UITGAVE:
. N.V. DE ZUID-HOLL. BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ - DEN HAAG
-ocr page 2- -ocr page 3-i
ftï
mi
ilL. -
m
tal
mi
-ocr page 4-y.;
V?
- ir-nbsp;'
.â-
-ocr page 5-Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden
en anderen die in het hoefbeslag belang stellen
Officieel Orgaan van de Vereeniging van Onder-
wijzers in practisch hoefbeslag in Nederland
Onder redactie van Dr R. H. J. Gallandat Huet
met medewerking van onderscheidene desllt;undigen
Uitgegeven door de Zuid-Hollandsche Boek- en
Handelsdrukkerij, Wagenstraat 70, Den Haag
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
0851 7975
-GRAVENHAGE 1936
, BI^ÜÖ^H^K'deW f
I RiJKbUNiVERSITtn gt;
I utrecht. J
INHOUD
De titels, voorzien van een f, geven artikelen aan waarin een of meer
afbeeldingen of figuren zijn opgenomen, — artikelen met * zijn bijdragen
onder een afzonderlijk hoofd; de overige zijn korte mededeelingen, hetzij
oorspronkelijke, hetzij aan andere bladen ontleend.
De Romeinsche cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone
de bladzijden.
Aftrappen van ijzers *VII 104.
België. Wettelijke regeling inzake
uitoefening hoefbeslag verzocht
III 44.
Beslag bij trekpaarden t*VII 102.
Beslag in verband met voetas en
slijtage van het ijzer *lll 36.
Beslag op keuringen *lll 33; *IV 57;
*VIII 125; *IX 134.
Beslag voor concourspaarden *IX
137.
Besnijden van den hoef IX 130;
t*X 145; XII 183.
Besnijden. Richtsnoer voor — *l 12.
Concoursbeslag *l|| 44' *iv 60'
V72, 75;*VI8I;*IX13'7;XII 189.'
Concours hippique te Amsterdam
*VII 97; Berlijn t*l35.
Cursus in hoefbeslag in Indië *lll 42.
Cursussen in hoefbeslag in Neder-
land (leiders) *IV 59.
Cursussen in hoefbeslag: te Assen
t*l 4; Raalte-Heinot*IV58; Win,
ïchoten XII 188.
Electrische smidse *VII 107.
Examenwerk *V 66.
Examen voor onderwijzer in prac-
tisch hoefbeslag *ll 23.
Examen voor het Rijksdiploma: *V
65; *X 173.
39; V 75.
Gummi-beslag
Hoefbeslag in het algemeen *VI 81.
Hoefbeslag in onderscheidene landen
fVIII 113.
Hoefbeslag en wegenvraagstuk IX
139.
Hoefbeslag op keuringen: Utrecht
*lll 33; Eist *IV 57; Steenderen
*VIII 125; Leeuwarden *IX 134.
Hoefbeslag der buitenl. paarden op
concoursen; Amsterdam *VII 97;
Berlijn (Olympische Spelen) *IX
135.
Hoefbeslag. Rubber -: *lll 39; *V75.
Hoefbeslag te München t* XII 177.
Hoefsmeden herdacht *XI 168.
Hoefsmederijen in Den Haag:
Schildkamp t*IX 132, v. Meurs
t*X 149; Fa. Rust *X11 182.
Hoefijzers uit oude tijden t*X 153.
Hoeven. Slijtage van onbeslagen —
*lll 41.
Hoornscheuren f*XII 184.
Hoornzuil t*VI 87.
Indië. Eerste hoefbeslagcursus in —
*lll 42.
Ingezonden stukken: (Steding) I 12;
II 30; slijtage van het toongedeelte
van onbeslagen hoeven III 41 ;
rechte voetas V 69; VI 86; VII 104;
X 166; XII 183; zware ijzers voor
concourspaarden V 72,
Inleiding I I.
In memoriam: A. v. Angeren t*lV
49; *V 65; Dr. C. Thomassen *VII
100; H. Oostwoud XI 169.
Klauwbeslag *XI 172.
Kniekloppen XII 189.
Kreupelheden IX 139,
Militaire Hoefsmidsschool: *IV 62'
*V 76; *IX 139; *X 153.
Militaire Hoefsmidschool te München
t*XII 177.
Olympische Spelen te Berlijn (hoef-
beslag van buitenlandsche col-
lega's) t*IX 135.
Onderwijzers in practisch hoefbeslag
(nieuw geslaagden) t*ll 23.
Onderzoek hoeven bij aankoop paar-
den XI 174.
Oude hoefijzers t*X 153.
Rechte voetas: t*l 5 — 11 ■ f*|| 25'
*lll 34; *IV 53; *V 69; t*VI 84-
VII 104; t*VIII 122; t*X 145' *xi
166; XII 183.
Richtsnoer voor besnijden *l 12.
Rubber hoefbeslag *!!! 39; V 75.
Rijksdiploma als hoefsmid: *V 65
(voorjaarsexamen); *V 66 (exa-
menwerk); *VIII 128 (examen-
commissie); *XI 173 (najaars-
examen).
Sagenboek. Overijsselsch — V 39.
Schijn en wezen V 75.
Schijn en werkelijkheid IX 130.
Slijtage van het toongedeelte van
onbeslagen hoeven *lll 41 ; *V 73.
Slijting der ijzertakken *XI 163.
Trekpaarden. Beslag bij —t*VII 102.
Vereeniging van onderwijzers in
practisch hoefbeslag: *l 3 (Be-
stuursvergadering); *l 3 (agenda
algemeene vergadering); *|| I7
(verslag algemeene vergadering)-
*lll 34; t*X 145; XI 169.
Verslag voorjaarsexamen Rijksdiplo-
ma *V 65; najaarsexamen XI 173.
Voetas. Beslag in verband met —
*lll 36.
Voetas. Rechte —: f*| 5 —II • *!!
25;*lll34;*IV53;*V69;t*VI84-
VII l04;t*VIII I22;*XI I66;XII 183.'
Wedstrijden. Geen - in hoefbeslag
meer? *VII 98.
Wegen vraagstuk en hoefbeslag IX
139.nbsp;®
Ijzertakken. Ongelijke sliiting der -
*XI 163.nbsp;^
Zware concoursijzers: *lll 44- *V
72, 75;*VI8I.
15 Januari 1936 - No. 481
CH HOEFBESLAG IN NEDERLAND
iUI»
REDACTEUII. Dr.É, H. J. GALLANDAT HUff - WïRAVENHAGE
Uitgave: De Zuld-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstr. 70, 's-Gravenhage
INHOUD: 1936 — Bestuursvergadering Ver. v. onderwijzers in practisch hoefbeslag-
Cursus hoefbeslag te Assen. - De rechte voetas - Ingezonden stukken - Advert.
LS - Alle stukken en correspondentie „De Hoefsmidquot; betreffende, tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te 's-Gravenhage
Een nieuw jaar is verschenen en het oude ligt achter ons. Wat is dit laatste
voor ons geweest en wat zal het nieuwe brengen. De eerste vraag is gemak-
kelijker te beantwoorden dan de tweede. Het afgeloopen jaar heeft zeker
niet gebracht hetgeen men gehoopt had, het heeft ons nog geen normale
toestanden terug gegeven, zooals wij die van voor zes en zeven jaar terug
kenden. Toch heeft het ons stand doen houden, men heeft het hoofd niet
gebogen, men is moedig voortgegaan en heeft bereikt dat zelfs de meest
pessimistisch aangelegde mensch momenteel niet ontkennen kan, dat wij
ons in stijpnde baan gaan bewegen. Langzaam, zeer zeker, uiterst langzaam
zelfs, doch tevens niet te miskennen en dat konden wij een jaar geleden
toch nog met met dezelfde zekerheid zeggen.
De oeconomische verhoudingen in de wereld die zoo van streek zijn geraakt
en die men zoo heel eenvoudig met den naam ,,crisisquot; aanduidt, zijn niet
plotseling zoo veranderd, doch geleidelijk aan en zoo zal men evenmin kunnen
verwachten dat het herstel snel terug keert, doch ook dit zal langs banen
van geleidelijkheid zich weer opwaarts gaan bewegen en pas na zeer geruimen
tijd kan men eerst verwachten te zullen hooren: ,,de crisis is voorbij.quot;
De symptomen dat de volkeren weer tot elkaar komen omdat ze zien
dat het niet gaat om op zichzelf te leven, worden al waarneembaar en
men ziet in dat alleen een levendig ruilverkeer tusschen de naties onderling
een einde kan maken aan de crisis, daar dan landbouw, handel, nijverheid
en scheepvaart weer opbloeien, werkeloosheid gaat verminderen, koop-
kracht toeneemt en welvaart terugkeert.
Nu wij ons in stijgende baan gaan bewegen, al is het dan ook nog in zeer
langzaam tempoSljBidQrcHsBBKnieiilr vreugde begroeten dan we
de vorige jaarwisselingen hebben kunnen doen en mogen we met reden
verwachten, dat de oeconomische toestanden in den loop van dit begonnen
jaar zich zuilen gaan verbeteren, en dit zal in alle bedrijven van gunstigen
invloed zal zijn.
Wat het hoefbeslag betreft, het is niet te verwachten dat het aantal paarden
dus het arbeidsveld voor den hoefsmid, grooter zal worden. Hoewel de
landbouwer het nooit zonder paarden zal kunnen doen en er altijd een
categorie trekpaarden zal blijven bestaan, is toch niet te verwachten dat
deze laatste zich zal uitbreiden doch laten we hopen in het gunstigste geval,
zich zal kunnen handhaven. Over het geheele land is en wordt nog gelei-
delijk een netwerk van wegen aangelegd dat voor snelverkeer is gebouwd
en waardoor de vrachtauto steeds meer op den voorgrond zal komen en
het trekpaard steeds meer verdrongen zal worden. Dit verschijnsel zal
met tegen te gaan zijn en ook in de groote steden zal het paard zich steeds
moeilijker kunnen handhaven. Een verblijdend verschijnsel hiertegenover
moge zijn dat het paardrijden dat vroeger als een groote luxe werd be-
schouwd, gaandeweg meer en meer wordt beoefend en het aantal rijpaarden
neemt dan ook geleidelijk aan niet onbelangrijk toe. De autotractie be-
heerscht niet alleen het burgerverkeer, ook het leger stelt zich steeds
meer en meer hierop in en zoo lezen we dat zelfs in de groote legers
van Engeland, Frankrijk en Amerika, de cavalerie en de artillerie grooten-
deels gemotoriseerd zijn en deze wijzigingen nog steeds ten nadeele van
het paard verder gaan.
Ondanks al deze verschijnselen van minder emplooi voor hoefsmeden,
IS toch de ambitie voor de opleiding niet minder dan vroeger en worden
m ons land nog jaarlijks zeer vele cursussen gegeven, waaraan talrijke
jonge smeden tot vaklieden worden gevormd.
Ook het hooger onderwijs instituut, de opleiding voor onderwijzer, is in
het afgeloopen jaar na een latent stadium.van eenige jaren, hersteld en
er zullen dan ook eerstdaags weer nieuwe onderwijzers aan de maatschappij
worden gegeven die naar wij hopen, zich als coripheeën in hun vak
zullen gaan ontpoppen en tot eer zullen strekken van hun vereeniging en
van hun stand.
Wat ons vakblad betreft, ook dit heeft verleden jaar een groote crisisziekte
doorgemaakt, het is echter gelukt om de zieke op de been te houden en
zeggen wij daarvoor hartelijk dank aan allen die hiertoe hebben medege-
werkt; in de eerste plaats aan hen die zich de geestelijke verzorging hebben
aangetrokken en door het inzenden van artikelen of mededeelingen den
inhoud hebben getracht aantrekkelijk te maken, terwijl voorts dankbaar
moet worden herdacht de supporters die door het aanwerven van abonné's
het ledental weer op een grooter peil hebben gebracht. Zeer gaarne
richt de redacteur het verzoek tot U allen, hiermede voort te gaan
om met gezamenlijke krachten te streven naar een vakblad dat om den
inhoud gaarne gelezen wordt èn als gevolg hiervan een ruime lezerskring
zal trekken. Een opwekking tot het mededeelen van practische ervaringen
en van alles uit de hoefsmederij dat tot nut, leering of afleiding kan strekken
wordt speciaal tot U practici gericht, terwijl den dierenartsen en
andere belangstellenden, die onderwerpen bespreken welke ook van zoo'n
groot en direct belangvoor den hoefsmid zijn, verzocht worden, in 1936 hier-
mede voort te willen gaan, tot bloei en ontwikkeling van het hoefsmidsvak.
U allen, lezers en belangstellenden in ,,de Hoefsmidquot; wensch ik met uwe
gezinnen een in alle opzichten voorspoedig jaar 1936 toe.
I jan. '36.nbsp;G. H.
KORT VERSLAG VAN DE BESTUURSVERGADERING GEHOUDEN OP
ZATERDAG 21 DEC. IN CAFÉ RESTAURANT „WITJENSquot; TE UTRECHT
Aanwezig de heeren Ritsema, Huitink, Breukink en Vossers. De heer
Schieman was verhinderd.
Na opening werden de notulen der vorige bestuursvergadering onveranderd
vastgesteld.
Bij de ingekomen stukken was een schrijven van den heer Vogels over het
niet keuren van paarden op de Tentoonstelling te 's-Hertogenbosch.
De heer Breukink zou van antwoord dienen.
Besloten werd het 20-jarig bestaan van de Vereeniging op bescheiden
wijze te herdenken.
De heer Huitink zou het op prijs stellen wanneer alle medeoprichters
aanwezig konden zijn.
Zij zullen nog een speciale uitnoodiging ontvangen.
De Penningmeester bracht bezwaren naar voren over de distributie van de
boeken Hoefkunde en Hoefbeslag.
Dit punt zal op de agenda worden geplaatst.
Besproken werd de belasting op tuigpaarden.
Eigenaren van paarden, aangesloten bij de Landelijke Rijvereeniging betalen
voor het gebruik van een rijpaard geen belasting.
Gebruiken zij het echter ook als tuigpaard dan is f75 verschuldigd.
Wanneer voor dat betrekkelijk gering aantal tuigpaarden geen belasting
zou worden geheven dan zouden meerdere menschen tot aanschaffing over-
gaan, hetgeen de hoefsmeden zou ten goede komen.
Besloten werd ter bevoegde plaatse inlichtingen te vragen en zoo gewenscht
pogingen tot vrijstelling te doen.
Verder kwam naar voren het beslaan van manegepaarden te Gorsel door
Militaire hoefsmeden, die daarmede burgerhoefsmeden beconcureeren.
Besloten werd te trachten daarin verandering te verkrijgen.
H. Vossers, Secretaris.
VEREENIGING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG
Algemeene Vergadering van de Vereeniging van Onderwijzers in practisch
hoefbeslag op Zaterdag 25 Januari 1936 des voormiddags te 10.30 uur in
Café Restaurant ,,Witjensquot; Vredenburg, Utrecht.
Agenda:
1.nbsp;Opening.
2.nbsp;Vaststelling der notulen.
3.nbsp;Behandeling ingekomen stukken.
-ocr page 12-Verslag over het boekjaar 1935
Schiemar''quot;'quot;'-'nbsp;''nbsp;J'nbsp;^ A. J.
Rekening en verantwoording van den Penningmeester
Aanwijzing rekening-commissie volgend jaar.
Distributie boeken Hoefkunde en Hoefbeslag
Rondvraag.
Sluiting. Huishoudelijke verg. en uitbetaling reiskosten
Eenige mededeelingen uit het Instituut voor Hoefkunde
Opening van de Feestvergadering door den Voorzitter '
Is het noodig de leden op te wekken het 20-jarig bestaan van de Vereeni.ine
z^lnei^lnaïn';nbsp;^^ ~ --tregelen
W t I , ^ ® Tnbsp;^oet worden gerekend
W,lt U voor 20 Jan. a.s. bericht zenden aan het Secretariaat.
Namens het Bestuur,
M. Rltsema, voorzitter
H. Vossers, secretaris
Van I. n. r. de leerlingen G. Nijboer, Norg; G Tolner Ziien- R.Hiv
Zuidlaren; H^ Stadman, Anloo; V. Rodermo^d, bIi^ nquot;p ^s' Vr s-'
G. Kremer, Gieterveen.nbsp;vries,
Knielend v. I. n. r. A. Kroeze, Donderen (Vries)- I I RpUu..;. □ .
Rechts de heer D. Jensma, dir. ambachtsschool; Dr. I' taal theo 'ie^a'a;
en leider van den cursus. Geheel links A, Kroeze te LoTo,' ^nderw. hoef-
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
Dit tweede gedeelte van den cursus eindigde in October. Van de 9 leerlingen
hebben 7 aan het examen deelgenomen, waarvan er 5 het Rijksdiploma
hebben behaald. Twee leerlingen waren nog te jong, doch zullen in het
voorjaar 1936 aan het examen deelnemen.
A. Kroeze,
Onderwijzer-hoefsmid.
De artillt;elen van de beeren Crezee en Prof. Dr. vd Plank re^n in H» n •
trokknquot;.etquot;air quot; I ''nbsp;ja-gang he'E z^lr^-veequot;, belan^stelling
dft num^erTepraatsÄr--^ing in'
natuur en kunstnbsp;Natura ArtisMagistra
Het hoefsmidsvak, goed opgevat en uitgeoefend is eene kunst als elke
andere. Ik geloof niet, in deze bewering, op ernstige tegenspraak te zullen
stuiten Wel zou dit 't geval kunnen worden, indien ik - niet-hoefsmid -
dus volgens algemeene opvatting; leek - beweringen zou gaan houden
in strijd met wat nu b. v. onlangs de dierenartsen Crezée en van der Plank
m dit vakblad als hunne opvattingen hebben gepubliceerd over voetas
stand, optreden, besnijden, dit alles zoowel op en voor zichzelf als in ver-
band met elkander beschouwd.
bdr/steZhet doen van eenige vragen als bijzonder
belangstellend m (thans met meer belanghebbend bij) - velerlei ver
schijnselen, welke me reeds gedurende, om naar beniien af te onden
een halve eeuw opgevallen zijn bij het zelf gebruiken en zien gebru ken
e i trek' ' T' inbsp;°P bodemgesteldheid
en in trek-, zoowel als m rijdiensten.
Prof. Dr. V. d. Plank heeft op grond van „verschillende theoretische over-
wegmgen en practische feiten de overtuigingquot; gekregen, dat men te veel
waarde kan hechten aan een vlak doen optreden onder min of meer ver-
waarlozen der richting van de voetas.
Dierenarts Crezée vraagt onze aandacht voor diens opvatting, dat omgekeerd
een vlak optreden te veel zou kunnen worden veronachtzaamd ten'ger!eve
van een onvoorwaardelijk rechte voetas. En ook ZEdGel. nam toch vele
Se Tan™ quot;nbsp;^^ ^^^^ -ÏschiN
Waar deze vakman oordeelt en cursief laat drukken: „Ongelijk optreden
moet dan ook als een ernstig gebrek worden beschouwdquot;, terwijl Prof
Dr. V d. Plank wijst op het door ZEd.H.Gel. in de praktijk waargenomen
teit, dat zoo vele (,,misschien wel het meerendeelquot;, is er aan toegevoegd)
paarden eerst achter optreden, d. w. z. voor het bloote oog duideliik
waarneembaar met de verzenen den bodem eerder raken dan met den
toon - daar komt deze toch zeer logisch tot de uitgesproken vraag: wie
van ons beiden heeft er nu gelijk?quot;nbsp;s ■■ =
WelHcht is er, voordat op deze vraag een - laat staan het - antwoord
wordt gegeven, nog gelegenheid tot het beantwoorden van de vragen-
Wat gebeurt er bij het onbeslagen paard?
Slijt de hoef bij het optreden of bij het optillen?
In welk gedeelte slijt de hoef het eerst, resp. het meest?
Bij het optreden, bij het neerzetten, bij het plaatsen op den bodem? Indien
ja, hoe komt het dan, dat onbeslagen paarden, welke in de jeugd bijna
geen verzenen hebben, ouder geworden aldoor hooger in die achterhoef-
helft komen te staan? Omdat, of beter doordat de toon in verhouding
meer afslijt. Zeker, doch over dien toon straks. Eerst nog: bij 't optillen
dan? Blijkbaar in de achterhelft niet — evenmin als bij 't optreden. Bij
vlak optreden ten laatste? Ook al niet — die verzenen zijn steeds hooger.
Bij een in zekere verhouding tusschen voor en achter bereikten stand
wordt de slijtage meer gelijk. De heer Leeuwenburg wiens paarden onbesla-
gen loopen, meldde me, dat hij een paard op stal had, waaraan in drie
maanden niets was gedaan. Dit dier houdt dus groei èn slijtage zoowel
onderling als voor toon en verzenen in evenwicht.
Dat er intusschen bij deze aan de natuur overgelaten besnij.ding door slij-
tage geen rechte, ongebroken voetas behoort, zal niemand bevreemden,
doch blijkt zeker, het paard in geen enkel opzicht te hinderen, misschien
in tegendeel!
Ons wegdek is evenwel totaal onbruikbaar voor een onbeslagen voet bij
ons gebruikspaard in den gewonen dienst van het dagelijksch leven in het
bedrijf.
Zien we nu, hoe het in den toon gesteld is. Hier wordt in de lijn waar zool
en draagrand elkaar ontmoeten niet vlak afgeloopen, doch afgerond gesleten.
Is deze slijtage gevolg van optreden of van optillen? Of van beide? Is er
ook slijtage doorglijden, schuiven der last, door de massa vertegenwoordigd,
over het wegdek?
Wanneer over al deze hierboven gestelde vragen ware, resp. zal zijn na-
gedacht, dan ware, en zal wellicht een minder beslist oordeel worden, geveld
dan thans geschiedde in deze quaestie. Tevens zou dit misschien ook meer
rekening hebben gehouden met het verschil in ontstaan en gevolgen bij
resp. naar voren en achteren, in gegeven geval zijdelings gebroken voetas.
Is het n.l. niet eigenaardig, hoe de natuur zich even beslist ongunstig gestemd
toont in het laatste geval, als het eerste haar blijkbaar (zelfs meer dit dan
schijnbaar) vrijwel onverschillig laat? Handelt de natuur hier onlogisch
— is zij wel ooit scKuldig aan deze bij ons zoo vaak voorkomende manier
van denken en doen? En toch zou de voorstander van eerst rechte voetas
en dan de rest, logisch blijvend, moeten besluiten tot onlogisch doen in
de natuur door het onbeslagen paard, dat z'n voetas breekt (echter zonder
daar blijkbaar last van te ondervinden).
Misschien ten overvloede, doch m. i. niettemin geenszins overbodig, moge
er hier even op gewezen worden, dat dit breken steeds naar voren plaats
heeft bij overigens geheel gezonden voet en stand zoowel als gangen. Wat
het zijdelings breken betreft, wat steeds van nadeeligen invloed blijkt te
zijn, moge ik verwijzen naar mijn bescheiden geuite meening, dat hier
weggefokt dient te worden, wat in de smederij toch slechts kunstmatig en
dan nog veelal tijdelijk verholpen kan worden, terwijl nog de mogelijkheid
blijft, met liet wegnemen van het eene euvel een ander te scheppen.
De heer Crezée komt ten slotte tot het besluit — en is het niet even geestig
als juist? — dat terwijl de barometer bij hem thuis op mooi weer stond,
hij buiten zou ondervinden, dat het intusschen onverwacht anders werd.
En weten we niet allen, dat het kan regenen en droog blijven, vriezen en
dooien, alles b.v. in ons klimaat binnen één etmaal?
De heer v. d. Plank maakte, zoowel als de heer Crezée, die het tweemaal
noemt, gebruik van ,,ons studieboekquot;, doch zaagde een groot aantal hoeven
door van gestorven en van geslachte paarden. Hier zou ik willen weten of
daarbij ook hoeven waren van bij het leven en in het werk onbeslagen
dieren en zoo ja meer dan één, hoevele dan ongeveer meer. De bedoeling
dezer vraag ligt in de omstandigheid, dat bij beslagen hoeven in den regel
beide denkbeeldige lijnen (as door 't hoefbeen en as door den hoef, Crezée)
evenwijdig loopend zullen zijn gemaakt, terwijl ze bij onbeslagen hoeven
niet-evenwijdig zijn geworden.
Opmerking in het bijzonder verdient, meen ik, dat Prof. Dr. v. d. P. zegt:
,, ,,Wanneer Cr. schrijft: ,,ln 't algemeen gesproken moet breking van de
voetas verplichtend zijn in gevallen waar het doel is ernstige fouten te
trachten te voorkomen of te genezenquot;, kan ik daarmede geheel accoord
gaan.quot; quot; Terwijl deze deskundige tevens ,,als algemeene regel voor normale
en ongeveer normale, d. w. z. hoeven of standen, welke slechts weinig
afwijkend zijn, wil gesteld zien: ongebroken voetas, en dit stelt boven
vlak optreden.
Even opmerkelijk acht ik het, dat de heer Crezée zegt: ,,de smid dient zich
de vrijheid te kunnen veroorloven, de voetas te breken in gevallen, waarbij
zulks hem gewenscht voorkomt.quot; Terwijl deze deskundige cursief wijst op
het ernstige gebrek van ongelijk optreden. En vlak optreden dus stelt
boven ongebroken voetas, hierbij — althans niet uitgesproken — geen
verschil makend voor normale en ongeveer, dus meer of minder normale
gevallen.
Maar in hoeverre zouden nu beide deskundigen het met elkander eens zijn?
Prof. Dr. V. d. P. stelt de vraag: ,,wie heeft er nu gelijk?quot;
Definitief uit te maken zou het volgens dezen deskundige alleen zijn door
de filmopname.
De heer Cr. acht de slijting van het ijzer vaker een veilig compas dan de
voetas.
Bij de eerste methode spreekt de gevoelige plaat — bij de tweede het paard
zelf. Men moet met beide hebben gepraat om te kunnen oordeelen met
eenige kans op betrouwbaarheid der op zoo'n oordeel gebouwde inlichtin-
gen. Een kruk op de kiek was vaak een kei in 't bedrijf, en omgekeerd!
Allen, belangstellend of belanghebbend, c. q. beide tegelijk, mogen hopen
en zelfs verwachten, dat de bijdragen dezer beide deskundigen zullen
leiden tot het publiceeren van het door Prof. Dr. v. d. P. met: ,,Wie heeft
nu gelijk?quot; gestelde: Voetas of optreden — wat van deze beide? En dan
geve eerder het gehalte dan het aantal den doorslag — ik bedoel: beter
één enkel deskundig getuige dan 2 en I getuigen-deskundige. Haast is er
in zoover niet bij, dat nog eenige jaren werken met een paar honderd
paarden meer en beter kans geeft op garantie voor een bezonken oordeel
over eene beheerschte zaak. Hoewel 't telken jare moeilijker wordt, kennis
n' MHnbsp;feiten-materiaal, dient
inmiddels de nauwkeurigheid, waarmede gewerkt en waargenomen wordtquot;
'b^hTdddnbsp;''''''' quot;nbsp;^^ zorgvuldiger worde
NOGMAALS „DE RECHTE VOETASquot;
Met zeer veel belangstelling hebben ongetwijfeld velen met mij de artikelen
.n de laatste nummers van „de Hoefsmidquot; over bovenstaand onderwerp
van de hand van Prof. v. d. Plank en collega Crezée gelezen
Het zij mij vergund naar aanleiding daarvan, speciaal van de interessante
en van logischen gedachtengang getuigende uiteenzetting van Crezée in
het nummer van 15 December, eenige opmerkingen te Lken.
rL 7Tnbsp;het gevolgde betoog, zijn toch de figu-
ren I III en VI n,et geheel correct. De stippellijn, buiten de vette lijnen
geteekend, moet evenwijdig aan zichzelf verplaatst worden zoo dat zii
door het er dicht bij liggende hoekpunt, gevormd door de vette lijnen
die den wand en de zool voorstellen, loopt, omdat dit het draaipunt is
waarom de kantelende beweging bij het vlakdraaien wordt gemaakt Volgens
de teekeningen zou resp. de binnen-, buiten- en binnenwand na de kanteling
langer zijn geworden.nbsp;^
Voorts spreekt collega Crezée bij het vlakdraaien alleen over wringing in
het hoefgewricht, terwijl naar mijne meening deze wringing, in vtband
met de anatomische verhoudingen, in hoofdzaak in het kroongewricht plaats
heeft De zijdelmgsche speling, die deze twee gewrichten tezamen toelaten
IS wel zoo groot, dat een vrij belangrijk verschil in optreden van buiten- en
binnenwand aanwezig kan zijn, zonder dat het vlakdraaien voor het paard
onaangenaam wordt. Van een correctieve naar buiten of naar binnen plaatsing
van den voet zal dan ook wel nooit sprake zijn.
Ten slotte deel ik niet de opvatting van Crezée als zou de eerste aanraking
met den bodem met een krachtigen schok geschieden, waardoor op den
duur nadeel aan gewrichten en banden wordt toegebracht. Die eerste
aanraking echter, waarbij het been nog schuin voorwaarts is gericht is
vooral in stap meer een zacht aanvoelen, terwijl de groote schok eerst komt
w/anneer de voet reeds lang vlak is gedraaid, en het is juist dit feit dat ons
als richtsnoer moet dienen bij de keuze of wij bij het beslag moeten streven
naar vlak optreden dan wel naar den stand met rechte voetas. Het telkens
neerkomen van het volle gewicht op de gebroken voetas, waarbij deze dan
zoo sterk wordt gebroken als de gewrichtskapsels en zijdelingsche banden
toelaten, zal ongetwijfeld aan deze organen op den duur schade toebrengen
Maar dit is met alles; op de insertieplaatsen aanhechtingsplaatsen der banden
zal op de momenten van maximale voetasbreking het beenvlies telkens
worden geïrriteerd met de bekende gevolgen van beennieuwvorming In
dit licht beschouwd wordt de waarschijnlijkheid groot, dat we mogelijke
erfelijke voorbeschikking hereditaire praedispositle daargelaten aan de
gebroken voetas vele gevallen van overhoef te danken hebben
ET
E
Op grond van een en ander meen ik dan ook met Prof. v. d. Plank en ons
leerboek dat, al zij het ten koste van wat meer slijtage aan de ijzers, het
streven naar de rechte voetas onder alle omstandigheden aanbeveling
verdient.
Kuipers
Wat verstaan wij onder een rechte voetas? Zijn wij in staat te zien of de
voetas recht is? Nu dit onderwerp de laatste maanden in 't middelpunt van
de belangstelling staat is het nuttig dat de hoefsmeden deze vragen goed
overwegen.
Alleen wanneer zij zich een duidelijk beeld kunnen vormen, in welke
omstandigheden de voetas recht kan worden genoemd, is het mogelijk
met redelijke kans op succes alle beschouwingen over dat onderwerp te
volgen en conclusies te trekken over het al of niet juist zijn van naar voren
gebrachte meeningen.
Om geen verwarring te stichten zullen wij het naar voren of achteren
gebroken zijn buiten bespreking laten.
Zeer terecht wordt in ons theorieboek en ook door de heer Crezée gezegd,
dat onder de rechte voetas wordt verstaan de lijn door koot, kroon en
hoefbeen. Er wordt echter nergens gesproken, of de voetas tevens loodrecht
moet staan. Dat kan aanleiding geven tot begripsverwarring, daar bij een
rechte voetas toch een scheeve voet kan behooren.
Alleen bij absoluut zuivere standen en gangen liggen de voetassen van
voren gezien in het verlengde van de beenassen en staan de voetassen
bij het staande paard loodrecht op den bodem. Alle afwijkingen, bodemwijd,
bodemnauw, toontreder, fransch, O-beenig en X-beenig en de combinaties
van deze afwijkingen kunnen echter evengoed een rechte voetas hebben,
al zijn dan ook de hoefwanden niet even schuin.
Maar deze voetassen, of juister gezegd, de 2e projecties van deze voetassen,
dus het voor- en achteraanzicht, _staan niet loodrecht op den bodem.
Bij zuiver bodemwijden en bodemnauwen stand staan deze voetassen wel
in 't verlengde van de beenassen doch niet loodrecht op den bodem.
Bij toontreden en fransch staan zij niet in 't verlengde van de beenassen,
doch resp. meer naar buiten of binnen gericht.
Bij sommige combinaties van afwijkingen wordt de richting van de voetas
bijna of geheel loodrecht, bij andere méér schuin.
Verder kunnen wij opmerken, dat in al deze gevallen, die toch voor een
groot deel niet in sterke mate van normale standen afwijken, de voetas
niet precies door 't midden van den hoef loopt, doch zal deze door de punt
van de straal uitkomen (de zooihelften zijn immers niet even groot).
Bij juist besnijden van deze hoeven zal of de binnen- of de buitenwand
steiler staan dan de tegenovergestelde. Door vele hoefsmeden wordt het
geval dan als een voet met gebroken voetas beschouwd, terwijl toch in feite
de voetas recht is.
Zou hieruit ook niet het meeningsverschil tusschen Prof. v. d. Plank en
den heer Crezée voortvloeien?
Nu is liet een eigenaardig en toch wel te begrijpen verschijnsel, dat vele
smeden trachten, dat verschil in wandrichting te corrigeeren, door van de
meest schuinstaande wand méér af te nemen, met het gevolg dat de voetas
dan juist gaat breken.
Zoo zien wij ook wel dat bij zuiver normale hoeven de binnenwand lager
wordt gemaakt, hetgeen te verklaren is doordat de binnenwand meestal
dunner is, en daardoor gemakkelijker dieper wordt weggekapt. Het gevolg
is eveneens een gebroken voetas.
Nu de vraag zijn wij (de hoefsmeden) in staat te zien of de voetas recht is.
Wij zouden daar nog aan toe kunnen voegen : te zien of de voetas die richting
heeft, die zij in verband met den bouw van het paard en ledematen moet
hebben.
Naar mijn bescheiden meening is het gros van de hoefsmeden daartoe
niet in staat.
Althans, zij schenken er niet voldoende aandacht aan.
Wanneer men als ondergeteekende in de gelegenheid is geweest eenige
duizenden jonge menschen en evenveel honderden volwassenen te contro-
leeren of zij in staat zijn om te zien, wat recht en vlak, wat recht of krom is,
dan komt men tot de conclusie, dat slechts een klein gedeelte gezicht
heeft op vorm en afmeting, op juiste verhoudingen.
Heel veel smeden halen b.v. steeds de lip niet in 't midden van 't ijzer aan.
Anderen laten de rits naar buiten of naar binnen loopen, of maken steeds
aan de zelfde zijde de gaten te vet of te schraal, of zij maken voortdurend
scheeve ijzers, of passen het ijzer scheef onder de voet.
Al dezulken zullen groote moeite hebben te leeren zien, of de voetas recht
is, laat staan om te zien, hoe het gedrag van de voetas is tijdens de beweging.
Alleen groote toewijding en liefde voor het vak kan hun leeren hoe zij
moeten besnijden, om het paard gemakkelijk te doen loopen.
Velen van hen zouden in 't belang van 't dier verstandiger doen, het vak
niet te beoefenen.
Voor wat het verschilpunt: de voetas aanwijzer voor het besnijden, of de
afslijting van het ijzer; mogen wij m. i. gerust aannemen, dat de rechte
voetas, gezien door ambitieuze en ervaren vakmenschen meer houvast
geeft dan de afslijting van het ijzer.
Wordt bij sterke afslijting van de buitentak de buitenwand méér besneden
dan verplaatst zich de lichaamslast nog meer op de buitenhoefhelft met
als gevolg, een nog sterkere afslijting van de buitenijzertak.
Wordt daarentegen de binnenkant meer besneden, dan wordt de sterke
afslijting daardoor niet opgeheven.
Dit klinkt tegenstrijdig maar de practijk wijst het zoo uit.
Steile buitenwanden zijn een gevolg van lichaamsbouw en gang en evenzoo
is de ongelijke afslijting daarvan het gevolg. Laten wij deze ongelijke afslijting
op den koop toe nemen, de paarden zouden anders als eenden over den
weg waggelen.
Utrecht.
H. Vossers.
-ocr page 20-Volgens mijn ervaring en ondervinding op gebied van hoefbeslag wil ik
een enkel punt naar voren brengen. Over het algemeen is daTwe het n H
Ijzer de grootste richtsnoer, doch moet men ook'drhoefas niet uit h t ot
verhezen, zoo moet men dan het eene, dan het andere in prak inbrengen'
Heeft men b,jv. hoef met Franschen stand, met een naar buiten gebroken
hoefas en het ,jzer buiten meest afgesleten, dan moet men natuur! ik ekenen
naar de oude ,jzers om den draagrand gelijktijdig den bodem te do n dragen
wat dan ook van groot belang is. Maar nu een ander geval Een paard m«;
bovengenoemde stand, met een naar binnen gebroken hoefas en waa'r h Ï iÏÏ
binnen het meest ,s afgesleten, dan moet men den hoefas boven he oude
stel en want anders zouden wij het strijken in de hand werken Neemt men
nu standen op z,j gezien, dan geeft over het algemeen de hoefas weTdeTeidquot; ^
omdat meestal na lang onderliggen van het beslag de hoefas naar ac te en
lemm tT'quot;nbsp;verzenwanden en de toon onbe
lemmert doorgroeit en zoodoende de hoefas naar achteren breekt e^dan
weten w,j genoeg. Maar ook zijn er weer andere gevallen. B.v een paa 2
aï eThtbV^quot;quot;'nbsp;'nbsp;verändertquot;
zaak en hebben wij weer het oude ijzer boven de hoefas te stellen Het
tegenovergestelde komt ook voor: een paard loopt op de ve zen en de
hoefas ,s naar achteren gebroken, dan geefï het oude ijzer weer de too aan
En zoo gaat de weegschaal op en neer, dan de eene, dan T andere e zoo
heeft men steeds rekening te houden met stand, hoefas en e i zers
ook kunnen er z,ch nog andere gevallen voordoen, en dat is d n o de
standnbsp;- te veel naa den
stand gewerkt wordt en niet naar de oude ijzers of het vlak neerzetten op
de bodem. D,t heeft mijn praktijk meermalen bewezen. Als ik bij gelegen
zie ik m quot; 'nbsp;-'J het hoefbesl g' 'zoo
zie ,k meermalen, dat het een of andere gedeelte ian het beslag Lt eerst
den bodem draagt en dat is dan ten koste van banden, pezen en gfwrichte
ook al waren er geen beengebreken aanwezig; is dit laatste het g'eval dan ^
het soms moeilijk te vervangen. Ik hoop dat deze regeknbsp;h
tot verheffing van het hoefsmidsvak.nbsp;'
Duiven.
J- A. Tangelder
Mijnheer de Redacteur,
eenigszins verwonderd hebben dat er op Uw onder-
s hrift bij mijn ingezonden artikel, voorkomende in „De Hoefsmid van
November j.l mijnerzijds geen wederwoord volgde. Ik verwï tT ech
n het Decembernummer van zekere zijde een aanval op mijn bovengenoemd
t kei en had mij voorgenomen, ingeval mijn vermoeden juist ware geweeTt
dan tegelijk met mijn antwoord daarop ook Uw onderschat in een vozende
aflevering te behandelen. De lezers van „De Hoefsmidquot; schijnen het echter
iTn / , r f'nbsp;-'ï' bij nader inzien, niet
van den plicht op Uv. onderschrift in te gaan. Ik houd er van de dingen
bij hun naam te noemen zonder daarbij iemand onnoodig te krenken en
het ,s dan ook geen oogenblik mijn bedoeling geweest „De Hoefsmidquot;
tTaXenrh':nbsp;verkeerden toestand
trachten verbetering te brengen. Voor ons smeden, vooral voor de kleine
s erk door de landbouwers verdrukte smeden, was echter Uw „SmT
k^rrhl-quot;quot;quot; T 'nbsp;beter achterwege
kunnen bhjven Wanneer U indertijd, d. w. z. in Augustus '34, het artikel
had doen verschijnen, was dit van Uw standpunt uitgaande m. i. iets ander
geweest, doch nu had het geen zin en het gevaar groot dat het in verkeerd
richting zou werken. Door middel van onze Smedenorganisatie is indertiid
Te nTmquot; quot;nbsp;het gebeuren m Groningen kenni
te nemen en vandaar plaatsing na zoo'n lang tijdsbestek in „De Hoefsmidquot;
r935 s^eeTnbsp;^nbsp;en 173 van „De Hoefsmidquot;
laa ïdaarh'''nbsp;hoefsmidquot; dan
mii J H Knbsp;«P^^hartigheid, den spijker op den kop. Als
Ik mij goed hermner ben ik vanaf 1903 onafgebroken geabonneerd op ,,De
Hoefsniid en bijna iedere aflevering is, wat haar inhoud betreft met
respect voor de goede bedoelingen van inzenders die buiten ons handwerk
jaan voor mij een teleurstelling omdat ik steeds opnieuw datgene er in mis
dat nuttig en goed is voor de ontwikkeling van den practicus. Met alk
waardeermg voor een juiste theorie heeft een polemiek tusschen veeartsen
b.v. de rechte voetas of andere dergelijke beschouwingen meer voor d^
naar practische bekwaamheid zoekenden hoefsmid niet die waarde we
theoretici er aan toekennen. Vandaar dat ik schreef: „Verschaf U de Ide-
werking vanquot; enz. en: „Wendt U in Utrecht tot de Schoolquot; enz N^e de
dooreen gelukkig toeval zich „gediplomeerdquot; noemenden en evenmin alle
onderwijzers m practisch hoefbeslag mogen m. i. zich het recht toedienen
hun fantasieen te verkondigen in een vakblad. Ik ben overtuigd dat er in
ons handwerk slechts weinigen zijn die als medewerker van een vakblad in
aanmerking kunnen en mogen komen doch ... ze zijn er. Waarom wendt
U zich O. a. met tot hen met het verzoek om vaste medewerking of geschied-
de d: reeds doch zonder succes? Mag ik hieromtrent misschien nader
rangschik'k^n'quot;';^;.nbsp;^nbsp;^^ onderschrift mij
et'm iehe o^^^nbsp;quot;quot;nbsp;aftakelen, doe
met medehelpen tot opbouwen ontzeg ik U ten eenemale het recht daartoe
jaren geleden heb ik, met uit eigenbelang, doch ten algemeene nutte en
voor de verheffing van ons vak, getracht menschen belast met de opleiding
bXrrnnbsp;hoefsmeden te winnen. Ik
voTr n fnbsp;bezocht U er destijds
an t'ennbsp;^k' T^I teleurgesteld; het cursussysteim
ev nfen iT ^^nbsp;bet nu nog. Later, doch
Sbest '^h'nbsp;■ '' °Pl-dingsquaestie met meerdere
d^e zth vo/dnbsp;Smedenpatroonsorganisatie. Elke gelegenheid
zich voordeed greep ik aan om de urgentie van een meer intensieve
opleiding onder de massa te brengen. Wanneer uit verslagen bleek hoe
minimaal kennis en vaardigheid der candidaten waren wanneer zij in Utrecht
voor het examen tot hoefsmid werden opgeroepen bepleitte ik een andere
en betere methode in de vakpers (ook in ,,De Hoefsmidquot;). En dat noemt
U „aftakelen en niet meehelpen tot opbouwenquot;. Ik laat mij echter niet
ontmoedigen en zal iedere gelegenheid die mij geboden wordt aangrijpen
om deze datgene te doen wat ik als plicht zie. De tegenstanders eener meer
intensieve opleiding verdeel ik in twee groepen. Ten eerste degenen die
bang zijn ten bate van het algemeen belang er een veer bij te moeten laten
en ten tweede de onwetenden. Voor deze laatste categorie waartoe m. i.
het meerendeel behoort geldt dan een excuus n. I. het niet weten en beseffen
tot welke hoogte een begaafd hoefsmid opgevoerd worden kan.
Hoogachtend,
Utrecht, 19 December 1935.nbsp;Fr. Steding
Naschrift van de Redactie
Het spijt mij zeer dat de heer Steding sinds 1903 in ,,de Hoefsmidquot; zoo
weinig artikelen heeft kunnen vinden, die hem bevredigd hebben. Gaarne
wil ik naar aanleiding hiervan slechts enkele namen noemen van practici
die hetzij verslagen van keuringen of andere direct practische onderwerpen
den laatsten tijd in dit vakblad besproken hebben n.l. de heeren Weyermans,
Commijs, Kleyn, v. Angeren, Bolder, Ritsema, Breukink, Schieman, Hui-
zinga, Adriaanse, de Klerk, Vossers, Tangelder en zooals mij van meerdere
zijden werd medegedeeld, werden deze pennevruchten met appreciatie
gelezen. De heer St. acht een polemiek over de rechte voetas of andere
dergelijke beschouwingen voor een naar practische bekwaamheid zoekenden
hoefsmid minder geschikt dan voor theoretici.
Dit heeft mij ten zeerste verwonderd van den heer St. daar het volgens mij
toch niet anders dan leerzaam voor een hoefsmid zal zijn om zijn gedachten
ook eens op theoretische hoefbeslag-puzzles te concentreeren en te lezen
wat theoretici die tevens goede practijk beoordeelaars zijn, hieromtrent
voor strijdpunten naar voren brengen. Is het quot;dan ook niet interessant
te zien dat in de leer van het ,,Hoefbeslagquot; dat wij meenden theoretisch
geheel onder de knie te hebben, nog zoo heel veel vragen zijn die op een
goed antwoord wachten. Hebben we het ons niet jarenlang heel gemakkelijk
gemaakt en als het ware elkaar maar nagepraat, meenende dat het zoo was
en niet anders kon zijn. En is het niet heel gelukkig en te apprecieeren dat
er theoretici zijn die zeer veel belangstellen in de praktijk, dat zij oude
onderwerpen weer aansnijden omdat zij geen genoegen nemen met de
bestaande verklaringen en trachten door studie en uitwisseling van ge-
dachten tot nieuwere en betere verklaringen te komen. En dit acht de
heerSt. eigenlijk gezegd voor de hoefsmeden geen te apprecieeren lectuur.
Gelukkig denkt de Vereeniging van onderwijzers in practisch Hoefbeslag
hier anders over en breng ik mij de laatste jaarvergadering in herinnering,
waar prof. dr. v. d. Plank uitgenoodigd was een onderwerp te behandelen
en daarvoor o. a. ook een bespreking over de ,,voetasquot; hield, waarop een
levendige discussie volgde, wel een bewijs, dat de aanwezige practici de
waarde er wel van inzagen.
Ik kan het dan ook met de zienswijze van den heer St. hieromtrent niet
eens zijn en ik vertrouw dat er wel degelijk vele practici zullen zijn die
terdege belang zullen stellen in deze theoretische beschouwingen die toch
tenslotte geheel een practischen ondergrond en een practisch belang
hebben. Getuige o.a. de in dit nummer voorkomende ingezonden stuk-
ken van de heeren Vossers en Tangelder.
Geef de vakman die liefde voor zijn vak heeft, gelegenheid dit vak van alle
kanten te bekijken, wek hem op tot studie in zijn vak en het bestudeeren
van theoretische problemen met practischen ondergrond zullen hem niet
alleen voldoening geven doch zullen ook van directe waarde zijn voor zijn
praktijk. Het hoefsmidsvak is een handwerk en een smid wiens handen
verkeerd staan, zal met theoretische kennis alleen zijn brood niet kunnen
verdienen, doch wanneer zijn handen goed staan, zal zijn practische blik
er zeker bij winnen, wanneer hij zich alzijdig voor zijn vak interesseert en
daarom acht ik het niet alleen volkomen op zijn plaats dat dergelijke stukken
in ,,de Hoefsmidquot; verschijnen, doch ik juich het ten zeerste toe dat zulke
bekwame hoefbeslagdes.kundigen als de heeren Crezee en van der Plank
hunne inzichten hieromtrent willen uitwisselen.
Tenslotte eindigt de heer St. met er nog eens de aandacht op te vestigen,
dat de huidige opleiding niet deugt en wil hij nog eens een lans breken voor
een volgens hem meer intensieve methode van opleiding van hoefsmeden,
dus school contra cursus. Zonder hier in den breede op in te gaan, wil
ik alleen dit opmerken: aan geen enkel opleidingsstelsel zullen fouten
ontbreken en ook bij de cursusopleiding komen deze natuurlijk voor; het
feit echter, dat er wel eens cursussen zijn gehouden die niet aan het doel
hebben beantwoord en waarvan de leerlingen eigenlijk de dupe waren
geworden, kan toch niet als aanleiding worden beschouwd om daarmede
alle cursussen te verbannen. Ziet men het geleverde werk van candidaten
die voor het rijksdip.loma slagen, dan mag dit werk er zijn. De eischen
worden waarlijk niet laag gesteld en wanneer leerlingen blijken geven op
meerdere punten te kort te schieten, krijgen zij een half jaar uitstel en
vaak is het frappant te zien van hoeveel nut dit dan is geweest. Ik herinner
mij niet den heer St. ooit gezien te hebben bij de examens voor het rijks-
diploma van hoefsmid en mocht het werkelijk het geval zijn dat hij nooit
aanwezig is geweest om het werk der candidaten van nabij te zien en te
volgen, dan geef ik hem in overweging dit toch eens te doen en hoop i^
dat zijn oordeel gunstig moge zijn om hem de overtuiging te geven dat er
wel degelijk heel wat cursussen in ons land worden gehouden die dank zij
de groote ambitie, werkkracht en kennis der practici, zeer goede resultaten
afwerpen. Ook deze cursussen kunnen zeer intensief zijn en behoeven voor
een andere inrichting van onderwijs niet onder te doen, mits de daarvoor
eerst noodige factoren aanwezig zijn n.l. de reeds genoemde ambitieuse
kundige onderwijzers en met werkkracht en ijver bezielde leerlingen. —
//Si-e Ov^hwiM^aah'
is een veel betere hoefnagel ... en
amp;\e4iJkt nCetf
Prijzennbsp;Verkrijgbaar
tlians verlaagdnbsp;in geheei Nederland
-ocr page 25-Een en veertigste jaargang
OFF. orgaan der ver. V. ond
I
redacteuFdïJ. h. j. gallandat hu'
a b o n n e m e nts lia lj\s
voor Nederland . per jaar f 3,-
buiten Nederland per jaar ^4,—
ijtjl^lfacqsch hoefbeslag in nederland
A\ll»
ravenhage
PWIJS ADV^ERTENTl ËN
IJO regels f2,— Elke regel meer
ct — Bij contract speciaal tarief
Uitgave: De Zuid-Hollandsclie Boellt;- en Handelsdrullt;llt;erij, Wagenstr. 70, 's-Graveniiage
•-•S. — Alle stukken en correspondentie „De Hoefsmidquot; betreffende, tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te 's-Gravenhage
VERSLAG VAN DE ALGEMEENE VERGADERING DER VEREENIGING
VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG, GEHOUDEN OP
25 JAN. 1936 IN CAFE-RESTAURANT „WITJENSquot; TE UTRECHT.
De vergadering, tevens feestvergadering ter herdenking van het 20-jarig
bestaan, werd bezocht door 39 leden en 6 introducé's.
De voorzitter opende de vergadering met een welkom aan de leden en de
afgevaardigden van den R. K. S. B. en B. S. P. N.
Weinig voorspoed en veel tegenspoed is er in de bedrijven, aldus de voor-
zitter. De tijd van aanpassen is thans zeker gekomen. Niet alleen dat het
paard van den weg af is, doch ook het wagenwerk is van de baan. Op vele
plaatsen heeft de hoefsmid geen menschwaardig bestaan meer.
Het schijnt dat er geen verbetering mogelijk is, voordat er een opleving
over de geheele linie komt, Spreker wilde het 20-jarig bestaan nader memo-
reeren bij punt 12 van de agenda.
De notulen werden onveranderd vastgesteld.
Ingekomen waren: Een bericht van verhindering wegens ziekte van de
heeren De Boeren Huysman.
Een felicitatie met bloemstuk van de Uitgeefster, van ,,De Hoefsmidquot;.
Een telegram met gelukwensch van den heer Heidema.
ten schrijven van de Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij betreffende
regeling distributie boeken Hoefkunde en Hoefbeslag. (Deze regeling wordt
nader gepubliceerd).
Een verzoek van de Nat. Ver. t. b. d. Paardenfokkerij in Nederland tot
het zenden van afgevaardigden naar de premiekeuring te Utrecht op 21 Febr.
Een schrijven van de Ned. Federatie van Land. Rijvereenigingen betreffende
Personeele belasting op tuigpaarden.
Namens den heer Van Angeren, die door ziekte verhinderd was te komen,
bracht de heer Vossers de gelukwenschen met het 20-jarig bestaan over.
Aan het jaarverslag ontleenen wij het volgende: quot; quot;nbsp;• ' quot;
De wedstrijden in_ hoefbeslag schijnen -een wijziging te ondergaan. V
Was tot voor kort algemeen gebruikelijk om op .de Landbouw-Tentoorfste!-
Ilngen wedstrijden te houden voor hoefsmeden, thans worden het wed-'
strijden over hoefbeslag.
Dus het werk van de hoefsmeden wordt op de prerhiekeuringen gecö.ntro-
leerd.
Hieraan ligt mede ten grondslag om een prikkel uit te oefenen op de eigena-
ren van paarden om de paarden een goede hoefverzorging te doen geven.'
Ook voor de hoefsmeden is het een prikkel hun werk zoo goéd mogelijk
uit te voeren.
Van het Stamboek voor het Ned. Trekpaard ontvingen wij een verzoek tot
benoeming van twee juryleden voor de Tentoonstelling in 1935 te 's-Herto-
genbosch gehouden, waarvoor de heeren Schieman en Breuking werden
aangewezen.
Niemand zal kunnen ontkennen, dat zulk een taak moeilijk is en tevens
ondankbaar.
Zij die eeti vergelijking zouden willen maken tusschen de vroeger gehouden
hoefbeslagwedstrijden en deze wedstrijden over hoefbeslag dienen wel goed
voor oogen te houden, dat er een groot principieel verschil tusschen beide
bestaat.
In 't eerste geval is het een beoordeeling wie in staat is goed, of het beste
werk te leveren. In 't tweede geval, welk paard met goed verzorgde
voeten op de keuring komt.
Aan wie de prijzen moeten worden toegekend, aan den smid of aan den
eigenaar, is wellicht een punt dat Uw nadere aandacht zal vragen.
De heeren Schieman en Breukink werden als bestuurslid herkozen.
Daar de regeling betreffende de distributie van de boeken Hoefkunde en
Hoefbeslag niet heeft voldaan werd besloten aan de Cursusleiders en Onder-
wijzers een gewijzigde regeling toe te zenden.
De heer Vossers (Maastricht) stelde de vraag of er geen uniforme voor-
schriften voor de keuring over hoefbeslag op de Premiekeuringen opgesteld
zouden kunnen worden. Hierop volgde een uitvoerige discussie.
De heer Vogels was van meening dat hoefbeslagwedstrijden ver de voorkeur
verdienen boven de keuringen over hoefbeslag op de premiekeuringen
De voorzitter betoogde, dat in de keuringen over hoefbeslag toch wel iets
goeds zit. Er zit een prikkel in om het hoefbeslag op beter peil te brengen.
Deze gedachte moeten wij toejuichen.
De heer Vossers zou het wenschelijk achten dat bij bekroning eigenaar en
smid beiden een prijs ontvangen. Door samenwerking van eigenaar en smid
gaan wij in de goede richting.
Besloten werd, dat het Bestuur deze zaak nader zal bezien en dat een schrij-
ven daarover zal worden gericht aan alle Stamboeken.
Op de namiddagvergadering waren aanwezig: De inspecteur van. het Land-
boawonderwijs.lr. v. Leijnes Bakhoven, Prof. Dr. v. d. Plank, Prof. Dr. Hartog
en Dr. Gallandat Huet en eveneens de nieuw geslaagde onderwijzers, die
allen als lid toetraden.
Prof. v. d. Plank, het woord verkrijgende ter inleiding van punt 11 van de
agenda, nam als uitgangspunt dë gevoerde' gédachténwisselingê'h in' ,,Dë.
Hpefsmid''/','Vélke hef gevolg warén van het óp 3e Vórige jaarvergadering
behandelde onderwerp; ,;Nieuwe/gezichtspuntén ^ovér de theorie hoèf-
beslagquot;. quot;nbsp;'' ' , '
In de gevoerde polemiek is de zaak zoo gesteld: Moéten wij voor'de góede
uitoefening van het hoefbeslag No. !' kijken naar de voetas', ofmeer kijkèri
naar de afslijting van de oude ijzers.
Veel. paarden kómen eerder met de verzeneh óp den grond en Vertöonen
toch geen sterkere slijting aan de takken.
Over het buiten of binnen optre'dën en de afslijting hebben wij vorig jaar
reeds een felle discussie gehad.nbsp;' '
De heer Crezée heeft de zaak wel objectief gesteld, al verschillen dé inzichteh.
Spreker meent, dat het meerendeel der aanwezigen én ook zij, die in ,,De
Hoefsmidquot; daarover schreven, meer waarde toekennen aan de rechte voetas,
dan aan het vlak optreden.
Naar aanleiding van het met een □ geteekende stuk in ,,De Hoefsmidquot;
zou spreker willen opmerken dat hij nooit in de gelegenheid was een'groot
aantal in de natuur levende paarden te zien. De uit de natuur afkomstige
dieren in den dierentuin hebben bijna alle ongelukkige voeten.nbsp;''' '
De heer Bolder deed eenige mededeelingen over practische proeven, geno-
men aan het Instituut voor Hoefkunde.
Beslagen werd een paard waarvan rechts achter de buitenwand recht en
nauw was, de binnenwand schuin en wijd, de voetas naar buiten gebroken
en in gang buiten optredend met afslijting van den buitentak. Volgens de
theorie van het optreden zou van dezen voet buiten meer afgenomén móeten
worden. Wij hebben dat niet gedaan, doch zoo besneden, dat de voetas
bijna recht werd. Het ijzer werd binnen nauw gepast en buiten eveneens,
om den voet ruimer te maken.
Volgens.de thans geldende theorie zou het ruim gepast moeten zijn.
Persoonlijk was spreker een tegenstander van ruim passen en veel garnituur.
Zijn ervaring was, dat bij ruim passen nauwe hoeven ontstaan.
De heer Xerkhaert verklaarde vorig jaar dat de heele wereld voor den hoef
garnituur is. Spreker was het daarmee eens. Dit proefpaard werd tegen alle
theorie in beslagen, de afslijting was in geen geval erger geworden, eerder
verbeterd en de hoef was wijder geworden aan de buitenhelft.
De foto's en opmetingen hebben dit bewezen. Een hengst werd beslagen
met zoo weinig garnituur als hij voor klapijzers en het paard heeft behe
voeten. De hoeven werden niet nauwer doch ruimer.nbsp;'
Spreker zou het op prijs stellen, wanneer de onderwijzers zelf ook deze
proeven zouden nemen en de resultaten daarvan opsturen aan het Instituut
voor Hoefkunde.nbsp;';
Wanneer wij allen medewerken, kan blijken of wij als richtlijn bij het besmf-
den moeten nemen de rechte voetas, of de afslijting van het ijzer.
De beer Bruntink deelde een. ervaring mede uit zijn practijk.
spreker kreeg een harddraver uit Duitschland in beslag, waarvan ^déquot;'Voor-
ijzers 2,5 c.m. en de achterijzers4 c.m. langer waren dan de hoevén. Hij haci
korter ijzers ondergelegd en toen was het mis. Nadat weer lange ijzers onder
waren gelegd won het paard 4 eerste prijzen.
Naar sprekers meening was dat toe te schrijven aan het flink steun hebben
op den bodem.
Prof. V. d. Plank vestigde er de aandacht op, dat wij zoo'n geval individueel
moeten bekijken. Dat paard was getraind op die lange ijzers. Een volgehou-
den trammg op korte ijzers zou wellicht op den duur betere resultaten
hebben gegeven. Wij kunnen moeilijk algemeene regels geven en niet altijd
aan het boekje vasthouden. Bij harddravers komt het er op aan het gewicht
op de juiste plaats te brengen.
Wij mogen echter uit zoo'n geval niet generaliseeren. Dat groote garnituur
zal in 't algemeen niet opgaan.
De heer Bruntink kan weinig garnituur bij steile buitenwanden geen mooi
beslag vinden.
De heer Schieman gaf als zijn meening, dat wij met voorbeelden zooals de
heer Bolder gaf, op den goeden weg zijn. Bij een omgekeerd geval zou
spreker de buitenwand wel verlagen.
