VERKLARING
»
VAN ZES VOORWERPEN IN GIPS AFGEGOTEN,
VOORSTELLENDE HET
Paard,
ZOO UIT- AtS INWENDIG,
MET AANWIJZING DER
SPIEREN EN LIGGING DER INGEWANDEN.
|
|||
-
|
||||||||||||||
VAN ZES VOORWERPEN IN GIPS AFGEGOTEN,
|
||||||||||||||
VOORSTELLENDE HET
|
||||||||||||||
Paar
ZOO VIT- ALS INWENDIG,
MET AANWIJZING DER
SPIEREN EN LIGGING DER INGEWANDEN.
|
||||||||||||||
VERVAARDIGD EN UITGEGEVEN DOOR
Prosector aan 's Rijks Vee-Artsenij school te Utrecht.
18 4 0.
|
||||||||||||||
Gedrukt bij N. van der MONDE, te Utrecht.
|
||||||||||||||
L
|
||||||||||||||
d
|
||||||||||||||
L
|
|||||||||||||||||||||
VERKLARING VAN PLAAT 1.
|
|||||||||||||||||||||
Namen der uitwendige of zigtbare deeleu van het Paard.
|
|||||||||||||||||||||
LA TÊTE.
Le crane. Le toupet. Les oreilles. Le front. Les tempes. Les salières. Les sourcils. Les yeux. |
|||||||||||||||||||||
26. Het kruis.
o. De heupen.
27. De staart.
j). De schaft. q. De haren of waaijer.
28. De zijden of flanken.
2'J. De buik. o. De voorste streek.
b. De middelste streek. c De achterste streek. 30. De koker.
31. De aars.
III. DE LEDEMATEN.
A. De voorste Ledematen.
32. De schouder.
33. De boyeuarm, arm of boeg.
34. De voor- of onderarm.
r. De elleboog. s. De zwielwrat.
35. De knie of voorknie.
36. Het scheenbeen of de pijp.
37. De kogel.
t. Het horentje.
u. De vetlok. 38. De koot.
39. De kroon.
40. De hielen of verzenen.
41. De voet of hoef.
B. De achterste ledematen.
42. De dye.
v. De bil. w. De knie- oi smeerschijf.
43. De onderdye of het been.
44. De waai of het spronggelid.
x. De hak. |
|||||||||||||||||||||
DER KOPF.
Der Forkopfoder die Hirnschale.
Der Schop f.
Die Ohren.
Die Stirne.
Die Schlüfen.
Die Schlafegruben.
Die Augenbogen.
Die Au (jen.
Buitenste deelen van het Oog, zie Fig, 2.
Die Augenlieder.
Die Augenioinpern.
Die Augenwinkel.
Die Tranen-carunkel.
Die Blinzhaut, Fogelhaut, Nickhosut.
Die Bindehaut.
Die Nase.
Der vordere Kinnbacken.
Der hintere Kinnbacken-
Die Nasenlöcher.
Die Nasenhöhle.
Die vorder Lippe.
Die hihter Lippe.
Die Maulspalte.
Das Kinn.
Die Wangen o. Ganaschen.
Der Kehlgang.
DER RÜMFF.
Der Hals.
Das Genick.
Der Kamm o. Nacken.
Die M'dhnen.
Der untere Rand o. die Kehle.
Die Seiten o. Fldchen de* Halscs.
Der fViderrist..
Der Rücken, <■
Die Brust.
Die Forderbrust.
Die Brustgrube.
Die Rippon,
Die Lende,
|
Das Kreutz o. Kruppe.
Die hüfte o. Hanken.
Der Schweif,
Des Schweifrübe.
Die Schioeifharen.
Die PFeichen o. Flanken.
Der Bauch.
Die vorder Gegeild.
— • rniltel---------
---- hinter ----------
Der Schlauch.
Der After.
DIE GLIEDMASSEN.
Die vorderen Gliedmassen.
Die Schulter.
Der Oberarm , Arm o. Bug.
Der Vor' oder TJnterarm.
Der Ellenbogen.
Die Hornwarze o. Kastanie.
Das knie o, F orderknie.
Das Schienbeen o. die Röhre.
Die Köthe o. die Knöchel. Der Sporn.
