-ocr page 1-

ra

-ocr page 2-

rs^zs-

Z. oct.
2440

Rariora

O

-ocr page 3-

4 . ■

m

-ocr page 4-

/U^',nbsp;, ff

f^n^r/c^ t^cP. XHT

-ocr page 5-

HEILIGE

LOF-SANGEN

Ter Eeren Gods,

lot Heerlijkheid Dxn | E s u s chri-
Jiuf , cn tot Vertroojiin^e en Vreugde
van fijn

Uit het Frans Vertakt
door

Anna Maria l-dn S c h u r a n.

t' AMSTERDAM,

By pcolgt; van Vel:^en, Boeck-drukker op de Uicer-
fe-ftraet, by de Bottcr-markt.

anno 167^.

-ocr page 6-

NB.

_nbsp;31. M lin. IJ».

Maar fy yind haar Hert bevredigt-

-ocr page 7-

SANG-GEDICHT

Over de Leyäinge van de z.iele 'in haren gtefle,-
lijkpi wngmg met God, om hem met haar te vet
tenigen, en van de viyfe, na dexoelke Jy
hnar daarin te dragen heefl, in luat
Staatf} haar ook mogte bevin-
den

Hetkangcfongcn worden opdc wyfè van
lt;le lo. Gehcde». oftevuttdm Tfalm 118,

E

1 En Ziel die werken wil, en levea
Altyd en enkel in -Gods Geeft,

Die moet tot wachten haar begcveni
En moet Hem volgen onbevreeft.

Sy moet haar houden in opwekking,
Tot Hem aandachtigh uytgebreit.
Om tot fijn Goddelikke trekking,
Haar-noyt te vinden onbereit.

Niet dat fy met gewelt van trachten ^
Die aan te trekken moet beftaanj
W'ant 't poogen van haar eygen krachten gt;
Dat foud' haar doen te rugge gaan.

Maar fy kan met een foet gefichte ,
Door'tooge des Geloofs gefterkt.
Door een gedachte van gewichte,
Sien wat hy ia haar binnenft' werkt,

A

-ocr page 8-

inbsp;Satig-geMtoverde Leiênl

Sijn grond tc voelen , 'igeen voor defco
Men heeft gevat, ofwel verftaan
't
Zy van Gods Namen, of fijn Wefen ,
Kan fijn vereening wijfen aan.

Gebruikt Hy woorden ofte laken ,
Of anders een verborgcniheid ;
De geeft aan 't ligt getrou, moet maken
Te volgen in gebuigfaamheid.

Als Hy verftaan doet, daar op achten,
Gevoelen, als Hy voelen doet:
So niet? geloven , luift ren, wachten.
Bidden, en Niets te zijn gemoet.

Als hv verheft, te zijn verhevenj
Als hy vernedert, nedrig Zijn.
Als hy ontvonkt, een vlamme geven

Alshyverbryfek, lijden pijn.

Wil Hy tot foeten flaap u bnngen«
Dat met die ruft u Ziel vereen:
Laat dan fijti olie u doordringen

In'tbinnenft'van u merg en been.nbsp;^

Indien hy quetft, fijn doen maar willen,
E,n lij den flauten, cndefmert.
Soo Hy verrukt, dan maar te ftiHen
En mond, en reden , en het hert.

Soo dan de Ziel moet werkfaam welen ,
'Ten is maar dats' ontfangen moet i
Selfs in die daat word aangewefen
Dat fy meer lijd, akdat fy doet.

i

■ p

-ocr page 9-

^er Zielen inbare» emgiingh met God. 5

Dan heeft de Ziel maar vrij te fwiercn,
Celij k een Schip foo licht, als goet
Dat van fijn Mcefter hem Iaat ftieren
Van goede wind , en vollen vloedt.

Dan IS fy fecker, wel te varen,
Alsondergunft van Zeyl, en vloet,
Sy gaat doorfnijden ftroom, en baren,
Als of fy vloog, in groote fpoet.

Maar foo Gods wind eens quam te kecren.
En dat een ebb' haar fteld' in pijn.
Wat raat de Ziel ? die fou begeeren
Altijd met God vereent te zijn?

Alleen door haar gewoone g'nadc
Kan fy beproeven wat fy heeft.
Of haren grond 't fy yroeg of fpadc,
Haar niet een ftraaltie lichts uitgeeft.

Of niet een woord, een blik van't ooge,
Het lefen , of een and're daad,
Ecnteijken . of geheim belove
Te geven olie aan haar ftaat.?

Of niet het onderhoud der boeken,
OPt fingen van een heilig liedc
Kan hare geeft alfoo verkloeken ,
Dat fy haar weder levend' fier.

Kan fuik' een oefPning haar verhcfFco *
En haar vereenigen met haar God?
Als't middel, kan fy dat befefFcn ,
Sjr foadigt tegen geen gebod,

A inbsp;Maar

-ocr page 10-

lt;f Sang-gedicht over dt Leiding

Maar dit moet zijn met voorewaarden J
Dat niet onbreeke ned'righeid,
Sy moetfe foetelik aanvaerden ,
En met een groot' eenvoudigheid.

Het groot eeweld kan niet dan fchaden ,
Haar hooft verfwakken , en haar hert,
Als fy vermeint, door kracht van daden ,
Dat God van haar verwonnen wert.

Sy kan haar vee] gedachten fmeeden,
Veel goed' inbeelding, als het fchijnt,
Doch alfoo rafch fy is verleeden ,
Als ee n verdichtfel haaft verdwijnt.

De Ziel fal maar te dorrer blijven,
Meer oHgeruft en meer bedut,
Als haar maar eygen reden drijven ,
Enfy'tmaaruit haarfelvenput.

Als fy vergeefs moeit' heeft genomen,
haar meetend' eigen krachten aan,
Wat is er anders van gekomen ,
Als't werk van een Pelagiaan?

Wat kan de Ziel doch van haar felvcn?
Wat vind f in haar als groot' onmacht.?
Sy mach wel allen hoogmoed delven j
Haar houdend' als een wurm veracht.

En weet fy niet de heil'ge Schriften?
Die feggen
dat fy niet en heeft
Eengoe gedacht', mt eigen driften ^ ^ .
MaardatfeGodalkenli^geeft.

Dat

-ocr page 11-

der Zielen i» hären erngAttgh met Ced, j

Uat fonder den Geeß der gebeden
Sj riiet met hoe fj bidden moet.
'I)at niem
^nt vat verhorgenthtden »
%Als Hyfe fiiet bevatten doet.

Is't in dsr zielen eyg'en krachten,
t'Ontfteken Codes liefden-brand ?
Wjt hoeft fy die dan oy t te wachten ,
So fyfe heeft in eyg'ne hand ?

Moet Godes Geeft haar felfs niet leijdeB
In alle waarheid, na fijn woord.
Wie lag oyt Liefdes-fprank verbreiden 3
Dan van dien Geeft gekomen voort.

Kan fy wel gaan , dat hy niet trekke gt;
Tot in de Kelder van Gods wi n i*
Meint niet dat haar gebiet fich ftrekke
Ov'r eene gaav', offraaek van't fijn,

11. DeeU

O wat vermetenheidte denken
Dat eerrig menfch moet j of kan doen ,
't geen God alleen te doen kan fchenken ,
En hy fich aanneemt veel te koen.

Maarfegtmen, ßetde Wet verbindet,
En daarom is't des menfchen plicht;
Doet hy -fe niet ? ie ßrafhem viidtt y
Heeft hare dreiging geen gewicht ?
(v/en

'Tis waar: maar derft de menfch betrou-
Hem van fijn' onmacht wel bekent,

A 5nbsp;Doo?

-ocr page 12-

^nbsp;Smg-gedicht »ver de Leiding

Door fijne kracht fe t'onderhouden f
Daar hy tot Sond'gcn is gewent.

Is't niet veel eer om aan tc wijfcn
Sijn eygen onmagt, en gebrek ?
Hem , als tuchtmeefter t'onderwtjfen ,
Dat het tot fijn verned'ring ftrek .?

Op dat hy foeke Gods genade.
En gantflijk uit hem felven gaa :
En op den rietftok, tot fijn fchaade ,
Van eigen deugden noit en ftaa.

' T gebeurt dat een die fich verneedert,
Dat hy te bidden niet vermag,
God meer behagt, dan die Hy federt
Sijn bidden, onvernedert

Vereening leijd foo wel in't hjden,
Als in t verheffen van de Ziel,
En meer in ongedult te mijden,
Pan of haar niet dan trooft toeviel.

Het toeftaan van fijn nietigheden.
Geeft tot vereening groot gewigt;
In dorheid, maken lage treden
En nedrig zijn voor Gods gefigt:
Indien God wilde dat de ziele
waar in een vlamm' ,en hoger Staat ;
lu plaats dat fy hem laag beviele
Soud'Hy't nietmaaken met der daat?

Maar God vint goct dat s' hebb, gefigten
Vaa haar onmagt, ennietigheit

-ocr page 13-

der Zielen inharetttmTitngh mit (jei, y

En daarom in de piaatz van lichten
Sent hy baar enkel donkerheid.

'Taankleven wil God niet gedogen
Aan'tlicht, ofgoddelykefmaak
Daarom ontrekt hy haarfijn
oogen ,
En fijne borften van vermaak.

Sy mag haar geen afgoden fmeed« gt;
Van haare vreugd', of foeti^heit.
Van haar gedachten , of gebeden,
Of van haar luft tot heiligheid.

God wil datf' in dien ftand faltreden
Dat ruft, noch onruft haar verfchil ^
. En datf' in alles zy te vreeden
Met fijnen gans volmaakten wil.

Het zyfe rijck is of ontblootet,
Vanfmaack, van foctigheit, en licht,
'T is fijnen wil die 't al begrootet'
Naa dat fy dien krijgt int gefigt.

Maar hoe j vyilsfj ft droog moet mgte^
1gt;é,nkpmtverSiroijngin haar brein»
En hendert findige gedachten
Stocken haar tagten intgtmein.

Het Fleefch, de Weereld, en den Botfen
Ontßeken vlammen in het hert,
Van't nuttig goet, en lufis liefko oftitt
waar door het heel begeerlikwert:

Dat is wel fo: maar 't kan niet beuren
Godes wil niet zy geftaag

A 4nbsp;Vaa

-ocr page 14-

8nbsp;S/ng-geMcht «ver de Leiding

Van fijn toelaaten goet te keuren.
Om haar te (ettea meer om laag.

Paulus die moeft het wel verdragea
Dat d' Engel hem met yuiften floeg ,
Hy kon daarvan niet zyn ontflagen,
Terwijl God wilde dat hy't droeg.

Hy mofl: met groot gedult en fuchten.
Verdragen defen boofen Geeft;
Die hem was lang, met veele fachten.
Een prikkel in het vleefch geweeft.

God gaf tot antwoord op fijt) beeden ,
Dat fijn genaad' hem was genoeg.
Al had hy nu al lang geleeden,
Sy ging te boven dat hy droeg,
AI hadd'de helin fijne Ziele,
Ontfteken 't vier van helfche pijn ,
'Tis fêeker dat aan hem bevielc
G'lijkformigaan Gods wil te zijn.

So moet de Ziel haar ftaag gewennen
Aan proeven , en miftrooftigheid,
Niet trachten pijn of angft t'ontrennen •
Maar zijn tot heli, en doot bereidt,

Siende, God komt haar't kruis opleggen.
Ontrooft, of brengt in laatfte pijn ;
Sy moet haar ned'rig voor Hem leggen,
En dragen't kruis voor fijn aanfchijn.

Al wild' Hy haar in't uiterft' ftgllen,
Geen tijd of plaats geeft hier verfchü,

Sx

-ocr page 15-

der Zielen in haren OmgArig met God. p
Sy moet alteijiren nedervellen,
Met God vereenen door fijn wil.

1 IJ. Deel,

Kan fy d'ontrocring niet verfeiten,
En felfs van fond'gen heeft gevaar?
Sy moet door't ftaag gebtd beletten ,
Soo veel fy kan , dat fy niet baar.

Ook moets' haar hert fien af te leijden
Door eenig befig houdend' werk
En noit in lijls gemak verbeiden,
Dats' in haar geen verfoeking llerk,

Sy moetfe dooreen ledig leven
Geenfins gaan houe^en aan de hand ,
Dat foud haar kracht en voedfe! geven.
Als menfe niet door werk verband.

Als ledigheid de Ziele fchadct,
Dau dient het lijf aan't werk gefteld,
Dat haar de Heil' daar in nier badet,
En haarval!' aan met meer geweld.

Men moet fich in dien ftaat niet fteken,
In eenfaamheid, ofin difpuit.
Nog met fich felfs , of Satan fpreken.
Geen goe verwinning komr daar uit,

Veel beter heeft men haaft geweken.
Niet door toegeven, maarverfet
Van't geen het quade kan ontfteken,
Zijnd' op het goed-doen ftaag gefct.

Soo

-ocr page 16-

j 9 Sang-gedicht over de Leiding

Soo d' aanflag van te zijn geweken
Niets helpt, noch al wat s'heeft gewerkt
Maar fy noch voelt des prikkels fteken ,
En noch een drang in't herte merkt ;

Dan moec s' in all' gedult vcrdragea,
De groore quelling die (y lijd.
En in't verfuchten niet vertragen.
Maar foo volherden t'aller tij d.

Geen beter raat kan s' onderwinden,
Dan wel te lijden, in dien ftaat.
De befte hulp
falfy bevinden
Als s' in vernieting voorder gaat.

Sy moet in't bidden'niet vertragen
Indien fy kan, en wefen ftil,
Om God haar eilend' voor te dragea
Dog willen die, nu God fe wil.

Kan fy haar niet door g'naed opheffen »
Noch vint tot
haar verned'ren macht,
Wat fal de Ziele dan befefFen?
Zijnd' in die angften dag en nacht.

Sy moet voor God verbri jfelt beijden,
Met fijn behagen gants vereent,
Zijn dorr', beangft, en in droefheiden ,
Te vreeden met dat God verleent.

Als dan haar ftaat, en hare plagen,
All roept, enbidd', voor haar in pijn ,
Dat lijdfaam offer God opdragen,
Is't middel om vereent te zijn.

Al

-ocr page 17-

der 'Zielen in hann O^ang met God. % i
Al heerft de Helle, met de Quade,
Ten minftpn over haar in fchijn ,
Nog kan
ly noit van Gods genade
Geheelijken verlaten Zijn.

Daar is een grond , (eer naau te keuren,
In haar, daarin God fel ver leeft.
Die , door een middel niet te fpeuren,
Haar nog met Hem vereenigt heeft.

In dat fy lijd , beklaagt, en vluchter ,
Dat s' in haar ftaat mishagen toont,
Datfy daaroverftaag verfuchtet,
Is't teikeh dat God in baar woont,

Daar in dat dit foo groot een lijden
Haar felfs fo fwaar om dragen valt,
In dat, indien s'het kon vermijden
Sy toonen fou hoe't haar misvalt.

Dat fy daar in haar will' niet vindet.
En inden grond van haren geeft,
Als vreemt, daar aan haar niet verbindct
Maar als verderfFelyk fchatten vreeft.

Dat s' in haar hert blijft diep te fuchteu
En door haar afk eer tegengaat,
Dat haren grond geern foud' ontvluchten
En die beficting tegenftaat,

Dat in haar overig is gebleven
Hoewel fy met der daat niet doet
Eenigen yver, en een ftreven
Na God i canafiio Ecr, cnooct.

Dat

-ocr page 18-

XI

S/t}ig-gedicht over de Leiding

Dat is een ongetwiifFelt teek en
'T hert u. noch in een goede plaats ,
Daar is yeis in dien grond geweeken,
Des Ceeftes Gods, en g'naden faats.

Zy moet alleen gedult bewaren
En door't geloof moet fy beftaan,
En tot haar lijden , liefde garen ,
En lijdend'aan haar fterven gaan.

So moet de Ziel na fnivring trachten,
Door't vier dat in haar is verwekt,
En felfs bereid zijn tot haar flachten,
Gelijk een offer onbevlekt.

Sy moet, het zy ter doot, oft leyen,
Haar fel ven fchenken heel aan God;
En haar geheelik overgeven,
Gely k aan 't kruys was't Chrifti lot.

Tot dat s' eens is als opgehangen,
TuflchenHell', Hemelended'Aerd', -
En heel verloren; bh'jft s'in prangen,
Altijd in onruft en befvvaart.

Maar na dats' als een gants verliefde,
Haar fdfs verlies heeft recht befint.
Doen was't dat fy haar beft geriefde ;
Want dan is t dats' haar waarlik vint.

Wanneer fy niet meer uit wil houden,
Dan is't eerft dats'in vreede leeft,
Dan fal s' haar fien van God behouden
Ais s'haar in Hem verlooren heeft.

-ocr page 19-

Het Liedt Tan f LAM.
Vit is het ïiedt van vreugden ^

Va^J E sus d'opper-Heer t

Die -wil geen ftemmen meer,
D 'te't onreijn volk verheugden ;
Het is het tiieutue Uedt
Vsn't Lam, en fijn gebiedt.

H

Eier zijn de (bete tijden

Van 't Lam, foo lang verwacht*

Aankomende met kracht,

Het Cbrilten Volk verblijden ,
Dat met een nieuwen toon
Gaat fingen van fijn CrooB.

Hoort ghy des Hemels fchaarcH a
Met al het Hemels-Hof,
Niet fingen fijnen Lof.?
En t'famentlik verklaaren,
Dar aan het
Lam zy Eer,
Als aan den Opper-Heer.

Het vreugden Feeft daar booven i
Dai fet het aardtrijk aan
Met reijen om te gaan ,
En 't Hemels
Lamxt looven
Gelijk het daar gefchiet,
Met fijn vernieuwde liet.

komt

-ocr page 20-

I4nbsp;HetLiedt

Komt dan vernieuwde Zielen j,
Die brandet dach en nacht,
Door't vier van liefdes kracht gt;
Voor't
Lam hier nederknielen,
En fingt hem overal
Ditliedt, mer bly gefchal,
In hemelfche gelichten ,
Die fijne liefde baart,
Komt nu't
Lam naa fijn aait
AU' heuvelen verlichten,
En huppelen met macht.
Eer dat men't had gedacht.
Tot nu toe was't gefetcn
In's hemels ParaJijs,
Op Koninklyke wijs,
Sig hebbende gequeeten,
Als't Z,«;w foo fti , alsfchooBj
Aanbidd'lik op den Throon.