Het meerdere garnituur achtte spreker alleen nuttig voor 't zicht.
No. I is de voetas recht.
De meerdere afslijting zal ontstaan door het afdunnen.
Voor spreker weegt het zwaarst dat de hoefsmeden zelf een oordeel kunnen
vormen.
De heer Ritsema is het met Schieman eens, dat daaraan aandacht moet
worden geschonken. Het genoten onderwijs moet die waarborg geven; en
de leerstof moet richtsnoer zijn.
De Inspecteur van het Landbouwonderwijs, de heer Ir. van Leijnes
Bakhoven stelde de uitnoodiging zeer op prijs en wenschte de Vereeniging
geluk met haar 20-jarig jubileum, in 't bijzonder den voorzitter, die deze
20 jaren onafgebroken leiding gaf; een feit, dat niet veel voorkomt.
De taak der Vereeniging is mooi, daar de nadruk gelegd wordt op het op
hooger peil brengen van het hoefbeslag.
Dat de Vereeniging tot dat doel bijdraagt, staat voor spreker vast en hij
hoopte van harte, dat onder deze eminente leiding de Vereeniging haar
belangrijke taak zal kunnen verrichten.
De heer Oostwoud wilde voor zijn vertrek eenige woorden tot de vergade-
ring richten.
Spreker gebruikte daarvoor een oude legende.
in de middeleeuwen woonde een hoefsmid aan 't eind van een oprijlaan
die uitzicht gaf op den landweg.
Voor de werkplaats staande, kon hij in de verte de stofwolk zien, waaruit
ten slotte de paarden te voorschijn kwamen, die hij van een nieuw beslag
moest voorzien.
Op zekeren dag kwam uit die stofwolk een ridder te paard, die voor zijn ros
een nieuw beslag wenschte.
De smid maakte voor het paard een span ijzers. De ridder nam deze ijzers
en brak deze middendoor. Zij waren voor zijn paard niet goed.
Het tweede stel ijzers onderging hetzelfde lot. Het derde paar, waaraan
-ocr page 29-door den snnid groote zorg was besteed, kon de goedkeuring van den ridder
wegdragen.
Met deze ijzers werd het paard beslagen.
Na volbrachten arbeid betaalde de ridder met een geldstuk. De smid nam
dat tusschen zijn niet minder sterke vingers en brak het middendoor met
ae woorden: „dat is voor mij niet goedquot;. Een tweede geldstuk kon ook
den druk van zijn sterke vingers niet weerstaan.
len slotte nam de ridder een goudstuk zoo zwaa^ dat het niet gebroken
kon worden en dus goed was.
Wat kunnen wij, aldus spreker, uit dat oude verhaal leeren?
In de eerste plaats, dat wij hebben te zorgen dat ons werk goed is
Ten tweede dat wij recht hebben voor goed werk een goede belooning te
ontvangen.nbsp;^
j^b^um'''quot;nbsp;over met het 20-jarig
De samenwerking tusschen Uwe Vereeniging en onzen Bond is goed en
wanneer wij elkander ontmoeten zullen wij elkander tot steun zijn
De voorzitter bedankte de heeren van Leijnes Bakhoven en Oostwoud'voor
hun aanwezigheid en sprak de hoop uit, wanneer wij hulp noodig mochten
hebben, te mogen rekenen op medewerking
Hierna werd het huishoudelijk gedeelte van de vergadering gesloten en
werd de feestvergadering voortgezet in den wintertuin van het restaurant
feestvergadering met een welkom aan de genoo-
Wij stellen, aldus spreker, het op hoogen prijs, dat zij niet alleen onze
dienen 'dofh^'^uquot;nbsp;hun voorlichting
Vervolgens gaf spreker een overzicht van het ontstaan der Vereeniging en
van het werk, dat in deze Twintig jaren werd verricht.
Wij zullen daarvan enkele punten aanstippen.
Reeds in Mei 1912 werd overwogen of oprichting van een vereeniging van
onderwijzers in practisch hoefbeslag mogelijk zou zijn.Aanvankelijk gaven 7
van de 14 toen reeds gediplomeerden gehoor aan een oproep. Het heeft
besloten°'nbsp;definitief tot oprichting werd
?ast^eTt?dTt^''quot; rj'nbsp;huishoudelijk reglement
vastgesteld Als bestuursleden werden gekozen: M. Ritsema te Appingedam
U. v^Waasbergen te Oud-Beijerland en J. Ph. Huitink te Ruurlo. Late^ werd
het Bestuur aangevuld met de heeren H. Vossers en F. Falkenhage.
Allereerst werden stappen gedaan tot het instellen van een examen ter
verkrijging van het Rijksdiploma als Hoefsmid. Deze pogingen werden
bekroond en in 1919 werd voor 't eerst het examen afgenomen. Ten tweede
werd bereikt, dat alleen Rijks-gediplomeerde Onderwijzers les mochten
geven aan de hoefbeslagcursussen en dat het salaris voor het geven van de
lessen aanmerkelijk werd verhoogd.
Verschillende circulaires werden verzonden aan Stamboeken, keuringsinstel-
-ocr page 30-ïjjngen, Ainfciachtsscholen enz.j met verzoek aandacht,.te ^vylllen scheril^en
aan het hoefbeslag. Het instellen van de voorbereidende quot;cursussen was ifiede
het werk onzer, vereeniging. .
Verder bereikten wij, dat. in Zeeland een ,Hollandsche leerkracht.werd
benoemd en niet een Belgische,, zooals .in de bedoeling lag.
Toen bleek^..dat 16 lessen niet meer voldoende, waren qm de.p cursisten
alle onderdeelen van het hoefbeslag bij te brengen» is.op ons verzoek Het
aantal op 20 gebracht.nbsp;,
Tal van onderwerpen, zoowel theoretisch als practisch,. zijn pp onz^'jaar-
vergaderingen behandeld. Aan allen, die daaraan hebben medegewerkf en
steun hebben verleend aan het welslagen van ons streven, bracht spreker
dank-. In de eerste plaats zou spreker daarbij .willen noemen de naam van
den heer A. W. Heidema, die vóór en tijdens de oprichting en ook in de
verdere vereenigingsjaren, ons met raad en daad .terzijde stond.
Verder Dr. H. K. v. d. Zande v. h. Inspecteur van het Landbouwonderwijs,
die steeds ten volle belangstelling toonde voor het hoefbeslag en steeds
een willig oor had voor.alle verbetering op gebied van het hoefbeslagonder-
wijs en de belangen van het onderwijzend personeel.
Vervolgens wijdde Spreker eenige woorden aan de nagedachtenis van wijlen
Prof. Dr. H. M. Kroon, die zooveel heeft bijgedragen om de opleiding tot
hoefsmeden te volmaken. Aan zijn werken danken wij de oprichting van het
geheeie hoefbeslag-onderwijsstelsel, zooals dat thans is ingericht. Ook den
heer van Angeren, die thans door ziekte niet aanwezig kon zijn, bracht
spreker dank voor alle toewijding, waarmee hij steeds het onderwijs heeft
gediend.
Aan Prof. Dr. G. M. v. d. Plank bracht spreker dank voor de behandeling
van de verschillende onderwerpen op onze vergaderingen. Speciaal herinner-
de spreker daarbij aan het onderzoek naar de belasting van den hoef, waar-
van ons op zeer interessante wijze de proeven in het Instituut van Hoefkunde
zijn getoond. Vervolgens noemde spreker Dr. Gallandat Huet, die in ver-
schillendefuncties reeds jaren het hoefbeslag en de hoefsmeden heeft gediend
en die wij als trouwe gast steeds op onze vergaderingen mogen begroeten.
Het Bestuur bracht spreker dank voor hare medewerking; in 't bijzonder
den heer Huitink,-die naast hem 20 jaar lang op zoo accurate wijze het
beheer over de financiën heeft gevoerd.
Veel is er in ons 20-jarig bestaan op 't gebied van hoefbeslag veranderd.
De ouderen onder ons hebben nog den tijd gekend, dat het paard bij het
vervoer hoogtij vierde, in 't bijzonder het rijtuigpaard, 't welk thans vrijwel
geheel van de baarv is. Er is bijna geen stad meer, waar nog een flinke stal-
houderij is te vinden.
Met het verdwijnen van deze bedrijven is een mooi en veeleischend stuk
werk voor de hoefsmeden verloren gegaan. Vele hoefsmeden werden genood-
zaakt andere middelen van bestaan te zoeken.
Op tal van plaatsen wordt thans de ruitersport beoefend, hetgeen wij natuur-
lijk toejuichen.
Voor de daar wonende smeden levert dat werk op, daar Vóór deze paarden
goed beslag wordt gevraagd. Evenzoo is het met de paarden, die ter keuring
verschijnen. Meernnalen wordt dan geëischt om paarden met kleine
Jof groote ^wijkingen in stand en gang zoo te-beslaanf dat zi] vrijwel nc»rWaal
quot;worden.nbsp;■ - - ■nbsp;.. : ■ ,
-I.n Jwas het voor onze Vereeniging een-graote têleumélliflgv'dat- de
opleiding van de onderwijzers'werd stopgezetV - -■ - /
Vorig jaar hadden wij het genoegen een gunstig antwoord op óns adres
^aan den Minister t^^ wederinstelling van den cursus te mogen ontvangen.
Aaii den Inspe'cteür brengen wij .onzen dah^lt;quot;voor%ijn;önniTsbare medewer-
king. Het verblijdt ons ten zeerste, dat de opleiding weer wordt voörtgezét.
Naar-onze bescheiding meening vormt het corps onderwijzer-hoefsmeden
dé kern van de hoefsmeden in Nederland, waarvan veel ten goede kan uit-
gaan. Wij ouderen zullen aanstonds plaats moeten maken voor de jongeren
onder ons, en wanneer zij eenmaal de leiding zullen hebben, däh fiopen wij
dat zij het doel, dat wij steeds hebben beoogd en nagestreefd, n.l. het
hoefbeslag op een zoo hoog mogelijk peil te brengen, zullen voor oogen
houden.
Door Prof. Dr. Hartog, Prof. Dr. v. d. Plank, Dr. Gallandat Huet en den heer
Kupers werden tafelspeeches gehouden, waarbij de jubileerende Vereeniging
werd gelukgewenscht en die zeer zeker bijdroegen tot verhooging van de
stemming.nbsp;.
De heer Kerkhaert bedankte namens de leden het Bestuur voor de wijze,
waarop zij dezen dag had voorbereid.
Intusschen was voor de meeste leden'het uur van vertrek aangebroken,
om nog dien avond eigen haard te bereiken.
Wij meenen te mogen zeggen, dat wij op een goed geslaagden dag kunnen
terugzien.
H. Vos se rs, Secretaris
EXAMEN VAN DEN CURSUS 1935. VOOR OPLEIDING VAN ONDER-
WIJZER IN PRACTISCH HOEFBESLAG
Voor het examen van b.g. cursus, hetwelk gehouden werd te Utrecht,
op 23, 24en 25 januari l.l. slaagden de H.H.:
Th. H. Bolder te Angeren, G. ; j. W. j. v. d. Bosch te Nijkerk, G.; A. Dijk-
slag te Ankum, gem. Dalfsen ; K. Goos te Ginneken-Breda, N.-Br.; A. Lettink
te Vörden, G. en W. Vermeer te Haaren, N.-Br.nbsp;- '
VERSLAG VAN HET EXAMEN VOOR AANSTAANDE ONDERWIJZERS
De Commissie belast met het toezicht op het afnemen van het examen van
deelnemers aan den in 1935 gehouden cursus voor opleiding van onderwijzers
m practisch hoefbeslag, verbonden aan de Veeartsenijkundige Faculteit der
Rijks-Universiteit te Utrecht, heeft de eer Uwe Excellentie verslag te doen
van het desbetreffende examen.nbsp;r ;; ■ -
Het examen vond plaats op 23, 24 en 25 Januari 1936.nbsp;■■ quot;
Alle deelnemers aan bovengenoemden cursus, aangevangen begin Februari
1935, hebben zich tot het examen aangemeld en dit werkelijk afgelegd.
In overeenstemnning nnet het aan Uwe Excellentie toegezonden rooster
heeft het examen bestaan in een theoretisch en een practisch gedeelte.
Het examen in theoretische hoefkunde werd in den namiddag van den
23sten Januari van 1.30 tot 5.30 uur afgenomen, aan lederen candidaat 40 mi-
nuten, waarvan een gedeelte strekte tot onderzoek in hoeverre hij de
bekwaamheid bezit om als onderwijzer op te treden.
Het practisch gedeelte heeft voor lederen candidaat bestaan uit de volgende
onderdeelen:
1.nbsp;Het beoordeelen van een paard met het oog op het besnijden van een
voorhoef en het besnijden van dezen hoef.
2.nbsp;Het vervaardigen van een paar voorijzers, waarvan één bestemd voor
dezen hoef.
3.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.
4.nbsp;Het maken van een modelijzer, bestemd vooreen hoef van afwijkenden
vorm.
De werkzaamheden voor de drie eerste onderdeelen werden verricht
in den ochtend van 24 Januari van 9 — 12,30, terwijl de vervaardiging der
onder 4 genoemde ijzers geschiedde in den namiddag van 2 tot 4 uur.
5.nbsp;Het besnijden van een abnormalen hoef.
6.nbsp;Het maken van een hoefijzer voor dezen hoef.
7.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.
De onder 5, 6 en 7 genoemde onderdeelen werden verricht in den voor-
middag van den 25sten Januari van 9 tot 12 uur. Zoowel bij het beoordee-
len van een paard als bij het maken van ijzers werd de toewijzing telkens
bij loting uitgemaakt.
Aan alle candidaten kon het diploma worden uitgereikt.
De geslaagden in alphabetische volgorde zijn:
1.nbsp;Th. H. Bolder te Angeren.
2.nbsp;J. W. J. V. d. Bosch te Nijkerk.
3.nbsp;A. Dijkslag te Ankum.
4.nbsp;K. Goos te Ginneken.
5.nbsp;A. Lettink te Vörden.
6.nbsp;W. Vermeer te Haaren. N.-Br.
AAN DE REDACTIE VAN HET ORGAAN VAN ONDERWIJZERS IN
PRACTISCH HOEFBESLAG
Ankum, 30 Jan. 1936.
Mijnheer de Redacteur,
Gaarne zien ondergetekenden onderstaande regelen opgenomen in de
Hoefsmid. Bij voorbaat dank.
Als jong geslaagden, dus als de jongste garde van het corps onderwijzers,
voelen wij ons ten zeerste verplicht onzen dank te brengen aan Prof. Dr. v. d.
Plank, en aan den heer Bolder, voor de moeite en de arbeid, welke zij
gehad hebben, om ons zoover te brengen. Dat men ons waardig heeft
gekeurd, tot de gelederen toe te treden, was voor ons een blijde dag,
vooral na de dagen van spanning, welke er aan vooraf gingen. De feestelijke
ontvangst die ons is bereid, is aan niet velen nog ten deel gevalleh. De
eerste 20 jaren zijn zonder ons voorbij gegaan. Maar bij het begin van de
volgende route hopen v^ij ook onze schouders te mogen zetten onder den
last, die nu al 20 jaren door enkele anderen is gedragen. Wel zullen onze
schreden in den beginne nog wankel zijn, maar gesteund door alle collega's
zullen zij naar wij hopen steeds vaster worden.
De wensch geuit door onzen eminenten Voorzitter de heer Ritsema,
zullen wij trachten te volbrengen Dit eene staat vast, wij zijn al beloond,
voordat wij iets hebben gepresteerd. Niet alle dagen krijgt men toch ge-
bakken hoefijzers met gummizolen en straalschenkels, dat alles ligt vast in de
maag, en kan men jaren op verder. Ook de Synovia zal voor onze bewegelijk-
heid zorg dragen. Allen hiervoor dus hartelijk dank.
De j.l. geslaagden tot onderwijzer in Practisch Hoefbeslag.
Zooals de redactie opmerkte, bestaat er voor dit onderwerp groote belang-
stelling en terecht, want het geldt hier een gedeelte van de hoefkunde,
dat buitengewoon belangrijk is,niet alleen voortheoreticien,,fantastenquot;(over
genomen van den heer Fr.Steding), ujaar ook voor den practischen hoefsmid.
Het gaat om een van de hoofdzaken bij het hoefbeslag: Wat moet leiddraad
zijn bij het besnijden van den voet, meer speciaal van den ,,buiten op-
tredendenquot; hoef.
De meeningen over slijting van het oude ijzer, niet vlak optreden, gebroken
voetas, en de behandeling daartegen, zijn steeds verdeeld geweest; en het is
spanning de beweging van het been, waarbij de ondervoetsbeenderen (hoef-
been, kroonbeen en kootbeen) in de gewrichten vast op en in elkaar sluiten ;
bij belasting van het been wordt deze aansluiting zoo hecht, dat thans alleen
een groote kracht in staat zal zijn, in den aangenomen centralen stand van
deze beenderen, in zijdelingsche richting, verandering te brengen. De ana-
tomische bouw van degewrichtsvlakten steunt deze opvatting in niet geringe
mate. De minste zijdelingsche verplaatsing moet dan reeds ongelijken druk
in de gewrichten veroorzaken. Wordt nu het hoefbeen bij het vlakdraaien
door den hoefschoen uit z'n aangenomen en stevig gefixeerden stand gewron-
gen, moet dit als logisch gevolg hebben, dat primair een wringing in het
hoefgewricht optreedt.
Zeer zeker zullen ook het kroonbeen met het kroongewricht en het koot-
been met het kootgewricht bij deze wringing een grooter of kleiner aandeel
mee krijgen, doch primair acht ik het hoefgewricht de zetel van de wringing,
omdat dit in ieder geval bij het vlak draaien van het hoefbeen de eerste
aanval te verwerken krijgt. Om deze reden èn om de zaak zoo eenvoudig
mogelijk te houden, heb ik alleen het hoefgewricht genoemd.
De ondervoet wordt dus bij het vlak draaien vrijwel in z'n geheel in zijde-
lingsche richting geforceerd door inwerking van de groote kracht, de
lichaamslast.
Het wezen van vlak draaien mag alleen in dit verband beoordeeld worden!
De heer Kuipers meent, ,,dat van een correctieve naar buiten of naar
„binnenplaatsing wel nooit sprake zal zijn.quot;
Waarom zou dit niet plaats kunnen hebben?
In de eerste plaats weten we, dat het paard zonder eenige moeite de beenen
geheel willekeurig zijdelings kan plaatsen en in de tweede plaats is in de
praktijk afdoende gebleken, dat bijv. chronische pijnlijke toestanden of
langdurige onaangename gewaarwordingen inderdaad verandering in de
plaatsing van één of beide beenen, ook in zijdelingsche richting, kunnen
teweegbrengen.
Om deze reden komt het mij aannemelijk voor, dat dit verschijnsel zich
ook zal voordoen bij paarden, die bij het „optredenquot; of „vlakdraaienquot;
eventueel een gevoelige onaangename gewaarwording zullen opdoen. Deze
veranderde plaatsing kan zoo gering zijn of zoo geleidelijk ontstaan zijn,
dat ze met gewone waarneming aan het oog ontsnapt.
In mijn vorige artikel heb ik de behandeling tegen strijken in dit verband
aangevoerd; mij dunkt, dit zegt ons toch iets! Wat de eerste aanraking
met den bodem betreft, het komt mij voor, dat de heer Kuipers de zaak
wat onderschat, als hij spreekt van een „zacht aanvoelen, vooral in stapquot;.
Wel is waar kunnen rijpaarden met hun vaak geringe knie-actie dien indruk
wekken; als men echter in de stad de trekpaarden op de keien hoort en
ziet stampen, geeft dit een heel andere indruk. Trouwens als men ziet wat
reeds in een paar dagen aan een ,,optredendenquot; ijzertak is gesleten, terwijl
aan den anderen tak de nagelkoppen ternauwernood zijn weggeloopen,
is men overtuigd, dat hier wel degelijk een ernstige onregelmatigheid in
het spel is.
Ten slotte zegt de heer Kuipers, dat „de groote schok eerst komt, wanneer
28
„de voet reeds lang vlak Is gedraaidquot; en hierop is diens conclusie gebaseerd:
„streven naar de rechte voetas onder alle omstandigheden. In dit verband
Vi'ijst de heer K. op de nadeelige gevolgen, die kunnen ontstaan, als het
volle lichaamsgewicht zou komen te rusten op een gebroken voetas.
In 't kort is dus de gedachtengang van den heer Kuipers als volgt: de voet-
as recht; optreden op den buitentak bij de eerste aantaking met den bodem,
welke aanraking vrij zacht is— vlak draaien van den hoef en pas daarna
de groote schok, waarbij het volle gewicht op de rechte voetas komt te
drukken; ten slotte wat méér slijtage aan de ijzers (buitentak).
Aan deze redeneering ontbreekt iets en wel de verklaring voor het ontstaan
van de méérdere slijting van den buitentak. In welk stadium gebeurt dit?
Moeilijk kan ik me indenken, dat in het eerste, meer gemoedelijke, stadium
zooveel méér ijzer zal kunnen slijten. En als het tijdens den grooten schok
gebeurt, zal de lichaamslast hoofdzakelijk op de buitenste hoefhelft moeten
drukken met het logische gevolg, dat in deze, rechte voetas alle wringingen
in optima forma aanwezig zullen zijn.
,,De meerdere slijtage van ijzersquot; vraagt dus dringend om nadere toelichting.
Ten slotte kan ik me niet vereenigen met de gelijkschakeling in hun gedra-
gingen van den belasten vlak gedraaiden hoef met rechte voetas met den
belasten normalen hoef met rechte voetas, tot welke consequentie het
betoog van collega Kuipers toch feitelijk voert.
De heer Vossers heeft ongeveer dezelfde meening over den ,,buiten op-
tredendenquot; hoef als Prof. v. d. Plank gaf in ,,De Hoefsmidquot; van 15 Nov..
Zij beiden hebben waargenomen, dat, als bij een sterk afslijtenden buiten-
tak de buitenwand méér wordt besneden, een nog sterkere slijting van den
buitentak plaats heeft. Wordt daarentegen de binnenwand méér besneden,
dan wordt de sterke afslijting daardoor niet opgeheven.
Voor den heer Vossers zelf klinkt het tegenstrijdig, voor mij haast ongeloof-
lijk. Met den besten wil kan ik me theoretisch geen oorzaak indenken, die
zulke grillige gevolgen kan teweegbrengen. De heer Vossers wijt het aan
lichaamsbouw en gang, m. a. w. weet er ook geen raad mee.
Mijn meening is, dat hier aanwezig is een afwijking in den bouw van de
gewrichtsvlakten in het hoefgewricht, die oorzaak is, dat de beenige voetas
blijvend gebroken is. Op deze theorie steunt het inkorten van den buiten-
wand, zooals in mij n vorige artikel uitvoerig uiteengezet is. Alleen op deze
wijze is vlak of vlakker optreden te bereiken, alsmede een meer evenredige
verdeeling van de lichaamslast in alle deelen van den ondervoet.
De praktische toepassing van deze theorie heeft mij in zooverre voldaan,
dat het „optredenquot;, zoo niet geheel weg, dan toch in ieder geval zicht-
baar verminderd was.
Ervaringen als Prof. v. d. Plank en de heer Vossers mededeelen, stemmen
echter weinig hoopvol. Over waarnemingen valt niet te twisten en theo-
retisch lijkt de zaak hiermede op het doode punt vastgeloopen.
Hoe troosteloos het geval echter ook moge schijnen, opgeven is het laatste.
Voortgezette proeven zullen uiteindelijk tot het juiste inzicht leiden.
Met den heer □ kunnen we het tesniotte allen eens zijn, dat hier het eenige
afdoende recept is: „wegfokken, wat in de smederij slechts kunstmatig en
dan nog veelal tijdelijk verholpen kan wordenquot;.
De heer Tangelder laat een ander geluid hooren. Deze stelt niet steeds de
,,rechte voetasquot; als richtsnoer, maar laat het van het geval afhangen of de
voetas dan wel de aanwijzing van het oude ijzer gevolgd zal worden. De heer
Tangelder streeft naar vlak optreden op den bodem en maakt de „rechte
voetasquot; hieraan ondergeschikt.
Het doet me genoegen, dat hier een stem uit de praktijk de ,,rechte voetasquot;
een „tot hiertoe en niet verderquot;, toeroept. Zooals ik in mijn vorige artikel
reeds -schreef, moet de smid het besnijden richten niet alleen naar de voetas,
beoordeeld bij den stand, maar tevens naar de neiging van de voetas tijdens
den gang in het zweefmoment.
Heeft de voetas neiging tot breking in een of andere richting, komt dit
vanzelf tot uiting in meerdere slijting van het ijzer aan die zijde en de smid
weet, wat hem te doen staat.
Het spreekt vanzelf, dat in gevallen, waarbij ernstiger fouten aanwezig zijn
of dreigen te ontstaan, hiermede rekening gehouden dient te worden. Dus
handelen naar omstandigheden!
Evenals in mijn vorige artikel heb ik ook hier weer het oog gehad op werk-
paarden, en niet op veulens, jonge paarden of andere gevallen, waarbij
een of andere correctie als doel gesteld is.nbsp;B. C r e z é e.
INGEZONDENnbsp;(Buiten verantwoordelijkheid der redactie)
Uw naschrift op mijn ingezonden artikel dd. 19 Dec. '35 en verschenen in
,,De Hoefsmidquot; van 15 Jan. jl. is mij gedeeltelijk een welkom object om
verder van gedachten te wisselen over de vraag welke vaklectuur het meest
nuttig is om voor bespreking in bovengenoemd maandblad in aanmerking
te komen. Wanneer U en ik één en ander zoo heel verschillend zien komt
dat n. m. m. omdat wij de zaak niet door één en denzelfden bril aan-
schouwen. U bekijkt de questie grootendeels van wetenschappelijk stand-
punt terwijl ik, overtuigd dat een rationeele uitvoering van hoefbeslag
nooit een wetenschappelijken ondergrond missen kan noch missen mag,
door mijn professie de zaak tevens met groote aandacht van den practisch-
technischen kant bezie. Alvorens echter verder te gaan wensch ik nadrukke-
lijk te betoogen, dat het geen oogenblik mijn bedoeling is met dit mijn
epistel iemand onder de lezers van dit maandblad te grieven en nog minder
te krenken. Wanneer dan ook in mijn verder betoog mijn pen, tegen mijn
bedoeling in, eens wat scherp mocht zijn verzoek ik eventueel den lezer
de betreffende passage niet als blijk van verachtelijke miskenning te zien
doch.....wanneer de schoen hem past: hij trekke hem aan en hij doe
er zijn voordeel mee. Thans ter zake! Een verslag van een keuring kan,
als aanvulling, ons maandblad goede diensten bewijzen, doch men heeft er
alvorens het in ,,De Hoefsmidquot; verschijnt, reeds uit een hippisch blad
kennis van kunnen nemen. Beschouwingen over Draverbeslag van de hand
van een bekend pikeur, zijn voor mij persoonlijk ook nu nog van groote
waarde omdat ik vroeger, voor het Totalisatorverbod, heel veel Dravers,
waaronder de paarden van destijds de meest bekende en grootste stallen
heb Jjeslagen. Dnder.mijn verzameling nieuwe en gebruikte Draverijzers,
oWcl^''w%^nlt;e1aa{s'felf zijn' vl'rfiDuitéhlahdsche cracks^ bevinden zichquot;egt;lt;em-
plaren, waarvan, men vrpeger 1 ftquot;di''quot;HöflénrfèöR-ë'pïfeeursWerelè■■n!et8''Wifdé'
vyft|n:_^e'neen| wIsTfièfl hiér toen'afkéerig van dë méthode van besnijden,
cfi'ë mea'IJf j-eg#nbsp;en las ik het betreffende
artïjlt;ër met'tV'mëë^^^nbsp;er'uit bleek, dat men hiér te lande;
thansquot;quot;bezig is zijn inzichlën'i. z'. hét Draverbeslag in m. i. gunstigen zin
te wijzigen. Wanneer ik mij verder b.v. bij een polemiek over de réchte
voëtas~ niét bevredigd voel, 'vlhdt dat o. m. zijn aanleiding in het feit,
daf,menquot; i;V z.; slijtage, van hèfijier of iets verzwijgt bf eenige voorname
factoren'over het'höófd''ziét. langjarige bestudeer! ng van deze matené,
experimenteeren, onderlin'ge uitwisseling van gedachten zoowel mondeling'
als schriftelijk met vooraanstaande Hollandsche en buitenlandSche Hoef-^
beslagspecialiteiten, hebben voor mij over deze questie een ander licht
doen schijnen, waarbij naast het besnijden tevens ijzerkeuze, smeden,
richten en passen van het betreffende ijzer enz. buitengewoon belangrijk
zijn. Vandaar o. a. dat ik in dit maandblad zoowel als in andere organen
schrijven moest zooals ik geschreven heb. Dit vraagstuk is proefondervinde-
lijk voor geen verstarde theoretische oplossing vatbaar! Vandaar Üwërkën-
ning op pag. 14 van ,,De Hoefsmidquot; 1936: hoewel men meende in dé leer
van het ,,Hoefbeslagquot; het probleem geheel onder dé knie te hebben er
nog zoo heel veel vragen zijn, die op een goed antwoord wachten. Zeer juist!
,,Het hoefsmidsvak is een handwerk.quot; Zonder twijfel! En daarom kan het
m. i. in zijn vollen omvang slechts door diegenen beoordeeld, geleid en
uitgeoefend worden, die door ernstige studie, practische bekwaamheid en
technische vaardigheid dit handwerk dagelijks beoefenen en de school der
ervaring met goed gevolg hebben doorloopen.
Utrecht, 19 Jan. '36.nbsp;Hoogachtend, Fr. Steding
Waar de geachte schrijver hierboven o. a. zegt:
„Wanneer ik mij verder b.v. bij een polemiek over de rechte voetas niet
bevredigd voel, vindt dat o. m. zijn aanleiding in het feit, dat men i. z. slij-
tage van het ijzer of iets verzwijgt of eenige voorname factoren over het
hoofd ziet. Langjarige bestudeering van deze materie, experimenteeren,
onderlinge uitwisseling van gedachten zoowel mondeling als schriftelijk
met vooraanstaande Hollandsche en buitenlandsche Hoefbeslagspecialisten,
hebben voor mij over deze kwestie een ander licht doen schijnen, waarbij
naast het besnijden tevens, ijzerkeuze, smeden, richten en passen vän hèt
betreffende ijzer enz. buitengewoon belangrijk zijn.quot;nbsp;■
voel ik mij en zeer zeker ook vele lezers met mij, buitengewoon teleur-
gesteld, dat de langdurige bestudeering van deze materie enz. door den
schrijver, tfém, in verbarid met de gepubliceerde meenihgen over dit onder-
werp, wel aanleiding heeft gegeven zich niet bevredigd te gevoelen doch
dat hij er niet toe over is gegaan om zijn eigen zoo goed gedocumenteerde
méening tegenover de gepubliceerde te stéllen. Laat ons hopen, dat de
heer -St.'dit?alsnog zal willen doen, zoodat ook de lezers van dit vakblad
zulten kunnénp röfiteeren van het licht, dat voor hem over dezë kwestie
is gaan schijnen.nbsp;Red.
Wegens plaatsgebrek wordt het ingezonden stuk van den Heer Th. A. Koelman in het
volgende nummer opgenomen.
ja, — maar
is een veel betere hoefnagel ^ . . en
nietf
Prijzennbsp;Verkriiqbaar
thans verlaagdnbsp;m geheel Nederland
O
Een en veertigste jaargang
H HOEFBESLAG IN NEDERLAND
Allll
ravenhage
pbfijs advertentien
I7IO regels f2,— Elke regel meer
quot; ct — Bij contract speciaal tarief
ABONNEMENTS P« IJ I
voor Nederland . per jaar t\3,— '
buiten Nederland per jaar f
Uitgave: De Zuid-Hollandsche Boele- en Handelsdrukkerij, Wagenstr. 70, 's-Gravenhage
L.S. — Alle Stukken en correspondentie „De Hoefsmidquot; betreffende, tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te 's-Gravenhage
IETS OVER HET HOEFBESLAG OP DE CENTRALE PREMIEKEURING
VAN DEKHENGSTEN GEHOUDEN TE UTRECHT OP 21 FEBR. J.L.
De heeren J. P. Huitink te Ruurio, H, Breukink te Lochenn en ondergetee-
kende allen bestuursleden van de Vereeniging van Rijks Gedipl. onder-
wijzers in hoefbeslag in Nederland, hebben een bezoek gebracht aan boven-
genoemde centrale premiekeuring, met het doel, om eens rond te zien,
of er op het gebied van hoefbeslag iets te doen valt voor onze vereeniging
wat kan leiden tot verbetering van hoefbeslag.
Alle voorgebrachte hengsten zijn door ons op beslag beoordeeld.
Het resultaat hiervan is, dat er zeer zeker voor ons wat valt te doen,op
welke wijze zal nader door ons moeten worden besproken en voorgesteld.
Over 't geheel genomen, kunnen we zeggen, dat er wel zorg aan was be-
steed, doch niet altijd in goede richting.
Zoo zagen we 4 hengsten van een Eigenaar, waarvan het beslag achter was
uitgevoerd met ijzers met slechte zijlippen breed en laag.
De betrokken smid was ook op de keuring aanwezig en troffen we juist
toen we bezig waren een der hengsten te beoordeelen. Op onze vraag of
hij het beslag zoo uitvoerde op bevel van den Eigenaar, antwoordde hij,
dat zulks niet het geval was, maar dat hij het deed, omdat de ijzers dan
vaster lagen.
Van alle 4 hengsten was het beslag iets slordig.
Van een IO-tal der voorgebrachte dieren waren vooral de voorhoeven te
lang gesloten (waarom?) Het is ons bekend dat er Eigenaren zijn en vooral
Handelaren die beslist willen hebben, dat de voorhoeven van hunne paarden
lang blijven. Als reden voeren zij aan dat ze dan beter gaan.
Waar hier bij deze 10 hengsten de schuld ligt kunnen wij niet uitmaken,
evenwel zijn de fouten geiamp;®:LIOTK! CTK DCR
wand'thTf''nbsp;voorhoeven te veel ingekort, en de toon-
wand geheel rond bijgeraspt, 't geheel was leelijk.
Waarom had er één zeer zware ijzers onder met verdikte hakken gesmeed
Tn iTe^ 'nbsp;^^ waren,'vIT::'
Bij een ander troffen we juist het tegenovergestelde, waar volgens onze
TaSnbsp;lippen In sie
genageld, t geheel was prutswerk
betS Tquot;, quot;nbsp;'quot;'quot;Squot;quot;quot;nbsp;goed
S:?:„ro'df ■ ° quot;quot;quot;quot;quot;nbsp;™
Er waren er die achter nog met toongewicht waren beslagen
mL'LTT'quot;^ Knbsp;^^^^nbsp;°P normaal beslag
SeTurvnbsp;l T' quot;nbsp;^^nbsp;^^-^ht worden'
daa bi7behoo^ : ^°°^Sebrachte dieren op hun fokwaarde keuren en
da b,j behoort ook de gang, en is het daarom volgens onze meening niet
aantmZnbsp;hulpmiddelen op te voeren zooals we da? hier
o^p bllVnbsp;voorgebrachte hengsten stonden goed en netjes
Appingedam - M. Ritsema
Mijnheer de Redacteur,
Over bovenstaand onderwerp verzoekt ondergeteekende beleefd eenige
p aatsruimte ,n De Hoefsmidquot;, waarvoor ik UEd. bij voorbaat dank g
Fr tiwrquot;nbsp;^^^kje van den heer
l-r. Steding en het onderschrift van de redactie
De heer St. schrijft hier in (bedoelende op zijn stukje in de November-
aflevermg) „De lezers van „de Hoefsmidquot; schijnen het echter langs zich
heen te laten gaan.quot; Hierop wil ik den heer St. antwoorden, dat dit bij
ondergeteekende met het geval is geweest dat hij en volkomen met ZEd 's
mzxht .n deze meegaat, doch de meening is toegedaan dat hoe minder
n deze zaak geroerd wordt, hoe beter dat het is, velen zijn hierin toch niet
te overtuigen en velen willen hierin niet overtuigd zijn
De gedachtengang van den heer St. dat een polemiek over de rechte voetas
en dergeijjke beschouwingen voor den hoefsmid minder geschikt zijn, deel
k met geheel. Waar de een geen interesse voor heeft, kan dit bij den ander
toch wel bestaan, niet waar?
Toch kan ik mij deze gedachtengang van den heer St. best indenken, daar
ondergeteekende, voor een groot deel over het geschrijf betreffende de
rechte voetas dezelfde meening is toegedaan.
Wanneer ons soort' hoefsmeden, die duizendtallen verschillende paarden
in hun leven hebben beslagen een dergelijke polemiek met een nuchter
oordee beschouwen, dan geachte heer Redacteur, komt bij ons allicht een
klem glimlachje of een licht schouder-ophalen tot uiting.
Dit betreft niet de stof dje naar voren wordt gebracht, doch wel het buiten-
gewoon vele wat uiteen wordt gezet en wel door personen die terzake zeèr
kundig zijn en voor wien ondergeteekende alle respect heeft. Vele dezer
theoretische beschouwingen toch,- kunnen immers in de practijk direct
uitgesloten worden en het is gelukkig, dat de natuur meer ruimte toelaat
waar de pennenstrijd tusschen de heeren omgaat, want anders zou het
voor een paard er treurig uitzien.
Volgens de theorie immers moet het paard bij het besnijden op een vlakken
bodem geplaatst worden en vandaar uit is de verdere theoretische besnijding
opgebouwd. Hierin ben ik het volkomen eens, omdat er eenmaal een vast-
staand richtsnoer moet wezen, maar daar houdt het dan ook mede op,
omreden de wegen niet vlak zijn en het paard aldaar soms reeds op tien
of twintig passen afstand geen geheel zuivere voetas meer bezit.
V\/anneer ik de vraag zal beantwoorden, welke of mijn oordeel is, welk
richtsnoer bij de besnijding door mij wordt geprefereerd, de voetas of de
afslijting van het oude ijzer, dan is deze beslist in het voordeel van de voetas,
zelfs in die mate dat ik mij zelfs niet kan indenken dat men daarvoor het
oude ijzer kan nemen.
Wat een onzekerheden bestaan hierin wel niet. B.v. was het ijzer hetwelk
afgenomen is, wel goed ondergelegd geweest, was de hoef toen wel goed
besneden, welken dienst heeft het paard verricht, zwaar stappend of snel
dravende arbeid, hoe waren de wegen, rond of erg rond, was op die wegen
druk of weinig verkeer, daar bij druk verkeer steeds rechts zal worden
gehouden, waar bij minder druk verkeer dikwijls het midden van den weg
wordt opgezocht, hoe is de gang van het bewuste paard, is deze traag of
vlug, daar een traag paard recht door kan blijven loopen, doch een die
vlug is dikwijls de linkerhelft, die andersom schuin is, moet beloopen om te
kunnen passeeren. Welk ras is het, hoe is de bouw en hoe de conditie enz.,
daar dit alles invloed kan gehad hebben op de afslijting van het oude ijzer.
Daarbij komt nog hoe lang heeft een ijzer er soms wel ondergelegen en hoe
was dien laatsten tijd daarvan de richting van de voetas, waardoor het ijzer
noodgedwongen op een andere plaats zal zijn afgesneden dan waar het
behoorde. Zoodoende acht ik bij besnijding een richtsnoer te nemen naar
het oude ijzer zelfs uit den booze, zelfs verderfelijk.
Ook het besnijden met als richtsnoer, het vlakke neerzetten op den bodem,
kan ik niet mede instemmen, vooral omdat hierin een groot gevaar schuilt,
voor minder kundigen, die hiermede veel gevaar loopen met den vloeienden
inhoud van de hoef spoedig kennis te maken, om van andere bezwaren nog
niet te spreken.
Alvorens te eindigen wil ik hier tegelijk even mededeelen dat ik het met den
geachten heer Redacteur eens ben, dat de hier te lande gegeven cursussen
in hoefbeslag zeer intensief kunnen zijn, mits de daarvoor eerst noodige
factoren aanwezig zijn n.1. de reeds genoemde ambitieuze kundige onder-
wijzers; mits hiermede door ZEd. wordt bedoeld zoowel de onderwijzers
in de theorie1 als in de practijk, daar de eene onderwijzer ook wel eens de
dupe werd van den ander.
Alkmaar, 31 januari 1936.nbsp;Th. A, Koelman.
-ocr page 42-Van één andere hengst waren de voorhoeven te veel ingekort, en de toon-
wand geheel rond bijgeraspt, 't geheel was leelijk.
Waarom had er één zeer zware ijzers onder met verdikte hakken, gesmeed
van minstens I dms. vierkant, welke ook nog veel te lang waren, voor ons
een raadsel.nbsp;. ,
Bij een ander troffen we juist het tegenovergestelde, waar volgens onze
meening te licht beslag onder lag, bovendien te kleine lippen en slecht
genageld, 't geheel was prutswerk.
Gelukkig waren er ook nog hengsten met goed verzorgde hoeven, goed
besneden en beslagen, enkele wel met te zwaar beslag, volgens onze meening
geheel onnoodig.
Er waren er die achter nog met toongewicht waren beslagen.
Onze meening is dat op een keuring als deze alle dieren op normaal beslag
moesten staan, het moet in elk geval door de hoefsmeden betracht worden.
De Jury moet toch de voorgebrachte dieren op hun fokwaarde keuren en
daarbij behoort ook de gang, en is het daarom volgens onze meening niet
juist, om den gang met alle hulpmiddelen op te voeren zooals we dat hier
aantroffen.
De beide ter opluistering voorgebrachte hengsten stonden goed en netjes
op beslag. quot;nbsp;Appingedam — M. Ritsema
Mijnheer de Redacteur,
Over bovenstaand onderwerp verzoekt ondergeteekende beleefd eenige
plaatsruimte in ,,De Hoefsmidquot;, waarvoor ik UEd. bij voorbaat dank zeg.
In de Januari-aflevering ontmoette ik het ingezonden stukje van den heer
Fr. Steding en het onderschrift van de redactie.
De heer St. schrijft hier in (bedoelende op zijn stukje in de November-
aflevering) ,,De lezers van ,,de Hoefsmidquot; schijnen het echter langs zich
heen te laten gaan.quot; Hierop wil ik den heer St. antwoorden, dat dit bij
ondergeteekende niet het geval is geweest dat hij en volkomen met ZEd.'s
inzicht in deze meegaat, doch de meening is toegedaan dat hoe minder
in deze zaak geroerd wordt, hoe beter dat het is, velen zijn hierin toch niet
te overtuigen en velen willen hierin niet overtuigd zijn.
De gedachtengang van den heer St. dat een polemiek over de rechte voetas
en dergelijke beschouwingen voor den hoefsmid minder geschikt zijn, deel
ik niet geheel. Waar de een geen interesse voor heeft, kan dit bij den ander
toch wel bestaan, niet waar?
Toch kan ik mij deze gedachtengang van den heer St. best indenken, daar
ondergeteekende, voor een groot deel over het geschrijf betreffende ,,de
rechte voetasquot; dezelfde meening is toegedaan.
Wanneer ons soort'hoefsmeden, die duizendtallen verschillende paarden
in hun leven hebben beslagen een dergelijke polemiek met een nuchter
oordeel beschouwen, dan geachte heer Redacteur, komt bij ons allicht een
klein glimlachje of een licht schouder-ophalen tot uiting.
Dit betreft niet de stof die naar voren wordt gebracht, doch wel het buiten-
gewoon vele wat uiteen wordt gezet en wel door personen die terzake zeer
kundig zijn en voor wien ondergeteekende alle respect heeft. Vele dezer
theoretische beschouwingen toch, kunnen immers in de practijk direct
uitgesloten worden en het is gelukkig, dat de natuur meer ruimte toelaat
waar de pennenstrijd tusschen de heeren omgaat, want anders zou het
voor een paard er treurig uitzien.
Volgens de theorie immers moet het paard bij het besnijden op een vlakken
bodem geplaatst worden en vandaar uit is de verdere theoretische besnijding
opgebouwd. Hierin ben ik het volkomen eens, omdat er eenmaal een vast-
staand richtsnoer moet wezen, maar daar houdt het dan ook mede op,
omreden de wegen niet vlak zijn en het paard aldaar soms reeds op tien
of twintig passen afstand geen geheel zuivere voetas meer bezit.
Wanneer ik de vraag zal beantwoorden, welke of mijn oordeel is, welk
richtsnoer bij de besnijding door mij wordt geprefereerd, de voetas of de
afslijting van het oude ijzer, dan is deze beslist in het voordeel van de voetas,
zelfs in die mate dat ik mij zelfs niet kan indenken dat men daarvoor het
oude ijzer kan nemen.
Wat een onzekerheden bestaan hierin wel niet. B.v. was het ijzer hetwelk
afgenomen is, wel goed ondergelegd geweest, was de hoef toen wel goed
besneden, welken dienst heeft het paard verricht, zwaar stappend of snel
dravende arbeid, hoe waren de wegen, rond of erg rond, was op die wegen
druk of weinig verkeer, daar bij druk verkeer steeds rechts zal worden
gehouden, waar bij minder druk verkeer dikwijls het midden van den weg
wordt opgezocht, hoe is de gang van het bewuste paard, is deze traag of
vlug, daar een traag paard recht door kan blijven loopen, doch een die
vlug is dikwijls de linkerhelft, die andersom schuin is, moet beloopen om te
kunnen passeeren. Welk ras is het, hoe is de bouw en hoe de conditie enz.,
daar dit alles invloed kan gehad hebben op de afslijting van het oude ijzer.
Daarbij komt nog hoe lang heeft een ijzer er soms wel ondergelegen en hoe
was dien laatsten tijd daarvan de richting van de voetas, waardoor het ijzer
noodgedwongen op een andere plaats zal zijn afgesneden dan waar het
behoorde. Zoodoende acht ik bij besnijding een richtsnoer te nemen naar
het oude ijzer zelfs uit den booze, zelfs verderfelijk.
Ook het besnijden met als richtsnoer, het vlakke neerzetten op den bodem,
kan ik niet mede instemmen, vooral omdat hierin een groot gevaar schuilt,
voor minder kundigen, die hiermede veel gevaar loopen met den vloeienden
inhoud van de hoef spoedig kennis te maken, om van andere bezwaren nog
niet te spreken.
Alvorens te eindigen wil ik hier tegelijk even mededeelen dat ik het met den
geachten heer Redacteur eens ben, dat de hier te lande gegeven cursussen
in hoefbeslag zeer intensief kunnen zijn, mits de daarvoor eerst noodige
factoren aanwezig zijn n.i. de reeds genoemde ambitieuze kundige onder-
wijzers; mits hiermede door ZEd. wordt bedoeld zoowel de onderwijzers
in de theorie1 als in de practijk, daar de eene onderwijzer ook wel eens de
dupe werd van den ander.
Alkmaar. 31 Januari 1936.nbsp;T h. A. K o e I m a n.
-ocr page 44-HET BESLAG IN VERBAND MET VOETAS EN SLIJTAGE VAN HET IJZER
Op grond van feiten in mijn artikel van 19 Jan. 1936 in dit maandblad genoemd
ken ik ter oplossing van het onderhavige probleem slechts één antwoord
n.l.individualiseeren.Het gaat nu eenmaal nietopom opde vraag wat leidraad
dient te zijn bij het besnijden: de voetas of de slijtage van het ijzer één van
beiden te noemen. Zoowel het één als het ander is van groote beteekenis
en het één zit aan het ander vast. Géén grauwe theorie, géén zich kramp-
achtig vasthouden bij het besnijden aan het streng doorvoeren van den
rechten voetas of het lager maken van de hoef op de plaats waar zich de
meeste slijtage van het ijzer bevindt kan het gewenschte resultaat te zien
geven, leder geval, ja zoo noodig iedere hoef, verlangt zijn eigen methode
van bewerking. Door alles heen stelle men zich op het standpunt het paard
zoo lang mogelijk bruikbaar te houden en het zoo gemakkelijk en goed
mogelijk te doen loopen, het aan te brengen beslag overeenkomstig de te
verrichten arbeid van het dier correct te verzorgen en zoo mogelijk de
voetas een gestrekt verloop te geven. Men wachte er zich voor ten koste
van den hoef de voetas door middel van het besnijden een gestrekte te
doen zijn. Dat is absoluut fout! Geen verknoeide hoeven maken om het
doel te bereiken want dan is het middel erger dan de kwaal, leder paard
heeft behalve recht op zijn voeder, het recht dat zijn hoeven zoo sterk en
gezond mogelijk blijven. ,,No feet nohorsequot;! Wanneer men zich bij het
besnijden uitsluitend door het al of niet gebroken zijn van de voetas laat
leiden gaat dat heel dikwijls ten koste van de hoeven. Meermalen heb ik
kunnen constateeren dat daarbij losse- of holle wanden en andere gebreken
over het hoofd werden gezien althans niet met voldoende aandacht werden
behandeld en dan later een gestrekt gesneden voetas aanleiding gaf tot
kreupelloopen. Even belangrijk is het optreden en ,,abschwingenquot; (ik ken
er geen Holl, vakterm voor) der hoeven en wanneer men dit door middel
van het besnijden niet bereiken kan, onverschillig om welke reden, dan
trachte men dit door ijzerkeuze, smeden, richten en passen van het ijzer
enz. te verkrijgen. Iedere hoef moet met zijn volle oppervlakte in het
moment der belasting op den bodem geplaatst worden of steun kunnen
vindenen wanneer dit niet gebeurt ondervindt het paard er de nadeelige
gevolgen van in gewrichten, banden en pezen. Wanneer dit met een normaal
beslag niet mogelijk is zijn er voldoende hulpmiddelen die toepassing kunnen
vinden. Het komt er slechts op aan dezelve juist te kiezen en technisch er
de juiste uitvoering aan te geven. Er is hier geschreven a: over den buiten
optredenden hoef over het sterke afslijten van den buitentak en meen ik
te hebben mogen beluisteren dat hierbij voornamelijk gedoeld werd op
zware koudbloeds. b: Men heeft eveneens gewezen op het feit dat sommige
paarden wanneer men zich voor hen plaatst bij het neerzetten der voor-
hoeven de zoolvlakte zoo duidelijk doen zien en als gevolg daarvan de
schenkeleinden het eerst op den bodem plaatsen en dat alles in verband
met de vraag waar men zich in deze gevallen bij het besnijden aan te houden
heeft: aan het doorvoeren der rechte voetas of aan het lager snijden van
dat gedeelte van den hoef dat het eerst met den bodem in aanraking komt.
Behalve de hier bedoelde categorieën zijn er in de practijk van het hoef-
beslag op dit gebied nog zoo veel andere afwijkende gevallen die misschien
even interessant zijn doch waarvan een bespreking mij nog meer plaats-
ruimte zou doen vragendan ik mij thans reeds durf te veroorloven. Ik moet
echter uitvoerig zijn ook bij het bespreken van het onder a en b genoemde
teneinde den lezer een zoo goed mogelijk inzicht te geven in de methode
die ik beoefen. Wanneer zich in mijn smederij geval a presenteert,monster
ik, even als anders, het paard eerst in stap, dan in draf en vervolgens laat
ik hem nog eens 50 M. stappen. Het liefst zie ik hem, wanneer het een zwaar
werkpaard is, voor den wagen gespannen. En nu zegt mij mijn ervaring en
mijn gevoel of ik mij bij het besnijden uitsluitend aan de theorie van den
rechten voetas te houden heb of dat ik dat gedeelte van den hoef waar zich
het ijzer het sterkst afgesleten heeft,het meest te besnijden heb. Wanneer
ik dan in bepaalde gevallen tot het laatste besluit,heb ik bij de keuze van
het aan te brengen ijzer,bij het smeden,richten en passen er rekening mede
te houden dat juist het gedeelte waar de hoef het meest besneden is op die
plaats en onder sommige omstandigheden tevens er voor en er voorbij,
het steunvlak van den hoef door middel van dit ijzer zooveel mogelijk
vergroot wordt. Wanneer dus b.v. de buitentoon het meest aan slijtage
onderhevig is, stuik ik zoo noodig daar mijn ijzer in de breedte, soms dan
nog wanneer mijn hoefstaf de maat IV2 X V2 'a^t zien. Deze methode ver-
biedt het ijzer op de genoemde plaats dikker te doen zijn. Al naar gelang
de betr. hoef regelmatig of bodemnauw is gevormd smeed ik de buitenrand
van den buitenschenkel recht of sterk bodemwijd, rits en stamp ik dezen
vetter of vlakker, al naar gelang mij dit noodig lijkt en druk ik de binnen-
schenkel smal en bodemnauw. Géén binnenschenkel van een hoefijzer mag
dunner zijn dan de buitenschenkel, wèl in bepaalde gevallen event. met
het oog op slijten of tot steun van den binnenhoefhelft langzaam oploopend
dikker. In tegenstelling met de theorie over draagrandvlakte van den hoef,
draagvlakte van het ijzer en het verdere richten en passen van het ijzer
welke theorie men aantreft in het studieboek,,Hoefkunde en Hoefbeslagquot;,
rasp ik eerstgenoemde in het bereik der nagelgaten min of meer wat den
buitenrand betreft lager, zool, steunsels en straal daarbij zoo min mogelijk
besnijdend. Sub II maak ik nooit, tenzij het een hoef met volle doorgezakte
of bijzonder gevoelige zool betreft een afhelling doch smeed ik wederom
in het bereik der nagelgaten mijn ijzer naar den binnenrand toe dunner
opdat alles wat m. i. tot dragen in staat is werkelijk mededraagt. (Een hoef
die volgens deze methode besneden en beslagen is, zal zich binnen eenigen
tijd,mits zijn overige verzorging goed is, in zéér gunstigen zin ontwikkelen).
Sub 111 is niet de vorm van den hoef aan zijn draagrand mijn uitsluitend
houvast doch véél meer de hoornkroon en het verloop der wand vanaf
de kroon tot aan den draagrand. Dat gedeelte van het ijzer waar zich ten
gevolge van het ,,abschwingenquot; (excusez Ie mot) de meeste slijtage doet
zien krijgt bij het richten de meeste bocht en tevens de meeste opzet en
als regel wordt daar zoo mogelijk het steunvlak het meest vergroot. De
onbeslagen hoef ontneem ik er dus zooveel mogelijk alle gelegenheid met
den bodem in aanraking te komen doch bij het aanbrengen van het ijzer
geef ik den hoef in veel ruimere mate datgene aan steun terug dat ik hem
bij het besnijden ontnomen heb. Het resultaat van deze methode is voor mij
aanleiding geweest om alle theorie welke hiermede in oppositie is over
boord te gooien. Niet altijd kan noch mag men echter ter plaatse waar de
slijtage het grootst is de hoef het meest besnijden doch wèl zal men er het
ijzer voldoende weerstand doen bieden teneinde o.a. den hoef zoo gezond
mogelijk te houden. Ik moge dit met één voorbeeld illustreeren: Meerdere
maanden geleden vertoonde zich bij een rijpaard met tamelijk veel bloed
aan beide achterbeenen de eerste verschijnselen van „struppiertquot; zijn.
Het dier was voordien aldoor met gladde klapijzers beslagen en sleet dezelve
tot het laatst toe vlak af. Thans werd dit anders en vertoonden zich al spoedig
tengevolge van dit lijden de eerste verschijnselen van abnormale ijzerslijtage.
Teneinde de achterste hoefhelft, zij het dan ook Indirect, den bodem weer
te doen bereiken en daardoor de opgetrokken pezen te ontspannen,voorzag
ik de ijzers zooals in deze gebruikelijk is met lichte, doch voldoend hooge
kalkoentjes. Het paard liep op dit beslag goed en dat doet het thans nog.
De linkerachterhoef begon zich na korten tijd in een hoef der bodemwijden
vorm te veranderen en tevens werd de slijtage van het ijzer aanmerkelijk
meer naar den binnentoon verplaatst. Gezien mijn methode bij het hier-
voren beschreven beslag van een zwaar werkpaard zou men wellicht ver-
wachten dat ik nu bij dezen hoef de binnentoon meer zou besnijden. Bij de
correctie van dit geval had de rechte voetas mijn volle sympathie. Vandaar
werd de buitenste hoefhelft meer besneden dan de binnenste (bodemwijden
stand). De binnenschenkel van het ijzer werd breeder gesmeed en langer
gehouden dan de buitenhelft en tevens, teneinde het ijzer niet naar buiten
te doen verschuiven de binnentoonlip hooger en sterker gemaakt dan de
buitenlip. Ten derde en tevens als slot van dit artikel: de voetas en slijtage
van het beslag bij het paard dat bij het loopen U, voor het dier staande,
de zooivlakte laat zien. Het ontstaan van dit verschijnsel is niet altijd een
gevolg van één en dezelfde onregelmatigheid. Het is wel eigenaardig
dat men het bij hoeven met lage, regelmatige en hooge verzenen aantreft.
Wij zien het in bepaalde gevallen bij bokhoef, bij rheumatisch hoeflijden
(b.v. tengevolge van hoefbevangenheid) verbeend hoefkraakbeen, samenhang
storingen der hoornige deelen enz. Ik meen sterk te mogen betwijfelen of
er meer verschillende oorzaken tot onregelmatige ijzerslijtage zijn dan
juist bij het wegslijten der schenkeleinden en vandaar m. 1. het feit dat er
zoovele niet geroutineerde smeden zijn die in de methode van besnijden,
het kiezen van het ijzeren dergelijke meer,,den sprong in het donker doen.quot;
Het zij mij vergund nog één voorbeeld te noemen. Eenigen tijd geleden
bracht men mij een paard in de smederij uit de omgeving van Utrecht dat
m. i. indertijd door een acute hoefbevangenheid moet zijn aangetast (niet
te verwarren met chronische hoefbevangenheid!) Het dier had te oordeelen
naar den vorm der kroon langwerpig ronde voorhoeven hoewel men er
tengevolge van abnormaal besnijden en dito passen een paar circelronde
ijzers had ondergelegd. Deze ijzers waren teneinde de schenkeleinden met
het oog op daar ter plaatse groote slijtage meer weerstand te bieden,indertijd
van vaste kalkoenen voorzien geweest doch nu tot mesdikte afgesleten
terwijl de ijzers in het toongedeelte nog niets geleden hadden. Bij het
monsteren van het dier zoowel in stap als in draf,liet dit paard wanneer men
zich op eenigen afstand ervoor plaatste, zeer sterk de zoolvlakte zien. Het
hoefhoorn was van minder goede constitutie. De eigenaar liet zich bewegen
het dier met gladde ijzers te doen beslaan terwijl er op gewerkt werd door
middel van het besnijden de voetas gestrekt te doen zijn. Zoowel het één
als het ander had niet het gewenschte resultaat waarop ik het voorstel deed
dit geval met sluitijzers te behandelen. Bij het smeden, richten en passen
van deze ijzers werd terdege met het slijten rekening gehouden. Terwijl
het paard na het beslag een rechte voetas vertoonde had ik deze denkbeeldige
lijn door middel van het besnijden naar achter gebroken en hem door middel
van de lengte van het ijzer, waarbij dan,om de straalschenkels voldoende
te laten dragen, het hart van de sluitijzers sterk naar voren was gebogen,
wederom in eere hersteld. Het euvel was hiermede afdoend verholpen.
Fr. Steding
RUBBER-HOEFBESLAG VOOR POLITIE-PAARDEN TE Ai^STERDAM
Een proefneming op kleine schaal.
Bij onze ruiterbrigade, oftewel de bereden politie, wordt sinds een paar
weken een proef genomen met rubberhoefbeslag. Een proef op kleine
schaal, want slechts vier paarden zijn ervan voorzien. Reeds een paar jaar
geleden is een soortgelijke proef genomen, destijds was het beslag van
Zweedsch fabrikaat en ditmaal heeft men met een Duitsche vmdmg te
doen.nbsp;, . ,nbsp;,nbsp;,
De bedoeling van dit rubber-hoefbeslag is het uitglijden van de paarden
op asfalt tegen te gaan - met lawaaibestrijding heeft de proef mets te
maken, want men kan moeilijk volhouden dat het ,,kletterenquot; van de
paardenhoeven op straat nu juist lawaai veroorzaakt . . .
