegen kniekloppen.
Zooals bekend was Dalila tot op ouden leeftijd een stayer Ie klasse, die op
een afstand van 3600 tot 4000 M. haar zwaarste concurrenten nog wel
200 M. kon voorgeven.
Op de 6e rij, vlak onder het zoojuist besproken ijzer van Dalila, hangen die
welke de verleden jaar nog op den voorgrond getreden Quitewell Stal Lancier
vrijwel heeft versleten. Lichte dunne ijzers. Het vporijzer vierkant in den
toon met aan weerszijden 2 zijlipjes, het achterijzer met een dun balkje
om de zwakke achterbeenen (spronggewrichten) wat tot steun te zijn. Ook
het aangewezen ijzer voor paarden met zwakke pezen.
In het algemeen zien we als beslag voor dravers veel balkijzers, respec-
tievelijk ijzertjes. Niet uitsluitend met het doel als hiervoren bij Quitewell
is aangegeven. Paarden, die in den toon breedte en zwaarte in het ijzer be-
hoeven, zakken op lossen weeken bodem met de dunnere takeinden teveel
weg en daaraan komt een balkje ten goede.
Ockhorst werkt veel met voorijzers in den toon sterk afgerond om het
rollen of tuimelen, ergo het vlug kunnen wegkomen der voorbeenen te
bevorderen. Zooals de meeste modellen boven op de rechterhelft der afbeel-
ding te zien geven.
Moet het tegendeel worden bereikt voor paarden die vóór te rad, te vlug
met het beenenspel zijn en die men dus längeren tijd op den grond wil hou-
den, dan worden randijzers gebezigd. Zoo'n ijzer zien we aan de rechter-
helft der afbeelding, 7e rij van boven, geheel links. De draagrand van het
ijzer wordt scherp iiitgesmeed zoodat deze in den bodem grijpt vóórdat de
draagvlalite van het ijzer den bodem raakt en dit veroorzaakt vertraging.
Wij zagen verder bij de collectie ijzers sommige in de takeinden opge-
hoogd met leer of aluminium. Dit dient voor paarden met zwakken stand
en/of met slechte pezen. Door het aanwenden van zoo'n ophooging heeft
Ockhorst de snelheid van den draver Moqiiet weten op te voeren tot 1/25quot;
de K.M. Moquet had sterke neiging tot pace-gang en liep daarom ook op
dubbele balkijzers.
Ockhorst liet ons verder nog zien de ijzers die Guy Bingen en Diamant
Bleu bij hun import uit Frankrijk onder hadden, n.l. ijzers met heel veel
toongewicht en zeer breed in het toongedeelte. Dat beslag paste hun hier
niet. En nu wordt weer geïllustreerd, hoe voor elk dier individueel het
juiste beslag moet worden gezocht of gevonden. Voor Diamant geldt thans
een vrij gewoon ijzer met twee lage stooten ter weerszijden als het beste, ter-
wijl Guy Bingen daarop slecht reageerde en nu in de goede richting gaat op
een balkijzer met verhoogde leeren hiel.
Voor onze banen worden korte voeten, zoowel vóór als achter gepre-
fereerd. Zooals in de April-aflevering reeds is gezegd kunnen de hoeven
op de Fransche banen met rullen bodem langer zijn en Ockhorst voegde
daaraan nader toe dat op de kunstbanen te Berlijn de voeten, vooral
achter, beslist lang dienen te zijn. Men ziet daar de achterijzers bovendien
nog wel 1 tot nog 2 cM. achter de hoeven uitsteken.
*
Na ons bezoek aan Ockhorst verwijlden we nog even bij den heer van
Trigt en wij herhaalden daar de ook aan Ockhorst gedane vraag wat bij
Franschen en bodemnauwen stand het beste beslag is. Ockhorst's meening
is dat men aan dien abnormalen stand niet veel kan tegemoet komen, om-
dat de natuur zich te weinig laat dwingen. Van Trigt is het daarmede eens,
al kan bij Franschen stand door verhoogen van den binnentak van het
ijzer in het algemeen het kniekloppen worden bestreden. Daarentegen
kan bij bodemnauwen stand met een tegengestelde werkwijze weinig
worden bereikt, want het is alsof een naar binnen overhalen der voorbeenen
beter kan worden bewerkt dan naar buiten. Van Trigt heeft, met zoovele
anderen, wel de overtuiging dat bij een geregeld doelnjatig besnijden vanaf
jeugdigen leeftijd, menig bodemwijden of -nauwen stand belangrijk zou
kunnen worden verholpen.
Het zou interessant zijn wanneer van Trigt aanteekening had gehouden
van de verschillende beslag-methoden die door hem zijn toegepast en welke
wijzigingen daarin zijn aangebracht om tot betere resultaten te komen en
hoe vele prijzen door hem van ijzers voorziene paarden hebben gewonnen.
Dat zou een boekdeel vormen van groote waarde. Uit den aard der zaak
moest hij met zijn mededeelingen thans volstaan met het doen van enkele
grepen uit zijn practijk. Zoo herinnerde hij zich dat het bekende korte baan
paard Fini voorijzers heeft gedragen van 1 K.G., hetgeen dit paard voor
een goeden draf beslist noodig had.
Bij vele paarden wordt met het onderleggen van betrekkelijk zware
ijzers begonnen om een goeden regelmatigen draf te verkrijgen. Is die ver-
kregen, dan wordt, om tot grootere snelheid over langen afstand te kunnen
komen, successievelijk in de lichtere richting gewerkt.
Het komt ook voor dat een paard met het eene been vlugger optrekt
dan met het andere, hetgeen een onregelmatigen indruk maakt. Bij een
enkel tuigpaard op een concours hippique wordt zulks ook wel opgemerkt.
In zoo'n geval wordt het ijzer voor het ,^vluggequot; been verzwaard om gelijk-
heid te betrachten.
In gevallen waarin de beweging der achterbeenen moet worden vertraagd
-ocr page 84-omdat voor het neerzetten daarvan de voorbeenen nog geen plaats hebben
gemaakt, zoekt men uitkomst door op lange toonen aan de achtervoeten
te werken.
*
Wij hebben de ervaring opgedaan dat van Trigt in de toekomst gaarne
van concrete treffende voorvallen op hoefslaggebied van voorlichting wil
dienen en het is dus zeer waarschijnlijk dat wij vaker niet alleen met de pen,
doch ook met het photo-toestel bij hem hopen te komen.
Op ééne zaak zij hier direct nog gewezen. Behalve het beslag is er nog
meer om een paard in de baan tot een topprestatie te brengen. Dat zijn de
verschillende hulptuigdeelen en bovenal de hand van den rijder. Het verschil
in het rijden kan zoo groot zijn dat dit een wijziging van het beslag zelfs
noodzakelijk maakt. Krijgt een trainer een draver van een anderen training-
stal, dan bestaat de mogelijkheid dat opnieuw moet worden begonnen naar
het zoeken van de juiste beslag-methode. En ook daarbij kan de ervaren
hoefsmid, die zijn rijders en zijn paarden kent, weer belangrijke diensten
bewijzen.nbsp;g
— Rijksdiploma als hoefsmid. Geslaagd op het voorjaarsexamen 1933;
C. J. v. Boven te Rilland Bath, A. de Weerdt te Roodeschool, J. Smith te
Usquert, K. Dijkema te Uithuizerpolder, P. J. Groosman te IJzendijke,
J. J. Naessens te Aardenburg, G. J. de Smidt te Retranchement, A. J. G.
ten Broek te Baak bij Zutphen, H. J. de Bie te Uden, C. J. de Bruyn te
Gouderak, H. v. Hamersveld te Hooglanderveen, A. Werna te Deil, A. J.
Dondersman te Laren (Gld.), J. Bulten te Laren (Geld.), H. H. Wassink te
Winterswijk, H. B. Pelgrom te Hummelo, J. H. Hoedemakers te Born,
G. Rundervoort te Hoogeveen, G. Dragt te Zuidwolde, J. P. Joppen te
Steenbergen, H. J. Nijenhuis te Harfsen, W. J. Mulder te Borculo, G. J. ten
Brinke te Neede, J. H. B. Angenent te Lempt bij 's Heerenberg, G. Oude
Booyink te Oldenzaal, J. J. Geerlings te Deurningen, G. J. Simmelink te
Neede, K. Wassens te Wassenaar, G. Strobos te Beerta, J. Niemeyer te
Vlagtwedde, J. de Jong te Beerta, W. Hölting te Bellingwolde, A. Drenth,
te Oostwold, A. Brouwer te Nieuwolda, W. S. Hageman te Spijk, C. Kor-
poraal te Oud-Beyerland, J. Korpershoek te Oud-Beyerland, J. Mulder te
Siddeburen, H. Raven te Dordrecht, H. Korporaal te Oud-Beyerladn,
J. M. L. Niesen te Reuven.
A.s. Draverijen.
21 Mei |
Houtrust |
k.b. |
23 Aug. |
Stompwijk |
k.b. |
21 Mei |
Anna Paulowna |
k.b. |
27 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
21 Mei |
Uithuizen |
k.b. |
28 Aug. |
Groningen |
k.b. |
25 Mei |
Duindigt |
l.b. |
30 Aug. |
Zaandam |
k.b. |
25 Mei |
Drachten |
l.b. |
31 Aug. |
Hilversum |
l.b. |
4 Juni |
Houtrust |
k.b. |
31 Aug. |
Abcoude |
k.b. |
5 Juni |
Duindigt |
l.b. |
3 Sept. |
Houtrust |
k.b. |
5 Juni |
Veendam |
l.b. |
3 Sept. |
Groningen |
l.b. |
8 Juni |
Heerenveen |
k.b. |
6 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
11 Juni |
Hilversum |
l.b. |
7 Sept. |
Heemskerk |
k.b. |
18 Juni |
Houtrust |
k.b. |
10 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
18 Juni |
Groningen |
l.b. |
10 Sept. |
Den Hoorn |
k.b. |
28 Juni |
Duindigt |
l.b. |
12 Sept. |
Schagerbrug |
k.b. |
2 Juli |
Duindigt |
l.b. |
14 Sept. |
Beverwijk |
k.b. |
2 Juli |
Usquert |
k.b. |
17 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
9 Juli |
Duindigt |
l.b. |
18 Sept. |
Medemblik |
k.b. |
9 Juli |
Noordwolde |
k.b. |
20 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
12 Juli |
Duindigt |
l.b. |
21 Sept. |
Enkhuizen |
k.b. |
16 Juli |
Houtrust |
k.b. |
22 Sept. |
Wolvega |
k.b. |
16 Juli |
Groningen |
l.b. |
24 Sept. |
Groningen |
l.b. |
19 Juli |
Duindigt |
l.b. |
25 Sept. |
Schagen |
k.b. |
23 Juli |
Duindigt |
l.b. |
26 Sept. |
Schagen |
k.b. |
26 Juli |
Pijnacker |
k.b. |
27 Sept. |
Duindigt |
. l.b. |
30 Juli |
Drachten |
l.b. |
1 Oct. |
Hilversum |
l.b. |
30 Juli |
Duindigt |
l.b. |
3 Oct. |
St. Maartensbrug k.b. | |
30 Juli |
Zuidhorn |
k.b. |
4 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
2 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
11 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
2 Aug. |
Wormerveer |
k.b. |
15 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
3 Aug. |
Santpoort |
k.b. |
19 Oct. |
Purmerend |
k.b. |
6 Aug. |
Houtrust |
k.b. |
22 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
9 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
29 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
13 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
5 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
13 Aug. |
Anna Paulowna |
k.b. |
12 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
15 Aug. |
Castricum |
k.b. |
19 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
17 Aug. |
Purmerend |
k.b. |
26 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
20 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
A.s. Concoursen | |
Tilburg...... | |
Olland...... |
. . 21 Mei |
Oosterhout . . . . |
. , 21 Mei |
Breda...... | |
Bergambacht . . . |
. . 25 Mei |
Geffen....... | |
Meppel...... |
. 25 Mei |
's Bosch...... |
. . 28 Mei |
Wageningen . . . . |
. . 31 Mei |
B. op Zoom . . . . | |
Eext (Dr.) . . . . |
■ . 5 Juni |
De Wijk (Dr.) . . . | |
Rijsbergen . . . . | |
Nijnsel...... | |
Vries (Dr.) .... |
. . 8 Juni |
Hapert...... |
. . 18 Juni |
Bavel...... | |
Boxtel...... | |
Oud Gastel .... |
. . 18 Juni |
Gisterwijk..... |
. . 25 Juni |
Sappemeer . . . . |
2 Juli |
Delft....... |
. . 2 Juli |
Oirschot..... |
. . 2 Juli |
Bussum..... |
. . 8 Juli |
't Zandt (Gr.) . . . |
. . 8 Juli |
Hippique.
Den Haag.....13-
Beek en Donk ....
Princenhage......
Someren.......
Hoofddorp......
Grijpskcrk.....
Uden....., . . .
Zwolle........
Amsterdam.....5
Mill.........
Zeeland........
Elten........
Groningen......
Meppel........
Deventer........
Dokkum .......
Almelo........
Vortum Mullum ....
Utrecht.........
Tilburg.........
Assen........
Roden........
Barneveld ......
Baarle Nassau.....
-15 Juli
16 Juii
30nbsp;Juli
2 Aug.
6 Aug.
6 Aug.
20nbsp;Aug.
20 Aug.
28nbsp;Aug.
31nbsp;Aug.
Aug.
Sept.
Sept.
Sept.
13 Sept.
17nbsp;Sept.
20 Sept.
27nbsp;Sept.
29nbsp;Sept.
1 Oct.
DE
zijn Pjeeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet....quot;.
BERNARDO REYMAN Directeur voor Europa, PARIJS SE,
4 PLACE DE LA SORBON E.
ili
ili
Bli
ili
ill
!!■
ili
-I-
■ lo
ili
ila
ili
ili
Zou hy de boodschap
verstaan hebben ?
Één kans tegen tien . . . een sneltrein is
zoo gauw voorbij!
Wanneer u zeker wilt zijn, dat uw boodschap
verstaan, verwerkt en begrepen zal worden,
vergenoeg u dan niet met haar uit een sneltrein
te roepen. Zeg haar daar, waar uw toehoorder
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap in de periodieke pers.
Dit is de beste gelegenheid van den modernen
tijd om uw toekomstige klanten in een stemming
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kunnen
verwerken. En de eenige manier, waarbij gij
zeker zijt, dat ieder, dien gij uw boodschap
toeroept, haar zal verstaan en begrijpen.
ilêK.'p. MSiÊ - MMiM [?§ß @[F 'mm®
GEEF ÜW ADVERTENTIE EEN LANGER LEVEN
VEP:lt;;'eH,l'JN.EHP.E
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Pers
-ocr page 89-MAANDBLAD
INHOUD: Hoefijzer en Hoefbeslag in vroegeren tijd — Verslag van het voor-
jaarsexamen 1933 voor het RijI«sdiploma als Hoefsmid — Een oude merrie ^
Ingezonden stukken — Advertentiên.
HOEFIJZER EN HOEFBESLAG IN VROEGEREN TUI)
'nbsp;doornbsp;'
Th. Wol ff.
(Nadruk verboden).
Tot een der interessantste hoofdstukken van de zoo inhoudrijke en aan-
trekkelijke geschiedenis van het paard in den dienst der mensehen behoort
de ontwikkeling van de hoefbekleeding van het paard. Sinds het edele
dier de gewillige dienaar der menschen is geworden, was deze genood-
zaakt om den hoef van het dier met de een of andere stof te bekleeden,
waardoor de al te snelle slijtage van den hoef en daardoor het onge-
schikt worden van het dier werd voorkomen. Voor het wilde paard,
dat in volkomen vrijheid leefde, was de natuurlijke hoef voldoende, daar de
leefwijze van het wilde dier den hoef niet al te gauw doet slijten. In.ieder
geval is de slijtage niet grooter dan de natuurlijke groei, resp. het bijgroeien
van den hoef. Op de uiterst zachte grasvlakten der steppen en bosschen,
waar het vroegere wilde paard leefde, werd de hoefhoorn zeer ontzien;
bovendien was het loopen van het paard lang niet zoo inspannend en aan-
houdend, als die van het latere paard in den dienst van den mensch; dit
zijn alles oorzaken dat de natuurlijke hoef van het paard steeds onbeschadigd
en gereed voor het gebruik bleef. Dit veranderde echter toen de mensch
het paard in zijn dienst nam. Deze legde het een regelmatige, inspan-
nende arbeid op en daardoor hadden ook zijn hoeven groote slijtage te
doorstaan, die het wilde paard nooit had gekend; in de eerste plaats moest het
dier nu op den harden grond loopen, hetwelk een veel grooter slijtage veroor-
zaakte, dan door het natuurlijke bijgroeien der hoeven kon goed gemaakt
worden. Deze veranderigg' in de leefwijzie. van het paard, maakte derhalve de
bekleeding van den hc^jd^j^^^^kiaMti^^gë-bê^tJèfkkin tot een gebie-
dende noodzakelijkheid voor den paardenfokker en voor den bezitter van
paarden. Daarom vinden wij reeds bij de oudste volken, die paarden gebruik-
ten, zooals de Egyptenaren, Babyloniërs enz., ja zelfs bij de nog oudere
menschen, die in paalwoningen woonden en het paard eveneens reeds als
huisdier kenden en gebruikten, de uiteenloopendste soorten van hoefbe-
kleeding, lang voordat de andere deelen van de paardenbekleeding. zooals
b.v. toom en teugel of zelfs het zadel, bekend waren.
Het is waar, de tegenwoordige manier van hoefbekleeding, die wij als
hoefbeslag kennen, was bij die oude volken nog geheel en al onbekend, daar
zij hiervoor nog alle technische eigenschappen misten. Hun manier van
hoefbekleeding bestond alleen uit een soort sandaal of schoen van bast of
hennep, leer of iets dergelijks, die vast om den hoef van het dier gebonden of
gegespt werd; het was dus nog een zeer primitieve hoefbekleeding.Zulke
bast- of leeren schoenen gebruikten de oude Egyptenaren reeds ten tijde
van Ramses II, wat ongeveer 35 eeuw geleden zal zijn; ook de andere cul-
tuurvolken uit dien tijd, de Babyloniërs en Assyriërs gebruikten ze' evenals de
Joden. Maar ook de Grieken, die immers toch al een techniek bezaten, die
op een oneindig hoogeren trap stond dan die der genoemde volken,kenden
de kunst van het hoefbeslag nog niet, maar stelden zich eveneens nog met
paardenschoenen tevreden. Het is duidelijk, dat deze slechts zeer matig aan
de gestelde eischen konden voldoen en zoo vinden wij in de Geschriften der
Ouden, die zich met het fokken van paarden bezig hielden, dikwijls klachten
over de gebrekkigheid en omslachtigheid van de hoefbekleeding van het paard.
Vooral in den oorlog, waarvoor de mensch toentertijd het paard bijna nog
uitsluitend gebruikte, maakten zich deze fouten van den hoefschoen zeer
onaangenaam kenbaar. Soms moest een oorlog immers alleen daarom tot
stilstand komen, daar tengevolge van de groote inspanning van den krijgs-
dienst de bekleedingen aan de hoeven van de rij- en wagenpaarden stuk
gingen en de dieren eenigen tijd noodig hadden om op hun verhaal te
komen. Zoo gebeurde het eens den Perzischen koning Mithridates, in zijn
oorlog tegen de Romeinen, dat de hoeven zijner paarden ondanks hun
beschuttend schoeisel zoodanig geleden hadden, dat de dieren niet meer
voort konden en Mithridates gedurende längeren tijd zijn oorlogen moest
staken. Gedurende den vrede deden zich de gebreken van deze soort hoef-
bekleeding minder gevoelen, in de eerste plaats door de omstandigheid dat
het paard in dien tijd nog lang niet aan zulke arbeidsinspanning blootgesteld
was, als later bij de Christelijke cultuurvolken het geval was. Die volken ge-
bruikten immers het paard nog absoluut niet als trekdier voor die huishoude-
lijke- en verkeersdoeleinden, waarvoor het
later het meest gezochte dier is geworden.
Het paard werd door de genoemde volken
als veel te edel voor dergelijken minder-
waardigen arbeid beschouwd; deze werd
door trekossen en muilezels verricht, ter-
wijl het paard alleen als krijgsros, als rij-
dier, of als trekdier voor oologs- en ren-
wagens werd gebruikt. Gedurende den
vrede werd het alleen voor sport- of oor-
logsoefeningen geoefend, zooals b.v. bij de
wagenrennen der Olympische spelen der
Grieken of bij de Circensische spelen der
Romeinen; overigens stond het rustig in
den stal, waarbij de hoefschoenen eenvoudig losgegespt werden.
Ook de Romeinen, het belangrijkste en op technisch gebied het ver ge-
vorderdste cultuurvolk van de Oudheid, gebruikten, tenminste in de eerste
eeuwen van hun bestaan, gevlochten bast- of leeren schoenen als hoef-
bekleeding. Later gingen zij er echter toe over om deze schoenen, die om den
hoef gegespt werden, van een metalen zool te voorzien, die veel meer weer-
standsvermogen had en veel duurzamer bleek te zijn, dan de bast of leeren
zool. Daardoor had men een geheel nieuwe vorm van hoefbekleeding ont-
dekt, die zich door de voordeden, die zij opleverde, spoedig ook algemeen bij
de andere toenmalige volken, inburgerde. Deze ijzeren sandaal werd voor-
ioopig nog op de oude manier door middel van riemen aan den hoef vast-
gegespt; later vond men een betere manier om ze te bevestigen, die
daaruit bestond, dat de ijzeren zool door middel van een omgelegde rand
aan den hoef geklonken werd, waardoor het ijzer natuurlijk veel vaster zat.
In den laatsten tijd van het Romeinsche Rijk vond men zelfs de kunst uit
om de zooiijzers door middel van spijkers onscheidbaar en vast aan den
hoef te verbinden. Maar dit soort van hoefbekleeding, die wij dus de eerste
vorm van hoefbeslag kunnen noemen, werd slechts voor de circuspaarden
en de paarden der heel voornamen en rijken gebruikt. Want deze soort hoef-
bekleeding was voor den toenmaligen tijd nog een even moeilijke als dure
kunst, die het geheel onmogelijk maakte, om de paarden in het algemeen,
vooral ook de krijgspaarden met ijzer te beslaan; deze werden dus zooals
vroeger, tot aan het einde van het Romeinsche rijk van omgegespte ijzeren
zolen voorzien. Daarentegen vinden wij het hoefbeslag van de circus- of
luxepaarden der Romeinen nog op talrijke bewaard gebleven Romeinsche
eeremunten afgebeeld; op deze afbeeldingen ziet men zelfs nog duidelijk
de spijkergaten. De verkwistende Romeinsche keizers uit het laatste tijdperk
van het Romeinsche Rijk gaven zich ook over aan de grootste luxe wat
betreft de hoefijzers van hun paarden en muildieren. Zoo liet b.v. Keizer
Nero zijn paarden en muildieren van zilveren zolen voorzien en die van
zijne gemalin zelfs van gouden. Op dezelfde wijze handelden ook andere
verkwisters van dien tijd.
Het Romeinsche Rijk ging ten onder en daarmee verdween tevens ook
de reeds zeer ontwikkelde Romeinsche technieken cultuur. De Germaansche
volken traden mi in de geschiedenis op den voorgrond. Deze volken namen
slechts weinig van de Romeinsche cultuur- en technische aanwinsten over,
maar bij dit weinige was de kunst van het hoefbeslag. Reeds in de oudste
tijden van het Germaansche volksleven vinden wij het beslaan der hoeven
en ontmoeten wij hoefijzers van uiteenloopende vorm en maaksel, die
met spijkers aan den hoef werden bevestigd. Talrijke hoefijzers uit
dien tijd zijn tot op den huldigen dag bewaard gebleven en worden in
musea getoond en het is absoluut niet zelden dat een boer bij het
omploegen van zijn akker nog altijd merkwaardig gevormde hoefijzers
vindt, die eenmaal aan de paarden der oudste Duitschers hebben behoord.
Ook in streken der paalwoningen en graven nit dien tijd worden in
Duitschland en in Zwitserland nog altijd zulke hoefijzers van het oudste
model gevonden. Deze hoefijzers zijn nog betrekkelijk klein, smal en dun,
wat volkomen in overeenstemming is met de kleine en nog onaanzienlijke
paarden die de volken in dien tijd fokten. De ijzers uit dien tijd hebben zes
langwerpige spijkergaten, gaten, die door het doordrukken van het rood-
gloeiende ijzer naar buiten waren gemaakt. Toen men steeds grootere dieren
begon te fokken, vooral de groote en zware krijgsrossen, vinden wij ook al
spoedig grootere hoefijzers, die in het verder verloop der geschiedenis, wat
gewicht en grootte betreft, geweldig toenamen en in beide opzichten wel
dubbel zoo groot als onze tegenwoordige hoefijzers zijn geweest. Het hoef-
beslag wordt langzamerhand een der belangrijkste en voornaamste functies
van den kunstrijken Duitschen wapensmid. Hoe knap deze echter ook was,
de hoefijzers uit dien tijd, zoowel als die van de middeneeuwen zijn '
grof en hebben nauwelijks een eenigszins regelmatigen vorm, daar men
natuurlijk nog lang geen hoogere techniek der ijzerbewerking en van het
hoefbeslag kon verwachten.
In de heerlijke sagenschat van de Germaansche Oudheid en middeneeuwen
speelt ook het hoefijzer een belangrijke en beteekenisvolle rol. Wodan,
Balder en de andere goden der Germaansche mythologie worden immers
steeds als goddelijke ruiters voorgesteld, wier paarden, evenals zij zelf,
onsterfelijk zijn. De volksgeest maakte de hoefijzers van deze godenpaarden
al spoedig tot het voorwerp van talrijke sagen, fabels en vertellingen. Een
der eigenaardigste van deze sagen vertelt van den achtvoetigen hengst
Sleipnir, waarmee Wodan iederen nacht bij een smid op Helgoland kwam,
om hem daar te laten beslaan. Volgens de sage verliezen de paarden der
Goden, als ze door de lucht of ook over de aarde rijden, een hoefijzer, dat
hem, die het vindt, veel geluk en zegen brengt en hem wonderbare krachten
verleent. Deze gelukkige beteekenis werd dan ook langzamerhand aan ieder
gevonden hoefijzer gehecht en is, zooals bekend, nog tot op den huidigen dag
bewaard gebleven. In ieder geval is de gewoonte om een gevonden hoefijzer
boven de poort van de schuur of boven den ingang van het huis te spijkeren
al oeroud; volgens het volksgeloof wordt daardoor het huis tegen bliksem en
hagelslag behoed, een bijgeloof, dat wij overigens ook nog op dezelfde wijze
bij andere volken, zelfs bij de Ghineezen terugvinden. De belangrijkste rol
Afb. 4. Hoefijzer uit Zuid-Frankrijk.
speelt het hoefijzer echter in de Rosstrappensagen. Rosstrappen zijn rots-
blokken, waarin zich een of meer diepe holten in den vorm van hoefijzers
bevinden. De volkssage verklaarde, dat de hoefijzers door den stap van een
paard van den een of anderen goddelijken ruiter zijn ontstaan; vooral wordt
verhaald, dat ze van den z.g. „wilden ruiterquot; afkomstig zijn. Dikwijls is het
echter ook een beroemde legeraanvoerder of heilige geweest wiens .paard
hier de sporen van zijn hoeven heeft achtergelaten. Op deze wijze wordt het
ontstaan van vele Rosstrappen aan Karei de Groote toegeschreven, die ook
de Rosstrappe bij Aken moet gemaakt hebben waaruit dan de bekende
geneeskrachtige bron van Aken ontsprong. De bekendste Rosstrappe is
zeker wel die bij het dal van de Bode in den Harz, die door zijn reusachtige
grootte uitmunt. De sage verhaalt, dat hier eens een prinses voorbijreed,
die door een reus werd nagezet; toen het paard de top van den rots had be-
reikt en den gapenden afgrond voor zich zag, steigerde het geweldig en sprong
met een grooten sprong over den afgrond, bereikte ook gelukkig den tegen-
over liggenden kant en redde op deze wijze de koene rijdster uit de macht
van den reus, die niet over den afgrond heen kon komen. Waar het paard
zich echter voor den sprong gereed maakte, daar sloeg het die geweldige
Rosstrappe, die tot op den huidigen dag nog van zijn moed verhaalt.
Er zij nog op gewezen, dat aan hoefijzers, evenals aan stijgbeugels en
sporen in het Germaansche volksleven dikwijls een zekere gerechtelijke
beteekenis, als middel voor het een of andere tribuut werd toegekend. De
pachters moeten den bezitters, behalve voeding voor de paarden ook vol-
doende hoefijzers en spijkers leveren, zooals in gerechtelijke documenten
van dien tijd uitdrukkelijk wordt medegedeeld. Uit dit feit kan men opmaken
dat deze beide voorwerpen toentertijd nog een tamelijke waarde hadde
wat bij de kostbaarheid, die het ijzer toen nog bezat en bij de duurte van het
smeedwerk eigenlijk absoluut niet verwonderlijk is. Maar het hoefijzer gold
ook als eereteeken, daar alleen de deugdzame ruiter ijzer aan de hoeven
van zijn paard mocht hebben, en de hoefijzers van den eerlooze weggenomen
werden; op onbeslagen, barvoetige pa-arden te moeten rijden, werd overal
als een onteerende straf beschouwd.
Eerst sedert het begin van de 11de eeuw,werd het gebruik van het hoefbeslag
meer algemeen; daarop hadden vooral de beginnende kruistochten grooten
invloed, omdat daarvoor een bijzonder degelijke uitrusting van ros en ruiter
noodig was, die ook duurzaam moest zijn; zoo kwam men er spoedig alge-
meen toe om de hoeven der paarden zoo zorgvuldig mogelijk te beslaan om
ze voor den reusachtigen tocht, die zoo oneindig veel moeilijkheden op-
leverde, genoeg weerstandsvermogen te verleenen.
Ook in Engeland, waar het hoefijzer tot dusver onbekend was, werd
omstreeks dezen tijd het hoefbeslag ingevoerd en wel door de hoefsmeden
van Willem den Veroveraar, die in 1066 een inval in Engeland deed. Het
hoefbeslag kwam nu in Engeland evenals in de overige cultuurlanden alge-
meen in gebruik en onderging ook technisch groote verbeteringen. Het
ambacht van den hoefsmid scheidde zich al spoedig van dat van den gewonen
smid of van den wapensmid en werd dus een zelfstandig handwerk en vooral
bij het leger werd de hoefsmid, die later ook keur- of vaansmid werd genoemd,
een zelfstandige ambachtsman. Het hoefbeslag werd echter toentertijd
nog lang niet op die groote schaal toegepast als tegenwoordig. Men stelde
er zich mee tevreden dat men de paarden twee keer per jaar, een keer in
het begin van den zomer en de tweede keer bij het begin van den winter
liet beslaan en dikwijls genoeg zal men het ook wel vergeten hebben. Ook
spaarde men zooveel mogelijk het volle beslag; men besloeg dikwijls alleen
de voorhoeven, zoodat het op de achterhoeven „barrevoetsquot; liep. Alleen als
men een oorlog verwachtte werden de paarden heel zorgvuldig aan alle
vier de beenen beslagen. In de Middeneeuwen werden er zoowel voor wagen-
transporten als voor oorlogsdoeleinden reusachtig groote en zware paarden
gefokt, waarvan de hoefijzers uit dien tijd getuigen, die dubbel zooveel
wegen en twee keer zoo groot zijn als de tegenwoordige hoefijzers. Men
besteedde wel veel moeite en zorg aan het hoefbeslag, maar men kon het
door gebrek aan anatomische kennis toch niet vermijden, dat er dikwijls
verkeerde beslagen voorkwamen. Het vernagelen der paarden was aan de
orde van den dag. Zoo wordt verhaald, dat een ridder van Koning Hendrik
IV, Codebald, die na wilde kijken of het ijzer goed zat en daarom het achter-
been van het paard optilde, door het vernagelde en gemartelde dier met
de vernagelde hoef op het hoofd werd getrapt, zoodat hij terstond overleed.
Dergelijke ongevallen kwamen tengevolge van het verkeerde nagelen her-
haaldelijk voor. Eerst later kregen de hoefsmeden meer oefening en vaar-
digheid, die echter ook niet op wetenschappelijke kennis, maar slechts op
beroepsondervinding berustte.
Wat het hoefijzer aan goede techniek ontbrak, trachtten rijke paardenbe-
zitters dikwijls door de kostbaarheid van het ijzer te vervangen. Herhaalde-
lijk wordt over zilveren en zelfs over gouden hoefbeslagen gesproken, waar-
mee enkele vorsten of andere rijke heeren
hun paarden lieten versieren, een ver-
schijnsel, dat wij, zooals gezegd, reeds in
het oude Rome hebben ontmoet. Zoo liet
b.v. de Markgraaf Bonifacius van Toscane
in 1084 naar aanleiding van zijn huwelijk
alle paarden met zilveren hoefijzers be-
slaan, waarbij hij bepaalde, dat een ver-
loren hoefijzer aan den vinder zou behoo-
ren. Of deze zilveren of gouden hoefijzers
bijzonder goede diensten hebben verricht,
daarvan vertelt de geschiedenis niets; het
is echter merkwaardig, dat ook deze gou-
den en zilveren beslagen toch altijd maar
hoefijzers of ook wel ijzers genoemd werden. Over de waarde, die toenter-
tijd een gewoon hoefijzer had vinden wij eenige gegevens in de oorkonden
van een bisdom, waarin wordt bepaald, dat voor een vel drie Hellers of
een gaaf hoefijzer moest worden betaald, dus een bijzonder hooge waar-
deering van het ijzer, die met het oog op de toenmalige verhoudingen
verder niet verwonderlijk is.
