-ocr page 1-
P Hl 'I T f->
auto's uit binnenstad (auh)
HISTORISCH JAARBOEK
VOOR AMERSFOORT
EN OMSTREKEN 2004
-ocr page 2-
FLEHITE JAARBOEK 2004
Rabobank
-ocr page 3-
Flehite
HISTORISCH JAARBOEK
VOOR AMERSFOORT
EN OMSTREKEN 2004
V
UITGEVERIJ BEKKING AMERSFOORT
-ocr page 4-
Flehite
HISTORISCH JAARBOEK VOOR AMERSFOORT EN OMSTREKEN
verschijnt onder auspiciën van de Stichting Museum Flehite en de
Oudheidkundige Vereniging Flehite in samenwerking met de
Gemeentelijke Archiefdienst Amersfoort, het Gemeentelijk Bureau
Monumentenzorg en de Gemeentelijke Archeologische Dienst
Redactie
Dr. J. Ayolt Brongers (voorzitter)
Dr. Paul Brusse
Dr. Ludo Jongen (eindredactie)
Dr. Fred van Kan
Drs. R.M. Kemperink
Drs. Gerard Raven (redactiesecretaris)
Drs. Francien Snieder
Redactieadres
Museum Flehite Amersfoort, t.a.v. Gerard Raven, 't Zand 14,
3811 GC Amersfoort, tel.: 033-2471104; fax: 033-4630254;
e-mail: g.raven@museumflehite.nl
Afbeelding omslag:
Plakkaat tegen de West-Oost doorbraak in de
Amersfoortse binnenstad (zie: pp. 28-29) uitgaand
van TABAK (collectie J.A. Brongers).
© 2004 Oudheidkundige Vereniging Flehite
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd
en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de Oudheidkundige Vereniging Flehite.
ISBN 90 6109 5700
-ocr page 5-
Inhoud
De jaren 60: Ook in Amersfoort een omwenteling                                    8
-     Bij wijze van inleiding (Ludo Jongen)                                                      8
-     De teloorgang van de nijverheid in Amersfoort. De jaren 60 als
breekpunt. Maar in welke eeuw? (Paul Brusse)
                                    12
-     "Wij hebben er TABAK van!" Bestuurlijke ambitie en politieke
opwinding tussen 1950 en 1975 (Addy Schuurman)
                             20
-     De dominee van Amersfoort. Religie in de Keistad tijdens de
jaren 60 (James C. Kennedy)                                                                   37
-     John Mayall in Amersfoort (Arie Keijzer)                                              50
Het oudste stenen huis van Amersfoort (of de oudste stenen in een
Amersfoorts huis). De bouwgeschiedenis van het huis Hof 39
door Albert van Engelenhoven                                                                       55
De stadsplattegronden van Amersfoort
door J.-M.A.W. Morel                                                                                   84
In memoriam mevrouw L. van Hoorn-Koster
door B.G.J. Elias                                                                                          129
Kroniek
-     Monumentenzorg in 2003
door Max Cramer, Albert van Engelenhoven, Sandra Hovens en
Jaap Vernhout                                                                                        131
-     Van spieker tot stadsmuur door Francien Snieder                                145
Literatuuroverzicht
door Fred van Kan                                                                                       150
Recensies
-     Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel: Kamp Amersfoort
(Kees Ribbens)                                                                                     154
-     C. van den Braber: Gezicht op Amersfoort van Matthias Withoos
(Gerard Raven)
                                                                                    157
Over de auteurs                                                                                        159
Erratum
160
-ocr page 6-
De jaren 60:
Ook in Amersfoort een omwenteling
Op 24 januari 2004 begaven zo'n 75 mensen zich door een druilerige
regen naar de Sint-Aagtenkapel aan 't Zand in Amersfoort. De
Oudheidkundige Vereniging Flehite organiseerde daar ter gelegenheid
van haar 125-jarig bestaan een symposium over de woelige jaren 60.
Vier sprekers belichtten elk één facet van de veranderingen die zich
tussen 1960 en 1970 in Amersfoort voltrokken. Vóór de middagpauze
werd de schijnwerper gericht op de economische en politieke ontwikke-
lingen: Paul Brusse nam de economische veranderingen voor zijn reke-
ning, waarna Addy Schuurman het politieke leven onder de loupe nam.
Na de lunch werden de culturele ontwikkelingen belicht: James Kennedy
sprak gloedvol over het wel en wee binnen de Amersfoortse kerken; Arie
Keijzer bracht ten slotte de muzikale ontwikkelingen voor het voetlicht.
Die vier lezingen worden hier in bewerkte vorm en van noten voorzien
aangeboden. De teksten worden voorafgegaan door wat losse overpein-
zingen over dat veel bewogen decennium.
Bij wijze van inleiding
door LUDO JONGEN
Na de bevrijding werd in ons land de wederopbouw krachtig ter hand
genomen. Zo snel mogelijk moest alles weer normaal worden. De draad
die men op 10 mei 1940 noodgedwongen had laten vallen, moest worden
opgenomen. In de volgende tien, vijftien jaar werd er druk gerestaureerd.
Natuurlijk waren er tegenslagen. "We" verloren Indië in 1949 (en in
1962 ook nog eens Nieuw-Guinea). Op 31 januari 1953 brak de zee door
de dijken van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden: het hele gebied
stroomde onder, honderden mensen kwamen om. De Zeeuwse
wapenspreuk indachtig {Luctor et emergo: ik worstel en kom boven) werd
met dubbele energie de schade hersteld.
-ocr page 7-
INLEIDING
De jaren 50 kabbelden rustig voort. Alles was weer als vanouds: vader
ging 's ochtends op de fiets naar zijn werk, de kinderen gingen fris
gewassen en gestreken naar school en moeder maakte het huis aan kant.
Om met een kleine variant Nescio (Dichtertje) te citeren: "Met vaderlijk
welgevallen zag God op [dit landje] neer."
Was er dan niets veranderd? Jawel, vanwege de woningnood werden bij
veel steden nieuwbouwwijken uit de grond gestampt. Werd vóór de
"oorlog" vrijwel uitsluitend laagbouw neergezet, nu verrezen overal flats.
Amerikaanse toestanden.
Onze bevrijders hielden in Duitsland een grote troepenmacht op de
been om het rooie, Russische gevaar het hoofd te kunnen bieden.
Amerikaanse soldaten vonden de West-Europese muziek slap, zo niet
slaapverwekkend. In Nederland bepaalden bijvoorbeeld Eddy Christiani,
de Zangeres zonder naam en de Skymasters de muzikale smaak. Nee, voor
echte muziek moest je in de States zijn: jazz, rhythm & blues en rock 'n'
roll. In de Nieuwe Wereld streden radiostations om de gunst van de
luisteraars; elke soort muziek had zijn eigen zenders. In Europa misten de
Amerikanen hun muziek. Dus moesten de legerbases zelf zorgen voor het
muzikale vertier. Met een goede radio konden ook anderen deze
programma's oppikken. In de jaren 50 begon Radio Luxemburg soortge-
lijke uitzendingen te verzorgen. En daarmee werd de Europese jeugd
bestookt met Amerikaanse muziek. Ook in Nederland, mede omdat Radio
Luxemburg via de de draadomroep te beluisteren viel.
Ouderen beschouwden de muziek van Bill Haley, van Jerry Lee Lewis,
van Little Richard en van Elvis Presley, de ongekroonde koning van de
rock 'n' roll, als herrie. Ook de jazz werd slechts door een kleine elite op
prijs gesteld. Nee, de ouderen hielden het bij Franse chansons (Edith Piaff)
en Duitse "schlagers" (Freddy: Junge, komin bald wieder). De jeugd
daarentegen had er wel oren naar: die probeerde die Amerikaanse muziek
te imiteren. In garages en kelders oefenden wekelijks vele bandjes. De
meeste hebben hun oefenruimtes nimmer verlaten, maar soms brak een
groep door. Dat lukte bijvoorbeeld Peter en zijn Rockets in 1959 met Kom
van dat dak af,
het eerste, onvervalst Nederlandstalige rock 'n' roll-liedje.
De echte doorbraak in de muziek kwam in 1963. In dat jaar brachten
The Beatles een serie plaatjes uit waarmee ze de hitparades bestormden:
From Me To You, Please, Please Me, I Wanna Hold Your Hand en uiteraard She
Loves You.
In het kielzog van The Beatles grepen andere Britse groepen
hun kans, zoals The Rolling Stones, The Animals en The Yardsbirds. Al die
groepen beweerden terug te keren naar wortels van die muziek: de rauwe
rhythm & blues van Muddy Waters, B.B. King en Chuck Berry. Met de
7
-ocr page 8-
JONGEN
komst van het piratenschip Veronica kregen ook Nederlandse
beatgroepen een kans: Motions, Q65, The Golden Earrings, Outsiders en
Cuby & the Blizzards.
Hadden de ouderen in de jaren 50 de tienermuziek schouderophalend
gedoogd, nu waren de afkeurende geluiden niet van de lucht. Want die
jongens droegen lange haren! Schande! Had Paulus niet beweerd "Leert
de natuur zelf u niet, dat het voor een man oneer is het haar lang te
dragen?" (1 Korintiërs 11,14)? Haren en bij uitbreiding het hele uiterlijk
van jongemannen wijzigde zich in een mum van tijd. De colbertjes werden
vervangen door truien en stropdassen waren al "uit" lang vóór prins Claus
hem demonstratief afdeed. En bij de meisjes waren schoenen met plateau-
zolen, minirokjes en India-kleding in de mode. Als de jeugd al niet aan de
hasj was, dan stonk het overal naar wierook.
De revolutie in de jeugdcultuur leek als een donderslag bij heldere hemel
te zijn gekomen. Wie veertig jaar later terugkijkt, ziet dat er ook andere
signalen waren van op til zijnde veranderingen.
In de rooms-katholieke kerk was Pius XII (1939-1958) opgevolgd door
een "tussenpaus". De boerenkardinaal Angelo Giuseppe Roncalli ontpopte
zich als paus Johannes XXIII tot een ware vernieuwer. Hij wilde het geloof
weer naar de mensen brengen. Hij wilde discussiëren, niet alleen met zijn
geloofsgenoten, maar ook met andersdenkenden. De naam van deze
beminnelijke paus is onverbrekelijk verbonden met het Tweede Vaticaanse
Concilie dat op 11 oktober 1962 in de Sint-Pieter werd geopend. Het was
Johannes XXIII niet gegeven zijn werk te voltooien. Zijn opvolger, Paulus
VI (1963-1978), zette het werk voort. Inmiddels waarde een nieuwe geest
door rooms-katholiek Nederland. De liturgie werd niet meer in het Latijn
gehouden, maar in het Nederlands.
De bezetting van het Maagdenhuis in mei 1969 vormde een
hoogtepunt in het studentenprotest. Niet alleen in Nederland maar in alle
grote universiteitssteden gingen studenten de straat op om beter en vooral
maatschappelijk relevant onderwijs te eisen. Daarvóór was echter al een
begin gemaakt met de vernieuwing van het middelbaar onderwijs. In de
zomer van 1962 had de KVP-minister Cals zijn Mammoetwet (officieel:
Wet tot regulering van het Voortgezet Onderwijs) door de Kamer
geloodst. Vanaf augustus/september 1968 werd voor alle middelbare-
scholieren een brugklas ingevoerd. De (M)ULO [(Meer) Uitgebreid Lager
Onderwijs], de MMS [Middelbare Meisjes School] en de HBS [Hogere
Burger School] verdwenen en maakten plaats voor MAVO, HAVO en
Atheneum (met of zonder Latijn). Alleen het Gymnasium bleef bestaan, zij
het dat ook dat schooltype enkele concessies moest doen.
8
-ocr page 9-
INLEIDING
Ook de politiek ontkwam niet aan vernieuwingen. Er kwamen nieuwe
politieke partijen. Naast de overduidelijke protestbewegingen als de
Boerenpartij van Boer Koekoek die vanaf 1963 in de Tweede Kamer
vertegenwoordigd was, werden de socialistische kameraden bevangen
door een nieuw élan. Hans van den Doel en Han Lammers publicerden
Tien over rood (1966) waarmee een nieuwe koers werd uitgestippeld voor
de PvdA. Daarbij heeft de anarchistische protestbeweging van Roel van
Duyn ongetwijfeld een rol gespeeld. Provo's en later de Kabouters van de
Oranje Vrijstaat schudden met ludieke aksies iedereen wakker. Uit
onvrede met de gangbare politieke partijen ontstond ook D'66, een links-
liberale beweging die de kiezers meer bij de politiek wilde betrekken.
In het kielzog van al deze activiteiten begonnen ook de vrouwen zich
te roeren. Dankzij de pil kon de vrouw genieten van seks zonder de angst
voor zwangerschap. Joke Smit publiceerde in 1967 in De gids haar
baanbrekende artikel "Het onbehagen bij de vrouw". De oprichting van de
beweging "Man vrouw maatschappij" (1968) was daarvan een direct
gevolg. De tweede feministische golf was een feit. Emancipatie werd het
sleutelwoord. Vrouwen eisten meer rechten, ze wilden weg van het
aanrecht en een gewone (betaalde) baan hebben, met hetzelfde salaris als
hun mannelijke collegae. Vrouwen wensten geen slaven van hun
echtgenoten te zijn. In 1967 trad de wet in werking waarbij gehuwde
vrouwen zelfstandig, dus zonder akkoordverklaring van de echtgenoot,
financiële transacties mochten doen. De actie "Baas in eigen buik" van de
Dolle Mina's uit 1970 zette die lijn in feite voort.
Wie een aantal jaren uit de geschiedenis licht, ontkomt niet aan
vervorming. De geschiedenis is een continuüm: men kan er niet zo maar
een stuk uitsnijden. Sommige ontwikkelingen waren al gaande, andere
worden pas later met succes bekroond. Dat geldt ook voor de jaren 60. Het
bovengeschetste beeld beoogt niet meer dan een impressie te geven van
wat zich in die periode allemaal heeft voorgedaan in Nederland. Binnen
dat geheel neemt de stad Amersfoort een eigen plaats in.
Amersfoort, Sint-Elisabeth-van-Portugal MMIV
-ocr page 10-
De teloorgang van de nijverheid in
Amersfoort
De jaren 60 als breekpunt. Maar in welke eeuw ?
door PAUL BRUSSE
De jaren 60 van de 20ste eeuw staan symbool voor grote veranderingen.
Op cultureel, op politiek en ook op economisch terrein leken de ontwik-
kelingen in een stroomversnelling te raken. Of dat werkelijk zo was, zullen
historici de komende tijd moeten uitmaken, maar op economisch terrein
zijn sommige veranderingen in ieder geval met enkele cijfers zichtbaar te
maken. Om te laten zien dat de jaren 60 inderdaad een breekpunt
vormen, moeten ook de cijfers van daarvóór gegeven worden. Twee
eeuwen geleden had iets meer dan een kwart van de beroepsbevolking in
Nederland werk in de nijverheid gevonden. In 1849 werkte 31% van de
beroepsbevolking in deze sector, een halve eeuw later was dat een weinig
hoger, maar in 1930 lag het percentage op 40. In 1960 werkte ongeveer
45% van de beroepsbevolking in de nijverheid en industrie.
De toenemende betekenis van de nijverheid hield vooral verband met
de industrialisatie, dat wil zeggen de opkomst van de fabrieksmatige
productie. Dit was een langdurig proces. De industrialisatie begon direct
na 1860, maar beperkte zich aanvankelijk tot enkele bedrijfstakken, zoals
de textielnijverheid in Twente en Brabant. Daar kwamen grote textielfa-
brieken te staan, waarin de werktuigen op stoomkracht dreven. Met de
introductie van de electro- en benzinemotor, zo rond de eeuwwisseling,
konden ook de kleinere bedrijven mechaniseren en dat gaf een nieuw
impuls aan het industrialisatieproces. De industriële productie groeide
sterker dan de economie als geheel. In de jaren 30 tot 50 vertraagde de
industriële groei, maar na 1950 trad hierin een duidelijke versnelling op,
die echter na 1960 al weer afnam. Vanaf de jaren 70 groeide de industriële
productie zelfs minder snel dan de Nederlandse economie als geheel.
Vanaf de jaren 60 ging het dus minder goed met de industrie, hetgeen
ook tot uitdrukking komt in een relatieve afname van het aantal
werknemers in de industrie. Begin jaren 80 was het aandeel van de
beroepsbevolking in de nijverheid en industrie met 30% al weer een stuk
lager dan in 1960 en aan het einde van de eeuw was iets minder dan een
kwart van de beroepsbeoefenaars werkzaam in deze economische sector.
-ocr page 11-
TELOORGANG VAN DE NIJVERHEID
Verhoudingsgewijs is de beroepsbevolking in de industrie de laatste
veertig jaar van de vorige eeuw dramatisch afgenomen. De voornaamste
oorzaak voor deze neergang was de verslechterende internationale
concurrentiepositie van Nederland. Vooral de hoge lonen speelden de
industrie parten, waardoor eerst de arbeidsintensieve industrie, zoals de
textielindustrie ter ziele ging.1
Het aantal mensen dat werkzaam is in de dienstverlening groeide
daarentegen van 44% naar 72%. Bijna drievierde van de Nederlandse
beroepsbevolking werkt tegenwoordig in de dienstensector. Dat is te zien
aan de kantoorparken die overal de grond uit zijn gestampt en nog steeds
uit de grond gestampt worden. In Enschede, ooit een van de belangrijkste
industriesteden van Nederland, met name de textielindustrie was daar
zeer belangrijk, is nauwelijks nog iets over van het industriële verleden. In
Tilburg een andere belangrijke industriestad van weleer, waar het aantal
werknemers in de textielnijverheid vanaf de jaren 60 razendsnel afnam,
herinnert alleen nog een prachtig textielmuseum aan dit industrieel
verleden. De teruggang gaat zó snel, de afbraak van de grauwe fabrieks-
gebouwen gebeurt zó rigoureus, dat historici aan de bel hebben getrokken
en om clementie hebben gevraagd, want anders gaat ons industrieel
erfgoed voor altijd verloren en verdwijnt het tastbare bewijs dat
Nederland ooit grote industrieën heeft gehad.
Of Nederland in vergelijking met andere landen een echt industrieel
land is geweest, is de vraag, maar veertig jaar geleden was de betekenis van
de industrie in Nederland groter dan ooit. Veertig jaar geleden torende de
fabriekspijpen hoog boven de vele industriële steden van Nederland uit,
werden grote gebieden gehuld in de rook van stinkende fabrieken, werden
er vliegtuigen, oceaanstomers, treinstellen en auto's gemaakt. Veertig jaar
geleden waren de mijnen nog open en werd er nog echt gewerkt.
Ook in Amersfoort vonden de laatste veertig jaar grote veranderingen
plaats. De kale vlakte bij de Eem is daar onder meer het resultaat van. Niet
zo lang geleden stonden daar grote fabrieken, onder andere die van Polak
Frutal Works, die de meeste Amersfoorters zich nog wel zullen herinneren.
Dit bedrijfis dan ook nog niet zo lang weg. Niet iedereen zal dat overigens
betreuren, want het bedrijf rook je tot in de wijde omtrek en dat was niet
altijd prettig. Anders is dat met de Phoenix-brouwerij, die al veel langer
weg is. Het bedrijf was in een prachtig gebouw aan het Smallepad
gevestigd. Had dat er nu nog gestaan, dan zou het waarschijnlijk niet
afgebroken worden. Ondanks de naam is het bedrijf niet meer uit zijn as
herrezen; kantoren zijn ervoor in de plaats gekomen, alleen de naam van
het bedrijf is overgebleven.
11
-ocr page 12-
SE
Vlak naast de grote brouwerij stond de Soplafabriek, de sigarenfa-
briek, en even verderop de koekjesfabriek van Meursing, bij beide
bedrijven werkten honderden mensen. Het bedrijf van Meursing (nu ligt
op die plaats een troosteloze parkeerplaats in afwachting van wat gaat
komen) was overigens niet de eerste fabriek die daar stond, daarvóór
stond er een textielfabriek. Weg zijn al die bedrijven, weg zijn ook de
gebouwen waarin ze gevestigd waren. Van de fabrieksgebouwen die er nog
staan, heeft een aantal een andere bestemming gekregen, zoals het
gebouw van de vleeswarenfabriek van Noack, waar nu de boekhandelaar
De Slegte zijn landelijke magazijn van tweedehandsboeken in onder heeft
gebracht. Ook het gebouw waar begin jaren 50 Molenaars Nederlandse
Automobielfabriek werd gevestigd voor de assemblage van Morris-auto's
staat er nog en wordt thans gebruikt door verschillende kleine bedrijfjes.
De spoorwegwerkplaats staat er eveneens nog. Maar hoe lang nog? Er
wordt naarstig gezocht naar een nieuwe bestemming voor dit gebouw. En
dat is goed, want dit en andere fabrieksgebouwen herinneren ons aan een
hele andere tijd, al ligt die tijd niet eens zo ver achter ons.2
.Fabrieken maken sinds de jaren 60 dus plaats voor kantoren. Ook in
Amersfoort. Maar in Amersfoort ging het allemaal een beetje anders dan
elders in het land. Omdat te kunnen begrijpen, moet men bij het begin
beginnen, zeg maar rond 1850. Amersfoort was toen een echte nijver-
heidstad. Honderden mensen werkten in de textielnijverheid en nog eens
honderden in andere bedrijfstakken. Men moet zich hierbij geen grote
fabrieken voorstellen; de wevers en andere beroepsbeoefenaars werkten
gewoon thuis. Als gevolg van de mechanisatie van de textielnijverheid in
Twente ging de textielnijverheid in Amersfoort echter verloren.3
Zij trok de gehele nijverheid in haar val mee. Werd overal in
het land de nijverheid belangrijker, in Amersfoort nam de betekenis juist
af (zie grafiek 1).
3000
2500
2000
1500
1000
500
0
1849
1889
^^^^^^
□  overig
■   leer
■  metaal
H  voeding
□   bouw
■   kleding
□  textiel
Grafiek 1 Aantal werknemers in de nijverheid in Amersfoort in 1849 en 1889
-ocr page 13-
TELOORGANG VAN DE NIJVER
De stad maakte een moeilijke tijd door. Een lichtpuntje was de aansluiting
van Amersfoort op het spoorwegennet. Deze verbinding bracht uitein-
delijk weer allerlei bedrijven naar Amersfoort, om te beginnen de
brouwerij, die in de jaren 70 van de 19de eeuw in Amersfoort werd
gevestigd. In 1904 kwam daar de spoorwegwerkplaats bij. Dat gaf veel
werkgelegenheid, al kwamen de eerste werknemers met het bedrijf uit
Haarlem mee. De meeste werkgelegenheid werd echter buiten de
industrie gerealiseerd, namelijk in de dienstensector. Amersfoort werd
namelijk vanwege die goede verbindingen uitverkoren als garnizoenstad,
en omdat Amersfoort zich tot een spoorwegknooppunt ontwikkelde, gaf
de bedrijfstak verkeer steeds meer werk. Omstreeks 1910, toen Nederland
al aardig geïndustrialiseerd was, was Amersfoort een echte dienstenstad.
Het gevolg was, dat Amersfoort een relatief welvarende gemeente was
geworden, die veel minder te lijden heeft gehad van de crisis in de jaren
30.4
Vanaf 1910 kwam industrie toch echt op gang in de stad. De reeds in
Amersfoort gevestigde bedrijven groeiden en er kwamen nieuwe onderne-
mingen naar de stad. Voorbeelden van de eerste groep, waren de
spoorwegwerkplaats, waar in 1905 ongeveer 170 mensen werkten en in
1930 450. Eysink, een oud Amersfoorts bedrijf, dat naar verluidt de eerste
Nederlandse auto bouwde en in 1886 was begonnen, telde in 1908 vijftig
werknemers, in 1930 meer dan het dubbele. Het bedrijf van Wolter aan de
Korte Beekstraat, waar Dros in 1906 als vennoot toetrad, telde dat jaar
ongeveer 12 medewerkers, had in 1959 350 mensen in dienst. Het sigaren-
bedrijfje van Houbaer telde in 1909 een paar werknemers, in 1930 niet
minder dan 350 mensen. Toen stond het bedrijf bekend als Sopla. Naast
dit laatste bedrijf kwamen er nog twee sigarenbedrijven naar Amersfoort,
die het redelijk goed deden.
Er kunnen meer van dergelijke snel groeiende bedrijven genoemd
worden, zoals de brouwerij en de koekjesfabriek, die trouwens tot 1919
een broodfabriek was. Nieuw waren het bedrijf van Noack. In 1919 in
Amersfoort gesticht en begonnen met 14 werknemers. Dat aantal was in
1930 al vertienvoudigd. Nieuw was ook het bedrijf Huijgen en Wessel dat
in 1919 werd opgericht. Het telde gelijk 150 werknemers en zou
uitgroeien tot de een van de grootste bedrijven van Amersfoort met in de
jaren 60 meer dan 1000 werknemers. Toen heette het bedrijf overigens
Bronswerk. Nieuw was Erdal, het bedrijf werd in 1937 van Amsterdam
overgeplaatst naar Amersfoort. Goednieuwe fabrieksgebouwen werden er
neergezet. De gemeente ontving dit bedrijf met open armen, want hoewel
Amersfoort de crisis goed doorkwam, was elke werkgever van groot
belang. Nieuw was ook de Rooy's Electrische Melange-Inrichting
-ocr page 14-
#
BRUSSE
Amersfoort, of beter bekend als Remia. In 1934 begonnen, kon reeds in
1938 een nieuwe fabriek aan de Isseltse weg neergezet worden.5
Amersfoort industrialiseerde eindelijk. De jaren 30 tot 60 kunnen de
hoogtij dagen van de Amersfoortse industrie genoemd worden. Dat is met
een aantal cijfers te illustreren. Werkten rond 1890 70 mensen bij
industriële bedrijven, in 1930 waren dat er 2.400 en in 1963 7.200.6 Vooral
in de bedrijfstakken metaal en Voedings- en genotsmiddelen werd de
sterkste groei gerealiseerd. Dat was overigens conform de landelijke
ontwikkelingen.7
Toch bleef Amersfoort ook toen bovenal een dienstenstad. In
vergelijking met de nijverheid in veel andere steden bleef deze sector in
Amersfoort klein. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een vergelijking van de
nijverheid in Amersfoort met die sector in zes andere destijds ongeveer
even grote gemeenten, waaronder Hengelo, Deventer en 's-
Hertogenbosch. Werkten in deze gemeenten respectievelijk 53, 46 en 43%
van de beroepsbevolking in de nijverheid, in Amersfoort lag dat
percentage net boven de 30% (grafiek 2). Een vergelijking voor 1930 geeft
hetzelfde beeld.8
Niettemin was ook in Amersfoort de industriële sector tussen 1930 en
1960 groter dan deze ooit geweest was in de 20ste eeuw. De eerste tekenen
van teruggang in Amersfoort waren echter al vóór 1960 te zien. De eerste
industriële bedrijven sloten al voor die tijd hun poorten. Die teruggang
vond aanvankelijk voornamelijk in één bedrijfstak plaats, namelijk de
bedrijfstak Voedings- en genotsmiddelen. In de eerste plaats binnen de
sigarenindustrie. In 1960 was daar al niets meer van over. De drie grote
sigarenbedrijven hadden heel snel het veld moeten ruimen, eerst was het
aantal werknemers afgenomen. Ook Remia verdween van het
Amersfoortse toneel en verhuisde naar Den Dolder. Een bijzonder bedrijf
buiten de bedrijfstak Voedings- en genotsmiddelen dat voor Amersfoort
verloren ging was Eysink. Het bedrijf dat sinds 1911 aan het Julianaplein
was gevestigd ging halverwege de jaren 50 failliet. Het verdwijnen van
deze bedrijven had een negatief effect op de Amersfoortse industrie, het
aantal werknemers in deze sector nam relatief af. De Amersfoortse ontwik-
keling week hiermee af van de nationale ontwikkeling, waar nog een groei
te zien was. Toch was er in absolute termen nog steeds sprake van groei in
de Amersfoort industrie.
Dat veranderde na 1960. Na 1960 nam het aantal werknemers in de
industrie absoluut gezien af. Dat was nog niet eerder gebeurd in de 20ste
eeuw. Nog steeds was het vooral de bedrijfstak Voedings- en genotmid-
delen verantwoordelijk voor deze afname, maar ook in andere bedrijf-
stakken verminderde de werkgelegenheid. De spoorwegwerkplaats en
14
-ocr page 15-
TELOORGANG VAN DE NIJVERHEIDA
Erdal hadden eindjaren 60 veel minder mensen in dienst dan eindjaren
50. Molenaars assemblagefabriek werd in 1963 stopgezet. Bedrijven
automatiseerden de productie waardoor langzaam maar zeker minder
mensen nodig waren. In 1970 verdween de brouwerij uit Amersfoort en in
1974 werd de Amersfoortse Broodfabriek, een nog niet genoemd bedrijf,
overgeplaatst naar Utrecht. Sindsdien is het aantal bedrijfssluitingen
alleen maar toegenomen.
Hoe moeten deze ontwikkelingen verklaard worden, zowel de opkomst
van de industrie als de neergang? Het is door een combinatie van interna-
tionale, nationale en lokale factoren dat de zaken zijn gegaan zoals ze zijn
gegaan. De industrialisatie was een internationale ontwikkeling, die in
Engeland na 1780 is begonnen en in Nederland, zoals gezegd, na 1860 van
start ging. De eerste kennismaking met de industrialisatie viel Amersfoort
zeer zwaar, want, zoals ook al gezegd, door de mechanisatie in de textiel-
nijverheid in Twente ging die in Amersfoort failliet. Dat had waarschijnlijk
te maken met de relatief hoge lonen in de stad.9 Honderden textielar-
beiders moesten naar ander werk omzien, dat er niet was en dus trokken
ze maar weg. De Amersfoortse bevolkinggroei stagneerde in die tijd. In
1850 woonden er ongeveer 12.900 in de stad en in 1875 niet meer dan
13.400.io
Een belangrijk impuls kreeg de Nederlandse industrie tijdens de
economische opgang van na 1895, die met wat onderbrekingen tot eind
jaren 20 aanhield. Toen maakte ook de industrie in Amersfoort een
belangrijk opgang mee, want de hoogte van de lonen in Amersfoort
vormde toen minder een belemmering. Erdal kwam juist naar Amersfoort
vanwege de gunstige lonen ten opzichte van Amsterdam en bij de CAO
voor de sigarenindustrie van 1931 werd Amersfoort in dezelfde loonklasse
ingedeeld als de industriestad Eindhoven. De Amersfoortse sigarenfa-
brieken konden derhalve tot bloei komen. Toch stonden de Amersfoortse
lonen in de bedrijfstak Voedings- en genotsmiddelen onder een opwaartse
druk, vanwege het feit dat in andere bedrijfstakken hogere lonen werden
uitbetaald en dat zou de genoemde bedrijfstak uiteindelijk opbreken.
Belangrijker wellicht nog dan de hoogte van de lonen was de goede
bereikbaarheid van Amersfoort, mede dankzij de centrale ligging en de
goede spoorwegverbindingen. Verschillende bedrijven kwamen onder
meer daarom naar Amersfoort. Het gaat nu over een tijd waarin het
autoverkeer nog niet goed ontwikkeld was en niet alle delen van het land
ontsloten waren door snelwegen. De brouwerij is het eerste voorbeeld van
een bedrijf dat naar Amersfoort kwam vanwege de verbindingen, hoewel
ook van belang was dat hier goed water uit de grond te halen was. Vers
15
-ocr page 16-
S E
gebrouwen bier moest zo snel mogelijk naar de klant en dat ging niet zo
goed per paard en wagen via hobbelige en onverharde wegen. De
spoorwegwerkplaats is een ander voorbeeld en zo volgden er meer.
Amersfoort ontwikkelde zich echter, dankzij de aanleg van de spoorwegen,
in de eerste plaats als dienstenstad, waardoor de lonen werden opgestuwd.
In de jaren 30, 40, 50 en 60, toen Nederland veel beter ontsloten werd
en het vrachtverkeer over de weg steeds meer opkwam, gold het voordeel
van de centrale ligging veel minder en ging de hoogte van de lonen
zwaarder tellen. In de Voedings- en genotsmiddelen industrie waren de
lonen relatief laag, en juist deze bedrijfstak delfde daardoor als eerste het
onderspit. De metaalindustrie in Amersfoort kon het veel langer
uithouden. Dankzij de betere verbindingen groeide de internationale
concurrentie. De Nederlandse bedrijven moesten steeds beter presteren
en dat deden ze onder meer door te bezuinigen op de kosten. Fusies en
overnames werden gewoon. Schaalvergroting werd het credo. De sigaren-
fabriek van Roelofs, voormalige Sopla-fabriek, maakte reeds in de jaren 50
deel uit van een groot sigarenconcern, de Verenigde Hollandse
Sigarenfabrieken, die de productie uiteindelijk overplaatste naar elders.
Remia fuseerde met de NV Stichtse Margarinefabriek en verplaatste de
productie. De brouwerij was in 1960 met Oranjeboom te Breda gefuseerd
die de productie overplaatste. De Amersfoortse Broodfabriek was
overgenomen door de Lubro Bakkerij die de productie in Utrecht concen-
treerde.
De teruggang in de nijverheid was vervelend voor Amersfoort, maar
de stad is deze teruggang tamelijk goed doorgekomen, omdat de industrie
beperkt was ontwikkeld. De neergang in de industrie werd ruimschoots
gecompenseerd in de groei van andere bedrijfstakken buiten de industrie.
Kijkt men bijvoorbeeld naar Tilburg, daar waren de ontwikkelingen
regelrecht een ramp, zodat de stad na decennia lange bevolkingsgroei
voor het eerst een bevolkingsdaling zag in de jaren 70.11 Wat in
Amersfoort na 1860 was gebeurd gebeurde in Tilburg en Enschede na
1960.
In Amersfoort groeide de bevolking alleen maar. Tussen 1840 en 1880
was de bevolking nauwelijks gegroeid, maar daarna groeide de stad als
nooit tevoren. Amersfoort behoorde tot de snelste groeiers van het land.
De stad groeide sneller dan menig industriestad en na 1960 ging die groei
gewoon door alsof er niets was gebeurd. De groei werd dan ook niet of
zeer ten dele bepaald door de ontwikkelingen in de nijverheid en
industrie, maar vooral door die in de dienstensector. De bevolkingsgroei
ging gepaard met een groeiende welvaart. Amersfoort werd een tamelijk
welvarende stad. Daar kwam na 1960 geen verandering in.
-ocr page 17-
TELOORGANG VAN DE NIJVERHEID
Er kan gesteld worden dat de jaren 60 van de 20ste eeuw wat betreft de
economische en sociale ontwikkelingen voor Amersfoort geen duidelijke
scheidslijn is. Amersfoort stortte niet in de afgrond zoals Tilburg en
Enschede, die jaren nodig hadden om weer omhoog te krabbelen.
Amersfoort had die prijs al honderd jaar eerder betaald. Als er een
breekpunt aangegeven moet worden, dan komen de jaren 60 van de 19de
eeuw eerder in aanmerking dan die van de 20ste eeuw.
NOTEN
1.    Jan Luiten van Zanden: Een klein land in de 20e eeuw. Economische geschiedenis
van Nederland 1914-1995.
Utrecht 1997. 196-197; Ronald van der Bie en Jan
Pieter Smits: Tweehonderd jaar statistiek in tijdreeksen 1800-1999.
Voorburg/Heerlen, 2001. 21 en 88-89, en HJ. de Jong: De Nederlandse
industrie. Een vergelijkende analyse op basis van de productiestatistieken.
Amsterdam, 1999, 2-4. Cijfers beroepsbevolking nijverheid betreffen bedrijf-
stakken delfstoffenwinning, industrie, nutsbedrijven en bouwnijverheid.
2.     Voor de oudste geschiedenis van de meeste genoemde bedrijven zie: Paul
Brusse: Amersfoort 1850-1930. Economische bedrijvigheid en sociale verhoudingen.
Amersfoort,
1993. passim. Over het bedrijf van Molenaar zie Een excursie door
Molenaar's Nederlandse Automobielfabrieken te Amersfoort.
Z.pl., z.j.
3.     Brusse: Amersfoort. 80-85.
4.     Brusse: Amersfoort. 62-69, 72-80 en 128-135.
5.     Bronnen voor ontwikkelingen tot 1930 zie Brusse: Amersfoort, passim. Voor
de bronnen voor de ontwikkelingen daarna wordt hier (ook voor de rest van
het betoog, tenzij anders vermeld) verwezen naar de bronvermeldingen bij
de (door Brusse geschreven) hoofdstukken over de economische geschiedenis
van Amersfoort 1795-1975 die te zijner tijd gepubliceerd zullen worden in
een groot overzichtswerk over de Amersfoortse geschiedenis. Deel 3 van
Amersfoort zoals het was geeft veel informatie over Amersfoortse bedrijven.
Over Eysink en de Phoenix-brouwerij zijn nog niet zo lang geleden boeken
verschenen: Vincent van der Vinne: Eysink van fiets tot motorfiets. Amsterdam,
2001, en Onno Kleefkens: Opvallend anders. De Amersfoortse Phoenix brouwerij
1873-1970.
Amsterdam, 2001.
6.     Gemeenteverslag Amersfoort 1891, bedrijfstellingen CBS 1930, 1963.
7.     De Jong: De Nederlandse industrie. 10-11.
8.     Zie Brusse: Amersfoort. 189-190.
9.     Brusse: Amersfoort. 82.
10.   Databestand Hofstee. Dat is een bestand met bevolkingscijfer per gemeente
vanaf 1811 verzameld en berekend in opdracht van Prof.dr. E.W. Hofstee,
dat ter inzage ligt bij de afdeling Sociologie van de Wageningen Universiteit.
Sinds enige tijd zijn via de website van het CBS (statline) ook de bevolkings-
gegevens uit de 19de en 20ste eeuw per gemeente beschikbaar.
11.   Henk van Doremalen: Stadsvernieuwing en cityvorming. Demografie en
ruimtelijke ontwikkeling 1945-2000. In: Cock Gorisse (red.): Tilburg, stad met
een levend verleden. De geschiedenis van Tilburg vanaf de steentijd tot en met de
twintigste eeuw.
Tilburg, 2001. 449-464, aldaar 452.
17
-ocr page 18-
'Wij hebben er TABAK van!'
Bestuurlijke ambitie en politieke opwinding tussen 1950 en 1975
door ADDY SCHUURMAN
Met het begrip "de maakbaarheid van de samenleving" wordt een
bedrieglijk beeld opgeworpen. In de jaren 90 is het begrip ten grave
gedragen, in de eerste plaats door de neoliberale critici van de verzor-
gingsstaat. Zij identificeerden het gehate maakbaarheidsideaal vooral met
de jaren 70, met het kabinet Den Uyl. Maar wie zich met lokale geschie-
denis bezig houdt, situeert het ideaal in een eerdere periode uit de
geschiedenis. In dit artikel zal worden betoogd dat het maakbaarheids-
denken in Amersfoort in de jaren 50 hoogtij vierde en dat de generatie die
met het kabinet Den Uyl wordt geassocieerd - de generatie die in de jaren
60 zijn ideeën opdeed en in het volgende decennium een greep naar de
macht deed juist tot de heftigste critici van deze ideologie behoorden.
Rond 1970 kwam het protest op twee manieren tot uitdrukking, namelijk
in de ludieke acties van TABAK en in de politieke aardverschuiving bij de
verkiezingen van 1970. De gebeurtenissen - en de achterliggende
processen - hadden grote gevolgen voor het gezicht van de stad, voor het
gemeentebeleid en voor de politiek. Zo vormt de periode rond 1970 een
scharnierpunt in de Amersfoortse geschiedenis.
Burgemeester Molendijk: de maakbaarheid van de stad als ideaal
Er was in de jaren 50 één man die het gezicht was van Amersfoort en als
geen ander het ideaal van de maakbaarheid van de stad belichaamde:
burgemeester Molendijk. Amersfoort heeft in de 20ste eeuw geen
burgemeester gehad die meer ideologisch bevlogen was dan deze
burgervader.1 Hij was sociaal-democraat in hart en nieren; sinds zijn
militaire dienst bevriend met Koos Vorrink, leider van de Arbeiders Jeugd
Centrale, de socialistische jeugdbeweging. De idealen van de AJC vonden
in Molendijk een enthousiaste propagandist en toen hij in 1946
burgemeester van Amersfoort werd, toog hij aan het werk om deze idealen
te verwezenlijken. In zijn installatierede voor de gemeenteraad zette hij
zijn visie uiteen. In de moderne naoorlogse samenleving vroeg een nieuw
vraagstuk om een oplossing: de plaats van de moderne stadsbewoner
binnen de grote, anonieme stad. In de woorden van Molendijk ging het
vooral om "den modernen mensch, die, nagenoeg zonder bindingen, ergens in een
-ocr page 19-
WIJ HEBBEN ER TABAK VAN
stadswijk woont. Die den anderen mensch eenige huizen verder in dezelfde straat,
niet of nauwelijks kent, die zich in zijn persoonlijkheid niet meer bewust is en
wegzakt in de groote, grauwe, amorphe massa, die geen deel heeft aan de publieke
zaak of er slechts een negatief gerichte belangstelling voor heeft en zich niet mede-
verantwoordelijk voelt. Deze massamensch moet opnieuw ingeschakeld worden. Zijn
zelfwerkzaamheid moet geprikkeld worden. Zijn burgerzin moet opgewekt worden;
hij moet weer aandacht krijgen voor het gemenebest.
"2
Volgens Molendijk was er één middel dat als geen ander de betrok-
kenheid bij de stad stimuleerde: het brede terrein van kunst en cultuur. In
Amersfoort heerste op cultuurgebied over het algemeen een behoudende
sfeer. In de architectuur was de Delftse school maatgevend, de traditiona-
listische richting die zich liet inspireren door de architectuur van de
Gouden Eeuw.3 Stadsarchitect Van der Tak bepleitte in de jaren 40
bijvoorbeeld de sloop van gebouwen in het oude centrum die volgens
moderne architectuurprincipes, zoals de Jugendstil en Nieuwe
Zakelijkheid, tot stand waren gekomen.4 Molendijk sloot bij dit traditiona-
lisme aan met de vestiging van de Beiaardierschool in 1953, maar bewees
bovendien oog te hebben voor moderne kunstopvattingen. Hij richtte de
kunstenaarsgemeenschap de Amersfoortse Gemeenschap op en liet de
gemeente veel kunstwerken aankopen. De tentoonstellingsruimte De
Zonnehof van Rietveld (1959) behoort tot de zeldzame hoogtepunten
waarbij Amersfoort aansluiting wist te vinden bij de eigentijdse architec-
tuurstromingen. Maar onbetwist hoogtepunt in het streven naar de
nieuwe gemeenschapsmens vormden de stadsfeesten naar aanleiding van
700 jaar stadsrechten in 1959. De burgemeester wist hiermee de
Amersfoortse bevolking te injecteren met het oude AJC-enthousiasme.
Hoe vaag en hoogdravend zij tegenwoordig op ons mogen overkomen,
de idealen van Molendijk waren niet alleen gefundeerd op utopische
heilsverwachtingen, maar evenzeer op moderne wetenschappelijke
inzichten. Psychologische, sociologische en economische begrippen en
theorieën lagen ten grondslag aan zijn optimistische visie. Molendijk wilde
Amersfoort naar de toekomst leiden op basis van verworven kennis en
wetenschap. Door nauwgezette studie van problemen kon men gericht
werken aan een oplossing van de maatschappelijke vraagstukken. Een
empirische invalshoek was daarbij essentieel. Voor de oorlog was de
beschrijvende geografie of sociografie aan de universiteiten in Nederland
tot grote bloei gekomen. Maar een dergelijke kennis was in Amersfoort bij
het aantreden van Molendijk nauwelijks aanwezig. Een van de eerste
daden van de nieuwe burgemeester betrof dan ook een onderzoeksop-
dracht aan het Nederlands Economisch Instituut te Rotterdam. Dit bureau
moest met behulp van wetenschappelijke methoden aangeven onder welke
19
-ocr page 20-
SCHUURMAN
voorwaarden Amersfoort zou kunnen uitgroeien tot een stad met 100.000
inwoners5 en wat de gevolgen zouden zijn voor economie en infrast-
ructuur. Het NEI verrichtte in de periode 1946-1948 een aantal
deelstudies naar bevolkingsontwikkelingen, economische toestanden,
sociale verhoudingen en verkeersbewegingen. Deze gegevens resulteerden
in voorspellingen voor de toekomstige woningbehoefte, de vraag naar
bedrijfsterreinen en de verkeersstromen.
Het NEI kwam in 1949 met de resultaten.6 Wonderlijk genoeg trok het
uitgangspunt van de studie de meeste aandacht, namelijk de wens van de
burgemeester dat de stad naar een omvang van 100.000 inwoners zou
moeten groeien. Het NEI ondersteunde deze wens en voorspelde dat dit
niveau rond 1970 zou worden bereikt. Het getal kreeg al snel een
magische klank, als zou de keistad door een onontkoombaar lot een
gigantische groei doormaken en zich daar dus maar beter op kon voorbe-
reiden. Een Amersfoortse burger, J. Spaander, was echter niet overtuigd
van het onafwendbare lot dat Amersfoort wachtte. Hij deed de rekensom
van het NEI over en kwam tot een voorspelling van 70.000 inwoners in
1970;7 het zouden er uiteindelijk ruim 78.000 worden. De burgemeester
had evenwel zijn doel bereikt, namelijk de bevolking ervan doordringen
dat er grote veranderingen op til waren en dat rigoureuze stedenbouw-
kundige ingrepen noodzakelijk waren. De tijd was rijp om het Kernplan in
de openbaarheid te brengen.
Het Kernplan 1949
Sinds 1945 had men in alle stilte aan het plan gewerkt8 Het Kernplan9 was
een product van wethouder J. Koopmans van Gemeentewerken en D.
Zuiderhoek, de stadsarchitect. De laatste kreeg inhoudelijke adviezen van
W.M. Dudok, die als stedenbouwkundige voor de gemeente Hilversum
internationale faam had verworven.
Zuiderhoek zette zwaar in. De stad kampt met verschillende steden-
bouwkundige gebreken en was bovendien totaal niet berekend op het
voorspelde groeiscenario. De stadsarchitect somde meer dan tien
dringende problemen op. Ten eerste liep het verkeer vast. Bij een stad van
100.000 inwoners zou de Langestraat als doorgaande verbinding niet te
handhaven zijn. Nu al pleegde het vele verkeer dat zich door de
Langestraat wurmde, een aanslag op het leefklimaat en was het een bron
van grote verkeersproblemen. Verder waren de verbindingen tussen de
binnenstad en de buitenwijken volstrekt onvoldoende. Met name het
Soesterkwartier en het station waren vanuit het centrum slecht bereikbaar.
Daarnaast was de stedenbouwkundige opzet van de stad een wangedrocht:
de binnenstad lag excentrisch door de eenzijdige groei in het westen en
-ocr page 21-
WIJ HEBBEN ER TABAK VAN
zuiden van de gemeente. En ten slotte kampte men met ruimteproblemen,
zodat er geen plaats was voor publieke voorzieningen zoals een nieuw
gemeentehuis of een schouwburg c.q. theater.
Voor alle problemen had Zuiderhoek een oplossing. De excentrische
ligging van het centrum kon worden hersteld door de aanleg van nieuwe
wijken (Randenbroek, Kruiskamp en de Koppel) in het noorden en oosten
van de stad. Voordien ondervonden deze lage gronden veel wateroverlast,
maar het gevaar van overstromingen was geweken met de aanleg van de
Afsluitdijk en het Valleikanaal. Verder werd een nieuw verkeersstelsel
gepresenteerd. De nieuwe wijken werden met elkaar verbonden via een
weg langs het Valleikanaal, met haaks daarop (en gebruik makend van
bestaande wegen) verbindingen naar de binnenstad, die zich richten op de
Onze-Lieve-Vrouwetoren. Zo ontstond een - deels zeer geslaagde - visuele
samenhang tussen de buitenwijken en de binnenstad. Deze radiaalwegen
kwamen uit op een ringweg rond het centrum, die ook diende om het
verkeer door de Langestraat te ontmoedigen. Via een tunnel onder het
spoor werd de ringweg verbonden met het Soesterkwartier. De aanleg van
de Stadsring vroeg echter ingrijpende maatregelen. Gedeelten van de
stadsgracht moesten worden gedempt; de overige gedeelten konden dan
worden opgeknapt. Ten slotte moest de binnenstad een nieuwe impuls
krijgen, onder meer door nieuwe voorzieningen. Door saneringen zou een
nieuw raadhuisplein moeten ontstaan, terwijl de sloop van de markthallen
aan de Breestraat ruimte schiep voor andere voorzieningen, zoals het
theater.
De plannen voor de uitbreidingswijken ontvingen brede instemming.
Het werk van het NEI had een diepe indruk gemaakt en ook een slimme
marketing bespoedigde de besluitvorming. Zuiderhoek suggereerde dat
de nieuwbouwwijken als bloemblaadjes rond het centrum gedrapeerd, de
stad weer een natuurlijke, logische opbouw zou geven. Andere aspecten
van het Kernplan stuitten echter op een storm van kritiek. Ten eerste
moest een aantal fabrieken en woningen wijken voor de plannen. De
verschillende eigenaren (zoals Meursing, Erdal maar ook het liberale
raadslid W. van Gent zag zijn huis bedreigd) protesteerden heftig tegen de
onteigening van hun bezittingen. Daarnaast werden er in het
Soesterkwartier 3309 handtekeningen10 opgehaald van bewoners, die de
ondertunnelde weg naar de wijk op een andere plaats wensten, namelijk
op de plaats van de huidige Brouwerstunnel. De weg zou in dat geval
aansluiten op de Puntenburgerlaan. In de gemeentelijke oplossing leidde
de hoofdverkeersweg langs de wijk en niet er dwars door heen. Achteraf
gezien een gelukkige keuze, die getuigde van een vooruitziende blik.