Het commando van de bereden brigade wacht thans sneeuw- en ijzeldagen
af, om zich een definitief oordeel over de doelmatigheid van het rubber-
hoefbeslag te vormen.nbsp;(Uit het Alg. Handelsblad)
Sinds eenigen tijd wordt alhier door den importeur L. Hunse te Haarlem
een Duitsch gummi-beslag ,,Adetquot; in den handel gebracht en is dito. a.
bij de Bereden Afdeeling der Amsterdamsche politie in beproeving genomen.
De Hoofdinspecteur van Politie, Commandant der Bereden Afdeeling was
zoo vriendelijk, op een desbetreffende vraag, te willen mededeelen hoe
deze proefneming tot nog toe is bevallen en schrijft hieromtrent het na-
volgende:
De importeur van het bedoelde gummibeslag is de heer L. Hunse, ZijlwegIR.
Haarlem, terwijl het beslag van Duitsch fabrikaat is.
Momenteel heb ik 6 paarden op dat beslag loopen en wel 4 sinds November
1935, I sinds Januari en I sinds Februari van dit jaar.
Bijzonderheden van deze proefpaarden: 4 groote slijters, I verbeende
hoefkraakbeenderen voor en 1 met zeer lage verzen voor. Vier paarden
zijn thans voor de 3e maal beslagen, twee loopen nog (sinds januari en
Februari) op het zelfde beslag.
Hoewel de fabrikant beweerde, dat het beslag ook te gebruiken was bij
sneeuw en beijzelde straten, is gebleken, dat zulks n et het geval is; wèl,
sneeuv.' en beijzelde straten, is gebleken, dat zulks niet het geval is; wèl,
wanneer het weer aan het dooien is, dus wanneer er een waterige massa
op de straten ligt.
In de toekomst wordt het beslag evenwel zoo gemaakt, dat er in de takken
een kalkoentje ingedraaid kan worden.
De bereikte resultaten zijn tot nu toe zeer gunstig; de paarden staan (vooral
hier in Amsterdam, waar hoofdzakelijk asphalt is)er zeer vast op; ook op
de blokjes (die zeer verraderlijk zijn) staan de paarden muurvast.
De slijtage op het asphalt en op de keibestrating is zeer gering; op de
grintwegen (patrouilles in den polder) is de slijtage echter groot.
Tot nu toe vertoonen de voeten geenerlei afwijking; daar de nagels inge-
zonken zitten, komt breken der nagels niet voor; het beslag blijft vastzitten.
Een bezwaar van het beslag is, dat het fabriekswerk is en er weinig aan het
beslag kan worden gewerkt; een tikje vernauwen en verwijden is het
eenigste wat er aan gedaan kan worden; het passen van het beslag moet
dan ook gevonden worden in het uitzoeken van het juiste nummer, in de
nummers is evenwel een groote verscheidenheid. Verder is het model te
mooi rond of te mooi ovaal m. a. w. er is te weinig rekening gehouden
met de verschillende vormen van voeten der paarden (dit is bij fabriekswerk
natuurlijk altijd een bezwaar, daar er moeilijk voor elke afwijking een mal
gemaakt kan worden). In de toekomst zal er dan ook aan den vorm wel het
één en ander veranderd moeten worden.
Over het algemeen genomen ben ik er evenwel voorloopig mee tevreden:
de proefpaarden loopen er best op èn ze staan muurvast. Afgewacht dient nu
te worden hoe de voeten der paarden zich bij langdurig gebruik, houden
en ook hoe het gaan zal van den zomer, wanneer het asphalt warm is; ook
dient afgewacht te worden of het geen nadeel oplevert voor de voeten,
dat de straal bij het nieuwe beslag uitgeschakeld is (die komt nu geheel
vrij te liggen en raakt den grond niet meer).
Hieronder volgt een overzicht van den levensduur van het nieuwe beslag,
zoomede die van het gewone be.lag:
Gummibeslag.nbsp;Gewoon beslag.
I paard v. 9 weken;nbsp;I paard v. 6 weken.
a. 5 • „ ;nbsp;a. 3 ,, .
I paard v. 5 weken; 9 weken;
a. 5 ,, ; 7 ,, ;nbsp;v. en a. 7 weken,
5 weken
-ocr page 49-(gleed op het gewone be-
slag nog al; op het nieuwe
niet).
dit paard slijt erg veel aan
de takken en liep altijd op
een stomp kalkoentje a.,
waarmede ze 4 uur deed;
zonder kalkoenen was het
achterijzer in 10 dagen
weg.
a. 6
loopt van af 15 Jan.
het nieuwe beslag.
(loopt beter op het nieuw
beslag).
(loopt van af Febr. op het
nieuwe beslag)
I paard R. 7 weken; 8 weken. I paard R. S^o week.
I paard v. 8 weken; 8 weken. I paard v. 7 weken.
; 4
opl paard
naard
I paard
a. 3
v. 7 weken,
a. 6 ,, .
verbeende hoefkr.been-
deren; liep af en toe
gebrekkig.
v. 61/2 week (met een
half kalkoentje)
a. 5 weken.
heeft V. zeer lage verzen.
(loopt goed op het nieuwe
beslag).
Onderschrift; Hoewel nadere gegevens kunnen worden afgewacht omtrent
eventueele nadeelen voor den hoef door het buiten werking stellen van den
hoornstraal, zoo ware dit nadeel wellicht reeds nu te ondervangen indien
de hoefsmid een balk oplascht nadat de ijzers verzet zijn en deze balk,
zoo noodig met leer verhoogd, den straal in dracht brengt. Als balkijzer
gebruikt, zal dit beslag door het verbeterde hoefmechanisme en de schok-
breking bij het optreden, wellicht gunstig op den hoef reageeren.
Red.
SLIJTAGE VAN HET TOONGEDEELTE VAN ONBESLAGEN HOEVEN
Naar aanleiding van de vraag van den heer q: Ontstaat deze slijtage bij 't
nederzetten of bij 't optillen van den hoef? kan ik mij niet indenken dat dit
slijtage is. Zulks zou niet anders kunnen dan bij een strompelenden gang.
De oplossing is dunkt mij een andere. Stellen wij eerst de vraag: Waartoe
dient de hoornwand? Antwoord: Ter bescherming van den vleeschwand.
De natuur spreekt hier voor zichzelf n.l. dat de hoornwand niet bestemd is
om (zooals bij een beslagen hoef) door te löopen tot den bodem, aangezien
alsdan hoorn, n.l. de eventueele opstaande kant van de hoornzooi, met
hoorn beschermd zou worden. Vraag 2: Waartoe dient de hoornzooi?
Antwoord: Tot bescherming van de vleeschzool en het dragen van de
lichaamslast. Nu zien wij bij 't voortdurend gebruik van kurkzolen, dat
zich een hoornzooi ontwikkelt uit de steunsels, welke ten slotte de hoef-
holte geheel vult. Deze zool verbindt zich met den draagrand van den
hoornwand zoo innig dat er geen losse of doode zool meer ontstaat. De
hoornzooi heeft den hoornwand in zich opgenomen. Hoornzooi en hoorn-
wand vormen dan een naadloos omhulsel ter bescherming van den hoef.
De slijtage van het toongedeelte is een door de natuur bewerkte afronding
van de hoornzooi naar boven.
In verband met 't voorgaande zou ik willen opmerken, dat kurkbeslag het
■ eenig juiste beslag is, dat den natuurlijken toestand, n.l. het laten dragen
van den lichaamslast door de hoornzooi, in stand houdt. Terwijl bij het
ontbreken daarvan de draagrand, welke daar niet voor bestemd is, dit moet
doen. Het paard zal alsnu bij het gaan moeten zoeken hoe zijn beenen te
plaatsen, waardoor mogelijk het vele ongelijke slijten der ijzers ontstaat.
Het paard, het edelst gevormde dier is behept met de meeste hoef- en been-
gebreken. Mijns inziens hoofdzakelijk gevolg van het niet gebruiken van
een kurkzool.nbsp;H. Weyermans
EERSTE HOEDSMID-CURSUS IN INDIE.
In de kazerne der veldpolitie te Panoelaran — Solo — waar de polikliniek
voor dieren is ondergebracht, alsmede de cursus voor hoefsmid der Indische
Mij. voor individueele werkverschaffing, vond onlangs een kleine plechtig-
heid plaats.
Een zestal jongelieden had nl. met goed gevolg het eindexamen afgelegd
en heeft uit handen van den algemeenen leider, dr. Schroots, het diploma
ontvangen. Zeven jongens hadden aan het examen deelgenomen, doch één
moest worden afgewezen wegens onvoldoende bekwaamheid in de theorie.
Na het houden van verschillende redevoeringen, waarbij dank werd betuigd
aan de oprichters van den cursus, de leeraren en instructeurs, enz., werd
overgegaan tot het uitreiken der diploma's. Iedere jongen kreeg bovendien
een enveloppe met enkele fraaie foto's der inrichting alsmede een kist,
voorzien van een complete uitrusting voor hoefsmid.
De plaatselijke afdeelingen der vereeniging tot bescherming van dieren
fe Klaten en Kartasoera hebben een hoefsmederij ingericht, zoodat twee
der afgestudeerden naar de eerste plaats gaan en één naar Kartasoera,
meldt het ,,Soer. Hbld.quot;. Eén der jonge smeden is aangenomen in den
Kraton en de twee andere willen trachten in de stad hun boterham te ver-
dienen.
Als men weet, dat het gewest Soerakarta ruim 30.000 biekjes telt, zal er
voor deze gediplomeerde hoefsmeden wel werk te vinden zijn.
Van de negen Indische jongens, die begin van het jaar vol moed den cursus
volgden, is er slechts één overgebleven. Maar deze doorzetter heeft dan
ook succes gehad, want hij behoort onder het zestal dat geslaagd is.
Na uitreiking der diploma's werd een rondgang over het terrein gemaakt
en werd den aanwezigen getoond wat er in het afgeloopen jaar is bereikt.
Uitbreiding der stallen en smederij, een dwangstal, een hangapparaat, enz.
De nieuwe cursus is bereids volgeboekt. Een verblijdend teeken is wel, dat
van verschillende plaatsen op Java aanvragen zijn binnengekomen om afge-
studeerden.
In het Februarinummer van de Zwitsersche Hoefsmid komt een artikel
voor over losse en holle wand waarin geen nieuwe gezichtspunten worden
geopend en naast een punctueel en doelmatig beslag aanbevolen wordt den
eigenaar van het paard te bewegen goede hygiënische stalmaatregelen te
nemen daar anders de hoefsmeden machteloos staan tot het doen genezen
van deze beide hoefziekten.
Vervolgens behandelt J. Stieger een reeks van gevallen waarbij een paard
door het beslaan of door verblijf in de smederij kreupel of verwond werd
en waarbij de eigenaar na gerechtelijk proces schadevergoeding van den
hoefsmid kan vorderen. Het artikel is bedoeld om de hoefsmeden aan te
raden een bedrijfsverzekering hier tegen te sluiten.
Tenslotte een oproep voor het volgen van een herhalingscursus van 5 weken
voor hoefsmeden, te houden van 23 Maart tot 16 Mei e.k. De voorwaarden
voor deelneming zijn o. a. dat men een hoefijzer in twee hitten uit de staf
kan vervaardigen. Dit is een absolute eisch voor de toelating. Verder
bedragen de kosten van deelneming 200 Zwitsersche francs, circa f 100.
De cursus biedt plaats voor 20 deelnemers.
Het voorjaarsexamen zal gehouden worden in de maanden April en Mei.
Schriftelijke aanmelding voor I April a.s. aan den Secretaris der examen-
commissie,
Dr. R. H. J. GALLANDAT HUET, Danckertstraat 11 te 's-Gravenhage,
onder overlegging van een bewijs dat een tweejarige hoefbeslag-cursus is
gevolgd, of voor I juli 1919 een diploma als hoefsmid is behaald en nauwkeurige
opgave van den leeftijd en woonplaats.
Aan de Leiders van Cursussen wordt beleefd verzocht opgave te willen doen
van namen, voornamen, leeftijden en adressen hunner leerlingen die aan het
examen deelnemen en hunne medewerking te willen verleenen, dat voor den
aanvang der examens de benoodigde stukken bij den secretaris worden inge-
leverd.nbsp;,
Aan hen, die reeds eerder aan het examen deelnamen wordt verzocht op te
geven wanneer zij examen deden en aan welken cursus zij zijn opgeleid.
Het examengeld bedraagt f 5.— en moet bij den aanvang van het examen
worden voldaan.
^nbsp;De Commissie belast met het afnemen van het examen
ter verkrijging van een Rijksdiploma als hoefsmid.
-ocr page 52-De bond van Belgische hoefsmeden tracht een wet te verkrijgen waarbij
in de toekomst alleen gediplomeerde hoefsmeden zich als hoefsmeden mogen
vestigen. Wij lezen in de Belgische Hoefsmid van Febr. 1.1. o. a. het volgende;
Wij hopen dat onze wetgevers eindelijk den noodigen tijd zullen vinden om
deze vraag te regelen, die drie duizend vaklieden aanbelangt, die dagelijks
de grootste diensten bewijzen aan onze landbouwers en onze kweekers.
Om hunne taak te vergemakkelijken, duiden wij hierna eenige belangrijke
punten aan, die te voorzien zijn:
1.nbsp;Niemand mag zich hoefsmid betitelen als hij het diploma of het getuig-
schrift van bekwaamheid, die hem daartoe berechtigt, niet bezit;
2.nbsp;Zijn bevoegd voor het afleveren van diploma's of bekwaamheidsgetuig-
schriften :
a.nbsp;De scholen ingericht of erkend door den Staat;
b.nbsp;De examencommissies door den Staat aangesteld of erkend.
De personen die tot de toepassing van tegenwoordige wet, den stiel uitge-
oefend hebben, genieten in het vervolg dit recht.
De overtreders zijn aan de volgende straffen blootgesteld . . .
Tegenwoordige wet treedt in voege op Isten Januari 1937.
Dees is wel te verstaag, slechts een ontwerp, door de bevoegde diensten
te volledigen. Wij voegen erbij dat het eenvoudig eene vraag van goeden
wil is vanwege onze wetgevers.
Wij vragen niet de minste gunst; wij willen niemands vrijheid beperken of
zijn recht schaden. Maar men mag niet uit het oog verliezen dat de hoefsmid
een specialist is die zijn vak op, aan pijn gevoelige dieren, uitoefent; dat
een goed beslag het paard bewaart en het toelaat zonder onnoodige ver-
moeienis te werken; dat een slecht beslag het paard pijn aandoet en het, in
korten tijd, verslijt.
Polemiek tusschen de heeren Slob en Meilema naar aanleiding van opmerkingen van
eerstgenoemde in verband met het schrijven van den heer Breukink in ,,de Hoefsmidquot;
van 15 November l.l.nbsp;Overgenomen (zonder foto) uit ,,Het Paardquot;.
Geachte Redactie,
In uw nummer van 19 Dec. komt onder ,,Zware ijzers voor concours-
paardenquot; een artikel voor, waarin uitdrukkingen voorkomen, die voor mij
en naast mij vele anderen erg beleedigend zijn. Hierin wordt niet een speciaal
geval genoemd, maar gegeneraliseerd en de concoursrijders gekwalificeerd
als dierenmishandelaren en het rijden als trucrijderij.
Aan het slot van het art. kunnen we lezen, dat de schrijver, die ik nog
nooit op een concours heb zien rijden en die zeker ook heel weinig heeft
gemend, het concoursrijden nu wel eens even zal opknappen.
Wanneer een jong paard voor concourswerk klaar gemaakt moet worden,
wordt begonnen met het paard te leeren rustig en kalm in het tuig te gaan,
langzamerhand vraag je iets meer en tracht het paard in evenwicht, in balans,
.e krijgen. Soms gaat dit laatste gemakkelijk, een anderen keer heel moei-
lijk. Ik wil in dit geval noemen Waldherr, die in zeven weken van absoluut
onbetuigd het bracht tot volkomen in balans gaan op 't concours van Noor-
derlicht. Climax daarentegen heeft drie jaar noodig gehad om den juisten
vorm te vinden.
Is een paard in balans dan probeer je meer gewicht te geven en het tevens
in balans te houden. Alleen wanneer dit laatste lukt, dus in balans blijven
gaan met verzwaard beslag, krijg je meer en hoogere gangen, maar dan zal
verzwaard beslag het dier dan ook absoluut niet hinderen. Dan zal het
paard niet enkele ronden maar vele nummers achter elkaar kunnen tuigen.
Om dit te bewijzen geef ik hierbij een foto van johan en Elza in tandem.
Beide hebben zonder andere pauze dan zoo vlug mogelijk inspannen eerst
ieder een enkel ingespannen nummer gewonnen, daarna in 't span een prijs
behaald en hierna, zonder dat tuig of hoofdstel was afgenomen, werd, nadat
de mond met een natte spns werd verfrischt, aangespannen in tandem en de
baan binnengereden. Wanneer er van de geringste dierenmishandeling
sprake was zouden ze voor den derden keer niet met zooveel houding en
manieren in tandem gaan. Ja, al hadden ze ook geen enkkei nummer geloo-
pen, dan nog bewijst de foto hun lust in het werk en ontzeg ik aan ieder
hier van dierenmishandeling te spreken.
We willen nog even mededeelen, dat deze foto is genomen op de baan
te Grijpskerk. Ter plaatse bekenden weten, dat de baan te Grijpskerk ruim
lang, eigenlijk te lang is.
Zooals het met een verzwaard beslag gaat, is het ook met de opzetteugel.
Groene paarden wordt de opzet heel losjes aangelegd, zoodat het het paard
absoluut niet hindert: begin je anders dan is heel spoedig veel te bederven.
Langzamerhand wordt de opzet even korter gegespt, niet om het paard te
mishandelen, maar als hulpmiddel en wanneer het dier volledig in vorm is,
zal, zoodra de juiste loop is gevonden, het opzetteugel slapjes bij den hals
hangen. Het opzet wordt ook niet gebruikt om de paarden er mee op te
hangen, maar om de paarden gemakkelijker den juisten loop op een con-
cours te doen vinden.
Verleden zomer reed ik zes verschillende concourspaarden en van deze
wordt, niettegenstaande ze allen een opzet dragen, eigenlijk alleen Elza
met opzet gereden. Ook niet om haar er aan te laten hangen, maar omdat
ze, wanneer ze iets heftig is of wanneer een concurrent wat al te veel lawaai
met de zweep maakt, ze even te veel afbuigt. Heeft Elza gewoon haar loop,
dan ligt het opzet ook bij haar slap bij den hals. Met tal van foto's ben ik
gaarne bereid het bovenstaande te staven.
We zullen het hierbij laten, maar we willen niet eindigen alvorens den heer'
Slob beleefd te hebben uitgenoodigd per gelegenheid eens onze concours-
paarden te komen zien. Daar zijn er bij die van 3 jaar af jaren achter elkaar
massa's concoursen hebben geloopen en dikwijls drie of vier in een middag
Laat Z.E. dan hun humeur probeeren, hun pezen en gewrichten zien en
bevoelen en dan zijn bevindingen eens in ,,Het Paardquot; publiceeren.
Finsterwolde, Dec. '35.nbsp;D. E. M e I I e m a,
-ocr page 54-De redactie stelt mij in de gelegenheid direct hierop te antwoorden en dit
stel ik zeer op prijs omdat daardoor de zaak, waar het om gaat, minder
vertroebeld wordt.
Laat ik allereerst zeggen, dat het bewuste artikeltje ,,Zware ijzers voor
concours-paardenquot; bedoeld was voor de rubriek ,,Landelijke Ruitersportquot;,
hetgeen uit den inhoud ook duidelijk te merken was, waar ik steeds sprak
over ,,voor ons landelijkenquot; enz. Dat dit artikel niet in die rubriek geplaatst
werd vond zijn oorzaak in het verschijnen van het Kerstnummer, waarin de
rubrieken vervielen. De inhoud verandert daardoor weliswaar niet, doch
het krijgt toch een ander karakter, dit zal de heer Mellema met mij eens zijn.
Als de heer Mellema mijn artikel nog eens goed overleest zal Z.Ed. zonder
twijfel tot de conclusie moeten komen, dat ik niet veroordeeld heb het
rijden met zware concoursijzers In het algemeen. Mocht dit er desniettemin
bij vluchtig lezen toch uit op te maken zijn dan is dit mijn bedoeling niet
geweest. Wèl ging het over het rijden met tè zware ijzers, slecht besneden
voeten en door het opzet hoog opgetrokken hoofden. Ik geloof, dat de
goede concoursrijder zich dezen schoen niet behoeft aan te trekken. De
heet M. weet net zoo goed als de hoefsmid Breukink, die dit schreef en
ondergeteekende, die er commentaar op leverde, dat het met die opzet-
rijderij op onze concoursen treurig is gesteld in het algemeen (open monden,
geknakte ruggen, paarden in twee stukken) en dat het met die concours-
ijzers ook wel eens te bar wordt. Dit werd vorig jaar, naar aanleiding van
een tuigpaardconcours in Friesland, nog in ,,Het Paardquot; geschreven. Daarop
is toen geen bezwaarschrift ingekomen, vermoedelijk omdat deze verslag-
gever zijn betoog in zeer kalme termen had gehouden.
Hoe het zij, ook de heer M. zal het met ons eens zijn — daarvan zijn we
overtuigd — dat er op onze concoursen meerwerf grof misbruik wordt
gemaakt van zware ijzers en opzetteugels. In verband daarmede heb ik in
dat artikeltje willen aantoonen dat dergelijke dingen voor de landelijke
ruitersport geen waarde hebben en dat zware ijzers en opzetten de waarde
van een bedrijfspaard niet verhoogen; ,,eerder zullen humeur, pezen en
gewrichten grondig verknoeid wordenquot;.
Geachte heer Mellema, daarmede heb ik toch niet gezegd, dat ook nood-
gedwongen bij alle concourspaarden de pezen, gewrichten en het humeur
zullen verknoeid worden. Ik heb alleen gezegd, dat de kans er op groot is
en dat dit zeker bij misbruik, hetgeen veel voorkomt, het geval zal zijn.
Wilt U vooral de laatste zinsnede nog eens doorlezen. Ik wéét, dat U het
daar dan volkomen mee eens zult zijn.
En nu nog even iets over het door mij gebruikte v/oord ,,trucrijderijquot;.
Mag ik U in verband daarmede verwijzen naar het artikeltje, dat ik schreef
in ,,Het Paardquot; eenige weken geleden naar aanleiding van het mennen van
Uw zoon, D. j. Mellema, achter den hengst Waldherr. Ik heb daar het
,,showenquot; van tuigpaarden vergeleken met het voorrijden van ,.schoonste
rijpaardenquot;, waarbij de ruitergeheel anders zit dan b.v. in dressuurproeven.
Hij gebruikt dan allerlei middelen (b.v. vooruitgestoken beenen, achteruit
gelegd zadel, e. d.) om het paard toch maar zoo goed mogelijk te doen
uitkomen. Bij het dressuurrijden zijn al die dingen (trucjes) niet geoorloofd.
Duidelijk heb ik ook aan het einde van het gev^raakte artikel gezegd, wat ik
met ,,truc-rijderijquot; bedoel, n.1. het met allerlei middelen te voorschijn
tooveren van actie en houding, waarvoor we alle respect kunnen hebben,
doch niet meer wanneer dit ontaardt in dierenmishandeling. Dit zal m, i.
de heer M. volkomen kunnen onderschrijven, wanneer ZEd. mijn artikel
zoo wil lezen.
Ik hoop persoonlijk van de verschillende machtige Noordelijke tuigpaarden
meermalen nog te mogen genieten en hoop, dat allen, die tuigpaarden in
dergelijke wedstrijden voorrijden er zooveel studie van zullen maken als de
heer M. Dan zullen ons ergerlijke tooneeltjes als o. a, door den heer Breu-
kink te Utrecht geconstateerd, bespaard blijven.
Als de heer M. mijn artikel nog eens wil overlezen in het licht, zooals zoo-
even gezegd, dan ben ik er van overtuigd, dat ik noch ZEd. persoonlijk,
noch ,,vele anderenquot; heb beleedigd. Ook heb ik ,,de concoursrijdersquot; niet
,,gekwalificeerd als dierenmishandelarenquot; en ook heb ik aan het einde van
mijn artikel niet gezegd dat ik het ,.concoursrijden nu wel eens even zal
opknappenquot;. Wèl echter heb ik aangegeven in welke richting het zal gaan
bij de landelijken.
Dat ik het tuigpaard en het mennen een goed hart toedraag is den heer M.
bekend en hoop ik nu dat ZEd. mijn bedoeling heeft begrepen.
SI ob.
-ocr page 56-is een veel betere hoefnagel . . . en
niejbf
Prijzennbsp;Verkrijgbaar
tfians verlaagdnbsp;in geheei Nederland
-ocr page 57-Een^n veertigste jaargang
15 April 1936 - No. 484
PRACKSCH HOEFBESLAG IN NEDERLAND
SAH»
»E
REDACTEUf Dr^. H, J. GALLANDAT HUff - 's-l 5RAVENHAGE
S ADVERTENTIËN
regels f 2,— Elke regel nneer
ct — Bij contract speciaal tarief
Uitgave: De Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstr. 70, 's-Gravenhage
L.S. — Alle stukken en correspondentie ,,De Hoefsmid'* betreffende, tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te 's-Gravenhage
Op Vrijdag 20 Maart l.l. overleed te Utrecht, 68 jaar oud, de heer S. van
Angeren, vroeger chef-hoefsmid aan het Zoötechnisch Instituut te Utrecht.
Het is den overledene niet gegeven geweest lang van zijn rust te genieten,
want eerst op I Januari 1933 l.l, werd hij gepensioneerd; ook zijn deze
laatste jaren niet de beste van zijn leven geweest daar een chronische kwaal
zijn sterke constitutie schokte en ondermijnde, tot ten slotte de dood hem
opeischte. Op den doodenakker kwamen met familie en verwanten,
gedelegeerden van het Instituut voor Zoötechnie, van de Vereeniging van
onderwijzers in practisch hoefbeslag en van de Redactie van ,,de Hoefsmidquot;
om hem een laatsten groet te brengen en door hun tegenwoordigheid hulde
te betuigen aan zijn welbesteed en vruchtbaar leven.
Voordat van Angeren op I Januari 1933 den rusttoestand inging, is hij op
grootsche wijze gehuldigd in het Instituut voor Hoefkunde en wel op 10
November daaraanvoorafgaande. Van officieele en officieuze zijde is hem
toen lof toegezwaaid, zijn zijn verdiensten naar voren gebracht en is door tal
van personen het woord tot hem gericht. Een extra nummer van ,,de
Hoefsmidquot; werd voor deze gelegenheid uitgegeven waarin na een voorwoord
van den Redacteur, achtereenvolgens Prof. Dr. H. M. Kroon, M. Ritsema,
Dr. G. M. van der Plank, Plet, Bolder, Kroes, H. J. Breukink, Dr. van
Dorssen, Th. A. Koelman, DR. C. Brands, J. J. Reitsma, P. E. Homan, P. de
Klerk en F. Falkenhagen bijdragen leverden en van Angeren herdachten als
hoefsmid, als leeraar, als cursuspracticus, als examinator en als expert op
keuringen, wedstrijden en tentoonstellingen. Wij meenen niet beter te
kunnen doen dan de woorden te herhalen die wijlen Prof. Dr. H. M. Kroon
gesproken heeft bij het afscheid uit zijn ambtelijke-werkkring en die een blik
werpen op zijn leven, dat zoo rijk was aan energie en werkkracht en tevens
zoo eenvoudig en waardig.
,,Op 17 Juni l.l. werd Stephanus van Angeren 65 jaar, waarom hij aan het
eind van dit jaar den dienst met pensioen zal verlaten. Wij meenden dat dit
feit niet onopgemerkt mocht voorbijgaan, omdat van Angeren een ver-
dienstelijk man is, die zijn geheele leven gewijd heeft aan de verbetering
van het hoefbeslag in Nederland. Ik weet zeker, dat het niet in zijn geest
zou zijn, als ik hier de loftrompet ging steken, zijn verdiensten breed zou
uitmeten of hem ging ophemelen. Dit past niet bij van Angeren's bescheiden-
heid en karakter.
Daarom meen ik, dat ik beter doe met hier weinig meer te geven dan een
onopgesmukte staat van dienst, waaruit de lezer voldoende kan opmerken,
welk een belangrijke rol van Angeren op hoefbeslag-gebied heeft gespeeld.
Van Angeren werd geboren op 17 Juni 1867 en kwam I October 1887 als
loteling in dienst bij het I ste Regt. VeldartiIlerie. Hij ontving toen, na zijn
africhting, zijn opleiding aan de Militaire Hoefsmidssch^ol te Amersfoort,
ging in Februari 1889 een vrijwillige verbintenis als hoefsmid aan en werd
21 October 1890 als militair hoefsmid aangesteld. Met een korte onder-
breking is hij in militairen dienst gebleven, de laatste jaren bij het Korps
Rijdende Artillerie, tot hij in 1912 als wachtmeester-hoefsmid den dienst
met paspoort verliet, omdat hij toen benoemd werd tot hoefsmidsbaas en
onderwijzer in practisch hoefbeslag aan de toenmalige Rijksveeartsenijschool
te Utrecht als opvolger van W. A. H. van Horsen.
Toen de Rijksveeartsenijschool tot Hoogeschool werd verheven werd van
Angeren Chef-Hoefsmid aan het Zoötechnisch instituut, wat hij gebleven
is, toen het diergeneeskundig onderwijs als 6de faculteit bij de Rijksuniver-
siteit werd ingelijfd. Van Angeren heeft nog korten tijd lessen gegeven in
de oude hoefsmederij aan de Biltstraat, doch verhuisde met zijn practisch
onderwijs spoedig naar het nieuwe gebouw voor Hoefkunde aan de Poort-
straat, waar hij steeds de studenten geholpen heeft bij het zich eigen maken
van wat de dierenarts van het hoefbeslag moet kennen. Twintig jaargangen
van studenten zijn hem zeker dankbaar voor de practische kennis, die zij
van hem opdeden, kennis, die den dierenarts in de practijk zoo te stade
komt. Met bewonderenswaardig geduld .en met groote ambitie was hij
steeds in de practica werkzaam. Hij heeft hier zijn opdracht uitstekend ver-
vuld, wist steeds waar hij staan moest en was gezien bij ieder, die met hem
te maken had.
Reeds van 1898 af is van Angeren als practisch onderwijzer aan cursussen
in hoefbeslag opgetreden, eerst aan 4 cursussen onder leiding van den heer
j. H. Moubis, in 1898 aan I cursus te Druten (leider de heer E. H. Berch
Gravenhorst), in 1902 I cursus te Zaltbommel (leider de heer J. de Vries),
in 1904 — 1908 aan 8 cursussen te Deventer, te Apeldoorn en te Arnhem
(leider Dr. H. M. Kroon), in 1910—1912 aan cursussen in Arnhem (lieder
de heer Dr. j. v. Dorssen), in 1913 te Gorinchem (leider de heer Moubis),
in 1915 —1919 aan cursussen te Utrecht (leider Dr. H. M. Kroon), in 1916 —
1918 aan cursussen te Geldermalsen (leider de heer j. de Vries), in 1920,
1922 — 1932 aan cursussen te Utrecht (leider Dr. G. M. v. d. Plank), in het
geheel 34 cursussen.
Aan niet minder dan 410 leerlingen van van Angeren werd het diploma
als hoefsmid uitgereikt. Wat de opleiding van burgerhoefsmeden betreft
slaat van Angeren hier zeker wel het record!
Een zeer nuttige arbeid heeft van Angeren verricht als practisch leeraar
aan den cursus voor opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag, die
sedert 1912 tot het laatste jaar, in het Zoötechnisch instituut te Utrecht,
onder leiding van Prof. Dr. H. M. Kroon, ieder jaar gehouden werd,
Niet minder dan 117 leerlingen van dezen cursus behaalden het diploma
als onderwijzer in practisch hoefbeslag. Dat zij allen veel aan van Angeren
te danken hebben is zeker, veler dankbaarheid is groot, wat mij telkens
blijkt uit brieven en mededeelingen. De Vereeniging van Onderwijzers in
practisch hoefbeslag benoemde hem tot eerelid.
Als examinator is van Angeren steeds een nauwgezet en humaan beoor-
deelaar, hij ziet met een half oog alle fouten en onvolkomenheden, waar-
deert graag wat goed is, veroordeelt al wat niet goed is, doch weet, waar
het kan, ook nog te vergoeilijken. Zeer vele examens heeft hij afgenomen,
vooreerst in ons instituut bij den overgang en aan het eind van de cursussen
in hoefbeslag te Utrecht en bij het examen ter verkrijging van het diploma
als onderwijzer in practisch hoefbeslag. In de in 1919 ingestelde Rijkscommis-
sie voor het afnemen van de examens ter verkrijging van het Rijksdiploma
als hoefsmid heeft van Angeren mede beoordeeld 1916 hoefsmeden, die zich
in den loop der jaren aan deze examens onderworpen hebben. Voor deze
rijkscommissie werd ingesteld had van Angeren reeds zitting in provinciale
examencommissies, zoo in Drenthe, Friesland, Zeeland en Limburg.
Ontelbare malen trad van Angeren op als jurylid bij hoefbeslagwedstrijden
en tentoonstellingen, het scheen wel of men een jury niet compleet achtte
als hij er geen zitting in had. Laat ik enkele plaatsen noemen, 's-Gravenhage,
Venlo, Roermond, Weert, Vlissingen, Gouda, Zoetermeer-Zegwaard,
Alkmaar, Nijkerk, Geldermalsen, Doesburg, Deventer, Assen enz. enz.
Meermalen werd van Angeren in verschillende provinciën uitgenoodigd
om bestaande cursussen in hoefbeslag, wat het practisch gedeelte betreft,
te inspecteeren of door enkele lessen op een goed peil te brengen. Hij ging
daarbij altijd recht door zee en op den man af.
Verder is van Angeren wel belast geweest met de beoordeeling van het
hoefbeslag op stamboekkeuringen om daar met de hoefsmeden de voor-
komende fouten in het beslag te bespreken.
Van Angeren was steeds in de eerste plaats de man der practljk. Toch
komen in de vakbladen meermalen artikelen van zijn hand voor.
Zoo in De Hoefsmid, in het Vakblad van den Smid, in het Orgaan voor
Smedenpatroons, in het Orgaan ,,De Vuursalamanderquot; van de R. K. Smeden-
patroonsbond. Een reeks artikelen in het Orgaan der Smedenpatroons is
zelfs in brochurevorm verschenen.
Als mede-schrijver van het handboek ,,Hoefkunde en Hoefbeslagquot; door
Kroon en Gallandat Huet kan ik hier gerust verklappen, dat wij meer-
malen bij van Angeren te rade zijn gegaan, waar het het practisch gedeelte
betreft.
In ons Instituut werden geen proeven genomen op het gebied van hoef-
kunde en hoefbeslag of van Angeren had er een groot aandeel in, zijn uit-
voerige kennis der practljk was ons daarbij een groote steun.
Wij meenen hier een overzicht gegeven te hebben van het werk van Van
Angeren en wenschen hem, nu hij rust zal gaan nemen, veel goeds toe.
Wij zijn echter overtuigd, dat zijn rust geen volkomen rust zal zijn. We
weten te goed, dat het hoefbeslag van Angeren in het bloed zit, dat ,,het
bloedquot; om zoo te zeggen, ,,kruipt waar het niet gaan kanquot; en dat we hem
daarom wel weer spoedig als adviseur, als examinator, als onderwijzer aan
een cursus zullen zien optreden. Welnu het hoefbeslag zal er wel bij varen.
In de groote verbetering van het burgerhoefbeslag in alle deelen van ons
land heeft ook van Angeren een belangrijk werkzaam aandeel gehad, waar-
voor hem zeker den dank gebracht mag worden van de hoefsmeden in
Nederland, ook van de paardenfokkers, eigenaren van paarden en allen
die het paard hoogschattenquot;.
Zoo is dan van Angeren van ons heengegaan, slechts enkele jaren nadat zijn
gewezen chef prof. dr. Kroon ons ontviel en lijdt het Hoefbeslag ook thans
weer een zeer groot verlies.
Wat hij ons nagelaten heeft, is echter zeer veel en stemt tot groote dank-
baarheid. Zijne nagedachtenis zal dan ook in veler herinnering voortleven
en het beeld geven van een eenvoudig en rechtschapen man, van een uit-
nemend vakman waaraan het Hoefbeslag, zijne beoefenaars en een ieder die
er rechtstreeks of zijdelings bij betrokken is, veel dank verschuldigd is.
Hij ruste in vrede.nbsp;G. H.
In het nummer van ,,de Hoefsmidquot; van 15 Maart wordt over dit onderwerp
de pen gehanteerd door twee praktische hoefsmeden, die beide over rijke
ervaring beschikken.
Als men het betoog van deze heeren. Koelman en Steding, heeft gelezen,
komt men tot de ontdekking, dat hun opvattingen over het besnijden van
den hoef buitengewoon ver uit elkaar loopen.
De heer Steding stelt als eerste eisch het vlak plaatsen van den voet op den
bodem in het moment der belasting, de heer Koelman heeft tegen het
richtsnoer het vlakke neerzetten overwegende bezwaren.
De heer Steding besnijdt of naar voetas of naar afslijting van het oude ijzer
en maakt z'n keuze tusschen deze twee naar ervaring en naar gevoel, de
heer Koelman prefereert steeds de rechte voetas.
Ziehier het resultaat van het ,,nuchtere oordeelquot; van twee geroutineerde
hoefsmeden, die, waar het de uitoefening van hun vak betreft, zoover uit-
eenlopende meeningen verkondigen, dat ze hierin vrijwel alles over-
troffen hebben, wat tot nu toe over dit onderwerp in ,,De Hoefsmidquot; is
verschenen.
Alleen in hun afkeer van theoretische beschouwingen zouden zij het broeder-
lijk eens zijn, tenminste te oordeelen naar de volgende ontboezeming van
den heer Koelman:
,,Toch kan ik mij deze gedachtengang van den heer Steding best indenken,
daar ondergeteekende voor een groot deel over het geschrijf betreffende
,,de rechte voetasquot; dezelfde meening is toegedaan.
Wanneer ons soort hoefsmeden, die duizendtallen verschillende paarden
in hun leven hebben beslagen een dergelijk polemiek met een nuchter
oordeel beschouwen, dan geachte Redacteur, komt bij ons allicht een klein
glimlachje op, een licht schouder-ophalen tot uiting.quot;
Deze zin uit de pen van niemand minder dan de heer Koelman deed vanzelf
groote verwachtingen koesteren voor den inhoud van het verdere betoog
van dezen schrijver. Op z'n minst had ik verwacht, dat de heer Koelman in
een helder betoog op overtuigende wijze het probleem van het besnijden
van den hoef zou hebben opgelost.
Maar neen. . . bittere teleurstelling. . . niets nieuws, geen enkel nieuw
gezichtspunt zelfs, geen steekhoudende kritiek; alleen een blindelings
volgen van de oude bekende „rechte voetasquot;-theorie! De heer Steding is
het niet met u eens, mijnheer Koelman!
Over het betoog van den heer Koelman straks nog wat.
De heer Steding geeft z'n nneening over het geschrijf in ,,de Hoefsmidquot; als
volgt weer;
,,Met alle waardeering voor een juiste theorie heeft een polemiek tusschen
veeartsen bv. over ,,de rechte voetasquot; of andere dergelijke beschouwingen
meer, voor den naar praktische bekwaamheid zoekende hoefsmid niet die
waarde, welke theoretici eraan toekennen.quot;
Het komt mij voor, dat de heer Steding de theorie en de praktijk van het
vak teveel als tegenstellingen ziet. Laat ik de heer St. verzekeren, dat de
goede praktische hoefsmid de theorie niet missen kan. Dat ook de heer St.
'tnietzonder kan stellen, blijkt uit de volgende passage uit zijn artikel; ,,En
nu zegt mij mijn ervaring en mijn gevoel of ik mij bij het besnijden uitsluitend
aan de theorie van de rechte voetas te houden heb of dat ik dat gedeelte
van den hoef, waar zich het ijzer het sterkst afgesleten heeft, het meest
te besnijden heb.quot;
De heer Steding heeft dus bewust of onbewust behoefte gevoeld aan be-
paalde regelen bij het besnijden. Het zal de heer Steding gegaan zijn als vele
anderen: De „rechte voetasquot;-theorie ging bij alle gevallen niet op en daarom
heeft men deze afwijkende gevallen in een apparte groep vereenigd. Deze
gevallen gehoorzamen beter aan een andere theorie nl. het besnijden volgens
het richtsnoer: afslijting van het oude ijzer. Hetgeen de heer St. „individua-
liseerenquot; noemt is niets anders dan kiezen tusschen twee theorieën. Dat
de heer Steding dit doet naar ervaring en gevoel spruit onbewust voort uit
een zekere onmacht, om hiervoor een vaste basis, één juiste theorie te
vinden.
Wat de werkwijze (het besnijden van de hoef) betreft geloof ik niet, dat de
heer Steding zoover van mijn ideeën afstaat. Het verschil tusschen ons zit
meer in het al dan niet realiseeren van wat men doet.
De heer Steding kiest tusschen twee theorieën naar ervaring en gevoel,
terwijl ik getracht heb één algemeene theorie te vinden. Deze theorie heb
ik getracht op te bouwen uit de brokstukken van de uiteengevallen ,,rechte
voetasquot;-theorie.
Bedoelde theorie wordt hier nogmaals herhaald: De hoefsmid dient het be-
snijden van den hoef te richten niet alleen naar de rechte voetas bij het
vierkant staande paard, maar tevens naar de neiging van de voetas in het
zweefmoment tijdens de beweging.
Voor degenen, die mijn vorige artikelen niet begrepen hebben (hiertoe
behooren de heeren Koelman en Steding) zal ik de praktische toepassing
van deze theorie aan de hand van enkele algemeene voorbeelden demon-
streeren. Vooraf wil ik nog wijzen op een tweede inconsequentie in het
artikel van den heer Steding; De grootste grief, die de heer St. heeft tegen
,,de rechte voetasquot;-polemiek, is het niet voldoende waarde hebben voor
den naar praktische bekwaamheid zoekende hoefsmid.
Vanzelf wordt verwacht, dat het artikel van den heer Steding, geschreven
„ter oplossing van het onderhavige probleemquot;, die waarde wel zal hebben.
Laten we dit, ten aanzien van het besnijden van den hoef eens controleeren.
Het betoog van den heer St.komt, zooals reeds gezegd, hierop neer,dat of
de rechte voetas of het slijten van het oude ijzer richtsnoer moet zijn en
tusschen deze beide wordt gekozen naar ervaring en naar gevoel! Het ligt
misschien aan mij, maar ik kan me niet voorstellen, dat „de naar praktische
bekwaamheid zoekende hoefsmidquot; hier iets wijzer door is geworden.
Ervaring en gevoel zijn persoonlijke eigenschappen, die zeer sterk uiteen-
loopen. Naar ervaring en gevoel werkt de groote massa der hoefsmeden en
juist hierin zit de oorzaak, dat haast geen twee smeden het volledig met
elkaar eens zijn, waar het belangrijke vakproblemen betreft.
De heer Steding heeft het probleem van het besnijden van den hoef geen
stap verder gebracht.
Alleen een juiste theorie kan de oplossing brengen!
Tegenover de vaagheid van het betoog van den heer Steding wil ik thans
stellen de gang van zaken bij het besnijden, zooals valt af te leiden uit de door
mij in ,,de Hoefsmidquot; geschreven artikelen:
Het paard wordt voor het beslag beoordeeld in rust en in beweging op een
vlakke bodem en een vlakke baan. Eventueel scheef gesleten ijzers worden
natuurlijk verwijderd.
Naast verschillende andere waarnemingen, die hier niets ter zake doen,
begint men met de voetasbepaling en gaat daarna bij het monsteren na,
welke neiging de voetas heeft- gedurende het moment, dat het been zich
voortbeweegt (zweefmoment), speciaal op het moment, dat het been den
bodem nadert, of eenvoudiger, men let op, hoe de eerste aanraking van den
hoef met den bodem is. Als een voetas neiging heeft in het zweefmoment
in één of andere richting te willen veranderen, openbaart zich dit door
„optredenquot; op een of ander hoefgedeelte.
1ste voorbeeld: Een paard met rechte voetas (van voren gezien) treedt
„buitenquot; op. De voetas heeft hier de neiging in het zweefmoment naar
buiten te willen breken, getuige het eerst neerkomen van de buitenste
hoefhelft op den bodem. Het paard verlangt dus een naar buiten gebroken
voetas. Door de buitenste hoefhelft meer te besnijden dan de binnenste
geeft men het paard z'n zin en het vlak optreden wordt erdoor bevorderd.
2de voorbeeld: Een paard met naar binnen gebroken voetas treedt „buitenquot;
op. De voetas heeft hier de neiging recht te willen worden, getuige het
eerst neerkomen van de buitenste hoefhelft op den bodem. Bekap de buiten-
wand het meest, het paard heeft zijn zin (nl. de rechte voetas) en het vlak
optreden is bereikt. ■
3de voorbeeld: Een paard met naar buiten gebroken voetas treedt „buitenquot;
op. De voetas heeft hier neiging in het zweegmoment nog verder te willen
breken. Geef het paard zijn zin door de buitenwand meer te besnijden en
het vlak, althans vlakker optreden zal erdoor worden bevorderd.
4de voorbeeld: Een paard met rechte voetas (van terzijde gezien) treedt
op op het toongedeelte. De voetas heeft hier de neiging in het zweefmoment
naar voren te willen breken, getuige het eerst neerkomen van de toon op
den bodem. Het paard wenscht een naar voren gebroken voetas. Kort de
toon in of verhoog de verzenen en het vlak optreden zal bereikt zijn.
Zoo kan men de voorbeelden tot meerdere uitbreiden en steeds gaat de
theorie op.
Zooals ik in mijn vorige artikelen reeds vermeldde, geldt dit alleen voor
v^erkpaarden en niet bij veulens of in andere gevallen, waarbij men een ge-
brek door correctie wil hersteiien.
Ook spreekt het vanzelf, dat deze regel moet wijken in gevallen, waarbij
dreigende ziekten of gebreken hun bijzondere behandeling vereischen.
Den heer Steding zou ik thans willen verzoeken de voorbeelden uit zijn
artikel eens te willen toetsen aan mijn theorie; misschien is hij bereid mede
te deelen, of ze daarin passen.
De heer Koelman zal na kennisneming van het bovenstaande inzien, dat al
die ,,onzekerhedenquot;, waarover de heer K. struikelt, aan het wezen van mijn
theorie niets afdoen.
Het spreekt vanzelf, dat aan verschillende factoren, al of niet buiten het
paard gelegen, aandacht moet worden geschonken bij het besnijden of beslag,
maar ze staan volkomen naast de zaak, waar de polemiek in ,,de Hoefsmidquot;
over handelt.
Ten slotte wil ik den heer Koelman opmerken, dat de door mij aangegeven
theorie voor 100% rekening houdt met de ,,natuurquot; van het paard, in tegen-
stelling met de ,,rechte voetas quot;-theorie, die het paard vaak een stand wil
opdringen, die het van nature niet wenscht. Onbegrijpelijk, dat de met
„natuurquot; dwepende heer Koelman zich aansluit bij die „tegen-natuurlijkequot;
methode.nbsp;B. Crezée
Nu van alle zijden zoovele meeningen zijn ten beste gegeven over dit onder-
werp, kan ik niet nalaten een enkel slotwoord te schrijven.
Hiermede wil ik niet zeggen dat het antwoord op alle vragen nu gegeven
kan worden, integendeel, want meer dan ooit is uit deze nuttige discussie
gebleken, dat op het gebied van het hoefbeslag de meeningen nog sterk
uiteenloopen! Wanneer ik nu verschillende mededeelingen uit de reeks
artikelen overzie, kan ik niet zeggen dat iemand mij overtuigd heeft van
de onjuistheid der opvatting dat in 't algemeen de rechte voetas de beste
aanwijzing voor het besnijden der voeten geeft.
Verschillende bezwaren zijn tegen deze opvatting naar voren gebracht.
Enkele wil ik hier nog aanhalen.
Daar is dan in de eerste plaats de opmerking dat men niet generaliseeren
mag en ieder geval op zichzelf moet worden bekeken. Al eerder heb ik,
meen ik geschreven, en verkondig ik deze stelling bij het onderwijs voort-
durend, dat een hoefsmid nooit te werk kan gaan volgens een vast schema.
En toch hebben wij eenige algemeene regels noodig, vooral voor leerlingen!
Gegeven deze regels, zal iedere bekwame hoefsmid deze volgen of wijzigen,
wanneer zulks voor bepaalde voeten noodzakelijk is.
Tot die regelen behoort m. i. ook dat zoodanig dient te worden besneden,
dat de voetas recht is, wanneer er geen tegenaanwijzingen bestaan. Nog
steeds ben ik overtuigd dat beoordeeiing van de voetas betere richtlijnen
geeft voor het besnijden dan de afslijting van het oude ijzer.
Van de bezwaren tegen deze opvatting ingebracht noem ik in de eerste
plaats de mogelijkheid dat wat wij bij het levende paard als voetas zien,
misschien niet de lijn door het midden van koot-, kroon- en hoefbeen is.
Het doorzagen van hoeven ook in den laatsten tijd heeft mij overtuigd dat
het hoefbeen altijd precies denzelfden vorm heeft als de hoef. Tegen hen
die zeggen dat de in 't wild levende paarden, dus die in den natuurlijken staat
verkeeren, toch wel niet allemaal een rechte voetas zullen hebben zou ik
willen aanvoeren, dat het evenmin een vaststaand feit is dat deze dieren
altijd de hoeven vlak neerzetten! Misschien gaat het anderen als mij; hoe
scherper ik bij alle paarden let op dit vlak neerzetten, des te meer valt
het mij op hoe weinig paarden inderdaad vlak optreden. Waarschijnlijk
hebben zij gelijk die schreven dat voor grootere afslijting van het ijzer
andere oorzaken zijn dan het feit, dat het betreffende gedeelte het eerst
den bodem raakt. Ik denk hierbij ook weer aan een paard dat de laatste
weken herhaaldelijk ter inspectie kwam; niettegenstaande de buitenzijde
van den hoef korter was dan de binnenhoefhelft, toch weer eerder met die
buitenhelft den bodem rakend.
Eén punt is mij nog niet duidelijk n.1. hoe het mogelijk zou zijn met behulp
van een wat meer naar voren geplaatsten balk de voetas te wijzigen; met
verdikte of verdunde takken is dit denkbaar doch met een vlak ijzer, met of
zonder balk lijkt mij dat onmogelijk. Dat het moeilijk is voor velen om de
richting der voetas te beoordeelen ben ik met een der schrijvers eens.
Toch zal men m.i. van een gediplomeerd hoefsmid moeten eischen, dat hij
daartoe in staat is.
Lukt hem dat niet, dan acht ik hem zeer zeker niet in staat ,,ieder geval
op zichzelf te beoordeelenquot;.
V. d. P I a n k
HET HOEFBESLAG OP DE HENGSTENKEURING TE ELST
Op 17 Maart j.l. had te Eist de Centrale keuring van hengsten voor de
prov. Gelderland plaats. Het programma bevatte 50 nummers, waarvan
25 stuks type trekpaard en 25 stuks tuigpaardhengsten. Hiervoor was
ontzettend veel belangstelling, in dichte drommen stonden de toeschouwers
om de baan, zoodat het moeilijk was om het beslag goed te kunnen waar-
nemen. Wanneer men den laatsten tijd de keuringen bezoekt, blijkt wel
dat er aan het beslag meer moeite wordt besteed dan voor een paar jaren
terug. Er waren veel paarden aanwezig die goed op beslag stonden, al
waren er ook onder de trekpaardhengsten nog verscheidene met te lange
toonen, spitse hoeven en geen goeden vorm in de ijzers, te nauw ofte ruim'
gepast, te lange ijzers en te ruim in de takken en dan de takken niet be-
hoorlijk rondgeraspt. Een trekpaardhengst behoort toch zeker ook beslagen
te worden met ijzers die bij het zv/are dier passen, b.v. ijzers ^j* of 5/® dik,
al naar gelang de zwaarte van het paard en naarmate de grove of minder
grove beenen en pijpen. Een paar uitgezonderd welke te lichte ijzers onder
hadden of niet speciaal voor de keuring waren beslagen, was hiermede in de
meeste gevallen wel rekening gehouden. Namen noemen gaat natuurlijk
moeilijk, hoewel het mij steeds te Eist opvalt, dat er een hengst wordt
voorgebracht en juist een die elk jaar in de prijzen valt met slecht onder-
houden voeten (aan wien de schuld?); ik vind het steeds jammer van dat
beste paard en ben er zeker van, dat er door de zorgen en samenwerking
van smid en eigenaar veel aan te verbeteren is. Een hengst merkte ik op,
waarvan de voeten te klein waren gemaakt en had men getracht door zeer
dikke ijzers deze wat meer aanzien te geven. De tuigpaardhengsten stonden
meerendeels best op beslag met ook natuurlijk uitzonderingen. Dat er nog
steeds hengsten worden voorgebracht met slordige zijlipjes aan de achter-
ijzers terwijl ze beste voeten hebben is voor mij een raadsel en dan die
geweldig dikke ijzers onder een lichte warmbloed, toonen zeer lang gelaten
om volgens de eigenaren meer gang te laten zien dan lange ijzers met liefst
nog verdikte takken onder goede voeten.
Op de keuring te Utrecht was een hengst, die op flinke ijzers stond, niet
overdreven dik en daar best ging ; thans te Eist op ijzers met verdikte takken,
ook nog te lang, ging daar veel slechter, voor mij een bewijs dat dit beslag
hem minder paste dan dat, wat er te Utrecht onder lag. Ook waren te
Utrecht 2 hengsten op gewoon beslag pim. I c.m. dik en gingen daarop
zeer goed en wil het er bij mij niet in dat alle paarden op zwaar beslag
beter zullen gaan. Dit zal mijns inziens alleen dan het geval zijn bij sterke
paarden met zeer veel temperament. Te Eist werd er een voorgebracht met
zeer zwaar beslag, die daarop maar een gewoon drafje liet zien en een met
nogal een aardige portie kunsthoorn.
Als fokkers dit lezen zullen ze wel zeggen, waar bemoeit hij zich mee. Doch
ik zou wenschen dat paarden op zoo'n onmogelijk beslag door de jury
werden teruggewezen.
Lochern, Maart 1936.nbsp;H.J. Breukink.
CURSUS RAALTE-HEINO.
Foto van den cursus Raalte-Heino 1934—1936 van leerlingen die opgaan
voor het rijksdiploma Hoefsmid. De cursus staat onder leiding van den
dierenarts P. van Maanen en de pract. lessen worden gegeven door den
heer j. G. Berkhof te Heino.
Dit is nu de 4e cursus die beëindigd is. Van de 2 laatste cursussen slaagden
15 van de 16 leerlingen. De lessen worden gedurende twee winterhalfjaren
gegeven, het theoretisch gedeelte in een lokaal van de R. K. Landb. Winter-
school te Raalte en de pract. lessen in een ruime goed ingerichte smederij
van den heer Berkhof te Heino.
Tusschen het Ie en 2e winterhalfjaar wordt steeds een overgangsexamen
gehouden in tegenwoordigheid van den heer Rijksveeteeltconsulent voor
Overijsel Ir. Anema,
De leerlingen werken wekelijks 4 uren onder leiding van den onderwijzer,
terwijl ze op iedere les 4 eigengesmede ijzers, in het 2e jaar abnormale,
moeten meebrengen. Deze ijzers worden dan op de pract. les eerst critisch
besproken. Een en ander bevordert natuurlijk ten zeerste de technische
vaardigheid van de leerlingen.
De namen der leerlingen zijn:
j. Veerman, Nieuv. Leusen A.418(Ov.); H. J. W. Wolterink te Hengelo,
Kortmansweg 4; A. Pegge p/a Roetgerink te Bornebroek, j. W. Dekker,
Dorpstraat 57, Hellendoorn ; J. de Haan p/a D. Veldhuis te Hemo; W. A. M.
Olde Bijvank te Broekland gem. Raalte; J. A. Tintelboer te Zanderen (Ov.);
E. M. Lammerink te Reuhem K. 33b gem. Tubbergen.
P. van Maanen.
CURSUSSEN IN HOEFBESLAG IN NEDERLAND.
Leider en leeraar in theor
jaren
1935/36 H. Venema te Bedum .
H. ten Have te Veendam
Fr. J. Staal te Assen . .
H. J. Vrielink te Emmen
S. Nijhof te Hoogeveen
van Maanen te Raalte .
. V. den Berg te Zwolle
A. Hyink te Lochern . . •
E. Schreur te Doetinchem
W. J. V. d. Burg te Varsseveid
plaats
Bedum
Veendam
Assen
Emmen
Hoogeveen
Raalte
Zwolle
Lochern
Doetinchem
Varsseveid
praktijkleeraar
P. Homan te Bedum.
G.nbsp;Smit te Stadskanaal.
A. Kroeze te Grollo.
H.nbsp;Scholten te
Wachtum.
A. Kroeze te Grollo.
J. Berkhof te Raalte.
T. van Nee te
Windesheim.
Breukink te Lochem.
A. Harmsen te
Angerlo.
J. Prinsen te
Varsseveid.
-ocr page 68-plaatsnbsp;jarennbsp;Leider en leeraar in theorienbsp;practijkleeraar
Utrecint 1935/36 Prof.Dr. G. M. v. d. Planllt; te Utrecht Bolder te Utreclit.
Axelnbsp;.. D. DE Putter te Axel......A. Schieman te Axel.
Zlerikzee
Breda
Bergen op Zoom
Cuyk
'S-Hertogenbosch
Maastricht
Panningen
S. J. Hoogstra te Zierikzee .... J. Adriaanse te Goes.
F. D. Sigling te Breda......Sul te Breda.
H. A. Haytink te B. o. Z.....M. van den Berk te
B. o. Zoom.
Th, Wisman te Cuyk ......P. Verhoeven.
M. P. Plankeel te 'S-Hert.....J. Vermeer te Haaren.
Flamand te Maastricht......H. Vossen te
Maastricht.
Van Heukelom te Panningen . . . H. Verbugt te Helden.
CONCOURSBESLAG EN CONCOURSOPTUIGING
De concourspaarden en de shows zijn eigenlijk uit Engeland naar ons land
overgewaaid en de concourshackney heeft zeker tot het succes der con-
coursen-hippique, wat de tuigpaardenklassen betreft, het meest bijgedragen.
Zeer begrijpelijk wist men ook door bepalingen aan die tuigpaardenklassen
te verbinden, welke paarden voor de hoogste onderscheidingen in aan-
merking konden komen. Men liet zich niet verleiden door kunstmatige
gangen, neen, men eischte werkelijkheid en juist daarom, omdat men wist,
dat door zeer zwaar beslag de paarden voor enkele minuten gangen lieten
zien, die feitelijk met hun natuurlijke actie niets of weinig te maken hadden,
heeft men in Engeland en Amerika zeer juist een maximum gewicht der
voor- en achterijzers vastgesteld.
Men wilde het paard bekronen, dat op een vrij normaal beslag de beste
showmanieren kon toonen. Ook in Amerika neemt men hetzelfde standpunt
in, en daar heeft men nog veel zwaardere eischen aan de concourshackney's
gesteld, als: rustig stilstaan, achterwaarts gaan op commando en heel rustig
willen vertrekken. Een prijswinner moet dus een voorbeeldig tuigpaard
zijn, normaal beslagen en normaal opgetuigd. Nu weet ik wel, dat zware
ijzers voor een korten tijd meer actie veroorzaken, maar door de ijzers
steeds te verzwaren kan men ook het tegendeel bereiken, dus mindere
actie of ook wel een actie die het paard niet verfraait, stampende actie,
dus niet uit den schouder, met als noodzakelijk gevolg klappen in de ijzers
en het raken der ellebogen. Men hoort dit dikwijls op concoursen-hippique
en het lijkt wel of wij dan in een smederij zijn aangeland inplaats van op
het concoursveld om de machtigste vertooningen van het tuigpaard in oogen-
schouw te nemen.