Die Zielen die't daar fagen ,
'T ftont als een Lam geflacht,
Dat eer wiert toe gebracht»
Masr't fal in dele dagen
'Niet Ichijnen ftil, en tam
Dit Goddelikke LrfM».

Het komt fich nu vertonen j
Gereet om voort te gaan,
Op een geruymde baan,
En met fijn gunft te kronen

Wie

-ocr page 21-

Wk tot hem is gefint
En, als het bemint.

Tot nu toe nam't fijn rufte,
In
fij nes Vaders fchoot,
Van alle forgh ontbloot,
'T fcheen hem geen moeijtelufte ,
Als een fachtmoedigh
Lam,
Dat niet groots ondernam:

Maarnu, indefetijden ,
Ontwakend', als een Heidt,
Het komt met groot geweldt,
In volle kracht te ftrijden,
Als of het Goddlik Lam
Uit 's hemels Wijn-huis quam.

Heft nu om hoogh nw'oogen.
En fïet daar eens ontdekt
Het
Lam heel onbevlekt t,
Den Hemel is geboogeu,
Eti toont als door een wolk,
Sijn fchoonheid aan fijn Volk.

'T vervult met fijne ftralen ,
Te famen dagh eu nacht,
En't blinken van fijn Vacht
Kan't hoochfte wit niet halen.
Zijnde een foo heerlik
Lam,
Waar by noijt fchoonheid quam.

'T heeft langh gekrulde wolle,
Die wonderlik bedekt,

Sija

-ocr page 22-

llt;?nbsp;Het Liedt

Sijn vijer dat minn' verwekt
En't volk van fijne rolle ,
Dat ftaat in vijer en Vlam,
Va n liefde tot dit
Lam.

Sijn oogh fchiet loo veel ftraalcn
Van levendige glants.
Die weer verwekt veel brants ,
In't oogh daar't in komt dalen ,
U'ant't is maar licht, en vlam
Dat wonderlikke
Lam,

Twee hoornen, als twee lichten.
Die fj-iruiten uit fijn Hooft;
Wiens fchoonheid 't al verdooft:
Maar die tot toorn verplichten ,
Soo dat dit dapper
Lam
Is t'famen fchoon, en gram.

Mofes heeft noijt gefcheenen
Soo fterk, en foo verlicht,
In fijnen leijders-plicht:
Want fijn licht is verdweenen,
Geftelt by's Herders kracht
\amp;rit Lam, van ons verwacht.

Met fijne fterke hoornennbsp;p,

*T Lam fioot all' hoochten neer ,
En' leid, als Vorft en Heer,
Sijn Volk, door Roos',
endoorneDj .
En maakt fijn rijk bekent
Tot
aan des Wereltsendt,

'T L*m

-ocr page 23-

Het Lieitnbsp;iy

'T moet ter aerden vellen
Den Draack en obck den Bok ,
Met fijnen yferen ftok,
En tot eew voetbank ftellen
Het Hooft van 's Vyands rot.
Die r' Heyr des Lams befpoc
Sijn lippen fijn lieftaallig^
Sijn mont is fchoon enfoet,
En temt hert en gemoet;
Syn reeden fijn bevallig,
Sy houden als een dam
Vereenigt 't heir van' t
Lam

Syn tong is t'alien tijden
Een werktuig van Gots Geeft,
Wiens vrucht is enkel keeft }
Om fijn volk te verblijden,
'T is niet als Heemels broot,
Waar toe dit Lsm haar noot.

Ook gaat uit fijnen monde
Een fcherp tweefnydend fweert
'T welk Vijandstrotz verteert.
Als of hem 't ftaal verflondc,
zijndonder 't felve vel
Een
Lam en Lceuwe fel.

'T is door het felfde waapeo.
Dat het Beeft vallen moet
Tot in den Helfcheq gloet
Naar'c hc«ft verfcheurt de fchaapea

Snbsp;Al?

-ocr page 24-

'ucdtLm,
Als comthetgroot gcfchreuw,
lefus isLlt;ïwénLeuw.

'T is met den felven dcegcn
Dat
't Ld-m van Goliath,
Die pocht als een foldaat,
Den kop haaft af fal veegen
Hemdelv«tid'in het graf
l^Ql t yfer van fijn ftaf.

Het ovrig van die trekken
Des anfchijns van het Lat»
Van Coninklikke ftam,
Kan niet als min verwekken
Van Heemel en van aard
Die 't
Lam het fchoonft verklaart,

Sijnhals enborft tefamen
Toont, op den rechtendag ,
De fchöonheit en 't ontfag
Die Godes Soon betaamen.
En geeven
\Lam een Lof

Van Goddelikke ftof.

Op 't hooft beeft fijne wooning
De Geeft der Heijligheit,
Wiens falv'het heeft bereit
Tor Leeraar , Priefter, kooning ,
Die daar altijd verbeydt
En 't toaltijtbeleydv

Dit beeltnis openbaarde
Op fijnen Doopen-dag

-ocr page 25-

V0nt Lam»nbsp;0

Als het lohaDnesfag,
En Godes
Lam verklaarde,
Dat dien Godt Vader fendt
Van ons moet zijn gekent.
Het is en kuisen heih'g
In lichaam en in Geeft j
Wiens kracht een yder Vreeft- l
Sijn weg is recht en veilig ,
VVanr 't ftrijtbaar is en gram
Dit onverwinelik
Lam,

Voor zielen van genade
Sijn oogen zijn feer foet:
Maar vol van grammen moet»
Voor die beminnen 't quade.
Zijnd als een LeeuweFel,
Selfs onder't
Lamnin vel.
'T kan feer gereet de booic
, Met d'eene voet verflaan;
D'andrls om voor te ftaan
De Vroomen met Kefkofen ,
Want 't is en facht, en gram
Gelykeen Lee«r, enl^w.

Het liet fijn zijd door boorcü
Voor fij n verk ooren volk:
Maar't houdt den Helfchen kolk
Voor die fijn Ryk verftooren:
zijnd' onder 't felve vel,
EenZ.Ä(», en Leeuwe fel.

Bznbsp;Men

-ocr page 26-

|onbsp;HetLUdt

Men hoort het lieflijk bleeten
Voor 't fchaapjen, en dit
Lam,
'Twelk fich toont facht en tam •
Dat Brult, en is gebeeten

Op defe wolf fijn vel.
Deckend een Leeuwe fel.

Al is hetfeerfachtmoedjg »
Gelijk een Lamvid plaght.
Doch onder fijne vacht
Toont fich een Leeuw kloekmoedig.
Die licht yerfcheurt den bok«
Met fijnen vuilen Rok.

Den Dooper heefc gepreefen
Den Chriftus, als Gods
Lam ,
Die Leeuw uijt luda's ftam i
Wiens toorn nu is gereefcn j
Omdekudd', en den bok

Te flaan met fijnen ftok.

Den goeden is Hy goedig 1
Den lammeren een
Lam:
Maar fchrik'lik aan den Ram,
Het komt tot beide fpoedig,
Als 't
Lam in foetigheit,
Als Leeuw in toornigheit

Het mede Detl,

Den tijt is nu op handen
Dat
't Lam y ts -wonders doe'

En »»«quot;t

-ocr page 27-

Laml

Eo met fijn yfre roe
yerbreekt al fijn Vijanden
Als
'tLam, ond'r eene vacht
zijnd ook een Leew vol kracht
'TLam wiffelt in Curaflen ,
Sijn liefelikke vel,
Sijn foet oog toont fich fbl *
Waar op den Bok mag paffen,
Als op des blikfcras vijer,
Dat dringt door hert en nier »
Nu als het brult op d'aarde,
Gelijk een brijfend Leew ,
Het maakt een fuik gefchreew ^
Als noit de Hel vervaerde
Kog 't water aerd' en lucht,
Als 't
Lam, en Leew geducht.'

Het konjt den Draak beftrijden gt;
Met het dryvoudig Beeft,
En'de Propheet het meeft;
En wie fal dat vermijden ?
Want 't is in 't felfde vel
Een
Lam, en Leewe fel.

't Lam gaat als of het vloge,
Hn tegen 's Vyands bend'
Is al fijn macht gewendt,
Als of 't te Velde toóge,
Soo trekt het op den top
Der hoogfte bergen op.

B 3nbsp;m

-ocr page 28-

iinbsp;Het Luit

Het gaat fijn Helden lichten«
En brengt haar op de been,
Om haar te maken een ,
Waar voor het al moet fv/ichten
Wat met een nieuwen Raat,

Nu tegen't Lam opftaat.

Onder fijn witte vaandel
Schrijft het fijn koppen op ;
Den Draak, ook fijner kop ;
En door dier honden hande!,
Hoopt hy als een Lupaatt,
Te flaan 't
Lam lacht van aart.

Maar 'tfai den Draak verftooten jJ
En 't Beeft, en de Propheet,
Die reets fijn ooideel weet
Van eeuwigheit befloten,
Om te gaan in de Vlam ,
Hem toebereit van't
Llt;im.

De Vyand mag verfterkken,
Sijn ongelukkig rot
Den afgrond is fijn lot,
Hy fal maar wint uitwerken ;
De fchapen met het
Lam
Slaan wat oyt tegen quam.

Men fietfeficn verfpreidcn »
Affcheerend' het gewas.
Van heyd', en fuivcr gras
Der bergen, en der weiden;

En met

-ocr page 29-

van^tLam»
En mèteen bly gemoet»
'T X-iw volgen dac haar Voedt •

Sjr volgen als getrouwe
krijgsluiden, indenftrijt:
Oft Hel enWereltfpijt;
Sonder het haar berouwe,
Waar 't Lmm maar henen gaat,
A1 zijn de wegen quaat.

Sy dragen Jefus wapen,
Gereet tot fijnen ftrijt,
Al 't Krijgs Volk dat fich quijto
Ai fchijnen 't blode fchapen ,
Sy volgen 't Vaandel naar
Van't
Lam, in al gevaar.

'T gaat fijnen ftandaart planten
Op 't alder hoochft geberght,
Waar mee 't fijn Vijant terght,
En 't roept van'alle kanten
Te famen fijne fchaar,
Als 't
Lam en Leeuw te gaar.

Elk fchaap komt als gevlogen
Tot defes Lams Cornet,
zijnd' op fijn ftem gefet;
Eo onder 't Jok gebogen
Van't Goddèlikke
Lam
Koning, uits'Koningsftam.

Het draagt door't recht van Koningh
Gefchreven door Gods Geeft,

B4nbsp;Deo

-ocr page 30-

«4nbsp;Bet Liedt

Den haam dien yder vreeft]
Der Koningen de Koning,
End' aller Heeren Heer,
Op dat dit
Lam regeer.

Op fchouder en op dije
Wordt defen naam geipelt,
Van t dat is geftelt
In 't ampt, waarvoor all' knije
Sich buigt als voor den Heer
Die toekomt't Rijck en eer.

Is 't Lam der fijner Heere ,
'T is ook haer Bruijdegom;
Soet, fterck, en fchoon al om I
Vol heijligheits, en Eere,
En fonder raaet, ofperck.
De liefde van fijn kerck.

'T bezielt een ijder ziele i
Die vijerigh Hem bemint,
En als Godts
Lam befint.
Geen nijdt (als 't Hem beviele^.
Belet dat ijder fpruijt
Kiet worde Chrifti Bruijt.

Men kan niet anders vinden
Inhaeronnofel vijer.
Als eenen kindtfchen fwier,
Die vlam gaet haer vpflindea
Als een verliefde Bruijt
Pie't Lam heeft tot haer bui jt.

Het

-ocr page 31-

vAn^tLam.

Het gaat haar onderfteunen
Met weide, die haar fterkt,
Wameer't
haarfwakheidmerkt.
En fy gaat op Hem leunen ,
A^ op't onwinbaar Lam,
Van ridderlikken ftam.

Hoe is met m'in bevangeii
Het hert van yder fchaap,
Dat op Hem ruft in üaap,
Doch wacht met groot verlangen s
Het
Lam foo foet als fterk ,
De bruid'gom van fijn Kerk.

Het derde Dnl.

Maar latend' in het wefen
De vreugd' en foetigheid,
De kudde toebereid,
Uit defe trouw gereefen
Van't broederlikke
Lam
Waer bij noit fchoonheit quangt;.

'Ten zijn noch niet de tijden

Van geeftelikkè vreuffd,
In foèt'en ftille deugd.
Maar met het Lam te ftrijden ,
Onder fijn witte vaan ,
Waarvoor fijn fchapenftaan.

Den draak, met fijne becften
Die hebben't rot vergaart,

Dat

-ocr page 32-

Het Liedt
Dat nieuw beroerte baart,
Deminftetot demeefte
Die trekken even gram ,
En regens Kudd', en't
Lam.

D'onheüigfte fprinkhanca
Die vliegen overal,
Ontelbaar in't getal,
Opllekend' hareVaanen;
Om 't
Lam met al fij .1 heij r,
Te fmoor«n als in't meijr.

Komt dan , verkoren zielen ,
Die't
Lam in waarheid mint,
Komt met een nieuw bewint,
Des Satans rot vernielen ,
Strijd onder fijne Vaan,
Die eeuwig moet beftaan.

Doet aan fijn nieuwe rufting t
Van liefde, hoop , geloof,
Ed maakt haar tot een roof.
Voor Jefus, u verlufting ,
En voor het God'lik werk
Van't
Lam, en van fijn Kerk.

Vergaart getrouwe Zielen,
Van ver en van na by
Op witte paerden bly ^
Komt 's vyandts bend' vernielen,
Maakt, voor het i'«»» gt; haar graf,
Of jaagtfe wegh als kaf.

Gaet

-ocr page 33-

'van'^t Lumnbsp;fj

Gaet uwe fweerden weiten,
Met fterck t' en Luft tot wraek,
T' onthoofden defen draek ;
En foo fijn toorn beleccen ,
Graeft, voor het
Lam, lijn graf ,
Of kapt hem klein als kaf.

Vreeft dreijgingen noch flagsn»
Noch pijlen noch de Doot;
Dit
Lam ftelt buijten noot;
Ghij kont haar al uiji daghen j
Want het fal met fijn fl:af
Haar domplen in het gróf.

Sijn Stem gelijk een donder
Vcrfchrickt wat is bezaijt,
Om dat het comt en maijt j
En fulxs en is geen wonder,
Want 't
Lams vei wit als foeuw »
Bedeckt een
Lam, en Leuw,

Het (a\ het al doen vluchten,
Soo haeft het maer verfchijnt,
Soo dat den Draeck verdwijnt j
Want alles moet het duchten,
Wanneer
'tLam comt als Leeuw,
Met
's heijrkachts groot gefchreuw.

Schept dan moet, fchept moet, Helden ,
Verwint ghij med' het beeft,
En ook fijn beeldt, en geeft,
En gaet fijn crachc vermelden.

Maer

-ocr page 34-

a^nbsp;Het Lieät

Maer lecat van 't Lam fijn ftaf ^
Om haer te graven 't graf.

Vaft ftaende d' overv/inningh ,
Door't overwinnend' LAtn,
Noijt vrees in 't herte quam;
Door wap'nen en verfinningh ,
Staec dan meê nae dees' eer
De Hel te leggen neer.

Segt, want dat is rechtvaerdigh.
Den tijdt is voor de deur,
Dat 't
La.m verr' boven keur *
Is nu gevonden weerdigh
Te heerfchen op den tbrosn ,
Als 's Vaders eijgen Soon.

Wel aen! de Werelt fchrikkei
C^yLamX voor uwe macht,
Blickfems en donders-cracht,
Dat haere vreefe blike,
Dat bergh en daele wijk,
Voor't
Lam dat komt in't rijk^

Datutoekome d'Ecre,
Dar 't menfchelick geflacht
Omhels' u groote macht.
Dat men u rijck vereere,
Dat men 't ontfang gelijk
Des
Lfttns nieuw heerlick rijck.

O dat Hemel en aerde
See, Vijer, ja 't helfche rijck,

Verne-

-ocr page 35-

van *t Lamnbsp;zj

Vernedert onder't flijck ,
Het
Lam Coningh verclaerde
Van Hemel, aerdj en lucht.
Zijnd'als Coningh, geducht.

Want't Lam alleen is weerdigb
Te heerfchen overal,
Soo over bergh als dal;
Hemel, en aerd zij veerdigh
Te maeckenfulxsbekent,
Sijn rijck en heeft geen cndt.

Als, naer een nieuwe Crooning,
Op ci' elpenbeene Throon,
Meer als fijn voorbeelt fchoon ,
Der Coningen de Coning
Het
Lam der heijligheijt,
Heerfcht in fijn heerlickheijt.

Dat hem toekomc d' Eere
Van liefd, ontfaegh, en cracht ^
En d'allerhoochfte machtj
Als aen der heerea Heere,
Aen t' Goddelicke
Lam,
Die'ï voor den tijdt tocquam.

-ocr page 36-

H H T

Geeßelijk'Verhorge

NIET

Vm de Nootfahlyhheit het felve te

worden. Sich fclven en alle t^delijl^e en
Geeflelijke ditrgen te verhchemn , -verdoende het
Eygen-fe'.fs ende Liefde -van figfelven, omaU
leen God (ten te hangen., en niet als God te zytH
of een verhorgtn Geejieljfke 'wyfe.

quot;C Ertijds was het dat ïrijn hertc

Honderden begeerten had ,
Hebbend' eene vlam gevat
Die het Tüchten dee met fmerte ,
Maer»«
aUenskens met der tijd ,
Het raekt all' fijn begeerten qnijt.

Mijn Ziel was hier m'ervloedigj
Als fy in de weereld lag,
Soo dat fy noit yets en fag,
Of fy wilde 't hebben fpoedig
Doch nu fo fiet fy wel in't left,
Dat niet te hebben is haer beft.

