Historisc
|
aarboek
|
|||||||||||||||||
A
|
||||||||||||||||||
merstoorten
omstreke 20 O
|
||||||||||||||||||
♦ *f:
|
||||||||||||||||||
.
|
||||||||||||||||||
mm
|
||||||||||||||||||
Flehite
Jaarboek 2005 |
||||
VAN DE REDACTIE
|
|||||||||
In zooo ging het, sinds november
1964 bestaande, Tijdschrift Flehite over in: FLEHITE; Historisch Jaarboek voor Amersfoort en Omstreken. De Uitgeverij Bekking, verantwoordelijk voor het ontstaan van vele boeken over de geschiedenis van onze stad en omgeving, verzorgde rond deze eeuwwisseling de succesvolle start van de nieuwe reeks. Wij zijn met name mevrouw drs. G. Seegers en de heer H.W.R. Bekking, verbon- den aan deze uitgeverij, dankbaar voor wat zij gedurende jaren hebben gedaan om het jaarboek |
een constant element binnen
onze stedelijke gemeenschap te maken. Vanaf deze aflevering van ons
jaarboek is de Oudheidkundige Vereniging Flehite zelf verant- woordelijk voor de uitgave. De redactie blijft autonoom en haar koers blijft in principe ongewij - zigd. Het is het wetenschappe- lijke orgaan van onze oudheid- kundige vereniging. Wij zullen, in een typografisch en inhou- delijk aantrekkelijke vorm, de resultaten van historisch onder- zoek op de werkterreinen van de vereniging blijven publiceren. |
De stedelijke archeologie, het
regionale archiefwezen, de regio- nale kunst en cultuur, de monu- mentenzorg en het onderzoek van monumenten zullen daarbij evenwichtige aandacht hebben. Onderwerpen uit diverse tijd- perken, van prehistorie tot het meer recente, zelfs 'nostalgische', verleden, zouden wij graag behandeld willen zien. Iedereen die op deze gebieden
een schriftelijke bijdrage kan en wil leveren wordt van harte uit- genodigd contact met de redactie op te nemen. |
|||||||
Historisch jaarboek
voor Amersfoorten omstreken 2005
|
|||||
Oudheidkundige Vereniging Flehite
Deel vi |
|||||
COLOFON
|
|||||||||||
Richtlijnen voor auteurs
Omvang
Een artikel mag maximaal 10.000 woorden (20 pp A4)
bevatten, inclusief bijlagen, eindnoten en/of
bibliografie.
Titel en noten
De auteur zorgt voor een sprekende titel, eventuele
ondertitel, nieuwsgierig makende inleidende alinea (gemarkeerd gedrukt) en tussenkopjes. Voor verwij- zingen en titelbeschijvingen worden de regels van het Nederlands Historisch Genootschap gevolgd. Redactie
Een auteur kan het beste in een zo vroeg mogelijk
stadium overleg plegen met de redactie.
De redactie kan wijzigingen in de inhoud en structuur
voorstellen. Indien een auteur daarmee niet akkoord
kan of wil gaan, behoudt de redactie zich het recht voor
het artikel te weigeren.
Afbeeldingen
De auteur kiest zelfde illustraties en bestelt deze tijdig
in digitale vorm. Eventuele kosten worden vergoed, mits vooraf overleg is gevoerd met de redactiesecretaris. De auteur maakt een lijst van genummerde bijschriften, met bronvermelding van de afbeelding. Hij/zij geeft in de tekst aan waar de afbeelding moet komen, bijvoor- beeld (afb. 1) in vet. Er zou gestreefd moeten worden naar 1 pagina afbeelding op 3 pagina's tekst. Aanleveren definitieve kopij
De uiteindelijke versie wordt digitaal aangeleverd in
Word in platte tekst (zonder opmaak), tegelijk met de
illustraties (>30o dpi). De (eind)redactie bepaalt in
overleg met de auteur of eventueel illustraties moeten
vervallen.
Planning
Indien een artikel is geaccepteerd wordt het zo spoedig
mogelijk geplaatst. Dit is echter afhankelijk van de hoeveelheid kopij en de gewenste variatie per jaarboek. © 2005 Oudheidkundige Vereniging Flehite
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Oudheidkundige Vereniging Flehite. issn 1567-7532 |
|||||||||||
Dit jaarboek verschijnt onder auspiciën van de
Stichting Museum Amersfoort en de Oudheid- kundige Vereniging Flehite, in samenwerking met Archief Eemland, het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg en de Gemeentelijke Archeologische Dienst. |
|||||||||||
Redactie
Drs Klaas de Boer
Dr J. Ayolt Brongers (voorzitter en eindredacteur)
Dr Paul Brusse
Drs Max Cramer
Dr Fred van Kan
Drs R.M. Kemperink
Drs Gerard Raven (redactiesecretaris)
Drs Francien Snieder
Redactieadres
Museum Flehite Amersfoort, t.a.v. Gerard Raven,
't Zand 44,3811 GC Amersfoort, tel.: 033-2471104; fax: 033-4630254; e-mail: g.raven@museum- flehite.nl |
|||||||||||
Afbeelding omslag voorzijde
Matthias Withoos, Bosstilleven. Olieverf op doek,
ca 1655,65 x 53 cm. Gesigneerd: M. Withoos (Museum Flehite, Amersfoort) Afbeelding omslag achterzijde
De overstroming van 1916
Grafische vormgeving
Ronald Boiten en Irene Mesu, Amersfoort
Druk
Drukkerij Van Beek, Hooglanderveen
|
|||||||||||
INHOUD
|
||||||||
6
132 Jasper van Wittel (ca 1652-1736)
Een Amersfoortse schilder in Italië
— M.W. HEIJENGA-KLOMP
7
148 Het gemeentelijk ziekenhuis
voor besmettelijke ziekten Op het terrein van het Hofje Armen de
Poth (1874-I9O4) — D.C. HOEVERS
8
158 Boerderijen binnen en buiten de
stad jaaroverzicht archeologie 2004— MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST,
FRANCIEN SNIEDER 9
166 Jaaroverzicht monumentenzorg
2004— MAX CRAMER, ALBERT VAN
ENCELENHOVEN, SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT 176 Literatuuroverzichten boekbespreking
2004 |
||||||||
1
6 Polders in het Amersfoortse
stadsgebied — j. AYOLT BRONGERS
2
22 Tussen Keulen en Parijs ligt
de weg naar Leuven Studiegedrag van Amersfoortse
studenten aan universiteiten (137O-1650) — LEEN ALBERTS
3
64 De herontdekking van
malenhoeveTen Bosch Het Hooglandse goederenbezit van
het kapittel van Sint-Pieter en de rol van Amersfoortse regentenfamilies 1280-1650/Deel II — CERARD RAVEN
4
94 De VUUrStOlp — ANDRÉ CLAZINC
5
108 Matthias Withoos
(ca. 1627-1703) en zijn kinderen
Een Amersfoortse schildersfamilie
|
||||||||
— M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
||||||||
J. AYOLT BRONGERS
|
|||||
Polders in het
Amersfoortse |
|||||
Iedereen realiseert zich dat het land rond de huidige Eem
door regelmatige inpoldering gewonnen is op de Zuiderzee totdat de vorming van Eemland stopte bij de kustlijn ter hoogte van Spakenburg.1 Het is merkwaardig dat deze polderwerken lijken te zijn begonnen iets noordelijk van de tweede stadsmuur van Amersfoort. Zou ditverlanden en inpolderen niet eerder, al in het huidige stadsgebied, aangevangen zijn? Deze vraag staat centraal in dit artikel. |
||||||||||
Inleiding
Historici en archeologen proberen al lang
inzicht te krijgen in de pre-stedelijke en vroege stedelijke ontwikkeling van het gebied rond de voorde, dat sinds 1028 als Amersfoirde bekend staat. De precieze ligging van deze voorde is overigens nog steeds onbekend. Een belangrijk discussie- punt hierbij is de loop van het natuurlijke naamgevende water door het latere stads- gebied, immers de stadsnaam betekent: voorde (= doorwaadbare plek) door de Amer (= Eem).2 Dit water wordt in jjy in de bekende schenkingsakte van Karel de Grote Hemus genoemd. De woorden: A(a), E(e), Ha, Amer, Hemus en Eem betekenen in verschillende delen van ons land, in ver- schillende tijden, tvater. Zij zijn uiteindelijk verwant met het latijnse aqua. Kennis van de oorspronkelijke loop van dit water in het stadsgebied is minimaal nodig om achter de ligging van de voorde te komen.3 Iets oostelijk van Amersfoort komt een
aantal beken in de Gelderse Vallei bijeen. Hiervan zijn de Heiligenberger- of Lunter- sebeek en de Barneveldsebeek de voor- naamste; al het daarin, via zijbeken, verza- melde water verdwijnt via de, noordelijk |
||||||||||
van Amersfoort stromende, huidige Eem
naar de randmeren van het IJsselmeer. Het IJsselmeer heette vroeger, vanaf de tijd die wij beschrijven, Zuiderzee, vóór ca. 1170 Almere. De in 777genoemde Hemus is niet iden-
tiek aan de huidige Eem. Algemeen wordt aangenomen dat de Hemus min of meer stroomde in het bed van de huidige Heiligenberger- of Luntersebeek. Oostelijk langs dit stroombed komt het toponiem Hamersveld voor: een gebied (veld) langs de (H)Amer. Ook komt westelijk van de Heiligenbergerbeek één van de vier in 777 genoemde foreesten (Hengistscoto = het huidige Henschoten) voor. Rond de achtste eeuw was het gebied rond de huidige Eem een nat veenkussen waarin water zeer lang- zaam ongestructureerd of soms in prielen of kreken (met water gevulde geulen in bui- tendijkse grond) noordwaarts vloeide. In het huidige stadsgebied gebeurt het:
daar gaat de groep 'Vallei-wateren' over in de huidige Eem. Helaas is dit, in de stad gelegen, overgangsgebied, zoals in oude steden gebruikelijk, met een 2a4m dikke laag materiaal afkomstig van de aanleg der grachten en met door de stadsbewoners gestort afval bedekt. Bovendien hebben |
||||||||||
1 C. Dekker en
M. Mijnssen- Dutilh, De Eem- landtsche Leege Landen; Ontginnin- gen rondde mond van de Eem in de i2e en 13* eeuw (Utrecht 1995) 2 W. de Gans,
'De voorde(n) van Amersfoort', De Kroniek.
Nieuwsbrief Historisch Amers- foort 5:2 (juni 2003) 6-8. 3j.A.Brongers,
'Een groet uit de Eem-veste: de vroegste stedelijke ontwikkeling van Amersfoort', in: P.J. Woltering e.a. (red.), Middel- eeuwse Toestanden [= Festschrift Sarfatij] (Amers- foort/Hilversum 2002) 269-279 en de reactie daarop: |
||||||||||
J. AYOLT BR.ONCERS
|
|||||||||
waarts te stromen door pakketten veen, klei
en zand, die van dit deel van de Zuiderzee een met modder en moeras gevuld water- gebied maakten; deze vlakte reikte tot in de kern van het latere stadsgebied. Archeologisch onderzoek heeft aange-
toond dat het gebied aan de Hof-zijde van de Langestraat het eerst bewoond is ge- raakt.4 Daar vond de pre-stedelijke ontwik- keling plaats.5 Rond 1170 zijn er krachtige stormvloeden, die grote modderige stuk- ken grond in het Almere wegsloegen waar- door de waterafvoer naar het noorden ver- beterde. Het bij Amersfoort uit de Gelderse Vallei samenkomende water kan dan afstro- men naar de Noordzee via de in die tijd ont- stane Zuiderzee. De, latere, Hof-zijde van de stad wordt in principe droger en daar- door bewoonbaar. Men moet zich 'de mond' van dit water (een aanzet tot de hui- dige Eem) voorstellen als een systeem van prielen of kreken in de resten van de mod- der: dit gebied werd aan de noordzijde begrensd door de Zuiderzee. Een van de verder doorlopende prielen zal later als Oude Eem bekend staan. Binnen zo'n nat gebied kan, door ver-
schillende processen of technieken, aanwas van voor mensen bruikbare grond plaats- vinden. Door de bijbehorende rivier, in ons geval de Hemus, worden vanuit het achter- land grote hoeveelheden zand aangevoerd waardoor het mondingsgebied verzandt. Dit verzandingsgebied kan middels een dijk gestabiliseerd worden; wil men de mond of een deel ervan open houden dan moet er gebaggerd worden. Ook is het mogelijk water in de rivier door middel van een sluis tijdelijk'op'te houden en periodiek, na opening van deze sluis, de krachtige water- stroom het zand weg te laten spoelen: het spuien. Zo'n spuisluis bevond zich ter |
|||||||||
deze bewoners om allerlei redenen nieuwe
waterlopen gegraven en oudere gedempt. Ik denk aan het maken van grachten ter ver- dediging van de stad of voor de verbetering van de waterafvoer en aan demping van waterom woon- of marktgebied te winnen. Gelukkig schemert er zo af en toe in de hui- dige situatie nog iets door van een vroegere structuur. Hulp van archivalische bronnen kan voor het Amersfoortse gebied ternau- wernood verwacht worden; het stadsarchief begi nt pas rond 1340. Daarnaast werden toentertijd de details van technische zaken, zoals dempen en graven niet in ontwerp- tekst of-tekeningen vastgelegd. Er waren grondwerkers, ervaringsdeskundigen, die het benodigde werk naar beste weten en kunnen uitvoerden. Er was misschien een centraal sturend gezag, maar het is ook heel goed mogelijk dat, vooral in het begin, klei- ne werken individuele initiatieven waren; net als tot voor kort in de Waddenzee, waar particuliere kleinschalige bedijking van de, op natuurlijke wijze opgewassen, kwelder tot definitieve landwinst leidde. Amersfoort en het
mondingsgebied van de Hemus De Eem komt tegenwoordig, via het Eem-
land, als een scherp gedefinieerde water- loop iets noordelijk van Eemdijk in het Randmeer, een deel van het IJsselmeer, uit. Deze situatie is door menselijke activiteit ontstaan en wordt door strenge waterbe- heersing en dijkcontrole onderhouden. In de tijd rond en na het ontstaan van Amers- foort was dit geheel anders. In het gebied van het latere Amersfoort
kwam water uit de Gelderse Vallei samen. Dit water had na ca 1170 de neiging noord- |
|||||||||
M. Mijnssen-
Dutilh,'Metde voeten in het water of het belang van de tweede beek,' Flehite. Historisch Jaarboek voor Amersfoort en omstreken 4 (2003) 134-144. 4 Brongers, Een
groet uit de Eem- veste, 275 5 Er is wel enige
oudere (ne eeuw- se) bebouwing gevonden bij de Scherbiersteeg. Deze heeft echter niets te maken met de (pre)ste- delijke ontwikke- ling van Amers- foort. Deze be- bouwing ligt op een noordelijke uitloper van de Utrechtse Heuvel- rug. Het is wel goed mogelijk dat deze nederzetting Amersfoirde heette en de tien- den opbracht waarvan in 1028 sprake is. |
|||||||||
POLDERS IN HET AMERSFOORTSE STADSGEBIED
|
|||||||
hoogte van de Beiaardschool aan het Spui.
Een veen/klei-gebied kan men, tegen
vloed en daarmee tegen landafslag bescher- men door het te omgeven met een dijk. Het nog aanwezige of ingeregende water kan men met eenvoudige doorgangen in de dijk, waarin een in één richting beweegbare deur (een klepduiker), bij eb afvoeren. Bij vloed sluit de deur door de druk van het buitenwater en zo is het gewonnen gebied beschermd. Echter, om grond werkelijk droog en ge-
schikt voor wonen, landbouw en veeteelt te maken en te verdelen onder de bevolking is meer nodig. Er moet een fijnmazig systeem van evenwijdige afwateringsslootjes aange- legd worden, die met name het regenwater via grotere watergangen en de prielen op het open water lozen. Dit fijnmazige sys- teem van waterafvoer noemt men percele- ring. Aangezien perceelsgrenzen vaak ook eigendomsgrenzen zijn, blijven zij meestal ook herkenbaar als kadastrale grenzen in de latere stedelijke bebouwing. De dominante richting ervan binnen de afwateringsblok- ken speelt een rol bij de herkenning van ontgin ningseenheden. De hulpmiddelen bij
het onderzoek Eerst beschrijf ik de methoden om de
bedekkende lagen als het ware af te pellen en zo een eerste inzicht te krijgen in de stedenbouwkundige technieken in het Amersfoortse verleden. Vervolgens worden deze toegepast op een klein gedeelte van de stad. In de loop van volgende jaren zal mogelijk zo de gehele binnenstad van Amersfoort afgepeld worden waardoor we een vollediger kijk krijgen op de diverse fasen van de stad en de rol die de rivier |
|||||||
daarbij speelde. Misschien worden dan
uiteindelijk de voorde of de voorden gelo- kaliseerd. hoogtelijnen — De hoogtelijnen van
het straatoppervlak geven inzicht in de hoogteverschillen van het oorspronkelijke oppervlak waarop Amersfoort zich ontwik- kelde; de oorspronkelijke hoogteverschillen zijn weliswaar wat afgevlakt, maar nog steeds zichtbaar. Hoogtegegevens zijn voor grote delen van de stad beschikbaar. In de laatste jaren is er een nieuwe me-
thode ontwikkeld om zeer nauwkeurig hoogteverschillen aan het aardoppervlak in kaart te brengen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een laserbundel geprojecteerd vanuit een vliegtuig; deze kaatst op het aardoppervlak terug en wordt weer in het vliegtuig opgevangen. De terugkaatsingtijd wordt omgezet in door de bundel afgelegde afstand (bepaald door de hoogte van het aardoppervlak). De zo verkregen hoogtege- gevens zijn opgeslagen in het Actueel Hoogtebestand Nederland (ahn). Vanuit dit bestand kunnen grijswaarde-kaarten ver- vaardigd worden; hierin zijn hoogtever- schillen van ca 3 cm te visualiseren (kaart 7a-b; op kaart 7b zijn enige straten ter oriëntatie ingetekend). Een voordeel van deze methode is dat in een stad als Amersfoort de hoogteverschillen in een vlieguur te meten zijn. Een nadeel zijn de hoge gebouwen in het stadsgebied; in ons onderzoeksgebied zijn echtereen paar grote tuinen en de gebouwen kunnen elec- tronisch uitgefilterd worden. ARCHEOLOGISCH
onderzoek — Dit is de meest letter-
lijke vorm van 'afpellen'. Men krijgt direct zicht op de dieper liggende lagen en uitein- |
|||||||
^$&
|
|||||||||||
SL.------»
|
|||||||||||
i
|
|||||||||||
my
|
|||||||||||
1 Van Deventer ca. 1570
|
|||||||||||
2 Braun en Hogenberg ca. 1580
|
|||||||||||
3 Blaeu 1649
|
||||
4 Thomkins 1846
|
||||
Van Vooren en Wagemaker.
Het onderzoeksgebied in 1888. Met de cijfers 1-3 is de ligging van een archeolo- gisch profiel aangegeven met verschillende fasen van een naar het oosten opschui- vende oever van de Oude Eem. |
||||||||||||
goed gemaakte kaart herkenbaar; zij mogen
geïnterpreteerd worden als gebieden die vanuit één idee opgezet zijn. Voor Amers- foort zijn voor dit type onderzoek de kaar- ten van D.J. Thomkins (1846) en die van I. van Vooren en P. Wagemaker (1888) van nut. Het onderzoek kan achtereen bureau uitgevoerd worden. Het kan dienen om op efficiënte wijze richting te geven aan andere onderzoeksmethoden. De kada- |
||||||||||||
strale minuutplannen uiti824zijn minder
geschikt omdat de meetkundige basis daar- van, vooral over grotere afstanden, minder goed is. Water- of gebieds- of
straatnamen — In Amersfoort komen hiervoor in aanmerking: Het Havik, De Maath, Sprengel en een tot nu onbegre- pen naam als Bolderstraat. Deze laatstge- |
||||||||||||
RICHTING VAN PERCELERING OF
verkaveling — Dit is de richting van
de langste eigendomsgrens van een bezit- ting. Meestal lopen deze grenzen van de verschillende bezittingen - in een duidelijk herkenbaar 'blok' - evenwijdig. In een vol- gend blok is de richting ten opzichte van de eerste mogelijk wat gedraaid; soms zijn blokken door straten gescheiden. Deze blokken zijn duidelijk op een meetkundig |
||||||||||||
delijk op het oorspronkelijke oppervlak.
Een moeilijkheid is dat het, voor deze vorm van onderzoek benodigde, grondwerk kost- baar en niet overal uitvoerbaar is omdat de bovengrond, zeker in de stad, meestal eco- nomisch in gebruik is. Een eigenaar ziet ook zijn tuin niet graag aangetast; tijdens bouw- werkzaamheden buiten de tuinen kon echter het profiel op kaart 5 opgenomen worden. |
||||||||||||
^
|
||||||||||||
goed gemaakte kaart herkenbaar; zij mogen
geïnterpreteerd worden als gebieden die vanuit één idee opgezet zijn. Voor Amers- foort zijn voor dit type onderzoek de kaar- ten van D.J. Thomkins (1846) en die van I. van Vooren en P. Wagemaker (1888) van nut. Het onderzoek kan achter een bureau uitgevoerd worden. Het kan dienen om op efficiënte wijze richting te geven aan andere onderzoeksmethoden. De kada- |
|||||||||||
strale minuutplannen uiti824zijn minder
geschikt omdat de meetkundige basis daar- van, vooral over grotere afstanden, minder goed is. Water- of gebieds- of
straatnamen — In Amersfoort komen hiervoor in aanmerking: Het Havik, De Maath, Sprengel en een tot nu onbegre- pen naam als Bolderstraat. Deze laatstge- |
|||||||||||
RICHTING VAN PERCELERING OF
verkaveling — Dit is de richting van
de langste eigendomsgrens van een bezit- ting. Meestal lopen deze grenzen van de verschillende bezittingen - in een duidelijk herkenbaar 'blok' - evenwijdig. In een vol- gend blok is de richting ten opzichte van de eerste mogelijk wat gedraaid; soms zijn blokken door straten gescheiden. Deze blokken zijn duidelijk op een meetkundig |
|||||||||||
delijk op het oorspronkelijke oppervlak.
Een moeilijkheid is dat het, voor deze vorm van onderzoek benodigde, grondwerk kost- baar en niet overal uitvoerbaar is omdat de bovengrond, zeker in de stad, meestal eco- nomisch in gebruik is. Een eigenaar ziet ook zijn tuin niet graag aangetast; tijdens bouw- werkzaamheden buiten de tuinen kon echter het profiel op kaart 5 opgenomen worden. |
|||||||||||
13
|
|||||||||||
6 Bonne-bladen 408 (1870) + 428 (1872)
Waterschap De Drie Sluizen (1924). De loop van de Oude Eem op een kaart van het Waterschap De Drie Sluizen (1924). In de cirkel is de plaats van het Huis van de Heer van Isselt aangegeven; deze klaagde in 1328 dat zijn land tussen Oude Eem en Eem (bij de huidige Drie Sluizen) voor hem moeilijk bereikbaar was geworden. De halve cirkel sluit het onderzoeksgebied in. |
||||||||||||||||||||
o
|
||||||||||||||||||||
hoekige gebied begrensd door de Bloemen-
dalsestraat, 't Zand, Grote Spui en Plant- soen Noord. In dit gebied bevinden zich de Sint Agathastraat, de Bolderstraat (thans deels opgenomen in de Boldershof) en de straat 'Achter het Oude Weeshuis'. Een deel van de ruimte wordt ingenomen door de tuinen behorend bij het geboortehuis van Van Bemmel en bij de ernaast gelegen Sint- Aagtenkapel. Het onderzoeksgebied is afgebeeld op de |
||||||||||||||||||||
kaarten 1 tot 5; deze zijn zodanig georiën-
teerd dat het noorden boven is. Op de oud- ste kaart van Amersfoort gemaakt door Van Deventer (kaart 1) is de huidige Eem correct afgebeeld, de Oude Eem is niet getekend. Ook de kaarten 2 en 3 geven de Eem cor- rect; de Oude Eem is echter op verschillen- de posities geplaatst. Dit laatste kan wijzen op verplaatsing van de Oude Eem in de loop der tijd; het kan ook een tekenfout zijn. Pas de kaart van Thomkins (kaart 4) is |
||||||||||||||||||||
slechts de huisnaam 'Het Sluisje' (Muur-
huizen 199; oudste vermeldingi492) be- kend. Mogelijk betreft dit een voorloper van de sluis voorde Beiaardschool aan het Spui. Ons onderzoeksgebied
tussen Grote Spui en Bloemendalsestraat Het in deze publicatie te beschrijven onder-
zoek vond plaats in het min of meer recht- |
6 Het gaat om de
stadshistoricus Abraham van Bemmel, die in 1760 de Beschrij- ving van de Stad Amersfoort liet verschijnen. Thans is hier ('t Zand 39) het |
|||||||||||||||||||
noemde naam zal o.a. onderwerp van deze
publicatie zijn. Voor dit onderzoek zijn ook oudere, meetkundig niet zo precieze, kaarten van belang, als ze maar namen aangeven zoals de kaart van Blaeu (1649). huisnamen — De bekende huisnamen
zijn overwegend van recente (vanaf de ve eeuw) datum. Mogelijk levert nader archief- werk ons oudere huisnamen op. In Amers- foort is voorlopig, voor dit type onderzoek, |
||||||||||||||||||||
15
|
||||||||||||||||||||
6 Bonne-bladen 408 (1870) + 428 (1872)
Waterschap De Drie Sluizen (1924). De loop van de Oude Eem op een kaart van het Waterschap De Drie Sluizen (1924). In de cirkel is de plaats van het Huis van de Heer van Isselt aangegeven; deze klaagde in 1328 dat zijn land tussen Oude Eem en Eem (bij de huidige Drie Sluizen) voor hem moeilijk bereikbaar was geworden. De halve cirkel sluit het onderzoeksgebied in. |
||||||||||||||||||
o
|
||||||||||||||||||
hoekige gebied begrensd door de Bloemen-
dalsestraat, 't Zand, Grote Spui en Plant- soen Noord. In dit gebied bevinden zich de Sint Agathastraat, de Bolderstraat (thans deels opgenomen in de Boldershof) en de straat 'Achter het Oude Weeshuis'. Een deel van de ruimte wordt ingenomen door de tuinen behorend bij het geboortehuis van Van Bemmel en bij de ernaast gelegen Sint- Aagtenkapel. Het onderzoeksgebied is afgebeeld op de |
||||||||||||||||||
kaarten 1 tot 5; deze zijn zodanig georiën-
teerd dat het noorden boven is. Op de oud- ste kaart van Amersfoort gemaakt door Van Deventer (kaart 1) is de huidige Eem correct afgebeeld, de Oude Eem is niet getekend. Ook de kaarten 2 en 3 geven de Eem cor- rect; de Oude Eem is echter op verschillen- de posities geplaatst. Dit laatste kan wijzen op verplaatsing van de Oude Eem in de loop der tijd; het kan ook een tekenfout zijn. Pas de kaart van Thomkins (kaart 4) is |
||||||||||||||||||
slechts de huisnaam 'Het Sluisje' (Muur-
huizen 199; oudste vermeldingi492) be- kend. Mogelijk betreft dit een voorloper van de sluis voorde Beiaardschool aan het Spui. Ons onderzoeksgebied
tussen Grote Spui en Bloemendalsestraat Het in deze publicatie te beschrijven onder-
zoek vond plaats in het min of meer recht- |
||||||||||||||||||
6 Het gaat om de
stadshistoricus Abraham van Bemmel, die in 1760 de Beschrij- ving van de Stad Amersfoort liet verschijnen. Thans is hier ('t Zand 39) het |
||||||||||||||||||
noemde naam zal o.a. onderwerp van deze
publicatie zijn. Voor dit onderzoek zijn ook oudere, meetkundig niet zo precieze, kaarten van belang, als ze maar namen aangeven zoals de kaart van Blaeu (1649). huisnamen — De bekende huisnamen
zijn overwegend van recente (vanaf de ve eeuw) datum. Mogelijk levert nader archief- werk ons oudere huisnamen op. In Amers- foort is voorlopig, voor dit type onderzoek, |
||||||||||||||||||
15
|
||||||||||||||||||
J. AYOLT BRONGERS
|
|||||||||
bij de 300 gedraaide richting. Deze draaiing
vindt plaats ter hoogte van een op de kaart aangegeven sluis (een versmalling van het Spui-water). De nieuwe richtingwijst naar de stadsgracht, die bij Plantsoen Noord behoort. A3 — Op de foto (foto 1) van de over-
stromingvan 1916 ziet men dat het water tot even voorbij de Beiaardschool loopt; kennelijk is de grond naar't Zand toe hoger. Waarschijnlijk is daarom het Sint-Aagten- klooster met kapel juist daar gebouwd; hier is een verhoging in de stedelijke onder- grond. Zo'n zwaar stenen gebouw moest goed en droog gefundeerd kunnen worden. conclusie — de onder A3 genoemde
verhoging ('t Zand) is kennelijk het eerst geperceleerd en zo voor bebouwing ge- schikt gemaakt. Daarna is meer grond voor bebouwinggeschikt gemaakt en is de onder A2 genoemde richting in gebruik gekomen. B — Ik ga nu met de verdere beschrijving
uit van de Bloemendalsestraat: Bi — De Bloemendalsestraat is één van
de twee straten in onze stad met een boch- tig, slingerend, verloop. Naar onze mening is het een weg die langs water is ontstaan en uiteindelijk ook een dijkfunctie heeft gekregen. B2 — Er is in ons gebied een duidelijk
blok gemarkeerd door de Bloemendalse- straat, de Bolderstraat en Plantsoen Noord. Wij zien dat als landaanwas en een ontgin- ning in een zuidelijke uitloper van de Zuiderzee. De Bolderstraat heette op de in 1649 door J. Blaeu uitgegeven kaart: 'Wallestraat'. Deze vermelding staat echter alleen, in het stedelijk archief komt deze naam niet voor; daarentegen komt Bolder- straat regelmatig voor.9 Bolderstraat is een herinnering aan de 'bolders' waaraan sche- |
|||||||||
meetkundig correct. Het begin van de
Oude Eem is een onderdeel van de water- partij in de tuin van burgemeester F.D. Graaf Schimmelpenni nek (1854-1924); het lijkt dat de Oude Eem daar met twee prielen bij de stadssingel ontspringt (zie ook kaart 6). Dit laatste wordt bevestigd door archeo-
logisch onderzoek; op kaart 5 is met de getallen 1,2 en 3 een profielwand aangege- ven. Bij 1 werd daar de oorspronkelijke oever van een natuurlijk water (een water aanvoerende priel van de oorspronkelijke Eem) aangetoond; deze oever bleek in de He eeuw (voorzien van een beschoeiing) naar het oosten verplaatst te zijn. Tenslotte werd oostelijker een i9e eeuwse beschoei- ing aangetroffen precies op de plaats van de rand van een deel van de waterpartij beho- rend bij de tuin van Schimmelpenninck.7 Ik bestudeerde vooral de perceelsrichtin-
gen, straatnamen en andere details zoals die te zien zijn op de kaart van Van Vooren en Wagemaker uit 1888. (kaart 5). Zij is meetkundig juist en nog niet zo gemoder- niseerd dat zij het contact met het verleden verloren heeft. A — IK BEGIN DE BESPREKING
AAN DE GROTE SPUI-ZIJDE: Ai — Aan het begin van het Grote Spui
(aan de't Zand-zijde) is een percelering loodrecht op het Spui, die de tuin van Van Bemmel (thans: Van Daatselaar/Leenknegt) in steekt. De richting is min of meer even- wijdig aan't Zand. A2 —Ter hoogte van de Beiaardschool
(Grote Spui 9 en 11) verandert de percele- ringsrichting: ten opzichte van de eerste is hij ca.300 gedraaid. De Beiaardschool zelf bestaat uit twee huizen met ieder een eigen kadastrale richting. Nummer 9 behoort bij de onder Ai genoemde richting; nummer n |
|||||||||
notariskantoor
Leenknegt geves- tigd. 7 T. d'Hollosy,
De Oude Eem in opgravingen, Kroniek7:1 (maart 2005) 10-11 8 De andere is de
Hellestraat in zijn oorspronkelijke vorm. 9 In W.F.N, van
Rootselaar, Amersfoort 77j- 1580, Amersfoort (2 dln, Amers- foort 1878) n 370 wordt de Bolder- straat al in 1565 vermeld. |
|||||||||
POLDERS IN HET AMERSFOORTSE STADSCEBIED
|
||||||||
7a Kosian 2004.
Hoogteverschil- lenkaart (op basis van het ahn) van het onderzoeks- gebied, wit = hoogst (overwegend bebouwing) lichtgrijs-grijs- donkergrijs = hoog-lager- laagste gebied (laagst = opper- vlak water Spui) |
||||||||
7b Kosian 2004
met Van Vooren en Wagemaker 1888. Dezelfde kaart
met enige topografische informatie uit de kaart van 1888 en inter- pretatie. |
||||||||
V
|
||||||||
). AYOLT BRONCERS
|
|||||||||
pen met landvasten aan de wal werden
gelegd. De perceelsrichtingen gaan van de straatjes uit; men heeft de percelen naar binnen toe aangelegd, nadat men eerst een dijkje (de wal) had geconstrueerd. B3 — Een volgend blok dient zich aan: het
is begrensd door Bolderstraat, Achter het Oude Weeshuis, het Sint Agatha straatje en het Plantsoen Noord. De perceelsgrenzen gaan (net als bij B2) van de omliggende straatjes uit. De perceelsgrenzen staan min of meer loodrecht op zowel de Bolderstraat als op het Sint Agathastraatje. Dit laatstge- noemde straatje heette ook wel Pisstraatje; gedurende de gehele i8e eeuw worden beide namen in documenten alternerend gebruikt; later prefereerde men de nettere naam. Het woordelement 'pis' komt ook voor bij een ander Amersfoorts toponiem, nl. de Pis- heuvel bij de Calgenberg; hieruit stroomde continu (artesisch) water. In een vroegere publicatie meende ik dat de naam van het straatje iets met het transport van menselij- ke urine ten behoeve van de textielbewer- king te maken kon hebben.10 Thans meen ik dat het woord zeer wel iets met (snel) stro- mend (Eem)waterte maken kan hebben. conclusie — er wordt tweemaal ach-
tereen (sub B2en B3) land gewonnen op het water; er zijn twee polders ontstaan. C — De oude gebouwen Sint Aagten-
klooster en het Oude Weeshuis: Ci — Onder A3 stelde ik, op grond van de
overstromingswaarneming, dat het Sint Aagtenklooster op een (geringe) verhoging in de ondergrond gebouwd is; daarop lag de eerstgenoemde (Ai) percelering. Het Oude Weeshuis, een stenen gebouw, is ook op zo'n hoogte gebouwd, (kaart 7a-b). Deze hoogten (zandplaten in het mondingsge- bied) zijn het eerst in cultuur gebracht en verkaveld. |
D — Het buitenstedelijk tuingebied
noordelijk van Plantsoen Noord: Di — Dit tuingebied met waterpartij is
aangegeven op zowel kaart4(Thomkins, 1846) als op 5 (Van Vooren en Wagemaker, 1888). Hier bevond zich de tuin van Schim- melpenninck. Op deze kaarten is te zien hoe beide takken van de waterpartij in deze tuin in verband staan met de Oude Eem. Eén van beide takken komt precies uit tegenover het onder B3 besproken Pis- straatje. Het is dan ook zeer verleidelijk het Pisstraatje in verband te brengen met de Oude Eem. Trouwens voor de andere tak in de tuin van Schimmelpenninck geldt dit verband, zij het in iets mindere mate, ook. Beide takken komen dicht genoeg in de buurt van het Pisstraatje. Men moet ze mijns inziens zien als resten van prielen in wat eens een moerassig gebied was. E — Het tuingebied achter de Sint
Aagtenkapel: Ei —Vaak wordt gezegd dat de Oude
Eem gevoed werd vanuit een poortvormige opening, een'heul', in de kademuur van de Westsingel/Havik door een duiker onder het geboortehuis van Van Bemmel ('t Zand 39). Thans (2005) is dit zeker niet zo: de duiker is onder het betrokken huis dicht- gezet. In de tuin loopt het waterspoor door tot de noordelijke stadsgracht. Er is een zijtak naar de achterzijde van Grote Spui 17, waar zich sinds 1643 de watermolen van Marten Codde c.s. bevond. Op de stadsplattegrond van Jacob van
Deventer (ca 1560) komt de Oude Eem niet voor en volgens Blaeu zou zij ongeveer uit- komen op de plaats van de 'duiker-Eem'. Op kaart 7 is westelijk van het cirkelvormige lage gebied een (met een smalle rechthoek gemarkeerde) min of meer N-Z lopende laagte in de tuin van Van Bemmel zichtbaar. |
||||||||
10 J.A. Brongers,
Historische en- cyclopedie van Amersfoort (Amersfoort 1998) 232 s.v. Pisstraatje. De uitgegeven versie van de Blaffert (i755) 52 geeft Sr Aagtenstraatje; hier woonde op perceel 874 de blauwverversfa- milie Kloot, die de urine best kon gebruiken bij het verfproces.Van Rootselaar, Amersfoort, 11 347 geeft in 1551 al: St Aagten straatgen. |
|||||||||
POLDERS IN HET AMERSFOORTSE STADSCEBIED
|
||||||||||
Wij houden het zeer goed voor mogelijk dat
een deel van een voedende priel van de Oude Eem in de i7e eeuw is gebruikt om de molen van Codde aan te drijven. Nadere differentiëring van het verlanden
van dit zuidelijk deel van de Zuiderzee is niet mogelijk omdat de hier besproken grote tuingebieden niet in percelen op- gedeeld zijn. Synthese
Op grond van de beschreven waarnemin-
gen aan de verschillende perceelsrichtin- gen, de verhogingen in het terrein, de straatnamen en het water op verschillende kaarten in het onderzochte gebied, ontstaat het volgende beeld. Het onderzoeksgebied was oorspronke-
lijk gevuld met wateren/of meteen nat zand/klei/veen mengsel. Ik zie hier een modderig gebied met prielen of kreken aan de zuidelijke rand van de Zuiderzee. Hier en daar waren zandige ophogingen, mogelijk ontstaan door verzanding van het mon- dingsgebied van de oude uit de Vallei komende Hemus. Hierop kon gebouwd worden. Zowel vanuit de Spui-zijde en de Bloemendalsestraat-zijde als vanuit de, wat later heette, 't Zand-zijde is dit gebied door kleinschalige ontginningen geleidelijk aan dichtgezet. Het uit de Vallei komende water stroomde eerst vrijuit, maar werd allengs door verzandingen bewuste inpoldering ingesloten tot het, ter hoogte van wat nu de tuin van Van Bemmel genoemd wordt, ver- werd tot een aantal prielen die de Oude Eem gingen voeden. Omstreeks de tijd dat dit gebied was
ingepolderd, mogelijk iets vroeger, kwam het later zo genoemde Eemland ten noor- den van Amersfoort aan de beurt." Ook |
hier waren lage zandopduikingen (waarop
al sporen van bewoning uit de Karolin- gische tijd) kernen van ontginningen. Vanaf het midden van de 13e eeuw vormde het al een apart district met een eigen bisschop- pelijke vertegenwoordiger: de schout van Amersfoort en Eemland. Aan de aanslib- bingvan Eemland kwam pas in de 20e eeuw een einde. Verdere ontwikkeling
De toenemende versmalling van de Oude
Eem hinderde het waterverkeer naarde hoofdmassa van de Zuiderzee. De daarmee gepaard gaande vermindering van de stroomsnelheid bevorderde de verzanding ook. Daartoe moest het Spui verbreed en doorgetrokken worden. In principe was het Spui er al, maar dit liep niet zo ver als van- daag door. Mijns inziens bereikte het al open water ter hoogte van wat nu de Beiaardschool is. Op de kaart van Blaeu is daar een versmalling met sluisje te zien; de schepen liggen tussen dit punt en de Koppelpoort; zij kunnen kennelijk niet de stad in. Ook op latere kaarten komt deze versmalling voor. (De huidige dubbele sluisdeur-combinatie is een recente con- structie uit de jaren 1930.) Bovendien loopt de richtingvan de percelering aan de Grote Spui-zijde niet door naar die van de Kleine Spui-zijde; dit betekent dat de ontginning van de beide zijden onafhankelijk van elkaar was. Na de Beiaardschool, dus na de spui- sluis, loopt de ontginningsrichting wèl door over het water: zij horen in feite bijeen. Pas later, na deze laatste ontginning, is de
afwatering in de richting gegraven naar wat later de Koppelpoort werd, evenals het ver- dere brede water tot De Drie Sluizen, waar de Oude Eem in de Eem komt. Zo werd het |
|||||||||
11 Dekkeren
Mijnssen-Dutilh, a.w. 12 De Koppel-
poort werd later gebouwd (date- ring op grond van de architectuur ca 1400). De oudste schriftelijke ver- melding is van 1427 als Spoei- poort; de oudste vermelding van Spoeijeis van 1389-
13 Uit Rotterdam
zijn i3e eeuwse houten klepdui- kers bekend; cf. BOOR balans^; archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortun- nel te Rotterdam (Rotterdam 1997) 124-125. Voor andere methoden om water te ver- wijderen vóór de invoering van windbemaling, zie: A. Bicker Caarten, Middel- eeuwse watermo- lens in Hollands polderland i40//'o8 - rond- om 1500 (1990) |
||||||||||
19
|
||||||||||
J. AYOLT BRONCERS
|
||||||||||||
De vraag is nu: was dit natte gebied, naar
de richtingvan de kern van de huidige stad gerekend, groter? Ik meen daarop een bevestigend antwoord te kunnen geven. De Bloemendalsestraat kan worden door- getrokken via de Bloemendalse Binnen- poort over het Havik, vervolgens door de niet meer bestaande Havickerstraat naar Achter het Oude Stadhuis en de Hof. Ook de Krommestraat en het Grote Spui
liggen in eikaars verlengde, zeker als men bedenkt dat onder de huidige Kromme- straat een i3e eeuwse houten knuppelweg ligt. Deze volgt de huidige straat voor een groot deel, maar buigt tussen Markt- en Kerkgang af, onderde Krommestraat-hui- zen aan de Langegracht-zijde, in de richting van het Grote Spui.14 Deze beide stratencombinaties sluiten
met Plantsoen Noord als basis en Achter het Oude Stadhuis als topzijde een soort trapezium in. Bij die topzijde ligt in het midden het gebied rond de Vijver. Hier is tijdens de opgraving in 1991 een insteek- haventje uit de i2e eeuw gevonden; mogelijk kan dit haventje zelfs nog iets vroeger gedateerd worden.15 Als we het beschreven trapezium als de
zichtbare grenzen van een nat gebied mogen beschouwen dan wordt de functie van het insteekhaventje duidelijk. Via de prielen in dit gebied was het haventje van- uit de Zuiderzee bereikbaar. Langzaam wordt dit gebied naar het noorden toe in- gepolderd en bewoonbaar gemaakt. In het geschetste trapezium vallen twee
oude waternamen (hydroniemen) op: de al genoemde (met een haventje in verband gebrachte) Vijver en het (iets meer naar de Zuiderzee gelegen) Havik.1 In een vroegere |
||||||||||||
oorspronkelijke (korte stuk) Spui verderop
aan de Oude Eem, via de Koppel, 'gekop- peld'.12 Hierdoor ontstond de moderne situatie en verloor de Oude Eem geheel zijn betekenis; het min of meer rechte en brede, in het verlengde van het oorspronkelijke Spui doorlopende, stuk kreeg de naam Eem. De straat er langs heet, net als bij het Spui, nog (Grote en Kleine) Koppel. Nadere mogelijke
implicaties van bovenstaande beschouwing Ik heb hiervoor, op grond van een aantal
gegevens, in een klein stedelijk gebied een drooggemaakt gebied herkend. Zowel in de dijken langs de Bolderstraat (tegenwoordig Boldershof) en de Sint Agathastraat kun- nen houten klepduikers aanwezig geweest zijn om bij laag water bedijkt gebied te ont- wateren en zo droogte maken en te hou- den.13 Via deze duikers kon het water naar een laagste punt stromen; dit is het met een cirkel gemerkte gebied op kaart 7b. Gericht archeologisch onderzoek zou de aanwezigheid van dijken/dijkjes en duikers kunnen aantonen. |
||||||||||||
14 Persoonlijke
waarneming tij- dens de aanleg van een riool in de jaren 1978 en 1981. 15 M. Krauwer en
F. Snieder (red.), Nering en ver- maak. De opgra- ving van een veer- tiende-eeuwse markt in Amers- foort (Utrecht 1994) 36 16 Vijver kan
teruggaan op vivarium: een bewaarplaats voor levende vis ten behoeve van de bisschoppelijke hof; deze werd aangelegd op een al vochtige plek, rest van de in onbruik geraakte haven. 17 F. Snieder
(red.), 'Denoord- oever van het Havik', STAA Reeks nr 7 (dec 1996) 18 J.Hovy,'De
demping van de noordelijke bin- nensingel tussen Spui en Bloemen- dal en het ont- staan van 't Zand te Amersfoort,' Flehite 2 (1967) 26-33 19 L.van Hoorn-
Koster, 'Panden aan het Kleine |
||||||||||||
het terrein hoger ('t Zand). Archiefdienst
Amersfoort no 13983. |
||||||||||||
1 De overstroming van 1916. Duidelijk
is te zien dat het water tot de huidige Beiaardschool loopt. Vanaf daar wordt |
||||||||||||
POLDERS IN HET AMERSFOORTSE STADSCEBIED
|
|||||||||
publicatie uit 2002 stelde ik voor dit hydro-
niem te splitsen in 'ha' en 'vik' [bocht in de ha (= Eem)]. Thans ben ik geneigd Snieder te volgen.17 Zij ontleedt het woord in 'hav' en 'vik'. Vik is weer bocht, maar hav is ver- want met 'haf', 'haven', 'heffen' (gebied onder invloed van het op en neergaande getij). Het Havik zou dus de restvan een gebogen (kust)gebied met een getij kunnen zijn. Dit betekent wel dat de kwestie van de oorspronkelijke loop van de Eem anders bekeken moet worden. Verbetering van die kijk is niet onmogelijk, we moeten echter wachten tot we het met onze collegae eens zijn (of suggesties voor verbetering ontvan- gen) over de hier voorgestelde eerste bena- deringvan de loop der gebeurtenissen. Wij hebben nu, in grove trekken, het vol-
gende. Een eerste waterfront (thans: Achter het Oude Stadhuis) met een landingsmo- gelijkheid (Vijver), gevolgd door landwin- ning, waardoor een tweede waterfront ont- staat (de zuid-oever van Het Havik) met havenfaciliteit. De landwinning ging door tot het huidige 't Zand; een van de latere aanlegmogelijkheden was de Bolderstraat. Uiteindelijk was het gehele binnenstedelij- ke waterrijke gebied verland en ontstond de haven aan de huidige Koppel. Een aantrekkelijk aspect van de voorge-
stelde sequentie is dat de namen (hydro- en toponiemen) vanaf het begin (Vijver) naar de laatste (Bolder en Koppel) als collectief begrijpelijk worden. Ik wil hier nog opmerken dat hettopo-
niem 't Zand zeker iets met het beschreven verlandingsproceste maken heeft. De naam slaat op de zandrug waarop o.a. het Aagtenklooster gebouwd is; de naam heeft niets te maken met het dempen - door middel van zand-van het singelfragment tussen Weversingel en Westsingel rond |
|||||||||
1630. Dezedempinggeschiedde met slib uit
de andere grachten; ik acht de naam 't Zand van middeleeuwse oorsprong.18 Chronologie
Over de details van de chronologie is (nog)
weinig te zeggen bij gebrek aan materiaal. Ik doe een poging. De bewoonbaarheid van het gebied aan
de Hof-zijde van de Langestraat neemt na 1170 toe. Rond die tijd zijn er grote storm- vloeden die pakketten veen en klei in het huidige IJsselmeer-gebied wegslaan. Hierdoor ontstaat uit het Almere een nieu- we watermassa: de Zuiderzee. Enerzijds wordt zo de bedreiging van het buitenwater bij vloed groter, anderzijds wordt bij eb de waterafvoer verbeterd; elk nadeel heeft zijn voordeel! Het afstromende water uit het pre-stedelijke gebied krijgt ruim baan. Het insteekhaventje heeft, vooral voor vissers, een functie.19 In 1328 is de verlenging van het oorspron-
kelijke Spui in de richtingvan wat later de Koppelpoort zal heten naar de Drie Sluizen al gerealiseerd. In een document uit dat jaar is er namelijk sprake van land, behorend tot de Hofstede van Isselt, liggend tussen de 'lange ende Amersvoirder beec'.20 (Op kaart 6 is de ligging van dit land t.o.v. het huis van de Heer van Isselt zichtbaar) De Lange Beek is wat wij tegenwoordig de kronkelende (= lange) Oude Eem noemen; de Amersfoortse Beek is het huidige brede rechte stuk Eem buiten de Koppelpoort. In ruwweg 160 jaar zijn de kreken met hun oevers vanaf het Vijver-gebied zodanig droog geworden of ingepolderd dat de Oude Eem niet meer of sterk verminderd functioneerde en er een kortsluitroute moest worden gegraven.21 |
|||||||||
Spui. De bebou-
wing aan het Kleine Spui van het Croontj e tot de bokkinghang', Flehite 20:3/4 (1989) 30-41 en 51. 20 W.E. van Dam
van Isselt, Bijdra- gen toteene gene- alogie betreffende het Amersfoort- schegeslacht VAN ysselt (van Isselt) (Vianen z.j.) 6. Het docu- ment bevindt zich niet in de Archief- dienst Amers- foort. 21 Ik dank:-Bert
van As voor de door hem be- werkte en gete- kende kaartfrag- menten;-Menne Kosian, die het Amersfoortse deel van het AH N bewerkte tot kaart 7a;-Timo d'Hol- losy voor de aan mij verschafte gegevens betref- fende het profiel op kaart 5 en -Mevrouw Mar- griet Mijnssen- Dutilh, die mij steeds de juiste kaarten uit het onder haar beheer staande Water- schapsarchief Vallei en Eem ver- schafte, voor haar commentaar op mijn tekst. 21
|
|||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||||||||||||||||||
Tussen Keulen
en Parijs ligt de |
|||||||||||||||||||||||||
naar Leuven
|
|||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||
we
|
|||||||||||||||||||||||||
Studiegedrag van Amersfoortse
studenten aan universiteiten (i37o4fcè5o) |
|||||||||||||||||||||||||
9
|
|||||||||||||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||||||
il
|
|||||||||||||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||||||
■ m
|
|||||||||||||||||||||||||
CS-
|
|||||||||||||||||||||||||
j {/>
|
|||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||
'Solus araor sophiae'
Toen de Utrechtse student Aernout van Buchell in 1584 de
Domstad verliet om te gaan studeren te Douai in Franstalig Vlaanderen schreef hij in zijn dagboek dat het solus amor sophiae (louter uit liefde voor de wetenschap) was dat hij zijn beminde stad vaarwel moest zeggen.1 Deze gedreven- heid is ontroerend, maar onthult slechts ten dele de waarheid. Studenten hadden in zijn tijd meer redenen om een verre reis te ondernemen. Ze wilden een andere cultuur leren kennen, een moderne taal leren, een netwerk opbou- wen voor hun latere carrière en zich de levensstijl van de elite aanmeten. Verschillende van deze motieven liggen ook tegenwoordig nog ten grondslag aan buitenlandse stages of wereldreizen na het afstuderen. In deze bijdrage staan studenten als Van Buchell centraal. Gemiddeld twee jongens per jaar verlieten huis en haard in Amersfoort om zich ver weg in het buitenland-of na 1575 in eigen land- in te schrijven aan een universiteit. Jongens uit de bovenlaag van de stedelijke burgerij, de elite. Alleen de families met kapitaal waren in staat met een dure studie te investeren in de toekomst van hun zoons. Niet van hun dochters, want studeren was in die tijd niet weggelegd voor meisjes. |
|||||||||||
Een recent onderzoek naar Amersfoortse
(en Eemlandse) studenten over de periode 1370 tot 1650 heeft meer dan vijfhonderd namen aan het licht gebracht.2 Deze bijdra- ge geeft een analyse van een aantal aspec- ten van het studiegedrag van deze groep. Voor welke universiteit kozen de studen- ten? Voor welke studierichting schreven zij zich in? Hoeveel behaalden een diploma? |
|||||||||||
In de ontwikkelingvan dit studiegedrag
kunnen drie typerende tijdvakken worden onderscheidende Middeleeuwen (1370- 1500), de bloeitijd van het humanisme (1500-1580) en de Nederlandse Opstand (1580-1650). Voordat in hoofdstuk 2de resultaten per tijdvak worden besproken, wordt de lezer in hoofdstuk 1 ingeleid in de universitaire wereld van vroeger tijd die van |
|||||||||||
1 Een selectie uit
het dagboek van Van Buchell waarin ook de studiereis naar Douai wordt beschreven, is in het Latijn uitgege- |
|||||||||||
23
|
|||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||
een geheel ander karakter was dan tegen-
woordig. In beide hoofdstukken wordt daar- bij ruime aandacht geschonken aan de Latijnse school waaraan de studenten hun vooropleiding hadden genoten. Er zal blij- ken dat de ontwikkeling in de studenten- stroom dikwijls nauw verband hield met het klimaat aan deze stadsschool. Daar- naast wordt per tijdvak een tip van de sluier gelicht over de carrières na de studietijd. Slechts van een klein deel van de groep is hierover iets bekend. Hoofdstuk 3 sluit af meteen vergelijking van het studiegedrag van de Amersfoortse studenten met dat van studenten uit andere steden, waarmee de stad op intellectueel niveau kan worden gepositioneerd. 1.1 De Latijnse school als
vooropleiding Alle wetenschap werd in de Middeleeuwen
en de Vroegmoderne Tijd beoefend in het Latijn. Wilde men iets van geleerdheid meekrijgen dan was kennis van het Latijn een vereiste. In Nederland had elke stad van enige omvang een Latijnse school (ook grote school of stadsschool genoemd) die de trots was van de burgerij. Andere scho- len werden nauwelijks geduld. Zoals de naam al zegt werd er voornamelijk Latijn geleerd, zodat men dat kon lezen, schrijven en spreken. Daarnaast werd er les gegeven in logica en muziek. Er werd muziek gege- ven omdat de scholen doorgaans waren verbonden aan de parochiekerk waar leer- lingen bij de plechtigheden voorde koor- zang moesten zorgen. De vakken rekenen en Frans werden niet op de Latijnse school gegeven. Vanaf de i6e eeuw kwamen hier- voor in verscheidene steden aparte han- delsscholen of Franse scholen waar in het |
Nederlands werd onderwezen. In Amers-
foort kwam pas in de i8e eeuw een Franse school van de grond. Leerlingen gingen naar de Latijnse school
als ze tegen de 10 jaar waren. Ze begonnen normaliter in de zevende klas die de laagste was. Na een jaar of vijf kon de derde en hoogste klas worden bereikt en was het mogelijk naar een universiteit te gaan. De meeste leerlingen maakten de school daar- entegen niet af. Na verloop van tijd verlie- ten ze de school om te gaan werken. Enkele scholen van grote naam, zoals die van Zwolle eind 14e eeuw en van Deventer in de 15e eeuw, hadden nog een tweede en een eerste klas als een soort kopklassen. Hier werden vakken als filosofie en fysica gegeven, dezelfde vakken die tot de lesstof van de artesfaculteit op de universiteiten behoorden. Voordat leerlingen naar de Latijnse
school kwamen, hadden ze vaak al les gehad aan een lagere school, ook wel Duytsche school genoemd. Hier leerde men lezen, schrijven, de gebeden opzeggen en soms wat rekenen. Er werd les gegeven in de volkstaal aan kinderen van vijfjaar en ouder, zowel aan jongens als aan meisjes. Dit in tegenstelling tot de Latijnse scholen die meestal waren voorbehouden aan jongens. Lagere scholen waren overal aan- wezig, in steden en in dorpen. De dorps- scholen hadden doorgaans maar één docent: de koster van de parochiekerk. Naast de genoemde vakken gaf deze ook al wat Latijn als hij dat machtig was. Zo niet in heti6e-eeuwse Eemnes-binnen waarop een schooltje van 34 kinderen een koster doceerde 'sonder dat hij Latijn kan'.3 Wilden kinderen uit Eemland doorleren aan de Latijnse school, dan was die van Amers- foort het dichtstbij. Ze gingen dan in pen- |
||||||||
ven door Brom en
Van Langeraad, 96-121. Een bewerking in het Frans hiervan geeft De Wareng- hien. 2 Alberts, 'Namenlijsten'. De namenlijsten zijn ook digitaal raadpleegbaar op de website van de Gemeentelijke Archiefdienst Amersfoort; thans archief Eemland. De personen waar- van expliciet bleek dat zij uit Eemlandse dor- pen kwamen zijn in de namenlijs- ten apart vermeld. Deze studenten zijn in dit artikel niet meegere- kend. Veel dorpe- lingen schreven zich aan universi- teiten echter in onder de naam van de dichtstbij- zijnde stad (waar zij op de Latijnse school hadden gezeten). Inschrij- vingen van Eem- landers met een toevoeging als de Amersfordia zijn in dit artikel wel meegerekend als van Amersfoortse studenten. De belangrijkste bron |
|||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
|||||||||||
sion bij de stedelingen. Ook de rector van
de grote school werd geacht enkele com- mensalen (kostgangers) te herbergen. De gastgezinnen hadden aan deze 'leerlingen van buiten' een aardige bijverdienste. De Latijnse school van Amersfoort stond
aan de Appelmarkt (hoek Croenmarkt). Wanneer de school is opgericht, is niet bekend. De oudste gegevens gaan terug tot eind jaren 1380.4 Maar omdat veel scholen in het leven zijn geroepen krachtens het besluit van het vierde concilie van Latera- nen (1215) dat in elke parochie school gehouden zou moeten worden, moet ook de Amersfoortse school al eerder hebben bestaan. Ten tijde van het ontstaan van de stad in de i2e eeuw viel het gebied nog onder de parochie van Leusden. Maar toen dejoriskerk werd uitgebreid en het altaar in september 1248 werd ingewijd, had Amersfoort waarschijnlijk een eigen paro- chie.5 Het is dan ook aannemelijk dat reeds in de 13e eeuw de mogelijkheid aanwezig was om in de stad naar school te gaan. Het bijzondere van de Amersfoortse school is dat de lagere school, waar kinde- ren leerden lezen en schrijven, aan de grote school was gekoppeld doordat er een nulde en achtste klas werden onderscheiden die aan de zevende en laagste klas voorafgin- gen. Het schoolgeld was voor deze voorbe- reidende klassen lager dan voor de hogere klassen. Omdat er zo dus faciliteiten waren voor kinderen van alle leeftijden, had de Latijnse school eigenlijk het monopolie op onderwijs in de stad. Het stadsbestuur wilde dit ook zo houden en nam dikwijls maatregelen om andere scholen te weren. Zo was het in de 15e eeuw verboden om aan jongens les te geven buiten de grote school om. Voor meisjes was dit vrij. Een eeuw |
|||||||||||
voor het onder-
zoek waren de inschrijvingsre- gisters - matrikels genoemd - van de universiteiten. Zij zijn voor een groot deel in druk verschenen. Een opgave van de bronnen is aan de namenlijsten toe- gevoegd. 3 F.A.L. van Rappard en S. Muller Fz., Verslagen van kerkvisitatiën in het bisdom Utrecht uit de 16de eeuw. Werken Historisch Genootschap 3e serie 29 (Amster- dam 1911) 23-43. 4VanKalveen, 'Amersfoortse Latijnse school'; Beylsmit; K. Gou- driaan, 'Willem Hendriksz van Amersfoort', Flehite, historisch jaarboek voor Amersfoort en omstreken 3 (2002) 66-99, 71-3-
5 R.M. Kempe-
rink, 'Kermis en wijdingsjaar van de Amersfoortse Sint-Joriskerk', Flehite, historisch jaarboek voor Amersfoort en omstreken (2000) 25
|
|||||||||||
1 De stadswaag aan de Appelmarkt gezien
vanaf de Groenmarkt, 1864. In dit gebouw was tot 1622 de Latijnse school gevestigd. (Gemeentelijke Archiefdienst) |
|||||||||||
later was het wel toegestaan om kinderen
elders te onderrichten, mits aan de rector van de grote school het verschuldigde schoolgeld werd afgedragen. Het stadsbe- stuur ging nog een stap verder door in 1568 toe te staan dat voor arme kinderen de Heilige Ceestschool werd opgericht, die al spoedig tegen de honderd leerlingen telde.6 Hoe dan ook, het gedoogbeleid betrof alleen het lager onderwijs. Latijn bleef voorbehouden aan de grote school. Hoe hoog het aantal leerlingen van de Latijnse school is geweest is niet precies bekend. In 1534 nam het stadsbestuur het besluit een zekere meester Anthonis tot rector aan te stellen voor een periode van vier jaar uitgaande van een leerlingenaantal |
|||||||||||
LEEN ALBERTS
|
||||||||||||||
van honderdtachtig.7 Volgens de stadsreke-
ning van dat jaar zou hem zelfs een aantal van tweehonderd zijn toegezegd, maar een dusdanige omvang werd niet bereikt. Bij de bepaling van de hoogte van het loon van rector Nicolaus Edanus in 1555 werd nota bene rekening gehouden met een groei van de leerlingenpopulatie tot boven de vijf- honderd! Dit was helemaal geen onmoge- lijk streven, want aantallen van enkele hon- derden tot zelfs duizend kwamen ook wel in andere steden voor wanneer een befaam- de rector er de scepter zwaaide. Zoals we later zullen constateren was het totaal aan- tal Amersfoortse studenten aan universitei- ten in deze jaren opzijn hoogtepunt. Er zal ongetwijfeld een groei van het aantal leer- lingen aan de Latijnse school aan zijn voor- afgegaan. Maarof de Amersfoortse school werkelijk vijfhonderd kinderen binnen de |
||||||||||||||
deuren heeft gehad, weten we niet. In ieder
geval zijn er aanwijzingen dat vanaf eind i6e eeuw de situatie verslechterde. Zelfs de toevoeging van een tweede klas als kopklas en extra lessen voor aankomende studen- ten9 konden de Latijnse school niet opnieuw tot bloei brengen. In 1665, tegen het einde van het lange rectoraat van Theodorus Schut, waren er nog maar 77 leerlingen van de nulde tot de tweede klas aan de school ingeschreven. De glorie van de i6e eeuw was niet teruggekeerd. 1.2 Studeren aan een
universiteit Eind i2e eeuw en begin i3e eeuw kregen
enkele scholen in Europa de status van studium generale toegekend. Dit betekende dat aan deze scholen de hoogste vorm van |
||||||||||||||
94-103,100. Vgl.
CA. vanKalveen, 'De Amersfoortse Sint-Joriskerk in de geschreven bronnen tot ca. 1380' in: JA. Brongers (red), Amersfoortse opstellen, historie, archeologie, mo- numentenzorg (Amersfoort 1989) 51-77. 6 Archief van het
Weeshuis inv.nr. 275 f. 8 (oprich- tingsakte); F. van Kan, "Die elendi- che arme men- sen', de Amers- foortse armen- zorg in de Middel- eeuwen', Flehite, historischjaar- boekvoor Amers- foort en omstre- ken (2000)78-93, 84; De Booy, 148- 51-
7 De in deze
alinea vermelde aantallen zijn ontleend aan Reynders, Ge- denkboek gym- nasium,^, 58, "6,155. 8 Eind i4e eeuw
zou de Zwolse school tussen achthonderd en duizend leerlin- gen hebben gehad, volgens een oudere leer- ling. Maar deze |
||||||||||||||
J»Orléans\ „ "■-^1
- -• „•_} f^Dole Basl.
Ipoitier, Bo'"=B\ /=W : •». _„ . /Valence Turin^ïï[!l
\ • Cahors <- m m ^^^/ \ #Orange
Valladolid V^ Montpellier*",sftjy1-*
r ^-^-T>..N v« "Tl* «Perpijnan
. Slgbenza N^» og,rona ^Salamanca •^StntSt, ■* |
||||||||||||||
r\
|
||||||||||||||
2 Universiteiten rond 1500. (Verger, 74)
|
||||||||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
||||||||||
onderwijs werd gegeven en dat uitsluitend
daar de algemeen geldende graden van baccalaureus tot doctor konden worden gehaald. De gemeenschap van meesters en studenten werd uniuersitas genoemd, waar ons woord universiteit van is afgeleid. Van de vroegste studiageneralia waren die van Bologna, Parijs en Oxford de belangrijkste. Het aantal bevoorrechte scholen werd met- tertijd uitgebreid tot een veertigtal rond 1400 en meer dan zestig een eeuw later.10 De eerste universiteit in Nederland werd in 1575 opgericht te Leiden. Andere provincies wensten dit Hollandse voorbeeld te volgen wat leidde tot nieuwe stichtingen in Franeker(i585), Groningen (1614), Utrecht (1636) en Harderwijk (1648). Daarnaast werd in enkele andere steden, zoals Deventer en Amsterdam, onderwijs gege- ven op academisch niveau aan de zoge- naamde illustere scholen. Zij hadden echter geen universitaire status. Wilden studenten een graad halen dan moesten zij zich toch naar een universiteitsstad begeven. In vroeger tijd ging men op veel jongere
leeftijd studeren dan tegenwoordig. In de Middeleeuwen was een leeftijd van 14 of 15 jaar heel normaal. In de i6e en ye eeuw waren de eerstejaars doorgaans een jaar of 17. Voorde inschrijving aan een universiteit golden geen beperkingen. Een vooroplei- ding was niet vereist, en ook niet een bepaald niveau van kennis. Men kon zelfs worden toegelaten zonder het Latijn mach- tig te zijn, want hierin konden desnoods bijlessen worden genomen. Het was moge- lijk zich elk moment van het jaar aan te melden. De lesstof was niet strikt in leerja- ren verdeeld, dus er kon makkelijk worden ingestoken. Bij aanmelding moest de stu- dent inschrijvingsgeld betalen en de eed |
||||||||||
van gehoorzaamheid afleggen. Volgens het
kerkelijk recht moest je minstens 14 jaar oud zijn om de eed af te leggen. Was je jonger dan moest familie of een mentor beloven dat de student dit op de geschikte leeftijd alsnog zou doen. Voorlopig werd hij ingeschreven als minorennis (minderjarige). Aan pauperes (arme studenten) werd vrij- stelling gegeven voor het inschrijvingsgeld. Leeftijd en geld mochten geen drempel zijn voor het hoger onderwijs. Het gros schreef zich in aan de artesfacul-
teit, waar men scholing kreeg in de zeven vakken van de vrije kunsten waarin de wetenschap al sinds de Oudheid was inge- deeld. Er werd onderscheid gemaakt tussen het triuium (grammatica, retorica en logica of dialectica) en het quadriuium (mathema- tica, geometrie, astronomie en muziek). De vakken grammatica, logica en muziek had- den studenten op de Latijnse school al eens gehad maar hier werden ze verder uitge- diept. De artesopleiding duurde twee tot drie jaar waarna men kon promoveren tot magisterartium (meester). De meesten maakten de opleiding echter niet af. Ze zwaaiden af met lagere graden van bacca- laureus of licentiatus of verlieten de univer- siteit zonder enige graad te hebben be- haald. De artesfaculteit gold tevens als een soort vooropleiding van de andere facultei- ten. De kleine groep die wilde doorstude- ren kon kiezen uit rechten, medicijnen of theologie. De rechtenstudie was van de hogere
faculteiten het meest favoriet. Zij bestond uit twee disciplines: het burgerlijk recht en het kerkelijk recht. Voor beide gold dat er drie jaar studie nodig waren om de graad van baccalaureus iuris te behalen. Voor de graad van licentiatus iuris kwamen daar nog |
||||||||||
school genoot dan
ook een grote bekendheid. De school van Alk- maar had begin i6e eeuw onge- veer achthonderd leerlingen in de nulde tot en met tweede klas, Post, 133-5. De Utrecht- se Hieronymus- school maakte tussen 1579 en 1629 een groei door van 165 naar 416 leerlingen, Van de Veer, 13-4. 9 In 1598 blijkt
mr. Egbertus van Staverden, docent van de vijfde klas, publieke lessen te verzorgen in filosofie 'voor de jonge studenten omtaspirerentot meerder facultei- ten', Reynders, Gedenkboek gym- nasium, 45. 10 Over het ont-
staan en de ver- spreiding van universiteiten: Verger. |
||||||||||
V
|
||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||
drie jaar bij. Een graad in beide rechten
(utriusque iuris) was ook mogelijk door de studies te combineren. In de Middeleeuwen kwam het bijna niet voordat men nog hoger opklom tot doctor. De kosten van zo'n promotie waren zeer hoog. Alleen wanneer men professor aan een universiteit wilde worden was dit belangrijk. De studie medicijnen duurde even lang
als die der rechten. De leerstof was geba- seerd op werken van klassieke auteurs aan- gevuld met commentaren van Arabische geleerden. Het verrichten van sectie werd aan Italiaanse universiteiten weliswaar al in dei4e eeuw gedaan, maar boven de Alpen werd dit pas twee eeuwen later ingevoerd. Het was vooral een theoretische opleiding die nauwelijks aansluiting had op de medi- sche praktijk in de steden en dorpen. De medische faculteit was aan de meeste uni- versiteiten de kleinste. In het hoogste aanzien stond theologie.
