-ocr page 1-
jaarboek
-ocr page 2-
Flehite
Jaarboek 2006
-ocr page 3-
Glas-in-loodvenster V&D (zie pagina 173)
-ocr page 4-
Historisch jaarboek
voor Amersfoorten
omstreken
200Ö
Stichting Flehite Publicaties
Deel vu
-ocr page 5-
COLOFON
Dit jaarboek wordt gepubliceerd door de Stichting
Flehite Publicaties in samenwerking met Archief
Eemland, het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg
en de Gemeentelijke Archeologische Dienst, Museum
Flehite en de Oudheidkundige Vereniging Flehite.
Richtlijnen voor auteurs
Omvang
Een artikel mag maximaal 10.000 woorden bevatten,
inclusief bijlagen, noten en/of bibliografie.
Titel en noten
De auteur zorgt voor een sprekende titel, eventuele onder-
titel, nieuwsgierig makende inleidende alinea (gemarkeerd
gedrukt) en tussenkopjes. Voor verwijzingen en titelbeschij -
vingen worden de regels van het Nederlands Historisch
Genootschap gevolgd.
Noten moeten als eindnoten worden aangeleverd.
Redactie
Een auteur kan het beste in een zo vroeg mogelijk stadium
overleg plegen met de redactie.
De redactie kan wijzigingen in de inhoud en structuur
voorstellen. Indien een auteur daarmee niet akkoord kan of
wil gaan, behoudt de redactie zich het recht voor het artikel
te weigeren.
Afbeeldingen
De auteur kiest zelfde illustraties en bestelt deze tijdig in
digitale vorm. Eventuele kosten worden vergoed, mits
vooraf overleg is gevoerd met de redactiesecretaris. De
auteur maakt een lijst van genummerde bijschriften, met
bronvermelding van de afbeelding. Hij/zij geeft in de tekst
aan waar de afbeelding moet komen, bijvoorbeeld (afb. 1)
in vet. Er zou gestreefd moeten worden naar 1 pagina afbeel-
ding op 3 pagina's tekst.
Aanleveren definitieve kopij
De uiteindelijke versie wordt digitaal aangeleverd in Word
in platte tekst (zonder opmaak), tegelijk met de illustraties
(>300 dpi). De (eind)redactie bepaalt in overleg met de
auteur of eventueel illustraties moeten vervallen.
Planning
Indien een artikel is geaccepteerd wordt het zo spoedig
mogelijk geplaatst. Dit is echter afhankelijk van de hoeveel-
heid kopij en de gewenste variatie per jaarboek.
© 2006 Stichting Flehite Publicaties
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag
worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt in enige
vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming
ISSN 1567-7532
Redactie
Dr J. Ayolt Brongers (voorzitter en eindredacteur)
Dr Paul Brusse
Drs Max Cramer
Dr Fred van Kan
Drs R.M. Kemperink
Drs Gerard Raven (redactiesecretaris)
Drs Francien Snieder
Redactieadres
Museum Flehite Amersfoort, t.a.v. Gerard Raven,
't Zand 44, 3811 GC Amersfoort, tel.: 033-2471104;
fax: 033-4630254; e-mail: g.raven@museumflehite.nl
Afbeelding omslag voorzijde
Een piron op één van de daken van het Sint Pieters- en
Bloklands Gasthuis (foto: Sandra Hovens)
Afbeelding omslag achterzijde
Een aantal stands op de Amersfoortsche winkeliers-
beurs van 1923
Grafische vormgeving
Ronald Boiten en Irene Mesu, Amersfoort
Druk
Drukkerij Van Beek, Hooglanderveen
-ocr page 6-
INHOUD
1
6 Als het kas-
inventarisatie van waterputten uit
opgravingen binnen de tweede omwalling
van Amersfoort — cideon boekenoogen en
TIMO D'HOLLOSY
2
28 De Byler- of Bij laarsfundatie in
Amersfoort (1520-circa 1950)
— P.J.J.M. VAN WEES
3
54 Het hofje De Armen de Poth
De bouwgeschiedenis — w.j.h. verwers en
A.D. DE JONGE
4
72 'Wegh der weegen': ontwerp en
aanleg van de Amersfoortseweg
Een zeventiende-eeuws landinrichtings-
project door Jacob van Campen—jaap evert
ABRAHAMSE
,5
98 'Zwaar met ijs bezet en
bovenmate met water bezwaard/
De doorbraak van de Crebbedijk op 5 maart
1855 en wat daaraan voorafging—m. mijnssen-
DUTILH
6
136 'Waar spannen wij ons dan nog
voorin?'
De stoombootdienst van Kievits &. Co.
1858-1859 — AREND RUIZENDAAL
7
150 De Amersfoortsche winkeliers-
beurs Van I923—FRED VAN KAN
8
160 Jaaroverzicht Monumentenzorg
2005
Projecten en studies — max cramer, albert van
ENGELENHOVEN, SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT
9
174 Jaaroverzicht Archeologie 2005
Kroniek 2005 — maarten van dijk, ron a. hulst,
FRANCIEN SNIEDER, MILO VERHAMME, MATTIJS WIJKER
186 Literatuur betreffende de regio Eemland
verschenen in 2005
189 Ingezonden en recensies
192 Over de auteurs
-ocr page 7-
CIDEON BOEKENOOGEN EN TIMO d'HOLLOSY
-ocr page 8-
ALS HET KALF... 7
"... Reality is that Homo sapiens managed without fossil fuels
for tens of thousands of years, but without water, he will
only survive a few days." - Kroonprins Willem Alexander,
Wereld Water Forum IV, 16 Maart 2006, Mexico
Drinkwater
Het is voor een deel van de wereldbevolking de
praktijk van alle dag, waar niet over nagedacht
wordt: men heeft in huis een waterkraan, meestal
meerdere, met knoppen voor koud en warm
drinkwater. In andere delen van de wereld leven
miljarden mensen voor wie het verkrijgen van
schoon drinkwater een niet aflatende dagelijkse
zorg is. Een zorg die vaak groter is dan de zorg om
voedsel; een mens kan weken zonder eten, maar
slechts enkele dagen zonder water. Deze levens-
voorwaarde blijkt bovendien in het verre verleden
nauw verbonden te zijn met de bewoningssprei-
ding en bewoningsdichtheid en is misschien wel
bepalender dan de aanwezigheid van voedsel-
bronnen. In het voorhistorisch nomadenbestaan
sloegen de rondtrekkende jagers/verzamelaars
hun kampen op waar voldoende schoon drinkwa-
ter aan de oppervlakte voorhanden was. Ze zoch-
ten hun verblijfplaatsen bij voorkeur in de omge-
vingvan rivieren, beken en meren. Nadat de mens
meer gebonden raakt aan vaste verblijfplaatsen
door de overstap op landbouw, kozen zij ook voor
de locaties van hun boerderijen en nederzettin-
gen de nabijheid van open water.
Grondwater
Waar de vestigingsplekken van de mens zich ver-
der van het open water bevonden en om perioden
van droogte voor enige tijd door te kunnen komen,
was het noodzakelijk een andere bron voor schoon
drinkwater aan te boren: grondwater. Grondwater
vormt een constante (dus zeer betrouwbare) bron,
het is altijd aanwezig, alleen de diepte waarop
varieert enigszins. Het bestaat voornamelijk uit
voormalig regenwater dat bij het indringen van de
grond wordt gefilterd. Het is (of moeten we zeg-
gen was?) dan ook erg schoon water, het bevat
hierdoor echter ook veel mineralen.
Als het grondwater zich vlak onder aard-
oppervlak bevindt, zoals in het Amersfoortse
stadsgebied, is het gemakkelijk te bereiken; een
flinke kuil is vaak al voldoende. De oudste sporen
van grondwaterwinning zijn dan ook eenvoudige
kuilen. Opgravingen hebben aangetoond dat al in
het Mesolithicum (8000-4500 v. Chr.) dergelijke
waterkuilen gegraven werden. De waterkuilen
konden een doorsnede van enkele meters heb-
ben, zodat ook het vee eruit kon drinken.
Technologische ontwikkeling
(van waterkuil tot waterput)
Waterkuilen op de zandgronden, zoals in onze
omgeving, kennen ook enkele nadelen: de randen
zijn nat, worden snel modderig en onbegaanbaar,
de wanden van de kuil zijn onstabiel en zacht en
hebben de neiging in te zakken (met name waar
de kuilen enige diepte behoeven). Het diepste
deel waar het water te winnen is, de kern, wordt al
snel moeilijk bereikbaar. Het tijdelijke karakter dat
de kuilen hierdoor hebben, past bij een noma-
disch bestaan.
Een vaste verblijfplaats (vanaf het Neolithi-
cum) verlangt echter drinkwatervoorzieningen
van een wat blijvender karakter. Men heeft waar
nodig getracht, de kuilwanden enigszins te stabili-
seren en te verstevigen en de randen droogte
houden. Om afkalven tegen te gaan, werden de
waterkuilen voorzien van een zekere vorm van
beschoeiingof bekisting. Waterkuilen met verste-
-ocr page 9-
8 CIDEON BOEKENOOGEN EN TIMO d'HOLLOSY
4*
werd dichtgegooid. Zo kon de opening van de put
met droge voeten bereikt worden. De Romeinen
hoogden de beschoeiing zelfs op tot ongeveer een
meter boven het maaiveld. Gevolg hiervan was,
dat het waterpeil niet langer binnen handbereik
lag en er een heel scala aan hijs-, takel- en sche-
pinstallaties ontwikkeld werd om het water
omhoog te brengen: de enkele emmer aan een
touw, de windas met slinger, de haalboom met
contragewicht, kettingwielen en eindloze kettin-
gen met kiepbakjes.
Met het vertrek van de Romeinen uit onze
streken is veel van hun techniek en kennis vrij snel
verdwenen, de 'typisch' Romeinse wandverstevi-
ging- meereen bekisting bestaande uit vier hoek-
palen met daaromheen planken -bleef echter tot
verin de twintigste eeuw toegepast. Het aanleg-
gen van waterputten werd onverdroten voortge-
zet, in allerlei soorten en vormen, waarbij nieuwe
technologische vindingen direct werden toege-
past. Pas met de komst van de waterleiding, ver-
dween de waterput zo goed als geheel uit het
dagelijks leven; zij doet thans hier en daar nog
dienst als tuindecoratie of toeristisch object.
Hygiëne
Grondwater is schoon, maar de kwaliteit ervan
kan vooral bij open waterputten snel slecht wor-
den. Verontreiniging van de put was ongewenst.
Men probeerde geen afval en voorwerpen in de
put te werpen. Toch was het gevaar van besmet-
ting of verontreiniging groot, niet alleen de em-
mer kwam regelmatigte water, ook verliesstukken
(de waterkan in glibberig natte handen), troep
(herfstblaadjes, een dood vogeltje) en afval kwa-
/
I
Opening van een waterput aan de
Valkestraat
vigde wanden zijn feitelijk de eerste waterputten.1
Men putte water door de kuil in te lopen en het
water achter de beschoeiing vandaan te scheppen.
Op de pleistocene zandgronden in Nederland
zijn waterkuilen uit de Ijzertijd (800 v. Chr. - o)
aangetroffen met beschoeiingen van rijen aange-
punte elzenstammetjes, vlechtwerk van (wilgen-)
takken, heideplaggen en graszoden. Bij enkele
kuilen zijn de wanden verstevigd met een uitge-
holde boomstam.2
In de Late Ijzertijd en Romeinse periode
maakte men waterkuilen met een beschoeiing tot
aan het maaiveld, waarbij het gedeelte van de kuil
om de beschoeiing heen, direct na de aanleg,
1 In Schipluiden is een waterput met een ouderdom van
5.500 jaar aangetroffen: een waterkuil met in het centrum
een planken bekisting. Dit is één van de oudste waterput-
ten van Nederland. ("Grootse vondsten in Harnasch-
polder", Haagsche Courant, 11 juli 2003). De oudste
(Europese) waterput is aangetroffen bij Erkelenz-
Kückhoven, op de grens van Limburg en Duitsland. Deze
waterput (boomput?) is ongeveer 7.300 jaar oud
(Stuurman & Reckman, 2004). 2 Over de uitholtechniek
beschikte men al langer, getuige de boomstamkano van
Pesse, die gedateerd is in het 8e millennium v. Chr. Dat
deze arbeidsintensieve techniek in al die eeuwen niet is
toegepast ten behoeve van waterkuilen, onderschrijft wel
het tijdelijke karakter van deze kuilen.
-ocr page 10-
ALS HET KALF... O,
lijk gebruik van maakten én verantwoordelijk voor
waren. Was de put vervuild of ingestort, dan werd
vlak erbij een nieuwe gegraven.
Waar zich concentraties van bewoning vorm-
den, die zich, via het stadium van open gehuch-
ten, ontwikkelden tot gesloten stedelijke neder-
zettingen, veranderde ook de maatschappelijke
positie van de binnen een gemeenschap van
levensbelang zijnde watervoorziening. In dorpen
en steden was de bevolkingsdichtheid vele malen
hoger en de samenstelling van de inwoners qua
welvaart over het algemeen veel gedifferentieer-
der. De een kon zich meer veroorloven dan de
ander en dat gold ook met betrekking tot het aan-
leggen van een waterput.
In minderwelvarende buurten werden door
een aantal omwonenden kongsi's gevormd om
met gezamenlijke arbeid of door het delen van de
kosten een waterput te (laten) graven. De aandeel-
houders hadden uiteraard recht op gratis water.
Wie niet meebetaald had moest voor elke'dracht'
water een bedrag betalen. Het laat zich denken dat
er bij nacht en ontij misbruik van werd gemaakt.
Klachten en geschillen leidden dan ook tot voor-
schriften en sancties van het stadsbestuur. Hier-
door komen de putten dus al wat in de sfeer van de
geleide economie te liggen.5
Watervoorziening en de
overheid
De stedelijke overheid trof zelf ook voorzienin-
gen, een voorbeeld hiervan is de grote stads-
waterput op de Hof, die daar rond 1400 is aan-
men er onbedoeld in terecht.3 Het was wenselijk
de waterputten af te kunnen sluiten en ze werden
daarom voorzien van roosters, deksels of zelfs
complete huisjes. De toepassing (vanaf circa
1600) van de handpomp maakte het mogelijk
waterputten permanent af te sluiten middels een
koepel en het water via een (loden) pijp uit de put
te pompen.4
Waterputten moeten ook zó geplaatst worden
dat geen gifstoffen of ziekteverwekkende bacte-
riën uit de directe omgevende grond met het
grondwater meekomen, zoals bijvoorbeeld uit een
naastgelegen beerput. Volgens de huidige inzich-
ten, zou een waterput minimaal 30 meter van een
beerput af geplaatst moeten worden, zodat de
inhoud van de beerput de waterput niet vervuild.
Dat dit in de praktijk niet het geval was, mag dui-
delijk zijn; met name in de steden ontbrak hier-
voor gewoonweg de ruimte. Het vocht uit menige
beerput liep in de naastgelegen waterput en men-
sen werden ziek. De relatie met de beerput werd
soms wel gelegd: het gevaar zat in de stank,
meende men toen.
Sociale aspecten/beheer
Naast technische en functionele aanpassingen,
zijn er ook maatschappelijke ontwikkelingen rond
waterputten te noemen. In het begin waren het
zuiver individuele initiatieven: eenieder die daar
behoefte aan had, groef zich een eigen waterput.
Tot ver in de Middeleeuwen had op het platteland
bijna ieder erf een waterput, waar bewoners, per-
soneel, horigen en andere afhankelijken gezamen-
een aandeel geërfd in een waterput. De eerwaarde heer
Rotairt erfde hierbij echter tevens het niet geringe bedrag
van een Rijnse gulden aan uitstaande schulden die hij zelf
maar moest zien binnen te krijgen. In 1523 werd door de
Raad aan de buren die de put achter Jan Dircsz. in de
stadsgracht bekostigd hadden, toegestaan om ieder die
daar water haalde maar niet tot de kosten niet had bijge-
dragen, een boete op te leggen van 2 stuivers per keer.
Dit gold uitdrukkelijk niet in geval van brand.
3 Opzettelijke besmettingen buiten beschouwing gelaten.
Vergiftiging van 's vijands waterput was een beproefd
middel gebleken in de tactische oorlogsvoering. Dit geeft
eens te meer aan hoe essentieel - en kwetsbaar - de water-
winning is. 4 Dergelijke gesloten putten raakten veelal
overdekt met grond / bebouwing en de locaties ervan in
de vergetelheid. 5 Bij Van Rootselaar zijn hier enkele
voorbeelden van te vinden. In 1465 heeft mijnheer
Rotairt Kaa, een priester, van zijn oom, de goede Kaa,
-ocr page 11-
10 GIDEON BOEKENOOGEN EN TIMO D'HOLLOSY
gelegd en in circaisso is afgebroken.6 In 1991 is
bij de opgraving op de Hof de fundering van deze
stadswaterput aangetroffen.
In de i9e eeuw werd de gehele stad door de
overheid van water voorzien en is er, althans wat
dit betreft, dus sprake van een stukje verzorgings-
staat. Voordat in 1889 in Amersfoort werd begon-
nen met de aanleg van een waterleiding, waarop
na verloop van lange tijd elke woning werd aange-
sloten, waren volgens een weldoordacht patroon
door de gehele stad al openbare pompen gesla-
gen waarvan iedereen gratis gebruik kan maken.
In 1873 vermeldde de Gezondheidscommissie
veertien pompen in haar verslag, op de kaart van
Van Vooren en Wagenmaker (1888) die afgebeeld
is 'm Amersfoort in Prent door J.Hovy, zijn circa 30
genummerde openbare pompen ingetekend,
(waarschijnlijk door J.D.H, van der Neut). Een
deels onleesbaar onderschrift vermeldt: 'Op deze
kaart staat aangeduid de ligging der openbare ....
tot en met.....1897.'7 Gemiddeld betekent dat een
bezetting van ca. 650 inwoners per pomp. Uite-
raard staan dan in de keukens van de betere
behuizingen privépompen naast het aanrecht.
Amersfoortse waterputten
Bij archeologisch onderzoek in en om Amersfoort
zijn tal van waterputten aan het licht gebracht.
Deze zijn vanaf 1984 door de gemeentelijke
archeologische dienst onderzocht en in kaart
gebracht, in de tijd daarvóór door de Archeolo-
gische Werkgemeenschap Nederland.
Professionalisering en kwaliteitsverbetering
van de opgravingsmethode en sporenregistratie,
leidde in 2004 bij de Sectie Archeologie van de
Gemeente Amersfoort onder andere tot het ont-
wikkelen van een specifiek registratieformulier
aangaande waterputten. Hiertoe is een quick-scan
uitgevoerd van de tot dan toe opgegraven water-
putten, waarbij is gekeken naar verschillende
kenmerken en onderdelen die voor beschrijving
en typering in aanmerking kwamen, zoals wand-
materiaal, diepte en datering. Het overzicht en
spectrum van de verschillende kenmerken van de
onderzochte waterputten prikkelde dusdanig, dat
nader onderzoek niet uit kon blijven. Een eerste
aanzet hiertoe is-tussen de bedrijven door-in
de jaren daarna uitgevoerd. Dit onderzoek heeft
zich allereerst toegespitst op de binnenstad, waar-
bij alle opgegraven waterputten binnen de tweede
stadsmuur en de zone langs de Eemhaven zijn
geïnventariseerd. Alleen waterkuilen met een ver-
stevigde wand en die primair gevoed werden door
grondwater en/of welwater zijn bij dit onderzoek
als waterput beschouwd, waterbekkens en putten
die door andere bronnen werden gevoed, zoals
regenwaterreservoirs, zijn buiten dit onderzoek
gehouden. In totaal zijn 77 waterputten binnen
het onderzoeksgebied opgegraven, die aan deze
voorwaarden voldoen.
Doel van onderzoek
Uit de Quick-scan kwam een uitgebreid spectrum
aan materialen, vormen en onderdelen aan het
licht, die bij de Amersfoortse waterputten zijn
aangetroffen. Het onderzoek richtte zich aller-
eerst op het inventariseren van de verschillende
gegevens om tot een type-indeling te komen en
een algemene beschrijving daarvan. Welke ele-
menten zijn hierbij gemeenschappelijk en welke
6 In 1534 wordt 'De put op ten Hoff' nog genoemd in een
resolutie van de Raad: 'Nog verdient opmerking dat de
Raad des vrydaechs voir den Vairt (t5 Mei) bevel gaf dat
ieder die hier met turf en hout ter markt kwam, zal gaan
staan achter en voorbij de put op den hof, by eene boete
telkens van 5 pnd (overigens is dit een geschiedkundig
fenomeen. Het is voorzover bekend de eerste keer dat in
Amersfoort met een parkeerboete wordt gedreigd). Op de
stadsplattegrond van Van Deventer ca.1560 komt de
waterput niet voor; evenmin op de gravures van Hendrik
Spilman 1750 en van Liender uit 1759. 7 Deze kaart is
afgebeeld in Hovy, J., Amersfoort in Prent, pp.r32/i33,
Zaltbommel, 1986. Bij navraag bij het Archief Eemland
bleek het afgebeelde exemplaar onvindbaar.
-ocr page 12-
ALS HET KALF... 11
gebruiksduur van de waterput wordt in theorie
bepaald door de jongste vondsten in de vulling van
de put, deze'sluitvondsten'zijn er als laatste in
terecht gekomen, voordat de put gedempt werd.
Tijdens het gebruik van de waterput echter, zal
men geprobeerd hebben deze zo schoon mogelijk
te houden om besmetting te voorkomen; water-
putten bevatten dus in de regel weinig tot geen
vondsten die dateren uit de gebruiksperiode zelf.
Van de spaarzame vondsten die duidelijk uit de
gebruiksperiode van de put stammen, is vaak niet
duidelijk of deze uit de beginperiode, halverwege
of uit het eind van de gebruiksperiode dateren.
DATERING VAN DE DEMPING — Besmette
waterputten en putten die om een andere reden
buiten gebruik raakten, werden gedempt, zo ook
veel van de opgegraven waterputten uit de
Amersfoortse binnenstad. In theorie dateren de
vondsten uit de dempingsvulling-net als boven-
genoemde sluitvondsten - het einde van het
gebruik als waterput. Aangezien veelal niet duide-
lijk is waar het dempingsmateriaal vandaan is
gehaald, is voorzichtigheid geboden, met name
als de put in één keer is dichtgegooid. De dem-
pingsvulling bevat vaak al (ouder) materiaal, dat
qua datering niets met de demping te maken
heeft. Beter gaat het als de waterput een tweede
leven kreeg als beerput; de dempingsvulling is dan
langzaam opgebouwd. De oudste vondsten
(onder-)uit deze vulling dateren de overgang van
waterput naar beerput.8
MEER ONDERZOEKSPROBLEMEN — Het
mag duidelijk zijn dat goed onderscheid tussen in-
steek-, gebruiks-en dempingsvulling voor de date-
ring van het grootste belang is. Goed opgegraven
waterputten zijn voor het onderzoek essentieel.
Goed opgraven is echter-juist bij waterputten in
8 Voor zover de beerpur rijdens her gebruik niet al re goed
is opgeschoond.
variabel? Het uiteindelijke doel was om de type-
indeling en variatie in elementen te dateren, met
andere woorden: wanneer bouwde men welk type
waterput, en hoe? Daarmee raakte de doelstelling
al direct één van de problemen van het onder-
zoek: de datering.
Dateringen
DATERING VAN DE AANLEG — Een water-
put is in essentie niet meer dan een kuil, waarbin-
nen tot in het grondwater een beschoeiing is
geplaatst. De kuil ('insteek') om de beschoeiing
heen is direct na aanleg van de waterput dicht
geworpen. Vondsten uit de vulling van deze in-
steek dateren de aanleg van de waterput, net als
het materiaal waarvan de putbeschoeiing (de
'putwand') en originele putopbouw is gemaakt.
Het probleem bij het dateren via vondsten uit
de insteek is, dat deze kuil - met name in het
stadsgebied - door bestaande grondlagen en spo-
ren is gegraven. Hoewel dit een relatieve datering
ten opzicht van de andere sporen mogelijk maakt,
betekent dit ook dat het materiaal waarmee de
insteek is dichtgegooid, zich al (lang?) op de loca-
tie bevond. Het zijn slechts de 'jongste' vondsten
die de aanleg van de waterput dateren. Daarbij
komt dat de putwand ook (voor een deel) van bin-
nenuit ingegraven kan zijn. Hier ontbreekt dan de
insteek. Dateren van de beschoeiing zelf, aan de
hand van het gebruikte materiaal, levert een
prachtige aanlegdatering. Essentieel is hierbij wel
dat het gebruikte materiaal niet secundair in de
waterput is toegepast, zoals bij hergebruikte wijn-
vaten of bakstenen het geval is. Hout kan middels
de ,4C methode en dendrochronologisch onder-
zoek (jaarringenonderzoek) worden gedateerd, bij
andere materialen is dateren ervan in veel geval-
len niet mogelijk of betrouwbaar.
DATERING VAN HET GEBRUIK — De Oud-
ste vondsten onderuit de waterput dateren van
direct na de aanleg, de start van het gebruik. De
-ocr page 13-
12 CIDEON BOEKENOOCEN EN TIMO D'HOLLOSY
de binnenstad - niet altijd mogelijk; om de ver in
het grondwater stekende putbodem te bereiken,
moet diep ontgraven worden. Voor de opgraving
van waterputten is veel ruimte nodig en bronbema-
ling is op zo'n moment geen luxe. Beide zijn bij de
binnenstadopgravingen vaak afwezig, met als ge-
volg dat de onderkanten van waterputten, waar
zich juist de vondsten uit de gebruiksperiode be-
vinden, niet altijd bereikt en onderzocht zijn. Om
kort te gaan: bij 37 van de 76 waterputten die bij dit
onderzoek betrokken zijn, is de bodem niet bereikt,
waardoor diepte, funderingen- helaas ook-ge-
bruiksdatering niet (goed) kon worden vastgesteld.
Het mag eveneens duidelijk zijn dat een goede
documentatie van het gevondene van even groot
belang is. Helaas ontbrak bij vele opgravingen niet
alleen de ruimte, maar ook de tijd om tot in detail
de aangetroffen waterputten te documenteren. In
een aantal gevallen rest ons slechts een handje vol
dia's of een korte mededeling. De ontwikkeling
van het bovengenoemde waterputformulier is in
deze niets te vroeg. Het maakt thans een snelle,
efficiënte en complete beschrijving van een water-
put tijdens opgraving mogelijk.
ONDERZOEKSMETHODE — Om het doel
van dit onderzoek te realiseren, hebben we de
beschikbare (en herleidbare) gegevens van alle 77
waterputten verzameld, en-waar nodig-alsnog
het waterputformulier ingevuld. Hierna is een
inventarisatie gemaakt van een aantal verschillen-
de onderdelen en hun kenmerken en, natuurlijk,
de datering. De gegevens zijn geïnterpreteerd en,
waar mogelijk, in relatie tot elkaar gebracht. We
hebben naar de volgende kenmerken gekeken:
WANDMATERIAAL — De wandversteviging
van de waterput kan bestaan uit verschillende
(combinaties van) materialen, zoals hout, vlecht-
werk, plaggen en (bak-)stenen. De keuze van het
materiaal zal onder andere afhangen van de ge-
schiktheid en beschikbaarheid ervan. Het materiaal
mag het water niet vervuilen of anderszins onbruik-
baar maken en het moet een langdurige stevigheid
van de putwand garanderen. Bij voorkeur werd
materiaal gebruikt dat voldoende voorhanden was,
dat drukte de prijs. In de wand kunnen 'welgaten'
zijn aangebracht, om de waterdoorlaatbaarheid van
de wand te verhogen.
putrand/putkraag — Het bovenste
deel van de wandversteviging dat boven het maai-
veld uitsteekt, vormt de putrand of putkraag.
Deze kan van hetzelfde materiaal als de wand
gemaakt zijn, of van een ander. De putkraag hoeft
niet onderdeel te zijn geweest van de originele
waterput, maar kan ook - als reparatie of verbete-
ring- in een later stadium bovenop de (al dan niet
verrotte of gesloopte) bovenzijde van de oor-
spronkelijke wand zijn geplaatst. Het kan deels
onderdeel van de putwand zijn. Van het boven-
grondse deel van de putkraag wordt in opgravin-
gen zelden iets teruggevonden.
hijsinstallatie — Als de grondwaterstand
zich dicht genoeg onder de putrand bevond, kon
men water putten door tot aan de putrand te
lopen en het water eruit te scheppen. Deze mees-
tal niet al te diepe waterputten konden voorzien
zijn van een 'hooge wip' (of 'putmik'); een hef-
boomsysteem met tegengewicht. Hiervan resteert
in opgravingen bijvoorbeeld een paalgat vlak naast
de waterput. Diepere waterputten werden meestal
voorzien van een overkapping, waarbij men het
water met een katrol naar boven haalde. De over-
kapping kan onderdeel zijn van de putkraag, of een
afzonderlijk bouwsel zijn. Bij dit onderzoek is uit-
gebreid gezocht naar aan iedere waterput gerela-
teerde sporen, maar slechts bij een enkele zijn
deze met enige zekerheid vastgesteld.
constructie — Om de vraag te kunnen
beantwoorden hoe de verschillende typen water-
putten geconstrueerd werden, zijn verschillende
-ocr page 14-
ALS HET KALF... 1J
lastige omstandigheden onderzocht; door instor-
tende wanden van de opgravingsputten was het in
geen van de gevallen mogelijk de boomputten
goed op te graven. Ze zijn door de dieplepel zo
goed mogelijk ontgraven, waarna de boomstam-
segmenten uit de bodem zijn getrokken. Hierbij
zijn aanhangende vondsten beoordeeld als afkom-
stig uit de insteek, de vulling of demping.
DATERING — Boomputten komen in Neder-
land voor tot circa 1250.10 Gesuggereerd wordt dat
ertegen die tijd een tekort aan geschikte eiken
ontstond. Hoewel de datering ervan lastig is
gebleken, passen de vier Amersfoortse boomput-
ten uit de binnenstad goed in dit beeld; ze zijn alle
aangelegd VÓÓM250. De Mooierpleinputten zijn
de oudste van het stel en dateren (aanleg + ge-
bruik) alle drie uit de ne eeuw. De boomput van
de Hof is wat jonger; de put is in gebruik geweest
tot in het begin van de i3e eeuw en stamt zelf
mogelijk al uit de i2e eeuw.
Over de gebruiksduur van de boomputten is
weinig informatie uit dit onderzoek te verkrijgen,
wegens onvoldoende dateerbare vondsten uit de
dempingsvulling. De putten zullen het zeker één
tot meerdere generaties hebben vol gehouden.
Aan de kwaliteitvan de putwand zal het niet heb-
ben gelegen: alle boomputten waren op moment
van opgraving intact en bijzonder goed behouden
gebleven, enkel de bovenkanten van de stammen
waren beschadigd en/of deels vergaan. Eén van
dene eeuwse boomputten van het Mooierplein
had een tweede leven gekregen als beerput. De
spaarzame vondsten uit de hierbij behorende vul-
ling dateren uit de i3e eeuw.
CONSTRUCTIE — Bij alle boomputten waren
stammen van eiken gebruikt die alle bijzonder
9 Andere typen (uit literatuur bekend) zijn in de binnen-
stad van Amersfoort niet aangetroffen. 10 o.a. Krikke,
2001.
constructieonderdelen geïnventariseerd en
beoordeeld, zoals bijvoorbeeld insteek, putkran-
sen en stellatjes. Deze komen bij de afzonderlijke
typebeschrijvingen ter sprake.
TYPE-INDELING — De bij dit onderzoek
gehanteerde typeindeling is op basis van het
wandmateriaal gemaakt. Het gaat hierbij om de
originele schacht, en wel het (onderste) deel dat
tot in het grondwater is geplaatst.
De geïnventariseerde waterputten vallen hier-
bij in 4 hoofdtypen9 uiteen:
1  'boomputten'-waterputten met schachten
van uitgeholde boomstammen
2 'plaggenputten'-waterputten met schachten
van (heide-, gras-, en/of turf-) plaggen
3 'tonputten'-waterputten met schachten van
houten tonnen /vaten
4  'bakstenen putten'-waterputten met schach-
ten van baksteen
Type i: Boomput
typebeschrijving — Boomstamputten
zijn gemaakt van uitgeholde boomstammen,
waarvoor vrijwel uitsluitend eiken zijn gebruikt;
eiken kunnen rechte stammen leveren, met een
aanzienlijke (bruikbare) doorsnede. De stammen
zijn overlangs in segmenten gesplitst en daarna
uitgehold, waarna ze in een grote, diepe kuil tegen
elkaar werden gezet. De schacht werd aan de bin-
nenkantsoms aangekoold ter verhoging van de
duurzaamheid. Nadat de segmenten tegen elkaar
in de kuil zijn geplaatst en soms middels houten
pennen, klampen, duigen, touw of vlechtwerk aan
elkaar verbonden werden, werd de kuil dicht
geworpen. In de holle stam verzamelde zich het
grondwater.
AMERSFOORTSE BOOMPUTTEN — In het
onderzoeksgebied zijn vier boomputten gevon-
den; drie daarvan bevonden zich op het Mooier-
plein, de vierde op de Hof. Ze zijn alle onder zeer
-ocr page 15-
Boomstam van de boomput op de Hof.
Schors en kapsporen zijn duidelijk
zichtbaar.
Bovenrand van de boomput op de Hof
stammen zijn uitgedisseld, de haksporen waren
aan de binnenkanten duidelijk zichtbaar. De dikte
van de resterende wand, het jongste hout met
spinthout, lag tussen de 8 en 16 cm. De buitenzij-
de, waar de schors grotendeels nog aan zat, was
plaatselijk bijgewerkt. Aan de onderzijde waren
bij alle stammen kapsporen zichtbaar. Bij geen
van de putten zijn resten van klemmen, pennen of
singels aangetroffen, waarmee de segmenten aan
elkaar bevestigd waren, blijkbaar was de grond-
druk van buitenaf voldoende om de delen bijeen
te houden.
Geen van de boomstammen had in de wand
openingen om water door te laten, het grondwater
goed bewaard zijn gebleven. Van de boomput van
de Hof restte de onderste 2,5 meter van de boom-
stam en deze had een doorsnede van circai meter.
De drie putten van het Mooierplein waren van
vergelijkbare doorsnede.
De boomstammen zijn rechtop in diepe-tot
in het grondwater gegraven- kuilen geplaatst. Bij
de ne eeuwse putten waren de stammen in twee
delen overlangs door midden gespleten, de stam
van de put op de Hof was overlangs in vier delen
gesplitst. Onduidelijk is of het verschil in aantal
segmenten een aanwijzing voor datering is.
Sporen op de vlakken van de Hofput doen ver-
moeden dat deze is doorgezaagd. Alle boom-
-ocr page 16-
ALS HET KALF... 1J
moest de put voornamelijk via de open onderzijde
vullen." Wellicht zijn de putten bovenop wellen
geplaatst. In Amersfoort, met zijn vele wellen en
bronnen (kwelwater), behoort dit zeker tot de
mogelijkheden. De boomputopde Hof lijkt inder-
daad met opzet op een wel te zijn geplaatst (het
water welde nog zachtjes tijdens de opgraving).12
Er zijn geen gegevens over opbouw en het
bovengrondse deel beschikbaar, evenmin over de
hijsinstallatie en dakconstructies.
analyse — Boomputten in de Amersfoortse
binnenstad dateren alle tussen 1000 en 1250, dus
uit de pre- en vroegstedelijke periode.
Plaggenput met grote insteek, Achter
de Arnhemse Poortwal
Type 2: Plaggenput
typebeschrijving — Een plaggenput is
een waterput waarvan de wand is verstevigd met
(heide-, gras- of turf-)plaggen. De van plaggen
opgebouwde schacht heeft soms een wagenwiel
als fundering. Plaggen zijn enigszins waterdoorla-
tend, het grondwater kon zowel door de opening
aan de onderkant als door de wand de waterput
binnendringen.
AMERSFOORTSE PLAGGENPUTTEN — In
de Amersfoortse binnenstad zijn tot op heden
acht plaggenputten aangetroffen en onderzocht.
Ook het onderzoek van deze waterputten werd
bepaald door moeilijke opgravingsomstandighe-
den. Veelal kon er tot aan de (huidige) grondwa-
terstand ontgraven worden, dieper was vaak pro-
blematisch. Drie plaggenputten zijn door schat-
gravers geplunderd en vernield, voordat deze
onderzocht konden worden.
datering — Plaggenputten komen in Neder-
land voor vanaf circa 1250 tot in het einde van de
Middeleeuwen. Ze lijken daarmee de directe
opvolgers te zijn van de boomputten. Hoewel
nauwkeurige datering van de plaggenputten uit
de Amersfoortse bodem eveneens lastig is geble-
ken, lijken ook deze goed in het algemene beeld
te passen: de oudste plaggenput (aan de Kreupel-
straat) dateert uit de i3e eeuw (aanleg). De put
aan de Valkestraat is de jongste en dateert uit de
i6e eeuw (gebruik).
Over de gebruiksduur van plaggenputten valt
uitditonderzoek weinigafte leiden; hiervoorzijn
de (eind)dateringen te grof of ontbreken ze geheel.
Twee putten geven het volgende beeld: het ge-
bruik van de oudste plaggenput zette zicht voort
tot in de i4e eeuw, in één van de i4e eeuwse plag-
genputten is boven in de dempingsvullingi5e- en
i6e eeuws materiaal aangetroffen. Gaat een plag-
genput ruim 100 jaar mee?
op de afvoer van de wel onder het pand Krommestraat 68
in de Langegracht. In deze gracht stroomt ook het welwa-
ter onder het zogenaamde Kleine Kerkje, ofwel Havik i en
de kelder van Krommestraat 38-40, de vroegere brouwe-
rij de Kroon, bevat er een. In de Heiligenbergbeek borrelt
een wel in de bocht tegen de Zwaanstraat.
11 De hoeveelheid water dat via de naden tussen de seg-
menten binnendrong is verhoudingsgewijs verwaarloos-
baar. 12 Aan de Westsingel bij de brug naar de Breestraat
borrelt dag en nacht welwater via een stenen opbouw uit
de grond. Wellen komen veel voor in Amersfoort en zijn
mogelijk de voedingsbronnen van veelal oudere water-
putten. De gidsen van de Waterlijn wijzen hun passagiers
-ocr page 17-
l6 CIDEON BOEKENOOGEN ENTIMO D'HOLLOSY
drie paalgaten waargenomen, die in relatie tot de
put lijken te staan. Welke constructie met deze
drie palen gevormd werd, is vooralsnog onbekend.
Mogelijk zijn dit de resten van puthuisjes, afdakjes
of hijsconstructies.
analyse — Plaggenputten lijken ook in
Amersfoort de directe opvolgers van de boom-
stamputten. Ze komen voor vanaf het midden van
dei3e eeuwen zij zijn in gebruik tot in dei6e
eeuw en daardoor geassocieerd met zowel de
agrarische als de stedelijke context. De putten
met een doorsnede van 1.45 m en groter hebben
een wiel als fundering, de kleinere niet. Er lijkt een
verband te bestaan tussen doorsnede en datering;
de oudste putten zijn de grootste, de jongere zijn
kleiner. Voorzichtigheid is echter geboden; de
gegevens hebben een te smalle basis om tot ver-
gaande gevolgtrekkingen te komen. Ook de rela-
tie tussen de doorsnede van wagenwielen met de
datering is niet zeker.
Type 3: Tonputten
typebeschrijving — Een tonput heeft
een schacht bestaande uit één of meerdere hou-
ten tonnen. Ten behoeve van de aanleg van een
tonput werd een grote kuil gegraven, vaak al tot
op of in het grondwater. De (onderste) ton is
daarna, ontdaan van bodem en deksel, onderin
deze kuil geplaatst, waar deze - al dan niet opzet-
telijk-wat in de natte bodem van de kuil is gezakt
(ofgegraven). Indien nodigwerd een volgende,
liefst wat bredere ton erop geplaatst. De stapeling
kon doorgaan tot drie of vier manshoge vaten op
elkaar. De kuil om de ton(nen) heen werd daarna
dichtgegooid en het boven de grond uitstekende
deel van de (bovenste) ton van een eventuele
kraag of opbouw voorzien.
amersfoortse tonputten — Bij op-
gravingen in de binnenstad van Amersfoort zijn
zeventien tonputten aangetroffen en onderzocht.
Oud wagenwiel dat als fundering voor
de plaggenput diende
CONSTRUCTIE — Bij alle plaggenputten was
de wand opgebouwd uit rechthoekige plaggen,
vaak nog mooi in vorm gebleven en tijdens de
opgravingen goed zichtbaar. Bij vier putten is een
wagenwiel alsfunderinggebruikt. Hierbij weer-
spiegelt de doorsnede van de put de grootte van
het gebruikte wiel. Op de velgen van deze wielen
-alle van hun as en spaken ontdaan-waren de
plaggen gestapeld. De drie grootste putten -en
tevens de oudste - hadden een doorsnede van 1,60
m en alle een wiel als fundering. De vier putten met
een doorsnede van 1,20 m zijn jonger; hiervan had-
den er drie geen wielfundering, bij de vierde is de
bodem niet bereikt. De jongste put was 1,45 m in
doorsnede en deze had wel een wiel als fundament.
De insteek is veelal groot en loopt tot op de
bodem van de put. De vorm van de insteek laat-
voor zover zichtbaar-zien dat de kuil ten behoe-
ve van de aanleg van de waterput tot in het grond-
water is gegraven. De wielen zijn -voorzover
aanwezig-onderin deze kuilen geplaatst, waarna
-zo lijkt het meest aannemelijk-de plaggen erop
zijn gestapeld.
Er zijn uit de opgravingen weinig tot geen
gegevens over eventuele putkragen en opbouw
van de putten zelf. Bij de plaggenputten aan de
Kreupelstraat en aan de Valkestraat zijn bij beide
-ocr page 18-
Bovenrand van een tonput aan Achter
de Arnhemse Poortwal
gelijke forse kuilen is lastig en niet geheel zonder
risico. De kuil voorde tonput aan de Oliesteeg
had een vierkante bekisting in de insteek, die als
een damwand bescherming moest bieden tegen
instorting tijdens de werkzaamheden.
Bij drie tonputten bestond de schacht uit
meerdere tonnen; de jonge tonput aan de Valke-
straat, de put aan de Muurhuizen en dei7e eeuw-
se tonput aan de Breestraat, hebben alle twee op
elkaar geplaatste tonnen. Bij de overige tonputten
uit de binnenstad is telkens één ton aangetroffen.
Omdat hout boven grondwaterniveau veelal
slecht bewaard blijft en soms geheel vergaan is,
bestaat de mogelijkheid dat ook deze waterputten
uit meerdere tonnen waren opgebouwd. Een aan-
tal malen kon echter worden vastgesteld dat de
waterput daadwerkelijk uit slechts één enkele ton
was opgebouwd, zoals bij de putten bij het Havik,
St. Elisabethgasthuis en het Lieve Vrouwekerkhof,
waar op een enkele ton (delen van) de putkraag
en/of de bovenbouw zijn gevonden. Een put van
één ton diep (b)lijkt voor grote delen van Amers-
foort, waar het grondwater niet ver onder het
(leef)oppervlak zit, ook voldoende.
datering — Voor zover de tonputten te date-
ren waren, lijkt de tonput aan het Lieve Vrouwe-
kerkhof het oudste; deze dateert uit het midden
van de i3e eeuw. Ook de putten bij het Elisabeth-
gasthuis, Achter de Arnhemsepoortwal en de
Oliesteeg behoren tot de groep oudste tonputten;
ze dateren uit de i3e eeuw en het begin van de He
eeuw (aanleg). De jongste tonput lijkt de put uit
de Valkestraat te zijn met een aanlegdatering in
dei8e/i9e eeuw.
Daar waar aanleg, gebruik en einde gedateerd
kon worden (Achter de Arnhemsepoortwal, 2x)
ligt deze binnen de 100 jaar. Met name het deel van
de schacht boven grondwaterniveau heeft een
beperkte houdbaarheidsduur. Het hout hiervan is
bij alle tonputten zeer slecht bewaard gebleven,
vaak zelfs volledig verdwenen.
CONSTRUCTIE — Bij alle tonputten is een
grote insteek aangetroffen die-voor zover vast-
gesteld kon worden - tot vlak boven de onderzijde
van de (onderste) ton reikte. Men heeft de tonnen
dus geplaatst in enorme kuilen die tot op het
grondwater waren gegraven. Het graven van der-
-ocr page 19-
l8 CIDEON BOEKENOOCEN EN TIMO d'hOLLOSY
>**-<
I
Duigen van de tonput aan het Havik
met vele tientallen openingen
bracht, om inspoeling van zand tegen te gaan,
maar de waterdoorlatendheid te behouden.
Zoals eerder gezegd, zijn bij een aantal ton-
putten de putkragen en/of opbouwen aangetrof-
fen. De ton op het Lieve Vrouwekerkhof was voor-
zien van een kraag van plaggen en om de put was
een vloertje van plaggen aangebracht. De put bij
het Elisabethgasthuis had een houten ombouw
bestaande uit een viertal horizontale planken.
Bakstenen ombouwen zijn aangetroffen bij twee
Ve eeuwse tonputten. Bij de overige tonnen zijn
geen (resten van) kransen aangetroffen, deze heb-
ben er mogelijk wél gezeten, maar zijn in latere
tijden al dan niet opzettelijk verwijderd of anders-
zins verloren gegaan. Overigens is bij geen van de
putkragen vastgesteld of nog vast te stellen of
deze bij de eerste aanleg hoorde, of later, als repa-
ratie van een weggerot bovendeel, zijn aange-
bracht. Er zal hier voortaan met speciale aandacht
naar gekeken worden.
De gebruikte tonnen verschillen sterk in for-
maat, hun doorsneden variëren tussen 60 en 126
cm, zij hadden alle aan de buitenzijde (resten) van
singels, gemaakt van gespleten wilgentenen.13 De
i8e/ige eeuwse ton aan de Valkestraat had als
enige singels van metaal. Dat het hergebruikte
vaten zijn, wordt bij de tonnen aan het Havik en
Muurhuizen door de aanwezigheid van huismer-
ken en een enkel spongat (Muurhuizen) bevestigd.
Voordat de tonnen gebruikt konden worden,
werden bij vrijwel alle tonnen de deksels en
bodems eruit gehaald. Alleen bij de oudste put
beschikte de ton nog over een bodem. Deze
bodem, origineel onderdeel van de ton, bestond
uit drie doordeuvels met elkaar verbonden plan-
ken. Ten behoeve van de waterinlaat waren hier
ronde openingen in geboord. Op deze gaten
waren plaggen geplaatst, zodat het water werd
doorgelaten maar het zand tegengehouden.
Vergelijkbare gaten zijn geplaatst in de wan-
den van de tonput aan het Havik. Hier zijn in de
onderste 65 cm van de duigen tientallen gaten
met een doorsnede van circa 2 cm aangebracht.
In deze gaten was plantaardig materiaal aange-
13 Tonnen hebben - vanwege hun vorm - niet één door-
snede. De weergegeven maten zijn indicatief.
-ocr page 20-
ALS HET KALF... 1Q
analyse — Met de oudste put uit het midden
van de i3e eeuw lijkt de tonput ook als een directe
opvolger van de boomputte kunnen worden
beschouwd. Ze bestaan een tijd naast de plaggen-
putten, maar de toepassing van tonnen als put-
wand loopt langer door: tot in dei8e of zelfs icje
eeuw. Gezien het hergebruik van bestaand mate-
riaal (tonnen) meteen niet al te grote houdbaar-
heidsduur (de gebruiksduur van tonputten lijkt't
kortst van de vier typen) zou dit door kunnen
gaan voor een 'goedkoop' model.
Type 4: Bakstenen put
typebeschrijving — Bakstenen putten
zijn waterputten met een tot in het grondwater
reikende schacht van gestapelde of gemetselde
bakstenen. Voor de aanleg en bouw van een bak-
stenen put bestaan meerdere technieken.
De eerste constructiemethode komt overeen
met het plaatsen van een plaggenput: er werd een
grote kuil gegraven tot op het niveau van of in het
grondwater. Onderin deze kuil werd een ring van
bakstenen geplaatst (al dan niet op een houten
wiel als fundering) en deze werd opgehoogd met
los gestapelde of gemetselde baksteen. Dat de
onderste ring hierbij door het gewicht van de
schacht enigszins in de modderige bodem van de
kuil werd gedrukt mag duidelijk zijn. Naderhand
of tijdens het proces werd de kuil om de schacht
heen dichtgegooid.
De tweede variant is een - voor zover het dit
verhaal betreft, een geheel nieuwe-techniek
waarbij de putwand van binnenuit wordt ont- en
uitgegraven waardoor de put langzaam in de
bodem zakt. Bij deze methode is het noodzakelijk
dat de schacht van bakstenen goed in vorm en
samenhang blijft; er werd daartoe gebruik ge-
maakt van een 'putkrans'als fundering voor de
schacht. Deze bouwwijze werd vanaf de late
Middeleeuwen in de steden vrij algemeen toe-
gepast. Scamozzi (1552-1616) beschrijft deze tech-
niek in 1615:14
"Alsfundering oan de putschacht maakt men een
wiel oan dubbele, steuige gekruiste planken. De dia-
meter van dit wiel dient gelijk te zijn aan de door-
snee oan de schacht inclusief de dikte oan de (toe-
komstige) schachtmuur. Onder aan het wiel wordt
een houten driehoek aangebracht. De basis uan de
driehoek is beuestigd aan het wiel, de punt wijst
naar beneden en de beide zijden lopen naar binnen
toe. Aan het eind uan de zomer, wanneer het water
laag staat, graaft men een niet al te diep gat, zo diep
als het terrein toelaat, dat wil zeggen zonder dat het
afkalft en het water wegvloeit. Dan laat men het
wiel en de driehoek aan de onderzijde erin zakken tot
de juiste hoogte, net bouen de waterspiegel. Daar
begint men de schacht uan de put te bouwen met
behulp uan poreuze baksteen zonder gebruik uan
metselspecie. De aarde die aan de onderzijde uan de
putschacht binnendringt, wordt uitgegrauen, zodat
de fundering uan de put met houten driehoek uerder
naar beneden zakt. Het water in de put wordt afge-
uoerd terwijl het wiel waarbouen men de schacht
aan het metselen is geleidelijk dieper zakt, tot het
punt waarop men denkt dat er altijd uoldoende
water uan de beste kwaliteit zal zijn. Op die hoogte
strooit men een laag, fijn wit, hard grind uan onge-
ueer een uoet dikte."
AMERSFOORTSE BAKSTENEN
putten — Archeologisch onderzoek in de
Amersfoortse binnenstad leverde tot op heden
47 waterputten meteen schacht van bakstenen.
Naast gemetselde schachten zijn ook twee schach-
ten gevonden van los gestapelde stenen. Deze zijn
echter aan de binnenkant gepleisterd, kennelijk
dus om te voorkomen dat vuil water zijdelings kon
instromen. Van een opbouw of putkraag is bij geen
enkele put iets teruggevonden.
14 Stuurman &. Reckman, 2004: Uit: L'Idea della
Architettura Universale
(Venezia, 1615)
-ocr page 21-
20 CIDEON BOEKENOOCEN EN TIMO D HOLLOSY
datering — Het eerste gebruik van baksteen
dateert in Amersfoort uit de i3e en i4e eeuw. Het
werd toen toegepast bij de stadsmuren, stads-
poorten, kerken en enkele woonhuizen. De oud-
ste bakstenen put in Amersfoort is de ise eeuwse
(stads)waterput op de Hof. Hiermee start een
reeks van bakstenen waterputten. Het zwaarte-
punt van de dateerbare waterputten ligt in en om
de ve eeuw (21 putten).15 De jongste putten zijn
de waterputten aan de Valkestraat (aanleg eind
io,e eeuw), de Krommestraat, Hof en Havik (aanleg
eind ige / begin 20e eeuw?). Bakstenen putten lij-
ken van de vier typen waterputten de langste
gebruiksduur te hebben.
CONSTRUCTIE De oudste bakstenen water-
putten (exclusief de stadsput op de Hof) hebben
een doorsnede die varieert tussen 125 en 160 cm
(buitenmaat), een grote insteek tot aan de onder-
zijde en (voor zover vast te stellen was) geen fun-
dering. Deze putten zijn dus alle in een gegraven
kuil opgebouwd.
Hoewel wielen al in de 1412 en i5e eeuw bij plag-
genputten als fundering dienden, zijn deze bij de
bakstenen waterputten met vergelijkbare maten
uit die tijd in ons onderzoeksgebied niet aange-
troffen. Sterker nog: vooralsnog lijkt het dat geen
enkele bakstenen put op een wiel is gefundeerd.
In de ve eeuw werden de eerste putkransen
bestaande uiteen -zoals Scamozzi het zo mooi
stelt- wiel uan dubbele, steuige gekruiste planken
toegepast. Negen waterputten steunen op een
dergelijke putkrans, bestaande uit een vurenhou-
ten samenstel van vier of zes cirkelsegmenten in
twee elkaar overlappende lagen.16 Geen van deze
putten heeft een (grote) insteek tot op de bodem,
met andere woorden: ze zijn niet in een grote kuil
opgebouwd, zoals de oudere putten, maar - vol-
gens de door Scamozzi beschreven techniek-
door ontgraving van binnenuit de bodem inge-
bracht. De oudste bakstenen putten met planken
kransen dateren uit de ve eeuw, de jongste
dateert uit de 20e eeuw. Er zijn geen waterputten
uit de ve eeuw en later waarbij géén putkrans is
aangetroffen, bij een aantal is de putbodem ech-
ter niet bereikt.17
Alle putkransen uit de Amersfoortse binnen-
stad lijken te zijn voorzien van stellatjes; tegen de
buitenzijde van de putkrans is een variabel aantal
rechtopstaande latten aangebracht die als stellat-
ten bij het opbouwen van het onderste deel van
de schacht dienst hebben gedaan. Een mooi voor-
beeld hiervan is opgegraven aan de Valkestraat.
Tweemaal, bij ve eeuwse putten aan de Grote
Koppel en aan de Muurhuizen, zijn stellatjes aan-
getroffen zónder dat de aanwezigheid van een
putkrans is vastgesteld. Bij de archeologische
onderzoeken ter plaatse is de bodem van beide
putten niet bereikt, deze putten kunnen dus wél
een putkrans hebben gehad. Gezien de sterke
relatie tussen putkransen en stellatten, gaan we
hier ook van uit.18
Met de komst van de handpomp veranderde
iets aan de bovenzijde van de waterput; door toe-
passing ervan was het niet langer nodig een open
waterput te hebben, bij voorkeur juist een dichte,
vanwege de hygiëne. Bestaande waterputten wer-
den tot onder het woonoppervlak afgebroken en
15 Behalve op vondsten is - onder voorbehoud - geda-
teerd op baksteenformaat; bepaalde baksteenformaten
waren gangbaar in bepaalde periodes. Voorzichtigheid is
echter geboden vanwege het hergebruik van bakstenen,
met name voor funderingen en ondergrondse (onzichtba-
re) delen - juist de delen die door archeologen worden
aangetroffen. 16 De houten driehoek, die Scamozzi
noemt, is in de binnenstad geen enkele keer aangetroffen
en is ook uit de Amersfoortse omgeving niet bekend.
17 Van 29 bakstenen waterputten is om deze reden de
fundering niet gezien / bekend. 18 Bij wielfunderingen
zijn nimmer stellatjes aangetroffen. In het buitengebied
zijn wel putten met wielen als fundering opgegraven
waarbij - mogelijk met hetzelfde doel - vergelijkbaar
geplaatste ronde takken zijn aangetroffen.
-ocr page 22-
Stadswaterput op de Hof
- 55%,
Waterput aan de Valke-
straat met duidelijk zicht-
bare stellatjes.
-ocr page 23-
22 CIDEON BOEKENOOCEN EN TIMO D'HOLLOSY
voorzien van een koepel. Bij zeventien putten is
een (al dan niet intacte) gesloten bakstenen koe-
pel als afsluiting aangetroffen. Hierin stak soms
nog een stuk loden pijp, de waterleiding die naar
de pomp liep. Bij nog eens zes putten zijn sterke
aanwijzingen dat er een koepel op heeft gezeten.
De oudste waterputten met koepel dateren
uit de ve eeuw (aanleg/gebruik), de jongste put
met koepel dateert uit de 20e eeuw. Hiermee is
echter niet het moment van koepelplaatsing ofwel
de overstap op de handpomp gedateerd. De koe-
pels lijken voornamelijk op reeds bestaande - en
dus oudere - nog in gebruik zijnde putten te zijn
geplaatst; de bakstenen van de koepels verschillen
zeer met die van de schachten. Datering van de
koepelplaatsingzélf is niet makkelijk, erzijn nau-
welijks vondsten aan verbonden; na plaatsing van
de koepel kwam er niets meer in de put terecht en
putten met koepels zijn zelden gedempt. De vul-
ling waarmee de kuil rond de koepel is dichtge-
gooid bevat vaak té veel omgevingsvondsten om
een duidelijke datering mogelijk te maken. Bak-
steenformaten zijn - hoewel zoals eerder gesteld
niet al te betrouwbaar-één van de weinig moge-
lijk dateringsmethoden voorde koepels zelf. Hier-
over zijn bij de onderzochte waterputten echter te
weinig bruikbare gegevens gedocumenteerd.
Dat er in Amersfoort tot in de 20e eeuw water-
putten zijn gebouwd, die van een koepel zijn voor-
zien, geeft aan dat de toepassing van de hand-
pomp niet het einde van de waterput inluidde; het
slaan van een buis tot in het grondwater zou
immers ook volstaan. Voor de mogelijke reden
hiervan is, ver boven de grond, een aanwijzing te
vinden: op vele Amersfoortse trotseerloodjes,
waarmee spijkergaten in de dakbedekking afge-
dekt werden tegen inwatering, staat een pompstok
afgebeeld, een specifiek gereedschap voor een,
voor deze omgeving, specifiek probleem. Hiermee
werden namelijk door het instromend zand ver-
oorzaakte verstoppingen in geslagen pompbuizen
verholpen. Door de pompbuis in een brede, open
ruimte te plaatsen-een waterput-werd het pro-
bleem van verstopping zelfs in het geheel voor-
komen.19 Dit zou betekenen dat nieuwe waterput-
ten direct mét koepel en al werden aangelegd. Dit
is bij opgravingen echter nooit vastgesteld, er zal
bij de komende onderzoeken specifiek op gelet
worden. Een andere reden voor het- na de intro-
ductie van de handpomp - nog eeuwen lang in
gebruik blijven van waterputten, al dan niet met
koepel en pomp, is nog niet gevonden.
analyse — De oudste bakstenen putten
bouwden voort op de bestaande traditie van grote
kuilen waarbinnen de waterput werd opgebouwd.
Als fundering werden echter geen ontspaakte
wielen gebruikt, die bij plaggenputten wél toege-
past werden. In de ve eeuw kwam een nieuwe
techniek, waarbij de waterput tijdens de opbouw
van binnenuit werd ontgraven en zo langzaam de
grond in werd gebracht, zij vond in de binnenstad
brede toepassing, met als belangrijk voordeel dat
het graven van grote gaten niet langer nodig was.
In het steeds dichter bebouwde stedelijk gebied
binnen de stadsmuren zal dit in toenemende
mate problemen hebben veroorzaakt. Het lijkt er
op dat ook het verschijnen van de putkransen aan
deze nieuwe techniek is verbonden. Hoewel wie-
len hierbij ook als putkrans toegepast zouden
kunnen worden, is dit nergens aangetroffen.
Algemene conclusie
Als het aan het einde toch past om tot een slot-
som te komen is het dat dit onderzoek eigenlijk
meer vragen heeftopgeroepen dan beantwoord.
Het beeld dat uit dit onderzoek naar voren is
gekomen, is dat indien op basis van materiaal van
de schacht een indeling wordt gemaakt, de opge-
graven waterputten uit de binnenstad (76 stuks)
in vier typen uiteenvallen: boomputten (4), plag-
genputten (8), tonputten (17) en bakstenen put-
19 Suggestie van J.A. Brongers; Cf. Steijn, 1996.
-ocr page 24-
23
ALS HET KALF...
Deze overzichtskaart met de locaties
van de putten, de verschillende typen
en (waar mogelijk) de datering, is niet
meer dan een overzichtskaart. Analyse
van ruimtelijke verspreiding is, gegeven
het feit dat de opgravingen vrijwel altijd
plaatsvinden op plekken her en der in
de stad waar voor verbouwingen of
andere werkzaamheden incidenteel
diep grondverzet noodzakelijk is, zijn
de tot nu 76 gevonden waterputten niet
meer dan toevalstreffers en geen geldi-
ge steekproef.
-ocr page 25-
24 G1DEON BOEKENOOCEN EN TIMO D HOLLOSY
ten (47). De boomputten zijn het oudste type, de
grote kuilen met daarin uitgeholde stammen van
eikenhout dateren uit de prestedelijke en vroeg-
stedelijke periode en zijn in gebruik tot in dei3e
eeuw. Daarna komen zij niet meer voor en dit is
in heel Nederland het geval. Verklaringen worden
gezocht in houtschaarste, een tekort aan grote /
dikke eiken. Na de boomputten komen plaggen-
putten en tonputten. Beide typen zijn naast
elkaar in gebruik, totdat in de ise eeuw het
gebruik van plaggenputten stopten rond dezelf-
de tijd de eerste bakstenen putten verschijnen.
De bakstenen putten, die op de zelfde wijze als
de plaggenputten worden gebouwd, lijken daar-
mee de directe opvolgers / innovaties van de
plaggenputten te zijn. Een tijd lang loopt het
gebruik van tonputten naast dat van bakstenen
putten door, totdat het in de ige eeuw stopt. Het
lijkt dat tonputten goedkope alternatieven zijn
voor plaggen- en bakstenen putten. Bakstenen
putten zijn verreweg in de meerderheid; niet
alleen vanwege de lange periode van toepassing
(i5e - 20e eeuw) maar ook vanwege de betere
houdbaarheid die ze hebben boven putten van
hout en plaggen; ze rotten niet weg. Daarnaast is
de stad vanaf de ise eeuw qua omvang en inwo-
nersaantal dermate groot geworden dat er ook
veel van zijn aangelegd. De beperkte ruimte in de
steeds dichter bebouwde stad lijkt de stimulans
om een nieuwe techniek te ontwikkelen en toe te
passen voor putaanleg waarbij niet langer grote
gegraven kuilen ten behoeve van putaanleg nodig
was. In de ve eeuw deed de techniek z'n intrede
waarbij de put tijdens het opbouwen, door ont-
graving van binnenuit, langzaam de bodem werd
ingebracht. Deze methode werd al snel breed
toegepast. Het voorkomen van putkransen en
stellatjes lijkt met deze techniek verbonden. De
komst van de handpomp in de ve eeuw, maakte
het eindelijk mogelijk de waterputten aan de
bovenzijde te sluiten. Bestaande putten werden
van koepel en loden pijp voorzien en nieuwe put-
ten werden - al dan niet voorzien van koepel en
pomp, nog eeuwen lang aangelegd. De komst van
de waterleiding aan het eind van de i9e eeuw,
luidt het einde van het waterputtentijdperk in.