Wat betreft het balanceeren van een paard, kunnen wij gerust aannemen
dat de pikeur-trainer van dravers daarin superieur is. De draver moet
immers geheel in balans gaan om zich het gemakkelijkst te kunnen voort-
bewegen en als men de photo's van de dravers in actie eens aandachtig wil
beschouwen, zal men tot de overtuiging komen, dat de actie van den draver
zeker niet minder hoog is dan van het bekroonde Nederlandsche tuigpaard.
Vroeger was men van meening, dat een draver lange voeten moest hebben
en bijna zonder onderscheid werden alle dravers beslagen op voorijzers van
4—7 ons en achterijzers van 2—2,5 ons. Was de actie in de voorhand nog
iets te kort, dan moesten een extra schoen, een loodring en een toongewicht
daarin verandering brengen.
Hoe zwaarder een draver in beslag loopt, hoe gemakkelijker blijft hij in
evenwicht, maar des te vlugger is hij ook aan h et eind, namelijk totaal lam.
Die lamheid komt dan direct te voorschijn in een lange baancourse. Zelfs in
heats kan het gewicht gedragen worden, omdat tusschen heats weer rust
geboden wordt. Dat daarom een concourspaard aan verschillende nummers
op één middag deelneemt op zware ijzers, een bewijs levert dat zwaar
beslag niet vermoeit is niet juist. Evenzeer vermoeit het ook een paard
wanneer het niet in balans loopend een afstand heeft af te leggen, ook al
heeft het dan geen kilo's aan zijn hoeven hangen. Mijn opinie is, dat een
concourspaard dat niet loopt op vrij normaal beslag en abnormaal aan-
gespannen is, nooit voor eenige bekroning in aanmerking moet komen.
Wanneer paarden met dubbele ijzers van een paar kilo, tot actie moeten
worden gebracht, dan noemen wij zoo'n vertooning eenigszins gelijkstaande
aan boerenbedrog. Maar eveneens zijn wij van meening dat verschillende
paarden met zware ijzers worden beslagen om meerdere actie te verkrijgen,
terwijl dit verouderde begrip absoluut niet noodzakelijk was voor het
beoogde doel. Hoeveel paarden missen niet de kracht in hun algemeen
spierenstelsel om zulk een vracht aan de hoeven te kunnen dragen over
enkele duizenden meters zonder vermoeid te raken?
Niet ieder tuigpaard kan dit volbrengen en vast niet op jeugdigen leeftijd.
Wij hebben het voorrecht gehad tal van jaren te mogen vertoeven aan
Stal Groenoord van Gebr. v. d. Haar te Zeist en wij mogen gerust zeggen,
dat deze stal toonaangevend is geweest voor de tuigpaardenklasse op de
voornaamste concoursen-hippique in ons land. Daarna hebben wij dagelijks
gebivakeerd aan de stallen van jack M. Washington, ook zeker geen on-
bekende. Persoonlijk hebben wij tal van concourspaarden gevormd en ook
niet zonder succes, maar in al die stallen en ook persoonlijk hebben wij
nooit een concourspaard in den ring zien brengen of gebracht op kilo's
ijzers.
Verleden jaar heb ik ook weer vaak de heer Marsman bezocht, die, zooals
wij weten, de bekwaamste concoursrijder van Amerika wordt genoemd
en die tijdelijk in Den Haag vertoevende, eenige concours-hackney's heeft
ingereden, jonge dieren, pas geïmporteerd uit Engeland. Het beslag van
de concours-hackney's werd ook dikwijls veranderd, evenals de hoefbesnij-
ding; zeer secuur werden voor- en achterijzers op de balans gewogen, maar
een ijzer zwaarder dan 5 ons kwam niet voor in de collectie, achterijzers
ook nooit zwaarder dan 4 ons. Wel werd een speciale studie gemaakt om de
plaats uit te vinden waar het ijzer verzwaard moest worden, in het toon-
gedeelte of in de hiel of juist in het midden der takken. Trouwens de beste
concourspaarden kunnen hun actie niet volhouden op abnormaal zware
ijzers. Hoofdhouding is ook afhankelijk van de balans evenals de mond.
Wat de opzetteugel betreft, zijn wij van meening, dat het gebruik van dit
tuigdeel absoluut niet als dierenmishandeling kan en mag worden gequali-
ficeerd. Het paard kan er integendeel door worden verlicht in zijn werk-
zaamheden, Er zijn paarden die als het ware om een opzetteugel vragen en
zich aftobben en vermoeien ais zij dit tuigdeei missen. Vooral bij paarden
met veel bloed komt dit voor. Maar nu wordt het weer iets anders wat
betreft de beoordeeling in den concoursring.
Het paard dat op abnormaal zware ijzers loopt, schakelen wij totaal uit,
maar wanneer een paard op normaal beslag in zijn houding geholpen wordt
door den opzetteugel, dan keuren wij dit niet af. Is er echter een paard in
den ring dat even mooi draaft en een even mooie hoofdhouding heeft zonder
opzetteugel, dan prefereeren wij beslist de laatste. Een hoog opgezet paard
lang te laten stilstaan in deze houding is weer wel dierenmishandeling, maar
een vakman zorgt er stellig voor dat dit niet gebeurt.
De praktijk moet hier spreken.nbsp;(Uit Het Paard) W. F. S.
VOORJAARSEXAMEN VOOR HET RIJKSDIPLOMA VAN HOEFSMID.
Dit examen zal worden afgenomen te Utrecht op 8, 9, 14, 15, 16, 17, 20,
21,22, 23,27, 28, 29 en 30 April e.k.
Het aantal candidaten bedraagt 80, welke afkomstig zijn van cursussen te
Doetinchem, Cuyk, Arnhem, Breda, Amersfoort, Heino, Assen, Emmen,
Varsseveid, Zwolle, Rotterdam en Hoogeveen. Op de Maandagen begint
het examen te I I uur v.m., op de overige dagen om 9 uur v.m.
MILITAIRE HOEFSMIDSSCHOOL TE AMERSFOORT
Einde Maart werd het examen afgenomen aan de dienstplichtigen der Ie
ploeg 1935 der Artillerie en der Cavalerie die in opleiding waren geweest
van 2 Mei '35 tot 18 Maart '36. Geslaagd zijn de navolgende;
Dienstpl. der Cav. W. Vochteloo.
Dienstpl. der Art. K. K. Haan, H. Nomden, H. A. B. Leijzer, F. Waltman,
VV. V. d. Berg, H. G. jansen, H. W. Eskes, A. Beugeling, G. A. Cox,
W. Schaap, j. L. Bloemzaad, j. W. H. Vloedgraven, H. Riem, M. Bouma.
Zij kregen allen het diploma van Hoefsmid, de 8 eerst genoemden werden
tot korporaal bevorderd en gelijk met de lichting (Ie ploeg '35) werden zij
in het genot van groot verlof gesteld.
De Hoefsmid bereikt uitsluitend
prima vakmenschen ,,daarom
heeft een advertentie op deze
plaats zooveel waardequot; ! ^
Uw advertentie op deze
plaats zou U voordeel
bezorgd hebben
-ocr page 71-Stamboek voor het
NederL Trekpaard (B.T.)
Merriekeuringen voor opname in Keurstamboek:
Afd. Noord-Brabant: 27, 28, 29 en 30
April en 1 en 2 Mei.
„nbsp;Limburg: 4, 5 en 6 Mei.
„nbsp;Zuid-Holland: 7 en 8 Mei.
„nbsp;Zeeland: 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18
en 19 Mei.
„nbsp;Gelderland: 25, 26 en 27 Mei.
„nbsp;Drente: 26 en 27 Mei.
„nbsp;Groningen: 27, 28 en 29 Mei.
„nbsp;Noord-Holland: 2 en 3 Juli.
„nbsp;Overijsel: 20 en 21 Juli.
Inlichtingen:
Het Secretariaat, Koningskade 14, Den Haag,
verstrekt gaarne alle inlichtingen betreffende
inschrijving paarden, lidmaatschap, enz.
Deze keuringen zijn geschikte
gelegenheden voor aanschaffing
van fokmateriaal.
is een veel betere hoefnagel ... en
eJU24M hUJbf
Prijzennbsp;Verkrijgbaar
thans verlaagdnbsp;in geheei Nederland
f O
Een en veertigste jaargang
A%ll»
REDACTEUi: Dr.Ji. H. J. GALLANDAT HUEr s-lïRAVENHAGE
PWIJS ADVERTENTIËN
O regels f 2,— Elke regel meer
ct — Bij contract speciaal tarief
A B O N N E^M E N T S P
voor Nederland . per jaar AS,—
buiten Nederland per jaar f
Uitgave: De Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstr. 70, 's-Gravenhage
L.S. — Alle stukken en correspondentie „De Hoefsmidquot; betreffende, tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te 's-Gravenhage
TER NAGEDACHTENIS J. VAN ANGEREN.
Door een langdurige ongesteldheid was ik niet in de gelegenheid den heer
V. Angeren tijdens diens ziekte te bezoeken en bij zijne begrafenis aanwezig
te zijn; ik voel mij hierdoor alsnog gedrongen een kort woord ter zijner
nagedachtenis in ons vakblad te uiten.
In Januari 1916 leerde ik hem kennen als leeraar aan den cursus voor onder-
wijzers; als zoodanig was hij streng doch oprecht en niemand werd ooit
door hem bevoorrecht. Het Hoefbeslag, dat aan hem zoo veel te danken
heeft, is door zijn heengaan, alsmede door den dood van prof. Dr. Kroon
in 1924, een zware slag toegebracht en wij, onderwijzers in practisch hoef-
beslag, zijn aan hem zeer veel verschuldigd. Hetgeen wij zijn en hetgeen wij
presteeren danken wij voor een groot deel aan zijn groote bekwaamheid
en aan zijn gave om de kunst en de liefde van het vak op zijne leerlingen
over te brengen. Wij zullen hem dan ook niet gauw vergeten, doch als een
plicht en in groote dankbaarheid zijne nagedachtenis blijven eeren.
Dat hij ruste in vrede.
D u i V e n, 20 April 1936.nbsp;Joh. A. Tangelder
VERSLAG VAN HET VOORJAARSEXAMEN 1936 TER VERKRIJGING
VAN HET RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMID.
Nadat de oproepingen voor het examen in de vakbladen hadden gestaan
en de candidaten zich hadden opgegeven, werd op 1 April een vergadering-
vehouden van den voorzitter en den secretaris, terwijl op 3 April een
vergadering werd gehouden van de geheele examencommissie. Op deze
laatste vergadering werden de subcommissies benoemd, de werkzaamheden
besproken en de data voor het examen vastgesteld. Het aantal candidaten
afkomstig van cursussen te Amersfoort, Zwolle,
^ mi 1936
UrRPnu-r
-ocr page 74-Breda, Hoogeveen, Arnhem, Doetinchem, Cuyk, Varseveld, Immen, Assen,
Rotterdam, Heino, 's-Hertogenbosch en Bruggenum.
Als examendagen werden vastgesteld 8, 9, 14, 15, 16, 17, 20, 21, 22, 23,
27, 28, 29 en 30 April en 2 Mei als de eindvergadering van voorzitter en
secretaris.
Alle candidaten legden het examen af, van hen deden 68 dit voor de Iste
maal, 9 voor de 2de maal, 3 voor de 3de maal en I voor de 4de maal.
In het geheel slaagden 42 voor het diploma, van hen deden 36, 2, 3 en I
het examen respectievelijk voor de Iste, 2de, 3de en 4de maal.
Door het overlijden van het lid der examencommissie S. van Angeren,
werden in diens plaats opgeroepen voor waarneming de plaatsvervangende
leden A. Kuipers, B. Crezée, P. Verhoeven en A. Kroeze.
Utrecht, 2 Mei 1936.nbsp;De voorzitter, v. d. Plan k
De secretaris, Gallandat Huet
LIJST VAN NAMEN DER GESLAAGDEN BIJ HET VOORJAARSEXAMEN
VOOR HET RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMID 1935.
H. Radip, te Zuidlaren, G. H. Chevalking te Westendorp, H. G. Tijdink
te Borculo, C. j. Verhoeven te Dussen, K. Kin te Sijen, W. Hoogkamer te
's-Gravezande, K. Puyenbroek te Alphen (N.-Br.), K. P. van Rooy te Eind-
hoven, M. V. D. Klundert te Hoal bij Oosterhout, A. J. Wagenmakers te
Hoeven, P.J. H. Jacobs te Gijsteren, A. Pegge te Tubbergen, G. W. Derksen
te Zevenaar, J. J. Stoelhorst te Steenderen, J. A. A. van Gemert te Beers
(N.-Br.), G. Polmer te Zeyen gem Vries, G. Harmsen te Hengelo (G.),
A. F. Wiggers te Ruurio, M. van Delft te Drunen, H. de Bruyn te Heeren
bij Oisterwijk, Th. J. Kaal te Zevenaar, W. Nijland te Breemt gem. Berg,
H. G. P. Jansen te Werselo-Venray, R. Kruine te Zuideleen, M. Keyzers te
Venray, H. J. M. van Kuyck te Venray, M. W. L. v. d. Munckhofte Meterik,
R. Nijzing te Zuideleen, A. R. Knol te Nijeveen, H. H. Nijhorst te Dalfsen!
C. V. Schooneveld te Bello, C. Tijms te Nieuwland, C. Vriens te Erp, H. Vul-
lings te Oirschot, J. H. Verhoeven te Harreveld, J. B. Colenbrander te
Sinderen, J. Kasteel te Epe, A. W. J. van Bon te Vierlingsbeek, A. J. Dekker
te Zalk, G. Hoekman te Odoorn, J. de Laat te Boptel, P. v. d. Krommen-
acker te Gemert.
HOEFBESLAGTECHNISCHE BEWERKINGEN BIJ HET VOORJAARS-
EXAMEN VOOR HET RIJKSDIPLOMA
Gedurende het examen zijn door de examen-commissie eenige punten be-
treffende de opdrachten en de uitvoering van het gemaakte examenwerk
genoteerd.
Zij meent er in 't belang van het hoefbeslagonderwijs, de onderwijzers en
de candidaten er goed aan te doen hieraan een klein artikel te wijden.
Allereerst het begrip „doode hoefquot;.
Voor vele candidaten schijnt zulk een doode hoef ook werkelijk een dood
f
element te zijn, waarop naar hartelust alle experimenten die voor den
levenden hoef funest zouden zijn, mogen worden uitgevoerd.
Bij brokkelhoeven b. v. kwam het herhaaldelijk voor dat zooveel hoorn
werd weggesneden en geraspt, dat kreupelheid bij het levende dier het
onvermijdelijk gevolg zou zijn geweest. Ook werden bij deze hoeven de
verzenen vaak veel te laag gemaakt.
Het is natuurlijk juist, dat men tracht bij brokkelhoeven de zool zooveel
mogelijk te doen meedragen. Wanneer dat echter zoover wordt doorge-
dreven, dat de stand absoluut verknoeid en de hoeflederhuid op het ijzer
komt te dragen, dan is het middel erger dan de kwaal en een onvoldoende
cijfer het gevolg.
Anderen hadden zulk een doode brokkelhoef goed besneden, zoodat de
zool de functie van den brokkeligen wand gedeeltelijk kon overnemen, doch
maakten dan een ijzer met veel afhelling.
Dat het nuttig effect van het juist besnijden daarmee werd te niet gedaan,
behoeft geen nadere verklaring.
Het beslag voor strijken was voor velen een struikelblok. Voor de jonge
smeden schijnt het zeer moeilijk te zijn op de strijkende plaats het ijzer
recht te smeden en tevens voldoende mager te ritsen.
Meestal werden strijkijzers gemaakt waarvan het binnen-zijgedeelte slechts
zeer weinig smaller dan de buitentak was, bodemrond inplaats van schuin,
en de gaten te vet om nauw te kunnen passen. Zulk beslag mag goed zijn om
het strijken niet in de hand te werken, doch om het op te heffen is het
onvoldoende.
Dat men niet zooals vroeger de takelnden heel smal maakt is juist, maar
wanneer in het toon-zijgedeelte de tak evenzwaar is als de buitentak dan kan
men zoo'n ijzer toch bezwaarlijk een strijkijzer noemen wat aan het doel
kan beantwoorden. Uitstekende nieten of te dun weg geraspte nieten
kwamen herhaaldelijk voor.
Wij hebben zelfs kunnen waarnemen, dat te laag ingeslagen nagels in 't geheel
niet werden omgeniet doch tegen den wand aangeslagen en afgevijld, om
daarmee de schijn van het op goede hoogte zitten te redden.
Bij het smeden van ijzers voor scheeve hoeven met steilen buitenwand
werd de buitentak niet recht of bodemwijd gemaakt met behoorlijk vette
en recht staande nagelgaten, maar de buitentak sterk bodemnauw met
schrale naar binnen schuinstaande gaten.
In elkaargeslagen ritsen met als natuurlijk gevolg hoog uitstekende nagel-
koppen en spoedig los zittende ijzers waren maar al te veel te zien. Wanneer
zal dat nu eens tot het verleden behooren? De opdracht: het beslaan van een
stompe hoef bij oud paard werd slechts in enkele gevallen goed uitgevoerd.
De verzenen werden te veel besneden en het ijzer in het toongedeelte on-
voldoende bodemwijd gesmeed.
Vele candidaten raspten de wanden tot aan de kroonharen af. Zeker met hef
idee om toch vooral mooi werk te willen maken.
Wij kunnen moeilijk aannemen, dat zij dat op den cursus geleerd hebben.
Weer anderen braken onvoldoende de randen of lieten uitgebogen wanden
rustig zitten.
Ook het tegenovergestelde kwam meermalen voor. Van nature steile rechte
wanden werden aan den draagrand rond bij geraspt. Dus wat de een te weinig
deed, werd door den ander overdreven. Een veel voorkomende fout was
het te lang laten van het buitentoongedeelte, of het te kort maken van het
binnentoongedeelte.
Waarschijnlijk is daarvan de oorzaak, dat er naar gestreefd wordt binnen-
en buitenwand de zelfde schuinte te willen geven.
Bij een steilen buitenwand en een schuinen binnenwand kan zeer goed de
voetas recht zijn, al is dan de binnenhoefhelft grooter.
Wordt dan de schuine wand meer besneden, dan worden de v/andrichtingen
wel meer gelijkmatig doch de voetas breekt naar binnen en de buiten-
toonwand wordt naar verhouding van den binnentoonwand te hoog, of
omgekeerd de binnentoonwand te laag.
Een goede aanwijzing geeft ons de kroonrand. Besnijdt men zoo, dat deze
binnen en buiten even hoog is, dan is het meestal goed en komen voetas
en vlak optreden het minst in gedrang. Nog een opmerking betreft het vrij-
leggen van bepaalde wandgedeelten en het geven van opzet. Alle candidaten
nemen de wandgedeelten die niet op het ijzer mogen dragen b.v. bij kwartier-
scheuren, kroon- en draagrandscheuren, hoornkloven, enz. reeds bij het
besnijden weg.
Bij het passen komen deze wandgedeelten meestal toch weer in dracht en
moet er dan weer opnieuv/ worden vrijgelegd.
Deze werkwijze maakt het passen moeilijker.
Beter kan dat vrijleggen gebeuren na het passen.
Het geven van opzet direct met het besnijden heeft eveneens nadeelen.
Gemakkelijker is het, bij het passen de opzet aan den voet te raspen (wanneer
dus eerst een goede opzet aan het ijzer is gesmeed) dan omgekeerd de opzet
aan het ijzer te maken, naar gelang de geraspte opzet aan den hoef. Dit sluit
niet in, dat bekwame vakmenschen daartoe niet in staat zijn.
Op het examen echter duurt het beslag vrij lang. Twee smeden werken aan
een paard. Het dier heeft ruimschoots gelegenheid er zelf opzet aan te
krabben. Na het onderleggen blijkt vaak, dat daardoor de toon niet draagt.
Het raspen van de opzet kan daarom op het examen beter gedaan worden
tegelijk met het passen, dan direct bij het besnijden.
Natuurlijk dient de candidaat er rekening mede te houden, dat niet eerst
de voet kort wordt gemaakt om daarna nog een sterke opzet te geven.
Voor de examencommissie is het een kleine moeite een en ander bij de be-
oordeeling in aanmerking te nemen. Onderwijzers aan cursussen en candi-
daten voor het Rijksdiploma, doe Uw voordeel met bovenstaande technische
bewerkingen.nbsp;Utrecht - H. Vossers
De Hoefsmid bereikt uitsluitend
prima vakmenschen „daarom
heeft een advertentie op deze
plaats zooveel v/aardequot; ! ^
Uv^ advertentie op deze
plaats zou U voordeel
bezorgd hebben
I
DE RECHTE VOETAS
In het nummer van ,,De Hoefsmidquot; van 15 April l.l. ontmoette onderge-
teellt;ende een schrijven van den heer B. Crezée, v^aarin ZEd. zijn hart lucht
geeft door nog al kritiek uit te oefenen op mijn ingezonden stuk geplaatst
in de 15 Maart-aflevering.
De heer Crezée schijnt daardoor nog al in zijn wiek te zijn geschoten, doch
stapt daarmee in een verkeerd schuitje. De heer Crezée is als zoovelen, die
bij dergelijke gelegenheden afdwalen van hetgeen, waar het feitelijk om gaat.
Ondergeteekende zal dit niet doen en heeft dit ook niet in het schrijven van
15 Maart 1.1 gedaan, en is niet van plan een polemiek te voeren met den heer
Crezée over diens theoriën. Het gaat hier over de in het leerboek neerge-
legde wijze van besnijden waarbij de rechte voetas als richtsnoer wordt
gevolgd en deze vind ik de juiste; iets moet toch het richtsnoerzijn.Later,
wanneer de hoefsmid zooveel inzicht en ervaring krijgt, dat hij de afwijkingen
juister kan beoordeelen, zal hij daar vanzelsprekend ook wel rekening mede
gaan houden. Wanneer de zienswijze en de voorbeelden van den heer
Crezée in het theorieboek vermeld stonden, zou dit menige leerling duizelig
maken en zou zeer zeker geen basis vormen waar verder met vrucht op zou
kunnen worden voortgebouwd.
Alkmaar, 30 April 1936.nbsp;Th. A. Koelman
1) Van Redactiewege bekort
INGEZONDEN
Mijnheer de Redacteur,
Mag ik u beleefd opname verzoeken van het volgende:
Het betoog van den heer Crezée in ,,De Hoefsmid van 15 Apr. 1936 is m.i.
niet in de eerste plaats een accepteeren of verwerpen van mijn beslagmethode
doch naar ik meen meer bedoeld om uiting te geven aan zijn misnoegen
over enkele passages in mijn voorgaande artikelen. Wanneer de heer Cr.
zegt dat ik een afkeer heb van theoretische beschouwingen verwijs ik hem
naar het op blz. 54 boven aan door hem geciteerde gedeelte uit mijn artikel
van 19 Dec. 1935 opgenomen in ,,De H.quot;, van 15 Jan. jl. Hier is de heer Cr.
dus reeds ,,de plank misquot;. Eveneens is dit het geval waar hij meent dat ik
theorie en praktijk te veel als tegenstellingen zie. Ik waardeer alléén een
juiste theorie d.w.z. een theorie die uit de praktijk voortkomt en geen
studeerkamergeleerdheid; dit laatste is voor mij maar al te vaak fraselogie
en vandaar zonder waarde. Ook bij het besnijden der hoeven heb ik bewust
behoefte aan bepaalde regelen, doch er is in deze materie m.i. géén regel
zonder uitzondering. Wanneer het m'ij mogelijk is zonder bepaalde hoef-,
of beengebreken enz. over het hoofd te zien is, bij het besnijden reeds,
de voetas mijn richtlinie en wanneer ik hiervan, om welke reden dan ook,
bij het besnijden, moet afwijken zal ik steeds trachten, zoo mogelijk, door
ijzerkeuze, richten en passen, de rechte voetas weer in eere te herstellen.
Ik wacht mij er echter voor in één richting te verstarren, dat laat ik aan
anderen over die meenen dat wèl te moeten doen. Inderdaad sta ik wat
het besnijden betreft (lees wèl) in sommige gevallen niet zoover van 's heeren
Cr.'s ideeën af, doch ik zie daarbij andere belangrijke factoren zooals o. a.
het richten en passen niet over het hoofd. Misschien doet de heer Cr dit
evenmin, doch hij schrijft er met geen enkel woord over en doelt er ook
met op. Ik kan tot heden toe nu eenmaal niet de theorie van de rechte voetas
als uiteengevallen beschouwen, doch er zijn m. i. uitzonderingen die den
regel bevestigen. Waar moest het heen als wij steeds en aldoor dat gedeelte
van den hoef waar de sterkste ijzerslijtage plaats vindt het meest besneden?
Men neme b.v. het geval waarbij een paard met zwakke verzenen een hoef-
ontsteking krijgt in den toon en als gevolg daarvan de uiteinden der ijzer-
takken het eerst op den bodem plaatst en aldaar de meeste slijtage vertoont
Er zijn gevallen waar het nuttig en zoo mogelijk zelfs noodig is b v bij
verbeend hoefkraakbeen en andere meer doch men mag als practicus ,,met
alle waardeering voor een juiste theoriequot; niet in een bepaalde richting
zich blind staren. Waar de heer Cr. beweert dat ik mij in een artikel heb
schuldig gemaakt aan inconsequentie tart ik hem mij dit aan te toonen
Ik heb geschreven: ,,met alle waardeering voor een juiste theorie heeft een
polemiekquot; enz. De heer Cr. rukt mijn artikel uit zijn verband en dat is niet
sportiefi Ik ben het evenmin met den heer Cr. eens, dat de groote massa
der hoefsmeden naar ervaring en gevoel werkt. Verreweg het meerendeel
hunner, gelukkig niet alle, werkt in een sleur en is te oppervlakkig om erva-
ring in zich op te nemen resp. te benutten. Volmondig stem ik toe dat
gevoel een persoonlijke eigenschap is, welke dan helaas zeer velen onder ons
missen. Waar de heer Cr. mij tegen het slot van zijn artikel verzoekt de
door mij genoemde voorbeelden te willen toetsen aan zijn theorie en mede
te deelen of ze daarin passen stel ik er prijs op mijn bevindingen dienaan-
pande als volgt weer te geven: Wat het onder 1, 2 en 3 genoemde betreft
kan ik mij in bepaalde gevallen inzake het besnijden met zijn theorie veree-
nigen, doch er zijn m. i. uitzonderingen en het komt er voor mij slechts
op aan welke motieven er voor het paard zijn om te doen zooals de heer Cr
ons dat schildert. Met het onder voorbeeld 4 genoemde wil ik voorzichtiger
zijn dan de heer Cr. en er op wijzen, dat dit verschijnsel een gevolg kan
zijn van ondoelmatig inspannen of verkeerd rijden zoowel van den bok als
//S-e ÖKeW^aov''
is een veel betere hoefnagel ... en
ÉWfeÉ Ktcó/
Ks verlaagdnbsp;,„ gehee^iïdïS
-ocr page 79-onder het zadel. (De heer Cr. doelt evenwel volgens zijn bewering alleen op
werkpaarden en hij vergeve mij dus de kleine afdwaling die ik meende te
moeten maken om eenigszins volledig te zijn). Bij het laatstgenoemde
voorbeeld is dan ook menigmaal voerman, koetsier of ruiter degene die de
fout verhelpen kan en ingrijpen van den hoefsmid ongewenscht. Wanneer
ik nu mijnerzijds tot slot van mijn artikel een resumee geef van de methode,
die ik beoefen, verklaar ik nadrukkelijk het niet mogelijk te oordeelen mij
of uitsluitend aan de rechte voetas of uitsluitend aan de slijtage op een be-
paalde plaats te houden, doch beide met elkander te moeten combineeren
er nogmaals aan toevoegende, dat het kiezen van een bepaald ijzer waarmede
smeden richten en passen onafscheidelijk zijn verbonden niet over het
hoofd mag worden gezien. Over dit laatste heeft de heer Cr. geen woord
geschreven en dat is mij onbegrijpelijk. Juist voor hem die, m. i. zéér terecht,
groote waarde hecht aan een gelijkmatig afslijten van het ijzer moest dit
n. m. m. van groote beteeken is zijn. In vele gevallen waar de heer Cr. den
hoef wenscht besneden te zien ten koste van de rechte voetas zal zijn lager
maken van het betreffende hoefgedeelte onnoodig zijn als hij het juist
ijzer weet te kiezen en dit naar behooren kan laten richten en passen.
Met dank voor de plaatsing.nbsp;Hoogachtend,
Utr. 29 Apr. 1936.nbsp;Fr. Steding
Mijnheer de Redacteur,
Op pag. 57 van ,,De Hoefsmidquot; van 15 April j.l. zegt Prof. v. d. Plank:
Eén punt is mij niet duidelijk n.l. hoe het mogelijk zou zijn met behulp
van een wat meer naar voren geplaatsten balk de voetas te wijzigenquot; enz.
Kennelijk wordt hiermede gedoeld op het slot van mijn artikel in de Maart-
afleveringvan ,,De H.quot;, alwaar ik schreef: ,,Terwijl het paard na het beslaan
een rechte voetas vertoonde had ik deze denkbeeldige lijn door middel van
het besnijden naar achter gebroken en hem door middel van de lengte
van het ijzer, waarbij dan om de straalschenkels voldoende te laten dragen
het hart van de sluitijzers sterk naar voren was gebogen wederom in eere
hersteld.quot; M.a.w. niet het naar voren plaatsen van de balk had invloed op de
voetas maar het langer houden van de ijzers en omdat ik mijn ijzers, in dit
geval sluitijzers, langer maakte moest ik de balk meer naar voren verplaat-
sen. Had ik dit laatste niet gedaan dan zouden de hoornige ballen inplaats
van de straalschenkels op de balk gedragen hebben en dat was natuurlijk
fout geweest. Ik vertrouw met deze nadere uiteenzetting voldoende dui-
delijk te zijn geweest en verblijf met dank voor de plaatsing
Hoogachtend
Utr. 23 Apr. '36.nbsp;F r. S t e d i n g
-ocr page 80-ZWARE (J2ERS VOOR CONCOURSPAARDEN
Ook mij was de polemiek over bovenstaand onderwerp en het stukje van
den heer W. F. S(mits) in ,,Het Paard niet ontgaan.quot;
Wat het door den heer Breukink aangehaalde geval betreft, hieraan zijn
schuldig: Ie. de jury, 2e. de eigenaar en ten 3e. de hoef(?)smid.
De jury, doordat men dat paard niet direct uit de ring heeft gestuurd
De eigenaar, om een dergelijk beslag onder zijn paard te wenschen ofte
dulden.
De hoef?smid, om een dergelijk beslag onder teleggen.
Veelal speelt in dergelijke gevallen de zuinigheid mede een rol, doch een
goed concoursbeslag is voor geen beetje te leveren en zij, die tegen een
extra uitgaaf voor concoursbeslag opzien, doen beter aan dergelijke sport
met mede te doen. Ook bestaat hierin veel na-aperij, doordat men op een
of ander concours, een paard van de H.H. Bolt, Bultman, Caspers, Mellema
Rijks- of anderen op het een of ander apart beslag heeft zien staan en dan
moet ook hun paard dit soort beslag hebben. Laat men toch echter wat het
zwaardere beslag betreft zich toch niet te weekhartig gevoelen en zich
gelijk gaan stellen met hen die tegen een opzet zijn en niet zien hoe menig
paard zonder opzet heen en weer wordt gescheurd, of met hen, die een
hoefsmid een proces willen aandoen, omdat hij een praam gebruikt, doch
geen oog hebben voor den hoefsmid zelf, die zoowat uit elkander gerammeld
wordt en geen droog draadje meer aan het lijf heeft.
Concoursbeslag is lang niet eeo ieders werk en een gewichtijzer kan even-
goed een goed en mooi beslag zijn, maar kan niet anders dan voor extra
prijsverhooging geleverd worden.
De heer W. F. S(mits) heeft het over concourshackny's en noemt de H H
Gebr. V. d. Haar en Jack M. Washington en zegt nooit een concourspaard
in den ring te hebben zien brengen of gebracht op kilo's ijzer.
Wanneer echter een hackney met een gewicht van 1 kg gereden mag worden,
en men past eenzelfde soort gewichtsijzer bij een flinke Oldenburger toe!
IS men zeer spoedig aan kilo's toe, want het verschil in grootte van de hoeven'
leidt daar toe.
Dat de heer Marsman de bekwaamste concoursrijder van Amerika wordt
genoemd, zegt mij nog niets, daar ik betwijfel of aldaar de concurrentie op
dit gebied wel zoo groot is.
Hebben wij niet enkele jaren in de bladen kunnen lezen, dat aldaar (Miss
Groff? naar ik meen), Knigt Commender, de wereldkampioen hackney
voorheen van den heer Harbrinck Numan, aldaar ter overwinning werd ge-
voerd, gereden slechts met I hand en dat nog wel dooreen dame? Ik betwijfel
of zoowel de heer v. d. Haar als de heer Hendriks, die destijds hier in Hol-
land Knigt Commender gereden hebben, hiertoe kans zouden .hebben
gezien.
Dat de heer Marsman verleden jaar in den Haag de jonge hackney's heeft
ingereden en dat er geen ijzers bij waren zwaarder dan 5 ons, zegt ook niets,
want zou door zwaardere ijzers en door een andere kundige concoursrijder
geen grooter succes kunnen zijn bereikt?
Collega's hoefsmeden vooral en ook anderen die belang stellen in dit onder-
werp, kunt U in dit bovenstaand stukje iets verkeerds of stootends op-
merken?
Waarom deze vraag zult U allicht denken. Nu, een zelfde stukje heb ik des-
tijds toegezonden aan ,,Het Paardquot; waarvan de heerW. F. S(mits) redacteur
is, doch dit is niet opgenomen.
Het onderwerp is van te groote waarde, om op zoo'n manier in de doofpot
te worden gestopt. Zeer leerzame stof vooral voor de hoefsmeden zal er
zeer zeker uit voortkomen.
UEd. bij voorbaat beleefd dankzeggend
Hoogachtend,
Th. A. Koelman
1) Van Redactiewege ingekortnbsp;Alkmaar
SLIJTAGE VAN HET TOONGEDEELTE
zou volgens de meening van den heer Weyermans eigenlijk geene slijtage
zijn, doch zulks alleen bij strompelenden gang kunnen voorkomen.
Het zij me vergund, te mogen meedeelen, hoe ik besloot tot slijtage bij
het optillen van den hoef.
Wanneer men achter iemand loopt, die in z'n gang zich min of meer geca-
denceerd — deinend — voortbeweegt, dan kan men gerust besluiten, dat
daarbij de schoenzool in den toon het eerst en het meest aan slijtage onder-
hevig is. Heeft de gang die deining niet, dan slijt de zool onder den bal
van den voet. En wil men daar meer van weten, let dan slechts op den
gang en onderzoek de slijtage aan de schoenzolen.
Bij dat cadenceeren wordt n.1. de voet opgenomen na eerst bij den afzet
tegen den bodem eenigszins schurend te zijn uitgegleden. Het is dan ook
een feit, dat op grindwegen die slijtage veel grooter zal blijken te zijn dan
b.v. op z.g. gesloten wegdek. Doch ook voor het paard blijft dit gelden.
We zagen, dat niettegenstaande de meeste paarden eerst de verzenen en
dan den toon plaatsen, niettemin bij het onbeslagen paard die verzenen
groeien, terwijl de toon afslijt. Wil men nu sterker bewijs voor de stelling,
dat niet bij het neerzetten, doch juist bij het opnemen er slijtage in het
toongedeelte plaats heeft? Ware er niet in den laatsten tijd zooveel van
meening gewisseld als juist over die slijtage en hiernaar te beoordeelen
besnijden en beslag, dan zou ik er niet op gewezen hebben. Thans ware er
wellicht rekening mede te houden, en dan niet zoozeer met hetgeen ik
beweer dan wel met wat onze paarden ons laten zien, resp. beslagen en
onbeslagen.
Tevens wil ik niet nalaten me bizonder te verheugen in de adhaesie, me
— hoewel allicht geheel onbewust — door den heer W. betuigd in diens
groote ingenomenheid met kurkzooltjes, iets, wat ik reeds voor jaar en dag
in de vakpers heb bepleit . . . zonder eenig ander merkbaar resultaat echter
dan het gebruikelijke: voor kennisgeving aanvaard en ter zijde gelegd.
Met in den vervolge o. a. de groote belangstelling voor thans nog steeds
afwijkende standen en gangen plus het steeds probleem gebleven stand-
voetas-ijzerslijtage-geschil, mitsgaders de betrellt;llt;elijk geringe waarde tot
heden toegekend - dierenarts Crezée maakte nog onlangs de uitzonde-
rmg! - aan wegfokken van eerstgenoemd euvel, benevens de bestrijding
van genoemd probleem naar het recept van collega-paardeman Weyermans
m zake het gebruik van kurkzolen, aan welker gemis hoofdzakelijk veel der
narigheid is toe te schrijven, inmiddels voor ons dan tevens de kurk, waarop
we onze meening zullen trachten drijvend te houden!
Zoetermeer, April '36.nbsp;_
SCHIJN EN WEZEN
Niets bestendig hier beneên? Ja, accoord, nnits we sleur er buiten houden.
Wellicht toch niets, althans weinig, zoo taai in wezen als juist de sleur,
hoewel er in den regel slechts schijn mede wordt bereikt.
Onze medewerker Breukink heeft zich weer eens geërgerd aan die vertoo-
ning met abnormaal beslag - en dan met name onder normale voeten! -
op zoo'n keuring, alweer met name nog wel van fokmateriaal, ditmaal te
Eist en te Utrecht, maar de plaats der komedie doet er minder toe, want ik
trof het te Hoofddorp en te Rotterdam niet anders. Enfin, overal waar
gekeurd wordt, blijft nog steeds de schijn verre verkozen boven het wezen.
Dit toch zou immers vragen naar een werkelijken toestand, terwijl aan den
schijn de zeer gebruikelijke eer wordt bewezen.
Nu zou B. wederom wenschen, dat paarden op zoo'n onmogelijk beslag
door de jury zouden worden teruggewezen. Maar niet aleer de meerderheid
zich bij dien wensch aansluit, zal de jury durven besluiten in dien geest.
Eene jury, die er niet op gesteld is, vrede en vriendschap te bewaren met
en voor de meerderheid, zou nog geboren moeten worden. En abnormale
ijzers ten einde zich zand in de oogen te laten strooien ( 't moet willens,
althans wetens zijn, want zoo onkundig is die jury niet!) blijven dus voor-
loopig wel in de mode van de sleur.
Ik mis echter steeds (slechts één maal vond ik adhaesie, doch zoo even
tusschen de regels in), en ditmaal ook in de critiek van B., iets, waarop ik
•mist zoo gaarne den nadruk leg, en dat is op het feit, dat veel te weinig
wordt gewezen op den invloed van den mensch op den monstergang van
het gepresenteerde paard.
En om nu andere, inmiddels zeer mogelijke omstandigheden eene buiten
bespreking te laten, zou ik willen vragen: wie monsterde te Eist het paard
dat daar anders ging dan te Utrecht? En wie hielp daarbij aandrijven? En
had dit alleszins verwerpelijke doen op dezelfde wijze plaats in beide geval-
len? Wel vernemen we, dat er groot verschil bestond in den getoonden
gang en dit nog wel, waar juist het tegenovergestelde te verwachten was
van het verschil in beslag.
Hopen we, dat het steentje, ditmaal bijgedragen door B. toch weer iets
moge helpen bij den opbouw van een weldoortimmerd huis, waarin fokker,
hoefsmid en jury zouden kunnen wonen onder minder lekkend dak, minder
blootgesteld aan tocht, met minder oog voor de arabesken in den voorgevel,
in één woord met minder risico met en door de schijnvertooningen, doch
met meer garantie voor een reëel fokdier, op normaal beslag, zich presentee-
rend zooals hij is en niet zooals hij gemaakt werd om aan den schijn te
offeren ter wille van allen en alles, behalve dan aan logisch denken en cons^
quent handelen.
ADET GUMMI BESLAG
Naar aanleiding van mijn onderschrift onder het in de vorige aflevering
opgenomen verslag van den Ch. der Bereden Politie te A'dam over het
Adet gummibeslag, n.l. om te adviseeren een balk aan te brengen op deze
ijzers wordt mij medegedeeld dat zulk een balk electrisch zeer goed op te
nieruit zou blijken, dat over het algemeen de hoornstraal geen nadeel
ondervindt van dit beslag, durf ik nog niet te onderschrijven' daar eequot;
ove, ge^imen tijd zal moeten blijken of dit werkelijk zoo i . D'or d dTe
van rubber en ijzer wordt de zooivlakte van den hoef zoodanig Ïn den
bode^ verwijderd, dat er niet de geringste kans overblijft, dat's aal
zool ooit tegendruk zullen ondervinden, iets wat bij een gewoon beslat
ook met geregeld gebeurt, doch in elk geval meer kins e tTdien
straa^of d 'nbsp;hetzij door ee Ik, d
w^rinnbsp;^^ g^beele zoolvlakte in dracht kon
vTnt; TaarTLt.nbsp;^^ ^^^ ^ ^^^^nbsp;^oef en dus
MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT ^ '
Op 2 Mei l.l. werd het examen voor hoefsmid afgelegd door reservehoef
smeden le sinds 26 Maart 1035 in oplieding waren gedweest. G^aagd z^n
ViiTen^r'.- L'rijsÏn'^quot;nbsp;^^nbsp;^^^^^
g^lrverLT^t.;.quot;nbsp;- in het genot van onbepaald
-ocr page 85-AANSTAANDE CONCOURSEN-HIPPIQUE.
21 Mei Schijndel.
21 Mei Best.
21 Mei Leende.
21 Mei Breda.
24 Mei Gasselternijveen.
24 Mei 's-Hertogenbosch.
I Juni Alphen N.-Br.
I Juni Bergen op Zoom.
Inbsp;Juni Dordrecht.
I Juni Eext.
I Juni Wanroy.
I Juni Woudenberg.
I Juni de Wijk.
4nbsp;Juni Eelde.
5nbsp;en 7 Juni Den Haag.
7 Juni Etten.
7 Juni Haaren N.-Br.
7 Juni Lierop.
7 Juni Nijnsel.
7 Juni Olympiade Dag.
10 Juni Wageningen.
10 Juni Winschoten.
IInbsp;Juni Oostermoer Eext.
12 en 13 Juni Bussum.
18 Juni Sappemeer.
18—21 Juni Amsterdam.
Berlicum.
Hilvarenbeek.
Nijmegen,
't Zandt.
Cuijk.
Oud-Gastel.
Udenhout.
Veendam.
II en 12 Juli Wassenaar.
17 Juli Barneveld.
19 Juli Dongen.
25nbsp;Juli De Steeg.
26nbsp;Juli Oss.
2 Aug. Heeswijk.
2 Aug. Scheemda.
6 Aug. Zwolle.
15 Aug. Oudenbosch.
28nbsp;Aug. Groningen.
29nbsp;en 30 Aug. Enschede.
1nbsp;Sept. Dokkum.
2nbsp;Sept. Nijkerk.
3nbsp;Sept. Oosterhout Geld.
6 Sept. Langenboom.
10 Sept. Surhuisterveen.
10 Sept. Utrecht.
21 Juni
21 Juni
28 Juni
4nbsp;Juli
5nbsp;Juli
5 Juli
5 Juli
5 Juli
AANSTAANDE COURSES IN NEDERLAND.
I.b. = lange baan, k.b, = korte baan.
Uithuizen k.b.
Drachten I.b. en k.b.
Duindigt I.b.
Norg k.b.
Woudestein I.b.
Harendermolen k.b.
Duindigt I.b.
Heerenveen k.b.
Bolsward k.b.
Groningen I.b.
Opmeer k.b.
Woudestein I.b.
Duindigt I.b.
Veendam I. en k.b.
Noordwolde Fr. k.b.
Sappemeer k.b.
Duindigt I.b.
Usquert k.b.
Binnenwijzend k.b.
Groningen I.b.
Duindigt I.b.
Alkmaar I.b.
Zuidhorn k.b.
. Duindigt.
. Scheemda I. of k.b.
. Stompwijk k.b,
9 Aug,
9 Aug.
16 Aug.
16 Aug.
20 Aug.
23 Aug.
27 Aug.
30 Aug.
30 Aug.
2nbsp;Sept.
3nbsp;Sept.
6 Sept.
6 Sept.
13 Sept.
18 Sept.
20 Sept.
20nbsp;Sept.
21nbsp;Sept.
■ I Oct.
4nbsp;Oct.
I I Oct.
18 Oct.
25 Oct.
I Nov
8 Nov,
15 Nov,
17 Mei
21 Mei
21 Mei
24 Mei
24 Mei
31 Mei
I Juni
8nbsp;Juni
14 Juni
21 Juni
21 Juni
28 Juni
28 Juni
5 Juli
5 Juli
12 Juli
12 Juli
19 Juli
26 Juli
26 Juli
2 Aug
2 Aug
5 Aug
k.b.
Leens k.b.
Heerenveen k.b.
Woudestein i.b.
Groningen I.b.
Purmerend k.b.
Beverwijk k.b.
Duindigt I.b.
Abcoude k.b.
Alkmaar I.b.
Harendermolen
Zaandam k.b.
Heemskerk k.b.
Duindigt I.b.
Den Hoorn gem
Groningen I.b.
Wolvega k.b.
Duindigt I.b.
Uithuizen I.b.
Medemblik k.b.
Lisse k.b.
Duindigt I.b.
Alkmaar I.b.
Duindigt I.b.
Duindigt I.b.
. Duindigt I.b.
, Duindigt I.b.
, Duindigt I.b.
Een belangrijke uitgave:
Trygve Gulbranssen's bekroonde
boek
momenteel de meest gevraagde
roman in ons land. In eenige maan-
den verschenen reeds 6 drukken.
Door de geheele pers uniek beoor-
oordeeld
Vertaling uit het Noorsch door Dr.
Annie Posthumus, verzorging van
Anton Pieck
Prijs: ing. f 3.75 geb. f 4.50
Verkrijgbaar bij alle bonafide
boekhandelaren
OVERIJSELSCH SAGENBOEK.
Bii W J Thieme en Co. te Zutphen is verschenen het „Overijsselsch Sagen-
boekquot; waarin uit boeken, tijdschriften en almanakken, materiaal verzameld
is en aldus in boekvorm aan de vergetelheid ontrukt is. Wij laten hieronder
een der sagen volgen:nbsp;,. jnbsp;j
Lang geleden stond er op den Holterberg een boerderij, die gedreven werd
door een weduwe, wier man veel van haar ondeugende streken had te lijden
Na^Ïen dood van den man verbaasde het iedereen, dat het wijf zooveel en
zulke mooie paarden had, die op de markt te Deventer hooge prijzen op-
brachten en vooral voor de dragonders werden aangekocht. En ook was het
opgevallen, dat de boerin telkens een anderen knecht noodig had, terwijl
de vorige spoorloos verdween.nbsp;, , j
De oude dienstmeid van de boerderij had weer eens rondgezegd, dat de
boerin een knecht vroeg. En nu bood zich een flinke jongen aan, die zijn
kameraden beloofd had den boel daar eens recht te zullen zetten.
Den eersten avond reeds, toen hij in den stal gerucht hoorde en eens ging
kijken, werd hem bij het binnenkomen door de boerin plotseling een halster
over 't hoofd geslagen en zie. Jannes de knecht was veranderd in een paard!
Hij kon denken als een mensch, en voelde zich heel goed, maar hij was
een paard 1nbsp;,
Het wijf klom op zijn rug, en gaf hem de sporen, en toen reed hij met haar,
over heg, over steg, over land, over zee, naar de Oost!
Daar bond het wijf hem vast aan een palmboom en zij ging weg om rijst te
koopen op de markt.
Jannes - het paard - begon echter behoedzaam tegen den boomstam te
schuren, beproevend zich het tooverhalster van den hals te schuiven, en
dat gelukte.nbsp;■ , u ^
Ineens was hij weer vrij en mensch! En nu ging hij, met het halster m de hand,
achter den boom staan om het wijf op te wachten.
Daar kwam zij, een zak rijst in iedere hand, en verwonderd keek ze rond.
Plotseling kwam Jannes te voorschijn, sloeg haar het tooverhalster over den
kop, en nu was zij in een paard veranderd. Hij besteeg het dier en reed
vliegensvlug over heg en steg, over land, over zee, overal over terug naar
Holten, naar de boerderij, maakte het halster goed vast, en liet 's anderen
daags het paard beslaan.
Op de boerderij teruggekeerd, nam hij het halster af en het wijf stond weer
voor hem. Hij heeft haar toen duchtig de les gelezen en ging het halster
verbranden.nbsp;r. u
Maar ternauwernood lag het in 't plaggenvuur onder de schouw of het begon
te donderen en te bliksemen, te knetteren, te knisteren en te branden, en
de heele hoeve ging in vlammen op, paarden, koeien, geiten, varkens en al.
Maar het wijf ontkwam. Zij had alles verloren en moest voortaan bedelen.
En tot aan haar dood toe kon je duidelijk op haar vuile handen en op haar
bloote voeten de litteekens zien van de gaten, die de hoefijzerspijkers bij
't beslaan daarin hadden achtergelaten.
-ocr page 88-voor het paard
voor den hoefsmid
,,ADET
RUBBER HOEFBESLAG
ff
Geen uitglijden meer, doch volkomen vaststaan, zelfs op
natte en modderige asphalt- en keibestrating.
Grootere trekkracht, langere levensduur.
Schitterend passende ijzers, ca. 40 modellen.
Vastgestelde prijzen in overleg met de organisatie.
Vraagt inlichtingen bij den importeur:
L, HUNSE - ZIJLWEG 2« - HAARLEM
-ocr page 89-Een en veertigste jaargang
H HOEFBESLAG IN NEDERLAND
'BAin
REDACTEURi Dr.J. H.J. GALLANDAT HUET - sjaRAVENHAGE
ABONNEMENTS?
voor Nederland . per jaar f^—
buiten Nederland per jaar f
Uitgave: De Zuld-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij. Wagenstr. 70. 's-Gravenhage
L.S. - Alle stukken en correspondentie „De Hoefsmidquot; betreffende tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te s-Gravenhage
HOEFBESLAG IN HET ALGEMEEN. CONCOURSBESLAG IN HET
BIJZONDER.
Dat in het algemeen door de verschillende eigenaren van paarden veel te
weinig aandacht aan het hoefbeslag wordt geschonken is een bekend feit.
Wii maken het dagelijks mede. Een groot gedeelte der eigenaren - en wij
hebben hierbij in het bijzonder het oog op die eigenaren die geen speciale
vakmenschen zijn, doch alleen het paard zien of noodig hebben voor het
bedrijf - beseffen niet, dat het beslag voor het paard is wat het roer voor
een schip beteekent. Zoo niet het belangrijkste dan toch zeker een der be-
langrijkste verzorgingsonderdeelen. Op dit gebied zijn het de gelukkigste
paarden die normaal de ijzers verslijten, dus noodzakelijk om de 3 a4 weken
of korter bij den hoefsmid belanden, waardoor de voeten geregeld een be-
handeling krijgen en zoodoende, tenminste voor zoover het aan den smid
ligt worden onderhouden. Dat er door het gros der de door mij bedoelde
eigenaren nimmer iets aan de voeten wordt gedaan, is een geregeld ver-
schijnsel en het lijkt er veel op of zij de meening zijn toegedaan dat het bi]
de voeten alles maar van zelf moet komen en deze geen verzorging noodig
hebben. Hoogstens worden de voeten en dan nog maar alleen bij een klem
gedeelte, alleen 's morgens aan den buitenkant wat gesmeerd doch de
Lnenkant wordt bijna altijd verwaarloosd. Het is evengoed of even ver-
keerd als dat wij b.v. alleen onze nagels zouden knippen en voor de rest ons
van onze voeten niets zouden aantrekken. Doch de paarden die, zooals er
ziin die bijna geen ijzers slijten, zijn heelemaal ongelukkig. Zooals wij vaak
bij de kleine paardenhouders de dieren op de ijzers zien staan is het meer
dan ellendig en wij verwonderen ons er dan ook vaak over hoe het mogelijk
is dat de dieren nog blijmoedig hun werk verrichten. De ijzers vaak heele-
m'aal in den voet gegroeid, drukkend op den straal en zool. De nagels dikwij s
zooals het noodwendig gevolg is van te lang Joopen op de ijzers, aan alle
UTR^^CHf
-ocr page 90-kanten boven de voeten uitstekend, waarvan strijken en verwonidng der
kogels het gevolg is. Voorts struikelen door te lange voeten met alle conse-
quenties daaraan verbonden, als kapotte knieën, gebroken tuigdeelen en
lamoenboomen. Wij zien in deze beschouwing alleen nog maar de paarden
met zeer normale voeten doch bij paarden met afwijzende hoeven is het
natuurlijk nog veel erger. Een troost is het in zooverre, dat bij de laatste
catagorie veel vlugger kreupelheid optreedt en zoo'n paard — gelukkig
voor het dier — veel vlugger bij den smid, eventueel bij den dierenarts
terechtkomt, hetgeen vaak tot gevolg heeft, hetgeen wij meermalen hebben
geconstateerd, dat door eigen schuld van den eigenaar zoo'n paard zoo hope-
loos was verwaarloosd, dat ook de knapste hoefsmid of veearts er niet meer
aan kon doen en het betrokken dier dikwijls voor zijn verder leven een wrak
blijft of verder een sleepend bestaan moet doorbrengen. Ons inziens is dan
ook het beslag een pracht object voor degene die er hun werk van maken
actie te voeren voor dierenbescherming. Indien de betreffende ambtenaren
aan het hoefbeslag wat meer aandacht zouden willen wijden, zou dit ook een
groot voordeel voor de hoefsmeden kunnen zijn. Want wat is vaak het geval,
n.l. dat de voeten der paarden worden verwaarloosd en dan moet de smid
er aan te pas komen. Heeft hij het paard weer niet in zeer korten tijd in
orde, dan krijgt hij de schuld. Hij is dan in de oogen van den eigenaar een
kruk die zijn vak niet kent en wordt naar een anderen smid gegaan, niet
begrijpende, dat de betrokken eigenaar zelf de schuldige is.
Wat het beslag voor de concourspaarden aangaat, hetgeen wij in het bij-
zonder even onder de loup willen nemen, zoo wenschen wij in de eerste
plaats te wijzen op het vaak veel te zware beslag, dat voor de concours-
tuigpaarden wordt toegepast. Bij paarden met slechte voeten die door het
vaak afhalen en aanleggen der zware ijzers te veel zouden lijden wordt tegen-
woordig vaak de methode gevolgd van schroef ijzers, n.l. van ijzers die op de
bestaande ijzers worden vastgeschroefd, waardoor een te zware of oneven-
redige belasting wordt veroorzaakt. Wij geven direct toe, dat bij vele paar-
den een zwaarder ijzer met bijzondere gewichtsverdeeling noodzakelijk is
doch hebben hier speciaal het oog op de te zware belasting zooals wij het
vaak op de concoursen constateeren. In Engeland b.v. is men beperkt tot
een max. gewicht. Twijfelt de jury er aan, dat dit gewicht is overschreden,
dan heeft zij het recht de ijzers af te laten nemen en te wegen. Blijkt dan dat
deze werkelijk te zwaar zijn, dan volgt onherroepelijk disqualificatie. Het is
dan ook een verheugend verschijnsel, dat de Kon. Fed. van Landelijke Rij-
vereenigingen, die in verband met het door deze Fed. samengestelde men-
voorschrift, 't welk dit jaar is verschenen, en ten gevolge zal hebben, dat
ook eerlang wedstrijden voor tuigpaarden zullen worden gehouden, een
artikel is opgenomen, dat de questie van te zwaar beslag regelt. Waardoor
voorkomen zal worden dat paarden gangen gaan toonen die zij normaal niet
hebben en dus kunstmatig zijn. Bedoeld art. van het wedstrijdvoorschrift
luidt als volgt: ,,Het rijden met dubbele ijzers of extra verzwaarde ijzers
lijdt tot disqualificatiequot;.
Wij constateeren hieruit, dat de Fed. niet blind is voor de noodzaak, dat een
82
paard voor een concours extra beslag noodig kan hebben, doch dat wel
aanmerking gemaakt zal worden op dubbele of extra zware ijzers. Ons inziens
is het vaak moorddadig zooals sommige paarden op gewicht worden gezet,
waar nog bij komt, dat de eigenaren de zware ijzers er maar onder laten,
waardoor het effect dat men er mede bereiken wil, totaal verloren gaat.
Wil men van gewicht profijt trekken, leg dan de zwaardere ijzers zoo kort
mogelijk voor het concours onder en haalt ze weer direct na afloop er onder-
uit. Wat in het seizoen kan plaats hebben, n.1. dat men b.v. in een week tijd
aan twee concoursen deelneemt, ook dan nog dienen intusschen de ijzers
te worden afgenomen omdat het paard spoedig aan het gewicht gewend
en er dan niet meer op reageert. Wat ons aangaat, zien wij het liefste een
paard in zijn natuurlijke gangen op ijzers die het evenwicht helpen bevor-
deren, n.1. met oordeelkundige gewichtsverdeeling dat het goede gaan van
het paard bevordert en vergemakkelijkt doch zooals wij het vaak zien met
ijzers van geweldige zwaarte, waardoor de beenen met kracht en geweld
omhoog worden gebracht, zulks lijkt ons uit den booze.
Wat de rijpaarden aangaat, bestaat er weer een geheel ander gezichtspunt
waarop naar ons blijkt de meeste der eigenaren geen kijk hebben en door
de smeden moeten worden voorgelicht. Wil men bij een rijpaard succes
met beslag bereiken dan zal dit moeten worden gevonden in tegenstelling
met de tuigpaarden, met uiterst licht beslag. Over het algemeen zal het
lichte ijzer bij rijpaarden in toepassing worden gebracht, doch voor rij-
paarden, die aan concoursen moeten deelnemen, verdient het bijzonder
lichte in vele gevallen aanbeveling. Wij zagen op de concoursen vaak paarden
die door onoordeelkundig beslag een lagere plaats bij de beoordeeling
werd toebedeeld dan zij bij goed beslag zouden hebben verkregen. Wat
toch is het geval, n.1. dat een rijpaard spoedig te hoog doch niet gauw te
laag gaat. Het bij den grond houden der beenen, hetgeen de Franschman
zoo typisch uitdrukt met de benaming van ,,Ra5er Ie tapisquot;, (scheren van
den grond) bereikt men bij paarden die te hoog gaan met extra licht beslag.
Op gevaar af dat men mij zal aanvallen met het verwijt, dat ook hierdoor een
paard uit zijn natuurlijke gangen wordt gehaald, durf ik toch deze stelling
te propageeren omdat bij vaak zeer mooie rijpaarden het eenige gebrek is,
dat zij juist iets te hoog gaan, waarvan mindere beoordeeling het gevolg
zou kunnen zijn en het paard door lichter beslag niet mishandeld wordt. En
zooals wij bij het tuigpaarden-beslag ook hebben verkondigd er niets op
tegen is, dat het paard wat wordt geholpen, mits het de grenzen der wel-
voegelijkheid niet overschrijdt.
Wij vertrouwen, dat wij aan het verzoek dat tot ons werd gericht om het
beslag en in het bijzonder het beslag voor concourspaarden in korte trekken
te behandelen hebben voldaan en wij stellen ons gaarne beschikbaar om zoo
noodig voor bijzondere gevallen advies te geven.
Den Haag.nbsp;A. W. C. de Greef
-ocr page 92-DE RECHTE VOETAS.
Het ingezonden stuk van den heer Steding in de Hoefsmid van 15 Mei
geeft mij aanleiding nogmaals op dit onderwerp terug te komen. De heer
Steding blijkt nl. opvattingen te hebben over beïnvloeding van de voetas-
richting door ijzerkeuze, richten en passen, waarmee ik het niet eens
kan zijn.
In de Hoefsmid van 15 April heeft Prof. v. d. Plank reeds een opmerking
gemaakt over een door den heer Steding beweerde voetaswijziging door
een balk, die verder naar voren was geplaatst. Prof. v. d. Plank schreef
heel terecht, dat voetaswijziging in het bedoelde geval alleen denkbaar
was met verdunde of verdikte takken.
De heer St. gaf in het nummer van 15 Mei van dat geval een nadere uit-
eenzetting en betoogt, dat niet het naar voren plaatsen van de balk invloed
had op de voetas, maar het langer houden van de ijzers.