Het was ook de zwaarste richting. De volle- dige artesopleiding tot en met de graad van meesterwas voorde toelating vereist. Bij theologie werd men pas baccalaureus na vijf jaar studie en licentiatus na wel tien jaar. Later werd dit enigszins ingekort. In Leuven nam de studie rond 1600 zevenenhalf jaar in beslag. De meesten theologen namen daar- om met de laagste titel genoegen. De vroegere universiteiten kenden niet de
uitgewerkte leerprogramma's van tegen- woordig. De stof en de kwaliteit werden veel meer bepaald door de individuele docenten die aan de universiteit waren verbonden. Een zeer geleerde professor gaf een universiteit een sterke aantrek- kingskracht die het aantal studenten enorm kon laten toenemen. De studentenpopula- tie kon daardoor geweldig fluctueren met |
het gaan en komen van docenten. Die cen-
trale rol van de leermeesters zien we ook op afbeeldingen van universiteiten. Nooit wordt een gebouw getoond, maar altijd een leraar met een aantal studenten om zich heen. De prominente plaats van de docen- ten bleek al gelijk wanneer een student zich bij de universiteit aanmeldde. Voordat hij zich bij de rector kon laten inschrijven moest hij eerst een meester gevonden heb- ben die hem tot zijn lessen zou toelaten. Veel studenten vonden voor hun verblijf
onderdak in speciale colleges, ook wel beurzen (Keulen) of pedagogieën (Leuven) genoemd. Dit waren huizen waarde stu- denten niet alleen kost en inwoning konden genieten, maar waar ook bijlessen werden gegeven door oudere studenten of docen- ten. Zo waren zij beter voorbereid op de leerstof aan de faculteit en was er toezicht op hun leerprestaties. Voor de ouders van de leerlingen had een college bovendien het grote voordeel dat er ook toezicht werd uitgeoefend op het verdere studentenleven van de jongens, die al op jonge leeftijd en ver weg van huis te maken kregen met de verleidingen van gokken, drank en vrouwen. Het gebeurde regelmatig dat de studie vroegtijdig moest worden afgebroken omdat het geld op was. En naast reison- gevallen waren geslachtsziekten een veel voorkomende oorzaak van overlijden van studenten. De colleges kregen in de loop van de tijd een steeds grotere betekenis. Steeds meer lessen werden niet langer aan de artesfaculteit gegeven, maar in de colle- ges zelf. De faculteit veranderde hierdoor gaandeweg van karakter en specialiseerde zich in filosofie. De artesfaculteit werd daarom wel de filosofische faculteit genoemd. |
||||||
Q
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
—
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1**1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't':
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'«
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't \
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
>*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een meester met zijn studenten. Voorkant van
een teksteditie voor het vak logica, Leuven 1526. (Centrale Bibliotheek, K.U. Leuven) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||
Wanneer een jonge schoolverlater had
besloten te gaan studeren rees de vraag aan welke universiteit hij zich zou gaan verbin- den. Er was een ruime keuze en overal werd Latijn gesproken en waren dezelfde facul- teiten. De overgrote meerderheid van de studenten schreef zich eenvoudigweg in aan de universiteit die hetdichtstbij lag. Voor de Nederlanders waren dit de univer- siteiten van Keulen (1388) en Leuven (1425) en vanaf de Opstand die van Leiden (1575). De reis was dan niet duur en veel medestu- denten waren landgenoten. Ook de taal van de lokale bevolking gaf in deze gebieden geen problemen. Vanaf de tweede helft van dei6eeeuw raakte het in om ook wat ver- der het buitenland in te reizen. Men zag het als een onderdeel van de opvoeding voor de hogere kringen dat de jongere in aanraking kwam met een andere cultuur, dat hij beroemde personen ontmoette en wat eli- taire manieren leerde, zoals paardrijden, schermen of Frans spreken. Met name Franse en Italiaanse universiteiten waren populair. Sommige waren beroemd vanwe- ge de hoge kwaliteitsgraad van een bepaal- de faculteit. Parijs was beroemd om de artes en theologie. Voor rechten waren Orléans en Angers in Frankrijk en Bologna en Padua in Italië de aangewezen steden. Padua was tevens uitverkoren vooreen diploma medicijnen, wat ook gold voor Montpellier. Een andere factor die de universiteitskeu-
ze bepaalde was de godsdienst. In de loop van de i6e eeuw kregen sommige univer- siteiten een protestante signatuur. Van overheidswege werd het wel verboden zich daarin te schrijven vanwege het gevaar van ketterij. Zeker toen Nederland met de Opstand voor het protestantisme had gekozen ging het religieuze onderscheid |
|||||||||
een rol spelen. Zoons uit protestantse fami-
lies kozen doorgaans voor een Nederlandse universiteit en gingen niet meer naar Keulen en Leuven. Katholieken lieten zich hier minder door leiden." Per streek of gewest was er bovendien een politieke, economische of culturele oriëntatie waar- neembaar in de universiteitskeuze. Friese studenten hadden bijvoorbeeld een grotere voorkeur voor Leuven dan Keulen, terwijl dit bij hun Groningse buren andersom lag. Tenslotte konden er ook meer persoonlijke redenen bestaan waarom iemand vooreen bepaalde universiteit koos. Soms doceerde er een professor uit de eigen stad of streek. Of bestond er een zekere familietraditie waarbij de zoons al enkele generaties naar een zelfde plaats gingen. Vaak had men al contactpersonen in den vreemde vanuit de familie-of kennissenkring of vanuit de han- del. Het studieverblijf had dikwijls als belangrijke functie het uitbreiden van dit sociale netwerk. Vanzelfsprekend gold dit natuurlijk met name de studiegenoten. Van menigeen is aangetoond dat in hun latere carrière uitgebreid werd geprofiteerd van de vriendjes- en kruiwagenpolitiek van kameraden uit de studietijd. 1.3 Het nut van een
academische studie Het vergde eengrote investering om te stu-
deren aan een universiteit. Tot ver in de i6e eeuw moest hiervoor een lange reis worden ondernomen, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. Het onderkomen en levensonderhoud kostten veel geld en men was enkele jaren uit de vertrouwde omge- ving verdwenen. Wat was voor een jonge- man het rendement wanneer hij na lange tijd, beladen met kennis en mogelijk een |
|||||||||
11 Bots, 7,30-1.
12 Hierover De
Ridder-Symoens, 'Nut of onnut'; Moraw; Van den Hoven van Gen- deren, 267-72. 13 De Ridder-
Symoens, 'Nut of onnut', 15. 14 Van den
Hoven van Gen- deren, 248,251, 271. 15 Bijsterveld,
158; Zijlstra,74. Voor het aandeel van gestudeerde pastoors in het buitenland: Polman, 401-2. 16 Over de ont-
wikkeling in de Nederlanden: Prevenier en de bijdragen in het themanummer van TvG 90 (1977). Over de rol van het (Romein- se) recht hierin: Godding en De Smidt. |
|||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
||||||||||
diploma weer thuis kwam? Wat was de sta-
tus van een wetenschappelijke titel in de samenleving? Was het voor bepaalde banen vereist om gestudeerd te hebben?12 Het was in de Middeleeuwen met name
de kerk die gebruik maakte van universitair geschoolde krachten. De kerkelijke macht met de pauselijke curie aan de top was een steeds verder uitdijende bureaucratie waar- in kennis van het kerkelijke (canonieke) recht van toenemend belang was. Al in de i3e eeuw was de meerderheid van de bis- schoppen academisch geschoold. De officialen (de hoogste juridische ambtena- ren van de bisschoppen) waren zelfs allen geleerde juristen.13 Ook de kapittels waren reservoirs van geleerdheid. Eind i5e eeuw was het zonder universitaire studie nauwe- lijks meer mogelijk om kanunnik te worden.14 Minder hoge eisen werden er aan het ambt van pastoor gesteld. Van deze her- ders werd verwacht dat ze enig Latijn be- heersten, dat ze de geloofsartikelen kenden en de sacramenten (doop, biecht, huwelijk e.a.) konden bedienen. Een opleiding aan de stedelijke Latijnse school was hiervoor vol- doende en de rest moest men in de praktijk bij een pastoor in functie leren, net als een ambachtsleerling bij een meester. Toch is uit onderzoek gebleken dat in de ise en i6e eeuw bijna de helft van de parochiale gees- telijkheid in de Nederlandse steden en dor- pen enige tijd aan een universiteit had gestudeerd.15 De overgrote meerderheid van de pastoors in spe had artes of rechten gedaan en slechts een enkeling theologie. Theologische kennis werd van een pastoor niet verwacht. De katholieke kerk was een sacramentskerk, het ging om de rituelen. Dit veranderde met het concilie van Trente waar in 1563 werd besloten de geestelijken voortaan een beroepsgerichte opleiding te |
||||||||||
geven in op te richten seminaries. Echter,
voordat dit besluit kon worden uitgevoerd was de Opstand al uitgebroken en had Nederland zich op het protestantse pad begeven. De pastoors van de katholieke schuilkerken werden nadien vooral in semi- naries te Leuven en Keulen opgeleid. In de protestantse kerken stond het lezen en begrijpen van de bijbel centraal. Van de predikanten werd vanaf het begin dan ook verwacht dat ze de bijbelse talen van Grieks en Hebreeuws konden lezen naast het Latijn. Naióoo was een universitaire opleiding theologie daarom een voorwaar- de om in het ambt van predikant te worden beroepen. Buiten de kerk zette de professionalisering
het eerst in aan de vorstelijke hoven.16 De landsheren verzamelden geleerde juristen als ambtenaren om zich heen en maakten gebruik van het civiele of Romeinse recht om hun macht te vestigen. In Nederland kwam deze ontwikkeling pas in de 14e en 15e eeuw op gang. Zo had de Utrechtse bis- schop David van Bourgondië (1456-1496) een bestuurlijke raad van ruim honderd- veertig leden (geestelijken en leken) waar- van er telkens enkelen werden opgeroepen voor een bepaalde zaak. Meer dan een kwart van hen moet universitaire scholing hebben gehad.17 De drie meest invloedrijke raadsleden waren meesters in de rechten. Van het bisschoppelijk gerechtshof de 'Schive'waren vier van de tien leden univer- sitair geschoold. De officialen en de lijfart- sen waren allen geleerden. De instelling in 1530 onder keizer Karel v van het Hof van Utrecht als gewestelijk gerechtshof heeft vooreen verdere uitbreiding van academi- sche banen gezorgd. De presidenten en procureurs-generaal hadden allen de titel |
||||||||||
17 D. Th. Enklaar,
Het landsheerlijk bestuur in het Sticht Utrecht aan deze zijde van den IJsselgedurende de regeering van bis- schop David van Bourgondië 1456- 1496 (Utrecht 1922) 28-42,168- 180.33 Personen hebben een titel waarbij studie is vermeld en/of een betrekking aan een kapittel waardoor een universitaire stu- die mag worden verondersteld. Drie personen (nrs96,i2oen 126) hebben wel een titel, maar verdere hoedanig- heid is onduide- lijk. Zij zijn niet meegerekend. Ook niet een zevental perso- nen waar titel noch studie zijn vermeld, maar bij wie een univer- sitaire scholing gezien hun func- tie wel waar- schijnlijk is. Het aantal gestudeer- den zal daarom wel hoger liggen dan een kwart. |
||||||||||
31
|
||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||
medische praktijk was in handen van chi-
rurgijns, barbiers en apothekers die door stadsbesturen voor een periode werden bezoldigd of per opdracht kregen betaald. Voor deze beroepen gold een opleiding in de praktijk bij een leermeester. Er was tot in de i6e eeuw vaak geen continuïteit in het stedelijk medisch toezicht. In Amersfoort blijkt in sommige jaren een medicus (een chirurgijn of barbier die met meester werd aangesproken) of apotheker te zijn aange- steld, maar in andere jaren moest men die ontberen en moest men bijkans terugvallen op de medische diensten van Utrecht.23 Pas na 1600 kwam er in Nederlandse steden meer systeem in de medische praktijk. Steeds vaker werden afgestudeerde medici aangetrokken om toe te zien op de uitoefe- ning van de andere genoemde medische beroepen. In hiërarchie stond de doctor medicinae
bovenaan. Hij mocht bijvoorbeeld de mees- terproeven van de medische gilden beoor- delen of mocht hen adviseren bij behande- lingen van patiënten. Al met al bleef de vraag naar gestudeerde medici beperkt. Velen van hen vonden eerder een betrek- king als lijfarts van vorsten, namen bestuur- lijke taken op zich of werden rector van een Latijnse school, zoals ook de doctores Theodorus Schut (1623-1668) en zijn neef Assuerus Schut (1668-1699)te Amersfoort. Een jongeman die met of zonder diploma
van de universiteit terugkwam kon in de Middeleeuwen dus vooral terecht in de ker- kelijke organisatie. Daarbuiten waren hoog- uit aan de vorstelijke hoven enkele banen voor de top van de Nederlandse intelligen- tia. Er wordt wel aangenomen dat vanaf ongeveeri470 in het Duitse rijk, waartoe Nederland toen behoorde, op de arbeids- |
|||||||||
meester, zo ook het merendeel van de
raden.18 Op stedelijk niveau liep de professionali-
sering in Nederland niet zo'n vaart. In veel plaatsen, waaronder ook Amersfoort, kwam vanaf de i5e eeuw de functie van klerk of secretaris voor ter ondersteuning van de administratieve taken van het bestuur. In sommige steden werd daarnaast het ambt van pensionaris ingevoerd die als belangen- behartiger van de stad vaak naar andere plaatsen of landsbestuurlijke organen werd afgevaardigd.19 Universitaire scholing was in die tijd voor beide ambten geen vereiste, maar door de groei van de overheidstaken werden de functies gaandeweg zodanig van gewicht dat het in de i6e en ve eeuw vooral gestudeerden waren die in deze ambten werden benoemd. In de i6e eeuw werden de stadsgerechten bovendien versterkt met geleerde advocaten en procureurs. Het Amersfoortse stadsbestuur bestond uit 26 leden die jaarlijks werden gekozen uit de burgerij. Onder hen kwamen in de i5e eeuw nog nauwelijks personen voor met een uni- versitaire titel.20 Dit aantal nam in de loop van de i6e een 17e eeuw weliswaar toe, maar dan nog bleven afgestudeerden een bijzon- derheid. Het was blijkbaar van groter belang dat men uit een gegoede familie kwam, dat men zakelijke of bestuurlijke ervaring had, een aanzienlijk beroep of aanzienlijk bezit. Een hoge opleiding was niet meer dan een kwaliteit tussen andere. Tot slot verdient de functie van medicus
aandacht.21 De studie medicijnen werd door slechts een minderheid van de studen- ten gekozen. Te Keulen was dit bijvoorbeeld slechts o,4%.22 De opleiding was - zoals gezegd - zeer theoretisch en niet gericht op de medische beroepsuitoefening. De |
|||||||||
18 Een opgave
van de personen die tussen 1530 en 1630 genoemde functies hebben bekleed in F. Doeleman, 'Lijst van civiele rechts- zaken voor het hof van Utrecht, waarvan de pro- cesstukken in het archief van het hof zijn bewaard gebleven, 1530- 1630', Toegang 1 (Rijksarchief Utrecht, 1980) 11-24. 19 Zie Marsilje
over het klerk- ambt te Haarlem met tevens ver- wijzingen naar artikelen over beide ambten te Dordrecht, Gou- da en Leiden. Over secretaris- sen van Amers- foort: Van Bem- mel, 710-24. Voor voorbeelden uit Brabant en het Duitse rijk Moraw, 274. 20 Van Bemmel
535 e.v. Het kan voorkomen dat er namen op de magistraatslijsten staan van perso- nen die weliswaar een titel hadden, maar deze niet gebruikten. Nog belangrijker is dat |
|||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
||||||||||||||||||||||
2.1 Ontwakend intellect
in de Middeleeuwen (1370-1500) De vroegste vermeldingen van Amersfoort-
se studenten komen we tegen bij de univer- siteit van Parijs in de jaren 1370.2S Tot die tijd waren er in het Duitse rijk nog geen universiteiten en moest een student op reis naar Frankrijk of Italië, waar de oudste uni- versiteiten zich bevonden, of vanaf midden i4e eeuw naar Bohemen. Zelfs in een zo ver weg gelegen plaats als Praag studeerden in de jaren 1380 en 1390 Amersfoorters. De enkele namen die zijn aangetroffen betref- fen personen die de graad van baccalaureus in de artes hadden behaald. Degenen die zonder graad de universiteit verlieten heb- ben in de bronnen geen sporen nagelaten, maar er kunnen te Parijs en Praag meer Amersfoortse studenten ingeschreven hebben gestaan. Hoe de situatie vóór 1370 zal zijn geweest,
is niet bekend. Het merendeel van de bron- nen uit die vroegere periode is verloren gegaan. Vermoedelijk was het aantal stu- |
||||||||||||||||||||||
markt een overschot ontstond aan gestu-
deerden.24 De meerderheid had in die tijd artes gedaan. Universitaire scholing gold als blijk van algemene ontwikkeling. Het ver- hoogde iemands aanzien en het was een pre bij benoemingen voor functies. Bovendien leverde het een netwerk van contacten op waarvan velen in hun loop- baan profiteerden. Ook al was de aanslui- ting van degeleerde kennis op de praktijk van veel beroepen tamelijk gering, toch werd het volgen van een studie als een lonende investering beschouwd. Pas vanaf de i6e eeuw nam het aantal
banen buiten de kerk in omvang toe, eerst op gewestelijk niveau en pas later in de steden. Doordat er meergespecialiseerde banen kwamen als notaris, secretaris, ad- vocaat, predikant of medicus groeide de behoefte aan beroepsgerichte opleidingen. Het aantal studenten dat doorstudeerde aan een hogere faculteit nam hierdoor toe en het deel dat genoegen nam met lagere graden in de artes daalde. Studeren kon men daarbij steeds dichterbij huis, want vanaf 1575 waren ook in Nederland univer- siteiten gevestigd. |
||||||||||||||||||||||
veel studenten
niet afstudeerden, maar zonder graad de univer- siteit verlieten. Er hebben daarom zeker meer raads- leden gestudeerd dan uit de ver- melde titels blijkt. Er is voor Amers- foort nog geen onderzoek gedaan naar het aandeel van de gestudeer- den in de magi- straat. In Den Bosch lag dit aan- deel in dei7e eeuw op 48% en in Breda op 30%, Bots, 128. In Friesland was het aandeel van gestudeerden kleiner: in Leeu- warden tussen 1580 en 1670 23%, in Sneek en Har- lingen 10% of minder, Zijlstra, 191-2. Vgl. Frij- hoff, Société Néerlandaise, 189. 21 Zie Herwaar-
den. 22 Keussen 1,195.
23 In 1436 werd
een zekere Jan als apotheker aange- steld, s B inv.nr. 1, f. 4. Een eeuw later stelde men opnieuw een apo- theker aan, even- eens genoemd Jan, omdat de |
||||||||||||||||||||||
Doverig
O Leiden ■ Leuven
■ Keulen
|
||||||||||||||||||||||
40 —
|
||||||||||||||||||||||
--------------------D" ~ h—ir 1H"
iHffiHil:
|
||||||||||||||||||||||
tZüt
|
||||||||||||||||||||||
/ff -<£' .^' .& .«$>" ,A0"
|
||||||||||||||||||||||
33
|
||||||||||||||||||||||
Grafiek 1 Inschrijvingen van Amersfoortse studenten 1370-1650.
|
||||||||||||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||||||
denten afkomstig uit Amersfoort op één of
twee handen te tellen. In Parijs, het belang- rijkste studiecentrum voor de Lage Landen, was het aandeel van Nederlanders in de totale populatie rond 1330 nog gering. Daarna moet hun getal zijn toegenomen, want zij kwamen regelmatig voor als procu- ratores aan het hoofd van de Engels/Duitse natie waarbij de Nederlanders waren inge- deeld. Onder deze procuratores bevonden zich echter geen Amersfoorters en ook niet onder de studenten die tussen de jaren 1330 en de jaren 1370 een graad behaalden.27 Daarbij komt dat er zelfs tussen 1380 en 1410-toen er dichterbij universiteiten waren gekomen waarvan betere bronnen zijn bewaard gebleven - slechts vijf namen van Amersfoorters zijn gevonden. We kun- nen concluderen dat het fenomeen stude- ren aan een universiteit te Amersfoort zowel laat als traag ingang vond. Dat is niet vreemd, want Amersfoort behoorde tot de talrijke Nederlandse steden die laat tot bloei kwamen. Vooral in de tweede helft van dei4e eeuw was er een belangrijke groei in handel en productie en vond er weer stadsuitbreiding plaats. De toegeno- men welvaart en het toegenomen belang van de stad zullen de mogelijkheden voor een geldverslindende studie weliswaar heb- ben vergroot, maar daar ging de nodige tijd overheen. Niet alleen voor Amersfoort en Eemland, maar voor meer delen van Nederland gold dat gestudeerde personen in de i4e eeuw nog een zeldzaamheid waren. Vanaf de jaren 1380 werd het voor Neder-
landers aanzienlijk makkelijker om te gaan studeren doordat er universiteiten in het Duitse rijk werden gesticht, als eerste in Erfurt, Heidelbergen Keulen. Vooral de |
|||||||||||||
bieraccijns, SB
inv.nr. 10, f. 5,27V. In 1570 is meester Reyer Evertz ac- tief als barbier/ chirurgijn. Hij is dan 26 jaar, SB inv. nr. ii, ff. 15 en 67. 24 Moraw, 275-7;
Schwinges dateert dit vanaf 1480,188. 25 Zie bijlager.
26 Courtenay
stelt dat de totale studentenpopula- tie van driedui- zend tot drieën- halfduizend per- sonen voor nooit meer dan 5% uit Duitsers bestond. Mogelijk werden hieronder ook de Nederlanders geschaard. Onder de docenten artes en theologie waren geen Nederlanders. In de rekening van een collecte die in 1329-30 onderde studenten is gehouden waarbij de namen van |
eenachtste deel
van de totale populatie inclu- sief geografische herkomst zijn vermeld, komt slechts een hand- vol Nederlanders voor en soms zelfs dan nog onder de vage aanduiding 'de Frisia', Parisian scholars, 21,26, 116,120-1, 231. 27 Brom, 'Hooge-
school van Parijs'. Voor de bronnen inzake de univer- siteit van Parijs Alberts, 'Namen- lijsten', 41. 28 Bots, 15;
Bijsterveld,i79. Van Zutphen, qua bevolkingsom- vang vergelijkbaar met Amersfoort, zijn uit de periode 1V5-1374 elf
namen bekend, Frijhoff, 'Étudi- ants de Zutphen', 270-3. 29 Keussenl,
170-1. |
||||||||||||
zieken anders
naar Utrecht moesten, SB inv.nr. 5, p.481. Enkele jaren daarna is echter weer spra- ke van de apothe- ker van Utrecht, SB inv.nr 8, p. 308; In de jaren 1540 waren er zeker drie barbiers actief: Cornelis, Willem en Aryaen die mees- ter werden ge- noemd, sb inv.nr. 9, pp. 227,338, 392,447,454, 457,464,465, 469 en 492. In 1553 werd een aantal personen het verbod opge- legd om als chi- rurgijn te prakti- seren. Onder de namen ook gees- telijken en een kwakzalver, s B inv.nr. 12, pp, 283- 4. In jaren 1560 werd meester Evert, medicus, vrijgesteld van |
|||||||||||||
laatste werd door Nederlanders bevolkt.
In de eerste helft van de 15e eeuw kwam een kwart tot eenderde van de studentenpopu- latie uit het bisdom Utrecht, wat door geen enkel ander bisdom werd overtroffen.29 Van elke tien Amersfoortse studenten gin- gen er in de 15e eeuw zeven naar Keulen (grafiek 1) en gingen er twee naar andere Duitse steden of verder weg naar Bazel, |
|||||||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
|||||||||
Bologna of Praag.30 De oprichting van een
universiteit in Leuven in 1425 heeft in deze oriëntatie op het oosten weinig verandering gebracht. Niet meer dan één op de twaalf Amersfoorters schreef zich in te Leuven. Naar de redenen van de voorkeur van de Amersfoortse studenten voor de Keulse alma mater kunnen we slechts gissen. Er zijn verschillende factoren die een rol kunnen hebben gespeeld. Er bestond een politiek-religieuze band met Keulen door- dat het Utrechtse bisdom onder het aarts- bisdom Keulen ressorteerde. Daarbij was de Amersfoortse handel voor een groot deel gericht op Overijssel en Gelderland die rechtstreekse economische betrekkin- gen onderhielden met het Duitse Rijnge- bied. Veel Gelderse families vestigden zich in de loop van de tijd in Amersfoort en namen hun netwerken en gewoonten mee. Gelderse studenten gingen voornamelijk naar Keulen.31 In de ise eeuw heeft het Sticht Utrecht veel strijd moeten leveren om zelfstandig te blijven en niet onder de invloed te geraken van de zich uitbreidende machtvan de Bourgondische hertogen die via Brabant en Holland steeds dichterbij kwam. De Leuvense universiteit lag midden in de Bourgondische invloedssfeer en de keuze van de Amersfoorters voor Keulen kan worden gezien als een uiting van auto- nomie. Tenslotte kunnen de rectoren van de Latijnse school de toon hebben gezet voorde universiteitskeuze. De kans is groot dat een belangrijk deel van hen zelf aan de Keulse academie was opgeleid, waarmee ze een weg hadden gebaand voor de Amers- foortse leerlingen. Maar we kennen de namen noch de achtergronden van deze rectoren, dus hun invloed is niet meer na te gaan. Over het tijdvak van 1370 tot 1500 zijn er |
|||||||||
129 inschrijvingen gevonden van waar-
schijnlijk 122 studenten. Gemiddeld is er dus ongeveer één Amersfoortse jongen per jaar gaan studeren. Het is een geluk dat de studentenadministratie van de Keulse uni- versiteit indertijd vrij uitvoerig is bijgehou- den. We kunnen hieruit enig inzicht verkrij- gen in het studiegedrag van de 92 Amersfoortse leerlingen die daar in de i5e eeuw waren geregistreerd.32 Het overgrote deel (84%) schreef zich in aan de artesfa- culteit. Slechts een minderheid zette zijn studie voort aan een van de hogere facultei- ten van rechten (7%), theologie (4%) of medicijnen (2%). Deze verhoudingen waren te Keulen met name in de tweede helft van de i5e eeuw gangbaar. De Amersfoorters sloten hiermee aan bij het patroon van studenten uit andere streken.33 Van de groep behaalde 46% een van de lagere graden van baccalaureus (30,4%) of licentiatus artium (i5,2%).34 Daarbovenop verwierf 13% de titel van magister artium of een graad in de rechten, theologie of medi- cijnen. Meer dan de helft (59%) verliet de universiteit dus met een graad op zak. Hierin weken de Amersfoortse studenten niet af van hun Gelderse en Groningse medestudenten.35 Een vijftal Amersfoorters heeft zich een
plaats verworven in het docentenkorps te Keulen. Als professoren in de artes gaven Andreas Bot (1421-11433) en Gerardus Keteler (1431-40) les in het college ge- naamd 'bursa Cornelii'.JacobusTymanni (1470-87), Everardus Stiger (1483-1501) en Johannes Henrici Danielis (1491-93) doceerden artes in de 'bursa Laurentiana'. Deze laatste was vervolgens professor in de medicijnen vanaf 1493. De genoemde Jacobus Tymanni was bovendien professor in de theologie van 1487 tot diens overlijden |
|||||||||
30 Zie bijlage 1.
31 Voor Harder-
wijk bijlage 3. Voor Zutphen Frijhoff, 'Étudi- ants de Zutphen', 270-1. 32 Van deze 92
personen schreef 1 zich vóór 1400 in, de 91 anderen in de i5e eeuw. Een twintigtal schreef zich in als clericus (geestelijke). Van 10 personen (11%) is de faculteits- keuze onbekend. 38 personen (41%) behaalden geen graad of er waren geen gegevens over. 33 Van de studen-
ten uit de vijf grootste Gelderse steden schreef 88% zich te Keulen in aan de artesfaculteit en studeerde 12% aan een hogere facul- teit, Scheelen- Schutgens, 356. Van studenten uit Zutphen in de 2e helft i5e eeuw en van de Brabantse pastoors (1400- 1570)studeerde 13% aan een hoge- re faculteit, Frijhoff, 'Étudi- ants de Zutphen', 273; Bijsterveld 190. Van de Groningse stu- 35
|
|||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||
samen gereisd en gestudeerd. Jacobus
Jacobijohannesjacobi en Cerardus Foier schreven zich met nog drie andere stads- genoten in de zomer van 1441 in te Leipzig. Zij vervolgden hun opleiding een jaar later te Keulen, waar zij op 25 maart de eed aflegden. Nog hetzelfde jaar haalden ze er het baccalaureaat in de artes. Vermoedelijk is Cerardus hierna weer huiswaarts gekeerd.Johannes zette de opleiding echter voort tot aan het licentiaat waarvoor hij uiterlijk in april H44 moet zijn geslaagd. Jacobus was ondertussen naar Brabant gegaan waar hij zich in 1443 voor vervolg- studie bij de Leuvense academie aanmeld- de. In de Middeleeuwen verbond men zich niet aan een volgende universiteit om zo wat meer van de wereld te zien. De mees- ten kozen voor studiecentra in het Duitse rijk die min of meer in eikaars verlengde lagen. Het doel was zuiver wetenschappe- lijk. Men wilde zich verder bekwamen. Hoe de academische opleiding zich later
vertaalde in beroepen is over de middel- eeuwse periode nagenoeg onbekend. Er zijn al een paar namen genoemd van man- nen die het docentschap op zich namen aan de Keulse universiteit. Helias van Amers- foort, die mogelijk eerst artes had gedaan te Keulen, werd uiteindelijk professor theo- logie in Bazel. Hij zou hier bovendien de functie van kanselier gaan bekleden, de eer- ste in rang onder de rector. Henrick van Westrenen die in 1470 te Keulen voor het baccalaureaat in de artes was geslaagd, werd leraar in het door Nederlandse en Duitse scholieren druk bezochte Deventer. Hij moet hier nog gedoceerd hebben toen wat jaren later Alexander Hegius aldaar hoofd van de Lebuïnusschool werd, via wie humanistische ideeën het Nederlandse onderwijs zouden binnenstromen. Of |
|||||||||
in 1493. Hij heeft zelfs tweemaal de hoogste
functie van rector van de universiteit be- kleed in het tweede semester van 1481 en later in het tweede semester van 1491. Het verloop van de inschrijvingen van Amers- foortse studenten wekt de indruk dat de aantrekkingskracht van de Amersfoortse docenten hierop effect heeft gehad. Ten tijde van Bot en Keteler begon de toeloop van studenten uit de moederstad op gang te komen terwijl er juist in die jaren oorlog en politieke instabiliteit in het Sticht heer- sten vanwege het Utrechtse schisma.Toen er vanaf de jaren 1470 wederom Amers- foortse docenten de katheder hadden beklommen nam de stroom aanmeldingen opnieuw toe. Ook nu ondanks het feit dat er in het Sticht begin jaren '80 een burger- oorlog woedde. De hoogste piek in de jaren 1440 laat zich echter niet verklaren uit de aanwezigheid van 'eigen' docenten. Waarschijnlijk was er sprake van een inhaal- slag na de woelige tijden ervoor. Anderzijds kan het als een effect van politieke rust en economische welvaart worden beschouwd. Het kan ook aan ontwikkelingen op de Latijnse school thuis hebben gelegen, maar daarvan hebben we over deze periode geen weet. Onderde ruim honderdtwintiggevonden
studenten die tussen 1370 en 1500 een aca- demische opleiding volgden, waren er mini- maal zes personen (5%) die zich aan meer dan één universiteit inschreven.3 Andreas Bot, die later professor aan de Bursa Cornelii te Keulen zou worden, had eerst de graad van magisterartium behaald in Parijs. Zijn collega JacobusTymanni had zich na zijn opleiding in artes en theologie te Keulen ook nog ingeschreven in Erfurt en Leipzig. Een drietal Amersfoorters heeft |
|||||||||
denten lag dit in
de 2e helft i5e eeuw op 14,9% en van alle Keulse studenten samen op n,8%. In de ie helft van de i5e eeuw lag dit hoger:ig,7%resp. 24,5%, Zijlstra, 35. 34 Uit de gege-
vens die aan de namenlijst bij Keulen zijn toege- voegd, kan het volgende worden afgeleid. Tussen de toelating tot hetbaccalaure- aatsexamen (admissus ad bacc) en het beha- len ervan (deter- minavit) zat een periode van één of enkele maan- den. Anderhalf tot twee jaar later volgde het licenti- aatsexamen waar- bij men na enkele weken met doce- ren kon beginnen (incepit). Na weer een jaar of meer werd de titel van magister behaald, soms terwijl men al een examen aan een hogere facul- teit had afgelegd, Alberts, 'Namen- lijsten', 13-7. 35 Van de
Gelderse studen- ten te Keulen behaalde 62% een |
|||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
||||||||||||||
Henrick hierin ook een rol heeft gespeeld,
weten we helaas niet.37 2.2 Humanisme en bloeitijd
(1500-1580) Vanaf het laatste kwart van de i5e eeuw
drong in Nederland het humanisme door als beweging die de samenleving wilde ver- beteren door hervorming van het onder- wijs. Beter onderwijs (zo idealiseerde men) zou wijzere bestuurders opleveren voor kerk en staat. Zij zouden vanzelf streven naar vrede, welzijn en godsvrucht waardoor veel menselijk leed zou verdwijnen. Volgens de humanisten waren de schone talen Latijn en Grieks van fundamenteel belang. Alleen door die goed te beheersen kreeg men toegang tot de zuivere bronnen van de wijsheid: de klassieke werken en de bijbelse geschriften. Hiertoe moest wel het leerpro- gramma van de Latijnse scholen worden aangepast. Het Doctrinale, de zware, mid- deleeuwse grammaticamethode die tot dan toe overal werd gebruikt, werd vervangen door beknopte grammaticaboekjes en er werd meer plaats ingeruimd voor teksten van klassieke schrijvers. Om beter aan te sluiten bij het leerproces en de leefwereld van de leerlingen werden er dialogenboek- jes geschreven om het Latijn te leren spre- ken. Ook werd het opvoeren van toneel- stukken als een nieuw leermiddel inge- voerd. Episch centrum van de humanistische
onderwijshervorming was de Lebuïnus- school te Deventer. Onder het rectoraat van Alexander Hegius (1483-1498)38 wer- den veel leerlingen opgeleid die later docenten op scholen elders in het land wer- den en daar de nieuwe ideeën toepasten. Een gedreven humanist die in Amersfoort |
||||||||||||||
diploma, Schee-
len-Schutgens, 362. Van de Groningse artes- studenten deed 69% examen, Zijlstra 37. Rekenen we het Amersfoortse percentage (de studenten die een diploma aan een hogere faculteit behaalden, had- den eveneens een graad in de artes) om naar alleen artesstudenten (54 gediplomeer- den op 77 artes- studenten) dan is de uitkomst 70%. 36 Zie bijlage 2. Dertien andere inschrijvingen zouden van nog zes personen kunnen zijn. Het |
||||||||||||||
is niet duidelijk of
het om identieke personen gaat die zich aan meer universiteiten hebben inge- schreven. 37 Het is niet
bekend of Hen- rick van Westre- nen leraar was aan de Lebuïnus- school of aan het domus clerico- rum, Bot, 33. 38 Er bestaat in
de literatuur onduidelijkheid over het aan- vangsjaar van Hegius rectoraat. Zowel 1474 als 1483 worden gegeven, Bot, 29; Brongers en Van Veen-Noorde- graaf, 14; Prinsen, 119. Evenals Bot |
||||||||||||||
volg ik hier Koch
die uitgaat van het het jaar 1483, zie A.C.F. Koch, Theyear of Erasmus' birth and other contri- butions to the chronology ofhis life (Utrecht 1969) 28-31. 39 Prinsen 122,
124; Reynders, Gedenkboek gym- nasium, 26; Reynders, 'Namen van rec- toren', 336. Montanus kan geen leerling van Hegius zijn geweest, zoals Prinsen vermoed- de, omdat Hegius pas in 1483 rector te Deventer werd, Prinsen, 119. |
||||||||||||||
heeft gewoond en gewerkt, was de
Gelderse Petrus Montanus (1467-1507) die vanaf 1500 rector van het fraterhuis van de Moderne Devotie was. Reynders heeft ver- ondersteld dat hij rond 1506 ook rector van de stadsschool is geweest vanwege het feit dat hij in dat jaar een loonbetalingvan het stadsbestuur ontving.39 Het is een schamel motief, maar het is opvallend dat juist in dat jaar het aantal Amersfoortse jongens dat ging studeren drastisch toenam tot meer dan het dubbele van de decennia ervoor. De motivatie om door te leren moet flink zijn gestegen en waarschijnlijk ook de leer- lingenpopulatie van de Latijnse school. De aanwezigheid in de stad van een man als |
||||||||||||||
37
|
||||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||
een absolute top die het nadien nooit meer
zou evenaren. Ook de profiterende boek- handel moet gouden tijden hebben beleefd. Amersfoort kende in die jaren twee beëdig- de boekverkopers: Jacob Buys op de Plaats (nu Vismarkt) en Adriaan Jansz op de Hof. Samen hebben zij na Novesius overlijden te Amersfoort een biografie over hem uit- gegeven.43 Terecht waren zij hem dank verschuldigd. In de i6e eeuw gingen zes van de tien
Amersfoortse studenten naar de universi- teit van Leuven (grafiek 1).44 De keuze voor de Brabantse alma mater ontstond zeer abrupt. In 1506, het jaar waarin Montanus rector van de Latijnse school kan zijn geweest, waren er plotsklaps acht studen- ten die naar Leuven afreisden. Een grote omslag, want vanaf de oprichting van die universiteit in 1425 waren er in de gehele i5e eeuw slechts tien Amersfoorters geweest! Na 1506 hield de gang naar Leuven aan met gemiddeld twee studenten per jaar tot aan de Opstand. Pieken in deze stroom waren er begin jaren 1520 en in de jaren 1550. De stimulerende invloed van de Amersfoortse rectoren Listrius en Novesius, die beiden te Leuven hun opleiding hadden genoten, is hierin zeker terug te zien.45 Maar de toe- stroom naar Leuven laat zich eveneens ver- klaren door de aantrekkingskracht van de stad zelf. De eerste helft van de i6e eeuw was de bloeitijd van haar universiteit. Zij was een bakermat van het humanisme en had een internationale uitstraling. Groot- heden als de Rotterdammer Erasmus en de Spanjaard Vives hebben verscheidene jaren in de stad gewerkt. Door de inspanning van Erasmus kon tussen 1517 en 1520 het Drie- talencollege van de grond komen waar Latijn, Grieks en Hebreeuws werden onder- |
|||||||||
Montanus kan hoe dan ook een stimule-
rend effect hebben gehad. De wind van het humanisme die door de stad woei, had ook buiten de school zijn effect. De nieuwe onderwijsmethode veroorzaakte een groei- ende behoefte aan boeken. Niet voor niets komen we in deze periode de eerste vemel- dingen tegen van boekhandelaren. In 1516 kocht de boekverkoper Henric van Lennip het Amersfoortse burgerschap en een jaar later is er sprake van een zekere Toenis de boeksnijder.40 Er bevonden zich vooraanstaande huma-
nisten onderde rectoren van de Amers- foortse school. In 1522 trad de uit Rhenen afkomstige Gerardus Listrius aan.41 Hij werd wel 'trilinguis' genoemd omdat hij niet alleen Latijn en Grieks doceerde, maar ook het Hebreeuws machtig was. In 1520 had hij in Zwolle een commentaar uitgege- ven op de Summulae logicae, het middel- eeuwse boek voor dialectiek, dat hij hier- mee tot een geschikter handboek maakte voor het onderwijs. Hij zal dit zeker in Amersfoort hebben ingevoerd. Een ander kopstuk was Johannes Novesius (1485-1565) die rector was van 1550 tot 1555.42 Net als Listrius was hij onder Hegius leerling geweest aan de Deventer school. Als 14-jarige was hij al naar Amersfoort geko- men waar hij na een paar jaar hulpdocent werd aan de Latijnse school. In 1503 vertrok hij naar Leuven voor zijn universitaire oplei- ding. Voordat hij uiteindelijk zijn laatste aanstelling kreeg in Amersfoort had hij op diverse andere plaatsen het rectoraat bekleed. In de i6e eeuw waren de schoollei- ders zeer gewilde en daardoor zeer mobiele lieden. Onder Novesius' bewind moet de Latijnse school op haar hoogtepunt zijn geweest. Het aantal leerlingen dat vervol- gens ging studeren bereikte in de jaren 1550 |
|||||||||
40 SB inv. nr. 4,
ff. 74,146V. 41 Over Listrius:
Rogge en Bot, 28, 34,41,106,185. 42 Over Nove-
sius: Brongers en Brongers en Van Veen-Noorde- graaf. 43 Brongers en
Van Veen- Noordegraaf, 12-3. De boekverkopers worden vermeld in de resolutie- boeken van het stadsbestuur in verband met een onderzoek naar ketterse lectuur, SB inv. nr. 12, p. 562. 44 Zie bijlage 1.
45 De pieken bij
de Amersfoorters vielen (net) na de pieken in het totaal van studen- tenaanmeldingen te Leuven, aldaar namelijk rond 1520 en tussen 1545 en 1S50, Lamberts en Roegiers, 49. |
|||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
||||||||||||||||||
dertig studenten naar het aartsbisdom. Pas
in de jaren 1520 trad er een sterke daling in. Mogelijk is dit toe te schrijven aan de over- dracht van de heerlijkheid over het Sticht in 1528 aan keizer Karel v. Amersfoort raakte hierdoor politiek meer georiënteerd op de Habsburgse gebieden - waarin het Brabant- se Leuven - dan op het oosten. Niet meer dan drie van de tien studenten vertrokken voor hun studie nog naar Duitsland tegen negen van de tien een eeuw daarvoor. Een enorme verschuiving. Daarentegen is er na 1540 nog wel een groep van zeventien Amersfoortse studenten een opleiding gaan volgen aan de universiteit van Rostock.47 Al in de i5e eeuw was deze hanzestad voor veel studenten uit de Nederlanden het reisdoel. Zij was niet alleen toegankelijk vanwege de handels- contacten en de Nederduitse taal, maar was ook bekend vanwege de vestiging van een |
||||||||||||||||||
wezen. Dit was een unicum in Europa. Pas
later volgden andere universiteiten het Brabantse voorbeeld. De Leuvense univer- siteit groeide naar een studentenpopulatie van boven de tweeduizend.4 Ze had een veel grotere aanwas dan de andere univer- siteiten van het Duitse rijk. Tussen 1525 en 1558 schreven zich jaarlijks gemiddeld 115 leerlingen in te Keulen terwijl dit in dezelf- de periode te Leuven boven de zeshonderd uitkwam. Van de Leuvense studenten kwam ongeveer een kwart uit Nederland, waarvan 1% uit het Utrechtse. De Neder- landse artesstudenten waren met de Engel- sen en Scandinaviërs verzameld in de 'Hollandse natie'. De keuze van veel Amersfoorters voor een
studie te Leuven betekende aanvankelijk niet dat de gang naar Keulen afnam. De eer- ste twee decennia gingen er nog een kleine |
||||||||||||||||||
46 Voor deze en
volgende cijfers Lamberts en Roegiers, 49-52. 47 Over Neder-
landse studenten te Rostock: Huls- hof. |
||||||||||||||||||
t
|
||||||||||||||||||
II II II
|
||||||||||||||||||
HU II- ,,,,»
li IIII -^ 1111 11 nu 11 i^x IIII II lil II» |
||||||||||||||||||
ifl
|
||||||||||||||||||
4 Pedagogie Het Varken te Leuven,genoemd
naar een herberg gelegen aan de over- kant. Dit college stond onder leiding van |
||||||||||||||||||
een lid van de 'Hollandse natie'. Tekening
ca. 1800. (Koninklijke Bibliotheek, Brussel) |
||||||||||||||||||
39
|
||||||||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||
zwaaide hier minstens de helft van de stu-
denten af met een lagere of hogere graad. Voor het eerst verschijnen er namen van Amersfoortse jongemannen die voor een studie in de rechten of medicijnen naar Frankrijk of Italië reisden. Er werden veer- tien inschrijvingen gedaan voor rechten bij de academies van Orléans, Dole, Angers, Bourgesen Orange in Frankrijken nog één in het Italiaanse Padua. Daar schreven zich ook twee personen in voor medicijnen. Voor dezelfde studie telden Bologna, Ferrara en Pisa vijf aanmeldingen. Ook in Ingolstadt en Bazel schreef een drietal zich in voor medicijnen. Het gaat bij een deel van de inschrijvingen om dezelfde perso- nen die een rondreis ofperegrinatio aca- demica maakten, waarover hieronder meer. Door de onvolledigheid van de registers van Leuven, Rostock en andere is slechts van ruim eenderde van de inschrijvingen de faculteitskeuze bekend. Vergelijking met andere steden of streken is daarom weinig zinvol. Tussen 1500 en 1580 was het onder de
Amersfoorters normaal om aan één univer- siteit te studeren. Van een minderheid van minstens veertien personen (6%) is bekend dat zij zich aan twee of meer universiteiten hadden ingeschreven.49 Studenten uit andere delen van het land lijken hierin actiever te zijn geweest. Het deel dat meer dan één universiteit bezocht lag tussen 11% en 14% in Zutphen, Brabant en Friesland en in Groningen mogelijk nog hoger.5° Ook in de i5e eeuw waren er al Amersfoortse stu- denten geweest die verscheidene plaatsen bezochten, maar een duidelijk verschil met de Middeleeuwen was dat men zich met een ander doel naar een verdere universi- teit begaf. Het werd nu namelijk als status- |
|||||||||
fraterhuis van de Moderne Devotie en een
convent van hervormingsgezinde domini- canen, de zogenaamde Congregatio Hollandica. Tussen 1500 en 1530 vormden de Nederlanders zelfs tussen 15 en 20% van de gehele studentenpopulatie. In 1531 koos Rostock de zijde van de reformatie en kreeg de universiteit een protestantse signatuur. Nederlandse docenten, waaronder uit Utrecht, Deventer en Zwolle, hadden een belangrijk aandeel in haar nieuwe opzet. Opvallend is dat pas in de protestantse periode de Amersfoorters naar Rostock kwamen terwijl de toeloop uit Nederland toen juist afnam. Rostock is de enige pro- testantse universiteit die in de jaren voor de Opstand een groep Amersfoorters van enige betekenis mocht ontvangen. Aan de eveneens Lutherse universiteit van Witten- berg of aan de calvinistische universiteiten van Genève en Heidelberg (waar toch veel Nederlanders hebben gestudeerd) werden zo goed als geen Amersfoorters aangetrof- fen. In de Eemstad vond de reformatie wei- nigweerklank. De faculteitskeuze lijkt in de i6e eeuw in
grove trekken gelijk aan de eeuw daarvoor. Immers, van Leuven is bekend dat in het algemeen driekwart van de studenten de artesopleiding volgde en ook te Keulen had nog steeds het leeuwendeel (86%) van de Amersfoortse studenten zich voor de artes ingeschreven. Net als daarvoor volgde 13% daar een hogere opleiding (rechten en theologie). De Amersfoorters pasten met deze verhouding helemaal in het plaatje van de Keulse studenten.4 Wel studeerde men nu langer door in de artes. Eén op de drie behaalde de graad van licentiatus terwijl dat eerder slechts door 15% werd bereikt, een ruime verdubbeling. Ook in deze periode |
|||||||||
48 Tussen 1500
en 1580 waren er 51 Amersfoorters te Keulen inge- schreven, waar- onder 4 geeste- lijken. Van 2 per- sonen is de facul- teitskeuze onbe- kend. Verder: artes 86,3%, rech- ten 9,8%, theolo- gie 3,9% en medi- cijnen 0%. Voor de cijfers van alle Keulse studenten Keussen 1,195. Van de personen die na 1559 wer- den geregistreerd (12 personen) geeft de bronedi- tie geen extra gegevens zoals behaalde graden. Bij de berekening van de percenta- ges bij de graden is daarom een aantal van 39 studenten gehan- teerd. Van deze 39 behaalden 19 studenten geen graad of er zijn geen gegevens van bekend (49%)-
49 Zie bijlage 2.
Er zijn in deze tabel nog acht inschrijvingen die van vier studen- |
|||||||||
5 Vermoe-
delijk zelf- portret uit het album amicorum van Johan van Eek, 1565. (Nationaal
Archief, archief Van Panthaleon van Eek 377, P-Si) |
|||||||||||
ten zouden kun-
nen zijn. Hiervan is niet zeker of het om dezelfde per- sonen gaat. Deze personen meege- rekend gaat het om zeventien studenten (8%) die meer dan één universiteit bezochten. 50 VoorZutphen kan voor de periode 1500-74 een gemiddeld cijfer worden berekend van 11%, Frijhoff, 'Étudi- ants de Zutphen', 272. Friesland komt over de jaren 1500-75 op 14% en Gronin- gen over de jaren 1526-1575 op 21%, Zijlstra, 27. Bij Brabantse pas- toors (1400-1570) studeerde 20% aan meer dan één universiteit, maar dit deel der stu- denten bestond voor tweederde uit zeer reislustige kanunniken, Bijsterveld, 177. Na 1550 was in Brabant een cijfer van 13% normaal, Zijlstra, 27 noot |
|||||||||||
wikkeling. Voor zaken als architectuur,
volksgebruiken, moderne talen en politiek werd ruim de tijd genomen. Er waren tal van reisboeken in omloop die de student langs de mooiste en meest interessante plaatsen leidden en die boordevol infor- matie stonden over stad en streek. De reis diende tevens om zich te bekwamen in de gebruiken van de elite. Men leerde Frans spreken, paardrijden, schermen en dansen en knoopte contacten aan met belangrijke personen in wetenschap of politiek. Er wer- den reisverslagen gemaakt, geïllustreerd |
|||||||||||
verhogend beschouwd om aan een ver-
maarde universiteit te zijn afgestudeerd. De opleiding werd dan aan een dichtbij- zijnd college-meestal te Leuven-aange- vangen en vervolgens ging men voor het af- studeren naar een Franse of Italiaanse aca- demie. En route schreef men zich ook nog in aan tussenliggende universiteiten. Vaak zonder er te studeren, maar als bewijs dat men ook daar cultuur had opgesnoven. Want het ging in deze periode van huma- nistische idealen niet meer alleen om het studeren, maar ook om de algemene ont- |
|||||||||||
41
|
|||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||
jonge Nederlandse republiek. Hier vond hij
ook zijn noodlottige einde. Beide stadsge- noten waren te Leuven hun carrière begon- nen en hadden rechten gedaan. Hoe hemelsbreed verschillend was hun verdere levensloop. Hoe de rest van de groep van meer dan
tweehonderd studenten in het tijdvak 1500-1580 in de samenleving een brood- winning vond, is goeddeels onbekend. Informatie hierover ontbreekt in de inschrijvingsregisters van de studiecentra. Van een klein deel echter zijn gegevens via andere bronnen aan ons overgeleverd. Hieruit blijkt dat sommige gegradueerden een wetenschappelijke loopbaan hebben gevolgd. Arnoldus Jacobi van Schayck was van 1503 tot 1505 professor medicijnen te Keulen, waar Jacobus Horst eind jaren 1550 professor theologie werd. Hun aanwezig- heid zal voor verscheidene Amersfoortse scholieren een beweegreden zijn geweest om zich bij deze vertrouwde universiteit aan te melden. Zowel in de eerste twee decennia als in de jaren 1550 en 1560 vonden daar de meeste inschrijvingen van Amers- foorters plaats. Everardus Merevelt, die zijn opleiding in Rostock had genoten, werd professor physica aan de hogeschool van Bremen. Cornelis Vos werd hoogleraar poë- tica aan de universiteit van Wenen, waaraan hij zelf als student verbonden was geweest. Henrick Botter doceerde medicijnen te Marburg, maar was daarvoor lijfarts van de landgraaf van Hessen geweest, een functie die eerder de voornoemde Wouter Veenman had bekleed. Een betrekking als medicus aan een hof hadden er meer. Cornelius van Amersfoort was lijfarts van koning Christiaan 111 van Denemarken en Steven Laurenberg van keizer Ferdinand 1. Aan de vorstelijke hoven werd de professie |
|||||||||
met tekeningen en poëzie, en mede-stu-
denten en prominenten liet men signeren in een speciaal album amicorum, een vrien- denboek. Van de Amersfoorter Johan van Eek is een album overgeleverd. Hij had het boek al aan het begin van zijn studie te Leuven in 1565 aangelegd.51 Een handvol Amersfoorters heeft een der-
gelijke peregrinatio academica, in bredere zin Grand Tour genoemd, gemaakt. Richardus van Bilaer reisde al in de jaren 1532 en '33 naar Orange en Orléans om rechten te studeren nadat hij in Leuven artes had gedaan.Tussentijds had hij in het stadsbestuur van Amersfoort gezeten en na zijn rechtenstudie werd hij advocaat voor het hof van Utrecht. Ook de molenaars- zoon Paulus Buys had eerst in Leuven gestudeerd voordat hij jaren later een reis maakte naar Orléans, Angers en Dole waar hij in beide rechten afstudeerde. Hij werd advocaat voor het hof van Holland, klom op tot landsadvocaat en werd lid van de Raad van de prins van Oranje. Anderen kozen voor Italië als reisbestemming. Walter Veenman promoveerde te Ferrara in de medicijnen nadat hij zich eerder had inge- schreven te Padua, Bologna en Napels. Henrick Botter studeerde eveneens af in de medicijnen, maar dan te Padua waarvoor hij zich eerder in Bazel had aangemeld. Johannes Vonck en Johan van Oldenbarne- velt promoveerden in de rechten;52 de eer- ste te Bologna, de ander te Padua. Als fel katholiek en tegenstander van Willem van Oranje werkte Vonck zich omhoog in dienst van Filips II. Hij bracht het tot hoog- ste adviseur voor Nederlandse zaken in Spanje. Hij overleed in Aragon.Van Oldenbarneveltzou internationaal bekend worden door zijn leidinggevende rol in de |
|||||||||
51 Over dit al-
bum amicorum: Smit. 52 De peregrina-
tio academica van Johan van Olden- barnevelt is beschreven door Den Tex. Vanwege aanvul- lende onder- zoeksresultaten zal Ad Tervoort hierover een nieuwe bijdrage publiceren. |
|||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
||||||||||||||||
van medicus eerder gehonoreerd dan in de
steden. Aan deze hoven waren nog andere banen die plaats boden voor academici. Cerardus Velt was hofkapelaan van de aartsbisschop van Keulen en hofpredikant te Kleef. Albertus de Wijs was raadsheer aan het keizerlijk hof van Ferdinand I en Maximiliaan il. Als ambassadeur werd hij naar het Turkse hof in Constantinopel gezonden, waar hij in 1568 overleed. De gewestelijke gerechtshoven waren
voor studenten in de rechten goede werk- gevers. Jacob Freys van Dolre.de eerder genoemde Richardus van Bilaer en Thomas Zoes hadden alle drie een aanstelling gekre- gen voor het hof van Utrecht als advocaat, raad of procureur. Andere gestudeerden vinden we terug als bestuurders of ambte- naren van de stad Amersfoort. Zo was Livinius Botter, gewezen rechtenstudent te Leuven, meer dan dertig jaar de secretaris van de stad, in welk ambt hij zijn broers Jan en Jacob en zijn vader Lodewijk had opge- volgd. Ook zijn voorganger Jan Pot had te Leuven gestudeerd. Cornelis van Duever- den is achtereenvolgens schepen en schout van Amersfoort geweest. Een man die wel een heel kleurrijke carrière heeft gehad was Codefridus Steeghius (Versteeg). Hij had gestudeerd te Leuven, Montpellieren Pisa en begon zijn loopbaan als stadsmedicus van Nijmegen. In de jaren 1570 was hij en- kele keren raad of schepen in de Amers- foortse magistraat. Hij heeft bovendien gefungeerd als gedeputeerde voor Willem van Oranje en was in de jaren 1590 als lijfarts verbonden aan de hoven van de bisschop van Würzburg en van keizer Ferdinand i. Diens opvolgers Maximiliaan n en Rudolf 11 benoemden hem zelfs tot kamerheer en comes palatinus (hofpalts- graaf), een functie met onder andere de |
||||||||||||||||
T*f?r.s arpirta tifrts uutlur rr/ffenaW m ff e
-Qjtofmorfa/êfuit mms urtai a/ia fftcn\ |
||||||||||||||||
if. ósr. sVf'"J?u/ptor ^£). Sat/ê/rr advm
d?/meatiit, rt D. _0'. ProgarMD c vi. |
||||||||||||||||
6 Godefridus Steeghius (ca. 1546-1606?).
Kopergravure door Aeg. Sadeler, 1606. (Iconografisch Bureau/RKD, Den Haag) |
||||||||||||||||
bevoegdheid tot het aanstellen van notaris-
sen en het toekennen van titels.53 Deze galerij van kopstukken vormt de
kroon op de groei die het wetenschappelijk onderwijs in Amersfoort in de i6e eeuw had doorgemaakt. De Latijnse school was enorm tot bloei gekomen, het aantal stu- denten aan universiteiten was meer dan verdubbeld en de afgestudeerden vonden banen tot op het hoogste niveau. De Opstand tegen de Spaanse overheersing zou aan de intellectuele kracht van de Eemstad danig afbreuk doen. |
||||||||||||||||
53 Over de func-
tie van hofpalts- graafwww.adels- recht.de/Lexikon /H/Hofpfalzgraf met literatuurver- wijzing. |
||||||||||||||||
43
|
||||||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
||||||||||
2.3 Verdeeldheiden
ontluistering (1580-1650) In de Nederlandse Opstand heeft
Amersfoort zich pas laat aan de zijde van prins Willem van Oranje geschaard. Eerst nadat de stad Utrecht en de meerderheid van de Utrechtse staten in 1578 waren omgegaan, volgde er een bestuurlijke omwenteling. Er was zelfs de dreiging van een leger onder aanvoering van Jan van Nassau voor nodig om in de stad vooral protestanten op het bestuurderskussen te krijgen. Maar eenmaal aan de macht lieten de nieuwkomers zich duidelijk gelden. De Joriskerk en de Onze-Lieve-Vrouwekapel werden omgedoopt tot gereformeerde godshuizen en vanaf 1580 was de openbare uitoefening van de katholieke eredienst ver- boden. De gereformeerden vormden voor- |
||||||||||
taan de meerderheid in de magistraat, maar
toch kwamen hierin tot in het tweede decennium van de rj& eeuw ook nog katho- lieken en protestanten van andere gezind- ten voor. Dit gold nog sterker voor de ste- delijke instellingen van liefdadigheid, zoals de Armen de Poth en het gasthuis van Sint Pieter waar zich nog tientallen jaren later katholieken onderde regenten bevonden. De stad heeft in de ve eeuw en later een duidelijk katholiek stempel behouden. Dat is niet verwonderlijk als we ons realiseren dat minstens 40% van de burgers belijdend katholiek bleef tegen een kwart of eender- de deel gereformeerden. Met daartussen een grote middengroep die zich tot geen van beide denominaties rekende mag het duidelijk zijn dat de reformatie te Amers- foort slechts beperkt is doorgevoerd. De moeite die de gereformeerden had- |
||||||||||
-
:
■■. i
|
||||||||||
7 De Latijnse school was vanaf 1622 Herenstraat.TekeningdoorA.de
gevestigd in de Agnietenkapel in de Haen ca. 1730. (Museum Flehite) |
||||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
|||||||
den om gelijkgezinden op de voornaamste
posten te benoemen bleek duidelijk waar het ging om het onderwijzend personeel van de Latijnse school. In 1574 was de in Leuven opgeleide burgerzoon Johannes Cornelius Cesselius (van Cessel) rector geworden en samen met zijn team van vier docenten doorstond hij de eerste jaren na de omwenteling. Hieraan kwam een eind toen het stadsbestuur in 1587 wenste dat de schoolkinderen voortaan door leraren van de gereformeerde religie werden onderwe- zen en het katholieke team werd ontslagen. De nieuwbenoemde rector was echter bin- nen korte tijd weer vertrokken en men had grote problemen een geschikte opvolger te vinden. Op advies van Johan van Olden- barnevelt wendde men zich wederom tot Cesselius die inmiddels aan de Leidse uni- versiteit was verbonden. Tot grote vreugde trad hij aan voor een tweede termijn, waar- bij zijn zoon Timannus Cesselius vanaf 1616 conrector werd. Er ontstonden opnieuw problemen toen het docententeam in 1619 werd verplicht een formulier van de gere- formeerde synode te onderschrijven. De katholieke Cesselius, zijn zoon en de twee andere docenten weigerden te tekenen en namen ontslag. Maar ook nu moest het stadsbestuur bakzeil halen, want voor de zesde en zevende klassen kon geen vervan- ging worden gevonden. De juist ontslagen Joannesjoannis (Jan Jansz) werd daarom toch weer aangesteld, evenwel nadat hij tot ondertekening van het formulier was over- gegaan. Na zijn ontslag heeft Cesselius bui- ten de school om privé-onderwijs gegeven. Van stadswege werd een dergelijke 'bij- school' officieel verboden, maar vermoede- lijk hebben vooral katholieke jongeren hier blijvend gebruik van gemaakt. Nog in 1655 achtte de magistraat het nodig een verbod |
|||||||
tegen - onder andere Latijnse - bijscholen
af te kondigen. Van 1623 tot 1668 stond de Latijnse school onder leiding van de medi- cus Theodorus Schut. Net als zijn voorgan- ger Gesselius heeft deze Schut vooreen zeer lange periode het bewind gevoerd. Het beroep van schoolhoofd had in de ve eeuw een andere status gekregen dan de eeuw daarvoor. Rectoren waren niet meer de ver- nieuwende voortrekkers die om de paar jaar naar een volgende school overstapten, maar eerder honkvaste dragers van een gevestigde orde. De politieke onrust en de perioden van oor-
logvoering tijdens de Opstand hebben een zware wissel getrokken op het academisch leven. Al in 1568 daalde het aantal inschrij- vingen te Leuven met minstens eenderde. Een periode van neergang was ingezet. De stad maakte belegering, plundering, over- stroming, inflatie en een militaire bezetting mee. Tegen 1585 was de universiteit prak- tisch lamgelegd. Pas in de loop van de navolgende jaren konden in de geruïneerde colleges de lessen weer een aanvang nemen. Maar nooit meer zou de hoge stu- dentenpopulatie van eerder in de i6e eeuw worden bereikt. Er was inmiddels stevige concurrentie ontstaan doordat in 1562 in het toen nog Vlaamse Douai een zusteruni- versiteit was opgericht. Veel Nederlandse katholieken kozen voortaan voor deze stad omdat zij via zee gemakkelijk bereikbaar was en zij in Franstaliggebied lag waardoor men zich in deze moderne taal kon bekwa- men. In 1575 was er ook in Leiden een uni- versiteit gekomen hetgeen eveneens een steeds grotere groep - vooral protestantse - Nederlanders van Leuven weghield. Hoe groot de studentenaantallen gedu-
rende de eerste decennia van de Opstand |
|||||||
54 Brom en
Langeraad,109- 14-
In het dagboek
wordt tevens het baccalaureaats- examen in de rechten van de Amersfoorter Nicolaas Zoes vermeld, aldaar 107. Zie ook De Warenghien 440, 442-50. Over de bode: Smit, 'Reformatie', noot 56. 55 Zie bijlage 1.
56 Hierover
Jamin, 19-28 en Rammelman Elsevier. 57 De veronder-
stelling dat aan de universiteit van Utrecht de stu- denten uit de eigen provincie nagenoeg alleen uit de stad Utrecht zelf kwa- men kan dus niet opgaan voor de jaren 1640-1660, Frijhoff, Société Néerlcmdaise, 107 110; Jamin, 52. |
||||||||||
8 en 9 De wapens met spreuken van Clemens van Spuelde
en Petrus van Westrenen uit het album amicorum van Aernout van Buchell, 1585, ff. 16 en 17. (LipperheidescheKostümbibliothek/Kunstbibliothek/ Staatliche Museen, Berlijn) |
||||||||||
Gerekend over een groep van 167 personen
van wie de namen bekend zijn, gingen erin het tijdvak van de Opstand gemiddeld 2,4 studenten per jaar op weg naar een univer- siteitsstad.55 Na Keulen in de Middel- eeuwen en Leuven in de i6e eeuw werd nu Leiden veruit de meest bezochte universi- teit van de Amersfoortse studenten (grafiek 1). Bijna de helft volgde zijn opleiding aan deze Hollandse alma mater, die de voor- naamste protestantse universiteit in Europa was. Ook al vingen de colleges hier al aan in 1575, toch schoofde eerste Amersfoorter pas in de banken in 1581, twee jaar na de Unie van Utrecht. De stroom naar de Sleutelstad kwam langzaam op gang. Pas na 1600 werd een gemiddelde van één per jaar gehaald. In de jaren 1620, na het aflopen van het twaalfjarig bestand, was de toeloop het grootst met een aantal van 23 studenten. Maar in de jaren '40 daalde dit aantal weer tot vijf, waarna het de verdere ve eeuw nau- welijks meer boven de tien uitkwam. Een belangrijke oorzaak ligt in de oprichting van een universiteit te Utrecht in 1636. Deze oprichting had heel wat voeten in de aarde gehad.56 De staten van Utrecht hadden aanvankelijk voorkeur voor Amersfoort als plaats van vestiging, omdat daar al goede |
||||||||||
in Leuven en Douai zijn geweest, weten we
niet. Tot groot verdriet zijn van Douai geen inschrijvingsregisters bewaard gebleven en zijn die van Leuven over de cruciale periode 1569-1615 verloren gegaan. We hebben hier- door te maken met een manco in het over- zicht van de Amersfoortse studenten. De weinige namen die inmiddels bekend zijn, zijn uit andere bronnen afkomstig. Zo heeft het dagboek van de Utrechter Van Buchell ons de identiteit onthuld van zeven perso- nen die in 1584 te Douai lid werden van een Stichtse vereniging voor studenten en docenten, die op initiatief van de Amers- foortse professor Jacobus Benningius nieuw leven werd ingeblazen. De functies van voorzitter en penningmeester werden door de Amersfoorters Clemens van Spuelde en Petrus van Westrenen bekleed. De Eemstad had zelfs een aparte bode genaamd Willem Willemsz Bloem om de studenten te Douai te 'dyenen ende te geryeven'.54 De groep stadsgenoten die daar in die jaren studeerden moet dus van belang zijn geweest. Er zullen in het tijdvak 1570-1620 enkele tientallen hun studie heb- ben gevolgd in een van beide steden, waar- van we van slechts van ongeveer een twin- tigtal de namen kennen. |
||||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
||||||||||||||
voorbereidingen waren getroffen en de
Eemstad minder afleiding zou bieden aan de studenten dan het grotere Utrecht. Doordat de staten vanwege politieke ver- wikkelingen en geldgebrek geen beslissing namen, nam uiteindelijk de vroedschap van de stad Utrecht het initiatief en drukte de oprichting van een illustere school door die na twee jaar, met goedkeuring van de sta- ten, in een universiteit werd omgezet. In de jaren '40 schreef een tiental Amersfoorters zich in aan deze Stichtse academie en het decennium daarna wist zij zelfs een twintig- tal aan te trekken.57 Naast Leiden en Utrecht is ook de universiteit van Franeker (1585) nog vermeldenswaard daar tien per- sonen daar rechten of medicijnen hebben gestudeerd. Niet meer dan drie man heb- ben zich ingeschreven te Groningen of Harderwijk. In totaal hebben zes van elke tien studenten gestudeerd aan een Neder- landse universiteit.5 Niet minder dan viervan de tien studen-
ten verbonden zich aan een katholieke uni- versiteit in het buitenland.59 Nagenoeg allen vingen na voorbereidend onderwijs aan de Latijnse school of een katholieke bij- school hun hogere opleiding direct in het buitenland aan. Zij schreven zich hoofdza- kelijk in bij de colleges van Leuven, Douai en Keulen. Enkelen reisden verder naarde steden Mainz en Würzburg. Het betreft dan ook voornamelijk zoons uit katholieke fami- lies, zoals Zoes, Van Cessel, Van Westrenen, Van Zevender, Benning, Van Hees, Van Vaneveld en Van Speulde.60 Opvallend is dat er zich onder de 38 studenten te Leuven dertien minorennes bevonden, jongens van noggeen 15 jaar. Zij volgden hun artistieke opleiding blijkbaar liever aan een katholiek college dan in de bovenbouw van de Latijn- se school onder gereformeerde docenten. |
||||||||||||||
58 Op een aantal
van 167 studenten (1580-1650) waren er 102 inschrijvingen aan Nederlandse universiteiten. Hieronder 4 dub- bele, dus 98 per- sonen (59%), zie bijlage 2. 59 Er waren 68
inschrijvingen aan katholieke univer- siteiten. Hieron- der 3 dubbele, dus 65 personen (39%). Van slechts 4 van hen betrof het een tweede inschrijving na eerdere studie aan een andere uni- versiteit (Orléans en Leiden), zie bij- lage 2. 60 Sommige ka-
tholieken schre- |
||||||||||||||
ven zich aan een
protestantse Nederlandse uni- versiteit in, bij- voorbeeld Timan- nus Gesselius, de zoon van de katholieke rector van de Latijnse school, die te Leiden studeerde. Een viertal stu- denten dat de studie te Leuven of Keulen had aangevangen, vervolgde de op- leiding te Leiden of Franeker. Er wordt vanuit gegaan dat prote- stanten de katho- lieke universitei- ten meden, maar dat katholieken minder strikt met deze tweedeling omgingen, Bots, |
7,30-1; Frijhoff,
Société Néerlan- daise, 52. Nader onderzoek zou nodig zijn om dit patroon bij Amersfoortse studenten duide- lijk te krijgen. 61 Zie bijlage 2.