Zoals in het voorgaande al is opgemerkt, is het
aantal goed opgegraven en goed gedocumenteer-
de waterputten niet toereikend om als geldige
steekproef te kunnen worden beschouwd. Het
onderzoek heeft daarom hoofdzakelijk een inven-
tariserend karakter, met slechts enkele analyses.
Conclusies moeten met voorzichtigheid worden
getrokken.
Vragen
Het is onderzoek eigen dat er nieuwe vragen ont-
staan. Enkele daarvan willen we hierbij noemen, om
er bij vervolgonderzoek en tijdens de opgraving van
waterputten zelf, aandacht aan te besteden:
Zijn er waterputten (typen) met wellen als
bron van water, zoals de waterput op de Hof, en
hoe onderscheiden deze zich van die, welke dit
niet hebben?
Heeft het einde van de boomputten in de bin-
nenstad inderdaad te maken met houtschaarste
of zijn er andere redenen die bijvoorbeeld samen
hangen met de overgang van agrarische nederzet-
ting naar stad? Zijn er in agrarische context
boomputten van na 1250?
Waarom hebben niet alle plaggenputten fun-
deringen (wielen)? En hoe zit dat bij bakstenen
putten?
Zijn tonputten inderdaad een goedkoop alter-
natiefvoor plaggen- en bakstenen putten?
Zijn de opbouw en putkraag (in ander materi-
aal) onderdeel van het originele ontwerp/con-
structie of naderhand als reparatie van een slechte
of kapotte bovenkant aangebracht, als verfraaiing
of verbetering aangebracht?
Heeft het gebrek aan ruimte inderdaad (stimu-
lerend) geleid tot de ontwikkeling/toepassing van
de nieuwe aanlegtechniek die Scamozzi beschrijft?
Hebben alle putkransen stellatjes en duidt het
-ocr page 26-
ALS HET KALF... 25
waterputten worden diverse kenmerken van de
putten onder de aandacht van de opgravers ge-
bracht, waardoor ze een nieuwe basis gaan vor-
men voor toetsing van bovengenoemde analyses
en conclusies, en waardoor ze gegevens leveren
voor beantwoording van de gestelde vragen.
Daarnaast wordt het tijd de waterputten uit het
buitengebied op vergelijkbare wijze tegen het
lichtte houden.
voorkomen van stellatjes op de aanwezigheid van
een putkrans?
Vooralsnog lijken koepels alleen voor te
komen bij bakstenen putten. Het gebruik van
tonnen loopt door tot ver in de tijd van bakstenen
en handpompen. Komen er bij tonputten ook
(bakstenen) koepels voor? Zo nee, waarom niet?
Door toepassing van het nieuwe registratie-
formulier tijdens archeologisch onderzoek van
Snieder, F.M.E. (red), De waterput op de Hof(Staa Reeks
nr.6, Amersfoort 1996)
Steijn, P.P., Meestertekens op het dak; Een verkenning
naar de verschijningsvormen van trotseerloodjes van
ca
1580 toti995 ("Olijk 1996)
Stuurman, R. en J. Reckman, 'De Waterput. Van licha-
melijke en spirituele levensbron tot grondwater-
meetpunt', TNO-NITG-informatie (oktober 2004)
Thomas, D., Wells as signatures ofsocial change
(Sheffield 2003)
Literatuur
Brongers, J.A.,: Historische Encyclopedie van Amersfoort
('Amersfoort 1998) sv: Trotseerloodjes
Groothedde, M., Leesten en Eme, archeologisch en histo-
risch onderzoek naar verdwenen buurtschappen bij
Zutphen
(z.p., z.j.)
Krikke, D., 'De vormgeving van poelen en putten
'Heilige Grond', archeologie in en rond het Geuldal',
Historische Studies Geuldal 11 (2001) 109-122
-ocr page 27-
BIJLACE
n,
Code
Type*
Aanleg
Gebruik
Eind
Doorsn.
Bodem
Top/kraag
Opm.
01 Boi
mp'98-F38o
Mooierplein
B
11
95
?
?
02 B02
MP'98-F395
Mooierplein
B
11
90?
?
?
03
B03
Mp'98-Fn.n.
Mooierplein
B
11
?
?
?
04
B04
HOF'gi-Fios
Hof
B
12
I3a/A
100
?
p
05
P01
KREU'o2-F52
Kreupelstraat
P
13
14
160
wiel
3 paalgaten erbij
06 P02
JOR'97-F75
Jorisplein
P
l3?/l4
14
160
wiel
Geplunderd,
07 P03
jor'98-F5
Jorisplein
P
i3?/i4?
160
wiel
Geplunderd,
08
P04
JOR*98-F2
Jorisplein
P
14?
120
Geplunderd
09
Pos
OS 11-15 "^54
Oliesteeg 11-15
P
H
120
?
10
P06
OS 11-15 "F29
Oliesteeg 11-15
P
H
120
?
11
P07
UST'98-Fl7
Utrechtsetsttaat 33-35
P
15(16)
15(16)
(16)
120
?
?
12
P08
vs'o4-F20
Valkestraat
P
(15A6)
16
16
145
wiel
13
Tol
LVK'86-Fll4
Lieve Vrouwerkerkhof
T
I3bc
13
(76)
Plaggen
houten bodem met gaten
14
T02
ELl'94-F50
Elisabethgasthuis
T
13/14
(126)
Planken
15
T03
AAP'o5-F25
Achter de
T
135/14
14
<15
(90)
?
p
Arnhemsepoort
16
T04
0 S 11-15 F46/59
Oliesteeg 11-15
T
14A
(75-80)
p
Vierkante bekisting in insteek
17
Tos
BM-F7
Beestenmarkt
T
(14)
14
?
?
?
Niet onderzocht
18
T06
BRE 21
Breestraat 21
T
(H)
14
p
p
19 T07
ZWH/98-F2
Zwanehalssteeg
T
14?
15
15
p
?
?
20 T08
KM'84
Kerks traat-
T
(.6)
16-17
?
?
Muurhuizen
21
Tog
AAP'05-F20
Achter de
T
l6?/l7
17/18
(60)
?
Arnhemsepoort
22
Tio
HA 8-14-V11/12
Havik 8-14
T
(17?)
17?
(112)
Baksteen
Vele gaten in wand, huismerk
23
Til
BRE 23-V63
Breestraat 23
T
(17?)
(90)
Baksteen
2 tonnen
24
T12
VS'04-
Valkestraat
T
18/19
(55+80)
p
2 tonnen, 1: metalen hoepels
F230/244
25
T13
BRE 23-F433
Breestraat 23
T
(78)
P
26
T14
BLOE'86-F8
Bloemendalsestraat
T
(70)
_
?
(~~.-7r\
v
T15
MUU 62-V3O
Muurhuizen 62
T
{>7S)
2 tonnen, riuismerk+spongaten
28
T16
OLV3O-4O-F13
Lieve Vrouwesraat
T
(90)
?
30-40
29
T17
BLOE'86-n.n.
Bloemendalsestraat
T
(90)
?
30
S01
HOF'9i-F2lo
Hof
S
15
15B
16A
300
?
stadswaterput
31
S02
UST'98-Fi3
Utrechtsestraat 33-35
S
15
I4O-I5O
Inw. gepleisterd
32
S03
ust'98-F56
Utrechtsestraat 33-35
S
15
15-16
125
33
S04
LVK'87-n.n.
Lieve Vrouwekerkhof
S
(15)
15
(19)
?
?
-
34 so5
mp'98-F317
Mooierplein
S
(15?)
17
ÏÖO
-
-
35
S06
KE 6-F4
Kerkstraat 6
S
(15/16)
15/16
ÏÖO
?
?
36
S07
AAP'os-F77
Achter de
S
16
HO
?
Arnhemsepoort
37
S08
Mp'g8-Fi6
Mooierplein
S
(16?)
17
I9O
_
_
Los gestapeld
38
S09
LVK'87-n.n
Lieve Vrouwekerkhof
s
17-
120-125
p
Koepel
39
Sio
MU49-51-F
Muurhuizen 49-51
s
17-
112
(krans), si
Koepel
40
S11
us'99-Fi2
Utrechtsesttaat 37-39
s
17-
1^5
p
(koepel), pijp
41 [Sl2
us'99-Fi5
Utrechtsestraat 37-39
s
17
?
?
?
-ocr page 28-
ALS HET KALF... XJ
Type* aanleg gebruik Eind doorsn bodem top/kraag
Beestenmarkt
Breestraat 23
Grote Koppel 8
Grote Koppel 14
Bloemendalsestraat
Bloemendalsestraat
Utrechtsestraat 37-39
Mooierplein
Valkestraat
Kerkstraat /
Muurhuizen
Muurhuizen /
Nieuwstraat
Polikliniek
Grote Koppel
Grote Koppel
Grote Koppel 14
Mooierplein
Krankeledenstraat
Lieve Vrouwestraat
30-40
Herestraat 4
Kreupelstraat
Valkestraat
Krommestraat 45
Hof 11-12
Havik 14
Jorisplein
Beestenmarkt
Beestenmarkt
Mooierplein
Muurhuizen 45
Lieve Vrouwestraat
30-40
Lieve Vrouwestraat
30-40
Polikliniek
Polikliniek
Zwanehalssteeg
Breestraat 12
42     S13
43      S14
44     S15
45     S16
46     S17
47     S18
48     S19
49     S20
50     S21
51      S22
52     S23
BM-P5
BRE 23-V57
GK8-F39,
IGK14-F4
JBLOE'86-Fl
bloe'86-Fi5
us'99-F2i
mp'98-F312
vs'o4-Fn8
KM'85-Fn.n.
mn'90-F4
120
105
*54
118
90
125
?
160
(140)
;70
17
17
(v)
(17)
(17)
(17)
(17)
i7b
i7b
i7b
i7b
17/18
17/18
(17/18)
(17/18)
18
(18)
Krans, si Koepel
(krans), si Koepel + pijp
Krans, si Koepel
?
                Koepel
17
17
17
17
17-18
V
17-19
16/17
16/17
Krans, si    (koepel)
■Krans, si    (koepel)
?                (koepel)
(krans?)     Koepel
?                ?                        Los gestapeld
?                Koepel
Krans (si)  Koepel + pijp
?                Koepel               Niet onderzocht
?                Koepel
?                Koepel
53
S24
54
S25
S3
S26
POLi'86-B
GK'95-F3
GK'95-F7
120
140
(120)
(130)
145
110
130-155
160
100
(120)
100
130
(100)
120
17/18
17/18
(17/1!
56     S27
57     S28
58     S29
59     S30
GK14-F20,
MP'98-Fi
KLS 20-22-F27
OLV 30-40-F3
H E 4-F2
KREU'02-F63
vs'o4-F32
KRO 45-n.n
HOF II-12-S13
HA I4-V14
jor'98-P3
|BM-Pl
JBM-P2
mp'98-F315
MUU45-V9
OLV 30-40-F35
OLV 30-40-F36
■POLl'86-C
}POLi'86-D
zwh'89-P5
;bre 12/MEL
(18)             18
v/18
         18
(19)             19
20?              20
(ig/)2o       20
(i9/)2o       20
60     S31
61      S32
62     S33
63     S34
64     S35
65     S36
66     S37
67     S38
68     S39
69     S40
70     S41
71      S42
72      S43
73     S44
74     S45
75      S46
76     S47
Krans, si (Koepel)
Krans, si Koepel + pijp inw. Gepleisterd
?                Koepel + pijp
?                Koepel
Krans (si) (Koepel)
*: B = boomput * P = plaggenput • T = tonput • S = bakstenen pu
-ocr page 29-
P.J.J.M. VAN WEES
De Byler- of
Bij laarsfundatie
-ocr page 30-
DE BYLER- OF B IJ LA ARSFU N DATI E IN AMERSFOORT (152O-I950) 20,
In de eerste helft van de i6e eeuw schonken leden uit het
Amersfoortse geslacht Van Byler onroerend goed om de
armen in de stad aan gratis onderdak te helpen. De fundatie
die naar dit geslacht genoemd werd, kwam aan het begin
van de ige eeuw onder beheer van het rooms - katholieke
armbestuur van de kerk van Sint Franciscus Xaverius aan het
Zand. In 1855 kreeg het 'r.k. Parochiaal Armbestuur' de zeg-
genschap.1 Gedurende honderden jaren heeft deze nage-
noeg onbekende liefdadigheidsinstelling voor arme katho-
lieken in de stad veel kunnen betekenen
1 Het fundament: schenking van
huizen en land
'Dat inde uoers. Gameren altut arme Luyden omme
die minnen uan godt woenen sullen......2
In het begin van de 16e eeuw leefden veel gelovi-
gen naar de door de katholieke kerk voorgehou-
den richtlijn om zorg voor de medemens te tonen.
Dat hield in het beoefenen van de werken van
barmhartigheid: geef aalmoezen, help de arme,
geef aan de wees, de zwerver en de zwakke een
onderdak en het loon in de hemel zal groot zijn.
Daarbij gingen zij uit van het principe van het uit
de Oudheid daterende 'do ut des' (Latijn: ik geef
opdat gij geeft). Naarde christelijke opvatting ver-
taald en met de woorden van Van Byler nagezegd:
'om die minnen van godt'. De werken van barm-
hartigheid (zie Mattheus, hoofdstuk24, vs. 42-
44) waren welbekend en het was normaal om
door middel van het doen van goede werken de
weg naar de hemel te plaveien.3 Daarnaast zal
voor velen een rol gespeeld hebben de gedachte
dat rijkdom voor een christen 'doemwaardig'
bezit was en dat dit bezit door het geld schenken
aan charitatieve instellingen in Gods ogen welge-
vallig zou worden.4
In Amersfoort was in de loop van deise eeuw
een sterke uitbreiding van de sociale zorgonder
invloed van de Moderne Devotie te constateren,
een beweging die het geloof niet beperkt wilde
zien tot alleen bidden.5 Parallel daaraan ontstond
in de eerste helft van de i6e eeuw bij de overheid
het besef dat de zorg voor armen ook een maat-
kwam deze opvatting in het christelijk denken en hande-
len veelvuldig voor; een 'egoïstisch ingesteld altruïsme',
zie Post, Kerkgeschiedenis, deel II, p. 252. N.B. de werken
van barmhartigheid om de liefde van God, zie Liese, band
1, pp. 1 en 237. 4 Van Herwaarden en De Keyser, in AGN,
deel 4, p. 416. 5 Van Kalveen, 'Kloosters en kapellen en
de Moderne Devotie', in Van Adelberg, De Amersfoortse
kerken, pp. 29-32 (Ib., p. 32:'schaalvergroting en uitbrei-
ding van bestaande kerkelijke en sociale instellingen
gedurende de 15 eeuw').
1 Het armbestuur wist eigenlijk niets van de herkomst
van het onroerend goed toen in 1883 een stuk land ver-
vreemd moest worden in verband met de aanleg van de
spoorlijn van Amersfoort via Resteren naar Nijmegen
(apa a nr. 25: het ging om stukken land, kadastraal:
Leusden sectie D nrs. 198 en 199). 2 Tekstfragment uit de
vidimus van 1572, APA A nr. 144. 3 Het van oorsprong
Romeinse juridische begrip 'do ut des' kreeg bij de
Romeinen al een tweede betekenis: geven aan de goden in
de hoop op een tegenprestatie. In de middeleeuwen
-ocr page 31-
30 P.J.J.M. VAN WEES
genoemde Van Bylers zijn niet gemakkelijk aan te
geven. Aan het begin van de i6e eeuw komen er
enkele takken voor waarin de namen Jacob,
Willem, Ryckt / Ricout en Hen(d)rick voor-
komen.10 In 1528 zijn er drie zonen van Hen(d)rick
bekend - de geestelijke Andries, Rycout en
Cornelis -van wie de twee eersten vóór oktober
1541 overleden zijn." In die jaren waren als weldoe-
ners actief de neven Henrick Henricksz., Hendrick
Jacobsz. en Willem Willemsz. van Byler. Tenslotte
was er een oom, de geestelijke mr. Jacob van Byler,
die zelf ook een vicarie oprichtte.12
Voor de armen in de stad hebben leden van
deze familie zich meer dan eens ingezet vanuit
hun sociale bewogenheid, 'omme die minne van
godt', zoals zij hun bedoeling in de stichtingsbrief
omschreven.13 Hun handelen lijkt sterk op wat
veel godvruchtige personen in die tijd, eveneens
omwille van de barmhartigheid van God in het
uur van de dood, deden: zij stichten een 'vicarie'.
Doorgeld of goed te schenken, gevestigd op een
altaar, kreeg een vicaris (= een priester) inkomen
én de plicht als gewichtige tegenprestatie missen
op te dragen voor het zielenheil van de fundator.14
Op 16 juli 1520 verschenen de broers Willam
van BylerWillamsz. en Rycout van BylerWillamsz.
voor het stadsbestuur. Willam zei namens zichzelf
te handelen, Rycout handelde namens vier naaste
Tekst in dorso van het vidimus uit 1572
(aapa, nr. 143)
schappelijke zaak was. Uit de ordonnantie die kei-
zer Karel V in 1544 aan Amersfoort gaf blijkt dat
duidelijk.6
De familie Van Byler (Van Bijier) behoorde op
het einde van dei5e eeuw en in de eerste helft van
dei6e eeuw enige generaties achtereen tot de
aanzienlijke geslachten in de stad.7 Diverse leden
van deze uitgebreide familie bekleedden functies
in het stadsbestuur. Dat gold bijvoorbeeld voor
Henrick van Byler die in 1515 burgemeester was en
voor Ryckt van Byler, die later verscheidene jaren
schepen en in de jaren 1529,1536 en 1540 burge-
meesterwas.8 Cornelis en Willem van Byler waren
schepen, respectievelijk in 1540 en 1541.9
De precieze familiebanden tussen de reeds
6 Van Manen, p 24; Hiddema, pp.14-15; N.B. in 1544 gaf
de keizer de bekende Ordonnantie aan de stad Amers-
foort, waarin ook de oprichting van een stedelijke wees-
kamer was vastgelegd,AE nr 2279, art. XVI en XVII (zie
ook Van Bemmel, deel 2, pp. 729-735). 7 Smit, Desamen-
stelling..., p., 49 e.v. Van Byler (Bylaer); pp. 56 e.v. Van
Dashorst; pp.78 e.v.: Van Lielaer; pp. 101 e.v.: Van
Schadyck; pp. 118 e.v. Van Westrhenen. 8 Smit, p. 49:
Jacob van Byler was getrouwd met Margriet, de dochter
van Andries Bot. Zij hadden als zonen Cornelis en Ryckt,
allebei lid van de magistraat. 9 Wat betreft Henrick, zie
Van Bemmel, deel 2, p. 566; voorts AE, inv. nr. 1, Archief
van het Stadsbestuur, nr. 8 (1536-1540) en nr. 9 (1540-
1549), RS. 10 Henrick, zoon van Henrick kreeg in 1531 uit
handen van jacob van Byler geld uit de erfenis van
Henrick, zoon van Jacob: AE, Archief Armen de Poth, inv.
nr. 820,; het ging om 100 gouden Rijnse guldens.
11 Eijken, nr. 1796: schoutambt Ermelo, buurschap Telgt:
het bezit van de halve tiende was in handen van de fami-
lie Van Byler, te beginnen met Jacob in 1459. Deze was in
1461 schepen en in 1475 burgemeester, zie Van Bemmel,
deel 2, pp. 546 en 552. 12 AE,Rechterlijk Archief inv.
nr.436-3,1540-1551, folio 12: vicarie in St. Pieters Gast-
huis. 13 Moorman van Kappen, p.18, wijst op een ontwa-
kende sociale bewogenheid bij het stichten van weeshui-
zen; Van Kalveen, 'Kloosters en kapellen', p. 29: consta-
teerde dit bijvoorbeeld bij de families Van Hees, Van
Byler, Brant, Van Hardevelt, Bol en Pijl; ook Van Kan,
'Die elendiche armen', p. 83('bezieling'). 14 Bijvoorbeeld
de schenking van een stuk land t.b.v. het altaar van de
timmerlieden in de St Joriskerk in 1447, zie AE, Archief
Armen de Poth inv. nr. 1029.
-ocr page 32-
^^
Fragment van de stadsplattegrond van
Blaeu met o.a. Valkestraat en Tries-
genstraat (Museum Flehite)
familieleden: Henrick van Byler en Albert Dyer
Willemsz. zijn ooms en Jacob van Byler Jacobsz.
en Willem van Byler Rycksz. zijn neven. Zij ver-
klaarden tegenover schout, burgemeesteren
schepenen dat zij hun broer mr. Jacob van Byler
twee kamers (= huisjes) onder één dak, staande
naast 'de oude Munt' in de 'Codschalkstraat' (later
de Valkestraat), ten behoeve van de armen ge-
schonken hadden. Zij deden dat'namens henzelf
en namens hun erven', dat betekende feitelijk dat
de schenking gold ten eeuwige dage.
Bovendien schonken zij bij die gelegenheid
met hetzelfde doel vier huisjes met een grote hof
erachter in de Sint Andriesstraat (toen ookTrys-
genstraat genoemd) bij de gelijknamige poort.
Deze hof lag tussen de stadsmuur, het eigendom
van Aert van Cheyn aan de kant van de Singel en
de grond van het convent van St.Jan. Een hof
waarin eiken en iepen groeiden, een schuur, een
hooibergen een boomgaard stonden. Deze hof
moest verhuurd worden aldus de stichtingsbrief.
Met de opbrengst van de huur of pacht kon het
onderhoud van de huizen bekostigd worden.15
Ryckt van Byler Jacobsz., naar het lijkt een neef
van Rycoutvan Byler Willamsz., en zijn vrouw
Margriet hebben meermalen blijk gegeven van
hun mededogen met de arme medemens. Im540
gaven zij voor verscheidene doelen geld en / of
onroerend goed, onder andere de Munt in de
Codschalkstraat ten behoeve van de arme'huis-
zittenden' die verzorgd werden door de H. Geest-
broeders van 'Armen de Poth'.16 In datzelfde jaar
schonken zij twee huizen om die eveneens door
armen te laten bewonen. Deze stonden ook in de
15 apaa, nr. 143, vidimus van de fundatiebrief (charter)
van 16 juli 1520 uitgegeven door schout, burgemeester en
schepenen van Amersfoort in het jaar 1572. (n . B. niet
altijd was het innen van de huur even gemakkelijk. In
1626 vroeg de administrateur aan het stadsbestuur om
hulp om deze toch geïnd te krijgen). 16 Ibidem.
-ocr page 33-
32 P.J-J.M. VAN WEES
straat genoemd.20 Halverwege de 18e eeuw werd
een godshuis in de Krommestraat niet genoemd
als onderdeel van het fundatiebezit. Toen bezat de
fundatie wel naast de reeds genoemde huizen, er
twee in de Breestraat en één in de Coninckstraat.
Dat laatste huis werd na 1759 niet als armenhuisje
gebruikt maar verhuurd.21
Het land in Leusbroek
In 1538 had Ryckt van Byler Willemsz. een stuk
land in Leusderbroek (nu Leusbroek) en in de
'Stert' (=staart) van Leusderbroek gekocht.22 Hij
deed toen niet anders dan veel van zijn vermogen-
de stadsgenoten die een belegging voor hun geld
zochten. Overal in de (wijde) omgeving van
Amersfoort kochten zij land.23
De zandige bodem in Leusbroek, ten zuidwes-
ten van Leusden, was van nature niet vruchtbaar.
Dankzij plaggenbemesting kon men op deze
arme grond rogge en boekweit verbouwen.24
Boekweit had als voordeel dat er veel minder
onkruid opschoot door het dichte takkenstelsel
en werd sinds de i7e eeuw veel geplant.25
Het was noodzakelijk de bodem rijker te
maken. Met veel inspanning kon het bouwland
verbeterd worden door middel van plaggen ge-
mengd met mest (= de potstal), 'gemeste weit' en
roggestoppelen.26 Door hetafplaggen echter
Codschalkstraat tegenover de oude Munt. Naast
deze Munt stonden reeds twee 'godskamers',
gesticht door Willam van Byler.17
Verder schonken zij vijf huisjes in de Sint
Andriesstraat die stonden tussen de in 1520 door
de Van Bylers geschonken godshuizen dicht bij de
Trysgen-of Sint Andriespoorten het huis van Aert
van Gheyn's erfgenamen aan de kant van de Zuid-
singel. Zo ontstond aan één kant van die straat een
rij van negen godshuizen, bestemd voor 'arme
Luyden'.18 De hof achter de huisjes in de Sint
Andriesstraat moest verhuurd worden om met de
huuropbrengst het onderhoud van de inmiddels
elf huisjes in deze straat te bekostigen.19
Alles bijeen waren er eenentwintig gods-
kamers of huisjes door leden van de Van Byler-
familie geschonken ten behoeve van de armen.
Ryckt van Byler en zijn vrouw Margriet deden in
1540 afstand van de erfrechten. Zo ontstond de
latere Byler- of Bijlaarsfundatie. De erven in de
familie Van Byler verloren het bezit ervan, maar
traden voortaan op als regeerders of admini-
strateurs.
De fundatiebrief uit 1540 noemt ook een
godskamer in de Krommestraat. Dat moet foutief
zijn, want in het'Prothocollenboek'van de stad
komt deze overdracht door Ryckt en Margriet niet
voor. Daarin wordt wél een 'kamer' in de Coninck-
de Krommestraat, zie Rechterlijk Archief Amersfoort nr.
436-3, Protocollen van transporten en plechten 1540-
1551, in het jaar 1540. 21 APAA,nr. 120: register over de
jaren 1758 -1862. 22 APA A nr. 148: akte van erfscheiding
1658. N.B. zo werd dit land aangeduid in dat jaar.
23 Bijvoorbeeld in Duist, Hamersveld, Stoutenburg en
Leusbroek. AE, inv. nr. 1 stadsarchief, nr. 1830: bijvoor-
beeld de families Renesse, Van Dashorst, Van Schadijck,
Van Snuel, Van Lielaer. N. B. ook Verduin, p. 76, wijst op
dit verschijnsel. 24 Hendrickx p. 89 spreekt van 'eeuwige
roggebouw'. 25 Bieleman, p. 91. 26SlichervanBath,
p. 70: het vee weidde men ook op het (heide-)plaggen-
veld; zie 1b., p. 225: boekweit zeer geschikt voor arme
grond; was goedkoop voedsel. N.B. op een kaart uit het
archief van St. Pieters- en Bloklands Gasthuis staat heide
vermeld (kaart inv. nr. K 21-8); de kaart in archief Armen
17 AE, RechterlijkArchiefnr.436-3, Protocollen van
transporten en plechten, band 1540-1551,0.3.: een vicarie
in. St. Pieters Gasthuis: een kamer naast de oude Munt
met halve kelder onder de kamer van de oude Munt.
18 apa A nr. 144: vidimus van schout, burgemeester en
schepenen van Amersfoort uit 1572 van de fundatiebrief
(charter) van 25 augustus 1540. 19 Van Rootselaar noemt
in zijn boek verscheidene fundaties en schenkingen waar-
bij de familie Van Byler betrokken was. In deel 2, p. 290
(een schenking aan Armen de Poth, o.a. de Munt; dit
pand ligt naast de door Jacob van Byler en zijn vrouw
Margriet geschonken panden; en ibidem, pp.392-393
geven de inhoud van de vidimus uit 1572 (schenking op 25
augustus 1540 gedaan), voor deze vidimus:zie apa a, nr.
143. 20 Du Pui, p. 38 wees hier al op. Het echtpaar Ryckt
en Margriet schonk een huis in Coninckstraat en niet in
-ocr page 34-
DE BYLER- OF BIJ LAARSFU N DATI E IN AMERSFOORT (1520-1950) 33
kreeg de heidestruik op de kale grond een kans.27
Er werd daarom scherp gelet op het zorgvuldig
plaggen en afgraven. In 1631 bepaalden de Staten
van Utrecht op verzoek van meentgraaf en heem-
raden van hoeven in Leusden dat onordentelijk
plaggen, afgraven en kappen van houtgewas op de
'meent' (=gemeenschappelijke weidegrond) ver-
boden was.28
Het vruchtbaar houden van de zandige akkers
was belangrijk. Daartoe werd door de administra-
teur van de Bylerfundatie bij de verhuur van het
land in 1666 bedongen dat de gebruiker na afloop
van de huurtermijn het land moest opleveren met
gemeste roggestoppelen.29 De percelen van de
Armen de Poth en van de Bylerfundatie in Leus-
broek bestonden elk uit twee delen bouwland en
een deel plaggenveld waarop heide groeide. Het
plaggenveld was veel minderwaard dan de stukken
bouwland en bracht veel minder pacht op.3°
Ryckt zelf of een nazaat heeft dit land aan de
fundatie geschonken, want reeds vóór 1657 was
het in bezit van de fundatie gekomen en ontving
de administrateur daarvan de pachtsom. Aan-
gezien de fundatie samen met de 'Armen de Poth'
land in bezit had in Leusderbroek, is in 1658 een
regeling getroffen. Het betrof het land dat gelegen
was aan weerszijden van de Leusbroekerweg, vlak-
bij 'Het Eind'. Vanaf dit punt liep noordwaarts het
pad de 'Kromme Start' dat leidde naar de Scher-
penzeelse weg en zuidwaarts een pad dat de
St. Angenietensteeg heette. Dit pad voerde naar
land dat in bezit was van het Agnietenconvent in
Amersfoort. Aan deze steeg had Van Byler twee
'campen' land gekocht.21 Beide instellingen waren
met elkaar'verbonden' niet alleen door dit ge-
meenschappelijk landbezit maar ook doordat zij
bestuurlijkin nauw contactstonden.22 De rege-
lingvan 1658 hield een loting in om het gemeen-
schappelijk bezit te splitsen.
De Bylerfundatie trok bij de loting het beste
lot- ruim dertien morgen land -en betaalde aan
de regenten van 'Armen de Poth' ter compensatie
éénmalig een tegemoetkoming van driehonderd
gulden.33 Het grootste van de twee stukken land
van de Bylerfundatie strekte zich uit vanaf de
Leusbroekerweg zuidwaarts tot aan de Lunterse
beek, over een lengte van ruim een kilometer en
met een breedte van ongeveer zeventig meter.
Aan de wegstonden een paar boerenhuizen en
hooibergen omringd door bomen. Het eerste
deel, 'de Engh', was ongeveer 250 meter lang en
diende als bouwland. Vanuit de weg zal de ontgin-
ning van het land gestart zijn.34Tot in deige eeuw
bleef de indeling van de landerijen en het gebruik
ervan min of meer ongewijzigd.35
2 De Bijlerfundatie als katholieke
instelling in een' protestantse' stad
Het beheer van de fundatie lag in handen van het
geslacht Van Byler. Bij het eventueel ontbreken van
tot 350 gulden; dit verschil in waarde (1 op 5) kwam ook
elders in het land voor, zie Bieleman, p. 79. 31APA A, nr.
148 en AE, Archief Armen de Poth inv. nr. 243, map 517,
enkele schetskaartjes uit 1657. 32 Van Bemmel, deel 2:
regenten van Armen de Poth. (n . B. soms waren het dezelf-
de personen als die in de fundatie als administrateur werk-
zaam waren). 33 apa A, nr. 148; Du Pui, p. 39; Archief
Armen de Poth inv. nr. 243 map 517. 34 AE, kaartencollec-
tie, K17-6, getekend door J. van Diepenem (circa 1650).
35 AE, kaartencollectie, Leusden 10025 (kaart 1001498),
kadastrale kaart van Leusden en omgeving (ige eeuw). In
AE, Archief Armen de Poth, nr.445: in 1796 spreekt men
van 'plaggeveld gelegen in de Staart van Leusbroek'.
de Poth, K17-6 spreekt van 'heet ende plagveld' voor het
land van de Armen de Poth aan de Leusbroekerweg. Over
akkerbouw en extensieve veeteelt (schapen en potstal) op
de zandgronden in O -Utrecht, zie Blekkenhorst e.a., p. 45.
27 Reijnders, p. 92. 28 AE, Archief Armen de Poth, inv. nr.
242: kopie van besluit Staten uit 1631: de eigenaren van 26
hoeven waren hierbij betrokken, o.a. Peter van Schayck
rentmeester van de Armen de Poth en Gerrit van Dashorst.
N. B. de meent was vroeger het eigendom van de bisschop
van Utrecht, zie Verduin, p.33. 29 AE, Archief Armen de
Poth inv. Nr. 243, map 517, overeenkomst uit 1666, door
Van Meerveen en Van Schadijck ondertekend als admini-
strateurs. 30 Ibidem, plaggenveld 50 gulden, bouwland 250
-ocr page 35-
34 P.J.J.M. VAN WEES
directe afstammelingen ging het beheersrecht
door overerving over op personen die door huwe-
lijk met een afstammeling daartoe gerechtigd
waren. Dit recht werd gezien als een heilige plicht,
ingegeven door de aloude richtlijn voorde chris-
ten: 'mensen gegeven is Gode geleend'.
Bij de stichting bepaalden de fundateurs dat
na hun dood altijd de drie naaste- mannelijke-
familieleden ('maghen') van Willem van Byler
Jacobszoon het bestuur in handen moesten heb-
ben. Als 'beloning' zou ieder bestuurslid een
'kwart' (= circai liter) goede wijn genieten.36 In
het geval er geen geschikte of waardige opvolgers
aanwezig waren, zouden de oudste burgemeester
en de twee kerkmeesters van de Sint-Joriskerk uit
de naaste familie een nieuw bestuurslid kiezen.
Intussen moesten de drie genoemde bestuurders
het bewind op zich nemen, voor welke dienst zij
eveneens een kwart goede wijn per jaar zouden
genieten. Van deze schenking met de voorwaar-
den daarin vermeld, berustte één exemplaar zo
mogelijk bij de oudste nazaat van Willem van
Byler Jacobszoon, het tweede exemplaar bleef
bewaard in de kamer van de kerkmeesters van de
Sint-Joriskerk.37
Het is niet zó verwonderlijk, dat de stichters
aan de oudste burgemeester en kerkmeesters
dachten. Diverse leden van de familie Van Byler
bekleedden hoge functies zowel in het stadsbe-
stuur als in het bestuur van de kerk en konden dus
weten welke invloed deze functionarissen konden
uitoefenen. Daarbij kwam het feit dat de stedelij-
ke overheid ook zorg droeg voor het bestuur van
liefdadigheidsinstellingen.38
In de jaren van de Opstand tegen de 'Heer der
Nederlanden', koning Philips II, bleef Amersfoort
trouw aan de koning en aan de katholieke kerk. De
stad weigerde in januari 1579 de Unie van Utrecht
te ondertekenen, ook al behield iedereen volgens
artikel XIII van de Unie vrijheid van religie.39
Enkele maanden later ging Amersfoort, belegerd
door de troepen van graaf Jan van Nassau, broer
van prins Willem van Oranje, overstag.40 Afge-
vaardigden van de stad ondertekenden in juni de
Unie van Utrecht; Amersfoort voegde zich bij de
Opstand.41
Door de 'alteratie' kregen de protestanten de
macht, de stadsregering kwam in handen van 'die
van de nieuwe, gereformeerde religie'. Zij heeft
geprobeerd de liefdadigheidsinstellingen onder
haar gezag te brengen en te laten besturen door
gereformeerden. De Staten van de provincie
Utrecht stonden in dit streven aan haar kant. De
katholieken verzetten zich daartegen zo lang als
mogelijk was. Een goed voorbeeld van dit verzet
was de poging van de stadsregering het bestuur
over het weeshuis in handen te krijgen: in 1583
mislukte deze. In 1586 slaagde zij er wél in het bur-
gerweeshuis te reformeren. Voortaan mochten
uitsluitend gereformeerde wezen opgenomen
worden.42
Vanouds katholieke instellingen werden ver-
boden, bezit van en inkomsten uit typische
katholieke instellingen als kloosters werden ont-
eigend door de overheid en gebruikt om goede
doelen te bekostigen zoals de opleiding van pre-
dikanten.43 Bestuursfuncties in tot dan toe katho-
lieke instellingen die na de Reformatie gehand-
36 Verhoeff, p. 110. N.B. aangenomen dat met dit 'kwart'
bedoeld zou zijn 'het kwartier', zijnde driekwart kroes
(één kroes = 1,4 liter). 37 APA A nr. 143. 38 Dit kwam ook
in andere steden voor; in het geval van het Burgerwees-
huis te Harderwijk, zie Moorman van Kappen, p. 25.; in
het geval van het weeshuis te Woerden, zie Vis, p. 32 (de
vroedschap aldaar bezat de 'superintendentie'). 39
Groenveld / Leeuwenberg, pp. 34-35. 40 Smit, 'De
Reformatie...', pp. 231 e.v.. 41 Groenveld /Leeuwenberg,
p. 44. 42 Van Wees, pp. 31-36. 43 In Utrecht, zie Kunst
(de titel van zijn boek is veelzeggend); in Woerden, zie
Vis, p. 25; in Sneek, zie G. Bakker e.a., p. 7; zie ook
Hiddema, p. 16 (verwijst naar soortgelijke gevallen in
Delft, Amsterdam en Den Haag).
*
-ocr page 36-
DE BYLER- OF BIJ LA ARSFU N DATI E IN AMERSFOORT (1520-1950) 35
haafd bleven, werden voortaan door gerefor-
meerden bekleed.44
De Bijlerfundatie geraakte na 1580 in een las-
tig parket. Eigenlijk zouden de administrateurs of
regenten gereformeerd moeten zijn. Wat betreft
het verrichten van liefdadigheidswerk echter zal
het stadsbestuur niet moeilijk gedaan hebben.
Er bestond namelijk tot het begin van dei7e eeuw
geen algemene beurs waaruit de armenzorg
gefinancierd werd. Pas in 1605 bepaalde het stads-
bestuur dat alles wat door de godshuizen ten
behoeve van de armen verdeeld werd in de Sint-
Joriskerk, voortaan uit de beurs van de stad zou
komen. De bedéling werd vanaf dat moment meer
centraal geregeld.45
Het proces van 'altereren' verliep overigens
moeizaam, juist omdat veel ledenvan de stadsre-
geringfamiliebanden hadden met hen die Rome
trouw bleven.46 Bovendien was er onder veel men-
sen een grote aarzeling om over te gaan naarde
strenge calvinistische leer. Zij hielden zich liever
neutraal.47 Na de Nationale Synode van Dordt in
1619 kreeg de gereformeerde religie meer aanhang
in Amersfoort: de gemeente nam snel toe in aantal
gelovigen.48 Toch werd de stad nooit geheel prote-
stant: in 1798-toen de vrijheid van godsdienstuit-
oefening een feit was geworden -was veertig pro-
cent van de bevolking nog katholiek; een kleiner
aantal volgde een andere protestantse richting
zoals de lutherse gemeente dat deed.49
Vicarie of fundatie:
pogingen om de Bylerfundatie
over te nemen 1660-1670
Exacte cijfers over de groei van het gereformeerde
deel van de stadsbevolking zijn niette geven; wel
is zeker dat in de ve eeuw de gereformeerden niet
de meerderheid vormden.50 Het lijkt er eerder op
dat de oplaaiende 'papenhaat' in de jaren na 1651
een oorzaak was voor het handelen van stadsrege-
ring en Staten. In dat jaar hadden de Staten
-Generaal in Den Haag beslist dat de rooms-
katholieke godsdienst met meer kracht bestreden
moest worden. Dat was kennelijk nog altijd nodig,
gelet op het grote aantal getrouwen aan Rome's
leer.51 Ook de synode van Utrecht van 1651 besloot
tot maatregelen tegen de macht van het paus-
dom: de zogenaamde 'Kerkelike middelen tot
weering des Pausdoms'. Deze moesten onder
andere worden afgekondigd vanaf de kansel.52
De predikanten drongen meer dan eens bij de
overheid aan om straffer op te treden tegen de
'pausgezinden', vaak tevergeefs.53
De gereformeerde kerk werd de publieke kerk
reformatie...', p. 254: de gereformeerde bevolkingsgroep
in de stad bleef beneden de vijftig procent; volgens deze
schrijver hielden gereformeerden, rooms-katholieken en
andere protestantse groepen elkaar in evenwicht. 51
Frijhoff / Spies, p. 355: de gereformeerde kerk in 1651 als
publieke kerk erkend; Broeyer, p. 37: het vasthouden aan
de traditionele volkscultuur was een doorn in het oog van
de gereformeerden. 52 HUA, Archief van het Provinciaal
Kerkbestuur: vanaf 1652 moesten deze afgekondigd wor-
den. 53 De visitatieverslagen van deputaten van de gere-
formeerde classis bijvoorbeeld aan de kerkenraad en pre-
dikant ten platte lande getuigen daar onverbloemd van,
zie HUA, Archief classis Utrecht (visitatieverslagen). In
de verslagen van de vergaderingen klaagden de predikan-
ten met grote regelmaat over de openlijk anti-gerefor-
meerde houding van de roomsen.
44 In Amersfoort werd het kapittel van de St. Joriskerk
gereformeerd, Hovy, pp. 65-66. Deze 'reformatie' vond
ook bij de andere kapittels in de provincie Utrecht plaats.
De kapittelheren en decaan of proost genoten grote
inkomsten (zie bijvoorbeeld: HUA, Archief van het kapit-
tel van Sint Jan). 45 AE, Archief van het Stadsbestuur nr. 1
nr. 19, rs, band 1604-1611, folio 34 verso, 5 augustus 1605:
oprichting algemene 'borsse'. 46 In allerlei families
kwam deze tweedeling voor: Van Westrhenen, Van Byler,
en andere, zie Smit, p. 235. 47 Kaplan, p. 29; Duke, p. 231
(geen echte sympathie voor nieuwe religie); Smit, p. 247
(veel 'liefhebbers', geen echte lidmaten). 48 AE, Archief
hervormde gemeente Amersfoort) nr. 73 (lidmatenboek
1622 -1672), groei met 40 lidmaten of meer per jaar in de
eerste jaren na 1620. 49 Kistemaker, p. 18: eerste dienst in
de lutherse kerk aan de Langestraat in 1686. 50 Smit, 'De
-ocr page 37-
36 PJ.J.M. VAN WEES
hun oordeel sterke groei van de gereformeerde
kerken in de stad.59
De administrateurs hebben de visie van het
stadsbestuur kennelijk bestreden, althans het
stadsbestuur zag voorlopig geen resultaat. Vier
jaar later, in 1664, kwam de kwestie weer aan de
orde. De stadsregering van Utrecht had de Staten
van de provincie gevraagd om steun bij de verkrij-
ging van de inkomsten uit de vicarieën. Zij kreeg
toen het recht een derde deel (de 'tertie') van de
vicariën op te eisen voor het onderhoud van de
gereformeerde predikanten; de 'possesseur'
behield tweederde van het inkomen. De bezitters
van vicarieën moesten binnen drie maanden aan-
gifte doen van hun inkomsten op straffe van de
afdracht van het inkomen dat gedurende drie jaar
uit hun vicarie verkregen was.
Het Amersfoortse stadsbestuur volgde hierin
het voorbeeld van Utrecht en sommeerde de
administrateurs van de godskamers in Sint
Andriesstraat en Valkestraat, en van andere funda-
ties hun inventaris binnen zes weken in te leveren
op straffe van vijfentwintig gulden boete.60 Reeds
in juni had de stadsregering de administrateurs
onder wie mr. Codefroy van Meerveen van de
Bylerfundatie, regenten en beheerders gemaand
hun 'inventaris, staet ende reeckeninghe van de
effecten ende Lasten' in te leveren. Zij gaven daar-
aan echter geen gevolg, zodat burgemeesteren
oud-burgemeester in april 1665 de opdracht kre-
gen te onderzoeken hoe het stond met het opvol-
gen van de resoluties van juni en novemben664.
In de tweede helft van de jaren zestig nam de
spanning tussen rooms (paaps) en gereformeerd
en de tegenstelling tussen gereformeerden en
andere geloofsgroepen nam toe. Er ontstond een
op de godsdienst gebaseerde verkokering van de
samenleving.54 Zo mochten gereformeerde bur-
gerwezen niet bij een 'roomse' baas werken en
het was hen niet toegestaan om - na het verlaten
van het huis-te trouwen met iemand van een
ander geloof.55
Vanaf 1652 mochten in de raad van de stad
alleen de 'gequalificeerste rijkste, vreedzaamste
ende verstandigste borgers, zijnde van de ware
christelijke Gereformeerde religie' zitting heb-
ben.56 De druk op de katholieken nam toe.
Onder invloed van deze ontwikkelingen is het
niet onbegrijpelijk dat de stadsregering probeerde
greep te krijgen op de Bylerfundatie. Volgens haar
was de fundatie van de Van Bylers een 'vicarie', die
ooit als zodanig gesticht was in de Sint-Joriskerk.57
Op de altaren in deze kerk waren sinds de late
middeleeuwen veel vicarieën gesticht, elk met
een inkomstenbron voor de 'vicaris' die als tegen-
prestatie zielmissen las voor de stichter(es).58 Het
is al eerder vermeld: een fundatie leek als particu-
liere stichtingop een vicarie, maar was niet ver-
bonden aan de kerk (een altaar) of een kerkelijk
rechtspersoon. Door de gelijkenis, zeker wat
betreft het vrome of liefdadige doel (Lat.'piafun-
datio'), kan de magistraat gemeend hebben te
kunnen en moeten handelen zoals gedaan in 1660.
Toen besloot hij dat de inkomsten uit de Byler-
fundatie net als die uit andere vicarieën ten goede
zouden moeten komen aan de predikanten in de
stad. De Staten van Utrecht hadden aan dit besluit
hun goedkeuring gehecht mede gelet op de naar
54 L.V.H., p. 220; Frijhoff / Spies, p.355; Groenveld,
Huisgenoten', pp. 22-23. 55 Van Wees, p. 82. 56 Van
Bemmel, deel 2, p. 648 (besluit van de raad 1652). 57 Of
voor de studie van hun zoons (predikantenstudie); er was
in het begin van de 18 eeuw onenigheid daarover tus-
sen hoofdschout J. F. Teeckman en het bestuur van het
Stadskinderhuis, zie AE, Archief Burgerweeshuis, nr.
488: vicarie op het Bruine Kruisaltaar. 58 AE, Archief
kapittel St. Joris, vicarieën in de St. Joriskerk gevestigd.
Post, deel 1, pp. 321-323 (over vicarieën in het algemeen);
Van Kan,'Opdat zij verlost worden...', pp. 42-43 (in
Amersfoort). 59 Van Bemmel, deel 1, p. 157: Henricus
Teeckman en Vincentius van Deurn waren als predikant
benoemd. 60 AE, Archief van het Stadsbestuur, nr. 19,
RS, 14 november 1664.
-ocr page 38-
DE BYLER- OF BIJ LAARSFU N DAT1 E IN AMERSFOORT (152O-1950) 37
m de stad toe. De ontevreden predikanten hebben
in zoverre hun zin gekregen dat het stadsbestuur
actie ondernam om de plakkaten en ordonnanties
van de Staten van Utrecht na te leven: iedere
bezitter van een vicarie moest opening van zaken
komen geven over de bezittingen van het vicarie.
Ook Van Meen/een moest komen om dat te doen
wat betreft de door hem geadministreerde vicarie
van Coort Vlugh. Altijd hadden de katholieken de
inkomsten uit deze vicarie bezeten, de laatste was
priester Willem Vlugh.61 Hij heeft zich echter
tegen de eis van het stadsbestuur zo lang mogelijk
verzet.62
Intussen was de kwestie van de zogenaamde
vicarie van Byler gaan spelen. Deze 'vicarie' was
gefundeerd door mr.Jacob van Bijier in hetSt.-
Pietersgasthuis. Ter nagedachtenis aan hem heb-
ben Rycktvan Byleren echtgenote Margriet in 1540
deze begiftigd met het huis naast de oude Munt en
met geld.63 Hebben de schenkingen aan deze vica-
rie, 'vanwege' Jacob gefundeerd, en het feit dat
rond 1660 de fundatie nog altijd naar Jacob van
Byler werd genoemd, ertoe geleid dat men in het
stadhuis meende dat de fundatie een vicarie was?
Tot dan toe was deze vicarie echter niet 'aange-
bracht' en een vicaris was niet bekend bij het
stadsbestuur. In het najaar van 1669 ging de rent-
meester van de tertiën van de vicarieën, C. J.
R.oosterkerck, naar Leusbroek. Daar liet hij zich
door iemand het land van de 'vicarie Rijck van
Bijlart' aanwijzen. Enkele maanden later liet hij van
het plakkaat ene vijftigtal afdrukken maken om
bekendheid te geven aan de kwestie van de 'vica-
rie'. De bedoeling daarvan is niet bekend, omdat zij
niet bewaard gebleven zijn (n.b. het is opvallend
dat toen over een vicarie gesproken werd).
Schepen Ryck Rutgerze van Noort wilde de
collatie van een vicarie op naam van zijn zoon
Henrick gesteld zien door de Staten van Utrecht.
Daarom verzocht hij Gedeputeerde Staten de
vicarie van Rijck van Bijlert op naam van zijn zoon
Henrick te brengen opdat deze zijn theologische
studie kon volbrengen. Hij verwees hierbij naarde
resolutie van de Staten uit 1666 over de vicarieën
en de goederen daartoe behorende, die voor het
onderhoud van de predikantenstand (en aan-
staande predikanten) moesten gaan dienen.64
Inderdaad ontving administrateur van Meer-
veen op 5 februari 1670 van de rentmeester van de
tertiën van de vicarieën schriftelijk opdracht om
zijn stukken te overleggen. In reactie daarop vroeg
Van Meerveen het stadsbestuur om steun. Nu hij
van de Staten opdracht had gekregen bewijsstuk-
ken in te leveren, zou hij hoge kosten moeten
maken. Het was volgens hem toch ook in het stad-
huis bekend dat hij al vele jaren de functie van
'distributor' (hier bedoeld als beheerder, vW)
bekleedde van goederen 'uit krachte van een fun-
datie van Bijiers', de voorouders van zijn echtge-
note. Deze fundatie was gesticht ten behoeve van
de armen in de stad, de uitdrukkelijke voorwaarde
die de fundateurs gesteld hadden, was duidelijk
(zie paragraaf 1). Nu eisten de predikanten echter
de tertiën van de vicarieën op, op basis van de
resolutie van het stadsbestuur de dato 5 decem-
ben664. Ook bij de Staten hadden de predikan-
ten deze tertiën reeds opgeëist. Hij vroeg nu de
stadsregering te kiezen voor de fundatie, zodat
het geld van de fundatie als vanouds zou kunnen
worden besteed aan de armen in de stad.
Terwijl dus Van Meerveen ervan overtuigd
was dat de voorouders van zijn vrouw een funda-
61 Heer Jacob Vlugh is genoemd in AE, Archief van het
Stadsbestuur, nr. 7, RS, 1535. Zie ook Van Kan, 'Opdat zij
verlost mogen worden...', p. 54. 62 AE, Archief van het
Stadsbestuur, nr. 33, RS, 31 augustus, 7 september en de
politie van 14 september 1668 (inkomsten uit landpacht
en rente van obligaties). 63 AE, Rechterlijk Archief nr.
436-3, band 1540-1551: in het jaar 1540 zijn deze schen-
kingen gedaan. 64 HUA, AS,' prothocolle van de
Resolutien genomen bij Gedeputeerde Staten' 11 januari
1670.
-ocr page 39-
38 P.JJ.M. VAN WEES
tie hadden opgericht, waren de rentmeester van
de tertiën en de predikanten van mening dat de
fundatie van Van Bylereen uicarie was. De domi-
nees zijn naar Utrecht gegaan, wat blijkt uit het
rekeningenboek van de rentmeester van de ter-
tiën, Roosterkerck. Laatstgenoemde had in
Utrecht op 16 en 17 december 1669 Van Meerveen
'geciteerd': er zou een proces tegen hem aanhan-
gig worden gemaakt. Op 17 januari 1670 was
Roosterkerck samen met twee predikanten
opnieuw naar Utrecht gereisd om met de advo-
caat te overleggen over een memorie voor de
Staten inzake de vicarie gefundeerd door'Jacob
van Bijlert'. Een kleine maand later ging Rooster-
kerck wederom naar Utrecht in verband met de
dikant. Ook in het resolutieboek van het stadsbe-
stuur is geen opmerking te vinden over de 'vicarie'
van Byler.
4 Nazaten en aanverwanten van
het geslacht Van Byler oefenen
het beheer uit, tot 1801
Al vóór hetjaanöoo was er geen katholieke man-
nelijke Van Byler meer voorhanden om het bewind
over de godskamers te voeren.67 In 1592 was
Gheraert van Schadijck'beveelhebber'van de
fundatie. Deze functie bekleedde hij in 1629 nog
altijd.68 Gheraert en mr. Peter van Schadijck waren
in die jaren administrateurs van defundatie.69
In 1644 deed Peter van Schadijck het samen met
mr. Godefroy van Meerveen.70 In 1658 waren Van
Meerveen en Everard van Schadijck-de laatste
namens zijn vader Peter-administrateur.71
Tussen de geslachten Van Westr(h)enen, Van
Schadijck, Van Li(e)laer, Van Dashorst en Van
Meerveen bestonden in de loop van deve eeuw
huwelijksbanden. In 1609 was Dirck van West-
rhenen getrouwd met Margaretha van Schadijck.
Willem van Lilaer, weduwnaar van Elisabeth van
Westrhenen, hertrouwde met Emma van Das-
horst. Mr. Godefroy (Godfried) van Meerveen was
in 1634 gehuwd met Henrica van Dashorst. Deze
beheerde namens zijn vrouw de Bylerfundatie.72
Hij was familie van mr. Peter van Schadijck en
voerde mede uit naam van Johan van Westrhenen
de administratie van de vicarie van Goort Vlugh.73
De families Van Westrhenen en Van Meerveen
waren door huwelijken verknoopt met elkaar74 én
65
op te stellen memorie
Gedeputeerde Staten bogen zich op 17 febru-
ari over de kwestie van de vicarieën. Op verzoek
van Gerrit Gijsbertsz., ontvanger van de tertiën te
Amersfoort, werd gedaagde Van Meerveen gelast
binnen veertien dagen de stukken die hij onder
zijn berusting had, te overleggen.66 Zo hij dat niet
deed, zou recht gesproken worden op basis van
wat dan bij dit college aan stukken aanwezig was.
Hoewel de afloop van het geschil tussen ener-
zijds stadsbestuur, rentmeester en collecteur van
de tertiën en anderzijds de fundatieadministra-
teur niet is overgeleverd, kan op grond van de
archiefstukken die in het bezit van de Bijlaars-
fundatie zijn, worden vastgesteld dat het bestuur
katholiek bleef en de inkomsten uiteindelijk volle-
dig ten goede kwamen aan katholieke armen en
niet aan de opleiding tot of onderhoud van de pre-
72 Ib.; AE, AVN, AToo8aooi, 31 juli 1648, G. van
Meerveen onder huwelijkse voorwaarden op 15 januari
1634 gehuwd met Henrica van Dashorst,: Ib., AT002aooi
(1609): Dyrick van Westrhenen en Margaretha van
Schadyck echtgenoten) en Ib. ATOo8aooi, 16 februari
1651 en 25 februari 1660: Marten Meyster en Aletta van
Westrhenen echtgenoten. 73 AE, Archief van het Stads-
bestuur, nr. 35, RS,4 oktober 1669. 74 Smit, Desamen-
stelling van...,
pp. 101 en 121. Ib., p. 78: Van Dashorst ver-
bonden met Van Lielaer.
65 Op 3 en 4 februari 1670. 66 Deze Gerrit Gijsbertsz.
werd als ontvanger van de tertiën ook in 1668 betrokken
bij de kwestie van de vicarie Vlugh, zie AE Archief van
het Stadsbestuur, nr. 33, RS, 14 september 1668. 67 Zie
voor de genealogie Van Byler De Nederlandsche Leeuw,
maandblad van het Koninklijk Nederlands Genootschap
voor Geslacht en Wapenkunde (1945 -1946), nr. 12
(december). N.B. het geslacht van Byler werd protestant,
zie Smit, 'Desamenstelling...', pp.49 e.v.. 68 apaa nrs.
145 en 146. 69 Ib., nr.147. 70 Ib., nr. 145. 71 Ib., nr. 148.
-ocr page 40-
DE BYLER- OF BIJ LAARSFUN DATI E IN AMERSFOORT (1520-1950) 39
J—A — 4-
-B-                       -,40
I tg— 1----«6 — .
-     -D-■- --K- — < - i(f
—   E- - —3 i — > — J.f
2
- — ,,4 rj
C
E , = >>-
-*a \
C.M -. <>■ • "$'. - -
A-B-C-
^Sgr *
Kaart van J. van Diepenem, circa 1655
(Archief Eemland, kaart K 043 (Leusden)
inv. K17-6).
Meerveen namelijk trouwde in 1671 met jonker
Jacob Jordaan van Westrhenen.77 Zij kregen vier
kinderen, twee jongens en twee meisjes. Alle vier
stierven kinderloos.78 Jonker Jordaan Gerard van
Westrhenen erfde na het overlijden van Jacob
Jordaan in 1711, het recht om de fundatie te bestu-
ren.79 Hij was generaal-majoor in het Staatse
leger en groot-majoor van de stad Venlo geweest.
met de familie van Everard Meyster, de bekende
'Dolle Jonker'die de kei naarde stad liet trek-
ken.75 Ceertruyd, de zuster van Everard Meyster,
was getrouwd met Cornelis de Rout (Derout),
heer van Canswijk in het Land van Altena; een
neef van haarjacob Hiacint Dierhout, zou de
rechten op het beheer van de fundatie erven.76
Dochter Hadewij (Hadewich Maria) van
75 Zie Diane Hamer en Wim Meidenkamp, De Dolle
Jonker, leven en werken van Everard Meyster (ca.
1617-
i6yg), Amersfortia reeks deel 5. 76 Ganswijk: heerlijk-
heid, groot ruim 139 bunder, zie Van der Aa, 4 deel,
p.433; HUA,NSU,U8iai-i86/i87: akte van 26 december
1676 en Ui39a3, akte nr. 90 van 31 december 1710. 77 ae,
DTE, Dopen R.K. Kromme Elleboog, band 1690-1709:
potloodaantekening op schutblad voorin. 78 APA A, nr.
148; onder wie Wendelina Theresia in 1685 (GAA, dtb,
Dopen R.K. Kromme Elleboog, band 1680-1692:19 juli
1685. 79 AE, DTB, Overlijden R. K. Kromme Elleboog,
band 1709-1805, septemberp) 1711.
-ocr page 41-
________ ..
.____
Kaart waarop in-
getekend de eigen-
dommen van de
Bijlaarsfundatie
aan Breestraat,
Valkestraat en
Sint Andriesstraat.
■ = Bezit van de
Bijlaarsfunctie
in de stad
------------——
\ y
_U jlStf £?i£MJ [ ......-
•X\\t■*$'$% ?f'#4-ï-fV-i^iï*
—■ _ \ ervaa rditjtl rloor Z.
I.VAN VOOREN en'p. WAGEMAKtR,
//„„v/.„„/
7
\
l,-,. ! f ■■ >:
Hooibfffj
■V<s.
$'
rfJ*
* -^—/
,1" '" ft *' .
9ersfj>oJ(?
'"■>'"».....V7
y
- \
B . B.,,..(P1
I
-j
;
.y:;„
-ocr page 42-
i
-
._ —___^ _
Gfmreate
\
/
\
V
/
—. - \ ervaa rdiqd floor 3 ■—
I.VAN VOOREN en P.WAGEMAKtR.
* 1
1
r.l:,,v,, 1888. ;\\^MI.„H,,,
.-■ ■ 1; ao 1 l a 3500.
" '" "
gSwi^r
/
. ,-,■
ï^r-' •
#
■ -,yrt,
Kaart waarop in-
getekend de eigen-
dommen van de
Bijlaarsfundatie
aan Breestraat,
Valkestraat en
Sint Andriesstraat.
■ = Bezit van de
Bijlaarsfunctie
in de stad
R?**"»*'
,„>:«.«<»""'          *
'""■■'■■"■■>.....V7
m B......'
■ 'M ■/, ■
V <<......«¥..... J
\
y
J;> >■
U'KXIIAIU; GEBOUWEN, ENZ.
1 /tXi.;i,:,„t>/.i.:.
■■■".■; . ■ . ■
tl.-H.Uc ■ ■
1-y.-'..■,,■/,■,■„,,-,■./, j;,+
u ■ ■ ....
[ ..........I>
s f
<y
■/'.■■■/                (/ /,'„„■
■ ■
i /v,:r/:.,„.,,../„./.■;,
■n*liti„l,,,,i,,..l
,■■/.,/,,./,.../
.;....../.'.,■/,.,,„„ a..„.„
■ ■ ■
'
Jl
:/
-ocr page 43-
r«//-:
-> Y"/;/ /
t'i, ***>-»<
\ '......f.~"
=t,t>--
B.' ƒ.....•-"
/ i oi...f..'... ..n.vw.i> .1.10
il ■'■■■ -
E              ...........
r'
'
11
:
;
Kaart van Dirk van Groenouw van de
landerijen in Leusbroek (Archief Eemland,
Archief Armen de Poth K nr. 113)
Kaart van Dirk van Groenouw
(detail)
'Ytfaóntó» V.iii L-O^.ooCY^-iinitiyji- At nuf»/ (féuïxitu r V
-ocr page 44-
Armenwoningen van de fundatie, in de Sint Andries-
straat, gebouwd in 1872 in de plaats van de oorspron-
kelijke armenkamers. Gesloopt in 1971 (fotograaf:
Th. Hendriksen; Archief Eemland nr. 04759).
van de grondeigenaren, zodat de gedupeerden in
1748 de Staten van Utrecht verzochten om vrijstel-
lingvan betaling van de ongelden ^grondbelas-
ting) op hun 'vergraven' landerijen. Jordaan
Gerard van Westrhenen was een van de onderte-
kenaars.82^ later tijden werd over dit tracé het
Valleikanaal gegraven.83
Na het overlijden van Jordaan Gerard Van
Westrhenen in 1751 ging dit recht over op jonkheer
Jacob Hiacint Dierhout-de eerdergenoemde
verre verwant - en zijn zusters.84 Het ging om het
beheer over de elf huisjes in de Sint Andriesstraat.