Het groote belang, dat een goed hoefbeslag voor de oorlogsgeschiktheid
en daardoor dus ook voor het welzijn van het geheele land had, gaf ook den
smid, vooral den hoefsmid, een hoog aanzien. De smid is steeds een der be-
langrijkste en waardigste representen van het ambacht geweest, die zich in
het bezit van menig privilege verheugde; in bijzonder hooge gunst stond
echter zoowel bij de autoriteiten en dikwijls ook bij de vorsten de
smid, die wat het beslaan van paarden betrof een bijzondere kunstvaardig-
heid of handigheid bezat. Bij de vorming van den smidsleerling was het het
voornaamste streven om de noodige vaardigheid voor het hoefbeslag te
krijgen, en de examenregels schreven het alle meesters voor om deze vaardig-
heden van den leerling aan een bijzonder nauwkeurig onderzoek te onder-
werpen. Ook bij de meesterproef moest de candidaat nog steeds een proefstuk
in het hoefbeslag leveren. Drie stukken moest de gezel voor de meesterproef
maken, namelijk een ploegschaar aaneensmeden, een wiel met dubbele
spijkers beslaan en ten slotte een paard beslaan. Van de beide eerste stukken
konden zoons van meesters vrij gesteld worden, maar de proef van het
hoefbeslag moest de candidaat in ieder geval afleggen.
Dit was echter, volgens de bepalingen van de meesters een moeilijk stuk
werk, want de ijzers mochten niet gepast, maar moesten op het oog pasklaar
gesmeed worden. Op verschillende plaatsen was het den candidaten nog niet
eens toegestaan om den hoef van het paard, dat beslagen moest worden, op
te tillen, om zoo met het oog de maat te nemen; het paard werd alleen eenige
keeren voor de smidse op en af gereden, wat voor den candidaat voldoende
moest zijn om te zien hoe groot het ijzer moest zijn en welke vorm het moest
hebben. Voor het beslaan der paarden waren dus scherpe oogen noodig en
een vaste hand en het was het doel van deze strenge „exameneischenquot; om
deze vaardigheden te kweeken. Het aanzien, waarin de smid zich verheugde,
blijkt treffend uit een Middeneeuwsch volkslied, dat alleen aan den smid
en diens vaardigheden is gewijd.
Smeden moet men altijd hebben
Noodig heeft hem koning, vorst en graaf.
Joden en soldaten.
Maken hun speer en zwaard.
Ieder heeft hem lief voorwaar
Om zijn daden.
Ieder heeft hem lief voorwaar
Beslaat de wagens en het paard,
Dat men kan varen en rijden;
Daarvoor is de smid gereed
In zomer en in winter tijd
Bij oorlog en dure tijden.
Maar ook tot leugenachtige opschepperijen gaf de handigheid van den
smid dikwijls aanleiding en allerlei anecdoten vertellen van het potjeslatijn
der hoefsmeden. Zoo wordt b.v. in een sprookjesspel verteld, dat een hoef-
smid er zich eens op beroemde, dat hij zoo knap was, dat hij eén heel regiment
van drieduizend man, in vollen ren kon beslaan, zonder dat de ruiters
behoefden af te stappen of ook
maar even stapvoets zouden moeten
gaan. Op dezelfde wijze wordt van
een smidsgezel verteld, die toen hij
zijn meesterstuk wilde afleggen, een
voorbijrijdend rijtuig naloopt, het
paard gedurende het rijden de vier
hoefijzers aftrekt en het weer op
nieuw beslaat.
Zulke anecdoten dienen om de
opschepperij van de smeden te be-
spotten. Maar ook in ander opzicht
vond de volkshumor aanleiding om
Afb. 6. Engelsehe smeedmunt (14e eeuw).nbsp;™ OO^Ï® ^e nemen,
vooral omdat vele smeden opzette-
lijk nalatig |bij het beslaan waren. Daarvan zingt een oud spotversje,
dat wij hier als tegenstuk voor het bovenstaande volkslied laten volgen:
Hoe doen het dan de smeden?
Zoo doen zij het!
Zij slaan de spijkers tienmaal krom
Opdat de boer terug ook kom!
Zoo doen zij het,
Ja, zoo doen zij het.
Talrijke sagen, fabels en sprookjes zijn er aan hoefijzers en hoefbeslag
verbonden; wij willen slechts aan de fabel van Jezus en Petrus herinneren,
waar verteld wordt, dat Petrus het hoefijzer niet wilde optillen en zich toen
achteraf dikwijls als straf moest bukken om de kersen op te rapen, die Jezus
van de opbrengst van het hoefijzer had gekocht. Of aan den koopman.
wiens paard een spijker uit het hoefijzer had verloren en doet daarna,
omdat zijn meester niet op dezen spijker had gelet, het geheele hoefijzer
verloor en ten slotte zijn nek brak, waardoor de koopman voor zijn nalatig-
heid erg gestraft werd. Ook talrijke spreekwoorden hebben hun ontstaan
aan hoefijzers en hoefbeslag te danken. ,,Zij heeft een hoefijzer verlorenquot;
beteekent b.v. dat een meisje een kind kreeg. Talrijke uitdrukkingen van
dit soort zijn tot op den huidigen dag bewaard gebleven.
Eeuwenlang was de practische ondervinding der hoefsmeden de grondslag
voor het hoefbeslag; van eenige wetenschappelijke kennis of van eenige
anatomische kennis van het paard en vooral van den paardenhoef hadden
ze nog geen flauw begrip, zoodat het niet vermeden kon worden dat ze dik-
wijls verkeerd spijkerden en daardoor het dier veel pijn veroorzaakten. Bij
een onhandige hoefsmid ontaardde het beslaan der dieren zelfs in de ruwste
dierenkwellerij. Een tamelijk groot opstel over de kunst van het hoefbeslag,
die ook al eenigszins op wetenschappelijke kennis berustte, verscheen wel-
iswaar reeds in de 16de eeuw; de schrijver ervan was een Italiaansch edel-
man, Cesare Fiaschi; dit werk maakte veel opgang, werd veel gelezen en
leverde veel goeds op, ofschoon het ook niet veel aan de bestaande toe-
standen deed veranderen.
Beroemde leermeesters voor het hoefbeslag waren voorts Carlo Ruini
en Sleysel, die beiden in de 17de eeuw leefden en ook werken over de kunst
van het hoefbeslag uitgaven. Een grootere beteekenis kregen echter eerst
de werken van de beide La Fosse (vader en zoon) in het midden der 18de
eeuw, waardoor tenminste aan de grootste ruwheden van het hoefbeslag
een einde gemaakt werd. Maar eerst in de 19de eeuw, en pas in de tweede
helft ervan ging men ertoe over om het hoefbeslag wetenschappelijk te
bestudeeren en dit in overeenstemming met den anatomischen bouw, de
plaatsing der beenen, enz. uit te voeren. Nadat men aan de veeartsenij-
scholen reeds lang theoretisch onderwijs in het hoefbeslag had gegeven,
gmg men er in het midden van de vorige eeuw toe over om bijzondere
ondermjsinrichtingen voor hoefbeslag op te richten, die zich het eerst in
de militaire smidsen ontwikkelden.
Zoo vinden wij in de geschiedenis van het hoefijzer en van het hoefbeslag
een der interessantste hoofdstukken van de aantrekkelijke geschiedenis
van het paard in dienst der menschen terug, en als wij aan quot;de buitengewone
diensten denken, die het paard den mensch eeuwenlang heeft bewezen en
die een der belangrijkste grondslagen van de menschelijke cultuurontwikke-
ling vormen, dan moeten wij ook dankbaar aan het bescheiden (eenvoudige)
hoefijzer van het paard denken, dat de /j diensten mogelijk maakte.
„Goed beslagenquot; te zijn, dat is de uitdrukking, die ons de geschiedenis
van het hoefijzer niet slechts voor paard en ruiter, maar ook voor ieder
mensch in het algemeen heeft geleerd.
Commissie belast met het afnemen van het examen ter verkrijging van
Rijksdiploma als hoefsmid.
VERSLAG VAN HET VOORJAARSEXAMEN 1933 VOOR HET
,RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMID.
Nadat de oproeping voor het examen in de verschillende vakbladen had
gestaan en de opgaven waren binnen gekomen, had op 16 Maart een verga-
dering plaats van den voorzitter en den secretaris en op 21 Maart van de
geheele examencommissie. Op deze laatste vergadering werden de werk-
zaamheden besproken, de subcommissies benoemd en de examendagen
vastgesteld. Daar zich 77 candidaten hadden aangemeld, waren hiervoor 13
dagen noodig en werden als zoodanig gekozen 27—28—29 en 30 Maart,
3-4-5 en 6 April en 8—9—10—11 en 12 Mei, terwijl 13 Mei werd aange-
wezen voor de eind vergadering van voorzitter en secretaris.
De candidaten waren afkomstig van cursussen gehouden te Amersfoort—
-ocr page 99-Appingedam — Arnhem — Bedum — Bergen op Zoom — Dordrecht —
Enschede — Goes — Heerenveen — 's-Hertogenboseh — Hoogeveen —
Lochem — Markelo — Oostburg — Utrecht — Sittard — Veendam —
Winschoten en Weert.
Van de 77 zieh opgegeven candidaten, hebben 70 het examen afgelegd;
hiervan namen 37 — 27 — 5 en 1 resp. voor de 1ste-, 2de-, 3de en 4de maal
aan het examen deel. Totaal slaagden 41 candidaten, waarvan resp. 18 —
19 — 3 en 1 het examen voor de 1ste-, 2de-, 3de of 4de maal hadden afgelegd.
Meer dan bij vorige examens is ditmaal bijzondere aandacht geschonken
aan den werktijd en deze werd voor de verschillende werkzaamheden van te
voren gelimiteerd. Het oordeel der Commissie hieromtrent is gunstig, er
werd vlotter gewerkt en de resultaten waren meer bevredigend.
Namen der geslaagden:
A. de Weerdt te Roodeschool, G. A. de Smidt te Retranchement, J. Smith
te Usquert, J. J. Naessens te Aardenburg, P. J. Groosman te IJzendijke,
K. Dijkema te Uithuizerpolder, C. J. v. Boven te Rilland Bath, H. J. de Bie
te Uden, 0. J. de Bruyn te Gouderak, J. Bulten te Laren (G.), A. J. Donder-
man te Laren (G). H. H. van Hamersveld te Hooglanderveen, H. H. Wassink
te Winterswijk, A. Werner te Deil, H. B. Pelgrom te Hummelo, A. J. G. ten
Broek te Baak bij Zutfen, G. Rundervoort te Hoogeveen, H. J. Nijenhuis te
Harfsen, J. P; Joppen te Steenbergen, J. H. Hoedemakers te Born, G. Dragt
te Zuidwolde, G. J. ten Brinke te Neede, H. J. B. Angenent te Langen bij
's Heerenberg, W. J. Mulder te Borculo, J. J. Geerlings te Deurningen,
G. Oude Booyink te Oldenzaal, G. J. Simmelink te Neede, K. Wassens te
Wassenaar, G. Strobos te Beerta, J. Niemeyer te Vlagtwedde, J. de Jong te
Beerta, W. Hölting te Bellingwolde, A. Drenth te Oostwold, J. M. L. Niesen
te Reuver, H. Korporaal te Oud Beyerland, J. Mulder te Siddeburen,
W. S. Hageman te Spijl, A. Brouwer te Nieuwolda, C. Korporaal te Oud
Beyerland, J. Korpershoek te Oud Beyerland, H. Raven te Dordrecht.
EEN OUDE MERRIE.
De heer H. J. B r e u k i n k te Lochem had de welwillendheid ons te
melden:
Hierbij een photo van een merrie welke op 12 Juni j.1. den leeftijd van
35 jaren heeft bereikt. Zooals U op de photo ziet is ze nog in beste conditie
en ze verricht nog dagelijks lichte werkzaamheden. De leeftijd is juist, daar
een zoon van een buurman denzelfden nacht geboren werd. Ze is het eigen-
dom .van de Wed. Hietland in Nettelhorst bij Lochem. Haar moeder was een
Geldersche merrie, terwijl de vader Gladiateur was, destijds het eigendom
van wijlen den heer F. C. Colenbrander te Brummen en toen gestationneerd
bij den heer Dave te Geesteren bij Borculo. Gladiateur was een kleine hengst
met veel gang en van Oldenburgsch-Engelsch ras, slechts 1.54 hoog. Een
afbeelding van Gladiateur komt voor in het Geldersch Paardenstamboek
van het jaar 1891.
Waarde Collega Scholten!
Even wil ik hier nog van antwoord dienen. Dat er candidaten zijn op het
examen, die wel eens een toon aanslaan die hun op den cursus nooit is aan-
gegeven, is zeer juist. Dit heb ik zelf bij ondervinding. Doch zooals vorigen
herfst door eenige candidaten olie in 't vat is gegoten, dan gaat bij mij het
lampje uit, dat deze dan nog geschoolde cursisten genoemd kunnen worden.
Men kan zich indenken dat een goed afgerichte candidaat nog wel fouten
kan maken, waardoor ze niet voor een voldoend cijfer in aanmerking
kunnen komen, — hetzij veroorzaakt door zijn zenuwen, examenvrees of
wat dan ook.
Ik wil hier eenige naar voren brengen. Wat betreft het geheele beslag:
scheef, te kort of te lang, te ruim of te nauw, lucht, wel of geen opzet, enz.
Ik zou hier nog wel een heel lijstje bij kunnen opsommen, wat betreft
besnijden en smeden van ijzers, maar hierover genoeg, we begrijpen het wel.
Ik had wel gedacht dat er nog gedebatteerd zou worden, maar ben
daarvoor niet afgeschrokken. Ik kom openlijk voor den dag naar mijn
eigen zuivere meening. 't Is niet mijn bedoeling om te gaan afkammen of
afbreken, wat anderen met moeite opbouwen, zooals men dit noemt. Maar
ik wil trachten om collegiaal zamen te werken tot verheffing van het
hoefsmidsvak.
Wat de voorbereidende cursussen betreft, daarover is m.i. nu genoeg
gezegd.
Maar wat dunkt U van het laatste gedeelte van mijn vorig stukje, waar
ik het had over het smeden en lasschen op het aambeeld. Hierdoor heeft
ons schoone hoefsmidsvak zoo'n schipbreuk geleden en ik noem zulks dan
ook 80% beter dan de bedoelde voorbereidende cursussen.
Met dank voor de plaatsing.
Duiven.nbsp;J. A. T a n g e 1 d e r,
A.s. Draverijen.
18 Juni |
Houtrust |
k.b. |
31 Aug. |
Abcoude |
k.b. |
18 Juni |
Groningen |
l.b. |
3 Sept. |
Houtrust |
k.b. |
28 Juni |
Duindigt |
l.b. |
3 Sept. |
Groningen |
l.b. |
2 Juli |
Duindigt |
l.b. |
6 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
2 Juli |
Usquert |
k.b. |
7 Sept. |
Heemskerk |
k.b. |
9 Juli |
Duindigt |
l.b. |
10 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
9 Juli |
Nobrdwolde |
k.b. |
10 Sept. |
Den Hoorn |
k.b. |
12 Juli |
Duindigt |
l.b. |
12 Sept. |
Schagerbrug |
k.b. |
16 Juli |
Houtrust |
k.b. |
14 Sept. |
Beverwijk |
k.b. |
16 Juli |
Groningen |
l.b. |
17 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
19 Juli |
Duindigt |
l.b. |
18 Sept. |
Medembiik |
k.b. |
23 Juli |
Duindigt |
l.b. |
20 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
26 Juli |
Pijnacker |
k.b. |
21 Sept. |
Enkhuizen |
k.b. |
30 Juli |
Drachten |
l.b. |
22 Sept. |
Wolvega |
k.b. |
30 Juli |
Duindigt |
l.b. |
24 Sept. |
Groningen |
l.b. |
30 Juli |
Zuidhorn |
k.b. |
25 Sept. |
Schagen |
k.b. |
2 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
26 Sept. |
Schagen |
k.b. |
2 Aug. |
Wormerveer |
k.b. |
27 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
3 Aug. |
Santpoort |
k.b. |
1 Oct. |
Hilversum |
l.b. |
6 Aug. |
Houtrust |
k.b. |
3 Oct. |
St. Maartensbrug k.b. | |
9 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
4 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
13 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
11 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
13 Aug. |
Anna Paulowna |
k.b. |
15 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
15 Aug. |
Castricum |
k.b. |
19 Oct. |
Purmerend |
k.b. |
17 Aug. |
Purmerend |
k.b. |
22 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
20 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
29 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
23 Aug. |
Stompwijk |
k.b. |
5 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
27 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
12 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
28 Aug. |
Groningen |
k.b. |
19 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
30 Aug. |
Zaandam |
k.b. |
26 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
31 Aug. |
Hilversum |
l.b. |
A.s. Concoursen Hippique.
Den Haag .... 13—15
Juninbsp;Uden.....
Juninbsp;Amsterdam .... 5
Juninbsp;Mili.........
Juninbsp;Zeeland........
Juninbsp;Etten.......[
Julinbsp;Groningen......
Julinbsp;Meppel........
Julinbsp;Deventer........
Julinbsp;Dokkum.......
Julinbsp;Almelo........
Julinbsp;Vortum Mullum ....
Juilnbsp;Utrecht.........
Julinbsp;Tilburg........
Julinbsp;Assen........
Julinbsp;Roden........
Julinbsp;Barneveld ......
Julinbsp;Baarie Nassau.....
30nbsp;Juli
6 Aug.
6 Aug.
20 Aug.
20 Aug.
31nbsp;Aug.
31 Aug.
3nbsp;Sept.
13 Sept.
17 Sept.
20 Sept.
27 Sept.
29nbsp;Sept.
1 Oct.
Buitenland.
12 Juni —22 Juni
17 Juni —26 Juni
22 Juni — 5 Juli
8 Juli —16 Juli
22 Juli — 30 Juli
Spa . . .
Dublin . .
Boston . .
Genève . .
New York
5 Aug.—14 Aug.
Weenen .
Londen .
Vichy .
Luzern .
Aken . .
8nbsp;.Aug. —11 Aug.
23 Aug.—29Aug.
28 Oct. —5 Nov.
9nbsp;Nov.—14Nov
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
iBt
is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet....quot;.
BERNARDO REYMAN Directeur voor Europa, PARIJS SE,
4 PLACE DE LA SORBON E.
ili
ili
ili
ili
ili
ili
iü
-ocr page 104-Zou hQ de boodschap
verstaan hebben ?
Eén kans tegen tien ... een sneltrein is
200 gauw voorbij!
Wanneer u zeker v/ilt zijn, dat uw boodschap
verstaan, verwerkt en begrepen zal worden,
vergenoeg u dan niet met haar uit een sneltrein
te roepen. Zeg haar déér, waar uw toehoorder
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap in de periodieke pers
Dit is de beste gelegenheid van den modernen
tijd om uwtoekomstige klanten in een stemming
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kunnen
verwerken. En de eenige manier, waarbij gij
zeker zijt, dat ieder, dien gij uw boodschap
toeroept, haar zal verstaan en begrijpen.
pß éÈm m MÄ MMüfeO PUß @1F IPBB'ISIMÈ^® ^BSêGOMlliXKli iMcl
geef uw advertentie een langer leveh
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Persnbsp;7
-ocr page 105-INHOUD: De paardentractie en het hoefbeslag te Rotterdam — Cursus in hoef-
beslag te Winschoten — Ingezonden stukken ^ De Toekomst van het paard —
Korte Mededeelingen — Paarden en veestapel — Advertentiën.
DE PAARDENTRACTIE EN HET HOEFBESLAG TE ROTTERDAM.
Van alle steden in ons land heeft de Maasstad de grootste beteekenis op
het gebied der paardentractie. Daarvoor is het de grootste haven- en handels-
stad. Amsterdam neemt in dit opzicht ook een voorname plaats in, doch de
z.g.n. zolderschuit is daar het eerste transportmiddel voor de binnenstad,
waartoe de grachten, die in halvemaanvorm de stad doorsnijden, een gun-
stige gelegenheid bieden.
Het getal door paarden getrokken vrachtwagens in Rotterdam was
vroeger enorm. Dat aantal is verbazend geslonken met de invoering van de
vrachtauto. En het personen-rijtuigje (de snorder) is geheel van het tapijt
verdwenen. De omwonenden komen ook niet meer als vroeger per rijtuig
naar de stad en dat waren indertijd vooral op marktdagen heele rijen:
weide-boeren uit de richting Schiedam-Hilligersberg en landbouwers van de
eilanden. Benevens het drukke treinvervoer, onderhouden thans tallooze
auto-bussen een geregeld verkeer met de „buitenwereldquot;.
Het stadsbeeld is in den loop der jaren dus zeer gewijzigd. Maar toch
vervult het paard, inzonderheid in het havenbedrijf, nog een groote rol.
Bij een hernieuwd bezoek aan Rotterdam is zulks aan schrijver dezer regelen
ten duidelijkste gebleken. Men behoeft zich maar korten tijd b.v. bij de
Boompjes of op Feijenoord op te houden of er zijn tientallen bespanningen
gepasseerd.
En het beslag der paarden?
Oogenschijnlijk is dat vrijwel hetzelfde gebleven en de hooge stoot en
kalkoenen aan de achterijzers vielen bij pas beslagen paarden nog zeer op.
Bij een bezoek aan een paar hoefsmederijen werd bevestigd, dat met het
oude beslag moeilijk is tenbsp;Die neiging bestaat er anders bij sommige
■trtn^r.
hoefsmeden wel, en met paarden-eigenaren of directies van maatschappijen,
waarmede als het ware „te pratenquot; valt, is men gaandeweg reeds gekomen
tot vlak beslag bij de voorhoeven en lagere obstakels aan de achterijzers.
Het stand houden van de paardentractie valt toe te schrijven aan het
veel werken over korte afstanden, waarbij de exploitatie-kosten nog steeds
spreken in het voordeel van het paard. Een enkele jaren geleden geldend
motief is intusschen vervallen, n.1. het lange wachten voor de bruggen en
waardoor een auto evenmin opschoot als een met paarden bespannen wagen.
Zag men voorheen dikwijls lange files soms wel tot l^/a of 2 uur wachten,
daaraan is met de verhooging van de Maasbrug, waardoor de Koningsbrug
werd ontlast, zoo goed als een einde gekomen. En nu staat het graven van
een tunnel onder de Maas op het programma, waardoor het snelverkeer in
de toekomst geheel ongehinderd zal kunnen plaatsvinden. Met dien tunnel-
bouw, waarover reeds jaren is gepraat, schijnt het inderdaad ernst te worden.
Er is in de Staatscourant reeds gewag van gemaakt en mede uit een oogpunt
van werkverschaffing zal er voortgang worden betracht. Dat beteekent een
geweldig stuk werk met een uiteindelijk groote verkeersverbetering in het
zicht.
In Rotterdam wordt ook veel aan asphalteering gedaan. Nieuwe straten
krijgen meerendeels een geheel asphaltbed, terwijl vele oude straten een
laagje is gegeven. De laatste zijn wel grootendeels weer kaal gereden, doch
tusschen de voegen der keien houdt het stand. Deze asphalteering draagt
er toe bij dat de stoot en kalkoenen minder reden van bestaan krijgen. Aan
hun eigenlijk doel om steun te zoeken, vooral bij het afzetten, tusschen de
voegen der keien, maakt het asphalt meer en meer een einde.
De lezers zullen zich nog wel herinneren dat de heer Crezée te Rotterdam
in „De Hoefsmidquot; heeft gewezen op het gevaar dat de stoot opleverde voor
het vast geraken in de veelvuldige tramrails. ZEd. heeft daarom aan-
bevolen de stoot T-vormig te smeden. Hiernaar informeerende deelde men
ons mede dat de idee van den heer Crezée niet is opgegaan, omdat dan de
stoot aan zijn oorspronkelijke bedoeling, hiervoren reeds aangegeven, niet
meer beantwoordde. Het gevaar voor het vastraken in tramrails is inderdaad
niet denkbeeldig. Daarom worden de stooten schuin naar voren gesteld.
Het vastknellen tusschen de rails wordt daardoor tot een minimum geredu-
ceerd, want trekt het paard den voet van het naar voren gestelde been op,
dan staat de stopt recht, zit niet bekneld, en kan worden uitgelicht.
Het aantal hoefsmederijen is in Rotterdam en naaste omgeving natuurlijk
als overal elders teruggeloopen. Maar er zijn er nog verscheidene en behoor-
lijk beklante. Men deed ons de volgende noteeren:
W. Blickwedel, Chrispijnlaan 54; J. H. Klein, Goudsche singel 2; Wed.
J. J. Pley, idem 114; P. Smits, Slachthuisstraat 21; J. Uitman, Baan 135;
Vos en Smits, Pupillenstraat 25; H. J. Klück, Stieltjesplein 9; A. Bosman,
Zuidhoek 167; N.V. Electrische Smederij v/h. B. Bosman, Dordtsche Straat-
weg 567; J. Commijs, Dordtsche Straatweg 757; v. d. Ploeg, Verhulst-
straat; Klein, Korte Kade te Kralingen; Klein, Kootsehe kade te Hillegers-
berg; J. Cossee te Hillegersberg; A. Schildkamp te Schiebroek en C. Visser,
Papaverstra at 14 te Schiebroek.
Wij hadden de gelegenheid voor dezen keer de hoefsmederijen in de
Chrispijnlaan en aan het Stieltjesplein te zien en van het korte onderhoud
met de respectieve patroons moge hier een beknopte beschrijving volgen.
De heer W. Blickwedel drijft zijn specifiek hoefsmidszaak in de
Chrispijnlaan thans 20 jaar. Voordien was deze gevestigd in de Aert van
Nesstraat. De vader van W. Blickwedel had in 1900 die hoefsmederij in
laatstgenoemde straat overgenomen van Casparic, en toen het pand in de
Aert van Nesstraat bij een verbouwing moest worden verlaten, was dicht
in de buurt voormeld perceel in de Chrispijnlaan in gebruik genomen.
W. Blickwedel is dus zijn vader in het bedrijf opgevolgd. Laatstgenoemde
was herkomstig uit Duitschland. Na het verstrijken van zijn militairen
diensstijd in Berlijn, is hij naar Amsterdam gekomen, op advies van een
daar wonenden vriend. Hij heeft in de hoofdstad gewerkt bij de Amster-
damsche Rijtuig Mij., daarna 12 jaar bij de familie Steding te Utrecht, ver-
volgens 11/2 jaar te Rotterdam de paarden beslagen van de Omnibus Maat-
schappij, waarna hij zich als patroon vestigde. Zijn zoon, de tegenwoordige
baas dus, vertelde dat zijn vader in Berlijn hoofdzakelijk ossen had beslagen
en toonde ons daarvan nog oude modellen ijzers. Twee helften voor eiken
klauw. Ze werden in voorraad gemaakt en met een mand vol ijzers werd
naar den stal getrokken, waar passende helften werden uitgezocht. Het
klauwbeslag geschiedde altijd koud en in een noodstal, waarin laag bij den
grond werd gewerkt in verband met de korte onderbeenen der ossen.
Blickwedel staat momenteel in zijn smederij alleen voor het werk en
aangezien hij alle ijzers zelf smeedt, heeft hij het vrij druk. En over het
smeden van de z.g.n. Rotterdamsche hoefijzers moet men niet gering
denken. Daarmede gaan kilo's stafijzer gemoeid. Wij deden een greep uit
de vele gereed liggende ijzers en dat ijzer woog maar even ruim 31/3 pond.
De stoot was 4 c.m. hoog, de kalkoenen ± 5 c.m. De breedte der stooten
wisselt af van 71/3 tot 10 c.m. Het gewicht van een ijzer voor de zware
sleeperspaarden varieert van l-i/^ tot 2 K.G. per stuk. Gemiddeld moet een
paard om de drie weken van nieuw beslag worden voorzien, sommige om de
15 ä 16 dagen.
Als voorijzer geldt bij Blickwedel als regel: vlak beslag.
Van den in de smederij aanwezigen noodstal wordt slechts voor oude en
stijve sleeperspaarden gebruik gemaakt.
Blickwedel is niet gediplomeerd, heeft echter in zijn vader een bekwaam
leermeester gehad en heeft zich zelf veel moeite gegeven om door aan-
schaffing van preparaten den bouw van het onderbeen, inzonderheid van
den hoef, te bestudeeren en te leeren kennen.
De heer H. J. K1 ü c k a/h. Stieltjesplein is nog een jonge baas. Zijn
naam wijst ook op Duitsehe afkomst en dat is inderdaad zoo. Zijn overgroot-
vader heeft naar Nederland de wijk genomen om te ontkomen aan deelname
aan den opmarsch van het leger van Napoleon naar Rusland. Hij kwam
terecht in Bussum. Nadat de Haarlemmermeer was drooggelegd heeft hij
zich daar gevestigd. Klück's grootvader kreeg de smederij over en diens
4 zonen (waarvan intusschen 2 zijn overleden) werden alle hoefsmeden.
Een daarvan trok naar het Stieltjesplein in Rotterdam en heeft daar 3 jaar
geleden de affaire overgedragen aan zijn zoon, die er thans resideert.
H. J. Klück is ook niet gediplomeerd, doch heeft wel een jaar een cursus
gevolgd in Rotterdam en 1 jaar in den Haag, maar tot een opgave voor
deelname aan 't examen voor het Rijksdiploma is het niet gekomen.
De zaak aan het Stieltjesplein is een gemengd bedrijf. Werd er elf jaar
geleden met 5 knechten hoofdzakelijk aan het hoefbeslag gewerkt, thans kan
de patroon dat onderdeel van het bedrijf met een halfwas af.
Ten opzichte van de beslag-methode is Klück sterk voorstander om te
komen tot zooveel mogelijk afschaffing van stoot en kalkoenen, teneinde de
langere bruikbaarheid van het paard te verhoogen. Bij wijze van overgang
liet Klück ons ijzers zien met lagere stoot en kalkoenen, doch waarbij hij het
in de dikte en de breedte heeft gezocht. Een ijzer heet in Rotterdam ver-
sleten als de stoot en kalkoenen zijn afgeloopen en juist daarom dringen
vele eigenaars van paarden op geweldige afmetingen van die uitsteeksels
aan. Bij een minder hoogen, doch breeden (platten) stoot wordt tevens
tegemoet gekomen aan het gevaar voor vastknellen in de tramrails. Klück
hoopt in zijn richting te kunnen doorgaan om geleidelijk tot beperking van
de hooge stooten en kalkoenen te kunnen komen. Bij paarden die licht
werk verrichten kan zulks in de eerste plaats.
Bij Klück worden ook alle ijzers zelf vervaardigd.
Wij merkten op weinig brokkelhoeven bij de paarden te hebben geconsta-
teerd, hetgeen Klück mede toeschrijft aan het feit, dat de uitvoering van het
hoefbeslag in de laatste jaren zooveel is verbeterd. Knoeiers in het vak zijn
er eigenlijk niet meer. De goede hoefsmeden zijn als het ware nog over-
gebleven.
De prijs voor een vierkant beslag is belangrijk gedaald en het gaat moeilijk
voor den Bond om de prijzen loonend te houden, te meer waar niet allen
lid van den Bond zijn. Daarentegen zijn ook de uurloonen der knechts terug-
geloopen, al staat dit niet in verhouding tot de daling der beslagprijzen.
Als leverancier van zolen, hoefnagels e. d. treedt in Rotterdam de bekende
firma Bax aan de Glashaven op en aan dit kantoor vernamen wij dat
fabrieksijzers in Rotterdam weinig zijn te plaatsen, hetgeen we, na de op-
gedane ondervinding, graag gelooven.
CURSUS IN HOEFBESLAG TE WINSCHOTEN.
Bij de laatstgehouden' examens voor het Rijksdiploma voor hoefsmid,
slaagden van bovengenoemden cursus alle leerlingen. Hieronder ziet men
de groep afgebeeld op één leerling na, die verhinderd was te poseeren, met
hun onderwijzer in de practijk.
Van links naar rechts: J. Niemeijer te Vlagtwedde, G. Stroobos te Drie-
borg, W. Hoiting te Bellingwolde, dan J. van Heuvelen te Bellingwolde
(onderwijzer), verder J. de Jong te Beerta en H. Bakker te Reiderwolder-
polder.
Leeraar in de theorie en leider van den cursus was de heer F. O. Rentema,
dierenarts te Winschoten.
Geachte heer Tangelder,
U vreest, dat men met voorbereidende cursussen in hoefbeslag niets be-
reikt. Hierin ben ik het volkomen met U eens, want het is niets dan roeien
tegen den stroom in; maar denk dan toch in 't geheel niet aan oude ijzers
inwellen en daarvan nieuwe te maken.
Ik vind het prachtig van U (maar begin er zelf niet aan) en het getuigt
van bijzondere goede wil dat U de jas uittrekt en U in 't zweet werkt om
den candidaten het inwellen enz. te leeren, maar ik zou vreezen, dat U
bedrogen uitkomt, want de meesten zullen wel denken: werk jij maar aan
die oude ijzers, maar ik heb geen lust want daar is nou ja geen cent mee te
verdienen en gaat het daar niet in de eerste plaats om? Ten slotte is het
er toch om begonnen, 't Is net of op een cursus in hoefbeslag de hoofdzaak
is: ijzers maken. Neen, bij mij niet, die maken de fabrieken wel voor ons.
Laten wij ons maar bezighouden met de standen en de gangen en het oor-
deelkundig besnijden en het goed passen en onderleggen van de ijzers en
verder het goed versmeden van een eerste klas fabrieksijzer, want werkelijk
met een beetje goeden wil is er best wat van te maken en de jongens zullen
met veel ambitie die werkzaamheden volgen en dan leert U ze tenminste
nog wat waar ze in hun later leven wat aan hebben.
Ik weet heel best, dat dit niet in de lijn is van de zoogenaamde rasechte
ouderwetsche hoefsmeden, maar dat doet er niet toe, wij hebben het met
de jongere generatie te doen. En wil men de jonge smeden bij het hoef-
beslag houden, dan moet het dien kant op.
Hoor maar eens een oude timmerman, die zegt: ons vak is niks meer.
Al dat mooie werk, de deuren en kozijnen enz., alles komt van de fabriek.