Sy begeerden dan eensfchsttcn.
Dan eeijs voorfpoet g'luck en eer,

Dan

-ocr page 37-

vagt;it Geeßelicki verhorgen T^ielk j»
Dan vermaek, en wat noch meer
T' gierig herte mögt bevatten;
Maer nu is't dat haerVi jkdom geeft,
Datfy niets wil, nog niet en heeft,
Nae gefontheit fy meeft vraegde
Soo naer lichaem, als naer ziel j
Cierfel haer feer wel beviel,
Ydel zijn, haer mee behaegde,
Maer nu
fo heeft s'eens afgeleic
Naer Lijf, en Ziel all' ydefheit.

Sy bekent nu dat de ftriken
Van fuik' een genegentheit,
Dre haer maeckten ftaeg bereit gt;
Om fig wereldfch op te fchicken ,
Haer niet dan onruft aen en bracht,
En haer maer plaegde dag cn nacht.

Maer naer dat s'is üijtgeledigt
Van begecrtens overvloet,
Voelt fy geen ontruft gemoyf/'Maar fy vind haar
Nu d' eygen wil by haer nièTgeld^^j^Jïert bevredigt.
Die haer wel eer meeft heeft ontfteld*

Sijndedan de weer'ld ontvloden,
Met haer omflag, en haer fwier,
Dacht ik niet dat God ook hier
Goc begeerten had verboden ,
Voor al in wegen van Gods Geeft,
Als of ik was bekeert geweeft.
Ik ging ray dan vry yerluften

In

-ocr page 38-

Jitt Lisd

In de lichten van de Geeft,
Mijn veftand kon onbevreeft ,
D' aller claerfte wel geluften i
En ik g'loofd' het kon geen quaet
Dat ik daetmede wierd verfaet

Ikomhelfde deWelluften
Mede van verrrooftingen,
D' Olije van fijn lalvirgen;
Hoonig van des Hemels kuften,
Als ik in'tminfte niet en fiig
Dat hier in yeis begeerliks lag.

'K minden ook al de Genaden,
Alle gaeven van 't gemoet,
Als een eeuwigdurend goct ^
In den Hemel d'eerfte graeden j
En hierte-zijn in ftaat gefet.
Als een befchermer van de wet.

'Kmeinde doen niets te begeereii.
Als den wacren God alleen ;
K'dagt ikfogtin't algemeen
Niets, als hem te mogen eeren: ■
Maer nu bevind ik waer le zijn.
Dat daer feer veel in was van 't mijn..

Want alleen mijn Eygenliefdc,
Deefe goe begeertens gaf,
Van't vermaeck daer quam het af,
Dat ikmy daermee geriefde
Demeygenvril die vond het foet

Utt

-ocr page 39-

va» 't Geeßelyke verborgen Niet
Hier voor te wenden eenig goet.

'T is my nu niet meer verborgen,
Door het Licht my mee gcdeilt,
Datiic groot'iijks hebgefeihj
Gaend' in 't eerft my felfs verfbrgen j
En dat ik my in defe vlam,
Daer van ik brande, mengen quam,

'K was noch al ^f» en defelven.
Met all' mijn devote luft ,
Die 'k ni] goet vind dat men bluft,
En door 't tegendeel gaet delven,
quot;VVanneer 't is Jk die in my leeft,
Die denkt, die wil, en werking heeft,
^ 'T was dit
^Cyn , en 't felfam Ejge»,
T en dat verderflijk Selfs,
Dat van 's Hemels hoog Vervvelfs
Satan dee ter hellen neigen j
'K fie,niet in my fo quaet te zijn,
Als ik bevind dat Ik en tJ\'Cij».

Hadden Engel, rein inwefenj
Selver niet gedeilt met God,
God gelijk zijn was fijn Lot,
Hy was fuij ver als voor defen,
Maer hy hem makend' Jj^ en ,
Verloor hy God , en goet te zijn.

'T Selfs was oorfaek dat dc menfche
Mee na fijn exempel viel,
Als hy quot;s Satans raet toeviel;

Gnbsp;'Tfon-

-ocr page 40-

Hit Lud

T fondigen lag in fijn wenfche i
En in fi|n Wil meer als in't quaede
Dat men in't eten licht begaet.

Mid'ler wijl 't geen fy begeerden
Was foo quiet nict , fö het fcheen ,
Want fy wilden met haer tween
Door den weg die 't Eygen leerden ,
Door
fich [elfs\itlt;i\ behendelijk,
Staen om te worden God gelijk.

Maer 't ramplalik en Eygc»
Hééft haer Uftelijk verraft ,
En haer eygèn geeft die was't ,
Die haer gilt;'g nae 't uijiterft neygeH
Én fig bedienen van den fchijn ,
Van God gelijk te mogen zijn.

'T ftond haer töe alleen te wachten
Tot dii God dit in haer vrocht,
En dit moft niet zijn verfocht
Door haer' luft , nog haer gedachten
Maer't boofe
Mijn en Ik dat dee
Haer te verhelen God, en vree.

God is 't eenig en't waerachtig
Goed, de reft is niet als
quaet,
'T en zy 't geen dat uijt hem gaet gt;
Sijnen wil, eninvloet crachtig,
Waerdoor dat Hy Hem mededeelt.
En van fijn goetheit niet verfcheelt.

Wat niet God is in de ziele,

Wat

-ocr page 41-

van't ^eejltlikeverbergen Niet 3ƒ
Wat fy niet van Hem en heeft,
Alle vlam die Hy niet geeft,
p maer waerd dat fy 't verniele
'T is maer een fond', en 't is verdriet,
Tet Eijgens zijnde, deugt het nier.

Daerom wenfch ik niets, metfmerten.
En begeer maer Niets te zijn :
Van 't geen Eygen is en 't Mijo ,
In mijn hooft, of in mijn herte,
.End' ik verfaek aeri 't woord van Mijn ;
Als het my hindert
goet te zijn.
^ Ik wil 't mijne dan verachten,
^K wil geen Eygennog't M^n,
^K foek alleen aen God te zijn.
Kwil dehoogfte Wet betrachteH,
Dat in de plaetfe van het Af^»,
Mijn God in my mag alles zijn.

Nae dat Ik ben in mijn wefen,
Inmyfelven, inmijndaet,
In mijn wenfchen en mijn haet
Word ik met groot recht mifprefen ,
Boos zijnde: maer ook ben ik goet
Soo veel fig in my God opdoet.

God en ik in my te vinden,
Dat is in een fuik geheel
Ver de groofte helft te veel;

Want daer God is moet verfwinden
Tal vandemcnfch. Niets moet beftaeo

G 2nbsp;C e-

-ocr page 42-

Het Lied

Gelijk met God te willen gaen^

Hy moet zijn, en vergenoegeti
Voor het air, en overal;
Want waermenHem vinden fal
IsHy't Hochfte goet; invoegen
Dat een Ziel aen wie God hem geeft
Is Rijk, fchoon fy niet anders heeft.

Daarom wenfch ik dat ik nimmer
Meer mag wenfchen in delucht gt;
Want het werfchen baert een fucht.
En all Tüchten maekt my dimmer,
Doch defe v/enfch is nóch te veel,
'K wil dan geen goet, of quaet tot deel.

'Tkomt God toe in my te wenfchen »
En te willen, en te zijn,
Reden, Liefde ^ want voor Mijn,
G'lijk gefchiet in alle menfchen ,
Word ik door my (elfs aengefet ,
Ik overtree maer ftaeg fijn wet.

Ik begeer en afgodere
My» en ben mijn eygen eynd,
Diefigfelver foekt, en meint,
Sig behaegt, en mint fijn eere ,
En meer ik my foek , ofwilfien,
Hoe dat ik God min vind, en dien.'

Maer om alles goet te maeken
Wat' er in mijn ^iel gefchiet,
Daec moet zijn maer God, cn Niet i

Want

-ocr page 43-

Geefielike verhargett Niet 37
Want God kan in gene faeken
Sich oyt dehagen binnen my ,
Dan in hem felfs; ook wat 'et
zy.

Al de reft moet my dan wefen
Jn 't toekomend' enkel niet j
En op dat ik God geniet,
Heb ik 't al in my verwefen,
Om voor all't goet en voor het mijn,
Alleen te hebben God en 't Sijn.

Daarom word mijn Geeft ontfteken,
Tcgens 't geen is Ik, of'r Mijn,
En dat in my 't Selfs mocht zijn ,
Gae ik ftaeg in my verbreken j
Op dat in plaetfe van dat Mj,
En van het al, alleen God zy.

Düor natuur fal Hy 't niet wefen;
Maer door liefd' en door geloof
Want ik anders wel beoog,
Zijnd'een fchepfel, als voor defen,
Dat ik niet zijn kan dan.door min
God, die nog eijnd' heeft nog begin.

Maer foo veel k daer toe kan raken
Door vereenend' eenigheit;
Liefde, en door g'lijkvormigheir;
Om my Hem gelijk te m4iken :
'K wil niet meer nog hdt Ik , nog 't Mijnj
Op dat
Jk l^iet, Ged t^l mag zijn.

Ik wil nog genae, nog hemel,

C 5nbsp;Salig.

-ocr page 44-

38nbsp;Bet Liti

Salicheit, nog Paradijs j
Slechte hut, nog fchoon palleis,
'K heb geen wil meer nog geweemel
Van mijn gedachten , 't Niet my doet
Maer God omhelfen, 't eenig Goed.

Ik cn wil niets voor my felve,
Van het Mijn ik niet begeer;
Word ik arm, of knecht, of Heer,
Hoog, oflaeg, ik ben de felve;
'TismyalEen, wat komt of vliet;
My is'et beft te zijn een Niet.

Wel te zijn, moet ik bekennen,
Is te zijn en God, en Niet j
En niet t' hebben I^nog Yet j
Maer aen God als Heer tc wennen
En dan verdwijnt al ons verdriet,
Als God is Al, en v/y zijn Niet.

Daer is 't einde van ons Lijden
Want Niet is voor niet geacht,
En niets heeft daer over macht,
T is vergeefs
Niets te beftrijden
Waer niet en is nog i/^nog M^n,
Daer kan noch vrees, noch hope zijn

Is'eryets dat mykan ftooren
'T is dat ik nog ben aen
Mijn.
Heb ik droefheit heb ik pijn ?
'T is dat ik dubb'1 als te vooren,
En dar ik nog niet ben een Niet,

Maer

-ocr page 45-

'van 'lt; ^eeflilike vtrborgen T^et 55

Maer 't Jk of 't Mijn mackc mijn verdriet.

Was ik nier dat eygen felve
Nog en had dat Ikj^n Mijn,
Ik lou ongevoelig zijn gt;
Qiiaet te lijden, o^^te delven ,
Want niet als 't geen dat daed'lijk /j,
Baerd ons of vreugt, of droefenis.

Niet is nievers aen te gnjpen,
\Vil g'et vatten hoog, of laag ?
Ghy mifvatt'et maer geftaeg.
Grijptnae't Niet, waerfulg'etnijpen
'T is al vergeefs j Het is een Niet,
Waer aen nog goet, nog quaet gefchiet,

Waer fou dog de Duiuel'traaken?
Waer van vrees' een bleijke fpook ?
'T Niet is minder als eeo rcx)k ;
'TNiet doetal hetpoogen ftaeken ;
Hoe foud' het goet, of quaet dier zijn ,
Waer niet en is nog 't Ik nog 't M^n,
Soo wy ons verdweenen vonden ,
En tot God, en niet geniaekt,
God door Liefd'j Niet, v/at ons raekt,
Dat is, door Gods Min verflonderi:
De Weereld en de Duij vel fag
Dat tegcns Niet men niets vermag.

Maer dan is'et dat het Eygen
Haer ontmoet, of't ikoftMijn,
£,a een die geen Jv'/er kan zijn ,

C 4.nbsp;Dac

-ocr page 46-

j^ónbsp;Het Lied

Dat fr -woeden, ende dreygen ;
En licht voldoen haer luften al,
Aeo een die is gt; of willen fal.

Maer was hy niet aen fig felven
Zijnd' een !Z^iet, en in fijn plaetz ,
In fig hadde God; niet quaetz
Konden' s' uijt de Hel ontdelven.
Want over God, en over 't Niet
En ftrek t fig haer macht nog gebiet.

God die is haer ontoeganklijk,
Niemant fal hem raeken aen,
Nog te naderen beftaen :
End'het Niet is onbevanklijk.
En beide weten wel dat God
En dat het Niet haer maer befpot

'K fie en voel uit defen allen
Dat in plaetfe van het M^»,
Goden K[jet in my moet zijn ,
Wil ik anders God gevallen j
En dat het Ik, en al het mijn ,
Geenfms en moet meer in my zijn.

G£-

-ocr page 47-

GESIGT

ofte

Befchouwinge van
J E S U Sj,

^/j- het Woort Vleefch geyporden j en

(jod-Menfch , in fijne ware Grootheit,
m Goddslijh Vitfle^cnhiit.

OfckWi/ß-ranAnTf. i8, eftt , 45.-,«ƒ8.

TEa laften moet mijn tonge fig verkläre
Aen gaend' een faek , die haer komt
openbaeren
Aen mijnen geeft , van overgroot gewigt ,
Die dagnog nagt niet komt uijt myn gefigt»
Als 'c eenig voorwerp van mijn min te ach-
ten ,

En waardig zijnd' alleen mijnder gedachten
Een overleg, het welk my noit verdriet i
Maar my verpligt te ftggen 't all, of niet,
Heer Jefus, al wat ik kom t' overwegen

Vao

-ocr page 48-

4inbsp;^(ßg^ (f ' Beßbowxiyge

Van uwe grootheid, en u hoge wegen
Dienr of verfwcgtn , of dient wel gefegt.
En dat is 't geen my nu aan 't her: e legi,
Ulchouwend'aan , van u geheel te ichwij-
gen,nbsp;(gen;

Oft hogft' ontfig van u t' geheim te krij-
Equot; Ut'aanbidden m een ftil pemoet;
Of luid te loven, met een reden-vloct.

En inderdaet,hoe foumen recht verklaren
In korte re en, wat ghy (^omt t ojijenbacren
Vau U, aan my ; als uwen Geeft vereent
Met mijnen geeft, my fijne leer verleent j?
En inden grond my komt een beelt indruk-
kennbsp;(■rukken
Van uwen Staat, wiens glans my komt ver-
En in een dag vertoont meer heerlik heit,
Als wel een hoog en lank verhaal verbreit.

En die alleen ten rechten komt te weten
Dat gh'in derdaet zijt watgy wort gehe-
ten,nbsp;(Immanuel
God-Menfch, Woort vleefch, gefalfd'
De waare God, een waar menfch evenwel.
All; meteen woord, dien fal dc fpraak ont-
breken , (fpreken
Om wat gh'hem toont,
al daar med' uit te
Want hoemen ook fijn taal daar van verbreit
'T is feker noit ii hier genoeg gefeit.

O mijnen Heer, als ik word' onderwefen

Van

-ocr page 49-

VAU IE SVSnbsp;45

Van d' cene fy, wat is een Godd'lik wefen,
Die groote Geeft, die Is, 't geen dat Hy Is,
Dat Eeuwig zijn , volmaakt, en vry, en wis
'Tnootfaklik Zijn,en van lïg felfb beftaande,
D'Eetft' endeLaatft', geen tijden ociderquot;
gaende;

Ten laatften God, in goedheid onbepaalt:
In wiensoneind'iikheid mijn ziele dwaelr.

Van d'andre fy, wanneer ik kom te denken
Hoe dat gh' uit Liefd' U aan de mcnfch

quaamt fchenken,
God-Menfch, in alles wordend' hem gelijkj
En nemend' aan het waere menfchelijk.
Dan roep ik uit, O wonder! te verheffen,
Te fien een wurm een Engel overtreffen !
Die, zijnd' een God, een menfch, foo

tweedcrley,
In
Jesus zijn het midden van die bey!

Wat oog fag oyt gelijke wonderheden?
Die wat het oor oyt hoorden, overfchreden,
'T felfaam Geheel! het wonderft' dat mea
vind.

Dat met den Hemel d' Aarde t'famen bindj
De grootheid felfs komt met de kleinheid
paren !nbsp;(garen ,

De Hoogheid komt de laegheid met haar
DeSterkte word gevoegt met fwakkigheit»
In't laatft den tijd vereent met d' Eeuwig-
heidnbsp;Wie

-ocr page 50-

^nbsp;ßeßcht ofte Befchotivcinge

Wie fou genoegh hoogachting Itunen vin-
En te waardeeren durven onderwinden (dengt;
Een menfch, waarin de Godheit feJver woót
Lichameliic, en haar Perfoon'lik toont.
Wie kan een mond j oog j voed, of handen
fchaiten,nbsp;(kan vatten,

vVaarmed' een God fpreekt, fiet, gaat, en
Een Geeft , een Ziel, een Lichaam, wie be-
merkt

Hoe hy daardoor op alle v/ijfe werkt ?
Seg, alle geeft der Eng'len ender men-
fchen ,nbsp;(fchen?
Begrijpt gy wel dit wonderwerk, na wen-
Gy die betracht te dringen tut den grond
Van 't Heiligdom der heil gen t'allerftond.
Met Cherubs oogen het Soendek fel {lende,
Dogt gy wel oy t dat fulx geloof verdiende.
Doen gh'als gefchiet,het noit gefien en had.
En uit het werk d'ootfaake niet bevatlt;'(ziele
En weeft dan niet verwondert, foo mijn
Door 't groot gefigt, met u in flaute viele.
Soo 't heiliglik verrukking' in my wekt,
Het geen aan u mee tot verbaeftheid llrekt,
God-menfch, hetWoort, dat vleefch heeft
aangenomen, (men
Waar door het vleefch is tot dien top geko-
Van Heiligheid, dat waar fig 's menfchen
geeft

Daar

-ocr page 51-

vanjE'SV'S
Daartoe ftrekt uit, met recht befwijking
He! Tweede Deel.nbsp;(vreeft.

Als't aVemein geficht,als af getogen,
U groot Perfoon, ó J
e s u s, doet beoogen
En in mijn geeft daarvan een firaal indrukt,
Dan fie 'k en voel dat 't geen 't welk my;
verrukt.

Is, dat ik vind' in't diepfte van u wefen,
'T geen boven menfch,cn Engel is geprtfen^
Een Godeüjke Selfsbeftandigheid j
Waar by niet heeft gcfchapen wonderheid.