Samen met zijn knecht Leendert de Heer en zijn
dienstbode woonde hij in een huis op het Havik.80
Dat hij de fundatie beheerde blijkt uit het feit
dat hij genoemd wordt op een kaart uit circa 1745,
toen het'retranchement'werd gegraven. Dit was
een verdedigingslinie, die op last van de Raad van
State in de jaren 1745-1746 werd aangelegd. Deze
zogeheten 'Crebbelinie'-zich uitstrekkend van
R-henen door de Gelderse Vallei tot de toenmalige
Zuiderzee- liep ook over een stukje van de Engh
van het land van de fundatie in Leusbroek.81 De
aanleg leidde tot schade aan land en hofsteden
handtekening). 83 AE, Archief van St. Pieters- en Blok-
lands Gasthuis, K 21-8. 84 AE, DTB, Grafregister St. Joris,
band 1748-1759:1 april 1751; HUA, NSU,Ui66a28-72,akte
van 25 mei 1751 (zie ook Van Rootselaar, deel 2, p. 393).
80 Liberale Gift 1/4/ (coll. ae). 81 Deze liniedijk liep van
de Slaperdijk naar de Eemdijk. 82 HUA, AS, nr. 598:
memorie van ongelden 1747 -1752 (ook de weduwe van
Aloysius van Muijlwijk, Aleyda van Lilaer, zette haar
-ocr page 45-
/I/l P.J.J.M. VAN WEES
1'IU'VIM !i I TliKni [ .
GKMKK.VTK Wol'HKXllEU)
Gemeentekaartvan Kuyper van Woudenberg,
1865, met de Grebbelinie ingetekend
(Museum Flehite).
enige stukken land,86 bij notariële akte het
bewind over al deze 'godskamers' aan Aleyda van
Li(e)laer in Amersfoort, weduwe van jonkheer
Aloysius van Muijlwijk. Hij vond zich namelijk niet
zoals hij zelf zei, de juiste persoon om de godska-
mers te besturen.8? Dierhoutwas ongetrouwd
gebleven, had een reeds gevorderde leeftijd
bereikten woonde in Utrecht.88 Aleyda (Alida)
van Lilaer was kind van een vermogende, katholie-
Bovendien verkreeg hij bij testament nog elf ande-
re kamers of huisjes onder zijn bewind: acht in de
Valkestraat, twee in de Breestraat en één in de
Coninckstraat. Op deze laatste na waren alle hui-
zen altijd 'bewaard' in de familie en werden de
inkomsten daaruit aangewend voor armen.85
Op 22 januari 1759 schonk jonkheer Dierhout
die in Amersfoort onder andere in de Kromme-
straat een huis bezat en in de vrijheid van de stad
85 ae, Archief van het Stadsbestuur, nrs. 1-9 RS, 1436-
1544. De familie Van Westrhenen was in de 16 eeuw
zeer belangrijk in de stad; diverse leden van deze familie
bekleedden posities in het stadsbestuur: schepen, raad,
weesmeester of burgemeester, en in diverse godshuizen
(bv. het Burgerweeshuis, zie Van Wees, Burgerweeshuis,
pp. 11 en 20). Zie de namenlijsten opgenomen in Van
Bemmel, deel 2. Na de reformatie van Amersfoort verloor
de familie veel aan invloed in de stedelijke samenleving,
doordat zij katholiek bleef. 86 Melchior, p. 38 (aan de
Vijverzijde); bovendien een perceel aan de 'Soesderweg',
Melchior, p. 96; hua, nsu, U184327, 203-1 en 203-2
(verkocht in 1766). 87 apaa nr. 149; zie ook hua, nsu,
1)184324-8 akte van 22 januari 1759. 88 HUA, DTB,
Utrecht nr. 1236-9, begraafboek 1760-1769: op 1 december
1768 was Dierhout, 'bejaarde vrijer', overleden (in de
Buurkerk begraven).
-ocr page 46-
DE BYLER- OF BIJ LAARSFU N DATI E IN AMERSFOORT (152O-I950) AC
ke familie, die al vele generaties in Amersfoort
woonde. Ze werd in 1694 gedoopt in de Elleboog-
kerk.^ Volgens de 'Blaffert' (= het haardsteden- of
huisgeldregister) bezaten de Van Lilaers in 1755
zesendertig percelen in de stad. Een flink aantal
gelet op het totaal van 618 particuliere percelen in
de stad.9° De familie heeft de katholieke gemeen-
schap, behorend tot de 'statie' van Sint Franciscus
Xaverius met haar kerkgebouw op 't Zand, ge-
holpen onder andere door de aankoop van de
grond waarop deze kerk gebouwd werd.91 Aloy-
sius, ook uit Amersfoortse ouders en gedoopt in
de Elleboogkerk in 1688,92 trouwde met haar in
1723 in de kerk op 't Zand; zij kregen twee doch-
ters en een zoon: Wilhelmus Franciscus.93
Dierhout wist dat hij geen nageslacht had en
liet in de akte opnemen dat het recht tot beheer
van de fundatie met eenentwintig'godskamers'
overging op de familie van Aloysius van Muijl-
wijck: 'bij een van de familie successive waar-
genomen, geregeert en geadministreert te wor-
den; met gelijke macht van substitutie en transla-
tie aan een ander familie, soo sij sulcx om reedene
bij vervolgvan tijden nodig, off dienstig soude
moge oordelen'.94 Hij schonk weduwe Aleyda van
Lielaer in 1759 bovendien duizend gulden om de
tweede groep van elf huisjes (kamers) die nauwe-
lijks eigen financiële middelen hadden, te onder-
houden.95 In dat jaar verkocht hij aan haar een
hofje met steeg in de Horseweide in het land bui-
ten de Bloemendaalse Poort voor honderd en vijf-
tig gulden. Hij verkocht het met de bedoeling dat
het ten goede zou komen aan de godskamers van
de fundatie. In feite was het een 'schenking' door
Dierhout aan de fundatie.96
De laatste administrateur van de fundatie vóór
het moment waarop deze fundatie overging in
handen van de 'Armenzorg' van de twee Amers-
foortse staties, was de zoon van Aleyda, jonkheer
mr. Willem Frans van der Merwede van Muijl-
wijck, dijkgraaf van Bunschoter Veen-en Velden-
dijk.97 Een zeer vermogend man die naast het
werk voor de fundatie ook 'mede-directeur en
bezorger'van de armen was in de statie van St.
Franciscus Xaverius. Toen hij ouder werd besefte
hij - een man zonder nageslacht - dat er voor de
fundatie na zijn overlijden niemand uit de naaste
familie beschikbaar was om deze te beheren.
In 1790 liet hij zijn uiterste wil opmaken, waar-
in hij de armbezorgers van de statie aanwees om
de fundatie te beheren met alle goederen, gelden
en effecten die daartoe behoorden. Pastoor J. H.
Berentzen van de kerk op 't Zand bedeelde hij met
de kapitale som van vierduizend gulden ten be-
hoeve van de armen in zijn statie, mits de arm be-
zorgers voortaan zijn fundatie zouden beheren.98
De fundatie zelf zou na zijn overlijden een legaat
van duizend gulden ontvangen.99 Twee jaar voor
zijn overlijden in decemberi8oo was het beheer
van de fundatie daadwerkelijk overgegaan in de
'waterlinie' in de jaren 1745-1746. (hua, as, nr 598,
memorie van ongelden 1746-1752). 95 Ib., nr. 150, charter
uit 1759. 961b., nr. 149; zie ook hua, NSU, U184324-35,
akte van 2 april 1759. 97 hua, nsu, Ui84a3i, akte nr. 154,
5 oktober 1776. 98 Als tweede voorwaarde verlangde Van
der Merwede van Muijlwijck dat eeuwig vier keer per jaar
een plechtige gedachtenismis zou worden gelezen voor
hem; de pastoor kreeg per keer een gouden ducaat of vijf
gulden en vijf stuivers. 99 AE, AVN, AT042ao22, akte nr.
2550, d.d. 5 november 1790; N.B. zijn twee zussen waren
al overleden, de neven en nichten kregen de rest van de
erfenis, Oettinger en J. J. de Heer werden door de testateur
benoemd tot executeurs / beredderaars.
89 AE, dtb, Dopen R. K. Kromme Elleboog, band 1690-
1709,19 januari 1694. 90 Melchior, Blaffert (haardsteden-
register) van 1755. 91 AE, Archief r.k. parochie van Sint
Franciscus Xaverius, inv. nr.11. 92 AE, DTB, Dopen R. K.
Kromme Elleboog, band 1680-1692,1 juni 1688. 93 AE,
DTB, Huwelijken R.K. 't Zand, november 1723; Dopen R.
K. 't Zand, 6 maart 1732 (Wilhelmus Franciscus, vernoemd
naar zijn grootvader van vaders kant). De twee zusters,
Angela Maria en Anna Gerarda Maria huwden en woon-
den elders. 94APAA nr. 149; n.b. Aleyda van Lilaar was
kennelijk al werkzaam voor de fundatie gelet op haar
bemoeienis bij de afhandeling van de schade aan de boer-
derij in Leusbroek die ontstaan was bij de aanleg van de
-ocr page 47-
46 P.J.J.M. VAN WEES
tekenboek wat betreft de huisvesting bewaard
gebleven, maar het is aannemelijk dat het ge-
voerde beleid niet zal hebben afgeweken van de
handelwijze van de administrateur van de funda-
tie zoals opgetekend in het oudst bewaarde boek
dat in 1759 werd begonnen. Ook ontbreken over
de eeuwen vanaf de stichting van de fundatie tot
halverwege de 18e eeuw gegevens over hoeveel
armen-en van welk geslacht, status of leeftijd -
geholpen werden.103
De armen 'omme die minnen van godt' dus
gratis onderdak verschaffen in de huisjes of gods-
kamers leek in eerste instantie geen kostbare zaak
voor het bestuur. Wie nog gezond was kon probe-
ren in de stad wat geld te verdienen en wie door
vast werk in betere doen kwam, diende te vertrek-
ken. Ook kon het zijn dat een weduwe bij een vol-
wassen geworden kind dat elders was gaan wer-
ken en wonen, introk. Er zullen zich altijd nieuwe
gegadigden voor hulp gemeld hebben, want zelfs
in de Gouden Eeuw was het voor velen allerminst
een vetpot.104
De administrateurs letten er daarom ook op
dat de hof en boomgaard vooral voor de eigen
armen bestemd bleef. Toen in 1596 de wal van de
stadsmuur bij de Sint Andriespoort was ingestort
en daardoor de muur van planken was omgegaan,
vroeg'beveelhebber'Cheraert van Schadijck
(Schadick) de stadsregering om spoedig herstel,
want wie dat wilde kon vrijelijk in de boomgaard
zijn slagslaan. Het heeft enige jaren geduurd
voordat het herstelwerk aan de stadswal kon
beginnen. Al die tijd leed de fundatie schade: tot
negen a tien gulden per jaar. Het klagen over de
handen van de 'bezorgers van de armen' van de
twee staties in de stad die van O.L.Vrouw ten
Hemelopneming ('de Elleboog') en van Sint
Franciscus Xaverius ('t Zand'), onder de naam
'Roomsen Katholiek Parochiaal Armbestuur tot
Amersfoort'. In 1801 droegen deze bezorgers alle
papieren, saldo en obligaties over aan F. C. C.
Oettinger, een aangetrouwde neef van de er-
flater.100 Namens het armbestuur beheerde hij de
Bijlaarsfundatie toti822. Zo eindigde de fundatie
als zelfstandige liefdadigheidsinstelling, midden
in een tijd waarin de armoede toenam en bunde-
lingvan krachten in de zorg voor armen hard
nodig was.101
Tenslotte: tussen de besturen van de katholiek
gebleven liefdadigheidsinstellingen St. Elisabeths
gast- of ziekenhuis en de Van Byler-fundatie heb-
ben de eeuwen door banden bestaan. Ook al
ondertekende de stadsregering vanaf 1668 de jaar-
lijkse rekening van het gasthuis, het bestuur en
een deel van het personeel bleven katholiek. In
het bestuur van het gasthuis en in de administra-
tie van de Van Bylerfundatie kwamen meer dan
eens dezelfde personen voor: in 1610 mr. Peter van
Schadijck, in 1650 mr. Codefroy van Meerveen, in
1731 jhr. Aloysius van Muijlwijck, in 1806 F. C. C.
Oettinger. In 1821 M. A. van Crimpen en in 1856 M.
ten Brink. De 'generale moeders' van het gasthuis
Henrica van Dashorst (1649-1652), Aleyda van
Lilaeren de echtgenote van Oettinger (na 1800)
waren ookactief in het bestuurvan de fundatie.102
Een onderdak voor de armen
Helaas is over de eeuwen vóór 1759 geen aan-
100 APAA.nr. 120: aantekening van 17 maart 1S01 (de exe-
cuteurs van de boedel van wijlen jonkheer Van Muijlwijk
hadden deze overhandigd aan de armbezorgers). 101 Ib.,
nr. 153; N.B. in het tijdvak 1775 tot 1813 nam de armoede
toe en met name na 1806 daalden de inkomsten uit renten
op in obligaties bij provincies en staat belegd geld (door
de tiercering), zie resp. Noordegraaf, in AGN deel 10, pp.
373 _ 377. Griffith, in AGN deel 10, p. 235 en Buist, in AGN
deel 10, 293. 102 Van Beurden, p. 94 (lijst van regenten)
en pp. 98-103 (lijst van 'generale moeders'). 103APAA
nr. 120: aantekenboek in 1759 begonnen door Aleyda van
Lielaer. N. B. af en toe tekent zij op dat een bewoner reeds
voor dat jaar woonachtig was in een van de huisjes. 104
Van Deursen, pp.73-83 (onder de titel 'eerlijke armoede').
-ocr page 48-
DE BYLER- OF BIJ LA ARSFU N DATI E IN AMERSFOORT (1520-1950) 47
geleden schade had resultaat: erwerd een flinke
schadevergoeding betaald.I0s
Armoede heerste er vaak als gevolg van ziek-
ten, ouderdom of gebrek aan werk. Dan hielp elke
geloofsgroep zo goed mogelijk haar eigen armen.
De stedelijke overheid probeerde eveneens hulp
te bieden. In 1605 werd de reeds genoemde 'alge-
mene beurs'voor armenzorg ingesteld en in 1637
de 'Armen Noothulp' (zie paragraaf 2). In Amers-
foort heerste af en toe grote economische malai-
se, met name in de jaren vijftig van de ve eeuw
toen door oorlog de import van graan terugviel en
o.a. de prijzen van volksvoedsel (rogge en weit)
sterk stegen; in de jaren van de bezetting door de
Fransen (1672-1673) kwamen grote schaarste en
armoede voor in de stad.106 Eenzelfde ontwikke-
ling in een periode van malaise en ziekten is te
zien in de geschiedenis van het Burgerweeshuis,
het Stadskinderhuis en het St. Elisabeth's gast- of
ziekenhuis.107
De misère in de landbouw duurde overigens
tot halverwege dei8e eeuw al waren eraf en toe
korte perioden van opleving.108 De steeds weer
opduikende runderpest zorgde voor armoede en
verscherpte de tegenstellingen tussen arm en rijk.
De veetelers hadden door de ziekte onder het vee
minder inkomsten en konden slechts met moeite
de pacht opbrengen. In de rekeningenboeken van
Amersfoortse liefdadige instellingen zoals de
Armen de Poth, het St. Elisabeth's gast- of zieken-
huis en het Burgerweeshuis noteerden de pen-
ningmeesters flinke bedragen aan nog te innen
pachten.109 Dat geldt bijvoorbeeld voor de jaren
1748-1755 en voorde jaren aan het einde van de
i8e eeuw."° Ook kwam het voor dat de pacht ver-
laagd werd in verband met de problemen waar-
mee de boeren te kampen hadden.1" De inkom-
sten uit de verpachting van het landbezit van de
fundatie halveerden in de jaren 1798-1811."2 In
hetzelfde tijdvak stegen de prijzen van het voedsel
waardoor de minder bedeelden in de stad het
extra moeilijk kregen. Als gevolg van de Napo-
leontische oorlogen (1806-1813) werden de eer-
ste levensbehoeften snel duurder."3
De fundatiehuisjes
De huisjes bezaten één of twee bedsteden en som-
mige hadden een 'achteruit'waardoor er wat meer
comfort voor de bewoners aanwezig was. Katho-
lieke armen werden hierin onderdak gebracht: een
gezin, weduwvrouwen met enkele kinderen of
alleenstaande mannen en vrouwen. Dat het om
armen ging, blijkt onder andere uit het feit dat bij
het innen van de 'Liberale Gift' in 1747, die neer-
kwam op een extra belasting in verband met de
toen uitgebroken oorlog met Frankrijk, genoteerd
(de situatie voor de tabakstelers was niet gunstig in de
jaren na 1740). 107 ae, Archief Burgerweeshuis inv. nr.
282 (Stadskinderhuis), novemberp) 1800: 'grote aanwas
van kinderen en grote financiëele nood'; Van Beurden,
pp. 70-71: in 1812-1813 teerde het huis financieel in. 108
Bieleman, pp. 23 en 103 e.v. spreekt over een eeuw van
depressie en contractie (1650 -1750). 109 Ibidem, pp.
116-119; Van Beurden, p. 64-66; AE, Archief Armen de
Poth inv. nr. 439 en 440 (rekeningen 1744 -1752: de
inkomsten uit de verpachting daalden aanzienlijk!). 110
ae, Archief Armen de Poth, inv. nr.445 met name de
jaren 1794 tot 1800. 111 Bieleman, p.114; Van der Wee /
Van Cauwenberghe, p. 18; voor Woudenberg, zie
Blekkenhorst e.a., p. 50. 112 N.B. van de jaren voordien
bezitten wij geen financiële gegevens.
105 apaa, nr. 145: correspondentie uit de jaren 1576-
1599. De schadevergoeding bedroeg 550 gulden, (n.b. in
het jaar 159 5 was er veel stormschade aan de stadsmuren
en Slijkpoort ontstaan, zie Van Bemmel, deel 2, p. 941;
anderzijds was al in 1591 een verbreding van de stadswal-
len en het herstel van de Sint Andriespoort begonnen, zie
Halbertsma, p. 107). Over de' Rhynvloet' van 5 maart
1595 en de gevolgen, zie Boerwinkel, Cronyk van Sint
Aagten Cnovent,
p.42. 106 In ieder geval in de jaren van
oorlog, bezetting en economische teruggang, in bijvoor-
beeld de jaren 1629,1655 -1660,1672 -1674 (het Rampjaar
met zijn nasleep); in de 18 eeuw bijvoorbeeld de perio-
den van runderpest (1716-1719,1740-1744, jaren zestig) en
de malaise in de tabaksteelt. Zie: Van Wees, pp. 106 -111
en pp. 116 -119. Zie ook Roessingh, passim; Herks, p. 141
-ocr page 49-
48 P.J.J.M. VAN WEES
aantal stierf op hoge leeftijd."7 Behalve de reeds
genoemde voorbeelden, is er het geval van
Willem Burghout die in 1793 met zijn dochter het
zevende huisje aan de Sint Andriesstraat mocht
betrekken. Na zijn dood in 1817 bleef de dochter er
wonen maar kreeg inwoning van een weduwe met
vier kinderen. In het vierde fundatiehuisje vanaf de
Sint Andriespoort woonde vani744tot haar dood
in 1771 de weduwe Bust. In een huisje in de
Valkestraat'naar het steegje van de Kortegracht'
woonde van 1765 toti8oi een en dezelfde wedu-
we. Feitelijk deden diverse huisjes dienst als
bejaardenwoning.
Het financieel beheer
De kosten die gemoeid waren met het onderhoud
van de fundatiehuisjes kon de administrateur
bestrijden uit de inkomsten uitgiften, verhuur,
pachten renten. Het betrof de verhuur van het
huis in de Coninckstraat en de pachtsom van de
boerderij in Leusbroek en de hof achter de huisjes
in de Sint Andriesstraat. In 1769 kreeg de stad
deze hof voor twaalf gulden per jaar in erfpacht.
Anthony van Brinckesteijn sloot toen als kameraar
(=gemeenteontvanger) de overeenkomst."8
Achter deze zelfde huisjes lag nog een stukje land
dat ook verhuurd werd. Het werd gebruikt voorde
teelt van tabaksplanten, een gewas dat in de i8e
eeuw in en om Amersfoort nog veel aangeplant
werd "9
Een exact beeld van de bezittingen uit de tijd
vóór 1759 bezitten wij echter niet door gebrek aan
gegevens. Eén archiefstuk toont aan dat in 1625 een
stukgrond is verkocht. In 1625 betaalden jonker
Jacob van Zuylen van Nyevelt, heer van Hoeve-
laken, en zijn vrouw Sophia van Rhenes van der Aa
is dat juist bij de bewoners van deze armenhuisjes
niets te halen was."4 Over deze huisjes was geen
haardstedegeld verschuldigd,-zij behoorden tot
een liefdadigheidsinstelling."5 Ook andere liefda-
digheidsinstellingen genoten in die tijd vrijdom
van provinciale 'ongelden'."6
Het huisje in de Sint Andriesstraat direct bij
de Sint Andriespoort werd vanaf 1762. bewoond
door het echtpaar Berent Buse. Na de dood van
Berent bleef zijn weduwe daar wonen tot haar
overlijden in 1794. Het huisje daarnaast werd vanaf
1757 bewoond door een weduwe met drie kinde-
ren. Pas in 1786 kwam er een nieuwe bewoner,
Arent Hoppesteijn, die in 1794 overleed. In het
derde huisje woonde al voor 1758 leden van de
familie Stal; de laatste, een weduwvrouw, ging in
1796 naar het Gasthuis. In het vierde huis in dezelf-
de straat woonden vanaf 1744 tot in de eerste jaren
van de ige eeuw enkel vrouwen, geen familie van
elkaar. Een paar maal ging het om een weduw-
vrouw met kinderen. Een enkele keer betrof het
een jongere vrouw die overgeplaatst was vanuit
een anderfundatiehuisje om op een oudere
vrouw te passen.
Anderzijds was het niet de bedoeling onnodig
lang in een van de huisjes te blijven wonen. De
administrateur liet, in het geval een man of vrouw
door de dood de partner verloor-én indien dat
mogelijk was- hem of haar vertrekken naar een
zoon of dochter. Ook gingen sommigen uit zich-
zelf weer weg. In een enkel geval haalde een kind
zijn ouder uit een fundatiehuisje om deze in huis
op te nemen. Een paar keer bedankten bewoners
na een paar jaar voor langer verblijf en trokken uit.
Het is anderzijds opvallend hoeveel personen
tot aan hun dood in de huisjes bleven wonen; een
113 Noordegraaf, in AGN deel 10, pp.379-380; Van Wees,
p. 134. 114 AE, Liberale Gift 1747 (in later handschrift
geraadpleegd). 115 Melchior, Blqffert, passim. 116 Van
Wees, pp. 119-120 geeft diverse voorbeelden van deze
steunverlening door de provincie. Ook de stedelijke over-
heid kon op deze wijze steun verlenen aan godshuizen.
117 AE, DTB, overlijden R.K. 't Zand en R. K. Kromme
Elleboog. 118 apa A, nri52; deze Anthony van
Brinckesteyn was ook regent van de Sint-Joriskerk (Van
Bemmel, deel 1, pp. 127-129). 119 Herks, pp. 209-211: de
tabaksteelt was ook na 1800 nog van betekenis ondanks
een teruggang in de productie.
-ocr page 50-
DE BYLER- OF BIJ LAARSFU N DATI E IN AMERSFOORT (1520-1950) AQ
tweehonderd 'carolus'gulden vooreen hof en land
grenzend aan de huisjes aan de Sint Andriesstraat.
Dit strekte zich uit tot de stadswal.120
Het grondbezit bestond halverwege de i8e
eeuw uit elf morgen land (=3,825 hectare) in
Leusbroek dat al vóóri658 tot de fundatie behoor-
de.121 De pachtopbrengst toonde een duidelijke
neergang in de jaren 1763-1771 en in de periode
V77-1811.122 De algemene landbouwcrisis die tot
circa 1770 duurde is daaraan debet. Daarnaast
'eidde de runderpest die de boeren zwaar trof in
hun inkomsten tot lagere pachten in de i8e eeuw.
Ook gedurende de Napoleontische oorlogen in de
jaren 1799-1813 daalde de pachtopbrengst.123 Een
dergelijke daling van pachtinkomsten moesten
ook de penningmeesters van het Burgerweeshuis
en van Armen de Poth constateren.124
Het land buiten de Bloemendalsepoort dat in
V59 door jonkheer Jacob Hiacint Dierhout aan de
fundatie was geschonken, heette het'hoofie in de
Horssewijde'. Dit was een stukje grond ter grootte
van honderd vijftig roeden (ruim 200 vierkante
meter).125 In de zojuist genoemde periode van
oorlogen en economische blokkade van het land,
steeg hiervan de pachtsom. Als moestuin inge-
richt was het interessant om te gebruiken, want
voedsel steeg toen sterk in prijs.126
De huur van het huisje in de Coninckstraat
steeg langzaam in de jaren 1759-1854 van twintig
tot ruim veertig gulden.
De fundatie bezat vanaf 1759 twee obligaties.
Een was aangekocht van het kapitaal dat Dierhout
aan de fundatie had geschonken: duizend carolus
guldens.127 De andere, met een gelijke waarde,
werd gekocht ten behoeve van de armenhuisjes
door de zwager van weduwe Aleyda.128 De obliga-
ties brachten respectievelijk 2,57 en drie procent
rente op.129
Tot de 'extra-ordinaris ontvangs' behoorde het
geld dat men bijvoorbeeld kreeg door de verkoop
van bomen en grond. Het legaat van jonkheer W.
F. van der Merwede van Muijlwijck groot duizend
gulden werd in 1801 als zodanig genoteerd; de ver-
goeding van de schade aan een van de armenhuis-
je toegebracht ook (1811), evenals de restitutie van
de grondbelasting of de gift bestaande uit de
rente uitgekeerd over vierhonderd gulden spaar-
geld.130
Vanaf het jaar waarin de boekhouding startte is
een groei van de reserve-hoe klein ook-te con-
stateren. In de periode 1759-1775 beliep het totaal
aan uitgaven een bedrag van ruim 1354 gulden: aan
'ongelden' (belastingen op het grondbezit) en
buurlasten (deze zijn te vergelijken met de huidige
gemeentelijke belastingen als riool- en huisvuilbe-
lasting), aan arbeidsloon van vaklui die de huisjes
onderhielden en allerlei waren.
In 1755 waren de armenhuisjes in de Valke-
straat (twee stuks achter de Lutherse kerk),
Breestraat (Diaconye's Armen alhier'), Coninck-
120. APAA nr. 146. 121 In de jaren 1745-1746 werd her 'ret-
ranchement' (een militaire verdedigingslinie) aangelegd
als gevolg waarvan de fundatie enig land verloor: zij bezat
daardoor twee morgen land minder dan in 1658. 122 De
pachtsom was aanvankelijk 46 gulden per jaar, daarna
dalend tot 30; na een kortstondige opbrengst van 50 gul-
den weer een daling tot40 gulden. 123 Rommens, pp.
109-114: runderpest in de jaren 1767-1769; daling van de
pachten in andere jaren ook te bemerken, door de rent-
meester van St. Elisabeth's Gasthuis (Van Beurden, pp.
64-66) en door de penningmeester van het Burgerwees-
huis (ae, Archief Burgerweeshuis) inv. nrs. 120-121, oor
de jaren 1740 -1757); zie ook Roessingh, p. 23:1740 e.v.
jaren. 124 Van Wees, pp. 130 e.v.; zie ae, Archief Armen
de Poth, inv. nr. 445 en 446 (rekeningenboeken 1791 -
1803). i25APAAnr. 149. 126 Noordegraaf,inAGNdeel
10, pp. 379-382, Griffiths, in AGN, deel 10, p. 235. 127
APAA nr. 149. 128 apaa, nr. 120: obligatie gekocht door
mr. Philip Jan van Baarle te Utrecht op 17 november 1759.
Deze stond op naam van Anna Christopholina Neander.
In 1747 woonde de weduwe van ds. Neander naast Aleyda
van Lielaer aan het Havik bij de Vijver (zie Liberale Gift
'747)-
I29 Ib., nr. 151: proces verbaal van publieke verkoop
d.d. 17 november 1759. 130 Ib., nr. 120: register, en nr. 153:
rekeningen 1755-1855, en nr. 154, bijlagen bij de rekenin-
gen 1806-1811.
-ocr page 51-
50 P.J.J.M. VAN WEES
Voor de elf morgen land in Leusbroek moest
de fundatie het 'reële morgengeld' en het 'gader-
geld' betalen: een bedrag van ruim elf gulden per
jaar (in de jaren vanaf 1759). Na 1800 was dit
bedrag opgelopen tot 27 a 28 gulden per jaar. Het
land in de Horseweide kostte de administrateur 29
stuivers (1759), in 1800 ruim drie gulden aan belas-
ting (de 'verponding' en huurlasten).
Een jaarlijks terugkerende last voor de funda-
tie was de bijdrage aan het onderhoud van de
Bavoortse brug in Leusden, geslagen over de
Luntersebeek bij Bavoort. Tweederde deel van het
onderhoud moest zij betalen. In 1759 werd de bij-
drage vastgesteld op zeventien stuivers per mor-
gen land: een 'belasting' van vijf gulden, zes stui-
vers en tien penningen. In 1803 was de bijdrage
opgelopen tot zeven gulden, dertien stuivers en
zes penningen.
Het totaal aan inkomsten beliep in de jaren
1759-1775 ruim 1662,5 gulden: uit landpacht in
Leusbroek (552 gulden), de pacht van het 'hooffie'
in de Horseweide (236 gulden), de huuropbrengst
van de hof achter de huisjes in de Sint
Andriesstraat (165 gulden) en de huur uit het huis-
je in de Coninckstraat (187 gulden en twaalf stui-
vers). Aan buitengewone ontvangsten was in de
loop van vijfentwintig jaar amper72 gulden bin-
nengekomen. Alles bijeen bedroeg het batig slot
overgenoemde periode: ruim driehonderd gul-
den. In de periode 1775-1810 steeg het batig slot tot
924 gulden, al was de verplichting het kapitaal in
te schrijven in het 'Grootboek Nationale Schuld'
er debet aan dat de renteopbrengst daalde.136
Door het gestegen jaarlijks overschot was de
Bijlaarsfundatie-deze benaming werd in die tijd
gebruikelijk-in staat geld uitte lenen. Eind i8e
straat 'enige armhuisjes' - deze stonden 'onder de
walle'- en het blok van tien armhuisjes in de Sint
Andriesstraat 'oversijde', alle vrijgesteld van het
betalen van het haardstedegeld, een provinciale
belasting. Echter, de stedelijke huurlasten moest
de Bylerfundatie voldoen: in 1759 een bedrag van
ruim drie gulden.131 In 1771 waren de huurlasten
veertien gulden (tien huisjes, elk 28 stuivers per
jaar). Deze lasten betaalde de fundatie ook voor
de twee huisjes die zij bezat in de Breestraat. Zij
stonden aan de Heul ('heul'= duiker of open riool)
achter brouwerij 'De Lelie'. Deze brouwerij was
gelegen aan de Langegracht nabij de
Elleboogsteeg.132 In 1813 was de contributie op alle
gebouwen en alle in de stad gelegen ongebouwde
eigendommen tezamen eenenzeventig gulden.
Deze bedragen zeggen alleen iets als ze wor-
den afgezet tegen het arbeidsloon. Een vakkundig
wever in de stad verdiende rond 1780 vijftien stui-
vers per dag, een poetsvrouw kreeg (in 1813) als
dagloon veertien stuivers. In 1823 ontving een
geschoold arbeider 23 stuivers per dag.133 In de
jaren 1800-1815 stegen de kosten van levenson-
derhoud sterk: voor het dagelijks brood was een
derde van het dagloon nodig.134
Er waren alles bij elkaar eenentwintig armen-
huisjes te onderhouden: tien in de Sint Andries-
straat, negen in de Valkestraat (in 1776 was een
huis gesplitst) en twee in de Breestraat. En het
verhuurde huis in de Coninckstraat.135 Het onder-
houd van de oude huisjes vergde veel geld aan
timmerlieden als Corn. van Dashorst en H. v.d.
Bijtelaaren metselaars. In de jaren 1776 en 1777
kostten herstel en onderhoud ruim vijfhonderd
gulden. Tussen 1812 en 1815 was er een bedrag van
345 gulden mee gemoeid.
131 Voor de tien huizen in de Sint Andriesstraat en de acht
in de Valkestraat. i32Brongers, p. 231. 133 Respectie-
velijk: Van Wees, Burgerweeshuis, p. 125, Archief r.k.
parochie Mijdrecht-Wilnis, nr. 220 en Van Munster en
Van Schaik, p.63. 134 Noordegraaf, pp. 379 - 382 en
Grimth, p. 235. 135 apaa, nr. 120. 136 Ibidem: een deel
van het zo belegde kapitaal keerde niets uit ('uitgestelde
schuld'): de zogenaamde tiërcering van de staatsschuld,
zie Buist, p.293. N.B. duidelijke dieptepunten in de jaren
1787-1789 en 1792-1794.
-ocr page 52-
DE BYLER- OF BIJ LAAR5FU N DATI E IN AMERSFOORT (152O-I950) C\
gebruiken. De invoering van de 'Armenwet' in
1854 had namelijk de positie van de armen in de
stad niet veranderd: in eerste instantie bleven zij
voor steun aangewezen op de armbezorgers van
de kerk waartoe zij behoorden.139 Uit de tabel
'huiszittende armen'die het r.k. armbestuur van
de parochie op 't Zand invulde over de jaren 1855-
1874, blijkt dat het elk jaar tussen de vier-en zes-
honderd personen steun verleende. De jaarlijkse
collecten brachten echter te weinig op om de
grote bedragen die daarmee gemoeid waren te
dekken.1*0
In de 20e eeuw, met name na de Tweede
Wereldoorlog, is het onroerend goed van de
Bijlaarsfundatie 'vervreemd'. In 1948 had het arm-
bestuur nog vier huizen in de Sint Andriesstraat in
bezit.141 Het land in de Horseweide werd ontei-
gend in de jaren 1951-1953 ten behoeve van de
nieuw te bouwen wijk 'De Kruiskamp'. De meeste
huizen zijn door de gemeente gekocht, zodat er
-na afbraak-nieuwbouw gepleegd kon worden.
Het huis in de Breestraat werd in 1952 aan de ge-
meente verkocht.142
De landerijen in Leusbroek waren door de
aanleg van de Geniedijk (Liniedijk) en de spoorlijn
in dei9e eeuw al behoorlijk in omvang afgeno-
men: in 1927 waren er twee stukken met elkeen
grootte van ruim drie hectare over.143 Nadien zijn
deze verkocht.144 Een aparte boekhouding van de
Bijlaarsfundatie eindigde in het jaar 1949.145
eeuw bezat zij een 'plecht' (= schuldbrief) voor
een bedrag van 784 gulden; deze werd in 1849
afgelost. In 1840 leende de fundatie aan het kerk-
bestuurvan de Sint-Franciscus Xaveriuskerkop
t Zand een som van vierhonderd gulden tegen
vier procent rente, in 1849 kreeg het opnieuw een
lening, nu achthonderd gulden, en in 1852 nog
eens een lening van zeshonderd gulden, steeds
tegen vier procent rente.
7 De Bijlaarsfundatie onder
beheer van het r.k. Parochiaal
Armbestuur, vanaf 1855
Hethe rstel van de kerkelijke hiërarchie in 1853
bracht de rooms-katholieken in Nederland onder
gezag van residerende bisschoppen.137 Amers-
foort behoorde tot het aartsbisdom Utrecht en
het was de aartsbisschop die de staties in de stad
in 1855 'verhief' tot parochies. Kerkbestuur en
armbestuurstonden voortaan onderzijn toezicht.
De armbesturen van de twee staties van St. Fran-
ciscus Xaverius en O. L. Vrouw ter Hemelvaart
werden opgeheven en daarvoor in de plaats richt-
te de aartsbisschop het R. K. Parochiaal Arm-
bestuur op.138 Vanaf dat jaar legde het jaarlijks ver-
antwoording af over onder andere het beheer van
de Bijlaarsfundatie: de twee en twintig huisjes, de
grond van de fundatie in Leusbroek en het in het
Grootboek Nationale Schuld uitgezette kapitaal.
De inkomsten uit rente, huur en pacht, én de
armenhuisjes zelf kon het armbestuur goed
kadastraal sectie A nrs. 1111 en 1239 (in de jaren 1951-1952-
1953), en nr. 50: akte van overdracht aan de gemeente van
Breestraat 67, kadastraal sectie E nr. 358 (1952). 143 APAA,
nr. 121: bouw- en weiland resp. kadastraal Leusden Sectie
A159 tot en met 164 en 457 en 458; en Sectie D196-197-
693. 144 Mededeling van wijlen de heer Th. Hamers te
Leusden, voorzitter van het r.k. Parochieel Armbestuur
te Amersfoort, voorjaar 2005. 145 APAA, nr. 127.
137 Rogier / de Rooy, pp. 93-94. 138 APAA II, nr. 20,
besluit van de aartsbisschop van Utrecht, 1855, zie ook Du
Pui, p. 11. 139 Staatsblad voor 1854 nr. 100: wet van 28
juni 1854: particuliere met name kerkelijke instellingen
zouden de armenzorg verrichten, zie Boogman, in AGN
deel 12, pp. 364 -366 en 383. 140 APAA, nr. 51. 141 APAA,
nr. 127; N.B. in 1874 waren de huizen in de Sint
Andriesstraat vernieuwd en uitgebreid tot veertien, aldus
Van Rootselaar, deel 2, p. 393. 142 APAA nr. 49: het betrof
-ocr page 53-
C2 P.J.J.M. VAN WEES
AGN deel 12, pp. 305-399.
William Bouwsma, John Calvin, a
sixteenth Century Portrait,
New
York/Oxford, 1988.
F. G. M. Broeyer, 'Een gereformeerd
stempel op de samenleving?', in C.
Dekker e.a.(red.)
Geschiedenis van deprovincie Utrecht,
Utrecht 1997, deel 2, pp. 283-339.
J. A. Brongers, Historische encyclope-
die van Amersfoort,
Amersfoort
[1998].
M. G. Buist, 'Geld, bankwezen en han-
del in de Noordelijke Nederlanden
1795-1844', in AGN„ deel 10, pp.
289-323.
A.Th. van Deursen. Mensen van klein
vermogen. Het 'kopergeld van de
Gouden Eeuw,
Amsterdam 1991.
Alistair Duke, Reformation and revolt
in the low countries,
London
-Ronceverte 1990.
E. D. Eijken, Repertorium op de
Overstichtse en Overijsselse leen-
protocollen, ï^yg -
1805, uitg. rijks-
archief in Overijssel 1995.
Willem Frijhoff / M. Spies, 1650
Bevochten eendracht, Den Haag
1999.
R. Th. Griffiths, 'Ambacht en nijver-
heid in de Noordelijke
Nederlanden 1770-1844', in AGN
deel 10, pp. 219-253.
S. Groenveld, Huisgenoten desgeloofs,
Hilversum 1995.
S. Groenveld / H. L. Ph.
Leeuwenberg (red.), De Unie van
Utrecht, Wording een werking van
een verbond en een verbondsdacte,
Den Haag 1979.
H. Halbertsma, Zeven eeuwen
Amersfoort,
[1959].
J. J. Herks, De geschiedenis van de
Amersfoortse tabak,
Den Haag
1967.
J. van Herwaarden en R. de Keyser,
'Het gelovig volk in de late mid-
deleeuwen', in AGN deel 4, pp.
405-421.
W. Hiddema, Och, wat in lieve kien-
ders, vier eeuwen 'Klaarkampster
Weeshuis' te Franeker,
Franeker
1997-
J. Hovy, Amersfoort inprent, Zalt-
bommel 1975.
C. A. van Kalveen, 'De Sint-Joriskerk
in het middeleeuwse Amersfoort',
in S. van Adelberg, De Amers-
foortse Kerken,
Amersfortia Reeks
deel 1, Amersfoort 1984, pp. 12-23.
C.A. van Kalveen, 'Kloosters en
kapellen en de Moderne Devotie',
in S. van Adelberg, De
Amersfoortse Kerken, Amersfortia
Reeks deel 1, Amersfoort 1984,
pp.25-42.
Fred van Kan, 'Die elendiche arme
mensen'. De amersfoortse armen-
zorg in de Middeleeuwen', in
Jaarboek Flehite zooi, pp. 78-94.
F. J. W. van Kan, Inventaris van de
archieven van de parochie Sint
Franciscus Xaverius,
uitg. AE,
Amersfoort 2000.
Fred van Kan, 'Opdat zij verlost
mogen worden. De zorg voor het
zielenheil in middeleeuws
Amersfoort', in Jaarboek Flehite
2002, pp. 36-66.
Benjamin J. Kaplan, Calvinists and
libertines, confesion andcommuni-
ty in Utrecht
1578 -1620, Oxford
1995-
W. J. Kistemaker (eindred.), 300 Jaar
evangelisch lutherse kerk
Langestraat Amersfoort,
Amers-
foort 1986.
A.J. M. Kunst, Van Sint-Elisabeths-
Gasthuis tot gereformeerd
Burgerweeshuis,
Utrecht 1954.
L. V. H-, Herstelde Leeuw, of Discours
over 't gepasseerde in de Verenighde
Nederlanden in 't Jaar
1650 en 1651,
Amsterdam 1655.
Liberale Gift 1747 (collectie ae).
Wilhelm Liese, Geschichte der
Caritas,
2 banden, Freiburg in
Breisach, 1922.
Ch. A. van Manen, Armenp&ege in
Amsterdam in ihrer historischen
Entwicklung,
Leiden 1913.
S. W. Melchior, Blaffert van het huis-
geld, Amersfoort a. d.
1755 (collectie
ae).
O. Moorman van Kappen, Tot behoef
der arme wesen, hoofdstukken uit
de geschiedenis van het burger-
weeshuis te Harderwijk,
Zutphen
1981.
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
AE Archief Eemland, Amersfoort
agn Algemene Geschiedenis der
Nederlanden, Haarlem 1977-1983
APAA Archief R.K. Parochieel
Armbestuur Amersfoort (in: Archief
Eemland)
A s Archief Staten (in Het Utrechts
Archief)
AvN Archieven van Notarissen (in:
Archief Eemland)
DTB Doop-, Trouw-, Begraafboeken
(in: Archief Eemland en Het Utrechts
Archief)
HUA Het Utrechts Archief, Utrecht
NSU Notarissen Stad Utrecht (in: Het
Utrechts Archief)
R s Resoluties van het Stadsbestuur
LITERATUUR
A.J. van der Aa, Aardrijkskundig
Woordenboek der Nederlanden,
dertein delen plus één deel aan-
hangsel, Gorinchem 1839-1851.
Algemene Geschiedenis der Nederlan-
den,
15 delen, Haarlem 1977-1983.
G. Bakker e.a., Van Wezenzorg naar
Stadsbelang. Het Old Burger
Weeshuis te Sneek,
1581 -1981,
Bolsward 1981.
A. van Bemmel, Beschrijving der stad
Amersfoort,
2 delen, Utrecht 1760.
A. A. van Beurden, Het SintElisa-
beth'sgast- of ziekenhuis te
Amersfoort,
Amersfoort [1924].
Jan Bieleman, Geschiedenis van de
landbouw in Nederlandisoo -
1950, Amsterdam 1992.
Ton Blekkenhorst, Hans Renes en
Ronald Rommes, 'Doorploegen,
gids voor historisch onderzoek nar
het boerenbedrijf in de provincie
Utrecht', Trajecten door Utrecht 8,
Utrecht 2003.
F. Boerwinkel, Cronyk van Sint
Aagten Convent, Amersfoort 1939.
H. ten Boom (red.), Utrechters entre
deux, staden sticht in de eeuw van
de reformnatie,
1520 -1620, Delft
1992.
J. C. Boogman, 'De politiek ontwikke-
ling in Nederland 1840 -1874', in
-ocr page 54-
DE BYLER- OF BIJLA ARSFU N DATI E IN AMERSFOORT (1520-1950) 53
M. D. M. van Munster en P. van
Schaik,
'Arm in Amstelveen', in
Amstelveense Historische Reeks, nr.
9, Ouderkerk aan de Amstel, 2003.
L. Noordegraaf, 'Sociale verhoudin-
gen en structuren in de
Noordelijke Nederlanden 1770-
1813', in AGN deel io, pp.361-384.
R- R. Post, Kerkgeschiedenis van
Nederland in de Middeleeuwen, 2
delen, Utrecht / Antwerpen 1957.
G. M. du Pui, Inventaris van de archie-
ven van het R. K. Parochiaal
Armbestuur te Amersfoort, 1558-
1956, uitg. AE Amersfoort 1985.
Lucas Reijnders, Het boerenbedrijf in
de Lage landen. Geschiedenis en
toekomst,
3e druk, Amsterdam
2002.
H. K. Roessingh, 'Het sociaal-econo-
misch leven 1650 -1800', in AGN,
deel 8, pp. 15-73.
L- J. Rogier / N. de Rooij, In Vrijheid
Herboren., katholiek Nederland
'853-1953, 'sGravenhagei953.
Ronald Rommes, 'Geen vrolyk geloei
der melkzwaare kooijen',
Runderpest in Utrecht in de acht-
tiende eeuw' in Jaarboek vereni-
ging Oud Utrecht,
2001, pp.87 -
!35-
W. F. N. van Rootselaar, Amersfoort
777 -
1580, 2 delen, Amersfoort
1878.
B. H. Slicher van Bath, De agrarische
geschiedenis van West-Europa
($00-1850),
Utrecht / Antwerpen
1960.
I- G. Smit, De reformatie van Amers-
foort (circa 1579 -1625), in Ten
Boom (red.), Utrechters entre
deux...,
pp. 231 - 255.
I- G. Smit, De samenstelling van de
stadsregering van Amersfoort
1570-1590,
doet. scriptie RU
Utrecht 1968 (collectie GAa).
J- Verduin, Boerderijen in Leusden,
ontstaansgeschiedenis in de
Middeleeuwen,
Woudenberg 1999.
J. M. Verhoeff, De oude Nederlandse
rnaten en gewichten,
Amsterdam
1983.
G. N. M. Vis, Het Weeshuis te Woerden,
400 jaar Stadsweeshuis en gerefor-
meerd Wees- en Oudeliedenhuis te
Woerden, 1595 -1995, Hilversum
1996.
H. van der Wee, 'The agricultural
Development of the Low
Countries as revealed by the Tithe
and Rent Statistics, 1250-1800', in:
Herman van der Wee and Eddy
van Cauwenbberghe (ed.),
Productivity of land and agricul-
tural innovation in the low coun-
tries
(1250-1800;, Leuven Univ.
Press, 1978, p. 1-25.
P. J. J. M. van Wees, Het Burgerwees-
huis van Amersfoort,
Amersfortia
Reeks deel 14, Amersfoort 2002.
-ocr page 55-
W.J.H. VERWERS EN A.D. DE JONGE
Het hofje
De Armen de
-ocr page 56-
HET HOFJE DE ARMEN DE POTH CC
Het Hoofdgebouw in het hofje De Armen de Poth dateert
volgens archiefonderzoek uit de eerste helft van de i6e
eeuw. Dankzij recent uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek
is nu een nauwkeuriger datering bekend geworden, niet
alleen van het Hoofdgebouw, maar ook van de verschillende
onderdelen ervan. Daaraan heeft ook het dendrochronolo-
gisch onderzoek een belangrijke bijdrage geleverd. Dat wijst
op een datering tussen 1520 en 1526. Door restauraties, voor-
al in de i9e en 20e eeuw, zijn veel oorspronkelijke elementen
aan de buitenzijde verdwenen of vervangen.
standhouden van het huidige hofcomplex, met
Hoofdgebouw en Sint Rochus-kapel.
Als opdrachtgever heeft het College van
Regenten aan Onderzoeks- en adviesbureau
BA AC te 's-Hertogenbosch de vraag gesteld wan-
neer het Hoofdgebouw is gebouwd en welke de
onderlinge relatie is tussen de verschillende delen
van het Hoofdgebouw.1
Over de stichting De Armen de Poth is in de
loop der jaren veel bekend geworden. Er is niet
alleen aandacht besteed aan de geschiedenis en
de doelstellingen van de stichting, maar ook aan
de Pothbroeders, Celzusters en hun activiteiten.
Tevens zijn studies gewijd aan het kunstbezit van
de stichting. Verschillende auteurs hebben
onderzoek naar het hofje gedaan. In dit verband
noemen we als belangrijke bronnen het werk van
Van Bemmel (1760) en van Van der Leeuw (1898).
Daarnaast zijn er ook artikelen over dit onder-
werp in het Tijdschrift Flehite verschenen. Met
name kunnen een serie artikelen over De Poth in
het Tijdschrift Flehite (n r. 6,1974) worden ge-
Inleiding
De studie over het ziekenhuis voor besmettelijke
zieken in een voormalige tabaksschuuraan de
Coninckstraat bracht het College van Regenten
van de stichting De Armen de Poth ertoe niet
alleen ter plaatse van dat pand bouwhistorisch
onderzoek uitte laten voeren, maar ook in het
Hoofdgebouw van het hofje.1
Het Hoofdgebouw heeft een vijftal vertrekken
met verschillende functies die samenhangen met
de doelstellingen van de stichting. Oorspronkelijk
betroffen die het beheren van een gasthuis, het
bezoeken van "arme huyssittenden" en die te
voorzien van de noodzakelijke levensbehoeften.
In dit verband was een van de taken het uitdelen
van proven, in de volksmond ook wel het "rond-
gaan met de pot" genoemd (mondelinge mede-
deling dr. F. van Kan). Aan de uitdelingen is tegen
net eind van de 20e eeuw een eind gekomen.
Bovendien werd door de stadsbestuurders van
Amersfoort rond 1500 aan de stichting de zorg
voor pestlijders opgedragen. Die situatie duurde
tot 1667, het jaar van de laatste pestepidemie in
Amersfoort. De huidige doelstelling van De Poth
is het verschaffen van huisvesting aan oudere
Amersfoorters met een smalle beurs en het in
1 Hoevers, 2005. 2 BAAC: onderzoeks- en adviesbueau
voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en
Cultuurhistorie ('s-Hertogenbosch en Deventer).
-ocr page 57-
56 W.J.H. VERWER.S EN A.D. DE JONGE
is vermeld dat er uitgaven gedaan zijn voor het
Gasthuis, de "Nye Poth" en voor de bouw aan het
Pothuis in de Teut. Weliswaar zijn er aanwijzingen
dat er al eerder, in 1521/1522, gebouwd is in de
Teut, maar onduidelijk is of die bouw betrekking
heeft op De Poth.5 De bouwwerkzaamheden zijn
in 1526 of 1527 beëindigd.
Volgens Van der Leeuw vormden de vestibule,
de bakkerij en de kamer voor de uitdelingen oor-
spronkelijk een afzonderlijk gebouw. Dat was aan
de buitenzijde voorzien van rondbogen boven de
ramen en de deur. Rechts en links ervan zijn
gebouwen aangebouwd en in een andere stijl
opgetrokken.6 Bovendien is de toegang van de
"Camere" (thans Celzusterenkamer) niet op het
westen, maar op het oosten gericht. De bouw van
de Regentenkamer moet hebben plaats gevonden
vóóri5Ö4. In 1583 werd het Provenhuis hoger
gemaakt.
Het bouwhistorisch onderzoek
HOOFDGEBOUW — Het Hoofdgebouw
bestaat uit de volgende onderdelen: 1 Celzus-
terenkamer, 2 Uitdeelkamer, 3 Bakkerij en 4
Vestibule met Opkamer, 5 Regentenkamer en
6 het huis van de Binnenvader en -moeder. De
vertrekken nrs. 2-4 worden hier min of meer als
een geheel behandeld, de overige krijgen afzon-
derlijk de aandacht.
Uitgangspunt bij de volgende beschrijving,
gebaseerd op het BAAC-rapport, is dat met name
de voor de bezoeker zichtbare bijzonderheden
aan de binnen- en de buitenzijde van de afzonder-
lijke onderdelen van het Hoofdgebouw behandeld
zullen worden. Daarbij krijgen vooral de vensters
en de deuren veel aandacht. De kapconstructie,
die van binnen voor de bezoekers aan het oog ont-
noemd en een publicatie over de 20e eeuwse
restauratie.3
Opvallend is dat we over de gebouwen en
opstallen die erop het terrein gestaan hebben,
matig zijn geïnformeerd. Een uitzondering vormen
de huidige woonhuizen rondom het hofje waarvan
de bouwdata precies bekend zijn, en de Rochus-
kapel, die mede op historische gronden aan het
eind van dei5e eeuw wordt gedateerd. Deze ge-
bouwen evenals het in 1893 afgebroken Pesthuis
blijven echter in deze bijdrage buiten beschou-
wing. Onze aandacht gaat vooral uit naar het
Hoofdgebouw in het centrum van het terrein en
in mindere mate naar de voormalige tabaksschuur.
Het gebrek aan kennis over de geschiedenis
van het Hoofdgebouw vormde de reden bouwhis-
torisch onderzoek uit te laten voeren. Uit het ver-
slag van bureau baac,4 dat het onderzoek uit-
voerde, zijn hieronder de belangrijkste resultaten
weergegeven. Voorafgaande daaraan is een
samenvatting gegeven van de informatie die
beschikbaar is over de (bouw)geschiedenis van
het Hoofdgebouw.
Op oude kaarten, onder andere die van Van
Deventer uit ca 1560, staat alleen de Sint Rochus-
kapel afgebeeld, die een kwartslag gedraaid is ten
opzichte van de reële situatie. Op latere kaarten
zoals die van Braun en Hogenberg (1588) en van
Blaeu (1649), zijn het Hoofdgebouw en het
Pesthuis toegevoegd. Dat wil niet zeggen dat
beide gebouwen na 1560 gebouwd zijn, zoals hier-
na uiteengezet zal worden.
Van der Leeuw (1898) is degene die het meest
uitgebreid over de bouwvan (de verschillende
onderdelen van) het hofje heeft geschreven en
met name over de stijl en de eventuele bouwda-
tum. In rekeningen uit de jaren 1522/23 en 1523/24
3 Van den Braber, 1995. 4 De titel luidt: Amersfoort. Hofje 04.181. Het rapport bevindt zich in het archief van De
'De Armen dePoth.' Bouwhistorische verkenning, door
              Poth. 5 Van der Leeuw, 1898,25-26 en 78. 6Vander
ing. A.G. Oldenmenger, maart 2005, BAAC rapport                  Leeuw, 1898,79-80.
-ocr page 58-
HET HOFJE DE ARMEN DE POTH 57
Celzusterenkamer
Kelder
'Oostbeuk'
Provenkamer
-----------
+1
Oven
■——
j
Bakkerij
-JL
Hal
Opkamer en kelder
-n
1^
Woning huismeester
kanten van de vensteropeningen. Geen van de
vensters heeft hier zijn oorspronkelijke vorm.
Waarschijnlijk zijn de vensters in dei5eeni6e
eeuw kleiner geweest. Op een foto uitio,22 kun-
nen we ook zien dat de segmentbogen niet aan-
sloten. In de i9e eeuw is dit deel van de gevel al
eens vervangen.
Rond de kelderlichten is het metselwerk in
1965 grotendeels vernieuwd. Toen zijn ook de ven-
sterlichten vervangen.
Links van de deur van de Celzusterenkamer
zien we twee halfsteense segmentbogen. Zij zijn
ongelijk in breedte en hoogte. De grootste van de
twee zou gediend kunnen hebben voorde ontlas-
tingvan een kelderingangdie inmiddels is ver-
dwenen. Opvallend is dat de kelderlichten niet
regelmatig onder de vensters van de Celzusteren-
kamer zijn geplaatsten dat zij, zoals je zou kun-
nen verwachten, geen samenhang vertonen met
de positie van de gewelven in de kelder. Aan de
binnenzijde van de kelder is te zien dat de ven-
sters oorspronkelijk groter zijn geweest. Naast de
twee bestaande kelderlichten in de westzijde van
de kelder zijn er een, mogelijk twee kelderlichten
aan dezelfde zijde dichtgezet.
De westgevel van het Hoofdgebouw is in de
20e eeuw sterk gerestaureerd. Daarom ontbreken
vrijwel alle oorspronkelijke details. Een uitzonde-
ring vormen de halfsteense segmentbogen boven
de vensters van de bakkerij, die wellicht oorspron-
kelijk zijn. Zij zijn goed opgenomen in het muur-
werk en sluiten niet aan op de vensters. Dit in
tegenstelling tot de vensters van de Uitdeelkamer.
Erboven zien we drie baksteenlagen en een stenen
rollaag in afwijkend baksel met een onregelmatige
aansluiting op het overige muurwerk.
In de Regentenkamer bevinden zich drie grote
kruisvensters die bij de restauratie in 1927 zijn aan-
gebracht ter vervanging van de i9e-eeuwse schuif-
vensters. Ook hier waren de oorspronkelijke ven-
sters, zo die er al geweest zijn, kleiner.
De oostgevel van het Hoofdgebouw wordt
Regentenkamer
Plattegrond van het Hoofdgebouw met
de verschillende vertrekken.
trokken is, wordt alleen bij het dendrochronolo-
gisch onderzoek besproken. Tenslotte zal aan-
dacht worden besteed aan de onderlinge relatie
van de verschillende onderdelen van het
Hoofdgebouw.
Vensters — Het Hoofdgebouw is rondom
voorzien van vensters. Zij ontbreken aan de zuid-
wand van de Regentenkamer en aan de westzijde
van de Celzusterenkamer. In de noordmuur van
de laatste zijn twee kloostervensters ontdekt die
bij de bouw van de armenhuisjes zijn dichtgezet.
De segmentbogen in de oostzijde van de
Celzusterenkamer tonen geen samenhang met de
huidige vensters. Zij sluiten niet aan op de dag-
-ocr page 59-
58 W.J.H. VERWERS EN A.D. DE JONGE
Verkleinde raamopening in de kelder
onder de Celzusterenkamer.
-ocr page 60-
HET HOFJE DE ARMEN DE POTH 5O,
Segmentboog buiten de as van het
venster aan de westzijde van de Bakkerij.
-ocr page 61-
ÖO W.J.H. VERWERS EN A.D. DE JONGE
*>
1'
"ir
■*■■' "***■ *=■-----*—*------At*..W
-,-r
»wa
J
Machinale (links) en handgevormde (rechts)
bakstenen in de oostgevel van de woning van de
Binnenvader, ter weerszijden van de toegang.
voornamelijk gevormd door het huis van de Bin-
nenvader. Daarin zijn drie delen te onderscheiden
die drie fasen vertegenwoordigen. Met name in
dit gedeelte van het gebouw kunnen de vensters
alleen in nauwe samenhang met het muurwerk
worden besproken. Het linkergedeelte van de
woning van de Binnenvader is gemetseld van
waarschijnlijk hergebruikt materiaal. Daarom is
een datering, mede vanwege de aangebrachte
pleisterlaag, niet te geven. De vensters zijn in
ieder geval in de 2oe eeuw aangebracht.
Het onderscheid tussen het muurwerk links
en rechts van de deur in het vooruitspringende
middendeel van de woning berust op het voor-
komen van machinale en handgemaakte bakste-
nen. De schuifvensters rechts van de deur rusten
op een borstwering van handgemaakte bakste-
nen. Die dateren uit de i8e eeuw. Het opgaande
muurwerk is daar ige-eeuws. Links van de deur is
het muurwerk, bestaande uit machinale bakste-
nen, rond 1900 aangebracht.
De i8e-eeuwse borstwering van handgemaak-
te bakstenen rechts van de deur loopt door tot het
deurtje in het rechterdeel van de woning. Rechts
-ocr page 62-
HET HOFJE DE ARMEN DE POTH 6l
wand. De deur is daar in 1965 bevestigd, het boven-
licht is iets ouder en dateert uit 1922. Uit dezelfde
tijd dateren de geprofileerde dagkanten van de
deur. Zij zijn in bestaand muurwerk aangebracht.
Hetzelfde geldt voor de dagkanten van de venster-
openingen. Daar kunnen twee ervan origineel zijn.
Tijdens het onderzoek door baac was het pleister
van de muren verwijderd. Dat bood de mogelijk-
heid een aantal extra waarnemingen te doen. Zo
bleken in de noordwand, ter weerszijde van de in
1922geplaatste schouw, twee dichtgezette deur-
openingen aanwezig. Bij de linker toegang zijn
van deze lage deur zien we hergebruikt materiaal
'n het bovenste gedeelte van dat muurwerk.
In de korte noordgevel van de woning (of aan-
bouw) dateren de vensters uit de 20e eeuw. Het
venster in de zuidgevel is vermoedelijk aange-
bracht in de periode dat de zuidmuur van de
"egentenkamer is gerestaureerd, rond 1927.
Toegangen en deuren — Het Hoofd-
gebouw toont aan west-en oostzijde deuren. De
enige deur die van buiten toegang geeft tot de
Celzusterenkamer bevindt zich in de oostelijke
-ocr page 63-
02 W.J.H. VERWERS EN A.D. DE JONGE
Noordmuur aan de binnenzijde van de
Celzusterenkamer, ontdaan van pleis-
ter. Ter weerszijden van de schouw en
de kaarsennis, beide aangebracht bij de
restauratie in 1922, twee dichtgezette
openingen.
die groter en hoger is dan die boven het er naast
gelegen venster. Rechts in de noordmuur van de
kelder tekenen zich twee verticale bouwnaden af.
Die wijzen wellicht op de aanwezigheid van een
kelderingangdie is dichtgezet.
De deuren in de westgevel van het Hoofd-
gebouw zijn niet meer oorspronkelijk. Bij de res-
tauratie in de 20e eeuw is de deur van de Uitdeel-
oorspronkelijke dagkanten met pleister waargeno-
men. Mogelijk behoorde deze toegang tot (een
van) de oudste fase(n). Dat was niet het geval met
de rechter opening die in bestaand muurwerk is
ingehouwen. In dezuidwand bevindt zich de deur-
opening die toegang geeft tot de Uitdeel kamer.
Hoewel de toegang waarschijnlijk origineel is, zijn
er in de 20e eeuw verschillende elementen, zoals
dagkanten, opnieuw aangebracht.7 Mogelijk was
de toegang naar de kelder oorspronkelijk in de
oostmuur. Daarop zou de boog boven het linker
venster aan de buitenzijde kunnen wijzen, omdat
7 Van der Leeuw, (1898, p.80) meldt dat de deur destijds
dichtgemetseld was, maar dat de trap die toegang tot de
kelder gaf, in functie was.
-ocr page 64-
63
HET HOFJE DE ARMEN DE POTH
/o^/r* S"
\^>mJU^- \>*A<ïH>o£_
\s* nAu.+MVc
1_
V
ikltawii'
— so«»-*«-> 1322- --------
kamerin bestaand muurwerk aangebracht.
Hergebruikt is ook de sluitsteen met het jaartal
1628 boven de deur.
Van de deuren in de oostgevel van de woning
van de Binnenvader is de middelste rond 1900
aangebracht. Beide overige dateren uit de periode
van de restauratie in de 2oe eeuw.
!Nterieur — Aan enige elementen in het
mterieur verdient aandacht te worden besteed.