De schoenmaker evenzoo. De auto, dat mooie stuk werk, de spatborden, de
krukassen, zuigers enz., alles is door een goed vakman te maken, evengoed
als hoefijzers, maar ze denken er toch niet aan. Maar zoo lang de examen-
commissie eigen gesmeede ijzers verlangt, zijn we noodgedwongen onze
jongens ze te leeren maken, doch als wij ons goed bedenken, weten wij heel
best, dat het vergeefsche moeite is, want zij doen het in 't vervolg in hun
dagelijksch werk toch niet meer en als straks de wereld weer wat op zijn
pootjes komt te staan en het werk weer wat ruimer wordt, toch zeker heele-
maal niet meer. En als wij onze toekomstige smeden dat nu leeren, zijn
ze er dan klaar mee.
Nu een ander maar, als 't de moeite waard is; er zijn genoeg, die met
mij van meening verschillen, i)
Grijpslcerk (Gr.).nbsp;P. H u i z i n g a.
DE TOEKOMST VAN HET PAARD
door
,nbsp;Th. Wol ff.
Nadruk verboden.
Door het invoeren en het steeds toenemende gebruik van krachtvoertuigen
hebben paard en het door paarden getrokken voertuig hun vroegere betee-
kenis van bijna het eenige, in ieder geval van het belangrijkste en meest
gebruikte verkeers- en transportmiddel verloren. De invoering der spoor-
wegen, waardoor voor het eerst de mechanisch werkende natuurkracht als
drijfkracht voor den wagen werd toegepast, was nu bijna honderd jaar
geleden de eerste aanleiding van het verdringen der vroegere rij - en vervoer-
middelen; ook de met paarden bespannen postkoets, die tot dusver het
1) Ook wij komen hierop in de volgende aflevering terug. Red.
-ocr page 111-eenige middel voor het reisverkeer over verre afstanden was geweest, werd
nu van haren dienst ontheven. Daarna volgden, weliswaar eerst eenige
tientallen jaren later, de stoom- en daarna de electrische trams, waardoor
het paard ook voor het grootste gedeelte in het beperktere plaatselijke
verkeer overbodig werd en tegenwoordig is ten slotte als sterkste en gevaar-
lijkste concurrent van het paardenspan de automobiel in zijn verschillende
uiteenloopende vormen en gebruikswijzen, op den voorgrond getreden; de
automobiel schijnt geroepen te zijn om dat, wat de eersten begonnen,
te voltooien, namelijk het geheel op zij schuiven van paard en paarden-
span. Toch heeft hij dit doel nog niet geheel bereikt. Luxe-, sport- en reis-
wagens , zaken- en vrachtvoertuigen, omnibus en rijtuig, civiele en mili-
taire voertuigen, in het kort, de wagensoorten voor alle gebruiksdoeleinden,
die eeuwenlang door het paard werden getrokken, zijn reeds grootendeels
automobielen, d. w. z. zich vanzelf voortbewegende krachtvoertuigen
geworden, waarbij de „paardekrachtquot; slechts nog de beteekenis van een
symbolische krachtmaat voor het prestatievermogen der ingeboxiwde ma-
chine heeft en het schijnt, dat dit verdringingsproces onophoudelijk verder
gaat.
Daardoor ontstaat vanzelf de vraag, of paard en paardenspan, die eeuwen-
lang aan het menschdom zulke onschatbare diensten hebben bewezen en
wier gebruik zulk een aantrekkelijk en belangrijk hoofdstuk der mensche-
lijke cultuurgeschiedeni-s vertegenwoordigt, veroordeeld zijn om vol-
komen en voor altijd door de mechanische transportmiddelen verdrongen te
worden en daardoor dus langzamerhand uit het cultuurleven te verdwijnen,
of dat ook het verkeer en het transport in de toekomst hun diensten zal
noodig hebben, al is het dan ook slechts in de tweede plaats. Groote deelen
der bevolking, die om practische redenen of bij voorkeur het paard gebrui-
ken, voorts ook de talrijke industrieën, die op den arbeid van het paard en
het paardenspan berusten, hebben tegenwoordig groot belang bij deze
vraag, die ook de landbouwkundige kringen, die zich met het fokken van
paarden bezighouden, levendig belang inboezemt. Een zakelijke bespreking
van deze vraag zal dus wel op haar plaats zijn. Daarbij zullen de verschil-
lende gezichtspunten ter sprake worden gebracht.
Het beantwoorden van deze vraag maakt een vergelijking van de rij-
technische eigenschappen der beide soorten van vervoermiddelen, van de
krachtvoertuigen aan de eene zijde, van het paard, resp. het paardenspan
aan den anderen kant, noodig, om daaruit te kunnen opmaken of en in
hoeverre het paardenspan ook tegenover de krachtvoertuigen zijn beteeke-
nis voor transportdoeleinden kan doen gelden.
De rijtechnische eigenschappen en voordeden der krachtvoertuigen zijn
zoo helder als glas; bij de spoorwegen bestaan ze uit de reusachtige kracht-
ontwikkeling, resp. het reusachtige prestatievermogen, die verschillende
honderden paardekrachten bedraagt, in verband met de grootste snelheid,
eigenschappen, waardoor de spoorwegen meer dan elk ander het middel
voor het massatransport over verre afstanden zijn geworden. Ook bij den
automobiel is het in de eerste plaats zijn grooter prestatievermogen, dat
hem zijn overwicht over het paardenspan verleent. Al is het prestatie-
vermogen van den automobiel nog op verre na niet zoo groot als dat der
spoorwegen, dan overtreft het toch die van het paardenspan in belangrijke
mate en komt in het grootere prestatievermogen, de veel grootere snelheid
van het vervoer en het grooter uithoudingsvermogen van den motorwagen
duidelijk aan den dag. De motorwagen kent geen uitputting en geen ver-
moeienis en zijn werktijd kan per dag even goed tien als twintig uur bedra-
gen, waardoor hij, evenals de spoorwegen in de eerste plaats ook voor het
vervoer over groote afstanden, die de kracht van het paardenspan te boven
gaan, ten zeerste geschikt is.
Maar tegenover al deze eigenschappen der kraehtvoertuigen heeft toch
ook het paardenspan bepaalde eigenschappen, die het krachtvoertuig ten
eenenmale mist en die toch voor talrijke gevallen van het verkeer en het
transport van het grootste belang en onmisbaar zijn. Dit zijn zoowel tech-
nische als economische eigenschappen, waarmee wij ons nu uitvoeriger
moeten bezig houden.
In de eerste plaats is het de grootere onafhankelijkheAd van den toestand
der wegen, die men als een bijzonder voordeel van het paardenspan moet
beschouwen. De krachtvoertuigen zijn door hun technisch-mechanisch
karakter altijd aan bepaalde wegen gebonden, die aan bepaalde eischen
voldoen. Het duidelijkste zien wij deze afhankelijkheid bij de spoorwegen,
waarvoor steeds rails noodzakelijk zijn en die door deze voorwaarde, ondanks
haar groote beteekenis voor de geheele verkeers- en cultureele ontwikkeling
toch een uitgesproken eenzijdig verkeers- en transportmiddel zijn, dat alleen
voor het verkeer op rails is geschikt en er alleen nooit in geslaagd zou zijn
om het paard te verdringen of om zijn rijtechnische beteekenis ook maar
eenigermate te verminderen. Voor het paardenspan bleef na de invoering
van de spoorwegen nog het vrije, niet aan rails gebonden verkeer en transport
op kleiner afstand over. Dit gebied ontwikkelde en vergrootte zich echter,
door den grooten opbloei van handel en verkeer, waartoe de spoorwegen
den stoot hadden gegeven, eveneens op groote schaal en opende daardoor
voor het paardenspan een nieuw en succesvol arbeidsterrein, waardoor een
grootere navraag naar paarden ontstond dan ooit te voren.
De automobiel is niet van rails afhankelijk; hij is evenals het paardenspan
een vrij voertuig en juist daardoor zulk een gevaarlijke en succesrijke
concurrent van het paardenspan geworden, aan wie het nu ook het gebied
van het vrije pMatselijke en buurtverkeer, dat hem na de invoering der
spoorwegen nog overgebleven was, ontnam. Toch is ook de automobiel
van den toestand der wegen afhankelijk. Al is het ook niet aan rails gebon-
den, dan heeft het toch voor het aanhoudende en betrouwbare werken,
zooals voor het practische rij- en vervoerwezen absoluut noodzakelijk is,
altijd gunstige toestanden der wegen, vooral een vasten, gelijkmatigen en
drogen rijweg noodig. Op 'n zachten, zandigen of op een in eenig ander
opzicht ongunstigen weg wordt het prestatievermogen van den motor-
wagen belangrijk verminderd en het komt ook niet zelden voor, dat het
voertuig op zulk een weg in het geheel niet meer verder kan. Aan deze
beperking is het paard echter lang niet in zoo hooge mate onderworpen.
Een motorwagen van 15 P.K. is op een goeden, vasten weg, oneindig veel
sneller en heeft veel grooter prestatievermogen, dan een paardenspan met
een paard ervoor; nu komen beide echter op een zandweg; het paard brengt
zijn wagen, zij het dan ook met grooter moeite, toch steeds verder, de motor-
wagen blijft echter hulpeloos staan. Als de weg echter zoo moeilijk wordt
dat de kracht van het paard ten slotte toch niet meer voldoende is, dan kan
men hier toch altijd gemakkelijk hulp vinden, doordat men er tijdelijk
nog een of meer paarden bij spant, die den wagen dan ten slotte zelfs over
de grootste moeilijkheden brengen. De motorwagen is daarentegen aan het
onveranderlijke aantal P.K. gebonden, die voor hem bestemd zijn en het
zal wel altijd een onopgelost vraagstuk blijven, hoe men hem., indien het
noodig is, nog snel eenige paardekrachten meer verleenen kan. Uit deze
mogelijkheid, om door een grooter voorspan zijn kracht en prestatievermo-
gen te verhoogen, blijkt dus een grooter aanpassingsvermogen van het
paardenspan aan den toestand der wegen, die de motorwagen mist en die
echter ongetwijfeld steeds van groote beteekenis voor talrijke gevallen van
het verkeer en transport is.
Vooral in den nu achter ons liggenden wereldoorlog is het groote belang
van deze eigenschappen der grootere onafhankelijkheid en van het grootere
aanpassingsvermogen van het paardenspan, bij de vaak reusachtige moei-
lijke toestanden der wegen, ten volle gebleken. Ondanks het groote gebruik,
dat men hier van den motorwagen heeft gemaakt, en ondanks de vele,
voortreffelijke prestaties, die bij het transport van alle legers, die aan dezen
oorlog deelnamen, heeft verricht, was het paardenspan gedurende den oorlog
toch altijd het laatste en vaak het eenige transportmiddel voor wegen,
waarop ook geen motorwagen meer verder kon komen. Juist in het eigen-
lijke gevechtsterrein, op den door de aanhoudende gevechten en door het
vuur van het geschut omgewoelden en vernielden grond, waarop geen auto-
mobiel kon rijden, brachten de paardenspannen toch nog altijd ammunitie
en levensmiddelen voor de tröepen tot dicht bij de loopgraven en bleken zij
in het geheel de eenige mogelijke transportmiddelen voor dergelijke wegen
te zijn. Ook de veldkeukenwagens, die in dezen oorlog zulk een groote
beteekenis verkregen werden in het algemeen door paarden getrokken,
daar het hun anders onmogelijk geweest zou zijn om hun taak afdoende te
verrichten. Want het waren immers juist de veldkeukenwagens, dieervoor
bestemd waren om de troepen door dik en dun, over de dikwijls ontzettend
groote moeilijkheden van het gevechtsterrein, over de stuk geschoten land-
wegen en door het kreupelhout der bosschen tot aan de loopgraven te
volgen, om de troepen ook verder te verzorgen, daar deze anders aan de
ergste ontberingen blootgesteld zouden zijn. Het transport der veldkeuken,
door middel van motorische drijfkracht zou bij een dergelijken toestand
der wegen geheel onmogelijk zijn geweest, zooals uit de herhaaldelijk gedane
proefnemingen met automobiel-veldkeukens voldoende is gebleken. Onder
de tallooze diensten, die het paard gedurende den oorlog aan de legers
heeft bewezen, behoort het transport der veldkeukens tot de belangrijkste
en waardevolste, en in deze fimctie heeft het den automobiel ontegen-
zeggelijk overtroffen en heeft het zich bij het oorlogvoeren onmisbaar
gemaakt. Het oorlogsterrein vertoonde ook niet zelden het zonderlinge en
dikwijls komisch werkende beeld, dat motorwagens, die in het moeras der
wegen waren steken gebleven, door paarden weer eruit gehaald en verder
gebracht moesten worden, een tooneel, dat dan tevens steeds het sprekende
bewijs voor de grootere onafhankelijkheid van het paardenspan van den
toestand der wegen was. Ook bleek ten duidelijkste hoe onmisbaar het
paard voor dergelijke gevallen was. Ook het practische rij- en transport-
wezen van den vredestijd kan om die reden in alle gevallen, waar het met
zeer veranderlijke en moeilijke toestanden der wegen te doen heeft geen
afstand van die eigenschappen van het paard doen, en daardoor ontstaan
er dus reeds tallooze gevallen, waarin de automobiel er niet in geslaagd is
om het paardenspan op zij te dringen, en hierin ook waarschijnlijk nooit
slagen zal.
Maar nog geheel andere oorzaken spelen bij het gebruik van den automo-
biel op ongunstige wegen een groote rol, die niet in overeenstemming is
met de eischen van het practische bedrijf. Dit zijn economische redenen.
De stooten en schokken, waaraan de motorwagen op onvaste, ongelijk-
matige of zelfs hobbelige wegen blootgesteld is, en die ook door de gummi-
banden met of niet in voldoende mate verhinderd kunnen worden, hebben
een vernietigende uitwerking op den gevoeligen motor en het drijfwerk
evenals op alle deelen van den geheelen wagen en veroorzaken een groote
toename van de beschadigingen van den wagen waardoor juist de grootste
defecten ontstaan. Daardoor worden echter de kosten voor het onderhoud
van den wagen, in de eerste plaats de kosten voor de reparaties zoodanig
verhoogd, dat zij niet meer opwegen tegen de voordeelen van het bedrijf
Ook wordt het verbruik van benzine, olie en gummi door zulke toestanden
der wegen oneindig veel grooter dan bij het normale vervoer. Dat heeft
natuurlijk tengevolge, dat bij zulke toestanden der wegen de kosten van
het automobielvervoer, getoetst aan de kosten per tonnenkilometer getrans-
porteerde vracht, belangrijk hooger zijn dan die van het paardenvervoer.
Dat IS echter een factor die groote beteekenis heeft voor het industrieele en
zakelijke rij- en transportwezen, dat de automobiel slechts zoo lang kan
gebruiken, als de transportkosten ervan niet hooger worden dan de kosten
met het paardenbedrijf. Waar deze kosten veel hooger worden, zooals bij
ongunstige toestanden der wegen steeds het geval is, is het paardenspan
het eenige vervoermiddel, dat in aanmerking komt, en worden de andere
voordeelen van deh motorwagen op den achtergrond gedrongen. Zeker, de
automobiel kan ten slotte overal rijden en als het moet ook op zeer 'on-
gunstige wegen; met voortdurend practisch succes, d. w. z. zonder ongeoor-
loofde vermindering van zijn prestatievermogen, betrouwbaarheid en zeker-
heid en zonder verhooging van zijn bedrijfskosten boven het normale echter
slechts op eenigszins goede en vaste wegen, zooals de ondervindingen in het
practisch transportverkeer sinds ongeveer twintig jaren voldoende hebben
bewezen. Deze ondervinding heeft geleerd, dat men bij dergelijke wegen
de degelijkheid, onverwoestbaarheid en ongevoeligheid van het paardenspan
met kan missen, omdat deze eigenschappen onder de genoemde voorwaarden
een veel goedkooper bedrijf mogelijk maken, dan men met automobielen
kan bereiken.
Daardoor zijn talrijke andere gevallen ontstaan, die het voortbestaan
van het paardenspan, ojidanks den automobiel, noodzakelijk maken. Bij
een groot aantal van industrieele ondernemingen, die jaren geleden reeds
motorvrachtwagens voor het goederen-, grondstoffen- en warentransport
in gebruik hadden genomen, mislukte het gebruik dezer voertuigen, resp.
het bereiken van een economisch tevredenstellend resultaat, door den
ongunstigen toestand der wegen, die de oorzaak waren, dat de wagens na
jarenlange vergeefsche proefnemingen en nadat zij ontzaglijke kosten hadden
veroorzaakt, weer aan het verkeer onttrokken werden en de betreffende
ondernemingen hun toevlucht weer tot het paardevoertuig moesten nemen,
dat zij sindsdien eeuwige trouw gezworen hebben. Bij andere industrieele
ondernemingen daarentegen, die zeer veel voertuigen noodig hebben, heeft
men een zoodanige scheiding tusschen motoren paardenspan gemaakt, dat de
eersten slechts op goede wegen wordt gebruikt, maar het paardenspan op
alle andere wegen dienst doet. Daardoor is door den invloed van den weg
op de economie der onderneming reeds een duidelijke ontwikkeling ont-
staan, waaruit de onmisbaarheid en het gebruik van het paardenspan voor
talrijke gevallen van het handels- en industrieele leven ook verder blijkt.
{Wordt vervolgd).
— Militaire Ilocfsmidsschoolte Amersfoort. Bij het op 12 dezer gehouden
examen zijn geslaagd de navolgende reserve-hoefsmeden: Gurp, Gerberink,
ter Horst, Diever, Telkamp, de Vos, en van den Beek. Aan allen is een
diploma uitgereikt; ze zijn tot korporaal bevorderd en in het genot van
onbepaald groot verlof gesteld.
— Vergane glorie. Volgens een dagbladbericht is de hengst Artist de
Laboureur Dinsdag der vorige week op de markt te Rotterdam verkocht
voor . . . / 120. Artist is indertijd door een Vereeniging te Oud Vossemeer
betaald met / 70.000, — is verzekerd geweest voor ƒ 110.000, om welk
bedrag een langdurig proces is gevoerd dat in totaal / 35.000 moet hebben
gekost. Zooals bekend, is dit proces door de Verz. Mij. gewonnen, omdat de
eigenares van de in het najaar wegens cornage van mogelijk tijdelijken aard
uitgestelden hengst, tegen de gewoonte in niet de volgende voorjaarskeuring
heeft afgewacht, doch korten tijd na de eerste keuring den hengst weder
heeft aangeboden voor het verkrijgen van een definitieve uitspraak en
waarbij Artist toen werd afgekeurd.
PAARDEN- EN VEESTAPEL.
Jaar v.nbsp;Paardennbsp;Runderen
LANDEN.nbsp;op-nbsp;in 1000-nbsp;in 1000-
name.nbsp;tallen.nbsp;tallen.
Europa.
België........................1930nbsp;246 Mnbsp;1759
Bulgarije......................1920nbsp;412nbsp;2 288
Denemarken..................1931nbsp;498nbsp;3 197
Duitschland..................1930nbsp;3 520nbsp;18 431
Estland......................1929nbsp;205nbsp;604
Finland......................1926nbsp;400nbsp;1 860
Frankrijk....................1930nbsp;2 924nbsp;15 468
Griekenland..................1920nbsp;201nbsp;659
Groot-Britaniië en Noord-Ierlandnbsp;1931nbsp;938nbsp;6 064
Hongarije....................1931nbsp;865nbsp;1 807
Ierland (Vrijstaat)............1931nbsp;450nbsp;4 029
Italië........................1931nbsp;967nbsp;6 893
Letland......................1931nbsp;366nbsp;1 117
Lithauen......................1927nbsp;616nbsp;1 128
Nederland....................1930nbsp;299nbsp;2 366
Noorwegen....................1931nbsp;177nbsp;1 310
Oostenrijk....................1930nbsp;248nbsp;2 313
Polen........................1931nbsp;4 123nbsp;9 782
Portugal......................1926nbsp;30nbsp;768
Roemenië....................1925nbsp;1 875nbsp;5 049
Sovjet-Republieken............1930nbsp;31200nbsp;52 600
Servië, Croatië, Slavonië ....nbsp;1930nbsp;1 161nbsp;3 812
Spanje........................1924nbsp;634nbsp;3 436
Tsjecho-Slowakije..............1930nbsp;750nbsp;4 547
Turkije^)..........1912nbsp;—nbsp;—
Ukraine......................1925nbsp;4 100nbsp;8 000
Zweden......................1920nbsp;728nbsp;2 736
Zwitserland....................1931nbsp;140nbsp;1 609
Amerika.
Argentinië....................1930nbsp;9 858nbsp;32 212
Brazilië......................1920nbsp;5 254nbsp;34 271
Canada......................1930nbsp;3 295nbsp;8 937
Chili..........................1930nbsp;441nbsp;1 704
Uruguay......................1924nbsp;510nbsp;8 432
V. S. v. Amerika..............1931nbsp;12 679nbsp;62 407
Azië.
Indië (Britsch)................1922nbsp;1 684nbsp;116 665
Japan........................1921nbsp;1 511nbsp;1437
Rusland (Aziatisch)............1921nbsp;6 792nbsp;9 888
Atrika.
Algiers........................1930nbsp;173nbsp;939
Egypte......................1929nbsp;38nbsp;801
Marokko ..................1929nbsp;197nbsp;2017
Tunis........................1923nbsp;72nbsp;400
Zuid-Afrikaansche Unie ....nbsp;1926nbsp;856nbsp;10 337
Schapen |
Varkens |
in 1000- |
in 1000. |
tallen. |
tallen. |
__ |
1 250 |
8 906 |
1 118 |
— |
5 444 |
3 501 |
23 365 |
475 |
279 |
1413 |
391 |
10 153 |
6 329 |
5 811 |
416 |
17 745 |
2 778 |
1 440 |
2 715 |
3 575 |
1 227 |
9 896 |
3 157 |
923 |
712 |
1 410») |
1 010 |
485 |
2 018 |
1 692 |
317 |
272 |
1 965 |
2 594 |
7 314 |
3 684 |
1 117 |
12 950 |
3 088 |
89 900 |
12 200 |
7 953 |
2 924 |
18 460 |
4 160 |
831 |
3 088 |
27 095 |
73 |
9 300 |
3 600 |
1 568 |
1 011 |
184 |
924 |
44 413 |
3 769 |
7 933 |
16 169 |
3 696 |
4 000 |
6 263 |
331 |
14 443 |
251 |
53 912 |
59 511 |
22 085 | |
10 |
499 |
10 499 |
2 019 |
7nbsp;168
1003
8nbsp;848
1451
38 859
13
45
13
909
Australië.
Australië........... 1928 2 027 11 564 100 610 878
Zeeland (Nieuw-)....... 1931 296nbsp;4 081 29 793 476
1) Uitsluitend voor het landbouwbedrijf.nbsp;Legerpaarden niet inbegrepen.
Geiten inbegrepen.nbsp;Aziatisch Turkije inbegrepen.
{Uit Verslag over den Landbouw in Nederland over 1931 van de Directie van den
Landbouw).
A.s. Concoursen Hippique.
Hoofddorp......19 julj
St. Oedenrode ....nbsp;23 Juli
Grijpskerk......26 Juli
Uden.........30 juli
Amsterdam.....5 en 6 Aug.
Mill..................6 Aug.
Wassenaar.......13 Aug.
Zeeland........20 Aug.
Etten........20 Aug.
Groningen......28 Aug.
Meppel........31 Aug.
Enschede..............3 sept
Vortum Mullum ....nbsp;3 Sept
Utrecht..................13 sept
Tilburg........17 Sept
Assen........20 Sept.
Roden........27 Sept,
Barneveld ......29 Sept,
Baarle Nassau..........1 Oct.
Aug.
Sept.
Sept.
Buitenland.
Aken.....22 Juli — 30 Juli
Spa..... 5 Aug.—14Aug.
Dublin .... 8 Aug. —11 Aug.
Boston . .
Genève . .
New York
23 Aug.—29Aug.
28 Oct. — 5 Nov.
9 Nov.—14 Nov.
A.s. Draverijen.
19 Juli
21 Juli
23 Juli
23 Juli
26nbsp;Juli
30 Juli
30 Juli
2 Aug.
6nbsp;Aug.
6 Aug.
9nbsp;Aug.
13 Aug.
13 Aug.
13 Aug.
15 Aug.
17 Aug.
20nbsp;Aug.
20 Aug.
31nbsp;Aug.
31 Aug.
Duindigt
Leeuwarden
Duindigt
Blnnenwijzend
Pijnacker
Duindigt
Zuidhorn
Duindigt
Wormerveer
Santpoort
Beemster
Houtrust
Alkmaar
Krommenie
Duindigt
Duindigt
Anna Paulowna
Drachten
Castricum
Purmerend
Noordhorn
DuindlgJ
Eenrum
Stompwijk
Heerenveen
Duindigt
Sappemeer
Groningen
Zaandam
Hilversum
Abcoude
l.b.
l.b.
l.b.
k.b.
k.b.
l.b.
k.b.
l.b.
k.b.
k.b.
k.b.
kb.
l.b.
k.b.
l.b.
l.b.
k.b.
k.b.
k.b.
k.b.
k.b.
l.b.
k.b.
k.b.
k.b.
l.b.
l.b.
k.b.
k.b.
l.b.
k.b.
16 Juli
3 Sept.
3 Sept.
6nbsp;Sept.
7nbsp;Sept.
10 Sept.
10 Sept.
12 Sept.
27nbsp;Sept.
Oct.
Oct.
Oct.
Oct.
Oct.
15nbsp;Oct.
19nbsp;Oct.
22 Oct.
29 Oct.
5 Nov.
12 Nov.
19 Nov.
26 Nov.
1
3
4
5
11
Groningen |
l.b. |
Houtrust |
k.b. |
Groningen |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
Heemskerk |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
Den Hoorn |
k.b. |
Schagerbrug |
k.b. |
Beverwijk |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
Medemblik |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
Enkhuizen |
k.b. |
Wolvega |
k.b. |
Groningen |
l.b. |
Schagen |
k.b. |
Schagen |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
Hilversum |
l.b. |
St. Maartensbrug k.b. | |
Dumdigt |
l.b. |
Lisse |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
Purmerend |
k.b. |
Duindigt |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
Duindigt |
l.b. |
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
^ - ^
WIE „HARTquot; HEEFT
VOOR HET PAARD
LEZE
IPiPvi^IBIDquot;
ELK NUMMER BEVAT INTERESSANTE
BIJDRAGEN OP RIJKUNSTIG GEBIED.
Prijs f 3.35 per halfjaar; voor landelijke ruiters
eener afdeel., aangesloten bij de federatie, slechts
f 2.75 per halfjaar.
Proefnummers gratis verkrijgbaar bij de adm. van ..Ons Paardquot;, Wagenstraat 70 Den Haag
LEIDDRAAD VOOR AMATEUR-RUITERS
DOOR
Directeur der Manege te Leiden
Prijs f 1,50nbsp;Fr. per post f L60
Verkrijgbaar door tusschenkomst boekh. en bij de
N. V. De Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij
Wagenstraat 70 — Den Haag — Postgiro 14908
is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet. ...quot;.
BERNARDO REYMAN Directeur voor Europa, PARIJS SE,
4 PLACE DE LA SORBON E.
MAANDBLAD
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenhage
Uitgave van de n.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70,'s-Gravenhage
INHOUD: Het al of niet leeren smdden van hoefijzers op cursissen voor hoefbeslag—
Hoefsmidschool te Brussel — Verslag van mijn bezoek aan de Staats Midden Hoef-
smidschool te Brussel — Examen-commissie Rijksdiploma als hoefsmid ^De toekomst
van het paard — Advertentiën.
HET AI^ OF NIEÏ LEEREN SMEDEN VAN HOEFIJZERS OP
CURSUSSEN VOOR HOEFBESLAG.
Oeachte heer Huisinga,
Uw ingezonden stuk in de voorgaande aflevering van dit blad propageert
niets meer of minder dan het onnoodige voor den hoefsmid om hoefijzers te
kunnen smeden. Ik kan het hiermede niet met U eens zijn en wel in de
Ie plaats, omdat er ook heden ten dage nog, ondanks de zeer goede in den
handel verkrijgbare machinale hoefijzers, nog altijd vele hoefsmeden zijn,
die hier geen gebruik van wenschen te maken en die zelf ijzers naar behoefte
smeden. Wanneer dit een enkeling betrof zou dit motief niet naar voren
worden gebracht, doch uit de beschrijving van het hoefbeslag te Rotterdam
leeren we al, dat daar ter plaatse als regel handgesmeede ijzers worden
gebruikt en zoo zijn er, verspreid in ons land, ook nog talrijke andere hoef-
smeden die de voorkeur aan eigen product geven. *)
De examencommissie zou m.i. alleen om deze reden al eigengesmeede ijzers
moeten verlangen, doch er is meer n.1. de grondige kennis om ijzers te
veranderen, deze naar den voet en den stand te zetten, alsmede het smeden
van afwijkende hoefijzers, is iets dat toch zeker maar niet als een bagatelle
mag worden opgevat en dat men zeer zeker beter zal kunnen beoefenen als
men eerst geleerd heeft een gewoon hoefijzer te smeden. Zeer zeker zal men
*) Uit het hierna volgende verslag van den heer de Klerk kan men zien dat
ook onze Zuidelijke buren het standpunt van den heer Huizinga niet deelen en
ondanks de vele machinale ijzers die ook in België wel gebruikt zullen worden,
maakt het leeren smede» hpeffizers nog een zeer voornaam deel uit van de
cursussen in hoefbeslag toPdjfelding varï ^|l^is(|E^gi|5^fsmeden.
RIJKS:
r-r
-ocr page 122-rekening moeten houden met de tijdsveranderingen, doch dit sluit aller-
minst in, dat men den jeugdigen hoefsmeden niet in alle perfexie hun
vak moet leeren.
Aan het vak van hoefsmid ligt m.i. ook heden ten dage nog onafscheidelijk
ten grondslag het leeren smeden van hoefijzers en hoe beter dit beoefend
wordt, des te meer kans er is dat men zich tot een degelijk vakman zal
ontwikkelen. Zijn er leerlingen op een cursus wien dit ijzers maken niet
bevalt, dan is het veel beter, dat zij bijtijds het roer omgooien en een
andere werkkring zoeken; dit mag toch dunkt mij nooit van eenigen in-
vloed zijn en de grondslagen, waarop het vak moet worden opge-
bouwd, mogen hierdoor niet in gevaar gebracht worden.
Ik weet, dat de tijd voorbij is van het „bradenquot; van oude ijzers om hiervan
weer nieuwe te maken, doch U zult het wel met mij eens zijn, dat het
inderdaad een zeer goede methode was om den aankomenden smid tot een
goed vuurwerker te maken.
Aan de militaire Hoefsmidsschool was het steeds een goede gewoonte
om den leerlingen gedurende hun eersten opleidingstijd slechts oude ijzers
te geven en hun te leeren ,,door wellenquot; hiervan goed bruikbare nieuwe
hoefijzers te maken; dit z.g. bewerken van de „mastquot; bracht hun groote
handigheid bij en wanneer zij voldoende geoefend hierin bleken, mochten
zij als belooning, verder van de „stafquot; smeden. Nu zal de tijd, welke aan
cursussen beschikbaar is, dit misschien niet meer toelaten, doch als men
niet „allesquot; kan krijgen, behoeft men zich toch niet tevreden te stellen met
„nietsquot; te verlangen en en een hoefsmidcursus waar het leeren aanmaken
van hoefijzers niet grondig beoefend wordt, mag dunkt mij geen aanspraak
maken te zijn: een volledige leerschool voor dit vak. Ik geef volkomen toe,
dat de tijden zeer moeilijk zijn, de prijzen zeer laag en het werken
zeer vaak tot depreciatie zal leiden, doch waar gaan wij heen, wanneer
we de opleidingen aanpassen aan abnormale tijdsomstandigheden. Juist
wanneer de strijd om het bestaan moeilijk is, moeten we trachten om de
vaklieden zoo goed mogelijk beslagen op het ijs te brengen en hun in staat
stellen door een grondige opleiding het vak later te kunnen beheerschen.
Een groot voordeel is het ook, om de ambitie te blijven aanwakkeren; ten
allen tijde is er toch een kern geweest en deze zal er ook wel blijven, van hoef-
smeden, die liefde voor hun vak hebben en wien een grondige opleiding tot
een zegen is. Wanneer men nagaat hoevelen er afvallen van al degenen, die
voor hoefsmid opgeleid zijn en die in een andere werkkring overgaan, dan
ligt voor een groot gedeelte hieraan ten grondslag gebrek aan ambitie en
deze categorie zal men ook zeker niet behouden, wanneer men de opleiding
gaat vereenvoudigen, terwijl in de meeste gevallen op het behoud van hen
ook geen groote prijs zal behoeven te worden gesteld.
Een vergelijking met den timmerman, schoenmaker en autohersteller
moet men voor den hoefsmid niet te ver doortrekken, en men meene niet,
dat een timmerman-vakman alleen opgeleid is om met door de fabriek afge-
leverde ramen en deuren te werken terwijl een schoenmaker, die geen maat-
werk kan leveren, geen recht heeft op dien naam; hij is of schoenverkooper of
uitsluitend schoenlapper. De ambachtsscholen vatten het onderwijs nog
steeds breed op, ondanks de malaise en ondanks al het fabriekswerk, dat de
plaats inneemt van het handwerk; deze opvatting is te huldigen en hoe
beter vakmenschen men probeert te vormen, des te beter is de maat-
schappij hiermede gebaat en ook des te sterker zal de vakman voor zichzelf
staan. Laat ons dan ook trachten het hoefsmidsvak hoog te houden en den
beoefenaars grondig onderwijs te doen geven, opdat zij later zelfstandig en
als het noodig mocht zijn onafhankelijk van fabrieken, hun vak kunnen
beoefenen. Het leeren smeden van hoefijzers mag dan ook m. i. niet van de
programma's van cursussen in hoefbeslag verdwijnen; dit zou zeer zeker
den toekomstigen hoefsmid schaden, niet alleen in zijn opleiding, doch ook
later ui zijn werkkring zou hij het als een manke blijven aanvoelen.
HOEFSMIDSSCHOOL TE BRUSSEL.