62 Voor Friesland
en Groningen kunnen over het tijdvak 1576-1650 de cijfers 25,9% resp. 26,5% wor- den berekend, Zijlstra, 27. In Zutphen daaren- tegen studeerde tussen 1575 en 1649 de helft (50,6%) van de studenten aan twee of meer uni- versiteiten, Frij- hoff, 'Étudiants de Zutphen', 272. |
|||||||||||||
Er waren in dit tijdvak 39 personen (23%)
die zich aan meer dan één universiteit heb- ben ingeschreven. Dat is een enorme toe- name ten opzichte van de periode vóór de Opstand, toen dit slechts voor 6% van de studenten was weggelegd. De Amersfoort- se studenten hadden zich hiermee opge- trokken tot een verhouding die elders in het land gangbaar was. Een kwart van hen maakte een overstap binnen de kring van academies in Nederland en net over de grens. Opmerkelijk is dat hieronder ook wisselingen voorkomen van een katholieke universiteit naar een protestantse en andersom. Het merendeel van de doorstu- derende lieden reisde naar het buitenland |
||||||||||||||
47
|
||||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||
om daar te promoveren. Een diploma dat
was behaald aan een gerenommeerde bui- tenlandse academie stond in hoog aanzien. De tweede helft van de i6e en de eerste helft van de 17e eeuw vormden de bloeitijd van de Grand Tour, de reis door Europa die naar humanistisch idee zo belangrijk was voor de opvoeding. Met andere culturen in aanraking komen, een moderne taal leren en thuis raken in elitaire kringen waren de nevendoelen van de reizende studenten. Meer dan voor de Opstand waren families in de financiële positie om hun zoons zo'n dure tourte laten maken. En meer dan voordien was dit een must om, eenmaal thuis, carrière te maken. De reizen naar het buitenland waren
hoofdzakelijk gericht op twee studiecentra. Voor juristen in spe was Orléans het Mekka, voor medici Padua. Aan beide universitei- ten hebben zich zeventien Amersfoorters ingeschreven. Veel meer dan in voorgaande tijden. Een graad halen was het doel. Te Orléans was het niet eens meer nodig om aanvullende lessen te volgen. De beroemde rechtenfaculteit was er in deze periode om berucht dat promoveren een formaliteit was, een kwestie van leges betalen en exa- men doen. 3 Desalniettemin had een hier behaald diploma een zeer hoog prestige en daar ging het om. Het verblijf in de Franse stad duurde doorgaans niet langer dan enkele weken of maanden, waarbij men zich met andere dingen bezighield dan studeren. In Padua, waar daarentegen wel serieuze studie werd verwacht, verbleef het gros van de studenten langer dan een half- jaar. Dat de reisbestemming voor promo- vendi zo gelijkvormig was geworden had een politiek-religieuze achtergrond. De protestantse en katholieke overheden vaar- digden regelmatig verordeningen uit die |
het hun onderdanen verboden om aan
bepaalde universiteiten te studeren om te voorkomen dat hun jongelingen werden 'besmet door ketterse of paapse ideeën'. 4 Ook werd het aan een aantal Italiaanse uni- versiteiten verplicht een eed van trouw aan vorsten katholieke geloof af te leggen, waardoor zij niet meer toegankelijk waren voorstudenten uit protestants Nederland. Zelfs de katholieke Nederlanders onder- vonden hinder van deze maatregelen daar ze in het buitenland toch als besmette geesten werden gezien. Toch waren er in Europa universiteiten met een tolerant beleid in religieuze kwesties, waaronder Orléans en Padua. Beide waren katholiek, maar zij gaven eveneens toegang aan stu- denten uit protestantse gebieden. Ook de Nederlandse academies voerden een derge- lijk gedoogbeleid waardoor zowel katholie- ken, luthersen als joden welkom waren. Het aantal buitenlanders aan de tolerante uni- versiteiten was hierdoor veel hoger dan aan de andere. Van het merendeel der Amersfoortse stu-
denten uit deze periode (85%) weten we aan welke faculteit zij zich hebben verbon- den. Meer bronnen zijn bewaard gebleven en geregistreerde gegevens zijn completer dan voor die tijd. Aan sommige academies had de artesopleiding zich gespecialiseerd in letteren of filosofie. Voegen we die bij de reguliere artesvermeldingen dan blijkt dat nog maar 44% van de studenten de artes bestudeerde. Een enorme daling vergeleken bij vroegere tijden. Een belangrijke reden is dat het aan Nederlandse universiteiten niet noodzakelijk was artes gedaan te hebben alvorens te worden toegelaten tot een 'hogere'faculteit. Daarbij komt dat veel Latijnse scholen, waaronder die van |
||||||||
63 Frijhoff,
Société Néerlandaise, 33- 9,83-4-
64 Frijhoff,
Société Néerlan- daise, 51-5; De Ridder-Symoens, 'Mobility', 419-21; Frank-Van Wes- trienen, 22-3. 65 Frijhoff,
Société Néerlan- daise, 135,139. Frappant is dat in Padua, waar zo veel Amers- foortse studenten zijn gepromo- veerd in de medi- cijnen, de Friezen en Groningers zes tot zeven maal meer afstudeer- den in rechten dan in medicij- nen, Zijls tra, 41-2. Voor de facul- teitskeuze van de noordelingen aan Nederlandse uni- versiteiten, idem, 38-41. De Zutphe- naren kozen tus- sen 1550 en 1650 voor rechten (44%), theologie (16%) en medicij- nen (1%), Frijhoff, 'Étudiants de Zutphen', 273. |
|||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
|||||||||
Amersfoort, in deze tijd kopklassen hadden
waar dezelfde stof werd gegeven als in de academische colleges. Zo werd het dus mogelijk vanaf de bovenbouw van een stadsschool rechtstreeks rechten te stude- ren. Het aandeel van de hogere faculteiten is daarentegen sterk gestegen. Meer dan de helft volgde een meer beroepsgerichte opleiding in de rechten (27%), medicijnen (21%) of theologie (8%). Vooral de sterke stijging van het aantal
rnedicijnenstudenten is opvallend. In de i6e eeuw was er onder invloed van het huma- nisme een grotere interesse ontstaan voor de natuurwetenschappen. Hiervan werden |
|||||||||
vakken aan de artesfaculteit gedoceerd,
zoals mathematica en astronomie, maar veel meer aandacht werd hieraan besteed aan de medische faculteit. In de loop van de i6e eeuw, maar nog veel sterker in de i7e eeuw raakte het 'in' om medicijnen te stu- deren. Toch was het nog steeds de rechten- studie die veruit de meeste studenten telde. In dit tijdvak twee tot vier keer meer dan medicijnen. 5 Amersfoort had dan ook in vergelijking met andere steden opvallend weinigjuristen en opvallend veel medici onder de studenten. De voorkeur voor de medicijnenstudie was dus een typisch Amersfoorts fenomeen waarmee het zich |
|||||||||
10 Het anatomisch theater te Leiden. (Museum Boymans-Van Beuningen,
Tekening van Willem Buytewech, ca. 1616. Rotterdam)
|
49
|
||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||||||
onderscheidde van de meeste andere ste-
den. Vermoedelijk hebben de rectoren van de Latijnse school hierop hun stempel gedrukt. Zoons van rector Gesselius, waar- onderde latere conrector Timannus, had- den voor de medicijnen gekozen en ook het latere schoolhoofd Theodorus Schut en conrector Assuerus Schut waren medici. Bovendien kan het succes van de voorgaan- de generaties medicijnenstudenten, waar- van er enkelen lijfartsen van vorsten waren geworden, een flinke duit in het zakje heb- ben gedaan. De geringere interesse in rech- ten kan wellicht worden toegeschreven aan de relatief geringere kans van Amersfoor- ters op hogere bestuurlijke banen. Al van oudsher slaagde de stad Utrecht erin de inspraak van de Eemstad (en van andere steden van het Sticht zoals Wijk bij Duur- stede en Rhenen) in de gewestelijke poli- tiek te minimaliseren. Zelfs nog in de ijs eeuw kwamen Amersfoorters nauwelijks in aanmerking voor belangrijke provinciale ambten of voor afvaardigingen naar lande- lijke bestuursorganen. 7 De faculteitskeuze van de Amersfoortse
studenten was bij de Nederlandse universi- teiten niet anders dan bij de buitenlandse. Dat wil zeggen dat men voor de artesoplei- ding (of letteren en filosofie) naarde acade- mies van Leiden of Utrecht ging of dat men zich inschreef aan een katholiek college in de Zuidelijke Nederlanden of in het Duitse rijk. Voor een studie rechten wendde men zich tot Leiden, Franeker of Utrechten in het buitenland vooral tot Orléans. Toch volgden sommigen deze studie ook wel op andere plaatsen, zoals Leuven, Douai, Bourges en Angers. Ook bij toekomstige medici waren Leiden en Franeker (en Utrecht?) de plaatsen die het meest werden |
aangedaan. Promoveren in het buitenland
deed men vrijwel uitsluitend in Padua. De theologen hadden het meest te maken met de gevolgen van de Opstand. De prote- stantse predikantenopleidingvolgde men vooral in eigen land en wel in Leiden en Utrecht. Alleen Theodorus Holtmannus, die in Leiden was begonnen, zette zijn stu- die voort aan de calvinistische theologiefa- culteiten van Heidelberg en Cenève. Later zou hij wederom in Leiden doorstude- ren. De katholieken die priester of theoloog wilden worden, waren genoodzaakt naar |
||||||||||||
66 Voordat
Theodorus Schut naar Amersfoort kwam was hij rector geweest te Gorkum. Dit was één van de twee steden uit een selectie van veer- tig waarvan de studenten ver- houdingsgewijs nog meer voor medicijnen kozen dan de Amers- |
|||||||||||||
XASHSStMVa Y1R HKNKK l> ZOZSWS IX Al'ADK.MIA
o\ \\IK.\.<I J V J) K.T PROFESSOR ORDINARIUS >BIIT XVI KKBRIARII M D C XXVH JKOCTIS LVI |
|||||||||||||
11 Henricus Zoesius (ca. 1575-1627).
(Prentencollectie Centrale Bibliotheek,
K.U. Leuven) |
|||||||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
||||||||||||
het buitenland uit te wijken. Zij werden
opgeleid te Leuven, Douai en Keulen. Een achttal katholieken studeerde theologie tegen een zestal protestanten. Theologie mocht zich verheugen in een toegenomen belangstelling die alles te maken had met de sterk gegroeide behoefte aan godsdien- stig onderricht in de samenleving en de profilering van de verschillende gezindten. In dit tijdvak van 1580 tot 1650 vinden we
wederom verschillende Amersfoorters als hoogleraren aan universiteiten. Een zeer |
||||||||||||
vooraanstaand man was Johannes
Benningius. Hij had gestudeerd te Keulen en Leuven en werd achtereenvolgens magister artium en doctor in beide rechten, waarmee hij professor in het katholieke Leuven werd. Hij klom op tot procureur- generaal van de Hoge Raad te Mechelen en werd in 1611 president van de Raad van Luxemburg. Een collega te Leuven was Henricus Zoesius, eveneens doctor in beide rechten. In 1626 werd hij zelfs rector van de universiteit in welke hoedanigheid hij een jaar later overleed. Aan de theologische faculteit te Leuven doceerde Christianus van Beusecom, die tevens rector van het Koningscollege was. Rector van het Willibrorduscollege was de Amersfoortse theoloog Everardus Hesius, neef van de bekende priester en notaris Jacob van Hees. Aan de katholieke zusteracademie te Douai was Jacobus Benningius, broer van boven- genoemde Johannes, buitengewoon hoog- leraar rechten. Hij was de initiator van de Stichtse vereniging voor studenten en docenten aldaar. 9 Cerardus Zoesius werd magister artium te Douai en trad vervol- gens in de orde van de Jezuïeten waar hij vier jaar letteren doceerde. In 1608 werd hij tot priester gewijd en tot zijn overlijden zeventien jaar later oefende hij de geeste- lijke bediening uit te Mechelen. Ook aan protestantse zijde waren er hoogleraren onder de Amersfoortse studenten. Te noe- men vallen Arnoldus van der Hel, doctor \n de rechten en professor filosofie te Franeker, en Walter de Bruyn, opgeleid te Utrechten vanaf eind 1652 professor theo- logie aldaar. Twee andere theologen, Theo- dorus Holtmannus en Bernardus Coeswini, werden predikant in een aantal Nederland- se gemeenten. |
||||||||||||
foortse, Frijhoff,
Société Néerlan- ötóse,i39. 67 Smit, 'Regen-
tenpatriciaat', 40. 68 Over Holt-
mannus en andere Amersfoortse predikanten: Smit, 'Reforma- tie', 245-6. 69 Jacobus Ben-
ningius is in 1609 als rector te Douai overleden. Het jaartal 1611 bij Van Bemmel is on- juist, De Wareng- hien, 431,435; Van Bemmel, 437. |
||||||||||||
12 Nicolaas Zoesius (1564-1625).
(Iconografisch Bureau/RKD, Den Haag)
|
||||||||||||
51
|
||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stadsbestuur of als regent van een zorgin-
stelling.71 In de i7e eeuw drong de functie van
geleerd stadsmedicus door op stedelijk niveau waar deze zich de eeuw daarvoor voornamelijk aan de vorstelijke hoven had gemanifesteerd. Veel Amersfoortse medici hebben daardoor in de steden emplooi gevonden: Johannes Schay in Kleef, Johannes Wijck in het Vlaamse Kassei, Gerardus Ryclovius in Amsterdam en Petrus van Dam in Utrecht. De remonst- rantse Timannus Gesselius, conrector van de Amersfoortse Latijnse school, werd na zijn ontslag in 1619 stadsmedicus te Nijmegen en later te Utrecht. Net als van voorgaande perioden weten
we slechts van een klein deel van de stu- denten iets over hun latere loopbaan. Het betreft vooral diegenen die hoge ogen heb- ben gegooid. Maar wat hieruit al wel duide- lijk naar voren komt, is dat het vooral de zoons van katholieke families waren die in de hoogste functies terechtkwamen. En dan met name in het buitenland. Door de overgang naar een protestantse regering |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zaten meer geleerde loten aan de stam
van de familie Zoes. Nicolaas Zoesius had rechten gestudeerd te Douai en werd officiaal van de bisschop van Doornik. Hij richtte te Leuven het zojuist genoemde Willibrorduscollege op voor theologiestu- denten en werd door de Spaanse koning Filips II benoemd tot raadsheer in de Grote Raad te Mechelen. In 1615 werd hij bevor- derd en gewijd tot bisschop van 's Herto- genbosch, waar hij later ook is begraven. Elbertus Zoesius, zoon van de katholieke Thomas Zoesius die in de jaren 1570 procu- reur-generaal in het hof van Utrecht was geweest70, had eerst als schepen twee jaar zitting in het stadsbestuur van de stad Utrecht en werd vervolgens raadsheer in het provinciale gerechtshof. Ook anderen vonden in dit hof een dienstbetrekking, zoals Johan de Wijs en de katholieken Otto Schrasseren Henrickvan Zijl. Laatstge- noemde was hiervoor stadsadvocaat van Amersfoort geweest. We komen in de thuisstad namen van afgestudeerden tegen in allerlei functies: als stadssecretaris, pro- cureur of notaris, kerkmeester of priester, docent aan de Latijnse school, lid van het |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
70 Door bemidde-
ling van de Amers foortse curator Paulus Buys werd Thomas Zoesius in 1583 aangesteld als hoogleraar in de rechten te Leiden, hoewel dit vanwe- ge zijn katholieke geloofsovertuiging problemen gaf met het Leidse stadsbe- stuur. In 1591 werd hij bovendien rec- tor van de univer- siteit. Na twee jaar werd hij beroepen voor een profes- soraat te Würz- burg, waar hij ook is overleden. 71 Een twintigtal
namen van afge- studeerden in relatie tot hun functie en confes- sioneel stempel wordt genoemd in Smit, 'Reformatie'- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/ vw •/// ' ' '
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11389-1450 «1451-1500 D 1501-1559 P 1560-1600 ■ 1601-1650
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 2 Studenten te Keulen naar stad van herkomst
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LICT DE WEG NAAR LEUVEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Amersfoort in perspectief
Het onderzoek over de periode 1370-1650
heefteen totaal van ongeveer vijfhonderd Amersfoortse studenten opgeleverd. In werkelijkheid moeten heter meer zijn geweest. Uit studies is gebleken dat een deel van de studenten om allerlei redenen nooit is ingeschreven aan de universiteit terwijl bekend is dat ze er wel hebben gestudeerd. Daarbij zijn van veel, vooral oudere universiteiten de inschrijvingsregis- ters (deels) verloren gegaan. Bijsterveld kwam bij zijn onderzoek naar Brabantse pastoors (1400-1570) op een ontbrekende groep van 22%. Voegen we een gelijk deel toe aan het Amersfoortse aantal tot 1570 van 338 personen dan komen we op een getal van 412 studenten voor de periode tot 1570. Tussen 1570 en 1650 bevindt zich nog een groep van 170 studenten. Vanwege het ontbreken van de registers van de veel bezochte universiteiten van Leuven (1569- 1616) en Douai wordt hier een geschat aan- tal van 50 personen bijgeteld. Samenge- voegd geeft dit een benaderd totaal van 632 studenten over de gehele periode. We kun- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
raakte voor de families die traditioneel de
betere banen in handen hadden de weg naar de top grotendeels geblokkeerd. Een belangrijk deel van de katholieke afgestu- deerden maakte daardoor carrière in de Zuidelijke Nederlanden, zowel in dienst van de kerk als van de vorst. Voor Amersfoort betekende dit een enorme intellectuele aderlating. De historicus Smit heeft hier al eerder de aandacht op gevestigd.72 Terecht stelt hij dat er in de Nederlandse geschied- schrijving weliswaar veel onderzoek is gedaan naar de belangrijke rol die de gevluchte zuiderburen in de economie van de jonge Republiek hebben gespeeld, maar dat onderzoek naar de bijdrage aan de Z.uidnederlandse samenleving van de Noordnederlandse katholieke intelligentia zeker de moeite waard zou zijn. Het is de protestantse elite in Amersfoort niet gelukt zoveel intellectuele prominenten voort te brengen als hun katholieke voorgangers. Er waren in de verdere ve eeuw geen geleerde mannen van naam in politiek, justitie, kerk of wetenschap die uit Amersfoort afkom- stig waren. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
72 'Regenten-
patriciaat', 39. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
350
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
250 •
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4Ü
1 rlL 1111 Hl
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ïiA
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
01
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-ti-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
JL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* S / / «*<
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«e
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* <?
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jf-:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•&
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-e
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D1426-1453 «1453-1485 «1485-1527 C11528-1569 D1570-1615 «1616-1651
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 3 Studenten te Leuven naar stad van herkomst
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||
nen al met al stellen dat in het tijdvak 1370
tot 1650 de stad Amersfoort waarschijnlijk tussen zeshonderd en zevenhonderd stu- denten zal hebben voortgebracht. Gemid- deld betekent dit tussen 2,1 en 2,5 studenten per jaar. Op een stedelijke bevolking die zich in deze periode ontwikkelde van grof- weg drieduizend personen in dei4e eeuw tot zes- a zevenduizend in de eerste helft van deve eeuw, lijkt dit getal zeer gering. Toch was dit voor de tijdgenoten heel nor- maal, want studeren was een bijzonderheid. Volgens De Ridder-Symoens had in de late Middeleeuwen nog geen 2% van de 18 tot 25-jarigen gestudeerd.73 In de i6e en ve eeuw had in de metropool Antwerpen niet meer dan 2,3% van de manlijke bevolking een academische studie genoten. In Duits- land schreven rond 1500 gemiddeld 1,7stu- denten op tienduizend inwoners zich jaar- lijks in aan een universiteit. In Friesland en Groningen bewoog dit aantal zich in de eer- ste helft van dei6e eeuw tussen één en drie en midden ve eeuw tussen drie en vijf inschrijvingen per tienduizend inwoners. Een vergelijking met de laatste cijfers zou
Amersfoort moeiteloos doorstaan, maar het betreft hier cijfers van grotere gebie- den. Een eerlijker beeld ontstaat wanneer we Amersfoort naast andere steden plaat- sen. De studies over Brabant en de noorde- lijke provincies leveren niet voldoende bruikbare getallen. Daarom is voor dit doel een steekproef gedaan meteen twaalftal steden bij de universiteiten van Keulen en Leuven, die bij Nederlandse studenten het meest in trek waren in de ise en i6e eeuw (grafieken 2 en 3).74 Opvallend is de over- heersende positie van de Hollandse steden in beide plaatsen. Te Keulen stak alleen Groningen hier nog bovenuit. De Over- ijsselse steden en Harderwijk waren meer |
georiënteerd op Keulen, de Hollandse vanaf
het laatse kwart van de ise eeuw meer op Leuven. Ook Utrecht en Amersfoort en later Groningen raakten in de i6e eeuw meer gericht op de Brabantse universiteits- stad. Er gingen meer Amersfoorters naar Leuven dan studenten uit Harderwijk of uit de Overijsselse steden. Maar de laatsten overtroffen de Eemstad weer in Keulen. Utrecht had in beide plaatsen minstens twee keer zoveel burgerzonen studeren als Amersfoort. Met het oog op het totale aan- tal van beide studiecentra bevond Amers- foort zich boven Harderwijk en Zwolle en onder Deventer en Kampen. Ook Gouda kan nog tot deze categorie gerekend wor- den van ongeveer vierhonderd vijftig stu- denten of minder. De andere steden heb- ben ongeveer zevenhonderd vijftig studen- ten of meer in beide centra. Amsterdam leverde zelfs meer dan twaalfhonderd stu- denten aan de twee universiteiten. Voor de tijdgenoten moet dit opvallend zijn geweest, want pas in de i6e eeuw groeide de stad uit tot grootste stad van Nederland. De vergelijking kan nog worden aange-
scherpt door rekening te houden met de bevolkingsomvang van de geselecteerde steden. Lourens en Lucassen hebben hier- van een overzicht gemaakt voor onder meer de jaren 1400 en 1560. Worden deze verhoudingen toegepast op de studenten- aantallen rond deze jaren te Keulen en Leuven dan blijkt de positie van Amersfoort aanmerkelijk te verschuiven (bijlage 4)75 In de eerste helft van de I5e eeuw behoorde de stad in Keulen tot de middengroep. Amers- foort genereerde in verhouding meer stu- denten dan Utrecht en de Overijsselse ste- den. Ook midden i6e eeuw voerde Amers- foort een middenpositie hoewel de situatie |
||||||||
73 Voor de hier
besproken cijfers: De Ridder- Symoens, 'Nut of onnut', 31; Bijster- veld, i39;Moraw, 270; Zijlstra 15. 74 Met bijbeho-
rende tabellen in bijlage 3a en 3b. Haarlem, Gouda en Delft zijn in de selectie opgeno- men, omdat in deze steden net als in Amersfoort de bierbrouwerij de belangrijkste bedrijfstak was in de onderzoekspe- riode. Leiden ken- merkte zich meer als productiestad dan als handels- stad, hetgeen ook gold voor Amersfoort. Met Amsterdam onderhield de Eemstad intensie- ve economische betrekkingen. Harderwijk was de dichtstbijzijn- de stad aan de Gelderse zijde. Met Utrecht, de IJsselsteden en Groningen deelde Amersfoort een politieke en eco- nomische band. Zij vormden samen de hoofd- steden van het Sticht Utrecht. |
|||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
||||||||||
toen drastisch was gewijzigd. De Hollandse
steden hadden zich in het laatste kwart van de 15e eeuw massaal op Leuven gericht. Slechts een fractie van hun studenten reis- de nog naar het Rijnland. Amersfoort liet deze steden hierdoor achter zich. Alleen Groningen en de Overijsselse steden lever- den meer studenten aan de Keulse alma mater. Ook bij Utrecht en Amersfoort kwam het zwaartepunt in de i6e eeuw bij Leuven te liggen. Rond 1500 lag bij deze steden het omslagpunt. Het gebeurde hier niet alleen later dan bij de Hollandse ste- den, maar ook veel minder drastisch. Van elke vier studenten uit de twee Utrechtse steden ging nog steeds één naar Keulen tegen drie naar Leuven. Midden i6e eeuw kwamen er zo veel Amersfoortse studenten naar Brabant dat zij verhoudingsgewijs het meest vertegenwoordigd waren, meer dan drie keer zo veel als Deventer, Harderwijk, Utrecht en Zwolle. Zelfs het dubbele aan- deel van Amsterdam dat in absolute aantal- len veruit de lijsttrekker was. We kunnen concluderen dat het intellectuele peil van de Amersfoortse bevolking gemeten naar universiteitsbezoek in de eerste helft van de 15e eeuw gemiddeld en midden i6e eeuw zelfs bovengemiddeld was. Voor de periode van de Nederlandse
Opstand kunnen we gebruik maken van de diepgravende studie van Frijhoff over alle Nederlandse studenten die tussen 1575 en i8i4zijn afgestudeerd.7 In een overzicht waarin 38 grote en middelgrote steden zijn opgenomen komt Amersfoort met een gemiddeld aantal afgestudeerden van 0,43 per jaar tussen 1625 en 1804 niet hoger dan de 32e plaats/7 Een nadere analyse toont dat het vooral in de ve eeuw droevig was gesteld met de lust tot het behalen van diploma's. In de i8e eeuw zou dit pas weer |
||||||||||
aantrekken, maar nog kwamen de
Amersfoorters niet hoger dan de 3oe plaats. Voor het tweede kwart van de ve eeuw kon zelfs het aandeel van afgestudeerde jon- gens in hun eigen leeftijdsgroep worden berekend, hetgeen lag op 0,28%. Dit bete- kent dat van 357 jongens die in hetzelfde jaar geboren waren er slechts één was afge- studeerd! Buitengewoon gering vergeleken met het aandeel afgestudeerden uit de stad Utrecht (1,47% = 1 op 68) en het gemiddel- de over de hele provincie (0,75% = 1 op 133).78 Amersfoort blijkt in de 17e eeuw in intellectueel opzicht enorm te zijn gede- gradeerd. Ter verklaring beperken we ons hier tot twee gebeurtenissen die aan dit proces ten grondslag lagen. Nadat Amersfoort in 1579 noodgedwon-
gen een protestants bestuur had gekregen is het intellectuele klimaat in de stad ingrij- pend gewijzigd. Zoals in het vorige hoofd- stuk al is aangesneden, betekende dit voor de zoons uit de katholieke bovenlaag dat er nauwelijks nog uitzicht was op een aanzien- lijke baan. Verscheidenen vestigden zich om die reden in het buitenland waar zij wel carrière konden maken. Het grote katholie- ke deel van de Amersfoortse bevolking raakte steeds meer afgesneden van het openbare leven. Ook qua onderwijs raakten zij op het tweede plan nadat de katholieke leerkrachten van de Latijnse school in 1619 door protestantse waren vervangen. Het was een voortschrijdend proces van segre- gatie en degradatie. De protestantse fami- lies die aan de macht waren gekomen had- den niet de status en de uitstraling, noch de traditie van hun katholieke voorgangers. Hoewel ook zij gingen studeren ontbrak het hun aan netwerken om in de hogere intel- lectuele kringen door te dringen. Een tweede gebeurtenis van groot belang
|
||||||||||
75 De onderzoe-
kers moeten zich bij tal van plaat- sen behelpen met gebrekkige gege- vens. Dit geldt ook voor Amers- foort waarvoor geen deugdelijke cijfers beschik- baar zijn. Maar nog als de om- vang van de stad iets groter wordt gekozen, komt het resultaat be- hoorlijk gunstig uit. 76 Van de
Noordbrabantse artesstudenten te Leuven studeerde tussen 1550 en 1650 ongeveer eenderde af, Bots, 47. Van de stu- denten uit Zutphen studeer- de in de eerste helft van de 17 eeuw iets minder dan een kwart af, Frijhoff, 'Étudi- ants de Zutphen', 272. 77 Frijhoff,
Société Néerlan- daise, 139-43. 78 Frijhoff,
Société Néerlan- daise, 209, 213. Over de gebruikte formule, 159-70. |
||||||||||
55
|
||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||
was de vestiging van een universiteit in
Utrecht. De Domstad werd hiermee het intellectuele middelpunt van de provincie, terwijl het ook al het gewestelijke centrum van bestuur, rechtspraak en kerk was. De aanwezigheid van zowel de hogere banen als van hoger onderwijs zette een centrali- serende kracht in werking die het intellec- tuele leven concentreerde in de hoofdstad. Studiewas hierdoor voor Utrechtse burger- zonen alleszins aantrekkelijk. Het aantal afgestudeerden was hier dan ook hoog.79 De jongemannen uit de provincie raakten buiten spel. Voor hen was universitaire scholing voor veel beroepen nog wel nood- zakelijk. Maar doorstuderen voor een dure titel was nauwelijks meer lonend bij gebrek aan perspectief op hogere betrekkingen. 'Studieresultaat' of
conclusie Studeren aan een universiteit raakte in
Amersfoort pas in het laatste kwart van de i4e eeuw in zwang. Vóónsoo ginggemid- deld één student per jaar hiervoor op reis. Het merendeel schreef zich in te Keulen waar enkele stadsgenoten professor waren. Het aantal studenten dat daar ging stude- ren was gemiddeld en ook de richtingkeuze en studieresultaten waren doorsnee. Slechts een enkeling studeerde aan meer dan één universiteit met als doel zich ver- der te bekwamen in de wetenschap. De stroom studenten uit Amersfoort was
in de i6e eeuw meer dan tweeënhalf keer zo groot als daarvoor. Door enkele humanis- tische rectoren van naam aan de Latijnse school was de motivatie voor hoger onder- wijs enorm gestegen. De Latijnse school kende een ware bloeitijd en het aantal inschrijvingen aan universiteiten bereikte |
tussen 1540 en 1570 een niveau van gemid-
deld 4,5 studenten per jaar. Uit deze golf zijn verscheidene kopstukken voortgeko- men. Mannen die carrière maakten in de wetenschap, in gewestelijk of landelijk bestuur of als raadsheer of lijfarts in dienst van vorsten. De intellectuele uitstraling van de Eemstad was op een hoogtepunt. Het gros van de studenten werd opgeleid te Leuven waar Amersfoorters bovengemid- deld vertegenwoordigd waren. Daarnaast waren Keulen en Rostock veel bezochte studiecentra. Net als in de ise eeuw studeer- de het leeuwendeel van de studenten artes en behaalde van de studenten te Keulen minstens de helft een diploma. Minder dan landgenoten uit andere plaatsen maakten Amersfoortse studenten een peregrinatio academica, waarbij naast studie ook cultu- rele educatie van belang was. Voor rechten reisde men hoofdzakelijk naar Frankrijk en voor een studie medicijnen naar Italië. Met de Nederlandse Opstand raakte de
weg naar de betere banen voor katholieken in eigen land geblokkeerd. Na hun opleiding net over de grens te Leuven, Douai of Keulen maakten zij daardoor vooral carrière in het buitenland als priester, professor of topamb- tenaar. Het aandeel van de katholieken in de studentenstroom bleef aanzienlijk. Midden Ve eeuw schreef nog minstens eenderde van de studenten zich in aan een katholieke uni- versiteit. Meer dan de helft van de Amers- foorters studeerde echter aan één van de vijf Nederlandse universiteiten, voornamelijk te Leiden. Hoger onderwijs had nu meer het karakter gekregen van een beroepsoplei- ding. De meeste studenten schreven zich in aan een hogere faculteit. Vergeleken met anderesteden was vooral de richtingvan medicijnen- en in mindere mate theologie- was bij de Amersfoorters populair. Er wer- |
||||||||
79 In het over-
zicht van het aan- tal afgestudeer- den van 38 steden steeg Utrecht van de 4e naar de 2e plaats, Frijhoff, Société Néerlan- daise, 143. |
|||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
||||||||||||||||||||||||||
lijk een diploma haalden. De leerlingenpop-
ulatie van de Latijnse school taande en een belangrijk deel van de katholieke intelligen- tia was met de studie definitief naar het bui- tenland vertrokken. De Eemstad bracht geen prominenten meer voort. Doordat voorde vestiging van een universiteit in de provincie uiteindelijk werd gekozen voor Utrecht ging een kans op wederopbloei ver- loren. Op intellectueel gebied was de luister van de stad verdwenen. |
||||||||||||||||||||||||||
den in verhouding minder juristen opgeleid.
Een kwart van de studenten bezocht meer dan één universiteit. Degenen die wilden promoveren in het buitenland reisden voor rechten voornamelijk naar Orléans en voor medicijnen naar Padua. Vanaf het tweede kwart van de i7e eeuw
had de studentenstroom zich grotendeels hersteld tot het niveau van voor de Opstand. Maar er waren vergeleken bij andere steden nog maar weinig studenten die daadwerke- |
||||||||||||||||||||||||||
BIJLACE 1
|
||||||||||||||||||||||||||
INSCHRIJVINGEN AMERSFOORTSE STUDENTEN PER UNIVERSITEIT
|
||||||||||||||||||||||||||
Mz Ro Tr Tb Wi Wü Ox Ag
|
||||||||||||||||||||||||||
Kl
|
||||||||||||||||||||||||||
Ef Fb Gw Hb Is
|
Dl Di Mp
|
|||||||||||||||||||||||||
Lz
|
||||||||||||||||||||||||||
Lv
|
||||||||||||||||||||||||||
Wo-79
1380-89 1390-99 1400-09 HlO-lg
1420-29
1430-39 1
H40-49 5
H50-59
H60-69 2
'470-79 1
1480-89 1490-99 2
1500-09 12
1510-19 20
1520-29 19
'530-39 15
1540-49 20 3
|
||||||||||||||||||||||||||
15
14 |
||||||||||||||||||||||||||
18
|
||||||||||||||||||||||||||
'550-59
1560-69 |
||||||||||||||||||||||||||
28
23 |
||||||||||||||||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lv= Leuven • Ef= Erfurt • Fb= Freiburg • Gw= Greifswald • Hb= Heidelberg • Is= Ingolstadt • Kl= Keulen • Lz= Leipzig •
Mz= Mainz • Ro= Rostock • Tr= Trier • Tb= Tübingen • Wi= Wittenberg • Wü= Würzburg • Ox= Oxford • Ag= Angers • Bg= Bourges • Dl= Döle • Di= Douai • Mp= Montpellier |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Org Orl Ps Sb Bo Fe Pd Pe
|
Gr Hw Ld
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We Pg Ba Ge Tot
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pi
|
Ut
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1570-79
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gr Hw Ld
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pd Pe
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Org Orl Ps Sb Bo
|
Ut
|
We Pg Ba Ge Tot
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TOTAAL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
584
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
°rg= Orange • Orl= Orléans • Ps= Parijs • Sb= Straatsburg • Bo= Bologna • Fe= Ferrara • Pd= Padua • Pe= Perugia • Pi= Pisa • Si= Siena •
Fr= Franeker • Gr= Groningen • Hw= Harderwijk • Ld= Leiden • Ut= Utrecht • We= Wenen • Pg= Praag • Ba= Basel • Ge= Genève |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIJLACE 2
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meervoudig universiteitsbezoek
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naam
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UNIVERSITEIT
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||||||||||||||
UNIVERSITEIT
|
|||||||||||||||||||||
Rostock 1588
Orléans 1585 Orléans 1585 Heidelberg 1593 Paduai6oo Mainziöoo Orléans 1601 Orléans 1608 Orléans 1606 Paduai6i2 Padua1610 Padua1614 Padua 1613 Padua 1613 Orléans 1615 Padua1615 Groningen 1615 Padua 1615 Padua1618 Orléans 1625 Leiden 1625 Angers 1629 Orléans 1625 Leiden 1629 Padua1629 Angers 1629 Leuven 1627 Leuven 1631 Bourges1632 Leuven 1629 Leiden 1632 Leiden 1633 Padua1638 Orléans L643 Keulen 1646 Franeker 1643 Leiden 1647 |
|||||||||||||||||||||
Leiden 1583/1588
Douaii584 Douaii584 Leiden 1587 Leiden 1592 Würzburgi598 Leiden 1600 Leiden 1604 Keulen 1604 Leiden 1607 Leiden 1609 Leiden 1609 Leiden 1609 Leiden 1610 Douai 1611 Leiden 1612 Leiden 1612/1615 Keulen 1613 Leiden 1613 Leiden 1622 Rostock 1623 Leiden 1624 Leiden 1624 Leuven 1627 Leiden 1624 Leiden 1625 Orléans 1626 Orléans 1626 Leiden 1628 Leiden 1628 Leuven 1631 Keulen 1631 Leiden 1636 Leiden 1637/1643 Leiden 1639 Leuven 1640 Utrecht 1643 |
|||||||||||||||||||||
Henricus Sael
Clemens van Spuelde Johannes van Spuelde Theodorus Holtmannus Xylander Jacobus (Lubberti) Vlug Jodocus van Vanevelt Everardus van Staverden Henricus Colenberch Petrus van Schayck Everardus Joachimi Ruytenbeeck Cornelius Gesselius Hubertus Bilius Timannus Gesselius Petrus van Dam Adriaan van Mulenborch Godefridus Vlug "Wilhelmus van Dam Everardus Reineri Theodorus Somer van Lynden Johannes van Bilderbeeck Wilhelmus Peut Antonius Johannes Mom Bernardus Farreris Timannus Gesselius Johannes Balduini Arnoldus van Wijnbergen Godefridus van Meerveen Johannes van Dashorst Henricus Erasmus Petrus Sonnius Clemens Gesselius Petrus van Westrenen Johannes Sonnius Johannes van Bronckhorst Johannes Camp Jacobus van Dueverden Simon Groen MOGELIJK DEZELFDE PERSONEN
Jacobus (Rotardi)
Johannes (Botter) Thomas (van Lylaer) Johannes (Bot) Fredericus (Valck) Helias NN Johannes (Noordwijk)
Theodericus (Vos) Bartholomeus (Droffelaer) Cornelius NN Clemens Bornbergen/ Roesemberghe |
|||||||||||||||||||||
Genève 1594
Bazel 1600 |
|||||||||||||||||||||
Leiden 1615
|
|||||||||||||||||||||
Straatsburg 1622
Padua1627 |
|||||||||||||||||||||
Orléans 1634
Padua1635 |
|||||||||||||||||||||
Leipzig 1425
Heidelberg 1437 Leipzig 1441 Keulen 1441 Bologna 1474 Bazel 1495 Rostock 1550 Rostock 1551 Keulen 1554 Leuven 1556 Utrecht 1649 |
|||||||||||||||||||||
Keulen 1417
Keulen 1430 Keulen 1438 Leuven 1440 Keulen 1469 Keulen 1477 Erfurti549 Erfurti549 Rostock 1553 Wittenbergi554 Leuven 1647 |
|||||||||||||||||||||
Keulen 1444
|
|||||||||||||||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIJLAGE 3A
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIJLACE 3B
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STUDENTEN TE KEULEN NAAR STAD
VAN HERKOMST |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STUDENTEN TE LEUVEN NAAR STAD
VAN HERKOMST |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1426 1453 1485 1528 1570 1616 Totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1389 1451 1501 1560 1601 Totaal
1450 15OO 1559 1600 1650 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIJLACE 4
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Studenten te keulen en leuven
PERi-ooo inwoners Keulen inwoners # stud/
1389 ca. 1400 i.oooinw
H50
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inwoners # stud/
ca. 1560 i.oooinw |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inwoners # stud/
ca. 1560 i.oooinw |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Keulen
1501 1559
|
Leuven
1528
1569
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28,2 Groningen 181 12,5
Kampen 83 6,6
Deventer 87 7,7
Zwolle 66 6,5
Amersfoort 38 5,5
Harderwijk 17 2,5
Haarlem 40 16,0
Utrecht 65 27,5
Delft 36 15,0
Gouda 20 9,0
Amsterdam 59 30,0
Leiden 25 12,5
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aantal inwoners:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Piet Lourens en Jan Lucassen, Inwoneraantallen van Nederlandse steden ca. 1300-1800 neha (Amsterdam 1997)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LEEN ALBERTS
|
|||||||||||
Archief voor de Geschiedenis
van het Aartsbisdom Utrecht 26 (1900) 120-133 Brom, G. en L.A. Langeraad,
Diarium van Arend van Buchell (Werken Historisch Genootschap 3e serie 21, Amsterdam 1907) Brongers, J.A., 'Johannes
Crommius (1485-1565) huma-
nist, leraar klassieke talen, rector Latijnse school' in: Y.M. vanden Akker e.a. (red), Utrechtse biografieën. Het Eemlandz, levensbeschrijvin- gen van bekende en onbekende mensen uit het Eemland (Utrecht 1999) 57-61 Brongers, J.A. en C.A. van
Veen-Noordegraaf, 'Johannes Novesius (1485- 1565). Een boekje open over een rector van de Amersfoort- se Latijnse school', Flehite 24 (1994) 12-16 Buuren, A.M.J. van,'"Want
ander konsten sijn my te hoghe". De stadsschool in de Nederlanden in de late Middeleeuwen' in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red), Scholing in de Middeleeuwen (Hilversum 1995) 221-238 Courtenay, William ]., Parisian
scholars in the early fourteenth century. A social portrait (Cambridge 1999) Frank-Van Westrienen, A.,
Degroote tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1983) Frijhoff, W.TH.M., 'Étudiants
et gradués dans une société locale: la ville de Zutphen en Gueldre du Moyen-Age au début du xixe siècle', Lias, sources and documents relating to the early modern history of ideas 22 (1985) 2,241-275 |
Frijhoff, W.TH.M., La société
Néerlandaise et ses gradués, 1575-1814 (Amsterdam/ Maarssen 1981; diss. RU Tilburg) Godding, Ph. en J.Th.H. de
Smidt, 'Evolutie van het recht in samenhang met de instellin- gen', in Algemene Geschiedenis der Nederlanden 4 (1980) 172-181 Herwaarden, J. van, 'Medici in
de Nederlandse samenleving in de late Middeleeuwen (veer- tiende-zestiende eeuw)', TvG 96 (1983) 348-378 Hoven van Genderen, Bram
van den, De heren van de kerk. De kanunniken van Oudmun- ster te Utrecht in de late Middeleeuwen (2e druk, Zutphen 2003) Hulshof, A., 'Nederlanders aan
de universiteit te Rostock in de 15e en 16e eeuw', De Navorscher 57 (1908) 571-600 Jamin, H., m.m.v. M. Huisman,
Kennis als opdracht. De univer- siteit Utrecht 1636-2001 (Utrecht 2001) Kalveen, C.A. van, 'De Amers-
foortse Latijnse school, ouder- dom en ligging', Flehite 19 (1988)4-5 Keussen, H., Die Matrikel der
Universiteit Köln 11389-1475 (Bonn 1928; herdruk Düsseldorfi97g) Lamberts, E., and J. Roegiers,
Leuven university 1425-1985 (Leuven 1990) Marsilje, J.W., 'Het Haarlemse
klerkambt in de 15e eeuw' in: D.E.H, de Boer en idem (red.), De Nederlanden in de late Middeleeuwen (Utrecht 1987) 182-198 Moraw, P., 'Careers of graduates'
in: H. de Ridder-Symoens, Universities in the Middle Ages. |
||||||||||
LITERATUURLIJST
|
|||||||||||
Flehite = Flehite. Tijdschrift
voor verleden en heden van
Oost=Uecht
TvG = Tijdschrift voor
Geschiedenis
Alberts, Leen, Namenlijsten van
Amersfoortse studenten aan universiteiten (1370-1650) (Archiefdienst Amersfoort 2004) Bavel, B.J.P. van, 'Het onder-
wijs' in: C. Dekker, Ph. Maarschalkerweerd en J.M. van Winter, Geschiedenis van de provincie Utrecht van 1528- 1780 (Utrecht 1997) 83-91 Bemmel, Abraham van,
Beschrijving der stad Amers- foort (Utrecht 1760; herdruk Zaltbommel 1969) Beylsmit, J.J., 'Hoe oud is het
Amersfoortse gymnasium? De school in de Middel- eeuwen', Flehite 9 (1977) 3,4-9 Bijsterveld, A.J.A., Laverend
tussen kerken wereld. De pas- toors in Noord-Brabant 1400- 1570 (Nijmegen 1993; diss. vu Amsterdam) Booy, E.P. de, Kweekhoven der
wijsheid. Basis- en vervolgon- derwijs in de steden van de pro- vincie Utrecht van 1580 tot het begin der ige eeuw (Stichtse Historische Reeks 5, Zutphen 1980) Bot, P.N.M., Humanisme en
onderwijs in Nederland (Utrecht/Antwerpen 1955) Bots, H., I. Matthey en M.
Meyer, Noordbrabantse stu- denten 1550-1750 (Tilburg 1979)
Brom, G., 'Nederlanders aan de Hoogeschool van Parijs', |
|||||||||||
TUSSEN KEULEN EN PARIJS LIGT DE WEG NAAR LEUVEN
|
|||||||||
W. Rüegg, A history of the
university in Europe I (Cambridge 1992) 244-279 Polman, P., 'De wetenschappe-
lijke opleiding van den Noord - Nederlandschen clerus secula- ris in de xvie eeuw', Ons Geestelijk Erf 8 (1934) 398-417 Post, R.R., Scholen en onderwijs
in Nederland gedurende de Middeleeuwen (Utrecht/ Antwerpen 1954) Preventer, W., 'Ambtenaren
in stad en land in de Nederlanden. Socio-professio- nele evoluties (veertiende tot zestiende eeuw)', Bijdragen en Mededelingen van de Nederlandse Geschiedenis 87 (1972)44-59 Prinsen, J.L., 'Petrus Montanus'
in: Bijdragen voorVaderland- sche Geschiedenis en Oudheidkunde 4e reeks 3 (1903) 113-147 Rammelman Elsevier, W.J.C.,
'Verzet van burgemeesters van Leiden tegen het oprigten eener universiteit te Amers- foort ten jare 1602', Kronijk van het Historisch Gezelschap te Utrecht 2 (1846) 294-295 Reynders, H.J. e.a., Gedenkboek
van het stedelijk gymnasium te Amersfoort 13/6-1926 (Amers- foort 1928) Reynders, H.J., 'Namen van
rectoren, conrectoren en prae- ceptoren der Amersfoortsche Lat. school', De Navorscher 49 (1899) 337-348 Ridder-Symoens, H. de,
'Mobility' in: idem, Universi- |
ties in early modern Europe
(1500-1800). W. Rüegg, A history of the university in Europen (Cambridge 1996) 416-448 Ridder-Symoens, H. de,
'Onderwijs aan de middel- eeuwse universiteit' in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.), Scholing in de Middeleeuwen (Hilversum 1995) 189-204 Ridder-Symoens, Hilde de,
'"Tot nut of onnut van 't alge- meen". De functie van de uni- versiteit in de Middeleeuwen' (inaugurele rede vu Amster- dam 1987) Rogge, H.C., 'Gerardus Listrius'
in: Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis 7 (1899) 207- 220 Schwinges, R. C, 'Admission'
in: H. de Ridder-Symoens, Universities in the Middle Ages. W. Rüegg, A history of the university in Europe I (Cambridge 1992) 171-194 Scheelen-Schutgens, M.E.E.,
'Gelderse studenten aan de Keulse universiteit van 1389 tot 1500', TvG 85 (1972) 3, 350-373
Smit, J.G., 'Het album amicorum van Johan van Eek', Flehite 7 (i975)3> 44-53
Smit, J.G., 'De reformatie van Amersfoort (1579-1625)' in: H. ten Boom e.a. (red.), Utrechters entre-deux. Stad en Sticht in de eeuw van de refor- matie 1520-1620 (Delftigg2) 231-262 |
Smit, J.G., 'Hetregentenpatrici-
aat van Amersfoort van de zes- tiende tot de negentiende eeuw', Flehite 19 (1988) 36-41 Tervoort, A., 'Studeren ver van
huis. Strategieën voor de bescherming van studenten (dertiende tot zestiende eeuw)' in: L.F. Groenendijk en B.B. Roberts (red.), Losbandige jeugd. Jongeren en moraal in de Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen en de Vroeg- moderne Tijd (Hilversum 2004) 23-37 Tex, J. den, 'Oldenbarnevelts
studententijd in Duitsland', TvG70 (1957) 1,49-61 Veer, J.A.G. v.d., 'De geschiede-
nis van het Utrechts Stedelijk Gymnasium 1474-1974', Jaarboek Oud-Utrecht (1974) 7-63 Verger, J., 'Patterns' in: H. de
Ridder-Symoens, Universities in the Middle Ages. W. Rüegg, A history of the university in Europe I (Cambridge 1992) 35-74
Warenghien, M. Ie baron de, 'Un Hollandais a 1' université
de Douai, journal d' Arnold van Buchel du 11 mars 1584 au 28 juin 1585', Mémoires de la Société d' agriculture, sciences et arts du Nord 3e serie 8, 1900-2(1904)403-472 Zijlstra, S., Het geleerde Friesland- een mythe? Universiteit en maatschappij in Friesland en Staden Lande ca. 1380-1650 (Fryske Histoaryske Rige 13, Leeuwarden 1996) |
|||||||
GERARD RAVEN
|
|||||||||||
De herontdek-
king van malen- _
|
|||||||||||
I
f ^afrnet kapittel^rhSinfc-Pieter ^
vMA cntkuwg UJ*<<v> 'fo icV v«y W* **&». ^,t<«~ ^ # &*<*» <*», fiftv^
* ffwf £V*< \^£ J^^f pc&^ ^Mftni (£} w^tH^t? «ffrYzf m* VC^f»** ^t- ^ jtn i^O »W »««*w ^At t %»n*U»> bat* ^ rfi^»- <3Ató; ^. jftwé tv^
|
|||||||||||
Deel II — Vervolg van jaarboek Flehite 2003
|
|||||||||||
l
|
|||||||||||
I
|
|||||||||||
.
|
|||||||||||
5 Klein Emiclaer
DE LANDERIJEN VAN KLEIN
emiclaer — Zoals in jaarboek Flehite
2003 is gemeld is Klein Emiclaer in 1329 afgesplitst van Ten Bosch. De oorspronkelij- ke hoeve Klein Emiclaer lag iets ten westen van het huis Emiclaer. Dit vrij eenvoudige stenen huis is rond 1650 gebouwd en voor- zien van een gracht. Het is wegens bouw- valligheid begin 19de eeuw gesloopt. De plek is nu herkenbaar aan een boomgroep aan de noordwestzijde van de vijver bij win- kelcentrum Emiclaer. Kaartmakers, stadsar- cheologen en auteurs raakten eerder het spoor tussen de verschillende Emiclaers bij- ster. 2 Deze verwarring is eenvoudig te ver- klaren, omdat er twee boerderijen Klein Emiclaer zijn geweest. Mogelijk bestonden er rond de splitsing van de tijns in 1556 al twee boerderijen, maar in de 18de eeuw waren die er zeker. De tweede, afgesplitste hoeve lag iets ten zuiden van huis Emiclaer. In de 19de eeuw was het oorspronkelijke Klein Emiclaer eigendom van baron Van Brienen, die ook De Oude Brand bezat. Deze laatste hoeve lag ook ten westen van huis Emiclaer en wordt al in 1663 vermeld. Toen De Oude Brand rond 1845 werd ges- loopt is deze naam geleidelijk overgeno- men door het oorspronkelijke Klein Emi- claer. Deze boerderij is gesloopt rond 1990. Op het kaartje van de Busschertiend zien We verschillende percelen die in 1547 niet bij Bosserdijk hoorden. Deze zijn dus ver- moedelijk het grondbezit van Klein Emiclaer geweest, wat ten dele door de bronnen wordt bevestigd. We zien flinke blokken land op de eng. Verder was er een Perceel op de hoek van Coelhorsterwegen Oudeweg (oorspronkelijk bezit van Kouwenhoven63) in het huidige Hoogland- |
|||||||||
West, waarin we misschien een tegenhan-
ger mogen zien van de 1 V2 morgen in Overzeldert die Bosserdijk in 1547 had. Bij de grens met Amersfoort ligt nog het per- ceel van de al eerder vermelde boerderij Het Gein, die in 1631 zeker in andere handen was64 In het pachtcontract van Bosserdijk uit 1547 blijkt Jan Soest, de eigenaar van Klein Emiclaer, de westelijke buurman te zijn in Calveen en de oostelijke in De Oude Hei. Ook die gebieden zullen bij Klein Emiclaer hebben gehoord. In Calveen had de hoeve twee grote slagen, aan weerszij- den van die van Bosserdijk en samen goed voorzo'n40 morgen. Deze waren immers in de 18de eeuw in handen van de eigenaars van Klein Emiclaer. Deze moeten al vroeg zijn vervreemd, omdat er geen tiend meer op rustte. In de 17de eeuw zijn hier boven- dien drie boerderijen gebouwd: van zuid naar noord De Valendries (niet dezelfde als die in Sneul) en De Koekoek (in 2002ge- sloopt voor nieuwbouwwijk Vathorst) en Het Klooster. In 1547 had Bosserdijk verder nog een slag in Broodheuvel die mogelijk in 1329 wél gesplitst is, omdat deze maar 9 roeden fem) breed was. De overige twee percelen in het veen op het tiendkaartje moeten ook tot Klein Emiclaer hebben behoord. Mogelijk behoorden ook andere slagen
in Sneul, Calveen, Duist-Langerijst en in Buitenveld (Uitveld) bij Klein Emiclaer. Deze waren immers in handen van Gosen Butsz van den Voorde. De vermelding uit 1402 kan echter verouderd zijn; Dekker denkt daarom eerder aan de 14de eeuw.65 Jos Hilhorst concludeert meteen dat het dus om Ten Bosch gaat en Dekker noemt hem zonder bewijsvoering de eigenaar van Klein Emiclaer, maar hij zou in ieder geval een broer van Frederik Butten kunnen |
|||||||||
Afkortingen
GAA Gemeentelijke
Archiefdienst
Amersfoort
HUA Het Utrechts
Archief
62 Dekker 61;
H.J. Poots, 't Hoogh Landt
[Hoogland 1981] 8-9; M. Krauwer, 'Klein Emiclaer: een archeologisch monument,' Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie 9 (1987) 4; F. Snieder, Middel- eeuwse bewoning in Amersfoort- Noord (sta a Reeks 5, Amers- foort 1995) 4 63 Kemp en
Raven, Kouwen- hoven 39 64 In 1631 was dit
mogelijk eigen- dom van de bezit- ter van De Oude Hooft, waartoe alle omliggende percelen behoor- den (Pommer en Van den Heuvel, Oude Hooft 145). 65 Dekker 45
noten 134,137, 142; Maris 102- 104 nrs 123-1233 66 Hilhorst,
Maalschap 27; Dekker 45 noot 135 |
|||||||||
65
|
|||||||||
CERARD RAVEN
|
|||||||||||||||
Emiclaer aan Frederik Butten, de eerste
bekende generatie van de familie Van den Voorde. Het ging bij Ten Bosch alleen om de erftijns, want de twee gesplitste boerde- rijen bleven eigendom van het kapittel van de Sint-Pieterskerk te Utrecht. Toch heeft de familie kennelijk steviger rechten kun- nen doen gelden dan de pachter van Bosserdijk, want in lijsten van ca. 1400 en ca. 1420 en de morgenboeken van 1446- 1470 heeft het kapittel maar een halve hoeve en Frederik van den Voorde de ande- re helft, Klein Emiclaer; ook in latere bron- nen vinden we dat zo. 7 De band tussen de Sint-Pieterskerk en Klein Emiclaer is dus in de 15de eeuw zienderogen verslapt. De laat- ste vermelding van het kapittel van de Sint- Pieterskerk als eigenaar van Klein Emiclaer vinden we in een tiendregister van de Sint- Paulusabdij, dat van begin 15de eeuw moet dateren. In de praktijk kon de familie Van den Voorde zich in de 15de eeuw als eige- naar van Klein Emiclaer gedragen, net als bij het leengoed Ten Voorde. De halve stem in |
|||||||||||||||
zijn. Op het kaartje van de Busschertiend
komen we deze gebieden echter niet tegen. De slag in Calveen die wordt genoemd kan worden geïdentificeerd als Het Smalle Land, wat in ieder geval niet overeenkomt met de slagen van Klein Emiclaer. Bij het pachtcontract van 1547 worden
verder nog vier percelen genoemd die grensden aan land van Bosserdijk en in han- den waren van de familie Van den Voorde. Dit zou erop kunnen duiden dat ook deze percelen gesplitst zijn. Cosen Cijsbertsz van den Voorde heeft dan land ten noorden van het kernland van Bosserdijk (Langenoord), een slag in Nieuwland (die in 1832 van Kattenbroek is) en een slag in Broodheuvel. Cornelis van den Voorde vin- den we op de eng, belend aan De Oude Hei, en op een andere slag naast die van Bosserdijk die niet thuis te brengen is. DE FAMILIE VAN DEN VOORDE
(1329-1530) — Zoals gemeld 'verkocht'
de familie Van den Bosch in 1329 Klein |
|||||||||||||||
67 Sint-Paulus-
abdij 32 f07 (lijs- ten van malen- hoeven van ca 1400 en 1420, ook in Dekker 30-31); Dekker 29 en 35 (morgengeld ca 1423); morgen- geld 1446-1470. Meestal volgen het kapittel en Frederik van den Voorde na elkaar op de lijsten met elk een halve hoeve. In een lijst van ca 1420 echte' staat Frederik hogerop de lijst en volgen twee andere eigenaren vóórdat het kapit' tel genoemd wordt, zodat Van Iterson geen ver- band tussen beide hoeven legde (pp 464-465). 68 hua, Sint-
Paulusabdij 30 f° 246V. Datering: hierin wordt ook Egbert de Beer genoemd, die elders rond 1400 en in 1417 wordt vermeld. De tien' den betreffen de twee halve hoe- ven Ten Bosch e11 Ten Voorde. Het lijkt erop dat hief sprake is van een schrijffout en dat Klein Emiclaer bedoeld is, omda1- |
|||||||||||||||
\t
|
|||||||||||||||
Sflftfrfi yWwtffty ^M Uv&$& *f t*>i^ UltfAji ?Ur -.f» S«A Wv «*% rn...« ► 'V'«- \fJ>.VT*-^' irt^ff"'-"'1' "■**> rt-^*f^* **^-A.I :!..hve.-»>.
|
|||||||||||||||
De recognitie van 1552
(Het Utrechts Archief, Archief
kapittel van St Pieter 649-2)
|
|||||||||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
|
||||||||||
de malen ging voor het kapittel zelfs verlo-
ren. Toch is Klein Emiclaergeen leen geworden. De recognities uit de periode ■■SSo—1599 betreffen immers nog steeds een erftijns. De familie had ook nog ander land dat
van Klein Emiclaer of Ten Voorde kan zijn afgesplitst: zo signaleerde ik in het buiten- gebied landerijen van Cosen Buts van den Voorde uit de 14de eeuw. In het morgen- boek van 1495 vinden we drie vermoedelijke familieleden met land in het buitenge- bied. 9 Ook was er een Evert Frederik Butsz van den Voorde, dus uit de tweede generatie, die eind 14de eeuw of kort na Hoo betaalde voor de geer (een afge- schuind stuk land) die Coort de Koning eerst had en in Langenoord lag; vermoede- lijk was dit malenland in het buitengebied, dus geen afsplitsing.70 In de rekeningen vanaf 1367 worden
Frederik en zijn opvolgers altijd onder Amersfoort geboekt, wat moet betekenen dat zij daar woonden. In 1370 blijkt Frederik een zoon Cosewijn te hebben die voor hem de tijns betaalt. De naam Frederik blijft ech- ter tot 1448 gehandhaafd, waarmee het moeilijk wordt om de generaties te ont- rafelen; de naam is ongetwijfeld van vader °Pzoon doorgegeven. Eén Frederik wordt ln de 15de eeuw vermeld als leenman van Luttike Wede voor de tienden van Nieuw- 'and, in De Oude Hei en op de Dam, loka- t'esdie we eerder tegenkwamen en duiden °P een verband met Klein Emiclaer.71 Het morgenboek van 1470 voert bij Klein
Emiclaer een Frederik ten tonele, waarvan 'k vermoed dat het de zoon is van de eigen- lijke bezitter Cosewijn. Frederik betaalt voor 35 morgen evenveel stoters (van vier Penningen, later 2I/2 stuiver). Maar boven- dien betaalt hij vooreen aantal andere |
||||||||||
Amersfoortse magnaten: de hoeve van Jan
de Koningen zijn keuters (dus Langen- oord), die van Evert van Lilaar en de erven Dirk Grauwert (Zielhorst), samen met Cerrit Zoudenbalch voor de keuters op het Hogeland en tenslotte namens die Cerrit voor de hoeve die deze samen met Cerrit Soest had (Groot en Klein Weerhorst). Kennelijk had de jonge Frederik een functie die dit soort vertegenwoordiging met zich meebracht. Dit zal ook verklaren waarom hij in 1474 éénmaal bij Klein Emiclaer voor- komt. Hij is in 1495 de opvolger, maar al twee jaar later moet zijn weduwe de be- talingen doen. Frederiks zoon Cosewijn volgde hem op
in 1510. Misschien was hij dezelfde als Gosen van Voorn, die het morgengeld van 1511 optekende samen met Volkwijn Bot.72 In 1528 komt hij in ieder geval voorin een lijst van onderhoudsplichtigen aan de Malewetering, met zijn pachter Hendrik Gijsbertsz. Het is mogelijk dat er in dat jaar en in 1583 al een tweede Klein Emiclaer bestond, maar de gegevens zijn onvoldoen- de duidelijk; daarom laat ik het bij deze sig- nalering.73 In 1530 komt Gosen voor het laatst voor. Pas in hetoudschildregistervan 1548 vinden we een aantekening dat hij zijn erf in Wede (dat in werkelijkheid in het gerecht Emiclaer lag) had 'verkocht' aan Jan Soest. Ook kort daarna komen we nog naamgenoten van Gosen tegen in Hoog- land en omgeving, waarvan er enkelen al genoemd zijn.74 DE FAMILIE SOEST (1531-1556) — De
nieuwe eigenaar van Klein Emiclaer was
Jan Soest, burgemeester van Amersfoort. Blijkens het oudschildregister van 1548 was Hendrik Woutersz de werkelijke pach- ter en bewoner van Klein Emiclaer. Het |
||||||||||
Ten Voorde een
leen was van de Sint-Paulusabdij. 69 Gijsbert
Gosensz 6 dam- maten in Duist en De Haar; Gerrit But Hendriksz 4 dammaten in De Oude Slaag; Willem Aartsz met zijn landge- noten en Arend Gosensz 13 mor- gen in Zeldert. In 1466 vinden we een Frederik die een halve hoeve in De Bilt en vier morgen in Vreeswijk erft van zijn broer Gerrit en in 1492 een halve hoeve in Werkhoven beheert, maar het is de vraag of dit familie is (Maris 45nr50,4o8nr 438,429 nr 456). Maris geeft overi- gens nog meer gegevens vanaf 1394 elders in Utrecht. 70 GAA, Archief
malen 7 fo 45-46; Archief St Sint- Paulusabdij 30 fo 247; Dekker48 noemt eind 14de eeuw twee geren van de malen bij Langenoord. 71 J.C. Kort,
'Repertorium op de lenen van de |
||||||||||
67
|
||||||||||
GERARD RAVEN
|
|||||||||
landgoed mat toen 30 morgen, wat mooi
aansluit bij de tijns van 30 penningen.75 In 1550 en 1552 volgden Jans zonen Willem en Peter hem op. Het is opvallend dat de gegevens uit de
recognities maarten dele overeenkomen met de rekeningen. De gegevens lijken wel sterk op elkaar, maar zijn niet in elkaar te schuiven. Ik heb deze daarom in bijlage 2 apart opgenomen. Vergelijking van deze overzichten van bezitters leert dat de reke- ningen door achterlopen soms een opvol- ger missen. Er werd wel betaald, maar men had kennelijk niet meteen door dat er al een opvolger was die nota bene in een oorkon- de was bevestigd. Opvallend is dat de recognitieplechtigheid niet in één keer plaatsvond: de bevestiging volgde enkele dagen of weken later, soms pas na drie of vier maanden. OPNIEUW SPLITSING: DE EERSTE
helft (1556-1612) — Peter Soest over-
leed in 1556. Nu trad het testament van Peters broer Willem opnieuw in werkingen werd Klein Emiclaer zélf gesplitst; zoals gemeld zijn er al in 1528 aanwijzingen voor zo'n splitsing. De helft werd geërfd door notaris Jan Hendriksz Pot, maareen familie- relatie kon ik niet achterhalen. In 1599 deed zijn zuster Fijtje afstand van haar bezit ten gunste van Willem Thomasz van Grede. Ondanks het patroniem was hij vermoede- lijk niet haar zoon, omdat het zegel de springende ram was van de Amersfoortse raad en schepen Frederik Ram. De rekeningen zijn soms slordig bijge-
houden. Deze vermelden vanaf 1591 Timan Lambertsz, die eigenlijk thuishoorde bij de andere helft van Klein Emiclaer en in 1600 alsnog wordt verwisseld met de eigenaar daarvan. Vanaf 1606 komen we bovendien |
een Willem Thonisz tegen, die mogelijk
dezelfde is als de Willem Thomasz van Grede uit 1599. In 1612 vermeldt de rekening dat deze
helft het jaar tevoren is vrijgekocht door Willem van Lilaar, achterkleinzoon van Jan Soest en stiefzoon van Timan Lambertsz. Interessant is dat daarbij nog steeds wordt toegelicht dat het om V4 malenhoeve gaat. Die afkoop verklaart waarom de recognitie- boeken geen informatie meer bieden. Het gebeurde wel meer dat de erftijns werd afgekocht, want het kapittel kon zo de wer- kelijke waarde verzilveren. Zo verkocht men in 1651 een stuk land van 6 morgen in Woerden meteen erftijns van ƒ6 voor liefst ƒ450.7 Afkoop kon voorde tijnsnemer dus een dure oplossing zijn, maar in het geval van Klein Emiclaer is hiervan toch gebruik gemaakt. Helaas wordt daarbij niet vermeld hoeveel ervoor is betaald. Alleen bij de malenrente van Groot Sneul komen we later nog een afkoopsom tegen, die boven- dien juist vrij voordelig was. DE TWEEDE HELFT (1556-1618) —
Hoe was het intussen met de andere helft
van Klein Emiclaer vergaan? De recognities zijn hiervoor weer de beste bron. Dit goed was conform het testament van Willem Soest geërfd door zijn zuster Elsa Jan Soesten, weduwe van Willem van der Burg. Elsa Soest komt zelf niet in de rekeningen voor, maarThomas Jan Celensz. Hij was gehuwd met Fijtje Pot, een extra aanwijzing voor een familierelatie. Kennelijk nam hij de zaken waar voor de weduwe en later voor haar kinderen. Elsa overleed namelijk in 1573 en het halve Klein Emiclaer werd con- form haar testament verdeeld tussen Johan Willemsz van der Burg en zijn zuster Margriet. Margriets zoon Willem van Lilaar |
||||||||
hofstede Luttike
Weede, 1354- 1716,' De Neder- landsche Leeuw 111(1996)195- 205, ald. 201; nog in 1542 had een Gereonvan Voorde dit leen; in 1576 wordt De Dam Schothorst genoemd. De Kort noemt bovendien een Frederik, in 1406- 11 vermeld als getuige. 72 Staten 352 fo
248 73 In 1528 komen
we nog een twee- de Klein Emiclaer tegen, zonder eigenaar maar me' pachter Willem Evertsz, die een slag van de wete- ring onderhield samen met Kattenbroek. In vier soortgelijke lijsten van 1583 vinden we Jacob Willemsz Soest met Klein Emi- claer, pachter Willem Aartsz of Evertsz, naast de erven Jan Soest, pachter Willem Hendrik Gij s- bertsz. Jacob had bovendien een halve malenrente» die Dekker 55 aan Kattenbroek toe- schrijft. Ondanks |
|||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
|
||||||||||
komt vanaf 1592 voor in de rekeningen,
samen met Gerrit Willemsz van Dashorst, die zijn niet genoemde echtgenote verte- genwoordigde. Het halve Klein Emiclaer ging in 1595 over
op Elisabeth Hendriks van der Nijkercke, gehuwd met Cornelis Thonisz; vandaar ook zijn zegel, dat een hoorn laat zien. Hij was een zoon van Thonis Paulusz, die tussen 1547 en 1584 bijna continu in het stadsbe- stuur zat. Cornelis was zelf in 1604 kame- raarvan Amersfoort en in 1606 blijkt er een obligatie van hem in het malenkistje te zit- ten.77^ het oudschildregistervan 1780 is opmerkelijk genoeg een aantekening over- genomen die nu eens wél uit 1599 moet dateren: Cornelis Thonis Paulusz cum sociis (vaker: cum suis, met de zijnen), voor 30 morgen aangebracht op Jan Soest, pachter Willem Tonisz. In de rekeningen vanaf 1600 vinden we
zoals gemeld Timan Lambertsz en tien jaar later ook de weduwe van zijn broer Frans. In 1618 is ook deze helft vrijgekocht, maar details worden niet vermeld. Daarmee ein- digt onze informatie over de hoeve voor het bestudeerde tijdvak. De erftijns — Al eerder kwam naar
voren dat bij de splitsing van 1329 was bedongen dat de erftijns van 60 penningen niet zou worden verdubbeld. Er bleef dus een symbolisch bedrag over dat met ijzeren consequentie wordt herhaald. In tegenstel- ling tot Bosserdijk kon het kapittel dus geen marktconform pachtbedrag bedingen. Van 1432 tot de afkoop in 1612-1618 was de betaaldagSint-Jan (de Doper; 24juni), dezelfde Sint-Jan die we eind 13de eeuw aantroffen. De oude bepaling dat bij ver- sterven of verhandelen de dubbele tijns betaald zou moeten worden is bij de split- |
||||||||||
singvan 1556 inderdaad toegepast.
In werkelijkheid kon allang niet meer met
penningen betaald worden, zodat we ander zilvergeld tegenkomen. We zien een gelei- delijke stijging van een halve naar twee Arnhemse gulden, tenslotte uitgedrukt in twaalf stuiver. Het verschil tussen de tijns en de werkelijke pacht blijkt uit het oud- schildregistervan 1548. Hendrik Woutersz betaalde toen al ƒ25 plus 25 mud rogge Amersfoorts (van elk39 stuiver), 25 mud haver (van 15 stuiver) en 8 mud boekweit (van 23 stuiver). Met ƒ102 was dat zelfs iets meer dan de ƒ80 van Bosserdijk. Bovendien lijkt de betaling in natura te duiden op een gelijk aantal percelen rogge en haver, ter- wijl Bosserdijk tweemaal zoveel haver ver- bouwde. latere geschiedenis — Er zijn nau-
welijks bronnen voor de 17de eeuwen ook de 18de is niet eenduidig, maar er zijn enkele gegevens bekend die ik hier graag samenvat. In 1675 is de eigenaar van Klein Emiclaer blij- kens het familiegeld CosenTheunisz Koe- dijk, weduwnaar met een kind van 2 V2 jaar. In 1678 is hij schepen van Hoogland. Cosen zit kennelijk in geldnood en moet ruim 5 morgen verkopen: het Boonland, Het Oude Hofje, de Koekmorgen, het Coorse Heet- veld en het Kleine Heitje, die blijkens de belendingen alle gezocht moeten worden in het kernland op de eng. De koper is Floris Foeyt, heer van (Langenoord en) Emiclaer, een titel die sinds 1586 in zijn familie was. Hij had 15 morgen aan Cosen verpacht en misschien was zo een schuld ontstaan. Floris bezat ook Groot Emiclaer en begon de aan- gekochte gronden van Klein Emiclaer daar- bij te rekenen.78 In 1747 blijken de drie blok- ken op de eng nog grotendeels eigendom te zijn van de familie Foeyt. |
||||||||||
nader onderzoek
naar Kattenbroek kan ik dat niet bevestigen. Zie ooknoot4i. 74 Morgen- boeken 1536-1548: Jan van den Voor- de ca 23 morgen te Emiclaer, vermeld tussen Bosserdijk en Kattenbroek; Cornelis van den Voorde 12 mor- gen. Cornelis was in 1547 buurman van Bosserdijk in De Oude Hei. Gosen Gijsbertsz van den Voorde was dat ook, in Langenoord, Nieuwland en Broodheuvel. Tussen 1533 en 1571 heeft Gosen nieuw land ont- gonnen in Ronde Broodheuvel voor Zielhorst; volgens het oudschild- boek 1548 was hij eigenaar van de helft van Ziel- horst. Oudschild- geld 1548: 6 dam- maten in De Slaag van de OLV-kapel te Amersfoort, gekomen van Goort van den Voorde. Zie ver- der voor een huis in Amersfoort GAA, stadsarchief charter 631,1499; Nieuwenhuis nr |
||||||||||
69
|
||||||||||
GERARD RAVEN
|
|||||||||
oosten van het huis is toen ook verkocht. In
1819 kwamen beide hoeven in handen van grootgrondbezitterToon Cornelisz Voskuilen (1787-1842), wiens vader en zus- ter eigenaars van Bosserdijk waren. Na Toons dood verkochten de kinderen Klein en Groot Emiclaer aan Arnold Willem Baron van Brienen van de Grote Lindt.Toen de baron tegen 1850 De Oude Brand liet slopen werd de naburige boerderij Klein Emiclaer vaak De Oude Brand genoemd, zoals eerder gemeld.80 6 Ter Duist en Zeldert
Uit de rekeningen blijkt dat er nog landerij-
en in Bovenduist uit Ten Bosch zijn afge- splitst. Ook vond ik land in Zeldert dat niét in die rekeningen voorkomt. Deze gebieden hebben gemeen dat ze mét de tienden zijn vervreemd, want op het tiendkaartje vinden we ze niet terug. Het betreft wel steeds oor- spronkelijk malenland, waarbij het kapittel van Sint-Pieter dus al een rol speelde in de ontginningen. Het kapittel kon daarover zelf beschikken omdat het land inmiddels was verdeeld. TER DUIST OF LANGE DUIST — Toen
Duist in de 12de eeuw in opdracht van de
bisschop werd ontgonnen waren er al enke- le slagen van Calveen die dit gebied hadden bereikt. Deze zijn afgetopt en daarvoor kre- gen de malen compensatie in de vorm van De Lange Akker'm die polderen een rente van £i.Sl Het ligt voor de hand dat dit de langste, meest zuidelijke slag van Boven- en misschien ook Neerduist was, op de plek van de afgetopte slagen van Calveen die bij herontginning een kwartslag gedraaid waren. Dit land sloot bovendien aan op het meest noordelijke malenland. Kennelijk is |
|||||||||
Daarna weten we pas weer iets in 1721.
We vinden dan de erven Eduarda Maria van der Dussen als eigenaar van Klein Emiclaer, waaronder nog maar 3 morgen op de eng. Er moeten toen twee boerderijen Klein Emiclaer zijn geweest, want in 1724 betalen de erven van Pieter van Haverloo de 20e en 40e penning; de lage bedragen bevestigen dat het om een hoeve met weinig land gaat. De pachter is dan Hessel Hesselsz, buur- meestervan Emiclaer. In 1752 verkoopt de weduwe Van Haverloo Klein Emiclaer en De Vier Akkers aan Willem Noijen, die Klein Emiclaer zes jaar later verkoopt aan Evert van Grootwede; de pachter is dan ZegerWillemsz.79 De enorme versnippering blijkt goed uit
het oudschildregister van 1780: de 30 mor- gen van Jan Soest zijn dan verdeeld over liefst zeventien eigenaren, waaronder één instelling: de armmeesters van Hoogland en Emiclaer. Evert van Grootwede heeft nu nog maar 3 V2 morgen, de kinderen en erven Hendrik Foeyt en juffrouw Agnes Geertruida Maria Schade elk 5 morgen. Van deze landerijen worden er enkele met name genoemd: het Bouwkampje en het Brandje (elk 1 morgen) en twee stukken veen van 11/2eni/3 morgen. Johanna van Grootwede verkocht de
hoeve in 1788 op een publieke veiling aan Frederik Gijsbertsz van de Hoven. Van de Hoven bezat inmiddels ook Groot Emiclaer en herenigde zo een aantal landerijen van Klein Emiclaer. Zijn vader Gijsbert Breunisz [van de Hoven] had in 1780 overigens V2 morgen uit Bosserdijk. Het land op de eng bestond in 1788 echter alleen nog uit het blok van vijf morgen rond de hoeve, pal ten zuiden van het huis Emiclaer, dat bij ver- koop in 1810 echter nog steeds tot Groot Emiclaer werd gerekend. Een klein blok ten |
|||||||||
37; 1563 Hilhorst,
Soest 203, 207. 75 Overigens
komen we in een lijstje van malen- renten uit 1547 een half aandeel tegen voor de ervenJohan Soest; zou dit lijstje dan toch iets later opge- maakt zijn? (gaa, Archief malen 8-1 fo 10; datering volgens Dekker 53). 76 hua, Archief
kapittel Sint Pieter427-5 fo 187V 77 Eenandere
Cornelis Antho- nisz was in 1582 en 1583 in dienst van de malen, in i587-'95 als deur- waarder. Hij pachtte in 1589 van de malen De Hoge Geer (4 dammaten) voor drie jaar voor ƒ20 en overleed in 1591/2. 78 GAA, Archief
gerecht Hoogland (beheersnr 67) 776,27.1.1678 79 GAA, Archief
gerecht Hoogland 778,17.1.1721 en 2.2.1724; Notariële archie- ven 0338009, 28.1.1752 en 0338011,1.12.1758 |
|||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
|
|||||||||
het vervolgens onder de malen verdeeld.
Dit zal het land in Duist zijn geweest dat de familie Van den Bosch VÓÓM356 bewerkt had, samen met land in De Haar. In 1432-1435 wordt het niet bij Ten Bosch ge- rekend, maarcfe bonorum Peto ofbonorum Prec/co. In 1443 is er sprake van drie akkers geheten Lange Duist, in 1448 dat goed ter Duist. In 1581 heet het toch Ter Duist, perti- nentes in bonis de Buscbo (behorend tot Ten Bosch). In 1588 tenslotte gaat het om drie akkers Langeduist met de tienden, groot 25 dammaten (= 16 morgen). In die tijd wordt het ook wel Sleecblandgenoemd. In de kapittelrekening van 1370 komt Ter
Duist nog niet apart voor; in de volgende van 1432 is de tijnsnemer Jan Paulusz te Amersfoort. Gezien het feit dat hij toen al betalingsproblemen had, zal hij al langer over het tijnsgoed hebben beschikt. In 1443 droegjacobjansz het goed op aan het kapittel, die hem er meteen weer mee beleende. Hier hebben we een goede illus- tratie van het gevaar om al te snel conclu- sies te trekken uit dit soort bronnen: in eer- ste instantie zou men denken dat deze Jacob een zoon van Jan Paulusz was, maar ln een andere bron die Rob Dix vond komt bij voor als Jacob Johan Jacobsz.82 Daarna gaat het goed geruisloos over van
vader op zoon, als we afgaan op de patro- niemen. Pas in 1581 noemt de bezitter zich met een achternaam: Van der Maat. We hebben een sluitende lijst opvolgers gevon- den, als we kijken naar de patroniemen, maar de eerste generaties passen niet bij de °ns bekende namen van de familie Van der Maat en ik ga er daarom van uit dat zij hier niet toe behoorden. De eerste Van der Maat die wel past isjordaan Gijsbertsz in 1531; in ^30 heeft Lubbertje van der Maat het goed vrijgekocht. Uit het onderzoek van Dix |
|||||||||
blijkt echter dat zowel Jordaan als Lubbertje
in de genoemde jaren al waren gestorven: respectievelijk tussen 1518 en 1530 en in 1624. Hun verlate vermelding is vooralsnog niette verklaren. Vermoedelijk al in 1557 is de helft van de
drie akkers in andere handen overgegaan. Jordaans zoon Gijsbert heeft het goed waarschijnlijk wel als één geheel beheerd, want de splitsing van het eigendom komt pas in 1579 in de kapittelrekening tot uit- drukking. Jordaan had een zuster Christina die was gehuwd met Johan van Wede. Zij waren inmiddels beiden overleden en zo kreeg hun dochter Deliana half Ter Duist. Deliana was gehuwd met Gerrit Reyersz van Oldenbarnevelt (1523-1588), een rijke veehandelaar die huis Bollenburg aan Muurhuizen 19 bewoonde maar later naar Hilversum en Utrecht vertrok. Doordat hij in 1568 in een gevecht per ongeluk Aart van Duverden doodde, heeft hij een slechte reputatie gekregen die pas onlangs door Dick Kaajan is weerlegd.83 Deliana en Gerrit overleden respectieve-
lijk in 1587 en 1588. Zo kwamen Ter Duist en andere bezittingen in handen van hun zoon, landsadvocaat mr Johan van Olden- barnevelt (1547-1619). Bij de boedelschei- ding van 1589 wordt opgegeven dat op het tijnsgoed nog een schuld rustte van 100 Philipsguldens. In 1592 vond vermoedelijk de daadwerkelijke scheiding plaats, want in het testament dat Johan toen maakte, lezen we dat hij het met zijn neef Gijsbert had gekaveld en dat hij zijn helft naliet aan zijn zoon Reinier.Johan woonde in Den Haag en op Gunterstein in Breukelen, maar bezocht zijn Hooglandse landerijen in 1611. Van Langeduist noteerde hij dat het aan zijn slag van Zielhorst in de Bovenduist grensde. Dit moeten de 9 morgen zijn die |
|||||||||
80 gaa,
Notariële archie-
ven, O42aooi, 23.2.1788 en 0566016, 23.4.1843; G.G. Hilhorst, Emi- claer, van heer- lijckheid tot stad (Amersfoort !993)47
81 Dekker 49
82 hua, Archief
kapittel Sint Pieter 651, n.5.1443; R.A.J. Dix, 'De familie- groep Van der Mathe - Van der Maeth - Van der Maat te Amers- foort', in voorbe- reiding voor De Nederlandsche Leeuw. 83 H.J.Ph.G.