Niet alleen in het hier bedoelde geval, ook in het algemeen blijkt de heer St.
een zekere macht toe te kennen aan ijzerkeuze, richten en passen met
betrekking tot de voetasrichting, getuige de hier volgende passage uit
bovengenoemd ingezonden stuk:
,.Wanneer het mij mogelijk is, zonder bepaalde hoef- of beengebreken enz.
,,over het hoofd te zien, is bij het besnijden reeds de voetas mijn richt-
,,linie, en wanneer ik hiervan, om welke reden dan ook, bij het besnijden
,,moet afwijken zal ik steeds trachten, zoo mogelijk door ijzerkeuze, richten
,,en passen de rechte voetas weer in eere te herstellen.quot;
Ik veronderstel, dat de heer St. met ijzerkeuze hier niet het oog heeft
op halve maan-ijzers, één tak-ijzers, ijzers met verdunde of verdikte tak
of takken, ijzers met zolen of oplegsels óf andere middelen om het ijzer
in een of ander gedeelte te verhoogen, maar uitsluitend ijzers bedoelt,
die overal even dik en vlak gesmeed zijn (met of zonder opzet) en die recht-
streeks op den hoef worden genageld.
Als de door den heer St. te kiezen ijzers aan deze voorwaarden voldoen,
is het me volkomen raadselachtig, op welke wijze het door den heer St.
beoogde beslag eenige invloed kan hebben op de richting van de voetas
nä het besnijden.
(Natuurlijk bedoel ik hier een directe invloed, die dus waarneembaar is
direct na de bewerking en niet de indirecte invloed, die een of ander speciaal
beslag op den duur op de voetas zou kunnen hebben. Dit is correctie en
blijft buiten het geding.)
Uit het betoog van den heer St. heb ik gemeend te kunnen afleiden, dat
ijzerkeuze, richten en passen een bij het besnijden gebroken voetas direct
vermag recht te maken.
Dit lijkt mij onmogelijk en wel om de volgende reden:
Een vlak besneden hoef met hoefijzer, geplaatst op een vlakken bodem
gehoorzaamt aan dezelfde wetten als bijv. een kachel op een kachelplaat
op een vlakken vloer. Men kan die kachelplaat dun of dik, groot of klein
maken, een anderen vorm geven, draaien en wenden, hoe men wil; als de
plaat overal even dik is en vlak op den vloer blijft liggen, verandert de
VxiLCVt. O-JlJ^t-iJ-)
kachel niet van stand. Evenzoo is het met den hoef; het overal evendik
en vlak gesmede ijzer (opzet toegestaan) heeft geen invloed op den stand
van den hoef, hoe men dit ijzer ook richt en past. Hieruit volgt logisch,
dat ook de voetasrichting door zoo'n ijzer nooit gewijzigd kan worden. (Al-
weer bedoeld; directe wijziging; géén correctie).
De stand van den hoef op den bodem en hiermede de voetasrichting is
bepaald door het besnijden. Vandaar, dat ik me bij het onderwerp ,,de
rechte voetasquot; uitsluitend tot deze bewerking heb bepaald.
Het spreekt vanzelf, dat ijzerkeuze, richten en passen eveneens belang-
rijke zaken zijn, die bij goed hoefbeslag onafscheidelijk zijn van het besnijden ;
maar dan in den zin van elkander aanvullen, niet in de beteekenis, zooals
de heer Steding zich die denkt.
Door ijzerkeuze, richten en passen beoogt men o. a. het meer gelijkmatig
verdeelen van den lichaamslast op den voet, vergrooting van het steunvlak
Op plaatsen, waar zulks noodig is, vergennakkeiijking van den gang, enz.
Het is echter ten eenen male uitgesloten, dat men door richten en passen
met een overal even dik en vlak gesmeed ijzer een gebroken voetas recht
kan maken.
Als de heer St. werkelijk meent, dat dit wèl mogelijk is, zou de hoefkunde
en het hoefbeslag een groote dienst bewezen worden, als het geheim hier-
van zou worden ontsluierd.nbsp;B. Crezée
INGEZONDEN
Mijnheer de Redacteur.
In het laatste no. van ,,de Hoefsmidquot; tracht de heer Steding mij en vele
anderen die zijn eerste uiteenzetting niet hadden begrepen, duidelijk te
maken hoe hij met behulp van lange takken en een naar voren geplaatsten
balk een voetas kan veranderen.
Uit zijn betoog volgt dat de geachte schrijver onder het begrip voetas iets
anders moet verstaan dan hetgeen er mee bedoeld wordt en altiid mee
bedoeld is (zie Duitsche leerboeken en het Hollandsche theorieboek).
Nu is het uiterst moeilijk discusseeren wanneer de beide partijen onder
eenzelfden naam iets geheel anders verstaan! De bedoeling van dit, mijn
schrijven, is dan ook alleen om te doen zien hoe bij de algemeen gangbare
opvatting (zoowel in de practijk als in de rheorieboeken) van het begrip
voetas het absoluut onmogelijk is, om door verlenging der ijzertakken
eventueel gepaard gaande met naar voren geplaatsten balk, het z.g. gebroken
zijn der voetas op te heffen of te veroorzaken.
De heer Steding schrijft: ,,Terwijl het paard na het beslaan een rechte
voetas vertoonde had ik deze denkbeeldige lijn door middel van het besnij-
den naar achteren gebroken — ---.quot;
Tot zoover kunnen wij het betoog geheel volgen en onderschrijven. Door
het besnijden was de voetas naar achteren gebroken, d. w. z. de verzenen
waren in verhouding tot het toongedeelte meer ingekort (of, wat op het-
zelfde neerkomt, het toongedeelte was relatief lang gelaten).
Laten wij echter eerst mededeelen wat algemeen onder de voetas wordt
is een veel betere hoefnagel ... en
amp;Jieekjt M42tf
ttians verlaagdnbsp;in geheel Nederland
-ocr page 95-verstaan Het is de denkbeeldige lijn midden door koot-, kroon- en hoefbeen
(als 't v^are de lengteas dier beenderen). Bij het levende paard waar genoem-
de beenderen nu eenmaal niet aan de oppervlakte liggen verstaan wij onder
de voetas; de denkbeeldige lijn midden over koot en hoef. Bij het vierkant
geplaatste paard moet deze lijn een rechte zijn. Een naar voren gebroken
voetas noemen we een voetas welke ter hoogte van de kroon een buik
vormt, hetzij naar voren of naar achteren (van terzijde gezien). In de schets-
jes A B en C heb ik de verschillen overdreven voorgesteld.
Keerén wij nu terug naar het paard van den heer Steding, dan is op dat
geval de schets C van toepassing. Immers na het besnijden was de voetas
naar achteren gebroken.nbsp;,
De heer St. streeft volgens zijn schrijven ook naar een rechte voetas; hoe is
die nu te verkrijgen? Uitsluitend en alleen door de verzenen te verhoogen
of zoo mogelijk den toon in te korten. In de schets D is dit voorgesteld
door een, achter, verdikt ijzer (ook natuurlijk mogelijk met leeroplegsel of
kalkoenen).nbsp;, ,nbsp;,
Of de ijzertakken nu lang of kort gemaakt worden doet mets ter zake
daarmede verandert de verhouding toonhoogte tot verzenhoogte totaal
niets en uitsluitend deze verhouding, aangepast aan den kootstand (die
gegeven wordt door den lichaamsbouw van het paard) bepaalt of een voetas
recht dan wel gebroken zal zijn. Het komt hierop neer dat de hoefas en
kootas in eikaars verlengde gebracht worden bij het vierkant geplaatste
Aanzien deze algemeene opvatting buitengewoon eenvoudig en begrijpelijk
is meende ik te mogen veronderstellen dat de heer Steding onder „voetas
iets anders verstaat dan andere menschen.nbsp;v. d. Plank
De heer BI te H. schrijft; Ik heb een paard op beslag gekregen dat linksvoor
kreupel loopt en waar bij het afnemen van het ijzer en het bekappen van
den hoef in het midden van den toon op de plaats van de witte lijn in de
zool een donkergekleurde harde hoornmassa zit. Bij bekloppen op den
wand in het toongedeelte trekt het paard en heeft het merkbaar pijn.
Heb ik hier te doen met een hoornzuil en wilt u mij daar eens wat van
vertellen want het is voor het eerst dat ik zoo'n geval in de smederij heb
gekregen.
Met vrij groote zekerheid is hier wel aan te nemen dat het een hoornzuil
betreft Het voorkomen in het toongedeelte is ook een aanwijzing, daar
als regel hoornzuilen ontstaan na kroonbekappingen welke in den winter
voorkomen wanneer de paarden met scherp beslagen zijn en met een
scherpe kalkoen op den kroon rusten; door schrikken of anderszins treden
zii plotseling door en kneuzen den hoornzoom, waardoor de daaronderlig-
gende kroonlederhuid geprikkeld wordt tot sterkeren hoorngroei Groeit
Lze vermeerderde hoorn nu aan den binnenkant van den hoornwand af, dus
op de plaats waar de hoornplaatjes zitten, dan zal hierdoor een druk op de
vleeschplaatjes ontstaan, dus op de wandlederhuid en kan deze zelfs in het
hoefbeen een sleuf vormen, zooals op bijgaande foto te zien is. (fig. 221).
Het spreekt vanzelf dat pijnlijkheid en kreupelheid hiermede gepaard gaat
en als regel is het verloop zeer langdurig.
De behandeling zal een heelkundige moeten zijn en het kan maanden duren
fig. 221
alvorens het paard weer geschikt is om te werken. Ook ziet men vaak
dat na oogenschijnlijke beterschap het lijden opnieuw optreedt en juist
uit het laatste jaar zijn mij eenige gevallen bekend waarop het niet gelukt
is beterschap te verkrijgen en tot het afmaken van hetzelfde paard is
moeten worden overgegaan.
Daar de hoornzuil boven begint (fig. 220), zal deze dus reeds zijn afgegroeid,
wanneer men aan de witte lijn, bij het bekappen van den hoef, deze ontdekt
(fig. 216-217-219).
Daar de behandeling operatief zal zijn, dient een dierenarts geraadpleegd
te worden. Om de pijnlijke plaats vrij van dracht te leggen, zal wanneer
de hoornzuil in het midden-toongedeelte voorkomt, de toonlip moeten
vervallen, de hoornwand en zool aldaar moeten worden vrijgelegd en
twee zijlippen worden aangebracht.
NAAR WERKVERRUIMING
Zooals men weet is met de instelling der zedeiijksheidswetten in 191 I ook
het totalisator-bedrijf bij de wedrennen verboden. Zulks heeft toen in dat
jaar tot een ware uittocht uit ons land geleid van dravers en renpaarden,
trainers, pikeurs, jockey's enz. Verschillende eigenaren vestigden hunne
stallen in het buitenland. Een en ander tot groote schade van allen die recht-
streeks of zijdelings bij de exploitatie van renbanen, de verzorging en ver-
pleging van het betreffende paardenmateriaal betrokken waren. Niet het
minst ook onderscheidene hoefsmeden, aangezien het beslag van wedstrijd-
paarden bijzondere aandacht vraagt en er wat extra aan kan worden verdiend.
In 1911 en direct daarop volgende jaren kwam de paardensport vrijwel stil
te liggen. Daarna is met aanwending van kunst- en vliegwerk de draf- en
rensport wel weer gaande gemaakt, maar er kunnen slechts geringe geld-
prijzen worden uitgeloofd en bijgevolg kost het de eigenaren veel geld.
Sedert 1911 zijn ook wel pogingen aangewend om het verbod van den totali-
sator ingetrokken te krijgen, maar die pogingen hebben steeds schipbreuk
geleden. Thans is opnieuw en wel een krachtige actie ingezet om den totali-
sator terug te krijgen. Dat is zoo gekomen:
De Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart heeft een verzoek gericht
tot den voorzitter van de Alg. Ver. van Vreemdelingenverkeer, Baron
Krayenhoff, om door tusschenkomst van de commissie Krayenhoff de regee-
ring te willen inlichten op welke wijze ons land meer attractie zou kunnen
vormen voor het vreemdelingenverkeer en ook voor zijn eigen bevolking.
In het rapport door die commissie uitgebracht aan den Minister in antwoord
op de gestelde vraag, beveelt zij o.m. de weder-invoering van den totalisator
aan.
Verschillende instanties hebben zich daarna met Baron Krayenhoff in ver-
binding gesteld en dit heeft het beleggen van een vergadering tot gevolg
gehad. Wij hebben die samenkomst, die plaats had ten kantore van het week-
blad ,,Het Paardquot; te den Haag op I I dezer bijgewoond en daar heeft Baron
Krayenhoff voor de aanwezigen, en w.o. de groote Pers, een uiteenzetting
gegeven van den stand van zaken. Aangespoord is dat ieder in zijn eigen kring
zijn best zal doen om Vereenigingen en personen voor de goede zaak te
winnen en daarbij zijn de hoefsmeden ook meermalen als belanghebbenden
genoemd. Mocht er derhalve ook van de zijde der hoefsmeden of hunne
Vereenigingen adhaesie kunnen worden betuigd met het streven, dan geve
men daarvan blijk. Het adres van de commissie van actie is gevestigd Nobel-
straat 70. den Haag.nbsp;B.
De Hoefsmid bereikt uitsluitend
prima vakmenschen ,,daarom
heeft een advertentie op deze
plaats zooveel waardequot; ! 9
Uw advertentie op deze
plaats zou U voordeel
bezorgd hebben
-ocr page 99-ZWARE CONCOURS-IJZERS
Het aanwenden van abnormaal zware ijzers voor concourstuigpaarden
heeft op het concours te Bussum dermate de aandacht getrokken, dat
er van bevoegde zijde wellicht zal worden ingegrepen, teneinde hieraan
paal en perk te stellen.
LANDELIJKE RIJVEREENIGINGEN.
Er zijn momenteel reeds ongeveer 200 landelijke rijvereenigingen in ons
land. Als men rekent dat elke Ver. 10 werkende leden telt (de meeste hebben
er meer) dan zijn er dus 2000 paarden bij de landelijke rijvereenigingen in
africhting, respectievelijk in dienst.
CONCOURS HIPPIQUE TE 's-GRAVENHAGE.
De toenemende beoefening van de rij- en springsport teekent zich ook af
op de wedstrijden. Vooral in de springnummers is de deelname groot.
Nummers met 60 à 70 deelnemers is geen zeldzaamheid meer.
Wij geven hieronder een paar aardige afbeeldingen v. h. Haagsche concours.
Deze jeugdige rijders plaatsten zich tweede met den 80 c.M. hoogen Hans
van de Amsterd. Rijtuig-Mij. Een leuk geheel, dat veel aandacht trok.
DE 304e RONDGANG DER CONFRERIE DER KOETSIERS
SAINT GUIDEN TE BRUSSEL.
Te Brussel of liever in de voorstad Anderlecht, houden we het paard in eere.
De 304e rondgang naar Saint Guiden getuigt daarvan. Deze broederschap
van koetsiers dateert van 1631; de patroon der paarden enz. was Samt
Guidon, volgens de overlevering een boerenknecht en nog elk jaar wordt
hem eer bewezen in de Saint-Pierre kerk van Anderlecht. Een 400 leden
van de broederschap vereenigden zich om acht uur 's ochtends op het
plein voor de Sablon kerk, waar het vaandel werd overhandigd. Onder het
blazen op de jachthorens zette de stoet zich in beweging, bevattende o. a.
een 40-tal bespanningen. Op een escadron trompetters in rooden jachtrok
volgde een postkoets bespannen met zes paarden, waarin het vaandel;
dan volgde een serie van allerlei voertuigen: mail-coach, breaks, omnibussen,
landauers, tonneaux en vooral de bekende fiacres met vele bekende gezichten
van koetsiers der oude garde. Op het Vaillance Plein werden paarden en
voertuigen gezegend, die drie malen rond de kerk reden, waarna allen zich
aan den disch scharen. Gedurende die 304 jaren is de route door de stad
steeds dezelfde gebleven en ook ditmaal konden de auto's wachten. Eere
aan het paard! Dit heeft immers de oudste rechten. De belangstelling was
nog grooter dan vorig jaar en dit bewijst, dat de liefde voor het paard weer
toeneemt, hetgeen trouwens in meer opzicht opvalt.
NO
-ocr page 103-AANSTAANDE
18nbsp;Juni Sappemeer.
18—21 Juni Amsterdam.
2! Juni Berlicum.
21 Juninbsp;Hilvarenbeellt;.
28 Juninbsp;Nijmegen.
4nbsp;Julinbsp;'t Zandt.
5nbsp;Julinbsp;Cuijk.
5 Julinbsp;Oud-Gastel.
5 Julinbsp;Udenhout.
5 Julinbsp;Veendam.
11 en 12 Juli Wassenaar.
15 Julinbsp;Hoofddorp.
17 Julinbsp;Barneveld.
19nbsp;Juli Dongen.
25 Juli De Steeg.
CONCOURSEN-HIPPIQUE.
I 26 Juli Oss.
I 2 Aug. Heeswij k.
I 2 Aug. Scheemda.
I 6 Aug. Zwolle.
I 15 Aug. Oudenbosch.
I 28 Aug. Groningen.
I 29 en 30 Aug. Enschede.
I 31 Aug. Eindhoven.
I I Sept. Dokkum.
I 2 Sept. Nijkerk.
I 3 Sept. Oosterhout (gem. Valburg)
I 6 Sept. Langenboom.
I 10 Sept. Surhuisterveen.
I 10 Sept. Utrecht.
I 13 Sept. Groningen.
AANSTAANDE COURSES IN NEDERLAND (VOORLOOPIGE DATA),
k.b. is korte baan; de overigen lange baan.
21 Juni |
Duindigt. |
1 27 Aug. |
Abcoude k.b. |
21 Juni |
Veendam 1. en k.b. |
1 28 Aug. |
Gron. (k.b. 800 M.). |
27 Juni |
Appingedam (k.b.). |
1 30 Aug. |
Alkmaar. |
28 Juni |
Sappemeer k.b. |
1 30 Aug. |
Harendermolen k.b. |
5 Juli |
Duindigt. |
1 2 Sept. |
Zaandam k.b. |
5 Juli |
Noordwolde (Fr.) k.b. |
1 3 Sept. |
Heemskerk k.b. |
0 Juli |
Usquert k.b. |
1 3 Sept. |
Warmond (k.b. 300 M.). |
8 Juli |
Uithuizen (k.b. 800 M.). |
1 6 Sept. |
Duindigt. |
12 Juli |
Binnenwijzend k.b. |
1 6 Sept. |
Den Hoorn (gem. |
12 Juli |
Groningen. |
1 |
Leens), k.b. |
19 Juli |
Duindigt. |
1 8 Sept. |
Hardegarijp |
19 Juli |
Knijpe |
1 (k.b. 300 M., kamp. v. Ned.). | |
(kamp. Friesl. k.b. 300 M.), |
, 1 10 Sept. |
IJmuiden (k.b. 300 M.). | |
19 Juli |
Leeuwarden |
1 13 Sept. |
Groningen. |
(l.b. en k.b. 800 M.). |
1 15 Sept. |
Schagerbrug | |
22 Juli |
Hoorn k.b. |
1 |
(k.b. 300 M.). |
26 Juli |
Alkmaar. |
1 IB Sept. |
Wolvega k.b. |
26 Juli |
Zuidhorn k.b. |
1 20 Sept. |
Duindigt. |
28 Juli |
Anna Paulowna |
1 20 Sept. |
Uithuizen. |
(k.b. 300 M.). |
1 21 Sept. |
Medemblik k.b. |
AANSTAANDE COURSES IN NEDERLAND
k.b. is korte baan; de overigen
(VOORLOOPIGE DATA)
lange baan.
30 Juli |
Bolsward k.b. |
1 24 |
Sept. |
Enkhuizen (k.b. 300 M.). |
1 Aug. |
Beemster (k.b. 300 M.). |
1 28 |
Sept. |
Joure (k.b. 800 M.). |
2 Aug. |
Duindigt. |
1 29 |
Sept. |
Schagen (k.b. 300 M.). |
2 Aug. |
Scheemda 1. of k.b. |
1 1 |
Oct. |
Lisse k.b. |
5 Aug. |
Stompwijk k.b. |
1 4 |
Oct. |
Duindigt. |
6 Aug. |
Santpoort (k.b. 300 M.). |
1 6 |
Oct. |
St. Maartensbrug |
6 Aug. |
Zv^olle k.b. |
1 |
(k.b. 300 M.). | |
9 Aug. |
Heerenveen k.b. |
1 11 |
Oct. |
Alkmaar. |
9 Aug. |
Woudenstein, |
1 12 |
Oct. |
't Zand (N.-H.). |
II Aug. |
Stom petoren |
1 |
(k.b. 300 M.). | |
(k.b. 300 M.). |
1 18 |
Oct. |
Duindigt. | |
16 Aug. |
Groningen. |
1 25 |
Oct. |
Duindigt. |
16 Aug. |
Purmerend k.b. |
1 1 |
Nov. |
Duindigt. |
20 Aug. |
Beverwijk k.b. |
1 8 |
Nov. |
Duindigt. |
23 Aug. |
Duindigt. |
1 15 |
Nov. |
Duindigt. |
23 Aug. |
Irnsum (k.b. 325 M.). |
1 22 |
Nov. |
Duindigt. |
voor het paard
voor den hoefsmid
is de uitvinding van het
ff
Geen uitglijden meer, doch volkomen vaststaan, zelfs op
natte en modderige asphalt- en keibestrating.
Grootere trekkracht, langere levensduur.
Schitterend passende ijzers, ca. 40 modellen.
Vastgestelde prijzen in overleg met de organisatie.
Vraagt inlichtingen bij den importeur:
L, HUNSE - ZIJLWEG 2« - HAARLEM
-ocr page 105-Çen en veertigste jaargang
,ch hoefbeslag in nederland
quot;SM»
m
PRIJS ADVERTENTIËN
vl^ / l/lO regels f 2,— Elllt;e regel meer
^ \ 'O ct — Bij contract speciaal tarief
abonnements p\r
voor Nederland . per jaar —
buiten Nederland per jaar fV;^
Uitgave: De Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstr. 70. 's-Gravenhage
L S - Alle Stukken en correspondentie ,.De Hoefsmidquot; betreffende tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te 's-Gravenhage
HOEFBESLAG DER BUITENLANDSCHE PAARDEN OP HET INTER-
NATIONAAL CONCOURS HIPPIQUE TE AMSTERDAM
Als hoefsmid v/erd ik aangenomen ter verzorging van het hoefbeslag, op het
internationaal Concours Hippique, gehouden in het Stadion te Amsterdam
van 18 t/m 21 Juni j.l.
Sedert vele jaren bezocht ik verschillende concoursen hetzij voor genoegen
dan v\'el voor dienst.
Deze dagen zijn voor mij, als vakman, altijd hoogtijdagen en het is mij meer-
malen, zoo ook nu weer, opgevallen, dat deze schitterende concoursen zoo
weinig door Veeartsen, hoefsmeden enz. worden bezocht.
Het is voor mij altijd een waar genoegen tusschen de paarden van verschil-
lende landen door te wandelen en het hoefbeslag eens nader te bekijken.
Zoo ziet men het zeer breede beslag der Franschen, met zeer schrale nagel-
gaten, soms 10 hoefnagels in één hoef. Het Fransche beslag is wel het slechtste
te noemen van wat ik daar zag.nbsp;, . ,, , •, u--
Het lersche beslag komt het onze vrijwel het meest nabij, alhoewel ik, bij
nog maar heel kort geleden beslagen paarden, bizonder lange hoeven waar-
nam; wanneer een Hollandsche hoefsmid zoo'n paard onderhanden zou
kriigen, zou hij minstens 2 a 3 cm van de hoeven afsnijden.nbsp;^
Toch is het lersche beslag lang niet slecht en, het spreekt wel voor zich ze^,
dat ik, gedurende het geheele concours niets aan deze paarden behoefde
VafhTt' Belgische beslag zijn wij wel voldoende op de hoogte, dus daarover
kan ik kort zijn.nbsp;■ j i ,i
Het Belgische beslag maakt wel een sterken maar een slordigen indruk al
moet ik er onmiddellijk aan toevoegen, dat de Belgische paarden al verschil-
lende concoursen achter elkaar hadden geloopen.
Het Japansche beslag is typisch, zoo als alles aan de Japanners typisch is;
BIDLIOTM-IZK DER
RIJ.: -------- ITIiT
j ixOcrr'.UT
-ocr page 106-de hoefij^zers zijn kort, smal maar keurig afgewerkt, meer knus, ik weet er
geen anderen naam voor. Veel, maar kleine nageltjes in eiken hoef een
k e,n scherp toeloopend lipje, kleine dunne vaste kalkoentjes (achter)'enz
Ik stond verbaasd bij de Japanners een hoefsmid aan te tr^n, maar nog
ze fs 'irt quot;quot;'h quot; ''nbsp;^^^^nbsp;veearts was^
zelfs militair paardenarts.
tnbsp;^^^^^ ^^^^ paardenarts eigenhan-
dig de oefijzers gemaakt en de Japansche paarden daarmede beslagen.
Mijn collega, de Wachtmeester hoefsmid van de Mil. Politie en ik hebben
me zeer veel interesse en genoegen de verrichtingen van dat kleine kwieke
mannetje bewondert.
df.e voThquot;^''' voldoening was het wel voor ons, dat deze Japansche deskun-
dige vol bewondering was voor het beslag van onze Hollandsche paarden en
zonder zelfoverschatting durf ik te beweren, dat het Nederlan'dsche Hoef:
be^s^^g op hoog pe,l staat en op de wereldmarkt lang geen slecht figuur zou
Zij nog vermeld, dat vrijwel alle buitenlandsche hoefsmeden de beenen der
ti ^n Lrnbsp;nagelkoppen op een hamer op den grond
te plaatsen en zoo de nieten omhalen en gelijk vijlen
In de aanhef van dit schrijven merkte ik op, dat zoo weinig deskundigen een
dergelijk concours bezoeken en ik hoop. dat deze weinige regelen er toe
moge bijdragen dat men veel meer gebruik zal gaan maken van de gelegen-
heid, die voor heel weinig geld geboden wordt, om eens een kijkje te neLn
in het dorado voor den hoefsmid.
C. Mook,
Wachtmeester hoefsmid, A'dam
GEEN WEDSTRIJDEN IN HOEFBESLAG MEER?
Vóór de cnslsjaren vonden regelmatig landbouwtentoonstellingen plaats
m belangrijke centra van ons land. Gewoonlijk wel 5 a 7 per jaar Wi, doelen
hier met op tentoonstellingen van localen aard, doch op die welke een oro
vinciaal of nationaal karakter droegen. Aan zoodanige eenigszins grooS
opgezette shows werd meestal een wedstrijd in hoefbesfag verbonden
Met het stopzetten van de tentoonstellingen in de crisisjaren geraakten ook
d n'hadïï quot; quot;nbsp;rnbsp;wedstquot;
den hadden propagandistische waarde. Vele bezoekers-paardenhoude s
g ven namelijk van hunne belangstelling blijk en wedstrijden hebben bol -
d en voor de hoefsmeden zelf ook altijd een nuttig effect. Ze wekken na-ijver
Taat h.T w wnbsp;uit de omgeving waar de wedstrijd
plaats heeft, deden er ervaring op.nbsp;'
Een landbouwtentoonstelling van flinken omvang staat thans te Enschede
3ot in ïr'nbsp;Augustus-2 September. Wij hadden ge-
hoopt m het programma ook eens weer een wedstrijd in hoefbeslag te zfen
opgenomen, doch. voor zoover ons bekend is, maakt de catalogus daarvan
geen meldmg. Misschien kan zulks nog verkregen worden als het tentoon-
steliingsbestuur op het onderwerp de aandacht gevestigd wordt. En mogelijk
kan dat Bestuur in dezen moreelen en finantieelen steun verkrijgen van de
Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van Landbouw, welke zich een reeks
van jaren voor het hoefbeslag heeft geïnteresseerd.
* *
*
Het is bekend dat verleden jaar en ook dit jaar op enkele paardenkeuringen
een hoefbeslag-commissie in actie is geweest om een onderzoek in te stellen
naar het hoefbeslag der op die keuringen voorgebrachte paarden. Het Stam-
boek voor het Nederlandsche Trekpaard (Belgisch type) heeft daarmede
verleden jaar een aanvang gemaakt op de groote te 's Bosch gehouden ten-
toonstelling. Dit systeem heeft elders, zij het dan ook in gewijzigden vorm
wat de toekenning van prijzen betreft, navolging gevonden, maar het moest
nog veel meer algemeen worden, vooral ook in het noorden des lands, waar
de centrale keuringen te Groningen, Assen en ook in Leeuwarden van groote
beteekenis zijn. Het controleeren van het hoefbeslag op de keurmgen
maakt dat de verzorging van de hoeven grooter aandacht wordt geschonken
in wijden kring. En kan men voor de beste verzorging kleine prijsjes uitloven,
hetzij aan de betreffende hoefsmeden (als te 's Bosch), hetzij aan de eigenaren
der paarden (als te Zetten), des te beter.
Het komt ons voor dat het aanbeveling verdient wanneer in de e.k winter
door de Vereeniging van Onderwijzers in practisch hoefbeslag een verzoek
uitgaat naar Provinciale Regelingscommissies voor de paardenfokkerij in
elke provincie, naar de Stamboekvereenigingen en die instanties welke
paardenkeurmgen organiseeren, om het onderzoek van het hoefbeslag op
de keuringen te willen bevorderen. Onzerzijds wordt daarbij gaarne aiie
medewerking verleent wat het verstrekken van de adressen dier Vereeni-
gmgen aangaat en wat in dezen verder met het geven van publiciteit kan
worden bereikt.nbsp;^
Dr. C. THOMASSEN f
Geachte heer Redacteur,
Als Voorzitter van de Ver. van Militaire Hoefsmeden zij het mij vergund, in
Uw maandblad een enkel woord te mogen wijden aan de nagedachtenis van
ThdmasseTquot;nbsp;^^^ Weledel Zeer Geleerden Heer Dr.
Sedert de oprichting onzer Vereeniging, nu ruim 25 jaar geleden, hadden wij
het voorrecht Dr Thomassen aan het hoofd daarvan te mogen zien staan
Dr. Thomassen had zich tot taak gesteld de Militaire Hoefsmeden op hooger
plan te brengen.nbsp;^
ho^L^lnTedatquot;nbsp;^^^ ^ ^^ ^-P^
Ook wij hebben de tijden van hoogconjectuur medegemaakt, ook bij ons
kon het in die tijden wel eens warm toegaan, maar het was altijd weer onze
Eere-Voorzitter die tot kalmte maande, voor hem was het logisch dat ieder
^jn plicht deed, om zijn rechten te kunnen laten gelden
Met innige vreugde gedenken wij nog het feit, dat Dr. Thomassen met ons
mocht samenzijn ter gelegenheid van de viering van het 20-jarig bestaan der
N. H. V. op 15 October j.l.
Wie kon toen denken, dat wij dezen nog zoo jeugdigen man zoo spoedig
ten grave zouden dragen.nbsp;h
Wij hebben aan de nog geopende groeve kunnen constateeren hoeveel
werkelijke vrienden Dr. Thomassen had aan de spontaan gesproken woorden
en de innige deelneming in het verlies van dezen begaafden en alom ge-
eerden mensch.nbsp;^
Dr. Thomassen heeft ons den weg gewezen en wij zullen op dien weg voort-
gaan, m het vaste vertrouwen, dat het de goede weg is
Zijn heengaan wordt door ons diep gevoeld en betreurt, nooit zullen wij
onzen hooggeachten Eere-Voorzitter vergeten.
Dat hij ruste In vrede.
Namens de Ver. van Mil. Hoefsmeden,
C. M oo k, Voorzitter.
TREKPAARDEN BELGISCH TYPE
De vorige maand is in Brussel de groote jaarl. trekpaardententoonstelling
gehouden, welke altijd 3 dagen in beslag neemt en ook door vele Neder-
landers wordt bezocht.
Fil d'Or d'Hove, Ie van de 5-jarige en oudere hengsten (groote maat) te
Brussel.
-ocr page 110-BESLAG BIJ TREKPAARDEN
In verband met een aan ons gerichte vraag omtrent het beslag bij trek-
paarden laten wij hier. als een antwoord in het algemeen, volgen wat het
leerboek hiervan zegt:
Wij moeten hier onderscheid maken tusschen lichte en zware trekpaarden.
Lichte trekpaarden, waaronder men ook de landbouwpaarden kan rekenen
kan men het best beslaan met
gewone ijzers zonder stoot of
kalkoenen. Moeten de paarden
geregeld op den harden weg
arbeiden of slijten zij bijzonder
snel de ijzers door, dan kan men
de ijzers wat dikker nemen dan
bij tuigpaarden, of stukjes staal
inwellen.
Bij zware trekpaarden bezigt
men nog al eens vrij breede en
dikke ijzers met stoot en kal-
koenen. De ervaring leert ech-
ter, dat vele dieren zeer goed
loopen op gladde ijzers. Wor-
den hoefijzers met stoot en
kalkoenen gebruikt, dan moet
gezorgd worden, dat deze niet
te hoog zijn, hoogstens 1 of lx/3 .. ,,, ,,,
plaatsen, speciaal m Rotterdam, worden geregeld ijzers gebruikt, die veel
TeUg \rnbsp;quot;quot; ^^ hoeven na-
In de laatste jaren neemt in Zeeland en andere zuidelijke provinciën het
-ocr page 111-gebruik van het z.g. Belgische balkijzer toe, dat in België zeer veelvuldig
toepassing vindt. Dit balkijzer heeft een balk, welke nog niet half zoo dik
is als het hoefijzer. Wordt deze balk nu zoo aangebracht, dat de bovenvlakte
gelijk könnt met de draagvlakte van het ijzer, dan zal hij den bodem niet raken
De hoef komt dus alleen met de ijzertakken en niet met den balk op den
grond, waardoor men minder last van uitglijden heeft. Ook is het achterge-
deelte van het ijzer lichter. Is de straal zeer groot, dan wordt de balk wel
zoo aangebracht, dat de ondervlakte gelijk komt met de bodemvlakte van
het ijzer, waardoor er dan meer plaats komt voor den grooten straal.
Het gebruiken van balkijzers bij alle hoeven van zware trekpaarden komt
ons onnoodig voor. Is een balkijzer om een of andere reden noodig, dan is
het Belgisch balkijzer te verkiezen boven het gewone; bij de gewone dikte
van het ijzer kan de balk nog voldoende stevig zijn, al krijgt die maar de halve
dikte.
Bij het passen der ijzers bij trekpaarden, die op klei- of leembodem moeten
werken, moet steeds gezorgd worden, dat de ijzers vrij nauw komen te liggen
en niet te lang zijn. Liggen de ijzers wat wijd en zijn zij te lang, dan worden
vele ijzers verloren, doordat zij in den bodem vastzuigen.
Bij zware trekpaarden moet men voorzichtig zijn met het teveel besnijden
van de verzenen. Men heeft daar gaarne vrij steile hoeven met krachtige
verzenen, z.g. „blokhoevenquot;.
voor het paard
voor den hoefsmid
is de uitvinding van het
Geen uitglijden meer, doch volkomen vaststaan, zelfs op
natte en modderige asphalt- en keibestrating.
Grootere trekkracht, langere levensduur.
Schitterend passende ijzers, ca. 40 modellen.
Vastgestelde prijzen in overleg met de organisatie.
Vraagt inlichtingen bij den importeur:
L. HUNSE - ZIJLWEG 2« - HAARLEM
-ocr page 112-Damheer A. Comnijs schrijft hierover onder „nuttige wenken'' in „Het
goede opmerker, die evena s Sc r'tnbsp;^^
naS ziin t ad en h, 'tnbsp;^^^ hoef wordt ge-
Mijnheer de Redacteur,
Nogmaals, maar dan ook in zooverre het de rerht^ t u * ^
he£op den vre s ntt/rquot;quot; proefondervindelijk groote invloed
de heer Cr. dit niet ziet verandert daardoor het feit allerminst. Eveneens in
tegenstelling met den heer Cr. zie ik zoowel een directe, als indirecte ver-
betering van den voetas als correctie en nu is het in deze wel zéér eigenaardig
dat een geleidelijke correctie als eindresultaat dikwijls meer en gunstiger
effect heeft als een direct ingrijpende. Nog één dezer dagen zag ik daarvan
de bevestiging na het afnemen van concoursbeslag bij een der prijswinnaars
van het laatst verreden Amsterdamsche Concours-Hippique. De vergelijking
die de heer Cr. maakt tusschen paard en kachel gaat niet op. Een paard is
een levend en beweeglijk wezen en een kachel een onbeweeglijk object.
Wanneer de heer Cr. in deze een hoef-en beenpreparaat had bedoeld kon
ik mij zijn vergelijking eenigszins indenken doch wij hebben het bij onze
gedachtenwisseling nooit over het beslag van doode hoeven gehad en doelde
ik daarop in geen geval. De heer Cr. ziet blijkbaar over het hoofd dat de
voetas bij het paard meerdere gewrichten omvat, beweeglijk is en buiten-
gewoon gevoelig voor de verplaatsing van het steunvlak. Hoe langer b.v.
het kootbeen des te meer invloed heeft o.a. de lengte van het ijzer op den
stand van het paard afgezien nog van het feit dat rechthouden resp. bodem-
wijd of bodemnauwsmeden op een grooter of kleiner gedeelte van den
buitensten hoefijzerrand individueel van groote beteekenis zijn voor den
voetas. Het zou mij te ver voeren dit alles aan deze plaats tot in bijzonder-
heden te definieeren doch wanneer de heer Cr. zich in deze voldoende had
ingewerkt zou hij niet afwijzend staan tegenover mijn methode; de resul-
taten zouden hem tot ander inzicht hebben gebracht.
Ik verklaar nadrukkelijk, op grond mijner langjarige ervaring, dat de stand
van den beslagen hoef (op dit laatste komt het tenslotte aan) en hiermede
de voetasrichting niet uitsluitend wordt bepaald door het besnijden. Van-
daar dat o.a. de heer Cr. bij de behandeling van het onderwerp ,,de rechte
voetasquot; m.i. onvolledig is geweest. Wanneer men nu meent dat ik in deze
een geheim bewaar, vergist men zich heusch. De beslagmethode die ik be-
oefen komt oorspronkelijk van de Kgl. Sachs. Lehrschmiede te Dresden en
is in samenwerking met enkele in het buitenland gerenommeerde Hoef-
beslagspecialisten eenigszins gewijzigd en, voor zoover het mij betreft,
aangepast aan Nederlandsche verhoudingen.
Wanneer ik mij nu verder bepaal tot hetgeen Prof. v. d. Plank op pag. 86 en
O^e^ii/mfiaa^''
is een veel betere hoefnagel ... en
thans verlaagdnbsp;in geheel Nederland
-ocr page 114-87 van ,,De Hoefsmidquot; 1936 naar aanleiding van een mijner vroegere uiteen-
zettingen betoogt kan ik betrekkelijk kort zijn omdat ik met het voren-
staande gedeeltelijk reeds ook het ingezonden artikel van Prof. v. d. PI. in
,,De Hoefsmidquot; van ISJuni l.l. beantwoordde. Afgezien van eenige persoon-
lijke inzichten beoefenen de heeren Cr. en v. d. PI. dezelfde school. Inzake
het begrip voetas is er tusschen Prof. v. d. PI. en mij niet het geringste ver-
schil. Mijn groote leermeester, wijlen Prof. Dr. Max Lungwitz doceerde het
begrip voetas analoog aan Prof. v. d. PI. De methode om correctie te brengen
in het slijten der ijzers van een paard zooals ik dat op pag. 39 in dit blad van
15 Mrt j.l beschreef, gaat uit van het verplaatsen bij sommige standen en
bepaalde hoeven van het steunvlak en dit heeft dan automatisch tot gevolg
een wijziging van den voetas. Waar Prof. v. d. PI. in zijn laatst verschenen
artikel op pag. 86 een beroep tracht te doen op Duitsche leerboeken, verwijs
ik hem naar het méér dan 600 biz. leerstofomvattend en met eveneens ruim
600 afbeeldingen geïllustreerde standaardwerk ,,Der Fusz des Pferdesquot; van
Leisering u. Hartmann waar men in de 13e Auflage, nieuw bewerkt door
Dr. Arthur Fischer, op bIz. 311 gelieve aan te treffen het beslag bij ,,spitz-
gewinkelter Hufquot;. Dit beslag paste ik met enkele wijzigingen toe op hét door
mij bedoelde geval en. . . met succes. Wanneer Prof. v. d. PI. dan verder zegt,
dat de lengte van het hoefijzer niets verandert aan de hoogte van toon of-
verzenen bij een hoef, sta ik aan zijn kant doch wil er nogmaals en onher-
roepelijk voor het laatst volledigheidshalve op attendeeren dat ijzerkeuze,
richten en passen van groote beteekenis zijn op de richting die de voetas
na het beslaan te zien geeft.nbsp;Hoogachtend,
Fr. Steding
LITERATUUR OVERZICHT.
In de Zwitsersche Hoefsmid komt een artikel voor van Huth waarin deze
een beschrijving geeft van onderzoekingen verricht bij 30 hoeven en 233
ingeslagen nagels. Hij heeft doorsneden gemaakt en wel zoo dat hij het hoef-
ijzer steeds dwars doorzaagde en de nagels middendoor over hun geheele
lengte. Vervolgens maakte hij horizontale doorsneden van niet tot niet.
Op deze wijze kon hij het verloop van alle nagels nagaan, waaruit bleek dat
dit maar zeer sporadisch recht was. Meestal maakten zij op de helft van haar
lengte een bocht naar binnen. Sommige hadden al een kromming direct bij
het binnentreden van den hoef. Hij meent nu dat dit, hoewel niet strikt
noodzakelijk, toch een voordeel is, daar het ijzer minder gauw losgaat zitten.
Van invloed op deze krommingen zijn de hardheid van de hoorn, de taaiheid
van het nagelijzer en de richting van het nagelgat. Tenslotte komt hij tot
de navolgende conclusies:
Ie. In een hoef met gezonde hoefhoorn moeten alle hoefnagels een absoluut
recht verloop aanwijzen.
2e. Buigen van de hals van de nagel in het nagelgat geeft geen verkeerde
invloed wanneer het verloop van de kling recht is.
3e. Een kromme of gebogen nagel vermindert de stevigheid van bevestiging
van het ijzer aan den hoef en moet daarom afgekeurd worden.
EEN ELECTRISCHE SMIDSE
De toepassing van de electriciteit breidt z\ch nog steeds uit en er is nagenoeg
geen onderdeel van het nnaatschappelijk leven, waar zij niet is doorgedrongen
De schooljongen stelt er belang in, maar ook de industrieel, bij wien de.
electro-warmte een steeds grootere rol gaat spelen. De bakvisch weet al
braaf haar electrische friseertang te gebruiken en de huisvrouw staat voor
haar electrisch fornuis, vergetende, hoe haar moeder kookte. En het nieuw-
ste is wel de electriciteit bij de groententeelt.
In den laatsten tijd zijn door de G.E.W. te Amsterdam eenige nieuwe uit-
vmdmgen toegepast; met den heer W. H. Drukker, technisch acquisiteur
van dit bedrijf, ,s De Tel. op stap gegaan, om poolshoogte te nemen, hoever
het nu met het gebruik van de electriciteit als warmtebron in de industrie
staat.
Poolshoogte klinkt misschien een beetje vreemd, als men in een fabriek staat
waar een temperatuur van 100 gr. Fahrenheit zoo noodig tot vele honderden'
of tot duizenden graden wordt opgejaagd.
Gebeurde dat vroeger met open vuur of vlam, waarbij vaak maar een zeer
klem gedeelte van de opgewekte warmte, uitgedrukt in calorieën nuttig
werd gebruikt, dus tot haar recht kwam, en de rest, en wel verreweg het
grootste gedeelte slechts groote hitte, luchtverontreiniging en last voor de
omgeving veroorzaakte, met de moderne apparaten en ovens is dat niet
het geval.- '
Men kan in werkplaats en fabriek, zoowel als in hotel- of huishoudkeuken
smelten, gloeien, of koken en bakken, zonder dat er warmte onnoodig
verloren gaat, of de omgevende temperatuur onaangenaam wordt Twee
vliegen in één klap dus: hygiëne en efficiency. Directe en plaatselijke ver-
vvarming zijn daartoe noodig. Practisch en goedkoop is de toepassing der
electriciteit. De vele duizenden huisvrouwen, die reeds electrisch koken
bakken en braden, kunnen het beamen. En wat de huishouding wil, kan de
techniek geven. Het aantal keukenfornuizen neemt toe en binnenkort komt
m het Wilhelminagasthuis het grootste van Amsterdam in dienst. Dit fornuis
IS rond van vorm; de braadpannen bieden plaats voor driehonderd bief-
stukjes.
Eerst echter iets over onze groote industrie, waar de electriciteit in haar
nieuwste toepassing steeds m^er veld verovert. Voor verwarming worden
voor verschillende doeleinden ook weer verschillende temperaturen toege-
past. Het maakt b.v. een groot verschil, of men moet moffelen, gloeien
harden, smeden, smelten of lasschen, dan wel de temperatuur moet hebben
voor den oven en kookplaten van een fornuis; terwijl deze laatste weer veel
hooger is, dan de warmte noodig bij de tuinders voor het verwarmen van
den grond. . .
Enfin, eerst zijn eenige industrieën bezocht over het Ij.;-
In het fabricageproces bij de „Drakaquot; speelt de electro:warmte een groote
rol bij het uitgloeien van koperdraad, alvorens dit op den gewenschten dia-
meter wordt getrokken. De oven wordt ingeschakeld en de temperatuur
^opt op tot ongeveer 400 gr. C., welke na ongeveer een uur bereikt is
Dan schakelt de oven zich automatisch af. Het koperdraad is na dit gloei-
proces zacht geworden en gereed voor verdere bewerking, b.v. het nog
dunner trekken of het vertinnen. Elke gloeipot kan ongeveer 650 a 700 K G
koper bevatten.
De Kromhout-motorenfabriek heeft een weerstandsoven voor het harden en
veredelen van staal. Automatisch en met volkomen zekerheid wordt het
tijdstip aangewezen en geregistreerd, waarop de hardingstemperatuur is
bereikt. Door de juiste aanwijzing kan elke willekeurige staalsoort gehard
worden op het meest gunstige oogenblik, zonder dat men zich verder behoeft
te bekommeren om directe temperatuursmetingen met de onvermijdelijke
daaraan verbonden fouten.
Een andere toepassing van de electriciteit: links en rechts schieten de licht-
flitsen weg bij het lasschen op de ,,Nederlandsche Scheepsbouw Mij.quot; Of de
gewone klinknagel over tien of twintig jaar zoo goed als verdwenen zal zijn,
weten we niet. Maar de kans bestaat, dat in de toekomst ook in ons land de
romp van een schip geheel gelascht zal worden. Vooral door verbetering van
de kwaliteit der electroden neemt het vertrouwen in het laschwerk steeds
meer toe. Voor het nieuwe oorlogsschip ,,Trompquot; worden vele onderdeelen
gelascht. Vijftien jaar geleden zou men daar nog vreemd van opgekeken
hebben, toen klinken, gieten en smeden de bewerking vormden. Ook het
feit, dat de electroden, de dunne staafjes, welke opgesmolten worden,
Nederlandsch fabrikaat zijn, heeft er toe bijgedragen het lasschen te bevor-
deren.
De heer Fenenga, een der directeuren van de Amsterdamsche Droogdok-
maatschappij, is een groot voorstander van electrisch lasschen. Hij zag reeds
dadelijk de beteekenis er van in bij het reparatie-werk.
Er zijn al fabrieken in ons land, zooals Willem Smit te Slikkerveer, die de
gieterij hebben gesloten en overgegaan zijn tot het electrisch samenlasschen
van de diverse onderdeelen, wat niet omslachtig is en waaraan geen risico
is verbonden.
Zoo treedt de electrische lasscher steeds meer naar voren en een heele lec-
tuur vergezelt hem op zijn weg door de industrieën. Boekjes, die van de
goede methode en ook van de fouten vertellen. Door de snelle ontwikkeling
van dit lasschen zijn er scholen ontstaan, waar de toekomstige lasschers wor-
den opgeleid of de geschoolden de gelegenheid krijgen, zich op een bijzonder
gebied te bekwamen.
De smid is veranderd in een vingervluggen toovenaar, die in een handom-
draaien T-stukken maakt, ijzer aan elkaar welt.
In de groote centrale werkplaatsen van de gemeentetram aan de Tollensstraat
ziet men de electrische smidse. Dus geen blaasbalg of smidsvuur, geen kolen,
vlammen, roet of asch. Dagelijks is deze smidse in gebruik.
De man houdt, als in zware vuisten, met ijzeren klemmen het dunne staafje,
de electrode, in handen. De stroom wordt ingeschakeld: het ijzer wordt
eerst donker. . . . kersrood, daarna wit gloeiend en de smid is in staat door
het draaien aan een handwiel, het wellende ijzer tot elke gewenschte dikte
in elkaar te drukken, of wel het ijzer uit elkaar te trekken.
De Hoefsmid bereillt;t uitsluitend
prima vallt;menschen „daarom
heeft een advertentie op deze
plaats zooveel waardequot; ! 9
Uw advertentie op deze
plaats zou U voordeel
bezorgd hebben
-ocr page 118-DEMONSTRATIE EN TENTOONSTELLING VAN LANDBOUWWERK-
TUIGEN ENZ. TE UITHUIZEN.
De heer F. J. C. v. Essen, assistent bij het Rijksnijverheidslaboratorium
schrijft hierover in het Gron. Landb.bl.:
,,Op22en23 juli a.s, zal vanwege de Groninger Combinatie van den Bond
van Smedenpatroons in Nederland te Uithuizen een demonstratie en ten-
toonstelling worden gehouden van landbouwwerktuigen en aanverwante
artikelen.
Een terrein hiervoor werd door den heer L. de Boer, landbouwer te Uit-
huizen, geheel belangeloos disponibel gesteld.
Voor een deskundige beoordeeling van het ingezondene werd medewerking
verzocht en verkregen van Ir. P. A. v. d. Ban, Rijkslandbouwconsulent te
Wagenmgen en de Commissie voor landbouwwerktuigen der Gron Mii
V. Landbouw.nbsp;''
Door deze demonstratie en tentoonstelling willen de smeden de landbouwers
laten zien, dat zij in staat zijn, goede landbouwwerktuigen te vervaardigen
en hierdoor trachten, dit werk zooveel mogelijk in de smederij terug te
brengen, hetwelk zeker van groot belang is voor beide partijen.
Door onderlinge bespreking van behoeften en ook van fouten en gebreken
vooral ook met behulp van het verslag der deskundigen, zal getracht worden
tot de vervaardiging van volwaardige landbouwwerktuigen te komen. Deze
poging der smeden, welke een bewijs is van de groote werklust en het aan-
passingsvermogen dezer ambachtslieden ook in moeilijke tijden, verdient
ongetwijfeld allen lof.
Wij willen dan ook gaarne alle belanghebbenden opwekken om deze belang-
rijke demonstratie en tentoonstelling te bezoeken.quot;
AANSTAANDE CONCOURSEN-HIPPIQUE.
BINNENLAND.
19 juli Eindhoven.nbsp;29 en 30 Aug. Enschede.
10 Juli Dongen.nbsp;31 Aug. Eindhoven.
25 Juli De Steeg.nbsp;| Sept. Dokkum.
J^l' Oss.nbsp;2 Sept. Nijkerk.
2 Aug. Heeswijk.nbsp;3 Sept. Oosterhout (Valburg).
2 Aug. Scheemda.nbsp;6 Sept. Langenboom.
6 Aug. Zwolle.nbsp;10 Sept. Surhuisterveen.
12 Aug. Apeldoorn.nbsp;|0 Sept. Utrecht.
10 Aug. Oudenbosch.nbsp;|3 Sept. Groningen.
28 Aug. Groningen.
-ocr page 119-Aug.
Aug.
Aug.
Aug.
Aug.
Aug.
Aug.
Aug.
Aug.
Aug.
16 Aug.
20 Aug.
23 Aug.
28nbsp;Aug.
30 Aug.
WEDSTRiJDKALENDER DER KON. NED. FEDERATIE VAN LANDELIJKE
RIJVEREENIGINGEN
24nbsp;Juli Hengelo (GId.). Wedstrijden.
25nbsp;Juli Olst (O.). Prov. kampioenschappen.
26nbsp;Juli Usselo (O.). Springconcours.
29nbsp;Juli Overschie (Z.-H.). Wedstrijden voor L. Rn. uit Z.-Holland.
31nbsp;Juli Zoelen (Geld.). Prov. kampioenschappen.-
8nbsp;Aug. Rijssen.(O.). Springconcoursen.
15nbsp;Aug. Doetinchem (Gld.). Wedstr. voor L. Rn. uit Gelderland.
16nbsp;Aug. Deurningerstraat-Lonneker (O.). Springconcours.
20 Aug. Bodegraven (Z.-H.). Prov. kampioenschappen.
25nbsp;Aug. Abcoude (U.). Wedstrijden.
26nbsp;Aug. Gouda (Z.-H.). Wedstrijden.
29nbsp;Aug. Deventer (O.).
30nbsp;of 31 Aug. Enschede (O.).
31nbsp;Aug. de Bilt (U.). Wedstrijden.
31 Aug. Haarlem (N.-H.).Wedstrijden.
2 Sept. Nijkerk (Gld.). Wedstrijden.
9nbsp;Sept. Utrecht. Nationale kampioenschappen.
COURSES IN NEDERLAND.
lange, k.b. = korte baan.
3 Sept. Warmond k.b.
6 Sept. Duindigt l.b.
6 Sept. Den Hoorn k.b.
8 Sept. Hardegarijp k.b.
10 Sept. IJmuiden k.b.
13 Sept. Groningen l.b.
15 Sept. Schagerbrug k.b.
18 Sept. Wolvega k.b.
20 Sept. Duindigt l.b.
20nbsp;Sept. Uithuizen k.b.
21nbsp;Sept. Medemblik k.b.
24 Sept. Enkhuizen k.b.
27nbsp;Sept, Woudestein l.b.
28nbsp;Sept. Joure k.b.
29nbsp;Sept. Schagen k.b.
I Oct. Lisse k.b.
Duindigt l.b.
St. Maartensbrug k.b.
Alkmaar l.b.
't Zand (N.-H.) k.b.
Duindigt l.b.
Duindigt l.b.
I Nov. Duindigt l.b.
8 Nov. Duindigt l.b.
15 Nov. Duindigt l.b,
22nbsp;Nov. Duindigt l.bquot;
AANSTAANDE
l.b. =
19 Juli Duindigt l.b.
19 Juli Knijpe k.b.
22 Juli Hoorn k.b.
26 Juli Alkmaar l.b.
26 Juli Zuidhorn k.b.
28 Juli Anna Paulowna k.b.
30 juli Bolsward k.b.
Beemster k.b.
Duindigt l.b.
Scheemda.
Stompwijk k.b.
Santpoort k.b.
Zwolle k.b.
Heerenveen k.b.
Valkeveen l.b.
Stompetoren.
Groningen l.b.
Purmerend k.b.
Beverwijk k.b.
Duindigt l.b.
Irnsum k.b.
Abcoude k.b.
Groningen k.b.
Alkmaar l.b.
Harendermolen
Zaandam k.b.
Heemskerk k.b.
1
2
2
5
6
6
9
9
I 1
16
4 Oct.
6 Oct.
11nbsp;Oct.
12nbsp;Oct.
18 Oct.
25 Oct.
k.b
Een belangrijke uitgave:
Trygve Gulbranssen's bekroonde
boek
momenteel de meest gevraagde
roman in ons land. In eenige maan-
den verschenen reeds 9 drukken.
Door de geheele pers uniek beoor-
oordeeld
Vertaling uit het Noorsch door Dr.
Annie Posthumus, verzorging van
Anton Pieck
Priis: ing. f 3.75 geb. f 4.50
Verkrijgbaar bij alle bonafide
boekhandelaren
1/ /
M}
15 Augustus 1936 — No. 488
Een en veertigste jaargang
OFF. ÓRGAAN DER VER. v ONDEölnbsp;SCH HOEFBESLAG IN NEDERLAND
Allll
REDACTEUR Dr.f. H. J. GALLANDAT HUET - 's^RAVENHAGE
abonnements p\r
voor Nederland . per jaar ^3.—
bulten Nederland per jaar f V,—
Uitgave: De Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, Wagenstr. 70, 's-Gravenhage
L.S. — Alle Stukken en correspondentie „De Hoefsmidquot; betreffende, tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te 's-Gravenhage
EEN EN ANDER OVER EEN ZEEREIS EN . . . HOEFBESLAG
Gaarne wil ik gehoor geven aan een verzoek om het een en ander mede te
®len over een bootreis, welke in A'dam begon en verliep via Hamburg
45 het Kielerkanaal naar Kopenhagen, vandaar naar Visby op het eiland
£ótland,naar Stockholm en Helsingfors, om van hier uit over Réval, Rigaen
mburg weer naar A'dam terug te keeren. Het was een toeristenreis uit-
ende van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij met een
r booten dier Maatschappij, de Costa Rica, die overigens in geregelde
^nst vaart tusschen Amsterdam en Zuid-Amerika.
naam toeristenreis geeft al aan, dat het een vacantiereis was, waaraan
Qn grondslag ligt, dat men de deelnemers zooveel mogelijk in de gelegen-
|f;fid moet stellen, om naast het mooie en aantrekkelijke van een zeereis.
Alk indrukken op te kunnen doen van de landen en plaatsen die men gaat
bezoeken. De bovengenoemde plaatsen liggen respectievelijk in Duitsch-
land, Denemarken, Zweden, Finland, Estland en Letland. Memel in
Littauen, dat ook op het programma stond en na Letland zou aangedaan
worden, moest er bij inschieten, daar een storm met een windsterkte van 8,
gedurende bijna 24 uur aanhield en zoodanige stagnatie gaf dat dit gedeelte
van het voorgenomen programma moest worden ingekort. De eerste lan-
dingsplaats welke bereikt werd na een prachtige vaart langs de Hollandsche
kust en de Waddeneilanden, was Hamburg en deze Hanze en Vrijstad,
Duitschland's toegang tot de wereld, onderhoudt sinds eeuwen econo-
mische betrekkingen tusschen het Nederlandsche en het Duitsche volk.
Het aantal schepen dat Hamburg aandoet, doet deze invloed goed uitkomen,
want na Duitschland en Engeland, wappert de Nederlandsche driekleur het
veelvuldigst in de haven. In menig opzicht heeft echter de Nederlandsche han-
delsgeest zijn stempel op Hamburg gezet, want deze handel dateert reeds van
X
c_
CO
: 1
}
H
m
H
eeuwen terug en een aantal der meest bloeiende Hamburgsche handelsonder-
nemingen is reeds in de 17de eeuw door Nederlanders gesticht. Men vindt
deze invloed dan ook heden ten dage nog terug in de architectuur en talrijke
Hamburgsche handelshuizen in de oude stad zijn prachtige voorbeelden van
Nederlandschen bouwtrant. Ook de taal biedt overeenkomst, het ,,Platt-
deutschquot; gelijkt op het Nederlandsch en laat zich gemakkelijk verstaan.