Ik vind~ in u een wortel hoog gerefen
G^nfch Goddelik,en van een eeuwig wefen.
Die, als eenStani u heil'ge menfcheit draagt.
En, als een boom fig met fijn ent' vermaagt;
Aan wie't oneindig wefen komt te geven.
Door fijne grond,en neemt een ander leven.
Als 't geen dat van u ziel, u lichaam heeft.
Als fy van binnen haar na buiten geeft.

De grond is onuitputtelik bewefen, (fen
Van't eeuwig Zijn,en van't aanbidd'likWe-
Waar in mijn geeft fig heel verfinken moetj
En fig verlieft ; als in der Zeeen vloet.
Die niet en heeft nog grond, nog plat, nog
)a!cn,

Maar vlied gelij k met levend'-water-ftralen.
Een well' op d'ander my dan overftroomt,
Als mijne Ziel die t'ondergaa niet fchroomt.

'Twcrfc

-ocr page 52-

4*5 Cejtcht tfte Befchoumnge

'T werk dat ik fie uit u Beftaan gere/èn I
Werkt een perfoon van't Goddelijke wsfcn.
Die, als den grond en als de vaftigheid
Van Ziel en lijf, beftaetin eeuwigheid ;
En bey met u Selfiftandigheid vereenigt
Is't geen haar cracht en weerdigheid ver-
mccnigt,

Tisalsden wijnftok, die dé ranken geeft
Dat altijd fap en goetheid in baar leeft.

'T is 'tGodlik Zijn, in u perfoon beftaande.
Van uwe Ziel en lijft begryp beflaande,
Dat beide geeft 't Beftaan en onderftand,
En haar mee deiltfijngoet fecrmeen'ger-
hand,nbsp;(daaden

En maakt, hoewel haar macht en levens
Haar eygen zijn» en van bepaalde graeden ,
Dog hebbend' een oneindig Onderftand ,
Oneindig zijn, indien God'lijken band.

'K en kan niets fien nog in u felven lelèn
Waar in niet zy Uw' alleropperft' wefen.
Ghy zijnde God, en enkel God'iijkheid;
En van een onbegreepen waardigheid.
De Godheid komend' aan de menfcheit ge-
vennbsp;(heven
Tgeen haar natuur komt tot een prijs ver-
pie nievers vint fijn paar, ofg'lijkenis,
Waar doordien band, inwacrd' oneindig is.
Dcfe vereening' is geen bloot by wefen.

Of

-ocr page 53-

va» JESVSnbsp;47

Ofdoordcpbyftandvan Gods Geeft gere-

fen,nbsp;'

Tijcen Vereeniging, Intree, endeinyJoed,
VVaardoor een Wefen 'tarider foo ontmoet ,
Dat (y door middel eens Perfoons Verbon-
den ,

'T wonder Geheel te maken zijn bevonden.
Daarin de menfch God,en God menfche zy,
En't grote Middel van God-menfche bey.

O w.it is't goet fo J E s u s aan te merken ,
En door't geloof, 't gefichte foo te fterken.
Dat het dringt door, en laat het buiten vel j
En al den fchijn, en't uitterük geftel,
Van Lijf en Ziel, hoewel fchoo n uitgelefen»
En onder die kan fien het Godd'lik wefen.
Waar in hem toont dat diep geheymenis ,
Dat God en menfch vereent in Chriftus is.

Dat my u licht, O J e s u s, onderwijfe»
Op dat ik U befchóuw' op fulke wijfe,
Dat ik a moge fien als door en door,
'T zy dat u Ziel of Lichaam my kom' voor^
Als Goddelijk ; jafelverGod; en nader,
T Woord vleefch geiiiaakti de Soon yan

God de Vader,
Van hem met d'OIy van de Godheid heel
Gefalft, in fijner menfcheids yder deel.

Dat is hetgeen desSienders oog ontmoeten,
Siend' in u God, van't hooft aan tot de voe-
ten,nbsp;Ubid-

-ocr page 54-

^ö Ceßcht ofte 'Sefcheminge
U bidded' aan met groot' ootmoedigheid ,
Als Koning, cn dchoogft' ontzaglykheid,
Die oyt of Kroon of fcepter heeft gedragen,
En'tgecn is meer,die fchept fijn welbehagen.
Als eene God'lyke Selfftandighdd,
Dat hy vervult metGod,fijn menfch'likheit.

Het Derde Deel.

Als ik befchoiiw U Ziel, als fonderlyke,
Hoe kan't zijn,
Jesus, dat ik niet befwijke ?
Omfet met 't geen verflaat van alle kant,
Kiet foo feerfiendquot; U overgroot verftant,
Vervult mctWetenfchap,van hoog bevatten,
Met hoogcn Raat, en wijsheids grote fchat-
ten,

En met al't geen een fulkcnGeeft bequaamt.
Dewelke recht een Chriftus Selfs betaamt.

Maar fiend'eenZiel lboGoddelik verheven.
Én van een Goddelyk Perfoon omgeven;
Die aan defelyedour vereeniging geeft.
Dat fy oneindelik verdienden heeft,
Dat als fy denkt een God dan komt te den-
ken ,nbsp;(ken,
Als fy verftaat een God verftant komt Ichen-
En wat fy doet, of werkt verftandelyk,
Als Goddelyk verdient oneindelyk.

Soo als ik denk dat in haar is gebleken
Een wil,die met een viamme wort ontfteken,

Vati

-ocr page 55-

vau JESVS
Van Iiefd,of haat, of and're tocht van't hert
Of van de vreucht, of van de droeve fmert.
Het gene dat verrukt myn hert en finnen
Is niet dat fy wel haat, ofwel kan minnen,
Maar dat een God wi],door dien felven wil,
Maekt, boven 't menfch'iik goet, het groot
verfchil.

Dat fijne liefd' is Goddelyke liefde,
Die met haer vier ontfteektGodsWelgeiief-
de.

Dat Hy is God die liefde draagt, of haat;
Die wil, of wil niet, die neemt aan, of laar.
En die mee deelt oneyndelyke waerde,
Aan al het geen waarmed' hy hem fo paerde,
So dat den prijs van hare min , of haat,
Altijd in haar, als Goddelik beftaat.
. Het is darom dat Chrifltus hoge werken j
Zyn meer van ons alsEngelfch aantemerken.
En dat fy zij n van fuiken hogen prijs,
Dat Eng'1 of mens haar waerde niet is wijs.
En dat alleen God, die fy recht kan fchatten,
Sy kan doorfien, en haren prijs bevatten,
Hy is't alleen die haar houd in^t geficht,
En die regt weegt haar overgroot gewigt.

Alleen de min van's VadersEengeboreo,
Is't die kan ftillen fijnen haat, en toorén;
En zijnde met der daat van Hem bemint,
IWanneer't Oneindig in fijn min fich vint,
0nbsp;'Tkaiï

-ocr page 56-

yonbsp;Geßcht ofte Beféom'mgè

'Tkan fonder twijfel med'Oneindig maken;
Door dien Perfoon die
iy fo nau komt raken.
Den waren Prijs, van fuik' een hooge Daar-

Dieom eenGöd,God-menfche branden gaat.

So kan men ook feer Uchtelik verfinnen,
Als de God-menfch een fondig menfch gaat
minnen,

Dat dan fijn min oneindig is van prijs,
Door't Woort
met'tvleefch vereent, op

g'lijkewijs,
En die min zijnd' uit fuiken fpring'gevloten.
En uit een Goddelyk Perfoon ontfproten,
Soo moet fy zijn oneind'lyk hoog befint,
En mee dien
menfch , dien felfs een God
bemint.

Men moet fo mee van yder daat beflieten.
Die uit den grondt van fijn Perfoon komt
vlieten,

Van yder will', en elk genegentheid, _
Die tot begin heeft die Selfftandigheid,
Dat sis oneindig in waardy te fchanen.
Als die geen maet of paalekan bevatten.
Maar welke zijnd' een Goddelijke Daat
In haar waardy het al te boven gaat.

O wond're wil van Jesus hoog geprefen!
O will'
aanbidd'lik in de grond bewefen.'
Dewijl hy felfs de will' is van het Woord ,
Wiensprijs en goetheit aan hem toebehoort.

-ocr page 57-

vmJESVS
Dat onderfteun t, en dafc bepaal t dc Daden,
Waar mede
Jesus haat of oefFent g'naden /
O wat een hoogte van haar waerdigheid!'
Welke bereikt de hoogte der Godheid. '

Goddelijke [esus , ik eer uw gedachten,
Oneindelijk van waerdigheid te achten,
Waard, dat haar hemel en aard' eer bewijs,
En fonder eind, verhefFderfelver prijs.
En'dat voor al haar herte fig ontfteke
Op dat voor uwe min geen min ontbreke.
En om, te loven 't geene gy begeert
Waarna fig onfe luft alleen regleert.

Het Fierde quot;Deel.

Als ik ts lichaam, Jesus, gae befchouwen,
'T welk voor een Heil'gen tempel is te hou-
wen ,nbsp;Cdient
Waar van U ziel, en 't woort fig heeft ge-
Als van een Middel, waardoor is bevriént
De Kerk met God, zijnd'uw Hemelfchen
Vader, (der.
Sijn toorn geftilt, en 't hert vereent te gaa-
Dan ftaa'k verrukt door die verwond'lik-
heid.

Het fiende leven in die Godlij^heid.
Wie, fiend' het Vleefch in eenen grond
beftaandenbsp;(gaande.?

Yaa d' eeuwigheid, en fou niet worden
D
inbsp;Dac

-ocr page 58-

i-i Gtftcke ofte 'Sefchouwitgt
Dat bet nog paal, nog laatfte fteunfel heeft.
Of dat het menfch'lt^'t minfte daartoe geeft
Maar dat hetfelv'hem is van't Woort ge-
komen ,nbsp;,
Waarran't dien hoogen ftaat heeft aange-
Van die hoog' eer, en hooge waardigheid
Met God te zijn gevoegt in ee^'g^cid-
Heeft ymand oyt een Hooft ot Hert ge-

Van een Onmdquot;er, Siender , of Geionden
'T welk in een God foo hadde fijn beftaan ?

Heeft ymancoytyets desgelijks verftaan ?

Iffer wel oy t van fuik een Hooft gefproken ,

Dat fig met recht, foo hoog heeft opge-

ftoken:

Sulck Óocr, fuik Hert, als't uw'O Jesus,
Da weerdig was op d'aarde fuik een goet.

O ^t groote wonder dat u hooft verheven
Beftaat in God! die hem dat recht wou ge-

Dat het van Eng'l en menfche word geeert;
En 't is van Gout, fegt een van u geleert.
T is goddelik, en fijn Godd'lijke weerde
Was't die fijn fmert oneindig hoog weer-
deerde,nbsp;^ (gecroont

Doen felfs waanneer't met doornen wierd
Soo dat s'oneindig weerdig is betont, (ften
Wie kon fig
oyt in wond rerfaak veria.

-ocr page 59-

V4n JESVSnbsp;yj

Als God te fien in 's menfchen Hooft te ru-
ften.

Het Heiligwoord woont in deflelven brein
Het Heiig Woord maakt heilig en maakt

tr rjnbsp;,nbsp;(ken

HetHeihg Woord gaat t'famenfigin cjru-
In fi;n Inbeelding,] en mijn ziel verrukken,

• d'er quot;iet verrukt is daaromtrent

T is feker dat hy Jesus niet en kent. ('fen
D,it uitgebreide Voorhooft kan aanwii-
X)at Jrsvs ic der Heeren Heer te prijfen;
En 't Js foo Schoon niet door fijn helderheid.
Noch door de treden van fijn majefteit:
Als 't wel is fchoon , en als het is te eeren
Door de Perfoon ;die alles doet waardceren
En door de tree^en van de GodJi^heid ,
Wjar med' het is vereent in eeuwigheid.

Sijn flikrend' oog, en oogenlit met ecnen
En komen niet haar meefte licht ontleenen
Of van de Ziel, oft geen van buiten baarr
Der Sofien lichr, het welk fijn lijfverklaart.
Of eenig ander vier voor 't oog gerefen
Maar wel den dag van 't Goddelijke wefen,
•En de Perfoonin Chriftus Godes Soon ,
Maakt in fijn oog een glinftring God'iijk-
fchoon.nbsp;fuitftrekken

O wat een glaniz van 't oog komt fig
Waar mte fig God, als met een wolk kom't
dekken!nbsp;(vier.

D 3nbsp;'Twcli^

-ocr page 60-

Gcjichte efte Befchoumnge
'Twclk uit fijn oogfchiet als een god'lik vief
Wie kan verdragen diergelijke lichten ,
God met fijn'oogen komend'ons verlichten
God fiet daar do'oc, en t'is genoeg gefegt ,
Waar op een hert verrnkt, fig neder legt.
Wat groot geluk , die krankfaeit te be-
halen ,nbsp;(len/
Gequetft te zi^n door God'Hjk' oogen-ftra-
O fo3 U Jesus door fijn ftrael verv7on ,
'T waar goet te branden door een fiilke Son!
Ik voel het meer als ik het uit kan fpreken ,
Hy doet als was, een goedig hert doorwee-
ken j

En ik geloof dat het Hem noit miflukt,
Dat wat fijn oog aanfiet, het met fig rukt,
Soo ^on fijn aanfien 's Moeders herte
ra^en

Als hy op haaren fchoot fig wou verma^enl
Het felfde beurd' op d'armen Jofephs mee.
Als hy fijn hert met fijn geficht doorfnee.
Soo fag hy aan de boetvaerdige Vrouwe ,
Pieter in fond', en veel van fijn getrouwe ,
O J
esvs, dat het altijd ^.on gefchien,
Datgy my woud van boven meed' aanfien.

Kan my u oog, O Jesvs , u uitdrU/^/^en ,
■Niet minder j^an my uwen mond verru^^j^en
'T God'lik werktuig, dat fteenen herten
bïecks;

Waar-

-ocr page 61-

van JE susnbsp;55

Waardoor een Soon , eo éen Woord Godes
fpree;^.nbsp;/(gn

Waarlik een Mond, die wj veel beter we-
Te zijn, als oyt een mond was dtr Profeten.-
Maar meeft om dat fig God daar openbaart.
Dat Hy daar ruft,enHem daardoor ver/^Iaarr,
Hemelfche Mond! foet boven d'eerfte ryc
Van foetigheid, verr boven 't foet der Bye;
Olie nog MeU ^omt eenigfins daar by,
Als Chr-fti Mond toont hoe hy God'Ji;^ zy.
Wat bent gy fchoon^welfpre^end' in u redeii
En God'Ii^-fiii^er.foet van ons bekdcn ,
Wie is't die 't hooren van u fpraa^^ verwierf,
Die niet door vreugt en door verru^i^ing
ftierf ?

Hoe vloeyend' is 11 Coddely^e Ton^^e ,
Wanneer het is of haar n volheid dron'ge.?
Tongediefig in't God'li/^g'hcmeld roert
ï^lachtig in't doen, en als fy reden voert;
Tong' het wer^^tuig van Coddelyi^e Leere,
_ Die 't blijft dat wijsheit Gods in u regeere.
' O [onge fpree^ ! en dat 't zy wat het wil,
Om u te horen fwyg', en wefe ftil.

Soo , Jesos uwe Tonge wel gehangen ,
Heeft met haar réén mijn hert met min be-
vangen ,

U fter^en^r/» en God'li;^ fchone Hand
Is voor mijn Ziel geen minder minnepand ,
D 4nbsp;En

i

-ocr page 62-

gefichte ofte Befchomtuge
En dat foo feer niét om l^aar wonderwer/^enr
Sul/^' ais men in geen heilig' oyt
kpn metkea
Maar meer om naar, oneindige waardy,
Daarin dat fy met God vereenigt zy.
Kon men wel oyt de faa^e mooglii^fchat-
tennbsp;(ten

Dat God in't vleefch fig geven fou te vat-
Dat men te hooren, fien en raa^n aan
Sou durven een Geeft-God-in't vleefch be-
ftaan .?

17 viftgers Cod'liJ^ haar te fien uitftrek4.en,
Om menfeli^te langen, of te treki^n ?
Ü Voeten ma/^en Godelijj^e tréen ?
En God'li;^ Armen God'li^ werden heen ?

O Handen die felfs aan het cruis geflagen
My t'allertijdals God'li;^hoog behagen ,
Ontfangtvan my foo'tu behaagt tlees'eer.
Gedaan aan Handen van der Heeren Heer,
En ghy, 6 Voeten!
wdki ik God'li/^achte,
Als ii^ fy bloedig en befli);^t betrachte.
In'tlaatft, óLichans, t'is u eeuwig lot.
Dat ghy gefalftzijten vereent met God.
Voor al ö Hert van
Jesus , hoog'li^ t'ee-
ren,nbsp;(ren.

Waar aan men liefd' oneindig moet vermce-
In u beweging zijt ghy Goddeh j/^,
Als in u berts^jopping gellaadeli;^. ( ven
'K fie u in God, van God j en door God le-

Soo

-ocr page 63-

•vm JESVS
Soo 'i u door u te leven is gegeven.
En i^ en ^an niet dan mv ganrz verflaan
Dat felfs een God u geeften doet beftaan.
O Hert, O Schoot, o Borften, Inge-
wanden,nbsp;(den,
Mel^-fpringen van genaden meen'gerhan-
Schat-i^amers van de Liefd', en heiligheid .
Vervulde Vaaten van de Godlikheid ,
Ik eer' u
foo veel als ik ii kan minnen.
Om dat in u , meer als men kan veifinnen,
De Hoogfte Grootheid fig voelt om en om ^
O Hert, en Schoot,van d'hoogfte Bruidegó.

O jEsus,'tlaatft, in heel u lichaam fchoonc
Men raakt, en voelt het eeuwig Woord, de
Soone

Des grooten Gods, die in u beenen woont.
En daar in zijnd'. Hem onbefloten loonr.
Men kan Hem fïen , en hooren, en hem
fmaaken,nbsp;(raaken,

In heel U Vleefch , en Mond kan men hem
'K voel hem in u meer als u lijf cn Ziel ;
En yts dat oyt ond'ronfe finnen viel.
Doet my ,
ó J e s u s, door een felfs-be-
vinden,

U Goddelik beftaan in u te vinden,
Het fmaken , hooren , cn te fien
naar eijfch,
In u Perfoon, en in u ziel en vleijfch ^
Dat ik het meer als beyde die befinnc ;

Maakt

-ocr page 64-

j8nbsp;Geßcht efie Befchouwmge

Maakt dat ik felfd', u minnende, beminoc.
Veel eer en meer als al wat dat men fiet,
En uit u ichoonheit, en u grootheit vüet;

Het Sesde Deel.