Die Maarzotte.
Der Fessel.
Die Krone.
Die Ballen o. Fersen.
Der Iluf.
Die hinteren Gliedmassen.
Der Oberschenkel o. das Dickbtin.
Die Hinterbacken.
Die hniescheibe o. Leisle.
Der Unterschenkel o. die Hote.
Das Sprunggelenk.
Die Spil~e o. Ilaakc.
|
La croupe.
Les hanches.
La queue.
Le troncon.
Le fouèt.
Les fancs.
Le ventre.
La ïégion antérieure.
—-------moyenne.
—-------postérieure.
Le fourreau.
L' anus.
III. LES MEMBRES.
Les membres antérieurs.
L' épaule.
Le bras.
L'avantbras.
Le coude.
La chataigne.
Le genou.
Le canon.
Le boulet.
L' ergo f.
Le fanon.
Le paturon.
La couronue.
Les talons.
Le pied.
Les membres postérieurs»
La cuisse.
Les fesses.
La rotule ou le grasset.
La jambe.
Le jarét.
La pointe du jaret.
|
|||||||||||||||||||
I. HET HOOFD.
1. Het opperhoofd of de schedel.
2. De maantop.
3. De ooren.
4. Het voorhoofd.
5. De slapen.
6. De slaapgroeven.
7. De wenkbraauwen. (Zie ook fig. 2.)
8. De oogen.
|
|||||||||||||||||||||
Les paupières. \
Les cils. .
Les coins ou les angles.
La caruncule lacryruale.
L' onglet ou la membrane clignotanie..
La membrane conjonctive.
Le nez.
La machoire supérieure.
La machoire inférieure.
Les naseaux.
Les fosses nasales.
La lèvre antérieure.
La lèvre postérieure.
L-'ouvertüre de la boucbe.
Le menton.
Les joues.
L'auge
LE TIIONC.
L'encolure.
La nuque.
Le col.
La criniêre.
La gorge.
Les parties latérales du cou.
Le garrot.
Le dos.
Le poitrail.
Le devant du poitrail.
La fossette pectorale.
Les cótes.
Les reins
|
|||||||||||||||||||||
ö. De oogleden.
b. De oogharen.
c. De ooghoeken.
d. Het traanheuveltje.
e. Het oog- wenk- of biadvlies,
f. Het hoornvlies.
9. De neus. 10. De bovenkaak:
11. De onderkaak.
12. De neusgaten.
13. De neusholte.
14. De bovenlip.
15. De onderlip.
16. De mondspleet.
17. De kiD.
18. De wangen.
19. De keelgang of de schaar.
II. DE ROMP. 20. De hals.
g. De nek. h, De bovenrand of kam.
i. De manen.
k. De onderrand of keel, ook voorhals.
I. De zijvlakten.
21. De schoft.
22. De rug.
23. De borst.
m. De voorboi'st.
«. De borstkuil. 24. De ribben.
25. De lende.
|
|||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||
\i
|
|||||||||||
REXAIUNG VAN PLAAT 2.
|
|||||||||||
i. De voorhoofdspier van het sehildvormig kraakbeen of
de gemeenschappelijke spier der ooren (31. communis auris). 2. De oorklierspier der schelp of de neêrtrekkende spier
van het oor (M. depressor auris). 3. De kringspier der oogleden (31. orbicularis palpebrarum).
4. De voorhoofdspier der lippen of de opligter van de bo-
venlip en den neusvleugel [M* levalor labii superioris et alae nasi). 5. De jukbeenspier [M. zygomalicus major).
6. De kinnebakspier (M. buccinator),
7. De kaakspicr der voorlip of de bijzondere opligtende spier
van de bovenlip (lil. levalor labii superioris proprius). 8. De kaakspier der onderlip of de neêrtrekkende spier van
de onderlip (31. depressor labii inferioris), 9. De kringspier der lippen (31. orbicularis oris).
10. De vierkante kinspier (31. quadratws menli).
11. De groote kaakspier der neusgaten of de pyramieden-
vormige spier (31, pyramidulis nasi s. depressor alae
nasi). 12. De schoiiderbladsitongbeensspier (31. omohyoideus).