Nadat wij een gunstig antwoord ontvangen hadden van den Dir. der
Hoefsmidsschool te Brussel, om met eenige collega's van de Afd. Zuid-
Beveland van den B. S. P. N. eens een kijkje te mogen nemen, brachten wij
den 8sten Juli met 9 collega's een bezoek.
De ontvangst door den Directeur Bosmans was zeer collegiaal, zoodat
wij allen direct thuis waren. De leerlingen waren juist aan het vervaardigen
van verschillende modellen hoefijzers. Het viel ons op de zeer verschillende
manier om het ijzer te maken dan buiten bij ons het geval is; zelfs voor heele
lichte ijzers, wordt zwaar staafijzer gebruikt. Als reden gaf de Dir. ons te
kennen, dat hierdoor zeer goede smeden worden gevormd, niet enkel voor
het smeden van hoefijzers, maar ook voor andere smeedwerken.
Wij zagen al dadelijk, dat daar hard gewerkt wordt, zoowel door hen die
het ijzer vervaardigden, als door hun hulpen, de voorslagers. Wij hadden
al dikwijls over de bekwaamheid van den Dir. gehoord, die op ons verzoek
bereid was dit te toonen. In nog geen 20 minuten tijd vervaardigde hij een
paar voor- en een paar achterijzers, welke door iederen vakman mogen
bezien worden. Het trok onze aandacht, dat de nagelgaten in het achter-
ijzer ver naar achteren geplaatst worden. De heer Bosmans ziet daar
geen bezwaar in, daar de practijk hem geleerd heeft, dat dit zeer goed is.
De heer Bosmans leidde ons nu door het benedengedeelte van de school.
Deze is zoo duidelijk beschreven door den heer Schieman, dat wij hierover
niets meer mede te deelen hebben. Alleen dit dat men hier in deze school
ziet, dat hier de practijk den boventoon voert; zelfs Professor de Luijck,die
ook de verschillende hoeven, apparaten en beslagen liet zien en zooveel
mogelijk alles duidelijk maakte, stemde volmondig toe, dat de practijk
aan de school den boventoon moet voeren.
Omreden er eenige collega's bij waren die ook nog wel eens iets van Brussel
wilden zien, hebben wij de bovenlokalen niet meer kunnen bezichtigen;
toch kan ik niet nalaten aan ieder die belang in het hoefbeslag stelt, aan te
raden daar eens een kijkje te gaan nemen.
Ten slotte nog den Directeur Bosmans, Professor de Luyck en verdere
mede-leeraren onzen hartelijken dank.
Iz. Adriaans e.
VERSLAG VAN MIJN BEZOEK AAN DE STAATS MIDDEN
HOEFSMIDSSCHOOL TE BRUSSEL.
Naar aanleiding van mijn bezoek aan de Hoefsmidsschool te Brussel wil ik
trachten een kort verslag te geven wat door mij werd gezien.
's Morgens om 5.27 met den trein op stap, arriveerde ik met een mijner
oud leerlingen ± half 9 te Brussel. Na eerst den inwendigen mensch te heb-
ben versterkt, wachtten wij op lijn 60 die ons aan de Leon Delacroixstraat
zou brengen tot vlak voor de school. Door een abuis van den tramconduc-
teur werden wij beiden aan de Zuiderstatie op straat gezet en gingen op
stap. Wij kwamen aan de school van Nijverheid en Kunsten, doch dit was
verkeerd. Na een half uur te hebben rondgedwaald en eenige politieagenten
te hebben uitgehoord werden wij naar een Café gestuurd waar tevens een
groote paardenhandel aan verbonden was. Tot ons geluk was er iemand,
die voor een drinkgeld bereid was ons binnen 10 minuten ter plaatse te
brengen. Wij kwamen aan de school en werden allerhartelijkst door den
heer Bosmans (Directeur der school) ontvangen. Deze zat buiten op de
binnenplaats der school en was druk bezig met een leerling die een collectie
modelijzers had vervaardigd. Even daarna verscheen ten tooneele de heer
de Luyck (dierenarts) tevens theoretisch leeraar van de school. Eerst echter
zal ik trachten een beeld te geven hoe of de school er uitziet. Wij zien dan
een luxieus gebouw met in den linkerhoek een prachtige woning van den
heer Bosmans. Wij komen onder een boog of vestibule door op een groote
binnenplaats, belegd met tegels, wat een prachtige monsterbaan is voor de
paarden, die op beslag komen. Een fraaie tuin is op die binnenplaats aan-
gelegd. Aan den linkerkant bevindt zich een groote smederij met 12 vuren,
in het midden een lange werkbank met een 20-tal zware zeer solide klemmen
voor het werken op doode hoeven. Hieraan werken de leerlingen die het
eerste jaar in opleiding zijn. Deze moeten daar eerst grondig leeren smeden
en zoodoende Vaardigheid krijgen in het maken van verschillende hoef-
ijzers. Slagen zij aan het einde van het eerste gedeelte dan gaan zij over
naar het tweede gedeelte. Daar wordt ook begonnen met het eigenlijke
hoefbeslag. De leerlingen worden flink onder de loupe genomen, aangezien
er links en rechts twee leeraren zijn, die een oogje in het zeil houden. Over
het algemeen wordt er hard gewerkt. Het smeden van een hoefijzer gaat in
België echter geheel anders dan bij ons, doch hierover straks. Behalve de
genoemde werklokalen treft men aan een bureau waar het gemaakte werk
wordt gecontroleerd en op- en aanmerkingen worden gemaakt. Daarnaast
treft men aan een zeer goed ingerichtwaschlokaal endaar achtereen prachtig
schaftlokaal dat ook wel zeer noodig is, daar er leerlingen zijn die 's morgens
voor 4 uur op stap gaan en middernacht eerst weer thuis komen. Deze
vooral mogen het half uur schafttijd heusch wel zoo gemakkelijk mogelijk
doorbrengen in een goed ingericht schaftlokaal. Verder treft men op den
gelijken grond nog aan een magazijn waar op een zeer praktische stelling
het verschillend materiaal (hoefstafijzer) wordt opgeborgen. Loopt men
naar den hoofdingang, dan vindt men daar ter weerszijden deuren die toegang
geven tot verschillende lokalen; aan den rechterkant komt men in een gang
waar alle mogelijke materiaal te aanschouwen is, tot het ongelooflijke toe,
betiteld als: slechte hoefijzers. Deze dienen bij de theoretische lessen om de
leerlingen te doen zien dat deze foutief zijn. Nog nooit tevoren heb ik zulke
exemplaren gezien. Verder komt men in een leslokaal voor theorie dat zeer
practisch is ingericht. De banken loopen naar achter hooger op, zoodat
alle leerlingen het bord, dat voor hen aan den muur is bevestigd, ten volle
kunnen overzien. Ter rechter zijde zijn aan den wand bevestigd verschil-
lende kasten met preparaten. Op het gebied van hoef bevangenheid (dit
wordt in België ,,vervangenquot; genoemd) is heel wat te zien. Gaan wij naar
den linkerkant, dan komt men op het Bureau van den heer Luyck. Daarnaast
het Bureau van den heer Langedries, dierenarts en leeraar in de Fransche
taal, terwijl de heer de Luyck in het Vlaamsch doceert. Aan de tegenover-
gestelde zijde treft men het Bureau van den heer Bosmans (Directeur der
school). Wij zagen daar een groote eikenhouten kast in hoefijzervorm ver-
vaardigd, rustend op vier pooten en voorstellende vier paardenhoeven.
Hierin was a'anwezig een groote collectie modelijzers door den heer Bosmans
op 20-jarigen leeftijd vervaardigd. Een eere-saluut is hier zeker niet mis-
plaatst, daar de werkstukken die daar te zien waren, alle met den hamer
waren vervaardigd, daar er toen nog geen laschapparaten aanwezig waren
om alles mee aan elkander te prutsen, wat de jonge generatie zoo goed kan.
Over de bruikbaarheid van dezelve zal ik nu niet uitweiden, daar ieder die
een collectie hoefijzers heeft gemaakt er ook modellen bij zal hebben die
zoo goed als nooit te pas komen. Verder vindt men boven een groote zaal
waar naar schatting ± 100 menschen kunnen vergaderen. Ook is er een
kamer waar de leeraren den middag kunnen overblijven en treft men ook
daar de woning aan van den concierge. In de trappenhal is alles rijkelijk
met marmer bewerkt, iets wat in België heel gewoon is. De dorpels der
ramen zijn zelfs met marmer bezet. Naar ik meen heb ik in korte woorden
de school met omgeving beschreven en meen hiermede te kunnen volstaan
daar ik geen journalist ben.
Thans wil ik trachten eenige woorden te wijden aan het werk dat door de
candidaten moest worden vervaardigd. Ongeveer een 20-tal ijzers moest
worden gemaakt voor hun verzameling, waaronder gewone ijzers, Belgische
balkijzers, dravers- en renbeslag, een ijzer met een kalkoen aan den buitentak
en met een dunner gesmeden binnentak. Dit is zoo vervaardigd, opdat
het paard niet naar binnen door zal zakken; het wordt aangewend bij
chronische kroonbetrappers. De binnentak is geheel weggerond om be-
schadiging van den kroonrand te voorkomen. Ook zagen wij ketelijzers en
balkijzers vervaardigen voor paarden met hoef bevangenheid. Dit laatste is
een ijzer met ingeweld T-stuk, dat als balk op de takken en met een uitlooper
in het toongedeelte is vastgeweld. Naar men aan de school beweerde zijn
daarmede goede resultaten te bereiken. Ik merkte eehter direet op, dat
ik ook goede resultaten had bereikt met het Stark-Gutherijzer ons allen wel
bekend.
Verschillende leerlingen werkten vlot, doch het is in België ook al net zoo
als het hier te lande is, er zijn martelaren en apostelen. Wat mij opviel
was, dat er door sommige candidaten veel aan hun collectie modelijzers
werd gevijld, iets wat mij nooit bevalt, daar ik mijn leerlingen altijd voor-
houd: vijlen op het aambeeld (dus glad smeden). Ook worden daar model-
ijzers niet gestuikt om een lip aan te halen om zoodoende een geheel strak
ijzer te verkrijgen. Het was intusschen middag geworden en wij werden
uitgenoodigd om met de leeraren de tafel te deelen, iets wat wij gaarne aan-
namen. Wij hebben de tafel alle eer aangedaan en de Belgische gastvrouw
past hier nog een woord van dank voor de schitterende lunch. Na afloop
der tafel vroeg ik den heer Bosmans of hij eenige ijzers wilde smeden; deze
verbond er echter de voorwaarde aan dit gaarne te doen als ik het wilde
doen op de Hollandsche manier. Nooit aarzelend (dit ligt niet in mijn tem-
perament) deed ik de noodige kleeren uit en ging aan het werk. Aller oogen
waren op mij gevestigd en zelfs de leeraren van de tegenovergestelde smederij
kwamen eens kijken. Echter moet ik opmerken, dat de gereedschappen en
het boterzachte materiaal mij vreemd waren. Toch heb ik het weten klaar te
spelen een goed bruikbaar ijzer te maken. De rits is daar heel anders dan bij
ons te lande en als men met het ritsen niet oppast zit men er spoedig door,
daar het Belgische weiijzer gaarne openberst. De heer Bosmans toog daarna
aan het werk en dit ging hem zeer handig af. De voorslager doet daar onge-
veer alles, alleen de smid tikt mee, soms ook op het aambeeld om maat te
houden doch de voorslager rekt het ijzer uit. Voor een ijzer No. 2 waar hier
'/s X '/i6 voor wordt gebruikt, neemt men daar x V2- Nadat het
heet is gemaakt, wordt het in het midden doorgezet, zoodat het onder
een hoek van ± 130 graden komt te staan en daarna wordt de buitentak
uitgerekt. Daarna door een handige manoeuvre van den smid op den hoorn
van het aambeeld krom geslagen en daarna geritst, gestampt en verder
alle bewerkingen die noodig zijn. De normale ijzers worden in het toon-
gedeelte ook breeder gehouden en meest worden die ijzers gestampt, terwijl
ook aan de achterzijde eenigszins opzet wordt gegeven. Dit breeder laten
vanhet toongedeelte en de opzet is noodig daar in België en vooral in Brussel,
dat zich kenmctt-kt door straten met zeer groote hellingen. Het beslag op zich
zelve benadert zeer ons militair hoefbeslag: de ijzers worden precies gelijk ge-
legd, wat betreft de lengte van den hoef, terwijl ook nog de takken sterk worden
afgeschuind. Voor ons die hebben geleerd het ijzer niet te kort te leggen,
is dit uitermate bevreemdend. Wanneer men een paard heeft met weeken
kootstand dan is een lang ijzer zeker op zijn plaats om het steunvlak op de
achterste hoefhelft te vergrooten. Zoo zou ik nog meer voorbeelden kunnen
aanhalen, doch ik acht dit overbodig. Nu nog iets over het onderwijs zelve.
Op mijn vraag aan den heer Bosmans wat betreft de cursusopleiding zooals
hier geschiedt, deelde deze mij mede, dat in België bestaat een diploma
als meester en een diploma als hoefsmid. Degene die meesterhoefsmid is,
geeft voorbereidend onderwijs. In ± 20 provinciën wordt aan jonge smeden
een zoogenaamde voorcursns gegeven en wanneer deze met vrucht is gevolgd
kunnen de leerlingen toegelaten worden tot de school om na een 2-jarigen
cursus het diploma als hoefsmid te krijgen. De heeren Bosmans en de Luyck
hebben samengesteld een leerboek, genaamd: de praktische leergang van
hoefsmederij, waarin alles op praktische wijze is samengevat. Het theo-
retische gedeelte wordt door de dierenartsen gedoceerd en de leerlingen
maken hierover een opstel, wat door de leeraren wordt nagezien en zoo-
noodig wordt aangevuld met op- of aanmerkingen. Hiervoor is veel te
zeggen, daar voor een smid de studie van de theorie een zeer droge kost is.
Wat betreft de door de leerlingen vervaardigde modelijzers, deze zijn mijn
inziens niet strak genoeg gesmeed. Ik voor mij en zeer zeker vele collega's
met mij eischen dat een collectie modelijzers spiegelglad gesmeed moet
zijn. Ik weet dat in de gewone praktijk van den hoefsmid het ondoenbaar is
zulke ijzers onder te leggen.
Maar door op een cursus zulke gladgesmede ijzers te leeren vervaardigen,
krijgt de leerling routine om in zijn verdere loopbaan een goed te gebruiken
ijzer te maken in betrekkelijk korten tijd. Wij allen weten dat een hoef-
smid, hoe degelijk ook, geneigd is belangrijk minder werk te leveren als
hem op den cursus is geleerd. Toch kan men eerbied hebben voor de oplei-
ding in België. Waar men komt, treft men overal de hand van den heer
Bosmans aan in het hoefbeslag. Ik was laatst in Mazy, een plaats ongeveer
80 K.M. voorbij Brussel en zag daar het hoefbeslag; dit was precies volgens
hetgeen ik aan de school zag. Welke conclusie trekt men hieruit ? Dat de op-
leiding in één school is en dat deze dan ook resultaten afwerpt. Mij dunkt, dat
hiervoor ons als Nederlandsche vakgenooten een weg wordt gewezen en wel
deze. Van den Bond van Smeden Patroons en Onderwijzers-Vereeniging in
hoefbeslag moet een krachtige actie uitgaan bij de Regeering om ook zulk
een school te krijgen waar de opleiding dpor prima leerkrachten in goede
banen wordt geleid, en waar niet zooals op onze cursussen alles moet worden
toegelaten om een cursus doorgang te doen vinden. Mij dunkt, dat dit
zeer goed mogelijk is, daar alle cursussen die in Nederland worden gehouden
ook nog een aardig sommetje kosten. Niettegenstaande is er echter bij het
onderwijs van vóór 20 jaren en de lessen, die nu worden gegeven, ook in
ons land op dit gebied groote vooruitgang te bespeuren. Zelf heb ik in de
winters 1913-1914-1915-1916 zulk een cursus gevolgd en plaatst men deze
naast de tegenwoordige opleiding, dan is er zeer veel verbeterd. Doch het
kan ook beter en ons mooie vak het hoefbeslag eischt zeer .zeker tot de
hoogste trap te worden opgevoerd. Ik meen thans, hetgeen ik heb gezien
zoo ruim mogelijk te hebben weergegeven en zal eindigen met hetgeen ik
zag op mijn rondwandeling door Brussel. De heer Bosmans was zoo wel-
willend om ons naar de Noordstatie te brengen en ons onderweg te laten zien
de voornaamste dingen, die in deze wereldstad te aanschouwen zijn. Na een
langen tramrit kwamen wij ongeveer in het centrum van Brussel. Op de
groote markt zagen wij het gemeentehuis, een groote kathedraal, met een
toren van 100 M. hoogte, het Broodhuis (Maison du peuple), waar de Graven
Egmond en Hoorne vertoefden vóór hunne terechtstelling. Zij werden op de
groote markt ter dood gebracht, Verder treft men de woning van den Bürge-
meester, een bankgebouw enz. Verwonderd hebben wij gestaan over al
deze gebouwen. Hierin ligt bewaarheid, dat ons voorgeslacht met primitieve
middelen ook reeds schoone bouwwerken wist tot stand te brengen (alles
m Gotischen stijl gebouwd) en met reden is dit de trots van alle Brusselaren.
Daarna gmgen wij bergopwaarts en kwamen na tal van oude zeer schoone
gebouwen gezien te hebben, aan de Senaatsgebouwen, bij ons genoemd de
Eerste en Tweede Kamer. Verder gingen wij door een zeer groot park en
kwamen vlak voor het Koninklijk Paleis uit. Een zeer groot gebouw, echter
zeer sober. Weer bergafwaarts kwamen wij aan een kleiner park waar
kunstsmeedwerk is te aanschouwen, hetgeen mij zooveel respect afdwong, dat
ik er bijna niet vandaan was te krijgen. Rondom dat park staat een hekwerk
verdeeld in ± 130 vakken, het hekwerk is gevat tusschen steenen pilaren
Niet één vak, dat op het andere gelijkt, wat de vulling of versiering betreft.
Als men dit ziet, komt de gedachte naar voren, hoe is het mogelijk, dat zoo
iets door menschenhanden is vervaardigd, met misschien niets anders dan een
smeedhamer. Ik geloof als men het heden ten dage moest maken met alle mo-
derne werktuigen, dat zelfs onze beste vaklieden er een zeer groote kluif aan
zouden hebben. Daarna werd door ons bezocht het Paleis van Justitie waar
men een prachtig uitzicht heeft; in de diepte ziet men de trams rijden naar
Laeken en Tervueren. Men kan zich niet indenken, dat daar beneden ook
dezelfde stad is. Daarna kwamen wij aan het graf van den onbekenden sol-
daat dat ontroering wekt; zulk een graf midden in een drukke stad. Alle
Belgische vaders en moeders die een zoon verloren hebben in den oorlog
kunnen natuurlijk denken dat hun jongen hier ligt. Alle voorbijgangers
ontblooten dan ook eerbiedig het hoofd en door velen worden bloemen
op dit graf gelegd, terwijl daar ook de eeuwige vlam brandt. Toen werd het
hoog tijd om per tram naar de Noordstatie te vertrekken, het was zoo op
het nippertje, dat wij in Antwerpen een taxie moesten nemen om van
Centraal naar Statie Oost te gaan. Zoodoende konden wij met de laatste
gelegenheid Dordrecht nog bereiken. Ik kan ieder die interesse heeft bij het
hoefbeslag, zulk een reis aanbevelen en zeg nogmaals langs dezen weg den
Belgischen collega's hartelijk dank voor nun welwillende ontvangst.
Dordrecht, 31 Juli 1933.nbsp;p de Klerk
Ond erwij zer-Hoef sm id.
EXAMEN-COMMISSIE RLTKSDIPLOMA ALS HOEFSMID.
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op artikel 3 van het Reglement voor het examen ter verkrijging
van een Rijksdiploma als hoefsmid, vastgesteld bij Koninklijk besluit
van 28 Februari 1919, No. 85, laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit
van 26 Januari 1925, No. 3;
Heeft goedgevonden:
voor het tijdvak van 1 September 1933 tot 1 September 1934, in de Com-
missie, belast met het afnemen van het examen ter verkrijging van een
Rijksdiploma als hoefsmid, te benoemen:
a.nbsp;tot lid en voorzitter: Dr. J. H. Hartog, Hoogleeraar bij de veeartsenij-
kundige faculteit der Rijksuniversiteit te Utrecht;
b.nbsp;tot lid en plaatsvervangend voorzitter •. Dr. G. M. v. d. Plank, conservator
aan het Zoötechnisch Instituut te Utrecht;
c.nbsp;tot leden: S. van Angeren, chef aan het Instituxit voor Hoefkunde,
onderwijzer in practisch hoefbeslag te Utrecht; N. Bolder, onderwijzer in
practisch hoefbeslag te Utrecht; H. Vossers, onderwijzer in practisch
hoefbeslag, leeraar aan de Ambachtsschool te Utrecht; Dr. R. H. J. Gal-
landat Huet, Luitenant-Kolonel, Chef van den Militairen Veterinairen
dienst te 's-Gravenhage.
d.nbsp;tot plaatsvervangende leden: H. Huisman, onderwijzer in practisch
hoefbeslag te Amersioort; J. Tangelder, onderwijzer in practisch hoefbeslag
te Duiven; J. Vermeer, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Haaren;
Dr. J. Staal, veearts te Assen; Dr. C. N. Brands, militair paardenarts,
Ie klasse, Remonte-Depót te Miliigen.
's-Gravenhage, 24 Juli 1933.
Voor den Minister,
De Secretari s-G e n e r a a 1.
DE TOEKOMST VAN HET PAARD
door
Th. Wolff.
II
De vraag omtrent de bedrijfskosten van den automobiel, vergeleken bij
die van de paardentractie, die wij reeds hebben aangestipt in art. I
eischt echter nog een uitvoeriger beschouwing. Niet slechts ongunstige
toestanden der wegen, maar ook nog een aantal andere factoren kunnen
de oorzaak ervan worden, dat het automobielbedrijf geen voordeelen
oplevert, factoren, die het voortbestaan van paardentractie voor verdere
gevallen in het rij- en transportwezen tot een gebiedende noodzakelijkheid
doen worden. Daardoor komen wij aan de vraag van de economie van de
paardentractie tegenover die van den automobiel in het algemeen, die voor het
probleem, waarmee wij ons hier bezig houden, wel den doorslag geeft. De
practische ondervinding heeft reeds geleerd, dat het voordeel van het auto-
mobielbedrijf voor industrieele en handelsondernemingen niet slechts
van de aanwezigheid van goede wegen, maar voorts ook van de mogelijkheid
afhankelijk is om het prestatievermogen van den motorwagen ten volle te
kunnen exploiteeren, die van haar kant weer een voortdurende of ten-
minste bijna voortdurende volle belasting van den wagen en de mogelijkheid
om groote afstanden te kunnen rijden vereischt. Deze voorwaarden, die
meestal de belangrijkste factoren voor het probleem, dat wij hier behan-
delen, beheerschen, maken een bijzonder nauwkeurige beschouwing noodig,
die zich het eerst met de details van de kosten van automobielbedrijf moet
bezig houden. Daar het hier, zooals reeds is gezegd, een economische vraag
betreft, zullen wij bij de volgende uiteenzettingen ook in de eerste plaats
over motorwagens spreken, die voor eeonomisehe doeleinden worden
gebruikt, dus hoofdzakelijk over automobiele vracht- en zakenvoertuigen
waarmee wij de overeenkomstige paardentractie zullen vergelijken.
De kosten van een motorvrachtwagen zijn zeer hoog en veel hooger
dan die van een span paarden. De aansehaffingskosten evenals de jaar-
lijksche bedrijfskosten van een motorvrachtwagen van 30 P.K., waarop
ongeveer 100 centenaren kunnen worden geladen, zijn ongeveer' vier tot
vijfmaal zoo hoog als de kosten voor een wagen met twee paarden, die
dezelfde lading kan bevatten. Daarvoor presteert echter de motorwagen
ook vier tot vijfmaal zooveel als het span paarden. Een motorwagen van de
genoemde afmetingen kan volbeladen en bij een dagelijkschen werktijd
van 8 uren rond 100 K.M. afleggen, wat bij een arbeidsprestatie van 10.000
Kilometercentenaren aan 100 ton-kilometers gelijk is. Om dezelfde
arbeidsprestatie in denzelfden tijd met paard en wagen te kunnen ver-
richten, zou men minstens 8 tot tien zware paarden noodig hebben. De
motorwagen presteert echter zooveel als acht tot tien zware paarden, een
resultaat, dat in de practijk met den motorvrachtwagen ook steeds' kan
bereikt worden. Voor zoover als het nu mogelijk is, om dit hooge prestatie-
vermogen van den motorwagen, dat dus vier tot vijfmaal zoo groot is als
dat van den wagen met twee paarden, geheel te exploiteeren, d. w. z.
dagelijks ook werkelijk een prestatie van 100 ton-kilometer te bereiken^
worden de hooge bedrijfskosten van een dergelijken wagen, die eveneens
vier tot vijfmaal zoo hoog zijn, dan die van een wagen met twee paarden,
goedgemaakt en worden de kosten per ton-kilometer niet hooger dan
in het paardenbedrijf. Deze toestand verandert echter dadelijk en wel zeer
ten nadeele van den motorwagen, als er tengevolge der bestaande toestanden
geen voldoende exploitatie van den wagen mogelijk is; dus bij het vervoer
van kleine vrachten, die slechts ten deele aan de laadmogelijkheid van den
wagen beantwoorden en ook bij transporten over korte afstanden, zooals
bijv. bij het goederenvervoer binnen de stad. In zulke gevallen wegen de
bereikte prestaties niet tegen de hooge bedrijfskosten op, die ook in dit
geval ongeveer even hoog blijven, zoodat dan de kosten voor den afzonder-
lijken ton-kilometer veel grooter worden dan bij het paardenbedrijf.
Een motorvrachtwagen veroorzaakt, om 't even of hij met dertig of met
100 centenaren is geladen, steeds ongeveer dezelfde kosten per K.M. Bij
het paardenbedrijf is dat anders. Terwijl hier voor een lading van 100
centenaren steeds twee paarden noodig zijn, kan een lading tot 50 centenaren
zeer goed door één paard worden getrokken, waardoor de kosten voor het
transport natuurlijk aanzienlijk lager worden, dan wanneer men voor een
dergelijke lading twee paarden zou gebruiken. De motorwagen kan zich
niet op dezelfde wijze naar elke vracht schikken; daarom is hij in alle
gevallen,.waarin hij niet met volle vracht kan rijden, onwinstgevend, d.w.z.
de kosten worden per ton-kilometer hooger dan bij het bedrijf met' paard
en wagen. Datzelfde is ook het geval, als er slechts korte afstanden afgelegd
moeten worden of op een tocht waar dikwijls gestopt moet worden, enz.
In dergelijke gevallen kan de motorwagen binnen den gegeven arbeidstijd
geen voldoende groote afstanden afleggen, wat voor de geheele exploitatie
even noodig is als zooveel mogelijk geheele belasting.
Om deze redenen is het gebruik van den motorwagen binnen een klein
rijgebied, waar geen voortdurende volle of tenminste bijna volle bevrach-
ting mogelijk is door de bestaande bedrijfstoestanden, niet aan te bevelen;
hier houdt hij om economische redenen op een concurrent voor paard
en wagen te zijn. Zulke gevallen komen echter in het industrieele
en rij- en transportwezen herhaaldelijk voor, ja tegenwoordig vormen
zij zelfs de meerderheid van alle vervoertoestanden. Toch moeten
nog altijd bij iedere industrieele onderneming of transportbedrijf verre
afstanden worden afgelegd, en zware vrachten getransporteerd worden,
hetgeen voor de volle exploitatie van een motorwagen noodig is en afhangt
van de toestanden in het bedrijf. In het kleinere en meer middelmatige
transportverkeer van groote industrieele ondernemingen komen naast de
zware transporten over verre afstanden, die zeer goed voor motorwagens
zijn geschikt, ook kleinere transporten voor, waarbij het gebruik van een
motorwagen zeer onwinstgevend zou zijn.Daarom zal dan ook in zulke groote
ondernemingen het paard steeds zijn plaats naast den motorwagen moeten
blijven innemen. Wij willen hier in dit verband op het voorbeeld der groote
bierbrouwerijen wijzen, die van alle industrieën de eersten waren, die in
hun bedrijf motorvrachtwagens gebruikten en derhalve tegenwoordig over de
oudste en nduwkeurigste ondervinding bij het gebruik van dergelijke voer-
tuigen beschikken. De brouwerijen gebruiken hun motorwagens alleen voor
transporten over verre afstanden, die ongeveer 60 K.M. bedragen en die het
prestatievermogen van het paard natuurlijk verre te boven gaan,
doch voor den motorvrachtwagen daarentegen de juiste rij-afstanden
zijn; met deze werkwijze bereikt men dan ook uitstekende resultaten. Op
dergelijke groote afstanden en bij voldoende bevrachting, voorwaarden
waaraan het brouwerij bedrijf doorloopend beantwoordt, verkrijgt men een
zeer hooge exploitatie van de motorwagens, waardoor de kosten van het
transport niet hooger dan bij paard en wagen, ten deele zelfs nog lager zijn;
hierbij komen dan nog de andere voordeelen van den motorwagen, n.1. grootere
snelheid van het vervoer, grootere eenvoudigheid van het bedrijf (door
het vervangen van 8 tot 10 paarden door een enkelen motorwagen).
Bij zulke bedrijfstoestanden is zelfs gebleken, dat de motorwagen geschikt is
om den spoorweg te vervangen en de brouwerijen zijn er gedeeltelijk reeds
toe overgegaan, om op afstanden tot 100 K.M. toe het transport van hun
biersoorten in plaats zooals vroeger per spoor, nu door motorwagens te
doen geschieden en bereiken door deze handelswijze belangrijke voordeelen.
Daarentegen vervoeren de brouwerijen hun bieren binnen de stad nog altijd
met paard en wagen, daar hier de korte afstanden het gebruik van motor-
wagens onproductief zouden maken. Deze indeeling bij het transportwezen
is het resultaat van jarenlange, practische ondervinding en bewijst ten dui-
delijkste, dat het paard in de wereldstad en zelfs ondanks de concurrentie
van den tegenwoordig reeds tot hooge technische volmaaktheid gekomen
motorwagen, neg steeds met succes zijn plaats inneemt en nog altijd zijn er
talrijke gevallen, waarin zijn gebruik onmisbaar is. Even onproductief als
het is om voor het vervoer over een mijl, van het spoor gebruik te maken,
even onproductief is voor dergehjke doeleinden ook het gebruik van motor-
vrachtwagens. Wel gebruiken de groote zaken en warenhuizen een auto-
mobiel voor het bezorgen der goederen in de stad; dat gebeurt echter in
de eerste plaats voor reclame, terwijl de werkelijke bedrijfsonkosten per
ton-kilometer hierbij hooger zijn dan bij het paard. Voor den industrieel
m de stad, die geen dergelijke reclame noodig heeft, valt daardoor ook deze
aanleiding voor het gebruik van motorwagens weg; voor hem is nog altijd
paard en wagen het aangewezen middel voor het vervoer van zijn waren.
Hierdoor hebben wij nu in hoofdzaak het terrein afgebakend, waarop
paard en wagen zich, ook ondanks de concurrentie van de automobiel,
altijd met succes handhaven en vanwaar ze om rij-technische redenen zelfs
in de verre toekomst nauwelijks ooit geheel verdrongen kunnen worden.
Resumeerend kunnen wij zeggen, dat het aan den eenen kant die gevallen
zijn, waarin veranderlijke en moeilijke toestanden der wegen aan het
paard het rij-technische overwicht over den automobiel verleenen, aan den
anderen kant zijn het die gevallen, waarin de door de bedrijfstoetanden
gegeven transportprestaties, wat afstand en vracht betreft, het prestatie-
vermogen van den motorwagen niet voldoende kan exploiteeren en men
derhalve om economische redenen de voorkeur aan paardentractie moet
geven.
Het meest gunstigste terrein vindt de automobiel natuurlijk in de groote
stad, waar het vaste en gelijkmatige plaveidsel de beste en voordeeligste
bedrijfsvoorwaarden oplevert. Hier heeft de auto de paardentractie als
personenvervoermiddel reeds vrijwel geheel verdrongen. Ook als ge-
bruikswagen, vracht-en zakenwagen vindt de auto hier een groot en
gunstig terrein, ofschoon het hier de middelmatigere en kleinere trans-
porten altijd aan de paardentractie zal moeten overlaten. Op een geheele
verdringing van het paard kan ook in de wereldsteden niet worden gerekend.
Heel anders zijn echter de toestanden in middelgroote en kleinere plaatsen
en in de eerste plaats de toestanden buiten de steden. Hier zijn aan den
eenen kant de weg- en rijtoestanden steeds veel minder gunstig dan in de
stad en aan den anderen kant zijn hier hoofdzakelijk kleinere en lichtere
transportdiensten te verrichten, toestanden, waardoor hier met zekerheid
het gebruik van paardentractie voor alle functies onverminderd blijft
bestaan en voor den automobiel hier slechts een veel kleiner arbeidsveld
over blijft. Voor het rij- en transportverkeer buiten de stad valt de beslissing
geheel ten gunste van het paardenvoertuig uit. Op het platte land vindt
men minder goede en vaste rijwegen. Men moet vaak door dik en dun,
over stok en steenen kunnen rijden, over den zachten veld- en weidewegi
waarin het wiel blijft steken, door de klei en de modder van den door-
weekten straatweg en over den hobbeligsten veldweg. Eveneens levert
ook het landelijke transportverkeer een overgroot aantal gevallen op,
waarvoor wat afstand en bevrachting betreft, het paard volkomen vol-
doende is en het gebruik van motorwagens om de hooge bedrijfs-, resp
transportkosten ontoelaatbaar is. Toch kan en zal ook bij den landbouw
de motorwagen worden gebruikt, als er geschikte bedrijfstoestanden aan-
wezig zijn en hier en daar heeft de auto immers ook reeds als transport-
middel voor zware transporten over groote afstanden zijn intocht gedaan.
