-ocr page 1-
Historisc
aarboek
A
merstoorten
omstreke
20 O
♦ *f:
.
mm
-ocr page 2-
Flehite
Jaarboek 2005
-ocr page 3-
VAN DE REDACTIE
In zooo ging het, sinds november
1964 bestaande, Tijdschrift Flehite
over in: FLEHITE; Historisch
Jaarboek voor Amersfoort en
Omstreken.
De Uitgeverij
Bekking, verantwoordelijk voor
het ontstaan van vele boeken
over de geschiedenis van onze
stad en omgeving, verzorgde
rond deze eeuwwisseling de
succesvolle start van de nieuwe
reeks. Wij zijn met name
mevrouw drs. G. Seegers en
de heer H.W.R. Bekking, verbon-
den aan deze uitgeverij, dankbaar
voor wat zij gedurende jaren
hebben gedaan om het jaarboek
een constant element binnen
onze stedelijke gemeenschap te
maken.
Vanaf deze aflevering van ons
jaarboek is de Oudheidkundige
Vereniging Flehite
zelf verant-
woordelijk voor de uitgave. De
redactie blijft autonoom en haar
koers blijft in principe ongewij -
zigd. Het is het wetenschappe-
lijke orgaan van onze oudheid-
kundige vereniging. Wij zullen,
in een typografisch en inhou-
delijk aantrekkelijke vorm, de
resultaten van historisch onder-
zoek op de werkterreinen van de
vereniging blijven publiceren.
De stedelijke archeologie, het
regionale archiefwezen, de regio-
nale kunst en cultuur, de monu-
mentenzorg en het onderzoek
van monumenten zullen daarbij
evenwichtige aandacht hebben.
Onderwerpen uit diverse tijd-
perken, van prehistorie tot het
meer recente, zelfs 'nostalgische',
verleden, zouden wij graag
behandeld willen zien.
Iedereen die op deze gebieden
een schriftelijke bijdrage kan en
wil leveren wordt van harte uit-
genodigd contact met de redactie
op te nemen.
-ocr page 4-
Historisch jaarboek
voor Amersfoorten
omstreken
2005
Oudheidkundige Vereniging Flehite
Deel vi
-ocr page 5-
COLOFON
Richtlijnen voor auteurs
Omvang
Een artikel mag maximaal 10.000 woorden (20 pp A4)
bevatten, inclusief bijlagen, eindnoten en/of
bibliografie.
Titel en noten
De auteur zorgt voor een sprekende titel, eventuele
ondertitel, nieuwsgierig makende inleidende alinea
(gemarkeerd gedrukt) en tussenkopjes. Voor verwij-
zingen en titelbeschijvingen worden de regels van het
Nederlands Historisch Genootschap gevolgd.
Redactie
Een auteur kan het beste in een zo vroeg mogelijk
stadium overleg plegen met de redactie.
De redactie kan wijzigingen in de inhoud en structuur
voorstellen. Indien een auteur daarmee niet akkoord
kan of wil gaan, behoudt de redactie zich het recht voor
het artikel te weigeren.
Afbeeldingen
De auteur kiest zelfde illustraties en bestelt deze tijdig
in digitale vorm. Eventuele kosten worden vergoed,
mits vooraf overleg is gevoerd met de redactiesecretaris.
De auteur maakt een lijst van genummerde bijschriften,
met bronvermelding van de afbeelding. Hij/zij geeft in
de tekst aan waar de afbeelding moet komen, bijvoor-
beeld (afb. 1) in vet. Er zou gestreefd moeten worden
naar 1 pagina afbeelding op 3 pagina's tekst.
Aanleveren definitieve kopij
De uiteindelijke versie wordt digitaal aangeleverd in
Word in platte tekst (zonder opmaak), tegelijk met de
illustraties (>30o dpi). De (eind)redactie bepaalt in
overleg met de auteur of eventueel illustraties moeten
vervallen.
Planning
Indien een artikel is geaccepteerd wordt het zo spoedig
mogelijk geplaatst. Dit is echter afhankelijk van de
hoeveelheid kopij en de gewenste variatie per jaarboek.
© 2005 Oudheidkundige Vereniging Flehite
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave
mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt
in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de Oudheidkundige
Vereniging Flehite.
issn 1567-7532
Dit jaarboek verschijnt onder auspiciën van de
Stichting Museum Amersfoort en de Oudheid-
kundige Vereniging Flehite, in samenwerking
met Archief Eemland, het Gemeentelijk Bureau
Monumentenzorg en de Gemeentelijke
Archeologische Dienst.
Redactie
Drs Klaas de Boer
Dr J. Ayolt Brongers (voorzitter en eindredacteur)
Dr Paul Brusse
Drs Max Cramer
Dr Fred van Kan
Drs R.M. Kemperink
Drs Gerard Raven (redactiesecretaris)
Drs Francien Snieder
Redactieadres
Museum Flehite Amersfoort, t.a.v. Gerard Raven,
't Zand 44,3811 GC Amersfoort, tel.: 033-2471104;
fax: 033-4630254; e-mail: g.raven@museum-
flehite.nl
Afbeelding omslag voorzijde
Matthias Withoos, Bosstilleven. Olieverf op doek,
ca 1655,65 x 53 cm. Gesigneerd: M. Withoos
(Museum Flehite, Amersfoort)
Afbeelding omslag achterzijde
De overstroming van 1916
Grafische vormgeving
Ronald Boiten en Irene Mesu, Amersfoort
Druk
Drukkerij Van Beek, Hooglanderveen
-ocr page 6-
INHOUD
6
132 Jasper van Wittel (ca 1652-1736)
Een Amersfoortse schilder in Italië
— M.W. HEIJENGA-KLOMP
7
148 Het gemeentelijk ziekenhuis
voor besmettelijke ziekten
Op het terrein van het Hofje Armen de
Poth (1874-I9O4) — D.C. HOEVERS
8
158 Boerderijen binnen en buiten de
stad jaaroverzicht archeologie
2004— MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST,
FRANCIEN SNIEDER
9
166 Jaaroverzicht monumentenzorg
2004— MAX CRAMER, ALBERT VAN
ENCELENHOVEN, SANDRA HOVENS EN JAAP
VERNHOUT
176 Literatuuroverzichten boekbespreking
2004
1
6 Polders in het Amersfoortse
stadsgebied — j. AYOLT BRONGERS
2
22 Tussen Keulen en Parijs ligt
de weg naar Leuven
Studiegedrag van Amersfoortse
studenten aan universiteiten
(137O-1650) — LEEN ALBERTS
3
64 De herontdekking van
malenhoeveTen Bosch
Het Hooglandse goederenbezit van
het kapittel van Sint-Pieter en de rol
van Amersfoortse regentenfamilies
1280-1650/Deel II — CERARD RAVEN
4
94 De VUUrStOlp — ANDRÉ CLAZINC
5
108 Matthias Withoos
(ca. 1627-1703) en zijn kinderen
Een Amersfoortse schildersfamilie
— M.W. HEIJENGA-KLOMP
-ocr page 7-
J. AYOLT BRONGERS
Polders in het
Amersfoortse
-ocr page 8-
Iedereen realiseert zich dat het land rond de huidige Eem
door regelmatige inpoldering gewonnen is op de Zuiderzee
totdat de vorming van Eemland stopte bij de kustlijn ter
hoogte van Spakenburg.1 Het is merkwaardig dat deze
polderwerken lijken te zijn begonnen iets noordelijk van de
tweede stadsmuur van Amersfoort. Zou ditverlanden en
inpolderen niet eerder, al in het huidige stadsgebied,
aangevangen zijn? Deze vraag staat centraal in dit artikel.
Inleiding
Historici en archeologen proberen al lang
inzicht te krijgen in de pre-stedelijke en
vroege stedelijke ontwikkeling van het
gebied rond de voorde, dat sinds 1028 als
Amersfoirde bekend staat. De precieze
ligging van deze voorde is overigens nog
steeds onbekend. Een belangrijk discussie-
punt hierbij is de loop van het natuurlijke
naamgevende water door het latere stads-
gebied, immers de stadsnaam betekent:
voorde (= doorwaadbare plek) door de
Amer (= Eem).2 Dit water wordt in jjy in
de bekende schenkingsakte van Karel de
Grote Hemus genoemd. De woorden: A(a),
E(e), Ha, Amer, Hemus en Eem betekenen
in verschillende delen van ons land, in ver-
schillende tijden, tvater. Zij zijn uiteindelijk
verwant met het latijnse aqua. Kennis van
de oorspronkelijke loop van dit water in het
stadsgebied is minimaal nodig om achter
de ligging van de voorde te komen.3
Iets oostelijk van Amersfoort komt een
aantal beken in de Gelderse Vallei bijeen.
Hiervan zijn de Heiligenberger- of Lunter-
sebeek en de Barneveldsebeek de voor-
naamste; al het daarin, via zijbeken, verza-
melde water verdwijnt via de, noordelijk
van Amersfoort stromende, huidige Eem
naar de randmeren van het IJsselmeer. Het
IJsselmeer heette vroeger, vanaf de tijd die
wij beschrijven, Zuiderzee, vóór ca. 1170
Almere.
De in 777genoemde Hemus is niet iden-
tiek aan de huidige Eem. Algemeen wordt
aangenomen dat de Hemus min of meer
stroomde in het bed van de huidige
Heiligenberger- of Luntersebeek. Oostelijk
langs dit stroombed komt het toponiem
Hamersveld voor: een gebied (veld) langs
de (H)Amer. Ook komt westelijk van de
Heiligenbergerbeek één van de vier in 777
genoemde foreesten (Hengistscoto = het
huidige Henschoten) voor. Rond de achtste
eeuw was het gebied rond de huidige Eem
een nat veenkussen waarin water zeer lang-
zaam ongestructureerd of soms in prielen
of kreken (met water gevulde geulen in bui-
tendijkse grond) noordwaarts vloeide.
In het huidige stadsgebied gebeurt het:
daar gaat de groep 'Vallei-wateren' over
in de huidige Eem. Helaas is dit, in de stad
gelegen, overgangsgebied, zoals in oude
steden gebruikelijk, met een 2a4m dikke
laag materiaal afkomstig van de aanleg der
grachten en met door de stadsbewoners
gestort afval bedekt. Bovendien hebben
1  C. Dekker en
M. Mijnssen-
Dutilh, De Eem-
landtsche Leege
Landen; Ontginnin-
gen rondde mond
van de Eem in de
i2e
en 13* eeuw
(Utrecht 1995)
2  W. de Gans,
'De voorde(n) van
Amersfoort',
De Kroniek.
Nieuwsbrief
Historisch Amers-
foort
5:2 (juni 2003)
6-8.
3j.A.Brongers,
'Een groet uit de
Eem-veste: de
vroegste stedelijke
ontwikkeling van
Amersfoort', in:
P.J. Woltering e.a.
(red.), Middel-
eeuwse Toestanden
[= Festschrift
Sarfatij] (Amers-
foort/Hilversum
2002) 269-279 en
de reactie daarop:
-ocr page 9-
J. AYOLT BR.ONCERS
waarts te stromen door pakketten veen, klei
en zand, die van dit deel van de Zuiderzee
een met modder en moeras gevuld water-
gebied maakten; deze vlakte reikte tot in
de kern van het latere stadsgebied.
Archeologisch onderzoek heeft aange-
toond dat het gebied aan de Hof-zijde van
de Langestraat het eerst bewoond is ge-
raakt.4 Daar vond de pre-stedelijke ontwik-
keling plaats.5 Rond 1170 zijn er krachtige
stormvloeden, die grote modderige stuk-
ken grond in het Almere wegsloegen waar-
door de waterafvoer naar het noorden ver-
beterde. Het bij Amersfoort uit de Gelderse
Vallei samenkomende water kan dan afstro-
men naar de Noordzee via de in die tijd ont-
stane Zuiderzee. De, latere, Hof-zijde van
de stad wordt in principe droger en daar-
door bewoonbaar. Men moet zich 'de
mond' van dit water (een aanzet tot de hui-
dige Eem) voorstellen als een systeem van
prielen of kreken in de resten van de mod-
der: dit gebied werd aan de noordzijde
begrensd door de Zuiderzee. Een van de
verder doorlopende prielen zal later als
Oude Eem bekend staan.
Binnen zo'n nat gebied kan, door ver-
schillende processen of technieken, aanwas
van voor mensen bruikbare grond plaats-
vinden. Door de bijbehorende rivier, in ons
geval de Hemus, worden vanuit het achter-
land grote hoeveelheden zand aangevoerd
waardoor het mondingsgebied verzandt.
Dit verzandingsgebied kan middels een dijk
gestabiliseerd worden; wil men de mond of
een deel ervan open houden dan moet er
gebaggerd worden. Ook is het mogelijk
water in de rivier door middel van een sluis
tijdelijk'op'te houden en periodiek, na
opening van deze sluis, de krachtige water-
stroom het zand weg te laten spoelen: het
spuien. Zo'n spuisluis bevond zich ter
deze bewoners om allerlei redenen nieuwe
waterlopen gegraven en oudere gedempt.
Ik denk aan het maken van grachten ter ver-
dediging van de stad of voor de verbetering
van de waterafvoer en aan demping van
waterom woon- of marktgebied te winnen.
Gelukkig schemert er zo af en toe in de hui-
dige situatie nog iets door van een vroegere
structuur. Hulp van archivalische bronnen
kan voor het Amersfoortse gebied ternau-
wernood verwacht worden; het stadsarchief
begi nt pas rond 1340. Daarnaast werden
toentertijd de details van technische zaken,
zoals dempen en graven niet in ontwerp-
tekst of-tekeningen vastgelegd. Er waren
grondwerkers, ervaringsdeskundigen, die
het benodigde werk naar beste weten en
kunnen uitvoerden. Er was misschien een
centraal sturend gezag, maar het is ook heel
goed mogelijk dat, vooral in het begin, klei-
ne werken individuele initiatieven waren;
net als tot voor kort in de Waddenzee, waar
particuliere kleinschalige bedijking van de,
op natuurlijke wijze opgewassen, kwelder
tot definitieve landwinst leidde.
Amersfoort en het
mondingsgebied van de
Hemus
De Eem komt tegenwoordig, via het Eem-
land, als een scherp gedefinieerde water-
loop iets noordelijk van Eemdijk in het
Randmeer, een deel van het IJsselmeer, uit.
Deze situatie is door menselijke activiteit
ontstaan en wordt door strenge waterbe-
heersing en dijkcontrole onderhouden. In
de tijd rond en na het ontstaan van Amers-
foort was dit geheel anders.
In het gebied van het latere Amersfoort
kwam water uit de Gelderse Vallei samen.
Dit water had na ca 1170 de neiging noord-
M. Mijnssen-
Dutilh,'Metde
voeten in het
water of het
belang van de
tweede beek,'
Flehite. Historisch
Jaarboek voor
Amersfoort en
omstreken
4
(2003) 134-144.
4  Brongers, Een
groet uit de Eem-
veste, 275
5  Er is wel enige
oudere (ne eeuw-
se) bebouwing
gevonden bij de
Scherbiersteeg.
Deze heeft echter
niets te maken
met de (pre)ste-
delijke ontwikke-
ling van Amers-
foort. Deze be-
bouwing ligt op
een noordelijke
uitloper van de
Utrechtse Heuvel-
rug. Het is wel
goed mogelijk dat
deze nederzetting
Amersfoirde
heette en de tien-
den opbracht
waarvan in 1028
sprake is.
-ocr page 10-
POLDERS IN HET AMERSFOORTSE STADSGEBIED
hoogte van de Beiaardschool aan het Spui.
Een veen/klei-gebied kan men, tegen
vloed en daarmee tegen landafslag bescher-
men door het te omgeven met een dijk.
Het nog aanwezige of ingeregende water
kan men met eenvoudige doorgangen in de
dijk, waarin een in één richting beweegbare
deur (een klepduiker), bij eb afvoeren. Bij
vloed sluit de deur door de druk van het
buitenwater en zo is het gewonnen gebied
beschermd.
Echter, om grond werkelijk droog en ge-
schikt voor wonen, landbouw en veeteelt te
maken en te verdelen onder de bevolking is
meer nodig. Er moet een fijnmazig systeem
van evenwijdige afwateringsslootjes aange-
legd worden, die met name het regenwater
via grotere watergangen en de prielen op
het open water lozen. Dit fijnmazige sys-
teem van waterafvoer noemt men percele-
ring. Aangezien perceelsgrenzen vaak ook
eigendomsgrenzen zijn, blijven zij meestal
ook herkenbaar als kadastrale grenzen in de
latere stedelijke bebouwing. De dominante
richting ervan binnen de afwateringsblok-
ken speelt een rol bij de herkenning van
ontgin ningseenheden.
De hulpmiddelen bij
het onderzoek
Eerst beschrijf ik de methoden om de
bedekkende lagen als het ware af te pellen
en zo een eerste inzicht te krijgen in de
stedenbouwkundige technieken in het
Amersfoortse verleden. Vervolgens worden
deze toegepast op een klein gedeelte van
de stad. In de loop van volgende jaren zal
mogelijk zo de gehele binnenstad van
Amersfoort afgepeld worden waardoor we
een vollediger kijk krijgen op de diverse
fasen van de stad en de rol die de rivier
daarbij speelde. Misschien worden dan
uiteindelijk de voorde of de voorden gelo-
kaliseerd.
hoogtelijnen — De hoogtelijnen van
het straatoppervlak geven inzicht in de
hoogteverschillen van het oorspronkelijke
oppervlak waarop Amersfoort zich ontwik-
kelde; de oorspronkelijke hoogteverschillen
zijn weliswaar wat afgevlakt, maar nog
steeds zichtbaar. Hoogtegegevens zijn voor
grote delen van de stad beschikbaar.
In de laatste jaren is er een nieuwe me-
thode ontwikkeld om zeer nauwkeurig
hoogteverschillen aan het aardoppervlak
in kaart te brengen. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van een laserbundel geprojecteerd
vanuit een vliegtuig; deze kaatst op het
aardoppervlak terug en wordt weer in het
vliegtuig opgevangen. De terugkaatsingtijd
wordt omgezet in door de bundel afgelegde
afstand (bepaald door de hoogte van het
aardoppervlak). De zo verkregen hoogtege-
gevens zijn opgeslagen in het Actueel
Hoogtebestand Nederland
(ahn). Vanuit dit
bestand kunnen grijswaarde-kaarten ver-
vaardigd worden; hierin zijn hoogtever-
schillen van ca 3 cm te visualiseren (kaart
7a-b; op kaart 7b zijn enige straten ter
oriëntatie ingetekend). Een voordeel van
deze methode is dat in een stad als
Amersfoort de hoogteverschillen in een
vlieguur te meten zijn. Een nadeel zijn de
hoge gebouwen in het stadsgebied; in ons
onderzoeksgebied zijn echtereen paar
grote tuinen en de gebouwen kunnen elec-
tronisch uitgefilterd worden.
ARCHEOLOGISCH
onderzoek — Dit is de meest letter-
lijke vorm van 'afpellen'. Men krijgt direct
zicht op de dieper liggende lagen en uitein-
-ocr page 11-
^$&
SL.------»
i
my
1 Van Deventer ca. 1570
2 Braun en Hogenberg ca. 1580
-ocr page 12-
3 Blaeu 1649
4 Thomkins 1846
-ocr page 13-
Van Vooren en Wagemaker.
Het onderzoeksgebied in
1888. Met de cijfers 1-3 is de
ligging van een archeolo-
gisch profiel aangegeven
met verschillende fasen van
een naar het oosten opschui-
vende oever van de Oude
Eem.
goed gemaakte kaart herkenbaar; zij mogen
geïnterpreteerd worden als gebieden die
vanuit één idee opgezet zijn. Voor Amers-
foort zijn voor dit type onderzoek de kaar-
ten van D.J. Thomkins (1846) en die van
I. van Vooren en P. Wagemaker (1888) van
nut. Het onderzoek kan achtereen bureau
uitgevoerd worden. Het kan dienen om
op efficiënte wijze richting te geven aan
andere onderzoeksmethoden. De kada-
strale minuutplannen uiti824zijn minder
geschikt omdat de meetkundige basis daar-
van, vooral over grotere afstanden, minder
goed is.
Water- of gebieds- of
straatnamen — In Amersfoort
komen hiervoor in aanmerking: Het Havik,
De Maath, Sprengel en een tot nu onbegre-
pen naam als Bolderstraat. Deze laatstge-
RICHTING VAN PERCELERING OF
verkaveling — Dit is de richting van
de langste eigendomsgrens van een bezit-
ting. Meestal lopen deze grenzen van de
verschillende bezittingen - in een duidelijk
herkenbaar 'blok' - evenwijdig. In een vol-
gend blok is de richting ten opzichte van de
eerste mogelijk wat gedraaid; soms zijn
blokken door straten gescheiden. Deze
blokken zijn duidelijk op een meetkundig
delijk op het oorspronkelijke oppervlak.
Een moeilijkheid is dat het, voor deze vorm
van onderzoek benodigde, grondwerk kost-
baar en niet overal uitvoerbaar is omdat de
bovengrond, zeker in de stad, meestal eco-
nomisch in gebruik is. Een eigenaar ziet ook
zijn tuin niet graag aangetast; tijdens bouw-
werkzaamheden buiten de tuinen kon
echter het profiel op kaart 5 opgenomen
worden.
^
-ocr page 14-
goed gemaakte kaart herkenbaar; zij mogen
geïnterpreteerd worden als gebieden die
vanuit één idee opgezet zijn. Voor Amers-
foort zijn voor dit type onderzoek de kaar-
ten van D.J. Thomkins (1846) en die van
I. van Vooren en P. Wagemaker (1888) van
nut. Het onderzoek kan achter een bureau
uitgevoerd worden. Het kan dienen om
op efficiënte wijze richting te geven aan
andere onderzoeksmethoden. De kada-
strale minuutplannen uiti824zijn minder
geschikt omdat de meetkundige basis daar-
van, vooral over grotere afstanden, minder
goed is.
Water- of gebieds- of
straatnamen — In Amersfoort
komen hiervoor in aanmerking: Het Havik,
De Maath, Sprengel en een tot nu onbegre-
pen naam als Bolderstraat. Deze laatstge-
RICHTING VAN PERCELERING OF
verkaveling — Dit is de richting van
de langste eigendomsgrens van een bezit-
ting. Meestal lopen deze grenzen van de
verschillende bezittingen - in een duidelijk
herkenbaar 'blok' - evenwijdig. In een vol-
gend blok is de richting ten opzichte van de
eerste mogelijk wat gedraaid; soms zijn
blokken door straten gescheiden. Deze
blokken zijn duidelijk op een meetkundig
delijk op het oorspronkelijke oppervlak.
Een moeilijkheid is dat het, voor deze vorm
van onderzoek benodigde, grondwerk kost-
baar en niet overal uitvoerbaar is omdat de
bovengrond, zeker in de stad, meestal eco-
nomisch in gebruik is. Een eigenaar ziet ook
zijn tuin niet graag aangetast; tijdens bouw-
werkzaamheden buiten de tuinen kon
echter het profiel op kaart 5 opgenomen
worden.
13
-ocr page 15-
6 Bonne-bladen 408 (1870) + 428 (1872)
Waterschap De Drie Sluizen (1924).
De loop van de Oude Eem op een kaart
van het Waterschap De Drie Sluizen
(1924). In de cirkel is de plaats van het
Huis van de Heer van Isselt aangegeven;
deze klaagde in 1328 dat zijn land tussen
Oude Eem en Eem (bij de huidige Drie
Sluizen) voor hem moeilijk bereikbaar
was geworden. De halve cirkel sluit het
onderzoeksgebied in.
o
hoekige gebied begrensd door de Bloemen-
dalsestraat, 't Zand, Grote Spui en Plant-
soen Noord. In dit gebied bevinden zich de
Sint Agathastraat, de Bolderstraat (thans
deels opgenomen in de Boldershof) en de
straat 'Achter het Oude Weeshuis'. Een deel
van de ruimte wordt ingenomen door de
tuinen behorend bij het geboortehuis van
Van Bemmel en bij de ernaast gelegen Sint-
Aagtenkapel.
Het onderzoeksgebied is afgebeeld op de
kaarten 1 tot 5; deze zijn zodanig georiën-
teerd dat het noorden boven is. Op de oud-
ste kaart van Amersfoort gemaakt door Van
Deventer (kaart 1) is de huidige Eem correct
afgebeeld, de Oude Eem is niet getekend.
Ook de kaarten 2 en 3 geven de Eem cor-
rect; de Oude Eem is echter op verschillen-
de posities geplaatst. Dit laatste kan wijzen
op verplaatsing van de Oude Eem in de
loop der tijd; het kan ook een tekenfout
zijn. Pas de kaart van Thomkins (kaart 4) is
slechts de huisnaam 'Het Sluisje' (Muur-
huizen 199; oudste vermeldingi492) be-
kend. Mogelijk betreft dit een voorloper van
de sluis voorde Beiaardschool aan het Spui.
Ons onderzoeksgebied
tussen Grote Spui en
Bloemendalsestraat
Het in deze publicatie te beschrijven onder-
zoek vond plaats in het min of meer recht-
6 Het gaat om de
stadshistoricus
Abraham van
Bemmel, die in
1760 de Beschrij-
ving van de Stad
Amersfoort
liet
verschijnen.
Thans is hier
('t Zand 39) het
noemde naam zal o.a. onderwerp van deze
publicatie zijn. Voor dit onderzoek zijn ook
oudere, meetkundig niet zo precieze,
kaarten van belang, als ze maar namen
aangeven zoals de kaart van Blaeu (1649).
huisnamen — De bekende huisnamen
zijn overwegend van recente (vanaf de ve
eeuw) datum. Mogelijk levert nader archief-
werk ons oudere huisnamen op. In Amers-
foort is voorlopig, voor dit type onderzoek,
15
-ocr page 16-
6 Bonne-bladen 408 (1870) + 428 (1872)
Waterschap De Drie Sluizen (1924).
De loop van de Oude Eem op een kaart
van het Waterschap De Drie Sluizen
(1924). In de cirkel is de plaats van het
Huis van de Heer van Isselt aangegeven;
deze klaagde in 1328 dat zijn land tussen
Oude Eem en Eem (bij de huidige Drie
Sluizen) voor hem moeilijk bereikbaar
was geworden. De halve cirkel sluit het
onderzoeksgebied in.
o
hoekige gebied begrensd door de Bloemen-
dalsestraat, 't Zand, Grote Spui en Plant-
soen Noord. In dit gebied bevinden zich de
Sint Agathastraat, de Bolderstraat (thans
deels opgenomen in de Boldershof) en de
straat 'Achter het Oude Weeshuis'. Een deel
van de ruimte wordt ingenomen door de
tuinen behorend bij het geboortehuis van
Van Bemmel en bij de ernaast gelegen Sint-
Aagtenkapel.
Het onderzoeksgebied is afgebeeld op de
kaarten 1 tot 5; deze zijn zodanig georiën-
teerd dat het noorden boven is. Op de oud-
ste kaart van Amersfoort gemaakt door Van
Deventer (kaart 1) is de huidige Eem correct
afgebeeld, de Oude Eem is niet getekend.
Ook de kaarten 2 en 3 geven de Eem cor-
rect; de Oude Eem is echter op verschillen-
de posities geplaatst. Dit laatste kan wijzen
op verplaatsing van de Oude Eem in de
loop der tijd; het kan ook een tekenfout
zijn. Pas de kaart van Thomkins (kaart 4) is
slechts de huisnaam 'Het Sluisje' (Muur-
huizen 199; oudste vermeldingi492) be-
kend. Mogelijk betreft dit een voorloper van
de sluis voorde Beiaardschool aan het Spui.
Ons onderzoeksgebied
tussen Grote Spui en
Bloemendalsestraat
Het in deze publicatie te beschrijven onder-
zoek vond plaats in het min of meer recht-
6 Het gaat om de
stadshistoricus
Abraham van
Bemmel, die in
1760 de Beschrij-
ving van de Stad
Amersfoort
liet
verschijnen.
Thans is hier
('t Zand 39) het
noemde naam zal o.a. onderwerp van deze
publicatie zijn. Voor dit onderzoek zijn ook
oudere, meetkundig niet zo precieze,
kaarten van belang, als ze maar namen
aangeven zoals de kaart van Blaeu (1649).
huisnamen — De bekende huisnamen
zijn overwegend van recente (vanaf de ve
eeuw) datum. Mogelijk levert nader archief-
werk ons oudere huisnamen op. In Amers-
foort is voorlopig, voor dit type onderzoek,
15
-ocr page 17-
J. AYOLT BRONGERS
bij de 300 gedraaide richting. Deze draaiing
vindt plaats ter hoogte van een op de kaart
aangegeven sluis (een versmalling van het
Spui-water). De nieuwe richtingwijst naar
de stadsgracht, die bij Plantsoen Noord
behoort.
A3 — Op de foto (foto 1) van de over-
stromingvan 1916 ziet men dat het water
tot even voorbij de Beiaardschool loopt;
kennelijk is de grond naar't Zand toe hoger.
Waarschijnlijk is daarom het Sint-Aagten-
klooster met kapel juist daar gebouwd; hier
is een verhoging in de stedelijke onder-
grond. Zo'n zwaar stenen gebouw moest
goed en droog gefundeerd kunnen worden.
conclusie — de onder A3 genoemde
verhoging ('t Zand) is kennelijk het eerst
geperceleerd en zo voor bebouwing ge-
schikt gemaakt. Daarna is meer grond voor
bebouwinggeschikt gemaakt en is de
onder A2 genoemde richting in gebruik
gekomen.
B — Ik ga nu met de verdere beschrijving
uit van de Bloemendalsestraat:
Bi — De Bloemendalsestraat is één van
de twee straten in onze stad met een boch-
tig, slingerend, verloop. Naar onze mening
is het een weg die langs water is ontstaan
en uiteindelijk ook een dijkfunctie heeft
gekregen.
B2 — Er is in ons gebied een duidelijk
blok gemarkeerd door de Bloemendalse-
straat, de Bolderstraat en Plantsoen Noord.
Wij zien dat als landaanwas en een ontgin-
ning in een zuidelijke uitloper van de
Zuiderzee. De Bolderstraat heette op de
in 1649 door J. Blaeu uitgegeven kaart:
'Wallestraat'. Deze vermelding staat echter
alleen, in het stedelijk archief komt deze
naam niet voor; daarentegen komt Bolder-
straat regelmatig voor.9 Bolderstraat is een
herinnering aan de 'bolders' waaraan sche-
meetkundig correct. Het begin van de
Oude Eem is een onderdeel van de water-
partij in de tuin van burgemeester F.D.
Graaf Schimmelpenni nek (1854-1924);
het lijkt dat de Oude Eem daar met twee
prielen bij de stadssingel ontspringt (zie
ook kaart 6).
Dit laatste wordt bevestigd door archeo-
logisch onderzoek; op kaart 5 is met de
getallen 1,2 en 3 een profielwand aangege-
ven. Bij 1 werd daar de oorspronkelijke
oever van een natuurlijk water (een water
aanvoerende priel van de oorspronkelijke
Eem) aangetoond; deze oever bleek in de
He eeuw (voorzien van een beschoeiing)
naar het oosten verplaatst te zijn. Tenslotte
werd oostelijker een i9e eeuwse beschoei-
ing aangetroffen precies op de plaats van de
rand van een deel van de waterpartij beho-
rend bij de tuin van Schimmelpenninck.7
Ik bestudeerde vooral de perceelsrichtin-
gen, straatnamen en andere details zoals
die te zien zijn op de kaart van Van Vooren
en Wagemaker uit 1888. (kaart 5). Zij is
meetkundig juist en nog niet zo gemoder-
niseerd dat zij het contact met het verleden
verloren heeft.
A IK BEGIN DE BESPREKING
AAN DE GROTE SPUI-ZIJDE:
Ai — Aan het begin van het Grote Spui
(aan de't Zand-zijde) is een percelering
loodrecht op het Spui, die de tuin van Van
Bemmel (thans: Van Daatselaar/Leenknegt)
in steekt. De richting is min of meer even-
wijdig aan't Zand.
A2 —Ter hoogte van de Beiaardschool
(Grote Spui 9 en 11) verandert de percele-
ringsrichting: ten opzichte van de eerste is
hij ca.300 gedraaid. De Beiaardschool zelf
bestaat uit twee huizen met ieder een eigen
kadastrale richting. Nummer 9 behoort bij
de onder Ai genoemde richting; nummer n
notariskantoor
Leenknegt geves-
tigd.
7  T. d'Hollosy,
De Oude Eem in
opgravingen,
Kroniek7:1 (maart
2005) 10-11
8  De andere is de
Hellestraat in zijn
oorspronkelijke
vorm.
9  In W.F.N, van
Rootselaar,
Amersfoort 77j-
1580, Amersfoort
(2 dln, Amers-
foort 1878) n 370
wordt de Bolder-
straat al in 1565
vermeld.
-ocr page 18-
POLDERS IN HET AMERSFOORTSE STADSCEBIED
7a Kosian 2004.
Hoogteverschil-
lenkaart (op
basis van het
ahn) van het
onderzoeks-
gebied,
wit = hoogst
(overwegend
bebouwing)
lichtgrijs-grijs-
donkergrijs =
hoog-lager-
laagste gebied
(laagst = opper-
vlak water Spui)
7b Kosian 2004
met Van Vooren
en Wagemaker
1888.
Dezelfde kaart
met enige
topografische
informatie uit
de kaart van
1888 en inter-
pretatie.
V
-ocr page 19-
). AYOLT BRONCERS
pen met landvasten aan de wal werden
gelegd. De perceelsrichtingen gaan van
de straatjes uit; men heeft de percelen naar
binnen toe aangelegd, nadat men eerst een
dijkje (de wal) had geconstrueerd.
B3 — Een volgend blok dient zich aan: het
is begrensd door Bolderstraat, Achter het
Oude Weeshuis, het Sint Agatha straatje en
het Plantsoen Noord. De perceelsgrenzen
gaan (net als bij B2) van de omliggende
straatjes uit. De perceelsgrenzen staan min
of meer loodrecht op zowel de Bolderstraat
als op het Sint Agathastraatje. Dit laatstge-
noemde straatje heette ook wel Pisstraatje;
gedurende de gehele i8e eeuw worden beide
namen in documenten alternerend gebruikt;
later prefereerde men de nettere naam. Het
woordelement 'pis' komt ook voor bij een
ander Amersfoorts toponiem, nl. de Pis-
heuvel bij de Calgenberg; hieruit stroomde
continu (artesisch) water. In een vroegere
publicatie meende ik dat de naam van het
straatje iets met het transport van menselij-
ke urine ten behoeve van de textielbewer-
king te maken kon hebben.10 Thans meen ik
dat het woord zeer wel iets met (snel) stro-
mend (Eem)waterte maken kan hebben.
conclusie — er wordt tweemaal ach-
tereen (sub B2en B3) land gewonnen op het
water; er zijn twee polders ontstaan.
C — De oude gebouwen Sint Aagten-
klooster en het Oude Weeshuis:
Ci — Onder A3 stelde ik, op grond van de
overstromingswaarneming, dat het Sint
Aagtenklooster op een (geringe) verhoging
in de ondergrond gebouwd is; daarop lag de
eerstgenoemde (Ai) percelering. Het Oude
Weeshuis, een stenen gebouw, is ook op
zo'n hoogte gebouwd, (kaart 7a-b). Deze
hoogten (zandplaten in het mondingsge-
bied) zijn het eerst in cultuur gebracht en
verkaveld.
D — Het buitenstedelijk tuingebied
noordelijk van Plantsoen Noord:
Di — Dit tuingebied met waterpartij is
aangegeven op zowel kaart4(Thomkins,
1846) als op 5 (Van Vooren en Wagemaker,
1888). Hier bevond zich de tuin van Schim-
melpenninck. Op deze kaarten is te zien
hoe beide takken van de waterpartij in deze
tuin in verband staan met de Oude Eem.
Eén van beide takken komt precies uit
tegenover het onder B3 besproken Pis-
straatje. Het is dan ook zeer verleidelijk het
Pisstraatje in verband te brengen met de
Oude Eem. Trouwens voor de andere tak in
de tuin van Schimmelpenninck geldt dit
verband, zij het in iets mindere mate, ook.
Beide takken komen dicht genoeg in de
buurt van het Pisstraatje. Men moet ze
mijns inziens zien als resten van prielen in
wat eens een moerassig gebied was.
E — Het tuingebied achter de Sint
Aagtenkapel:
Ei —Vaak wordt gezegd dat de Oude
Eem gevoed werd vanuit een poortvormige
opening, een'heul', in de kademuur van de
Westsingel/Havik door een duiker onder
het geboortehuis van Van Bemmel ('t Zand
39). Thans (2005) is dit zeker niet zo: de
duiker is onder het betrokken huis dicht-
gezet. In de tuin loopt het waterspoor door
tot de noordelijke stadsgracht. Er is een
zijtak naar de achterzijde van Grote Spui 17,
waar zich sinds 1643 de watermolen van
Marten Codde c.s. bevond.
Op de stadsplattegrond van Jacob van
Deventer (ca 1560) komt de Oude Eem niet
voor en volgens Blaeu zou zij ongeveer uit-
komen op de plaats van de 'duiker-Eem'. Op
kaart 7 is westelijk van het cirkelvormige
lage gebied een (met een smalle rechthoek
gemarkeerde) min of meer N-Z lopende
laagte in de tuin van Van Bemmel zichtbaar.
10 J.A. Brongers,
Historische en-
cyclopedie van
Amersfoort
(Amersfoort
1998) 232 s.v.
Pisstraatje. De
uitgegeven versie
van de Blaffert
(i755) 52 geeft
Sr Aagtenstraatje;
hier woonde op
perceel 874 de
blauwverversfa-
milie Kloot, die
de urine best kon
gebruiken bij het
verfproces.Van
Rootselaar,
Amersfoort, 11
347 geeft in 1551
al: St Aagten
straatgen.
-ocr page 20-
POLDERS IN HET AMERSFOORTSE STADSCEBIED
Wij houden het zeer goed voor mogelijk dat
een deel van een voedende priel van de
Oude Eem in de i7e eeuw is gebruikt om de
molen van Codde aan te drijven.
Nadere differentiëring van het verlanden
van dit zuidelijk deel van de Zuiderzee is
niet mogelijk omdat de hier besproken
grote tuingebieden niet in percelen op-
gedeeld zijn.
Synthese
Op grond van de beschreven waarnemin-
gen aan de verschillende perceelsrichtin-
gen, de verhogingen in het terrein, de
straatnamen en het water op verschillende
kaarten in het onderzochte gebied, ontstaat
het volgende beeld.
Het onderzoeksgebied was oorspronke-
lijk gevuld met wateren/of meteen nat
zand/klei/veen mengsel. Ik zie hier een
modderig gebied met prielen of kreken aan
de zuidelijke rand van de Zuiderzee. Hier en
daar waren zandige ophogingen, mogelijk
ontstaan door verzanding van het mon-
dingsgebied van de oude uit de Vallei
komende Hemus. Hierop kon gebouwd
worden. Zowel vanuit de Spui-zijde en de
Bloemendalsestraat-zijde als vanuit de, wat
later heette, 't Zand-zijde is dit gebied door
kleinschalige ontginningen geleidelijk aan
dichtgezet. Het uit de Vallei komende water
stroomde eerst vrijuit, maar werd allengs
door verzandingen bewuste inpoldering
ingesloten tot het, ter hoogte van wat nu de
tuin van Van Bemmel genoemd wordt, ver-
werd tot een aantal prielen die de Oude
Eem gingen voeden.
Omstreeks de tijd dat dit gebied was
ingepolderd, mogelijk iets vroeger, kwam
het later zo genoemde Eemland ten noor-
den van Amersfoort aan de beurt." Ook
hier waren lage zandopduikingen (waarop
al sporen van bewoning uit de Karolin-
gische tijd) kernen van ontginningen. Vanaf
het midden van de 13e eeuw vormde het al
een apart district met een eigen bisschop-
pelijke vertegenwoordiger: de schout van
Amersfoort en Eemland. Aan de aanslib-
bingvan Eemland kwam pas in de 20e eeuw
een einde.
Verdere ontwikkeling
De toenemende versmalling van de Oude
Eem hinderde het waterverkeer naarde
hoofdmassa van de Zuiderzee. De daarmee
gepaard gaande vermindering van de
stroomsnelheid bevorderde de verzanding
ook. Daartoe moest het Spui verbreed en
doorgetrokken worden. In principe was het
Spui er al, maar dit liep niet zo ver als van-
daag door. Mijns inziens bereikte het al
open water ter hoogte van wat nu de
Beiaardschool is. Op de kaart van Blaeu is
daar een versmalling met sluisje te zien; de
schepen liggen tussen dit punt en de
Koppelpoort; zij kunnen kennelijk niet de
stad in. Ook op latere kaarten komt deze
versmalling voor. (De huidige dubbele
sluisdeur-combinatie is een recente con-
structie uit de jaren 1930.) Bovendien loopt
de richtingvan de percelering aan de Grote
Spui-zijde niet door naar die van de Kleine
Spui-zijde; dit betekent dat de ontginning
van de beide zijden onafhankelijk van elkaar
was. Na de Beiaardschool, dus na de spui-
sluis, loopt de ontginningsrichting wèl door
over het water: zij horen in feite bijeen.
Pas later, na deze laatste ontginning, is de
afwatering in de richting gegraven naar wat
later de Koppelpoort werd, evenals het ver-
dere brede water tot De Drie Sluizen, waar
de Oude Eem in de Eem komt. Zo werd het
11  Dekkeren
Mijnssen-Dutilh,
a.w.
12  De Koppel-
poort werd later
gebouwd (date-
ring op grond van
de architectuur ca
1400). De oudste
schriftelijke ver-
melding is van
1427 als Spoei-
poort; de oudste
vermelding van
Spoeijeis van
1389-
13  Uit Rotterdam
zijn i3e eeuwse
houten klepdui-
kers bekend; cf.
BOOR balans^;
archeologisch
onderzoek in het
tracé van de
Willemsspoortun-
nel te Rotterdam
(Rotterdam 1997)
124-125. Voor
andere methoden
om water te ver-
wijderen vóór de
invoering van
windbemaling,
zie: A. Bicker
Caarten, Middel-
eeuwse watermo-
lens in Hollands
polderland
i40//'o8 - rond-
om
1500 (1990)
19
-ocr page 21-
J. AYOLT BRONCERS
De vraag is nu: was dit natte gebied, naar
de richtingvan de kern van de huidige stad
gerekend, groter? Ik meen daarop een
bevestigend antwoord te kunnen geven.
De Bloemendalsestraat kan worden door-
getrokken via de Bloemendalse Binnen-
poort over het Havik, vervolgens door de
niet meer bestaande Havickerstraat naar
Achter het Oude Stadhuis en de Hof.
Ook de Krommestraat en het Grote Spui
liggen in eikaars verlengde, zeker als men
bedenkt dat onder de huidige Kromme-
straat een i3e eeuwse houten knuppelweg
ligt. Deze volgt de huidige straat voor een
groot deel, maar buigt tussen Markt- en
Kerkgang af, onderde Krommestraat-hui-
zen aan de Langegracht-zijde, in de richting
van het Grote Spui.14
Deze beide stratencombinaties sluiten
met Plantsoen Noord als basis en Achter
het Oude Stadhuis als topzijde een soort
trapezium in. Bij die topzijde ligt in het
midden het gebied rond de Vijver. Hier is
tijdens de opgraving in 1991 een insteek-
haventje uit de i2e eeuw gevonden;
mogelijk kan dit haventje zelfs nog iets
vroeger gedateerd worden.15
Als we het beschreven trapezium als de
zichtbare grenzen van een nat gebied
mogen beschouwen dan wordt de functie
van het insteekhaventje duidelijk. Via de
prielen in dit gebied was het haventje van-
uit de Zuiderzee bereikbaar. Langzaam
wordt dit gebied naar het noorden toe in-
gepolderd en bewoonbaar gemaakt.
In het geschetste trapezium vallen twee
oude waternamen (hydroniemen) op: de al
genoemde (met een haventje in verband
gebrachte) Vijver en het (iets meer naar de
Zuiderzee gelegen) Havik.1 In een vroegere
oorspronkelijke (korte stuk) Spui verderop
aan de Oude Eem, via de Koppel, 'gekop-
peld'.12 Hierdoor ontstond de moderne
situatie en verloor de Oude Eem geheel zijn
betekenis; het min of meer rechte en brede,
in het verlengde van het oorspronkelijke
Spui doorlopende, stuk kreeg de naam
Eem. De straat er langs heet, net als bij het
Spui, nog (Grote en Kleine) Koppel.
Nadere mogelijke
implicaties van
bovenstaande beschouwing
Ik heb hiervoor, op grond van een aantal
gegevens, in een klein stedelijk gebied een
drooggemaakt gebied herkend. Zowel in de
dijken langs de Bolderstraat (tegenwoordig
Boldershof) en de Sint Agathastraat kun-
nen houten klepduikers aanwezig geweest
zijn om bij laag water bedijkt gebied te ont-
wateren en zo droogte maken en te hou-
den.13 Via deze duikers kon het water naar
een laagste punt stromen; dit is het met
een cirkel gemerkte gebied op kaart 7b.
Gericht archeologisch onderzoek zou de
aanwezigheid van dijken/dijkjes en duikers
kunnen aantonen.
14  Persoonlijke
waarneming tij-
dens de aanleg
van een riool in
de jaren 1978 en
1981.
15  M. Krauwer en
F. Snieder (red.),
Nering en ver-
maak. De opgra-
ving van een veer-
tiende-eeuwse
markt in Amers-
foort
(Utrecht
1994) 36
16  Vijver kan
teruggaan op
vivarium: een
bewaarplaats voor
levende vis ten
behoeve van de
bisschoppelijke
hof; deze werd
aangelegd op een
al vochtige plek,
rest van de in
onbruik geraakte
haven.
17  F. Snieder
(red.), 'Denoord-
oever van het
Havik', STAA
Reeks
nr 7 (dec
1996)
18  J.Hovy,'De
demping van de
noordelijke bin-
nensingel tussen
Spui en Bloemen-
dal en het ont-
staan van 't Zand
te Amersfoort,'
Flehite 2 (1967)
26-33
19  L.van Hoorn-
Koster, 'Panden
aan het Kleine
het terrein hoger ('t Zand). Archiefdienst
Amersfoort no 13983.
1 De overstroming van 1916. Duidelijk
is te zien dat het water tot de huidige
Beiaardschool loopt. Vanaf daar wordt
-ocr page 22-
POLDERS IN HET AMERSFOORTSE STADSCEBIED
publicatie uit 2002 stelde ik voor dit hydro-
niem te splitsen in 'ha' en 'vik' [bocht in de
ha (= Eem)]. Thans ben ik geneigd Snieder
te volgen.17 Zij ontleedt het woord in 'hav'
en 'vik'. Vik is weer bocht, maar hav is ver-
want met 'haf', 'haven', 'heffen' (gebied
onder invloed van het op en neergaande
getij). Het Havik zou dus de restvan een
gebogen (kust)gebied met een getij kunnen
zijn. Dit betekent wel dat de kwestie van de
oorspronkelijke loop van de Eem anders
bekeken moet worden. Verbetering van die
kijk is niet onmogelijk, we moeten echter
wachten tot we het met onze collegae eens
zijn (of suggesties voor verbetering ontvan-
gen) over de hier voorgestelde eerste bena-
deringvan de loop der gebeurtenissen.
Wij hebben nu, in grove trekken, het vol-
gende. Een eerste waterfront (thans: Achter
het Oude Stadhuis) met een landingsmo-
gelijkheid (Vijver), gevolgd door landwin-
ning, waardoor een tweede waterfront ont-
staat (de zuid-oever van Het Havik) met
havenfaciliteit. De landwinning ging door
tot het huidige 't Zand; een van de latere
aanlegmogelijkheden was de Bolderstraat.
Uiteindelijk was het gehele binnenstedelij-
ke waterrijke gebied verland en ontstond
de haven aan de huidige Koppel.
Een aantrekkelijk aspect van de voorge-
stelde sequentie is dat de namen (hydro- en
toponiemen) vanaf het begin (Vijver) naar
de laatste (Bolder en Koppel) als collectief
begrijpelijk worden.
Ik wil hier nog opmerken dat hettopo-
niem 't Zand zeker iets met het beschreven
verlandingsproceste maken heeft. De
naam slaat op de zandrug waarop o.a. het
Aagtenklooster gebouwd is; de naam heeft
niets te maken met het dempen - door
middel van zand-van het singelfragment
tussen Weversingel en Westsingel rond
1630. Dezedempinggeschiedde met slib uit
de andere grachten; ik acht de naam 't Zand
van middeleeuwse oorsprong.18
Chronologie
Over de details van de chronologie is (nog)
weinig te zeggen bij gebrek aan materiaal.
Ik doe een poging.
De bewoonbaarheid van het gebied aan
de Hof-zijde van de Langestraat neemt na
1170 toe. Rond die tijd zijn er grote storm-
vloeden die pakketten veen en klei in het
huidige IJsselmeer-gebied wegslaan.
Hierdoor ontstaat uit het Almere een nieu-
we watermassa: de Zuiderzee. Enerzijds
wordt zo de bedreiging van het buitenwater
bij vloed groter, anderzijds wordt bij eb de
waterafvoer verbeterd; elk nadeel heeft zijn
voordeel! Het afstromende water uit het
pre-stedelijke gebied krijgt ruim baan. Het
insteekhaventje heeft, vooral voor vissers,
een functie.19
In 1328 is de verlenging van het oorspron-
kelijke Spui in de richtingvan wat later de
Koppelpoort zal heten naar de Drie Sluizen
al gerealiseerd. In een document uit dat jaar
is er namelijk sprake van land, behorend tot
de Hofstede van Isselt, liggend tussen de
'lange ende Amersvoirder beec'.20 (Op
kaart 6 is de ligging van dit land t.o.v. het
huis van de Heer van Isselt zichtbaar) De
Lange Beek is wat wij tegenwoordig de
kronkelende (= lange) Oude Eem noemen;
de Amersfoortse Beek is het huidige brede
rechte stuk Eem buiten de Koppelpoort. In
ruwweg 160 jaar zijn de kreken met hun
oevers vanaf het Vijver-gebied zodanig
droog geworden of ingepolderd dat de
Oude Eem niet meer of sterk verminderd
functioneerde en er een kortsluitroute
moest worden gegraven.21
Spui. De bebou-
wing aan het
Kleine Spui van
het Croontj e tot
de bokkinghang',
Flehite 20:3/4
(1989) 30-41 en 51.
20  W.E. van Dam
van Isselt, Bijdra-
gen toteene gene-
alogie betreffende
het Amersfoort-
schegeslacht VAN
ysselt (van
Isselt)
(Vianen
z.j.) 6. Het docu-
ment bevindt zich
niet in de Archief-
dienst Amers-
foort.
21  Ik dank:-Bert
van As voor de
door hem be-
werkte en gete-
kende kaartfrag-
menten;-Menne
Kosian, die het
Amersfoortse
deel van het AH N
bewerkte tot kaart
7a;-Timo d'Hol-
losy voor de aan
mij verschafte
gegevens betref-
fende het profiel
op kaart 5 en
-Mevrouw Mar-
griet Mijnssen-
Dutilh, die mij
steeds de juiste
kaarten uit het
onder haar beheer
staande Water-
schapsarchief
Vallei en Eem ver-
schafte, voor haar
commentaar op
mijn tekst.
21
-ocr page 23-
LEEN ALBERTS
Tussen Keulen
en Parijs ligt de
naar Leuven
m
we
Studiegedrag van Amersfoortse
studenten aan universiteiten
(i37o4fcè5o)
9
I
il
I
m
CS-
j {/>
i
-ocr page 24-
'Solus araor sophiae'
Toen de Utrechtse student Aernout van Buchell in 1584 de
Domstad verliet om te gaan studeren te Douai in Franstalig
Vlaanderen schreef hij in zijn dagboek dat het solus amor
sophiae
(louter uit liefde voor de wetenschap) was dat hij
zijn beminde stad vaarwel moest zeggen.1 Deze gedreven-
heid is ontroerend, maar onthult slechts ten dele de
waarheid. Studenten hadden in zijn tijd meer redenen om
een verre reis te ondernemen. Ze wilden een andere cultuur
leren kennen, een moderne taal leren, een netwerk opbou-
wen voor hun latere carrière en zich de levensstijl van de
elite aanmeten. Verschillende van deze motieven liggen ook
tegenwoordig nog ten grondslag aan buitenlandse stages
of wereldreizen na het afstuderen. In deze bijdrage staan
studenten als Van Buchell centraal. Gemiddeld twee
jongens per jaar verlieten huis en haard in Amersfoort om
zich ver weg in het buitenland-of na 1575 in eigen land- in
te schrijven aan een universiteit. Jongens uit de bovenlaag
van de stedelijke burgerij, de elite. Alleen de families met
kapitaal waren in staat met een dure studie te investeren
in de toekomst van hun zoons. Niet van hun dochters, want
studeren was in die tijd niet weggelegd voor meisjes.
Een recent onderzoek naar Amersfoortse
(en Eemlandse) studenten over de periode
1370 tot 1650 heeft meer dan vijfhonderd
namen aan het licht gebracht.2 Deze bijdra-
ge geeft een analyse van een aantal aspec-
ten van het studiegedrag van deze groep.
Voor welke universiteit kozen de studen-
ten? Voor welke studierichting schreven zij
zich in? Hoeveel behaalden een diploma?
In de ontwikkelingvan dit studiegedrag
kunnen drie typerende tijdvakken worden
onderscheidende Middeleeuwen (1370-
1500), de bloeitijd van het humanisme
(1500-1580) en de Nederlandse Opstand
(1580-1650). Voordat in hoofdstuk 2de
resultaten per tijdvak worden besproken,
wordt de lezer in hoofdstuk 1 ingeleid in de
universitaire wereld van vroeger tijd die van
1 Een selectie uit
het dagboek van
Van Buchell waarin
ook de studiereis
naar Douai wordt
beschreven, is in
het Latijn uitgege-
23
-ocr page 25-
LEEN ALBERTS
een geheel ander karakter was dan tegen-
woordig. In beide hoofdstukken wordt daar-
bij ruime aandacht geschonken aan de
Latijnse school waaraan de studenten hun
vooropleiding hadden genoten. Er zal blij-
ken dat de ontwikkeling in de studenten-
stroom dikwijls nauw verband hield met
het klimaat aan deze stadsschool. Daar-
naast wordt per tijdvak een tip van de sluier
gelicht over de carrières na de studietijd.
Slechts van een klein deel van de groep is
hierover iets bekend. Hoofdstuk 3 sluit af
meteen vergelijking van het studiegedrag
van de Amersfoortse studenten met dat
van studenten uit andere steden, waarmee
de stad op intellectueel niveau kan worden
gepositioneerd.
1.1 De Latijnse school als
vooropleiding
Alle wetenschap werd in de Middeleeuwen
en de Vroegmoderne Tijd beoefend in het
Latijn. Wilde men iets van geleerdheid
meekrijgen dan was kennis van het Latijn
een vereiste. In Nederland had elke stad van
enige omvang een Latijnse school (ook
grote school of stadsschool genoemd) die
de trots was van de burgerij. Andere scho-
len werden nauwelijks geduld. Zoals de
naam al zegt werd er voornamelijk Latijn
geleerd, zodat men dat kon lezen, schrijven
en spreken. Daarnaast werd er les gegeven
in logica en muziek. Er werd muziek gege-
ven omdat de scholen doorgaans waren
verbonden aan de parochiekerk waar leer-
lingen bij de plechtigheden voorde koor-
zang moesten zorgen. De vakken rekenen
en Frans werden niet op de Latijnse school
gegeven. Vanaf de i6e eeuw kwamen hier-
voor in verscheidene steden aparte han-
delsscholen of Franse scholen waar in het
Nederlands werd onderwezen. In Amers-
foort kwam pas in de i8e eeuw een Franse
school van de grond.
Leerlingen gingen naar de Latijnse school
als ze tegen de 10 jaar waren. Ze begonnen
normaliter in de zevende klas die de laagste
was. Na een jaar of vijf kon de derde en
hoogste klas worden bereikt en was het
mogelijk naar een universiteit te gaan. De
meeste leerlingen maakten de school daar-
entegen niet af. Na verloop van tijd verlie-
ten ze de school om te gaan werken. Enkele
scholen van grote naam, zoals die van
Zwolle eind 14e eeuw en van Deventer in
de 15e eeuw, hadden nog een tweede en
een eerste klas als een soort kopklassen.
Hier werden vakken als filosofie en fysica
gegeven, dezelfde vakken die tot de lesstof
van de artesfaculteit op de universiteiten
behoorden.
Voordat leerlingen naar de Latijnse
school kwamen, hadden ze vaak al les
gehad aan een lagere school, ook wel
Duytsche school genoemd. Hier leerde
men lezen, schrijven, de gebeden opzeggen
en soms wat rekenen. Er werd les gegeven
in de volkstaal aan kinderen van vijfjaar en
ouder, zowel aan jongens als aan meisjes.
Dit in tegenstelling tot de Latijnse scholen
die meestal waren voorbehouden aan
jongens. Lagere scholen waren overal aan-
wezig, in steden en in dorpen. De dorps-
scholen hadden doorgaans maar één
docent: de koster van de parochiekerk.
Naast de genoemde vakken gaf deze ook al
wat Latijn als hij dat machtig was. Zo niet
in heti6e-eeuwse Eemnes-binnen waarop
een schooltje van 34 kinderen een koster
doceerde 'sonder dat hij Latijn kan'.3
Wilden kinderen uit Eemland doorleren aan
de Latijnse school, dan was die van Amers-
foort het dichtstbij. Ze gingen dan in pen-
ven door Brom en
Van Langeraad,
96-121. Een
bewerking in het
Frans hiervan
geeft De Wareng-
hien.
2 Alberts,
'Namenlijsten'.
De namenlijsten
zijn ook digitaal
raadpleegbaar op
de website van de
Gemeentelijke
Archiefdienst
Amersfoort;
thans archief
Eemland. De
personen waar-
van expliciet
bleek dat zij uit
Eemlandse dor-
pen kwamen zijn
in de namenlijs-
ten apart vermeld.
Deze studenten
zijn in dit artikel
niet meegere-
kend. Veel dorpe-
lingen schreven
zich aan universi-
teiten echter in
onder de naam
van de dichtstbij-
zijnde stad (waar
zij op de Latijnse
school hadden
gezeten). Inschrij-
vingen van Eem-
landers met een
toevoeging als de
Amersfordia
zijn
in dit artikel wel
meegerekend als
van Amersfoortse
studenten. De
belangrijkste bron
-ocr page 26-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
sion bij de stedelingen. Ook de rector van
de grote school werd geacht enkele com-
mensalen
(kostgangers) te herbergen. De
gastgezinnen hadden aan deze 'leerlingen
van buiten' een aardige bijverdienste.
De Latijnse school van Amersfoort stond
aan de Appelmarkt (hoek Croenmarkt).
Wanneer de school is opgericht, is niet
bekend. De oudste gegevens gaan terug tot
eind jaren 1380.4 Maar omdat veel scholen
in het leven zijn geroepen krachtens het
besluit van het vierde concilie van Latera-
nen (1215) dat in elke parochie school
gehouden zou moeten worden, moet ook
de Amersfoortse school al eerder hebben
bestaan. Ten tijde van het ontstaan van de
stad in de i2e eeuw viel het gebied nog
onder de parochie van Leusden. Maar toen
dejoriskerk werd uitgebreid en het altaar
in september 1248 werd ingewijd, had
Amersfoort waarschijnlijk een eigen paro-
chie.5 Het is dan ook aannemelijk dat reeds
in de 13e eeuw de mogelijkheid aanwezig
was om in de stad naar school te gaan.
Het bijzondere van de Amersfoortse
school is dat de lagere school, waar kinde-
ren leerden lezen en schrijven, aan de grote
school was gekoppeld doordat er een nulde
en achtste klas werden onderscheiden die
aan de zevende en laagste klas voorafgin-
gen. Het schoolgeld was voor deze voorbe-
reidende klassen lager dan voor de hogere
klassen. Omdat er zo dus faciliteiten waren
voor kinderen van alle leeftijden, had de
Latijnse school eigenlijk het monopolie op
onderwijs in de stad. Het stadsbestuur
wilde dit ook zo houden en nam dikwijls
maatregelen om andere scholen te weren.
Zo was het in de 15e eeuw verboden om aan
jongens les te geven buiten de grote school
om. Voor meisjes was dit vrij. Een eeuw
voor het onder-
zoek waren de
inschrijvingsre-
gisters - matrikels
genoemd - van de
universiteiten.
Zij zijn voor een
groot deel in druk
verschenen. Een
opgave van de
bronnen is aan de
namenlijsten toe-
gevoegd.
3 F.A.L. van
Rappard en
S. Muller Fz.,
Verslagen van
kerkvisitatiën in
het bisdom
Utrecht uit de 16de
eeuw.
Werken
Historisch
Genootschap 3e
serie 29 (Amster-
dam 1911) 23-43.
4VanKalveen,
'Amersfoortse
Latijnse school';
Beylsmit; K. Gou-
driaan, 'Willem
Hendriksz van
Amersfoort',
Flehite, historisch
jaarboek voor
Amersfoort en
omstreken
3
(2002) 66-99,
71-3-
5 R.M. Kempe-
rink, 'Kermis en
wijdingsjaar van
de Amersfoortse
Sint-Joriskerk',
Flehite, historisch
jaarboek voor
Amersfoort en
omstreken
(2000)
25
1 De stadswaag aan de Appelmarkt gezien
vanaf de Groenmarkt, 1864. In dit gebouw
was tot 1622 de Latijnse school gevestigd.
(Gemeentelijke Archiefdienst)
later was het wel toegestaan om kinderen
elders te onderrichten, mits aan de rector
van de grote school het verschuldigde
schoolgeld werd afgedragen. Het stadsbe-
stuur ging nog een stap verder door in 1568
toe te staan dat voor arme kinderen de
Heilige Ceestschool werd opgericht, die al
spoedig tegen de honderd leerlingen
telde.6 Hoe dan ook, het gedoogbeleid
betrof alleen het lager onderwijs. Latijn
bleef voorbehouden aan de grote school.
Hoe hoog het aantal leerlingen van de
Latijnse school is geweest is niet precies
bekend. In 1534 nam het stadsbestuur het
besluit een zekere meester Anthonis tot
rector aan te stellen voor een periode van
vier jaar uitgaande van een leerlingenaantal
-ocr page 27-
LEEN ALBERTS
van honderdtachtig.7 Volgens de stadsreke-
ning van dat jaar zou hem zelfs een aantal
van tweehonderd zijn toegezegd, maar een
dusdanige omvang werd niet bereikt. Bij de
bepaling van de hoogte van het loon van
rector Nicolaus Edanus in 1555 werd nota
bene rekening gehouden met een groei van
de leerlingenpopulatie tot boven de vijf-
honderd! Dit was helemaal geen onmoge-
lijk streven, want aantallen van enkele hon-
derden tot zelfs duizend kwamen ook wel
in andere steden voor wanneer een befaam-
de rector er de scepter zwaaide. Zoals we
later zullen constateren was het totaal aan-
tal Amersfoortse studenten aan universitei-
ten in deze jaren opzijn hoogtepunt. Er zal
ongetwijfeld een groei van het aantal leer-
lingen aan de Latijnse school aan zijn voor-
afgegaan. Maarof de Amersfoortse school
werkelijk vijfhonderd kinderen binnen de
deuren heeft gehad, weten we niet. In ieder
geval zijn er aanwijzingen dat vanaf eind i6e
eeuw de situatie verslechterde. Zelfs de
toevoeging van een tweede klas als kopklas
en extra lessen voor aankomende studen-
ten9 konden de Latijnse school niet
opnieuw tot bloei brengen. In 1665, tegen
het einde van het lange rectoraat van
Theodorus Schut, waren er nog maar 77
leerlingen van de nulde tot de tweede klas
aan de school ingeschreven. De glorie van
de i6e eeuw was niet teruggekeerd.
1.2 Studeren aan een
universiteit
Eind i2e eeuw en begin i3e eeuw kregen
enkele scholen in Europa de status van
studium generale toegekend. Dit betekende
dat aan deze scholen de hoogste vorm van
94-103,100. Vgl.
CA. vanKalveen,
'De Amersfoortse
Sint-Joriskerk in
de geschreven
bronnen tot
ca. 1380' in: JA.
Brongers (red),
Amersfoortse
opstellen, historie,
archeologie, mo-
numentenzorg
(Amersfoort
1989) 51-77.
6  Archief van het
Weeshuis inv.nr.
275 f. 8 (oprich-
tingsakte); F. van
Kan, "Die elendi-
che arme men-
sen', de Amers-
foortse armen-
zorg in de Middel-
eeuwen', Flehite,
historischjaar-
boekvoor Amers-
foort en omstre-
ken
(2000)78-93,
84; De Booy, 148-
51-
7  De in deze
alinea vermelde
aantallen zijn
ontleend aan
Reynders, Ge-
denkboek gym-
nasium,^,
58,
"6,155.
8  Eind i4e eeuw
zou de Zwolse
school tussen
achthonderd en
duizend leerlin-
gen hebben
gehad, volgens
een oudere leer-
ling. Maar deze
J»Orléans\ „ "■-^1
- -• „•_} f^Dole Basl.
Ipoitier, Bo'"=B\         /=W
: •». _„ . /Valence Turin^ïï[!l
\ • Cahors <- m           m
^^^/ \                 #Orange
Valladolid V^            Montpellier*",sftjy1-*
r ^-^-T>..N v« "Tl* «Perpijnan
. Slgbenza N^» og,rona
^Salamanca           •^StntSt, ■*
r\
2 Universiteiten rond 1500. (Verger, 74)
-ocr page 28-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
onderwijs werd gegeven en dat uitsluitend
daar de algemeen geldende graden van
baccalaureus tot doctor konden worden
gehaald. De gemeenschap van meesters en
studenten werd uniuersitas genoemd, waar
ons woord universiteit van is afgeleid. Van
de vroegste studiageneralia waren die van
Bologna, Parijs en Oxford de belangrijkste.
Het aantal bevoorrechte scholen werd met-
tertijd uitgebreid tot een veertigtal rond
1400 en meer dan zestig een eeuw later.10
De eerste universiteit in Nederland werd in
1575 opgericht te Leiden. Andere provincies
wensten dit Hollandse voorbeeld te volgen
wat leidde tot nieuwe stichtingen in
Franeker(i585), Groningen (1614), Utrecht
(1636) en Harderwijk (1648). Daarnaast
werd in enkele andere steden, zoals
Deventer en Amsterdam, onderwijs gege-
ven op academisch niveau aan de zoge-
naamde illustere scholen. Zij hadden echter
geen universitaire status. Wilden studenten
een graad halen dan moesten zij zich toch
naar een universiteitsstad begeven.
In vroeger tijd ging men op veel jongere
leeftijd studeren dan tegenwoordig. In de
Middeleeuwen was een leeftijd van 14 of 15
jaar heel normaal. In de i6e en ye eeuw
waren de eerstejaars doorgaans een jaar of
17. Voorde inschrijving aan een universiteit
golden geen beperkingen. Een vooroplei-
ding was niet vereist, en ook niet een
bepaald niveau van kennis. Men kon zelfs
worden toegelaten zonder het Latijn mach-
tig te zijn, want hierin konden desnoods
bijlessen worden genomen. Het was moge-
lijk zich elk moment van het jaar aan te
melden. De lesstof was niet strikt in leerja-
ren verdeeld, dus er kon makkelijk worden
ingestoken. Bij aanmelding moest de stu-
dent inschrijvingsgeld betalen en de eed
van gehoorzaamheid afleggen. Volgens het
kerkelijk recht moest je minstens 14 jaar
oud zijn om de eed af te leggen. Was je
jonger dan moest familie of een mentor
beloven dat de student dit op de geschikte
leeftijd alsnog zou doen. Voorlopig werd hij
ingeschreven als minorennis (minderjarige).
Aan pauperes (arme studenten) werd vrij-
stelling gegeven voor het inschrijvingsgeld.
Leeftijd en geld mochten geen drempel zijn
voor het hoger onderwijs.
Het gros schreef zich in aan de artesfacul-
teit, waar men scholing kreeg in de zeven
vakken van de vrije kunsten waarin de
wetenschap al sinds de Oudheid was inge-
deeld. Er werd onderscheid gemaakt tussen
het triuium (grammatica, retorica en logica
of dialectica) en het quadriuium (mathema-
tica, geometrie, astronomie en muziek). De
vakken grammatica, logica en muziek had-
den studenten op de Latijnse school al eens
gehad maar hier werden ze verder uitge-
diept. De artesopleiding duurde twee tot
drie jaar waarna men kon promoveren tot
magisterartium (meester). De meesten
maakten de opleiding echter niet af. Ze
zwaaiden af met lagere graden van bacca-
laureus
of licentiatus of verlieten de univer-
siteit zonder enige graad te hebben be-
haald. De artesfaculteit gold tevens als een
soort vooropleiding van de andere facultei-
ten. De kleine groep die wilde doorstude-
ren kon kiezen uit rechten, medicijnen of
theologie.
De rechtenstudie was van de hogere
faculteiten het meest favoriet. Zij bestond
uit twee disciplines: het burgerlijk recht en
het kerkelijk recht. Voor beide gold dat er
drie jaar studie nodig waren om de graad
van baccalaureus iuris te behalen. Voor de
graad van licentiatus iuris kwamen daar nog
school genoot dan
ook een grote
bekendheid. De
school van Alk-
maar had begin
i6e eeuw onge-
veer achthonderd
leerlingen in de
nulde tot en met
tweede klas, Post,
133-5. De Utrecht-
se Hieronymus-
school maakte
tussen 1579 en
1629 een groei
door van 165 naar
416 leerlingen,
Van de Veer, 13-4.
9  In 1598 blijkt
mr. Egbertus van
Staverden, docent
van de vijfde klas,
publieke lessen te
verzorgen in
filosofie 'voor de
jonge studenten
omtaspirerentot
meerder facultei-
ten', Reynders,
Gedenkboek gym-
nasium,
45.
10  Over het ont-
staan en de ver-
spreiding van
universiteiten:
Verger.
V
-ocr page 29-
LEEN ALBERTS
drie jaar bij. Een graad in beide rechten
(utriusque iuris) was ook mogelijk door de
studies te combineren. In de Middeleeuwen
kwam het bijna niet voordat men nog
hoger opklom tot doctor. De kosten van
zo'n promotie waren zeer hoog. Alleen
wanneer men professor aan een universiteit
wilde worden was dit belangrijk.
De studie medicijnen duurde even lang
als die der rechten. De leerstof was geba-
seerd op werken van klassieke auteurs aan-
gevuld met commentaren van Arabische
geleerden. Het verrichten van sectie werd
aan Italiaanse universiteiten weliswaar al in
dei4e eeuw gedaan, maar boven de Alpen
werd dit pas twee eeuwen later ingevoerd.
Het was vooral een theoretische opleiding
die nauwelijks aansluiting had op de medi-
sche praktijk in de steden en dorpen. De
medische faculteit was aan de meeste uni-
versiteiten de kleinste.
In het hoogste aanzien stond theologie.
Het was ook de zwaarste richting. De volle-
dige artesopleiding tot en met de graad van
meesterwas voorde toelating vereist. Bij
theologie werd men pas baccalaureus na vijf
jaar studie en licentiatus na wel tien jaar.
Later werd dit enigszins ingekort. In Leuven
nam de studie rond 1600 zevenenhalf jaar in
beslag. De meesten theologen namen daar-
om met de laagste titel genoegen.
De vroegere universiteiten kenden niet de
uitgewerkte leerprogramma's van tegen-
woordig. De stof en de kwaliteit werden
veel meer bepaald door de individuele
docenten die aan de universiteit waren
verbonden. Een zeer geleerde professor
gaf een universiteit een sterke aantrek-
kingskracht die het aantal studenten enorm
kon laten toenemen. De studentenpopula-
tie kon daardoor geweldig fluctueren met
het gaan en komen van docenten. Die cen-
trale rol van de leermeesters zien we ook op
afbeeldingen van universiteiten. Nooit
wordt een gebouw getoond, maar altijd een
leraar met een aantal studenten om zich
heen. De prominente plaats van de docen-
ten bleek al gelijk wanneer een student zich
bij de universiteit aanmeldde. Voordat hij
zich bij de rector kon laten inschrijven
moest hij eerst een meester gevonden heb-
ben die hem tot zijn lessen zou toelaten.
Veel studenten vonden voor hun verblijf
onderdak in speciale colleges, ook wel
beurzen (Keulen) of pedagogieën (Leuven)
genoemd. Dit waren huizen waarde stu-
denten niet alleen kost en inwoning konden
genieten, maar waar ook bijlessen werden
gegeven door oudere studenten of docen-
ten. Zo waren zij beter voorbereid op de
leerstof aan de faculteit en was er toezicht
op hun leerprestaties. Voor de ouders van
de leerlingen had een college bovendien
het grote voordeel dat er ook toezicht werd
uitgeoefend op het verdere studentenleven
van de jongens, die al op jonge leeftijd en
ver weg van huis te maken kregen met de
verleidingen van gokken, drank en vrouwen.
Het gebeurde regelmatig dat de studie
vroegtijdig moest worden afgebroken
omdat het geld op was. En naast reison-
gevallen waren geslachtsziekten een veel
voorkomende oorzaak van overlijden van
studenten. De colleges kregen in de loop
van de tijd een steeds grotere betekenis.
Steeds meer lessen werden niet langer aan
de artesfaculteit gegeven, maar in de colle-
ges zelf. De faculteit veranderde hierdoor
gaandeweg van karakter en specialiseerde
zich in filosofie. De artesfaculteit werd
daarom wel de filosofische faculteit
genoemd.
-ocr page 30-
Q
1**1
r
j
J
't':
N
1
I
K
't    \
>*
J
Een meester met zijn studenten. Voorkant van
een teksteditie voor het vak logica, Leuven 1526.
(Centrale Bibliotheek, K.U. Leuven)
29
-ocr page 31-
LEEN ALBERTS
Wanneer een jonge schoolverlater had
besloten te gaan studeren rees de vraag aan
welke universiteit hij zich zou gaan verbin-
den. Er was een ruime keuze en overal werd
Latijn gesproken en waren dezelfde facul-
teiten. De overgrote meerderheid van de
studenten schreef zich eenvoudigweg in
aan de universiteit die hetdichtstbij lag.
Voor de Nederlanders waren dit de univer-
siteiten van Keulen (1388) en Leuven (1425)
en vanaf de Opstand die van Leiden (1575).
De reis was dan niet duur en veel medestu-
denten waren landgenoten. Ook de taal van
de lokale bevolking gaf in deze gebieden
geen problemen. Vanaf de tweede helft van
dei6eeeuw raakte het in om ook wat ver-
der het buitenland in te reizen. Men zag het
als een onderdeel van de opvoeding voor de
hogere kringen dat de jongere in aanraking
kwam met een andere cultuur, dat hij
beroemde personen ontmoette en wat eli-
taire manieren leerde, zoals paardrijden,
schermen of Frans spreken. Met name
Franse en Italiaanse universiteiten waren
populair. Sommige waren beroemd vanwe-
ge de hoge kwaliteitsgraad van een bepaal-
de faculteit. Parijs was beroemd om de
artes en theologie. Voor rechten waren
Orléans en Angers in Frankrijk en Bologna
en Padua in Italië de aangewezen steden.
Padua was tevens uitverkoren vooreen
diploma medicijnen, wat ook gold voor
Montpellier.
Een andere factor die de universiteitskeu-
ze bepaalde was de godsdienst. In de loop
van de i6e eeuw kregen sommige univer-
siteiten een protestante signatuur. Van
overheidswege werd het wel verboden zich
daarin te schrijven vanwege het gevaar van
ketterij. Zeker toen Nederland met de
Opstand voor het protestantisme had
gekozen ging het religieuze onderscheid
een rol spelen. Zoons uit protestantse fami-
lies kozen doorgaans voor een Nederlandse
universiteit en gingen niet meer naar
Keulen en Leuven. Katholieken lieten zich
hier minder door leiden." Per streek of
gewest was er bovendien een politieke,
economische of culturele oriëntatie waar-
neembaar in de universiteitskeuze. Friese
studenten hadden bijvoorbeeld een grotere
voorkeur voor Leuven dan Keulen, terwijl
dit bij hun Groningse buren andersom lag.
Tenslotte konden er ook meer persoonlijke
redenen bestaan waarom iemand vooreen
bepaalde universiteit koos. Soms doceerde
er een professor uit de eigen stad of streek.
Of bestond er een zekere familietraditie
waarbij de zoons al enkele generaties naar
een zelfde plaats gingen. Vaak had men al
contactpersonen in den vreemde vanuit de
familie-of kennissenkring of vanuit de han-
del. Het studieverblijf had dikwijls als
belangrijke functie het uitbreiden van dit
sociale netwerk. Vanzelfsprekend gold dit
natuurlijk met name de studiegenoten. Van
menigeen is aangetoond dat in hun latere
carrière uitgebreid werd geprofiteerd van
de vriendjes- en kruiwagenpolitiek van
kameraden uit de studietijd.