Zooals elke groote havenstad, biedt ook Hamburg, aan de rivier de Elbe
gelegen, de meeste bedrijvigheid. Reusachtige zeeschepen en machtige
haveninstallaties geven het al dadelijk een cachet van een eerste klasse
havenplaats. Onder de Elbe kan men een wonderwerk van moderne tech-
niek, de Elbetunnel, bezichtigen en dit doet ons verlangend uitzien naar
een Maas- en een Ij-tunnel, opdat R'dam en A'dam in dit opzicht niet ten
achter behoeven te staan bij Hamburg en Antwerpen, de twee grootste
concurreerende havenplaatsen. Het ligt niet in de bedoeling uitvoerige be-
schrijvingen te geven van deze en volgende steden, doch willen wij slechts
op de meest in het oog vallende gebouwen eri stadsgedeelten wijzen De
mooiste wijk in Hamburg vindt men langs de Alster, op welk water de
roei- en zeilsport hoogtij viert. Als gebouwen noemen wij het Stadhuis
en de Beurs die één architectonisch complex vormen en in de ,,Cityquot; liggen,
waar zich de groote handelskantoren bevinden en zich reusachtige gebouwen
verheffen, zooals het Chilehaus, Mohlenhof en Sprinkenhof. Tusschen de
,,Cityquot; en de haven ligt het oude Hamburg, doorkruist door smalle kanalen,
',',Fleetequot;,dieaan de stad den bijnaam van,,Venetië van het Noordenquot; hebben
gegeven. Vermelden wij nog dat in de onmiddellijke omgeving van de stad.
in Altona-Stellingen, de dierenparken van Hagenbeek liggen, die een wereld-
beroemdheid genieten. Het denkbeeld ,.diergaardequot; moet men hier los-
laten daar de meest verschillende wilde dieren in zoo groot mogelijke vri|-
heid worden gehouden. Zoo ziet men rendieren op hooge rotsen, uitge-
strekte grasperken doen aan Aziatische steppen denken en leeuwen en
andere woestijnbewoners bewegen zich hier vrijelijk. De groote verschei-
denheid van vreemde diersoorten, het groote aantal van elk en de wijze
van interneenng maken deze inrichting van Hagenbeek wel biizonder
mteressant. - Keeren wij tot de haven en de stad terug en beschouwen
we de tractie, dan valt ons onmiddellijk op, dat de paardentractie ook hier
zeer op den achtergrond is gedrongen. Vooral frappeerde het mij zoo betrek-
kelijk weinig zware paarden te zien; mooie spannen zware Belgen kwam ik
met tegen en voor zoover ik het havenbedrijf met paardentractie zag uitge-
oefend, betrof dit meest middelsoortige en lichtere paarden. Het hoefbeslag
maakte geen bijzonderen indruk; er wordt veel gebruik gemaakt van kalkoe-
nen, hetwelk men ook bij ons havenvervoer waarneemt, doch ik zag weinig
zooi- of rubberbeslag, dit in tegenstelling met Rotterdam, waar momenteel
veel rubber wordt gebruikt. Luxe heb ik helaas niet gezien, hoewel veel
aan rensport gedaan wordt, zoo wordt o.a. ieder jaar de Duitsche Derby
op de ,,Horner Bahnquot; geloopen. —
Na vertrek van Hamburg werd gevaren door het bijna 100 K.M. lange Kieler-
of Keizer-Wilhelm-kanaal en ging de tocht verder naar Kopenhagen de
hoofdstad van Denemarken. Deze zeer mooie stad is een bezoek overwaard •
reeds de aankomst is treffend en de Langelinie, de promenade, vanwaaruit
men het geheeie havenbedrijf in al zijn belangrijkheid kan aanschouwen ves-
tigt den indruk, dat hier als het ware de poort is voor de Baltische zee waar
al de handelsschepen, die de Oostzeelanden bezoeken, aandoen en leven
en bedrijvigheid brengen. Denemarken is een bij uitstek democratisch
land en toch vindt men in de hoofdstad vier groote koninklijke paleizen
die bewaakt worden door gardisten in oud ceremonieel tenue. De bevolking
doet in vele opzichten aan ons land denken; wat het straatverkeer betreft
zoo is het rijwiel er zeer populair en alleen Kopenhagen telt meer dan 350.000
wielrijders. Naast de reeds genoemde vier paleizen zijn tal van groote
gebouwen, kerken en standbeelden er getuige van, dat bisschop Absalon,
de stichter van de stad en zijn koninklijke opvolgers, steeds een open oog
hebben gehad voor het bouwen van grootsche werken. Om een denkbeeld
te geven van de belangrijkheid van Kopenhagen als haven zij vermeld, dat
in 1931 meer dan zeven millioen ton stukgoederen, aangebracht door
10.000 schepen, werden gelost, het grootste deel hiervan aan de in 1894
gebouwde Vrije Haven. Dat de paardentractie ook hier nog niet afgedaan
heeft, bewijst nevenstaande foto, waarop de paarden zelfs voorzien zijn van
stroohoeden. Het hoefbeslag in Denemarken is nog niet zoo gecultiveerd
als b.v. in ons land, d.w.z. de hoefsmeden daar worden uitsluitend opgeleid
in de werkplaats en zijn niet in de gelegenheid om scholen en cursussen te
bezoeken. Van eenige theoretische opleiding is dan ook geen sprake, tenzij
zij zich zelve die kennis trachten bij te brengen. Toch is de paardenstapel
niet gering en zouden de landbouwmaatschappijen hun voordeel kunnen
doen door het hoefbeslag ook in het ambachtsonderwijs te doen opnemen.
Alleen de militaire hoefsmeden krijgen een schoolopleiding, zooals dit in
ons land ook reeds vóór ongeveer 50 jaren het geval was. Dit neemt niet
weg dat ook in Denemarken goede vaklui te vinden zijn, doch het wordt
hen niet zoo gemakkelijk gemaakt, daar zij geheel afhankelijk zijn bij hun
vakopleiding van de ambitie en de kennis van hun baas.
Vanaf Kopenhagen werd de reis voortgezet naar Visby, de hoofdstad van
het eiland Gotland. Deze zeer oude stad beheerschte indertijd den handel
tusschen Noord Europa en het Oosten. Duitsche kooplieden speelden in de
middeleeuwen de voornaamste rol in de Europeesche handel, zij vestigden
zich in Visby en in de I Ide en 12de eeuw was deze stad de voornaamste der
Hansa steden. De rijkdom der inwoners werd spreekwoordelijk en vao
dezen tijd getuigen o.a, ook de ruines van 16 kerken en de 3 K M. lange
stadsmuren met de 37 torens, die nog heden ten dage vrij wel ongeschonden
bewaard zijn gebleven. In 1300 werd Visby door Lübeck overvleugeld in
belangrijkheid als handelscentrum; in 1361 werd het door den Deenschen
koning Waldemar Atterday geheel uitgeplunderd en in 1525 werd nogmaals
een groot gedeelte van de stad, nu door de Lübeckers, verwoest.
Thans biedt Visby en het eiland Gotland nog slechts herinneringen aan uit
grootsche tijden en vooral de bouwwerken die men nog op het eiland vindt en
die een eigen architectuur hebben, zijn uit dezen hoofde zeer interessant.
Overigens is het eiland door de mooie ligging, de gezonde lucht en de rijke
flora een zeer geliefd ontspanningsoord, vooral tijdens den zomer en den
herfst. Gaan wij nu van dit Zweedsche eiland naar het vasteland van Zweden
en naar de hoofdstad Stockholm, de stad van eilanden, schiereilanden en
bruggen; het is schitterend gelegen en mag werkelijk een parel van het
noorden genoemd worden. De oude stad tusschen de bruggen heeft gedeel-
telijk haar middeleeuwsch karakter bewaard, men vindt hier het koninklijk
paleis, het Huis der Edelen ,,Riddarhusetquot;, de Duitsche (Tyska) kerk en de
Riddarholmskerk, het Zweedsche Pantheon. Openbare gebouwen ais het
Stadhuis, een schitterend geheel modern bouwwerk, het Centraal Station,
de Opera en het Nationaal museum liggen verspreid aan de noordelijke
oevers, terwijl men in het Oosten een prachtig natuurpark vindt, de Djur-
ggrden, met het beroemde Nordiska Muscet en het openluchtmuseum
Skansen. Vermelden wij nog de Scheerentuin, de Skgrg^rden, waar op de
met bosch bedekte eilanden een intens zomerleven plaats vindt gepaard met
de beoefening van een hoog opgevoerde watersport. Stockholm is 'n pracht-
stad waar zeer veel te genieten valt en heel veel te bewonderen.
Voor het drukke havenverkeer en ook voor de binnenstad wordt grooten-
deels van autotractie gebruik gemaakt doch ook het paard doet hier nog vol-
doende dienst en wat het hoefbeslag betreft, zoo zijn mij hier geen karakteris-
tiekeverschlllenopgevallen vergeleken met andere plaatsen .Wanneerde voor-
waarden min of meer gelijk zijn, is de uitvoering hiermede in den regel wel
overeenkomstig en ook hier worden zoowel ijzers met kal koenen alszool beslag
afwisselend gezien. Waar Zweden het zusterland is van Noomegen, vanwaar
het gummi ijzer het eerst gepropagandeerd werd, zoo had ,k een stille hoop
hiervan veel te zullen zien gebruiken, doch het bleek ook hier op te gaan dat
een profeet in zijn eigen land en blijkbaar ook in de omgeving hiervan met ge-
ëerd wordt en Rotterdam levert dan ook wat dit betreft, een betere re-
dame voor dit beslag dan Stockholm. M.i. wordt rubberhoefbeslag terecht
meer en meer toegepast; de praktijk wijst toch uit dat het uitnemend vd-
doet tegen het uitglijden der paarden op asphalt en andere gladde pla-
veisels Vooral nu deze ijzers ook geschikt zijn gemaakt voor wmterbeslag,
zal hier zeker een groote toepassing van in het verschiet zijn. Wanneer wij
nu de geboortestad van de groote filmdiva Greta Garbo, weer gaan ver-
Aan de llt;ade te Riga — Letland
laten, zetten wij koers door de Scheeren en deze prachtige vaart zou alleen
een tocht naar Stockholm al bevredigen.nbsp;■ ui - f
Het volgende bezochte land was Finland en hier meerden we in Helsingfors
aan de Lde. Hoe jammer dat Finland zoo ver weg ligt en betrekkelijk zoo
moeiliik te bereiken is want het is een pracht land en zoo karakteristiek,
daar het geheel afwijkt van andere landen. Dit zal al dadelijk begrepen
worden wanneer men hoort dat hier 80.000 eilanden en 60.000 meren te
vinden zijn. Het is dan ook het land bij uitnemendheid voor watersport en
visscherij. Het leven is er goedkoop wat treinen, reisgelegenheden en
hotels betreft en hiervindt men dan ook voor waterliefhebbers, een vacan-
tieressort zonder weerga.nbsp;.
De hoofdstad Helsinki, in het Zweedsch Helsingfors genaamd is geen oer-
oude stad, het dateert slechts van 1550. De stad is zeer modern gebouwd
en wel om reden het in de laatste jaren sterk vergroot en uitgebreid is;
de houten huizen waaruit de stad vroeger bestond, zijn veelal vervangen
door steenen gebouwen, waarbij zeer veei van graniet ,s gebruik gemaakt.
Prachtige bouwwerken kan men hier bewonderen en zoo is b.v.
het nieuwe parlementsgebouw een zeer modern bouwwerk en mag een
wonder van schoonheid, eenvoud en doelmatigheid genoemd worden.
De haven ligt als het ware in het hart van de stad en hier heerscht groote
drukte, vooral de talrijke houtverschepingen brengen een onophoudelijk
aan- en afrijden van wagens mede. Dit houtvervoer geschiedt vrijwel geheel
met paardentractie, doch afgescheiden van dezen houthandel wordt het
paard hier nog veel gebruikt en zijn hier ook nog veel huurkoetsiers te
vmden. Ditzelfde geldt voor de hierna bezochte landen Estland en Letland
waar ook nog zeer veel paardentractie voorkomt. Het beslag kon mij niet
boeien, het gaf vaak een zeer slordigen indruk, zoodat ik vrees, dat de
hoefsmid hier geen lucratief baantje bezit. Wel werd veel zoolbeslag ge-
bruikt, doch ik vermoedde dat het beslag veel te lang onder bleef zittel
en hierdoor zoo'n geweldig slordige indruk maakte. Een zwaar slag paarden
wordt hier niet gebruikt en de bijgaande foto's geven een aardig beeld van
het gebruik, dat hier nog van het lichte paard gemaakt wordt, zoowel
voor lasten als voor vervoer van personen.
Van Finland ging de reis naar Estland en landden we in de hoofdplaats
Reval, thans Tallin genaamd.
Deze stad werd gesticht in 1219 door Koning Valdemar de Tweede van
Denemarken en nog heden doet zeer veel gedenken aan deze oude tijden;
niet alleen wat de verdedigingswerken van de stad betreft, doch ook van
het oude stadsgedeelte is nog veel gaaf behouden gebleven. Na ruim een eeuw
onder Deensche macht te hebben gestaan, werd Reval aan Duitschland
verkocht en werd een der Hansesteden; daarna kwam het onder Zweden
tot 1710, vervolgens onder. Polen en tenslotte werd geheel Estland met de
andere randstaten bij Rusland ingelijfd; dit bewind duurde tot aan de
Russische revolutie in 1918, toen, na beëindiging van den laatsten wereld-
oorlog, al deze randstaten hun onafhankelijkheid verwierven Het is wel
merkwaardig zooveel overblijfselen er nog intact zijn gebleven van de oude
stadsverdediging, zoo o.a. het oude fort met toren ,,kiek in de kokquot; da-
teerend van 1533 en het oude kasteel met zijn 50 meter hooge toren,
in 1230 gebouwd; in de stad bevindt zich nog de Domkerk, ge-
bouwd in 1219, met onnoemlijk veel bewaard gebleven oude herinneringen,
verder de St. Olai's kerk, gebouwd in 1267, met zijn 136 Meter hooge toren,
vanwaar uit men bij helder weer de Finsche kust kan zien. Andere oude
gebouwen zijn o.a. de kerk van de Heilige Geest, welke dateert van 1316
en het Stadhuis, dat in 1330 gebouwd werd. Het havenbedrijf is levendig
en voor al deze randstaten is de houtproductie van veel belang; aan de
kaden ziet men onafgebroken wagens met hout geladen aan- en afrijden
en de paardentractie is hiervoor blijkbaar goedkooper gebleken dan de
autotractie en daarom dan ook het meest in gebruik gebleven. Ook hier
kon mij het hoefbeslag maar matig voldoen en hoewel veel paarden op
zoolbeslag liepen, maakte toch het beslag dikwijls een zeer slordigen indruk.
Als laatste der randstaten werd Letland bezocht met de hoofdstad Riga;
dit is het grootste dezer besproken landen ; het wordt begrensd door Estland,
Soviet Rusland, Polen en Lithauen. Ook hier vindt men veel water en
bosschen, zoo is 26% van den bodem beboscht en vindt men er verder o.a.
I000)meren en 500 rivieren. Het is rijk aan kalk en zwavel en heeft genees-
krachtige modder; de flora telt 2000 verschillende planten waaronder
geneeskrachtige kruiden. Wat de dierenwereld betreft, leeft de wolf en
lynx er in het wild en vindt men er zeer veel herten. Van de ruim 2 millioen
bevolking zijn 3/4 Letten en de rest zijn Duitschers, Russen, Polen en joden.
Bij den uitvoerhandel staat het hout weer no. I en dat de scheepvaart hier
bloeit bewijst wel het aantal van ca 3000 stoomschepen met 'n gezamenlijke
inhoud van 1,5 millioen ton, dat Riga jaarlijks nog aandoet. Deze hoofdstad
dateert van 1201, het is de grootste Baltische haven en bezit de meest
moderne haveninstallaties. Het kasteel dat uit de 16de eeuw dateert, dient
momenteel als paleis voor den Staatspresident; verder vindt men nog kerken
en kloosters uit de 13de eeuw en de St. Peters Cathedraal, die de hoogste
houten toren van Europa heeft.Ook hier vindt men naast zeer oude stads-
gedeelten, volkomen moderne wijken met flatwoningen en krijgen de houten
huizen, waaruit vroeger de stad voornamelijk bestond, langzamerhand
alleen nog geschiedkundige waarde.
Gaan wij nu in het kort na, welke indruk de genoemde steden, alle haven-
plaatsen, gemaakt hebben uit een oogpunt van paardentractie en hoefbeslag,
dan is deze zeker niet ongunstig en vooral in de steden langs de Oostzee
ziet men nog zeer veel paarden in gebruik en in vergelijking met de steden
van ons land, beslist meer. Dit geldt niet alleen voor sleeperswerk, doch
ODk de stalhouderijen zijn hier verre van uitgestorven of opgedoekt. Het
type paard is eerder klein dan groot en zware paarden, zooals wij de Zeeuwen
kennen, ziet men er niet of uiterst zelden. Het hoefbeslag heeft er wat de
steden betreft, dus meer werk dan bij ons en naast vele ijzers met kalkoenen ,
zag ik ook balkijzers en veel zoolbeslag, wel een bewijs dat ook hier het
hoefbeslag met onderscheiding wordt uitgevoerd. Dat het beslag maar al te
vaak een slordigen indruk gaf, zal v^el net als bij ons, meer de schuld zijn
van den eigenaar, die te zuinig is, dan van den hoefsmid, die zijn cliënteel
daarvoor te ongeregeld ziet terugkomen, endikwijls niet voordat een verder
gebruik van het paard het beslist noodzakelijk maakt. Hier was wat dit
betreft dus ook al geen nieuws onder de zon en de oeconomische toestanden
zullen ook daar wel een woordje meespreken en het verzuim wel ten deele
verklaren.
Hetgeen mij wel opgevallen is bij het buitenlandsche beslag is het gebruik
van veel meer nagels dan bij ons beslag noodig wordt geacht en vooral
wanneer de ijzers niet op tijd vernieuwd worden, maakt een zoodanig
beslag met de vele nieten die uit den wand steken, een verwaarloosden
indruk.
Rest ons nog mede te deelen, dat door de uitnemende zorgen van de
K. N. S. M. zoowel het verblijf aan boord als de met zorg bewerkte plannen
voor uitstapjes aan land, alle deelnemers tot groote tevredenheid en dank-
baarheid stemde en aan het bij het afscheid door den kapitein toegevoegde
,,tot weerziensquot; zeer zeker door velen zal worden gestand gedaan.
G. H.
DE RECHTE VOETAS
Men vraagt zich onwillekeurig af, hoe het mogelijk is, dat ervaren en tevens
theoretisch geschoolde hoefsmeden, wel hetzelfde theoretische voetas-
begrip huldigen, maar in de praktische uitvoering van het hoefbeslag uiteen-
loopende, zelfs tegenstrijdige, opvattingen hebben over de eigenschappen
van de voetas.
Naast de algemeen geldende opvattingen over voetasregeling door besnijden
staat o.a. de meening van den heer Steding, die in het laatste nummer
van de ,,Hoefsmidquot; volhardt in zijn bewering, dat de voetasrichting niet
uitsluitend wordt bepaald door het besnijden, maar dat ijzerkeuze, richten
en passen groote invloed op de voetas hebben.
Deze uitspraak, die het resultaat is van langjarige ervaring, is theoretisch
is een veel beterenbsp;hoefnagel ... en
thans verlaagdnbsp;in geheel Nederland
-ocr page 131-zoo maar niet weg te redeneeren. Men moet aannemen, dat de waarne-
mingen van den heer Steding juist zijn.
Toch wil ik een poging doen, de oorzaak van deze meeningsverschillen op te
helderen. Ter verduidelijking van het hier volgende betoog, heb ik met
teekeningen een en ander aanschouwelijk voorgesteld.
Het paard A is achtereenvolgens op twee manieren beslagen (A^ en A^j
en wel door twee smeden, die tegenstrijdige beslagmethoden hebben toe-
gepast, maar die beide beweren, het richtsnoer ,,de rechte voetasquot; te
hebben nagestreefd. In hoeverre zij bij deze sterk afwijkende voeten daarin
zijn geslaagd, laat ik 3a.n het oordeel van de lezers over.
Het oude beslag A geeft een duidelijke buitenwaartsche voetasbreking te'
zien, terwijl het paard toch ,,buitenquot; optreedt, getuige de meerdere af-
slijting van de buitentakken. Het is dus de bekende hoefvorm, die al meer
als voorbeeld gediend heeft en die bij werkpaarden vrij veel voorkomt
(niet te verwarren met de echte toontreder).
De smid van A, heeft bij het besnijden primair het vlak optreden bevorderd
door de buitenwand méér te besnijden dan de binnenwand. Het nood-
zakelijke gevolg hiervan is, dat de voetas nog sterker naar buiten gebroken
is. Daarna heeft hij door nauw passen en flinke breking van de schuine
binnenwand en door garnituur ,,buitenquot; een meer regelmatige verdeeling
van de lichaamslast op den bodem bevorderd. En tevens beweert hij, dat
door dit richten en passen ook de voetasbreking sterk is verminderd.
De smid van A2 heeft bij het besnijden primair ,,de rechte voetasquot; op 't oog
gehad en heeft deze zooveel mogelijk getracht te bereiken door de binnen-
wand méér te besnijden. Zijn meening is, dat ,,de rechte voetasquot; belang-
rijker is dan ,,het vlak optreden'^ .^al/^jU O'nbsp;'■
(Men kan er dan ook vast op rekenen, dat het paard op het beslag Ag sterk
zal optreden).
Laten we nu eens nagaan, wat de beide smeden ten aanzien van de voetas-
richting in werkelijkheid hebben bereikt.
Speciaal gaat het hier om het verschil in werkelijke voetasrichting tusschen
Aj en Ag.
Dit verschil zal ik in cijfers weergeven. Door mij is berekend, dat bij een
middelmatig groote hoef per 3 mM zakken of rijzen van één wand, een voet-
aswijziging optreedt van één graad.
Als nu het méérdere zakken van de buitenwand bij \ en het méérdere
zakken van de binnenwand bij \ beide gesteld worden op 6 mM, dan is
hieruit gemakkelijk af te leiden, dat het verschil in voetasrichting A^ en
Ag gelijk is aan 6 6 : 3= 4 X één graad = 4 graden. Dit is geen gering ver-
schil; het komt overeen met een hoogteverschil van 12 mM van de buiten-
wand, als men de binnenwanden gelijk stelt; dus geen kleinigheid!
Men zou nu verwachten, dat dit groote verschil in werkelijke voetasrichting,
voor 't oog zeer duidelijk waarneembaar zou zijn. Een blik op de teekeningen'
stelt echter deze verwachting teleur. Want de schijn is anders dan de werke-
lijkheid.
En hier schuiit naar mijn meening de verklaring, waarom in de praktijk van
het vak zulke uiteenloopende meeningen over de voetas mogelijk zijn:
men ziet nl. vaak de schijn aan voor werkelijkheid.
Wat men bij voetasafwijkingen ziet is niet zoozeer de werkelijkheid van de
voetasbreking, maar meer een schijnbeeld van die breking.
Factoren, zooals hoefvorm, lengte en richting van wanden, richting van de
kroonrand, ligging en vorm van het ijzer, stand enz. geven voor het oog een
beeld, waaraan men het begrip voetasrichting verbindt.
Verschillende van deze factoren kunnen belangrijke wijziging ondergaan,
die het schijnbeeld veranderen, maar op de werkelijke voetasrichting met
de minste invloed hebben.
Bij voetasbeoordeeling speelt dus gezichtsbedrog een groote rol. Ten slotte
kan ik me vereenigen met het slot van het artikel van den heer Steding nl.;
dat ijzerkeuze, richten en passen van groote beteekenis zijn op de richting,
die de voetas na het beslaan te zien geeftquot; (vetgedrukte van mij), aangeno-
men tenminste, dat de woorden ,,te zien geeff met overleg zijn gekozen.
Want dit geeft de toestand juist weer en dit is volkomen in overeenstem- i
ming met het door mij gevoerde betoog.
Laat de heer Steding.echter niet beweren, dat hij het voetasbegrip van de
Hollandsche of Duitsche school huldigt. Want de voetas, die men ziet is
niet identiek met de denkbeeldige lijn door het midden van koot-, kroon- en
hoefbeen en de ,.rechte voetasquot;. die men ziet is niet de werkelijke theore-
tische rechte voetas-lijn, waaraan de officieele theorie onafscheidelijk ver-
bindt; het onvoorwaardelijk aanwezig zijn van evenredige verdeeling van
de lichaamslast in de gewrichten van de ondervoet.
Hieruit volgt, dat het richtsnoer ,,rechte voetasquot; in het praktische hoef-
beslag geen reeële werkbasis kan zijn; het mist iedere controle op de
werkelijkheid.
Het begrip voetas is een onmisbaar hulpmiddel bij de theorie en ,,voetasquot;
is in de praktijk een korte en gemakkelijke vakterm, dienstig bij de beoor-
deeiing van een voet, stand of beslag, méér niet!
B. Crezée
VERSLAG VAN DE HOEFBESLAGKEURING VAN DE AFD. GELDERLAND
VAN HET NEDERLANDSCH TREKPAARDENSTAMBOEK GEHOUDEN
OP 14 JULI j.L TE STEENDEREN.
Evenals vorig jaar op de Nationale trekpaardententoonstelling te 's-Her-
togenbosch heeft ook de Afd. Gelderland op de Trekpaardemdag te Steen-
deren het beslag der aanwezige paarden laten keuren. Hiervoor waren als
Jury uitgenoodigd de heeren J. A. Tangelder te Duiven, J. J. Mathijssen te
Herveld en ondergeteekende, allen Rijks-Gedipl. Onderwijzers in Practisch
Hoefbeslag. Zoo'n keuring heeft ook werkelijk groote waarde, gezien de
belangstelling hiervoor van de zijde der fokkers alsmede van de smeden
waarvan ook een flink aantal vertegenwoordigd waren.
Over het algemeen stonden lang niet alle paarden zoo op beslag als men
dit wenscht. Niettemin waren er ook welke goed, eenige zelfs zeer goed.
op beslag stonden. Vele voeten waren veel te lang van toon, de ijzers te
recht in de zijgedeelten, ijzertakken te lang en te ruim gepast, takken te
weinig bijgedraaid en niet in overeenstemming met den vorm van den voet,
dikwijls te laag genageld, slordig afgewerkt, zoodat de nieten der nagels er
hoog boven uit staken. Ook merkten wij paarden op, waar een rechter ijzer
onder een linker voet was gelegd en nog wel met machinale ijzers beslagen,
waar de buitentak duidelijk door een stempel was aangegeven of het linksche
ofwel rechtsche ijzers waren. Dit mag toch in 't geheel niet voorkomen;
nog niet van dagelijksch werk. Doordat de toonen der voeten te lang zijn
worden de ijzers te spits van vorm: een ronde voorhoef is toch altijd mooi;
ook achter staat een te spitse hoef leelijk en is ook niet bevorderlijk voor
den gang van het paard. Ook behooren onder groote voeten breede ijzers;
deze waren veelal veel te smal, terwijl het besnijden der stralen meestal
GRONINGEN
was nagelaten, zoodat het vuil er dik onder zat. Opzet ontbrak b,j d mee -
ren Ijzers met een flinke opzet maken het gezicht mooier de gang der paar-
den emakkelijker en de slijtage der ijzersnbsp;^^^
loopen in een paar klompen, welke van voren vierkant zi,n afgezaagd.
zer akken behooren ook steeds te worden rondgeraspt om tevens te voor
£men dat paarden door de scherpe kanten der ijzers leggers zullen op oopen
dT t bij zeer velen te wenschen over. Bij het besnijden was vaak geen
reke ing gehouden met de voetas en waren vele buitenwanden te hoog
gelaten of de binnenwanden te veel besneden. De 2-jarige paar en waren
ook meest van ijzers voorzien en viel het ons op, dat er nog al eens een
napel in een scheur was gezet.nbsp;r ■ ■
D f mag toch zeker nooit, in de eerste plaats houdt zoo'n nage niet of weimg
e ,n de tweede plaats wordt de scheur er door vergroot. Wat mij betreft
zl k zeggen preLnteer alle 2-jarige paarden op bloote voeten. Ze worden
enkel voï de keuring beslagen ;een paar dagen daarna gaan de ijzers er
weer af, doch dan zitten er onder de hand zeven of acht nagelgaten m zoo n
voet waar in de weide vooral als het nat is het water doorsijpelt, dit is toch
slecht voor het hoorn. Ook wanneer ze dan te lang loopen en met op tijd
besneden worden loopt men de kans, dat er door de nagelgaten scheuren
in den voet zullen komen en er soms heele stukken uitbreten. Er is nog
teeds bij dergelijke keuringen een groote moeilijkheid, en wel de volgende:
Velen vrigen'is L uitslag van het hoefbesiag al bekend? doch voor men alle
paarden heeft gezien is dat een heele toer. Is men dan zoover, dan is No.
dL en die niet'meer op het terrein aanwezig, omreden ze voor e:lt;terieur
seen prijs hadden. Men moest het zoover kunnen brengen, dat na afloop
fe best op beslag staande paarden bij elkaar werden gepiaatst, dan konden
e genarenden smeden het verschil zien en moeten wij trachten het nog zoover
.e brengen. Overigens was alles tip-top geregeld en hadden we zelfs een
goed afgezette ring ter onzer beschikking en een mannetje erbi, wa steec
fn de weer was om ons paarden toe te zenden, hetgeen hem echter met
altlid gelukt is. Als prijzen waren uitgeloofd medailies, zoowel voor den
e g naa van het paard als voor den smid, terwijl elk hunner al had hij ook
zeUrpaarden silchts één medaille ontving. Hieronder de prijswinnaars:
Namen der eigenaren:nbsp;Namen der smeden:
Gebr Pennekamp, Bronkhorst J. Harmsen, Angerio
joh V ZadelhoffHuet.Doetinchem A. Wisselink, Steenderen
P V. Zadelhoff, Hoog-Keppeinbsp;]■ Otters, VVehl
Th. L. Veenink, Angeno
1 C C.Remmelink, Steenderennbsp;j. ]■ Mathijssen, Herveld
G.H.WentinkEldrik,Laag-Keppelnbsp;H. J, Breukink, Lochem
W.Willemsen,Loerbeek,Didamnbsp;B. H. Groninger Rietmolen, Neede
H. 1. Breukink
Lochem, Aug. 1936nbsp;J
EXAMEN RIJKSDIPLOMA HOEFSMID
Voor het tijdvak van I September 1936 tot I September 1937 zijn in de Com-
missie, belast met het afnemen van het examen ter verkrijging van een
Rijksdiploma als hoefsmid, benoemd:
a.nbsp;tot lid en voorzitter: Prof. dr. G. M. v. d. Plank, buitengewoon hoog-
leeraar, Directeur van het Zoötechnisch Instituut van de Veeartsenijkundige
faculteit der Rijksuniversiteit te Utrecht;
b.nbsp;tot lid en plaatsvervangend voorzitter: Dr. J. H. Hartog, hoogieeraar
bij de Veeartsenijkundige faculteit der Rijksuniversiteit te Utrecht;
c.nbsp;tot leden:
N. Bolder, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Utrecht;
Dr. R. H. J. Gallandat Huet, Luitenant-Kolonel, Chef van den Militairen
Dienst te 's-Gravenhage;
H. Vossers, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Utrecht;
d.nbsp;tot plaatsvervangende leden:
J. Th. Huitink, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Ruurio;
B. Crezée, veearts te Rotterdam;
H. Scholten, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Vv^achtum (Dr.);
M. ten Broek, veearts te Tiel;
H. Huisman, onderwijzer in practisch hoefbeslag te Amersfoort;
A. Kuipers, Majoor, Dirigeerend paardenarts. Directeur der Militaire
hoefsmidschool te Amersfoort.
voor het paard
voor den hoefsmid
is de uitvinding van het
ff
Geen uitglijden meer, doch volkomen vaststaan, zelfs op
natte en modderige asphalt- en keibestrating.
Grootere trekkracht, langere levensduur.
Schitterend passende ijzers, ca. 40 modellen.
Vastgestelde prijzen in overleg met de organisatie.
Vraagt inlichtingen bij den importeur:
L. HUNSE - ZIJLWEG 2« - HAARLEM
-ocr page 137-15 September 1936 - No. 489
Een en veertigste jaargang
REDACTEU
abonnementspr
voor Nederland . per jaaA f 3
buiten Nederland per jaarV
Uitgave: De Zuid-HollandscM
OFF ORGAAN DER VER.v.ONDE^ZERS IN P^SCH HOEFBESLAG IN NEDERLAND
ClU^WAll»
iRAVENHAGE
IJS ADVERTENTIËN
eis f 2,— Elllt;e regel meer
Bij contract speciaal tarief
-lé regels f 2,— Elke regel meer
IQtt — Bij contract speciaal tarief
Wagenstr. 70, 's-Gravenhage
DE SCHIJN IS ANDERS DAN DE WERKELIJKHEID.
Wij respecteeren ten zeerste het uithoudingsvermogen van den heer
Crezée om te blijven propageeren zijn idee betreffende het besnijden van
den hoef naar de afslijting van het oude ijzer.
Hoewel het voor ons leden van de Vereeniging van Onderwijzeres in Prac-
tisch Hoefbeslag een uitgemaakte zaak is, dat men die theorie practisch
niet door kan voeren en dat men bij het onderwijs aan de cursussen zich
het best kan houden aan het advies van Prof. Dr. v. d. Plank reeds gegeven
op de Algem. Verg. van Jan. 1935.
Dat advies was toen, laten Wij ons niet al te druk' maken over de afslijting
van het ijzer, maar aan onze leerlingen voorhouden: in 't algemeen, de
voetas recht.
Op de cursussen is dat zeker de veiligste weg. Leert men aan ongeoefende
menschen: besnijdt den hoef daar, waar het ijzer het meest is afgesleten,
dan is de ellende niet te overzien.
Voor mij zou er dan ook geen enkele reden zijn op het betoog van den heer
Crezée in de Aug.-afl. terug te komen, wanneer daarin niet eenige onjuist-
heden voorkwamen.
De geachte schrijver heeft berekend, dat bij een middelmatig groote hoef
per 3 mM zakken of rijzen van één wand een voetaswijziging optreedt van
één graad.
Het verschil in besnijden bij een hoogteverschil van 12 mM zou dan 4
graden bedragen.Dit kwam mij zeer onwaarschijnlijk voor en heb de moeite
genomen de juistheid van die berekening te onderzoeken.
Misschien is het voor den heer Crezée een aanleiding om zijn berekening
nog eens na te gaan, om te zien, of er een vergissing in zit. Zijn berekening
kan juist zijn, maar dan voor een hoef die 34 cM breed is, hetgeen nu niet
bepaald een middelmatig groote voet genoemd kan worden.
Normale verhoudingen in aanmerking genomen, zou voor het beslaan van
dien hoef noodig zijn, een stuk ijzer van 2 duim x I duim, lang 72 cM en
wegende 7,2 KG.
De heer Crezée zal het mij niet kwalijk nemen, dat ik het op deze wijze
tracht voor te stellen. Voor de hoefsmeden zal dat duidelijker spreken
dan goniometrische verhoudingen van hoeken en logarithme-tafels.
Wij zijn echter bereid bij gelegenheid wiskundig aan te toonen dat 3 mM
zakken of rijzen van een wand voor één graad voetaswijziging niet juist kan
zijn. Voor een middelmatig groote hoef bedraagt dat 1,2 mM. Bij kleine
steile nauwe hoeven geeft zelfs 0,7 ä 0,8 mM méér afnemen van buiten- of
binnenwand één graad theoretische voetasbreking.
Het theoretische verschil in voetasbreking is bij een hoogteverschil van
12 mM niet 4 graden, doch 10 graden.
Verder berekent de heer Crezée 6 6 : 3 = 4 X I graad is 4 graden.
In de rekenkunde is 6 6 : 3 nog steeds 8. Wij willen echter aannemen dat
-6 6) : 3 = 4 bedoeld werd.
De heer Crezée verwondert er zich over, dat het groote verschil in voetas-
breking niet duidelijker op de teekening uitkomt.
Het verwondert mij heeiemaal niet. De schijn is hier anders dan de werkelijk
heid of omgekeerd.nbsp;.
Ten eerste zijn de geteekende hoeven geheel zwart en veel klemer dan m
7
werkelijkheid. Bij arceering in de lengterichting zooals de hoornpijpjes
loopen zou een geheel ander beeld zijn verkregen.nbsp;•
Ik ben er van overtuigd dat bij het levende paard het verschil duidelijk te
-ocr page 140-zien zal zijn. Of echter de voetasbreking practisch (wij bedoelen niet het
schijnbeeld) evenveel zal bedragen als de theoretische berekening, meen ik
sterk te mogen betwijfelen. De werkelijkheid kan ook hier anders blijken
te zijn dan de schijn.
Ten eerste heeft de breking plaats over meerdere gewrichten. De gewrichts-
vlakken bij het levende dier zijn voorzien van een zeer elastische laag
kraakbeen en bovendien is de ruimte opgevuld met het gewrichtsvocht.
Het dier staat als het ware op deze vochtlaag. Vooral in het hoefgewricht
is de hoeveelheid Synovia niet gering.
Het wil mij voorkomen dat de zijdelingsche beweeglijkheid bij de meeste
ondervoetgewrichten veel grooter is dan wij met onze vermeende theore-
tische kennis veronderstellen. Gelukkig maar voor het dier; de natuur
schijnt wijzer te zijn dan wij.
Overigens mankeert mijns inziens wat aan beide beslag-methoden, zooals
voorgesteld door beslag Al en A2.
Bij beslag A I is momenteel de werkelijke voetasbreking precies gelijk
als bij het oude beslag van A.
Het meerdere besnijde n van den buitenwand wordt opgeheven door den
afgenomen dikken binnentak.
Na het afslijten van den buitentak (dat zoo'n paard evengoed blijft doen)
is de voetasbreking sterker dan voorheen.
Bij een volgende beslagvernieuwing zou men dan weer den buitenwand
moeten laten zakken, enz. enz. Ten slotte loopt het paard dan op zijn
kroonharen en slijt toch onregelmatig af (ruim passen is niet afdoende).
Beslag A 2 waarvan de binnenkant 12 mM (6 mM halfafgesleten ijzertak) is
gezakt zal eerder een naar binnen gebroken dan een rechte voetas hebben.
Het geval is bij deze sterke afwijking overdreven. De buitenkroonrand
komt veel hooger dan de binnenkroonrand wat op den duur niet aanbe-
velenswaardig is.
Zou in dit geval de middenweg niet de juiste zijn?
Utrecht.nbsp;H. Vossers.
HOEFSMEDERIJ VAN SCHILDKAMP TE 's-HAGE.
De hoefsmederijen in de steden zijn in de laatste kwarteeuw belangrijk in
aantal teruggegaan; nog bestaande zaken veelal ingekrompen. Meer dan
zulks op het platteland het geval is. De oorzaken zijn overbekend: ver-
vanging van het trekpaard door de vrachtauto, van het rijtuigpaard (den
carrosier) door de luxe-auto's. Er zijn er nog wel die eigenaar van een of
meer tuigpaarden zouden willen zijn, maar de wegen in of nabij de groote
steden zijn door de auto zoodanig onveilig gemaakt, dat het rijden geen
pretje meer is, ja zelfs onmogelijk is geworden. Zoo heeft het één het ander
tot gevolg gehad.
Er zijn evenwel in alle steden nog gebruikspaarden voor verschillende doel-
einden overgebleven en in sommige steden heeft de nog steeds groeiende
belangstelling voor het paardrLden een aardige aanvulling van z.g.n. zadel-
paarden gebracht. Vooral in de residentie is zulks het geval. Daar is het getal
ruiters en amazones groot geworden. IMet Wassenaar medegeteld kan er m
een IO-tal goed geoutilleerde maneges onderricht worden genoten, voorts
nog in een paar z.g.n. handelsstallen met open maneges, terwijl ook onder-
scheidene particulieren rijpaarden in eigen stallen houden.
Een en ander brengt mede dat Den Haag in verhouding nog een vnj groot
getal hoefsmederijen telt, al zijn de meesten dan niet (meer) van grooten
omvang. In de Ternootstraat (in het Bezuidenhoutkwartier) treft men zelfs
twee hoefsmederijen aan en ons bezoek betrof ditmaal de zaak van den heer
M Schildkamp op no. 52. We hadden gehoord dat Schildkamp zich nogal
gaat bewegen op het gebied van beslag voor dravers en rijpaarden en een
specialist heet voor toepassing van afwijkend beslag bij paarden met hoef-
gebreken, abnormale standen, enz., hetgeen juist bleek te zijn.
Schildkamp stamt niet uit een smedenfamilie, doch gevoelde zich als jongen
tot de smederij aangetrokken en daar kwam tot uiting dat hij met hart en
ziel paardenman was. Bijgevolg werd het beslaan van paarden zijn liefste
werk Op 14-iarigen leeftijd begonnen, in zijn geboorteplaats Hillegersberg
in een gemengd bedrijf, werd na 3 jaar het hoefbeslag de hoofdzaak, hetgeen
verhuizing naar Zoetermeer medebracht. Daarna werd een beklant bedrijf
te Gouda een goede leerschool om het handwerk goed onder de knie te
kriigen. Schildkamp vestigde zich toen als baas te Dordrecht, waar h.j enkele
iar?n met veel knechten werkte, totdat met de teruggang van den paarden-
stapel de grap er afging en de zaak daar werd overgedragen aan den onder-
wijzer-hoefsmid P. de Klerk. Schildkamp bleef ongeveer IV^ jaar buiten het
vak totdat hij in Den Haag een kleine smederij overnam, waar hij nu het
bedrijf uitoefent en dit aardig weet op te werken. Kamen er aanvankelijk
gemiddeld een 3-tal paarden in de beslagplaats, thans komen er van 2 tot 10
per dag. Machinale ijzers worden niet gebruikt en aangezien er maar een
aankomende hulp is, kan worden nagegaan dat de baas het druk heeft
temeer daar nu en dan nog stallen bezocht moeten worden, terwijl het
draverbeslag meermalen het dubbele van den tijd vordert van gewoon beslag.
Aan de smederij komen verschillende typen paarden. Van een standaard-
beslag kan dan ook geen sprake zijn. Schildkamp geeft allen liefst vlak beslag,
doch voor de trekpaarden, die zware vrachten hebben te verplaatsen
worden de achterijzers meestal van kalkoentjes voorzien. Intusschen zijn
de ijzers voor de trekpaarden veel minder zwaar dan bijv. in Rotterdam
Voor de zadelpaarden vlak beslag en voor de dravers is geen uniform beslag
op de geven. De modellen en de zwaarte zijn zoo verschillend om de snelheid
voor elk individu tot het hoogst mogelijke op te voeren en moet dikwijls op
aanwijzing van en in overleg met den trainer het meest passende ijzer worden
,,gevondenquot;. Frappante staaltjes van bereikte gunstige resultaten kregen
we daaromtrent te hooren.
In de smederij is geen noodstal aanwezig en'ook geen kunsthoorn. In het
algemeen heeft Schildkamp niet te klagen over de gaafheid der hoeven, en
brokkelhoeven, zooals men die in het land veel aantreft, komen zelden voor
Ook valt niet te klagen over de eigenaars dat ze te lang wachten alvorens
de paarden voor nieuw beslag aan te bieden. Wel aanwezig zijn alle modellen
hoefzolen, die alleen worden aangewend bij paarden, die met de gladheid
van het plaveisel te kampen hebben. Met rubberzolen wordt niet beslagen,
al wordt niet ontkend dat deze zolen een goede uitwerking kunnen hebben
bij paarden met minder sterk beenstelsel.
Wat de tarieven betreft, Schildkamp houdt deze op peil. Waar extra voor
gerekend moet worden, en dat valt door het vele afwijkend beslag veel voor,
wordt zulks naar rato gedaan en dat geeft weinig reden tot moeilijkheden'
met de betreffende eigenaars.
Wij hebben den indruk gekregen dat het Schildkamp in de Ternootstraat
goed gaat en daaruit volgt als vanzelfsprekend, dat er vakkundig wordt
gewerkt. Wij wenschen hem verdere uitbreiding der zaak toe, waarnaar
wordt gestreefd.
INDRUKKEN OVER HET HOEFBESLAG OP DE PAARDENKEURING
TE LEEUWARDEN.
Uitgaande van de Provinciale Regelingscommissie voor de Paardenfokkerij
in Friesland werd 19 Aug. te Leeuwarden een Centrale Keuring gehouden.
Het IS in Friesland niet de gewoonte, dat hierbij het hoefbeslag door een
speciale commissie wordt beoordeeld, maar men was echter zoo welwillend
mij in de gelegenheid te stellen het hoefbeslag van nabij te beschouwen,
waarvoor ik de verschillende commissien gaarne ook hier nog miin dank
betuig.nbsp;'
meen in het algemeen belang te handelen m,jn bevmdmpn dienaangaande
eens te publiceeren, waarvoor ik U een plaatsje m d,t blad heb v rzocht^
Daar er ruim 130 paarden voorgeleid werden, was het voor mij uiteraard
niet doenlijk alles in finesses na te gaan, op volledigheid kunnen mijn op-
merkingen dan ook niet bogen.nbsp;, ,
Bii het Friesche ras constateerde ik vrijwel algemeen de fout, dat de paarden
zoowel van voren als van achteren te nauw beslagen waren. De hoeven
waren te veel bij geraspt met als gevolg de echt Friesche spitse hoef. In
menig geval had de toon meer ingekort moeten zijn. Er kwamen nog ver-
schillende beslagen voor met een hooge spitse lip dat af te keuren is in
verband met het gevaar bij aftrappen.
Bij de twentermerriën was in het algemeen het beslag van voren m orde,
de achterhoeven waren bij sommigen evenwel weer veel te lang. Het beslag
van de driejarige merriën gaf minder aanleiding tot opmerkingen dan dat
to bovenÏndsch ras was over het algemeen beter beslagen, doch te rechte
takken en te korte voorijzers kwamen ook hierbij vrijveel voor.
Het nagelen was goed te noemen, maar het afwerken liet weer te wenschen
over. De nieten werden teveel onder geraspt in plaats van onder kappen
wat niet bevorderlijk is voor de hoeven.nbsp;. ,
Ook bii het besnijden diende men meer rekening met de voetas te houden,
door het teveel besnijden van de binnenwand, kwam een te hooge buiten-
wand nog al eens voor.
Bij de entermerrën bovenlandsch ras constateerde ik voor zoover deze van
achteren beslagen waren ook veel te weinig garnituur; aan de met besla-
gen achterhoeven was weinig zorg besteed.nbsp;m
Bij slechts enkelen kon ik het beslag werkelijk heel goed noernen. Met het
bovenstaande hoop ik iets te hebben bijgedragen in het belang van het
hoefbeslag.
Heerenveen, 22 Aug. 1936.nbsp;j. de jong.
EENIGE INDRUKKEN OVER HET BESLAG VAN ONZE
BUITENLANDSCHE COLLEGA'S.
Tijdens mijn verblijf als hoefsmid voorde paarden der Nederlandsche ruiters
on de Olympiade te Berlijn, heb ik kennis gemaakt met verschillende
buitenlandsche collega's, en zoodoende een en ander ^an hun beslag gezien^
Het Bulgaarsche en Duitsche beslag komt vrijwel met het Hollandsche
beslag overeen, alleen is mij opgevallen dat zij verder naar achteren nagelen
dan in Holland, en ook dat de opzet er aan ontbreekt en van de Duitsche
smid heb ik gezien dat hij losse steunselhoeken opvulde met kunsthoorn.
Het hoefbeslag van Tsjechoslowakije wordt ook zeer zorgvuldig uitgevoerd,
en hoeven met een ingetrokken wand, trachten ze te verwijderen, door
diepe groeven in de verzenwand te snijden, en ze te beslaan met een balk-
D? Hongaren en Zwitsers werken met schrale en tamelijke zware ijzers;
ze werden nauw gepast en de hoef bijgeraspt.
De Franschen gebruiken alleen ijzers met-stampgaten; de ijzers zijn in het
toongedeelte zeer breed, en de takken smal, de nagelkoppen steken bij een
pasbeslagen paard er wel een 1/2 cM. onderuit. Het beslag is overigens ook
slordig, met mooi gepast, onregelmatig genageld, geen logement voorde
nieten, die er dus boven op liggen, en de ijzers zijn ook voorzien van hooge
spitse lippen.
De Italianen leggen zware ijzers, de rits loopt in het toongedeelte door,
waar ook nagels geplaatst worden, in ieder ijzer werden 10 nagels geslagen.
En vele paarden waren beslagen met ijzers met 3 lippen, welke zeer hoog en
piekvormig waren, de ijzers worden aan het verzengedeelte ruim gepast,
Staande van I. naar r. hoefsmeden resp. van Sjecho-Slowakije, Italië, Duitsch-
land, Hongarije, Frankrijk, Japan, Zwitserland, Nederland. Zittend van
van I. naar r. Noorwegen en Zweden.
en om aftrappen te voorkomen wordt het ijzer op die plaats van boven
schuin (bodemwijd) afgevijld.
De Japansche hoefsmid was tevens veearts, toch paste hij de ijzers zeer nauw,
en rondde de hoef bij. Bij het beslaan was hij gekleed met witte jas en dito
handschoenen.
De Amerikaan gebruikte ook zeer schrale ijzers, de nagelgaten 4a5 mM.
van den buiten,kant, en de nagelgaten ver over de helft. Er waren nog
verschillende landen aanwezig, welke hier niet genoemd zijn. In het alge-
meen is het verschil van het beslag van onze buitenlandsche collega's en
met het onze, dat zij schrale ijzers gebruiken en dat ze zoodoende de hoeven
bijronden.
Korp.-hoefsmid 2-1 R. H.
H. van den Hoorn
BESLAG VOOR CONCOURSPAARDEN.
In de verslagen van de concoursen-hippique is den laatsten tijd opnieuw
gebleken dat er inzake al of niet toelating van paarden in den concoursring,
voorzien van abnormaal beslag, verschil van opvatting heerscht. Er bestaan
in dat opzicht hier te lande echter nog geen bindende voorschriften en
zoolang zulks niet het geval is kan er van al of niet toelating tot den ring
feiteliik geen sprake zijn. Elk paard, dat overigens aan de programma-eischen
voor het bepaalde nummer voldoet, kan om het beslag niet geweigerd worden.
Iets anders is het met de beoordeeling van de paarden door de jury. Die
heeft de volgorde der winnaars te bepalen en nu kan het zijn dat een of meer
der iuryleden in bijkomstige omstandigheden aanleiding vindt (vinden) om
een paard hooger of lager te klasseeren. Zoo is het dit jaar voorgekomen
op het concours in het Stadion te Amsterdam, dat een paard, dat door het
publiek om zijn houding en gangen op de eereplaats werd verwacht, den
eersten prijs ontving, omdat de jury het betreffende dier om zijn slechte
hoeven minder goed beviel. Wanneer men zulks weet, dan kan men voor
deze zienswijze veel gevoelen.
Een andere vraag is echter of een jury onder de huidige omstandigheden
een paard geheel kan uitsluiten voor bekroning of hem daarvoor in de
bekroningslijst een lager rangnummer kan geven, wanneer het van abnor-
maal zwaar beslag is voorzien en de hooge gangen derhalve kunstmatig
heeft gedemonstreerd. De een vindt dat abnormaal beslag geoorloofd is en
dient te blijven wanneer de prestaties van het paard in den concoursring
daardoor worden opgevoerd. Een ander blijft het afkeuren en wil aan het
abnormale paal en perk gesteld zien. Wanneer men echter leest hoe het op
00 Augustus j.l. in Gouda is gegaan, dan wil het ons voorkomen dat er door
het leidende lichaam, i.e. het Centraal Comité voor de Conoursen Hippique,
iets gedaan moest worden om dergelijke voorstellen in den vervolge te
voorkomen.nbsp;, ^ ,nbsp;r^
Ziehier hoe de betreffende verslaggever het geval te Gouda weergeeft
(,,Het Paardquot; van 00 Aug. j.l.):
II Eenspannen (warmbloed). Hengsten en hackney's uitgesloten. Type
iandbouwpaard. Ook deze klasse was uiteenloopende en bracht enkele
bestgaande paarden in den ring. Wij willen direct mededeelen, dat wij ons
met de uitspraak van de jury in dit nummer niet konden vereenigen. Voor
ons was verre superieur Constance van G. Lutje Holzik te Enschede, maar het
paard werd niet bekroond, omdat het beslagen was met te zware ijzers
In principe zijn wij het geheel eens met de jury dat ieder deelnemend
paard aan een concours-hippique of keuring beslagen moest zijn op normaal
Llag, maar zoolang in het keuringsreglement hieromtrent geen bepalingen
ziin gemaakt, is het o.i. niet juist om op een concours-hippique te Gouda
iets toe te passen wat o.i. niet reglementair is en ook nergens anders anders
gebeurt Trouwens wanneer men spreekt van normaal beslag, dan was
Kwinta evenmin daarop beslagen. Het lijkt ons wel gewenscht dat omtrent
het beslag eenige bindende bepalingen worden gemaakt door het Centraal
Comité.
-ocr page 146-De prijzen werden nu als volgt toegekend: Ie. Kwinta van J. de Mooy te
Den Haag. De roodschimmel ziet er schitterend uit en loopt met veel actie
zoowel voor als achter, maar mist veel in den rug, liep nu zeer onregelmatig.
2e. Excellence van G. Lutje Holzik te Enschedé, die extra marcheerde en
in type meer luxe heeft dan Kwinta, maar laatstgenoemde is weer een meer
uitgesproken type landbouwtuigpaard. 3e. Orrie van H. W. Hoejenbos te
Utrecht, die evengoed op de 2e of Ie plaats had kunnen staan, nu Constance
uitgesloten werd. 4e. de brave Jetta van Gebr. Bruynis te Nieuw Vennep,
die altijd weer bekoort door haar beste gangen en houding. De leeftijd
teekent zich wel iets in den rug af, E.V.: Nijsje van M. Hak te Berkenwoude
en Saddy van D. van der Lugt te Berkel.
Voor ons had de uitslag moeten zijn: I. Constance, 2. Excellence, 3. Kwinta,
4. Orie. E.V.: Nijsje, Jetta en Saddy. Over smaken valt echter niet te
twisten.quot;
Wij willen in aansluiting hiermede ook een ander geluid doen hooren van
een anderen verslaggever, die o.a. het volgende rapporteert omtrent het
concours te Emmen in ,,Het Paardquot; van 10 Sept. j.l.: Hij schrijft:
.....^^ het eind kwam de vos Delline, eig. W. Dijks te 2e Exioermond.
Deze merrie ging niet onverdienstelijk, maar ze had geen houding. Nu wil
het eigenaardige, dat men extra prijzen toekende aan paarden zonder
opzetteugel en zonder concoursbeslag. Ook deze merrie werd voor haar
onvoldoende verrichting dus extra beloond. Wanneer deze merrie wel een
opzet had en wel op concoursbeslag had gestaan, was zij in evenwicht
gebracht, haar verrichting was dan veel beter geweest. Weshalve wij het
toekennen van prijzen aan paarden zonder hulpmiddelen anders zouden
willen. Het moet dan ook een goede verrichting zijn. Overal treft men
overdrijvingen aan, ook ten aanzien van opzet en concoursbeslag, doch
zonder hulpmiddelen bij de paarden kan men de concoursen wel opdoeken.
Het publiek heeft aan een gewone verrichting niets, wil iets bijzonders en
geeft daaraan tijd en geld!quot;
WAARNEMINGEN OP KEURINGEN
In de verslagen der premie-paardenkeuringen in de vakpers komen af en
toe ook mededeelingen voor omtrent het hoefbeslag der voorgebrachte
dieren.
Zoo schrijft de heer j. C. Colder (Rijks jury-lid) o.m. het volgende in het
verslag der O Augustus gehouden premiekeuring:
,, . . . We zuilen de overige 8 geprimeerde merriën, elk voor zich goede
paarden, niet afzonderlijk omschrijven, bepalen ons tot een opmerking
betreffende het beslag van een paar dezer dieren, naar we meenen de
nos. 32 en 65 van den catalogus. Omdat van deze paarden de hoeven blijk-
baar met het oog op de keuring, een mishandeling hadden ondergaan, die
we nog al eens meer aantreffen en die voor de kwaliteit van den hoef op den
duur fnuikend is. We bedoelen het geheel wegraspen van de buitenste, de
glazuurlaag, van den hoornwand, handeling waardoor het van nature in den
hoorn aanwezige vocht de gelegenheid krijgt te ontwijken en de hoorn
minder taai, op den duur brokkelig wordt. Dit wegraspen der den hoef
beschuttende glazuurlaag vindt hier en daar plaats om min of meer germgde
hoeven een mooier uiterlijk te geven; men bedenke hierbij dat t genees-
middel erger is dan de kwaalquot;.nbsp;r^ 4. u
De heer R A. M(aarsingh) inspecteur van het Groningsch en Drentsch
Paardenstamboek merkt aangaande de centrale keuring in Oldenburg
(Duitschland) het volgende op:
Nr la merrie (Olivane II) is een extra mooi en best geproportionneerd
fóktype wat gewelfd is de merrie, wat is ze mooi van lijnen en best m beenen
en in beweging is ze ook. Haar voeten zouden wij wel iets beter wenschen,
maar men vergete niet, dat de verzorging van het beslag bij ons aan hooge
eischen voldoet. Nu kan men wel zeggen, dat óók zonder goed beslag een
paard goede voeten hebben moet, doch de praktijk wijst uit, dat bij onvol-
doend onderhoud en onvoldoend beslag het percentage beste voeten overal
vrij klein is. Wat niet weg neemt, dat in Oldenburg hier en daar wel te-
korten in de voeten bestaan en het is wel eigenaardig, dat deze tekorten
het meest voorkomen in Zuid-Oldenburg, waar de paardenfokkerij dichter
geparanteerd is aan meer z.g.n. ,,bloedquot; dan in Noord-Oldenburg.
MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.
Op 21 Augustus l.l. werd het examen voor hoefsmid afgenomen aan de reserve
hoefsmeden, die van af 1 Juli 1935 het onderwijs aan de H. school hadden
gevolgd; geslaagd zijn:nbsp;r^ r j \/ ■ i \a/
W. v d. Kooy, W. H. Nengerman, H. Noordman, D. E. de Vries, J. W.
Hillebrand, P.W. Eghusen en j. J. Tempelman.
Aan hen is een diploma uitgereikt en nadat zij bevorderd zijn tot korporaal
hoefsmid, zijn zij met onbepaald groot verlof vertrokken.
LITERATUUR OVERZICHT.
In het Augustusnummer van de Zwitsersche Hoefsmid wordt het wegen-
vraagstuk en het hoefbeslag besproken door prof. dr. F. Habacher uit
Weenen. In de inleiding zegt hij dat van de 20942 paarden die de laa ste
7 iaren in de polikliniek ter behandeling zijn aangeboden, er 5863 gevallen
van kreupelheid waren, 3707 met stoornissen in de spijsvertering en 3376
voor onderzoek bij verkoop, dat is tezamen 60,5% van het totale aantal.
Bii 1812 paarden die voor aankoop werden onderzocht, kwamen 1370 voor
met ziekten of gebreken aan de ledematen, dat is 75,6%; hiervan hadden
795 en hoeflijden (43,87%) en 575 een gebrek boven den hoef gelegen
Hii'wiS'verder op de voorbehoeding voor kreupelheden en geeft als zoo-
danig aan: goede hoefverpleging, doelmatig hoefbeslag, behoorlijke dienst-
verrichting, oordeelkundige voeding, goede stalhygiene, een ter zake
kundige koetsier of ruiter, en een behoorlijk wegdek. Als wegen acht hij
het beste die met een weinig gewelfd wegdek en een gering indrukbaren
bodem welke den indruk van het hoefijzer nog nawijst. Juist door het
aanleggen van wegen met een hard en glad dek, is de moeilijkheid voor het
paard gekomen en daar de paardentractie nog altijd moet worden beschouwd
als te hebben een bestaansrecht, zoo moeten wij aandringen op het bouwen
van wegen geschikt voor deze tractie. Tegelijkertijd moet men het beslag
zooveel mogelijk aanpassen aan de harde en gladde wegen en als zoodanig
beschouwt hij het pantoffel ijzer al van nut daar het een stootbrekende
werking beoogt. Na een opsomming van de in de laatste jaren naar voren
gebrachte uitvindingen, zegt zij dat reeds in den oorlog goede resultaten
werden bereikt tegen het uitglijden door twee toonkalkoenen aan te brengen
in plaats van een stoot, vooral in den winter voldeed dit.
Het vinden van een geschikte tak kalkoen gelukte hem niet totdat hij
overgmg tot een verbetering te maken van de door Gebhardt in Leipzich
aanbevolen kalkoenen met gummistuk. Hij neemt een stalen plaatje waarin
een schroefgat zit aan het eene einde, correspondeerend met het schroefgat
in het takeinde, en vulcaniseert op deze plaat rubber van een bepaalden
vorm, welke verloopt van af den kalkoen tot aan het laatste nagelgat. Het
rubber is geribd en het plaatje wordt vastgehouden aan het ijzer door de
schroefkalkoen en door een haakje dat past in een aangebrachte verdieping
ter hoogte van het laatste nagelgat in het midden van het ijzer. Bij gladde
straten in den winter kan de stompe kalkoen door een scherpe vervangen
worden.