Kaajan, 'Een ver- tekend beeld van Gerrit van Olden- barnevelt,' Flehite. jaarboek 2 (2001) 59-75 |
|||||||||
CERARD RAVEN
|
|||||||||
Hogesteeggenoemd werden, naarde land-
weg in het oosten van deze polder. Hij wilde dat de twee percelen gescheiden werden meteen sloot van 7 voet en elzen in de wal. In 1612 maakte Van Oldenbarnevelt opnieuw zijn testament op; nu vermaakte hij Lange Drift ofte Hoochsteech aan zijn kleindochter Deliana van Veenhuysen. De naam suggereert dat de twee landerijen nu als één geheel werden gezien. In boedelin- ventarissen opgemaakt na de executie van Johan in 1619 komt alleen Hogesteeg nog voor met 19 morgen. Dat is 10 morgen méér dan tevoren, wat redelijk spoort met 8 mor- gen voor half Langeduist. 4 De tijns werd volgens de rekeningen
vanaf 1458 betaald op Sint-Maartensavond (10 november) en vanaf 1588 op Sint- Maarten zelf. Hettijnsbedragis nooit gewij- zigd, ook niet bij de splitsing van 1579, die immers uit vererving voortkwam. In 1599 wordt de tijns van Van Oldenbarnevelt pro memorie vermeld; hij hoefde deze dus niet meer te betalen. Er wordt echter niet ver- meld dat deze was afgekocht en misschien was dit een geste van het kapittel aan de staatsman. Bij de werkelijke betalingen stuiten we
meteen al op problemen met Jan Paulusz. Hij heeft volgens de rekeningen elf jaar niet betaald. Pas in 1439 is het geduld van het kapittel op: nihil soluit et de multis annis (hij heeft niet betaald en dat gaat al jaren zo). Maar dominos nostros (onze heren, dus kanunniken) Zweder Cluetinck, Arnold Taets en Matthias Scheper betalen 17 Bourgondische schilden, samen met Jan Jacobsz en zijn vrouw, kinderen van de aan- wezige Jacob Jansz, die de zoon van Jan Paulusz zal zijn geweest. Dat de kanunni- ken persoonlijk bijsprongen duidt op een uitzonderlijke situatie. Daarom ook werd |
de oude kapittelbrief vervangen door een
nieuwe. Maar het hielp niet, want in 1442 moesten de genoemde personen opnieuw 17 schilden, 2 kromstaarten en 3 wit betalen. Zoals gemeld leidde dat in 1443 tot een nieuwe intijnsgevingaan Jacob Jansz. De latere betalingen laten een geleidelij-
ke stijging van de tijns zien. In 1532 wordt opnieuw overgeschakeld op de zwaardere Hollandse stuivers. In 1583 wordt de beta- ling ineens met de helft verhoogd, maar door de vrijstelling van Van Oldenbarnevelt is dat meer dan tenietgedaan. LAND IN OVER- EN
neerzeldert — Overzeldert is al in de
eerste helft van de 12de eeuw ontgonnen, in ieder geval gedeeltelijk in malenverband, al viel dit gebied buiten de maalschap van Wede en Emiclaer. Neerzeldert volgde vanaf 1170, waarbij ook de Sint-Paulusabdij een belangrijke rol speelde. De rol van de malen verklaart dat het kapittel hier ook rechten had. Hoewel de rekeningen er op onverklaarbare wijze over zwijgen blijkt dat uit andere bronnen. In 1547 had Bosserdijk 1V2 morgen in Overzeldert, maar er was nog meer. Het is niet zeker, maar ligt wel voor de hand dat ook dit land oorspronke- lijk tot Ten Bosch heeft behoord en later is afgesplitst. In Overzeldert had het kapittel blijkens
het morgenboekvani446 twee stukken land van 6 en 1 morgen. In 1470 vinden we alleen 4 morgen, in 1497 heeft een niet nader aangeduid kapittel weer 6 morgen. In de oudschildregisters van 1536 en 1548 is het 9 morgen of 15 dammaten weiland. Toen was dit erfelijk bezit van Hendrik Jansz Both, gepacht door zijn zoon Cerrit. In 1619 is het kapittelland in Overzeldertio morgen geworden, die Willem Willemsz |
||||||||
84 hua, Archief
kapittel Sint Pieter 427-2 fo 38V (recognitieboek), 1588; S.P. Haak en A.J. Veenendaal, Johan van Olden- barnevelt. Bescheiden betreffende zijn staatkundig beleid en zijn familie (3 dln, RGP grote serie 80,108,121, Den Haag 1934- 1967) I 237-238, II 474, III 536; Den Tex I 36, IV 42-43 en 527, v 25 en 34- Ookjordaanvan der Maat noemt Oldenbarnevelt zijn neef (gaa Armen de Poth El fo 30V, waarop Dirk Steenbeek mij attendeerde). |
|||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
|
||||||||||
Haan pachtte. We hebben hier vermoede-
lijk met boerderij De Pol aan de Zeldertseweg te doen. Dit wordt bevestigd doordat een burgemeester van 1643 zich Hendrik Both van de Pol liet noemen. Bovendien wijzen ook de gegevens in het °udschildregistervani78oop De Pol. In de nieuwe polder Neerzeldert lag in
H46 9 morgen van het kapittel. Deze grond was bij een andere familie Both in erftijns; rnen noemde het simpelweg Zeldrecht. HendrikJansz Both had ini548i2damma- ten (8 morgen) in Zeldert en zoon Hendrik nog 2 die hij zelf gebruikte, maar daarbij wordt het kapittel niet genoemd. Hendriks broer Jan Hendriksz Both uit Amersfoort verlengde de tijns in 1585-1595. Het was inmiddels een strook over de hele lengte van de polder, van de Zeldertseweg tot de Lodijk. We moeten dan al gauw aan zo'n 25 morgen denken. In 1616 werd de recognitie voor Hendrik Petersz Both gedaan door oom en voogd Pieter Both.85 7 De malenrenten
Malenrenten waren inkomsten die de
malen van Hoogland kregen van de woeste gronden die gemeenschappelijk bezit Waren. Later waren deze gronden ontgon- nen en verdeeld, waaronder de oostelijke helft van Sneul. De malen van Hoogland en Sneul worden voor het eerst vermeld in de bekende oorkonde van 1282.86 De al bij Ten Bosch genoemde Domkanunnik Wulfger kocht toen van Lubbert en diens zoon Volkwijn een rente (erfelijk jaargeld) uit de rogge-oogst van half Sneul, dat malenbezit was. Voortaan kreeg hij op Sint-Maarten (n november) de opbrengst van 6 mud rogge Amersfoortse maat. Het toezicht hierop zou worden gehouden door Code- |
||||||||||
fridus Coman, ongetwijfeld de vader van
het eerdergenoemde neefje Jan; hij was dus Wulfgers broer of zwager, die kennelijk hier in de buurt woonde. Codefridus' andere zoon Wulfger was in 1307 ministeriaal van Everard van Stoutenburg, schout van Amersfoort, en zal daarom in deze stad hebben gewoond. Deze Wulfger komt ook voor in het testament van de kanunnik uit 1294. Wulfger sr vermaakte toen aan zijn moeder een rente van £6 en 6 mud fijne tarwe Amersfoortse maat uit het malen- goed Sneul. 7 Half Sneul zal dus gezocht moeten worden in het oosten van Sneul. De stadsarcheologen hebben bij de nu nog bestaande boerderij Sneul in de woonwijk Nieuwland al sporen van bewoning eind 13de eeuw gevonden. Daarnaast waren er laaggelegen stukjes
over die te nat waren en links waren blijven liggen. 9 De naam Hollo betekent zelfs laaggelegen gebied. Het was overgeslagen, net als de westelijker gelegen meent van Coelhorst, die pas in 1368 voor het eerst wordt vermeld en nog in de morgenboeken van 1446-1470 de nieuwe slag in Coelhorst en de Vustraat wordt genoemd. Toen het andere land in cultuur was gebracht werden deze restontginninkjes pas interessant. Maar er was nog een extra aanleiding: deal genoemde ontginning van Duist. Daarbij verloren de boeren hun watergang naar de Calveense beek, zodat zij voor afwaterings- problemen kwamen te staan. Daarom heb- ben zij rond 1250 of iets later zelfs de Malewetering verlegd naar het lage land tussen Coelhorst en Overzeldert en de Coelhorster meent.9*5 Vermoedelijk omdat de malen niet weer
verrast wilden worden en geen nieuwe vreemdelingen in hun gebied wilden, heb- ben zij eind 13de eeuw of rond 1300 (name- |
||||||||||
85 HUA, Archief
kapittel Sint Pieter 427-2 f023, 24V, 26; 427-3 fo 93V-95V; 427-4 fo 93. De tijns be- droeg rond 1590 40 oude schilden 30 stuiver, wat zou duiden op ca 25 morgen. Pieter Both was niet dezelfde als de eerste gouver- neur-generaal van Indië, die ook uit Amersfoort kwam maar in 1615 bij schip- breuk verdronken was. 86 HUA, Archief
kapittel ten Dom 1963,15.2.1282 (afschrift 15de eeuw van vidi- mus 6.4.1293), gepubliceerd in Enklaar 48-50 87 Ketner V nr
2614,20.2.1294; Dekkeren Mijnssen 81-82 88 F. Snieder,
Middeleeuwse bewoning in Amersfoort- Noord (staa Reeks 5, Amers- foort 1995) 2-3 89 Dekkeren
Mijnssen 31 90 Dekkeren
Mijnssen 89-91; Dekker 76. |
||||||||||
73
|
||||||||||
GERARD RAVEN
|
|||||||||
lijk twee generaties vóór een vermelding in
1363) het nog onverdeelde land 'gekocht' van de Sint-Paulusabdij. Dekker licht dit niet nader toe, maar het moet om een intijnsgeving zijn gegaan, omdat de abdij nog in 1536 en 1548 eigenaar was van Hollo. De aanleiding zal zijn geweest dat men deze landerijen alsnog wilde inpolderen. Eén van de zestien malen, Wouter Cerritsz van Leeuwen, wilde echter niets weten van zoveel drukte: Item doe men Holloe cofte ende tue campen, dat coften de ghemene malen, uutghenomen Wouter Cheryds soen, die en wouts nuet mede copen noch betalen. Hij voorzag vermoedelijk dat het land nog steeds een slechte afwatering had en dus weinig op kon brengen; ook in later tijd was dat het geval met dit malenland.91 De ande- ren zetten echter door en voortaan werd dit land met vijftien leden beheerd. Als de aan- koop alleen betrekking had op Hollo is het mogelijk dat met de aankoop het deel van Hollo werd bedoeld dat in het gerecht Coelhorst lag. Maar volgens Dekker betrof het niet alleen Hollo en de twee kampen [die zullen dan Achter Vagenkamp zijn, gr], maar ook half Sneul en De Witte Haar (beide in noordwestelijk Sneul) en Scheut (tussen Nieuwland en Calveen), want ook die deelden met vijftien malen.92 Als we deze opsomming vergelijken meteen kaartje van het malen land begin 18de eeuw, dan missen we alleen het land in het oosten van Overzeldert. We mogen concluderen dat de malen toen alleen nog land hadden dat afkomstig van de 'aankoop' van ca. 1300. Intussen waren wel stukken malenland ver- vreemd, in ieder geval uit Hollo maar mogelijk ook uit Sneul. Het is zelfs mogelijk dat het halve Sneul uit 1282 bij het nieuwe malenland behoorde en dus een splinter- nieuwe ontginning betrof. |
|||||||||
De inkomsten uit het onverdeelde gebied
kwamen voor 1/15 ten goede aan elke geërf- de van de malen, dus ook het kapittel van Sint-Pieter. De malen konden ieder hun rente verpachten of in tijns gegeven. In 1412 bijvoorbeeld ging de abt van Sint-Paulus akkoord met vestiging van een rente van 3 Va mud rogge uit Klein Wede. Eerder kwa- men we ook Cijsbert Lambertsz van Bosserdijk tegen, die als leenman van Zielhorst in 1415 toestemming kreeg van de abt om zijn malenrenten van Hollo en Sneul en van land van Elias van Wede aan Dirk Poeyt te 'verkopen', die er vervolgens mee werd beleend.93 Hierna werd de han- del in malenrenten steeds levendiger. Deze werden in de 16de eeuw voor het college van de malen belangrijker dan de middel- eeuwse bestuurstaak. Het ging daarbij om interessante bedragen, want de uitkeringen voor een hele malenhoeve liepen geleidelijk op van ƒ15 in 1553 tot ƒ104 in 1651; daarna daalden deze weer.94 Naarmate de ontginningen vorderden
werden malenhoeven gesplitst. Dat gebeur- de ook met de bijbehorende rente. Bosserdijk was een erfpacht en daarom bleef de halve malenrente op naam van het kapittel staan. De rente van Klein Emiclaer kwam echter door de intijnsgeving aan de familie Van den Voorde en haar opvolgers; zij werden dus óók lid van de malen voor een halve hoeve. Deze situatie heeft lange tijd bestaan, want we vinden die in alle bronnen van 1400 tot 1651.95 Interessant is nu dat het verband tussen
hoeven en malenrenten eind 16de eeuw steeds meer verloren ging.9 De renten waren immers een verhandelbare beleg- ging geworden waarde boer buiten stond; de kapitaalkrachtige Amersfoortse regen- ten waren op hun beurt niet meergeïnte- |
|||||||||
91 Mondelinge
mededeling van waterschapsar- chivaris Margriet Mijnssen op grond van veel archiefvermeldin- gen. 92 Dekker, Malen
48-49; Broer, Paulusabdij 314 93 Dekker, Malen
32.53
94 Van den
Bergh IV 621-624 95 Dekker,
Malen, 55 geeft een overzicht van malenrenten uit 1583, dat ongewij- zigd is overgeno- men uit het male- narchief. De wat slordig geformu- leerde tekst sug- gereert ten on- rechte dat het kapittel het eigen- dom van Bosser- dijk had en de rente van Klein Emiclaer, terwijl het natuurlijk ging om de rente I van Bosserdijk. 96 Dekker,
Malen, 53-56 |
|||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
|
|||||||
De rente wordt voor het eerst omschre-
ven in de kapittelrekening van 1468: bonis de Buscho dictis der malenrente (de goede- ren van Ten Bosch die malenrente worden genoemd). In 1497 wordt het gebied voor het eerst Hollo genoemd. Nog in 1605 wordt vermeld dat Hollo uit Ten Bosch kwam. Een duidelijker omschrijving van de rechten van het kapittel vinden we in de oudschildregisters van 1536 en 1548:1/15 van 6 morgen van de Sint-Paulusabdij onuer- deelt mit borgergoet t'Amersfoert, want de andere bezitters waren Amersfoortse bur- gers en een Amersfoorts klooster. De pach- ter van de abdij voor heel Hollo was toen Lambert Hermansz; hij betaalde aan pacht ƒ4:12:6. Lambert had bovendien de rente van Hollo van het kapittel in tijns. Die combinatie brengt ons tot de veron-
derstelling dat deze gebruikelijk was, waar- mee we mogelijk ook de andere pachters van Hollo kennen en kunnen concluderen dat de beleggers hier geen Amersfoorters waren maar boeren; we zullen nog zien dat de meesten geen achternaam hadden. In de malenrekening van 1619 vinden we inder- daad rentehouder Bart Adriaansz terug, maar hij pachtte slechts éénderde van Hollo, groot 4 morgen.Tot 1612 hoorde bij dit derde deel nog ruim een morgen, genaamd De Riet, die toen werd gekocht door Willem Cerritsz Kouwenhoven van de gelijknamige boerderij.97 Tweederde was toen gepacht door Jan Willemsz, wat echter samen met De Doornenkamp maar 8 mor- gen omvatte. De drie delen van Hollo waren samen zekeri2 morgen, dus dubbel zoveel als de 6 morgen van de abdij uit 1536. Uit 1580 dateert een opgave van 8 morgen voor de Lage Heethaar, ongerekend het hei- develd;9 samen met de Hoge Heethaar zal dit dus ongeveer 16 morgen zijn geweest, |
|||||||
resseerd in de exploitatie van de boerderij-
en zelf. In 1590 namen de tijnsmeesters van de malen al niet meerde moeite om in hun rekeningen bij de malenporties de hoeven te noemen; de meeste waren immers toch in verschillende handen geraakt. Overigens waren de porties doorgaans zo klein gewor- den dat ze ook uierdeparten werden genoemd; de gemiddelde deelnemer had dus maar een aandeel van 1/4 hoeve. We volgen nu eerst de rente van
Bosserdijk, die het kapittel rond 1470 apart in tijnsgaf, mogelijk om meergeld binnen te halen. Bovendien werden de renten van Hollo en Sneul nog eens gesplitst, mogelijk een taktische zet om de positie als lid van de malen niet verder in gevaar te brengen. Het is daarbij niet duidelijk wat precies bedoeld wordt met Hollo en Sneul. Het kapittel had als eigenaar van Bosserdijk ver- moedelijk 1/15 van de malenrente uit deze twee landerijen, zoals hierna bevestigd wordt voor Hollo in 1536 en 1548. Dit zou betekenen dat Klein Emiclaer de rente had van het ouerige malenland. Deze rente van Klein Emiclaer is pas eind 16de eeuw van de hoeve losgeraakt en komt als laatste aan bod. DE RENTE VAN BOSSERDIJK UIT
Hollo — De naam Hollo ben ik voor het
eerst tegengekomen in 1448, als belending van Kouwenhoven. Het gebied is tegen- woordig bekend als 't Halloo in Hoogland- west, maar hieronder verstaat men nu alleen nog het gedeelte ten westen van boerderij Onstede. Vroeger liep het door naar het oosten, tot over de Oudeweg. In de 18de eeuw was het toen resterende ooste- l'jke deel bekend als De Heethaar. Het behoorde tot het gerecht Wede (= Hoog- land) en grensde aan Coelhorst. |
|||||||
CERARD RAVEN
|
|||||||
komen eind 14de eeuw voor als bezit dat de
malen in tijns hadden uitgegeven." Ik neem aan dat Groot Sneul het grotere oos- telijke deel was, dat op de kaart Maleneng en Witte Haar heet; Klein Sneul was dan de Malenmaat. Het bezit van het kapittel moet net als bij
Hollo 1/15 van dit onverdeelde malenland hebben betroffen. Wij kwamen bij Bosser- dijk al eerder verwijzingen naar deze kapit- telrechten tegen: de keuterwaarschap van 1329, de Bastertshoeve van eind 14de eeuw en de keuterboerderij van 1664 waren mis- schien wel steeds dezelfde plek. In 1458 komt in de kapittelrekening voor
het eerst een akker voor met de term mael- gelt voor de tijns van één Bourgondisch schild. In 1471 wordt ook de naam vermeld: het goed op de Grote Sneul, pertinensin bonis de Buscho die malenrente (behorend tot de malenrente van Ten Bosch). Bij de afkoop in 1500 wordt vermeld dat de rente uit Ten Bosch kwam en nog in 1510 blijkt opnieuw dat het ging om een iuger (akker of morgen). Hiermee bedoelde men dat het onverdeelde land zo'n 15 morgen besloeg. Dat was inderdaad de omvang van het malenland in Sneul in de vroege 18de eeuw.100 In de malenrekening van 1580 is Groot Sneul voor 6 stuivers in tijns bij de erfgenamen van Aart van Sneul, die het in tweeën hebben gesplitst. Klein Sneul is dan in handen van Marijtje van Sneul, schoon- zuster van Jacob van Westrenen, die ook 6 stuivers betaalt. In de omslag van 1619 beslaat het erf Sneul met pachter Willem Arisz echter 26 V2 morgen, plus nog eens twee morgen op de eng in andere handen; het is echter waarschijnlijk dat dit het ver- deelde, oostelijke Sneul was, dus de nu nog bestaande boerderij van die naam. De rente is aanvankelijk in handen van
|
|||||||
wat in omvang overeenstemt met het
malenland in Sneul dat op het kaartje even groot is. In 1656 hebben de malen echter ook nog de helft van het resterende Hollo verkocht; daarmee bleef alleen het afge- beelde deel ten oosten van de Oudeweg in hun handen. Vanaf 1458 was de rente eerst nog in
handen van de gebroeders Brants van Bosserdijk. We herkennen die vroege ver- meldingen aan de tijns van 22 V2 kromstaar- ten. Maar in 1468 hebben we al met andere boeren te maken. Vanaf 1531 vererft de rente, zoals de rekeningen bevestigen, maar dat stopt in 1614 met Hendrik Verhaar. De termijn voor de rente ging in op Sint-
Pieters-Stoel (22 februari), maar die vermel- ding vinden we alleen in 1650. De betaling gebeurde vanaf 1557 op het feest van Sint- Franciscus (4 oktober), vanaf 1615 met Sint- Maarten (11 november). De tijns is in 1500 omgezet van kromstaarten in stuivers en daarmee feitelijk verdubbeld. Deze bedra- gen in bestaande valuta konden ook in wer- kelijkheid betaald worden. In 1540 wordt nog gemeld dat het om 22 Utrechtse stui- vers gaat die maar ƒ1 Hollands waard waren, maar later zijn dit kennelijk Hollandse stuivers geworden. DE RENTE VAN BOSSERDIJK UIT
groot sneul — Sneul ligt tegenwoor-
dig in het zuiden van de nieuwbouwwijk Nieuwland. De ontginning is in de 12de eeuw begonnen. Zoals gemeld is het niet duidelijk of het halve Sneul van 1282 behoorde tot het verdeelde Sneul in het oosten of bij de restontginningen.Tot de laatste groep behoorden de nieuwe malen- landen half Sneul en de aangrenzende Witte Haar (ook wel Valendriesof Hoge Eng genoemd). Groot en Klein Sneul |
|||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
|
||||||||||
Cerrit Hendrik Brantsz van Bosserdijk,
maar vanaf 1471 worden al andere namen genoemd. Meins Anthonisz wordt opge- volgd door zijn zoon en kleinzoon; zoon Anthonis kwamen we éénmaal bij Bosserdijk tegen. Vanaf 1495 gaat de rente door vier verschillende handen. In 1500 tenslotte koopt Hendrik Gerritsz, burger van Amersfoort, de tijns af. Hij verklaarde in een bewaard gebleven oorkonde dat hij daarbij geen delen van Ten Bosch had gekocht.101 De rekeningen blijven de afkoop nog tot 1517 herhalen. De tijns van een Bourgondisch schild
werd voldaan in Arnhemse guldens, waarbij de eerste keer sprake zal zijn van betaling voor meerjaren. Daarna stijgt het bedrag geleidelijk; een Arnhemse gulden was gelijk aan 15 kromstaarten. Voor één keer weten we ook het afkoopbedrag van de tijns, die ditmaal gelijkstond aan slechts zeven jaar. We kwamen bij Klein Emiclaeral een voor- beeld uit Woerden tegen; in vergelijking daarmee was dit een koopje, maar het betrof hier dan ook alleen een rente en niet het land zelf. DE RENTE VAN KLEIN
EMicl aer — De halve malenrente van
Klein Emiclaer was vanaf 1329 in handen van de tijnsnemervan de hoeve: de familie Van den Voorde, vanaf 1531 Soest, na de splitsing van 1556 de erven Soest. Ook in 1583 was dat nog grotendeels het geval: Jan van der Burg had 1/4 en Thomas Jan Celensz 1/8 namens zijn vrouw Fijtje Hendriks Pot. Maar de familie Pot had de helft van haar
rente al verloren. Dit 1/8 part was in han- den van Dirk Dirksz van Krachtwijk. Uit een °Pgave in het malenarchief van 1590 blijkt lr,derdaad dat dit was gekomen uan meister Jan Pot. Maar Dirk was vermoedelijk geen |
familie. Het is veel waarschijnlijker dat hij
zijn part had gekocht, want hij had geen deel van de hoeve Klein Emiclaer zelf. Zijn nakomelingen wisten dit bezit nog verder uitte breiden, want in 1647 werd het3/8. Evertje, weduwe van Dirks kleinzoon Dirk van Krachtwijk, kocht namelijk V4 rente van Klein Emiclaer blijkens een aantekening in de marge van het malenregister. Deze V4 rente van Klein Emiclaer was
gekocht van de erfgenamen van Jacob Willemsz van Dam. Hij kan deze rente hebben geërfd, want zijn familie was op verschillende manieren aan de familie Van der Burg verwant; ik kon echter geen con- nectie vinden die dit bewijst. Dit moet tus- sen 1599 en 1605 zijn gebeurd, want Jacob was zesmaal rentmeester van de malen in de periode 1606-1619. Het resterende Vs part van Klein Emi-
claer was nog wél steeds vererfd. Thomas Jan Celensz en Fijtje Hendriks Potten had- den een dochter Foesje, die in 1591 trouwde met ds Martinus Nicolai, predikant te Haren karspel. Kennelijk is het aandeel van Foesjes mogelijke familielid Willem Thomasz van Grede via haar aan haar zoon gekomen. Dit was ds Nicolaus Martini (Scheer) uit Leidschendam, die we al tegen- kwamen bij Bosserdijk en in 1651 vermeld wordt als eigenaar van de rente. 8 Hoe is de malenhoeve
Ten Bosch zoekgeraakt? Eerder is gemeld dat de naam Ten Bosch
eind 16de eeuw is vervangen door Bosser- dijk. We kunnen de naamswisseling dus vrij nauwkeurig dateren. Dit is echter niet de oorzaak geweest voor het totaal verdwijnen van onze malenhoeve uit de Hooglandse geschiedenis. In 1648 werd een lijst van |
|||||||||
101 HUA, Archief
kapittel Sint Pieter646, 11.4.1500 |
||||||||||
77
|
||||||||||
GERARD RAVEN
|
|||||||||||
Bosch had geheten, net zoals men de Oude
en Nieuwe Hoef vóór hun splitsing rond 1550 Ten Hove had genoemd. Er is nog één interessant aspect van de
malenhoeven te vertellen. Liet het kapittel zichzelf wel eens zien in Hoogland? In ieder geval sinds 1634 was het rechtspersonen niet meer toegestaan de malenvergaderin- gen bij te wonen. Sinds dat jaar mocht men zich ook niet meer laten vertegenwoordi- gen door iemand anders. Inderdaad vond ik het kapittel of haar gemachtigde op geen enkele malenvergadering uit de bewaard gebleven documenten van de periode 1552-1804. Er was één uitzondering, die ook nog na het verbod van 1634 viel. Het lijkt erop dat de regels inmiddels al minder streng werden toegepast, terwijl Dekker dat pas constateerde voor de 18de eeuw.105 Op 14 juli 1662 vertegenwoordigde J. Louwertsz het kapittel; hij was overigens geen notaris, maar er waren meer zaak- waarnemers te bedenken. Het was geen bij- zondere vergadering en kennelijk vond het kapittel het daarna niet nodig om nog te komen. Pas in 1773 machtigde men mr Willem Nicasiusz om voortaan te verschij- nen bij de malen.106 Nicasiusz is nooit op een vergadering geweest en heeft zich dus beperkt tot andere contacten. Natuurlijk werd het kapittel als geërfde
(eigenaar) ook uitgenodigd door het gerecht Hoogland en Emiclaer. Eenmaal vond ikzo'n uitnodiging uit 1756, toen de eigenaars samenkwamen in de Sint- Joriskerk in verband met wateroverlast.107 Dat het kapittel er inderdaad vertegen- woordigd was lijkt mij onwaarschijnlijk. |
|||||||||||
malenhoeven opgemaakt waarin een fout
sloop. Voor één van de laatste keren legde men wél verband tussen de malenporties en de hoeven. Klein Emiclaer staat er ver- meld met V2, 3/8 en Vs aandeel, waarbij werd vergeten dat die V2 eigenlijk van Ten Bosch/Bosserdijk was.102 Na de opheffing van het kapittel van de
Sint-Pieterskerk in 1811 werden de goederen beheerd door de Dienst der Domeinen. De landerijen van Bosserdijk en percelen in De Slaag, Bunschoten en Stoutenburg werden eerst nog verpacht maar in 1820 verkocht.103 Pas in 1857 verkocht de dienst de halve malenportie van Bosserdijk aan Johan BalthazarCoenen en Hendrik Cornelis Johannes Barchman Wuytiers, bei- den uit Utrecht. Coenen was een familielid van jhr Jan Francois Leonard Coenen van 's-Cravesloot (1817-1885); misschien was het diens eigen zoon Johan Balthazarvan vier jaar. Jan Coenen was in 1842-1869 con- troleur der directe belastingen en accijnzen te Amersfoort en was het eerste lid van de malen dat in de geschiedenis van het eer- biedwaardige college dook. Hij publiceerde in 1870 een korte geschiedenis in de Amersfoortsche Almanak, compleet met de lijst van malenhoeven uit 1648 waarop Ten Bosch ontbrak. Ook Van Iterson nam dit foutief over.104 Helaas legde Coenen geen verband tus-
sen die lijst en de portie van zijn familielid. Niemand realiseerde zich meer dat die bij Bosserdijk had behoord. Daarom miste hij deze malenhoeve niet. Een cruciale vergis- sing, omdat die lijst sindsdien door vrijwel alle auteurs over de Hooglandse geschiede- nis is overgenomen. Zo raakte de malen- hoeve Bosserdijk'zoek'. Bovendien besefte niemand meer dat Bosserdijk ooit Ten |
|||||||||||
102 De lijst is ver-
loren gegaan maar nog wel geciteerd door J.F.L. Coe- nen van 's Grave- sloot, 'Aanteeke- ningen betreffen- de het College van de Malen in de ge- meente Hoogland nabij Amersfoort,' Amersfoortsche Almanak (1870) 103-110. 103 hua, Archief
kapittel Sint Pieter 647,30.12.1811; HUA, Archief hypotheekbe- waarder Amers- foort 1811-1838 312,401,409,432. 433,467 (hypo- theken en eigen- domsoverdrach- ten i820-'3o); gaa, Notariële archieven AT 0563013 (Vlieckx 15.9.1820) 104 Coenen, a.w.;
Van Iterson 467; J.B. Rietstap, 'Levensbericht van jhr J.F.L. Coenen van 's Gravesloot,' Levensberichten van de Maat- schappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (1885-1886 en overdruk Leiden 1886) 105 Dekker 93-94
106 HUA,
|
|||||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
|
|||||||||||||||
9 Nabeschouwing
Mijn betoog is afgerond, een overzicht
waarin continuïteit de toon zet. De hele periode 1280-1650 wordt ons nauwkeurig opgesomd wie de grond of rente in tijns of pacht had en welke splitsingen er optraden, |
|||||||||||||||
een spiegel van de voortschrijdende ontgin-
ningen. Daarbij zagen we vele leden van de Amersfoortse regentengemeenschap langs paraderen. Voor zover daar boeren bij waren die opklommen, verdwenen ze aan- vankelijk ook naar de stad, getuige namen als Van Laurenburg, Van Lilaar/Liendert en |
|||||||||||||||
Archiefkapittel
Sint Pieter 647, volmacht malen V73
107 HUA, Archief
kapittel Sint Pieter 647, convo- caat geërfden 1756 |
|||||||||||||||
KMRTvam HOOGLAND
MET DE MALEM HOEVEN
VOLGENS DE LUST VAN 16-4 8
SCHAAL C25.000 |
|||||||||||||||
VEHISIABIMG. DER TEEKEN5
/' ta</efj/r//i/na A/*m//l
m/j Af/Jri// fajnii&m, ///ad />/'rA//)/r//</ 0/'tadt/JZ/Jiy rj/t ■ —— J/. Pjv/i/j 4J</y
|
|||||||||||||||
Kaart van de malenhoeven volgens de lijst
van 1648, waarop Bosserdijk ontbreekt (uit: Poots, 'tHoogh Landt, 8-9) |
|||||||||||||||
79
|
|||||||||||||||
GERARD RAVEN
|
|||||||
Van Krachtwijk. Soms bouwden ze eerst
een sjieke hoeve of keerden later terug voor het buitenleven, zoals bleek uit Ter Burg op Overzeldert, een stenen huis op Liendert rond 1400 en het huis Emiclaer na 1650. Maar de grote namen, tot Van Oldenbarne- velt toe, schitterden vooral door hun afwe- zigheid. Voor hen was het platteland rond Amersfoort een bron van voedsel en vooral van geld. De malenrenten zijn het ultieme voorbeeld van de laat-middeleeuwse beleg- ging- Bovendien valt de enorme versnippering van het bezit op; slechts bij uitzondering slaagden Amersfoorters er in om meer dan één brokstuk van het land of de malenren- ten bijeen te sprokkelen. Toch illustreren al die Amersfoorters tegelijk dat de oorspron- kelijke eigenaar de greep op het land ver- loor. Klein Emiclaer en de buitengebieden waren door intijnsgevinggedoemd om tus- sen de vingers van de kanunniken van Sint- Pieterdoor te glippen. Dat deed bij mij de vraag rijzen of het misschien bewust beleid was: uiteindelijk was de bedoeling van de bisschop dat de woeste gronden van Oost- Utrecht werden ontgonnen, wat voedsel en geld in het laatje bracht. De morgen- en oudschildgelden waren later nog eens extra melkkoeien. Toch maakt het voorbeeld van Bosserdijk duidelijk dat de heren uit Utrecht er beslist niet op uit waren om anderen iets cadeau te doen. Hier slaagden zij er na de val van Arnoud van IJsselstein in 1360 wél in om de tijns om te zetten in pachten marktconforme betaling te bedin- gen. Bij verlenging kon de boer soms ook nog eens opdraaien voor kosten van de schout en de landmeten Terwijl we bij Klein Emiclaer en de bui-
tengebieden de regenten tegenkomen, zijn we vanaf 1360 bij Bosserdijk wél onder de |
boeren, compleet met betalingsproblemen.
In beide gevallen is sprake van erfopvolging en bieden de overzichten rijke informatie over familierelaties. Het is geen uitzonde- ring dat daarbij twee eeuwen lang dezelfde familie aan zet is. Pas vanaf de 17de eeuw komen we boeren tegen die zélf land of hoeven in eigendom hebben. Hiermee treedt een nieuwe groep welgestelden aan, die er doorgaans voor kiest op het platte- land te blijven en bijvoorbeeld jongere kin- deren aan een boerderij te helpen. Ons zicht wordt echter beperkt door de
functie van de bronnen, die vooral van juri- dische en financiële aard zijn. Zo weten we helaas maar weinig over de échte agrarische geschiedenis: het wel en wee van de boer, wat hij zaaide en oogstte, de opbrengsten van de moestuin en het vee. Alleen van 1547 en 1548 weten we dat er vooral graan werd verbouwd: op Bosserdijk tweederde haver en eenderde rogge, op Klein Emiclaer mogelijk evenveel van beide granen en ook wat boekweit. Ook in 1282 werd bij half Sneul al rogge genoemd en rond 1930 was het nog steeds vooral haver en rogge. Verder kwamen we hei- en plaggenvelden tegen en van de periode 1393-1547 hebben we vermeldingen van het afgraven van veen. Van veeteelt lazen we pas iets in 1784- Zó bezien weten we ook na deze studie
nog maar weinig van de agrarische geschie- denisvan Hoogland. De middeleeuwse bronnen kunnen ons hierbij nauwelijks hel- pen, al hebben de gebroeders Hilhorst in hun boek over Soest laten zien dat met morgen- en oudschildregisters statistieken gemaakt kunnen worden. Erzijn bovendien nog veel uitgebreidere statistische bronnen uit later tijd. Die liggen in het Jaar van de Boerderij nog steeds op onderzoekers uit Eemland te wachten. |
||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werkelijk betaald
1432 1433-1439
1440-1448
1458-1487
1495-1500
1505-1511
1512-1531
1532-1617
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIJLACE 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 kromstaarten [a 6 wit]
£2.1/l-12.1/z
10 V2 kr
18-20 kr [= f\ Arnhems en 3-5 kr]
f\ Arnhems 9 kr
f2 Arnhems
15 st Utrechts (1515: = 15 plakken)
12 st Hollands
(vanafi556 dubbel: = ƒ1:4)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BETALINGEN VAN TIJNS- EN PACHT
Tenzij anders vermeld gaat het om tijns
BOSSERDIJK (vanaf'1360pacht)
1309-1360 30 penningen
1360-1379 6 mark Utrechts zilver
1379-1393 6 mark 1 lood
1393-1416 8 mark 2 lood
1432-1487 26-29 oude Franse schilden
1495-1513 22-24 schilden (a 30-33 stuiver)
1514-1526 20 schilden a 33 st
1528-1547 24 schilden a 33st Hollands
1548-1556 ƒ78
1557-1564 ƒ80
IS65-i570 ƒ125
1571-1595 ƒ136
1596-1601 ƒ140
1602-1612 ƒ180
1613-1618 ƒ220
1619-1639 ƒ235
1640-M650 ƒ240
Werkelijk betaald (afgerond)
1360-1379 £14
1432-1487 £245-327, /76-io8 Arnhems
1495-1513 /gi-132 Arnhems, ƒ48 Utrechts
1514-1526 /4i-5°
1528-1547 ƒ50 = ƒ40 Hollands
1548-1556 /82-84
IS57-1564 ƒ112 Hollands
Bovendien in natura
1360-1513 10 goede pachthoenders
1520-1547 24 hoenders
IS48-1556 20-22 kapoenen
!557-i570 30 kapoenen
I57i->i650 40 kapoenen
NB vanaf1565 is dit kennelijk in hetpachtbedrag
Meegerekend
KLEIN EMICLAER
!329-i5gi 30 penningen oud Utrechts
1370: = 8 plakken per pond
1436-1587 = 12 Dordtse plakken
1592-1611 12 Dordtse plakken
NB sinds de splitsing van 1556 is dubbel betaald.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TER DUIST
1443-1598
1599-1629
Werkelijk betaald
1432-1442
1443
1448
1458-1487
1495-H99
1500-1511
1512-1531
1532-1582
1583-1598
1599-1629
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Vlaamse groten
1 Vlaamse groot
nihil
2V2 kromstaarten
2 2/3 kr
3kr 4kr 5 kr [= 2? stuiver]
2V2 st 2 st Hollands
3 st
1V2 st (voor de helft) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MALENRENTE VAN BOSSERDIJK
UIT HOLLO
1468-1487 22 V2 kromstaart
1494 15 kr [= 7 72 stuiver]
1500-1530 15 st
1531-1650 22 st
Werkelijk betaald
1468-1487 22'/2kr
1500-1530 22st = ƒ1:2 (1500 21 st, 1510 20 st)
1531-1650 22st = fi, vanaf 1537 ƒ1:2
MALENRENTE VAN BOSSERDIJK UIT
GROOT SNEUL
1458-1495 1 Bourgondisch schild
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
81
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CER.ARD RAVEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1497-1509 weduwe Hildegondis
1510-1530 Gosewijn Frederiksz van
den Voorde
1531-1547 Jan Soest 1548-1556 mr Willem Soest
Eerste helft
1556-1591 mr Jan Hendriksz Pot
1591-1599 Timan Lambertsz (1600-1617
zie andere helft)
1600-1605 Cornelis Anthonisz [Paulusz] namens echtgenote Elisabeth
Hendriks [van der Nijkercke]
1606-1609 Willem Thonisz 1610-1611 Willem Thonisz en Cornelis
Anthonisz [Paulusz]
1612 vrijgekocht door Willem van Lilaar
Tweede helft
1557-1586 Thomas Jansz [Celensz, ev Fijtje
Hendriks Potten]
1587-1591 Jan van der Burg 1592-1599 Willem van Lilaar en Gerrit
Willemsz van Dashorst
1600-1609 Timan Lambertsz en Gerrit Willemsz van Dashorst
1610-1617 Timan Lambertsz en wwe Frans Lambertsz
1618 vrijgekocht RECOGNITIES VAN KLEIN EMICLAER
-1550* Jan Soest
1550-1552 mr Willem Soest
1552-1556 mr Peter Soest
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIJLACE 2
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BEZITTERS VAN TEN BOSCH EN
ONDERDELEN Tenzij anders aangegeven gaat het om erftijns.
TEN BOSCH
1282-1308 (wschl.) Ricoud van den Bosch
1309-1329 Willem Ricoudsz van den Bosch
Bosserdijk (vanaf 1360 lijfpacht)
1329-1339 Arnoud Willemsz van den Bosch
1339-1360 ridder Arnoud van IJsselstein,
schout van Eemland
1360-1379 Jan Bastert 1379-1393 weduwe Margriet en zoon
Gijsbert Jansz Bastert
1393-1416 Gijsbert Lambertsz 1416-1438 Costwijn Evertsz
1439-1442 zijn vrouw Wendelmoed
1442-1448 Peter Klaasz
1453-1468 Willem Evertsz
1458-1474 gebroeders Gerrit Hendrik
Brantsz en Brant Hendriksz
1474 weduwe Pippina [van Willem
Evertsz?] met gebroeders 1475 Brant Hendriksz
1487 Gerrit Hendrik Brantsz en
Anthonis Meinsz
1495-1514+ Dirk Brantsz
1514-1516 weduwe Dirk Brantsz
1516-1547 Jan de Koning
1548-1572 Hendrik Dirksz
1572-1586 Willem Gerritsz Quant
1587-1623 Reyer Willem Gerritsz Quant
1624-1638 Gerrit Reyersz
l639->i650 Hendrik Reyersz
KLEIN EMICLAER
1329 Everard Peter Heinopsz en
Frederik Butten van den Voorde
1367-1370 Frederik van den Voorde (1370: diens zoon Gosewijn betaalt)
C1400 Frederik van den Voorde C1423 Frederik van den Voorde
1432-1448 Frederik van den Voorde
1458-1487 Gosewijn [Frederiksz?]
van den Voorde
1495-1496 Frederik Gosewijnsz van den Voorde
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste helft
1556-
1583-1599*
1599-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mr Jan Hendriksz Pot
Fijtje Hendriks Potten, ev Thomas Jan Celensz Willem Thomasz van Grede |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1498-1499 Steven Willemsz alias Rolicken
1500 afgekocht door Hendrik Gerritsz
MALENRENTE VAN KLEIN EMICLAER
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ONDERPACHTERS VAN KLEIN EMICLAER
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V4 Van der Burg
'/8 Van Kracht wijk
'/8 Celensz
V4 Thonis
]/8 Van Krachtwijk
'/8 Celensz
V4 Van Dam
'/8 Van Krachtwijk
l/S Van Grede
V4 Van Krachtwijk
'/8 id
'/8 Martini
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1583-1590
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1595
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1599/I605
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1647/1651
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIJLAGE 3
AANVULLENDE GEGEVENS OVER
DE FAMILIES De meeste families waren Amersfoortse burgers,
vaak ook regenten. Tenzij anders vermeld betreft het dus functies in het stadsbestuur van Amersfoort. Hoewel personen met dezelfde achter- naam bij elkaar zijn gezet betekent dit niet automa- tisch dat zij tot dezelfde familie behoorden. Soms was men alleen in de verte of zelfs helemaal geen familie, in andere gevallen vererfde de achternaam via de vrouwelijke lijn. Bij elke naam wordt verwe- zen naar de gegevens in de hoofdtekst. BASTERT
1360-1393 Bosserdijk
Jan Bastert, vermoedelijk een familielid van Van
den Bosch. Hij was in Hoogland een gezien man. Daarop duidt de benaming (Jan) Bastertshoeve, die nog een eeuw na Jans dood in 1378/9 gebruikelijk was. We vinden die al op enkele grotendeels gelijk- luidende lijsten van malenhoeven van eind 14e, begin 15de eeuw in het leenregister van de Sint- Paulusabdij. Jan Bastert (in feite één van de opvol- gers) betaalde 22 penningen (later 24) voor zijn hoeve, 12 voor ander land en 2 voor de kamp waar zijn huis op staat}08 Nog in 1571, twee eeuwen na Jan Basterts dood, staat hij in het tiendregisters van de Sint-Paulusabdij vermeld. Tussen malengoede- ren als Sneul, de halve Witte Haar, de Heethaar en de Wolfshaar staat een volkomen verouderde tekst: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Oldenbarnevelt
mr Johan van Oldenbarnevelt
VAN BOSSERDIJK
Gerrit Hendrik Brantsz
Hubert Willemsz Gijsbert Craen Ricoud Woutersz Lambert Hermansz Wouter Lambertsz Jan Woutersz Willem Hendriksz Jan Willemsz Hendrik Verhaar Bartold Adriaansz Cecilia Jacobs |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1588-1599
Malenrente
uit hollo 1458-1466
1468
H69-1487
H95-153Q
1531-1580
1581-1587
1588-1605
1606-1611
1612-1613
1614-1626
1627-1637
1638-M650
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
108 hua,
Archief Sint- Paulusabdij 30 fo 247-247V; GAA, Archief malen 7 fo 45- 46. De tienden van Basterts- hoeve waren vanaf 1394 in handen van de familie Van Wede (Maris 181-183 nr 214). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Malenrente van bosserdijk
uit groot sneul |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1458-1469
1471-1472 H73
M75 H87
H95 H97
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gerrit Hendrik Brantsz
Herman Rotardi
Meins Anthonisz
Gerrit Hendrik Brantsz en
Anthonis Meinsz
Anthonis Meinsz
Meins Anthonisz, verpacht aan
Matthias Gerritsz Comores
Andreas Egidii
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
83
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GERAR.D RAVEN
|
|||||||||||
109 Paulus 32 fo
7; Broer, Paulusabdij 314 noot 1. Een Klaasje Bastert bewerkte Scheut, de driehoekige restontginning van de malen tus- sen Nieuwland en Calveen. Ook vin- den we vier man- nen van Basterts- hoeve op de betaallijst. Inde leenregisters en morgenboeken van 1446-1501 komen nog ver- schillende perso- nen voor, zoals in 1446 en 1470 Hendrik de Bastert met 8 morgen in Neerzeldert. 110 Berkelbach
381-382^989; Maris 181 nr 214; Dekker en Mijnssen 34 111 A.M. de Rijke,
'Paulus Bor (ca 1601-1669), kunstschilder,' Utrechtse biogra- fieën, HetEem- landl (Utrecht 1998)40-44. 112 Hilhorst,
Maalschapi5, 25 113 GAA,
Stadsarchief 6, charter 13.5.1344; J.C. Kort, Reper- torium op de lenen van Gaas- beek... (Houten- Hilversum 2001) nr 59, 20.7.1363; |
|||||||||||
de hoeve [die] van de heren van
Abcoude was en nujans die Bastert is. Dekker denkt dat de Bastertshoeve in of bij Sneul gezocht moet worden. Dat is waarschijnlijk, omdat de Bastertshoeve tussen malenbe- zittingen in Sneul genoemd wordt. Ook Jans zoon Hendrik had daar malenland gepacht: zijn vrouw Jutte betaalde voor De Witte Haar of Valendries.109 Opvallend is dat de Basterts- hoeve van vóór 1331 tot 1474 door de familie Van Wede in leen werd gehouden van de bisschop. Dit goed vererfde samen met de tien- den van Overzeldert. De naam Bastertshoeve komen we vanaf 1394 tegen, maar in 1331 heet deze nog des scouten hoeve, waaruit het lijkt of de schout deze exploi- teerde of er zelf woonde. Een leen van de bisschop zou tegen iden- tificatie met Sneul pleiten, maar mogelijk moeten we de teksten zó lezen dat niet de hoeve zelf maar de tienden een bisschoppe- lijk leen waren, zoals Maris vanaf 1394 vermeldt.110 Hierna zullen we overigens nog kapittelland in Sneul tegenkomen. BOR
De kunstschilder Paulus Paulusz
Bor (ca 1601-1669) trouwde in 1632 met Aaltje van Krachtwijk. Hij was in 1647 zaakwaarnemer van haar moeder Evertje en ver- wierf zo de malenrente van half Groot Wede. Het echtpaar had zelf land van de Sint-Paulusabdij geërfd;111 mogelijk van zijn vader, die in 1623 8 morgen in het Zwartelands vierdel bij Zielhorst bezat. Zo was het echtpaar in staat anderen geld te lenen. Bor was burger van Amersfoort, achtmaal rentmeester van de malen in i634-'65 (net als zijn |
|||||||||||
zoons) en in 1657 regent van
Armen de Poth. Blijkens het familiegeld van 1675 had zijn weduwe 20 morgen (mogelijk Midden Calveen) verpacht aan Jacob Jordens. We vinden dan ook Paulus Bor (waarschijnlijk zijn neefje, zoon van zijn broer Anthonis) die 30 morgen had verpacht aan Willem Arisz. VAN DEN BOSCH
I2S2?-I329 Ten Bosch, 1329-1339
Bosserdijk Ook na het verlies van Ten Bosch
was de familie een belangrijke clan. Zo vinden we Ricoud (Everardsz?) van den Bosch in 1344 als pander van de bisschop bemiddelen bij overdracht van het landgoed Scherpenberge als achterleen van Amersfoort; hij was dus de vertegenwoordiger van de bisschop, kennelijk op grond van het feit dat hij hem geld had geleend. Hij had dus niet de geldzorgen die de familie in 1339 kwelden. In 1349 gaf hij zijn oor- deel als welgeborene en dienstman van de bisschop; in 1350 nam hij namens de bisschop het vrije eigendom in ontvangst van een deel van het landgoed De Eult op de grens van Baarn en Soest. Dat duidt op een aanzienlijke positie; welgeboren betekende zelfs dat men riddermatig was. Jos Hilhorst ziet de familie Van den Bosch daarom als een voorbeeld van onvrije boeren die in het plaatselijk bestuur en de verdedi- ging waren opgeklommen.112 In 1363 wordt Ricoud nog ver-
meld als leenman van het land- goed Kouwenhoven in Coel- horst. Zijn vermoedelijke zoon Evert Ricoudsz van den Bosch nam daar in 1401 een rente op van ƒ5. Deze Evert was in 1398 |
schout van de bisschop in Wede,
Emiclaer, Coelhorst en waar- schijnlijk Overzeldert; in deze laatste polder was hij in 1392 landgenoot en buur. In 1415 ver- loor hij Kouwenhoven. Eenjaar later was zijn mogelijke zoon Ricoud van den Bosch onder de landgenoten en buren die getuige waren van een nieuwe intijnsge- ving van Bosserdijk, die hierna nog ter sprake komt. Een broer van Evert was vermoedelijk Willem Ricoudsz van den Bosch; hij had rond 1410 het landgoed Ten Gein in leen van de heer van Culemborg (de boerderij Het Gein in Hoogland die we bij Klein Emiclaer tegen kwamen. Na hem erfde zijn dochter Deliane het leen. De familie Van den Bosch komen we in de jaren 1439-1450 nog tegen. De erfgena- men van Ricoud van den Bosch hadden immers land in Neerzeldert.113 BOTH
1536-1548 land in Overzeldert,
vermoedelijk De Pol; 1548-1616 heeft een andere familie Both land in Neerzeldert Deze achternaam komt het meest
voor onder de Amersfoortse regenten. Vanaf 1405 was Evert Dirksz schepen en in 1467 werd Andries als eerste burgemeester. In de periode 1409-1516 was een familie Both beleend met Klein Wede."4 Hendrik Jansz Both was vermoedelijk schepen in 1547 en 1548 en zijn zoon Gerrit viermaal raad in de jaren 1546-1563, terwijl een tweede zoon Helmich samen met Johan van Oldenbarnevelt in Leuven studeerde. Hendrik Both van de Pol was een neef van de Hendrik Both die in 1617 en 1618 rentmeester van de malen was en in 1619 zelf 6 morgen had in |
||||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
|
||||||||||||
Overzeldert, pachter Gerrit
Willemsz Pol. van der burg
1573'1595 Klein Emiclaer
Deze achternaam wordt meestal vermeld als Van der Burch, Van der Borch of Verborch en was hier ook goed bekend. In 1350 droeg Meins Meinsz van der Burg land Hi Zeldert op aan de bisschop. Steven van der Burg was in 1414- 1423 schout van Emiclaer en Neerzeldert en rond 1430 bezitter van Ten Hove. Evert was ini4i6 schout van de bisschop, dus van Coelhorsten Overzeldert. De familie had het landgoed Ter Burg Hl Over- en Neerzeldert in leen van 1364 tot 1561 en er was nog meer landbezit in Hoogland."* Naamgenoten waren raad van Amersfoort in 1514 en 1564, maar eerder zaten zij niet in het stads- bestuur. In 1579 moest het Spaansgezinde Amersfoort de Poorten openen voor de troepen van de opstandige gewesten en verloren de rooms-katholieke van der Burgs hun positie in het stadsbestuur, zoals verschillende andere families in dit artikel."6 Willem van der Burg was gehuwd met Elsa Jans Soest. Elsa overleed in 1573 en het halve Klein Emiclaer werd conform haar testament verdeeld tussen Haar kinderen Johan Willemsz van der Burg en zijn zuster Margriet. De oorkonde van dat Jaar is gezegeld met het stempel van familielid Pieter van der Burg: vier kwartieren waarvan twee met drie lelies en twee met een diagonale band. Voor Marg- riet werd een maand later, in januari 1574, recognitie gedaan niet het zegel van haar zwager Jacob van Dolre: drie lelies onder elkaar. Margriet erfde in 1563 van |
GAA, Archief
kapittel van Sint Joris, cartularium f036,1392 (met dank aan Hans Smit); GAA, ArchiefSint- Pietersgasthuis 46,21.6.1401 (twee akten) en 191,6.12.1407; Het Gein: Het Gelders Archief, Archief van de heren en graven van Culemborg 4772, ca 1410- 1420 (met dank aan Hans Smit); GAA, Stadsarchief 379L1439; GAA, Archief Armen de Poth 21,7.11.1448; GAA, Sint- Pietersgasthuis 327,23.2.1450; M.S.F. Kempen G.J.A. Raven, 'Boerderij Kou- wenhoven en de familie Van Kou- wenhoven 1400- 1650 (deel 1),'De Bewaarsman 4 (1998) 37-43, ald. 40-41. 114 Dekker 37;
Van Kan 48-49, 52 (vicarieën Sint- Joriskerk 1374, 1390.1475). Den Tex IV 178. Ander bezit in Amers- foort 1394: Maris 18 nr 25, Kempe- rink36; Isselt 1489 Maris 336 nr 365 en 338 nr |
|||||||||||
365b; Baarni478
Maris 29 nr 37. 115 Genealogie in
Den Tex v 34. Schouten: Dekker 59. Land in Hoog- land: Zeldert i350:C.A.Rut- gers, Jan uan Arkel, bisschop van Utrecht (Groningen 1970) 67; Ten Hove ca 1430: Hilhorst, De Oude Hoef 40; eigendom- men in Over- en Neerzeldert 1443- 1533: Maris 185- 191 nrs 217-218 en 196-197 nr 224, morgenboeken 1446,1470,1497 en oudschildre- gisters van 1536 en 1548 (in dat laatste jaar 42 morgen in Emi- claer en Zeldert); Nieuwland en Calveen 1467- 1529: idem 103 nr 123; Neer- en Overzeldert en Nieuwland 1619: Van den Bergh, Malen V 42,44, 46; bij Boelenhoef en in Duist 1622: GAA, Archief Sint-Elisabeth- gasthuis 120; tien- de van Onstede 1598: De Kort, Luttike Wede 198. 116 Den Tex I 36-
37 |
||||||||||||
haar vader alsnog acht dammaten
uit Ter Burg ten noorden van de Zeldertse wetering, genaamd de Vogelkampen."7 Zij was gehuwd met Willem van Lilaar, maar her- trouwde in 1590 met Timan Lambertsz. VAN DAM
ca 1600-164/? malenrente van
Klein Emiclaer Peter Willemsz was in 1434 de
eerste Van Dam die schepen werd. Hij erfde in 1441 land in Soest en had in 1482 ook land in De Slaag. In 1526 verwierf men Isselt als leen van Holland. In 1548 hadden naamgenoten samen met anderen 34 damma- ten in Zeldert en 1 x/i dammaten in De Haar. Jacob Willemsz van Dam (1563-1647) erfde Isselt in 1577 en trouwde in 1588 met Margriet Anthonis Dier, maar had geen kinderen. Hij wist als katholiek de alteratie van 1579 goed te doorstaan, dank zij zijn gereformeerde oom Peter van Dam, die vanaf dat jaar raad en schepen was. Jacob was zelf vijf- maal raad in de jaren 1593-1610, kameraar in 1599 en 1608, vijf- maal schepen in i6o3-'2g en weesmeester in 1613-1615. Daarnaast was hij in de periode 1592-1622 regent van het Sint- Pietersgasthuis, in 1594 kerk- meester van de Sint-Joriskerk en in 1629 regent van het Elisabeths- gasthuis en het Melatenhuis. Datzelfde jaar bezette de Spaanse generaal Montecuculi de stad en benoemde hij Van Dam tot sche- pen. Negen dagen later nam Frederik Hendrik de stad weer in. Jacob en zijn collega's werden gevangen genomen en afgezet. Hij was nog lid van de malen in 1645"8 |
||||||||||||
85
|
||||||||||||
GERARD RAVEN
|
|||||||||||
de Koning tenslotte had in 1417
land in Zeldert en in 1381 drie hofsteden in De Teut buiten de poort, wat resulteerde in de Coninckstraat, die al in 1521 wordt vermeld. Hij stichtte in 1407 een altaar in de Sint- Joriskerk. In 1470 besloeg het grondbezit van Jan de Koning volgens het morgenboek liefst 150 morgen. Godert de Koning bezat Langenoord in 1528 en Frederik was heer van Emiclaer in 1548, maar met zijn dood in 1566 was er geen opvolger en kwam het leen in andere handen.120 VAN KRACHTWIJK
1583-1651 '/8-3/4malenrentevan Klein Emiclaer De familie Van Krachtwijk schreef haar naam meestal als Van Crachtwijk. Zij stamde mogelijk van de gelijknamige grote boerderij aan de Eem in Hoogland-West. Evert van Krachtwijk wordt in 1397 voor het eerst vermeld als eigenaar, maar in 1414 werd de hoeve al verkocht. Dirk van Krachtwijk was in 1536 eigenaar en gebruiker van één morgen in Leusden, maar hij zal toen zeker al meer bezit hebben gehad. Hij was in 1553 regent van Armen de Poth.121 Zijn zoon Dirk Dirksz van
Krachtwijk gebruikte zijn achter- naam aanvankelijk niet. Hij was zelf vijfmaal raad tussen 1557 en 1577 en schepen in 1580. Ook deze katholiek kon zijn functie dus nog even bekleden na de alte- ratie van 1579. Met zijn vrouw Alijd verkocht hij in 1588 een ommuurde hof bij de Bredesteeg. Dirks dochters trouwden goede partijen: Joanna bijvoorbeeld in 1607 met Adriaan van |
|||||||||||
archief852
(Coninckstraat 1521); Dekker 18, 34,61; Kemperink 37-38; Hilhorst, Maalschap 25; Van Kan 49. 121 Over boerde-
rij Krachtwijk G.G. Hilhorst, GA. Monkhorst en G.J.A. Raven, 'Hoogland-West. Geschiedenis en natuur van een opmerkelijk land- schap,' De Bewaarsman 7 (2001) 21-100, ald. 76. In 1400 droeg Evert van Krachtwijk gebied in De Slaag over (Broer, Paulusabdij 2g6n). Land in Leusden: Verduin, Oudschildgeld Leusden 55-56. 122 GAA,
Transportregisters
436-10,3.7.1588. Over Dirks rol in de malen Dekker |
|||||||||||
117 Maris 189 nr
2vd, 191 nr 218. 118 W.E. van
Dam van Isselt, Genealogische aanteekeningen betreffende de familie van Dam
(Amersfoort) xvii, Jacob van Dam [Amersfoort 1910]; Hooft van Huysduynen 29- 31,43-48,69-72; Van Kan 56 (mis- fundatie 1561), Nederland's Patriciaat (1940) 34-36; Ruizendaal 196
(De Haar 1548); DenTex I 34,36- 37. IV 34 119 GAA Sint-
Pietersgasthuis 88,19.7.1606 en 22.11.1622; 122, 9.1.1610; 159, 29.6.1622 120 Berkelbach
451 nr 1193 (1336); Maris 480-481 nr 502 (Zeist); HUA Sint-Paulusabdij 32 fo 364-364V, 1417; gaa stads- Westrenen, wiens familie in de
periode 1615-1628 het landgoed Coelhorst herenigde. Dirk was het belangrijkste lid van de malen van Hoogland, al had hij in 1583 geen enkele malenhoeve in bezit: hij had toen het hele aandeel voor Groot Wede, en drie vierdepar- ten van De Hoeve, Groot en Klein Weerhorst en Boelenhoef, met Klein Emiclaer samen dus 1 7/8 van de 15 stemmen. In dat malencollege had hij ook om |
|||||||||||
VAN DASHORST
1600-1609 kwart Klein Emiclaer De naam zal zijn ontleend aan het landgoed Dashorst in Renswoude. Sinds 1435 waren enkele leden raad of schepen. Gerrit Willemsz van Dashorst zal met een meisje Van der Burg zijn gehuwd; er was een (ande- re?) Gerrit die in 1596 trouwde met Agnes van Bijier. Hij was zelf in 1606-1622 gasthuismeester van het Sint-Pietersgasthuis, had wat land dichtbij aan de Eem en in 1619 twee percelen van samen 5 morgen op de eng van Hoog- land."» DE KONING
1516-1547 Bosserdijk
Jan de Koning was telg uit een bekend Amersfoorts regentenge- slacht. Al in 1282 was een Jan de Koning lid van de malen en vóór 1310 had Timan de Koning van de Sint-Paulusabdij de malenboer- derij Langenoord in erfleen. Hij was daarmee heer van het mini- gerecht (Langenoord en) Emiclaer, in de 18de eeuw ten onrechte aangezien voor het hele gerecht Emiclaer. Ook was hij heer van het minigerechtje De Twee Hoeven aan de grens met Hoevelaken, in beide gevallen als achterleenman van (vermoede- lijk) de familie Van Stoutenburg. In 1322 was Jan Godevaartsz de Koning schout van Amersfoort en ook daarna vinden we ver- schillende telgen als raad, sche- pen of schout. Een Jan was in 1336 dienstman van de bisschop. In 1395 was een Jan de Koning leenman van een hoeve in Zeist, die tot 1470 in de familie bleef. Hij was vermoedelijk dezelfde als Jan de Koning uit Amersfoort, die in 1411 betrokken was bij een Gelderse aanval op de stad. Dirk |
|||||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
|
||||||||||||
andere redenen een zware stem.
Dirk was achtmaal rentmeester in de jaren 1566-1587. In 1573 was hij één van de ondertekenaars en mogelijk ook de opsteller van de ambtsplichten van de rentmees- ter. In 1580 was Dirk in die func- tie één van de voorstellers tot verdeling van het malenbezit, een mislukte poging van de abt van St Paulus om in de chaotische tijd van de Opstand nog wat zaken af te handelen. In 1583 maakte hij de lijst van onderhoudsplichtigen aan de Malewetering op. Daaruit blijkt dat hij pachter was van een- zesde van Ten Voorde, maar Dirk heeft nog meer land gepacht. Hij overleed tussen 1588 en 1591.122 Na Dirks dood kwamen zijn goe-
deren aan zijn zoon, die vaak kortweg tekende als Dirk van Krachtwijk. De derde Dirk was al ln 1594 regent van Armen de Poth. Hij trouwde in 1609 met Evertje van Dorsten. In Hoog- land vinden we hem voor het eerst in 1592, als hij malenland verhuurt op een openbare vei- ling. Hij was zevenmaal rent- meester van de malen in de Periode 1599-1629. In 1620 was hij betrokken bij een akkoord met het gerecht van Hoogland over de schouwbevoegdheid. In 1629 is Dirk nog benoemd tot regent van het Bloklandsgasthuis, maar een jaar later maakten Evertje en hij hun testament en werd zwager Adriaan van Westrenen voogd °ver hun minderjarige kinde- ren.'^ m 1647 had Evertje als weduwe
Dirk van Krachtwijk in totaal zelfs malenrenten ter waarde van twee hoeven. Bovendien was de rente van half Groot Wede op naam gezet van haar zaakwaar- |
vader van Gijsbert Gijsbert Lam-
bertsz, die in 1417 van de Sint- Paulusabdij boerderij de Berenkamp in erfleen kreeg, gele- gen in Gijsbert Lambertsz' land. Na de dood van zijn vader volgde Gijsbert jr hem in 1419 toch weer op als leenman van De Nieuwe Zielhorst. In 1533 nog heette de helft van Zielhorst Heer Lambertshoeve}*6 VAN LILAAR (Van Liendert)
1592-1612 half Klein Emiclaer Evert en Andries van Lilaar hoor- den bij de oudst bekende malen van 1282. Al in 1363 was een Van Lilaar leenman van Evert van Wede en in 1391 was Evert van Lilaar schepen. Klaas van Lilaar kreeg in 1401 Groot Liendert en De Hoeve in leen van de Sint- Paulusabdij, die eind 16de eeuw nog familiebezit waren. Evert van Lilaar had in 1401-1417 korte tijd half Groot Emiclaer in leen. In 1439 bleek de familie een presti- gieus stenen huis met gracht te hebben, toen een statussymbool en mogelijk hetzelfde als het huis Lilaar of Liendert dat Wendel- moed van Lilaar in 1590 erfde.127 Willem van Lilaar was gehuwd met Margriet van der Burg. Hun zonen waren Willem van Lilaar de oude en de jonge, genoemd naar hun grootvaders Van Lilaar en Van der Burg.128 Eén van hen was burger van Amersfoort en had in 1583 de malenboerderij De Hoeve in eigendom. Hij was in 1622 en 1623 rentmeester van de malen. Mogelijk was hij de Willem die 1637 overleed. VAN DER MAAT
1531-1630 Ter Duist
Deze achternaam komt vaak voor in spellingsvarianten als Van der Mathe, Ter Maete en Vermaeth. |
|||||||||||
nemer en schoonzoon, de kunst-
schilder Paulus Bor. Intussen was de vierde Dirk van
-Krachtwijkactief. Hij wordt ver- meld als lid van de malen in de jaren i634-'52 en was tweemaal rentmeester in 1642-'44. Hij was verschillende malen getuige bij de opmaak van notariële akten en woonde in 1645 in de Muur- huizen aan de singelzijde. In 1651 betaalde de stad hem op drie data een lijfrente van ƒ11. Dirk over- leed tussen 1652 en 1667. In 1648 was hij mogelijk al zelf eigenaar van de waardelen van zijn vader, maar in 1651 was dit met de helft teruggebracht tot 1'A aandeel: 3/8 van Klein Emiclaer, '/2 van Groot Weede, V4 van De Hoeve enBoelenhoefen '/8 van Klein Weede.12* LAMBERTSZ
1393-1416 Bosserdijk
Gijsbert Lambertsz komen we vaker tegen: in 1389 droeg hij namens de bisschop het landgoed Scherpenberge over, net als vijf- tig jaar eerder Ricoud van den Bosch had gedaan.125 In 1389- 1392 was Gijsbert tweemaal sche- pen van Amersfoort, in 1391-1396 tijnsmeester van de malen. In 1401 beleende de Sint-Paulus- abdij hem met Zielhorst. In 1415 verkocht hij als leenman van Zielhorst zijn malenrenten. In 1417 deed Gijsbert ook nog het eigendom van de Oude en Nieuwe Zielhorst van de hand. Hij was mogelijk de broer van Evert en Klaas Lambertsz van Lilaar, die in 1401 beleend waren met respectievelijk half Groot Emiclaer en Groot Liendert, ter- wijl naamgenoten beschikten over De Lage Hoeve en De Hoeve. Hij was in ieder geval de |
||||||||||||
99-100. In 1583
pacht hij samen met Cornelis Zomer Beliën- kamp van een nonnenklooster uit Utrecht en Spijcketskampje van de malen (gaa, Archief malen 8-1 f097 en g8v). In de malen- rekening van 1588- '89 betaalde hij ƒ6 aan losrente uit een obligatie. In dievanisgo-'gi wordt Dirk ver- meld als overle- den. Daarom is het niet duidelijk of een vermelding uit 1591 op hem slaat of op zijn zoon: Dirk pachtte toen 22 dammaten van de malen bij Hogenaard en Achter Vagen- kamp, met de ver- plichting een huis te bouwen op Fijnegeer (gaa, Archief malen 7 fo 123 GAA,
Notariële archie- ven 0023003, 19.8.1630. 124 GAA,
Notariële archie- ven 0023004, 6.9.1644; oo8aoo2, 16.5.1652 en 10.1.1667; gaa, Transportregisters 436-20,15.10.1645 |
||||||||||||
87
|
||||||||||||
GERAR.D RAVEN
|
|||||||||||
In 1322 worden Evert en Lubbert
van der Maat al vermeld als sche- pen van Amersfoort en in 1401 was Thomas van der Maat schout van de bisschop in Coelhorst. In 1439 werd Jordaan van der Maat de eerste burgemeester van de familie. In 1484 werden drie tel- gen, waaronder schout Elias, uit de stad verbannen vanwege hun Hoekse partijkeuze, waarmee zij uit het stadsbestuur verdwenen. In 1363 kreeg Jordaan Gijsbertsz van der Maat half Luttike Wede in leen van de familie Van Wede en in 1371 was hij tijnsmeester van de malen. In 1394 kreeg de genoemde Thomas half Ten Akker in leen van de bisschop. In het morgenboek van 1446 blijkt Gijsberts Jordaansz' weduwe Bertraad 14 morgen in Coelhorst te hebben en in de periode 1453- 1406 vinden we beleningen van een kwart van De Slaag (toen nog Soester gebied).129 Jordaan Gijsbertsz van der Maat
trad in 1516 aan als opvolger voor de halve hoeve Luttike Wede. Zijn zoon Gijsbert Jordaansz volgde hem daar in 1531 op, juist toen Jordaan zelf Ter Duist erfde. Beiden kregen half Luttike Wede veel eerder dan Ter Duist, maar de reden daarvan blijft duister. Gijsbert Jordaansz van der Maat was in de jaren 1552-1570 vijfmaal rentmeester van de malen. Verder wist hij weer het stadsbestuur te bereiken: in de periode 1543-1559 vijfmaal raad, 1548-1576 elfmaal schepen, 1564-1571 viermaal weesmeester en 1566-1578 vier- maal burgemeester. Ook de vol- gende Gijsbert, die geen patro- niem gebruikte, bezat beide land- goederen; voor half Luttike Wede met de malenrente wordt hij ver- meld in 1583 en 1591.130 |
Met de overgave van de stad in
1579 viel de katholieke familie in ongenade; de volgende bezitters van Ter Duist waren geen regent meer. De Joris Gijsbertsz is mogelijk dezelfde als Jordaan van der Maat, in de jaren 1596-1604 viermaal rentmeester van de malen en in 1619 eigenaar van drie landerijen van 22 morgen in de buurt van de eng, in 1626 over- leden. In 1591 trouwde Jordanus Gijsbertsz van der Maat met Joanna van Droffeler, dochter van Joanna die huisvrouw was van Aart van Laurenburg. Van Jordanus en Aart werd vermeld dat zij oud-burgemeester van Amersfoort waren, maar Jordanus komt niet in de regen- tenlijsten van de stad voor. Wel was hij in 1591-1626 regent van Armen de Poth. Lubbertje van der Maat was zijn zuster. martini zie Scheer
VAN OLDENBARNEVELT
1588-1619 half Ter Duist
Johan van Oldenbarnevelt had nog veel meer bezit in Hoogland: De Koop, 19 morgen uit Luttike Wede, Groot Emiclaer (60 mor- gen), 9 morgen in Nieuwland, 8- 9 morgen in Calveen, 15 of 30 morgen (namelijk een kwart) van Zielhorst en De Keut in Hooglan- derveen, dus royaal meer dan 120 morgen. In een onderhoudslijst van 1619 vormen zeven blokken van hem samen 125 morgen. Johan was één van de weinige malen die naast een rente ook de betreffende hoeve had, namelijk Groot Emiclaer, dat hij in 1590 kocht van Wouter van Bijier. Daarnaast had Van Oldenbarne- velt nog de rente van een kwart van Luttike Wede. Ondanks de woonafstand heeft hij een |
Stadarchief, res.