Dat geldt in het bijzonder voor de Celzusteren-
kamer en de kelder. De laatste wordt door een
dwarsmuur, die later is aangebracht, in twee gelij-
ke delen verdeeld. In de zuidmuur van de kelder
bevinden zich twee kaarsennissen. De positie
ervan juist boven de vloer wijst erop dat de vloer
oorspronkelijk lager is geweest, mogelijk bijna een
meter.
De balklagen in de Celzusterenkamer zijn
voorzien van sleutelstukken. Zij vormen de onder-
steuningvan het uiteinde van de balken in de
muur. Aan de zuidzijde zijn de sleutelstukken ver-
sierd met een peerkraal en aan de noordzijde met
een hangende kraal. Dat de Celzusterenkamer in
-ocr page 65-
Sa w.j.h. verwers en a.d. de jonge
HET HOFJE DE ARMEN DE POTH
65
1
©]
Nik
u
w
■^Ri
1 **■
&1- ™| Jffl
faflMfi-* ^r
1
Sleutelstuk in de vorm van een peer-
kraal onder een van de moerbalken in
de Celzusterenkamer.
tweeën verdeeld geweest is, is de meest aanne-
melijke verklaring voor deze verschillen in de balk-
constructie. Op zo'n tweedeling zouden ook
beide rookkanalen kunnen wijzen. Het ene in de
zuidmuur is dichtgezet. De schouw in de noord-
muur is bij de restauratie in 1922 aangebracht ter
vervanging van een ige eeuws exemplaar, dat zich
bevond op de plaats van een oudere schouw.
Tenslotte zijn in de westmuur sporen van twee
smalle binnenmuren waargenomen die ook op
een tweedeling of zelfs driedeling kunnen wijzen
Tenslotte moet gewezen worden op de spil-
trap in de vestibule. Die dateert uit het laatste
kwart van de i6e eeuw. Elders in Amersfoort
bevinden zich vergelijkbare trappen, zoals o.a. in
het Observantenklooster.
EXTERIEUR — Bij de bouw van de Celzus-
terenkamer heeft men destijds rekening gehou-
den met een mogelijke uitbreiding. Daarop wijzen
de zaagtandlijst onder de dakvoet en de staande
tand over de gehele hoogte in de oostelijke gevel.
Die komt ook voor in de westelijke gevel.
Interieur van de Vestibule met v.l.n.r de
deur naar de Opkamer, de ombouw van
de kelderingang, de deur en het venster
in de westgevel, de i6e eeuwse spiltrap.
-ocr page 66-
SA. W.J.H. VERWER.S EN A.D. DE JONGE
HET HOFJE DE ARMEN DE POTH 65
Sleutelstuk in de vorm van een peer-
kraal onder een van de moerbalken in
de Celzusterenkamer.
tweeën verdeeld geweest is, is de meest aanne-
melijke verklaring voor deze verschillen inde balk-
constructie. Op zo'n tweedeling zouden ook
beide rookkanalen kunnen wijzen. Het ene in de
zuidmuur is dichtgezet. De schouw in de noord-
muur is bij de restauratie in 1922 aangebracht ter
vervanging van een i9e eeuws exemplaar, dat zich
bevond op de plaats van een oudere schouw.
Tenslotte zijn in de westmuur sporen van twee
smalle binnenmuren waargenomen die ook op
een tweedeling of zelfs driedeling kunnen wijzen
Tenslotte moet gewezen worden op de spil-
trap in de vestibule. Die dateert uit het laatste
kwart van de i6e eeuw. Elders in Amersfoort
bevinden zich vergelijkbare trappen, zoals o.a. in
het Observantenklooster.
exterieur — Bij de bouw van de Celzus-
terenkamer heeft men destijds rekeninggehou-
den met een mogelijke uitbreiding. Daarop wijzen
de zaagtandlijst onder de dakvoet en de staande
tand over de gehele hoogte in de oostelijke gevel.
Die komt ook voor in de westelijke gevel.
Interieur van de Vestibule met v.l.n.r de
deur naar de Opkamer, de ombouw van
de kelderingang, de deur en het venster
in de westgevel, de i6e eeuwse spiltrap.
L
-ocr page 67-
66 W.J.H. VERWERS EN A.D. DE JONGE
AA AAA A
TABAKSSCHUUR — In historische bronnen
wordt voor het eerst in 1669 melding gemaakt van
een tabaksschuur, staande op de hoek van
Coninckstraat en de Pothstraat. De stichting De
Armen de Poth kreeg inkomsten uit de verhuur
van de 54 m lange schuur. In 1873 kreeg de schuur,
na verbouw, een andere functie, die van gemeen-
telijk ziekenhuis. Daaraan kwam een eind toen
aan het begin van de 20e eeuw, na opheffing van
het ziekenhuis in 1904, er in het gebouw wonin-
gen werden gevestigd. Dat gebeurde in de periode
dat het hofje zijn huidige structuur kreeg.
In het gebouw zijn veel i7e- en i8e-eeuwse
bakstenen aangetroffen, maar zij zijn waarschijn-
lijk bij de verbouw in 1873 secundair gebruikt. Wel
blijken er enige muurelementen uit 1873 bewaard
te zijn gebleven, vooral aan de boven- en onderzij-
de van de voorgevel. Omdat de positie van de bal-
ken geen verband vertoont met de indeling van de
gevels en de woningen, wordt aangenomen dat
het dak behoorde tot het ziekenhuis en dateert uit
1873. Bij de verbouw in 1904 is een aantal oor-
spronkelijke elementen verdwenen en vervangen.
Zo heeft men ook in bestaand muurwerk nieuwe
dagkanten aangebracht. Bij de renovatie van 1957
zijn de dakkapellen aangebracht.
datering — Voorde datering van de verschil-
lende delen van het Hoofdgebouw zijn van
belang: de oriëntatie van het Hoofdgebouw,
bouwkundige waarnemingen en het dendrochro-
nologisch onderzoek.
ORIËNTATIE VAN HET
Hoofdgebouw — De Celzusterenkamer
(met kelder), de Sint Rochus-kapel en het voor-
malige Pesthuis zijn gebouwd in een rechthoekig
systeem. De richtingvan een aantal gevels loopt
evenwijdig aan die van de oostzijde van Conincks-
traat. De oriëntatie van genoemde gebouwen
wijkt af van die van de Regentenkamer en het
Provenhuis. Daarom wordt aangenomen dat de
2 Rochusfcapel
3 'Celzusterkamer'
4 Provenhuis, Bakkerij en Hal
5 'Regentenkamer
C B C
Kadastrale kaart uit ca 1830. Daarop is
de oriëntatie van de verschillende bouw-
elementen van De Poth aangegeven.
Celzusterenkamer (met kelder), de Sint Rochus-
kapel en het voormalige Pesthuis deel uitmaken
van de oorspronkelijke opzet. De gedachte van die
onderlinge samenhang wordt versterkt door het
feit dat de voorgevel van de Celzusterenkamer, in
tegenstelling tot die van de andere onderdelen
van het Hoofdgebouw, gericht is op het binnen-
terrein met het Pesthuis en de Kapel.
BOUWKUNDIGE WAARNEMINGEN —
Bouwnaden geven een aanwijzing voor een fase-
ringvan de bouw. Uit de aansluiting van het
muurwerk van de Celzusterenkamer op die van de
ernaast gelegen Uitdeelkamer, in de westelijke
buitenmuur, is op te maken dat de
Celzusterenkamer eerdergebouwd is en dus
ouder is dan de Uitdeelkamer. Of beide vertrek-
ken oorspronkelijk met elkaar in verbindingston-
den is onbekend. Door het hoogteverschil is dat
echter niet waarschijnlijk.
Tijdens het bouwhistorisch onderzoek werd
roetaanslag vastgesteld op een groot aantal bak-
-ocr page 68-
Aansluiting van het muurwerk
van de Regentenkamer (links)
op het oudere muurwerk van
de Vestibule (rechts) in de voor-
malige oostgevel.
A  Specieboarden
U b   Zaagtand
c  Rollaag
D  Gevelanker
E   Kapbalk
-ocr page 69-
68 W.J.H. VER.WERS EN A.D. DE JONGE
Uit de kapconstructie van het Hoofdgebouw
heeft men in totaal negen houtmonsters geno-
men voor dendrochronologisch onderzoek.
Daaruit bleek dat het hout van de kap van de
Celzusterenkamer het oudst is en gedateerd kan
worden in 1520 of kort erna. De bouwvan de
Vestibule, Bakkerij en Uitdeelkamervond plaats
in de tweede helft van 1525 of in het volgende jaar,
omdat het houteen datering geeft van voorjaar
1525. Eén houtmonster wijst op hergebruik van
hout (datering: najaar 1467).Tenslotte dateert het
hout van de Regentenkamer uit het najaar van
1525. De bouwervan zal wel in 1526 of kort erna
hebben plaatsgevonden.
In de voormalige Tabaksschuur konden geen
dendrochronologische monsters uit de kap wor-
den genomen, omdat door de huidige bewoning
de kap niet bereikbaar was.
conclusies — In het baAC-rapport worden
9 bouwfasen onderscheiden, vanaf 1495 tot ca
1900. De oudste fase, H95. hangt volgens de
schrijvers van het rapport samen met Het Nye
Pothuis.
In zijn studie over de Amersfoortse armen-
zorg heeft Van Kan erop gewezen dat pestlijders
aan het eind van de i5e eeuw werden verzorgd in
een pesthuis dat gebouwd was'in De Kamp'.8 In
een akte van 1495 wordt gesproken van het "Nye
Pothuis," dat in bezit was van de Pothbroeders.
Volgens Van Kan moet onder dit Pothuis hetzelfde
gebouw worden verstaan als het Pesthuis en kan
het niet worden gelijkgesteld met de latere
Celzusterenkamer, zoals Van der Leeuw gedaan
heeft. De bouw van het Pesthuis vond dus plaats
in of kort vóór 1495 en heeft niets te maken met
de bouwgeschiedenis van het Hoofdgebouw.9
Op bouwkundige gronden kan worden aange-
stenen vlak boven de vloer aan de binnenzijde van
de kelder. Die resten wijzen op een brand. Het is
niet uit te sluiten dat bij die brand de oudste delen
van de kelder bewaard gebleven zijn. Op die oude
kelder is later de Celzusterenkamer gebouwd.
Daardoor is de kelder wellicht het oudste gedeel-
te van het Hoofdgebouw.
De scheidingtussen de Regentenkamer en de
Vestibule/Opkamer toont een koude naad in de
westgevel. Hetzelfde is het geval bij de aansluiting
op zuidelijke kopgevel. Deze naden zijn echter pas
bij de restauratie van 1927 ontstaan. Hoewel hier-
door over de relatieve ouderdom van beide ele-
menten niets is op te maken, hebben we op zolder
meer succes. Daar is de oostgevel onafgewerkt.
Dat deel is dus nooit in het zicht geweest is.
Bovendien is specie van het metselwerk van de
Regentenkamer tegen het bestaande muurwerk
van de Vestibule aangebracht. Voldoende argu-
menten om aan te nemen dat de de Regenten-
kamer jonger is dan de Vestibule.
DENDROCHRONOLOGIE— Dendrochrono-
logie noemen we ook wel jaarringonderzoek.
leder jaar wordt er bij een boom tijdens de groei
een nieuwe jaarring aangemaakt. De dikte ervan is
afhankelijk van de plaats waarde boom groeit en
van de locale, jaarlijks wisselende, weersomstan-
digheden. Door jarenlang onderzoek beschikken
we thans over een aaneensluitende curve van jaar-
ringpatronen vanaf heden tot in de Romeinse tijd.
Als we een houtmonster uit een balk nemen, is
het mogelijk het jaarringenpatroon van dat mon-
ster te vergelijken met dat van de doorlopende
moedercurve waardoor de ouderdom van de balk
waaruit het monster is genomen, nauwkeurig kan
worden vastgesteld. Eikenhout is het meest
geschikt voor dit onderzoek.
8 Van Kan, 2000, 86 (Helaas is de bron van die medede-
ling in noot 100 niet aangegeven). Overigens laten de
hierboven genoemde oude kaarten, die ruim 50 jaar
ouder zijn, op die plaats geen bebouwing zien. 9 Van
Kan, 2000, 86-87.
-ocr page 70-
w
m                 'Jr
i 7a
/N
I
lieringzolder boven de Bakkerij en de
rovenkamer.
s
\
-ocr page 71-
-JO WJ.H. VERWERS EN A.D. DE JONGE
der gebouwd is, is niet bekend, mogelijk aan het
eind van de i5e of het begin van de i6e eeuw.
Aansluitend aan dit gebouw werden in de
jaren 1525-1526 de Bakkerij, Uitdeelkamer en
Vestibule opgericht (fase 3). Tenslotte werd, ver-
moedelijk in 1526, de bouw van de huidige
Regentenkamer gerealiseerd (fase 4).
Bij Van der Leeuw wordt vermeld dat in 1583
het"Proovenhuis,"de huidige Uitdeelkamer,
hoger werd gemaakt om op zolder koren te kun-
nen opslaan.10 Dat betekent dat men bij die ver-
bouwing de oude kap of delen ervan gebruikt
heeft.
Wanneer in 1547 de Celzusteren hun intrek
nemen in De Poth, wordt volgens de jaarrekenin-
gen in 1546 een gebouw gerealiseerd dat als
Celzusterenkamer dienst deed, zonder dat het
destijds die naam al droeg (fase 5). Of het hierom
volledige nieuwbouw ging, uitbreiding of verbou-
wing, is onduidelijk. De dendrochronologische
gegevens van de kap laten in elk geval zien dat de
kap in 1547 niet in de (ver-)bouw betrokken is.
In dei7eeeuw (fase 6) worden er verschillen-
de kleine pesthuisjes op het terrein van De Poth
gebouwd. Daarvan heeft een aantal vermoedelijk
tegen de noordzijde van de huidige Celzusteren-
kamergestaan. In het midden van die eeuw heeft
men de Rekenkamer/Regentenkamer verplaatst
naar zijn huidige locatie. Toen is ook de schouw
met de beschilderingen van Paulus Bor (cai6oo-
1669) en Matthias Withoos (1627-1703) aange-
bracht. De verplaatsing in die periode was de
reden om bij de restauratie in 1927 de Regenten-
kamer in een ve eeuwse sfeer aan te brengen.
Aan de buitenzijde van het Hoofdgebouw (zie
kleurentekeningxvn op pag. 128) blijken relatief
weinig resten van de oorspronkelijke bouw
bewaard gebleven te zijn. Veel metselwerk is ver-
vangen, bogen boven de vensters sluiten niet aan
Provenkamer, Bakkerij
Vestibule en Opkamer
Regentenkamer
□  Fase 1-2 1495 en 1520-1521
□  Fase 3 1521-1526
□  Fase 4 1526-1546
□  Fase 7-8 XVIII en xix
Datering van de verschillende
vertrekken van het Hoofdgebouw.
nomen dat de kelder het oudste gedeelte is, ge-
volgd door de Celzusterenkameren de Uitdeel-
kamer/Bakkerij/Vestibule. De Regentenkamer is
het jongst, afgezien van de aanbouw waarin de
woningvan de Binnenvaderen -moederzich
bevindt. Deze relatieve datering krijgt meer bete-
kenis door de resultaten van hetdendrochronolo-
gisch onderzoek. En tenslotte moet bij de date-
ringvan het Hoofdgebouw ook de oriëntatie van
de overige gebouwen in ogenschouw worden
genomen.
In 1520 vond er in Amersfoort een grote stads-
brand plaats. Op de bewaarde kelderresten vond
nieuwbouw plaats, zoals we weten uit historische
bronnen uit 152.1 (in het rapport fase 2 genoemd).
De nieuwbouw deed vervolgens dienst als
Rekenkamer of Regentenkamer. Wanneer de kel-
10 Van der Leeuw, 1898, 81.
-ocr page 72-
HET HOFJE DE ARMEN DE POTH J\
op de dagkanten, vensteropeningen zijn later
vergroot, kruisvensters zijn gereconstrueerd etc.
In de jongste fase 7-9 gaat het vooral om de
aanbouw van de woning van de Binnenvader (voor
1830), restauraties en verbouwingen in het Hoofd-
gebouw.
Opvallend is tenslotte dat de resultaten van
het historisch en archief-onderzoek naar het
Hoofdgebouw door Van der Leeuw uit 1898 in
grote lijnen bevestigd worden door het huidige
onderzoek van baac.
Uit deve eeuw, om precies te zijn uit 1669,
dateren ook de twee tabaksschuren aan de
Coninckstraat." Een ervan maakt later, na verbou-
wing in 1904, deel uit van het hofje, aangevuld
met een rijtje van 12 woningen in het verlengde
ervan. Toen in 1893 het Pesthuis werd afgebroken,
zijn de 12 woningen aan de oostzijde gebouwd.
Tenslotte zijn de huisjes aan de noordzijde toege-
voegd, na verkoop van de grond in 1894.12
Aan het eind van de i9e eeuw heeft het hofje
zijn huidige carré-achtige vorm gekregen. In ver-
gelijking met hofjes elders in het land is het hofje
De Armen de Poth dus een relatief jong bouw^
werk en kent het een enigszins afwijkende, eigen
bouwgeschiedenis. Tenslotte is het aan te bevelen
in de toekomst ook bouwhistorisch onderzoek uit
te laten voeren in de Sint Rochus-kapel, zodat de
geschiedenis van het gehele hofje min of meer
volledig bekend wordt.
Ten onrechte wordt echter in de volgende alinea van het
rapport gezegd dat de vijf woningen aan de zuidzijde
dateren van 1904. Het gaat hier om dezelfde huisjes.
11 Hoevers 2005,156. 12 Volgens het BA AC-rapport (p.11)
werden de 6 woningen aan de Pothstraat gebouwd in
1890. Die bouw wordt ook vermeld bij Van der Leeuw.
Hoevers, D.C., 'Het gemeentelijk zie-
kenhuis voor besmettelijke ziek-
ten op het terrein van het Hofje
Armen de Poth', jaarboek Flehite 6
(2005) 148-157
Kan, F. van, '"Die elendiche arme
mensen." De Amersfoortse
LITERATUUR
Bemmel, A. van, Beschryving der stad
Amersfoort
(Utrecht 1760)
Braber, C. van den, 'De restauratie
van de Poth. Een terugblik', tijd-
schrift Flehite 24 (1995) 48-52
armenzorg in de Middeleeuwen',
jaarboek Flehite 1 (2000) 78-93
Leeuw, J. van der, Het gesticht De
Armen de Poth te Amersfoort
(Amersfoort 1898)
-ocr page 73-
JAAP EVERT ABRAHAMSE
'Wegh der weegen':
ontwerp en aanleg
van de
-ocr page 74-
WECH DER WEEGEN : ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSE WEG JO
Vorig jaar verscheen de Cultuurhistorische Atlas van de pro-
vincie Utrecht. Deze beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling
van steden en landschappelijke structuren door de tijd. Bij
het onderzoek bleek dat over één van de meest opvallende
elementen op de zeventiende-eeuwse kaart van Utrecht, de
Amersfoortseweg, vrijwel niets bekend was. Hierop beslo-
ten Gedeputeerde Staten tot een aanvullende studie, waar-
van in dit artikel de eerste resultaten worden gepresenteerd.
Mede op basis van dit onderzoek zullen maatregelen wor-
den geformuleerd die de ruimtelijke structuur van de weg
beter zichtbaar zullen maken.
De weg werd rond het midden van de Gouden Eeuw aan-
gelegd op de uitgestrekte heide tussen Amersfoort en
Utrecht. Jacob van Campen, de architect van onder meer
het Amsterdamse stadhuis, was de bedenker van de weg.
Initiatiefnemers waren het stadsbestuur van Amersfoort en
de Staten van Utrecht. Men beoogde niet alleen een kortere
en betere verbinding tussen de beide steden aan te leggen.
Het project was er ook op gericht om een groot stuk woeste
grond tot ontwikkeling te brengen, naar analogie van grote
droogmakerijen als de Beemster en de Purmer. De verfraai-
ingvan het landschap zou hand in hand gaan met de eco-
nomische ontwikkelingvan de Utrechtse Heuvelrug.
De Amersfoortseweg doorsneed een uitgebreid           landschap was de Amersfoortse Berg. Het was
heidegebied, dat door grootschalige boskap was           een open, grotendeels boomloos landschap, nau-
ontstaan.1 Het meest opvallende element in dit            welijks vergelijkbaar met dat van tegenwoordig.
1 Tot in de middeleeuwen was de Utrechtse Heuvelrug             door in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Zie
geheel bebost. In de late middeleeuwen werden bossen             over de ontwikkeling van het landschap van de Heuvel-
steeds zeldzamer. De boskap ging in verhoogd tempo               rug Blijdenstijn 2005, p. 81-115; De Bont 1991, p. 21 e.v.
-ocr page 75-
74 JAAP EVERT ABRAHAMSE
groot aantal plannen werd gelanceerd om Utrecht
op te stoten in de vaart der volkeren. Deze reeks
begon met de plannen van Paulus en Hendrick
Moreelse voor een enorme stadsuitbreiding.
Hiervan kwam niets terecht. Een ander probleem
van Utrecht was de bereikbaarheid. In de middel-
eeuwen werd Utrecht gerekend tot de zeehavens,
omdat toen de grootste zeeschepen de stad kon-
den bereiken.5 Ook op dit punt werd gestreefd
naar herstel van de oude, betere toestand. De stad
lanceerde in de periode 1640-1720 een aantal plan-
nen om zichzelf door middel van een verbetering
van de infrastructuur een meer centrale plekte
geven.6 Een kanaal zou de stad verbinden met de
rivier de Eem en de Zuiderzee. Dit plan werd onder
meer gefrustreerd door grondaankopen door
Amsterdamse regenten.
Everard Meyster combineerde in 1670 het
havenplan en de stadsuitbreiding in één megaloma-
ne visie. Op de plattegrond zou de stad Utrecht als
een zuivere ellips zichtbaar zijn, met een grachten-
gordel die die van Amsterdam voorgoed zou doen
vergeten en aan de noordzijde een ronde haven-
kom en een kanaal naarde Eem.Toen kwamen het
Rampjaar 1672 en de daaropvolgende Franse bezet-
ting. De Rooms-katholieke Meyster werd lid van
het stadsbestuur, maar de financiële slagkracht van
de stad was te klein om grote werken uit te voeren.
Ook Meysters plan belandde in het rijke archief van
nooit uitgevoerde Utrechtse plannen. (Afb. 11)
De ontwikkelingvan
Amersfoort
Amersfoort was veel kleiner dan Utrecht en torste
niet de last van een groots verleden. De stad had in
de jaren rond 1640 behoorlijk wat geld te verteren.
De zandige bodem en de hoge ligging maakten
het gebied ongeschikt voor akkerbouw. De
belangrijkste functies waren de kap van brand-
hout, schapen- en bijenhouderij en de jacht op
konijnen en herten. Een ander gebruik dat grote
invloed heeft gehad op het landschap tussen
Amersfoort en Utrecht, was het steken van heide-
plaggen. Deze werden als ondergrond in potstal-
len voor schapen gebruikt. Het gebied was hier-
door deels vervallen tot zandverstuivingen. (Afb. i)
De stadsontwikkeling van
Utrecht: oude glorie, papieren
plannen
Aan het einde van de zestiende eeuw werd de oor-
log tegen Spanje verplaatst van Holland naar de
landprovincies. Dit was het resultaat van een
bewuste politiek, gericht op het veiligstellen van
de 'Hollandse tuin', het economische kerngebied
van de jonge Republiek. Zo kon de Republiek
middelen genereren om de oorlog te bekostigen.
De gewesten Gelderland en Utrecht waren hier-
van het slachtoffer.2
De stad Utrecht, ooit veruit de grootste stad
in de Nederlanden, werd eerst ingehaald door
Amsterdam, vervolgens door Den Haag, Rotter-
dam, Haarlem en Leiden. Het was in de zeventien-
de eeuw niet langer het bestuurlijk en cultureel
centrum van Nederland, maar maakte deel uit van
de periferie.3 De achterstand, die in korte tijd zo
groot was geworden, was in Utrecht pijnlijk voel-
baar. Het stagnerende Utrecht keek met de nodi-
ge afgunst naarde enorme economische en
demografische groei van de Hollandse steden. In
de stad bestond de wil om Amsterdam weer in te
halen en opnieuw op de voorgrond te staan.4 Een
2 Tracy 2004. 3 Zie voor een overzicht van de demo-
grafische en economische ontwikkeling van Utrecht: Bok
1994, p. 131-163. 4 Het (gedeeltelijk uitgevoerde) Amster-
damse plan om een toren aan de Nieuwe Kerk te bouwen
die hoger was dan de Domtoren, was ook een resultaat
van deze concurrentiestrijd tussen de steden. De toren
was ontworpen door Jacob van Campen. 5 Sigmond
1989, p. 13. 6 Zie over de Utrechtse havenplannen Koen
1991.
-ocr page 76-
WECH DER WEEGEN : ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOO RTSEWEG 7C
Dit was voor een deel te verklaren uit de groei van
de bombazijnweverij en de zijderederij.7 Maar
vooral de teelten verwerking van tabak gaf de
stedelijke economie een flinke impuls.8
De economische opleving had zijn weerslag
op de stadsfinanciën en daarmee op de publieke
werken. Waar Utrecht het zocht in grootse plan-
nen, was Amersfoort op basis van een meer
realistische benadering bezig met de bouw van
vestingwerken en de inrichting van stad en bui-
tengebied.9 De stadsverdediging werd gemoder-
niseerd; een voorbeeld is de bouw van de nieuwe
voorpoorten brug buiten de Koppelpoort.10 Jacob
van Campen adviseerde het stadsbestuur bij de
bouw, mogelijk ook bij het ontwerp." Het stads-
bestuur liet in de jaren veertig en vijftig op grote
schaal houten kades in de stad vervangen door
stenen kademuren.12 Dit was een kostbare opera-
tie, die op termijn grote voordelen had. Stenen
kades vergden veel minder onderhoud, functio-
neerden beter en werden veel mooier gevonden.13
Inrichtingen beheervan wat wij 'openbare
ruimte' noemen was in de zeventiende eeuw vaak
geen overheidstaak. In veel gevallen hadden de
aangeërfden de verantwoordelijkheid over het
deel van de weg of kade dat voor of over hun
grond liep. Verplicht onderhoud door particulie-
ren had als voordeel dat geen beroep op de
beperkte financiële middelen van de overheid
hoefde te worden gedaan, maar als nadeel dat
onduidelijkheden of conflicten konden ontstaan
over wie nu eigenlijk wat moest doen en wie daar-
voor moest betalen.
Wegen rond Amersfoort
Amersfoort was in de jurisdictie, het gebied rond-
om de stad dat onder publiekrechtelijk gezag van
de het stadsbestuur viel, bezig met de verfraaiing
van het landschap. Het fatsoeneren en beplanten
van wegen speelde daarin een belangrijke rol. Bij
de verkoop van grond werd vaak als voorwaarde
gesteld dat langs de wegen 'sierlijke' beplanting
moest worden aangebracht.14 In toenemende
mate was sprake van een gecoördineerde inspan-
ning: in 1649 kregen vier leden van het bestuur
opdracht om te kijken welke wegen nog beplant
konden worden.15 In 1650 werd een commissie
ingesteld die alle wegbeplanting moest schouwen,
defecten moest repareren en rapport moest uit-
brengen aan de vroedschap.16
som van meer dan vijftig gulden werden openbaar aanbe-
steed. AE 1-26 (Resoluties vroedschap Amersfoort), fol.
54VO (17 juli 1648). 10 Zie bijvoorbeeld AE 1-25
(Resoluties vroedschap Amersfoort), fol. 649VO (3 mei
1647). 11 Hovens 2004, p. 33-36. 12 AE 1-26 (Resoluties
vroedschap Amersfoort), fol. 115-116 (17 mei 1649).
13 Abrahamse 2004. 14 Zie bijvoorbeeld AE 1-25
(Resoluties vroedschap Amersfoort), fol. 630VO-631 (6
maart 1647) 15 AE 1-26 (Resoluties vroedschap
Amersfoort), fol. ioivo (15 mei 1649). 16 AE 1-26
(Resoluties vroedschap Amersfoort), fol. 226VO (14 okto-
ber 1650). Ook het buiten de stad gelegen kolfveld werd
beplant met bomen. AE 1-26 (Resoluties vroedschap
Amersfoort), fol. 79 (22 januari 1649). Het ging toen om
een deel van het veld. Het jaar daarna werd onderzocht of
de rest met "knoot-eijcken" kon worden beplant. AE 1-26
(Resoluties vroedschap Amersfoort), fol. 228VO (21 okto-
ber 1650). Dat bleek mogelijk en de opdracht ertoe volgde
een week later. AE 1-26 (Resoluties vroedschap
Amersfoort), fol. 229VO (28 oktober 1650).
7 Zie voor een beknopt overzicht van de economische
geschiedenis van Amersfoort Herks 1967, hoofdstuk II;
Halbertsma 1974, p. 52-81. De bombazijnweverij was zeer
snel gegroeid en nam voor de betrekkelijk kleine stad die
Amersfoort was rond het midden van de zeventiende
eeuw grote vormen aan. De Vries en Van der Woude
2005, p. 344-345. 8 Zie over de Amersfoortse tabaksteelt
Roessingh 1976, p. 186-194. Ouderf wordt geciteerd in
een beschrijving van Amersfoort uit 1648, uitgegeven in
1693, gechreven door Theodorus Verhoeven. Roessingh
wist niet wie Ouderf was, en wil mede daarom geen con-
clusies trekken over de betrouwbaarheid van deze mede-
deling. Hendrik Ouderff was een prominent bestuurder
van de stad: hij was meerdere jaren 'cameraer', en voerde
uit hoofde van die functie het beheer over de stadsfinan-
ciën. We mogen er zonder meer van uitgaan dat hij wist
waar hij over praatte, omdat hij direct betrokken was bij
de verpachting van imposten, ook die op tabak. 9 De stad
Amersfoort had daarvoor slechts een kleine organisatie
tot zijn beschikking: alle stadswerken met een aanneem-
-ocr page 77-
76 JAAP EVERT ABRAHAMSE
In de loop van de tijd heeft dit beleid tot resul-
taat geleid. Everard Meyster omschreef de omge-
vingvan Amersfoort als een gebied dat sterken
ten goede in verandering was. De beplanting
speelde daarin een belangrijke rol: "Hoe goet en
soet vertoont haer dese oort:/ Met Bergh en Dal,
zo verr' als 't oogh kan reycken,/ Met beuck, met
doorn, metyp, met els'en eycken/ Doorgaens,
ronsom,en overal beplant...".17Van Bemmel
beschreef de omgeving van Amersfoort als een
"zeer lustigen en vermaakelyken oord". De wegen
rondom de stad waren "volgens ordre en sierlyk
met veelerhande soorten van Boomen beplant".18
Het feit dat de bezitters van de landgoederen die
Amersfoort aan bijna alle kanten omgaven, zitting
hadden in het stadsbestuur, heeft ongetwijfeld
bijgedragen aan de wil om het landschap vorm te
geven volgens de ordeningsprincipes die ook in de
landgoederen zelf werden toegepast.
Bestrating vond men alleen in de steden en op
de direct erbuiten gelegen delen van de uitvals-
wegen.19 Veel wegen waren buiten het zomersei-
zoen onbegaanbaar. De Steenstraat van Utrecht
naar De Bilt was een zeldzame uitzondering.
Tussen Utrechten Amersfoort lagen meerdere
routes. Een ervan liep ten noorden van de latere
Amersfoortseweg.20 Een meer zuidelijk gelegen
route liep over Leusden en Zeist. Er moet over de
heide tussen de steden ook nog een min of meer
rechtstreekse route hebben gelopen.21 Deze
wegen waren niet ontworpen, maar ingesleten in
het landschap. Wegen door de heide lagen meestal
op de laagste punten in het terrein.22 Ze hadden
vaak geen vastliggend tracé. Als de weg ergens ver-
zakte of verstoof nam de weg een andere loop. In
archiefstukken wordt de weg tussen Utrechten
Amersfoort omschreven als 'zomerweg'.23
Kennelijk was de weg buiten het seizoen niet of
nauwelijks bruikbaar.
Besluitvorming en aanleg van
de Amersfoortseweg
De aanleg van de nieuwe wegwas een Amers-
foorts initiatief. De oudste vermelding van de weg
is te vinden in de notulen van de Amersfoortse
vroedschap. Die gaf op 5 juli 1647 opdracht om
een bijeenkomst te organiseren om te overleggen
"hoe men op hetcierlickste sall mogen beplanten
ende in goeder postuijre reguleren de wegh op
den Bergh naer Utrecht". De Republiek onderhan-
delde in 1647 met Spanje over vrede. Men voorzag
met reden een periode van stabiliteit en economi-
sche groei.
Het ging niet alleen om een kortere en goed
berijdbare route tussen de beide steden, maar
nadrukkelijk ook om een mooie weg. Een com-
missie kreeg de opdracht om een voorlopig ont-
werp ("provisioneel concept") op te stellen.24 Het
ontwerp werd ingemeten en uitgetekend door
een landmeter, Cock genaamd.25
In de zomer en het najaar startten de voorbe-
reidende werkzaamheden. Men liet een aantal
mogelijke wegtracés in het terrein uitzetten. Deze
werkzaamheden werden uitgevoerd tot in de
17 Met "doorgaens" wordt in zeventiende-eeuws
Nederlands "ononderbroken" bedoeld. Meyster 1655, p.
60,68. 18 Van Bemmel 1760, p. 1-3. 19 Van Bemmel
1760, p. 44. Pas in de achttiende eeuw begon men op
enige schaal wegen te bestraten. In 1800 was de totale
lengte aan straatwegen nog slechts 165 kilometer. Van der
Woud 1998, p. 142. Zie ook Van der Meer en Van Schup-
pen 1987. 20 De route van Utrecht naar Amersfoort werd
ook 'Heezerspoor' genoemd. Blijdenstijn 2005, p. 94,97-
99. Ook Van Bemmel meldt dat de oude weg van Utrecht
naar Amersfoort over Hees liep. Van Bemmel 1760, p. 835.
21 Zie Top 1990, p. 9 ff. In de resoluties van de Amers-
foortse vroedschap wordt gesproken over het "reguleren
en in goede postuijre brengen" van de weg. Dit wijst erop
dat er in enige vorm een voorloper van de weg in de buurt
of op het latere tracé heeft bestaan. 22 Harten 1974. 23
UA 233-351-2 (Register van Akten en Commissies), fol. 84
en 89. 24 AE 1-25 (Resoluties vroedschap Amersfoort),
fol. 659 (5 juli 1647). De commissie bestond uit de beide
burgemeesters, de 'cameraer', ofwel thesaurier, vijf sche-
penen en vijf leden van de vroedschap.
-ocr page 78-
'WECH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG JJ
week voorafgaand aan de volgende bespreking
van het project in de vroedschap. Deze vond
plaats op 25 oktoben647. De commissie kwam
met een advies naar de vroedschap.26 De heren
waren meerdere malen in loco op den berch
geweest en hadden daar de situatie in ogen-
schouw genomen. Dit blijkt ook uit een aantal
rekeningen die de stad heeft betaald aan "wagen-
vrachten op de berg". Een wagenvracht was het
zeventiende-eeuwse equivalent van een taxirit: de
kosten van voertuigen chauffeur.27 Een deel van
het geld was opgegaan aan wijn en andere pro-
viand, hetgeen wijst op rondleidingen van de
Amersfoortse bestuurders.28
De indrukken die op deze inspecties werden
opgedaan werden in de vergaderingvan de vroed-
schap naast het "provisioneel concept" gelegd.
Hieruit werd geconcludeerd dat de aanleg van de
weg van de Calgenberg naarde Hoge Bilt wense-
lijk en technisch mogelijk was. In de vergadering
van de vroedschap werd ieders meninggevraagd
over het vervolg van het project, "bijsonder haere
resolutie ende inclinatie tot het maecken van de
voorsz. wegh uoorsoo ueel het dese stadt aengaet".
Hiermee kwam een heikele kwestie aan de orde:
Amersfoort kon plannen maken zoveel het wilde,
maar had buiten de eigen jurisdictie geen enkel
recht van spreken. Slechts een klein deel van de
weg zou binnen hetgerecht Amersfoort komen te
'iggen: de Calgenberg lag ongeveer op de grens
van de jurisdictie. Het stadsbestuur was bij de
aanleg van de weg afhankelijk van andere overhe-
den. Nog afgezien daarvan stelde de vroedschap
terecht dat het beter was om de weg "op een fat-
soen ende uijt eener hant te doen maecken": de
uniformiteit die men nastreefde in de vormge-
ving, moest ook worden gerealiseerd door de uit-
voering in één hand te houden. Men moest naar
de Staten van Utrecht gaan met het ontwerp van
de weg. Men zou de 'Edelmogenden'vragen of de
gehele weg mocht worden aangelegd en of de
commissie uit het Amersfoortse bestuur op-
dracht van de Staten kon krijgen om de weg in het
terrein uit te zetten, zodat de Staten tot een wel-
overwogen besluit konden komen. De stad
Amersfoort trachtte hiermee op een diplomatieke
manier de verdere planningen uitvoering in eigen
hand te houden.
Twee dagen na de bespreking in de vroed-
schap van Amersfoort werd het plan besproken in
de Statenvergadering. De Amersfoortse burge-
meester Van Wijnbergen had de door Gerrit Cock
getekende kaart bij zich en vertoonde die aan de
heren. Er werd niet zonder meer beslist dat
Amersfoort kon verdergaan met het uitzetten van
het wegtracé in het terrein. De Staten stelden zelf
een commissie in, die moest adviseren over het
Amersfoortse plan.29 Deze commissie bestond
uit drie mannen, vanzelfsprekend allen lid van de
Staten van Utrecht: de heer van Drakesteyn, sche-
aan burgemeester Johan van Wijnbergen, die later in de
Staten als woordvoerder van het stadsbestuur zou optre-
den bij besprekingen over de weg. Hij ontving negenen-
twintig gulden "ter saecke van de wagenvrachten gedaen
op de Amersfoorder Berch [...] in 't visiteren, besichtigen
ende affbaecken van den selve voorgenomen wech". Voor
dit bedrag zal een aantal bezoeken zijn afgelegd, want een
dagtocht in een wagen kostte inclusief paard en koetsier
niet meer dan drie a vier gulden. 28 AE 1-959 (Bijlagen bij
de rekeningen 1647), ongenummerd (29 januari 1647).
29 UA 233-232-22 (Resolutiën Staten van Utrecht), 27
oktober 1647.
25 AE 1-25 (Resoluties vroedschap Amersfoort), fol. 686-
686vo (25 oktober 1647). We mogen ervan uitgaan dat het
hier gaat om de in Amersfoort wonende landmeter Gerrit
(of Gerard) Cock, die in 1642 door de Staten werd toegela-
ten tot het ambt. UA 349-23 (Register van akten, commis-
siën en instructiën), fol. 200VO-201 (21 januari 1642). Van
deze landmeter zijn in de literatuur en online inventaris-
sen geen kaarten terug te vinden. Zie ook Muller en
Zandvliet 1987, p. 105. Hier wordt de admissie gesteld op
28 oktober 1642. Dit heeft waarschijnlijk te maken met
een admissie door de Staten op voordracht van het Hof.
26 AE 1-25 (Resoluties vroedschap Amersfoort), fol. 686-
686vo (25 oktober 1647). 27 Het meeste geld werd betaald
-ocr page 79-
■its e
De Amersfoortse-
weg op een uit-
snede van de pro-
vinciekaart van
Bernard de Roij
uit 1696. De weg
is hierop in zijn
'ideale' vorm weer-
gegeven. Langs
beide zijden zijn
vakken van hon-
derd bij honderd
roeden getekend.
Een aantal huizen
en de namen van
hun eigenaren zijn
eveneens vermeld.
De vakverdeling is
niet weergegeven
in de eigendom-
men van Anthonie
Carel Parmentier
en David Godin, de
beide grootgrond-
bezitters aan het
westelijk uiteinde.
■'■■■
; 1 -
t B "ïfe .....#:%SS::*^'i! , ...
"■'".Ma                   __________
s'
» -^ *-■*■             \s »; \f u.\\s B f o s k j' .»
O O X T ~^S         TL
«5              ,, ster: -A *r f
s*&#,
:
■>'4A
h
I ?'" f.
'*7 1^
J^,       -^B'          .Jfc^'
f
.:.;....■'.',,,,.■„ «a? ^^=ss-
a -n Do -/6 -«<•«•, ri •• 1
sn
:*■■'■-■'■■-■' K.lvnC,ivcJj.: i                 7 . *-.,J,tlffV *         > ■ I
'. V Tg O/ <J
barden N '; f; K ]- -l>-, -V « #
'%,'j.^                 ©            飠             S*           ^""
Yr,;v'           M
..o*%-- V
r>\ ïvCchto.s >]
^ ^--fS ^' *
Ü ai fr^;'"^^'J
-ocr page 80-
#
%
T ,-
""Jr
De Amersfoortse-
weg op een uit-
snede van de pro-
vinciekaart van
Bernard de Roij
uit 1696. De weg
is hierop in zijn
'ideale' vorm weer-
gegeven. Langs
beide zijden zijn
vakken van hon-
derd bij honderd
roeden getekend.
Een aantal huizen
en de namen van
hun eigenaren zijn
eveneens vermeld.
De vakverdeling is
niet weergegeven
in de eigendom-
men van Anthonie
Carel Parmentier
en David Godin, de
beide grootgrond-
bezitters aan het
westelijk uiteinde.
U,-t,n            ',£.««
""' SLiÜrïs
;^'r-:-r , '
J\r
:; y JgHMt-
' l' l'-v" ',' g N
.1 **^._,.
MJüiorrcMS
^         -J'*-. ^^
"A "
. ^ .-•-■•' ^
«1
■■'/... jgsari
1 v.
4R ;:;.£*»."
} _                           'Ht*             '-*■■•
W- i
i
1 !
■ -z> ^ jvv a
I /•
-w
litvrnr Sï«r\
■'<■.:
!i IÉ3
TST:
JA
i ■                          *5 ;.' i
4#4
Jl\JL
*
■ISdi Ik         :
?3?
•-** 1
m
• t
| h I n
•V'
£H5
'~j£&
o
. .. ..:.-,■
.'/'ty.vhotcn
I ^       ^i^MP^-
■*^^
; ■
\>
u
-W$
'^, j ^r'V*          I
-: --* -7. . - . ..■;■■' ■•.
••"'t-1,.
#':
Jfon S T. ^ /
a,......... -/.:f"
,."' ■ ƒ
3
';«
fttiSv/^
m
"■".. ifllBc"
Èr^ïMm ■: *&"
JS
1 SWHS^fVN
>v
'iïJllTKEI
3t\rf..........r8^.......sr ^WiMM , w
fel T G ,> f* tffeS « f!' V X^ D 0-/> ,VJ «., J| ., ,
'|■»•"/' |
'aBKj
\1
J
V:l>-'"';' '..''■-
Ë
' yechtens
'«,,.-,
i       D       4\.
\./'K^;«r.....§»>.«« j&jï
«/j .,
^ei.
Ks
______
B 11
0 1: c k i
fM.
-ocr page 81-
80 JAAP EVERT ABRAHAMSE
koop, of zelfs voor niets, te kunnen uitvoeren. Met
de aanleg van de vakken kreeg het project echter
ook een bredere doelstelling: het ging niet alleen
om infrastructuur, maar ook om landinrichingen
economische ontwikkelingvan de woeste grond.
Men poogde in te spelen op de economische
dynamiek van de buitenplaatsen. De Amers-
foortse weg werd hiermee een project dat in zijn
doelstellingen vergelijkbaar is met de grote
droogmakerijen.
De vakken zouden 25 roeden diep zijn, maar
wie een huis bouwde opzijn grond zou nog 50 roe-
den daarachter in eigendom krijgen.33 Een aantal
vakken zou toevallen aan de stad Amersfoort, die
hiervoor op zoek moest naar investeerders. De
Amersfoortse vroedschap keurde het idee goed en
gaf de commissieleden uit haar midden carte Man-
che
om de zaak verder af te handelen, 'tot finale
resolutie ende voltreckinge toe'. Ondertussen zou
men in Amersfoort op zoek gaan naar investeer-
ders in het project, dat er-althans op papier-zeer
gunstig uitzag: men kon gratis een grote kavel
grond krijgen, waarbij men als tegenprestatie het
deel van de weg dat voor die kavel lag, moest
beplanten en onderhouden. Wie er een huis op
zette en dat zelf zou gaan bewonen, kreeg een
driemaal zo grote kavel. De eerdere ambitie om
uitvoering in één hand te houden werd hiermee
verlaten. Van een overheidsproject was de
Amersfoortsewegeen publiek-private samenwer-
king geworden, waarbij moet worden opgemerkt
dat de scheiding tussen publiek en particulier
belang niet altijd even scherp was, zoals we vooral
in het geval van Parmentier zullen zien.
pen Werckhoven van de stad Utrecht en Anthonie
Carel Parmentier, heer van Heeswijk en groot-
grondbezitter in het gebied waar de weg zou wor-
den aangelegd.30
Het Amersfoortse project behelsde op dat
moment uitsluitend een weg. Er was nog geen
sprake van de uitgifte van grond langs de weg,
zoals die later zou plaatsvinden.
Op 5 mei 1648 besloten de Staten op basis van
het advies van de drie heren dat de voorbereidin-
gen voorde aanleg zouden worden voortgezet.
Een vierde lid werd toegevoegd aan de commissie:
Johannes Heurenius, rentmeester van de domei-
nen van de Staten van Utrecht. Men besloot het
project te agenderen voor de volgende Staten-
vergadering.31
Maar daar kwam niets van terecht. Op 17 mei
1649, meer dan een jaar later, was er nog niets
gebeurd. Het geduld van de Amersfoortse vroed-
schap raakte op. Men nam contact op met de
Staten en bood hulp aan bij het vervolgvan het
project. Desnoods zou Amersfoort de weg alvast
op eigen kosten met greppels ("kielspitting")
laten markeren.32
Op 25 juni 1649 kwam het bericht van de com-
missie van de Staten. De Statencommissie had
een nieuw element toegevoegd aan het project.
Hierin ligt waarschijnlijk de verklaring voorde
lange onderzoeksperiode. Het ging niet langer uit-
sluitend om een weg over de hei. Men wilde de
grond aan beide zijden van de weg uitgeven aan
particulieren. Hiermee deed het idee van de 'vak-
ken'zijn intrede. De gronduitgifte was ongetwij-
feld ingegeven door de wil om het project goed-
werd de roede decimaal verdeeld en bedroeg een voet dus
0,376 meter. In Amersfoort werd voor dijkwerk met
Rijnlandse maten, voor het overige met Amsterdamse
maten gewerkt. Verhoeff 1982, p. 3, 80-81. We moeten
ervan uitgaan dat de Staten het project zelf hebben laten
uittekenen en uitzetten en dat met de recenter ingevoerde
land(meters) voet hebben gewerkt. Dat komt neer op een
roede van 3,76 meter, bestaand uit 10 voet.
30 Zie over het grondbezit van Parmentier: Damsté 1978,
p. 27-30; Gewin 1916, p. 67-68.. 31UA 233-232-23
(Resolutiën Staten van Utrecht), 5 mei 1648. 32 ae 1-26
(Resoluties vroedschap Amersfoort), fol. 104 (17 mei
1649). 33 AE 1-26 (Resoluties vroedschap Amersfoort),
fol. 109VO-110 (25 juni 1649). J.M. Verhoeff geeft de vol-
gende maten: een (stads)voet is tien duim ofwel 0,268
meter, een roede is 14 voet ofwel 3,76 meter. Als landmaat
-ocr page 82-
'WEGH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG 8l
De weg naar de Galgenberg
Ondertussen zat men in Amersfoort niet stil. Men
was, in afwachting van de gewestelijke besluitvor-
ming, aan de slag gegaan met het rechttrekken en
beplanten van de weg die van de Utrechtsepoort
naar de galgenheuvel liep.39 Het bestaande deel
van de route naar Utrecht zou de aansluiting vor-
men van de stad Amersfoort op de nieuwe weg.
Dit wegvak viel onder de stedelijke jurisdictie,
maar was in beheer bij de aangelanden. De aange-
landen kregen de verplichting opgelegd om de
weg te beplanten met eikenloten, "tot cieringe
ende affbaeckinge" van de weg. Sommige grond-
eigenaren weigerden om 'hun' gedeelte van de
weg te beplanten. Op 26 februari 1649 werd een
ultimatum gesteld: binnen veertien dagen moest
de beplanting in orde zijn. Wie dat niet deed, ris-
keerde aanleg van stadswege op zijn kosten met
daarbovenop een boete.40 Maar ook dit dreige-
ment maakte geen indruk op sommige eigenaren.
Zij werden op het stadhuis ontboden.41 Lang-
zamerhand kreeg men de eigenaren in het gareel
en werd de weg beplant. Onder en buiten de
Utrechtsepoort werd de weg in 1653 schoonge-
maakt en opnieuw bestraat42 Ook dit wegvak
werd beplant.43 Het resultaat van deze inspanning
is te zien op de kaart van De Roij.
Het wachten was nu op de besluitvorming.
Die verliep traag. Pas op 23 oktoberi6so, tweeën-
halfjaar na de opdracht, kwamen de commis-
sarissen van de Staten met hun advies. Dit rapport
of 'project', waarschijnlijk een geschreven stuk dat
veel lijkt op het uiteindelijkgoedgekeurde stuk,
werd niet besproken, maar uitgedeeld aan de
Statenleden, zodat die de inhoud konden bestude-
ren.34 Meer dan een jaar later werd de bestuurlijke
impasse doorbroken. De Staten van Utrecht gaven
de Gedeputeerde Staten een volmacht om het pro-
ject uit te voeren en kenden het een subsidie toe
van 2500 gulden.35 Dit was een zeer laag bedrag
voor een megaproject als de Amersfoortseweg.
Met deze volmacht verliet het plan het stadium van
eindeloze discussies.36 Vanaf toen kon men beslis-
singen nemen zonder ruggespraak met de alle ste-
den en de Ridderschap. Op 12 augustus 1652 beslo-
ten de Gedeputeerden tot aanleg van de weg.37
De reactie van de stad Utrecht op het plan
getuigt van weinig interesse. De vroedschap wijd-
de er niet meer dan één regel aan: de Staten
mochten hun gang gaan, de stad zag het belang er
kennelijk niet van in en wenste zich er verder niet
mee bezig te houden.38
naer van Arien Henricksz.", vier gulden van de stad
Amersfoort voor het afbakenen van de weg op de berg.
AE 1-959 (Bijlagen bij de rekeningen 1647), ongenum-
merd (20 december 1647); AE 1-614 (Kleine rekeningen
Amersfoort), 1648, ongenummerd, ongedateerd. 40 AE
1-26 (Resoluties vroedschap Amersfoort), fol. 86vo (26
februari 1649). 41 AE 1-26 (Resoluties vroedschap
Amersfoort), fol. 88-88vo (5 maart 1649). 42 In de reke-
ningen worden de daghuren van stratenmakers en sjou-
wers en de kosten voor bezems en gereedschap vermeld.
AE 1-619 (Kleine rekeningen Amersfoort), ongenummerd
(31 september-24 december 1653). 43 Dat blijkt uit de bet-
aling van arbeidsloon voor het rooien en planten van
bomen. Deze waren afkomstig van het landgoed van bur-
gemeester Van Dam en werden buiten de Utrechtsepoort
geplant. AE 1-619 (Kleine rekeningen Amersfoort), onge-
nummerd (31 december 1653).
34 Het rapport is niet opgenomen in de stukken. Voor
zover bekend is er geen exemplaar bewaard gebleven. UA
233-232-24 (Resolutiën Staten van Utrecht), 23 oktober
1650. 35 UA 233-232-25 (Resolutiën Staten van Utrecht),
31 december 1651. 36 De Gedeputeerde Staten vormden
het dagelijks bestuur van het gewest. De Gedeputeerden
hadden veel macht. Het algemene beeld is dat de
Gedeputeerden gemachtigd waren om uitsluitend zelf-
standig beslissingen te nemen over zaken van minder
belang, maar dat in de praktijk alle besluiten die de Staten
namen, werden voorgekookt door de gedeputeerden. 37
UA 233-264-57 (Resoluties Gedeputeerde Staten), 12
augustus 1652; een kopie bevindt zich in s AV V
(Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-11-04, onge-
pagineerd (12 augustus 1652). 38 UA 121-24 (Resoluties
vroedschap Utrecht), fol. 82 (31 december 1651, 5 januari
1652). 39 In december 1647 kreeg een zekere "Reijer, die-
-ocr page 83-
82 JAAP EVERT ABRAHAMSE
Het project op papier
Het project, zoals dat op 12 augustus 1652 werd
goedgekeurd door Gedeputeerde Staten, telde
zestien punten of'artikelen'. Samengevat werden
in dit stuk de volgende zaken geregeld. Allereerst
werd het bestek van de weg vastgesteld; alle
maten werden gespecificeerd, zodat de eigenaren
precies zouden weten wat ze moesten aanleggen.
De weg zou maar liefst zestien roeden (60,16
meter) breed zijn. Van bestrating was geen spra-
ke; de Amersfoortseweg is tot het begin van de
negentiende eeuw een zandweg geweest.44 Aan
beide zijden werd een wal van drie roeden (11,28
meter) breed aangelegd, die uit zoden werd opge-
zet. De wal moest aan de wegkant vier voet hoog
zijn, aan de buitenkant drie voet. De weg lag dus
een voet verdiept.45 Op de wal moesten twaalf
rijen "goed, gaeff ende wasbaereijken heghout"
worden aangeplant. Net als de weg zelf zou deze
aanplant "op een egale en rechte linie" komen te
liggen. Op de weg zouden aan wederzijden drie
rijen eikenloten worden geplant. Als een boom
doodging, moest die in het eerstvolgende plant-
seizoen worden vervangen. In de as van de weg
moesten drie rijen abelen worden geplant. De
beplantingen de wallen dienden om overstuiving
van de weg te voorkomen. Het was op de heide
gebruikelijk om landgoederen en wegen te omge-
ven met hegwallen, omdat anders iedere grond-
verbetering en aanplant door het stuifzand teniet
gedaan werd.46
Om de honderd roeden, langs de randen van
de vakken, moest een zijweg ("sortie") worden
aangelegd met een breedte van drie roeden. Deze
sorties zouden net als de weg zelf worden bewald
en beplant, maar dan met een enkele rij eiken.
Deze doorgangen op regelmatige afstanden dien-
den om de gemeenschappelijk gebruikte heide
aan weerszijden van de weg bereikbaar te houden,
ondanks de doorsnijding van het gebied door de
wegen de vakken.
Al snel na de vaststelling van het project wer-
den de vakken (en de subsidie van 2500 gulden)
verdeeld. Ook werd het project op een aantal pun-
ten gewijzigd.47 De aanplant van abelen midden
op de weg werd vooralsnog uitgesteld.48 De sorties
moesten niet drie, maar vijf roeden (18,8 meter)
breed worden.49 De schaal van het project werd
hiermee nog groter dan eerder gepland. (Afb. 111)
Grondbezit en gerechtsgrenzen
Met de aanleg van de weg werd inbreuk gemaakt
op de eigendoms- en gebruiksrechten van de
grond. De grond die werd vergraven ten behoeve
weg werden geplant, kwamen niet op tien, maar op
twaalf voet van elkaar te liggen. Hieruit blijkt dat men de
bomen wilde laten uitgroeien en ze niet als hakhout of
haag wilde laten functioneren. Buis 1985, p. 636-647.
48 Parmentier had op zijn gedeelte van de weg al abelen
geplant. Hij was waarschijnlijk de enige. Het lijkt erop
dat de bomen in 1662 weer zijn verdwenen. H AV, acte 8 (2
juni 1662). 49 Verder werd bepaald dat de eerste sortie op
70 roeden boven het gerecht van Zeist zou komen te lig-
gen, de tweede aan de zuidzijde zou beneden 'den Dijstel'
komen te liggen. Dit kon niet anders, omdat het land in
particuliere handen was. De derde sortie zou boven het
erf van de Dijstel zijn. ua 1055-11 (Losse stukken, beho-
rende tot het archief van de Staten, 1646-1653), no. 293,
20-20C, 2-14-1, tussen 12 augustus en 17 december 1652
[datering JEA].
44 Er is wel verondersteld dat al in de zeventiende eeuw
een straatweg werd aangelegd. Dit is onjuist. Zie bijvoor-
beeld Van Groningen 2003, p. 16-17; Blijdenstijn 2005,
p. 98-99. 45 Dit gebeurde waarschijnlijk om de hagen
beter te laten groeien. 46 Dat blijkt uit een rekest van
Guillelmo Bartolotti uit 1654, waarin hij de Staten vraagt
om een stuk grond bij Heuvel en Dael te mogen overne-
men. Een transcriptie is te vinden in Hepp 1992. 47 Het
rapport van de commissie daaromtrent werd door
Gedeputeerde Staten besproken en vastgesteld op 17
december 1652. UA 233-264-57 (Resoluties Gedeputeerde
Staten), 17 december 1652. De samenstelling van de com-
missie was in november gewijzigd. Burgemeester Wijck
van Utrecht nam de plaats in van burgemeester Leeuwen.
UA 233-232-26 (Resolutiën Staten van Utrecht), 2 novem-
ber 1652. De rijen eikenloten die aan weerszijden op de
-ocr page 84-
'WECH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG 83
van de weg viel onder drie gerechten. Aan het
oosteinde lag Amersfoort; aan het andere uitein-
de lag Zeist. Daartussen in lag het dorpsgerecht
Soest. De aanleg was in het gerecht Amersfoort
geen probleem: het stadsbestuur was initiatiefne-
mer van het projecten had zelfde zeggenschap
over de gemene grond onder zijn jurisdictie.
Onder Zeist was de grond in eigendom bij twee
grootgrondbezitters: aan de zuidzijde van de weg
lag het bezit van Anthonie Carel Parmentier, heer
van Heeswijk en lid van de Staten van Utrecht.50
Hij was er eigenaar van (onder veel meer) de hof-
stede 'De Gulden Hoeve', alias 'De Klomp'.
Parmentier had als bestuurder een belangrijke
stem in aanleg en onderhoud van de infrastruc-
tuur; hij zat in de Statencommissie die de besluit-
vorming had voorbereid.51
Aan de noordzijde was de grond in particulier
bezit van David Godin. Hij was geen lid van de
Staten, maar wel drost van Maartensdijken dus
voorzien van een goed netwerk in het landsbe-
stuur.52 Hij was in een vroeg stadium op de hoog-
tevan de aanleg van de weg. Hij had in 1649 een
groot stuk grond gekocht, dat behoorde tot het
geseculariseerde bezit van de abdij van Oost-
broek. De Staten verkochten hem de grond onder
voorwaarde dat bij aanleg van de weg de daarvoor
benodigde grond kon worden teruggekocht voor
dezelfde prijs. Metditanti-speculatiebedingwerd
voorkomen dat Godin meer kon vragen voor de
pas aangekochte grond.53 Hij kon geen winst
maken op de grond zelf, maar wel rekenen op de
waardevermeerdering van de grond langs de weg.
Met de beide heren werden afspraken gemaakt
over de aanleg van de weg. Maar bij de verdeling
van de subsidie van 2500 gulden kwamen zij er
ook niet slecht af. Het overgrote deel van het geld
ging naar de vakken die waren toegekend aan-
Parmentier en Godin. De beide heren kregen alle-
bei 1020 gulden.54 De nieuwe eigenaren van de
overige vakken kregen allemaal 20 gulden.55 We
moeten de subsidie die aan Parmentier en Godin
werd toegekend zien als relatiegeschenk van de
Staten. Parmentier heeft vaker laten zien zijn
Statenlidmaatschap en zijn status van groot-
grondbezittergoed te kunnen combineren zon-
der daar zelf slechter van te worden. In het geval
van Godin bestond de mogelijkheid dat hij zou
gaan dwarsliggen. Waarschijnlijk moet het bedrag
dat hij ontving worden gezien als een (geslaagde)
poging om dat te voorkomen.
Bleef nog één belanghebbende over: het dorp
Soest en zijn inwoners. Deze waren stelselmatig
genegeerd. Op 11 januari 1654, dus lang nadat het
project door de Staten was vastgesteld, stuurden
de buurmeesters, schepenen en ingezetenen van
Soest een brief naar de Gedeputeerde Staten.56
Men meldde dat het dorp grote schade zou
50 UA 233-231-26 (Resolutiën Staten van Utrecht), fol.
214. 51 Parmentier zette zijn lidmaatschap van de Staten
op regelmatige basis in ter behartiging van persoonlijke
belangen. Zo was hij ook betrokken bij aanleg van de
Zeister Vaart, die aansloot op de Biltse Grift. Het doel van
zijn bemoeienis was een betere afwatering van zijn
grondbezit. 52 Dat blijkt uit het feit dat zijn zoon Johan
Louis Godin (1639-1688) wel Statenlid werd. Zijn andere
zoon Carel was getrouwd met Elisabeth Parmentier,
dochter van Anthonie Carel Parmentier. 53 UA 49-1592,
fol. 142 e.v. (2 juni 1653), Transportacte Oostbroek. De
rentmeester van Oostbroek heeft op 19 februari 1649 een
hofstede met 32 morgen en 245 roeden land aan David
Godin verkocht. Drie morgen en 290 roeden zijn op het
moment van transport al vergraven ten behoeve van de
Amersfoortseweg. Zie ook Zie ook UA 49-1592
(Dorpsgerechten; De Bilt (11 juni 1653). 54 Ten oosten
van de vakken van Parmentier en Godin lagen 23 vakken.
Die kregen ieder 20 gulden. Bleef over 2500-460-2040
gulden, die verdeeld moet zijn tussen de beide heren. 55
UA 1055-11 (Losse stukken, behorende tot het archief van
de Staten, 1646-1653), no. 293,20-20C, 2-14-1, tussen 12
augustus en 17 december 1652. 56 UA 233-232-27
(Resolutiën Staten van Utrecht), 14 februari 1654. Dit zal
niet de eerste keer zijn dat deze kwestie door de inwoners
van Soest bij de Staten werd aangekaart.
-ocr page 85-
84 jaap evert abrahamse
komen te lijden door de aanleg van de vakken op
de heide die al sinds mensenheugenis tot de
gemene gronden van het dorp hoorde.57
Maar de belangen van Soest wogen niet op
tegen die van de Staten en de eigenaren van de
vakken. Het project was al door de Staten vastge-
steld. In de jaren erna heeft Soest, blijkens de
rekeningen van de buurmeesters, nog een aantal
malen gepleit voor behoud van de "gemeente".58
Het dorp had een advocaat in de arm genomen.59
Maar het project was niet meer te keren. Soest
leverde een achterhoedegevecht. (Afb. iv en v)
De uitvoering en beplanting van
de weg
Na de vaststelling van het project door de Staten
in decemben652 kon men beginnen met de werk-
zaamheden. Het egaliseren ("applaneren") van
het wegdek en de vakken in het heuvelachtige
gebied en de aanleg van de wallen zal veel grond-
verzet hebben gevergd. (Afb. vi)
De stad Amersfoort moest nu ook buiten de
eigen jurisdictie aan de slag: men was er niet in
geslaagd alle vakken over te doen aan particuliere
investeerders. De vakken die men niet had kun-
nen uitgeven, bleven aan de stad, die daarmee ver-
antwoordelijk was voor aanleg en beplanting van
een flink deel van de weg. In april 1653 werden
bedragen betaald voor het rooien en planten van
eikenloten en voor het graven van plantgaten.