1.3 Het nut van een
academische studie
Het vergde eengrote investering om te stu-
deren aan een universiteit. Tot ver in de i6e
eeuw moest hiervoor een lange reis worden
ondernomen, vaak onder erbarmelijke
omstandigheden. Het onderkomen en
levensonderhoud kostten veel geld en men
was enkele jaren uit de vertrouwde omge-
ving verdwenen. Wat was voor een jonge-
man het rendement wanneer hij na lange
tijd, beladen met kennis en mogelijk een
11  Bots, 7,30-1.
12  Hierover De
Ridder-Symoens,
'Nut of onnut';
Moraw; Van den
Hoven van Gen-
deren, 267-72.
13  De Ridder-
Symoens, 'Nut of
onnut', 15.
14  Van den
Hoven van Gen-
deren, 248,251,
271.
15  Bijsterveld,
158; Zijlstra,74.
Voor het aandeel
van gestudeerde
pastoors in het
buitenland:
Polman, 401-2.
16  Over de ont-
wikkeling in de
Nederlanden:
Prevenier en de
bijdragen in het
themanummer
van TvG 90
(1977). Over de rol
van het (Romein-
se) recht hierin:
Godding en De
Smidt.
-ocr page 32-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
diploma weer thuis kwam? Wat was de sta-
tus van een wetenschappelijke titel in de
samenleving? Was het voor bepaalde banen
vereist om gestudeerd te hebben?12
Het was in de Middeleeuwen met name
de kerk die gebruik maakte van universitair
geschoolde krachten. De kerkelijke macht
met de pauselijke curie aan de top was een
steeds verder uitdijende bureaucratie waar-
in kennis van het kerkelijke (canonieke)
recht van toenemend belang was. Al in de
i3e eeuw was de meerderheid van de bis-
schoppen academisch geschoold. De
officialen (de hoogste juridische ambtena-
ren van de bisschoppen) waren zelfs allen
geleerde juristen.13 Ook de kapittels waren
reservoirs van geleerdheid. Eind i5e eeuw
was het zonder universitaire studie nauwe-
lijks meer mogelijk om kanunnik te
worden.14 Minder hoge eisen werden er aan
het ambt van pastoor gesteld. Van deze her-
ders werd verwacht dat ze enig Latijn be-
heersten, dat ze de geloofsartikelen kenden
en de sacramenten (doop, biecht, huwelijk
e.a.) konden bedienen. Een opleiding aan de
stedelijke Latijnse school was hiervoor vol-
doende en de rest moest men in de praktijk
bij een pastoor in functie leren, net als een
ambachtsleerling bij een meester. Toch is
uit onderzoek gebleken dat in de ise en i6e
eeuw bijna de helft van de parochiale gees-
telijkheid in de Nederlandse steden en dor-
pen enige tijd aan een universiteit had
gestudeerd.15 De overgrote meerderheid
van de pastoors in spe had artes of rechten
gedaan en slechts een enkeling theologie.
Theologische kennis werd van een pastoor
niet verwacht. De katholieke kerk was een
sacramentskerk, het ging om de rituelen.
Dit veranderde met het concilie van Trente
waar in 1563 werd besloten de geestelijken
voortaan een beroepsgerichte opleiding te
geven in op te richten seminaries. Echter,
voordat dit besluit kon worden uitgevoerd
was de Opstand al uitgebroken en had
Nederland zich op het protestantse pad
begeven. De pastoors van de katholieke
schuilkerken werden nadien vooral in semi-
naries te Leuven en Keulen opgeleid. In de
protestantse kerken stond het lezen en
begrijpen van de bijbel centraal. Van de
predikanten werd vanaf het begin dan ook
verwacht dat ze de bijbelse talen van
Grieks en Hebreeuws konden lezen naast
het Latijn. Naióoo was een universitaire
opleiding theologie daarom een voorwaar-
de om in het ambt van predikant te worden
beroepen.
Buiten de kerk zette de professionalisering
het eerst in aan de vorstelijke hoven.16 De
landsheren verzamelden geleerde juristen
als ambtenaren om zich heen en maakten
gebruik van het civiele of Romeinse recht
om hun macht te vestigen. In Nederland
kwam deze ontwikkeling pas in de 14e en 15e
eeuw op gang. Zo had de Utrechtse bis-
schop David van Bourgondië (1456-1496)
een bestuurlijke raad van ruim honderd-
veertig leden (geestelijken en leken) waar-
van er telkens enkelen werden opgeroepen
voor een bepaalde zaak. Meer dan een
kwart van hen moet universitaire scholing
hebben gehad.17 De drie meest invloedrijke
raadsleden waren meesters in de rechten.
Van het bisschoppelijk gerechtshof de
'Schive'waren vier van de tien leden univer-
sitair geschoold. De officialen en de lijfart-
sen waren allen geleerden. De instelling in
1530 onder keizer Karel v van het Hof van
Utrecht als gewestelijk gerechtshof heeft
vooreen verdere uitbreiding van academi-
sche banen gezorgd. De presidenten en
procureurs-generaal hadden allen de titel
17 D. Th. Enklaar,
Het landsheerlijk
bestuur in het
Sticht Utrecht aan
deze zijde van den
IJsselgedurende de
regeering van bis-
schop David van
Bourgondië 1456-
1496 (Utrecht
1922)
28-42,168-
180.33 Personen
hebben een titel
waarbij studie is
vermeld en/of
een betrekking
aan een kapittel
waardoor een
universitaire stu-
die mag worden
verondersteld.
Drie personen
(nrs96,i2oen
126) hebben wel
een titel, maar
verdere hoedanig-
heid is onduide-
lijk. Zij zijn niet
meegerekend.
Ook niet een
zevental perso-
nen waar titel
noch studie zijn
vermeld, maar bij
wie een univer-
sitaire scholing
gezien hun func-
tie wel waar-
schijnlijk is. Het
aantal gestudeer-
den zal daarom
wel hoger liggen
dan een kwart.
31
-ocr page 33-
LEEN ALBERTS
medische praktijk was in handen van chi-
rurgijns, barbiers en apothekers die door
stadsbesturen voor een periode werden
bezoldigd of per opdracht kregen betaald.
Voor deze beroepen gold een opleiding in
de praktijk bij een leermeester. Er was tot in
de i6e eeuw vaak geen continuïteit in het
stedelijk medisch toezicht. In Amersfoort
blijkt in sommige jaren een medicus (een
chirurgijn of barbier die met meester werd
aangesproken) of apotheker te zijn aange-
steld, maar in andere jaren moest men die
ontberen en moest men bijkans terugvallen
op de medische diensten van Utrecht.23 Pas
na 1600 kwam er in Nederlandse steden
meer systeem in de medische praktijk.
Steeds vaker werden afgestudeerde medici
aangetrokken om toe te zien op de uitoefe-
ning van de andere genoemde medische
beroepen.
In hiërarchie stond de doctor medicinae
bovenaan. Hij mocht bijvoorbeeld de mees-
terproeven van de medische gilden beoor-
delen of mocht hen adviseren bij behande-
lingen van patiënten. Al met al bleef de
vraag naar gestudeerde medici beperkt.
Velen van hen vonden eerder een betrek-
king als lijfarts van vorsten, namen bestuur-
lijke taken op zich of werden rector van een
Latijnse school, zoals ook de doctores
Theodorus Schut (1623-1668) en zijn neef
Assuerus Schut (1668-1699)te Amersfoort.
Een jongeman die met of zonder diploma
van de universiteit terugkwam kon in de
Middeleeuwen dus vooral terecht in de ker-
kelijke organisatie. Daarbuiten waren hoog-
uit aan de vorstelijke hoven enkele banen
voor de top van de Nederlandse intelligen-
tia. Er wordt wel aangenomen dat vanaf
ongeveeri470 in het Duitse rijk, waartoe
Nederland toen behoorde, op de arbeids-
meester, zo ook het merendeel van de
raden.18
Op stedelijk niveau liep de professionali-
sering in Nederland niet zo'n vaart. In veel
plaatsen, waaronder ook Amersfoort, kwam
vanaf de i5e eeuw de functie van klerk of
secretaris voor ter ondersteuning van de
administratieve taken van het bestuur. In
sommige steden werd daarnaast het ambt
van pensionaris ingevoerd die als belangen-
behartiger van de stad vaak naar andere
plaatsen of landsbestuurlijke organen werd
afgevaardigd.19 Universitaire scholing was in
die tijd voor beide ambten geen vereiste,
maar door de groei van de overheidstaken
werden de functies gaandeweg zodanig van
gewicht dat het in de i6e en ve eeuw vooral
gestudeerden waren die in deze ambten
werden benoemd. In de i6e eeuw werden de
stadsgerechten bovendien versterkt met
geleerde advocaten en procureurs. Het
Amersfoortse stadsbestuur bestond uit 26
leden die jaarlijks werden gekozen uit de
burgerij. Onder hen kwamen in de i5e eeuw
nog nauwelijks personen voor met een uni-
versitaire titel.20 Dit aantal nam in de loop
van de i6e een 17e eeuw weliswaar toe, maar
dan nog bleven afgestudeerden een bijzon-
derheid. Het was blijkbaar van groter belang
dat men uit een gegoede familie kwam, dat
men zakelijke of bestuurlijke ervaring had,
een aanzienlijk beroep of aanzienlijk bezit.
Een hoge opleiding was niet meer dan een
kwaliteit tussen andere.
Tot slot verdient de functie van medicus
aandacht.21 De studie medicijnen werd
door slechts een minderheid van de studen-
ten gekozen. Te Keulen was dit bijvoorbeeld
slechts o,4%.22 De opleiding was - zoals
gezegd - zeer theoretisch en niet gericht
op de medische beroepsuitoefening. De
18  Een opgave
van de personen
die tussen 1530 en
1630 genoemde
functies hebben
bekleed in F.
Doeleman, 'Lijst
van civiele rechts-
zaken voor het
hof van Utrecht,
waarvan de pro-
cesstukken in het
archief van het
hof zijn bewaard
gebleven, 1530-
1630', Toegang 1
(Rijksarchief
Utrecht, 1980)
11-24.
19  Zie Marsilje
over het klerk-
ambt te Haarlem
met tevens ver-
wijzingen naar
artikelen over
beide ambten te
Dordrecht, Gou-
da en Leiden.
Over secretaris-
sen van Amers-
foort: Van Bem-
mel, 710-24. Voor
voorbeelden uit
Brabant en het
Duitse rijk
Moraw, 274.
20  Van Bemmel
535 e.v. Het kan
voorkomen dat er
namen op de
magistraatslijsten
staan van perso-
nen die weliswaar
een titel hadden,
maar deze niet
gebruikten. Nog
belangrijker is dat
-ocr page 34-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
2.1 Ontwakend intellect
in de Middeleeuwen
(1370-1500)
De vroegste vermeldingen van Amersfoort-
se studenten komen we tegen bij de univer-
siteit van Parijs in de jaren 1370.2S Tot die
tijd waren er in het Duitse rijk nog geen
universiteiten en moest een student op reis
naar Frankrijk of Italië, waar de oudste uni-
versiteiten zich bevonden, of vanaf midden
i4e eeuw naar Bohemen. Zelfs in een zo ver
weg gelegen plaats als Praag studeerden in
de jaren 1380 en 1390 Amersfoorters. De
enkele namen die zijn aangetroffen betref-
fen personen die de graad van baccalaureus
in de artes hadden behaald. Degenen die
zonder graad de universiteit verlieten heb-
ben in de bronnen geen sporen nagelaten,
maar er kunnen te Parijs en Praag meer
Amersfoortse studenten ingeschreven
hebben gestaan.
Hoe de situatie vóór 1370 zal zijn geweest,
is niet bekend. Het merendeel van de bron-
nen uit die vroegere periode is verloren
gegaan. Vermoedelijk was het aantal stu-
markt een overschot ontstond aan gestu-
deerden.24 De meerderheid had in die tijd
artes gedaan. Universitaire scholing gold als
blijk van algemene ontwikkeling. Het ver-
hoogde iemands aanzien en het was een
pre bij benoemingen voor functies.
Bovendien leverde het een netwerk van
contacten op waarvan velen in hun loop-
baan profiteerden. Ook al was de aanslui-
ting van degeleerde kennis op de praktijk
van veel beroepen tamelijk gering, toch
werd het volgen van een studie als een
lonende investering beschouwd.
Pas vanaf de i6e eeuw nam het aantal
banen buiten de kerk in omvang toe, eerst
op gewestelijk niveau en pas later in de
steden. Doordat er meergespecialiseerde
banen kwamen als notaris, secretaris, ad-
vocaat, predikant of medicus groeide de
behoefte aan beroepsgerichte opleidingen.
Het aantal studenten dat doorstudeerde
aan een hogere faculteit nam hierdoor toe
en het deel dat genoegen nam met lagere
graden in de artes daalde. Studeren kon
men daarbij steeds dichterbij huis, want
vanaf 1575 waren ook in Nederland univer-
siteiten gevestigd.
veel studenten
niet afstudeerden,
maar zonder
graad de univer-
siteit verlieten. Er
hebben daarom
zeker meer raads-
leden gestudeerd
dan uit de ver-
melde titels blijkt.
Er is voor Amers-
foort nog geen
onderzoek gedaan
naar het aandeel
van de gestudeer-
den in de magi-
straat. In Den
Bosch lag dit aan-
deel in dei7e
eeuw op 48%
en in Breda op
30%, Bots, 128.
In Friesland was
het aandeel van
gestudeerden
kleiner: in Leeu-
warden tussen
1580 en 1670 23%,
in Sneek en Har-
lingen 10% of
minder, Zijlstra,
191-2. Vgl. Frij-
hoff, Société
Néerlandaise,
189.
21  Zie Herwaar-
den.
22  Keussen 1,195.
23  In 1436 werd
een zekere Jan als
apotheker aange-
steld, s B inv.nr. 1,
f. 4. Een eeuw
later stelde men
opnieuw een apo-
theker aan, even-
eens genoemd
Jan, omdat de
Doverig
O Leiden
■ Leuven
■ Keulen
40 —
--------------------D" ~ h—ir 1H"
iHffiHil:
tZüt
/ff -<£' .^' .& .«$>" ,A0"
33
Grafiek 1 Inschrijvingen van Amersfoortse studenten 1370-1650.
-ocr page 35-
LEEN ALBERTS
denten afkomstig uit Amersfoort op één of
twee handen te tellen. In Parijs, het belang-
rijkste studiecentrum voor de Lage Landen,
was het aandeel van Nederlanders in de
totale populatie rond 1330 nog gering.
Daarna moet hun getal zijn toegenomen,
want zij kwamen regelmatig voor als procu-
ratores
aan het hoofd van de Engels/Duitse
natie waarbij de Nederlanders waren inge-
deeld. Onder deze procuratores bevonden
zich echter geen Amersfoorters en ook niet
onder de studenten die tussen de jaren 1330
en de jaren 1370 een graad behaalden.27
Daarbij komt dat er zelfs tussen 1380 en
1410-toen er dichterbij universiteiten
waren gekomen waarvan betere bronnen
zijn bewaard gebleven - slechts vijf namen
van Amersfoorters zijn gevonden. We kun-
nen concluderen dat het fenomeen stude-
ren aan een universiteit te Amersfoort
zowel laat als traag ingang vond. Dat is niet
vreemd, want Amersfoort behoorde tot de
talrijke Nederlandse steden die laat tot
bloei kwamen. Vooral in de tweede helft
van dei4e eeuw was er een belangrijke
groei in handel en productie en vond er
weer stadsuitbreiding plaats. De toegeno-
men welvaart en het toegenomen belang
van de stad zullen de mogelijkheden voor
een geldverslindende studie weliswaar heb-
ben vergroot, maar daar ging de nodige tijd
overheen. Niet alleen voor Amersfoort en
Eemland, maar voor meer delen van
Nederland gold dat gestudeerde personen
in de i4e eeuw nog een zeldzaamheid
waren.
Vanaf de jaren 1380 werd het voor Neder-
landers aanzienlijk makkelijker om te gaan
studeren doordat er universiteiten in het
Duitse rijk werden gesticht, als eerste in
Erfurt, Heidelbergen Keulen. Vooral de
bieraccijns, SB
inv.nr. 10, f. 5,27V.
In 1570 is meester
Reyer Evertz ac-
tief als barbier/
chirurgijn. Hij is
dan 26 jaar, SB inv.
nr. ii, ff. 15 en 67.
24  Moraw, 275-7;
Schwinges
dateert dit vanaf
1480,188.
25  Zie bijlager.
26  Courtenay
stelt dat de totale
studentenpopula-
tie van driedui-
zend tot drieën-
halfduizend per-
sonen voor nooit
meer dan 5% uit
Duitsers bestond.
Mogelijk werden
hieronder ook de
Nederlanders
geschaard. Onder
de docenten artes
en theologie
waren geen
Nederlanders. In
de rekening van
een collecte die in
1329-30 onderde
studenten is
gehouden waarbij
de namen van
eenachtste deel
van de totale
populatie inclu-
sief geografische
herkomst zijn
vermeld, komt
slechts een hand-
vol Nederlanders
voor en soms
zelfs dan nog
onder de vage
aanduiding 'de
Frisia', Parisian
scholars,
21,26,
116,120-1, 231.
27  Brom, 'Hooge-
school van Parijs'.
Voor de bronnen
inzake de univer-
siteit van Parijs
Alberts, 'Namen-
lijsten', 41.
28  Bots, 15;
Bijsterveld,i79.
Van Zutphen, qua
bevolkingsom-
vang vergelijkbaar
met Amersfoort,
zijn uit de periode
1V5-1374 elf
namen bekend,
Frijhoff, 'Étudi-
ants de Zutphen',
270-3.
29  Keussenl,
170-1.
zieken anders
naar Utrecht
moesten, SB
inv.nr. 5,
p.481. Enkele
jaren daarna is
echter weer spra-
ke van de apothe-
ker van Utrecht,
SB inv.nr 8,
p. 308; In de jaren
1540 waren er
zeker drie barbiers
actief: Cornelis,
Willem en
Aryaen die mees-
ter werden ge-
noemd, sb inv.nr.
9, pp. 227,338,
392,447,454,
457,464,465,
469 en 492. In
1553 werd een
aantal personen
het verbod opge-
legd om als chi-
rurgijn te prakti-
seren. Onder de
namen ook gees-
telijken en een
kwakzalver, s B
inv.nr. 12, pp, 283-
4. In jaren 1560
werd meester
Evert, medicus,
vrijgesteld van
laatste werd door Nederlanders bevolkt.
In de eerste helft van de 15e eeuw kwam een
kwart tot eenderde van de studentenpopu-
latie uit het bisdom Utrecht, wat door geen
enkel ander bisdom werd overtroffen.29
Van elke tien Amersfoortse studenten gin-
gen er in de 15e eeuw zeven naar Keulen
(grafiek 1) en gingen er twee naar andere
Duitse steden of verder weg naar Bazel,
-ocr page 36-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
Bologna of Praag.30 De oprichting van een
universiteit in Leuven in 1425 heeft in deze
oriëntatie op het oosten weinig verandering
gebracht. Niet meer dan één op de twaalf
Amersfoorters schreef zich in te Leuven.
Naar de redenen van de voorkeur van de
Amersfoortse studenten voor de Keulse
alma mater kunnen we slechts gissen. Er
zijn verschillende factoren die een rol
kunnen hebben gespeeld. Er bestond een
politiek-religieuze band met Keulen door-
dat het Utrechtse bisdom onder het aarts-
bisdom Keulen ressorteerde. Daarbij was
de Amersfoortse handel voor een groot
deel gericht op Overijssel en Gelderland
die rechtstreekse economische betrekkin-
gen onderhielden met het Duitse Rijnge-
bied. Veel Gelderse families vestigden zich
in de loop van de tijd in Amersfoort en
namen hun netwerken en gewoonten mee.
Gelderse studenten gingen voornamelijk
naar Keulen.31 In de ise eeuw heeft het
Sticht Utrecht veel strijd moeten leveren
om zelfstandig te blijven en niet onder de
invloed te geraken van de zich uitbreidende
machtvan de Bourgondische hertogen die
via Brabant en Holland steeds dichterbij
kwam. De Leuvense universiteit lag midden
in de Bourgondische invloedssfeer en de
keuze van de Amersfoorters voor Keulen
kan worden gezien als een uiting van auto-
nomie. Tenslotte kunnen de rectoren van
de Latijnse school de toon hebben gezet
voorde universiteitskeuze. De kans is groot
dat een belangrijk deel van hen zelf aan de
Keulse academie was opgeleid, waarmee ze
een weg hadden gebaand voor de Amers-
foortse leerlingen. Maar we kennen de
namen noch de achtergronden van deze
rectoren, dus hun invloed is niet meer na te
gaan.
Over het tijdvak van 1370 tot 1500 zijn er
129 inschrijvingen gevonden van waar-
schijnlijk 122 studenten. Gemiddeld is er
dus ongeveer één Amersfoortse jongen per
jaar gaan studeren. Het is een geluk dat de
studentenadministratie van de Keulse uni-
versiteit indertijd vrij uitvoerig is bijgehou-
den. We kunnen hieruit enig inzicht verkrij-
gen in het studiegedrag van de 92
Amersfoortse leerlingen die daar in de i5e
eeuw waren geregistreerd.32 Het overgrote
deel (84%) schreef zich in aan de artesfa-
culteit. Slechts een minderheid zette zijn
studie voort aan een van de hogere facultei-
ten van rechten (7%), theologie (4%) of
medicijnen (2%). Deze verhoudingen
waren te Keulen met name in de tweede
helft van de i5e eeuw gangbaar. De
Amersfoorters sloten hiermee aan bij het
patroon van studenten uit andere streken.33
Van de groep behaalde 46% een van de
lagere graden van baccalaureus (30,4%) of
licentiatus artium (i5,2%).34 Daarbovenop
verwierf 13% de titel van magister artium of
een graad in de rechten, theologie of medi-
cijnen. Meer dan de helft (59%) verliet de
universiteit dus met een graad op zak.
Hierin weken de Amersfoortse studenten
niet af van hun Gelderse en Groningse
medestudenten.35
Een vijftal Amersfoorters heeft zich een
plaats verworven in het docentenkorps te
Keulen. Als professoren in de artes gaven
Andreas Bot (1421-11433) en Gerardus
Keteler (1431-40) les in het college ge-
naamd 'bursa Cornelii'.JacobusTymanni
(1470-87), Everardus Stiger (1483-1501) en
Johannes Henrici Danielis (1491-93)
doceerden artes in de 'bursa Laurentiana'.
Deze laatste was vervolgens professor in de
medicijnen vanaf 1493. De genoemde
Jacobus Tymanni was bovendien professor
in de theologie van 1487 tot diens overlijden
30  Zie bijlage 1.
31  Voor Harder-
wijk bijlage 3.
Voor Zutphen
Frijhoff, 'Étudi-
ants de Zutphen',
270-1.
32  Van deze 92
personen schreef 1
zich vóór 1400 in,
de 91 anderen in
de i5e eeuw. Een
twintigtal schreef
zich in als clericus
(geestelijke). Van
10 personen (11%)
is de faculteits-
keuze onbekend.
38 personen (41%)
behaalden geen
graad of er waren
geen gegevens
over.
33  Van de studen-
ten uit de vijf
grootste Gelderse
steden schreef
88% zich te
Keulen in aan de
artesfaculteit en
studeerde 12% aan
een hogere facul-
teit, Scheelen-
Schutgens, 356.
Van studenten uit
Zutphen in de 2e
helft i5e eeuw en
van de Brabantse
pastoors (1400-
1570)studeerde
13% aan een hoge-
re faculteit,
Frijhoff, 'Étudi-
ants de Zutphen',
273; Bijsterveld
190. Van de
Groningse stu-
35
-ocr page 37-
LEEN ALBERTS
samen gereisd en gestudeerd. Jacobus
Jacobijohannesjacobi en Cerardus Foier
schreven zich met nog drie andere stads-
genoten in de zomer van 1441 in te Leipzig.
Zij vervolgden hun opleiding een jaar later
te Keulen, waar zij op 25 maart de eed
aflegden. Nog hetzelfde jaar haalden ze er
het baccalaureaat in de artes. Vermoedelijk
is Cerardus hierna weer huiswaarts
gekeerd.Johannes zette de opleiding echter
voort tot aan het licentiaat waarvoor hij
uiterlijk in april H44 moet zijn geslaagd.
Jacobus was ondertussen naar Brabant
gegaan waar hij zich in 1443 voor vervolg-
studie bij de Leuvense academie aanmeld-
de. In de Middeleeuwen verbond men zich
niet aan een volgende universiteit om zo
wat meer van de wereld te zien. De mees-
ten kozen voor studiecentra in het Duitse
rijk die min of meer in eikaars verlengde
lagen. Het doel was zuiver wetenschappe-
lijk. Men wilde zich verder bekwamen.
Hoe de academische opleiding zich later
vertaalde in beroepen is over de middel-
eeuwse periode nagenoeg onbekend. Er
zijn al een paar namen genoemd van man-
nen die het docentschap op zich namen aan
de Keulse universiteit. Helias van Amers-
foort, die mogelijk eerst artes had gedaan
te Keulen, werd uiteindelijk professor theo-
logie in Bazel. Hij zou hier bovendien de
functie van kanselier gaan bekleden, de eer-
ste in rang onder de rector. Henrick van
Westrenen die in 1470 te Keulen voor het
baccalaureaat in de artes was geslaagd,
werd leraar in het door Nederlandse en
Duitse scholieren druk bezochte Deventer.
Hij moet hier nog gedoceerd hebben toen
wat jaren later Alexander Hegius aldaar
hoofd van de Lebuïnusschool werd, via wie
humanistische ideeën het Nederlandse
onderwijs zouden binnenstromen. Of
in 1493. Hij heeft zelfs tweemaal de hoogste
functie van rector van de universiteit be-
kleed in het tweede semester van 1481 en
later in het tweede semester van 1491. Het
verloop van de inschrijvingen van Amers-
foortse studenten wekt de indruk dat de
aantrekkingskracht van de Amersfoortse
docenten hierop effect heeft gehad. Ten
tijde van Bot en Keteler begon de toeloop
van studenten uit de moederstad op gang
te komen terwijl er juist in die jaren oorlog
en politieke instabiliteit in het Sticht heer-
sten vanwege het Utrechtse schisma.Toen
er vanaf de jaren 1470 wederom Amers-
foortse docenten de katheder hadden
beklommen nam de stroom aanmeldingen
opnieuw toe. Ook nu ondanks het feit dat
er in het Sticht begin jaren '80 een burger-
oorlog woedde. De hoogste piek in de jaren
1440 laat zich echter niet verklaren uit de
aanwezigheid van 'eigen' docenten.
Waarschijnlijk was er sprake van een inhaal-
slag na de woelige tijden ervoor. Anderzijds
kan het als een effect van politieke rust en
economische welvaart worden beschouwd.
Het kan ook aan ontwikkelingen op de
Latijnse school thuis hebben gelegen, maar
daarvan hebben we over deze periode geen
weet.
Onderde ruim honderdtwintiggevonden
studenten die tussen 1370 en 1500 een aca-
demische opleiding volgden, waren er mini-
maal zes personen (5%) die zich aan meer
dan één universiteit inschreven.3 Andreas
Bot, die later professor aan de Bursa
Cornelii te Keulen zou worden, had eerst de
graad van magisterartium behaald in Parijs.
Zijn collega JacobusTymanni had zich na
zijn opleiding in artes en theologie te
Keulen ook nog ingeschreven in Erfurt en
Leipzig. Een drietal Amersfoorters heeft
denten lag dit in
de 2e helft i5e
eeuw op 14,9% en
van alle Keulse
studenten samen
op n,8%. In de ie
helft van de i5e
eeuw lag dit
hoger:ig,7%resp.
24,5%, Zijlstra, 35.
34  Uit de gege-
vens die aan de
namenlijst bij
Keulen zijn toege-
voegd, kan het
volgende worden
afgeleid. Tussen
de toelating tot
hetbaccalaure-
aatsexamen
(admissus ad
bacc)
en het beha-
len ervan (deter-
minavit)
zat een
periode van één
of enkele maan-
den. Anderhalf
tot twee jaar later
volgde het licenti-
aatsexamen waar-
bij men na enkele
weken met doce-
ren kon beginnen
(incepit). Na weer
een jaar of meer
werd de titel van
magister behaald,
soms terwijl men
al een examen aan
een hogere facul-
teit had afgelegd,
Alberts, 'Namen-
lijsten', 13-7.
35  Van de
Gelderse studen-
ten te Keulen
behaalde 62% een
-ocr page 38-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
Henrick hierin ook een rol heeft gespeeld,
weten we helaas niet.37
2.2 Humanisme en bloeitijd
(1500-1580)
Vanaf het laatste kwart van de i5e eeuw
drong in Nederland het humanisme door
als beweging die de samenleving wilde ver-
beteren door hervorming van het onder-
wijs. Beter onderwijs (zo idealiseerde men)
zou wijzere bestuurders opleveren voor
kerk en staat. Zij zouden vanzelf streven
naar vrede, welzijn en godsvrucht waardoor
veel menselijk leed zou verdwijnen. Volgens
de humanisten waren de schone talen
Latijn en Grieks van fundamenteel belang.
Alleen door die goed te beheersen kreeg
men toegang tot de zuivere bronnen van de
wijsheid: de klassieke werken en de bijbelse
geschriften. Hiertoe moest wel het leerpro-
gramma van de Latijnse scholen worden
aangepast. Het Doctrinale, de zware, mid-
deleeuwse grammaticamethode die tot dan
toe overal werd gebruikt, werd vervangen
door beknopte grammaticaboekjes en er
werd meer plaats ingeruimd voor teksten
van klassieke schrijvers. Om beter aan te
sluiten bij het leerproces en de leefwereld
van de leerlingen werden er dialogenboek-
jes geschreven om het Latijn te leren spre-
ken. Ook werd het opvoeren van toneel-
stukken als een nieuw leermiddel inge-
voerd.
Episch centrum van de humanistische
onderwijshervorming was de Lebuïnus-
school te Deventer. Onder het rectoraat
van Alexander Hegius (1483-1498)38 wer-
den veel leerlingen opgeleid die later
docenten op scholen elders in het land wer-
den en daar de nieuwe ideeën toepasten.
Een gedreven humanist die in Amersfoort
diploma, Schee-
len-Schutgens,
362. Van de
Groningse artes-
studenten deed
69% examen,
Zijlstra 37.
Rekenen we het
Amersfoortse
percentage (de
studenten die een
diploma aan een
hogere faculteit
behaalden, had-
den eveneens een
graad in de artes)
om naar alleen
artesstudenten
(54 gediplomeer-
den op 77 artes-
studenten) dan is
de uitkomst 70%.
36 Zie bijlage 2.
Dertien andere
inschrijvingen
zouden van nog
zes personen
kunnen zijn. Het
is niet duidelijk of
het om identieke
personen gaat die
zich aan meer
universiteiten
hebben inge-
schreven.
37  Het is niet
bekend of Hen-
rick van Westre-
nen leraar was aan
de Lebuïnus-
school of aan het
domus clerico-
rum,
Bot, 33.
38  Er bestaat in
de literatuur
onduidelijkheid
over het aan-
vangsjaar van
Hegius rectoraat.
Zowel 1474 als
1483 worden
gegeven, Bot, 29;
Brongers en Van
Veen-Noorde-
graaf, 14; Prinsen,
119. Evenals Bot
volg ik hier Koch
die uitgaat van
het het jaar 1483,
zie A.C.F. Koch,
Theyear of
Erasmus' birth
and other contri-
butions to the
chronology ofhis
life
(Utrecht 1969)
28-31.
39 Prinsen 122,
124; Reynders,
Gedenkboek gym-
nasium,
26;
Reynders,
'Namen van rec-
toren', 336.
Montanus kan
geen leerling van
Hegius zijn
geweest, zoals
Prinsen vermoed-
de, omdat Hegius
pas in 1483 rector
te Deventer werd,
Prinsen, 119.
heeft gewoond en gewerkt, was de
Gelderse Petrus Montanus (1467-1507) die
vanaf 1500 rector van het fraterhuis van de
Moderne Devotie was. Reynders heeft ver-
ondersteld dat hij rond 1506 ook rector van
de stadsschool is geweest vanwege het feit
dat hij in dat jaar een loonbetalingvan het
stadsbestuur ontving.39 Het is een schamel
motief, maar het is opvallend dat juist in dat
jaar het aantal Amersfoortse jongens dat
ging studeren drastisch toenam tot meer
dan het dubbele van de decennia ervoor.
De motivatie om door te leren moet flink
zijn gestegen en waarschijnlijk ook de leer-
lingenpopulatie van de Latijnse school. De
aanwezigheid in de stad van een man als
37
-ocr page 39-
LEEN ALBERTS
een absolute top die het nadien nooit meer
zou evenaren. Ook de profiterende boek-
handel moet gouden tijden hebben beleefd.
Amersfoort kende in die jaren twee beëdig-
de boekverkopers: Jacob Buys op de Plaats
(nu Vismarkt) en Adriaan Jansz op de Hof.
Samen hebben zij na Novesius overlijden te
Amersfoort een biografie over hem uit-
gegeven.43 Terecht waren zij hem dank
verschuldigd.
In de i6e eeuw gingen zes van de tien
Amersfoortse studenten naar de universi-
teit van Leuven (grafiek 1).44 De keuze voor
de Brabantse alma mater ontstond zeer
abrupt. In 1506, het jaar waarin Montanus
rector van de Latijnse school kan zijn
geweest, waren er plotsklaps acht studen-
ten die naar Leuven afreisden. Een grote
omslag, want vanaf de oprichting van die
universiteit in 1425 waren er in de gehele i5e
eeuw slechts tien Amersfoorters geweest!
Na 1506 hield de gang naar Leuven aan met
gemiddeld twee studenten per jaar tot aan
de Opstand. Pieken in deze stroom waren
er begin jaren 1520 en in de jaren 1550. De
stimulerende invloed van de Amersfoortse
rectoren Listrius en Novesius, die beiden te
Leuven hun opleiding hadden genoten, is
hierin zeker terug te zien.45 Maar de toe-
stroom naar Leuven laat zich eveneens ver-
klaren door de aantrekkingskracht van de
stad zelf. De eerste helft van de i6e eeuw
was de bloeitijd van haar universiteit. Zij
was een bakermat van het humanisme en
had een internationale uitstraling. Groot-
heden als de Rotterdammer Erasmus en de
Spanjaard Vives hebben verscheidene jaren
in de stad gewerkt. Door de inspanning van
Erasmus kon tussen 1517 en 1520 het Drie-
talencollege van de grond komen waar
Latijn, Grieks en Hebreeuws werden onder-
Montanus kan hoe dan ook een stimule-
rend effect hebben gehad. De wind van het
humanisme die door de stad woei, had ook
buiten de school zijn effect. De nieuwe
onderwijsmethode veroorzaakte een groei-
ende behoefte aan boeken. Niet voor niets
komen we in deze periode de eerste vemel-
dingen tegen van boekhandelaren. In 1516
kocht de boekverkoper Henric van Lennip
het Amersfoortse burgerschap en een jaar
later is er sprake van een zekere Toenis de
boeksnijder.40
Er bevonden zich vooraanstaande huma-
nisten onderde rectoren van de Amers-
foortse school. In 1522 trad de uit Rhenen
afkomstige Gerardus Listrius aan.41 Hij
werd wel 'trilinguis' genoemd omdat hij
niet alleen Latijn en Grieks doceerde, maar
ook het Hebreeuws machtig was. In 1520
had hij in Zwolle een commentaar uitgege-
ven op de Summulae logicae, het middel-
eeuwse boek voor dialectiek, dat hij hier-
mee tot een geschikter handboek maakte
voor het onderwijs. Hij zal dit zeker in
Amersfoort hebben ingevoerd. Een ander
kopstuk was Johannes Novesius (1485-1565)
die rector was van 1550 tot 1555.42 Net als
Listrius was hij onder Hegius leerling
geweest aan de Deventer school. Als
14-jarige was hij al naar Amersfoort geko-
men waar hij na een paar jaar hulpdocent
werd aan de Latijnse school. In 1503 vertrok
hij naar Leuven voor zijn universitaire oplei-
ding. Voordat hij uiteindelijk zijn laatste
aanstelling kreeg in Amersfoort had hij op
diverse andere plaatsen het rectoraat
bekleed. In de i6e eeuw waren de schoollei-
ders zeer gewilde en daardoor zeer mobiele
lieden. Onder Novesius' bewind moet de
Latijnse school op haar hoogtepunt zijn
geweest. Het aantal leerlingen dat vervol-
gens ging studeren bereikte in de jaren 1550
40  SB inv. nr. 4,
ff. 74,146V.
41  Over Listrius:
Rogge en Bot, 28,
34,41,106,185.
42  Over Nove-
sius: Brongers en
Brongers en Van
Veen-Noorde-
graaf.
43  Brongers en
Van Veen-
Noordegraaf, 12-3.
De boekverkopers
worden vermeld
in de resolutie-
boeken van het
stadsbestuur in
verband met een
onderzoek naar
ketterse lectuur,
SB inv. nr. 12, p.
562.
44  Zie bijlage 1.
45  De pieken bij
de Amersfoorters
vielen (net) na de
pieken in het
totaal van studen-
tenaanmeldingen
te Leuven, aldaar
namelijk rond
1520 en tussen
1545 en 1S50,
Lamberts en
Roegiers, 49.
-ocr page 40-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
dertig studenten naar het aartsbisdom. Pas
in de jaren 1520 trad er een sterke daling in.
Mogelijk is dit toe te schrijven aan de over-
dracht van de heerlijkheid over het Sticht in
1528 aan keizer Karel v. Amersfoort raakte
hierdoor politiek meer georiënteerd op de
Habsburgse gebieden - waarin het Brabant-
se Leuven - dan op het oosten. Niet meer
dan drie van de tien studenten vertrokken
voor hun studie nog naar Duitsland tegen
negen van de tien een eeuw daarvoor. Een
enorme verschuiving. Daarentegen is er na
1540 nog wel een groep van zeventien
Amersfoortse studenten een opleiding
gaan volgen aan de universiteit van
Rostock.47 Al in de i5e eeuw was deze
hanzestad voor veel studenten uit de
Nederlanden het reisdoel. Zij was niet
alleen toegankelijk vanwege de handels-
contacten en de Nederduitse taal, maar was
ook bekend vanwege de vestiging van een
wezen. Dit was een unicum in Europa. Pas
later volgden andere universiteiten het
Brabantse voorbeeld. De Leuvense univer-
siteit groeide naar een studentenpopulatie
van boven de tweeduizend.4 Ze had een
veel grotere aanwas dan de andere univer-
siteiten van het Duitse rijk. Tussen 1525 en
1558 schreven zich jaarlijks gemiddeld 115
leerlingen in te Keulen terwijl dit in dezelf-
de periode te Leuven boven de zeshonderd
uitkwam. Van de Leuvense studenten
kwam ongeveer een kwart uit Nederland,
waarvan 1% uit het Utrechtse. De Neder-
landse artesstudenten waren met de Engel-
sen en Scandinaviërs verzameld in de
'Hollandse natie'.
De keuze van veel Amersfoorters voor een
studie te Leuven betekende aanvankelijk
niet dat de gang naar Keulen afnam. De eer-
ste twee decennia gingen er nog een kleine
46  Voor deze en
volgende cijfers
Lamberts en
Roegiers, 49-52.
47  Over Neder-
landse studenten
te Rostock: Huls-
hof.
t
II II II
HU II- ,,,,»
li IIII -^
1111 11 nu 11 i^x
IIII II lil II»
ifl
4 Pedagogie Het Varken te Leuven,genoemd
naar een herberg gelegen aan de over-
kant. Dit college stond onder leiding van
een lid van de 'Hollandse natie'. Tekening
ca. 1800. (Koninklijke Bibliotheek,
Brussel)
39
-ocr page 41-
LEEN ALBERTS
zwaaide hier minstens de helft van de stu-
denten af met een lagere of hogere graad.
Voor het eerst verschijnen er namen van
Amersfoortse jongemannen die voor een
studie in de rechten of medicijnen naar
Frankrijk of Italië reisden. Er werden veer-
tien inschrijvingen gedaan voor rechten bij
de academies van Orléans, Dole, Angers,
Bourgesen Orange in Frankrijken nog één
in het Italiaanse Padua. Daar schreven zich
ook twee personen in voor medicijnen.
Voor dezelfde studie telden Bologna,
Ferrara en Pisa vijf aanmeldingen. Ook in
Ingolstadt en Bazel schreef een drietal zich
in voor medicijnen. Het gaat bij een deel
van de inschrijvingen om dezelfde perso-
nen die een rondreis ofperegrinatio aca-
demica
maakten, waarover hieronder meer.
Door de onvolledigheid van de registers van
Leuven, Rostock en andere is slechts van
ruim eenderde van de inschrijvingen de
faculteitskeuze bekend. Vergelijking met
andere steden of streken is daarom weinig
zinvol.
Tussen 1500 en 1580 was het onder de
Amersfoorters normaal om aan één univer-
siteit te studeren. Van een minderheid van
minstens veertien personen (6%) is bekend
dat zij zich aan twee of meer universiteiten
hadden ingeschreven.49 Studenten uit
andere delen van het land lijken hierin
actiever te zijn geweest. Het deel dat meer
dan één universiteit bezocht lag tussen 11%
en 14% in Zutphen, Brabant en Friesland en
in Groningen mogelijk nog hoger.5° Ook in
de i5e eeuw waren er al Amersfoortse stu-
denten geweest die verscheidene plaatsen
bezochten, maar een duidelijk verschil met
de Middeleeuwen was dat men zich met
een ander doel naar een verdere universi-
teit begaf. Het werd nu namelijk als status-
fraterhuis van de Moderne Devotie en een
convent van hervormingsgezinde domini-
canen, de zogenaamde Congregatio
Hollandica. Tussen 1500 en 1530 vormden
de Nederlanders zelfs tussen 15 en 20% van
de gehele studentenpopulatie. In 1531 koos
Rostock de zijde van de reformatie en kreeg
de universiteit een protestantse signatuur.
Nederlandse docenten, waaronder uit
Utrecht, Deventer en Zwolle, hadden een
belangrijk aandeel in haar nieuwe opzet.
Opvallend is dat pas in de protestantse
periode de Amersfoorters naar Rostock
kwamen terwijl de toeloop uit Nederland
toen juist afnam. Rostock is de enige pro-
testantse universiteit die in de jaren voor
de Opstand een groep Amersfoorters van
enige betekenis mocht ontvangen. Aan de
eveneens Lutherse universiteit van Witten-
berg of aan de calvinistische universiteiten
van Genève en Heidelberg (waar toch veel
Nederlanders hebben gestudeerd) werden
zo goed als geen Amersfoorters aangetrof-
fen. In de Eemstad vond de reformatie wei-
nigweerklank.
De faculteitskeuze lijkt in de i6e eeuw in
grove trekken gelijk aan de eeuw daarvoor.
Immers, van Leuven is bekend dat in het
algemeen driekwart van de studenten de
artesopleiding volgde en ook te Keulen had
nog steeds het leeuwendeel (86%) van de
Amersfoortse studenten zich voor de artes
ingeschreven. Net als daarvoor volgde 13%
daar een hogere opleiding (rechten en
theologie). De Amersfoorters pasten met
deze verhouding helemaal in het plaatje van
de Keulse studenten.4 Wel studeerde men
nu langer door in de artes. Eén op de drie
behaalde de graad van licentiatus terwijl dat
eerder slechts door 15% werd bereikt, een
ruime verdubbeling. Ook in deze periode
48  Tussen 1500
en 1580 waren er
51 Amersfoorters
te Keulen inge-
schreven, waar-
onder 4 geeste-
lijken. Van 2 per-
sonen is de facul-
teitskeuze onbe-
kend. Verder:
artes 86,3%, rech-
ten 9,8%, theolo-
gie 3,9% en medi-
cijnen 0%. Voor
de cijfers van alle
Keulse studenten
Keussen 1,195.
Van de personen
die na 1559 wer-
den geregistreerd
(12 personen)
geeft de bronedi-
tie geen extra
gegevens zoals
behaalde graden.
Bij de berekening
van de percenta-
ges bij de graden
is daarom een
aantal van 39
studenten gehan-
teerd. Van deze
39 behaalden 19
studenten geen
graad of er zijn
geen gegevens
van bekend
(49%)-
49  Zie bijlage 2.
Er zijn in deze
tabel nog acht
inschrijvingen die
van vier studen-
-ocr page 42-
5 Vermoe-
delijk zelf-
portret uit
het album
amicorum
van Johan
van Eek,
1565.
(Nationaal
Archief,
archief Van
Panthaleon
van Eek 377,
P-Si)
ten zouden kun-
nen zijn. Hiervan
is niet zeker of het
om dezelfde per-
sonen gaat. Deze
personen meege-
rekend gaat het
om zeventien
studenten (8%)
die meer dan één
universiteit
bezochten.
50 VoorZutphen
kan voor de
periode 1500-74
een gemiddeld
cijfer worden
berekend van 11%,
Frijhoff, 'Étudi-
ants de Zutphen',
272. Friesland
komt over de
jaren 1500-75 op
14% en Gronin-
gen over de jaren
1526-1575 op 21%,
Zijlstra, 27. Bij
Brabantse pas-
toors (1400-1570)
studeerde 20%
aan meer dan één
universiteit, maar
dit deel der stu-
denten bestond
voor tweederde
uit zeer reislustige
kanunniken,
Bijsterveld, 177.
Na 1550 was in
Brabant een cijfer
van 13% normaal,
Zijlstra, 27 noot
wikkeling. Voor zaken als architectuur,
volksgebruiken, moderne talen en politiek
werd ruim de tijd genomen. Er waren tal
van reisboeken in omloop die de student
langs de mooiste en meest interessante
plaatsen leidden en die boordevol infor-
matie stonden over stad en streek. De reis
diende tevens om zich te bekwamen in de
gebruiken van de elite. Men leerde Frans
spreken, paardrijden, schermen en dansen
en knoopte contacten aan met belangrijke
personen in wetenschap of politiek. Er wer-
den reisverslagen gemaakt, geïllustreerd
verhogend beschouwd om aan een ver-
maarde universiteit te zijn afgestudeerd.
De opleiding werd dan aan een dichtbij-
zijnd college-meestal te Leuven-aange-
vangen en vervolgens ging men voor het af-
studeren naar een Franse of Italiaanse aca-
demie. En route schreef men zich ook nog
in aan tussenliggende universiteiten. Vaak
zonder er te studeren, maar als bewijs dat
men ook daar cultuur had opgesnoven.
Want het ging in deze periode van huma-
nistische idealen niet meer alleen om het
studeren, maar ook om de algemene ont-
41
-ocr page 43-
LEEN ALBERTS
jonge Nederlandse republiek. Hier vond hij
ook zijn noodlottige einde. Beide stadsge-
noten waren te Leuven hun carrière begon-
nen en hadden rechten gedaan. Hoe
hemelsbreed verschillend was hun verdere
levensloop.
Hoe de rest van de groep van meer dan
tweehonderd studenten in het tijdvak
1500-1580 in de samenleving een brood-
winning vond, is goeddeels onbekend.
Informatie hierover ontbreekt in de
inschrijvingsregisters van de studiecentra.
Van een klein deel echter zijn gegevens via
andere bronnen aan ons overgeleverd.
Hieruit blijkt dat sommige gegradueerden
een wetenschappelijke loopbaan hebben
gevolgd. Arnoldus Jacobi van Schayck was
van 1503 tot 1505 professor medicijnen te
Keulen, waar Jacobus Horst eind jaren 1550
professor theologie werd. Hun aanwezig-
heid zal voor verscheidene Amersfoortse
scholieren een beweegreden zijn geweest
om zich bij deze vertrouwde universiteit
aan te melden. Zowel in de eerste twee
decennia als in de jaren 1550 en 1560 vonden
daar de meeste inschrijvingen van Amers-
foorters plaats. Everardus Merevelt, die zijn
opleiding in Rostock had genoten, werd
professor physica aan de hogeschool van
Bremen. Cornelis Vos werd hoogleraar poë-
tica aan de universiteit van Wenen, waaraan
hij zelf als student verbonden was geweest.
Henrick Botter doceerde medicijnen te
Marburg, maar was daarvoor lijfarts van de
landgraaf van Hessen geweest, een functie
die eerder de voornoemde Wouter
Veenman had bekleed. Een betrekking als
medicus aan een hof hadden er meer.
Cornelius van Amersfoort was lijfarts van
koning Christiaan 111 van Denemarken en
Steven Laurenberg van keizer Ferdinand 1.
Aan de vorstelijke hoven werd de professie
met tekeningen en poëzie, en mede-stu-
denten en prominenten liet men signeren
in een speciaal album amicorum, een vrien-
denboek. Van de Amersfoorter Johan van
Eek is een album overgeleverd. Hij had het
boek al aan het begin van zijn studie te
Leuven in 1565 aangelegd.51
Een handvol Amersfoorters heeft een der-
gelijke peregrinatio academica, in bredere
zin Grand Tour genoemd, gemaakt.
Richardus van Bilaer reisde al in de jaren
1532 en '33 naar Orange en Orléans om
rechten te studeren nadat hij in Leuven
artes had gedaan.Tussentijds had hij in het
stadsbestuur van Amersfoort gezeten en na
zijn rechtenstudie werd hij advocaat voor
het hof van Utrecht. Ook de molenaars-
zoon Paulus Buys had eerst in Leuven
gestudeerd voordat hij jaren later een reis
maakte naar Orléans, Angers en Dole waar
hij in beide rechten afstudeerde. Hij werd
advocaat voor het hof van Holland, klom op
tot landsadvocaat en werd lid van de Raad
van de prins van Oranje. Anderen kozen
voor Italië als reisbestemming. Walter
Veenman promoveerde te Ferrara in de
medicijnen nadat hij zich eerder had inge-
schreven te Padua, Bologna en Napels.
Henrick Botter studeerde eveneens af in de
medicijnen, maar dan te Padua waarvoor hij
zich eerder in Bazel had aangemeld.
Johannes Vonck en Johan van Oldenbarne-
velt promoveerden in de rechten;52 de eer-
ste te Bologna, de ander te Padua. Als fel
katholiek en tegenstander van Willem van
Oranje werkte Vonck zich omhoog in
dienst van Filips II. Hij bracht het tot hoog-
ste adviseur voor Nederlandse zaken in
Spanje. Hij overleed in Aragon.Van
Oldenbarneveltzou internationaal bekend
worden door zijn leidinggevende rol in de
51  Over dit al-
bum amicorum:
Smit.
52  De peregrina-
tio academica
van
Johan van Olden-
barnevelt is
beschreven door
Den Tex.
Vanwege aanvul-
lende onder-
zoeksresultaten
zal Ad Tervoort
hierover een
nieuwe bijdrage
publiceren.
-ocr page 44-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
van medicus eerder gehonoreerd dan in de
steden. Aan deze hoven waren nog andere
banen die plaats boden voor academici.
Cerardus Velt was hofkapelaan van de
aartsbisschop van Keulen en hofpredikant
te Kleef. Albertus de Wijs was raadsheer
aan het keizerlijk hof van Ferdinand I en
Maximiliaan il. Als ambassadeur werd hij
naar het Turkse hof in Constantinopel
gezonden, waar hij in 1568 overleed.
De gewestelijke gerechtshoven waren
voor studenten in de rechten goede werk-
gevers. Jacob Freys van Dolre.de eerder
genoemde Richardus van Bilaer en Thomas
Zoes hadden alle drie een aanstelling gekre-
gen voor het hof van Utrecht als advocaat,
raad of procureur. Andere gestudeerden
vinden we terug als bestuurders of ambte-
naren van de stad Amersfoort. Zo was
Livinius Botter, gewezen rechtenstudent te
Leuven, meer dan dertig jaar de secretaris
van de stad, in welk ambt hij zijn broers Jan
en Jacob en zijn vader Lodewijk had opge-
volgd. Ook zijn voorganger Jan Pot had te
Leuven gestudeerd. Cornelis van Duever-
den is achtereenvolgens schepen en schout
van Amersfoort geweest. Een man die wel
een heel kleurrijke carrière heeft gehad was
Codefridus Steeghius (Versteeg). Hij had
gestudeerd te Leuven, Montpellieren Pisa
en begon zijn loopbaan als stadsmedicus
van Nijmegen. In de jaren 1570 was hij en-
kele keren raad of schepen in de Amers-
foortse magistraat. Hij heeft bovendien
gefungeerd als gedeputeerde voor Willem
van Oranje en was in de jaren 1590 als
lijfarts verbonden aan de hoven van de
bisschop van Würzburg en van keizer
Ferdinand i. Diens opvolgers Maximiliaan n
en Rudolf 11 benoemden hem zelfs tot
kamerheer en comes palatinus (hofpalts-
graaf), een functie met onder andere de
T*f?r.s arpirta tifrts uutlur rr/ffenaW m ff e
-Qjtofmorfa/êfuit mms urtai a/ia fftcn\
if. ósr. sVf'"J?u/ptor ^£). Sat/ê/rr advm
d?/meatiit, rt D. _0
'. ProgarMD c vi.
6 Godefridus Steeghius (ca. 1546-1606?).
Kopergravure door Aeg. Sadeler, 1606.
(Iconografisch Bureau/RKD, Den Haag)
bevoegdheid tot het aanstellen van notaris-
sen en het toekennen van titels.53
Deze galerij van kopstukken vormt de
kroon op de groei die het wetenschappelijk
onderwijs in Amersfoort in de i6e eeuw
had doorgemaakt. De Latijnse school was
enorm tot bloei gekomen, het aantal stu-
denten aan universiteiten was meer dan
verdubbeld en de afgestudeerden vonden
banen tot op het hoogste niveau. De
Opstand tegen de Spaanse overheersing
zou aan de intellectuele kracht van de
Eemstad danig afbreuk doen.
53 Over de func-
tie van hofpalts-
graafwww.adels-
recht.de/Lexikon
/H/Hofpfalzgraf
met literatuurver-
wijzing.
43
-ocr page 45-
LEEN ALBERTS
2.3 Verdeeldheiden
ontluistering (1580-1650)
In de Nederlandse Opstand heeft
Amersfoort zich pas laat aan de zijde van
prins Willem van Oranje geschaard. Eerst
nadat de stad Utrecht en de meerderheid
van de Utrechtse staten in 1578 waren
omgegaan, volgde er een bestuurlijke
omwenteling. Er was zelfs de dreiging van
een leger onder aanvoering van Jan van
Nassau voor nodig om in de stad vooral
protestanten op het bestuurderskussen te
krijgen. Maar eenmaal aan de macht lieten
de nieuwkomers zich duidelijk gelden. De
Joriskerk en de Onze-Lieve-Vrouwekapel
werden omgedoopt tot gereformeerde
godshuizen en vanaf 1580 was de openbare
uitoefening van de katholieke eredienst ver-
boden. De gereformeerden vormden voor-
taan de meerderheid in de magistraat, maar
toch kwamen hierin tot in het tweede
decennium van de rj& eeuw ook nog katho-
lieken en protestanten van andere gezind-
ten voor. Dit gold nog sterker voor de ste-
delijke instellingen van liefdadigheid, zoals
de Armen de Poth en het gasthuis van Sint
Pieter waar zich nog tientallen jaren later
katholieken onderde regenten bevonden.
De stad heeft in de ve eeuw en later een
duidelijk katholiek stempel behouden. Dat
is niet verwonderlijk als we ons realiseren
dat minstens 40% van de burgers belijdend
katholiek bleef tegen een kwart of eender-
de deel gereformeerden. Met daartussen
een grote middengroep die zich tot geen
van beide denominaties rekende mag het
duidelijk zijn dat de reformatie te Amers-
foort slechts beperkt is doorgevoerd.
De moeite die de gereformeerden had-
-
:
■■. i
7 De Latijnse school was vanaf 1622 Herenstraat.TekeningdoorA.de
gevestigd in de Agnietenkapel in de Haen ca. 1730. (Museum Flehite)
-ocr page 46-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
den om gelijkgezinden op de voornaamste
posten te benoemen bleek duidelijk waar
het ging om het onderwijzend personeel
van de Latijnse school. In 1574 was de in
Leuven opgeleide burgerzoon Johannes
Cornelius Cesselius (van Cessel) rector
geworden en samen met zijn team van vier
docenten doorstond hij de eerste jaren na
de omwenteling. Hieraan kwam een eind
toen het stadsbestuur in 1587 wenste dat de
schoolkinderen voortaan door leraren van
de gereformeerde religie werden onderwe-
zen en het katholieke team werd ontslagen.
De nieuwbenoemde rector was echter bin-
nen korte tijd weer vertrokken en men had
grote problemen een geschikte opvolger te
vinden. Op advies van Johan van Olden-
barnevelt wendde men zich wederom tot
Cesselius die inmiddels aan de Leidse uni-
versiteit was verbonden. Tot grote vreugde
trad hij aan voor een tweede termijn, waar-
bij zijn zoon Timannus Cesselius vanaf 1616
conrector werd. Er ontstonden opnieuw
problemen toen het docententeam in 1619
werd verplicht een formulier van de gere-
formeerde synode te onderschrijven. De
katholieke Cesselius, zijn zoon en de twee
andere docenten weigerden te tekenen en
namen ontslag. Maar ook nu moest het
stadsbestuur bakzeil halen, want voor de
zesde en zevende klassen kon geen vervan-
ging worden gevonden. De juist ontslagen
Joannesjoannis (Jan Jansz) werd daarom
toch weer aangesteld, evenwel nadat hij tot
ondertekening van het formulier was over-
gegaan. Na zijn ontslag heeft Cesselius bui-
ten de school om privé-onderwijs gegeven.
Van stadswege werd een dergelijke 'bij-
school' officieel verboden, maar vermoede-
lijk hebben vooral katholieke jongeren hier
blijvend gebruik van gemaakt. Nog in 1655
achtte de magistraat het nodig een verbod
tegen - onder andere Latijnse - bijscholen
af te kondigen. Van 1623 tot 1668 stond de
Latijnse school onder leiding van de medi-
cus Theodorus Schut. Net als zijn voorgan-
ger Gesselius heeft deze Schut vooreen
zeer lange periode het bewind gevoerd. Het
beroep van schoolhoofd had in de ve eeuw
een andere status gekregen dan de eeuw
daarvoor. Rectoren waren niet meer de ver-
nieuwende voortrekkers die om de paar jaar
naar een volgende school overstapten,
maar eerder honkvaste dragers van een
gevestigde orde.
De politieke onrust en de perioden van oor-
logvoering tijdens de Opstand hebben een
zware wissel getrokken op het academisch
leven. Al in 1568 daalde het aantal inschrij-
vingen te Leuven met minstens eenderde.
Een periode van neergang was ingezet. De
stad maakte belegering, plundering, over-
stroming, inflatie en een militaire bezetting
mee. Tegen 1585 was de universiteit prak-
tisch lamgelegd. Pas in de loop van de
navolgende jaren konden in de geruïneerde
colleges de lessen weer een aanvang
nemen. Maar nooit meer zou de hoge stu-
dentenpopulatie van eerder in de i6e eeuw
worden bereikt. Er was inmiddels stevige
concurrentie ontstaan doordat in 1562 in
het toen nog Vlaamse Douai een zusteruni-
versiteit was opgericht. Veel Nederlandse
katholieken kozen voortaan voor deze stad
omdat zij via zee gemakkelijk bereikbaar
was en zij in Franstaliggebied lag waardoor
men zich in deze moderne taal kon bekwa-
men. In 1575 was er ook in Leiden een uni-
versiteit gekomen hetgeen eveneens een
steeds grotere groep - vooral protestantse
- Nederlanders van Leuven weghield.
Hoe groot de studentenaantallen gedu-
rende de eerste decennia van de Opstand
-ocr page 47-
54  Brom en
Langeraad,109-
14-
In het dagboek
wordt tevens het
baccalaureaats-
examen in de
rechten van de
Amersfoorter
Nicolaas Zoes
vermeld, aldaar
107. Zie ook De
Warenghien 440,
442-50. Over de
bode: Smit,
'Reformatie',
noot 56.
55  Zie bijlage 1.
56  Hierover
Jamin, 19-28 en
Rammelman
Elsevier.
57  De veronder-
stelling dat aan de
universiteit van
Utrecht de stu-
denten uit de
eigen provincie
nagenoeg alleen
uit de stad
Utrecht zelf kwa-
men kan dus niet
opgaan voor de
jaren 1640-1660,
Frijhoff, Société
Néerlcmdaise,
107
110; Jamin, 52.
8 en 9 De wapens met spreuken van Clemens van Spuelde
en Petrus van Westrenen uit het album amicorum
van Aernout van Buchell, 1585, ff. 16 en 17.
(LipperheidescheKostümbibliothek/Kunstbibliothek/
Staatliche Museen, Berlijn)
Gerekend over een groep van 167 personen
van wie de namen bekend zijn, gingen erin
het tijdvak van de Opstand gemiddeld 2,4
studenten per jaar op weg naar een univer-
siteitsstad.55 Na Keulen in de Middel-
eeuwen en Leuven in de i6e eeuw werd nu
Leiden veruit de meest bezochte universi-
teit van de Amersfoortse studenten (grafiek
1). Bijna de helft volgde zijn opleiding aan
deze Hollandse alma mater, die de voor-
naamste protestantse universiteit in Europa
was. Ook al vingen de colleges hier al aan in
1575, toch schoofde eerste Amersfoorter
pas in de banken in 1581, twee jaar na de
Unie van Utrecht. De stroom naar de
Sleutelstad kwam langzaam op gang. Pas na
1600 werd een gemiddelde van één per jaar
gehaald. In de jaren 1620, na het aflopen van
het twaalfjarig bestand, was de toeloop het
grootst met een aantal van 23 studenten.
Maar in de jaren '40 daalde dit aantal weer
tot vijf, waarna het de verdere ve eeuw nau-
welijks meer boven de tien uitkwam. Een
belangrijke oorzaak ligt in de oprichting van
een universiteit te Utrecht in 1636. Deze
oprichting had heel wat voeten in de aarde
gehad.56 De staten van Utrecht hadden
aanvankelijk voorkeur voor Amersfoort als
plaats van vestiging, omdat daar al goede
in Leuven en Douai zijn geweest, weten we
niet. Tot groot verdriet zijn van Douai geen
inschrijvingsregisters bewaard gebleven en
zijn die van Leuven over de cruciale periode
1569-1615 verloren gegaan. We hebben hier-
door te maken met een manco in het over-
zicht van de Amersfoortse studenten. De
weinige namen die inmiddels bekend zijn,
zijn uit andere bronnen afkomstig. Zo heeft
het dagboek van de Utrechter Van Buchell
ons de identiteit onthuld van zeven perso-
nen die in 1584 te Douai lid werden van een
Stichtse vereniging voor studenten en
docenten, die op initiatief van de Amers-
foortse professor Jacobus Benningius
nieuw leven werd ingeblazen. De functies
van voorzitter en penningmeester werden
door de Amersfoorters Clemens van
Spuelde en Petrus van Westrenen bekleed.
De Eemstad had zelfs een aparte bode
genaamd Willem Willemsz Bloem om de
studenten te Douai te 'dyenen ende te
geryeven'.54 De groep stadsgenoten die
daar in die jaren studeerden moet dus van
belang zijn geweest. Er zullen in het tijdvak
1570-1620 enkele tientallen hun studie heb-
ben gevolgd in een van beide steden, waar-
van we van slechts van ongeveer een twin-
tigtal de namen kennen.
-ocr page 48-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
voorbereidingen waren getroffen en de
Eemstad minder afleiding zou bieden aan
de studenten dan het grotere Utrecht.
Doordat de staten vanwege politieke ver-
wikkelingen en geldgebrek geen beslissing
namen, nam uiteindelijk de vroedschap van
de stad Utrecht het initiatief en drukte de
oprichting van een illustere school door die
na twee jaar, met goedkeuring van de sta-
ten, in een universiteit werd omgezet. In de
jaren '40 schreef een tiental Amersfoorters
zich in aan deze Stichtse academie en het
decennium daarna wist zij zelfs een twintig-
tal aan te trekken.57 Naast Leiden en
Utrecht is ook de universiteit van Franeker
(1585) nog vermeldenswaard daar tien per-
sonen daar rechten of medicijnen hebben
gestudeerd. Niet meer dan drie man heb-
ben zich ingeschreven te Groningen of
Harderwijk. In totaal hebben zes van elke
tien studenten gestudeerd aan een Neder-
landse universiteit.5
Niet minder dan viervan de tien studen-
ten verbonden zich aan een katholieke uni-
versiteit in het buitenland.59 Nagenoeg
allen vingen na voorbereidend onderwijs
aan de Latijnse school of een katholieke bij-
school hun hogere opleiding direct in het
buitenland aan. Zij schreven zich hoofdza-
kelijk in bij de colleges van Leuven, Douai
en Keulen. Enkelen reisden verder naarde
steden Mainz en Würzburg. Het betreft dan
ook voornamelijk zoons uit katholieke fami-
lies, zoals Zoes, Van Cessel, Van Westrenen,
Van Zevender, Benning, Van Hees, Van
Vaneveld en Van Speulde.60 Opvallend is
dat er zich onder de 38 studenten te Leuven
dertien minorennes bevonden, jongens van
noggeen 15 jaar. Zij volgden hun artistieke
opleiding blijkbaar liever aan een katholiek
college dan in de bovenbouw van de Latijn-
se school onder gereformeerde docenten.
58  Op een aantal
van 167 studenten
(1580-1650)
waren er 102
inschrijvingen
aan Nederlandse
universiteiten.
Hieronder 4 dub-
bele, dus 98 per-
sonen (59%), zie
bijlage 2.
59  Er waren 68
inschrijvingen aan
katholieke univer-
siteiten. Hieron-
der 3 dubbele, dus
65 personen
(39%). Van slechts
4 van hen betrof
het een tweede
inschrijving na
eerdere studie aan
een andere uni-
versiteit (Orléans
en Leiden), zie bij-
lage 2.
60  Sommige ka-
tholieken schre-
ven zich aan een
protestantse
Nederlandse uni-
versiteit in, bij-
voorbeeld Timan-
nus Gesselius, de
zoon van de
katholieke rector
van de Latijnse
school, die te
Leiden studeerde.
Een viertal stu-
denten dat de
studie te Leuven
of Keulen had
aangevangen,
vervolgde de op-
leiding te Leiden
of Franeker. Er
wordt vanuit
gegaan dat prote-
stanten de katho-
lieke universitei-
ten meden, maar
dat katholieken
minder strikt met
deze tweedeling
omgingen, Bots,
7,30-1; Frijhoff,
Société Néerlan-
daise,
52. Nader
onderzoek zou
nodig zijn om dit
patroon bij
Amersfoortse
studenten duide-
lijk te krijgen.
61  Zie bijlage 2.
62  Voor Friesland
en Groningen
kunnen over het
tijdvak 1576-1650
de cijfers 25,9%
resp. 26,5% wor-
den berekend,
Zijlstra, 27. In
Zutphen daaren-
tegen studeerde
tussen 1575 en
1649 de helft
(50,6%) van de
studenten aan
twee of meer uni-
versiteiten, Frij-
hoff, 'Étudiants
de Zutphen', 272.
Er waren in dit tijdvak 39 personen (23%)
die zich aan meer dan één universiteit heb-
ben ingeschreven. Dat is een enorme toe-
name ten opzichte van de periode vóór de
Opstand, toen dit slechts voor 6% van de
studenten was weggelegd. De Amersfoort-
se studenten hadden zich hiermee opge-
trokken tot een verhouding die elders in het
land gangbaar was. Een kwart van hen
maakte een overstap binnen de kring van
academies in Nederland en net over de
grens. Opmerkelijk is dat hieronder ook
wisselingen voorkomen van een katholieke
universiteit naar een protestantse en
andersom. Het merendeel van de doorstu-
derende lieden reisde naar het buitenland
47
-ocr page 49-
LEEN ALBERTS
om daar te promoveren. Een diploma dat
was behaald aan een gerenommeerde bui-
tenlandse academie stond in hoog aanzien.
De tweede helft van de i6e en de eerste
helft van de 17e eeuw vormden de bloeitijd
van de Grand Tour, de reis door Europa die
naar humanistisch idee zo belangrijk was
voor de opvoeding. Met andere culturen in
aanraking komen, een moderne taal leren
en thuis raken in elitaire kringen waren de
nevendoelen van de reizende studenten.
Meer dan voor de Opstand waren families
in de financiële positie om hun zoons zo'n
dure tourte laten maken. En meer dan
voordien was dit een must om, eenmaal
thuis, carrière te maken.
De reizen naar het buitenland waren
hoofdzakelijk gericht op twee studiecentra.
Voor juristen in spe was Orléans het Mekka,
voor medici Padua. Aan beide universitei-
ten hebben zich zeventien Amersfoorters
ingeschreven. Veel meer dan in voorgaande
tijden. Een graad halen was het doel. Te
Orléans was het niet eens meer nodig om
aanvullende lessen te volgen. De beroemde
rechtenfaculteit was er in deze periode om
berucht dat promoveren een formaliteit
was, een kwestie van leges betalen en exa-
men doen. 3 Desalniettemin had een hier
behaald diploma een zeer hoog prestige en
daar ging het om. Het verblijf in de Franse
stad duurde doorgaans niet langer dan
enkele weken of maanden, waarbij men
zich met andere dingen bezighield dan
studeren. In Padua, waar daarentegen wel
serieuze studie werd verwacht, verbleef het
gros van de studenten langer dan een half-
jaar. Dat de reisbestemming voor promo-
vendi zo gelijkvormig was geworden had
een politiek-religieuze achtergrond. De
protestantse en katholieke overheden vaar-
digden regelmatig verordeningen uit die
het hun onderdanen verboden om aan
bepaalde universiteiten te studeren om te
voorkomen dat hun jongelingen werden
'besmet door ketterse of paapse ideeën'. 4
Ook werd het aan een aantal Italiaanse uni-
versiteiten verplicht een eed van trouw aan
vorsten katholieke geloof af te leggen,
waardoor zij niet meer toegankelijk waren
voorstudenten uit protestants Nederland.
Zelfs de katholieke Nederlanders onder-
vonden hinder van deze maatregelen daar
ze in het buitenland toch als besmette
geesten werden gezien. Toch waren er in
Europa universiteiten met een tolerant
beleid in religieuze kwesties, waaronder
Orléans en Padua. Beide waren katholiek,
maar zij gaven eveneens toegang aan stu-
denten uit protestantse gebieden. Ook de
Nederlandse academies voerden een derge-
lijk gedoogbeleid waardoor zowel katholie-
ken, luthersen als joden welkom waren. Het
aantal buitenlanders aan de tolerante uni-
versiteiten was hierdoor veel hoger dan aan
de andere.
Van het merendeel der Amersfoortse stu-
denten uit deze periode (85%) weten we
aan welke faculteit zij zich hebben verbon-
den. Meer bronnen zijn bewaard gebleven
en geregistreerde gegevens zijn completer
dan voor die tijd. Aan sommige academies
had de artesopleiding zich gespecialiseerd
in letteren of filosofie. Voegen we die bij de
reguliere artesvermeldingen dan blijkt dat
nog maar 44% van de studenten de artes
bestudeerde. Een enorme daling vergeleken
bij vroegere tijden. Een belangrijke reden is
dat het aan Nederlandse universiteiten niet
noodzakelijk was artes gedaan te hebben
alvorens te worden toegelaten tot een
'hogere'faculteit. Daarbij komt dat veel
Latijnse scholen, waaronder die van
63  Frijhoff,
Société
Néerlandaise,
33-
9,83-4-
64  Frijhoff,
Société Néerlan-
daise,
51-5; De
Ridder-Symoens,
'Mobility', 419-21;
Frank-Van Wes-
trienen, 22-3.
65  Frijhoff,
Société Néerlan-
daise,
135,139.
Frappant is dat in
Padua, waar zo
veel Amers-
foortse studenten
zijn gepromo-
veerd in de medi-
cijnen, de Friezen
en Groningers zes
tot zeven maal
meer afstudeer-
den in rechten
dan in medicij-
nen, Zijls tra, 41-2.
Voor de facul-
teitskeuze van de
noordelingen aan
Nederlandse uni-
versiteiten, idem,
38-41. De Zutphe-
naren kozen tus-
sen 1550 en 1650
voor rechten
(44%), theologie
(16%) en medicij-
nen (1%), Frijhoff,
'Étudiants de
Zutphen', 273.
-ocr page 50-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
Amersfoort, in deze tijd kopklassen hadden
waar dezelfde stof werd gegeven als in de
academische colleges. Zo werd het dus
mogelijk vanaf de bovenbouw van een
stadsschool rechtstreeks rechten te stude-
ren. Het aandeel van de hogere faculteiten
is daarentegen sterk gestegen. Meer dan de
helft volgde een meer beroepsgerichte
opleiding in de rechten (27%), medicijnen
(21%) of theologie (8%).
Vooral de sterke stijging van het aantal
rnedicijnenstudenten is opvallend. In de i6e
eeuw was er onder invloed van het huma-
nisme een grotere interesse ontstaan voor
de natuurwetenschappen. Hiervan werden
vakken aan de artesfaculteit gedoceerd,
zoals mathematica en astronomie, maar
veel meer aandacht werd hieraan besteed
aan de medische faculteit. In de loop van de
i6e eeuw, maar nog veel sterker in de i7e
eeuw raakte het 'in' om medicijnen te stu-
deren. Toch was het nog steeds de rechten-
studie die veruit de meeste studenten telde.
In dit tijdvak twee tot vier keer meer dan
medicijnen. 5 Amersfoort had dan ook in
vergelijking met andere steden opvallend
weinigjuristen en opvallend veel medici
onder de studenten. De voorkeur voor de
medicijnenstudie was dus een typisch
Amersfoorts fenomeen waarmee het zich
10 Het anatomisch theater te Leiden.                    (Museum Boymans-Van Beuningen,
Tekening van Willem Buytewech, ca. 1616. Rotterdam)
49
-ocr page 51-
LEEN ALBERTS
onderscheidde van de meeste andere ste-
den. Vermoedelijk hebben de rectoren van
de Latijnse school hierop hun stempel
gedrukt. Zoons van rector Gesselius, waar-
onderde latere conrector Timannus, had-
den voor de medicijnen gekozen en ook het
latere schoolhoofd Theodorus Schut en
conrector Assuerus Schut waren medici.
Bovendien kan het succes van de voorgaan-
de generaties medicijnenstudenten, waar-
van er enkelen lijfartsen van vorsten waren
geworden, een flinke duit in het zakje heb-
ben gedaan. De geringere interesse in rech-
ten kan wellicht worden toegeschreven aan
de relatief geringere kans van Amersfoor-
ters op hogere bestuurlijke banen. Al van
oudsher slaagde de stad Utrecht erin de
inspraak van de Eemstad (en van andere
steden van het Sticht zoals Wijk bij Duur-
stede en Rhenen) in de gewestelijke poli-
tiek te minimaliseren. Zelfs nog in de ijs
eeuw kwamen Amersfoorters nauwelijks in
aanmerking voor belangrijke provinciale
ambten of voor afvaardigingen naar lande-
lijke bestuursorganen. 7
De faculteitskeuze van de Amersfoortse
studenten was bij de Nederlandse universi-
teiten niet anders dan bij de buitenlandse.
Dat wil zeggen dat men voor de artesoplei-
ding (of letteren en filosofie) naarde acade-
mies van Leiden of Utrecht ging of dat men
zich inschreef aan een katholiek college in
de Zuidelijke Nederlanden of in het Duitse
rijk. Voor een studie rechten wendde men
zich tot Leiden, Franeker of Utrechten in
het buitenland vooral tot Orléans. Toch
volgden sommigen deze studie ook wel op
andere plaatsen, zoals Leuven, Douai,
Bourges en Angers. Ook bij toekomstige
medici waren Leiden en Franeker (en
Utrecht?) de plaatsen die het meest werden
aangedaan. Promoveren in het buitenland
deed men vrijwel uitsluitend in Padua. De
theologen hadden het meest te maken met
de gevolgen van de Opstand. De prote-
stantse predikantenopleidingvolgde men
vooral in eigen land en wel in Leiden en
Utrecht. Alleen Theodorus Holtmannus,
die in Leiden was begonnen, zette zijn stu-
die voort aan de calvinistische theologiefa-
culteiten van Heidelberg en Cenève.
Later zou hij wederom in Leiden doorstude-
ren. De katholieken die priester of theoloog
wilden worden, waren genoodzaakt naar
66 Voordat
Theodorus Schut
naar Amersfoort
kwam was hij
rector geweest te
Gorkum. Dit was
één van de twee
steden uit een
selectie van veer-
tig waarvan de
studenten ver-
houdingsgewijs
nog meer voor
medicijnen kozen
dan de Amers-
XASHSStMVa Y1R HKNKK l> ZOZSWS IX Al'ADK.MIA
o\ \\IK.\.<I J V J) K.T PROFESSOR
ORDINARIUS
>BIIT XVI KKBRIARII M D C XXVH JKOCTIS LVI
11 Henricus Zoesius (ca. 1575-1627).
(Prentencollectie Centrale Bibliotheek,
K.U. Leuven)
-ocr page 52-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
het buitenland uit te wijken. Zij werden
opgeleid te Leuven, Douai en Keulen. Een
achttal katholieken studeerde theologie
tegen een zestal protestanten. Theologie
mocht zich verheugen in een toegenomen
belangstelling die alles te maken had met
de sterk gegroeide behoefte aan godsdien-
stig onderricht in de samenleving en de
profilering van de verschillende gezindten.