1.5.1590, 14.6.1596, 13.2.1613 (met dank aan Hans Smit) 129 GAA
Stadsarchief 386,
420,620 (De Slaag), Dekker noot 180, Hil- horst 26-27, Van Kan 54 (misfun- datie 1436), Kem- perink 50, Maris 194-195 nrs 220 en 222 en 373 nr 399; J.denTex, Oldenbarnevelt (5 dln, Haarlem 1960-1972) I 35- 36. Hilhorst noemt Jordaan Gijsbertsz bij de belening van 1363 per abuis Gijsbert Jordaansz. 130 Dekker 38,
55. Gijsbert was in 1559 voogd over de kinderen van Pieter van Dam (J.J. Hooft van Huysduynen, Geschiedenis van het geslacht Van Dam van Isselt [Bilthoveni965] 46-47). |
|||||||||
125 GAA
Stadsarchief char-
ter 6,28.12.1389, lias achter 13-5-1344
126 HUA Sint-
Paulusabdij 32 fo 368; Dekker 32, 34-37. 53; Broer, Paulusabdij 314 noot 3 en 564 noot 2. In het morgenboek van 1446 fo 164 een Gijsbert Lambertsz van Rootjeskamp met 13 morgen in de nieuwe slag in Coelhorst en de Vustraat. 127 HUA, Archief
huis Lilaar 1590- 1796 (R29-20) invnrio, 1590; Maris 194 nr 220 (1427 half Ten Akker); Hilhorst Maalschap 26; Dekker 35-36, 55. Land in Amersfoort vóór
1393 Kemperink 37,1394 Maris 20 nr 27; tiend en gerecht Ruitenbeek 1436:
Maris 192 nr 219. 128 GAA,
belangrijke rol in de malen
gespeeld, die hem bij belangrijke besluiten betrokken en mee lie- ten tekenen.131 POEYT
1415 malenrenten van Hollo
en Sneul Dirk Poeyt (+1433/4)was lid van
één der machtigste Amersfoortse |
|||||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVE TEN BOSCH
|
||||||||||||||
erfrente Marièn-
hof voor zuster in Barbaraklooster, 1548), 1092 (1566), 1103 (1568). 134 Zijn broer
Lodewijkjan Celensz was pachter van 1/6 Ten Voorde (GAA, Archief malen 8-1 fo 97). 135 gaa ge-
meente Hoogland 4, memoriaal 1644-1654, onge- pagineerd. Vanaf 1663 komen Gerrit Willemsz Quant en zijn kinderen geregeld voor in de katho- lieke doop-en trouwboeken; zie over zijn gezin ook het familie- geld 1675 (nihil!) en B. de Boer e.a., Eemnessers door de eeuwen heen (Hilversum 2002). Gerrit Maasz Quant was de pachter van Kattenbroek in 1675-1703: G.G. Hilhorst, 'Boer- derij Katten- broek,' De Bewaarsman 2 (1996) 7-13, ald. 8. |
||||||||||||||
regentenfamilies uit de 15de
eeuw. Dirk Petersz Poeyt en Reinier Evertsz Poeyt beheersten jarenlang de Hoekse politiek van de stad. Dirk Petersz was in de periode 1404-1423 viermaal schepen en in 1426 burgemeester. Hij werd in 1418 beleend met de halve tiende van de Amersfoortse eng en van Vernheze na de dood van zijn vader Peter Reiniersz, die dit in 1394 had verworven. Dirk en zijn voorouders hadden sinds 1363 de halve malenhoeve Luttike Wede in leen van de familie Van Wede, welke zij tot in de 16de eeuw zouden behou- den. De eerstvermelde bestuur- ders waren Peter Reiniersz en Reinier Gosensz, schepenen in 1388. *32 POT
'556-1599 half Klein Emiclaer
Al in 1435 werd een Hendrik Pot schepen. Een latere Hendrik was raad in 1527 en 1531, achtmaal schepen tussen 1533 en 1564, vijve in 1537, burgemeester in 1539 en 1565 en schout van 1545 tot '552. Hij had een zegelstempel waarop drie potten te zien zijn en dat heeft zijn zoon mr Jan gebruikt voor de recognitie van '556. Deze Jan was notaris en in :S66 plaatsvervangend schout; hij maakte twee jaar later zijn testa- ment samen zijn vrouw Margriet, dochtervan Klaas Jansz.133 Van Jan Pot weten we verder dat hij in 1547 met Thomas Jansz de rente van een andere V4 malen- hoeve bezat. Thomas moet dezelfde zijn als Thomas Jan Celensz, gehuwd met Jans zuster Rjtje Hendriks Potten. Hij was raad van Amersfoort vanaf 1587, vijfmaal schepen in 1606-1611 en tentmeester van de malen in I592-'94.134 Thomas was ver- |
moedelijk de zaakwaarnemer van
Elsa Jans Soest en was de schoon- vader van ds Martinus Martini Scheer. QUANT
1572-1784 Bosserdijk
Later komen nog familieleden Quant voor in Hoogland, maar die woonden niet op Bosserdijk. Bij de overstroming van 1610 was van Gerrit Quant 2 r/2 morgen beschadigd; mogelijk was hij dezelfde als Gerrit Willemsz Quant, Willems vermoedelijke zoon en dus een broer van Reyer. Deze pachtte in 1619-1631 lande- rijen van 36 3/4 morgen van de erven Jacob Soest en 3 morgen van Gosen Jan Weger. In 1631 pachtte Willem Gerritsz Quant 8 morgen van de Sint-Paulusabdij en in 1632 had hij 1 x/i morgen; aan belasting betaalde hij in 1644 ƒ2:2:0 en 10 stuiver, in 1647/3. Goort Gerritsz Quant vinden we in 1650-1654 op Groot Sneul, Oth Gerritsz Quant had in 1653 22 morgen en betaalde aan huis- geld/2'/2.I35 SCHEER
165010 morgen van Bosserdijk op
Calveen, 16511/8 malenrente van Klein Emiclaer Ds Nicolaus Martini (Scheer) had
het niet makkelijk in Leidschen- dam, omdat de meeste bewoners katholiek waren gebleven. Hij had het geregeld met hen aan de stok en leeft voort in spotverha- len die vermoedelijk wel wat overdreven zijn. In 1644 trouwde hij met Geertruid, dochter van Jan van Bijier, schout van Hoog- land. Martini kocht in 1647 twee slagen in Calveen, namelijk het centraal gelegen Ooster of Klein Calveen met het oostelijk aan- grenzende Het Smalle Land. |
|||||||||||||
131 DenTex IV
42-47; Dekker 80- 82, 93; Pommer en Van Mispelaar 18. Vgl over een goederenruil met de Sint-Paulus- abdij in 1591 J.H.M. Hil- horst'De Oude Hoefofdetijns- hof van de Sint- Paulusabdij te Emiclaer,' Flehite 26 (1999) 38-41, ald.41. 132 Maris 12-13 nr
19; Dekker 38; Van Kan 50 (vica- rie Sint-Joriskerk 1420); Kemperink 37,47-48, 50; J.G. Smit, 'Amersfoort en Holland 1410- 1430,'Jaarboek Oud Utrecht (1971) 115-128, ald. 123. Dirk Petersz mag niet worden verward met Dirk Evertsz, 1426 en 1435 schepen, 1438 burgemees- ter, 1434 hulder voor Armgard Rutgers van Leeuwen (halve slag in Sneul en Calveen, Maris 103 nr 123a). 133 gaa stadsar-
chiefiois (Hendrik beheert |
||||||||||||||
Deze twee percelen grensden aan
de oostzijde weer aan de westelij- ke slag van Klein Emiclaer. In 1650 kocht Martini zoals gemeld ook nog de hiernaast gelegen slag |
||||||||||||||
89
|
||||||||||||||
CERARD RAVEN
|
|||||||||||
van Bosserdijk, die 10 morgen
was. Martini overleed vóór 1675, want in het familiegeld van dat jaar heeft zijn weduwe 30 mor- gen verpacht aan Gosen Aartsz. Hun zoon mr Martinus Martini Scheer van Naarden, advocaat van het Hof van Holland, heeft al het land in 1690 verkocht.136 SOEST
1531-1573 Klein Emiclaer
De familie Soest was een Amersfoorts regentengeslacht van grote naam.137 Hun achter- naam wordt in de bronnen meestal als Zoes(t) geschreven. Vaak komen we de naam Gerrit tegen als pater familias, kennelijk doorgegeven van vader op zoon. In tegenstelling tot de situatie bij de familie Van den Voorde zijn de verschillende generaties hier met enige moeite wél te onderschei- den. Een Gerrit Soest was in de 14de eeuw in dienst van de heer van Stoutenburg.13 Mogelijk was hij de Gerrit die in 1363 bur- gemeester van Amersfoort was. Een Gerrit de jonge wordt in 1370 voor het eerst vermeld als lid van de malen en in 1380 als schepen van Amersfoort. In 1386 kreeg hij de tienden uit een slag bij Zielhorst.139 De zonen van Peter Gerritsz Soest hadden bovendien in 1371 grond in Neerzeldert. De eerste generaties waren dus al nauw met Hoogland verbonden en dat bleef zo tot in de 17de eeuw/. Ook in Amersfoort en andere omliggende dorpen komen we de familie Soest steeds weer tegen.14" Jan of Johan Soest begon zijn
Amersfoortse bestuurscarrière in 1510 als vijve; de vijven waren een commissie van drie schepenen en twee raden die misdrijven ver- |
|||||||||||
volgde. Tussen 1510 en 1545 was
hij elf maal schepen, in 1517-1529 driemaal burgemeester en in 1549 nog eens raad. Kennelijk was Jan Soest een zo bekende figuur dat hij geen patroniem nodig had en dat nog in 1599 Klein Emiclaer werd aangegeven als het bezit van hem of van zijn erven. Mogelijk was hij de Jan Gerritsz Soest die in 1524 de 15 morgen in Coelhorst bezat, die overigens in 1536 alweer in han- den waren van een ander fami- lielid. Jan zal rond 1475 zijn gebo- ren, want al in 1501 verkocht hij met zijn echtgenote Margriet een hof buiten het Spui op de Koppel. Het echtpaar genoot in 1533 een rente van ƒ6, die zij elf jaar later overdroegen op hun dochter Margriet. Daarnaast was Jan al in 1496 eigenaar van Midden Romselaar in Woudenberg, in 1536 van Klein Romselaar en in 1548 van 20 dammaten (ruim 13 morgen) in Bunschoten.141 Toen Jan in 1550 overleed erfde
zijn oudste zoon mr Willem Soest van Wetering Klein Emiclaer. Daarvan hebben we voor het eerst een recognitie- oorkonde. Van Willem weten we alleen dat hij burger van Amersfoort was. In 1548 vinden we hem al in de kapittelrekenin- gen; misschien nam hij toen de zaken van zijn vader waar. Willem overleed in 1552, toen
zijn broer mr Peter Soest hem opvolgde.142 Ook hij was burger van Amersfoort, tussen 1534 en 1556 zesmaal raad en in 1536 vijve. Terwijl de oorkonde van 1550 geen zegel meer draagt vin- den we nu een fraai exemplaar van Peter met drie lelies en een soort halsband. Hij was gehuwd |
|||||||||||
136 gaa, Archief
malen 7 fo 47-47V, 1651; F.H.C.M. DaamsenJ.D. de Kort, Over, door en om de Leytsche Dam. Geschie- denis van een gou- den gemeente (Leidschendam 1980) 281. In 1690 verkocht Nicolaus' zoon Martinus Martini Klein of Ooster Calveen. gaa, Archief gerecht Hoogland (beheersnr 67) 777,17.12.1690. 137 Enkele korte
familiegegevens in Hilhorst, Maalschap 28 en Kemperink 36-37, 40. 138 HUA baronie
IJselstein 1 fo 1 139 gaa stadar-
chief charters49, 1388 en 74,1391 140 Grondbezit
in Hoogland: 1371-1567 Over- en Neerzeldert: morgenboek 1446; GAA stads- archief, charter 371,18.8.1449; Sint- Pietersgasthuis
66,3.4.1538 en 8.11.1567; 101, 6.7.1535:253, 3.11.1538; 258, 23.1.1408; 1386- 1472 Slag in Zielhorst: De Kort, Luttike Wede 198; C1420 |
tijnsplichtig aan
Sint-Paulusabdij: Sint-Paulusabdij 376 fo 271; 1423" 1528 Klein Weerhorst: Dekker 29,31,39" 40; morgenboe- ken 1446-1470; 1446-1546 Coelhorst: Hilhorst, Maalschap 28; morgenboek 1446; Sint- Pietersgasthuis mappen 101 en 321,4.4.1453 e11 8.11.1488; 1497- 1501 Duist en De Haar: morgen- boek 1497; Ruizendaali68, 171,176;i4xx- 1554 tienden van Schoonoord (en Katerijst): De Kort, Luttike Wede 199-200. Amersfoort: veel
gegevens in GAA. stadsarchief(rege- stenvanJ.Hovy en F.J.W. van Kan en van A. Reichgelt) en archief Sint- Pietersgasthuis (inventaris Huijgen); drie misfundaties 1446-1464: Van Kan, Zielenheil 55-56;
Bunschoten 1501:
Ruizendaali68, 171,176; Leusden: Leusbroek GAA, archief St- |
||||||||||
DE HERONTDEKKING VAN MALENHOEVETEN BOSCH
|
||||||||||||
door diens broer
Gerrit. Nieuw Nederlands Biographisch Woordenboek X 1241, met dank aan Hans Smit. 143 Huwelijk
Peter Soest en land in Neerzeldert 1534:
Maris 188-189 nr 217b. Bunschoten en Duist: Ruizendaal 187, 194,197. De 7 dammaten in Zeldert betreffen een zoekgeraakte post, alleen ver- meld in het oud- schildboeki78o. 144 Zie noot 73.
145 GAA stadsar-
chief 1167 (testa- ment 1592) en 1192 (voogdij); archief Sint- Pietersgasthuis 187,7.4.1608; Dekker 68,90-91 |
||||||||||||
Pietersgasthuis
99,4.12.1448;
Hamersveldi536:
Verduin,
Oudschildgeld
Hamersveld, 48;
Soest: GAA,
archief St-
Pietersgasthuis
191,24.1.1398;
stadsarchief 289,
13-5-1433;
Woudenberg 1392-1496: Nieuwenhuis nr 1. 141 GAA stadsar-
chief, charter 642, 1501; GAA Sint- Pietersgasthuis 314, 26.4.1533 en 4-5-1544;
Nieuwenhuis nrs 1 en 3; Ruizendaal 90,187 142 Hij moet niet
worden verward met mr Willem Gerritsz Soest, wiens testament in 1563 werd geëxecuteerd VAN DEN VOORDE
1329-1530 Klein Emiclaer
Vermoedelijk ontleende de fami- lie haar naam aan de Hooglandse boerderij Ten Voorde. Het is mogelijk dat Frederik als hoofd van de familie zowel Ten Voorde als Klein Emiclaer bezat; zo was het tenminste in 1401. In de prak- tijk werden de hoeven dan toch verpacht danwei door verschil- lende familieleden bewerkt, zoals ook het geval was met Ten Bosch. Ten Voorde omvatte in 1619 24 morgen. Het grensde aan de zuid- zij de nog in 1779 aan de gemene beek of wetering, wat bevestigt dat hier een voorde (doorwaadba- |
||||||||||||
met Dammetje, dochter van
Klaas Gerritsz. Blijkens het oud- schildregister van 1548 had hij toen één morgen bij De Wetering (een boerderij ten oosten van Hollo , aan de huidige Mgr Van de Weteringstraat in Hoogland- West). De pachter was Peter Hendriksz. In Zeldert had Peter Soest drie stukken: 6 dammaten die hij altijd zelf gebruikte, 4 ver- Pacht aan Bart Reyersz en nog eens 7. De laatste twee waren gedeeld eigendom met Armgard Soest en de 7 morgen bovendien met Lambert van Noord. Een stuk land van onbekend opper- vlak in Neerzeldert, aan weerszij- den van de Zeldertse wetering, was afgesplitst van Ter Burg van de familie Van der Burg; dit had Dammetje in 1534 van haar vader geërfd. Bovendien had Peter 4 dammaten in Duist, 5 in De Haar en 12 in Bunschoten. Peter Soest overleed in 1556, waarna zijn dochter Cornelia het genoemde land in Neerzeldert erfde; zij was getrouwd met Willem de Wijs.1*! Half Klein Emiclaer werd in 1556 conform het testa- ment van Willem Soest geërfd door zijn zuster Elsa Jan Soesten, weduwe van Willem van der Burg. Ook hun mogelijke familieleden
Willem Jacobsz en diens zoon Jacob zijn in verband te brengen met Klein Emiclaer en Katten- broek. Willem had in 1536 en 154812 '/z morgen samen met Neeltje Zegers Hertens, pachter Albert Gosensz. Hij had in 1547 al de halve malenrente, was raad van Amersfoort in 1540 en rent- meester van de malen in 1555- 15S6. Zijn zoon Jacob was raad van Amersfoort in 1577, elfmaal rentmeester van de malen in de |
periode 1575-1600 en wordt voor
het laatst vermeld als lid van de malen in 1614. Hij kreeg in 1579- '80 van de malen ƒ15 dijkgeld .voor de twee geren. Vermoedelijk was hij ook de Jacob Soest wiens erfgenamen in 1619 en 163136 3/4 morgen had- den verpacht aan Gerrit Willemsz Quant (zoon van de pachter van Bosserdijk) en in 1619 3 morgen aan Evert Saren (Buurtsdijk). Nog in 1631 worden de erven Jacob Soest genoemd voor 6 morgen.144 VERHAAR
1614-1626 malenrente van
Bosserdijk uit Hollo Goort Verhaar was burger van Amersfoort en in de periode 1573-1617 schout van Hoogland, Emiclaer en Leusden. Hij woon- de in de buurt van huis Coelhorst en had de rente van half Groot Liendert. In de jaren 1582-1590 was hij gastheer voor de jaarlijkse vergadering van de malen. Zijn zoon Hendrik trouwde in 1592 met Jannetje, dochter van Herman Joosten en in 1604 met Marijtje Soest, uit de aanzienlijke katholieke familie die Klein Emiclaer bezat. In de kapittelre- kening krijgt hij teveel eer door- dat hij wordt betiteld als schout van Hoogland, net als in malen- rekeningen van de jaren 1598- 1600 en bij zijn tweede huwelijk. Hendrik was vermoedelijk alleen plaatsvervanger van zijn vader, zoals vanaf 1772 het geval was met Cornelis Hoogeveen die zijn vader Krijn assisteerde. In 1608 blijkt Marijtje weduwe te zijn met minderjarige kinderen.145 |
|||||||||||
91
|
||||||||||||
CERARD RAVEN
|
||||||||||||||
re plaats) lag. In die tijd was hier
de tapperij Voermans Welvaren aan de Liendertseweg. Bij die voorde lag de brink waar de malen oorspronkelijk als laag gerecht vergaderden, zoals eerder bleek bij de oorkonde van 1339. Het landgoed had een eigen eng, in 1388 de Vorder enge genoemd, maar behoorde niet tot het malengoed. Het lag lager en is daarom later ontgonnen, moge- lijk nog in malenverband. Het is in ieder geval van een malenhoe- ve afgesplitst, mogelijk van Liendert. We kunnen het niet identificeren als Klein of Oost- Liendert, want dat wordt in 1401 en 1439 (vrijwel) gelijktijdig ver- meld. Ten Voorde werd in 1401 door de Sint-Paulusabdij omge- zet in leengoed. Ook had het toen een keuterwaarschap: het was dus groot genoeg om ook de keu- terboeren) delen van de woeste gronden te gunnen.14 We komen Ten Voorde nog tegen in 1541, maar het is niet te herken- nen in de morgen- en oudschil- dregisters.147 In 1331 beleende Arnoud van
IJsselstein Frederik Butten van den Voorde met een rente van £4 uit het landgoed Schothorst, met als heergewaad 20 oude konings- tournoisen (Franse pennin- gen).148 In de jaren 1391-1396 komt Gode
Frederiksz driemaal voor als schout van de bisschop op Hoogland. In 1400 en 1403 was Frederik schepen van Amersfoort en in 1405 in die functie aanwe- zig bij nota bene een verpachting van Ten Bosch.149 In 1408 had hij land in Neerzeldert.150 Frederik van den Voorde werd in
1410 opnieuw beleend met de rente uit Schothorst.151 Deze |
Frederik was tussen 1413 en 1439
geregeld onze man (dus in dienst danwei vertegenwoordiger) van de Sint-Paulusabdij; zo trad hij in 1417 op als getuige bij de belening van de Berenkamp door de abdij aan Gijsbert Gijsbert Lambertsz en zijn nakomelingen.152 In 1437 werd Gosen Frederiksz
van den Voorde na opdracht door zijn vader door de Sint- Paulusabdij beleend met Ten Voorde.153 Misschien moeten we het ons zó voorstellen dat zijn vader Frederik bejaard was en de hoeven toen tussen twee broers Gosen en Frederik zijn verdeeld. In 1449 is inderdaad sprake van de erven Frederik van den Voorde, die land hebben in De Slaag. Een jaar later is de volgen- de Frederik eigenaar van dit land en in 1453 wordt zijn echtgenote Belie erbij genoemd.154 In 1458 blijkt Gosewijn ook Klein Emiclaer te bezitten. VAN WEDE
I557?-IS88 half Ter Duist De Van Wedes waren één van de meest aanzienlijke geslachten: in de periode 1196-1200 waren Lubbert en Evert ministerialen van de bisschop en Steven van Wede was in 1325 knaap van Stoutenburg, dus riddermatig. In 1334 droeg Hendrik van Wede Groot en Klein Wede op aan Arnoud van IJsselstein om het met de tienden in leen terug te krijgen en er te wonen; het bleef zeker tot 1583 in de familie. Evert van Wede was in 1371 tijnsmees- ter van de malen. Verder had men de tienden van Overzeldert (vóór 1331-1474), Luttike Wede (1351), Zwartekamp in Amersfoort (1440-1457), Ruitenbeek in Leusden met gerecht en tiend |
|||||||||||||
146 Dekker 23,
32,41-42 147 In 1541 was
Ten Voorde eigendom van drie dochters van Wouter de Beer, die het had ont- vangen van Hendrik Gosensz en diens vrouw Jut je (gaa stads- archief charter 983). 148 HUA,
Baronie IJsselstein 1 f0136,
24.8.1331. Dr J.C. Kort wees mij hierop. Een fami- lielid uit die tijd was mogelijk Arend van den Voorde uit Amersfoort. Hij werd in 1328/9 veroordeeld tot een boete van £1 13S 4d, omdat hij een man raakte met een houten bal. Arend komt in 1332/3 opnieuw voor, mogelijk voor een keurmede (S. Muller Fz, De registers en reke- (1497-1577) en half Ten Akker
(1575). De eerstvermelde regent van Amersfoort was Elias van Wede: 1434 raad, 1436 vijve, in de periode 1436-1443 viermaal schepen, 1446 burgemeester.155 VAN IJSSELSTEIN
1339-1360 Bosserdijk De literatuur over ridder Arnoud II van Amstel van IJsselstein (ca |
het
|
|||||||||||||
ningen van
|
||||||||||||||
bisdom Utrecht I
(Utrecht 1889) 467,487). 149 HUA,
Archiefkapittel Sint Pieter 645-5, 10.7.1405; Hilhorst, Maalschap 27 150 GAA.Sint-
Pietersgasthuis 258,23.1.1408 151 hua,
Baronie IJsselstein 1 f01361
11.2.1410 152 Hilhorst,
Maalschap 27; hua, Sint- Paulusabdij 32 fo 368,1417. Een Johan van den Voorde was in 1387 schepen van Woudenberg (gaa, Stadsarchief 3559)-
153 Dekker 42
noot 124 154 GAA, Sint-
Pietersgasthuis 54,1.8.1449 en 251,3.2.1450; GAA stadsarchief charter 386, x.6.1453 |
||||||||||||||
DE HERONTDEKKING VAN M ALEN H O EVE TEN BOSCH
|
||||||||||||||||||
schop. Voor Amersfoort was het
heel voordelig om deze machtige man als schout te hebben. Dankzij zijn connecties kreeg de .stad in 1326 vrijstelling van tol op biertransport naar Amsterdam. Ook bij de bisschop wist Arnoud belangrijke privileges los te krij- gen, zoals twee extra marktdagen en de verheffing van de Sint- Joriskerk tot kapittelkerk. Waren de dienstlieden soms al lastpakken voor de bisschop, rid- ders als Arnoud waren dat nog méér. Rond 1330 stond hij voor- aan bij het onrechtmatig toeëige- nen van de hoge rechtsmacht; de vertegenwoordiger van de bis- schop liet hij niet toe. Maar Arnoud werd overmoedig en zijn kansen keerden. Het is veelbete- kend dat hij in 1340 de eerste was wiens panden zijn vrijgekocht. Twee jaar later werd de krachtige bisschop Jan van Arkel benoemd, die hem aanpakte toen hij in drie |
oorlogen tussen 1345 en 1356 de
Hollandse kant koos. Jan brandde IJsselstein plat en Arnoud verloor al zijn Stichtse functies en lenen. Het landgoed Randenbroek ging op die manier in 1349 over naar het trouwe Amersfoort; de achterleenman bleef Splinter Gerrit Splintersz, dus zoon van de Gerrit Splinter die we ook al tegenkwamen als lid van de fami- lie Van den Bosch in 1356. Arnoud kreeg zijn lenen terug toen hij zich in 1357 met de bis- schop verzoende, maar zijn macht was gebroken. Het volgen- de jaar benoemde de nieuwe graaf van Holland hem als één van zijn vervangers in de rege- ring. In 1363 overleed hij, maar de tijns van Bosserdijk was toen al beëindigd. Dat lijkt een bevesti- ging dat de uitwassen tot het ver- leden behoorden. |
|||||||||||||||||
1290-1363) is helaas nogal ver-
snipperd.156 Arnoud trouwde in of voor 1308 met Maria, bastaard- dochter van bisschop Gwijde van Avesnes, de broer van graaf Jan II van Holland. Arnoud was leen- man van bisschop én graaf en speelde ze tegen elkaar uit. Toen Gwijde in 1315 de burcht Stoutenburg kocht van Everard van Amersfoort, heer van Stoutenburg, beleende hij Maria ermee. Arnoud kreeg van hem het schoutambt van Amersfoort en Eemland en Hooglandse lenen als Groot-, Luttike- en Klein Wede, De Hoeve (vermeld in 1378), waarschijnlijk Boelenhoef en tenslotte polder De Haar. In 1325 kreeg Arnoud Stoutenburg en het schoutambt in pand van bisschop Jan van Diest, omdat hij hem £500 had geleend. Vanaf dat jaar was Arnoud ook raadsheer, stond hij borg bij leningen of regelde hij zaken namens de bis- |
155 Genealogie in
DenTex V 25,33; Berkelbach 273 nr 68:, 381-382 nr 989; Marisi4nr 21,181-183 nrs 214-2143,192-193 nr2i9,195 nr 221; Dekker 37; Hil- horst Maalschap 27- 156 Het volgende
is ontleend aan: Berkelbach 54 nr 132,170 nr 429; Buitelaar 84,323; T.Hermans en C. Noordam, 'IJssel- stein,'in B. Olde Meierinke.a. (red.), Kaste/en en ridderhofsteden in Utrecht (Utrecht 1995)506-511; W.J. van Hoorn, Een hofstede ge- naamd Randen- broek. Van leen- goed tot stadspark (Amersfoort [1991]) 8-10; W.F.N, van Root- selaar, Amersfoort 777-1580 I (Amersfoort 1878) 303-304,340-
345;Rutgers44- 47; Van Spaen, a.w. |
|||||||||||||||||
fel
|
||||||||||||||||||
Zegel van Frederik van den Voorde als
buur en landgenoot van Zeldert (Archief Eemland, Stadsarchief 3633,16 januari 1408 |
||||||||||||||||||
93
|
||||||||||||||||||
:
|
||||||||||||||||||
ANDRÉ CLAZING
De vuurstolp
|
||||
Brandgevaar is van alle eeuwen. Middeleeuwse huizen
waren grotendeels van hout en dus bijzonder brandgevaar- lijk. Dit artikel gaat over allerlei maatregelen om het brand- gevaar zo klein mogelijk te houden. Op het niveau van particulieren die er rekening mee hielden door op een bepaalde manier hun huis in te richten; op het niveau van de stedelijke overheid, die maatregelen voor brand preventie nam. |
|||||||||||
Vu ur neemt in het bestaan van de mens een
heel belangrijke plaats in. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat al meer dan een miljoen jaar geleden de primitieve mensachtigen met dat wonderlijke vuur nebben leren omgaan. Het bood bescher- ming tegen de kou en wilde dieren; ze kon- den er hun maaltijd op koken. Het stelde nen in staat ook in minder warme streken en onder barre omstandigheden in leven te blijven. Zonder het vuur zou onze huidige cultuur ondenkbaar zijn. Op het eind van de Middeleeuwen verwoordde men dat zo: dat hij, die gedurende zes weken met al zijn roerende goederen (in een huis) verblijft en daar een vuur en licht brandende heeft gehad, inwoner van onze stad is.1 In het Oud-Vaderlands Recht gaf men deze definitie om vast te leggen wanneer men zich burger van een stad mocht noemen met alle plichten maar ook rechten van- dien. Je kon je dus pas in een stad gevestigd noemen als je gedurende langere tijd met al Je roerende goederen in een woning ver- bleef én vuur en lichtgebruikte, want zon- der vuur kon niemand in leven blijven, was de gedachtengang.2 De centrale rol die het vuur en de haard voor ons inneemt is goed |
|||||||||||
af te meten aan de enorme hoeveelheid
spreekwoorden en gezegdes waarin deze woorden voorkomen. Nu is vuur niet alleen een zegen, maar ook
een gevaar. Zolang de mens als jager/verza- melaar nog met weinig bezittingen wat rondtrekt, is het gevolg van een brandje te overzien. Als onze voorouders zich echter gaan vestigen en veel tijd en moeite gaan steken in het bouwen van een vaste woning neemt ook de ernst van de schade die bij brand kan ontstaan toe. Het is dus zaak brandgevaar zoveel mogelijk in te perken en bijvoorbeeld bij de inrichting van een huis daarmee rekening te houden. Vanaf het Neolithicum (de Late Steentijd; 2500- 2000 v. Chr.) tot in de Late Middeleeuwen werden huizen gebouwd volgens nagenoeg hetzelfde principe. Een langwerpig grond- plan met, afhankelijk van de periode, één of meer zijbeuken. Ook de lengte van het geheel kon variëren. Materiaal voorde bouw vond men in de directe omgeving: hout, riet, leem en plaggen. Een stevig sta- ketsel van houten stammen vormde het geraamte van het huis. |
|||||||||||
1 " dat hy binnen
onse stede ge- woont heeft met alle zijn tilbaer haaf zes weecken langk ende vier ende licht daerin- negehouden heeft". West- friesche Stad- rechten 1,86. 2 In Amersfoort
komt dezelfde bewoording voor, maar dan in nega- tieve zin: iemand kon het burger- schap verliezen als hij meer dan een jaar en een dag woonde 'zon- der vuer ende licht te houden' (Maar- schalkerweerd, Burgerschap, 44 noot 11). |
|||||||||||
95
|
|||||||||||
1 ii i m
|
||||||||||||||||
/TH
|
||||||||||||||||
lil ir"**.......'
|
||||||||||||||||
ü.
|
||||||||||||||||
1 Reconstructie van een boerderij uit de
vroege/late ijzertijd uit Amersfoort-Noord.
|
||||||||||||||||
toe aangebracht luik in het dak. Het waren
huizen van één verdieping: dus vanaf de begane grond keek je zo tegen de balken van het dakbeschot aan. Het voordeel van een rieten dak is dat het goed isoleert, maar het is wel heel brandgevaarlijk. Om te voor- komen dat opstijgende vonken van het vuur zich aan de binnenzijde van het dak tussen het riet nestelden, werd boven het vuur een soort vonkenvanger aangebracht of werd de binnenzijde van het dak ter plekke met leem bestreken. |
||||||||||||||||
De wanden waren van hout of een met
leem bestreken vlechtwerk van wilgente- nen of van plaggen. Het dak was gedekt met stro of riet. In dit langwerpige bouwsel bevond zich een woongedeelte met daar- aan vast een boerderijgedeelte met stal en opslagplaatsen. In het woongedeelte lag de haard. Centraal in het vertrek werd op een lemen of stenen vloertje, omzoomd met keien, een haardplaats ingericht, zover mogelijk van de brandgevaarlijke wanden vandaan. De rook van het vrijliggende vuur trok weg via kieren en via een speciaal daar- |
||||||||||||||||
DE VUURSTOLP
|
||||||||||
Stadsbranden
Huizen metstenen muren en een stenen
wand waartegen een schoorsteen geplaatst kon worden - die dus veel minder brandge- vaar opleverden-verschijnen in Amersfoort pas vanaf de dertiende eeuw, maar zij zijn dan nog heel zeldzaam. En hoewel ze in de eeuwen daarna vaker voor- kwamen, werden op het eind van de Middeleeuwen nog altijd voornamelijk hou- ten huizen gebouwd met een centrale vrij- liggende vuurplaats. In de steden lagen de |
||||||||||
huizen bovendien dicht opeen gebouwd,
want ruimte was schaars. Het gevaar van brand was daarom altijd aanwezig. Een beginnend brandje kon onder ongunstige omstandigheden (droogte, harde wind) catastrofale gevolgen hebben. Er is geen stad in de middeleeuwen die niet met grote branden te maken heeft gehad. Zwolle brandde in 1324 af, Deventer in
1334, Gouda in 1361 en Schoonhoven in 1375. De lijst is naar believen uit te breiden. Het ergste was dat de branden elkaar met enige regelmaat opvolgden, zozeer dat men in de |
||||||||||
2 De haardplaats. Een kring van keien houdt
het vuur in toom. |
||||||||||
97
|
||||||||||
ANDR.E CLAZING
|
|||||||||
tijdsbepaling nogal eens de formulering
gebruikte: "zoveel jaar na de laatste brand". In Utrecht, bijvoorbeeld, vermeldden de annalen tussen 1017 en 1431 twaalf kleinere en grotere branden. In Amersfoort was het al niet anders. Van Bemmel meldt in zijn "Beschrijving van de stad Amersfoort" dat er, naast enkele kleinere, minstens zes grote stadsbranden zijn geweest. Met name de branden van 1495 en 1520 hadden een rampzalig verloop. Zo ontstond op 13 juni 1520 in de middag bij de St.Joriskerk een brand. Het vuur verspreidde zich via de Papenhofstede, Lavendelstraat, Appel- markt en een stuk van de Langestraat en woedde voort naar het oosten. Enkele stenen huizen konden met veel moeite behouden worden, maar alles wat van hout was werd door de vlammen verteerd. Slechts één enkel houten huis op de Kamp bleef gespaard. In "de Blafferd"een belastingcohiervoor
het"huisgeld"worden ongeveervoo pan- den geteld. Weliswaar dateert dit docu- ment uit 1755, maar de omvang van de stad is dan nog even groot als op het eind van de Middeleeuwen. Welnu in 1495 vielen drie- honderd huizen aan het vuur ten prooi, in 1520 werden meer dan vierhonderd huizen in de as gelegd, bijna een kwart van de stad! Geen wonder dat stadsbesturen maatrege- len gingen nemen om het brandgevaar zo klein mogelijk te houden. Maatregelen
De brandbestrijding in de steden was er in
eerste instantie op gericht om een eenmaal ontstane brand te beteugelen. Gemakkelijk kon een binnenbrandje tot een uitslaande brand leiden.3 Het overslaan van vuur door de lucht werd als grootste gevaar gezien. |
De belangrijkste verordening was het ver-
bod op "weeke daken", dat wil zeggen rie- ten of strooien daken in tegenstelling tot daken meteen harde,stenen bedekking. In Utrecht vinden we de eerste maatregelen over dit onderwerp al in 1340. Aanvankelijk tracht men daar de verstening van de daken te bevorderen op basis van vrijwilligheid en door het verlenen van subsidies. De snel- heid van het proces lijkt vooral te zijn bepaald door de vraag of de steenovens wel voldoende capaciteit hadden en of er genoeg geld in de stadskas zat om aan de subsidieaanvragen te voldoen. Er treedt namelijk nogal wat variatie op in de hoogte van de subsidiebedragen. Later is er geen sprake meer van vrijblijvendheid en worden de maatregelen steeds dwingender. Al met al lijkt het hele proces van de verstening van de daken pas voltooid in de zestiende eeuw.4 In Amersfoort gebeurt een en ander alle-
maal wat later. In 1464 vinden we de eerste van reeks van keuren (verordeningen) van het stadsbestuur aangaande "weicke", dus met riet gedekte, daken.5 Niemand, zo gebiedt de keur, mag "binnen der stat oude muere", dus binnen de eerste omwalling, waar de huizen het dichtst opeen waren gebouwd, nog rietgedekte daken toepassen bij huizen, schuren of loodsen. Dus bij nieuwbouw was het hiermee nu geregeld. Een probleem apart vormden de daken van bestaande panden. Hoe onveilig ook, de situatie van dat moment moest worden gedoogd. Verbetering was slechts met klei- ne stapjes mogelijk. Zo vinden we een bepaling uit 1471 dat schoorstenen minstens zes voet (1,80 m.) boven de rieten daken moesten uitsteken. Vonken hadden dan in ieder geval een langere weg af te leggen voor ze op het kwetsbare dak belandden en |
||||||||
3 Een bepaling in
de keurboeken uit hetjaar 1513, her- haald in 1544, geeft een aanzien- lijke boete aan de veroorzaker van een zodanig ern- stige brand dat er alarm geslagen moest worden: "Van den brandt- In wiens huys ofK op wiens erfue ongevalle brant geviele ende op- ginck, zulcxdat die clocke dairove' geslagen worde, sal die inwoenre des huyses verbu- eren 5 Carolus- gulden tot onsen behouff." Fruin, De middeleeuw- sche rechtsbron- nen, 179 en 353. 4 Kipp, Water en
vuur, 83 5 Raadsbesluiten
en Keuren van stadsbestuur van Amersfoort aan- gaande "weeke daken" Uit: Fruin, De middeleeuw- sche rechtsbron- 1^55,85,158. 6 Van Rootselaar.
Amersfoort, II 99 |
|||||||||
DE VUURSTOLP
|
||||||||||
dus meer kans dat ze voordien al gedoofd
waren. Toch bleven ongewenste toestanden lang bestaan. Door middel van reparatie en gedeeltelijke vervanging konden bestaande daken schijnbaar eindeloos mee. Daarom werd in 1491 bepaald dat bij reparaties van stukken groter dan een vierkante roede (14 m2) ook met pannen, daktegels of leien moest worden gewerkt, of men zal het 'schijndelen"7. Hiermee wordt bedoeld het riet van binnen en van buiten met leem bestrijken zodat het minder makkelijk vlam vat. Het was een goedkoop alternatief en werd voor kleinere stukken gedoogd. Het vervangen van rieten daken was nu een- maal een kostbare aangelegenheid. Lei moest van ver worden aangevoerd en was dus duur; het werd daarom beperkt gebruikt. Daktegels zijn platte platen van gebakken klei die overlappend op een hou- ten dakbeschot gelegd werden. Een nadeel daarbij is dat de overlap nogal groot moet zijn en dat dus het gewicht dat op het dak drukt aanzienlijk is, wat weer consequen- ties heeft voor de dakconstructie. Dat was bij de dakpan minder. Vanaf de vijftiende eeuw komt de golfpan in zwang. Moeilijker te vormen dan de daktegel (= prijsverho- gend) maar omdat er voor een zelfde oppervlak minder nodig waren, was de dak- pan uiteindelijk goedkoper. Toch bleef het vervangen van rieten en strooien daken door harde daken een kostbare zaak. Vandaar dat stadsbesturen huiseigenaren daarin wel wilden subsidiëren. Zoals gezien vond men in Utrecht al in het midden van de veertiende eeuw dat het tijd was voor actie. In Amersfoort namen de bestuurde- ren in 1516 een soortgelijk besluit. Eigena- ren kregen eenderde van het bedrag dat hij aan de steenbakker heeft betaald is terug. Maarzo vervolgt de keur: het mag hierbij |
||||||||||
alleen gaan om echt nieuwe daken en niet
om de vervanging van een dak dat al met pannen gedekt was en waarvoor de stad dus al eens betaald had ! Creatief hande- len bij subsidieaanvragen is blijkbaar van alle tijden. Nog tweemaal in de zestiende eeuw vinden we keuren over weke daken. Betrof het in 1464 nog alleen de oude bin- nenstad, nu is in de gehele stad het verbod op weke daken van kracht. Het dwingend voorschrijven om ook
muren van steen te gebruiken maken kwam pas later. Was het moderniseren van daken al kostbaar, de vervanging van houten hui- zen door stenen gebouwen was niet direct voor ieder haalbaar. Het "verstenen" van de stad ging uitermate langzaam. Steen was kostbaar en zwaar te vervoeren. Alle steen die ooit de stad was ingevoerd moest dan ook in de stad blijven, want ook een oud gebouw dat afgebroken werd, leverde toch nog bruikbaar bouwmateriaal.9 Ook hier bewandelde het stadsbestuur de weg der geleidelijkheid. In 1645 komt er van stads- wege een verbod op houten voorgevels, waarbij in de praktijk bestaande gevallen nog lang werden ontzien. Pas in 1758 werd in Amersfoort het laatste houten huis, genaamd "de Brabantse El" afgebroken, hetzelfde huis dat bij de stadsbrand van 1520 als enige aan de Kamp gespaard geble- ven was. Andere acties waren het verbieden of het verplaatsen naar de rand van de stad van vuurgevaarlijke industrieën als potten- bakkerijen en molens. Bij een pottenbakke- rij kan iedereen zich voorstellen waarom deze brandgevaarlijk is, maar ook windmo- lens wilden nogal eens in brand vliegen. De machinerie van een windmolen is geheel van hout en bij stevige wind kan de wrijvingsenergie tussen de houten delen tot zulke temperaturen leiden dat spontane |
||||||||||
7 "Item soe en sel
nijmandt bijnnen onser stadt huij- sen, schuijren dec- ken offte doen decken ofte stop- pen dat een roe groet is off wijt, dan mit leijen, tegelen ofte pan- nen, offsij zullen 't schijndelen". Fruin, De middel- eeuwsche rechts- bronnen, 158 (anno 1491). 8 "...dairthohem
die stadt t'baten comen ende ghe- ven saldat der- dendeel, dat gecofft wair von- den oeven, ten wair die stadt eens van tselve huijs dairtoe gegouden had, ende dat huijss in harden daeck geweest wair." Fruin, De middeleeuwsche rechtsbronnen 175 (anno 1516). 9 " Nijemant en
sal mogen voirta- en enige steen van oudt getijmmer of gemaect werck moegen affbreken ende vueren van de bynnenstadt in die buijtenstadt." Fruin, de middel- eeuwsche rechts- bronnen, 170 (anno 1496). |
||||||||||
99
|
||||||||||
ANDRE CLAZINC
|
|||||||||||
mer" schoot natuurlijk niet op. Verbetering
kwam hierin pas met de uitvinding van de brandspuit. Het eerste type brandspuit van Hans Hautsch uit Neurenberg was al een wonder van vernuft, maar had nog als nadeel dat de spuitmond nog gefixeerd was en alleen gericht kon worden door het hele gevaarte te verplaatsen. Bovendien moest het reservoir tevoren met emmers gevuld worden. Dat was met de opvolger niet meer het geval. De Nederlander Jan van der Heijden ontwikkelde rond 1670 een brand- spuit met slangen die het bluswater direct uit de gracht kon halen. Op veilige afstand van de brand opgesteld kon met een spuit- mond aan een slang op de brandhaard gericht worden. Maar dan zijn we al ruim voorbij de Middeleeuwen, de periode waar het hiereigenlijkovergaat. |
|||||||||||
ontbranding volgde. Amersfoort vaardigt in
1577 een verbod uit op deze vuurgevaarlijke industrieën. Elk huis moest voorzien zijn van brand-
emmers, en ladders10 en brandhaken om wanden van in brand staande panden om te trekken en zo het overslaan van de brand te voorkomen. Bovendien hingen op strategi- sche plaatsen in de stad brandemmers. Op de toren van de Joriskerk stond een wachter die de klok moest luiden bij onraad. De stadswacht spoedde zich in de aangegeven richting (de brandwacht op de toren gaf door met een vlag, 's nachts met een lan- taarn, te wijzen de richting aan) om in de buurt gekomen met blussen te beginnen. Er werd een ketting gevormd en met emmers werd water geput uit de stadsgrachten of dichtstbijzijnde waterputten". Dat "geëm- |
|||||||||||
10 "Die raid
gebiet dat een ijge- lick sijn emmeren re sal hebben ende sijn leren, na ouden gewoenten bij sulke kuere als dair op staen". Resolutieboek over het jaar 1469, folio 240V. 11 Fruin 85: In
1516 oordeelt het stadsbestuur dat een waterput, hoewel particulier bezit, in geval van brand voor brand- bestrijding kan worden gevor- derd. |
|||||||||||
3 De vaste haard met aspot in het I4e eeuwse
huis "de Keegelbaan". Opgraving Mooierplein. |
|||||||||||
DE VUURSTOLP
|
|||||||||||
Preventie
Vuur maken was zonder moderne hulpmid-
delen een nogal gecompliceerde bezigheid. Men neme daartoe een vuurslag, dit is een speciaal gevormd stuk staal, en sla een vonk door met de vuurslag langs een stukvuur- steen te gaan. Een vaardige hand weet de vonkte laten vallen in een vooraf verzamel- de hoeveelheid tondel. Tondel kan zijn: hooi, dunne houtkrulletjes, distelpluis, ber- kenbast, alles eigenlijk dat makkelijk aan het gloeien gebracht kan worden. Het gemakkelijkst ging het met plakjes weefsel van de tondelzwam (Polyporusfomentari- us). Op speciale wijze voorbewerkt en goed droog werd de tondel bewaard in de ton- deldoos. Is de tondel eenmaal aan het gloei- en dan blazen maar: niet te hard en niet te |
|||||||||||
zacht. Is er eenmaal een begin van een
vlammetje, dan voorzichtig spaantjes en houtsplinters, die je natuurlijk ook tevoren gehakt had, toevoegen totdat er eindelijk een begin van een vuurtje ontstaat. Beslist een bezigheid waareen dosis handigheid en geduld aan te pas komt. Stel het je maar eens voor: terwijl een klappertandende familie die nodig toe is aan iets warms om je heen staat, moetje op een wintermorgen bij het krieken van de dag op deze manier een vuuraan zien te krijgen....dan is het natuurlijk een stuk gemakkelijker even naar de buren te lopen en daar een kooltje vuur te vragen als begin van je eigen vuur. Of je gaat voor een cent een kooltje vuur halen bij de water-en vuurvrouw. In de grote ste- den bestond tot ver in de negentiende eeuw een nering, waar je vooreen luttel |
|||||||||||
4 Haardsteen gevonden op het Mooierplein.
|
|||||||||||
101
|
|||||||||||
i6« eeuw.
|
|||||||||||
ANDR.E CLAZINC
|
|||||||||
bedrag een kooltje kon krijgen uit het vuur
dat de water- en vuurvrouw de hele dag gaande hield om water te verwarmen, want voor iets meer kon je daar ook een emmer warm water kopen. Stadsbesturen zagen in dit gebruik overigens ook een gevaar: in Hoorn verbood men het halen van vuur behalve als het in een pot, met deksel, ver- voerd werd.12 Zulke potten, ruw en onge- glazuurd met gaten erin voorde luchttoe- voer, zijn ook bij opgravingen gevonden.13 Het beste was natuurlijk als je nog vuur in de haard had van de vorige avond, maar het vuur de hele nacht onbeheerd laten, was niet zo'n goed idee. Dus als men zich klaar ging maken voor de nacht, werd er geen nieuwe brandstof meer op het vuur gegooid en werden de nagloeiende kooltjes vuur bijeen geharkt en met as overdekten daaroverheen zette men een vuurstolp. Het vuur was nu beveiligd en met een beetje geluk was er's morgens onder de as nog een spoor van vuur te vinden. De zuurstof- toevoer was niet helemaal afgesloten omdat er een klein ventilatiegat boven in de vuurstolp zat. Nadat de as van de vorige avond weggeschoven was kon het vuur zo weer worden aangewakkerd dooreen blaas- balg te gebruiken. De overheid zag wel wat in deze vuurstolpen als brandpreventiemid- del en stelde het gebruik soms verplicht.14 Vuurstolpen archeologisch
bekeken Tot het midden van de veertiende eeuw
worden grote kommen (met een diameter van meer dan 30 centimeter) van grijsbak- kend aardewerk gebruikt om over het vuur te zetten.15. Dat weten we doordat scher- ven van dergelijke kommen die bij archeo- logisch onderzoek opduiken, namelijk niet |
aan de buitenkant, door gebruik óp het
vuur, maarjuistaan de binnenkant zwaar beroetzijn. Vanaf ongeveeri350 verschij- nen de eerste echte vuurstolpen.1 Ze zijn eveneens gemaakt van grijsbakkend aarde- werk en in feite door de pottenbakker als kom geproduceerd, maar door het aanbren- gen van handvat en ventilatieopeningen tot vuurstolp omgevormd. Het is zelfs zo dat niet altijd met zekerheid kan worden vast- gesteld of we met een kom of een een vuur- stolp te doen hebben. Alleen het vinden van kenmerkende fragmenten van handvat of ventilatiegat biedt die zekerheid. Bij een opgraving midden in de oude bin-
nenstad van Amersfoort vonden wij in een veertiende eeuwse waterput een bijna com- pleet exemplaar van zo'n vuurstolp. Boven op de vuurstolp zit een breed bandoor en onder de ooraanzetten zijn twee ventilatie- gaten aangebracht. Het bandoor is versierd met in de natte klei uitgeknepen schubben. Dezelfde versiering loopt in een ring van het ene naar het andere ventilatiegat. Op de schouder treffen we een ingekras-
te versiering in de vorm van een sparren- tak(?) aan. Dat het om meer gaat dan louter versiering toont een serie doversaan, gevonden in Utrecht. Dovers werden gebruikt om de laatste restanten van het vuur uitte maken. Zonder uitzondering zijn de dovers versierd; sommige zijn zelfs aan de onderkant ingekerfd, waar de "versie- ring" door het gebruik toch al snel ontoon- baar moet zijn geworden. Het is dan ook aannemelijker dat het gaat om bezwerings- tekens tegen of in verband met het vuur, dan om alleen maar versiering.17 De rij van schubben op het handvat en rond de venti- latiegaten van de vuurstolp moeten mis- schien ook wel vlammetjes verbeelden. Op twee andere plaatsen in Amersfoort werd |
||||||||
12 "Van vuyr te
halen bij die huy- sen. Item nyemant sal mit tanghen vuyr over straet draghen dan in potten wel gedect." Westfr. Stadr. 2,82 Hoorn (anno 1528). 13 Bruijn, Pot-
tersvuren 78 en 84 14 "Eenyderhuy5
sal moeten hebben een bequame asch-kuyl ende op alle heertsteden daermen vyert een stolp voor op 't vyer." Privilegiën van Westzaanden 487 (anno 1644). 15 Bartels, Steden
in scherven wi- 16 Vuurklokof
vuurstolp ? De term vuurstolp 's de oudste, maar er bestaan ook late- re exemplaren die helemaal de vorm van een (kerk- klok hebben en daarom ook zo heten: zie afbeel- dingen in Klijn, Loodglazuur aardewerk in Nederland, 148. |
|||||||||
DE VUURSTOLP
|
||||||||||
een dergelijke vuurstolp aangetroffen. Op
de Hof werd tussen veel ander aardewerk- nnateriaal één scherf met dezelfde onmis- kenbare inkrassinggevonden en bij de opgraving Nimmerdor, een in de veertiende eeuw buiten buiten de stad gelegen lande- lijk gebied, kwam van een soortgelijke vuurstolp een fragment met handvat en zwaar beroet ventilatiegat tevoorschijn. Vuurstolpen van roodbakkend aardewerk
zijn de opvolgers van de grijze. De versie- ring is daarbij veel minder uitgesproken. De vorm is nog steeds die van een omge- keerde kom met een handvat en ventilatie- gat. Nieuw is dat er vanaf de vijftiende eeuw naast de volledig ronde ook exemplaren verschijnen die halfrond zijn en bedoeld zijn om tegen de wand geplaatst te worden. Dit verschijnsel duidt op een verandering in de bouw van huizen. Voor een halfronde vuurstolp is een stenen stookwand nodig. Een bakstenen schoorsteenkanaal zorgde voorde afvoer van rook. De haardwand werd daarbij nogal eens bedekt met haard- stenen. Hardgebakken en vuurbestendig waren
deze stenen bovendien een lust voor het oog, doordat er in hoogreliëf een stempe- ling op was aangebracht. Parallel aan het verschijnen van de halfronde vuurstolp loopt de ontwikkelingvan de olielamp. Vroege vormen van de olielamp uit de i5e eeuw hebben nog twee ophangogen. Deze 'ampen zijn bedoeld om vrij in de ruimte te hangen. Vanaf de zestiende eeuw komen lampjes voor met één ophangoog en een iets afgeplatte zijde. Deze soort lampen kon veilig tegen een (stenen) muur gehangen worden. Zo is het proces van verstening van de stad ook uit archeologische vondsten af te lezen. Roodbakkende vuurstolpen komen in andere steden1 veel voor, maar |
||||||||||
in Amersfoort is het een bijzonderheid.
Slechts éénmaal werd bij archeologische onderzoekingen een fragment van zo'n vuurstolp gevonden. Helaas betreft het een vondst buiten context, gedaan bij de aanleg van de opgravingsput, zodat een datering niet geschraagd kan worden door andere vondsten. Een derde vorm van de vuurstolp komt
voor vanaf de zestiende eeuw. Uitgangs- punt is nog steeds een gedraaide ronde kom van roodbakkend aardewerk, die door de pottenbakker gehalveerd werd. Langs het snijvlak werd hier bovendien nog een platte opstaande kleiplaat aangebracht. Versiering met groene glazuur in combina- tie met witte slib kon van wat eens een alle- daags nuttig voorwerp was, nu iets maken waar men eer mee kon inleggen. De rijke versiering met groene glazuur in combina- tie met witte slib maken van wat eens een alledaags nuttig voorwerp was nu een object, waar men eer mee kon inleggen. Met name uit Noord-Holland komen prach- tig versierde vuurstolpen. Sommige exem- plaren zijn zelfs aan de binnenzijde niet eens beroet19. Ze stonden mogelijk in de zomertijd in de haardplaatsals het vuur voor verwarming niet nodig was. We spre- ken hier dan ook niet meer over een boer- derijtype huis met één centrale vuurplaats voor koken en verwarming, maar over een stedelijke woning met een aparte keuken waar het kookvuur brandde en daarnaast meerdere kamers met haarden voor ver- warming. Een fragment van zo'n rijk versier- de vuurstolp uit de zeventiende eeuw is gevonden aan de overkant van ons huidig pand, namelijk in een beerput op het ter- rein van de voormalige Crachtkerk aan de Langegracht in Amersfoort. Al met al een vrij mager resultaat: slechts
|
||||||||||
17 Klück, Huis en
haard, 75 18 Bartels, Steden
in scherven,110 19 Vergelijk
Bitter, Geworteld in de bodem, 136- 137: beschrijving van twee vuur- stolpen zonder enige vorm van slijtage of beroe- ring. |
||||||||||
103
|
||||||||||
ANDRE CLAZINC
|
|||||||||
van de stad Amersfoort blijkt in ieder geval
resultaat te hebben gehad. Van Bemmel vermeldt nog één "verschrikkelijke" brand in 1657, waarbij 23 huizen, 27 (hooi)bergen, 10 schuren en 5 "kameren" (éénkamerwo- ningen) aan de vlammen ten prooi vielen. In vergelijking met de werkelijk catastrofale gebeurtenissen uit de middeleeuwse perio- de was deze ramp toch veel minder erg. Elke brand uit de postmiddeleeuwse perio- de versnelde bovendien het proces, omdat voor elk afgebrand houten krot een huis in steen teruggebouwd werd. |
|||||||||
drie exemplaren uit de middeleeuwse
periode en twee uit de tijd daarna. Het moet wel zo zijn dat vuurstolpen in Amersfoort nooit zo veel aanwezig zijn geweest. Anders waren ze wel vaker aange- troffen bij opgravingen. In andere streken van ons land, waar huizen nog lang van hout gebouwd werden, bleef de vuurstolp tot in de negentiende eeuw wel een gangbaar product.20 Hun rol als brandpreventiemid- del raakte natuurlijk al snel uitgespeeld met de komst van de stenen haardplaatsen later nog de introductie van de kachel. Het boven beschreven proces van verstening |
|||||||||
20 Afbeeldingen
van vuurstolpen uit het eind van de i8e eeuw in: De Kleyn, Volks- aardewerk in Nederland 174-175 |
|||||||||
DE VUURSTOLP
|
||||||||
Een lös hoes in Twente zoals dat tot in de
twintigste eeuw voorkwam. Het vuur wordt midden op de lemen vloer |
||||||||
gestookt. De rook verdwijnt door de rook-
vang naar buiten. |
||||||||
105
|
||||||||
ANDR.E CLAZINC
|
|||||||||||
Amersfoort gevonden wordt en
gedateerd wordt op tweede helft veertiende eeuw. Een andere goed dateerbare vondst was een steengoed drinkkan (si-kan-8) die tussen 1325 en 1375 gemaakt is. Het fragment gevonden in Nimmerdor is van hetzelfde type en is gevonden in een huisplatte- grond van een boerderij uit het eind van de dertiende of begin veertiende eeuw. 1 Inv.nr: LVK '86 430 (Ai)
2 Type: g-vst-i
3 Datering: i4e eeuw
4 grootste diameter: 40,5 cm,
|
hoogte: 20 cm
5a baksel: grijsbakkend
5b glazuur: —
5c versiering: schubben op
handvat en rond ventilatiegaten,
ingekraste lijnversiering op de
schouder
6a bodem: —
6b oor: handvat
6c divers: binnenzijde beroet
7 functie: vuurstolp
8 productie: —
9 literatuur: Bruijn, Pottersvuren
77; Klück, Huis en haardy^ Van de vuurstolp gevonden bij
een opgraving aan de Valkestraat |
||||||||||
BIJLAGEN
In een plaggenput op het Lieve
Vrouwekerkhof ( lvk'86 vondst- nummers 430,431 en 439) wer- den naast deze vuurstolp 52 andere fragmenten aardewerk aangetroffen. Het gaat deels om wat ouder materiaal, deels om i4e eeuws aardewerk: grijs gedraaid, echt steengoed en één scherfje rood gedraaid, voorzien van spaarzaam aangebrachte loodglazuur. Uit dezelfde water- put kwam een waterkan (g-kan- 4), een type dat heel vaak in |
|||||||||||
DE VUURSTOLP
|
||||||||||||
is helaas geen context bekend,
omdat dit fragment op de stort is gevonden. Dit soort vuurstolpen worden elders in de vijftiende en zestiende eeuw geplaatst. 1 Inv.nr: vs'04 54
2 Type: r-vst-i
3 Datering: I5e/i6e eeuw
4 Grootste diameter: 32 cm,
hoogte: o 5a Baksel: roodbakkend
5b Glazuur: — 5c Versiering: geboetseerd venti-
latiegat 6a Bodem: — 6b Oor: handvat (ontbreekt)
6c Divers: niet compleet; in- wendig beroet 7 Functie: vuurstolp
8 productie: —
9 literatuur: Bitter, Geworteld
in de bodem, 135 bronnen
Gemeentelijke Archiefdienst
Amersfoort, Archief stadsbe- stuur inv. no. 2 (Resolutieboek). Opgravingsgegevens van het
Mooierplein (Mp'98), Lieve Vrouwekerkhof (lvk'86) en Nimmerdor (nim'oo) (sectie |
||||||||||||
Archeologie, niet gepubliceerd)
Besondere Privilegiën ende Hand- vesten, verleent aen d'Inwoon- ders van Westzaanden en Crommenie (Zaandam 1661) R. Fruin (ed.), De middeleeuw- sche rechtsbronnen der kleine steden van het Nedersticht van Utrecht deel I ('s Gravenhage 1892) M.S. Pols, Westfriesche stadrech- ten (Werken Oude Vaderland- sche Recht ie reeks, nr. 7,2 dln, 's Gravenhage 1885-1888) LITERATUUR
M. Bartels et al., Steden in scher-
ven (spa 1999) A. van Bemmel, Beschrijving
van de stad Amersfoort (2 dln, Utrecht 1760) P. Bitter et al., Geworteld in de
bodem. Archeologisch en histo- risch onderzoek van een potten- bakkerij bij de Wortelsteeg in Alkmaar (Alkmaar 1995) J.A. Brongers, Historische en- cyclopedie van Amersfoort (Amersfoort 1998) A. Bruijn, Pottersvuren langs de Vecht. Aardewerk rond 14.00 uit Utrecht (Rotterdam 1979) |
||||||||||||
H. Halbertsma, Zeven eeuwen
Amersfoort (Schiedam 1974) J. Hollestelle, De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560 (Arnhem 1976) F. Kipp, 'Water en vuur. Brandpreventie en het middel- eeuwse dak,' in H.L. de Groot (red.), Het vuur beschouwd (Utrecht 1990) 77-106 B. Klück, 'Huis en haard,' in: ibidem 55-76 J. de Kleyn, Volksaardewerk in
Nederland sedert de late Middeleeuwen (Lochem 1965) E. Klijn, Loodglazuur aardewerk in Nederland. De collectie vaan het Nederlands Openlucht- museum (Arnhem 1995) Ph.B.C. Maarschalkerweerd, 'Het Amersfoortse burgerschap in de late Middeleeuwen,' Jaarboek Oud- Utrecht (1991) 39-58 W.F.N, van Rootselaar,
Amersfoort777-1580 (2 dln, Amersfoort 1878) W. Vivié en J. van den Berg, Historie der Amersfoortse Brandweer, Amersfoort 1983 |
||||||||||||
6 Vuurstolp, opgegraven op het
Lieve Vrouwekerkhof in 1986 |
||||||||||||
107
|
||||||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
||||||
Matthias Withoos
(ca. 1627-1703) |
||||||
schildersfamilie
|
||||||
Aan de hand van oude en nieuwe archiefvondsten wordt
een zo volledig mogelijk beeld gegeven van de schilder Matthias Withoos, zijn eveneens artistiek begaafde kinderen en enkele van zijn eveneens schilderende vrienden. Tevens wordt waar mogelijk hun werk geplaatst in de context van de tijd. |
|||||||||||
Jeugd en ouders
Matthias Jansz. Withoos1 is een van de
bekendste Amersfoortse schilders uit de 17de eeuw. Wij vinden zijn naam voor het eerstgenoemd in De groote schoutuburgh der Nederlandsche konstschilders en schil- deressen door de Dordtse kunstschilder Arnold Houbraken (1660-1719).2 Een twee- de bron -van veel minder belang- is het schilderboek van Jacob Campo Weyerman, twintig jaar na Houbraken uitgegeven.3 Volgens Houbraken werd Matthias in 1627 in Amersfoort geboren, maar volgens een latere bron werd hij vermoedelijk eerder geboren. Hij was de zoon van Jan Jansz. Withoos en Lumantgen Jacobsdr. Freer.4 In de eerste helft van de 17de eeuw stond
Matthias' vader in Amersfoort bekend als Jan Jansz. Bombazijdewerker. Zijn volledige naam Jan Jansz. Withoos schreef hij echter bij de ondertekening van een akte betref- fende de nalatenschap van zijn overleden schoonmoeder.5 Matthias' ouders woonden in de Muur-
huizen, in de wijkBreul, in het gedeelte tussen de Bloemendalse Binnenpoort en de Nieuweweg. Mogelijk had Matthias ook een zuster, Elisabeth Jansdr. Withoos, ge- huwd met Pieter Bijl.7 Over andere kinderen in dit gezin is niets met zekerheid bekend. Het beroep waaronder vader Withoos |
|||||||||||
bekend was, blijkt uiteen brief uit het jaar
1650 waarin een aantal looimeesters van de bombazijnen worden genoemd. Bij deze namen zijn ook die van Jan Jansz. en Adriaen Jansz. Withoos. Waarschijnlijk waren zij broers. Uit deze brief blijkt dat zij beiden meester bombazijnwerker waren en dus een aantal weefgetouwen in bedrijf hadden waarop dit weefsel uit linnen en katoenen garens geweven werd. De bombazijnnijverheid was een belang-
rijke bedrijfstak in Amersfoort. In 1612 werd zelfs een bombazijnweversgilde opgericht. De overheid oefende strenge controle uit op de kwaliteit van dit product, alvorens het van een stedelijk keurmerk mocht wor- den voorzien.9 De meeste bombazijnwer- kers hadden slechts kleine bedrijven met enkele weefgetouwen. In 1645 wordt Matthias'vader in de
archieven ook vermeld als waard in 't Valegen, een herberg in de Valkestraat.10 Waarschijnlijk was dit een stadsherbergen pachtte Withoos het herbergierschap van de stedelijke overheid." Bij de reeds lang bestaande herberg stonden mogelijk enkele bijgebouwen waarin Withoos ruimte had voor zijn weefgetouwen. Withoos en zijn vrouw waren niet onbe-
middeld. Tot zijn bezittingen behoorde het reeds genoemde woonhuis aan de Muur- huizen waarvoor hij jaarlijks drie gulden |
|||||||||||
1 Dit artikel is
gebaseerd op lite- ratuur- en archief- onderzoek. Een aantal vragen bleef onbeant- woord, wellicht mede door het ontbreken van enkele notaris- protocollen uit de 17de eeuw. Zie over Withoos ook M. Schepper, Matthias Withoos, een veelzijdig talent (scriptie, z.p. 1990); Y.M. Ezendam, 'Mat- thias Withoos (1627-1703), schil- der', Y.M. van den Akker e.a. (red.), Utrechtse biografieën. Het Eemlandz (Utrecht 1999) 219-223 en C.van den Braber, Ge- zicht op Amers- foort van Mat- thias Withoos (Amersfoort 2003). |
|||||||||||
IO9
|
|||||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
||||||||||||||||
belasting betaalde. Een tweede huis stond
aan het Havik en kostte zeven gulden en drie stuivers. Voor een onderkomen in de Scherbier- en N/looierstraat betaalde hij een gulden en tien stuivers. Tenslotte bezat hij in de Teut een ruimte-waarschijnlijk voor opslag van goederen - waarvoor hij slechts twaalf stuivers moest betalen.12De sterf- data van Matthias'ouders zijn niet bekend; evenmin is er iets bekend over de voortzet- ting van de bombazijnweverij dooreen ander lid van de familie Withoos. Waarschijnlijk heeft Matthias een deel
van zijn onderricht ontvangen aan de Latijnse school. Jacob van Campen, die bevriend was met Matthias' vader, ontdekte het schilderstalent van de jongen en heeft hem als leerling opgenomen in zijn atelier op het landgoed Randenbroek. Als medeleerlingen bij van Campen
komen in iedergeval in aanmerking zijn latere Amersfoortse reisgenoten naar Italië en ook Borrius Petri Bor en Pieter van Hoorn. Uit de jaren vóór zijn reis naar Italië is
alleen zijn vermelding in 1647 in het naam- boek van het Sint-Lucasgilde bekend. In dat jaar voltooide Matthiaszijn leertijd en heeft hij zijn meesterstuk aan de keurmeesters van het gilde voorgelegd. Hij werd waar- schijnlijk, feestelijk als lid van het gilde geïnstalleerd op de naamdag van de patroonheilige, 18 oktober, samen met de latere portretschilderThomas van Veenendaell, de glazenmaker Adriaen Cibers de Vries en de onbekende Dirck Willemsz. van Oudewater.13 Misschien is Withoos in die tijd nog
betrokken geweest bij een bijzonder pro- ject. Vrijwel direct na het overlijden van prins Frederik Hendrik op 14 maart 1647 rees het plan om de grote zaal van paleis |
||||||||||||||||
2 Houbrakens
boek, uitgegeven in Amsterdam in 1718-1721 in drie delen, is nog steeds een der belangrijkste bronnen over het leven van de Nederlandse kun- stenaars uit de 17de eeuw, on- danks een aantal onnauwkeurighe - den als gevolg van zijn dilettantisme. Voor deze studie is gebruik ge- maakt van de edi- tie van P.T.A. Swillens (Maas- tricht 1943); over Withoos dl. II 146-148. 3 Jacob Campo
Weyerman, De levensberichten der Nederlandsche kunstschilders (4 dln, Den Haag 1729-1769'. Weyermans boek is een bewerking van het werk van Houbraken. Hij voegde hier en daar iets nieuws en roddel toe. 4 GAA.NA AT
oo2bon,fol.44, 29 november 1637. Dit betreft het overlijden van Matthias' groot- moeder van moe- ders zijde, Peter- |
gen Stevensdr.
weduwe van Jacob Petersz. Feer. 5 Idem.
6 J.G. Smit,
Gereformeerde lidmaten van Amersfoort 1619- 1672 (Eemlandse Klappers dl. 1, Bussum 1975) 53. 7 GAA, NA AT
oo7aoo3,3maart 1653. In deze akte worden Pieter en Joost Bijl broeders genoemd en erf- genamen van hun overleden groot- moeder Joanna van Dolre. 8 GAA, Archief
Stadsbestuur inv.nrs 961-962. De briefis ernstig door vocht aange- tast. In het genoemde jaar werden 26083 stukken ter keu- ring bij de Looihal aangeboden. 9 GAA, Ordon-
nantie op de Loy- Hal der Bomba- zijden binnen Amersfoort, juni 1649. Zie ook Z.W. Sneller, 'De opkomst der Nederlandsche katoenindustrie', Bijdragen van de Nederlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde |
(1926) 237-274 en
(1927) 101-113.
10 GAA, Stads-
gerecht inv. nr. 407-23,19 november 1645- Hier schijnt de vriendschap tus- sen Jacob van Campen en Withoos sr. te zijn ontstaan (Houbraken). 11 De herberg
wordt niet ge- noemd in de |
||||||||||||||
de
|
||||||||||||||||
registers van
|
||||||||||||||||
belasting op het
Huisgeld. In 1642 werd de herber- gier krankzinnig verklaard; aanne- melijk is dat Withoos zijn opvolger was. Zie hierover Reynders, Aan- tekeningen uit de gerechtelijke archieven, dl 1, z4 mei 1642. 12 gaa, Archief
Stadsbestuur inv.nrs.1464- 1465, registers van het Huisgeld 1650-1654. 13 W.F.N, van
Rootselaar, 'Het naamboek van het St. Lucasgilde te Amersfoort', ArchiefNeder- landsche Kunstge- schiedenis 6 ( 1887) 296-31C |
||||||||||||||||
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
|
||||||||||
Huis ten Bosch geheel te wijden aan het
leven en de heldendaden van de prins. Jacob van Campen ontving van diens wedu- we, Amalia van Solms, de opdracht om daarvoor een ontwerp te maken. Voor de uitvoering ervan werden Nederlandse en Vlaamse schilders aangetrokken. Hou- braken schrijft dat de uit Hoorn afkomstige Hendrik Craauw,14 een reisgenoot van Withoos naar Rome, grisailles heeft geschilderd in de koepel van de Oranjezaal. Het is dus zeker niet ondenkbaar dat Van Campen ook Withoos bij deze belangrijke opdracht heeft ingeschakeld. De reis naar Italië
Volgens Houbraken vertrok Matthias in
''648 naar Rome, in gezelschap van Otto Marseus van Schrieck, Hendrik Craauw en enkele andere niet met name genoemde kunstenaars. Waarschijnlijk is dat jaartal niet juist, de reizigers blijken deels pas in ^51 te Rome te wonen en worden in dat jaarvermeid in de parochiale archieven. Zij zullen dus eerst in 1650 op reis zijn gegaan. De drie andere reizigers waren Paulus Bor Jrv Lodewijck van Velsen en waarschijnlijk Joannes Ruytenbeeckof Ruytenberch. In °ome is Ruytenberch overleden op 22 augustus 1651, ongehuwd en ongeveer 2§ jaar oud. Hij werd in het dodenboek van de parochie Santa Maria del Popoio omschreven als Joannes Ruytumberde AmerfortdeHollandia.15 Eén der genoemde reizigers, Otto Mar-
seus van Schrieck afkomstig uit Nijmegen, werd eerst in 1652 in het parochiearchief vermeld16 en Hendrik Graauw komt niet in de registers voor. Na hun aankomst te Rome hebben Bor,
Van Velsen en Withoos zich gevestigd in de |
||||||||||
Via del Babuino. Daar woonden nog drie
andere schilders van ongeveer dezelfde leeftijd.17 Zij maakten deel uit van de uit- gebreide gemeenschap van Hollandse en Vlaamse schilders en beeldhouwers die, na hun opleiding in het vaderland, hun vakbe- kwaamheid wilden uitbreiden met het bestuderen van de Italiaanse kunst. Van Withoos en Marseus van Schrieck is
bekend dat zij zich hebben aangesloten bij de beroemde en beruchte schildersvereni- gingde Bentvueghels.Van Paulus Boren Van Velsen is dat niet zeker. Het is echter onwaarschijnlijk dat zij dat niet gedaan zou- den hebben. Paulus Bor's oom en naamge- noot behoorde in 1623 tot de oprichters van de schildersbent. Een probleem is dat van een aantal schilders wel de bentnaam bekend is maar niet hun werkelijke naam.18 Van Hendrik Craauw weten wij dat hij verle- gen van aard was en hij zal zich waarschijn- lijk niet bij deze luidruchtige groep landge- noten hebben aangesloten. De inwijding tot lid van de schildersbent
nam enkele dagen in beslag, waarbij de wijngod Bacchus de hoofdrol speelde. Tijdens dit ceremonieel ontvingen de nieu- we leden hun toenaam, die veelal betrek- king had op hun naam, aard of werkwijze. Zo had Van Schriecks bijnaam 'Snuffelaar' betrekking op zijn gewoonte om overal te speuren naar insecten, kleine reptielen en diertjes.19 Matthias werd 'Calzetta Bianca' genoemd, de vertaling van zijn familie- naam. Na een eerste kennismaking met het
bruisende leven in Rome zijn de nieuwelin- gen aan het werk gegaan. Volgens Houbraken heeft Hendrik Graauw veel getekend en geschilderd. Bor en Van Velsen zijn aan zijn aandacht ontsnapt, zodat wij geen enkel bericht hebben over hun activi- |
||||||||||
14 Houbraken II
149-150. 15 G.J. Hooge-
werff, Nederland- sche kunstenaars te Rome 1600- 1725. Uittreksels uit de parochiale archieven (Den Haag 1942) 74. 16 Idem, 127.
17 Idem, 39-41.
Zij werden inge- schreven als Ludovico Vels - olandese pittore
-anni23,Mathia Vittoso-olande- se pittore - anni 26 en Paolo Bur - pittore - anni 25.
18 G.J.
Hoogewerff, De
Bentvueghels (Den Haag 1952) 139 en 146-147. 19 Idem, 101 en
volgende. |
||||||||||
111
|
||||||||||
M.W. HEIJENCA-KLOMP
|
||||||||
Withoos' reisgenoten
Bor en Van Velsen Paulus Borjr. stamde uiteen aanzienlijke,
gefortuneerde en rooms-katholieke familie. Hij werd omstreeks 1625 geboren als oudste zoon van Anthonis Bor, de oudere broer van de schilder Paulus Bor, en Jacobgen Corne- lisdr. Hij kreeg nog een broer, Cornelis, en twee zusters, Aleyda en Jacomina. Over Paulus'jeugd is niets bekend.