De bomen op de Amersfoortseweg groeiden
niet vanzelf. De beplanting van wegen met bomen
op de schrale heidegrond vereiste enige dendrolo-
gische kennis. De bomen moesten in plantgaten
worden gezet, waarin vruchtbare grond was aan-
gebracht. In tijden van droogte was irrigatie ver-
eist. De nieuwe aanplant op de heide werd
omwonden met doorns, om vraat door konijnen
en herten te voorkomen.6" De keuze van de
boomsoorten, in eerste instantie eiken en abelen,
later alleen eiken, was weloverwogen. Deze soor-
ten groeien in principe goed op zandgrond. De
meeste bewoners van de weg zullen als bezitters
van landgoederen wel enige kennis in huis hebben
57 De indieners hadden al "irreprochabel bewijs" van
hun rechten op de betreffende heide aan de Staten voor-
gelegd. 58 GS m-II(Oud-archief Soest, register van reke-
ningen van de buurmeesters, 1632-1654), ongenummerd
(12 maart 1656). Het is niet uitgesloten dat de volgende
vergoedingen voor reis- en verblijfkosten ook wijzen op
de bemoeienis van de schepenen: GS 111-II (Oud-archief
Soest, register van rekeningen van de buurmeesters, 1632-
1654), ongenummerd (8 december 1654); GS 111-II (Oud-
archief Soest, register van rekeningen van de buurmees-
ters, 1632-1654), ongenummerd (19 februari 1655); GS 111-
II (Oud-archief Soest, register van rekeningen van de
buurmeesters, 1632-1654), ongenummerd (11 maart 1655).
59 GS 111-II (Oud-archief Soest, register van rekeningen
van de buurmeesters, 1632-1654), ongenummerd (26 april
1656). Het is niet duidelijk hoe de Staten verder hebben
gereageerd en of er bijvoorbeeld schadevergoeding is
betaald. Hiervoor is aanvullend onderzoek nodig in de
archieven van de Staten en de Gedeputeerde Staten. 60
AE 1-619 (Kleine rekeningen Amersfoort), ongenummerd
(7 april 1653). In het archief zijn betalingen voor de aan-
koop van bossen doorns te vinden. AE 1-619 (Kleine reke-
ningen Amersfoort), ongenummerd (19 april 1653).
Hetzelfde geldt voor het arbeidsloon van het grondverzet
op de berg. AE 1-619 (Kleine rekeningen Amersfoort),
ongenummerd (26 juni 1653). Om vraat te voorkomen,
mochten de pachters op de Amersfoortse Berg geen
konijnenbergen of-holen hebben binnen 100 roeden van
aangrenzende particulier gebruikte landen. AE 1-314
(Request van de heer van Sijpesteijn), ongedateerd. 61
UA 233-232-26 (Resolutiën Staten van Utrecht), 30 maart
1653. 62 Gegevens over de weg zijn dan ook niet alleen te
vinden in de archieven van de betrokken overheden, maar
ook in een aantal huisarchieven en familiearchieven van
eigenaren van vakken. Stukken afkomstig uit Amersfoort
zijn in het huisarchief van Houdringe terechtgekomen;
de eigenaar van Houdringe was ten tijde van de aanleg
van de weg Mare Mamuchet, schout van Amersfoort. Dit
laatste blijkt uit De Jong 1983, p. 20; Gewin 1916, p. 68.
Het is mogelijk dat Mamuchet als vertegenwoordiger van
de stad Amersfoort, die eigenaar was van een aantal vak-
ken, is opgetreden. Verder is voor deze studie gebruikge-
maakt van afschriften van stukken uit het huisarchief van
Vollenhoven. De eigenaar van Vollenhoven, J. Wtenbo-
gaert, staat vanaf 1655 vermeld als participant.
-ocr page 86-
'WEGH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG 85
gehad over de aanplant van bomen. Parmentier
was in 1653 klaar met het beplanten van zijn deel
van de Amersfoortseweg.61
Vergaderingen in Huis
ter Heide
De Amersfoortseweg was een publiek-privaat
project. De eigenaren van de vakken waren ver-
plicht de weg aan te leggen en te onderhouden.62
De weg werd in onderdelen uitgevoerd door de
verschillende eigenaren; nergens blijkt dat zij een
aannemer het werk voor gezamenlijke rekening
lieten doen. Na de uitgifte van de grond trad de
gewestelijke overheid alleen nog op als voorwaar-
den die waren verbonden aan de gronduitgifte
niet werden nageleefd. De eigenaren van de grond
kwamen op gezette tijden bijeen in de herberg
Huis ter Heide. Tijdens een maaltijd werd gespro-
ken over aanleg en onderhoud van de weg. De
eigenaren besloten in 1653 op eigen houtje om
een wagenspooraan te leggen.63
In maarti655 kwamen de deelnemers bijeen.
Men had vastgesteld dat de weg in de winter en
bij regenachtig weer niet berijdbaar was. Daarom
werd aan de zuidzijde een sleuf gegraven. Het
zand dat daaruit kwam, werd op het wegdek aan-
gebracht, waarmee een "winterwech" zou ont-
staan. Deze zou drie roeden breed zijn en één
voet hoger komen te liggen.64 Op sommige plek-
ken was de weg zelfs in de zomer niet bruikbaar.
De eigenaren van "defectueuse" vakken werd
opgedragen om in die orde te brengen. In augus-
tus van hetzelfde jaar kwamen de participanten
opnieuw bijeen om vast te stellen of de eigenaren
zich hielden aan de gemaakte afspraken. Dat
bleek niet het geval. De weg was langs de meeste
vakken niet volgens afspraak aangelegd. Veel eige-
naren kwamen niet opdagen. Zelfs de vakken van
initiatiefnemer Amersfoort waren niet in orde.
Men sprak af dat de weg vóóri oktober zou wor-
den opgeleverd conform de eerdere afspraken. De
beplanting, de aanmaak en afbakening van de vak-
ken en de wallen moesten opi mei 1656 klaar zijn.
Deze keer werden de nalatige eigenaren harder
aangepakt: afgevaardigden van de eigenaren zou-
den de Staten verzoeken om het werk aan te
besteden en te laten uitvoeren op kosten van de
nalatigen. Daarboven zou als boete nog een derde
deel van de aanneemsom in rekening worden
gebracht.65 Zo'n vaart zou het niet lopen. De nala-
tigen kregen alsnog de kans om hun belofte in te
lossen.66 In maart 1656 werd een bode naarde
nalatige eigenaren gestuurd om het ultimatum
kracht bij te zetten.67 Veel heeft het niet gehol-
hadden ontvangen. 65 SAVV (Gemeente De Bilt; archief
Houdringe) 647-11-09-1, ongepagineerd (20 augustus
1655); H AV, acte 4 (20 augustus 1655). Er ontbrak van alles
aan de vakken van de volgende eigenaren: Parmentier,
Godin, Van Sandenburch, Schade, Van Linschoten,
Constant, Nijenrode, Van Hoorn, Cock, Van Ommeren,
Heuff en de stad Amersfoort. Het archief bevat een onge-
signeerde kopie: SAVV (Gemeente De Bilt; archief
Houdringe) 647-11-09-2, ongepagineerd (20 augustus
1655). 66 SAVV (Gemeente De Bilt; archief Houdringe)
647-11-n, ongepagineerd (29 november 1655); hav, acte
6 (29 november 1655). De westelijke helft kreeg een voet-
pad aan de noordzijde, de oostelijke helft ("van de halve
galg tot Amersfoort") aan de zuidzijde. 67 S AV v
(Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-11-12, onge-
pagineerd (29 november 1655/22 maart 1656).
63 SAVV (Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-11-
07, ongepagineerd (4 augustus 1653). De eigenaren spra-
ken af dat zij het spoor binnen zes weken zouden aanleg-
gen. Er werd tijdens de vergadering voor 116 gulden gege-
ten en gedronken; dit blijkt uit een aantekening onderaan
het stuk. Kennelijk heeft een van de deelnemers zich
opgeworpen als secretaris van het gezelschap. 64 Deze
zou drie voet diep en een roede breed worden. SAVV
(Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-11-08-1,
ongepagineerd (24 maart 1655); HAV.acr.e5 (24 maart
1655). Het archief bevat ook twee niet ondertekende
kopieën van dezelfde datum. SAVV (Gemeente De Bilt;
archief Houdringe) 647-11-08-2, ongepagineerd (24 maart
1655); SAVV (Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-
11-08-3, ongepagineerd (24 maart 1655). Deze waren ken-
nelijk overgebleven nadat alle eigenaren een exemplaar
-ocr page 87-
86 JAAP EVERT ABRAHAMSE
en werd een boete gesteld. Twee beheerders wer-
den aangesteld om dit verbod te handhaven.73
' Wegh der weegen': het ontwerp
van de Amersfoortseweg
De Amersfoortseweg was een revolutionair pro-
ject. De weg leek in niets op enige bestaande weg
in de provincie Utrecht of in de Republiek. De
Amersfoortseweg was in de eerste plaats onvoor-
stelbaar breed, vele malen breder dan welke weg
dan ook. De breedte van de weg werd door
Constantijn Huygens benadrukt in een beschrij-
ving op rijm van een tocht van Amersfoort naar
Utrecht. Hij sprak van "d'allerbreedste Straet van
d'allerbreedste Straten".74
Tot de komst van autosnelwegen in de twin-
tigste eeuw zijn in Nederland geen wegen van
deze breedte aangelegd. De breedte bedroeg zes-
tien roeden, meer dan zestig meter. De breedste
wegen in het gewest Utrecht waren in de zeven-
tiende eeuw de heerwegen. Die hoefden volgens
het reglement niet breder te zijn dan nodig was
om twee wagens elkaar te laten passeren. Ook
verder werden aan wegen niet meer dan primaire
praktische eisen gesteld.75
Het ontwerp van de Amersfoortseweg kwam
voort uit het klassieke ideaal van een weg/6 In de
Renaissance trachtte men de essentie van de klas-
sieke architectuur, stadsaanlegen landinrichting
te doen herleven door de studie van aanvankelijk
pen: vier jaar later waren nog steeds delen van de
wegonbeplant.68
De datum waarop individuele eigenaren hun
gedeelte klaar moesten hebben, schoof steeds op.
De wegwas nooit af: het verval trad in op het
moment van oplevering van een deel van de weg.
Op de droge heidegrond was het verval een snel
voortgaand proces. Keer op keer moesten de
Staten de eigenaren van de vakken eraan herinne-
ren dat de weg volgens het'project'van 1652
beplant moest worden en blijven. Meermalen werd
gedreigd met het afnemen van vakken. Dit gebeur-
de in 1674,1684,1700,1708 en 1733.69 Blijkens een
inventarisatie van wegen was de Amersfoortseweg
in 1736 ook in de winter bruikbaar.70 In 1773 was de
weg opnieuw ernstig in verval geraakt.
Ook het gedrag van de voerlieden op de
Amersfoortse wegwas een bedreigingvoorde
beplanting. Het wagenveer van Utrecht naar
Amersfoort reed minimaal eenmaal per dag,
afhankelijk van de hoeveelheid vrachten het aan-
tal reizigers.71 Sommige koetsiers reden niet over
de weg, maar door de aangeplante bomen. Die
waren steviger dan de weg zelf, daarom was het
aantrekkelijk om tussen de bomen te rijden.72 De
kennelijk nog jonge bomen waren daar in ieder
geval niet tegen bestand. Daarom werd in 1686
door de Staten een verbod uitgevaardigd op het
rijden door de aanplant, over de wallen of door de
vakken. Ook op vraat door schapen, ossen of koei-
68 HAV, acte 7 (7 oktober 1660). 69 UA 233-232-41
(Resolutiën Staten van Utrecht), 28 augustus 1684.
Blijkens dit stuk was tien jaar eerder was ook een verorde-
ning uitgevaardigd over het beplanten van de weg. Zie
ook SAVV (Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-11-
14, ongepagineerd (4 september 1684). UA 233-232-49
(Resolutiën Staten van Utrecht), fol. 207,2 oktober 1700.
SAVV (Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-11-15,
ongepagineerd (19 januari 1708); UA 233-232-79 (Reso-
lutiën Staten van Utrecht), fol. 397-398VO, 25 november
1733. 70 Horsten 2005, p. 44. 71AE 1-2214 (Stukken
betreffende de wagendiensten Amersfoort-Utrecht), no.
768 (19 januari 1653). 72 Het gedrag van de koetsiers was
overigens ook vaak slecht. Niets sprak vanzelf; alles
moest in voorschriften worden vastgelegd. De koetsiers
op het wagenveer werden gelast om hun wagens niet met
waterverf, maar met olieverf te schilderen, maar we
mogen aannemen omdat de passagiers na afloop van de
rit soms een andere kleur hadden. AE 1-26 (Resoluties
vroedschap Amersfoort), fol. 22ivo (16 september 1650).
73 Dit waren Teunis Willemsz. en Dirck Jansz. u A 233-
232-42 (Resolutiën Staten van Utrecht), fol. ioovo-101, 5
mei 1686. 74 Deze reis begon bij Nimmerdor en Doolom-
berg, de beide landgoederen van Everard Meyster ten
zuidoosten van Amersfoort en ging via De Bilt naar
Utrecht. Worp 1897, pp. 289-291.
-ocr page 88-
'WEGH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG &J
vooral literaireen later ook archeologische bron-
nen. Dit ideaal werd in tekst en beeld weergege-
ven in Italiaanse tractaten, was vervolgens omge-
werkt naar de Nederlandse situatie, aangepast aan
eigentijdse eisen en via allerlei boeken en boekjes
doorgedrongen tot de haarvaten van het intellec-
tuele leven.77 Er bestond een grote kring van
bestuurders, rijke opdrachtgevers en ontwerpers,
waarvan de leden elkaar op de hoogte brachten
van de inhoud van de tractaten.
Over de verhouding tussen de architectuur-
theorie en het ontwerp van wegen bestaat geen
literatuur. Maar wie de weg vergelijkt met de eisen
die in de tractaten zijn gegeven, kan niet anders
dan concluderen dat de ontwerper van de weg
zeer goed op de hoogte was van de contemporai-
ne architectuurtheorie.
De aanbevelingen uit de tractaten, die hieron-
der worden uiteengezet, lijken vanuit onze optiek
voor de hand te liggen. In de zeventiende eeuw
was dat zeker niet het geval, gezien de staat van
de meeste wegen in de provincie. Wegtracés
lagen in het veen op de middeleeuwse dijkenstel-
sels; in hoger gelegen, geaccidenteerde delen van
het land volgden ze de hoogtelijnen. Een rechte
weg was vrijwel nergens te vinden. De Amers-
foortseweg leek in niets op al zijn voorgangers.
Het klassieke ideaal:
wegenaanleg volgens Alberti,
Palladio en Scamozzi
De tractaten bevatten niet alleen aanbevelingen
over gebouwen, maar ook over de aanleg van
wegen. Hiervoor hadden nog bestaande onder-
delen van het Romeinse wegennet model ge-
staan. Naarmate de tijd vorderde, werden in trac-
taten meer eisen gesteld aan het ontwerp van
wegen. Leon Battista Alberti wijdde er in 1450 in
De re aediftcatoria slechts een kleine passage aan.
Wegen, vooral militaire wegen, moesten volgens
Alberti breed zijn en recht. Als er bochten in
zaten moest dat worden opgevangen door de weg
nog breder te maken. Verder moest een weg ruim
en open zijn, zodat goed zicht in alle richtingen
mogelijk was. Deze eis van overzichtelijkheid
werd gesteld om overvallers geen kans te geven.78
Dit was op de Heuvelrug zeker een punt van zorg:
het gebied was notoir onveilig voor reizigers.
Latere tractaten van Andrea Palladio uit 1550
en Vincenzo Scamozzi uit 1615 waren veel uitge-
breider. Een weg moest volgens Palladio's Quattro
Libri dell'Architettura
voldoen aan de volgende vijf
kwalificaties: kort, comfortabel, veilig, vermakelijk
en mooi. Aan de eerste twee eisen werd voldaan
dooreen weg egaal en in een rechte lijn aan te
leggen en door een zekere breedte, zodat wagens
en vee elkaar zonder hinder konden passeren.
Bochtige wegen moesten (nog) breder zijn dan
rechte, om ze enigszins bruikbaar te maken. Veilig
werd een weg door overzicht te bieden over de
omgeving, zodat overvallers de reizigers niet
ongemerkt konden benaderen. Aan de twee laat-
ste eisen werd volgens Palladio automatisch vol-
daan als de weg kort, comfortabel en veilig was
volgens het genoemde recept: schoonheid kwam
voort uit functionaliteit en gebruiksgemak.
75 Zo mocht niemand in of langs de wegen graven, maai-
en of plaggen afsteken, bomen moesten zodanig gesnoeid
worden dat beladen wagens er zonder problemen langs
konden. Mesthopen, omgehakte bomen en kadavers
mochten niet op de weg worden gelegd, etc. UA 233-354-
8 (Plakkaatboek van de Staten van Utrecht), fol. 132-137 (7
mei 1662), Ordonnantie op het schouwen van de heer-
wegen, dijeken, straten in den Gestichte ende Lande van
Utrecht.
De breedte van ongeveer twee roeden (ca. 7,5
meter) was in de meeste delen van de Republiek gebrui-
kelijk. Andere wegen waren smaller. Horsten 2005, p. 37.
76 Zie voor een inleidend essay en een overzicht van trac-
taten Biermann et al. 2003. In de meeste tractaten komen
ook vesting- en waterbouwkundige onderwerpen aan de
orde. 77 Er bestond een levendige traditie van
Nederlandstalige tractaten, maar ook de Italiaanse en
Latijnse tractaten vonden hun weg in de Republiek.
Boersma 1995, p. 31-32. 78 Alberti 1988, p. 105-107.
-ocr page 89-
88 JAAP EVERT ABRAHAMSE
Volgens L'idea della Architettura Uniuersale
van Vincenzo Scamozzi dienden wegen niet alleen
ter ontsluiting, maar ook ter verfraaiing van het
landschap. "Pracht en gemak" waren zijn belang-
rijkste uitgangspunten voor de aanleg van
wegen.79 Hierom moesten wegen recht, breed,
vlak, goed begaanbaar, en goed onderhouden zijn.
Boombeplanting was een belangrijke voorwaarde.
Het liefst moeten dubbele of vierdubbele bomen-
rijen aan beide zijden van de weg worden inge-
plant. De ligging van een wegmoest zodanigzijn,
dat een weids, ononderbroken zicht naar alle kan-
ten ontstond. Wegen moesten dan ook liefst
hoger liggen dan het omringende land. Een extra
mogelijkheid was de aanleg van aparte banen voor
koetsen, paarden en voetgangers, die door
bomenrijen worden gescheiden. In dit licht mag
het idee worden gezien om de Amersfoortseweg
in het midden te beplanten met drie rijen abelen.
Boombeplanting zorgde in Scamozzi's visie niet
alleen voor een aangename en schaduwrijke
omgeving, maar kon ook flinke inkomsten uit
hout genereren. Bij de beplanting van wegen werd
in Amersfoort geprobeerd om deze opbrengsten
in te zetten als middel om particulieren te bewe-
gen om wegen op eigen kosten te beplanten.80
In de tractaten kwam ook de relatie tussen
landgoedontwikkelingen infrastructuur aan de
orde. Deze was zeer relevant voor de Republiek,
waar de economische groei leidde tot de bouw
van veel buitenhuizen. Naast de riskante buiten-
landse handel was het bezit van huizen en land
waaruit een agrarische productie voortkwam een
veilige manierom geld te beleggen. De sterk toe-
nemende drukte en de stank waren goede rede-
nen om de steden te verlaten, vooral in de zomer.
Vanaf de vroege zeventiende eeuw lieten stedelin-
gen buitenplaatsen aanleggen in het Sticht. Deze
ontwikkeling begon langs de Vecht en verplaatste
zich geleidelijk verder oostwaarts in de richting
van Eemland en de Utrechtse Heuvelrug.81
Palladio ging uitgebreid in op het verschijnsel
van de villa of buitenplaats als een in essentie ste-
delijk fenomeen. Het bezit van een buitenplaats
gaf de stedeling de gelegenheid zich bezig te hou-
den met de landbouw, met wandelen en paardrij-
den, met contemplatie en de studie van de lette-
ren. Dit was niet alleen zo in Palladio's eigen tijd,
ook de "antient sages", de wijzen uit de oudheid,
zochten het platteland op om de drukte van de
stad te ontvluchten.81 De ontwikkelingvan villa's
was al in de Romeinse Oudheid in hoge mate
gebonden aan de steden en de aanwezige infrast-
ructuur. Bereikbaarheid was een vereiste, in de
eerste plaats omdat landgoederen een woonfunc-
tie hadden voor rijke stedelingen, maar ook omdat
een villa de kern vormde van een (groot) agrarisch
bedrijf, dat producten leverde waarvan de afzet-
markt in de steden lag.83
Palladio noemt een goede verbinding met de
stad dan ook als doorslaggevend argument bij de
keuze van een locatie. De beste verbinding werd
gevormd dooreen rivier. Dit gold evenzeer voor
de Republiek, waarde omstandigheden voor
wegenaanleg en -onderhoud moeilijk waren; we
kunnen zonder meer stellen dat de villa-ontwikke-
lingen langs de Vecht, de Oude Rijn of in'sCrave-
land om die reden eerder ontwikkeld zijn en ook
op de lange termijn veel succesvollerzijn geweest
dan de Amersfoortseweg.
Het tracé van de Amersfoortseweg
Ook bij de tracékeuze van de weg werden de trac-
taten gevolgd. Een belangrijk aspect was de lig-
79 Scamozzi 2003, p. 210-215. Dit tractaat, oorspronkelijk
uitgegeven in 1615 in Venetië, werd via de graveur en
prentverkoper Justus Sadeler, die de gehele oplage na
Scamozzi's dood opkocht, op grote schaal verspreid in de
Republiek. 80 A E 1-25 (Resoluties vroedschap
Amersfoort), fol. 688 (25 oktober 1647). 81 Kolman 1996,
p. 15 ff. Zeilmaker 2004. 82 Palladio 1965, tweede boek p.
46-47. 83Laurencei999,p. 103 e.v.
-ocr page 90-
'WECH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ER5FOORTSEWEG 89
ging van de weg ten opzichte van de hoogten in
het terrein. Boven op de Amersfoortse Berg
bevond zich een kunstmatige, afgeplatte heuvel,
waar de Amersfoortse galg stond. Een galg
bevond zich altijd op een punt in het landschap
waar hij van veraf te zien was. Zo'n locatie werd
gekozen om opvoedkundige redenen, namelijk
om duidelijk te maken hoe schout en schepenen
van (in dit geval) Amersfoort omgingen met
zware criminelen.84 Die werden, na hun terecht-
stelling in de stad, achter een paard of wagen naar
de galg gesleept en daar opgehangen en aan de
ratten en kraaien gevoerd. Ze dienden als voor-
beeld, "ten spiegel, en ten thoon der boose
snoodigheen".85
Amersfoort beschikte, net als andere wat
grotere steden, overeen stenen galg van een vast
type: een ronde of driehoekige stenen kuip met
drie stenen zuilen, die door ijzeren stangen met
elkaar waren verbonden. Het planten van bomen
op galgenheuvels was over het algemeen verbo-
den om de zichtbaarheid te garanderen en de
afschrikwekkende werking niet te hinderen.86
De Amersfoortseweg liep vanaf de Berg eerst
vrij steil, dan geleidelijk naar beneden, waarbij tus-
sengelegen hoogten werden vermeden. Op de
hoogte kaart is te zien dat de weg vanaf de
Amersfoortse Berg precies tussen twee stuwwal-
len door naar lager gelegen gebied loopt. Het
laagste punt lag in het gebied rond Vollenhoven.
Vanaf de Berg had men overzicht over een groot
deel van de weg. Dit overzicht en het ontbreken
van reliëf in de weg waren eisen die gesteld wer-
den door de tractaten. Everard Meyster, die als
amateur-ontwerper, opdrachtgever van diverse
bouwprojecten en 'buurman' van Van Campen
goed op de hoogte was van de architectuurtheo-
rie, noemde de afwezigheid van hoogteverschillen
in de weg als een van de kwaliteiten: "Hoe heere-
lijck verschiet/ Geen Heuvel in dees' Laen/ Soo
verr'als 't ooge ziet".87 Het feit dat Meyster dit als
kwaliteitvan de weg noemt, wijst erop dat Van
Campen dit een belangrijk aspect vond.
De weg is (letterlijk) ontworpen vanuit een
Amersfoorts standpunt. Dat ligt voor de hand: de
wegwas een Amersfoorts projecten dat is goed
terug te zien in het tracé. De tracékeuze heeft
ertoe geleid dat de weg niet aansloot op de Biltse
Steenstraat. Dit had vanuit infrastructureel oog-
puntvoorde hand gelegen.
Een tweede verklaring voor het ontbreken van
een directe verbinding met de Steenstraat zou
kunnen liggen in ook de aanwezigheid van de hof-
steden 'De Klomp' en 'Den Eyck' eigendom van
Parmentier en Godin, de twee meest invloedrijke
grondbezitters in het gebied, aan het einde van de
weg.
Paradijs uit wildernis:
de betrokkenheid van Jacob van
Campen
Wie de Amersfoortseweg vergelijkt met de
ideeën zoals die in de tractaten zijn weergegeven,
en vervolgens op zoek gaat naar degene die deze
tractaten goed kende én als adviseur op het
gebied van architectuur en publieke werken voor
de stad Amersfoort actief was, komt uit bij Jacob
van Campen. Het verband tussen zijn architecto-
nische ontwerpen en de tractaten is onomstre-
den. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat
Van Campen zijn kennis uit de tractaten ook op
het gebied van de wegenbouw heeft toegepast,
net als in de architectuur in een vorm toegesne-
den op de Nederlandse situatie.
Van Campen was als geen ander bekend met
de problematiek van grote bouwprojecten en
openbare werken. Hij was in Amersfoort adviseur
bij de bestrating en het onderhoud van twee ste-
gen in de stad, de bouw van een brug over het
Spui en de herbouw van de toren van de Onze-
841-Iovy 1975, p. 56-57. 85 Meyster 1655, p. 62 86 Zie
over de rol van de galgenheuvel in de Nederlandse recht-
spraktijk Jelgersma 1978. 87 Meyster 1655, p. 11.
-ocr page 91-
O0 JAAP EVERT ABRAHAMSE
Lieve-Vrouwekerk.88 Zijn hand wordt wel herkend
in het ontwerp van de voorpoort van de Koppel-
poort.89 Van Campen heeft ongetwijfeld de hand
gehad in de aanpak van de wegenstructuur rond
Amersfoort. Op zijn landgoed Randenbroek liet
hij een tweetal brede, lijnrechte, beplante lanen
aanleggen. (Afb. vil en VIn)
De betrokkenheid van Van Campen bij de aan-
legvan de Amersfoortseweg wordt onmiskenbaar
aangetoond in een toneelstuk van Everard
Meyster, bijna-buurman, vriend, geloofsgenoot en
bewonderaar van Van Campen.90 Zijn Goden
Land-Spel,
dat hij schreef naar aan leiding van de
bouw van het Amsterdamse stadhuis en de daar-
op volgende conflicten bevat de volgende passage
over Van Campen: "Sijn kunst moet eeuwigh
flick'ren/Waer sijn Palleysen bliek'ren./Dat noyt
sijnn' naem vergaet/ Soo lang als Rambroeck
staet;/ Rambroek! uyt hem gebooren,/Wat was
het doch te vooren?/ Hoe weynigh en hoe niet,/
By dat men 't nu wel siet./ En wat den wegh der
weeghen?/ Hier door dees' hey geleegen?91
Jacob van Campen wordt in het toneelstuk
nadrukkelijk niet alleen als architect opgevoerd,
maar als de initiator en ontwerper van grote land-
inrichtingsprojecten rond Amersfoort: "Nu maelt
men de gedaent', en weezen van dien Heer;/ Die
zulk een Paradijs, schier soeter, en veel meer,/Als
oyt de Werelt zagh, door zijnn' vernuftigheden,/
Uyt wildernis, vermogt te vinden en te smeden".
De omgeving van Amersfoort, met de Berg, de
landgoederen, maar vooral de weg, nemen een
prominente plek in. Het landschap is eerder
thema dan decor in Meysters toneelstuk. In
Meysters visie was de Amersfoortseweg het land-
schappelijk equivalent van het Amsterdamse
stadhuis.
Wegenaanleg als uiting van wijs
bestuur: de Utrechtse Via Appia
Meyster vergeleek de Amersfoortseweg met de
bekendste Romeinse weg, de Via Appia: "Wat wil
dit worden voor een steeg! Een steeg der steegen/
Een wegh van Appius, jae meer, een wegh der wee-
gen".92 Die vergelijking lijkt een gemeenplaats,
maar is geenszins toevallig gekozen: met de aan-
leg van de Amersfoortseweg trachtte men het
landschap niet alleen te ontsluiten, maar ook een
nieuw aanzien te geven naar klassiek voorbeeld.
Wegenbouw werd al in de Oudheid gezien als
meer dan een de aanleg van een verbinding tussen
twee plekken. Het was onderdeel van een politiek
88 ae 1-26 (Resoluties vroedschap Amersfoort), fol. 230
(4 november 1650). Bok 1995, p. 50-51; Van Hoorn 1991,
p. 28-39. 89 Hovens 2004, p. 33-36,118. 90 Hamer 1987.
91 Meyster 1655, p. 15. Het landgoed Randenbroek
("Rambroeck") was door vererving in handen van Van
Campen gekomen. In 1629 leed het grote schade door de
oorlogshandelingen. Van Campen herstelde de schade,
bouwde een nieuw huis, vergrootte het landgoed door
grond aan te kopen en legde verschillende wegen aan. In
het eerste bedrijf wordt de Amersfoortseweg al aangeduid
als de "wegh der weeghen". Deze passage staat niet in de
hoofdtekst, maar in de reizang tussen het eerste en het
tweede bedrijf. Van Campen is door Marten Jan Bok eer-
der met enige aarzeling aangewezen als 'auctor intellectu-
alis' van de Amersfoortseweg op basis van het feit dat de
weg een prominente plek inneemt in het stuk. De
genoemde passage zit echter niet in de hoofdtekst, maar
in de eerste "rey" (reizang). Van Campens naam komt
niet voor in rekeningen van de stad die met de weg te
maken hebben; in de literatuur wordt nergens gewag
gemaakt van betalingen. Waarschijnlijk moeten we de
bemoeienissen van de steenrijke Van Campen zien als
uiting van betrokkenheid bij de stad en zijn omgeving,
waarbij hij als grootgrondbezitter vanzelfsprekend goede
relaties met het lokale bestuur onderhield. Van Campen
heeft het concept van de weg bedacht; het tekenwerk en
het uitzetten in het terrein is door Gerrit Cock gedaan,
zoals een ontwerper tegenwoordig ook tekenaars en visu-
alizers
in dienst heeft. 92 Meyster 1655, p. 11. Meyster
noemt ook de "Elyseesche velden". Die konden in zijn
ogen niet tippen aan de Amersfoortseweg. Hij kan hier-
mee niet de Parijse Champs-Elysées hebben bedoeld. Die
worden in de literatuur gedateerd in 1668, als ontwerp
van Le Nötre. De nieuwe avenue lag op dat moment nog
buiten de stad, in het verlengde van de middenas van de
Tuileries en doorsneed de Faubourg St.-Honoré. Zie:
Nagle 1989; Sutcliffe 1996, p. 29-30.
-ocr page 92-
'WEGH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEC 0,1
die gericht was op beheersing van een territoir.
De aanleg van een wegwas daarmee een politieke
daad. In de Romeinse tijd was wegaanleg onder-
deel van een beleid om een territorium af te bake-
nen, zoals Augustus uitging van "tota Italia" en
Trajanus van "Italia restituta", het herstelde Italië.
De aanleg van wegen duidde op leiderschap. De
initiatiefnemer was niet alleen de patroon van
degenen die het werk uitvoerden, maar ook van
de reizigers en van de gemeenschappen die aan
de nieuwe weg kwamen te liggen.93 Ook Con-
stantijn Huygens legde een verband tussen leider-
schap, goed bestuur en wegenbouw.94
De Amersfoortseweg werd door Everard
Meyster in dergelijke termen opgevat. Everard
Meyster beschreef niet alleen de weg, maar wijdt
daarna nog bladzijdenlang uit over de initiatiefne-
mers, "die drongen/Ten oirbaer van't gemeen,
(als Mannen, daereen staet/Op rusten magh,)
dees'wegh meest door, die soo recht gaet/Tot
twee beroemde steen".95 De Staten van Utrecht
en het stadsbestuur van Amersfoort werden
omstandig geprezen als opdrachtgevers van de
weg. De mannen die de vakken in bezit kregen,
vormden samen het bestuur van de steden
Utrecht en Amersfoort en van het gewest
Utrecht. Maar ze waren niet alleen collega's.
Vrijwel alle betrokkenen waren door huwelijken
familie van elkaar. De Amersfoortseweg was een
gezamenlijke onderneming van een aantal grond-
bezitters, die ook de bestuurlijke elite vormden.
Zij deelden eenzelfde esthetiek; Jacob van Cam-
pen was als een van de weinigen in de Republiek
in staat om die om te zetten in ontwerpen. Een
aantal aspecten kwam samen in het project, waar-
mee dat in Meysters ogen een icoon van goed
bestuur werd. De verfraaiing van het landschap
ging hand in hand met de economische ontwikke-
lingvan het gebied en de verbetering van de ver-
binding tussen Utrechten Amersfoort.
"Heeren Participanten":
eigendom en bebouwing van de
Amersfoortseweg
Langs de weg werden kavels uitgegeven meteen
breedte van honderd en een diepte van vijftig voet
(376 x 188 meter). Een 'vak' besloeg twee van der-
gelijke tegenover elkaar gelegen kavels. De diepte
was hiermee verdubbeld ten opzichte van het eer-
ste conceptplan. De grond zou in volle en vrije
eigendom overgaan; de eigenaar had de verplich-
ting zijn vak langs de sorties te bewallen en
beplanten. Indien iemand een huis op zijn vak zou
bouwen en dat zou gaan bewonen, mocht hij aan
de achterzijde vijftig roeden toevoegen, zodat een
vierkante kavel van honderd bij honderd roeden
zou ontstaan. Hierbij werd als voorwaarde gesteld
dat de sorties ook over een lengte van honderd
roeden moesten worden beplant.
De eigendomssituatie op de heide was kenne-
lijk nogal onoverzichtelijk voorde Gedeputeer-
den; daarom werd een clausule opgenomen dat
grond die al in particulier eigendom was, geen
deel zou uitmaken van de vakken. Een aantal eige-
naren kreeg verdubbeling van de vakken. De eer-
ste die kavels van honderd roeden diep in bezit
had was Anthonie Parmentier, heer van Hees-
wijk.96 Volgens de kaart van De Roij had hij een
huis gebouwd op zijn vak. In 1655 vroegen de eige-
naren van de vijf vakken, gerekend vanaf Huister
Heide in oostelijke richting, of zij verdubbeling
van de vakken konden krijgen, ook al hadden ze
geen huis op hun vak gebouwd. Als reden werd
aangevoerd dat het cultiveren van de grond strek-
95 Meyster 1655, p. 11. 96 Dat blijkt uit UA 233-264-58
(Resoluties Gedeputeerde Staten), 10 augustus 1653;
HAV, acte 3 (10 augustus 1653).
93 Laurence 1999, p. 39 e.v. 94 Huygens 2004. Huygens
was zelf initiatiefnemer van de aanleg van de 'Zee-Straet'
tussen Den Haag en Scheveningen. Deze werd in navol-
ging van de Amersfoortseweg geconcipieerd in 1653.
-ocr page 93-
0,2 JAAP EVER.T ABR.AHAMSE
te tot groot voordeel van de provincie. De Staten
gingen mee in deze redenering en gunden de
eigenaren nog vijftig roeden extra, op voorwaarde
dat die te zijner tijd net als de rest van de vakken
werden bewald.97
De eerste twaalf vakken vanaf Amersfoort
werden verdeeld onder de burgers van die stad, of
meer specifiek gezegd: onder het stadsbestuur en
daaraan gelieerde figuren. De vakverdeling van
Amersfoort werd vastgesteld op 20 december
1652, drie dagen nadat Gedeputeerde Staten de
vakverdeling voor het Utrechtse deel hadden vast-
gesteld. De eigenaren legden zich vast op het ega-
liseren en beplanten van de weg voor hun vak. Van
de twaalf Amersfoortse vakken bleven er uitein-
delijk vijf in eigendom van de stad: ook de initia-
tiefnemer zelfwas niet in staat om voldoende
investeerders te vinden.98 De overige vakken wer-
den verdeeld door het Utrechtse stadsbestuur.99
De eigendomssituatie uit de zeventiende
eeuw zag er als volgt uit. Vanaf Amersfoort waren
de vakken verdeeld zoals oorspronkelijk vastge-
steld: een vak bestond uit twee percelen van hon-
derd roeden breed en vijftig roeden diep, aan
weerszijden van de weg. De vakken werden van
elkaar gescheiden door sorties. De vakken zijn
vanaf Amersfoort nog altijd goed zichtbaar in het
landschap en op de hoogtekaart. Vanaf vak 19
lagen de vakken niet aan weerszijden van de weg,
maar hadden vier eigenaren elk twee percelen aan
een zijde. Deze percelen waren dus 200 roeden
breed langs één kant van de weg. De rest van de
vakken was in het bezit van Godin aan de noord-
kanten Parmentieraan de zuidkant. Deze twee
grootgrondbezitters hadden geen belang bij de
aanleg van erfscheidingen aan de zij- en achterzij-
den van hun grond. Op hun grond begint de
structuur te vervagen. De vakkenstructuur zoals
die nog te zien is op de hoogtekaart, weerspiegelt
de zeventiende-eeuwse eigendomsverhoudingen.
Belastingparadijs Amersfoortseweg
Investeringen in infrastructuur of in het cultiveren
of droogleggen van land kostten de initiatiefne-
mers veel geld. Als het bestuur dat werkzaam acht-
te werd het investeringsklimaat aangepast.
Vrijstelling van belastingen was hierin een belang-
rijk middel. Ook bij droogmakerijen werden inves-
teerders met gunstige voorwaarden over de streep
getrokken. De aanleg van de Amersfoortseweg is
hiermee vergelijkbaar: ook deze transformatie van
het landschap was een risicodragende investering
voorde deelnemers. Vrijstellingvan lasten moet
worden gezien als investeringspremie: wie geld
wilde steken in technisch en commercieel risico-
volle projecten werd daarvoor beloond, als daar-
mee ook het algemeen belang werd gediend.
Dat gold ook voorde nieuwe eigenaren van de
vakken langs de Amersfoortseweg. In het onher-
bergzame gebied kon het land alleen door grote
investeringen productief worden gemaakt. Om
mensen naar het gebied te trekken, werd een zeer
gunstig belastingklimaat geschapen. De eigena-
ren van de vakken werden vrijgesteld van alle las-
ten op grond, huizen en bewoners. Over de grond
werden geen tienden geheven. Deze bepalingen
golden voorde eerste vijfentwintig jaar.100
Maar al dertien jaar later, in 1666, verzochten
de bewoners van de Amersfoortseweg om verlen-
ging van de belastingvrijdom. Als reden werd aan-
gevoerd dat meer dan de helft van de belasting-
vrije periode inmiddels verstreken was. De mees-
97 SAW (Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-11-
10, ongepagineerd (9 november 1655). Het rekest werd
opgesteld door Jaspar Schade, blijkens een aantekening op
de achterzijde. 98 ae 1-27 (Resoluties vroedschap
Amersfoort), fol. 213VO-214 (20 december 1652). 99 In de
oudst bekende versie van de vakverdeling worden alle
vakken behalve dat van Splinter toegewezen aan "burge-
meester Wijckcum suis". Zie AE 1-27 (Resoluties vroed-
schap Amersfoort), fol. 217-224vo (27 december 1652).
-ocr page 94-
'WEGH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG 93
te vakken waren nog leeg; de huizen die er ston-
den waren pas gebouwd. Het viel de bewoners
niet mee om hun verplichtingen na te komen, en
daarom vroegen ze een verlenging van de belas-
tingvrijdom met nog 28 of 29 jaar. Dit verzoek
werd ingewilligd.101 In 1686 werd opnieuw voor
25 jaar vrijstelling verleend. Toen die termijn in
1707 bijna afliep, volgde opnieuw een verzoek om
verlenging, ditmaal tot 1750. De Staten kwamen
hierin tegemoet, omdat de grond langs de weg
niet veel waard was.102 De kosten van het onder-
houd van de weg en de beplanting waren zo hoog,
dat een kavel op de vrije markt nauwelijks ver-
koopbaar zou zijn.103 Als voorwaarde werd
gesteld dat de bomenrijen moesten worden her-
steld.104 Er verscheen een plakkaat van de Staten,
waarin hiertoe werd opgeroepen, opnieuw op
straffe van inlevering van de grond.105 Deze gang
van zaken herhaalde zich opnieuw na 25 jaar, met
dit verschil dat nu extra argumenten werden aan-
gevoerd: een aantal arbeiders verdiende een in-
komen met het werk aan de weg en grote delen
van de grond waren nog steeds niet in cultuur
gebracht. Als er belasting moest worden betaald,
zou dit waarschijnlijk ook niet gebeuren. Ter
ondersteuning van de aanvraag werd een rampen-
scenario voor het gebied geschetst: als er geen
voortzetting van vrijstelling kwam zou "dat dis-
trict van menschen verlaeten, ende weeder tot
sijn natuurlijke staet in heijde [...] gebragt wor-
den". Werd het verzoek ingewilligd, dan waren de
eigenaren bereid tot verdere investeringen in het
gebied, "tot cieraed van de Provincie".106 Ook nu
werd vrijstelling verleend op voorwaarde dat
"onbeplante ende defectueuse vacken" tijdens
het eerste plantseizoen werden hersteld.107 Het
steeds opnieuw verlengen van de vrijstelling is
een indicatie voor de mislukking van het project.
Er viel niets te verdienen op de hei, waarmee ook
de verfraaiing van het landschap in het water viel.
Het Huis ter Heide
De enige die flink aan het project moet hebben
verdiend was Jacob Splinter (1593-1678). Hij kreeg
ning van eeuwige vrijheid van tienden staat in een ander
handschrift op het stuk geschreven. Zie ook s AV V
(Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-11-13, onge-
pagineerd (26 juli 1663). In 1661 werd door de bewoners
opnieuw gevraagd om verlenging van de belastingvrij -
stelling. UA 1055-12 (Losse stukken, behorende tot het
archief van de Staten, 1654-1675), ongenummerd, in of na
1661. 101 UA 233-232-32, (Resolutiën Staten van Utrecht),
4 juli 1666. 102 UA 233-232-55 (Resolutiën Staten van
Utrecht), fol. 311-311VO, 31 december 1707. 103 De vakken
waren overigens zeker niet waardeloos; in 1662 verkocht
de Heer van Linschoten zijn vak aan Anthonie de Goijer.
Het bracht 550 gulden op. UA 84-528 (Archief Huis
Linschoten), koopcontract d.d. 1663. 104UA 233-232-56
(Resolutiën Staten van Utrecht), fol. 20-21,19 januari
1708. 105 Het gedrukte stuk bevindt zich in de Staten-
resoluties. UA 233-232-56 (Resolutiën Staten van
Utrecht), Insertio ü, ingebonden tussen fol. 20 en 21,19
januari 1708. 106 UA 233-232-79 (Resolutiën Staten van
Utrecht), fol. 397-398VO, 25 november 1733. 107 UA 233-
232-80 (Resolutiën Staten van Utrecht), fol. 38V0-40,13
januari 1734.
100 Hiermee werden de volgende provinciale belastingen
bedoeld. Het morgengeld was een belasting op de grond
die in de provincie Utrecht uiteenviel in de reële lasten
voor de eigenaar en de personele lasten voor de gebruiker.
Per morgen bedroeg de belasting een gulden en vijftien
stuivers. Verder werd huisgeld geïnd, dat varieerde al naar
gelang de grootte en het type huis. De tienden vormden
een belasting op de jaarlijkse opbrengst, die aanvankelijk
tien procent bedroeg en na 1628 2/7 van de opbrengst.
Verder werd nog oudschildgeldgeïnd; de grondslag voor
deze belasting was al in de zeventiende eeuw duister.
Sickenga 1864, p. 337-339. In 1653 besloten Gedeputeerde
Staten dat volledige vrijstelling van de bewoners van de
Amersfoortseweg gezien de beperkte gewestelijke midde-
len niet verantwoord was. Daarom werd wel impost op
brandewijn en andere sterke drank geheven. UA 233-264-
58 (Resoluties Gedeputeerde Staten), 11 januari 1653. Het
ging om een nadere interpretatie van het vastgestelde
'project'. Zie ook SAVV (Gemeente De Bilt; archief
Houdringe) 647-11-05, ongepagineerd (11 januari 1653).
De tiendvrijheid werd op 26 juli 1664 voor eeuwig ver-
lengd. UA 233-264-57 (Resoluties Gedeputeerde Staten),
12 augustus 16 52. De beslissing van de Staten tot verle-
-ocr page 95-
Q4 JAAP EVERT ABRAHAMSE
het exclusieve recht om te tappen langs de weg.108
Splinter was bouwheer en uitbater van de herberg
"HuysterHeyde".10?
Jacob Splinter was herbergier, maar evenmin
als de andere deelnemers aan het project was hij
kleine zelfstandige. Hij maakte deel uit van een
oud Utrechts geslacht dat al sinds de zestiende
eeuw een rol speelde in het stadsbestuur. Zelfwas
hij sinds 1627 lid van de vroedschap en gedurende
vele jaren schepen en kameraar. Hij was daarnaast
bezitter van een brouwerij in Utrechten een her-
berg, gelegen onder Lage Weide. Zijn vrouw
Emmerentiavan Helsdingen was dochter van een
brouwer. Haar zus was getrouwd metjohannes
Heurnius, die als rentmeester van de domeinen
namens de Staten betrokken was bij de aanleg van
de weg.no Met deze familierelatie en het lidmaat-
schap van de vroedschap is waarschijnlijk de ver-
klaring gegeven voor zijn deelname op zeer gunsti-
ge voorwaarden. Splinter zal de nieuw te bouwen
herberg hebben gezien als onderdeel van zijn
bedrijfsstrategie. Hij heeft als ondernemer zijn
kans gezien en zich als eerste een plek te verwer-
ven aan de Amersfoortseweg. De voorwaarden die
in het'project'werden opgenomen maakten de
herberg op voorhand tot een commercieel succes.
De bebouwing van de
Amersfoortseweg
Jaspar Schade, geëligeerde Raad van de stad
Utrecht, gaf het goede voorbeeld door als eerste
een huis te bouwen aan de Amersfoortseweg.1"
Dit huis, Zandbergen, is toegeschreven aan Jacob
van Campen. Wanneer het precies gebouwd is,
wordt nergens vermeld.112 Niet veel deelnemers
zouden hem volgen: tegen het einde van de zeven-
tiende eeuw stonden langs de weg zeven huizen,
als we de kaart van De Roij mogen geloven."3 Al
deze huizen bevonden zich rond het midden van
de weg, de meeste onder het gerecht Soest.
Maar de neergang was eigenlijk al begonnen
voordat enig huis was gebouwd. Al in 1653 trok de
belangrijkste 'externe' investeerder, Guillelmo
Bartolotti, zich terug uit het project."4 Hij was al
108 Het bestaande Panhuis hield zijn vergunning. Het
Panhuis op de hoek van de Panweg was de enige bestaan-
de herberg in de wijde omtrek. Gewin 1916, p. 67-68.
Jacob Splinter was de eerst genoemde eigenaar van een
van de Utrechtse vakken; hij wordt als enige met name
genoemd in de eerste versie van de vakverdeling. 109 Hij
zou aanvankelijk eigenaar worden van vak 13. AE 1-27
(Resoluties vroedschap Amersfoort), fol. 217-224VO (27
december 1652). In een tweede versie van de lijst van eige-
naren staat zijn naam bij vak 15, in wat later Soesterberg is
gaan heten, later bij de vakken 20 en 21 aan de noordzijde.
SAVV (Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-11-06,
ongepagineerd (20 maart/7 me> 1653)- In alle literatuur
staat dat Splinter zijn perceel in 1653 heeft geruild met
Bartolotti tegen de vakken 20 en 21, aan de zuidkant van
de weg onder de jurisdictie van Zeist. Dit is niet juist;
Bartolotti trok zich terug. Vak 15 ging in een later stadium
over in handen van Everard van Weede van Dijkveld,
maar het recht een tapperij te exploiteren bleef in handen
van Splinter. SAVV (Gemeente De Bilt; aichief
Houdringe) 647-11-06, ongepagineerd (20 maart/7 me>
1653). Zie over de geschiedenis van de herberg ook: Galis
1971. 110 Malherbe 1996, kol. 60-62. 111 UA 233-231-26
(Resolutiën Staten van Utrecht), fol. 107VO-108.
H2 Damsté geeft geen datering. Damsté 1985, p. 31-34.
Van Groningen dateert het huis "omstreeks 1653". Van
Groningen 1999, p. 101. 113 Op de kaart wordende vol-
gende huizen genoemd: "Den Heer Schade", "Graeff van
der Nath", "de Heer van Heeswijck", "Den Heer van
Dijckvelts Huys", "Onder Water" en "Weerdenborgh".
Het is niet gezegd dat het hier gaat om fraaie buitens.
Rondom de huizen van Parmentier en Van Weede van
Dijkveld staat een boomsingel of tuinaanleg aangegeven.
De overige huizen zijn kleiner weergegeven. 114 SAVV
(Gemeente De Bilt; archief Houdringe) 647-11-06, onge-
pagineerd (20 maart/7 mei 1653); H av, acte ie (20 maart
1653). 115 Leonhardt 1979, p. 50. Guillelmo Bartolotti 1 en
Balthasar Coijmans deelden in 1631 met een vermogen
van 400.000 gulden de tweede plaats op de kohieren van
de vermogensbelasting. Bartolotti's zoon liet 1,2 miljoen
gulden na. Er hebben contacten bestaan tussen Bartolotti
en Van Campen, onder meer via Huygens. Balthasar
Coijmans was de achterbuurman van de Bartolotti's.
Coijmans was de eerste opdrachtgever van zijn "seer
gemeensame vriendt" Van Campen: het huis aan de
Keizersgracht is van zijn hand. De families Bartolotti en
Coijmans waren door huwelijken verbonden. Leonhardt
!979. P- 53 e.v.
-ocr page 96-
'WECH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG C15
in 1631 de op een na rijkste man van Amster-
dam."5 Bartolotti zou vier vakken in bezit nemen.
De familie had kennelijk plannen om een buiten-
verblijfaan de Amersfoortsewegte bouwen, maar
heeft daar op het laatste moment van afgezien.
Bartolotti kocht datzelfde jaar een groot stuk
grond aan de Birkstraat in Soest. Hier werd in 1654
de buitenplaats met hofstede "Heuvel en Dael"
aangelegd."6
De vier vakken die Bartolotti 'achterliet' zou-
den overgaan op de overige participanten. Als
zich onder de deelnemers geen gegadigden zou-
den melden voor de vier vakken, zouden de parti-
cipanten samen de lasten dragen van de wegaan-
leg ter hoogte van deze vakken. Deze actie maakt
duidelijk dat het project niet zonder risico was."7
Er is een aantal redenen te bedenken waarom
het project niet liep zoals gepland. Het klimaat zat
niet mee: in de winter was het op de hei, en zeker
op de Berg, koud en winderig, in de zomer was het
er heet en stoffig. Ook de aanwezigheid van de
galg zal een negatief effect hebben gehad op de
bereidheid om landgoederen te bouwen, niet
alleen vanwege het onsmakelijke uitzicht, maar
ook vanwege de lijkenlucht. Er is minstens één
geval bekend van een regent die halverwege de
zeventiende eeuw klaagde dat hij vanuit zijn bui-
tenhuis uitkeek op een galgenveld. Voor het
gewone volk had dit uitzicht een educatieve func-
tie, maareen burgemeester van Amsterdam hoef-
de niet voortdurend naar lijken in ontbinding te
kijken."8 Ook een aantal eigenaar-bewoners van
zaagmolens en steen- en pannenbakkerijen aan
de Vaartse Rijn vroeg in 1674, toen de galg vlakbij
hun woningen door een storm zwaar was geha-
vend, om verplaatsing, om verschoond te blijven
van het "gesicht ende reuck van de doode, half jae
heel verrotte misdadigers, die men aldaer pleeght
aen te hangen ofte tentoon te stellen"."9 Uitein-
delijk was het uitzicht vanaf de Amersfoortseweg
op de galg de reden om deze te slopen en op een
andere plek, uit het zicht van de voorbijgangers,
in hout te herbouwen. De Amersfoortse vroed-
schap was het eerste college in Nederland dat om
deze reden een galg liet verplaatsen.120
Andere, mogelijk zwaarder wegende oorza-
ken voor de terughoudendheid om landgoederen
aan te leggen en huizen te bouwen lagen in de
bodemgesteldheid en de bereikbaarheid. Het
kostte veel geld, moeite en tijd om de zandgrond
in cultuur te brengen. Landgoederen leverden
hun agrarische productie aan de steden; hiervoor
was een verbinding over water het meest geschikt.
Dat werd in de zeventiende eeuw niet alleen in de
praktijk, maar ook in een handboek over aanleg
van landgoederen onderkend.121 Er waren in de
omgeving andere plaatsen die zich veel beter
leenden voor de aanleg van landgoederen.
Maar de voornaamste reden dat de bouw
langs de Amersfoortse weg niet op gang kwam
staat los van de weg zelf. Deze moet hebben gele-
gen in de economische neergang. Nog tijdens de
aanleg van de weg brak de Eerste Engelse Oorlog
(1652-1654) uit. Deze werd in 1665-1667 gevolgd
door de Tweede Engelse Oorlog. De beide oorlo-
gen trokken een zware wissel op de economische
ontwikkelingvan de Republiek, niet in het minst
omdat honderden koopvaardijschepen verloren
gingen. Maar de doodklap kwam met het Ramp-
jaar 1672 en de daaropvolgende Franse bezetting
van Utrecht. Dit leidde tot grote economische
schade, zowel in Utrecht zelf als op het platteland.
Veel regenten ontvluchtten het gewest Utrecht.122
Dit had kwalijke gevolgen voorde Amersfoortse-
116 Leonhardti979, p. 80-81. 117 SAVV (Gemeente De
Bilt; archief Houdringe) 647-11-06, ongepagineerd (20
maart/7 mei 1653). 118 Jelgersma 1978, p. 19. Reinier
Pauw, burgemeester van Amsterdam, was rond 1650 eige-
naar-bewoner van het Huis te Heemstede, van waaruit
hij (van grote afstand) op het Haarlemse galgenveld uit-
keek. 119 Jelgersma 1978, p. 20. 120 Jelgersma 1978, p. 22.
121 Van der Groen 1988. 122 Rutgers 1975, p. 141.
-ocr page 97-
C>6 JAAP EVERT ABRAHAMSE
dan toe minder aantrekkelijk waren. Met de
Amersfoortseweg deed de moderniteit zijn intre-
de in de regionale infrastructuur: deze wegwas in
tegenstelling tot alle andere landwegen, niet alleen
bruikbaar voorde locale bevolking, die langzaam
hobbelend zijn weg kon vinden over de hei en wist
waar die verzakt of versperd was. Met de aanleg
werd het gebied voor iedereen opengelegd.
Net als bij droogmakerijen hoopte men pro-
ductieland te winnen. De weg zou de gehele
omgeving voorzien van een nieuwe structuur, een
nieuw landschapsbeeld en nieuwe functies. Het
project was zeer ruim opgezet; op een hectare
grond meer of minder hoefde men niette kijken.
Een groot gebied veranderde in één keer van
eigenaar. Het ging over in particuliere handen,
waardoor veel investeringen te verwachten waren.
Deze ingreep heeft door allerlei onvoorziene
tegenslagen niet het gewenste effect gehad op
landschap en bewoning, maar de nieuwe struc-
tuur is bepalend geweest voor de verdere ontwik-
keling van de verre omgeving.
Met dank aan Boudeuiijn Bakker, Roland
Blijdenstijn, Martenjan Bok, Max Crameren
Erik Schmitz.
weg, omdat de gewenste bouwinitiatieven van
hun kant moesten komen. (Afb. ix)
Besluit
Met de aanleg van de Amersfoortseweg trachtte
men met beperkte middelen en een grote rol voor
particulieren om het landschap geheel te her-
scheppen door middel van een grootschalige
doorsnijding. Verfraaiing van het landschap zou
hand in hand gaan met economische ontwikke-
ling en betere ontsluiting. Een economisch en
landschappelijk nagenoeg waardeloos gebied
werd met één groot gebaar veranderd in een
woongebied waarvan de vormgeving ruimschoots
voldeed aan alle eisen van de tijd en waarbij op de
koop toe een belangrijke verbetering werd aange-
bracht in de infrastructuur van de provincie
Utrecht.
Hiermee werd ingespeeld op het verwachte
einde van de Tachtigjarige Oorlog. Vooral op het
platteland zou de veiligheid verbeteren en de eco-
nomie een opleving doormaken. De Staten van
Utrecht zullen hebben gedacht dat deze factoren
zouden leiden tot een hernieuwde toename van
het aantal buitenplaatsen, ook op plaatsen die tot
LeonBattista Alberti, OntheArtof
Building in Ten Books, Cambridge
MA/Londeni988.
Abraham van Bemmel, Beschryving
der stad Amersfoort, Utrecht 1760.
Veronica Biermann et al., Architec-
tural Theoryfrom the Renaissance
to the Present: 89 essays on uj tre-
atises, Keulen 2003
Roland Blijdenstijn, Tastbare Tijd:
Cultuurhistorische atlas van de
provincie Utrecht, Utrecht/
Amsterdam 2005.
Marten Jan Bok, Vraag en aanbod op
de Nederlandse kunstmarkt, 1580-
1700, diss. Utrecht 1994.
Marten Jan Bok, 'Familie, vrienden en
opdrachtgevers', Jacobine
Huisken, Koen Ottenheym, Gary
Schwartz (xed.),Jacob van Cam-
pen: Het klassieke ideaal in de
Gouden Eeuw,
Amsterdam 1995,
PP- 27"53-
Chris de Bont, Het historisch-geo-
grafischegezicht van het
Nedersticht,
(Staring Centrum,
rapport 133) Wageningen 1991.
Tjeerd Boersma (red.), Nederland als
kunstwerk: vijf eeuwen bouwen
door ingenieurs,
Rotterdam 1995.
P.J. van den Breemer en J. Hepp,
'"Heuvel en dael", later "Vosse-
veld'", Van Zoys tot Soest 12 (1992),
no. 4, p. 10-12,13 (1992), no. 1, p.
14-15, no. 2, p. 13-14, no. 3, p.4-10.
J. Buis, Historiaforestis: Nederlandse
bosgeschiedenis,
Wageningen/
Utrecht 1985.
GERAADPLEEGDE ARCHIEVEN
AE: Archief Eemland, Amersfoort
GAA: Gemeentearchief Amsterdam
GS: Gemeentearchief Soest
HAV: Huisarchief Vollenhoven
S AV v: Streekarchief Vecht en Venen,
De Bilt
UA: Het Utrechts Archief
LITERATUUR
Jaap Evert Abrahamse,
'Stadsontwerp en verkeer in
Amsterdam: Gebruik en inrich-
ting van de buitenruimte in de
zeventiende eeuw', Historisch-
geografisch tijdschrift
22 (2004),
pp. 86-97.
-ocr page 98-
'WECH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG Q7
P.H. Damsté, Oostbroek en DeBiltc.s.:
De geschiedenis van een ambachts-
heerlijkheid,
Zutphen 1978.
P.H. Damsté, 'De geschiedenis van het
portret van Jaspar Schade door
Frans Hals', Oud-Holland 99
(1985), pp. 30-43.
K.W. Galis, 'De herberg "Het huis ter
Heide"', Seijst 1(1971), pp. 72-80.
Everard Gewin, De Bilt: een
Utrechtsen dorp in vroeger eeuw,
Utrecht 1916.
Jan van der Groen, Den Neder-
landtsen Hovenier, Utrecht 1988
(fotomechanische herdruk van de
uitgaven uit 1687 en 1721).
Catharina L. van Groningen, De
Utrechtse Heuvelrug/ De Stichtse
Lustwarande: Buitens in het
groen, Zwolle/Zeist 1999.
Catharina L. van Groningen, De
wooncultuur op de Stichtse
Lustwarande van de zeventiende
tot de twintigste eeuw,
diss.
Utrecht 2003.
H. Halbertsma, Zeven eeuwen
Amersfoort,
Amersfoort 1959,
tweede druk Schiedam 1974.
Dianne Hamer en Wim Meulen-
kamp,
De dolle Jonker: leven en
werken van Everard Meyster,
Amersfoort 1987.
J.D.H. Harten, 'Het kaartbeeld van de
provincie Utrecht in historisch
geografisch perspectief', Marijke
Donkersloot-De Vrij en C. Koe-
man, Kaartenmakers van 't Sticht:
Een overzicht van de historische
kartograüe van de provincie
Utrecht, 1500-18/0,
Alphen aan
den Rijn 1974, pp. 3-6.
W.J. van Hoorn, Een hofstede ge-
naamd Randenbroek: Van leengoed
tot stadspark,
Amersfoort 1991.
Frits H. Horsten, Doorgaande wegen
in Nederland, 16e tot ige eeuw: Een
historische wegenatlas,
Amster-
dam 2005.
Sandra Hovens en Max Cramer
(red.), De Koppelpoort: Hart van
de Amersfoortse stadsverdediging,
Amersfoort/Bussum 2004.
J- Hovy, Amersfoort inprent, Zalt-
bommel 1975.
Jacobine Huisken, Koen Ottenheym,
Gary Schwartz (red.), Jacob van
Campen: Het klassieke ideaal in de
Gouden Eeuw,
Amsterdam 1995.
Constantijn Huygens, De Zeestraat
van 's Gravenhage naarScheve-
ningen: in hedendaagse spelling
overgebracht, geannoteerd en van
een inleiding voorzien door Ad
Leerintveld,
Den Haag 2004.
H.G. Jelgersma, Galgebergen engal-
gevelden,
Zutphen 1978.