Jntlaatft foo'k Jesus uPerfoonaanmer-
ke,nbsp;.

'T en kan niet zijn dat niet u grootheid wer-
Een heil'ge fchrik, en heiligend' oncfet,
In een Ziel licht door heil'ge vrees verfer,.
Die God indrukt, als Hy de ziel wil wenen
Om op het aldcrinnigft Hem te kennen.
En in der daat betonend' uwe kracht,
In God, en God, en hebje niet die macht?
Gy kont meer 't Goddelik ontfag ver-
tonen

Het welk men fiet in uwe borft te wonen,
Dan al der menfchen cn der Eng'len fchaar;
Ghy hebt meer God in U dan s' al te gaar
En in u zijn meer ftralen te becronen ,
Die u aan ons Aanbiddelik vertonen,
Dan Son, en fterr' en al den Hemel heeft.
Stralen van licht, dät ons die kennis geeft.

Daar is in haar een goed' indruk te leien ,
Van uwe grootheid en u God'lik wefen;
Ook toonen fy al in een fchiidery,
Wat van u Godlik Eygenfehappen zy.
Een menfch, een Engel kunnen s'ons ver-
beelden ,nbsp;Hoe-

-ocr page 65-

•vm lESVS
Hoewel s'oneindelik van u verfcheelden ,
By u geftelt, Ghy Coning van het Rijk ,
Doet God meer fien in uals s' al! gelijk.

Gewis 't aanbid'lik en't oneindig wefen
Is wel in haar: maar niet vereent mits defen
Door 't felfd', in haar zijnd' onaffcheidelik;
Of eenigfins vereent felfftandelik.
En wild' hy fchoón haar groot en heerlik
maken,

En heilig om tot hterlikheid te raken ;
Hoe hy fy maakt rein ende heerelik :
Hy maakt geen ware Goden Hem gelijk.

Maar gy zijt God,en foo geheel te vatten.
En u Beftaan is't allerhoogft te fchatten.
Ghy zijt de God van beyd' u Ifrael,
En God-met-ons, en ons Immanuel. (fchen
En waardig daarom dat d'Eng'lcn en men-
U dragen op al!' haren lof, en wenfchen;
En bidden aan in yder plaatz en tijd
Dewijl Ghy hare God ooy^ waarlik zijf.
God'lijke J
esus, dien mijn ziel komt
eerennbsp;(retj

Als haren God j en die haar komt te kee-
Tot haren plicht die ftaeg u min vermeert
En die in u my te verfinken leert,
U biddend'aan, vermetigt u te groeten.
En, als een offer, vallen voor u voeten.
En willend' als een niet geern zijn gegcht.

Wenfcbt

-ocr page 66-

lt;Sonbsp;^f'^ Befchouwingc

Wenfcht haar hert te zijn voor u geflacht.'

Daarom is't dat ik my aan ii opdraagc ,
En uwer als
mijn Heer en Ged gewaage.
U fiend' als eens U uwen Thomas fag.
En als of ik blind voor u voeten lag;
Befchroomt u Goddelik Perfoon te raaken i
Gelovend' ook dat ik waar feer te laaken
Soo ik wou meten met mijn hand of oog
33en die is boven al de hem'len hoog
'T is verr vafi daar dat ik «met Petrus fegge,
Terwijlen ik op mijn knyen voor u legge ,
Och
Hstre Htere gaat dog verr van my,
^^aardien i\, fie dat ik^een fondaar jy.
Laat my flegts die verflagenheid behouwen
Dar fonder u te durven recht aanfchouwen.
Ook felver niet u menfchlik aangefichc.
Ik blij v' als een die voor u Voeten fwigt»
Verleent my, is't u wil, ik ben te vree-
den

Dat leggend'in het ftof, fy my vertreeden.
Ik kan niet meer verdragen u groot Jicht i
O Heere fiet hoe dac het by my ligt,
U Godheid is'tU God'lijke Naiuurc,
Die my hier fielt foo nedrigin poftuure,
Dat mijne Ziel u niet durft fchouwen aan ,
Ver dat s'u fou te kulTen onderftaan.
Der grooten Groofte, voor de Grooft
te houwen j

Die'k

-ocr page 67-

JESVSnbsp;6i

Dle'k maar in't beeld en fchaduw kan aan«
fchouwen,nbsp;(bidd'aan.

Door g'naad' en g'loof, cn die'k veel meer
Als ik wel kan door woorden doen verftaan;
Zijnd' een verrukt', en door u glantz ver-
lt; plichtc

Tot fwijgentheid, door UPerfoons gefichte,
My houdend' aan u voeten laag, en arm ,
Wanneer heb'k u, cn ghy my inden arm

LIET

P^a het goet en de Ge-^

lukfaligheid van eene Chri-
lijke 'DOOT.

Of it H'yffmden 6i. quot;PJalm, oHfJk.rtepytrflMtmjjn.
Ridcn.

HOe mag 't hedens daags gefchieden,
Dat de Lieden
Sien de Dood als een gedrogt
Is het niet de faak milvatten ,
Haar te fchatten
Oflc maar elende wrogt.«quot;

Men bemerkt s' als droef en cyjlik ,

Soo

-ocr page 68-

6znbsp;De geluksaliiheid

Soo afgrijflik

Dat haar elk een haat en vreeft :
Als het uijterft van de quaaden j
Die ons fchaden ,
En oit zijn verfint geweeft.

Als een dorr' Geraamt fomwijlen ,
Dat fijn Pijlen

Schiet in't midden van een hert,
Die fijn levens ki-acht ontzielen,
En vernielen,

Dar het daarvan Meefter wert.

Maar hoe Wreed fy haar vertoone i
Sy is fchoone,
En aan Godes kind'ren foet;
Die fy doet uit ftof verhuifen,
Leeme huifen ,
En ten Hemel helpen moet.

Sy verfchijnt aan haar als lieflik,
En gerieflik,

Die de Ziel doet defe deugt,
Dat s' haar banden foo gaet maeken,
Om te raken

Met een fpronk in's hemels vreugt.

Siet de Dood komt vryheid geven,
Tot een leven
Dat oneindig beter is,
Dan hiertegenswenfch tomfweyen
In dit leven,

'Ton-

-ocr page 69-

van ttn ChrifleliXt Doodnbsp;tfj

'T onderwerp van droefFenis,

Door haar ftaat de deur als open,
Om te loopen

Tot de Bron van 's hemels nat;
Daar fy kan den dorft verfaden,
Sonder fchaden,
En het vier dat s'heeft gevat.

Daar is 't eind van all' alarmen j
En van'r karmen ,
Meteen tranen vloet ontftaan ,
Die zijn t'famen afgewaffchen gt;
Door 't verraflchen,
Van een lalig overgaan.

S'hebben nau de geeft gegeven,
Of haar leven

Vliegt om hoog, na 's hemels kroon
Tot vereening hoog gerefen gt;
Met het Wefen,
Dat is God in's hemels Throon»

'T licham kan niet meer beletten ,
Nog ontfetten.
En fijnbreuke metter daet.
Opent haar de fchone woning,
Van haar Koning,
Daar de Ziele wonen gaar.

Daar heen gaan fy ralch en vaerdig»
En meer aardig
Dan het aller ftielftc hert

Ni

-ocr page 70-

^eJuksaligheid
Na fijn leger, enbewufte
Plaats van rufte ,
Daar het tocgedreven wert.

Daar na gaat fy ras en vaardig 3
En meer nardig
Als de rapfte Steenbok doet,
Als hy door fijn trots gedrongen t
Met fijn fprongen
'T Spits der Rotfen winnen moet.

Daar na vliegen fy meer vaardig gt;
En meer aardig
Als de fnelfte Duive vliegt,
D-m v/anneer fy woorr gedreven,
Om tefweven,

Tot fy't veldt, of't duifhuis kriegr.
Daar na vliegen fy meer vaardig,
En meer aardig
Dan of d' Arend na de Son
Met fijn fnelfte vluchte vlooge,
EnfijnOoge
Jïare felfte ftraal verwon.

De Ziel die van d'aarde fcheidet i
Niet verbeidet.
IMaar vliegt fchielijk op tot God,
Tot datfy , door fijn genade,
Haarverfaade

Met fijn aanfchijn , als haar lot.
Sy heeft als een fwaar gev/onde,
^nbsp;Daar

-ocr page 71-

Trf» etn {^hrifieljke'Dood. tfj
Daargevonde

Als een hert 't vers water doet :
Zijnde daar yoor haar quetfure,
Gene Gure,nbsp;»

Als die van lijn watervloet.

Hier leeft s' a's een onbekende.
Vol ellende,

Verr' yan 's hemels hooffche wijs«
Balling, en als önvereenigt
Met de meenigt
Die bewoont het Paradijs;

Daar is't vaderland te geven j'
'T lot van 't leven,
En de. plaats van eer en vreugt,
Daar fy van 't groot huijfgefinde.
Als beminde

Dochter, haar in't Heil verheugt.

Daar nais't dat fy gaat ftreven.
Om te levennbsp;.

Inhaarhuijs, en middelpunt.
En hoewel haar lichaam Sterve,
En verderve.

Dog die Flaut' haar minnelik dunkt -

Sy verdraagt alleen dit leveu,
En 't omfweeven,
XVenfchend' ook nochtans veel eer
D'r uijt te gaan, en dat haar liefd«
Haar geriefde,

Enbsp;Oti®

-ocr page 72-

De Gelttksaligheii

Otn niet uit te woonen meer, .

Verre van het roem te gevea j quot;
Met aankleven ,

Daar quot;f door fonde word befmet .•
Maar fy wenfcht maer te vollenden i
Haar Ellenden,
Met defnik, die's overfet.

O hoe fchat s' haar Min g'lukfalig j
En Raatfalig,
Die bly te gemoete gaat
'T einde van't gebreklik leven»
Onderheven

Den yerdoemelij/^en ftaat.

Niet dat s' achte meeft bcfwairlii^*
En vervaarli/^

'T quaat dat in de ftraf beftaat}
Maar het is de fonde felven»
Die fy delven

Wild' als 't allerhoochfte quaat.

T is de grootfte van de plagen ,
Te mishagen

Sijnen Schepper en fijn God,

En fijn AU, fijn Bruigom, Vader,

En Weldader,

Dat haar is het droefftc lot.

Maar foo haaft s' haar heeft begeven
Uit dit leven,

Eu van 't lichaam defes Doods,

Van

-ocr page 73-

van ttn Chrifielyke Dood 0f
Van 'dien tijd af is s'ontbonden ,
Van de Sonden
Eens ontrouwen hüijfgenoots.

Van dieuijrafzijn haarlbndtn.
Als verflonden
In de liefd', en in bet goet j
S'is bevrijtvan al't onfuiver,
Scboon en fuiver j
Soo dat niets haar fchri;^;^en doet J
Van die uijr aan ïs s'ontvlogen,
Pijl en bogen

Van de Sond' cn van de Heli,

En s'en heeft niet meer te vreftn »

Als voor defeo,

Yets van 't onrein * of gequel.

, S' is nu vry van ftof en alfchen ^

Èn gewaffchen

In het fuijter bloet van't Lam

S'is de Stroomen gaan genieten.

Die daar vlieten

Als uit 's hemels Wijngaards Stam^

Sonder onruft ofte lijden »
Met verblijden,
Gaat s' heel in het wit gei^eit,
Om haar plaatfe hoog van waardén,
Daart'aanvaarden,
Die haar is van God bereit.
Sy gaat üa ais een heel iKtte »

-ocr page 74-

68nbsp;De Gelftkialigheid

Haar Cornette

T'onderftellen, wel gemoet j
Om niet als raet faem tc leven ,
Haar te geven

Tot de vlagge van fijn Bloed.

O hoe vrolik gaat fy fingen,
En opfpringen
In de liefde van het Lam !
Die haar heeft geheel vertecret»
En vermecret

Defes fchoonen Minnaars vlam,
Defe minnaars'is wel falig.
En Beedfalig,

Met hem foo vereent te zijn §
In den hemel ingetreden,
Wel te vreden

Aan te fchouwen fijn aanfchijn.

S'heeft de wolken overfchreden,
S'is getreden

Tot haar voorgefteken merk;
S'is in God heel op getogen,
En gevlogen,-

Daar toe ging haar wenfch, en werk.

S'is met dien oorfpronk vereenigt,
Heelgereenigt,
Waar van daan fy neder quam,
Om haar in den ftaat te geven
Van dit leven ,

Tot

-ocr page 75-

V«j5 K» Chrifielykel^OOT
Tot s'een beter leven nam.

Sy is op het hoogft' gerefen *
In het wefen
Dat de wefens al bevat.
S'is in een plaats van aanfchonwen,
Nu behouwen;

Daar 'tgeloof noit plaatsen had.

Sy geniet nu't hoogfte wefen,
Hoog geprefen»
Dat in fig air goed'ren heeft;
S'is in eene ftaat beminlikj
Onverwinlik,nbsp;*

Daar men inde volheid leeft.

S'is als een liev' uitverkoren,
Nu verloren
In den Oceaan van luft;
In genieting van het wefen»
Daar na delen
Alle haar begeerte ruft.

Men behoort dan niet te klagen,
Met rouw dragen,
Over ons, en over haar.
De doot moet ons minn'Iik wefen,
En genefen

Door haar flagen, hoewel fwaar.

Door haar uitterft' gaat s ons voegen »
En vernoegen

Met God felfs in't heiligdom.nbsp;^

E snbsp;Lji^

-ocr page 76-

Lhi

'Lijf en Zielfcheidt s'om met eene»
Te vereenen

Haar met haren Bruidegom.

LIEDT

van

Het hoochfle Einde

des Menfchen^ zynde God en

äcßelfs Heeritkheiel,
Of de Wijfe vm den i. ffdm,

NAdien daar niet en is in't heele Rond,
Dat wefen heeft van's Wefclts eerfte
grond.nbsp;Einde,

'T welk fijn Begin nict heeft, en ook fijn
Wat blindtheid waar't, indien de menfche
meinde,

Dat hy, aan wien God fijn Beginfèl geeft,
'Niet felve God ook tot fijn Eind' en hecftf
Den Hemel is ten goede van de Menfch,
Der Sonnen loop maakt hemden daghna
wenfch,

Pc Bomen zijn met hare vrucht beladen,

Des

-ocr page 77-

van Itt hothße Eiifde des Menfcheu 71
Öes Aardrijks dragt is om hem te verfaden.
En daar hem God geeft alles' tot fijn Lot,
En is't niet recht dat hy zy weer voor God?

SijnLijfen Ziel is Godes heerlik werk ,
En beide draagt fijn Goddelyke Merk
Hy is een geeft, gelijk God, 't hoochfte
Wefen ,nbsp;f refen.

*T Verftand , als Licht, is in fijn Zielgc-
SijnWilisvry, na God'sgelijkenis,
Die onbepaa t de Heer en Koning is.

Sijn Lichaam felfs en is niet onbedeek,
Daar yder Lid Gods wonderen verbeeldt,
Sijn rechten Stand, fijn opgerechte gangen
Sijn Hooft om hoogh, na fijn Aart, en ver-
langen ,

Toont dat fijn Geeft tot God is uitgeftrekt.
En dat fijn Hert ftaagh na den Hemel trekt.

Men fiet'hier in het al foo wel geftelt,
Dat yder ttek fijn konft en fchoonheid melt.
En 't is foo nut, foo net gevoegt van deelen.
Dat duifenden den and'ren niet verveelen,
Maar dat bet t'famen 's Meefters wijsheid
toont,

En fijne Macht en fijne Wijsheid kroont.
Hoe moet de Menfch (6 hoochfte kon-»
ftenaar)

Hier van u Eer dan maaken openbaar ?
Hoe moet hy ftaagh u hoogfte Roem ver-
melden ,nbsp;Ai

-ocr page 78-

75nbsp;Lied

Al waar *t hy fig niet buiten hem voorftel-
den 5nbsp;(quot;werk

Maar van fijn Ziel en Lichaam, 't wonder-
Tot uwen lof had tot fijn Oogemerk?
Weeft dan geroemt j ó God ! van 't geen
u Macht

Heeft goets geleid in't mcnfchelik Geflachr,
Ontfangt u eer van't fchoonfte van u werke
•Datgy ons geeft op Aarden aan re merken,
Als Schepper neemt den Lof, die't Schepfel
geeft,

Daartoe hyHert en Stemme van u heeft.
Het tweede Deel.
't Werk moet fijn's Meefters dienft bijr
ondergaan,
En't Tweede Wefen onder't Eerfte ftaan,
'tWater, dat komt uit Zee, moet daar heen
keeren.

Een Linie fietmen't Middel punt begeeren ;
En als de Son de minfte Strale fchiet,
't Is of Sy weer tot hare Sonne vlier,

Dat leert den Mens te houden in't gefigr,
Sijn opperft' Eind, en fijnen hoogften pligt,
Het al totGod,als fijn Begin, tefticren,
SijnZiel, fijn Lijf,fijn Sinnen en fijnSwieren.
En wil hy heilfaam keeren tot fijn Heer,
Dat hy dan lev' en fterve tot fijn Eer.
Het falig Leven dat hier is bene'cn

Is,

-ocr page 79-

VanhethoochfieËindedes quot;^tenfchtn
ï$, dat men Ged kent en hem dient alleen.
Te weten Hem, foo wel als hem geloven ,
Dat fiet men felfs gaat alIenRoeni te boven.
En al den Ramp,dien eenig Mens hier heeft,
Is dat hy God fijn Eere niet en geeft.

't Is dan des MeHfchcn aller befte Lot ,
Wel te gebruiken fijne Ziel voor God,
En fijne kennis litflF'lik te beminnen,
En haren aanwas ernftig te befinnen .
Ook door het Sienlik na 't Onficn'Ük gaan.
En ftaag voorGod als voor fijn Heer te ftaan.