Dat kan echter niets aan het feit veranderen, dat hier paard en wagen
ongetwijfeld steeds voor alle gevallen het belangrijkste vervoermiddel zal
blijven.
(Slot volgt).
A.s. Concoursen Hippique.
Zeeland..... |
20 Aug. |
Enschede ..... |
3 Sept. |
Etten..... |
, . 20 Aug. |
Vortum Mullum . . |
. . 3 Sept. |
Oosterbeek . . . |
26 Aug. |
Utrecht....... |
13 Sept. |
Groningen . . ■ |
... 28 Aug. |
Tilburg...... |
17 Sept. |
De Bilt .... |
... 30 Aug. |
Assen...... |
20 Sept. |
Meppel..... |
31 Aug. |
Roden...... |
27 Sept. |
Deventer..... |
31 Aug. |
Barneveld .... |
29 Sept. |
Dokkum .... |
... 1 Sept. |
Baarle Nassau . . . |
1 Oct. |
Almelo..... |
Buitenland.
Boston . |
... 23 Aug. |
—29 Aug. |
New York |
. . 9 Nov.- |
-14 Nov |
Genève . |
. . 28 Oct. |
— 5 Nov. | |||
A.s. |
Draverijen. | ||||
17 Aug. |
Purmerend |
k.b. |
17 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
19 Aug. |
Noordhorn |
k.b. |
18 Sept. |
Medembiik |
k.b. |
20 Aug. |
Houtrust |
k.b. |
21 Sept. |
Enkhuizen |
k.b. |
20 Aug. |
Eenrum |
k.b. |
22 Sept. |
Wolvega |
k.b. |
23 Aug. |
Stompwijk |
k.b. |
24 Sept. |
Groningen |
l.b. |
24 Aug. |
Heerenveen |
k.b. |
25 Sept. |
Schagen |
k.b. |
27 Aug. |
Duindigt |
l.b. |
26 Sept. |
Schagen |
k.b. |
27 Aug. |
Sappemeer |
l.b. |
1 Oct. |
Hilversum |
l.b. |
28 Aug. |
Groningen |
k.b. |
3 Oct. |
St. Maartensbrug k.b. | |
30 Aug. |
Zaandam |
k.b. |
5 Oct. |
Lisse |
k.b. |
31 Aug. |
Hilversum |
l.b. |
15 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
31 Aug. |
Abcoude |
k.b. |
19 Oct. |
Purmerend |
k.b. |
3 Sept. |
Houtrust |
k.b. |
22 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
3 Sept. |
Groningen |
l.b. |
29 Oct. |
Duindigt |
l.b. |
7 Sept. |
Heemskerk |
k.b. |
5 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
10 Sept. |
Duindigt |
l.b. |
12 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
10 Sept. |
Den Hoorn |
k.b. |
19 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
12 Sept. |
Schagerbrug |
k.b. |
26 Nov. |
Duindigt |
l.b. |
14 Sept. |
Beverwijk |
k.b. |
^-
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt ü
WIE „HARTquot; HEEFT
VOOR HET PAARD
LEZE
elk nummer bevat interessante
bijdragen op rijkunstig gebied.
Prijs f 3.35 per halfjaar; voor landelijke ruiters
eener afdeel., aangesloten bij de federatie, slechts
^^^^^^nbsp;f 2.75 per halfjaar.
Proefnummers gratis verkrijgbaar bij de adm. van ..Ons Paardquot;. Wagenstraat 70 Den Haag
LEIDDRAAD VOOR AMATEUR-RUITERS
DOOR
Directeur der Manege te Leiden
f 1-50nbsp;Fr. per post f 1.60
Verkrijgbaar door tusschenkomst boekh. en bij de
N. V. De Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij
Wagenstraat 70 - Den Haag _ Postgiro 14908
is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet...
BERNARDO REYMAN Directeur voor Europa, PARIJS SE,
4 PLACE DE LA SORBON E.
ili
ili
■la
ili
ili
ili
iü
■ü
■n
iü
iü
iü
!iï
Zou hQ de boodschap
verstaan hebben ?
Eén kans tegen tien ... een sneltrein is
zoo gauw voorbij!
Wanneer u zeker wilt zijn, dat uw boodschap
verstaan, verwerkt en begrepen zal worden,
vergenoeg u dan niet met haar uit een sneltrein
te roepen. Zeg haar daar, waar uw toehoorder
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap in de periodieke pers.
Dit is de beste gelegenheid van den modernen
tijd om^uw toekomstige klanten Ineen stemming
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kunnen
verwerken. En de eenige manier, waarbij gij
zeker zijt, dat ieder, dien gij uw boodschap
toeroept, haar zal verstaan en begrijpen.
Iss Blia lt;0)P Mdllß MMëM PSß ^Bffi @[? « ROMÖÜ® ^SggGflOflKlllMEÏI lHaälSiamp;O'
geef uw advertentie een langer leven
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Persnbsp;7
-ocr page 137-MAANDBLAD
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenhage
Uitgave van de N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
INHOUD: Hoefsmeden of hoefijzermonteurs — De toekomst van het paard — 94 jaar
en nog hoefsmid — Ingezonden stukken — Litteratuur-overzicht — Korte mededee-
lingen — Advertentiën.
HOEFSMEDEN OF HOEFIJZERSMONTEURS.
De heeren. Tangelder en Hnizinga hebben in de laatste afleveringen van
,,De Hoefsmidquot; beide hun meeningen over de opleiding van hoefsmeden,
speciaal voor wat betreft het onderdeel ,,smedenquot; naar voren gebracht.
Hoewel wij de goede bedoelingen van beide ambitieuse collega's onder-
wijzer-hoefsmeden ten hoogste apprecieeren, meen ik toch goed te doen,
ook van practische zijden het voor en tegen van hun meeningen te bespreken.
Wij kennen de meeningen van beide heeren reeds sedert jaren. Deze
komen geheel met hun karakter overeen:
De heer Tangelder is voorstander van de zoogenaamde ouderwetsche
methode. Oude hoefijzers bakken of braden en hiervan nieuwe ijzers maken,
passen, onderleggen, enz., dus de methode van het absolute handwerk.
De heer Huizinga is wellicht onzen tijd een weinig vooruit. Hij wil geen
ijzers laten smeden, doch aan de jonge menschen leeren de goede machinale
ijzers te vervormen en geschikt maken voor den hoef. Verder meer aandacht
schenken aan het besnijden, passen en onderleggen en het versmeden van de
machinale ijzers tot afwijkende ijzers. Het laatste heeft de heer Huizinga
wel niet duidelijk omschreven in zijn ingezonden stuk in de Juli-aflevering,
het is echter, naar ik meen, wel zijn opvatting. Hij wenscht dus eigenlijk
hoefijzersmonteurs te kweeken.
In de gedachtengangen van beide inzenders zit iets goeds. De heer Tangel-
der vergeet echter, dat de tijd niet stil staat en dat het hebben van een
vrome wensch, nog niet insluit dat zoo'n wensch practisch verwezenlijkt
kan worden. De heer Huizinga gaat in zijn ijver, om zijn denkbeeld ingang
te doen vinden, den heer Tangelder gelijk geven, wanneer deze vreest, al is
het dan op geheel andere j^nden^j^dat men met de voorbereidende cur-
sussen in hoefbeslag i^^s^ berèikt.'''DSf^
■' nr
-ocr page 138-De heeren hadden m. i. verstandig gedaan met te bedenken dat vrees
altijd een zeer slechte leidster is geweest.
Verschillende onderwijzers hebben wel degelijk succes gehad met de
voorbereidende cursussen.
De houding van den heer Tangelder is voor mij onbegrijpelijk.
Op de Algem. Verg. in Jan. 1932 en in de Mei-aflevering 1932 van „De
Hoefsmidquot; betoogde de heer Tangelder, dat bij 2 x 20 lessen de voor-
bereidende cursussen overbodig werden. De geheele cursusduur zou dan te
lang worden, de animo bij de jonge smeden verdwijnen. In de April-afleve-
ring van 1933 propageert onze collega het houden van een voorcursus voor
den tijdsduur van 3 maanden, elke week een halve dag. Op deze cursussen
oude hoefijzers tot staven te verwerken en daarvan nieuwe te maken.
Zeker het was een prachtig middel om de jonge smeden te leeren werken,
om hun vaardigheid in het hanteeren van den hamer en de tang bij te
brengen en ook om te leeren lasschen.
De tijd, dat hoefijzers van de staaf worden gesmeed is bijna voorbij.
De tijd dat de smid tevens nog dienst moest doen als wals, ligt achter ons.
Wij zijn het met den heer Huizinga eens, dat de jonge smeden zich
daarvoor niet meer zullen leenen. De heer Tangelder en misschien meer-
deren met hem mogen dat betreuren, wij zullen het als feit hebben te aan-
vaarden. De ontwikkeling van de techniek kunnen wij niet remmen of stil-
zetten; ook de nadeelen van deze ontwikkeling zullen wij op den koop toe
moeten nemen.
Zou de heer Tangelder ons eens duidelijk uiteen kunnen zetten, wat
voor principieel verschil er nu eigenlijk wel bestaat tusschen een voorbe-
reidende cursus waar hoefijzers worden gesmeed van de staaf en de voor-
cursus, zooals hij deze bedoelt ?
Mijns inziens behooren de smeden, die nog zoo weinig smeedvaardigheid
hebben dat zij niet met vrucht een voorbereidenden cursus kunnen volgen,
niet op zoo'n cursus thuis. Wil dan tevens de heer Tangelder aangeven wat
hij bedoelt met Moustache-hoefijzers op het examen, waarmee niets is
bereikt, 't Kan zijn nut hebben, dat de examencommissie rekening houdt
met wenken en opmerkingen uit de practijk.
* *
*
In het artikel van den heer Huizinga staat veel, wat de meeste smeden
zullen beamen? Oppervlakkig beschouwd lijkt het zelfs of de heer Huizinga
volkomen gelijk heeft, wanneer hij zegt: „Maar zoo lang de examencom-
missie eigengesmeede ijzers verlangt, zijn we noodgedwongen onze jongens
ze te leeren maken, doch als wij ons goed bedenken, weten wij heel best,
dat het vergeef sehe moeite is, want zij doen het in 't vervolg in hun dage-
lijksch werk toch niet meer en als straks de wereld weer wat op zijn pooten
komt te staan en het werk weer wat ruimer wordt, toch zeker heelemaal
niet meer. En als wij onze toekomstige smeden dat nu leeren, zijn ze er dan
klaar mee. „Doch als wij ons goed bedenken,quot; zegt Huizinga. Daar zit hem
juist de kneep, geachte collega! Stellen wij ons eerst de vraag waarom,
leeren wij aan de jonge menschen ijzers maken. Naar mijn bescheiden mee-
ning niet in de allereerste plaats, opdat zij het later in de practijk zullen of
kunnen toepassen. Ook door goede hoefijzermonteurs zou heel best een
rationeel beslag geleverd kunnen worden. Want ten slotte doet de hoefijzer-
fabriek niets anders dan buigen, ritsen, stampen en gaten doorslaan.
De verdere bewerkingen aan ijzer en hoef en de kijk op het paard, levert de
fabriek er gelukkig niet bij.
Wij weten allen wel, dat het percentage handgesmeede ijzers in vergelij-
king met de machinale ijzers in de practijk ondergelegd, ver in de minder-
heid is. Momenteel mogen door het ontbreken van voldoende ander werk
weer meer ijzers gesmeed worden dan enkele jaren terug.
Op het platte land zal m. i. het gebruik van machinale ijzers in de toe-
komst eer toe-, dan afnemen. Daar is de toestand anders dan in de enkele
nog bestaande speciaal hoefsmederijen. De tijd, dat er geen paarden in
beslag zijn, wordt daar gebruikt voor andere werkzaamheden, zooals wagen-
werk, reparatie landbouwwerktuigen enz. Waarom dan toch ijzers leeren
smeden, wanneer de smid goede machinale ijzers in allerlei vormen, afme-
tingen en modellen kan krijgen. Het is noodig om goede hoefijzermonteurs
te krijgen en te houden. Daarom moet het ijzers maken worden geleerd.
Tot heden hebben wij nog goede hoefijzer-monteurs gehad en waarom?
Omdat die monteurs nog smeden waren, die ook het ijzers maken hadden
beoefend. Voor hen was het werken met machinale ijzers gemakkelijk. Zij
konden wijzigingen en vormverandering aanbrengen, omdat zij smeden
hadden geleerd. Hun oogen en handen waren geoefend. Wanneer men jaren
achtereen een groot aantal jonge menschen aan het vuurwerken kan gade-
slaan merkt men op, dat slechts een zeer klein deel daarin uitblinkt. Slechts
enkelen hebben een goed gezicht op vorm, afmeting en verhouding, iets
wat toch voor het hoefsmidsvak, dat geheel en al oogwerk is, van groote
waarde is. Vandaar ook zoo weinig le-klasse-hoefsmeden. De groote massa
heeft leiding noodig en bovenal oefening, om zich een zekere vaardigheid
eigen te maken.
En waaraan kan een jonge hoefsmid zich dan beter oefenen, dan aan het
product van zijn dagelijkschen arbeid, het hoefijzer?
Daarom niet de voorbereidende cursussen weg. Daarom ijzers maken,
hoe meer hoe liever. Laten er in 't begin maar wat fouten aan kleven.
Zij leeren er door, welke nadeelen van die fouten het gevolg zijn. '
Zij leeren er mee buigen, ritsen, stampen, noodig om eventueele wijzi-
gingen aan het machinale ijzer te kunnen aanbrengen. Zij leeren er door,
zien of het ijzer vlak is en ook, de fouten van minder goede machinale ijzers
kennen. Zij leeren er beter door de goede hoedanigheden van goede machi-
nale ijzers waardeeren.
Geachte collega, ik begrijp uw gedachtengang en waardeer uw goede
bedoeling. Sta mij toe hier den laatsten zin van uw ingezonden stuk te
gebruiken:
„En als wij onze toekomstige smeden dat nu leeren (ijzers maken) zijn ze
er dan klaar mee?quot; Ja collega! Dan zijn ze er klaar mee! Dan pas worden
het, zooals u het wilt, goede hoefijzermonteurs en als zij het zelf willen zijn,
ook hoefsmeden.
Utrecht.nbsp;H. Vossers.
-ocr page 140-Een 6-span keurig getuigde Clydesdaler-paarden, die als parade-paarden in dienst
zijn der Anheuser-Busch bierbrouwerij te St. Louis, de grootste bierbrouwerij
ter wereld.
-ocr page 141-DE TOEKOMST VAN HET PAARD
door
Th. Wolff.
(Slot)
De krachtvoertuigen, zoowel locomotieven als motorwagens, zijn
door hun geheelen aard voor het volbrengen van groote transportprestaties
geschapen en kunnen dan ook slechts als ze daarvoor gebruikt worden,
winstgevend zijn. Al geldt deze voorwaarde voor de automobiel niet
in dezelfde mate als voor zijn nog grootere zuster, de locomotief, dan kan
deze toch ook alleen maar daar, waar het prestaties geldt, die de kracht van
het paard te boven gaan, met succes worden gebruikt. Zoo ver de kracht
van het paard echter reikt, zal dit goedkooper zijn dan de motorwagen en
daardoor blijft zijn plaats en zijn gebruik ook in de toekomst gewaarborgd.
Overigens zal het paard in de toekomst ertoe bestemd zijn, om de
openingen, die de krachtvoertuigen in het verkeer en in het verkeersnet
zullen achterlaten, aan te vullen.
Misschien is menig lezer geneigd om aan te nemen, dat de hier genoemde
gevallen voor het verder gebruik van het paard als „gatenstopperquot; op de
hierboven beschreven wijze, toch slechts een zeer bescheiden rest van zijn
vroegere beteekenis voor het rij- en verkeerswezen vertegenwoordigt en
misschien nau\frelijks voldoende zullen zijn, om de paardenfokkerij op
dezelfde schaal te doen voortbestaan als tot dusver het geval was. Het
schijnt immers, dat de belangrijke verdringing, die het paard immers reeds
in vele gevallen heeft ondergaan en die zeker nog belangrijke verdere vorde-
ringen zal maken, deze lezers gelijk geeft. Toch is dit een dwaling, ja, het
is zelfs, hoe onwaarschijnlijk dit ook in het eerst moge klinken en ondanks
de sterke verdringing van het paard door den automobiel, ook in de
toekomst eerder een vermeerdering dan een vermindering van het aantal
paarden en een dienovereenkomstige opbloei der paardenfokkerij te ver-
wachten. Deze oogenschijnlijk zoo paradoxale uitspraak kan door een histo-
risch voorbeeld worden verklaard. Want reeds éénmaal werd, evenals het nu
van vele zijden gebeurt, het volkomen verdringen van het paard door mecha-
nische transportmiddelen en het einde van de paardenfokkerij voorspeld of
gevreesd. Dat was toen, meer dan bijna honderd jaar geleden, de spoorwegen
ingevoerd werden, waardoor de diligences, die tot dien tijd het voor-
naamste gebruik van het paard vormden, overbodig werden. Toen dacht
men algemeen, dat de paardenfokkerij er ten zeerste door benadeeld zou
worden of geheel zou ophouden, en om die reden vond men inde landbouw-
kringen dan ook de verbitterdste tegenstanders van het nieuwe verkeers-
middel. Ook de pers stond op dit standpunt en een artikel van de „Magde-
burgische Zeitungquot; van 1833, die deze vraag behandelde, heeft een zekere
cultuurhistorische beroemdheid verkregen. Daarin werd het volgende
beweerd: „de spoorwegbouw moet den landbouw geheel vernietigen. De
landbouwer zal hoogere renten moeten betalen; hij zal, als de paarden niet
meer gebruikt worden, omdat wij met stoom rijden, geen haver meer kunnen
verbouwen en zoowel op haver, hooi en op stroo groote verliezen lijden.
terwijl het geld voor kolen nog buitenslands gaat!quot; — Hoe ging het echter
in werkelijkheid? Precies het tegendeel van deze voorspellingen werd
waarheid. Door het invoeren van de spoorwegen kwamen handel en
nijverheid algemeen tot grooten bloei; daaraan nam natuurlij kook het meer
beperkte plaatselijke verkeer binnen de steden en daarbuiten deel. Dien-
tengevolge had hier, waar nog altijd paard en wagen de eenige
verkeers- en transportmiddelen waren, spoedig een zoodanige toename van
het verkeer en transport plaats, dat daardoor niet alleen de door het ver-
dringen der diligences geleden schade aan paarden werd goedgemaakt,
maar dat er zelfs in de toekomst veel meer paarden dan vroeger noodig
waren. De paardenfokkerij en de daarmee in verband staande takken van
den landbouw kwamen na de invoering van de spoorwegen tot even grooten
bloei als handel en industrie in het algemeen.
Deze gang van zaken zal zich ook wel herhalen, nu door een nieuwe
concurrent, de automobiel, het paard van zijn bestaansvoorwaarden
beroofd is. Ook nu weer is door het tot bloei gekomen automobielverkeer
een algemeene groote bloei van het verkeer in stad en land ontstaan. Taltijke
kleine plaatsen en gehuchten, welke niet eens aan het spoorwegnet zijn
aangesloten hebben een levendig automobielverkeer gekregen en deze
plaatsen zijn daardoor tot snelleren bloei gekomen. Hierdoor is ook het
kleinere rij- en transportverkeer overal belangrijk toegenomen en de bloei
waartoe het rijverkeer en handel en industrie in de groote steden, door den
invloed van het automobilisme is gekomen, doet zijn invloed ook op de
kleinere steden gevoelen. Laat ons hopen dar er eenige toenemende vraag
naar paarden in het transportverkeer moge komen.
Werpen we ten slotte nog terloops een blik op het gebruik van het paard
voor andere doeleinden, dan voor industrieele of handelsdoeleinden. De
rij sport heeft door de auto geen schade geleden en de paardenrennen hebben
in het buitenland een omvang en populariteit verkregen als nooit te voren
het geval is geweest. Voor den werkelijken paardenvriend kan een nog zoo
mooie motorwagen de plaats van het levende paard niet innemen, dat een
makker en metgezel voor hem is en waarvoor hij een liefde koestert, die
voor den automobiel geheel onmogelijk is. Aan de machine hechten hem
geen persoonlijke banden; de banden, die zich echter tusschen paard eii
ruiter zoo vaa,k en hecht hebben gesponnen, zijn al eeuwenlang in de
dichtkunst verheerlijkt. Ongetwijfeld is een elegant span paarden aesthe-
tisch hooger en edeler en tevens ook voornamer en aristocratischer dan de
automobiel. Het zijn deze motieven, waardoor het paard ook als sport- en
luxe-dier, ondanks de auto, onvoorwaardelijke waardeering heeft afge-
dwongen. Zoo lang als de mensch nog liefde voor het dier koestert, zoolang
zal hij ook geen afstand doen van het aesthetische en het sport-genot en
zal hij het geluk, dat volgens het woord van een dichter op den rug van het
paard ligt, niet willen missen.
En ten slotte het paard in den oorlog! De techniek van den oorlog heeft
herhaaldelijk ingrijpende veranderingen ondergaan, waardoor ook het
gebruik van het paard in den oorlog aan veranderingen onderhevig was,
maar nooit is dit hierdoor overbodig geworden of is zijn waarde voor de
oorlogvoering ook maar in het minst erop verminderd. Dat heeft ook de
wereldoorlogvan 1914, de geweldigste en zwaarste worsteling der volkeren, die
de geschiedenis van het hienschdom heeft gekend, opnieuw bewezen. Zeker,
de groote ruiterlegers van vroegere tijden kent de tegenwoordige wijze van
oorlogvoeren niet meer en als aanvalswapen hebben ros en ruiter hun rol ten
einde gespeeld. Wel echter heeft de cavalerie ook in dezen laatsten wereld-
oorlog nog haar beteekenis als verkenningswapen en eveneens als vervol-
gingswapen gehad en daardoor ook de beteekenis en het gebruik
van het paard als strijdmiddel gehandhaafd. Veel grooter waarde had het
paard in den wereldoorlog echter als transportmiddel. Ondanks spoorweg
en automobiel hebben hier paard en paarden-tractie hun absolute nood-
zakelijkheid voor alle oorlogsoperaties doen blijken. Nog nooit heeft men
ooit voor een oorlog, voor het verkeer en het transport op het oorlogs-
terrein zulk een reusachtig aantal paarden gebruikt, als in den laatsten
wereldoorlog en ondanks het groote aantal motorwagens, nam toch het
paard met zijn wagen als transportmiddel zoowel wat zijn aantal als wat
zijn prestaties betreft, verreweg de eerste plaats in. De trein van het geschut,
de troepen, de levensmiddelen- en munitietransporten, het transport der
reusachtige hoeveelheden wagens, die de legers van den wereldoorlog noodig
hadden, maakten ook in dezen oorlog, evenals vroeger, het paard geheel
onmisbaar en maakten het zooals vroeger tot het belangrijkste en meest
gebruikte transportmiddel voor het oorlogsterrein. Automobiel en spoor-
wegen hadden in hoofdzaak de taak om de massatransporten en de trans-
porten over verre afstanden ten uitvoer te brengen, maar voor de transport-
doeleinden op korteren afstand der troepen en voor de transporten op de
moeilijkste wegen, heeft de paardentractie ook gedurende den oorlog het
krachtvoertuig in iederen vorm overtroffen en heeft het zijn onmisbaarheid
doen blijken. Wij kunnen het aantal van de in den oorlog bij alle oorlog-
voerenden gebruikte paarden op ongeveer het vierde gedeelte van het getal
der menschelijke strijders berekenen en komen op deze wijze ongeveer tot
een leger van ongeveer 8 millioen oorlogspaarden, dat zijn ongeveer 8%
van het totale aantal paarden op de geheele wereld, dat op ongeveer rond
honderd millioen paarden wordt berekend. Deze getallen geven ongeveer
een voorstelling van de onveranderlijke beteekenis van het paard als
oorlogsmiddel. Het gebruik van het krijgspaard is veranderd, zijn betee-
kenis is echter dezelfde gebleven en heeft door de mechanische transport-
middelen van het oorlogsterrein geen vermindering ondergaan. Dat zal
ook in de toekomst niet het geval zijn en daar het einde van de oorlogen
en de volledige ontwapening nog steeds niet meer dan een vrome wensch
zijn, is er even weinig kans, dat er in afzienbaren tijd een einde komt aan
het gebruik van het paard als oorlogsdier, als aan het gebruik van het
paard bij het rij- en transportverkeer.
94 JAAR EN NOG HOEFSMID.
Het „Nieuws van den Dagquot; van 12 Aug. j.1. heeft een artikeltje gewijd
aan den heer JantenHamte Montfoort, een 94-jarige hoefsmid, die
het nog als zijn dagelijksche taak beschouwt om de paarden te beslaan,
den voorhamer te hanteeren en uit pure liefhebberij er nog verschillende
andere smeedwerken bijdoet. — De correspondent van opgemeld blad
heeft den ouden vakman opgezocht en het eerste gedeelte van het naar aan-
leiding daarvan geschrevene in zijn blad nemen wij hieronder over:
„Wij loopen de ruime smidse binnen, waar de krasse Jan ten Ham na ge-
dane dagtaak rustig zijn pijpje zit te rooken en, daar hij den bezoeker niet
kent, nemen de oude oogen door het gouden brilletje hem eerst op en dan
steekt ten Ham vertrouwelijk de hand uit.
De smederij hier is oud, zegt de zoon, die er spoedig bijkomt. Kijk die
uitgesleten koelbak maar eens, anno 1775 staat er in geschreven. En hier
die speerhaak, waar wij de hoefijzers opzetten, anno 1770.
Ja, vader is al bijna zeventig jaar hier en hij maakt nog mooie passers,
zoomaar met de hand. En dan staat de oude hoefsmid op om ons zijn kleine
stalen pijpje te toonen, uit een oude zeis gemaakt, zegt hij schalks en ik zal
je nog eens wat anders laten zien. Hij neemt ons mee naar binnen.
De grijze smid heeft ze in soorten, Goudsche en Duitsche pijpen, alle uit
staal van oude zeisen gesmeed en overal staat zijn naam met het jaartal
er in gegrift in koper. Zij zijn van de laatste jaren.
Ik heb er al achttien gemaakt zegt hij trotsch, zulke lange. En in Utrecht
zijn nog heeren, die ze van me hebben, in Arnhem zitter er, en in Gorcum
ook nog. Voor deze Duitsche hebben ze me zeven gulden vijftig geboden,
maar ik wou niet. Het is altijd nog aardig, als je iets maakt wat alleman niet
kan.quot;
* *
Het spreekt vanzelf dat deze publicatie onze volle aandacht had en wij
hebben ons tot den familie ten Ham gewend met het verzoek om eenige
zakelijke gegevens uit den loopbaan van den ouden heer, onder toevoeging
zoo mogelijk van een photo.
De zoon, de heer P. C. ten Ham, deelde ons welwillend een en ander
mede, dat hier in het kort wordt weergegeven, voo zoover het niet reeds in
het bovenstaande voorkomt.
Er waren intusschen veel brieven ontvangen, tot zelfs uit Frankrijk.
Een photo kon niet worden verstrekt, althans niet van recenten datum.
De zaak, die nu door mij wordt gedreven, bestaat ongeveer 400 jaar.
ï]r worden bij mij nogal paarden beslagen, van 6 tot 8 per dag, soms meer,
soms minder. De hoefijzers maak ik zelf en vader richt ze bijna allemaal nog.
Verleden week heeft vader nog 2 paarden zelf beslagen. Alles wat vader
maakt is nog tip-top. Momenteel is hij weer bezig aan een ijzeren rookpijp.
Mooi om te zien, — wordt gemaakt (de kop en de steel) van een oude zeis. Ze
is bestemd voor een familie-lid uit Amsterdam.
Vader woont ongeveer 70 jaar in Montfoort en is altijd een goed vakman
-ocr page 145-geweest. Hij is voordien als hoefsmid werkzaam geweest in Doorn, in Scher-
penzeel en bij Aben te Zeist.
Ik zelf heb in het jaar 1909 eens 2 stel ijzers gemaakt en verkocht voor
/ 100. Een afbeelding daarvan heeft toen nog in ,,De Hoefsmidquot; gestaan.
Deze waren voor de aanwending bij Franschen stand. Twee stuks er van zijn
naar Utrecht gegaan en de andere twee naar de Hoefsmidsschool te Tiel.
Aan het slot van zijn schrijven deelt de heer P. C. ten Ham ons mede dat
wanneer we idee hebben om vader eens een bezoek te brengen, we welkom
zullen zijn. Zoodra mogelijk zullen wij hieraan gaarne gevolg geven en
komen er dan nader op in ,,De Hoefsnidquot; terug.nbsp;B.
HOEFBESLAG TE ROTTERDAM.
In ons vakblad van 15 Juli 1.1. wordt andermaal de aandacht gevestigd
op een onderwerp van nog steeds actueel en urgent belang. Wat wonder,
dat ook de onze wederom in die richting gaat, als we zien, hoe alles bij het
oude bleef, behalve het wegdek. Was al het andere met dit laatste in de
verandering medegegaan, dan ware er wellicht zelfs geen reden geweest er
bijzonder de aatndacht op te vestigen. En al zeer zeker ware er niet zoo groot
verschil van meening gebleven over een probleem, welks oplossing reeds
in 1927 in ditzelfde vakblad aan de hand werd gedaan. Ik moge den belang-
stellenden, doch ook vooral den belanghebbenden lezer herinneren aan het
rapport, uitgebracht in 1927 naar aanleiding van een ingesteld onderzoek
in het buitenland en met name in Marseille naar het verband tusschen
wegdek en oordeelkundig hoefbeslag. Ook in Wegen, off. org. v/h. Ned.
Wegencongres verscheen een betreffend rapport. Zoowel in dit vakblad
als in het onze en zelfs meermalen, werd gewezen op de alleszins plausibele
oplossing van het vraagstuk, dat van zoo overgroot belang was voor het
wegdek, voor het paard en voor beider gebruikers.
De Rotterdamsche sleeper bleef bij zijn stoot en kalkoenen.
Een enkele uitzondering bevestigde hier slechts den regel!
Nadat ik in Het Paard van '26 voor het vlakke beslag had gepleit en de
redactie hierop in Jan. '27 had gewezen, verscheen in De Hoefsmid eveneens
in deze maand het eerste berichtje daaromtrent. Het rapport werd eveneens
nog in '27 in beide vakbladen opgenomen.
In de nummers 1 en 2 van Ons Paard verscheen in '28 Hoefbeslag te
Marseille. In de Nieuwe Courant van 25 Febr. '29 mijn artikel over dit
onderwerp. In De Hoefsmid van 15 Juni '29 verwijst Dr. Brands naar mijn
verslag in dit maandblad. ZEd. Zeer Gel. zoekt de groote moeilijkheid in de
practische overtuiging van den paardenhoxider van het onimt en nadeel der
kalkoenen en schrijft het gebruik van stoot en kalkoenen toe aan behoudend-
heid, bijna soort van traditie.
In 15 Juli '29 mijn artikel Trekkracht-Wegdek-Hoefbeslag. Ritm. Eeenstra
wijdt de aandacht in de Kampioen aan hetzelfde onderwerp.
In '30 vernemen we van maatregelen tegen het gebruik van stoot en
kalkoenen in de provincies N. Brabant en Overijsel benevens voor de stad
Groningen.
In Wegen wordt gewaagd van het „zoeken naar . . . het ideaal plaveiselquot;.
Waarbij een spotter moet hebben opgemerkt: „Wanneer we over plaveisel
spreken, mogen we vooral niet vergeten de . . . goede voornemens!quot; Een
andere spotter stelde elders de vraag: ,,Wie glijdt er uit op de volgende
uitvinding?quot; Naar aanleiding van het zoeken en publiceeren van aller-
nieuwste vindingen in het artikel hoefijzer, waarop het paard nu toch
beslist vast stond (in de verbeelding van den uitvinder wel te verstaan!).
Augustus '31 bracht mijn artikel Hoefbeslag en Uitglijden, waarin ik bleef
bij mijn oordeel, dat wat voor duizende paarden elders gold, bij de honderden
hier toch ook wel op zoude gaan! Vlak beslag zonder stoot en zonder kalkoenen.
De Hoefsmid van 15 Jan. '32 heeft een art. van dierenarts Crezée, over
het klem geraken in spoorwegrails ten gevolge van den stoot in verband
met de lip. Deze laatste weglaten meent Z. Ed. Gel., doch ziet zelf ook reeds
hiertegen de bezwaren.
Een geprojecteerde T-vormige stoot blijkt onpractisch, evenals stoot
met zij lippen. In het volgende nummer vraag ik nogmaals wat er tegen
het weglaten van den stoot is aan te voeren. Geen antwoord, doch wel een
stoot. In Oct. '32 verwijst Dr. Gallandat Huet andermaal naar mijn rapport
over Marseille d.d. '27. Niemand heeft sedert dien ook slechts met een enkel
woord weerlegd de argumentatie, door mij gevolgd om de deugdelijkheid
der practijk in Marseille, gebleken en als bewezen geacht door den dierenarts,
den sleeper, den voerman en . . . het paard, naar voren te brengen. En wat
zegt daar ... de hoefsmid ? ,,Ze hebben gelijk: geen stoot en geen kalkoenen!'
Maar nu zien we toch in Juli '33, dat is dus zeven jaren na mijn betoog
vóór vlak beslag, dat een paar hoesmeden in Rotterdam ook geen vriend
zijn van die uitsteeksels. Blickwedel wil blijkbaar de voorijzers vlak en
Kluck stuurt in de richting van vlak rondom. ZEd. meent, dat de paarden
zoo langer mee kunnen. En zijne meening is de jtiiste. Niet omdat ik het zeg
of het er mee eens ben, want ik ben maar een leek. Maar zijne collega's in
Marseille beweerden, dat allen (en zoo weet ik het weer) toen ik in '26 en in
'27 en in '28 er naar informeerde.