Waarschijnlijk heeft hij zijn schoolopleiding ontvangen op de Latijnse school of van een particuliere leraar. Schilderlessen kreeg hij stellig van zijn gelijknamige oom of van Jacob van Campen. Met Withoos en Van Velsen trok hij naar
Rome waar zij in 1651 korte tijd op hetzelfde |
||||||||
teiten aldaar. Withoos en Van Schrieck heb-
ben echter met succes te Rome gewerkt. Zij ontwikkelden een geheel nieuw genre in de natuuruitbeeldingdoor het schilderen van bosstillevens met wilde planten en ver- schillende kleine diertjes en insecten. Houbraken schrijft dat Withoos in de gunst raakte bij de kardinaal Leopoldo de Medici en voor hem het meeste geschilderd heeft. In Withoos' schilderijen komen, naast de bossages ook klassieke elementen voor die verwijzen naar zijn verblijf in Italië; ruïnes, beelden en tuinvazen zijn kenmerkend voor zijn schilderijen. |
||||||||
1 Matthias Withoos, Gezicht op Rome 64,5 x 52,5 cm. Gesigneerd: Mathias
met de Sint-Pieter. Olieverf op doek, Withoos. Museum Flehite, Amersfoort. |
||||||||
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
|
|||||||||
adres woonden. In datzelfde jaar verhuisde
Bor naar een ruimer onderkomen in de Via Ripetti. Hij woonde daar samen met de oudere en verder onbekende schilder Cerardo Lelii. In het jaar daarop voegde Jan Raven zich bij hen. Met Pasen 1653 woonde Bor in ieder geval nog op dat adres.20 Withoos en Van Velsen hadden de terugreis toen al ondernomen. In 1655 is Bor weer in Amersfoort want dan rondt hij zijn schil- dersopleidingaf en wordt hij lid van het Sint-Lucasgilde. Spoedig na zijn terugkeer uit Italië moet
hij in het huwelijk zijn getreden met Lucretia van Rijn. Om, mogelijk naast de schilderkunst, een zekere bron van inkom- sten te hebben, kocht Bor met zijn vrouw op2Junii655een brouwerij op de hoek van de Lieve Vrouwestraat en het Lieve Vrouwe- kerkhof. Vooreen bedrag van 5.000 gulden werden zij de eigenaars van een huis, hof en de brouwerij met de complete inventaris. Verkopers waren de erven van Aelbert Rijcksz. en Margaretha van Westrenen.21 Waarschijnlijk op 5 augustus 1657 werd
nog een huis in de Lieve Vrouwestraat aan- gekocht dat overigens niet grensde aan de brouwerij. Verkoper was Cornelis Loogen van Ruytenbeeck.22 Tussen 5 augustus en 9 november 1659
overleed Paulus Bor.23 Zijn vrouw bleef ach- ter met twee kinderen, een zoon Peteren een dochter Jacoba, die later met de medi- cus Albertus van Aken zou huwen. Hun eer- ste kind was vroegtijdig overleden.24 Het is onbekend of Bor naast zijn werk als
brouwer bleef schilderen. Er is geen enkel werk van zijn hand bekend. In de kunsthis- torische literatuur komt zijn naam nergens voor. Blijft Bor als schilder een wat schimmige
figuur, uit diverse archiefstukken krijgen |
|||||||||
wel een iets duidelijker beeld van de wel-
stand van zijn familie die ook al bleek uit de hierboven reeds genoemde aankopen. Kort na het huwelijk van Paulus maakte
diens vader met zijn tweede echtgenote Maria van de Wall, waarmee hij in 1647 gehuwd was, een testament. Paulus zou te zijner tijd de Cerstcamp erven. Dit was een stuk land van vier morgen en gelegen in de Doornse Steegh. Het was leenhorig aan de abdis van Elten. Daarnaast werd hem toe- bedeeld een stuk van tien morgen gelegen in de Duyst. Een deel van deze erfenis moest gedeeld worden met zijn broer en zusters. De dochter uit het tweede huwe- lijk, Maria, erfde geen landerijen maar wel de gehele inboedel waaronder zeventig zil- veren lepels, de grootste zilveren beker, het mooiste linnengoed en een bedrag van 7.000 Carolusguldens.25 Op 5 juli 1658 lietjannitgen Cornelisdr.,
de laatst levende zuster van de moeder van Paulus haar testament opmaken. Haar vier neven en nichten werden haar erfgenamen. Paulus kreeg een 'heerlijckgoet'gelegen in Santvoort onder Baarn. Verder bevatte de erfenis verschillende andere landerijen, een huis in de Langestraat waar"t blauw laec- ken uythangt' en een huis in de Muur- huizen.26 Op dezelfde datum besloten de kinderen
Bor tot een 'maeckgescheydt'. Alle kapita- len, rentebrieven en landerijen die ieder van hen inmiddels geërfd had van hun grootou- ders Cornelis Jacobsz. en Sophia Ruych, hun moeder Jacobgen Cornelisdr., hun tante Deliaentgen Cornelisdr. en wat zij zouden verkrijgen na de dood van hun tante Jannitgen Cornelisdr. zouden samen- gevoegd worden en daarna in vier gelijke porties verdeeld.27 In 1689 werd Paulus'zoon Peter nog een
|
|||||||||
20 Hoogewerff,
Nederlandsche kunstenaars, 39-41. 21 GAA.NA AT
onbooi, 2 juni 1655. 22 GAA.NA AT
onaooi, 11 mei 1658. 23 Deze data zijn
gebaseerd op het volgende. Op 5 augustus sloot
het echtpaar Bor de Weeskamer uit van hun nalaten- schap. Deze akte passeerde bij notaris Dirck Mattheus. Hij is verder niet be- kend in Amers- foort en protocol- len zijn van hem niet bewaard ge- bleven. Aan deze akte werd echter gerefereerd door de vader van Bor in een akte van 9 november 1659 (gaa, Register van de weesakten 1659 nr.i). 24 Gegevens ont-
leend aan een niet gepubliceerde genealogie van de familie Bor door M.J.Bokte Utrecht. 25 GAA.NA AT
onaooi,22mei 1655. 26 GAA.NA AT
onaooi, 5 juli 1658. "3
|
|||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
|||||||||||||
keer in een akte genoemd. Hij trad daarin
op als zoon en erfgenaam van zijn overle- den moeder Lucretia van Rijn, die na de dood van Paulus hertrouwd was met Frans van Dompselaer. Hij machtigde zijn zwager Albertus van Rijn van hun 'behoudvader' Van Dompselaer bepaalde, overigens niet bij name genoemde, goederen te eisen en te vorderen. Evenals Paulus Bor stamde Lodewijckvan
Velsen uiteen aanzienlijke rooms-katholie- ke Amersfoortse familie. Hij werd ca. 1628 geboren als zoon van Nicolaas Simonsz. van Velsen en Elisabeth van Lommetsum. Zijn vader was bierbrouwer en eigenaar van brouwerij Het Anker aan de Langegracht. In 1640 verwierf hij ook de daar in de directe omgeving gelegen brouwerij HetSwaen- halsje.29 Lodewijck had twee broers, Simon3° en Frans, en een zuster genaamd Emmerentia. Ook hij zal onderwijs genoten hebben
aan de Latijnse school of van een rooms- katholiekeonderwijzer. Over zijn opleiding tot schilder is niets bekend. Er zijn slechts twee schilderijen van bekend, beide jacht- stillevens.31 Het jachtstilleven ontwikkelde zich rond
1650 binnen of rond de schilderfamilie d'Hondecoeter te Utrecht. Cijsbert d'Hondecoeter (1604-1653), werkzaam te Utrecht vanaf 1632, schilderde watervogels en pluimvee. Hij was de vader van de beroemde vogelschilder Melchior d'Hondecoeter en de schoonvader van Jan Baptist Weenix (1621-1660), leerling van Abraham Bloemaert. In dit milieu moet het jachtstilleven zich ontwikkeld hebben. Mogelijk was Lodewijck een leerling van Cijbert d'Hondecoeter. Met Withoos en Bor trok hij naar Rome
|
|||||||||||||
Resolutieboek
1663-1668, no- vember 1666 en Van Bemmel, Beschryving der stad Amersfoort (Utrecht 1760) 1 176. 31 In 1979 bood
kunsthandel Borzoin's-Her- togenbosch een jachtstilleven van hem aan. Het was afkomstig uit de collectie van L.J. Fick te Den Haag. In 1817 werd een dergelijke voor- stelling geveild in Breda, RKD.afd. excerpten. 32 Hoogewerff,
Nederlandsche kunstenaars,^. 33 B. Haak,
Hollandse schil- ders in de Gouden Eeuw ([Amster- dam] 1984) 498. 34 Met dank aan
|
|||||||||||||
Kortegracht. Hij
was gehuwd met Haesgen Rijcx. Hun zoon was de Amersfoortse notaris Rijck van Velsen. GAA, na at onaooi, 24 mei 1652. 30 Simon promo- veerde in 1647 te Utrecht in beide rechten. Later werd hij jezuïet. In 1666 werd hem de toegang tot de stad ontzegd maar een jaar later werd hij als 'Burgers- soon' alsnog toe- gelaten. Hij werd toen pastoor van de rooms-katho- lieke schuilkerk aan 't Zand (de latere Sint Fran- ciscus Xaverius). Hij overleed in 1672. Met dank aan M.J.Bok (pro- motie). GAA, |
|||||||||||||
27 Idem.
28 GAA, NA AT
0133003, 22 december 1689.
29 GAA, Stads-
gerecht436-i6, 11 maart 1628 en 24 maart 1630. Zie ook L van Hoorn-Koster, 'Wat er verdween en wat er voor in de plaats kwam. Veranderingen in het stadsbeeld tussen Lange- gracht en Lieve Vrouwestraat', Flehite 20 (1989) 11-12. Er was nog een derde brou- werij in het bezit van de familie Van Velsen. Een broer van Nico- laas, Evert Simonsz. van Velsen was eige- naar van de brou- werij De Drie Ringen aan de |
|||||||||||||
en werd daar in 1651 in het parochieregister
ingeschreven.32 Over zijn studie aldaar is verder niets bekend. Misschien heeft hij kennisgemaakt met Willem van Aelst, die van 1649 tot 1656 onder andere in Rome verbleef, en (jacht)stillevens schilderde.33 Waarschijnlijk reisde hij in 1652 met
Withoos terug naar Amersfoort want in het najaar van dat jaar werd hij geïnstalleerd als lid van het Sint-Lucasgilde. Ruim een jaar later trad hij in Utrecht in
het huwelijk met Eva van de Ruyt. Het huwelijk heeft slechts acht jaar geduurd. Op 22 december 1662 blijkt Lodewijck, die |
|||||||||||||
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
|
||||||||||||||
toen woonde in de Croenesteegte Utrecht,
te zijn overleden. Zijn weduwe bleef achter met een aantal 'onmundige' kinderen. Op 9 januari 1663 werd hij als 'constrijck' schilder onder langdurig gebeier van de Domklok door zestien dragers begraven in de Catharijnekerk.34 In verschillende stukken die betrekking hebben op de familie van Lodewijck is verder geen sprake van zijn weduwe en kinderen. Zijn ouders waren in 1680 overleden en de brouwerijen werden door de erven verkocht.35 Op een gegeven moment leefden er
waarschijnlijk twee Lodewijcken van Velsen in Amersfoort. De schilder tekende met Lodewicken schreef zijn naam beheersten nauwkeurig; de ander met Lodewijck en een zwierige handtekening. Hij was onder |
meer deken van de Calanderbroederschap
(kalanderen is het glanzend maken van stof- fen). Op 14februari 1657 ging hij in gezel- schap van Matthias Withoos naar het huis Randenbroek. Zij traden daar op als getui- gen toen notaris Dirck van Romare een akte passeerde waarin de huishoudster van Jacob van Campen, de 'bejaerde dochter' Reyntge Thomas, een bedrag vermaakte aan haar nichtje Agnitgen Willemsdr. Marchand.36 Withoos' terugkeer in
Amersfoort en huwelijk Over Withoos' terugkeer naar Nederland,
mogelijk in gezelschap van Lodewijck van Velsen, is alleen bekend dat hij waarschijn- |
|||||||||||||
MJ. Bok voor
deze informatie. 35 GAA.NA AT
oioaoo2,8juni 1680. 36 GAA.NA AT
onaooi,8 juli 1657, NA AT oo9aooi,t2juli 1649 en NA AT onaooi, 14 febru- ari 1657. |
||||||||||||||
2 Matthias 'Withoos, Gezicht op Lyon. Withoos heeft bij dit stadsgezicht gebruik
|
||||||||||||||
gemaakt van een prent van Joris Hoefnagel
(1542-1600) die werd opgenomen in Civitates orbis terrarum (Keulen 1572- 1617) door G. Braun en F. Hogenberg. |
||||||||||||||
Olieverf op doek, 100 x 172 cm.
Gesigneerd: M. Withoos 1660. Sint- Pieters- en Bloklandsgasthuis, Amersfoort. |
||||||||||||||
115
|
||||||||||||||
loop van datzelfde jaar trad hij in het huwe-
lijk met Wendelina van Hoorn. De juiste datum is niet bekend. Zij was een der doch- ters van Jacob Pietersz. van Hoorn en AdrianaWillemsdr. Het huwelijk werd waarschijnlijk in het najaar van 1653 geslo- ten en niet zoals in de literatuur altijd her- haald wordt, in het jaan648. Ook de geboorte van de zoon Johannes in 1649 berust op een misverstand in een publicatie van W.F.N, van Rootselaar.3 In een schenkingsakte van 17 december
1653 wordt Matthias man en voogd genoemd van zijn huisvrouw Wendelina van Hoorn. Het echtpaar ontving als'huwe- lijksgoed'van haar vader een drie/vierde part van een stuk land buiten de Triesjespoort (Sint-Andriespoort), gelegen achter de hofstede van Willem Bosch. Deze huwelijksgift was afkomstig uit de nalaten- schap van Wendelina's moeder. De schen- kingsakte werd mede ondertekend door Jacob van Campen als 'amice'.39 Jacob Pietersz. Van Hoorn huwde op
2 augustus 1617 met AdrianaWillemsdr. Van Hoorns beroep was tinnegieter en zijdela- ken koper.40 Het echtpaar woonde waar- schijnlijk in de Langestraat en kreeg negen kinderen, drie zonen en zes dochters.41 Van Hoorn en zijn vrouw lieten op 24 november 1643 bij notaris Johan van Ingen een testa- ment opmaken waarin de kinderen allen bij name genoemd werden. Tot de goederen die in het testament vermeld werden behoorde onder andere de inventaris van de 'Winckel' waarin waarschijnlijk de producten van de tinnegieterij verkocht werden. Verder werden bedragen in geld genoemd die aan de minder- en meerder- jarige kinderen uitgekeerd dienden te wor- den, respectievelijk vijf- en driehonderd Carolus guldens. De aanleiding van het |
||||||||||
37 J. van der
Leeuw, Gesticht 'Armen de Poth' (Amersfoort 1898) p.87. 38 Zie noot 13.
39 GAA,NA AT
002b012. 40 In het doop-
boek wordt Van Hoorn aangeduid als tinnegieter maar volgens akte GAA.NA AT 0073001, 6 sep- tember 1643 was hij ookzijdela- kenkoper. 41 In Smit, Gere-
formeerde lidma- ten worden de volgende kinde- ren van het echt- paar Van Hoorn vermeld: zonder naam gedoopt 21 juli 1618 Cathalina
gedoopt 16 juni 1620, huwde Abraham Stormer Aeltgen of Aleyda gedoopt 6 augus-
tus 1622, huwde Peter van Zijll Petronella gedoopt 19 augus- tus 1624, huwde Jacob van Noorwegen of Noortwegen Evert gedoopt 10 sep-
tember 1626, niet meer genoemd na |
||||||||||
Thomas van Veenendaell, Portret van
een heer, waarschijnlijk Willem van Hoorn. Olieverf op doek, 89 x 72 cm. Gesigneerd. Particuliere collectie. Foto rkd, Den Haag. Van Hoorn was een zwager van Matthias
Withoos. Linksboven zijn wapen: zes rode Franse lelies op een blauw veld, in het mid- den een zilveren hoorn aan een rood lint. Van Hoorn was 'eerste clerc ter secretari'. Op deze werkzaamheden wijzen de geze- gelde documenten en het opengeslagen boek, waarschijnlijk een resolutieboek. Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat ambtenaren stukken mee naar huis namen om daaruit te werken. Zie ook noot 43. |
||||||||||
lijk via Frankrijk terugkeerde. Hij schilderde
een gezicht op de stad Lyon, dat thans eigendom is van het Sint-Pieters- en Bloklandsgasthuis te Amersfoort. In februari 1653 was Withoos werkzaam
voor het gesticht Armen de Poth met de restauratie van enkele schilderijen.37 In de |
||||||||||
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
|
||||||||||||||
laten opmaken van het testament was een
ziekte van de moeder van het gezin. Zij overleed vóórn maart 1644. Jacob van Hoorn behoorde tot de gegoe-
de burgers van Amersfoort, gezien de func- ties die hij bekleedde in het openbaar bestuur. In 1628 werd hij benoemd tot lid van de raad en na enkele jaren tot schepen en weesmeester. In 1634 werd n'j gekozen tot regent van de Onze-Lieve-Vrouwen- kapel en in 1638 volgde zijn benoeming tot regent van Armen de Poth.42 Na het overlijden van Jacob van Hoorn op
1 april 1673 en van zijn zoon Willem, 'eerste stadsclerc van Amersfoort'vóór 9 april 1677, passeerden talrijke akten bij notaris Dirck van Ommeren die alle handelen over de rechten van het minderjarig kind Henricus als plaatsvervangend erfgenaam voor zijn overleden vader Willem van Hoorn.43 Op bovengenoemde datum 9 april 1677
waren de meeste kinderen van Jacob van Hoorn reeds overleden. Alleen Pieteren Maria waren nog in leven. In Amersfoort liet Van Hoorn een viertal
huizen na, twee in de Langestraat, waar- voor respectievelijk acht en zeven gulden huisgeld belasting betaald moest worden; een huis in de Codschalkstraat kostte slechts dertien stuivers en een huis in de Mooierstraat een gulden.44 Naast zijn bezittingen in de stad behoorde tot de nala- tenschap ook de hoeve Cleyn Emelaer onder het gerecht van Stoutenburg.45Van Hoorn was eveneens eigenaar van een stuk land buiten de Triesjespoort en onder Hoogland. De nalatenschap moest in zeven gelijke porties gedeeld worden; merkwaar- dig is echter dat in de aangetroffen akten vrijwel uitsluitend sprake is van het kinds- deel dat toekwam aan de minderjarige zoon van Willem van Hoorn en van nagelaten |
||||||||||||||
(G AA, Archief
Stadsbestuur inv. nr.1466). Hij huwde op 31 janu- ari 1674 met Petronella van Ommeren. Hun zoon Henricus werd op 3 novem- ber 1674 gedoopt. Uit een notitie van burgemeester Henrick van Schayckinhet resolutieboek, d.d. 12 augustus 1678 (Archief Stadsbestuur inv.nr.37), bleek dat een aantal boeken, charters en papieren van het stadsbestuur uit het water gevist waren. Ze waren afkomstig uit het huis van de in 1677 overleden Van Hoorn. Diens weduwe verklaar- de dat dit niet het gevolg was van kwade trouw maar dat de stuk- ken waarschijn- lijk weggegooid waren bij het schoonmaken van haar huis. Zij |
||||||||||||||
24 november
1643
Catharina gedoopt 30 sep-
tember 1628, niet meer genoemd na 1643 Genoemd in het
testament van 1643 (gaa.na at 0023004): Willem zie noot 43. Pieter bleef waarschijn-
lijk ongehuwd. Hij werd kunst- schilder maar er is geen werk van hem bekend Wendelina huwde met Matthias Withoos Marieke of Maria huwde eerst Hermanus Verhaar en daarna Marten van Dolre, brouwer 42 Van Bemmel,
Beschryving, 1 148. 43 Willem werd
in 1654 eerste klerk. In deze functie verdiende hij in 1673130 gul- den per jaar |
woonde aan de
Kortegracht bij de Vismarkt (GA A, NA AT 012b003, 13 augustus 1678). De stukken zullen dus in de Korte - en Langegracht gedreven hebben. 44 De registers
van de belasting op het Huisgeld ontbreken in de periode kort na 1654 tot ca. 1677. Daardoor kon niet nagegaan worden of Van Hoorn of zijn schoonzoon Withoos een woonhuis aan de Langegracht in bezit hadden waar Withoos na zijn huwelijk woonde. 45 GAA,NA AT
ovaooi, 3 april
1677. 46 GAA.NA AT
0173001,15 mei
1681; deze over- dracht vond plaats bij nadere deling van de boe- del en betrof ook nog andere bezit- tingen en een som van 3700 gulden. |
|||||||||||||
schulden. Uiteindelijk erfde de zoon van
Willem van Hoorn het goed Cleyn Emelaer.4 Uit de nalatenschap van kunstschilder
Pieter van Hoorn en zijn zuster Maria, die zich tot wederzijds erfgenaam verklaard |
||||||||||||||
117
|
||||||||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
|||||||||
hadden op 14 februari 1686,47 ontving
Willems zoon een boomgaard met huisje buiten de Triesjespoort.4 Eveneens uit de nalatenschap van Pieteren Maria van Hoorn ontving dit kind op 11 juni 1695 twee eiken- bossen met een kamp bouwland aan de Slaagseweg, genaamd Zwaluwendonck.49 Jacob van Hoorn liet een groot aantal
kleinkinderen na, waaronder zes kinderen van Matthias Withoos. Gezien het rijke erf- deel dat het kind van Willem van Hoorn heeft geërfd moeten ook Matthias en zijn kinderen het nodige geërfd hebben. Helaas is er geen akte aangetroffen die hierop betrekking heeft. Matthias en Wendelina vestigden zich in
een huis aan de Langegracht. In de archie- ven wordt Withoos niet als huiseigenaar genoemd. Misschien huurde hij de woning van zijn gefortuneerde schoonvader.50 Het echtpaar kreeg de volgende kinderen: adriana haar doop wordt niet vermeld maarzij moet
geboren zijn in 1653/54-
pieter waarschijnlijk gedoopt
in 1654/55. Ook zijn
doop wordt niet genoemd. johannes gedoopt 28 maart 1656.
alida waarschijnlijk gedoopt
im66o. Zij was in 1701
een 'bejaarde dochter' en 41 jaar oud. geertruyt gedoopt 12 maart 1661.
maria gedoopt 8 mei 1663.
francoys gedoopt 16 juni 1665.
jacobus gedoopt 16 april 1667.
Zij naam wordt later niet
meer genoemd, waar- schijnlijk is hij jong overleden te Hoorn.51 |
|||||||||
Pieter, Johannes, Alida, Maria en Francoys
hebben zich ook bekwaamd in de teken- en schilderkunst. De een met wat meer succes dan de ander, maar het talent van hun vader heeft dit vijftal geërfd. Zij zijn als leerling door hun vader opgeleid en hebben ieder, op eigen wijze, zijn voorbeeld gevolgd. Taxatie van de Arundel
kunstcollectie In januari 1655 beleefden Paulus Bor, Jacob
van Campen en Matthias Withoos een dag die slechts zelden voorkomt in het leven van een schilder. Zij ontvingen van het gerecht van de stad de opdracht om de nalatenschap aan kunst te taxeren die zich bevond in de woning van de overleden weduwe van Thomas Howard, graaf van Arundel. De gravin van Arundel had zich om-
streeks 1649 met een klein deel van haar enorme kunstverzameling in Amersfoort gevestigd. In 1654 was zij in Amsterdam overleden en ten gevolge van onenigheid onder de erfgenamen was er op hun ver- zoek beslag gelegd op de kunstvoorwerpen. Deze verzameling was van een uitzonderlij- ke kwaliteit en vergelijkbaar met die van de Europese vorstenhuizen. Hiertoe behoor- den onder andere vijftien werken van Hans Holbein, zeven schilderijen van Breughel, drie werken van Anthonie van Dijck, vijf stuks van Albrecht Dürer; een altaarstuk van Rafael met de geschiedenis van Sint- Joris en nog vijf andere werken van zijn hand. Vervolgens een Rembrandt, een Rubens, vier werken van Titiaan en nog talrijke andere werken. De drie Amersfoortse schilders moeten
diep onder de indruk zijn geweest bij het aanschouwen van deze meesterwerken in |
|||||||||
47 GAA, NA AT
02iaooi, 14 febru-
ari 1686. 48 GAA, NA AT
02ibooi,6 juni
1694.
49 Idem, 11 juni
1695. Voor belangstellenden in deze nalaten- schap zijn de akten van de Amersfoortse notaris Dirck van Ommeren (na at ovaooi) op de navolgende data vanbelang: 9 april r677,27 septem- ber 1677, 24 november 1678
en 15 mei 1681. Bij de Amersfoortse notaris Antoni Bloeijlanth (na at 02iaooi): 14 februari 1686,6 juni 1694,6 juni 1695 en 11 juni 1695. Zie ook GAA, Stads- gerecht 436-30, 6 juni 1695. 50 Smit,'Lidma-
ten', p.98. 51 J.H.M. Putman
en H.A. Burg- man-Feenstra, Doopboeken Ge- reformeerde Ge- meente Amers- foort, dl. iv,
Eemlandse Klap- pers dl.24, Hollandse Rading 1992^.627. 52 F.H.C. Weij-
|
|||||||||
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
|
||||||||||
hun stad. Het betrof echter slechts een
tiende deel van de collectie, die vanuit Engeland naar het vasteland was overge- bracht. De taxateurs stelden een lijst samen van 70 schilderijen en schatten deze op een waarde van tenminste 30.000 gulden. Na de beslaglegging en taxatie werd de
verzameling overgebracht naarde beheer- der, de procureur-generaal van het Hof van Utrecht mr. Everard van Weede heer van Dijkveld en Rateles.52 Naast dergelijke prestigieuze opdrachten
was Withoos ook bereid in te gaan op een- voudiger verzoeken. Zo schilderde hij in 1660 in opdracht van de regenten van het Sint-Pietersgasthuis hun familiewapens op de lijsten van de regentenborden vanaf Ï535-53
Withoos werd niet alleen een bekend
schilder, maar ook een man van aanzien in de stad. Zo werd hij in 1665 benoemd tot lid van de raad en in 1671 tot schepen. Hij bleef deze functie uitoefenen tot in hetjaari672. Vanaf 1668 was hij ook stadsweesmeester. Daarnaast werd hij in dat jaar benoemd tot regent van de Onze-Lieve-Vrouwekapel.54 Bij deze benoemingen heeft mogelijk het aanzien van zijn schoonvader Jacob van Hoorn een rol gespeeld. Een nieuw bestaan in
West-Friesland Het plotselinge vertrek van Withoos met
zijn gezin naar Hoorn in 1672 werd veroor- zaakt door de opmars van de Franse troepen van Lodewijk xi v richting Nederland. Jacob Campo Weyerman beschreef beeldend de reden van Matthias' vlucht: "dewijl hij vier dochters had over- gewonnen op welcke dillikaate Gerechten de Fransche Sprinkhanen gaarn middag- en |
||||||||||
avondmaalen".55
De leerlingschilder Jasper van Wittel ver-
trok met het gezin eveneens naar Hoorn. Zij vestigden zich in de Proofsteeg, midden in de stad, een zijstraat van de Kerkstraat. Aanvankelijk schijnt het gezin nog van plan te zijn geweest om-na het vertrek van de Franse troepen - naar Amersfoort terug te keren. Withoos leverde namelijk zijn kerke- lijke attestatie bij de gereformeerde gemeente pas in op 18 september 1675.56 Waarschijnlijk had hij toen reeds voldoende relaties opgebouwd die hem de zekerheid gaven dat hij schilderopdrachten zou ont- vangen en zijn grote gezin kon onderhou- den. Hoe productief Withoos in Hoorn geweest is weten wij niet. Wel bleken in 1714 twee grote schilderijen van zijn hand aan- wezig te zijn in de boedel van Abraham van der Neer, impostmeester van de stad Hoorn. Een nadere omschrijving van de voorstelling werd niet genoteerd.57 Houbraken vermeldt dat Withoos in zijn beste jaren zijn schilderijen kon verkopen voor bedragen tussen de drie- en zeshon- derd gulden. Maar het klimaat van West- Friesland was niet geschikt voor Withoos; hij leed uiteindelijk aan jicht of reuma aan de handen en kon dikwijls maandenlang niet schilderen door zijn gekromde vingers. Withoos keerde aanwijsbaar nog een-
maal terug naar Amerfoort. Op 27 april 1677 compareerde hij bij notaris Dirckvan Om- meren, voor hemzelf en zijn kinderen. Zijn vrouw was reeds overleden, evenals zijn schoonvader. De reden van zijn komst naar Amersfoort was de verdeling van een deel van de helft van de opbrengst van het erf Cleyn Emelaeronder Stoutenburg, dat behoorde tot de nalatenschap van zijn schoonvader. Withoos ontving een bedrag |
tens, De Arundel-
Collectie. Com- mencement de la fin Amersfoort 1655 (Utrecht 1971) 28-31. 53 GAA, Archief
Sint-Pietersgast- huis, rekening 1660. De hier ver- melde lijsten zijn verloren gegaan. Zie ook J. van der Leeuw, De gecom- bineerde St. Pieters- en Blok- lands Gasthuizen te Amersfoort (Amersfoort 1894) 6. 54 Van Bemmel,
Beschryving 11 656 enGAA, Resolutieboek nr.35,21 augustus 1671. 55 Weyerman II
240 en volgende. 56 Vriendelijke
mededeling van de heer H. Saal- tink te Hoorn in 1983. 57 Y. Prins, 'Een
familie van kun- stenaars en belas- tingpachters', Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 54 (2000), 244. |
|||||||||
119
|
||||||||||
M.W. HEIJENCA-KLOMP
|
|||||||||
van 287 gulden. Het verdelen van deze nala-
tenschap sleepte zich nog jaren voort.58Het schijnt dat Withoos en zijn kinderen ook een huis in de Langestraat in Amersfoort geërfd hebben, waarvoor Withoos op 31 augustus 1678 bij een niet bij name genoemde notaris (in Amersfoort of Hoorn) compareerde. Naast dit huis erfde hij ook een perceel land in de vrijheid van de stad ter waarde van 800 gulden.59 Vermoedelijk is hij wel vaker naar Amersfoort gereisd voorde afhandeling van bovengenoemde nalatenschap en ook voor het huwelijk van zijn zoon Pieter, maar daar zijn geen precieze gegevens van voor- handen. Withoos overleed te Hoorn in 1703. Het oeuvre van
Matthias Withoos Het in Italië samen met Van Schrieck ont-
wikkelde bosstilleven met bloemen en kleine dieren bleef in zijn verdere leven een belangrijke rol spelen op zijn schilderijen. Het was een geheel nieuwe uitbeelding van de natuuren het werd ook in Nederland een geliefd onderwerp.60 Kenmerkend op deze schilderijen is de distelplant, die Withoos schilderde met een metaalachtige glans. De andere onderwerpen in zijn oeuvre
waren Italiaanse landschappen, gestoffeerd met vervallen resten uit de oudheid, water- landschappen met kleine waterdieren en vogels, berglandschappen met snelstromen- de beken en ucw/tos-stillevens, die volledig afwijken van de verstilde composities uit de eerste helft van de 17de eeuw. Deze voor- stellingen werden doorgaans geschilderd in een interieur, maar Withoos plaatste zijn vanitas voorstellingen in een halfduister |
|||||||||
landsschap onder vochtige bomen, met
schedels van dode dieren op het mos bij een ruïne, een blazende zwarte kat, een omge- vallen lantaarn, gebeeldhouwde urnen, ver- gane boeken, een borstbeeld van een filosoof uit de Italiaanse oudheid. Het resul- taat was een lugubere voorstelling die, even- als de voorstellingen in een interieur, de boodschap overbracht, dat alles in het leven sterfelijk is en zal vergaan. Hij signeerde zijn werk meestal als M.
Withoos, soms aangevuld met een jaartal. Er is echter ook een aantal ongesigneerde schilderijen in omloop die wel aan Withoos worden toegeschreven. Het is niet uitgeslo- ten dat dit werken zijn waaraan zijn kinde- ren en leerlingen hebben meegewerkt. Een geheel ander onderwerp in Withoos'
oeuvre betreft zijn gezichten op de stad Amersfoort, vanuit het noordwesten. Er zijn een doek van 95 x 140 cm en een kleiner paneel van 64 x 108 cm. die als voorstudies beschouwd kunnen worden voor het kolos- sale doek van 205 x 430 cm. Dit laatste werk schilderde hij in 1671 voor de stad Amers- foort. De heren burgemeesters waren onder de indruk van de'sierelijckegesigten'op het schilderij van schepen Matthias Withoos. Zij offreerden hem de som van tweehonderd zilveren ducatons, behalve de lijst en het stofferen dat ten laste kwam van de stad. 3 De beide kleinere schilderijen zijn eigen- dom van Museum Flehite; het grote doek is thans, als bruikleen van de gemeente, even- eens in Flehite te bewonderen. Na zijn vertrek uit Amersfoort naar
Hoorn in 1672, bleef het topografische gezicht deel uitmaken van zijn werk. Zo schilderde hij in 1675 een gezicht op de haven van Hoorn; een tweede werk stelde de Crashaven in die stad voor. In 1676 schilderde hij een groot familie-
|
|||||||||
58 GAA.NA AT
0173001. 59 Ezendam,
'Withoos', 22Z. 60 Stillevens van
Withoos werden ook aangekocht door Karel 11 van Engeland, moge- lijk tijdens zijn ballingschap in de Republiek, A. Chong en W. Kloek, Het
Nederlandse Stilleven 1550- 1720 (Amsterdam/
Zwolle 1999) 89. 61 Withoos werd
voor deze vanitas voorstellingen waarschijnlijk geïnspireerd door de Nederlandse schilder Roelant Savery (1576- 1639)en de Italiaanse schilder Salvator Rosa (1615-1673). Savery schilderde kort voor zijn dood in Utrecht een vanitas met een eveneens lugubere voor- stelling in een landschap. Zie Roelant Savery in seiner Zeit (1576- 1639) (Keulen/ Utrecht 1985) 62. Rosa schilderde de wildheid van de natuur en plaatste op zijn |
|||||||||
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
|
||||||||||||||
Leerlingen
Naast zijn vijf kinderen heeft Withoos ook
andere leerlingen gehad. De meest beken- de is Jasper van Wittel, die in Italië een beroemd schilder werd van stadsgezichten. Hij komt aan de orde in het volgende artikel in dit jaarboek. Een tweede schilder die misschien door
Withoos werd opgeleid is Seger de Vries. Over het leven van deze kunstenaar is bijzonder weinig bekend. Toch moet hij inwoner van Amersfoort zijn geweest want in 1658 legde hij daar zijn meesterproef af en werd hij lid van het Sint-Lucasgilde. De |
||||||||||||||
portret van de voorname Hoornse familie
Kayser. Hij plaatste de groep in een lom- merrijke tuin met een vergezicht in het midden. De gebroeders Kayser zijn gekleed in jachtkostuum en op de voorgrond ligt de jachtbuit uitgestald. De overige familiele- den plaatste Withoos staand en zittend tegen de achtergrond van het geboomte. 4 De schilderijen van Withoos zijn thans in bezit van vele openbare collecties en bij particulieren, vooral in Europa. Ook in Nederlandse verzamelingen is zijn werk te vinden. Op veilingen brengen zij forse bedragen op. |
||||||||||||||
schilderijen een
aantal objecten ontleend aan de klassieke oud- heid, evenals later Withoos deed. Rosa koos hierbij voor een aardglo- be maar Withoos schilderde een hemelglobe. 62 Schepper
beschrijft in haar studie 66 schilde- rijen waaronder vijf vanitas voor- stellingen. De op de omslag van dit jaarboek afgebeel- de vanitas werd in 2000 door Museum Flehite aangekocht en is nu het zesde exemplaar in dit genre. Aan doch- ter Maria schreef Schepper acht schilderijen toe. 63 gaA, Archief
van het Stads- bestuur inv.nr.35, 13 en 27 november 1671. 64 E.dejongh,
Portretten van echt en trouw. Huwelijk en gezin in de Hollandse kunst van de lyde eeuw (Zwolle/ Haarlem 1986) 261-264. 65 Met dank aan
W.L. vande Watering van het RKD die mij |
||||||||||||||
verblijfplaats onbekend. Foto Kunsthandel
Noortman, Maastricht. |
||||||||||||||
Matthias Withoos, Landschap met
waterval en otter. Olieverf op doek, 82 x 100 cm. Gesigneerd. Huidige |
121
|
|||||||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
|||||||||||||
mogelijke relatie tussen Withoos en De
Vries is gelegen in het feit dat beiden bos- stillevens schilderden met de zo kenmer- kende distelplant temidden van andere begroeiingen in de bovenhoek een klein doorkijkje op een landschap. 5 Voor hij gildelid werd was De Vries getui-
ge bij een incident na afloop van de begra- fenis van Jacob van Campen op 22 septem- |
beri6s7. Bij het huis Randenbroek liep een
zekere Willem Reyersz., bijgenaamd 'son- der hemt', met een ontbloot mes onder de aanwezigen en viel een dienstmeisje lastig. Een dag later werd ten huize van de wijn- koper Willem Marchand nagepraat over het voorval. Er ontstond onenigheid onder de aanwezigen en de zoon van Paulus Bor kreeg de inhoud van een wijnglas in het |
||||||||||||
attent maakte op
twee schilderijen van De Vries die geveild werden bij Sotheby's Londen op 6 december 1989 (lot 157). Op 12 maart 1980 was ook een stilleven met distel geveild |
|||||||||||||
Seger de Vries, Bosstilleven met distels.
Olieverf op doek, 71 x 92 cm. Gesigneerd: |
Segero de Vries. Veiling Sotheby's Londen
1989. Foto rkd, Den Haag. |
||||||||||||
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
|
||||||||||||||
gezicht gegooid. Ook hiervan was Seger de
Vries getuige. In 1665 wordt hij genoemd als leermeester van Peter Wouters van Oppoeteren.67 Op een zeker moment is hij uit Amersfoort vertrokken.68 Waarschijn- lijk eerst naar Italië en later naar Grieken- land en Klein Azië. Van deze reizen zijn geen schriftelijke bewijzen maar wel duide- lijke aanwijzingen. Zo signeerde hij op een gegeven moment zijn werk met 'Segero'. In 1749 werd te Amsterdam een 'capitaal Italiaans gezigt' van hem geveild en in 1788 twee tekeningen van een bergachtig land- schap met gebouwen. Op zijn andere Zuideuropese tekeningen wordt hieronder naderingegaan. Zijn laatste levensjaren heeft De Vries
mogelijk in Middelburg gesleten want hij wordt daar in 1679 als 'fijnschilder' lid van het Sint-Lucasgilde.69 Verdere gegevens over zijn verblijf aldaar zijn niet bekend want de archieven uit de periode na 1679 zijn verwoest bij het Duitse bombardement op Middelburg in mei 1940.70 Ook gegevens over de plaats en datum
van geboorte en overlijden en van een eventueel huwelijk zijn momenteel niet voorhanden. Naast de bekende schilderijen is een aan-
tal, deels zeer grote, tekeningen van hem bewaard gebleven die zich bevinden in de Atlas Van der Hem die thans te Wenen bewaard wordt.71 Ze zijn veelal uitgevoerd in zwart krijt en penseel in grijze tinten op zogenaamd atlas papier. Dit was een papiersoort van groot formaat en een vrij zware kwaliteit dat eerst in de jaren zestig van de 17de eeuw verkrijgbaar werd. De Amsterdamse advocaat Laurens van
der Hem (1621-678)72 bouwde een uitzon- derlijke verzameling op van topografische kaarten en tekeningen, portretten, histori- |
||||||||||||||
bij Parke Bernet te
New York (lot 12), 71x91 cm., gesig- neerd Segero de Vries. ZieookL.J. Bol, 'Goede onbe- kenden': Heden- daagse herkenning en waardering van verscholen, voorbijgezien en onderschat talent (Utrecht 1982) 104. 66 GAA, Stads-
gerecht 407-27. Zie ook WJ. van Hoorn, Een hof- stede genaamd Randenbroek (Amersfortia Reeks dl. 7, Amersfoort 1991) 40. 67 Oppoeteren
was betrokken bij een erfenis kwes- tie. Hij noemde zich leerling van De Vries waarbij hij goede vorde- ringen maakte. gaa, Stadsge- recht 463-2, 5 oktober 1665.
Zie ook L. van Hoorn-Koster, 'Thomas van Veenendael een 17de eeuwse Amersfoortse schilder', Flehite 21 (1991) 50. |
68 J. Stocker legt
in zijn boek Jan Hackaert. Die Schweitser Ansichten 1653- 1656 (Zürich 1981) 16-17 een verband tussen deze Nederlandse teke- naar en Seger de Vries. Tijdens Hackaerts reis door Zwitserland bevond De Vries zich echter vrij- wel zeker in Amersfoort. 69 F.D.O.
Obreen, Archief voor Nederland- sche Kunstgeschie- denis (Rotterdam 1884-1887) VI 217. 70 Met dank aan
L.Hollestellevan het Zeeuws Archief te Middelburg die vergeefs naar nadere gegevens over De Vries zocht. 71 Na de dood
van Van der Hem kwam zijn Atlas in bezit van zijn dochters. Na hun dood werd deze geveild en aange- kocht door Euge- nius van Savoye. Diens weduwe verkocht de Atlas |
|||||||||||||
aan keizer Karel VI
van Oostenrijk. Daarna werd de Atlas onderge- bracht in de Nationalbiblio- thek in Wenen. 72 J.E. Huisken en F. Lammertse (red.), Een wereld- reiziger op papier. De atlas van Laurens van der Hem (1621-16J8) (Amsterdam 1992) en E. de Groot, De Atlas Blaeu-Van der Hem. De verza- melde wereld van een ijde-eeuwse liefhebher (Houten 2001). P. van der Krogt en E. de Groot publiceren een beschrijvende catalogus van de inhoud van de tientallen nog bestaande delen van de Atlas: The Atlas Blaeu-Van der Hem of the Austrian National library, 4dln. verschenen ('t Goy 1996-2004). Met dank aan J.A. Heijbroek van het Rijksprentenka- binet te Amster- dam. |
||||||||||||||
sche gebeurtenissen, exotische dieren, boe-
ken en papierkunst betreffende de gehele bekende wereld, met name Azië. Hij gaf veel kunstenaars opdrachten om zijn verza- |
||||||||||||||
123
|
||||||||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
|||||||||
melingen aan te vullen. Seger de Vries was
één van hen. Hoe dit contact tot stand is gekomen is overigens niet bekend. In de Atlas bevinden zich slechts twee
kleinere tekeningen uit het gebied van de Republiek en directe omgeving.73 Van der Hem kon voor dergelijke tekeningen een beroep doen op tal van kunstenaars die net iets getalenteerder waren dan De Vries. Voor speciale opdrachten kwam hij echter wel weer in beeld. Zo zijn er vier Russische tekeningen van zijn hand.74 Het zijn waar- schijnlijk kopieën naar afbeeldingen van andere kunstenaars. Opvallend op deze tekeningen is echter de voorgrond. Deze bestaat uit een plantenstilleven van diverse wilde planten en grassen en ook de distel is aanwezig. Dit doet denken aan de geschil- derde stillevens van Withoos en ook van De Vries zelf. Misschien wilde hij op die manier toch een eigen accent toevoegen aan het werk van andere kunstenaars. Het meest opmerkelijk zijn de grote teke-
ningen die Seger de Vries waarschijnlijk zelf maakte in Griekenland en Klein Azië.75 Het is bekend dat Van der Hem bijzonder gesteld was op dit soort grote formaten. Ze zijn gemaakt in de periode 1665-1672. De kinderen van
Matthias Withoos PIETER WITHOOS, TEKENAAR EN
schilder — Hij werd zeer waarschijnlijk
geboren in 1655 als tweede kind van Matthias. Na zijn schooljaren werd hij op het atelier van zijn vader opgeleid tot een bekwaam schilderen tekenaar. Pieter zal ongeveer zeventien jaar zijn
geweest toen zijn ouders in 1672 naar Hoorn vluchtten. Na het vertrek van de Franse troepen in 1673 en toen Amersfoort |
|||||||||
weer een bevrijde stad was, keerde Pieter
terug. In 1677 trad hij op als getuige bij het passeren van een der vele akten bij notaris Dirck van Ommeren, die betrekking had- den op de nalatenschap van zijn grootvader Van Hoorn. Hij huwde met Maria van Oldenbarnevelt, dochter van Jacobus van Oldenbarnevelt en Cornelia van der Leur/6 Zij was een kleindochter van Rijck Aerts van Oldenbarnevelt, een vooraanstaand burger van Amersfoort, die vanaf 1649 tot zijn dood in 1674 lid was van de raad en schepen.77 Hij was geen familie van Johan van Oldenbarnevelt. Op 10 septemben682 lieten Pieteren
Maria een zoon dopen met de naam Jacobus. Een dochter werd gedoopt op 29 september 1683 met de naam Weyntje, naar Pieters overleden moeder/8 In 1684 ontving Pieter de opdracht om op
het Amersfoortse stadhuis schilderijen te reinigen en van een vernislaag te voorzien. Tevens moesten ze 'vanachteren geverfd worden'. Met deze opdracht verdiende Pieter veertien gulden.79 Vóór maart 1686 verhuisde het gezin naar
Utrecht waar zij zich vestigden in de Nieuwstraat. Zij lieten hier op 26 maart 1686 een dochter dopen met de naam Jacoba; waarschijnlijk is dit kindje korte tijd later overleden. In het begraafboek van de gemeente Utrecht staat vermeld:'10 Juni 1686 Hetkintvan Pieter Withoos'.80 Pieteren zijn jongere zuster Alida kregen
omstreeks deze tijd reeds een zekere bekendheid door hun prachtige tekeningen en schilderijen van bloemen, planten, uit- heemse vruchten, insecten en kleine water- dieren. Hun goede naam leverde hen bei- den een uitnodiging op van Agnes Block, bewoonster van de kort na 1670 gebouwde buitenplaats Vijverhof te Loenen aan de |
|||||||||
73 Gezicht op de
Grebbeberg met Wageningen, 45 x 66 0111.(15:12) en Gezicht op het kasteel van Kleef, 45,5x65 cm., gesigneerd S.D.Vries (30:04). 74 Gezicht op
Torzhok,46 x 65 cm., naar Nicolaes Witsen (24:18), Gezicht op Nov- gotod,45,5X 196,5 cm.(24:39), Klooster van de Drie-eenheid te KlopskbijNovgo- rod, 42x66 cm. (24:40) en Het Snetogorsky klooster bij Pskov, 45x65 0x1.(24:41)- 75 Gezicht op het
eiland Zakynthos (Zante), 52x303,5 cm.(34:12), Tem- pelruïnes op Delos, 56x123,5 011.(34:50), Gezicht op het eiland Mykonos vanuit zee, 44 x 128,5011.(34:51), Gezicht op Izmir (Smyrna), 54,5 x 357,5 011.(34:58), De ruïnes van het Sint-Veneranda klooster in Izmir, 56,5x90 cm. (34:59) en Land- schap bij Izmir, 56 x 219,5 cm. (34:60). 76 GAA.NA AT
|
|||||||||
ff
|
||||||||||||
6 Pieter Withoos, Een woerd. Aquarel,
13 x 19 cm. Gesigneerd: P:W:fe. Museum Flehite, Amersfoort. |
||||||||||||
Vecht, om voor haar te tekenen en te schil-
deren. Zij was een interessante en veelzijdi- ge vrouw en verzamelaarster van uitheem- se gewassen, insecten en vogels. Zijzelf beoefende eveneens de teken- en schilder- kunst. Agnes Block omringde zich met belangrijke schilders en tekenaars die van haar opdracht kregen alles wat zij verzamel- de en kweekte af te beelden op papier of perkament. De exotische planten en bloemen werden
met wisselend succes in de tuinen van Vijverhof gekweekt en de watervogels hiel- den zich op in de vijvers. Gezien het resul- taat op de tekeningen, moeten er rond de |
buitenplaats veel vogels geweest zijn.
De kunstenaars die evenals Pieter en
Alida Withoos voor Agnes Block gewerkt hebben, waren onder andere Herman Saftleven, die reeds in 1661 een aantal teke- ningen voor haar vervaardigde, Ferdinand Bol, Willem de Heer, Pieter Holsteyn en Otto Marseus van Schrieck. In welke perio- de Pieter op Vijverhof gewerkt heeft is niet bekend. Alida verbleef daar in 1687 en waar- schijnlijk heeft Pieter daar in dezelfde jaren gewerkt. Vanuit zijn woonplaats Utrecht was de afstand niet zo groot. Pieter schilderde op Vijverhof onder
andere een groot aantal vogels en nieuwe, |
|||||||||||
0133002,27 fe-
bruari 1685. Verklaring over de afkomst van Cornelia de Leur waarin Pieter ver- meld wordt als man en voogd van Maria van Olden- barnevelt. 77 Zie noot 54.
78 gaa, alfabe-
tisch gerangschik- te aantekeningen van W.F.N, van 125
|
||||||||||||
L
|
||||||||||||
M.W. HEIJENCA-KLOMP
|
|||||||||||
uit verre landen aangevoerde planten, zoals
de nachtschade, de tabaksplant en een wonderboom uit Amerika en talrijke ande- re planten. Ook vele vlindersoorten en de eenden die in de vijvers zwommen werden door hem getekend of geschilderd. Agnes Block verzamelde haar waardevol-
le collectie tekeningen in drie 'bloemboe- ken'en een vogel boek met ca. vijftig afbeel- dingen, vooral tekeningen van Pieter. In haar testament uit 1694 bepaalde zij dat degene van haar erfgenamen die Vijverhof |
zou kopen, haar kunstboeken zou krijgen,
zodat deze bij het huis zouden blijven.81 Zij overleed in 1704 en geen van haar erfgena- men toonde interesse voor de buitenplaats en de kunstboeken; deze werden in 1705 verkocht aan Valerius Rover, een bekende kunstverzamelaar in de omgeving van Den Haag. Na diens dood verkocht zijn weduwe het grootste gedeelte van het kunstkabinet voor40.000 gulden aan landgraaf Willem VIII van Hessen-Kassel. Enkele kunstboeken van Agnes Block behoorden waarschijnlijk |
||||||||||
Rootselaar, 323 en
325-
79 GAA, Stads-
archief nr.1152, Bijlagen stadsre- keningen 1684, 10 maart 1684. Het
betrof hier waar- schijnlijk schilde- ringen op paneel. 80 HUA, Klap-
pers op de doop- en begraafboeken, 17de eeuw. |
|||||||||||
7 Alida 'Withoos, Vaas met
bloemen. Aquarel op perkament, 33 x 24 cm. Gesigneerd: Alida Withoos. Museum Flehite, Amersfoort. |
|||||||||||
■i\J'.
|
|||||||||||||||
- *
-«p-N %ï
|
|||||||||||||||
tai
|
|||||||||||||||
14ft
|
|||||||||||||||
Alida Withoos, Bloemstilleven. Olieverf
op doek, 89 x 70,2 cm. Gesigneerd. |
|||||||||||||||
Huidige verblijfplaats onbekend. Foto
Kunsthandel Alan Jacobs, Londen. |
|||||||||||||||
127
|
|||||||||||||||
M.W. HEIJENCA-KLOMP
|
|||||||||
bij deze verkoop. Ze zijn echter in het begin
van de 19de eeuw verloren gegaan. Men neemt aan dat dit heeft plaats gevonden in 1813 toen Jéröme Bonaparte, broer van de Franse keizer, vanuit Hessen overhaast op de vlucht sloeg voor de naderende vijand. Hij heeft toen een grote collectie prenten en tekeningen meegenomen. Met dit trans- port is waarschijnlijk iets mis gegaan. Pieter is later in Amsterdam gaan wonen
waar hij is overleden op 23 april 1692.83 Zijn weduwe en haar kinderen worden als mede-erfgenaam genoemd in de akten betreffende de nalatenschap van Pieters oom en tante Pieter en Maria van Hoorn. 4 Pieters werken, evenals die van zijn zuster Alida, worden nog steeds zeer gewaardeerd en zijn te vinden in vele verzamelingen in binnen- en buitenland. In de kunsthandel brengen zij forse bedragen op. JOHANNES WITHOOS, LAND-
SCHAPSSCHILDER —Johannes was het derde kind van Matthias Withoos. Hij werd in Amersfoort gedoopt op 28 maart 1656. Waarschijnlijk is hij ongehuwd gebleven. Zijn naam wordt in de Amersfoortse archieven niet genoemd. De enige bronnen van zijn levensgeschiedenis zijn Arnold Houbraken en Jacob Campo Weyerman. 5 Na zijn schildersopleidingop het atelier van zijn vader in Amersfoort en Hoorn is ook hij naar Rome vertrokken. Hij heeft zich daar ontwikkeld tot een bekwaam landschapsschilder in waterverf. Hij teken- de en kopieerde Italiaanse landschappen en lusthoven. Na een periode in Rome gewerkt te hebben wilde hij met een aantal van zijn werken naar Nederland terugkeren maar dit voornemen werd doorkruist door een onverwacht, onbekend voorval dat 'een stok in het wiel stak' met het gevolg dat hij |
|||||||||
niet naar Nederland reisde maar naar het
hof van de hertog van Saksen-Lauenburg. Daar schijnt hij enkele jaren geschilderd en getekend te hebben. Zijn naam als kunste- naar wordt ook genoemd in een boedelbe- schrijving uit 1703 van de overleden koop- man en verzamelaar Paulo van Uchelen (ca. 1641-1703). Hierin worden genoemd drie banden met 260 botanische tekenin- gen op perkament. Tegenwoordig zouden ze zich bevinden in een Amerikaanse ver- zameling. Zijn signatuur is onbekend. In de literatuur wordt het jaar 1685 als zijn
sterfjaar genoemd. In welke plaats hij stierf is onbekend. In Amersfoort overleed in 1685 wel een Johannes Withoos, zonder verdere toelichting. 7 Waarschijnlijk was dit niet de zoon van Matthias maar een naamgenoot. In Amsterdam overleed een Johannes Wit- hoos, rond de jaarwisseling van 1687/1688. Notaris van den Kerkhoven begaf zich op
12 januari 1688, op verzoek van de heer jan de Jager, naar het adres waar Johannes Withoos, fijnschilder had gewoond en was overleden. In de inventaris werden een aan- tal houten doosjes aangetroffen met gedroogde diertjes, doosjes met verf en stukken perkament. Eveneens een boek van Jan Swammerdam met de titel: Historia Generalis ofte algemene verhandeling uan bloedeloose diertjens (1669) en Metamorphosis naturalis van Goedaert. Verder enkele schilderijen, waaronder een stilleven. Tot sloteen zwarte lakense rok, twee broeken, een oude 'nagtrock' en wat prullen van geen waarde. Als deze Johannes inderdaad de zoon van Matthias is geweest dan verbleef hij reeds in 1682 te Amsterdam. Hij legde namelijk op 8 april van dat jaar een verklaring af overeen strijd in een herberg bij notaris J. Paerslaken te Amsterdam. Hij ondertekende zijn verkla- |
|||||||||
81 C.C. van der
Graft, Agnes Block, Vondels nicht en vriendin (Utrecht 1943). 82 Idem, p.116 en
volgende. 83 A.W.
Withoos, De schildersfamüie Withoos (typo- script Eindhoven z.j.op gaa, volgnr. 406). 84 GAA, NA AT
0210001,6 juni
1694 en RA 407- 30,6 juni 1695. 85 Houbraken,
148 en Weyer- man, 242. 86 L.Tongiorgi
Tomasi, An Oak Springflora... works of art in the collection of Rachel Lamhert (Upperville 1997) 87-89. 87 J.H.M. Put-
man en H.A. Burgman-Feen- stra, Overleden te Amersfoort tot 1811 (Eemlandse Klappers dl.28, Hollandse Rading 1997)-
88 A.Bredius,
Künstler-Inven- tare. Urkunden, zur Geschichte der hollandische Kunst des 16.-18. Jahrhunderts, (Den Haag 1915- 1921) III 873. |
|||||||||
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
|
||||||||||
ring met een mooie handtekening als Jan
Withoos. 9 Na bovengenoemde datum komt zijn naam in officiële stukken niet meer voor en ook geen naam van een ■weduwe of nagelaten kinderen. ALIDA WITHOOS, SCHILDERES VAN
PLANTEN EN BLOEMEN — Zij werd geboren als vierde kind van het gezin
Withoos. Haar doop wordt echter niet ver- meld in het register van dopelingen te Amersfoort. Algemeen wordt aangenomen dat zij geboren werd in 1660 en aan de hand van enkele archiefstukken kan dit vermoe- den bevestigd worden. Zij bleek op 13 april 1681 nog minderjarig te zijn; op 6 juni 1694 wordt zij nog een 'jonge dochter' genoemd, op 6 juni 1695 blijkt ze een 'bejaarde doch- ter' te zijn (35 jaar). Ze werd dus waar- schijnlijk in 1660 geboren tussen 13 april en 6 juni.90 Dan was zij twaalf jaar oud toen haar
ouders met de kinderen naar Hoorn ver- trokken. Haar schooltijd heeft zij dus in Amersfoort doorgebracht en daarna heeft zij zich, onder leiding van haar vader ont- wikkeld tot een belangrijke schilderes. Zij werkte in olieverf op doeken met waterverf op perkament. Zij schilderde, in tegenstel- ling tot haarvader, haar bloem- en planten- stillevens met insecten en kleine diertjes zonder een opvallende achtergrond. Zij moet vele jaren in Hoorn en omgeving gewerkt hebben maar daar is weinig over bekend. Wel worden er stillevens van haar vermeld in de inventarislijsten van Hoornse schilderijenverzamelingen. Een belangrijk gegeven in haar loopbaan
was de uitnodiging die zij - evenals haar broer Pieter-ontving van Agnes Blockom op haar buitenplaats Vijverhof planten en bloemen te tekenen en schilderen. |
||||||||||
Gelijktijdig met Alida, in 1687, verbleef
daar ook Maria Sybilla Merian. Deze kun- stenareswas in 1647 te Frankfurt geboren en evenals Alida reeds vroeg begonnen met tekenen en schilderen onder leidingvan haar stiefvader, Abraham Mignon. Zij tekende, net als Alida vooral bloemen, vlin- ders en kleine diertjes.91 Samen met Merian schilderde Alida op één blad elk een akelei. Daarnaast kreeg Alida opdracht uit- heemse planten te schilderen, zoals de Chinese theestruik, de aloë en een winde uitCuracao. Een bijzondere opdracht vorm- de het schilderen van de eerste in Nederland gekweekte en gerijpte ananas, op bijna ware grootte.92 Zoals reeds bij Pieter Withoos is beschre-
ven, zijn ook deze tekeningen van Alida, waarschijnlijk alle verloren gegaan. Hoelang Alida op Vijverhof heeft gewerkt
is niet bekend maar deze periode, samen met andere kunstenaars, zal zeker van invloed geweest zijn op haar verdere ont- wikkeling. Hierna keerde ze waarschijnlijk weer terug naar Hoorn. In de afwikkeling van de nalatenschap van
haar overleden oom en tante, Pieter en Maria van Hoorn, trad Alida meermalen op als vertegenwoordigster van haar zusters en nog in leven zijnde broer Frans en de wedu- we van Pieter Withoos.93 Op veertigjarige leeftijd, op 8 januari 1701,
trad zij in het huwelijk met de fijnschilder Andries Cornelisz. van Dalen, afkomstig uit Amsterdam.94 Na het huwelijk schijnt dit echtpaar zich
in Amsterdam gevestigd te hebben en waarschijnlijk heeft Alida in deze stad gete- kend in de beroemde Hortus. In Amster- dam moet zij ook met de schilder/schrijver Arnold Houbraken gesproken hebben en hem informatie gegeven hebben over het |
||||||||||
89 Idem.
90 GAA.NA AT
oi/aooi, 13 april 1681, NA AT onbooi, 6 juni 1694 en Stads- gerecht 436-30, 6 juni 1695. 91 Houbraken,
11I173 en volgen- de. Zij huwde op 16 mei 1665 met Johannes Andriesz. Graff uit Neurenberg. In 1698 vertrok zij naar Suriname en tekende daar twee jaar. Zij kreeg twee dochters en overleed te Am- sterdam in januari 1717. 92 Van der Graft,
Agnes Block, 118. 93 Zie noot 90,6
juni 1694 (samen met haar zuster Maria) en 6 juni 1695. In de akte van 1694 was sprake van een huis in de Lange- straat, vanouds genaamd De Sleutels. 94 Zie noot 83.
|
||||||||||
129
|
||||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
|||||||||||
leven van haar vader en zijn schilderende
kinderen. Houbraken verwerkte deze gege- vens in zijn CrooteSchouburgh. Alida overleed te Amsterdam op
5decemberi73o.95 MARIA WITHOOS, SCHILDERES —
Maria werd als het zesde kind geboren en
werd te Amersfoort gedoopt op 8 mei 1663. Zij schijnt tweemaal te Hoorn gehuwd te zijn geweest. Haar eerste man wasjohan Brickelay en haar tweede echtgenoot heet- te Dirck Knijp. Op 17 mei 1699 werd te Hoorn een zoon gedoopt met de naam Matthias.96Tbt zover de schaarse gegevens die over Maria's leven bekend zijn. Zij is als kunstenares steeds in de schaduw gebleven van haar vader, die zijn schilderijen van dezelfde signatuur voorzag als Maria name- lijk M. Withoos of M.W.97 Maria schilderde eveneens bosstillevens,
soms in een landschap met bloemen, voor- al met een tak bloeiende lelies en kleine diertjes. Het formaat van Maria's schilderijen is
dikwijls kleiner dan het werk van haar vader. De in de stad Hoorn bekende 'Withoosjes', schilderijen van een kleiner formaat met bloemen, insecten en kleine diertjes, die aldaar bij de burgerij zeergeliefd waren, kunnen vooreen deel wel eens van de hand van Maria zijn, terwijl men deze schilderijen -doordezelfde signatuur-aan haarvader toeschrijft.98 Twee schilderijen van Maria werden op
16 juli 1792 te Amsterdam geveild, 'Hofge- zichten met antique vaassen, Fruit en bloe- men gestoffeerd, helder gepenseeld, Hoog 30 breed 26 duim'. De koper betaalde ƒ5,10 voor de beide werken. Op 2 augustus 1828 werd eveneens te
Amsterdam op naam van Maria een schil- |
derij geveild van enige bloemen die aan een
lint waren opgehangen. Dit schilderij bracht twee gulden op.99 Over Maria's latere leven is niets bekend.
Zij is overleden na 1719. FRANS WITHOOS, TEKENAAR —
Francoys Withoos werd te Amersfoort
gedoopt op 16 juni 1665 als zevende kind. Over Frans is in de archieven niets te vin-
den; de enige bron over zijn leven is even- eens Houbraken, die zijn informatie waar- schijnlijk ook ontvangen heeft van zijn zus- ter Alida. Frans was evenals de andere kinderen een
leerling van zijn vader. Ook hij tekende bloemen, planten en kleine diertjes. Hij was echter van mening dat het resultaat van zijn tekeningen beneden het niveau van zijn broers en zusters bleef. Hij koos daarom vooreen andere toekomst. Waarschijnlijk werd hij geïmponeerd door de binnenko- mende- en uitvarende handelsschepen te Hoorn en hij besloot dienst te nemen bij de VOC voor de uitzending naar Oost-lndië. Waarschijnlijk heeft men kort na zijn aan- komst zijn tekentalent ontdekt en werd hij al spoedig vrijgesteld van de dagelijkse werkzaamheden. Hij kwam daarop in dienst van Johannes Camphuys (1634-1695) die in 1684 benoemd werd tot gouveneur-gene- raal. Van deze kreeg hij de opdracht om voor hem allerhande bloemen, kruiden en insecten te tekenen. Camphuys had grote belangstelling voor de schitterende tropi- sche natuuren hij ondersteunde krachtig het wetenschappelijk onderzoek naar de tropische gewassen en insecten. Het is aannemelijk dat Frans ook heeft
getekend voor het beroemde Kruytboeck van Rumphius dat onder de zorg van Camphuys tot stand gekomen is. |
||||||||||
95 Idem.
96 Idem.
97 Schepper,
'Withoos', p.66 en volgende. Hier weet zij een onderscheid te maken tussen een aantal schilderijen van Maria en haar vader. 98 J. Brosius,
'Aspecten van de Hoornse schilder- kunst in de 17de- eeuw', West- Frieslands Ouden Nieuw (1993) 12- 18. 99 Fiches afde-
ling excerpten RKD, Den Haag. 100 U.Thieme
en F. Becker, Algemeines Lexikon der bil- dende Künstler von der Antike bis zur Gegenwart (Leipzigi907- 1950) xxxvi 116- 117. |
|||||||||||
Afkortingen
gaa = Gemeente- lijke Archiefdienst Amersfoort. Thans: Archief Eemland. NA = Notariële Archieven. hua = Het Utrechts Archief. RKD = Rijksbureau
voor Kunsthistori- sche Documentatie» Den Haag. |
|||||||||||
MATTHIAS WITHOOS (CA. 1627-1703) EN ZIJN KINDEREN
|
||||||||||
Frans Withoos is opeen zeker moment —Met zeer ueel dank aan drs B.G.J. Elias;
weer teruggekeerd naar Hoorn en overleed hij heeft mijn handgeschreuen teksten op de
daar twee jaar na zijn vader, in 1705.100 Er computer ueruoerkt en deze waar nodig inge-
zijn geen aanwijzingen dat hij gehuwd is kort.
geweest. |
||||||||||
131
|
||||||||||
9
|
||||||||||
Een tweede stilleven van Seger de Vries (foto rkd)
|
||||||||||
M.W. HEIJENCA-KLOMP
|
||||||||||||||
Jasper van Witte
(ca 1652-1736) Een Amersfoortse schilder
|
||||||||||||||
in Italië
|
||||||||||||||
* *
i»]iinnb;i< ion
*l
|
||||||||||||||
1 -irl
|
||||||||||||||
*-^d
|
||||||||||||||
Withoos' leerling Jasper van Wittel is in ons land een vrijwel
onbekende. In Italië behoort hij onder de naam Vanvitelli tot de grote meesters op de overgang van de 17de naar de 18de eeuw. Met zijn geheel nieuwe wijze van schilderen van stadsgezichten werd hij de directe voorloper en inspiratie- bron van schilders als Carlevarijs en Canaletto. Zijn zoon Luigi zou één van de belangrijkste architecten van zijn tijd worden. |
|||||||||
Zijn ouders en jeugdjaren1
Jasper van Wittel2 werd in Amersfoort
geboren, waarschijnlijk in 1652. De juiste datum is niet te achterhalen daar de rooms- katholieke kerkelijke doopboeken uit die periode ontbreken. De enige aanwijzing voor zijn geboortejaar is de mededeling op zijn grafsteen uit 1736 dat hij op 83-jarige leeftijd overleed. Hij was de zoon van Adriaen Jaspersz. van
Wietel en Mayken Cornelisdr. Copiers. Er zijn aanwijzingen dat zij afkomstig waren uit Leiden of omgeving. Bij de registratie in het register van het Huisgeld van 1653 staat genoteerd 'uit Leiden'. En in een akte van 1 november 1667 machtigde Adriaen Jaspersz. zijn zwager Coenraet Piggen uit Leiden om in zijn naam alle schulden, die hij op dat moment of in de toekomst daar zou hebben uitstaan, te innen, heffen ofte ontvangen, zo nodig met behulp van de justitie.3 Op 26 augustus 1652 kochten de ouders
van Jasper een huis in de Utrechtsestraat alwaer de Pauw is uythangende'.4 Het stond dicht bij de Utrechtsepoort aan de zuidoostzijde van de straat met een tuin die grensde aan de stadsmuur.5 |
|||||||||
Blijkens de verlening van het burgerschap
van Amersfoort op 14 augustus 1654 was vader Van Wittel radermaker.6 In die hoe- danigheid leverde hij kruiwagens aan het stadsbestuur. Daarnaast zal hij ook wagens vervaardigd hebben voor het transport van bijvoorbeeld bier en tabak. Uit een akte van 5 juni 1681 blijkt dat hij ook wagens voor personenvervoer maakte. Hij had een nieu- we 'koetswagen' geleverd aan de voerman Jan Spithoven te Wijk bij Duurstede; na diens overlijden bleef zijn weduwe in gebreke om de nog openstaande schuld te voldoen. Van Wittel machtigde de zilver- smid Cornelis van Berck uit Utrecht om in zijn naam dit bedrag in te vorderen.7 Bij het maken van wagens maakte hij ook
gebruik van teer. In 1669 diende hij bij de stad regering een verzoek in om zijn teer te mogen koken binnen één der bogen van de stadsmuur aan de oostzijde van de Utrechtsepoort. Dit verzoek werd, tot wederopzeggens toe, ingewilligd.8 Over het schoolonderricht van Jasper is
niets bekend maar waarschijnlijk heeft hij enkele jaren les gehad op de Latijnse school. Na de Alteratie van 1579 weigerden rooms-katholieke ouders aanvankelijk hun zonen les te laten geven door protestantse |
|||||||||
1 Zie over hem
ook M.W. Heijen- ga-Klomp, 'Jacob van Staverden en Caspar van Wit- tel, twee schilders van Amersfoort te Rome', Flehite 21 (i99i)34-49-
Hierin onder meer wat uitvoe- riger informatie over de ouders van Van Wittel en verdere in Amers- foort wonende familie. 2 Door het ont-
breken van doop- boeken uit de periode van Van Wittels geboorte is onbekend welke namen hij bij zijn geboorte precies meekreeg. Het ligt echter voor de hand dat hij naar zijn vader Jasper Adriaensz. werd genoemd. In 133
|
|||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
|||||||||||||
9 H.J. Reynders,
Gedenkboek van het Stedelijk Gym- nasium te Amers- foort 1376-1926 (Amersfoort 1928)
159 en volgende. 10 A. Zwollo,
Hollandse en Vlaamse veduti- schildersteRome 1675-1725 (Assen 1973) appendix 1, p. 204. Deze in het Italiaans geschreven bio- grafie werd reeds in 1981 door mevrouw E.A.M- Scheltema- Vriesendorp voor mij in het Neder- lands vertaald. 11 L. van Hoorn-
Koster, 'Thomas van Veenendaell een 17de eeuwse Amersfoortse schilder', Flehite 21 (1991) 50-53. |
|||||||||||||
kunstschilders en
schilderessen (Amsterdam 1718- 1721) de schilder Van Wittel. Daar- na blijft hij inde kunsthistorische literatuur als zodanig aange- duid. In Italië wordt hij Gaspare Vanvitelli ge- noemd. 3 GAA, NA AT
0133001, 1 november 1667.
4 GAA,
Stadsgerecht 436,
22-26 augustus 1652. 5 GAA, NA AT
oi2aooi, fol.196. 6 GAA,
Resolutieboek nr.