R. de Jong, U.M. Mehrtens et al.
(red.), Buitenplaatsen bij De Bilt:
Vollenhoven, Houdringe en
Beerschoten,
Zeist 1983.
D.T. Koen, Utrecht havenstad? Zeven-
tiende- en achttiende-eeuwseplan-
nen tot aanleg van een scheep-
vaartverbinding met de Zuiderzee,
Jaarboek Oud-Utrechti99i,pp.
121-143.
Chris Kolman, Ben Olde Meierink
et
al., Monumenten in Nederland:
Utrecht,
Zeist/Zwolle 1996.
Tom van der Meer en Steven van
Schuppen,
Op weg:4ooojaar
Nederlandse wegen,
Den Haag
1987.
Ray Laurence, The Roads of Roman
Italy: Mobility andCultural
Change,
London/New York 1999.
Gustav Leonhardt, Het huis Bartolotti
en zijn bewoners,
Amsterdam
1979.
L.J. Malherbe, 'Splinter en Segerman,
leden van het Utrechtse stadsbe-
stuur in de 16 en 17 eeuw, De
Nederlandsche Leeuw, maandblad
van het Koninklijk Nederlandsch
Genootschap voor Geslacht- en
Wapenkunde
113 (1996), kol. 38-71.
R. Meischke, 'Buitenverblijven van
Amsterdammers voor 1625',
Jaarboek Amstelodamum 70
(1978), pp. 82-106.
E.M. [Everard Meyster], Het eerste deel
der Goden landspel om Amers-
foort, van 't nieuw stad-huys bin-
nen Amsterdam: Gespeelt, en ver-
toont aldaer Anno
1655. Wel eer
doorjor. EM. gerijmt. Met uytleg-
gingh verlichten verciertdoor
D.v.W.,
Amsterdam 1655.
J. Nagle, 'La ville de 1'absolutisme
triomphant: De Francais Ier a.
Louis XV', Louis Bergeron (red.),
Paris: Genese dun paysage, Parijs
1989, pp. 93-145.
Andrea Palladio, The FourBooks of
Architecture,
New York 1965.
Jean-Luc Pinol (red.), Histoire de
FEurope urbaine
(vol. I: De 1'anti-
quité au XVIIIe siècle), Paris 2003.
H.K. Roessingh, Inlandse tabak:
Expansie en contractie van een
handelsgewas in de vf en i8e eeuw
in
Nec/erland, Wageningen 1976.
CA. Rutgers et al., Van standen tot
staten: 600 jaar Staten van Utrecht
i$75-i975,
(Stichtse Historische
Reeks 1) Utrecht 1975.
Vincenzo Scamozzi, De grondge-
dachte van de universele bouw-
kunst: villa's en landgoederen,
Amsterdam 2003.
F.N. Sickenga, Bijdrage tot de geschie-
denis der belastingen in Nederland,
diss. Leiden 1864.
J.P. Sigmond, Nederlandse zeehavens
tussen 1500 en 1800,
Amsterdam
1989.
Anthony Sutcliffe, Paris: An Archi-
tectural History,
New Haven/
London 1996, p. 29-30.
Wim Top, Soesterberg van toen tot nu,
Alphen aan den Rijn 1990.
James D. Tracy, ForHolland's Garden.
The war aims of the States of
Holland,
1572-1588, Amsterdam
2004.
J.M. Verhoeff, De oude Nederlandse
maten en gewichten,
(Publikaties
van hetP.J. Meertens Instituut,
deel 3), Amsterdam 1982.
Jan de Vries en Ad van der Woude,
Nederland 1500-1815: De eerste
ronde van moderne economische
groei,
Amsterdam 2005.
J.A. "Worp (red.), De gedichten van
Constantijn Huygens naar zijn
handschrift uitgegeven: zevende
deel 1661-16/1,
Groningen 1897.
Auke van der Woud, Het lege land:
De ruimtelijke orde van Nederland
1798-1848,
Amsterdam/ Antwer-
pen 1998.
Michel Zeilmaker, Buitenplaatsen in
Utrecht,
Utrecht 2004.
-ocr page 99-
M. MIJNSSEN-DUTILH
'Zwaar met ijs
bezet en
bovenmate met
water bezwaard.
De doorbraak van de Grebbedijk
op 5 maart 1855 en wat daaraan
voorafging
-ocr page 100-
'zwaar met ijs bezet en bovenmate met water bezwaard.' qq
Op 5 maart 1855 brak de Grebbedijk voor de laatste keer tot
de huidige tijd door. Binnen vierentwintig uur stond het
gebied tussen Rhenen, Wageningen en Veenendaal hele-
maal onder water. Na de doorbraak van de Slaperdijk liepen
ook de lage gronden van Renswoude, Scherpenzeel, Wou-
denberg, Leusden, Stoutenburg en Amersfoort geleidelijk
onder. (Afb.x) Hoe kon dit gebeuren en wat waren de gevol-
gen? De hoogteverschillen in het landschap maken het
Valleigebied kwetsbaar voor overstromingen.
Dat is ook nu nog zo. In dit artikel wordt ingegaan op
het verloop van de overstroming in 1855 en de waterhuis-
houding in de Vallei, die door het landschap wordt bepaald.
Medaille voor hulp
bij de watersnood
van 1855 (Museum
Flehite).
Een dijkdoorbraak veroorzaakt
door ijsgang op de Rijn
Het was een lange en erg koude winter van 1854 op
1855. Er was veel sneeuw gevallen. Rond de jaarwis-
seling stond het water op de Nederrijn en Lek al
hoog. Op de eerste dag van het nieuwe jaar deed
zich een stormvloed voor op de Zuiderzee; toen
nog niet door een afsluitdijk afgeremd. Het water
rees in Spakenburg tot 2.75 meter+ap, maareen
paar centimeters onder het peil van de beruchte
vloed van 1825. In Eemnes viel er bijna een door-
braak in de Wakkerendijk in de Noordpolder. Ook
in Amersfoort steeg het water tot 1.93 meter +ap.
Het gewoon dagelijks hoog water was daar 0.27
meter +a p. Heel het laag gelegen deel van
Eemlandaan de oostkant van de Eem stond onder
water door overloop van de Slaagse dijk onder
Hoogland, die expres laag werd gehouden vanuit
de foutieve gedachte dat Amersfoort dan minder
gevaar zou lopen. Het water liep over de Laakkade
naar Arkemheen, en werd daar gedeeltelijk
geloosd door de Nijkerkersluis. Zoiets kwam regel-
matig voor, daarom keek niemand er echt van op.
Het water bleef niet langen de polders waren
onbewoond, behalve op hoger gelegen plekken.
Op 17 januari 1855 werd er al drijfijs gezien op
de Rijn bij de Grebbe. Een week later was de rivier
dichtgevroren van de Grebbe tot Schoonhoven.
Begin februari kon men bij Wijk bij Duurstede het
water oversteken met rijtuigen op het ijs. Er volgde
een korte periode met sterke dooi. Dan wast het
water altijd. Maar de vorst viel opnieuw in en de
rivier raakte bij Vreeswijk van dijk tot dijk bedekt
met een schild van ijs, dat daar een dikte van 36,5
centimeter bereikte. Er werd vrolijk gereden met
schaatsen en sleden van Vreeswijk tot Rotterdam.
Bij het invallen van de dooi op 25 februari was
de Nederrijn "zwaar met ijs bezet en bovenmate
met water bezwaard". Omdat het 's nachts bleef
vriezen, nam het ijs maar weinig af in sterkte. Nog
op 4 maart kon men per ijsschouw de rivier over-
steken. Ondertussen bleef het water stijgen. Die
dag deed zich een verandering voor in de toestand
op de bovenrivieren, waardoor het achter de ijs-
-ocr page 101-
100 M- MIJNSSEN-DUTILH
hijkiac
Geldersche Vallei
* Vivatcrüoj langs dt Limtescfu' heel
Laigtc-p'ofÜ.
Lengte «*o«l l.'.mumiii
Hoogte scJ.....H830
/
.....
j
1
"
fi»----------.
Lengteprofieltekening van de Gelderse
Vallei vanaf de Grebbedijk tot de
Zuiderzee, waarop de hoogteverschil-
len zijn aangegeven. Uit: W.B. van Goor,
Nota betreffende de Afwatering der
Geldersche Valleiin verbandmet
Kanaalaanleg.
Uitgave van de
Kanaalvereniging de Geldersche Vallei,
1917; Bijlage 2.
dammen opgehouden water doortocht kreeg. Er
vielen doorbraken in de rechter Bovenrijndijken,
waardoor water werd afgevoerd naarde Gelderse
IJssel en Nederrijn, terwijl de Waalmond nog
steeds dicht zat. 's Middags op 4 maart kwam er
bericht uit Arnhem over zware ijsgang daar bij
een waterstand van 45 centimeter beneden het
nood peil en een stijging van 1.40 meter in een
etmaal. De rivier was nog steeds bezet met dik,
nog gezond ijs. De deskundigen begonnen het
ergste te vrezen.
Op 5 maart 1855 in de vroege morgen begon
de Lekdijk Bovendams boven (d.i. stroomopwaarts
van) Culemborg over te lopen over een lengte van
1680 meter bij een waterstand van 24 centimeter
boven noodpeil. Rond 11.30 uur was er ook over-
loop van de dijk beneden Amerongen bij een stand
van 26 centimeter boven noodpeil. Die dijk was in
1854 net verbeterd. Het ijs kruide op sommige
plaatsen tot een hoogte van 2 meter tegen de dijk
op, vooral bij Eist. Daar werden ontzettende mas-
sa's ijs in de tuinen tegen de huizen en op de waar-
den gedreven. Aan de Grebbe stond het water op 3
maart nogi.70 meter onder het noodpeil, dat daar
-ocr page 102-
'zwaar met ijs bezet en bovenmate met water bezwaard.' ioi
op 11 meter+AP lag. In 24 uursteeg het water ook
hier met een meter en in de vroege morgen van 5
maart stond het aan het noodpeil. In die tijd lag
het AP of Amsterdams peil hier ongeveer 6 centi-
meter hoger dan het huidige nap of Normaal
Amsterdams peil.
De Crebbedijk viel onder de zorg van twee
dijksbesturen, de Dijkstoel van Wageningen en
Bennekom voor het gedeelte in Gelderland, en de
Dijkstoel van de Rhenensche Nude en Achter-
bergsche Hooylanden voor het veel kleinere en
minder kwetsbare gedeelte in Utrecht. Deze dijks-
besturen hadden een samenwerkingsverband met
het Veenraadschap van de Geldersche en
Stichtsche Veenen en de buitenpolders Manen en
Veldhuizen, en gezamenlijk werden ze de Colle-
giën der Exonererende (= waterlozende) Landen
genoemd. De achtergrond daarvan is een verhaal
op zichzelf, dat hierna in het kort zal worden
behandeld. Beide dijksbesturen waren al lang van
mening dat de Grebbedijk verzwaard moest wor-
den, want een toestand als in de eerste maanden
van 1855 kwam in die tijd vrij regelmatig voor. Het
liep echter meestal goed af, zoals nog in 1854, toen
er ook ijsgang was op de Rijn en er dijkbewaking
was van 11 januari tot 2februari. Al in 1843 had de
waterstaatsingenieur voor Gelderland M.H.
Conrad een plan gemaakt voor verhogingen ver-
zwaringvan Grebbedijk. De kosten daarvan waren
begroot op ƒ 97.000,-, een enorm bedrag in die
tijd, en dat ging ver boven het vermogen van de
Exonererende Landen. Na veel heen en weer
gepraat was er tenslotte een veel goedkoper plan
uitgevoerd, nadat zich in februari 1848 omstandig-
heden op de Nederrijn hadden voorgedaan, die
vergelijkbaar waren met maart 1855. De tegenover
de Grebbe liggende dijken aan de zuidkant van de
rivier waren daarna verbeterd. De noodzaak om
dat ook aan de noordkant te doen werd wel dege-
lijk ingezien. En dus werd er in 1851 en 1852 een
noodkade aangelegd op de Grebbedijk, waardoor
de waterkering bij Wageningen aan het huis het
Roode Hart op 12.40 meter +ap was gebracht en
aan de Grebbe bij Rhenen op 11.75 meter+ap. Het
Gelderse deel van de dijk lag toen nog veel dichter
langs de rivier, waar nu de zomerkade ligt, waar-
door dat gedeelte ook kwetsbaarder was voor de
drukvan het water. De noodkade was geen dijk-
verzwaring, maar een kade die bovenop de dijk
was gelegd. (Afb. xi) De kosten beliepen
ƒ 16.000,-, waarin de provincie Utrecht ƒ 3000,-
bijdroeg.
Op 5 maart 1855 merkte men om 6 uur's mor-
gens dat het ijs in beweging begon te raken. De
waterstand bereikte het noodpeil van 11 meter
+AP en bleef verder stijgen. Rond 14.00 uur liep
het water op drie plaatsen over de dijk, omdat de
noodkade door ijsschollen werd weggedrukt. Een
uur later braken vrijwel gelijktijdig de noodkade
door op de dijk bij de boerderij de Doven (die
toen nog binnendijks lag) en de Marsdijk (de
zomerdijk van de Marspolder) aan de overzijde
van de rivier bij het huis de Spees tegenover de
Grebbeberg. Nog een uur later viel er een door-
braak in de Grebbedijk zelf boven de Doven bij
een waterstand van 11.215 meter +ap ofwel 0.215
meter boven noodpeil. Het binnenwater in de
Nude stond maar op 6.25 meter+AP, een verschil
van zo'n vijf meter dus. Dat kon de dijk niet aan.
De doorbraak bereikte een wijdte van 165 meter
en een diepte van 5 meter-AP.
De waterstand buiten de Grebbesluis viel na
de doorbraak tot 10.15 meter+AP bij een binnen-
stand van 7.9 meter+ap. Door de dijkbreuken
ontstond er een grote zijdelingse afvoer van water.
De afvoer van het ijs vertraagde hierdoor, waar-
door de rivier verstopt raakte en het water nog
hoger werd opgestuwd. Om 21.30 uur brak daar-
door de winterdijk van de Nederbetuwe bij
Lienden op drie plaatsen door. Ook waren er dijk-
breuken verder stroomafwaarts bij Mauriken bij
Ingen. In het hele rivierengebied vielen 17dijk-
doorbraken langs de rivieren en 30 doorbraken in
binnendijken en buitenpolders. Langs de
-ocr page 103-
BwMn.v-O.
!l.!)OM <yf
'fl. 90 El'
BjS.El.
l.oiioii'-profil éttr (UorbraaJi in den Grthbedjjk.
VaaJJ.
8 i i ; 1 : 1 i 1-----------i-----------i-----------i—!-----------i-----------i-----------i-----------i------------1 i-----------i-----------:------------'
'M.j f f. f f f u-j M ! 1!»! \y*.
Sr.haa.1 voor de lengten 1 ,i. [000
. Hoogtoi la.500
Dwars^profil i>tm t/en hiliutgth'/h
a^8**' .«WA 7.w+^>. '~H&> „_ //„,„„/./ ■'■"■■■■ ***<^utn>#.
Sr.liaa.1 der oWrap-oflUen i a 500
7b,, Bar ,Wm u . //.
-ocr page 104-
'zwaar met ijs bezet en bovenmate met water bezwaard.' 103
veen ter dikte van een voet (ongeveer 30 cm) door
het water opgelicht. Stukken ter grootte van drie
morgen (2,5 hectare) dreven weg. Onder Manen
gebeurde dat meteen bunder veen (een hectare).
Enkele stukken waren begroeid met lies en strui-
ken, zodat ze eruit zagen als vaste grond. Dit doet
denken aan de drijvende eilanden (mogelijk in het
Meer Flevo, de voorloper van Almere en later
Zuiderzee), beschreven door Plinius. Het centrum
van Veenendaal, dat in de i6e eeuw is gesticht als
woonplaats voorde turfarbeiders, ligt hoger, op
twee zandbulten de Grote en de Kleine Veenlo
genaamd, op een maaiveldhoogte van ongeveer 9
meter+NAP. De overstroming komt hier pas later
en minder hoog, ongeveer een halve meter na
twee dagen. In 1855 steeg de waterstand in
Veenendaal van 5.17 meter +A P op 5 maart tot 9.05
meter+AP op 10 maart. Zes mensen uiteen gezin,
waaronder vijf kinderen, verdronken, toen hun
boot omsloeg. Veel huizen stortten in.
De Slaperdijk
In de vroege ochtend van 6 maart begon het water
bij de Slaperdijk ten noorden van Veenendaal te
stijgen. Deze dijk is in de ve eeuw aangelegd door
de Utrechters onder leidingvan Amersfoort, juist
om na doorbraak van de Grebbedijk het water te
keren uit de provincie Utrecht. Hij ligt daarom gro-
tendeels op de provinciegrens. Waterstaatkundig
is dat niet de beste plek, maar kennelijk was het
toen de beste oplossing. In de dijk lagen bij de
voormalige herbergde Roode Haan een drietal
duikers (buizen door de dijk) voor de afwatering
van het zuidelijker, hoofdzakelijk Gelderse, gebied
naarde Lunterse beek en zo verder naar Amers-
foort. Deze duikers of heulen waren bewust te
klein gemaakt in 1714, omdat de Utrechters al veel
wateroverlast hadden en niet zaten te wachten op
nog meer water uit Gelderland. Dat was onder de
Republiek eigenlijk een ander staatje. Naast de drie
heulen was in 1847/48 in het kader van het herstel
van de Grebbelinie een inundatiesluis gebouwd,
Bovenrijn in Duitsland waren en6 dijkdoorbraken.
Ongeveer honderd dorpen raakten overstroomd
en minstens dertien mensen verdronken.
In de Vallei loopt de helling van de bodem van
zuidoost naar noordwest. Amersfoort ligt zo'n 5.5
meter lager dan de Nude. Het gevolg is dat na een
doorbraak in de Crebbedijk de hele Vallei lang-
zaam volloopt tot aan het Randmeer toe, als er
niets tegen gedaan zou worden. Het idee van de
Crebbelinie als waterlinie is op deze hoedanigheid
gebaseerd. De overstroming verloopt wel traag,
zodat er tijd is om maatregelen te nemen. Laten
wij volgen wat er in maarti855 gebeurde:
Drie uur na de dijkbreuk op 5 maart begonnen
de lage gedeelten van Rhenen, Bennekom, Gel-
ders Veenendaal, Ede en Lunteren onder te lopen.
In de nacht gebeurde dit ook in Stichts Veenen-
daal. Het maaiveld (d.i. de hoogte van de bodem)
in het zuidoosten van Veenendaal, het Binnenveld,
ligt tegenwoordig op een hoogte van 6.3 meter
+NAP. Bij overstroming komt de hoogste waters-
tand hierop zo'n drie a vier meter. Het laagst gele-
gen deel van het gebied ter weerszijden van de
Bisschop Davidsgrift is daarom nu door het water-
schap Vallei 8c Eem aangewezen als bergingster-
rein voor overtollig water bij overvloedige regen-
val, zodat andere delen van de Vallei dan droog
kunnen blijven. De bodem ligt hier zo laag, omdat
er in de i6e eeuw veel turf is gestoken, waardoor
het maaiveld meters lager is komen te liggen. In
1855 wel"d van sommige hooilanden in Achterberg
door het overstromingswater de bovenste laag
Pagina 102 boven
Situatietekening van de doorbraak in de
Grebbedijk in 1855. Uit: Sloet en Fijnje,
1856.
Pagina 102 onder
Lengteprofieltekening van de door-
braak in de Grebbedijk in 1855.
Uit: Sloet en Fijnje, 1856.
-ocr page 105-
104 M- MIJNSSEN-DUTILH
Munnikeheul, de duiker voor de Munnikebeek
door de Slaperdijk onder Renswoude, bij een
waterstand van 8.8 a 8.9 meter +ap aan de buiten-
kant of oostzijde van de dijk. Aan de binnenzijde
stond het water op 4.74 meter+AP. Er ontstond
een gat van 32 tot 40 meter wijd en 8.7 meter diep
onder de dijkskruin. Renswoude kwam nu midden
in de nacht snel onder water te staan. In Scherpen-
zeel hoorde men de noodklok luiden. De opzichter
van de waterstaat, gestationeerd aan de Slaperdijk,
redde velen het leven. Wel verdronken enige var-
kens en een koe. Tweederde deel van de bevolking
moest vluchten. Het detachement artillerie, dat
sinds enige dagen in Renswoude was ingekwar-
tierd om de Slaperdijk te bewaken, vertrok hals
over kop naar droger oorden, maar het ook aanwe-
zige detachement infanterie kon niet meer weg-
komen. Op 10 maart 's morgens was Renswoude al
aan alle kanten door het water omringd, de meeste
huizen stonden onderwater. Die dag vertrok de
infanterie alsnog, maar de manschappen moesten
wel ten minste een kwartier over de straatweg
door het water waden om de dijk te bereiken. Later
werden de Witte- en Hooibroeker bruggen aan de
kerk of Emminkhuizerlaan afgebroken om het ver-
keer door een veer op Emminkhuizen te herstel-
len. Over de spoordijk bleef het treinverkeer met
Utrecht mogelijk tot vóór de spoorbrug bij de
Klomp. Ook in Scherpenzeel begon het water
verder te stijgen.'s Middags op 10 maart liep de
Dorpsstraat over ter lengte van 500 m, zodat het
dorp in tweeën werd gesplitst. De waterafvoer
werd belemmerd door de Lambalgerkade. Dit was
een van de keerkades, die bij inundatie moesten
voorkomen dat de kommen van de Grebbelinie
weer leegliepen. Maar in 1855 werd door deze kade
de stroom geleid naar enige huizen, waarvan er
drie instortten en vierandere ernstig werden
beschadigd.
Ondertussen lag het gat in de Grebbedijk nog
steeds open. Pas op 11 maart kon het herstelwerk
beginnen en toen kon ook de Grebbesluis weer
die met schotbal ken kon worden afgesloten. Deze
damsluis was in maart 1855 tijdig gesloten door de
luitenant der Genie, gestationeerd aan de Grebbe-
sluis. De heulen waren voorzien van een kistdam
aan de buitenzijde, dus aan de kant van Veenen-
daal. De waterkering bleek hier afdoende, de dijk
heeft het gehouden.
In de nacht van 7 op 8 maart stonden de hui-
zen in Gelders Veenendaal tot aan het dak onder
water. Aan weerszijden van de spoorbrug bij de
Klomp spoelde de grond van de spoordijk weg.
De brug zelf bleek zo stevig gebouwd, dat hij mid-
den in het water bleef staan. De waterstand bij het
tolhuis aan de Jufferswijk kwam op 2.35 meter
boven het maaiveld of 9.15 meter +ap. Het water
steeg tegen de oostkant van de Slaperdijk, die
daar zuid-noord loopt tussen Renswoudeen
Lunteren. De dijk eindigt bij het fort Daatselaar
aan de Lunterse beek. Ook daar lag een schotbalk-
sluis die op tijd was gesloten. Het water kon dus
niet weg uit het gebied tussen de Grebbe en
Veenendaal, het gebied van de Collegiën der
Exonererende Landen. Aan de Grebbe was op 8
maart de waterstand binnendijks dan ook hoger
dan die buiten.
Op 9 maart begon de overstroming langzaam
om de kop van de Slaperdijk bij Daatselaar te
lopen, omdat de waterkering daar niet eindigt
tegen echt hogere grond. Het water werd door de
op verscheidene plaatsen gedichte Groeperkade
uit Renswoude gehouden en het liep aan de
noordwestkant daarlangs naar de straatweg
Renswoude-Scherpenzeel en verder naar de Lun-
terse beek, die nog niet buiten zijn oevers was
getreden. Aan de Rode Haan was de stand inmid-
dels ruim 9 meter+ap. Aan het eind van de mor-
gen kwam de straatweg Renswoude-Scherpenzeel
onder te staan. Het water liep zo wel aan de noord-
als aan de zuidzijde langs het dorp Scherpenzeel,
maar het gemeentebestuur had de Dorpsstraat
nogdroog weten te houden.'s Avondsom 21.30 uur
ging het echter mis, want toen bezweek de
-ocr page 106-
'ZWAAR MET IJS B6ZET EN BOVENMATE MET WATER BEZWAARD.' 105
Veenendaal gezien vanaf de Melm,
26 maart 1855.
fcj W e* tf id ld fe! vj
fc<yüy^fc*fc»ö 0
MeTêRs
7ï j rö
2 -S       H 5
Tekening van de spoorbrug bij station
De Klomp, waarop de hoogte van het
Water op 19 maart 1855 is aangegeven.
Copie, door A.P. de Kleuver, van een
tekening in het archief van de Neder-
landsche Rhijnspoorweg Maatschappij
(in: Archief Nederlandse Spoorwegen,
Utrecht).
L
-ocr page 107-
10Ö M. MIJNSSEN-DUTILH
te stuiten. De helling van de bodem beneden de
Slaperdijk naar Amersfoort is veel steiler dan tus-
sen de Grebbe en Veenendaal. Na de overstro-
mingvan Scherpenzeel liep het water met grote
kracht langs het dal van de Lunterse beek naar de
Grebbelinie. De dijk daarlangs brak door bij Lam-
balgen, boven Bruinenburg, twee maal beneden
Bruinenburg, bij de Bruinenburgersluis en bij
Asschat. Ook de Groeperkade brak door. De
gemeenten Woudenberg, Leusden en Stouten-
burg kwamen nagenoeg geheel onderwater,
Leersum en Amerongen gedeeltelijk ook.
Verscheidene huizen stortten in en door gebrek
aan vervoermiddelen was het voor de mensen
vaak onmogelijk om hun spullen in veiligheid te
brengen. Het vee kon wel grotendeels gered wor-
den. Een deel van de inwoners van Woudenberg
vluchtte in de kerk, die door dammen werd verde-
digd tegen het water. Een ander deel nam zijn toe-
vlucht tot de pyramide van Austerlitz op de
Heuvelrug. In Hamersveld en Leusbroek zou
plaatselijk 1.5 tot 2 meter water hebben gestaan.
Volgens de peilstift ingemetseld in de frontgevel
van de kerk van Leusden-Zuid kwam het water
daar op 14 maart ongeveer een halve meter boven
het maaiveld. Op de straatweg van de Bavoortse
brug naar Arnhem stond 1.14 meter water tot 9.07
meter+ap.
Op 11 maart's middags begon de overstroming
in Asschat, Stoutenburg en een deel van Hoeve-
laken. Het water kwam hier langs de Grebbelinie-
dijk en door de Moorsterbeek, die uitkwam in de
Modderbeek. Alle lage gronden langs de Modder-
beek liepen onder. Aan de Horsterbrug stond 0.6
meter. De boeren vluchtten met hun vee. De vol-
gende dag stond de Hessenweg tussen de Koper-
molen en Klein Hondhorst helemaal onder water.
De stijging duurde tot 15 maart. Toen was de
Hessenweg overstroomd vanaf de tweede steeg
tot voorbij de steeg van het Gasthuis Daatselaar
ter diepte van een meter of meer, behalve tussen
de Birkesteeg en het huis Paasmaandag en voor
Kaart van Renswoude waarop de
Munnikeheul is aangegeven.
Uit: J. Kuyper, Gemeente-atlas van de
Provincie Utrecht,
1868.
geopend worden om het vloedwater te lozen. Ook
de militaire schotbalkensluis aan Rode Haan werd
geopend. Men had besloten om de zomerkade
langs de uiterwaard de Benedenste polder onder
Wageningen op 4.5 meter Wagenings peil te bren-
gen om een eerste ring rond de doorbraakte krij-
gen. Dat werk was klaar op 15 maart, maar het
werd niet goedgekeurd. Daarom werd er daarna
een kade gelegd, dicht voor de doorbraak, ter
lengte van 280 meter, hoog 5 meter aan Wage-
nings peil en breed op de kruin 2 meter, met
glooiingen buiten van 2:1 en binnen van 2,5:1. Deze
kade was gereed op 7 april, en voorzien van vol-
doend beslagwerk op 15 april.
Overstroming in de Vallei
Na de doorbraak van de Slaperdijk in de avond van
9 maart was het vloedwater in de Vallei niet meer
-ocr page 108-
'zwaar, met ijs bezet en bovenmate met water bezwaard.' 107
het huis Vuilboom. De Kopermolen stond tot het
dak in het water. In Amersfoort waren op 12 maart
de Herenstraat, de Sint Andriesstraat en de
Coninckstraat afgedamd. De Sint-Aagtenkapel
werd ingericht voorde opvangvan arme bewoners
die door het water uit hun huizen waren verdreven.
Zo'n 60 mensen maakten gebruik van deze voor-
ziening. Aan de Kleine Koppelsluis steeg het water
52 centimeter. De Eem trad buiten zijn oevers,
waardoor de afvoer werd vergroot. Maar's avonds
drong het water toch door in de huizen aan de
Muurhuizen. De Korte - en Langegracht, het Havik
en het Spui waren niet meer begaanbaar. Veel
inwoners moesten zich terugtrekken op de hogere
verdiepingen van hun huizen. Het watersteegi.5
meter in 24 uur en de stijging hield aan tot 16
maart. Aan de Kleine Koppelsluis was de stand
toen 1.78 meter+ap en aan de brug bij Monniken-
dam 2.18 meter +AP, dat is ongeveer anderhalve
meter hoger dan normaal. Gelukkig was het weer
gunstig: de zuidwestenwind bevorderde de afvoer
van de Eem.
Op 15 maart was het bewoonde deel van
Scherpenzeel weer droog. Vier dagen later gold dat
ook voor Woudenberg. De straten van Amersfoort
waren weer begaanbaar. Maar volgens het ge-
meenteverslag over 1855 werd de gewone waters-
tand pas eind maart weer waargenomen. Rens-
Woude en Achterberg moesten tot half april wach-
ten vóór het water was verdwenen en Stichts
Veenendaal en de lage delen van Ede zelfs tot eind
april. Er had daar zeven weken water gestaan.
Het herstel van de Crebbedijk duurde van 29
mei tot 5 oktober 1855. De oude dijk langs de rivier
Werd verlaten en vervangen dooreen inlaagdijk,
een nieuw gelegde dijk meer landinwaarts, ter
lengte van 1320 meter. De dijk volgt daardoor nu
niet meer de scherpe bocht van de rivier en is
minder kwetsbaar voor de drukvan het water bij
grote afvoer. Hij werd verhoogd toti2.65 meter bij
Wageningen, afdalend tot 12 meter+ap bij
Rhenen. De kruinsbreedte werd gebracht op 5
meter en de glooiingen buiten op 3:1 en binnen op
2:1. Door deze maatregelen is er na 1855 geen
doorbraak meer geweest. Bijna anderhalve eeuw
later bleek de dijk wel te smal voor de nu geldende
eisen. Bij hoog water zou het grondwaterpeil in
het dijklichaam te hoog kunnen worden, waar-
door dat zijn stevigheid zou verliezen. Om dit op
te lossen werd een flauwer talud (glooiing) bin-
nendijks aangelegd. Na het hoge water van januari
1995 heeft het waterschap Vallei 8c Eem de dijk-
verbetering uitgevoerd. Tegen piping (onderloop
van water door de dijk) is een ondoordringbare
kleidrempel aan de buitenzijde aangelegd. De klei
is gehaald uit de uiterwaarden bij Wageningen
door het graven van een nevengeul voorde rivier.
Waar verbreding van de dijk niet mogelijk was,
zoals bij de stad Wageningen door de bebouwing
en bij het natuurgebied de Blauwe Kamer, is een
stalen damwand geslagen. De dijkshoogte is nu
minimaal 12.18 meter+NAP.
Oorzaak en gevolg: het weggraven
van de waterscheiding
Zoals boven al even aangeroerd is de huidige
waterstaatkundige toestand in de Vallei ontstaan
door het afgraven van het hoogveen rond Veenen-
daal in i6e eeuw. Nadat het bestuur in alle Neder-
landse provincies in handen was gekomen van
Keizer Karel V, trad een periode van rust in, waarin
de economie opbloeide. De vraag naar brandstof
in de steden nam sterk toe en in die tijd betekende
dat vraag naar turf. In de Vallei lag een hoogveen-
gebied rond de Emminkhuizerberg, dat heel
geschikt was voor turfsteken. Al aan het eind van
de i5e eeuw had bisschop David van Bourgondië
(ca.1427-1496) dat ingezien en hij had de naar hem
genoemde grift laten aanleggen om de turfpramen
met hun vracht naarde Grebbe te kunnen laten
varen, van waar verder vervoer over de Rijn moge-
lijk was. De bisschop kreeg echter ruzie met zijn
onderdanen en de Stichtse burgeroorlog (1481-
1483) die daar het gevolg van was, verhinderde de
-ocr page 109-
108 M. MIJNSSEN-DUTILH
Portret van Gilbert van
Schoonbeke (1519-1556). Aan
hem werd in 1550 door Karel V
octrooi verleend voor turfwin-
ning in de Vallei en voor aanleg
van de Schonebekergrift.
Uit: Gemeentearchief
Veenendaal.
Schoonbeke een nieuw kanaal aan de westzijde
van de beek graven, dat bij Monnikendam in de
Stadsbuitensingel uitkwam. Op i6e-eeuwse kaar-
ten is dit kanaal duidelijk aangegeven. De pramen
mochten dan verder door de Westbuitensingel
naar de Eem varen, zoals op de bekende gravure
Amorfortia van Braun en Hogenbergte zien is.
Vervolgens kon het vervoer over de Eem en de
Zuiderzee naar Amsterdam plaatsvinden. Maar
daarvoor moest eerst ook nog de Eem door Van
Schoonbeke worden uitgediept. De stad Amers-
foort had deze zware eisen gesteld, omdat het
stadsbestuur de hele onderneming niet zo zag zit-
ten. Als het dan toch moest, wilde men er zoveel
mogelijk voordeel voorzichzelf uithalen en de uit-
diepingvan de Eem was zeker ook in het eigen
voordeel. De beken die aan de zuidkant van
Amersfoort samenvloeiden, voerden altijd veel
zand mee, dat beneden de stad in de Eem neer-
sloeg, omdat daar de stroomsnelheid verminder-
de. De rivier raakte daardoor te ondiep voor grote-
re schepen om de stad te bereiken. En in een tijd
dat het vervoer van zware goederen over de
onverharde wegen door de modder in ons natte
klimaat uiterst moeizaam was, was de haven voor
Amersfoort van levensbelang.
Daarnaast was men terecht bang voor een
grotere afvoer van water uit de hoger gelegen
veengebieden naarde stad. Amersfoort ligt op het
punt waar al het water uit de Vallei samenkomt,
vóór het door de Eem naar het noorden wordt
afgevoerd. De beken in dit gebied zijn zogenaam-
de laaglandbeken, die voornamelijk worden
gevoed door regen- en kwelwater. Het waterpeil
kan daardoor snel sterk wisselen. Bij veel regen
treden de beken op laaggelegen plaatsen buiten
hun oevers, bij langdurige droogte vallen zij soms
droog in hun bovenloop. Voorde stad was juist
een constante en regelmatige aan- en afvoer van
schoon water van levensbelang. De bierbrouwe-
rijen en de textielindustrie met zijn blekerijen en
watermolens hadden dat nodig, maar ook moest
uitvoeringvan de turfwinningin de Vallei. Na 1550
werden de plannen weer opgevat en het Veen-
raadschap der Geldersche en Stichtsche Veenen,
een samenwerkingverband van een aantal
Utrechters, kreeg een octrooi of vergunningvan
de Keizer om turf te gaan steken in dit gebied. Het
dorp Veenendaal werd gesticht als woonplaats
voordeturfarbeidersen hetVeenraadschap heeft
daarover het bestuur gevoerd, tot Veenendaal in
de Franse tijd een zelfstandige gemeente werd.
Een tweede octrooi werd verleend aan de
Compagnie van de Antwerpse projectontwikke-
laar Gilbert van Schoonbeke (1519-1556), die zijn
turf haalde uit de wat noordelijker gelegen venen.
Voor zijn diverse ondernemingen op industrieel
en stedebouwkundig terrein had hij veel brand-
stof nodig. Het vervoer daarvan mocht echter niet
plaats vinden over de Bisschop Davidsgrift, want
daartoe had hetVeenraadschap het alleenrecht,
omdat het de grift op eigen kosten had verbeterd.
Van Schoonbeke legde daarom een eigen grift
aan, vanaf de Emminkhuizerberg naar de
Woudenbergse grift, die doorgetrokken werd naar
de Leusder grift, terwijl de Lunterse beek er aan
de noordkant van Woudenberg met een duiker
onderdoor geleid werd. Deze grift kwam bij het
huis Lockhorst uit in de Heiligenbergerbeek. De
turfpramen mochten echter niet over de beek
naar Amersfoort varen, omdat zij het water te
zeer zouden vervuilen. Langs de beek bij Amers-
foort lagen de blekerijen, die voor de stad van
groot economisch belang waren en die absoluut
schoon water nodig hadden. Daarom moest Van
-ocr page 110-
'zwaar met ijs bezet en bovenmate met water bezwaard.' 109
l'giiii 'm f 1' .-^ i.% p-In irnti^ e 11 W.na.tvn^i uaw^g. foe^Ti
met een niet-uitgevoerd plan tot
afsluiting van de Eem bij Baarn uit
1919. Uit: Archief Hoogheemraad-
schap van de Bunschoter Veen- en
Veldendijk; inv.nr. 664.
Overzichtskaart van de afwaterings-
gebieden in de Vallei, die hun water
afvoeren naar de Eem bij Amers-
foort. Vervaardigd door Provinciale
Waterstaat van Utrecht in verband
en kostbare investeringen toch met zijn onderne-
ming is doorgegaan, geeft ons wel een indruk van
hoe winstgevend deze geweest moet zijn.
De turfgraverij werd zó voortvarend aange-
pakt dat tegen het eind van de i6e eeuw bijna al
het veen was weggegraven. Toen bleek dat de
bewoners van Amersfoort en omgeving terecht
bezwaar hadden gemaakt tegen de hele onder-
neming. De gevolgen voor de waterhuishouding
waren ernstig en onomkeerbaar. Het hoogveen-
gebied in het midden van de Vallei had niet alleen
men de grachten, die ook open riolen waren, kun-
nen doorspoelen. Bij een te grote toevoer van
water naar de stad bestond er overstromingsge-
vaar, als de Eem niet voldoende kon afvoeren door
een hoge waterstand op de Zuiderzee bij noord-
westenwind. Dat kwam nog wel eens voor.
Amersfoort zat dus klem tussen het water boven
en beneden de stad. Vanwege de bezwaren van de
lokale bewoners kreeg het octrooi van Van
Schoonbeke maar een looptijd van 36 jaar. Dat
Van Schoonbeke ondanks al deze belemmeringen
-ocr page 111-
110 M. MIJNSSEN-DUTILH
altijd veel water vastgehouden, maar het had ook
gefungeerd als waterscheiding, waardoor het
gebied ten zuidoosten van de Emminkhuizerberg
kon afwateren naarde Rijn. (Afb. xn) Door het
turfsteken was het maaiveld nu meters gedaald en
de waterscheiding was verdwenen. De hele Vallei
lag open voor overstroming bij een doorbraak van
de Grebbedijk. De eerste keergebeurde dat in
januari 1573, maar toen bereikte het water
Amersfoort nog niet. Dat was wel het geval begin
maart 1595, toen er ernstige schade in de stad
werd aangericht. In de eerste helft van de 17e
eeuw brak de dijk en aantal keren door, zoals in
januari 1643 en februari 1644, waardoor het grond-
werk onder de schotbalken bij Grote Koppelpoort
wegspoelde. De voorpoort en de brug waren zó
ernstig verzwakt, dat zij in 1645 vernieuwd moes-
ten worden. Bij de volgende doorbraak op 16/17
januari 1651 was de maat dan ook vol, zeker toen
de dijk opnieuw overliep op 2/3 decemben65i.
Maar Amersfoort had geen zeggenschap over de
Grebbedijk, dat hadden alleen de grondeigenaren
in Wageningen en Rhenen, voorzover hun landen
door de dijk beschermd werden. Zij moesten ook
betalen voor het dijksonderhoud.
De zaak lag echter nog gecompliceerder. Het
weggraven van de waterscheiding had namelijk
niet alleen ernstige gevolgen voor het lagere
noordwesten van de Vallei. Ook het zuidoosten
kwam in de problemen, omdat de afwatering naar
de Rijn door de maaivelddaling steeds moeilijker
werd. Vanwege de helling in de Vallei was de enige
andere mogelijkheid afvoer van water naar de
Lunterse beek in het noordwesten en die beek
kwam uit in de stadsgrachten van Amersfoort,
waar men juist niet op nog meer water zat te
wachten. Het waterstaatsrecht liet niet toe dat
iemand zo maar een nieuwe afvoerroute voor zijn
overtollig water kon opeisen. Oude rechten moes-
ten gerespecteerd worden, maar als de situatie
veranderde, gold de regel Wien water deert, die
water keert, ofwel wie last heeft van te veel water,
die maakt een waterkering, zodat de overlast zich
naar de buren verplaatst. Daar kwam nog bij, dat
het zuidoosten van de Vallei grotendeels in Gel-
derland ligt en het noordwesten met Amersfoort
in Utrecht. Dat waren onder de Republiek twee
zelfstandige staatjes, die niet van zins waren
eikaars problemen op te lossen. Om de toegeno-
men afvoer naar de Lunterse beek te stuiten had-
den de Utrechters al in 1608 een dam gelegd bij
de Rode Haan (het laagste punt in de waterschei-
ding en later de Slaperdijk), die alleen geopend
mocht worden voor de afvoer van overstromings-
water. Dat betekende dat de normale lozing van
regen- en kwelwater vanuit het Gelderse zuidoos-
ten van de Vallei voortdurend werd belemmerd.
En dat leidde vaker tot wateroverlast in het gebied
van de Collegiën der Exonererende Landen dan de
hinder die het noordwesten van de Vallei onder-
vond doordoorbraken van de Grebbedijk.
In 1651 waren beide partijen dan ook tot het
uiterste getergd. Door oelefiere disputen en heftige
krakelen
liepen de onderhandelingen op niets uit.
De Wageningers dreigden de dijk niet alleen niet
te herstellen, maar hem zelfs af te graven, als zij
geen recht kregen om af te wateren naar de
Lunterse beek. De Amersfoorters c.s. wilden daar
niet over praten, zolang de dijk niet eerst zó goed
gemaakt werd, dat hij niet meer zou doorbreken.
De Staten van Utrechten Gelderland bemoeiden
zich ermee. Dat leidde tot een eigenlijk heel aan-
vaardbaar concept-akkoord: de dijk zou hersteld
worden en er zou bemaling met watermolens
worden aangelegd op de Bisschop Davidsgrift op
kosten van alle belanghebbenden, zowel in Gel-
derland als in Utrecht. Daarna zouden de oude
onderhoudsplichtigen, dus de grondeigenaren
onder Wageningen en Rhenen, weer verantwoor-
delijk zijn voor het onderhoud van de dijk. Door
de bemaling zou het zuidoosten van de Vallei
weer kunnen afwateren op de Rijn en was de aan-
leg van een waterlozing naar de Lunterse beek
niet meer nodig. De Utrechtse Staten gingen vlot
-ocr page 112-
'zwaar met ijs bezet en bovenmate met water bezwaard.' m
akkoord met de overeenkomst, maar die van
Gelderland, nooit zo besluitvaardig, hielden de
zaak te lang aan. De Wageningers weigerden iets
aan de dijk te doen vóór de start van de bouw van
de watermolens. Het wantrouwen tussen partijen
groeide na de overloop van de dijk in december
1651. Tenslotte gaven de Staten van Utrecht op 17
september 1652 toestemming voor de aan leg van
een slaperdijk langs de vroegere waterscheiding,
ongeveer op de provinciegrens, om het vloedwa-
ter in elk geval uit het eigen gebied te houden bij
een nieuwe dijkdoorbraak. De aanbesteding vond
plaats in oktober 1652, in maart 1653 gevolgd door
de aanleg van een sluis in de dijk voorde Juffers-
wijk. Dit was een eenzijdige maatregel van
Utrechtse kanten er werd geen waterlozing langs
de Rode Haan naarde Lunterse beek toegestaan.
Van bemaling voorde Gelderse landen in het
zuidoosten kwam ook niets meer. Voortaan lag
het gebied tussen Veenendaal en de Grebbe nog
sterker te verdrinken dan voorheen.
De effectiviteit van de nieuwe Slaperdijk werd
niet onmiddelijk op de proef gesteld. Het duurde
tot januari 1682 vóór de Grebbedijk weer overliep
en een nieuwe doorbraak vond pas plaats op 24
februari 1711. De onderhandelingen werden daarna
hervat en het duurde drie jaar vóór men tot over-
eenstemming kwam. De Conventie van 1714 hield
in dat de Grebbedijk hersteld, verhoogd en ver-
zwaard zou worden tegelijk met de aanleg van een
waterlozing door drie heulen of duikers door de
Slaperdijk bij de Rode Haan. Het water zou dan
geleid worden door het eerste gedeelte van de
oude Schonebekergrift en vervolgens door de
Broeksloot naar de Lunterse beek. Het plan voor
20'n afvoertraject dateerde al uit 1627. De kosten
van hetdijksherstel zouden half/half gedeeld
worden door de eigenaren van alle landen boven
en beneden de Slaperdijk. Bij een nieuwe door-
braak van de Grebbedijk zouden alle belangheb-
benden binnen en buiten de Slaperdijk naar rato
van grondbezit bijdragen. De kosten van aanleg
van de waterlozing kwamen ten laste van de
Exonererende Landen buiten de Slaperdijk. Aan
de Rode Haan, bij het Geeresteinse schut in de
Lunterse beek bij Woudenberg, en aan de Kleine
Koppelsluis in Amersfoort zouden peilschalen
worden geplaatst. De heulen aan de Rode Haan
mochten alleen gesloten worden, als het water
boven deze peilen kwam of als de Grebbedijk
weer doorbrak. In dat geval moesten ze weer geo-
pend worden, zodra de doorbraak bevangen
(voorlopiggedicht) was. Dat laatste is niet
gebeurd in 1855, maar de lozing is wel op tijd her-
vat door de naast de heulen gelegen militaire
inundatiesluis aan de Rode Haan.
De Grebbedijk vóór 1855
Het dijkbeheer langs de grote rivieren gaf reden
tot zorg in de eerste helft van de io.e eeuw.
Daarom had Koning Willem I in 1821 een Com-
missie tot onderzoek der beste rivierafleidingen
ingesteld die in 1827 rapport uitbracht. Er kwam
echter geen oplossing en dus volgde er een twee-
de Riviercommissie, die werkzaam was van 1828
toti849. Bij Koninklijk besluit van 21 augustusi835
nr 23 werd het Reglement op de correspondentie
bij ijsgang en hoog opperwater op de rivieren
vastgesteld. Hierin werden regels gegeven voor
het instellen van dijkbewaking- het oproepen van
hetdijkleger-en de berichtgeving van hogerop
gelegen posten aan punten verder stroomaf-
waarts over de waterstand op de rivieren en het
volume van de afvoer, zodat men tijdig maatrege-
len zou kunnen nemen om de dijken te bescher-
men. Onderstaand staatje geeft een beeld van de
problemen op de Nederrijn in de jaren vóón855,
ontleend aan het archief van de Dijkstoel van de
Rhenensche Nude en Achterbergsche
Hooylanden:
20-29 maart 1827 Dijkleger opgeroepen aan de
Grebbedijk
iomaarti83i Hoogwater op de Rijn
-ocr page 113-
112 M. MIJNSSEN-DUTILH
26 december 1833-12 januari 1834 Dijkleger; nacht 3-10 maart 1844 Dijkleger.
van 3i/i2opi/i 30 januari-7februari 1846 Dijkleger
noodlottig
29 januari 1834 Dijkleger
14december 1836 Dijkleger
5-7maarti838 Dijkleger
17 februari 1841 Het water staat op en aan de
Crebbedijk; overloop van de dijk
bij Heteren. Deze is daarna
verhoogd
7-10 februari 1848 IJsgangopde Rijn, dijkleger
23 december 1849-19 januari 1850 IJsgangop de
Nederrijn en
Lek
december 1853-eind januari 1854 De Lek
dichtgevroren
11 januari-2februari 1854 Dijkleger
Ook tegenwoordig komen er in
de Gelderse Vallei nog wel over-
stromingen voor. Zij worden
niet veroorzaakt door een dijk-
doorbraak, maar door zware
regenval. Daardoor stonden
vroeger vrijwel elke winter
enkele duizenden hectaren
onder water. Maar na de aanleg
van het Valleikanaal is de water-
huishouding flink verbeterd.
Tegenwoordig lopen nog maar
enkele honderden hectaren af
en toe onderen dat gebeurt
bovendien zeker niet meer elke
winter. Wel is het opvallend dat
de wateroverlast op precies
dezelfde plaatsen voorkomt als
vroeger. Zo vreemd is dat niet,
want het water stroomt natuur-
lijk nog altijd naar de laagste
plekken. Bekende plaatsen zijn
het Binnenveld bij Veenendaal
en de lage gronden net ten oos-
ten van Amersfoort en Leusden.
Het zijn de laagst gelegen delen
van het afwateringstraject van
de Vallei en dus ook van de
voormalige Crebbelinie. Bij de
aanleg van deze waterlinie wist
men exact de laagste en daar-
door gemakkelijkst inundeer-
bare gronden te vinden.
(Afb. xv en xvi)
Vroeger waren de overstro-
mingen door teveel regen- en
kwelwater vooral schadelijk
voorde landbouw. Maar nu zijn
de stedelijke gebieden in de
Vallei sterk uitgebreid.
Overstromingen in zulke gebie-
den richten veel meer schade en
overlast aan dan vroeger. Dat
hebben we gemerkt bij de over-
stromingen van 1998. Daarom
heeft Waterschap Vallei &. Eem
nu de laagst gelegen gebieden
(in totaal circa 850 hectare)
aangewezen als waterbergings-
gebied. Dat is nodig om de lage
delen van Veenendaal, Leusden
en Amersfoort te vrijwaren van
wateroverlast.
Doordat het klimaat veran-
dert, zullen er in de toekomst
vaker hevige regenbuien voor-
komen en dan zullen de water-
bergingsgebieden dus ook vaker
nodig zijn. De ligging van deze
gebieden wordt vastgelegd in
de keur van het waterschap en
in de bestemmingsplannen van
de gemeenten, zodat daar niet
gebouwd mag worden. Deels
liggen de waterbergingsgebie-
den op landbouwgronden.
Hiervoor heeft het waterschap
een schaderegeling gemaakt.
Voor een ander deel worden het
nieuwe natuur- en recreatiege-
bieden. Samen met de gemeen-
ten en natuurbeschermingsor-
ganisaties maakt het water-
schap daar nieuwe inrichtings-
plannen voor.
IrH.J.Nobbe
Senior medewerker water-
huishouding van Waterschap
Vallei
& Eem
-ocr page 114-
'WECH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG HJ
I Uitsnede uit een kaart van de provincie
Utrecht, waarop de toestand van de
Amersfoortse Berg is te zien vóór de aanleg
van de weg. De Berg is weergegeven als een
woest gebied; verschillende karresporen
verbinden de steden Amersfoort en Utrecht.
Collectie: Archief Eemland.
-ocr page 115-
harfi <,mi 'eipifii riiuycii
Ufo
'l.Jclïnf/ï'&rtill
-ocr page 116-
'WEGH DER WEEGEN': ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG ll^
IV Op deze kaart uit 1681 worden de
grenzen van het rechtsgebied van
Amersfoort weergegeven. De Amers-
foortseweg staat er ook op; een aantal
'vakpalen' is te herkennnen. De oriën-
tatie van de kaart vloeit voort uit de
richting van de weg; deze werd kenne-
lijk gezien als het belangrijkste element
in het landschap rond Amersfoort.
Collectie: Archief Eemland.
Pagina 114 boven
II Het plan-Meyster, waarin de stad
Utrecht zou worden uitgebreid en zou
worden voorzien van nieuwe infrastruc-
tuur in de vorm van een havenkom en
een kanaal naar de Eem.
Collectie: Archief Eemland.
Pagina 114 onder
UI 'Caarte van Seijst en Dribergen' uit
1652. Het tracé van de weg, de aanzetten
van de sorties en de namen van een aan-
tal grondeigenaren is erop weergegeven.
Collectie: Archief Eemland.
-ocr page 117-
I
'O
l
w
■■■
,
tot en met 11 zijn te herkennen.
Ook deze kaart is georiënteerd op
de Amersfoortseweg.
Collectie: Archief Eemland.
v Grenskaart van het gerecht Amers-
foort uit 1681, waarop het oostelijke uit-
einde van de weg is weergegeven. De
galg, een aantal 'sorties' en de vakpalen 1
-ocr page 118-
WEGH DER WEEGEN : ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSEWEG 117
vi Hoogtekaart van de Amersfoortse-
weg en zijn omgeving. Op de kaart is
het oorspronkelijk tracé van de weg en
de latere verleggingen goed te zien. Het
Oostelijk deel van de weg is in de loop
van de tijd vervallen tot een pad door
het bos, dat uitkomt bij de snelweg A28.
Ook de vakkenstructuur is voor een
groot deel herkenbaar.
Collectie: Archief Eemland.
-ocr page 119-
118 JAAP EVER.T ABR.AHAMSE
i <lv
//
%\
/'
.
vu Zeventiende-eeuwse ontwerp voor
het rechttrekken en verbreden van een deel
van de Heiligenbergerweg bij Jacob van
Campens landgoed Randbroek. Gebaseerd
op metingen op 1659. Nieuwe situatie.
Collectie: Archief Eemland.
-ocr page 120-
WEGH DER WEEGEN : ONTWERP EN AANLEG VAN DE AM ERSFOORTSE WEG lig
V^>
VIII Ontwerp voor het rechttrekken en
verbreden van een deel van de Heiligen-
bergerweg bij Jacob van Campens landgoed
Randbroek. Bestaande situatie.
Collectie: Archief Eemland.
-ocr page 121-
120 JAAP EVERT ABRAHAMSE
-ocr page 122-
afrrMrmjcf of Ür#. w m //twen
j/e oe />M»reK£r/Mc o/> /f/ta#r- /</-• Va
J>£ favrs» i/irr* ree roe #rmi aynwio/fff #osr-&* j*t/i.ec &&s
" meit- ; bus retnmoramc K Het'oe ..... e/y. ..
u,            ... tj/foe/ y/// &0S //
l
120 JAAP EVERT ABRAHAMSE
oSaes7-£jfBt»o
-ocr page 123-
HA AAS
tOrEBÖKBlIPfcr
kjfclörf 1855. -
x Overzichtskaart van
het overstroomde
gebied in de Gelderse
Vallei na de doorbraak
van de Grebbedijk in
1855. Uit: Sloet en Fijnje,
1856.
Pagina 123
xi Dwarsprofielteke-
ning van de noodkade
op de Grebbedijk bij de
Doven, aangelegd in
1851/1852. Uit: Archief
Collegiëën der
Exonererende Landen,
kaartnr 27; Archief
Eemland.
-ocr page 124-
-
-ocr page 125-
124 M' M|JNSSEN-DUTILH
xii Schetskaart waarop de waterschei-
ding (A-B) in de Vallei en de ligging van
de Slaperdijk zijn aangegeven. Bron:
Nederlands Instituut voor Toegepaste
Geowetenschappen TNO.
He//i'e'enberfi"erb eek
m
Bisschop DavidfrGrirt
1470-1480))
3
i ■ ma»Wi.;
xiii Figuratieve situatietekening van
de Heiligenbergerbeek bij het Huis
Randenbroek, gemaakt naar aanleiding
van de inspectie van de beek in 1841.
Uit: Archief Dijkstoel Rhenensche
Nude en Achterbergsche Hooylanden.
-ocr page 126-
'ZWAAR MET IJS BEZET EN BOVENMATE MET WATER BEZWAARD.' 125
BIJLAGE 2
Jk
'. AMEBSF&anrX
BAEME^ELPSCHg BEEK
«^.^1-
-'j-r-^ï----. ^*
/ \ ,-5/ f-Bk
Vökm' !
1 wmttsate I VOVon k"<***»Ji V V.
x~feo"tm ,
HEJUGEflBtMlS' BÈEK\
A %
'^.VAGEninGEn EJfl EPE, '~-.,\~28km
~-5SkmT
VALLEIKAflAAL
VEPKLACirib
.-onrwoeOEn arwATEein&SKariaaL m£T km-VCBDEEime
V              <■■ V-w26 km'
-kiipeum ("■■■■                                   ■ ma de Et".
5 BESTiitlDC ET OITUOBPEII WMEPGiMEri
-. wovmcuuc oetns
xiv Overzichtskaart van het plan voor
de aanleg van het Valleikanaal. Uit:
Her Rapport inzake de Afwatering van
de Geïdersche Vallei,
1933. Bijlage 2
-ocr page 127-
120 M. MIJIMSSEN-DUTILH
wnxiznrxcmt' waterbeheersplai
i Grens Waterschap Vallei & Eem
^^P Waterbergingsgebted
Deelstroomgebieden
xv Kaart van de door het Waterschap Vallei
& Eem aangewezen waterbergingsgebieden
in de Vallei.
van de landen beneden de Slaperdijk. Maar de
grondeigenaren daar wilden niet bijdragen. In
augustus van ditzelfde jaar was door regenval de
waterstand hoog in het Valleigebied, zowel boven
als beneden de Slaperdijk. Op voorstel van Gede-
puteerde Staten van Gelderland vond een opna-
me plaats van het afwateringstraject vanaf het peil
bij Geerestein onder Woudenberg tot aan de
schotbalksluis aan de Kleine Koppel in Amers-
Op 17 februari 1841 stond het water openaande
Crebbedijk. De Nederrijndijkaan de overkant bij
Heteren liep over. Het Utrechtse College ter
Directie van de Slaperdijk drong hierna aan op
verhogingen verbreding van de Crebbedijk. De
Exonererende Landen wilden wel meewerken aan
het leggen van een noodkadeop de dijk van
goede kleispecie, van zo'n 3 voet breed en 2 voet
hoog op gezamenlijke kosten van hun gebied en
-ocr page 128-
'ZWAAR MET IJS BEZET EN BOVENMATE MET WATER BEZWAARD.' 127
Xvi Overzichtskaart van het gebied van
het Waterschap Vallei & Eem.
foort, dus van de Heiligenbergerbeek en de weste-
lijke Singelgracht van Amersfoort, de voornaam-
ste afvoerwatergangen voor het water afkomstig
uit het gebied boven de Slaperdijk. (Afb.xin)
Deze inspectie werd uitgevoerd op 14 oktober
1841 door de hoofdingenieur van de waterstaat in
UtrechtThierens en de waterstaatsingenieur van
Gelderland M.H. Conrad. De waterleiding was ver-
beterd en opgeruimd in 1817 en 1835. Volgens de
Coliegiën der Exonererende Landen zou het
waterlossend vermogen van de beken voldoende
zijn, als het onderhoud ervan goed was. Maar dat
moest worden uitgevoerd door anderen dan zij-
zelf en het liet volgens hen veel te wensen over.
Vanwege de hoge waterstand beneden de
Slaperdijk werden de heulen aan de Rode Haan
gesloten in decemben84i, uiteraard tot verdriet
van de Exonererende Landen.
-ocr page 129-
128 W.J.H. VER.WER.S EN A.D. DE JONGE
'fffflffn'
Geel: 1 x 22/22,5 x 10>5 ioL-61,5 (1/1957)
Rood: 1,5/5 x
i°/n,5 x 22,5/2110L - 62 (1521)
Groen: 1/5 x 10/10,5 x 19.5/2010L-61 (1525-1526)
Roze: 1526-1516
Blauw: restauratie xx
V 'Z t
Groen: 17/17,5 x 8/8,5 x 3.5/4» IQL 46,5, kop/3-klezoren xixd
Geel: 17/18 x 8/9 x 3,25/3,510L 44,5, kop/3-klezoren XVIII
Rood: 19/20 x 9/10 x 3,5/5,10L 55, zacht en geel baksel, mogelijk herbruik (???)
Paars: 22,5/23 x 10,5/11 X4/4.510L 55 (xvm?)
Blauw: machinale steen (circa 1900)
Rosé: restauratie 1966
Cyan: restauratie XX
Wit: oorspronkelijk vijftiende- of zestiende-eeuwse muurwerk
Zwart: onbekend
xvii Hofje De Armen de Poth. Dateri11
van de verschillende elementen in de
westgevel (boven) en de oostgevel
(onder).
-ocr page 130-
'zwaar met ijs bezet en bovenmate met water bezwaard.' 129
In 1842 bestonden er plannen voorde aanleg
van de Rhijnspoorwegvan Utrecht naar Arnhem
langs de Slaperdijk en dwars door het fort
Buurtsteeg, De Exonererende Landen vreesden
dat de spoordijk hun afwatering nog meer zou
belemmeren en zij richtten in november een
requestaan de Koning tegen de aanleg vanwege
het waterkerend vermogen van de spoordijk bij
een doorbraak van de Grebbedijk. Het verzoek
werd afgewezen. De ministeries van Binnenlandse
Zaken en van Oorlog wezen bovendien een even-
tuele verhoging van de Grebbedijk af, omdat zij
die onraadzaam uonden uoorde uerdediging uan de
positie uan de Grebbe en niet noodzakelijk in het
belang uan de adressanten.
Zij verzekerden de
ongeruste waterstaatsbesturen - in strijd met de
Conventie van 1714-dat bij doorbraak van de
Grebbedijk van hogerhand gezorgd zou worden
dat alle sluizen, duikers en heulen in de Slaperdijk
en in de spoordijk terstond zouden worden geo-
pend om het vloed water af te voeren naar de Eem
en de Zuiderzee en dat deze niet zouden worden
gesloten vóór het water op het gewone zomerpeil
zou zijn teruggebracht. In februari van het volgen-
de jaar weigerde het Rijk dan ook bij te dragen aan
verhoging van de Grebbedijk. De Koning benoem-
de een Commissie tot onderzoek van herstel van
de Grebbelinie, die op 30 januari 1845 rapport uit-
bracht: Men wilde van de gelegenheid gebruik
maken om ook verbetering te brengen in de afwa-
teringvan het hele Valleigebied, waar nu al
tweeëneenhalve eeuw moeilijkheden over
bestonden. Het voorstel hield de aanleg van een
afwaterings- en scheepvaartkanaal in langs de
Grebbelinie tot in de Eem bij de Glashut. De vaart
zou verdeeld worden in zeven panden met zes
damsluizen, die zowel voorde scheepvaart als
voorde defensie nodig waren. Langs de zuidkant
van Veenendaal zou een Omleidingskanaal wor-
den aangelegd voor de Bisschop Davidsgrift naar
de Rode Haan. Dit is het eerste plan voor een
kanaal, gebaseerd op terreinmetingen. Al eerder,
in 1830, hadden de ingenieurs H.F. Fijnje van Sal-
verda en P. van Loon een plan gemaakt voor een
kanaal via de Boveneindse Grift, dejufferswijken
een nieuw te graven waterleiding langs de Greb-
belinie vanaf Bruinenburg, buiten Amersfoort om
naarde Eem bij de Glashut.