In dit tijdvak van 1580 tot 1650 vinden we
wederom verschillende Amersfoorters als
hoogleraren aan universiteiten. Een zeer
vooraanstaand man was Johannes
Benningius. Hij had gestudeerd te Keulen
en Leuven en werd achtereenvolgens
magister artium en doctor in beide rechten,
waarmee hij professor in het katholieke
Leuven werd. Hij klom op tot procureur-
generaal van de Hoge Raad te Mechelen en
werd in 1611 president van de Raad van
Luxemburg. Een collega te Leuven was
Henricus Zoesius, eveneens doctor in beide
rechten. In 1626 werd hij zelfs rector van de
universiteit in welke hoedanigheid hij een
jaar later overleed. Aan de theologische
faculteit te Leuven doceerde Christianus
van Beusecom, die tevens rector van het
Koningscollege was. Rector van het
Willibrorduscollege was de Amersfoortse
theoloog Everardus Hesius, neef van de
bekende priester en notaris Jacob van Hees.
Aan de katholieke zusteracademie te Douai
was Jacobus Benningius, broer van boven-
genoemde Johannes, buitengewoon hoog-
leraar rechten. Hij was de initiator van de
Stichtse vereniging voor studenten en
docenten aldaar. 9 Cerardus Zoesius werd
magister artium te Douai en trad vervol-
gens in de orde van de Jezuïeten waar hij
vier jaar letteren doceerde. In 1608 werd hij
tot priester gewijd en tot zijn overlijden
zeventien jaar later oefende hij de geeste-
lijke bediening uit te Mechelen. Ook aan
protestantse zijde waren er hoogleraren
onder de Amersfoortse studenten. Te noe-
men vallen Arnoldus van der Hel, doctor \n
de rechten en professor filosofie te
Franeker, en Walter de Bruyn, opgeleid te
Utrechten vanaf eind 1652 professor theo-
logie aldaar. Twee andere theologen, Theo-
dorus Holtmannus en Bernardus Coeswini,
werden predikant in een aantal Nederland-
se gemeenten.
foortse, Frijhoff,
Société Néerlan-
ötóse,i39.
67  Smit, 'Regen-
tenpatriciaat', 40.
68  Over Holt-
mannus en andere
Amersfoortse
predikanten:
Smit, 'Reforma-
tie', 245-6.
69  Jacobus Ben-
ningius is in 1609
als rector te Douai
overleden. Het
jaartal 1611 bij Van
Bemmel is on-
juist, De Wareng-
hien, 431,435;
Van Bemmel, 437.
12 Nicolaas Zoesius (1564-1625).
(Iconografisch Bureau/RKD, Den Haag)
51
-ocr page 53-
LEEN ALBERTS
stadsbestuur of als regent van een zorgin-
stelling.71
In de i7e eeuw drong de functie van
geleerd stadsmedicus door op stedelijk
niveau waar deze zich de eeuw daarvoor
voornamelijk aan de vorstelijke hoven had
gemanifesteerd. Veel Amersfoortse medici
hebben daardoor in de steden emplooi
gevonden: Johannes Schay in Kleef,
Johannes Wijck in het Vlaamse Kassei,
Gerardus Ryclovius in Amsterdam en
Petrus van Dam in Utrecht. De remonst-
rantse Timannus Gesselius, conrector van
de Amersfoortse Latijnse school, werd na
zijn ontslag in 1619 stadsmedicus te
Nijmegen en later te Utrecht.
Net als van voorgaande perioden weten
we slechts van een klein deel van de stu-
denten iets over hun latere loopbaan. Het
betreft vooral diegenen die hoge ogen heb-
ben gegooid. Maar wat hieruit al wel duide-
lijk naar voren komt, is dat het vooral de
zoons van katholieke families waren die in
de hoogste functies terechtkwamen. En
dan met name in het buitenland. Door de
overgang naar een protestantse regering
Er zaten meer geleerde loten aan de stam
van de familie Zoes. Nicolaas Zoesius had
rechten gestudeerd te Douai en werd
officiaal van de bisschop van Doornik. Hij
richtte te Leuven het zojuist genoemde
Willibrorduscollege op voor theologiestu-
denten en werd door de Spaanse koning
Filips II benoemd tot raadsheer in de Grote
Raad te Mechelen. In 1615 werd hij bevor-
derd en gewijd tot bisschop van 's Herto-
genbosch, waar hij later ook is begraven.
Elbertus Zoesius, zoon van de katholieke
Thomas Zoesius die in de jaren 1570 procu-
reur-generaal in het hof van Utrecht was
geweest70, had eerst als schepen twee jaar
zitting in het stadsbestuur van de stad
Utrecht en werd vervolgens raadsheer in
het provinciale gerechtshof. Ook anderen
vonden in dit hof een dienstbetrekking,
zoals Johan de Wijs en de katholieken Otto
Schrasseren Henrickvan Zijl. Laatstge-
noemde was hiervoor stadsadvocaat van
Amersfoort geweest. We komen in de
thuisstad namen van afgestudeerden tegen
in allerlei functies: als stadssecretaris, pro-
cureur of notaris, kerkmeester of priester,
docent aan de Latijnse school, lid van het
70  Door bemidde-
ling van de Amers
foortse curator
Paulus Buys werd
Thomas Zoesius in
1583 aangesteld als
hoogleraar in de
rechten te Leiden,
hoewel dit vanwe-
ge zijn katholieke
geloofsovertuiging
problemen gaf met
het Leidse stadsbe-
stuur. In 1591 werd
hij bovendien rec-
tor van de univer-
siteit. Na twee jaar
werd hij beroepen
voor een profes-
soraat te Würz-
burg, waar hij ook
is overleden.
71  Een twintigtal
namen van afge-
studeerden in
relatie tot hun
functie en confes-
sioneel stempel
wordt genoemd in
Smit, 'Reformatie'-
1
!
-
d
ti
Ti
\ u1t,_.
-il rxu..
_th_ -
1*
11
_tH_J^BL_b!BB__ 1
*
/ vw •/// ' ' '
11389-1450 «1451-1500 D 1501-1559 P 1560-1600 ■ 1601-1650
Grafiek 2 Studenten te Keulen naar stad van herkomst
-ocr page 54-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LICT DE WEG NAAR LEUVEN
3 Amersfoort in perspectief
Het onderzoek over de periode 1370-1650
heefteen totaal van ongeveer vijfhonderd
Amersfoortse studenten opgeleverd. In
werkelijkheid moeten heter meer zijn
geweest. Uit studies is gebleken dat een
deel van de studenten om allerlei redenen
nooit is ingeschreven aan de universiteit
terwijl bekend is dat ze er wel hebben
gestudeerd. Daarbij zijn van veel, vooral
oudere universiteiten de inschrijvingsregis-
ters (deels) verloren gegaan. Bijsterveld
kwam bij zijn onderzoek naar Brabantse
pastoors (1400-1570) op een ontbrekende
groep van 22%. Voegen we een gelijk deel
toe aan het Amersfoortse aantal tot 1570
van 338 personen dan komen we op een
getal van 412 studenten voor de periode tot
1570. Tussen 1570 en 1650 bevindt zich nog
een groep van 170 studenten. Vanwege het
ontbreken van de registers van de veel
bezochte universiteiten van Leuven (1569-
1616) en Douai wordt hier een geschat aan-
tal van 50 personen bijgeteld. Samenge-
voegd geeft dit een benaderd totaal van 632
studenten over de gehele periode. We kun-
raakte voor de families die traditioneel de
betere banen in handen hadden de weg
naar de top grotendeels geblokkeerd. Een
belangrijk deel van de katholieke afgestu-
deerden maakte daardoor carrière in de
Zuidelijke Nederlanden, zowel in dienst van
de kerk als van de vorst. Voor Amersfoort
betekende dit een enorme intellectuele
aderlating. De historicus Smit heeft hier al
eerder de aandacht op gevestigd.72 Terecht
stelt hij dat er in de Nederlandse geschied-
schrijving weliswaar veel onderzoek is
gedaan naar de belangrijke rol die de
gevluchte zuiderburen in de economie van
de jonge Republiek hebben gespeeld, maar
dat onderzoek naar de bijdrage aan de
Z.uidnederlandse samenleving van de
Noordnederlandse katholieke intelligentia
zeker de moeite waard zou zijn. Het is de
protestantse elite in Amersfoort niet gelukt
zoveel intellectuele prominenten voort te
brengen als hun katholieke voorgangers. Er
waren in de verdere ve eeuw geen geleerde
mannen van naam in politiek, justitie, kerk
of wetenschap die uit Amersfoort afkom-
stig waren.
72 'Regenten-
patriciaat', 39.
350
250 •
1 rlL 1111 Hl
1
ïiA
01
-ti-
JL
n.
* S / / «*<
«e
^
* <?
Jf-:
•&
-e
D1426-1453 «1453-1485 «1485-1527 C11528-1569 D1570-1615 «1616-1651
Grafiek 3 Studenten te Leuven naar stad van herkomst
53
-ocr page 55-
LEEN ALBERTS
nen al met al stellen dat in het tijdvak 1370
tot 1650 de stad Amersfoort waarschijnlijk
tussen zeshonderd en zevenhonderd stu-
denten zal hebben voortgebracht. Gemid-
deld betekent dit tussen 2,1 en 2,5 studenten
per jaar. Op een stedelijke bevolking die
zich in deze periode ontwikkelde van grof-
weg drieduizend personen in dei4e eeuw
tot zes- a zevenduizend in de eerste helft
van deve eeuw, lijkt dit getal zeer gering.
Toch was dit voor de tijdgenoten heel nor-
maal, want studeren was een bijzonderheid.
Volgens De Ridder-Symoens had in de late
Middeleeuwen nog geen 2% van de 18 tot
25-jarigen gestudeerd.73 In de i6e en ve
eeuw had in de metropool Antwerpen niet
meer dan 2,3% van de manlijke bevolking
een academische studie genoten. In Duits-
land schreven rond 1500 gemiddeld 1,7stu-
denten op tienduizend inwoners zich jaar-
lijks in aan een universiteit. In Friesland en
Groningen bewoog dit aantal zich in de eer-
ste helft van dei6e eeuw tussen één en drie
en midden ve eeuw tussen drie en vijf
inschrijvingen per tienduizend inwoners.
Een vergelijking met de laatste cijfers zou
Amersfoort moeiteloos doorstaan, maar
het betreft hier cijfers van grotere gebie-
den. Een eerlijker beeld ontstaat wanneer
we Amersfoort naast andere steden plaat-
sen. De studies over Brabant en de noorde-
lijke provincies leveren niet voldoende
bruikbare getallen. Daarom is voor dit doel
een steekproef gedaan meteen twaalftal
steden bij de universiteiten van Keulen en
Leuven, die bij Nederlandse studenten het
meest in trek waren in de ise en i6e eeuw
(grafieken 2 en 3).74 Opvallend is de over-
heersende positie van de Hollandse steden
in beide plaatsen. Te Keulen stak alleen
Groningen hier nog bovenuit. De Over-
ijsselse steden en Harderwijk waren meer
georiënteerd op Keulen, de Hollandse vanaf
het laatse kwart van de ise eeuw meer op
Leuven. Ook Utrecht en Amersfoort en
later Groningen raakten in de i6e eeuw
meer gericht op de Brabantse universiteits-
stad. Er gingen meer Amersfoorters naar
Leuven dan studenten uit Harderwijk of uit
de Overijsselse steden. Maar de laatsten
overtroffen de Eemstad weer in Keulen.
Utrecht had in beide plaatsen minstens
twee keer zoveel burgerzonen studeren als
Amersfoort. Met het oog op het totale aan-
tal van beide studiecentra bevond Amers-
foort zich boven Harderwijk en Zwolle en
onder Deventer en Kampen. Ook Gouda
kan nog tot deze categorie gerekend wor-
den van ongeveer vierhonderd vijftig stu-
denten of minder. De andere steden heb-
ben ongeveer zevenhonderd vijftig studen-
ten of meer in beide centra. Amsterdam
leverde zelfs meer dan twaalfhonderd stu-
denten aan de twee universiteiten. Voor de
tijdgenoten moet dit opvallend zijn
geweest, want pas in de i6e eeuw groeide
de stad uit tot grootste stad van Nederland.
De vergelijking kan nog worden aange-
scherpt door rekening te houden met de
bevolkingsomvang van de geselecteerde
steden. Lourens en Lucassen hebben hier-
van een overzicht gemaakt voor onder
meer de jaren 1400 en 1560. Worden deze
verhoudingen toegepast op de studenten-
aantallen rond deze jaren te Keulen en
Leuven dan blijkt de positie van Amersfoort
aanmerkelijk te verschuiven (bijlage 4)75 In
de eerste helft van de I5e eeuw behoorde de
stad in Keulen tot de middengroep. Amers-
foort genereerde in verhouding meer stu-
denten dan Utrecht en de Overijsselse ste-
den. Ook midden i6e eeuw voerde Amers-
foort een middenpositie hoewel de situatie
73  Voor de hier
besproken cijfers:
De Ridder-
Symoens, 'Nut of
onnut', 31; Bijster-
veld, i39;Moraw,
270; Zijlstra 15.
74  Met bijbeho-
rende tabellen in
bijlage 3a en 3b.
Haarlem, Gouda
en Delft zijn in de
selectie opgeno-
men, omdat in
deze steden net
als in Amersfoort
de bierbrouwerij
de belangrijkste
bedrijfstak was in
de onderzoekspe-
riode. Leiden ken-
merkte zich meer
als productiestad
dan als handels-
stad, hetgeen ook
gold voor
Amersfoort. Met
Amsterdam
onderhield de
Eemstad intensie-
ve economische
betrekkingen.
Harderwijk was
de dichtstbijzijn-
de stad aan de
Gelderse zijde.
Met Utrecht, de
IJsselsteden en
Groningen deelde
Amersfoort een
politieke en eco-
nomische band.
Zij vormden
samen de hoofd-
steden van het
Sticht Utrecht.
-ocr page 56-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
toen drastisch was gewijzigd. De Hollandse
steden hadden zich in het laatste kwart van
de 15e eeuw massaal op Leuven gericht.
Slechts een fractie van hun studenten reis-
de nog naar het Rijnland. Amersfoort liet
deze steden hierdoor achter zich. Alleen
Groningen en de Overijsselse steden lever-
den meer studenten aan de Keulse alma
mater. Ook bij Utrecht en Amersfoort
kwam het zwaartepunt in de i6e eeuw bij
Leuven te liggen. Rond 1500 lag bij deze
steden het omslagpunt. Het gebeurde hier
niet alleen later dan bij de Hollandse ste-
den, maar ook veel minder drastisch. Van
elke vier studenten uit de twee Utrechtse
steden ging nog steeds één naar Keulen
tegen drie naar Leuven. Midden i6e eeuw
kwamen er zo veel Amersfoortse studenten
naar Brabant dat zij verhoudingsgewijs het
meest vertegenwoordigd waren, meer dan
drie keer zo veel als Deventer, Harderwijk,
Utrecht en Zwolle. Zelfs het dubbele aan-
deel van Amsterdam dat in absolute aantal-
len veruit de lijsttrekker was. We kunnen
concluderen dat het intellectuele peil van
de Amersfoortse bevolking gemeten naar
universiteitsbezoek in de eerste helft van
de 15e eeuw gemiddeld en midden i6e eeuw
zelfs bovengemiddeld was.
Voor de periode van de Nederlandse
Opstand kunnen we gebruik maken van de
diepgravende studie van Frijhoff over alle
Nederlandse studenten die tussen 1575 en
i8i4zijn afgestudeerd.7 In een overzicht
waarin 38 grote en middelgrote steden zijn
opgenomen komt Amersfoort met een
gemiddeld aantal afgestudeerden van 0,43
per jaar tussen 1625 en 1804 niet hoger dan
de 32e plaats/7 Een nadere analyse toont
dat het vooral in de ve eeuw droevig was
gesteld met de lust tot het behalen van
diploma's. In de i8e eeuw zou dit pas weer
aantrekken, maar nog kwamen de
Amersfoorters niet hoger dan de 3oe plaats.
Voor het tweede kwart van de ve eeuw kon
zelfs het aandeel van afgestudeerde jon-
gens in hun eigen leeftijdsgroep worden
berekend, hetgeen lag op 0,28%. Dit bete-
kent dat van 357 jongens die in hetzelfde
jaar geboren waren er slechts één was afge-
studeerd! Buitengewoon gering vergeleken
met het aandeel afgestudeerden uit de stad
Utrecht (1,47% = 1 op 68) en het gemiddel-
de over de hele provincie (0,75% = 1 op
133).78 Amersfoort blijkt in de 17e eeuw in
intellectueel opzicht enorm te zijn gede-
gradeerd. Ter verklaring beperken we ons
hier tot twee gebeurtenissen die aan dit
proces ten grondslag lagen.
Nadat Amersfoort in 1579 noodgedwon-
gen een protestants bestuur had gekregen
is het intellectuele klimaat in de stad ingrij-
pend gewijzigd. Zoals in het vorige hoofd-
stuk al is aangesneden, betekende dit voor
de zoons uit de katholieke bovenlaag dat er
nauwelijks nog uitzicht was op een aanzien-
lijke baan. Verscheidenen vestigden zich
om die reden in het buitenland waar zij wel
carrière konden maken. Het grote katholie-
ke deel van de Amersfoortse bevolking
raakte steeds meer afgesneden van het
openbare leven. Ook qua onderwijs raakten
zij op het tweede plan nadat de katholieke
leerkrachten van de Latijnse school in 1619
door protestantse waren vervangen. Het
was een voortschrijdend proces van segre-
gatie en degradatie. De protestantse fami-
lies die aan de macht waren gekomen had-
den niet de status en de uitstraling, noch de
traditie van hun katholieke voorgangers.
Hoewel ook zij gingen studeren ontbrak het
hun aan netwerken om in de hogere intel-
lectuele kringen door te dringen.
Een tweede gebeurtenis van groot belang
75  De onderzoe-
kers moeten zich
bij tal van plaat-
sen behelpen met
gebrekkige gege-
vens. Dit geldt
ook voor Amers-
foort waarvoor
geen deugdelijke
cijfers beschik-
baar zijn. Maar
nog als de om-
vang van de stad
iets groter wordt
gekozen, komt
het resultaat be-
hoorlijk gunstig
uit.
76  Van de
Noordbrabantse
artesstudenten te
Leuven studeerde
tussen 1550 en
1650 ongeveer
eenderde af, Bots,
47. Van de stu-
denten uit
Zutphen studeer-
de in de eerste
helft van de 17
eeuw iets minder
dan een kwart af,
Frijhoff, 'Étudi-
ants de Zutphen',
272.
77  Frijhoff,
Société Néerlan-
daise,
139-43.
78  Frijhoff,
Société Néerlan-
daise,
209, 213.
Over de gebruikte
formule, 159-70.
55
-ocr page 57-
LEEN ALBERTS
was de vestiging van een universiteit in
Utrecht. De Domstad werd hiermee het
intellectuele middelpunt van de provincie,
terwijl het ook al het gewestelijke centrum
van bestuur, rechtspraak en kerk was. De
aanwezigheid van zowel de hogere banen
als van hoger onderwijs zette een centrali-
serende kracht in werking die het intellec-
tuele leven concentreerde in de hoofdstad.
Studiewas hierdoor voor Utrechtse burger-
zonen alleszins aantrekkelijk. Het aantal
afgestudeerden was hier dan ook hoog.79
De jongemannen uit de provincie raakten
buiten spel. Voor hen was universitaire
scholing voor veel beroepen nog wel nood-
zakelijk. Maar doorstuderen voor een dure
titel was nauwelijks meer lonend bij gebrek
aan perspectief op hogere betrekkingen.
'Studieresultaat' of
conclusie
Studeren aan een universiteit raakte in
Amersfoort pas in het laatste kwart van de
i4e eeuw in zwang. Vóónsoo ginggemid-
deld één student per jaar hiervoor op reis.
Het merendeel schreef zich in te Keulen
waar enkele stadsgenoten professor waren.
Het aantal studenten dat daar ging stude-
ren was gemiddeld en ook de richtingkeuze
en studieresultaten waren doorsnee.
Slechts een enkeling studeerde aan meer
dan één universiteit met als doel zich ver-
der te bekwamen in de wetenschap.
De stroom studenten uit Amersfoort was
in de i6e eeuw meer dan tweeënhalf keer zo
groot als daarvoor. Door enkele humanis-
tische rectoren van naam aan de Latijnse
school was de motivatie voor hoger onder-
wijs enorm gestegen. De Latijnse school
kende een ware bloeitijd en het aantal
inschrijvingen aan universiteiten bereikte
tussen 1540 en 1570 een niveau van gemid-
deld 4,5 studenten per jaar. Uit deze golf
zijn verscheidene kopstukken voortgeko-
men. Mannen die carrière maakten in de
wetenschap, in gewestelijk of landelijk
bestuur of als raadsheer of lijfarts in dienst
van vorsten. De intellectuele uitstraling van
de Eemstad was op een hoogtepunt. Het
gros van de studenten werd opgeleid te
Leuven waar Amersfoorters bovengemid-
deld vertegenwoordigd waren. Daarnaast
waren Keulen en Rostock veel bezochte
studiecentra. Net als in de ise eeuw studeer-
de het leeuwendeel van de studenten artes
en behaalde van de studenten te Keulen
minstens de helft een diploma. Minder dan
landgenoten uit andere plaatsen maakten
Amersfoortse studenten een peregrinatio
academica,
waarbij naast studie ook cultu-
rele educatie van belang was. Voor rechten
reisde men hoofdzakelijk naar Frankrijk en
voor een studie medicijnen naar Italië.
Met de Nederlandse Opstand raakte de
weg naar de betere banen voor katholieken
in eigen land geblokkeerd. Na hun opleiding
net over de grens te Leuven, Douai of Keulen
maakten zij daardoor vooral carrière in het
buitenland als priester, professor of topamb-
tenaar. Het aandeel van de katholieken in de
studentenstroom bleef aanzienlijk. Midden
Ve eeuw schreef nog minstens eenderde van
de studenten zich in aan een katholieke uni-
versiteit. Meer dan de helft van de Amers-
foorters studeerde echter aan één van de vijf
Nederlandse universiteiten, voornamelijk te
Leiden. Hoger onderwijs had nu meer het
karakter gekregen van een beroepsoplei-
ding. De meeste studenten schreven zich in
aan een hogere faculteit. Vergeleken met
anderesteden was vooral de richtingvan
medicijnen- en in mindere mate theologie-
was bij de Amersfoorters populair. Er wer-
79 In het over-
zicht van het aan-
tal afgestudeer-
den van 38 steden
steeg Utrecht van
de 4e naar de 2e
plaats, Frijhoff,
Société Néerlan-
daise,
143.
-ocr page 58-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
lijk een diploma haalden. De leerlingenpop-
ulatie van de Latijnse school taande en een
belangrijk deel van de katholieke intelligen-
tia was met de studie definitief naar het bui-
tenland vertrokken. De Eemstad bracht
geen prominenten meer voort. Doordat
voorde vestiging van een universiteit in de
provincie uiteindelijk werd gekozen voor
Utrecht ging een kans op wederopbloei ver-
loren. Op intellectueel gebied was de luister
van de stad verdwenen.
den in verhouding minder juristen opgeleid.
Een kwart van de studenten bezocht meer
dan één universiteit. Degenen die wilden
promoveren in het buitenland reisden voor
rechten voornamelijk naar Orléans en voor
medicijnen naar Padua.
Vanaf het tweede kwart van de i7e eeuw
had de studentenstroom zich grotendeels
hersteld tot het niveau van voor de Opstand.
Maar er waren vergeleken bij andere steden
nog maar weinig studenten die daadwerke-
BIJLACE 1
INSCHRIJVINGEN AMERSFOORTSE STUDENTEN PER UNIVERSITEIT
Mz Ro Tr Tb Wi Wü Ox Ag
Kl
Ef Fb Gw Hb Is
Dl Di Mp
Lz
Lv
Wo-79
1380-89
1390-99
1400-09
HlO-lg
1420-29
1430-39                   1
H40-49        5
H50-59
H60-69       2
'470-79        1
1480-89
1490-99       2
1500-09        12
1510-19         20
1520-29        19
'530-39         15
1540-49        20 3
15
14
18
'550-59
1560-69
28
23
-ocr page 59-
LEEN ALBERTS
1570-79
Lv
Ef
Fb
Gw
Hb
Is
KI
1
Lz
Mz
Ro
Tr
Tb
Wi
Ox
Ag
Bg
Dl
Di
Mp
1580-89
1
6
1
1
7
1590-99
1
1
4
1600-09
2
1
1
2
1610-19
3
1
2
1620-29
10
1
2
1630-39
9
4
1
1640-50
12
1
TOTAAL
185
4
1
10
1
154
8
2
23
3
4
3
1
4
11
1
Lv= Leuven • Ef= Erfurt • Fb= Freiburg • Gw= Greifswald • Hb= Heidelberg • Is= Ingolstadt • Kl= Keulen • Lz= Leipzig •
Mz= Mainz • Ro= Rostock • Tr= Trier • Tb= Tübingen • Wi= Wittenberg • Wü= Würzburg • Ox= Oxford • Ag= Angers •
Bg= Bourges • Dl= Döle • Di= Douai • Mp= Montpellier
Org Orl Ps Sb Bo Fe Pd Pe
Gr Hw Ld
We Pg Ba Ge Tot
Pi
Ut
1370-79
2
2
1380-89
1
3
1390-99
1
2
1400-09
0
1410-19
1
6
1420-29
7
1430-39
12
1440-49
33
1450-59
8
1460-69
12
1470-79
1
17
1480-89
14
1490-99
1
13
1500-09
21
1510-19
39
1520-29
25
1530-39 I
I
18
1540-49
1
35
1550-59
4
1
1
1
4
58
1560-69
2 2
1
42
1570-79
-ocr page 60-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
Gr Hw Ld
Pd Pe
Org Orl Ps Sb Bo
Ut
We Pg Ba Ge Tot
1580-89
2
8
26
1590-99
1
8
1
16
1600-09
4
3
10
1
24
1610-19
2
8
2
1
8
27
1620-29
5
1
2
1
23
45
1630-29
3
3
1
16
37
1640-50
1
6
1
1
5
11
38
TOTAAL
584
24
°rg= Orange • Orl= Orléans • Ps= Parijs • Sb= Straatsburg • Bo= Bologna • Fe= Ferrara • Pd= Padua • Pe= Perugia • Pi= Pisa • Si= Siena •
Fr= Franeker • Gr= Groningen • Hw= Harderwijk • Ld= Leiden • Ut= Utrecht • We= Wenen • Pg= Praag • Ba= Basel • Ge= Genève
BIJLACE 2
meervoudig universiteitsbezoek
naam
UNIVERSITEIT
Andreas Bot
Parijs 1415
Keulen 1421
Gerardus Ketelaer
Keulen 1428
Erfurt 1439
Leipzig 1440
Gerardus Foier
Leipzig 1441
Keulen 1442
lacobus Jacobi
Leipzig 1441
Keulen 1442
Leuven 1443
Johannes Jacobi
Leipzig 1441
Keulen 1442
lohannes Jacobi
Leuven 1506
Keulen 1508
Richardus van Bilaer
Leuven 1521/1529
Orange 1532
Orléans 1533
Hermannus Zomer
Leuven 1540
Rostock 1544
lohannes Vonck
Leuven 1546
Bologna 1546
Paulus Buys
Leuven 1547
Orléans 1556
Angers 1556
Dole 1557
lacobus Westrenen
Orléans 1551
Dóle 1554?
Walterus Everardi Limander
Padua ?
Bologna?
Napels ?
Parijs ?
Veenman
Ferrara 1552
Lumannus Laurens van Laurenburg
Wenen 1553
Dole 1557
Guilhelmus Laurens van Laurenburg
Leuven 1555
Dóle 1557
Henricus Botter
Orléans 1559
Leuven 1564
Bazel 1565
Padua1568
Godefridus Cornelius Versteeg
Leuven 1564
Montpellier ?
Pisa 1568
Würzburg
1591
lohannes Cornelius Gesselius
Leuven 1565
Leiden 1590
lohannes van Oldenbarnevelt
Leuven ?
Bourges ?
Keulen 1567
Heidelberg
Padua1569
1568
Helias van Oldenbarnevelt
Orléans 1579
Leiden 1581
Guilhelmus Arnoldi
Keulen 1580
Mainz 1584
Johannes Benningius
Keulen 1581
Leuven 1594
-ocr page 61-
LEEN ALBERTS
UNIVERSITEIT
Rostock 1588
Orléans 1585
Orléans 1585
Heidelberg 1593
Paduai6oo
Mainziöoo
Orléans 1601
Orléans 1608
Orléans 1606
Paduai6i2
Padua1610
Padua1614
Padua 1613
Padua 1613
Orléans 1615
Padua1615
Groningen 1615
Padua 1615
Padua1618
Orléans 1625
Leiden 1625
Angers 1629
Orléans 1625
Leiden 1629
Padua1629
Angers 1629
Leuven 1627
Leuven 1631
Bourges1632
Leuven 1629
Leiden 1632
Leiden 1633
Padua1638
Orléans L643
Keulen 1646
Franeker 1643
Leiden 1647
Leiden 1583/1588
Douaii584
Douaii584
Leiden 1587
Leiden 1592
Würzburgi598
Leiden 1600
Leiden 1604
Keulen 1604
Leiden 1607
Leiden 1609
Leiden 1609
Leiden 1609
Leiden 1610
Douai 1611
Leiden 1612
Leiden 1612/1615
Keulen 1613
Leiden 1613
Leiden 1622
Rostock 1623
Leiden 1624
Leiden 1624
Leuven 1627
Leiden 1624
Leiden 1625
Orléans 1626
Orléans 1626
Leiden 1628
Leiden 1628
Leuven 1631
Keulen 1631
Leiden 1636
Leiden 1637/1643
Leiden 1639
Leuven 1640
Utrecht 1643
Henricus Sael
Clemens van Spuelde
Johannes van Spuelde
Theodorus Holtmannus Xylander
Jacobus (Lubberti) Vlug
Jodocus van Vanevelt
Everardus van Staverden
Henricus Colenberch
Petrus van Schayck
Everardus Joachimi Ruytenbeeck
Cornelius Gesselius
Hubertus Bilius
Timannus Gesselius
Petrus van Dam
Adriaan van Mulenborch
Godefridus Vlug
"Wilhelmus van Dam
Everardus Reineri
Theodorus Somer van Lynden
Johannes van Bilderbeeck
Wilhelmus Peut
Antonius Johannes Mom
Bernardus Farreris
Timannus Gesselius
Johannes Balduini
Arnoldus van Wijnbergen
Godefridus van Meerveen
Johannes van Dashorst
Henricus Erasmus
Petrus Sonnius
Clemens Gesselius
Petrus van Westrenen
Johannes Sonnius
Johannes van Bronckhorst
Johannes Camp
Jacobus van Dueverden
Simon Groen
MOGELIJK DEZELFDE PERSONEN
Jacobus (Rotardi)
Johannes (Botter)
Thomas (van Lylaer)
Johannes (Bot)
Fredericus (Valck)
Helias NN
Johannes (Noordwijk)
Theodericus (Vos)
Bartholomeus (Droffelaer)
Cornelius NN
Clemens Bornbergen/
Roesemberghe
Genève 1594
Bazel 1600
Leiden 1615
Straatsburg 1622
Padua1627
Orléans 1634
Padua1635
Leipzig 1425
Heidelberg 1437
Leipzig 1441
Keulen 1441
Bologna 1474
Bazel 1495
Rostock 1550
Rostock 1551
Keulen 1554
Leuven 1556
Utrecht 1649
Keulen 1417
Keulen 1430
Keulen 1438
Leuven 1440
Keulen 1469
Keulen 1477
Erfurti549
Erfurti549
Rostock 1553
Wittenbergi554
Leuven 1647
Keulen 1444
-ocr page 62-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
BIJLAGE 3A
BIJLACE 3B
STUDENTEN TE KEULEN NAAR STAD
VAN HERKOMST
STUDENTEN TE LEUVEN NAAR STAD
VAN HERKOMST
1426 1453 1485 1528 1570 1616 Totaal
1389 1451 1501 1560 1601 Totaal
1450 15OO 1559 1600 1650
1453
1485
1527
1569
1615
1651
Amersfoort
5
2
48
82
0
31
168
Utrecht
24
47
135
132
0
118
456
Deventer
5
8
34
29
0
8
84
Kampen
6
12
60
63
0
3
144
Zwolle
5
4
21
32
0
2
64
Groningen
5
47
130
119
0
27
328
Harderwijk
7
1
0
10
0
1
l9
Amsterdam
49
71
352
223
0
142
837
Delft
31
109
242
123
0
32
537
Gouda
13
51
H3
"7
0
11
335
Haarlem
53
98
254
152
0
65
622
Leiden
17
78
170
77
0
26
368
Totaal
220
528
1589
1159
0
466
3962
Amersfoort
38
55
38
17
7
155
Utrecht
34
108
65
23
86
316
Deventer
35
79
87
43
33
2-77
Kampen
55
109
83
18
4
269
«volle
29
53
66
17
3
168
Groningen
105
249
181
9
32
576
Harderwijk
14
52
17
5
4
92
Amsterdam
"5
174
59
18
2-5
391
Delft
108
184
36
6
8
342
Gouda
21
64
20
6
5
116
Haarlem
87
237
40
J3
8
385
Leiden
141
io7
25
3
11
377
Totaal
782
1561
7V
178
226
3464
BIJLACE 4
Studenten te keulen en leuven
PERi-ooo inwoners
Keulen           inwoners # stud/
1389                ca. 1400 i.oooinw
H50
inwoners # stud/
ca. 1560 i.oooinw
inwoners # stud/
ca. 1560 i.oooinw
Keulen
1501
1559
Leuven
1528
1569
Leiden
141
5.°
28,2
Amsterdam
"5
4,4
26,1
n
Groningen
105
5.o
21,0
r\
Delft
108
6,5
16,6
Amersfoort
38
3,°
12,7
ij- 1
"aarlem
87
7,5
u,6
j_
Kampen
55
5,°
11,0
ti, j
Harderwijk
14
1.5
9,3
Zwolle
29
3,5
8,3
Deventer
35
4,5
7,8
Gouda
21
5,°
4,2
Tt
Utrecht
34
13,0
2,6
14,5
Amersfoort 82
5,5
14,9
12,6
Gouda 117
9,0
13,0
",3
Kampen 63
6,6
9,5
10,2
Groningen 119
12,5
9,5
6,9
Haarlem 152
16,0
9,5
6,8
Delft 123
15,0
8,2
2,5
Amsterdam 223
30,0
7,4
2,4
Leiden yy
I2,5
6,2
2,4
Zwolle 32
6,5
4,9
2,2
Utrecht 132
27,5
4,8
2,0
Harderwijk 10
2,5
4,o
2,0
Deventer 29
7,7
3,8
28,2 Groningen 181                   12,5
Kampen 83                    6,6
Deventer 87                    7,7
Zwolle           66                    6,5
Amersfoort 38                    5,5
Harderwijk 17                     2,5
Haarlem 40                   16,0
Utrecht 65                    27,5
Delft              36                    15,0
Gouda           20                    9,0
Amsterdam 59                    30,0
Leiden           25                    12,5
aantal inwoners:
Piet Lourens en Jan Lucassen, Inwoneraantallen van Nederlandse steden ca. 1300-1800 neha (Amsterdam 1997)
-ocr page 63-
LEEN ALBERTS
Archief voor de Geschiedenis
van het Aartsbisdom Utrecht
26 (1900) 120-133
Brom, G. en L.A. Langeraad,
Diarium van Arend van
Buchell
(Werken Historisch
Genootschap 3e serie 21,
Amsterdam 1907)
Brongers, J.A., 'Johannes
Crommius (1485-1565) huma-
nist, leraar klassieke talen,
rector Latijnse school' in:
Y.M. vanden Akker e.a. (red),
Utrechtse biografieën. Het
Eemlandz, levensbeschrijvin-
gen van bekende en onbekende
mensen uit het Eemland
(Utrecht 1999) 57-61
Brongers, J.A. en C.A. van
Veen-Noordegraaf,
'Johannes Novesius (1485-
1565). Een boekje open over
een rector van de Amersfoort-
se Latijnse school', Flehite 24
(1994) 12-16
Buuren, A.M.J. van,'"Want
ander konsten sijn my te
hoghe". De stadsschool in de
Nederlanden in de late
Middeleeuwen' in: R.E.V.
Stuip en C. Vellekoop (red),
Scholing in de Middeleeuwen
(Hilversum 1995) 221-238
Courtenay, William ]., Parisian
scholars in the early fourteenth
century. A social portrait
(Cambridge 1999)
Frank-Van Westrienen, A.,
Degroote tour. Tekening van de
educatiereis der Nederlanders
in de zeventiende eeuw
(Amsterdam 1983)
Frijhoff, W.TH.M., 'Étudiants
et gradués dans une société
locale: la ville de Zutphen en
Gueldre du Moyen-Age au
début du xixe siècle', Lias,
sources and documents relating
to the early modern history of
ideas
22 (1985) 2,241-275
Frijhoff, W.TH.M., La société
Néerlandaise et ses gradués,
1575-1814 (Amsterdam/
Maarssen 1981; diss. RU
Tilburg)
Godding, Ph. en J.Th.H. de
Smidt,
'Evolutie van het recht
in samenhang met de instellin-
gen', in Algemene Geschiedenis
der Nederlanden
4 (1980)
172-181
Herwaarden, J. van, 'Medici in
de Nederlandse samenleving
in de late Middeleeuwen (veer-
tiende-zestiende eeuw)', TvG
96 (1983) 348-378
Hoven van Genderen, Bram
van den,
De heren van de kerk.
De kanunniken van Oudmun-
ster te Utrecht in de late
Middeleeuwen
(2e druk,
Zutphen 2003)
Hulshof, A., 'Nederlanders aan
de universiteit te Rostock in de
15e en 16e eeuw', De
Navorscher
57 (1908) 571-600
Jamin, H., m.m.v. M. Huisman,
Kennis als opdracht. De univer-
siteit Utrecht 1636-2001
(Utrecht 2001)
Kalveen, C.A. van, 'De Amers-
foortse Latijnse school, ouder-
dom en ligging', Flehite 19
(1988)4-5
Keussen, H., Die Matrikel der
Universiteit Köln 1
1389-1475
(Bonn 1928; herdruk
Düsseldorfi97g)
Lamberts, E., and J. Roegiers,
Leuven university 1425-1985
(Leuven 1990)
Marsilje, J.W., 'Het Haarlemse
klerkambt in de 15e eeuw' in:
D.E.H, de Boer en idem (red.),
De Nederlanden in de late
Middeleeuwen
(Utrecht 1987)
182-198
Moraw, P., 'Careers of graduates'
in: H. de Ridder-Symoens,
Universities in the Middle Ages.
LITERATUURLIJST
Flehite = Flehite. Tijdschrift
voor verleden en heden van
Oost=Uecht
TvG = Tijdschrift voor
Geschiedenis
Alberts, Leen, Namenlijsten van
Amersfoortse studenten aan
universiteiten
(1370-1650)
(Archiefdienst Amersfoort
2004)
Bavel, B.J.P. van, 'Het onder-
wijs' in: C. Dekker, Ph.
Maarschalkerweerd en J.M.
van Winter, Geschiedenis van
de provincie Utrecht van
1528-
1780 (Utrecht 1997) 83-91
Bemmel, Abraham van,
Beschrijving der stad Amers-
foort
(Utrecht 1760; herdruk
Zaltbommel 1969)
Beylsmit, J.J., 'Hoe oud is het
Amersfoortse gymnasium?
De school in de Middel-
eeuwen', Flehite 9 (1977) 3,4-9
Bijsterveld, A.J.A., Laverend
tussen kerken wereld. De pas-
toors in Noord-Brabant 1400-
1570 (Nijmegen 1993; diss. vu
Amsterdam)
Booy, E.P. de, Kweekhoven der
wijsheid. Basis- en vervolgon-
derwijs in de steden van de pro-
vincie Utrecht van
1580 tot het
begin der ige eeuw
(Stichtse
Historische Reeks 5, Zutphen
1980)
Bot, P.N.M., Humanisme en
onderwijs in Nederland
(Utrecht/Antwerpen 1955)
Bots, H., I. Matthey en M.
Meyer,
Noordbrabantse stu-
denten
1550-1750 (Tilburg
1979)
Brom, G., 'Nederlanders aan de
Hoogeschool van Parijs',
-ocr page 64-
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
W. Rüegg, A history of the
university in Europe I
(Cambridge 1992) 244-279
Polman, P., 'De wetenschappe-
lijke opleiding van den Noord -
Nederlandschen clerus secula-
ris in de xvie eeuw', Ons
Geestelijk Erf 8
(1934) 398-417
Post, R.R., Scholen en onderwijs
in Nederland gedurende de
Middeleeuwen
(Utrecht/
Antwerpen 1954)
Preventer, W., 'Ambtenaren
in stad en land in de
Nederlanden. Socio-professio-
nele evoluties (veertiende tot
zestiende eeuw)', Bijdragen en
Mededelingen van de
Nederlandse Geschiedenis
87
(1972)44-59
Prinsen, J.L., 'Petrus Montanus'
in: Bijdragen voorVaderland-
sche Geschiedenis en
Oudheidkunde
4e reeks 3
(1903) 113-147
Rammelman Elsevier, W.J.C.,
'Verzet van burgemeesters van
Leiden tegen het oprigten
eener universiteit te Amers-
foort ten jare 1602', Kronijk
van het Historisch Gezelschap
te Utrecht
2 (1846) 294-295
Reynders, H.J. e.a., Gedenkboek
van het stedelijk gymnasium te
Amersfoort 13/6-1926
(Amers-
foort 1928)
Reynders, H.J., 'Namen van
rectoren, conrectoren en prae-
ceptoren der Amersfoortsche
Lat. school', De Navorscher 49
(1899) 337-348
Ridder-Symoens, H. de,
'Mobility' in: idem, Universi-
ties in early modern Europe
(1500-1800).
W. Rüegg, A
history of the university in
Europen (Cambridge 1996)
416-448
Ridder-Symoens, H. de,
'Onderwijs aan de middel-
eeuwse universiteit' in: R.E.V.
Stuip en C. Vellekoop (red.),
Scholing in de Middeleeuwen
(Hilversum 1995) 189-204
Ridder-Symoens, Hilde de,
'"Tot nut of onnut van 't alge-
meen". De functie van de uni-
versiteit in de Middeleeuwen'
(inaugurele rede vu Amster-
dam 1987)
Rogge, H.C., 'Gerardus Listrius'
in: Archief voor Nederlandsche
Kerkgeschiedenis
7 (1899) 207-
220
Schwinges, R. C, 'Admission'
in: H. de Ridder-Symoens,
Universities in the Middle Ages.
W. Rüegg, A history of the
university in Europe I
(Cambridge 1992) 171-194
Scheelen-Schutgens, M.E.E.,
'Gelderse studenten aan de
Keulse universiteit van 1389
tot 1500', TvG 85 (1972) 3,
350-373
Smit, J.G., 'Het album amicorum
van Johan van Eek', Flehite 7
(i975)3> 44-53
Smit, J.G., 'De reformatie van
Amersfoort (1579-1625)' in:
H. ten Boom e.a. (red.),
Utrechters entre-deux. Stad en
Sticht in de eeuw van de refor-
matie 1520-1620
(Delftigg2)
231-262
Smit, J.G., 'Hetregentenpatrici-
aat van Amersfoort van de zes-
tiende tot de negentiende
eeuw', Flehite 19 (1988) 36-41
Tervoort, A., 'Studeren ver van
huis. Strategieën voor de
bescherming van studenten
(dertiende tot zestiende eeuw)'
in: L.F. Groenendijk en B.B.
Roberts (red.), Losbandige
jeugd. Jongeren en moraal in de
Nederlanden tijdens de late
Middeleeuwen en de Vroeg-
moderne Tijd
(Hilversum
2004) 23-37
Tex, J. den, 'Oldenbarnevelts
studententijd in Duitsland',
TvG70 (1957) 1,49-61
Veer, J.A.G. v.d., 'De geschiede-
nis van het Utrechts Stedelijk
Gymnasium 1474-1974',
Jaarboek Oud-Utrecht (1974)
7-63
Verger, J., 'Patterns' in: H. de
Ridder-Symoens, Universities
in the Middle Ages.
W. Rüegg,
A history of the university in
Europe I (Cambridge 1992)
35-74
Warenghien, M. Ie baron de,
'Un Hollandais a 1' université
de Douai, journal d' Arnold
van Buchel du 11 mars 1584 au
28 juin 1585', Mémoires de la
Société d' agriculture, sciences
et arts du Nord
3e serie 8,
1900-2(1904)403-472
Zijlstra, S., Het geleerde
Friesland- een mythe?
Universiteit en maatschappij in
Friesland en Staden Lande ca.
1380-1650
(Fryske Histoaryske
Rige 13, Leeuwarden 1996)
-ocr page 65-
GERARD RAVEN
De herontdek-
king van malen-
_
I
f ^afrnet kapittel^rhSinfc-Pieter ^
vMA cntkuwg UJ*<<v> 'fo icV v«y W* **&». ^,t<«~ ^ # &*<*» <*», fiftv^
* ffwf £V*< \^£ J^^f pc&^ ^Mftni (£} w^tH^t? «ffrYzf m* VC^f»** ^t- ^
jtn i^O »W »««*w ^At t %»n*U»> bat* ^ rfi^»- <3Ató; ^. jftwé tv^
Deel II — Vervolg van jaarboek Flehite 2003
l
I
.
-ocr page 66-
5 Klein Emiclaer
DE LANDERIJEN VAN KLEIN
emiclaer — Zoals in jaarboek Flehite
2003 is gemeld is Klein Emiclaer in 1329
afgesplitst van Ten Bosch. De oorspronkelij-
ke hoeve Klein Emiclaer lag iets ten westen
van het huis Emiclaer. Dit vrij eenvoudige
stenen huis is rond 1650 gebouwd en voor-
zien van een gracht. Het is wegens bouw-
valligheid begin 19de eeuw gesloopt. De
plek is nu herkenbaar aan een boomgroep
aan de noordwestzijde van de vijver bij win-
kelcentrum Emiclaer. Kaartmakers, stadsar-
cheologen en auteurs raakten eerder het
spoor tussen de verschillende Emiclaers bij-
ster. 2 Deze verwarring is eenvoudig te ver-
klaren, omdat er twee boerderijen Klein
Emiclaer zijn geweest. Mogelijk bestonden
er rond de splitsing van de tijns in 1556 al
twee boerderijen, maar in de 18de eeuw
waren die er zeker. De tweede, afgesplitste
hoeve lag iets ten zuiden van huis Emiclaer.
In de 19de eeuw was het oorspronkelijke
Klein Emiclaer eigendom van baron Van
Brienen, die ook De Oude Brand bezat.
Deze laatste hoeve lag ook ten westen van
huis Emiclaer en wordt al in 1663 vermeld.
Toen De Oude Brand rond 1845 werd ges-
loopt is deze naam geleidelijk overgeno-
men door het oorspronkelijke Klein Emi-
claer. Deze boerderij is gesloopt rond 1990.
Op het kaartje van de Busschertiend zien
We verschillende percelen die in 1547 niet
bij Bosserdijk hoorden. Deze zijn dus ver-
moedelijk het grondbezit van Klein
Emiclaer geweest, wat ten dele door de
bronnen wordt bevestigd. We zien flinke
blokken land op de eng. Verder was er een
Perceel op de hoek van Coelhorsterwegen
Oudeweg (oorspronkelijk bezit van
Kouwenhoven63) in het huidige Hoogland-
West, waarin we misschien een tegenhan-
ger mogen zien van de 1 V2 morgen in
Overzeldert die Bosserdijk in 1547 had. Bij
de grens met Amersfoort ligt nog het per-
ceel van de al eerder vermelde boerderij
Het Gein, die in 1631 zeker in andere handen
was64 In het pachtcontract van Bosserdijk
uit 1547 blijkt Jan Soest, de eigenaar van
Klein Emiclaer, de westelijke buurman te
zijn in Calveen en de oostelijke in De Oude
Hei. Ook die gebieden zullen bij Klein
Emiclaer hebben gehoord. In Calveen had
de hoeve twee grote slagen, aan weerszij-
den van die van Bosserdijk en samen goed
voorzo'n40 morgen. Deze waren immers
in de 18de eeuw in handen van de eigenaars
van Klein Emiclaer. Deze moeten al vroeg
zijn vervreemd, omdat er geen tiend meer
op rustte. In de 17de eeuw zijn hier boven-
dien drie boerderijen gebouwd: van zuid
naar noord De Valendries (niet dezelfde als
die in Sneul) en De Koekoek (in 2002ge-
sloopt voor nieuwbouwwijk Vathorst) en
Het Klooster. In 1547 had Bosserdijk verder
nog een slag in Broodheuvel die mogelijk in
1329 wél gesplitst is, omdat deze maar 9
roeden fem) breed was. De overige twee
percelen in het veen op het tiendkaartje
moeten ook tot Klein Emiclaer hebben
behoord.
Mogelijk behoorden ook andere slagen
in Sneul, Calveen, Duist-Langerijst en in
Buitenveld (Uitveld) bij Klein Emiclaer.
Deze waren immers in handen van Gosen
Butsz van den Voorde. De vermelding uit
1402 kan echter verouderd zijn; Dekker
denkt daarom eerder aan de 14de eeuw.65
Jos Hilhorst concludeert meteen dat het
dus om Ten Bosch gaat en Dekker noemt
hem zonder bewijsvoering de eigenaar van
Klein Emiclaer, maar hij zou in ieder
geval een broer van Frederik Butten kunnen
Afkortingen
GAA Gemeentelijke
Archiefdienst
Amersfoort
HUA Het Utrechts
Archief
62  Dekker 61;
H.J. Poots,
't Hoogh Landt
[Hoogland 1981]
8-9; M. Krauwer,
'Klein Emiclaer:
een archeologisch
monument,'
Nieuwsbrief
Monumentenzorg
en Archeologie
9
(1987) 4; F.
Snieder, Middel-
eeuwse bewoning
in Amersfoort-
Noord
(sta a
Reeks 5, Amers-
foort 1995) 4
63  Kemp en
Raven, Kouwen-
hoven 39
64  In 1631 was dit
mogelijk eigen-
dom van de bezit-
ter van De Oude
Hooft, waartoe
alle omliggende
percelen behoor-
den (Pommer en
Van den Heuvel,
Oude Hooft 145).
65  Dekker 45
noten 134,137,
142; Maris 102-
104 nrs 123-1233
66  Hilhorst,
Maalschap 27;
Dekker 45 noot
135
65
-ocr page 67-
CERARD RAVEN
Emiclaer aan Frederik Butten, de eerste
bekende generatie van de familie Van den
Voorde. Het ging bij Ten Bosch alleen om
de erftijns, want de twee gesplitste boerde-
rijen bleven eigendom van het kapittel van
de Sint-Pieterskerk te Utrecht. Toch heeft
de familie kennelijk steviger rechten kun-
nen doen gelden dan de pachter van
Bosserdijk, want in lijsten van ca. 1400 en
ca. 1420 en de morgenboeken van 1446-
1470 heeft het kapittel maar een halve
hoeve en Frederik van den Voorde de ande-
re helft, Klein Emiclaer; ook in latere bron-
nen vinden we dat zo. 7 De band tussen de
Sint-Pieterskerk en Klein Emiclaer is dus in
de 15de eeuw zienderogen verslapt. De laat-
ste vermelding van het kapittel van de Sint-
Pieterskerk als eigenaar van Klein Emiclaer
vinden we in een tiendregister van de Sint-
Paulusabdij, dat van begin 15de eeuw moet
dateren. In de praktijk kon de familie Van
den Voorde zich in de 15de eeuw als eige-
naar van Klein Emiclaer gedragen, net als bij
het leengoed Ten Voorde. De halve stem in
zijn. Op het kaartje van de Busschertiend
komen we deze gebieden echter niet tegen.
De slag in Calveen die wordt genoemd kan
worden geïdentificeerd als Het Smalle
Land, wat in ieder geval niet overeenkomt
met de slagen van Klein Emiclaer.
Bij het pachtcontract van 1547 worden
verder nog vier percelen genoemd die
grensden aan land van Bosserdijk en in han-
den waren van de familie Van den Voorde.
Dit zou erop kunnen duiden dat ook deze
percelen gesplitst zijn. Cosen Cijsbertsz
van den Voorde heeft dan land ten noorden
van het kernland van Bosserdijk
(Langenoord), een slag in Nieuwland (die in
1832 van Kattenbroek is) en een slag in
Broodheuvel. Cornelis van den Voorde vin-
den we op de eng, belend aan De Oude Hei,
en op een andere slag naast die van
Bosserdijk die niet thuis te brengen is.
DE FAMILIE VAN DEN VOORDE
(1329-1530) — Zoals gemeld 'verkocht'
de familie Van den Bosch in 1329 Klein
67  Sint-Paulus-
abdij 32 f07 (lijs-
ten van malen-
hoeven van ca
1400 en 1420, ook
in Dekker 30-31);
Dekker 29 en 35
(morgengeld ca
1423); morgen-
geld 1446-1470.
Meestal volgen
het kapittel en
Frederik van den
Voorde na elkaar
op de lijsten met
elk een halve
hoeve. In een lijst
van ca 1420 echte'
staat Frederik
hogerop de lijst
en volgen twee
andere eigenaren
vóórdat het kapit'
tel genoemd
wordt, zodat Van
Iterson geen ver-
band tussen beide
hoeven legde (pp
464-465).
68  hua, Sint-
Paulusabdij 30 f°
246V. Datering:
hierin wordt ook
Egbert de Beer
genoemd, die
elders rond 1400
en in 1417 wordt
vermeld. De tien'
den betreffen de
twee halve hoe-
ven Ten Bosch e11
Ten Voorde. Het
lijkt erop dat hief
sprake is van een
schrijffout en dat
Klein Emiclaer
bedoeld is, omda1-
\t
Sflftfrfi yWwtffty ^M Uv&$& *f t*>i^ UltfAji ?Ur -.f» S«A Wv «*% rn...« ► 'V'«- \fJ>.VT*-^' irt^ff"'-"'1' "■**> rt-^*f^* **^-A.I :!..hve.-»>.
De recognitie van 1552
(Het Utrechts Archief, Archief
kapittel van St Pieter 649-2)
-ocr page 68-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
de malen ging voor het kapittel zelfs verlo-
ren. Toch is Klein Emiclaergeen leen
geworden. De recognities uit de periode
■■SSo—1599 betreffen immers nog steeds een
erftijns.
De familie had ook nog ander land dat
van Klein Emiclaer of Ten Voorde kan zijn
afgesplitst: zo signaleerde ik in het buiten-
gebied landerijen van Cosen Buts van den
Voorde uit de 14de eeuw. In het morgen-
boek van 1495 vinden we drie vermoedelijke
familieleden met land in het buitenge-
bied. 9 Ook was er een Evert Frederik
Butsz van den Voorde, dus uit de tweede
generatie, die eind 14de eeuw of kort na
Hoo betaalde voor de geer (een afge-
schuind stuk land) die Coort de Koning
eerst had en in Langenoord lag; vermoede-
lijk was dit malenland in het buitengebied,
dus geen afsplitsing.70
In de rekeningen vanaf 1367 worden
Frederik en zijn opvolgers altijd onder
Amersfoort geboekt, wat moet betekenen
dat zij daar woonden. In 1370 blijkt Frederik
een zoon Cosewijn te hebben die voor hem
de tijns betaalt. De naam Frederik blijft ech-
ter tot 1448 gehandhaafd, waarmee het
moeilijk wordt om de generaties te ont-
rafelen; de naam is ongetwijfeld van vader
°Pzoon doorgegeven. Eén Frederik wordt
ln de 15de eeuw vermeld als leenman van
Luttike Wede voor de tienden van Nieuw-
'and, in De Oude Hei en op de Dam, loka-
t'esdie we eerder tegenkwamen en duiden
°P een verband met Klein Emiclaer.71
Het morgenboek van 1470 voert bij Klein
Emiclaer een Frederik ten tonele, waarvan
'k vermoed dat het de zoon is van de eigen-
lijke bezitter Cosewijn. Frederik betaalt
voor 35 morgen evenveel stoters (van vier
Penningen, later 2I/2 stuiver). Maar boven-
dien betaalt hij vooreen aantal andere
Amersfoortse magnaten: de hoeve van Jan
de Koningen zijn keuters (dus Langen-
oord), die van Evert van Lilaar en de erven
Dirk Grauwert (Zielhorst), samen met
Cerrit Zoudenbalch voor de keuters op het
Hogeland en tenslotte namens die Cerrit
voor de hoeve die deze samen met Cerrit
Soest had (Groot en Klein Weerhorst).
Kennelijk had de jonge Frederik een functie
die dit soort vertegenwoordiging met zich
meebracht. Dit zal ook verklaren waarom
hij in 1474 éénmaal bij Klein Emiclaer voor-
komt. Hij is in 1495 de opvolger, maar al
twee jaar later moet zijn weduwe de be-
talingen doen.
Frederiks zoon Cosewijn volgde hem op
in 1510. Misschien was hij dezelfde als
Gosen van Voorn, die het morgengeld van
1511 optekende samen met Volkwijn Bot.72
In 1528 komt hij in ieder geval voorin een
lijst van onderhoudsplichtigen aan de
Malewetering, met zijn pachter Hendrik
Gijsbertsz. Het is mogelijk dat er in dat jaar
en in 1583 al een tweede Klein Emiclaer
bestond, maar de gegevens zijn onvoldoen-
de duidelijk; daarom laat ik het bij deze sig-
nalering.73 In 1530 komt Gosen voor het
laatst voor. Pas in hetoudschildregistervan
1548 vinden we een aantekening dat hij zijn
erf in Wede (dat in werkelijkheid in het
gerecht Emiclaer lag) had 'verkocht' aan Jan
Soest. Ook kort daarna komen we nog
naamgenoten van Gosen tegen in Hoog-
land en omgeving, waarvan er enkelen al
genoemd zijn.74
DE FAMILIE SOEST (1531-1556) — De
nieuwe eigenaar van Klein Emiclaer was
Jan Soest, burgemeester van Amersfoort.
Blijkens het oudschildregister van 1548
was Hendrik Woutersz de werkelijke pach-
ter en bewoner van Klein Emiclaer. Het
Ten Voorde een
leen was van de
Sint-Paulusabdij.
69  Gijsbert
Gosensz 6 dam-
maten in Duist en
De Haar; Gerrit
But Hendriksz 4
dammaten in De
Oude Slaag;
Willem Aartsz
met zijn landge-
noten en Arend
Gosensz 13 mor-
gen in Zeldert. In
1466 vinden we
een Frederik die
een halve hoeve
in De Bilt en vier
morgen in
Vreeswijk erft
van zijn broer
Gerrit en in 1492
een halve hoeve
in Werkhoven
beheert, maar het
is de vraag of dit
familie is (Maris
45nr50,4o8nr
438,429 nr 456).
Maris geeft overi-
gens nog meer
gegevens vanaf
1394 elders in
Utrecht.
70  GAA, Archief
malen 7 fo 45-46;
Archief St Sint-
Paulusabdij 30 fo
247; Dekker48
noemt eind 14de
eeuw twee geren
van de malen bij
Langenoord.
71  J.C. Kort,
'Repertorium op
de lenen van de
67
-ocr page 69-
GERARD RAVEN
landgoed mat toen 30 morgen, wat mooi
aansluit bij de tijns van 30 penningen.75
In 1550 en 1552 volgden Jans zonen Willem
en Peter hem op.
Het is opvallend dat de gegevens uit de
recognities maarten dele overeenkomen
met de rekeningen. De gegevens lijken wel
sterk op elkaar, maar zijn niet in elkaar te
schuiven. Ik heb deze daarom in bijlage 2
apart opgenomen. Vergelijking van deze
overzichten van bezitters leert dat de reke-
ningen door achterlopen soms een opvol-
ger missen. Er werd wel betaald, maar men
had kennelijk niet meteen door dat er al een
opvolger was die nota bene in een oorkon-
de was bevestigd. Opvallend is dat de
recognitieplechtigheid niet in één keer
plaatsvond: de bevestiging volgde enkele
dagen of weken later, soms pas na drie of
vier maanden.
OPNIEUW SPLITSING: DE EERSTE
helft (1556-1612) — Peter Soest over-
leed in 1556. Nu trad het testament van
Peters broer Willem opnieuw in werkingen
werd Klein Emiclaer zélf gesplitst; zoals
gemeld zijn er al in 1528 aanwijzingen voor
zo'n splitsing. De helft werd geërfd door
notaris Jan Hendriksz Pot, maareen familie-
relatie kon ik niet achterhalen. In 1599 deed
zijn zuster Fijtje afstand van haar bezit ten
gunste van Willem Thomasz van Grede.
Ondanks het patroniem was hij vermoede-
lijk niet haar zoon, omdat het zegel de
springende ram was van de Amersfoortse
raad en schepen Frederik Ram.
De rekeningen zijn soms slordig bijge-
houden. Deze vermelden vanaf 1591 Timan
Lambertsz, die eigenlijk thuishoorde bij de
andere helft van Klein Emiclaer en in 1600
alsnog wordt verwisseld met de eigenaar
daarvan. Vanaf 1606 komen we bovendien
een Willem Thonisz tegen, die mogelijk
dezelfde is als de Willem Thomasz van
Grede uit 1599.
In 1612 vermeldt de rekening dat deze
helft het jaar tevoren is vrijgekocht door
Willem van Lilaar, achterkleinzoon van Jan
Soest en stiefzoon van Timan Lambertsz.
Interessant is dat daarbij nog steeds wordt
toegelicht dat het om V4 malenhoeve gaat.
Die afkoop verklaart waarom de recognitie-
boeken geen informatie meer bieden. Het
gebeurde wel meer dat de erftijns werd
afgekocht, want het kapittel kon zo de wer-
kelijke waarde verzilveren. Zo verkocht men
in 1651 een stuk land van 6 morgen in
Woerden meteen erftijns van ƒ6 voor liefst
ƒ450.7 Afkoop kon voorde tijnsnemer dus
een dure oplossing zijn, maar in het geval
van Klein Emiclaer is hiervan toch gebruik
gemaakt. Helaas wordt daarbij niet vermeld
hoeveel ervoor is betaald. Alleen bij de
malenrente van Groot Sneul komen we
later nog een afkoopsom tegen, die boven-
dien juist vrij voordelig was.
DE TWEEDE HELFT (1556-1618)
Hoe was het intussen met de andere helft
van Klein Emiclaer vergaan? De recognities
zijn hiervoor weer de beste bron. Dit goed
was conform het testament van Willem
Soest geërfd door zijn zuster Elsa Jan
Soesten, weduwe van Willem van der Burg.
Elsa Soest komt zelf niet in de rekeningen
voor, maarThomas Jan Celensz. Hij was
gehuwd met Fijtje Pot, een extra aanwijzing
voor een familierelatie. Kennelijk nam hij de
zaken waar voor de weduwe en later voor
haar kinderen. Elsa overleed namelijk in
1573 en het halve Klein Emiclaer werd con-
form haar testament verdeeld tussen Johan
Willemsz van der Burg en zijn zuster
Margriet. Margriets zoon Willem van Lilaar
hofstede Luttike
Weede, 1354-
1716,' De Neder-
landsche Leeuw
111(1996)195-
205, ald. 201; nog
in 1542 had een
Gereonvan
Voorde dit leen;
in 1576 wordt De
Dam Schothorst
genoemd. De
Kort noemt
bovendien een
Frederik, in 1406-
11 vermeld als
getuige.
72  Staten 352 fo
248
73  In 1528 komen
we nog een twee-
de Klein Emiclaer
tegen, zonder
eigenaar maar me'
pachter Willem
Evertsz, die een
slag van de wete-
ring onderhield
samen met
Kattenbroek. In
vier soortgelijke
lijsten van 1583
vinden we Jacob
Willemsz Soest
met Klein Emi-
claer, pachter
Willem Aartsz of
Evertsz, naast de
erven Jan Soest,
pachter Willem
Hendrik Gij s-
bertsz. Jacob had
bovendien een
halve malenrente»
die Dekker 55 aan
Kattenbroek toe-
schrijft. Ondanks
-ocr page 70-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
komt vanaf 1592 voor in de rekeningen,
samen met Gerrit Willemsz van Dashorst,
die zijn niet genoemde echtgenote verte-
genwoordigde.
Het halve Klein Emiclaer ging in 1595 over
op Elisabeth Hendriks van der Nijkercke,
gehuwd met Cornelis Thonisz; vandaar ook
zijn zegel, dat een hoorn laat zien. Hij was
een zoon van Thonis Paulusz, die tussen
1547 en 1584 bijna continu in het stadsbe-
stuur zat. Cornelis was zelf in 1604 kame-
raarvan Amersfoort en in 1606 blijkt er een
obligatie van hem in het malenkistje te zit-
ten.77^ het oudschildregistervan 1780 is
opmerkelijk genoeg een aantekening over-
genomen die nu eens wél uit 1599 moet
dateren: Cornelis Thonis Paulusz cum sociis
(vaker: cum suis, met de zijnen), voor 30
morgen aangebracht op Jan Soest, pachter
Willem Tonisz.
In de rekeningen vanaf 1600 vinden we
zoals gemeld Timan Lambertsz en tien jaar
later ook de weduwe van zijn broer Frans.
In 1618 is ook deze helft vrijgekocht, maar
details worden niet vermeld. Daarmee ein-
digt onze informatie over de hoeve voor het
bestudeerde tijdvak.
De erftijns — Al eerder kwam naar
voren dat bij de splitsing van 1329 was
bedongen dat de erftijns van 60 penningen
niet zou worden verdubbeld. Er bleef dus
een symbolisch bedrag over dat met ijzeren
consequentie wordt herhaald. In tegenstel-
ling tot Bosserdijk kon het kapittel dus geen
marktconform pachtbedrag bedingen. Van
1432 tot de afkoop in 1612-1618 was de
betaaldagSint-Jan (de Doper; 24juni),
dezelfde Sint-Jan die we eind 13de eeuw
aantroffen. De oude bepaling dat bij ver-
sterven of verhandelen de dubbele tijns
betaald zou moeten worden is bij de split-
singvan 1556 inderdaad toegepast.
In werkelijkheid kon allang niet meer met
penningen betaald worden, zodat we ander
zilvergeld tegenkomen. We zien een gelei-
delijke stijging van een halve naar twee
Arnhemse gulden, tenslotte uitgedrukt in
twaalf stuiver. Het verschil tussen de tijns
en de werkelijke pacht blijkt uit het oud-
schildregistervan 1548. Hendrik Woutersz
betaalde toen al ƒ25 plus 25 mud rogge
Amersfoorts (van elk39 stuiver), 25 mud
haver (van 15 stuiver) en 8 mud boekweit
(van 23 stuiver). Met ƒ102 was dat zelfs iets
meer dan de ƒ80 van Bosserdijk. Bovendien
lijkt de betaling in natura te duiden op een
gelijk aantal percelen rogge en haver, ter-
wijl Bosserdijk tweemaal zoveel haver ver-
bouwde.
latere geschiedenis — Er zijn nau-
welijks bronnen voor de 17de eeuwen ook
de 18de is niet eenduidig, maar er zijn enkele
gegevens bekend die ik hier graag samenvat.
In 1675 is de eigenaar van Klein Emiclaer blij-
kens het familiegeld CosenTheunisz Koe-
dijk, weduwnaar met een kind van 2 V2 jaar.
In 1678 is hij schepen van Hoogland. Cosen
zit kennelijk in geldnood en moet ruim 5
morgen verkopen: het Boonland, Het Oude
Hofje, de Koekmorgen, het Coorse Heet-
veld en het Kleine Heitje, die blijkens de
belendingen alle gezocht moeten worden
in het kernland op de eng. De koper is Floris
Foeyt, heer van (Langenoord en) Emiclaer,
een titel die sinds 1586 in zijn familie was.
Hij had 15 morgen aan Cosen verpacht en
misschien was zo een schuld ontstaan. Floris
bezat ook Groot Emiclaer en begon de aan-
gekochte gronden van Klein Emiclaer daar-
bij te rekenen.78 In 1747 blijken de drie blok-
ken op de eng nog grotendeels eigendom te
zijn van de familie Foeyt.
nader onderzoek
naar Kattenbroek
kan ik dat niet
bevestigen. Zie
ooknoot4i.
74 Morgen-
boeken 1536-1548:
Jan van den Voor-
de ca 23 morgen te
Emiclaer, vermeld
tussen Bosserdijk
en Kattenbroek;
Cornelis van den
Voorde 12 mor-
gen. Cornelis was
in 1547 buurman
van Bosserdijk in
De Oude Hei.
Gosen Gijsbertsz
van den Voorde
was dat ook, in
Langenoord,
Nieuwland en
Broodheuvel.
Tussen 1533 en
1571 heeft Gosen
nieuw land ont-
gonnen in Ronde
Broodheuvel voor
Zielhorst; volgens
het oudschild-
boek 1548 was hij
eigenaar van de
helft van Ziel-
horst. Oudschild-
geld 1548: 6 dam-
maten in De Slaag
van de OLV-kapel
te Amersfoort,
gekomen van
Goort van den
Voorde. Zie ver-
der voor een huis
in Amersfoort
GAA, stadsarchief
charter 631,1499;
Nieuwenhuis nr
69
-ocr page 71-
GERARD RAVEN
oosten van het huis is toen ook verkocht. In
1819 kwamen beide hoeven in handen van
grootgrondbezitterToon Cornelisz
Voskuilen (1787-1842), wiens vader en zus-
ter eigenaars van Bosserdijk waren. Na
Toons dood verkochten de kinderen Klein
en Groot Emiclaer aan Arnold Willem
Baron van Brienen van de Grote Lindt.Toen
de baron tegen 1850 De Oude Brand liet
slopen werd de naburige boerderij Klein
Emiclaer vaak De Oude Brand genoemd,
zoals eerder gemeld.80
6 Ter Duist en Zeldert
Uit de rekeningen blijkt dat er nog landerij-
en in Bovenduist uit Ten Bosch zijn afge-
splitst. Ook vond ik land in Zeldert dat niét
in die rekeningen voorkomt. Deze gebieden
hebben gemeen dat ze mét de tienden zijn
vervreemd, want op het tiendkaartje vinden
we ze niet terug. Het betreft wel steeds oor-
spronkelijk malenland, waarbij het kapittel
van Sint-Pieter dus al een rol speelde in de
ontginningen. Het kapittel kon daarover
zelf beschikken omdat het land inmiddels
was verdeeld.
TER DUIST OF LANGE DUIST — Toen
Duist in de 12de eeuw in opdracht van de
bisschop werd ontgonnen waren er al enke-
le slagen van Calveen die dit gebied hadden
bereikt. Deze zijn afgetopt en daarvoor kre-
gen de malen compensatie in de vorm van
De Lange Akker'm die polderen een rente
van £i.Sl Het ligt voor de hand dat dit de
langste, meest zuidelijke slag van Boven- en
misschien ook Neerduist was, op de plek
van de afgetopte slagen van Calveen die bij
herontginning een kwartslag gedraaid
waren. Dit land sloot bovendien aan op het
meest noordelijke malenland. Kennelijk is
Daarna weten we pas weer iets in 1721.
We vinden dan de erven Eduarda Maria van
der Dussen als eigenaar van Klein Emiclaer,
waaronder nog maar 3 morgen op de eng.
Er moeten toen twee boerderijen Klein
Emiclaer zijn geweest, want in 1724 betalen
de erven van Pieter van Haverloo de 20e en
40e penning; de lage bedragen bevestigen
dat het om een hoeve met weinig land gaat.
De pachter is dan Hessel Hesselsz, buur-
meestervan Emiclaer. In 1752 verkoopt de
weduwe Van Haverloo Klein Emiclaer en
De Vier Akkers aan Willem Noijen, die
Klein Emiclaer zes jaar later verkoopt aan
Evert van Grootwede; de pachter is dan
ZegerWillemsz.79
De enorme versnippering blijkt goed uit
het oudschildregister van 1780: de 30 mor-
gen van Jan Soest zijn dan verdeeld over
liefst zeventien eigenaren, waaronder één
instelling: de armmeesters van Hoogland
en Emiclaer. Evert van Grootwede heeft nu
nog maar 3 V2 morgen, de kinderen en
erven Hendrik Foeyt en juffrouw Agnes
Geertruida Maria Schade elk 5 morgen. Van
deze landerijen worden er enkele met name
genoemd: het Bouwkampje en het Brandje
(elk 1 morgen) en twee stukken veen van
11/2eni/3 morgen.
Johanna van Grootwede verkocht de
hoeve in 1788 op een publieke veiling aan
Frederik Gijsbertsz van de Hoven. Van de
Hoven bezat inmiddels ook Groot Emiclaer
en herenigde zo een aantal landerijen van
Klein Emiclaer. Zijn vader Gijsbert Breunisz
[van de Hoven] had in 1780 overigens V2
morgen uit Bosserdijk. Het land op de eng
bestond in 1788 echter alleen nog uit het
blok van vijf morgen rond de hoeve, pal ten
zuiden van het huis Emiclaer, dat bij ver-
koop in 1810 echter nog steeds tot Groot
Emiclaer werd gerekend. Een klein blok ten
37; 1563 Hilhorst,
Soest 203, 207.
75  Overigens
komen we in een
lijstje van malen-
renten uit 1547
een half aandeel
tegen voor de
ervenJohan
Soest; zou dit
lijstje dan toch
iets later opge-
maakt zijn?
(gaa, Archief
malen 8-1 fo 10;
datering volgens
Dekker 53).
76  hua, Archief
kapittel Sint
Pieter427-5 fo
187V
77  Eenandere
Cornelis Antho-
nisz was in 1582
en 1583 in dienst
van de malen, in
i587-'95 als deur-
waarder. Hij
pachtte in 1589
van de malen De
Hoge Geer (4
dammaten) voor
drie jaar voor ƒ20
en overleed in
1591/2.
78  GAA, Archief
gerecht Hoogland
(beheersnr 67)
776,27.1.1678
79  GAA, Archief
gerecht Hoogland
778,17.1.1721 en
2.2.1724;
Notariële archie-
ven 0338009,
28.1.1752 en
0338011,1.12.1758
-ocr page 72-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
het vervolgens onder de malen verdeeld.
Dit zal het land in Duist zijn geweest dat
de familie Van den Bosch VÓÓM356 bewerkt
had, samen met land in De Haar. In
1432-1435 wordt het niet bij Ten Bosch ge-
rekend, maarcfe bonorum Peto ofbonorum
Prec/co.
In 1443 is er sprake van drie akkers
geheten Lange Duist, in 1448 dat goed ter
Duist.
In 1581 heet het toch Ter Duist, perti-
nentes in bonis de Buscbo
(behorend tot Ten
Bosch). In 1588 tenslotte gaat het om drie
akkers Langeduist met de tienden, groot 25
dammaten (= 16 morgen). In die tijd wordt
het ook wel Sleecblandgenoemd.
In de kapittelrekening van 1370 komt Ter
Duist nog niet apart voor; in de volgende
van 1432 is de tijnsnemer Jan Paulusz te
Amersfoort. Gezien het feit dat hij toen al
betalingsproblemen had, zal hij al langer
over het tijnsgoed hebben beschikt. In 1443
droegjacobjansz het goed op aan het
kapittel, die hem er meteen weer mee
beleende. Hier hebben we een goede illus-
tratie van het gevaar om al te snel conclu-
sies te trekken uit dit soort bronnen: in eer-
ste instantie zou men denken dat deze
Jacob een zoon van Jan Paulusz was, maar
ln een andere bron die Rob Dix vond komt
bij voor als Jacob Johan Jacobsz.82
Daarna gaat het goed geruisloos over van
vader op zoon, als we afgaan op de patro-
niemen. Pas in 1581 noemt de bezitter zich
met een achternaam: Van der Maat. We
hebben een sluitende lijst opvolgers gevon-
den, als we kijken naar de patroniemen,
maar de eerste generaties passen niet bij de
°ns bekende namen van de familie Van der
Maat en ik ga er daarom van uit dat zij hier
niet toe behoorden. De eerste Van der Maat
die wel past isjordaan Gijsbertsz in 1531; in
^30 heeft Lubbertje van der Maat het goed
vrijgekocht. Uit het onderzoek van Dix
blijkt echter dat zowel Jordaan als Lubbertje
in de genoemde jaren al waren gestorven:
respectievelijk tussen 1518 en 1530 en in
1624. Hun verlate vermelding is vooralsnog
niette verklaren.
Vermoedelijk al in 1557 is de helft van de
drie akkers in andere handen overgegaan.