Er doet zich echter een wending voor, naar ik nu verneem, in de richting
van den stoot. Als deze n.1. in voorwaarts schuine richting wordt geplaatst,
zouden de paarden er niet mede in de rails beklemd raken. En dat komt
uit. . . maar! Of 't nu weer — of nog — niet goed is? Neen, niet heelemaal,
want. . . het gemak en het behoud resp. voor en van een onderpaardebeen
heeft altijd bestaan in het gemakkelijk ,,rollen over den toonquot;. Vandaar,
dat een ,,opzetquot; (eveneens bekende vakterm) van zooveel voordeel kan zijn
in bepaalde gevallen. En hoe verder we nu het steunpunt van den paarde-
voet in den toon naar voren brengen, hoe meer we dat rollen over dien toon
tegenwerken.
En hoe grooter druk daarbij wordt uitgeoefend hoe meer de pezen — en
nu met name de doorborende buiger — de perforans dus, zal hebben te
lijden. En dit, hoe zwaarder het dier zelf en hoe zwaarder de last en hoe
steiler bergopwaarts de weg, des te erger voor de betreffende beenen.
Ik geloof niet, dat die trouvaille van dien schuin naar voren geplaatsten
stoot bijzonder gelukkig zal blijken voor het geheel al zit het mi minder
direct in de spoorwegrails klem!
Doet nu dien noodeloozen rommel niet langer onder de voeten uwer
paarden en laat er den staart liever aan en dan . . . probeert eens gedaan te
krijgen, dat in het verkeer het paard, dat voor zwaren last gaat, niet behoeft
te stoppen voor den motor, die primo geen extra moeite heeft met opnieuw
aanzetten en secundo event. een oponthoud gemakkelijker in kan halen.
Ik hoop, dat de autoriteit u daarop met meer gezond verstand zal antwoor-
den dan . . . ? ? o ja, hooggeachte heer redacteur, ik zwijg al en dank bijzonder
voor de plaatsing.
U aller zeer dw.
Hillegersberg, Aug. '33.nbsp;□
LlïEllATUUIl OVER ZICHÏ.
Dr. R. Frachner te Wilhelmskorst geeft in de Duitsche Hoefsmid een
beschouwing omtrent de literatuur, welke er bestaat over den oorsprongs-
tijd van het hoefbeslag met hoefnagels.
Volgens Herman Hofmeister zou het eerste beslag met nagels uitgevoerd
zijn geworden door de Germanen en wel dateeren van ± 3 eeuwen vóór
Christus. Hij bewijst dit uit hoefijzers gevonden in terreinen, waar destijds
de Germanen den Altenburg bewoonden. Fraeher is het hiermede niet
eens en meent deze gevonden hoefijzers terug te moeten brengen tot een
latere periode en wel tot de vroege middeleeuwen. Volgens hem is er nog
geen enkel steekhoudend bewijs geleverd, dat de Romeinen, noch de Ger-
manen in de bovengenoemde tijden een hoefbeslag met nagels hebben
gekend.
*
Hoornzuil. Schwendimami schrijft in de Zwitsersche hoefsmid over de
hoornzuil en zegt, dat het een begrensde, zuilvormige, dikwijls kegelvormige
verdikking is aan de binnenvlakte van den hoornwand. Van de 104 door
hem waargenomen gevallen van hoornzuil, kwamen er 65 voor in het toon-
gedeelte, 31 in het zij gedeelte en slechts 8 in het verzengedeelte van den
hoef. In den regel worden hoornzuilen veroorzaakt door hoornscheuren of
kloven, door kroonbetrapping, vernageling, losse en holle wand en door
steengallen. Men kan een hoornzooi eerst gemakkelijk herkennen als deze
is afgegroeid tot aan den draagrand, want dan ziet men in de witte lijn een
hoornvorming, die in grootte overeenkomt met den hoornzuil en zich
uitstrekt over den hoornzooi. Indien een hoornzooi in behandeling moet
worden genomen, dan dient deze geheel weggenomen te worden, alsmede
de ter plaatse ziekelijke hoef leder wand.
— Stalen wegen. Een dagblad-bericht meldt, dat binnenkort zal worden
getracht, ook hier te lande de stalen wegen in de verkeerstechniek ingang
te doen vinden.
De heer Th. de Groen, industrieel te 's Hage heeft de licenties voor
Nederland en Koloniën verkregen van het octrooi betreff ende wegdekken
van stalen roosters. Deze wegdekken schijnen bijzondere voordeden te
hebben, boven andere. Verder moet ook zijn gebleken, dat dit stalen-rooster-
systeem bij rijvloeren voor nieuwe bruggen zeer gunstig kan worden toe-
gepast.
Het ligt in de bedoeling de vervaardiging der stalen roosters, benevens
de uitvoering der wegenbouwwerken, hier te lande te doen geschieden.
Wegdekken van deze stalen roosters werden o. m. in Oostenrijk reeds
sinds enkele jaren met succes toegepast. Te Düsseldorf zal tegen het eind
dezer maand de oprit van de Zuiderbrug over den Rijn van dit systeem
stalen wegenbouw worden voorzien.
—nbsp;Rijksdiploma als hoefsmid. Het najaarsexamen zal gehouden worden
in de maanden Oetober en November. Schriftelijke aangifte vóór 9 Oetober
a.s. bij den heer Dr. R. H. J. Gallandat Huet, Danckertstraat 11 te 's-Gra-
venhage. Voor verdere mededeelingen omtrent dit examen verwijzen wij
naar de betreffende advertentie in deze aflevering.
—nbsp;Koninklijke onderscheidingen. In de 30 Augustus verschenen lijst van
gedecoreerden komt o. m. voor, dat aan den hoefsmid-instructeur, met
rang van adj. onder-officier, J. Tetenburg, van de Hoefsmidschool
te Amersfoort, is toegekend de eere-medaille Oranje-Nassau-orde in zilver
(met de zwaarden).
Ruiterpaden zijn èn voor het toerisme
te paard èn voor de verkeersveiligheid
langs den gewonen weg van belang. Hier
ziet men een dankbaar paard op een der
ruiterpaden, welke met subsidie van den
A. N. W. B. worden aangelegd en voor-
zien van kenteekens: „Ruiterpadquot;.
Hendo van den heer D. E. Mellema te Reiderwolderpolder in actie op het concours
hippique te Amsterdam.
Hendo is een uit de Haarlemmermeer afkomstig paard, dat voor zijn tegenwoor-
digen eigenaar,tallooze eerste prijzen heeft gewonnen, vooral in het noorden des
lands. Hendo nam in het laatst der vorige en begin dezer maand deel aan de serie
concoursen in Twenthe, hetgeen voor hem een glorietocht is geworden.
RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMID.
Het Najaarsexamen 1933 zal gehouden worden in de maanden October en No-
vember. Schriftelijke aanmelding vóór 9 October a.s. aan den Secretaris der examen-
commissie, Dr. R. H. J. GALLANDAT HUET, Danckertstraat 11 te 's-Gravenhage,
onder overlegging van een bewijs, dat een twee-jarige hoefbeslagcursus is gevolgd
of voor I Juli 1919 een diploma als hoefsmid is behaald en nauwkeurige opgave
van den leeftijd.
Aan de leiders van cursussen
wordt beleefd verzocht opgave te willen doen van namen, voornamen, adressen
en leeftijden hunner leerlingen, die aan het examen deelnemen en hunne mede-
werking te willen verleenen, dat voor den aanvang der examens de benoodigde
stukken bij den secretaris worden ingeleverd.
Aan hen, die reeds eerder aan het examen deelnamen, wordt verzocht op te geven
wanneer zij examen deden en aan welken cursus zij zijn opgeleid.
Het examengeld bedraagt / 5 en moet bij den aanvang van het examen worden
voldaan.
De Commissie belast met het af-
nemen van het examen ter verkrijging
van een rijksdiploma als hoefsmid.
DE
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
WIE „HARTquot; HEEFT
VOOR HET PAARD
LEZE
©MS IPA/VIBID**
99'
ELK NUMMER BEVAT interessante
bijdragen op rijkunstig gebied.
Prijs f 3.35 per halfjaar; voor landelijke ruiters
eener afdeel., aangesloten bij de federatie, slechts
f 2.75 per halfjaar.
Proefnummers gratis verkrijgbaar bij de adm. van ,.Ons Paardquot;. Wagenstraat 70 Den Haag
LEIDDRAAD VOOR AMATEUR-RUITERS
DOOR
Directeur der Manege te Leiden
Prijs f 1.50nbsp;Fr. per post f 1.60
Verkrijgbaar door tusschenkomst boekh. en bij de
N. V. De Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij
Wagenstraat 70 — Den Haag — Postgiro 14908
is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet. ...quot;.
BERNARDO REYMAN Directeur voor Europa, PARIJS SE,
4 PLACE DE'LA SORBON E.
mtm
-ii:
H
■ El! !IÏ ill EiS Eiquot; Ëi! EI! El! EP Ei! El! EjS
i ili ili ili ili ili ili ili ili ili ili ili ili ili ili ili
■I!
ili
■la
■II
HIM
ili
ili
ili
De N.V. De Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij
is specialiteit in ADRESBOEKEN.
Verzorgt het
Off. Adresboek voor s-Gravenhage,
Scheveningen en Loosduinen
(ERVEN B. G. STEMPELS)
EN HET
Oft Adresboek voor het Westland
Alle autoriteiten verleenen hun medewerking
Uitstekende Gidsen en buitengewone reclame-
objecten, aangezien men in ADRESBOEKEN
toch in de eerste plaats ADRESSEN zoekt.
Laat Uw adres duidelijk spreken!
Laat van U hooren!
UW ADRES vóór de concurrentie!
Prijsopgave, inlichtingen en desgewenscht bezoek zonder eenige
verplichting.
MAANDBLAD
INHOUD: Het Hoefbeslag in Rotterdam — De Paardenstapel — Ingezonden
stukken — Korte mededeelingen — Literatuur overzicht — Advertentiën.
HET HOEFBESLAG IN ROTTERDAM.
(Vervolg).
Van alle steden in ons land vraagt de quot;Maasstad uit een verkeers-oogpunt
de meeste aandacht. Rotterdam toch is de grootste havenstad en het
daaruit voortvloeiende goederenvervoer geschiedt er grootendeels per as,
terwijl zulks bijvoorbeeld in Amsterdam met hare grachten, die de geheele
stad doorsnijden, voor een groot deel per zolderschuit plaats viridt. Wij
hebben hierop reeds in een vorige causerie gewezen en het is ook vrij alge-
meen bekend, doch het zij hier bij wijze van inleiding en ter orienteering
even herhaald.
Rotterdam is een uitgebreide stad geworden, en ofschoon bij een een-
daagsch bezoek wel een oppervlakkig beeld kan worden verkregen van het
bedrijfsleven, het is niet doenlijk in een kort tijdsbestek alle licht op te
steken in de nog vele bestaande hoefsmederijen, bij de vervoermaatschap-
pijen, over het paardenmateriaal, enz.
Wij hebben het den vorigen keer in hoofdzaak gehad over het beslag
der zware sleeperspaarden en gezien welke enorme ijzer-massa's daarmede
gemoeid gaan. Tevens is toen de werkwijze en het inzicht van een tweetal
bezochte hoefsmid-patroons weergegeven.
Dezen keer hebben wij eenig feiten-materiaal verzameld omtrent de
verhouding tusschen paarden- en autotractie en verder een hoefsmid
in Kralingen bezocht.
Het terrein dat de vracht-auto's op het paard hebben veroverd, geeft
ontstellende cijfers, zooals we zullen zien. Maar we kunnen hier'direct
aan toevoegen dat het met dat terrein-veroveren thans gedaan schijnt.
Aanwezig waren: mi^, .
zir
in 1917 : 3199 paarden en 77 vrachtauto's;
„ 1932 : 2216 „ „ 3447
„ 1933 : 2249 „ „ 3390
Het is bekend dat onder de 2216 paarden, die in het vorig jaar aanwezig
waren, 839 stuks zware sleeperspaarden behooren. En men kan aannemen,
dat sedert 1917 juist de sleeperspaarden verreweg het meest in aantal zijn
teruggegaan. Want wij kregen de volgende vijfers van onderscheidene
sleepers-bedrijven te noteeren: Vervoer Mij. Cito, gehad 56 paarden, nu
nog 2. Voor de Gebr. J. G. en A. Schutter luiden deze cijfers respectievelijk
80 en 6; voor de Firma H. W. König 40 en 0; voor de Vervoer Mij. Rotter-
dam 50 en 15; voor de Vervoer Mij. Bodegom 40 en 25; voor de Blauwe
Ster 40 en 19; voor Gebr. Nijman 50 en 18; voor J. C. en A. C. Beer 54 en 9;
voor Altevogt 12 en 5; voor Goekoop en de Geus 8 en 0; A. A. Breys 120
en 60.
Bij de meeste bedrijven verdween een groot kwantum paarden wegens
aanschaffing van auto's; bij een paar der genoemde Maatschappijen, die
geen auto's namen, betreft het achteruitgang in het vervoer. Slechts bij
een heel enkele (Breys) bleef het vervoer door bijzondere omstandigheden
op peil, want tegenover de inkrimping van 60 paarden staat de aanschaf-
fing van 25 vrachtauto's.
In het algemeen werd geklaagd over teruggang in de werkzaamheden.
De malaise-tijd drukt op Rotterdam wel het zwaarst. De opgetrokken tol-
muren hebben niet alleen het transito-verkeer sterk beperkt, maar ook
de handel, en als gevolg daarvan het vervoer.
Een vooraanstaand persoon uit den Sleepers'patroonsbond deelde ons
als zijn overtuiging mede dat met de vracht-auto's geen cent te verdienen
is en wanneer het weer tot opbloei van het zakenleven komt, dan zal de
paarden-tractie zich het eerst en het sterkst uitbreiden.
Op onze vraag hoe of de vermeerdering van het aantal paarden in 1933,
vergeleken bij 1932, kon worden verklaard, wees men er op dat enkele
firma's hunne auto's weer door paarden hebben vervangen (o.a. de groote
wasscherij der firma Overmans; de handel in chemicaliën der Firma
Keeman).
Uit vorenstaande cijfers is gebleken dat er behalve de sleeperspaarden
nog heel wat andere zijn. Dat is juist. Wij zullen enkele categorieën noemen:
De Gemeente-reiniging in Rotterdam werkt momenteel nog met 194
paarden, meest van plat gedrongen type, oogenschijnlijk zoo Belg X ^^
warmbloed. Deze worden beslagen met fabrieksijzers: vóór vlak (®/g dik)
en de achterijzers voorzien van een normale kalkoenen.
Dan is er verder het manege-bedrijf dan den heer Klebe, waarin altijd
een 100-tal rijpaarden aanwezig zijn en waarvan 40 in gebruik bij de Be-
reden Politie. Die politie paarden hebben tot beslag: vlakke voorijzers met
open luchtdruk-zool (anti-slip) en de achterijzers worden voorzien van
kleine kalkoentjes.
Een Rouwstal beschikt over ongeveer 90 zwarte paarden ten behoeve
van de begrafenis-trekdiensten.
Verder wordt het Rotterdamsche stadsbeeld getypeerd door een ilink
kwantum hitten voor .groentekarren, melkwagens, enz.
De hoefsmederij van C. Kleijn aan de Kortekade 7.
De heer C. Kleyn heeft als hoefsmid in de wijk Kralingen het rijk alleen,
en heeft voortdurend nog veel „werk aan den winkel.quot; Hij krijgt er paarden
van allerlei slag, niet alleen uit de stad maar ook uit de omliggende dorpen
Gemiddeld worden er dagelijks tusschen 50 en 60 nieuwe ijzers onder-
gelegd. Alles handgesmeed! In de 33 jaar dat Kleyn de hoefsmederij
in genoemd pand uitoefent, is er geen enkel fabrieksijzer gebezigd! De
,,baasquot; zelf staat niet veel meer aan het aambeeld, was bij ons bezoek
niet thuis, maar wordt door zijn zoons goed vertegenwoordigd. Het zeker
zeldzame feit doet zich hier voor, dat alle 6 zoons hoefsmeden zijn ge-
worden, waarvan er drie in de zaak thuis zijn. Eén heeft een druk beklante
hoefsmederij aan de Kootschekade en twee zijn in de Meermansstraat een
hoefsmederij begonnen, welke nieuwe zaak reeds zeer goed ,,loopt.quot;
Er spreekt in deze familie derhalve wel duidelijk een liefde voor het
hoefsmidsvak en de „omzetquot; getuigt dat er goed werk wordt afgeleverd.
Wij bepalen ons hier verder nog alleen eVen tot de hoefsmederij van
C. Kleyn en constateerden daar dat als regel vóór vlak beslag wordt ge-
legd en zoo mogelijk achter ook, doch anders zeer lage kalkoenen. Men
vermijdt gaarne het kunstmatige of onnatuurlijke. Tot de paarden be-
hooren Veel hitten, hetgeen ook op te maken viel uit de oude ijzers,
die nog van een geheel jaar voorhanden waren en netjes opgestapeld een
groot blok vormden.
Als hoefgebrek werd veel geklaagd over steengallen. Vooral bij paarden,
die van het platteland afkomstig zijn en dan op de keien dienst moeten
doen, treedt dit euvel op. Men legt deze paarden balkijzers onder, die
we als volgt kunnen omschrijven: biimentak kort, tot vlak achter het laatste
nagelgat; de buitentak wordt omgezet tot aan den hoek van de binnen-
verzen. Dan draagt de straal op de balk en met dit — men zou het ook
kunnen noemen een onderbroken balkijzer — wordt aan de werking van
het hoefmechanisme niets te kort gedaan. Met dit beslag is het resultaat
steeds verrassend.
B.
DE PAARDENSTAPEL.
Mede met het oog op de toekomst van het vak interesseert de hoefsmid
zich natuurlijk voor den stand der paardenfokkerij. Van een behoud van
het tegenwoordige paarden-bestand, van een uitbreiding of inkrimping der
fokkerij hangt veel af. Wij laten hieronder een paar uiteenzettingen volgen,
terwijl de laatste mededeeling aangeeft van hoeveel belang het paard ook
uit anderen hoofde voor den landbouw is.
Geen verdere achteruitgang der paardenstapels. De na den oorlog plotseling
zoo sterk ingezette achteruitgang van het aantal paarden is langzamerhand
tot staan gekomen. Gezien de ervaringen, die men nu tevens op heeft
gedaan met motortractie op korten afstand en in het landbouwbedrijf, is
het zelfs niet onmogelijk achten, dat verdere inkrimping van den paar-
denstapel te verwachten is.
Onderstaand staatje vonden we in het „Zeitschrift für Gestütkundequot;
(Mei'33). Het behandelt speciaal gebieden met veel vreemdelingenverkeer,
alwaar met opzet de auto-tractie werd bevoorrecht door aanleg van auto-
wegen, en allerlei andere maatregelen, die de paardentractie negeeren en
daarom haar ten nadeele zijn.
motor- |
paarden | |||||
rijtuigen |
minder | |||||
meer | ||||||
Zwitserland |
1930 |
21.7% |
6% |
dan |
in |
1929 |
1931 |
17% |
4.5% |
5) |
gt;3 |
1930 | |
gt;j |
1932 |
9.5% |
3% |
gt;5 |
33 |
1931 |
Zweden |
1930 |
28.1% |
16% |
3 j |
3 3 |
1929 |
j5 |
1931 |
15% |
9.8% |
j j |
gt;j |
1930 |
jgt; |
1932 |
8.3% |
5% |
j gt; |
33 |
1931 |
Noorwegen |
1931 |
17.9% |
12% |
3 j |
33 |
1930 |
gt;gt; |
1932 |
5.5% |
8.1% |
j j |
33 |
1931 |
—nbsp;Het paard een factor van belang voor den landbouw. Het paard is
niet alleen van belang bij het landbouwbedrijf en andere bedrijven als
leve-rancier van trekkracht en bijwijlen als verkoops-object, — neen, de
paardenstapel schept een behoefte aan voeder voor die paarden, id.aan tuigen,
aan wagens, aan turfstrooisel of stroo, enz. Om nu alleen eens te blijven bij
behoefte aan voeder, dan blijkt duidelijk welk een belangrijke factor het
paard speelt in het bestaan van den boer. Wij verduidelijken dit met voor-
beelden uit het reeds genoemde Zft. für Gestütk. en met getallen die voor
Duitschland gelden, doch in gewijzigden vorm natuurlijk voor ons ook van
kracht zijn. Welnu: Duitschland bezit voor een waarde van 3 milliard mark
aan paarden, waarvan er 92% in handen der boeren zijn. Alleen op zich-zelf
dus al een bezit dat in eere gehouden dient te worden om de waarde, die het
vertegenwoordigt. Voor rond twee milliard mark aan voedsel moet er voor
deze paarden worden verbouwd en . . . verhandeld.
Dr. Hoesch berekent dit als volgt: 5.5 millioen d. z. (d.z. beteekent
doppelzentner of 200 pond) zemelen; 10.5 millioen d.z. rogge en gerst;
55 millioen d.z. haver; 1 millioen d.z. erwten en boonen; 25 millioen d.z.
knolvruchten; 130 millioen d.z. hooi; 25 millioen d.z. voederstroo.
Deze enorme hoeveelheid landbouwproducten zouden vrijwel geen afzet
hebben indien de paardenstapel er niet was. Het paard is dus een kracht-
bron voor den landbouw, die door den landbouw zelf wordt onderhouden en
die anderzijds den landbouw wederom sterk steunt.
—nbsp;Frankrijk en het paard in het landbouwbedrijf. In de echte land-
bouwgebieden van Frankrijk wordt het paard als voornaamste trekkracht
gebruikt. In Picardië doet het 78 quot;/q van alle trekwerk, in Normandië zelfs
81®/o, in Bretagne 690/0, in Anjou meer dan 70 «/„, in de Vendée ruim
65 »/o, en in Isle Ie France, waartoe Parijs behoort, bijna 60 7o. Getallen,
die spreken.
Naar aanleiding van de discussies, als gevolg van het door mij in „De
Hoefsmidquot; geschrevene, thans nog het volgende:
Ik kan mij indenken dat het een beetje onbegrijpelijk wordt hetgeen ik
heb medegedeeld over voorbereidende- en voorcursussen. Tégen de eerste
en desgewenscht vóór de tweede.
Ter nadere motiveering zij er op gewezen dat de voorbereidende cursussen
afbreuk doen aan de animo van de leerlingen, omdat hiermede maar weinig
te bereiken is.
Met de voorcursussen is zeker 50% meer te bereiken dan met de voor-
bereidende cursussen, en deze kunnen, dunkt mij, de animo bij de leerlingen
vergrooten.
Ik wijs hierop nog eens en vertrouw dat zulks in de toekomst door bewijzen
zal worden gestaafd.
Intusschen is het ons allen er om te doen het beoogde doel te bereiken.
En nu doet het er niet toe al is het te volgen systeem van ouden datum.
Wij moeten niet vragen of het oud of nieuw is, — wij moeten van gedachten
wisselen om te komen tot de beste methode.
Als wij bedenken dat minstens 50% van al het smeedwerk door de
machines wordt vervaardigd, dan behoeft men niet meer te vragen waarin
de jonge smeden vandaag te kort schieten. Dat is in het smeedwerk aan het
aambeeld. Aannemende dat zulks zoo is dan kunnen we heel goed een denk-
beeld vormen, respectievelijk het verschil vatten tusschen een voorbereiden-
den en een voorcursus.
Aan deze laatste zijn misschien ook nog wel bezwaren verbonden omdat
men soms leerlingen kan aantreffen, die van dat bakken of braden van
oude ijzers niets moeten hebben. En dan zeg ik op mijn beurt: deze moeten
maar monteur worden, want ze willen gewoonweg het smeden niet meer
aanleeren.
Men spreekt van wals. Als iemand dan eens een paar koppeltjes zou
moeten braden en deze met twee man tot staven smeden! 't Is mij niet de
moeite waard om over zoo'n luttel stukje smeedwerk verder te spreken.
Wij ouderen hebben wel voor heetere vuren gestaan en andere stukken
onder den hamer gehad dan 't boven bedoelde.
Wat het machinale hoefijzer op het examen betreft en wat er mede bereikt
is, — willen we aannemen dat er niets tegen is. Maar wat is er dan voor?
Mijns inziens niets. Als iemand een goed ijzer kan smeden, dan kan hij toch
zeker wel een machinaal hoefijzer vervormen en passend voor den hoef
maken. Kan hij dit laatste niet, zoodat rits en gaten daardoor schipbreuk
lijden, dan kan hij evenmin een goed ijzer smeden voor een opgegeven hoef.
Dit zullen de werkstukken wel meermalen op het examen hebben uitgewezen.
Als wij op de een of andere manier een wijziging willen aanbrengen, dan
moet dit tot verbetering kunnen leiden. Zoo niet, dan is dat m. i. nul op
't request.
Ik hoop hiermede mijn inzicht en eenige wenken voldoende te hebben
aangegeven.
Mijn dank voor de verleende plaatsruimte.
Duiven.
J. A. T a n g e 1 d e r.
— Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. Bij het op 21 September 1.1.
gehouden examen slaagden de navolgende dienstplichtigen der artillerie,
2e ploeg van de lichting 1931:
1. G. Denneboom, 2. A. Klarenbeek, 3. J. F. A. J. van Eyden, 4. G.
Verkuyl, 5. H. J. Brands, 6. H. Lameijer, 7. W. M. Peters, 8. A. van den
Broek, 9. J. Woesthuis, 10. J. Jolink, 11. J. Borkink, 12. G. Pienemans, en
de dienstplichtigen der cavalerie, 2e ploeg 1931: 1. H. J. Zuiderweg,
2. H. Wendel.
Aan allen is een diploma uitgereikt, terwijl de 4 eerstgenoemden tot
korporaal zijn bevorderd.
— Cursus in Hoefbeslag te Utrecht. Wij vernemen, dat dit jaar te Utrecht
wederom een cursus gegeven zal worden ter opleiding voor het verkrijgen
van het Rijksdiploma van Hoefsmid.
Deze cursus gaat uit van de commissie ter behartiging van de onderwijs-
belangen voor land- en tuinbouw in de provincie Utrecht, secretariaat
Landbouwbeurs te Utrecht.
Verschillende deelnemers hebben zich reeds aangemeld, doch enkele
plaatsen zijn nog open.
— Examen Rijksdiploma Hoefsmid. Voor het najaarsexamen hebben zich
opgegeven 37 candidaten, waaronder de leerlingen der pas afgeloopen
cursussen te Raalte, Emmen en Assen.
— Cursussen in hoefbeslag. Wij lazen dat in Rotterdam en in Franeker
pogingen worden aangewend om bij voldoende deelname weder een cursus
in hoefbeslag te houden.
— De smeden op do Landbouwtentoonstelling te Essen. Het aandeel,
dat de Duitsche smeden hadden in het welslagen van de landbouwtentoon-
stelling te Essen, was niet gering. Ze hadden zich uitstekend geprepareerd
en brachten iets nieuWs, dat zoowel bij de collega's smeden als bij het publiek
zeer in den smaak viel.
In de eerste plaats had men zgn. „Schaubeslagenquot;.
In het gedeelte der werkplaats dat hiervoor was ingericht werden eiken
-ocr page 159-dag twee paarden beslagen, waarbij zeer veel bekijks was. Dit gold echter
niet alleen het hoefbeslag dat werd uitgevoerd, maar ook de tentoonstelling,
welke speciaal door de hoefsmidsschool te Essen was verzorgd. Een groot
aantal beslagen en onbeslagen hoeven gaf een indruk van de zeer uiteen-
loopende beslagen, welke dikwijls gebezigd moeten worden, en de kennis
die een goede hoefsmid moet bezitten.
(u. Orgaan Bond van Smedenpatroons.)
— Hoefbeslag in Oostfriesland. R. A. M. merkt in zijn verslag van de
keuring van 2^/2-jarige hengsten te Aurich, gehouden 6 October, het volgende
in „Het Paardquot; op:
„Voeten, daarop moet gelet worden; ook is het beslag veel slechter dan
bij ons.quot;
— Bevindingen op keuringen. De verslaggever van de trekpaarden-
keuringen te Assen, gehouden 20 September, schrijft in „De Nieuwe
Veldbodequot; o.m.:
,,Aan de hoef verpleging dient veel zorg te worden besteed. Een mooie
voet kwam 'weinig voor. Verder is het een raadsel, waarom men éénjarige
merries reeds op ijzers had. Hier is toch alles tegen en niets vóór te
zeggen . . ..quot;
LEIDDRAAD VOOR AMATEUR-RUITERS
DOOR
Directeur der Manege te Leiden
Prijs f 1,50nbsp;Fr. per post f 1.60
Verkrijgbaar door tusschenkomst boekh. en bij de
N.V. De Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij
Wagenstraat 70 — Den Haag — Postgiro 14908
In de Duitsche Hoefsmid van 1 October 1.1. wordt beschreven hoe in
Zuid-Duitschland met veel succes gebruik wordt gemaakt van een zeer
eenvoudige wijze om een wagen in een slede te veranderen wanneer sneeuw-
val dit verkieslijk maakt. Het zijn afneembare ijzeren sleedjes die naar voren
opgebogen zijn en zeer licht. De wielen van den wagen worden hierin gereden
en er dan in bevestigd, terwijl vóór het wiel in het sleetje een soort van stoot-
blok is aangebracht waardoor het wiel vaststaat in het sleetje. Het voordeel
van deze constructie is dat het goedkooper is dan een gewone slede en dat
het den wagen als een slede kan doen gebruiken, terwijl bij grootere tra-
jecten waarbij wegen moeten worden gereden welke sneeuwvrij zijn, de
sleedjes worden afgenomen en de wagen als zoodanig wordt gebruikt. Daar
het bevestigen en afnemen van deze sleedjes blijkbaar weinig tijd en moeite
kost en het opbergen weinig bergruimte kost, heeft dit gebruik tot een
succes geleid.
* 1
*
Bij het bespreken van wat al of niet geoorloofd is voor den hoefsmid
om als dwangmaatregel bij het beslag van lastige paarden te gebruiken,
worden door Dr. Hoffmann de volgende maatregelen als onschadelijk aan-
bevolen.
1.nbsp;Het laten hongerlijden, dorstlijden, arbeid doen verrichten en hoog
opbinden van het hoofd in de beslagloods vóór het beslag;
2.nbsp;Het vermoeid maken van het paard door het 10—15 minuten lang
tsrug te doen loopen op een rechten weg, totdat het zweet uitbreekt;
3.nbsp;Het ophouden van een been door middel van een platte longe;
4.nbsp;Het blinddoeken;
5.nbsp;Het straffen met de trens;
6.nbsp;Het gebruikmaken van de kaptoom;
7.nbsp;Het straffen met de praam op de bovenlip;
8.nbsp;Het laten ophouden en dragen van een achterbeen door een touw
aan den staart;
9.nbsp;De noodstal, waarbij opgemerkt wordt dat deze alleen in gebruik
moet worden genomen bij het beslag voor koud- en halfbloeds doch nooit
voor volbloeds. Alle andere middelen worden als dierenmishandeling aan-
gemerkt *).
Dr. Hoffmann waarschuwt tegen de volgende toepassingen als zijnde
dierenmishandeling:
1nbsp; Afgezien van de volgorde van deze bovengenoemde middelen, waarbij
natuurlijk de aard van het verzet mee zal spreken, missen we hier het zeer
waardevolle ,, touwt jequot;, waar van de groote voor deelen bij een oordeelkundig
gebruik zoo uitnemend in het licht zijn gesteld door den in dezen zoo zaak-
kundigen medewerker □. Red.
1.nbsp;het gebruik van hamer, tang of ander smidsgereedschap als tuchtigings-
middel;
2.nbsp;het straffen en mishandelen door middel van knuppels;
3.nbsp;het gebruik van tangen als praam;
4.nbsp;de ijzeren neuspraam;
5.nbsp;de Poolsche praam;
6.nbsp;de Chineesche praam;
7.nbsp;de oorpraam;
8.nbsp;het leggen van een touw om de tong;
9.nbsp;het optrekken van een achterbeen met een door een ring of katrol
gaand touw bevestigd aan een muur of balk achter het paard.
Tenslotte raadt de schrijver aan om ook bij als erkend lastige paarden
het eerst te probeeren met rust, geduld, toespreken en genotmiddelen,
daar de ervaring leert dat ook met de boven opgenoemde geoorloofde
dwangmiddelen een zenuwachtig paard in korten tijd voor goed kopschuw
gemaakt wordt.
Het opnemen van de beenen gebeurt het beste door het paard toe te
spreken en vóór het paard staande, het in de oogen kijkende, te naderen,
eerst over den schouder te strijken en dan geleidelijk tot aan het onder-
been en bij het achterbeen hetzelfde te doen van het kruis tot over het
spronggewricht. Het afnemen van het oude ijzer zal ook voorzichtig plaats
vinden en het zal nooit met geweld mogen worden afgerukt daar niet
alleen de wand hiervan nadeel kan ondervinden doch ook kreupelheid kan
ontstaan door verrekking. De verdere uitvoering van het beslag heeft
volgens de bestaande regels plaats.
Honorosc, eig. H. Welt te Uithuizermeeden. Kapioene op de
20 Oetober '33 te Utrecht gehouden nationale tentoonstelling.
Lerida, eig. 0. Dekker te Barendrecht, bekroond met een 2en prijs in
de zware klasse op de tentoonstelling te Utrecht.
HERINNERING AAN DE CONCOURSEN HIPPIQUE 1933.
Aveliii, een op den voorgrond getreden rijpaard, eig. Stal Duinhoeve
te 's-Gravenhage.
Een 4-span van den heer H. Matsen te Arnhem, dat op het concours
te Oosterbeek een opvallenden indruk maakte.
is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet____quot;.
BERNARDO REYMAN Directeur voor Europa, PARIJS SE,
4 PLACE DE LA SORBOK E.
ili
) )
Zou hQ de boodschap
verstaan hebben ?
Eén kans tegen tien . . . een sneltrein is
zoo gauw voorbij!
Wanneer u zeker wrilt zijn, dat uw boodschap
verstaan, verwerkt en begrepen zal worden,
vergenoeg u dan niet met haar uit een sneltrein
te roepen. Zeg haar déér, waar uw toehoorder
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap in de periodieke pers.