De meeste beroering wekte echter de demping van een gedeelte van
2\
-ocr page 22-
SCHUURMAN
de stadsgracht en de herinrichting van het gebied. In Amersfoort
bundelde het Comité ter Bescherming van Algemene en Bijzondere
Belangen binnen Amersfoort alle kritiek en presenteerde alternatieven. Zo
ontwikkelde ene G. Adriaan een alternatief plan, waarin gekozen werd
voor een rondweg op grotere afstand van het centrum, ongeveer het
huidige tracé volgend van de Ringweg Koppel, Ringweg Kruiskamp,
Ringweg Randenbroek tot de Gasthuislaan.11 Daarnaast trachtten verschil-
lende instellingen die het cultureel erfgoed bewaakten de gemeente op
andere gedachten te brengen. De Amersfoortse Oudheidkundige
Vereniging Flehite trad in het strijdperk, maar ook landelijke vereni-
gingen die zich het behoud van stedebouwkundige structuren (zoals de
Bond Heemschut, de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond) en
van vestingwerken (zoals Menno van Coehoorn) ten taak stellen.
Burgemeester en Wethouders wisten echter van geen wijken en zetten de
plannen door. Op 8 augustus 1949 stemde ook de gemeenteraad in met
het Kernplan. Verschillende tegenstanders togen vervolgens naar de
rechter om de besluiten terug te draaien, maar in 1955 velde de Kroon het
laatste oordeel: de demping werd toegestaan.
De voorbereidingen waren toen al in volle gang. De werkzaamheden
duurden van 1957 tot 1964. Eerst werd de zuidelijke singelgracht
gedempt (het gedeelte van de Kleine Haag naar de Molenstraat), waarna
de weg naar het Soesterkwartier werd aangelegd. De tunnel onder het
spoor werd in 1958 voor het autoverkeer geopend. Pas hierna werd
begonnen met de aanleg van de Stadsring-Zuid en -Oost. In 1959 startte
de demping van de westelijke stadsgracht (bij de Koppelpoort) en
ongeveer tegelijkertijd werd de Molenstraat aangelegd.
Naar aanleiding van het Kernplan gingen ook delen van de
binnenstad op de schop. Daar speelden belangentegenstellingen tussen de
woon-, winkel- en verkeersfuncties, die elkaar in de weg stonden. De
binnenstad verloor geleidelijk zijn woonfunctie. De toenemende verkeers-
stromen door de Langestraat veronaangenaamden het woonklimaat.
Verder werd de binnenstadbewoner verdrongen door winkeliers.
Woonhuizen werden verbouwd tot winkels; zij maakten soms zelfs plaats
voor grote warenhuizen, zoals Ramselaar aan de Langestraat (1929) en de
V&D aan de Utrechtse straat (1935).12 Winkeliers die voordien boven hun
winkelpand woonden, verlieten geleidelijk de binnenstad. Het gemeente-
bestuur had in deze kwestie tegenstrijdige ambities. Enerzijds wilde zij de
leegloop van de binnenstad stoppen en het monumentale karakter
behouden, maar tegelijkertijd werd met alle kracht ingezet op
cityvorming, op het versterken van de economische functie van de
binnenstad ten behoeve van winkels en bedrijven. In verscheidene
-ocr page 23-
WIJ HEBBEN ER TABAK VAN
saneringsronden maakten woonhuizen plaats voor grootschalige kantoren
en winkels.13
Vooral de westelijke laat-middeleeuwse schil tussen binnenste en
buitenste stadsgracht (in het gebied tussen de Utrechtsestraat en
Hellestraat/Stadhuisplein, met een uitloper naar de locatie Achter de
Arnhemse Poortwal) werd grondig aangepakt. De eerste saneringsronde
in het gebied bij de Hellestraat werd gemarkeerd door de bouw van het
Postkantoor (1958) en de Polikliniek van de Lichtenberg (1963). Ook het
Raadhuisplein ging op de schop. In 1962 kwam de eerste nieuwbouw van
het stadhuis tot stand en tot 1970 werden er voorbereidingen getroffen
voor nieuwe vleugels. Daartoe werd het Davidsbolwerk gesaneerd, waarbij
de handelsschool, de ambachtsschool en de brandweerkazerne moesten
wijken. Kleinere projecten waren de sanering van de Mooierstraat (1961)
en Achter de Arnhemse Poortwal (1966). Beide lokaties kregen een
(voorlopige) bestemming als parkeerterrein; zij vormden decennialang
open wonden in het stadshart. Het Mooiersplein kreeg pas in de jaren 90
een definitieve winkelbestemming (het kinderwinkelcentrum Het
Drakennest).
Het is altijd makkelijk achteraf oordelen, maar men kan stellen dat de
demping en alles wat daarbij kwam vanuit stedenbouwkundig oogpunt
geen schoonheidsprijs verdient. Grote delen van het gebied zijn bijna
veertig jaar een rommeltje geweest en zonder samenhang. In het nieuwste
project - het Sint-Jorisplein - lijkt de binnenstad zich definitief af te keren
van de Stadsring. Ook uit verkeersoogpunt is een kritische noot gerecht-
vaardigd. De oorspronkelijke bedoeling van de Stadsring - het weren van
doorgaand verkeer uit de binnenstad - werd al tijdens de werkzaamheden
goeddeels irrelevant. Door de aanleg van snelwegen rond de stad verloren
de Langestraat en de Stadsring hun bovenregionale functie. Het
doorgaande verkeer werd immers rond de stad geleid met behulp van de
Rijksweg 1 ten noorden van de stad (in 1948 geopend) en de Rijksweg 23
ten oosten van Amersfoort (in 1962 geopend). Uit verkeerstellingen bleek
dat de aanleg van de snelwegen veel van het verkeer van de Stadsring
wegnam.14
Huslage en Rooimans nemen het stokje over
Zo heeft het driemanschap Molendijk-Koopmans-Zuiderhoek eind jaren
40 de stedenbouwkundige agenda voor de periode tot ver in de jaren 60
bepaald. Maar het stokje werd overgenomen. Niet door de opvolger van
Molendijk, burgemeester Hans de Widt, die in 1962 aantrad en na een
lang ziekbed in 1970 kwam te overlijden. Er was geen groter verschil
mogelijk met zijn voorganger. De Widt kwam in Amersfoort als een
23
-ocr page 24-
SCHUURMAN
partijloze en zo heeft hij zich ook gedragen. Hij heeft geen stempel op de
stad kunnen drukken. Maar de stad beschikte eindjaren 60 wel over een
ambitieuze sociaal-democratische wethouder, Huslage en een even zo
bevlogen stedenbouwkundige, Rooimans.15 Deze twee ontpopten zich tot
de ware erfgenamen van Molendijk.
De realisatie van het Kernplan betekende uiteraard niet het einde van
alle verkeersproblemen. Reeds in 1959, toen de graafmachines nog volop
aan de Stadsring werkten, klaagde de Kamer van Koophandel: "In
Eemland rijden nu 10.000 automobielen rond, waarvan een kwart vrachtwagens.
Er moet dus snel wat aan het wegennet gedaan worden."1^
Een groep grote
ondernemers, met Nefkens aan het hoofd, pleitte een jaar later voor de
aanstelling van een verkeersdeskundige. De groep ontving een gewillig
oor bij het gemeentebestuur. In overleg met de directeur
Gemeentewerken werd de Duitser Schaechterle uit Ulm aangenomen om
een verkeersanalyse te maken. Schaechterle had ervaring met de
Nederlandse situatie: hij had in Utrecht17 en Eindhoven gewerkt. In de
jaren 1962-63 werd een grote verkeerstelling gehouden, waarvan de
resultaten werden neergelegd in het Verkeersplan Amersfoort 1965. In het
verkeersplan was een hoofdverkeerswegenstructuur neergelegd, die
uitging van een stad van 100.000 inwoners in 1985. Belangrijkste element
was een tweede boulevard périphérique (ringweg) rond de stad. In
aansluiting op de noordelijke randweg langs het Valleikanaal (die al
grotendeels was aangelegd), pleitte Schaechterle voor verlenging in
westelijke en zuidelijke richting met een aansluiting op de Gasthuislaan.18
Het idee van G. Adriaan, tijdens de discussies over het Kernplan door de
gemeente afgewimpeld, zou alsnog worden gerealiseerd.
Maar wat te doen met het verkeer in en rond het centrum? Het
gemeentebestuur wilde vooralsnog de binnenstad bereikbaar houden voor
het autoverkeer. In het Verkeersplan Amersfoort 1965 presenteerde
Schaechterle daarentegen een visie die uitging van de binnenstad als een
voetgangersgebied. Rond het centrum wilde hij parkeerterreinen, die hij
onder meer projecteerde op de Appelmarkt, de Varkensmarkt en bij de
Onze-Lieve-Vrouwetoren. De Muurhuizen bleef in de visie van de Duitse
stedenbouwkundige een verkeersweg. Maar voor de gemeente was de
binnenstad als voetgangersgebied een halte te ver. Het bestuur pakte de
verkeersproblematiek vooralsnog aan met enkele halve maatregelen: men
koos voor eenrichtingsverkeer in de binnenstad en op de Varkensmarkt,
inmiddels een druk, chaotisch verkeersplein midden in de stad, werden
verkeersbeperkende maatregelen genomen.19 Wel werd Schaechterle
gevraagd om twee aspecten verder uit te werken, namelijk om met een
visie te komen op het parkeren en het openbaar vervoer in de binnenstad.
-ocr page 25-
WIJ HEBBEN ER TABAK VAN
In 1969 kwam hij met een parkeerplan, in 1970 met een openbaar
vervoerplan. Het idee van een voetgangersgebied had hij toen al laten
varen: zo plande hij weer een busverbinding door de Langestraat.
Ondertussen had ook de gemeente niet stilgezeten. In 1969 presen-
teerden de stedenbouwkundige A.H. Rooimans en wethouder W. Huslage
een integrale stedenbouwkundige visie op de binnenstad: De Amersfoortse
binnenstad
- Vorm en functie in een nieuwe tijd. De gemeente had wederom
een magisch getal uit de hoge hoed getoverd: "de Amersfoortse binnenstad zal
te zijner tijd de city-functie moeten vervullen van een stedelijk gebied van circa
250.000 inwoners."2®
Daar was de binnenstad niet op berekend; er werden
dan ook ingrijpende maatregelen aangekondigd. Het aantal bedrijven en
winkels diende fors (met 90.000 m2) te worden uitgebreid en verkrotte
gedeelten moesten worden opgeruimd. Om de toegankelijkheid van het
centrum te verbeteren werd ervoor gekozen om de auto vrij baan te geven;
deze moest overal kunnen komen en overal kunnen parkeren. Deze
ambities werden uitgewerkt in liefst twintig deelplannen voor de gehele
binnenstad. De binnenstad moest op de schop. Men voorzag onder meer
in de aanleg van twee nieuwe pleinen, de bouw van vier parkeergarages in
de binnenstad en het doortrekken van de stadsring aan de noordzijde van
de kern. Daarnaast was er een nieuwe doorgaande oost-westverbinding
ontworpen, van de Molenstraat, via de af te breken markthallen in de
Breestraat naar de Hof en vandaar via de Nieuwstraat/Zevenhuizen naar
de Herenstraat. Dit alles betekende de sloop van verschillende rijksmonu-
menten en honderden woningen, benevens de demping van een gedeelte
van de Langegracht. De Nieuwstraat en de Stovestraat zouden van de
stadsplattegrond moeten verdwijnen.
De plannen van Rooimans en Huslage borduurden voort op het werk
van Molendijk en Zuiderhoek, maar voegden daar nieuwe elementen aan
toe. Waar de laatstgenoemden zich concentreerden op het gebied buiten
de binnenste singel, waagden Huslage en Rooimans de sprong naar de
oude stad. Voor de lezer lijkt het achteraf onbegrijpelijk, hoe men
dergelijke forse ingrepen heeft kunnen bedenken. Vooral omdat volkomen
helder is, dat de verkeersproblematiek op deze wijze alleen maar erger
werd. Tegelijkertijd zou de middeleeuwse structuur in zijn kern worden
aangetast. En hier ligt waarschijnlijk de belangrijkste drijfveer van de
plannenmakers, hoewel zij dit niet aan het papier hebben toevertrouwd.
Wilde Amersfoort met zijn tijd mee gaan, moest het juist het juk van de
oude structuren afwerpen en zich vol op de toekomst richten. Een
toekomst met als ideaal de Amerikaanse city, dat wil zeggen een centrum
met grootschalige kantoorgebouwen en drukke verkeerswegen. De
geplande doorbraak zou zonder meer tot een forse transformatie van het
25
-ocr page 26-
SCHUURMAN
centrum leiden, waarbij op termijn alle oude bebouwing vervangen zou
worden door hoogbouw; ongeveer de ontwikkeling die men tegenwoordig
bij het station kan waarnemen en die gepland is voor het Eemkwartier.
Maar wat voor moderne stedenbouwkundigen in de jaren 60 als
ideaalbeeld gold, was voor anderen een gruwel.
Op de barricaden
Want ondertussen was er overal in het land een beweging ontstaan, die
zich verzette tegen de ambitieuze plannenmakerij. De critici bestempelden
de bestuurders tot regenten die symbool stonden voor de periode van de
Wederopbouw en de jaren 50. De bekrompen burgerbestuurders moesten
plaats maken voor de generatie van de jaren 60, voor de nieuwe idealen.
Maar welke idealen? De kracht van de protestbeweging lag vooral in de
kritiek; wanneer het aankwam op het geven van alternatieven bleef men
steken in kleinburgerlijk utopisme. "Small is beautiful" en "Grenzen aan de
groei" werden wervende strijdkreten. Vanuit deze gedachten verzette men
zich tegen de verkeersplannen en de daarmee gepaard gaande saneringen
van de oude binnensteden. De schaalvergroting tastte immers het karakter
van de stad onherstelbaar aan en het onbeperkte groei-denken bood
bovendien geen oplossing voor de verkeersproblemen. Aan de verkeersca-
paciteit van de binnenstad was immers wel degelijk een grens gesteld. Een
nieuw maakbaarheidsideaal deed zijn intrede: grenzen aan de groei. De
mobiliteit wordt immers bepaald door het aanbod van wegen en is
daarmee stuurbaar; hij is geen exogene grootheid waarop een antwoord
moet worden geformuleerd. In tal van steden werden grote saneringen
stopgezet. In Utrecht leidden de heftige protesten bijvoorbeeld tot aanpas-
singen in de plannen voor het gebied rond Hoog Catharijne. Doorbraken
werden afgelast en de schaal van de openbare gebouwen werd aangepast
aan de stedelijke omgeving. Muziekcentrum Vredenburg werd daardoor
geen imposante muziektempel, maar kreeg een bescheiden
onderkomen.21
Ook in Amersfoort begon het publiek zich te roeren tegen de
saneringen en doorbraken, zoals voorgesteld door Rooimans en Huslage.
Op 14 januari 1970 werden de plannen gepresenteerd aan de
Amersfoortse bevolking. Dit leidde tot een brede protestbeweging.
Individuen als stadshistoricus Herre Halbertsma roerden zich heftig, maar
de meeste aandacht ging uit naar 'T Amersfoorts Binnenstad Aktie
Komitee (TABAK), opgericht door bewoners van de binnenstad. Met
ludieke acties vroegen zij aandacht voor de gevolgen van de plannen.
TABAK bereikte toppunten van creativiteit met onder andere de "24 uur
van Le RooiMans"
, waarbij de stad tot race-circuit werd uitgeroepen en een
-ocr page 27-
WIJ HEBBEN ER TABAK VAN
race-auto het geplande tracé aflegde. Voor de één hilarisch, voor de ander
melige humor, maar in elk geval uniek voor de stad, zoals ook de
opvoering van de opera 0, Johnny Hus, waarin "Hus" zijn dochter verloor
als gevolg van een ongeluk met een door de Amersfoortse binnenstad
razende auto.22
Protest in het kieslokaal De acties van TABAK vonden plaats rond de
verkiezingen van 1970. Deze verkiezingen betekenden voor Amersfoort
een politieke aardverschuiving. Maar de invloed reikte veel verder: zij
betekenden in feite het einde van de verzuiling. Zoals de acties van TABAK
een signaal waren voor de kritiek op de stedenbouwkundige opvattingen
van de jaren 50 en 60, zo markeerden de gemeenteraadsverkiezingen het
einde van de politieke constellatie uit de voorgaande decennia.
De politiek stond lange tijd in het teken van de verzuiling, waardoor
de verhoudingen binnen de raad decennialang onwrikbaar vast lagen. Bij
de verkiezingen was de PvdA altijd de grootste partij, op respectabele
afstand gevolgd door de KVP, die weer op afstand werd gevolgd door de
CHU, de ARP en de VVD. De verkiezingen van 1958, 1962 en 1966 gaven
weinig verschuivingen te zien. Partijen wonnen of verloren af en toe een
zetel, maar tot machtsverschuivingen kwam het niet.
Toch begon er in de jaren 60 iets te veranderen. De PSP wist in 1962
en de CPN in 1966 een zetel te bemachtigen. Vanaf het midden van de
jaren 60 werd het verzuilde politieke stelsel ondermijnd, met name door
landelijke oppositiepartijen. D66 eiste verregaande democratisering. Boer
Koekoek bezocht in 1967 de stad en zorgde voor grote hilariteit. BOER
KOEKOEK DOET AANVAL OP AMERSFOORTSE POLITIEK kopte de
Amersfoortse Courant?2, De aanval werd afgeslagen. Terwijl in grote steden
als Amsterdam en Utrecht de Boerenpartij veel stemmen trok, wist
Koekoek in Amersfoort weinig aanhang te mobiliseren: in 1973 behaalde
de partij slechts 1% van de stemmen.
Wat moesten de confessionele partijen en de PvdA doen om de nieuwe
oppositiepartijen de wind uit de zeilen te houden? Aanvankelijk koos men
voor een bundeling van krachten. De sociaal-democraten zochten (onder
invloed van Nieuw Links) toenadering tot radicalere groepen. In 1969
kwam het tot de oprichting van Amersfoort NU, een lokale kiesverbinding
van PvdA, PPR, PSP en enkele ongebonden leden. Binnen het confes-
sionele blok was al lange tijd sprake van samenwerking, zij het in een
protestants-christelijke coalitie, met uitsluiting van de katholieken. In de
jaren 50 kwamen ARP, CHU en SGP tot een lijstverbinding en in 1962
sloot het GPV zich eenmalig hierbij aan. Een samenwerking van
katholieken en protestanten lag dus in Amersfoort niet voor de hand.
27
-ocr page 28-
SCHUURMAN
Onder druk van de landelijke partijen verbraken echter de lokale
afdelingen van de CHU en de ARP de samenwerking met de SGP en
gingen met de KVP in zee; zij vormden voor de verkiezingen van 1970 de
Samenwerkende Christelijke Volkspartij.
De deelname aan de verkiezingen in 1970 viel echter voor beide
coalitiepartijen behoorlijk tegen: De Partij van de Arbeid verloor liefst vier
raadsleden. Ook de confessionele partij deed het slecht. De SCVP
behaalde 38% van de stemmen en 14 zetels, een verlies van drie zetels. De
liberale partijen profiteerden het meest van de teruggang van confessio-
nelen en sociaal-democraten. De VVD won een zetel en D66 kwam met
twee zetels nieuw in de raad.
Een nieuwe gemeenteraad boog zich dus over de plannen. Op 29
november 1971 besloten verschillende raadscommissies de plannen
voorlopig in de koelkast te zetten. Er moest een nieuwe nota komen,
samengesteld door de Beraadsgroep Binnenstad, waarbij ook vertegen-
woordigers van TABAK werden betrokken. Op 6 juli 1973 trad de beraads-
groep met nieuwe voorstellen naar buiten. TABAK had het pleit groten-
deels gewonnen. In de nota werd de auto niet langer vrij baan gegeven,
maar kreeg het openbaar vervoer prioriteit. Verder waren de doorbraken
geschrapt en werd ingezet op een opwaardering van de binnenstad via de
bouw van woningen en het behoud van het monumentale karakter van de
binnenstad. De cityvorming moest worden gekeerd.
De gevolgen voor de stad
Maar is dat het geval? Nam de gemeente de gedachten van TABAK over
en kwam er een einde aan de vervanging van kleinschalige bebouwing
door grote bouwmassa's? Het antwoord op deze vragen is: ja en nee. Om
te beginnen met het laatste: feit is, dat de grote saneringen in en rond de
binnenstad gewoon doorgang vonden. Het gebied bij de Hellestraat werd
opnieuw aangepakt in de periode 1970 tot 1977 en omvatte onder meer
de uitbreiding van de V&D. Daar vlakbij op het Raadhuisplein werd in
1970-74 het stadhuis opnieuw uitgebreid. Ondanks de heersende mode in
de architectuur die kleinschaligheid voorschreef, ging het proces van
schaalvergroting in de ring rond de oude binnenstad gewoon door. De
schaalvergroting bereikte zelfs de middeleeuwse binnenstad. Aan de
Varkensmarkt moest een oude gevelrij wijken voor de nieuwbouw van Van
der Kam (1971), terwijl in de Langestraat de bescherming van de
Rijksmomumentenwet boterzacht bleek onder de druk van C&A. Zoals in
zoveel steden werd het oude centrum doorkliefd door een winkel-
promenade met schreeuwerige gevels, zonder enig begrip of respect voor
de monumentale waarden.
-ocr page 29-
+
WIJ HEBBEN ER TABAK VAN
Cultureel Centrum De Flint (gebouwd in 1974-76) werd indertijd
gezien als een goed voorbeeld waarbij men trachtte de schaal aan te passen
aan de omgeving; desondanks bestaat het gebouw uit grote bouwmassa's
die contrasteren met de aan de overzijde van de straat gelegen oude
arbeiderswoningen. Wel geslaagd is de ROB (1988) in de Muurhuizen, dat
een moderne architectuur combineert met respect voor de omgeving.
Toch vormen de jaren 70 een duidelijke breuk met het verleden.
Allereerst werd de auto steeds meer uit de stad verbannen. Het vervoer-
middel zorgde niet alleen voor veel verkeersoverlast, maar de geparkeerde
auto's veroorzaakten ook een rommelig aanzicht. Conform de gedachten
van Schaechterle verrezen aan de rand van de binnenstad verschillende
parkeergarages: onder andere op de Phoenixlocatie, op de Beestenmarkt
en in het Koestraatgebied.24 Voorstellen voor een totale verbanning van de
auto uit de binnenstad door wethouder Asselbergs haalden het echter niet.
De stad werd geleidelijk autoluw.
De bevolkingsontwikkeling in de verschillende stadsdelen
T120000
8000
stadskern
overige wijken
7000
100000
6000 -
80000 Jj
W
<D
Ol
60000 >
o
O)
c
'S
■■40000 $
5? 5000 ■
4000
3000
stationsgebied
2000
■■20000
1000
1980
1960
1970
1990
1940
1950
2000
-overige wijken|
- stationskwartier/zonnehof-
stadskern ■
Bron: Statistische Jaarboeken 1974, 1984 en 1994
Ten slotte is de woonfunctie van de binnenstad versterkt. De voortdurende
teruggang van de bevolking in de oude binnenstad werd gekeerd (zie
grafiek). Dit in tegenstelling tot het stationsgebied waar de cityvorming
gewoon doorging. In de stadskern werden tal van bestaande woonhuizen
29
-ocr page 30-
SCHUURMAN
opgeknapt en nieuwe woningen gebouwd. De grootste Amersfoortse
woningbouwcorporatie, de Stichting Centrale Woningzorg (SCW)
vervulde hierin een sleutelrol, in overleg met de gemeente. Daardoor
werden er in de jaren 70 en 80 vooral kleine sociale huurwoningen voor
één- of tweepersoonshuishoudens gebouwd. Onder het motto "bouwen
voor de buurt" kwamen de rijken er bekaaid van af.
Nieuwbouwprojecten vonden onder andere plaats op de Kamp, bij de
Boldershof, in de Koestraat en in de Breestraat. Op de Kamp werden in
1974 de kazernes aan de Beestenmarkt gesloopt. Het voormalige defensie-
terrein verviel aan de stad en die bouwde er een parkeergarage, alsmede
goedkope stadsappartementen. Als onderdeel van de sanering van de
Coninckstraat verrees in 1979 een reeks nieuwbouwwoningen aan de
Teut. In diezelfde periode werd ook het gebied rond de Boldershof
gesaneerd. Het kreeg eveneens een woningbouwbestemming, onder
andere voor bejaarden. In de oude binnenstad verrezen ten slotte nieuwe
woningen aan de Koestraat25 (vanaf 1977) en in de Breestraat, waar in
1984 de markthallen werden gesloopt om voldoende ruimte te creëren
voor nieuwbouw. In laatstgenoemd jaar, 1984 viel ook de aanwijzing van
de binnenstad tot beschermd stadsgezicht. Een definitieve bevestiging van
de nieuwe opvattingen over de functie van de binnenstad. Grootschalige
cityvorming werd hiermee definitief onmogelijk, voor de binnenstad restte
er een rol als woongebied, maar vooral een (kleinschalige) winkel- en
horecafunctie.
Politieke veranderingen
Ook op het gebied van de politiek bleken de gebeurtenissen rond 1970 een
keerpunt. Op de korte termijn was de coalitievorming bij de christen-
democraten en de sociaal-democraten geen succes. Had in 1970 de SCVP
al drie zetels in moeten leveren, in 1973, toen de lijstverbinding inmiddels
omgedoopt was tot het Christen Democratisch Appel, gingen nog vier
zetels verloren.26 In twee verkiezingen was men van 47% gekelderd naar
bijna 26% van de stemmen. Het sociaal-democratische Amersfoort NU viel
na de verkiezingen snel uiteen, o.a. doordat de kleine groeperingen zich
niet wilden committeren aan het beleid van de PvdA-wethouders. Vooral
Huslage, de wethouder verantwoordelijk voor de verkeersplannen, was de
gebeten hond: In Huslage kunnen wij geen socialist herkennen.'2-'1 De drie
groeperingen gingen verder onder de naam van Progressief Amersfoort,
een voorloper van Groen Links. Grote winnaar was het liberalisme. VVD
en D66 vestigden zich definitief als derde grote politieke stroming in
Amersfoort. Het zag het raadsledental bij elke verkiezing toenemen. De
VVD ontwikkelde zich tot een brede conservatieve volkspartij en spon
-ocr page 31-
WIJ HEBBEN ER TABAK VAN
garen bij de toenemende polarisatie in de politiek. In 1973 werden in
Amersfoort tussentijds verkiezingen gehouden vanwege de samenvoeging
met Hoogland. De landelijke politiek zag de Amersfoortse verkiezingen als
een opiniepeiling voor het kabinet Den Uyl; de VVD won, mede dankzij
het "Wiegeleffect", de verkiezingen en ging van zes naar tien zetels. Het
leverde een tweede wethouderspost op (nadat de partij al in 1970 als
eerste een vrouwelijke wethouder, mevrouw Keijzer, had geleverd).
De grote vraag is waarom de politieke veranderingen na 1970
doorzetten, terwijl eerder, bijvoorbeeld tijdens de Kernplandiscussies in
1949, deze waren uitgebleven? In dat jaar verloor de PvdA slechts één
zetel, terwijl KVP gelijk bleef. De VVD wist weliswaar drie zetels te
behalen, maar dat ging vooral ten koste van de CPN, die twee zetels
verloor. Het is dus duidelijk dat er rond 1970 structurele veranderingen
plaatshadden, veranderingen waarvan TABAK een uiting was, maar ook
het kiezersgedrag. Eén oorzaak was de verjonging van het electoraat. In
1919 was het algemeen kiesrecht ingevoerd voor iedereen ouder dan 23
jaar. In 1967 werd de leeftijd verlaagd naar 21 jaar en in 1972 naar 18
jaar.28 Daarbij werd de stemplicht afgeschaft, zodat enerzijds nieuwe
kiezers zich meldden, en anderzijds oudere kiezers wegbleven. Maar er
waren ook dieperliggende maatschappelijke veranderingen: de ontzuiling
en de emancipatie van de burger. De oude verzuilde instellingen die de
maatschappelijke normen voorschreven, werden niet langer geaccepteerd.
De gevestigde politieke partijen verloren massaal leden.29 De kerken
liepen leeg.30 Maatschappelijke organisaties wisten zich te handhaven door
de verzuilde signatuur van zich af te schudden en eventueel de krachten
te bundelen (bijvoorbeeld in de vakbeweging waar in 1976 NKV en NVV
opgingen in de FNV). Alleen de protestants-christelijke zuil wist zich
redelijk te handhaven, maar manoeuvreerde zich door de toenemende
invloed van orthodoxen politiek en maatschappelijk naar de zijlijn. De
ontzuiling creëerde mondige burgers, die zelf wel uitzochten wat zij
moesten vinden en welke normen zij dienden te handhaven. Men
accepteerde niet langer het woord van het raadslid of de wethouder, maar
haalde verhaal.31 De gemeente werd gedwongen het beleid uit te leggen.
In 1970 werd er daartoe een stadsvoorlichter aangesteld. Een jaar later
werd er een formele inspraakprocedure ingesteld.32 Tekenend voor het
nieuwe zelfbewustzijn van de burger was het feit dat bij de verkiezingen
van 1973 voor het eerst sinds 1946 weer lokale partijen deelnamen: de
Anti-woningnood-Actie en de Regionale Volkspartij Hoogland "opgericht
door ontevreden Hooglanders die het niet eens zijn met de annexatie, en de eigen
inbreng van dit dorp in de raad van het vergrote Amersfoort willen garanderen.
"33
Het nieuwe zelfbewustzijn zou echter niet lang duren. Na de hoopvolle
31
-ocr page 32-
SCHUURMAN
periode begin jaren 70 kwam na enkele jaren de desillusie. Vanwege de
economische recessies in de periode 1973-93 kon of wilde de overheid niet
langer aan de hooggespannen verwachtingen voldoen en herzag zij haar
takenpakket. Deregulering en decentralisatie werden kernbegrippen. En
de burgers keerden zich weer af van de politiek.
Toch was er allerminst sprake van een restauratie. Structureel was er
iets veranderd in het stemgedrag. De kiezer die trouw op dezelfde partij
stemde, maakte plaats voor de zwevende kiezer. Deze stemt niet vanzelf-
sprekend op basis van religieuze of sociaal-economische afkomst, maar
maakt bij elke kiesgang bewust een keuze voor een partij op basis van het
imago van de lijsttrekker of vanwege lokale dan wel landelijke topics.
Aangezien lijsttrekkers en verkiezingsitems komen en gaan, verandert bij
elke verkiezing het politieke spectrum. Partijen kunnen van de ene op de
andere verkiezing meerdere zetels verliezen of winnen. D66 geldt altijd als
het schoolvoorbeeld van een dergelijke jojo-partij, maar in Amersfoort is
de aanhang van de VVD en het CDA minstens even wispelturig. Zo laveert
de VVD tussen vijf zetels (in 1990) en tien zetels (in 1982) en het CDA ging
van vijftien zetels in 1978 naar zes in 2002. Bij elke verkiezing vormt een
andere partij de grootste fractie in de raad. Van 1919-1966 was de
SDAP/PvdA altijd de grootste fractie geweest (af en toe samen met de
RKSP). Vanaf 1970 wisselen CDA, PvdA, D'66 en VVD voortdurend
stuivertje in de raad. Meer dan ooit tevoren moeten zij werkelijk dingen
naar de gunst van de kiezer die hen onmiddellijk afstraft wanneer niet aan
zijn wensen wordt voldaan. Voor arrogante regenten is geen plaats meer
in de gemeentepolitiek.
Raadszetels in Amersfoort 1946-2002
1946
1949
1953
1958
1962
1966
1970
1973
1978
1982
1986
1990
1994
1998
2002
ARP
3
3
4
3
3
3
3
CHU
4
5
5
5
5
5
4
RKSP/KVP
8
8
9
8
9
9
7
CDA
10
15
12
12
9
7
7
6
Christen Unie/
SQP/GPV/RPF
1
1
1
2
2
1
2
2
3
3
4
3
RKPN
1
Confessionelen
15
16
18
17
18
18
16
13
16
14
14
12
10
11
9
Partij van de
Vrijheid/VVD
1
3
3
5
4
5
6
10
7
10
7
5
8
9
7
D'66
2
1
3
2
2
8
9
5
2
Liberalen
1
3
3
5
4
5
8
11
10
12
9
13
17
14
9
PvdA
11
10
11
11
12
10
6
9
10
8
12
6
6
9
6
PPR/PSP/CPN/Groen
links
4
2
1
1
2
4
3
1
3
2
6
4
5
4
-ocr page 33-
WIJ HEBBEN ER TABAK VAN
NOTEN
1.     Zie: Hermen Molendijk 1896-1983. Amersfoort, 1994 en GAA, documentatie-
mappen.
2.     Installatierede, uitgesproken in de Gemeenteraad op 5 november 1946.
Geciteerd in: Hermen Molendijk. 43-44.
3.     Zo werkte de Amersfoortse stedenbouwkundige Rooimans tussen 1939 en
1943 bij Granpré Molière, de belangrijkste architect van de Delftse School.
Zie A. Groot: A.H. Rooimans, stedenbouwkundige in Amersfoort 1946-1979.
In: De kroniek. 3/3 (oktober 2001). 4.
4.     C.B. van der Tak: Stadsherstel. Amsterdam, 1944. 10-11.
5.     GAA, Secretarie 1946-74, inv.nr. 2219, brief van B&W aan de Gemeenteraad,
d.d. 12-8-1946.
6.     L.H. Klaassen, D.H. van Dongen Tornan & L.M. Koyck: Hoofdlijnen van de
economische ontwikkeling der Gemeente Amersfoort van 1900-1970.
Leiden, 1949.
7.     GAA, Secretarie 1946-74, inv.nr. 2226, brief van 19-10-1949. Anno 1-1-1970
telde de stad 78.189 inwoners.
8.     Groot: A.H. Rooimans. 5.
9.     Het plan werd in tal van nationale tijdschriften gepubliceerd, onder andere
Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw 31 (1950). 17-22 en Polytechnisch
tijdschrift.
41-42 (19-10-1950).
10.   GAA, Secretarie 1946-74, inv.nr. 2226, nr. 66. De wijk telde in die tijd
"15.000 inwoners.
11.   Zie kaart in GAA, Secretarie 1946-74, inv.nr. 2226. Ook de ANWB vond de
rondweg te dicht bij het centrum liggen.
12.   M. Cramer & F. Snieder: Amersfoort. Architectuur en stedenbouw 1850-1940.
Zwolle/Amersfoort, 1996. 82.
13.  Zie R.A.F. Smook: Binnensteden veranderen. Atlas van het ruimtelijk veranderings-
proces van Nederlandse binnensteden in de laatste anderhalve eeuw.
Zutphen, 1984.
58-60.
14.   Vergelijk de kaarten 11 en 12 in het Verkeersplan 1965, in GAA, Secretarie
1946-74, inv.nr. 2588
15.   Groot: A.H. Rooimans. 4-6.
16.   L.M.L. van Rijckevorsel & K.L. Koopmans: Kamer van koophandel en f abrieken
voor Eemland 150 jaar: 1842-1992.
Z.pl., z.j. 44.
17.   H. Buiter: "De stad met de mooiste maquettes". Plannen voor Utrechts
centrum en binnenstad, 1954-1971. In: Jaarboek Oud-Utrecht 1992. 21-25 en
H. Buiter: Hoog Catharijne. De wording van het winkelhart van Nederland.
Utrecht, 1993. 28 & 40 e.v.
18.   Kaart 15 van het plan, in: GAA, Secretarie 1946-74, inv.nr. 2588.
19.   H.C. Gerritsen: Amersfoort zoals het was. Deel 2. Het verkeer. Zwolle, 1995. 47.
20.  Jaarverslag Gemeentewerken Amersfoort 1969. 9-10.
21.   Buiter: Hoog Catharijne. met name 62-70.
22.  Zie John Mayall in Amersfoort van Arie Keizer, elders in dit jaarboek.
23.   Boer Koekoek doet aanval op Amersfoortse politiek, in: AC 7-2-1967.
24.   Ph. Maarschalkerweerd: Groeistad als instrument van ruimtelijk ordeningsbeleid.
Interne nota gemeente Amersfoort.
Amersfoort, 1996. 21.
25.   Maarschalkerweerd: Groeistad. 21.
26.  Als reactie op de oprichting van het CDA werd vanuit orthodox-katholieke
hoek de RKPN opgericht. Deze partij won in Amersfoort in 1973 3% van de
stemmen (met veel stemmen in Hoogland).
27.  Linksbuiten. Geschiedenis van de PSP in de provincie Utrecht 1957-1984. Z.pl., z.j.
115-116.
33
-ocr page 34-
SCHUURMAN
28.   H. Buiter & F. Vogelzang: Gemeentepolitiek en provinciaal bestuur. In:
Geschiedenis van de provincie Utrecht vanaf 1780. Utrecht, 1997. 364.
29.   Sociaal en Cultureel Planbureau: Sociaal en Cultureel Rapport 2000. Nederland
in Europa.
Den Haag, 2000. 131.
30.   Zie De dominee van Amersfoort van James Kennedy in dit jaarboek.
31.   Sociaal en Cultureel Planbureau: Sociaal en Cultureel Rapport 1998. 25 jaar
sociale verandering.
Rijswijk, 1998. 748. Op de vraag: "Heeft u weleens contact
opgenomen met een burgemeester, wethouder of raadslid?" antwoordde in
1973 32% van de ondervraagden bevestigend. In 1977 was dit nog maar 18%
en in 1981 14%.
32.   G.J.A. Raven: Amersfoort zoals het was. Deel 5. Het stadsbestuur. Zwolle, 1996.
120.
33.  AC 22-11-1973, geciteerd naar J. Bordewijk: Annexatie en Representatie.
Effecten van modale gemeentelijke herindelingen op het stemgedrag van kiezers uit
opgeheven randgemeenten (1970-1995).
(ongepubliceerde doctoraalscriptie
politicologie, RU Ueiden, 1996). 32.
34
-ocr page 35-
De dominee van Amersfoort
Religie in de Keistad tijdens de jaren 60
door JAMES C. KENNEDY
De dominee van Amersfoort
Die heeft zijn eerste vrouw vermoord,
De tweede heeft hij ook gekeeld
En de derde heeft zich dood verveeld.
Alleen met nummer vier
Ging het van tierelierelier.
Fabriapadapadapam.
De dominee en nummer vier
Hebben geweldig veel plezier
Hun leven is alleen maar pret,
Ze liggen dag en nacht in bed.
Behalve een dag per week,
Dan houdt de dominee zijn preek.
Fabriapadapadapam.
Op zondag zegt de dominee:
Zo gaan we naar de ratsmodee.
Ons leven is alleen maar zonde,
Als we het maar eens laten konden
En devoot kijkt hij naar het kruis
En dan denkt hij weer aan thuis.
Fabriapadapadapam.
En thuisgekomen fluistert zijn vrouw:
Vergeet het allemaal maar gauw
Je weet niet eens zeker of God bestaat,
En je hebt het toch helemaal niet kwaad.
Kom nu maar hier,
Dan gaan we van tierelierelier.
Fabriapadapadapam.
-ocr page 36-
i
KENNEDY
Maar op een mooie dag in mei
Toen stierf die zondige dominei.
En het hele dorp was in de rouw
En watje zo niet denken zou:
Hij kwam in het paradie
En vond er zijn vrouwen alle drie.
Helaas ontbrak nog nummer vier,
Die ging van tierelierelier
Met de voorzitter van het kerkbestier.1
Boudewijn de Groots "De dominee van Amersfoort", dat rond 1966 werd
geschreven, geeft uiting aan enkele klassieke thema's van jaren 60:
aandacht voor seks, huichelarij van georganiseerde religie en alomtegen-
woordige geloofstwijfel. 1966 was tenslotte het jaar waarin TIME Magazine
zich op de voorpagina afvroeg: "Is God dood?" Tegelijkertijd zegt dit lied
ons eigenlijk niets over Amersfoort, een stad die alleen maar in dit lied
figureert omdat het toevallig rijmt op "moord" en metrisch beter past.2 De
verwijzing naar Amersfoort als "dorp" lijkt onjuist, omdat Amersfoort in
het midden van de jaren 60 al bijna 75.000 inwoners telde.3 Maar
misschien is deze verwijzing te wijten aan het feit dat de meeste
Nederlandse steden in de ogen van jonge mensen uit die tijd aanvoelden
als dorpen, waar nooit iets gebeurde vergeleken met échte steden, zoals
Amsterdam en Parijs. Lennaert Nijgh, de "vaste" tekstschrijver van
Boudewijn de Groot, verwoordde in een ander lied van De Groot (Onder
ons)
zijn minachting voor de man die naar "zijn eigen kleine stadje waar hij
alle mensen kent" terugkeerde.4 Voor sommige jonge mensen was
Amersfoort in de jaren 60 zo'n "klein stadje".
Maar het zou een illusie zijn om te denken dat "the Sixties" aan
Amersfoort voorbijgingen op zowel cultureel als religieus gebied. Wij
hebben de beschikking over veel informatie omtrent het godsdienstige
leven in Amersfoort dankzij de statistieken die tot het midden van de jaren
80 werden bijgehouden. Nadien hield de gemeente op met het verzamelen
van deze religieuze gegevens. We weten vrij veel over de geschiedenis van
verschillende kerken in Amersfoort, vooral van hen die opdracht hebben
gegeven tot het beschrijven van het eigen verleden. Veel van deze geschie-
denissen zijn beschikbaar in het Stadsarchief. We weten minder over de
religieuze ideeën van de gewone mensen, of ze nu deel uitmaakten van
een kerk of niet. Dit probleem beperkte zich niet tot Amersfoort.
Deze bijdrage heeft niet de pretentie dit hiaat te vullen. Ik wil het
probleem aanstippen. Daarom geef ik u een overzicht van de religieuze
ontwikkelingen in Amersfoort op basis van de verkrijgbare statistieken (die
36
-ocr page 37-
DE DOMINEE VAN AMERSFOORT
ook vergeleken worden met andere steden) en de bestaande literatuur,
waaronder het baanbrekende onderzoek van de schrijver van een andere
bijdrage, Addy Schuurman.5
De religieuze kaart
Tijdens de jaren 60 was Amersfoort op religieus gebied een doorsnee
Nederlandse stad. Dit is misschien een problematische stelling, gezien het
feit dat de religieuze samenstelling van Nederlandse steden enorm van
elkaar verschilde; van grote delen van Noord-Nederland (Drenthe,
Friesland, Groningen), waar nauwelijks katholieken te vinden waren, tot
grote delen van Zuid-Nederland, waar bijna alleen maar katholieken
woonden. Om het geheel nog gecompliceerder te maken varieerden
religieuze praktijken ook enorm binnen de kerkgenootschappen van regio
tot regio, van stad tot stad en van buurt tot buurt. Toch kunnen we
Amersfoort wel een doorsnee stad op de religieuze kaart van Nederland
noemen. Als stad met een gedifferentieerde economie trok het mensen van
heinde en ver en van verschillende kerkelijke achtergronden. Als stad (in
een provincie) met een traditioneel hoog percentage katholieken was het
gelegen tegen een orthodox-protestants achterland in oostelijke richting
en tegen meer vrijzinnig-protestantse gemeenschappen in westelijke.6 Als
gevolg van deze historische en geografische positionering, viel de
religieuze samenstelling van Amersfoort redelijk samen met het beeld dat
we van Nederland hebben. Dit blijkt ook in meer of mindere mate uit de
volkstelling van 1947, zoals we in tabel 1 kunnen zien:7
Tabel 1: Kerklidmaatschap in Amersfoort en Nederland, 1947
Tien grootste godsdienstige groeperingen
Aandeel Amersfoort
Nederland
Ned. Herv.
35.4
%
31.5 %
Rooms Kath.
30.5
%
38.5 %
Geref.
4.5
%
7.0 %
Vrijg. Geref.
2.9
%
0.9 %
Apost. Gem.
0.9
%
0.5 %
Chr. Geref.
0.8
%
0.7 %
Evang. Luth.
0.7
%
0.6 %
Doopsgezind
0.6
%
0.7 %
Oud-Kath.
0.6
%
0.1 %
Geen
19.5
%
17.1 %
37
-ocr page 38-
#
KENNEDY
In deze tabel worden de grootste kerkgenootschappen in 1947 uit
Amersfoort genoemd, waaronder een categorie die er eigenlijk niet
thuishoort, de categorie "geen". In deze categorie zijn allerlei mensen
ondergebracht die maar één ding gemeen hebben: namelijk dat ze geen
van allen bij een lokaal godshuis zijn aangesloten. Deze groep was niet veel
groter in Amersfoort dan gemiddeld in Nederland (19,5% tegenover
17,1%). Vergeleken met de rest van Nederland waren er iets meer
hervormden en wat minder katholieken. Dat katholieken ondervertegen-
woordigd waren is ook een afwijking vergeleken met de Amersfoortse
volkstelling aan het begin van de eeuw en is waarschijnlijk te verklaren uit
de aantrekkingskracht van Amersfoort op de omliggende protestantse
gebieden. Maar beide cijfers wijken nauwelijks af van het nationale
gemiddelde of van de statistieken van verschillende andere steden boven
de grote rivieren. Merkwaardig zijn het relatief lage percentage gerefor-
meerden in Amersfoort én het vrij hoge percentage vrijgemaakt-gerefor-
meerden. Deze laatste groep brak met de eerste in 1944 over een aantal
theologische kwesties. Omdat een paar sleutelfiguren binnen deze
Vrijmaking (zoals deze scheuring werd genoemd) invloedrijke dominees
van Amersfoort waren, werd zo ongeveer 40% van alle gereformeerden in
Amersfoort vrijgemaakt. Maar als beide kerkgenootschappen samen
worden genomen, dan is het percentage binnen Amersfoort en binnen
Nederland weer vergelijkbaar. Nog opvallender is de duidelijke
aanwezigheid van de Herstelde Apostolische Zendingsgemeenschap in
Amersfoort (die eigenlijk uit twee groepen bestond, de één veel groter dan
de andere) en de oververtegenwoordiging van de Oud-Katholieken, een
groep die in de 18de eeuw had gebroken met Rome. De Amersfoortse
Oud-Katholieke gemeente was een van de grootste in Nederland (de
plaatselijke gemeente telde overigens niet meer dan 350 leden), maar in
deze stad was hun theologische opleiding gevestigd. De cijfers van de
kerken bleven vrij constant tijdens de jaren 50 en het begin van de jaren
60; de Statistiek van de Gemeente Amersfoort stelt het percentage onkerke-
lijken in 1960 vast op 16,6%.8 Pas na het begin van de jaren 60 begint dit
te veranderen.
Lidmaatschap is één ding, actief lidmaatschap is iets anders en
religieuze ervaring is weer iets heel anders. Redelijkerwijs kunnen we
ervan uitgaan dat 35-45% van de Amersfoortse bevolking wekelijks naar de
kerk ging in de eerste twee decennia na de Tweede Wereldoorlog (1945-
1965). Alles duidt erop dat het percentage katholieken en gereformeerden
(van allerlei kerken) dat wekelijks de kerk bezocht erg hoog was, deze
cijfers zullen veel lager zijn geweest voor de kleine, "vrijzinnige" kerken.
Het is moeilijker om na te gaan hoe trouw de leden van de Nederlandse
38
-ocr page 39-
DE DOMINEE VAN AMERSFOORT
Hervormde Kerk ter kerke togen, aangezien dit kerkgenootschap een
grote variëteit aan leden onder haar hoede had, van "papieren" leden tot
de meest streng-orthodoxe leden. De laatste groep was sterk genoeg in het
Amersfoort van de 20ste eeuw om de inhoud van de eredienst in de Sint-
Joriskerk in het centrum van de stad te bepalen. Schuurman beweert dat
ongeveer 15% van de hervormden in de periode onmiddellijk volgend op
de Tweede Wereldoorlog naar het Heilig Avondmaal ging - een
percentage dat veel hoger ligt dan het percentage van vóór de oorlog.9 We
kunnen er alleen maar naar raden hoe dit verschil kan worden verklaard
(meer kerken, meer piëteit na de oorlog) of hoe betrouwbaar deze cijfers
waren in een kerk met een ruime opvatting van lidmaatschap. Wat we wel
kunnen zeggen is dat de hervormden in de jaren 50 en 60 met veel
daadkracht nieuwe kerken plantten in Amersfoort (en in Nederland). De
Bergkerk, de Adventkerk (Kruiskamp), de Johanneskerk (Centrum) en de
Ontmoetingskerk (Dorrestein) werden allemaal gebouwd tussen 1952 en
1966. Dit ambitieuze opbouwwerk vond plaats in een tijd waarin de stad
zelf dramatisch in omvang toenam, maar ook in een tijd die - achteraf
gezien - niet de meest geschikte periode was om leden te werven, een tijd
waarin dit initiatief de minste kans van slagen had. Maar zonder deze
ambitieuze onderneming zou de secularisatie in de verschillende wijken
van de stad waarschijnlijk nog sneller zijn verlopen.
Er waren overigens significante verschillen tussen de Amersfoortse
wijken in de jaren 50 en 60. Het chique Bergkwartier had het grootste
percentage mensen uit de "geen" categorie: 22,1% zei in 1960 tot geen
religie te behoren. Een groot aantal mensen uit de gegoede burgerij
hadden al lang voor de jaren 60 besloten om de banden met kerk en
religie te verbreken en de bewoners van het Bergkwartier vormden hierop
dus geen uitzondering. Het Bergkwartier had ook buitengewoon veel
Doopsgezinden, Lutheranen en vooral Remonstranten, groepen met een
in theologisch opzicht vrijzinnige inslag, die sinds het einde van de 19de
eeuw hun ledental hadden zien teruglopen. Het is verder opmerkelijk dat
het aantal gereformeerden in deze wijk erg hoog was, terwijl de
katholieken ondervertegenwoordigd waren.