Jordaans zoon Gijsbert heeft het goed
waarschijnlijk wel als één geheel beheerd,
want de splitsing van het eigendom komt
pas in 1579 in de kapittelrekening tot uit-
drukking. Jordaan had een zuster Christina
die was gehuwd met Johan van Wede. Zij
waren inmiddels beiden overleden en zo
kreeg hun dochter Deliana half Ter Duist.
Deliana was gehuwd met Gerrit Reyersz
van Oldenbarnevelt (1523-1588), een rijke
veehandelaar die huis Bollenburg aan
Muurhuizen 19 bewoonde maar later naar
Hilversum en Utrecht vertrok. Doordat hij
in 1568 in een gevecht per ongeluk Aart van
Duverden doodde, heeft hij een slechte
reputatie gekregen die pas onlangs door
Dick Kaajan is weerlegd.83
Deliana en Gerrit overleden respectieve-
lijk in 1587 en 1588. Zo kwamen Ter Duist en
andere bezittingen in handen van hun
zoon, landsadvocaat mr Johan van Olden-
barnevelt (1547-1619). Bij de boedelschei-
ding van 1589 wordt opgegeven dat op het
tijnsgoed nog een schuld rustte van 100
Philipsguldens. In 1592 vond vermoedelijk
de daadwerkelijke scheiding plaats, want in
het testament dat Johan toen maakte, lezen
we dat hij het met zijn neef Gijsbert had
gekaveld en dat hij zijn helft naliet aan zijn
zoon Reinier.Johan woonde in Den Haag
en op Gunterstein in Breukelen, maar
bezocht zijn Hooglandse landerijen in 1611.
Van Langeduist noteerde hij dat het aan
zijn slag van Zielhorst in de Bovenduist
grensde. Dit moeten de 9 morgen zijn die
80  gaa,
Notariële archie-
ven, O42aooi,
23.2.1788 en
0566016,
23.4.1843; G.G.
Hilhorst, Emi-
claer, van heer-
lijckheid tot stad
(Amersfoort
!993)47
81  Dekker 49
82  hua, Archief
kapittel Sint
Pieter 651,
n.5.1443; R.A.J.
Dix, 'De familie-
groep Van der
Mathe - Van der
Maeth - Van der
Maat te Amers-
foort', in voorbe-
reiding voor De
Nederlandsche
Leeuw.
83  H.J.Ph.G.
Kaajan, 'Een ver-
tekend beeld van
Gerrit van Olden-
barnevelt,' Flehite.
jaarboek
2 (2001)
59-75
-ocr page 73-
CERARD RAVEN
Hogesteeggenoemd werden, naarde land-
weg in het oosten van deze polder. Hij wilde
dat de twee percelen gescheiden werden
meteen sloot van 7 voet en elzen in de wal.
In 1612 maakte Van Oldenbarnevelt
opnieuw zijn testament op; nu vermaakte
hij Lange Drift ofte Hoochsteech aan zijn
kleindochter Deliana van Veenhuysen. De
naam suggereert dat de twee landerijen nu
als één geheel werden gezien. In boedelin-
ventarissen opgemaakt na de executie van
Johan in 1619 komt alleen Hogesteeg nog
voor met 19 morgen. Dat is 10 morgen méér
dan tevoren, wat redelijk spoort met 8 mor-
gen voor half Langeduist. 4
De tijns werd volgens de rekeningen
vanaf 1458 betaald op Sint-Maartensavond
(10 november) en vanaf 1588 op Sint-
Maarten zelf. Hettijnsbedragis nooit gewij-
zigd, ook niet bij de splitsing van 1579, die
immers uit vererving voortkwam. In 1599
wordt de tijns van Van Oldenbarnevelt pro
memorie vermeld; hij hoefde deze dus niet
meer te betalen. Er wordt echter niet ver-
meld dat deze was afgekocht en misschien
was dit een geste van het kapittel aan de
staatsman.
Bij de werkelijke betalingen stuiten we
meteen al op problemen met Jan Paulusz.
Hij heeft volgens de rekeningen elf jaar niet
betaald. Pas in 1439 is het geduld van het
kapittel op: nihil soluit et de multis annis (hij
heeft niet betaald en dat gaat al jaren zo).
Maar dominos nostros (onze heren, dus
kanunniken) Zweder Cluetinck, Arnold
Taets en Matthias Scheper betalen 17
Bourgondische schilden, samen met Jan
Jacobsz en zijn vrouw, kinderen van de aan-
wezige Jacob Jansz, die de zoon van Jan
Paulusz zal zijn geweest. Dat de kanunni-
ken persoonlijk bijsprongen duidt op een
uitzonderlijke situatie. Daarom ook werd
de oude kapittelbrief vervangen door een
nieuwe. Maar het hielp niet, want in 1442
moesten de genoemde personen opnieuw
17 schilden, 2 kromstaarten en 3 wit betalen.
Zoals gemeld leidde dat in 1443 tot een
nieuwe intijnsgevingaan Jacob Jansz.
De latere betalingen laten een geleidelij-
ke stijging van de tijns zien. In 1532 wordt
opnieuw overgeschakeld op de zwaardere
Hollandse stuivers. In 1583 wordt de beta-
ling ineens met de helft verhoogd, maar
door de vrijstelling van Van Oldenbarnevelt
is dat meer dan tenietgedaan.
LAND IN OVER- EN
neerzeldert — Overzeldert is al in de
eerste helft van de 12de eeuw ontgonnen, in
ieder geval gedeeltelijk in malenverband, al
viel dit gebied buiten de maalschap van
Wede en Emiclaer. Neerzeldert volgde
vanaf 1170, waarbij ook de Sint-Paulusabdij
een belangrijke rol speelde. De rol van de
malen verklaart dat het kapittel hier ook
rechten had. Hoewel de rekeningen er op
onverklaarbare wijze over zwijgen blijkt dat
uit andere bronnen. In 1547 had Bosserdijk
1V2 morgen in Overzeldert, maar er was
nog meer. Het is niet zeker, maar ligt wel
voor de hand dat ook dit land oorspronke-
lijk tot Ten Bosch heeft behoord en later is
afgesplitst.
In Overzeldert had het kapittel blijkens
het morgenboekvani446 twee stukken
land van 6 en 1 morgen. In 1470 vinden we
alleen 4 morgen, in 1497 heeft een niet
nader aangeduid kapittel weer 6 morgen.
In de oudschildregisters van 1536 en 1548 is
het 9 morgen of 15 dammaten weiland.
Toen was dit erfelijk bezit van Hendrik
Jansz Both, gepacht door zijn zoon Cerrit.
In 1619 is het kapittelland in Overzeldertio
morgen geworden, die Willem Willemsz
84 hua, Archief
kapittel Sint
Pieter 427-2 fo 38V
(recognitieboek),
1588; S.P. Haak en
A.J. Veenendaal,
Johan van Olden-
barnevelt.
Bescheiden
betreffende zijn
staatkundig beleid
en zijn familie
(3
dln, RGP grote
serie 80,108,121,
Den Haag 1934-
1967) I 237-238, II
474, III 536; Den
Tex I 36, IV 42-43
en 527, v 25 en 34-
Ookjordaanvan
der Maat noemt
Oldenbarnevelt
zijn neef (gaa
Armen de Poth El
fo 30V, waarop
Dirk Steenbeek
mij attendeerde).
-ocr page 74-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
Haan pachtte. We hebben hier vermoede-
lijk met boerderij De Pol aan de
Zeldertseweg te doen. Dit wordt bevestigd
doordat een burgemeester van 1643 zich
Hendrik Both van de Pol liet noemen.
Bovendien wijzen ook de gegevens in het
°udschildregistervani78oop De Pol.
In de nieuwe polder Neerzeldert lag in
H46 9 morgen van het kapittel. Deze grond
was bij een andere familie Both in erftijns;
rnen noemde het simpelweg Zeldrecht.
HendrikJansz Both had ini548i2damma-
ten (8 morgen) in Zeldert en zoon Hendrik
nog 2 die hij zelf gebruikte, maar daarbij
wordt het kapittel niet genoemd. Hendriks
broer Jan Hendriksz Both uit Amersfoort
verlengde de tijns in 1585-1595. Het was
inmiddels een strook over de hele lengte
van de polder, van de Zeldertseweg tot de
Lodijk. We moeten dan al gauw aan zo'n 25
morgen denken. In 1616 werd de recognitie
voor Hendrik Petersz Both gedaan door
oom en voogd Pieter Both.85
7 De malenrenten
Malenrenten waren inkomsten die de
malen van Hoogland kregen van de woeste
gronden die gemeenschappelijk bezit
Waren. Later waren deze gronden ontgon-
nen en verdeeld, waaronder de oostelijke
helft van Sneul. De malen van Hoogland en
Sneul worden voor het eerst vermeld in de
bekende oorkonde van 1282.86 De al bij Ten
Bosch genoemde Domkanunnik Wulfger
kocht toen van Lubbert en diens zoon
Volkwijn een rente (erfelijk jaargeld) uit de
rogge-oogst van half Sneul, dat malenbezit
was. Voortaan kreeg hij op Sint-Maarten
(n november) de opbrengst van 6 mud
rogge Amersfoortse maat. Het toezicht
hierop zou worden gehouden door Code-
fridus Coman, ongetwijfeld de vader van
het eerdergenoemde neefje Jan; hij was dus
Wulfgers broer of zwager, die kennelijk hier
in de buurt woonde. Codefridus' andere
zoon Wulfger was in 1307 ministeriaal van
Everard van Stoutenburg, schout van
Amersfoort, en zal daarom in deze stad
hebben gewoond. Deze Wulfger komt ook
voor in het testament van de kanunnik uit
1294. Wulfger sr vermaakte toen aan zijn
moeder een rente van £6 en 6 mud fijne
tarwe Amersfoortse maat uit het malen-
goed Sneul. 7 Half Sneul zal dus gezocht
moeten worden in het oosten van Sneul.
De stadsarcheologen hebben bij de nu nog
bestaande boerderij Sneul in de woonwijk
Nieuwland al sporen van bewoning eind
13de eeuw gevonden.
Daarnaast waren er laaggelegen stukjes
over die te nat waren en links waren blijven
liggen. 9 De naam Hollo betekent zelfs
laaggelegen gebied. Het was overgeslagen,
net als de westelijker gelegen meent van
Coelhorst, die pas in 1368 voor het eerst
wordt vermeld en nog in de morgenboeken
van 1446-1470 de nieuwe slag in Coelhorst
en de Vustraat
wordt genoemd. Toen het
andere land in cultuur was gebracht werden
deze restontginninkjes pas interessant.
Maar er was nog een extra aanleiding: deal
genoemde ontginning van Duist. Daarbij
verloren de boeren hun watergang naar de
Calveense beek, zodat zij voor afwaterings-
problemen kwamen te staan. Daarom heb-
ben zij rond 1250 of iets later zelfs de
Malewetering verlegd naar het lage land
tussen Coelhorst en Overzeldert en de
Coelhorster meent.9*5
Vermoedelijk omdat de malen niet weer
verrast wilden worden en geen nieuwe
vreemdelingen in hun gebied wilden, heb-
ben zij eind 13de eeuw of rond 1300 (name-
85  HUA, Archief
kapittel Sint
Pieter 427-2 f023,
24V, 26; 427-3 fo
93V-95V; 427-4 fo
93. De tijns be-
droeg rond 1590
40 oude schilden
30 stuiver, wat
zou duiden op ca
25 morgen. Pieter
Both was niet
dezelfde als de
eerste gouver-
neur-generaal van
Indië, die ook uit
Amersfoort
kwam maar in
1615 bij schip-
breuk verdronken
was.
86  HUA, Archief
kapittel ten Dom
1963,15.2.1282
(afschrift 15de
eeuw van vidi-
mus 6.4.1293),
gepubliceerd in
Enklaar 48-50
87  Ketner V nr
2614,20.2.1294;
Dekkeren
Mijnssen 81-82
88  F. Snieder,
Middeleeuwse
bewoning in
Amersfoort-
Noord
(staa
Reeks 5, Amers-
foort 1995) 2-3
89  Dekkeren
Mijnssen 31
90  Dekkeren
Mijnssen 89-91;
Dekker 76.
73
-ocr page 75-
GERARD RAVEN
lijk twee generaties vóór een vermelding in
1363) het nog onverdeelde land 'gekocht'
van de Sint-Paulusabdij. Dekker licht dit
niet nader toe, maar het moet om een
intijnsgeving zijn gegaan, omdat de abdij
nog in 1536 en 1548 eigenaar was van Hollo.
De aanleiding zal zijn geweest dat men
deze landerijen alsnog wilde inpolderen.
Eén van de zestien malen, Wouter Cerritsz
van Leeuwen, wilde echter niets weten van
zoveel drukte: Item doe men Holloe cofte
ende tue campen, dat coften de ghemene
malen, uutghenomen Wouter Cheryds soen,
die en wouts nuet mede copen noch betalen.
Hij voorzag vermoedelijk dat het land nog
steeds een slechte afwatering had en dus
weinig op kon brengen; ook in later tijd was
dat het geval met dit malenland.91 De ande-
ren zetten echter door en voortaan werd dit
land met vijftien leden beheerd. Als de aan-
koop alleen betrekking had op Hollo is het
mogelijk dat met de aankoop het deel van
Hollo werd bedoeld dat in het gerecht
Coelhorst lag. Maar volgens Dekker betrof
het niet alleen Hollo en de twee kampen
[die zullen dan Achter Vagenkamp zijn, gr],
maar ook half Sneul en De Witte Haar
(beide in noordwestelijk Sneul) en Scheut
(tussen Nieuwland en Calveen), want ook
die deelden met vijftien malen.92 Als we
deze opsomming vergelijken meteen
kaartje van het malen land begin 18de eeuw,
dan missen we alleen het land in het oosten
van Overzeldert. We mogen concluderen
dat de malen toen alleen nog land hadden
dat afkomstig van de 'aankoop' van ca. 1300.
Intussen waren wel stukken malenland ver-
vreemd, in ieder geval uit Hollo maar
mogelijk ook uit Sneul. Het is zelfs mogelijk
dat het halve Sneul uit 1282 bij het nieuwe
malenland behoorde en dus een splinter-
nieuwe ontginning betrof.
De inkomsten uit het onverdeelde gebied
kwamen voor 1/15 ten goede aan elke geërf-
de van de malen, dus ook het kapittel van
Sint-Pieter. De malen konden ieder hun
rente verpachten of in tijns gegeven. In 1412
bijvoorbeeld ging de abt van Sint-Paulus
akkoord met vestiging van een rente van
3 Va mud rogge uit Klein Wede. Eerder kwa-
men we ook Cijsbert Lambertsz van
Bosserdijk tegen, die als leenman van
Zielhorst in 1415 toestemming kreeg van de
abt om zijn malenrenten van Hollo en
Sneul en van land van Elias van Wede aan
Dirk Poeyt te 'verkopen', die er vervolgens
mee werd beleend.93 Hierna werd de han-
del in malenrenten steeds levendiger. Deze
werden in de 16de eeuw voor het college
van de malen belangrijker dan de middel-
eeuwse bestuurstaak. Het ging daarbij om
interessante bedragen, want de uitkeringen
voor een hele malenhoeve liepen geleidelijk
op van ƒ15 in 1553 tot ƒ104 in 1651; daarna
daalden deze weer.94
Naarmate de ontginningen vorderden
werden malenhoeven gesplitst. Dat gebeur-
de ook met de bijbehorende rente.
Bosserdijk was een erfpacht en daarom
bleef de halve malenrente op naam van het
kapittel staan. De rente van Klein Emiclaer
kwam echter door de intijnsgeving aan de
familie Van den Voorde en haar opvolgers;
zij werden dus óók lid van de malen voor
een halve hoeve. Deze situatie heeft lange
tijd bestaan, want we vinden die in alle
bronnen van 1400 tot 1651.95
Interessant is nu dat het verband tussen
hoeven en malenrenten eind 16de eeuw
steeds meer verloren ging.9 De renten
waren immers een verhandelbare beleg-
ging geworden waarde boer buiten stond;
de kapitaalkrachtige Amersfoortse regen-
ten waren op hun beurt niet meergeïnte-
91  Mondelinge
mededeling van
waterschapsar-
chivaris Margriet
Mijnssen op
grond van veel
archiefvermeldin-
gen.
92  Dekker, Malen
48-49; Broer,
Paulusabdij 314
93  Dekker, Malen
32.53
94 Van den
Bergh IV 621-624
95  Dekker,
Malen, 55 geeft
een overzicht van
malenrenten uit
1583, dat ongewij-
zigd is overgeno-
men uit het male-
narchief. De wat
slordig geformu-
leerde tekst sug-
gereert ten on-
rechte dat het
kapittel het eigen-
dom van Bosser-
dijk had en de
rente van Klein
Emiclaer, terwijl
het natuurlijk
ging om de rente I
van Bosserdijk.
96  Dekker,
Malen, 53-56
-ocr page 76-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
De rente wordt voor het eerst omschre-
ven in de kapittelrekening van 1468: bonis
de Buscho dictis der malenrente
(de goede-
ren van Ten Bosch die malenrente worden
genoemd). In 1497 wordt het gebied voor
het eerst Hollo genoemd. Nog in 1605
wordt vermeld dat Hollo uit Ten Bosch
kwam. Een duidelijker omschrijving van de
rechten van het kapittel vinden we in de
oudschildregisters van 1536 en 1548:1/15 van
6 morgen van de Sint-Paulusabdij onuer-
deelt mit borgergoet t'Amersfoert,
want de
andere bezitters waren Amersfoortse bur-
gers en een Amersfoorts klooster. De pach-
ter van de abdij voor heel Hollo was toen
Lambert Hermansz; hij betaalde aan pacht
ƒ4:12:6. Lambert had bovendien de rente
van Hollo van het kapittel in tijns.
Die combinatie brengt ons tot de veron-
derstelling dat deze gebruikelijk was, waar-
mee we mogelijk ook de andere pachters
van Hollo kennen en kunnen concluderen
dat de beleggers hier geen Amersfoorters
waren maar boeren; we zullen nog zien dat
de meesten geen achternaam hadden. In de
malenrekening van 1619 vinden we inder-
daad rentehouder Bart Adriaansz terug,
maar hij pachtte slechts éénderde van
Hollo, groot 4 morgen.Tot 1612 hoorde bij
dit derde deel nog ruim een morgen,
genaamd De Riet, die toen werd gekocht
door Willem Cerritsz Kouwenhoven van de
gelijknamige boerderij.97 Tweederde was
toen gepacht door Jan Willemsz, wat echter
samen met De Doornenkamp maar 8 mor-
gen omvatte. De drie delen van Hollo
waren samen zekeri2 morgen, dus dubbel
zoveel als de 6 morgen van de abdij uit 1536.
Uit 1580 dateert een opgave van 8 morgen
voor de Lage Heethaar, ongerekend het hei-
develd;9 samen met de Hoge Heethaar zal
dit dus ongeveer 16 morgen zijn geweest,
resseerd in de exploitatie van de boerderij-
en zelf. In 1590 namen de tijnsmeesters van
de malen al niet meerde moeite om in hun
rekeningen bij de malenporties de hoeven
te noemen; de meeste waren immers toch
in verschillende handen geraakt. Overigens
waren de porties doorgaans zo klein gewor-
den dat ze ook uierdeparten werden
genoemd; de gemiddelde deelnemer had
dus maar een aandeel van 1/4 hoeve.
We volgen nu eerst de rente van
Bosserdijk, die het kapittel rond 1470 apart
in tijnsgaf, mogelijk om meergeld binnen
te halen. Bovendien werden de renten van
Hollo en Sneul nog eens gesplitst, mogelijk
een taktische zet om de positie als lid van
de malen niet verder in gevaar te brengen.
Het is daarbij niet duidelijk wat precies
bedoeld wordt met Hollo en Sneul. Het
kapittel had als eigenaar van Bosserdijk ver-
moedelijk 1/15 van de malenrente uit deze
twee landerijen, zoals hierna bevestigd
wordt voor Hollo in 1536 en 1548. Dit zou
betekenen dat Klein Emiclaer de rente had
van het ouerige malenland. Deze rente van
Klein Emiclaer is pas eind 16de eeuw van de
hoeve losgeraakt en komt als laatste aan
bod.
DE RENTE VAN BOSSERDIJK UIT
Hollo — De naam Hollo ben ik voor het
eerst tegengekomen in 1448, als belending
van Kouwenhoven. Het gebied is tegen-
woordig bekend als 't Halloo in Hoogland-
west, maar hieronder verstaat men nu
alleen nog het gedeelte ten westen van
boerderij Onstede. Vroeger liep het door
naar het oosten, tot over de Oudeweg. In de
18de eeuw was het toen resterende ooste-
l'jke deel bekend als De Heethaar. Het
behoorde tot het gerecht Wede (= Hoog-
land) en grensde aan Coelhorst.
-ocr page 77-
CERARD RAVEN
komen eind 14de eeuw voor als bezit dat de
malen in tijns hadden uitgegeven." Ik
neem aan dat Groot Sneul het grotere oos-
telijke deel was, dat op de kaart Maleneng
en Witte Haar heet; Klein Sneul was dan de
Malenmaat.
Het bezit van het kapittel moet net als bij
Hollo 1/15 van dit onverdeelde malenland
hebben betroffen. Wij kwamen bij Bosser-
dijk al eerder verwijzingen naar deze kapit-
telrechten tegen: de keuterwaarschap van
1329, de Bastertshoeve van eind 14de eeuw
en de keuterboerderij van 1664 waren mis-
schien wel steeds dezelfde plek.
In 1458 komt in de kapittelrekening voor
het eerst een akker voor met de term mael-
gelt
voor de tijns van één Bourgondisch
schild. In 1471 wordt ook de naam vermeld:
het goed op de Grote Sneul, pertinensin
bonis de Buscho die malenrente
(behorend
tot de malenrente van Ten Bosch). Bij de
afkoop in 1500 wordt vermeld dat de rente
uit Ten Bosch kwam en nog in 1510 blijkt
opnieuw dat het ging om een iuger (akker of
morgen). Hiermee bedoelde men dat het
onverdeelde land zo'n 15 morgen besloeg.
Dat was inderdaad de omvang van het
malenland in Sneul in de vroege 18de
eeuw.100 In de malenrekening van 1580 is
Groot Sneul voor 6 stuivers in tijns bij de
erfgenamen van Aart van Sneul, die het in
tweeën hebben gesplitst. Klein Sneul is dan
in handen van Marijtje van Sneul, schoon-
zuster van Jacob van Westrenen, die ook 6
stuivers betaalt. In de omslag van 1619
beslaat het erf Sneul met pachter Willem
Arisz echter 26 V2 morgen, plus nog eens
twee morgen op de eng in andere handen;
het is echter waarschijnlijk dat dit het ver-
deelde, oostelijke Sneul was, dus de nu nog
bestaande boerderij van die naam.
De rente is aanvankelijk in handen van
wat in omvang overeenstemt met het
malenland in Sneul dat op het kaartje even
groot is. In 1656 hebben de malen echter
ook nog de helft van het resterende Hollo
verkocht; daarmee bleef alleen het afge-
beelde deel ten oosten van de Oudeweg in
hun handen.
Vanaf 1458 was de rente eerst nog in
handen van de gebroeders Brants van
Bosserdijk. We herkennen die vroege ver-
meldingen aan de tijns van 22 V2 kromstaar-
ten. Maar in 1468 hebben we al met andere
boeren te maken. Vanaf 1531 vererft de
rente, zoals de rekeningen bevestigen, maar
dat stopt in 1614 met Hendrik Verhaar.
De termijn voor de rente ging in op Sint-
Pieters-Stoel (22 februari), maar die vermel-
ding vinden we alleen in 1650. De betaling
gebeurde vanaf 1557 op het feest van Sint-
Franciscus (4 oktober), vanaf 1615 met Sint-
Maarten (11 november). De tijns is in 1500
omgezet van kromstaarten in stuivers en
daarmee feitelijk verdubbeld. Deze bedra-
gen in bestaande valuta konden ook in wer-
kelijkheid betaald worden. In 1540 wordt
nog gemeld dat het om 22 Utrechtse stui-
vers gaat die maar ƒ1 Hollands waard
waren, maar later zijn dit kennelijk
Hollandse stuivers geworden.
DE RENTE VAN BOSSERDIJK UIT
groot sneul — Sneul ligt tegenwoor-
dig in het zuiden van de nieuwbouwwijk
Nieuwland. De ontginning is in de 12de
eeuw begonnen. Zoals gemeld is het niet
duidelijk of het halve Sneul van 1282
behoorde tot het verdeelde Sneul in het
oosten of bij de restontginningen.Tot de
laatste groep behoorden de nieuwe malen-
landen half Sneul en de aangrenzende
Witte Haar (ook wel Valendriesof Hoge
Eng genoemd). Groot en Klein Sneul
-ocr page 78-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
Cerrit Hendrik Brantsz van Bosserdijk,
maar vanaf 1471 worden al andere namen
genoemd. Meins Anthonisz wordt opge-
volgd door zijn zoon en kleinzoon; zoon
Anthonis kwamen we éénmaal bij
Bosserdijk tegen. Vanaf 1495 gaat de rente
door vier verschillende handen. In 1500
tenslotte koopt Hendrik Gerritsz, burger
van Amersfoort, de tijns af. Hij verklaarde
in een bewaard gebleven oorkonde dat hij
daarbij geen delen van Ten Bosch had
gekocht.101 De rekeningen blijven de
afkoop nog tot 1517 herhalen.
De tijns van een Bourgondisch schild
werd voldaan in Arnhemse guldens, waarbij
de eerste keer sprake zal zijn van betaling
voor meerjaren. Daarna stijgt het bedrag
geleidelijk; een Arnhemse gulden was gelijk
aan 15 kromstaarten. Voor één keer weten
we ook het afkoopbedrag van de tijns, die
ditmaal gelijkstond aan slechts zeven jaar.
We kwamen bij Klein Emiclaeral een voor-
beeld uit Woerden tegen; in vergelijking
daarmee was dit een koopje, maar het
betrof hier dan ook alleen een rente en niet
het land zelf.
DE RENTE VAN KLEIN
EMicl aer — De halve malenrente van
Klein Emiclaer was vanaf 1329 in handen van
de tijnsnemervan de hoeve: de familie Van
den Voorde, vanaf 1531 Soest, na de splitsing
van 1556 de erven Soest. Ook in 1583 was dat
nog grotendeels het geval: Jan van der Burg
had 1/4 en Thomas Jan Celensz 1/8 namens
zijn vrouw Fijtje Hendriks Pot.
Maar de familie Pot had de helft van haar
rente al verloren. Dit 1/8 part was in han-
den van Dirk Dirksz van Krachtwijk. Uit een
°Pgave in het malenarchief van 1590 blijkt
lr,derdaad dat dit was gekomen uan meister
Jan Pot.
Maar Dirk was vermoedelijk geen
familie. Het is veel waarschijnlijker dat hij
zijn part had gekocht, want hij had geen
deel van de hoeve Klein Emiclaer zelf. Zijn
nakomelingen wisten dit bezit nog verder
uitte breiden, want in 1647 werd het3/8.
Evertje, weduwe van Dirks kleinzoon Dirk
van Krachtwijk, kocht namelijk V4 rente van
Klein Emiclaer blijkens een aantekening in
de marge van het malenregister.
Deze V4 rente van Klein Emiclaer was
gekocht van de erfgenamen van Jacob
Willemsz van Dam. Hij kan deze rente
hebben geërfd, want zijn familie was op
verschillende manieren aan de familie Van
der Burg verwant; ik kon echter geen con-
nectie vinden die dit bewijst. Dit moet tus-
sen 1599 en 1605 zijn gebeurd, want Jacob
was zesmaal rentmeester van de malen in
de periode 1606-1619.
Het resterende Vs part van Klein Emi-
claer was nog wél steeds vererfd. Thomas
Jan Celensz en Fijtje Hendriks Potten had-
den een dochter Foesje, die in 1591 trouwde
met ds Martinus Nicolai, predikant te
Haren karspel. Kennelijk is het aandeel van
Foesjes mogelijke familielid Willem
Thomasz van Grede via haar aan haar zoon
gekomen. Dit was ds Nicolaus Martini
(Scheer) uit Leidschendam, die we al tegen-
kwamen bij Bosserdijk en in 1651 vermeld
wordt als eigenaar van de rente.
8 Hoe is de malenhoeve
Ten Bosch zoekgeraakt?
Eerder is gemeld dat de naam Ten Bosch
eind 16de eeuw is vervangen door Bosser-
dijk. We kunnen de naamswisseling dus vrij
nauwkeurig dateren. Dit is echter niet de
oorzaak geweest voor het totaal verdwijnen
van onze malenhoeve uit de Hooglandse
geschiedenis. In 1648 werd een lijst van
101 HUA, Archief
kapittel Sint
Pieter646,
11.4.1500
77
-ocr page 79-
GERARD RAVEN
Bosch had geheten, net zoals men de Oude
en Nieuwe Hoef vóór hun splitsing rond
1550 Ten Hove had genoemd.
Er is nog één interessant aspect van de
malenhoeven te vertellen. Liet het kapittel
zichzelf wel eens zien in Hoogland? In ieder
geval sinds 1634 was het rechtspersonen
niet meer toegestaan de malenvergaderin-
gen bij te wonen. Sinds dat jaar mocht men
zich ook niet meer laten vertegenwoordi-
gen door iemand anders. Inderdaad vond ik
het kapittel of haar gemachtigde op geen
enkele malenvergadering uit de bewaard
gebleven documenten van de periode
1552-1804. Er was één uitzondering, die ook
nog na het verbod van 1634 viel. Het lijkt
erop dat de regels inmiddels al minder
streng werden toegepast, terwijl Dekker
dat pas constateerde voor de 18de eeuw.105
Op 14 juli 1662 vertegenwoordigde
J. Louwertsz het kapittel; hij was overigens
geen notaris, maar er waren meer zaak-
waarnemers te bedenken. Het was geen bij-
zondere vergadering en kennelijk vond het
kapittel het daarna niet nodig om nog te
komen. Pas in 1773 machtigde men mr
Willem Nicasiusz om voortaan te verschij-
nen bij de malen.106 Nicasiusz is nooit op
een vergadering geweest en heeft zich dus
beperkt tot andere contacten.
Natuurlijk werd het kapittel als geërfde
(eigenaar) ook uitgenodigd door het
gerecht Hoogland en Emiclaer. Eenmaal
vond ikzo'n uitnodiging uit 1756, toen de
eigenaars samenkwamen in de Sint-
Joriskerk in verband met wateroverlast.107
Dat het kapittel er inderdaad vertegen-
woordigd was lijkt mij onwaarschijnlijk.
malenhoeven opgemaakt waarin een fout
sloop. Voor één van de laatste keren legde
men wél verband tussen de malenporties
en de hoeven. Klein Emiclaer staat er ver-
meld met V2, 3/8 en Vs aandeel, waarbij
werd vergeten dat die V2 eigenlijk van Ten
Bosch/Bosserdijk was.102
Na de opheffing van het kapittel van de
Sint-Pieterskerk in 1811 werden de goederen
beheerd door de Dienst der Domeinen.
De landerijen van Bosserdijk en percelen
in De Slaag, Bunschoten en Stoutenburg
werden eerst nog verpacht maar in 1820
verkocht.103 Pas in 1857 verkocht de dienst
de halve malenportie van Bosserdijk aan
Johan BalthazarCoenen en Hendrik
Cornelis Johannes Barchman Wuytiers, bei-
den uit Utrecht. Coenen was een familielid
van jhr Jan Francois Leonard Coenen van
's-Cravesloot (1817-1885); misschien was
het diens eigen zoon Johan Balthazarvan
vier jaar. Jan Coenen was in 1842-1869 con-
troleur der directe belastingen en accijnzen
te Amersfoort en was het eerste lid van de
malen dat in de geschiedenis van het eer-
biedwaardige college dook. Hij publiceerde
in 1870 een korte geschiedenis in de
Amersfoortsche Almanak, compleet met de
lijst van malenhoeven uit 1648 waarop Ten
Bosch ontbrak. Ook Van Iterson nam dit
foutief over.104
Helaas legde Coenen geen verband tus-
sen die lijst en de portie van zijn familielid.
Niemand realiseerde zich meer dat die bij
Bosserdijk had behoord. Daarom miste hij
deze malenhoeve niet. Een cruciale vergis-
sing, omdat die lijst sindsdien door vrijwel
alle auteurs over de Hooglandse geschiede-
nis is overgenomen. Zo raakte de malen-
hoeve Bosserdijk'zoek'. Bovendien besefte
niemand meer dat Bosserdijk ooit Ten
102  De lijst is ver-
loren gegaan maar
nog wel geciteerd
door J.F.L. Coe-
nen van 's Grave-
sloot, 'Aanteeke-
ningen betreffen-
de het College van
de Malen in de ge-
meente Hoogland
nabij Amersfoort,'
Amersfoortsche
Almanak
(1870)
103-110.
103  hua, Archief
kapittel Sint Pieter
647,30.12.1811;
HUA, Archief
hypotheekbe-
waarder Amers-
foort 1811-1838
312,401,409,432.
433,467 (hypo-
theken en eigen-
domsoverdrach-
ten i820-'3o);
gaa, Notariële
archieven AT
0563013 (Vlieckx
15.9.1820)
104  Coenen, a.w.;
Van Iterson 467;
J.B. Rietstap,
'Levensbericht
van jhr J.F.L.
Coenen van 's
Gravesloot,'
Levensberichten
van de Maat-
schappij der
Nederlandsche
Letterkunde te
Leiden
(1885-1886
en overdruk
Leiden 1886)
105  Dekker 93-94
106  HUA,
-ocr page 80-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
9 Nabeschouwing
Mijn betoog is afgerond, een overzicht
waarin continuïteit de toon zet. De hele
periode 1280-1650 wordt ons nauwkeurig
opgesomd wie de grond of rente in tijns of
pacht had en welke splitsingen er optraden,
een spiegel van de voortschrijdende ontgin-
ningen. Daarbij zagen we vele leden van de
Amersfoortse regentengemeenschap
langs paraderen. Voor zover daar boeren bij
waren die opklommen, verdwenen ze aan-
vankelijk ook naar de stad, getuige namen
als Van Laurenburg, Van Lilaar/Liendert en
Archiefkapittel
Sint Pieter 647,
volmacht malen
V73
107 HUA, Archief
kapittel Sint
Pieter 647, convo-
caat geërfden 1756
KMRTvam HOOGLAND
MET DE MALEM HOEVEN
VOLGENS DE LUST VAN 16-4 8
SCHAAL C25.000
VEHISIABIMG. DER TEEKEN5
/' ta</efj/r//i/na A/*m//l
m/j Af/Jri// fajnii&m, ///ad
/>/'rA//)/r//</ 0/'tadt/JZ/Jiy rj/t ■
—— J/. Pjv/i/j 4J</y
Kaart van de malenhoeven volgens de lijst
van 1648, waarop Bosserdijk ontbreekt
(uit: Poots, 'tHoogh Landt, 8-9)
79
-ocr page 81-
GERARD RAVEN
Van Krachtwijk. Soms bouwden ze eerst
een sjieke hoeve of keerden later terug voor
het buitenleven, zoals bleek uit Ter Burg op
Overzeldert, een stenen huis op Liendert
rond 1400 en het huis Emiclaer na 1650.
Maar de grote namen, tot Van Oldenbarne-
velt toe, schitterden vooral door hun afwe-
zigheid. Voor hen was het platteland rond
Amersfoort een bron van voedsel en vooral
van geld. De malenrenten zijn het ultieme
voorbeeld van de laat-middeleeuwse beleg-
ging-
Bovendien valt de enorme versnippering
van het bezit op; slechts bij uitzondering
slaagden Amersfoorters er in om meer dan
één brokstuk van het land of de malenren-
ten bijeen te sprokkelen. Toch illustreren al
die Amersfoorters tegelijk dat de oorspron-
kelijke eigenaar de greep op het land ver-
loor. Klein Emiclaer en de buitengebieden
waren door intijnsgevinggedoemd om tus-
sen de vingers van de kanunniken van Sint-
Pieterdoor te glippen. Dat deed bij mij de
vraag rijzen of het misschien bewust beleid
was: uiteindelijk was de bedoeling van de
bisschop dat de woeste gronden van Oost-
Utrecht werden ontgonnen, wat voedsel en
geld in het laatje bracht. De morgen- en
oudschildgelden waren later nog eens extra
melkkoeien. Toch maakt het voorbeeld van
Bosserdijk duidelijk dat de heren uit
Utrecht er beslist niet op uit waren om
anderen iets cadeau te doen. Hier slaagden
zij er na de val van Arnoud van IJsselstein in
1360 wél in om de tijns om te zetten in
pachten marktconforme betaling te bedin-
gen. Bij verlenging kon de boer soms ook
nog eens opdraaien voor kosten van de
schout en de landmeten
Terwijl we bij Klein Emiclaer en de bui-
tengebieden de regenten tegenkomen, zijn
we vanaf 1360 bij Bosserdijk wél onder de
boeren, compleet met betalingsproblemen.
In beide gevallen is sprake van erfopvolging
en bieden de overzichten rijke informatie
over familierelaties. Het is geen uitzonde-
ring dat daarbij twee eeuwen lang dezelfde
familie aan zet is. Pas vanaf de 17de eeuw
komen we boeren tegen die zélf land of
hoeven in eigendom hebben. Hiermee
treedt een nieuwe groep welgestelden aan,
die er doorgaans voor kiest op het platte-
land te blijven en bijvoorbeeld jongere kin-
deren aan een boerderij te helpen.
Ons zicht wordt echter beperkt door de
functie van de bronnen, die vooral van juri-
dische en financiële aard zijn. Zo weten we
helaas maar weinig over de échte agrarische
geschiedenis: het wel en wee van de boer,
wat hij zaaide en oogstte, de opbrengsten
van de moestuin en het vee. Alleen van 1547
en 1548 weten we dat er vooral graan werd
verbouwd: op Bosserdijk tweederde haver
en eenderde rogge, op Klein Emiclaer
mogelijk evenveel van beide granen en ook
wat boekweit. Ook in 1282 werd bij half
Sneul al rogge genoemd en rond 1930 was
het nog steeds vooral haver en rogge.
Verder kwamen we hei- en plaggenvelden
tegen en van de periode 1393-1547 hebben
we vermeldingen van het afgraven van veen.
Van veeteelt lazen we pas iets in 1784-
Zó bezien weten we ook na deze studie
nog maar weinig van de agrarische geschie-
denisvan Hoogland. De middeleeuwse
bronnen kunnen ons hierbij nauwelijks hel-
pen, al hebben de gebroeders Hilhorst in
hun boek over Soest laten zien dat met
morgen- en oudschildregisters statistieken
gemaakt kunnen worden. Erzijn bovendien
nog veel uitgebreidere statistische bronnen
uit later tijd. Die liggen in het Jaar van de
Boerderij nog steeds op onderzoekers uit
Eemland te wachten.
-ocr page 82-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
Werkelijk betaald
1432
1433-1439
1440-1448
1458-1487
1495-1500
1505-1511
1512-1531
1532-1617
BIJLACE 1
6 kromstaarten [a 6 wit]
£2.1/l-12.1/z
10 V2 kr
18-20 kr [= f\ Arnhems en 3-5 kr]
f\ Arnhems 9 kr
f2 Arnhems
15 st Utrechts (1515: = 15 plakken)
12 st Hollands
(vanafi556 dubbel: = ƒ1:4)
BETALINGEN VAN TIJNS- EN PACHT
Tenzij anders vermeld gaat het om tijns
BOSSERDIJK (vanaf'1360pacht)
1309-1360            30 penningen
1360-1379             6 mark Utrechts zilver
1379-1393             6 mark 1 lood
1393-1416             8 mark 2 lood
1432-1487             26-29 oude Franse schilden
1495-1513              22-24 schilden (a 30-33 stuiver)
1514-1526             20 schilden a 33 st
1528-1547             24 schilden a 33st Hollands
1548-1556            ƒ78
1557-1564            ƒ80
IS65-i570            ƒ125
1571-1595             ƒ136
1596-1601            ƒ140
1602-1612             ƒ180
1613-1618              ƒ220
1619-1639            ƒ235
1640-M650         ƒ240
Werkelijk betaald (afgerond)
1360-1379             £14
1432-1487             £245-327, /76-io8 Arnhems
1495-1513             /gi-132 Arnhems, ƒ48 Utrechts
1514-1526             /4i-5°
1528-1547             ƒ50 = ƒ40 Hollands
1548-1556            /82-84
IS57-1564             ƒ112 Hollands
Bovendien in natura
1360-1513              10 goede pachthoenders
1520-1547             24 hoenders
IS48-1556             20-22 kapoenen
!557-i570             30 kapoenen
I57i->i650           40 kapoenen
NB vanaf1565 is dit kennelijk in hetpachtbedrag
Meegerekend
KLEIN EMICLAER
!329-i5gi              30 penningen oud Utrechts
1370:                      = 8 plakken per pond
1436-1587             = 12 Dordtse plakken
1592-1611              12 Dordtse plakken
NB sinds de splitsing van 1556 is dubbel betaald.
TER DUIST
1443-1598
1599-1629
Werkelijk betaald
1432-1442
1443
1448
1458-1487
1495-H99
1500-1511
1512-1531
1532-1582
1583-1598
1599-1629
2 Vlaamse groten
1 Vlaamse groot
nihil
2V2 kromstaarten
2 2/3 kr
3kr
4kr
5 kr [= 2? stuiver]
2V2 st
2 st Hollands
3 st
1V2 st (voor de helft)
MALENRENTE VAN BOSSERDIJK
UIT HOLLO
1468-1487            22 V2 kromstaart
1494                      15 kr [= 7 72 stuiver]
1500-1530             15 st
1531-1650              22 st
Werkelijk betaald
1468-1487            22'/2kr
1500-1530             22st = ƒ1:2 (1500 21 st, 1510 20 st)
1531-1650              22st = fi, vanaf 1537 ƒ1:2
MALENRENTE VAN BOSSERDIJK UIT
GROOT SNEUL
1458-1495             1 Bourgondisch schild
Werkelijk betaald
1460
ƒ5 Arnhems
1468-1472
ƒ2
1473-1475
f2.2 kromstaarten
1487
/23 b
1495
/2iokr
1500
afgekocht voor ƒ19 Arnhems
81
-ocr page 83-
CER.ARD RAVEN
1497-1509          weduwe Hildegondis
1510-1530            Gosewijn Frederiksz van
den Voorde
1531-1547
            Jan Soest
1548-1556           mr Willem Soest
Eerste helft
1556-1591            mr Jan Hendriksz Pot
1591-1599           Timan Lambertsz (1600-1617
zie andere helft)
1600-1605
          Cornelis Anthonisz [Paulusz]
namens echtgenote Elisabeth
Hendriks [van der Nijkercke]
1606-1609
         Willem Thonisz
1610-1611            Willem Thonisz en Cornelis
Anthonisz [Paulusz]
1612
                     vrijgekocht door Willem van
Lilaar
Tweede helft
1557-1586           Thomas Jansz [Celensz, ev Fijtje
Hendriks Potten]
1587-1591
            Jan van der Burg
1592-1599           Willem van Lilaar en Gerrit
Willemsz van Dashorst
1600-1609
          Timan Lambertsz en Gerrit
Willemsz van Dashorst
1610-1617
            Timan Lambertsz en wwe
Frans Lambertsz
1618
                    vrijgekocht
RECOGNITIES VAN KLEIN EMICLAER
-1550*                 Jan Soest
1550-1552            mr Willem Soest
1552-1556            mr Peter Soest
BIJLACE 2
BEZITTERS VAN TEN BOSCH EN
ONDERDELEN
Tenzij anders aangegeven gaat het om erftijns.
TEN BOSCH
1282-1308           (wschl.) Ricoud van den Bosch
1309-1329           Willem Ricoudsz van den Bosch
Bosserdijk (vanaf 1360 lijfpacht)
1329-1339            Arnoud Willemsz van den Bosch
1339-1360           ridder Arnoud van IJsselstein,
schout van Eemland
1360-1379
           Jan Bastert
1379-1393            weduwe Margriet en zoon
Gijsbert Jansz Bastert
1393-1416
            Gijsbert Lambertsz
1416-1438           Costwijn Evertsz
1439-1442           zijn vrouw Wendelmoed
1442-1448          Peter Klaasz
1453-1468           Willem Evertsz
1458-1474           gebroeders Gerrit Hendrik
Brantsz en Brant Hendriksz
1474                      weduwe Pippina [van Willem
Evertsz?] met gebroeders
1475                      Brant Hendriksz
1487                    Gerrit Hendrik Brantsz en
Anthonis Meinsz
1495-1514+         Dirk Brantsz
1514-1516            weduwe Dirk Brantsz
1516-1547           Jan de Koning
1548-1572           Hendrik Dirksz
1572-1586           Willem Gerritsz Quant
1587-1623            Reyer Willem Gerritsz Quant
1624-1638           Gerrit Reyersz
l639->i650         Hendrik Reyersz
KLEIN EMICLAER
1329                     Everard Peter Heinopsz en
Frederik Butten van den Voorde
1367-1370
            Frederik van den Voorde (1370:
diens zoon Gosewijn betaalt)
C1400
                  Frederik van den Voorde
C1423                   Frederik van den Voorde
1432-1448           Frederik van den Voorde
1458-1487          Gosewijn [Frederiksz?]
van den Voorde
1495-1496
          Frederik Gosewijnsz van
den Voorde
Eerste helft
1556-
1583-1599*
1599-
mr Jan Hendriksz Pot
Fijtje Hendriks Potten,
ev Thomas Jan Celensz
Willem Thomasz van Grede
Tweede helft
1556
-1573*
Elsa Jans Soest, wwe Willem
van der Burg
1573-
1595
Johan en Margriet van der Burg
1595-
Elisabeth Hendriks van der
Nijkercke, ev Cornelis
Thonis Paulusz
* geen
recogn itie gevonden
-ocr page 84-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
1498-1499           Steven Willemsz alias Rolicken
1500                       afgekocht door Hendrik Gerritsz
MALENRENTE VAN KLEIN EMICLAER
ONDERPACHTERS VAN KLEIN EMICLAER
1528
Hendrik Gijsbertsz
1548
Hendrik Woutersz
1583
Willem Hendrik Gijsbertsz
J599
Willem Thonisz '
TER DUIST
1432-1442
Jan Paulusz
H43-I487
Jacob Jansz [= Jacob Johan Jacobsz
H95-I530
Gijsbertjacobsz
1531-1556
Jordaan Gijsbertsz [van der Maat]
1557-1580
Gijsbert Jordaansz [van der Maat]
Eerste helft
1581-1605
Gijsbert van der Maat
1606-1615
Joris Gijsbertsz van der Maat
1616-1630
Lubbertje Gijsberts van der Maat
1630
vrijgekocht
Tweede helft
1579-1588
Deliana van Weede, ev Gerrit
V4 Van der Burg
'/8 Van Kracht wijk
'/8 Celensz
V4 Thonis
]/8 Van Krachtwijk
'/8 Celensz
V4 Van Dam
'/8 Van Krachtwijk
l/S Van Grede
V4 Van Krachtwijk
'/8 id
'/8 Martini
1583-1590
1595
1599/I605
1647/1651
BIJLAGE 3
AANVULLENDE GEGEVENS OVER
DE FAMILIES
De meeste families waren Amersfoortse burgers,
vaak ook regenten. Tenzij anders vermeld betreft
het dus functies in het stadsbestuur van
Amersfoort. Hoewel personen met dezelfde achter-
naam bij elkaar zijn gezet betekent dit niet automa-
tisch dat zij tot dezelfde familie behoorden. Soms
was men alleen in de verte of zelfs helemaal geen
familie, in andere gevallen vererfde de achternaam
via de vrouwelijke lijn. Bij elke naam wordt verwe-
zen naar de gegevens in de hoofdtekst.
BASTERT
1360-1393 Bosserdijk
Jan Bastert, vermoedelijk een familielid van Van
den Bosch. Hij was in Hoogland een gezien man.
Daarop duidt de benaming (Jan) Bastertshoeve, die
nog een eeuw na Jans dood in 1378/9 gebruikelijk
was. We vinden die al op enkele grotendeels gelijk-
luidende lijsten van malenhoeven van eind 14e,
begin 15de eeuw in het leenregister van de Sint-
Paulusabdij. Jan Bastert (in feite één van de opvol-
gers) betaalde 22 penningen (later 24) voor zijn
hoeve, 12 voor ander land en 2 voor de kamp waar
zijn huis op staat}08
Nog in 1571, twee eeuwen na
Jan Basterts dood, staat hij in het tiendregisters van
de Sint-Paulusabdij vermeld. Tussen malengoede-
ren als Sneul, de halve Witte Haar, de Heethaar en
de Wolfshaar staat een volkomen verouderde tekst:
van Oldenbarnevelt
mr Johan van Oldenbarnevelt
VAN BOSSERDIJK
Gerrit Hendrik Brantsz
Hubert Willemsz
Gijsbert Craen
Ricoud Woutersz
Lambert Hermansz
Wouter Lambertsz
Jan Woutersz
Willem Hendriksz
Jan Willemsz
Hendrik Verhaar
Bartold Adriaansz
Cecilia Jacobs
1588-1599
Malenrente
uit hollo
1458-1466
1468
H69-1487
H95-153Q
1531-1580
1581-1587
1588-1605
1606-1611
1612-1613
1614-1626
1627-1637
1638-M650
108 hua,
Archief Sint-
Paulusabdij 30
fo 247-247V;
GAA, Archief
malen 7 fo 45-
46. De tienden
van Basterts-
hoeve waren
vanaf 1394 in
handen van de
familie Van
Wede (Maris
181-183 nr 214).
Malenrente van bosserdijk
uit groot sneul
1458-1469
1471-1472
H73
M75
H87
H95
H97
Gerrit Hendrik Brantsz
Herman Rotardi
Meins Anthonisz
Gerrit Hendrik Brantsz en
Anthonis Meinsz
Anthonis Meinsz
Meins Anthonisz, verpacht aan
Matthias Gerritsz Comores
Andreas Egidii
83
-ocr page 85-
GERAR.D RAVEN
109  Paulus 32 fo
7; Broer,
Paulusabdij 314
noot 1. Een
Klaasje Bastert
bewerkte Scheut,
de driehoekige
restontginning
van de malen tus-
sen Nieuwland en
Calveen. Ook vin-
den we vier man-
nen van Basterts-
hoeve
op de
betaallijst. Inde
leenregisters en
morgenboeken
van 1446-1501
komen nog ver-
schillende perso-
nen voor, zoals in
1446 en 1470
Hendrik de
Bastert met 8
morgen in
Neerzeldert.
110 Berkelbach
381-382^989;
Maris 181 nr 214;
Dekker en
Mijnssen 34
111  A.M. de Rijke,
'Paulus Bor (ca
1601-1669),
kunstschilder,'
Utrechtse biogra-
fieën, HetEem-
landl
(Utrecht
1998)40-44.
112  Hilhorst,
Maalschapi5, 25
113  GAA,
Stadsarchief 6,
charter 13.5.1344;
J.C. Kort, Reper-
torium op de
lenen van Gaas-
beek... (Houten-
Hilversum 2001)
nr 59, 20.7.1363;
de hoeve [die] van de heren van
Abcoude was en nujans die
Bastert is.
Dekker denkt dat de
Bastertshoeve in of bij Sneul
gezocht moet worden. Dat is
waarschijnlijk, omdat de
Bastertshoeve tussen malenbe-
zittingen in Sneul genoemd
wordt. Ook Jans zoon Hendrik
had daar malenland gepacht: zijn
vrouw Jutte betaalde voor De
Witte Haar of Valendries.109
Opvallend is dat de Basterts-
hoeve van vóór 1331 tot 1474 door
de familie Van Wede in leen werd
gehouden van de bisschop. Dit
goed vererfde samen met de tien-
den van Overzeldert. De naam
Bastertshoeve komen we vanaf
1394 tegen, maar in 1331 heet deze
nog des scouten hoeve, waaruit
het lijkt of de schout deze exploi-
teerde of er zelf woonde. Een leen
van de bisschop zou tegen iden-
tificatie met Sneul pleiten, maar
mogelijk moeten we de teksten
zó lezen dat niet de hoeve zelf
maar de tienden een bisschoppe-
lijk leen waren, zoals Maris vanaf
1394 vermeldt.110 Hierna zullen
we overigens nog kapittelland in
Sneul tegenkomen.
BOR
De kunstschilder Paulus Paulusz
Bor (ca 1601-1669) trouwde in
1632 met Aaltje van Krachtwijk.
Hij was in 1647 zaakwaarnemer
van haar moeder Evertje en ver-
wierf zo de malenrente van half
Groot Wede. Het echtpaar had
zelf land van de Sint-Paulusabdij
geërfd;111 mogelijk van zijn vader,
die in 1623 8 morgen in het
Zwartelands vierdel bij Zielhorst
bezat. Zo was het echtpaar in
staat anderen geld te lenen. Bor
was burger van Amersfoort,
achtmaal rentmeester van de
malen in i634-'65 (net als zijn
zoons) en in 1657 regent van
Armen de Poth. Blijkens het
familiegeld van 1675 had zijn
weduwe 20 morgen (mogelijk
Midden Calveen) verpacht aan
Jacob Jordens. We vinden dan
ook Paulus Bor (waarschijnlijk
zijn neefje, zoon van zijn broer
Anthonis) die 30 morgen had
verpacht aan Willem Arisz.
VAN DEN BOSCH
I2S2?-I329 Ten Bosch, 1329-1339
Bosserdijk
Ook na het verlies van Ten Bosch
was de familie een belangrijke
clan. Zo vinden we Ricoud
(Everardsz?) van den Bosch in
1344 als pander van de bisschop
bemiddelen bij overdracht van
het landgoed Scherpenberge als
achterleen van Amersfoort; hij
was dus de vertegenwoordiger
van de bisschop, kennelijk op
grond van het feit dat hij hem geld
had geleend. Hij had dus niet de
geldzorgen die de familie in 1339
kwelden. In 1349 gaf hij zijn oor-
deel als welgeborene en dienstman
van de bisschop; in 1350 nam hij
namens de bisschop het vrije
eigendom in ontvangst van een
deel van het landgoed De Eult op
de grens van Baarn en Soest. Dat
duidt op een aanzienlijke positie;
welgeboren betekende zelfs dat
men riddermatig was. Jos
Hilhorst ziet de familie Van den
Bosch daarom als een voorbeeld
van onvrije boeren die in het
plaatselijk bestuur en de verdedi-
ging waren opgeklommen.112
In 1363 wordt Ricoud nog ver-
meld als leenman van het land-
goed Kouwenhoven in Coel-
horst. Zijn vermoedelijke zoon
Evert Ricoudsz van den Bosch
nam daar in 1401 een rente op
van ƒ5. Deze Evert was in 1398
schout van de bisschop in Wede,
Emiclaer, Coelhorst en waar-
schijnlijk Overzeldert; in deze
laatste polder was hij in 1392
landgenoot en buur. In 1415 ver-
loor hij Kouwenhoven. Eenjaar
later was zijn mogelijke zoon
Ricoud van den Bosch onder de
landgenoten en buren die getuige
waren van een nieuwe intijnsge-
ving van Bosserdijk, die hierna
nog ter sprake komt. Een broer
van Evert was vermoedelijk
Willem Ricoudsz van den Bosch;
hij had rond 1410 het landgoed
Ten Gein in leen van de heer van
Culemborg (de boerderij Het
Gein in Hoogland die we bij
Klein Emiclaer tegen kwamen.
Na hem erfde zijn dochter
Deliane het leen. De familie Van
den Bosch komen we in de jaren
1439-1450 nog tegen. De erfgena-
men van Ricoud van den Bosch
hadden immers land in
Neerzeldert.113
BOTH
1536-1548 land in Overzeldert,
vermoedelijk De Pol;
1548-1616
heeft een andere familie Both land
in Neerzeldert
Deze achternaam komt het meest
voor onder de Amersfoortse
regenten. Vanaf 1405 was Evert
Dirksz schepen en in 1467 werd
Andries als eerste burgemeester.
In de periode 1409-1516 was een
familie Both beleend met Klein
Wede."4 Hendrik Jansz Both was
vermoedelijk schepen in 1547 en
1548 en zijn zoon Gerrit viermaal
raad in de jaren 1546-1563, terwijl
een tweede zoon Helmich samen
met Johan van Oldenbarnevelt in
Leuven studeerde. Hendrik Both
van de Pol was een neef van de
Hendrik Both die in 1617 en 1618
rentmeester van de malen was en
in 1619 zelf 6 morgen had in
-ocr page 86-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
Overzeldert, pachter Gerrit
Willemsz Pol.
van der burg
1573'1595 Klein Emiclaer
Deze achternaam wordt meestal
vermeld als Van der Burch, Van
der Borch of Verborch en was hier
ook goed bekend. In 1350 droeg
Meins Meinsz van der Burg land
Hi Zeldert op aan de bisschop.
Steven van der Burg was in 1414-
1423 schout van Emiclaer en
Neerzeldert en rond 1430 bezitter
van Ten Hove. Evert was ini4i6
schout van de bisschop, dus van
Coelhorsten Overzeldert. De
familie had het landgoed Ter Burg
Hl Over- en Neerzeldert in leen
van 1364 tot 1561 en er was nog
meer landbezit in Hoogland."*
Naamgenoten waren raad van
Amersfoort in 1514 en 1564, maar
eerder zaten zij niet in het stads-
bestuur. In 1579 moest het
Spaansgezinde Amersfoort de
Poorten openen voor de troepen
van de opstandige gewesten en
verloren de rooms-katholieke
van der Burgs hun positie in het
stadsbestuur, zoals verschillende
andere families in dit artikel."6
Willem van der Burg was
gehuwd met Elsa Jans Soest. Elsa
overleed in 1573 en het halve
Klein Emiclaer werd conform
haar testament verdeeld tussen
Haar kinderen Johan Willemsz
van der Burg en zijn zuster
Margriet. De oorkonde van dat
Jaar is gezegeld met het stempel
van familielid Pieter van der
Burg: vier kwartieren waarvan
twee met drie lelies en twee met
een diagonale band. Voor Marg-
riet werd een maand later, in
januari 1574, recognitie gedaan
niet het zegel van haar zwager
Jacob van Dolre: drie lelies onder
elkaar. Margriet erfde in 1563 van
GAA, Archief
kapittel van Sint
Joris, cartularium
f036,1392 (met
dank aan Hans
Smit); GAA,
ArchiefSint-
Pietersgasthuis
46,21.6.1401
(twee akten) en
191,6.12.1407;
Het Gein: Het
Gelders Archief,
Archief van de
heren en graven
van Culemborg
4772, ca 1410-
1420 (met dank
aan Hans Smit);
GAA, Stadsarchief
379L1439; GAA,
Archief Armen de
Poth 21,7.11.1448;
GAA, Sint-
Pietersgasthuis
327,23.2.1450;
M.S.F. Kempen
G.J.A. Raven,
'Boerderij Kou-
wenhoven en de
familie Van Kou-
wenhoven 1400-
1650 (deel 1),'De
Bewaarsman 4
(1998) 37-43, ald.
40-41.
114 Dekker 37;
Van Kan 48-49, 52
(vicarieën Sint-
Joriskerk 1374,
1390.1475). Den
Tex IV 178. Ander
bezit in Amers-
foort 1394: Maris
18 nr 25, Kempe-
rink36; Isselt
1489 Maris 336 nr
365 en 338 nr
365b; Baarni478
Maris 29 nr 37.
115  Genealogie in
Den Tex v 34.
Schouten: Dekker
59. Land in Hoog-
land: Zeldert
i350:C.A.Rut-
gers, Jan uan
Arkel, bisschop
van Utrecht
(Groningen 1970)
67; Ten Hove ca
1430: Hilhorst,
De Oude Hoef
40; eigendom-
men in Over- en
Neerzeldert 1443-
1533: Maris 185-
191 nrs 217-218 en
196-197 nr 224,
morgenboeken
1446,1470,1497
en oudschildre-
gisters van 1536
en 1548 (in dat
laatste jaar 42
morgen in Emi-
claer en Zeldert);
Nieuwland en
Calveen 1467-
1529: idem 103 nr
123; Neer- en
Overzeldert en
Nieuwland 1619:
Van den Bergh,
Malen V 42,44,
46; bij Boelenhoef
en in Duist 1622:
GAA, Archief
Sint-Elisabeth-
gasthuis 120; tien-
de van Onstede
1598: De Kort,
Luttike Wede 198.
116  Den Tex I 36-
37
haar vader alsnog acht dammaten
uit Ter Burg ten noorden van de
Zeldertse wetering, genaamd de
Vogelkampen."7 Zij was gehuwd
met Willem van Lilaar, maar her-
trouwde in 1590 met Timan
Lambertsz.
VAN DAM
ca 1600-164/? malenrente van
Klein Emiclaer
Peter Willemsz was in 1434 de
eerste Van Dam die schepen
werd. Hij erfde in 1441 land in
Soest en had in 1482 ook land in
De Slaag. In 1526 verwierf men
Isselt als leen van Holland. In
1548 hadden naamgenoten
samen met anderen 34 damma-
ten in Zeldert en 1 x/i dammaten
in De Haar. Jacob Willemsz van
Dam (1563-1647) erfde Isselt in
1577 en trouwde in 1588 met
Margriet Anthonis Dier, maar
had geen kinderen. Hij wist als
katholiek de alteratie van 1579
goed te doorstaan, dank zij zijn
gereformeerde oom Peter van
Dam, die vanaf dat jaar raad en
schepen was. Jacob was zelf vijf-
maal raad in de jaren 1593-1610,
kameraar in 1599 en 1608, vijf-
maal schepen in i6o3-'2g en
weesmeester in 1613-1615.
Daarnaast was hij in de periode
1592-1622 regent van het Sint-
Pietersgasthuis, in 1594 kerk-
meester van de Sint-Joriskerk en
in 1629 regent van het Elisabeths-
gasthuis en het Melatenhuis.
Datzelfde jaar bezette de Spaanse
generaal Montecuculi de stad en
benoemde hij Van Dam tot sche-
pen. Negen dagen later nam
Frederik Hendrik de stad weer in.
Jacob en zijn collega's werden
gevangen genomen en afgezet.
Hij was nog lid van de malen in
1645"8
85
-ocr page 87-
GERARD RAVEN
de Koning tenslotte had in 1417
land in Zeldert en in 1381 drie
hofsteden in De Teut buiten de
poort, wat resulteerde in de
Coninckstraat, die al in 1521
wordt vermeld. Hij stichtte in
1407 een altaar in de Sint-
Joriskerk. In 1470 besloeg het
grondbezit van Jan de Koning
volgens het morgenboek liefst
150 morgen. Godert de Koning
bezat Langenoord in 1528 en
Frederik was heer van Emiclaer
in 1548, maar met zijn dood in
1566 was er geen opvolger en
kwam het leen in andere
handen.120
VAN KRACHTWIJK
1583-1651 '/8-3/4malenrentevan
Klein Emiclaer
De familie Van Krachtwijk
schreef haar naam meestal als
Van Crachtwijk. Zij stamde
mogelijk van de gelijknamige
grote boerderij aan de Eem in
Hoogland-West. Evert van
Krachtwijk wordt in 1397 voor
het eerst vermeld als eigenaar,
maar in 1414 werd de hoeve al
verkocht. Dirk van Krachtwijk
was in 1536 eigenaar en gebruiker
van één morgen in Leusden, maar
hij zal toen zeker al meer bezit
hebben gehad. Hij was in 1553
regent van Armen de Poth.121
Zijn zoon Dirk Dirksz van
Krachtwijk gebruikte zijn achter-
naam aanvankelijk niet. Hij was
zelf vijfmaal raad tussen 1557 en
1577 en schepen in 1580. Ook
deze katholiek kon zijn functie
dus nog even bekleden na de alte-
ratie van 1579. Met zijn vrouw
Alijd verkocht hij in 1588 een
ommuurde hof bij de Bredesteeg.
Dirks dochters trouwden goede
partijen: Joanna bijvoorbeeld in
1607 met Adriaan van
archief852
(Coninckstraat
1521); Dekker 18,
34,61; Kemperink
37-38; Hilhorst,
Maalschap 25; Van
Kan 49.
121  Over boerde-
rij Krachtwijk
G.G. Hilhorst,
GA. Monkhorst
en G.J.A. Raven,
'Hoogland-West.
Geschiedenis en
natuur van een
opmerkelijk land-
schap,' De
Bewaarsman
7
(2001) 21-100, ald.
76. In 1400 droeg
Evert van
Krachtwijk
gebied in De Slaag
over (Broer,
Paulusabdij
2g6n). Land in
Leusden:
Verduin,
Oudschildgeld
Leusden 55-56.
122  GAA,
Transportregisters
436-10,3.7.1588.
Over Dirks rol in
de malen Dekker
117  Maris 189 nr
2vd, 191 nr 218.
118  W.E. van
Dam van Isselt,
Genealogische
aanteekeningen
betreffende de
familie van Dam
(Amersfoort)
xvii, Jacob van
Dam [Amersfoort
1910]; Hooft van
Huysduynen 29-
31,43-48,69-72;
Van Kan 56 (mis-
fundatie 1561),
Nederland's
Patriciaat
(1940)
34-36;
Ruizendaal 196
(De Haar 1548);
DenTex I 34,36-
37. IV 34
119  GAA Sint-
Pietersgasthuis
88,19.7.1606 en
22.11.1622; 122,
9.1.1610; 159,
29.6.1622
120  Berkelbach
451 nr 1193 (1336);
Maris 480-481 nr
502 (Zeist); HUA
Sint-Paulusabdij
32 fo 364-364V,
1417; gaa stads-
Westrenen, wiens familie in de
periode 1615-1628 het landgoed
Coelhorst herenigde. Dirk was
het belangrijkste lid van de malen
van Hoogland, al had hij in 1583
geen enkele malenhoeve in bezit:
hij had toen het hele aandeel voor
Groot Wede, en drie vierdepar-
ten van De Hoeve, Groot en
Klein Weerhorst en Boelenhoef,
met Klein Emiclaer samen dus 1
7/8 van de 15 stemmen. In dat
malencollege had hij ook om
VAN DASHORST
1600-1609 kwart Klein Emiclaer
De naam zal zijn ontleend aan
het landgoed Dashorst in
Renswoude. Sinds 1435 waren
enkele leden raad of schepen.
Gerrit Willemsz van Dashorst
zal met een meisje Van der Burg
zijn gehuwd; er was een (ande-
re?) Gerrit die in 1596 trouwde
met Agnes van Bijier. Hij was zelf
in 1606-1622 gasthuismeester van
het Sint-Pietersgasthuis, had wat
land dichtbij aan de Eem en in
1619 twee percelen van samen 5
morgen op de eng van Hoog-
land."»
DE KONING
1516-1547 Bosserdijk
Jan de Koning was telg uit een
bekend Amersfoorts regentenge-
slacht. Al in 1282 was een Jan de
Koning lid van de malen en vóór
1310 had Timan de Koning van de
Sint-Paulusabdij de malenboer-
derij Langenoord in erfleen. Hij
was daarmee heer van het mini-
gerecht (Langenoord en)
Emiclaer, in de 18de eeuw ten
onrechte aangezien voor het hele
gerecht Emiclaer. Ook was hij
heer van het minigerechtje De
Twee Hoeven aan de grens met
Hoevelaken, in beide gevallen als
achterleenman van (vermoede-
lijk) de familie Van Stoutenburg.
In 1322 was Jan Godevaartsz de
Koning schout van Amersfoort
en ook daarna vinden we ver-
schillende telgen als raad, sche-
pen of schout. Een Jan was in
1336 dienstman van de bisschop.
In 1395 was een Jan de Koning
leenman van een hoeve in Zeist,
die tot 1470 in de familie bleef.
Hij was vermoedelijk dezelfde als
Jan de Koning uit Amersfoort,
die in 1411 betrokken was bij een
Gelderse aanval op de stad. Dirk
-ocr page 88-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
andere redenen een zware stem.
Dirk was achtmaal rentmeester in
de jaren 1566-1587. In 1573 was hij
één van de ondertekenaars en
mogelijk ook de opsteller van de
ambtsplichten van de rentmees-
ter. In 1580 was Dirk in die func-
tie één van de voorstellers tot
verdeling van het malenbezit, een
mislukte poging van de abt van St
Paulus om in de chaotische tijd
van de Opstand nog wat zaken af
te handelen. In 1583 maakte hij de
lijst van onderhoudsplichtigen
aan de Malewetering op. Daaruit
blijkt dat hij pachter was van een-
zesde van Ten Voorde, maar Dirk
heeft nog meer land gepacht. Hij
overleed tussen 1588 en 1591.122
Na Dirks dood kwamen zijn goe-
deren aan zijn zoon, die vaak
kortweg tekende als Dirk van
Krachtwijk. De derde Dirk was al
ln 1594 regent van Armen de
Poth. Hij trouwde in 1609 met
Evertje van Dorsten. In Hoog-
land vinden we hem voor het
eerst in 1592, als hij malenland
verhuurt op een openbare vei-
ling. Hij was zevenmaal rent-
meester van de malen in de
Periode 1599-1629. In 1620 was
hij betrokken bij een akkoord met
het gerecht van Hoogland over de
schouwbevoegdheid. In 1629 is
Dirk nog benoemd tot regent van
het Bloklandsgasthuis, maar een
jaar later maakten Evertje en hij
hun testament en werd zwager
Adriaan van Westrenen voogd
°ver hun minderjarige kinde-
ren.'^
m 1647 had Evertje als weduwe
Dirk van Krachtwijk in totaal
zelfs malenrenten ter waarde van
twee hoeven. Bovendien was de
rente van half Groot Wede op
naam gezet van haar zaakwaar-
vader van Gijsbert Gijsbert Lam-
bertsz,
die in 1417 van de Sint-
Paulusabdij boerderij de
Berenkamp in erfleen kreeg, gele-
gen in Gijsbert Lambertsz' land.
Na de dood van zijn vader volgde
Gijsbert jr hem in 1419 toch weer
op als leenman van De Nieuwe
Zielhorst. In 1533 nog heette de
helft van Zielhorst Heer
Lambertshoeve}*6
VAN LILAAR (Van Liendert)
1592-1612 half Klein Emiclaer
Evert en Andries van Lilaar hoor-
den bij de oudst bekende malen
van 1282. Al in 1363 was een Van
Lilaar leenman van Evert van
Wede en in 1391 was Evert van
Lilaar schepen. Klaas van Lilaar
kreeg in 1401 Groot Liendert en
De Hoeve in leen van de Sint-
Paulusabdij, die eind 16de eeuw
nog familiebezit waren. Evert van
Lilaar had in 1401-1417 korte tijd
half Groot Emiclaer in leen. In
1439 bleek de familie een presti-
gieus stenen huis met gracht te
hebben, toen een statussymbool
en mogelijk hetzelfde als het huis
Lilaar of Liendert dat Wendel-
moed van Lilaar in 1590 erfde.127
Willem van Lilaar was gehuwd
met Margriet van der Burg. Hun
zonen waren Willem van Lilaar
de oude en de jonge, genoemd
naar hun grootvaders Van Lilaar
en Van der Burg.128 Eén van hen
was burger van Amersfoort en
had in 1583 de malenboerderij De
Hoeve in eigendom. Hij was in
1622 en 1623 rentmeester van de
malen. Mogelijk was hij de
Willem die 1637 overleed.
VAN DER MAAT
1531-1630 Ter Duist
Deze achternaam komt vaak voor
in spellingsvarianten als Van der
Mathe, Ter Maete en Vermaeth.
nemer en schoonzoon, de kunst-
schilder Paulus Bor.
Intussen was de vierde Dirk van
-Krachtwijkactief. Hij wordt ver-
meld als lid van de malen in de
jaren i634-'52 en was tweemaal
rentmeester in 1642-'44. Hij was
verschillende malen getuige bij
de opmaak van notariële akten en
woonde in 1645 in de Muur-
huizen aan de singelzijde. In 1651
betaalde de stad hem op drie data
een lijfrente van ƒ11. Dirk over-
leed tussen 1652 en 1667. In 1648
was hij mogelijk al zelf eigenaar
van de waardelen van zijn vader,
maar in 1651 was dit met de helft
teruggebracht tot 1'A aandeel:
3/8 van Klein Emiclaer, '/2 van
Groot Weede, V4 van De Hoeve
enBoelenhoefen '/8 van Klein
Weede.12*
LAMBERTSZ
1393-1416 Bosserdijk
Gijsbert Lambertsz komen we
vaker tegen: in 1389 droeg hij
namens de bisschop het landgoed
Scherpenberge over, net als vijf-
tig jaar eerder Ricoud van den
Bosch had gedaan.125 In 1389-
1392 was Gijsbert tweemaal sche-
pen van Amersfoort, in 1391-1396
tijnsmeester van de malen. In
1401 beleende de Sint-Paulus-
abdij hem met Zielhorst. In 1415
verkocht hij als leenman van
Zielhorst zijn malenrenten. In
1417 deed Gijsbert ook nog het
eigendom van de Oude en
Nieuwe Zielhorst van de hand.
Hij was mogelijk de broer van
Evert en Klaas Lambertsz van
Lilaar, die in 1401 beleend waren
met respectievelijk half Groot
Emiclaer en Groot Liendert, ter-
wijl naamgenoten beschikten
over De Lage Hoeve en De
Hoeve. Hij was in ieder geval de
99-100. In 1583
pacht hij samen
met Cornelis
Zomer Beliën-
kamp van een
nonnenklooster
uit Utrecht en
Spijcketskampje
van de malen
(gaa, Archief
malen 8-1 f097 en
g8v). In de malen-
rekening van 1588-
'89 betaalde hij ƒ6
aan losrente uit
een obligatie. In
dievanisgo-'gi
wordt Dirk ver-
meld als overle-
den. Daarom is het
niet duidelijk of
een vermelding
uit 1591 op hem
slaat of op zijn
zoon: Dirk pachtte
toen 22 dammaten
van de malen bij
Hogenaard en
Achter Vagen-
kamp, met de ver-
plichting een huis
te bouwen op
Fijnegeer (gaa,
Archief malen 7 fo
123  GAA,
Notariële archie-
ven 0023003,
19.8.1630.
124  GAA,
Notariële archie-
ven 0023004,
6.9.1644;
oo8aoo2,
16.5.1652 en
10.1.1667; gaa,
Transportregisters
436-20,15.10.1645
87
-ocr page 89-
GERAR.D RAVEN
In 1322 worden Evert en Lubbert
van der Maat al vermeld als sche-
pen van Amersfoort en in 1401
was Thomas van der Maat schout
van de bisschop in Coelhorst. In
1439 werd Jordaan van der Maat
de eerste burgemeester van de
familie. In 1484 werden drie tel-
gen, waaronder schout Elias, uit
de stad verbannen vanwege hun
Hoekse partijkeuze, waarmee zij
uit het stadsbestuur verdwenen.
In 1363 kreeg Jordaan Gijsbertsz
van der Maat half Luttike Wede
in leen van de familie Van Wede
en in 1371 was hij tijnsmeester
van de malen. In 1394 kreeg de
genoemde Thomas half Ten
Akker in leen van de bisschop. In
het morgenboek van 1446 blijkt
Gijsberts Jordaansz' weduwe
Bertraad 14 morgen in Coelhorst
te hebben en in de periode 1453-
1406 vinden we beleningen van
een kwart van De Slaag (toen nog
Soester gebied).129
Jordaan Gijsbertsz van der Maat
trad in 1516 aan als opvolger voor
de halve hoeve Luttike Wede.
Zijn zoon Gijsbert Jordaansz
volgde hem daar in 1531 op, juist
toen Jordaan zelf Ter Duist erfde.
Beiden kregen half Luttike Wede
veel eerder dan Ter Duist, maar
de reden daarvan blijft duister.
Gijsbert Jordaansz van der Maat
was in de jaren 1552-1570 vijfmaal
rentmeester van de malen. Verder
wist hij weer het stadsbestuur te
bereiken: in de periode 1543-1559
vijfmaal raad, 1548-1576 elfmaal
schepen, 1564-1571 viermaal
weesmeester en 1566-1578 vier-
maal burgemeester. Ook de vol-
gende Gijsbert, die geen patro-
niem gebruikte, bezat beide land-
goederen; voor half Luttike Wede
met de malenrente wordt hij ver-
meld in 1583 en 1591.130
Met de overgave van de stad in
1579 viel de katholieke familie in
ongenade; de volgende bezitters
van Ter Duist waren geen regent
meer. De Joris Gijsbertsz is
mogelijk dezelfde als Jordaan van
der Maat, in de jaren 1596-1604
viermaal rentmeester van de
malen en in 1619 eigenaar van
drie landerijen van 22 morgen in
de buurt van de eng, in 1626 over-
leden. In 1591 trouwde Jordanus
Gijsbertsz van der Maat met
Joanna van Droffeler, dochter van
Joanna die huisvrouw was van
Aart van Laurenburg. Van
Jordanus en Aart werd vermeld
dat zij oud-burgemeester van
Amersfoort waren, maar
Jordanus komt niet in de regen-
tenlijsten van de stad voor. Wel
was hij in 1591-1626 regent van
Armen de Poth. Lubbertje van
der Maat was zijn zuster.
martini zie Scheer
VAN OLDENBARNEVELT
1588-1619 half Ter Duist
Johan van Oldenbarnevelt had
nog veel meer bezit in Hoogland:
De Koop, 19 morgen uit Luttike
Wede, Groot Emiclaer (60 mor-
gen), 9 morgen in Nieuwland, 8-
9 morgen in Calveen, 15 of 30
morgen (namelijk een kwart) van
Zielhorst en De Keut in Hooglan-
derveen, dus royaal meer dan 120
morgen. In een onderhoudslijst
van 1619 vormen zeven blokken
van hem samen 125 morgen.