13. De borstbeens-fongheensspier (31. slernohyoideus)s
14. De kaauwspier (31. masseter),
15. De miltvormigfe spier (M. splenius capitis).
16. De borstbeens-kaakspier (31. sterno.muxilaris. — 31.
slerno-cleido-mastoideus). 17. De achterste rugwervel- ribspier of onderste achterste
getande spier (31. serralus posticus inferiur). 18 De uitwendige tusschenribspier (31. intercoslalis ex-
ternus.) 19. De buitenste rib-buikspier of de schuins nederdalende
buikspier, buitenste of groote buikspier (31. abdominis obliquus externus). 20. De bovenste nekbands-schouderspier of de scheefhoekige
nekspier (31. trapezius s. cucularis). 21. De onderste nekbandsschouderspier of de opligtende spier
van den hoek des schouderblads (31. levalor anguli scapulae), 22. De halswervel-schouderspier of de opligtende spier van
het schouderblad (31. levalor scapulae). 23. De armwervel-tepelsjier (31. delloideus et c/eido-mas-
toideus). 24. De borstbeens-schouderspier of kleine borslspier (31.
pecloralis minor). |
|||||||||||
25. De groote borst-armbeensspier of de groote borstspier (31.
pecloralis major). 26. De rugarmbeensspier of de breede rugspier (31. latis'
simus dor si). 27. De rib-schouderspier of de groote voorste getande spier
(31. serratus anticus major'). 28. De voorste schouderbladskamspier (31. supraspinatus).
29. De achterste schouderbladskamspier (31. infraspinalus).
30. De groote schouderdraaijerspier of de driehoekige arm-
spier (pars posterior m. deltoidei). 31. De groote schouderblads-elleboogspier of de lange elle-
boogspier (31, anconaeus longus). 32. De lange schouderblads-elleboogboogspier of de lange
strekspier van den opperarm (31. extensor etibiti longus). 33. De buitenste opperarmbeens-elleboogspier of buitenste
elleboogspier (31. anconaens externus). 34. De oppefarm-onderarmbeens-spiei' of armspaakbeens spier
of binnenste armspier [31. brachialis internus), 35. De buitenste opperarm-haakbeensspier of de buitenste
ellepijpbuigspier der ach.terb.and (31. Jlexor carpi ulna- ris externus). 36. De binnenste opperarm-haakbeensspier of do binnenste
ellepijpbuigspier der achterband (31, Jlexor carpi ultta- ris interims). 37. De opperarmbcens-griffelbeensspier of de spaakbeenbnig-
spier der achterhand (31. Jlexor radialis carpi). 38. De opperarmbeens-pijpbeensspier of de lange strekspier
van het pijpbeen (31, exlensor carpi radialis longus). 39. De onderarm-pijpbeensspier of strekspier van de knie {31,
abductor pollicis longus). 40. De opperann-kroonbeensspier of de buigspier van het
kroonbeen (31. Jlexor digilorum sublimis s. perforulus), 41. De armbeens-kegelbeensspier van het hoef been of buig-
spier van het hoef been (31, Jlexor digilorum profundus s. perforans). 42. De pijpbeens-kootbeensspier of buigspier van het koot-
been of middelste tusschenbeensspier {31. Jlexor polli- cit brevis Schawb , 31. interosseus medius Gürlt). 43. De opperarmbeensspier van het kroon en hoef been of
lange gemeenschappelijke strekspier {31. exlensor digi- lorum communis longior^. 41. De onderarm-koolbeensspier of de strekspier van het
kootbeen of de korte gemeenschappelijke strekspier (31. extensor digilorum brevior). |
45. De buitenste darmbeens-schenkelspier of de spanspier van
de scheede der dye (31. extensor fasciae latae). 46. De bovenste darmbeens-draaijerspier of de buitenste bil-
spier (31. glataens maximus s. externus). 47. De middelste darmbeens-draaijerspier of groote bilspier
(31. gtulaeus medius f) 48. De buitenste kruis-schenkelbeensspier of de driehoofdige
dyespier (31. biceps (triceps) Jemoris). a. Het bovenste hoofd.
b. Het middelste hoofd.
c. Het onderste hoofd.