Dit beslag voldoet volgens schrijver bij lichte en zware trekpaarden doch
niet bij rijpaarden, daar het bij een proef met politiepaarden niet voldaan
heeft wegens het loslaten van het rubber, hetgeen natuurlijk moet worden
opgelost door technisch een betere verbinding te verkrijgen. De volgende
slotbeschouwingen bevat het artikel:
1.nbsp;Van alle kreupelheden zijn 50 a 60% hoefkreupelheden en hierbij moet
de voorbehoeding een groote rol gaan spelen en het uitglijden op gladde
straten door een doelmatig hoefbeslag worden tegengegaan.
2.nbsp;De tot nog toe uitgevonden beslagen tegen dit uitglijden zijn dikwijls
in tegenstelling met de eischen die men in andere opzichten aan een goed
hoefbeslag stelt en de nadeelen zijn dikwijls grooter dan de voordeelen.
3.nbsp;Proefnemingen op dit gebied moeten gezocht worden in eenvoudige en
weinig kostbare veranderingen van het ijzer zelf zonder dat de directe
vervaardiging van het ijzer verandering ondergaat. Voor paarden die in de
steden arbeid verrichten, )komen wat de voorhoeven betreft, zolen of
inlegsels in aanmerking die stootbrekend werken en niet duur zijn.
4.nbsp;Bij het onderzoek van nieuwe beslagmethoden moet men rekening
houden met den stand der gewrichten, het gewicht van het te gebruiken
materiaal, gebruik van het paard in vredes- en)in oorlogstijd, de verkrijg-
baarheid van het te gebruiken materiaal en met de kosten ervan.
5.nbsp;Bij nieuwen aanleg van wegen dient een afzonderlijke rijweg geschikt
voor paardentractie in beraad te worden genomen.
6.nbsp;Men bedenke dat voor den winter altijd nog scherpbeslag noodzakelijk
zal blijven en niet gemist zal kunnen worden, ook niet bij eventueel nieuwe
uitvindingen tegen het uitglijden op in den zomer gladde straten.
EXAMEN RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMID.
Wij vestigen de aandacht op de advertentie welke in dit nummer voor-
komt, waarbij de Najaarsexamens voor het rijksdiploma als Hoefsmid
worden aangekondigd.
-ocr page 150-ja, — maar
//ö-e OvjQ^ji/^JL^aGK
IS een veel betere hoefnagel ... en
//
^LeJbf
Prijzen
thans verlaagd
Verkrijgbaar
in gelieel Nederland
Wolvega k.b.
Duindigt
Uithuizen
Medennblik k.b.
Enkhuizen (k.b. 300 M.)
Woudestein
Sappemeer k.b. 800 M.
Joure (k.b. 800 M.)
Schagen (k.b. 300 M.)
Lisse k.b.
Rijsterbosch k.b.
18 Sept.
20 Sept.
21nbsp;Sept.
24 Sept.
27 Sept.
29nbsp;Sept.
I Oct.
I Oct.
4 Oct. Duindigt.
6 Oct. St. Maartensbrug
' Oct. Alkmaar
't Zand (N.-H.)
Duindigt
Duindigt
Duindigt
Duindigt
Duindigt
aanstaande courses in nederland
e.. ^rnbsp;baan.)
12 Oct.
18 Oct.
25 Oct.
I Nov.
8 Nov.
15 Nov.
22 Nov. Duindigt
- aan denbsp;^ ^ Oct.
VGra;eS;a[enbsp;Danckertstraat II, te
hoefsmid is behaald en nauXurii» L
en woonplaats. Aan de Le^Zrt Z r-r^'quot;'
verzocht opgave te willL doÏÏ L Cursussen wordt beleefd
en adressefhuMerTeerL^^^^^^ Tnbsp;leeftijd
deelnemen en We medewerki^^^^nbsp;deelnemen
den aanvang van he^^Sa^ennbsp;^^
secretaris worden ingeSnbsp;^^quot;kken bij den
tzocS'ofteTe^en Sann quot;quot;nbsp;--dt
cursus zij Sjn SS '''nbsp;welken
^ ^^ ^^^^ ^-ang van
De Commissiebelast met het afnemen van het examen
ter verknjgrng van een Rijksdiploma ThoefZd.
Driejarige Oldenburgsche hengst Godin, welllt;e in Augustus j.l. in
Oldenburg eerste werd in de llt;lasse 3-jarigen
Driejarige Arabisciie voshengst.
Een der vier Arabische volbloedpaarden, welke H.M. de Koningin
dezen zomer ten geschenke ontving van den Kroonprins van
Saoudisch Arabië.
NAJAARS-RIJKSHENGSTENKEURINGEN 1936.
Drenthe, Assen, Donderdag 22 Oct. 1936, 10 uur, trekpaard
Gelderland, Zutphen, Donderdag 3 Sept. 1936, 3 uur, tuigpaard
H n .nbsp;''nbsp;- ^'^igP-d.
Zd.-Holland, Kedichem, Donderdag 3 Sept, 1936, 9 uur, tuigpaard
Zeeland, Zierikzee, Dinsdag 27 Oct. 1936, 14 uur, trekpaard
Kattendijke, Woensdag 28 Oct. 1936, 9.30 uur, trekpaard
Axel, Donderdag 29 Oct. 1936, 9.30 uur, trekpaard
Oostburg, Vrijdag 30 Oct. 1936, 9 uur, trekpaard
Oostburg, Zaterdag 31 Oct. 1936, 8.30 uur, trekpaard
N.-Brabant, Bergen op Zoom, Maandag ,9 Oct. 1936, ,3 uur, trekpaard
s-Hertogenbosch, Dinsdag 20 Oct. 1936, 9.30 uur, trekpaard'
Limburg, Roermond, Woensdag 21 Oct. 1936, 9.30 uur, trekpaard
voor het paard
voor den hoefsmid
is de uitvinding van het
Grootere trekkracht, langere levensduur.
Schitterend passende ijzers, ca. 40 modellen.
Vastgestelde prijzen in overleg met de organisatie.
rnbsp;^«quot;quot;St inlichtingen bij den importeurs
L. HUNSE . ZIJLWEG 2« . HAARLEM
-ocr page 153-15 October 1936 — No. 490nbsp;Een en veertigste jaargang
Uitgave: De Zuid-Hollandsche sVélc^ en Handelsdruli^j, Wagenstr. 70, 's-Gravenhage
L.S. — Alle stukken en correspondentie „De Hoefsmidquot; betreffende, tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te 's-Gravenhage
DE RECHTE VOETAS
in het nummer van 15 September heeft de heer Vossers betoogd, dat in
mijn vorige artikel in de Aug.-afl. eenige onjuistheden zouden voorkomen.
Uit een oogpunt van hoefbeslag is wel het belangrijkst de opmerking van
den heer Vossers, dat aan de buitentakken slijtende paarden dit euvel
blijven vertoonen, ook al wordt de buitenwand zóóver ingekort, dat ze
,,op de kroonharen loopen.quot;
Reeds vroeger heeft de heer Vossers ongeveer hetzelfde geschreven en zag
toen de paarden ,,als eenden over den weg waggelen.quot;
Een ieder zal de heer Vossers begrijpen, in zóóverre dan, dat deze termen
een uiterste vorm van tegenspraak moeten inhouden van het door mij
gegeven advies, om aan de buitentakken slijtende paarden naar de afslijting
van het oude ijzer te besnijden.
Dat de heer Vossers er een andere meening op na houdt is vanzelf zijn goed
recht; maar laat hij in een vakblad als ,,de Hoefsmidquot; deze meening op
zakelijke en deskundige wijze motiveeren.
Een bloote tegenspraak met een of andere krachtterm na, mist toch eigenlijk,
vakkundig beschouwd, iedere waarde.
Het hoefbeslag zou méér winnen bij een nauwkeurige beschrijving van de
verschijnselen, die proefnemingen op het gebied van slijting hebben opge-
leverd. Ik ga tenminste van de veronderstelling uit, dat de heer Vossers
zich een eigen meening zal hebben gevormd op grond van, met eigen oogen
waargenomen, resultaten van serieus genomen proeven. Op z'n minst had
de heer Vossers toch moeten mededeelen, tot welke grens bij deze paarden
de buitenwand méér ingekort is dan de binnenwand en welke verschijnselen
zich toen voordeden bij den gang van het paard en het slijten van het ijzer
(,,eendenquot; en ,,kroonharenquot; kunnen daarbij gevoegelijk gemist worden).
Gedurende vele maanden zijn door mij waarnemingen gedaan betreffende
de wijze van slijting van de ibertakken bij ongelijk optredende paarden en
BIBLIOTHEEK DER
RiJlt;Cquot;.J|VERCITEIT
A%l»
REDACTEUR: R.H J. GALLANDAT HUETU-GIAVENHAGE
speciale aandacht heb ik geschonken aan paarden, die den typischen hoef-
vorm, gang en ongelijke slijting vertoonden, zooals in de teekeningen A is
aangegeven.
Het Adet-gummibeslag, dat in Rotterdam vrij veel toepassing vindt, leent
zich bij uitstek voor deze studie. De meerdere dikte en de langere levens-
duur van dit beslag zijn eigenschappen, die een nauwkeurige controle op de
slijting mogelijk maken. Deze waarnemingen leverden het volgende resultaat:
In het begin van het nieuwe beslag slijten de buitentakken het ergst. De
méérdere afslijting van deze takken is na 2 a 3 weken werken zóó veel,
dat het de schijn heeft, dat de buitentakken veel te vroeg geheel wegge-
sleten zullen zijn en zeer ontijdige vernieuwing van het beslag noodig zal
zijn. Dit blijkt echter mee te vallen, want bij het benaderen van een zekere
graad van méérdere afslijting van de buitentakken voltrekt zich het verdere
slijtingsproces van het beslag steeds meer gelijkmatig over het heele ijzer.
De buitentoon is meestal het gedeelte, waar de méérdere slijting het
langst volhoudt.
Steeds wordt echter een stadium bereikt, waarin het scheef gesleten beslag,
in dezen scheeven vorm, regelmatig verder slijt tot aan het einde, dat hier
natuurlijk bepaald wordt door het vroegst weggesleten buitentoongedeelte.
Uit dezen gang van zaken blijkt toch ten duidelijkste, dat de heer Vossers
geen gelijk kan hebben: als het paard toch die eigenschap van ,,buitenquot;
optreden en slijten zou bezitten op de wijze, zooals de heer Vossers het
voorstelt, dan moesten de buitentakken van begin tot eind in dezelfde mate
méér blijven afslijten, met het noodzakelijke gevolg, dat de duur van het
beslag veel korter zou zijn.
De praktijk leert echter, dat de gang van zaken overeenkomstig mijn
beschrijving is.
Reeds vroeger schreef ik, dat het op de buitentakken optredende en slij-
tende paard z'n eigen voetas zoekt, en tevreden is, als het deze gevonden
heeft.
Beschouwen we deze ijzers wat den vorm betreft, zoo bieden zeker die
uit de latere middeleeuwen de meeste dracht aan den hoef en vooral voor
de in ons land toch veel voorkomende platvoeten, werd de zool in de
gelegenheid gesteld den lichaamslast mede te dragen; sommige van deze
gevonden ijzers doen sterk denken aan de later uitgevonden Starck Guther
ijzers, zoodat ook hier weer als het ware een cirkelgang merkbaar is en
men zou kunnen zeggen toch weer terug te zijn gevallen op vroeger bestaan-
de doch in het vergeetboek geraakte beslagmethodes, die nog steeds hun
ongunstige reputatie blijken te hebben behouden.
Als men nu bij het nieuwe beslag voldoende rekening houdt met deze
wensch van het paard en dus de buitenwand zóóveel méér besnijdt als de
méérdere afsl ijting van de buitentak bedraagt, dan is de door het paard
verlangde voetasrichting direct bewerkstelligd met het gevolg dat beide
takken reeds van begin af aan regelmatig slijten. De méérdere slijting aan
de buitentoon is op te heffen met een flinke opzet, vooral in het buiten-
toongedeelte. Meestal echter zal de toch al flink ingekorte buitenste hoef-
helft een méér dan gewone opzet niet meer toelaten, zoodat een méérdere
slijting in het buitentoongedeelte blijft bestaan, echter lang niet in die mate
als bij het vorige beslag.
De heer Vossers heeft blijk gegeven, de teekeningen A Aquot; en A^ met tekst
ernstig bestudeerd te hebben, getuige de vele kritische op- en aanmerkingen
over de beide beslagmethoden van het paard A.
Niet zonder voldoening heb ik echter kunnen constateeren, dat ook deze
deskundige verstrikt is geraakt in de netten van schijn en werkelijkheid.
Want de werkelijke fout is niet alleen aan de aandacht ontsnapt, maar heeft
zelfs de heer Vossers weten te misleiden. Deze misleiding zat in mijn foutieve
gegevens van:
6 m.M. méér zakken van den buitenwand bij A, en 6 m.M. méér zakken
van den binnenwand bij A^.
Aan de verhoudingen van lengten en richtingen van de wanden van A en A^
is te zien, althans te meten, dat de wandrichtingen van A^ reeds verkregen
zijn, als het oude ijzer van A is afgenomen. Mer, behoeft dan A slechts gelijk-
matig te besnijden en te beslaan, om A^ te krijgen. Dat de buitenkroon bij
A^- veel hooger ligt, is toch een logisch gevolg van de karteling, die A maakt
als het oude ijzer is afgenomen. Juister gezegd, is het de binnenkroon, die
lager ligt.
Al is verkregen door de hoef A aan den buitenwand méér te bekappen met
een stuk, gelijk aan het verschil tusschen de dikte van de halfafgesleten
binnentak en de dikte van de bijna geheel afgesleten buitentak (d. i. de
méérdere slijting van den buitentak). Het paard heeft dus in A^ de voetas-
richting, die het in A door meerdere slijting van den buitentak gezocht en
gevonden heeft.
De voetasrichting van A^ is dezelfde als A gehad heeft, toen het beslag nog
nieuw was, m.a.w. als het beslag van A^ versleten is, is de toestand van A
weer bereikt.
Het verschil tusschen A^ en A^^ zetelt dus, naast verschil in voetasrichting,
in lengteverschil van de buitenwanden, als men de binnenwanden gelijk
stelt.
Dit verschil is gelijk aan de méérdere slijting van den buitentak van A =
12 m.M. En dit wandhoogteverschil komt overeen met een verschil in voetas-
richting van 4 graden. Aan de hand van deze, nu juiste gegevens, hebben
alle door den heer Vossers getrokken conclusies herziening noodig.
Thans rest mij nog met den heer Vossers een lans te breken op rekenkundig
terrein, als de redactie mij tenminste hiervoor een plaatsje beschikbaar
wil stellen. Het gaat dus om de vraag: Komt bij een middelmatig groote hoef
één graad voetaswijziging overeen met rijzen of zakken van één wand met
3 of 1.2 m.M.?
Op bijgaande figuur stelt de vette omlijning een hoefschema voor met de
rechte voet- en beenas DEZ.
Van deze hoef wordt een hoornschijf ABC afgekapt, m.a.w. de eene wand
zakt een stuk BC. De thans verkregen hoefvorm en stand wordt aangegeven
door de magere omlijning en de nieuwe, thans gebroken voet- en beenas,
door de gebroken lijn DE, Z. De werkelijke voet- en beenas heeft natuurlijk
een andere vorm, want deze gaat sprongsgewijs van D via E, naar Z en wel
met zooveel klemere brekingen als er gewrichten zijn.
De som van al deze brekingen is natuurlijk gelijk aan de totale breking van
voet- beenas en wordt aangegeven in het punt E, door den hoek LZE, G
Het punt Z is het kruispunt van de beide voet- en beenas-lijnen en is dus de
plaats waar de zijdelingsche afwijking van het been, tengevolge van het
besnijden, tot rust is gekomen.
Dit punt ligt in geen geval lager dan in het voorknie- of in het springgewricht
Op de figuur zijn verder getrokken de hulplijnen E,F evenwijdig aan DEZ
en fcj^G in het verlengde van DE,.
Het kruisje K geeft het midden van het kootgewricht aan, K, het midden
van het kootgewricht na het besnijden.
Waar Kj precies ligt, is niet met zekerheid te zeggen. Als K^ op de lijn S,Z
zou I iggen, geeft de hoek ZEj^G de totale voetas-breking aan. Vermoedel ij k
ligt K;^ echter meer in de richting van Ej^F. Doch hoe het ook zij, de hoek
^ ZE^F is een fractie, waarvan de juiste berekening wel is waar niet mogelijk
is, maar waarvan mag wo.rden aangenomen, dat deze zeer klein is. Bij de
verdere berekening wordt deze dan ook verwaarloosd, zoodat we prak-
tisch als voetasbreking aannemen de hoek ^ FE^G.
In de figuur is:
^ FE^G = Z. EFEi = Z CAB =
In de driehoek ABC geldt de formule:
BCnbsp;O
Sin X = —, als we tenminste aannemen, dat de hoek Z ACB = 90°.
AB
De fout, die hierdoor, mogelijk, wordt )gemaakt, )is weer zóó minimaal
klein, dat deze ook niet van beteekenis is.
Stel nu = I graad, dan is log sin ^ = 0,0175, dus
BCnbsp;175__
— = 0,0175=nbsp;I7Q enz.
Is dus de breedte van de hoef AB = 150 m.M. = 15 c.M., dan is de wand
gezakt met een stuk BC = 2.6 m.M.
Als AB = 16 c.M. dan is BC = 2.8 m.M.
Als AB = 17 c.M. dan is BC = 3 m.M. enz.
Deze uitkomsten zijn natuurlijk bij benadering berekend en bovendien
moet hierbij nog verwerkt worden een kleine correctie van de onbekende
kleine Z ZEj^F, zoodat ik de vrijheid heb genomen, bij een middelmatig
groote hoef, één graad voetaswijziging gelijk te stellen met 3 m.M. rijzen of
zakken van één wand. Dit kan niet ver van de juistheid)af zijn. In de bere-
kening van den heer Vossers moet een grove vergissing schuilen.
B. Crezée
HOEFSMEDERIJEN IN DE RESIDENTIE.
Den Haag is geen handel-, haven- of uitgesproken fabrieksstad, maar heeft
niettemin een uitgebreid verkeer. Het paard neemt er in de besteldiensten
nog een scheiden plaats in. Als carrosier (rijtuigpaard) heeft hij er vrijwel
afgedaan, maar daartegenover staat een vermeerdering van zadelpaarden,
zooais in een vorige aflevering reeds is opgemerkt. Met de vermindering van
het paardenbestand zijn geleidelijk eenige hoefsmederijen verdwenen en
eenige der nog bestaande ingekrompen. Dat is het trieste beeld van het vak
in alle steden. Een vak, dat velen lief is geworden en aangehouden blijft
zoolang het nog gaat.
Inkrimping van personeel en de weinig bemoedigende vooruitzichten zijn
oorzaken dat er in de hoefsmederijen ook gaandeweg minder in ,,opleidingquot;
zijn en het corps daardoor alreeds kleiner wordt. Dien kant moet het ook
noodgedwongen uit.
Wij hadden dezer dagen het genoegen een bezoek te brengen aan de hoef-
smederij van den heer Jan M e u r s, Ternootstraat no. 24. En wat de baas
ons in eerste instantie vertelde gaf ons aanleiding tot vorenstaande proloog,
want de klandisie is in dit perceel ook niet meer wat het geweest is, al
kon den laatsten tijd weer vooruitgang worden geconstateerd. Meurs is
een der weinig Rijksgediplomeerde hoefsmeden in den Haag en al weet hij
dat er onder de niet gediplomeerden extra vaklui schuilen, zoo betreurt hij
het toch dat het hoefsmidsvak niet als sommige andere vakken beschermd
wordt. Het moest niet kunnen dat ieder, bekwaam of niet, maar een hoef-
smederij kan opzetten, temeer, omdat de niet-vaklui vaak de prijsbedervers
zijn.nbsp;.
Dat Meurs een cursus gevolgd heeft getuigt van zijn ambitie. In zijn jongens-
jaren trok de smederij hem al dadelijk aan en zijn liefhebberij voor paarden
bracht hem in de smederij van Schneiders te Doetinchem in de afdeeling
hoefbeslag, waarin hij op 17-jarigen leeftijd reeds geheel zelfstandig een
paard mocht beslaan. Na vervolgens op meerdere plaatsen werkzaam te
zijn geweest fungeerde hij in zijn diensttijd te Delft bij de Artillerie-munitie-
trein als bijsmid. Na dezen diensttijd volgden een paar jaren die aan de auto
zijn gewijd en het was in het tijdvak van 1919-1923 in zijn betrekking bij
de melkinrichting ,,De Sierkanquot; te 's Hage (smederij waarin Meurs een
aparte afdeeling hoefbeslag inrichtte) dat met gunstig resultaat een cursus
werd gevolgd. In 1924 nam hij de tegenwoordige zaak over, waarin hij
terzijde wordt gestaan door zijn 23-jarigen zoon, die ook volbloed-liefhebber-
hoefsmid is. Deze zoon zou ook gaarne een cursus willen volgen, maar nu
die met meer in den Haag wordt gegeven, treden tijds- en finantieele bezwa-
ren storend voor hem op om elders een cursus te bezoeken, hetgeen wel
jammer is.
In de ruime smederij van Meurs is een noodstal onbekend en fabrieksijzers
eveneens. Vele paarden worden intusschen bij de eigenaars thuis beslagen,
waaronder te Voorburg, Rijswijk en Wassenaar wonende. Paarden van
allerlei slag, doch meerendeels hitten. Als regel wordt vlak beslag gegeven,
hoewel velen in de achterijzers een kalkoentje verkiezen. Meurs is voor-
stander van lang en ruim passen en schrijft de veel voorkomende gebreken
van klemhoeven en steengallen toe aan te nauw en te kort maken der hoeven
en ijzers. Bij nogal eens voorkomend verbeend hoefkraakbeen wordt een
breede buitentak gegeven.
Over de kwaliteit der hoeven had men geen reden tot klagen. Alleen in de
buitengemeenten, waar de paarden meestal geweid worden, geven brokkel-
hoeven wel eens aanleiding tot bijzondere zorg. Klachten over het niet
op tijd voor het vernieuwen of verleggen van het beslag aanbieden, uitte
Meurs wèl en frappante staaltjes van nonchalance bij sommige eigenaars
werden opgesomd.
Wegens het groote verschil in de paarden-typen is er idem groote variatie
in de aan te maken ijzers. En Meurs beschouwt het beslag voor elk individu
bovendien op zich zelf, waarvoor eerst de stand, de gangen en de voeten
nauwkeurig worden opgenomen.
Het komt ons voor dat men zijn paarden ten behoeve van het beslag gerust
aan Meurs Sr. en jr. kan toevertrouwen en wij spreken den wensch uit dat
de vooruitgang geen tijdelijk karakter draagt maar van blijvenden aard
moge zijn. 't Bezit van het diploma heeft ook de aandacht gehad van den
,,Bond van Politie-ambtenaren tot bescherming van dierenquot;, die in voor-
komende hoefbeslagaangelegenheden bij Meurs om advies komen.
EXAMEN RIJKSDIPLOMA HOEFSMID.
Dit najaar zal het examen worden afgenomen te Utrecht in het Instituut
voor Hoefkunde van de Rijks-Universiteit op 19-20-21-22-26-27-
28-29 October. Op 19 en 26 Oct. begint het examen te II uur, op de
andere dagen te 9 uur.
Er zijn 48 candidaten die afkomstig zijn van cursussen te Almelo, Varseveld,
Arnhem, Emmen, Assen, Doetinchem, Cuyk, den Bosch, Veendam, Bedum,
Hoogeveen, Weert en Raalte-Helno. Slechts van de pas afgeloopen cursussen
te Almelo, Veendam en Bedum nemen de leerlingen voor de eerste maal
deel aan hét examen, de overige candidaten hebben dit reeds eens of meer-
malen gedaan.
De Hoefsmid bereikt uitsluitend
prima vakmenschen „daarom
heeft een advertentie op deze
plaats zooveel vtraardequot; ! 9
Uw advertentie op deze
plaats zou U voordeel 0
bezorgd hebben
-ocr page 160-Stamboek voor het
Nederl. Trekpaard (B.T.)
KONINGSKADE 14 - 's-GRAVENHAGE
(met premiekeuringen)
Bergen op Zoom 19 |
October 13. | |
Den Bosch |
20 |
9.30 |
Roermond |
21 |
9.30 |
Assen |
22 |
» 10. |
Eist |
23 |
9.30 |
Zierikzee |
27 |
14. |
Kattendijke |
28 |
9.30 |
Axel |
29 |
9.30 |
Oostburg |
30 |
9. |
Oostburg |
31 |
8.30 |
♦
Gezonde critiek over eikaars
arbeid scherpt het verstand!
MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT
Op 25-28 September l.l. is te Amersfoort het examen afgenomen aan de
dienstplichtigen der artillerie 2e ploeg 1935. Geslaagd zijn: Th. J. van
Woensel L. Tutgers, W. H. van Dijk, j. P. W. Bastians, J. van Effrmk, H.
Venema,'g. Kiel, B. Gebraad, j. Dale, J. R. Coonen, j. Zonnevylle, J. Hout-
appels, G. Vos, H. Bosch, W. J. J. van der Wiel.
Zij zijn allen bevorderd tot dienstplichtig hoefsmid, de eerste vijf genoemde
verkregen den korporaalsrang.
Na het uitreiken van het diploma zijn zij met onbepaald groot verlof ver-
trokken.
RECTIFICATIE:
In het Septembernummer is de naam F. W. Eijhusen abusievelijk verkeerd
afgedrukt.
Door den heer S. te B. werd mij een hoefijzer toegezonden met verzoek
dit te willen identificeeren en hem mede te deelen wat er alzoo van andere
hoefijzers bekend is in ons land.
Daar dit meerdere lezers mogelijk interesseeren zal en niet ieder dadelijk
in de gelegenheid is hieromtrent boeken te raadplegen, zoo geven we hier
tevens weer wat voor ons land van de geschiedenis van het hoefbeslag
bekend is.
Het toegezonden ijzer dateert uit de Romeinsche overheersching en komt
geheel overeen met de hier afgebeelde ijzers welke ook uit het tijdperk
der eerste eeuwen na Chr. dateeren en die gevonden zijn bij graafwerken
in Zuid-Limburg (fig. 226 en 227). De oudste in ons land gevonden ijzers
zijn van Keltischen oorsprong en ook hiervan komen verschillende exem-
plaren in musea voor, die volgens de beschrijvingen ook uit Zuid-Limburg
afkomstig zijn (fig. 224 en 225).
Wijlen Prof. Dr. Kroon schreef van deze eerste tijdperken van het hoef-
beslag in ons land het navolgende:
1. Het Keltische tijdvak (laatste eeuwen voor Christus).
Daar de Kelten met hun hoofdstam, de Galliërs, zij het ook ten deele
vermengd met de Germanen, tot het Zuid-Oostelijk deel van Nederland
doordrongen, en er de laatste eeuwen voor Christus woonden, behoeft
het geen verwondering te wekken, dat ook in Limburg Keltische ijzers
zijn gevonden.nbsp;.
De Keltische ijzers zijn klein en dun; de paarden der Kelten waren klem,
het ijzer was nog betrekkelijk zeldzaam. Het gewicht is 90-120 gram,
de dikte is 3-5 m.M., de breedte 15-17 m.M. De buitenrand is gegolfd,
wat ontstaan is door het aanbrengen van de zes nagelgaten op een aanbeeld
zonder hoorn. Eigenlijk is voor ieder gat een ovale rits aangebracht, waarm
de vioolsleutelvormige kop van den gebruikten hoefnagel past. De ijzers
hebben kalkoenen, de uiteinden der versmalde takken zijn naar beneden
Fig. 226. Hoefijzer uit het Gallo-
Romeinsche tijdvak (lste-5de
eeuv^).
Gevonden te Sittard.
Fig. 227. Hoefijzer (strijkijzer) uit
het Gailo-Romeinsche tijdvak.
Iste-5de eeuw).
Gevonden te Sittard.
omgebogen. Ij zers met een halven binnentak worden ook meermalen
gevonden.
Hieronder volgen de enkele bijzonderheden en nadere gegevens omtrent
dergelijke Keltische ijzers, welke in Limburg gevonden zijn. Hier zij
opgemerkt, dat de verschillen met de hoefijzers uit het Gallo-Romeinsche
tijdvak)niet zeer groot zijn, zoodat een scheiding niet gemakkelijk is te
maken en altijd eenigszins willekeurig blijft. Het onderscheid betreft
vooral de grootte en het gewicht; de twee hieronder beschreven en
hierboven afgebeelde ijzers komen geheel overeen met de door ver-
schillende onderzoekers beschreven ijzers, volgens hen op plaatsen ge-
vonden, waar ook andere voorwerpen van Keltischen oorsprong werden
aangetroffen.
Volg- Gewicht Lengte V/ijdte in m.M. Dikte) Breedte in m.M.
nummer in gr. in m.M.nbsp;in m.M.
75 107 113 101 - 3 ' 24 13
82 114 114 102 72 5 24 14
II Het Gallo-Romeinsche tijdvak (Iste tot 5de eeuw).
Toen de Romeinen in Midden-Europa kwamen, kenden zij het hoefbeslag
nog niet, zij leerden het beslaan der paarden met vastgenagelde hoefijzers
van de Galliërs. De onderwerping der Galliërs had plaats in de eerste
eeuw voor Chr. en de ondergang van het West-Romeinsche rijk in 476,
Fig. 228. Hoefijzer uit de vroegere
middeleeuwen (Sde-IOde eeuw).
Gevonden te Hoensbroek.
Fig. 229. Hoefijzer uit de vroegere
middeleeuwen {5de-IOde eeuw).
Gevonden bij Sittard.
Fig. 230. Hoefijzer uit de latere
middeleeuwen (lOde-ISde eeuw) met
een merkteeken.
Gevonden bij het kasteel Bronkhorst
te Brummen.
zoodat wij het Gallo-Romeinsche tijdvak de eerste vijf eeuwen na Chr.
kunnen rekenen. Vele hoefijzers uit deze periode werden gevonden op
plaatsen waar tevens Romeinsche voorwerpen werden aangetroffen. De
hoefijzers uit deze eeuwen hebben, zooals ik reeds opmerkte, zeer veel
overeenkomst met de Keltische ijzers, alleen blijken de paarden grooter
is een veel betere hoefnagel ... en
Prijzen
thans verlaagd
Verkrijgbaar
in gelieel Nederland
te zijn geweest dan die der Kelten. De hoefijzers hebben een^ gewicht
van 180-245 Gr., een lengte van 120 en een wijdte vao 110 m.M. en be-
zitten in den regel 8 nagelgaten. Ook nu nog kende men den hoorn aan
het aambeeld blijkbaar niet, want de rand is nog geonduleerd; de gaten
hebben nog ieder een kleine rits om den vioolsleutelvormigen kop op te
nemen. De lip ontbreekt en kalkoenen komen voor. Enkele ijzers blijken
duidelijk strijkijzers te zijn.
In Engeland, Frankrijk, België en Duitschland zijn meermalen deze ijzers
gevonden. In Nederland vooral in Limburg, doch ook in Zuid-Holland en
in Overijssel. De ijzers komen in vorm, maten en gewicht geheel met de
daareven gegeven beschrijving overeen.
Fig. 232. Hoefijzer uit de 16de-
17de eeuw.
Gevonden te Mook (slag bij
Mook 1574).
Fig. 233. Hoefijzer uit de 16de-
17de eeuw.
Gevonden te Buggenum.
III. Het tijdvak der vroegere middeleeuwen (5de —lOde eeuw).
Blijkbaar hebben de Sueven en de Bourgondiërs het hoefbeslag reeds geleerd
van de Kelten, toen deze meer dan vijf eeuwen voor Chr. in hun volksver-
huizing naar het Westen langs den Donau trokken. De Bourgondiërs die
na den val van het West-Romeinsche rijk in West-Europa kwamen, brachten
een hoefbeslag mede, dat in onderscheidene opzichten van dat der Kelten
of uit het Gallo-Romeinsche tijdvak verschilt. De hoefijzers zijn klein,
hebben een gewicht van hoogstens 265 gram, hebben een gladden buiten-
rand zijn niet geonduleerd. De smeden bezigden blijkbaar een aambeeld
met een hoorn. De ijzers zijn breed in het toongedeelte en worden smaller
naar de uiteinden der takken; soms zijn zij zoo breed, dat alleen de straal
vrijkomt, wat herinnert aan de ijzers der Turken.
Opmerkelijk is het, dat in vele ijzers uit de vroegere middeleeuwen, een
ook aan den toon doorgaande rits voorkomt, welke blijkbaar mgeslagen
werd met hetzelfde ritsijzer waarmede sleuven werden geslagen in den
scramasap, het karakteristieke wapen der Germanen. De kalkoenen, welke
gewoonlijk voorkomen, zijn dikwijls meer een verdikt uiteinde der ijzer-
takken De gaten, gewoonlijk zes in getal, zijn in de rits geplaatst; m den
regel worden nagels met pyramidale koppen gebezigd. Enkele ijzers bezitten
nog nagelgaten met een verdieping voor vioolsleutelvormige nagelkoppen.
Het geheele hoefijzer is in den regel uitstekend afgewerkt.
Deze hoefijzers worden in ons land bijna uitsluitend in de provincie Limburg
gevonden.nbsp;j -7j o^
Behalve deze ritsijzers werden in Limburg ook ijzers uit de /de-Vde
eeuw gevonden die geen rits bezitten, doch gestampte gaten. Wij kennen
van deze ijzers alleen voorijzers en dan twee zeer verschillende grootten.
IV. Het tijdvak der latere middeleeuwen (Ilde-I6de eeuw).
In deze eeuwen waren de wapenrustingen veel zwaarder geworden, waarom
ook de ruiters van veel zwaarder paarden)gebruik maakten; de bloeiperiode
van het Vlaamsche paard valt in deze periode.
Het behoeft geen verwondering te wekken, dat in deze tijden van ridders
ien tournooien wel zorg aan het hoefbeslag werd besteed. In de provinciën
Gelderland en Utrecht zijn tal van goedgesmeede ijzers gevonden, meestal
sn de kleigronden langs de groote rivieren, veelal op plaatsen waar kasteelen
ttonden of nog staan. Ook uit Limburg bezit de verzameling van het Zoo-
echnisch Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht hoefijzers uit deze
eeuwen, al is hun aantal minder groot, dan dat uit de reeds genoemde
provinciën.
De hoefijzers uit dit tijdvak zijn veel grooter en zwaarder dan die uit
vroegere eeuwen, dikwijls meer dan V2 K.G.; zij zijn breed in den toon en
smaller in de takken, en bezitten kalkoenen, welke meestal schuin naar
HOEFBESLAGCURSUS AAN HET INST«
VOOR HOEFKUNDE TE UTRECHT
Aan het Instituut voor Hoefkunde te Utrecht
wordt dezen winter wederom een CURSUS
IN HOEFBESLAG gegeven. Enkele leer-
lingen kunnen nog geplaatst worden. Opgaven
ten spoedigste aan:
Prof. Dr. G. M. van der Plank, Biltstraat 172, Utrecht
voren geplaatst zijn. Sommige zijn eenigszins doorgezet, andere volkomen
vlak, vele bezitten een rits, enkele hebben gestampte gaten. Gaten voor
vioolsleutelvormige koppen worden niet meer aangetroffen. In enkele
ijzers komt een duidelijk merkteeken voor, blijkbaar een merk van den
smid. Over het geheel zijn de ijzers met zorg bewerkt.
Deze ijzers worden in het buitenland wel bestempeld met den naam van
Spaansche ijzers. Wij zullen zien, dat in den tijd dat zich hier Spaansche
invloeden heden gelden, andere hoefijzers gebezigd werden; zeker is, dat
treft niet meer zulllt;e groote ijzers aan, docli oollt; aan de afwerllt;ing werd
veel minder zorg besteed. In de 16de eeuw was het hoefbeslag slecht ver-
zorgd. Men zou zoo oppervlakkig denken, dat veldheeren als Prins Maurits
en Frederik Hendrik, die zooveel snelle tochten maakten door ons land,
wel gezorgd zouden hebben voor goed hoefbeslag. Dit blijkt echter niet
het geval geweest te zijn, wat zeker alleen daardoor te verklaren is, dat de
tochten bijna uitsluitend gemaakt werden over zachte wegen. De rits is in
de ijzers verdwenen, de gaten zijn slordig gestampt, de breedte van het
ijzer is aan de takken weinig versmald, de staaf ijzer is eenvoudig rond
gezet, bijna zonder verdere bewerking. De vorm is veelal onregelmatig,
kalkoenen en stooten komen dikwijls voor.
Deze achteruitgang van het hoefbeslag heeft geduurd tot door de studie
4/an bouw en functiën van den hoef verbetering is gekomen.
Beschouwen we deze ijzers wat den vorm betreft, zoo bieden zeker die
uit de latere middeleeuwen de meeste dracht aan den hoef en vooral voor
de in ons land toch veel voorkomende platvoeten, werd de zool in de
gelegenheid gesteld den lichaamslast mede te dragen; sommige van deze
gevonden ijzers doen sterk denken aan de later uitgevonden Starck Guther
ijzers, zoodat ook hier weer als het ware een cirkelgang merkbaar is en
men zou kunnen zeggen, toch weer terug te zijn gevallen op vroeger be-
staande doch in het vergeetboek geraakte beslagmethodes die blijken een
waardevolle grondslag te hebben.
voor het paard
voor den hoefsmid
is de uitvinding van het
Geen uitglijden meer, doch volkomen vaststaan, zelfs op
natte en modderige asphalt- en keibestrating.
Grootere trekkracht, langere levensduur.
Schitterend passende ijzers, ca. 40 modellen.
Vastgestelde prijzen in overleg met de organisatie.
Vraagt inlichtingen bij den importeur:
Lgt; HUNSE - ZIJLWEG 2« - HAARLEM
-ocr page 169-Een en veertigste jaargang
H HOEFBESLAG IN NEDERLAND
- 's-èRAVENHAGE
P R/IJ S ADVERTENTIËN
1-JD regels f 2,— Elke regel meer
ct — Bij contract speciaal tarief
15 November 1936 - No. 491
ABONNEMENTS P\R
voor Nederland . per jaar
buiten Nederland per jaar fV.—
L.S. — Alle stukken en correspondentie „De Hoefsmidquot; betreffende, tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te 's-Gravenhage
RECTIFICATIE
In het artikel van den heer Crezée, in De Hoefsmid van 15 Oct. j.l., zijn eenige
onjuistheden geslopen, n.l.: le-pag. 146 het stukje vanaf de 9de t/m 17de
regel van onderen behoort in het geheel niet in dit artikel thuis; 2e-pag. 147,
in het gedeelte van open regel tot open regel is A, A^ en A^ eenigszins
v^illekeurig aangegeven, waarom wij dit gedeelte met de teekening nog
eens plaatsen, daar dit mogelijke verwarring heeft gesticht!
De heer Vossers heeft blijk gegeven, de teekeningen A, A^ en Aa met tekst
ernstig bestudeerd te hebben, getuige de vele kritische op- en aanmerkingen
over de beide beslagmethoden van het paard A.
Niet zonder voldoening heb ik echter kunnen constateeren, dat ook deze
deskundige verstrikt is geraakt in de netten van schijn en werkelijkheid.
Want de werkelijke fout is niet alleen aan de aandacht ontsnapt, maar heeft
zelfs de heer Vossers weten te misleiden. Deze misleiding zat in mijn foutieve
gegevens van:
6 m.M. méér zakken van den buitenwand bij A, en 6 m.M. méér zakken
van den binnenwand bij Aj.
Aan de verhoudingen van lengten en richtingen van de wanden van A en A^
is te zien, althans te meten, dat de wandrichtingen van A^ reeds verkregen
zijn, als het oude ijzer van A is afgenomen. Mer, behoeft dan A slechts gelijk-
matig te besnijden en te beslaan, om A^ te krijgen. Dat de buitenkroon bij
Al veel hooger ligt, is toch een logisch gevolg van de karteling, die A maakt
als het oude ijzer is afgenomen. Juister gezegd, is het de binnenkroon, die
lager ligt.
A^ is verkregen door de hoef A aan den buitenwand méér te bekappen met
een stuk, gelijk aan het verschil tusschen de dikte van de halfafgesleten
binnentak en de dikte van de bijna geheel afgesleten buitentak (d. i, de
méérdere slijting van dep.lraiitenaTOH^tS'^^rcDiSfi dus in A^ de voetas-
RIJiCCUNlVERSlTElT
richting, die het in A door meerdere slijting van den buitentak gezocht en
gevonden heeft.
De voetasrichting van A, is dezelfde als A gehad heeft, toen het beslag nog
nieuvi' was, m.a.w. als het beslag van A^ versleten is, is de toestand van A
weer bereikt.
Het verschil tusschen A, en Ag zetelt dus, naast verschil in voetasrichting,
in lengteverschil van de buitenwanden, als men de binnenwanden gelijk
stelt.
Dit verschil is gelijk aan de méérdere slijting van den buitentak van A =
12 m.M. En dit wandhoogteverschil komt overeen met een verschil in voetas-
richting van 4 graden. Aan de hand van deze, nu juiste gegevens, hebben
alle door den heer Vossers getrokken conclusies herziening noodig.
ONGELIJKMATIGE SLIJTING DER IJZERTAKKEN.
De heer Crezée schijnt een weinig ontstemd te zijn door het artikel ,,De
schijn is anders dan de werkelijkheid.quot; in de Sept.-aflevering.
Het is echter geenszins mijn bedoeling geweest op eenige wijze den heer
Crezée onaangenaam te zijn.
Beiden trachten wij immers door onze bijdragen het hoefbeslagonderwijs
te dienen.
Dat er zoo nu en dan een paar krachttermen in het betoog waren verwerkt,
gelieve de heer Crezée te beschouwen als het zout bij ons dagelijksch
voedsel.
Allereerst wil ik den heer Crezée mijn verontschuldiging aanbieden voor
het werk dat ik hem heb bezorgd.
Zijn berekening dat bij 3 m.M. zakken of rijzen één der wanden bij een
hoefbreedte van 17 c.M. een voetaswijziging optreedt van één graad, is juist.
Door mij werd een verkeerde formule gebruikt, waardoor het verschil
in uitkomst ontstond. Gaarne wil ik mijn fout erkennen, het is immers
geen schande met eere te verliezen van een sterken tegenstander.
Overigens is dit verschil in berekening niet van invloed op het verschil
van inzicht omtrent de beslagmethode van voet A.
Immers komt ten eerste de heer Crezée bij de aan mij verstrekte correcties
van bladz. 147 eveneens tot de conclusie, dat het verschil van de buitenwand-
hoogte 12 m.M. is, bij gelijke lengte van den binnenwand.
Ten tweede, dat bij toepassing van beslag A I, de voetasbreking gelijk blijft
aan de voetasbreking bij het versleten beslag van voet A, hetgeen door mij
reeds was opgemerkt op bladz. 132, terwijl hij zelf had beweerd op bladz. 124
dat de voetas nog sterker naar buiten gebroken zou zijn.
De heer Crezée zal mij toegeven, dat het niet gemakkelijk is met elkander
van gedachten te wisselen, wanneer men zelf begint met foutieve gegevens
te stellen.
Zijn gedachtengang echter, was door mij zeer goed begrepen.
Voordat ik den heer Crezée verder van antwoord dien, wil ik eerst de
vraag stellen:
Wat kan de oorzaak zijn van het scheef afslijten der ijzertakken.
Deze vraag te stellen, is heel wat gemakkelijker dan de beantwoording.
De smid zal in de meeste gevallen de periode, van veulen tot het hem voor
beslag aangeboden volwassen paard, niet kennen.
Naar mijn bescheiden meening, die ik gaarne voor een betere geef, liggen
de oorzaken voor het sterk scheef afgesleten zijn der ijzers heel vaak buiten
het aangebrachte beslag.
Mijns inziens zijn de volgende factoren het meest van invloed:
ten Ie. de afstamming,
ten 2e. ongunstige invloeden in de eerste levensdagen,
ten 3e. verwaarloozing van de hoeven vóór de volv\/assen leeftijd is bereikt.
Het spreekt vanzelf, dat de smid deze oorzaken niet weg kan nemen, althans
niet voor de nu loopende scheefslijters.
Misschien is in de toekomst door mede te wijzen op deze oorzaken, een
geringe verbetering aan te brengen.
Punt 1, Voorheen werd, en thans wordt ernog gefokt met zware hengsten,
en naar verhouding veel lichtere merries.
De veulens erven dan vaak het zware bovenlichaam van den vader en het
lichtere beenwerk van de moeder, 't Behoeft geen betoog, dat de gevolgen
daarvan niet uitblijven in den vorm van scheef belaste hoeven. Het veulen
tracht immers in evenwicht te blijven en plaatst zijn hoeven daarnaar.
Punt 2. Veulens die vroeg worden geboren en daarom op stal verblijven,
of zij die op een harde weide hun eerste levensdagen doorbrengen, loopen
groote kans bij den minsten erfelijken aanleg daarvoor van vaders of moeders
zijde, hun voeten een weinig scheef te belasten.
De gevolgen daarvan worden bij het grooter worden hoe langer hoe meer
merkbaar.
Punt 3. Door fokkers van beroep wordt daar wel degelijk aandacht aan
geschonken, doch door gelegenheidsfokkers, of door eigenaren die daar
geen kijk op hebben, worden zulke gevallen verwaarloosd.
Op 11/2 ä 2-jarigen leeftijd is algeheele correctie zoo niet onmogelijk, toch
in elk geval al zeer moeilijk geworden.
Heel veel gevallen van scheef slijten der ijzers zijn dan ook m.i. terug te
brengen onder genoemde drie punten.
Nu het verschilpunt waar het eigenlijk omgaat:
a.nbsp;De heer Crezée wil den hoef daar besnijden waar het ijzer het meest
is afgesleten.
b.nbsp;Zijn gedachtengang is: wanneer wij dat doen, loopt het paard gemakke-
lijker en bereiken wij een gelijkmatige slijting van het ijzer.
c.nbsp;Verder meent hij, dat de rechte voetas geen reëele werkbasis kan zijn,
dat aan den buitentak slijtende paarden, naar deze afslijting moeten
worden besneden, en dat gelijkmatige slijting wordt bereikt wanneer
het paard vlak optreedt.
Als voorbeeld haalt hij daarvoor aan het Adetgummibeslag.
Wij hebben geen enkele reden te twijfelen aan de waarnemingen van den
heer Crezée.
Er staan echter andere waarnemingen en ervaringen opgedaan aan het
Instituut voor Hoefkunde tegenover, die een geheel ander beeld geven.
Een van de daar genomen proeven toont aan, dat na het laten zakken van de
buitenwanden het hoogteverschil in slijting meer dan 4 c.M. is geworden.
De binnenhelft kwam toen nog niet op den bodem.
Bij verdere doorzetting van de proef zou het paard over zijn eigen binnen-
wanden zijn gestruikeld. Wij twijfelen er niet het minst aan, of zoowel de
eigenaren als de hoefsmeden, die Adet-gummibeslag aanbrachten, of nog
zullen aanbrengen, bij paarden die sterk buiten optreden, daarvan terug
zullen komen.
Voor zulke paarden is het onbruikbaar, juist omdat de voetasbrekmg hoe
langer hoe sterker wordt, omdat de buitenwand veel steiler gaat staan.
De hoef draait zich, en de lichaamslast komt hoe langer hoe meer op den
buitenwand te rusten en daardoor wordt de afslijting van de buitenhelft
van het beslag sterker.
Om zich daarvan een duidelijke voorstelling te maken denkt men zich den
hoef voorgesteld op bladzijde 148, den binnenwand met4c.M. en den buiten-
wand met Va c-M. verhoogd, en dan de hoef gedraaid totdat deze vlak op den
bodem komt. Commentaar is dan overbodig.
Hoefsmeden, die twijfelen aan de juistheid van mijn bewering, dat bij het
laten zakken van de buitenwanden bij paarden die de buitentakken sterk
afslijten, deze dat zullen blijven doen, ook al is het moment van gelijk
optreden bereikt, zou ik willen aanraden, eens na te gaan hoe de afslijting
is bij paarden die zich strijken.
Daarbij is toch de binnenwand hooger gelaten, zou dus volgens de theorie
van den heer Crezée de binnentak méér moeten afslijten. Slechts in zeer
enkele gevallen is de smaller afgesmeede binnentak evenveel afgesleten.
Evenmin bereikt men bij onbeslagen paarden, die de buitenwanden sterk
afslijten, een afslijting van de binnenwanden, door de buitenwanden meer
te laten'zakken, of door de binnenwanden te sparen. Wel bereikt men dan
het tegenovergestelde.
Met het onder a. genoemde deel van het verschilpunt kan ik het eens zijn,
wanneer de meerdere afslijting een gevolg is van het te hoog laten van den
steilen buitenwand.
Het onder b, genoemde is in zoo'n geval ook juist; het paard zal dan gemak-
kelijker loopen.
Mede in dit verband kan ik niet nalaten hier te wijzen op een nadeel van de
rechte voetastheorie.nbsp;, , ,■■,
Ongeoefende smeden (en daar gaat het hier juist om) zullen heel gemakkelijk
in de fout vervallen, om te trachten beide wanden even schuin te maken.
De buitenwand wordt dan te hoog en de binnenwand te laag, of ook wel
de buitentoon te lang en de binnentoon te kort.
Wij zouden aan de collega's onderwijzer-hoefsmeden willen verzoeken:
Wijst uw cursisten op deze gemakkelijk te maken fout.quot;
Leert hen dat de voetas ook recht kan zijn, al zijn de wanden niet even
schuin.
Demonstreert dat bij het paard.
Omtrent het onder c genoemde verschilpunt ben ik het met met den heer
Crezée eens, dat de ongelijkmatige slijting zal ophouden zoodra vlak op-
treden is bereikt.
Immers, ook dan valt de lichaamslast op de kleinste en meest belaste hoet-
helft.nbsp;,nbsp;, ,,
De dru k per vierkante c.M. ijzer gedurende het neerkomen en afzetten
blijft daarop grooter dan op de minder belaste hoefhelft en als gevolg
' daarvan ook de slijting grooter.
Daarom is de theorie, om aan de buitentallt;llt;en slijtende paarden naar de
afslijting van het oude ijzer te besnijden niet door te voeren.
Een langere levensduur van het ijzer kan alleen volgens het reeds zeer
oude en beproefde recept worden bereikt, door het ijzer op de plaats van
meerdere slijting breeder te maken, dus het slijtingsoppervlak te ver-
grooten.
De heer Crezée zal het nu waarschijnlijk nog niet met mij eens zijn. Ik vind
dat echter niet erg. Wij gunnen hem gaarne het laatste woord.
Wanneer door deze gedachtenwisseling het gezichtsveld van de jonge
smeden werd verruimd, acht ik mij voldoende beloond.
De oudere geroutineerde hoefsmeden zullen zijn theorie toch niet in
toepassing brengen; zij willen hun klanten niet wegjagen
Utrecht.nbsp;H. Vossers.
DE RECHTE VOETAS.
Bij de vraag, of de hoefsmid bij ongelijke afslijting van het hoefijzer, de hoef
ook ongelijk besnijden moet, ook al zou hiermede een meer gelijke afslijting
van het hoefijzer verkregen worden, komen andere vragen voor den dag,
waar men óók rekening mee moet houden, vóór men zijn meening definitief
bepaalt.
Veel paarden treden met de verzenen op; de z.n, tweeklappers. De hoef-
ijzers hebben dan altijd een meer of mindere aparte afslijting aan de takken.
Bij het optreden kan men dan duidelijk waarnemen, dat het toongedeelte,
op het moment dat de hoef a. h. w. over de verzenen heenglijdt, nog enkele
centimeters van den bodem af is. We zouden nu niet graag een stuk van de
verzenen afkappen, want de voetas zou hierdoor sterk naar achter gebroken
worden en dit is waarschijnlijk het paard niet aangenaam. Want we zien
vaak, dat een paard in rust, op stal gaarne met de verzenen het hoogste
punt zoekt, om te rusten, b. v. een balk, die achter langs het rusrbed ligt.
Heeft het paard hier eenmaal de smaak van te pakken, dan is dat voortaan
zijn vaste stand, ook al is de voetas normaal.
Wanneer een paard de buitenijzertakken ook bij rechte voetas méér af-
slijt, dan, hebben we kunnen lezen in ,,de Hoefsmidquot;, moeten we de buiten-
helften meer besnijden. In de praktijk beteekent dit: binnen minder besnij-
den. Ook hier is het verschil van optreden vaak meerdere centimeters.
Vlak optreden (waardoor misschien gelijke afslijting) is hier dus moeilijk
bereikbaar. Al komt het wel eens voor, dat men door iets ongelijk besnijden
een regelmatiger afslijting verkrijgt. Gaan we nu toch den hoef ongelijk
besnijden, dus de binnenwand belangrijk langer laten, dan gaat dit in de
eerste plaats ten koste van de stabiliteit van den draagrand. Want de binnen-
hoefhelft krijgt, vooral bij den wijden hoef, losse wand, buigt zich naar
buiten uit en strijken ontstaat. Het bewijs voor deze uitbuiging is gemakke-
lijk te leveren; immers de draagrand is aan den binnenverzenwand minder
sterk, hij biedt minder dracht op het ijzer, slijt dus door het hoefmechanisme
meer af, waardoor de binnenzijdraagwand naar buiten gedrukt wordt.
Bij den nauwen hoef zullen ook andere afwijkingen ontstaan. De kroonrand
zal tengevolge van de uitzetting van den hoef, aan de lage zijde aan een
veel grooteren druk blootstaan. De kroonrand steekt bij lager maken van
dat wandgedeelte over den draagrand heen. Nu weet de hoefsmid bij er-
varing, dat bij scheeve hoeven, dus die hoeven, die één steile helft hebben,
gemakkelijk zijkroonrandscheuren ontstaan. Verder moeten we om ook
eens afvragen ,,Hoe zou het paard het zelf vinden, als wij kunstmatig zijn
stand veranderen? Want al zou dit vlak optreden (bij kunstmatig gebroken
stand) het paard zoo lang het gebruikt wordt in het werk nuttig zijn,
na volbrachte dagtaak, zal het waarschijnlijk minder gemak van dien gebro-
ken stand hebben, wanneer hij rustig op stal staat.
We hebben ook in ,,de Hoefsmidquot; kunnen lezen, dat er zooveel verschil
van inzicht onder de hoefsmeden bestaat, over de belangrijkste vraagstukken
het hoefbeslag betreffende. Inderdaad zijn er wel hoefsmeden, die een
zeer oppervlakkig idee over het hoefbeslag hebben en een zuiver en diep
inzicht ontbreekt dan vaak geheel. Welke oorzaak zou dit hebben! Zou er
geen mogelijkheid zijn in deze verbetering te brengen? ja, maar dan moet
de theoretische opleiding in één hand zijn. Dit moet dan uitgaan van de
Veeartsenijschool. De theor. lessen zouden dan schriftelijk gegeven kunnen
worden 1). Dit zou m. i. het hoefbeslag zeer ten goede komen.
Hoe het eindoordeel over de rechte voetas zal zijn weten we nog niet
zeker, we hopen echter, dat het zoodanig zal zijn, dat de hoefsmeden er
een houvast aan zullen hebben bij de verdere uitoefening van hun ambacht
en dat het dan de instemming zal .hebben van alle werkelijk hoefbeslag-
deskundigen.
Met dank voor de plaatsing
Hoogachtend
Legerpl. bij Oldebroek.nbsp;A. S p ij k s t r a. Militair Hoefsmid,
Noot van de Redactie. - Het is mij ten eenenmale een raadsel v^at de schrijver bedoelt
met de theoretische opleiding die hij in één hand wenscht, uitgaande van de Veeartsenij-
kundige Faculteit, door schriftelijk te geven lessen.nbsp;^ fnbsp;K 1
Momenteel worden de hoefsmeden opgeleid aan de militaire hoefsmidschool te A foort en
aan de cursussen in hoefbeslag die verspreid over het geheele land worden pgeven.
Voor al deze cursussen wordt gebruik gemaakt van één en dezelfde theoretische hand-
leiding waardoor dus geen verwarring wordt gesticht, terwijl ook bij het afnemen van
de exfmens dezelfde leiddraad wordt gebruikt. Weten wij nu verder dat alle onderwijzers
aan cursussen in hoefbeslag centraal gevormd zijn en alle hetzelfde zoowel theoretische als
practische onderwijs hebben gevolgd, dan zijn dit toch dunkt mij zeer gunstige o^^tandig
heden voor de leerlingen van de cursussen. Weten wij verder dat de leiding en de onder-
Xers van de Hoefsmidschool geregeld contact houden met de commissie belast met
Tet afner^en van de examens voor het Rijksdiploma als Hoefsmid, waardoor practisch
geSen het onderwijs aan alle aanstaande hoefsmeden op uniformen grondslag gegeven
wordt Theoretische lessen die niet aanschouwelijk zijn, zullen m. i. zeer wemig waarde
hebben eTJoo l\ voor een vak als het Hoefbeslag waarvan de theoretische kennis vrij
omvangriik'ren waarvoor veel dood en levend materiaal bij de lessen moet worden
Xuikt te vlduidelijking, zal een cursus in schriftelijke lessen m. i. al heel weinig
Kikt ziin Aogelijk wil inzender zijne denkbeelden hieromtrent nader uiteenzet en
fn mededlln ho\ hij zich voorstelt dat theoretische lessen met meer vrucht schriftelijk
gegeven kunnen worden.nbsp;Red.
In ,,Het Vaderlandquot; van 28 October j.l. komt het volgende voor;
VERGETEN WERKERS ACHTER DE SCHERMEN.
Het aandeel der hoefsmeden aan het succes van de
vierdaagsche der K. M. S. V.
De vierdaagsche afstandsritten van 'de K. M. S. V. waren geëindigd.
Lof was den prijswinnaars toegezwaaid. Hulde en dank had men gebracht
aan organisatoren en juryleden. Speciale woorden werden aan de verzorging
en het werk der oppassers gewijd . . ., alles was afgeloopen, toen ons een
brief bereikte, die ons zeer sympathiek was, omdat hij onze aandacht
vestigde op een groep medewerkers aan het succes, waar nooit iemand over
spreekt, van wier arbeid buitenstanders zelfs geen besef hebben en die
toch bij de voorbereiding een zeer verantwoordelijken post bekleeden:
het zijn de hoefsmeden!
Zoo nu en dan wordt met een enkel woord vermeld; ,,hulp van een hoef-
smid is op het terrein aanwezigquot;. Doch zij zijn niet altijd present; zij doen
hun werk van te voren en zij zijn zoo bekwaam, hebben zooveel zorg en
liefde voor hun taak, dat er tijdens den wedstrijd niet veel ander werk voor
hen is, dan aanwezig te zijn voor het geval dat er aan een of a ,der beslag
iets zou mankeeren.
Het was de Majoor van den Generalen Staf Reeser, de oudste deelnemer
aan de vierdaagsche van de vorige week, die ons verzocht een enkel woord
aan den arbeid der hoefsmeden te wijden, omdat deze categorie van mede-
werkers door niemand was geroemd en genoemd.
En toch hangt van hun bekwaamheid bijna alles af, want het kleinste gebrek
aan het beslag kan oorzaak zijn, dat een paard voor den verderen wedstrijd
uitgeschakeld moet worden.
Majoor Reeser zei ons ronduit, dat deze militairen groote waardeering ver-
dienen voor de wijze, waarop zij hun taak steeds vervullen.
Bij den thans afgeloopen wedstrijd is er wederom niet één hoefgebrek,
voortkomend uit het beslag, gesignaleerd.
Kéve, de dappere Hongaarsch-Engelsche halfbloed van Majoor Reeser, was
acht dagen vóór den wedstrijd door den betreffenden opperwachtmeester-
hoefsmid zóó goed beslagen, dat er in die vier dagen niets aan het beslag
behoefde te gebeuren, terwijl het beslag na afloop van den zwaren wed-
strijd nog geheel in orde bleek te zijn.
Hiervoor wenschte de Majoor openlijke hulde te betuigen, waarbij wij ons
van ganscher harte aansluiten.