Johan was één van de weinige
malen die naast een rente ook de
betreffende hoeve had, namelijk
Groot Emiclaer, dat hij in 1590
kocht van Wouter van Bijier.
Daarnaast had Van Oldenbarne-
velt nog de rente van een kwart
van Luttike Wede. Ondanks de
woonafstand heeft hij een
Stadarchief, res.
1.5.1590,
14.6.1596,
13.2.1613 (met
dank aan Hans
Smit)
129  GAA
Stadsarchief 386,
420,620 (De
Slaag), Dekker
noot 180, Hil-
horst 26-27, Van
Kan 54 (misfun-
datie 1436), Kem-
perink 50, Maris
194-195 nrs 220
en 222 en 373 nr
399; J.denTex,
Oldenbarnevelt (5
dln, Haarlem
1960-1972) I 35-
36. Hilhorst
noemt Jordaan
Gijsbertsz bij de
belening van 1363
per abuis Gijsbert
Jordaansz.
130  Dekker 38,
55. Gijsbert was in
1559 voogd over
de kinderen van
Pieter van Dam
(J.J. Hooft van
Huysduynen,
Geschiedenis van
het geslacht Van
Dam van Isselt
[Bilthoveni965]
46-47).
125  GAA
Stadsarchief char-
ter 6,28.12.1389,
lias achter
13-5-1344
126  HUA Sint-
Paulusabdij 32 fo
368; Dekker 32,
34-37. 53; Broer,
Paulusabdij 314
noot 3 en 564
noot 2. In het
morgenboek van
1446 fo 164 een
Gijsbert
Lambertsz van
Rootjeskamp met
13 morgen in de
nieuwe slag in
Coelhorst en de
Vustraat.
127  HUA, Archief
huis Lilaar 1590-
1796 (R29-20)
invnrio, 1590;
Maris 194 nr 220
(1427 half Ten
Akker); Hilhorst
Maalschap 26;
Dekker 35-36, 55.
Land in
Amersfoort vóór
1393 Kemperink
37,1394 Maris 20
nr 27; tiend en
gerecht
Ruitenbeek 1436:
Maris 192 nr 219.
128  GAA,
belangrijke rol in de malen
gespeeld, die hem bij belangrijke
besluiten betrokken en mee lie-
ten tekenen.131
POEYT
1415 malenrenten van Hollo
en Sneul
Dirk Poeyt (+1433/4)was lid van
één der machtigste Amersfoortse
-ocr page 90-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
erfrente Marièn-
hof voor zuster in
Barbaraklooster,
1548), 1092
(1566), 1103
(1568).
134  Zijn broer
Lodewijkjan
Celensz was
pachter van 1/6
Ten Voorde
(GAA, Archief
malen 8-1 fo 97).
135  gaa ge-
meente Hoogland
4, memoriaal
1644-1654, onge-
pagineerd. Vanaf
1663 komen
Gerrit Willemsz
Quant en zijn
kinderen geregeld
voor in de katho-
lieke doop-en
trouwboeken; zie
over zijn gezin
ook het familie-
geld 1675 (nihil!)
en B. de Boer e.a.,
Eemnessers door
de eeuwen heen
(Hilversum
2002). Gerrit
Maasz Quant was
de pachter van
Kattenbroek in
1675-1703: G.G.
Hilhorst, 'Boer-
derij Katten-
broek,' De
Bewaarsman
2
(1996) 7-13, ald. 8.
regentenfamilies uit de 15de
eeuw. Dirk Petersz Poeyt en
Reinier Evertsz Poeyt beheersten
jarenlang de Hoekse politiek van
de stad. Dirk Petersz was in de
periode 1404-1423 viermaal
schepen en in 1426 burgemeester.
Hij werd in 1418 beleend met de
halve tiende van de Amersfoortse
eng en van Vernheze na de dood
van zijn vader Peter Reiniersz,
die dit in 1394 had verworven.
Dirk en zijn voorouders hadden
sinds 1363 de halve malenhoeve
Luttike Wede in leen van de
familie Van Wede, welke zij tot
in de 16de eeuw zouden behou-
den. De eerstvermelde bestuur-
ders waren Peter Reiniersz en
Reinier Gosensz, schepenen in
1388. *32
POT
'556-1599 half Klein Emiclaer
Al in 1435 werd een Hendrik Pot
schepen. Een latere Hendrik was
raad in 1527 en 1531, achtmaal
schepen tussen 1533 en 1564,
vijve in 1537, burgemeester in 1539
en 1565 en schout van 1545 tot
'552. Hij had een zegelstempel
waarop drie potten te zien zijn en
dat heeft zijn zoon mr Jan
gebruikt voor de recognitie van
'556. Deze Jan was notaris en in
:S66 plaatsvervangend schout; hij
maakte twee jaar later zijn testa-
ment samen zijn vrouw Margriet,
dochtervan Klaas Jansz.133
Van Jan Pot weten we verder dat
hij in 1547 met Thomas Jansz de
rente van een andere V4 malen-
hoeve bezat. Thomas moet
dezelfde zijn als Thomas Jan
Celensz, gehuwd met Jans zuster
Rjtje Hendriks Potten. Hij was
raad van Amersfoort vanaf 1587,
vijfmaal schepen in 1606-1611 en
tentmeester van de malen in
I592-'94.134 Thomas was ver-
moedelijk de zaakwaarnemer van
Elsa Jans Soest en was de schoon-
vader van ds Martinus Martini
Scheer.
QUANT
1572-1784 Bosserdijk
Later komen nog familieleden
Quant voor in Hoogland, maar
die woonden niet op Bosserdijk.
Bij de overstroming van 1610 was
van Gerrit Quant 2 r/2 morgen
beschadigd; mogelijk was hij
dezelfde als Gerrit Willemsz
Quant, Willems vermoedelijke
zoon en dus een broer van Reyer.
Deze pachtte in 1619-1631 lande-
rijen van 36 3/4 morgen van de
erven Jacob Soest en 3 morgen
van Gosen Jan Weger. In 1631
pachtte Willem Gerritsz Quant 8
morgen van de Sint-Paulusabdij
en in 1632 had hij 1 x/i morgen;
aan belasting betaalde hij in 1644
ƒ2:2:0 en 10 stuiver, in 1647/3.
Goort Gerritsz Quant vinden we
in 1650-1654 op Groot Sneul,
Oth Gerritsz Quant had in 1653
22 morgen en betaalde aan huis-
geld/2'/2.I35
SCHEER
165010 morgen van Bosserdijk op
Calveen,
16511/8 malenrente van
Klein Emiclaer
Ds Nicolaus Martini (Scheer) had
het niet makkelijk in Leidschen-
dam, omdat de meeste bewoners
katholiek waren gebleven. Hij
had het geregeld met hen aan de
stok en leeft voort in spotverha-
len die vermoedelijk wel wat
overdreven zijn. In 1644 trouwde
hij met Geertruid, dochter van
Jan van Bijier, schout van Hoog-
land. Martini kocht in 1647 twee
slagen in Calveen, namelijk het
centraal gelegen Ooster of Klein
Calveen met het oostelijk aan-
grenzende Het Smalle Land.
131  DenTex IV
42-47; Dekker 80-
82, 93; Pommer
en Van Mispelaar
18. Vgl over een
goederenruil met
de Sint-Paulus-
abdij in 1591
J.H.M. Hil-
horst'De Oude
Hoefofdetijns-
hof van de Sint-
Paulusabdij te
Emiclaer,' Flehite
26 (1999) 38-41,
ald.41.
132  Maris 12-13 nr
19; Dekker 38;
Van Kan 50 (vica-
rie Sint-Joriskerk
1420); Kemperink
37,47-48, 50; J.G.
Smit, 'Amersfoort
en Holland 1410-
1430,'Jaarboek
Oud Utrecht
(1971) 115-128, ald.
123. Dirk Petersz
mag niet worden
verward met Dirk
Evertsz, 1426 en
1435 schepen,
1438 burgemees-
ter, 1434 hulder
voor Armgard
Rutgers van
Leeuwen (halve
slag in Sneul en
Calveen, Maris
103 nr 123a).
133  gaa stadsar-
chiefiois
(Hendrik beheert
Deze twee percelen grensden aan
de oostzijde weer aan de westelij-
ke slag van Klein Emiclaer. In
1650 kocht Martini zoals gemeld
ook nog de hiernaast gelegen slag
89
-ocr page 91-
CERARD RAVEN
van Bosserdijk, die 10 morgen
was. Martini overleed vóór 1675,
want in het familiegeld van dat
jaar heeft zijn weduwe 30 mor-
gen verpacht aan Gosen Aartsz.
Hun zoon mr Martinus Martini
Scheer van Naarden, advocaat
van het Hof van Holland, heeft al
het land in 1690 verkocht.136
SOEST
1531-1573 Klein Emiclaer
De familie Soest was een
Amersfoorts regentengeslacht
van grote naam.137 Hun achter-
naam wordt in de bronnen
meestal als Zoes(t) geschreven.
Vaak komen we de naam Gerrit
tegen als pater familias, kennelijk
doorgegeven van vader op zoon.
In tegenstelling tot de situatie bij
de familie Van den Voorde zijn de
verschillende generaties hier met
enige moeite wél te onderschei-
den. Een Gerrit Soest was in de
14de eeuw in dienst van de heer
van Stoutenburg.13 Mogelijk
was hij de Gerrit die in 1363 bur-
gemeester van Amersfoort was.
Een Gerrit de jonge wordt in 1370
voor het eerst vermeld als lid van
de malen en in 1380 als schepen
van Amersfoort. In 1386 kreeg hij
de tienden uit een slag bij
Zielhorst.139 De zonen van Peter
Gerritsz Soest hadden bovendien
in 1371 grond in Neerzeldert. De
eerste generaties waren dus al
nauw met Hoogland verbonden
en dat bleef zo tot in de 17de
eeuw/. Ook in Amersfoort en
andere omliggende dorpen
komen we de familie Soest steeds
weer tegen.14"
Jan of Johan Soest begon zijn
Amersfoortse bestuurscarrière in
1510 als vijve; de vijven waren een
commissie van drie schepenen en
twee raden die misdrijven ver-
volgde. Tussen 1510 en 1545 was
hij elf maal schepen, in 1517-1529
driemaal burgemeester en in
1549 nog eens raad. Kennelijk
was Jan Soest een zo bekende
figuur dat hij geen patroniem
nodig had en dat nog in 1599
Klein Emiclaer werd aangegeven
als het bezit van hem of van zijn
erven. Mogelijk was hij de Jan
Gerritsz Soest die in 1524 de 15
morgen in Coelhorst bezat, die
overigens in 1536 alweer in han-
den waren van een ander fami-
lielid. Jan zal rond 1475 zijn gebo-
ren, want al in 1501 verkocht hij
met zijn echtgenote Margriet een
hof buiten het Spui op de Koppel.
Het echtpaar genoot in 1533 een
rente van ƒ6, die zij elf jaar later
overdroegen op hun dochter
Margriet. Daarnaast was Jan al in
1496 eigenaar van Midden
Romselaar in Woudenberg, in
1536 van Klein Romselaar en in
1548 van 20 dammaten (ruim 13
morgen) in Bunschoten.141
Toen Jan in 1550 overleed erfde
zijn oudste zoon mr Willem
Soest van Wetering Klein
Emiclaer. Daarvan hebben we
voor het eerst een recognitie-
oorkonde. Van Willem weten
we alleen dat hij burger van
Amersfoort was. In 1548 vinden
we hem al in de kapittelrekenin-
gen; misschien nam hij toen de
zaken van zijn vader waar.
Willem overleed in 1552, toen
zijn broer mr Peter Soest hem
opvolgde.142 Ook hij was burger
van Amersfoort, tussen 1534 en
1556 zesmaal raad en in 1536
vijve. Terwijl de oorkonde van
1550 geen zegel meer draagt vin-
den we nu een fraai exemplaar
van Peter met drie lelies en een
soort halsband. Hij was gehuwd
136  gaa, Archief
malen 7 fo 47-47V,
1651; F.H.C.M.
DaamsenJ.D. de
Kort, Over, door
en om de Leytsche
Dam. Geschie-
denis van een gou-
den gemeente
(Leidschendam
1980) 281. In 1690
verkocht
Nicolaus' zoon
Martinus Martini
Klein of Ooster
Calveen. gaa,
Archief gerecht
Hoogland
(beheersnr 67)
777,17.12.1690.
137  Enkele korte
familiegegevens
in Hilhorst,
Maalschap 28 en
Kemperink 36-37,
40.
138   HUA baronie
IJselstein 1 fo 1
139  gaa stadar-
chief charters49,
1388 en 74,1391
140   Grondbezit
in Hoogland:
1371-1567 Over-
en Neerzeldert:
morgenboek
1446; GAA stads-
archief, charter
371,18.8.1449;
Sint-
Pietersgasthuis
66,3.4.1538 en
8.11.1567; 101,
6.7.1535:253,
3.11.1538; 258,
23.1.1408; 1386-
1472 Slag in
Zielhorst: De
Kort, Luttike
Wede 198; C1420
tijnsplichtig aan
Sint-Paulusabdij:
Sint-Paulusabdij
376 fo 271; 1423"
1528 Klein
Weerhorst:
Dekker 29,31,39"
40; morgenboe-
ken 1446-1470;
1446-1546
Coelhorst:
Hilhorst,
Maalschap 28;
morgenboek
1446; Sint-
Pietersgasthuis
mappen 101 en
321,4.4.1453 e11
8.11.1488; 1497-
1501 Duist en De
Haar: morgen-
boek 1497;
Ruizendaali68,
171,176;i4xx-
1554 tienden van
Schoonoord (en
Katerijst): De
Kort, Luttike
Wede 199-200.
Amersfoort: veel
gegevens in GAA.
stadsarchief(rege-
stenvanJ.Hovy
en F.J.W. van Kan
en van A.
Reichgelt) en
archief Sint-
Pietersgasthuis
(inventaris
Huijgen); drie
misfundaties
1446-1464: Van
Kan, Zielenheil
55-56;
Bunschoten 1501:
Ruizendaali68,
171,176; Leusden:
Leusbroek GAA,
archief St-
-ocr page 92-
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
door diens broer
Gerrit. Nieuw
Nederlands
Biographisch
Woordenboek
X
1241, met dank
aan Hans Smit.
143  Huwelijk
Peter Soest en
land in
Neerzeldert 1534:
Maris 188-189 nr
217b. Bunschoten
en Duist:
Ruizendaal 187,
194,197. De 7
dammaten in
Zeldert betreffen
een zoekgeraakte
post, alleen ver-
meld in het oud-
schildboeki78o.
144  Zie noot 73.
145  GAA stadsar-
chief 1167 (testa-
ment 1592) en
1192 (voogdij);
archief Sint-
Pietersgasthuis
187,7.4.1608;
Dekker 68,90-91
Pietersgasthuis
99,4.12.1448;
Hamersveldi536:
Verduin,
Oudschildgeld
Hamersveld, 48;
Soest: GAA,
archief St-
Pietersgasthuis
191,24.1.1398;
stadsarchief 289,
13-5-1433;
Woudenberg
1392-1496:
Nieuwenhuis nr 1.
141  GAA stadsar-
chief, charter 642,
1501; GAA Sint-
Pietersgasthuis
314, 26.4.1533 en
4-5-1544;
Nieuwenhuis nrs
1 en 3; Ruizendaal
90,187
142  Hij moet niet
worden verward
met mr Willem
Gerritsz Soest,
wiens testament
in 1563 werd
geëxecuteerd
VAN DEN VOORDE
1329-1530 Klein Emiclaer
Vermoedelijk ontleende de fami-
lie haar naam aan de Hooglandse
boerderij Ten Voorde. Het is
mogelijk dat Frederik als hoofd
van de familie zowel Ten Voorde
als Klein Emiclaer bezat; zo was
het tenminste in 1401. In de prak-
tijk werden de hoeven dan toch
verpacht danwei door verschil-
lende familieleden bewerkt, zoals
ook het geval was met Ten Bosch.
Ten Voorde omvatte in 1619 24
morgen. Het grensde aan de zuid-
zij de nog in 1779 aan de gemene
beek
of wetering, wat bevestigt
dat hier een voorde (doorwaadba-
met Dammetje, dochter van
Klaas Gerritsz. Blijkens het oud-
schildregister van 1548 had hij
toen één morgen bij De Wetering
(een boerderij ten oosten van
Hollo , aan de huidige Mgr Van de
Weteringstraat in Hoogland-
West). De pachter was Peter
Hendriksz. In Zeldert had Peter
Soest drie stukken: 6 dammaten
die hij altijd zelf gebruikte, 4 ver-
Pacht aan Bart Reyersz en nog
eens 7. De laatste twee waren
gedeeld eigendom met Armgard
Soest en de 7 morgen bovendien
met Lambert van Noord. Een
stuk land van onbekend opper-
vlak in Neerzeldert, aan weerszij-
den van de Zeldertse wetering,
was afgesplitst van Ter Burg van
de familie Van der Burg; dit had
Dammetje in 1534 van haar vader
geërfd. Bovendien had Peter 4
dammaten in Duist, 5 in De Haar
en 12 in Bunschoten. Peter Soest
overleed in 1556, waarna zijn
dochter Cornelia het genoemde
land in Neerzeldert erfde; zij was
getrouwd met Willem de
Wijs.1*! Half Klein Emiclaer
werd in 1556 conform het testa-
ment van Willem Soest geërfd
door zijn zuster Elsa Jan Soesten,
weduwe van Willem van der
Burg.
Ook hun mogelijke familieleden
Willem Jacobsz en diens zoon
Jacob zijn in verband te brengen
met Klein Emiclaer en Katten-
broek. Willem had in 1536 en
154812 '/z morgen samen met
Neeltje Zegers Hertens, pachter
Albert Gosensz. Hij had in 1547
al de halve malenrente, was raad
van Amersfoort in 1540 en rent-
meester van de malen in 1555-
15S6. Zijn zoon Jacob was raad
van Amersfoort in 1577, elfmaal
rentmeester van de malen in de
periode 1575-1600 en wordt voor
het laatst vermeld als lid van de
malen in 1614. Hij kreeg in 1579-
'80 van de malen ƒ15 dijkgeld
.voor de twee geren.
Vermoedelijk was hij ook de
Jacob Soest wiens erfgenamen in
1619 en 163136 3/4 morgen had-
den verpacht aan Gerrit
Willemsz Quant (zoon van de
pachter van Bosserdijk) en in
1619 3 morgen aan Evert Saren
(Buurtsdijk). Nog in 1631 worden
de erven Jacob Soest genoemd
voor 6 morgen.144
VERHAAR
1614-1626 malenrente van
Bosserdijk uit Hollo
Goort Verhaar was burger van
Amersfoort en in de periode
1573-1617 schout van Hoogland,
Emiclaer en Leusden. Hij woon-
de in de buurt van huis Coelhorst
en had de rente van half Groot
Liendert. In de jaren 1582-1590
was hij gastheer voor de jaarlijkse
vergadering van de malen. Zijn
zoon Hendrik trouwde in 1592
met Jannetje, dochter van
Herman Joosten en in 1604 met
Marijtje Soest, uit de aanzienlijke
katholieke familie die Klein
Emiclaer bezat. In de kapittelre-
kening krijgt hij teveel eer door-
dat hij wordt betiteld als schout
van Hoogland, net als in malen-
rekeningen van de jaren 1598-
1600 en bij zijn tweede huwelijk.
Hendrik was vermoedelijk alleen
plaatsvervanger van zijn vader,
zoals vanaf 1772 het geval was
met Cornelis Hoogeveen die zijn
vader Krijn assisteerde. In 1608
blijkt Marijtje weduwe te zijn
met minderjarige kinderen.145
91
-ocr page 93-
CERARD RAVEN
re plaats) lag. In die tijd was hier
de tapperij Voermans Welvaren
aan de Liendertseweg. Bij die
voorde lag de brink waar de
malen oorspronkelijk als laag
gerecht vergaderden, zoals eerder
bleek bij de oorkonde van 1339.
Het landgoed had een eigen eng,
in 1388 de Vorder enge genoemd,
maar behoorde niet tot het
malengoed. Het lag lager en is
daarom later ontgonnen, moge-
lijk nog in malenverband. Het is
in ieder geval van een malenhoe-
ve afgesplitst, mogelijk van
Liendert. We kunnen het niet
identificeren als Klein of Oost-
Liendert, want dat wordt in 1401
en 1439 (vrijwel) gelijktijdig ver-
meld. Ten Voorde werd in 1401
door de Sint-Paulusabdij omge-
zet in leengoed. Ook had het toen
een keuterwaarschap: het was
dus groot genoeg om ook de keu-
terboeren) delen van de woeste
gronden te gunnen.14 We
komen Ten Voorde nog tegen in
1541, maar het is niet te herken-
nen in de morgen- en oudschil-
dregisters.147
In 1331 beleende Arnoud van
IJsselstein Frederik Butten van
den Voorde met een rente van £4
uit het landgoed Schothorst, met
als heergewaad 20 oude konings-
tournoisen
(Franse pennin-
gen).148
In de jaren 1391-1396 komt Gode
Frederiksz driemaal voor als
schout van de bisschop op
Hoogland. In 1400 en 1403 was
Frederik schepen van Amersfoort
en in 1405 in die functie aanwe-
zig bij nota bene een verpachting
van Ten Bosch.149 In 1408 had hij
land in Neerzeldert.150
Frederik van den Voorde werd in
1410 opnieuw beleend met de
rente uit Schothorst.151 Deze
Frederik was tussen 1413 en 1439
geregeld onze man (dus in dienst
danwei vertegenwoordiger) van
de Sint-Paulusabdij; zo trad hij in
1417 op als getuige bij de belening
van de Berenkamp door de abdij
aan Gijsbert Gijsbert Lambertsz
en zijn nakomelingen.152
In 1437 werd Gosen Frederiksz
van den Voorde na opdracht door
zijn vader door de Sint-
Paulusabdij beleend met Ten
Voorde.153 Misschien moeten we
het ons zó voorstellen dat zijn
vader Frederik bejaard was en de
hoeven toen tussen twee broers
Gosen en Frederik zijn verdeeld.
In 1449 is inderdaad sprake van
de erven Frederik van den
Voorde, die land hebben in De
Slaag. Een jaar later is de volgen-
de Frederik eigenaar van dit land
en in 1453 wordt zijn echtgenote
Belie erbij genoemd.154 In 1458
blijkt Gosewijn ook Klein
Emiclaer te bezitten.
VAN WEDE
I557?-IS88 half Ter Duist
De Van Wedes waren één van
de meest aanzienlijke geslachten:
in de periode 1196-1200 waren
Lubbert en Evert ministerialen
van de bisschop en Steven van
Wede was in 1325 knaap van
Stoutenburg, dus riddermatig.
In 1334 droeg Hendrik van Wede
Groot en Klein Wede op aan
Arnoud van IJsselstein om het
met de tienden in leen terug te
krijgen en er te wonen; het bleef
zeker tot 1583 in de familie. Evert
van Wede was in 1371 tijnsmees-
ter van de malen. Verder had men
de tienden van Overzeldert (vóór
1331-1474), Luttike Wede (1351),
Zwartekamp in Amersfoort
(1440-1457), Ruitenbeek in
Leusden met gerecht en tiend
146  Dekker 23,
32,41-42
147  In 1541 was
Ten Voorde
eigendom van
drie dochters van
Wouter de Beer,
die het had ont-
vangen van
Hendrik Gosensz
en diens vrouw
Jut je (gaa stads-
archief charter
983).
148  HUA,
Baronie
IJsselstein 1 f0136,
24.8.1331. Dr J.C.
Kort wees mij
hierop. Een fami-
lielid uit die tijd
was mogelijk
Arend van den
Voorde uit
Amersfoort. Hij
werd in 1328/9
veroordeeld tot
een boete van £1
13S 4d, omdat hij
een man raakte
met een houten
bal. Arend komt
in 1332/3
opnieuw voor,
mogelijk voor een
keurmede (S.
Muller Fz, De
registers en reke-
(1497-1577) en half Ten Akker
(1575). De eerstvermelde regent
van Amersfoort was Elias van
Wede: 1434 raad, 1436 vijve, in
de periode 1436-1443 viermaal
schepen, 1446 burgemeester.155
VAN IJSSELSTEIN
1339-1360 Bosserdijk
De literatuur over ridder Arnoud
II van Amstel van IJsselstein (ca
het
ningen van
bisdom Utrecht I
(Utrecht 1889)
467,487).
149  HUA,
Archiefkapittel
Sint Pieter 645-5,
10.7.1405;
Hilhorst,
Maalschap 27
150  GAA.Sint-
Pietersgasthuis
258,23.1.1408
151   hua,
Baronie
IJsselstein 1 f01361
11.2.1410
152  Hilhorst,
Maalschap 27;
hua, Sint-
Paulusabdij 32 fo
368,1417. Een
Johan van den
Voorde was in
1387 schepen van
Woudenberg
(gaa,
Stadsarchief
3559)-
153  Dekker 42
noot 124
154  GAA, Sint-
Pietersgasthuis
54,1.8.1449 en
251,3.2.1450;
GAA stadsarchief
charter 386,
x.6.1453
-ocr page 94-
DE HERONTDEKKING VAN M ALEN H O EVE TEN BOSCH
schop. Voor Amersfoort was het
heel voordelig om deze machtige
man als schout te hebben.
Dankzij zijn connecties kreeg de
.stad in 1326 vrijstelling van tol op
biertransport naar Amsterdam.
Ook bij de bisschop wist Arnoud
belangrijke privileges los te krij-
gen, zoals twee extra marktdagen
en de verheffing van de Sint-
Joriskerk tot kapittelkerk.
Waren de dienstlieden soms al
lastpakken voor de bisschop, rid-
ders als Arnoud waren dat nog
méér. Rond 1330 stond hij voor-
aan bij het onrechtmatig toeëige-
nen van de hoge rechtsmacht; de
vertegenwoordiger van de bis-
schop liet hij niet toe. Maar
Arnoud werd overmoedig en zijn
kansen keerden. Het is veelbete-
kend dat hij in 1340 de eerste was
wiens panden zijn vrijgekocht.
Twee jaar later werd de krachtige
bisschop Jan van Arkel benoemd,
die hem aanpakte toen hij in drie
oorlogen tussen 1345 en 1356 de
Hollandse kant koos. Jan brandde
IJsselstein plat en Arnoud verloor
al zijn Stichtse functies en lenen.
Het landgoed Randenbroek ging
op die manier in 1349 over naar
het trouwe Amersfoort; de
achterleenman bleef Splinter
Gerrit Splintersz,
dus zoon van de
Gerrit Splinter die we ook al
tegenkwamen als lid van de fami-
lie Van den Bosch in 1356.
Arnoud kreeg zijn lenen terug
toen hij zich in 1357 met de bis-
schop verzoende, maar zijn
macht was gebroken. Het volgen-
de jaar benoemde de nieuwe
graaf van Holland hem als één
van zijn vervangers in de rege-
ring. In 1363 overleed hij, maar de
tijns van Bosserdijk was toen al
beëindigd. Dat lijkt een bevesti-
ging dat de uitwassen tot het ver-
leden behoorden.
1290-1363) is helaas nogal ver-
snipperd.156 Arnoud trouwde in
of voor 1308 met Maria, bastaard-
dochter van bisschop Gwijde van
Avesnes, de broer van graaf Jan II
van Holland. Arnoud was leen-
man van bisschop én graaf en
speelde ze tegen elkaar uit. Toen
Gwijde in 1315 de burcht
Stoutenburg kocht van Everard
van Amersfoort, heer van
Stoutenburg, beleende hij Maria
ermee. Arnoud kreeg van hem
het schoutambt van Amersfoort
en Eemland en Hooglandse lenen
als Groot-, Luttike- en Klein
Wede, De Hoeve (vermeld in
1378), waarschijnlijk Boelenhoef
en tenslotte polder De Haar. In
1325 kreeg Arnoud Stoutenburg
en het schoutambt in pand van
bisschop Jan van Diest, omdat hij
hem £500 had geleend. Vanaf dat
jaar was Arnoud ook raadsheer,
stond hij borg bij leningen of
regelde hij zaken namens de bis-
155  Genealogie in
DenTex V 25,33;
Berkelbach 273 nr
68:, 381-382 nr
989; Marisi4nr
21,181-183 nrs
214-2143,192-193
nr2i9,195 nr 221;
Dekker 37; Hil-
horst Maalschap
27-
156  Het volgende
is ontleend aan:
Berkelbach 54 nr
132,170 nr 429;
Buitelaar 84,323;
T.Hermans en C.
Noordam, 'IJssel-
stein,'in B. Olde
Meierinke.a.
(red.), Kaste/en en
ridderhofsteden in
Utrecht
(Utrecht
1995)506-511;
W.J. van Hoorn,
Een hofstede ge-
naamd Randen-
broek. Van leen-
goed tot stadspark
(Amersfoort
[1991]) 8-10;
W.F.N, van Root-
selaar, Amersfoort
777-1580
I
(Amersfoort 1878)
303-304,340-
345;Rutgers44-
47; Van Spaen,
a.w.
fel
Zegel van Frederik van den Voorde als
buur en landgenoot van Zeldert (Archief
Eemland, Stadsarchief 3633,16 januari 1408
93
:
-ocr page 95-
ANDRÉ CLAZING
De vuurstolp
-ocr page 96-
Brandgevaar is van alle eeuwen. Middeleeuwse huizen
waren grotendeels van hout en dus bijzonder brandgevaar-
lijk. Dit artikel gaat over allerlei maatregelen om het brand-
gevaar zo klein mogelijk te houden. Op het niveau van
particulieren die er rekening mee hielden door op een
bepaalde manier hun huis in te richten; op het niveau
van de stedelijke overheid, die maatregelen voor brand
preventie nam.
Vu ur neemt in het bestaan van de mens een
heel belangrijke plaats in. Archeologisch
onderzoek heeft aangetoond dat al meer
dan een miljoen jaar geleden de primitieve
mensachtigen met dat wonderlijke vuur
nebben leren omgaan. Het bood bescher-
ming tegen de kou en wilde dieren; ze kon-
den er hun maaltijd op koken. Het stelde
nen in staat ook in minder warme streken
en onder barre omstandigheden in leven te
blijven. Zonder het vuur zou onze huidige
cultuur ondenkbaar zijn. Op het eind van
de Middeleeuwen verwoordde men dat zo:
dat hij, die gedurende zes weken met al zijn
roerende goederen (in een huis) verblijft en
daar een vuur en licht brandende heeft
gehad, inwoner van onze stad is.1 In het
Oud-Vaderlands Recht gaf men deze
definitie om vast te leggen wanneer men
zich burger van een stad mocht noemen
met alle plichten maar ook rechten van-
dien. Je kon je dus pas in een stad gevestigd
noemen als je gedurende langere tijd met al
Je roerende goederen in een woning ver-
bleef én vuur en lichtgebruikte, want zon-
der vuur kon niemand in leven blijven, was
de gedachtengang.2 De centrale rol die het
vuur en de haard voor ons inneemt is goed
af te meten aan de enorme hoeveelheid
spreekwoorden en gezegdes waarin deze
woorden voorkomen.
Nu is vuur niet alleen een zegen, maar ook
een gevaar. Zolang de mens als jager/verza-
melaar nog met weinig bezittingen wat
rondtrekt, is het gevolg van een brandje te
overzien. Als onze voorouders zich echter
gaan vestigen en veel tijd en moeite gaan
steken in het bouwen van een vaste woning
neemt ook de ernst van de schade die bij
brand kan ontstaan toe. Het is dus zaak
brandgevaar zoveel mogelijk in te perken
en bijvoorbeeld bij de inrichting van een
huis daarmee rekening te houden. Vanaf
het Neolithicum (de Late Steentijd; 2500-
2000 v. Chr.) tot in de Late Middeleeuwen
werden huizen gebouwd volgens nagenoeg
hetzelfde principe. Een langwerpig grond-
plan met, afhankelijk van de periode, één of
meer zijbeuken. Ook de lengte van het
geheel kon variëren. Materiaal voorde
bouw vond men in de directe omgeving:
hout, riet, leem en plaggen. Een stevig sta-
ketsel van houten stammen vormde het
geraamte van het huis.
1  " dat hy binnen
onse stede ge-
woont heeft met
alle zijn tilbaer
haaf zes weecken
langk ende vier
ende licht daerin-
negehouden
heeft".
West-
friesche Stad-
rechten 1,86.
2  In Amersfoort
komt dezelfde
bewoording voor,
maar dan in nega-
tieve zin: iemand
kon het burger-
schap verliezen
als hij meer dan
een jaar en een
dag woonde 'zon-
der vuer ende licht
te houden'
(Maar-
schalkerweerd,
Burgerschap, 44
noot 11).
95
-ocr page 97-
1 ii i m
/TH
lil ir"**.......'
ü.
1 Reconstructie van een boerderij uit de
vroege/late ijzertijd uit Amersfoort-Noord.
toe aangebracht luik in het dak. Het waren
huizen van één verdieping: dus vanaf de
begane grond keek je zo tegen de balken
van het dakbeschot aan. Het voordeel van
een rieten dak is dat het goed isoleert, maar
het is wel heel brandgevaarlijk. Om te voor-
komen dat opstijgende vonken van het vuur
zich aan de binnenzijde van het dak tussen
het riet nestelden, werd boven het vuur een
soort vonkenvanger aangebracht of werd
de binnenzijde van het dak ter plekke met
leem bestreken.
De wanden waren van hout of een met
leem bestreken vlechtwerk van wilgente-
nen of van plaggen. Het dak was gedekt
met stro of riet. In dit langwerpige bouwsel
bevond zich een woongedeelte met daar-
aan vast een boerderijgedeelte met stal en
opslagplaatsen. In het woongedeelte lag de
haard. Centraal in het vertrek werd op een
lemen of stenen vloertje, omzoomd met
keien, een haardplaats ingericht, zover
mogelijk van de brandgevaarlijke wanden
vandaan. De rook van het vrijliggende vuur
trok weg via kieren en via een speciaal daar-
-ocr page 98-
DE VUURSTOLP
Stadsbranden
Huizen metstenen muren en een stenen
wand waartegen een schoorsteen geplaatst
kon worden - die dus veel minder brandge-
vaar opleverden-verschijnen in
Amersfoort pas vanaf de dertiende eeuw,
maar zij zijn dan nog heel zeldzaam. En
hoewel ze in de eeuwen daarna vaker voor-
kwamen, werden op het eind van de
Middeleeuwen nog altijd voornamelijk hou-
ten huizen gebouwd met een centrale vrij-
liggende vuurplaats. In de steden lagen de
huizen bovendien dicht opeen gebouwd,
want ruimte was schaars. Het gevaar van
brand was daarom altijd aanwezig. Een
beginnend brandje kon onder ongunstige
omstandigheden (droogte, harde wind)
catastrofale gevolgen hebben. Er is geen
stad in de middeleeuwen die niet met grote
branden te maken heeft gehad.
Zwolle brandde in 1324 af, Deventer in
1334, Gouda in 1361 en Schoonhoven in 1375.
De lijst is naar believen uit te breiden. Het
ergste was dat de branden elkaar met enige
regelmaat opvolgden, zozeer dat men in de
2 De haardplaats. Een kring van keien houdt
het vuur in toom.
97
-ocr page 99-
ANDR.E CLAZING
tijdsbepaling nogal eens de formulering
gebruikte: "zoveel jaar na de laatste brand".
In Utrecht, bijvoorbeeld, vermeldden de
annalen tussen 1017 en 1431 twaalf kleinere
en grotere branden. In Amersfoort was het
al niet anders. Van Bemmel meldt in zijn
"Beschrijving van de stad Amersfoort" dat
er, naast enkele kleinere, minstens zes
grote stadsbranden zijn geweest. Met
name de branden van 1495 en 1520 hadden
een rampzalig verloop. Zo ontstond op
13 juni 1520 in de middag bij de St.Joriskerk
een brand. Het vuur verspreidde zich via
de Papenhofstede, Lavendelstraat, Appel-
markt en een stuk van de Langestraat en
woedde voort naar het oosten. Enkele
stenen huizen konden met veel moeite
behouden worden, maar alles wat van
hout was werd door de vlammen verteerd.
Slechts één enkel houten huis op de Kamp
bleef gespaard.
In "de Blafferd"een belastingcohiervoor
het"huisgeld"worden ongeveervoo pan-
den geteld. Weliswaar dateert dit docu-
ment uit 1755, maar de omvang van de stad
is dan nog even groot als op het eind van de
Middeleeuwen. Welnu in 1495 vielen drie-
honderd huizen aan het vuur ten prooi, in
1520 werden meer dan vierhonderd huizen
in de as gelegd, bijna een kwart van de stad!
Geen wonder dat stadsbesturen maatrege-
len gingen nemen om het brandgevaar zo
klein mogelijk te houden.
Maatregelen
De brandbestrijding in de steden was er in
eerste instantie op gericht om een eenmaal
ontstane brand te beteugelen. Gemakkelijk
kon een binnenbrandje tot een uitslaande
brand leiden.3 Het overslaan van vuur door
de lucht werd als grootste gevaar gezien.
De belangrijkste verordening was het ver-
bod op "weeke daken", dat wil zeggen rie-
ten of strooien daken in tegenstelling tot
daken meteen harde,stenen bedekking. In
Utrecht vinden we de eerste maatregelen
over dit onderwerp al in 1340. Aanvankelijk
tracht men daar de verstening van de daken
te bevorderen op basis van vrijwilligheid en
door het verlenen van subsidies. De snel-
heid van het proces lijkt vooral te zijn
bepaald door de vraag of de steenovens wel
voldoende capaciteit hadden en of er
genoeg geld in de stadskas zat om aan de
subsidieaanvragen te voldoen. Er treedt
namelijk nogal wat variatie op in de hoogte
van de subsidiebedragen. Later is er geen
sprake meer van vrijblijvendheid en worden
de maatregelen steeds dwingender. Al met
al lijkt het hele proces van de verstening
van de daken pas voltooid in de zestiende
eeuw.4
In Amersfoort gebeurt een en ander alle-
maal wat later. In 1464 vinden we de eerste
van reeks van keuren (verordeningen) van
het stadsbestuur aangaande "weicke", dus
met riet gedekte, daken.5 Niemand, zo
gebiedt de keur, mag "binnen der stat oude
muere",
dus binnen de eerste omwalling,
waar de huizen het dichtst opeen waren
gebouwd, nog rietgedekte daken toepassen
bij huizen, schuren of loodsen. Dus bij
nieuwbouw was het hiermee nu geregeld.
Een probleem apart vormden de daken van
bestaande panden. Hoe onveilig ook, de
situatie van dat moment moest worden
gedoogd. Verbetering was slechts met klei-
ne stapjes mogelijk. Zo vinden we een
bepaling uit 1471 dat schoorstenen minstens
zes voet (1,80 m.) boven de rieten daken
moesten uitsteken. Vonken hadden dan in
ieder geval een langere weg af te leggen
voor ze op het kwetsbare dak belandden en
3  Een bepaling in
de keurboeken uit
hetjaar 1513, her-
haald in 1544,
geeft een aanzien-
lijke boete aan de
veroorzaker van
een zodanig ern-
stige brand dat er
alarm geslagen
moest worden:
"Van den brandt-
In wiens huys ofK
op wiens erfue
ongevalle brant
geviele ende op-
ginck, zulcxdat
die clocke dairove'
geslagen worde,
sal die inwoenre
des huyses verbu-
eren
5 Carolus-
gulden tot onsen
behouff."
Fruin,
De middeleeuw-
sche rechtsbron-
nen,
179 en 353.
4  Kipp, Water en
vuur,
83
5  Raadsbesluiten
en Keuren van
stadsbestuur van
Amersfoort aan-
gaande "weeke
daken"
Uit: Fruin,
De middeleeuw-
sche rechtsbron-
1^55,85,158.
6  Van Rootselaar.
Amersfoort, II 99
-ocr page 100-
DE VUURSTOLP
dus meer kans dat ze voordien al gedoofd
waren. Toch bleven ongewenste toestanden
lang bestaan. Door middel van reparatie en
gedeeltelijke vervanging konden bestaande
daken schijnbaar eindeloos mee. Daarom
werd in 1491 bepaald dat bij reparaties van
stukken groter dan een vierkante roede (14
m2) ook met pannen, daktegels of leien
moest worden gewerkt, of men zal het
'schijndelen"7. Hiermee wordt bedoeld het
riet van binnen en van buiten met leem
bestrijken zodat het minder makkelijk vlam
vat. Het was een goedkoop alternatief en
werd voor kleinere stukken gedoogd. Het
vervangen van rieten daken was nu een-
maal een kostbare aangelegenheid. Lei
moest van ver worden aangevoerd en was
dus duur; het werd daarom beperkt
gebruikt. Daktegels zijn platte platen van
gebakken klei die overlappend op een hou-
ten dakbeschot gelegd werden. Een nadeel
daarbij is dat de overlap nogal groot moet
zijn en dat dus het gewicht dat op het dak
drukt aanzienlijk is, wat weer consequen-
ties heeft voor de dakconstructie. Dat was
bij de dakpan minder. Vanaf de vijftiende
eeuw komt de golfpan in zwang. Moeilijker
te vormen dan de daktegel (= prijsverho-
gend) maar omdat er voor een zelfde
oppervlak minder nodig waren, was de dak-
pan uiteindelijk goedkoper. Toch bleef het
vervangen van rieten en strooien daken
door harde daken een kostbare zaak.
Vandaar dat stadsbesturen huiseigenaren
daarin wel wilden subsidiëren. Zoals gezien
vond men in Utrecht al in het midden van
de veertiende eeuw dat het tijd was voor
actie. In Amersfoort namen de bestuurde-
ren in 1516 een soortgelijk besluit. Eigena-
ren kregen eenderde van het bedrag dat hij
aan de steenbakker heeft betaald is terug.
Maarzo vervolgt de keur: het mag hierbij
alleen gaan om echt nieuwe daken en niet
om de vervanging van een dak dat al met
pannen gedekt was en waarvoor de stad
dus al eens betaald had ! Creatief hande-
len bij subsidieaanvragen is blijkbaar van
alle tijden. Nog tweemaal in de zestiende
eeuw vinden we keuren over weke daken.
Betrof het in 1464 nog alleen de oude bin-
nenstad, nu is in de gehele stad het verbod
op weke daken van kracht.
Het dwingend voorschrijven om ook
muren van steen te gebruiken maken kwam
pas later. Was het moderniseren van daken
al kostbaar, de vervanging van houten hui-
zen door stenen gebouwen was niet direct
voor ieder haalbaar. Het "verstenen" van de
stad ging uitermate langzaam. Steen was
kostbaar en zwaar te vervoeren. Alle steen
die ooit de stad was ingevoerd moest dan
ook in de stad blijven, want ook een oud
gebouw dat afgebroken werd, leverde toch
nog bruikbaar bouwmateriaal.9 Ook hier
bewandelde het stadsbestuur de weg der
geleidelijkheid. In 1645 komt er van stads-
wege een verbod op houten voorgevels,
waarbij in de praktijk bestaande gevallen
nog lang werden ontzien. Pas in 1758 werd
in Amersfoort het laatste houten huis,
genaamd "de Brabantse El" afgebroken,
hetzelfde huis dat bij de stadsbrand van
1520 als enige aan de Kamp gespaard geble-
ven was. Andere acties waren het verbieden
of het verplaatsen naar de rand van de stad
van vuurgevaarlijke industrieën als potten-
bakkerijen en molens. Bij een pottenbakke-
rij kan iedereen zich voorstellen waarom
deze brandgevaarlijk is, maar ook windmo-
lens wilden nogal eens in brand vliegen.
De machinerie van een windmolen is
geheel van hout en bij stevige wind kan de
wrijvingsenergie tussen de houten delen
tot zulke temperaturen leiden dat spontane
"Item soe en sel
nijmandt bijnnen
onser stadt huij-
sen, schuijren dec-
ken offte doen
decken ofte stop-
pen dat een roe
groet is off wijt,
dan mit leijen,
tegelen ofte pan-
nen, offsij zullen
't schijndelen".
Fruin, De middel-
eeuwsche rechts-
bronnen,
158
(anno 1491).
"...dairthohem
die stadt t'baten
comen ende ghe-
ven saldat der-
dendeel, dat
gecofft wair von-
den oeven, ten
wair die stadt eens
van tselve huijs
dairtoe gegouden
had, ende dat
huijss in harden
daeck geweest
wair."
Fruin, De
middeleeuwsche
rechtsbronnen
175
(anno 1516).
9  " Nijemant en
sal mogen voirta-
en enige steen van
oudt getijmmer of
gemaect werck
moegen affbreken
ende vueren van
de bynnenstadt in
die buijtenstadt."
Fruin, de middel-
eeuwsche rechts-
bronnen,
170
(anno 1496).
99
-ocr page 101-
ANDRE CLAZINC
mer" schoot natuurlijk niet op. Verbetering
kwam hierin pas met de uitvinding van de
brandspuit. Het eerste type brandspuit van
Hans Hautsch uit Neurenberg was al een
wonder van vernuft, maar had nog als
nadeel dat de spuitmond nog gefixeerd was
en alleen gericht kon worden door het hele
gevaarte te verplaatsen. Bovendien moest
het reservoir tevoren met emmers gevuld
worden. Dat was met de opvolger niet meer
het geval. De Nederlander Jan van der
Heijden ontwikkelde rond 1670 een brand-
spuit met slangen die het bluswater direct
uit de gracht kon halen. Op veilige afstand
van de brand opgesteld kon met een spuit-
mond aan een slang op de brandhaard
gericht worden. Maar dan zijn we al ruim
voorbij de Middeleeuwen, de periode waar
het hiereigenlijkovergaat.
ontbranding volgde. Amersfoort vaardigt in
1577 een verbod uit op deze vuurgevaarlijke
industrieën.
Elk huis moest voorzien zijn van brand-
emmers, en ladders10 en brandhaken om
wanden van in brand staande panden om te
trekken en zo het overslaan van de brand te
voorkomen. Bovendien hingen op strategi-
sche plaatsen in de stad brandemmers. Op
de toren van de Joriskerk stond een wachter
die de klok moest luiden bij onraad. De
stadswacht spoedde zich in de aangegeven
richting (de brandwacht op de toren gaf
door met een vlag, 's nachts met een lan-
taarn, te wijzen de richting aan) om in de
buurt gekomen met blussen te beginnen. Er
werd een ketting gevormd en met emmers
werd water geput uit de stadsgrachten of
dichtstbijzijnde waterputten". Dat "geëm-
10  "Die raid
gebiet dat een ijge-
lick sijn emmeren
re sal hebben ende
sijn leren, na
ouden gewoenten
bij sulke kuere als
dair op staen".
Resolutieboek
over het jaar 1469,
folio 240V.
11  Fruin 85: In
1516 oordeelt het
stadsbestuur dat
een waterput,
hoewel particulier
bezit, in geval van
brand voor brand-
bestrijding kan
worden gevor-
derd.
3 De vaste haard met aspot in het I4e eeuwse
huis "de Keegelbaan". Opgraving Mooierplein.
-ocr page 102-
DE VUURSTOLP
Preventie
Vuur maken was zonder moderne hulpmid-
delen een nogal gecompliceerde bezigheid.
Men neme daartoe een vuurslag, dit is een
speciaal gevormd stuk staal, en sla een vonk
door met de vuurslag langs een stukvuur-
steen te gaan. Een vaardige hand weet de
vonkte laten vallen in een vooraf verzamel-
de hoeveelheid tondel. Tondel kan zijn:
hooi, dunne houtkrulletjes, distelpluis, ber-
kenbast, alles eigenlijk dat makkelijk aan
het gloeien gebracht kan worden. Het
gemakkelijkst ging het met plakjes weefsel
van de tondelzwam (Polyporusfomentari-
us).
Op speciale wijze voorbewerkt en goed
droog werd de tondel bewaard in de ton-
deldoos. Is de tondel eenmaal aan het gloei-
en dan blazen maar: niet te hard en niet te
zacht. Is er eenmaal een begin van een
vlammetje, dan voorzichtig spaantjes en
houtsplinters, die je natuurlijk ook tevoren
gehakt had, toevoegen totdat er eindelijk
een begin van een vuurtje ontstaat. Beslist
een bezigheid waareen dosis handigheid en
geduld aan te pas komt. Stel het je maar
eens voor: terwijl een klappertandende
familie die nodig toe is aan iets warms om
je heen staat, moetje op een wintermorgen
bij het krieken van de dag op deze manier
een vuuraan zien te krijgen....dan is het
natuurlijk een stuk gemakkelijker even naar
de buren te lopen en daar een kooltje vuur
te vragen als begin van je eigen vuur. Of je
gaat voor een cent een kooltje vuur halen
bij de water-en vuurvrouw. In de grote ste-
den bestond tot ver in de negentiende
eeuw een nering, waar je vooreen luttel
4 Haardsteen gevonden op het Mooierplein.
101
i6« eeuw.
-ocr page 103-
ANDR.E CLAZINC
bedrag een kooltje kon krijgen uit het vuur
dat de water- en vuurvrouw de hele dag
gaande hield om water te verwarmen, want
voor iets meer kon je daar ook een emmer
warm water kopen. Stadsbesturen zagen in
dit gebruik overigens ook een gevaar: in
Hoorn verbood men het halen van vuur
behalve als het in een pot, met deksel, ver-
voerd werd.12 Zulke potten, ruw en onge-
glazuurd met gaten erin voorde luchttoe-
voer, zijn ook bij opgravingen gevonden.13
Het beste was natuurlijk als je nog vuur in
de haard had van de vorige avond, maar het
vuur de hele nacht onbeheerd laten, was
niet zo'n goed idee. Dus als men zich klaar
ging maken voor de nacht, werd er geen
nieuwe brandstof meer op het vuur
gegooid en werden de nagloeiende kooltjes
vuur bijeen geharkt en met as overdekten
daaroverheen zette men een vuurstolp. Het
vuur was nu beveiligd en met een beetje
geluk was er's morgens onder de as nog
een spoor van vuur te vinden. De zuurstof-
toevoer was niet helemaal afgesloten
omdat er een klein ventilatiegat boven in de
vuurstolp zat. Nadat de as van de vorige
avond weggeschoven was kon het vuur zo
weer worden aangewakkerd dooreen blaas-
balg te gebruiken. De overheid zag wel wat
in deze vuurstolpen als brandpreventiemid-
del en stelde het gebruik soms verplicht.14
Vuurstolpen archeologisch
bekeken
Tot het midden van de veertiende eeuw
worden grote kommen (met een diameter
van meer dan 30 centimeter) van grijsbak-
kend aardewerk gebruikt om over het vuur
te zetten.15. Dat weten we doordat scher-
ven van dergelijke kommen die bij archeo-
logisch onderzoek opduiken, namelijk niet
aan de buitenkant, door gebruik óp het
vuur, maarjuistaan de binnenkant zwaar
beroetzijn. Vanaf ongeveeri350 verschij-
nen de eerste echte vuurstolpen.1 Ze zijn
eveneens gemaakt van grijsbakkend aarde-
werk en in feite door de pottenbakker als
kom geproduceerd, maar door het aanbren-
gen van handvat en ventilatieopeningen tot
vuurstolp omgevormd. Het is zelfs zo dat
niet altijd met zekerheid kan worden vast-
gesteld of we met een kom of een een vuur-
stolp te doen hebben. Alleen het vinden
van kenmerkende fragmenten van handvat
of ventilatiegat biedt die zekerheid.
Bij een opgraving midden in de oude bin-
nenstad van Amersfoort vonden wij in een
veertiende eeuwse waterput een bijna com-
pleet exemplaar van zo'n vuurstolp. Boven
op de vuurstolp zit een breed bandoor en
onder de ooraanzetten zijn twee ventilatie-
gaten aangebracht. Het bandoor is versierd
met in de natte klei uitgeknepen schubben.
Dezelfde versiering loopt in een ring van
het ene naar het andere ventilatiegat.
Op de schouder treffen we een ingekras-
te versiering in de vorm van een sparren-
tak(?) aan. Dat het om meer gaat dan louter
versiering toont een serie doversaan,
gevonden in Utrecht. Dovers werden
gebruikt om de laatste restanten van het
vuur uitte maken. Zonder uitzondering zijn
de dovers versierd; sommige zijn zelfs aan
de onderkant ingekerfd, waar de "versie-
ring" door het gebruik toch al snel ontoon-
baar moet zijn geworden. Het is dan ook
aannemelijker dat het gaat om bezwerings-
tekens tegen of in verband met het vuur,
dan om alleen maar versiering.17 De rij van
schubben op het handvat en rond de venti-
latiegaten van de vuurstolp moeten mis-
schien ook wel vlammetjes verbeelden. Op
twee andere plaatsen in Amersfoort werd
12  "Van vuyr te
halen bij die huy-
sen. Item nyemant
sal mit tanghen
vuyr over straet
draghen dan in
potten wel
gedect." Westfr.
Stadr.
2,82 Hoorn
(anno 1528).
13  Bruijn, Pot-
tersvuren 78 en
84
14  "Eenyderhuy5
sal moeten hebben
een bequame
asch-kuyl ende op
alle heertsteden
daermen vyert
een stolp voor op
't vyer."
Privilegiën van
Westzaanden
487
(anno 1644).
15  Bartels, Steden
in scherven wi-
16  Vuurklokof
vuurstolp ? De
term vuurstolp 's
de oudste, maar er
bestaan ook late-
re exemplaren die
helemaal de vorm
van een (kerk-
klok hebben en
daarom ook zo
heten: zie afbeel-
dingen in Klijn,
Loodglazuur
aardewerk in
Nederland,
148.
-ocr page 104-
DE VUURSTOLP
een dergelijke vuurstolp aangetroffen. Op
de Hof werd tussen veel ander aardewerk-
nnateriaal één scherf met dezelfde onmis-
kenbare inkrassinggevonden en bij de
opgraving Nimmerdor, een in de veertiende
eeuw buiten buiten de stad gelegen lande-
lijk gebied, kwam van een soortgelijke
vuurstolp een fragment met handvat en
zwaar beroet ventilatiegat tevoorschijn.
Vuurstolpen van roodbakkend aardewerk
zijn de opvolgers van de grijze. De versie-
ring is daarbij veel minder uitgesproken.
De vorm is nog steeds die van een omge-
keerde kom met een handvat en ventilatie-
gat. Nieuw is dat er vanaf de vijftiende eeuw
naast de volledig ronde ook exemplaren
verschijnen die halfrond zijn en bedoeld
zijn om tegen de wand geplaatst te worden.
Dit verschijnsel duidt op een verandering in
de bouw van huizen. Voor een halfronde
vuurstolp is een stenen stookwand nodig.
Een bakstenen schoorsteenkanaal zorgde
voorde afvoer van rook. De haardwand
werd daarbij nogal eens bedekt met haard-
stenen.
Hardgebakken en vuurbestendig waren
deze stenen bovendien een lust voor het
oog, doordat er in hoogreliëf een stempe-
ling op was aangebracht. Parallel aan het
verschijnen van de halfronde vuurstolp
loopt de ontwikkelingvan de olielamp.
Vroege vormen van de olielamp uit de i5e
eeuw hebben nog twee ophangogen. Deze
'ampen zijn bedoeld om vrij in de ruimte te
hangen. Vanaf de zestiende eeuw komen
lampjes voor met één ophangoog en een
iets afgeplatte zijde. Deze soort lampen kon
veilig tegen een (stenen) muur gehangen
worden. Zo is het proces van verstening van
de stad ook uit archeologische vondsten af
te lezen. Roodbakkende vuurstolpen
komen in andere steden1 veel voor, maar
in Amersfoort is het een bijzonderheid.
Slechts éénmaal werd bij archeologische
onderzoekingen een fragment van zo'n
vuurstolp gevonden. Helaas betreft het een
vondst buiten context, gedaan bij de aanleg
van de opgravingsput, zodat een datering
niet geschraagd kan worden door andere
vondsten.
Een derde vorm van de vuurstolp komt
voor vanaf de zestiende eeuw. Uitgangs-
punt is nog steeds een gedraaide ronde
kom van roodbakkend aardewerk, die door
de pottenbakker gehalveerd werd. Langs
het snijvlak werd hier bovendien nog een
platte opstaande kleiplaat aangebracht.
Versiering met groene glazuur in combina-
tie met witte slib kon van wat eens een alle-
daags nuttig voorwerp was, nu iets maken
waar men eer mee kon inleggen. De rijke
versiering met groene glazuur in combina-
tie met witte slib maken van wat eens een
alledaags nuttig voorwerp was nu een
object, waar men eer mee kon inleggen.
Met name uit Noord-Holland komen prach-
tig versierde vuurstolpen. Sommige exem-
plaren zijn zelfs aan de binnenzijde niet
eens beroet19. Ze stonden mogelijk in de
zomertijd in de haardplaatsals het vuur
voor verwarming niet nodig was. We spre-
ken hier dan ook niet meer over een boer-
derijtype huis met één centrale vuurplaats
voor koken en verwarming, maar over een
stedelijke woning met een aparte keuken
waar het kookvuur brandde en daarnaast
meerdere kamers met haarden voor ver-
warming. Een fragment van zo'n rijk versier-
de vuurstolp uit de zeventiende eeuw is
gevonden aan de overkant van ons huidig
pand, namelijk in een beerput op het ter-
rein van de voormalige Crachtkerk aan de
Langegracht in Amersfoort.
Al met al een vrij mager resultaat: slechts
17  Klück, Huis en
haard,
75
18  Bartels, Steden
in scherven,
110
19  Vergelijk
Bitter, Geworteld
in de bodem,
136-
137: beschrijving
van twee vuur-
stolpen zonder
enige vorm van
slijtage of beroe-
ring.
103
-ocr page 105-
ANDRE CLAZINC
van de stad Amersfoort blijkt in ieder geval
resultaat te hebben gehad. Van Bemmel
vermeldt nog één "verschrikkelijke" brand
in 1657, waarbij 23 huizen, 27 (hooi)bergen,
10 schuren en 5 "kameren" (éénkamerwo-
ningen) aan de vlammen ten prooi vielen.
In vergelijking met de werkelijk catastrofale
gebeurtenissen uit de middeleeuwse perio-
de was deze ramp toch veel minder erg.
Elke brand uit de postmiddeleeuwse perio-
de versnelde bovendien het proces, omdat
voor elk afgebrand houten krot een huis in
steen teruggebouwd werd.
drie exemplaren uit de middeleeuwse
periode en twee uit de tijd daarna. Het
moet wel zo zijn dat vuurstolpen in
Amersfoort nooit zo veel aanwezig zijn
geweest. Anders waren ze wel vaker aange-
troffen bij opgravingen. In andere streken
van ons land, waar huizen nog lang van hout
gebouwd werden, bleef de vuurstolp tot in
de negentiende eeuw wel een gangbaar
product.20 Hun rol als brandpreventiemid-
del raakte natuurlijk al snel uitgespeeld met
de komst van de stenen haardplaatsen later
nog de introductie van de kachel. Het
boven beschreven proces van verstening
20 Afbeeldingen
van vuurstolpen
uit het eind van
de i8e eeuw in:
De Kleyn, Volks-
aardewerk in
Nederland 174-175
-ocr page 106-
DE VUURSTOLP
Een lös hoes in Twente zoals dat tot in de
twintigste eeuw voorkwam. Het vuur
wordt midden op de lemen vloer
gestookt. De rook verdwijnt door de rook-
vang naar buiten.
105
-ocr page 107-
ANDR.E CLAZINC
Amersfoort gevonden wordt en
gedateerd wordt op tweede helft
veertiende eeuw. Een andere
goed dateerbare vondst was een
steengoed drinkkan (si-kan-8)
die tussen 1325 en 1375 gemaakt
is. Het fragment gevonden in
Nimmerdor is van hetzelfde type
en is gevonden in een huisplatte-
grond van een boerderij uit het
eind van de dertiende of begin
veertiende eeuw.
1  Inv.nr: LVK '86 430 (Ai)
2  Type: g-vst-i
3  Datering: i4e eeuw
4  grootste diameter: 40,5 cm,
hoogte: 20 cm
5a baksel: grijsbakkend
5b glazuur: —
5c versiering: schubben op
handvat en rond ventilatiegaten,
ingekraste lijnversiering op de
schouder
6a bodem: —
6b oor: handvat
6c divers: binnenzijde beroet
7  functie: vuurstolp
8  productie: —
9  literatuur: Bruijn, Pottersvuren
77; Klück, Huis en haardy^
Van de vuurstolp gevonden bij
een opgraving aan de Valkestraat
BIJLAGEN
In een plaggenput op het Lieve
Vrouwekerkhof ( lvk'86 vondst-
nummers 430,431 en 439) wer-
den naast deze vuurstolp 52
andere fragmenten aardewerk
aangetroffen. Het gaat deels om
wat ouder materiaal, deels om
i4e eeuws aardewerk: grijs
gedraaid, echt steengoed en één
scherfje rood gedraaid, voorzien
van spaarzaam aangebrachte
loodglazuur. Uit dezelfde water-
put kwam een waterkan (g-kan-
4), een type dat heel vaak in
-ocr page 108-
DE VUURSTOLP
is helaas geen context bekend,
omdat dit fragment op de stort is
gevonden. Dit soort vuurstolpen
worden elders in de vijftiende en
zestiende eeuw geplaatst.
1  Inv.nr: vs'04 54
2  Type: r-vst-i
3  Datering: I5e/i6e eeuw
4  Grootste diameter: 32 cm,
hoogte: o
5a Baksel: roodbakkend
5b Glazuur: —
5c Versiering: geboetseerd venti-
latiegat
6a Bodem: —
6b Oor: handvat (ontbreekt)
6c Divers: niet compleet; in-
wendig beroet
7  Functie: vuurstolp
8  productie: —
9  literatuur: Bitter, Geworteld
in de bodem,
135
bronnen
Gemeentelijke Archiefdienst
Amersfoort, Archief stadsbe-
stuur inv. no. 2 (Resolutieboek).
Opgravingsgegevens van het
Mooierplein (Mp'98), Lieve
Vrouwekerkhof (lvk'86) en
Nimmerdor (nim'oo) (sectie
Archeologie, niet gepubliceerd)
Besondere Privilegiën ende Hand-
vesten, verleent aen d'Inwoon-
ders van Westzaanden en
Crommenie
(Zaandam 1661)
R. Fruin (ed.), De middeleeuw-
sche rechtsbronnen der kleine
steden van het Nedersticht van
Utrecht
deel I ('s Gravenhage
1892)
M.S. Pols, Westfriesche stadrech-
ten
(Werken Oude Vaderland-
sche Recht ie reeks, nr. 7,2 dln,
's Gravenhage 1885-1888)
LITERATUUR
M. Bartels et al., Steden in scher-
ven
(spa 1999)
A. van Bemmel, Beschrijving
van de stad Amersfoort
(2 dln,
Utrecht 1760)
P. Bitter et al., Geworteld in de
bodem. Archeologisch en histo-
risch onderzoek van een potten-
bakkerij bij de Wortelsteeg in
Alkmaar
(Alkmaar 1995)
J.A. Brongers, Historische en-
cyclopedie van Amersfoort
(Amersfoort 1998)
A. Bruijn, Pottersvuren langs de
Vecht. Aardewerk rond 14.00 uit
Utrecht
(Rotterdam 1979)
H. Halbertsma, Zeven eeuwen
Amersfoort
(Schiedam 1974)
J. Hollestelle, De steenbakkerij
in de Nederlanden tot omstreeks
1560 (Arnhem 1976)
F. Kipp, 'Water en vuur.
Brandpreventie en het middel-
eeuwse dak,' in H.L. de Groot
(red.), Het vuur beschouwd
(Utrecht 1990) 77-106
B. Klück, 'Huis en haard,' in:
ibidem 55-76
J. de Kleyn, Volksaardewerk in
Nederland sedert de late
Middeleeuwen
(Lochem 1965)
E. Klijn, Loodglazuur aardewerk
in Nederland. De collectie vaan
het Nederlands Openlucht-
museum
(Arnhem 1995)
Ph.B.C. Maarschalkerweerd,
'Het Amersfoortse burgerschap
in de late Middeleeuwen,'
Jaarboek Oud- Utrecht (1991)
39-58
W.F.N, van Rootselaar,
Amersfoort777-1580 (2 dln,
Amersfoort 1878)
W. Vivié en J. van den Berg,
Historie der Amersfoortse
Brandweer,
Amersfoort 1983
6 Vuurstolp, opgegraven op het
Lieve Vrouwekerkhof in 1986
107
-ocr page 109-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
Matthias Withoos
(ca. 1627-1703)
schildersfamilie
-ocr page 110-
Aan de hand van oude en nieuwe archiefvondsten wordt
een zo volledig mogelijk beeld gegeven van de schilder
Matthias Withoos, zijn eveneens artistiek begaafde
kinderen en enkele van zijn eveneens schilderende
vrienden. Tevens wordt waar mogelijk hun werk geplaatst
in de context van de tijd.
Jeugd en ouders
Matthias Jansz. Withoos1 is een van de
bekendste Amersfoortse schilders uit de
17de eeuw. Wij vinden zijn naam voor het
eerstgenoemd in De groote schoutuburgh
der Nederlandsche konstschilders en schil-
deressen
door de Dordtse kunstschilder
Arnold Houbraken (1660-1719).2 Een twee-
de bron -van veel minder belang- is het
schilderboek van Jacob Campo Weyerman,
twintig jaar na Houbraken uitgegeven.3
Volgens Houbraken werd Matthias in 1627
in Amersfoort geboren, maar volgens een
latere bron werd hij vermoedelijk eerder
geboren. Hij was de zoon van Jan Jansz.
Withoos en Lumantgen Jacobsdr. Freer.4
In de eerste helft van de 17de eeuw stond
Matthias' vader in Amersfoort bekend als
Jan Jansz. Bombazijdewerker. Zijn volledige
naam Jan Jansz. Withoos schreef hij echter
bij de ondertekening van een akte betref-
fende de nalatenschap van zijn overleden
schoonmoeder.5
Matthias' ouders woonden in de Muur-
huizen, in de wijkBreul, in het gedeelte
tussen de Bloemendalse Binnenpoort en de
Nieuweweg. Mogelijk had Matthias ook
een zuster, Elisabeth Jansdr. Withoos, ge-
huwd met Pieter Bijl.7 Over andere kinderen
in dit gezin is niets met zekerheid bekend.
Het beroep waaronder vader Withoos
bekend was, blijkt uiteen brief uit het jaar
1650 waarin een aantal looimeesters van de
bombazijnen worden genoemd. Bij deze
namen zijn ook die van Jan Jansz. en
Adriaen Jansz. Withoos. Waarschijnlijk
waren zij broers. Uit deze brief blijkt dat
zij beiden meester bombazijnwerker waren
en dus een aantal weefgetouwen in bedrijf
hadden waarop dit weefsel uit linnen en
katoenen garens geweven werd.
De bombazijnnijverheid was een belang-
rijke bedrijfstak in Amersfoort. In 1612 werd
zelfs een bombazijnweversgilde opgericht.
De overheid oefende strenge controle uit
op de kwaliteit van dit product, alvorens
het van een stedelijk keurmerk mocht wor-
den voorzien.9 De meeste bombazijnwer-
kers hadden slechts kleine bedrijven met
enkele weefgetouwen.
In 1645 wordt Matthias'vader in de
archieven ook vermeld als waard in 't
Valegen, een herberg in de Valkestraat.10
Waarschijnlijk was dit een stadsherbergen
pachtte Withoos het herbergierschap van
de stedelijke overheid." Bij de reeds lang
bestaande herberg stonden mogelijk enkele
bijgebouwen waarin Withoos ruimte had
voor zijn weefgetouwen.
Withoos en zijn vrouw waren niet onbe-
middeld. Tot zijn bezittingen behoorde het
reeds genoemde woonhuis aan de Muur-
huizen waarvoor hij jaarlijks drie gulden
1 Dit artikel is
gebaseerd op lite-
ratuur- en archief-
onderzoek. Een
aantal vragen
bleef onbeant-
woord, wellicht
mede door het
ontbreken van
enkele notaris-
protocollen uit de
17de eeuw. Zie
over Withoos ook
M. Schepper,
Matthias Withoos,
een veelzijdig
talent
(scriptie,
z.p. 1990); Y.M.
Ezendam, 'Mat-
thias Withoos
(1627-1703), schil-
der', Y.M. van
den Akker e.a.
(red.), Utrechtse
biografieën. Het
Eemlandz
(Utrecht 1999)
219-223 en C.van
den Braber, Ge-
zicht op Amers-
foort van Mat-
thias Withoos
(Amersfoort
2003).
IO9
-ocr page 111-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
belasting betaalde. Een tweede huis stond
aan het Havik en kostte zeven gulden en
drie stuivers. Voor een onderkomen in de
Scherbier- en N/looierstraat betaalde hij een
gulden en tien stuivers. Tenslotte bezat hij
in de Teut een ruimte-waarschijnlijk voor
opslag van goederen - waarvoor hij slechts
twaalf stuivers moest betalen.12De sterf-
data van Matthias'ouders zijn niet bekend;
evenmin is er iets bekend over de voortzet-
ting van de bombazijnweverij dooreen
ander lid van de familie Withoos.
Waarschijnlijk heeft Matthias een deel
van zijn onderricht ontvangen aan de
Latijnse school. Jacob van Campen, die
bevriend was met Matthias' vader, ontdekte
het schilderstalent van de jongen en heeft
hem als leerling opgenomen in zijn atelier
op het landgoed Randenbroek.
Als medeleerlingen bij van Campen
komen in iedergeval in aanmerking zijn
latere Amersfoortse reisgenoten naar Italië
en ook Borrius Petri Bor en Pieter van
Hoorn.
Uit de jaren vóór zijn reis naar Italië is
alleen zijn vermelding in 1647 in het naam-
boek van het Sint-Lucasgilde bekend. In dat
jaar voltooide Matthiaszijn leertijd en heeft
hij zijn meesterstuk aan de keurmeesters
van het gilde voorgelegd. Hij werd waar-
schijnlijk, feestelijk als lid van het gilde
geïnstalleerd op de naamdag van de
patroonheilige, 18 oktober, samen met de
latere portretschilderThomas van
Veenendaell, de glazenmaker Adriaen
Cibers de Vries en de onbekende Dirck
Willemsz. van Oudewater.13
Misschien is Withoos in die tijd nog
betrokken geweest bij een bijzonder pro-
ject. Vrijwel direct na het overlijden van
prins Frederik Hendrik op 14 maart 1647
rees het plan om de grote zaal van paleis
2  Houbrakens
boek, uitgegeven
in Amsterdam in
1718-1721 in drie
delen, is nog
steeds een der
belangrijkste
bronnen over het
leven van de
Nederlandse kun-
stenaars uit de
17de eeuw, on-
danks een aantal
onnauwkeurighe -
den als gevolg van
zijn dilettantisme.
Voor deze studie
is gebruik ge-
maakt van de edi-
tie van P.T.A.
Swillens (Maas-
tricht 1943); over
Withoos dl. II
146-148.
3  Jacob Campo
Weyerman, De
levensberichten
der Nederlandsche
kunstschilders
(4
dln, Den Haag
1729-1769'.
Weyermans boek
is een bewerking
van het werk van
Houbraken. Hij
voegde hier en
daar iets nieuws
en roddel toe.
4  GAA.NA AT
oo2bon,fol.44,
29 november
1637. Dit betreft
het overlijden van
Matthias' groot-
moeder van moe-
ders zijde, Peter-
gen Stevensdr.
weduwe van Jacob
Petersz. Feer.
5  Idem.
6  J.G. Smit,
Gereformeerde
lidmaten van
Amersfoort 1619-
1672 (Eemlandse
Klappers dl. 1,
Bussum 1975) 53.
7  GAA, NA AT
oo7aoo3,3maart
1653. In deze akte
worden Pieter en
Joost Bijl broeders
genoemd en erf-
genamen van hun
overleden groot-
moeder Joanna
van Dolre.
8  GAA, Archief
Stadsbestuur
inv.nrs 961-962.
De briefis ernstig
door vocht aange-
tast. In het
genoemde jaar
werden 26083
stukken ter keu-
ring bij de Looihal
aangeboden.
9  GAA, Ordon-
nantie op de Loy-
Hal der Bomba-
zijden binnen
Amersfoort, juni
1649. Zie ook
Z.W. Sneller, 'De
opkomst der
Nederlandsche
katoenindustrie',
Bijdragen van de
Nederlandsche
Geschiedenis en
Oudheidkunde
(1926) 237-274 en
(1927) 101-113.
10  GAA, Stads-
gerecht inv. nr.
407-23,19
november 1645-
Hier schijnt de
vriendschap tus-
sen Jacob van
Campen en
Withoos sr. te
zijn ontstaan
(Houbraken).
11  De herberg
wordt niet ge-
noemd in de
de
registers van
belasting op het
Huisgeld. In 1642
werd de herber-
gier krankzinnig
verklaard; aanne-
melijk is dat
Withoos zijn
opvolger was.
Zie hierover
Reynders, Aan-
tekeningen uit de
gerechtelijke
archieven, dl 1, z4
mei 1642.
12  gaa, Archief
Stadsbestuur
inv.nrs.1464-
1465, registers
van het Huisgeld
1650-1654.
13  W.F.N, van
Rootselaar, 'Het
naamboek van het
St. Lucasgilde te
Amersfoort',
ArchiefNeder-
landsche Kunstge-
schiedenis
6 (
1887) 296-31C
-ocr page 112-
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
Huis ten Bosch geheel te wijden aan het
leven en de heldendaden van de prins.
Jacob van Campen ontving van diens wedu-
we, Amalia van Solms, de opdracht om
daarvoor een ontwerp te maken. Voor de
uitvoering ervan werden Nederlandse en
Vlaamse schilders aangetrokken. Hou-
braken schrijft dat de uit Hoorn afkomstige
Hendrik Craauw,14 een reisgenoot van
Withoos naar Rome, grisailles heeft
geschilderd in de koepel van de Oranjezaal.
Het is dus zeker niet ondenkbaar dat Van
Campen ook Withoos bij deze belangrijke
opdracht heeft ingeschakeld.
De reis naar Italië
Volgens Houbraken vertrok Matthias in
''648 naar Rome, in gezelschap van Otto
Marseus van Schrieck, Hendrik Craauw en
enkele andere niet met name genoemde
kunstenaars. Waarschijnlijk is dat jaartal
niet juist, de reizigers blijken deels pas in
^51 te Rome te wonen en worden in dat
jaarvermeid in de parochiale archieven. Zij
zullen dus eerst in 1650 op reis zijn gegaan.
De drie andere reizigers waren Paulus Bor
Jrv Lodewijck van Velsen en waarschijnlijk
Joannes Ruytenbeeckof Ruytenberch. In
°ome is Ruytenberch overleden op
22 augustus 1651, ongehuwd en ongeveer
2§ jaar oud. Hij werd in het dodenboek van
de parochie Santa Maria del Popoio
omschreven als Joannes Ruytumberde
AmerfortdeHollandia.15
Eén der genoemde reizigers, Otto Mar-
seus van Schrieck afkomstig uit Nijmegen,
werd eerst in 1652 in het parochiearchief
vermeld16 en Hendrik Graauw komt niet in
de registers voor.
Na hun aankomst te Rome hebben Bor,
Van Velsen en Withoos zich gevestigd in de
Via del Babuino. Daar woonden nog drie
andere schilders van ongeveer dezelfde
leeftijd.17 Zij maakten deel uit van de uit-
gebreide gemeenschap van Hollandse en
Vlaamse schilders en beeldhouwers die, na
hun opleiding in het vaderland, hun vakbe-
kwaamheid wilden uitbreiden met het
bestuderen van de Italiaanse kunst.
Van Withoos en Marseus van Schrieck is
bekend dat zij zich hebben aangesloten bij
de beroemde en beruchte schildersvereni-
gingde Bentvueghels.Van Paulus Boren
Van Velsen is dat niet zeker. Het is echter
onwaarschijnlijk dat zij dat niet gedaan zou-
den hebben. Paulus Bor's oom en naamge-
noot behoorde in 1623 tot de oprichters van
de schildersbent. Een probleem is dat van
een aantal schilders wel de bentnaam
bekend is maar niet hun werkelijke naam.18
Van Hendrik Craauw weten wij dat hij verle-
gen van aard was en hij zal zich waarschijn-
lijk niet bij deze luidruchtige groep landge-
noten hebben aangesloten.
De inwijding tot lid van de schildersbent
nam enkele dagen in beslag, waarbij de
wijngod Bacchus de hoofdrol speelde.