Het is hem licht te doen een fuiken p'igt.
Om dat Gods glans felfs dringt in fijn gcfigt.
En dat'ergeen en is van Godes werken ,
Waarin de Menfch fijn Treeken niet kaa

merken,
En't is of't al in alle plaats en tijd
God overluid fijn Tegenbeeld belijd.
Indien deMenfch hetSchepfel maar hoort
aan,nbsp;(hoger gaan

't Spreekt klaar tot hem: Menfch, gy moet»
Als ik wel ben, of als ik ook kan wefen,
En faeken mijn' en uwen God geprefen ,
Dat hy met u door 't g'ioof vereenigt zij,
Siet hem in my, en vind hem boven my.
Vooreerft heeft God fijn Beelt'nis inge-
drukt ,

In's Hemels Rond, wiens fchoonheid ons
verrukt.nbsp;En

-ocr page 80-

Een Sterir' is als een Strale van fijn Wefen I
Die fijnen Naamfpelt, als I17 is gerefen
In's Menfchen hert,dat in haarHemels-ligt,
Haar Tale ïeeft, door't geeftclik geficht.

Men kan de Son niet op fien gaan om hoog,
Sonder te fien, dat God fiet door haar Qog,
Om dat Sy doet haar Ronde met dieStralen,
Een fuiv'ren Gloet,die Godes glans afmalen,
Soo dat Sy niet een glinfteringe teelt,
Die niet een treek van Godes licht verheelt.

Men fchouwt niet aan den fchoonen Re-
genboog,nbsp;(oc^h,

'T g'welft der Wolken krijgt men niet in 't
Men fiet geen Wind de groot' Onwecren
baren,nbsp;f vaerea

Of ook den Donder 's Menfchen hert ver-
Of men bevat of Toorn of ftillcn Mpet
In't hoogfte Wefen, foo gerecht als goet.

O Heem'len Hemel veel meerzi tghy
fchoon,nbsp;(Throon

Meer rein, meer groot als al dien fchonen
Meer blinkend als doen al de klaarfte fterren
Die't Dekfel zijn , om u te fien van verren ,
En nu m en u maar fiet in hare Straal,
Nu fiet men noit u fchoonheid al te maal.
Het Derde Detl.

'T is niet den Hem.el of de Lucht alleen ,
Wiens beider glans gaat boven't algemeen,

Noch

-ocr page 81-

VAn het hooshfle Einde dei Menfche». 7 5
Koch'tftralend licht, dar yder kan verruk-
ken,nbsp;(ken,
'T welk Godes beek kan levendig nitdruk-
Maar 't is ook d'A%rd, en al wat fy bevat,
Dat alsGodsBeelt ten rechten word gefchat.

Een Bergh, een Slot, een Rotfteenis be-
quaam,

Om t'aller tijd te preken Godes Naam,
Sijn vaftigheid en onbeweeglik Wefen,
Sijn Sterkt'enMachtjhoog boven algerefên.
Haar' Hoocht' cn Top door haar gelijkenis
Doen klaarlik Cen, hoe hy verheven is.

De Dalen wijfen Godes Diepten aan,
De Velden doen fijn Ruimte mee verftaan ,
In donk re Boflchen, en haar dichte Bomen ,
Waar van de Toppen tot de Wolken komen,
Is't dat fich God, die in het donk'ie woont,
In fijne Hoogheid als Verborgen toont.

Der Bloemen Emaillierfel van het Veld
Is't dat de Deugden Godes wel vermeld ,
En op der Bomen Schorfen kan men lefen,
Veel beter dan op Marmer hooch geprefen
De Treken van des Allerhoochften Hand,
Die fijnen Naam daar felfs heeft ingeplant.

Soo veel men fietVrugt-bomen op haar zy»
Soo vele fietmen 's levens Schildcry
In hare fchone Verw, cn Soetigheiden,
Die Godes Schoone Soetigheid verbreiden ,

Dk

-ocr page 82-

Die Godes Liefd' alleen bevinden doet
Aan wien hy hem te fmaken geeft als goetJ

Wat fchoons deRoos of d'Angelier iti heeft,
W at foe-s de Melk of ook den Honig geeft,
Wat goets den Appel,of de Druif bevatten,
Of wat'er fuivers is in Comm te fchatten,
OfindePerl, in Goud, Chriftal, Rubijn,
Toont hem gelijk, en ongelijk te zijn.

Der groterZee deruim' en diepeSchoot,
Die haren grond en Oever noit ontbloot,
Die is een Beeld van Gods oneindig Wefen,
Waarin men kan fijn grootheit klaarlik lefen,
Sijn Onbepaaltheid, fijn Onmeet'likheid,
En fijne Diept' en Onuitputt'likheid.

De golven die als Water-klippen gaan.
En die de kloekfte Zee-luy felfs verflaan,
Dieals krijsheiren haar Gewoel opfchuimen.
En plaats voor haar doen aan de Wolken rui-
men,

Eu zijn fy niet een goe gelijkkenis
Van Godes Toorn , als die ontfteken is?

Een Waterfpring,eenBeek'of eenFontein
Die't water rolt als Silyer klaar en rein,
Een fchoon' Revier, die 't Licht mengt met

haar Water,
En foet en facht vliet fonder hart geklater
^ijn defe niet een levendig taf'reel,
Dat God is fchoon en goedig in't geheel.?

Eind'lik

-ocr page 83-

•van loet hoo chjie Einde des Menfche 77
Eindlik ditfpreekt alt'famenCodesNaani,
E« daartoe felfs is ftomme Vifch bequaam i
De Vog'len met haar ftemme van hem mel-
den ,

Én 't wild gediert',en't tamme Vee der Vel-
den

Als Schepfel,toont den Menfe wat het heefr,
'tis als een^traaljdie't van fijnSchepper geeft^
Hoe klaarlik fchijnt de liefde Gods daarin
Wanneer fy tonen aan haer Jongen min.?C ten
Wat wijsheitblinkt in'tbouwen vanhaarnef-
'tlsofs'een huis,fchans,of een fterkte vellen
Daar is een pracht in Vellen en in Veer,
Als in der Rofen en der Lelien kle'er.

U komt daarvan, ó Schepper, al de Eer,
Want neffens u en is geen Schepper meer,
Men moet te recht fieh u te minnen wenen ,
Na datg'u felfs beminlik geeft te kennen,
Hoe is men niet voor u heel Vier en Hert,
Dat gy foo veel gemint als gefien wert ?

Het Vierde rOeel.

Men moet God fien, dog moet ons zijn
bekent,

Dat hy alleen het ooghe tot fig v/endt,
Men mag wel vry fijn fchildery aanfchoii-
wen,

Maar daarin Gód te vinden ,als ontvouwen,
T is te vergeefs te fcherpen fijn geficht,

Soo

-ocr page 84-

Lied quot;

Soo God niet felfs het dekfel op cn licht.

Of fchoon de Heem'len roemen Godes eer
En dat deLucht van hem verbreid haar leer.
Of d'eene dag aan d'andrekomt te fpreken,
En d'eene nacht aan d'andre komt te preken
De menfch nochtans bevat van hem ganfch
niet.

Ten zy God geeft, dathy hem daarin fiet,

D'onnoos'le Mens die had het in fijn magt.
Dat wat hy fag hem God in't ooge bracht,
'tWasdancenBloem.eenVogel.of^enSterre,
Door't dekfel fïig hy God naby en verre ,
In d'Aard om laag, of in de Son om hoog »
Als zijnde rein in fijne Ziel end'Oogh.

Maar als hy had fijn Zielen Oog' befmet
Door't overtreden van Góds reine Wet,
God nam van hem de Goddelikke Stralen
Van fijnenGeeft,en liet hem van fich dwalen.
En hy verborg van hem fijn foet aanfchijn.
Als heel vervreemt door't fondelik fenijtj.

De Menfch is zedertbünteh heel ontaart
Tot dat fich God aan hem weer openbaart,
Hoedatih'tbeelt defchepfelsGod verhogen.
En dat hy hem weer open doet fijn oogen.
Die hy fich felfs moetwillig heeft geblindt,
Soo dat hy fonder hulp, fijn God niet vindt.
. Vermeint dan niet dat fonder Godes hand
door a felfs, of ander onderftand

Sult

-ocr page 85-

va» het hoochße Binde des Menfchen

Sult uwen God te rechte leeren kennen,
Of hem te fien in alles fult gewennen,
quot;Want niemant kan vanCod yts regt verftaan,
Ten zy hem God het Hert heeft opgedaan.

God heeft fich foo in dit Geheel geprent,
iDat hy feer klaar in alles word gekent,
Het draagt fijn telkens en fijn klare merken
En van haar Maker fpreken al fijn werken i
Maar niemand vat, waer van fy doen ver-

maan .

Indien het God van hem njct doet verftaan*
Een yder Wefeo fijnen Schepper prijft ,
Op een beweger een Beweging wijft ,
Een Sterr' .eenDagh.den Hemel preekt fijn
Heere,

En hare Stralen fchrijven van fijn Eere,
Doch Aard en Lucht en Zee heeft geen ge-
hoor.

Ten zy dat God aan ons doorboor het oor.

DerGeeften Vader in't verborgen woont
Soo hy fich aan de Menfch niet fichtbaar
toont,nbsp;(bouwen

Men mag geen Stand op al de Teikens
Ten zy fich Gód daaronder aan doet fchou-
wen ,nbsp;(beelt
En't is vergeefs, hoe klaar fich (Sod ver-
Waneerhy felfs fich aan de menfch verheelt
Maar als God wüuitftorten yan fijn vier

Mea

-ocr page 86-

Men fiet'er baaft den Goddelijken Swier
Heel dc Natuur is van fijn glans doorfchenen
Sijn Vlammen blinken door de Schepfels

heencn,nbsp;(verrukt, »

paar is geen kruid of Straal, die't oohg
Die niet van God de tcik'ning uit en drukt.
Dan heeft men flechis fijn ogen op te flaan.
En van fijn Macht fult gy de les verftaan ,
Van fijne Grootheid » Overvloedigheden,
Sijn Goedigheid met fijnOutfaggelikheden,
En van fijn Deucht, d'oneidelikke Schat,
Waarvan een Vccfjc felfs een deel vervat.

't Is foet te fien in fuik gefchildert bord
De fchoonheid Gods foo heerlik uitgeftord.
Wat is het foet Gods wijsheid daar te lefen,
Hoe daar fijn liefd'en hoogheid is bewefenj
En hoe 't al t'famen toont Gods Oogemerk
Hem te verklaren in fijn minfte vvetk ?

Gelukkig is, ó Heer, des menfchen geeft
Die, alshy rechtu Wonderwerken leeft.
Daaruit u ware kennis komt te leeren,
Én door u gnaad u liefde komt vermeeren.
En in wiens binnenft dien indruk gefchiet,
Dathy meer u dan 't Schepfel felve Tiet. ^
Almachtig God waneer lal't eens gelchién
Dat wy alfoo u heerlik wefen fien,
In d'andVe wefens, dat fy haar ontdekken j
Die als eeu Vloeas of fleuy er het bedekken,
In welk (ó Son) u Oog, dat ons verrukt,

Heefc

-ocr page 87-

v/xn het hoochjie Einde des Men fchen,. S c

Heeft met fijn Straal uw' Schoonheid ingedrukt.

Maakt ons geluk, foo 't u behaagt, foo groot,
Hier niets te fien in heel des Werelts kloot,
Dat niet u Grootheid in ons af en male,
Te horen niets dat van u niets verhalej
Tot op dien dag, dat met een beter Oogh
Wy u eens fien met d'Eng'len daar om hoogh*

Heylige Liederen oyer de Geboorte

[I J E S U C H R I S T L

I'nbsp;I. L I E D.

i TT quot;quot; een nieuwe gloet in uwe ziel verwreckeri,
• XVNu t voorwerp fig aan ons nieuw hier ter plaatze
toontj

Van menfchelijke Min is 't hert licht af te treeken
Nu m een Mcnfchen Kind, de God des Hemels woont.

t Befluyt daer van ftaet vaft,de Bood' is ree gefonden
Die m den Hemel fiet fijn Goddelijk aanfchijn,
Om met een blijde vlucht het felve te verkonden,
Hoe dat de Groote God wil met de Menfche zijn. /
Hy heeft het Nieu Verbond aireets met ons gefloten j
Dat in een Maegde-fchoot, en op des Engels Woord,
Hy fal ontfangen zijnj en haer, zijnd' overgoten

j'nbsp;Maegt,en Moeder toe behoort.

De Vader met fijn kracht, die komt haer overfchad'-
wenj

De Heyl'ge Geeft te g'lijk haer hert hier overfpreid :
Ueen fet de Heerlijk heit fijns Soons ais onder fchad'-

En d'andef met het VleefchGodt-Geeft hier overkleid.

fnbsp;O woHk

-ocr page 88-

8inbsp;Hejlige'Liederenoverde

O wonder! O grootheit! aenbid Hemel en Aerde.
Een God die word een Kind: d'Oneyndige bepaek :
En d'Eeuwig' in den tijd, de Vree met krijg gepaerde,
En tot de fterflijkheit d' Onfterflijke gedaelt.
' 't En is niet meer den tij d, te lieven die Afgoden,
Waer voor Menfchlikke Min foo veele reuk-werks
heeft.

Nu om te werpen neer een Min fo hoog verboden.
Een God geworden menfch aen hert en oog fich geeft.

11. LIED.

IN 'tlaetft,in'tlaetft,betd'Hemelvaren
De ftrengheit.van fijnen rechtveerd'gen haet:
Een Kind-God dat de fchoot der Maegt komt baren,
Verbergt ons onder Hem, van die ons flaet.
Gelooft niet meer dat Hy ons wil vervaren :' '
Hy toont voor ons maer gunfl in defen ftaet.

Weg Oorlogs-fchrik iie ons vervaerde
In defen tijd vari algemeinen Vree.
Men vreeft niet meer 't geen ons den donder baerdc j
D' Hemel is moê van 't quaet dat hy ons dêe.
Tot blijk, dat hy fich wel vereent met d'Aerde,
Vereent hy t' faem God en Menfch hier terftee.

O faal'gen Band! die God komt binden
Hier aén ons Vleefch in eeneh heyl'gen Schoot.
O Trouw die kon God en de Menfch verbinden.
En maken onderling beyd' Echt-genoot!
O fterflijk Menfch, die 't leven hier komt vinden
In God, die fich voor ii geeft in de doot!

O dierbaer Kind ! Kmd ons gegeven 1
Wie kan u zien, dat hy u niet bidd' aen ?
Wie kan u in een Stal van koud fien beven,
Dat hy niet bevend' ond'r een Arm fou itaen,

Die

-ocr page 89-

Geboorte Jeßt Chrißi.nbsp;8?

Die, om den fchuldigen te fchenken 'rleven,
D'Onfchuldige de doot doet ondergaen.

Maer nu gh' cm mijn ziel te behoeden.
Een fterflijck lijf felfs hebt genomen aen:
En moet ik niet beanrwoordend' u gloeden,
Door ware boet mijn hert in ftucken flaen ?
't Welk door het Vier, dat uwe Krib komt voeden
Van fterke Min komt aen u voeten bra'en ?

111. L I E D.

VAn waer komt dit groot Lichtte fchijnen.
Dat maekt een dagh te midder nacht ?
'T moet feker zijn een Ster, die d'andre doet verdwij-
Maer weet 't is God der Liefde, die met macht (nen.
Komt breken door, verlichtende de fijnen.

Schoon heeft de nagt, de damp, de nevel,
Sig te verfvraren voor ons oog,
Uytbreydende rondom op d'aerd' als eenen vrevel:
Warkan fijn Son verduvft'ren, gaend' om hoog,
Offchijnend' op den allerlaegften gevel ?

S'is opgeftaen voor s'morgens roode.
En heeft geenfins gev?acht dien tijd:
D'andre Son fliep als noch, byna gelijk een doode,
Als defe fond haer ftralen breed en wijd.
Om tot aenbidding dit Geheel té nooden.

De Herder trillende van koude
Onder 'c uytfpanzel van de nacht.
Die onder d'cerfte fchaer, die nieuwe Son befchoude,
Om haer te fien, verliet fijn eygen wacht,
' En liep rafch toe, op dat s' hem branden foude.

Verrukt door haer lieff'lijke ftralen.
Die door het oog hem trocken 't hert,
Hy volgt haer, die fijn wegh geluckelijk bepalen,

Finbsp;Te

-ocr page 90-

$4-nbsp;Heylige Liederen over de

Te fien een God, die felver Herder werd:
Ta felfs een Lam, dat in een Stal quam dalen.

Kon hy door 't oog dees wond'ren rapen,
Die van fijn Kudd' hem deden gaen,
Dat niet fo wel fijn hert, als 't oog fich quam vergapen ?
Waerlijk die God, die van ons 't Vel trok aen.
Heeft wel getoont dat hy had lief fijn Schapen,

IV. LIED.

Hier is 'et dat mijn hert befwijkt,
En dat mijn fpreken ras aen mijn beminnen wijkt,
Al wat ons hier ontmoet raet ons maer ftil te fwijgen,
De woorden in dees plaets zy n heel tot overvloct,
Gods kindfche ftomheit doet neer fygen ,
En wil j geen mond fig open doet.

Oogen hier t' hebben is genoeg
Om in de Stal tc fien hoe fig den Hemel droeg:
Die d' Engelen daer boven doet fig buygen neder ,
En die na fijnen will dc zee of roert of ftUt,
Die toont fig hier in koude teeder,
En heeft in windelen gerilt.

DehceleWeereldis verfet
Te fien metplacts cn tijd d' Oneyndigen omfet,
Den Eeuwigen als menfch des tijds bepaling erven:
Maer wiè fal't niet zyn meer, d' Onfterflijke te fien
in die God-menfch daer na te fterven ?
Gelijk het aen 't Kruys moft gefchien,
' In plaets dat hier melk voor Hem vloeyt,
En Hy met tranen hier fig r5»kelijk befproeyt,
gal uy t fijn wonden eens van handen, hert, cn voeten
Uytvloeyen op d' Autaer, die Hy is, 't God'lijk bloct,
Om fijncs volks mifdaet te boeten,
Als een fonteine die het voet.