Dit was niet het geval in de industriewijk Soesterkwartier, waar de
katholieken goed vertegenwoordigd waren en waar minder gerefor-
meerden te vinden waren. Maar evenals het Bergkwartier kende ook het
Soesterkwartier een groot aantal onkerkelijken (ongeveer 20% aan het
begin van de jaren 60). Ook hier voldeed dit aan de verwachtingen van de
buurt, omdat bewoners van arbeidersbuurten eerder geneigd waren om
zich niet bij een kerk aan te sluiten dan de bewoners van de middenklasse.
Toch kan men niet zeggen dat de verschillen in de "geen" categorie tussen
:>><.)
-ocr page 40-
EDY
de wijken in Amersfoort dramatisch waren. In een aantal andere wijken
(Kruiskamp, Randenbroek, Vermeerkwartier en het Stationskwartier) was
dit percentage net boven de 14 procent, niet erg veel lager dan in het
Bergkwartier en het Soesterkwartier. Alleen in de Binnenstad (12,4%) en
in het dunbevolkte Bosgebied aan de zuidkant van de stad (10%) waren
veel minder onkerkelijken. Het centrum van de stad was lang een
katholieke enclave geweest; in 1964 was bijna de helft van de bevolking
daar katholiek (46,7%). Het Bosgebied was overwegend hervormd (43,9%
in 1964), misschien vanwege de nabijheid van de Nieuwe Kerk aan de
Leusderweg; omdat deze wijk bestond uit minder dan 2.000 mensen,
moeten we voorzichtig zijn met generalisaties. De nieuwe wijken leken in
de jaren 50 en 60 niet méér te maken te hebben met kerkverlating dan
andere wijken. De wijk Kruiskamp was bijvoorbeeld een sterk katholiek
wijk, te verklaren uit het feit dat de katholieke woningbouwvereniging
Sint-Bonafatius verantwoordelijk was voor de constructie van bijvoorbeeld
de Zeeheldenbuurt.
Het bloeiende bestaan van een katholieke woningbouwvereniging
herinnert aan het bestaan van allerlei religieuze zuilen tot de jaren 60 in
Amersfoort. Niet alleen waren er confessionele partijen, scholen en
vakbondsverenigingen, maar kerken waren ook nauw betrokken bij
andere sociale activiteiten, van de katholieke dansclub in het Parochiehuis
van de Paulus Borstraat tot de Breiclub "Dorcas" en de Christelijke
besturenbond van de gereformeerden. Evenals in de rest van Nederland
konden de katholieken, de orthodox-protestanten en ook wel de vrijzinnig
protestanten terugvallen op een goed ontwikkeld systeem van confes-
sionele organisaties. Deze organisatorische structuren waren veertig jaren
geleden nog volledig in stand, maar zouden in de decennia daarna snel
veranderen. Dit gold voornamelijk voor de katholieke wereld. Als reactie
op het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) en de vraag vanuit de
eigen kerken om meer vrijheid, lieten de Nederlandse bisschoppen in
1964 weten dat goede katholieken naar hun mening niet noodzakelijk lid
moesten worden van de zogenaamde K-organisaties, hoewel ze wel bleven
wijzen op het belang van katholiek onderwijs. Dit leidde van bijna de een
op de andere dag tot een identiteitscrisis in de katholieke wereld, die
uiteindelijk de vrij plotselinge en sterke ontzuiling van het "Rijke
Roomsche leven" tot gevolg had.
Trends in de ontzuiling
Wij associëren ontzuiling bijna automatisch met een teruggang in
kerkbezoek en -lidmaatschap. Hoewel dit inderdaad gebeurde in zowel
Amersfoort als Nederland, moeten we niet denken dat deze trends overal
-ocr page 41-
DE DOMINEE VAN AMERSFOORT
zichtbaar waren, en evenmin dat deze teruggang per se de meest
belangrijke religieuze ontwikkeling was van de jaren 60. Dat er veel meer
aan de hand was, blijkt uit een citaat van de geschiedschrijver van de
gereformeerde Opstandingskerk in Amersfoort:
In deze zestiger jaren was in kerkelijk Nederland en ook in Amersfoort
de veel besproken verandering voel- en zichtbaar aan het worden.
Voor de een betekende dat een bevrijdend loskomen van knellende
banden, voor de ander een bedreigend kwijtraken van bindende
waarden. Vaste zekerheden van voorheen maakten plaats voor vragen
naar het waarom, bij ouderen en jongeren.10
Welke trends waren dan het meest zichtbaar in het Amersfoort van de
jaren 60?
In de eerste plaats is het belangrijk om de aandacht te vestigen op het
oecumenische gedachtengoed dat in elk geval vanaf het begin van de jaren
60 opkwam in Amersfoort. Meer dan ooit tevoren konden veel
kerkgangers niet meer leven met de muren die waren opgetrokken tussen
de verschillende christenen en eigenlijk tussen alle mensen. "De Groep
van Achttien" - een groep van hervormde en gereformeerde dominees uit
heel het land - riep op tot het afbreken van de muur die de beide kerkge-
nootschappen scheidde. Reeds in februari 1960 schreef een redacteur van
Hervormd Amersfoort:
De gescheidenheid der gereformeerde protestanten moet op onze
gewetens drukken als een ondraaglijke last, die tot diep berouw en
bekering brengt, in plaats van tot steeds meer voortdurende kerkelijke
zelfrechtvaardiging. •l
Het duurde toen nog vele jaren voordat deze oproep tot eenheid gestalte
kreeg. "[D]e eerste symptomen van de oecumene zijn waarneembaar,"
werd gerapporteerd in het Handboek van de Amersfoortse Gereformeerde
Kerken
in 1965, "in o.a. de gezamenlijke diensten die zo nu en dan met de
Hervormde Gemeente in enkele wijken van de stad worden gehouden."12
Hoewel de beide kerkgenootschappen in enkele wijken op lokaal niveau
begonnen samen te werken, zou het Samen-op-Weg proces pas in de jaren
70 op gang komen. Een indrukwekkender ontwikkeling - die overigens
minder verstrekkende gevolgen zou hebben - was de toenadering tussen
katholieken en protestanten na het Tweede Vaticaanse Concilie. Vanaf
1965 werden er in de hervormde Bergkerk oecumenische diensten
gehouden, die afwisselend werden geleid door protestantse en katholieke
41
-ocr page 42-
KENNEDY
voorgangers van het Interkerkelijk Beraad Bergkwartier. Uiteindelijk
werd uitbreiding van deze oecumenische pogingen tegengehouden door
het verzet van Rome tegen het gezamenlijk gebruik van de sacramenten
tijdens interconfessionele bijeenkomsten.
Evenals elders was de mate van oecumene in de jaren 60 afhankelijk
van een aantal factoren. Hoe progressiever de theologie van de kerk, hoe
groter de kans dat ze zich inzetten voor uitgebreide vormen van
oecumene. De Remonstrantse Broederschap en de Doopsgezinden van
Amersfoort begonnen gezamenlijke erediensten in 1970 en gingen later op
in de vrijzinnig-hervormden van de Johanneskerk. Voor deze kerken, die
minder gehecht waren aan dogma's en minder in staat bleken om hun
leden vast te houden, betekende de nieuwe oecumene zowel een manier
om uiting te geven aan christelijke liefde en eenheid als een kans om de
terugloop in kerklidmaatschap te compenseren. Voor kerken die
vasthielden aan een onwrikbaar begrip van hun roeping in deze wereld,
zouden oecumenische toenaderingen een verraad zijn van de waarheid in
ruil voor een valse eenheid. Aan het einde van de jaren 60 wezen de meer
orthodoxe vrijgemaakt-gereformeerden de toenaderingen door het
grotere, meer progressieve kerkgenootschap van de gereformeerden af.
Niet alleen wilden ze van de nieuwe oecumene niet weten, de vrijgemaakt-
gereformeerde Synode in Amersfoort-West (1967) werd aangegrepen om
een theologisch dispuut uit te vechten, met als gevolg een kerkscheuring.
Een aantal vrijgemaakten besloot toen die kerk te verlaten en de meesten
van hen zouden zich uiteindelijk in 1979 verenigen in de nieuw opgerichte
Nederlands Gereformeerde Kerk. De jaren 60 waren zodoende in
Amersfoort vooral een tijd van toenadering, maar in mindere mate toch
ook van afscheiding.
Op de tweede plaats ging de ontwikkeling naar grotere oecumene samen
met een democratisering van het kerkelijk leven. Deze trend was
duidelijker aanwezig in de Rooms-Katholieke Kerk in Amersfoort. Als
gevolg van het Aggiornamento veranderde het kerkelijke leven en de
katholieke eredienst dramatisch in de stad. Voor het eerst werd in
december 1962 de bijbellezing gedaan in het Nederlands in plaats van in
het Latijn in de Franciscus-Xaveriuskerk aan 't Zand. Deze primeur werd
gevolgd door een reeks andere liturgische veranderingen die waren
gericht op grotere weerklank en participatie van leken. Het nieuwe
tijdperk van de jaren 60 stond in het teken van "de betrokkenheid en de
verantwoordelijkheid van de leek."13 De rol van de priester werd
verminderd of veranderd, zodat leken actiever konden worden. Zo werd
bijvoorbeeld aan 't Zand in het midden van de jaren 60 het besluit
42
-ocr page 43-
DE DOMINEE VAN AMERSFOORT
genomen om bij het huwelijksonderricht voortaan meer aandacht te
besteden aan de wensen en verantwoordelijkheden van het paar dan aan
die van de priester.14 Kapelaan J.M. Schaasfoort van de Sint-
Ansfridusparochie prees het "experiment" van lekenparticipatie in de
parochieraad, die door Schuurman als volgt werd beschreven:
Op locaal niveau eisten leken meer inspraak en betrokkenheid. Onder
de leuze Gods Volk Onderweg werden leken bij kerkelijk werk
betrokken via werk- en gespreksgroepen en parochieraden. Ook
tijdens de mis kregen zij een taak: zij hielden lezingen en deelden de
hosties uit. De pastoor, voordien nog wel een autoritair vorst, moest
rekening houden met de wensen en verwachtingen van zijn kudde.
Deze veranderingen beperkten zich zeker niet tot de katholieken. De
gereformeerden waren ook getuigen van grote veranderingen: er kwam
een nieuwe psalmberijming, ouderlingen en diakenen genoten minder
status en vanaf eind jaren 60 werden ook vrouwen toegelaten tot alle
kerkelijke ambten, waaronder het ambt van predikant. In alle kerken
werden geregeld jeugddiensten gehouden om zodoende de jeugd te
motiveren om de samenkomsten bij te blijven wonen.
Hoe goed ging het motiveren van de jeugd de Amersfoortse kerken af?
Lukte het hen om alle kerkleden bij de kerk te houden? Dat verschilde per
kerk. Voor een aantal kleine, liberale kerken bleek de jaren 60 een periode
van scherpe terugval, en deze afname zou zich nog voortzetten in de jaren
70 en 80. Ook de oud-katholieken hadden het niet gemakkelijk; zij werden
in 1969 gedwongen tot het sluiten van hun theologische opleiding in
Amersfoort. In de laatste helft van de jaren 60 verloor de Nederlandse
Hervormde Kerk in Amersfoort ongeveer 1,5% van haar leden per jaar.
Tegen het einde van dit decennium was het niet langer het grootste
kerkgenootschap in Amersfoort; die positie had ze moeten afstaan aan de
Rooms-Katholieke Kerk. In dit opzicht volgde Amersfoort de nationale
trend, want ook daar verloor de Hervormde Kerk veel leden, waaronder
veel zogenaamde "papieren" leden - leden die alleen nog aanwezig waren
in het register van de kerk. In 1970 waren er tien hervormde kerken in
Amersfoort, meer dan ooit tevoren. Maar enkele kerken hielden slechts
één kerkdienst (niet twee) per zondag en een aantal buurtkerken zou de
jaren daarop te kampen hebben met een drastische vermindering van het
kerkbezoek en een afname van het lidmaatschap.
De katholieken deden het in het Amersfoort van die jaren qua lidmaat-
schap veel beter dan de hervormden, zowel relatief gezien als in absolute
aantallen. Pas in de loop van de jaren 70 zou bij hen het ledental sterk
43
-ocr page 44-
*
KENNEDY
gaan dalen. Maar het stabiele aantal lidmaten in de katholieke kerk van
Amersfoort versluiert een zeer dramatische afname van het aantal
katholieken dat aan het eind van de jaren 60 besloot deel te nemen aan de
eucharistieviering - ook dit is een weerspiegeling van de nationale ontwik-
keling. Dit is zichtbaar in de statistieken van de gecombineerde parochies
van 't Zand en de Elleboog (die in 1963 werd opgeleverd). Deze katholieke
kerken verloren in 12 jaar tijd veel leden, van 5.000 in 1963 tot 2.900 in
1975, voor het grootste deel te verklaren door verhuizingen uit de
binnenstad, omdat de middenstand en de zakelijke belangen daar
toenamen en de traditionele katholieke bevolking verdreven. Opvallender
is het zeer snel toenemende verzuim van de eucharistieviering onder de
blijvende leden: in 1967 namen nog 2.400 katholieken wekelijks deel aan
de eucharistie en vijfjaar later, in 1972, was dit gedaald tot 700.15 In de
geschreven herinneringen van een Amersfoortse priester komt dit
groeiend aantal "papieren" leden in de katholieke kerk ook naar voren:
Het was in het jaar 1966 [en] een van de paters was op huisbezoek
gegaan. Om 8 uur was hij weer thuis, heel teleurgesteld. Hij was een
Limburger. Hij was op vier adressen geweest en achter elkaar werd de
deur voor z'n neus dichtgesmeten. "Niet nodig" en "Niks mee te
maken". U mag best weten dat wij die avond een flinke borrel hebben
gedronken tegen die desillusie.16
De combinatie van geestelijke onverschilligheid ondanks (of misschien
dankzij?) de godsdienstige hervormingen en de vijandschap tegen de
institutionele kerk in een tijdperk van individualisme waren even
rampzalig voor de katholieke parochies in Amersfoort als voor veel andere
parochies in Nederland. In dat opzicht ging het beter met de gerefor-
meerde kerken in Amersfoort (van de Christelijk Gereformeerde Kerk en
de Gereformeerde Gemeenten aan de ene kant tot de meer progressieve
Gereformeerde Kerken in Nederland aan de andere): kerkbezoek bleef
hoog en nam op sommige plaatsen zelfs toe. De Vrijgemaakt
Gereformeerde Kerk in Amersfoort leed weinig verlies tijdens de
afscheiding van 1967 en in de jaren 70 en 80 had Amersfoort, als
vestigingsplaats van een aantal scholengemeenschappen van dit kerkge-
nootschap, een enorme wervingskracht op vrijgemaakt gereformeerden.
Tegen het einde van de eeuw was misschien 6% van de Amersfoorters
"vrijgemaakt", terwijl ze landelijk slechts 1% van de Nederlanders
omvatten. Naast deze traditionele gelovigen, werd Amersfoort in de loop
van de jaren 60 ook vestigingsplaats van andere groepen gelovigen; van
charismatische en evangelische bewegingen tot islamieten, die aan het
44
-ocr page 45-
DE DOMINEE VAN AMERSFOORT
einde van dat decennium vooral vanuit Turkije in Amersfoort terecht
kwamen.
Deze religieuze ontwikkelingen kunnen niet verbloemen dat
Amersfoort in de jaren 60 ook te maken had met ontkerkelijking, zoals dat
tot uiting kwam in de afname van het lidmaatschap. De volkstelling van
1971 laat voor het eerst zien dat de categorie "geen" met 28,5% van de
bevolking de grootste categorie was in Amersfoort, net iets groter dan de
rooms-katholieken (28%) en de hervormden (26%). In dit opzicht was
Amersfoort net zo geseculariseerd als de grotere stad Utrecht, waar 29%
van de bevolking onkerkelijk was, en was het te vergelijken met de
buursteden Baarn (32%) en Soest (28%). Maar vergeleken met een aantal
omliggende dorpen was Amersfoort veel geseculariseerder; slechts 7% van
het katholieke Hoogland was onkerkelijk en 4% van het gereformeerde
Bunschoten.17 De afname van de kerkelijkheid in Amersfoort ging ook
gelijk op met steden van vergelijkbare grootte, zoals Alkmaar, Gouda,
Enschede en Zwolle.18
En verder...
In de jaren 70 en 80 zou deze ontwikkeling zich doorzetten in Nederland
en in Amersfoort; de grootste ontkerkelijking vond plaats in de drie meest
omvangrijke kerkgenootschappen in de stad: de Rooms-Katholieke Kerk,
de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland. Deze
afnemende getallen werden voor een - zeer bescheiden - deel gecompen-
seerd door de groei van enkele kleinere geloofsgemeenschappen, zoals de
orthodox-gereformeerden (vooral de vrijgemaakten), de evangelischen en
de moslims (waarvan er ongeveer 1.000 waren in 1970 in Amersfoort).
Hoewel het aantal kerkelijken in Amersfoort afnam, groeide het aantal
godshuizen. Steeds meer gelovigen van allerlei snit verzamelden zich in
scholen, in publieke instituten en in leegstaande kapels en kerken van de
grotere kerkgenootschappen.
Zowel de toename van de religieuze diversiteit als de ontkerkelijking
waren eigenlijk het resultaat van eenzelfde ontwikkeling: de toegenomen
vrijheid van het individu om zijn eigen weg te kiezen. De moderne
samenleving gaf mensen niet alleen welvaart, maar ook financiële
zekerheid, waardoor zij zich minder gebonden hoefden te voelen aan
traditionele samenlevingsverbanden, zoals de kerk. De democratisering
van het onderwijs gaf hen bovendien het gevoel dat zij het vaak beter
wisten dan hun vrome geestelijken. De kenmerkende "Sixties" revolutie
tegen repressieve instituten en meningen waren deel van deze ontwik-
keling. De positieve kant van deze ontwikkeling is duidelijk zichtbaar: het
einde van een reeks van onderdrukkende praktijken die persoonlijk
45
-ocr page 46-
#
KENNEDY
vrijheid en ontplooiing in de weg stonden. Maar de negatieve kant wordt
geïllustreerd in een andere statistische ontwikkeling in Amersfoort: de
snelle toename van de belangrijkste misdaadcijfers in de jaren 60. Evenals
elders correspondeerden de hoogtijdagen van de verzuiling begin jaren
50 in Amersfoort met lage criminaliteitscijfers. Maar de erosie van de
sociale controle deed deze cijfers omhoog gaan. Niet alle misdaad kwam
vaker voor in Amersfoort; "aangiften wegens oplichting en verduistering"
gingen langzaam maar zeker omlaag tussen 1950 en 1968, en de "geweld-
dadige dood" bleef op gelijk niveau. "Inbraak" ging tussen 1950 en 1961
langzaam omhoog van 10 naar 76; daarna steeg het tot 252 gevallen in
1966 om vervolgens enigszins af te vlakken. Het aantal "rijwiel- en
bromfietsdiefstallen" ging van 99 gevallen in 1950 tot 394 in 1960 en rees
vervolgens snel tot 1.472 diefstallen in 1968.19
Er zijn goede redenen om niet te snel een verband te leggen tussen de
ontkerkelijking en de opkomst van criminaliteit. Religie is méér dan
aanpassing aan de publieke moraal en de publieke moraal is niet noodza-
kelijk afhankelijk van religie. Toch is het de moeite waard om stil te staan
bij de rol die religie kan spelen: welke vormen van religieus bewustzijn
dragen bij aan sterke noties van burgerschap? Wat wel met zekerheid kan
worden gezegd is dat de georganiseerde religie in Amersfoort en in de rest
van Nederland deel uitmaakte van een systeem van sociale controle dat in
de loop van de jaren 60 in rook opging, zodat individuen een grotere mate
van vrijheid kregen om het heft in eigen handen te nemen - ten goede én
ten kwade.
Tenslotte geeft de relatie tussen het kerkelijk verval en de toename van
de criminaliteit ons meer inzicht in het karakter van de georganiseerde
religie in Amersfoort tegen het aanbreken van de jaren 60, namelijk dat
religie grotendeels verworden was tot een vorm van sociale organisatie.
Eén reden waarom de ontkerkelijking vanaf de jaren 60 zo snel plaatsvond
is misschien dat religie vaak niet méér bleek te zijn dan aanpassing aan
conventionele rituelen en gewoonten. Religie als sociale organisatie en
burgerlijke praktijken bleek in de gemeente Amersfoort en in Nederland
- en waarschijnlijk overal - niet opgewassen tegen de aanvallen daarop
gericht door Boudewijn de Groot en andere profeten van de tegencultuur
uit de jaren 60.
46
-ocr page 47-
DE DOMINEE VAN AMERSFOORT
NOTEN
1.     Tekst & muziek J. Koopman & B. de Groot. Dit nummer staat op Wonderkind
aan het strand: 30 jaar Boudewijn de Groot,
CD 4.
2.     Zandvoort had ook gekund, maar past metrisch minder goed.
3.     Statistiek van de gemeente Amersfoort, 1965. Rotterdam: Stichting Het
Nederlandsch Economisch Instituut, afd. Regionaal Onderzoek, 1966.
[Stadarchief Amersfoort].
4.     Tekst & muziek: Lennaert Nijgh & Boudewijn de Groot. Dit nummer staat
op Wonderkind aan het strand: 30 jaar Boudewijn de Groot, CD 1.
5.     A. Schuurman: Godsdienst, groei, bloei en terugval, niet-gepubliceerd document.
Schuurman maakt voornamelijk gebruik van secundaire literatuur.
6.     Zie Schuurman: Godsdienst.
7.     Centraal Bureau voor de Statistiek, afd. Algemene Tellingen, "Volks- en
Beroepstelling 31 mei 1947" (beschikbaar in GAA) en Hans Knippenberg: De
religieuze kaart van Nederland. Omvang en geografische spreiding van de godsdien-
stige gezindten vanaf de Reformatie tot heden.
Assen/Maastricht, 1992. 266-289.
8.     Statistiek van de Gemeente Amersfoort. Rotterdam: Stichting Het Nederlandsch
economisch Instituut, afd. Regionaal Instituut, oktober 1960; Stadsarchief
Amersfoort, 2. Dat dit percentage lager is dan de cijfers uit 1947 kan op
verschillende manieren verklaard worden: een significant andere bevolkings-
groep in de stad in beide jaren, een neiging in de Amersfoortse statistieken
om kerklidmaatschapcijfers te publiceren die aan de hoge kant zijn én de
vaagheid van de categorie "geen", waardoor dezelfde mensen op basis van
verschillende subjectieve factoren de ene keer wel en de andere keer niet
behoren tot deze categorie.
9.     Zie Schuurman: Godsdienst.
10.   Wat was, wat is en wat komt: 25 jaar Opstandingskerk Amersfoort. Amersfoort,
1989. 26-27.
11.   Hervormd Amersfoort, 19 februari 1960. [Stadsarchief Amersfoort].
12.  Handboekje van de Gereformeerde Kerken in Amersfoort. Amersfoort, 1965. 6.
13.   Henk Kuiper [e.a.]: Uit het dagboek van Frans Zand en Maria Elleboog, 1630-
1980.
Hooglanderveen: Trepico, 1980.
14.   Kuiper: Uit het dagboek.
15.   Kuiper: Uit het dagboek. 45-46.
16.  Al veertig jaar. Geloven in de toekomst. Amersfoort: Parochie H. Kruis, 1998. 52.
17.   Geschiedenis van de Provincie Utrecht vanaf 1780. Utrecht: Spectrum, 1997. 423.
18.  Schuurman: Godsdienst.
19.   Statistiek van de Gemeente Amersfoort.
-ocr page 48-
John May all in Amersfoort
door ARIE KEIJZER
De jaren 60 waren ook voor de kunst (met grote en kleine k) veel bewogen
jaren. In januari 1969 werden de spelers die Vondels Gijsbrecht van
Aemstel hadden opgevoerd letterlijk bekogeld met tomaten. Met deze
"actie Tomaat" keerden jonge acteurs zich tegen de gevestigde orde van
het traditionele toneel. In 1966 was men daar al voorzichtig mee
begonnen: het Mickerytheater poogde vernieuwend internationaal theater
te brengen. De actie Tomaat bracht een en ander in een stroomversnelling:
in 1970 ontstond het Werkteater, in 1972 werd toneelgroep De Appel
opgericht, in 1974 gevolgd door het Onafhankelijk Toneel. Eén van de
meest in het oog springende vernieuwingen was het politiek vormingst-
heater. Dat streefde bewustwording van de massa na door het aandacht
vragen voor sociaal maatschappelijke thema's.
Naast de explosieve ontwikkelingen in de popmuziek ontstonden ook
elders initiatieven. Willem Breuker richtte samen met Mischa Mengelberg
en Han Benninck in 1967 de "Instant Composers Pool" op. Uit eigen
ervaring weet ik dat er groepen waren die nadrukkelijk het publiek
uitnodigden om mee te musiceren in een geheel vrije stijl, wat bij een
optreden op het Rotterdams Conservatorium leidde tot een grote
happening waar het gehele publiek aan het musiceren sloeg en de
oorspronkelijke musici wat beteuterd en vooral ook boos aan de kant
stonden. In 1973 richtte Willem Breuker het Breukercollectief op, dat veel
heeft geëxperimenteerd met producties waarin verschillende kunstdisci-
plines samengingen.
Mensen als Johnny de Selfkikker en Simon Vinkenoog leidden de
vernieuwingsbeweging in de literaire wereld. Dat deden ze niet in eerste
instantie door hun literaire werk, maar door optredens op tal van bijeen-
komsten.
In de kunsteducatie ontstond eveneens een nieuwe stroming, te weten
die van de vrije expressie. Professor Ten Have, sociaal wetenschapper aan
de Rijksuniversiteit Groningen, vond dat vrije expressie en musische
vorming in beginsel niets met elkaar te maken hadden. Vrije expressie
stimuleerde vooral de eigen wijze van uitdrukken, niet gebonden aan
enige norm of regel. Binnen de vrije expressie werd niet aan persoonlijk-
heidvorming gedaan. Pas zodra de expressie aan banden werd gelegd
door esthetische regels, was er sprake van musische vorming. Deze
-ocr page 49-
JOHN MAYALL
opvatting bracht een schisma teweeg in de wereld van de kunsteducatie die
tot ver in de jaren 90 duurde. Met name ontstonden er tegenstellingen
tussen muziekscholen die meer van het scholingsprincipe uitgingen en de
creativiteitscentra die vorming voorop stelden.
Kunsteducatie
Om te beginnen een schets van het culturele klimaat in Amersfoort. De
"Maatschappij tot bevordering der toonkunst" richtte in 1886 in
Amersfoort een muziekschool op met als doel kinderen van de gegoede
burgerij te scholen in de beoefening der toonkunst. Veel argumenten
werden er in die tijd gebruikt ter legitimering van dit soort scholen. Van
intensivering van godsdienstige gevoelens tot het ontwikkelen en
beschaven van het lagere volk, hoewel arbeiders nauwelijks toegang
hadden tot dit soort scholen. In 1932 opende Willem Gehrels zijn
volksmuziekschool in Amsterdam. In deze school wilde hij talentvolle
leerlingen een goede basis geven voor een verdere muzikale studie. Ook
wilde hij de gehele jeugd kennis laten maken met volksliederen en
volksmuziek om het oorspronkelijk gemeenschapsgevoel te stimuleren.
Dat muziek het gemeenschapsgevoel stimuleert kun je wekelijks in een
voetbalstadion beluisteren. Maar ik vermoed dat Gehrels een ander
gemeenschapsgevoel bedoelde. Na de oorlog werd het idee van de
volksmuziekschool door de SDAP [Sociaal Democratische Arbeiders Partij]
overgenomen met als argument "de verheffing van het volk." Met deze
verheffing had men met name de arbeiders en hun kinderen op het oog.
Van 1946 tot 1961 was Molendijk burgemeester van Amersfoort. Hij
was niet alleen specialist op het gebied van gemeentelijk cultuurbeleid,
maar wilde van Amersfoort een cultureel centrum maken. Zijn drijfveer
was dat actieve cultuurbeoefening tegenwicht bood aan de vertechnisering
en rationalisering van de maatschappij. Einstein zou ooit zeer treffend ge-
zegd hebben: "Logica brengt je van A naar B, verbeelding brengt je overal."
Opmerkelijk is dat niet de kunstzinnige vorming van de individu als
waardevol werd ervaren, maar dat kunstzinnige vorming een hoger ideaal
moest dienen, bijvoorbeeld het verheffen van het volk of de intensivering
van godsdienstige gevoelens.
In 1961 werd Jan van Vlijmen directeur van de Amersfoortse muziek-
school. Onder zijn leiding groeide de school explosief. Hij stond
vernieuwing voor waardoor bijvoorbeeld een volksinstrument als de
accordeon werd geïntroduceerd. Onder invloed van de "Vrije expressie"-
beweging stond het plezier in musiceren voorop. De theorie en technische
prestatie kwamen op de tweede plaats. Ook wilde Van Vlijmen dat de
Algemene Muzikale Vorming in het regulier onderwijs terecht zou komen,
49
-ocr page 50-
ZER
zodat kinderen van jongs af met muziek in aanraking kwamen.
Ook de beeldende vorming had een rijke traditie in het Amersfoortse.
In het begin van de 60er jaren ontstond het Gemeentelijk Instituut voor
Beeldende Expressie (GIBE). De voorloper van het latere Creatief
Centrum De Hof. Een van de problemen waar het GIBE in die beginjaren
mee worstelde, was dat de vrije expressie wedijverde met het ambacht: de
techniek van schilderen, beeldhouwen en dergelijke. Ik meldde al dat Ten
Have daarin de toon zette. In feite waren beide stromingen vrijwel
onverenigbaar. Men vond toch een compromis door kunstenaars te
benoemen tot docenten om beide elementen te verenigen. Wonderlijk is
dat de discussie tot in de jaren 90 over dit onderwerp heeft voortgeduurd.
In 1964 werd de Nederlandse Stichting voor Kunstzinnige Vorming
(NSKV) opgericht. Deze "club" vestigde zich in Amersfoort. De NSKV
legde de nadruk op persoonlijke ontplooiing en maatschappelijke bewust-
wording. Daarmee was ze zowel belangrijk als omstreden. Ook ontstonden
organisaties die de receptieve vorming van de jeugd moesten bewerkstel-
lingen. Dat waren het WIKOR (Werk- en Informatie-Centrum voor kunst
ten dienste van het Onderwijs voor de Rijpere jeugd; voor theater), de
Stichting Schoolconcerten en de Stichting Schrijvers op School. In 1967
werd de Stichting Overleg Muziekonderwijsinstellingen (SOM) opgericht,
ook deze vestigde zich in Amersfoort. Om de belangen van de creativi-
teitscentra te behartigen ontstond ook in 1967 de Vereniging voor
Creativiteits Ontwikkeling (VCO).
Ouderparticipatie kreeg in het begin van de jaren 70 gestalte door de
oprichting van de Ouder- en leerlingenraad bij de muziekschool. Vanuit
Amersfoort ontstond het Landelijk Ouder-leerlingen Beraad (LOB) die
onder leiding van haar voorzitter Bertie Linschoten het ministerie
probeerde te overtuigen muziekonderwijs als een soort basisvoorziening te
blijven zien met alles wat daar dan van rijkswege bij hoort.
Sopla
In de zomer van 1967 ontstond de jongerensoos Sopla. In de daaraan
voorafgaande periode had het jongerenparlement bij de gemeenteraad
aangedrongen op een eigen plek voor de jeugd. Nadat veel huisvestings-
varianten waren besproken, stelde de gemeente een deel van het gebouw
van de voormalige sigarenfabriek Sopla ter beschikking tot het moment
dat het zou worden gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe
brandweerkazerne. De jongeren wilden in dit gebouw de overblijfruimte
gebruiken die de handelsschool huurde. De handelsschool wilde daar niets
van weten, maar onder politieke druk stemde de toenmalige directeur
uiteindelijk toch in.
-ocr page 51-
JOHN MAYALL
Al snel bleek Sopla een broedplaats van actieve scholieren en
studenten. Dat blijkt uit de volgende activiteiten: manuele expressie, film,
fotografie, teach-ins, hearings, paint-ins, love-ins (met Johnny de
Selfkikker!), pantomime, cabaret, toneel, ballet en niet te vergeten "live"-
muziek. Omdat niet alle jongeren welkom waren ontstonden er
problemen met de zogenaamde "Kuiven". De groep Sopla-bzoekers
bestond uit enigszins alternatieve jongeren. Sommigen verkochten
Hitkrant, wat in die tijd een alternatieve activiteit was. Het gebouw werd
door vele vrijwillige handen opgeknapt. Vervolgens was Sopla op de
maandag na de hele week open. Door de week kwam de muziek uit een
jukebox. Beatles, Rolling Stones en andere bekende popgroepen werden
gedraaid. In het weekend was er meestal "live"-muziek. Al snel veroverde
Sopla zich een plek als podium in Nederland, te vergelijken met Paradiso
(Amsterdam) en Shock in (Hilversum). En in het korte bestaan van Sopla,
ongeveer één jaar, traden op Boudewijn de Groot, Rob Hoeke, The Shoes,
Spooky's day off en als absoluut hoogtepunt John Mayall and the
Bluesbreakers waarin Peter Green (later bij Fleetwood Mac) als solo-
gitarist optrad. Pink Floyd zou optreden, maar de groep werd voortijdig
het land uitgezet, zodat het optreden niet doorging. Een optreden van
The Golden Earrings moest worden afgezegd omdat de handelsschool de
overblijfruimte nodig had als examenzaal en deze niet in het weekeinde
wilde ontruimen.
Inmiddels waren er klachten van de omwonenden over geluids-
overlast. In het weekeinde van 19 en 20 april werd er een jongerenconfe-
rentie georganiseerd onder de titel: Staak de Moord. Er waren drie
inleidingen: "Wat is polemologie?", "Alternatieve dienstplicht en protest"
en "Demonstratie in de samenleving". Als films draaiden er: Ciel de terre van
Joris Ivens en Night of the Dragon die als Amerikaanse propaganda werd
aangekondigd, 's Avonds trad Amos Taméla and his Mustang Soul Band op.
Het einde van Sopla kwam omdat de schulden niet werden betaald. Na
eenjaar bleek er een schuld te zijn van 13.000 gulden. De stichting werd
opgeheven en de gemeente betaalde uiteindelijk anderhalfjaar later de
schuldeisers.
In de jaren daarna werd er zo nu en dan in de markthallen concerten
georganiseerd, maar van de hechte door jongeren gedragen cultuur was
toen minder sprake.
De musical Johnny Hus
In november van 1971 vond een protestbijeenkomst plaats tegen het
zogenaamde kernplan. Op deze bijeenkomst in de markthallen werd de
opera Johnny Hus van Tristan Keuris (muziek) (1946-1997) en Jan Jacob
51
-ocr page 52-
ZER
Kommijs (tekst) uitgevoerd. De plannen om de binnenstad beter te
ontsluiten dateerden al van 1929. Er zou een nieuwe weg moeten worden
gemaakt die vanaf de Sint-Jorisstraat via het Lieve-Vrouwekerkhof naar de
Hof zou leiden en dan via een omweg naar de Beestenmarkt. Toen steden-
bouwkundige Arie Rooimans in 1969 een lichte variant op dit plan presen-
teerde, leidde dat tot hevige protesten. Hij stelde voor om de weg vanaf
het station via de Molenstraat naar de Hof te leiden. Daarvoor moesten wel
de markthallen worden afgebroken.
De actiegroep Tabak werd opgericht en probeerden zoveel mogelijke
acties tegen dit plan te ondernemen. Er werd een zeepkistenrace
gehouden en een protestbijeenkomst georganiseerd. De verantwoordelijk
wethouder Huslage lag onder vuur en werd uiteindelijk ten val gebracht.
De opera is een verhaal over een bijenhouder, Anton de Imker, die
verkering heeft met de dochter van Johnny Hus. Haar vader is verant-
woordelijk voor het ontstaan van een racebaan in de stad samen met
Hendrick Rooykooy. Johnny Hus schuwt geen middel om zijn zin te
krijgen en uiteindelijk wordt zijn dochter op de weg die vader had
gecreëerd doodgereden. Anton sterft van verdriet en het drama is
compleet.
Het is bijna filmische muziek waarin Tristan Keuris overigens blijk
geeft te beschikken over een geweldig gevoel voor muzikaliteit en
orkestratie. Leuk is te melden dat Tristan Keuris zijn eerste compositie-
lessen kreeg van Jan van Vlijmen in 1961 op de muziekschool Amersfoort
alvorens hij op het conservatorium in Utrecht ging studeren.
Op de vraag of Johnny Hus de Amersfoortse muziekcultuur veranderd
heeft, moet ik ontkennend antwoorden. Het was een stuk dat geschreven
werd in de protestcultuur van die tijd. Het is een muzikaal knap stukje
werk, maar het heeft niet de muziekcultuur omgegooid. En deze musical
wordt zelfs niet op de repertoirelijsten van Tristan Keuris genoemd. Wel
past deze musical in de tijd van eind 60er/begin 70er jaren. De jaren
waarin de jeugd zich ook in Amersfoort roerde. Niet alleen Sopla en
Johnny Hus waren daar voorbeelden van, maar ook de actie waarin de
Amersfoortse Kei roze werd geschilderd, paste in dat tijdsbeeld. En wat te
denken van de oprichting van de bond voor onderdrukte en uitgebuite
huurders en woningzoekenden. Soms ontstonden initiatieven met een
keihard politiek doel, maar ook wel gewoon als ludieke actie waardoor
jongeren in de belangstelling kwamen. Muziek is uiteraard een belangrijk
medium, maar toch meer een verschijnsel waarmee je je als jeugd kon
identificren. Dat lukte in Europa, in Nederland en dus ook in Amersfoort.
-ocr page 53-
Het oudste stenen huis van Amersfoort
(of de oudste stenen in een Amersfoorts huis)
De bouwgeschiedenis van het huis Hof 39
door ALBERT VAN ENGELENHOVEN
De Hof met stadhuis (links), Sint-J oriskerk en Hof 39 (rechts, met trapgevel) in
1729. Tekening door A.de Haan/Collectie museum Flehite
Bouwhistorisch onderzoek
Archiefonderzoek naar de oudste
geschiedenis van de stad levert in
de regel bijzonder weinig
informatie op. Tot in de late
Middeleeuwen werd er betrek-
kelijk weinig op schrift gesteld.
Het ontbreken van informatie
prikkelt bij sommigen de fantasie.
In zijn boekje Amersfoort rondom
zijn toren
tekent Van Hasselt de
vermeende toestand van de Hof
met de Sint-Joriskerk in 1247.'
De Hof met Sint-Joriskerk in 1247
met rechts Hof 39.
Tekening uit: Van Hasselt (1948)
De St. Joris in 1247.
53
-ocr page 54-
VAN ENGELENHOVEN
De huizen voor de kerk (waaronder Hof 39 rechts) zijn getekend met
voorgevels in vakwerk. In een willekeurige Limburgse stad zouden deze
huizen niet misstaan, maar in Amersfoort kwamen zij echt niet voor.2
Fantaseren blijkt echter helemaal niet nodig, de Middeleeuwen zijn
meer dan men tot voor kort dacht tastbaar aanwezig! Door bouwhistorisch
onderzoek is gebleken dat veel huizen in Amersfoort hun middeleeuwse
kern nog hebben bewaard, meestal achter jongere gevels. Een mooi
voorbeeld van zo'n huis wordt in dit artikel onthuld.
Introductie
Nog in 1352 geldt in Amersfoort een stenen huis als een bijzonderheid,
zoals blijkt uit een aantekening in het inkomensregister van het Sint-
Joriskapittel, waarbij melding wordt gemaakt van een "steenhuys en hofstede
dairt steenhuys op stait gelegen aen die Langestraet.
"3 De Langestraat behoort
met de Krommestraat tot de belangrijkste straten in de vroegste fase van
de stedelijke ontwikkeling. Hier stonden de aanzienlijkste gebouwen. In
het middeleeuwse stadsbeeld, dat werd gedomineerd door houten huizen,
onderscheidden de aanzienlijke gebouwen zich door hun omvang en
doordat zij in steen waren uitgevoerd.
Het is niet ondenkbaar dat het bedoelde huis uit 1352 Langestraat 76
betreft. De voorste helft van dit huis
is in 1901 vervangen door nieuw-
bouw, maar de achterste helft (Hof
39) is bewaard gebleven. Het is in
opdracht van de Amersfoortse
Maatschappij tot Stadsherstel in
2002-2003 gerestaureerd en staat
sindsdien als "Logement De
Gaaper" bekend, een verwijzing
naar de Apotheek C.B. Kok & Zoon
die hier vele jaren lang was
gehuisvest.
Achter de vroeg-19de-eeuwse
gevel aan Hofzijde gaat een huis
schuil met 15de-eeuwse vloeren, en
zelfs 13de-eeuwse muren.4 Een
sensationele ontdekking! Dit blijkt
het oudste stenen huis van
Voorgevel van Hof 39 na restauratie
in 2003. Collectie monumentenzorg
-ocr page 55-
HET OUDSTE STENEN HUIS
Amersfoort te zijn, maar omdat daarvan alleen beide zijmuren bewaard
zijn gebleven, is het beter om te spreken van "de oudste stenen in een
Amersfoorts huis."5
De voorgeschiedenis: de bisschoppelijke hof
De Sint-Joriskerk en de Hof zijn gelegen op een laatste zandige opduiking
van de Utrechtse Heuvelrug, in het drassige laagland dat de Gelderse
Vallei in vroeger tijd was. De beken vanuit het oosten kwamen vóór
Amersfoort samen en stroomden als Eem (Amer) in één bedding verder
noordwestwaards, meanderend om de genoemde zandige opduiking
heen. Omdat zich op deze plek eveneens een voorde (doorwaadbare
plaats) in de Eem bevond, was dit voor de bisschop van Utrecht bij uitstek
een geschikte plaats voor de vestiging van een centrum, van waaruit de
ontginningen in de Gelderse Vallei kon worden geleid. Voor 1196 blijkt dit
centrum, de curtis episcopalis, (bisschoppelijke hof) aanwezig. Het bestuur
Reconstructie dwars- en langsdoorsnede zaalhuis in middeleeuwse situatie.
Tekening auteur
over deze curtis werd namens de bisschop uitgeoefend door de heren van
Amersfoort.6 Vermoed wordt dat hun hofstede - met kapel - was gelegen
ter plaatse van de Sint-Joriskerk. Tijdens archeologisch onderzoek dat in
1991 plaatsvond op de Hof zijn geen sporen aangetroffen die wijzen op
een hofstede aldaar, maar wel kwam een voormalige omgrachting tevoor-
schijn. De gracht is door de zandige opduiking van de Hof heen gegraven
55
-ocr page 56-
VAN ENGELENHOVEN
en sluit noordelijk van de kerk aan op het toendertijd drassige gebied ter
plaatse van de Appelmarkt. Het omsluit op deze wijze een binnenterrein:
"de bisschoppelijke hof." De gracht is in de 12de eeuw gegraven, maar
korte tijd later alweer dichtgeslibd.7
Kort na 1200 plaatste men tegen de kapel een nieuwe toren, die ook
als wachttoren zal hebben gediend. De oorspronkelijke kapel is korte tijd
later tot parochiekerk van de stad getransformeerd. Door de vele
bouwcampagnes in de erop volgende eeuwen, waarbij de kerk telkens
werd vergroot, is van deze oorspronkelijke kapel niets bewaard gebleven.
De toren daarentegen wel. Deze toren, in Romaanse bouwstijl,* is het
oudst bewaard gebleven bouwkundige relict van Amersfoort.8
Oudste bouwfase, 13de eeuw: een aanzienlijk "zaalhuis"
Nabij de bisschoppelijke hof, en aan de Langestraat, is op een gegeven
moment een stenen huis gebouwd. De beide zijmuren (bouwmuren) zijn
bewaard gebleven, deze zijn gemetseld in bakstenen van ongeveer
29/32x14/15x8/8,5 cm grootte, zogenaamde kloostermoppen.* Zij zijn
daarmee slechts een fractie kleiner dan de stenen in de toren van de Sint-
Joriskerk. Na ontpleistering bleek dat de muren zowel op de begane grond
als op de verdieping waren geleed door zogenaamde spaarnissen.* Op de
begane grond waren deze aan de bovenzijde met een halfronde boog
afgesloten. Spaarnissen dienen enerzijds ter besparing van het gewicht op
de ondergrond en anderzijds ter besparing van "dure" bakstenen.
Daarnaast zal het esthetische aspect ook een rol hebben gespeeld.9 Nadien
zijn de muren met zo'n 14 cm tot op het achtervlak van de nissen
weggekapt. Beide muren zijn nu zo'n 50 cm dik, maar oorspronkelijk
waren ze zo'n 64 cm.10 Uit de aanwezigheid van spaarnissen blijkt dat de
vloerconstructies moeten hebben bestaan uit samengestelde balklagen van
moer- en kinderbinten.* De moerbalken lagen ter plaatse van de
muurdammen* tussen de spaarbogen op in de muur.
Langestraat 76 ligt in het verlengde van Hof 39 en dateert na een
vernieuwing uit 1901. Oudere bouwsubstantie leek hier aanvankelijk niet
aanwezig, maar bij nader onderzoek bleek één van de zijmuren
opgetrokken in kloostermoppen.* Deze zijn van hetzelfde formaat als in
Hof 39.n Hiermee is het vermoeden bevestigd dat Hof 39 in oorsprong
doorging tot aan de voorgevel aan de Langestraat. Het had hiermee een
lengte van zo'n 17 meter! De buitenwerkse breedtemaat van het huis is
twee roeden* (wat overeenkomt met ongeveer 7,5 meter). Huizen met
dergelijke afmetingen waren bestemd voor zeer weigestelden.12 Daarbij
bezat het boven de begane grond, die wel zo'n 6 meter hoog was (!), een
verdieping en een hoge kapzolder. Het huis was niet in vertrekken
56
-ocr page 57-
HET OUDSTE STENEN HUIS
opgedeeld, maar bestond uit één grote ruimte, een "zaal", tussen de
buitenmuren. Met recht een bijzonder groot en belangrijk 13de-eeuws
zaalhuis! Waarbij moet worden opgemerkt dat het begrip "huis", in ruime
zin opgevat moet worden. De functie van het huis zal eerder utilitair, dan
"huiselijk" zijn geweest.
De Hof, die vanaf de 13de eeuw als marktplein werd gebruikt, is
ettelijke keren opgehoogd. Het oorspronkelijke oppervlak van de Hof ligt
zo'n twee meter onder de huidige bestrating.13 Het vloerpeil van het huis
lag derhalve in de 13de eeuw even hoog als de keldervloer op dit moment!
Datering van de bouw
Op grond van het aangetroffen baksteenformaat zou de bouw van Hof 39
in de vroege 13de eeuw kunnen hebben plaatsgevonden. Korte tijd na de
bouw van de Romaanse toren van de Sint-Joriskerk. Maar dateren op
grond van het baksteenformaat is een hachelijke zaak.
Hof 39 gebouwd in de vroege 13 de eeuw
Zou Hof 39 zijn gebouwd in de vroege 13de eeuw, wat op grond van
steenformaat mogelijk is, (zie eerder) dan moet het uitgesloten worden
geacht dat het huis in opdracht van een particulier is gebouwd.
Particulieren konden zich een dergelijk groot huis in die tijd niet
veroorloven. De heren van Amersfoort op de bisschoppelijke hof wel! Zij
zijn de meest voor de
hand liggende opdracht-
gever. Daarbij komt dat
het huis in de directe
nabijheid van hun hof-
stede is gelegen. Ook ligt
het cruciaal ten opzichte
van de plaats waar twee
belangrijke handels-
wegen samenkwamen.
De Langestraat, de han-
delsweg als verbinding
tussen het westen en het
oosten van het land (de
Oude stenen uit Amersfoort
op een rij.
Collectie monumentenzorg
57
-ocr page 58-
ENGELENHOVEN
"In muren verborgen"
De rol van bakstenen in de bouwhistorie
Eén van de mogelijkheden die zowel een archeoloog als een bouwhis-
toricus ter beschikking staan om gebouwen of gebouwdelen te dateren,
zijn de stenen muren.
Het bakken van stenen is een techniek die de Romeinen rond het
begin van de jaartelling in Nederland hebben geïntroduceerd. Met hun
terugtrekking ging de productie verloren. Pas in de 12de eeuw vindt
de baktechniek in Nederland weer ingang, in eerste instantie bij de
kloostergemeenschappen. Als oudste voorbeeld voor baksteentoe-
passing in de Middeleeuwen geldt een graf in de benedictijnenabdij
van Egmond uit 1130 en het cisterciënzerklooster in Rinsumageest dat
in 1163 is gesticht. Plaatselijk aanwezige rivierklei werd in de gewenste
vorm geperst en tot stenen gebakken. In oorsprong waren de
bakstenen even groot als de handelsmaat van tufsteen, een natuur-
steensoort die geschikt was voor het bouwen van muren. De formaten
varieerden van 32 tot 38 cm lengte. In onze tijd worden deze stenen
wel kloostermoppen genoemd.
De techniek van het steenbakken verspreidde zich in de late 12de
en 13de eeuw snel over heel Nederland. Vanwege productie- en
verwerkingsproblemen neemt het steenformaat in de loop van de
eeuwen steeds verder af.14 De grootste bakstenen die in Amersfoort
bekend zijn, meten ongeveer 34x17x7,5 cm. Deze stenen zijn toegepast
bij de bouw van de vroegste stadspoorten.15 In 1300 is het formaat
afgenomen tot zo'n 28x14x7 cm, de eerste stadsmuur is hier mee
opgetrokken. Weer honderd jaar later zijn de bakstenen nog zo'n
23x11,5x5,5 cm groot (tweede stadsmuur, 1380-1450) en rond 1600
bereikt het formaat met 18x9x4,5 cm het zogenaamde Rijnformaat, of
zelfs 16x8x4 cm de IJsselstenen, het minimum. Deze kleinste formaten
zijn tot in de 20ste eeuw toegepast. Maar al in de late 19de eeuw doet
het Waalformaat zijn intrede, deze steen met afmetingen van
21,5x10,2x5,2 cm is tot vandaag de dag het meest voorkomende
formaat. Door de machinale verwerking is deze steen strakker van
vorm dan de oudere "handvorm" stenen.