49. De binnenste of achterste kruis-»chenkelbeensspier of
de lange aanhalende spier van het schenkelbeen of de
halfpeesachtige spier (31. adductor libiae longus s. 31. semilendinosus), 50. De buitenste dyebeens-schenkelbeensspier of de buiten-
ste groote Jyespier {31. vastus externus). 51. De schuinsche bilbeens-schenkelbeensspier of de knie of
wadenspier [31, poplitaeus). 52. De bilbeens schenkelbeensspier van het pijpbeen of voor-
ste scheenbeensspier {31. tibialis anticus).
53. De bilbeens-hielbeensspier of de tweebaikige of twee-
lingspier (31. gasfrocnemius). 54. De schenkel-hielbeensspier of de strekspier van het hiel-
been {31. planlaris). 55. De bil of dyebeens-kroonbeensspier of de buigspier van
het kroonbeen {31. solens et Jlexor brevis digilorum'). 56. De groote schenkelhoefbeensspier of de lange bni^spier
van het hoef been {31. Jlexor digilorum longus). 57. De kleine schenkel- hoefbeensspier of de dunne buio--
spier van het hoef been (31. Jlexor hallucis longus . 58. De scheen- of pijpbeens-kootbeensspier [31. Jlexor hallu-
cis brevis). 59. De bil of dyebeensspier van het koot- en hoefbeen of
de voorste strekspier van het koot- en hoefbeen {31. ex~ tensor digilorum longus). CO. De schenkelbeensspier van het koot- en hoefbeen of de
achterste strekspier van het koot- en hoefbeen [31. ex- tensor hallucis longus). ,./^rt.^<..1</^->'V>»y ƒ»«'^ ~*y |
||||||||||
VERKLARING YAIN PLAAT 3.
|
|||||||||
33. De arrnbeens-kegelbeensspier van het hoefbeen of
de buigspier van hoefbeen (M. flexor digitorum profundus s. perforans). 34. De achterste schaambeensbil- of dijebeenspier, of de
dikke aanhalende spier (31. adductor magnus). 35. De groote zit- of dragtbeensdijespier of de dunne
spier (M. gracilis). 36. De darmbeens-dije- of bilbeensspier, of inwendige
darmspier (31. iliacus internus). 37. De middelste darmbeensdraaijerspier of groote bil-
spier (31. glutaeus medius). 38. De darmbeens-schenkelbeensspier of regte diiespier
(31. rectus femoris). 39. De buitenste dijebecns-schenkelbeensspier of de
buitenste groote dijespier (31. vastus externus). 40. De schuinsche bilbeens-schenkelbeensspier of de knie-
of wadenspier (M. poplitaeus). 41. De bilbeens-schenkelbeensspier van het pijpbeen of
de voorste schcenbeensspier (31. libialis anticus). 42. De bilbeens-hielbeensspier of de tweebuikige- of twee-
lingspier (M. gastrocneinius). 43. De bil- of dijebeenskroonbeensspier of de buigspier
van het kroonbeen (31. soleus et flexor brevis digi- torum). 44. De groote schenkelhoefbeensspier of de lange buig-
spier van het hoefbeen (M. flexor digitorum longus). 45. De kleine schenkelhoefbeensspier of de dunne buig-
spier van het hoefbeen (M. flexor hallucis longus). —ïS»o<ss—■
|
|||||||||
18. De stuit of zitbecnsspier (M. coccygeus).
19. De voorste rugwervelribbenspicr of de bovenste
achterste getande spier (M. serratus poslicus superior). 20. De achterste rugwervclribbenspier of de onderste
achterste getande spier (31. serratus poslicus inferior). 21. De binnenste tusschenribbige spieren (31. interco-
stales interni). 22. De darmbeensbuikspier (M. obliquus internus),
23. De borstschaambeensspier of regte buikspier (M. rec-
tus abdominis). 24. De kringspier van de aars (M. sphincter ani).
25. De rugwer^elschouderspier of ruitvormige spier
(31. rhomboideus).