O God-

-ocr page 91-

Gtboorte Jefu Chrifli.nbsp;Sf

t O Godlijk kind, wiens traenen vloet

Des Werelds vollen ramp en fchult venoonen moet,
Doet vlieten uy t mij n oog, wegens mijn fonden,tranen:
Door d' uwe leert ghy my, als ghy der foo veel ftort,
Dat ghy des Vredes weg komt banen ,
En by den Vader borge wordt.

Aanbidd'lijkKind ! maken dien Vree
Dat is verwinnen God. En fo verwin ik mee.
Als uwe teere hand de mijne komt te fterken!
O wonder 1 van een Kind de fwakkcn tranen yloet
Sal die dit op den Hemel M'erken,
Dat Hy fig als ontwaap'nen moet ?

V. LOFZANG
van Chrifli (geboorte.

TEnisgeentijdmeeromtefoeken
In een Paleys der Heeren HEER,
Ik hoor des Hemels ftem hier weer,
Die fegt dat Hy fig toont in arm' en flechte doeken ,
Gewindelt leggend' in een ftal j
Alwaer God Koning fijnen luyfter
En hoogfte klaerheit ftelt in 't duyfter,
Dog's hemels rijkdom toonen fal.

Denk niet dat ghy daer pracht fult vinden,
Noch de ver^ierfels van een Hof,
Hier is van d' aentrekfels geen ftof,
' Die tot desKoninks eer het Volk met kracht verbinden;

Geringheit is hier in waerdy,
', En 't Kind-God wil door fijn kril fpreken,
En met fijn traenen wält ons preken
Verachting van all' hovaerdy.

Die in een throon van 't licht gefeten ,
Sij n heerlij khey t daer boven toont,

inbsp;F Snbsp;Ver-

-ocr page 92-

8lt;5 Heilige Liederen, over de geboorte ^efu Chrißi.

Verbergt fijn grootheit ongemeten ,
Nu Hy in 't ftrooën hutje woont;
D' eeuwige Son die altijd fchijnt,
In t midden van des Hemels M^ooning,
Dekt hier haer heerlij kheits vertooning,
Soo dat s' als fonder ftrael verfchynt.

Die handen die den donder hand'len,
Die vingers dieweegen'tacrdryck^.
Die fiet men hier haer ftaet verwand'len,
En als bedeckt met aevd en flijk :
Eynd'lijk die Konink fo bemind,
Die God, fo groot in fij n wijftieyt
Als onbepaeld door d' eeuwigheit,
Die maekt fig arm, en een fwack kind.

Dat yder fchepfel hier befwryke,
Siend' een voorwerp fo wonderlijk,
Wiens waerheyt 't g'loof by fonderlij k
Door fijnen geeft aÜeen volkomen kan doen blyken: gt;
Van d'and're fijde die menfcheed
Sien wy fo groote teyk'nen draegen,
Datwy bevinden in ons dagen,
Dat ly de Godheit heeft bekleedt.

Maer nu fy haer geeft tc begroeten,
In dit fo armelijk verblijf.
En haeren geeft bergt onder 't lijf,
Laet ons met geeft en lijf toegaen om haer t' ontmoeten
Laet ons gehoorfamen haer wet,
En aen de felve geven d' eere,
Als aen die van des Weerelds Heere,
Der koningen Koning gefct.

-ocr page 93-

Bedenk UI gen

Sfln

yA.Mvcin

over de Toekomst

- Vön

CHTil^TI KONINGHYK,

-ocr page 94-

BEDENKINGEN

va n

A. M. van S c H ü u R M A N

Over dc Tockomftc van

CHRISTI KONINGRYK.

Eer Je sp grote GoJ, Gods enig Zoon geboren,
Die met een eu wig Zyn all' eeu we fcwamt te voren,
Gy zyt des raenfchen Zoon geworden in de tyd;

__Zo dat in een Pcrzoon gy God en Menfche zyt.

Gy woud u hier eeo Ryk van menfchen toebereiden,
En van uw hemelfch Ryk de Heerlykheid verbreiden.
Niets datter iets ontbrak aan uw volmaakte Kroon,
Wantgy, de hoogfte God, hadd'alderhoogftcn Throo» :
Waar gy wouwd aan uw Volk gaan dellen vele Kronen,
En 't wederfpannig volk uw oppermagt betonen.
Want dat is Go.ks eer, te tonen wat
Hy is,
En hoe hy fchept het Jigt, en ook de duifternis.
Gy woudet in dit ligt uw eigenfchappen ftellen,
En raec uw ftrenge Regt, Barir.hertigheid verzeilen ;
Zo dac uw grote Naam in bei verheerlykt werd.
En in uw grote toorn, cn uw menfch.lievend hart.
Gy kwamt dan, grote God, van 's Hemels Throon beneden,
En had u hier bewolkt met raenfchelyke leden.
Want zo uw hoogfte glans vlakin de ziele fcheen.
't Is zeker datze haaft gelyk een damp verdween.
Ook konje geen verbond met enig menfch beginnen ,
Of gy moeft in het vleefch den zatan overwinnen ;
Want ider Adams-kind blyvt ouder xya geweld,
Tot dat Gy, Godes Zoon, haar weer in vryheid' ßeld.
Zo hebt gy tot de kroon een nauwe weg verkoren ,
En zyt in ongemak en in een krib geboren:
Ja hebt dien weg gebaand door eigen fweet en bloed,
Die aan uw eigen Volk den Hemel open doet

gy hebt ioor uw Dood de vrees en dood vctmolgen.

-ocr page 95-

Btiertl^ngm $ver denbsp;317

dat wie a bemind, u willig zoude volgen.
£n is den ingang nauw» het einde kroond het trcrk,
£n kronen xyn dc piys van 't voorgefteken merk.

Verkorcne. dus htcft uw Koning'c Rjk verworven,
En met een doornen kroon is Hy voor u geftocven.
Nu heeft Hy in zyn hand, tot zyner dienaars loon,
Zo wel'van heiligheid, als heeilykheid een kroon,
Gy meugc'er geen van drie afzoiiderlyk vetkiezen,
Of zoud den helen band , en J
e s u s zelv verliezen.
Men ftaat ciet tuffchcn bei, men is zyns zeiven niet j
Men hoort tot 2atans-rykgt; of Godes Zoons Gebied.
Hy bied zig heol aan u, en met Hem 'c eeuwig leven s
Maar gy moet weer aan Hem u herl gewillig geven.
Zo gy dien Heer verwerpt, gy blyfi des duivels zooti,
Dc zonden zyn uw' werk, de dood cn hcllquot; uw looa.
Gy diend een wreed tyran , van Chriftus overwonnen,
Van dat hy heefc den ftryd mee zulken Hek begonnen i
En of dien roden draak zyn kaken open Ipert,
Hy blyft met al zyn vcik in 't duifter ftnk verwert.
Ej kieft dan vty dc zy van onzen groten Koning:
En volgt hem in den ftryd , ei^ volgt hem in de kroning.
Want doornen van zyn kroon zyn van een wond'rc zoott,
Zy brengen beter vrugt, dan Canans druiven, voort.
Dog duid de woorden regt» om ider 'tzyn te geven:
En vatt gy regt de zaak, zy zyn maar geeft en leven.
Dan zegg' ik, dat men vrugt van deze doornen leefi.
Die zielen voeden kan, en zielen mee geneeft:
Want deze doornen zyn met Godes bloed beftreken.
En daarom is d? vloek daar verre van geweken.
En wie dees krone mind, om dat hy J isv s mini,
't Is zeker dat hy kragt tot alle deugden vind.
Een Chriftai wil de kroon van Pharos tyk verliezen;
En voor des werelds praal, dc fmaadheid Chrifti kiezeö;
Hy weet dat deze kroon is binnen zuivjr goud gt;
Die 't waare goed en eer vaft ingevlogten houd.
En als lig voor her oog maar fcherpe doornen coneti,
Ziet
by die door'tgeloov, veiknogt met fchoonde» krone»v
Dict' w.enop-seiegt,nbsp;Es

É

-ocr page 96-

ioel^mjle vdn Cbrïffi r^mingrykf.
En alt de wolken zuil, en als de zoil ran TÏcr.
De kroon van Heiligheid die paft op alle tyden.
Het zy een Chriften mind , het zy hy blyvt in 't ftryden ;
Een koftelyk a ^ieraad, voor Godes heilig huis,
Het Vj het heerlyk ftaat, of leid in puin en gruis.
Dc Kroon van Heedykheid die p.ift maar op twe ftate«,
Als hier een Chriften wint; of'taardryk heeft verlaten,
't Zy dat hy wiml alleen , of met geheel de Kerk:
Want heerlykhcid bekroond een ider heilig werk ;
Ja heerlykhcid verzelt ook heiligheid beneden,
En Godes zegen volgt op Chriftelyke zeden.
Zo vyord de dootne-kroon zomtyds hier af^teid,
Als 't ligt van heiligheid zigdoor de kerke fpteid.
Mecft na een zwarte bui, als
Jesus komt te trooften.
En toond hoe dat Hy is dtn Opgang uit den ooften,
Dan word ais in een zee, van Chriftenen vergaard,
Als in 20 menig drup, zyn heetlyk beeld gebaard.
Dan word zyn heetlyk Ryk ten Hemel toe verheven ,
Als in een Chriften-volk niet blinkt dan C H
r i s r i Ieren ;
Als ider ziel gely kt een helder Spiegel-glas,
En ider Chriften fchyniofhy een C
h r i s t u s wat.
Dog nu een doodfche nagc heefc onze tyd bekropen ,
En dat de wereld zelv is in de kerk geflopen .
Zodat men C
h r i s t i vriend , nog viandonderkend •,
Nu ziet men menig doorn, die C
h r i s t i kroue fchend.
En nu men 't Chriften heir zo verre ziet verbafterd.
Dat meeft om harent wil haar Koning word gelafterd,
Nu want men
b weer een vier , dat al het fchuim vetteer,
Tot dafeen zuiver Volk zyn Name weer vereer:
Want Hy , een yv'rig God, de Koning aller eeren.
Inlaat niet voor altyd het duifter ryk vermeren ;
Maat als 'er in het punft, bepaald in zynen Raad ,
Dan breekt 'erdoor metkragt, een nieuwen Dageraad.
Gelyk in d' Ou wdc tyd de ftaat der Kerke fcheelde,
ïn dat de wildernis die niet alleen verbeelde,
Maat
ook 't beloovde land: Zo zyn ook van 't geheel
yinon*e Nieuwen tyd, die beid een ufcreel.nbsp;Waak

-ocr page 97-

Btdenkfitgitt ovtr denbsp;jïj

Waak op dan Cliriften volk, daar word een lyd geboren,
tgt;at die nu zyn in 't grav de ftemme zallen hofcu ,
iict uwen Koning komt a u wekken uit dc dood,
En maken 6 tot een ligt een ider bondgenolt;3d.
Of dan iiB Jïsu s Geeft fchynt van zyn Kerk geweken ,
En dac des wcrelds-god itiecft d' ogen heeft tKlfcreken,

ons oni V ormde volk vcrftroit leid als in 't veld,
Alwaar
c een Ziender Gods flegts dode beenders teld;
Nu wagt igt;en
Jesus Geeft, en 't nieuwe geeftlyklc»en,
E)ic haalt kan vleefch en vel aan dode beendets geven.
Men wagt van 't heerlykRyk^ieen twede Pinxtcrfceft,
Waar van in d' cetfte Kerk den morgen it geweeft.
Wen wagtdJt Codes Gcefl; word' uitgeftort alsftromen,
En roor de kindren Gods gezigren eiidc dromen ;
Ce Geeft die dit voorzeid. en al 'c beloovdegoed,
t Voor 't regc zagtmoedig volk, dat J e « u s wille doet.
Want denk niet, als dc Schrift fprtekt van dc Ijatfte tyden ,
Dat haar 't beloovde goed maar eenmaal zal verblyden.
Want als dc Kerk een tyd geweeft is als vetwoeft,
iulk' ecrrteliiigen volgt daar na een vollen oeft.
Indien dc Vrouw een tyd moet in het wocfie dwalen,
Zj zal eens op deo Draak haar fchadc weer verhalen.
Egt;cq Engel heeft zyn tyd dat hy den Zatan bind,
En met zyn heilig volk den helen ftryd gewint.

Ais Godes Zoon in 't vlees op d' aarde wicrd gezonden ,
tgt;oen heeft Hy d' oude Slang mctzynckragt gebonden:
Zodatze/fprakeloos viel van den Hemei jf,
lioen s'eens naar aapte God, en als God-fpraken gav:
ïndoen s' als op den top der throne was gezeten ,
tgt;osn heeft haar^ Michaël van boven neer gefracten.
ïn als dc beelden dxnft haar tempels had bezet,
Verbrak hem h d' Oppermagt, door C h m s x i magt cn we:.
Nog word / een ruimer tyd in Godes Boek gevonden ,
. Na dat s'in 't duifter diep zal ftrenger zyn gebonden,
Als J E s ü » hccrlyk Ryk zal ftralen ovsr al,nbsp;Na

^Mph. 5:i4.bPtó. 1:15 c£z,e.^7.djoel.z.ePf 37.-11.JWi»?.
y- 5. fd' Oraculen x.vegen na Chrijligettme, g /if, 11.-9, ll C«ar

-ocr page 98-

tjonbsp;toek^fte van ChriHi l^oningnie,

Na lyner Tuigen dood. lt;m Babclslaatften val.
En als zy voor het laaft' is voor een tyd ontbonden ,
En Gog met al zyn heir, door 's Hemels vuur verflonden ,
D an zal dc rode Draak voor euwig zyn gekneld,
En by het rode Beeft in 't euwig vuur geveld.

Ziet J E s u s heeft al» Menfch aan menfchen 't Erv verkregc
Waarin en, iel en lyv zóu fmaken Godes zegen ;
En , ofder zielen goed vergeeftclykt het lyv ,
Zo heeft dog, na zyn aard , daar ider zyn vcrblyv.
Een Chtiftcn moet nog Aard , nog Hemel oit veragten,
Maar om in alle bei zyn God te vinden , tragten.
En of wel J
e s o s Ryk eerft van den Hemel daald,
Eu dat een tyd van krnis het voor een deel bepaald ,
Zo zyn Hem dog beloovd de einden dezer aarden.
Die Hy met al zyn Volk, zal als zyn Ryk aanvaarden;
Is't van de wereld niet, befmetmet vleefch en bloed ,
't Gaat over aard en zee , en lugt, en lyv , en goed.
Het geevt ook hier l de loon van vyv, of van tien (leden,
AaadieHem trouwlyk diend : end'and'r'isafgefneden.
En of Hy door zyii Geeft meelt geeft en ziel verwervt,
Ook is het door zyn geeft, dat Ananias ftervt.
En heeft den Vader niet Hem tot dat Ryk verheven ,
Waar van alleen het Regt Hem fchyiit tc zyn gebleven ?
Want ziet. de Zaran heerft, meer als de^ menfchen Zoon;
En waar beurd hy zyn erv', cn ra voerd den roov ten toon 3
Het regt kwam j t s u s toe van Koning voor zyn fterven,
Maar voor zyn Hemelvaard en kond' Hy 't niet beetven,
En K 't Lnra dat hier eens ftond gebonden voor het Regt,
Heeft na het is geilagt, zyn Ryk eerft o pgeregt.
Zou Zions Koning noitgebruiken
o d' yf'rc roede,
En breken 's duivels rot, die woelen als verwoede;
En zsl niet zynen toorn ontbranden in der haaft,
En m.iken 's werelds trots , en 'sZatans lift verbaaft ?
Heeft d' eerfte menfch , die droeg toevallig 't beeld des Herei
Onftervlykheid gehad , cn 't dadelyk regeren ?
En't wczentlykc Beeld, die alles weer harftcld.nbsp;Kry

kPf.x.nbsp;I Cor. i:tt,z^.lLuc. 19:17, i?.»quot;?«/quot;. jj: i

B Of, 5; i, Ö-f. O P/; ^e/: 6»; j; i, j j.

-ocr page 99-

^denljn^m ovtr denbsp;j^j

P Krygt die noit in der daad het Ryk in zyn gewelt ?
Zal met met J
e s o s ligt ^ het heidenfch volk eens ftralen,
Als onder zyiie kroon gekroonde Hoovden pralen J
Zal
r zyn gewillig Volk niet dienen Godes raad,
Op zynen kronmg dag , in heiligheids ^ieraad ?
En zal niet Godes Berg eens hoge zyn gerezen,
/Wanneer die ftnukelt zelv zal als een David -wezen.
En die van Davids buis als Goden al gelyk,
En als de Chriftus zelv een ider van zyn Ryk ?
En wordennie: verwagtdelang voorzeidedagen.
Als van
t de llaverny het fchepzel word ontflaoen,

Dat met Godskindren nu zeer diepelyk verzugt,

En van haar beider hoop' verwagr gewenfchte vruwt i
Zal« niet aan Ifraël zig C h n i s t u s openbaren,
En dan zyn oude volk zig Chrifienen verklaren,
En
j; zeg'ncn die daar komt tot haar in 's H b i r s n Naam,
En zo 't verftoten volk weer worden ajiigenaam ?
Enji Tal dan JI s V s Ryk niet heerlyk zyn verheven,
Wanneer als s:, uit dc dood zal ryzen 'tnieuwcleven 2
En als gt;» van Ooft cn Weft toevloeyen zal gelyk.

wat geheiligt is , tot C h r i s t i Koningryk ?
Weeft niet zyn Midd'laar-aHipt zyn drie volkomen leden,
Die worden opgemaakt in zyne Kerk beneden ?
^ant
b zyu verkregen Ryk is Hem een tydlyk lot,
En eindigt in het geen is zyn, als euwig God.
% heeft Hem klaar vertoond als Lecraar hier bcncdeq,
En 't Priefter-ampt vervuld door ofier en gebeden ;
^y heeft Hem wel
c vertoond vernedert aan het kruis,
^n gaapfpel aan de Hel, en menfchen boos gefpuis.

zal d zyn Konings-ampt nog blyven zo veTborgeti,
«n niet eens
e breken door gelyk een fchone morgen ?
^le morgen zonder wolk, die voortgaat tot den dag,
Waar van men nimmermeer een droeven avond zag ?