Dit is de beste gelegenheid van den modernen
tijd om uwtoekomstige klanten in een stemming
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kunnen
verwerken. En de eenige manier, waarbij gij
zeker zijt, dat ieder, dien gij uw boodschap
toeroept, haar zal verstaan en begrijpen.
geef uw advertentie een langer leven
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Persnbsp;7
-ocr page 167-De N.V. De Zuid-Holl. Bock- en Handelsdrukkerij
is specialiteit in ADRESBOEKEN.
Verzorgt het
Oft Adresboek voor s-Gravenhage,
Scheveningen en Loosduinen
(ERVEN B. G. STEMPELS)
EN HET
Oft Adresboek voor het Westland
Alle autoriteiten verleenen hun medewerking
Uitstekende Gidsen en buitengewone reclame-
objecten, aangezien men in ADRESBOEKEN
toch in de eerste plaats ADRESSEN zoekt.
Laat Uw adres duidelijk spreken l
Laat van U hooren I
UW ADRES vóór de concurrentie I
Prijsopgave, inlichtingen en desgevi^enscht bezoek zonder eenige
verplichting.
DE
zijn reeds 18 jaar goed;
doch thans nog verbeterd
Neemt proef op de som
Overtuigt U
Onze Uitgave op Hippisch Gebied!
„Van achter de Meutequot; door SONNEUR (Mr. Jos. J.
A. Gillissen), 208 biz. Rijk geïllustreerd. Prijs geb.
f 3.75, Franco per post ........ f 4._
„Paardrijdenquot;, leiddraad voor Amateur-ruiters, door
I. EBBINK. Prijs f 1.50, Franco per post . . f 1.60
„Vrijheidsdressurenquot; door H. J. LIISEN. Rijk geïll.
Prijs f 1—, Franco per post......f 1.05
„Het Fotografeeren van paardenquot;, door Mr. M. C. VAN
DER MINNE. Rijk geïll. Prijs f 0.75, Franco p. p. f 0.80
„Langs? den Wegquot; door AUG. DIEMONT Sr. Prijs
f 0.25, Franco per post........f 0.30
„ONS PAARDquot;, geïllustreerd weekblad. Abonnements-
prijs per halfjaar......'.....f 3,35
„De Hoefsmidquot;, geïllustreerd maandblad. Abonnements-
prijs per jaar............f 3_
N.V. DE ZUID-HOLLANDSCHE
BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ
Giro 14908 - Wagenstraat 70, Den Haag - Tel. 117500*
Mede verkrijgbaar door tusschenkomst Boekhandel
- ^-vi-'ifrc'v
-ocr page 169-MAANDBLAD
ABONNEMENTSPRIJS
voor Nederland per jaar f 3.—
voor 't Buitenland per jaar f 4.—
ADVERTENTIÉN
1—10 regels (breedte cM.)f2.—,
iedere regel meer f 0.20. - Tarieven voor
contracten op aanvrage verkrijgbaar
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenhage
Uitgave van de N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, 's-Gravenhage
IN.HOUD: J. Tetenburg gedecoreerd — Vereeniging van Onderwijzers in
practisch hoefbeslag — Verslag van het Najaarsexamen 1933 — De hoefsmids-
familie Ten Ham te Montfoort — Cursussen in hoefbeslag — Cursus in hoef-
beslag te Varsseveld — Ingezonden Stukken — Korte Mededeelingen.
J. TETENBURG GEDECOREERD.
In tegenwoordigheid van den Chef van den Militairen Veterinairen Dienst,
Luitenant-kolonel Dr. Gallandat Huet, familie en vrienden van den ge-
decoreerde, onderwijzers en leerlingen der school had op 25 October aan de
Hoefsmidsschool de uitreiking plaats van de zilveren medaille met de
De plechtigheid te Amersfoort.
Majoor Kifiper-spelt Tetenburg de medaille, op de borst.
zwaarden verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau aan den hoefsmid-
instructeur met den rang van adjudant-onderofficier J. Tetenburg, hem
verleend bij Kon. Besluit van 25 Augutus 1933, No. 36.
Nadat het betreffende Kon. Besluit was voorgelezen en hem het eere-
teeken op de borst was gespeld werd de Heer Tetenburg als volgt door den
directeur der Hoefsmidsschool toegesproken:
,,Waarde Tetenburg,
Het zij mij vergund, naar aanleiding van de U verleende Koninklijke
onderscheiding, waarmede ik zoo even het genoegen had Uw borst te ver-
sieren, een enkel woord tot U te richten. Dit woord kan kort zijn, omdat
het nog slechts twee jaren is geleden, dat mijn ambtsvoorganger, overste
Gallandat Huet, die ook heden door zijn tegenwoordigheid van zijn belang-
stelling voor Uw persoon blijk geeft, U de gouden medaille voor 36-jarigen
trouwen dienst uitreikte en daarbij meer uitvoerig uw verdiensten als
kundig hoefsmid, uitstekend onderwijzer en bekwaam bedrijfsleider naar
voren heeft gebracht.
Ik kan er mij daarom heden toe bepalen in het licht te stellen, dat thans
H. M. de Koningin, op voordracht van den Minister van Defensie in den
vorm van de zilveren medaille der Oranje-Nassau-orde een zichtbaar blijk
heeft willen geven van Hoogstderzelver tevredenheid over de wijze waarop
gij gedurende een tijdvak van 38 jaren Haar en het land hebt gediend.
En niet altijd was uw taak gemakkelijk en aangenaam. Gij hebt tijden
gekend, waarin de appreciatie dikwijls niet in overeenstemming was met de
verdienste van den gepresteerden arbeid, tijden, waarin het voor den hoef-
smid, ondanks kennis en kunde soms moeilijk was opgewektheid en werk-
lust te behouden. Door Uw degelijke vakkennis daartoe in staat gesteld,
hebt gij U echter steeds door de moeilijkheden weten heen te slaan.
Ongetwijfeld is voor ieder mensch, wanneer hij aan het eind van zijn
loopbaan is gekomen, en dit oogenblik zal ook voor U helaas niet meer zoo
heel ver zijn, de schoonste belooning, gelegen in de innerlijke voldoening
hem geschonken door de overtuigmg steeds zijn plicht te hebben gedaan.
En in die gelukkige omstandigheid verkeert gij.
Maar toch ook doét het den mensch goed, wanneer eens openlijk een
woord van wajirdeering wordt gesproken, doch dubbel goed doet dat woord,
wanneer het, zooals ditmaal in den vorm van de verleende onderscheiding,
van Hare Majesteit de Koningin zelve is uitgegaan.
Tetenburg, ik wensch U daarmede van harte geluk! Moge het U gegeven
zijn het eereteeken nog lange jaren in gezondheid te dragen en moge deze
Koninklijke waardeering tot in lengte van dagen voor Uw kinderen en
kindskinderen een zichtbare herinnering blijven aan een werkzaam en
plichtgetrouw leven, dat hen allen tot voorbeeld kan strekken!
Daarna werd adjudant Tetenburg toegesproken door den opperwacht-
meester-hulp-instructeur Baartman, die met zijn gelukwenschen tevens
dank bracht voor de aangename wijze, waarop hij als chef van den prakti-
schen dienst aan de Hoefsmidschool met het instructief personeel zoowel
als met de leerlingen wist om te gaan. Hij eindigde met namens onderwijzers
en leerlingen aan Mevrouw Tetenburg een fraaien en smaakvollen bloemen
mand aan te bieden.'
VEREENIGING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH
HOEFBESLAG.
Kort verslag van de gehouden bestuursvergadering op 28 Oct. 1933
in hotel l'Europe te Utrecht.
De agenda bevatte de volgende punten:
1.nbsp;Opening.
2.nbsp;Notulen bestuursvergadering.
3.nbsp;Ingekomen stukken.
4.nbsp;Onze toekomstige houding tegenover de vakbladen: „De Hoefsmidquot;,
Orgaan B. S. P. N. en Vakblad v. d. Smid.
5.nbsp;Algemeene Vergadering in den zomer?
6.nbsp;Bespreking agendapunten Algem. Verg., demonstratie koehoef-
besnijden. Belgische of Duitsche smeedmethode of behandeling van
hoefbeslag-technische onderwerpen.
7.nbsp;Rondvraag en sluiting.
Aanwezig waren de heeren: Ritzema, Huitink, Breukink, Schieman en
Vossers.
Na opening werden de notulen der vorige bestuursvergadering onveran-
derd vastgesteld. De heer Oostwoud, Secr. B. S. P. N., die voor deze be-
stuursvergadering was uitgenoodigd, had bericht van verhindering gezonden.
Onder de talrijke ingekomen stukken was een afwijzend antwoord, op het
aan den Minister van Economische Zaken verzonden adres, tot wederinstel-
ling van den Onderwijzerscursus.
Het antwoord van de examencommissie, op het in opdracht van de Algem.
Verg. verzonden verzoek tot verhooging van de leeftijdgrens voor. examen-
candidaten en het vaststellen van een maximum werktijd op het examen,
werd voor kennisgeving aangenomen. De motiveering zal op de Algem.
Verg. worden medegedeeld.
De gevoerde besprekingen over punt 4 van de agenda zijn momenteel nie:;
voor publicatie geschikt.
Besloten werd de Algem. Verg, te adviseeren, het voorstel om de Algem.
Verg. in den zomer te houden, niet aan te nemen.
Voor het houden van een demonstratie koehoefbesnijden en Belgische en
Duitsche smeedmethode op de Algem. Verg. wordt minder gevoeld dan
voor de behandeling van hoefbeslag-technische onderwerpen.
Besloten werd stappen te doen voor het laatste.
De heer Ritsema vindt het noodzakelijk dat het verbeende hoefkraak-
been aan een bespreking wordt onderworpen.
De practische ervaringen wijzen in een geheel andere richting dan de
heden daarvoor geldende theorie.
Met den heer Beerda, die namens de Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij
ter vergadering was, werden besprekingen gevoerd over den inhoud van
„De Hoefsmidquot;.
Daar inmiddels de tijd voor het vertrek der treinen was aangebroken,
werd de vergadering gesloten.
Namens het Bestuur,
H. Vossers, Secr.
De leden der Vereeniging worden herinnerd aan Art. 3 van het Huishoude-
lijk Reglement:
De leden moeten de onderwerpen met toelichting, welke zij op de alge-
meene vergadering behandeld wenschen te zien, in de eerste helft der maand
December aan den Secretaris opgeven. Het adres is M. A. de Ruyter-
straat 2\bis, Utrecht.
De leden worden door het Bestuur uitgenoodigd hun practische erva-
ringen omtrent het beslag bij verbeende hoefkraakbeenderen in „De Hoef-
smidquot; mede te deelen. Dit wordt van belang geacht om te komen tot een
vruchtdragende bespreking op de Algem. Vergadering.
Wie opent de rij ?
Namens het Bestuur,
H. Vossers, Secr.
VERSLAG VAN HET NAJAARSEXAMEN 1933.
Nadat de oproeping voor het examen in de verschillende vakbladen had
gestaan en de opgaven waren binnen gekomen, had op 13 October een ver-
gadering plaats tusschen den voorzitter en den voorloopigen secretaris,
terwijl op 16 October de geheele examencommissie bijeen kwam.
Op deze laatste vergadering werd de voorloopige secretaris definitief
benoemd, de subcommissies samengesteld, de examendagen bepaald en de
algemeene regeling voor het examen besproken.
Voor het examen hadden zich 37 candidaten aangemeld, waarvoor 6
examendagen werden vastgesteld,n.l. 26—27 en 31 Oct. en 1—7 en 8 Nov.,
terwijl op 9 Nov. de eindvergadering van voorzitter en secretaris werd
gehouden.
De candidaten waren afkomstig van cursussen te Amersfoort, Utrecht,
Assen, Raalte, Emmen, Goes, Bergen op Zoom, Arnhem en Weert, zij
namen allen deel aan het examen. Van hen legden resp. 27 en 10 het examen
voor den Isten en 2den keer af.
Geslaagd zijn 25 examinandi, waarvan 16 voor de 1ste en 9 voor de 2de
maal aan het examen deelnamen.
De namen der geslaagden zijn: G. J. Oonk te „de Kwakelquot; Zuiderlegmeer,
S. Saamen te Kortgene, C. van Leest te Kruisland, P. M. Peeten te Meyel
(L.), A. H. Veenhuis te Huissen (G.), G. R. Berendsen te Loil, J. van den
Bosch te Nijkerk, G. J. Tijhaar te Olst, H. B. Hullen te Olst, H. G. Veerman
te Olst, H. J. Grievink te Diepenveen, R. Mennega te Eext, R. Tippersma te
Heilo, J. van Dijk te 's-Gravenhage, H. J. Ulderink te Zwollerkerspel,
A. J. Elders te Heeten, H. L. Elders te Broekland (Raalte), E. Th. A. Mijer
te Zevenaar, J. L. ter Heide te Balinge (Westerhork), E. B. Venema te Eke-
haar (Rolde), E. Smit te Annen, H. Nijstad te Ruinen, E. Rabbers te Borger,
W. Tijben te Sleen, A. J. van Langen te Overasselt.
DE HOEFSMIDSFAMILIE TEN HAM TE MONTFOORT.
In de September-aflevering van „De Hoefsmidquot; is melding gemaakt van
een nog actieven 94-jarigen hoefsmid te Montfoort. Daaraan zijn eenige
beschouwingen vastgeknoopt en aan het slot werd medegedeeld dat wij
gaarne de uitnoodiging aanvaardden om bij gelegenheid de betreffende
familie eens te bezoeken. Aan dit laatste is de vorige week gevolg gegeven..
Onze belangstelling ging natuurlijk in de eerste plaats uit naar den ouden
heer J. ten Ham en wij mochten ons bij het binnen treden van de smede-
rij al spoedig overtuigen dat omtrent de krasheid van den 94-jarige geen
overdreven berichten waren gelanceerd. Wij vonden hem druk bezig aan de
vernieuwing van een naamstempel. Secuur werk! Later aan de theetafel
heeft de oude heer ten Ham ons verschillende „fijnequot; werkstukken getoond,
waarvan de meeste van de laatste jaren dateeren, als de van oude zeisen
gemaakte tabakspijpen (die weinig zwaarder wegen dan de Goudsche kalken);
groote passers, welke om hun constructie door architecten in den omtrek
worden gezocht, enz. Maar dat is maar bij-werk.
De zoon, de heer P. C. ten Ham, die de smederij drijft, deelde ons
namelijk mede dat zijn vader nog alle hoefijzers van nagelgaten voorziet en
de lippen er aan trekt. En men denke daarover niet gering. Aan de smederij
komen wel geen 1300 paarden meer per jaar zooals vroeger, maar toch zeker
nog wel 700.
De ijver van den ouden heer demonstreerde zich nog even duidelijk toen
hij het eerst afscheid van het thee-kwartiertje nam en mededeelde dat hij
zich op de werkdagen behagelijker gevoelde dan op de rustdagen.
Zooals reeds in de September-aflevering is aangekondigd bestaat de
betreffende zaak in Montfoort ongeveer 400 jaar, waarvan thans 70 jaar
gedreven door de tegenwoordige familie. Halverwege de vorige eeuw heeft
een cholera-epidemie de oude plaats geteisterd en de oude smederij doen
ontvolken, waarna een 3-tal landbouwers een zekeren Berkhof in de smederij
hebben gezet, maar dat is per slot op ongenoegen uitgeloopen en van die
gelegenheid heeft de heer J. ten Ham gebruik gemaakt om de smederij te
koopen. Die koop is een gelukkige geworden want èn de baas èn de paarden-
eigenaren kunnen over de onderhouden relaties tevreden zijn.
De smederij is in den ouden vorm gelaten, het wooncomplex gemoderni-
seerd, terwijl aan de overzijde van de straat een ruim gebouw plaats biedt
voor het stallen van een 10-tal paarden, rijtuigen, enz. Vroeger is die ruimte
benut geworden voor het onderbrengen van landbouw-maehines, waarin
de heer P. C. ten Ham twintig jaar geleden een levendigen handel heeft
gedreven.
Er is in de Sept.-af Ie vering ook opgehaald dat P. C. ten Ham in 1909 eens
2 stel ijzers heeft gemaakt voor de aanwending bij Fransehen stand en deze
heeft verkocht voor / 100. Die ijzers zijn afgebeeld geworden in aflevering
4 van Dc Hoefsmid, jaargang 1909.
Midden: de tfijna 05-jarige hoejsmid J. ten Ham te Montfoort, gefianiieerd door
zijn zoon P. C. ten Ham en schoondochter.
De grondgedachte der vinding, die toen zeer der vermelding waard werd
geacht, bestond daarin dat het dier bij het belasten van den scheef ge-
stelden voet in tegengestelde richting wordt gedraaid, hetgeen volgens de
toen gegeven omschrijving op de volgende wijze wordt verkregen: Het hoef-
ijzer bestaat uit twee ringen; de bovenste A is een weinig grooter dan de
onderste B; iedere ring is voorzien van een stevigen dwarsbalk, terwijl in
den bovensten 16 nagelgaten zijn aangebracht en op het midden van den
balk een pin van 4 c.M. lang en 2 c.M. dik. Deze pin bezit een eenigszins
verdraaid spilgat, verloopende in den trant van een wenteltrap, 3 c.M. lang
en 0.7 c.M. breed. Op den dwarsbalk van den ondersten ring is een ronde
verdikking gemaakt, hoog 1.5 cM., voorzien van een rond gat, waar de pin
van den bovensten ring juist in past. Ook is beiderzijds door bovengenoemde
verdikking een klein dwars gaatje geboord, waardoor een dunne pin wordt
aangebracht om de twee ringen aan elkaar te verbinden. Verder is de onder-
ste ring voorzien van 4 schroefkalkoenen, hoog 3 M. — Zoodra het dier op
het ijzer rust, zakt de bovenring A tegen de onderring B, waarbij tevens
het been in de goede richting wordt gedraaid.
Juist omdat bovenbedoeld ijzer nu weer toevallig ter sprake is gekomen,
is bovenstaande toelichting even gegeven. De vervaardiging ervan heeft
getuigenis afgelegd van de ambitie en het vernuft van den uitvinder.
Op hoefbeslagwedstrijden is P. C. ten Ham ook op den voorgrond getreden.
In een belangrijken wedstrijd in 1902 verwierf hij den eersten prijs. Op den
grooten wedstrijd op de landbouwtentoonstelling in 1913 te 'sHage was, na
enkele schiftingen, ten Ham nog bij de tot 23 deelnemers geslonken groep.
De paardenstapel blijkt de paar laatste jaren in Montfoort en omgeving
niet meer af te nemen. Zelfs wordt van een verhoogd aantal dekkingen
gewaagd. De hoefsmederij van de familie ten Ham kan en zal dus in eere
blijven, al zal er in de toekomst, bij gemis aan een opvolger, een naams-
wijziging noodig zijn.
Wij hebben vooreerst voor een jaar afscheid van deze sympathieke
hoefsmidsfamilie genomen.nbsp;B.
CURSUSSEN IN HOEFBESLAG.
Wij ontvingen van het Departement van Economische Zaken het volgende
lijstje omtrent de vigeerende cursussen in hoefbeslag in 1933:
cursusnbsp;leider van den cursus
Bedum...................H. Venema
Veendam..................H. ten Have
Assen...................dr. J. Staal
Hoogeveen.................J. A. de Wolf
Emmen..................H. J. Vrielink
Zwolle...................H. V. d. Berg
Raalte...................P. A. van Maanen
Markelo..................A. Noordanus
Lochem..................A. Hyink
Arnhem..................B. A. C. Capel
Varsseveld.................W. B. v. d. Burg
Winterswijk.................dr. W. P. C. Bos
Doetinchem.................E. Schreur
Utrecht (2 cursussen)............dr. G. M. v. d. Plank
Rotterdam.................B. Crezée
Goes....................C. van Baak
Middelburg.................L. W. de Waardt
Breda...................T. D. Sigling
-ocr page 176-•^yk....................Th. Wismans
's-Hertogenbosch..............M. T. Plankeel
Gnlpen...................C. Horbach
Helden (Limburg)..............W. v. Heukelom
CURSUS IN HOEFBESLAG TE VARSSEVELD.
Aan het gehouden overgangsexamen van den hoefbeslagcursus te Varsse-
veld, welke staat onder leiding van den heer Van der Burg, dierenarts, en
J. W. Prinsen, onderwijzer-hoefsmid, namen 8 leerlingen deel.
Er slaagden zeven, n.l. A. Tadema te Meddo, D. J. Kuiperij te Varsse-
veld, H. Mellendijk te Varsseveld, G. J. Lammers te Breedenbroek, H. J.
van Lochem te Lichtenvoorde, G. J. Mateman te Barlo, G. H. Bovenkerk
te Breede voort.
Het examen werd afgenomen door de heeren de Bruin Tengbergen te
Oosterbeek, Scheurs, dierenarts te Doetinchem, van Lochem, hoefsmid te
Aalten en den Rijksveeteelt-conculent de Jong te Arnhem.
Over de resultaten van dezen cursus was men goed tevreden en Zaterdag
21 Oct. is het tweede gedeelte begonnen.
Hooggeachte Redactie,
In de vorige aflevering van „De Hoefsmidquot; stelde de heer Tangelder een
vraag. Wilt U mij nog eenmaal gelegenheid geven den heer Tangelder van
antwoord te dienen.
Wij beginnen er wel eenigszins aan te twijfelen, of onze geachte collega
voor overtuiging vatbaar zal zijn, maar willen nog een enkele poging wagen.
Dat het bakken of braden voor een vakman een luttel stukje smeedwerk
is, is vanzelfsprekend. Door mij is nooit het tegendeel beweerd, heb het zelfs
een prachtig middel genoemd om werken te leeren.
Heeft de he«^ Tangelder aan zich zelf wel eens de vraag gesteld, waarom
het bakken of braden van ijzers, zachtjes aan is verdwenen?
Waarom is deze methode, al was er dan ook veel goeds in, verdrongen door
de thans ook op de voorbereidende cursussen gevolgde methode, „het maken
van de staafquot;.
Het bakken of braden van hoefijzers werd toegepast in een tijdperk
waarin:
Ie. de arbeidsloonen laag waren in vergelijking met thans;
2e. het aantal arbeidsuren onbeperkt was;
3e. het nieuwe materiaal niet in zulke groote hoeveelheden als thans kon
worden bereid, dus relatief duurder was.
4e. het materiaal op andere wijze uit de ertsen werd verkregen (puddel
en haardfrisch-proces);
5e. het paketteeren niet alleen voor hoefijzers, doch eveneens voor allerlei
andere, ook veel zwaardere werkstukken werd toegepast;
6e. het materiaal zich voor deze werkmethode zeer goed leende (gemakke-
lijk laschbaar weiijzer);
7e. de kwaliteit door deze bewerking vooruit ging, het ijzer er dus beter
van werd.
In 't kort dus, in een tijdperk, toen alle omstandigheden gunstig waren
om deze werkwijze toe te passen.
Deze omstandigheden zijn veranderd, al moet erkend, dat het onder 1
genoemde, voor de door Tangelder bedoelde voorcursussen uitgeschakeld
kan worden.
Overigens hebben alle genoemde punten wijziging ondergaan en daarom
is het bakken en braden van zelf verdwenen.
Geachte Collega, U denkt met het weder invoeren ervan de animo bij
Uw leerlingen te vergrooten.
Wij bewonderen Uw optimisme en wenschen U succes. Wij verwachten
echter niet, dat één van Uwe Collega's onderwijzers aan voorbereidende
cursussen, die thans met succes hoefijzers leeren smeden van de staaf, uw
voorbeeld zullen volgen.
De heer Tangelder vraagt aangaande machinale ijzers op het examen:
„Wat is er dan voorquot; ?
Hij vindt'zelf, dat er eigenlijk niets tegen is. Waarom hij er dan tegen
ageert is een raadsel. De beantwoording ligt toch dicht voor de hand.
De praktijk van het leven vraagt er om.
Wat is er nu meer logisch, dan ook de candidaten te onderwerpen aan
een onderzoek naar hun bekwaamheid in het werk, dat in de practijk het
meest voorkomt. In de werkplaats leggen zij toch voor het meerendeel ma-
chinale ijzers. De examencommissie heeft indertijd in haar programma
opgenomen, het onderleggen van een machinaal ijzer onder een normalen
hoef. Hiertegenover staat, dat ook van de candidaten gevraagd wordt het
onderleggen van een hand gesmeed ijzer. Bovendien wordt gevraagd een
handgesmeed ijzer voor een abnormalen hoef en een afwijkend handgesmeed
ijzer (modelijzer). De verhouding is dus 1 : 3, terwijl wij uit een ingesteld
onderzoek met cijfers kunnen aantoonen, dat de candidaten in de praktijk
72,8 % machinale ijzers onderleggen tegen 27,2% handgesmede. De examen-
commissie kan dus geenszins het verwijt treffen, dat zij te veel aandacht aan
het beslag met machinale ijzers heeft geschonken. Wij willen hopen, dat het
den heer Tangelder nu duidelijk is, dat er met de invoering van het machinale
ijzer op het examen wel degelijk iets is bereikt. Dat het niet was: nul op
't request, maar het voldoen aan een eisch die de practijk van 't leven
stelde.
Ik ben er van overtuigd (de eerlijkheid van den heer Tangelder is mij
daarvoor borg), dat wanneer onze collega deze zaak rustig overdenkt, hij
tot de conclusie zal komen, wel iets te voorbarig met zijn uitspraak te zijn
geweest.
Met dank voor de plaatsing,
Utrecht.nbsp;H. Vossers.
-ocr page 178-De stamboekhengst Columbus, mar een teekening van T. Melissen te Nietap-Leek. Columbus treedt in
Groningen als stamvader op den voorgrond. Hij is in 1975 in Zuid-Holland geboren.
Cliché „De Nieuwe Veldbodequot;.
-ocr page 179-—nbsp;Oude hoefsmederij opgeheven. Zonder ooit iets van de opheffing te
hebben gehoord deed het bij een hernieuwd bezoek aan Hilversum vreemd
aan, dat de oude en vroeger zeer beklante hoefsmederij der familie Walbeek
was verdwenen. Ze had plaats gemaakt voor een modern mode-magazijn.
De familie Walbeek heeft in de Bussummer straat een nieuw gebouwen-
complex doen verrijzen met een zeer ruime werkplaats. Maar daarin wordt
geen hoefbeslag uitgeoefend. Naar we vernamen zijn de prijzen voor hoef-
beslag door de bemoeiing van boerenbonden zoodanig gedrukt dat het
bedrijf niet meer loonend werd bevonden.~
—nbsp;Afbeeldingen van paarden. Het blijkt ons dat het geven van goede af-
beeldingen van paarden in ,,De Hoefsmidquot; wel op prijs wordt gesteld, al-
thans in beperkte mate. Van zekere zijde hoorden we de opmerking dat het
trekpaard (Belgisch type) daarbij ook wel een beurt mocht krijgen. Welnu,
er is beschikking over voldoende cliché's van alle type paarden en er zal met
ieders wenschen gaarne zooveel mogelijk rekening gehouden.
—nbsp;Data van keuringen, enz. Aanbevolen wordt om in „De Hoefsmidquot;
steeds van voorlichting te dienen omtrent op handen zijnde keuringen,
concoursen, enz., kortom op gebeurtenissen waarop het paard een groote rol
speelt. Aan dit verzoek kan gemakkelijk worden voldaan. Immers, die
plaatsen en de data zijn in den regel vroegtijdig aan de redactie bekend.
Het seizoen 1933 is evenwel zoo goed als ten einde en er is thans weinig aan
te kondigen.
Er worden op 3 Zondagen nog lange baan draverijen gehouden, n.l. op
19 en 26 November en 3 December op Duindigt.
De e.v. groote paardenmarkten zijn de volgende: 23 Nov. Meppel, 27 Nov.
Utrecht, 29 Nov. Stad Delden, 30 Nov. Zwolle, 4 Dec. Deventer en Valken-
burg (L.), 14 Dec. Gorinchem en Markelo, 15 Dec. Goor.
In actie zijn om dezen tijd de Jacht ver eenigingen, doch de -ritten en
wedstrijden van deze Vereenigingen dragen een betrekkelijk plaatselijk
karakter. Wanneer evenwel de Koninklijke Nederlandsche Jachtvereeniging
met hare honden (de meute) present is, krijgen de jachten een bijzonder
cachet en zijn zij voor ieder zeer bezienswaardig. Zoodanige jachten achter
de meute staan als volgt genoteerd: 18 Nov. Baarn, 23 Nov. Amersfoort,
2 Dec. omtrek 's -Gravenhage, 9 Dec. Amersfoort, 13 Dec. Zeist, 16 Dec.
Tilburg, enz.
Certain van Lamswaarde, kampioenhengst Nationale Tentoonstelling 's Bosch
1932. Eig. Ver. Zuid-Beveland te Waarde.
Faira van Eede, kampioenmerrie den Bosch 1932. Eig. D. Luteyn Pzn. te
Zuidzande (Zeeland).
-ocr page 181-is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet....quot;.
ili
ili
M
ili
ili
iti
Sf
ili
ili
ili
ili
ili
■1quot;
El! Ei! Ëi! !!! El! Ëi! 115 Ëi! Ëi! !P !l! El! Ël! EP
ili ili iti ili ili ili iti ili ili ili ili ili ili ili ili ili ^
Zou hQ de boodschap
verstaan hebben ?
Één kans tegen tien . . . een sneltrein is
zoo gauw voorbij!
Wanneer u zeker wilt zijn, dat uw boodschap
verstaan, verwerkt en begrepen zal worden,
vergenoeg u dan niet met haar uit een sneltrein
te roepen. Zeg haar déér, waar uw toehoorder
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap in de periodieke pers.
Dit is de beste gelegenheid van den modernen
tijd om uwtoekomstige klanten In een stemming
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kunnen
verwerken. En de eenige manier, waarbij gij
zeker zijt, dat leder, dien gij uw boodschap
toeroept, haar zal verstaan en begrijpen.
Jß êÉS fällliß MMdM l?[ll ©P M lOMäSl®
geef uw advertentie een langer leven
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Persnbsp;7
-ocr page 183-Uitgaven van de
N.V. De Zuid-Hollandsche Boek-
en Handelsdrukkerij — Den Haag
Tot heden verschenen in de Cultuurserie:
„De Straat der Sandalenmakersquot; door
NIS PETERSEN, uit het Deensch be-
werkt door Mej. Dr. A. POSTHUMUS
met omslagontwerp en 4 kleuren-illustra-
tie van ANTON PIECK.
Een standaardwerk der hedendaagsche
literatuur.
„De Maagd van Jürgen DoskocUquot; door
ERNST WIECHERT, oorspronkelijke
Nederlandsche bewerking van Mr. P. J. A.
BOOT, bekroond m. d. grooten literatuur-
prijs der Raabe-Stichting, omslag- en
bandontwerp van POL DOM.
„Het vreemde Geval van Hoghen Lugtquot;,
oorspr. Nederl. roman van Dr. J.WALCH,
4-kl. omslag HANS BORREBACH.
Een satyrisch „Epos van de Waarheidquot;.
„Foutenquot;, oorspronkelijke Nederlandsche
novellenbimdel van GRETA VOLLE-
WENS--ZEYLEMAKER.
Een delicaat boekske waarin fouten van
ouderen tegenover kinders worden behan-
deld. Omslagontwerp van POL DOM.
„Kristin en de Aardequot;, door MARGA-
RETE HACKEBEIL. Geautoriseerde
Nederl. bewerking van Mr. G. J. TER
HAAR. Omslag- en bandontwerp in vier
kleuren van POL DOM.
Een treffend tijdbeeld, dat men niet leest
maar ondergaat!
„Het vloeibare Goudquot;, realistische olie-
roman door BERNHARD KELLER-
MANN, geautoriseerde Nederlandsche
bewerking door Mr. P. J. A. BOOT, om-
slagontwerp in vier kleuren van HANS
BORREBACH.
„Liefde's Kleurenspelquot; door SALVATOR
GOTTA, uit het Italiaansch bewerkt door
Mej. Th. E. VAN DAM.
Een moderne zedenschildering.
Deze uitgezochte serie wordt regelmatig
voortgezet.
De beste kunstenaars verleenen hun mede-
werking.
Maakte U reeds kennis met de serie „Het
mysterieuze Boekquot; ï Eenige zeer boeiende
werken zagen hierin reeds het licht, nl.:
AUG. MUIR: (De meest spannende
detective-schrijver) „De derde Waar-
schuwingquot; „De zwijgende Demonquot;
CLIVE RODNEY:
„Gevaarlijk Spelquot; (een liefdes-detective)
WILHELM SPEYER:
„Roman van eenNaelitquot;(crimineele roman)
Deze aantrekkelijke serie wordt regel-
matig voortgezet.
Hebt U reeds gelezen het tragische film-
boek „Ik ben een Vluchtelingquot; door den
Amerikaanschen kettingganger ROBERT
E. BURNS, vertaald door W. J. A. ROL-
DANUS met 16 groote illustraties op
kunstdrukpapier? De Telegraaf noemde
de Nederlandsche bewerking een docu-
ment van blijvende waardel
O
O
Onze Uitgave op Hippisch Gebied!
„Van achter de Meutequot; door SONNEUR (Mr. |os. J.
A. Gillissen), 208 blz. Rijk geïllustreerd. Prijs geb.
f 3.75, Franco per post........f 4.—
„Paardrijdenquot;, leiddraad voor Amateur-ruiters, door
I. EBBINK. Prijs f 1.50, Franco per post . . f 1.60
„Vrijheidsdressurenquot; door H. ). LIJSEN. Rijk geïll.