26. De ribschoiiderspier of <le groote voorste getande
spier (31. serratus anticus major). 27. De groote schouderblads-armbeensspier of groote
rolronde spier (M. teres major). 28. De schouderbladsknobbel-voorarm-spaakbcensspier of
tweehoofdige armspier (M. biceps brachii). 29. De opperarni-onderarmbeeiisspier of armspaakbeens-
spier of binnenste armspier (M.brachialis internus). 30. De lange schouderblads-elleboogspier of de lange
strekspier van den opperarm(M. extoisor cubiti longus). 31. De binnenste opperarmbeens-el leboogspier of de
driehoekige armspier (M. aconaeus internus). 32. De opperarm-kroonbeensspier of de buigspier van
het kroonbeen (M. flescor digilorum sublimus s. perforatus). |
|||||||||
1. De kinnebakspier (wangspier) (M. Buccinator).
2. De kaakspier der onderlip of de neertrekkende spier
van de onderlip (M. depressor labii inferioris). 3. De kringspier der lippen (M. orbicularis oris).
4. De slaapbeensspier (M. temporalis).
5. De griffelspier der achtcrkaak (M. slylo-maxillarü).
6. De schouderblads-tongbeensspier (M. omo-hyoideus).
7. De borstbeens-tongbeensspier (M. sterno-hyoideus).
8. De rugwerveltepelspier of de balsspier van het
tepelvormig uitsteeksel (M. trachelo-mastoideus). 9. De rugwervelkruinspier of zaamgevlochtene spier
(M. comphxus). 10. De aswervel-atlasspier of de onderste schuinsche
hoofdspier (31. epistrophico-allanticus s. obliquus capitis inferior). 11. De lusschenwervelspieren of de spieren tusschen de
dwarsche uitsteeksels (31. intertransversarii cervicis). 12. De borslbeens-kaakspier [M. sterno-maxillaris s. M.
slernO'Ckido mastoideus). 13. De halswervelkruinbeensspier of de groote voorste
en regte hoofdspier (ikf. rectus capitis anticus major). 14. De rib-halswervelspier of de schuinsche halsspie-
ren (M. scaleni). 15. De bovenste kruisbeensspier, of korte opl'urtende
spier van de staart (M. Uvator caudae brevis). 16. De onderste kruisbeensspier of lange neertrekkende
spier van de staart (M. depressor caudae longus). 17. De zijdelingsche kruisbeensspier de lange opiigiende
spier van de staart (31. Uvator caudae longus). |
|||||||||
YERKLARING YAN PLAAT 4.
|
|||||||||
12b. De lange rugspier (31. longissimus dorst).
13. De bovenste kruisbeenspier of korte opligtcnde
spier van de staart (M. levator caudae brevis). Zie PI- 3 Nu. 15- 14. De onderste kruisbeenspier of lange neertrekkende
spier van de staart (M. depressor caudae longus). Zie PI. 3 Kw, 16. 15. De zijdelingsche kruisbeenspier of de lange oplig-
lende spier van de staart (31. levator caudae lon~ gus). Zie PI. 3 N°. 17. 16. De stuit of zitbeensspier (M. coccygeus). Zie PI.
3 K». 18. 17. De gemeenschappelijke ribspier (31. sacrolumbaris).
18. De dwarsche ribspier (M. transtersus costarum)
19. De binnenste rib-buikspicr of dwarsche buikspier
(M. tranversus nbdominis). 20. De kring of sluitspier van den aars (31. sphincter
ant). Zie PI. 3 N°. 24. 21. De opligtende spier van den aars (31. levator ant).
22. De zilbeens-roedespier of de oprigtende spier van
de roede (31. crector penis). 23. De darmbeens-dije- of bilbeenspier, of inwendige
darmspier (M. iliacus inlcrnus). Zie PI. 3 Ntt. 36. 24. De onderste darmbeens draaijerspier of de kleine
bilspier (31, glutaeus minimus). 25. De schaambeens-schenkelspier, of de half vliesach*
lige spier {31. semimenbranosus). 26. De voorste schaambeens bil- of dijespier (31. pee