God nietzyneStadgelykeen bruid vertonen ?nbsp;Een

ff S.qOf. I i:i 5. 11:14. go.-jo. r Pf. 110:5. 4.-1,5.
11:8. t
Rom. 8.-t9.ugt;/. 30.-i6. ficw. ti-lj.zö.x
9. y 60:1 5. zR
oot. n; 11,1 j. aMat.i: n.nbsp;b

i J.i^, ij, 18, c Jtß^xn^. d*J.1}. e a Sm, ly}.^.

-ocr page 100-

JJ^nbsp;tak^'^ß* ChriSii /(nlin^yf^,

ƒ Een HemcJeiicl'cen Aard', daarin hec regt zal woneft ï
Een Tabernakel Gods^ waarin Hy neder daald ,
Eli in CTcmeinziamhcid met nieuwe gunlle ftraald ?
h Den ccrftcn Adanr, ging doot zond' liet al verouwen 5
i Oen T weden moet het al doorzyne kragt herbouwen.
Zes dagen heeft de H
e e r bclleed tot 't cerfte werk:
Maat hoe veel jaren eift den weJftand van zyn Kerk ?
Daar moet tot al die werk een fcheppend' Almagt wezen,
En zulk een heilzaam ligt is voor geen dag gerezen.
Dckomfte J
b su zal gelyk een blixem zyn:
Maar zeker zyn v erbly v is als der Zonncnfchyn.
Zyn heerlykhcid begint met wonder-kleine ftralcn »
Maar in haat ryzen heeft haar klaarheid gene palen.
Ja in der euwigheid verbly vc haar hoogiren glans,
Düquot; nu vcrwiflelt nog den alderbcften kans.

Nu. ider oge iie:, hoe dat de hoge wallen
Van 't waar Jeruzalem zyn tot den grond vervalkn,
En hoe des Heten Huis dient wederopgecierd;
Te meer nu d'aardlche menfch het zyn te gieren gierd.
Komt burgers van dees' Stad , lt;en ider is gehouwen
Haar torens en haar muur tc zamen op te bouwen.
JBouwm«cfta:s tioven al. aan wien hec is bewuft
Datd' alderzwaarftc laft op uwe fchouders ruft,
Kom , ider breng' het zyn , breng koftelyke ftenen ,
Breng handen tot het werk, breng onvermoeide Ixiien.
Want
Jesus laat het werk als op zyn dienaars ftaan ,
Op dat s' liet als uit nood medogend' grypcn aan.
Dog
1 ï s D , Zoon van 'thuis, komt gy het niet beleiden,
Veroeefs is 't dat uw Volk de kalk en fteen bereiden ;
Ja d°t en kan het nicc , 7.0 gy hec niet verfterkc,
in het gehcci gcbcuw doot hate handen werkt.
6 Komt dan , Koning, komt, wy wagten op uw wenken,
Gy kont ons doen tc doen, meer dan wy kunnen denken.
Ei gecvt ons maar 't Gdoov dat gy die kragten geevt,
En dat
uw woord geen feil , uw magt geen palen heeft.

iof. xi: l.Jef^y^y-g 1» I 15 = »■51 Of
ai. 1 C«r. 4:5- 3: ï-i-T'/- ^5:17gt; I19- 43:15gt; IS
- E Y N D E. ,,

-ocr page 101-

^ . Û. '
^^^ 7'An /

ti^

^yii A-/Z Älr ^

c If-^n^ ,

li^jiV ^ i n.'

ifnbsp;^rK ^ ^^

t

/Tir y 3'l/r^

y

-ocr page 102-

Inbsp;-eert Aa-V^ «r/rt/ j^fl nnbsp;/fr^rt

Jjyj

/nbsp;-y^r^ J/ if X' f Ji ,

/ e-l é yji^ tt fli et-Y y^^t/t-rnbsp;^fC-finbsp;il ;

-e n,

J^y., //f/r^cty t/'c.A^^r'e'
XI ^ aXji'nbsp;PU»»

yjU /^^-.r^j * ' yw^/it j i-« ,, ' !

.nbsp;.rnbsp;y,'/-nbsp;,

if lt; ^A z-^^f

:

- J-f». t^^ynbsp;✓ir 'V ' ^ W ;

/nbsp;/i'nbsp;fnbsp;C my \f /jr t iU

ifnbsp;ft if r PI Stf/i

C JA-

' if /^Vrt^-nbsp;Art Vo' f/ér^/^

-ocr page 103-

^^ n .t'£gt;■( ^^ Jf '
cnbsp;^ï'f » .frr t: nnbsp;■ '^ iX/ ^^/r-i^ti,'

^Lnbsp;^ ^ ^

A-.k

/nbsp;e enbsp;//t/^tt./'tr.y •

vi./ « quot; /nbsp;J^^Xt , ^^

' gt; iP/ y ^^^ mgt; 't'lr/'trJ/ e .^-^t- tï^, ^^

(nbsp;/nbsp;^^^ vr^ /r/vy^e^

^ ff

■ , ^ ^ ^ quot; ' -

V ee f^rnbsp;.rv ^ ■gt;

^t- /I *nbsp;Ti a

-ocr page 104-

C/yy y y ft ^r-nbsp;.

/ «Î «nbsp;.-«r^f / •nbsp;lt;T » ■nbsp;Ifr ^ /f ^

é li j^/nbsp;rnbsp;»vr/^^^V^

A.rt'r/ en ^ Y.yc it:

^ y^a / ^^f^ ^^^ { ^ •

J6\nbsp;rV J'y/aa

«nbsp;f^c ne^'ft^ t/unbsp;5nbsp;^fr/,

/'■f fnbsp;ytL/ 'iynbsp;Jt ^t'-n-^/rf.»'

./ji rt ^ / quot;'■^ft '/tf

y^/ «nbsp;Jr .

f^f f/C M ^J'y.r/ic^ ?nbsp;/^'Iryfjifr PI,nbsp;^

J^ n i f t é-rt-' f ^,

y;.

^rfft ^/t: / ry -y^ Arn^
y/'n^/i^ /^''e Y^t^ ^ it X'

cnbsp;.p »'■yw-r^ A e-c ^c-'

-ocr page 105-

fti^c/ ai/rne*^
ff) ■ i-/ ^.'rü^ yr^'^c, Ae-ri ' n i^e' Yégt;f e

j? Jè

\ A c r€

en

rt a/nbsp;^ 'Y-f' ev f ■n-' ■

i- n

Cf ^e n f }nbsp;r

/

-ocr page 106-

J/ /nbsp;j

i //, / ô t '/e „1 c /./ t- '/y ft /t

f i- /Yft ff f ^fir /r
n. -^fi- /' Jn c n /nbsp;^fr ^ .

^ ï f f^ynbsp;jrx c itnbsp;^^nbsp;^

ft r gt;1 4

^ O /^i' i'fi 'K Mv^i t il f?,

yyv rf.f ^^ Wy/

. 'i'ft'fc r'^/lf fn'^/f Af/r.

- Mvi^i'^f'^^ ^ y ./l î'r / /f i'f'ffi! ffK/ fit^e t f ^ l'

y^y^ r/f'f,,
^f-^/eV enbsp;f ff rc^'Y,nbsp;I

tv^j/nbsp;^e 'J^f f f/enbsp;^

^i-^rt f t /ff f^efinbsp;• '

rynbsp;irZr./

f^fin fT/ZoJ'f 'f/] fZf^f^r hnbsp;/^/f f?,

J . /nbsp;/. ./ . y ■ lt;

. //.f 'Anbsp;ie /gt; V

i- / J^fy f/f fjçtf ni

J

^f^fje^ ^fr?,

C^f .^yVrt^t

fi: ^ l' iry ■i' i-^ e'r^Ye.t^'^/i , /
(J^i J^f'c fj /r ff fgt;y/e )r//r/'f quot;f^fir ^^f ^ t nf f;/.

f*'^' X^e y /f e ^ f^f n-,
y y xy'fA^'^^yf Jibe's/

y/:-

-ocr page 107-

/c ^ja (4-ennbsp;,

Y Ze/-/^y^-

y Al

-y ^t / /i t .fri^ ^^nbsp;« ?

oil'.nbsp;/nbsp;^

-ocr page 108-

filJTY gt;(■/,■ .

^^ yji fnbsp;flf ^aft-n ftn «/it/V-quot;

^fff ^ tf / gt; ynbsp;fyT fn '

(iX^i /f'/f^t'/f /f'fj ^f gt;t,

^ ^nbsp;ff f^r^f f f^,

I I r^/^-'/e/'f -quot;'c/.nbsp;^nbsp;I

: • ;nbsp;J^K. i^tc /^ t n e/egt;-n Âe'e A.e -t'-i -n^'

li ï^'^f^lHtif/c f/'A^/ -fy fic e/ i/e^tf-^n^^,

^ y IC ^jra/l'a Jii^ fi^i ^^/en-

r/ r Jtft Ct a /^tryr^fii^
tl tl /r-t^yrji»

^yf' a ^ yf^e^yyf tt t r /.

^^/l^'^c /'fer^n, Ju et y^AfHÇ^^K

'l r

t yfinnbsp;yj^ ifquot; jfyy^'n-,

,-^yf,/'ft /

y/^yff gt;vgt;

^/a yt^ f '-y f/e f

I // «'i Ç 'y^'f ii. f Ai t^f^f-til

y fitnbsp;fffZ/ry^yff^i,

y ^ft il ^ fi^fif'f fj f/fc^'
yy^ fti c / j^f} ^ff ft
. .

^'f^f^-c ^c^»^ Ç'.e^t/'A tt-^ f'fj ft^f^j -^yt^iij ■

f quot;/

-ocr page 109-

f ^/'t^ti'è^ « 9i ^ rè.

óf ■ .J^f'^enbsp;f'ci/ jy^y i^c /»^-n/

t't//nbsp;eUSTi/n^ ^^^

f ^^ f ^

i./ft'-.A. éi,nbsp;if'nbsp;■

dé,

yrift/ J'r/n ,

-ocr page 110-

Xnbsp;-r if « /^r ACf /ly t gt;V y

t-^iir/^nbsp;yjnbsp;t^ftrn -^tii rf /fV' y^i^a/(yef

^Vï « A.1 / ITfeYr A
/ -^quot;^Ai; /
lt;nbsp;J.,

y tH / '^tW f/cAf ^ Clnbsp;'

fly^Ji ff f.^^nbsp;if V/ V /,

th quot;nbsp;Ac jf^f t/A.

J S Af/

yt/quot; A-Htt/' ^^efA^^J'iAna Anne,

- t- AAf f' A a m nf^t -e e «/i

''f^Afj^et-A^s^A.
^ n / Ai

' ^^CV-AAf f/'iJ-t'i^ A

yiti,nbsp;tr^it'' Ai ^ ^ A^^an

^ A^^ ^y /i éf// Wn

(iffytn

A^^ '^t'rt^Ay'./Aft.. .

A

lir

-ocr page 111-

--

/ y-é t'- .

' y^t «nbsp;HCy ^e'i» «i

^y i-iynbsp;. quot;

éi J'i/t' ^•/f'-*- ynbsp;/quot;f f e ft

ft/' fff'^ /1 /-f'ffyei^e^

yt^f, /y ft 71 en

•4'y. . jT^ /^Ynbsp;tl /

Te},.nbsp;sr^'e'^^sri/»' i^^yr/fié ,

^t^tr « acfX-fX Y
t^ïV'^/

-ocr page 112-

iJ^'ffrt /e M^'-V ^ c 7!. /nbsp;i'/r'i^^r- Jj-^f'; ^ \

^'^'y ^ f ei^ ^e.nbsp;^^ n,

J^VV ^! ' Yfj / f

f ft -

A(S- ifnbsp;m. t'n f t^e^

//iynbsp;Ä.ynbsp;t^fif'r

C //unbsp;gt;yr' nt ^ / t/ '^/^oyot^nbsp;r; f :

J^i . , inbsp;' //^ye^nbsp;t'^^ A-f^rf ■

J'r^tf'rnbsp;/ttn^nbsp;-a f-t-,

Y cmnbsp;■e'^e. /tf P-Vvj- //fc « ƒ

t //^f^Lnbsp;At'nbsp;^

-ocr page 113-

r-Sli ' y/^X-e^ ^ » X-y^.^y J'y» X'-'^?'-
nbsp;Ae/n a^eeiinbsp;/gt; /

J'H'/ ét^X-^ Ay^- ^terj rnbsp;-ei.

-ocr page 114-

. ^^^ thnbsp;^nl! ,nbsp;'f/o t: e

,nbsp;n^ ' c' ^ /c ye^

/c^--^ lt; quot; /A/ -nbsp;y

■nbsp;fee yt^^Ynbsp;'nbsp;f/ej

tJf/A igt; y ^ / ^y/f -i-Af ' ,

c //iy ''.iJO-m 'r A/r^ tZ/tLju^i/t ,

/a A y A^ ti,- W-my-if f^y A At i-« .•

^ /-r «nbsp;^ fcnbsp;quot;

^ t quot; ^-»-V«»- /■ t-Af /

li'

fU-A Atyti^^mft^/ A-y Ynbsp;^ _

yAf
A y Û/tff^àfquot;
(. /ar^e quot; ^ quot;

At '/ y^A^y «v^f r f y /''if-' /fe,

(f'„ f/i .. /jra/y^i A^^y/A ^
ff'quot; quot;^Ay« A^^iiv ßajA}
^ Af} A Ae' r e/f f A
J^t-yA^Jy Af'^r
Ari f'Ae t/Afniy t^f'^

A/.tA^t/nbsp;/ çAf t'A çA^e^yA Afe

m

-ocr page 115-

ft „ynbsp;/^t

' f^f .^furrrr^ /gt; f re y ,

' Ctnbsp;Ae y't ■

y^fif^ /ïquot;^y/ «r/rnbsp;a-'ir

v^j/^nbsp;/C'y « • ^ f e

^/.y Ji'ff lie M. itL^Xi^

lt;■ / fftft^ff^ f
.•y'
e^-v^cnbsp;Ä'ttif

^nbsp;^/ '.yï/'»- « /

-ocr page 116-

H y^ gt; Vnbsp;/ ƒ -nbsp;^nbsp;'/

« /t» ^/f fquot; . ^^ quot;

A*/' fAtr^ srynbsp;/ ■nbsp;^ . ,

' ék

il''''-

-ocr page 117-

lt;-nbsp;y/7 n ^^ /é^fft^r . ^

rw* f r t T ^ ^nbsp;y

'' gt;v ; ^ À'quot;/ -s-'nbsp;'quot;f

Anbsp;quot; yinbsp;ynbsp;,

r^r^ Ar-A,
J , ^ ^ rLnbsp;*nbsp;Af^y^^,

y y,Aßquot; Al i m

AeA yf ^A^'cy r/^ y e t/yyir,..
yy^/^A'^ffet^-rA! « f.V/ï.^c»'nbsp;Z- y

É

-ocr page 118-

y/i^UAftyfeai'k/- fniue-e f/^r/ff^^

A/Vf « /C -f f ' quot; f'

A'f r, yiy/ Ac ifc f y'i lr is^v
: -......-

^ya ^ it f ff f y iTnbsp;A

rgt; ^^/'nfC'Vt,

'/ re-^/^ ^jAr/AA^.

tJAAf rgt; fnbsp;„

C^f AiA( n'^^t jfi r^n

Au

jy^^c A y quot; *nbsp;f fA 'r,/^, ilnbsp;'

.Jf^ Af fc ^f

/J'y rff/e^-nbsp;jnbsp;^nbsp;'

jyiTf^èi^^i y c

Af^. 'A/^f-v yc » r r, f:ietnbsp;^Aiv f^r Tl.

V'f'jt./ y/if^ f^f/ J^y yVii/, „ r^i^ixy
A^n- Aufruf AjAiif , é n ffyffrft^t.^
n f ' A f* if-f

^ f^'ftiT ry :

i^rrnnbsp;'y'f il /, A

J^riC f ' y^iyA-^tA. jAe ('/f^r,nbsp;Jff t-

iPC^nbsp;?nbsp;^f^fi 'At

^f'^ yp/C), ■^flt;/ STiy AY^A K yf^ir^.

A^A ■y/ç AceA^fnt/i. Ac

jnbsp;t..Anbsp;Airc Ay tfAirt

r^fy At: f /nbsp;f^^r r .

lt;iyA äTiyi- f Pt fy f^f , A fi'nbsp;-AfY .

-ocr page 119-

VF,

;

e/ ^ nyt f

fs

' y/^ f.f.y ft'f *'r'f

Z/v// fnbsp;/ .

f^c^M^u/^f ^ fi, y^e'-'r C y^f n

r^tt quot;af! ^ Alt; f 9' MrtAYM-A-

A/tK^ / ^Ar^/ IXt

'gt;JCAAAr f/^ArAc ü^/^y. '
e-nnbsp;Je' JTf^^y-y^ n) fzAr A ^r /

(PA. /nbsp;/? eé^c^fi Aa A'ftft^çcyri i'r rù

f A'^A^cc Y e A fquot;*' ' } , C- gt;

■ /ft t;

y c /'7fi .fi a A J, ft r Ay^

A /A^ / A ft fi. f A^fffn Ai-r f:*^-n '
l^ÀS* c/^y^'f'nbsp;'A^quot;

é'

'»//tAa^

-ocr page 120-

-^v-«nbsp;A CM. 'fiaSel',

y/ A cnbsp;^fteit/u /i',

//Itn-

I

^Mt /t'y ei^ i'ff-m.

y

t?«/. Jrgt; f '//'

//; « ^ V.// . /«nbsp;.

yAi A y^^ i^ -e « -

A'/ Atnbsp;n? tr/^-Cf»nbsp;,nbsp;J

e '^A^ y^Aya^AcT

v^v^/ ■nbsp;f'ft'y/

i) • -y.. . ^ , -____- Jï - y

ynbsp;y '

cnbsp;/Ae^e / gt; /'Vgt;f/ji-n e fi^ A

yii Att^,^ 'y^yit^ ft^n-e^r^,nbsp;y gt;/ i

y /nbsp;^/frr

■'ff

-ocr page 121- -ocr page 122-

.M . ,

-ocr page 123-

■ s - ^

-

« . -

-ocr page 124-