Tijdens dit ceremonieel ontvingen de nieu-
we leden hun toenaam, die veelal betrek-
king had op hun naam, aard of werkwijze.
Zo had Van Schriecks bijnaam 'Snuffelaar'
betrekking op zijn gewoonte om overal te
speuren naar insecten, kleine reptielen en
diertjes.19 Matthias werd 'Calzetta Bianca'
genoemd, de vertaling van zijn familie-
naam.
Na een eerste kennismaking met het
bruisende leven in Rome zijn de nieuwelin-
gen aan het werk gegaan. Volgens
Houbraken heeft Hendrik Graauw veel
getekend en geschilderd. Bor en Van Velsen
zijn aan zijn aandacht ontsnapt, zodat wij
geen enkel bericht hebben over hun activi-
14  Houbraken II
149-150.
15  G.J. Hooge-
werff, Nederland-
sche kunstenaars
te Rome 1600-
1725. Uittreksels uit
de parochiale
archieven
(Den
Haag 1942) 74.
16  Idem, 127.
17  Idem, 39-41.
Zij werden inge-
schreven als
Ludovico Vels
- olandese pittore
-anni23,Mathia
Vittoso-olande-
se pittore - anni
26 en Paolo Bur
- pittore - anni 25.
18  G.J.
Hoogewerff, De
Bentvueghels
(Den Haag 1952)
139 en 146-147.
19  Idem, 101 en
volgende.
111
-ocr page 113-
M.W. HEIJENCA-KLOMP
Withoos' reisgenoten
Bor en Van Velsen
Paulus Borjr. stamde uiteen aanzienlijke,
gefortuneerde en rooms-katholieke familie.
Hij werd omstreeks 1625 geboren als oudste
zoon van Anthonis Bor, de oudere broer van
de schilder Paulus Bor, en Jacobgen Corne-
lisdr. Hij kreeg nog een broer, Cornelis, en
twee zusters, Aleyda en Jacomina.
Over Paulus'jeugd is niets bekend.
Waarschijnlijk heeft hij zijn schoolopleiding
ontvangen op de Latijnse school of van een
particuliere leraar. Schilderlessen kreeg hij
stellig van zijn gelijknamige oom of van
Jacob van Campen.
Met Withoos en Van Velsen trok hij naar
Rome waar zij in 1651 korte tijd op hetzelfde
teiten aldaar. Withoos en Van Schrieck heb-
ben echter met succes te Rome gewerkt.
Zij ontwikkelden een geheel nieuw genre
in de natuuruitbeeldingdoor het schilderen
van bosstillevens met wilde planten en ver-
schillende kleine diertjes en insecten.
Houbraken schrijft dat Withoos in de gunst
raakte bij de kardinaal Leopoldo de Medici
en voor hem het meeste geschilderd heeft.
In Withoos' schilderijen komen, naast de
bossages ook klassieke elementen voor die
verwijzen naar zijn verblijf in Italië; ruïnes,
beelden en tuinvazen zijn kenmerkend voor
zijn schilderijen.
1 Matthias Withoos, Gezicht op Rome 64,5 x 52,5 cm. Gesigneerd: Mathias
met de Sint-Pieter. Olieverf op doek, Withoos. Museum Flehite, Amersfoort.
-ocr page 114-
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
adres woonden. In datzelfde jaar verhuisde
Bor naar een ruimer onderkomen in de Via
Ripetti. Hij woonde daar samen met de
oudere en verder onbekende schilder
Cerardo Lelii. In het jaar daarop voegde Jan
Raven zich bij hen. Met Pasen 1653 woonde
Bor in ieder geval nog op dat adres.20
Withoos en Van Velsen hadden de terugreis
toen al ondernomen. In 1655 is Bor weer in
Amersfoort want dan rondt hij zijn schil-
dersopleidingaf en wordt hij lid van het
Sint-Lucasgilde.
Spoedig na zijn terugkeer uit Italië moet
hij in het huwelijk zijn getreden met
Lucretia van Rijn. Om, mogelijk naast de
schilderkunst, een zekere bron van inkom-
sten te hebben, kocht Bor met zijn vrouw
op2Junii655een brouwerij op de hoek van
de Lieve Vrouwestraat en het Lieve Vrouwe-
kerkhof. Vooreen bedrag van 5.000 gulden
werden zij de eigenaars van een huis, hof en
de brouwerij met de complete inventaris.
Verkopers waren de erven van Aelbert
Rijcksz. en Margaretha van Westrenen.21
Waarschijnlijk op 5 augustus 1657 werd
nog een huis in de Lieve Vrouwestraat aan-
gekocht dat overigens niet grensde aan de
brouwerij. Verkoper was Cornelis Loogen
van Ruytenbeeck.22
Tussen 5 augustus en 9 november 1659
overleed Paulus Bor.23 Zijn vrouw bleef ach-
ter met twee kinderen, een zoon Peteren
een dochter Jacoba, die later met de medi-
cus Albertus van Aken zou huwen. Hun eer-
ste kind was vroegtijdig overleden.24
Het is onbekend of Bor naast zijn werk als
brouwer bleef schilderen. Er is geen enkel
werk van zijn hand bekend. In de kunsthis-
torische literatuur komt zijn naam nergens
voor.
Blijft Bor als schilder een wat schimmige
figuur, uit diverse archiefstukken krijgen
wel een iets duidelijker beeld van de wel-
stand van zijn familie die ook al bleek uit de
hierboven reeds genoemde aankopen.
Kort na het huwelijk van Paulus maakte
diens vader met zijn tweede echtgenote
Maria van de Wall, waarmee hij in 1647
gehuwd was, een testament. Paulus zou te
zijner tijd de Cerstcamp erven. Dit was een
stuk land van vier morgen en gelegen in de
Doornse Steegh. Het was leenhorig aan de
abdis van Elten. Daarnaast werd hem toe-
bedeeld een stuk van tien morgen gelegen
in de Duyst. Een deel van deze erfenis
moest gedeeld worden met zijn broer en
zusters. De dochter uit het tweede huwe-
lijk, Maria, erfde geen landerijen maar wel
de gehele inboedel waaronder zeventig zil-
veren lepels, de grootste zilveren beker, het
mooiste linnengoed en een bedrag van
7.000 Carolusguldens.25
Op 5 juli 1658 lietjannitgen Cornelisdr.,
de laatst levende zuster van de moeder van
Paulus haar testament opmaken. Haar vier
neven en nichten werden haar erfgenamen.
Paulus kreeg een 'heerlijckgoet'gelegen in
Santvoort onder Baarn. Verder bevatte de
erfenis verschillende andere landerijen, een
huis in de Langestraat waar"t blauw laec-
ken uythangt' en een huis in de Muur-
huizen.26
Op dezelfde datum besloten de kinderen
Bor tot een 'maeckgescheydt'. Alle kapita-
len, rentebrieven en landerijen die ieder van
hen inmiddels geërfd had van hun grootou-
ders Cornelis Jacobsz. en Sophia Ruych,
hun moeder Jacobgen Cornelisdr., hun
tante Deliaentgen Cornelisdr. en wat zij
zouden verkrijgen na de dood van hun
tante Jannitgen Cornelisdr. zouden samen-
gevoegd worden en daarna in vier gelijke
porties verdeeld.27
In 1689 werd Paulus'zoon Peter nog een
20  Hoogewerff,
Nederlandsche
kunstenaars,
39-41.
21  GAA.NA AT
onbooi, 2 juni
1655.
22  GAA.NA AT
onaooi, 11 mei
1658.
23  Deze data zijn
gebaseerd op het
volgende. Op
5 augustus sloot
het echtpaar Bor
de Weeskamer uit
van hun nalaten-
schap. Deze akte
passeerde bij
notaris Dirck
Mattheus. Hij is
verder niet be-
kend in Amers-
foort en protocol-
len zijn van hem
niet bewaard ge-
bleven. Aan deze
akte werd echter
gerefereerd door
de vader van Bor
in een akte van
9 november 1659
(gaa, Register
van de weesakten
1659 nr.i).
24  Gegevens ont-
leend aan een niet
gepubliceerde
genealogie van de
familie Bor door
M.J.Bokte
Utrecht.
25  GAA.NA AT
onaooi,22mei
1655.
26  GAA.NA AT
onaooi, 5 juli
1658.
"3
-ocr page 115-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
keer in een akte genoemd. Hij trad daarin
op als zoon en erfgenaam van zijn overle-
den moeder Lucretia van Rijn, die na de
dood van Paulus hertrouwd was met Frans
van Dompselaer. Hij machtigde zijn zwager
Albertus van Rijn van hun 'behoudvader'
Van Dompselaer bepaalde, overigens niet
bij name genoemde, goederen te eisen en
te vorderen.
Evenals Paulus Bor stamde Lodewijckvan
Velsen uiteen aanzienlijke rooms-katholie-
ke Amersfoortse familie. Hij werd ca. 1628
geboren als zoon van Nicolaas Simonsz. van
Velsen en Elisabeth van Lommetsum. Zijn
vader was bierbrouwer en eigenaar van
brouwerij Het Anker aan de Langegracht. In
1640 verwierf hij ook de daar in de directe
omgeving gelegen brouwerij HetSwaen-
halsje.29 Lodewijck had twee broers,
Simon3° en Frans, en een zuster genaamd
Emmerentia.
Ook hij zal onderwijs genoten hebben
aan de Latijnse school of van een rooms-
katholiekeonderwijzer. Over zijn opleiding
tot schilder is niets bekend. Er zijn slechts
twee schilderijen van bekend, beide jacht-
stillevens.31
Het jachtstilleven ontwikkelde zich rond
1650 binnen of rond de schilderfamilie
d'Hondecoeter te Utrecht. Cijsbert
d'Hondecoeter (1604-1653), werkzaam te
Utrecht vanaf 1632, schilderde watervogels
en pluimvee. Hij was de vader van de
beroemde vogelschilder Melchior
d'Hondecoeter en de schoonvader van Jan
Baptist Weenix (1621-1660), leerling van
Abraham Bloemaert. In dit milieu moet het
jachtstilleven zich ontwikkeld hebben.
Mogelijk was Lodewijck een leerling van
Cijbert d'Hondecoeter.
Met Withoos en Bor trok hij naar Rome
Resolutieboek
1663-1668, no-
vember 1666 en
Van Bemmel,
Beschryving der
stad Amersfoort
(Utrecht 1760) 1
176.
31  In 1979 bood
kunsthandel
Borzoin's-Her-
togenbosch een
jachtstilleven van
hem aan. Het was
afkomstig uit de
collectie van L.J.
Fick te Den Haag.
In 1817 werd een
dergelijke voor-
stelling geveild in
Breda, RKD.afd.
excerpten.
32  Hoogewerff,
Nederlandsche
kunstenaars,^.
33  B. Haak,
Hollandse schil-
ders in de Gouden
Eeuw
([Amster-
dam] 1984) 498.
34  Met dank aan
Kortegracht. Hij
was gehuwd met
Haesgen Rijcx.
Hun zoon was de
Amersfoortse
notaris Rijck van
Velsen. GAA, na
at onaooi,
24 mei 1652.
30 Simon promo-
veerde in 1647 te
Utrecht in beide
rechten. Later
werd hij jezuïet.
In 1666 werd hem
de toegang tot de
stad ontzegd maar
een jaar later werd
hij als 'Burgers-
soon' alsnog toe-
gelaten. Hij werd
toen pastoor van
de rooms-katho-
lieke schuilkerk
aan 't Zand (de
latere Sint Fran-
ciscus Xaverius).
Hij overleed in
1672. Met dank
aan M.J.Bok (pro-
motie). GAA,
27  Idem.
28  GAA, NA AT
0133003,
22 december 1689.
29  GAA, Stads-
gerecht436-i6,
11 maart 1628 en
24 maart 1630.
Zie ook L van
Hoorn-Koster,
'Wat er verdween
en wat er voor in
de plaats kwam.
Veranderingen in
het stadsbeeld
tussen Lange-
gracht en Lieve
Vrouwestraat',
Flehite 20 (1989)
11-12. Er was nog
een derde brou-
werij in het bezit
van de familie
Van Velsen. Een
broer van Nico-
laas, Evert
Simonsz. van
Velsen was eige-
naar van de brou-
werij De Drie
Ringen aan de
en werd daar in 1651 in het parochieregister
ingeschreven.32 Over zijn studie aldaar is
verder niets bekend. Misschien heeft hij
kennisgemaakt met Willem van Aelst, die
van 1649 tot 1656 onder andere in Rome
verbleef, en (jacht)stillevens schilderde.33
Waarschijnlijk reisde hij in 1652 met
Withoos terug naar Amersfoort want in het
najaar van dat jaar werd hij geïnstalleerd als
lid van het Sint-Lucasgilde.
Ruim een jaar later trad hij in Utrecht in
het huwelijk met Eva van de Ruyt. Het
huwelijk heeft slechts acht jaar geduurd.
Op 22 december 1662 blijkt Lodewijck, die
-ocr page 116-
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
toen woonde in de Croenesteegte Utrecht,
te zijn overleden. Zijn weduwe bleef achter
met een aantal 'onmundige' kinderen. Op 9
januari 1663 werd hij als 'constrijck' schilder
onder langdurig gebeier van de Domklok
door zestien dragers begraven in de
Catharijnekerk.34 In verschillende stukken
die betrekking hebben op de familie van
Lodewijck is verder geen sprake van zijn
weduwe en kinderen. Zijn ouders waren in
1680 overleden en de brouwerijen werden
door de erven verkocht.35
Op een gegeven moment leefden er
waarschijnlijk twee Lodewijcken van Velsen
in Amersfoort. De schilder tekende met
Lodewicken schreef zijn naam beheersten
nauwkeurig; de ander met Lodewijck en
een zwierige handtekening. Hij was onder
meer deken van de Calanderbroederschap
(kalanderen is het glanzend maken van stof-
fen). Op 14februari 1657 ging hij in gezel-
schap van Matthias Withoos naar het huis
Randenbroek. Zij traden daar op als getui-
gen toen notaris Dirck van Romare een
akte passeerde waarin de huishoudster van
Jacob van Campen, de 'bejaerde dochter'
Reyntge Thomas, een bedrag vermaakte
aan haar nichtje Agnitgen Willemsdr.
Marchand.36
Withoos' terugkeer in
Amersfoort en huwelijk
Over Withoos' terugkeer naar Nederland,
mogelijk in gezelschap van Lodewijck van
Velsen, is alleen bekend dat hij waarschijn-
MJ. Bok voor
deze informatie.
35  GAA.NA AT
oioaoo2,8juni
1680.
36  GAA.NA AT
onaooi,8 juli
1657, NA AT
oo9aooi,t2juli
1649 en NA AT
onaooi, 14 febru-
ari 1657.
2 Matthias 'Withoos, Gezicht op Lyon. Withoos heeft bij dit stadsgezicht gebruik
gemaakt van een prent van Joris Hoefnagel
(1542-1600) die werd opgenomen in
Civitates orbis terrarum (Keulen 1572-
1617) door G. Braun en F. Hogenberg.
Olieverf op doek, 100 x 172 cm.
Gesigneerd: M. Withoos 1660. Sint-
Pieters- en Bloklandsgasthuis,
Amersfoort.
115
-ocr page 117-
loop van datzelfde jaar trad hij in het huwe-
lijk met Wendelina van Hoorn. De juiste
datum is niet bekend. Zij was een der doch-
ters van Jacob Pietersz. van Hoorn en
AdrianaWillemsdr. Het huwelijk werd
waarschijnlijk in het najaar van 1653 geslo-
ten en niet zoals in de literatuur altijd her-
haald wordt, in het jaan648. Ook de
geboorte van de zoon Johannes in 1649
berust op een misverstand in een publicatie
van W.F.N, van Rootselaar.3
In een schenkingsakte van 17 december
1653 wordt Matthias man en voogd
genoemd van zijn huisvrouw Wendelina
van Hoorn. Het echtpaar ontving als'huwe-
lijksgoed'van haar vader een drie/vierde
part van een stuk land buiten de
Triesjespoort (Sint-Andriespoort), gelegen
achter de hofstede van Willem Bosch. Deze
huwelijksgift was afkomstig uit de nalaten-
schap van Wendelina's moeder. De schen-
kingsakte werd mede ondertekend door
Jacob van Campen als 'amice'.39
Jacob Pietersz. Van Hoorn huwde op
2 augustus 1617 met AdrianaWillemsdr. Van
Hoorns beroep was tinnegieter en zijdela-
ken koper.40 Het echtpaar woonde waar-
schijnlijk in de Langestraat en kreeg negen
kinderen, drie zonen en zes dochters.41 Van
Hoorn en zijn vrouw lieten op 24 november
1643 bij notaris Johan van Ingen een testa-
ment opmaken waarin de kinderen allen bij
name genoemd werden. Tot de goederen
die in het testament vermeld werden
behoorde onder andere de inventaris van
de 'Winckel' waarin waarschijnlijk de
producten van de tinnegieterij verkocht
werden. Verder werden bedragen in geld
genoemd die aan de minder- en meerder-
jarige kinderen uitgekeerd dienden te wor-
den, respectievelijk vijf- en driehonderd
Carolus guldens. De aanleiding van het
37  J. van der
Leeuw, Gesticht
'Armen de Poth'
(Amersfoort
1898) p.87.
38  Zie noot 13.
39  GAA,NA AT
002b012.
40  In het doop-
boek wordt Van
Hoorn aangeduid
als tinnegieter
maar volgens akte
GAA.NA AT
0073001, 6 sep-
tember 1643 was
hij ookzijdela-
kenkoper.
41  In Smit, Gere-
formeerde lidma-
ten
worden de
volgende kinde-
ren van het echt-
paar Van Hoorn
vermeld:
zonder naam
gedoopt 21 juli
1618
Cathalina
gedoopt 16 juni
1620, huwde
Abraham Stormer
Aeltgen of
Aleyda
gedoopt 6 augus-
tus 1622, huwde
Peter van Zijll
Petronella
gedoopt 19 augus-
tus 1624, huwde
Jacob van
Noorwegen of
Noortwegen
Evert
gedoopt 10 sep-
tember 1626, niet
meer genoemd na
Thomas van Veenendaell, Portret van
een heer, waarschijnlijk Willem van
Hoorn. Olieverf op doek, 89 x 72 cm.
Gesigneerd. Particuliere collectie. Foto
rkd, Den Haag.
Van Hoorn was een zwager van Matthias
Withoos. Linksboven zijn wapen: zes rode
Franse lelies op een blauw veld, in het mid-
den een zilveren hoorn aan een rood lint.
Van Hoorn was 'eerste clerc ter secretari'.
Op deze werkzaamheden wijzen de geze-
gelde documenten en het opengeslagen
boek, waarschijnlijk een resolutieboek.
Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat
ambtenaren stukken mee naar huis namen
om daaruit te werken. Zie ook noot 43.
lijk via Frankrijk terugkeerde. Hij schilderde
een gezicht op de stad Lyon, dat thans
eigendom is van het Sint-Pieters- en
Bloklandsgasthuis te Amersfoort.
In februari 1653 was Withoos werkzaam
voor het gesticht Armen de Poth met de
restauratie van enkele schilderijen.37 In de
-ocr page 118-
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
laten opmaken van het testament was een
ziekte van de moeder van het gezin. Zij
overleed vóórn maart 1644.
Jacob van Hoorn behoorde tot de gegoe-
de burgers van Amersfoort, gezien de func-
ties die hij bekleedde in het openbaar
bestuur. In 1628 werd hij benoemd tot lid
van de raad en na enkele jaren tot schepen
en weesmeester. In 1634 werd n'j gekozen
tot regent van de Onze-Lieve-Vrouwen-
kapel en in 1638 volgde zijn benoeming tot
regent van Armen de Poth.42
Na het overlijden van Jacob van Hoorn op
1 april 1673 en van zijn zoon Willem, 'eerste
stadsclerc van Amersfoort'vóór 9 april 1677,
passeerden talrijke akten bij notaris Dirck
van Ommeren die alle handelen over de
rechten van het minderjarig kind Henricus
als plaatsvervangend erfgenaam voor zijn
overleden vader Willem van Hoorn.43
Op bovengenoemde datum 9 april 1677
waren de meeste kinderen van Jacob van
Hoorn reeds overleden. Alleen Pieteren
Maria waren nog in leven.
In Amersfoort liet Van Hoorn een viertal
huizen na, twee in de Langestraat, waar-
voor respectievelijk acht en zeven gulden
huisgeld belasting betaald moest worden;
een huis in de Codschalkstraat kostte
slechts dertien stuivers en een huis in de
Mooierstraat een gulden.44 Naast zijn
bezittingen in de stad behoorde tot de nala-
tenschap ook de hoeve Cleyn Emelaer
onder het gerecht van Stoutenburg.45Van
Hoorn was eveneens eigenaar van een stuk
land buiten de Triesjespoort en onder
Hoogland. De nalatenschap moest in zeven
gelijke porties gedeeld worden; merkwaar-
dig is echter dat in de aangetroffen akten
vrijwel uitsluitend sprake is van het kinds-
deel dat toekwam aan de minderjarige zoon
van Willem van Hoorn en van nagelaten
(G AA, Archief
Stadsbestuur inv.
nr.1466). Hij
huwde op 31 janu-
ari 1674 met
Petronella van
Ommeren. Hun
zoon Henricus
werd op 3 novem-
ber 1674 gedoopt.
Uit een notitie
van burgemeester
Henrick van
Schayckinhet
resolutieboek,
d.d. 12 augustus
1678 (Archief
Stadsbestuur
inv.nr.37), bleek
dat een aantal
boeken, charters
en papieren van
het stadsbestuur
uit het water
gevist waren. Ze
waren afkomstig
uit het huis van de
in 1677 overleden
Van Hoorn. Diens
weduwe verklaar-
de dat dit niet het
gevolg was van
kwade trouw
maar dat de stuk-
ken waarschijn-
lijk weggegooid
waren bij het
schoonmaken van
haar huis. Zij
24 november
1643
Catharina
gedoopt 30 sep-
tember 1628, niet
meer genoemd na
1643
Genoemd in het
testament van
1643 (gaa.na
at 0023004):
Willem
zie noot 43.
Pieter
bleef waarschijn-
lijk ongehuwd.
Hij werd kunst-
schilder maar er is
geen werk van
hem bekend
Wendelina
huwde met
Matthias Withoos
Marieke of
Maria
huwde eerst
Hermanus
Verhaar en daarna
Marten van
Dolre, brouwer
42  Van Bemmel,
Beschryving, 1
148.
43  Willem werd
in 1654 eerste
klerk. In deze
functie verdiende
hij in 1673130 gul-
den per jaar
woonde aan de
Kortegracht bij de
Vismarkt (GA A,
NA AT 012b003,
13 augustus 1678).
De stukken zullen
dus in de Korte -
en Langegracht
gedreven hebben.
44  De registers
van de belasting
op het Huisgeld
ontbreken in de
periode kort na
1654 tot ca. 1677.
Daardoor kon niet
nagegaan worden
of Van Hoorn of
zijn schoonzoon
Withoos een
woonhuis aan de
Langegracht in
bezit hadden waar
Withoos na zijn
huwelijk woonde.
45  GAA,NA AT
ovaooi, 3 april
1677.
46  GAA.NA AT
0173001,15 mei
1681; deze over-
dracht vond
plaats bij nadere
deling van de boe-
del en betrof ook
nog andere bezit-
tingen en een som
van 3700 gulden.
schulden. Uiteindelijk erfde de zoon van
Willem van Hoorn het goed Cleyn
Emelaer.4
Uit de nalatenschap van kunstschilder
Pieter van Hoorn en zijn zuster Maria, die
zich tot wederzijds erfgenaam verklaard
117
-ocr page 119-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
hadden op 14 februari 1686,47 ontving
Willems zoon een boomgaard met huisje
buiten de Triesjespoort.4 Eveneens uit de
nalatenschap van Pieteren Maria van Hoorn
ontving dit kind op 11 juni 1695 twee eiken-
bossen met een kamp bouwland aan de
Slaagseweg, genaamd Zwaluwendonck.49
Jacob van Hoorn liet een groot aantal
kleinkinderen na, waaronder zes kinderen
van Matthias Withoos. Gezien het rijke erf-
deel dat het kind van Willem van Hoorn
heeft geërfd moeten ook Matthias en zijn
kinderen het nodige geërfd hebben. Helaas
is er geen akte aangetroffen die hierop
betrekking heeft.
Matthias en Wendelina vestigden zich in
een huis aan de Langegracht. In de archie-
ven wordt Withoos niet als huiseigenaar
genoemd. Misschien huurde hij de woning
van zijn gefortuneerde schoonvader.50
Het echtpaar kreeg de volgende kinderen:
adriana             haar doop wordt niet
vermeld maarzij moet
geboren zijn in
1653/54-
pieter                 waarschijnlijk gedoopt
in 1654/55. Ook zijn
doop wordt niet
genoemd.
johannes         gedoopt 28 maart 1656.
alida                 waarschijnlijk gedoopt
im66o. Zij was in 1701
een 'bejaarde dochter'
en 41 jaar oud.
geertruyt gedoopt 12 maart 1661.
maria                gedoopt 8 mei 1663.
francoys         gedoopt 16 juni 1665.
jacobus             gedoopt 16 april 1667.
Zij naam wordt later niet
meer genoemd, waar-
schijnlijk is hij jong
overleden te Hoorn.51
Pieter, Johannes, Alida, Maria en Francoys
hebben zich ook bekwaamd in de teken- en
schilderkunst. De een met wat meer succes
dan de ander, maar het talent van hun vader
heeft dit vijftal geërfd. Zij zijn als leerling
door hun vader opgeleid en hebben ieder,
op eigen wijze, zijn voorbeeld gevolgd.
Taxatie van de Arundel
kunstcollectie
In januari 1655 beleefden Paulus Bor, Jacob
van Campen en Matthias Withoos een dag
die slechts zelden voorkomt in het leven
van een schilder. Zij ontvingen van het
gerecht van de stad de opdracht om de
nalatenschap aan kunst te taxeren die zich
bevond in de woning van de overleden
weduwe van Thomas Howard, graaf van
Arundel.
De gravin van Arundel had zich om-
streeks 1649 met een klein deel van haar
enorme kunstverzameling in Amersfoort
gevestigd. In 1654 was zij in Amsterdam
overleden en ten gevolge van onenigheid
onder de erfgenamen was er op hun ver-
zoek beslag gelegd op de kunstvoorwerpen.
Deze verzameling was van een uitzonderlij-
ke kwaliteit en vergelijkbaar met die van de
Europese vorstenhuizen. Hiertoe behoor-
den onder andere vijftien werken van Hans
Holbein, zeven schilderijen van Breughel,
drie werken van Anthonie van Dijck, vijf
stuks van Albrecht Dürer; een altaarstuk
van Rafael met de geschiedenis van Sint-
Joris en nog vijf andere werken van zijn
hand. Vervolgens een Rembrandt, een
Rubens, vier werken van Titiaan en nog
talrijke andere werken.
De drie Amersfoortse schilders moeten
diep onder de indruk zijn geweest bij het
aanschouwen van deze meesterwerken in
47  GAA, NA AT
02iaooi, 14 febru-
ari 1686.
48  GAA, NA AT
02ibooi,6 juni
1694.
49  Idem, 11 juni
1695. Voor
belangstellenden
in deze nalaten-
schap zijn de
akten van de
Amersfoortse
notaris Dirck van
Ommeren (na
at ovaooi) op de
navolgende data
vanbelang: 9 april
r677,27 septem-
ber 1677,
24 november 1678
en 15 mei 1681. Bij
de Amersfoortse
notaris Antoni
Bloeijlanth (na
at 02iaooi): 14
februari 1686,6
juni 1694,6 juni
1695 en 11 juni
1695. Zie ook
GAA, Stads-
gerecht 436-30,
6 juni 1695.
50  Smit,'Lidma-
ten', p.98.
51  J.H.M. Putman
en H.A. Burg-
man-Feenstra,
Doopboeken Ge-
reformeerde Ge-
meente Amers-
foort, dl. iv,
Eemlandse Klap-
pers dl.24,
Hollandse Rading
1992^.627.
52  F.H.C. Weij-
-ocr page 120-
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
hun stad. Het betrof echter slechts een
tiende deel van de collectie, die vanuit
Engeland naar het vasteland was overge-
bracht. De taxateurs stelden een lijst samen
van 70 schilderijen en schatten deze op een
waarde van tenminste 30.000 gulden.
Na de beslaglegging en taxatie werd de
verzameling overgebracht naarde beheer-
der, de procureur-generaal van het Hof van
Utrecht mr. Everard van Weede heer van
Dijkveld en Rateles.52
Naast dergelijke prestigieuze opdrachten
was Withoos ook bereid in te gaan op een-
voudiger verzoeken. Zo schilderde hij in
1660 in opdracht van de regenten van het
Sint-Pietersgasthuis hun familiewapens op
de lijsten van de regentenborden vanaf
Ï535-53
Withoos werd niet alleen een bekend
schilder, maar ook een man van aanzien in
de stad. Zo werd hij in 1665 benoemd tot lid
van de raad en in 1671 tot schepen. Hij bleef
deze functie uitoefenen tot in hetjaari672.
Vanaf 1668 was hij ook stadsweesmeester.
Daarnaast werd hij in dat jaar benoemd tot
regent van de Onze-Lieve-Vrouwekapel.54
Bij deze benoemingen heeft mogelijk het
aanzien van zijn schoonvader Jacob van
Hoorn een rol gespeeld.
Een nieuw bestaan in
West-Friesland
Het plotselinge vertrek van Withoos met
zijn gezin naar Hoorn in 1672 werd veroor-
zaakt door de opmars van de Franse
troepen van Lodewijk xi v richting
Nederland. Jacob Campo Weyerman
beschreef beeldend de reden van Matthias'
vlucht: "dewijl hij vier dochters had over-
gewonnen op welcke dillikaate Gerechten
de Fransche Sprinkhanen gaarn middag- en
avondmaalen".55
De leerlingschilder Jasper van Wittel ver-
trok met het gezin eveneens naar Hoorn.
Zij vestigden zich in de Proofsteeg, midden
in de stad, een zijstraat van de Kerkstraat.
Aanvankelijk schijnt het gezin nog van plan
te zijn geweest om-na het vertrek van de
Franse troepen - naar Amersfoort terug te
keren. Withoos leverde namelijk zijn kerke-
lijke attestatie bij de gereformeerde
gemeente pas in op 18 september 1675.56
Waarschijnlijk had hij toen reeds voldoende
relaties opgebouwd die hem de zekerheid
gaven dat hij schilderopdrachten zou ont-
vangen en zijn grote gezin kon onderhou-
den. Hoe productief Withoos in Hoorn
geweest is weten wij niet. Wel bleken in 1714
twee grote schilderijen van zijn hand aan-
wezig te zijn in de boedel van Abraham van
der Neer, impostmeester van de stad
Hoorn. Een nadere omschrijving van de
voorstelling werd niet genoteerd.57
Houbraken vermeldt dat Withoos in zijn
beste jaren zijn schilderijen kon verkopen
voor bedragen tussen de drie- en zeshon-
derd gulden. Maar het klimaat van West-
Friesland was niet geschikt voor Withoos;
hij leed uiteindelijk aan jicht of reuma aan
de handen en kon dikwijls maandenlang
niet schilderen door zijn gekromde vingers.
Withoos keerde aanwijsbaar nog een-
maal terug naar Amerfoort. Op 27 april 1677
compareerde hij bij notaris Dirckvan Om-
meren, voor hemzelf en zijn kinderen. Zijn
vrouw was reeds overleden, evenals zijn
schoonvader. De reden van zijn komst naar
Amersfoort was de verdeling van een deel
van de helft van de opbrengst van het erf
Cleyn Emelaeronder Stoutenburg, dat
behoorde tot de nalatenschap van zijn
schoonvader. Withoos ontving een bedrag
tens, De Arundel-
Collectie. Com-
mencement de la
fin Amersfoort
1655 (Utrecht
1971) 28-31.
53  GAA, Archief
Sint-Pietersgast-
huis, rekening
1660. De hier ver-
melde lijsten zijn
verloren gegaan.
Zie ook J. van der
Leeuw, De gecom-
bineerde St.
Pieters- en Blok-
lands Gasthuizen
te Amersfoort
(Amersfoort
1894) 6.
54  Van Bemmel,
Beschryving 11
656 enGAA,
Resolutieboek
nr.35,21 augustus
1671.
55  Weyerman II
240 en volgende.
56  Vriendelijke
mededeling van
de heer H. Saal-
tink te Hoorn in
1983.
57  Y. Prins, 'Een
familie van kun-
stenaars en belas-
tingpachters',
Jaarboek Centraal
Bureau voor
Genealogie
54
(2000), 244.
119
-ocr page 121-
M.W. HEIJENCA-KLOMP
van 287 gulden. Het verdelen van deze nala-
tenschap sleepte zich nog jaren voort.58Het
schijnt dat Withoos en zijn kinderen ook
een huis in de Langestraat in Amersfoort
geërfd hebben, waarvoor Withoos op 31
augustus 1678 bij een niet bij name
genoemde notaris (in Amersfoort of
Hoorn) compareerde. Naast dit huis erfde
hij ook een perceel land in de vrijheid van
de stad ter waarde van 800 gulden.59
Vermoedelijk is hij wel vaker naar
Amersfoort gereisd voorde afhandeling
van bovengenoemde nalatenschap en ook
voor het huwelijk van zijn zoon Pieter, maar
daar zijn geen precieze gegevens van voor-
handen.
Withoos overleed te Hoorn in 1703.
Het oeuvre van
Matthias Withoos
Het in Italië samen met Van Schrieck ont-
wikkelde bosstilleven met bloemen en
kleine dieren bleef in zijn verdere leven een
belangrijke rol spelen op zijn schilderijen.
Het was een geheel nieuwe uitbeelding van
de natuuren het werd ook in Nederland
een geliefd onderwerp.60 Kenmerkend op
deze schilderijen is de distelplant, die
Withoos schilderde met een metaalachtige
glans.
De andere onderwerpen in zijn oeuvre
waren Italiaanse landschappen, gestoffeerd
met vervallen resten uit de oudheid, water-
landschappen met kleine waterdieren en
vogels, berglandschappen met snelstromen-
de beken en ucw/tos-stillevens, die volledig
afwijken van de verstilde composities uit de
eerste helft van de 17de eeuw. Deze voor-
stellingen werden doorgaans geschilderd in
een interieur, maar Withoos plaatste zijn
vanitas voorstellingen in een halfduister
landsschap onder vochtige bomen, met
schedels van dode dieren op het mos bij een
ruïne, een blazende zwarte kat, een omge-
vallen lantaarn, gebeeldhouwde urnen, ver-
gane boeken, een borstbeeld van een
filosoof uit de Italiaanse oudheid. Het resul-
taat was een lugubere voorstelling die, even-
als de voorstellingen in een interieur, de
boodschap overbracht, dat alles in het leven
sterfelijk is en zal vergaan.
Hij signeerde zijn werk meestal als M.
Withoos, soms aangevuld met een jaartal. Er
is echter ook een aantal ongesigneerde
schilderijen in omloop die wel aan Withoos
worden toegeschreven. Het is niet uitgeslo-
ten dat dit werken zijn waaraan zijn kinde-
ren en leerlingen hebben meegewerkt.
Een geheel ander onderwerp in Withoos'
oeuvre betreft zijn gezichten op de stad
Amersfoort, vanuit het noordwesten. Er zijn
een doek van 95 x 140 cm en een kleiner
paneel van 64 x 108 cm. die als voorstudies
beschouwd kunnen worden voor het kolos-
sale doek van 205 x 430 cm. Dit laatste werk
schilderde hij in 1671 voor de stad Amers-
foort. De heren burgemeesters waren onder
de indruk van de'sierelijckegesigten'op het
schilderij van schepen Matthias Withoos. Zij
offreerden hem de som van tweehonderd
zilveren ducatons, behalve de lijst en het
stofferen dat ten laste kwam van de stad. 3
De beide kleinere schilderijen zijn eigen-
dom van Museum Flehite; het grote doek is
thans, als bruikleen van de gemeente, even-
eens in Flehite te bewonderen.
Na zijn vertrek uit Amersfoort naar
Hoorn in 1672, bleef het topografische
gezicht deel uitmaken van zijn werk. Zo
schilderde hij in 1675 een gezicht op de
haven van Hoorn; een tweede werk stelde
de Crashaven in die stad voor.
In 1676 schilderde hij een groot familie-
58  GAA.NA AT
0173001.
59  Ezendam,
'Withoos', 22Z.
60  Stillevens van
Withoos werden
ook aangekocht
door Karel 11 van
Engeland, moge-
lijk tijdens zijn
ballingschap in de
Republiek, A.
Chong en
W. Kloek, Het
Nederlandse
Stilleven
1550-
1720
(Amsterdam/
Zwolle 1999) 89.
61  Withoos werd
voor deze vanitas
voorstellingen
waarschijnlijk
geïnspireerd door
de Nederlandse
schilder Roelant
Savery (1576-
1639)en de
Italiaanse schilder
Salvator Rosa
(1615-1673).
Savery schilderde
kort voor zijn
dood in Utrecht
een vanitas met
een eveneens
lugubere voor-
stelling in een
landschap. Zie
Roelant Savery in
seiner Zeit (1576-
1639)
(Keulen/
Utrecht 1985) 62.
Rosa schilderde
de wildheid van
de natuur en
plaatste op zijn
-ocr page 122-
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
Leerlingen
Naast zijn vijf kinderen heeft Withoos ook
andere leerlingen gehad. De meest beken-
de is Jasper van Wittel, die in Italië een
beroemd schilder werd van stadsgezichten.
Hij komt aan de orde in het volgende artikel
in dit jaarboek.
Een tweede schilder die misschien door
Withoos werd opgeleid is Seger de Vries.
Over het leven van deze kunstenaar is
bijzonder weinig bekend. Toch moet hij
inwoner van Amersfoort zijn geweest want
in 1658 legde hij daar zijn meesterproef af
en werd hij lid van het Sint-Lucasgilde. De
portret van de voorname Hoornse familie
Kayser. Hij plaatste de groep in een lom-
merrijke tuin met een vergezicht in het
midden. De gebroeders Kayser zijn gekleed
in jachtkostuum en op de voorgrond ligt de
jachtbuit uitgestald. De overige familiele-
den plaatste Withoos staand en zittend
tegen de achtergrond van het geboomte. 4
De schilderijen van Withoos zijn thans in
bezit van vele openbare collecties en bij
particulieren, vooral in Europa. Ook in
Nederlandse verzamelingen is zijn werk te
vinden. Op veilingen brengen zij forse
bedragen op.
schilderijen een
aantal objecten
ontleend aan de
klassieke oud-
heid, evenals later
Withoos deed.
Rosa koos hierbij
voor een aardglo-
be maar Withoos
schilderde een
hemelglobe.
62  Schepper
beschrijft in haar
studie 66 schilde-
rijen waaronder
vijf vanitas voor-
stellingen. De op
de omslag van dit
jaarboek afgebeel-
de vanitas werd in
2000 door
Museum Flehite
aangekocht en is
nu het zesde
exemplaar in dit
genre. Aan doch-
ter Maria schreef
Schepper acht
schilderijen toe.
63  gaA, Archief
van het Stads-
bestuur inv.nr.35,
13 en 27 november
1671.
64  E.dejongh,
Portretten van
echt en trouw.
Huwelijk en gezin
in de Hollandse
kunst van de lyde
eeuw
(Zwolle/
Haarlem 1986)
261-264.
65  Met dank aan
W.L. vande
Watering van het
RKD die mij
verblijfplaats onbekend. Foto Kunsthandel
Noortman, Maastricht.
Matthias Withoos, Landschap met
waterval en otter. Olieverf op doek,
82 x 100 cm. Gesigneerd. Huidige
121
-ocr page 123-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
mogelijke relatie tussen Withoos en De
Vries is gelegen in het feit dat beiden bos-
stillevens schilderden met de zo kenmer-
kende distelplant temidden van andere
begroeiingen in de bovenhoek een klein
doorkijkje op een landschap. 5
Voor hij gildelid werd was De Vries getui-
ge bij een incident na afloop van de begra-
fenis van Jacob van Campen op 22 septem-
beri6s7. Bij het huis Randenbroek liep een
zekere Willem Reyersz., bijgenaamd 'son-
der hemt', met een ontbloot mes onder de
aanwezigen en viel een dienstmeisje lastig.
Een dag later werd ten huize van de wijn-
koper Willem Marchand nagepraat over het
voorval. Er ontstond onenigheid onder de
aanwezigen en de zoon van Paulus Bor
kreeg de inhoud van een wijnglas in het
attent maakte op
twee schilderijen
van De Vries die
geveild werden
bij Sotheby's
Londen op 6
december 1989
(lot 157). Op
12 maart 1980 was
ook een stilleven
met distel geveild
Seger de Vries, Bosstilleven met distels.
Olieverf op doek, 71 x 92 cm. Gesigneerd:
Segero de Vries. Veiling Sotheby's Londen
1989. Foto rkd, Den Haag.
-ocr page 124-
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
gezicht gegooid. Ook hiervan was Seger de
Vries getuige. In 1665 wordt hij genoemd
als leermeester van Peter Wouters van
Oppoeteren.67 Op een zeker moment is hij
uit Amersfoort vertrokken.68 Waarschijn-
lijk eerst naar Italië en later naar Grieken-
land en Klein Azië. Van deze reizen zijn
geen schriftelijke bewijzen maar wel duide-
lijke aanwijzingen. Zo signeerde hij op een
gegeven moment zijn werk met 'Segero'. In
1749 werd te Amsterdam een 'capitaal
Italiaans gezigt' van hem geveild en in 1788
twee tekeningen van een bergachtig land-
schap met gebouwen. Op zijn andere
Zuideuropese tekeningen wordt hieronder
naderingegaan.
Zijn laatste levensjaren heeft De Vries
mogelijk in Middelburg gesleten want hij
wordt daar in 1679 als 'fijnschilder' lid van
het Sint-Lucasgilde.69 Verdere gegevens
over zijn verblijf aldaar zijn niet bekend
want de archieven uit de periode na 1679
zijn verwoest bij het Duitse bombardement
op Middelburg in mei 1940.70
Ook gegevens over de plaats en datum
van geboorte en overlijden en van een
eventueel huwelijk zijn momenteel niet
voorhanden.
Naast de bekende schilderijen is een aan-
tal, deels zeer grote, tekeningen van hem
bewaard gebleven die zich bevinden in de
Atlas Van der Hem die thans te Wenen
bewaard wordt.71 Ze zijn veelal uitgevoerd
in zwart krijt en penseel in grijze tinten op
zogenaamd atlas papier. Dit was een
papiersoort van groot formaat en een vrij
zware kwaliteit dat eerst in de jaren zestig
van de 17de eeuw verkrijgbaar werd.
De Amsterdamse advocaat Laurens van
der Hem (1621-678)72 bouwde een uitzon-
derlijke verzameling op van topografische
kaarten en tekeningen, portretten, histori-
bij Parke Bernet te
New York (lot 12),
71x91 cm., gesig-
neerd Segero de
Vries. ZieookL.J.
Bol, 'Goede onbe-
kenden': Heden-
daagse herkenning
en waardering
van verscholen,
voorbijgezien en
onderschat talent
(Utrecht 1982)
104.
66  GAA, Stads-
gerecht 407-27.
Zie ook WJ. van
Hoorn, Een hof-
stede genaamd
Randenbroek
(Amersfortia
Reeks dl. 7,
Amersfoort 1991)
40.
67  Oppoeteren
was betrokken bij
een erfenis kwes-
tie. Hij noemde
zich leerling van
De Vries waarbij
hij goede vorde-
ringen maakte.
gaa, Stadsge-
recht 463-2,
5 oktober 1665.
Zie ook L. van
Hoorn-Koster,
'Thomas van
Veenendael een
17de eeuwse
Amersfoortse
schilder', Flehite
21 (1991) 50.
68  J. Stocker legt
in zijn boek Jan
Hackaert. Die
Schweitser
Ansichten
1653-
1656 (Zürich 1981)
16-17 een verband
tussen deze
Nederlandse teke-
naar en Seger de
Vries. Tijdens
Hackaerts reis
door Zwitserland
bevond De Vries
zich echter vrij-
wel zeker in
Amersfoort.
69  F.D.O.
Obreen, Archief
voor Nederland-
sche Kunstgeschie-
denis
(Rotterdam
1884-1887) VI 217.
70  Met dank aan
L.Hollestellevan
het Zeeuws
Archief te
Middelburg die
vergeefs naar
nadere gegevens
over De Vries
zocht.
71  Na de dood
van Van der Hem
kwam zijn Atlas
in bezit van zijn
dochters. Na hun
dood werd deze
geveild en aange-
kocht door Euge-
nius van Savoye.
Diens weduwe
verkocht de Atlas
aan keizer Karel VI
van Oostenrijk.
Daarna werd de
Atlas onderge-
bracht in de
Nationalbiblio-
thek in Wenen.
72 J.E. Huisken
en F. Lammertse
(red.), Een wereld-
reiziger op papier.
De atlas van
Laurens van der
Hem (1621-16J8)
(Amsterdam
1992) en E. de
Groot, De Atlas
Blaeu-Van der
Hem. De verza-
melde wereld van
een ijde-eeuwse
liefhebher
(Houten 2001).
P. van der Krogt
en E. de Groot
publiceren een
beschrijvende
catalogus van de
inhoud van de
tientallen nog
bestaande delen
van de Atlas: The
Atlas Blaeu-Van
der Hem of the
Austrian National
library,
4dln.
verschenen ('t
Goy 1996-2004).
Met dank aan J.A.
Heijbroek van het
Rijksprentenka-
binet te Amster-
dam.
sche gebeurtenissen, exotische dieren, boe-
ken en papierkunst betreffende de gehele
bekende wereld, met name Azië. Hij gaf
veel kunstenaars opdrachten om zijn verza-
123
-ocr page 125-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
melingen aan te vullen. Seger de Vries was
één van hen. Hoe dit contact tot stand is
gekomen is overigens niet bekend.
In de Atlas bevinden zich slechts twee
kleinere tekeningen uit het gebied van de
Republiek en directe omgeving.73 Van der
Hem kon voor dergelijke tekeningen een
beroep doen op tal van kunstenaars die net
iets getalenteerder waren dan De Vries.
Voor speciale opdrachten kwam hij echter
wel weer in beeld. Zo zijn er vier Russische
tekeningen van zijn hand.74 Het zijn waar-
schijnlijk kopieën naar afbeeldingen van
andere kunstenaars. Opvallend op deze
tekeningen is echter de voorgrond. Deze
bestaat uit een plantenstilleven van diverse
wilde planten en grassen en ook de distel is
aanwezig. Dit doet denken aan de geschil-
derde stillevens van Withoos en ook van De
Vries zelf. Misschien wilde hij op die manier
toch een eigen accent toevoegen aan het
werk van andere kunstenaars.
Het meest opmerkelijk zijn de grote teke-
ningen die Seger de Vries waarschijnlijk zelf
maakte in Griekenland en Klein Azië.75 Het
is bekend dat Van der Hem bijzonder
gesteld was op dit soort grote formaten.
Ze zijn gemaakt in de periode 1665-1672.
De kinderen van
Matthias Withoos
PIETER WITHOOS, TEKENAAR EN
schilder — Hij werd zeer waarschijnlijk
geboren in 1655 als tweede kind van
Matthias. Na zijn schooljaren werd hij op
het atelier van zijn vader opgeleid tot een
bekwaam schilderen tekenaar.
Pieter zal ongeveer zeventien jaar zijn
geweest toen zijn ouders in 1672 naar
Hoorn vluchtten. Na het vertrek van de
Franse troepen in 1673 en toen Amersfoort
weer een bevrijde stad was, keerde Pieter
terug. In 1677 trad hij op als getuige bij het
passeren van een der vele akten bij notaris
Dirck van Ommeren, die betrekking had-
den op de nalatenschap van zijn grootvader
Van Hoorn. Hij huwde met Maria van
Oldenbarnevelt, dochter van Jacobus van
Oldenbarnevelt en Cornelia van der Leur/6
Zij was een kleindochter van Rijck Aerts
van Oldenbarnevelt, een vooraanstaand
burger van Amersfoort, die vanaf 1649 tot
zijn dood in 1674 lid was van de raad en
schepen.77 Hij was geen familie van Johan
van Oldenbarnevelt.
Op 10 septemben682 lieten Pieteren
Maria een zoon dopen met de naam
Jacobus. Een dochter werd gedoopt op
29 september 1683 met de naam Weyntje,
naar Pieters overleden moeder/8
In 1684 ontving Pieter de opdracht om op
het Amersfoortse stadhuis schilderijen te
reinigen en van een vernislaag te voorzien.
Tevens moesten ze 'vanachteren geverfd
worden'. Met deze opdracht verdiende
Pieter veertien gulden.79
Vóór maart 1686 verhuisde het gezin naar
Utrecht waar zij zich vestigden in de
Nieuwstraat. Zij lieten hier op 26 maart
1686 een dochter dopen met de naam
Jacoba; waarschijnlijk is dit kindje korte tijd
later overleden. In het begraafboek van de
gemeente Utrecht staat vermeld:'10 Juni
1686 Hetkintvan Pieter Withoos'.80
Pieteren zijn jongere zuster Alida kregen
omstreeks deze tijd reeds een zekere
bekendheid door hun prachtige tekeningen
en schilderijen van bloemen, planten, uit-
heemse vruchten, insecten en kleine water-
dieren. Hun goede naam leverde hen bei-
den een uitnodiging op van Agnes Block,
bewoonster van de kort na 1670 gebouwde
buitenplaats Vijverhof te Loenen aan de
73  Gezicht op de
Grebbeberg met
Wageningen, 45 x
66 0111.(15:12) en
Gezicht op het
kasteel van Kleef,
45,5x65 cm.,
gesigneerd
S.D.Vries (30:04).
74  Gezicht op
Torzhok,46 x 65
cm., naar Nicolaes
Witsen (24:18),
Gezicht op Nov-
gotod,45,5X
196,5 cm.(24:39),
Klooster van de
Drie-eenheid te
KlopskbijNovgo-
rod, 42x66 cm.
(24:40) en Het
Snetogorsky
klooster bij Pskov,
45x65 0x1.(24:41)-
75  Gezicht op het
eiland Zakynthos
(Zante), 52x303,5
cm.(34:12), Tem-
pelruïnes op
Delos, 56x123,5
011.(34:50),
Gezicht op het
eiland Mykonos
vanuit zee, 44 x
128,5011.(34:51),
Gezicht op Izmir
(Smyrna), 54,5 x
357,5 011.(34:58),
De ruïnes van het
Sint-Veneranda
klooster in Izmir,
56,5x90 cm.
(34:59) en Land-
schap bij Izmir, 56
x 219,5 cm.
(34:60).
76  GAA.NA AT
-ocr page 126-
ff
6 Pieter Withoos, Een woerd. Aquarel,
13 x 19 cm. Gesigneerd: P:W:fe. Museum
Flehite, Amersfoort.
Vecht, om voor haar te tekenen en te schil-
deren. Zij was een interessante en veelzijdi-
ge vrouw en verzamelaarster van uitheem-
se gewassen, insecten en vogels. Zijzelf
beoefende eveneens de teken- en schilder-
kunst. Agnes Block omringde zich met
belangrijke schilders en tekenaars die van
haar opdracht kregen alles wat zij verzamel-
de en kweekte af te beelden op papier of
perkament.
De exotische planten en bloemen werden
met wisselend succes in de tuinen van
Vijverhof gekweekt en de watervogels hiel-
den zich op in de vijvers. Gezien het resul-
taat op de tekeningen, moeten er rond de
buitenplaats veel vogels geweest zijn.
De kunstenaars die evenals Pieter en
Alida Withoos voor Agnes Block gewerkt
hebben, waren onder andere Herman
Saftleven, die reeds in 1661 een aantal teke-
ningen voor haar vervaardigde, Ferdinand
Bol, Willem de Heer, Pieter Holsteyn en
Otto Marseus van Schrieck. In welke perio-
de Pieter op Vijverhof gewerkt heeft is niet
bekend. Alida verbleef daar in 1687 en waar-
schijnlijk heeft Pieter daar in dezelfde jaren
gewerkt. Vanuit zijn woonplaats Utrecht
was de afstand niet zo groot.
Pieter schilderde op Vijverhof onder
andere een groot aantal vogels en nieuwe,
0133002,27 fe-
bruari 1685.
Verklaring over
de afkomst van
Cornelia de Leur
waarin Pieter ver-
meld wordt als
man en voogd van
Maria van Olden-
barnevelt.
77  Zie noot 54.
78  gaa, alfabe-
tisch gerangschik-
te aantekeningen
van W.F.N, van
125
L
-ocr page 127-
M.W. HEIJENCA-KLOMP
uit verre landen aangevoerde planten, zoals
de nachtschade, de tabaksplant en een
wonderboom uit Amerika en talrijke ande-
re planten. Ook vele vlindersoorten en de
eenden die in de vijvers zwommen werden
door hem getekend of geschilderd.
Agnes Block verzamelde haar waardevol-
le collectie tekeningen in drie 'bloemboe-
ken'en een vogel boek met ca. vijftig afbeel-
dingen, vooral tekeningen van Pieter. In
haar testament uit 1694 bepaalde zij dat
degene van haar erfgenamen die Vijverhof
zou kopen, haar kunstboeken zou krijgen,
zodat deze bij het huis zouden blijven.81 Zij
overleed in 1704 en geen van haar erfgena-
men toonde interesse voor de buitenplaats
en de kunstboeken; deze werden in 1705
verkocht aan Valerius Rover, een bekende
kunstverzamelaar in de omgeving van Den
Haag. Na diens dood verkocht zijn weduwe
het grootste gedeelte van het kunstkabinet
voor40.000 gulden aan landgraaf Willem
VIII van Hessen-Kassel. Enkele kunstboeken
van Agnes Block behoorden waarschijnlijk
Rootselaar, 323 en
325-
79  GAA, Stads-
archief nr.1152,
Bijlagen stadsre-
keningen 1684,
10 maart 1684. Het
betrof hier waar-
schijnlijk schilde-
ringen op paneel.
80  HUA, Klap-
pers op de doop-
en begraafboeken,
17de eeuw.
7 Alida 'Withoos, Vaas met
bloemen. Aquarel op
perkament, 33 x 24 cm.
Gesigneerd: Alida
Withoos. Museum
Flehite, Amersfoort.
-ocr page 128-
■i\J'.
- *
-«p-N %ï
tai
14ft
Alida Withoos, Bloemstilleven. Olieverf
op doek, 89 x 70,2 cm. Gesigneerd.
Huidige verblijfplaats onbekend. Foto
Kunsthandel Alan Jacobs, Londen.
127
-ocr page 129-
M.W. HEIJENCA-KLOMP
bij deze verkoop. Ze zijn echter in het begin
van de 19de eeuw verloren gegaan. Men
neemt aan dat dit heeft plaats gevonden in
1813 toen Jéröme Bonaparte, broer van de
Franse keizer, vanuit Hessen overhaast op
de vlucht sloeg voor de naderende vijand.
Hij heeft toen een grote collectie prenten
en tekeningen meegenomen. Met dit trans-
port is waarschijnlijk iets mis gegaan.
Pieter is later in Amsterdam gaan wonen
waar hij is overleden op 23 april 1692.83 Zijn
weduwe en haar kinderen worden als
mede-erfgenaam genoemd in de akten
betreffende de nalatenschap van Pieters
oom en tante Pieter en Maria van Hoorn. 4
Pieters werken, evenals die van zijn zuster
Alida, worden nog steeds zeer gewaardeerd
en zijn te vinden in vele verzamelingen in
binnen- en buitenland. In de kunsthandel
brengen zij forse bedragen op.
JOHANNES WITHOOS, LAND-
SCHAPSSCHILDER —Johannes was het
derde kind van Matthias Withoos. Hij werd
in Amersfoort gedoopt op 28 maart 1656.
Waarschijnlijk is hij ongehuwd gebleven.
Zijn naam wordt in de Amersfoortse
archieven niet genoemd. De enige bronnen
van zijn levensgeschiedenis zijn Arnold
Houbraken en Jacob Campo Weyerman. 5
Na zijn schildersopleidingop het atelier
van zijn vader in Amersfoort en Hoorn is
ook hij naar Rome vertrokken. Hij heeft
zich daar ontwikkeld tot een bekwaam
landschapsschilder in waterverf. Hij teken-
de en kopieerde Italiaanse landschappen en
lusthoven. Na een periode in Rome gewerkt
te hebben wilde hij met een aantal van zijn
werken naar Nederland terugkeren maar dit
voornemen werd doorkruist door een
onverwacht, onbekend voorval dat 'een
stok in het wiel stak' met het gevolg dat hij
niet naar Nederland reisde maar naar het
hof van de hertog van Saksen-Lauenburg.
Daar schijnt hij enkele jaren geschilderd en
getekend te hebben. Zijn naam als kunste-
naar wordt ook genoemd in een boedelbe-
schrijving uit 1703 van de overleden koop-
man en verzamelaar Paulo van Uchelen
(ca. 1641-1703). Hierin worden genoemd
drie banden met 260 botanische tekenin-
gen op perkament. Tegenwoordig zouden
ze zich bevinden in een Amerikaanse ver-
zameling. Zijn signatuur is onbekend.
In de literatuur wordt het jaar 1685 als zijn
sterfjaar genoemd. In welke plaats hij stierf
is onbekend. In Amersfoort overleed in 1685
wel een Johannes Withoos, zonder verdere
toelichting. 7 Waarschijnlijk was dit niet de
zoon van Matthias maar een naamgenoot.
In Amsterdam overleed een Johannes Wit-
hoos, rond de jaarwisseling van 1687/1688.
Notaris van den Kerkhoven begaf zich op
12 januari 1688, op verzoek van de heer jan
de Jager, naar het adres waar Johannes
Withoos, fijnschilder had gewoond en was
overleden. In de inventaris werden een aan-
tal houten doosjes aangetroffen met
gedroogde diertjes, doosjes met verf en
stukken perkament. Eveneens een boek van
Jan Swammerdam met de titel: Historia
Generalis ofte algemene verhandeling uan
bloedeloose diertjens
(1669) en
Metamorphosis naturalis van Goedaert.
Verder enkele schilderijen, waaronder een
stilleven. Tot sloteen zwarte lakense rok,
twee broeken, een oude 'nagtrock' en wat
prullen van geen waarde. Als deze
Johannes inderdaad de zoon van Matthias is
geweest dan verbleef hij reeds in 1682 te
Amsterdam. Hij legde namelijk op 8 april
van dat jaar een verklaring af overeen strijd
in een herberg bij notaris J. Paerslaken te
Amsterdam. Hij ondertekende zijn verkla-
81  C.C. van der
Graft, Agnes
Block, Vondels
nicht en vriendin
(Utrecht 1943).
82  Idem, p.116 en
volgende.
83  A.W.
Withoos, De
schildersfamüie
Withoos
(typo-
script Eindhoven
z.j.op gaa,
volgnr. 406).
84  GAA, NA AT
0210001,6 juni
1694 en RA 407-
30,6 juni 1695.
85  Houbraken,
148 en Weyer-
man, 242.
86  L.Tongiorgi
Tomasi, An Oak
Springflora...
works of art in the
collection of
Rachel Lamhert
(Upperville 1997)
87-89.
87  J.H.M. Put-
man en H.A.
Burgman-Feen-
stra, Overleden te
Amersfoort tot
1811
(Eemlandse
Klappers dl.28,
Hollandse Rading
1997)-
88  A.Bredius,
Künstler-Inven-
tare. Urkunden,
zur Geschichte der
hollandische
Kunst des 16.-18.
Jahrhunderts,
(Den Haag 1915-
1921) III 873.
-ocr page 130-
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
ring met een mooie handtekening als Jan
Withoos. 9 Na bovengenoemde datum
komt zijn naam in officiële stukken niet
meer voor en ook geen naam van een
■weduwe of nagelaten kinderen.
ALIDA WITHOOS, SCHILDERES VAN
PLANTEN EN BLOEMEN
Zij werd
geboren als vierde kind van het gezin
Withoos. Haar doop wordt echter niet ver-
meld in het register van dopelingen te
Amersfoort. Algemeen wordt aangenomen
dat zij geboren werd in 1660 en aan de hand
van enkele archiefstukken kan dit vermoe-
den bevestigd worden. Zij bleek op 13 april
1681 nog minderjarig te zijn; op 6 juni 1694
wordt zij nog een 'jonge dochter' genoemd,
op 6 juni 1695 blijkt ze een 'bejaarde doch-
ter' te zijn (35 jaar). Ze werd dus waar-
schijnlijk in 1660 geboren tussen 13 april en
6 juni.90
Dan was zij twaalf jaar oud toen haar
ouders met de kinderen naar Hoorn ver-
trokken. Haar schooltijd heeft zij dus in
Amersfoort doorgebracht en daarna heeft
zij zich, onder leiding van haar vader ont-
wikkeld tot een belangrijke schilderes. Zij
werkte in olieverf op doeken met waterverf
op perkament. Zij schilderde, in tegenstel-
ling tot haarvader, haar bloem- en planten-
stillevens met insecten en kleine diertjes
zonder een opvallende achtergrond. Zij
moet vele jaren in Hoorn en omgeving
gewerkt hebben maar daar is weinig over
bekend. Wel worden er stillevens van haar
vermeld in de inventarislijsten van Hoornse
schilderijenverzamelingen.
Een belangrijk gegeven in haar loopbaan
was de uitnodiging die zij - evenals haar
broer Pieter-ontving van Agnes Blockom
op haar buitenplaats Vijverhof planten en
bloemen te tekenen en schilderen.
Gelijktijdig met Alida, in 1687, verbleef
daar ook Maria Sybilla Merian. Deze kun-
stenareswas in 1647 te Frankfurt geboren
en evenals Alida reeds vroeg begonnen met
tekenen en schilderen onder leidingvan
haar stiefvader, Abraham Mignon. Zij
tekende, net als Alida vooral bloemen, vlin-
ders en kleine diertjes.91 Samen met
Merian schilderde Alida op één blad elk een
akelei. Daarnaast kreeg Alida opdracht uit-
heemse planten te schilderen, zoals de
Chinese theestruik, de aloë en een winde
uitCuracao. Een bijzondere opdracht vorm-
de het schilderen van de eerste in
Nederland gekweekte en gerijpte ananas,
op bijna ware grootte.92
Zoals reeds bij Pieter Withoos is beschre-
ven, zijn ook deze tekeningen van Alida,
waarschijnlijk alle verloren gegaan.
Hoelang Alida op Vijverhof heeft gewerkt
is niet bekend maar deze periode, samen
met andere kunstenaars, zal zeker van
invloed geweest zijn op haar verdere ont-
wikkeling. Hierna keerde ze waarschijnlijk
weer terug naar Hoorn.
In de afwikkeling van de nalatenschap van
haar overleden oom en tante, Pieter en
Maria van Hoorn, trad Alida meermalen op
als vertegenwoordigster van haar zusters en
nog in leven zijnde broer Frans en de wedu-
we van Pieter Withoos.93
Op veertigjarige leeftijd, op 8 januari 1701,
trad zij in het huwelijk met de fijnschilder
Andries Cornelisz. van Dalen, afkomstig uit
Amsterdam.94
Na het huwelijk schijnt dit echtpaar zich
in Amsterdam gevestigd te hebben en
waarschijnlijk heeft Alida in deze stad gete-
kend in de beroemde Hortus. In Amster-
dam moet zij ook met de schilder/schrijver
Arnold Houbraken gesproken hebben en
hem informatie gegeven hebben over het
89 Idem.
90  GAA.NA AT
oi/aooi, 13 april
1681, NA AT
onbooi, 6 juni
1694 en Stads-
gerecht 436-30,
6 juni 1695.
91  Houbraken,
11I173 en volgen-
de. Zij huwde op
16 mei 1665 met
Johannes
Andriesz. Graff
uit Neurenberg.
In 1698 vertrok zij
naar Suriname en
tekende daar twee
jaar. Zij kreeg
twee dochters en
overleed te Am-
sterdam in januari
1717.
92  Van der Graft,
Agnes Block, 118.
93  Zie noot 90,6
juni 1694 (samen
met haar zuster
Maria) en 6 juni
1695. In de akte
van 1694 was
sprake van een
huis in de Lange-
straat, vanouds
genaamd De
Sleutels.
94  Zie noot 83.
129
-ocr page 131-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
leven van haar vader en zijn schilderende
kinderen. Houbraken verwerkte deze gege-
vens in zijn CrooteSchouburgh.
Alida overleed te Amsterdam op
5decemberi73o.95
MARIA WITHOOS, SCHILDERES —
Maria werd als het zesde kind geboren en
werd te Amersfoort gedoopt op 8 mei 1663.
Zij schijnt tweemaal te Hoorn gehuwd te
zijn geweest. Haar eerste man wasjohan
Brickelay en haar tweede echtgenoot heet-
te Dirck Knijp. Op 17 mei 1699 werd te
Hoorn een zoon gedoopt met de naam
Matthias.96Tbt zover de schaarse gegevens
die over Maria's leven bekend zijn. Zij is als
kunstenares steeds in de schaduw gebleven
van haar vader, die zijn schilderijen van
dezelfde signatuur voorzag als Maria name-
lijk M. Withoos of M.W.97
Maria schilderde eveneens bosstillevens,
soms in een landschap met bloemen, voor-
al met een tak bloeiende lelies en kleine
diertjes.
Het formaat van Maria's schilderijen is
dikwijls kleiner dan het werk van haar vader.
De in de stad Hoorn bekende 'Withoosjes',
schilderijen van een kleiner formaat met
bloemen, insecten en kleine diertjes, die
aldaar bij de burgerij zeergeliefd waren,
kunnen vooreen deel wel eens van de hand
van Maria zijn, terwijl men deze schilderijen
-doordezelfde signatuur-aan haarvader
toeschrijft.98
Twee schilderijen van Maria werden op
16 juli 1792 te Amsterdam geveild, 'Hofge-
zichten met antique vaassen, Fruit en bloe-
men gestoffeerd, helder gepenseeld, Hoog
30 breed 26 duim'. De koper betaalde ƒ5,10
voor de beide werken.
Op 2 augustus 1828 werd eveneens te
Amsterdam op naam van Maria een schil-
derij geveild van enige bloemen die aan een
lint waren opgehangen. Dit schilderij
bracht twee gulden op.99
Over Maria's latere leven is niets bekend.
Zij is overleden na 1719.
FRANS WITHOOS, TEKENAAR
Francoys Withoos werd te Amersfoort
gedoopt op 16 juni 1665 als zevende kind.
Over Frans is in de archieven niets te vin-
den; de enige bron over zijn leven is even-
eens Houbraken, die zijn informatie waar-
schijnlijk ook ontvangen heeft van zijn zus-
ter Alida.
Frans was evenals de andere kinderen een
leerling van zijn vader. Ook hij tekende
bloemen, planten en kleine diertjes. Hij was
echter van mening dat het resultaat van zijn
tekeningen beneden het niveau van zijn
broers en zusters bleef. Hij koos daarom
vooreen andere toekomst. Waarschijnlijk
werd hij geïmponeerd door de binnenko-
mende- en uitvarende handelsschepen te
Hoorn en hij besloot dienst te nemen bij de
VOC voor de uitzending naar Oost-lndië.
Waarschijnlijk heeft men kort na zijn aan-
komst zijn tekentalent ontdekt en werd hij
al spoedig vrijgesteld van de dagelijkse
werkzaamheden. Hij kwam daarop in dienst
van Johannes Camphuys (1634-1695) die in
1684 benoemd werd tot gouveneur-gene-
raal. Van deze kreeg hij de opdracht om
voor hem allerhande bloemen, kruiden en
insecten te tekenen. Camphuys had grote
belangstelling voor de schitterende tropi-
sche natuuren hij ondersteunde krachtig
het wetenschappelijk onderzoek naar de
tropische gewassen en insecten.
Het is aannemelijk dat Frans ook heeft
getekend voor het beroemde Kruytboeck
van Rumphius dat onder de zorg van
Camphuys tot stand gekomen is.
95  Idem.
96  Idem.
97  Schepper,
'Withoos', p.66
en volgende. Hier
weet zij een
onderscheid te
maken tussen een
aantal schilderijen
van Maria en haar
vader.
98  J. Brosius,
'Aspecten van de
Hoornse schilder-
kunst in de 17de-
eeuw', West-
Frieslands Ouden
Nieuw
(1993) 12-
18.
99  Fiches afde-
ling excerpten
RKD, Den Haag.
100  U.Thieme
en F. Becker,
Algemeines
Lexikon der bil-
dende Künstler
von der Antike bis
zur Gegenwart
(Leipzigi907-
1950) xxxvi 116-
117.
Afkortingen
gaa = Gemeente-
lijke Archiefdienst
Amersfoort. Thans:
Archief Eemland.
NA = Notariële
Archieven.
hua = Het Utrechts
Archief.
RKD = Rijksbureau
voor Kunsthistori-
sche Documentatie»
Den Haag.
-ocr page 132-
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
Frans Withoos is opeen zeker moment            —Met zeer ueel dank aan drs B.G.J. Elias;
weer teruggekeerd naar Hoorn en overleed      hij heeft mijn handgeschreuen teksten op de
daar twee jaar na zijn vader, in 1705.100 Er         computer ueruoerkt en deze waar nodig inge-
zijn geen aanwijzingen dat hij gehuwd is           kort.
geweest.
131
9
Een tweede stilleven van Seger de Vries (foto rkd)
-ocr page 133-
M.W. HEIJENCA-KLOMP
Jasper van Witte
(ca 1652-1736)
Een Amersfoortse schilder
in Italië
* *
i»]iinnb;i< ion
*l
1 -irl
*-^d
-ocr page 134-
Withoos' leerling Jasper van Wittel is in ons land een vrijwel
onbekende. In Italië behoort hij onder de naam Vanvitelli tot
de grote meesters op de overgang van de 17de naar de 18de
eeuw. Met zijn geheel nieuwe wijze van schilderen van
stadsgezichten werd hij de directe voorloper en inspiratie-
bron van schilders als Carlevarijs en Canaletto. Zijn zoon
Luigi zou één van de belangrijkste architecten van zijn tijd
worden.
Zijn ouders en jeugdjaren1
Jasper van Wittel2 werd in Amersfoort
geboren, waarschijnlijk in 1652. De juiste
datum is niet te achterhalen daar de rooms-
katholieke kerkelijke doopboeken uit die
periode ontbreken. De enige aanwijzing
voor zijn geboortejaar is de mededeling op
zijn grafsteen uit 1736 dat hij op 83-jarige
leeftijd overleed.
Hij was de zoon van Adriaen Jaspersz. van
Wietel en Mayken Cornelisdr. Copiers. Er
zijn aanwijzingen dat zij afkomstig waren
uit Leiden of omgeving. Bij de registratie in
het register van het Huisgeld van 1653 staat
genoteerd 'uit Leiden'. En in een akte van
1 november 1667 machtigde Adriaen
Jaspersz. zijn zwager Coenraet Piggen uit
Leiden om in zijn naam alle schulden, die
hij op dat moment of in de toekomst daar
zou hebben uitstaan, te innen, heffen ofte
ontvangen, zo nodig met behulp van de
justitie.3
Op 26 augustus 1652 kochten de ouders
van Jasper een huis in de Utrechtsestraat
alwaer de Pauw is uythangende'.4 Het
stond dicht bij de Utrechtsepoort aan de
zuidoostzijde van de straat met een tuin die
grensde aan de stadsmuur.5
Blijkens de verlening van het burgerschap
van Amersfoort op 14 augustus 1654 was
vader Van Wittel radermaker.6 In die hoe-
danigheid leverde hij kruiwagens aan het
stadsbestuur. Daarnaast zal hij ook wagens
vervaardigd hebben voor het transport van
bijvoorbeeld bier en tabak. Uit een akte van
5 juni 1681 blijkt dat hij ook wagens voor
personenvervoer maakte. Hij had een nieu-
we 'koetswagen' geleverd aan de voerman
Jan Spithoven te Wijk bij Duurstede; na
diens overlijden bleef zijn weduwe in
gebreke om de nog openstaande schuld te
voldoen. Van Wittel machtigde de zilver-
smid Cornelis van Berck uit Utrecht om in
zijn naam dit bedrag in te vorderen.7
Bij het maken van wagens maakte hij ook
gebruik van teer. In 1669 diende hij bij de
stad regering een verzoek in om zijn teer te
mogen koken binnen één der bogen van de
stadsmuur aan de oostzijde van de
Utrechtsepoort. Dit verzoek werd, tot
wederopzeggens toe, ingewilligd.8
Over het schoolonderricht van Jasper is
niets bekend maar waarschijnlijk heeft hij
enkele jaren les gehad op de Latijnse
school. Na de Alteratie van 1579 weigerden
rooms-katholieke ouders aanvankelijk hun
zonen les te laten geven door protestantse
1  Zie over hem
ook M.W. Heijen-
ga-Klomp, 'Jacob
van Staverden en
Caspar van Wit-
tel, twee schilders
van Amersfoort te
Rome', Flehite 21
(i99i)34-49-
Hierin onder
meer wat uitvoe-
riger informatie
over de ouders
van Van Wittel en
verdere in Amers-
foort wonende
familie.
2  Door het ont-
breken van doop-
boeken uit de
periode van Van
Wittels geboorte
is onbekend
welke namen hij
bij zijn geboorte
precies meekreeg.
Het ligt echter
voor de hand dat
hij naar zijn vader
Jasper Adriaensz.
werd genoemd. In
133
-ocr page 135-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
9  H.J. Reynders,
Gedenkboek van
het Stedelijk Gym-
nasium te Amers-
foort
1376-1926
(Amersfoort 1928)
159 en volgende.
10  A. Zwollo,
Hollandse en
Vlaamse veduti-
schildersteRome
1675-1725 (Assen
1973) appendix 1,
p. 204. Deze in
het Italiaans
geschreven bio-
grafie werd reeds
in 1981 door
mevrouw E.A.M-
Scheltema-
Vriesendorp voor
mij in het Neder-
lands vertaald.
11  L. van Hoorn-
Koster, 'Thomas
van Veenendaell
een 17de eeuwse
Amersfoortse
schilder', Flehite
21 (1991) 50-53.
kunstschilders en
schilderessen
(Amsterdam 1718-
1721) de schilder
Van Wittel. Daar-
na blijft hij inde
kunsthistorische
literatuur als
zodanig aange-
duid. In Italië
wordt hij Gaspare
Vanvitelli ge-
noemd.
3  GAA, NA AT
0133001,
1 november 1667.
4  GAA,
Stadsgerecht 436,
22-26 augustus
1652.
5  GAA, NA AT
oi2aooi, fol.196.
6  GAA,
Resolutieboek nr.
28,1653-1655.
7  GAA, NA AT
0133002.
8  GAA, Reso-
lutieboek nr. 35,27
september 1669.
onderwijzers. Zij prefereerden privé onder-
wijs door rooms-katholieken. Dit werd toen
weer verboden door het stadsbestuur. Dit
conflict sleepte zich jaren voort maar
behoorde in de periode dat Jasper naar
school ging waarschijnlijk tot het verle-
den.9 Zijn ouders hadden er ook geen
bezwaar tegen dat hij voor zijn opleiding
tot schilder bij twee protestanten in de leer
zou gaan: Thomas van Veenendaell en
Matthias Withoos.
De eerste leerjaren
Op welke leeftijd Jasper de school verliet
om leerling schilder te worden is onbekend,
waarschijnlijk met zijn elfde jaar. Volgens
een latere biografie die geschreven werd
door Lione Pascoli,10 een vriend van Jaspers
zoon Luigi, verbleef hij vier a vijfjaar als
leerling bij de portretschilderThomas van
Veenendaell. Dat moet dus geweest zijn tot
1667/68. Daarna vertrok hij, ter afronding
van zijn opleiding, naar de kunstschilder
Matthias Withoos.
De portretschilderThomas van Veenen-
daell werd waarschijnlijk rond 1627 te
Amersfoort geboren als zoon van Jan
Remmertsz. en Aelbertge Jacobsdr. Zij
waren afkomstig uit Veenendaal en
gebruikten deze plaats als achternaam na
hun huwelijk in augustus 1626. Zij waren lid
van de remonstrantse broederschap.
In 1647 leverde Thomas zijn meesterproef
in en werd hij opgenomen in het Sint-
Lucasgilde. Van hem zijn slechts weinig
schilderijen bekend. Hij portretteerde inwo-
ners van Amersfoort en anderen, mogelijk
wel wonend in de provincie Utrecht.
Hij huwde op 18 februari 1655 te Soest
met Suzanna Packou en overleed na 2 april
1673"
Italië was zijn
voornaam Jasper
lastig te gebruiken
en veranderde hij
deze in Gasparo.
Veel van zijn
schildrijen sig-
neerde hij met als
achternaam Van
Witel. Dit is niet
zo verwonderlijk
want zijn vader
noemde zich Van
Wietel. Op de
titelpagina van de
tentoonstellings-
catalogus van zijn
werk, Gaspare
Vanvitelli e Ie ori-
gini del vedutismo
(Rome 2003) staat
echter een hand-
tekening afge-
beeld met als ach-
ternaam 'Van
Wittel'. Ook A.