Omdat stenen in vroeger tijd kostbaar waren kwam het regelmatig
voor dat oude bakstenen werden schoongebikt en hergebruikt. Met
name de bakstenen waarvan de stadsmuren zijn opgetrokken zijn in
later tijd in grote aantallen hergebruikt. Het is hierom gevaarlijk om
alleen op grond van baksteenformaten gebouwen of gebouwdelen te
dateren.
-ocr page 59-
HET OUDSTE STENEN HUIS
Hof 39 op een foto uit 1855.
collectie museum Flehite
latere Hessenweg) en een
vertakking
         noordwaards,
richting de Zuiderzee, van-
ouds de Havickerstraat gehe-
ten.16 Als mogelijke functie
voor Hof 39 zou gedacht
kunnen worden aan een
tolhuis, een controlepost of
iets dergelijks.
Wat tegen de bouw in de
vroege 13de eeuw pleit is de
langgerekte vorm van de
plattegrond, die typisch is voor
huizen in de dichtbebouwde
steden in ons land. Deze
zogenaamde langshuizen lagen
zij aan zij aan de straat en konden op vaak diepe erven naar wens naar
achteren toe worden uitgebreid.
In een min of meer open ruimte, waarvan hier in die tijd nog sprake
zal zijn geweest, liggen bouwwerken op een vierkante plattegrond (ook wel
woontorens genoemd) meer voor de hand. Een goed voorbeeld hiervan lag
ook aan de Hof en wel aan de andere zijde. Mogelijk dat de magistraat van
de stad hier haar onderkomen vond, na de stadsrechtenverlening door
bisschop Hendrik van Vianden in 1259.17
Hof 39 later gebouwd
De bakstenen dateren uit de vroege 13de eeuw, maar het is, zoals eerder
aangegeven, beslist niet uit te sluiten dat het huis later is opgetrokken met
hergebruikte oudere stenen! In de muren van Hof 39 is geen duidelijk
metselverband zichtbaar, wat mogelijk op hergebruik in een latere periode
wijst.18 Door de voortdurende bouwcampagnes aan de bisschoppelijke hof
en de Sint-Joriskerk kwamen er regelmatig veel stenen ter beschikking die,
na te zijn schoongebikt, gemakkelijk gebruikt konden worden voor de
bouw van huizen in de omgeving. Het antwoord op de vraag wanneer er
stenen vrijkwamen voor hergebruik, is een mogelijke indicatie voor de
bouw van Hof 39. Suggesties zijn te vinden in de archieven.
De eerste mogelijkheid is de verheffing van de hofkapel tot
parochiekerk, deze vond plaats halverwege de 13de eeuw (1248-1259). De
59
-ocr page 60-
*
VAN ENGELENHOVEN
verwoesting van de kapel door Gelderse troepen onder leiding van graaf
Otto II in 1274 leidde tot herbouw en tegelijkertijd vergroting van de
kerk. Daarnaast heeft de schenking van gronden ten noorden van de kerk
in 1317 aanleiding gegeven tot uitbreiding van de kerk. De vroegste fase
voor de bouw van Hof 39 zou op grond van deze informatie tussen 1248
en 1317 liggen. Voor deze laatste datering pleit de aanwezigheid van
vloeren bestaande uit moer- en kinderbinten* (zie hiervoor). Er bestaat
twijfel of deze vloerconstructie vóór ongeveer 1300 wel voorkwam.19
Ook dan nog is een particuliere opdrachtgever voor de bouw van het
huis onwaarschijnlijk. Omdat de heren van Amersfoort de stad in 1259
hebben verlaten en de macht sindsdien berust bij het stadsbestuur, zijn zij
de meest voor de hand liggende opdrachtgever voor de bouw van het huis.
De cruciale plaats bij de genoemde splitsing van handelswegen kon
uiteraard ook ten voordele van de stad worden benut. Daarnaast kan het
ook als dependance van het stadhuis hebben gefunctioneerd.
Huis Schonevelt
In de rapportage van het bouwhistorisch onderzoek van het Bureau voor
Bouwhistorie en Architectuurhistorie wordt gesuggereerd dat Hof 39 het
belangrijke overheidsgebouw Schonevelt zou zijn!20 Sinds 1457 komt het
huis Schonevelt in de bronnen voor. Er werd recht gesproken en het werd
gebruikt voor plechtige ontvangsten. Daarnaast is er sprake van een
stadhuis, dat daarvan moet worden onderscheiden. Tot de ingebruik-
neming van Nieuw-Schonevelt in 1536, gelegen naast het stadhuis in de
eerder genoemde vierkante bebouwing, behield het oude Schonevelt zijn
overheidsfunctie.21 Volgens archivaris J. Hovy lag het huis Schonevelt ech-
ter tegen het koor van de Sint-Joriskerk, ter plaatse van Langestraat 82.
Reconstructie
interieur
zaalhuis in
middeleeuwse
situatie.
Tekening
auteur
60
-ocr page 61-
HET OUDSTE STENEN HUIS
Hovy is hier zeer stellig in.22 Maar het is nooit helemaal uit te sluiten dat
Hof 39 toch het vroegere huis Schonevelt is. Het zal met zijn allure en
omvang zeker geschikt zijn geweest voor grote ontvangsten.
Hoe het ook zij: ofwel in de vroege of late 13de eeuw, ofwel later
gebouwd, in Hof 39 bevinden zich de oudst bewaard gebleven stenen
muren in een huis in Amersfoort.
Het 13de-eeuwse binnenwerk is echter volledig verloren gegaan. De
stadsbrand van 1340 is hiervoor verantwoordelijk. In de nacht van 13 op
14 april van dat jaar brandde "meer dan de ganse binnenstad binnen de
oude singels af, met in begrip van de Sint-Joriskerk."2S De bebouwing van
de stad, die nog vrijwel geheel uit houten huizen bestond, werd zwaar
getroffen.24 Van Hof 39 restte na de brand niet veel meer dan de zwart
geblakerde muren.
Wederopbouw in 1340
Kort na de desastreuze brand in 1340 is het huis hoger opgetrokken dan
voorheen. Op de oude bouwmuren werd ruim een meter gemetseld, zodat
het toch al grote huis boven de omringende, vooral houten huizen moet
hebben uitgetorend. Het metselwerk bestaat uit bakstenen die zo'n
28x14x7 cm groot zijn. Omdat er van de buitengevel aan de Hof niets
bewaard is gebleven, kan worden geconcludeerd dat deze wellicht in hout
was uitgevoerd en ook door de brand is verwoest. Tijdens de recente
restauratie bleek de gevel van Hof 39, achter de 19de-eeuwse afwerking,
te zijn opgetrokken met bakstenen van bovengenoemd formaat. Dit zou
kunnen betekenen dat deze gevel dateert van omstreeks 1340. Het lijkt
echter ook hier meer waarschijnlijk dat de stenen zijn hergebruikt in later
tijd.25
Ingrijpende verbouwing in 1452, een royaal woon-/pakhuis:
splitsing in tweeën
Zo'n 100 jaar later, in 1452, vond in Hof 39 een ingrijpende verbouwing
en vernieuwing plaats. Bovendien werd het huis in tweeën gesplitst, zodat
twee rug-aan-rug woningen ontstonden met een voorgevel aan de
Langestraat en een voorgevel aan de Hof. Deze situatie is afgebeeld op de
diverse vogelvluchtkaarten van Amersfoort (Braun & Hogenberg, 1580 &
Blaeu, 1649). Hierop is zichtbaar dat de huizenrij tussen de Langestraat en
de Hof uit twee bouwdelen bestaat. De scheidingsmuur tussen Hof 39 en
Langestraat 74 is opgetrokken tussen de 13de-eeuwse bouwmuren in, met
bakstenen van 22x11x4,5 cm grootte.
In ditzelfde formaat stenen is, eveneens tussen de bouwmuren in, een
kelder gerealiseerd over de volledige oppervlakte van het huis. Hiermee
til
-ocr page 62-
VAN ENGELENHOVEN
Detail stadsplattegrond
(vogelvlucht)
Joan Blaeu 1649.
Kelder met troggewelven
en deur naar plee.
Collectie monumentenzorg
werd van de nood een deugd gemaakt. Immers, door de vele ophogingen
van de Hof, was het vloerpeil van het huis ver onder het straatniveau
terechtgekomen. De kelder bestaat uit drie gemetselde troggewelven*
gescheiden door gordelbogen,* een typisch 15de-eeuwse constructie.
62
-ocr page 63-
HET OUDSTE STENEN HUIS
Dwarsgewelven in het eerste troggewelf maken een toegang vanaf de straat
mogelijk. De trappen zijn opgenomen in "pothuizen", lage aanbouwsels
tegen de onderpui van de gevel.
huis op een hoger niveau
gebracht te worden. Deze zijn
gelijkertijd geheel vernieuwd.
De balklagen bestaan uit
moer- en kinderbinten* van eikenhout. Dankzij dendrochronologisch
onderzoek (jaarringenonderzoek)26 is de precieze datering bekend. In het
najaar van 1450 zijn de bomen geveld, waarvan de balken afkomstig zijn.27
In 1452 zijn zij verwerkt in het huis.28 Onder de moerbalken zijn sleutel-
stukken* (consoles) aangebracht met een bijzondere en zeldzame
profilering op de kop. In het algemeen werd deze profilering in de stijlpe-
riode van de gotiek (ca. 1250-1550) uitgevoerd met een kraal of een
peerkraal.* De peerkraal komt hier ook wel voor maar dan drievoudig. In
heel Nederland zijn maar twee exemplaren bekend met een identieke
profilering.29
(i:s
-ocr page 64-
VAN ENGELENHOVEN
Stookplaats
De stookplaats bevond zich tegen de tussenmuur, de achtermuur van Hof
39. Hoewel de schouwen* nadien zijn verwijderd, was de roetbaan nog
zichtbaar op het metselwerk. De schouw in de kelder was in de achtermuur
opgenomen en is nog wel deels aanwezig.
Trappen
De oude trappen zijn in het verleden uit het huis verwijderd, maar in de
linkerbouwmuur verraden sleuven in het metselwerk de plaats hiervan.
De vorm van de sleuven maakt duidelijk dat het een spiltrap* betreft die
hier stond. Deze gaf toegang tot de insteek,* een soort entresol, een
tussenvloer tussen de begane grond en de verdiepingsvloer. Vanouds de
plaats waar geslapen werd, omdat in deze ruimte de warmte van de
schouw, onder de vloer, enigszins bleef hangen.
De spiltrap ging door naar de kapzolder, en hoewel niet meer
aanwezig, is deze dankzij de sleuven in de muur nog herkenbaar.
-ocr page 65-
HET OUDSTE STENEN HUIS
Meer bouwsporen
In de linkerbouwmuur is de middel-
eeuwse trapgevel (achtergevel)
zichtbaar van het buurhuis aan de
Zevenhuizen. Met de verhoging van
Hof 39 in 1822 is deze middel-
eeuwse trapgevel "ingemetseld".
Afgezien van deze gevel is het huis
aan de Zevenhuizen in 1904
afgebroken. Eveneens in de linker-
bouwmuur zijn zowel op de begane
grond als op de eerste verdieping
sporen gevonden van - in later tijd
tot op het achtervlak weggekapte -
spaarnissen (Zie hierboven "Oudste
bouwfase"). De aanwijzingen
bestonden uit twee keer een serie
kopse stenen die gezamenlijk een
halfronde boog vormen op de
begane grond en een nog aanwezige
muurdam tussen spaarnissen op de
eerste verdieping.
Van de laat-middeleeuwse kap-
constructie resteert niets meer; deze
is in 1822 geheel vervangen.
Linkerbouwmuur Hof 39 met
aangetroffen bouwsporen.
Tekening auteur
Linkerbouwmuur
Hof 39 met
trapsleuven in
muur en vloer-
balklaag met
sleutelstuk,
collectie
monumentenzorg
65
-ocr page 66-
VAN ENGELENHOVEN
TOTJ
^
~w
•"
W\
T-------■ I
j^jl}
c
a
B1NNENHAARD
VOO R HUIS
Plattegronden en doorsneden Hof 39,
reconstructie situatie in 1452.
Tekeningen auteur
66
-ocr page 67-
HET OUDSTE STENEN HUIS
Reconstructie huis in 1452
Al met al is er tijdens het onderzoek in situ zoveel bouwkundig-historische
informatie aangetroffen over de verschijningsvorm van het huis na de
verbouwing van 1452, dat hiermee een volledig beeld kan worden
gereconstrueerd. In tegenstelling tot de periode vóór de ingrijpende
verbouwing, is er vanaf dit moment sprake van bewoning van het huis. Het
betreft een voor 15de-eeuwse begrippen royaal woonhuis, bestemd voor
de welgestelde elite van de stad. Helaas blijven de bewoners in deze
periode vooralsnog anoniem.30
Inwendig bezat het huis een groot en hoog "voorhuis"* aan de straat;
hier werd een ambacht uitgevoerd of handel gedreven. De luiken in de
onderpui werden als een soort etalage geopend, om het contact met de
straat te vergemakkelijken. De woon- of huiskamer bevond zich aan de
achterzijde; daglicht kwam hier alleen indirect binnen via het glas-in-lood
in de hoge voorgevelpui. De achterkamer was te verwarmen met een
haardvuur in de schouw* tegen de achtermuur. Om de warmte zo lang
mogelijk vast te houden is er halverwege de begane grond een tussenvloer
gemaakt, de insteek. Hierboven werd geslapen. De verdiepingsvloeren
werden enkel gebruikt voor de opslag van goederen. Afgaande op de
luikopeningen in de voorgevel, betrof het geen opslag van huisraad, maar
van handelsgoederen. Ook de kelder werd hiervoor benut. Deze was zowel
vanuit het huis als vanaf de straat bereikbaar. De toegankelijkheid van alle
opslagruimten van buitenaf, bood de mogelijkheid deze te verhuren.
Consolidatie, Hof 39 tussen 1452 en 1822:
economische stagnatie
Na de ingrijpende verbouwing van 1452 vinden er gedurende vele
eeuwen geen bouwkundige ontwikkelingen van belang plaats in Hof 39.
De belangrijkste oorzaak hiervoor moet waarschijnlijk worden gezocht in
de verslechterde economische omstandigheden. De economische bloei van
de 14de en 15de eeuw dreef voor een groot deel op de nijverheid van
bierbrouwen en textiel. Door concurrentie van andere steden, maar vooral
door de slechte bevaarbaarheid van de Eem, kwam de economie in de stad
in de 16de eeuw in een fase van stilstand. De opbloei van de tabakscultuur
in de 17de eeuw heeft hierin geen verandering kunnen brengen. Wel
behield de stad een functie binnen het regionale handelsverkeer.31
De opslagcapaciteit voor handelsgoederen in Hof 39 was gezien deze
ontwikkelingen waarschijnlijk ruim voldoende, maar de inkomsten gering,
waardoor investeringen in het huis uitbleven.
De meest opvallende activiteit betreft een versterking van de verdie-
pingsvloeren. Om de draagkracht te vergroten zijn omstreeks 1600 tussen
67
-ocr page 68-
VAN ENGELENHOVEN
de aanwezige moerbalken in, balken toegevoegd.
Evenals de oudere moerbalken worden zij bij de
opleggingen in de muur voorzien van sleutel-
stukken.* Niet voorzien van een gotische
peerkraal (zoals in 1452, dat was ouderwets),
maar van een hol-bolprofiel, een zogenaamd
ojief.* Dit was geheel in de lijn van de nieuwe
bouwstijl, de Renaissance.*
Sleutelstuk met ojiefprofilering in Hof 39 uit omstreeks
1600. Tekening auteur
Vernieuwing in 1822, een winkel-woonhuis
Nieuwe functie
In de vroege 19de eeuw lijkt Hof 39 in deplorabele toestand te verkeren.
En hoewel de economische stagnatie, zo kort na de Franse overheersing
(tot 1813) nog aanhield, is toch besloten een investering te doen en het
huis op te knappen. Een grootscheepse vernieuwing vond in 1822 plaats.32
Omdat het huis na de verbouwing geen of veel minder opslagruimte bood,
zal de opdracht voor de vernieuwing niet van een handelaar of koopman
uit zijn gegaan. Eerder moet worden gedacht aan een middenstander,
Situatie van de Hof ca. volgens de kadastrale minuut van Amersfoort uit 1824.
Tekening Kadaster/bewerking auteur
AMERSFOORT -1800
10 20 30
68
-ocr page 69-
HET OUDSTE STENEN HUIS
omdat een functie als winkel ideaal lijkt voor de ruimte op de begane
grond achter het vele glas in de onderpui. Er is wel gesuggereerd dat zich
direct een apotheker in het huis vestigde.33 (Zie hieronder: C.B. Kok & Zn.)
Empire-lij stgevel
Vernieuwingen van huizen in de 18de en 19de eeuw betroffen zelden
volledige vervanging. Waar mogelijk bleven oude bouwdelen bewaard of
werden hergebruikt. Vaak werd alleen de voorgevel geheel vernieuwd. Zo
ook bij Hof 39 waar in 1822 het huis werd verhoogd en de voorgevel
nieuw opgetrokken.
De gepleisterde lijstgevel is in empirestijl, een neoclassicistische
bouwstijl* met Egyptische decoraties. Deze bevinden zich als akroterieën*
in de gietijzeren ornamenten in de zolderramen en in de cassettes* boven
de verdiepingsvensters. Ook de gietijzeren rozetten in het hoofdgestel,* de
gootlijst, zijn typisch voor deze stijl.34 In Amersfoort is deze gevel een
uniek voorbeeld van deze zeldzame
bouwstijl.
Evenals bij de vorige grote
verbouwing in 1452 is het huis ook nu
weer met een verdieping verhoogd.
Hiervoor is de oude laat-middel-
eeuwse kapconstructie geheel
afgebroken. De nokrichting van de
\f
&
1
nieuwe gordingenkap* is met een
kwartslag gedraaid. Het zadeldak,*
evenwijdig aan de Hof, is gedekt met
grijze oud-Hollandse dakpannen en
op de hoeken voorzien van twee
schoorstenen met een karakteristieke
afdekkap. In de nieuwe kapcon-
structie heeft een jonge timmerman
zich vereeuwigd door met een potlood
in een kapspant De Bransen oud 18 jaar
te schrijven.
De stahoogte van de vertrekken op
de verdiepingen was vanouds beperkt,
omdat deze slechts als opslagruimte
werd benut. De oude vloeren zijn niet
Voorgevel Hof 39 in 1822.
Tekening auteur
69
-ocr page 70-
VAN ENGELENHOVEN
vernieuwd, waardoor de verdiepingen, ondanks de woonfunctie die hier
werd ondergebracht, een lage stahoogte bleven houden. Hierdoor zijn ook
de vensters met schuiframen in de voorgevel betrekkelijk klein.
Daarentegen is de onderpui groot. Er is gestreefd naar een maximale
lichttoetreding door veel glasoppervlak. Omdat vensterglas maar tot een
beperkte maat gefabriceerd kon worden, is het glas in houten roeden*
gevat. Boven de dubbele entreedeuren is in het bovenlicht* met houten
roeden een empire-versiering gecreëerd: ovalen verbonden door staande
pijlen. De kelder bleef ongewijzigd; slechts in de voorgevel zijn onder
straatniveau twee deuren in de gevel opgenomen.
Tijdens de restauratie in 2003
kwam op de begane grond, achter
een recente voorzetwand tegen de
rechterbouwmuur, een in de muur
uitgehouwen en aan de bovenzijde
halfrond getoogde nis tevoorschijn.
Het is een kachelnis voor de
plaatsing van een kolomkachel.*
Boven in de nis werd de kachelpijp
aangesloten op het schoorsteen-
kanaal. Hiermee werd de winkel-
ruimte warm gestookt.
De oude spiltrap bleef
ongewijzigd functioneren en
verbond de woonvertrekken op de
eerste en tweede verdieping met
elkaar. Daglichttoetreding aan de
achterzijde van het huis was een
probleem, omdat het aan alle zijden
was ingebouwd. Slechts een klein
venster aan de linkerachterzijde
bood nog enigszins daglicht, maar
tijdens de bouw van het warenhuis
voor de gebroeders Hamers aan de
Rechterbouwmuur Hof 39 met
                  Zevenhuizen in 1904 is dit venster
aangetroffen bouwsporen.                         dichtgemetseld.
Tekening auteur                                              rje nieuw gecreëerde zolderver-
dieping stak boven de omringende
bebouwing uit, waardoor het mogelijk was om in alle gevels vensters op te
nemen. Deze zolder was in gebruik als woonruimte voor het bedienend
personeel. De vliering erboven diende voor de opslag van huisraad.
70
-ocr page 71-
HET OUDSTE STENEN HUIS
Plattegrond eerste
verdieping in 19de eeuwse
situatie naar een
bouwkundige tekening
uit 1939.
Tekening archief gemeente
Amersfoort/bewerking
auteur
Langestraat 74 op een
foto uit 1855. Rechts de
dan nog middeleeuwse
gevel van Langestraat 76
(direct achter en vanouds
behorend bij Hof 39)
Collectie museum Flehite
Apotheek C.B. Kok & Zn
Hoewel niet met zekerheid
bekend, is het waarschijnlijk dat al
direct in 1822 een apotheek is
ingericht in Hof 39. Het staat wel
vast dat in 1830 Cornelis
Bernardus Kok (1804-1876) er
zich als apotheker vestigde. Zijn
naam zal meer dan 150 jaar
verbonden blijven met het huis.
Ter herkenning, of als reclame-
object heeft hij een "gaper", een
houten manskop (een Romeinse
soldaat) met uitgestoken tong,
tegen de onderpui laten beves-
tigen. Als hij in 1876 sterft laat
Cornelis onder meer 80.000 gulden
na, voor die tijd een fortuin.
De apotheek is in dat jaar overgenomen door zijn zoon Johan. De
familie Kok woonde toen al niet meer zelf in Hof 39, maar in het huis
Langestraat 74 dat in 1850 door Cornelis was gekocht.35 Beide huizen
waren inwendig met elkaar verbonden. De Langestraat was in de 19de
71
-ocr page 72-
VAN ENGELENHOVEN
eeuw een deftige straat met chique woonhuizen. Ook Langestraat 74
behoorde hiertoe.
Apotheek Ter Maat en Jansen
Als het huis in 1901 door de ongehuwde Cornelis Kok jr. (1861-1905)
wordt verkocht, hebben drie generaties Kok hier fortuin gemaakt.36 De
nieuwe eigenaar is Theodorus CV. ter Maat (1871-1924), wiens zoon de
apotheek na diens overlijden overneemt. In zijn opdracht is het chique
woonhuis Langestraat 74 in 1931-1932 verbouwd tot winkel.37 Hof 39
werd vervolgens als woonhuis in gebruik genomen door de familie Ter
Maat.
Paul R.Th. Zander ter Maat is hier in 1929 als apothekerszoon (en
kleinzoon) geboren en hij heeft er zijn jeugd doorgebracht. Zijn jeugdhe-
rinneringen aan het huis heeft hij in een brief verwoord.38 Het schetst een
mooi beeld van (het gebruik van) het huis in de vroege 20ste eeuw:
Brief met jeugdherinnering
Ik zie de oorspronkelijke apotheekruimte als een vertrek over twee
etages: begane grond en eerste verdieping [de insteek, AvE]. Dat is ook
van buiten duidelijk te zien aan de overmatig hoge ramen. Achter het
linkerraam bevond zich óók een, van buiten onzichtbare, eerste etage.
Op de begane grond het z.g. kantoortje, voorzien van een kleine
opening voor verse lucht naast het raam. Via de genoemde wenteltrap
[de spiltrap, AvE] kwam je in een ruimte boven dit kantoortje. Op de
begane grond bestond de achterste helft ook uit een dubbele etage over
de hele breedte van het huis. Parterre en eerste etage waren voorzien
van schuiframen in richting apotheek. Op de begane grond had de
ruimte in het midden van de achterwand een zwart marmeren schouw.
Hier bevond zich de woon- of eetkamer. Zo was de apotheek overdag
steeds snel bereikbaar wanneer, juist ook tijdens de maaltijden, klanten
kwamen. Mijn grootvader gebruikte de warme maaltijd uit dien hoofde
steeds op een warmwaterbord (dat trouwens nog bestaat). Op de
verdieping boven deze eetkamer, in feite dus de eerste bovenver-
dieping, bevond zich ten tijde van Kok de slaapkamer! Dus ook hier
was weer gedacht aan de gemakkelijke bereikbaarheid van de zaak bij
nachtdiensten. Mijn grootvader gebruikte deze ruimte echter niet meer
als slaapkamer. In mijn tijd werden de beide genoemde ruimten voor
apotheekdoeleinden gebruikt, op de begane grond als laboratorium,
op de eerste etage als opslag enz.
Wat van buiten als de eerste verdieping uitziet, is van binnen in
feite reeds de tweede etage [op tekeningen eerste verdieping, AvE].
-ocr page 73-
HET OUDSTE STENEN HUIS
Aan de voorkant bevond zich hier één ruimte over de hele breedte van
het huis, door mijn grootvader als slaapkamer gebruikt. In onze tijd
was het de z.g. huiskamer, dus de eetkamer. De tussenwand die heden
nog te zien is, heeft dhr. Jansen ingebouwd, om (achter het linkerraam)
een keuken in te richten [uitgevoerd in 1939, maar niet meer aanwezig,
AvE]. Bij ons lag de keuken rechts achter de huiskamer, slechts
voorzien van een hoog raam in de richting van het dakterras, dus
steeds vrij donker. Links daarvan was, uitgaande van een piepklein
halletje, nog een kamer zonder daglicht, sedert alle ramen aan de
linker zijde van het huis waren dichtgebouwd door het belendende
rode pand van eertijds Vroom & Dreesmann [gebouwd in 1904 als
warenhuis voor de gebroeders Hamers, AvE]. Van dit kleine halletje
vervolgde de wenteltrap zijn weg verder naar boven naar de derde
etage (van buiten tweede). Hier lagen twee slaapkamers, links met één
raam, rechts er naast met twee ramen. Achter in het huis, eveneens met
een dichtgebouwd raam, dus zonder daglicht, bevond zich in onze tijd
de badkamer. Door deze kwam je nog in een kleinere kamer, eertijds
ook een slaapkamer, later het "salonnetje" van mijn moeder. Nadat in
1931-1932 het nieuwe pand Langestraat 74 was gebouwd, werd uit het
raam een deur die toegang gaf tot het dakterras, waaruit de achterste
helft van de uitgebouwde zolder van Langestraat 74 bestond. Dit
dakterras was voor ons kinderen de enige mogelijkheid om in de
binnenstad aan frisse lucht te komen, want spelen op de Hof was strikt
verboden.
Op de zolder bevond zich, met ramen uitkijkend op het dakterras,
de kamer van de dienstbode.
Daarboven bevond zich de z.g.
vliering, een heerlijke speelplek
voor kinderen.
Dit was een gang door het
huis, zoals ik deze met U vóór
1939 had kunnen maken.
De toegang tot de kelder
geschiedde eertijds vanaf de
Hof, dus van buiten af. Pas na
de nieuwbouw van Langestraat
74 werden de beide kelders
door een doorbraak met elkaar
verbonden.
De Hof omstreeks 1935.
Collectie Gemeentelijke Archiefdienst
73
-ocr page 74-
#
VAN ENGELENHOVEN
In 1939 kocht Bernhardus
A.L. Jansen beide huizen van
de familie Ter Maat. Ten
behoeve van een nieuwe "blank
eiken" apotheek verdween kort
na 1939 in zijn opdracht de nog
uit 1822 daterende mahonie-
houten apotheek inrichting in
empirestijl.39 Een groot verlies!
Dit is niet de enige wijziging die
Hof 39 onderging. In 1970
vond er een inwendige
verbouwing plaats in zowel
Langestraat 74 als Hof 39.
Hierbij werden voornamelijk
binnenwanden verplaatst, maar
verdween helaas ook de oude
spiltrap. Wederom een groot
verlies. Tegelijkertijd echter
had men blijkbaar weer wel oog
voor de historische vloerbal-
klaag. Diverse van de eerder
genoemde gotische sleutel-
stukken onder de moerbalken
Voorgevel Hof 39 in de jaren '60.
Collectie Rijksdienst voor de
Monumentenzorg
waren in het verleden weggehaald of afgezaagd. In 1970 zijn replica's naar
het oude model, geplaatst onder twee moerbalken aan de rechterzijde.
Deze zijn bijna niet van echt te onderscheidden!
In de loop van de tijd is ook de voorgevel sterk verarmd. Veel
oorspronkelijke geveldecoraties zijn vervallen of zelfs geheel verdwenen.
Restauratie in oude glorie
In 2000 is apotheker Jansen uit Hof 39 vertrokken naar de Liendertseweg.
Samen met Langestraat 74 en Hof 37 is Hof 39 in dat jaar aangekocht
door de Amersfoortse Maatschappij tot Stadsherstel, met de bedoeling de
huizen op te knappen en geschikt te maken voor gebruik als logement.
Hof 39, rijksmonument, zou gerestaureerd worden.
Restauratie in 2002-20034'
De restauratie van het huis bleek geen overbodige luxe. Nadat alle meer
recente vloer-, wand- en plafondafwerkingen waren weggehaald, kwamen
enkele ernstige bouwtechnische gebreken aan het licht.
74
-ocr page 75-
HET OUDSTE STENEN HUIS
De meeste kinderbinten waren in het verleden al eens verwijderd,
zodat de vloeren direct op de ver uiteenliggende moerbalken rustten.
Deze moerbalken waren aangetast door houtrot en hingen scheef in de al
even scheefstaande muren.
Op diverse plaatsen scheurden de muren uiteen of waren er grote
gaten in geslagen. Het gevolg hiervan was grote instabiliteit van het huis.
Helaas bleek er van de oude interieurs weinig van historische waarde
bewaard gebleven. Zoals eerder vermeld waren de apothekersinrichting
van 1822, en de historische spiltrap uit het huis verdwenen, evenals alle
oude schouwen. Nu bleek dat ook de insteek (de tussenverdieping) in
1970 geheel was vernieuwd en bestond uit een staalconstructie met nieuwe
houten vloer.
De zoldervloer en de kap uit 1822 bleken van redelijke kwaliteit en ook
de kelder had de tijd betrekkelijk ongeschonden doorstaan. Er was in het
verleden een doorbraak geforceerd naar de kelder van Langestraat 74, en
er was een c.v.ruimte ingebouwd. Ook de trap naar boven was verwijderd,
maar voor de rest was de kelder redelijk intact. Bijzonder was de
ontdekking van een toilet, uitgespaard in de voorgevel, en afsluitbaar met
een 18de-eeuwse paneeldeur.
Maar zoals eerder aangegeven kwam ook veel bouwkundig-historische
informatie over de geschiedenis van het huis in beeld, op grond waarvan
de lange geschiedenis ervan uitgeplozen kon worden. Voor aanvang van
de restauratie is afgesproken dat de geschiedenis van het huis, waar
mogelijk "afleesbaar" zou blijven. Ook is gekozen voor maximaal behoud
van "oud materiaal".
Vanwege de functie als logement dienden de verdiepingsvloeren
versterkt te worden, terwijl de stahoogte op de verdiepingen al zeer
beperkt was. Op sommige plaatsen minder dan 2 meter! Maar door
nieuwe draagbalken tussen de oude moerbalken in te leggen, is het is de
uitvoerende aannemer gelukt de benodigde voorzieningen te treffen
zonder de stahoogte verder te beperken. Daarbij is de historische balklaag
intact gebleven, inclusief de sleutelstukken.
Overigens zijn de muren waar nodig aangeheeld en verstevigd. Enige
aan het licht gekomen historische bouwsporen zijn in de stuclaag zichtbaar
gebleven. Zo is de plaats van de spiltrap nog herkenbaar (in de
linkermuur), evenals die van de kolomkachel (in de rechtermuur). En in
de kelder zijn plaatselijk nog de kloostermoppen zichtbaar die horen bij de
oudste bouwfase van het huis in de 13de eeuw. Daar waar vroeger de
insteek was is een nieuwe entresol gemaakt. Hieronder bevinden zich nu
de bar en keuken van het logement.
75
-ocr page 76-
4
VAN ENGELENHOVEN
De voorgevel van binnenuit
gezien vanaf de entresol, na
restauratie in 2003.
Collectie monumentenzorg
Restauratie voorgevel
Aan de restauratie van de
voorgevel is veel aandacht
besteed. Deze was in de loop
van de tijd erg verarmd,
doordat veel authentieke
elementen waren verdwenen.
Er is gestreefd naar herstel in
oude staat. Dat wil zeggen dat
de oorspronkelijke gevel uit
1822 model stond. Op grond
van oude foto's was precies
bekend hoe de gevel eruit zag.
De invulling van de onderpui,
de roederamen en de
deurpartij met bovenlicht, was
in de loop der tijd geheel
verdwenen; op grond van de foto's zijn deze elementen teruggebracht. De
pui-omlijsting is hersteld. Ook de roederamen van de verdiepingsvensters
zijn vernieuwd, evenals de reeds lang
verdwenen karakteristieke schoor-
steenkappen en de smeedijzeren
hekwerkjes voor de verdiepingsven-
sters.
Ook de gestucte afwerking diende
vernieuwd te worden. Toen het oude
stucwerk van de muur was afgebikt,
bleek dat deze was opgemetseld in een
formaat stenen dat werd toegepast in
de 14de eeuw.42 Dit betekent dat de
oude trapgevel voor het huis niet
geheel is verdwenen, maar "achter het
stucwerk" aanwezig is gebleven.
De Gaaper. Collectie monumentenzorg
76
-ocr page 77-
HET OUDSTE STENEN HUIS
Op grond van onderzoek naar de in het verleden toegepaste verven op
de gevel, zijn de kleuren zoals deze oorspronkelijk in 1822 waren gebruikt,
teruggebracht.43
Als laatste handeling keerde "de gaper" (een replica van het origineel)
terug op de pui.44 De gaper is sinds lang verbonden met Hof 39. Nu als
naamgever voor het er gevestigde logement.
Op 2 mei 2003 vond de onthulling van het gerestaureerde huis en de
opening van het logement plaats. Zoals generaties voor ons, laten wij ons
weer begroeten, of bespotten door de ga(a)per van Hof 39.
Nawoord
De aan historici en monumentenzorgers vaak gestelde vraag "Hoe oud is
dit huis?" leek tot voor kort bij Hof 39 makkelijk te beantwoorden. In het
monumentenregister op grond waarvan het huis als monument is
aangewezen, staat het duidelijk "eerste kwart 19e eeuw". In dit artikel is
echter duidelijk geïllustreerd dat dit antwoord onjuist of op z'n minst
onvolledig is. Weliswaar is de voorgevel uit 1822, maar zijn de vloeren uit
1452 en de muren uit 1340 en zelfs uit de 13de eeuw! De vraag "Hoe oud
is dit huis?" is plotseling veel moeilijker te beantwoorden! In ieder geval
vele eeuwen ouder dan tot voor kort gedacht.
Het blijkt dat het eenvoudigweg dateren van huizen op grond van de
voorgevel een onvolledig beeld geeft. Achter menige voorgevel gaat een
vaak ouder, soms zelfs middeleeuws, huis schuil.
Zo is er voor het predikaat "oudste stenen huis in Amersfoort" naast
Hof 39 ondertussen een tweede kandidaat bekend. Het huis Kromme-
straat 20 blijkt te zijn gebouwd kort na de stadsbrand van 1340. Weliswaar
is Hof 39 in oorsprong ouder, maar Krommestraat 20 is nog geheel in
14de-eeuws voorkomen bewaard gebleven! Een bijzondere ontdekking,
waarover in het volgende jaarboek Flehite gepubliceerd zal worden.45
(*) Verklaring van de in de tekst voorkomende bouwkundige termen
Akroterie (Grieks: Akroterion) Versiering (op de hoek van het hoofdgestel van
een tempel) in de vorm van een palmet (palmblad) of griffioen.
Bovenlicht Raam boven de voordeur van een huis, gewoonlijk versierd met
snijwerk.
Cassette Verdiept rechthoekig vlak ter indeling van een plafond of wand.
Gordelboog Brede ribbenversterking tussen twee gewelfvlakken.
Gordingenkap Hellend dak met ondersteuning van gordingen (houten balken,
haaks op het dak)
Gotiek Bouwkunst, in de Nederlanden van de 13de tot in de 16d eeuw.
77
-ocr page 78-
VAN ENHELENHOVEN
Kenmerkend zijn verticale gerichtheid en spitsbogen.
Hoofdgestel Klassiek horizontaal lijstwerk bestaande uit een architraaf, fries en
kroonlijst.
Insteek Klein vertrek dat in een hoge ruimte werd getimmerd en waarvan de
vloer ongeveer op de helft van de hoogte van de ruimte ligt.
Kloostermop Groot formaat middeleeuwse baksteen
Moer- en kinderbinten Vloerconstructie bestaande uit vloerbalken die enige
meters uit elkaar liggen (de moerbalken) en haaks hierop liggende ribben
(kinderbinten) enkele decimeters uit elkaar.
Muurdam Penant, plaatselijke verdikking van muurwerk.
Neo-classisicme Neo-klassieke bouwstijl van de Griekse en Romeinse oudheid,
toegepast in de bouwkunst tussen 1770 en eind 19de eeuw.
Ojief Profiel gevormd door een in- en uitzwenkend contour.
Peerkraal Profiel met peervormige doorsnede.
Renaissance Periode in de bouwkunst (in de Nederlanden in de 16de eeuw) die
de klassieke bouwstijl van de Romeinse Oudheid tot voorbeeld nam.
Roede A: Oude lengtemaat, variërend tussen 3,40 en ruim 6 meter. De
Utrechtse of Stichtse roede meet 3.76 (14 voet). B: In raam, dunne houten
(soms metalen) staaf, horizontaal en verticaal in een raam waarin het glas
wordt geplaatst.
Romaans Bouwkunst, in de Nederlanden van de 11de tot in de 13de eeuw.
Voortzetting van de Romeinse bouwkunst. Kenmerken zijn zware muren en
rondbogen.
Schouw Stookplaats met open vuur en rookvang.
Sleutelstuk Langwerpig plat stuk hout ter ondersteuning van een balkeinde.
Spaarnis Nis in metselwerk, als materiaalbesparing, maar ook als accentuering
van de gevelindeling.
Spiltrap Wenteltrap met een spil in het midden.
Troggewelf Reeks gemetselde boogvlakken tussen gordelbogen of houten of
ijzeren liggers.
Vakwerk Bouw in kruiselings verbonden houten stijl- en regelwerk.
Voorhuis Voorste deel van een huis, meestal onverwarmd en direct verbonden
met de straat.
Zadeldak Dak met twee tegen elkaar geplaatste hellende vlakken.
NOTEN
1.    J.F.B, van Hasselt: Amersfoort rondom zijn toren. 1948. 78.
2.     De wanden van eenvoudige stadshuizen in Holland waren in de
Middeleeuwen bekleed met houten planken, zogenaamd beschot. Huizen
met dergelijke "houten gevels" zijn zeer zeldzaam geworden. Toch bezit
Amersfoort er een: Lievevrouwestraat 6-8 is voorzien van een houten gevel,
ook als is dit maar een strook van zo'n halve meter boven de onderpui tot
aan de goot. Overigens kan deze onderpui als "vakwerk" worden beschouwd,
maar in wezen zijn hier de openingen tussen de dorpels en stijlen niet - zoals
gebruikelijk - met glas, ramen of luiken, maar met metselwerk opgevuld.
3.     H. Halbertsma: Zeven eeuwen Amersfoort. 1974. 88.
-ocr page 79-
HET OUDSTE STENEN HUIS
4.     Bouwhistorisch onderzoek vond voorafgaand aan de restauratie plaats door
het Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis (BBA) uit
Utrecht. Het onderzoek is uitgevoerd door B. Olde Meierink en A. Viersen.
Dit resulteerde in een rapportage onder redactie van J. Meijman: Hof 39,
Amersfoort, bouwhistorisch onderzoek.
Augustus 2002. Beperkt uitgegeven in
fotocopie.
Tijdens de restauratie is verder en diepgaander bouwhistorisch
onderzoek uitgevoerd door de auteur, werkzaam als
restauratiemedewerker/bouwhistoricus bij de afdeling Monumentenzorg van
de gemeente Amersfoort.
5.     In Nederland zijn uit de 13de eeuw weinig huizen bewaard gebleven. Zij
staan behalve in Amersfoort, voornamelijk in Utrecht, Zutphen en Deventer.
Van deze huizen resteren in alle gevallen slechts de stenen muren. In
Deventer staat aan de Sandrasteeg 8 het oudst bewaarde huis: het werd
±1130 gebouwd als proosdij.
6.     B.MJ. Speet & G. van Herwijnen e.a. (red.): Historische Stedenatlas van
Nederland. Aflevering 2: Amersfoort.
1982. "Hoofdstuk 1: Ontstaan en groei tot
1560".
7.     F. Snieder: De Hof door de eeuwen heen. In: M. Krauwer 8c F. Snieder
(red.): Nering en Vermaak, De opgraving van een veertiende-eeuwse markt in
Amersfoort.
1994.
8.     K. Emmens: De Sint-Joriskerk te Amersfoort. Van Hofkapel tot Kapittelkerk. 1998.
39-53 (Fase 1: De romaanse toren (ca 1200 - ca 1270)). Onder meer op
grond van het steenformaat, kloostermoppen groot: 29-33x14-16x7-8,5 cm,
en het metselverband is de bouw van de toren, volgens de auteur, omstreeks
1200 te dateren. 45-46.
9.     Een mooi voorbeeld van een dergelijke muur met spaarnissen in Amersfoort
is zichtbaar in de zijgevel van het huis Groenmarkt 10. De zijgevel aan de
Papenhofstede is geleed door spaarnissen met korfbogen. Spaarnissen
bevinden zich meestal aan de binnenzijde, in huis. Waarom zij zich aan de
Papenhofstede aan de buitenzijde bevinden is niet bekend.
10.   Hoewel geen Amersfoortse keuren van vóór 1436 bewaard zijn gebleven, gold
in veel steden de eis dat muren van stenen huizen minimaal twee-steens dik
moesten zijn (58-64 cm). Zie R. Meischke: De gotische bouwtraditie. 1988. 241.
11.  De kloostermoppen zijn aangetroffen in de bouwmuur met Langestraat 74,
in de kelder.
12.  R. Meischke: Huizen in Nederland (Utrecht, Noord-Brabant en de oostelijke
provincies).
2000. 12: "Voor 1300 waren bakstenen huizen in de steden alleen
weggelegd voor de zeer rijken."
13.   Vriendelijke mededeling van de stadsarcheoloog F. Snieder.
14.  A: G. Berends: Baksteen in Nederland in de Middeleeuwen. In:
Restauratievademecum. 1989. 15-11.
B: J.v.d.Hoeve: In muren verborgen: baksteen in bouwhistorisch onderzoek.
In: Hervonden stad 2000. 2000. 85-94.
15.  Vriendelijke mededeling van de stadsarcheoloog F. Snieder.
16.   M. Krauwer: Hoofdstuk 1: Archeologie in Amersfoort. In: M. Krauwer & F.
Snieder: 1994. Zie tekening p. 18.
17.   Onduidelijkheid bestaat over het feit of het stadsbestuur hier reeds in de
13de eeuw zetelde. Lang ging men ervan uit dat Krommestraat 70, of een
huis hier tegenover, als oudste stadhuis heeft gediend. Volgens W.J. van
Hoorn is het zeer wel mogelijk dat het magistraat zich al in 1259 op de Hof
vestigde (Flehite, 25 (1996). 35-40). Het grote formaat stenen (ca. 30 cm) wijst
volgens Van Hoorn op een mogelijke bouwdatum omstreeks 1259.
79
-ocr page 80-
VAN ENHELENHOVEN
De stadsarcheologen gaan ervan uit dat deze stenen in later tijd zijn
hergebruikt. Gevonden stukjes aardewerk in de metselspecie bleken uit
omstreeks 1300 te dateren, waardoor dit "stenen huis" niet ouder kan zijn
dan (vroeg)-14de-eeuws. Wel bevond zich op deze plaats een 13de-eeuws
"houten huis".
18.   Zie G. Berends: 1989 en J. van de Hoeve: 2000. 85-94.
19.  A: H. Janse: Constructie, ondersteuning en versiering van balken en houten
vloeren. In: Restauratievademecum. 1986. 4-14: "Rond 1300 werden de
vloerbalken op een afstand van enkele meters uit elkaar aangebracht en de
ruimte ertussen werd overbrugd door haaks op de balken liggende ribben op
enkele decimeters uit elkaar, waarop de vloer is bevestigd. Deze constructie
noemt men thans moer- en kinderbinten."
B: Daartegenover staat dat uit recent onderzoek in 's-Hertogenbosch is
gebleken dat moer- en kinderbinten boven spaarnissen daar wel degelijk
voorkwam in de 13de eeuw. Zie H. Boekwijt: Bouwhistorie en archeologie in
's-Hertogenbosch. In: Rotterdam papers 10. Symposium 1996.
20.   Meijman: 2000. 13. Men baseert zich op het artikel van Ph.
Maarchalkerweerd (zie volgend noot) deze geeft de plaats van Schonevelt
echter niet expliciet aan.
21.  Ph. Maarschalkerweerd: De archeoloog, de historicus en de Hof (1350-1400).
In: Krauwer & Snieder: 1994. 29.
22.  J. Hovy: De stadhuizen van Amersfoort in het verleden. In: Flehite 7 (1975).
1-2.
23.   Halbertsma: 1974. 88.
24.   Emmens: 1998. 27-28.
25.   Onderzoek door auteur, medio 2003. Voor secundair (her)gebruik pleit de
afwezigheid van metselverband, en de aanwezigheid van veel korte stukken
steen, volledige strekken zijn weinig aangetroffen. Hierbij moet echter wel
worden bedacht dat de gevel in 1822 ingrijpend is vernieuwd en gewijzigd
(zie later in tekst).
26.  A. van Engelenhoven: Over jaarringen en kloostermoppen. In: De kroniek. 5/3
(september 2003). 7-8.
27.   Dendrochronologisch onderzoek Hof 39, uitgevoerd door A. Reinstra
(RDMZ) en A.E.M. Hanraets (RING/ROB) in juli 2002. Er zijn drie monsters
beoordeeld met de volgende veldata.
1: 2e balk eerste verd.vloer > 1444 " 6 jaar (1438-1450).
2: 4e balk tweede verd.vloer 1449-1450.
3: Ie balk tweede verd.vloer 1450-1451, najaar/winter.
28.   D.J. de Vries: Bouwen in de late middeleeuwen. 1994. 379-380. Onderzoek heeft
uitgewezen dat het gevelde hout in 96% van de gevallen binnen 2 jaar werd
verwerkt. Op grond hiervan is uitgegaan van het verbouwingsjaar 1452
(AvE).
29.   In het stadhuis van Schoonhoven bevindt zich een dergelijke sleutelstuk dat
evenals in Hof 39 uit 1452 dateert. Zie C. van Groningen: Nederlandse
monumenten van geschiedenis en kunst.
De Krimpenerwaard. 1996. 109-113 (met
tekening). Ook in het huis Krommesteeg 11 in Elburg bevindt zich zo'n
exemplaar (R. Meischke. 2000) uit het midden van de 15de eeuw.
30.   Een onderzoek op de website van het stadsarchief hieromtrent leverde geen
resultaat op. Een meer gedegen onderzoek naar de eigenaars en gebruikers
(bewoners) van Hof 39 zal zeker resultaat opleveren.
31.   M. Cramer & F. Snieder: Ontwikkelingsgeschiedenis, Amersfoort van
nederzetting tot stad. In: M. Cramer, Amersfoort, architectuur en stedenbouw
1850-1940.
1996. 21-22.
-ocr page 81-
HET OUDSTE STENEN HUIS
32.   Op stilistische gronden van de voorgevel dateert men Hof 39 in het eerste
kwart van de 19de eeuw (monumentenregister). Volgens een vroegere
bewoner van het huis, zoon van de apotheker, de heer P.R.Th. Zander ter
Maat, dateert "de originele apotheek uit 1822". (brief aan gemeente
Amersfoort, d.d. 20 mei 2002).
33.   Brief van P.R.Th. Zander ter Maat aan de gemeente Amersfoort, d.d. 29 juni
2002: "Een enorm kunsthistorisch verlies betekent het volledig verdwijnen
van de oorspronkelijke apotheekinrichting in empirestijl, alles in
mahoniehout, zeker daterend uit 1822, toen de apotheek werd opgericht!"
34.  De in oorsprong Franse empirestijl is ontstaan uit de laat-18de-eeuwse
Lodewijk XVI-stijl en is voornamelijk toegepast in interieurs en meubels in
de vroege 19de eeuw. De naam is ontleend aan het keizerrijk van Napoleon
Bonaparte. Zie R. Blijdenstijn & R. Stenvert: Bouwstijlen in Nederland [1040-
1940].
1994. Hoofdstuk 6+7.
35.   G. Raven: Logement de Gaaper, het oudste stenen woonhuis van Amersfoort.
In: De kroniek 5/1 (maart 2003). 6-7.