De Exonererende Landen hadden er geen ver-
trouwen in. Zij lieten in september 1843 een plan
voor verhogingen verzwaring van de Grebbedijk
maken door de ingenieur van Gelderland Conrad.
De kosten werden zoals gemeld begroot op
ƒ 97.000,-en dat was volgens de dijkstoel van de
Rhenensche Nude wel wenselijk, maar ver boven
het vermogen van de Exonererende Landen. In
maart 1844 moest het dijkleger in actie komen
vanweg het hoge water, waarna de dijk hersteld
werd in augustus. Toen werd ook een plan van het
ministerie van Oorlog bekend voorde aanleg van
een post aan de Grebbe met een inundatiesluis en
daarnaast een duikersluis in de Grebbedijk voor
de afwatering. De Collegiën van de Exonererende
Landen maakten ernstig bezwaar hiertegen. Een
duikersluis had volgens hen geen enkel nut en zou
alleen maar de dijk verzwakken. Zij wezen op de
onzekerheid over het onderhoud van de werken,
als de Grebbelinie weer eens buiten gebruik
gesteld zou worden. Het ministerie van Oorlog
reageerde niet op de bezwaren en liet de werken
aanbesteden in oktoben844. De Collegiën pro-
testeerden bij Gedeputeerde Staten, maar dat
haalde niets uit. Dit jaar was door de aanhouden-
de zware regen overal in de Vallei de waterstand
buitengewoon hoog, met overstromingen als
gevolg. Veel grondeigenaren klaagden over slecht
onderhoud van kaden en watergangen. Gede-
puteerde Staten van Utrecht drongen dan ook bij
de polderbesturen aan op beter onderhoud.
De volgende winter was lang en koud, met
harde vorst. In april 1845 vond overleg plaats over
het kanaalplan van de Commissie van 1843. De
kosten waren begroot op ƒ 600.000,-, waarvan
ƒ 200.000,- ten laste van de ingelanden, de
-ocr page 131-
HO M. MIJNSSEN-DUTILH
dijken veel hoger waren geworden. Tenslotte
kwam men tot overeenstemming, waarbij
Gedeputeerde Staten van Utrecht een subsidie
van ƒ 3000,-toezegden. Het eerste perceel van
de noodkade werd gelegd in 1851. Tegelijkertijd
liet het College van de Slaperdijk de sluis in de
Jufferswijk vervangen dooreen gemetselde dui-
ker. In 1852 kwam het tweede stuk van de noodka-
de gereed. De waterkering was nu in Wageningen
aan het Roode Hart 12.40 meteren aan de Grebbe
bij Rhenen 11.75 meter+ap. In november volgde
de benoeming van weereen Commissie tot
onderzoek van de verbetering van de uitwatering
van de Gelderse Vallei onder voorzitterschap van
de Commissaris des Konings van Utrecht. De
commissie benoemd in 1843 werd ontbonden.
Oktober 1852 was weer erg nat. In de periode
1846-1852 was de gemiddelde waterstand van de
Grift aan de Grebbe 's zomers 5,83171 +AP (= 5,771x1
+nap) en's winters 5,88m (=5,8201 +nap).
De noodkade kon voor het eerst zijn dienst
bewijzen in 1854, toen er ijsgang op de Rijn en
dijkbewaking was van 11 januari tot 2 februari. Hoe
hoog het water toen kwam, is niet bekend. Pas het
volgende jaar bleek dat de noodkade niet tegen
het ijs was opgewassen, zoals hiervóór is ver-
haald. De commissie voor de verbetering van de
uitwatering van de Vallei benoemd in 1852, bracht
rapport uit op 8 mei 1855. Ook hier kwam weer
het plan voor een afwaterings- en scheepvaartka-
naal van de Grebbe naar de Eem met een omlei-
ding om Veenendaal naar voren. Maar daarnaast
moest er een waterschap komen, dat de hele
Gelderse Vallei zou omvatten, om een einde te
maken aan de eeuwigdurende ruzies over de
waterhuishouding. Bij het rapport was een ont-
werp-reglement voor zo'n waterschap gevoegd.
De kosten moesten ten laste komen van het Rijk
en de beide provincies, anders zou er volgens de
commissie van het hele plan niets terecht komen.
En inderdaad stemden deze partijen hier in eerste
instantie mee in. Maar de geschiedenis herhaalde
grondeigenaren dus, zou komen. Het plan werd
aangenomen doorVeenendaal en Woudenbergen
voorwaardelijk geaccepteerd doorWageningen,
Rhenen, Hoevelaken, Scherpenzeel en Rens-
woude. Tegen waren Ede, Manen, Veldhuizen,
Stoutenburgen Amersfoort. Dus er gebeurde
niets. Begin 1846 was weer dijkbewaking nodig.
Het ministerie van Oorlog trok de Grebbesluis,
die het jaar tevoren vernieuwd was, aan zich
ondanks bezwaren van het Veenraadschap der
Geldersche en Stichtsche Veenen, dat formeel
eigenaar van de sluis was, omdat die oorspronke-
lijk was aangelegd voor de aan het schap toebeho-
rende Bisschop Davidsgrift. De sluis was echter al
sinds 1830 afgedamd, want er kon niet meer door
geloosd worden en onderhoud ervan had dus
geen zin meer. Ondertussen werd verder gewerkt
aan het herstel van de Grebbelinie. In 1847-1848
werd de damsluis in de Slaperdijk bij de Rode
Haan gebouwd naast de drie heulen van 1714.
Begin februari 1848 was er ijsgang op de Rijn
onder omstandigheden die vergelijkbaar waren
met maart 1855. De Exonererende Landen wilden
de verbetering van de waterkering niet langer uit-
stellen. Zij vroegen aan de provinciebesturen van
Utrechten Gelderland om een plan vooraanleg
van een nood kade op Grebbedijk met verwijzing
naar het oude plan van 1843. De ingenieur van
Gelderland Conrad kwam in januari 1849 met het
gevraagde plan, dat ƒ16.000,- moest kosten. De
dijkstoel van de Rhenensche Nude maakte een
reglement op het onderhoud van de Grebbedijk.
En natuurlijk ontstond er onenigheid over de ver-
deling van de kosten van de aan te leggen nood ka-
de tussen de waterstaatsbesturen boven en bene-
den de Slaperdijk. De provinciale besturen beleg-
den daarom in mei 1850 een conferentie tussen de
Collegiën der Exonererende Landen en het
College van de Slaperdijk, want de aanleg van de
noodkade kon niet langer worden uitgesteld. Een
doorbraak van de Grebbedijk werd steeds waar-
schijnlijker geacht, omdat de tegenoverliggende
-ocr page 132-
'ZWAAR MET IJS BEZET EN BOVENMATE MET WATER BEZWAARD.' IJl
Het Valleikanaal in het Amersfoortse
stedelijke gebied.
Valleigebied onder één waterschapsbestuur werd
gebracht, het huidige Waterschap Vallei 8c. Eem.
DeGrebbedijkis na 1855 nooit meer doorge-
broken. Het afwateringskanaal door de Vallei is tot
stand gekomen in de jaren na de afsluiting van de
Zuiderzee in 1932. Daardoor kon immers de
waterstand op het IJsselmeer beheerst worden en
was een regelmatige afvoer van water door de
Eem beter verzekerd. Bij de plannen voorde aan-
legvan het Valleikanaal was de toenmalige hoof-
zich. Net als twee eeuwen daarvoor stelden de
Staten van Utrecht het reglement voor het Water-
schap der Celdersche Vallei vrij vlot vast in de
zomer van 1856. In Gelderland daarentegen wilde
men eerst de belanghebbenden horen. Een jaar
later bleek dat Gelderland alleen wilde meewer-
ken aan de aanleg van een kanaal zonderscheep-
vaartmogelijkheid, Utrecht wilde juist alleen een
kanaal mét scheepvaart. Het plan kwam weer tot
niets. Het zou nog tot 1997 duren vóór het hele
-ocr page 133-
132 M. MIJNSSEN-DUTILH
Drie Sluizen, dat loosde op de Eem met een dui-
ker bij de huidige brug over de rivier tegenover het
industrieterrein Isselt. De Voortse wetering is
helemaal opgegaan in het Valleikanaal en bijna
niemand kent nu de naam nog. Het kanaal volgt
tot aan de uitmonding in de Eem de Liniedijk, die
nu is veranderd in de ringweg rond de stad.
Behalve dat het kanaal als hoofdafvoerleiding
voor het Valleigebied is verbreed en rechtgetrok-
ken, is het een groot voordeel, dat niet meer al het
water dat van boven komt, zich in de stadsgrach-
ten van Amersfoort verzamelt, waardoor de stad
in periodes met veel regen steeds aan overstro-
mingsrisico blootstond. Door het meeste water
buiten de stad om te leiden, kon het waterpeil in
de bebouwde kom beter beheerst worden. Vóór
de Tweede Wereldoorlog was het gebied ten
noorden van de oude stad langs het kanaal nog
niet bebouwd. Omdat samenwerking niet het
sterke punt was van de grondeigenaren in het
Valleigebied, is het kanaal aangelegd en onder
beheer gebleven van provinciale waterstaat van
Utrecht. Het huidige waterschap Vallei &. Eem
heeft het beheer pas onlangs overgenomen, vol-
gens het principe vastgelegd in de Waterschaps-
wet van 1991, dat alle zaken die met water te
maken hebben, zoveel mogelijk door één bestuur,
een waterschapsbestuur, moeten worden behar-
tigd. Dat is zeker geen overbodige luxe, want door
de klimaatverandering neemt het overstromings-
risico in de Vallei eerder toe dan af. Bij de harde
regenbuien die wij de laatste jaren kennen, komt
zó veel water naar beneden, dat de afvoer daarvan
sneller moet plaats vinden om te vermijden dat
laaggelegen gronden onder lopen. Door de sterk
toegenomen bebouwing is het niet altijd mogelijk
die afvoer goed te laten verlopen. Daarom heeft
het waterschap bepaalde lage gronden die van
ouds het eerst onderliepen, aangewezen als
opvanggebieden voor overtollig water. (Afb. xvn)
Door het wateroverschot zich vanzelf op die plaat-
sen te laten verzamelen, kan de afvoer beter gere-
dingenieur van provinciale waterstaat van Utrecht
A.A. Mussert nauw betrokken, tot hij vanwege
zijn politieke activiteiten voorde NSB werd ont-
slagen. Het traject van het kanaal is vrijwel gelijk
aan dat van al die vroegere plannen. (Afb. xiv).
Men wist altijd wel hóe het moest, alleen kon men
het niet eens worden over wie wat moest betalen.
Voorde aanleg van het kanaal is grotendeels
gebruik gemaakt van al bestaande watergangen,
die zijn rechtgetrokken en verbeterd. Het kanaal
volgt de oude Bisschop Davidsgrift vanaf de
Crebbesluis en het Omleidingskanaal aan de zuid-
kant van Veenendaal (aangelegd in 1866). Het
kruist de Slaperdijk bij de Rode Haan, waarde
heulen zijn weggehaald, maar waarvan de restan-
ten nog zichtbaar zijn. Dan volgt het de
Schonebekergrift tot aan de plaats waar de
Grebbelinie naar het noorden buigt en de water-
gang vroeger Broeksloot of Broekersloot heette.
De Schonebekergrift stroomde daar verder naar
het westen door de zogenaamde Scheele duiker
door de Crebbeliniedijk (scheel = scheef). Bij
Lambalgen kwam de Broeksloot uit in de Lunterse
beek, die daar naar het noorden stroomde. Het
gedeelte van de beek tot het punt waar deze weer
westwaarts liep op de grens van Woudenberg en
Leusden, is nu vergraven tot Valleikanaal. Daar is
de beek afgesneden van het kanaal, dat verder
noordwaarts de vroegere sloot aan de oostkant
van de Crebbeliniedijk volgt tot aan de oude
Moorsterbeek of Asschatterbeek, die in
Stoutenburg uitstroomde in de Modderbeek. Die
beek kwam op zijn beurt uit in de Barneveldse
beek bij de Barneveldse sluis door de
Crebbeliniedijk. Deze natuurlijke watergangen
zijn voor het Valleikanaal vergraven. Vanaf de
Barneveldse sluis volgt het kanaal weerde sloot
langs de Grebbelinie om Amersfoort heen naar de
vroegere Voortse wetering, die het water vanuit
het zuidoosten van Hoogland naar de Oude Eem
afvoerde. Met de Koperwetering en de Oude Eem
viel dit gebied onder het vroegere waterschap De
-ocr page 134-
'ZWAAR MET IJS BEZET EN BOVENMATE MET WATER BEZWAARD.' I??
Overstromingen in vroeger tijd
Misschien is het aardig om te besluiten meteen
laatste uitstapje naarde overstromingen in het
verleden. Het zal wel toeval zijn, maar toch valt
het op dat het Valleigebied in de i6e en ve eeuw
nog wel eens in hetzelfde jaar werd getroffen door
overstromingen vanuit zowel het noorden (de
Zuiderzee) als uit het zuiden (de Rijn). Het is
overigens niet zo, dat er altijd een samenhang
was. Zie bijlage i, die misschien niet helemaal
volledig is:
geld worden en geleidelijker plaats vinden. Dat
betekent wel dat bebouwing daar moet worden
uitgesloten. Voorbeelden van zulke retentiegebie-
den zijn het Binnenveld ten zuiden van
Veenendaal, een strook aan de oostzijde van de
Grebbelinie bij Asschat, en de Schammerpolder
in Leusden. Het waterschapshuis staat daar in
Leusden vlak naast, zodat een noodsituatie
meteen aan den lijve gevoeld wordt. En zo blijven
de bebouwde delen van Veenendaal, Leusden en
Amersfoort droog.
BIJLAGE 1
Doorbraak of overloop van de Grebbedijk
Stormvloed op de Zuiderzee
Overstroming in Eemland
2/3 februari
20/21 augustus
Datum onbeken
Bunschoter Veer
pastoor van Eem
niet over de dijk
Januari
1573
1595
Begin maart
Datum onbekend. Aanbestedingen van herstel van de
Bunschoter Veendijk op 29 mei en 27 augustus. De
pastoor van Eembrugge meldt, dat het water gelukkig
niet over de dijk was gelopen.
1601
Voorjaar en december
Oktober: doorbraken in de dijken van Bunschoten,
Eemnes, Eemland en in de Vudijk.
1602
Februari: doorbraken in de Bunschoter Veldendijk
en de Arkemheense dijk.
1607
December
Datum onbekend. Doorbraak van de Arkemheense
dijk, de Bunschoter dijken zwaar beschadigd.
Bunschoten en Duist ondergelopen.
1610
Januari
Januari: doorbraak van de Wakkerendijk in Eemnes.
Begin februari doorbraken in de Bunschoter
Veldendijk, de Eemlandse dijk, de Slaagse dijk en de
Vudijk.
1643
Februari: het grondwerk onder schotbalken bij
Grote Koppelpoort in Amersfoort spoelt weg: de voorpoort
en brug ernstig verzwakt, deze moesten in 1645 vernieuwd
worden
Januari
2/3 december overloop
Januari overloop
1644
1651
4/5 maart Sint-Pietersvloed, heel Eemland
ondergelopen.
26 januari, ernstige schade aan de Bunschoter
Veldendijk en aan de Kleine Slaagse dijk.
1682
-ocr page 135-
1J4 M- MIJNSSEN-DUTILH
BIJLAGE 2
HOOGTEN + NAP IN HET VALLEIGEBIED TEGENWOORDIG
Verval Rijn - Zuiderzee ca 6.50 m volgens Sloet
Verval Rijn - Amersfoort ca
5.70 m volgens Sloet
Gegevens van Waterschap Vallei & Eem
Grebbedijk
NAP +12.18 m (minimaal)
Nude
NAP +
7.I5III
Wageningen
NAP +
8.50 m
Veenendaal Zuidoost
NAP +
6.30 m
Veenendaal Centrum
NAP +
9.02111
Renswoude
JNAP +
6.80 m
Scherpenzeel
INAP +
5.40 m
Woudenberg
NAP +
2.93 m
Leusden
NAP +
2.90 m
Stoutenburg
NAP +
3.00 m
Amersfoort - Monnikendam
NAP +
1.90 m
Amersfoort - Eem
NAP +
1.74 m
Eemmond
NAP +
0.30 m (maar Westdijk NAP + 3.oom)
LITERATUUR BETREFFENDE DE
OVERSTROMING IN 1855
G.A. van Beek, Hoe Renswoude in
maart 1855 getroffen werd door
een watersnoodramp, Het ouwe
Renswou, mededelingenblad van
de Historische Vereniging 'Oud-
Renswoude',
17 nr 2, (oktober
2000) 12-15.
G.A. van Beek, Veenendalers op de
vlucht na doorbraak Grebbedijk,
Tijdschrift Oud~Utrechtys nr 6
(2002)144-146.
G. van Leeuwen en J. Verduin, Terug
in de tijd. Wetenswaardigheden uit
de archieven van Leusden en
Stoutenburg. Hoofdstukzo, Twee
overstromingen,
Leusden, (najaar
1993) 246-261.
W. van de Poll, (Regter in de Arron-
dissements-Regtbank te Tiel),
BRONNEN
Archieven aanwezig bij Archief
Eemland te Amersfoort
Archief Collegiëën der Exonererende
Landen.
Archief Dijkstoel van de Rhenensche
Nude en Achterbergsche
Hooylanden.
Archief Dijkstoel van Wageningen en
Bennekom.
Archief College ter directie van de
Slaperdijk.
Archief Heemraadschap van de Rivier
de Eem, beken en aankleve van
dien.
Archief Hoogheemraadschap van de
Bunschoter Veen- en Veldendijk.
Archief Stadsbestuur van Amersfoort
(1259) 1300-1810).
Archief Gemeente Amersfoort (1811-
1945) inv.nr 2760.
Archieven aanwezig bij het
Gemeentearchief te Veenendaal:
Archief van het Veenraadschap der
Geldersche en Stichtsche Veenen.
Archief Gemeente Veenendaal.
Archieven aanwezig bij het
Gemeentearchief te Wageningen:
Archief Stad en Gemeente
Wageningen.
-ocr page 136-
'zwaar wet ijs bezet en bovenmate met water bezwaard.' iqc
Schets van den Watervloed in
Gelderland, Noord-Brabant,
Utrechten Zuid-Holland in Maart
1855, Wed. D.R. van Wermes-
kerken, Tiel, 1855.
J. Renes, Watersnood in Leusden. Blad
van de Historische Kring Leusden
9
nr 1, (april 1993) 126-144.
G.M.J. van Schuppen-Diepeveen en
J.T. Slok,
Watersnoodramp 1855,
Themanummer van de Historische
Vereniging OudVeenendaal,
20
(januari 2005).
L.A.J.W. Baron Sloet (Griffier der
Staten van Gelderland) en H.F.
Fijnje
(Hoofd-ingenieur van den
waterstaat in dat gewest), Beschrij-
ving van den Watervloed in
Gelderland in Maart 1855,
G.J.
Thieme &. D.A. Thieme, Arnhem,
(1856). Pp. 107-203 en 223-224.
Rik Valkenburg, Toen de vloed over
het land raasde. Verhalen, tekenin-
gen, foto's, impressies en documen-
tatie over de watersnood van
1855,
Uitgeverij Frits Hardeman, Ede
(1995). [Met uitgebreide literatuur-
opgave].
Verslag van Gedeputeerde Staten aan
de Provinciale Staten van Utrecht
over de toestand der provincie, uit-
gebragt in de zomervergadering
van 1856,
L.E. Bosch en zoon,
Utrecht. Pp.127-128 en 141-154.
LITERATUUR BETREFFENDE DE
WATERSTAATSGESCHIEDENIS
VAN DE GELDERSE VALLEI
A. van Bemmel, Beschrijving der stad
Amersfoort,
Zaltbommel 1969
[Herdruk].
Commissie voor de Geldersche Vallei,
ingesteld bij beschikking van den
Ministervan Binnenlandsche
Zaken en Landbouw van 16 april
1931, Rapport inzake de afwatering
van de Geldersche Vallei.
Algemee-
ne Landsdrukkerij, 's-Gravenhage,
1933-
H.P. Deys, De Gelderse Vallei. Geschie-
denis in oude kaarten.
Hes Uit-
gevers, Utrecht, 1988.
M. Mijnssen-Dutilh, Fiere disputen
en heftige krakelen. Het grondge-
bruik in de Gelderse Vallei en de
waterstaatsproblemen ten gevolge
daarvan, Leusden Toen, blad van de
Historische Kring Leusden
17 nrs 2
en 3 (2001) 465-467 en 477-481.
M. Mijnssen-Dutilh, Grebbelinie en
Valleikanaal, een Siamese twee-
ling in de Vallei, of hoe waterover-
last ten dienste van de landsverde-
diging kan worden gebruikt,
Amersfoort Magazine 7 nr 1 (2004)
41-47.
L.A.J.W. Baron Sloet, Bijdragen tot
dekennis van Gelderland,
Is. An.
Nijhoff en zoon, Arnhem, 1852-
1855. Pp.182-192.
H. Soly, Urbanisme en kapitalisme te
Antwerpen in de i6e eeuw: de
stedebouwkundige en industriëële
ondernemingen van Gilbert van
Schoonbeke. Historische Uitgaven
Pro Civitate, reeks in-S00, ni4j,
Gemeentekrediet van Belgiëë
(Brussel) 1977.
T. Stol, De veenkolonie Veenendaal.
Turfwinning en waterstaat in het
zuiden van de Gelderse Vallei 1546-
1653. Stichtse Historische reeks 17,
Walburg pers, 1992.
-ocr page 137-
AREND RUIZENDAAL
'Waar spannen
wij ons dan nog
ffli 'TOi. Xj
CYVi *£<&-
Worden bij deze leefdeliik nitgcnoodigd de proefvaart op/^Julij \l
tegenwoordig ^^^"^B                           ^                                 yi
Van Amsterdam lorg.J^ui» ir Baarn, »£#» tf ^9*Av+rC^fafA-€f"
,,
Baarn ■
., yfc? A Amsterdam,
                          // /^
UEd. Dw. Dienarenj
P. P. KIEVITS &■;
rv£
-ocr page 138-
'waar spannen wij ons dan noc voor in?' 137
Tot nu toe is nauwelijks geschreven over de tevergeefse
inspanningen van de Amsterdamse ondernemers P.P. Kievits,
H. van Dortmond en J.H. Swart om tussen Amsterdam en
Amersfoort met moderne stoomvaartmiddelen een dienst
te starten. Dit is onterecht. Deze kleine geschiedenis is een
goed gearchiveerde botsing tussen oud en nieuw. Het illus-
treert dat de 'vooruitgang' van de industriële revolutie kon
worden verhinderd door vernieuwingsangst, een veroude-
rende bestuurlijke inrichtingen falend ondernemersschap.
Dit verhaal is geschreven in het voorjaar van 2000.
Ik nam deel aan een cursus bronnenonderzoek van Prof.
Dr. Piet't Hart. Eén van de opdrachten bestond uit het in een
verhaal gieten van ontdekte archiefstukken. De Eem heeft
altijd mijn warme belangstelling gehad. Juist daarom viel mij
'in het archief een aantal brieven op die het fundament van
de hier beschreven gebeurtenissen vormen. Het verhaal
volgt het archief naar eer en geweten maar ook is veel ruimte
gegeven aan de menselijke factor, zoals die verondersteld
werd door mij, maar uiteraard minder onderbouwd.
Voor dit jaarboek is het verhaal opgefrist. Het menselijke
kantje vond ik wel aardig en heb ik maar zo gelaten.
Wij er s wil wel
Begin november 1858 was de Amersfoortse bur-
gemeester Wijers persoonlijk aanwezig op het
Ministerie van Binnenlandse Zaken om de verzan-
ding van de Eem onder de aandacht te brengen
van de minister.1 De verzanding was ernstig en
Amersfoort was vol ledig verantwoordelijk voor
het onderhoud. De boodschap was dat dit onbe-
taalbaar dreigde te worden voor deze armlastige
stad. Hoewel de minister een onderzoek toezeg-
de, haalde dit bezoek maar weinig uit.
Mogelijk tijdens deze reis, ontmoette Wijers
de Amsterdamse ondernemers Kievits, van
Dortmond en Swart. Deze ontmoeting was niet
toevallig. Wijers probeerde namelijk de onderne-
mers over te halen om een moderne verbinding
over water tussen Amsterdam en Amersfoort op
te zetten. Als zij een concessie zouden aanvragen
1 Archief Eemland, Archief Gemeentebestuur
Amersfoort 1813 -1945, inv.nr. 11, raadsnotulen, 8
november 1858, punt 196
-ocr page 139-
1^8 AREND R.UIZENDAAL
steenkolen. Het zou dus de haven van Amersfoort
binnenstomen met een ruim dat deels leegge-
stookt was voor de vaart vanaf Amsterdam.
Mogelijk waren er zelfs nog steenkolen aanwezig
voorde terugreis naar Amsterdam. Dit alles ten
laste van de mogelijke winst op de verhandelbare
vracht. Een korting op de tarieven van het vht-geld
moest dit verlies aan omzet en potentiële winst
compenseren. Temeer daar de gebruikelijke tarie-
ven voor het vht-geld betrekking hadden op de
totale lading, voor een stoomschip deels niet te
verhandelen lading.
Kievits & Co ziet er brood in
Na rijp beraad zagen Kievits 8c Co er toch wel wat
in. Wijers' missie had het resultaat waar hij op
gehoopt had. De ondernemers vroegen 8 novem-
ber 1858 een concessie vooreen stoomvaartdienst
tussen Amsterdam en Amersfoort aan.3 Die werd
15 decemben858 verleend voor het daaropvolgen-
de jaar, mits zij aan een paar voorwaarden zouden
voldoen: voor de dienst moest een goede stoom-
boot ingezet worden en deze moest zijn kwalitei-
ten bewijzen middels een proefvaart.4
Om maximaal profijt te halen uit de concessie
moest de dienst operationeel zijn gedurende het
lucratieve hoogseizoen. Dit betekent dat haast
geboden was. Al tijdens de zachte winter van
i858-'59 werd veel werk verzet door Kievits 8c Co.
Allereerst werd het technisch ontwerp van de
stoomboot vastgesteld.5 Een uitdagende klus.
De stoomboot moest stabiel en veilig zijn op zee
maar ook zo'n geringe diepgang hebben dat het
over de ondiepe Eem kon varen. Ook moesten de
potentiële reizigers argumenten in handen gege-
Advocaat Albertus Gerardus
Wijers (1816-1877). Van 1842 tot
1844 de eerste secretaris van de
Kamer van Koophandel en Fabrie-
ken te Amersfoort. Burgemeester
van Amersfoort van 1852 tot 1877.
(Archief Eemland)
voor een stoomvaartdienst tussen beide steden
en deze dienst ook werkelijk zouden uitvoeren,
dan konden zij rekenen, zo stelde Wijers voor,2
op een vaste ligplaats in de Eemhaven én betaal-
den de ondernemers niet het normale maar een
lager tarief voor het vuur-, haven- en tongeld
(vht-geld).
De toegezegde korting op de tarieven van het
vht-geld was hard nodig om concurrerend te zijn
voor de traditionele beurtvaart. Een stoomboot
vervoerde veel minder handelswaar dan een zei-
lend beurtschip van vergelijkbare grootte. Niet
onverwacht, want een stoomboot moest een flink
deel van het ruim reserveren voor brandstof, voor
2 Archief Eemland, Archief Gemeentebestuur 1813-1945,
inv.nr. 3235, Brief van 17 decemben858 van Kievits & Co.
aan de burgemeester van Amersfoort. 3 Amersfoortse
Courant van 9 november 1858 (no. 572). Het bericht is van
8 november. 4 Archief Eemland, Archief Gemeente-
bestuur 1813-1945, inv.nr. 3235, Brief van 17 decemben858
van Kievits 8t Co. aan de burgemeester van Amersfoort.
5 Een raderstoomboot met paviljoen, grote kajuit en
voorkajuit met een stoommachine van 24 pk. De lengte
was 28,83 el> de waterverplaatsing was 64 ton, de diep-
gang was 7 palm of 2,5 voet, de breedte overderaderkas-
ten was 5,94 el, de breedte van beide raderplanken was 6
voet, de diepte van een raderplank was 1 voet.
-ocr page 140-
'waar spannen wij ons dan noc voor in?' log
SSss^
-ÏTiK:?ir =
../O, EEK3S.TTCr, Stalde .-.,o . ■tmcr.i/ffiTrt :
De Eembrug over de Eem bij Baarn
in 1740. Gravure van Jan de Beijer
naar Hendrik Spilman, ca 1770
(Museum Flehite, F238/1921-143)
ven worden om hen deze moderne vorm van ver-
voer te laten kiezen in plaats van het traditionele
beurtschip. Een hoge snelheid, punctualiteit en
uitmuntend comfort zouden hiervoor kunnen
zorgen, zo werd gedacht. De eisen aan snelheid,
comfort, en veiligheid bepaalden het technisch
ontwerp van dit schip, dat later de "Stad
Amersfoort" zou worden genoemd.
Verkenning in de winter
Voordat zij echter opdracht gaven voorde bouw
van de stoomboot inspecteerden de heren Kievits
&. Co. het te varen traject ook ter plekke. Waar-
schijnlijk medio januari 1859 bekeken zij de
Eembrug bij Baarn. Het leverde een tegenvaller
op: de Eembrug stond in de weg. De breedte tus-
sen de pijlers van de brug was te smal voor het te
bouwen schip en moest dus vergroot worden. Dat
regelen we even, moeten ze gedacht hebben.
Natuurlijk was het mogelijk geweest om het
ontwerp van de stoomboot aan te passen. Dat
ontwerp was net klaar. De Amsterdamse verken-
ners hebben deze mogelijkheid waarschijnlijk
nooit serieus overwogen. Eerst maar eens infor-
matie inwinnen. Navraag ter plekke, mogelijk in
Baarn bij burgemeesterJ.C.G.C. Laan,67 leerde
hun dat er een commissie was, de "Commissie,
beheer voerende over de Eembrug" (hierna Eem-
6 J.C.G.C. Laan was kort daarvoor, op 11 oktober 185S als
burgemeester benoemd. Hij bekleedde deze functie tot 28
november 1867. 7 Archief Eemland, Archief Eembrug-
commissie, inv.nr. 6, ingekomen stukken, brief van
Kievits 8c Co. aan burgemeester Laan, d.d. 26 januari
1859. In deze briefis een suggestie van persoonlijk of
schriftelijk contact op 13 januari 1859 aanwezig.
-ocr page 141-
I4O AREND RUIZENDAAL
brugcommissie genoemd) die het onderhoud aan
de brug plande en liet uitvoeren.8 Dit beheer
werd gefinancierd met tolgeld, te betalen bij pas-
sage van de Eembrug. De Amsterdammers hoor-
den ook dat het de burgemeester zelf was die
secretaris was van deze commissie. Dit gaf een
opening. Terug op het kantoor in Amsterdam wer-
den twee brieven opgesteld, beide gedateerd 2.6
januari, met een tweetal wensen. De eerste brief
was gericht aan de hiervoor genoemde commissie
met het verzoek de doorvaart onder de Eembrug
te verbreden, met de opmerking dat een geldelij-
ke vergoeding bespreekbaar was. De tweede brief
was gericht aan burgemeester Laan met het ver-
zoek het voorstel te steunen.9
De commissie wordt gewekt
Door de brief van de Amsterdamse ondernemers
werd de Eembrugcommissie onverwacht bij
elkaar geroepen.10 Tot dit jaar leidde de commis-
sie een tamelijk slapend bestaan. In de jaren vóór
1859 werd er niet meer dan éénmaal per jaar ver-
gaderd en soms sloeg men zelfs een jaartje over.
De onderwerpen waren normaliterverpachting
van de tol en het onderhoud. In dit jaar zou men
in totaal driemaal over de kwestie Kievits &. Co.
vergaderen, naast de reguliere vergadering.
Tijdens een ingelaste vergadering op 9 febru-
ari in het gemeentehuis van Baarn werd het ver-
zoek van Kievits en companen behandeld. De
heer Kievits was ook aanwezig. Hij was uitgeno-
digd om zijn zaak toe te lichten. Ondanks het feit
dat de commissie speciaal bij elkaar geroepen was
om het Amsterdamse verzoek te bespreken wil-
den de leden dat blijkbaar niet al te zeer laten
merken. Kennelijk in afwachting op afhamering
van de overige agendapunten moest de heer
Kievits op de gang wachten totdat zijn zaak aan
de orde kwam. Eindelijk werd hij binnengeroepen.
Al snel bleek dat de wens van Kievits moeilijk
lag. De verbreding van de doorvaart onderde
Eembrug zou naar schatting ruim 3000 gulden
gaan kosten. Deze commissie kon niet zonder
ruggespraak meer dan 1000 gulden uitgeven.
Voor hogere uitgaven moest eerst toestemming
verkregen worden en in dit geval was algemene
instemming met een uitgave als deze niet erg
waarschijnlijk. In de Eembrugcommissie zaten
namelijk vertegenwoordigers van andere be-
stuursorganen, doorgaans colleges van eigenaren
van landerijen aan weerszijden van de Eem. Deze
colleges hadden geen enkel belang bij riviervaart.
Hun belangen lagen bij een zo goedkoop mogelijk
transport van vee en landbouwproducten over
land, en dus bij zo laag mogelijke tolgelden bij de
Eembrug. Aanpassingvan de Eembrug naarde
wens van de Amsterdammers kostte geld en dit
geld moest via hogere tolgelden terugverdient
worden. Hoe anders? Voor deze colleges was het
ook onaantrekkelijk dat de verbrede Eembrug
tweekleppig moest worden in plaats van éénklep-
pigen daarom door twee brugwachters bediend
moest worden. Deze brugwachters moesten elk
leven van de tolgelden. Kortom, het verbreden
van de Eembrug leidde onvermijdelijk tot hogere
tolgelden.
Daarnaast waren er nog andere argumenten
tegen verbreding van de doorvaart. Net een jaar
eerder was er een redelijk omvangrijk onderhoud
aan de Eembrug uitgevoerd. De aflossing van de
kosten, die hoger waren geweest dan 1000 gulden,
zou volgens afspraak worden uitgesmeerd over de
januari 1859. In deze briefis een suggestie van persoonlijk
of schriftelijk contact op 13 januari 1859 aanwezig.
10 Eembrugcommissie, inv.nr. 1, notulen van de vergade-
ringen. Verslag van 9 februari 1859.
8 Deze commissie werd pas in 1957 opgeheven. In dat jaar
nam de provincie het onderhoud over. Borger, 1982,
"Staat van land en water". Stichtse Historische Reeks nr.7,
p.21 9 Eembrugcommissie, inv.nr. 6, ingekomen stukken,
brieven van Kievits 8t Co. aan burgemeester Laan, d.d. 26
-ocr page 142-
'waar spannen wij ons dan noc voor in?'
de te verwachten schade aan de oevers van de
Eem naar verwachting minimaal zijn. De kosten
van onderhoud aan de oevers zou dus gering blij-
ven. Maar om al deze voordelen te behalen moest
wel de Eembrug verbreed worden. Dit was on-
vermijdelijk.
Het betoog van de heer Kievits werd mogelijk
niet door iedereen begrepen. Zeker de opsteller
van de notulen, secretaris Laan, was niet in staat
om van de hele voordracht een duidelijke en slui-
tende samenvatting op papier te krijgen. Was
Kievits' verhaal niet helder of moet dit gezien
worden als indicatie dat het fenomeen stoomboot
in deze regio nog relatief onbekend was? Wat de
reden ook was, Kievits' plan werd geen doorgang
gegeven. De commissie besloot enerzijds een
advies van een expert van Waterstaat te vragen
over de te verwachten schade aan de Eemoevers.
Daarnaast wilde de commissie een definitieve
calculatie op laten stellen van de te verwachten
kosten van verbreding van de doorvaart. Een
besluit werd verschoven naar een volgende ver-
gadering. Kievits moest nog even wachten.
Wijers zag zich geplaatst voor een dilemma.
Hij wilde maar al te graag deze dienst op Amers-
foort realiseren. Hij had niet zomaar zijn steun
toegezegd aan de ondernemer Kievits en zijn
compagnons. Maar deze toezegging had hij
gedaan uit hoofde van zijn functie als burgemees-
ter van Amersfoort. Helaas, in deze commissie
vertegenwoordigde hij niet Amersfoort, maar
verdedigde hij de belangen van het college van de
Bunschotense Veen- en Veldendijk. Dit college
had geen enkel belang bij de voorgenomen
stoomvaartdienst. In de Eembrugcommissie kon
Wijers zich dus geen warm voorstander betonen.
komende jaren." Ze waren net met de afbetaling
begonnen en zouden dit de komende jaren nog
moeten blijven doen. Waarom zouden ze nu
alweer hoge kosten maken? Bovendien speelde
ook de angst voor hoge indirecte kosten mee. De
commissieleden, vooral de landeigenaren, waren
nogal beducht voor de te verwachten schade aan
de Eemoevers, veroorzaakt door de snel varende
stoomboot. Ook niet-zakelijke argumenten wer-
den aangehaald: 'Eigen schuld. Hadden die Am-
sterdammers maar niet zo'n brede boot moeten
laten bouwen!'
Eén van de weinige voordelen van het plan
was het feit dat de Eembrugcommissie een vrijwel
geheel nieuwe brug in handen zou krijgen. De
kosten van onderhoud zouden de komende jaren
minimaal zijn, en Kievits was bereid deze nieuwe
brug voor de helft te betalen, zo werd de commis-
sie toegezegd. Andere voordelen waren echter
nog moeilijker te vinden. Een commissielid noem-
de nog het feit dat men het algemeen belang zou
steunen of de stoombeurtvaart in het bijzonder,
maar dergelijke invalshoeken waren vrijwel irrele-
vant voorde commissie. Alles leek af te hangen
van de argumenten van Kievits.
Het lukte Kievits niet de commissie te over-
tuigen. In de notulen van de vergadering is een
nogal technische uiteenzetting te lezen. Kievits
had kennelijk besloten om de commissie te over-
tuigen van de noodzaak om een brede stoom-
boot te bouwen. Dit had alles te maken met de
gewenste snelheid van het vaartuig. Zo'n snelle
boot zou meer klandizie kunnen trekken vanwe-
ge de grotere tijdswinst op de zeilende beurt-
vaart. Het was ook noodzakelijk voor de dienst-
regeling waar Kievits &. Co. zich aan moesten
houden. Daarnaast moest de boot ook wel een
geringe diepgang hebben. Hoe anders zou het
over de ondiepe Eem kunnen stomen? Maar de
gekozen breedte, snelheid en diepgang van de
boot hadden ook voordelen voor de heren com-
missieleden. Bij deze minimale diepgang zou ook
11 Eembrugcommissie, inv.nr. i, notulen van de verg
ringen. Verslag van 9 september 1857.
-ocr page 143-
142. AREND RUIZENDAAL
Subsidie op belastingen
Wijers deed ondertussen al het mogelijke om zijn
beloften aan Kievits 8t Co in te vullen, maar niet
tegen elke prijs.
Dat bleek al een week na de gebeurtenissen in
Baarn, tijdens een vergadering op dinsdagis febru-
ari12 van de Amersfoortse gemeenteraad. Aan de
orde was een ingekomen verzoek van Kievits &.
Co. om het jaarlijks te betalen vht-geld vooraf te
compenseren. Dit was blijkbaar hun interpretatie
van de toezeggingen van Wijers aan hen. Het is
niet waarschijnlijk dat Wijers het verzoek van
Kievits &. Co. tijdens de vergadering met vuur
heeft verdedigd. Het vermoeden bestaat dat hij
nog steeds sympathie had voorde ideeën van de
Amsterdamse ondernemers maar hiervoor zijn
eigen nek toch niet teveel wenste uit te steken. Op
zijn verzoek werd een commissie benoemd en
bemand, die het verzoek zou moeten bestuderen.13
Wijers zal vermoed hebben dat deze commissie
wel een positief advies zou uitbrengen. Hij hoefde
dit advies dan alleen nog maar uitte voeren.
Onverwacht adviseerde deze commissie nogal
gereserveerd tijdens een volgende gemeente-
raadsvergadering te Amersfoort op dinsdag 22
maart.14 Het voorstel was om gedurende zes
maanden het totaal door Kievits 8c Co. betaalde
vht-gelden op te tellen en dit bedrag te vergelij-
ken met het totale tonnage vervoerde nuttige
vracht. Met deze berekening kon dan vastgesteld
worden of de stoomboot van deze ondernemers
echt zo weinig verhandelbare vracht kon vervoe-
ren. Blijkbaar was er enige twijfel. Achteraf zou
dan wel blijken of subsidie noodzakelijk was
geweest. Het nadeel van dit voorstel was dat de
Amsterdamse ondernemers pas na een halfjaar,
eventueel, subsidie zouden krijgen. Kievits &. Co.
wilden juist vooraf geld zien van Amersfoort.
Wijers besefte dit. Hij stelde de gemeenteraad
voor in te stemmen met een subsidieverstrekking
voor de periode van één jaar tot de helft van de
betaalde vht-gelden. Feitelijk werd het tarief van
de vht-gelden dus tot maximaal 50% verminderd.
Dit voorstel werd met een kleine meerderheid
aangenomen.
Dit leek dus goed af te lopen voorde Amster-
dammers. Maar er traden een tweetal complica-
ties op, zoals duidelijk werd tijdens de raadsver-
gaderingvan dinsdags april.15 Er was ontevreden-
heid. De groep beurtvaarders die tot op dat
moment de dienst tussen Amsterdam en Amers-
foort onderhield had natuurlijk gehoord dat de
Amsterdamse ondernemers subsidie toegezegd
was ter compensatie van het vht-geld en eisten nu
een vergelijkbare subsidie. Dat was wellicht te ver-
wachten, maar het bleek dat Kievits &. Co. zelf ook
niet tevreden waren met de verleende subsidie.
De ondernemers ontvingen liever vooraf een
vaste som geld waaruit de vht-gelden betaald kon-
den worden. Zij beweerden dat dat de gebruikelij-
ke gang van zaken was in andere steden, zoals
Amsterdam en Zwolle.
De bedoeling van Kievits Sc Co. leek duidelijk.
Zij wilden zo snel als mogelijk geld van Amersfoort
hebben. Niet voorde betaling van toekomstige
vht-gelden. Het was ondertussen onwaarschijnlijk
dat de dienst nog het lopende jaar serieus gestart
kon worden. Dit jaar zouden Kievits 8t Co. dus ook
niet of nauwelijks vht-gelden aan Amersfoort hoe-
ven af te dragen. Het geld van Amersfoort zou wel
gebruikt kunnen worden voor de aanpassing van
de Eembrug bij Baarn. Volgens het voorstel van de
beoordelen. 14 Archief Eemland, Archief Gemeente-
bestuur 1813 -1945, inv.nr. 11, raadsnotulen, 22 maart
1859, punt 29 15 Archief Eemland, Archief Gemeente-
bestuur 1813 -1945, inv.nr. 11, raadsnotulen, 5 april 1859,
punt 44
12 Archief Eemland, Archief Gemeentebestuur 1813-1945,
inv.nr. 11, raadsnotulen, 15 januari 1859, punt 25 13 De
commissie bestond uit, of had affiniteit met, het koop-
mansbedrijf. Ook een oude Kamer van Koophandel colle-
ga van Wijers moest het verzoek van Kievits &. Co.
-ocr page 144-
'waar spannen wij ons dan noc voor in?' 143
Amsterdamse ondernemers zou eigenlijk Amers-
foort de verbreding van de doorvaart onder de
Eembruggaan betalen, doormiddel van een vooraf
toegekende subsidie op de te betalen vht-gelden.
Overigens, was dit scenario nog het meest gunstig
voor Amersfoort, de Eembrugcommissie of de
Eemvaart in het algemeen. Kievits en Co. hadden
namelijk alleen voor het lopende jaar een conces-
sie bemachtigd, onder de voorwaarden dat de
stoomvaartdienst in dat jaar operationeel zou wor-
den. Aan deze voorwaarde was nog in het geheel
niet voldaan. Het was dus onzeker of zij voor het
volgende jaar nog wel een concessie zouden krij-
gen. Waarom dan nog de Eembrug aanpassen?
De kans dat ze het geld van Amersfoort zouden
accepteren en vervolgens met de noorderzon zou-
den vertrekken was zeer reëel. Waren deze onder-
nemers wel betrouwbaar?
Wijers zal rekening hebben gehouden met
deze mogelijkheid. Zijn conclusie was simpel.
Ondanks zijn belofte aan Kievits &. Co. zou hij
nooit goedkeuren dat Amersfoort de subsidie voor-
af beschikbaar zou stellen. De tijd was echter nog
niet rijp voor openheid. Het verzoek van Kievits &.
Co. om de subsidie vooraf te krijgen werd nog niet
ingewilligd. Eerst moest maar eens navraag gedaan
worden in Amsterdam en Zwolle.l6
Angst voor de oevers
Ondertussen naderde de stoomboot van Kievits
&. Co. zijn voltooiing. In een brief aan de burge-
meestervan Baarn d.d. 14april1? drongen zij aan
op enige haast rond de besluitvorming van de
Eembrugcommissie. Zij verwachtten dat de proef-
vaart namelijk reeds eind mei of begin juni uitge-
voerd zou kunnen worden. Laan negeerde dit ver-
zoek waarschijnlijk. Wat had hij, nu hij aangespro-
ken wordt als burgemeester, te maken met de
Eembrugcommissie? Op 20 april werd dit verzoek
namelijk herhaald.18 Zij schreven: "Als de Eem-
brug, niet verbreed kan worden, dan kan er geen
proefvaart plaatsvinden. Als ergeen proefvaart
plaatsvindt, dan kan de stoombootdienst niet
starten". Deze op zichzelf logische gedachtegang
werkte averechts bij de burgemeesters van
Amersfoort en Baarn, beiden ook leden van de
Eembrugcommissie. Het versterkte het vermoe-
den, al gevoed door de subsidiewens van Kievits &.
Co., dat men te maken had met niet betrouwbare
ondernemers, die niet serieus van plan waren
deze dienst te starten.
Toevallig dezelfde dag, 20 april 1859,was deze
commissie weer bijeen om een definitief besluit
te nemen over het verzoek tot verbreding van de
doorvaart onder de Eembrug.19 De heren Kievits
&. Co. waren niet bekend met deze datum, ze
waren niet uitgenodigd en dus niet aanwezig bij
deze vergadering.
De commissie had enig huiswerk laten afron-
den, meteen negatief en een positief resultaat.
Door de architect C. Kater en ingenieur A.J.M.
Beusekom was een gedegen onderzoek uitge-
voerd, wat zelfs een bouwtekening van de nieuwe
brug had opgeleverd. Daarin werden de kosten
van de verbreding van de doorvaart begroot op
3900 gulden. Positiever was dat een geconsul-
teerde ingenieur van Waterstaat, de heer De
Reede, uitgesproken had dat hij geen schade aan
de oevers verwachtte. Een hoofdelijke stemming
leverde desondanks geen meerderheid op voor de
verbreding van de doorvaart. Meest genoemde
argument om tegen te stemmen was nog steeds
de angst voor schade aan de oevers.
Bij deze vergadering had Wijers wél de juiste
argumenten gevonden om voor verbreding van de
Eembrug te stemmen. Hij verbaasde zich over de
16 Archief Eemland, Archief Gemeentebestuur 1813 -
1945, inv.nr. 11, raadsnotulen, 5 april 1859, punt44 17
Eembrugcommissie, inv.nr. 6, ingekomen stukken, het
citaat is geïnterpreteerd. 18 Eembrugcommissie, inv.nr.
6, ingekomen stukken. 19 Eembrugcommissie, inv.nr. 1,
notulen van de vergaderingen. Verslag van 20 april 1859.
-ocr page 145-
144 AREND RUIZENDAAL
angstvoorde Eemoevers bij de commissieleden.
Dit ondanks de mening van de expert dat leerde
dat er geen gevaar voor de Eemoevers te verwach-
ten zou zijn. Wijers meende dat de landeigenaars
en dus de achterban van deze commissie voorde-
len van de stoombootdienst zouden kunnen heb-
ben in de vorm van een nieuwe wijze van trans-
port voor vee of landbouwgoederen. Het mocht
echter niet baten.
Op 23 april schreef Wijers een brief aan Kievits
&. Co. met het slechte nieuws.20 In dezelfde brief
wilde hij ook nog even zijn gram halen over de
opmerkingen van de Amsterdamse ondernemers
in hun brief van 20 april. "Is het mogelijk dat de
stoombootdienst niet doorgaat? Waar spannen
wij ons dan nog voor in?", was de teneur van zijn
kritiek.
Wantrouwen en weerstand
Kievits &. Co. probeerden het nogmaals, op 2 mei.
Een herhaling van zetten zou het niet moeten
worden. Dat had weinig zin. Hun aanbod moest
nog aantrekkelijker zijn. Niet de helft van de kos-
ten, maar het gehele bedrag wilden Kievits 8c Co.
betalen.21 De verbouwing moest dan wel in eigen
beheer uitgevoerd worden. Mogelijk een poging
de kosten van verbreding binnen de perken te
houden. Zij drongen er verder op aan om dit maal
wel een vertegenwoordiging van de onderneming
bij de vergadering uit te nodigen.
Burgemeester Laan, de secretaris van de
Eembrugcommissie, had zo zijn bedenkingen
over de nog niet afnemende belangstelling voor
de Eembrugen verzamelde de commissieleden
middels een weinig enthousiaste brief. Het ant-
woord van Wijers is bewaard gebleven.22 Hij
bevestigde de suggestie van Laan dat men maar
meteen paar vreemde snuiters te maken heeft:".,
in sommige opzichten zondigen zij tegen de
vorm", maar schreef wel dat "een spoedige beslis-
sing gewenst was". Had Wijers nog hoop of wilde
hij het avontuur snel beëindigen? Volgens zijn
brief was het belang van de stoombootdienst
steeds boven elke twijfel verheven.
De Amsterdammers speelden het ook niet
bijzonder tactisch. We hadden dat al eerder
geconstateerd. Nu weereen tamelijk ongelukkige
lobby. Kievits verraste de heer Callenkamp Pels,
de burgemeester van Soest, vrijdagochtend 20
mei met een bezoek. De ondernemer wenste dat
hij nog dezelfde middag persoonlijk bij de burge-
meester van Baarn de belangen van Kievits &. Co.
zou verdedigen. Gallenkamp Pels had nog tegen-
geworpen, zo schreef hij nog dezelfde dag aan
Laan,23 dat hij werkelijk niets te maken had met de
hele voorgenomen stoombootdienst, maar, over
zijn hart strijkend, had hij toch zijn medewerking
aangeboden. Mogelijk was het slecht weer, mis-
schien was er een andere reden, maar Callenkamp
Pels reisde niet naar Baarn. Hij gebruikte de gele-
genheid om zijn schrijfkunst te etaleren. In
bloemrijke zinsneden, die enigszins verontschul-
digen voor de bemoeienis, wijst hij zijn Baarnse
collega op het algemene belang van de stoom-
bootdienst.
Het nieuwste voorstel van Kievits 8c Co., name-
lijk volledige betaling van de verbreding van de
doorvaart, en de wervende tekst van de heer
Callenkamp Pels werden voorgelezen op 25 mei,
tijdens de derde ingelaste vergaderingvan de
Eembrugcommissie.24 De heer Kievits en een
onbekende tweede persoon van zijn onderneming
20 Archief Eemland, Archief Gemeentebestuur 1813-
1945, inv.nr. 3235, Brief van 23 april 1859 van Wijers aan
Kievits 8t Co. 21 Eembrugcommissie, inv.nr. 6, ingeko-
men stukken, brieven van Kievits 8t Co. aan de Eem-
brugcommissie (2 mei 1859), aan J.C.G.C. Laan (2 mei
1859) en een herinnering aan dhr Laan (12 mei 1859).
22 Eembrugcommissie, inv.nr. 6, ingekomen stukken,
Brief van Wijers aan], C.G.C. Laan, d.d. 14 mei 1859
23 Eembrugcommissie, inv.nr. 6, ingekomen stukken,
Brief d.d. 20 mei i8s9
-ocr page 146-
'waar spannen wij ons dan noc voor in?' 145
%
0**OOTSTAD-AMERSro
*>
I ^_ „ ^
VTA*:)
Worden bij deze beleefdelijk nitgenoodigd de proefvsart op/^Jalij 1859 met huane
tegenwoordigheid te veveeren.
Van Amsterdam 'smotg.^^ uur naai Baarn, -£» t/ -^r &***<***?t*
o Baarn
             „ /#? ,. „ Amsterdam,                    a- /^            V" ,,
YYA. Dw. Dienaren. '
P. P. KIEVITS & C°.
#
de bedoeling dat ze zelf daarop de
namen van de genodigden schreven.
Ook burgemeester Wijers ontving een
aantal van deze formulieren2
Open uitnodiging om de proefvaart bij
te -wonen op 10 juli 1859. Aan vele
belangrijke personen in de regio w/aren
dergelijke formulieren verstuurd, met
bouwing van de Eembrug kon het naderende
hooiseizoen wel eens ernstig frustreren. Een
belangrijke zorg voor de landeigenaren onderde
commissieleden.
Na het vooroverleg werden Kievits en de
onbekende tweede binnengelaten. De com-
missieleden waren slecht geluimd. Ze hadden nog
een appeltje te schillen over de dreiging de
stoombootdienst niet te starten. Kievits nam de
onrust niet weg. Hij bevestigde het verhaal zelfs,
maar, zo zei hij, "het heeft mijn voorkeur niet". Hij
maakte zich nog minder populair door te stellen
dat de te verwachten schade aan de oevers het
gevolg zou zijn van verwaarlozing. Een regelrech-
te belediging. Erwaren zeker commissieleden die
hadden hun plaats op de gang weer betrokken.
Helaas, nog steeds vond de commissie verbre-
ding van de doorvaart onder de Eembrug onaan-
trekkelijk, vanwege eerdergenoemde argumen-
ten: angst voor schade aan de oevers, hoewel men
ondertussen besefte dat de landelijke overheid
hiervoor waarschijnlijk aansprakelijk te stellen
was. Maar nog steeds was men beducht voor ver-
hoging van de tol en had men geen boodschap
aan het algemene belang. Ook was de behoefte
niet gegroeid om de Amsterdammers een dienst
te bewijzen. Ze hadden zich niet bijzondergeliefd
gemaakt, eerder verdacht.
Er waren ook wel wat inzichten gewijzigd.
Door het aanbod van Kievits &. Co. was het
kostenaspect van de verbouwing weggevallen,
maar deze positieve ontwikkeling werd overscha-
duwd door een nieuwe zorg. Een eventuele ver-
24 Eembrugcommissie, inv.nr. 1, notulen van de vergade-
ringen. Verslag van 25 mei 1859.
-ocr page 147-
146 arend ruizendaal
delijk op 11 juli 1859 uitgevoerd:29 "De raderboot,
tusschen Amersfoort en Amsterdam in dienst zul-
lende worden gesteld, heeft gister een proeftogt,
gechargeerd met geïnviteerden gemaakt, loopen-
de tot de Eembrug. Waarschijnlijk voorzigtig-
heidshalve is de afstand in ietwat meer tijdruimte
afgelegd, dan wel, naar te hopen is, bij de in
dienststelling het geval zal wezen".
Blijkbaar waren er nog wat problemen op te
lossen. In tegenstelling tot het plan werd de dag
na de proefvaart niet gestart met de reguliere
stoombootdienst. De problemen hoeven niet
uitsluitend technisch van aard te zijn geweest.
Een mogelijke indicatie daarvoor wordt gevonden
in het archief van de Eembrugcommissie.30 Hier
wordt verslag gedaan van een verschil van mening
tussen de Amsterdamse ondernemers en burge-
meester Laan, in zijn functie als secretaris van de
commissie. Kievits 8c Co. wilden de reguliere
dienst zo snel mogelijk starten vanaf de Eembrug,
om dat jaar nog iets terug te verdienen van de
investeringen. Laan vond dat strijdig met de regels
van de verleende concessie. Volgens de concessie
moesten ze een stoomdienst op Amersfoort uit-
voeren. Het leek hem beter om voor de vierde
maal een verzoek tot verbreding van de doorvaart
onder de Eembrug in te dienen bij de Eembrug-
commissie. Ook leek het de burgemeester on-
waarschijnlijk dat een dienst vanaf Baarn voorde
ondernemers zou leiden tot een gezonde omzet,
laat staan winst.
in andere functies verantwoordelijk waren voor
oevers of dijken. Met name werd Wijers en de
Amersfoortse gemeenteraad een hard verwijt
gemaakt. Zij waren grotendeels verantwoordelijk
voor het onderhoud van de Eem.
Weer nam de Eembrugcommissie geen be-
sluit. Voor Wijers kwam dit resultaat niet onver-
wachts. De uitkomst en de motivatie van deze
vergadering wist hij tijdens de gemeenteraads-
vergadering de dag ervoor, al mede te delen.15
Een deel van de dienst
Op 28 juni27 meldden Kievits 8c Co. aan burge-
meester Wijers dat de stoomboot gereed was en
klaar lag voor inspectie door de burgemeester.
De proefvaart zou zaterdag 2 juli plaatsvinden.
Voor de organisatie van de proefvaart was een lid
van de Eembrugcommissie gevraagd, namelijk de
oude heer H.A. Laan. Waarschijnlijk was hij
gevraagd, om de Amsterdammers weer op goede
voet te laten komen met de commissie. Of dat
nog mogelijk was zou je je kunnen afvragen. Ook
Wijers was gevraagd als lid van het organisatie-
team. Hij bedankte echter voor de eer.28
Uiteraard voer de boot niet vanaf Amersfoort
maar zou het het traject Baarn - Amsterdam -
Baarn afleggen. Vele notabelen uit de regio waren
uitgenodigd, ook Wijers mocht zich gelukkig prij-
zen. Het plan was al de volgende dag te starten
met de reguliere stoombootdienst. Volgens de
Amersfoortse Courant werd de proefvaart uitein-
juni 1859 van Kievits & Co. aan de burgemeester van
Amersfoort. 28 Archief Eemland, Archief Gemeente-
bestuur 1813-1945, inv.nr. 3235, Brief van 30 juni 1859 van
Wijers aan Kievits &. Co. Tijdgebrek was het argument
van de burgemeester. 29 Amersfoortse Courant van 12
juli 1859 (no. 641). Het bericht beschrijft de gebeurtenis-
sen van 11 juli. 30 Eembrugcommissie, inv.nr. 6, ingeko-
men stukken, Brief van Kievits & Co. aan J.C.G.C. Laan,
secretaris van de Eembrugcommissie, d.d. 12 juli 1859. en
kladbrief, d.d. 13 juli 1859, waarschijnlijk van J.C.G.C.
Laan aan Kievits & Co.
25 Tijdens de vergadering van de Amersfoortse gemeen-
teraad de dag ervoor etaleerde Wijers voorspellende
gaven. Hij zei; "Waarschijnlijk zal de stoomboot dit jaar
niet in werking komen, door het besluit van de
Eembrugcommissie dat de brug voor het einde van de
hooibouw niet kan worden veranderd". Archief Eemland,
inv.nr. 11, raadsnotulen, 24 mei 1859, punt 80. 26 Archief
Eemland, Archief Gemeentebestuur 1813-1945, inv.nr.
3235, In een brief van 28 juni van Kievits &. Co. Aan
Wijers werd de zending van een aantal deelnamekaarten
aangekondigd. 27 Archief Eemland, Archief
Gemeentebestuur 1813-1945, inv.nr. 3235, Brief van 28
-ocr page 148-
'waar spannen wij ons dan noc voor in?' 147
Tweede advertentie, d.d.
26 juli, gepubliceerd in
de Amersfoortse
Courant, met de regeling
en de prijsstelling van de
stoombootdienst. Op
22 juli was de eerste ad-
vertentie verschenen,
waarin de alinea begin-
nende met 'Passagiers en
goederen...' ontbrak31
Een vierde verzoek tot verbreding van de
doorvaart is er niet meergekomen. De reguliere
stoombootdienst startte vanaf Baarn op 25 juli.
Dat kan geconcludeerd worden uit advertenties
die vanaf 22 juli regelmatig verschenen in de
Amersfoortse Courant.
De Stad Amersfoort vertrok aldaar dagelijks
om 7.00 uur en's zondags om 6.00 uur. Uit
Amsterdam was de afvaart om 16.30 en op zondag
om 8.00 uur. De stoomboot kende drie tarieven
voor reizigers: paviljoen 1,60, ie kajuit 1,30 en 2e
kajuit 1,00.
Amersfoort laat Kievits & Co.
vallen
In een p.s. van de al eerder aangehaalde brief van
28 juni 32 vroegen Kievits 8c Co. aan burge-
meester Wijers of er al een besluit genomen was
over de hoogte van het te betalen vht-geld. Zoals
we al gelezen hebben was een besluit hierover
bewust vertraagd. Echter, ondertussen was het
duidelijk dat de verbreding van de doorvaart
onder de Eembrug én de stoomvaartdienst op
Amersfoort dit jaar niet meer zou lukken. De
kwestie over de hoogte van het door Kievits 8t
Co. te betalen vht-geld enerzijds, of het door
Amersfoort toe te kennen bedrag aan subsidie
aan Kievits 8c Co. (en andere beurtschippers)
kon nu dus opgelost worden.
De eerstvolgende vergaderingvan de Amers-
foortse gemeenteraad was op 30 juli. Na kennis te
hebben genomen van de regelingen rond de be-
talingvan de vht-gelden in de steden Amsterdam
en Zwolle formuleerde burgemeester Wijers een
nieuw voorstel voor subsidie aan Kievits 8c Co.33 In
tegenstelling tot het besluit van 22 maart, toen nog
voorgesteld werd om voor de periode van 1 jaar de
helft van de betalen vht-gelden kwijt te schelden,
STOOMBOOT
STAD
iccfl
genoegen dot
sfiJ\ Dc »«■
;. geachte publiek te Tcrrottigcn. dat de
'?. ■fri"rs Stoomt'OOtJienst is gco[iend on Maan-
dag
tien 25 Julij. Tonrionjiig van de Befnbrug
nalêj Tlnarn: dat er dagelijks gelegenheid ïal In-
slaan tan Amersfoort naat ile Eoml/rug en terug,
tot vervoer van passagiers en goederen, indirecte
verbinding
met de STOOM POOT.
ttageUJktvhe OfesMf,
UITGEZONDERD ZONDAGS.
Des Morsen» (cc 7 ure tan de EEMDRUG.
. Namiddags ■ l', • • AMSTERDAM.
n*-a XO%'n.*t\!N extra Hrlxr,
aangehangen ZONDAG 24 JullJ.
Des Morgens ten 8 ure tan AMSTERDAM.
. Namiddags . (1 . .de EEMDRUG.
r jissn fficr.s-vrarltt:
PAVILJOEN.....fl.m.