Houbraken
noemt in zijn De
groote schouburgh
der Nederlandsche
De ouders van Jasper zullen met Van
Veenendaell een contract hebben gesloten
over de duur en de kosten van de opleiding.
Van invloed op het lesgeld waren de werk-
zaamheden die de leerling in het atelier van
de meester moest verrichten. De meesten
moesten, alvorens met het echte schilderen
te beginnen, helpen bij het onderhoud van
het gereedschap in het atelier zoals het ver-
zorgen van het palet en de penselen, het
reinigen van de doeken of panelen, het
bereiden van verf en het plamuren van de
doeken.
-ocr page 136-
JASPER VAN WITTEL (CA 1652-1736)
Als een leerling na een aantal jaren in
staat bleek om zelfstandig kleine werken te
schilderen, werd hem dat in zijn vrije tijd
toegestaan. Dit werk mocht hij behouden
of de meester betaalde hem er een zeker
bed rag voor.12
Op de vraag wat Jasper geleerd heeft bij
Van Veenendaell is het moeilijk een ant-
woord te geven. In zijn latere schilderijen
en tekeningen is geen invloed van de por-
tretschilder te zien. Maar in de collectie van
het Vanvitellimuseum te Caserta, gevestigd
in het paleis bij Napels dat gebouwd werd
door zijn zoon Luigi, bevindt zich een aan-
tal studies van zijn hand van figuren, por-
tretten en details van het menselijk
lichaam.13 Omdat geen tekeningen van Van
Veenendaell bekend zijn, is niet na te gaan
of hiervan beïnvloeding sprake is.
Leerling bij
Matthias Withoos
Jasper moet ongeveer 16-17 jaar oud ge~
weest zijn toen hij bij Withoos met een
totaal ander genre in de schilderkunst ken-
nis maakte.
Als medeleerlingen trof hij zeker enkele
kinderen van Withoos aan zoals Pieter, die
ongeveer 14 jaar was, en Johan nes, 12 a 13
jaar oud. En misschien was er ook de achtja-
rige Alida die haar eerste bloemen begon te
tekenen. Waarschijnlijk was ook Jacob van
Staverden, Jaspers latere reisgenoot naar
Italië, daar aanwezig.14
Withoos werd waarschijnlijk omstreeks
1627 in Amersfoort geboren.15 Niet alleen
als schilder maakte hij naam maar ook in de
stedelijke samenleving zou hij een rol van
betekenis spelen. Hij was lid van de raad en
zou ook schepen worden.
In het oeuvre van Withoos kwam op de
eerste plaats het door hem en Otto
Marseus van Schrieck in Italië ontwikkelde
bosgezicht. Daarnaast schilderde hij
Italiaanse landschappen met ruïnes, bloem-
stukken en enigszins lugubere vanitasstille-
vens.16 Maar Withoos is vooral bekend
geworden door zijn enorme stadsgezicht
dat in 1671 voor 200 zilveren ducatons door
de stad werd aangekocht voor het stad-
huis.17 Thans prijkt het in Museum Flehite.
Het paste in een traditie die in het begin
van de 17de eeuw was ontstaan en stellig
diende ter ondersteuning van het prestige
van het stadsbestuur. Withoos had overi-
gens al in 1658 een kleiner stadsgezicht
geschilderd. Naast deze grotere en kleinere
gezichten op de stad kwam er ook een tra-
ditie op van geschilderde gezichten in de
stad, een genre dat door tekeningen en
prenten al in de 16de eeuw steeds populair-
der werd.1 Van Withoos zijn geen gezich-
ten in de stad bekend. Gezien zijn latere
successen in Italië met stadsgezichten
moet Van Wittel er uitgebreid kennisvan
genomen hebben. Dat kan in Utrecht
gebeurd zijn met het werk van bijvoor-
beeld Saenredam en Droochsloot die om-
streeks 1630 verschillende versies van de
Hof in Amersfoort schilderde. Maar ook in
een stad als Amsterdam was het stadsge-
zicht in die periode zeer geliefd. Daarnaast
zal Van Wittel zeker meegewerkt hebben
aan het grote stadsgezicht van Withoos.
Met voorstudies van bepaalde gebouwen of
bij de uitwerking van onderdelen van het
schilderij zelf zal hij een zekere ervaring
met dit genre opgedaan hebben. Daarnaast
moet hij zich, zoals wij later nog zullen zien,
diverse technieken hebben eigen gemaakt
om een stadsgezicht zo natuurgetrouw
mogelijk weer te geven.
Voor de afronding van een schildersop-
12  A. de Jager,
'Meester, leerjon-
gen, leertijd. Een
analyse van
zeventiende
eeuwse Noord-
Nederlandse leer-
lingcontracten
van kunstschil-
ders, goud- en zil-
versmeden', Oud
Holland
104
(1990) 69 en vol-
gende.
13  C.Marinelli,
L'Esercizio del dis-
egno. I Vanvitelli.
Catalogo generale
delfondo dei dis-
egni della Reggia
di Caserta
(Milaan 1993)
14  Heijenga, 39.
15  C. vanden
Braber, Gezicht op
Amersfoort van
Matthias Withoos
(Amersfoort
2003) 17.
16  M. Schepper,
Matthias Withoos,
een veelzijdig
talent
(scriptie
z.pi. 1990).
17  GAA, Reso-
lutieboek 35.
18  C.van
Lakerveld (red.),
Opkomst en bloei
van het Noord-
nederlandse stads-
gezicht in de 17de
eeuw,
(Amster-
dam-Toronto
1977), Haak 151-
161 en Van den
Braber19-23.
135
-ocr page 137-
Aegtenkapel, rechts o.L.v. toren en kerk.
Museum Flehite, in bruikleen van de
gemeente Amersfoort.
Jasper was. Dat was waarschijnlijk de reden
om zijn leermeester te volgen en zijn
ouders tijdelijk te verlaten.
Withoos vestigde zich met zijn gezin in
de Proofsteegte Hoorn, midden in de stad.
De Kamers van Oost-Indische en West-
Indische Compagnie zorgden daarvoor
grote bedrijvigheid op het gebied van de
internationale handel, scheepsbouw en der-
gelijke. Maar door de in 1672 eveneens uit-
gebroken oorlog op zee met Engeland on-
dervond Hoorn direct de gevolgen van een
stagnerende handel. De stad bleef echter
buiten het bereik van vijandelijke troepen.
In die tijd waren verschillende schilders
in Hoorn werkzaam, maar gezien hun spe-
cialismen is het niet waarschijnlijk dat zij
1 Detail van het grote gezicht op
Amersfoort van Matthias Withoos uit
1671. Links de Koppelpoort en de Sint-
leiding stond twee a drie jaar. Het is daarom
goed mogelijk dat Jasper in 1672 op het ate-
lier van Withoos of ten huize van de toenma-
lige busmeester van hetSint-Lucasgilde
werkte aan zijn meesterproef om in dat jaar
op de feestdag van Sint-Lucas, 18 oktober, te
worden aangenomen als volwaardig lid van
het gilde. De dreiging van de oprukkende
legers van de Franse koning Lodewijk XI v
deden hem echter besluiten om met het
gezin Withoos te vluchten naar West-
Friesland.
Vlucht naar Hoorn
In de eerdergenoemde biografie van
Pascoli staat dat Withoos als een vader voor
Terugkeer naar Amersfoort
en vertrek naar Italië
Nadat de Fransen op 13 november 1673
Amersfoort hadden verlaten, keerde Jasper
direct terug. Hij kwam in een vrijwel leeg-
geroofde stad. De hoge brandschattingen
en het onderhoud en huisvesting van
steeds wisselende troepen die roofden en
plunderden, hadden de overheid en de bur-
gerij vrijwel tot de bedelstaf gebracht.21 Het
was duidelijk dat dit geen omgeving was
waar veel opdrachten vooreen kunstschil-
der te verwachten waren. Het was daarom
des te aantrekkelijker eerst een reis te
maken naar Italië. Het was in die tijd zeer
gebruikelijk om daar als het ware de oplei-
een inspiratiebron voor Van Wittel zijn
geweest.19 Misschien heeft hij wel contac-
ten gehad met schilders in Alkmaar. Hier
werkte een oude bekende van Withoos,
Caesar van Everdingen. Hij was ook een
leerling van Van Campen geweest en had
op Randenbroek de orgeldeuren, met een
afbeelding van onderdelen van hetdoxaal
van de Sint-Joriskerk te Amersfoort,
geschilderd voor de Sint-Laurenskerk te
Alkmaar.20 Hoe dit ook zij jasper moet in
die tijd een volleerd schilder zijn geworden
die misschien ook wel door de verkoop van
eigen werk in zijn onderhoud kon voorzien.
19 J.Brozius,
'Aspecten van de
Hoornse schilder-
kunst in de 17de
eeuw', West-
Frieslands Ouden
Nieuw
(1993) en
volgende.
20  F.D.O.
Obreen, Archief
voor Nederland-
sche Kunstgeschie-
denis
(Rotterdam
i877-'88) i 141 en
volgende.
21  A. van Bem-
mel, Beschrijving
der stad Amers-
foort
(Utrecht
1760) II 953 en
volgende.
137
-ocr page 138-
Aegtenkapel, rechts o.L.v. toren en kerk.
Museum Flehite, in bruikleen van de
gemeente Amersfoort.
Jasper was. Dat was waarschijnlijk de reden
om zijn leermeester te volgen en zijn
ouders tijdelijk te verlaten.
Withoos vestigde zich met zijn gezin in
de Proofsteegte Hoorn, midden in de stad.
De Kamers van Oost-Indische en West-
Indische Compagnie zorgden daarvoor
grote bedrijvigheid op het gebied van de
internationale handel, scheepsbouw en der-
gelijke. Maar door de in 1672 eveneens uit-
gebroken oorlog op zee met Engeland on-
dervond Hoorn direct de gevolgen van een
stagnerende handel. De stad bleef echter
buiten het bereik van vijandelijke troepen.
In die tijd waren verschillende schilders
in Hoorn werkzaam, maar gezien hun spe-
cialismen is het niet waarschijnlijk dat zij
1 Detail van het grote gezicht op
Amersfoort van Matthias Withoos uit
1671. Links de Koppelpoort en de Sint-
leiding stond twee a drie jaar. Het is daarom
goed mogelijk dat Jasper in 1672 op het ate-
lier van Withoos of ten huize van de toenma-
lige busmeester van hetSint-Lucasgilde
werkte aan zijn meesterproef om in dat jaar
op de feestdag van Sint-Lucas, 18 oktober, te
worden aangenomen als volwaardig lid van
het gilde. De dreiging van de oprukkende
legers van de Franse koning Lodewijk XI v
deden hem echter besluiten om met het
gezin Withoos te vluchten naar West-
Friesland.
Vlucht naar Hoorn
In de eerdergenoemde biografie van
Pascoli staat dat Withoos als een vader voor
Terugkeer naar Amersfoort
en vertrek naar Italië
Nadat de Fransen op 13 november 1673
Amersfoort hadden verlaten, keerde Jasper
direct terug. Hij kwam in een vrijwel leeg-
geroofde stad. De hoge brandschattingen
en het onderhoud en huisvesting van
steeds wisselende troepen die roofden en
plunderden, hadden de overheid en de bur-
gerij vrijwel tot de bedelstaf gebracht.21 Het
was duidelijk dat dit geen omgeving was
waar veel opdrachten vooreen kunstschil-
der te verwachten waren. Het was daarom
des te aantrekkelijker eerst een reis te
maken naar Italië. Het was in die tijd zeer
gebruikelijk om daar als het ware de oplei-
een inspiratiebron voor Van Wittel zijn
geweest.19 Misschien heeft hij wel contac-
ten gehad met schilders in Alkmaar. Hier
werkte een oude bekende van Withoos,
Caesar van Everdingen. Hij was ook een
leerling van Van Campen geweest en had
op Randenbroek de orgeldeuren, met een
afbeelding van onderdelen van hetdoxaal
van de Sint-Joriskerk te Amersfoort,
geschilderd voor de Sint-Laurenskerk te
Alkmaar.20 Hoe dit ook zij jasper moet in
die tijd een volleerd schilder zijn geworden
die misschien ook wel door de verkoop van
eigen werk in zijn onderhoud kon voorzien.
19 J.Brozius,
'Aspecten van de
Hoornse schilder-
kunst in de 17de
eeuw', West-
Frieslands Ouden
Nieuw
(1993) en
volgende.
20  F.D.O.
Obreen, Archief
voor Nederland-
sche Kunstgeschie-
denis
(Rotterdam
i877-'88) i 141 en
volgende.
21  A. van Bem-
mel, Beschrijving
der stad Amers-
foort
(Utrecht
1760) II 953 en
volgende.
137
-ocr page 139-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
ding af te sluiten en nieuwe inspiratie op te
doen. Withoos had dat ook gedaan en
mogelijk zijn er in Hoorn al plannen voor
een dergelijke reis gemaakt.
Samen metjacob van Staverden ging Van
Wittel waarschijnlijk in de loop van 1674 op
weg om in het najaar in Rome aan te
komen. Pascoli vermeldt dat zij in Italië via
Venetië, Ferrara, Bolognaen Florence reis-
den. Over hun route ten noorden van de
Alpen is niets bekend.
Van Staverden en Van Wittel werden
vóór januari 1675 ingewijd in de schilders-
bent der Bentvueghels.22 Van Staverden
kreeg de roepnaam 'IJver'. Dat was goed
gekozen want hij schilderde nog in 1674 zijn
vroegst bekende schilderij: een terugkeer
van de jacht.23 Van Wittel kreeg de naam
'De toorts'of'Piktoorts'. Zij waren op 3
januari 1675 aanwezig bij de inwijding van
de Vlaamse schilder Abraham Cenoels die
de bijnaam 'Archimedes' kreeg.
Het schijnt dat Van Wittel in Rome een
tijd leerling is geweest van deze Antwerpse
schilder die altijd zijn vriend zou blijven.
Vermoedelijk kreeg hij onderricht in het
etsen en graveren en mogelijk ook in de
geheimen van het perspectief. Cenoels
schilderde in Italië klassieke landschappen
en oogstte vooral veel roem met zijn fraaie
landschapsetsen. Hij verliet Rome in 1682
en keerde via Parijs terug naar Antwerpen
waar hij in 1723 overleed.24
Assistent van
Cornelis Meyer
Het was voor de jonge kunstenaars in eer-
ste instantie zeker niet makkelijk om in hun
eigen onderhoud te kunnen voorzien. Het
Romeinse publiek was verwend en het aan-
bod was groot. Dat ondervond ook Van
Wittel die in de eerste tijd zeker financiële
steun van zijn ouders heeft ontvangen.
Maar toen kruiste Cornelis Meyer zijn pad.
De in 1629 geboren Meyer was van oor-
sprong'wieldraaiersgezel' maar had zich in
de loop der jaren ontwikkeld tot een
befaamd waterbouwkundige die zichzelf
ingenieur noemde. In 1675 kwam hij uit
Amsterdam naar Rome. Op verzoek van
paus Clemens X moest hij een ontwerp
maken voorde drooglegging van de
Pontijnse moerassen en het bevaarbaar
maken van de Tiber. Meyer nam Van Wittel
in dienst om te helpen zijn ideeën op papier
uit te werken. Samen bestudeerden zij de
loop van de rivier en hebben zij te voet ofte
paard de oevers gevolgd tot aan Perugia.
In maartiÖ76 waren zij met hun werkzaam-
heden begonnen en in oktober 1678 was het
werk voltooid.25
Meyer was een veelzijdig man die op
allerlei terreinen uitvindingen deed. Hij
maakte plannen voor fonteinen, waterlei-
dingen, watermolens en deed zelfs voor-
stellen om in de omgeving van Rome de
zijdeteelt te ontwikkelen. Hij publiceerde
hierover met talrijke illustraties. Van Wittel
zal daar aanvankelijk zijdelings bij betrok-
ken zijn geweest. Wanneer zij uit elkaar zijn
gegaan is onbekend. Meyer overleed in
22  G.J.Hooge-
werff, De Bent-
veughels
(Den
Haag 1952).
23  Heijenga, 30.
24  A.vanWürz-
bach, Nieder-
landisches Kunst-
lerlexikon
(Amsterdam
1974) I 576-
25  Tal van teke-
ningen van Meyer
en Van Wittel
voor dit project
worden bewaard
in de Bibliotheca
Corsiana te
Rome, nr. 1227
(34.K.i6),66
bladen.
26  G.J. Hooge-
werff, 'Cornelis
Jansz. Meyer,
Amsterdamsche
Ingenieur in
Italië', Oud
Holland
(1920)
83-103.
26
Rome in 1701:
Werkzaam als schilder
te Rome
Na beëindiging van de samenwerking met
Cornelis Meyer zocht Jasper zijn eigen weg.
Hij liet de meeste genres in de schilder-
kunst die hij in Nederland geleerd had voor
wat zij waren en koos voor het stadsgezicht,
de vedute, als zijn nieuwe specialisme.
Bij zijn breed opgezette en natuurgetrou-
-ocr page 140-
JASPER. VAN WITTEL (CA 1652-1736)
we stadsgezichten moet Van Wittel van
technische hulpmiddelen gebruikgemaakt
hebben. Wanneer hij zich beperkt zou heb-
ben tot één enkel gebouw, al dan niet met
een stuk van de directe omgeving, zou dat
mogelijk geweest zijn met behulp van per-
spectivische lijnen en verdwijnpunten. Bij
zijn vedutes was dat technisch niet moge-
lijk. Dat kon alleen met behulp van een
draagbare camera obscura. In een soort
donkere doos meteen klein gat voorde
lichtinval, al dan niet met een lens, konden
op een stuk papier met ruitverdeling de
contouren van het straatbeeld precies vast-
gelegd worden. Op een aantal van Jaspers
tekeningen is inderdaad een ruitverdeling
onderde voorstelling aangetroffen.
Normaal werd deze óp de voorstelling aan-
gebracht om de tekening als schilderij te
kunnen reproduceren. Er zijn trouwens ook
andere aanwijzingen voor het gebruik van
een camera obscura. Dit apparaat was rond
1620 algemeen bekend in de Nederlanden.
En in Italië had Ciovanni della Portaal in
1558 op de mogelijkheid gewezen tekenin-
gen te maken met behulp van de camera
obscura.27 Constantijn Huygens schreef er
enthousiast over. De schilder Samuel van
Hoogstraten (1627-1678) vond de weerspie-
gelingen in het donkerzeer leerzaam voor
jonge kunstenaars die op die manier ook
kennis konden maken met 'een werkelijk
natuurlijke schilderkunst'. Hier raken wij
ook de kern van de vernieuwing van Van
Wittel. In de perspectivische visie ligt het
accent vooral op het grotere gebouw, het
beroemde monument, en een soort hiërar-
chische opbouw. Bij de schilderijen van Van
Wittel zijn alle onderdelen even belangrijk.
Door technische hulpmiddelen is het
mogelijk om een ruimtelijke voorstelling op
een verantwoorde wijze op een plat vlak
weer te geven. Hierbij gaat het niet alleen
om gebouwen en landschap maar ook om
de personages met hun alledaagse bezig-
heden28
Caspar werkte met heldere Hollandse
kleuren en klare luchten, geheel anders dan
27  G.B. della
Porta, Magiae
Naturalis
(Napels
1558). Een uitge-
breidere 2de druk
uit 1589 werd in
verschillende lan-
den vertaald.
28  F. Benzi, 'Idea
e metodo nella
pittura di Gaspare
Vanvitelli 'degli
Occhiali", Gas-
pare Vanvitelli, 21-
32. Met dank aan
mevrouw B. Roth
voor de vertaling
van dit hoofdstuk
in het Nederlands.
«BH
Si^
lil
M
i
J^B
_____,«t
~.^sya
---J.
i
de lichtinval van buiten te weren. Illustratie
uit A. Winkler Prins, Geïllustreerde
Encyclopaedie,
Rotterdam 1884, dl.4, p.368.
Draagbare camera obscura die toebehoord
zou hebben aan Canaletto. Museo Carrer,
Venetië.
2 De werking van de camera obscura. De
lens (m) wordt gericht op een voorwerp
(d e). Het beeld wordt geprojecteerd op
een spiegel die het terugkaatst naar een
matglazenplaat (a b). Met behulp van een
doorschijnend stuk papier kan de projectie
afgetekend worden. Scherm b c dient om
-ocr page 141-
M.W. HEIJENCA-KLOMP
Belangstelling voor het werk
van Van "Wittel
Al vrij spoedig bestond er in Rome grote
belangstelling voor het vernieuwende werk
van Van Wittel. Het oudst bekende geda-
teerde werk, een gezicht op de Piazza del
Popoio, dateert uit 1680. Pascoli vermeldt
dat Jaspers eerste vier schilderijen in tem-
pera werden gekocht door een zekere
Altoviti. In diens huis werden ze opgemerkt
door markies Sacchetti. Hij nodigde Jasper
uit om bij hem te komen wonen. Van Wittel
wimpelde dit aanbod af, hij ging liever wer-
ken bij de koopman Pellegrino Peri voor wie
hij tal van kopieën van Italiaanse schilderij-
de tot dan toe in Italië gebruikelijke gezich-
ten in bedekte tinten. Opmerkelijk waren
ook de spiegelingen van de gebouwen in
het heldere water. Hij vermeed ook de
zware slagschaduwen, vaak zo kenmerkend
voor het werk van andere schilders. Alles op
zijn schilderijen is zichtbaar. Zijn land-
schappen worden vaak overstroomd door
het late avondlicht dat weerkaatst wordt in
de witte gevels van de villa's en paleizen.
Vrijwel zeker is hij hierbij beïnvloed door
Claude Lorrain (1600-1682) een uit de Elzas
afkomstige schilder die in Rome grote roem
oogstte en sterke invloed uitoefende op de
Nederlandse Italianisanten.29
29 Zie ook het
artikel van D. Buil
over het door het
Rijksmuseum
verworven schil-
derij van een
havengezicht van
Claude Lorrain in
het Bulletin van de
Vereniging Rem-
brandt
13 (2003)
nr.2,7-10.
4 Jasper van 'Wittel, Gezicht op de Engelenburcht
en de Tiber te Rome. Olieverf op doek, 71 x 126 cm.
Collectie Laura Biagotti, Guidonia.
-ocr page 142-
JASPER VAN WITTEL (CA 1652-1736)
en maakte. Later herhaalde markies
Sacchetti zijn uitnodiging evenals diens
oom, de ambassadeur van Malta. Jasper
woonde zes jaar bij de laatste. Hij werd daar
goed verzorgd en kreeg alle gelegenheid
om zich verder te ontwikkelen. Er zijn enke-
le gedateerde schilderijen en tekeningen uit
deze periode bekend. Een probleem is dat
Van Wittel zijn werk vaak niet dateerde
maar tot 1690 zijn alle wel gedateerde schil-
derijen in Rome ontstaan.
Intussen werd het thuisfront niet verge-
ten. Pascoli bericht dat Jasper tekeningen
naar zijn vroegere leermeester in Hoorn
stuurde om te laten zien welke stadsgezich-
ten hij wilde gaan maken. Withoos was zo
enthousiast dat hij een van zijn dochters aan
Jasper wilde uithuwelijken. Het betreft hier
mogelijk de oudste dochter, Adriana, gebo-
ren in 1653/54 of de in 1660 geboren Alida.
Jasper is niet op dit voorstel ingegaan.
Opvallend is dat in de reeks schilderijen
ergeen uit 1687 bekend zijn. Mogelijk heeft
hij omstreeks die tijd een bezoek aan zijn
ouders in Amersfoort gebracht. Zijn oude
vriend Jacob van Staverden verbleef daar
aanwijsbaar in maart 1686 en januari 1687.30
Jasper was vrijwel zeker enig kind en het is
heel aannemelijk dat hij na zoveel jaren
afwezigheid zijn ouders nog eenmaal terug
wilde zien en mogelijk ook Withoos. In de
Amersfoortse archieven is echter geen
bevestiging van het bovenstaande aange-
troffen.
In 1689 woonde Van Wittel samen met
Van Staverden aan de Discesa di via
Sant'lsidoro in de parochie Sant'Andrea
delle Fratte. In hetzelfde huis woonde ook
de verder onbekende schilder Jacob de Vos.
Hun huishouden werd verzorgd door een
inwonende gedienstige.31
Jasper had toen al een zekere faam ver-
worven want, volgens Pascoli, kwamen alle
kardinalen uit het Noorden als ze in Rome
waren hem daar bezoeken. Tot de vaste
bezoekers hoorden ook Lorenzo Colonna
en zijn zoon Filippo. Gedurende zijn leven
zouden de Colonna's en hun relaties Jasper
steeds opdrachten geven.
In 1690 reisde Jasper naar Lombardije en
schilderde in die periode onder meer twee
gezichten op het Lago Maggiore. Maar in
1693 en 1694 woonde hij weer met Van
Staverden in Rome, ditmaal in de Vicolo
della Purificazione. In het laatste jaar trad
Jasper op als getuige bij de doop van een
dochtervan de uit Antwerpen afkomstige
schilder Jan Frans van Bloemen.32
In die tijd zijn er grote veranderingen
opgetreden in het leven van beide vrienden.
Van Staverden was zich bewust geworden
dat zijn kunstwerken vrijwel geen belang-
stelling trokken. Hij koos nu vooreen
geheel andere toekomst. Als goed katholiek
trad hij in dienst bij de lijfgarde van paus
Innocentius xi 1. In een Romeinse transport-
akte van 3 februari 1694 wordt hij omschre-
ven als 'Cavalier onder de Garde te paard
van de paus tot Rome'.33
Jasper schilderde in 1693 de pauselijke
stoet die het Quirinaal verlaat vergezeld
door de lijfgarde te paard. Misschien was
het een afscheidsgeschenk aan zijn vriend
Van Staverden.34
Van Wittel zelf vertrok in de loop van 1694
uit Rome en ging op reis naar Noord-ltalië.
Op zoek naar een vaste
woonplaats
Volgens Pascoli wilde Van Wittel een plaats
zoeken waar hij zich definitief zou kunnen
vestigen. Hij schilderde en tekende in
Florence, waaronder twee gezichten op de
30  Heijenga, 40.
31  G.J. Hooge-
werff, Nederland-
sche kunstenaars
te Rome 1600-1/25
('s-Gravenhage
1943) 266.
32  Idem, 268.
33  Heijenga, 40
en volgende.
34  Dit schilderij
werd in 1941 aan-
gekocht om een
plaats te krijgen
in het nooit gere-
aliseerde Hitler-
museum in Linz.
Thans bevindt het
zich in het Martin
von Wagner
Museum te
Würzburg. In een
catalogus van het
werk van Van
Wittel door G.
Briganti, Caspar
van Wittel e l'ori-
gine della veduta
settecentesca
(Rome 1966) wor-
den zes verschil-
lende versies van
dit onderwerp
genoemd. De eer-
ste dateerde waar-
schijnlijk uit 1683.
141
-ocr page 143-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
stad, in opdracht van de 'Grote Prins', waar-
schijnlijk hertog Cosimo III de Medici. Na
ook Bologna en Ferrara bezocht te hebben
arriveerde hij in Venetië. Hier kreeg hij
diverse opdrachten van adellijke families.
Venetië moet een grote indruk op Van
Wittel gemaakt hebben. Hier zag hij het
water terug met de weerspiegelingen van
de gebouwen zoals hij dat in Hoorn had
leren kennen. Het Canal Grande met de
Santa Maria della Salute schilderde hij
onder wisselende atmosferische omstan-
digheden evenals de basiliek van San Marco
en het Dogenpaleis. Bij het paleis ligt op
zijn schilderijen de grote staatsgalei van de
doge afgemeerd.
Na zijn verblijf in Venetië vertrokjasper
naar Milaan waar hij opnieuw een aantal
opdrachten voor veduten ontving.
Uiteindelijk reisde hij via Piacenza terug
naar Rome. Er zijn enkele gezichten van
Rome bekend die het jaartal 1696 dragen.
Hier tekende Van Wittel met zijn bijnaam
'Gasparo degli Occhiali' (Gaspar met de
bril).35 Daarna vertrok hij voor een kort ver-
blijf naar Napels. Bij aankomst werd hij
door de douane gearresteerd en gevangen
gezet omdat hij enkele schilderijen in zijn
bagage meevoerde. Na het tonen van een
schriftelijke toestemming om de stad te
bezoeken werd hij weer in vrijheid gesteld.
Van Wittels huwelijk en de
dood van zijn ouders
Na zijn terugkeer uit Napels trad hij op
18 februari 1697 in het huwelijk met Anna
Lorenzani. Zij was geboren in 1669 en de
dochtervan Giovanni Andrea en Giovanna
Petrucci.Anna's vader was een letterkundi-
ge en verzamelaar van boeken, manuscrip-
ten en kunstvoorwerpen.
Op 18 novemben698 werd hun zoon
Urbano geboren die reeds enkele dagen
later overleed. Kort daarvoor waren ook
Jaspers ouders overleden. Uit een
Romeinse notarisakte van 14 maart 1698,
gepasseerd bij Joseph Sandus, blijkt dat het
ouderlijk huis in Amersfoort is verkocht.
Dit huis en twee woningen die op de wal
uitkwamen werden verkocht aan Everard
Cocken zijn echtgenote.36 Uit niets blijkt
dat Jasper broers of zusters heeft gehad. Als
zijn ouders andere kinderen gehad zouden
hebben zijn deze waarschijnlijk op jeugdige
leeftijd overleden.
Van Wittel was inmiddels een gevierd
schilder met vele opdrachten van de adel en
hoge geestelijkheid. Andere kunstenaars
brachten zelfs zijn veduten in prent, zoals
een gezicht op de Piazza Navone gegraveerd
door Gommarus Wouters die tegelijk met
Jasper lid van de Bentveughels was gworden.
Reeds in 1686 was Jasper benoemd tot lid
van de Congregazione dei Virtuosi del
Pantheon, een bewijs van zijn maatschap-
pelijk aanzien.37
Verhuizing naar Napels
In 1699 vertrok het echtpaar Van Wittel
naar Napels. Hier werd op 12 mei 1700 hun
tweede zoon geboren, Luigi. Jasper had
goede contacten opgebouwd met de
Spaanse onderkoning, hertog Luis van
Medinaceli. Deze trad als peetvader op van
de jonggeborene, die naar hem vernoemd
was, en hield hem ten doop. Van Wittel
kreeg opdracht de privé vertrekken van de
hertog in het koninklijk paleis te decoreren.
Twee jaar en twee maanden werkte hij voor
de hertog die hem 120 ducaten per maand
betaalde. Tegelijkertijd kreeg Jasper op-
drachten van aanzienlijke Napolitaanse
-ocr page 144-
JASPER VAN WITTEL (CA 1652-I736)
Van Wittels kinderen
Erwerden in Rome nogenkele kinderen
geboren. Op 16 juni 1702 een zoon die naar
zijn overleden broer Urbano werd ge-
noemd en op 25 novemberi704een doch-
terdie enkele dagen later overleed. Dat was
ook het geval met een zoon die op 6 sep-
tember 1706 geboren werd. Tenslotte werd
op 20 novemberi7io een dochter Petronilla
geboren.
Urbano bleef ongehuwd en trad in dienst
van de rooms-katholieke kerk. Hij werd later
kanunnik van deSint-Pieterin Rome.
Petronilla bleef ook ongehuwd. Zij woonde,
evenals Urbano, in bij Luigi en zijn vrouw.
families. Hij maakte schilderijen en tekenin-
gen van de stad, de kust en de haven van
Napels. Mogelijk heeft hij ook een bezoek
aan Capri gebracht.38
In 1701 bracht Jasper zijn familie terug
naar Rome omdat er in Napels een opstand
was uitgebroken. Zelf keerde hij daarna
weer terug om zijn opdracht in het paleis af
te maken. In 1702 ging hij weer naar Rome.
Later zou Van Wittel verklaren dat deze
korte periode in Napels tot de meest geluk-
kige en vruchtbaarste van zijn leven
behoorden.
38 Zwollo, 170.
H3
Jasper van Wittel, Gezicht op de haven
van Napels. Olieverf op doek, 74 x
171,8 cm. Museo Thyssen-Bornemisza,
Madrid. Het grote schip links in de haven
voert de vlag van de Republiek (oranje-
blanje-bleu).
-ocr page 145-
M.W. HEIJENCA-KLOMP
Broer en zuster voedden samen Luigi's
dochters op toen hun vader en moeder in de
jaren 1753-1761 in Napels verbleven. Petro-
nilla overleed in 1766, Urbano vier jaar later
toen hij bij zijn broer in Napels woonde.
Van Wittel en zijn
opdrachtgevers
Uiteen bewaard gebleven brief van Van
Wittel uit 1707 blijkt dat hij overstelpt werd
met werk. Deze brief was gericht aan mar-
kies D'Ausson die zich beklaagd had dat hij
de bestelde schilderijen nog steeds niet
ontvangen had. Jasper werkte aan vier gra-
vures voor prins Colonnaen dat ging ten
koste van de bestelling van de markies. Hij
had ook nog een bestelling vooreen aantal
schilderijen van een hooggeplaatste geeste-
lijke en zijn nicht gekregen. Toen Van
Wittel protesteerde dat hij dan niet aan zijn
verplichtingen aan de markies kon voldoen,
kreeg hij ten antwoord dat elke edelman
enkele maanden uitstel zou gedogen ter
wille van een dame! Verder wees Jasper er
op dat het schilderen van een vedute veel
tijd en geduld vergde zeker als men er met
veel liefde en toewijding aan werkte zoals
bij dat soort schilderijen een vereiste was.39
Uit het bovenstaande blijkt wel dat Van
Wittel met moeite kon voldoen aan de vele
opdrachten die hij kreeg. Merkwaardig is
dat in de literatuur en in de archieven nau-
welijks sprake is van leerlingen of de hulp
van andere bekwame vedute schilders.
Toch zal hij naast zijn atelierwerk ook gere-
geld in Rome en daarbuiten rondgetrokken
hebben om te tekenen en inspiratie op te
doen voor nieuw werk.
Voor zijn tekeningen gebruikte hij meest-
al pen en penseel in de tinten bruin en grijs.
De schaduwen werden gewassen in grijs.
6 Luigi Vanvitelli, Portret van zijn vader
Jasper van Wittel. Accademia di San Lucca,
Rome.
Op deze wijze heeft hij een groot oeuvre
opgebouwd met studies van gebouwen en
gezichten op een stad of dorp. Ook tekende
hij vanuit de Middellandse Zee steden en
havens aan de kust. Op talrijke tekeningen
ontbreken echter een topografische aan-
duiding en een jaartal.40 De getekende en
geaquarelleerde landschappen die niet
gesigneerd waren werden later meermalen
toegeschreven aan Claude Lorrain.41
Pascoli vermeldt dat Van Wittel architec-
tonische ontwerpen maakte voor het inte-
rieur van een van zijn opdrachtgevers. Ook
maakte hij een ontwerp voor een fontein in
Vermicino.
39  Gaspare
Vanvitelli,
70.
40  Zwollo, 120.
In openbare col-
lecties in Rome
en Napels bevin-
den zich grote
bundels tekenin-
gen die nog on-
voldoende bestu-
deerd zijn. Daar-
onder zijn herin-
neringen aan
Amersfoort en
Hoorn. Ook in
-ocr page 146-
JASPER VAN WITTEL (CA 1652-I736)
In 1711 werd Van Wittel lid van de Accade-
mia di San Luca in Rome. Tijdens de alge-
mene ledenvergaderingvan 11 oktober van
dat jaar leverde hij zijn meesterproef in, een
'vedute di Napoli'. Na goedkeuring van zijn
werk werd hij beëdigd en als academicus
geïnstalleerd. Deze hoge eer was eigenlijk
alleen weggelegd voor grote Italiaanse
meesters. Het toelaten van een buiten-
lander moet als een grote uitzondering
worden beschouwd.42 Overigens had Van
Wittel in 1709 het burgerschap van Rome
verkregen.
Luigi schilderde het portret van zijn vader
dat opgenomen werd in de collectie van de
Accademia. Van Wittel was toen omstreeks
60 jaar.
In 1718 ontving Van Wittel een uitnodi-
gingvan kardinaal Annibale Albani om naar
Urbino te komen. Hij ging erheen samen
met Luigi. Ondanks het feit dat Van Wittel
problemen met zijn gezichtsvermogen had
kreeg hij toch opdacht om een groot aantal
schilderijen te vervaardigen. In het archief
van de Albani's worden er24genoemd.
Daaronder waren diverse uedute ideate
(fantasielandschappen). Deze waren ook in
trek bij toeristen die op hun Grand Tour
graag een werk van Van Wittel aanschaften
als herinnering aan hun verblijf in Italië.43
Van Wittels laatste opdrachtgever was
markies Cavalieri. Hij werkte voor hem aan
acht landschappen van verschillend for-
maat maar hij kreeg opnieuw last van zijn
talloze andere
openbare verza-
melingen bevin-
den zich tekenin-
gen, onder meer
in Museum
Boijmans Van
Beuningen in
Rotterdam. Dit in
tegenstelling tot
zijn schilderijen
die zich nog voor
een groot deel in
particuliere verza-
melingen bevin-
den. Van Wittel
maakte ook
grafisch werk
maar dat is nog
nauwelijks bestu-
Jasper van Wittel, Gezicht op de Molo en het dogen-
paleis te Venetië. Olieverf op doek, 98 x 174 cm.
Gesigneerd: Gas. V. W. 1697. Museo del Prado, Madrid.
H5
-ocr page 147-
M.W. HEIJENGA-KLOMP
gezichtsvermogen. Desondanks slaagde
hij er in een aantal van deze werken te
voltooien.
In juli 1736 werd hij ziek, hij vatte kou en
kreeg koorts. Na enkele dagen voelde hij
zich beter maar kort daarop kreeg hij een
aanval van pijn in de borststreek en op
13 september overleed hij. Zijn vrouw volg-
de hem op 16 december van hetzelfde jaar.
Van Wittel werd begraven in de San
Lorenzo in Damaso maar in april van het
jaar daarop lieten de beide zoons hun
ouders herbegraven in de Santa Maria in
Vallicella. Het graf werd gedekt dooreen
zerk met inlegwerk van veelkleurig marmer.
Op de steen staan gebeiteld zijn Italiaanse
naam, zijn leeftijd en sterfdatum en de toe-
voeging 'Ultraiectensis' (van Utrecht).
Onderde tekst plaatste men zijn familie-
wapen: in een veld van lazuur een gouden
keper; boven de keper twee en eronder één
staande eikel met twee blaadjes. In 1790
werd dit graf door zijn kleinzonen afgestaan
aan een andere familie. De zerk werd echter
gehandhaafd.44
Luigi Vanvitelli
De oudste zoon Luigi studeerde filosofie en
wis- en natuurkunde.45 Zijn vader had
graag gezien dat hij ook schilder zou wor-
den maar uiteindelijk koos hij voorde archi-
tectuur. Dit mede onder invloed van Jaspers
vriend de beroemde architect Filippo
Juvarra (1678-1736),46 Zij hadden elkaar
omstreeks 1704 in Rome ontmoet. Hoewel
Javarra aanvankelijk ook schilderde en
tekende koos hij toch voorde architectuur
en werd als zodanig de leermeester van
Luigi die zich zou ontwikkelen tot een voor-
aanstaand bouwmeester. Luigi was de
oogappel van zijn grootvader Ciovanni
Andrea. Hij stierf toen Luigi elf jaar was en
vermaakte hem al zijn bezittingen evenals
die van zijn overleden vrouw.47
Luigi werd net als zijn vader lid van
Accademia di San Luca. Zijn installatie
vond plaats op 4 januari 1733. In 1746 werd
hij secretaris van dit genootschap.
Op 3 maart 1737 huwde hij met Olimpia
Starich. Het echtpaar bleef wonen in het
ouderlijk huis op de Campo dei Fiori in
Rome. Zij kregen in de loop der jaren vijf
zonen en drie dochters; één zoon is vroeg
overleden.
Nadat Luigi zich als bouwmeester en
architect had gevestigd kreeg hij al snel veel
opdrachten. Als eerste de restauratie van
het palazzo Albani te Urbino waar hij in
1718/19 met zijn vader vertoefd had. Daarna
moest hij in Ascona een lazaret met een
vijfhoekige plattegrond bouwen en een
nieuwe haven. In Rome maakte hij een ont-
werp voor de Chiesa del Cesü, de facade
van het palazzo Chigi en een klooster. In
1742 riep paus Benedictus xiv zijn hulp in
om de met instorting bedreigde koepel van
de Sint-Pieter te restaureren. In 1751 volgde
zijn benoeming tot hofarchitect van koning
Karel iv van Napels. In die nieuwe functie
kreeg hij opdracht om een 40 kilometer
lang aquaduct aan te leggen, van de
Apennijnen naar Napels om de stad van
water te voorzien. Een tweede belangrijke
opdracht van de koning voerde hem naar
het 30 kilometer buiten Napels gelegen
Caserta. Hier moest Luigi een zomerpaleis
bouwen als een tweede Versailles. Het
gebouw heeft een plattegrond van
247x184 meter en telt vijf etages. Het is
opgetrokken in een stijl tussen baraken
classicisme en telti200 vertrekken. Het
heefteen uniek trappenhuis, in de hal
geflankeerd door gebeeldhouwde leeuwen.
deerd en gepubli-
ceerd.
41  L.Trezzani,
'Gaspare Vanvi-
telli, "pittore di
Roma moderna"',
Gaspare Vanvi-
telli,
33-44.
42  G.J. Hooge-
werff, Bescheiden
in Italië
(Rome-
Den Haag 1913) 11
80.
43  Mogelijk kwa-
men langs deze
weg vier schilde-
rijen van Van
Wittel met ge-
zichten op Rome
en Venetië in het
bezit van de gra-
ven Van Bylandt.
In 1696 werden
vier van zijn
aquarellen geveild
in Amsterdam.
44  Zwollo, 208.
45  Heijenga,49
noot 92; Winkler
Prins,
487 s.v.
Vanvitelli; A.
Heering, 'Vanvi-
telli: Nederlandse
genialiteit in
Italië', Amers-
foortse Courant
22 januari 1992.
Een kleinzoon
van Luigi, ook
Luigi geheten,
stelde een Vita
Luigi Vanvitelli
samen. Het werd
bewerkt en uitge-
geven door M.
Rotili (Napels,
z.j.).
-ocr page 148-
JASPER VAN WITTEL (CA 1652-1736)
Het geheel is omgeven door een schitte-
rend park van 90 hectare met vele fontei-
nen en een waterval van 78 meter hoog. Dit
park werd ontworpen door Luigi's zoon
Carlo die zijn vader zou opvolgen als hofar-
chitect. Naast het paleis bouwde Luigi in
Napels de rijkversierde Chiesa dell'
Annunziata.
Luigi overleed opi maart 1773 te Caserta.
In de kerk van San Francisco in Napels werd
in opdracht koning Ferdinand iv een
monument ter nagedachtenis van Luigi
opgericht. In 1937 werd ter herinnering aan
deze Nederlands/Italiaanse bouwmeester
in het paleis van Caserta een museum inge-
richt, het Vanvitelliano.
Ook Luigi's kinderen bekleedden belang-
rijke maatschappelijke functies. Carlo werd
zoals gezegd hofarchitect. Zijn broers Pietro
en Francesco traden in dienst van de koning
van Napels. Zij volgden hem toen hij terug-
keerde naar Spanje om daar de troon te
bestijgen. De naar zijn grootvader vernoem-
de Gaspar werd een bekend rechtsgeleerde.
De oudste dochter, Anna Maria, huwde met
een leerling van haarvader, Francois Sebas-
tini. Ook zij verlieten Napels en vestigden
zich in Spanje waar Anna Maria benoemd
werd tot hofdame van de koningin.
Betekenis van Van Wittel
Bij de beschrijving van bepaalde genres in
de kunstgeschiedenis wordt enerzijds
ruime aandacht geschonken aan voorlopers
en mogelijke inspiratoren maar wordt
anderzijds ook erkend dat sommige kunste-
naars door hun eigen 'genie' een geheel
nieuwe weg in kunnen slaan. Dat geldt
zeker voor de ontwikkeling van de Italiaanse
vedute van de 18de eeuw. Daarbij is een
belangrijke plaats weggelegd voor Jasper
van Wittel.48 Hij gaf het Italiaanse stadsge-
zicht een nieuwe vorm die aansloeg bij het
publiek van kopers en bij andere kunste-
naars zoals Carlevarijs (1663-1730) en
Canaletto (1697-1768). Hoever die invloed
ging is moeilijk precies te bepalen. Maar
hoe verschillend het werk van deze drie
schilders ook is, overeenkomsten in opzet,
kleurgebruiken techniek (gebruik van de
camera obscura!) tonen een duidelijke ver-
wantschap. Het is waarschijnlijk dat er per-
soonlijke contacten van Carlevarijs en
Canaletto met Van Wittel zijn geweest en
zij hebben zeker kennis genomen van zijn
werk. Met name bij Canaletto is dat heel
duidelijk zichtbaar. Meer dan bij Carlevarijs
speelde bij hem de objectieve weergave van
de stad de hoofdrol en niet als decor voor
de een of andere festiviteit. Canaletto liet
zich inspireren door de schilderijen van Van
Wittel met hun heldere kleuren. Hiermee
speelde hij ook in op de vraag van de 'toe-
ristische' markt waarvoor ook Van Wittel
met zoveel succes gewerkt had.
Zo kan de Amersfoortse schilder Jasper
van Wittel gezien worden als een belangrij-
ke schakel in de ontwikkeling van de 18de-
eeuwse Italiaanse vedute.
46  Winkler Prins
van de kunst
(Amsterdam
1959) XI 287.
47  Heijenga, 49
noot 92.
48  B. Aikemaen
B. Bakker, Schil-
ders van Venetië.
Oorsprong en
bloei van de
Venetiaanse vedu-
te
('s-Gravenhage
1990), hierin met
nameB. Aikema,
'Voorgeschiede-
nis', pp.19-46.
Verder over de rol
van Van Wittel
L.Laureati, 'Gas-
par van Wittel e
1'origine del genre
'veduta' nella pit-
tura del Sette-
cento'en W.L.
Barcham, 'Luca
Carlevarijs e la
creazione della
veduta del xvin
seculo'pp.47-56
en 57-67. Met
dank aan
mevrouw B. Roth
voor de samen-
vatting in het
Nederlands van
deze artikelen
Afkortingen
GAA = Gemeente-
lijke Archiefdienst
Amersfoort. Thans:
Archief Eemland.
na = Notariële
Archieven.
H7
-ocr page 149-
D.C. HOEVERS
Het gemeentelijk
ziekenhuis voor
besmettelijke
ziekten
op het terrein van het Hofje
Armen de Poth (1874-1904)
-ocr page 150-
Tot ver in de tweede helft van de 19de eeuw
was er in Amersfoort maar één ziekenhuis.
Dat was het in 1559 gestichte St Elisabeth 's
Gasthuis. Het was gevestigd in de
Muurhuizen 33 A, B en C. Blijkens zijn
reglementen was het beperkt in zijn doel-
stelling. Het was er slechts vooropnameen
verplegingvan arme en bedlegerige zieken,
die "met geene aanstekelijke ziektens of
ongeneeslijke kwalen bezocht zijn".1
Andere zieken werden thuis verpleegd; zo
goed en zo kwaad als dat ging. Het maakte
wellicht ook niet zo veel uit waar iemand
werd verpleegd, omdat de medische weten-
schap tot in de tweede helft van de 19de
eeuw maar weinig te bieden had. Anders
lag dat bij de besmettelijke ziekten, waar-
van men allang wist dat isolatie van de zie-
ken de beste voorzorg tegen uitbreiding
van de ziekte was. Zolang de bestrijding van
een ziekte nog nauwelijks mogelijk was,
was preventie het best haalbare. Vanouds
waren bekend speciale tehuizen voor lijders
aan besmettelijke ziekten, zoals pesthuizen
en leprozenhuizen. Meestal waren die
gevestigd buiten de stadsmuren of in een
onbebouwde hoek binnen de stad. In
Amersfoort stond het pesthuis sedert haar
stichting omstreeks 1500, op het terrein van
het hofje De Armen de Poth. Het leprozen-
of melatenhuis stond sedert de bouw in
1410 aan de Hogeweg buiten de stadsmuur.
Andere voorzieningen van enig belang voor
zieken kende Amersfoort al die eeuwen
niet, afgezien van het Sint-Pietersgasthuis.
Elders was dat niet anders. De ommekeer
kwam in de loop van de 19de eeuw toen
men meer van de ziekteveroorzakende
processen begon te begrijpen. Al heel lang
wist men dat sommige ziekten besmettelijk
("aanstekelijk" zei men) waren, andere niet.
Maar het hoe en waarom daarvan was niet
bekend. In 1854toonde de Engelse artsjohn
Snow (1813-1858) aan dat een waterpomp
met vervuild water in Broadstreet, Londen,
de oorzaak was van een cholera-uitbraak.
Door de pompzwengel met een ketting
vast te zetten werd de epidemie gestopt.
In Duitsland ontdekte Robert Koch (1843-
1910) in 1882 de tuberkel-bacil en in 1883 de
cholera-bacil. Het werd duidelijk dat er
nieuwe mogelijkheden kwamen.
Ook de overheid deed haar best. Door
isolering van zieken en verbetering van
hygiëne en woonomstandigheden trachtte
zij epidemieën te voorkomen. Dit culmi-
neerde in Nederland in de wet van
4 december 1872, Staatsblad 134. Deze wet
gaat over de preventie en behandeling van
besmettelijke ziekten, waarbij uitdrukkelijk
genoemd worden: cholera, difterie, maze-
len, typhus, roodvonk en pokken. In artikel
7 van de wet is voorgeschreven dat elke
gemeente in Nederland, waar dit door
Gedeputeerde Staten van de provincie
werd bepaald, diende te beschikken over
een duurzame inrichting voor afzondering
en verpleging van lijders aan besmettelijke
ziekten. Deze wet kan gezien worden als
een mijlpaal in een lange ontwikkeling in
Nederland, waarbij de plaatselijke, provin-
ciale en centrale overheden er blijk van
gaven grote zorgen te hebben over de
miserabele omstandigheden waaronder
veel burgers leefden. De parlementaire
behandeling van de wet geeft een aardig
kijkje in het politieke leven van die dagen.
Het wetsontwerp werd ingediend op 21
augustus 1871 door minister J.R.Thorbecke,
(1798-1872), de grote liberale staatsman,
die begin dat jaar was aangetreden in het
derde Kabinet Thorbecke (1871-1872).
De directe aanleiding voorde indiening
vormden vooral de grote cholera-epidemie
1 Cf. artikel 13 van
het reglement van
1881, dat in essen-
tie niet is gewij-
zigd sedert de
oprichting van
het Gasthuis.
149
-ocr page 151-
D.C. HOEVERS
van 1866/1867 en de in 1871 heersende hevi-
ge pokken-epidemie. Het Voorlopig Verslag
der Commissie van Rapporteurs uit de
Tweede Kamer voegde daar nog aan toe:
"Waar het de bevordering der gezondheid
of het waken tegen besmetting betreft, is
het grote publiek zeer zorgeloos en onver-
schillig, zelfs roekeloos". Thorbecke diende
reeds het volgende jaar het ontslag van dit
kabinet in, deels door politieke onmachten
deels door zijn slechte gezondheid. De par-
lementaire behandeling werd voortgezet
door zijn opvolger minister J.H. Ceertsema.
Ondanks het feit dat het grote nut van de
wet in brede kring werd erkend, was er in
de Eerste en Tweede Kamer nogal wat
tegenstand tegen de wet. Die was vooral
gericht op de centralistische regeling van
de onderwerpen, waardoor de vrijheid van
de burgers teveel werd aangetast en som-
mige onderwerpen op rijksniveau werden
geregeld ten nadele van de veel gekoester-
de gemeentelijke autonomie. Ook het kos-
tenaspect van de wet werd als wapen inge-
zet. En, wel heel kortzichtig, het feit dat
sommige regels moesten worden inge-
voerd zodra de gemeente-arts daartoe het
gemeentebestuur adviseerde. De meeste
van deze bezwaren doen in onze ogen
nogal overdreven aan. Maar omdat de pok-
ken-epidemie op dat moment (midden
1872) al over zijn hoogtepunt heen was,
meende de Kamer zich deze pietluttigheid
te kunnen permiteren. Het was duidelijk
dat de Kamer van deze overheidsbemoeien-
is niet gediend was. Een groot principieel
bezwaar betrof de voorgeschreven verplich-
te inenting tegen pokken voor ieder die een
school, fabriek of werkplaats wilde bezoe-
ken. Tegen die verplichting was bijvoor-
beeld dr Abraham Kuyper (1837-1920),
oprichter van de Anti-Revolutionaire Partij
(arp). Op dat punt gaf het kabinet toe en
wijzigde de verplichting tot inenting in een
verbod tot het bezoeken van scholen,
fabrieken en werkplaatsen, indien deze
bezoekers, zowel onderwijzers als leerlin-
gen, werklieden en werkgevers, in hun
eigen woning te maken hadden meteen
besmettelijke ziekte. Gelukkig werd de wet
op 14 november 1872 in de Eerste Kamer
aangenomen. Zij trad in werking op
4decembervan dat jaar.
In het gemeente-archief van Amersfoort
zijn veel gegevens te vinden over de over-
heidszorg uit de tijd vóór de wet. In de
periode van 1830 tot 1875 trof ik voorbeel-
den aan van voorschriften over het gedrag
van de burgerij bij het optreden van
besmettelijke ziekten: aanwijzingen aan
artsen en apothekers over de minimale
hoeveelheid medicijnen die zij in voorraad
moesten hebben, het "merken" van wonin-
gen waar zulke ziekten waren gekonsta-
teerd en de wijze waarop voedsel veilig kon
worden bereid en genuttigd.2
Ook toen al bleek dat de bevolking zich
maar weinig van de voorschriften en advie-
zen aantrok. Veel voorschriften en adviezen
werden steeds weer herhaald. Openbare
hygiëne werd kennelijk niet als belangrijk
ervaren. Ook al gaf de gemeente het goede
voorbeeld door invoering van het tonne-
tjes-systeem voor afvoer van faecaliën in
het gemeentehuis en op de gemeente-
scholen, de burgerij volgde niet, althans
onvoldoende. Ongetwijfeld was het kosten-
aspect een belangrijke reden om de ruime-
re mogelijkheden voor meer hygiëne niet te
benutten. Ook de gemeenteraad liet zich
daar maar al te gemakkelijk door leiden. De
gemeente-waterleiding werd eerst om-
streeks 1900 aangelegd en grote delen van
het gemeente-riool nog later.
2 Archiefdienst
Amersfoort,
Secretarie-archief
1811-1945, nrs
2703, 2721 en 3138.
-ocr page 152-
HET GEMEENTELIJK ZIEKENHUIS VOOR BESMETTELIJKE ZIEKTEN
Een geheel ander geluid liet de gemeen-
telijke Gezondheidscommissie horen.
Daarin hadden zitting naast enkele raads-
leden, de beide Amersfoortse gemeente-
artsen. Die commissie klaagde in haar jaar-
verslag over 1905 over het feit dat in de
nieuw te ontwikkelen wijk Bergkwartier een
riool-systeem geheel ontbrak. Zij waar-
schuwde dat zowel bij vorst als grote hitte
onhoudbare toestanden zouden kunnen
ontstaan.
Ter uitvoeringvan artikel 7 van de wet gaf
het College van Gedeputeerde Staten van
Utrecht aan de gemeente Amersfoort
opdracht een inrichting voor besmettelijke
ziekten op te richten. Op dat moment was
er geen enkel gebouw dat daartoe dienen
kon. Het pesthuis dat al ruim vier eeuwen
op het terrein van De Poth stond, was sinds
lang aan zijn bestemming onttrokken. Het
was alleen nog maar geschikt als opslag-
ruimte en ook daaraan kwam al snel een
einde. Het werd zonder veel omhaal in 1892
gesloopt. Het leprozenhuis aan de Hoge-
wegwerd in 1641 als zodanig opgeheven.
Het St Elisabeth's Gasthuis was, als gezegd,
uitdrukkelijk niet bedoeld voor lijders aan
besmettelijke ziekten.
Ter voldoening aan de eis van Gedepu-
teerde Staten liet de gemeente het oog val-
len op een stal op het terrein van het Hofje
De Armen de Poth op de hoek van de
Coninckstaaten Pothstraat. Daar stond
ooit een tabaksschuur. Waarom de ge-
meente deze keuze maakte, blijkt niet uit
de stukken. Wellicht was het feit dat op het
terrein al eeuwen het pesthuis stond, be-
slissend. Mogelijk was ook de herinnering
aan het jaar 1832 van invloed. Toen immers
hadden de regenten op verzoek van de
gemeente, onderde dreiging van een grote
cholera-epidemie, alle gebouwen van het
Hofje aan de gemeente ter beschikking
gesteld om ze in te richten als hospitaal.
De regenten vonden toen tijdelijk onderdak
in het St Pieters- en Bloklands Gasthuis aan
de Westsingel voor hun vergaderingen en
voor opslag van al hun meubilair.
Kennelijk heeft de gemeente gezocht
naar een geschikte plaats buiten de be-
bouwde kom. Maar omdat "zodanige plaats
niet te vinden was", gaven Gedeputeerde
Staten van Utrecht toestemming om het
ziekenhuis binnen de kom te vestigen.
In de regentenvergaderingvan 5juni 1873
deed de toenmalige voorzitter van het
College van Regenten, de Amersfoortse
burgemeester mr A.G.Wijers, het voorstel
de stal aan de gemeente te verkopen. Uit de
discussie in de vergadering blijkt dat alle
regenten uiteindelijk met dit voorstel kon-
den instemmen. Aanvankelijk was de
regent P. Methorst van mening dat daar
beter woningen voor bejaarden konden
worden gebouwd. Daartegen ageerde de
regent Mr J. de Louter, één van de drie toen
in Amersfoort gevestigde notarissen, met
als argument dat het onderhoud van wonin-
gen voorde stichting te duur zou zijn. Dat
was ook wel juist, want naast de uitdelingen
die de stichting wekelijks deed, was er maar
weinigfinanciële ruimte vooreen zo grote
uitgavepost. Het College besloot tenslotte
met de verkoop in te stemmen. Om tot
prijsvorming te komen werd een taxatie uit-
gevoerd doortwee deskundigen. Voorde
stichting trad op haar "huis-aannemer"
J.C.van Eybergen, voor de gemeente J. van
Bottenburg. Zij stelden de waarde van de
stal vast op ƒ1.100,-en van de achterliggen-
de tuingrond op ƒ2,-per vierkante meter.
Voor dat bedrag werd de koop gesloten en
op 19 januari 1874 werd de akte van over-
dracht verleden voorde Amersfoortse
-ocr page 153-
Detail van de
stadsplattegronden,
waarop het complex van
De Armen de Poth is te
zien (uit: C. Lion Cachet,
De Poth in kaart
(Amersfoort 1974)).
188S
College van Regenten van de stichting ter-
wijl voor de gemeente werd ondertekend
door de waarnemend burgemeester W.A.
Croockewit, wethouder van de gemeente.
notaris A.H. Drijfhout van Hooff.
Een interessant juridisch detail is, dat de
akte werd ondertekend door Mr Wijers in
zijn hoedanigheid van voorzitter van het
-ocr page 154-
HET GEMEENTELIJK ZIEKENHUIS VOOR BESMETTELIJKE ZIEKTEN
Ik vraag mij af of dat wel juist was. Immers,
op grond van artikel jj van de toen van
kracht zijnde gemeentewet van 1851, dien-
den alle akten waarbij de gemeente partij
was, te worden ondertekend door de bur-
gemeester, tenzij hij daartoe niet in staat
was door ontstentenis of afwezigheid. Uit
de notariële akte blijkt echter onomstote-
lijk dat van geen van deze uitzonderingen
sprake was. Naar mijn mening kon hij dan
niet de waarnemend burgemeester voor de
gemeente laten optreden. Gelukkig kenden
wij toen ook al de rechtsfiguur van verja-
ring, zodat als hier al sprake was van een
onjuiste vertegenwoordiging, de onjuist-
heid door tijdsverloop is geheeld. Vanaf dat
moment kon het ziekenhuis worden
gebouwd. De stadsarchitect W.H. Kam
werd met het maken van de verbouw-plan-
nen belast. Het werk werd aangenomen
door de timmerman C. Prins voor ƒ3.678,-.
Er is sprake van verbouw, zodat een voor-
zichtige gevolgtrekking kan zijn dat hij het
een en ander van de bestaande stal kon
gebruiken. Daarover straks meer.
Hier beperk ik mij tot het ziekenhuis en zijn
functioneren. De bouwtekening van de
architect is niet meer te traceren, in ieder
geval niet in het gemeente-archief.
Gelukkig is daar wel iets anders te vinden,
namelijk een ingevulde ministeriële vragen-
lijst over de situatie van het ziekenhuis uit
november 1903.3
Daaruit blijkt dat er sprake was van een
vrijstaand stenen gebouw met pannen
gedekt en voorzien van een houten dakbe-
schot. Er waren vier ziekenkamers van elk
circa 16 vierkante meter en elk bestemd
voor maximaal vier zieken. Twee kamers
waren bestemd voor mannen, twee voor
vrouwen en kinderen. Verder was er een
woonkamer, een keuken, een wachtkamer           3 Secretarie-
voor artsen, gangen, privaten en een lijken- archief 1811-1945
kamer. In de woonafdeling woonde het                 nr5°45-
beheerders-echtpaar A. van Maanen, aan
wie de verpleging van zieken was opgedra-
gen. Dit echtpaar had vrij-wonen in het
huis, maar kreeg slechts salaris als er zieken
ter verpleging waren opgenomen. Over de
onderlinge situering van de ruimten wordt
niets vermeld, maar het lijkt waarschijnlijk
dat een effectieve scheiding van de man-
nen- en vrouwen-zalen werd bereikt door
de woning in het midden te plaatsen en aan
weerszijden telkens twee ziekenkamers. De
woning was waarschijnlijk ruimer dan de
ziekenkamers. Die veronderstelling vindt
steun in het tamelijk omvangrijke aantal
ruimten in de woonafdeling, maar ook, en
dat is opmerkelijk, in de huidige bebou-
wing. Ook nu nog gaat het om vijf wonin-
gen, waarvan de middelste ruimer is dan de
vier andere, zonder dat daar een logische
verklaring voor is. Over de inrichting werd
in de vragenlijst verder nog vermeld dat de
verlichting bestond uit gaslicht en dat water
werd verkregen uit de gemeentelijke
Norton-pomp "vlak bij het ziekenhuis aan
de Koningstraat". Huishoudwater werd
dooreen open goot naar een zinkput afge-
voerd, faecaliën en urine verdwenen mid-
dels het toen moderne tonnetjes-systeem.
Tenslotte werd nog genoemd een brand-
spuithuisje in de onmiddellijke nabijheid.
Een Norton-pomp was in die dagen een
grote verbetering vergeleken met de tradi-
tionele gegraven pompen. Dit type pomp
bestond namelijk uiteen holle buis, onder-
aan voorzien van gaten. Die buis kon tot een
grotere diepte worden gedreven dan door
graven mogelijk was. Zo kon men een niveau
bereiken dat onder het vaak door beerputten
vervuilde bovenste grondwater lag.                                              153
-ocr page 155-
D.C. HOEVERS
Waar bevond zich nu die gemeentelijke
waterpomp? Het zojuist genoemde schrif-
telijk verslag geeft daarover maar weinig
informatie. Volgens de herinnering van
generaties binnenvaders van het hofje zou
de pomp hebben gestaan op de zuidelijke
hoek van de Coninckstraat en de Poth-
straat, daar waar nu een miniscuul plant-
soentje is. Dat is in overeenstemming met
de stadsplattegrond van Blaeu uit 1649. Die
geeft daar een waterput aan. Het stemt ook
overeen met de notulen van de regenten-
vergadering uit 1669, waarde plaats van de
schuur wordt omschreven als'langesde
Coninckstraat in den hoff dezes goodtshuys
ende dit op der hoeck van de Pothstraat
tegensover de pomp aldaer staende". Maar
het klopt niet met de weergave op de stads-
plattegronden uit later tijd (figuuri). Zo
geeft de plattegrond vanThomkins uit 1846
aan, dat de bewuste hoek Coninck-/
Pothstraat bebouwd was met iets anders
dan een pomp. Ook op de kaart van Van
Vooren en Wagemakers uit 1888 wordt een
gebouw weergegeven. Heel opmerkelijk
wordt het, als we op één van de exemplaren
van de kaart uit 1888 in het gemeente-
archief een anonieme verklaring lezen,
rechtsonderaan, bijna niet meer leesbaar,
in rode inkt. Die verklaring luidt: "Op deze
kaart staat aangeduid de ligging der open-
bare gemeente pompen van No. 1 tot en
met No. 26, bijgewerkt tot 1 augustus 1897".
Als No.14 in de rij wordt een gemeente-
pomp ingetekend in de Coninckstraat
tegenover de Teutstraat, pal voor het huis
met nummer 45, dat is het tweede huis aan
de andere kant van de hoofdingang van het
complex. We mogen wel aannemen dat
daar de juiste lokatie was. Wat dan te den-
ken van de verbouw-tekening uit 1904, die
hierna wordt besproken, en waar een pomp
is gesitueerd in de tuin direkt achter de
beheerderswoning. Is die nieuw of bestond
die al toen het ziekenhuis nog functioneer-
de? Waarschijnlijk het eerste.
Over het functioneren van het ziekenhuis
worden wij ingelicht door de jaarverslagen
van de gemeente. Daaruit blijkt dat in de
jaren 1874tot en met 1887 op geen enkele
wijze van het ziekenhuis gebruik is
gemaakt. In de jaren daarna werd een enke-
le keer een "gewone" zieke opgenomen, die
echter kennelijk zo spoedig mogelijk naar
elders ter behandeling werd vervoerd. De
lijders aan besmettelijke ziekten uit die
jaren werden dus op andere wijze ver-
pleegd, waarschijnlijk thuis. Dat waren er
gelukkig niet veel, zoals uit de jaarverslagen
blijkt.
Alles bijeengenomen, was er vrijwel geen
verpleegkundige activiteit in het ziekenhuis.
Die was er wel in het op 30 mei 1890 in
gebruik genomen Gasthuis Aldegonde.
Deze gebruikelijke benaming-gasthuis-
kan niet verhullen dat het daarbij ging om
een in zijn tijd uiterst modern ziekenhuis,
opgericht door en voor rekening van Mr
H.J.H, baron van Boetzelaer van Ooster-
hout, burgemeester van de gemeente
Leusden. Het stond op Amersfoorts grond-
gebied aan de Arnhemseweg, waar thans
een complex van de Gereformeerde
Scholengemeenschap Guido de Brés staat.
Het was bestemd tot verpleging van
behoeftige zieken, kinderen en volwasse-
nen, die woonden in de gemeenten
Amersfoort en Leusden. De verpleging was
gratis of werd verricht voor een geringe ver-
goeding van ƒ1,- tot ƒ3,- per week. Door de
ruime doelstelling was het huis vanaf de
opening in capaciteit groter dan het
St Elisabeth's Gasthuis. Toen Baron van
A
-ocr page 156-
HET GEMEENTELIJK ZIEKENHUIS VOOR BESMETTELIJKE ZIEKTEN
Boetzelaer het ziekenhuis in 1905 wilde slui-
ten en dat na enige tijd ook werkelijk deed,
was de teleurstelling in Amersfoort groot.
Er ontstond een politieke strijd tussen de
gemeente Amersfoort en het St Elisabeth's
Gasthuis over de vraag wie de leemte zou
opvullen. Uiteindelijk werd de strijd gewon-
nen door het St Elisabeth's Gasthuis, dat
toezegde een geheel nieuw ziekenhuis te
zullen bouwen in de Sint Andriesstraat.
Inmiddels (omstreeks 1904, vlak vóór de
sluiting), was bij het Aldegonde Gasthuis
een paviljoen voor besmettelijke ziekten
gebouwd, dat betere voorzieningen bood
dan het gemeentelijke ziekenhuis aan de
Coninckstraat. De gemeente wilde haar zie-
kenhuis dan ook opheffen en voor het
gebouween nieuwe bestemmingzoeken.
Van dat feit werd in de regentenvergadering
van 1 februari 1904 melding gemaakt door
de regent Jhr B.W.Th. Sandberg, die tevens
gemeentesecretaris van Amersfoort was.
Het leek hem, zo zei hij, niet onaannemelijk
dat de regenten het ziekenhuis wel weer
zouden willen terugkopen. Zijn veronder-
stelling bleek juist te zijn. Er volgde weer
een taxatie door dezelfde deskundigen, die
nu uitkwamen op een waarde van
ƒ3.000,-. In een extra regentenvergadering
van 3 maart 1904 besloot het College van
Regenten aan de gemeente te berichten dat
zij het ziekenhuis voor die prijs wilde aan-
kopen. De gemeente was het daar snel mee
eens en al in de Raadsvergadering van 26
april daaropvolgend viel het besluit tot ver-
koop voor die prijs. Van de twee voorwaar-
den die de gemeente bij de verkoop stelde,
is vooral de tweede merkwaardig. "De gas-
buizen en het deurkozijn met de dorpel van
het brandspuithuisje zouden aan de
gemeente verblijven" en waren dus niet in
de koop begrepen. Over dit huisje is in de
verbouwtekening van de aannemer uit 1904 4 1904/86 R 512.
niets te vinden. Het is niet duidelijk waar dit
gestaan heeft.
Na de aankoop besloot het College van
Regenten in zijn vergaderingvan 9 augus-
tus 1904 het ziekenhuis te verbouwen tot
vijf woningen voor bejaarden. De opdracht
tot het maken van een ontwerp en de uit-
voering van de verbouwing werd gegeven
aan de meergenoemde Van Eybergen. Zijn
bouwtekening bestaat gelukkig nog wel en
is opgenomen in het gemeente-archief
(figuur!).4
Bestudering van die tekening laat een
symmetrisch gebouw zien, bestaande uit
vier identieke woningen een ruimere mid-
denwoning. Het gebouw lijkt nogal op wat
beschreven wordt in het bovengenoemde
ziekenhuis-verslag van 1903. Er blijkt echter
ook, dat de woningen die er nu staan, in
wezen al die jaren tot nu toe nauwelijks ver-
anderd zijn. Zo ziet men al meteen, dat de
middenwoning een "mooiere" voordeur
met een gietijzeren rooster heeft. Ook hun
indeling is vrijwel ongewijzigd gebleven.
De oude gedachte van de regent Pieter
Methorst dat het bouwen van woningen
voor bejaarden ook tot het doel van de
Stichting De Armen de Poth behoorde, was
na de verkoop aan de gemeente in 1873,
kennelijk niet vreemd meer. Reeds in 1879
werd een andere tabaksschuur aan de
Coninckstraat ten noorden van en direkt
aansluitend aan de toegangspoort, afgebro-
ken en vervangen doorvijf woningen. Die
woningen zijn volstrekt identiek; daar is
geen sprake van een ruimere middenwo-
ning. In 1882 werden er nog zeven identieke
woningen aangebouwd. Ontwerper van al
deze woningen was weer architect Kam. In
de jaren daarna volgden nog meer wonin-
gen. Thans zijn het er 49. Al die woningen                                 155
-ocr page 157-
D.C. HOEVERS
staan er nog steeds en worden alle nog
bewoond op de wijze en voor de doelgroep
die destijds is beschreven.
Een intrigerende vraag blijft over. Hoe zag
de stal er uit, die in 1874 door de architect
Kam werd verbouwd? En waartoe werd die
gebruikt? Hierover is iets te zeggen op
grond van gegevens uit het archief van de
stichting.5
Het blijkt mogelijk in grote lijnen de
bouwgeschiedenis van dit deel van het
terrein chronologisch weer te geven. Aller-
eerst kunnen wij nagaan wat te zien is op
de stadsplattegronden van Braun en
Hogenberguiti588 en die van Blaeu uit
1649. Beide tonen deze hoek van het terrein
als onbebouwd. Zij geven wèl aan de
Rochus-kapel (in onjuiste situering; een
kwartslag gedraaid), het pesthuis, de
hoofdgebouwen en een poortje tegenover
de Teut. Dit poortje is niet aangegeven op
de kaart van Blaeu, hoewel het er ongetwij-
feld wel is geweest. Het was immers de
hoofdingang van het complex (figuun).
Blijkens de notulen van de regentenverga-
deringvan 12 januari 1669 was er een sum-
miere bebouwing van twee bouwvallige en
verhuurde huisjes en een winkeltje dat werd
gedreven door de binnenvader van de stich-
ting, HenrickSmitt. Die vergadering was
belangrijk, omdat daarin werd besloten ter
plekke twee tabaksschuren te bouwen, één
aan elke kant van de poort. De bedoeling
was om door verhuur van de schuren een
goed rendement te maken van het geïnves-
teerde kapitaal. De beide huisjes en het
winkeltje werden daarom gesloopt.
Kennelijk was er grote vraag naar ruimte die
geschikt was om tabaksbladeren te drogen.
De regenten hadden deze wijze van beleg-
gen overgenomen van het Burgerweeshuis,
dat kort tevoren buiten de Bloemendalse
Buitenpoort een tabaksschuur had
gebouwd en verhuurd. Men wist heel goed
hoe lucratief dit kon zijn, omdat enkele
regenten van de Poth tevens regent van het
Burgerweeshuis waren.
Over de wijze waarop deze beide schuren
werden gebouwd weten wij niet veel.
Tekeningen van de plannen bestaan niet.
Er is slechts een soort offerte in het archief
van de stichting aanwezig, waaruit blijkt dat
sprake is van een stenen gebouw. De
regenten gingen voortvarend te werk; reeds
op 7 mei van dat jaar werd de eerste steen
gelegd door Peter, de tien-jarige zoon van
de regent Reynier van Ingen. In hetzelfde
jaar werden de schuren ook verhuurd.
Waarschijnlijk uit vreugde over de snelle
gang van zaken lieten de regenten boven in
de poort tussen de schuren een sluitsteen
metselen met het jaartal 1669. Deze steen is
er nog steeds. De lotgevallen van de schu-
ren heb ik niet systematisch onderzocht.
We mogen aannemen dat zij tientallen
jaren als tabaksschuur hebben gefunctio-
neerd. Uit het resolutieboek van de stich-
ting vanaf 1805 blijkt nu en dan iets over de
beide schuren te zijn besloten. Zo op
8 maart 1819, toen de regenten besloten
"de helft der stenen tabaksschuur aan de
Koningstraat, die buiten huur was, te doen
maken tot kleine woningjes om die gratis te
bewonen". Op 19 april daarna besloten de
regenten het voorstel "vooreerst te houden
voor advies". Daarna horen wij er niets
meer over. Waarschijnlijk vonden zij de
begrote kosten (ƒ1.487,-) te hoog.
Omstreeks 1830 lezen wij over een wel
heel opwindend voorstel. De Koninklijke
Militaire Academie te Breda vroeg aan de
regenten of zij bereid zouden zijn het hele
complex te verkopen om daar de Militaire
5  Het archief
wordt bewaard
bij het Archief
Eemland te
Amersfoort.
6  Archief Armen
de Poth nrs 65/1
en 65/2.
-ocr page 158-
HET GEMEENTELIJK ZIEKENHUIS VOOR BESMETTELIJKE ZIEKTEN
menten aangetroffen uit het begin van de
20ste eeuw. Een nader onderzoek zou meer
preciese gegevens kunnen opleveren. Maar
dat is niet zo eenvoudig te realiseren. De
bewoners hebben, zoals niet ongebruikelijk
is, inpandig heel wat oude bouwelementen
"verstopt" achter nieuwe betimmeringen.
Pas bij vrijkomen van een woning valt er
aan te denken of bouw-historisch onder-
zoek verantwoord is. In zijn algemeenheid
zéker, maar dat kan wel eens een ingrijpend
gebeuren worden. Sporen van een 17de
eeuwse tabaksschuur in de binnenstad zijn
zo toch aan het licht gebracht. Een onver-
wacht slot van een speurtocht naar de 19de
eeuwse belevenissen van het enige
gemeentelijke ziekenhuis in Amersfoort.
Academie te vestigen. De regenten gingen
op het verzoek in, maar kregen kennelijk
geen enkele reaktie meer. In 1832 werden op
verzoek van het gemeentebestuur alle loka-
liteiten aan de gemeente ter beschikking
gesteld in verband met een dreigende cho-
lera-epidemie. Al die ruimten moeten dus
of leeg hebben gestaan of gemakkelijk ont-
ruimd hebben kunnen worden. Op 6 juli
1835 werd besloten de beide schuren aan de
Koningstraat voor tezamen ƒ70,-per jaar te
verhuren aan de gemeente en "het lokaal
op de plaats" (het pesthuis), voor ƒ80,- per
jaar. Deze gebouwen kregen toen een mili-
taire bestemming. Op 11 decemben848
werd besloten de schuur aan de Koning-
straat, die in gebruik was bij een regiment
rijdende artillerie, te herstellen. Vervolgens
komt het al genoemde gemeentelijk zie-
kenhuis in zicht. We zijn dan beland in het
jaari873. De schuur werd toen een stal
genoemd. Het archief laat ons in het onge-
wisse wat er nog aan waardevols stond toen
architect Kam aan zijn verbouwing begon.