36.   De familie Kok was begaan met de historie van Amersfoort, zij was betrokken
bij de oprichting van de Oudheidkundige Vereniging Flehite. Cornelis Kok
(kleinzoon van de C.B. Kok), die in 1905 kinderloos is gestorven heeft de
familiebezittingen nagelaten aan Flehite, waar deze als het legaat Kok
worden beheerd. Met dit legaat is een tijdelijke tentoonstelling ingericht in
museum Flehite (7 feb./2 mei 2004). Zie G. Raven: Geschonken schatten. Hoe
Flehite aan haar kostbaarste aanwinst kwam. In: De kroniek 5/4 (december
2003. 4-5.
37.   Nieuwbouw naar ontwerp van Hermanus Kroes & Zn.
Bouwaanvraagtekening Maart 1931. (gemeentearchief).
38.   In de brief aan de gemeente Amersfoort, d.d. 29 juni 2002. (noot 33).
39.   Zie noot 32.
40.   Naar plannen van een onbekende architect, tekening 1970. (gemeentear-
chief).
41.   Restauratie en verbouwingsplan in opdracht van de Amersfoortse
Maatschappij tot Stadsherstel; ontwerp en tekeningen: Architektenburo
Jonkman & Klinkhamer; ontwerp en tekeningen reconstructies
voorgevel/dak: C. van den Braber; begeleiding uitvoering: Bouwperfect bv;
uitvoering: Van Hoogevest O&R.
42.  Zie noot 24.
43.   Onderzoek door auteur (monumentenzorg Amersfoort) Maart 2003. Op veel
plaatsen bleek de oorspronkelijke kleur onder vaak veel lagen verf nog
duidelijk aanwezig. "Okers" (geelkleurig) voerden de boventoon, de kozijnen
en het hoofdgestel het meest pregnant. De kleuren van de onderpui zijn
hiervan afgeleid. Eén nog authentiek raam (de overige ramen waren uit latei-
tijd) was donkergroen gekleurd.
De volgende kleuren zijn toegepast: (Sikkens/Sigma codering) Gootlijst
(hoofdgestel) en kozijnen: oker, F2.20.60. Lijstwerk (hoofdgestel & pilasters)
onderpui: Zandgrijs, F2.10.60. Ramen en ijzeren roosters & ornamenten:
Standgroen, QO.05.10. Stucvlak gevel: Grijs/Wit, Keim 817.
44.   De originele gaper van C.B. Kok is in 1893 door Johan Kok geschonken aan
museum Flehite.
45.  Over Krommestraat 20 is eerder gepubliceerd in: A. van Engelenhoven:
Over jaarringen en kloostermopen. In: De kroniek, 5/3 (september 2003). 7/8.
81
-ocr page 82-
De stadsplattegronden van Amersfoort
door J.-M.A.W. MOREL
Toelichting
Dit artikel maakt deel uit van een bredere analyse van relevante
historische bronnen door de Archeologische Dienst van de Gemeente
Amersfoort. De bedoeling ervan is te komen tot een beter inzicht in de
(fysieke) ontwikkeling van de Amersfoortse binnenstad. Daardoor wordt
het mogelijk betrouwbaarder verwachtingen te formuleren als een
belangrijke leidraad voor een meerjarig archeologiebeleid. De stadsar-
cheologen concentreren zich daarbij vanzelfsprekend op voor de
Amersfoortse geschiedenis belangrijke thema's.
Tot de belangrijkste bronnen waar de stadsarcheologen veelvuldig
gebruik van maken, behoren oude stadsplattegronden. Deze zijn
natuurlijk niet alleen interessant voor archeologen. In zijn dissertatie over
de middeleeuwse stadsplanning in Nederland, stelt Rutte dat "de
stadsplattegronden die Van Deventer omstreeks 1560 maakte, tezamen
met andere oude kaarten en kadasterplattegronden uit de negentiende
eeuw, een onmisbare bron voor de reconstructie van de stadswording in de
twaalfde en dertiende eeuw" vormden.1 Dergelijke oude plattegronden
bestaan ook van Amersfoort, maar het zijn er opmerkelijk weinig: vóór de
19de eeuw kennen we slechts vier "echte" stadsplattegronden
(Guaccardini's slechte kopie van de plattegrond van Braun & Hogenberg2
buiten beschouwing gelaten). Bovendien is de kwaliteit daarvan relatief
gezien niet echt hoog; Braun & Hogenberg3 en ook Blaeu4 hebben, in
dezelfde banden als de Amersfoortse plattegronden, van andere steden
fraaiere en nauwkeuriger plattegronden uitgegeven.
Een wat onderbelichte categorie plattegronden, maar van een ander
karakter, zijn de laat-16de- en 17de-eeuwse ontwerpplattegronden voor de
stadsverdediging die, hoewel geen stadsplattegronden, toch op een eigen
wijze belangrijke informatie kunnen verschaffen.5
Een compleet overzicht van de oude plattegronden van Amersfoort
ontbreekt vooralsnog. Aanzetten daartoe zijn een artikel van Simon-
Forster & Brongers6 en het onderdeel over stadsplattegronden in
Brongers' Historische encyclopedie van Amersfoort.'1 Deze zijn echter vrij
summier. Een completer overzicht geeft Deys' standaardwerk over de
oude kaarten van de Gelderse Vallei,8 waartoe ook de plattegronden van
-ocr page 83-
DE STADSPLATTEGRONDEN
Amersfoort behoren.9 Ook daar ontbreken echter enkele belangrijke
kaarten.
Van Amersfoort zijn vier categorieën plattegronden bekend (de
nummers verwijzen naar bijlage 1):
1.    Stadplattegronden met een al dan niet gedetailleerd weergegeven
bebouwing, ook wel vogelvluchtkaarten genoemd: Van Deventer (ca.
1560; nr.la; met name de bijkaart), Braun & Hogenberg (1588; nr.2),
Guaccardini (nr.9), Blaeu (1649; nr.10) en Janssonius/De Wit (1657;
nr.11);
2.    Plattegronden van stad en directe omgeving: Van Deventer (ca. 1560;
nr.la; met name de hoofdkaart), Slits & Vester (1823; nr.12), Thomkins
(1846; nr.15) en Van Vooren & Wagemaker (1888; nr.16);
3.    Kadasterkaarten: Slits I (1824, nr.13), Slits II (ca. 1828, nr.14);
4.    Ontwerpplattegronden van de tweede verdediging: twee versies van
Van Alckmaer (1594; nrs.3 en 4) en enkele anonieme manuscriptplat-
tegronden uit de 17de eeuw (nrs.5-8).
De onderstaande analyse beperkt zich nadrukkelijk tot de vier oudste
"echte" stadsplattegonden van Van Deventer, Braun & Hogenberg, Blaeu
en Janssonius/De Wit en concentreert zich op de oude stadskern binnen de
(tweede) verdediging.10
Het doel is in eerste instantie de informatieve waarde van de platte-
gronden te bepalen en een overzicht te geven van de rol die deze tot
heden in de Amersfoortse literatuur gespeeld hebben. De esthetische
waarde is hierbij van minder belang. Een uitgebreidere analyse, op het
niveau van individuele verdedigingswerken, gebouwen en percelen,
huizenblokken en stadswijken, is een volgende stap.11 Hetzelfde geldt voor
een uitgebreidere analyse van de bijschriften, zoals de vermelding
Observanten bij het Sint-Pietersgasthuis of Kerck straet bij de Lieve-
Vrouwestraat op de plattegronden van Blaeu en Janssonius/De Wit. De
plattegronden worden vooral bekeken op informatiewaarde en betrouw-
baarheid. Daarvoor is het noodzakelijk deze te kunnen vergelijken met
aantoonbaar betrouwbare kaarten. Een recente kadasterkaart zou
daarvoor geschikt kunnen zijn, als inmiddels niet zoveel elementen uit het
huidige stadsbeeld verdwenen waren. Een relatief betrouwbare
plattegrond is echter de kadastrale minuutkaart van "den geadmiteerde
Landmeter" Slits uit 1824 (schaal "1 tot 1250"),12 die slechts geringe
afwijkingen vertoont ten opzichte van moderne kadasterkaarten en nog
onvoldoende aandacht heeft gekregen. Slits kon toen in ieder geval nog
het gehele verloop van de tweede stadsmuur nauwkeurig inmeten, terwijl
83
-ocr page 84-
#
MOREL
bovendien nog vele poorten, torens en oude gebouwen aanwezig waren.
In het westdeel, tussen Utrechtse Poort en Koppelpoort, waren de
muurtorens echter al verdwenen. Bovendien heeft Slits van de verdedi-
gingwerken alleen de nog voorhanden "echte" torens ingemeten, omdat
zijn kadasterkaart een echte plattegrond op maaiveldniveau is. Mogelijk
nog aanwezige arkeltoren(tje)s, waarvan de onderzijden enkele meters
boven maaiveld zaten, zullen door hem niet weergegeven zijn. Op de
oudere stadsplattegronden zijn daarom meer torens te zien, namelijk
muur- én arkeltorens. De weergave daarvan is soms echter verrassend en
zal ook hieronder behandeld worden. Maar niet alleen een analyse van de
plattegronden levert interessante resultaten op, maar ook het gebruik van
en de mening over de kwaliteit van de kaarten in de literatuur. Omdat de
plattegronden van Van Deventer de oudste van Amersfoort zijn en een
grote invloed hadden op latere kaarten, wordt er hier wat dieper op
ingegaan.
Jacob van Deventers oudste plattegrond van Amersfoort
Niet alleen van Amersfoort, maar ook van veel andere Nederlandse steden
en stadjes zijn de oudste plattegronden die van Jacob van Deventer. Van
Deventer moet kort na 1500 in Kampen geboren zijn.13 Van ongeveer
1540 tot de dood van keizer Karel V in 1555 was hij Keizerlijk Geograaph en
daarna, tot zijn dood in 1575, Koninklijk Geograaph onder koning Philips II.
In 1558 kreeg Van Deventer de opdracht 260 Nederlandse steden te
karteren (inclusief België, Noordwest-Frankrijk en het uiterste westen van
Duitsland). Rond 1569 lijkt Van Deventer met kartering klaar geweest te
zijn en moesten op de netkaarten alleen nog versieringen aangebracht
worden. In 1572 echter, ontvluchtte Van Deventer het roerige Mechelen
en vestigde hij zich in Keulen, met medeneming van de netkaarten (en
mogelijk een deel van de minuutkaarten). In mei 1575 overleed Van
Deventer in Keulen en nog in oktober van hetzelfde jaar werden de
netkaarten aan de vertegenwoordigers van Philips II overhandigd. In
1577 waren ze nog in Brussel.14
Van 222 steden zijn plattegronden van Van Deventer bewaard
gebleven, waaronder ook die van Amersfoort. Deze handvervaardigde
kaarten zijn nooit in druk verschenen en dat was ook niet de bedoeling.
Het was Van Deventer zelfs verboden kopieën van zijn kaarten te maken,
omdat ze beschouwd werden als militair geheim. De plattegronden zijn
enige tijd buiten beeld gebleven, maar waren wel bekend uit geschreven
bronnen. Pas in 1859 kwamen 152 kaarten tevoorschijn, die door boekhuis
Martinus Nijhoff in Den Haag aan antiquaar F. Muller verkocht werden.
Op zijn beurt verkocht deze de kaarten in 1865 aan W. Eekhoff, archivaris
-ocr page 85-
DE STADSPLATTEGRONDEN
van Leeuwarden, die ze herkende als de verloren gewaande minuutkaarten.
Helaas was daar de minuutkaart van Amersfoort niet bij.
In 1866 publiceerden Muller en Eekhoff twee artikelen over de
ontdekking van de kaarten, de laatste heeft er bovendien voor gezorgd dat
de minuutkaarten overgedragen werden aan Nederlandse (rijks)archieven
en aan de Koninklijke Bibliotheek in Brussel.15 Sinds 1866 zijn 17 kaarten
verdwenen, omdat bijvoorbeeld in 1940 de minuutkaarten in het archief
van Middelburg door oorlogshandelingen zijn verwoest. Gelukkig bestaan
van 13 Zeeuwse minuutkaarten nog "aftekeningen", die ook in de recente
(fotografische) uitgave gepubliceerd zijn.16
Een andere belangrijke ontdekking was de herkenning in 1884 van
twee banden met ingebonden netkaarten in de Bibliotheca Nacional in
Madrid.17
Van Deventers werkwijze
De voorbereiding
De plattegronden werden gemaakt door een meetkundig stramien te
vervaardigen, waarbij de gegevens waarschijnlijk vastgelegd werden op
meetschetsen, gebouwschetsen e.d. Het meten gebeurde door rechte
"lijnstukken" af te stappen en op knikpunten de richting te bepalen met
behulp van een kompas met vizier.18 Deze "lijnstukken" zijn op de kaarten
herkenbaar als stippellijnen. Aan dit stramien werden de belangrijk
geachte details toegevoegd als stadspoorten, muurtorens, kerken en
kloosters, pleinen en bruggen. Van dergelijke meetschetsen zijn echter
geen exemplaren bewaard gebleven.
De minuutkaarten
Met behulp van de schetsen maakte Van Deventer een uitgewerkte
plattegrond van de stad en de nabije omgeving: de minuutkaart, ook wel
het carton genoemd. Visser stelt dat Van Deventer waarschijnlijk begon
met het vastleggen van de muren en grachten van de stadsverdediging.
Daarna werd óf de binnenstad en vervolgens het buitengebied gekarteerd,
óf omgekeerd. Kerken, belangrijke kapellen en gebouwen werden min of
meer schetsmatig, maar wel met individuele kenmerken weergegeven. Van
kloosters werd over het algemeen alleen de kapel als symbool
weergegeven, met een kleine torenspits midden op het zadeldak. Daarbij
is de oriëntatie van de kloosterkapellen niet altijd correct, omdat vooral de
locatie van de gebouwen belangrijk was. Van Deventer tekende de
gebouwen feitelijk in een wat primitieve vorm van isometrische projectie.
Het overzetten van de gegevens gebeurde volgens Visser door
naaldkrassen en het prikken van vrij grote en onregelmatige gevormde
85
-ocr page 86-
#
MOREL
gaatjes, zgn. meetpunten. Daarnaast bevatten de minuutkaarten veel kleine
prikpunten. Ambivalent is dat Visser tevens stelt dat de meetpunten, niet
alleen op de minuten, maar ook op de netkaarten herkenbaar zijn als
dikkere stippen op bijvoorbeeld kruisingen van straten en wegen. Op de
minuten zou dan sprake zijn van zowel de "vrij grote en onregelmatige
gaatjes" als van "dikkere stippen". Het komt er op neer dat de randen van
de meetpuntgaten van donkere inkt voorzien zijn.
De netkaart van Amersfoort
Deze bestaat uit een hoofdkaart en een aan de linkerzijde daarvan
toegevoegde bijkaart, die beide op een schaal van 1:8000 zijn getekend
Afb. 1 De Netkaart van Van Deventer; bijkaart en hoofdkaart (uit C. Koeman
& J-C. Visser [red.]: De stadsplattegronden vanjacob van Deventer. Band 2.
Utrecht, Alphen a.d. Rijn 1992 [zonder paginanummers]).De Netkaart van Van
Deventer; bijkaart en hoofdkaart (uit C. Koeman & J.C. Visser [red.]: De
stadsplattegronden vanjacob van Deventer. Band 2. Utrecht, Alphen a.d. Rijn
1992 [zonder
-ocr page 87-
DE STADSPLATTEGRONDEN
(afb. I).19 In zijn dissertatie wijst Rutte op het belang en de nauwkeu-
righeid van Van Deventers plattegronden,20 maar ook Simon-Forster &
Brongers stelden al vast dat de plattegrond van Amersfoort "qua oriëntatie
en afstandsmeting absoluut genomen, en zeker voor de 16de eeuw, van
goede kwaliteit" is en de basis vormde voor latere plattegronden.21 Ook
Hovy stelt dat de plattegrond tot begin 19de eeuw "niet meer (is)
geëvenaard, laat staan overtroffen."22 Dit is niet helemaal juist, omdat de
ontwerptekeningen voor een "modernisering" van de tweede verdediging
van Adriaen van Alckmaar uit 1594 de nauwkeurigheid Van Deventer zelfs
overtreffen (maar uitsluitend wat de inmeting betreft van de verdedi-
gingswerken).23
Het is opvallend dat Visser de nauwkeurigheid van Van Deventers
plattegronden illustreert aan de hand van een vergelijking van juist de
Amersfoortse plattegrond,24 geprojecteerd over het kadastrale
minuutplan van 1824.25 Qua gedetailleerdheid winnen de minuutkaarten
het echter van de netkaarten. Daarop zijn inderdaad meer en realistischer
details te zien dan op de netkaarten, waar gebouwen meer als symbool zijn
weergegeven. Daarom moeten de minuutkaarten dan ook als de belang-
rijkste bron gezien worden (indien voorhanden, maar helaas ontbrekend
voor Amersfoort).
Omdat op de netkaarten geen "prikpunten" of gaten op de
meetpunten voorkomen, neemt Visser aan dat de minuutkaart door het
inkleuren ongeschikt was om via "doorlichten" over te zetten op de
netkaarten. Hij veronderstelt daarom een tussenfase in de vorm van een
ongekleurde tekening, met alleen het stramien van de wegen
(vergelijkbaar met de bijkaarten), die wél via "doorlichten" overgenomen
konden worden op de netkaarten. Daartegen pleiten echter twee zaken.
Bij projectie van de bijkaart over de hoofdkaart (van Amersfoort) blijkt
dat de dikkere, vaak "kommavormige" meetpunten (donkerbruin i.p.v. de
roodbruine kleine tussenpuntjes) exact over elkaar vallen; alle andere
elementen van de hoofd- en bijkaart vertonen onderling (kleine)
verschillen en verschuivingen (afb. 2). Bij overname door middel van
doorlichten, zou dit in mindere mate het geval zijn. Er moet gebruik
gemaakt zijn van een soort sjabloon voor het overzetten van de
meetpunten. Dit kan alleen de (voor Amersfoort verdwenen) minuut
geweest zijn waar, met een dunne pen of penseel, door de "vrij grote en
onregelmatige gaatjes" de meetpunten met inkt overgezet konden worden
op de hoofdkaart én op de bijkaart. Dit verklaart ook het doorvloeien van
kleurstof op de randen van de gaatjes en door de gaatjes naar de
achterkant van de minuutkaart. Bovendien waren beide zijden van de
bladen in de Madrileense atlassen voorzien van stadsplattegronden. Zodra
87
-ocr page 88-
MOREL
Afb. 2 Vergelijking tussen de bijkaart en de hoofdkaart. Vetgedrukt de gebouwen
op de hoofdkaart, dungedrukt de gebouwen van de bijkaart (tekening auteur).
de ene kant van het blad betekend was, kon überhaupt niet meer op de
andere zijde "doorgelicht" worden, zelfs niet met behulp van de door
Visser veronderstelde "tussenkaart".
Ook de netkaart van Amersfoort had een andere plattegrond op de
achterzijde, namelijk die van Rhenen.26 Daarvan zijn de niet met
waterverf, maar met inkt aangebrachte teksten van de hoofdkaart, door
het papier heen gevloeid. Het betreft hier de aanduiding van de windrich-
tingen en de stadsnaam, vanzelfsprekend in spiegelbeeld. De naam Rhenen
is te lezen onder de boerderij ten noorden van Amersfoort, Oriens (oost)
-ocr page 89-
DE STADSPLATTEGRONDEN
westelijk van de Koppelpoort en verdwijnend in de vouw, Meridies (zuid)
direct onder de molens buiten de Slijkpoort, Occidens (west) links van het
Leprozenhuis langs de Hogeweg en Septentrio (noord) linksonder het
Septentrio van de Amersfoortse plattegrond. De enige andere tekst op de
plattegrond van Rhenen, Rhenus flfumenj (Rijn riv[ier]), is leesbaar ten
noordwesten van de molens buiten de Utrechtse Poort. Maar omgekeerd
heeft ook Amersfoort z'n spoor op de plattegrond van Rhenen heeft
nagelaten. Daar betreft het echter alleen de stadsnaam, direct ten westen
van de naam Rhenen. De schaal van de Rhenense en Amersfoortse platte-
gronden is exact gelijk, althans volgens de toegevoegde maatstokken.
Verder is de bijkaart van Rhenen aan de linker benedenzijde van de
hoofdkaart getekend. Daarvan zijn geen teksten doorgevloeid, eenvoudig-
weg omdat deze daarop niet aangebracht waren, wat zeer uitzonderlijk is.
Specifieke aspecten van de bijkaart en de hoofdkaart
De bijkaart heeft weliswaar exact dezelfde schaal als de hoofdkaart, maar
het formaat is kleiner. Dit komt omdat de bijkaart slechts het stadscentrum
weergeeft, met de stippellijnen van het stratennet, de hoofdgebouwen en
de verdedigingswerken. Op de hoofdkaart zijn de details verder
uitgewerkt: de straten worden daar "omzoomd" door woonblokken-,
waarbij de bebouwing schetsmatig is weergegeven als rode "stroken" met
zigzagarcering, terwijl de daken van de belangrijke gebouwen blauw
weergegeven zijn. Straten en pleinen zijn wit gelaten, de buitenwegen
bruin en voetpaden als stippellijn, de weidegronden zijn groen en
zandgronden geel. Ook bomen en bossen worden schetsmatig
weergegeven. Deze schetsmatigheid geldt ook voor de wijze waarop de
verdedigingswerken worden weergegeven. Op hoofd- en bijkaart zijn
alleen schetsmatig weergegeven torens te zien, zonder duidelijk
onderscheid tussen "echte" muurtorens en arkeltorens. Dit is goed
zichtbaar tussen Utrechtse Poort en Slijkpoort; daartussen bevond zich één
muurtoren en tussen deze toren en beide poorten twee arkeltorentjes.27
Mogelijk heeft Van Deventer dit toch willen aangeven door de arkeltorens
kleiner af te beelden en de muurtoren van een soort spits of vlaggestok te
voorzien. Echt duidelijk is dit echter niet en elders in de plattegrond (bij-
en hoofdkaart) lijkt hier zelfs geen sprake van te zijn.
Enige kritiek heeft Hovy met betrekking tot bepaalde topografische
elementen (van de netkaart): vooral "de details van de kaart kan men niet
steeds als een zuivere weergave" zien.28 Simon-Forster & Brongers
beschouwen de oriëntatie van de Sint-Rochuskapel zelfs als een fout van
Van Deventer, die steeds door de navolgers herhaald zou worden.29 Een
exacte oriëntatie van de gebouwen was echter niet van belang.
89
-ocr page 90-
I.
Hierboven is al vermeld dat - op de exact over elkaar passende
"meetpunten" na - alle andere elementen kleine verschillen in detaillering
en positionering vertonen. Die verschillen zijn ook letterlijk klein, want bij
een schaal van 1:8000,30 is de grootste breedte van stad over de
Langestraat-Utrechtsestraat, inclusief de verdediging, 14,1 cm en de
hoogte over de Langegracht-Kortegracht 12,9 cm; het formaat van een
kinderhandje. Dat maakt de detaillering en de nauwkeurigheid helemaal
verbazingwekkend. Op de minuutkaarten is geen schaalstok aangegeven,
wel op de meeste hoofdkaarten van de netkaarten, waaronder ook
Amersfoort. De schaalstok is ingedeeld in 400 passen van vijf voeten,
waarvan de lengte 86 a 87 mm is.31
Op de hoofdkaart staan, naast de naam Amersfoort (en een leeg
wapenschild), alleen de bij Van Deventer gebruikelijke Latijnse
benamingen voor de windrichtingen: Septentrio (noord), Oriens (oost),
Meridies (zuid) en Occidens (west). De bijkaarten dienden ongetwijfeld om
de benamingen van gebouwen en andere elementen daarop kwijt te
kunnen. Toegevoegd aan de kleinschalige hoofdkaarten, zouden deze te
overladen raken. Overigens zijn de teksten op de minuutkaarten in het
Nederlands en op de netkaarten in het Latijns gesteld.
De bijschriften bij de verdediging zijn puur militair-functioneel: bij de
Koppelpoort, de Bloemendalse (Buiten)Poort, de Kamppoort (Kamper
Buitenpoort), de Sint-Andriespoort, de Slijkpoort en de Utrechtse Poort,
staat slechts de Latijnse benaming porta, maar niet bij Monnikendam.
Kennelijk werd het militaire belang van deze (water)poort gering geacht.
Opmerkelijk is dat ook de Bloemendalse Binnenpoort en de
Kamperbinnenpoort van de benaming porta voorzien zijn. Misschien
hadden deze poorten ten tijde van Van Deventer nog een strategische
functie en konden ze nog afgesloten worden.32 Waarschijnlijk vormden ze
nog enige tijd, samen met de Muurhuizen ten noordoosten van de
Langegracht-Kortegracht, een soort tweede (terugvals)linie, gericht naar
de boze Geldersen.
Slechts een klein deel van de weergegeven gebouwen is voorzien van
een bijschrift: Templu St Georgii33 parochia bij de Sint-Joriskerk; Fratres bij
het Sint-Jansklooster; Fransciscan bij het Observantenklooster; Sacellu
marie34
bij de Onze-Lieve-Vrouwekapel en Civita domus55 bij het Stadhuis
op de Hof. Géén bijschriften zijn geplaatst bij de andere weergegeven
gebouwen: de kapellen van het Sint-Agathaklooster, het eerste Begijnhof
(in gebruik als Sint-Nicolaasweeshuis ten tijde van Van Deventer), het Sint-
Agnietenklooster, het Sint-Barbaraklooster, de Mariënhof (in gebruik bij
de Augustijnermonniken ten tijde van Van Deventer), de Sint-
Rochuskapel, het Sint-Pietersgasthuis, de Heilige-Geestkapel en de
-ocr page 91-
DE STADSPLATTEGRONDEN
Latijnse School op de hoek van de Appelmarkt en de Groenmarkt. Maar
waarom beeldde Van Deventer deze gebouwen af? Voor de hand ligt, dat
daarmee een uit militair oogpunt belangrijk doel gediend was. Bij kerken
als de Sint-Joris en de Onze-Lieve-Vrouwekapel met hun hoge torens, kan
het strategisch nut nog wel gezien worden. Ook het stadhuis is belangrijk,
omdat daar de magistraat zetelde, waarmee na een eventuele inname van
de stad onderhandeld moest worden. Maar waarom een weeshuis,
kloosters en gasthuizen? Misschien was het belang daarvan vooral gelegen
in specifieke mogelijkheden: juist in deze complexen konden soldaten
gehuisvest en gevoed worden en gewonden verpleegd.
De rol van Van Deventers Amersfoortse plattegronden
Het is gebruikelijk dat men, als het maar even kan, origineel bronmate-
riaal gebruikt. Voor Van Deventers plattegrond is dat problematisch,
omdat deze nooit uitgegeven is maar zich als manuscript in Madrid
bevindt. Opmerkelijk is echter, dat tot op heden in de "Amersfoort-
literatuur" nooit een echte reproductie afgebeeld is.
Deys toont in zijn overzicht over de kaarten van de Gelderse Vallei een
prachtige foto van de Madrileense band, opengeslagen op Amersfoort, die
een goed beeld geeft van de wijze waarop de kaarten waren ingebonden.36
De eerste "echte" reproductie is die van Koeman & Visser uit 1992.37
In de Amersfoortse publicaties beeldt men echter twee al wat oudere
facsimile-uitgaven af, die zonder commentaar aangaande nauwkeurigheid
gebruikt worden (Bijlage 1, nr.lb en nr.lc). Wellicht zijn de auteurs zich
niet bewust geweest van het feit dat tussen de facsimile-uitgaven en het
origineel verschillen bestonden. In deze gevallen moeten de facsimiles
beoordeeld worden volgens Van Dales omschrijving als "nauwkeurige
nabootsing".
De eerste versie komt uit een uit twee delen beslaande facsimile-
uitgave uit 1916-1922 van de in Nederland berustende minuutkaarten,
voor de ontbrekende steden aangevuld met de netkaarten in de
Koninklijke Bibliotheek in Madrid, waaronder die Van Amersfoort.38 Deze
wordt bijvoorbeeld gebruikt in de aflevering Amersfoort van de Historische
Stedenatlas van Nederland.^
Het facsimile kenmerkt zich onder meer door
een kwalitatief matige weergave van (met name) individuele bomen en
verdedigingstorens; vooral plaats en aantal van de bomen wijkt af.
Het tweede facsimile van alleen de hoofdkaart is de meest gebruikte en
opgenomen in de historische presentatie in Museum Flehite.40 Het
merkwaardige is, dat dit tot in de meest recente Amersfoortse publicaties
gebruikt wordt.41 Hoewel de schaal conform het origineel is, wijkt het formaat
(41,3x36,0 cm) nogal af van dat van het origineel (> 40x40,9 cm), met name
91
-ocr page 92-
MOREL
wat de hoogte betreft. Dit is het gevolg van het "aantrekkelijker" maken
van het bijna vierkante formaat van de originele hoofdkaart. Daartoe is van
de bovenzijde ongeveer 5 cm afgesneden, van de rechterzijde 8 mm en van
de linkerzijde 2 mm. Hierdoor vielen aan de bovenzijde de tekst septentrio
en de maatstok buiten beeld. De tekst werd ongeveer 2,5 cm naar beneden
verplaatst en de maatstok werd tegen de bovenzijde van het nieuwe kader
geplaatst, maar nu geheel ter rechterzijde in plaats van links van het mid-
den. De tekst oriens aan de rechterzijde kwam enigszins in gedrang en werd
1,3 cm naar links geschoven. Van een echte kopie of facsimile is dus eigenlijk
geen sprake. Wel volgt deze versie het origineel nauwkeuriger dan het
andere facsimile: plaatsing en aantal bomen komen beter met het origineel
overeen, hoewel ook hier (kleinere) verschillen aan te wijzen zijn. Een ken-
merk van deze versie is de wat beverige hoofdletter/4 in de naam Amersfoort.
Sommige auteurs spreken van een schetskaart, die als voorbeeld
gediend zou hebben voor de netkaart. Maar wat bedoelt men met de
schetskaart? Hierboven is al beschreven hoe de waarschijnlijke werkwijze
van Van Deventer was. Aan de hand van schetsen van het "veldwerk" werd
de minuutkaart gemaakt. Deze was vrij uitgebreid en vaak gedetailleerder
en completer dan de latere netkaart (in het bijzonder de hoofkaart).
Simon-Forster & Brongers denken dat voor de "schetskaart" eerst een
"vogelvluchtschets" gemaakt werd, vanaf een hoog punt als de Onze-
Lieve-Vrouwetoren, die met driehoeksmetingen uitgebreid werd.42 Hovy
stelt dat de kaart van Braun & Hogenberg vervaardigd is "op basis van een
schetskaart, die vrijwel zeker een kopie was van het bij de plattegrond te
Madrid bewaarde karton van Jacob van Deventer."43 Vooral in het laatse
geval blijkt de verwarring over de verschillende versies. Het "bij de
plattegrond te Madrid bewaarde karton" is in werkelijkheid de bijkaart en
niet het carton; dat was de (verdwenen) minuutkaart. Deze mag niet als
schetskaart gezien worden. Hoofd- en bijkaart werden namelijk gelijktijdig
op één blad getekend, met behulp van de, als sjabloon gebruikte,
minuutkaart gemaakt (zie boven).
Een poging tot datering
Het is voor de stadsgeschiedenis natuurlijk van belang zo nauwkeurig
mogelijk de datum van het maken (opmeten) van de Amersfoortse
plattegrond te weten. Deze is echter onbekend, omdat Van Deventer zijn
stadsplattegronden niet signeerde of dateerde. In de literatuur is dan ook
een verscheidenheid aan dateringen te zien, maar altijd als een
"omstreeks"-datum.44 Waarop deze aannames gebaseerd zijn, wordt niet
vermeld.
Omdat de tekeningen niet gedateerd zijn, moet van het afgebeelde zelf
92
-ocr page 93-
DE STADSPLATTEGRONDEN
uitgegaan worden. Daar de kaarten een militair/strategisch doel hadden,
bepaalde dit in hoge mate wat afgebeeld werd, namelijk toegangswegen,
verdedigingswerken, straten en pleinen en strategisch belangrijke
gebouwen. Wat afgebeeld werd, moet er in ieder geval tijdens de
opmetingen ook geweest zijn en mogelijk geeft dat enige aanwijzingen
omtrent de datering.
Op zowel de bijkaart als de hoofdkaart, tekent Van Deventer direct
achter
de gehele tweede stadsmuur langs een doorlopende weg of straat,
inclusief de meetpunten. Dit "achtermuurse" tracé was dus tijdens de
opmetingen voor de plattegrond integraal toegankelijk. Maar al in 1561
werd begonnen met het opwerpen van grond tegen de binnenzijde van de
stadsmuur, tot de hoogte van de weergang. In 1566 was men nog bezig
zand uit de Eem en de binnengrachten te baggeren en tegen de
stadsmuren aan te brengen, waarmee ook nog de daarop volgende drie
jaren werd doorgegaan.45 Dit zou inhouden, dat het werk in 1569
afgerond was. De aanaarding van de stadsmuur vond feitelijk plaats op de
daarachter gelegen weg of straat, die nog door Van Deventer getekend
werd. Het resultaat daarvan, de aardwal achter de muur, is goed te zien op
de plattegronden van Blaeu (Bijlage 1, nr. 10), Janssonius/De Wit (Bijlage
1, nr.11) en zelfs nog op de kadasterkaarten van Slits uit 1824 en 1828
(Bijlage 1, nr. 13 en nr.14). Om op de weergang te komen moest men via
trappetjes in het verlengde van de op de muur uitkomende straten op de
aarden wal klimmen. Men kon echter niet meer op de aardwal ononder-
broken langs de hele verdediging lopen, omdat daarop allerlei hekken en
poortjes geplaatst waren. De nog integraal begaanbare weg achter de
muur bij Van Deventer wijst erop dat zijn opmetingen kennelijk al vóór de
aanvang van de aanaarding gereed waren, dus waarschijnlijk tussen 1558
(het jaar waarin Van Deventer de opdracht voor de stadsplattegronden
kreeg) en 1561 (de aanvang van de aanaarding).
Het is overigens nog steeds mogelijk van beide bovenvermelde fasen
van de verdediging een goede indruk te krijgen: bij het (deels gerecon-
strueerde) stukje stadsmuur tussen de Kamp en Achter de Kamp de situatie
vóór de aanaarding, in de Sint-Annastraat die van daarna.
Enkele bijzondere elementen bij Van Deventer
Hoewel aangenomen kan worden dat alle elementen van bij- en
hoofdkaart gebaseerd zijn op de (verdwenen) minuutkaart, zijn
daartussen toch verschillen te zien. Dit betreft niet alleen het verschil in
weergave, maar ook in aantallen elementen, bijvoorbeeld bij de muurtorens
(afb. 2).46 Uit de plattegronden van andere steden, waarvan wel beide
bewaard zijn gebleven, blijkt dat Van Deventer bij het overzetten van de
93
-ocr page 94-
MOREL
minuutkaart naar de netkaart (dus zowel naar bij- als hoofdkaart) op zich
geen zaken toevoegt: de betrouwbaarheid stond voorop. Wat een enkele
maal wel voorkomt, is dat een detail weggelaten is, of vergeten. Daarom
moet de minuutkaart als minstens completer dan de netkaarten gezien
worden. Dit zal ook voor Amersfoort gegolden hebben: als een element
bijvoorbeeld wel op de bijkaart, maar niet op de hoofdkaart voorkomt (of
omgekeerd), zal dat ook op de minuutkaart gestaan hebben. Bij het
ontbreken van elementen op bij- of hoofdkaart, mag dan ook aangenomen
worden dat de minuutkaart dan minstens alle (zoniet meer) elementen van
beide kaarten tezamen bevatte.
Van Deventers plattegrond is zo interessant, omdat daarna grote
veranderingen binnen Amersfoort zullen plaatsvinden, deels door de
godsdienstige omwentelingen die leidden tot de Alteratie in 1579, maar
deels ook door economische veranderingen, bijvoorbeeld de tabaksfa-
bricage. Op de kaart van Van Deventer zijn nog elementen te zien, die bij
de latere kaarten al verdwenen of gewijzigd zijn, met uitzondering van de
ten dele te letterlijke en deels achterhaalde navolging van Braun &
Hogenberg. Enkele van deze elementen worden hieronder beschreven.
De Hellegracht en de "Helletoren"
De Hellegracht komt nog wel voor op de kaart van Braun & Hogenberg
(uitgegeven 1588; Bijlage 1, nr.2), maar al niet meer op het "eenvoudige"
ontwerp van Van Alckmaar uit 1594.47 Halbertsma omschrijft deze als een
deel van "de buitensingel van de oude stadsgracht, zoals deze door Jacob
van Deventer evenwijdig aan de Zuid- en Westsingel nog wordt
aangegeven, zich ter hoogte van het St. Pietersgasthuis afsplitste in een
ander watertje, de Hellegracht genoemd, dat achter het gasthuis om juist
tegenover de Koppelpoort in het Spui stroomde."48 Helle betekent in het
Middelnederlands onder meer helling, wat ook scheepswerf kan
betekenen. Indien het toponiem inderdaad naar (scheeps)helling verwijst,
zou deze door een gracht omgeven zijn en verdedigd worden door een, op
de bijkaart volgens het gebruikelijke symbool afgebeelde, toren.
Halbertsma spreekt al (als een van de weinigen) met enige verwondering
over deze toren, die "het samenvloeiïngspunt van Spui en Hellegracht
beheerste" en voor de aanleg van de Koppelpoort opgericht moest zijn.49
Noch op de hoofdkaart van Van Deventer, noch op de iets latere
plattegrond van Braun & Hogenberg komt deze echter voor. Ook
opmerkelijk in dit verband is de oude benaming Hellevoet voor de
Hellestraat,50 waarbij voet op een dijk wijst. Dit roept de vraag op, of het
gebiedje ooit door een dijk of een dam/wal omgeven was, eventueel met
een verdedigende functie in samenhang met de "Helletoren".
94
-ocr page 95-
DE STADSPLATTEGRONDEN
De galg
In de 17de eeuw en later vonden de executies plaats op de Hof, waar een
schavot werd opgericht, met een galg voor het ophangen, een rad voor het
radbraken en een staak waar afgehakte hoofden op gestoken konden
worden.51 Na executie werden lijken ter afschrikwekkende vermaning
buiten de stadsmuren langs de belangrijke weg naar Amersfoort tentoon-
gesteld, meestal tot totale verrotting of dierlijke consumptie. Daartoe was
een stenen put met drie hoge pylonen opgebouwd, met daartussen ijzeren
horizontale stangen waaraan de geëxecuteerden gehangen konden
worden. Deze stond op de Galgenberg, mogelijk een prehistorische
grafheuvel tegenover het Berghotel, op het hoogste punt van de
Amersfoortse berg. Op korte afstand (richting Amersfoort) stond een
houten paal met rad, mogelijk eveneens op een oude grafheuvel. Jan de
Beyer heeft daarvan in 1749 een tekening gemaakt.52
Op de meeste oude kaarten is daarvan niets te zien. De Galgenberg viel
buiten het kaartbeeld en het schavot op de Hof werd na gebruik weer
afgebroken. Het vormde geen vast element in het stadsbeeld en werd
daarom niet afgebeeld. De hoofdkaart van Van Deventer laat echter zowel
de executieplaats als de tentoonstellingsplaats zien. Wat de laatste betreft,
blijkt dat daartoe de Galgenberg al in gebruik was: linksonder op de
hoofdkaart, even voorbij de splitsing tussen de Utrechtseweg en de
(tegenwoordig zo genoemde) Vondellaan, is een enkelbenige galg te zien.
Verrassender is de plaats van executie: deze bevond zich toen kennelijk
niet op de Hof, maar buiten de eerste verdediging. Halverwege de
Bloemendalsestraat tussen de Teut en de tweede stadsmuur, loopt een kort
straatje naar het oosten. Aan het eind daarvan staat op de bijkaart het
symbool voor een dubbelbenige galg, zoals deze op meer stadsplatte-
gronden van Van Deventer voorkomt: twee verticale palen waartussen een
horizontale balk, met daaraan een (zeer schetsmatig weergegeven)
gehangene. Een goede vergelijking vormt Rhenen, waarvan zowel de
minuutkaart als de bij- en hoofdkaart bewaard zijn gebleven.53 Op alle
drie komt een, met die van de Amersfoortse bijkaart vergelijkbare, galg
voor, even ten westen van de stadsmuur. Wat verder naar het westen, langs
de weg naar Amerongen, staat op de minuut- en de hoofdkaart de
tentoonstellingsplaats, niet zoals bij Amersfoort bestaande uit een
enkelbenige galg, maar uit drie raderen. De situatie bij Rhenen is dus
kennelijk: een executieplaats even buiten de stadsmuur en een tentoon-
stellingsplaats verder weg (vanwege de stank en een te "opdringerige"
constante confrontatie?), langs een belangrijke verbindingsroute.
Kennelijk toont de Amersfoortse plattegrond een vergelijkbare situatie en
bestond de executieplaats langs de Bloemendalsestraat al vóór de aanleg
95
-ocr page 96-
MOREL
van de tweede verdediging. Misschien deed deze aanvankelijk tevens
dienst als tentoonstellingsplaats en liet men de lijken in die tijd na de
terechtstelling nog enige tijd hangen. De plek was daarvoor ideaal: op de
naar het boze Gelderland gerichte flank van het hoog gelegen oude
gehucht Bloemendal. Mogelijk is pas na Van Deventer de executieplaats
naar de Hof verplaatst, waar een groter publiek te verwachten was. Het
paadje van de Bloemendalsestraat naar de galg is echter nog lang
zichtbaar gebleven en zelfs nog herkenbaar in de verkaveling en een
opening in de bebouwing, niet alleen op de kadasterkaart van Slits
(1824),54 maar ook op de plattegronden van Thomkins (1846) en Van
Vooren & Wagemaker (1888).55
De bruggen over het Havik
Dat bij het overnemen van de gegevens van de minuutkaart soms details
over het hoofd gezien werden, blijkt ook uit het achterwege laten van de
brug over het Havik in het Muurhuizentracé op de bijkaart, die wel op de
hoofdkaart staat. Ook over het Havik is een thans verdwenen brug
getekend, in het verlengde van de Lavendelstraat, die toegang gaf tot het
Eindje van de Wereld. Deze brug is ook nog te zien op de plattegronden van
Braun & Hogenberg, Blaeu en Janssonius/De Wit, in de laatste twee
gevallen als een smalle brug met houten wegdek.
De Appelmarkt
Kennelijk is de Appelmarkt pas vrij laat aangelegd. Op de hoofdkaart
toont Van Deventer ter plaatse een driehoekige bebouwing, omgeven door
de Papenhofstede in het zuidwesten en straten in het verlengde van de
huidige Kerkstraat en de langs de noordzijde van de Appelmarkt. Ook bij
Braun & Hogenberg is de Appelmarkt nog bebouwd, maar bij Blaeu en
Janssonius/De Wit is de Appelmarkt al als plein weergegeven.
De Krommestraat
Krom is de Krommestraat tegenwoordig niet echt. Volgens Van Deventer,
maar ook volgens Braun & Hogenberg en Janssonius/De Wit bevond zich
aan het noordeinde een huizenblok dwars op de straat, parallel aan het
Havik. Daarmee was het tracé van de Krommestraat ter plaatse ook
werkelijk krom. Bij Blaeu is het huizenblok afgebroken en vervangen door
een brug over het Havik in het verlengde van de Krommestraat.56
De plattegrond van Braun & Hogenberg
Deze plattegrond (afb. 3; Bijlage 1, nr.2) is door Braun & Hogenberg voor
het eerst in 1588 gepubliceerd als blad 15 in deel IV van een verzameling
'.)('»
-ocr page 97-
DE STADSPLATTEGRONDEN
Afb. 3 Braun & Hogenberg; plattegrond en stadsgezicht (naar exemplaar
Museum Flehite).
stadsplattegronden, de Civitatis orbis terrarum. Aan de plattegrond is aan de
onderzijde een stadsgezicht toegevoegd, dat door sommige auteurs ook
wel het prospect genoemd wordt. Tot 1617 zou nog zes keer een nieuwe
uitgave verschijnen. Na het overlijden van Braun in 1622, zette Abraham
Hogenberg, zoon van de al eerder overleden Frans Hogenberg, de druk
van de plattegronden nog tot 1653 voort.
Van de plattegronden, inclusief die van Amersfoort, werden ook losse
bladen uitgegeven. Op de eerste uitgave is de plattegrond voorzien van
een eenvoudig stadswapen, terwijl later (op dezelfde drukplaat) een kroon
en bladerkrans toegevoegd werden. Verder heeft Abraham Hogenberg in
de latere edities de geschiedkundige beschrijving op de achterzijde geactu-
aliseerd (tot 1629), door toevoeging van een extra tekstalinea.
97
-ocr page 98-
MOREL
De makers van de plattegrond van Braun & Hogenberg
Uit beschrijving op achterkant van de oudste editie, blijkt dat de kaart in
opdracht van abt Michael ab Isselt is vervaardigd door Gijsbert Cloeting.
Deze opdracht is interessant genoeg om hier weer te geven:
Michael van Isselt, aan zijn neef Hendrik van Westrenen.
Aan mij is onlangs overhandigd door de heer Gerard Stempel afkomstig uit
Gouda een mathematische schetskaart van onze stad Amersfoort, die echter leeg is en
zonder enig gebouw, maar vakbekwaam geconstrueerd. Hij, die het mij overhan-
digde, verzocht mij echter er zorg voor te dragen dat zowel de particuliere als
publieke gebouwen zouden worden ingevoegd en dat ik een korte beschrijving zou
toevoegen. En ziedaar ik heb beide volbracht: het laatst genoemde is het werk van de
Eerwaarde en geleerde Heer facob van Hees, bekwaam kenner van de oudheden
van zijn vaderstad, het eerstgenoemde is met behulp van de voortreffelijke burger
Gijsbert Cloeting tot stand gekomen. Hoe dit ook zij, ik heb het graag aan U, Van
Westrenen, die ik veel verschuldigd ben opgedragen. Houdt mij zoals gewoonlijk in
Uw gedachten.57
De beschrijver van de kaart is de notaris en priester Jacob van Hees
(Jacobus Hezius) en de tekenaar van de details in de kaart Gijsbert
Cloeting (Ghisbertus Cloetingus). Simon-Forster & Brongers nemen aan
dat ook het prospect van de hand van de tekenaar van de plattegrond
geweest moet zijn. Het was tot nu toe echter niet bekend wie Cloeting was.
Dit is inmiddels uitgezocht: Gijsbert Hendriksz. Cluetinck (ca. 1528/29-
1608) bekleedde belangrijke posities, o.a. als regent van het Sint-
Pietersgasthuis en raad van Amersfoort. Door zijn contrareformatorische
gezindheid, bekleedde hij na de Alteratie van 1579 geen magistraats-
functies meer.58 Zijn relatie tot de plattegrond van Braun & Hogenberg
ligt met name in zijn beroep: goudsmid. Voor het maken van hun
ontwerpen, moesten edelsmeden kunnen tekenen. Bovendien werden
gouden en zilveren objecten vaak voorzien van gegraveerde voorstellingen
en teksten. De oorsprong van de prentkunst, althans die van gravures en
etsen, wordt vaak gezien als een ontwikkeling vanuit het edelsmeedwerk.
Visser vermeldt dat Van Deventers plattegronden, waaronder die van
Amersfoort, als voorbeeld dienden voor door Braun & Hogenberg
uitgegeven stadsplattegronden.59 Hovy stelt dat de kaart vervaardigd is
"op basis van een schetskaart(\), die vrijwel zeker een kopie was van het bij
de plattegrond te Madrid bewaarde karton van Jacob van Deventer."60 Dat
verklaart voor hem de geografische nauwkeurigheid, terwijl men de
details, die vermoedelijk in Keulen zijn getekend "met grote voorzich-
tigheid moet benaderen." Omdat volgens hem de Oude Eem aanzienlijk
98
-ocr page 99-
DE STADSPLATTEGRONDEN
ingekort is, vindt hij "dat er rijkelijk op los werd gefantaseerd." Hovy stelt
dus nadrukkelijk dat niet de netkaart als voorbeeld voor de Braun &
Hogenberg diende. Ook Simon-Forster & Brongers zien in de opdracht
van abt Michael ab Isselt een ondersteuning voor de mening dat de
plattegrond een relatie heeft tot die van Van Deventer, omdat de
"mathematische schetskaart [...] leeg en zonder enig gebouw" de
schetskaart(l) van Van Deventer moet zijn.61 Vanwege de dreigende oorlog,
was Van Deventer namelijk in 1572 met zijn tekeningen naar Keulen
vertrokken. Omdat Philips al geruime tijd verzuimd had te betalen, voelde
Van Deventer zich mogelijk niet meer aan het kopieerverbod gebonden.62
In 1579 vluchtte (de contrareformatorische) priester Michael ab Isselt als
gevolg van de Alteratie naar Keulen, waar hij met Frans Hogenberg
bevriend raakte. De ook in de tekst genoemde Gerard Stempel was een
zoon van de kaarttekenaar en graveur J. Stempel, die ook in 1572, vanuit
Gouda, naar Keulen vluchtte. Dus alle lijnen komen in Keulen tezamen,
zo stellen althans Simon-Forster & Brongers.63 Dat bij hun veronder-
stelling vraagtekens gesteld kunnen worden, blijkt uit onderstaande tabel.