Prijs f 1.—, Franco per post......f 1.05
„Het Fotografeeren van paarden', door Mr. M. C. VAN
DER MINNE. Rijk geïll. Prijs fO.75, Franco p. p. fO.80
„Langs ' den Wegquot; door AUG. DIEMONT Sr. Prijs
f 0.25, Franco per post........f 0.30
„ONS PAARDquot;, geïllustreerd weekblad. Abonnements-
prijs per halfjaar...........f 3.35
„De Hoefsmidquot;, geïllustreerd maandblad. Abonnements-
prijs per jaar............f3.—
N.V. DE ZUID-HOLLANDSCHE
BOEK- EN HANDELSDRUKKERIl
Giro 14908 - Wagenstraat 70, Den Haag - Tel. 117500*
Mede verkrijgbaar door tusschenkomst Boekhandel
e fcO^ l/J
MAANDBLADnbsp;38'Jaajigane
Redacteur: Dr. R. H. J. Gallandat Huet, te 's-Gravenhage
Uitgave van de N.V. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70,'s-Gravenhage
INHOUD: J. Tetenburg gedecoreerd — Vereeniging van Onderwijzers in
practiscli hoefbeslag — Verslag van het Najaarsexamen 1933 — De hoefsmids-
familie Ten Ham te Montfoort — Cursussen in hoefbeslag — Cursus in hoef-
beslag te Varsseveld — Ingezonden Stukken — Korte Mededeelingen.
HOEFKRAAKBEEN EN VERBEEND HOEFKRAAKBEEN.
Daar het volgens de aankondiging in de Novemberaflevering van ,,de
Hoefsmidquot; in het voornemen ligt om op de a.s. jaarvergadering van de
Vereeniging van onderwijzers in practisch hoefbeslag, een voordracht te
houden en een discussie te openen over de practische bevindingen bij het
beslag van paarden lijdende aan verbeend hoefkraakbeen, zoo meen ik als
inleiding hiertoe een steentje bij te dragen door een theoretische repetitie
te houden en het geheugen op te frisschen van hetgeen op de cursussen
geleerd is inzake het hoefkraakbeen en de ziekten hiervan voor zoover deze
het beslag raken.
De hoefkraakbeenderen zijn als elastische verlengstukken van de hoef-
beenstakken te beschouwen die zich naar boven en naar achteren daarvan
uitstrekken. Zij hebben een min of meer vierhoekigen vorm, en leggen zich
als een plaat over de zijvlakte van het kroonbeen, reiken' vóór tot aan de
strekpees van het hoefbeen en achter steken zij ver achter het hoefbeen
uit; zij neigen naar elkaar toe en omvatten als het ware van ter zijde het
straal- of vetkussen en de pees van den hoefbeenbuiger.
Aan elk kraakbeen kan men twee vlakten, vier randen en vier hoeken
onderscheiden.
De buitenvlakte is gewelfd en bedekt met veel bloedbaten; het voorste en
bovenste gedeelte is tamelijk glad, het achterste en onderste gedeelte is
daarentegen voorzien van grootere en kleinere gaten waardoor bloedvaten
gaan. De binnenvlakte bedekt de zijvlakte van het kroonbeen, zij is uitgehold
en bevat talrijke weefselstrengen die meest van den bovensten rand afkomen
en zich naar achteren verspreide^, in dit handvormige wegsei liggen ader-
netten terwijl zich in het mi dd«Wn(ie inwendige vlakte een groote groeve
DIM:nbsp;_ i 1
-ocr page 186-bevindt die van boven naar voor en beneden verloopt en waarin groote
bloedvaten liggen die in het hoefbeen dringen.
Dicht bij den ondersten en voorsten hoek hecht zich aan de binnenvlakte
van het kraakbeen de hoefkraakbeenstraalbeensband vast, terwijl ook hier
de hoefkraakbeenkootbeensband zijn oorsprong neemt; deze laatste is een
sterke elastische streng die zich verbindt met de ophangband van de ballen
en gezamenlijk met deze eindigt aan het kootbeen. De bovenste rand van
het hoefkraakbeen is eenigszins scherp en verloopt niet altijd gelijk, soms
loopt deze rand recht en soms meer of minder uitgehold. De onderste rand
is het diks e gedeelte van het kraakbeen, het voorste deel verbindt zich met
de betreffende hoefbeenstak gedeeltelijk door vergroeiing en gedeeltelijk
door bandvezels, die dan de hoefkraakbeenhoefbeensband vormen en zich
aan het hoefbeen vasthechten. Het kraakbeen bedekt ook de uitsnijding
die de hoefbeenstak vormt en laat slechts een opening over waardoor de
bloedvaten dringen die naar de wandvlakte gaan. Op deze plaats begint
als regel het proces der verbeening. Het achterste gedeelte van den onder-
sten rand van het kraakbeen buigt zich naar binnen en verbindt zieh zoo
innig met het straal- of vetkussen dat deze niet van elkaar te scheiden zijn.
De voorste rand loopt schuin van voorhoven naar achterbeneden en is innig
verbonden met de zij banden en het hoefgewricht. De achterste rand ver-
loopt in dezelfde richting, is toegespitst en heeft insnijdingen waardoor
bloedvaten verloopen. De voorste en bovenste hoek wordt gevormd door
het samenkomen van den voorsten en bovensten rand en is aan de zijvlakte
van het kroonbeen verbonden door sterke bandvezels, men noemt dit de
A.nbsp;De witte lijn geeft den omtrek weer van het buitenhoefkraakbeen van den linker-
voorvoet.
B.nbsp;Het rechter buitenste kraakbeen blootgelegd (rechtervoorhoef). 1. de huid —2. voor-
bovenhoek vlh. kraakbeen — 3. bovenachterhoek — 4. hoornwand — 5. buitenvlakte
van het kraakbeen — 6. voorste onderste hoek — 7. achterste onderste hoek.
C.nbsp;Schematische voorstelling van de beenderen en het kraakbeen.
1. kootbeen — 2. het kroongewricht — 3. kroonbeen — 4. hoefgewricht — 5. linker-
buitenhoefkr.been — 6. hoefbeen — 7. straalbeen.
1. hoornwand. — 2. pees (hoefbeensstrekker). — 3. kroonbeen. 4. buitenste
zijband van het hoefgewricht. — 5. buitenhoefkraakbeen. — 6. beursband van het
hoefgewricht. — 7. band, welke zich vasthecht aan bovenste rand van het straalbeen,
ook wel ophangband van het straalbeen genoemd.'- ■— 8. slagader — 9. slijmbeurs —
10. buitenhoefkraakbeen — 11. pees van den hoefbeenbuiger — 12. vet- of straalkussen
— 13. zenuw.
hoefkraakbeenkroonbeenband. De voorste en onderste hoek zit vast op den
hoefbeenstak. De achterste en bovenste hoek wordt gevormd door de ver-
eeniging van den bovensten en den achtersten rand en is afgerond. De
achterste en onderste hoek is verbonden met het straal- of vetkussen..
Verbeening van het hoefkraakbeen.
Men verstaat hieronder een verandering van het kraakbeen in been.
Lnngwitz heeft 1251 paarden op deze ziekelijke afwijking onderzocht en
geeft hiervan het volgende overzicht:
eerste rij — *aantal onderzochte paarden
tweede rij —- **aantal met verbeening
derde rij — ***procentsgewijze
Trekp. (hoofdz. Belgisch ras) 98 68 69,5 dienstdoende op harde wegen
Koetsp. (hoofdz. Deenschras) 120 25 21 eveneens
Zware rijpaarden..... 388 36 9 dienst op zwaren bodem en
gedeeltelijk op harde wegen
Zware rijpaarden.....132 — — dienst op zand
Lichte rijpaarden..... 133 8 6 dienst op zachte wegen
Rijpaarden (algemeen) . . 140 3 2 eveneens
Artilleriepaarden..... 200 1 0,5 dienst op vrij zwaren bodem
Zware officierspaarden . . 40 3 7.5 dienst op harden en zachten
------bodem
1251 ♦144**11,5***
-ocr page 188-a.nbsp;hoefbeen.
b.nbsp;hoefkraakbeen, op de hoogte van het
hoefgewricht recht afgesneden. Men ziet
dan de onderste randen naar elkaar toe
buigen.
c.nbsp;de zijdelingsche straalbeensbanden, die
gaan naar de binnenzijden van de hoef-
kraakbeenderen.
Rechtervoorvoet van den buitenkant
gezien.
kroonbeen.
hoefbeen.
buitenhoef kraakbeen,
buitenzijband van het hoefgewricht.
hoefkraakbeenkroonbeensband.
hoef kraakbeenhoef beensband.
Hoefbeen met binnenhoefkraakbeen
van terzijde en van achteren gezien.
A.nbsp;hoefbeen.
B.nbsp;binnenvlakte van het hoef-
kraakbeen.
a.nbsp;bandvezels, die hiervan uitgaan.
b.nbsp;gleuf.
c.nbsp;aanhechtingsplaats van den
hoefkraakbeenkroonbeensband.
d.nbsp;aanhechtingsplaats van den
hier afgesneden zijdelingschen
straalbeensband.
Zijne conclusies waren:
1.nbsp;De verbeening der hoefkraakbeenderen komt overwegend voor bij
zware koudbloedige paarden.
2.nbsp;De voorhoeven lijden vaker aan deze afwijking dan de achterhoeven.
3.nbsp;Bij linkerhoeven ziet men het lijden meer dan bij rechterhoeven.
4.nbsp;Het buitenhoefkraakbeen vertoont de verandering veel meer dan dat
aan de binnenzijde.
5.nbsp;De verbeening treedt op jeugdigen leeftijd op en wel als regel wanneer
het paard begint te werken.
6.nbsp;Edele en veredelde paarden vertoonen het lijden weinig.
7.nbsp;Zware lichaamslast en het gebruik op harden bodem werken de ver-
beening in de hand.
De ziekte doet zich verschillend voor, al naar mate een of beide hoefkraak-
beenderen geheel of gedeeltelijk verbeend zijn. Het hoefmechanisme wordt
er echter steeds door beïnvloed en kan zelfs geheel worden opgeheven.
De herkenning van de ziekte is gemakkelijker wanneer reeds de bovenste
rand van het kraakbeen verbeend is, bij aanvoelen is deze dan hard. Wanneer
echter de verbeening nog plaats vindt in de onderste helft van het kraak-
been, welke dus achter den hoornwand ligt, dan kan men dit of niet of
slechts met zeer veel moeite vaststellen en is dit laatste alleen mogelijk
wanneer men'beschikt over groote ervaring en een grondige kennis heeft van
den hoef, zijne vormen en afwijkingen.
De ziekte openbaart zich in den regel door een minder vlotten gang en
slechts zelden door kreupelheid. Het beste komt het uit bij diensten op
harden bodem en bij harde drooge hoeven; een beslag met hooge kalkoenen
is ook nadeelig. Bij een goede hoefverpleging waarbij de veerkracht van het
hoefhoorn in stand blijft, zal ook de bruikbaarheid in den regel behouden
blijven.
Oorzaken.
1.nbsp;Voorbeschiktheid voor zware koudbloedpaarden.
2.nbsp;Voortdurende dienst op harde wegen en daardoor het blootstaan aan
schokken. In de groote steden is het dan ook van meer belang dan op het
platteland. Zooals bekend is, vangt de buitenhoef helft de schok het
meeste op en daarom lijdt deze kant dan ook het meeste aan de ziekte.
Dit zal verband houden met den toontredersstand die bij deze paarden zoo
veelvuldig voorkomt en waarbij de buitenhoefhelft het meest belast
wordt.
Beoordeeling.
Hierbij komt in aanmerking de wijze van dienst doen, het lichaamsge-
wicht, het ras, de hoefvorm en de graad van verbeening, waarbij opge-
merkt wordt dat paarden met totale verbeening niet geschikt zijn om dienst
te doen in snelle gangen en op harde wegen.
Gunstiger zal de beoordeeling uitvallen als slechts één hoefkraakbeen
verbeend is en vooral wanneer dienst wordt verricht op zachten bodem.
Wanneer een hoefkraakbeen aan het verbeenen is, dan behoeft het paard
er volstrekt niet kreupel aan te loopen, maar wel zal de gang er altijd door
1Ö2
beïnvloed worden. Loopt een paard er kreupel aan, dan zal dit veelal het
gevolg zijn van een kneuzing door scheef optreden en de kreupelheid gaat
dan ook als regel weer spoedig over. Is de verbeening eenmaal tot stand
gekomen, dan is er geen herstel meer mogelijk. Wanneer het kraakbeen
bezig is om te verbeenen, is het bindweefsel rondom het kraakbeen gelegen,
zeer bloedrijk en gezwollen en zoolang het proces dan ook duurt, zal de
gang niet zoo vrij zijn als voorheen en zal gemakkelijk door bijkomstige
omstandigheden als het uitdrogen van den hoornwand, fouten in het ijzer of
bij het onderleggen gemaakt, kreupel loopen optreden. Ishet verbeenings-
proces eenmaal afgeloopen en treedt daarna kreupelheid op, dan is deze in
den regel terug te brengen tot een kneuzing welke heeft plaats gehad van
de vleezige ballen en van de steunsellederhuid. Door de verharding der hoef-
kraakbeenderen is een uitwijking van het daartusschen gelegen weefsel niet
mogelijk wanneer het paard doortreedt en met den hoornstraal den bodem
raakt. Neemt men nu hierbij nog aan dat de verzenwand geleidelijk aan
klemmen gaat, dan zal het duidelijk zijn dat elke afwijking zooals b.v. het
scheef optreden en vooral bij het gebruik in snelle gangen, gemakkelijk
kneuzingen zal veroorzaken.
Beslag.
Het beslag moet er op gebaseerd zijn om de gebruikswaarde van het
paard zoo veel mogelijk op peil te houden en het maakt hierbij wel een
groot verschil of de verbeening eenzijdig dan wel beiderzijds is. Is alleen de
buitenkant verbeend, dan is de bewegelijkheid alleen opgeheven aan den
buitenhoefhelft en zal ongelijkmatige slijting van de zij- en verzenwanden
op het ijzer plaats vinden. Neemt men het ijzer af, dan zal men de buiten-
wand hooger bevinden dan de binnenwand. Het ijzer zal aan den buiten-
tak dun zijn en aan den binnentak weinig afgesleten. De buitenverzen wand
zal vaak ingetrokken zijn en met ringen bezet. De kroon treedt daar meer
naar voren en de buitenstraalschenkel is kleiner dan de binnenste; wand-
steengallen komen er vaak bij voor. Een goed beslag zal zijn een vlak beslag,
dus zonder kalkoenen waarbij de buitentak breeder zal worden gesmeed
dan gewoonlijk. De afhelling zal men bij het laatste nagelgat laten ophouden
opdat de verzenwand over de geheele breedte horizontale dracht op het
ijzer zal vinden. Men past den binnenwand nauw en den buitenwand ruim,
terwijl men den buitenwand sterker zal moeten besnijden dan den binnen-
wand. Men verbreedt de draagvlakte naar buiten en wel zoodanig dat de
loodlijn uit den kroonrand in het verzengedeelte neergelaten, nog op den
ijzertak valt. Zoo zal men trachten een meer gelijkmatige verdeeling van
den lichaamslast en een meer gelijke afslijting van het ijzer te verkrijgen.
Zijn beide hoefkraakbeenderen verbeend, dan zal het onderleggen van
een flinke dikke lederen rand als stootbreker, goede diensten bewijzen.
Vaak ziet men steengallen optreden die niet meer verdwijnen, deze moet
men echter niet als de hoofdzaak beschouwen doch ze zijn steeds als een
gevolg van de verbeening op te vatten en het beslag zal dus steeds gebaseerd
moeten zijn om hieraan te gemoet te komen. Men zal dan ook de verzenen
niet vrij gaan leggen van dracht daar dit vaak tot rekking en pijn aanleiding
geeft. Beter doet men dan om warme verweekende inhullingen om den hoef
toe te passen. Een zorgvuldige hoefverpleging door dagelijksche reinigingen
en invetten werkt heilzaam daar de veerkracht van het hoorn hierdoor
behouden blijft.
De Engelsche literatuur over de verbeening van het hoefkraakbeen gaat
grootendeels mede met de bovengenoemde Duitsche opvatting, welke ook
wel in het algemeen de onze is. Officieel heeft men zich van Engelsche zijde
uitgesproken dat het gebrek erfelijk is en dat men dit zoodanig op moet
vatten dat van vader- of van moederszijde een gebrek of fout ia de struc-
tuur van het weefsel wordt overgeërfd, welke voorbeschikt tot verbeening.
Paarden welke een voorbeschiktheid tot verbeening vertoonen, hebben
Operatie van Smitfi en Bayer.
2.nbsp;Groeven in den hoornwand (operatie van Smith).
3.nbsp;Volgens deze stippellijn wordt [de [hoornwand weggenomen bij de operatie
volgens Bayer.
Hoef van onderen gezien.
X en y groeven van Smith.
A.
B.
zware beenen, grove gewrichten, blokhoeven en korte kooten. Macqueen
spreekt zich uit dat de verbeening van het hoefkraakbeen, dat van huis uit
hyaline kraakbeen is, min of meer natuurlijk is, dat het op later leeftijd
neiging tot verbeening krijgt en dat dit dan door slecht beslag in de hand
wordt gewerkt.
De verbeening kan zoowel het gevolg zijn van een plotseling geweld als
van een langdurig bestaan van hoornscheuren, losse wand e. a. De
leek beschouwt het gebrek als zeer ernstig en het wordt in den regel zeer
sterk overdreven wat de verdere bruikbaarheid van het paard betreft. Dit
komt waarschijnlijk voort uit de omstandigheid dat met de verbeening vaak
samengaat een overhoef, dus een beennieuwvorming op het kroonbeen en
vaak ook op het kootbeen. Macqueen zegt dat het zeer twijfelachtig is of
ooit een verbeening zonder complicaties aanleiding tot kreupelloopen kan
geven. Ook Williams spreekt zich zoo uit en voegt eraan toe dat verbeening
bij de achterhoeven uiterst zeldzaam is en daar nooit kreupel loopen veroor-
zaakt. Wat de behandeling betreft, zoo beveelt Williams aan een balkijzer,
rust, branden, scherpe zalf, en wanneer dit alles niet helpt, zenuwsnede.
Smith heeft een operatie voorgesteld voor het geval de verbeening samen-
gaat met klemhoef, zie fig. blz. 183. Het maken van deze groeven gebeurt met
een bijzonder soort hoefzaag en beoogt de mogelijkheid van uitzetting van
den wand, daar de groeven door den geheelen hoornwand heen gaan.
Onze eigen ervaring is ook dat de verbeening meestal reeds optreedt op den
leeftijd wanneer het paard begint te werken en wanneer de omstandigheden
als ras, stand, hoefvorm en bodem, waarop gewerkt wordt, hier predispo-
neerend werken. Het lijden komt hoofdzakelijk aan de voorbeenen voor,
doch achter is het niet uitgesloten; het komt zelfs voor dat verbeening aan
alle vier de beenen optreedt. Kreupelheid komt weinig voor en als er kreupel-
heid met het lijden gepaard gaat, doet dit in den regel denken aan compli-
caties of wel dat de banden welke het hoefkraakbeen verbinden met het
hoef-, straal-, koot- en kroonbeen mede lijden door het verbeeningsproces.
Wel zal de gang meer beperkt worden daar het doortreden vermeden wordt
en dit zal wel het beste uitkomen wanneer het verbeeningsproces aan den
gang is. Men zal, daar het lijden zelf niet te genezen is, wel kunnen trachten
het te voorkfemen en als zoodanig zal een veerkrachtig zoolbeslag, dus een
schokbrekend beslag, naast een uitnemende hoefverzorgmg welke o.a. uit-
drogen van het hoefhoorn en het ontstaan van andere hoefgebreken zal
trachten te voorkomen, aangewezen zijn bij die paarden welke hoofdzakelijk
op harde wegen dienst doen en waarbij lichaamsgewicht, hoefvorm en been-
stand voorbeschikkend op een verbeening werken.
Is eenmaal verbeening opgetreden, dan zal veel zorg moeten worden be-
steed aan het besnijden en aan het beslag. Een vlak optreden moet worden
gewaarborgd en het steun vlak worden vergroot aan de verbeende zijde,
terwijl indien de verbeening beiderzijdsch is, een schokbrekende leeren of
vüten rand uitnemende dienst zal bewijzen. Het beslaan op gummi- of
kurkzolen zal, in gevallen waar naast de verbeening complicaties zijn op-
getreden, zooals bij dit lijden vaak voorkomt o.a. door een bijkomstig op-
tredende overhoef, door de schokbrekende werking een heilzamen invloed op
den gang hebben. Het zal van zeer veel belang zijn indien de practici van
hunne ervaringen omtrent deze ziekte en de door hen toegepaste beslagme-
thode in dit vakblad willen- doen blijken.
KIEUWE HOEFBESLAG-CURSUS TE ROTTERDAM.
Op Zaterdag 2 December is te Rotterdam een cursus in hoefbeslag aan'
gevangen in de nieuwe Chr. Ambachtsschool aan den Bergsingel. Leider
is de heer B. Crezee, dierenarts te Rotterdam, terwijl de onderwijzer P. de
Klerk te Dordt de practische lessen verzorgd. Twee mannen, die ervaring
op dit gebied hebben en de cursisten zijn derhalve aan beproefde leiders
toevertrouwd.
De vroegere cursussen te Rotterdam vonden in de „oudequot; Ambachts-
school plaats en gingen eigenlijk uit van de Hollandsche Maatschappij
van Landbouw. Het initiatief tot het houden van dezen cursus werd ge-
nomen door de Zuid-Hollandsche Combinatie van Afdeelingen van den
Bond van Smedenpatroons. Deze combinatie had zich reeds enkele jaren
geinteresseerd voor den cursus te Dordt, maar — zoo verklaarde de voor-
zitter, de heer J. C. van Straaten uit den Haag in zijn toespraak — de
stad Rotterdam was voor het houden van een nieuwen cursus beter centraal
gelegen gevonden. En bovendien was bereids de volle medewerking ver-
kregen van de Directie der nieuwe Chr. Ambachtsschool, 'n School, wier
omvang aanvankelijk nog grooter was bedoeld en wier bouwkosten, naar
we vernamen, tot / 330.000 is beperkt geworden. Ze is nog niet in ,,volle
werkingquot;, maar wordt geléidelijk aan bevolkt. De totaal-inrichting is
schitterend, zonder overtollige luxe. Aan ruimte en licht in de werkplaatsen
en leslokalen geen gebrek.
Er was veelzijdige belangstelling voor den nieuwen cursus in hoefbeslag.
Het Hoofdbestuur van den Bond van Smedenpatroons was vertegen-
woordigd door den heer A. J. Otto te den Haag, — de Zuid-Holl. Combi-
natie door de heeren J. C. van Straaten v.n., de heer v. d. Kraan, secr.,
te Schiebroek en de leden van der Voet te Leiden en Somsen te Hillegom,
terwijl mede aanwezig waren twee leden van de Afd. Rotterdam van den
Bond van Smedenpatroons.
De heer v. Straaten memoreerde o.m. een opgeworpen vraag of een
cursus in hoefbeslag nog wel zin heeft, zulks met het oog op de al of niet
verdere bestaanszekerheid van het paard. Volgens Spr. zullen ze op ver-
schillende plaatsen en voor verschillende doeleinden noodig blijven. In-
tusschen gaf de aanmelding van 14 cursisten blijk van veel ambitie. De
heer v. Straaten drukte den leerlingen op het hart dat de strijd om het
bestaan reeds moeilijk is en waarschijnlijk nog moeilijker zal worden.
Reden waarom aangespoord wordt zich zooveel mogelijk te bekwamen
De beste vaklui zullen zich het gemakkelijkst handhaven.
De heer Otto sloot zich bij deze woorden aan, vond het een gunstig
teeken dat er leven in de afdeeling zit, wees er op dat kennis macht is en
hoopte dat allen in de te geven lessen bevrediging zullen vinden.
Hierna vertrok men naar de smederij waar de heer de Klerk de aan-
wezige 13 leerlingen aan het werk zette voor het vervaardigen van het
eerste hoefijzer, waarna hij-zelf een voorbeeld gaf en in een minimum van
tijd twee ijzers vervaardigde.
Wij komen binnenkort wel op dezen-cursus terug en hopen dan de namen
der leerlingen onder een groeps-photo te kunnen vermelden.nbsp;B.
STAATS PRACTISCHE MIDDENSCHOOL VAN HOEFSMEDERIJ
TE BRUSSEL.
Opening der leergangen van het schooljaar 1933—34.
De opening der leergangen onzer school, alsook het uitreiken der diploma's
heeft plaats gehad op Zondag I October.
De plechtigheid was voorgezeten door den heer toezichter Dr.^Boes,
afgevaardigde van den Minister.
Honderd en vijftien nieuwe leerlingen hebben zich laten inschrijven;
bovendien was de groote zaal opgevuld door talrijke meesterhoefsmeden,
oud-leerlingen, bloedverwanten en vrienden.
Alvorens over te gaan tot het uitreiken der diploma's, hield de heer
toezichter Dr. Boes, een hartelijke toespraak voor al de tegenwoordigen:
„Ik ben gelukkig, zegt hij, de vier en vijftig nieuwe gediplomeerden
onzer school toe te juichen; over eenige jaren, beliep dit getal ternauwer-
nood een twintigtal; indien ik rekening houd met het groot gevolg der
inschrijvingen van dees jaar, mag ik zeggen dat wij in 't kort jaarlijks
een honderdtal diploma's zullen afleveren; dit zal ons toelaten geen andere
hoefsmeden te hebben als gediplomeerden onzer school.
„Dit schitterend gevolg is toe te schrijven aan de waarde van ons onder-
wijs, tegelijkertijd praktisch en theoretisch; het is ook toe te schrijven
aan het feit dat overal, waar een meester-hoefsmid zich vestigt, hij het
vertrouwen der klanten verwerft, dewelke zijne vakkennissen op prijs stellen.
„Gij moet nochtans niet denken dat het diploma alles is; integendeel,
het diploma is een aanvangspunt; het is het bewijs dat gij de noodige
grondbeginseien bezit om volmaakte vaklieden te worden; daarvoor, moet
gij altijd uw werk met de grootste zorg uitvoeren, nooit half; met deze
raadgevingen te volgen, zult gij vaklieden worden, waardig van uwe leer-
meesters. Gij moet uw ook onder geburen verstaan, deel uitmaken van
uwe vakvereeniging, de prijzen niet bederven, noch ze overdrijven; niet
jaloersch zijn, noch het werk uwer kollega's beknibbelen; zoodoende zult
gij beliefde en geachte menschen worden en gij zult behoorlijk uw brood
verdienen; mijn vurigste wensch is U allen te zien gelukken in uwe loopbaan.
„Aan de nieuwe ingeschrevenen, richt ik ook mijne welkomsgroeten;
ik wensch, in 't bijzonder, geluk aan de ouders die begrepen hebben dat,
om een volmaakte vakman op te leiden, het noodig is een methodisch
onderwijs te volgen; de bekwaamste baas is niet in staat de volledige op-
leiding van een leerjongen te verwezenlijken; daarom heeft hij te veel
andere bezorgdheden en kommernissen. Een voorbeeld zal U de zaak beter
doen verstaan; M. Jooris, van Wetteren, die, dees jaar, de eerste plaats
zijner klas bekomt, is de zoon van een gediplomeerde meesterhoefsmid
die, over vijf en twintig jaar, ook de eerste zijner klas uitging; M. Jooris,
vader, is dus wel een man die zijn vak grondig kent; niettegenstaande,
heeft hij zijn zoon naar de school gezonden omdat hij begrepen heeft dat,
om een volmaakte vakman te worden, het noodig is de lessen te volgen
van meesters die hunne proeven gedaan hebben en die zich heelemaal aan
het onderwijs kunnen toewijden.
,,Dat degene die anders zouden denken, dit voorbeeld overwegen.
„Ik wensch U dus nogmaals allen hartelijk geluk. Mijne Heeren en ik
wensch aan allen eene lange en gelukkige loopbaan.quot; {Levendige en lang-
durige toejuichingen).
Daarna wordt er overgegaan tot het uitreiken der diploma's aan 54
geslaagden voor meesterhoefsmid (6 zijn uitgesteld).
(u. „De Belgische Hoefsmidquot;).
Met deze ben ik zoo vrij mij weer tot U te wenden om U eenige raad-
gevingen beti'effende mijn paard te vragen.
Het paard heb ik ongeveer 4 ä 5 maanden en is uit Polen afkomstig.
Het beslag was meer dan treurig en zaten er kilo's ijzer aan de voeten
zonder model, daarbij een platte voet en lang in de kooten. Hebben dit
paard zorgvuldig beslagen en zijn de voeten nu mooi, goed hol en de stand
in de kooten is zoo langzamerhand ook goed geworden, ofschoon de koot
iets scheef op den hoef staat (kraakbeen vergroeiing). Van achter streek
het zich eerst aan de kogels en toen wij daar een kogelbeschermer om deden
zocht hij een ander punt vlak boven den hoef; dan raakte hij zich rechts,
dan links. Men kon dit goed constateeren, omreden hij dan even hinkte
als hij zich geraakt had. Thans is dit voorbij, vermoed doordat hij nu lang-
zamerhand in 't voer gekomen is en als oorzaak vermeende ik ook van
begin af, dat het slapte was.
Toch is het beslag volgens mijn meening nog niet voldoende om de
volgende reden:
Het paard stoot van voren in stap ontzettend veel aan, kan een oogenblik
goed gaan, dan vlak achter elkaar vele malen en steekt dan de toon in het
zand inplaats van den hoef vlak neer te zetten. Beslag is van voren bij de
lip flink opgezet en de ijzers worden naar het einde toe iets dikker, zeer
geleidelijk dan natuurlijk. Wij hebben dit gedaan in de hoop, dat het
helpen zou, doch niet veel resultaat. Daarbij, wanneer hij draaft klopt het
zich steeds in de ijzers, ofschoon de achterijzers met twee lippen (zij) zijn
(klapstrijkijzers) en de voorijzers zijn van binnen rond gemaakt om vangen
te voorkomen. De hoeven zijn op normale lengte gemaakt, zooals rijpaarden
hebben moeten.
Zoudt U mi] hierover kunnen adviseeren?nbsp;S.
-ocr page 196-is een veel betere HOEFNAGEL
en breekt niet....quot;.
BERNARDO REYMAN Directeur voor Europa, PARIJS 5E,
4 PLACE DE LA SORBON E.
H
H
si:
H
H
re
SIS
Uitgaven van de
N.V. De Zuid-Hollandsche Boek-
en. Handelsdrukkerij — Den Haag
Tot heden versohenen in de Cultuurserie:
„De Straat der Sandalenmakersquot; door
NIS PETERSEN, uit het Deensch be-
werkt door Mej. Dr. A. POSTHUMUS
met omslagontwerp en 4 kleuren-illustra-
tie van ANTON PIECK.
Een standaardwerk der hedendaagsche
literatuur.
„De Maagd van Jürgen DoskocUquot; door
ERNST WIECHERT, oorspronkelijke
Nederlandsche bewerking van Mr. P. J. A.
BOOT, bekroond m. d. grooten literatuur-
prijs der Raabe-Stichting, omslag- en
bandontwerp van POL DOM.
„Het vreemde Geval van Hoghen Lugtquot;,
oorspr. Nederl. roman van Dr. J.WALCH,
4-kl. omslag HANS BORREBACH.
Een satyrisch „Epos van de Waarheidquot;.
„Foutenquot;, oorspronkelijke Nederlandsche
novellenbundel van GRETA VOLLE-
WENS—ZEYLEMAKER.
Een delicaat boekske waarin fouten van
ouderen tegenover kinders worden behan-
deld. Omslagontwerp van POL DOM.
„Kristin en de Aardequot;, door MARGA-
RETE HACKEBEIL. Geautoriseerde
Nederl. bewerking van Mr. G. J. TER
HAAR. Omslag- en bandontwerp in vier
kleuren van POL DOM.
Een treffend tijdbeeld, dat men niet leest
maar ondergaat!
„Het vloeibare Goudquot;, realistische olie-
roman door BERNHARD KELLER-
MANN, geautoriseerde Nederlandsche
bewerking door Mr. P. J. A. BOOT, om-
' ontwerp in vier kleuren van HANS
„Liefde's Kleurenspelquot; door SALVATOR
GOTTA, uit het Italiaansch bewerkt door
Mej. Th. E. VAN DAM.
Een moderne zedenschildering.
Deze uitgezochte serie wordt regelmatig
voortgezet.
De beste kunstenaars verleenen hun mede-
werking.
Maakte U reeds kennis met de serie „Het
mysterieuze Boekquot; ? Eenige zeer boeiende
werken zagen hierin reeds het licht, nl.:
AUG. MUIR: (De meest spannende
detective-schrijver) „De derde Waar-
schuwingquot; „De zwijgende Demonquot;
CLIVE RODNEY:
„Gevaarlijk Spelquot; (een liefdes-detective)
WILHELM SPEYER:
„Roman van eenNachtquot;(crimineele roman)
Deze aantrekkelijke serie wordt regel-
matig voortgezet.
Hebt U reeds gelezen het tragische film-
boek „Ik ben een Vluchtelingquot; door den
Amerikaanschen kettingganger ROBERT
E. BURNS, vertaald door W. J. A. ROL-
DANUS met 16 groote illustraties op
kunstdrukpapier? De Telegraaf noemde
de Nederlandsche bewerking een docu-
ment van blijvende waarde!
Zou hQ de boodschap
verstaan hebben ?
Één kans tegen tien ... een sneltrein is
zoo gauw voorbij!
Wanneer u zeker wilt zijn, dat uw boodschap
verstaan, verwerkt en begrepen zal worden,
vergenoeg u dan niet met haar uit een sneltrein
te roepen. Zeg haar déér, waar uw toehoorder
rustig kan luisteren.
Zeg uw boodschap in de periodieke pers.
Dit is de beste gelegenheid van den modernen
tijd om uwtoekomstige klanten in een stemming
te treffen, waarin zij uw pleidooi rustig kunnen
verwerken. En de eenige manier, waarbij gij
zeker zijt, dat ieder, dien gij uw boodschap
toeroept, haar zal verstaan en begrijpen.
ïm ilit^i ßasgß MÄiLiiM PiÈ ipScs @iF p'iß:::^nbsp;m»
geef uv7 advertentie een langer leven
Vereeniging de Nederlandsche Periodieke Persnbsp;7
-ocr page 199--ra
-ocr page 200- -ocr page 201-ïf^ï
y
m
vtS' • 7.5V-