tinaeus). 27. De kleine zitbeens dijebeensspier, of de vierkante
dijespier (31. quadratus femoris). |
|||||||||
25. De tweeling spier (31, gemini s. gemellt),
29. De inwendige sluitspier (31. obturator interims).
30. De kleine darmbeensbilbeenspier of de dunne dije-
spier (31. tenuis femoris). 31. De binnenste bilbeen-schenkclspier of de binnenste
dikke dijespier (31. tastus internus). 32. De schuinsche bilbeens-schenkelbeenspier of de knie-
of wadenspier (31. poplitaeus). Zie PI. 3 N°. 40. 33. De bil- of dijebcenskroonsbeenspier of de buigspier
van het kroonbeen (31. soleus et flexor brevis digi- torum). Zie PI. 3 IN0. 43. |
|||||||||
1. De borstbeen-tongbeens spier,' borstbeenspier van het
tongbeen (31. sterno-hyoideus). Zie PI. 3 N°. 7. 2. De borslbeen-schildspier, borstbeenspier van het
sehildvormig kraakbeen (31. sterno thyreoideus). 3. De lange draaiwervelkrui'nbeenspier, de groote
achterste regte hoofdspier (31. rectus capitis pos- iicus major). 4. De korte draaiwervelkruinbeenspier of de middel-
s'.e achlersle regte hoofdspier (M. rectus capitis poslicus medius ) 5. De allaswervel-kruinbeenspier of kleine achterste
regte hoofdspicr (M. rectus capitis posticus minor). 6. De draaiwervcl-allasspier, onderste schuinsche hoofd-
spier of dikke strek*pier van den hals (M. epis- trophico-atlanticus s. obliquus capitis inferior). Zie PI. 3. N«\ 10. 7. De atlaswervel-tepel spier of bovenste schuinsche
hoofdspier (M. obliquus capitis superior). 8. De lusschenwervelspieren of de spieren tusschen
de dwarsche uitsteeksels (31. intertransversarii cervicis). Zie PI. 3 N°. 11. "9. De halswervel-kruinbeenspier, de lange buigspier
van hel hoofd of de groote voorste en regte hoofd- spier (31. rectus capitis anticus major). Zie PI. 3 Nu. 13. 10. De rib-halswervel spier cf de driehoekige halsspier
of schuinsche halsspieren (M. scahni). Zie PI. 3 N°. 14. 11. De rugwervcl allasspicr of lange halsspier (M.
longus colli). 11a. De nekband (ligamentum nuchae).
12. De halve- rugdoornspier (M. semispinalis dorst).
12a.De rugdoornspier (31. spinalis dorst). |
|||||||||
v'
|
||||||||||
VERKLARING VAN PLAAT 5.
|
||||||||||
--------------------------- , I, ^—■■—_------------------
11. De uitwendige sluitspier (M. obturator cxlernus).
12. De inwendige sluitspier (M. obturator internus).
13. De kleine darmbeens-bilbeenspier of de dunne dije-
spier (M. tenuris femoris) 14. De schuinsche bilbeens-schenkelbeenspier of de knie-
of wadenspier (M. poplitaeus). Zie PI. 3 N°. 40 en PI. 4 No. 32. 15. De bilbeens hielbeenspier, de tweebuikige of twee-
lingspier (ilf. gastrocnemii), 16. De zwelgkeel of het keelgat (pharijnx).
17. De slokdarm (oesophagus)
18. De tvvaalfvingerige darm (intestinum duodenum).
19. De blinde darm (intestum coecum).
20 De karteldarm [intestinum colon).
d. De. regter onderste laag.
e. De regter bovenste laag.
f. De banden of spier vezel stroken (fibrae Ion-
gitudinales). 2i« De endeldarm (intestinum rectum).
22. De kringspier van den aars (M. sphincter ani).
Zie PI. 4 N°. 20. 23. De regier nier [ren dexter).
|
||||||||||
1- De tusschenwervelspieren of de spieren tusschen de
dwarsche uitsteeksels (M. intertransversarii cer- vicis). Zie PI. 4 N°. 8. 2. De atlas-wiguitsteeksel spier, kleine voorste en
regte hoofdspier of korte buigspier van het hoofd (M, rectus capitis anticus minor). 3. De atlas-griffelspier zijdelingsche regte spier of
scheeve buigspier (M. rectus capitis lateralis). 4. De rugwervel-atlasspier of lange halsspier (M. lon-
gus colli). Zie PI. 4 N- 11. 5. De dwarsche doornspier of de gespletenespier der
ruggestreng (M. multifidus spinae). 6. De ruggewervel-ribbespieren of de opligtende spieren
der ribben (M. Uvator es costarum). 7 De borstbeen-ribbespier of de de driehoekige borst-
beenspier (M. sternalis S. triangularis sterni). 8, Het middelrif (Diaphragma).
a. Het peesachtig deel.
b. Het ribben deel.
c. Het lenden deel of de beenen.