1558-1572
Van Deventer tekent zijn kaarten
1572
Keulen
Van Deventer vertrekt vanwege oorlogsdreiging naar Keulen
1572
Keulen
Gerard Stempel, zoon van kaartekenaar en graveur J. Stempel
vlucht van Gouda naar Keulen
1572
Keulen
Eerste druk 1e deel Civitates orbis terrarum door
Braun & Hogenberg
1575
Keulen
Van Deventer overlijdt in Keulen
1575
Keulen
Enige maanden na het overlijden van Van Deventer, worden de
plattegronden in Brussel overhandigd aan de Spaanse
autoriteiten
1579
Keulen
Michael ab Isselt vlucht na de Alteratie naar Keulen en raakt
bevriend met Hogenberg
1588
Keulen
Eerste uitgave van de plattegrond van Amersfoort in het 4e deel
Civitates orbis terrarum door Braun & Hogenberg
Pas in 1579 komt Michael ab Isselt in Keulen aan en raakt vervolgens
bevriend met Hogenberg. Het is aannemelijk dat dan pas zijn betrok-
kenheid bij de plattegrond van Amersfoort aanvangt. De netkaarten (dus
met hoofd- en bijkaarten) waren echter al in 1575 naar Brussel
vertrokken. De basis voor de Amersfoortse plattegrond van Braun &
Hogenberg kan dan alleen de minuutkaart geweest zijn; helemaal "leeg en
99
-ocr page 100-
#
MOREL
zonder enig gebouw" was deze weliswaar niet, maar wél "vakbekwaam
geconstrueerd". Bij projectie van Van Deventers "meetkundig stramien"64
over de plattegrond van Braun & Hogenberg blijken deze zo goed overeen
te komen, dat de relatie tussen beide ontegenzeggelijk is (zie afb. 4). De
schaal van de plattegrond van Braun & Hogenberg is exact twee maal zo
groot.65
Met betrekking tot de leegheid moet aangenomen worden dat de
schetsmatigheid van de minuutkaart door Michael ab Isselt kennelijk niet
beschouwd werd als een echte invulling. Toch zijn bepaalde kenmerken
Afb. 4 Vergelijking tussen Braun & Hogenberg en Van Deventer. Vetgedrukt het
wegstramien van Van Deventer en de gebouwen op de hoofdkaart, dungedrukt de
gebouwen op de plattegrond van Braun & Hogenberg (tekening auteur).
100
-ocr page 101-
DE STADSPLATTEGRONDEN
van Van Deventer overgenomen, zoals ronde torens zonder onderscheid
tussen torens en arkeltorens. Enige "eigenheid" is daarbij wel te zien,
bijvoorbeeld de torens bij de Utrechtse Poort en de Slijkpoort, waarvan de
bovenzijde kapotgeschoten is. De vraag rijst daarbij of dit een interpretatie
is van de iets kleiner afgebeelde torens ter plaatse van de arkeltorens bij
Van Deventer. Of weerspiegelt dit een reële situatie: kapotgeschoten
torens als gevolg van de belegering van 1579, gepaard gaand met
(afgeslagen) stormaanvallen.66 Dit laatste lijkt echter onwaarschijnlijk,
omdat een dergelijk realisme ook tot een onderscheid tussen arkeltorens
en muurtorens geleid zou hebben.
Duidelijk is in ieder geval dat een deel van de stadsplattegronden die
door Braun & Hogenberg zijn uitgegeven, op die van Van Deventer
gebaseerd zijn (inclusief die van Amersfoort), maar dat de invulling
daarvan origineel werk kon zijn. Dat blijkt ook uit de rol van Van Isselt bij
de totstandkoming van de kaart en de inschakeling van Cloeting als
tekenaar. Het gevolg van deze "originele invullingen" was wel dat de
kwaliteit van de kaarten, ook in eenzelfde band uitgegeven, zeer sterk kon
verschillen, zowel esthetisch als topografisch. Het is hier niet de bedoeling
alle door Braun & Hogenberg uitgegeven kaarten te vergelijken, maar een
duidelijk voorbeeld is de plattegrond van Zwolle, met fraai getekende en
herkenbare panden, ten opzichte van de bijna amateuristisch weergave
van de gebouwen op de plattegrond van Amersfoort. Wat wel sterk
overeenkomt en mogelijk door dezelfde gespecialiseerde (tekst)graveur
aangebracht, zijn de fraai gecalligrafeerde bijschriften op de platte-
gronden van Zwolle en Amersfoort.
Het stadsgezicht
Het stadsgezicht onder de plattegrond, toont globaal de noordwestelijke
helft van de stadsmuur tussen de Kamppoort en de Utrechtse Poort.67
Hovy vermeldt dat de meeste stadsgezichten van Amersfoort vanaf de
Berg getekend zijn, bij Braun & Hogenberg echter vanuit "het vlakke
noorden", hoewel zich daar geen (hoog) punt bevindt, vanwaar de stad zo
gezien kan worden.68 Het is overigens het oudste stadsgezicht van
Amersfoort. Verrassend is, dat op het stadsgezicht - in tegenstelling tot de
stadsplattegrond - wél onderscheid gemaakt wordt tussen muurtorens en
arkeltorens. Opmerkelijk is verder, dat de Koningspoort (in het verlengde
van de Coninckstraat) hier al als poort wordt afgebeeld, terwijl beide
kaarten van Van Deventer en de stadsplattegrond van Braun &
Hogenberg zelf deze (nog) als toren afbeelden. Ook opmerkelijk is dat de
muurtoren rechts van de Bloemendalse Binnenpoort op de plattegrond
rond weergegeven wordt, maar op het stadsgezicht vierkant, conform Slits
101
-ocr page 102-
L
(II). Verder is een verschil tussen beide dat op de plattegrond de beide
stadsgrachten open zijn, als bij Van Deventer, terwijl op het stadsgezicht de
binnenste gracht al dichtgeworpen is.69
Verder valt het - weliswaar geringe - verschil tussen namen op, die op
het prospect met een J beginnen (Sint jan en Sint Joris), maar op de
plattegrond met een I geschreven worden (Sint lan en Sint lom),70 terwijl
het aannemelijk is dat alle namen door dezelfde, waarschijnlijk vooral in
letters gespecialiseerde, graveur aangebracht zijn. De voorstellingen
werden door een andere, niet al te begenadigde, kunstenaar gegraveerd.
Waarschijnlijk zijn voor de plattegrond en het prospect twee aparte
tekeningen als voorbeeld gebruikt (een matige voor de plattegrond en een
duidelijk betere voor het stadsgezicht), elk met eigen bijschriften. De
lettergraveur heeft deze kennelijk klakkeloos overgenomen. Een andere
opmerkelijk bijschrift is Wers Liues, direct naast het Sint-Nicolaasweeshuis,
op de hoek van de Sint-Agathastraat en Achter het Oude Weeshuis. De letter-
graveur heeft kennelijk moeite gehad met de ontcijfering van het
(ongetwijfeld) handgeschreven Weeshuis op het getekende voorbeeld. De
conclusie kan dus zijn dat een gespecialiseerde lettergraveur de teksten op
de koperplaten van de plattegronden aanbracht en dat deze geen
"Nederlander" was, gezien zijn vreemde interpretatie van het toponiem
Weeshuis.
De conclusie van het bovenstaande is dat de plattegrond vrij kritiekloos
de topografie en de weergave van de verdediging van Van Deventer volgt;
een deel van de individuele gebouwen lijkt echter wel de realiteit weer te
geven. Actueler dan de plattegrond is echter het stadsgezicht, met
arkeltorens, correct weergegeven muurtorens en poorten en een ter
plaatse inmiddels gedempte binnenste verdedigingsgracht.
De ontwerpen van Adriaen van Alckmaar
In 1594 maakte Adriaen van Alckmaar twee ontwerpen voor een moderni-
sering van de tweede verdediging. Het eenvoudigste ontwerp (Bijlage 1,
nr.3), gedagtekend op 25-09-1594, voorzag in de aanleg van drie bastions:
rond de Bloemendalsche Buitenpoort, rond de Kamper Buitenpoort en
(ter plaatse van) het Davidsbolwerk. Deze bastions waren vijfhoekig van
vorm, uitspringend vanuit en verbonden met de stadsmuur. De Utrechtse
Poort en de Slijkpoort zouden voorzien moeten worden van bastions met
een meer rechthoekige vorm. Voor een deel van de torens zouden kleine
vijfhoekige bastions moeten komen. Het tweede ontwerp, eveneens uit
1594 (maar niet gedagtekend; Bijlage 1, nr.4), was veel ingrijpender. Het
voorzag in vijf bastions en bij een groot deel van de muur naar voren
geschoven muurfronten, verbonden met en parallel aan de stadsmuur.
-ocr page 103-
DE STADSPLATTEGRONDEN
Volgens Renaud & Van der Mark71 werd het minst ingrijpende en
goedkoopste ontwerp door de stad uitgevoerd, maar over een lange
periode en met tussentijdse aanpassingen.72
Van Alckmaars ontwerpplattegronden zijn van groot belang, maar
vooral voor de studie naar de ontwikkeling van de verdediging. Zo zijn op
het "eenvoudige" ontwerp de infrastructuur binnen de verdediging en
(water)wegen daarbuiten schematisch en onnauwkeurig aangegeven, op
het "uitgebreide" ontwerp ontbreken deze zelf vrijwel geheel. Van
Alckmaars tekeningen worden in de literatuur over Amersfoort dan ook
uitsluitend gezien als ontwerp, nooit als topografische informatiebron.
Opmerkelijk is echter de grote nauwkeurigheid van de positie van de
bestaande en ook binnen het ontwerp te handhaven torens en poorten.
Deze zijn zelfs gedetailleerder en correcter aangegeven dan bij Van
Deventer en kunnen zelfs een vergelijking doorstaan met de kadasterkaart
van Slits uit 1824 (infra). Voor de studie van de tweede verdediging is
vooral het eenvoudige ontwerp van zeer groot belang, samen met de latere
(deel)ontwerpen.73
Blaeu versus Janssonius/De Wit: een vergelijking
De enige echte stadsplattegronden uit de 17de eeuw zijn die van Blaeu en
Janssonius/De Wit.74 Blaeus plattegrond verscheen voor het eerst in 1647,
in de stedenatlas Het Toonneel Der Steden Van De Vereenighde Nederlanden Met
Hare Beschrijvingen
(afb. 5; Bijlage 1, nr.10). De plattegrond van
Janssonius/De Wit is voor het eerst uitgegeven door Joannes Janssonius
van Waesberge in 1657, in de Latijnse versie Theatrum Urbium Celebriorum
totius Belgii sive Germaniae Inferioris
en in 1682 in de Nederlandstalige versie
Toneel der Vermaarste Koop-steden en Handelsplaatsen van de gehele Wereld (afb.
6; Bijlage 1, nr.11). De plattegrond is door Frans de Wit in 1694 van
Janssonius gekocht en in 1698 en 1706 heruitgegeven in Theatrum
Ichnographicum omnium urbium et praecipuorum oppidorum Belgicarum XVII
Provinciarum per accurate delineatarum.
Bij de laatste uitgave zijn schaal en
kompasroos toegevoegd.
Hovy vindt dat de plattegrond van Blaeu weliswaar niet tot de slechtste
behoort, maar de "cartografische nauwkeurigheid is geringer dan die bij
Van Deventer en Braun & Hogenberg, waarop zij overigens voor een
belangrijk deel steunt."75 Ook Simon-Forster & Brongers vinden dat Blaeu
topografisch op een lager peil staat dan Braun & Hogenberg, de mening
van Van 't Hoff citerend, dat "Blaeu de kaart van Braun en Hogenberg
door een ons onbekende heeft laten overtekenen en bijwerken."76 Blaeu
zou, evenmin als Janssonius, uit geweest zijn op wetenschappelijk verant-
woorde resultaten, maar op mooie kaarten met fraaie versieringen. Ze
103
-ocr page 104-
4
MOREL
Afb. 5 De plattegrond van Blaeu (naar exemplaar Museum Flehite).
stellen dat de uitgave van Blaeu "geen mijlpaal in de geschiedenis der
kartografie, wel een monument van uitgeversdurf, van druk-, graveer- en
bindkunst" betreft77 en dat Blaeu "op enigerlei wijze met behulp van
correspondenten het kaartbeeld aangepast [had] aan de nieuwste ontwik-
kelingen in de stad. Het tussen 1630 en 1640 ontstane Zand,78 een
gedempt stuk singel" is al als een met bomen beplante weg weergegeven,
evenals de inmidels gesloten bebouwing langs de Grote Koppel.
Simon-Forster & Brongers beschouwen de stadsplattegrond van
Janssonius wél als een "kartografisch dieptepunt."79 Ondanks de uitgave
acht jaar later dan Blaeu geeft hij volgens hen de toestand van vóór 1631
weer, toen het Zand nog niet gedempt was en aan de oostoever van de Eem
minder huizen stonden. De plattegrond van Janssonius zou een navolging
zijn van de kaart van Blaeu, waarbij bepaalde gedeelten (als het gedempte
104
-ocr page 105-
DE STADSPLATTEGRONDEN
Zand) weer "teruggebacht" zouden zijn naar de oude situatie. Daarbij zou
dan gebruik gemaakt zijn van de kaart van Braun & Hogenberg, waarvan
Janssonius in 1653 de koperplaten gekocht had.80 Het waarom daarvan
blijft echter een raadsel.
Hoewel dus de meeste auteurs de plattegrond van Janssonius/De Wit
als kwalititief minder beschouwen en "ouderwetser" dan die van Blaeu, is
het onderscheid tussen beide plattegronden toch niet altijd duidelijk
geweest. Opmerkelijk is dat soms uitsneden van Janssonius' plattegrond
gebruikt worden als afkomstig van de kaart van Blaeu.81 Het is daarom
interessant om beide plattegronden wat nauwkeuriger te bekijken en te
vergelijken.
Hoewel de schaal van de plattegrond van Janssonius groter is dan die
van Blaeu,82 vertonen beide grote overeenkomsten, zelfs in triviale details
als het aantal en de plaatsing van bomen. Ook bij een projectie van beide
Afb. 6 De plattegrond van Janssonius/De Wit (naar exemplaar Museum Flehite)
105
-ocr page 106-
I.
kaarten over elkaar heen, blijft de overeenkomst groot. Feitelijk vormt het
Zand het enige opvallende topografische verschil: nog open bij Janssonius,
gedempt bij Blaeu. Bevreemdend blijft het dat de jongere plattegrond van
Janssonius een oudere situatie weer zou geven: een dergelijke historische
nostalgie is voor die tijd volstrekt onwaarschijnlijk.
Maar is de kaart van Blaeu ouder? Qua datering wel, hoewel maar acht
jaar. Bovendien is het verschil in datering er een van het jaar van uitgave
en niet van het voorbereiden of tekenen/graveren van de plattegronden.
Dergelijke kaartenboeken vergden een lange voorbereidingstijd en de
plattegronden werden op allerlei manieren en uit allerlei bronnen
verworven of zelfs geplagieerd, een toen nog niet verboden activiteit. De
overeenkomsten tussen de plattegronden is echter dusdanig groot, dat de
relatie ontegenzeggelijk is. Enige merkwaardigheden zijn daarbij wel te
constateren.
De kwaliteit
Hierboven is al aangehaald dat de meeste auteurs Janssonius als "minder"
zien, maar is dat zo? Ondanks het formaatverschil lijken de plattegronden
tot in details op elkaar en bleken meerdere auteurs de kaarten niet eens
van elkaar te onderscheiden. Qua tekenstijl is de plattegrond van
Janssonius zelfs superieur, hoewel iets "maniëristisch" door de wat
langgerekte weergave van de gebouwen. Deze zijn echter wel veel indivi-
dualistischer, zo niet realistischer afgebeeld dan bij Blaeu, die de huizen
veel eenvormiger en wat dor afbeeldt. Daarbij maakt Blaeu zelfs fouten:
het zuidportaal van de Sint-Joriskerk is weergegeven als gekanteelde
verdedigingstoren, de Plompetoren als een eveneens ronde toren met
omgang. Bij Janssonius zijn deze correct afgebeeld, maar misschien wat
ongelukkig geschaduwd. Als de plattegrond van Blaeu naar die van
Janssonius gemaakt zou zijn, zou een vergissing begrijpelijk zijn. Op grond
van de weergave lijkt daarom eerder sprake van een nabootsing van
Janssonius/De Wit door Blaeu, dan andersom.
Zand of niet?
De aanname dat de tekenaar van de plattegrond van Janssonius bij het
nabootsen van Blaeu voor de "oude" situatie van het Zand terug moest
grijpen op Braun & Hogenberg is niet correct. De koperplaten waarmee
de plattegronden van Blaeu en van Janssonius werden gedrukt, zijn beide
gemanipuleerd.
De afbeelding van Janssonius/De Wit is bijvoorbeeld aanvankelijk
groter geweest. Op de koperplaat is een nieuw kader aangebracht, waarna
de buiten deze rand vallende onderdelen weggepolijst zijn. Dit is niet
-ocr page 107-
DE STADSPLATTEGRONDEN
helemaal gelukt, want (vooral) buiten de bovenrand, zijn nog restanten
van bomen en de overzijde van de daar deels buiten het kader vallende
verdedigingsgracht te zien.83 Verrassender echter zijn de veranderingen
die aangebracht zijn op de koperplaat van Blaeus plattegrond; ook daar
was het Zand aanvankelijk een open singelgracht. Deze is op de koperplaat
weggepolijst, waarbij men de weerspiegeling in het grachtwater van de
gebouwen direct linksboven de Bloemendalse Binnenpoort niet
verwijderd heeft. Verder heeft men ter plaatse van de verwijderde gracht
achteraf de in 1635 geplantte bomen bijgetekend, maar in een geheel
andere, wat knulliger stijl dan de andere (eenvormig weergegeven)
bomen. Ook is het dwars op het noordeinde van de Krommestraat staande
huizenblok door Blaeu verwijderd en een brug toegevoegd in het
verlengde van de Krommestraat over het Havik. Ook dit is vrij knullig
gedaan, want de noordzijde van de brug lijkt onder de kade van het Havik
te verdwijnen. Wat verder ook ingrijpend gewijzigd is, is het bouwblok van
het Sint-Aagtenklooster. De bij Janssonius weergegeven boomgaard werd
vervangen door een grote formele tuin en enkele bomen, net zo knullig
getekend als die op het Zand. Verder is het Pisstraatje rechtgetrokken en
een smalle strook van het bouwblok ten oosten daarvan licht gewijzigd.
Zelfs op de aarden wal tegen de stadsmuur is een wijziging aangebracht:
een bijna onder de bovenkant van de stadsmuur verdwijnende poort
dwars op de verdediging.
Het voorbeeld
Wat is het voorbeeld geweest voor beide plattegronden? Vermeld was al
dat Janssonius in het bezit gekomen was van de drukplaten van Braun &
Hogenberg. Wat doet Janssonius daarmee, als hij deze niet opnieuw
uitgeeft? Geconstateerd kon al worden dat Blaeu niet per se het voorbeeld
voor Janssonius geweest hoeft te zijn, maar dat wel een nauwe relatie tusen
beide plattegronden aantoonbaar is. Zijn er meer directe relaties
aanwijsbaar tussen Janssonius en Braun & Hogenberg, anders dan het
bezit van de koperplaten?
Het is onwaarschijnlijk dat Blaeu of Janssonius nog kennis genomen
hebben van de minuutkaarten van Van Deventer, maar in het geval van
Amersfoort was de kaart van Braun & Hogenberg in ieder geval bekend.
Hij werd zelfs nog tot 1653 uitgegeven. De koperplaat kan in ieder geval
geen rol gespeeld hebben bij de plattegrond van Blaeu, gezien het jaar van
verkoop daarvan (uitgave Blaeu 1649, verkoop koperplaat Braun &
Hogenberg 1653). Wel kan een afdruk van de plattegrond van Braun &
Hogenberg een rol gespeeld hebben. Bij een projectie van het stramien
van Braun & Hogenberg over de plattegrond van Blaeu (zie afb. 7), wordt
107
-ocr page 108-
0
MOREL
direct duidelijk hoe weinig beide overeenkomen. Hetzelfde geldt voor de
plattegrond van Janssonius, waarmee Blaeu juist wel sterk overeenkomt.
Toch heeft de maker van de kaart van Blaeu zich veel moeite getroost het
(onbekende) voorbeeld nauwkeurig over te nemen. Daarvan getuigen de
restanten van een raster van vertikale lijnen, dat op de koperplaat van
Blaeu was aangebracht (zichtbaar tussen de aan de kaart van Blaeu
toegevoegde pijlen op afb. 5). Bij zoveel moeite was een nauwkeuriger
overname van Braun & Hogenberg geen probleem geweest. Bij Janssonius
ontbreken dergelijke aanwijzingen, maar als deze plattegrond als
Afb. 7 Vergelijking tussen Blaeu en Braun & Hogenberg. Vetgedrukt het
(gereconstrueerde) wegstramien van Braun & Hogenberg, dungedrukt de
elementen op de plattegrond van Blaeu (tekening auteur).
1
-ocr page 109-
DE STADSPLATTEGRONDEN
voorbeeld voor Blaeu gediend zou hebben, moet dit vóór de aankoop van
de koperplaat van Braun Sc Hogenberg plaats gevonden hebben.
Waarvoor zou een aankoop van de koperplaat achteraf gediend hebben?
Misschien het uit de markt nemen van een concurrent van de eigen
plattegrond?
Dat de plattegrond van Braun & Hogenberg een rol gespeeld heeft bij
de latere plattegronden lijkt zeker. Het was het enige voorbeeld dat (nog
steeds) op de markt verkrijgbaar was. Maar voor welke plattegrond
speelde het een rol? In ieder geval is sprake van een wat "vrije" overname
en dat zal niet Blaeu geweest zijn, gezien het op zorgvuldigheid wijzende
lijnraster. Dat Janssonius de kopieerder van de kaart geweest moet zijn,
blijkt uit een geheel andere aanwijzing: de spelling van de toponiemen (zie
Bijlage 2). Die van Janssonius komt direct met Braun & Hogenberg
overeen, terwijl de spelling van de toponiemen bij Blaeu "moderner"
aandoet (bijvoorbeeld de vervanging van de C door een K).
De conclusie kan zijn dat Janssonius (of zijn cartografische medewerker)
voor de plattegrond van Amersfoort uitgegaan is van een afdruk van die
van Braun & Hogenberg. Daarvan zijn ook de toponiemen overgenomen,
aangevuld met nog ontbrekende. De koperplaat (of het handgetekende
voorbeeld) kan al enige tijd voor de datum van uitgave klaar geweest zijn.
Enkele jaren na de eerste uitgave, heeft Janssonius de hand kunnen
leggen op de koperplaat van Braun & Hogenberg, daarmee een
concurrent van de markt verwijderend (een vroege poging tot het
verkrijgen van een monopoliepositie). Blaeu heeft echter toch kans gezien
een exemplaar van Janssonius' kaart te verkrijgen en dit moet een afdruk
geweest zijn, mogelijk een losbladige uitgave, voordat de plattegrond in
een atlas gepubliceerd werd.
Vooral de topografie van beide plattegronden vertoont een zeer grote
overeenkomst; schaal, tekenstijl, nauwkeurigheid en spelling verschillen
echter. Met uitzondering van één wat merkwaardig detail: de cartouches
(zie afb. 8). De overeenkomst daartussen is opvallend, hoewel ook sprake
is van enkele verschillen: het cartouche van Blaeu is voorzien van putti,
een oude man met manden appels, wat schapen en een wat andere
schaduwwerking. De overeenkomst wordt pas echt verbazingwekkend, als
men het cartouche van Blaeu ontdoet van de toevoegingen en spiegelt: de
schaduwwerking komt overeen, de graveerstijl is vrijwel exact gelijk en
zelfs de grootte is gelijk, ondanks de afwijkende schaal van de platte-
gronden zelf. Het is alsof beide cartouches door dezelfde graveur aange-
bracht zijn. Toch is het cartouche van Blaeu wat vloeiender en bekwamer
uitgevoerd. Kunnen beide naar hetzelfde voorbeeld gestoken zijn? Zou dat
109
-ocr page 110-
#
MOREL
Afb. 8 Vergelijking
tussen de cartouches
van Blaeu en
Janssonius/De Wit.
het geval geweest zijn,
dan was het ene
cartouche niet het
spiegelbeeld van het
andere, maar waren
beide
          het(zelfde)
spiegelbeeld van het
voorbeeld. De ene
cartouche kan dus het
voorbeeld geweest zijn
voor het andere, maar
onduidelijk
         blijft
welke. Een afdruk is
altijd het spiegelbeeld
van de afbeelding op
de koperplaat. Bij het
letterlijk kopiëren van
het cartouche, zouden
ook de tekst en de
wapens boven het
cartouche spiegelbeel-
dig afgedrukt worden
en dat is niet het
geval. Mogelijk vormt de plaatsing van de tekst een aanwijzing. Bij de
plattegrond van Blaeu staat de naam AMISFVRTVM merkwaardig hoog in
het tekstveld. De naam is exact hetzelfde gepositioneerd als die bij
Janssonius, maar daar verklaren de toevoegingen Vulgo AMERSFOORT de
positie. Dit betekent dat Blaeu het cartouche van Janssonius (bekwamer)
overgenomen heeft, maar alleen met inbegrip van het toponiem
AMISFVRTVM. Dit is vrij klakkeloos gebeurd, in plaats van een wat
harmonieuzer centrale plaatsing van het toponiem. Ook dit wijst op een
overname (plagiaat) door Blaeu van de plattegrond van Janssonius, niet
andersom.
110
-ocr page 111-
DE STADSPLATTEGRONDEN
De kadasterkaarten van Slits en zijn opvolgers
De eerste echte kadasterkaart van Slits uit 1824 (niet afgebeeld; Bijlage 1,
nr.13) wordt nauwelijks genoemd in overzichten van stadsplattegronden,
hoewel het de enige kadasterkaart is met het complete verloop van de
stadsmuur, waarbij alleen de torens tussen Utrechtse Poort en
Koppelpoort niet aangegeven zijn daar deze al in afbraak waren. De
plattegrond is daarmee een uitstekende referentie voor de hierboven
behandelde oudere stadsplattegronden.84 Deze speelt echter nauwelijks
een rol in overzichten van stadsplattegronden en is helaas ook niet
verwerkt in de Amersfoortse Stedenatlas.85 Wel is dit het geval met de
kadasterkaart uit 1828 (Bijlage 1, nr.14), waar het verloop van het
bovenvermelde deel van de verdediging tussen Utrechtse Poort en
Koppelpoort gereconstrueerd is, maar op niet geheel correcte wijze.
Alleen Halbertsma onderkent het grote belang van de kadasterkaart
uit 1824. Hij omschrijft deze op een prachtige wijze als "een uiterst
kostbaar document, toont aan dat de stad zich op dat ogenblik nauwelijks
buiten de middeleeuwse grachtengordel had uitgebreid terwijl het gros
der inwoners in huizen woonde welke vrijwel zonder uitzondering één tot
vier eeuwen oud waren. Wallen en poorten, kerken en kapellen, kloosters
en gestichten stonden er nog even onberoerd als in het middeleeuwse
Amersfoort en maakten de stad tot één groot openluchtmuseum. Of liever
tot een ideale achtergrond voor een romantische opera, want bij nader
toezien groeide het gras tussen de keien, het roet in de singels en het mos
in de dakgoten."86
Hoewel geen kadasterkaart in de ware zin van het woord, is ook de
kaart van Slits & Vester uit 1823 van belang. Door de nauwkeurige
weergave van de omgeving van Amersfoort, vormt deze een prachtige
vergelijking met de hoofdkaart van Van Deventer. Het blijkt tevens hoe
ongerept stad en omgeving toen nog waren. Op deze kaart zijn ook twee
latere kaarten gebaseerd (zo niet gekopieerd): de plattegronden van
Thomkins uit 1846 (niet afgebeeld; Bijlage 1, nr. 15) en van Van Vooren &
Wagemaker uit 1888 (niet afgebeeld; Bijlage 1, nr. 16)
Thomkins toont de voortschrijdende veranderingen, met name van de
verdediging, die daar reeds geheel vervangen is door een plantsoen.
Binnen de verdediging is verder een toename te zien van zogenaame
hameren, kleine arbeiderswoningen en de eerste "grootbouw" in de
driehoek Sint-Andriesstraat, Kamp en de stadwal. De omgeving is echter
nog vrijwel onveranderd.
Amersfoort is pas betrekkelijk laat "verrijkt" met de ingrijpende
gevolgen van het transport per trein. In 1863 kreeg de Nederlandsche
Centrale Spoorwegmaatschappij toestemming tot de aanleg van een
lil
-ocr page 112-
4
MOREL
spoorbaan tussen Utrecht en Zwolle, via Amersfoort. Het eerste station
verrees op de kruising van de spoorbaan en de Oude Soesterweg en
bestaat nog steeds. Op de kaart van Van Vooren & Wagemaker (Bijlage 1,
nr.16) zijn de gevolgen van de aanleg van de spoorlijn voor de omgeving
al ingrijpend. Het oude Amersfoort is dan definitief geschiedenis
geworden. De stadsarcheologen leveren hun bijdrage aan het weer
zichtbaar maken daarvan.
112
-ocr page 113-
DE STADSPLATTEGRONDEN
BIJLAGE 1
Vroege Amersfoortse plattegronden
Toelichting
Het onderstaande betreft geen catalogus van alle plattegronden van
Amersfoort. Ter sprake komen alle (ons bekende) plattegronden tot 1828,
aangevuld met de - in de Amersfoortse literatuur veel gebruikte - platte-
gronden van Thomkins (1846) en Van Vooren & Wagemaker (1888).
Bij het bepalen van de schaal is uitgegaan van een vergelijking met
recente kadasterkaarten. Daarbij is de breedte van de bebouwing over de
Langestraat, tussen Utrechtse Poort en Kamppoort en tussen Koppelpoort
en Monnikendam over de Langegracht/Kortegracht als leidraad genomen.
Voor het bepalen van bijvoorbeeld afmetingen van (onderdelen) van de
plattegronden, het op tekenfilm overzetten van bepaalde details etc. is,
gezien de kwetsbaarheid van de originelen, van maatvaste afdrukken van
scans gebruik gemaakt.
Voor de afmetingen van de plattegronden is uitgegaan van de maten
binnen de (eventueel aanwezige) kaders. Daarbij wordt breedte x hoogte
vermeld.
1. Jacob van Deventer (ongeveer 1560)
1a.                                    Netkaart (origineel)
Gepubliceerd door:         Ongepubliceerde en ingebonden manuscriptplattegrond in de
Biblioteca Nacional in Madrid (Manuscr. Res. 200, kaart 63). Een
fotografisch nauwkeurige reproductie van alle bekende manuscript-
kaarten van Van Deventer, zowel van de minuut- als van de
netkaarten: C.Koeman & J.C.Visser (red): De stadsplattegronden van
Jacob van Deventer.
Alphen a.d. Rijn, 1992 (de Amersfoortse
netkaart in Band 2. Utrecht; zonder paginanummers).
Schaal:                             1:8000;87 hoofd- en bijkaart hebben exact dezelfde schaal en zowel
over de Langestraat-as als de Lange-/Kortegracht-as (maximale
afwijking slechts ongeveer 0,4%).
Afmetingen:                      Zie bij hoofd- en bijkaart.
Behandeld bij:                  Simon-Forster & Brongers 1974, 8-9 en 12; Deys 1988, 154, nr.2;
Brongers 1998, 271 (voor de bijkaart, schets-kaart genoemd,
verwijst Brongers echter naar een afbeelding van Facsimile 1
[omslag Flehite, zie hieronder]).
Afgebeeld bij:                   Deys 1988, kleurplaat A (niet overgenomen uit Koeman & Visser
1992); Dekker 1997, 260 (deelafbeelding, overgenomen uit Koeman
& Visser 1992).
Verblijfplaats:                    Biblioteca Nacional Madrid; inv. nr. Manuscr. Res. 200, kaart 63.
Opmerkingen:                  Bij Koeman en Visser (1992) is getracht de kaarten zo goed mogelijk
fotografisch te reproduceren op ware grootte. Daar de manuscript-
kaarten ingebonden en kwetsbaar zijn, konden deze niet volledig
113
-ocr page 114-
«
MOREL
vlakgelegd of gescand worden. Daardoor is sprake van enige
vertekening/vervorming ter plaatse van de rug van de band
(witgelaten) en de aanhechting van het uitklapblad. Toch betreft dit,
ondanks enige onscherpte, de meest betrouwbare en bruikbare
"echte" reproductie. De (enigszins bleke) fotografische afbeelding bij
Deys (1988) toont uitstekend hoe de kaart ingebonden is in de
Madrileense boekband. Daarop is tevens duidelijk te zien dat de
hoofdkaart aan de rechterzijde voorzien is van een (aangelijmd)
uitklapblad.
Hoofdkaart
>39,9x40,9 cm88 (door het inbinden is de breedte moeilijk te
bepalen).
Rutte2002, 112, afb. 89.
De (meestal) op de hoofdkaart van de netkaarten aangebrachte
schaalstokken, verdeeld in 500 Passus quinque pedum (passen van
vijf voet), zijn alle 86-87 mm lang. Dit is een veel kleinere variatie dan
die van de schaal, inhoudend een een variabel verschil tussen de
schaal van de (net)kaart zelf en die van de schaalstok. De maatstok
van de Amersfoortse plattegrond is ongeveer 85,5 mm lang, wat een
pasmaat van ongeveer 1,37 m zou inhouden en een voetmaat van
ongeveer 27,4 m. Dit lijkt erg klein, omdat de Rijnlandse voet 31,39
cm lang was en de (relatief kleine) Amsterdamse voet altijd nog 28,3
cm.
Bij Simon-Forster & Brongers wordt als afmeting opgegeven
41,5x36,0 cm. De hoofdkaart wordt door hen echter de netkaart
genoemd, de bijkaart het carton.
Bijkaart
Afmetingen br. x h.:
Afgebeeld bij:
Opmerkingen:
Afmetingen br. x h.:
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Opmerkingen:
15,9x17,7 cm.
Van der Torren 1992 (zonder paginanummers).
Van der Torren 1992 (zonder paginanummers).
Bij Simon-Forster & Brongers wordt als afmeting opgegeven
22,5x20,0 cm. De kaart wordt daar echter de netkaart genoemd en
de bijkaart het carton. Deys (1988, 154) geeft als maat 15,8x17,1
cm.
Facsimile 1
Van Herwijnen et.al. 1982, 22.
Halbertsma 1959 (omslag); Flehite 13, nr.4 (okt. 1981; omslag);
Krauwer & Snieder1994, 15.
1b.
Gepubliceerd door:
Hoofdkrt. afgebeeld bij:
Bijkaart afgebeeld bij:
Facsimile 2
J. Smulders & Co., Den Haag.
1:8000 (conform origineel)
41,3x36,0 cm
Hovy 1986, 22; Krauwer & Snieder 1994, 18 (met overdruk van de
voormalige rivierlopen en wegtracés); Mesdag & Raven 2002, 8.
De facsimile is ontstaan door het zo nauwkeurig mogelijk
overtekenen van de plattegrond op lithosteen en niet met behulp
van fotografische technieken. Daardoor wijkt de, overigens redelijk
nauwkeurige, kopie in details af van het origineel. Kenmerkend is,
1c.
Gepubliceerd door:
Schaal:
Afmetingen br. x h.:
Hoofdkrt. afgebeeld bij:
Opmerking:
114
A
-ocr page 115-
*
DE STADSPLATTEGRONDEN
buiten het hieronder vermelde afwijkende formaat, het linkerbeen
van de hoofdletter A in Amersfoort, die t.o.v. van het origineel wat
beverig is.
Hoewel de schaal van deze facsimile conform het origineel is, wijkt
het formaat (41,3x36,0 cm) af van dat van het origineel (>40x40,9
cm), met name de hoogte. Dit is het gevolg van het "aantrekkelijker"
maken van het kennelijk esthetisch minder bevredigend geachte
bijna vierkante formaat, iets hoger (1 cm) dan breed. Daartoe is van
de bovenzijde ongeveer 5 cm afgesneden, van de rechterzijde 8 mm
en van de linkerzijde 2 mm. Hierdoor vielen aan de bovenzijde tekst
(septentrio) en maatstok buiten beeld. De tekst werd ongeveer 2,5
cm naar beneden verplaatst en de maatstok werd tegen de
bovenzijde van het "nieuwe" kader geplaatst, maar nu geheel ter
rechterzijde, in plaats van links van het midden. De tekst aan de
rechterzijde (oriens) kwam enigszins in gedrang en werd 1,3 cm naar
links geschoven. Van een echte kopie of facsimile is dus eigenlijk
geen sprake. Des te merkwaardiger is dat juist deze facsimile, tot
heden, steeds afgebeeld wordt als de plattegrond van Van Deventer
(recentelijk nog bij Van de Braber).
O.a. Collectie Museum Flehite.
Verblijfplaats:
Braun & Hogenberg 1588
Kopergravure in: Georg Braun & Frans Hogenberg, Civitatis Orbis
Terrarum,
Keulen 1588 (kaart 15).
1594; 1597; 1617 & 1641 (met toevoeging kroon en krans aan
stadswapen).
1:4000 (maximale afwijking 0,7-1.6%).
37,0x24,1 cm (zonder stadsgezicht aan onderzijde)
Simon-Forster & Brongers 1974, 9-10 en 12; Hovy 1986, 23 (het
stadsgezicht apart op pagina's 23 en 25); Deys 1988, 154, nr.3;
Brongers 1998, 271.
Hovy 1986, 24, afb. 16 (het stadsgezicht apart op pag.25, afb. 17).
O.a collectie Museum Flehite.
De schaal (1:4000) is twee maal zo groot als die van Van Deventer.
Deys (1988, 154) stelt dat de plattegrond ontworpen is door
Gerardus Stempelius (Gerard Stempel), afgewerkt door Gisbertus
Cloetingius ([Cluetinck] = Gijsbert Cloeting) en gegraveerd door
Frans Hogenberg. Vanaf de editie van 1641 is het stadswapen
voorzien van een kroon en (lauwerkrans.
Gepubliceerd door:
Latere edities:
Schaal:
Afmetingen br. x h.:
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
Adriaen van Alckmaar 1594
(A. Geometra Alcmarianus - Adriaan Anthonisz.)
Eenvoudig ontwerp
Ongepubliceerd manuscript ontwerpplattegrond, gedagtekend
25-09-1594.
1:2700 (volgens Deys 1988, 154).
63x49 cm (volgens Deys 1988, 154).
Renaud & Van der Mark 1959, 204-205; Deys 1988, 154, nr. 5.
Renaud & Van der Mark 1959, afb. 2.
Algemeen Rijksarchief Den Haag; inv.nr. 3516.
Dit ontwerp van Van Alckmaar (A.Geometra Alcmarianus - Adriaan
Anthonisz.) voorzag in de aanleg van drie bastions: rond de
Gepubliceerd door:
Schaal:
Afmetingen br. x h.:
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
115
-ocr page 116-
#
MOREL
Bloemendalse Buitenpoort, rond de Kamper Buitenpoort en (ter
plaatse van) het Davidsbolwerk. Deze waren vijfhoekig van vorm en
uitspringend vanuit/verbonden met de stadsmuur. De Utrechtse
Poort en de Slijkpoort zouden voorzien moeten worden van bastions
met een meer rechthoekige vorm. Voor een deel van de torens
zouden kleine vijfhoekige bastions moeten komen.
Omdat de kaart uitdrukkelijk bedoeld is als ontwerp voor de
modernisering van de tweede verdediging, wordt aan de
stadsstructuur daarbinnen slechts weinig aandacht besteed.
Weergegeven zijn alleen Kortegracht-Langegracht-Spui; Havik;
Slijkstraat (Arnhemsestraat)-Utrechtsestraat-Langestraat; Bloemen-
dalsestraat; Sint-Andriesstraat(l). Hoewel de verdedigingswerken
gedetailleerd en correct zijn weergegeven, geldt dat niet voor de
genoemde binnenstadse elementen. Deze zijn alleen getekend om
de relatie met de poorten aan te geven, vandaar ook de feitelijk vrij
onbelangrijke Sint-Andriesstraat, die via de Sint-Andries- of
Trisjespoort toegang gaf tot het Blekerseiland. Op het uitgebreide
ontwerp (zie hieronder) van de binnenstructuur zijn zelfs alleen maar
de aanzetten weergegeven.
De kaart is voorzien van de volgende tekst:
Die Chaerte van Aemsfoordt so die geconcipieert /'s om den Middel
Cingel wt te graven en(de) den Stadts grachte te diepen.
Overgelevert de Ed. Heeren Generale Staten tot Verclaringe van
mijne onderschreven gedaen Ftappoort beneffens seeckere schrifte-
licke besteck en(de) Tauxatie van die Costen den Xxe Septembris
XVC vier ende negentich A Geometra AIcmarianus.
(transcriptie
Deys 1988, 154, nr.5).
Adriaen van Alckmaar 1594
(A.Geometra AIcmarianus - Adriaan Anthonisz.)
Uitgebreid ontwerp
Ongepubliceerd manuscript ontwerpplattegrond.
Renaud & Van der Mark 1959, 205.
Cramer 1996, 21.
Verzameling Bodell Nijenhuis, Universiteitsbibliotheek Leiden.
Dit ontwerp, gedateerd 1594 maar niet gedagtekend, was ingrij-
pender en voorzag in vijf bastions en bij een groot deel van de muur
naar voren geschoven muurfronten, verbonden met en parallel aan
de stadsmuur. Deze kaart is niet behandeld bij Deys. Kaart nr. 17 bij
Deys (1988, 156 en afb. 61), lijkt eveneens een ontwerp voor de
modernisering van de verdediging. Deze plattegrond bevindt zich
ook in de verzameling Bodell Nijenhuis (inv.nr. 40-128), maar betreft
een andere kaart (nr.7 hieronder).
Gepubliceerd door:
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
Anoniem (voor 1624?)
Ongepubliceerd manuscript ontwerpplattegrond, ingekleurd.
49,5x43,5 cm (volgens Deys 1988, 156, nr.13).
Deys 1988, 156, nr.13.
Rijksarchief Utrecht, Top. Atlas 2095.
De plattegrond toont de verdedigingswerken van Amersfoort. Op
grond van het afgebeelde stadium en een vergelijking met kaart nr.
Gepubliceerd door:
Afmetingen br. x h.:
Behandeld bij:
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
116
-ocr page 117-
DE STADSPLATTEGRONDEN
6 hieronder, veronderstelt Deys dat de kaart van voor 1624 dateert
en in relatie gezien moet worden met een trage uitvoering van het
(eenvoudige) ontwerp van Van Alckmaar (nr.3 hierboven).
Anoniem (1624)
Ongepubliceerd manuscript ontwerpplattegrond, ingekleurd.
43x45 cm (volgens Deys 1988, 156, nr.12).
Deys 1988, 156, nr.12.
Rijksarchief Utrecht, Top. Atlas 2094.
Op de kaart een bijschrift: De Plant van Amersfoort, met de fortifi-
catie soomen
sa/ maecken, gearresteert inden Jaere 1624.
(transcriptie Deys). Deys stelt dat deze plattegrond een weergave is
van "de toenmalige bolwerken rondom de stadswallen 0 en de
volgende poorten: Utrechtse poort, Coppelpoort, Blommendael
poort, Camper poort, Trisers poort [de Sint-Andriespoort]." Dit lijkt
niet te kloppen: de tekst wijst duidelijk op een ontwerp ("soomen sal
maecken
").
Gepubliceerd door:
Afmetingen br. x h.:
Behandeld bij:
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
Anoniem (17de eeuw)
Ongepubliceerd manuscript ontwerpplattegrond, ingekleurd.
ca. 1:6400 (volgens Deys 1988, 156, nr.17).
36,5x27 cm (volgens Deys 1988, 156, nr.17).
Deys 1988, 156, nr.17.
Deys 1988, 111, afb. 61 onder.
Bodell Nijenhuis, Universiteitsbibliotheek Leiden; inv.nr. 40-128*.
Dit nooit uitgevoerde ontwerp wijkt sterk af van het (eenvoudige)
ontwerp van Van Alckmaer (nr.3 hierboven), in zoverre dat extra
bolwerken voorgesteld worden: in het verlengde van de Molenstraat
tussen Davidsbolwerk en de Utrechtse Poort (ook uitgevoerd en nog
zichtbaar op de kadasterkaart van Slits uit 1824 [nr.13 hieronder]); in
het verlengde van de Koestraat, tussen Slijkpoort en Utrechtse
Poort; voor de Sint-Andriespoort in het verlengde van de Sint-
Andriesstraat.
Gepubliceerd door:
Schaal:
Afmetingen br. x h.:
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
Anoniem (17de eeuw)
Ongepubliceerd manuscript ontwerpplattegrond.
ca. 1:8000 (volgens Deys 1988, 159, nr.37).
20x31 (volgens Deys 1988, 159, nr.37).
Deys 1988, 159, nr.37.
Deys 1988, 110, afb. 60.
Koninklijk Huisarchief 1476, kaart 10.
De kaart maakt deel uit van een ingebonden atlas uit de collectie
Nassau-Siegen, met "Niederlandische Fortificatien".
8.
Gepubliceerd door:
Schaal:
Afmetingen br. x h.:
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
Guacciardini (17de eeuw)
Kopergravure
12,7x8,5 cm (volgens Deys 1988, 159, nr.39).
Deys 1988, 159, nr.39 (onwetend van het feit dat deze kaart
afkomstig is van Guacciardini).
Deys 1988, 111, afb. 61 boven.
Gepubliceerd door:
Afmetingen:
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
117
-ocr page 118-
ê
MOREL
Opmerkingen:                  De plattegrond is een dusdanig slechte kopie van Braun &
Hogenberg, dat deze geen enkele rol speelt voor de geschiedenis
van Amerfoort.
Blaeu (1649)
Kopergravure door Blaeu.
1:235089 (met een geringere afwijking dan 0,5%)
56,1x50,4 cm
Simon-Forster & Brongers 1974, 10 en 13; Deys 1988, 157, nr. 27.
Van Herwijnen, Van de Kieft, Visser & Wegner 1982, 10.
Van de kaart bevinden zich exemplaren in vele archieven en
collecties, o.a. in de collectie van museum Flehite, Amersfoort.
10.
Gepubliceerd door:
Schaal:
Afmetingen:
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Verblijfplaats:
Janssonius/De Wit (1657)
J. Janssonius 1657, Latijnse uitgave Theatrum Urbium totius Belgii
sive Germaniae Inferioris;
J. Janssonius 1682, Nederlandstalige
uitgave Tooneel der Vermaarste Koop-steden en Handelsplaatsen
van de gehele Wereld;
F. de Wit 1698, Theatrum ichnographicum
omnium urbium et praecipuorom oppidorum Belgicarum XVII
Provinciarum per accurate delineatarum;
F. de Wit ca.1706,
heruitgave met adres, schaalstok en pasroos toegevoegd; I. Covens
& O Mortier ca. 1750, ongewijzigde heruitgave.
1:1900 (met een maximale afwijking ongeveer 0,5%); indien
gestreefd is naar een schaal van 1:200090 (m.a.w. een twee keer
grotere schaal dan die van Braun & Hogenberg), is de maximale
afwijking daarvan ongeveer 5%.
55,2x49,9 cm.
Simon-Forster & Brongers 1974, 10-11 en 13 (uitgaven Janssonius
en De Wit); Deys 1988, 159, nr. 34 (uitgaven Janssonius); 160, nr.41
(uitgaven De Wit); 160, nr.47 (uitgave Covens & Mortier).
Van de plattegrond zijn alleen sporadisch details gepubliceerd, maar
vaak als afkomstig van de kaart van Blaeu (zie hierboven de
paragraaf Blaeu versus Janssonius/De Wit: een vergelijking).
O.a collectie Museum Flehite.
Simon-Forster & Brongers geven als maten (BxL): 51,5x45,5 cm.
Deys 1988 geeft een overzicht van de verschillende uitgaven, met
verschillen in de afmetingen: p.159, nr. 34: 51x46 cm (uitgaven van
Janssonius); p.160, nr. 41: 45,5x50,5 cm (uitgaven van De Wit);
p.160, nr. 47: 45,5x50,5 cm (uitgave van Covens & Mortier). Geen
van de maten is correct; waarschijnlijk heeft Deys zich bij de
uitgaven van De Wit en Covens & Mortier gehouden aan de door
Simon-Forster en Brongers opgegeven maten.
De plaat van de plattegrond van Janssonius is in 1694 door Frans de
Wit opgekocht en later voorzien van zijn naam en adres links van het
cartouche en van een schaalstok tussen de wapens boven het
cartouche en van een kompasroos rechtboven het cartouche.
Covens en Mortier hebben de kaart van De Wit opgekocht en
ongewijzigd uitgegeven.
11.
Gepubliceerd door:
Schaal:
Afmetingen br. x h.
Behandeld bij:
Afgebeeld bij
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
118
-ocr page 119-
DE STADSPLATTEGRONDEN
12.
Gepubliceerd door:
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Verblijfplaats:
A. Slits & J. Vester (1823)
Ongepubliceerde tekening.
Deys 1988, 162, nr. 67.
Detailafbeelding (NW-hoek stad en NW buitengebied) bij Sickmann
& Wery 2000, 5.
De originele tekening bevindt zich in het Rijksarchief Utrecht;
kadastrale minuutplans 6.
A. Slits (1824)
Ongepubliceerd manuscript kadasterkaart.
1:1250 (schaal aangegeven + maatstok; maximale afwijking 1%)
geen kader
Deys 1988, 162, nr. 68; Halbertsma 1959, 81; Halbertsma (ibid., 28,
fig. 4) toont een plattegrond naar de kaart van Slits uit 1824.
Niet afgebeeld.
De originele tekening bevindt zich in het Gemeentelijk Archief van
Amersfoort.
Een kopie uit 1956 door J.D.H.van der Neut bevindt zich in Museum
Flehite te Amersfoort (z.nr.).
13.
Gepubliceerd door:
Schaal:
Afmetingen br. x h.:
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
14.
Gepubliceerd door:
Schaal:
Verblijfplaats:
A. Slits (1828)
Ongepubliceerd manuscript kadasterkaart.
1:1000 (maximale afwijking 0,5%).
De originele tekening bevindt zich in het Gemeentelijk Archief van
Amersfoort.
DJ. Thomkins (1846)
Boekhandelaar W.L.O. Huijzen te Amersfoort.