28,1653-1655. 7 GAA, NA AT
0133002. 8 GAA, Reso-
lutieboek nr. 35,27 september 1669. |
|||||||||||||
onderwijzers. Zij prefereerden privé onder-
wijs door rooms-katholieken. Dit werd toen weer verboden door het stadsbestuur. Dit conflict sleepte zich jaren voort maar behoorde in de periode dat Jasper naar school ging waarschijnlijk tot het verle- den.9 Zijn ouders hadden er ook geen bezwaar tegen dat hij voor zijn opleiding tot schilder bij twee protestanten in de leer zou gaan: Thomas van Veenendaell en Matthias Withoos. De eerste leerjaren
Op welke leeftijd Jasper de school verliet
om leerling schilder te worden is onbekend, waarschijnlijk met zijn elfde jaar. Volgens een latere biografie die geschreven werd door Lione Pascoli,10 een vriend van Jaspers zoon Luigi, verbleef hij vier a vijfjaar als leerling bij de portretschilderThomas van Veenendaell. Dat moet dus geweest zijn tot 1667/68. Daarna vertrok hij, ter afronding van zijn opleiding, naar de kunstschilder Matthias Withoos. De portretschilderThomas van Veenen-
daell werd waarschijnlijk rond 1627 te Amersfoort geboren als zoon van Jan Remmertsz. en Aelbertge Jacobsdr. Zij waren afkomstig uit Veenendaal en gebruikten deze plaats als achternaam na hun huwelijk in augustus 1626. Zij waren lid van de remonstrantse broederschap. In 1647 leverde Thomas zijn meesterproef
in en werd hij opgenomen in het Sint- Lucasgilde. Van hem zijn slechts weinig schilderijen bekend. Hij portretteerde inwo- ners van Amersfoort en anderen, mogelijk wel wonend in de provincie Utrecht. Hij huwde op 18 februari 1655 te Soest
met Suzanna Packou en overleed na 2 april 1673" |
|||||||||||||
Italië was zijn
voornaam Jasper lastig te gebruiken en veranderde hij deze in Gasparo. Veel van zijn schildrijen sig- neerde hij met als achternaam Van Witel. Dit is niet zo verwonderlijk want zijn vader noemde zich Van Wietel. Op de titelpagina van de tentoonstellings- catalogus van zijn werk, Gaspare Vanvitelli e Ie ori- gini del vedutismo (Rome 2003) staat echter een hand- tekening afge- beeld met als ach- ternaam 'Van Wittel'. Ook A. Houbraken noemt in zijn De groote schouburgh der Nederlandsche |
|||||||||||||
De ouders van Jasper zullen met Van
Veenendaell een contract hebben gesloten over de duur en de kosten van de opleiding. Van invloed op het lesgeld waren de werk- zaamheden die de leerling in het atelier van de meester moest verrichten. De meesten moesten, alvorens met het echte schilderen te beginnen, helpen bij het onderhoud van het gereedschap in het atelier zoals het ver- zorgen van het palet en de penselen, het reinigen van de doeken of panelen, het bereiden van verf en het plamuren van de doeken. |
|||||||||||||
JASPER VAN WITTEL (CA 1652-1736)
|
|||||||||
Als een leerling na een aantal jaren in
staat bleek om zelfstandig kleine werken te schilderen, werd hem dat in zijn vrije tijd toegestaan. Dit werk mocht hij behouden of de meester betaalde hem er een zeker bed rag voor.12 Op de vraag wat Jasper geleerd heeft bij
Van Veenendaell is het moeilijk een ant- woord te geven. In zijn latere schilderijen en tekeningen is geen invloed van de por- tretschilder te zien. Maar in de collectie van het Vanvitellimuseum te Caserta, gevestigd in het paleis bij Napels dat gebouwd werd door zijn zoon Luigi, bevindt zich een aan- tal studies van zijn hand van figuren, por- tretten en details van het menselijk lichaam.13 Omdat geen tekeningen van Van Veenendaell bekend zijn, is niet na te gaan of hiervan beïnvloeding sprake is. Leerling bij
Matthias Withoos Jasper moet ongeveer 16-17 jaar oud ge~
weest zijn toen hij bij Withoos met een totaal ander genre in de schilderkunst ken- nis maakte. Als medeleerlingen trof hij zeker enkele
kinderen van Withoos aan zoals Pieter, die ongeveer 14 jaar was, en Johan nes, 12 a 13 jaar oud. En misschien was er ook de achtja- rige Alida die haar eerste bloemen begon te tekenen. Waarschijnlijk was ook Jacob van Staverden, Jaspers latere reisgenoot naar Italië, daar aanwezig.14 Withoos werd waarschijnlijk omstreeks
1627 in Amersfoort geboren.15 Niet alleen als schilder maakte hij naam maar ook in de stedelijke samenleving zou hij een rol van betekenis spelen. Hij was lid van de raad en zou ook schepen worden. In het oeuvre van Withoos kwam op de
|
|||||||||
eerste plaats het door hem en Otto
Marseus van Schrieck in Italië ontwikkelde bosgezicht. Daarnaast schilderde hij Italiaanse landschappen met ruïnes, bloem- stukken en enigszins lugubere vanitasstille- vens.16 Maar Withoos is vooral bekend geworden door zijn enorme stadsgezicht dat in 1671 voor 200 zilveren ducatons door de stad werd aangekocht voor het stad- huis.17 Thans prijkt het in Museum Flehite. Het paste in een traditie die in het begin van de 17de eeuw was ontstaan en stellig diende ter ondersteuning van het prestige van het stadsbestuur. Withoos had overi- gens al in 1658 een kleiner stadsgezicht geschilderd. Naast deze grotere en kleinere gezichten op de stad kwam er ook een tra- ditie op van geschilderde gezichten in de stad, een genre dat door tekeningen en prenten al in de 16de eeuw steeds populair- der werd.1 Van Withoos zijn geen gezich- ten in de stad bekend. Gezien zijn latere successen in Italië met stadsgezichten moet Van Wittel er uitgebreid kennisvan genomen hebben. Dat kan in Utrecht gebeurd zijn met het werk van bijvoor- beeld Saenredam en Droochsloot die om- streeks 1630 verschillende versies van de Hof in Amersfoort schilderde. Maar ook in een stad als Amsterdam was het stadsge- zicht in die periode zeer geliefd. Daarnaast zal Van Wittel zeker meegewerkt hebben aan het grote stadsgezicht van Withoos. Met voorstudies van bepaalde gebouwen of bij de uitwerking van onderdelen van het schilderij zelf zal hij een zekere ervaring met dit genre opgedaan hebben. Daarnaast moet hij zich, zoals wij later nog zullen zien, diverse technieken hebben eigen gemaakt om een stadsgezicht zo natuurgetrouw mogelijk weer te geven. Voor de afronding van een schildersop- |
|||||||||
12 A. de Jager,
'Meester, leerjon- gen, leertijd. Een analyse van zeventiende eeuwse Noord- Nederlandse leer- lingcontracten van kunstschil- ders, goud- en zil- versmeden', Oud Holland 104 (1990) 69 en vol- gende. 13 C.Marinelli,
L'Esercizio del dis- egno. I Vanvitelli. Catalogo generale delfondo dei dis- egni della Reggia di Caserta (Milaan 1993) 14 Heijenga, 39.
15 C. vanden
Braber, Gezicht op Amersfoort van Matthias Withoos (Amersfoort 2003) 17. 16 M. Schepper,
Matthias Withoos, een veelzijdig talent (scriptie z.pi. 1990).
17 GAA, Reso-
lutieboek 35. 18 C.van
Lakerveld (red.), Opkomst en bloei van het Noord- nederlandse stads- gezicht in de 17de eeuw, (Amster- dam-Toronto 1977), Haak 151- 161 en Van den Braber19-23. 135
|
|||||||||
Aegtenkapel, rechts o.L.v. toren en kerk.
Museum Flehite, in bruikleen van de gemeente Amersfoort. Jasper was. Dat was waarschijnlijk de reden
om zijn leermeester te volgen en zijn ouders tijdelijk te verlaten. Withoos vestigde zich met zijn gezin in
de Proofsteegte Hoorn, midden in de stad. De Kamers van Oost-Indische en West- Indische Compagnie zorgden daarvoor grote bedrijvigheid op het gebied van de internationale handel, scheepsbouw en der- gelijke. Maar door de in 1672 eveneens uit- gebroken oorlog op zee met Engeland on- dervond Hoorn direct de gevolgen van een stagnerende handel. De stad bleef echter buiten het bereik van vijandelijke troepen. In die tijd waren verschillende schilders
in Hoorn werkzaam, maar gezien hun spe- cialismen is het niet waarschijnlijk dat zij |
|||||||||||||||
1 Detail van het grote gezicht op
Amersfoort van Matthias Withoos uit
1671. Links de Koppelpoort en de Sint- leiding stond twee a drie jaar. Het is daarom
goed mogelijk dat Jasper in 1672 op het ate- lier van Withoos of ten huize van de toenma- lige busmeester van hetSint-Lucasgilde werkte aan zijn meesterproef om in dat jaar op de feestdag van Sint-Lucas, 18 oktober, te worden aangenomen als volwaardig lid van het gilde. De dreiging van de oprukkende legers van de Franse koning Lodewijk XI v deden hem echter besluiten om met het gezin Withoos te vluchten naar West- Friesland. Vlucht naar Hoorn
In de eerdergenoemde biografie van
Pascoli staat dat Withoos als een vader voor |
|||||||||||||||
Terugkeer naar Amersfoort
en vertrek naar Italië Nadat de Fransen op 13 november 1673
Amersfoort hadden verlaten, keerde Jasper direct terug. Hij kwam in een vrijwel leeg- geroofde stad. De hoge brandschattingen en het onderhoud en huisvesting van steeds wisselende troepen die roofden en plunderden, hadden de overheid en de bur- gerij vrijwel tot de bedelstaf gebracht.21 Het was duidelijk dat dit geen omgeving was waar veel opdrachten vooreen kunstschil- der te verwachten waren. Het was daarom des te aantrekkelijker eerst een reis te maken naar Italië. Het was in die tijd zeer gebruikelijk om daar als het ware de oplei- |
|||||||||||||||
een inspiratiebron voor Van Wittel zijn
geweest.19 Misschien heeft hij wel contac- ten gehad met schilders in Alkmaar. Hier werkte een oude bekende van Withoos, Caesar van Everdingen. Hij was ook een leerling van Van Campen geweest en had op Randenbroek de orgeldeuren, met een afbeelding van onderdelen van hetdoxaal van de Sint-Joriskerk te Amersfoort, geschilderd voor de Sint-Laurenskerk te Alkmaar.20 Hoe dit ook zij jasper moet in die tijd een volleerd schilder zijn geworden die misschien ook wel door de verkoop van eigen werk in zijn onderhoud kon voorzien. |
|||||||||||||||
19 J.Brozius,
'Aspecten van de Hoornse schilder- kunst in de 17de eeuw', West- Frieslands Ouden Nieuw (1993) en volgende. |
|||||||||||||||
20 F.D.O.
Obreen, Archief voor Nederland- sche Kunstgeschie- denis (Rotterdam i877-'88) i 141 en volgende. 21 A. van Bem-
mel, Beschrijving der stad Amers- foort (Utrecht 1760) II 953 en
volgende. |
|||||||||||||||
137
|
|||||||||||||||
Aegtenkapel, rechts o.L.v. toren en kerk.
Museum Flehite, in bruikleen van de gemeente Amersfoort. Jasper was. Dat was waarschijnlijk de reden
om zijn leermeester te volgen en zijn ouders tijdelijk te verlaten. Withoos vestigde zich met zijn gezin in
de Proofsteegte Hoorn, midden in de stad. De Kamers van Oost-Indische en West- Indische Compagnie zorgden daarvoor grote bedrijvigheid op het gebied van de internationale handel, scheepsbouw en der- gelijke. Maar door de in 1672 eveneens uit- gebroken oorlog op zee met Engeland on- dervond Hoorn direct de gevolgen van een stagnerende handel. De stad bleef echter buiten het bereik van vijandelijke troepen. In die tijd waren verschillende schilders
in Hoorn werkzaam, maar gezien hun spe- cialismen is het niet waarschijnlijk dat zij |
|||||||||||||||
1 Detail van het grote gezicht op
Amersfoort van Matthias Withoos uit
1671. Links de Koppelpoort en de Sint- leiding stond twee a drie jaar. Het is daarom
goed mogelijk dat Jasper in 1672 op het ate- lier van Withoos of ten huize van de toenma- lige busmeester van hetSint-Lucasgilde werkte aan zijn meesterproef om in dat jaar op de feestdag van Sint-Lucas, 18 oktober, te worden aangenomen als volwaardig lid van het gilde. De dreiging van de oprukkende legers van de Franse koning Lodewijk XI v deden hem echter besluiten om met het gezin Withoos te vluchten naar West- Friesland. Vlucht naar Hoorn
In de eerdergenoemde biografie van
Pascoli staat dat Withoos als een vader voor |
|||||||||||||||
Terugkeer naar Amersfoort
en vertrek naar Italië Nadat de Fransen op 13 november 1673
Amersfoort hadden verlaten, keerde Jasper direct terug. Hij kwam in een vrijwel leeg- geroofde stad. De hoge brandschattingen en het onderhoud en huisvesting van steeds wisselende troepen die roofden en plunderden, hadden de overheid en de bur- gerij vrijwel tot de bedelstaf gebracht.21 Het was duidelijk dat dit geen omgeving was waar veel opdrachten vooreen kunstschil- der te verwachten waren. Het was daarom des te aantrekkelijker eerst een reis te maken naar Italië. Het was in die tijd zeer gebruikelijk om daar als het ware de oplei- |
|||||||||||||||
een inspiratiebron voor Van Wittel zijn
geweest.19 Misschien heeft hij wel contac- ten gehad met schilders in Alkmaar. Hier werkte een oude bekende van Withoos, Caesar van Everdingen. Hij was ook een leerling van Van Campen geweest en had op Randenbroek de orgeldeuren, met een afbeelding van onderdelen van hetdoxaal van de Sint-Joriskerk te Amersfoort, geschilderd voor de Sint-Laurenskerk te Alkmaar.20 Hoe dit ook zij jasper moet in die tijd een volleerd schilder zijn geworden die misschien ook wel door de verkoop van eigen werk in zijn onderhoud kon voorzien. |
|||||||||||||||
19 J.Brozius,
'Aspecten van de Hoornse schilder- kunst in de 17de eeuw', West- Frieslands Ouden Nieuw (1993) en volgende. |
|||||||||||||||
20 F.D.O.
Obreen, Archief voor Nederland- sche Kunstgeschie- denis (Rotterdam i877-'88) i 141 en volgende. 21 A. van Bem-
mel, Beschrijving der stad Amers- foort (Utrecht 1760) II 953 en
volgende. |
|||||||||||||||
137
|
|||||||||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
||||||||||||||
ding af te sluiten en nieuwe inspiratie op te
doen. Withoos had dat ook gedaan en mogelijk zijn er in Hoorn al plannen voor een dergelijke reis gemaakt. Samen metjacob van Staverden ging Van
Wittel waarschijnlijk in de loop van 1674 op weg om in het najaar in Rome aan te komen. Pascoli vermeldt dat zij in Italië via Venetië, Ferrara, Bolognaen Florence reis- den. Over hun route ten noorden van de Alpen is niets bekend. Van Staverden en Van Wittel werden
vóór januari 1675 ingewijd in de schilders- bent der Bentvueghels.22 Van Staverden kreeg de roepnaam 'IJver'. Dat was goed gekozen want hij schilderde nog in 1674 zijn vroegst bekende schilderij: een terugkeer van de jacht.23 Van Wittel kreeg de naam 'De toorts'of'Piktoorts'. Zij waren op 3 januari 1675 aanwezig bij de inwijding van de Vlaamse schilder Abraham Cenoels die de bijnaam 'Archimedes' kreeg. Het schijnt dat Van Wittel in Rome een
tijd leerling is geweest van deze Antwerpse schilder die altijd zijn vriend zou blijven. Vermoedelijk kreeg hij onderricht in het etsen en graveren en mogelijk ook in de geheimen van het perspectief. Cenoels schilderde in Italië klassieke landschappen en oogstte vooral veel roem met zijn fraaie landschapsetsen. Hij verliet Rome in 1682 en keerde via Parijs terug naar Antwerpen waar hij in 1723 overleed.24 Assistent van
Cornelis Meyer Het was voor de jonge kunstenaars in eer-
ste instantie zeker niet makkelijk om in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien. Het Romeinse publiek was verwend en het aan- bod was groot. Dat ondervond ook Van |
||||||||||||||
Wittel die in de eerste tijd zeker financiële
steun van zijn ouders heeft ontvangen. Maar toen kruiste Cornelis Meyer zijn pad. De in 1629 geboren Meyer was van oor-
sprong'wieldraaiersgezel' maar had zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een befaamd waterbouwkundige die zichzelf ingenieur noemde. In 1675 kwam hij uit Amsterdam naar Rome. Op verzoek van paus Clemens X moest hij een ontwerp maken voorde drooglegging van de Pontijnse moerassen en het bevaarbaar maken van de Tiber. Meyer nam Van Wittel in dienst om te helpen zijn ideeën op papier uit te werken. Samen bestudeerden zij de loop van de rivier en hebben zij te voet ofte paard de oevers gevolgd tot aan Perugia. In maartiÖ76 waren zij met hun werkzaam- heden begonnen en in oktober 1678 was het werk voltooid.25 Meyer was een veelzijdig man die op
allerlei terreinen uitvindingen deed. Hij maakte plannen voor fonteinen, waterlei- dingen, watermolens en deed zelfs voor- stellen om in de omgeving van Rome de zijdeteelt te ontwikkelen. Hij publiceerde hierover met talrijke illustraties. Van Wittel zal daar aanvankelijk zijdelings bij betrok- ken zijn geweest. Wanneer zij uit elkaar zijn gegaan is onbekend. Meyer overleed in |
||||||||||||||
22 G.J.Hooge-
werff, De Bent- veughels (Den Haag 1952). 23 Heijenga, 30.
24 A.vanWürz-
bach, Nieder- landisches Kunst- lerlexikon (Amsterdam 1974) I 576-
25 Tal van teke-
ningen van Meyer en Van Wittel voor dit project worden bewaard in de Bibliotheca Corsiana te Rome, nr. 1227 (34.K.i6),66 bladen. 26 G.J. Hooge-
werff, 'Cornelis Jansz. Meyer, Amsterdamsche Ingenieur in Italië', Oud Holland (1920) 83-103. |
||||||||||||||
26
|
||||||||||||||
Rome in 1701:
|
||||||||||||||
Werkzaam als schilder
te Rome Na beëindiging van de samenwerking met
Cornelis Meyer zocht Jasper zijn eigen weg. Hij liet de meeste genres in de schilder- kunst die hij in Nederland geleerd had voor wat zij waren en koos voor het stadsgezicht, de vedute, als zijn nieuwe specialisme. Bij zijn breed opgezette en natuurgetrou- |
||||||||||||||
JASPER. VAN WITTEL (CA 1652-1736)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we stadsgezichten moet Van Wittel van
technische hulpmiddelen gebruikgemaakt hebben. Wanneer hij zich beperkt zou heb- ben tot één enkel gebouw, al dan niet met een stuk van de directe omgeving, zou dat mogelijk geweest zijn met behulp van per- spectivische lijnen en verdwijnpunten. Bij zijn vedutes was dat technisch niet moge- lijk. Dat kon alleen met behulp van een draagbare camera obscura. In een soort donkere doos meteen klein gat voorde lichtinval, al dan niet met een lens, konden op een stuk papier met ruitverdeling de contouren van het straatbeeld precies vast- gelegd worden. Op een aantal van Jaspers tekeningen is inderdaad een ruitverdeling onderde voorstelling aangetroffen. Normaal werd deze óp de voorstelling aan- gebracht om de tekening als schilderij te kunnen reproduceren. Er zijn trouwens ook andere aanwijzingen voor het gebruik van een camera obscura. Dit apparaat was rond 1620 algemeen bekend in de Nederlanden. En in Italië had Ciovanni della Portaal in |
1558 op de mogelijkheid gewezen tekenin-
gen te maken met behulp van de camera obscura.27 Constantijn Huygens schreef er enthousiast over. De schilder Samuel van Hoogstraten (1627-1678) vond de weerspie- gelingen in het donkerzeer leerzaam voor jonge kunstenaars die op die manier ook kennis konden maken met 'een werkelijk natuurlijke schilderkunst'. Hier raken wij ook de kern van de vernieuwing van Van Wittel. In de perspectivische visie ligt het accent vooral op het grotere gebouw, het beroemde monument, en een soort hiërar- chische opbouw. Bij de schilderijen van Van Wittel zijn alle onderdelen even belangrijk. Door technische hulpmiddelen is het mogelijk om een ruimtelijke voorstelling op een verantwoorde wijze op een plat vlak weer te geven. Hierbij gaat het niet alleen om gebouwen en landschap maar ook om de personages met hun alledaagse bezig- heden28 Caspar werkte met heldere Hollandse
kleuren en klare luchten, geheel anders dan |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27 G.B. della
Porta, Magiae Naturalis (Napels 1558). Een uitge- breidere 2de druk uit 1589 werd in verschillende lan- den vertaald. 28 F. Benzi, 'Idea
e metodo nella pittura di Gaspare Vanvitelli 'degli Occhiali", Gas- pare Vanvitelli, 21- 32. Met dank aan mevrouw B. Roth voor de vertaling van dit hoofdstuk in het Nederlands. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de lichtinval van buiten te weren. Illustratie
uit A. Winkler Prins, Geïllustreerde Encyclopaedie, Rotterdam 1884, dl.4, p.368. Draagbare camera obscura die toebehoord
zou hebben aan Canaletto. Museo Carrer, Venetië. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De werking van de camera obscura. De
lens (m) wordt gericht op een voorwerp (d e). Het beeld wordt geprojecteerd op een spiegel die het terugkaatst naar een matglazenplaat (a b). Met behulp van een doorschijnend stuk papier kan de projectie afgetekend worden. Scherm b c dient om |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M.W. HEIJENCA-KLOMP
|
|||||||||||
Belangstelling voor het werk
van Van "Wittel Al vrij spoedig bestond er in Rome grote
belangstelling voor het vernieuwende werk van Van Wittel. Het oudst bekende geda- teerde werk, een gezicht op de Piazza del Popoio, dateert uit 1680. Pascoli vermeldt dat Jaspers eerste vier schilderijen in tem- pera werden gekocht door een zekere Altoviti. In diens huis werden ze opgemerkt door markies Sacchetti. Hij nodigde Jasper uit om bij hem te komen wonen. Van Wittel wimpelde dit aanbod af, hij ging liever wer- ken bij de koopman Pellegrino Peri voor wie hij tal van kopieën van Italiaanse schilderij- |
|||||||||||
de tot dan toe in Italië gebruikelijke gezich-
ten in bedekte tinten. Opmerkelijk waren ook de spiegelingen van de gebouwen in het heldere water. Hij vermeed ook de zware slagschaduwen, vaak zo kenmerkend voor het werk van andere schilders. Alles op zijn schilderijen is zichtbaar. Zijn land- schappen worden vaak overstroomd door het late avondlicht dat weerkaatst wordt in de witte gevels van de villa's en paleizen. Vrijwel zeker is hij hierbij beïnvloed door Claude Lorrain (1600-1682) een uit de Elzas afkomstige schilder die in Rome grote roem oogstte en sterke invloed uitoefende op de Nederlandse Italianisanten.29 |
|||||||||||
29 Zie ook het
artikel van D. Buil
over het door het Rijksmuseum verworven schil- derij van een havengezicht van Claude Lorrain in het Bulletin van de Vereniging Rem- brandt 13 (2003) nr.2,7-10. |
|||||||||||
4 Jasper van 'Wittel, Gezicht op de Engelenburcht
en de Tiber te Rome. Olieverf op doek, 71 x 126 cm. Collectie Laura Biagotti, Guidonia. |
|||||||||||
JASPER VAN WITTEL (CA 1652-1736)
|
||||||||||
en maakte. Later herhaalde markies
Sacchetti zijn uitnodiging evenals diens oom, de ambassadeur van Malta. Jasper woonde zes jaar bij de laatste. Hij werd daar goed verzorgd en kreeg alle gelegenheid om zich verder te ontwikkelen. Er zijn enke- le gedateerde schilderijen en tekeningen uit deze periode bekend. Een probleem is dat Van Wittel zijn werk vaak niet dateerde maar tot 1690 zijn alle wel gedateerde schil- derijen in Rome ontstaan. Intussen werd het thuisfront niet verge-
ten. Pascoli bericht dat Jasper tekeningen naar zijn vroegere leermeester in Hoorn stuurde om te laten zien welke stadsgezich- ten hij wilde gaan maken. Withoos was zo enthousiast dat hij een van zijn dochters aan Jasper wilde uithuwelijken. Het betreft hier mogelijk de oudste dochter, Adriana, gebo- ren in 1653/54 of de in 1660 geboren Alida. Jasper is niet op dit voorstel ingegaan. Opvallend is dat in de reeks schilderijen
ergeen uit 1687 bekend zijn. Mogelijk heeft hij omstreeks die tijd een bezoek aan zijn ouders in Amersfoort gebracht. Zijn oude vriend Jacob van Staverden verbleef daar aanwijsbaar in maart 1686 en januari 1687.30 Jasper was vrijwel zeker enig kind en het is heel aannemelijk dat hij na zoveel jaren afwezigheid zijn ouders nog eenmaal terug wilde zien en mogelijk ook Withoos. In de Amersfoortse archieven is echter geen bevestiging van het bovenstaande aange- troffen. In 1689 woonde Van Wittel samen met
Van Staverden aan de Discesa di via Sant'lsidoro in de parochie Sant'Andrea delle Fratte. In hetzelfde huis woonde ook de verder onbekende schilder Jacob de Vos. Hun huishouden werd verzorgd door een inwonende gedienstige.31 Jasper had toen al een zekere faam ver-
|
worven want, volgens Pascoli, kwamen alle
kardinalen uit het Noorden als ze in Rome waren hem daar bezoeken. Tot de vaste bezoekers hoorden ook Lorenzo Colonna en zijn zoon Filippo. Gedurende zijn leven zouden de Colonna's en hun relaties Jasper steeds opdrachten geven. In 1690 reisde Jasper naar Lombardije en
schilderde in die periode onder meer twee gezichten op het Lago Maggiore. Maar in 1693 en 1694 woonde hij weer met Van Staverden in Rome, ditmaal in de Vicolo della Purificazione. In het laatste jaar trad Jasper op als getuige bij de doop van een dochtervan de uit Antwerpen afkomstige schilder Jan Frans van Bloemen.32 In die tijd zijn er grote veranderingen
opgetreden in het leven van beide vrienden. Van Staverden was zich bewust geworden dat zijn kunstwerken vrijwel geen belang- stelling trokken. Hij koos nu vooreen geheel andere toekomst. Als goed katholiek trad hij in dienst bij de lijfgarde van paus Innocentius xi 1. In een Romeinse transport- akte van 3 februari 1694 wordt hij omschre- ven als 'Cavalier onder de Garde te paard van de paus tot Rome'.33 Jasper schilderde in 1693 de pauselijke
stoet die het Quirinaal verlaat vergezeld door de lijfgarde te paard. Misschien was het een afscheidsgeschenk aan zijn vriend Van Staverden.34 Van Wittel zelf vertrok in de loop van 1694
uit Rome en ging op reis naar Noord-ltalië. Op zoek naar een vaste
woonplaats Volgens Pascoli wilde Van Wittel een plaats
zoeken waar hij zich definitief zou kunnen vestigen. Hij schilderde en tekende in Florence, waaronder twee gezichten op de |
|||||||||
30 Heijenga, 40.
31 G.J. Hooge-
werff, Nederland- sche kunstenaars te Rome 1600-1/25 ('s-Gravenhage 1943) 266. 32 Idem, 268.
33 Heijenga, 40
en volgende. 34 Dit schilderij
werd in 1941 aan- gekocht om een plaats te krijgen in het nooit gere- aliseerde Hitler- museum in Linz. Thans bevindt het zich in het Martin von Wagner Museum te Würzburg. In een catalogus van het werk van Van Wittel door G. Briganti, Caspar van Wittel e l'ori- gine della veduta settecentesca (Rome 1966) wor- den zes verschil- lende versies van dit onderwerp genoemd. De eer- ste dateerde waar- schijnlijk uit 1683. |
||||||||||
141
|
||||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
|||||||
stad, in opdracht van de 'Grote Prins', waar-
schijnlijk hertog Cosimo III de Medici. Na ook Bologna en Ferrara bezocht te hebben arriveerde hij in Venetië. Hier kreeg hij diverse opdrachten van adellijke families. Venetië moet een grote indruk op Van
Wittel gemaakt hebben. Hier zag hij het water terug met de weerspiegelingen van de gebouwen zoals hij dat in Hoorn had leren kennen. Het Canal Grande met de Santa Maria della Salute schilderde hij onder wisselende atmosferische omstan- digheden evenals de basiliek van San Marco en het Dogenpaleis. Bij het paleis ligt op zijn schilderijen de grote staatsgalei van de doge afgemeerd. Na zijn verblijf in Venetië vertrokjasper
naar Milaan waar hij opnieuw een aantal opdrachten voor veduten ontving. Uiteindelijk reisde hij via Piacenza terug naar Rome. Er zijn enkele gezichten van Rome bekend die het jaartal 1696 dragen. Hier tekende Van Wittel met zijn bijnaam 'Gasparo degli Occhiali' (Gaspar met de bril).35 Daarna vertrok hij voor een kort ver- blijf naar Napels. Bij aankomst werd hij door de douane gearresteerd en gevangen gezet omdat hij enkele schilderijen in zijn bagage meevoerde. Na het tonen van een schriftelijke toestemming om de stad te bezoeken werd hij weer in vrijheid gesteld. Van Wittels huwelijk en de
dood van zijn ouders Na zijn terugkeer uit Napels trad hij op
18 februari 1697 in het huwelijk met Anna Lorenzani. Zij was geboren in 1669 en de dochtervan Giovanni Andrea en Giovanna Petrucci.Anna's vader was een letterkundi- ge en verzamelaar van boeken, manuscrip- ten en kunstvoorwerpen. |
Op 18 novemben698 werd hun zoon
Urbano geboren die reeds enkele dagen later overleed. Kort daarvoor waren ook Jaspers ouders overleden. Uit een Romeinse notarisakte van 14 maart 1698, gepasseerd bij Joseph Sandus, blijkt dat het ouderlijk huis in Amersfoort is verkocht. Dit huis en twee woningen die op de wal uitkwamen werden verkocht aan Everard Cocken zijn echtgenote.36 Uit niets blijkt dat Jasper broers of zusters heeft gehad. Als zijn ouders andere kinderen gehad zouden hebben zijn deze waarschijnlijk op jeugdige leeftijd overleden. Van Wittel was inmiddels een gevierd
schilder met vele opdrachten van de adel en hoge geestelijkheid. Andere kunstenaars brachten zelfs zijn veduten in prent, zoals een gezicht op de Piazza Navone gegraveerd door Gommarus Wouters die tegelijk met Jasper lid van de Bentveughels was gworden. Reeds in 1686 was Jasper benoemd tot lid
van de Congregazione dei Virtuosi del Pantheon, een bewijs van zijn maatschap- pelijk aanzien.37 Verhuizing naar Napels
In 1699 vertrok het echtpaar Van Wittel
naar Napels. Hier werd op 12 mei 1700 hun tweede zoon geboren, Luigi. Jasper had goede contacten opgebouwd met de Spaanse onderkoning, hertog Luis van Medinaceli. Deze trad als peetvader op van de jonggeborene, die naar hem vernoemd was, en hield hem ten doop. Van Wittel kreeg opdracht de privé vertrekken van de hertog in het koninklijk paleis te decoreren. Twee jaar en twee maanden werkte hij voor de hertog die hem 120 ducaten per maand betaalde. Tegelijkertijd kreeg Jasper op- drachten van aanzienlijke Napolitaanse |
||||||
JASPER VAN WITTEL (CA 1652-I736)
|
|||||||||||||
Van Wittels kinderen
Erwerden in Rome nogenkele kinderen
geboren. Op 16 juni 1702 een zoon die naar zijn overleden broer Urbano werd ge- noemd en op 25 novemberi704een doch- terdie enkele dagen later overleed. Dat was ook het geval met een zoon die op 6 sep- tember 1706 geboren werd. Tenslotte werd op 20 novemberi7io een dochter Petronilla geboren. Urbano bleef ongehuwd en trad in dienst
van de rooms-katholieke kerk. Hij werd later kanunnik van deSint-Pieterin Rome. Petronilla bleef ook ongehuwd. Zij woonde, evenals Urbano, in bij Luigi en zijn vrouw. |
|||||||||||||
families. Hij maakte schilderijen en tekenin-
gen van de stad, de kust en de haven van Napels. Mogelijk heeft hij ook een bezoek aan Capri gebracht.38 In 1701 bracht Jasper zijn familie terug
naar Rome omdat er in Napels een opstand was uitgebroken. Zelf keerde hij daarna weer terug om zijn opdracht in het paleis af te maken. In 1702 ging hij weer naar Rome. Later zou Van Wittel verklaren dat deze korte periode in Napels tot de meest geluk- kige en vruchtbaarste van zijn leven behoorden. |
|||||||||||||
38 Zwollo, 170.
|
|||||||||||||
H3
|
|||||||||||||
Jasper van Wittel, Gezicht op de haven
van Napels. Olieverf op doek, 74 x 171,8 cm. Museo Thyssen-Bornemisza, |
|||||||||||||
Madrid. Het grote schip links in de haven
voert de vlag van de Republiek (oranje- blanje-bleu). |
|||||||||||||
M.W. HEIJENCA-KLOMP
|
|||||||||||
Broer en zuster voedden samen Luigi's
dochters op toen hun vader en moeder in de jaren 1753-1761 in Napels verbleven. Petro- nilla overleed in 1766, Urbano vier jaar later toen hij bij zijn broer in Napels woonde. Van Wittel en zijn
opdrachtgevers Uiteen bewaard gebleven brief van Van
Wittel uit 1707 blijkt dat hij overstelpt werd met werk. Deze brief was gericht aan mar- kies D'Ausson die zich beklaagd had dat hij de bestelde schilderijen nog steeds niet ontvangen had. Jasper werkte aan vier gra- vures voor prins Colonnaen dat ging ten koste van de bestelling van de markies. Hij had ook nog een bestelling vooreen aantal schilderijen van een hooggeplaatste geeste- lijke en zijn nicht gekregen. Toen Van Wittel protesteerde dat hij dan niet aan zijn verplichtingen aan de markies kon voldoen, kreeg hij ten antwoord dat elke edelman enkele maanden uitstel zou gedogen ter wille van een dame! Verder wees Jasper er op dat het schilderen van een vedute veel tijd en geduld vergde zeker als men er met veel liefde en toewijding aan werkte zoals bij dat soort schilderijen een vereiste was.39 Uit het bovenstaande blijkt wel dat Van
Wittel met moeite kon voldoen aan de vele opdrachten die hij kreeg. Merkwaardig is dat in de literatuur en in de archieven nau- welijks sprake is van leerlingen of de hulp van andere bekwame vedute schilders. Toch zal hij naast zijn atelierwerk ook gere- geld in Rome en daarbuiten rondgetrokken hebben om te tekenen en inspiratie op te doen voor nieuw werk. Voor zijn tekeningen gebruikte hij meest-
al pen en penseel in de tinten bruin en grijs. De schaduwen werden gewassen in grijs. |
|||||||||||
6 Luigi Vanvitelli, Portret van zijn vader
Jasper van Wittel. Accademia di San Lucca,
Rome. |
|||||||||||
Op deze wijze heeft hij een groot oeuvre
opgebouwd met studies van gebouwen en gezichten op een stad of dorp. Ook tekende hij vanuit de Middellandse Zee steden en havens aan de kust. Op talrijke tekeningen ontbreken echter een topografische aan- duiding en een jaartal.40 De getekende en geaquarelleerde landschappen die niet gesigneerd waren werden later meermalen toegeschreven aan Claude Lorrain.41 Pascoli vermeldt dat Van Wittel architec- tonische ontwerpen maakte voor het inte- rieur van een van zijn opdrachtgevers. Ook maakte hij een ontwerp voor een fontein in Vermicino. |
|||||||||||
39 Gaspare
Vanvitelli, 70. 40 Zwollo, 120.
In openbare col- lecties in Rome en Napels bevin- den zich grote bundels tekenin- gen die nog on- voldoende bestu- deerd zijn. Daar- onder zijn herin- neringen aan Amersfoort en Hoorn. Ook in |
|||||||||||
JASPER VAN WITTEL (CA 1652-I736)
|
||||||||||||
In 1711 werd Van Wittel lid van de Accade-
mia di San Luca in Rome. Tijdens de alge- mene ledenvergaderingvan 11 oktober van dat jaar leverde hij zijn meesterproef in, een 'vedute di Napoli'. Na goedkeuring van zijn werk werd hij beëdigd en als academicus geïnstalleerd. Deze hoge eer was eigenlijk alleen weggelegd voor grote Italiaanse meesters. Het toelaten van een buiten- lander moet als een grote uitzondering worden beschouwd.42 Overigens had Van Wittel in 1709 het burgerschap van Rome verkregen. Luigi schilderde het portret van zijn vader
dat opgenomen werd in de collectie van de Accademia. Van Wittel was toen omstreeks 60 jaar. |
||||||||||||
In 1718 ontving Van Wittel een uitnodi-
gingvan kardinaal Annibale Albani om naar Urbino te komen. Hij ging erheen samen met Luigi. Ondanks het feit dat Van Wittel problemen met zijn gezichtsvermogen had kreeg hij toch opdacht om een groot aantal schilderijen te vervaardigen. In het archief van de Albani's worden er24genoemd. Daaronder waren diverse uedute ideate (fantasielandschappen). Deze waren ook in trek bij toeristen die op hun Grand Tour graag een werk van Van Wittel aanschaften als herinnering aan hun verblijf in Italië.43 Van Wittels laatste opdrachtgever was
markies Cavalieri. Hij werkte voor hem aan acht landschappen van verschillend for- maat maar hij kreeg opnieuw last van zijn |
||||||||||||
talloze andere
openbare verza- melingen bevin- den zich tekenin- gen, onder meer in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Dit in tegenstelling tot zijn schilderijen die zich nog voor een groot deel in particuliere verza- melingen bevin- den. Van Wittel maakte ook grafisch werk maar dat is nog nauwelijks bestu- |
||||||||||||
Jasper van Wittel, Gezicht op de Molo en het dogen-
paleis te Venetië. Olieverf op doek, 98 x 174 cm. Gesigneerd: Gas. V. W. 1697. Museo del Prado, Madrid. |
||||||||||||
H5
|
||||||||||||
M.W. HEIJENGA-KLOMP
|
|||||||||
gezichtsvermogen. Desondanks slaagde
hij er in een aantal van deze werken te voltooien. In juli 1736 werd hij ziek, hij vatte kou en
kreeg koorts. Na enkele dagen voelde hij zich beter maar kort daarop kreeg hij een aanval van pijn in de borststreek en op 13 september overleed hij. Zijn vrouw volg- de hem op 16 december van hetzelfde jaar. Van Wittel werd begraven in de San
Lorenzo in Damaso maar in april van het jaar daarop lieten de beide zoons hun ouders herbegraven in de Santa Maria in Vallicella. Het graf werd gedekt dooreen zerk met inlegwerk van veelkleurig marmer. Op de steen staan gebeiteld zijn Italiaanse naam, zijn leeftijd en sterfdatum en de toe- voeging 'Ultraiectensis' (van Utrecht). Onderde tekst plaatste men zijn familie- wapen: in een veld van lazuur een gouden keper; boven de keper twee en eronder één staande eikel met twee blaadjes. In 1790 werd dit graf door zijn kleinzonen afgestaan aan een andere familie. De zerk werd echter gehandhaafd.44 Luigi Vanvitelli
De oudste zoon Luigi studeerde filosofie en
wis- en natuurkunde.45 Zijn vader had graag gezien dat hij ook schilder zou wor- den maar uiteindelijk koos hij voorde archi- tectuur. Dit mede onder invloed van Jaspers vriend de beroemde architect Filippo Juvarra (1678-1736),46 Zij hadden elkaar omstreeks 1704 in Rome ontmoet. Hoewel Javarra aanvankelijk ook schilderde en tekende koos hij toch voorde architectuur en werd als zodanig de leermeester van Luigi die zich zou ontwikkelen tot een voor- aanstaand bouwmeester. Luigi was de oogappel van zijn grootvader Ciovanni |
|||||||||
Andrea. Hij stierf toen Luigi elf jaar was en
vermaakte hem al zijn bezittingen evenals die van zijn overleden vrouw.47 Luigi werd net als zijn vader lid van
Accademia di San Luca. Zijn installatie vond plaats op 4 januari 1733. In 1746 werd hij secretaris van dit genootschap. Op 3 maart 1737 huwde hij met Olimpia
Starich. Het echtpaar bleef wonen in het ouderlijk huis op de Campo dei Fiori in Rome. Zij kregen in de loop der jaren vijf zonen en drie dochters; één zoon is vroeg overleden. Nadat Luigi zich als bouwmeester en
architect had gevestigd kreeg hij al snel veel opdrachten. Als eerste de restauratie van het palazzo Albani te Urbino waar hij in 1718/19 met zijn vader vertoefd had. Daarna moest hij in Ascona een lazaret met een vijfhoekige plattegrond bouwen en een nieuwe haven. In Rome maakte hij een ont- werp voor de Chiesa del Cesü, de facade van het palazzo Chigi en een klooster. In 1742 riep paus Benedictus xiv zijn hulp in om de met instorting bedreigde koepel van de Sint-Pieter te restaureren. In 1751 volgde zijn benoeming tot hofarchitect van koning Karel iv van Napels. In die nieuwe functie kreeg hij opdracht om een 40 kilometer lang aquaduct aan te leggen, van de Apennijnen naar Napels om de stad van water te voorzien. Een tweede belangrijke opdracht van de koning voerde hem naar het 30 kilometer buiten Napels gelegen Caserta. Hier moest Luigi een zomerpaleis bouwen als een tweede Versailles. Het gebouw heeft een plattegrond van 247x184 meter en telt vijf etages. Het is opgetrokken in een stijl tussen baraken classicisme en telti200 vertrekken. Het heefteen uniek trappenhuis, in de hal geflankeerd door gebeeldhouwde leeuwen. |
|||||||||
deerd en gepubli-
ceerd. 41 L.Trezzani,
'Gaspare Vanvi- telli, "pittore di Roma moderna"', Gaspare Vanvi- telli, 33-44. 42 G.J. Hooge-
werff, Bescheiden in Italië (Rome- Den Haag 1913) 11 80. 43 Mogelijk kwa-
men langs deze weg vier schilde- rijen van Van Wittel met ge- zichten op Rome en Venetië in het bezit van de gra- ven Van Bylandt. In 1696 werden vier van zijn aquarellen geveild in Amsterdam. 44 Zwollo, 208.
45 Heijenga,49
noot 92; Winkler Prins, 487 s.v. Vanvitelli; A. Heering, 'Vanvi- telli: Nederlandse genialiteit in Italië', Amers- foortse Courant
22 januari 1992. Een kleinzoon van Luigi, ook Luigi geheten, stelde een Vita Luigi Vanvitelli samen. Het werd bewerkt en uitge- geven door M. Rotili (Napels, z.j.). |
|||||||||
JASPER VAN WITTEL (CA 1652-1736)
|
||||||||||||
Het geheel is omgeven door een schitte-
rend park van 90 hectare met vele fontei- nen en een waterval van 78 meter hoog. Dit park werd ontworpen door Luigi's zoon Carlo die zijn vader zou opvolgen als hofar- chitect. Naast het paleis bouwde Luigi in Napels de rijkversierde Chiesa dell' Annunziata. Luigi overleed opi maart 1773 te Caserta.
In de kerk van San Francisco in Napels werd in opdracht koning Ferdinand iv een monument ter nagedachtenis van Luigi opgericht. In 1937 werd ter herinnering aan deze Nederlands/Italiaanse bouwmeester in het paleis van Caserta een museum inge- richt, het Vanvitelliano. Ook Luigi's kinderen bekleedden belang-
rijke maatschappelijke functies. Carlo werd zoals gezegd hofarchitect. Zijn broers Pietro en Francesco traden in dienst van de koning van Napels. Zij volgden hem toen hij terug- keerde naar Spanje om daar de troon te bestijgen. De naar zijn grootvader vernoem- de Gaspar werd een bekend rechtsgeleerde. De oudste dochter, Anna Maria, huwde met een leerling van haarvader, Francois Sebas- tini. Ook zij verlieten Napels en vestigden zich in Spanje waar Anna Maria benoemd werd tot hofdame van de koningin. Betekenis van Van Wittel
Bij de beschrijving van bepaalde genres in
de kunstgeschiedenis wordt enerzijds ruime aandacht geschonken aan voorlopers |
||||||||||||
en mogelijke inspiratoren maar wordt
anderzijds ook erkend dat sommige kunste- naars door hun eigen 'genie' een geheel nieuwe weg in kunnen slaan. Dat geldt zeker voor de ontwikkeling van de Italiaanse vedute van de 18de eeuw. Daarbij is een belangrijke plaats weggelegd voor Jasper van Wittel.48 Hij gaf het Italiaanse stadsge- zicht een nieuwe vorm die aansloeg bij het publiek van kopers en bij andere kunste- naars zoals Carlevarijs (1663-1730) en Canaletto (1697-1768). Hoever die invloed ging is moeilijk precies te bepalen. Maar hoe verschillend het werk van deze drie schilders ook is, overeenkomsten in opzet, kleurgebruiken techniek (gebruik van de camera obscura!) tonen een duidelijke ver- wantschap. Het is waarschijnlijk dat er per- soonlijke contacten van Carlevarijs en Canaletto met Van Wittel zijn geweest en zij hebben zeker kennis genomen van zijn werk. Met name bij Canaletto is dat heel duidelijk zichtbaar. Meer dan bij Carlevarijs speelde bij hem de objectieve weergave van de stad de hoofdrol en niet als decor voor de een of andere festiviteit. Canaletto liet zich inspireren door de schilderijen van Van Wittel met hun heldere kleuren. Hiermee speelde hij ook in op de vraag van de 'toe- ristische' markt waarvoor ook Van Wittel met zoveel succes gewerkt had. Zo kan de Amersfoortse schilder Jasper
van Wittel gezien worden als een belangrij- ke schakel in de ontwikkeling van de 18de- eeuwse Italiaanse vedute. |
||||||||||||
46 Winkler Prins
van de kunst (Amsterdam 1959) XI 287. 47 Heijenga, 49
noot 92. 48 B. Aikemaen
B. Bakker, Schil- ders van Venetië. Oorsprong en bloei van de Venetiaanse vedu- te ('s-Gravenhage 1990), hierin met nameB. Aikema, 'Voorgeschiede- nis', pp.19-46. Verder over de rol van Van Wittel L.Laureati, 'Gas- par van Wittel e 1'origine del genre 'veduta' nella pit- tura del Sette- cento'en W.L. Barcham, 'Luca Carlevarijs e la creazione della veduta del xvin seculo'pp.47-56 en 57-67. Met dank aan mevrouw B. Roth
voor de samen- vatting in het Nederlands van deze artikelen |
||||||||||||
Afkortingen
GAA = Gemeente- lijke Archiefdienst Amersfoort. Thans: Archief Eemland. na = Notariële Archieven. |
||||||||||||
H7
|
||||||||||||
D.C. HOEVERS
|
|||||||||
Het gemeentelijk
ziekenhuis voor |
|||||||||
besmettelijke
ziekten op het terrein van het Hofje
Armen de Poth (1874-1904) |
|||||||||
Tot ver in de tweede helft van de 19de eeuw
was er in Amersfoort maar één ziekenhuis. Dat was het in 1559 gestichte St Elisabeth 's Gasthuis. Het was gevestigd in de Muurhuizen 33 A, B en C. Blijkens zijn reglementen was het beperkt in zijn doel- stelling. Het was er slechts vooropnameen verplegingvan arme en bedlegerige zieken, die "met geene aanstekelijke ziektens of ongeneeslijke kwalen bezocht zijn".1 Andere zieken werden thuis verpleegd; zo goed en zo kwaad als dat ging. Het maakte wellicht ook niet zo veel uit waar iemand werd verpleegd, omdat de medische weten- schap tot in de tweede helft van de 19de eeuw maar weinig te bieden had. Anders lag dat bij de besmettelijke ziekten, waar- van men allang wist dat isolatie van de zie- ken de beste voorzorg tegen uitbreiding van de ziekte was. Zolang de bestrijding van een ziekte nog nauwelijks mogelijk was, was preventie het best haalbare. Vanouds waren bekend speciale tehuizen voor lijders aan besmettelijke ziekten, zoals pesthuizen en leprozenhuizen. Meestal waren die gevestigd buiten de stadsmuren of in een onbebouwde hoek binnen de stad. In Amersfoort stond het pesthuis sedert haar stichting omstreeks 1500, op het terrein van het hofje De Armen de Poth. Het leprozen- of melatenhuis stond sedert de bouw in 1410 aan de Hogeweg buiten de stadsmuur. Andere voorzieningen van enig belang voor zieken kende Amersfoort al die eeuwen niet, afgezien van het Sint-Pietersgasthuis. Elders was dat niet anders. De ommekeer kwam in de loop van de 19de eeuw toen men meer van de ziekteveroorzakende processen begon te begrijpen. Al heel lang wist men dat sommige ziekten besmettelijk ("aanstekelijk" zei men) waren, andere niet. Maar het hoe en waarom daarvan was niet |
|||||||||
bekend. In 1854toonde de Engelse artsjohn
Snow (1813-1858) aan dat een waterpomp met vervuild water in Broadstreet, Londen, de oorzaak was van een cholera-uitbraak. Door de pompzwengel met een ketting vast te zetten werd de epidemie gestopt. In Duitsland ontdekte Robert Koch (1843- 1910) in 1882 de tuberkel-bacil en in 1883 de cholera-bacil. Het werd duidelijk dat er nieuwe mogelijkheden kwamen. Ook de overheid deed haar best. Door
isolering van zieken en verbetering van hygiëne en woonomstandigheden trachtte zij epidemieën te voorkomen. Dit culmi- neerde in Nederland in de wet van 4 december 1872, Staatsblad 134. Deze wet gaat over de preventie en behandeling van besmettelijke ziekten, waarbij uitdrukkelijk genoemd worden: cholera, difterie, maze- len, typhus, roodvonk en pokken. In artikel 7 van de wet is voorgeschreven dat elke gemeente in Nederland, waar dit door Gedeputeerde Staten van de provincie werd bepaald, diende te beschikken over een duurzame inrichting voor afzondering en verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten. Deze wet kan gezien worden als een mijlpaal in een lange ontwikkeling in Nederland, waarbij de plaatselijke, provin- ciale en centrale overheden er blijk van gaven grote zorgen te hebben over de miserabele omstandigheden waaronder veel burgers leefden. De parlementaire behandeling van de wet geeft een aardig kijkje in het politieke leven van die dagen. Het wetsontwerp werd ingediend op 21 augustus 1871 door minister J.R.Thorbecke, (1798-1872), de grote liberale staatsman, die begin dat jaar was aangetreden in het derde Kabinet Thorbecke (1871-1872). De directe aanleiding voorde indiening
vormden vooral de grote cholera-epidemie |
|||||||||
1 Cf. artikel 13 van
het reglement van 1881, dat in essen- tie niet is gewij- zigd sedert de oprichting van het Gasthuis. |
|||||||||
149
|
|||||||||
D.C. HOEVERS
|
|||||||||
van 1866/1867 en de in 1871 heersende hevi-
ge pokken-epidemie. Het Voorlopig Verslag der Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer voegde daar nog aan toe: "Waar het de bevordering der gezondheid of het waken tegen besmetting betreft, is het grote publiek zeer zorgeloos en onver- schillig, zelfs roekeloos". Thorbecke diende reeds het volgende jaar het ontslag van dit kabinet in, deels door politieke onmachten deels door zijn slechte gezondheid. De par- lementaire behandeling werd voortgezet door zijn opvolger minister J.H. Ceertsema. Ondanks het feit dat het grote nut van de wet in brede kring werd erkend, was er in de Eerste en Tweede Kamer nogal wat tegenstand tegen de wet. Die was vooral gericht op de centralistische regeling van de onderwerpen, waardoor de vrijheid van de burgers teveel werd aangetast en som- mige onderwerpen op rijksniveau werden geregeld ten nadele van de veel gekoester- de gemeentelijke autonomie. Ook het kos- tenaspect van de wet werd als wapen inge- zet. En, wel heel kortzichtig, het feit dat sommige regels moesten worden inge- voerd zodra de gemeente-arts daartoe het gemeentebestuur adviseerde. De meeste van deze bezwaren doen in onze ogen nogal overdreven aan. Maar omdat de pok- ken-epidemie op dat moment (midden 1872) al over zijn hoogtepunt heen was, meende de Kamer zich deze pietluttigheid te kunnen permiteren. Het was duidelijk dat de Kamer van deze overheidsbemoeien- is niet gediend was. Een groot principieel bezwaar betrof de voorgeschreven verplich- te inenting tegen pokken voor ieder die een school, fabriek of werkplaats wilde bezoe- ken. Tegen die verplichting was bijvoor- beeld dr Abraham Kuyper (1837-1920), oprichter van de Anti-Revolutionaire Partij |
|||||||||
(arp). Op dat punt gaf het kabinet toe en
wijzigde de verplichting tot inenting in een verbod tot het bezoeken van scholen, fabrieken en werkplaatsen, indien deze bezoekers, zowel onderwijzers als leerlin- gen, werklieden en werkgevers, in hun eigen woning te maken hadden meteen besmettelijke ziekte. Gelukkig werd de wet op 14 november 1872 in de Eerste Kamer aangenomen. Zij trad in werking op 4decembervan dat jaar. In het gemeente-archief van Amersfoort
zijn veel gegevens te vinden over de over- heidszorg uit de tijd vóór de wet. In de periode van 1830 tot 1875 trof ik voorbeel- den aan van voorschriften over het gedrag van de burgerij bij het optreden van besmettelijke ziekten: aanwijzingen aan artsen en apothekers over de minimale hoeveelheid medicijnen die zij in voorraad moesten hebben, het "merken" van wonin- gen waar zulke ziekten waren gekonsta- teerd en de wijze waarop voedsel veilig kon worden bereid en genuttigd.2 Ook toen al bleek dat de bevolking zich
maar weinig van de voorschriften en advie- zen aantrok. Veel voorschriften en adviezen werden steeds weer herhaald. Openbare hygiëne werd kennelijk niet als belangrijk ervaren. Ook al gaf de gemeente het goede voorbeeld door invoering van het tonne- tjes-systeem voor afvoer van faecaliën in het gemeentehuis en op de gemeente- scholen, de burgerij volgde niet, althans onvoldoende. Ongetwijfeld was het kosten- aspect een belangrijke reden om de ruime- re mogelijkheden voor meer hygiëne niet te benutten. Ook de gemeenteraad liet zich daar maar al te gemakkelijk door leiden. De gemeente-waterleiding werd eerst om- streeks 1900 aangelegd en grote delen van het gemeente-riool nog later. |
|||||||||
2 Archiefdienst
Amersfoort, Secretarie-archief 1811-1945, nrs 2703, 2721 en 3138. |
|||||||||
HET GEMEENTELIJK ZIEKENHUIS VOOR BESMETTELIJKE ZIEKTEN
|
|||||||
Een geheel ander geluid liet de gemeen-
telijke Gezondheidscommissie horen. Daarin hadden zitting naast enkele raads- leden, de beide Amersfoortse gemeente- artsen. Die commissie klaagde in haar jaar- verslag over 1905 over het feit dat in de nieuw te ontwikkelen wijk Bergkwartier een riool-systeem geheel ontbrak. Zij waar- schuwde dat zowel bij vorst als grote hitte onhoudbare toestanden zouden kunnen ontstaan. Ter uitvoeringvan artikel 7 van de wet gaf
het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht aan de gemeente Amersfoort opdracht een inrichting voor besmettelijke ziekten op te richten. Op dat moment was er geen enkel gebouw dat daartoe dienen kon. Het pesthuis dat al ruim vier eeuwen op het terrein van De Poth stond, was sinds lang aan zijn bestemming onttrokken. Het was alleen nog maar geschikt als opslag- ruimte en ook daaraan kwam al snel een einde. Het werd zonder veel omhaal in 1892 gesloopt. Het leprozenhuis aan de Hoge- wegwerd in 1641 als zodanig opgeheven. Het St Elisabeth's Gasthuis was, als gezegd, uitdrukkelijk niet bedoeld voor lijders aan besmettelijke ziekten. Ter voldoening aan de eis van Gedepu-
teerde Staten liet de gemeente het oog val- len op een stal op het terrein van het Hofje De Armen de Poth op de hoek van de Coninckstaaten Pothstraat. Daar stond ooit een tabaksschuur. Waarom de ge- meente deze keuze maakte, blijkt niet uit de stukken. Wellicht was het feit dat op het terrein al eeuwen het pesthuis stond, be- slissend. Mogelijk was ook de herinnering aan het jaar 1832 van invloed. Toen immers hadden de regenten op verzoek van de gemeente, onderde dreiging van een grote cholera-epidemie, alle gebouwen van het |
Hofje aan de gemeente ter beschikking
gesteld om ze in te richten als hospitaal. De regenten vonden toen tijdelijk onderdak in het St Pieters- en Bloklands Gasthuis aan de Westsingel voor hun vergaderingen en voor opslag van al hun meubilair. Kennelijk heeft de gemeente gezocht
naar een geschikte plaats buiten de be- bouwde kom. Maar omdat "zodanige plaats niet te vinden was", gaven Gedeputeerde Staten van Utrecht toestemming om het ziekenhuis binnen de kom te vestigen. In de regentenvergaderingvan 5juni 1873
deed de toenmalige voorzitter van het College van Regenten, de Amersfoortse burgemeester mr A.G.Wijers, het voorstel de stal aan de gemeente te verkopen. Uit de discussie in de vergadering blijkt dat alle regenten uiteindelijk met dit voorstel kon- den instemmen. Aanvankelijk was de regent P. Methorst van mening dat daar beter woningen voor bejaarden konden worden gebouwd. Daartegen ageerde de regent Mr J. de Louter, één van de drie toen in Amersfoort gevestigde notarissen, met als argument dat het onderhoud van wonin- gen voorde stichting te duur zou zijn. Dat was ook wel juist, want naast de uitdelingen die de stichting wekelijks deed, was er maar weinigfinanciële ruimte vooreen zo grote uitgavepost. Het College besloot tenslotte met de verkoop in te stemmen. Om tot prijsvorming te komen werd een taxatie uit- gevoerd doortwee deskundigen. Voorde stichting trad op haar "huis-aannemer" J.C.van Eybergen, voor de gemeente J. van Bottenburg. Zij stelden de waarde van de stal vast op ƒ1.100,-en van de achterliggen- de tuingrond op ƒ2,-per vierkante meter. Voor dat bedrag werd de koop gesloten en op 19 januari 1874 werd de akte van over- dracht verleden voorde Amersfoortse |
||||||
Detail van de
stadsplattegronden, waarop het complex van De Armen de Poth is te zien (uit: C. Lion Cachet, De Poth in kaart (Amersfoort 1974)). |
|||||||||
188S
|
|||||||||
College van Regenten van de stichting ter-
wijl voor de gemeente werd ondertekend door de waarnemend burgemeester W.A. Croockewit, wethouder van de gemeente. |
|||||||||
notaris A.H. Drijfhout van Hooff.
Een interessant juridisch detail is, dat de
akte werd ondertekend door Mr Wijers in zijn hoedanigheid van voorzitter van het |
|||||||||
HET GEMEENTELIJK ZIEKENHUIS VOOR BESMETTELIJKE ZIEKTEN
|
|||||||
Ik vraag mij af of dat wel juist was. Immers,
op grond van artikel jj van de toen van kracht zijnde gemeentewet van 1851, dien- den alle akten waarbij de gemeente partij was, te worden ondertekend door de bur- gemeester, tenzij hij daartoe niet in staat was door ontstentenis of afwezigheid. Uit de notariële akte blijkt echter onomstote- lijk dat van geen van deze uitzonderingen sprake was. Naar mijn mening kon hij dan niet de waarnemend burgemeester voor de gemeente laten optreden. Gelukkig kenden wij toen ook al de rechtsfiguur van verja- ring, zodat als hier al sprake was van een onjuiste vertegenwoordiging, de onjuist- heid door tijdsverloop is geheeld. Vanaf dat moment kon het ziekenhuis worden gebouwd. De stadsarchitect W.H. Kam werd met het maken van de verbouw-plan- nen belast. Het werk werd aangenomen door de timmerman C. Prins voor ƒ3.678,-. Er is sprake van verbouw, zodat een voor- zichtige gevolgtrekking kan zijn dat hij het een en ander van de bestaande stal kon gebruiken. Daarover straks meer. Hier beperk ik mij tot het ziekenhuis en zijn
functioneren. De bouwtekening van de architect is niet meer te traceren, in ieder geval niet in het gemeente-archief. Gelukkig is daar wel iets anders te vinden, namelijk een ingevulde ministeriële vragen- lijst over de situatie van het ziekenhuis uit november 1903.3 Daaruit blijkt dat er sprake was van een
vrijstaand stenen gebouw met pannen gedekt en voorzien van een houten dakbe- schot. Er waren vier ziekenkamers van elk circa 16 vierkante meter en elk bestemd voor maximaal vier zieken. Twee kamers waren bestemd voor mannen, twee voor vrouwen en kinderen. Verder was er een |
|||||||
woonkamer, een keuken, een wachtkamer 3 Secretarie-
voor artsen, gangen, privaten en een lijken- archief 1811-1945
kamer. In de woonafdeling woonde het nr5°45- beheerders-echtpaar A. van Maanen, aan
wie de verpleging van zieken was opgedra- gen. Dit echtpaar had vrij-wonen in het huis, maar kreeg slechts salaris als er zieken ter verpleging waren opgenomen. Over de onderlinge situering van de ruimten wordt niets vermeld, maar het lijkt waarschijnlijk dat een effectieve scheiding van de man- nen- en vrouwen-zalen werd bereikt door de woning in het midden te plaatsen en aan weerszijden telkens twee ziekenkamers. De woning was waarschijnlijk ruimer dan de ziekenkamers. Die veronderstelling vindt steun in het tamelijk omvangrijke aantal ruimten in de woonafdeling, maar ook, en dat is opmerkelijk, in de huidige bebou- wing. Ook nu nog gaat het om vijf wonin- gen, waarvan de middelste ruimer is dan de vier andere, zonder dat daar een logische verklaring voor is. Over de inrichting werd in de vragenlijst verder nog vermeld dat de verlichting bestond uit gaslicht en dat water werd verkregen uit de gemeentelijke Norton-pomp "vlak bij het ziekenhuis aan de Koningstraat". Huishoudwater werd dooreen open goot naar een zinkput afge- voerd, faecaliën en urine verdwenen mid- dels het toen moderne tonnetjes-systeem. Tenslotte werd nog genoemd een brand- spuithuisje in de onmiddellijke nabijheid. Een Norton-pomp was in die dagen een grote verbetering vergeleken met de tradi- tionele gegraven pompen. Dit type pomp bestond namelijk uiteen holle buis, onder- aan voorzien van gaten. Die buis kon tot een grotere diepte worden gedreven dan door graven mogelijk was. Zo kon men een niveau bereiken dat onder het vaak door beerputten vervuilde bovenste grondwater lag. 153 |
|||||||
D.C. HOEVERS
|
||||||||
Waar bevond zich nu die gemeentelijke
waterpomp? Het zojuist genoemde schrif- telijk verslag geeft daarover maar weinig informatie. Volgens de herinnering van generaties binnenvaders van het hofje zou de pomp hebben gestaan op de zuidelijke hoek van de Coninckstraat en de Poth- straat, daar waar nu een miniscuul plant- soentje is. Dat is in overeenstemming met de stadsplattegrond van Blaeu uit 1649. Die geeft daar een waterput aan. Het stemt ook overeen met de notulen van de regenten- vergadering uit 1669, waarde plaats van de schuur wordt omschreven als'langesde Coninckstraat in den hoff dezes goodtshuys ende dit op der hoeck van de Pothstraat tegensover de pomp aldaer staende". Maar het klopt niet met de weergave op de stads- plattegronden uit later tijd (figuuri). Zo geeft de plattegrond vanThomkins uit 1846 aan, dat de bewuste hoek Coninck-/ Pothstraat bebouwd was met iets anders dan een pomp. Ook op de kaart van Van Vooren en Wagemakers uit 1888 wordt een gebouw weergegeven. Heel opmerkelijk wordt het, als we op één van de exemplaren van de kaart uit 1888 in het gemeente- archief een anonieme verklaring lezen, rechtsonderaan, bijna niet meer leesbaar, in rode inkt. Die verklaring luidt: "Op deze kaart staat aangeduid de ligging der open- bare gemeente pompen van No. 1 tot en met No. 26, bijgewerkt tot 1 augustus 1897". Als No.14 in de rij wordt een gemeente- pomp ingetekend in de Coninckstraat tegenover de Teutstraat, pal voor het huis met nummer 45, dat is het tweede huis aan de andere kant van de hoofdingang van het complex. We mogen wel aannemen dat daar de juiste lokatie was. Wat dan te den- ken van de verbouw-tekening uit 1904, die hierna wordt besproken, en waar een pomp |
is gesitueerd in de tuin direkt achter de
beheerderswoning. Is die nieuw of bestond die al toen het ziekenhuis nog functioneer- de? Waarschijnlijk het eerste. Over het functioneren van het ziekenhuis
worden wij ingelicht door de jaarverslagen van de gemeente. Daaruit blijkt dat in de jaren 1874tot en met 1887 op geen enkele wijze van het ziekenhuis gebruik is gemaakt. In de jaren daarna werd een enke- le keer een "gewone" zieke opgenomen, die echter kennelijk zo spoedig mogelijk naar elders ter behandeling werd vervoerd. De lijders aan besmettelijke ziekten uit die jaren werden dus op andere wijze ver- pleegd, waarschijnlijk thuis. Dat waren er gelukkig niet veel, zoals uit de jaarverslagen blijkt. Alles bijeengenomen, was er vrijwel geen
verpleegkundige activiteit in het ziekenhuis. Die was er wel in het op 30 mei 1890 in
gebruik genomen Gasthuis Aldegonde. Deze gebruikelijke benaming-gasthuis- kan niet verhullen dat het daarbij ging om een in zijn tijd uiterst modern ziekenhuis, opgericht door en voor rekening van Mr H.J.H, baron van Boetzelaer van Ooster- hout, burgemeester van de gemeente Leusden. Het stond op Amersfoorts grond- gebied aan de Arnhemseweg, waar thans een complex van de Gereformeerde Scholengemeenschap Guido de Brés staat. Het was bestemd tot verpleging van behoeftige zieken, kinderen en volwasse- nen, die woonden in de gemeenten Amersfoort en Leusden. De verpleging was gratis of werd verricht voor een geringe ver- goeding van ƒ1,- tot ƒ3,- per week. Door de ruime doelstelling was het huis vanaf de opening in capaciteit groter dan het St Elisabeth's Gasthuis. Toen Baron van |
|||||||
A
|
||||||||
HET GEMEENTELIJK ZIEKENHUIS VOOR BESMETTELIJKE ZIEKTEN
|
|||||||
Boetzelaer het ziekenhuis in 1905 wilde slui-
ten en dat na enige tijd ook werkelijk deed, was de teleurstelling in Amersfoort groot. Er ontstond een politieke strijd tussen de gemeente Amersfoort en het St Elisabeth's Gasthuis over de vraag wie de leemte zou opvullen. Uiteindelijk werd de strijd gewon- nen door het St Elisabeth's Gasthuis, dat toezegde een geheel nieuw ziekenhuis te zullen bouwen in de Sint Andriesstraat. Inmiddels (omstreeks 1904, vlak vóór de
sluiting), was bij het Aldegonde Gasthuis een paviljoen voor besmettelijke ziekten gebouwd, dat betere voorzieningen bood dan het gemeentelijke ziekenhuis aan de Coninckstraat. De gemeente wilde haar zie- kenhuis dan ook opheffen en voor het gebouween nieuwe bestemmingzoeken. Van dat feit werd in de regentenvergadering van 1 februari 1904 melding gemaakt door de regent Jhr B.W.Th. Sandberg, die tevens gemeentesecretaris van Amersfoort was. Het leek hem, zo zei hij, niet onaannemelijk dat de regenten het ziekenhuis wel weer zouden willen terugkopen. Zijn veronder- stelling bleek juist te zijn. Er volgde weer een taxatie door dezelfde deskundigen, die nu uitkwamen op een waarde van ƒ3.000,-. In een extra regentenvergadering van 3 maart 1904 besloot het College van Regenten aan de gemeente te berichten dat zij het ziekenhuis voor die prijs wilde aan- kopen. De gemeente was het daar snel mee eens en al in de Raadsvergadering van 26 april daaropvolgend viel het besluit tot ver- koop voor die prijs. Van de twee voorwaar- den die de gemeente bij de verkoop stelde, is vooral de tweede merkwaardig. "De gas- buizen en het deurkozijn met de dorpel van het brandspuithuisje zouden aan de gemeente verblijven" en waren dus niet in de koop begrepen. Over dit huisje is in de |
verbouwtekening van de aannemer uit 1904 4 1904/86 R 512.
niets te vinden. Het is niet duidelijk waar dit gestaan heeft. Na de aankoop besloot het College van
Regenten in zijn vergaderingvan 9 augus- tus 1904 het ziekenhuis te verbouwen tot vijf woningen voor bejaarden. De opdracht tot het maken van een ontwerp en de uit- voering van de verbouwing werd gegeven aan de meergenoemde Van Eybergen. Zijn bouwtekening bestaat gelukkig nog wel en is opgenomen in het gemeente-archief (figuur!).4 Bestudering van die tekening laat een
symmetrisch gebouw zien, bestaande uit vier identieke woningen een ruimere mid- denwoning. Het gebouw lijkt nogal op wat beschreven wordt in het bovengenoemde ziekenhuis-verslag van 1903. Er blijkt echter ook, dat de woningen die er nu staan, in wezen al die jaren tot nu toe nauwelijks ver- anderd zijn. Zo ziet men al meteen, dat de middenwoning een "mooiere" voordeur met een gietijzeren rooster heeft. Ook hun indeling is vrijwel ongewijzigd gebleven. De oude gedachte van de regent Pieter
Methorst dat het bouwen van woningen voor bejaarden ook tot het doel van de Stichting De Armen de Poth behoorde, was na de verkoop aan de gemeente in 1873, kennelijk niet vreemd meer. Reeds in 1879 werd een andere tabaksschuur aan de Coninckstraat ten noorden van en direkt aansluitend aan de toegangspoort, afgebro- ken en vervangen doorvijf woningen. Die woningen zijn volstrekt identiek; daar is geen sprake van een ruimere middenwo- ning. In 1882 werden er nog zeven identieke woningen aangebouwd. Ontwerper van al deze woningen was weer architect Kam. In de jaren daarna volgden nog meer wonin- gen. Thans zijn het er 49. Al die woningen 155 |
||||||
D.C. HOEVERS
|
|||||||||
staan er nog steeds en worden alle nog
bewoond op de wijze en voor de doelgroep die destijds is beschreven. Een intrigerende vraag blijft over. Hoe zag
de stal er uit, die in 1874 door de architect Kam werd verbouwd? En waartoe werd die gebruikt? Hierover is iets te zeggen op grond van gegevens uit het archief van de stichting.5 Het blijkt mogelijk in grote lijnen de
bouwgeschiedenis van dit deel van het terrein chronologisch weer te geven. Aller- eerst kunnen wij nagaan wat te zien is op de stadsplattegronden van Braun en Hogenberguiti588 en die van Blaeu uit 1649. Beide tonen deze hoek van het terrein als onbebouwd. Zij geven wèl aan de Rochus-kapel (in onjuiste situering; een kwartslag gedraaid), het pesthuis, de hoofdgebouwen en een poortje tegenover de Teut. Dit poortje is niet aangegeven op de kaart van Blaeu, hoewel het er ongetwij- feld wel is geweest. Het was immers de hoofdingang van het complex (figuun). Blijkens de notulen van de regentenverga- deringvan 12 januari 1669 was er een sum- miere bebouwing van twee bouwvallige en verhuurde huisjes en een winkeltje dat werd gedreven door de binnenvader van de stich- ting, HenrickSmitt. Die vergadering was belangrijk, omdat daarin werd besloten ter plekke twee tabaksschuren te bouwen, één aan elke kant van de poort. De bedoeling was om door verhuur van de schuren een goed rendement te maken van het geïnves- teerde kapitaal. De beide huisjes en het winkeltje werden daarom gesloopt. Kennelijk was er grote vraag naar ruimte die geschikt was om tabaksbladeren te drogen. De regenten hadden deze wijze van beleg- gen overgenomen van het Burgerweeshuis, |
|||||||||
dat kort tevoren buiten de Bloemendalse
Buitenpoort een tabaksschuur had gebouwd en verhuurd. Men wist heel goed hoe lucratief dit kon zijn, omdat enkele regenten van de Poth tevens regent van het Burgerweeshuis waren. Over de wijze waarop deze beide schuren
werden gebouwd weten wij niet veel. Tekeningen van de plannen bestaan niet. Er is slechts een soort offerte in het archief van de stichting aanwezig, waaruit blijkt dat sprake is van een stenen gebouw. De regenten gingen voortvarend te werk; reeds op 7 mei van dat jaar werd de eerste steen gelegd door Peter, de tien-jarige zoon van de regent Reynier van Ingen. In hetzelfde jaar werden de schuren ook verhuurd. Waarschijnlijk uit vreugde over de snelle gang van zaken lieten de regenten boven in de poort tussen de schuren een sluitsteen metselen met het jaartal 1669. Deze steen is er nog steeds. De lotgevallen van de schu- ren heb ik niet systematisch onderzocht. We mogen aannemen dat zij tientallen jaren als tabaksschuur hebben gefunctio- neerd. Uit het resolutieboek van de stich- ting vanaf 1805 blijkt nu en dan iets over de beide schuren te zijn besloten. Zo op 8 maart 1819, toen de regenten besloten "de helft der stenen tabaksschuur aan de Koningstraat, die buiten huur was, te doen maken tot kleine woningjes om die gratis te bewonen". Op 19 april daarna besloten de regenten het voorstel "vooreerst te houden voor advies". Daarna horen wij er niets meer over. Waarschijnlijk vonden zij de begrote kosten (ƒ1.487,-) te hoog. Omstreeks 1830 lezen wij over een wel
heel opwindend voorstel. De Koninklijke Militaire Academie te Breda vroeg aan de regenten of zij bereid zouden zijn het hele complex te verkopen om daar de Militaire |
|||||||||
5 Het archief
wordt bewaard bij het Archief Eemland te Amersfoort. 6 Archief Armen
de Poth nrs 65/1 en 65/2. |
|||||||||
HET GEMEENTELIJK ZIEKENHUIS VOOR BESMETTELIJKE ZIEKTEN
|
||||||||||||
menten aangetroffen uit het begin van de
20ste eeuw. Een nader onderzoek zou meer preciese gegevens kunnen opleveren. Maar dat is niet zo eenvoudig te realiseren. De bewoners hebben, zoals niet ongebruikelijk is, inpandig heel wat oude bouwelementen "verstopt" achter nieuwe betimmeringen. Pas bij vrijkomen van een woning valt er aan te denken of bouw-historisch onder- zoek verantwoord is. In zijn algemeenheid zéker, maar dat kan wel eens een ingrijpend gebeuren worden. Sporen van een 17de eeuwse tabaksschuur in de binnenstad zijn zo toch aan het licht gebracht. Een onver- wacht slot van een speurtocht naar de 19de eeuwse belevenissen van het enige gemeentelijke ziekenhuis in Amersfoort. |
||||||||||||
Academie te vestigen. De regenten gingen
op het verzoek in, maar kregen kennelijk geen enkele reaktie meer. In 1832 werden op verzoek van het gemeentebestuur alle loka- liteiten aan de gemeente ter beschikking gesteld in verband met een dreigende cho- lera-epidemie. Al die ruimten moeten dus of leeg hebben gestaan of gemakkelijk ont- ruimd hebben kunnen worden. Op 6 juli 1835 werd besloten de beide schuren aan de Koningstraat voor tezamen ƒ70,-per jaar te verhuren aan de gemeente en "het lokaal op de plaats" (het pesthuis), voor ƒ80,- per jaar. Deze gebouwen kregen toen een mili- taire bestemming. Op 11 decemben848 werd besloten de schuur aan de Koning- straat, die in gebruik was bij een regiment rijdende artillerie, te herstellen. Vervolgens komt het al genoemde gemeentelijk zie- kenhuis in zicht. We zijn dan beland in het jaari873. De schuur werd toen een stal genoemd. Het archief laat ons in het onge- wisse wat er nog aan waardevols stond toen architect Kam aan zijn verbouwing begon. De vraag die ik mij hierboven stelde, hoe de stal er toen uitzag, leek niet te beant- woorden. Een sprankje hoop viel nog te putten uit de wetenschap dat de Afdeling Monumentenzorg van de gemeente al eer- der kwesties wist op te lossen door een bouw-historisch onderzoek in te stellen. Albert van Engelenhoven van die Dienst was zo vriendelijk op mijn verzoek ter plaat- se eens te gaan kijken. Zijn indruk uit een eerste bezichtiging was dat in de huidige bebouwing enkele elementen zijn aan te wijzen uit de 17de eeuw, zoals dakspanten met telmerken en metselstenen van 17de eeuws formaat waarbij niet direkt duidelijk is of die muurdelen origineel zijn dan wel later met oud materiaal zijn gebouwd. Vanzelfsprekend zijn nog veel méér ele- |
||||||||||||
LITERATUUR
Over middeleeuwse
ziekenzorg in Amersfoort: F. van Kan, 'Die elendiche armen mensen. De Amersfoortse armenzorg in de Middeleeuwen,' Flehite. Jaarboek 1 (2000)78-93, speciaal 85-87. Over de geschiedenis
van het St Elisa- beth's Gasthuis: L. M.L. Bongaerts- van Rijckevorsel, Vier eeuwen St. Elisabeth in Amersfoort (Amersfoort 1977). |
||||||||||||
2 Verbouwingstekening uit 1904 van aannemer
J.C. van Eybergen van het ziekenhuis tot vijf woningen. (Archief Eemland). 157 |
||||||||||||
k.
|
||||||||||||
MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER
|
|||||
Boerderijen
binnen en |
|||||
In 2004 volgden de onderzoeken in het veld elkaar op en vielen
zelfs vaak samen. De archeologen van de gemeentelijke dienst hadden, naast de vaste ondersteuning van de groep trouwe vrijwilligers, assistentie van gemiddeld drie archeologen die op tijdelijke basis aan de dienst verbonden zijn. Evenals het vorig jaar, werd gegraven in het ontwikkelingsgebied Wieken-Vinken- hoef en in Leusden, de Tabakssteeg; tevens zijn twee locaties in de binnenstad onderzocht: Valkestraat 34-40 en Kamp 32. |
||||||||
Wieken-Vinkenhoef
In 2003 werden in dit gebied boerderijen en
spiekers uit de Late Ijzertijd opgegraven. Voor het vervolgonderzoek in 2004 op de aangrenzende percelen waren er dus hoge verwachtingen. Het uitgebreide onderzoek op de percelen 326 en 289 (zie kaartje) heeft met korte onderbrekingen gedurende het gehele jaar plaatsgevonden. Tussendoor werden de percelen, die op het kaartje met een omtreklijn en met het perceelnummer zijn gemarkeerd, door middel van lange proefsleuven verkend. De ondergrond van het ontwikkelings-
gebied bestaat uit jong dekzand, dat gevormd werd tijdens de laatste stadia van de jongste ijstijd (ca. 10.000 jaar geleden). Het dekzand is afgezet in de vorm van lang- gerekte of paraboolvormige ruggen die veel voorkomen in de Gelderse Vallei. De Hoge- weg ligt op de flank van een dergelijke dek- zandrug. De top van deze rug bevindt zich ten noorden van de weg, juist daar waar de bewoningssporen uit de Ijzertijd zijn ge- vonden. Ten zuiden van de Hogeweg daalt het terrein in de richtingvan de Barneveld- se Beek. Halverwege dit gebied ligt echter een depressie waarin tegenwoordig de res- |
||||||||
ten van de Horstwetering zichtbaar zijn.