9, De zilbeens-roedespier of de oprigtende spier der
roede (M. erector penis). Zie PI. 4 N°. 22. 10. De kruisbeens draaijerspier of de peervorniigespier
(M, pyriformis). |
||||||||||
g. De bodem der bias (fundus vesicae).
h. De mannelijke pisbuis (urethra virilis). i. De roede [penis). 24. Het hart (cor).
25. De groote slagader (Arteria aorta).
k. De voorste groote slagader (aorta anterior)t
l. De achterste groote slagader (aorta posterior)* 26. De voorste holle ader (vena cava anterior).
27. Het strottenhoofd (larijnx).
28. De luchtpijp (trachea vel aspera arteriax).
29. De regter long. (pulmo dexter).
-------------_^».—_---------
|
||||||||||
VERKLARING VAN PLAAT C.
|
|||||||||
1. De allas-wiguitsteekselspier of kleine voorste en
regie hoofdspier of korte buigspier van het hoofd (M. rectus capitis anticus minor). Zie PI 5 N°. 2 2. De atlas-griffelspier, zijdelingsche regtespier of scheeve
buigspier (M. rectus capitis lateralis). Zie PI, 5 N°. 3.
3. De rugwervel-atlasspier of lange halsspier (M.
lontjus colli), Zie PI. 4 N°. 11 en PI. 5 N°. 4. 4. De dwarsche doornspier of de gespleetenspier der
ruggestreng (M, multifidus spinae). Zie PI. 5 Nu. 5. 5. De ruggewervel-ribbenspier of de opiigtende spieren
der ribben (M. levatores costarum). Zie Pi. 5 N°. 6. 6. De borstbeens ribbenspier of de driehoekige bors-
beensspier (M. sternalis sine triangularis stemt). Zie PI. 5 N°. 7. 7' Het middelrif (Diaphragma).
8. De spleet voor de groote slagader (liiatus, aörtious)
9. De spleet voor de spijsbuis (foramen oesophageum)-
10 Het vierhoekiggat [foramen quadrilaterum).
a. Het ribbendeel of de groote spier van het
middelrif (pars costalis).
b% Het lendendcel of de kleine spier (pars lumbalis).
|
|||||||||
c. Het peesachtig middelpunt of de spiegel van
Helmont (centrum tendineum s. speculum Flelmontü), 11. Hel hart (Cof).
d. De linker of achlersle hartekatner, aorta
kamer (Ventriculus sinister s. aorticus), e. De achtersie of linker harteboezem, de boe"
zem der longaderen (Atrium sinistrum s. sinus venarum pulmonalium). 12 De groote slagader (Arteria aorta).
f. De voorste groote slagader (Aorta ante-
rior). g. De achterste groote slagader (aorta postertor), h. De longaderen (venae pulmonales). i. De regter of voorsle hartekatner, longka- mer (ventriculus dexter s. pulmonalis). k. De voorste of regter harteboezem, boezem der holle aderen (Atrium dexlrum s. sinus vena- rum cavarum). 13. De longslagader (Arteria pulmonalis).
14. De voorsle holle ader (vena cava anterior).
15. De achlersle holle ader (vena cava posterior).
16. De darmbeens-lendenspier of kleine haasspier (Psoas
minor). |
|||||||||
17. De lcndenwervel dijebeensspier of de groote haas-
spier (Psoas magnus). 18. De kruisbeens draaijerspier of peervormigespier of
de uitwendige darmbeensspier (M. pijrijormis s. pijramidalis). 19. De buitenste verstoppendespier of uitwendige sluit,
spier (M. obturator éxiernus). 20. De binneste verstoppenspier of inwendige sluitspier
(M. obturatot internus). |
|||||||||
77/
|
|||||
s?,?/i
|
|||||
"-,■,--. w*. j'
|
|||||
1
|
||||||
J*l&.
|
||||||
ru.
|
|||
MA
|
||||||
f
|
||||||
/y j
|
|||
l'/J/.
|
|||