Geographisch Etablissement van F. De Sterbecq.91
1:2500 (schaal aangegeven + maatstok; maximale afwijking 2,5%).
84x53 cm.
Deys 1988, 163, nr. 77.
Van Herwijnen, Van de Kieft, Visser & Wegner 1982, 24; Deys 1988,
155;
Van de kaart bevinden zich exemplaren in vele archieven en
collecties, o.a. in de collectie van Museum Flehite, Amersfoort.
De kaart is gebaseerd op de plattegrond(en) van Slits, maar geactu-
aliseerd. De schaalstok vermeldt een maat in ellen, hoewel het in
werkelijkheid meters betreft. De kaart is interessant vanwege een
fraaie uitvoering en gedetailleerde weergave van het buitengebied.
Van de oude verdediging, worden alleen nog de Koppelpoort en
Monnikendam aangegeven, het gehele tracé is verder voorzien van
een parkaanleg. Hoewel de grote veranderingen na de aanleg van de
trein nog komen moeten, is vooral in de driehoek Achter de Kamp -
Singel - Sint-Andriesstraat en Plantsoen Oost al sprake van
grootschalige inbouw in de voorheen nog onbebouwde terreinen.
15.
Uitgegeven door:
Gedrukt bij:
Schaal:
Afmetingen br. x h.
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
-ocr page 120-
MOREL
16.
Gedrukt bij:
Schaal:
Afmetingen br. x h.
Behandeld bij:
Afgebeeld bij:
Verblijfplaats:
Opmerkingen:
I. van Vooren & P. Wagemaker (1888)
Tresling & Co. Hof Lith. te Amsterdam.
1:2500 (schaal aangegeven + maatstok; maximale afwijking 1,5%).
87,5x61 cm.
Deys 1988, 166, nr. 101.
Hovy 1988.
Van de kaart bevinden zich exemplaren in vele archieven en
collecties, o.a. in de collectie van Museum Flehite, Amersfoort.
De kaart is feitelijk een geactualiseerde versie van de kaart van
Thomkins 1846, met een wat groter gebied ten westen van de stad.
Op deze kaart is het effect te zien van de aanleg van de spoorweg.
De bebouwing in de driehoek Achter de Kamp - Singel - Sint-
Andriesstraat en Plantsoen Oost is geïntensiveerd en "springt"
tevens over de tweede verdediging naar het oostdeel van het
Bleekerseiland en het gebied tussen de Hogeweg en de Lageweg. In
feite toont deze kaart het einde van het nog deels middeleeuwse
Amersfoort en de onomkeerbare ontwikkeling naar een "moderne"
stad.
120
-ocr page 121-
DE STADSPLATTEGRONDEN
BIJLAGE 2
Topografische namen op de oude Amersfoortse plattegronden
NB: Gemarkeerd zijn overeenkomsten in spelling tussen de toponiemen van Braun & Hogenberg en Janssonius/De Wit.
Huidige naam
Braun & Hogenberg
Prospect
Braun & Hogenberg
plattegrond
Blaeu
Janssonius
Achter Davidshof
...
...
Davids hof
Dauids hof
Achter de Kamp
-
...
St. lans straet
S.Jans straet
Achter het Oude
Weeshuis
...
...
Achter 't oude
Weeshuys
Achter toude weeshuys
Appel markt
-
...
Appel merckt
Appelmerck
Bloemendalsche
Binnenpoort
...
...
Bloemendaels
binnen poort
Bloemendaels binnen
poort
Bloemendalsche Poort
...
Bloemendaels poort
Bloemendaels Poort
Bloemendaels poort
Bolderstraat
(ter plekke weg!)
...
...
Walle straet
walle straet
Breestraat
...
...
Breestraet
Breestraet
Coninckstraat
...
...
De Koninck straet
De coninck straet
Grote Haag
...
...
In den Haeg
In den Haeg
Havik
...
...
Op Havick
op Hauick
Heilige Geest (-kapel)
Den Heiligen geest
Heiligen Geest
Heilige Geest
HEILIGEN GEEST
Hellestraat
...
...
De Helle Voet
De Helle straet
Hof
...
Den Hof
Den Hof
Den Hof
Kamp
...
Die Camp
De Kamp
Die Camp
Kamper Binnenpoort
...
...
Kamp - binnen poort
Camp binnen poort
Kamppoort
...
Camp poort
Kamp poort
Camp poort
Koestraat
...
...
De Koe straet
De koe Straet
Koppelpoort
...
Coppel poort
Koppel poort
Coppel poort
Kortegracht
...
Corte graft
Korte Gracht
Corte graft
Krankeleden-/
Breestraat (deel)
...
...
Lieve Vrouwe Straet (!/
Lieue Vrouwe straet (!)
Kreupelstraat
...
...
Kreupel straet
Cruepel straet
Kromme Elleboogsteeg
...
Crommen ellebooch
steech
Krommestraat
...
Cromme straet
De Cromme straet
Cromme Straet
Langegracht
...
De Lange graft
De Lange gracht
De Lange graft
Langestraat
...
Lage straet
De Lange straet
De Lange straet
Lavendelstraat
...
...
...
lauender straet
Lieve Vrouwestraat
...
...
Kerck straet (!)
Kerck straet (!)
Mariënhof
Merrien hoof
Merrien hoof
Marien hof
MERRIEN HOOF
121
-ocr page 122-
MOREL
Huidige naam
Braun & Hogenberg
Prospect
Braun & Hogenberg
plattegrond
Blaeu
Janssonius
Molenstraat
...
Muelen straet
mueie straet
Muurhuizen
...
...
(De) Muur Huysen
De muer huysen
Nieuwstraat
...
Nieu straet
Nieu straet
Nieu straet
Observanten (-klooster)
Obseruanten
Obseruanten
Doelen
De doele
Oliestraat
-
...
Oly straet
Oly straet
Onze Lieve Vrouwe
(-kerk)
Onser Lieue Vrouwen
...
Lieve Vrouwe
LIEVE VROVWE
Paternosterstraat
...
...
Pater noster straetje
Pater noster straetie
Peperstraat
...
Peper straet
peper straet
Pieters en Blokland-
gasthuis
...
Observanten
OBSERVANTEN
Pothstraat
...
Die pot
Pot Straet
DIE POT straet
Raadhuis (stadhuis)
fiaet huis
Raet huis
't Raethuys
Raethuis
Rozemarijnsteeg
...
...
Koeckoeck straet
De coecoeck straet
Scherbierstraat
...
Scherbier straet
Scerbier straet
Singel
...
Her cingel
De Singel
De Cingel
Sint-Aagten (-klooster)
S. Aechten
S. Aechten
St. Aechten
S. AECHTEN
Sint-Aagtenstraat
...
...
...
Achter toude weeshuys
Sint-Agnieten
(-klooster)
S Agnieten
S. Agnieten
S. Agniete
S. AGNIETE
Sint-Andriesstraat
en -poort
...
...
Trisjes straet en Poort
De Trisies straet en
poort
Sint-Barbara (-klooster)
S. Barbaren
S. Barbara
S. Barbara
S. BARBARA
Sint-Jan (-sklooster)
S. Jans Conuent
S.lan
St. lan
S.IAN
Sint-Jansstraat
...
...
...
S. Jans straet
Sint-Joris (-kerk)
S. Joris kerspel
S. loris
St loris
S. IORIS
Sint-Jorisstraat
(nu -plein)
...
...
St. loris straet
S Joris straet
Slijkpoort (en -straat)
...
Slyck poort
Slyck poort en straet
Slyck poort en straet
Spui
...
...
Op tSpeuy
op Spuy
Stovestraat
...
...
Stoof straet
Stooft straet
Teut
...
...
DeTuyt
DeTuyt
Utrechtse Poort
(en -straet)
Utersche poort
Uytrechse poort en
straet
Vtrechse poort en
straet
Valkestraat
...
...
Gots Schalck straet
Gods Scalck straet
Varkensmarkt
...
Verekens merct
Vereken merct
Vereken merct
Vismarkt
...
Vis merct
merct
Vis merct
Vijver
...
...
De Vyuer
De Vuyer
Walikerstraat
...
...
De Waliker steech
De waliker Steech
Weeshuis
...
Wers Liues (!)
122
-ocr page 123-
DE STADSPLATTEGRONDEN
NOTEN
1.     Rutte 2002, 14.
2.     Bijlage 1, nr. Xx.
3.     Bijlage 1, nr. Yy.
4.     Bijlage 1, nr. Zz.
5.     Met name de ontwerpen van Van Alckmaer, bijlage 1, nrs. aa en bb; zie ook
de nrs. cc en dd.
6.     Simon-Forster & Brongers 1974.
7.     Brongers 1988.
8.     Deys 1988.
9.     Ibid.: Rubriek 1, pagina's 154-167.
10.   De andere kaarten worden slechts zijdelings bij deze analyse betroken, maar
niet afgebeeld.
11.  Morel <in voorbereiding>; Snieder & Morel <in voorbereiding>.
12.   Bijlage 1, nr. ee.
13.   Visser 1992, zonder paginanummers.
14.   Ibid.
15.   Zie ook Visser 1992 voor een uitgebreidere beschrijving en literatuurver-
wijzing.
16.   Koeman & Visser 1992.
17.  De Banden II en III; Band I is verloren gegaan.
18.  Visser 1992, zonder paginanummers.
19.  Zie voor gedetailleerde gegevens Bijlage 1, nr.XX.
20.  Rutte 2002, 14.
21.   Simon-Forster & Brongers 1974, 9.
22.   Hovy 1986, 23.
23.   Bijlage 1, nrs. XX en XX.
24.   Visser 1992, zonder paginanummers.
25.   In feite de kadasterkaart uit ongeveer 1828 (Slits II; Bijlage 1, nr. XX).
26.   Door Koeman & Visser 1992 gereproduceerd in dezelfde band als
Amersfoort.
27.  Correct weergegeven bij Blaeu en Janssonius/De Wit; afb.5 en 7.
28.   Hovy 1986, 23.
29.   Simon-Forster & Brongers 1974, 9.
30.   Zie voor de berekening van de schaal Bijlage 1, nr.la
31.   Van der Krogt 1992, zonder paginanummers.
32.   Morel & Snieder <in voorbereiding>.
33.  Te lezen als Templum St Georgii; mijn dank gaat uit naar de kritische lezing
door de heer R.M. Kemperink, met name voor de suggesties aangaande de
transcriptie van Van Deventers bijschriften. Kemperink leest Georij.
34.  Te lezen als Sacellum Marie.
35.   Koeman & Visser 1992 vermelden Civita domus; Kemperink stelt civica voor
(van de burgerij).
36.   Deys 1988, afbeelding A, tegenover pag. 48. Een uitsnede van een fotogra-
fische reproductie bij Dekker, Maarschalkerweerd & Van Winter 1997, 260.
37.   Koeman & Visser 1992, Band 2. Utrecht, (zonder paginanummers). Deze
reproductie is wel afgebeeld in Dekker, Maarschalkerweerd & Van Winter
1997, 260; ook Rutte gebruikt deze reproductie in zijn dissertatie, die echter
niet zozeer op Amersfoort gericht is, maar een overzicht geeft van de
stadsplanning in de 12de en 13de eeuw in de Lage Landen.
38.   Door M. Nijhoff; Zonder de steden op het tegenwoordige Belgische
grondgebied.
123
-ocr page 124-
#
MOREL
39.   Herwijnen e.a. 1982, 22 (volgens eigen opgave).
40.  Smulders, Den Haag.
41.   Onder andere: Hovy 1986, 22; Krauwer & Snieder 1994, 18; Mesdag &
Raven 2002, 8; Van den Braber 2003, 10.
42.   Simon-Forster & Brongers 1974, 8.
43.   Hovy 1986, 23; zie ook de behandeling van de plattegrond van Braun &
Hogenberg.
44.   Bijvoorbeeld Van den Braber 2003, 10: omstreeks 1560; Deys 1988, 154 en
Brongers 1998, 271: ca. 1570.
45.   Halbertsma 1959, 204.
46.  Op de hoofdkaart ontbreekt in vergelijking met de bijkaart bijvoorbeeld de
toren in het verlengde van de Molenstraat, zijn tussen de muurtorens in het
verlengde van de Coninckstraat en de Pothstraat slechts twee i.p.v. drie
torens aangegeven en tussen die in het verlengde van de Sint-Jansstraat en
het Sint-Janskerkhof drie i.p.v. vijf. Overigens ontbreekt op de bijkaart de
brug over het Havik in Muurhuizen, ter hoogte van Prattenburg.
47.   De eenvoudige versie [Bijlage 1; nr.3]; de uitgebreide versie [Bijlage 1, nr.4]
geeft van de binnenstad geen details.
48.   Halbertsma 1959, 100.
49.   Ibicl., 101.
50.  Zie Bijlage 2.
51.  VanKalveen 1987, 157.
52.   Ibid. voor afbeelding.
53.  Getekend op de achterzijde van Amersfoort en gereproduceerd in dezelfde
band als Amersfoort; Koeman & Visser 1992); ook afgebeeld bij Deys 1988,
afbeelding B, tegenover 49.
54.   Bijlage 1, nr.13.
55.   Bijlage 1, nr.15 en nr.16.
56.   Deze brug is bij Blaeu pas in tweede instantie toegevoegd; zie hierboven de
paragraaf Blaeu versus Janssonius/De Wit: een vergelijking.
57.  Geciteerd naar Simon-Forster & Brongers 1974, 9.
58.   Smit 1986, 15. Hier wordt alleen ingegaan op relevante details.
59.  Visser 1992, zonder paginanummer.
60.   Hovy 1986, 23.
61.   Ibid.
62.   Ibid.
63.   Ibid., 10.
64.   Hier van de netkaart, maar ongetwijfeld conform de verdwenen
minuutkaart.
65.  Zie voor de details Bijlage 1, nr. la en nr.3.
66.   Halbertsma 1959, 117; Brongers 1998, 326.
67.   Een zeer primitieve kopie van het stadsgezicht van Braun & Hogenberg, is
afgebeeld in de Nederlandse uitgave van Guicciardini's beschrijving van de
Nederlanden, uitgegeven door Janssoniuj (van de stadsplattegrond van
Janssonius/De Wit!) te Arnhem (1613-1641). Dit stadsgezicht echter moet
vooral als een curiositeit gezien worden en heeft geen informatieve waarde.
68.   Hovy 1986, 23.
69.   Halbertsma (1959, 107) vermeldt dat de binnenste gracht in 1594 "dichtge-
schoven" was. Dit lijkt niet correct.
70.   Zie ook Bijlage 2.
71.   Volgens Renaud & Van der Mark 1959, kolom 204.
72.   Zie bijvoorbeeld Bijlage 1, nrs.5-8; hier niet verder behandeld.
73.   Morel & Snieder <in voorbereiding>.
124
-ocr page 125-
DE STADSPLATTEGRONDEN
74.  De slechte kopie van Braun & Hogenberg door Guaccardin (Bijlage 1, nr.9)
buiten beschouwing gelaten.
75.   Hovy 1986, 96. Volgens hem dateert de kaart uit 1649.
76.  Simon-Forster & Brongers 1974, 10.
77.   Ibid.; citaat naar Fokkema Andrea uit 1932.
78.  Over de exacte datum van de demping van het Zand, voorheen de Sint-
Aagtensingel of Varkenssingel
genoemd, bestaat geen eenduidigheid: volgens
Halbertsma (1959, 90) in 1594; volgens Forster & Brongers (1974, 10) en
Hovy (1986, 96) tussen 1630 en 1640; volgens Brongers (1998, 311) kort na
1630 en in 1635 beplant met bomen.
79.   Forster & Brongers 1974, 11.
80.   Forster & Brongers 1974, 11; citaat naar Van 't Hoff uit 1941.
81.  Renaud & Van der Mark 1959: fig. 3 - Camppoort, fig. 5 - Slyckpoort en fig.
7 - Koppelpoort. Ook Van den Braber 1978, fig.2 toont een uitsnede van de
stadsmuur nabij de Utrechtse Poort en Slijkpoort als afkomstig van de kaart van
Blaeu, terwijl het een uitsnede uit de kaart van Janssonius betreft. Zelfs Deys,
die toch als een kenner op dit gebied beschouwd mag worden, haalt beide
kaarten door elkaar. De ongewijzigde heruitgave van de plattegrond van
Janssonius/De Wit door Covens & Mortier uit ca. 1750 (zie bijlage 1, nr.11),
wordt door hem toegeschreven aan Blaeu (Deys 1988, 157, nr.6).
82.  Blaeu ca. 1:2350 en Janssonius/De Wit ca. 1:1900; zie Bijlage 1, nrs.10 en 11.
83.  Zijn daarbij misschien ook de wel bij Blaeu afgebeelde twee bastions aan de
zuidzijde, tussen Utrechtse Poort en Heiligenbergerbeek vervallen?
84.  De kadasterkaart is getekend op een schaal van 1:1250, terwijl alle latere
kadasterkaarten zijn getekend op een schaal van 1:1000.
85.  Van Herwijnen et.al. 1982, Algemene overzichtskaart schaal 1:2.500.
86.   Halbertsma 1959, 81; Halbertsma (1959, 28; fig. 4) toont wel een plattegrond
naar de kaart van Slits uit 1824.
87.  Van der Krogt (1992) vermeldt dat over het algemeen de kaarten van Van
Deventer een variatie in schaal vertonen van ongeveer 1:7400 tot 1:8400.
Deys (1988, 154) vermeldt merkwaardig genoeg als schaal voor de kaart van
Amersfoort "1:7500 tot 1:8750?".
88.   Doordat de plattegrond in de Madrileense atlas kwetsbaar is en niet
platgelegd kon worden, is een exacte bepaling van de breedte niet mogelijk.
89.  Simon-Forster & Brongers (1974, 13) geven als (niet juiste) maten 51,0 x 41,5
cm op en als schaal 1:2000, evenals Deys (1988, 157) onder nr. 26. Kennelijk
volgt Deys hier de gegevens van Simon-Forster & Brongers, hoewel deze
onder dit nummer niet vermeld worden. Onder nr. 27 geeft Deys voor een
(kennelijk) andere versie een (iets andere) afmeting van 52 x 42 cm op en
een schaal van 1:2500! Dit zou wijzen op in uitvoering verschillende versies
van Blaeu, hetgeen niet correct is. Merkwaardig is dat onder nr. 27 wèl een
verwijzing naar Simon-Forster & Brongers staat!
90.  Zoals gesteld door Deys 1988, 159, nr. 34.
91.   Deys vermeldt F. Desterbeque.
125
-ocr page 126-
Literatuur
*      C. van den Braber: De reconstructie van de stadsmuur langs Achter de
Kamp in Amersfoort (2). In: Flehite 10-1 (1978). 4-8.
*      C. van den Braber: Gezicht op Amersfoort van Matthias Withoos. Amersfoort,
2003.
*      J.A. Brongers: Historische encyclopedie van Amersfoort, Amersfoort, 1998.
*      M. Cramer: Amersfoort. Architectuur en stedenbouw 1850-1940.
Zwolle/Amersfoort, 1996.
*      C. Dekker, Ph. Maarschalkerweerd & J.M. van Winter (red.): Geschiedenis van
de Provincie Utrecht tot 1528.
Utrecht, 1997.
*      H.P. Deys: De Gelderse Vallei. Geschiedenis in oude kaarten. Utrecht, 1988.
*      H. Halbertsma. Zeven eeuwen Amersfoort. Schiedam, 1959. (herdruk 1974).
*      G. van Herwijnen, C. van de Kieft, J.C. Visser & J.G. Wegner (red.):
Historische Stedenatlas van Nederland. Aflevering 2. Amersfoort. Delft, 1982.
*      J. Hovy: Amersfoort in prent. Een historisch overzicht in woord en beeld. 3e druk.
Zaltbommel, 1986.
*      C.A. van Kalveen: 900 jaar Amersfoort, de Amersfoorters en hun
bestuurders. In: Ach Lieve Tijd 7 (1987). 151-170.
*      C. Koeman & J.C. Visser (red.): De stadsplattegronden vanjacob van Deventer.
Band 2. Utrecht.
Alphen a.d. Rijn, 1992 (zonder paginanummers).
*      M. Krauwer & F.M.E. Snieder (red.): Nering en vermaak. De opgraving van een
veertiende-eeuwse markt in Amersfoort.
Utrecht, 1994.
*      PCJ. van der Krogt, Algemene beschrijving van de kaarten. In: Koeman &
Visser 1992.
*      M. Mesdag & G. Raven: Amersfoort binnen de poorten. Een eigenzinnige kijk op de
historische binnenstad.
Zaltbommel, 2002.
*      J.-M.A.W. Morel: Oude stadsplattegronden van Amersfoort in archeologisch
perspectief.
<in voorbereiding>
*      J.-M.A.W. Morel & F.M.E.Snieder: De vestingwerken van Amersfoort. <in
voorbereiding >
*      J.G.N. Renaud & G. van der Mark: Middeleeuws Amersfoort. Enige notities
over zijn versterkingen en woonhuizen. In: Bulletin & Nieuwsbulletin
Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond,
6e serie nr. 12 (1959). 193-226.
*      R. Rutte: Stedenpolitiek en stadsplanning in de Lage Landen (12de-13de eeuiu).
Zutphen, 2002. (Diss.)
*      FE. Simon-Forster & J.A. Brongers: De oudste stadsplattegronden van
Amersfoort. In: Flehite 6-1 (1974).8-13.
*      J. Sickmann & J. Wery: Voordat 't Sasje helemaal vergeten is. Ter herinnering aan
ons buurtje.
Amersfoort, 2000.
*      J. van der Torren: 16 Amersfoort. In: Koeman & Visser 1992.
*      J.C. Visser: Inleiding. In: Koeman & Visser 1992.
-ocr page 127-
In memoriam mevrouw L. van Hoorn-Koster
door B.G.J. ELIAS
Op 30 december 2003 overleed op 84-jarige leeftijd mevrouw L. van
Hoorn-Koster.
In de jaren 1986-1997 publiceerde zij met grote regelmaat in het
tijdschrift Flehite. Deze artikelen waren alle gebaseerd op een zelf
opgebouwd kaartsysteem dat op zijn beurt tot stand gekomen was door
een minutieuze bestudering van met name oude notariële archieven. Er
kon in gezocht worden op straten en afzonderlijke huizen in Amersfoort
en op persoonsnamen. Resultaat van een en ander was dat na het
jarenlang verzamelen van gegevens de geschiedenis van een huis of een
stuk straat in veel gevallen te reconstrueren viel.
Zo schreef zij over de Paternosterstraat en omgeving die in 1929
geheel was afgebroken [Flehite 18 (1986/87). 47-58], de bebouwing tussen
de Langegracht en de Lieve Vrouwestraat [Flehite 20 (1989) 6-13], de
panden langs het Kleine Spui [Flehite 20 (1989). 30-41 en 51] én het
Mondriaancomplex aan de Kortegracht [Flehite 23 (1993). 34-44]. Maar
ook individuele panden kregen haar aandacht zoals De Drie Ringen aan
de Kortegracht [Flehite 19 (1988). 42-45], De Vergulde Paarde in de
Krommestraat [Flehite 22 (1992). 6-10] en het huis op de hoek van de
Krommestraat en Achter het oude Stadhuis [Flehite 26 (1997). 4-8]. In het
boek "Archeologie en geschiedenis van een bouwplaats in Amersfoort"
(Amersfoort, 1988) dat uitgegeven werd ter gelegenheid van de opening
van het nieuwe gebouw van de ROB, hoek Muurhuizen-Kerkstraat,
schreef mevrouw Van Hoorn het hoofdstuk "Een opmerkelijk hoekje van
de oude binnenstad" (8-48). Over het huis Rommelenburg werd in eigen
beheer in 1994 een uitvoerige studie uitgegeven.
Daarnaast mochten de Amersfoortse kunstenaars zich in haar belang-
stelling verheugen. Haar eerste artikel in Flehite ging over de schilder
Gerrit Laurenszoon van Stellingwerff [Flehite 17 (1985/86). 58-63]. Zijn
collega Thomas van Veenendaell kwam tweemaal aan bod [Flehite 21
(1991) 50-53 en Flehite 22 (1992). 22-25]. Ook aan de goudsmid Gijsbert
Cloetingh werd als reactie op een ander artikel een korte beschouwing
gewijd [Flehite 19 (1989). 9].
Zelf twijfelde zij keer op keer aan de kwaliteit van haar artikelen omdat
ze geen professioneel historicus was. Keer op keer moest haar verzekerd
-ocr page 128-
ê
ELIAS
worden dat er in Amersfoort geen professioneel historicus was die
dergelijke minutieus verantwoorde artikelen kon schrijven en dat haar
uitvoerige documentatie van panden en personen een zeer belangrijke
bijdrage leverde aan onze kennis van het Amersfoorts verleden.
In dit verband moet ook haar echtgenoot W.J.van Hoorn genoemd
worden. Hij is - net als zijn vrouw - een gewaardeerd historicus die
bovendien als archeoloog belangrijk onderzoek deed. Ook van zijn hand
verschenen talrijke publicaties.
Het onderzoek van de familie Van Hoorn was teamwork, waarbij zij
elkaar hielpen en stimuleerden. Het was dan ook terecht dat zij samen in
1996 de Flehite-prijs van de Oudheidkundige Vereniging Flehite
ontvingen voor hun belangwekkend historisch en archeologisch
onderzoek, dat door de secure werkwijze en het zich uitsluitend op de
bronnen baseren zijn betekenis zal blijven behouden.
128
-ocr page 129-
4
Kroniek Monumentenzorg in 2003
door
Max Cramer, Albert van Engelenhoven, Sandra Hovens en Jaap Vernhout
Ook in 2003 heeft het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg op volle
kracht aan een groot aantal projecten gewerkt. Hieronder worden de
meest in het oogspringende restauraties en onderzoeken beschreven, voor
zover die tenminste in 2003 zijn afgerond.
Projecten en studies
Boerderij-onderzoek
2003 was uitgeroepen tot het "jaar van de boerderij". Vandaar dat op
verschillende momenten aandacht aan deze categorie panden is besteed.
In Amersfoort bestond behoefte aan een overzicht van de nog bestaande
boerderijen op Amersfoorts grondgebied. Hoewel de algemene opvatting
was dat de meeste boerderijen uit Amersfoort hadden plaatsgemaakt voor
nieuwe wijken, werd toch aan de Stichting Historisch Boerderij
Onderzoek (SHBO) te Arnhem gevraagd een grondige inventarisatie te
verrichten. Dit onderzoek werd uitgevoerd door de architectuurhistorici
Boerderij Hoogerhorst in Hooglanderveen dateert uit 1699
129
-ocr page 130-
CRAMER/VANENGELENHOVEN/HOVENS/VERNHOUT
Feyoena Grovestins en Jeroen Goudeau. Het resultaat was verrassend. Uit
een tussenrapportage, gepubliceerd in een speciale uitgave van het
Amersfoort Magazine ter gelegenheid van de Open Monumentendag, bleken
nog meer dan 200 boerderijen te bestaan. Een klein aantal dateert uit de
17de eeuw, maar ook de boerderijen uit de Wederopbouwperiode (1940-
1955) bleken goed vertegenwoordigd. Het komende jaar zal de gemeente-
lijke monumentencommissie een selectie maken van panden die nog nader
onderzocht moeten worden. Bij die gelegenheid zal ook het interieur
worden meegenomen. Uiteindelijk zal een klein aantal boerderijen op de
gemeentelijke monumentenlijst worden geplaatst.
Industrieel erfgoed
Door de oprichting van de Stichting Industrieel Erfgoed Stad Amersfoort,
kortweg SIËSTA genoemd, kreeg het industriële erfgoed in de plaatselijke
dagbladen veel aandacht.
Allereerst richtte deze Stichting zich tot het gemeentebestuur met het
verzoek de portierswoning van het NS-terrein aan de Soesterweg 2 te red-
den van de sloop. Dit mocht echter niet meer baten; ondanks juridische
procedures werd het uit 1902 daterende gebouwtje in mei 2003 gesloopt.
Daarnaast vroeg SIËSTA ook aandacht voor de Wagenwerkplaatsen op
het spoorwegemplacement, daterend uit het eerste decennium van de
20ste eeuw. Om inzicht te krijgen in het cultuurhistorisch belang van dit
enorme complex, dat grote invloed op de ontwikkelingsgeschiedenis van
de stad heeft gehad, gaf het gemeentebestuur opdracht tot onderzoek aan
een onafhankelijke stichting, die op dit terrein was gespecialiseerd. Eind
december werd het rapport door USINE afgerond. Inmiddels had
SIËSTA zich tot de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen gewend met het verzoek deze gebouwen op de rijksmo-
numentenlijst te plaatsen. Het komende jaar zal daarover een besluit
worden genomen.
Tot slot is ook een monumentenstatus aangevraagd voor de resterende
fabriekscomplexen langs de Eem, zoals Warner Jenkinson (vanaf 1881),
Rohm & Haas (vanaf 1885) en de voormalige Erdalfabriek (1936, 1940,
1946-47). Ook het karakteristieke benzinestation aan de Kwekersweg uit
1955 werd bij deze inventarisatie meegenomen. In 2004 zal duidelijk
worden of deze complexen voor het Amersfoortse stadsbeeld behouden
kunnen blijven.
Kroniek-tijdschrift
In september 2003 trad Bureau Monumentenzorg toe tot de redactie van
De kroniek. Nieuwsbrief historisch Amersfoort. Hiermee kwam aan de uitgave
130
-ocr page 131-
KRO
van het sinds 1986 verschijnende Nieuwsblad Monumentenzorg en Archeologie
een einde. Eind 2004 wordt bekeken of de doelgroep van monumentzorg
(eigenaren van monumenten en geïnteresseerden in de geschiedenis van
de stad) zich voldoende in De kroniek herkent. De reacties op het eerste
nummer waren veelbelovend. De resultaten van bouwhistorisch
onderzoek in de binnenstad haalden direct de voorpagina van de
Amersfoortse Courant.
Monumenten Cultuurfonds Utrecht
Bij de eigenaren van rijksmonumenten met fiscale aftrekmogelijkheden is
een bijdrage in de restauratiekosten van hun monumentaal erfgoed in de
vorm van een laagrentende restauratiehypotheek, sinds kort de restaura-
tiefonds-hypotheek, een bekend fenomeen. Een voordeel van deze vorm
van subsidiëren is dat het geld snel beschikbaar is waardoor restauraties
direct uitgevoerd kunnen worden en vervolgschade beperkt blijft.
Daarnaast komt door de betaling van rente en aflossing het geld terug bij
de bron en zijn de middelen weer beschikbaar om te worden ingezet voor
nieuwe restauraties.
Initiatieven van de provincie Utrecht om een dergelijk financierings-
systeem ook voor de restauratie van gemeentelijke monumenten in de
provincie op te zetten worden door Amersfoort ondersteunt. Het gemeen-
tebestuur heeft dan ook dit jaar een bijdrage van 100.000 euro in de
fondsvorming toegezegd. Naar het zich laat aanzien zal het Monumenten
Cultuurfonds Utrecht medio 2004 van start gaan met een totale omvang
van 5,3 miljoen. Eigenaren van gemeentelijke monumenten in onze stad
kunnen dan een beroep doen op deze nieuwe subsidiemogelijkheid
Monumentenlij st
Op 22 april 2003 besloot het college van burgemeester en wethouders
boerderij Sneul, gelegen aan de Sneulseweg 2 in Nieuwland op de
gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Dit pand werd in 1891
ontworpen door architect Herman Kroes, die zich toen net in Amersfoort
had gevestigd. De boerderij behoort tot het "hallehuistype", dat
gekenmerkt wordt door een langgestrekt volume van één bouwlaag,
afgedekt door een zadeldak. In deze bouwmassa zijn zowel het stalgedeelte
als het woonhuis ondergebracht. Zowel in het woongedeelte als in de stal
zijn oorspronkelijke bouwonderdelen bewaard gebleven. Op dit moment
wordt voor de boerderij, die zijn agrarische functie heeft verloren, een bij
het monument passende bestemming gezocht.
-ocr page 132-
CRAMER/VAN ENGELENHOVEN/HOVENS/VERNHOUT
Onze-Lieve-Vrouwetoren
Op zaterdag 25 oktober 2003 vierde de Stichting Amersfoort Beiaardstad
haar 10 jarig bestaan, gelijk met het 50-jarig jubileum van de Nederlandse
Beiaardschool.
De omvangrijke restauratie van de Onze-Lieve-Vrouwetoren, die vanaf
1993 werd uitgevoerd, vormde de aanleiding tot de oprichting van de
Stichting. Door de Beiaardschool werd, bij totstandkoming van de restau-
ratieplannen voor de toren, de wens geuit om hierbij ook aandacht te
besteden aan het klokkenspel.
De Stichting Amersfoort Beiaardstad heeft deze initiatieven omarmd,
en in haar enthousiasme steeds verder doen uitgroeien. Gedurende 10
jaar is er gewerkt aan een verrijking van de toren.
De bestaande Hemony Beiaard werd gerestaureerd, waarbij 17de-
eeuwse uitgangspunten werden gevolgd. Daarnaast werd een tweede,
modern gestemde, concertbeiaard in de toren aangebracht! In juni 1997
werden de nieuwe klokken officieel in gebruik genomen. Daarmee is
Amersfoort de enige stad ter wereld met twee bespeelbare carillons (een
oud en een modern) in éen toren.
Als vervolg op dit project werd door de Stichting, in de bestaande
middeleeuwse klokkenstoel, waaruit de originele luidklokken ooit zijn
verdwenen, een zevengelui aangebracht. Een klokkenluidersgilde werd
opgericht. Tijdens de Open Monumentendag in 2000 werd het zevengelui
in gebruik genomen. Daarmee is het totaal aantal klokken in de toren
thans exact 100!
Kroon op de werkzaamheden van de Stichting Amersfoort Beiaardstad
vormt de inrichting van een educatieve ruimte op campanologisch gebied.
Ook de originele Spraekelspeeltrommel (de eerste helft van de 17de eeuw,
de oudste in Nederland) zal worden gerestaureerd en hierin een plaats
krijgen. Deze onderdelen zullen in het komend jaar nog worden afgerond.
Dankzij de initiatieven van de Stichting Amersfoort Beiaardstad heeft ook
onze generatie een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de geschie-
denis van de Onze-Lieve-Vrouwetoren. Met toespraken van loco-
burgemeester J. de Wilde , Stichtingsvoorzitter Fons Asselbergs en Pieter
van Vollenhoven werden de activiteiten van de stichting afgerond en werd
het beheer overgedragen aan de gemeente. In de toren werd een
plaquette onthuld.
Open Monumentendag 2003
De 17de editie van deze jaarlijks terugkerende landelijke dag stond dit
jaar in het teken van de boerderij. Het Amersfoort Magazine besteedde in
een speciale uitgave aandacht aan deze bij Amersfoorter wat minder
132
-ocr page 133-
%
KRONIEK
bekende categorie panden. De boerderijen Hoogerhorst, Vinkenhoef en
Bosserdijk waren die dag voor het publiek toegankelijk. Van deze
mogelijkheid werd bijzonder veel gebruik gemaakt. Het nog oorspronke-
lijke interieur van Hoogerhorst werd door ruim 1000 bezoekers met grote
interesse bekeken. In de binnenstad was een route langs stadsboerderijen
uitgezet, waarvan ook goed gebruik gemaakt werd. De combinatie met de
dag van de amateurkunst bleek eveneens succesvol.
Mr. Th. van Heemskerklaan 37: De Terp
Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Terp, de eerste serviceflat
in Nederland, is onderzoek gedaan naar het ontstaan van dit door de
architecten Van Wamelen en Van der Tak ontworpen complex. De
resultaten werden gepubliceerd in het jubileumnummer van "TerpNieuws".
Het gebouw bestaat uit een zestal bouwblokken, die trapsgewijs in het
groen zijn gesitueerd. De Terp is een goed voorbeeld van
Wederopbouwarchitectuur en is zeker het belangrijkste naoorlogse werk
van stadsarchitect Van der Tak. Inmiddels sluit het gebouw niet meer aan
bij de eisen van onze tijd. Vandaar dat op dit moment naar andere
oplossingen wordt gezocht, waarbij hergebruik van een deel van het
gebouw een reële optie vorn
nt.
Restauraties
Appelweg 15:
Kerk van de Vrije
Evangelische Gemeente
Op de grens van de
voormalige Juliana van
Stolbergkazerne en het
Bergkwartier ligt dit
bijzondere kerkje aan een
oude uitvalsweg van de
stad, de Appelweg. De kerk
is in 1927 gebouwd naar
ontwerp van G. van Hooge-
vest in de stijl van de
Amsterdamse School. Vorig
jaar zijn diverse herstel-
Kerk van de
Vrije Evangelische Gemeente,
Appelweg 15
133
I
-ocr page 134-
CRAM ER/VAN ENGELENHOVEN/HOVENS/VERN HOUT
lingen aan het gebouw uitgevoerd, de meest zichtbare aan de torenspits.
De leipannen zijn vernieuwd en het torenkruis is hersteld.
Arnhemseweg 213 V: Oranjerie Nimmerdor
In een lommerrijke omgeving, gelegen aan een fraaie waterpartij op het
landgoed Nimmerdor, staat de oranjerie van dit landgoed. Het is in de late
19de eeuw gebouwd in neoclassicistische stijl. Al sinds vele jaren is de
Oranjerie landgoed Nimmerdor vóór restauratie
oranjerie als woning in gebruik, hiervoor is het in het verleden intern
verbouwd. De buitengevels en met name de dakconstructie waren
hoognodig aan herstel toe. In 2003 is gelijk aan de oorspronkelijke
toestand, een zinken dakbedekking aangebracht en zijn de gevels
plaatselijk hersteld. Na onderzoek door monumentenzorg van de
oorspronkelijke kleurstelling van de oranjerie, vond het schilderwerk
plaats in de authentieke kleuren.
Borgesiuslaan, Piersonlaan, Schaepmanlaan: Frisiawoningen
Dit uitzonderlijke complex woningen is in de jaren 1920-1922 gebouwd
naar ontwerp van architect Van Wamelen. Jaarlijks vinden er aan de
woningen herstellingen en verbouwingen plaats. Dit heeft enerzijds te
134
-ocr page 135-
I
KRONIEK
maken met de bewerkelijke architectuur die veel onderhoud vergt en
anderzijds met de naar huidige maatstaven kleine woonvertrekken. Ook in
2003 zijn diverse verbeteringen aan het complex tot uitvoering gekomen.
De meest in het oog springende verbouwing vond plaats aan
Borgesiuslaan 24 (hoek Piersonlaan). Om meer woonruimte te creëren is
de achtergevel verplaatst en een uitbouw aan tuinzijde verlengd. De
verbouwing is met grote zorg en in harmonie met de oorspronkelijke
architectuur uitgevoerd.
Daam Fockemalaan 79/81
Deze royale dubbele villa is ontworpen als landhuis onder een groot rieten
schilddak. De villa is in 1919 gebouwd en betrekkelijk gaaf bewaard
gebleven. Verleden jaar is de rietbedekking volledig vernieuwd, na meer
dan 80 jaar was dit hard nodig. Ook het dak van het koetshuis in de tuin
van nummer 79 kreeg een nieuwe rietbedekking.
Grote Koppel: pakhuizen
In het kader van de sanering van het industriegebied ter plaatse van het
Eemkwartier, is bijna alle bebouwing ter plaatse afgebroken. Bijna, want
een plukje historisch waardevol industrieel erfgoed is bewaard gebleven.
Enkele pak- en woonhuizen aan de Eem houden de herinnering aan
Amersfoorts industriële verleden levend. Het betreft de bebouwing Grote
Koppel 7-14, aan de "overzijde" van de spoorbaan. Nadat enige jaren
terug het monument Grote Koppel 13 al was gerestaureerd, zijn in de
jaren 2002 en 2003, Grote Koppel 11 en 14 (beide geen monument)
hersteld. Vanwege de monumentenstatus zijn terzelfder tijd de pakhuizen
op nummer 7 en 12 zorgvuldig gerestaureerd. Beide leveren een
belangrijke bijdrage aan het historische stadsgezicht van de Grote Koppel.
Grote Koppel 7: "De Eersteling"
Vanouds was vooral de firma Van Vollenhoven actief in dit gebied aan de
Eem. Veel van de gebouwen waren in bezit van dit bedrijf. Zo ook Grote
Koppel 7, genaamd "De Eersteling" en in 1904 gebouwd naar ontwerp van
Hermanus Kroes, een gerenommeerd Amersfoorts architect. Het is een
sober en betrekkelijk groot pakhuis, in oorsprong bedoeld voor "koloniale
waren" maar vele jaren gebruikt voor de opslag van veevoeders.
Interessant is de constructie, geklonken ijzeren gebinten dragen de vele
houten vloeren in het pakhuis. De voorgevel is vormgegeven in de voor
die tijd moderne bouwstijl van het "rationalisme". Met veel openslaande
deuren voor aan- en afvoer. Door de rode gevelsteen af te wisselen met
gele steen voor de "speklagen" en de getoogde rollagen boven de gevelo-
135
-ocr page 136-
#
C RAM ER/VAN ENGELENHOVEN/HOVEN S/VERNHO UT
De bewoond gebleven veem- en pakhuizen aan de Grote Koppel. Nrs. 7 en 12 zijn
in 2003 gerestaureerd
peningen, is een levendig gevelbeeld ontstaan. De voorgevel is aan de
bovenzijde met een grijze natuurstenen dekplaat afgesloten.
Door intensief gebruik, achterstallig onderhoud en onoordeelkundig
uitgevoerde verbouwingen was dit pakhuis in deplorabele toestand
geraakt. In opdracht van Schipper Bosch is een restauratie uitgevoerd
waarbij het pakhuis in oude glorie is hersteld. Het doet nu dienst als
kantorenverzamelgebouw, maar heeft zijn oude naam "De Eersteling"
behouden.
Grote Koppel 12
In opdracht van dezelfde ontwikkelaar is het pakhuis op nummer 12
gerestaureerd. Dit pakhuis is traditioneler en ouder dan De Eersteling, het
dateert late 17de of 18de eeuw. Het huurpand op nummer 11 was in
oorsprong identiek, maar na een verbouwing van interieur en voorgevel is
hier een woning van gemaakt.
De opbouw is typisch voor pakhuizen uit het verleden; smal en diep,
meerdere verdiepingen hoog en voorzien van een kap met zadeldak. De
voorgevel; een hoge tuitgevel met een overkapte hijsbalk en per
verdieping dubbele luikopeningen, is sober maar doelmatig. Bijzonder in
dit pakhuis zijn de vele vensters in zij- en achtergevel, zij zijn allen identiek
en bestaan uit een dubbele luikopening met erboven een smalle glasstrook
in roeden gevat. In tegenstelling tot het huurpand op nummer 11, is dit
pakhuis vrijwel authentiek bewaard gebleven. Wel was het in slechte
bouwkundige toestand. Zodat ook hier een restauratie geen overbodige
luxe was. Op consoliderende wijze is de restauratie in 2003 uitgevoerd.
Het pakhuis is als herboren uit de strijd gekomen. In de luikopeningen
zijn transparante glazen puien geplaatst, erachter wordt het als kantoor
gebruikt.
136
-ocr page 137-
KRO
Hof 39: De Gaaper
Op 2 mei 2003 opende het pand Hof 39 als stadslogement "De Gaaper"
haar deuren. Aan de opening was een ingrijpende restauratie vooraf-
gegaan. De Gaaper staat bekend als het "oudste stenen huis van
Amersfoort", dit predikaat dankt het pand aan de zijmuren ervan, deze
dateren uit de (vroege) 13e eeuw. In de erop volgende eeuwen volgen nog
vele verbouwingen. In 2000 is het pand aangekocht door de Amersfoortse
Maatschappij tot Stadsherstel. Deze laten in 2002-2003 een restauratie
uitvoeren waarmee het terug in goede conditie wordt gebracht.
Een uitvoerig artikel over de geschiedenis van dit "oudste stenen huis"
en de recente restauratie ervan vindt u elders in dit jaarboek.
Jacob Catslaan: Sint Ansfriduskerk
Door het kerkbestuur van de St. Ansfriduskerk werd enkele jaren geleden
het rapport "Investeren in Duurzaamheid" opgesteld. Dit vormt de basis
voor een meerjarenplan voor het onderhoud en de restauratie van dit
kerkgebouw. Door het gefaseerd uitvoeren van hertselwerkzaamheden
worden de kosten gespreid. In het afgelopen jaar werden diverse herstel-
lingen uitgevoerd aan de glas- in-lood-vensters van het noord-transept.
Glas in loodpanelen werden herstel en beschermende beglazing
aangebracht. Het metselwerk van de montantstenen, op diverse plaatsen
beschadigd door roestende brugstaven, werd hersteld.
Kortegracht: poortje
Door ontwikkelaar Rovast BV werden boven het winkelpand Langestraat
51 twee appartementen gerealiseerd. De toegang was bereikbaar via een
poortje aan de Kortegracht. Het bestaande poortje, niet meer dan een
deur met metselwerk erboven, moest worden hersteld. Rovast nam het
initiatief om voor deze doorgang meer aansluiting te zoeken bij het
historisch straatbeeld van het beschermd stadsgezicht. Samen met het
Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg werd een vorm gevonden. Oude
stenen in vechtformaat, een snijvoeg, een monumentale deur en een fraaie
kroonlijst verrijken nu het straatbeeld aan de Kortegracht. Twee kleine
zandstenen gevelstenen, afkomstig uit het monumentenzorg-depot
(oorspronkelijke herkomst onbekend) zijn in het metselwerk opgenomen.
Krommestraat 14
Dit winkel/woonhuis is gebouwd omstreeks 1910. Met name de winkelpui
is interessant, deze is uitgevoerd in neo-renaissancestijl. De woning op de
verdieping voldeed niet meer aan de wooneisen van deze tijd, deze is
verleden jaar "gemoderniseerd" en waar nodig zijn herstellingen aan het
-ocr page 138-
w
C RAM ER/VAN ENGELEN HOVEN/H OVEN S/VERN HOUT
huis uitgevoerd. De winkelpui was in het verleden in mintgroene kleur
geschilderd, geen gelukkige keuze voor deze belangwekkende pui. Een
onderzoek door monumentenzorg naar de in het verleden toegepaste
verven bracht een rijk kleurenpalet aan het licht. Gekozen is voor een
combinatie van kleuren die het expressieve karakter van de pui
onderstrepen.
Krommestraat 20
Nadat begin vorig jaar de firma Sol haar deuren sloot aan de
Krommestraat 20, werden de panden, doorlopend tot de Langegracht,
aangekocht door bouwbedrijf Ossendrijver. Zij verbouwden de panden tot
een winkel met bovenwoning en een woning in het "achterhuis". Met
name dit achterhuis leverde in
historisch opzicht zeer verrassende
nieuwe feiten op. De doorstekende
topgevels met forse trappen,
afgedekt door ezelsruggen, deden
een middeleeuwse oorsprong al
vermoeden. Het pand dateert
echter niet uit de 16de eeuw, zoals
vermeld in de omschrijvingen,
maar is gebouwd rond 1350!
Door Albert van Engelenhoven
van het Gemeentelijk Bureau
Monumentenzorg werd een
bouwhistorisch onderzoek uitge-
voerd in het pand, met verrassende
resultaten. De eerste gegevens
werden al gepubliceerd in De
Kroniek
(september 2003), een
meer uitgebreide publicatie van het
onderzoek volgt.
Langegracht 36: Elleboogkerk
Het afgelopen jaar stond de Elle-
boogkerk aan de Langegracht
opnieuw in de steigers. Dit was
ondermeer nodig voor onderhouds-
werkzaamheden en schilderwerk
aan de toren. Ook werd er echter
een "vuiltje" weggewerkt.
Achterhuis Krommestraat 20.
Onderzoek ter plaatse bracht het
bouwjaar aan het licht: ca. 1350!
In 2003 is hier een woning gerealiseerd.
138
-ocr page 139-
f
KRONIEK
De Elleboogkerk dateert in z'n huidige vorm uit het begin van de 19de
eeuw.
Enkele jaren geleden is de kerk verbouwd tot het Armandomuseum.
Behalve wat vrij geringe bouwkundige aanpassingen is daarbij een
omvangrijke klimaatbehandelingsinstallatie aangebracht in de zolder-
ruimten, om de temperatuur en luchtvochtigheid te kunnen laten voldoen
aan de museale eisen. Daarbij werden de condensatoren van de
koelmachine op het dak geplaatst. Vanwege de beperkte ruimte in de kap
en de vereiste luchttoetreding voor deze onderdelen werden op dat
moment geen andere mogelijkheden gezien.
Geen gelukkige situatie aangezien deze dakopbouwen vanaf diverse
plekken in de stad zichtbaar waren. Met een "monumentale"
omtimmering werd dit enigszins verzacht.
Aangezien de esthetische aspecten en ook de "inmiddels
aangescherpte" veiligheidseisen voor de bereikbaarheid van dit deel van
de installatie vragen opriepen werd opnieuw gezocht naar een alternatief.
De kap van de Elleboogkerk bestond oorspronkelijk uit 2 zadeldaken met
een zakgoot daartussen. Later is tussen de beide nokken het zinken dak
aangebracht (de oude zakgoot is nog steeds op de zolder zichtbaar).
Door thans het middengedeelte van het met zink gedekte dak opnieuw
iets te verdiepen konden beide problemen worden opgelost.
De condensatoren zijn vanaf de openbare ruimte niet of nauwelijks
meer zichtbaar en ook is op deze wijze een veilige werkruimte rond de
installaties gecreëerd.
Omdat gedeeltelijk werd teruggegrepen op de oorspronkelijke situatie
waren bij het maken van dit verdiepte gedeelte in het dak geen historische
onderdelen van de kap in het geding.
Muurhuizen 19: Bollenburg
In het belangrijke muurhuis Bollenburg, beter bekend als "het huis van
Johan van Oldenbarnevelt", was in het begin van de 17de eeuw het stads
Lint- en Spinhuis gevestigd.