Ten zuiden van deze wetering, die ten behoeve van de laat-middeleeuwse ontgin- ningen werd gegraven, duidt een terrein- verhoging op een tweede dekzandrug. Deze rug komt vanuit het noordoosten en loopt naar het zuidwesten in een punt uit. Op perceel 326 is in 2004 de loop van de
Horstwetering opgespoord en onderzocht. Deze wetering is inderdaad gegraven en de vondst van proto-steengoed scherven duidt op een datering in de 13de eeuw. De aanwe- zigheid van veenpakketten in de onder- grond, die met name ten noorden van de wetering in alle onderzochte percelen zijn aangetroffen, wijst op een laaggelegen en vochtig terrein dat waarschijnlijk tijdens hoge waterstanden ook watervoerend is geweest. In deze laagte werd in de Late Mid- deleeuwen dus de ontginningswetering ge- graven. De Horstwetering wordt heden ten dage weer in ere hersteld, terwijl het gebied ten zuiden ervan tot aan de Barneveldse Beek behouden blijft als natuurgebied. De noodzaak voor archeologisch onder-
zoek in dit toekomstige natuurgebied is dus niet (meer) aanwezig. Op het perceel 326 vond in dit gebied in 2003 en 2004 wel een proefonderzoek plaats. Een veelvoud aan |
||||||||
MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER
|
|||||||||
paalsporen en afvalkuilen geeft aan dat de
dekzandrugten zuiden van de Horstwete- ring in de Late Ijzertijd werd bewoond. Het huidige stadium van de verwerking van de opgravingsgegevens toont aan dat er zich een boerderij (mogelijk twee) met bijge- bouwen (spiekers ed.) en een waterkuil heeft bevonden. Binnen de sporen van de boerderij en in een paalspoorvan een spie- ker zijn twee fragmenten van glazen arm- banden gevonden. Dit zogenoemde La Tène glas dateert uit de periode 200 voor Chr. tot 50 na Chr. Behalve het glas, bevonden zich veel scherven van aardewerk uit de Late Ijzertijd in de paalsporen en afvalkuilen. Ten noorden van de wetering werd op het
perceel een tweede cluster van archeologi- sche sporen opgegraven. Het betrof een complete plattegrond van een boerderij met de sporen van acht spiekers (opslag- schuurtjes). De spiekers waren op vier palen gebouwd met bovengronds een hou- ten vloeren hoogstwaarschijnlijk een dak. |
Algemeen wordt aangenomen dat in derge-
lijke bouwsels landbouwgewassen werden opgeslagen. De boerderij was van het woonstaltype, hetgeen wil zeggen dat de woning en de stal zich onder één kap be- vonden. Het gebouw was ongeveer oost- west georiënteerd en had een lengte van 20 meter en een breedte van 5.70 meter. Het stalgedeelte lag in het westen van het pand, terwijl het woongedeelte met aangetroffen resten van een haardplaats zich in het oos- ten bevond. In de beide lange wanden bevonden zich tussen de stal en de woning de toegangen tot het interieur. Op grond van het in de sporen gevonden scherven- materiaal, dateren de boerderij en de spie- kers uit de Late Ijzertijd. In perceel 289, ten noorden van de Hoge-
weg, zijn drie clusters met sporen uit de Ijzertijd opgegraven. De zuidelijke concen- tratie bevatte de paalsporen van een klein gebouw en twee spiekers. Het gebouwtje (9.5 bij 5.5 meter) lag zuidwest-noordoost |
||||||||
1 Een beerput op het perceel achter
de Kamp wordt uitgegraven. |
|||||||||
BOERDERIJEN BINNE
|
|||||||
georiënteerd. De wanden van het gebouw-
tje waren, evenals alle in Wieken-Vinken- hoef gevonden gebouwen, voorzien van een dubbele paalzetting waartussen ooiteen met leem bestreken vlechtwerkwand stond. Deze dubbele paalzetting is typerend voor woningen uit de Late Ijzertijd in de Gelderse Vallei en ook elders in Nederland. De volgende cluster paalsporen lag wat
noordelijker in het perceel. De sporen waren afkomstig van een zestal spiekers die niet ver van elkaar lagen. Vier van de (vier- kante) gebouwtjes hadden vier palen, maar de andere twee stonden op zes palen en hadden zodoende aan rechthoekige platte- grond. Het cluster spiekers stamt uit de Late Ijzertijd evenals een wat westelijk hiervan gelegen waterkuil. Waarschijnlijk was de kuil gegraven als drinkplaats voor het vee. De volgende concentratie oudheidkundi-
ge resten betrof de paalsporen van een vrij- wel complete huisplattegrond en een vier- tal spiekers. De boerderij lag zuidwest- noordoost georiënteerd en had afmetingen van ongeveer 19 bij 6 meter. Het aardewerk uit de sporen van de gebouwen wijzen op een datering in de Late Ijzertijd. Vergelijkbare plattegronden van boerde-
rijen uit de Ijzertijd zijn op verschillende locaties in de Gelderse Vallei gevonden. Huisplattegronden die in Ede - Manen, Barneveld - Harselaar/ Wencap en Zeist- Parmentiersland zijn aangetroffen en gedo- cumenteerd, zijn vrijwel identiek aan de plattegronden van Wieken-Vinkenhoef. Opvallend is dat de boerderijplattegron-
den die in 2003 op perceel 618 zijn aange- troffen een afwijkende oriëntatie hebben. Bovendien is de paalzetting anders; zo zijn er veel minder middenstaanders wat duidt op tweebeukige panden, die bovendien kleinere afmetingen hadden. In dit stadium |
|||||||
van uitwerking van de opgravingsgegevens is
het echter te vroeg hier conclusies aan te verbinden. Op de percelen 248,250 en 259 ten noor-
den van de restanten van de Horstwetering werden van noord naar zuid een aantal proefsleuven aangelegd. In de sleuven zijn geen archeologische sporen aangetroffen. Ook op de percelen 340,327,328,329 en 604 zijn proefsleuven gegraven, waarbij veenpak- ketten werden aangesneden, maar geen archeologische sporen van belang. Wel zijn met behulp vaneen vlakopgravingaan de kant van de Hogeweg op perceel 327 de paalsporen van het vermoedelijke staldeel van een boer- derij uit de i8/i9de eeuw gedocumenteerd. Ten noorden van de Hogeweg zijn de perce- len 353 en 654 (de percelen vallen net buiten het weergegeven kaartje) met behulp van proefsleuven onderzocht. Buiten de sporen van tabaksbedden uit de i8/igde eeuw zijn hier geen archeologische sporen gevonden. Tenslotte zijn in 2004 eveneens sporen van
i8/i9de-eeuwse tabaksbedden en -schuren aangetroffen op de percelen 289 en 326. Deze zijn echter grotendeels in 2005 opgegraven en vallen daardoor buiten deze kroniek. Tabaksteeg
In de zomer van 2004 vond een inventarise-
rend onderzoek door middel van proefsleu- ven plaats in het plangebied Tabaksteeg in Leusden-Zuid, waar de gemeente Leusden een woonwijk ontwikkelt. Het gebied wordt omsloten door de
Maanweg in het noorden, de Pon-lijn in het oosten, de Grift in het westen en de Tabaksteeg in het zuiden. In de proefsleuven zijn geen oudere sporen dan uit de 17e eeuw aangetroffen en ook het merendeel van de vondsten was niet ouder. De paalgaten, die |
|||||||
MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER
|
|||||||
geprobeerd droger te maken door het maai-
veld op te hogen. De ophoging, die plaatse- lijk tot 1 meter dik was, bestond uit zand en bevatte wat puin. De oudste scherf, die in de ophoging werd aangetroffen, is een rand- fragmentvan Pingsdorf-aardewerk uit de 12e eeuw. Sporen van bewoning van vóór de 136/146 eeuw zijn niet geconstateerd. In de 14e eeuw heeft men ter ontwatering
in het terrein een tweetal sloten gegraven. In de oeverzone van de sloten zijn resten van houten vlechtwerkbeschoeiingen gevonden. In de ophoging waren paalgaten gegraven tot in het onderliggende dekzand. De paalsporen lagen in twee rijen die haaks op elkaar stonden. Loodrecht op de Valkestraat en evenwijdig aan één van de rijen bevond zich een 7 meter lange grep- pel. In de humeuze en kleiige vulling wer- den veel houtresten aangetroffen. De spo- ren zijn de resten van de stal van een boer- derij. De greppel is een zogenaamde grup of groep voorde opvangen afvoer van mest. Gezien de datering van het aarde- werkmateriaal in de sporen, is de boerderij ergens in de i4e eeuw afgebroken. Uit de venige vulling van de sloten zijn ook scher- ven uit de i4e eeuw geborgen; sloten en boerderij horen bij elkaar. De paalsporen en de sloten werden afge-
dekt door een ophogingslaag. In deze opho- ging is aardewerkmateriaal uit de 15e eeuw gevonden. De sporen van een volgende bewonings-
periode bestonden uit bakstenen funderin- gen van een pand dat uit de 15e of i6e eeuw dateert. Op het achterterrein zijn twee stukken fundering aangetroffen, bestaande uit veldkeien en grote bakstenen. In de i6e - en mogelijk ook in de ve eeuw
stonden op het terrein twee panden; één op het voorterrein en een kleiner pand op het |
|||||||
uit de ve en i8e eeuw dateren, behoorden
waarschijnlijk tot schaapskooien en tabak- schuren. Deze laatste functie wekt in dit gebied natuurlijk geen verbazing. De straat- naam Tabaksteeg en ook het Benjamin Cohenpad verwijzen naar de tabaksteelt, die hier vanaf de 17de eeuw bloeide. In vrij recente tijd is het gehele gebied
ingrijpend afgetopt en geëgaliseerd. Hier- door zijn alleen de diepere sporen (uitdeve en i8e eeuw) gedeeltelijk gespaard gebleven. Achter de Kamp 32
Een schuur maakte hier plaats voor appar-
tementen, maar tussen sloop en nieuw- bouw was gelegenheid voor een archeolo- gisch onderzoek. Slechts puin en uitbraaksleuven duidden
op bebouwing voorafgaand aan de schuur. Op het achterterrein, dat vermoedelijk altijd onbebouwd is geweest, is een bakste- nen beerput gevonden. Het baksteenfor- maat van de put wijst op een datering in de I7e/i8e eeuw. Helaas was deze in het verle- den al geleegd (dus nu zonder vondsten) en daarna volgestort met puin en grond. De oudste sporen dateren uit de 14e
eeuw, toen werd het terrein opgehoogd en gebruikt als vuilnisstort. Valkestraat 34-40
Voorafgaande aan de bouw van apparte-
menten is op het terrein Valkestraat 34-40 een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het terrein bevindt zich binnen de eerste stadsmuur, die rond 1300 werd voltooid. Het onderzoeksgebied ligt in het laaggelegen, en dus natte, oostelijke deel van de stad. Dat het nat was tonen de opgegraven resten: in de 13e en 14e eeuw heeft men dit gebied |
|||||||
BOERDERIJEN BINNEN EN BUITEN DE STAD
|
||||||||
achterterrein. Het oudere pand op het ach- van een wand van heideplaggen en gefun-
terterrein was reeds gesloopt. Op het achter- deerd op een eikenhouten wagenwiel. Het
terrein is ook een waterput uit deze tijd aardewerk uit de putvulling duidt op een
tevoorschijn gekomen. De put was voorzien i6e-eeuwse datering.
|
||||||||
2 Het vrijleggen van een rundergraf (Valkestraat)
|
||||||||
MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER
|
|||||||
Boven op het grootste deel van de i6e-
eeuwse funderingen zijn recentere funde- ringen en muren gebouwd. In deze muur- resten zijn gele IJsselstenen verwerkt, het- geen de muren dateertin de ve eeuw en recenter. De huidige rooilijn van de Valkestraat wordt vanaf deze tijd aangehou- den. Het achterterrein blijft vrijwel onbe- bouwd. Op het voorterrein stonden drie panden met de achtergevel op dezelfde plaats als de achtergevel van de i6e-eeuwse bebouwing. De achtergevel van een vierde pandje in het oosten stond echter wat meer naar de straatzijde. Deze bouwkundige situ- atie is te zien op de eerste kadastrale kaar- ten van Amersfoort (1824 en 1846). Onder de fundamenten zijn twee water-
putten gevonden. In het middelste pand waren de onderste delen van de waterput onder de grondwaterspiegel bewaard. De put bestond hier uit een houten ton. Uit de put zijn onder anderen scherven van veel- kleurig geglazuurde borden (Majolica) en een pijpenkop uit de periode 1683 tot 1725 geborgen. De andere waterput bevond zich dichtbij
de straat. Deze was geheel van baksteen en |
rustte op een houten putkrans. In de puin-
vu Hing zijn meer dan 100 scherven gevonden van onder meer witbakkend industrieel aar- dewerk. De vulling dateert uit de ige eeuw. Op het achterterrein bevond zich ten- slotte nog een waterput. Deze bakstenen putwas voorzien van een loden pijp tot in het grondwater. De put moet tot zeer recent nog zijn benut. In de insteek van de waterput is een bodemfragment van Regout aardewerk uit Maastricht gevonden. Het stempel op de onderkant was voorzien van het jaartal 1836. |
||||||
|
|||||||||||||||||||||||||
165
|
|||||||||||||||||||||||||
M AX C RA MER, ALBE RT VAN ENGELENHOVEN,
SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT |
||||||
Jaaroverzicht
monumentenzorg |
||||||
Bergkwartier
Al geruime tijd is bekend dat het Berg-
kwartier bij de rijksoverheid op de nomina- tie staat om aangewezen te worden als beschermd rijksstadsgezicht. Vandaar dat bij de opstellingvan een nieuw bestem- mingsplan in 2003 al met de monumentale kwaliteiten van dit gebied rekening is ge- houden. Inmiddels is dit plan vastgesteld. In 2004 ontving de gemeenteraad het verzoek van de staatssecretaris van ocw een advies |
|||||||||
uitte brengen over de voorgenomen aan-
wijzing tot stadsgezicht. Het bijbehorende aanwijzingsvoorstel was in een nauwe samenwerking met bureau Monumenten- zorg Amersfoort tot standgekomen. Op 21 december 2004 bleek dat de raad zeer positief stond tegenover dit voornemen. Industrieel erfgoed
Het industriële erfgoed van Amersfoort
stond in de belangstellingafgelopen jaar, |
|||||||||
167
|
|||||||||
1 Rohm and Haas aan de Kleine Koppel
|
|||||||||
MAXCRAMER, ALBERTVAN ENGELENHOVEN, SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT
|
|||||||
mede dankzij Stichting Industrieel Erfgoed
in de Stad Amersfoort (siësta).Joke Sick- mann van deze stichtingontvingals blijk van waardering voor haar inspanningen in januari 2005 de signaaltrofee uit handen van de burgemeester A.H. van Vliet-Kuiper. Amersfoort bezit nog in beperkte mate industriële gebouwen van betekenis. Met name de complexen langs de Eem en de voormalige wagenwerkplaats van de ns op het spoorwegemplacement zijn hiervan goede voorbeelden. Het afgelopen jaar is nader onderzoek verricht naar deze gebou- wen. De staatssecretaris van ocw ontving van het gemeentebestuur het advies het complex Rohm and Haas aan de Kleine Koppel niet de status van rijksmonument toe te kennen. Delen van het complex komen echter wel in aanmerking vooreen plaats op de gemeentelijke monumenten- lijst. Daarover zal in 2005 in het kader van de nota'Industrieel Erfgoed'een besluit wor- den genomen. Over de mogelijke plaatsing van de Wagenwerkplaats op de rijksmonu- mentenlijst vond dit jaar intensief overleg plaats met alle betrokken partijen; dit moet in 2005 tot een definitief besluit leiden. Open monumentendag 2004
Bij de 18de Open Monumentendag stond,
aansluitend bij het landelijke thema "Merck toch hoe Sterck" de Amersfoortse stadsver- dediging centraal. De speciaal voor deze dag uitgebrachte aflevering van het AMERSFOORT MAGAZINE besteedde daarom vanzelfsprekend aandacht aan de zeer tot de verbeelding sprekende stadsmu- ren en stadspoorten. Ook de rol van Adriaen Anthonisz van Alckmaer bij de tot- standkomingvan de bolwerken omstreeks 1694 werd onderzocht.Tekeningen en pren- |
|||||||
ten uit de collecties van Museum Flehite en
het Utrechts Archief zorgden ervoor dat ook deze uitgave weer als een echt 'bewaar- nummer' een plaats in veel boekenkasten kreeg. Omdat ook het water uit de Gelderse Vallei en de voormalige Zuiderzee een bedreiging voor Amersfoort vormde werd in een artikel stilgestaan bij de betekenis van de Grebbelinie. Een groot aantal deel- nemers - meer nog dan vorige jaren - maakte gebruik van de gelegenheid om de opengestelde monumenten te bezoeken. Het door uitgeverij thoth uitgebrachte boek over de Koppel poort, eveneens speci- aal voor deze dag uitgegeven, mocht zich in een grote belangstelling verheugen. Publiciteit
Naast de uitgaven van de special Open
Monumentendag en het boek over de Koppelpoort, verscheen in het augustus- nummer van het landelijke blad monu- menten, een katern dat geheel in het teken van Amersfoort stond. Bovendien werd op de website Monumenten.nl een voorzichti- ge start gemaakt met een Amerfoort-dos- sier. De bedoeling is dat op deze plaats de monumenteneigenaren op termijn alle noodzakelijke informatie kunnen vinden. Restauraties
GROTE SPUI 9-11, BEIAARD-
SCHOOL — In de panden aan het grote Spui waren in het verleden, om ruimte te winnen, delen van de balklaag weggezaagd. Het betrof hier echter de balklaag waarop zich de kapspanten bevonden en die daar- om dienst deden als trekbalken om de spantbenen aan elkaar te koppelen. Door- dat dit evenwicht was verstoord ontstond |
|||||||
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2OO4
|
|||||||||||||
schade aan de gevels, die door de spanten
naar buiten werden gedrukt. Het probleem werd opgelost door spankabels tussen de spantbenen aan te brengen die de krachten opvangen. De schade aan gevels en muren werd hersteld. Ook het pleisterwerk werd vervangen in opdracht van de eigenaar; de NV Stadsherstel Amersfoort. |
|||||||||||||
basis vooreen meerjarenplan voor het
onderhoud en de restauratie van het kerk- gebouw. Door het gefaseerd uitvoeren van herstelwerkzaamheden worden de kosten gespreid. In het afgelopen jaar werden her- stellingen uitgevoerd aan de glas-in-lood- vensters en werden enkele dakvlakken voor- zien van veiligheidshaken |
|||||||||||||
kamp 48 — De restauratie van dit 18de
eeuwse rijksmonument, met de karakteris- tieke klokgevel, werd in 2004 afgerond. Het pand werd verbouwd tot winkel met boven- woning. De fraaie kapconstructie werd |
|||||||||||||
JACOB CATSLAAN, SINT
ansfriduskerk — Door het kerkbe-
stuurvan de St. Ansfriduskerkwerd enkele jaren geleden het rapport'Investeren in Duurzaamheid' opgesteld. Dit vormt de |
|||||||||||||
169
|
|||||||||||||
2 en 3 Oude en nieuwe situatie Langestraat 108-110
|
|||||||||||||
4 Muurhuizen 80-84.
(boven) |
5 Kapconstructie van Muurhuizen 80-84.
(onder) |
|||||
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2004
|
|||||||
gerestaureerd en ontbrekende spantdelen
werden in eikenhout aangevuld. De bouw- vallige zijgevel werd hersteld. Ook de histo- rische balklaag, voorzien van moerbalken met gotische sleutelstukken, bleek nog in het pand aanwezig en werd constructief hersteld. langestraat 108-110 — Deze sterk
vervallen winkelpanden kregen in 2004 een nieuwe eigenaar. In overleg met het gemeentelijk bureau Monumentenzorg werd een verbouw- en restauratieplan opgesteld. Op basis van oude afbeeldingen werd bij nummer 110 de kroonlijst met het driehoekige fronton gereconstrueerd en bij het uit 1747 daterende rijksmonument nummeno8 de historische onderpui. Een enorme verbetering ten opzichte van de oude pui die onder de twee panden door- liep. Beide panden zijn door deze verbou- wing weer op eigen 'benen' komen te staan. MUURHUIZEN 25, TINNENBURG----
Eén van de belangrijkste muurhuizen, het
huis Tinnenburg, kreeg in 2003 een nieuwe eigenaar. Alle historische kwaliteiten wer- den ingepast en waar mogelijk in ere her- steld. De kap werd zorgvuldig gerestau- reerd, waarbij de muurplaten werden ver- nieuwd, de spanten en sporen werden her- steld en de dakvlakken vervolgens werden voorzien van grenen dakbeschot en een dunne isolatielaag, waarna de oude dakpan- nen weer werden teruggeplaatst. Alleen enkele kleine wijzigingen werden aange- bracht. Een extra dakkapel, conform de reeds bestaande, werd aangebracht in het achterdakvlak. Daarnaast werden de luiken van de kruisvensters bovenin de zijgevel geopend en de bovenlichten voorzien van glas-in-lood. |
|||||||
muurhuizen 80-84 — Al jarenlang
was het een doorn in het oog van veel Amersfoorters: de bouwvallige panden Muurhuizen 80-84, °P de markante plek net om de hoek bij de Kamperbinnenpoort. Reeds in 1965 werd door de gemeentelijke afdeling Bouw- en Woningtoezicht, in een brief aan de wethouder Openbare Werken, gewezen op dreigend instortingsgevaar. Overwogen werd om de panden te slopen. Alleen het feit dat de twee pakhuizen
destijds voorkwamen op de 'Voorloopige lijst van Rijksmonumenten' en voor sloop derhalve toestemming van de minister nodig was, heeft dit kunnen voorkomen. Gelukkig, want op veel plaatsen in de
stad, maar ook elders, hebben dit soort karakteristieke kleine pakhuizen plaats gemaakt voor meer grootschalige nieuwe invullingen. Zeker in een tijd dat de econo- mische druk op de binnenstad en daarmee de grondprijzen hoog zijn is dit een zeld- zaam gebouwtype geworden. Want, afge- zien van de deplorabele staat waarin het verkeert, zien we een schilderachtig gevel- tje met een hele karakteristieke hijskap. De panden vormen vooral ook belangrijke ele- menten in het stadsbeeld op deze plek. De panden werden enige tijd geleden
aangekocht door het bouwbedrijf Ossen- drijver, dat afgelopen jaar startte met de restauratie van de panden en de inpassing van 3 woningen. Een ingewikkelde klus, want onder de voormalige bedrijfspanden moest ook nog een omvangrijke bodemver- ontreiniging worden ontgraven. Gelukkig konden belangrijke delen van
de gevels en kap behouden blijven en wor- den hersteld. Want een - welliswaar met oude stenen opgetrokken - nieuwe gevel meteen keurig gereconstrueerde hijskap mist de schilderachtige glooiingen die zo |
|||||||
MAXCRAMER, ALBERTVAN ENCELENH OVEN, SANDRA H OVENS ENJAAPVERNHOUT
|
||||||||
bepalend zijn voor deze plek en die hun
geschiedenis vertellen. De zijgevel, die door de drukvan de kap
en een zwakke fundering zo'n 80 centime- ter uit het lood is komen te staan, kon helaas niet worden behouden. Na uitvoeri- ge documentatie en inmeting werd deze gevel herbouwd met de oude stenen. In 2005 zal deze restauratie worden afge-
rond en zal ook deze belangrijke schakel in het straatbeeld van de Muurhuizen zijn her- steld! |
||||||||
ONDERHOUDSREGELING----Voor
bepaalde categoriën rijksmonumenten,
waaronder de kerken, bestaat een onder- houdssubsidieregelingvan het rijk. De uit- voeringvan jaarlijks regulier onderhoud en het herstel van kleine gebreken voorkomt veel vervolgschade en daarmee ook ingrij- pende en kostbare restauraties. Basis hier- voor vormt een 10-jaren onderhoudsplan, waarin de werkzaamheden zijn gefaseerd. Ook diverse gebouwen in Amersfoort
maken dankbaar gebruik van deze regeling, |
||||||||
6 St. Aegtenkapel, loodbekleding spits.
|
||||||||
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2OO4
|
|||||||||
maar hiervoor moet jaarlijks ook een niet
onaanzienlijk eigen aandeel in de kosten worden bijgedragen. In het afgelopen jaar werden op basis van
deze regeling werkzaamheden uitgevoerd aan ondermeer: de St. Joriskerk, de St. Fran- ciscus Xaveriuskerk, de Lutherse kerk, de Oud Katholieke kerk en het hofje Armen de Poth. PARTIËLE RESTAURATIES---- Een
goed beheeren onderhoud van monumen-
|
ten is van belang om voortschrijdend verval
en daarmee grootschalige restauraties te voorkomen. De Monumentenwacht is een organisatie die hieraan een belangrijke bij- drage levert. Eigenaren van Monumenten kunnen lid worden van de Monumenten- wacht, waarna door middel van inspecties en rapportages eventuele gebreken in een vroeg stadium worden opgespoord en in kaart gebracht. Als gevolg hiervan lag ook in het afgelo-
pen jaar het zwaartepunt bij de zogenaam- |
||||||||
7 en 8 St. Aegtenkapel, vernieuwing loodbekleding spits.
|
V3
|
||||||||
MAX CRAMER, ALBERT VAN ENGELEN HOVEN, SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT
|
|||||||
de partiële restauraties, waarbij bepaalde
onderdelen van het gebouw werden her- steld. In overleg met het gemeentelijk Bureau Monumentenzorg werd gekeken naar de historische waarden en in relatie hiermee naar de materiaalkeuze, uitvoe- ringsaspecten en eventuele subsidiemoge- lijkheden. Dit gold voor ondermeer de onderstaan-
de objecten: Kamp 75, Langestraat 95. Bloemendalse-
straat33, Muurhuizen 207-211, Kamp 44, Coninckstraatis. Ook aan de Frisiawoningen, in de
Borgesius-,Schaepman- en Piersonlaan werden diverse herstelwerkzaamheden uit- gevoerd. De woningen in de voormalige Juliana
van Stolbergkazerne werden enkele jaren geleden eveneens aangewezen als rijksmo- nument. Op diverse adressen werden her- stellingen uitgevoerd, met name aan het decoratieve metselwerk van de monumen- tale gevels, waarin diverse typen en kleuren baksteen en natuursteen zijn verwerkt. 'T ZAND 15, PASTORIE OUD
KATHOLIEKE KERK VAN DE H. georgius — De uit 1899 daterende
pastorie werd in 2004 verbouwd en her- steld. Nadat het pand enkele jaren in gebruik was als kantoor, heeft het thans weer zijn oorspronkelijke bestemming gekregen en wordt weer bewoond door het pastoorsgezin. Bij de herstelwerkzaamhe- den kwam onder de verlaagde plafonds een prachtig beschilderd en bewerkt stucpla- fond tevoorschijn. Het kostbare herstel hiervan is, om financiële redenen, nog niet uitgevoerd. Wel is tijdelijk een nieuw ver- laagd stucplafond aangebracht meteen 'kijkgat'. |
|||||||
'T ZAND 37, SINT AEGTENKAPEL----
In 2004 werd gestart met restauratiewerk-
zaamheden aan de Sint Aegtenkapel aan 't Zand. De kapel werd gebouwd tussen 1408 en
1410, als onderdeel van een kloostercom- plex. Dit Sint Agatha-convent was het belangrijkste kloostercomplex van Amers- foort en besloeg in oorsprong het gehele terrein tussen het Grote Spui, 't Zand en de St. Agathastraat. Thans resteert alleen de kapel en een klein deel van de kloostergang. Tussen 1969 en 1972 werd dit complex ge- restaureerd en verbouwd tot een multi- functionele ruimte, die door theater de Flint wordt gebruikt voor concerten en andere evenementen. Enkele ernstige gebreken maakten thans
opnieuw restauratiewerkzaamheden nood- zakelijk: De loodbekieding van de spits was losge-
raakt. Om gevaar te voorkomen en opnieuw te zorgen voor een waterdichte afwerking is de gehele loodbekieding ver- vangen. Op de overige dakvlakken werden plaat-
selijk herstelwerkzaamheden uitgevoerd aan lood- en leibedekking. Diverse goten werden vernieuwd. Om in de toekomst het inspecteren van
het gebouw (door de Monumentenwacht) en het uitvoeren van kleine herstelwerk- zaamheden mogelijk te maken zijn alle dak- vlakken voorzien van zogenoemde veilig- heidshaken. Ook aan gevel metselwerk en ter plaatse
van roestende verankeringen zijn plaatselijk herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Alle glas-in-loodvensters zijn uitgeno-
men en voorzien van nieuwe loodstrips. Hierbij werden ook de in 1970 aangebrachte kunststof voorzetramen verwijderd. Door |
|||||||
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2OO4
|
|||||||||||
een te zwakke bevestiging waren de pane-
len losgeraakt en uitgezakt. Door het weg- nemen van de bekraste en verweerde kunststof voorzetramen is nu reeds te zien dat de kapel veel fraaier en helderder wordt verlicht. De werkzaamheden worden in 2005 af-
gerond, waarbij ook in het interieur herstel- |
werkzaamheden worden uitgevoerd en
waarbij diverse maatregelen worden getrof- fen met het oog op de aangescherpte brandveiligheidseisen. Deze voorzieningen worden op zorgvuldige wijze ingepast, zodat dit geen gevolgen heeft voor het monumentale interieur. |
||||||||||
*ÊÊ
|
|||||||||||
9 St. Aegtenkapel, herstel glas-in-loodvensters,
oude en nieuwe situatie |
|||||||||||
V5
|
|||||||||||
LITERATUUROVERZICHT EN BOEKBESPREKING
2004 |
||||||||||
Wim de Gans, De geologie van
de provincie Utrecht (Utrecht, 2003). CD-rom. Simon H. Groot (ed.),Joannes
Tollius. Opera omnia volume IV. Madrigali a 6 voci (Amersfoort, 2003). Betreft een heruitgave van werk
van deze Amersfoortse com- ponist. Ester Hilhorst-van 't Klooster,
Imago van Amersfoort. Stadspeiling2003 (Amersfoort, 2003). Wulfert Hofland, De tweede
Eem en de afsluiting van 1428 en voorts mijn mening over Dorrestein (Amersfoort, 2004). Timo d'Hollosy, Gespaard
verleden. 24 vondsten van de maand (Amersfoort, 2004). Betreft archeologische vondsten.
Sandra Hovens en Max Cramer
(red), De Koppelpoort, hart van de Amersfoortse stads- verdediging (Bussum, 2004). Hans Ibelings en Joline
Korthoven, inbo. De meta-
morfose van een bureau (Woudenberg, 2004). Dit bureau heeft gebouwen ont-
worpen in Amersfoort en Leusden (herinneringscen- trum Kamp Amersfoort). D.M. de Jaeger, Rotary voor,
tijdens en na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam, 2003). Betreft ook Amersfoort.
|
||||||||||
E. Arends, Top-Marokkanen',
Volkskrant Magazine 6 (2004) nr. 218,20-26. Marokkaanse jongeren over hun leven in Nederland; betreft o.m. Amersfoort. Cor van den Braber, Gezicht op
Amersfoort van Matthias Withoos (Amersfoort, 2003). Beschrijft het stadsgezicht uit
1671 in Museum Flehite Amersfoort. J.A. Brongers, 'Debrouwers-
putstoel op tegels', Tegel 31 (2003) 23-25. Betreft o.m. Amersfoortse put-
stoelen. Lia Bruyn, 'Mooi, mooier,
mooist. Conny Meslier over een walvis, schapen en meer', Antiek ■& Verzamelkrant 19 (2003) nr. 193 p. 60-61. Betreft de Amersfoortse fotografe.
Ben van de Burgwal, De staat
van de stad. Monitor leefbaar- heiden veiligheid 2003 (Amersfoort, 2003). Quentin Buvelot (red.), Dante
Martins Teixeira, Elly de Vries, Florike Egmond en Peter Mason, Albert Eckhout. Een Hollandse kunstenaar in Brazilië (Den Haag-Zwolle, 2004). Verschenen t.g.v. een tentoon-
stelling van zijn Braziliaanse werk in het Mauritshuis. Eckhout werkte in de jaren 1646-1653 in Amersfoort. B. Costermans (eindred.),
Vluchten voor de oorlog. |
Belgische vluchtelingen 1914-
1918 (Leuven, 2004). Verschenen t.g.v. de gelijknamige
tentoonstelling in het Flanders Field Museum te leper. M. Cramer en A. Groot,
'Coöperatieve Woonvereni- ging 'De Terp'. Saevis tranquil- lus in undis', Terp Nieuws jubileumnr. (oktober 2003). Betreft de bouwgeschiedenis van
dit pand. Gerjan Crebolder, Een eeuw
Kippenlijn. Van Ede-Nijkerk tot Ede Amersfoort. Schaffelaarreeks 32 (Barneveld, 2003). Geschiedenis van deze spoorlijn.
Gerjan Crebolder e.a., Fietsen
door de tijd. Historische wetenswaardsigheden over het Gelders-Utrechtse Valleigebied (Utrecht, 2004). M. Croes en P. Tammes, 'Gif
laten wij niet voortbestaan'. Een onderzoek naar de over- levingskansen van joden in de Nederlandse gemeenten, 1940-1945 (Amsterdam, 2004). M.J. Delfos en E. van Doorne,
Zomaar 'n café. 12.11.79-12.11.04 (Amersfoort, 2004). Betreft café Van Zanten aan
't Zand. Robert Diedericks en Max
Cramer (red), Amersfoort Magazine: Amersfoort Vestingstad/ nr 1 (september 2004). |
|||||||||
Antheun Janse, De sprong van
Jan van Schaffelaar. Oolrog en partijstrijd in de late Middel- eeuwen. Verloren Verleden 21 (Hilversum, 2003). Jong in Amersfoort (Amersfoort
2004). Enquête door de gemeente
Amersfoort gehouden onder jongeren. Ludo Jongen en Saskia Prins,
Heilig Amersfoort (Amers- foort, 2003). Over heiligen in Amersfoortse
context. Ludo Jongen, Fred van Kan,
Onno Maurer, Gerard Raven en Francien Snieder, Ver- zamelen in vereniging. Uit de collectie Flehite (Amersfoort, 2004). Beschrijving van vijftig stukken
uit de collectie van de Oudheidkundige Vereniging Flehite, uitgegeven t.g.v. het 125-jarig bestaan van de ver- eniging. R. Kamerbeek Czn., Een
geslacht Camerbeeck /Camerbeek/Kamerbeek (Zeist, 2004). en:
Parenteel van het geslacht Rijk
Kamerbeek-Jannigje Gerritse (Zeist, 2003). Betreft het Amersfoortse geslacht
Kamerbeek. Kansrijke cultuur aan de Eem.
Culturele betekenis geven aan een nieuwe plek voor de stad en haar inwoners. Resultaten brainstorm is juni 2004 (Amsterdam, 2004). Betreft de uitkomsten van een
bijeenkomst over de meer- waarde die de gemeenschap- pelijke huisvesting van Archiefdienst, Openbare Bibliotheek, Poppodium De Kelder en Scholen in de Kunst |
in het Eemcentrum voor de
cultuur van de stad zou kun- nen bieden. Jannetje Koelewijn en Petra
de Koning, 'De lange levens- avond', M: het maandblad van NRC Handelsblad (april 2004) 12-25. Interviews met gepen- sioneerde Amersfoorters. Bert van der Kruk (eindred.),
De kerk die er niet zou komen. Tien jaar Het Brandpunt in Amersfoort-Noord (Amers- foort, 2004). L. Kuitert en I. Verheul,' "Eer-
lijk gezegd gaat dat bij mij sla- penderwijs". Het gewapend oog van verzamelaar J.A. Brongers', De Boekenwereld. Tijdschrift voor boek en prent 20 (2004)189-198. Joseline de Koning, MonoTour.
Gerrit Th. Rietveld (1888-1964) in de provincie Utrecht (Amersfoort, 2004). J. van der Lans, Het woninkrijk
der bloemstraters:. Individuali- sering en sociaal kapitaal (Amsterdam, 2003). 'Lieu de mémoire. De Schutter-
hoeflaan tussen Leusden en Amersfoort', GM Kwadraat. Geschiedenbis, geografie, monumenten, musea. Erfgoedblad van Utrecht 1 (2004) 27. Maike van der Maat e.a., Trots
op ons Eemland. Jubileum- bundel 5 jaar Ark&Eemland- schap (Bunschoten, 2004). Met bijdragen over de geschiede-
nis van Eemland en agrarisch natuurbeheer. Willem Meuleman (red.),
Amersfoort wat nu? (Amers- foort, 2004). Bijdragen betreffende de toekomst van Amersfoort. Eerder versche- nen in afleveringen in de Amersfoortse Courant. |
Ruud Meijer, Onderwijs in
Amersfoort 1850-1920. Een onderwerp van aanhoudende zorg. Amersfortia Reeks 15 (Amersfoort, 2004). Ruud Meijer, 'RC. Mondriaan
senior. Onderwijzer, partij- man, tekenaar', Museumbrief Mondriaanhuis 14 nr. 40 (2004)4-6. Henk van Middelaar (red.), Het
Hooglands zakwoordenboek (Hoogland, 2003). Derde, herziene druk.
Kees Nieuwenstein, Kroniek bij
40 jaarH. Geestkerk 1963-2003 (Amersfoort, 2003). Lotteke van Nimwegen, Lokale
media en stadsberichten. Stadspeiling2003 (Amers- foort,. 2003). J. Oosterbaan en Dirk
Bergvelt, Terreinwinst. Cultuur in nieuwe stadsdelen (Amsterdam, 2004). Reader bij een studiedag gehou-
den in Vathorst. Rien Paijmans, "De Amers-
foorters" (Haren, 2003). Betreft de verzetsgroep die
voortkwam uit .o.a. een gevan-
genengroep die komend van Kamp Schoorl enige tijd in Kamp Amersfoort verbleef om vervolgens te Haaren tewerk- gesteld te worden. Oldrich Palata, Koos Egtberts,
Onno Maurer en Gerard Raven, Pas op breekbaar! 400 jaar Boheems glas uit het Noord-Boheems Museum in Liberec (Amersfoort, 2003). Verschenen t.g.v. de gelijknamige
tentoonstelling in Museum Flehite Amersfoort. A. Petersen, Sandberg, vorm-
gever van het stedelijk. Grafisch ontwerpen in Nederland 2 (Rotterdam, 2004). Sandberg werd in Amersfoort
|
||||||
geboren en bracht er zijn eerste
levensjaren door. Loek Polders (samenst.), Als een
Godin Utrecht. De mooiste verhalen vanYvonne Keuls, Herman de Man, Jacob van hennep, Hans Dorrestijn en vele anderen (Utrecht, 2004). Betreft verhalen die betrekking
hebben op de provincie Utrecht. B. Pijnenburg, Trots op ons
Eemlandschap. Samen werken aan agrarisch natuurbeheer. Jubileumbundel vijfjaar Ark&Eemlandschap 1999-2004 (Bunschoten, 2004). Met o.m. aandacht voor de
geschiedenis van Eemland. Bert Rietberg, De Grebbelinie.
Een cultuurhistorische gids (Utrecht, 2004). R.P.M. Roen, 'Spraakmakende
Ondernemers 2. Christoph Pleines (1857-1936). Een 'ware patroon' en zijn zeepfabriek, Oud Utrecht77 (2004) 34-36. Betreft de oprichter van de aan-
vankelijk in Amersfoort, later onder Den Dolder gevestigde zeepfabriek. G. A. Russer, Sporen over de
Meluwe Amersfoort-Apeldoorn (Barneveld, 2003) Hedwig Saam, Rood, blauw,
groen, geel. De Zonnehofigys- 2005. Ontwikkelingen en hoog- tepunten (Amersfoort, 2004). G. Seegers, Toon Tieland.
Dichterlijke verbeelding in naïef expressionisme (Amersfoort, 2004). Verschenen bij de tentoonstelling
in Museum Flehite t.g.v. de vijfentachtigste verjaardag van deze kunstschilder. Marjo Somers en Gerrit
Visscher, Eem- en duinpad. Natuuren historie tussen |
Amersfoort en Soest
(Amsterdam, 2004). J.M.C. Sparnaaij, 35 jaar De
Liendert. Zorgcentrum De Liendert in Amersfoort 1969- 2004. Eengreep uit de geschie- denis van huis, bewoners en werkers. Natuurwandelingen in en om Amersfoort 6 (Amersfoort, 2004). Theo Spek, Provincie Utrecht
literaire reis langs het water. Bloemlezing (Zeist, 2003). Betreft o.m. Amersfoort.
Johan Teters, De geschiedenis
van de Eemhaven. Een bedrij- vig stukje Amersfoort (Utrecht, 2004). Jürgen Trimborn, Der Herr im
Frack. Biographie Johannes Heesters (Berlijn, 2003). De zanger Heesters werd in 1903
in Amersfoort geboren. Hij maakte vooral furore in Duitsland. D. Vat, Amersfoort, een bezielde
gemeente. 1000 jaar religieuze en humanistische stromingen. 100 jaar apostolische gemeen- ten (Amersfoort, 2004). Betreft de geschiedenis van reli-
gie en levensbeschouwing in Amersfoort, in het bijzonder van het Apostolisch Genoot- schap. H. Verbeem (eindred.), Ken
Amersfoort. Netwerken in de regio (Etten-Leur, 2004). Bevat informatie over Amers-
foortse ondernemingen en organisaties. Jaap Vernhout (red.),
'Amersfoort', middenkatern
van Monumenten 25, nr. 7/8 (2004) Betreft de stedebouwkundige
ontwikkeling van Amersfoort en de Amersfoortse monu- menten. |
|||||||
Kees Visser, De Sterrit van De
Beaufort. Een familiereünie op de Heuvelrug (Utrecht, 2004). Betreft de bouw- en bewonings-
geschiedenis van de huizen van deze familie, o.m. in Amersfoort en omgeving. F. Vogelzang, De Staten in stuk-
ken. Gids voor historisch onder- zoek naar het Provinciaal Bestuur van Utrecht na 1831. Trajecten door Utrecht 9 (Utrecht, 2003). Fred Vogelzang en Doede Kok
(red.), Archeologische Kroniek Provincie Utrecht2002-2003 (Utrecht, 2004). Werkgroep Foto en Route en
Annemarie Postma (eind- red.), Dit is het Soesterkwartier. Van verleden tot heden (Amersfoort, 2004). Betreft de bewoners van de
Irisstraat en de Rozenstraat in het Soesterkwartier. E.J. Wolleswinkel, Het archief
van de familie Taets van Amerongen (1160) 1259-1993. Reeks van archiefinventarissen van de Hoge Raad van Adel 7 (Den Haag, 2003). |
||||||||
DE NEERSLAG VAN EEN RIJKE FANTASIE
W. Hofland, De tweede Eem en de afsluiting in 1428. En voorts mijn mening over
Dorrestein... [Hofland, Amersfoort 1004], 60 pp, ill. |
||||||||||||
andere gegevens omtrent de eer-
ste tijden van Gooiland overgele- verd en daarom geeft hij het ver- haal van Lustigh uitgebreid weer. Deze meldt dat de stad Naarden oorspronkelijk 'plagt te staan omtrent 200 roe van de Cloosterkercke tot Wynsum, die nu Oudenaarden genaamt wordt, zeewaart in', omgeven door wei- en bouwlanden. Dan vervolgt hij: 'maar die rievire, dat nu Suydersee geworden is, die lagh daaromtrent ten oosten niet verre van daar, evenwel wasser soo veel lant ten noorden van deze plaats, dat men seer gemak- kelijk in den morgenstont de koyen [=koeien] van 't eylant Marken konnen horen loyen [=loeien]'. Lustigh legt niet uit welke 'rievire' hij bedoelt en waar die precies lag, Sebus ver- onderstelt dat het de Eem is. Dat is door latere schrijvers steeds trouw overgenomen, zo ook door Hofland. Na de stormvloeden van het eind
van de i2e eeuw is langs de zuid- kust van de toen gevormde Zuiderzee eerst veel meer land drooggevallen dan de huidige kustlijn laat zien. Het is dus heel goed mogelijk dat Oud-Naarden verder naar het noorden heeft gelegen. Dat er in die omgeving nu verdwenen kreken of rivier- tjes hebben gestroomd, is niet meer dan waarschijnlijk, maar waar die gelegen hebben, is niet |
meer na te gaan. Een flink deel
van de drooggevallen grond is al gauw weer door het water ver- zwolgen, nadat het maaiveld door inklinking was gedaald. De kustlijn lag eeuwenlang niet vast, maar veranderde door aanwas (aanslibbing) of afslag. De ligging van dijken als de Eemnesser Zomerdijk en de Bunschoter Veldendijk verschoof daarmee ook, tot zij tegen het eind van de 14e eeuw ergens op het uit de Zuiderzee aangewonnen land 'gestold' zijn. De Middeleeuwers onderscheidden de 'rivier de Eem' die eindigde bij Ter Eem, later Eembrugge genaamd, en het uitgestrekte, heel natte, moeras- gebied ten noorden daarvan, dat in de 13e en 14e eeuw door de tijd- genoten werd beschouwd als onderdeel van de Zuiderzee. Dit blijkt o.a. uit het feit dat het in 1616 door de Staten van Utrecht opgerichte Heemraadschap van de Rivier de Eem, beken en aan- kleve van dien alleen schou- wrecht had over de rivier tot aan de Eembrug. En uit de uitspraak van de Staten van 11 juni 1600 in het proces voorafgaande aan de vorming van het Heemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijken, waarbij werd vast- gesteld dat de Veldendijk (die loopt op de oostoever van de hui- dige Eem vanaf de Eembrug tot aan Spakenburg) in juridische zin een zeedijk was.^ Op de 16e- eeuwse kaart van Nederland door |
|||||||||||
In november 2004 verscheen dit
boekje. De schrijver belooft ons nogal wat: hij meent de geschie- denis van Eemland en het Gooi te kunnen herschrijven na het lezen van een aantal boeken, aangevuld met 'relevant geachte achter- grondkennis'. Wat daaronder verstaan moet worden, legt de schrijver helaas niet uit. Dat is jammer, want die achtergrond- kennis lijkt bij hem nu juist totaal te ontbreken. Ook verwijst hij welbewust niet naar primaire bronnen, zoals archiefstukken, om 'de materie toegankelijk te maken voor alle geïnteresseer- den'. Gelukkig vraagt de heer Hofland wel om een weerwoord en aan die wens wil ik graag vol- doen. Hofland probeert te bewijzen dat
er ooit een 'tweede Eem' is geweest, een arm van de rivier die meer naar het westen zou hebben gestroomd en waartegen de Eemnesser Zomerdijk zou zijn gelegd. In zijn eerste hoofdstuk (p. 6) haalt hij daarom de Huize- ner schepen Lambert Rijcksz. Lustigh (1656-1727) aan, op wie veel latere schrijvers indirect teruggrijpen als zij het hebben over de vroegste geschiedenis van het Gooi. Uit de Verspreide geschriften van Lustigh wordt uitvoerig geciteerd in J.H. Sebus, De erfgooiers en hun gemeen- schappelijk bezit (tot 1568). Volgens Sebus zijn ons geen |
||||||||||||
Christiaan 's Groten is de zee-
inham ten noorden van Eem- brugge nog weergegeven, zij het smaller dan hij oorspronkelijk geweest moet zijn. De inham is geleidelijk vanaf zowel de west- zijde als de oostzijde versmald en dichtgepolderd door steeds nieu- we bekadingen van gronden die hoog genoeg waren opgeslibd. Daardoor is de stroomdraad van de Eem als rivier verlengd tot aan de huidige monding, die al vóór 1400 was bereikt. Zowel de Bunschoter Veldendijk
als de Eemnesser Zomerdijk waren oorspronkelijk particuliere kaden, die werden onderhouden door de eigenaren op wier grond ze lagen. Die eigenaren bepaalden ook waar zij hun stukje kade wil- den leggen of verleggen, al naar gelang de toestand van het ter- rein dat toeliet. Hofland maakt een denkfout als hij zich verbaast over de richting waarin de Eemnesser Zomerdijk, zoals wij die nu kennen, loopt (pp. 24-27). De hoogteligging en vochtigheid van het terrein ter plaatse waren in de 14e eeuw zonder enige twij- fel heel anders dan nu en de dijk is niet in één project gelegd, maar heel geleidelijk tot stand geko- men. Daarom kronkelt hij zo. Aan de Bunschoter zijde van de Eem is de kade in 1604 opge- werkt tot een echte dijk met min- der bochten. Maar laten we terugkeren naar
Hoflands verhaal. Hij koppelt het idee van een Eem bij Oud- Naarden aan het feit dat er in de 17e eeuw sprake is van een groot en een klein Raboes onder Eemnes. Deze kennis haalt hij uit mijn Inleiding op de inventaris van archiefstukken afkomstig van |
||||||||
de polderbesturen onder Eemnes
Binnen- en Buitendijks (1703- 1864). Maar de mededeling dat beide delen van het Raboes vroe- ger één geheel hebben gevormd, doet hij af als 'een aanname die klakkeloos door ieder is overge- nomen zonder naar onderbou- wing van deze bewering te zoe- ken'. Voor iemand die zelf geen van zijn stellingen met bronma- teriaal onderbouwt, lijkt dit me een gewaagde uitspraak. Helaas voor de heer Hofland zit hij er dan ook volledig naast. De beide Raboesen vormden één geheel, hetgeen o.m. blijkt uit het feit dat de maten (percelen) in beide delen dezelfde namen hadden.^ Het afkalvingsproces van de kust blijkt uit vele archiefstukken. Ik heb het uitvoerig beschreven én onderbouwd.' Hofland had zich daarvan kunnen overtuigen als hij de moeite had genomen de genoemde archiefstukken te raadplegen en niet zo selectief had gelezen. Het is mij trouwens ook niet dui-
delijk waarom hij het feit van het uitslijten van een inham tussen beide delen van het Raboes wil ontkennen. De door hem gefan- taseerde 'tweede Eem' stroomt helemaal niet door het Raboes, want hij localiseert die in de bin- nendijkse sloot langs de Zomer- dijk en die sloot komt zelfs niet in het Kleine Raboes of de Vennenpolder, die immers bui- tendijks ligt! Hier laat zijn rele- vant geachte achtergrondkennis hem opnieuw volledig in de steek. Vanuit waterstaatkundig oogpunt zou het volstrekt bizar zijn om een watergang waartegen men zijn grond wil beschermen, binnen te dijken in plaats van buiten. Als de Zomerdijk tegen |
de (tweede) Eem is gelegd, dan
lag die Eem aan de oostzijde ervan. En inderdaad, daar ligt hij ook, alleen is het de Eem die wij allen altijd al kenden: het moe- rasgebied dat in de loop der eeu- wen steeds verder is terugge- drongen naar de stroomdraad door bekadingen. De Eemnesser Zomerdijk was alleen de eerste zomerkade (bedoeld om de gron- den in de zomer te beschermen tegen overstroming). In de 17e eeuw zijn er andere kaden verder oostwaarts gelegd, zoals de Grote Maatkade en de kade langs het Raboes. Maar ook daarna is dit proces verder gegaan; de laatste bekading langs de Eem aan de Eemnesserkant werd voltooid in 1904.7 In het tweede deel van zijn boek-
je besteedt Hofland veel aandacht aan het zoeken naar de plaats waar in 1428 het beruchte drij- vende fort 'De Kat' zou hebben gelegen, waarmee hertog Philips van Bourgondië Amersfoort eco- nomisch wilde uitschakelen. Hoflands doel hierbij is weer het aannemelijk maken van het bestaan van een tweede Eem, die dan door dit schip zou zijn afge- sloten. Hij had zich de moeite kunnen besparen, want de lig- plaats van De Kat wordt door de kroniekschrijver Johannes de Beke duidelijk vermeld en Hofland citeert deze passage ook zelf op p. 35: het schip werd gebracht voor 'dat gat van der Eem, niet veer van den lande'. Dat is de gangbare topografische aanduiding van de huidige Eemmond zoals o.a. blijkt uit de al eerder vermelde procestukken Q
vani6oo-i6oi. En mocht
Hofland toch nog twijfelen, dan kan ik hem verwijzen naar mijn |
|||||||
LITERATUUROVERZICHT EN BOEKBESPREKING 2OO4
|
|||||||||
Inleiding op de inventaris van het
archief van de Bekaaide Maat- polder en -waterschap onder Bunschoten (p. 166), waar wordt vermeld dat de noordelijke kade van deze polder langs de Zuiderzee, die de Grote Oplaag werd genoemd, lag op de maat ofwel het perceel genaamd 'het Blockhuys'. Dat is geen aanname, maar een gegeven ontleend aan het schouwreglement, dat de grondeigenaren in de Bekaaide Maatpolder in 1640 hebben op- gesteld. Historische fictie is tegenwoor-
dig terecht heel populair en menigeen beleeft daaraan veel plezier. Maar wie serieus histo- risch onderzoek wil doen, mag zich niet laten meeslepen door zijn fantasie. Hofland heeft deze valkuil niet weten te vermijden. Het zou echter kunnen dat hij door zijn enthousiasme wel meer belangstelling heeft gewekt voor de waterstaatsgeschiedenis van Eemland. Wie daarvan meer wil weten, nodig ik graag uit tot een bezoek aan de studiezaal van het gemeentearchief in Amersfoort, waar de archieven van de water- schappen-rechtsvoorgangers van het huidige Waterschap Vallei & Eem te raadplegen zijn. De inventarissen van de Eemlandse polderarchieven zijn daar ook verkrijgbaar." Zie verder onze website www.amersfoort.nl/ archiefdienst. Margriet Mijnssen-Dultilh Archivaris van hetWaterschap Vallei ■& Eem 1 Uitgegeven door HJ. Paris te
Amsterdam in 1934. Zie o.a. pp. 11-12 en 17 e. v. 2 Volgens Sebus (p.12) heeft
Lustigh 'lijvige boekdelen nagela- |
ten, waarin afschriften van oor-
konden, privileges, resoluties enz'. Afschriften van een deel van zijn Verspreide geschriften bevinden zich in het archief van Stad en Lande van Gooiland, dat nu wordt bewaard in het Stads- archief te Naarden. 3 Archief Hoogheemraadschap
van de Bunschoter Veen- en Veldendijk inv.nr 33, te raadple- gen in de studiezaal van het gemeentearchief van Amersfoort. Zie ook inv.nr 173, archiefinven- taris 1739. 4 Zie de rekeningen van de
Poldermeester van het Achterste Raboes over 1724-1778; inventa- ris van stukken behorende tot de archieven van de besturen der polders gelegen onder Eemnes Binnen- en Buitendijks inv.nr 18, te raadplegen in de studiezaal van het gemeentearchief van Amersfoort. 5 Zie Verzamelde inventarissen
van de archieven van de dijk- en polderbesturen onder Eemnes, pp.263-271. 6 Zie het kaartje in Hoflands
boekje op p. 26. 7 De vorming en ontginning van
de Bunschoter en Eemnesser pol- ders is uitvoerig beschreven in: C. Dekker en M. Mijnssen- Dutilh, De Eemlandtsche Leege Landen. Ontginningen rondde mond van de Eem in de 12e en 13e eeuw (Stichtse Historische Reeks 19, Utrecht 1995). 8 Archief Hoogheemraadschap
van de Bunschoter Veen- en Veldendijk inv.nr 33. 9 M. Mijnssen-Dutilh,
Inventaris van het archief van het hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk (1601) 1603-194Z, metretro-acta betreffende het beheer en onder- houd van de Veendijk en de |
schouw van de Veldendijk (1486)
1533-1603 (Amersfoort 1997) Verzamelde inventarissen van de archieven van de polders en waterschappen gelegen ten noor- den van Hoogland (Amersfoort 1997)
Verzamelde inventarissen van de
archieven van de polders en waterschappen gelegen onder Bunschoten (Amersfoort 1998) Verzamelde inventarissen van de archieven van de waterschappen gelegen op het Hoogland (Amersfoort 1998) Verzamelde inventarissen van de archieven van het waterschap Beoosten de Eem en de Plaatselijke Commissie voor de Ruilverkaveling Beoosten de Eem (Amersfoort 1998) Verzamelde inventarissen van de archieven van de dijk- en polder- besturen onder Eemnes (Amersfoort 1999) |
|||||||
f'
|
|||||||||||
DE KOPPELPOORT, HART VAN DE
AMERSFOORTSE STADSVERDEDIGING Sandra Hovens en Max Cramer (redactie)
Uitgeverij thoth, Bussum • 131 pp • geïllustreerd • isbn 90.68683748
|
|||||||||||
Van alle rampen vreest de mens
oorlog het meest. Geen wonder, dat veel creatief denken de eeu- wen door gewijd is aan verdedi- ging. De vestingwerken die daar- door zijn ontstaan vormen dan ook een belangrijk deel van de cultuurgeschiedenis. Zo is het niet altijd beschouwd: met het wegvallen van de functie was het met vele stadsverdedi- gingswerken gedaan. En nog: van- daag de dag zullen middeleeuwse stadsmuurresten geen beletsel zijn voor het uitvoeren van groot- schalige projecten als onder- grondse parkeergarages. Men mag dan wel verwachten, dat er dan eerst een degelijke archeologische en bouwhistorische documentatie wordt gemaakt, want de bouw van stadsmuren werd, naast de algemene principes, bepaald door de lokale omstandigheden en ver- volgens de voortdurende verbete- ringen. Alleen in plaatsen die men vroe-
ger ook wel als 'slaperig' ken- schetste, is het wel gebeurd dat men daar van afzag. Hetgeen ook geschiedde met de Amersfoortse Koppelpoort. Geen doorsnee stadspoort, maar een unieke combinatie van land- poort en waterpoort, de laatste zelfs met een (weer) werkend waterschot. Dertien auteurs hebben daar een
boeiend boek over gemaakt, waar- bij ieder de poort belicht vanuit zijn specialistische invalshoek: |
|||||||||||
monumentenzorg, archeologie,
bouwhistorie, historie en biologie (jawel: het bouwwerk is ook dra- ger van een bijzondere flora). De uitgever heeft dat gebundeld in een vierkant boek. Voor dit onderwerp geeft dit formaat let- terlijk de ruimte voor de illustra- ties. De vele reproducties van foto's, tekeningen, prenten en schilderijen zijn kleurecht en contrastrijk. Het hoogstaande werk van de drukker is zo scherp, dat je aan een foto van een hand- vol munten makkelijk kunt aflezen, dat ze uit 1737 zijn, ook al noemt het bijschrift de veertien- de eeuw. Maar ook moeilijke oude opmetingstekeningen komen goed over. Het is daardoor een boek gewor- den waar je prettig en graag in bladert. Wie er dan nog een dag voor uit wil trekken om de tekst te lezen, zal niet alleen meer begrijpen van dit complexe gebouw, maar krijgt ook een flink stuk Amersfoortse stadsgeschie- denis mee. De redactie heeft zijn best gedaan
om de teksten goed op elkaar te laten aansluiten. De aandachtige lezer zal echter nog wat stijlver- schil merken wat onbedoeld laat proeven hoe recent de monu- mentenzorg in Amersfoort is verschoven van romantisch-tra- ditionalistisch vakmanschap naar een meer zakelijk historische benadering. Dit laatste sluit een enthousiaste betrokkenheid |
zeker niet uit. Misschien leidt het
wel tot iets te grote bescheiden- heid, alsof het boek vooral voor Amersfoortse ingezetenen geschreven is. Voor een 'buiten- lander' (zelfs uit een buurstad) zou het verhelderend zijn om een kaartje te vinden met alle genoemde locaties, zoals ook de Teut, de Maat, de Triesjespoort, het Spui, het Havik, de Melm, enz. Gelukkig is het taalgebruik toegankelijk, zonder aan inhoud in te boeten. Slechts een enkele voor een leek volkomen onver- teerbare zin als 'Aan de binnen- zijde zijn de poeren opgetrokken tot steunberen, waarover de ton- gewelven en het loopvlak van de weergang zijn aangebracht" is aan het rode redactiepotlood ont- snapt. Gelukkig is er een uitge- breide woordenlijst toegevoegd. Soms schrijft de onderzoeker alsof de middeleeuwse situatie geheel is opgehelderd. Onze kijk op het verleden komt toch nog steeds overeen met gluren door een sleutelgat in een schaars ver- lichte ruimte. Alleen door inten- sief onderzoek kunnen we nog eens een gaatje openen op een ander punt. Zo is in deze publica- tie te lezen hoe een actuele pro- blematiek als waterbeheersing ook de huidige onderzoekers nieuwe invalshoeken biedt. Wel blij ft de aandacht voor het water als verkeersweg en daardoor eco- nomisch belangrijke factor voor de middeleeuwse stad wat zwak |
||||||||||
LITERATUUROVERZICHT EN BOEKBESPREKING 2OO4
|
|||||||||
belicht. Voor Amersfoort was
niet alleen de oversteek van de landweg over de Eem of Amer van belang voor het ontstaan, maar vooral ook het feit, dat het riviertje tot aan deze oversteek bevaarbaar was. De waterpoort van de Koppelpoort was de toe- gang tot de Zuiderzee (en dus de wereld); dat was op een kaartje goed uit te leggen geweest. Het wel aanwezige kaartje, waarop het belangrijke water gecombi- neerd is met de belangrijke wegen, wekt wat verwarring door het gelijkwaardig stellen van een hoofdstraat met het pad langs de stadsmuur: het een was belangrijk voor de welvaart, het ander voor de veiligheid. Te weinig inzicht hebben we nog steeds in de middeleeuwse eco- nomie. Interessant is het te lezen, dat 1000 bakstenen overeen kwa- men met twee daglonen van een vakman, maar iedere vergelijking met de huidige loon-prijsverhou- dingen is een onmogelijke. Niet voor niets wordt verderop dan ook gesteld, dat we in het duister tasten over de economische situ- atie en economische verwachting die aanleiding waren voor de i4e-eeuwse stadsuitleg. Hoe groot de afstand tot het ver- leden kan zijn, toont een voor ons merkwaardig voorval uit 1412: de Hollandse graaf treft op het grondgebied van de Utrechtse bisschop voorbereidingen voor een aanval op de hertog van Gelder. Dat hij daarvoor geschut laat halen uit Delft geeft terloops een belangrijk gegeven voor de Koppelpoort. Dat betekent, dat men bij de bouw van de Koppel- poort al zeer goed op de hoogte moet zijn geweest van het effect van geschutsvuur. Hoe goed de Koppelpoort was |
|||||||||
toegerust voor de moderne oor-
logvoering blijkt uit de vergeefse belegering door Philips van Bourgondië. Daar had in deze publicatie wel een uitroepteken bij geplaatst mogen worden: het relatief kleine Amersfoort kon met zijn verdediging de hertog van Bourgondië weerstaan; de meest geduchte rivaal van de Franse koning kon Amersfoort niet krijgen! Wordt dat nog wel ieder jaar op 30 oktober her- dacht? Nee natuurlijk, allang ver- geten. Net als de i6e eeuw met betrekking tot de Koppelpoort lijkt vergeten, behalve een ter- loopse melding van de activiteit van de geduchte Gelderse veld- heer Maarten van Rossum. Terwijl de i6e eeuw, met name de tweede helft, een totale herbe- zinning van de verdediging kent. Door zijn grote beweeglijkheid en het gebruik van ijzeren kogels eiste de vijandelijke artillerie een ander antwoord dan dikke muren. Bij het onderzoek tijdens de restauratie van de Koppelpoort blijken de archeolo- gen goed werk te hebben gedaan. Het is een zeldzame gebeurtenis, dat de fundering van een vroeg- i5e-eeuwse waterpoort onder- zocht kon worden. De daarbij gevonden eiken platen van een meter dik geven je fantasieën over geweldige woudreuzen die toen nog in West-Europa te vin- den waren. Jammer, dat er geen foto's bijgeplaatst zijn. Merkwaardig is, dat het verhaal over de bouwhistorie een analyse is van de toestand na de restaura- tie. Uit niets blijkt, dat er vooraf- gaand of tijdens de restauratie bouwhistorisch onderzoek is ver- richt. Bij de hier en daar ingrij- pende herstellingen moeten toch belangrijke momenten zijn |
geweest om meer inzicht in de
bouwgeschiedenis te krijgen. Wel krijgen we belangrijke infor- matie over de houtconstructie. Hier had zonder meer een goede documentatietekening, liefst ruimtelijk, van de unieke con- structie van het waterschot met de tredraderen bij moeten staan. Het hoofdstuk over de restaura- tiegeschiedenis en de laatste res- tauratie geeft een boeiend inzicht hoe doorslaggevend betrokken personen kunnen zijn, zoals indertijd de leden van 'Flehite'. Ook omstandigheden als een stroperige besluitvorming over wel of niet slopen, kunnen het rad van Fortuna beïnvloeden. We kunnen van de ouden nog meer leren: niet alleen dat sommigen al in 1885 ijverden voor conserve- rend restaureren, maar ook de superieure tekeningen van Adolphe Mulder hebben een blij- vende waarde als toets hoe nu nog een belangrijke restauratie- voorbereiding dient te beginnen. Gelukkig was er ook aandacht voor de ecologische aspecten. Het hoofdstuk over de muurbe- groeiing is niet alleen voor biolo- gen, maar zeker voor restaurato- ren en monumentenzorgers een zeer belangrijke bijdrage. Er wordt inzicht geboden in de mogelijkheden, voorwaarden en werkwijze met betrekking tot het handhaven van muurvegetatie. Jammer alleen, dat er hutspot is gemaakt van de fotobijschriften. Waar elders nog steeds zo onge- veer met de staalborstel alle groen verwijderd wordt, kunnen we in Amersfoort blijven genie- ten van Ardennen-flora als tong- varen en steenbreekvaren. Bart Klück
Cultuurhistorie, Gemeente
Utrecht
|
||||||||
OVER DE AUTEURS
|
|||||||||
Leen G. Alberts (1966)
Studeerde geschiedenis aan de lerarenopleiding te Utrecht; is momenteel werkzaam als docent economie en geschiedenis in het middelbaar onderwijs. Studeerde in 1995 af op een scriptie: Van gruit tot kuit. De brouwnering in het Nedersticht tussen 1300 en 1500. Doet onderzoek naar de rol van de bierbrouwerij in de mid- deleeuwse economie in het Nedersticht. J. Ayolt Brongers (1933)
Studeerde scheikunde aan de Universiteit van Leiden. Van 1962-1998 wetenschappelijk hoofdambtenaar bij de Rijks- dienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort. André Clazing (1952) Studeerde
geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Als vrijwilliger werkzaam bij de Archeologische Dienst van de Gemeente Amersfoort. MaxCramer (1954) Studeerde
kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Sinds 1982 als architectuurhistoricus verbonden aan het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg Amersfoort. Sinds 2002 hoofd van dit Bureau. Publiceert regel- matig over jonge bouwkunst (1850-1940) in Amersfoort. |
|||||||||
Maarten H.A. van Dijk (1977)
Studeerde mediterrane archeolo- gie aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf 2001 werk- zaam als veldarcheoloog in dienst bij de Gemeente Amersfoort. Albert van Engelenhoven
(1956) Bouwhistoricus verbon-
den aan het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg. M.W. Heijenga-Klomp (1922)
Bestuurslid van de Oudheid- kundige Vereniging Flehite; 1964-1981 vrijwillig medewerk- ster, later conservatrice, van het Museum Flehite. Mr. D.C. Hoevers (1936)
Studeerde aan de Universiteit van Leiden. Van 1971-2000 nota- ris te Amersfoort. Regent van het Hofje 'De Armen de Poth'. Sandra Hovens (1968)
Bouwkundig ingenieur. Ambtenaar bij het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg sinds 1993- Ron A. Hulst (1946) Studeerde
prehistorie met nadruk op mid- deleeuwse archeologie aan de Universiteit van Amsterdam. Project-archeoloog bij ba AC bv; 1989-2000 veldarcheoloog te Maastricht. Vanaf 2003 werk- zaam in de gemeente Amersfoort. |
Fred vanKan (1957)
Promoveerde in 1988 op: Sleutels tot de macht. De ontwikkeling van het Leidsepatriciaat tot 1420. Sinds 1997 Gemeentearchivaris van Amersfoort. Marguerite Mijnssen-Dutilh
(1946) Archivaris van het Water-
schap Vallei 8t Eem. Studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Leiden, daarna opleiding tot Hoger Archiefambtenaar. 1976- 1981 Provinciaal inspecteur van
de archieven in Zeeland. Sinds 1982 werkzaam bij het water-
schap. Gerard Raven (1954) Studeerde
geschiedenis in Leiden. Sinds 1991 conservator regionale geschiedenis van het Museum Flehite. Hij is hoofdredacteur van de Hooglandse Historische Reeks en van De Bewaarsman. Tijd- schrift van de Historische Kring Hoogland. Francien M.E. Snieder (1955)
Studeerde prehistorie met na- druk op middeleeuwse archeolo- gie aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1987 stadsar- cheoloog van Amersfoort. Jaap Vernhout (1946)
Gemeentelijk ambtenaar bij de afdeling Monumentenzorg. Sinds 1988 secretaris van de Gemeente- lijke Monumenten Commissie |
||||||||
Dit boek bevat onder andere de levensbeschrijvingen van de kunst-
schilders Withoos en Van Wittel. Verder komen de Middeleeuwse brandpreventie en de bestrijding van besmettelijke ziekten rond 1900 aan bod. De eindexaminandi van de Latijnse School in Middeleeuwen en Gouden Eeuw worden op hun tocht langs de Europese Universiteiten gevolgd. En er is aandacht voor een grote middeleeuwse boerderij. Voor ieder wat, uit verschillende perioden van onze stads- en streekgeschiedenis. |
||||