Met dankbare gevoelens namen wij kennis van bovenstaand schrijven en
wij, de militaire hoefsmeden, brengen Z.H.E.Gestr., Majoor Reeser, onzen
eerbiedigen dank voor de warme belangstelling in ons werk getoond
Wij zijn niet gewoon ,,geroemd of genoemdquot; te worden en juist daarom
doet het ons goed, iets dergelijks te mogen vernemen.
Vaak hebben wij als hoefsmid, veel prijsuitdeelingen meegemaakt na afloop
van dergelijke wedstrijden, waar aan ieder, i.e. de oppassers, dank en lof
werd gebracht voor de verzorging der paarden en wat dies meer zij.
De deelnemers zetten zich daarna aan een feestmaal; voor de oppassers is
ook gezorgd, maar de hoefsmid zorgt wel voor zich zelf!
Doch wee den hoefsmid, als de deelnemer in nood zit, als zijn paard een
ijzer aftrapt of iets van dien aard. Vele deelnemers zagen zich daardoor
fracie prijzen ontgaan.
Het is echter niet mijn bedoeling, om de behandeling van den hoefsmid,
op haast alle concours-hippique's te schetsen, daarop kom ik later graag
nog eens terug.
De hoefsmeden kennen hunne plichten èn als militair èn als hoefsmid. Zij
vragen geen dank, geen roem of lof, maar wèl vragen zij wat meer waar-
deering voor hun mooi vak en voor hun zeer zware werk.
Daarom Mijnheer de Redacteur, doet het ons zoo goed, uit den mond van
een hooggeplaatst officier, den oudsten deelnemer der vierdaagsche, woor-
den van waardeering te mogen vernemen, getoetst aan de practijk.
Bij voorbaat beleefden dank.
Hoogachtend,
C. Mook.
Wachtmr. hoefsmid b/d. Kon. Marechaussee.
VEREENIGING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG.
De leden worden er aan herinnerd dat onderwerpen met toelichting, welke
zij op de Algem. Verg. behandeld wenschen te zien vóór 15 Dec. bij den
secretaris worden ingewacht.
Namens het Bestuur,
H. Vossers, secr.
VEREENIGING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG.
In memoriam M. Oostwoud.
Telkens weer bij het ontvangen van een bericht van overlijden zijn wij een
oogenblik stil . . . Thans is het niet een lid van onze Vereeniging, die heen
■ • • , , .
Toch willen wij een woord aan zijn nagedachtenis wijden . . .
Wij denken terug aan onze laatste Algemeene Vergadering. Oostwoud ver-
tegenwoordigde daar den Bond van Smedenpatroons in Nederland, en
bracht hij ons de gelukwenschen van den B. S. P. N. met het 20-jarig bestaan
van onze Vereeniging over.
Wij herinneren ons zijn laatste redevoering op deze vergadering.
Hoe treffend droeg hij die oude legende uit de middeleeuwen aan ons voor.
Wij denken terug aan zijn laatste woorden: ,,De samenwerking tusschen
Uwe Vereeniging en onzen Bond is goed en wanneer wij elkander ontmoeten
zullen wij elkander tot steun zijnquot;. . .
Dat waren geen ijdele woorden
Veel stonden wij met elkander in correspondentie. Thans rust zijn werk . . .
Het zal moeilijk zijn voorden B. S. P. N. zulk een onvermoeid werker terug
te vinden. Steeds accuraat in alles, was hij velen onzer tot voorbeeld.
Stoere werker, rust in vredeI. . .
Utrecht.nbsp;H. Vossers, secr.
-ocr page 178-HET EERSTE RIJPAARDJE VAN Z. D. PRINS BERNHARD.
Van welwillende zijde mochten wij deze een paar weken geleden genomen
merkwaardige photo ontvangen welke hierboven is gereproduceerd. Er
komt n.l. op voor de thans 36-jarige poney, waarop Prins Bernhard von
Lippe Biesterfeld en diens broeder Prins Ashwin het paardrijden hebben
geleerd. Het oude diertje moet er nog pittig uitzien en wordt nog voor
licht trekwerk gebezigd. Het stalcomplex behoort bij het Schloss Recken-
walde. De verzorger der pony staat mede op de kiek.
Eenige beroemde ritten.
Een der beroemdste afstandsritten in Engeland is de rit van Robert Cary
geweest, die van Londen naar Edinburgh reed, om koning james VI van
Schotland.mededeeling te doen van het overlijden van koningin Elizabeth,
waardoor james koning van Engeland was geworden. Hij startte daarvoor
te Whitehall tusschen 9 en 10 in den morgen op een Donderdag en bereikte
voor den nacht Doncaster, een afstand van 155 mijl van zijn uitgang punt.
Den volgenden dag kwam hij bij zijn huis te Whitherington, omdat hij nog
eenige zaken te regelen had en den volgenden Zaterdag ging hij op weg
naar Edinburgh, dat hij zeker voor het einde van dien dag bereikt zou
hebben, indien zijn paard hem niet uit den zadel geworpen had. Toch kwam
hij op Holyrood Castle dienzelfden nacht en was in staat aan zijn opdracht
te voldoen, zoodat Cary 400 mijl in drie dagen te paard had afgelegd.
Van kardinaal Wolsey vertelt men het volgende: Toen Wolsey nog kapelaan
was onder Hendrik VII werd hij door den bisschop van Winchester aanbe-
volen voor een opdracht naar keizer Maximiliaan, die toentertijd in Holland
vertoefde. Wolsey trok van Londen per schip naar Gravesend, om één uur
in den middag. Daar nam hij postpaarden die hem den volgenden morgen
te Dover brachten. .Daarna nam hij de boot naar Calais en ging te paard
verder naar zijn doel, dat hij in goeden tijd bereikte. Dat wil zeggen in den
nacht nog. Den volgenden morgen reed hij terug naar Calais en bereikte
Dover om 10 uur den volgenden dag. 's Avonds was hij weer in Richmond
Palace, na een reis van twee dagen. Deze rit heeft er niet weinig toe bijge-
dragen om Wolsey's naam te vestigen.
EEN JACHTTAFREELTJE IN NOORDBRABANT
In Noordbrabant en straks ook in Gelderland kan men de Hubertus Hunt
bij de jacht op het levende haas in actie zien. De honden zijn harriers, die
zich daarvoor bijzonder leenen.
Klauwbeslag. De interesse voor klauwbeslag zal bij de Nederl. hoefsmeden
wel niet groot zijn, om de eenvoudige reden dat in ons land de runderen
niet als trekdier worden gebezigd, uitgezonderd dan enkele sporadische
gevallen in twee der zuidelijke provincies. Hoe geheel anders is zulks in
sommige andere landen. Onder andere in Duitschland. Ziehier wat de heer
Slob daaromtrent schreef in ,,Het Paardquot; van 15 Oct. j.l.:
,,Op onze excursie naar Osnabrück zagen we onderweg nog dikwijls voer-
tuigen en landbouwwerktuigen, bespannen met runderen.
Men heeft gelachen, maar wist U, dat runder-bespanning niets met achter-
lijkheid van het bedrijf te maken behoeft te hebben?
Ziehier enkele gegevens, ontnomen aan ,,Kuh-auspannung in Deutschlandquot;,
door Heinrich Steinmetz.
1.nbsp;Een vierde van alle koeien worden voor trekkracht gebruikt.
2.nbsp;Twee vijfde van alle bedrijven, die trekkracht noodig hebben, werken
uitsluitend met koeien.
3.nbsp;In bedrijven tot 7 bunder groot kan men overal met koeien uitkomen.
4.nbsp;Elk soort vee is geschikt om aan te spannen.
5.nbsp;Men moet, meer dan tot nu toe het geval is, stieren gaan inspannen.
6.nbsp;Voor middelgroote bedrijven is gemengde bespanning met paarden
beslist aan te raden.
7.nbsp;Het aanspannen werkt gunstig op de gezondheidstoestand der koeien.
8.nbsp;Bij verstandige aanspanning daalt weliswaar de melkgift, doch niet
het vergehalte.
9.nbsp;De waarde van den geleverden arbeid overtreft vele malen de waarde
van de verloren melkgift.
10.nbsp;De ontwikkelingsgang der tuigen leidt tot het gebruik van een be-
wegelijk gareel met drie opgevulde kussens.
12.nbsp;Trektuigen voor kop en schoft moeten verdwijnen; daarentegen zijn
goede schoudertrektuigen aan te bevelen.
13.nbsp;Bewegelijke en verstelbare gareels met 3 opgevulde kussens kunnen
overal gebruikt worden.
14.nbsp;Ze zijn ook beter voor bespanningen voor karren en ook voor ossen
en stieren.
15.nbsp;De klauwen der trekkoeien moeten verzorgd en zoo noodig beslagen
worden.
16.nbsp;Ook van dierenbeschermingsstandpunt is het gebruik van goede tuigen
te eischen.
*
Zoover de ,,conclusiesquot;, waartoe genoemde schrijver kwam en waaruit
men ziet dat de runderen een flinke rol spelen in de Duitsche bedrijven,
't Is de vraag voor ons of in ons land ook wel eens is nagegaan in hoeverre
voor de kleine bedrijfjes runder-tractie economischer is dan b.v^ het^gebruik
van de zware Belgen, die veel eten, op de lichte zandgronden (b.v.Brabant).
^^en vinThet grootste percentage trekrunderen in ^e bergachtige streken
(Zuiden van Duitschland); het minst wordt deze trekkracht gebruikt in
: mÏ^^Tr... trekrunderen ; d^i. - ^^^ ^ ^
1880. Vele andere gewesten zijn echter sterk vooruitgegaan)in aantal trek
Mel^lrg en Oldenburg hebben echter in verhouding tot hun^tale
aantal melkkoeien het geringste percentage werkkoe,en (resp. 2.27/„ en
6 7%). Baden heeft het hoogste percentage (67%).
In 1934 werden 2,3 millioen paarden, 300.000 ossen en 2,4 millioen koeien
voor trekwerk gebruikt.quot;
VERSLAG VAN HET NAJAARSEXAMEN 1936 TER VERKRIJGING VAN
HET RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMID.
Nadat de oproeping voor het examen in de vakbladen had gestaan en de
Aanvragen tot dLlname waren binnengekomen, had een voorvergadering
plaats van den voorzitter en van den voorloopigen secretaris op 7 October
en van de geheele examencommissie op 9 October.
Op deze laatste vergadering werd de voorloopige secretaris definitief be-
noemd werden de subcommissies benoemd, de regeling der werkzaam-
hSquot;n besproken en de examendagen vastgesteld, alsmede den datum voor
de eindvergadering van den voorzitter en secretaris.
Er hadden zich 49 candidaten aangemeld, waarvoor 8 examendagen nood,g
waren deze werden vastgesteld op 19, 20, 21, 22, 26, 27, 28 en 29 October^
Van de 49 zich opgegeven candidaten legden 48
wegens ziekte bericht gaf niet deel te kunnen nemen. Van de 48 cursisten
legden 22 het examen af voor de Iste keer, 19 voor de 2e keer en 7 voor de
3e keer; zij waren afkomstig van cursussen in hoefbe^ag gehouden te
ILeld, Amersfoort, Almelo, Arnhem, Emmen, Assen Doetic em, Cuyk,
's-Hertogenbosch, Veendam, Bedum, Hoogeveen, V^eert en Raalte.
Geslaagd zijn 37 candidaten waarvan resp. 12, 18 en 7 het examen voor de
1ste, 2de en 3de maal aflegden.nbsp;, ■ „
Het examen gaf geen aanleiding tot het maken van bijzondere opmerkingen.
Utrecht, 6 November 1936.
De voorzitter
De secretaris
MIST VAN NAMEN DER GESLAAGDEN BIJ HET NAJAARS-EXAMEN
LIJST VANnbsp;RIJKSDIPLOMA ALS HOEFSMID
B I VersteegenteWichmond;A. Kroeze te Bunnen ;h.Stadman te Anioo;
b'. OldenbeJ/ing te Erm; M. W. Wink te Doetichem; A. J^v. ommeren
te Elsf H H. F. Aarts te Zeelts; M. v. Keulen te Lutten ; J.Baas te Ech.en,
G Koóps te Wappe; E. Tuin te Dedemsvaart; W. J. T. H. Vogels te Bug-
genum; M. j. Martens te Wezep; P. G. van Griensven te Beek en Donk-
W. Olde Bijvank te Raalte; j. de Haan te Heino; E. M. Lammerink te Tub'
bergen; j. Tinselboer te Borne; j. Veerman te Nieuw Leusden; G. j Slag-
huis te Almelo; j. Webbink te Vriezenveen; H. Ufkes te Winschoten -
G. A. Mensink te Tubbergen; j H. Haandrikman te Gasselte; Th j G
Eysmk te Albergen ; B. Damhuis te Geesteren ; G. Beswerda te Stadskanaal •
j. j. Munneke te Zuid Laren; B. Dalving te Dalerveen; G. Zwiers te Exlo'
A. Beukema te Stedum; j. van Egten te Pesse; A. Kiers te Zweelo- j h'
Derks te Vierlingsbeek; W. Boerma te Gasselternijeveen; j H Overveid
te Varseveld; C. Kuipers te Emmen.
LITERATUUR-OVERZICHT.
In het laatste nummer van de Zwitsersche Hoefsmid staat een artikel over de
beteekenis van de hoeven van het paard bij diens aankoop.
Vooreerst wordt betoogd dat door alle tijden heen den hoef van het paard
altijd als zeer belangrijk heeft gegolden en wordt verwezen naar de Griek-
sche wijsgeer Xenophon die reeds in de 5de eeuw vóór Christus in een boek
over paardenkennis en rijkunst betoogde ,,wij raden aan bij het afkijken
van een paard, eerst naar de beenen te kijken en als men deze onderzoekt
de hoeven het eerst te onderzoeken.quot; En zoo geeft de Romeinsche dichter
Horazius in de eerste eeuw vóór Christus den raad om bij het aankoopen
van een paard, het lichaam met een deken te bedekken, opdat niet een paard
met een prachtig lichaam maar met slechte hoeven zal worden gekocht
Ook in latere handboeken wordt in den regel in gelijke geest gesproken
doch tegenwoordig schijnt men er anders over te denken en raadt men aan
uitsluitend de beoordeeling van een paard te doen berusten op trekkracht
en op afstamming, waarbij men de beoordeelaars van den bouw van het
paard als ,,foutenzoekersquot; kenmerkt.
Het spreekt vanzelf dat voor sommige doeleinden b.v. renpaarden of spring-
paarden veel waarde aan afstamming moet worden toegekend, doch voor den
aankoop van een gewoon gebruikspaard mag men hierop niet te veel afgaan
want heeft een paard met een zeer goede afstamming b.v. een hoefgebrek
dan is het hierdoor alleen al minderwaardig.
Men kan hier wel tegeninvoeren dat meermalen beroemde renpaarden
velerlei gebreken in lichaamsbouw of stand der ledematen vertoonden, doch
is een veel betere hoefnagel ... en
éWi^ MAtf
thans verlaagdnbsp;in geheel Nederland
-ocr page 183-danbedenke men hierbij dat zulke dieren hoog in het bloed staan en daardoor
op bepaalde momenten zeer veel kracht kunnen ontwikkelen, terwijl zij
behalve de training op zachten bodem en eenige rennen, mets doen dan in de
weide of op stal verblijven. Bij den aankoop van een gebruikspaard moet
uitsluitend gekeken worden naar een deugdelijke en goed geproportioneerde
lichaamsbouw en bouw der ledematen, naar goede normale hoeven, naar
een goede gezondheid, waarbij hart, longen en spijsvertering ook deel
van het onderzoek uitmaken en ten slotte moet het paard vrij zijn van
ondeugden en stalgebreken. Heeft het dan bovendien nog een goede afstam-
ming, dan slaat de weegschaal nog in het voordeel door.
Professor Schwendimann heeft onder den titel „Hoe beoordeelt men een
paardquot; een verhandeling geschreven, waarin o.a. uitkomt welke een rol
voor hem een goede hoef hierbij)speelt. Hij zegt; „Er zijn heel wat fouten
die men vergeven kan als het paard overigens goed is, doch nooit mag men
een slechte hoef over het hoofd zien en men geve bij den aankoop van een
paard hier nooit iets op toe.quot;
Het is ook wel heel begrijpelijk, want de hoeven toch zijn de fundamenten,
waarop het paardenlichaam rust en zijn de fundamenten zwak of slecht,
dan is het geheele gebouw niets waard en wordt het een vroegtijdige ruïne.
De eigenschappen en kenteekenen van een gezonde hoef zijn genoegzaam
bekend en willen we hier eens nagaan tot welke middelen vele padden-
handelaars hun toevlucht nemen om bestaande hoefgebreken te camoufleeren
en fouten te maskeeren, alzoo een schijnbaar gezonde en normale hoef te
tooveren. Voor den verkoop wordt het toilet van het paard gemaakt en
hieronder verstaat men niet alleen het scheren van bepaalde plaatsen,
friseeren van staart en manen, doch ook het vernieuwen van het beslag.
Hierbij wordt nu door besnijden en beraspen van den hoornschoen zoowel
als door het beslaan met een bijzonder soort hoefijzer getracht om eventueel
bestaande fouten van den hoef te verbergen of in elk geval zooveel te mas-
keeren, dat ze voor een kooper niet meer in het oog vallen.
Hoorndefecten en hoornscheuren worden met hoeflederkit aangevuld en
opgevuld en verder dik bestreken met vaseline of hoefzalf.
Te groote hoeven worden aan den draagrand sterk ingekort en de hoorn-
wand wordt van af de halve hoogte weggeraspt tot dicht bij de witte lijn toe.
Dan wordt met kleine lichte nagels een dun en veel te nauw gesmeed ijzer
ondergeslagen en hiermede is het bedrog compleet. De Engelsche en lersche
hoefsmeden zijn ware kunstenaars in zulke praktijken en een dergelijke
hoef noemt men daar ,,dumped footquot;. Het wegraspen kan men waarnemen,
doordat de richting van den hoornwand niet meer recht is doch een kromme
lijn vertoont en doordat de glazuurwand geheel verdwenen is. Tilt men een
dergelijken hoef op, dan valt een zeer groote straal op en een zeer kleine
zool. De nieten komen laag uit den hoornwand daar hooger nagelen te
gevaarlijk zou zijn.
Bij plathoeven wordt de hoornzooi in het midden verdund en wat rond
uitgehold om een natuurlijke uitholling na te bootsen. Een smal ijzer met
verkeerde afhelling wordt ondergeslagen, hetgeen voor het oog ook aan een
welving van de zool doet gedenken. De takken zijn verdikt en verhoogen
aldus de lage verzenen. Wanneer de plathoef in sterke mate aanwezig is
wordt de hoornwand sterk gebroken en weggeraspt en voor den leek doet
het geheel zich dan min of meer als een normale hoef voor.
Bij volhoeven tracht men op gelijke wijze te handelen en brenge men tevens
smalle randjes leer aan tusschen ijzer en draagrand om de welving van de
zool te maskeeren. Uitstekende leerrandjes worden weggebrand en daarna
de heele hoef goed ingevet opdat bij oppervlakkig onderzoek niets te
zien komt.
Zeer eenvoudig is het om ringen te verwijderen, zij worden eenvoudig
weggeraspt tot de hoef glad is en daarna wordt een hoornzalf opgesmeerd.
Knolhoeven in lichte graad kunnen met rasp, houwkling en renet ook een
bewerking ondergaan die ze een meer normalen vorm geven, alleen de gang
die zoo specifiek is bij deze vroeger bevangen paarden, kan men niet ver-
anderen. Hoeven die door een verkeerden stand in het kootgewricht te
spits ofte stomp zijn geworden, kunnen of door te veel besnijden van den
te hoogen hoornwand of door het opvullen van de te lagen hoornwand
gecorrigeerd worden. Stompe hoeven kunnen in de verzenen sterk besneden
worden of beslagen worden met een ijzer met verdunde takken. Spitse
hoeven kunnen worden beslagen met ijzers met verdikte takken.
Nu is natuurlijk veel van dit bedrog als het na den koop ontdekt wordt,
wettelijk strafbaar, doch dan moet het tot een proces komen, hetgeen in
den regel heel lang duurt en zeer kostbaar wordt. Om al Heze onaangenaam-
heden te voorkomen is het dus een ieder, die een paard koopt en daarvan
zelf geen voldoende verstand heeft, geraden deskundige hulp in te roepen
en zoo zal de hoefsmid hem advies kunnen geven voor de hoeven, voor het
meest belangrijke van het paard.
voor het paard
voor den hoefsmid
is de uitvinding van het
Geen uitglijden meer, doch volkomen vaststaan, zelfs op
natte en modderige asphalt- en keibestrating.
Grootere trekkracht, langere levensduur.
Schitterend passende ijzers, ca. 40 modellen.
Vastgestelde prijzen in overleg met de organisatie.
Vraagt inlichtingen bij den importeur:
L. HUNSE - ZIJLWEG 2« - HAARLEM
-ocr page 185-/ ^
Een en veertigste jaargang
15 December 1936 - No. 492
'RAChSCH HOEFBESLAG IN NEDERLAND
«ms
AU»
m
ABONNEMENTS P\R IJ Ç
voor Nederland . per jaar fsAnbsp;gt;|lt;
buiten Nederland per jaar f\4,—\
/Pahs ADVERTENTIËN
l-IO regels f 2,— Elke regel meer
20/tt — Bij contract speciaal tarief
S^rïj!'
Uitgave: De Zuld-Hollandsch^^ö^ en HandelsdruTiTferij, Wagenstr. 70, 's-Gravenhage
L.S. — Alle stukken en correspondentie „De Hoefsmidquot; betreffende, tot
nadere aankondiging in te zenden: Wagenstraat 70 te 's-Gravenhage
EEN EN ANDER OVER MÜNCHEN, HET HOEFBESLAG TER PLAATSE
EN DE MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL ALDAAR
München is na Berlijn, Hamburg en Keulen de 4e stad van het Duitsche
rijk, het heeft ± 800.000 inv^oners en is het cultureele middelpunt van
Zuid Duitschland.
De stad is gesticht in 1158 en verkreeg in 1294 stadsrechten, geleidelijk aan
werd het een belangrijk handelscentrum en werd het de hoofdstad
van het hertogdom Beieren. Het eigenlijke „nieuwequot; Munchen is gesticht
door koning Lodewijk de Eerste, die regeerde van 1825—'48, en door zijn
opvolgers; zij maakten de groote uitbreiding van de stad met ruime, breede
straten en prachtige gebouwen en parken. Het is een belangrijke industrie-
stad; men vindt er o.a. zeer groote bierbrouwerijen want in Beieren wordt
heel veel bier gedronken en ook veel bier wordt geëxporteerd, verder vindt
men er meubelfabrieken, locomotief- en motorenindustrie, glasschilder
werken enz.; overigens is het een stad waar zeer veel kunst te genieten valt,
getuige de zoo talrijke musea waaronder het Duitsche museum het grootste
van de geheele wereld is. Van de openbare gebouwen noemen we vooreerst
het Bruine huis waar de partijleiding der N. S. D. A. P. zetelt, verder het
nieuwe stadhuis, in gotischen stijl opgetrokken, dit werd in 1908 afgebouwd ;
het paleis van justitie, verder het Propyläen, een prachtige nabootsing van het
antieke bouwwerk uit Athene en alsnog de zeer vele musea waaraan Mun-
chen zoo rijk is en de zoo tal rijke prachtige kerken.Onder deze laatste dateert
de Vrouwenkerk uit de 15e eeuw, de Theatinerkerk, de Michaelskerk en de
johana Nepomukkerk zijn alle hoogst interessant uit bouwkundig en kunst-
zinnig oogpunt.
Ook de naaste omgeving van de stad is zeer mooi, de rivier de Isar door-
kruist deze en geeft mooie aspecten terwijl uitstapjes naar het aansluitende
Beiersche hoogland zeer loonend zijn. Noemen wij slechts Garmisch-
Partenkirchen dat nog frisch in het geheugen ligt van de laatste Olympiade
als kampplaats voor het skyen. —
Wij willen de lezers niet langer met stadsbeschrijving bezighouden doch iets
mededeelen over het hoefbeslag ter plaatse. Hetgeen mij vooral opviel
is het beslag dat hier specifiek is tegen het uitglijden van de paarden op de
moderne plaveidsels en wel het gebruik van rubberschijven die met schroeven
worden bevestigd onder de takuiteinden. Het is een zuiver Munchensche
Uitvinding die hier zeer goed schijnt te voldoen zooals mij van bevoegde
zijde werd medegedeeld ; het wordt dan ook algemeen toegepast bij sleepers-
paarden, die men hier vrij veel ziet en waaraan zeker de vele brouwerijen
niet vreemd zijn. Verder worden ook gummi onderlagen gebruikt doch geen
gummi ijzers, deze schijnen niet voldaan te hebben misschien ook niet in ge-
bruik uit reden der kosten, in elk geval heb ikgeen enkel paard op dit beslag
zien loopen.
Er is in l^unchen een zeer groote militaire hoefsmidschool en een kleine
burgerleerschool. De militaire inrichting kan in elk opzicht als een model-
school aangemerkt worden en door de groote vriendelijkheid van den Ober-
veterinair-Directeur dier school had ik het genoegen deze geheel te zien en
werd ik volkomen op de hoogte gebracht van alles wat het onderwijs aan
de hoefsmeden en de uitrusting van de hoefsmeden te velde betreft. Duitsch-
land is bij uitstek het land van organisatie en op dit gebied is deze organisatie
ook zoo ver doorgevoerd dat men het volkomen ,,afquot; kan noemen en
men als het ware niets meer te wenschen heeft.
Alleen die leerlingen komen op de school die een examen in hoefbeslag als
,,gezelquot; hebben afgelegd en zij verblijven dan nog 4 maanden ter verdere
opleiding als militair hoefsmid.
In Duitschland bestaat de tweejarige militaire dienstplicht; de leerlingen
worden eerst een jaar militair gevormd, komen dan 4 maanden in vakoplei-
ding en worden den overigen diensttijd bij de korpssmeden werkzaam gesteld.
Zij zijn intern in het gebouw der school dat een geheel zelfstandige mili-
taire eenheid vormt. Een zeer groot hoofdgebouw met bureelen, theorie-
zaal, modelkamers, eetzalen, recreatiezalen en op de bovenverdiepingen
de slaapzalen. Ook de smederijen en beslagloodsen zijn zeer groot hetgeen
ook noodzakelijk is daar voortdurend de cursussen afwisselen en steeds een
zeer groot aantal leerlingen aanwezig is. Het materiaal wordt geleverd door
het garnizoen in Munchen waar zeer veel paarden bij zijn ingedeeld, o.a. de
vele infanterie regimenten hebben elk een groot aantal paarden. Afgezien
van het levend materiaal wordt ook dagelijks geoefend op doode hoeven
welke van het abattoir worden betrokken en waarvoor een zeer groot
lokaal met bankschroeven en vuren ter beschikking is.
Hoewel in het leger machinale ijzers worden gebruikt die zeer goed zijn,
alleen naar onze smaak zijn de gaten wat mager gestampt en de takken wat
smal, moeten de leerlingen alle ijzers maken door oude onbuikbare hoef-
ijzers op te braden, voorwaar een zeer goede oefening in het smeden die
vroeger te Amersfoort ook algemeen werd toegepast en later nog steeds
gedeeltelijk is gehandhaafd.
Het toezicht van de school is in handen van drie veterinair officieren waarvan
de directeur den rang heeft van majoor, terwijl vele onderofficieren hoef-
smeden het practische onderwijs verzorgenquot; en bij den inwendigen dienst
behulpzaam zijn. Na afloop van elke viermaandelijksche cursus wordt een
examen in theorie en praktijk afgenomen dat gelijkwaardig kan worden
gesteld aan het desbetreffende examen te Amersfoort.
Als winterbeslag worden uitsluitend scherpe kalkoenen gebruikt, meest
H kalkoenen; sneeuwbeslag wordt niet toegejjast. Dit wordt te bewerkelijk
gevonden hetgeen het ook inderdaad is. In gevallen van werkelijke noodzaak
wordt gebruik gemaakt van inwrijvingen van de zool met vet of zeep en ook
van stroomatjes die voor dit doel door de manschappen zelf worden ver-
vaardigd en vastgemaakt. De gereedschapstasschen der hoefsmeden zijn
ook zeer practisch ingericht, zij blijven n.l. aan het zadel bevestigd, doch
een losse tasch met de instrumenten wordt hier uitgelicht hetgeen bij het
gebruiken veel tijd en moeite bespaart.
Om slechts een bewijs te geven van de volkomenheid van uitrusting vermeld
ik de inklapbare veldsmidsen die op het paard worden medegevoerd, een
dergelijk pakpaard heeft deze compleete uitrusting tot een gewicht van
80 kg aan weerskanten op den rug.
Ook wordt veel aandacht besteed aan het klauwbeslag en dit wordt ook
regelmatig beoefend. In Duitschland en in Zwitserland worden koeien zeer
veel op het land als trekdier gebruikt, het is een zeer gewoon verschijnsel
alle landarbeid met koeien te zien uitvoeren hetzij in span of gemengd met
paardentractie. Erzijn zelfs streken waar 70% der koeien voor tractie worden
gebezigd ; het spreekt vanzelf dat de melkproductie hierdoor daalt doch oeco-
nomisch is deze doublé usage ongetwijfeld. Gedurende den laatsten grooten
oorlog werd ook ten behoeve van het leger vooral in het Oosten zeer veel
gebruik gemaakt van koeien voor transportdiensten en daar men hier zeer
over tevreden was, houdt men een open oog hiervoor en wordt het runder-
beslag op de militaire hoefsmidscholen onderwezen en beoefend.
Aangezien echter in de stad geen levend materiaal ter beslag wordt aange-
boden, geschiedt het practisch onderricht alleen op doode klauwen.
Hiermede is in het kort een en ander verteld omtrent een der grootste
inrichtingen op onderwijsgebied het hoefbeslag betreffende en de indruk
die ik heb gekregen is niet alleen dat dit onderwijs zeer goed verzorgd wordt
doch ook dat het paard niet ,,uitstervendequot; is en ook in toekomstige tijden
een groote rol zal blijven spelen. De motoriseering van bepaalde oorlogs-
onderdeelen heeft minder paarden voor het leger noodig gemaakt doch vast
staat dat deze motoriseering niet verder doorgevoerd zal worden daar
men te veel waarde blijft hechten aan het gebruik van paarden te velde;
immers de praktijk wijst uit dat in vele gevallen en bij vele onderdeelen
van het leger het paard de eenige zal moeten blijven. Waar dit
vaststaat, bestaat ook de behoefte om steeds over een voldoend groote
paardenstapel te kunnen beschikken en hetgeen in vele gevallen voor mili-
taire doeleinden geldt,is evenzoo van toepassing op de burgermaatschappij.
Het paard zal in de toekomst dus niet alleen in de musea te zien zijn zooals
grappenmakers of pessimisten bevoeren doch het zal zijn volle waarde als
gebruiksdier behouden en alleen in de groote steden en voor bepaalde
doeleinden zal het door motortractie veelal vervangen blijven. Het platte-
land is en blijft echter het terrein waar het paard zal domineeren, waar het
nooit gemist zal kunnen worden en waar dit onomstootelijk vast staat, zoo
zal ook de hoefsmid niet uitsterven en zal het mooie en moeilijke handwerk,
het hoefbeslag, ook in de komende generaties in eere blijven, al is het ge-
tal der beoefenaars dan niet meer zoo veelvuldig als wij het vóór de
komst van de auto gekend hebben.
HOEFSMEDERIJEN IN DE RESIDENTIE.
Onderde hoefsmederijen in 's-Gravenhage mag zeker niet vergeten worden
te vermelden die der Firma Rust en Co. aan de Hooikade no. 7. Zij heet
,,Engelsche hoefsmederijquot;. Waarom? Omdat ze de eerste hoefsmederij in
de stad was waarin een noodstal ontbrak en waar enkel, volgens de Engelsche
methode, uit de hand werd beslagen.
De hoefsmederij der Firma Rust en Co. heeft een weinig opvallende plaats.
De Hooikade is een stille kade met zoo goed als geen verkeer. Er kan rustig
worden gewerkt. Het is een smal maar zeer diep pand en geheel achterin
bevindt zich de werkplaats. De smederij neemt onder hare zuster-bedrijven
een uitzonderlijke plaats in omdat er geen ander werk wordt verricht en
het beslag er gespecialiseerd is voor rij- en renpaarden.
In het glorietijdperk der stalhouderijen en der particuliere equipages vorm-
den de tuigpaarden er de hoofdschotel van het beslag. En onder deze
laatste waren toen vele op concoursen uitkomende paarden (hackney's).
In dien tijd betrof het niet alleen stadsclientèle doch werden ook familie-
stallen op groote afstand bezocht, tot zelfs in Middelburg, ook in de
prov. Gelderland en Utrecht.
Met de verdwijning der stalhouders- en equipage-paarden is het bedrijf
verkleind door inkrimping van personeel. Maar er is toch voor twee
volwassen en geroutineerde personen druk werk overgebleven, waar-
bij in acht is te nemen dat fabrieksijzers worden gebezigd. Alleen
wanneer afwijkende ijzers noodig zijn worden die zelf vervaardigd, zoomede
de dunne ijzertjes voor de renpaarden, waarvan een 4-tal meestal nog
beneden het gewicht van 3 ons blijven.
Uit den aard der zaak kent men in deze hoefsmederij geen zware ijzers en
bij de bezichtiging der machinale ijzers viel het op hoe de fabrieken reeds
kunnen voldoen aan de levering van modellen zooals de verbruikers die
wenschen op.....bestelling naar maat. Keurig afgewerkte lichte ijzers.
Daarnaast werden ons nog machinale ijzers uit de eerste jaren
der fabricatie getoond, die heden ten dage onbruikbaar worden geacht. —
Voor de zelf aan te maken ijzers wordt dun stafijzer van Engelsche origine
gebruikt.
Als regel wordt vlak beslag ondergelegd. Voor de specifieke springpaarden
182
is een veel betere hoefnagel ... en
ipviuikt vdeJbf
thans verlaagdnbsp;in geheel Nederland
worden in de takeinden der ijzers gaten aangebraciit, teneinde ze op glad
terrein van scl-ierp te kunnen voorzien. De politie-paarden krijgen beslag
met zolen en dit blijkt tegen uitglijden op de gladde wegen voldoende
bestand. Het corps politiepaarden is met de jongste reorganisatie geslonken
van 24 op 9, hetgeen dus ook voor de hoefsmederij een verlies beteekent,
temeer omdat deze paarden vrij regelmatig om de 20 dagen nieuw beslag
noodig hebben. Maar, zooals gezegd, er is drukte genoeg en wordt dit
verlies minder gevoeld. Springstallen als van den heer Pasman (16 stuks),
den heer Gescher e. a., en de maneges van den heer Hiemstra, den heer
V. d. Velde, de Tattersall Manege, een manege op Wassenaar, leveren groote
contingenten paarden, en voorts de renstallen.
't Spreekt wel haast vanzelf dat de hoefsmederij der Firma Rust in staat is
goede beslagprijzen te kunnen handhaven en zulks ook doet. Zij heeft het
monopolie voor het rijpaarden-beslag en dat zij dit reeds jaren heeft gehad,
pleit voor de goede uitoefening en bewijst de tevredenheid der klanten.
Opgevallen is ons met hoe groote interesse de beide hoefsmeden, waarvan
de heer Hendrik Westhuis, die van kinds af, met enkele jaren onderbreking,
aan de zaak verbonden is geweest, als bedrijfsleider fungeert, de verrichtin-
gen der wedstrijdpaarden volgen. Dat getuigt van ambitie en heeft voor
het zoeken van verbeteringen haar nuttige zijde.
Wij wenschen de inrichting een blijvend succes toe.
INGEZONDEN
Als er op de een of andere wijze ten opzichte van het besnijden van den
hoef, een beslissing zal zijn genomen en deze beslissing zal ten gunste van
de rechte voetas uitvallen, dan volgt hieruit, dat gedurende een beslag-
periode, er bij het beslag naar gestreefd moet worden dat de veranderingen
aan de voetas en hoefvorm zoo gering mogelijk zullen blijven.
Verschillende factoren kunnen een nadeeligen invloed op den hoef en de
voetas doen gelden. De veranderingen gedurende een beslagperiode zijn
vaak niet gering. De voetas is na 5 ä 6 weken in meerdere of mindere mate
gebroken en de hoefvorm is spitser geworden. Natuurlijk hangt in dit
opzicht veel van den vorm en de hoedanigheid van den hoef af, maar meestal
hebben we met onze al te bekende hoefvormen te doen, eigen aan ons
inlandsch paard, die juist een speciale behandeling vereischen.
Het is de hoef met de schuingestelde wand en de plattere hoornzooi.
Hoe is nu meestal de beslagmethode bij deze hoeven? De ijzers worden vaak
zeer ruim gepast, ja vaak liggen ze aan de verzenen met de grootste halve
breedte naast den hoef. Dit doet men dan, omdat de verzenen vaak wat
ingetrokken zijn en men meent door ruim te passen den hoef te kunnen
dwingen zich meer naar buiten te richten. Ook schrijft men blijkbaar nog
steeds een geheimzinnige kracht toe aan die uitstekende ijzertakken. Het is
nu deze methode, die we gaarne eens aan een bespreking onderwerpen,
want, vergissen we ons niet, dan meenen we gerust te mogen beweren,
dat deze methode een zeer slechten invloed heeft op den hoef en de voetas,
zoodat op den duur de verzenen zoodanig verzwakken, dat kreupelheid en
misvorming van den hoornschoen het gevolg is. Komt zoo'n paard op beslag,
dan luidt het devies; ,,toon inkorten en verzenen sparen.quot;
Deze zijn zoo verzwakt, juist door te weinig dracht, dat de weerstand tegen
de afslijting op dat kleine stukje ijzer te gering is, waardoor de druk tegen
den zijwand vergroot wordt, ten gevolge waarvan losse wand en een wijdere
hoef in het zijgedeelte ontstaat en een intrekking van de verzenen het
gevolg is.
De verzenen moeten juist geschikt gemaakt worden om een sterke draag-
rand mede te vormen. Het devies moet luiden: ,,een te ruim naar buiten
liggende ijzertak ligt te nauw naar binnen.quot; En nu moge het niet geheel
met de theorie overeenstemmen, maar het is nu juist de vlakkere stand
van de hoornzooi die ons bij ons streven naar een sterken draagrand aan de
verzenen, te hulp komt.
De theorie prijst de uitgeholde zool aan, maar bij de hoeven zooals hier
bedoeld, komt bijna altijd een vlakkere hoornzooi voor, om de eenvoudige
reden, dat de hoef dit noodig heeft.
Ons doel, n.l. een breede draagrand is hierdoor bijna altijd ook zonder
kunsthoorn of inlegsel bereikbaar. We zien dan al gauw, dat de verzenen,
nu ondersteund, zich gaan verwijden en de losse wand verdwijnen, waardoor
de hoef in zijgedeelte iets vernauwt en tevens de wandvlakte egaler, want
rechter verloop verkrijgt.
Het paard zal weer met plezier zijn taak vervullen en er bestaat ook geen
gevaar meer, dat het zooals voorheen tengevolge van de zwakke zijwanden
op gezette tijden door den hoef heenzakt.
Mochten er hoefsmeden of andere hoefbeslagdeskundigen zijn die met deze,
mijn zienswijze niet accoord gaan, dan zou ondergeteekende veel prijs
stellen op hun, middels dit maandblad bekend te maken meening.
Met beleefden dank voor de plaatsing,nbsp;Hoogachtend,
A. Spijkstra, militair-hoefsmid
HOORNSCHEUREN
De heer D. j. C. te S. schrijft het volgende:
Hoewel ,,De Hoefsmidquot; geen vraagbord is, zou ik UEd. willen vragen of U
genegen is het punt kroonrand- en draagrandscheur eens te willen behande-
len en wat Uw ondervinding is, hoe deze volkomen te genezen.
Toen ik voor 35 jaar het examen als hoefsmid aflegde werd ons aangeraden,
bij dergelijke scheuren in loodlijn het ijzer op die plaats los te leggen en
dan bij draagrandscheur op de hoogste punt een gaatje te branden.
En bij doorloopen toonkroondraagrandscheuren deze boven in de kroon
te branden om zoodoende de aangroeiende hoorn weer gaaf te krijgen.
Weliswaar werden door het branden de vleeschplaatjes wel eens gewond,
doch na eenige dagen rust was dat genezen.
Mijn zoon heeft verleden jaar het Rijksdiploma gehaald; volgens zijn zeggen
wil men thans van branden niets meer weten.
U moet wel in aanmerking nemen, dat hier veel zware paarden zijn.
En de voorhoeven dezer paarden hebben een sterke neiging voor een toon-
scheur van kroonrand tot draagrand. Ja, vertoonen zelfs al een oppervlakkige
toonscheur van kroonrand tot draagrand, en als deze paarden dan 's nachts
in de wei, in den dauw loopen, gaat de scheur erger worden en wordt een
doorloopende scheur.
Hoe moet een dergelijke scheur behandeld worden om volkomen te genezen,
wat is Uw ondervinding in deze?
,,De Hoefsmidquot; stelt zich altijd gaarne beschikbaar om de lezers voor te
lichten en vragen te beantwoorden. Geachte vraagsteller zal zien, dat er
in de behandeling van hoornscheuren al heel weinig verandering is gekomen
sinds den tijd dat hijzelf den cursus in hoefbeslag volgde wanneer wij n.l.
hier afdrukken, hetgeen de 3e druk van het leerboek Hoefkunde en Hoef-
beslag, uitgekomen in 1935, hieromtrent mededeelt.
De hoornscheur
Zooals de naam aanduidt, is dit een scheur in den hoornwand en wel in de
richting van de hoornpijpjes. Naar de plaats en de wijze van voorkomen
spreekt men van kroonrandscheuren, van draagrandscheuren en van door-
loopende scheuren. De eerste beginnen aan den kroonrand van den hoef
en loopen niet tot aan den draagrand toe; de tweede beginnen aan den
draagrand en reiken niet tot aan den kroonrand, terwijl de doorloopende
scheuren van kroonrand tot draagrand verloopen. Men kan de plaats der
scheuren nog verder aangeven door te spreken van toonwandscheuren, zij-
wandscheuren (kwartierhoeven) en van scheuren in de verzenen. Ook de
steunsels kunnen als de omgeslagen gedeelten van den hoornwand, hoorn-
scheuren vertoonen. De diepte van de scheur kan zeer verschillen; zoo
spreekt men van oppervlakkige hoornscheuren, wanneer er slechts een
gedeelte van de wanddikte in betrokken is, terwijl bij diepere hoornscheuren
de geheele hoornwand gespleten is. Bij doordringende hoornscheuren kan
de wandlederhuid naar buiten uitpuilen en dan in verettering overgaan
(etterende hoornscheur). Hoornscheuren kunnen tot kreupelheid aanleiding
geven, doch bij oppervlakkige hoornscheuren zal dit meestal toch niet
het geval zijn. Ziet of vermoedt men een scheur, dan zal men den hoef
terdege moeten reinigen om den juisten omvang ervan te kunnen nagaan.
De aanleiding tot het ontstaan van hoornscheuren is zeer verschillend en de
vorm van den hoef zal van invloed zijn op de plaats der scheuren. Zoo zullen
bij plathoeven de scheuren meest altijd voorkomen aan den draagrand,
daarentegen bij nauwe, steile hoeven meer aan den kroonrand en ook dik-
wijls in het toongedeelte hiervan. Bij veulens en bij onbeslagen paarden
komen in den regel draagrandscheuren voor, vooral als de wand niet ,,gebro-
kenquot; wordt. Verder geven aanleiding tot scheuren; beleediging van den
hoornzoom, zwakke hoornwand, uitgedroogd hard hoorn, slecht passende
ijzers, gebruik van te zware nagels, ijzers met te mager gestampte gaten,
langdurig gebruik op harde wegen voor koetspaarden en voor rijpaarden,
het gebruik in snelle gangen onder een te zwaren ruiter. Bij de beoordeeling
met het oog op de verbetering of de genezing van hoornscheuren zal men
met de oorzaak te rade gaan en in veie gevallen zullen hoornscheuren dan
ook gemakkelijk te verhelpen zijn, terwijl in andere de behandeling zeer
langdurig en zelfs vruchteloos kan wezen.
De behandeling zal bij niet doorloopende scheuren bestaan in het branden
van een rond gat of een haif maantje aan het einde der scheur, om aldus
een verder doorscheuren van het hoorn tegen te gaan. Verder zal het
gedeelte van den hoef, waar de scheur voorkomt, vrij van dracht moeten
komen te liggen op het ijzer.
Men berekent dit vrij te leggen stuk als volgt: Bij een draagrandscheur laat
men van het boveneinde der scheur een loodlijn neer op den draagrand
en de afstand van dit punt tot het begin der scheur wordt vrijgelegd.
Bij een kroonrandscheur laat men de scheur in gedachten in de richting
van de hoornpijpjes naar beneden tot aan den draagrand doorloopen en
laat men tevens een loodlijn neer van het boveneinde der scheur; tusschen
deze twee punten legt men den draagrand vrij van dracht op het ijzer.
Bij het vrij leggen moet men zooveel hoorn wegnemen, dat de draagrand
daar ter plaatse bij belasting van den hoef niet op het ijzer komt. De buiten-
rand van de zool mag wel op 't ijzer dragen.
Bij eenigszins aanzienlijke hoornscheuren, waar een groot gedeelte van den
draagrand moet worden vrijgelegd, zal men goed doen een balkijzer onder
te leggen, om zoodoende den straal mede te doen dragen, en het vrijleggen
te vergemakkelijken.
In deze gevallen zal men ook vaak overgaan tot het bijeenhouden van de
scheurtanden, omdat, wanneer deze bewegelijk blijven, de scheur in het
afgroeiende hoorn steeds verder gaat.
Het bijeenhouden der scheuren geschiedt door een hechting en deze wordt
op verschillende wijzen uitgevoerd.
Het eenvoudigste is, al naar de grootte van de scheur, één of meer hoef-
nagels, op gelijken afstand van de scheur dwars door den wand te slaan en
daarna om te nieten. Het beste is om hierbij, voor elke hechting, twee gaten
te boren die tegenover elkander in de scheur uitkomen en als ingang van
den nagel dienen. Een andere goede en meer algemeen in gebruik zijnde
methode is een metalen plaatje dat over de scheur wordt gelegd en met
enkele houtschroefjes ter weerszijden van de scheur in het hoorn wordt
bevestigd. Het plaatje wordt warm gepast. Men bezigt ook wel golfvormige
plaatjes, die dwars over de scheur in vooraf ingebrande sleuven geslagen
worden, om de beweging der scheurranden onmogelijk te maken. Tenslotte
bestaat er nog een methode van hoefhechtingen, waarvoor een speciale tang
met krammen (agrafes) en brandijzers noodig zijn. Daartoe worden eerst
met het brandijzer ter weerszijden van de scheur gaten gebrand; hierm
worden krammen gezet met scherpe naar binnen gerichte haken. De speciale
tang grijpt deze agrafe, die bij het aandrukken van de tang diep in het hoorn
gedreven wordt en alzoo de scheurranden hecht. Brandijzer, tang en agrafen
zijn in verschillende nummers naar de gewenschte grootte te gebruiken.
Eenvoudig is verder een hechting met koper- of ijzerdraad, welke op gelijke
wijze plaats vindt als met hoefnagels.
Behalve deze hechtingen worden ook wel verbanden aangelegd, hetzij van
leer of van linnen, die tot doel hebben de beweging van de scheurranden
te beletten. Verbanden, althans wanneer zij langdurig moeten blijven zitten,
gaan de uitzetting van den hoef tegen, bevorderen het ontstaan van klemhoef
en om deze reden worden zij niet gaarne gebruikt.
Bij achterlioeven llt;omen dillt;wijls doorloopende hoornsclieuren in het toon-
gedeelte van den hoef voor, men noemt deze hoeven ossehoeven.
Behalve toepassing van de hierboven be-
sproken hechtingen, legt men hierbij
tevens het toongedeelte op de plaats van
de scheur ongeveer één c.M. vrij, laat
de toonlip vervallen, en instede hiervan
brengt men tv^ee zijlippen aan ; de nagel-
gaten komen dan, zooals van zelf spreekt,
meer naar achter te liggen. Hoeven, be-
hebt met hoornscheuren, moeten goed
vlak besneden worden; zijn de scheuren
in het kwartier- of verzengedeelte van
den hoef gelegen, dan zal men bij het
vrijleggen goed doen een balkijzer toe
te passen.
Zijn de scheurranden ongelijk, dan raspt men deze bij; ook zal men dikwijls
het hoorn in de omgeving van de scheur dun raspen en verder den hoef
vochtig houden.
Bij kreupel loopen aan een hoornscheur en bij etterende hoornscheuren
zal men het advies van een dierenarts vragen, daar men met een dieper
lijden te doen zal hebben.
Steunselscheuren zijn het gevolg van te hooge verzenen of van klemhoeven.
In den regel treft men ze uitsluitend aan bij voorhoeven en vaak komen dan
tevens steengallen voor. Zijn de diepere deelen er in betrokken, dan treedt
in den regel groote gevoeligheid en kreupelloopen op en is een heelkundige
behandeling noodig.
In elk geval zal men de scheurranden wegnemen, de omgevende hoorn'goed
verdunnen en de betreffende steunsel en verzen vrij van druk leggen, met
toepassing van een balkijzei- met lederen zool en opvulling van vlas of jute,
in teer gedrenkt. Ook het ijzer van Starck Guther kan hierbij geprobeerd
worden.
CURSUS IN HOEFBESLAG TE WINSCHOTEN.
Aan de cursus te Winschoten is voor het le leerjaar deelgenomen door de
leerlingen M. Stubbe, P. Oldenburger te Drieberg, G. Kiel, K. Boels en
T. Molling te Onstwedde, G. Wösten te Jipsinghuizen, R. Slems te
Ulsda en K. K. Toren te Heveskes (Delfzijl). Leider van deze cursus is de
Heer T. O. Rentema, dierenarts te Winschoten. Het praktische gedeelte
wordt gegeven door den heer j. van Heuvelen, onderwijzer praktisch
hoefbeslag, Bellingwolde.
VARIA.
—nbsp;Concours-ijzers. In den afgeloopen zomer is in de sportverslagen in de
vakbladen nogal eens de aandacht gevestigd op het bezigen van abnormaal
zware ijzers voor sommige concourspaarden en daarbij is dan wel de vraag
gesteld of hier niet van hoogerhand dient te worden ingegrepen. Dit laatst-
bedoelde schijnt te zullen gebeuren, want niet minder dan de heer Abr.
van Hoboken, de gedelegeerd commissaris voor de concoursen hippique
in Nederland, zegt in zijn verslag over de concoursen hippique in 1936
O. m. het volgende: ,,Zou het niet mogelijk zijn, dat het C.C. een maxi-
,,mum gewicht der ijzers vaststelde? Vroeger was dit ook het geval. Land-
,,bouwtuigpaarden moeten m.i. voorgebracht worden op gewone nor-
,,male ijzers en zonder opzetteugel.quot;
De zaak in quaestie zal nu wel een punt van bespreking uitmaken op de
eerstvolgende ledenvergadering van het Centraal Comité.
—nbsp;Radicaal middel tegen kniekloppen. Het draverpaard Allegheny van den
heer M. France te Zeist won kortgeleden twee achtereenvolgende Zon-
dagen te Duindigt een course. Onderzoekende waaraan de groote vooruit-
gang in snelheid van het paard viel toe te schrijven, werd ervaren dat
Allegheny een z.g.n. knieklopper was en zich daardoor in de course niet
durfde te geven, omdat het ,,rakenquot; hem pijn veroorzaakte. Vóór den
aanvang der course werden hem nu de ijzers afgenomen en hij bleef daarbij
goed in evenwicht, respectievelijk in balans, 't Spreekt vanzelf dat het
blootsvoets loopen alleen op een zachte grasbaan als op Duindigt ongestraft
kan geschieden.
—nbsp;Snelle dravers. De snelheid van dravers en van renpaarden wordt gaan-
deweg hooger opgevoerd, juiste teeltkeuze en verder verbetering van
training, verzorging, tuigage en hoefbeslag dragen daartoe bij, alsmede
oordeelkundigen aanleg der banen, terwijl bij den draver de assen-bouw
der lichter gemaakte sulkey's ook een rol speelt. In ons land, waar het
25 jaar geleden tot de hooge uitzonderingen behoorde, wanneer een draver
de duizend meter aflegde in een tijd die I min. 30 sec. benaderde, worden
in de laatste jaren voor dien afstand dikwijls tijden genoteerd liggende
tusschen l.'23quot; en 1.'24quot;. — Een onzer eerste klasse dravers (thans naar
Indië verkocht) namelijk The Gleaner, sloeg 2 jaar geleden op de mooie
baan te Croisé Laroche het wereldrecord. Hij liep de 1000 M., gegangmaakt
door een renpaard (galoppeur) in I.IS^/g sec. The Gleaner is thans ont-
troond door den franschen draver Muscletone, die met een tijd van I. I 3Vg
een nieuw record vestigde.
GEMIDDELDE SNELHEID 27.5 K.M. PER PAARD.
RECORDRIT VAN EEN ENGELSCH HERBERGIER.
Thornhill-rit in 1745. Een merkwaardige race van Nicks, een straatroover
uit 1676.
Op een avond in het jaar 1745 — het was April — zaten een zestal sportsmen
samen te keuvelen in een herberg, genaamd de Bell Inn te Stilton Hunting-
donshire. Ze praatten over het uithoudingsvermogen van paarden, over
afstandsritten. Het gesprek werd hoe langer hoe geanimeerder en er
werden weddenschappen gedaan en aanvaard, leder was er van overtuigd,
dat hij een ander kon overtroeven. Ten slotte ondernam de herbergier zelf
een rit, die geen der aanwezige sportsmen voor mogelijk gehouden had.
Hij bood namelijk aan, van Stilton naar Londen en terug te rijden, en weer
naar Londen binnen 15 uur ... .1 De afstand was, samen, ongeveer 213 mijl
en de gemiddelde uursnelheid zou pim. 14 mijl moeten bedragen. Het aan-
bod werd aanvaard met de noodige weddenschappen op den koop toe.
Op den 29sten April reed de herbergier Cowper Thornhill genaamd, om
4 uur in den morgen er op uit. Ongeacht het vroege uur waren honderden
samengestroomd om zijn vertrek bij te wonen. Blijkens een onderschrift
van een oude prent, kwam Thornhill bij de herberg de Queens Arms bij
Shoreditch Londen aan na een rit van 3 uur 52 minuten. De rit terug nam
4 uur 12 minuten in beslag, terwijl het laatste stuk, weer naar Londen, in
4 uur 13 minuten werd afgelegd, zoodat hij samen in 12 uur en 17 minuten
de 213 mijl had afgewerkt, dit beteekende een gemiddelde uursnelheid van
17 mijl (± 27,5 K.M.).
In die dagen werd de rit van Cowper Thornhill als de grootste prestatie
van een afstandsruiter beschouwd en het valt te betwijfelen of men ooit in
Engeland of elders een dergelijk tempo over een zoodanigen afstand heeft
kunnen boeken. Het moet hierbij worden vastgelegd, dat Thornhill dit
alles op hetzelfde paard heeft gedaan, want hij had geen enkel ander paard
te zijner beschikking. Aangezien Cowper Hill, hoewel eigenaar van de
Bell Inn zijnde, als een gentleman werd beschouwd, heeft men algemeen
vertrouwd, dat al zijn gegevens juist waren. Als eigenaardigheid zij hierbij
gemeld, dat Hillthorn zooals de term luidde ,,was much respected for his
gentlemanly mannersquot;.
EEN BERUCHT TYPE.
Een andere merkwaardige rit dateert van 1676. Nicks, de straatroover,
een highwayman)van het beruchte type, had namelijk te Gad's Hill een coach
opgehouden en beroofd en wenschte een alibi, om de galg te ontloopen.
Men beweert, dat hij, om dit alibi machtig te worden, de Theems is overge-
stoken te paard bij het Gravesend-Tilbury veer, om daarna via Chelmsfors
Road naar Cambridge en Huntingdon te rijden. Hier nam hij de Great North
Road in de richting van York, dat hij tegen 8 uur 's avonds bereikte. Snel
veranderde hij van kleeding en liet zich op opvallende wijze zien op een der
bowling-greens aldaar. De jury moest Nicks ten slotte vrijspreken, omdat
geen der juryleden kon aannemen, dat hij op denzelfden dag te Gad's Hill
en te York had kunnen zijn, want dan zou hij de 240 mijl in 16 uur ofwel
De Hoefsmid bereikt uitsluitend
prima vakmenschen „daarom
heeft een advertentie op deze
plaats zooveel waardequot; I 0
Uw advertentie op deze
plaats zou U voordeel
bezorgd hebben
-ocr page 199-met een uurgemiddelde van 15 mijl, hebben moeten afleggen, wat hij
natuurlijk heeft gedaan. Thornhill's uursnelheid v^^as — zooals hierboven is
aangegeven — 17 mijl geweest.
Zooals de aanteekeningen van die dagen aangegeven heeft Nicks dit stoute
stukje op een en hetzelfde paard, namelijk een schimmelmerrie, afgelegd.
Koning Karei 11 moet naderhand toch in twijfel zijn geweest over dit alibi
van Nicks ook al zou hij misschien door afsnijden van een stuk een 50 mijl
hebben kunnen uitsparen. Wat ook zij, Nicks, die inmiddels gearresteerd
was, moest weer worden vrijgelaten, tot groot misnoegen der rechters,
die hem al met het hoofd door het galgentouw zagen kijken.....Swift
Nicksquot; noemde men hem nadien en het is zelfs zeer wel mogelijk, dat niet
Dick Turpin doch Nicks de man is geweest, die de stoutste ruiterstukjes
op dat gebied uithaalde. Geen grooter en beter ruiter dan genoemde paar-
dendief en moordenaar!
Bernard Calvert van Andover reed in de maand Juli 1621 om drie uur
's morgens vanuit Shoreditch bij Londen naar Dover, nam een boot naar
Calais en kwam weer terug, reed daarna weer van Dover en bereikte
St. George's Church bij Shoreditch om 8 uur 's avonds. Londen —Dover en
terug is ongeveer 142 mijl. Er is geen tijd opgenomen voor zijn heen- en
teruggaan over Het Kanaal, zoodat de cijfers niet als betrouwbaar kunnen
gelden, wat niet wegeeemt dat het een kranige rit is geweest.
Een weddenschap.
In de jaren tusschen 1810 en 1828 reed Milton Senior, eigenaar van een
coach te Windsor, van Dover Street Piccadilly naar Stamford in Lincoln-
shire, een afstand van 90 mijl, die hij om een weddenschap van 500 pond in
5 uur zou afleggen. Deze rit had plaats op Donderdag 27 December en de
start geschiedde onder een geweldigen plasregen om 8 uur in den morgen.
Na één uur gereden te hebben had hij reeds 23 mijl afgelegd. Ten slotte
kwam hij om 12.25 te Stamford aan, zoodat hij den afstand in 4 uur 25
minuten had afgelegd en zijn weddenschap had gewonnen, met nog 35
minuten over. Zijn gemiddelde snelheid was 20 mijl per uur. Maar in dezen
rit maakte hij van meer dan één paard gebruik, want het was hem toegestaan
op verschillende punten van paard te verwisselen om de dieren te sparen.
V/ie adverteert hier v^
een volgende maal ? UCCES
VERZEKERD
Uv/ advertentie op deze
plaats zou U voordee I •
bezorgd hebben
-ocr page 200-Milton Junior reed in 1828 van Londen naar Windsor om den uitslag van de
St. Leger aan den koning over te brengen. In I uur en 5 minuten legde hij
den afstand van 23 mijl af, wat den toenmaligen koning de schriftelijke goed-
keuring deed teekenen, ,,dat mr. Milton een zeer goede prestatie had
verricht en hij daarbij een zeer mooi bloedpaard had gereden . . . .quot;
(Wordt vervolgd.)
-ocr page 201- -ocr page 202- -ocr page 203-«,
fr. '
-ocr page 204-1: J ,nbsp;;nbsp;« ) --gt;
Wif * ' 1 Inbsp;V V ^ gt;
vir, -, ,