In tegenstelling tot de meeste andere Muurhuizen onderging dit
monument geen grootschalige en ingrijpende restauraties in de vorige
eeuw. Technisch gezien verkeert het in prima staat, de gevels en ook de
kap werden regelmatig hersteld. Nooit is men echter overgegaan tot het
volledig schoonmaken van de gevels, of het uithakken en het vernieuwen
van al het voegwerk. Mede daardoor vormt het thans één van de meest
schilderachtige gevels aan zowel de Muurhuizen- als de Zuidsingelzijde.
In het afgelopen jaar bleek dat de zijgevel "aan de beurt" was. Door de
metselaars van bouwbedrijf Van Hoogevest werden scheuren hersteld,
L
-ocr page 140-
CRAMER/VAN EN GELEN HOVEN/H OVEN S/V E RN HOUT
bakstenen vervangen, rollagen gerestaureerd, en werd plaatselijk het
voeg- en vertinwerk hersteld. Daarbij werd in kleur en vorm goed
aansluiting gezocht bij het "verweerde" uiterlijk van de omliggende delen
van de gevel.
Muurhuizen 33: voormalig Sint-Elisabeth's Gasthuis
Met Tinnenburg en Bollenburg behoort Muurhuizen 33 tot de grote
"muurhuizen" van de stad. De hoog opgaande traptoren met een vergulde
zeilboot als windwijzer op de spits geeft het nog meer allure. Toch kent ook
dit huis z'n problemen. Vochtoverlast in de buitenmuren maakte het
noodzakelijk het stucwerk van de gevels te vernieuwen. Tijdens de
uitvoering hiervan, waarbij na verwijdering van het oude stucwerk de
oorspronkelijke gevels in het zicht kwamen, heeft Albert van
Engelenhoven bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd. Muurhuizen 33
blijkt te zijn gebouwd omstreeks 1500. In 1584, is het voor een deel in
gebruik genomen als Sint-Elisabeth's Gasthuis, een deel werd als woning
verhuurd. In 1616 is de traptoren tegen het oude muurhuis aangebouwd.
In 1911 is het huis verbouwd tot aardappelpakhuis. Bij het gevelherstel in
2003 zijn in het nieuw aangebrachte stucwerk de oude bouwsporen
De aangetroffen bouwsporen in de voorgevel van Muurhuizen 33 zijn voor de
toekomst zichtbaar gebleven.
140
-ocr page 141-
KRO
De gevel van Muurhuizen 33
na de restauratie.
"zichtbaar" gemaakt. In een
later stadium zal er over dit
onderzoek uitvoeriger worden
gepubliceerd.
Snouckaertlaan 11:
De Amershof
Dit grote dubbele stadshuis is
rond 1890 gebouwd in neo-
classicistische bouwstijl. In 1929
is de rechterhelft, Snouckaert-
laan 11, ingrijpend verbouwd.
Ondermeer is toen de
voorgevel, die in oorsprong
gelijk was aan de linkerhelft
(nummer 13), van nieuwe
"grote" gevelpuien voorzien. Bij
een verbouwing vorig jaar zijn
deze puien wederom vernieuwd. De nieuwe puien corresponderen, zoals
in oorsprong, met de vensters op de verdieping.
't Zand 13: Oud-Katholieke Kerk van de H. Georgius
In 2002 en 2003 werden de bijgebouwen van de Oud-Katholieke Kerk aan
't Zand verbouwd, uitgebreid en hersteld, om beter ruimte te kunnen
bieden aan diverse kerkelijke activiteiten, exposities, lezingen e.d. De
bijgebouwen dateren voor een groot deel uit de bouwtijd van de kerk.
Deze werd in 1927 gebouwd naar ontwerp van architect W. van Gent, in
de vernieuwende vormen van de Amsterdamse School.
Al vanaf de 17de eeuw bevond er zich een schuilkerk van de Oud-
Katholieken in een huis in het voormalige Begijnhof aan 't Zand. Bij de
bouw van het nieuwe kerkgebouw werden diverse onderdelen van deze
"voorganger" in het interieur opgenomen. Ook de Gemeentezaal achter
de kerk werd daarbij voorzien van een fraai moer- en kinderbintenplafond
en een bijzondere 17de-eeuwse schouw, afkomstig uit de oude panden die
werden gesloopt. De recente verbouwing werd aangegrepen voor een
restauratie van deze schouwpartij, die daarmee een ware gedaantewis-
seling onderging. Op basis van oude foto's en kleuronderzoek werd de
-ocr page 142-
C RAM ER/VAN ENGELENHOVEN/HOVEN S/VERNHOUT
schouw door restaurateur E. Tjebbes uit Naarden onder handen
genomen. De boezem, zuilen en basementen werden respectievelijk grijs,
rood en zwart gemarmerd. De achterwand werd betegeld met "witjes".
Ook aan het kerkgebouw zelf werden onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd. Omdat het gebouw sinds enkele jaren is aangemerkt als
rijksmonument, kan daarbij een beroep worden gedaan op de BROM-
onderhoudssubsidie van het rijk. Deze regeling is met name bedoeld voor
kerken, molens, hofjes e.d. Op basis van een meerjaren-onderhoudspro-
gramma werden in het kader van de BROM-regeling in het afgelopen jaar
ook onderhoudswerkzaamheden verricht aan: de Sint-Joriskerk, de
Lutherse kerk, de Franciscus-Xaverius en het hofje Armen de Poth.
Partiële restauraties
Een goed beheer en onderhoud van monumenten is van belang om
voortschrijdend verval en daarmee grootschalige restauraties te
voorkomen. De Monumentenwacht is een organisatie die hieraan een
belangrijke bijdrage levert. Eigenaren van Monumenten kunnen lid
worden van de Monumentenwacht, waarna door middel van inspecties en
rapportages eventuele gebreken in een vroeg stadium worden opgespoord
en in kaart gebracht.
Als gevolg hiervan lag in het afgelopen jaar het zwaartepunt bij de
zogenaamde partiële restauraties, waarbij bepaalde onderdelen van het
gebouw werden hersteld. In overleg met het Gemeentelijk Bureau
Monumentenzorg werd gekeken naar de historische waarden en in relatie
hiermee naar de materiaalkeuze, uitvoeringsaspecten en eventuele
subsidiemogelijkheden.
Dit gold voor onder meer de volgende objecten: Berkenweg 12
(woningherstel) Breestraat 60 (kap) Coninckstraat 15 (balklagen), Hof 27,
Hogeweg 70, Militair Hospitaal (schilderwerk), Kamp 73 (kozijnen), Kamp
75, Kortegracht 11, Langestraat 95, Muurhuizen 7 (kap), Muurhuizen
35a, J. van Oldenbarneveltlaan 19 en 32 en Zuidsingel 11 (gevelherstel).
Tenslotte werden aan de woningen in de voormalige Juliana van
Stolbergkazerne (in 2000 aangewezen als rijksmonument) herstelwerk-
zaamheden uitgevoerd, met name aan het decoratieve metselwerk van de
monumentale gevels, waarin diverse typen en kleuren baksteen en
natuursteen zijn verwerkt.
142
-ocr page 143-
Van spieker tot stadsmuur
door FRANCIEN SNIEDER
In 2003 is veel onderzoek gedaan in het
buitengebied van Amersfoort en zelfs
daarbuiten: namelijk in de gemeente
Leusden. Ook daar is de laatste jaren het
besef gegroeid dat zonder archeologisch
onderzoek erg veel ongezien en ongedocu-
menteerd verdwijnt. Mede door de verande-
rende wetgeving op het terrein van de
archeologie, voortkomend uit de onderte-
kening van het Verdrag van Valletta (ook wel
van Malta genoemd), laat de gemeente
Leusden vooronderzoek uitvoeren op
terreinen met archeologisch verwachtingen.
Een structureel samenwerkingsverband met
de gemeente Amersfoort is in de maak,
waarmee Leusden kiest voor een gewetens-
volle omgang met haar archeologisch
erfgoed.
'■'■:.'■:■ I±=_______
r '■"■
Hogeweg: plattegrond van de
drie erven met boerderijen en
spiekers
In het ontwikkelingsgebied Wieken-Vinken-
hoef is bijna het gehele jaar op diverse percelen gegraven. Gezien de
ligging op een dekzandrug en het feit dat deze ook nog vrij onaangetast is,
had het gebied voor het grootste deel de status van Archeologisch
Belangrijke Plaats (benaming in de Gemeenteverordening voor terreinen
met hoge archeologische verwachtingen of archeologische waarde, waar
voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden archeologisch
onderzoek moet worden gedaan). Aan die verwachtingen wordt
ruimschoots voldaan: het gebied blijkt met name in de Ijzertijd (800 v.C.
tot 0) druk bewoond te zijn geweest.
De Hogeweg is, zoals de naam al zegt, weliswaar vrij hoog gelegen,
maar de dekzandrug bereikt het hoogste punt (ca. 4 meter boven NAP)
enkele tientallen meters ten noorden van de Hogeweg. De Lageweg is
trouwens niet zo laag gelegen als de naam doet vermoeden. Een van de
breedste percelen ligt ten westen van de weg die de Hoge- en de Lageweg
-ocr page 144-
f
SNIEDER
met elkaar verbindt. Bij het onderzoek op dit perceel zijn drie erven met
boerderijen en spiekers (voorraadschuurtjes) gevonden. Ook aan de
oostzijde van de verbindingsweg bleken in de Ijzertijd vele spiekers te
hebben gestaan.
De boerderijen waren van het tweeschepige type, zoals gebruikelijk in
de Ijzertijd, met wanden uit een dubbele rij palen. Ze waren 12,4 tot 18
meter lang en ongeveer 6 meter breed en binnen deze ruimte werd zowel
gewoond als vee gestald. Naast enkele wat grotere schuurtjes waren er zeer
veel - vier tot zes per erf- van de bovenvermelde spiekers. Deze zijn circa
twee meter in het vierkant en hebben in het zand alleen vier paalsporen
achtergelaten. Deze schuurtjes stonden namelijk op lange palen hoog
boven de grond, om ongedierte en vocht
geen kans te geven. De datering van de
huizen en schuren valt, op grond van het
gevonden aardewerk, in de late Ijzertijd: de
laatste eeuwen voor het begin van de
jaartelling. Een koolstof 14-datering is op
>
moment van schrijven nog niet voorhanden.
Wel is een koolstof 14-datering van 6800
voor Christus voorhanden, van een andere
categorie sporen in de Wieken-Vinkenhof:
kuilen met een lichtgrijze vulling en brokjes
houtskool. Dit blijken dus sporen uit de
Midden-Steentijd te zijn, zoals wij die ook
kennen uit Nieuwland en Vathorst.
Gezien de lagere ligging van de gronden
ten zuiden van de Hogeweg, waren de
verwachtingen voor prehistorische bewoning
minder hoog, maar ook hier bleek in de
Ijzertijd gewoond te zijn. Weliswaar concen-
• t
ê                    
treerde deze bewoning zich op relatief hoge
plekken waar een kleilaag was gedeponeerd
door de Barneveldsebeek. Het aardewerk
geeft een voorlopige datering van deze
nederzettingssporen in de Late Ijzertijd.
Verrassend was de vondst van twee
(fragmenten van) glazen armbandjes uit de
periode van 200 voor Christus tot 50 na
Christus. Hoewel in Amersfoort nooit eerder
gevonden, zijn deze zogenaamde La Tène Boerderij met wanden uit een
(vindplaats in Zwitserland) armbanden geen dubbele rij palen
144
-ocr page 145-
VAN SPIEKER TOT STADSMUUR
zeldzame vondst. In Nederland worden ze vooral in het rivierengebied
gevonden. Wellicht zijn de Amersfoortse armbanden geïmporteerd. Ze zijn
gemaakt van massief glas en hebben een zigzag versiering van gele
glaspasta; één armband is robijnrood, de ander donkerblauw.
Het onderzoek op de percelen ten zuiden van de Hogeweg wordt in
2004 voortgezet, eveneens op de plaatsen waar hier een hydrologische
bufferzone is gepland, waartoe veel grondverzet plaatsvindt (de
Horsterbeek, vijvers en laagtes worden uitgegraven).
Voor de uitbreiding van de begraafplaats bij het torentje van Oud-
Leusden kwam het terrein in aanmerking dat aan de zuidzijde daarvan
grenst, ingeklemd tussen de A28 en de provinciale Doornseweg.
Aangezien hier vlakbij, tijdens de aanleg van de A28, belangrijke archeo-
logische vondsten zijn gedaan, liet de gemeente Leusden een vooron-
derzoek uitvoeren. De vondsten die destijds door de Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek zijn gedaan, stammen uit verschillende
perioden (Bronstijd, Ijzertijd, laat-Romeinse tijd, vroege en late
Middeleeuwen), waarbij het meest de spectaculaire vondsten opvielen uit
de vroege Middeleeuwen, om precies te zijn de Merovingische periode. De
rijke graven uit die tijd benadrukken het belang van dit gebied in de 6de
en 7de eeuw. Maar ook al in de laat-Romeinse periode (4de eeuw), lagen
hier aanzienlijke belangen, gezien de vondst van een wachttoren.
Uit de geschreven bronnen, en niet uit de archeologische, kennen wij
Leusden als voornaam in de Karolingische periode. Dan bevindt zich hier
een villa, de villa Lisiduna, genoemd in de schenkingsoorkonde van Karel
de Grote uit 777:
een koningsgoed
met een belangrijke
functie voor het
omliggend gebied.
De grote vraag is,
waar lagen de
huizen en hoeven
behorend bij dit
voorname domein
uit de Karolingische
periode?
Het vooronder-
zoek, voorafgegaan FH BÉHBJ^T"'"':jt-'^'
door een booron-
derzoek door het Oud-Leusden: (halve) palenkrans van grafheuvel.
145
-ocr page 146-
w
SNIEDER
Archeologisch Adviesbureau RAAP, bestond uit een aantal zoeksleuven
over het terrein en gaf aanwijzingen voor aanwezigheid van archeolo-
gische resten. Hieruit bleek de grote archeologische rijkdom van dit
gebied. In het noordelijk deel van het terrein zijn de resten van een
grafheuvel aangetroffen: sporen van een (halve) palenkrans die de
grafheuvel omringde. Hoewel er geen aardewerk in context bij is
gevonden, kan de grafheuvel naar alle waarschijnlijkheid worden
gerekend tot de Bronstijd (ca. 2000-750 v.C). De bovenkant van de heuvel
is helaas verdwenen en daarmee (waarschijnlijk) ook de centrale
begraving.
In het gebied grenzend aan de Doornseweg zijn tientallen sporen
gevonden uit de Ijzertijd (750 v.C.-O): paalsporen van huizen en schuren.
Ijzerslakken duiden op ijzerbewerking in deze periode.
In het oostelijk deel van het terrein bevonden zich sporen van een
ander karakter. Het zijn weliswaar ook sporen van houten palen, maar
deze zijn veel groter en dieper. Ook de vulling is anders: brokken
ongebrande en verbrande leem, afkomstig van de wanden van gebouwen.
Dit waren huizen van een fors formaat en dateren uit de 8ste tot de 12de
eeuw, naar de aardewerkscherven te oordelen. Het is vooral de
Karolingische periode van de villa Lisiduna, die zo de aandacht trekt. Uit
deze voorname fase van Leusdens geschiedenis was bij het grote
onderzoek ter plaatse van de A28 door de ROB niets gevonden. Wel waren
enkele malen Karolingische scherven bij de aan het onderzoeksterrein
grenzende boerderij Vlooswijk gevonden. Waar lag deze belangrijke villa?
Nabij de toren van Oud-Leusden die een restant was van een 12de/13de-
eeuwse kerk, met een mogelijk oudere voorganger? Zijn nu restanten van
deze Karolingische nederzetting gelokaliseerd? Verder vlakdekkend
onderzoek, volgend op dit proefsleuven onderzoek, zou een antwoord op
deze vraag kunnen geven. De gemeente Leusden heeft echter gekozen
voor behoud en bescherming van de sporen: uitbreiding van de begraaf-
plaats zal elders plaatsvinden.
In de binnenstad werd in 2003 een kort, maar zeer interessant onderzoek
verricht. In de Krankeledenstraat zijn twee pandjes (nrs. 20 en 22)
afgebroken, om in gelijke vorm en karakteristieken weer te worden
opgebouwd. Het huurpand, Krankeledenstraat 24, is in 1947 afgebroken,
waarvoor een nieuw huisje in de plaats is gekomen. Er is in die tijd ook een
opmeting van de oude situatie gedaan, een nauwelijks te begrijpen
tekening, afgebeeld in H.Halbertsma: Zeven eeuwen Amersfoort (Schiedam
1959). Daaruit bleek dat de vroegste stadsmuur van rond 1300 enkele
meters achter de rooilijn van de straat lag. Dit is opmerkelijk, omdat elders
146
-ocr page 147-
VAN SPIEKER TOT STADSMUUR
bij archeologisch onderzoek bleek dat de stadsmuur meestal onder de
voorgevels van de Muurhuizen lag, die daarop gefundeerd waren. De
voorgevel van het huis Tinnenburg bestaat zelfs uit de stadsmuur; de
bogen waarop de weergang rustte, tekenen zich hierin af.
Voordat Krankeledenstraat 20 en 22 werden afgebroken, is bouwhis-
torisch onderzoek aan de panden verricht [Albert van Engelenhoven,
bureau Monumentenzorg]. Een daarbij aangetroffen muurfragment,
gemetseld van de grote bakstenen, waarvan het formaat typerend is voor
de eerste verdediging (circa 28xl4x7cm), bleek zich na afbraak van de
twee panden voort te zetten in de muren van de belendende panden. De
stadsmuur was direct op het schone zand gefundeerd (ca. 1,5 meter boven
NAP) en op funderingshoogte ruim 70 cm dik, bovengronds ongeveer 50
cm. De bewaarde hoogte was drie meter vanaf funderingsniveau. De muur
bevindt zich ongeveer zes meter achter de huidige rooilijn. Direct achter
de stadsmuur begon de gracht, waarvan de insteek duidelijk
waarneembaar was. Waar zich nu tuinen bevinden, bevond zich in de tijd
dat de muur nog functioneerde water. De gracht zal toen een breedte
hebben gehad, die zeker drie maal zo breed als de huidige Westsingel was.
Het is een omgrachting geweest met een singel in het midden, een dubbele
gracht dus.
De eerste stadsmuur was nog niet eerder zo goed in doorsnee gezien
als hier bij de Krankeledenstraat.
-ocr page 148-
Literatuuroverzicht
door Fred van Kan
Hierin zijn artikelen die verschenen in het Jaarboek 2003, NIET opgenomen.
*      Mare van Acht e.a.: Amersfoorters over Amersfoort. Uitkomsten van de stadspeiling
2002. Amersfoort, 2003.
*      Hein Barten: Genealogie Van Vulpen. De nakomelingen van Joannes (Jan) Janze uit
Hoogland.
Amersfoort, 2003.
*      Tom Blekkenhorst, Hans Renes & Ronald Rommes: Doorploegen. Gids voor
historisch onderzoek naar het boerenbedrijf in de provincie Utrecht.
Utrecht, 2003.
*      Gideon Boekenoogen: Wegwijzers naar tabaksplanterijen. In: De kroniek.
Nieuwsbrief historisch Amersfoort
5/4 (2003). 10-12.
Bijdrage over de ligging van de tabaksplanterijen.
*      Cor van den Braber: Gezicht op Amersfoort van Matthias Withoos. (Amersfoort,
2003.
Zie de recensie van Gerard Raven.
*      Lia Bruyn: Mooi, mooier, mooist. Conny Meslier over een walvis, schapen en
meer. In: Antiek &f Verzamelkrant 19 (2003). nr. 193. 60-61.
Betreft de Amersfoortse fotografe.
*      Renger de Bruin: "Wij en onze opvolgers zullen iedereen recht doen". Het Utrechtse
provinciebestuur in historisch perspectief.
Utrecht, 2003.
*      Ben van de Burgwal: De staat van de stad. Monitor leefbaarheid en veiligheid
2003.  Amersfoort, 2003.
*      Max Cramer: Boerderij Sneul gemeentelijk monument! In: De kroniek.
Nieuwsbrief historisch Amersfoort
5/2 (2003). 11.
*      Gerjan Crebolder: Een eeuw Kippenlijn. Van Ede-Nijkerk tot Ede Amersfoort.
Barneveld, 2003. (Schaffelaarreeks 32).
Geschiedenis van deze spoorlijn.
*      Atti Davidse, Gerard Hilhorst & Ed van Hamersveld: Hoogland rondom "De
Muziek". 75 Jaar muziekvereniging St. Caecilia.
Hoogland, 2003.
Jubileumuitgave.
*      R. Diederiks & M. Cramer (red.): Boerderijen in Amersfoort. In: Amersfoort
Magazine
6/2 (2003).
Special t.g.v. Open Monumentendag.
*      Albert van Engelenhoven: Over jaarringen en kloostermoppen. Uit bouwhis-
torisch onderzoek blijkt dat de huizen van Amersfoort veel ouder zijn dan tot
nu toe werd gedacht. De kroniek. Nieuwsbrief historisch Amersfoort 5/3 (2003). 7-
8.
*      Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel: Kamp Amersfoort. Amsterdam, 2003.
Zie de recensie van Kees Ribbens.
*      Wim de Gans: De geologie van de provincie Utrecht. Utrecht, 2003. Cd-rom.
*      Wim de Gans: De voorde(n) van Amersfoort. In: De kroniek. Nieuwsbrief
historisch Amersfoort
5/2 (2003). 6-8.
*      Rie Ghijsen, Amersfoort: gewoon bijzonder en bijzonder gewoon. In:
Amersfoort Magazine 6/3 (2003). 6-9.
Betreft de activiteiten van 't Gilde Eemland en de Waterlijn.
-ocr page 149-
LITERATUUR
Simon H. Groot (ed.): Joannes Tollius. Opera omnia volume IV. Madrigali a 6 voci.
Amersfoort, 2003.
Een heruitgave van werk van deze Amersfoortse componist.
Lotte Haagsma, Patricia Deiters & Annelou Evelein: Symposium Artboretum
connecting Amersfoort.
Amersfoort, 2003.
Symposium georganiseerd door De Zonnehof in 2003 betreffende de
betekenis van de groene openbare ruimte in een stedelijk gebied, in het
bijzonder in Vathorst.
Arie van den Heuvel, Gerard Raven & Nellie van Vulpen (red): Een wereld
van verschil. Hooglanderveen ontmoet Vathorst. Fiets-/wandelroute en historische
achtergronden.
Hoogland, 2003. (Hooglandse Historische Reeks).
M.W. Heijenga-Klomp: Nicolaas Wicart, 1748-1815. Landschapstekenaar en
porseleinschilder.
Alphen aan den Rijn, 2003.
Wicart tekende o.m. in Amersfoort en Eemland.
Rita Hunink & Anja Vonk: Schimmelpenninckbuurt 101 jaar. Barneveld, 2003.
Erna Huppelschoten & Margo Huisman: Groetjes uit Amersfoort. Amersfoort,
2003.
Stadsgids waarin kunstwerkjes van Amersfoortse kinderen, cursisten van
Scholen in de Kunst, de leidraad vormen. Uitgave t.g.v. de kinderkunstten-
toonstelling in Stadsgalerij De Observant.
D.M. de Jaeger: Rotary voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam,
2003.
Betreft ook Amersfoort.
Antheun Janse: De sprong van Jan van Schaffelaar. Oorlog en partijstrijd in de late
Middeleeuwen.
Hilversum, 2003. (Verloren Verleden 21).
Ludo Jongen: De naakte amazone. Het verbazingwekkende verhaal van Lady
Godiva. In: De kroniek. Nieuwsbrief historisch Amersfoort 5/1 (2003). 8-9.
De Amersfoortse Godivastraat is genoemd naar de legendarische Engelse
Godiva.
Ludo Jongen & Saskia Prins: Heilig Amersfoort. Amersfoort, 2003.
Over heiligen in Amersfoortse context.
Ludo Jongen & Saskia Prins: Titus Brandsma en Kamp Amersfoort. In: De
kroniek. Nieuwsbrief historisch Amersfoort
5/2 (2003). 4-5.
Arie Kamphorst: Kamphorst. Een Veluws en een Twents geslacht. Wageningen,
2003.
Betreft ook Amersfoort.
Wim Keja, Joop Dee, Marion van der Steen & Wim Jansen: Chemie aan de
Kleine Koppel, 2003.
Z.pl., z.j.
Fotoboekje uitgegeven ter herinnering aan de per 1 juli 2003 gesloten
fabriek van Rohm & Haas aan de Kleine Koppel.
Jannie Kloosterman: Over een weddenschap, een wijnkoop en twee
huwelijken. In: De kroniek. Nieuwsbrief historisch Amersfoort 5/2 (2003). 9-10.
Gaat in op het begrip wijnkoop bij transacties.
A. Koch (red.), Corinne van den Hoeven, Hyke Koopmans, Miegiel Loeffen
& Marjan Groot: Galerie Kapelhuis. Dertig jaar vernieuwing in de toegepaste kunst
1960-1990.
Rotterdam, 2003.
D.T. Koen & J. Renes: Wegwijzer. Gids voor historisch onderzoek naar verkeer en
vervoer in de provincie Utrecht.
Utrecht, 2003.
J.J.C. Langelaar: Het geslacht van Langelaar vanaf 1464 (1410) in Het Sticht en
vanaf 1636 in het graafschap Buren.
Wijk bij Duurstede, 2003.
Betreft ook Amersfoort.
149
-ocr page 150-
VAN KAN
*      Ellis Latul-Jonker: Culturele diversiteit. In: De kroniek. Nieuwsbrief historisch
Amersfoort
5/1 (2003). 2-3.
Betreft een project van Archiefdienst en Museum Flehite Amersfoort dat
beoogt komst en vestiging van nieuwe groepen Amersfoorters vast te leggen.
* Luiaardnieuws. 7/3 (2003).
Jubileumbuurtkrant uitgegeven t.g.v. 100 jaar buurt De Luiaard.
*      Henk van Middelaar (red.): Het Hooglands zakwoordenboek. Derde, herziene
druk. Hoogland, 2003.
*      M. Mijnssen-Dutilh: De Eem, Amersfoorts levensader. In: De kroniek.
Nieuwsbrief historisch Amersfoort
5/3 (2003). 4-6.
*      Nageslacht Dirk Kroes 1762. Stam Haarlem. Zaandam, 2003.
De Amersfoortse architect Herman Kroes behoort tot deze familie.
*      Kees Nieuwenstein: Kroniek bij 40 jaar H. Geestkerk 1963-2003. Amersfoort,
2003.
*      Lotteke van Nimwegen: Lokale media en stadsberichten. Stadspeiling 2003.
Amersfoort, 2003.
*      Diete Oudesluis: "Kamp Amersfoort" Kurzvortrag im Rahmen der Symposiums
"Halle G".
Berlijn, 2003.
*      Rien Paijmans: "De Amersfoorters". Haren, 2003.
Betreft de verzetsgroep die voortkwam uit o.a. een gevangenengroep die
komend van Kamp Schoorl enige tijd in Kamp Amersfoort verbleef om
vervolgens in Haren tewerkgesteld te worden.
*      Oldrich Palata, Koos Egtberts & Onno Maurer: Pas op breekbaar! 400 jaar
Boheems glas uit het Noord-Boheems Museum in Liberec.
Amersfoort, 2003.
Verschenen t.g.v. de gelijknamige tentoonstelling in Museum Flehite
Amersfoort.
*      Janneke Pluim: Scholierenproject "Tweede Wereldoorlog in Amersfoort". Utrecht,
2003.
Betreft een project voor middelbare scholieren in het kader van de
basisvorming. Deze uitgave heft als thema Kamp Amersfoort en bestaat uit
een docentenhandleiding, een onderzoeksdossier en 2 CD-roms.
*      Gerard Raven: De Amersfoortse munt. In: De kroniek. Nieuwsbrief historisch
Amersfoort
5/2 (2003). 9-10.
*      Gerard Raven: Geschonken schatten. Hoe Flehite aan haar kostbaarste
aanwinst kwam. In: De kroniek. Nieuwsbrief historisch Amersfoort 5/4 (2003). 4-5.
*      Gerard Raven: Logement de Gaaper. Het oudste stenen woonhuis van
Amersfoort. In: De Kroniek. Nieuwsbrief historisch Amersfoort 5/1 (2003). 6-7.
*      Gusta Romijn: 1984XX2003. XX Jaar School Theater & Dans Festival Amersfoort.
Amersfoort, 2003.
*      Klaas Roodenburg, Renske van der Linde-Beins & Onno Maurer: Jo Koster
1868-1944. Een zwervend bestaan.
Zwolle, 2003.
Uitgave over leven en werk van deze kunstenares, verschenen bij de
overzichtstentoonstelling in Museum Flehite Amersfoort.
*      G.A. Russer: Sporen over de Veluwe Amersfoort-Apeldoorn. Barneveld, 2003.
*      Hedwig Saam: Licht, lucht en ruimte. Wonen in de jaren vijftig. Amersfoort,
2003.
Verschenen t.g.v. de gelijknamige tentoonstelling in De Zonnehof.
*      Wim Schipper: Verleden en heden van de Treeker eik en zijn omgeving. Barneveld,
2003.
Behandelt geschiedenis, ontwikkeling en beheer van landgoed Den Treek-
Henschoten.
150
-ocr page 151-
LITERATUUR
Theo Spek: Provincie Utrecht literaire reis langs het water. Bloemlezing. Zeist,
2003.
Betreft o.m. Amersfoort.
Anje Tiggelman-Hoekema: Familieboek van de familie Laseur: Velen van hen
komen uit Amersfoort.
Lekkerkerk, 2003.
Jürgen Trimborn: Der Herr im Frack. Biographie Johannes Heesters. Berlijn,
2003.
De zanger Heesters werd in 1903 in Amersfoort geboren. Hij maakte vooral
furore in Duitsland.
Van liefdewerk naar zorg met aandacht. 425 jaar St Elisabeth in Amersfoort.
Amersfoort, 2003.
Over het verpleeghuis aan de Sint-Brandaenstraat dat teruggaat op het in
1577 gestichte Sint-Elisabeth-Gast- of Ziekenhuis.
Aart Veldhuizen: "Voorwaarts. Mars!". De Oudheidkundige Vereniging
Flehite en de toekomst. In: De kroniek. Nieuwsbrief historisch Amersfoort 5/3
(2003). 2-3.
Tekst van een lezing uitgesproken bij de ALV van de Oudheidkundige
Vereniging in 2003.
P.M. Veenstra: Henk Visch. Catalogus tentoonstelling 3. Mensenhandel is
verboden. Amersfoort, 2003.
Uitgegeven t.g.v. de tentoonstelling van zijn werk in De Zonnehof.
F. Vogelzang: De Staten in stukken. Gids voor historisch onderzoek naar het
Provinciaal Bestuur van Utrecht na 1831.
Utrecht, 2003. (Trajecten door
Utrecht 9)
Rinus van Warven: Een boerderij met 1200 dieren. In: Amersfoort Magazine
6/3 (2003). 10-13.
Betreft Dierenpark Amersfoort.
Manon Wester: Actieplan Cultuurbereik 2001-2004. Van jonge mensen en de
dingen die gaan komen. Rapportage over de jaren 2001 en 2002 door de visitatiecom-
missie cultuurbereik.
Den Haag, 2003.
Agnes Witte: "Bouwen maar, vrienden!" Amersfoort in platen en citaten 1946-1965.
Zaltbommel, 2003.
E.J. Wolleswinkel: Het archief van de familie Taets van Amerongen (1160) 1259-
1993.
Den Haag, 2003. (Reeks van archiefinventarissen van de Hoge Raad
van Adel 7).
-ocr page 152-
Recensies
Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel: Kamp Amersfoort. Amsterdam:
Mets & Schilt, 2003. 269 pp. Geïllustreerd. ISBN 90-5330-367-7. € 25,-.
Wetenschappelijke studies over de Duitse concentratiekampen in
Nederland zijn schaars, zo werd reeds in 1959 geconstateerd. Enkele
decennia later, aan het einde van de 20ste eeuw, was dat nog steeds zo.
Monografieën waarin de geschiedenis van de afzonderlijke kampen
centraal staat, bleven lange tijd vrij zeldzaam. Dat betekende niet dat er
geen enkel onderzoek werd verricht naar de kampen. Historici als Loe de
Jong en Jacques Presser gingen in hun bekende en meer algemene
publicaties over de Tweede Wereldoorlog en de jodenvervolging niet
voorbij aan de gebeurtenissen in de kampen. Met name Westerbork
ontving daarbij veel aandacht. Dat kamp kreeg vanaf 1993 tevens
aandacht in de jaarlijkse Westerbork cahiers, waarin naast bijdragen van
wetenschappelijke aard ook ruimte was voor herinneringen van
voormalige kampbewoners en tijdgenoten. In de jaren negentig
verschenen voorts kleinere studies van A. Boer: Het kamp Schoort (Schoorl,
1991) en van G. Veldman: Knackers achter prikkeldraad. Kamp Erika bij
Ommen,
1941-1945 (Utrecht, 1993).
Kamp Amersfoort bleef daar in historiografisch opzicht bij achter.
Weliswaar nam de aandacht voor de oorlogsjaren in Amersfoort, zoals
elders in Nederland, toe vanaf de jaren tachtig, maar tot een monografie
kwam het vooralsnog niet. In de eerste naoorlogse jaren was weliswaar een
bont geheel aan persoonlijke herinneringen van oud-gevangenen gepubli-
ceerd, maar een goed overzicht daarvan ontbrak vooralsnog (nu is er de
website www.kampamersfoort.nl). In de jaren negentig werd steeds sterker
de behoefte gevoeld de geschiedenis van het kamp vast te leggen. De
oprichting van de inmiddels door de overheid erkende Stichting Nationaal
Monument Kamp Amersfoort, die de herinnering ook in materiële vorm
wil behouden, is daar een uiting van. Ook het plan van de gemeente
Amersfoort in 1999 om te komen tot de hier besproken studie vloeide
voort uit het genoemde streven.
Bij het initiatief voor deze studie speelde ongetwijfeld mee dat er nog
een zekere mogelijkheid bestond enkele voormalige gevangenen te
interviewen. Dat diezelfde ex-gevangenen ook behoren tot het beoogde
lezerspubliek, blijkt uit de inleiding. Daarin zet Geraldien von Frijtag
Drabbe Künzel uiteen dat het algemene beeld dat zij met dit
overzichtswerk schetst niet op alle onderdelen overeen zal komen met de
-ocr page 153-
I
RECENSIES
individuele beleving van de oud-gevangenen. Het is een specifiek
probleem voor elke historicus die (gevoelige aspecten van) het eigentijdse
verleden bestudeert en in publicaties vormgeeft. Dat de auteur in elk geval
de juiste toon heeft weten te treffen, spreekt zowel uit de inhoud van haar
studie als uit de reeds wenselijk gebleken herdrukken van het boek.
De portrettering van het sinds augustus 1941 functionerende kamp
vindt plaats vanuit drie perspectieven, waarbij grote lijnen op verhelde-
rende wijze worden verweven met persoonlijke ervaringen. Het eerste
perspectief is dat van de Duitse autoriteiten in bezet Nederland, het
tweede dat van de buitenwacht en het derde dat van de kampgevangenen.
Het laatstgenoemde perspectief krijgt de meeste nadruk en de daaraan
gewijde paragrafen en hoofdstukken bieden een goed overzicht van de
uiteenlopende karakteristieken van de bevolkingsgroepen in het
Polizeüiches Durchgangslager Amersfoort en het kampbestaan waaraan zij
waren onderworpen. Het boek geeft helder beeld van de uiteenlopende en
in de loop van de tijd wisselende samenstelling en omvang van de kampbe-
volking. Dat het niet eenvoudig moet zijn geweest om grip te krijgen op de
geschiedenis van het kamp blijkt alleen al uit het gevarieerde panorama
van uiteenlopende groepen gevangenen die hier enige tijd hebben
doorgebracht: politieke gevangenen, Jehovah's Getuigen, joden,
gijzelaars, beroepscriminelen, fraudeurs, contractbrekers, Amerikaanse
staatsburgers en krijgsgevangenen uit de Sovjet-Unie. Na de tijdelijke
sluiting van het kamp in het voorjaar van 1943 (waarna de officiële
benaming veranderde in Erweitertes Polizeigefangnis) werd de samenstelling
ietwat overzichtelijker door het grote aandeel van mannen die zich hadden
onttrokken aan de Arbeidsinzet in Duitsland, maar doordat er steeds meer
gevangenen naar Amerfoort werden gestuurd en zij steeds sneller naar
elders werden getransporteerd, bleef het beeld wisselend. Niettemin zijn
hun levensomstandigheden op gedegen wijze in kaart gebracht, met
aandacht voor aspecten als dwangarbeid, voeding, de onsystematische
behandeling met fysiek geweld en de falende medische verzorging door de
artsen Van Nieuwenhuysen en Klomp.
Hoewel het voorhanden zijnde archiefmateriaal over het kamp - zeker
wat betreft materiaal uit de oorlogsjaren zelf- niet overvloedig is, biedt het
boek een adequate uiteenzetting van het Duitse systeem waarbinnen het
functioneerde, een terrein waarop de auteur haar deskundigheid al
eerder heeft bewezen. De behandeling van het Duitse perspectief behelst
onder meer een heldere uiteenzettting van de uitbouw en de meer dan
eens gebrekkige organisatie van het kamp.
In hoofdstuk 5 volgt een relatief beknopte uitwerking van het
resterende perspectief, dat van de buitenwacht. De afscherming van het
153
-ocr page 154-
RIBBENS
kamp door de bezetter verhinderde immers niet dat het bestaan van het
kamp doordrong tot de directe omgeving en de rest van het land. Na een
korte behandeling van de opstelling van de burgemeester van Leusden
(het kamp lag grotendeels op het grondgebied van zijn gemeente) volgt
een uiteenzetting over de (pogingen tot) hulpverlening vanuit zowel Den
Haag als Amersfoort, met name rond Loes van Overeem.
Door deze invulling van het optreden van de buitenwacht verliest de
lezer enigszins uit het oog dat de buitenwacht ook op minder eervolle wijze
betrokken was bij het kamp. Zo wordt bijvoorbeeld in dit hoofstuk wel iets
vermeld over het behulpzame optreden van twee "goede" medewerkers
van het Amersfoortse Gewestelijk Arbeidsbureau, maar niet over de
verdere inschakeling van het plaatselijke GAB bij de functie van het kamp
in de Duitse oorlogseconomie, iets wat in een later hoofdstuk slechts in een
enkele alinea terugkeert. Hulpverlening aan gevangenen door de
Amersfoortse politie wordt twee keer aangestipt, maar de rol van het
plaatselijke politiekorps bij de vele transporten binnen de gemeente wordt
daarentegen niet uitgewerkt. Wel zijn er incidentele vermeldingen van
soortgelijke vormen van betrokkenheid van de buitenwacht. Zo valt in de
studie te lezen dat een Amersfoorter in 1941 inkoper werd van het kamp
en dat werklieden uit Amersfoort en omgeving werden ingeschakeld bij
uitbreiding van het kamp. Helaas wordt niet belicht wat de motieven,
mogelijkheden en afwegingen waren voor de betrokken individuen,
organisaties en bedrijven.
Deze kanttekening neemt niet weg dat dit boek kan worden
bestempeld als een gedegen en verantwoorde studie. Het werk van Von
Frijtag maakt de lezer nieuwsgierig naar de lotgevallen van de vele, zeer
uiteenlopende gevangenen in het kamp. Het boek dient daarom zeker niet
als eindpunt in de bestudering van dit kamp te worden opgevat. Ook de
naoorlogse geschiedenis van het kamp (de juridische en maatschappelijke
omgang met dit specifieke oorlogsverleden) die in een zeer summiere
epiloog wordt aangestipt, verdient een grondige behandeling. Daarbij kan
worden voortgebouwd op een goed fundament.
Kees Ribbens
(Erasmus Universiteit Rotterdam)
154
-ocr page 155-
1
RECENSIES
C. van den Braber: Gezicht op Amersfoort van Matthias Withoos.
Amersfoort: Bekking & Blitz, 2004. ISBN 90 6109 5603. 96 pp. € 35,-.
Toen Cor van den Braber met pensioen ging als hoofd van het gemeen-
telijk Bureau Monumentenzorg van de gemeente Amersfoort had hij
allerlei plannen voor bezigheden waar hij eerder niet aan toegekomen
was. Al jaren was hij geïntrigeerd door het enorme (2,5x4m) stadsgezicht
van Withoos uit 1671, dat in 2001 is overgebracht van het Oude Stadhuis
naar Museum Flehite. Hij had er detailfoto's van gemaakt, om de vele
afgebeelde gebouwen te bestuderen. Gebouwen die hij meteen herkend
had en waarvan hij door zijn ruime ervaring vaak bij wijze van spreken
elke baksteen kende. Wie had dus beter een boek over dit pronkstuk
kunnen schrijven dan hij?
Eerst gaat Van den Braber in op de achtergronden van het schilderij:
de stad in de 17de eeuw, de kunstenaar en zijn tijdgenoten. Over de
opdracht had ik overigens wel wat meer willen lezen, bijvoorbeeld dat
Withoos destijds zelf lid van de vroedschap was. De auteur vermeldt wél
dat men niet over één nacht ijs ging, want Withoos maakte eerst twee
kleinere stadsgezichten uit hetzelfde gezichtspunt. Over dat gezichtspunt
constateert de auteur na gedegen onderzoek dat Withoos een lichte
vogelvluchtopname heeft gemaakt om de stad beter te laten uitkomen.
Daarna komen de detailfoto's aan bod, waarmee Van den Braber de
gebouwen in de stad en de schepen in de haven beschrijft. Hij presenteert
daarbij geregeld nieuwe informatie, bijvoorbeeld uit de stadsarchieven.
Ook attendeert hij op zaken die op het schilderij ontbreken, zoals de iets
later gebouwde kraan langs de Eem. Het schilderij is zelf natuurlijk ook
een rijke historische bron. Van den Braber merkt op dat Withoos'
voorpoort van de Koppelpoort "geheel identiek" (46) is en "nauwkeurig
overeenkomt" (48) met de afbeelding op het schilderij met de vissers dat
in dezelfde museumzaal hangt. Dat ben ik niet met hem eens: de detail-
lering klopt inderdaad, wat inderdaad pleit voor de betrouwbaarheid,
maar de onderlinge verhoudingen wijken enorm af. Van den Braber wijst
er overigens zelf op dat Withoos bouwkundige details onnauwkeurig
weergaf, bijvoorbeeld bij de Sint-Joriskerk en de Onze-Lieve-Vrouwetoren.
Heel opvallend is ook een nauwelijks weggewerkte vergissing met het
dwarsschip van de inmiddels verdwenen Lieve-Vrouwekapel; dit staat er
nu bijna dubbel op, alsof de schilder een borrel op had.
Opvallend is dat de stad van 1671 al geheel van steen lijkt te zijn, iets
waar de auteur niet op wijst. Dat is merkwaardig, omdat pas in 1645 een
verbod op houten voorgevels in de stad was afgekondigd. Misschien vond
de schilder een stenen stad beter passen op dit statussymbool.
155
-ocr page 156-
In het hart van het boek zit een prachtige uitklapplaat, waarop 50
gebouwen zijn geïdentificeerd. Het is verrassend te bedenken dat daarvan
21 nog bestaan! De nummering op de plaat spoort niet helemaal met de
pagina's; lastiger voor niet-Amersfoorters is dat sommige nummers iets
zijn verschoven. De afbeeldingen van prenten uit de museumcollectie zijn
van hoge kwaliteit, mede dankzij Bekkings ruime drukervaring.
Verschillende fotografen hebben hun tanden stukgebeten op het stadsge-
zicht zelf. Door de omvang en de hinderlijke vernislaag is het resultaat niet
optimaal, maar beter had men het ook niet kunnen doen.
Doorgaans is de auteur vrij nauwkeurig met zijn informatie, maar soms
klopt die niet. Het meisje van het mirakelbeeldje van 1444 kwam bijvoor-
beeld niet uit Nijkerk, maar uit de aangrenzende polder Duist. En de
eigenaar van het pand dat we nu kennen als het Huis met de Paarse
Ruitjes was in 1672 niet Cornelis Sapius (pag. 70). Het gaat hier om de
raad en latere burgemeester Cornelis Sinapius, telg van een bekend
regentengeslacht. De bronverwijzing is ook niet geheel correct, maar ik
kon deze toch eenvoudig achterhalen; hier wordt deze naam wel correct
genoemd. Achterin wordt gemeld dat de foto's uit het Museum komen;
bedoeld is dat de afgebeelde prenten tot de museumcollectie behoren. Dit
zijn echter minieme schoonheidsfoutjes die in het niet vallen bij het genot
om door dit boek te bladeren.
Het Museum heeft Cor van den Braber inmiddels bereid gevonden
mee te werken aan een nieuwe eigentijdse toelichting bij het stadsgezicht,
die volgend jaar moet worden opgeleverd.
Gerard Raven
-ocr page 157-
AUTEURS
Over de auteurs
Paul Brusse is als historicus werkzaam bij het Onderzoekinstituut voor
Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit van Utrecht. Hij publiceerde
verschillende malen over Amersfoort. Samen met Addy Schuurman
verzorgt hij een cursus "Geschiedenis van Amersfoort 1500-1940 aan de
Volksuniversiteit Amersfoort.
Albert van Engelenhoven is sinds 2002 als bouwhistoricus werkzaam bij
het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg.
Arie Keijzer studeerde schoolmuziek aan het Conservatorium te
Rotterdam. Tussen 1972 en 1984 dirigeerde hij een aantal koren. Vanaf
1992 is hij werkzaam in Amersfoort: tot 2000 als directeur RMA, vanaf
2000 als directeur van Scholen in de Kunst.
James C. Kennedy is sinds september 2003 als hoogleraar Nieuwste
Geschiedenis verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Jaap Morel is scheepsarcheoloog en momenteel betrokken bij het
onderzoek naar Romeinse schepen.
Addy Schuurman is historicus. Van 1995 tot 2003 was hij als onderzoeker
werkzaam voor Nyenrode Forum For Economie Research (NYFER).
Samen met Paul Brusse verzorgt hij een cursus "Geschiedenis van
Amersfoort 1500-1940" aan de Volksuniversiteit Amersfoort.
157
-ocr page 158-
ERRATUM
17de eeuwse tuinaanleg van De Heiligenberg.
Collectie: kasteel Haarzuilens.
Behoort bij Jaarboek Flehite 2003 (bijdrage Brongers).
-ocr page 159-
1
Uitgeverij Bekking Amersfoort
Bij de uitgever verschenen in de Amersfortia Reeks:
Deel 1*
DE AMERSFOORTSE KERKEN, kloosters, kapellen en synagoge en hun
geschiedenis tot omstreeks 1850, 108 pagina's, prijs € 11,30.
ISBN 90 6109 0261
Deel 2*
JORDANUS HOORN, een Amersfoortse kunstenaar in zijn tijd
1753-1833
Drs. F. Livestro-Nieuwenhuis, 96 pagina's, prijs € 11,30.
ISBN 90 6109 0296
Deel 3*
DEN TREEK, van marke tot landgoed
W.A.G. Perk, 112 pagina's, prijs € 11,30. ISBN 90 6109 0415
Deel 4
AMERSFOORT GETEKEND, rondgang door een oude stad, 2e druk
Cor van den Braber, 100 pagina's, prijs € 11,30. ISBN 90 6109 0601
Deel 5*
DE DOLLE JONKER, leven en werken van Everard Meyster
(ca. 1617-1679)
Dianne Hamer en Wim Meulenkamp, 112 pagina's, prijs € 11,30.
ISBN 90 6109 1160
Deel 6*
ARCHEOLOGIE EN GESCHIEDENIS van een bouwplaats in
Amersfoort,
Redactie Dr. J.A. Brongers, 120 pagina's, prijs € 11,30.
ISBN 90 6109 1845
Deel 7*
EEN HOFSTEDE GENAAMD RANDENBROEK
W.J. van Hoorn, 125 pagina's, prijs € 11,30. ISBN 90 6109 2000
Deel 8
HOEVELAKEN, 1132-1982
Mr. A. Veldhuizen, 172 pagina's, prijs € 11,30. ISBN 90 6109 3228
159
-ocr page 160-
f
Deel 9
AMERSFOORTSE SOCIËTEITEN
Drs. B.G.J. Elias, 96 pagma's, prijs € 11,30. ISBN 90 6109 3872
Deel 10
TOREN DOOR DE TIJD, bouwen en restaureren in pelgrimsstad
Amersfoort
Cor van den Braber, 178 pagina's, prijs € 11,30. ISBN 90 6109 4305
Deel 11
DE SINT-JORISKERK TE AMERSFOORT, van hofkapel tot kapittelkerk
Drs. Karel Emmens, 224 pagina's, prijs € 13,60. ISBN 90 6109 4429
Deel 12
EEN ZEER OUD EN VOORNAAM COLLEGE, Geschiedenis van de
malen op het Hoogland buiten Amersfoort
Dr. O Dekker, 128 pagina's, prijs € 11,30. ISBN 90 6109 464X
Deel 13
'ZULLEN WIJ NOG TERUGKEEREN...' De jodenvervolging in
Amersfoort tijdens de Tweede Wereldoorlog
Kees Ribbens, 176 pagina's, prijs € 13.60. ISBN 90 6109 5506
Deel 14
HET BURGERWEESHUIS VAN AMERSFOORT
Drs. PJ.J.M. van Wees, 268 pagina's, prijs € 17,90. ISBN 90 6109 5565
Deel 15
ONDERWIJS IN AMERSFOORT 1850-1920, Een voorwerp van
aanhoudende zorg
Dr. M.L.J. Meijer, 224 pagina's, prijs € 19,90. ISBN 90 6109 562X
De met een * aangeduide titels zijn niet meer leverbaar.
160