De vraag die ik mij hierboven stelde, hoe
de stal er toen uitzag, leek niet te beant-
woorden. Een sprankje hoop viel nog te
putten uit de wetenschap dat de Afdeling
Monumentenzorg van de gemeente al eer-
der kwesties wist op te lossen door een
bouw-historisch onderzoek in te stellen.
Albert van Engelenhoven van die Dienst
was zo vriendelijk op mijn verzoek ter plaat-
se eens te gaan kijken. Zijn indruk uit een
eerste bezichtiging was dat in de huidige
bebouwing enkele elementen zijn aan te
wijzen uit de 17de eeuw, zoals dakspanten
met telmerken en metselstenen van 17de
eeuws formaat waarbij niet direkt duidelijk
is of die muurdelen origineel zijn dan wel
later met oud materiaal zijn gebouwd.
Vanzelfsprekend zijn nog veel méér ele-
LITERATUUR
Over middeleeuwse
ziekenzorg in
Amersfoort:
F. van Kan, 'Die
elendiche armen
mensen. De
Amersfoortse
armenzorg in de
Middeleeuwen,'
Flehite. Jaarboek 1
(2000)78-93,
speciaal 85-87.
Over de geschiedenis
van het St Elisa-
beth's Gasthuis:
L. M.L. Bongaerts-
van Rijckevorsel,
Vier eeuwen
St. Elisabeth in
Amersfoort
(Amersfoort 1977).
2 Verbouwingstekening uit 1904 van aannemer
J.C. van Eybergen van het ziekenhuis tot vijf
woningen. (Archief Eemland).
                                          157
k.
-ocr page 159-
MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER
Boerderijen
binnen en
-ocr page 160-
In 2004 volgden de onderzoeken in het veld elkaar op en vielen
zelfs vaak samen. De archeologen van de gemeentelijke dienst
hadden, naast de vaste ondersteuning van de groep trouwe
vrijwilligers, assistentie van gemiddeld drie archeologen die op
tijdelijke basis aan de dienst verbonden zijn. Evenals het vorig
jaar, werd gegraven in het ontwikkelingsgebied Wieken-Vinken-
hoef en in Leusden, de Tabakssteeg; tevens zijn twee locaties
in de binnenstad onderzocht: Valkestraat 34-40 en Kamp 32.
Wieken-Vinkenhoef
In 2003 werden in dit gebied boerderijen en
spiekers uit de Late Ijzertijd opgegraven.
Voor het vervolgonderzoek in 2004 op de
aangrenzende percelen waren er dus hoge
verwachtingen. Het uitgebreide onderzoek
op de percelen 326 en 289 (zie kaartje)
heeft met korte onderbrekingen gedurende
het gehele jaar plaatsgevonden. Tussendoor
werden de percelen, die op het kaartje met
een omtreklijn en met het perceelnummer
zijn gemarkeerd, door middel van lange
proefsleuven verkend.
De ondergrond van het ontwikkelings-
gebied bestaat uit jong dekzand, dat
gevormd werd tijdens de laatste stadia van
de jongste ijstijd (ca. 10.000 jaar geleden).
Het dekzand is afgezet in de vorm van lang-
gerekte of paraboolvormige ruggen die veel
voorkomen in de Gelderse Vallei. De Hoge-
weg ligt op de flank van een dergelijke dek-
zandrug. De top van deze rug bevindt zich
ten noorden van de weg, juist daar waar de
bewoningssporen uit de Ijzertijd zijn ge-
vonden. Ten zuiden van de Hogeweg daalt
het terrein in de richtingvan de Barneveld-
se Beek. Halverwege dit gebied ligt echter
een depressie waarin tegenwoordig de res-
ten van de Horstwetering zichtbaar zijn.
Ten zuiden van deze wetering, die ten
behoeve van de laat-middeleeuwse ontgin-
ningen werd gegraven, duidt een terrein-
verhoging op een tweede dekzandrug.
Deze rug komt vanuit het noordoosten en
loopt naar het zuidwesten in een punt uit.
Op perceel 326 is in 2004 de loop van de
Horstwetering opgespoord en onderzocht.
Deze wetering is inderdaad gegraven en de
vondst van proto-steengoed scherven duidt
op een datering in de 13de eeuw. De aanwe-
zigheid van veenpakketten in de onder-
grond, die met name ten noorden van de
wetering in alle onderzochte percelen zijn
aangetroffen, wijst op een laaggelegen en
vochtig terrein dat waarschijnlijk tijdens
hoge waterstanden ook watervoerend is
geweest. In deze laagte werd in de Late Mid-
deleeuwen dus de ontginningswetering ge-
graven. De Horstwetering wordt heden ten
dage weer in ere hersteld, terwijl het gebied
ten zuiden ervan tot aan de Barneveldse
Beek behouden blijft als natuurgebied.
De noodzaak voor archeologisch onder-
zoek in dit toekomstige natuurgebied is dus
niet (meer) aanwezig. Op het perceel 326
vond in dit gebied in 2003 en 2004 wel een
proefonderzoek plaats. Een veelvoud aan
-ocr page 161-
MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER
paalsporen en afvalkuilen geeft aan dat de
dekzandrugten zuiden van de Horstwete-
ring in de Late Ijzertijd werd bewoond. Het
huidige stadium van de verwerking van de
opgravingsgegevens toont aan dat er zich
een boerderij (mogelijk twee) met bijge-
bouwen (spiekers ed.) en een waterkuil
heeft bevonden. Binnen de sporen van de
boerderij en in een paalspoorvan een spie-
ker zijn twee fragmenten van glazen arm-
banden gevonden. Dit zogenoemde La Tène
glas dateert uit de periode 200 voor Chr. tot
50 na Chr. Behalve het glas, bevonden zich
veel scherven van aardewerk uit de Late
Ijzertijd in de paalsporen en afvalkuilen.
Ten noorden van de wetering werd op het
perceel een tweede cluster van archeologi-
sche sporen opgegraven. Het betrof een
complete plattegrond van een boerderij
met de sporen van acht spiekers (opslag-
schuurtjes). De spiekers waren op vier
palen gebouwd met bovengronds een hou-
ten vloeren hoogstwaarschijnlijk een dak.
Algemeen wordt aangenomen dat in derge-
lijke bouwsels landbouwgewassen werden
opgeslagen. De boerderij was van het
woonstaltype, hetgeen wil zeggen dat de
woning en de stal zich onder één kap be-
vonden. Het gebouw was ongeveer oost-
west georiënteerd en had een lengte van 20
meter en een breedte van 5.70 meter. Het
stalgedeelte lag in het westen van het pand,
terwijl het woongedeelte met aangetroffen
resten van een haardplaats zich in het oos-
ten bevond. In de beide lange wanden
bevonden zich tussen de stal en de woning
de toegangen tot het interieur. Op grond
van het in de sporen gevonden scherven-
materiaal, dateren de boerderij en de spie-
kers uit de Late Ijzertijd.
In perceel 289, ten noorden van de Hoge-
weg, zijn drie clusters met sporen uit de
Ijzertijd opgegraven. De zuidelijke concen-
tratie bevatte de paalsporen van een klein
gebouw en twee spiekers. Het gebouwtje
(9.5 bij 5.5 meter) lag zuidwest-noordoost
1 Een beerput op het perceel achter
de Kamp wordt uitgegraven.
-ocr page 162-
BOERDERIJEN BINNE
georiënteerd. De wanden van het gebouw-
tje waren, evenals alle in Wieken-Vinken-
hoef gevonden gebouwen, voorzien van een
dubbele paalzetting waartussen ooiteen
met leem bestreken vlechtwerkwand stond.
Deze dubbele paalzetting is typerend voor
woningen uit de Late Ijzertijd in de Gelderse
Vallei en ook elders in Nederland.
De volgende cluster paalsporen lag wat
noordelijker in het perceel. De sporen
waren afkomstig van een zestal spiekers die
niet ver van elkaar lagen. Vier van de (vier-
kante) gebouwtjes hadden vier palen, maar
de andere twee stonden op zes palen en
hadden zodoende aan rechthoekige platte-
grond. Het cluster spiekers stamt uit de Late
Ijzertijd evenals een wat westelijk hiervan
gelegen waterkuil. Waarschijnlijk was de
kuil gegraven als drinkplaats voor het vee.
De volgende concentratie oudheidkundi-
ge resten betrof de paalsporen van een vrij-
wel complete huisplattegrond en een vier-
tal spiekers. De boerderij lag zuidwest-
noordoost georiënteerd en had afmetingen
van ongeveer 19 bij 6 meter. Het aardewerk
uit de sporen van de gebouwen wijzen op
een datering in de Late Ijzertijd.
Vergelijkbare plattegronden van boerde-
rijen uit de Ijzertijd zijn op verschillende
locaties in de Gelderse Vallei gevonden.
Huisplattegronden die in Ede - Manen,
Barneveld - Harselaar/ Wencap en Zeist-
Parmentiersland zijn aangetroffen en gedo-
cumenteerd, zijn vrijwel identiek aan de
plattegronden van Wieken-Vinkenhoef.
Opvallend is dat de boerderijplattegron-
den die in 2003 op perceel 618 zijn aange-
troffen een afwijkende oriëntatie hebben.
Bovendien is de paalzetting anders; zo zijn
er veel minder middenstaanders wat duidt
op tweebeukige panden, die bovendien
kleinere afmetingen hadden. In dit stadium
van uitwerking van de opgravingsgegevens is
het echter te vroeg hier conclusies aan te
verbinden.
Op de percelen 248,250 en 259 ten noor-
den van de restanten van de Horstwetering
werden van noord naar zuid een aantal
proefsleuven aangelegd. In de sleuven zijn
geen archeologische sporen aangetroffen.
Ook op de percelen 340,327,328,329 en 604
zijn proefsleuven gegraven, waarbij veenpak-
ketten werden aangesneden, maar geen
archeologische sporen van belang. Wel zijn
met behulp vaneen vlakopgravingaan de kant
van de Hogeweg op perceel 327 de paalsporen
van het vermoedelijke staldeel van een boer-
derij uit de i8/i9de eeuw gedocumenteerd.
Ten noorden van de Hogeweg zijn de perce-
len 353 en 654 (de percelen vallen net buiten
het weergegeven kaartje) met behulp van
proefsleuven onderzocht. Buiten de sporen
van tabaksbedden uit de i8/igde eeuw zijn
hier geen archeologische sporen gevonden.
Tenslotte zijn in 2004 eveneens sporen van
i8/i9de-eeuwse tabaksbedden en -schuren
aangetroffen op de percelen 289 en 326. Deze
zijn echter grotendeels in 2005 opgegraven
en vallen daardoor buiten deze kroniek.
Tabaksteeg
In de zomer van 2004 vond een inventarise-
rend onderzoek door middel van proefsleu-
ven plaats in het plangebied Tabaksteeg in
Leusden-Zuid, waar de gemeente Leusden
een woonwijk ontwikkelt.
Het gebied wordt omsloten door de
Maanweg in het noorden, de Pon-lijn in het
oosten, de Grift in het westen en de
Tabaksteeg in het zuiden. In de proefsleuven
zijn geen oudere sporen dan uit de 17e eeuw
aangetroffen en ook het merendeel van de
vondsten was niet ouder. De paalgaten, die
-ocr page 163-
MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER
geprobeerd droger te maken door het maai-
veld op te hogen. De ophoging, die plaatse-
lijk tot 1 meter dik was, bestond uit zand en
bevatte wat puin. De oudste scherf, die in de
ophoging werd aangetroffen, is een rand-
fragmentvan Pingsdorf-aardewerk uit de 12e
eeuw. Sporen van bewoning van vóór de
136/146 eeuw zijn niet geconstateerd.
In de 14e eeuw heeft men ter ontwatering
in het terrein een tweetal sloten gegraven.
In de oeverzone van de sloten zijn resten
van houten vlechtwerkbeschoeiingen
gevonden. In de ophoging waren paalgaten
gegraven tot in het onderliggende dekzand.
De paalsporen lagen in twee rijen die haaks
op elkaar stonden. Loodrecht op de
Valkestraat en evenwijdig aan één van de
rijen bevond zich een 7 meter lange grep-
pel. In de humeuze en kleiige vulling wer-
den veel houtresten aangetroffen. De spo-
ren zijn de resten van de stal van een boer-
derij. De greppel is een zogenaamde grup
of groep voorde opvangen afvoer van
mest. Gezien de datering van het aarde-
werkmateriaal in de sporen, is de boerderij
ergens in de i4e eeuw afgebroken. Uit de
venige vulling van de sloten zijn ook scher-
ven uit de i4e eeuw geborgen; sloten en
boerderij horen bij elkaar.
De paalsporen en de sloten werden afge-
dekt door een ophogingslaag. In deze opho-
ging is aardewerkmateriaal uit de 15e eeuw
gevonden.
De sporen van een volgende bewonings-
periode bestonden uit bakstenen funderin-
gen van een pand dat uit de 15e of i6e eeuw
dateert. Op het achterterrein zijn twee
stukken fundering aangetroffen, bestaande
uit veldkeien en grote bakstenen.
In de i6e - en mogelijk ook in de ve eeuw
stonden op het terrein twee panden; één op
het voorterrein en een kleiner pand op het
uit de ve en i8e eeuw dateren, behoorden
waarschijnlijk tot schaapskooien en tabak-
schuren. Deze laatste functie wekt in dit
gebied natuurlijk geen verbazing. De straat-
naam Tabaksteeg en ook het Benjamin
Cohenpad verwijzen naar de tabaksteelt,
die hier vanaf de 17de eeuw bloeide.
In vrij recente tijd is het gehele gebied
ingrijpend afgetopt en geëgaliseerd. Hier-
door zijn alleen de diepere sporen (uitdeve
en i8e eeuw) gedeeltelijk gespaard gebleven.
Achter de Kamp 32
Een schuur maakte hier plaats voor appar-
tementen, maar tussen sloop en nieuw-
bouw was gelegenheid voor een archeolo-
gisch onderzoek.
Slechts puin en uitbraaksleuven duidden
op bebouwing voorafgaand aan de schuur.
Op het achterterrein, dat vermoedelijk
altijd onbebouwd is geweest, is een bakste-
nen beerput gevonden. Het baksteenfor-
maat van de put wijst op een datering in de
I7e/i8e eeuw. Helaas was deze in het verle-
den al geleegd (dus nu zonder vondsten) en
daarna volgestort met puin en grond.
De oudste sporen dateren uit de 14e
eeuw, toen werd het terrein opgehoogd en
gebruikt als vuilnisstort.
Valkestraat 34-40
Voorafgaande aan de bouw van apparte-
menten is op het terrein Valkestraat 34-40
een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Het terrein bevindt zich binnen de eerste
stadsmuur, die rond 1300 werd voltooid. Het
onderzoeksgebied ligt in het laaggelegen,
en dus natte, oostelijke deel van de stad. Dat
het nat was tonen de opgegraven resten: in
de 13e en 14e eeuw heeft men dit gebied
-ocr page 164-
BOERDERIJEN BINNEN EN BUITEN DE STAD
achterterrein. Het oudere pand op het ach-        van een wand van heideplaggen en gefun-
terterrein was reeds gesloopt. Op het achter-    deerd op een eikenhouten wagenwiel. Het
terrein is ook een waterput uit deze tijd             aardewerk uit de putvulling duidt op een
tevoorschijn gekomen. De put was voorzien      i6e-eeuwse datering.
2 Het vrijleggen van een rundergraf (Valkestraat)
-ocr page 165-
MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER
Boven op het grootste deel van de i6e-
eeuwse funderingen zijn recentere funde-
ringen en muren gebouwd. In deze muur-
resten zijn gele IJsselstenen verwerkt, het-
geen de muren dateertin de ve eeuw en
recenter. De huidige rooilijn van de
Valkestraat wordt vanaf deze tijd aangehou-
den. Het achterterrein blijft vrijwel onbe-
bouwd. Op het voorterrein stonden drie
panden met de achtergevel op dezelfde
plaats als de achtergevel van de i6e-eeuwse
bebouwing. De achtergevel van een vierde
pandje in het oosten stond echter wat meer
naar de straatzijde. Deze bouwkundige situ-
atie is te zien op de eerste kadastrale kaar-
ten van Amersfoort (1824 en 1846).
Onder de fundamenten zijn twee water-
putten gevonden. In het middelste pand
waren de onderste delen van de waterput
onder de grondwaterspiegel bewaard. De
put bestond hier uit een houten ton. Uit de
put zijn onder anderen scherven van veel-
kleurig geglazuurde borden (Majolica) en
een pijpenkop uit de periode 1683 tot 1725
geborgen.
De andere waterput bevond zich dichtbij
de straat. Deze was geheel van baksteen en
rustte op een houten putkrans. In de puin-
vu Hing zijn meer dan 100 scherven gevonden
van onder meer witbakkend industrieel aar-
dewerk. De vulling dateert uit de ige eeuw.
Op het achterterrein bevond zich ten-
slotte nog een waterput. Deze bakstenen
putwas voorzien van een loden pijp tot in
het grondwater. De put moet tot zeer
recent nog zijn benut. In de insteek van de
waterput is een bodemfragment van
Regout aardewerk uit Maastricht gevonden.
Het stempel op de onderkant was voorzien
van het jaartal 1836.
-ocr page 166-
Ak
j|P
*V9
Wieken-Vinkenhoef l
Gemeente Amersfoort ft
Plattegrond boerderij Late Ijzertijd l\
perceel 289 1 \
schaal 1 : 200 tek. rahum M. \
5m!r rM
165
-ocr page 167-
M AX C RA MER, ALBE RT VAN ENGELENHOVEN,
SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT
Jaaroverzicht
monumentenzorg
-ocr page 168-
Bergkwartier
Al geruime tijd is bekend dat het Berg-
kwartier bij de rijksoverheid op de nomina-
tie staat om aangewezen te worden als
beschermd rijksstadsgezicht. Vandaar dat
bij de opstellingvan een nieuw bestem-
mingsplan in 2003 al met de monumentale
kwaliteiten van dit gebied rekening is ge-
houden. Inmiddels is dit plan vastgesteld. In
2004 ontving de gemeenteraad het verzoek
van de staatssecretaris van ocw een advies
uitte brengen over de voorgenomen aan-
wijzing tot stadsgezicht. Het bijbehorende
aanwijzingsvoorstel was in een nauwe
samenwerking met bureau Monumenten-
zorg Amersfoort tot standgekomen. Op
21 december 2004 bleek dat de raad zeer
positief stond tegenover dit voornemen.
Industrieel erfgoed
Het industriële erfgoed van Amersfoort
stond in de belangstellingafgelopen jaar,
167
1 Rohm and Haas aan de Kleine Koppel
-ocr page 169-
MAXCRAMER, ALBERTVAN ENGELENHOVEN, SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT
mede dankzij Stichting Industrieel Erfgoed
in de Stad Amersfoort (siësta).Joke Sick-
mann van deze stichtingontvingals blijk
van waardering voor haar inspanningen in
januari 2005 de signaaltrofee uit handen van
de burgemeester A.H. van Vliet-Kuiper.
Amersfoort bezit nog in beperkte mate
industriële gebouwen van betekenis. Met
name de complexen langs de Eem en de
voormalige wagenwerkplaats van de ns op
het spoorwegemplacement zijn hiervan
goede voorbeelden. Het afgelopen jaar is
nader onderzoek verricht naar deze gebou-
wen. De staatssecretaris van ocw ontving
van het gemeentebestuur het advies het
complex Rohm and Haas aan de Kleine
Koppel niet de status van rijksmonument
toe te kennen. Delen van het complex
komen echter wel in aanmerking vooreen
plaats op de gemeentelijke monumenten-
lijst. Daarover zal in 2005 in het kader van de
nota'Industrieel Erfgoed'een besluit wor-
den genomen. Over de mogelijke plaatsing
van de Wagenwerkplaats op de rijksmonu-
mentenlijst vond dit jaar intensief overleg
plaats met alle betrokken partijen; dit moet
in 2005 tot een definitief besluit leiden.
Open monumentendag 2004
Bij de 18de Open Monumentendag stond,
aansluitend bij het landelijke thema "Merck
toch hoe Sterck" de Amersfoortse stadsver-
dediging centraal. De speciaal voor deze
dag uitgebrachte aflevering van het
AMERSFOORT MAGAZINE besteedde
daarom vanzelfsprekend aandacht aan de
zeer tot de verbeelding sprekende stadsmu-
ren en stadspoorten. Ook de rol van
Adriaen Anthonisz van Alckmaer bij de tot-
standkomingvan de bolwerken omstreeks
1694 werd onderzocht.Tekeningen en pren-
ten uit de collecties van Museum Flehite en
het Utrechts Archief zorgden ervoor dat
ook deze uitgave weer als een echt 'bewaar-
nummer' een plaats in veel boekenkasten
kreeg. Omdat ook het water uit de Gelderse
Vallei en de voormalige Zuiderzee een
bedreiging voor Amersfoort vormde werd
in een artikel stilgestaan bij de betekenis
van de Grebbelinie. Een groot aantal deel-
nemers - meer nog dan vorige jaren -
maakte gebruik van de gelegenheid om de
opengestelde monumenten te bezoeken.
Het door uitgeverij thoth uitgebrachte
boek over de Koppel poort, eveneens speci-
aal voor deze dag uitgegeven, mocht zich in
een grote belangstelling verheugen.
Publiciteit
Naast de uitgaven van de special Open
Monumentendag en het boek over de
Koppelpoort, verscheen in het augustus-
nummer van het landelijke blad monu-
menten, een katern dat geheel in het teken
van Amersfoort stond. Bovendien werd op
de website Monumenten.nl een voorzichti-
ge start gemaakt met een Amerfoort-dos-
sier. De bedoeling is dat op deze plaats de
monumenteneigenaren op termijn alle
noodzakelijke informatie kunnen vinden.
Restauraties
GROTE SPUI 9-11, BEIAARD-
SCHOOL — In de panden aan het grote
Spui waren in het verleden, om ruimte te
winnen, delen van de balklaag weggezaagd.
Het betrof hier echter de balklaag waarop
zich de kapspanten bevonden en die daar-
om dienst deden als trekbalken om de
spantbenen aan elkaar te koppelen. Door-
dat dit evenwicht was verstoord ontstond
-ocr page 170-
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2OO4
schade aan de gevels, die door de spanten
naar buiten werden gedrukt. Het probleem
werd opgelost door spankabels tussen de
spantbenen aan te brengen die de krachten
opvangen. De schade aan gevels en muren
werd hersteld. Ook het pleisterwerk werd
vervangen in opdracht van de eigenaar; de
NV Stadsherstel Amersfoort.
basis vooreen meerjarenplan voor het
onderhoud en de restauratie van het kerk-
gebouw. Door het gefaseerd uitvoeren van
herstelwerkzaamheden worden de kosten
gespreid. In het afgelopen jaar werden her-
stellingen uitgevoerd aan de glas-in-lood-
vensters en werden enkele dakvlakken voor-
zien van veiligheidshaken
kamp 48 — De restauratie van dit 18de
eeuwse rijksmonument, met de karakteris-
tieke klokgevel, werd in 2004 afgerond. Het
pand werd verbouwd tot winkel met boven-
woning. De fraaie kapconstructie werd
JACOB CATSLAAN, SINT
ansfriduskerk — Door het kerkbe-
stuurvan de St. Ansfriduskerkwerd enkele
jaren geleden het rapport'Investeren in
Duurzaamheid' opgesteld. Dit vormt de
169
2 en 3 Oude en nieuwe situatie Langestraat 108-110
-ocr page 171-
4 Muurhuizen 80-84.
(boven)
5 Kapconstructie van Muurhuizen 80-84.
(onder)
-ocr page 172-
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2004
gerestaureerd en ontbrekende spantdelen
werden in eikenhout aangevuld. De bouw-
vallige zijgevel werd hersteld. Ook de histo-
rische balklaag, voorzien van moerbalken
met gotische sleutelstukken, bleek nog in
het pand aanwezig en werd constructief
hersteld.
langestraat 108-110 — Deze sterk
vervallen winkelpanden kregen in 2004 een
nieuwe eigenaar. In overleg met het
gemeentelijk bureau Monumentenzorg
werd een verbouw- en restauratieplan
opgesteld. Op basis van oude afbeeldingen
werd bij nummer 110 de kroonlijst met het
driehoekige fronton gereconstrueerd en bij
het uit 1747 daterende rijksmonument
nummeno8 de historische onderpui. Een
enorme verbetering ten opzichte van de
oude pui die onder de twee panden door-
liep. Beide panden zijn door deze verbou-
wing weer op eigen 'benen' komen te staan.
MUURHUIZEN 25, TINNENBURG----
Eén van de belangrijkste muurhuizen, het
huis Tinnenburg, kreeg in 2003 een nieuwe
eigenaar. Alle historische kwaliteiten wer-
den ingepast en waar mogelijk in ere her-
steld. De kap werd zorgvuldig gerestau-
reerd, waarbij de muurplaten werden ver-
nieuwd, de spanten en sporen werden her-
steld en de dakvlakken vervolgens werden
voorzien van grenen dakbeschot en een
dunne isolatielaag, waarna de oude dakpan-
nen weer werden teruggeplaatst. Alleen
enkele kleine wijzigingen werden aange-
bracht. Een extra dakkapel, conform de
reeds bestaande, werd aangebracht in het
achterdakvlak. Daarnaast werden de luiken
van de kruisvensters bovenin de zijgevel
geopend en de bovenlichten voorzien van
glas-in-lood.
muurhuizen 80-84 — Al jarenlang
was het een doorn in het oog van veel
Amersfoorters: de bouwvallige panden
Muurhuizen 80-84, °P de markante plek
net om de hoek bij de Kamperbinnenpoort.
Reeds in 1965 werd door de gemeentelijke
afdeling Bouw- en Woningtoezicht, in een
brief aan de wethouder Openbare Werken,
gewezen op dreigend instortingsgevaar.
Overwogen werd om de panden te slopen.
Alleen het feit dat de twee pakhuizen
destijds voorkwamen op de 'Voorloopige
lijst van Rijksmonumenten' en voor sloop
derhalve toestemming van de minister
nodig was, heeft dit kunnen voorkomen.
Gelukkig, want op veel plaatsen in de
stad, maar ook elders, hebben dit soort
karakteristieke kleine pakhuizen plaats
gemaakt voor meer grootschalige nieuwe
invullingen. Zeker in een tijd dat de econo-
mische druk op de binnenstad en daarmee
de grondprijzen hoog zijn is dit een zeld-
zaam gebouwtype geworden. Want, afge-
zien van de deplorabele staat waarin het
verkeert, zien we een schilderachtig gevel-
tje met een hele karakteristieke hijskap. De
panden vormen vooral ook belangrijke ele-
menten in het stadsbeeld op deze plek.
De panden werden enige tijd geleden
aangekocht door het bouwbedrijf Ossen-
drijver, dat afgelopen jaar startte met de
restauratie van de panden en de inpassing
van 3 woningen. Een ingewikkelde klus,
want onder de voormalige bedrijfspanden
moest ook nog een omvangrijke bodemver-
ontreiniging worden ontgraven.
Gelukkig konden belangrijke delen van
de gevels en kap behouden blijven en wor-
den hersteld. Want een - welliswaar met
oude stenen opgetrokken - nieuwe gevel
meteen keurig gereconstrueerde hijskap
mist de schilderachtige glooiingen die zo
-ocr page 173-
MAXCRAMER, ALBERTVAN ENCELENH OVEN, SANDRA H OVENS ENJAAPVERNHOUT
bepalend zijn voor deze plek en die hun
geschiedenis vertellen.
De zijgevel, die door de drukvan de kap
en een zwakke fundering zo'n 80 centime-
ter uit het lood is komen te staan, kon
helaas niet worden behouden. Na uitvoeri-
ge documentatie en inmeting werd deze
gevel herbouwd met de oude stenen.
In 2005 zal deze restauratie worden afge-
rond en zal ook deze belangrijke schakel in
het straatbeeld van de Muurhuizen zijn her-
steld!
ONDERHOUDSREGELING----Voor
bepaalde categoriën rijksmonumenten,
waaronder de kerken, bestaat een onder-
houdssubsidieregelingvan het rijk. De uit-
voeringvan jaarlijks regulier onderhoud en
het herstel van kleine gebreken voorkomt
veel vervolgschade en daarmee ook ingrij-
pende en kostbare restauraties. Basis hier-
voor vormt een 10-jaren onderhoudsplan,
waarin de werkzaamheden zijn gefaseerd.
Ook diverse gebouwen in Amersfoort
maken dankbaar gebruik van deze regeling,
6 St. Aegtenkapel, loodbekleding spits.
-ocr page 174-
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2OO4
maar hiervoor moet jaarlijks ook een niet
onaanzienlijk eigen aandeel in de kosten
worden bijgedragen.
In het afgelopen jaar werden op basis van
deze regeling werkzaamheden uitgevoerd
aan ondermeer: de St. Joriskerk, de St. Fran-
ciscus Xaveriuskerk, de Lutherse kerk, de
Oud Katholieke kerk en het hofje Armen de
Poth.
PARTIËLE RESTAURATIES---- Een
goed beheeren onderhoud van monumen-
ten is van belang om voortschrijdend verval
en daarmee grootschalige restauraties te
voorkomen. De Monumentenwacht is een
organisatie die hieraan een belangrijke bij-
drage levert. Eigenaren van Monumenten
kunnen lid worden van de Monumenten-
wacht, waarna door middel van inspecties
en rapportages eventuele gebreken in een
vroeg stadium worden opgespoord en in
kaart gebracht.
Als gevolg hiervan lag ook in het afgelo-
pen jaar het zwaartepunt bij de zogenaam-
7 en 8 St. Aegtenkapel, vernieuwing loodbekleding spits.
V3
-ocr page 175-
MAX CRAMER, ALBERT VAN ENGELEN HOVEN, SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT
de partiële restauraties, waarbij bepaalde
onderdelen van het gebouw werden her-
steld. In overleg met het gemeentelijk
Bureau Monumentenzorg werd gekeken
naar de historische waarden en in relatie
hiermee naar de materiaalkeuze, uitvoe-
ringsaspecten en eventuele subsidiemoge-
lijkheden.
Dit gold voor ondermeer de onderstaan-
de objecten:
Kamp 75, Langestraat 95. Bloemendalse-
straat33, Muurhuizen 207-211, Kamp 44,
Coninckstraatis.
Ook aan de Frisiawoningen, in de
Borgesius-,Schaepman- en Piersonlaan
werden diverse herstelwerkzaamheden uit-
gevoerd.
De woningen in de voormalige Juliana
van Stolbergkazerne werden enkele jaren
geleden eveneens aangewezen als rijksmo-
nument. Op diverse adressen werden her-
stellingen uitgevoerd, met name aan het
decoratieve metselwerk van de monumen-
tale gevels, waarin diverse typen en kleuren
baksteen en natuursteen zijn verwerkt.
'T ZAND 15, PASTORIE OUD
KATHOLIEKE KERK VAN DE
H. georgius — De uit 1899 daterende
pastorie werd in 2004 verbouwd en her-
steld. Nadat het pand enkele jaren in
gebruik was als kantoor, heeft het thans
weer zijn oorspronkelijke bestemming
gekregen en wordt weer bewoond door het
pastoorsgezin. Bij de herstelwerkzaamhe-
den kwam onder de verlaagde plafonds een
prachtig beschilderd en bewerkt stucpla-
fond tevoorschijn. Het kostbare herstel
hiervan is, om financiële redenen, nog niet
uitgevoerd. Wel is tijdelijk een nieuw ver-
laagd stucplafond aangebracht meteen
'kijkgat'.
'T ZAND 37, SINT AEGTENKAPEL----
In 2004 werd gestart met restauratiewerk-
zaamheden aan de Sint Aegtenkapel aan 't
Zand.
De kapel werd gebouwd tussen 1408 en
1410, als onderdeel van een kloostercom-
plex. Dit Sint Agatha-convent was het
belangrijkste kloostercomplex van Amers-
foort en besloeg in oorsprong het gehele
terrein tussen het Grote Spui, 't Zand en de
St. Agathastraat. Thans resteert alleen de
kapel en een klein deel van de kloostergang.
Tussen 1969 en 1972 werd dit complex ge-
restaureerd en verbouwd tot een multi-
functionele ruimte, die door theater de
Flint wordt gebruikt voor concerten en
andere evenementen.
Enkele ernstige gebreken maakten thans
opnieuw restauratiewerkzaamheden nood-
zakelijk:
De loodbekieding van de spits was losge-
raakt. Om gevaar te voorkomen en
opnieuw te zorgen voor een waterdichte
afwerking is de gehele loodbekieding ver-
vangen.
Op de overige dakvlakken werden plaat-
selijk herstelwerkzaamheden uitgevoerd
aan lood- en leibedekking. Diverse goten
werden vernieuwd.
Om in de toekomst het inspecteren van
het gebouw (door de Monumentenwacht)
en het uitvoeren van kleine herstelwerk-
zaamheden mogelijk te maken zijn alle dak-
vlakken voorzien van zogenoemde veilig-
heidshaken.
Ook aan gevel metselwerk en ter plaatse
van roestende verankeringen zijn plaatselijk
herstelwerkzaamheden uitgevoerd.
Alle glas-in-loodvensters zijn uitgeno-
men en voorzien van nieuwe loodstrips.
Hierbij werden ook de in 1970 aangebrachte
kunststof voorzetramen verwijderd. Door
-ocr page 176-
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2OO4
een te zwakke bevestiging waren de pane-
len losgeraakt en uitgezakt. Door het weg-
nemen van de bekraste en verweerde
kunststof voorzetramen is nu reeds te zien
dat de kapel veel fraaier en helderder wordt
verlicht.
De werkzaamheden worden in 2005 af-
gerond, waarbij ook in het interieur herstel-
werkzaamheden worden uitgevoerd en
waarbij diverse maatregelen worden getrof-
fen met het oog op de aangescherpte
brandveiligheidseisen. Deze voorzieningen
worden op zorgvuldige wijze ingepast,
zodat dit geen gevolgen heeft voor het
monumentale interieur.
*ÊÊ
9 St. Aegtenkapel, herstel glas-in-loodvensters,
oude en nieuwe situatie
V5
-ocr page 177-
LITERATUUROVERZICHT EN BOEKBESPREKING
2004
Wim de Gans, De geologie van
de provincie Utrecht
(Utrecht,
2003). CD-rom.
Simon H. Groot (ed.),Joannes
Tollius. Opera omnia volume
IV. Madrigali a 6 voci
(Amersfoort, 2003).
Betreft een heruitgave van werk
van deze Amersfoortse com-
ponist.
Ester Hilhorst-van 't Klooster,
Imago van Amersfoort.
Stadspeiling2003
(Amersfoort,
2003).
Wulfert Hofland, De tweede
Eem en de afsluiting van 1428
en voorts mijn mening over
Dorrestein
(Amersfoort,
2004).
Timo d'Hollosy, Gespaard
verleden. 24 vondsten van de
maand
(Amersfoort, 2004).
Betreft archeologische vondsten.
Sandra Hovens en Max Cramer
(red),
De Koppelpoort, hart
van de Amersfoortse stads-
verdediging
(Bussum, 2004).
Hans Ibelings en Joline
Korthoven, inbo. De meta-
morfose van een bureau
(Woudenberg, 2004).
Dit bureau heeft gebouwen ont-
worpen in Amersfoort en
Leusden (herinneringscen-
trum Kamp Amersfoort).
D.M. de Jaeger, Rotary voor,
tijdens en na de Tweede
Wereldoorlog
(Amsterdam,
2003).
Betreft ook Amersfoort.
E. Arends, Top-Marokkanen',
Volkskrant Magazine 6 (2004)
nr. 218,20-26. Marokkaanse
jongeren over hun leven in
Nederland; betreft o.m.
Amersfoort.
Cor van den Braber, Gezicht op
Amersfoort van Matthias
Withoos
(Amersfoort, 2003).
Beschrijft het stadsgezicht uit
1671 in Museum Flehite
Amersfoort.
J.A. Brongers, 'Debrouwers-
putstoel op tegels', Tegel 31
(2003) 23-25.
Betreft o.m. Amersfoortse put-
stoelen.
Lia Bruyn, 'Mooi, mooier,
mooist. Conny Meslier over
een walvis, schapen en meer',
Antiek ■& Verzamelkrant 19
(2003) nr. 193 p. 60-61.
Betreft de Amersfoortse fotografe.
Ben van de Burgwal, De staat
van de stad. Monitor leefbaar-
heiden veiligheid
2003
(Amersfoort, 2003).
Quentin Buvelot (red.), Dante
Martins Teixeira, Elly de Vries,
Florike Egmond en Peter
Mason, Albert Eckhout. Een
Hollandse kunstenaar in
Brazilië
(Den Haag-Zwolle,
2004).
Verschenen t.g.v. een tentoon-
stelling van zijn Braziliaanse
werk in het Mauritshuis.
Eckhout werkte in de jaren
1646-1653 in Amersfoort.
B. Costermans (eindred.),
Vluchten voor de oorlog.
Belgische vluchtelingen 1914-
1918
(Leuven, 2004).
Verschenen t.g.v. de gelijknamige
tentoonstelling in het Flanders
Field Museum te leper.
M. Cramer en A. Groot,
'Coöperatieve Woonvereni-
ging 'De Terp'. Saevis tranquil-
lus in undis', Terp Nieuws
jubileumnr. (oktober 2003).
Betreft de bouwgeschiedenis van
dit pand.
Gerjan Crebolder, Een eeuw
Kippenlijn. Van Ede-Nijkerk tot
Ede Amersfoort.
Schaffelaarreeks 32 (Barneveld,
2003).
Geschiedenis van deze spoorlijn.
Gerjan Crebolder e.a., Fietsen
door de tijd. Historische
wetenswaardsigheden over het
Gelders-Utrechtse Valleigebied
(Utrecht, 2004).
M. Croes en P. Tammes, 'Gif
laten wij niet voortbestaan'.
Een onderzoek naar de over-
levingskansen van joden in de
Nederlandse gemeenten,
1940-1945 (Amsterdam,
2004).
M.J. Delfos en E. van Doorne,
Zomaar 'n café. 12.11.79-12.11.04
(Amersfoort, 2004).
Betreft café Van Zanten aan
't Zand.
Robert Diedericks en Max
Cramer (red),
Amersfoort
Magazine: Amersfoort
Vestingstad/
nr 1 (september
2004).
-ocr page 178-
Antheun Janse, De sprong van
Jan van Schaffelaar. Oolrog en
partijstrijd in de late Middel-
eeuwen. Verloren Verleden 21
(Hilversum, 2003).
Jong in Amersfoort (Amersfoort
2004).
Enquête door de gemeente
Amersfoort gehouden onder
jongeren.
Ludo Jongen en Saskia Prins,
Heilig Amersfoort (Amers-
foort, 2003).
Over heiligen in Amersfoortse
context.
Ludo Jongen, Fred van Kan,
Onno Maurer, Gerard Raven
en Francien Snieder, Ver-
zamelen in vereniging. Uit de
collectie Flehite
(Amersfoort,
2004).
Beschrijving van vijftig stukken
uit de collectie van de
Oudheidkundige Vereniging
Flehite, uitgegeven t.g.v. het
125-jarig bestaan van de ver-
eniging.
R. Kamerbeek Czn., Een
geslacht Camerbeeck
/Camerbeek/Kamerbeek
(Zeist, 2004).
en:
Parenteel van het geslacht Rijk
Kamerbeek-Jannigje Gerritse
(Zeist, 2003).
Betreft het Amersfoortse geslacht
Kamerbeek.
Kansrijke cultuur aan de Eem.
Culturele betekenis geven aan
een nieuwe plek voor de stad en
haar inwoners. Resultaten
brainstorm is juni
2004
(Amsterdam, 2004).
Betreft de uitkomsten van een
bijeenkomst over de meer-
waarde die de gemeenschap-
pelijke huisvesting van
Archiefdienst, Openbare
Bibliotheek, Poppodium De
Kelder en Scholen in de Kunst
in het Eemcentrum voor de
cultuur van de stad zou kun-
nen bieden.
Jannetje Koelewijn en Petra
de Koning,
'De lange levens-
avond', M: het maandblad van
NRC Handelsblad
(april 2004)
12-25. Interviews met gepen-
sioneerde Amersfoorters.
Bert van der Kruk (eindred.),
De kerk die er niet zou komen.
Tien jaar Het Brandpunt in
Amersfoort-Noord
(Amers-
foort, 2004).
L. Kuitert en I. Verheul,' "Eer-
lijk gezegd gaat dat bij mij sla-
penderwijs". Het gewapend
oog van verzamelaar J.A.
Brongers', De Boekenwereld.
Tijdschrift voor boek en prent
20 (2004)189-198.
Joseline de Koning, MonoTour.
Gerrit Th. Rietveld (1888-1964)
in de provincie Utrecht
(Amersfoort, 2004).
J. van der Lans, Het woninkrijk
der bloemstraters:. Individuali-
sering en sociaal kapitaal
(Amsterdam, 2003).
'Lieu de mémoire. De Schutter-
hoeflaan tussen Leusden en
Amersfoort', GM Kwadraat.
Geschiedenbis, geografie,
monumenten, musea.
Erfgoedblad van Utrecht
1
(2004) 27.
Maike van der Maat e.a., Trots
op ons Eemland. Jubileum-
bundel 5 jaar Ark&Eemland-
schap
(Bunschoten, 2004).
Met bijdragen over de geschiede-
nis van Eemland en agrarisch
natuurbeheer.
Willem Meuleman (red.),
Amersfoort wat nu? (Amers-
foort, 2004). Bijdragen
betreffende de toekomst van
Amersfoort. Eerder versche-
nen in afleveringen in de
Amersfoortse Courant.
Ruud Meijer, Onderwijs in
Amersfoort 1850-1920. Een
onderwerp van aanhoudende
zorg.
Amersfortia Reeks 15
(Amersfoort, 2004).
Ruud Meijer, 'RC. Mondriaan
senior. Onderwijzer, partij-
man, tekenaar', Museumbrief
Mondriaanhuis
14 nr. 40
(2004)4-6.
Henk van Middelaar (red.), Het
Hooglands zakwoordenboek
(Hoogland, 2003).
Derde, herziene druk.
Kees Nieuwenstein, Kroniek bij
40 jaarH. Geestkerk
1963-2003
(Amersfoort, 2003).
Lotteke van Nimwegen, Lokale
media en stadsberichten.
Stadspeiling
2003 (Amers-
foort,. 2003).
J. Oosterbaan en Dirk
Bergvelt,
Terreinwinst.
Cultuur in nieuwe stadsdelen
(Amsterdam, 2004).
Reader bij een studiedag gehou-
den in Vathorst.
Rien Paijmans, "De Amers-
foorters"
(Haren, 2003).
Betreft de verzetsgroep die
voortkwam uit .o.a. een gevan-
genengroep die komend van
Kamp Schoorl enige tijd in
Kamp Amersfoort verbleef om
vervolgens te Haaren tewerk-
gesteld te worden.
Oldrich Palata, Koos Egtberts,
Onno Maurer en Gerard
Raven,
Pas op breekbaar! 400
jaar Boheems glas uit het
Noord-Boheems Museum in
Liberec
(Amersfoort, 2003).
Verschenen t.g.v. de gelijknamige
tentoonstelling in Museum
Flehite Amersfoort.
A. Petersen, Sandberg, vorm-
gever van het stedelijk.
Grafisch
ontwerpen in Nederland 2
(Rotterdam, 2004).
Sandberg werd in Amersfoort
-ocr page 179-
geboren en bracht er zijn eerste
levensjaren door.
Loek Polders (samenst.), Als een
Godin Utrecht. De mooiste
verhalen vanYvonne Keuls,
Herman de Man, Jacob van
hennep, Hans Dorrestijn en
vele anderen
(Utrecht, 2004).
Betreft verhalen die betrekking
hebben op de provincie
Utrecht.
B. Pijnenburg, Trots op ons
Eemlandschap. Samen werken
aan agrarisch natuurbeheer.
Jubileumbundel vijfjaar
Ark&Eemlandschap 1999-2004
(Bunschoten, 2004).
Met o.m. aandacht voor de
geschiedenis van Eemland.
Bert Rietberg, De Grebbelinie.
Een cultuurhistorische gids
(Utrecht, 2004).
R.P.M. Roen, 'Spraakmakende
Ondernemers 2. Christoph
Pleines (1857-1936). Een 'ware
patroon' en zijn zeepfabriek,
Oud Utrecht77 (2004) 34-36.
Betreft de oprichter van de aan-
vankelijk in Amersfoort, later
onder Den Dolder gevestigde
zeepfabriek.
G. A. Russer, Sporen over de
Meluwe Amersfoort-Apeldoorn
(Barneveld, 2003)
Hedwig Saam, Rood, blauw,
groen, geel. De Zonnehofigys-
2005. Ontwikkelingen en hoog-
tepunten
(Amersfoort, 2004).
G. Seegers, Toon Tieland.
Dichterlijke verbeelding in
naïef expressionisme
(Amersfoort, 2004).
Verschenen bij de tentoonstelling
in Museum Flehite t.g.v. de
vijfentachtigste verjaardag van
deze kunstschilder.
Marjo Somers en Gerrit
Visscher,
Eem- en duinpad.
Natuuren historie tussen
Amersfoort en Soest
(Amsterdam, 2004).
J.M.C. Sparnaaij, 35 jaar De
Liendert. Zorgcentrum De
Liendert in Amersfoort 1969-
2004. Eengreep uit de geschie-
denis van huis, bewoners en
werkers.
Natuurwandelingen
in en om Amersfoort 6
(Amersfoort, 2004).
Theo Spek, Provincie Utrecht
literaire reis langs het water.
Bloemlezing
(Zeist, 2003).
Betreft o.m. Amersfoort.
Johan Teters, De geschiedenis
van de Eemhaven. Een bedrij-
vig stukje Amersfoort
(Utrecht,
2004).
Jürgen Trimborn, Der Herr im
Frack. Biographie Johannes
Heesters
(Berlijn, 2003).
De zanger Heesters werd in 1903
in Amersfoort geboren. Hij
maakte vooral furore in
Duitsland.
D. Vat, Amersfoort, een bezielde
gemeente. 1000 jaar religieuze
en humanistische stromingen.
100 jaar apostolische gemeen-
ten
(Amersfoort, 2004).
Betreft de geschiedenis van reli-
gie en levensbeschouwing in
Amersfoort, in het bijzonder
van het Apostolisch Genoot-
schap.
H. Verbeem (eindred.), Ken
Amersfoort. Netwerken in de
regio
(Etten-Leur, 2004).
Bevat informatie over Amers-
foortse ondernemingen en
organisaties.
Jaap Vernhout (red.),
'Amersfoort', middenkatern
van Monumenten 25, nr. 7/8
(2004)
Betreft de stedebouwkundige
ontwikkeling van Amersfoort
en de Amersfoortse monu-
menten.
Kees Visser, De Sterrit van De
Beaufort. Een familiereünie op
de Heuvelrug
(Utrecht, 2004).
Betreft de bouw- en bewonings-
geschiedenis van de huizen
van deze familie, o.m. in
Amersfoort en omgeving.
F. Vogelzang, De Staten in stuk-
ken. Gids voor historisch onder-
zoek naar het Provinciaal
Bestuur van Utrecht na 1831.
Trajecten door Utrecht 9
(Utrecht, 2003).
Fred Vogelzang en Doede Kok
(red.), Archeologische Kroniek
Provincie Utrecht
2002-2003
(Utrecht, 2004).
Werkgroep Foto en Route en
Annemarie Postma
(eind-
red.), Dit is het Soesterkwartier.
Van verleden tot heden
(Amersfoort, 2004).
Betreft de bewoners van de
Irisstraat en de Rozenstraat in
het Soesterkwartier.
E.J. Wolleswinkel, Het archief
van de familie Taets van
Amerongen (1160)
1259-1993.
Reeks van archiefinventarissen
van de Hoge Raad van Adel 7
(Den Haag, 2003).
-ocr page 180-
DE NEERSLAG VAN EEN RIJKE FANTASIE
W. Hofland, De tweede Eem en de afsluiting in 1428. En voorts mijn mening over
Dorrestein...
[Hofland, Amersfoort 1004], 60 pp, ill.
andere gegevens omtrent de eer-
ste tijden van Gooiland overgele-
verd en daarom geeft hij het ver-
haal van Lustigh uitgebreid
weer. Deze meldt dat de stad
Naarden oorspronkelijk 'plagt te
staan omtrent 200 roe van de
Cloosterkercke tot Wynsum, die
nu Oudenaarden genaamt wordt,
zeewaart in', omgeven door wei-
en bouwlanden. Dan vervolgt hij:
'maar die rievire, dat nu
Suydersee geworden is, die lagh
daaromtrent ten oosten niet
verre van daar, evenwel wasser
soo veel lant ten noorden van
deze plaats, dat men seer gemak-
kelijk in den morgenstont de
koyen [=koeien] van 't eylant
Marken konnen horen loyen
[=loeien]'. Lustigh legt niet uit
welke 'rievire' hij bedoelt en
waar die precies lag, Sebus ver-
onderstelt dat het de Eem is. Dat
is door latere schrijvers steeds
trouw overgenomen, zo ook door
Hofland.
Na de stormvloeden van het eind
van de i2e eeuw is langs de zuid-
kust van de toen gevormde
Zuiderzee eerst veel meer land
drooggevallen dan de huidige
kustlijn laat zien. Het is dus heel
goed mogelijk dat Oud-Naarden
verder naar het noorden heeft
gelegen. Dat er in die omgeving
nu verdwenen kreken of rivier-
tjes hebben gestroomd, is niet
meer dan waarschijnlijk, maar
waar die gelegen hebben, is niet
meer na te gaan. Een flink deel
van de drooggevallen grond is al
gauw weer door het water ver-
zwolgen, nadat het maaiveld
door inklinking was gedaald. De
kustlijn lag eeuwenlang niet vast,
maar veranderde door aanwas
(aanslibbing) of afslag. De ligging
van dijken als de Eemnesser
Zomerdijk en de Bunschoter
Veldendijk verschoof daarmee
ook, tot zij tegen het eind van de
14e eeuw ergens op het uit de
Zuiderzee aangewonnen land
'gestold' zijn. De Middeleeuwers
onderscheidden de 'rivier de
Eem' die eindigde bij Ter Eem,
later Eembrugge genaamd, en het
uitgestrekte, heel natte, moeras-
gebied ten noorden daarvan, dat
in de 13e en 14e eeuw door de tijd-
genoten werd beschouwd als
onderdeel van de Zuiderzee. Dit
blijkt o.a. uit het feit dat het in
1616 door de Staten van Utrecht
opgerichte Heemraadschap van
de Rivier de Eem, beken en aan-
kleve van dien alleen schou-
wrecht had over de rivier tot aan
de Eembrug. En uit de uitspraak
van de Staten van 11 juni 1600 in
het proces voorafgaande aan de
vorming van het Heemraadschap
van de Bunschoter Veen- en
Veldendijken, waarbij werd vast-
gesteld dat de Veldendijk (die
loopt op de oostoever van de hui-
dige Eem vanaf de Eembrug tot
aan Spakenburg) in juridische zin
een zeedijk was.^ Op de 16e-
eeuwse kaart van Nederland door
In november 2004 verscheen dit
boekje. De schrijver belooft ons
nogal wat: hij meent de geschie-
denis van Eemland en het Gooi te
kunnen herschrijven na het lezen
van een aantal boeken, aangevuld
met 'relevant geachte achter-
grondkennis'. Wat daaronder
verstaan moet worden, legt de
schrijver helaas niet uit. Dat is
jammer, want die achtergrond-
kennis lijkt bij hem nu juist totaal
te ontbreken. Ook verwijst hij
welbewust niet naar primaire
bronnen, zoals archiefstukken,
om 'de materie toegankelijk te
maken voor alle geïnteresseer-
den'. Gelukkig vraagt de heer
Hofland wel om een weerwoord
en aan die wens wil ik graag vol-
doen.
Hofland probeert te bewijzen dat
er ooit een 'tweede Eem' is
geweest, een arm van de rivier
die meer naar het westen zou
hebben gestroomd en waartegen
de Eemnesser Zomerdijk zou zijn
gelegd. In zijn eerste hoofdstuk
(p. 6) haalt hij daarom de Huize-
ner schepen Lambert Rijcksz.
Lustigh (1656-1727) aan, op wie
veel latere schrijvers indirect
teruggrijpen als zij het hebben
over de vroegste geschiedenis
van het Gooi. Uit de Verspreide
geschriften
van Lustigh wordt
uitvoerig geciteerd in J.H. Sebus,
De erfgooiers en hun gemeen-
schappelijk bezit (tot 1568).
Volgens Sebus zijn ons geen
-ocr page 181-
Christiaan 's Groten is de zee-
inham ten noorden van Eem-
brugge nog weergegeven, zij het
smaller dan hij oorspronkelijk
geweest moet zijn. De inham is
geleidelijk vanaf zowel de west-
zijde als de oostzijde versmald en
dichtgepolderd door steeds nieu-
we bekadingen van gronden die
hoog genoeg waren opgeslibd.
Daardoor is de stroomdraad van
de Eem als rivier verlengd tot aan
de huidige monding, die al vóór
1400 was bereikt.
Zowel de Bunschoter Veldendijk
als de Eemnesser Zomerdijk
waren oorspronkelijk particuliere
kaden, die werden onderhouden
door de eigenaren op wier grond
ze lagen. Die eigenaren bepaalden
ook waar zij hun stukje kade wil-
den leggen of verleggen, al naar
gelang de toestand van het ter-
rein dat toeliet. Hofland maakt
een denkfout als hij zich verbaast
over de richting waarin de
Eemnesser Zomerdijk, zoals wij
die nu kennen, loopt (pp. 24-27).
De hoogteligging en vochtigheid
van het terrein ter plaatse waren
in de 14e eeuw zonder enige twij-
fel heel anders dan nu en de dijk
is niet in één project gelegd, maar
heel geleidelijk tot stand geko-
men. Daarom kronkelt hij zo.
Aan de Bunschoter zijde van de
Eem is de kade in 1604 opge-
werkt tot een echte dijk met min-
der bochten.
Maar laten we terugkeren naar
Hoflands verhaal. Hij koppelt het
idee van een Eem bij Oud-
Naarden aan het feit dat er in de
17e eeuw sprake is van een groot
en een klein Raboes onder
Eemnes. Deze kennis haalt hij uit
mijn Inleiding op de inventaris
van archiefstukken afkomstig van
de polderbesturen onder Eemnes
Binnen- en Buitendijks (1703-
1864). Maar de mededeling dat
beide delen van het Raboes vroe-
ger één geheel hebben gevormd,
doet hij af als 'een aanname die
klakkeloos door ieder is overge-
nomen zonder naar onderbou-
wing van deze bewering te zoe-
ken'. Voor iemand die zelf geen
van zijn stellingen met bronma-
teriaal onderbouwt, lijkt dit me
een gewaagde uitspraak. Helaas
voor de heer Hofland zit hij er
dan ook volledig naast. De beide
Raboesen vormden één geheel,
hetgeen o.m. blijkt uit het feit dat
de maten (percelen) in beide
delen dezelfde namen hadden.^
Het afkalvingsproces van de kust
blijkt uit vele archiefstukken. Ik
heb het uitvoerig beschreven én
onderbouwd.' Hofland had zich
daarvan kunnen overtuigen als
hij de moeite had genomen de
genoemde archiefstukken te
raadplegen en niet zo selectief
had gelezen.
Het is mij trouwens ook niet dui-
delijk waarom hij het feit van het
uitslijten van een inham tussen
beide delen van het Raboes wil
ontkennen. De door hem gefan-
taseerde 'tweede Eem' stroomt
helemaal niet door het Raboes,
want hij localiseert die in de bin-
nendijkse sloot langs de Zomer-
dijk en die sloot komt zelfs niet
in het Kleine Raboes of de
Vennenpolder, die immers bui-
tendijks ligt! Hier laat zijn rele-
vant geachte achtergrondkennis
hem opnieuw volledig in de
steek. Vanuit waterstaatkundig
oogpunt zou het volstrekt bizar
zijn om een watergang waartegen
men zijn grond wil beschermen,
binnen te dijken in plaats van
buiten. Als de Zomerdijk tegen
de (tweede) Eem is gelegd, dan
lag die Eem aan de oostzijde
ervan. En inderdaad, daar ligt hij
ook, alleen is het de Eem die wij
allen altijd al kenden: het moe-
rasgebied dat in de loop der eeu-
wen steeds verder is terugge-
drongen naar de stroomdraad
door bekadingen. De Eemnesser
Zomerdijk was alleen de eerste
zomerkade (bedoeld om de gron-
den in de zomer te beschermen
tegen overstroming). In de 17e
eeuw zijn er andere kaden verder
oostwaarts gelegd, zoals de Grote
Maatkade en de kade langs het
Raboes. Maar ook daarna is dit
proces verder gegaan; de laatste
bekading langs de Eem aan de
Eemnesserkant werd voltooid in
1904.7
In het tweede deel van zijn boek-
je besteedt Hofland veel aandacht
aan het zoeken naar de plaats
waar in 1428 het beruchte drij-
vende fort 'De Kat' zou hebben
gelegen, waarmee hertog Philips
van Bourgondië Amersfoort eco-
nomisch wilde uitschakelen.
Hoflands doel hierbij is weer het
aannemelijk maken van het
bestaan van een tweede Eem, die
dan door dit schip zou zijn afge-
sloten. Hij had zich de moeite
kunnen besparen, want de lig-
plaats van De Kat wordt door de
kroniekschrijver Johannes de
Beke duidelijk vermeld en
Hofland citeert deze passage ook
zelf op p. 35: het schip werd
gebracht voor 'dat gat van der
Eem, niet veer van den lande'.
Dat is de gangbare topografische
aanduiding van de huidige
Eemmond zoals o.a. blijkt uit de
al eerder vermelde procestukken
Q
vani6oo-i6oi. En mocht
Hofland toch nog twijfelen, dan
kan ik hem verwijzen naar mijn
-ocr page 182-
LITERATUUROVERZICHT EN BOEKBESPREKING 2OO4
Inleiding op de inventaris van het
archief van de Bekaaide Maat-
polder en -waterschap onder
Bunschoten (p. 166), waar wordt
vermeld dat de noordelijke kade
van deze polder langs de
Zuiderzee, die de Grote Oplaag
werd genoemd, lag op de maat
ofwel het perceel genaamd 'het
Blockhuys'. Dat is geen aanname,
maar een gegeven ontleend aan
het schouwreglement, dat de
grondeigenaren in de Bekaaide
Maatpolder in 1640 hebben op-
gesteld.
Historische fictie is tegenwoor-
dig terecht heel populair en
menigeen beleeft daaraan veel
plezier. Maar wie serieus histo-
risch onderzoek wil doen, mag
zich niet laten meeslepen door
zijn fantasie. Hofland heeft deze
valkuil niet weten te vermijden.
Het zou echter kunnen dat hij
door zijn enthousiasme wel meer
belangstelling heeft gewekt voor
de waterstaatsgeschiedenis van
Eemland. Wie daarvan meer wil
weten, nodig ik graag uit tot een
bezoek aan de studiezaal van het
gemeentearchief in Amersfoort,
waar de archieven van de water-
schappen-rechtsvoorgangers van
het huidige Waterschap Vallei &
Eem te raadplegen zijn. De
inventarissen van de Eemlandse
polderarchieven zijn daar ook
verkrijgbaar." Zie verder onze
website www.amersfoort.nl/
archiefdienst.
Margriet Mijnssen-Dultilh
Archivaris van hetWaterschap
Vallei ■& Eem
1  Uitgegeven door HJ. Paris te
Amsterdam in 1934. Zie o.a.
pp. 11-12 en 17 e. v.
2  Volgens Sebus (p.12) heeft
Lustigh 'lijvige boekdelen nagela-
ten, waarin afschriften van oor-
konden, privileges, resoluties
enz'. Afschriften van een deel
van zijn Verspreide geschriften
bevinden zich in het archief van
Stad en Lande van Gooiland, dat
nu wordt bewaard in het Stads-
archief te Naarden.
3  Archief Hoogheemraadschap
van de Bunschoter Veen- en
Veldendijk inv.nr 33, te raadple-
gen in de studiezaal van het
gemeentearchief van Amersfoort.
Zie ook inv.nr 173, archiefinven-
taris 1739.
4  Zie de rekeningen van de
Poldermeester van het Achterste
Raboes over 1724-1778; inventa-
ris van stukken behorende tot de
archieven van de besturen der
polders gelegen onder Eemnes
Binnen- en Buitendijks inv.nr 18,
te raadplegen in de studiezaal van
het gemeentearchief van
Amersfoort.
5  Zie Verzamelde inventarissen
van de archieven van de dijk- en
polderbesturen onder Eemnes,
pp.263-271.
6  Zie het kaartje in Hoflands
boekje op p. 26.
7  De vorming en ontginning van
de Bunschoter en Eemnesser pol-
ders is uitvoerig beschreven in:
C. Dekker en M. Mijnssen-
Dutilh, De Eemlandtsche Leege
Landen. Ontginningen rondde
mond van de Eem in de 12e en 13e
eeuw
(Stichtse Historische Reeks
19, Utrecht 1995).
8  Archief Hoogheemraadschap
van de Bunschoter Veen- en
Veldendijk inv.nr 33.
9  M. Mijnssen-Dutilh,
Inventaris van het archief van het
hoogheemraadschap van de
Bunschoter Veen- en Veldendijk
(1601) 1603-194Z, metretro-acta
betreffende het beheer en onder-
houd van de Veendijk en de
schouw van de Veldendijk (1486)
1533-1603 (Amersfoort 1997)
Verzamelde inventarissen van de
archieven van de polders en
waterschappen gelegen ten noor-
den van Hoogland
(Amersfoort
1997)
Verzamelde inventarissen van de
archieven van de polders en
waterschappen gelegen onder
Bunschoten
(Amersfoort 1998)
Verzamelde inventarissen van de
archieven van de waterschappen
gelegen op het Hoogland
(Amersfoort 1998)
Verzamelde inventarissen van de
archieven van het waterschap
Beoosten de Eem en de Plaatselijke
Commissie voor de
Ruilverkaveling Beoosten de Eem
(Amersfoort 1998)
Verzamelde inventarissen van de
archieven van de dijk- en polder-
besturen onder Eemnes
(Amersfoort 1999)
-ocr page 183-
f'
DE KOPPELPOORT, HART VAN DE
AMERSFOORTSE STADSVERDEDIGING
Sandra Hovens en Max Cramer (redactie)
Uitgeverij thoth, Bussum • 131 pp • geïllustreerd • isbn 90.68683748
Van alle rampen vreest de mens
oorlog het meest. Geen wonder,
dat veel creatief denken de eeu-
wen door gewijd is aan verdedi-
ging. De vestingwerken die daar-
door zijn ontstaan vormen dan
ook een belangrijk deel van de
cultuurgeschiedenis.
Zo is het niet altijd beschouwd:
met het wegvallen van de functie
was het met vele stadsverdedi-
gingswerken gedaan. En nog: van-
daag de dag zullen middeleeuwse
stadsmuurresten geen beletsel
zijn voor het uitvoeren van groot-
schalige projecten als onder-
grondse parkeergarages. Men mag
dan wel verwachten, dat er dan
eerst een degelijke archeologische
en bouwhistorische documentatie
wordt gemaakt, want de bouw
van stadsmuren werd, naast de
algemene principes, bepaald door
de lokale omstandigheden en ver-
volgens de voortdurende verbete-
ringen.
Alleen in plaatsen die men vroe-
ger ook wel als 'slaperig' ken-
schetste, is het wel gebeurd dat
men daar van afzag.
Hetgeen ook geschiedde met de
Amersfoortse Koppelpoort.
Geen doorsnee stadspoort, maar
een unieke combinatie van land-
poort en waterpoort, de laatste
zelfs met een (weer) werkend
waterschot.
Dertien auteurs hebben daar een
boeiend boek over gemaakt, waar-
bij ieder de poort belicht vanuit
zijn specialistische invalshoek:
monumentenzorg, archeologie,
bouwhistorie, historie en biologie
(jawel: het bouwwerk is ook dra-
ger van een bijzondere flora).
De uitgever heeft dat gebundeld
in een vierkant boek. Voor dit
onderwerp geeft dit formaat let-
terlijk de ruimte voor de illustra-
ties. De vele reproducties van
foto's, tekeningen, prenten en
schilderijen zijn kleurecht en
contrastrijk. Het hoogstaande
werk van de drukker is zo scherp,
dat je aan een foto van een hand-
vol munten makkelijk kunt
aflezen, dat ze uit 1737 zijn, ook al
noemt het bijschrift de veertien-
de eeuw. Maar ook moeilijke
oude opmetingstekeningen
komen goed over.
Het is daardoor een boek gewor-
den waar je prettig en graag in
bladert. Wie er dan nog een dag
voor uit wil trekken om de tekst
te lezen, zal niet alleen meer
begrijpen van dit complexe
gebouw, maar krijgt ook een flink
stuk Amersfoortse stadsgeschie-
denis mee.
De redactie heeft zijn best gedaan
om de teksten goed op elkaar te
laten aansluiten. De aandachtige
lezer zal echter nog wat stijlver-
schil merken wat onbedoeld laat
proeven hoe recent de monu-
mentenzorg in Amersfoort is
verschoven van romantisch-tra-
ditionalistisch vakmanschap naar
een meer zakelijk historische
benadering. Dit laatste sluit een
enthousiaste betrokkenheid
zeker niet uit. Misschien leidt het
wel tot iets te grote bescheiden-
heid, alsof het boek vooral voor
Amersfoortse ingezetenen
geschreven is. Voor een 'buiten-
lander' (zelfs uit een buurstad)
zou het verhelderend zijn om een
kaartje te vinden met alle
genoemde locaties, zoals ook de
Teut, de Maat, de Triesjespoort,
het Spui, het Havik, de Melm,
enz. Gelukkig is het taalgebruik
toegankelijk, zonder aan inhoud
in te boeten. Slechts een enkele
voor een leek volkomen onver-
teerbare zin als 'Aan de binnen-
zijde zijn de poeren opgetrokken
tot steunberen, waarover de ton-
gewelven en het loopvlak van de
weergang zijn aangebracht" is aan
het rode redactiepotlood ont-
snapt. Gelukkig is er een uitge-
breide woordenlijst toegevoegd.
Soms schrijft de onderzoeker
alsof de middeleeuwse situatie
geheel is opgehelderd. Onze kijk
op het verleden komt toch nog
steeds overeen met gluren door
een sleutelgat in een schaars ver-
lichte ruimte. Alleen door inten-
sief onderzoek kunnen we nog
eens een gaatje openen op een
ander punt. Zo is in deze publica-
tie te lezen hoe een actuele pro-
blematiek als waterbeheersing
ook de huidige onderzoekers
nieuwe invalshoeken biedt. Wel
blij ft de aandacht voor het water
als verkeersweg en daardoor eco-
nomisch belangrijke factor voor
de middeleeuwse stad wat zwak
-ocr page 184-
LITERATUUROVERZICHT EN BOEKBESPREKING 2OO4
belicht. Voor Amersfoort was
niet alleen de oversteek van de
landweg over de Eem of Amer
van belang voor het ontstaan,
maar vooral ook het feit, dat het
riviertje tot aan deze oversteek
bevaarbaar was. De waterpoort
van de Koppelpoort was de toe-
gang tot de Zuiderzee (en dus de
wereld); dat was op een kaartje
goed uit te leggen geweest. Het
wel aanwezige kaartje, waarop
het belangrijke water gecombi-
neerd is met de belangrijke
wegen, wekt wat verwarring
door het gelijkwaardig stellen
van een hoofdstraat met het pad
langs de stadsmuur: het een was
belangrijk voor de welvaart, het
ander voor de veiligheid.
Te weinig inzicht hebben we nog
steeds in de middeleeuwse eco-
nomie. Interessant is het te lezen,
dat 1000 bakstenen overeen kwa-
men met twee daglonen van een
vakman, maar iedere vergelijking
met de huidige loon-prijsverhou-
dingen is een onmogelijke. Niet
voor niets wordt verderop dan
ook gesteld, dat we in het duister
tasten over de economische situ-
atie en economische verwachting
die aanleiding waren voor de
i4e-eeuwse stadsuitleg.
Hoe groot de afstand tot het ver-
leden kan zijn, toont een voor
ons merkwaardig voorval uit
1412: de Hollandse graaf treft op
het grondgebied van de Utrechtse
bisschop voorbereidingen voor
een aanval op de hertog van
Gelder. Dat hij daarvoor geschut
laat halen uit Delft geeft terloops
een belangrijk gegeven voor de
Koppelpoort. Dat betekent, dat
men bij de bouw van de Koppel-
poort al zeer goed op de hoogte
moet zijn geweest van het effect
van geschutsvuur.
Hoe goed de Koppelpoort was
toegerust voor de moderne oor-
logvoering blijkt uit de vergeefse
belegering door Philips van
Bourgondië. Daar had in deze
publicatie wel een uitroepteken
bij geplaatst mogen worden: het
relatief kleine Amersfoort kon
met zijn verdediging de hertog
van Bourgondië weerstaan; de
meest geduchte rivaal van de
Franse koning kon Amersfoort
niet krijgen! Wordt dat nog wel
ieder jaar op 30 oktober her-
dacht? Nee natuurlijk, allang ver-
geten. Net als de i6e eeuw met
betrekking tot de Koppelpoort
lijkt vergeten, behalve een ter-
loopse melding van de activiteit
van de geduchte Gelderse veld-
heer Maarten van Rossum.
Terwijl de i6e eeuw, met name de
tweede helft, een totale herbe-
zinning van de verdediging kent.
Door zijn grote beweeglijkheid
en het gebruik van ijzeren kogels
eiste de vijandelijke artillerie een
ander antwoord dan dikke
muren. Bij het onderzoek tijdens
de restauratie van de
Koppelpoort blijken de archeolo-
gen goed werk te hebben gedaan.
Het is een zeldzame gebeurtenis,
dat de fundering van een vroeg-
i5e-eeuwse waterpoort onder-
zocht kon worden. De daarbij
gevonden eiken platen van een
meter dik geven je fantasieën
over geweldige woudreuzen die
toen nog in West-Europa te vin-
den waren. Jammer, dat er geen
foto's bijgeplaatst zijn.
Merkwaardig is, dat het verhaal
over de bouwhistorie een analyse
is van de toestand na de restaura-
tie. Uit niets blijkt, dat er vooraf-
gaand of tijdens de restauratie
bouwhistorisch onderzoek is ver-
richt. Bij de hier en daar ingrij-
pende herstellingen moeten toch
belangrijke momenten zijn
geweest om meer inzicht in de
bouwgeschiedenis te krijgen.
Wel krijgen we belangrijke infor-
matie over de houtconstructie.
Hier had zonder meer een goede
documentatietekening, liefst
ruimtelijk, van de unieke con-
structie van het waterschot met
de tredraderen bij moeten staan.
Het hoofdstuk over de restaura-
tiegeschiedenis en de laatste res-
tauratie geeft een boeiend inzicht
hoe doorslaggevend betrokken
personen kunnen zijn, zoals
indertijd de leden van 'Flehite'.
Ook omstandigheden als een
stroperige besluitvorming over
wel of niet slopen, kunnen het
rad van Fortuna beïnvloeden. We
kunnen van de ouden nog meer
leren: niet alleen dat sommigen al
in 1885 ijverden voor conserve-
rend restaureren, maar ook de
superieure tekeningen van
Adolphe Mulder hebben een blij-
vende waarde als toets hoe nu
nog een belangrijke restauratie-
voorbereiding dient te beginnen.
Gelukkig was er ook aandacht
voor de ecologische aspecten.
Het hoofdstuk over de muurbe-
groeiing is niet alleen voor biolo-
gen, maar zeker voor restaurato-
ren en monumentenzorgers een
zeer belangrijke bijdrage. Er
wordt inzicht geboden in de
mogelijkheden, voorwaarden en
werkwijze met betrekking tot het
handhaven van muurvegetatie.
Jammer alleen, dat er hutspot is
gemaakt van de fotobijschriften.
Waar elders nog steeds zo onge-
veer met de staalborstel alle
groen verwijderd wordt, kunnen
we in Amersfoort blijven genie-
ten van Ardennen-flora als tong-
varen en steenbreekvaren.
Bart Klück
Cultuurhistorie, Gemeente
Utrecht
-ocr page 185-
OVER DE AUTEURS
Leen G. Alberts (1966)
Studeerde geschiedenis aan de
lerarenopleiding te Utrecht; is
momenteel werkzaam als docent
economie en geschiedenis in het
middelbaar onderwijs. Studeerde
in 1995 af op een scriptie: Van
gruit tot kuit. De brouwnering in
het Nedersticht tussen 1300 en
1500. Doet onderzoek naar de rol
van de bierbrouwerij in de mid-
deleeuwse economie in het
Nedersticht.
J. Ayolt Brongers (1933)
Studeerde scheikunde aan de
Universiteit van Leiden. Van
1962-1998 wetenschappelijk
hoofdambtenaar bij de Rijks-
dienst voor het Oudheidkundig
Bodemonderzoek te Amersfoort.
André Clazing (1952) Studeerde
geschiedenis aan de Universiteit
van Amsterdam. Als vrijwilliger
werkzaam bij de Archeologische
Dienst van de Gemeente
Amersfoort.
MaxCramer (1954) Studeerde
kunstgeschiedenis aan de
Rijksuniversiteit Utrecht. Sinds
1982 als architectuurhistoricus
verbonden aan het Gemeentelijk
Bureau Monumentenzorg
Amersfoort. Sinds 2002 hoofd
van dit Bureau. Publiceert regel-
matig over jonge bouwkunst
(1850-1940) in Amersfoort.
Maarten H.A. van Dijk (1977)
Studeerde mediterrane archeolo-
gie aan de Universiteit van
Amsterdam. Vanaf 2001 werk-
zaam als veldarcheoloog in dienst
bij de Gemeente Amersfoort.
Albert van Engelenhoven
(1956) Bouwhistoricus verbon-
den aan het Gemeentelijk Bureau
Monumentenzorg.
M.W. Heijenga-Klomp (1922)
Bestuurslid van de Oudheid-
kundige Vereniging Flehite;
1964-1981 vrijwillig medewerk-
ster, later conservatrice, van het
Museum Flehite.
Mr. D.C. Hoevers (1936)
Studeerde aan de Universiteit
van Leiden. Van 1971-2000 nota-
ris te Amersfoort. Regent van het
Hofje 'De Armen de Poth'.
Sandra Hovens (1968)
Bouwkundig ingenieur.
Ambtenaar bij het Gemeentelijk
Bureau Monumentenzorg sinds
1993-
Ron A. Hulst (1946) Studeerde
prehistorie met nadruk op mid-
deleeuwse archeologie aan de
Universiteit van Amsterdam.
Project-archeoloog bij ba AC bv;
1989-2000 veldarcheoloog te
Maastricht. Vanaf 2003 werk-
zaam in de gemeente
Amersfoort.
Fred vanKan (1957)
Promoveerde in 1988 op: Sleutels
tot de macht. De ontwikkeling van
het Leidsepatriciaat tot
1420.
Sinds 1997 Gemeentearchivaris
van Amersfoort.
Marguerite Mijnssen-Dutilh
(1946) Archivaris van het Water-
schap Vallei 8t Eem. Studeerde
geschiedenis aan de Universiteit
van Leiden, daarna opleiding tot
Hoger Archiefambtenaar. 1976-
1981 Provinciaal inspecteur van
de archieven in Zeeland. Sinds
1982 werkzaam bij het water-
schap.
Gerard Raven (1954) Studeerde
geschiedenis in Leiden. Sinds
1991 conservator regionale
geschiedenis van het Museum
Flehite. Hij is hoofdredacteur van
de Hooglandse Historische Reeks
en van De Bewaarsman. Tijd-
schrift van de Historische Kring
Hoogland.
Francien M.E. Snieder (1955)
Studeerde prehistorie met na-
druk op middeleeuwse archeolo-
gie aan de Universiteit van
Amsterdam. Sinds 1987 stadsar-
cheoloog van Amersfoort.
Jaap Vernhout (1946)
Gemeentelijk ambtenaar bij de
afdeling Monumentenzorg. Sinds
1988 secretaris van de Gemeente-
lijke Monumenten Commissie
-ocr page 186-
Dit boek bevat onder andere de levensbeschrijvingen van de kunst-
schilders Withoos en Van Wittel. Verder komen de Middeleeuwse
brandpreventie en de bestrijding van besmettelijke ziekten rond 1900
aan bod. De eindexaminandi van de Latijnse School in Middeleeuwen
en Gouden Eeuw worden op hun tocht langs de Europese Universiteiten
gevolgd. En er is aandacht voor een grote middeleeuwse boerderij.
Voor ieder wat, uit verschillende perioden van onze stads- en
streekgeschiedenis.