!c KAJUIT.......1.30.
2e . .......1,110.
Passagiers en Goederen zullen opgenomen en
afgezet worden, als volgt:
,. van N1JKERK, BUNSCHOTEN en SPAKEN-
BURG , aan liet Haventje.
die run EEUNES-BDITEN en LAREN, aan de
Eemnesser-vaart.
B^y
He gelegenheid ürn van en nanr de
Stoomboot te rijden is gevestigd bij A. VAN
.V/.l/HTo'/.'.V, Diligence-ondernemer in de
Slijkstraat alllier.
stelde Wijers nu voorom 9/10 van dit bedrag kwijt
te schelden, voor onbepaalde tijd. Echter, deze
regeling zou pas ingaan vanaf het moment dat de
dienstregeling daadwerkelijk tussen Amersfoort
en Amsterdam in werking zou zijn.
Dit voorstel leek gunstig, maar feitelijk bete-
kende het dat Kievits 8c Co. dit jaar geen subsidie
zou ontvangen. Immers, hun boot zou Amers-
foort vooralsnog niet bereiken. De Eembrugcom-
missie was nog steeds niet akkoord met het voor-
stel tot verbreding van de Eembrug bij Baarn. Het
was al bijna augustus. Het concessiejaar was zo
goed als voorbij, zeker de meest winstgevende
maanden van dat jaar, en het was bijzonder twij-
felachtig of Kievits 8c Co. voor het volgende jaar
nog wel een nieuwe concessie zouden kunnen
bemachtigen. Dit besluit van de gemeenteraad
luidde het einde van de stoombootdienst in.
Uiteraard kon Wijers dit hele scenario voorzien.
Als Kievits 8t Co. voor dit jaar geen subsidie zouden
ontvangen was ook de claim van de Amsterdamse
31 Amersfoortse Courant van 22 juli 1859 (no. 644) en 26
juli 1859 (no. 645). 32 Archief Eemland, Archief
Gemeentebestuur 1813-1945, inv.nr. 3235, Brief van 28
juni 1859 van Kievits 8t Co aan burgemeester Wijers.
33 Archief Eemland, Archief Gemeentebestuur 1813 -
1945, inv.nr. 11, raadsnotulen, 30 juli 1859, punt 103
-ocr page 149-
I48 AREND RUIZENDAAL
beurtschippers op niets gebaseerd. Volgend jaar
zou er geen concessie voor deze stoombootdienst
komen. Dus ook dan was er geen verzoek tot subsi-
die voorde onderneming van Kievits8tCo. te ver-
wachten. Ook dus niet van de Amsterdamse beurt-
schippers. Het vht-probleem was opgelost. Wel
jammer van de stoombootdienst.
De afwikkeling
Op het kantoor van Kievits &. Co. zal men onder-
tussen gewerkt hebben aan een ontsnappings-
strategie. De dienst tussen Amsterdam en Baarn
was absoluut niet interessant.34 Wan neer de
dienst tussen Amsterdam en Amersfoort niet
zeer spoedig gestart kon worden, dan hield alles
op en moesten ze een oplossing zoeken voor hun
stoomboot. Verkoop of inzet in een bestaande
dienst waren opties, maar mogelijk was de inzet
van de boot in een geheel nieuwe dienst lucratie-
ver. Zou het toevallig zijn dat Kievits 8t Co. op 8
juli 1859 een concessie kregen vooreen stoom-
bootdienst tussen Utrecht en Vreeswijk?35
Ondanks deze nieuwe concessie en het ver-
ruimde subsidieaanbod van Wijers waren de
Amsterdamse ondernemers nog niet tevreden.
Kievits en companen bleven vragen om een gun-
stiger regeling, die waarschijnlijk inhield dat ze een
vergoeding vooraf wilden, in plaats van achteraf.
Dit leidde tot een schriftelijke aanvaring tussen de
ondernemers en een coalitie van burgemeesters.
Op 5 augustus36 schreef burgemeester Gallen-
Kamp Pels van Soest aan Kievits 8c Co. een brief
waarin hij de resultaten verwoordde van een ver-
gadering tussen ambtsgenoten, waarschijnlijk hij-
zelf, burgemeester Wijers van Amersfoort en bur-
gemeester Laan van Baarn. De brief startte met de
zinsnede: "Het gevoelen mijner geachte ambtge-
noten, waarmede ik mij heb verenigd komt korte-
lijk hierop neder:". Daarna werden in zeer heldere,
tamelijk harde taal de ondernemers gewezen op
hun eigen verantwoordelijkheid tot het aangaan
van risico's en het doen van investeringen, waarbij
hooguit eventueel resterende tekorten aangevuld
zouden kunnen worden door overheden.
Ze gaven het op. Op vrijdag 26 augustus
schreven Kievits & Co. de burgemeester van
Amersfoort dat de stoombootdienst a.s. maandag
tot nader aankondiging zou worden gestaakt.
En de Eembrug?
Op 20 september werd de technische staat van de
Eembrug gecontroleerd. Het paalwerk onder de
brug was in slechte staat. Spoedig herstel was
noodzakelijk, zo bleek. De Eembrugcommissie,
die dezelfde dag vergaderde, sprak wijselijk niet
meer over Kievits 8t Co.37
Nabeschouwing
Erwas bewondering voor de nieuwe mogelijkheden
van de techniek. Burgemeester Wijers liet dat dui-
delijk merken. Wijers was nog jong en had tijdens
zijn jaren bij de Kamer van Koophandel al kennis
mogen maken met de leef- en gedachtewereld van
ondernemers. Nu hij burgemeester was wilde hij de
nieuwe mogelijkheden van de techniek kennelijk
graag aanbieden aan de stad. Ter meerdere eer en
van 26 juli 1859 (no. 645). Het bericht is gedateerd 25 juli
1859. 36 Archief Eemland, Archief Gemeentebestuur
1813-1945, inv.nr. 3235, Afschrift d.d. 6 augustus 1859
gericht aan Wijers van deze brief van GallenKamp Pels
aan Kievits &. Co. Eembrugcommissie, inv.nr. 6, ingeko-
men stukken, Afschrift d.d. 6 augustus 1859 gericht aan
J.C.G.C. Laan van deze brief van GallenKamp Pels aan
Kievits 8t. Co. 37 Eembrugcommissie, inv.nr. 1, notulen
van de vergaderingen. Verslag van 20 september 1859.
34 Amersfoortse reizigers moesten met de diligence van
en naar Baarn gebracht worden, wat de reistijd behoorlijk
verlengde. Om voldoende passagiers te werven werd ook
geadverteerd met een ophaaldienst vanuit Nijkerk,
Bunschoten/Spakenburg, Eemnes-Buiten en Laren.
Echter, de weg van Nijkerk over Bunschoten/Spakenburg
naar Baarn was zelden bruikbaar en vanuit Eemnes-
Buiten en Laren zullen er snellere manieren zijn geweest
om naar Amsterdam te reizen. 35 Amersfoortse Courant
-ocr page 150-
'WAAR SPANNEN WIJ ONS DAN NOC VOOR IN?' ]AQ
glorie van hemzelf? Waarschijnlijk. Wel is het aanne-
melijk dat een goed functionerende stoomboot-
dienst Amersfoort wel degelijk in de vaart der volke-
ren had kunnen opstuwen. Zeer gewenst voor deze
noodlijdende stad.
Natuurlijk was dit was niet de enige strategie
om de economie van Amersfoort uit het slop te
trekken. In dit verhaal zijn de spoorwegen helemaal
niet genoemd. Maar, de pogingen om Amersfoort
een stoombeurtvaart te geven werden geheel over-
schaduwd door de hoge mate van aandachtvan
publiek en bestuur voor de ontluikende aan leg van
spoorwegen. Met veel energie werd geprobeerd
om Amersfoort zo vroeg mogelijk op het spoor-
wegennet aangesloten te krijgen. De spoorwegen
hadden de toekomst. Mogelijk werden pogingen
om het oude concept van de beurtvaart te moder-
niseren, bij voorbaat gezien als een laatste stuip-
trekking van dit overbodig wordende systeem.
Maar er was ook argwaan voor de techniek.
De stoombootdienst zou er niet zo maar komen.
Een oude vaarweg als de Eem moest ervoor aange-
past worden. De oeverbescherming was plotseling
niet meer afdoende. Te zwak voor de te verwachten
golfslag, zo werd gevreesd. Kennelijk moest deze
stoomboot ook breder zijn dan de zeilende beurt-
schepen. Maar, waarom zo breed dat de oude
Eembrug bij Baarn daarvoor moest wijken? Uit
niets bleek dat de bestuurders het begrepen.
Voortdurend werden de Amsterdammers verweten
dat ze een te brede boot hadden gebouwd. Ze zou-
den hiervoor geen goede reden hebben gehad.
Volgens de bestuurders hadden zij ook geen goed
excuus om subsidie te vragen, ondanks het nadeel
van het met kolen gevulde ruim. Een ondernemer
hoorde zijn risico zelf te dragen en deze niet af te
wentelen op de overheid, zeker toen bleek dat de
Amsterdamse beurtvaarders hetzelfde idee plotse-
ling ook aantrekkelijk leken te vinden.
Kon het zittende bestuur nieuwe problemen
aan? Alle raden, commissies en colleges waren
ingericht en bemand om de dagelijkse problemen
het hoofd te bieden. Niet vreemd uiteraard, maar
dit verhaal schetst de moeilijkheden waar het
bestuur voor staat als zich onverwachteen nieuw
probleem voordoet. De Eembrugcommissie hoef-
de zich tot dan toe uitsluitend zorgen te maken
over onderhoud, tol en verpachting van de tol.
Ineens bleek dat de brug een hindernis vormde
voor de vooruitgang. Schijnbaar onoplosbaar,
want er was geen pleitbezorger van dit soort
zaken in de commissie aanwezig. De Amersfoort-
se gemeenteraad deed het al niet veel beter. De
raad had het zeer moeilijk met de wens van de
ondernemers tot verlaging van de vht-gelden.
Ondernemers hoorden niet te vragen om subsi-
die. Toch was deze wens billijk: de wind was gratis
maar kolen niet. Zonder subsidie op de vht-gelden
zou stoomvaart niet concurrerend zijn. De ge-
meenteraad heeft dat nooit willen inzien.
Wie weet wat er nog besloten werd als Kievits
8t Co. voldoende tijd hadden gehad. We zullen het
nooit weten. De concessie was maar één jaar gel-
dig. Nooit zijn de verschillende bestuursorganen
in de verleidinggekomen om slagvaardiger beslui-
ten te nemen.
Waren deze ondernemers geschikt voor hun
vak? Het is jammer dat het nog niet bekend is of
het bedrijf Kievits 8t Co. geleid werd door oude
rotten in het vak of door starters. Dat laatste is
niet onwaarschijnlijk, gezien hun optreden dat
vaak als onhandig ervaren werd door de bestuur-
ders. De financiële slagkracht van de Amsterdam-
mers leek ook beperkt. Deze mogelijk nieuwe
ondernemers leken te zijn opgegroeid met de
mogelijkheden van de techniek, zonder te besef-
fen dat deze in een veranderende wereld moest
opereren en ingepast moest worden. Ze zagen
kansen, ze durfden te ondernemen, maar faalden.
Tot slot. Mijns inziens het aardige van dit ver-
haal is dat het illustreert dat geschiedenis niet
alleen bestaat uit succesverhalen, maar vooral uit
vele mislukkingen.
-ocr page 151-
FRED VAN KAN
De
Amersfoortsche
win kei iersbeurs
-ocr page 152-
DE AMERSFOORTSCHE Wl N KELI ERSBEU R5 VAN 1923 1^1
In het najaar van 2005 kreeg Archief Eemland een album in
handen met foto's gemaakt door de Amersfoortse fotograaf
Serre met de Amersfoortsche Middenstandsbeurs van 1923
als onderwerp. Dit vormde de aanleiding voor het schrijven
van deze korte bijdrage. Een selectie uit de foto's is bij dit
artikel opgenomen.1
De Eerste Wereldoorlog bracht in Amersfoort net
als elders in ons land de middenstand in de pro-
blemen. Als gevolg van schaarste stegen de
inkoopprijzen voor de winkeliers fors en die wer-
den doorberekend aan de consument, met een
daling van de vraag als gevolg. Het einde van de
oorlog bracht niet direct verbetering, de aanvoer
werd wel goedkoper, maar de winkeliers zaten
dikwijls nog met kostbare onverkochte voorraden.
Wel kon nu weereen breder assortiment worden
aangeboden. Om de verkoop te stimuleren, werd
in 1919 door de middenstandsverenigingen Han-
del en Nijverheid en De Hanze een winkelweek
met etalagewedstrijd georganiseerd. Zo zouden
de Amersfoorters kunnen zie waartoe de winke-
liers weer in staat waren en hoopte men de regio
te stimuleren om in Amersfoort haar inkopen te
doen. Ook wilde men het imago van de winkeliers
verbeteren. Hoewel slechts enkelen onder hen
oorlogswinsten hadden gemaakt, werd de hele
middenstand daar volgens haar organisaties op
aangekeken. Het Amersfoortsch Dagblad schreef
dat de winkeliers er bovendien van werden ver-
dacht te hoge prijzen te berekenen, een onterech-
te beschuldiging waar nu mee kon worden afgere-
kend. Winkelweek en etalagewedstrijd werden op
een strategisch slim moment georganiseerd,
rondom de viering van koninginnedag, destijds op
31 augustus.
De winkelweek ten spijt verbeterde de positie
van de middenstand niet, want in de jaarverslagen
van de Kamer van Koophandel en Fabrieken over
GEBOUW - „KECOFA"' - AMERSFOORT
Vunr KO(!P, per Minnen* e ol t.
nketaar i
,.\
i- ■
Ie h -ie
t
H
■ ■
Gebouw Necofa zoals afgebeeld in Amersfoortsch
Dagblad De Eemlanderjrg.
21 (1923) nr. 253, p. 2
(Archief Eemland, Beeldcollectie 92500).
1920 en 1921 wordt nog altijd van malaise gespro-
ken. Twee jaar later, in 1923, rapporteert de kamer
nog steeds negatief, de koopkracht herstelt zich
aldoor niet, terwijl toenemende concurrentie van
het grootwinkelbedrijf wordt ondervonden. De
middenstanders zelf meenden dat zij vooral te lij-
den hadden door de concurrentie van de grote
steden Utrechten Amsterdam. Het Amers-
foortsch Dagblad
tekende daarbij aan dat de trek
van het Amersfoortse winkelend publiek naar
elders allereerst te maken had met het feit dat in
1, Met dank aan Agnes Witte, fotoconservator van
Archief Eemland.
-ocr page 153-
*>ts
Bff»
k
Geheel rechts de bakkerijstand, daar-
naast een drankenhandelaar. Links
een automobiel (de Chevrolet van Nef-
kens?) en de Germaan-rijwielen van de
firma J. v.d. Kommer (Archief Eemland,
Beeldcollectie AFT001001119).
"De firma A. Vonk, exposeert met zijn
bekend roggebrood. Dank zij de goede
kwaliteit en lekkere smaak mocht deze
firma op de a.w.b. reeds menige nieuwe
cliënt boeken."
currentie van de grote steden daalden hun omzet-
ten, en dat was niet alleen een probleem voor de
middenstand maar voor alle Amersfoorters.
Immers, als de middenstand meer verdiende, kre-
gen de lokale belastingen een bredere basis en
kon het belastingpercentage vervolgens omlaag
en daar zou een ieder van profiteren!
De Amersfoortse middenstanders wilden zich
niet laten meeslepen door'het pessimisme van
onzen tijd' maar besloten, 'in tijden van algemene
malaise'een grote tentoonstelling op te zetten, de
Amersfoort zoveel medewerkers van de spoorwe-
gen woonden. Zij reisden vrij per trein en konden
zo zonder kosten in de namiddag in bijvoorbeeld
Amsterdam gaan winkelen. Zij bedachten niet dat
dezelfde producten ook gewoon in Amersfoort te
koop waren. De Amersfoorters voor wie dit vrij
reizen niet speelde, waren volgens het dagblad
ten onrechte de mening toegedaan dat de grote
steden voordeliger producten te bieden hadden.
De krant drong er bij haar lezers op aan om zich
voorde eigen winkeliers in te zetten. Door de con-
-ocr page 154-
\t
|SOLEX
JL£
%
±*&
>'sj(^i
csss».^
De stand van Het Motorhuis van W. van
Beek, "alleenvertegenwoordiging voor
de bekende Indian Motor, onderdeden
en olie". Zij exposeerde: "de Indian,
Adie, James en Orionnette Motorrij-
wielen." "Een losse motor was te be-
zichtigen, dit om de werking goed te
doen uitkomen, tevens 't eigen merk rij-
wielen dezer firma, n.1. Elta-rijwielen
en Elta-banden. Deze rijwielen worden
gemaakt voor personen van ieder
gewicht. Een en ander was aardig op-
gesteld." (Archief Eemland, Beeld-
collectie AFT001001115).
Amersfoortsche Winkeliersbeurs. Zij wilden daar-
mee hun bedrijfstak een forse impuls geven. De
beurs werd van 23 april toten meti mei 1923
gehouden. Men wilde laten zien, dat de stad alles
in huis had, een keur van producten, van goede
kwaliteit en niet te duur. Met de beurs richtte
men zich niet alleen op het stedelijk publiek, maar
de organisatoren verwachten net als met de win-
kelweken, ook de bewoners van de omliggende
dorpen aan te trekken, in de hoop dat men de
plattelanders ook in de toekomst als klant zou
behouden. De beurs werd dooreen speciaal
comité georganiseerd, bestaand uit J.M. van Dijk
(Utrechtseweg 123), B. Kramer (Langestraati2i),
M. van Dijk (Arnhemseweg 6) en W. Willingjr.
(Prinses Julianaplein 4). Als sponsor trad waar-
schijnlijk de Middenstands-Credietbank op, die
kreeg tenminste bij de opening verschillende
bloemstukken als dank overhandigd. Aan de beurs
namen 45 bedrijven deel.
Op maandag23 april 1923 werd de winkeliers-
beurs geopend in een voormaligfabriekspand aan
-ocr page 155-
154 FRED VAN KAN
t
"De firma J.M. van Dijk, meubileerin-
richting, heeft beslag gelegd op één
der lokaaltjes. Van het geheel heeft zij
een warm intérieur weten te schep-
pen. Zoo heeft zij een volledige hee-
renkamer gemaakt, welke uiterst
modern en toch goedkoop is. Voorts
zijn geëtaleerd verschillende chique
salon-meubelen, welke zeer de aan-
dacht trekken. De groot voorraad
tapijten, zoowel hier als bij de overige
stands, wijzen op den ontzaglijken
voorraad, waarvoor deze firma be-
schikt. De afdeeling tafel- en divan-
kleeden is eveneens ruim voorzien,
waarbij menig aardig patroon tot
koopen lokt. Nog zal geëxposeerd
worden een volledig huiskamerameu-
blement, dat zeer laag in prijs gesteld
is. Men kan zich op de beurs door de
firma van Dijk volledig laten installee-
ren, waarbij ten slotte de gedemon-
streerde Hoover-stofzuiger voor het
schoonhouden zorg draagt." (Archief
Eemland, Beeldcollectie
AFT001001129).
Pagina 155 boven
Stand van de firma Ponne. "De naam
'Ponne' is van algemeene bekendheid
hier en in den omtrek. De firma die
hem draagt verrichtte pioniersarbeid
op electrisch gebied hier en in den
omtrek. Zij was de eerste, die hier ter
stede electriciteit als licht- en kracht-
bron toepaste. En met de jaren ont-
wikkelde ze zich ook op ander gebied.
De vermaarde Deutz-motoren worden
door haar actief vertegenwoordigd en
in de latere jaren groeide de zaak
'Ponne' tot een eerste klas firma op
electrisch- en werktuigkundig gebied.
Ook agenturen van last-auto's voert
zij." (Archief Eemland, Beeldcollectie
AFT001001127).
Pagina 155 onder
Stand van de nog steeds bestaande
rijwielhandel J. v.d. Kommer. "Bijzon-
der trok de aandacht het Germaan-
transportrijwiel zoo geconstrueerd
dat de gang bijzonder licht is, niette-
genstaande zwaren bouw. De bagage-
drager is gemakkelijk afneembaar.
Speciale rijwielen worden ook ver-
vaardigd." (Archief Eemland, Beeld-
collectie AFT001001135).
-ocr page 156-
-ocr page 157-
1^6 FRED VAN KAN
"Een van de stands die onder de groot-
ste van de tentoonstelling genoemd
moet worden is die van de firma
Nieuwkerk en Elzenaer, electrische
meubelfabriek alhier. Deze stand biedt
een bijzonder mooi geheel. Verrassend
is de groote sorteering meubelen, welke
zijn tentoongesteld. Een zeer practische
kamerindeeling geeft een aardig geheel
van elk der tentoongestelde ameuble-
menten. Een ieder is in de gelegenheid
een overzicht te verkrijgen, wat voor
meubelen de firma produceert. Een
voordeel is het te noemen, dat alle meu-
belen naar elk gewenscht model en in
iedere kleur vervaardigd kunnen wor-
den, waartoe de modern ingerichte
meubelfabriek geheel en al in staat is,
zoodat alle opdrachten stipt kunnen
worden uitgevoerd. De verstelbare
ligstoel is een ruststoel bij uitnemend-
heid, met losse kussens enz. Een bezoek
aan dezen stand is dan ook wel de moei-
te waard." (Archief Eemland, Beeld-
collectie AFT001001142).
-ocr page 158-
DE AMERSFOORTSCHE Wl N KELI ERSBEU RS VAN 1923 I57
Ai
"De stands 13 en 14 worden ingenomen
door de Firma R. van den Burg die met
eenige prachtinstrumenten exposeert,
o.a. de meer en meer in gebruik komen-
de Kastner pianola. Op schitterende
wijze gaf een der Firmanten de As dur
Polonaise van Chopin weer, waarbij wij
opmerkten hoe de verschillende tempi,
de uitdrukking, het pedaliseeren geheel
door den bespeler beheerscht werden.
De ingewikkeldste composities worden
op gemakkelijke wijze ten gehoore
gebracht terwijl met weinig oefening
het mechanische spel geheel te vermij-
den is. Vervolgens zagen wij een schitte-
rend Mannborg orgel in moderne stijl
uitgevoerd; vele karakteristieke geluiden
als harp, cello, clarinette, schalmei, enz.
bouwen het volle spel tot een machtig
geheel op. Van dit fabrikaat heeft de
firma de hoofdvertegenwoordiging voor
Nederland. Als bijzondere attractie zijn
twee draagbare kofferharmoniums ten
toongesteld, waarvan een geopend, de
ander gesloten." (Archief Eemland,
Beeldcollectie aftooio 01148).
-ocr page 159-
Stand van Mej. E.G. van Egdom, Dames- en
Kinderhoeden (Archief Eemland, Beeld-
collectie AFT001001152).
in, waaronder de gasfabriek met een tentoonstel-
ling ter bevordering van het gasgebruik. De stand-
houders waren niet alleen Amersfoortse bedrij-
ven, maar de beurs trok nu ook ondernemingen
uit onder meer Rotterdam, Den Haag en Amster-
dam. De organisatie wees erop, dat promotie van
de middenstand nodig bleef omdat velen nog
altijd naar de grote steden uitweken in de overtui-
ging dat in Amersfoort te hoge prijzen werden
gerekend en ook de malaise was nog niet voorbij.
De beurskrach van 1929 en de daarop volgende
grote crisis moest toen nog komen ...
de Nijverheidsstraat. Daarin was tot in 1921 de
Nederlandsche Confectiefabriek van de firma N.V.
vh. A. Cohen gevestigd geweest, een filiaal van
een onderneming met een hoofdvestiging in
Amsterdam. Het fabriekspand werd na het vertrek
van de Necofa voor verschillende activiteiten
gebruikt, zoals in 1923 bijvoorbeeld voor een over-
dekte kermis en voor de feesten tergelegenheid
van het vijfentwintigjarig regeringsjubileum van
koningin Wilhelmina.
De beurs werd een groot succes; op maandag
30 april werd de 700oste bezoeker verwelkomd.
De sfeer op de beurs werd verhoogd door de aan-
wezigheid van een salonorkest dat een dagelijks
wisselend programma uitvoerde.
In 1924 werd de winkeliersbeurs in Necofa her-
haald. Er schreven ditmaal maar liefst 58 bedrijven
-ocr page 160-
DE AMERSFOORTSCHE Wl N KELI ERSBEU RS VAN 1923 1CQ
N. A. Los, Oude Soesterweg 10.
Bloemisterij.
B.G. Molle, Manufacturenmagazijn
"De Faam". Langestraat 5.
H. Nefkens, Varkensmarkt 5,
Vlasakkerweg 28. Pfaff
Naaimachines.
B. Nieweg, Langestraat 39.
Luxeartikelen, jubileumborden.
Nieweg en van Harten, Lange
Beekstraat 37. Elektrotechnisch
bureau.
Fa. van Nieuwkerk en Elzenaar,
Elektrische Meubelfabriek.
Langestraat 84, Aldegondestraat
105-107.
Fa. M. N. R. Oosterveen, (B. Silfhout)
Langestraat 42. Kruidenierswaren,
comestibles.
Th. F. v. d. Pol, Korte Beekstraat 2.
Fotograaf.
Fa. L. G. Ponne, Vlasakkerweg 48.
Elektrotechnisch bureau, automo-
bielen en motoren.
L.J. B. Posthouwer, Utrechtsestraat
25. Rijwielen en motoren.
Fa. L. A. v. Rije en Co., Langestraat 79.
Electrotechnisch bureau.
B. Ruitenberg Hzn., Utrechtsestraat
26. Heren- en dameskleding..
G. J. Sasbach, Utrechtseweg48.
Luxeartikelen en parfums.
L. B. J. Serre, Utrechtseweg42.
Fotografische artikelen.
W. Sluiter, Julianaplein. Eysink rijwie-
len en onderdelen.
W. Steenbeek, Lavendelstraat 4.
Schoenhandel, machinale schoen-
makerij, schoenmakersfourni tu-
ren.
F. J. Verwer, "De Moor", Langestraat
8. Hulskamp en limonades.
H. A. Vierdag Jr., Utrechtsestraat 7.
Sigarenmagazijn.
G. van Vliet, Krommestraat 66a.
Kruidenierswaren, biscuit van de
fabriek "de Lindeboom", fa. Wed.
v. Doesburgh.
A. Vonk, Havik 21. Broodbakker.
J. Vonk, Restauratie. Banketbakkerij.
Langestraat 87.
W. Vonk, Langestraat 97. Koekbakker.
W. de Voogd Jr., Arnhemsestr. 2.
Huishoudelijke Artikelen.
Fa. Gebr. de Vries, Lieve
Vrouwestraat 50. Krommestraat
38. IJzerhandel, gereedschappen.
Fa. J. W. Wentzel, (A.J.Fortgens),
Langestraat 106a. Fotograaf.
H. Wolfswinkel, Fruithandel, come-
stibles. Utrechtsestraat 32.
BRONNEN EN LITERATUUR
Amersfoortsch Dagblad (1919,1923 en
1924).
Bouwkundig Weekblad 42 (1921) nr. 16
pp. 97-98.
H. Buiter en M.I. Jansen, 'Handel en
dienstverlening', in: Geschiedenis
van de Provincie Utrecht vanaf
1780 (Utrecht, 1997).
Kamer van Koophandel en Fabrieken
voor "de Geldersche Vallei" te
Amersfoort. Jaarverslag over 1920,
1921,1923.
Officieele catalogus Amersfoortsche
Winkeliers Beurs A.W.B, te houden
in gebouw "Necofa" te Amersfoort
van 23 tot z8 april.
Waar zal ik koopen? Propagandaboekje
uitgegeven ter gelegenheid der
Amersfoortsche winkelweek.
BIJLAGE. DE DEELNEMERS AAN
DE AMERSFOORTSCHE MIDDEN-
STANDSBEURS VAN 1923.
W. van Beek, Langestraat 112. "Indian"
Motoren.
A. H. van Bemmel, Smallepad 18.
Bloemisterij.
A.H. G.vanBerkel,
Heiligenbergerweg 2. Fabriek van
limonades en siropen.
Sporthuis Bokking, Sigarenmagazijn,
Langestraat 80.
Fa. R. van der Burg, Arnhemsestraat
8. Piano- en orgelhandel.
J.M. van Dijk, Utrechtseweg 123,
Complete meubileringen.
W. Duijn, Leusderweg 31.
Kruidenierswaren, Biscuits van
Meursing's Machinale Fabrieken
van Gebak.
Fa. Gebr. van Eeden, Arnhemsestraat
6. Zadelmakerij, lederwaren, reis-
artikelen.
Mej. E. G. v.Egdom, Westsingel 21.
Dames- en kinderhoeden.
Electro-Lux, H. Portman,
Leusderweg 125,
Stofzuigapparaten.
J.W. van Eist, (vh. A. Bakkenes),
Kamp 92. Brandstoffen.
L.A.A. van Hamersveld,
Amhemseweg 10. Automobielen.
R. Hoksbergen,
Schimmelpenninckstraat 2.
Mineraalwater en limonade.
L.H. Houbaer, Langestraat 66. Heren-
en kinderkleding.
N.V. Kantoorboekhandel &
Drukkerij vh. B. Kramer,
Langestraat 65 en 121.
Kantoorboekhandel, "Onoto"
Vulpenhouder "Ultrajectum"
Losbladig boek, "Corona"
Schrijfmachine.
G. A. Keuneke, Langestraat 105.
Lederwaren en reisartikelen.
J. v.d. Kommer, Bloemendalsestraat
34. "Germaan"-Rijwielen.
R. Kok, Utrechtseweg 71.
Brandstoffen.
Fa. J. A. J. Lohmann, "Nieuw Parijs"
Langestraat 35. Galanteriën en
luxeartikelen.
-ocr page 161-
MAX C RA MER, ALBE RT VAN ENGELENHOVEN, SANDRA H OVENS
EN JAAP VERNHOUT
Jaaroverzicht
Monumentenzorg
-ocr page 162-
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2005 l6l
In 2005 zijn veel monumenten van particuliere eigenaren
gerestaureerd. Daarnaast is veel tijd besteed aan verschil-
lende projecten, waaronder de organisatie van de themadag
over het voortbestaan van het industriële erfgoed in
Amersfoort. De voltooiing van de restauratie van de
Sint-Aegtenkapel, waarbij bureau Monumentenzorg de
directie voerde, vormde een van de hoogtepunten van het
jaar, hetgeen ook gold voorde Open Monumentendag die
in het teken stond van het religieus efgoed. De publicatie
'Middeleeuwse Huizen, mocht zich tenslotte in zo'n grote
belangstelling verheugen, dat inmiddels een herdruk is
verschenen.
Bestemmingsplan Utrechtseweg
en omgeving
In het kader van de herziening van de verschillen-
de bestemmingsplannen, kreeg het gemeentelijk
Bureau Monumentenzorg in 2005 de opdracht de
waardevolle objecten in het gebied tussen de
Stichtse Rotonde en de gemeentegrens met
Soesterberg in kaartte brengen. Hiervoor werden
verschillende werkbezoeken aan het plangebied
gebracht, waarin ondermeer de terreinen van de
Bernardkazerne van Zon en Schild zijn gelegen.
De resultaten van het onderzoek dienen als basis
voor de historische paragraaf van het bestem-
mingsplan.
Boerderijen
Nadat in 2003 alle historische boerderijen in
Amersfoort zijn geïnventariseerd, (zo'n 200 stuks)
is bureau monumentenzorg momenteel bezig
deze aan een nader onderzoek te onderwerpen.
Archief- zowel als bouwhistorisch onderzoek naar
de boerderijen, zowel als de aanwezige bijgebou-
wen op het erf zal uiteindelijk meer inzicht bren-
gen in de agrarische bouwkunst in Amersfoort.
De meest waardevolle boerderijen/erven zullen
terzijner tijd als monument worden aangewezen.
In het verslagjaar zijn voor meerdere boerde-
rijen voorbereidingen gestart voor restauratie.
Dit betreft onder meer de boerderijen Landsicht,
Zeldertseweg 60, Bosserdijk, aan de Zeven-
huizerstraaten de naamloze boerderijen aan De
Bik 29 en Coelhorsterweg 6. Deze laatste wordt,
inclusief erf, volledig in authentieke vroegige-
eeuwse staat hersteld. In het volgende jaarboek
zal uitvoeriger op de restauratie van de boerderij-
en worden teruggekomen.
Digitale Monumentenkaart
In 2005 ontstond een grote behoefte om al het
analoge materiaal dat bij de registratie van monu-
menten en waardevolle panden komt kijken, in
digitale vorm beschikbaar te krijgen. Hiervoor was
veel aanvullend onderzoek noodzakelijk, omdat
bleek dat met name de adresgegevens van de
rijksmonumenten, die in de jaren zestig van de
twintigste eeuw door de minister waren aangewe-
zen, niet meer overeenstemden met de werkelijk-
heid. Vandaar dat pand voor pand de monumen-
-ocr page 163-
1Ö2 MAX CRAMER, ALBERT VAN ENGELENHOVEN, SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT
Boerderij Bosserdijk vóór de               van links naar rechts: Max Cramer,
restauratie met op de voorgrond de     Jaap Vernhout, Sandra Hovens en
medewerkers van het gemeentelijk     Albert van Engelenhoven. Op de
bureau monumentenzorg;                  foto ontbreekt: Abe van der Veen.
ten en waardevolle panden op een digitale onder-
grond zijn aangegeven, waarbij de kleur de status
van het pand aangeeft. Vervolgens zijn de adres-
gegevens gecontroleerd en zijn de betreffende
registratienummers in een onderliggende tabel
toegevoegd. Eind 2005 was dit project nagenoeg
afgerond. Deze digitale monumentenkaart zal als
basis dienen voor een monumentenbeheersys-
teem, dat in nauwe samenwerking met de ge-
meente Leeuwarden wordt ontwikkeld. Naar
verwachting kan in 2007 met de werkelijke im-
plementatie van dit systeem worden begonnen.
Voorbeeld van de digitale monumentenkaart.
Op deze kaart staan de beschermde monumen-
ten (rijksmonument in rood en gemeentelijk
monument in blauw) en de waardevolle panden
(* in geel, ** in oranje en *** in bruin) aangege-
ven. Bovendien zijn de beschermde stadsgezich-
ten en de complexen op deze kaart opgenomen.
-ocr page 164-
Zicht (vóór de restauratie) op de in stadswapen van Amersfoort. Onlangs
1956 gereed gekomen brug over de is deze brug tijdens de renovatie van
Eem. De pyloon is voorzien van het de Eemkaden gerestaureerd.
-ocr page 165-
104 MAX CRAMER, ALBERT VAN EN C ELEN HOVEN, SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT
i
Industrieel Erfgoed, themadag
Hoewel de laatste jaren de belangstelling, mede
door de inzet van de Stichting Industrieel Erfgoed
in de Stad Amersfoort (Siësta) flink was toegeno-
men, ontstond de behoefte om het draagvlak voor
deze specifieke categorie monumenten te vergro-
ten. In een nauwe samenwerking met de betrok-
ken partijen -Siësta, de Oudheidkundige Vereni-
ging Flehite en de Utrechtse Stichting Industrieel
Erfgoed (usine)- heeft de gemeente Amers-
foort op 27 mei 2005 een themabijeenkomst ge-
organiseerd in het voormalige fabriekscomplex
Rohm 8c Haas. Hiervoor waren niet alleen verte-
genwoordigers van de op dit terrein werkzame
organisaties uitgenodigd, maar ook een groot
aantal ambtenaren van de gemeente Amersfoort.
Allereerst presenteerde de wethouder de nota
'Tussen Spoor en Eem', waarin de gemeente aan-
gaf op welke wijze zij met de industriële comple-
xen in dit gebied wilde omgaan. Een viertal spre-
kers was uitgenodigd hun visie op dit onderwerp
te geven. Historicus Paul Brusse ging in op de
vraag hoe de industrie zich in Amersfoort vanuit
het verleden zich had ontwikkeld, Gerard Over-
kamp (lid van een belangenorganisatie van bewo-
ners en gebruikers) besteedde aandacht aan her-
ontwikkelingen van fabriekscomplexen in Gouda,
Chris Jagtman (commercieel directeur van AM-
Wonen) hield een referaat over het Cobercoter-
rein in Arnhem en de Enkafabriek in Ede en Arno
Boon (Maatschappij tot Behoud, Ontwikkeling en
Exploitatie van Industrieel Erfgoed) ging in op de
vraag hoe fabriekscomplexen kunnen worden
herbestemd en welke kansen en bedreigingen
daarmee verbonden waren. Dagvoorzitter en
gemeentesecretaris Gerard de Kleijn leidde ver-
volgens op inspirerende wijze de discussie tussen
de aanwezigen in de zaal, de sprekers en de panel-
leden Jan-Willem van Lieshout (Molenbeek 8c
Partners, Bedrijfsmakelaars in Amersfoort) en
Erik Meijer (hoofd directiesecretariaat ns). De
slotconclusie was dat deze middag de kansen voor
behoud van een aantal industriële complexen in
Amersfoort waren toegenomen.
Onderhoud en Beheer
Voorde instandhouding van speciale categorieën
rijksmonumenten hanteert het rijk een onder-
houds-subsidieregeling. Dit betreft ondermeer
de kerken, molens, hofjes en landhuizen.
Ook in Amersfoort maken diverse kerken en
ook het hofje Armen de Poth, dankbaar gebruik
van deze regeling. Op basis van een 10-jarig
onderhoudsplan worden aan deze gebouwen jaar-
lijks onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd.
In het komende jaar wordt de regelgeving ten
aanzien van de restauratie- en onderhoudssubsi-
dies gewijzigd. Voor alle categorieën rijksmonu-
menten is deze nieuwe regeling vooral gericht op
instandhouding van de monumentale objecten.
Een verschuiving van grootschalige restauraties
naar periodiek herstel wordt daarmee nagestreefd.
Open Monumentendag 2005
De ige editie van dit succesvolle evenement stond
dit jaar in het teken van 'religieus erfgoed'. Amers-
foort greep dit thema met beide handen aan door
een inventarisatie van alle religieuze gebouwen
binnen de gemeentegrenzen te maken. Maar liefst
89 panden, daterend vanaf de i2e tot aan de 2ie
eeuw zijn door fotograaf Tjeerd Jansen prachtig in
beeld gebracht. Dit overzicht kreeg een plaats in
het speciaal voor deze open monumentendag
uitgebrachte nummervan het Amersfoort
magazine met als titel 'Kerken, kloosters en
kapellen in Amersfoort'. Inhoudelijke artikelen
over de 'Reformatie in Amersfoort', 'de Amers-
foortse Synagoge' en 'Van schuilkerk tot water-
staatskerk avant la lettre'gaven de bezoekers van
deze dag de nodige achtergrondinformatie. Voor
het eerst waren de synagoge en de joodse be-
graafplaats een deel van de dag voor publiek ge-
opend. Hiervan werd zo veel gebruikgemaakt, dat
aan het eind van de middag zelfs een groot aantal
-ocr page 166-
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2OO5 -|6<;
zen in de binnenstad, die in oorsprong allen uit de
(late) middeleeuwen dateren. Met name het
dendrochronologisch onderzoek (dendro: boom,
chronologie: tijdrekenkunde) speelde bij dit
onderzoek een belangrijke rol. Dankzij deze tech-
niek is duidelijk geworden dat de huizen in de
stad, vaak ouder zijn dan gedacht. Zo dateren de
huizen Krommestraat 20 en Langestraat 9 uit de
I4e eeuw. Het muurhuisTinnenburg, Muurhuizen
25 en Hof 39, zijn beide ise-eeuws, maar het muur-
werk van beide panden is in oorsprong zelfs i3e-
eeuws. Het boek opent met een hoofdstuk over
het ontstaan en de ontwikkeling van Amersfoort
en de huizen die uit archeologisch onderzoek
bekend zijn. Dat het niet vanzelfsprekend is dat
Amersfoort nog zoveel middeleeuwse huizen telt,
blijkt in het afsluitende hoofdstuk over de ge-
schiedenis van de monumentenzorg in de stad.
Perioden van hoop en vrees wisselen elkaar lang af
totdat in de late jaren zeventig krachtig wordt
ingezet op behoud van de huizen in de historische
binnenstad.
Het boek verscheen op de jaarlijkse studiedag
van de Stichting Bouwhistorie Nederland, die op
24 september 2005 in Amersfoort plaatsvond.
Voor het einde van het jaar was het boek uitver-
kocht, waarop werd besloten tot een tweede druk.
Restauraties
ACHTER DE ARNHEMSE POORTWAL 3-5
— Dit pand bestaat uit een winkel/woonhuis op
de hoek met de Arnhemsestraat, dat omstreeks
1900 werd gebouwd (nr. 3) en een erachter gele-
gen deel dat nog uit de vroege ve eeuw dateert
(nr. 5). In 2005 is het interieur deels vernieuwd en
het dak en de buitengevels van nr. 5 zorgvuldig
gerestaureerd. De vroegi7e-eeuwse kopgevel is
uitgevoerd als een zogenaamde golfgevel, ook wel
Gelderse gevel genoemd, een betrekkelijk zeld-
zaam geveltype in Amersfoort. Een mooi voor-
beeld van zo'n gevel elders in de stad is de voor-
gevel van het huis Bloemendalsestraat37.
Het speciaal voor de Open Monumentendag
2005 uitgegeven nummer van het
Amersfoort magazine stond geheel in
het teken van het religieus erfgoed. Op de
omslag de Sint-Rochuskapel, deel uitmakend
van de Stichting De Armen de Poth.
bezoekers teleurgesteld moest worden. De com-
binatie met de Dag van de Amateurkunst bleek
opnieuw een succesformule, waardoor het bezoe-
kersaantal de cijfers van de voorgaande jaren ruim
overtrof.
Publicaties
Middeleeuwse huizen in Amersfoort, Auteurs:
Albert van Engelenhoven en Francien Snieder,
Uitgeverij thoth, Bussum. (n.b. lees ook de
recensie elders in dit jaarboek)
De interessante en soms spectaculaire uit-
komsten van het bouwhistorisch onderzoek dat in
de periode 2002-2005 door Albert van Engelen-
hoven in de stad werd uitgevoerd, was de aanlei-
ding tot het publiceren van dit boek. Het is de
weerslag van het onderzoek naar een tiental hui-
L
-ocr page 167-
+
-ocr page 168-
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2OO5 1Ö7
Tijdens de restauratie heeft dit rijksmonu-
ment de voor de Neorenaissancestijl zo
kenmerkende luiken terug gekregen.
Pagina 166
Een fraai gerestaureerde piron siert
weer de daken van het Sint Pieters- en
Bloklands Gasthuis.
medemensen. Aanvankelijk werden in het gast-
huis alleen zieken verpleegd. Later bood het ook
onderdak aan bejaarden en proveniers (burgers
die zich in het gasthuis inkochten om verzekerd te
zijn van een verzorgde oude dag).
Bij de bestaande kapel ontstond een mannen-
en een vrouwenafdeling.
In 1804 werd het Sint Pietersgasthuis samen-
gevoegd met het gasthuis uit de Langestraat, dat
ACHTER DAVIDSHOF 1, SINT PIETERS-
EN BLOKLANDS GASTHUIS
— Het Sint
Pietersgasthuis ontstond aan het einde van de i4e
eeuw, op het nog niet ommuurde grondgebied
tussen de Koppelpoort en het Observanten-
klooster.
Onder invloed van Geert Grote, stichter van
de Moderne Devotie, ging men zich in die periode
meer richten op de zorg voor in nood verkerende
-ocr page 169-
l68 MAXCRAMER, ALBERTVAN ENGELENHOVEN, SANDRA HOVENS ENJAAPVERNHOUT
De leibedekking van kappen, torens en dakka-
pellen werd eveneens vernieuwd. Glas-in-loodra-
men werden hersteld of teruggebracht.
Ook de kapconstructie werd onder handen
genomen om de stabiliteit van de hoogopgaande
daken te waarborgen.
De restauratie werd uitgevoerd door Bouw-
bed rijf Van Hoogevest.
Het meest in het oog springende onderdeel
van het werk was het terugbrengen van de raam-
luiken in de voorgevel. Deze luiken, met de voor
de neorenaissancestijl zo kenmerkende rode
'zandlopers', kreeg het gebouw weer de kleurrijke
uitstraling die het in oorsprong had. Een verrijking
van het stadsbeeld op deze plek.
De Stichting Sint Pieters- en Bloklandsgast-
huis heeft daarmee weer getoond dat zij een bij-
zondere eigenaar en gebouwenbeheerder is, die
bijdraagt aan het instandhouden en zelfs verbete-
ren van de historische kwaliteiten van de stad.
Op 27 oktober 2005 kon de restauratie worden
afgerond. Wethouder Monumentenzorg P. Jonk-
man, en dhr. Elion, voorzitter van de Stichting Sint
Pieters- en Bloklands Gasthuis voltooiden het
werk door de plaatsing van de twee nog ontbre-
kende pirons op de torens van het hoofdgebouw.
breestra AT 52 — Dit huis behoort tot de
ring van muurhuizen ter plaatse van de eerste
stadsmuur van de stad. Bouwhistorisch onder-
zoek bracht het bouwjaar aan het licht, dit is
omstreeks 1550.
In 1979 is het huis volledig gerestaureerd.
Op de eerste verdiepingen de zolder is dit jaar
een nieuwe woning ingericht,
JACOB CATSLAAN 26, RK SINT
ANSFRIDUSKERK — De neogotische St.
Ansfriduskerk werd gebouwd tussen 1914 en 1916,
naar ontwerp van de kerkenbouwer W. ter Riele.
De kerk, met de asymmetrisch geplaatste toren,
vormtéén herkenningspunt voorde omgeving.
in 1573 was gesticht uit de nalatenschap van
Wouter van Blokland. Daarop ontstond de huidige
naam van het complex: het gecombineerde Sint
Pieters- en Bloklandsgasthuis.
Het middeleeuwse gebouwencomplex dat in
de loop der jaren was ontstaan bevatte vele bij-
zondere onderdelen. Zowel de kapel als gasthuis-
zalen bevatten belangwekkende interieurs en
vormden belangrijke schakels in het historisch
stadsbeeld. Niet iedereen was hiervan echter
onderde indruk.
In 1904 liet één van de regentessen van het
gasthuis, mevr. Scheltus-Fenema, een aanzienlijk
legaat na. Haar voorwaarde aan deze schenking
was echter dat de oude gebouwen van het com-
plex onmiddellijk werden gesloopt en plaats zou-
den maken voor verfrissende nieuwbouw!
Gelukkig was het rijk alert en maakte, in de
persoon van RijksbouwmeesterCuijpers, bezwaar
tegen de afbraakplannen. Met succes, want in 1912
werden de kapel en mannenzaal gerestaureerd.
Uniek is de mannengasthuiszaal met de nog
authentieke bedsteden en betimmeringen.
De overige delen van het complex werden wel
gesloopt en maakten plaats vooreen nieuwe
hoofdgebouw in Neorenaissancestijl, naar ont-
werp van architect Kroes. Door het behoud van de
historische onderdelen werd dit nieuwe gebouw
niet, zoals in de oorspronkelijke plannen bedoeld,
georiënteerd op de Westsingel, maar op Achter
Davidshof.
Het hoofdgebouw werd in 2000 eveneens
aangewezen tot rijksmonument. De bouwkundige
staat van het gebouw liet echter te wensen over.
De Stichting St. Pieters- en Bloklands Gasthuis
nam daarom het architectenbureau Van Hooge-
vest in de arm om een restauratieplan voor te
bereiden. De uitvoering vond plaats in 2005.
Veel schade aan metselwerk en natuursteen in
de gevels werd hersteld. Het merendeel van deze
schade was ontstaan door roestende verankeringen
in het muurwerk, die eveneens werden vervangen.
-ocr page 170-
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2O05 iÖQ
\
r
Interieur van de RK Sint Ansfriduskerk
na de restauratie, waarbij de gewelven
in de oorspronkelijke kleurstelling zijn
hersteld.
In het interieur is de basilicale opzet van de
kerk duidelijk zichtbaar. De wanden en gewelven
waren oorspronkelijk licht van kleur. Op enkele
plaatsen waren hierop schilderingen aangebracht.
Later, vermoedelijk in de jaren '60, werd het gehe-
le interieur donkerblauw geschilderd.
Al gedurende een reeks van jaren worden aan
de kerk onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd
op basis van het meerjarenplan 'Investeren in
duurzaamheid'. In 2005 werd het interieur onder
handen genomen. Het terugbrengen van de oor-
spronkelijke kleur op de wanden en gewelven
vormde een ware metamorfose van de kerkruim-
te. Ook decoratieve banden in metselwerk werden
weer van hun ontsierende verflagen ontdaan,
waardoor de gewelfconstructie weer duidelijk
wordtgeaccentueerd. Wellicht zullen in een later
stadium nog enkele van de decoratieve muurschil-
deringen worden teruggebracht.
-ocr page 171-
170 MA* CRAMER, ALBERT VAN ENG ELEN HOVEN, SANDRA HOVENS EN JAAP VERNHOUT
van het 'Hollands Classicisme'.
De panden werden enige tijd geleden eigen-
dom van de Amersfoortse N.V. Stadsherstel.
Stadsherstel investeerde het afgelopen jaar in de
restauratie ervan: kappen, goten, lood- en zink-
werk, kozijnen en overig timmerwerk werden
grondig aangepakt.
L angestraat 104 — Dit winkelpand is kort
na 1900 gebouwd. De voorgevel is uitgevoerd in
een sobere variant van de Jugendstil. In later tijd is
de gevel bovendaks om onduidelijke reden verwij-
derd. Deze verminking is in 2005 teruggedraaid.
Aan de hand van oude foto's kon de geveltop
worden teruggebracht. Tevens is de oorspron-
kelijk aanwezige gele okerkleur weer op de gevel
aangebracht.
langestraat 121 — Van het winkelpand
Langestraat 121 werden het afgelopen jaar de
gevels hersteld. Het interieur werd grondigver-
bouwd en opgeknapt.
De eigenaar kon gelukkig worden overtuigd
van de historische waarde van de middeleeuwse
gewelfkelder in het pand. Deze werd ingepast in
het ontwerp, ondanks de niveauverschillen die dit
opleverde in de winkel. Veel van dergelijke kelders
in de Langestraat zijn in het verleden om deze
reden verloren gegaan.
leusderweg iio,
NIEUWEKERK — Regelmatig vielen er de afge-
lopen jaren leien van het dak van de Nieuwekerk
aan de Leusderweg. Het gevaar dat dit opleverde
was voor het kerkbestuur aanleiding om met spoed
herstelplannen te maken.
Nader onderzoek wees uit dat de Noorse leien
zelf nog in goede staat verkeerden. De bevestigin-
gen echter waren van slechte kwaliteit. Ook het
aansluitende loodwerk was aan vervanging toe.
Het afgelopen jaar werd het dak daarom verdekt:
de bestaande leien werden opnieuw aangebracht.
kamp 6 — Kamp 6 wisselde in 2005 van eige-
naar. Achter de rijke i9e-eeuwse gevel gaat een
bijzonder interieur schuil, met ondermeer fraaie
betimmeringen, bewerkte stucplafonds en een
bijzondere kap met gebogen spanten.
Achterstallig onderhoud maakte een restaura-
tie van zowel kap, gevels en interieur noodzakelijk.
Tegelijkertijd werd het pand uitgebreid en ver-
bouwd tot kantoorpand voorde nieuwe eigenaar:
makelaarshuis De Ruiter.
KAMP 10 — De bovenverdieping en kap van het
pand 'd'gekroonde bye-korf' aan de Kamp werd in
de afgelopen jaren verbouwd en hersteld tot een
fraaie bovenwoning. Kapconstructies, balklagen,
vloeren, ramen en kozijnen werden daarbij gron-
dig hersteld.
KORTEGRACHT 25 — De percelen tussen de
Kortegracht, de Drieringensteeg en de Muurhuizen
behoren van oudsher tot het synagogecomplex.
In 172.5 kocht de Joodse gemeente het stuk
braakliggende grond van de dames Van Draken-
burgh,'de Jufferen'genaamd. Daaraan dankt deze
plek in de stad nog steeds de benaming'het
Jufferen gat'.
Hier bouwde de Joodse gemeente twee karak-
teristieke i8e-eeuwse huizen, met daartussen een
tuinmuur met ingangspartij.
De slechte bouwkundige staat van het hoek-
pand op nummer 25 was het afgelopen jaar aanlei-
dingtot een restauratie van de kap,goten, betim-
meringen en het metsel-, pleister- en voegwerk
van de gevels.
KROMMESTRAAT 36-4O, DE KROON —
In de panden van'Dille en Kamille'was in het ver-
leden brouwerij 'de Kroon' gevestigd. In de ve
eeuw waren in Amersfoort 350 brouwerijen
gevestigd. In die periode kreeg het pand aan de
Krommestraat ook haar huidige verschijnings-
vorm, met de karakteristieke halsgevel in de stijl
-ocr page 172-
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2005 171
In het dakvlak werden ladder- en klimhaken aan-
gebracht om reparaties en inspecties in de toe-
komst mogelijk te maken.
MUURHUIZEN 19, BOLLENBURG — Het
huis Bollenburg kreeg in 2004 een nieuwe eige-
naar. Het monumentale Muurhuis, vooral bekend
als 'het huis van Johan van Oldenbarneveldt', werd
in het afgelopen jaar verbouwd. De nieuwe ele-
menten werden respectvol ingepast in het histori-
sche interieur.
MUURHUIZEN 80-84 — Ook de reeds eer-
der beschreven restauratie van de pakhuizen
Muurhuizen 80-84 kon in 2005 worden afgerond.
De restauratie van deze twee bouwvallige pakhui-
zen en de verbouwing ervan tot 3 riante stads-
woningen, vormde een ware metamorfose van
dezegevelwand.
PLANTSOEN - NOORD 2,
volmolen — In het plantsoen, gebouwd
tegen de koppelpoort, bevindt zich de Volmolen.
Dit 'industriegebouw' werd in de ve eeuw
gebouwd voor de lakenproductie. In het interieur
bevond zich een werktuig om geweven wol te ver-
vilten, met behulpvan zand, kokend wateren
urine. Het mechaniek werd aangedreven door
waterkracht, waarbij dankbaar gebruik werd
gemaakt van het verval in de beek op deze plek.
De met zorg gerestaureerde Jugendstil-gevel
van Langestraat 104
het Waterschap Vallei en Eem zijn vervolgens
plannen ontwikkeld om dit beeldbepalende
object te restaureren. Een artikel in het december-
nummer van de kroniek, waarin op de ont-
staansgeschiedenis en de werking van de stuw
werd ingegaan, had tot doel de interesse van alle
betrokken partijen te wekken, waardoor draagvlak
voor herstel kon worden vergroot. Daarnaast
werd het artikel toegezonden aan een groot aantal
monumentengemeenten in het land met als toe-
gevoegde vragen of men ervaring had met de res-
PLANTSOEN NOORD BIJ 2,
Stoneystuw — In augustus 2000 werd de
stuw in de Beek door de staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen
als rijksmonument. Het betreft hier een, oor-
spronkelijk door de Britse ingenieur F.C.M. Stoney
(1837-1897) ontworpen, constructie waarmee de
waterstanden in de Beek op ingenieuze kunnen
worden geregeld. Door technische aanpassingen
was dit industriële monument echter zijn beeld-
bepalende windwerk kwijt geraakt. In overleg met
-ocr page 173-
172 MAX CRAMER, ALBE RT VAN ENCELENH OVEN, SANDRA H OVENS EN JAAP VERNHOUT
/ hensljlli-
Jleemraadscnap gsJL/smt
JlonrsnBriH
®
—-i^
ï
J£i
aniiiejB SI
onensmis
"AeïJj
■ouwen, van een
//nnrsneas
-AsnzjaAu
-Acnier aanzicnz,
-JJsJ\£m.
Bouwtekening van de dubbele Stoney-schuif
uit 1909. De stuw werd gebouwd door de
Hilversumse firma Ensink.
tauraties van dit soort objecten en of er wellicht
nog ergens oude onderdelen van het raderwerk
voorhanden waren. Op de eerste vraag heeft het
gemeentelijk bureau Monumentenzorg een groot
aantal positieve reacties ontvangen, echter de
gouden tip voor het hergebruik van oorspronkelij-
ke onderdelen is jammer genoeg nog niet binnen-
gekomen.
PLANTSOEN - ZUID,
monnikendam — De waterpoort Mon-
nikendam maakte in oorsprong deel uit van de
tweede stadsmuur rond Amersfoort, gebouwd
tussen 1380 en 1450.
Toen de stadsmuren in de ige eeuw werden
gesloopt, om plaats te maken voor een plantsoen
rond de stad, werd de waterpoort gespaard en
ingepast in deze plannen. Diverse gebruikers van
de ruimtes in de poort wisselden eikaarde afge-
-ocr page 174-
JAAROVERZICHT MONUMENTENZORG 2OO5 173
Bergkwartier, diverse monumentale huizen
met name aan de Johan van
Oldenbarneveltlaan, Regentesselaan en het
Frisia-complex, rond de Borgesiuslaan.
Hooglandseweg-Zuid 26, aan het laatige-
eeuwse huis werd een reconstructie van de
oorspronkelijke fraai bewerkte makelaar in de
top van de voorgevel herplaatst.
Juliana van Stolbergkazerne, enkele woningen
in dit voormalige kazernecomplex.
Kamp 44, gevels en geveltimmerwerk.
Kamp 73, gevels en geveltimmerwerk.
Kamp 75, gevels en geveltimmerwerk.
Kamperbinnenpoort 2, interne wijzigingen in
winkel en woonhuis.
Lavendelstraat 2, op dit rijksmonument werd
een dakkapel geplaatst.
Utrechtsestraat 25, de fraaie glas-in-lood ven-
sters in het trappenhuis van v&d.
VanTuyllstraat27, aan de pastorie van de rk
Sintjosephkerk in Hooglanderveen vonden
reparaties van het dak plaats.
Diverse kappen in de stad werden voorzien
van ladderhaken. Dit om de instandhouding
van de monumenten te waarborgen. De
Monumentenwacht kan d.m.v. deze voorzie-
ningen inspecties uitvoeren aan kappen en
goten en ook nood reparaties verrichten.
lopen decennia af. Steeds bleek de ruimte in het
voormalige verdedigingswerk te beperkt, en van-
wege de afmetingen zelfs niet meer te voldoen
aan de aangescherpte horeca-normen. Omdat
een goede functie een belangrijke meerwaarde
geeft aan een monument, maakte het Architec-
tenbureau Pouwen Dillen een inventief ontwerp
vooreen uitbreidingvan het gebouw, onder het
aansluitende talud. In het afgelopen jaar werd
deze uitbreiding gerealiseerd ten behoeve van
het restaurant 'de Monnikendam'.
STADSRING 248-250 — Dit dubbele heren-
huis is omstreeks 1900 gebouwd. Hoewel de hoge
trapgevel in neorenaissancestijl grote overeen-
komsten vertoont met het door H. Kroes in 1898
ontworpen museumgebouw voor Flehite aan de
Westsingel, zijn er geen aanwijzigen dat hij als
architect verantwoordelijk is voor het ontwerp
van dit huis. In verslagjaar is het huis van binnen
en van buiten hersteld en geschikt gemaakt voor
gebruik door een advocatenkantoor.
'T ZAND 37, SINT AEGTENKAPEL — De
restauratie van de Sint Aegtenkapel, die in het
vorige jaarboek al gedeeltelijk aan bod kwam, kon
in 2005 worden afgerond. Op 10 februari 2005
werd het'hoogste punt'van de werkzaamheden
bereikt met de voltooiing van het herstel van het
torentje. Wethouder Monumentenzorg P. Jonk-
man bekroonde het werk met het terugplaatsen
van de opnieuw vergulde torenhaan.
Na afloop van het voorstellingenseizoen in de
kapel kon in de zomer worden gestart met het
interieur. Met name de inpassing van de nieuwe
elektra- en beveiligingsinstallaties vroegen de
nodige inventiviteit van aannemer en installateur.
Restauraties, partieel
Van diverse Amersfoortse monumenten werden
specifieke onderdelen gerestaureerd zoals onder-
meer:
Wethouder P. Jonkman
plaatst de torenhaan terug
op St. Aegtenkapel.
-ocr page 175-
MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER,
MILO VERHAMME, MATTIJS WIJKER
Jaaroverzicht
Archeologie
9,
-ocr page 176-
JAAROVERZICHT ARCHEOLOGIE 2005 I75
Het jaar 2005 kenmerkte zich door veel grootschalige
opgravingen binnen de Amersfoortse gemeentegrenzen.
Om al het onderzoek te kunnen uitvoeren, waren naast de
vaste groep archeologen in dienst bij de gemeente Amers-
foort en de grote groep vrijwilligers, drie archeologen op
detacheringsbasis bij de sectie archeologie werkzaam.
De opgravingen in het gebied de Wieken-Vinkenhoef
zijn voortgezet, er waren verschillende opgravingen in de
binnenstad en een verkennend onderzoek bij kasteel
Stoutenburg.
Wederom De Wieken
Evenals vorige jaren is op het bedrijventerrein
De Wieken, waar tbv natuurontwikkeling in een
brede strook langs de Barneveldsche Beek ook
grondverzet plaatsvindt, in 2005 ook weer enkele
maanden gegraven.
Aan de noordzijde van de Hogeweg, bij woon-
huis en bedrijf van Besseling, was door aftopping
en ploegen het prehistorisch niveau vooreen
groot deel verdwenen. Gelukkig konden nog de
onderkanten van veel paalsporen worden gedocu-
menteerd. De paalsporen kwamen in drie clusters
voor. In het midden lagen de sporen van een huis-
plattegrond met een dubbele paalzetting in de
wanden. Deze prehistorische boerderij kon
slechts voor de helft worden vrijgelegd; de rest
ligt (of is reeds verdwenen) onderde tuin van het
woonhuis. De boerderij was noordwest-zuidoost
georiënteerd. Ten noorden van de boerderij
bevonden zich de paalsporen van drie kleinere
structuren. Deze bestonden elk uit vier paalspo-
ren in een vierkant geplaatst. Het zijn de resten
van spiekers, die bedoeld waren voor de opslag
van bijvoorbeeld landbouwgewassen.
Zuidoostelijk van de boerderij zijn de paalsporen
van negen spiekers aangesneden. De drie concen-
traties van paalsporen vormden samen (een deel
van) een boerenerf waarbij niet alle spiekers
gelijktijdig waren, want in tenminste één geval
oversneden de sporen van een spieker de sporen
van een tweede. In de paalsporen zijn aardewerk-
scherven gevonden die aangeven dat de boerderij
met de bijgebouwen uit de Late Ijzertijd (ca. 250 v.
Chr.-ca. o) dateren.
Het tweede onderzoek werd uitgevoerd op de
kop van perceel 326 aan de zuidkant van de Hoge-
weg. Een oude kadasterkaart (Slits, gemeente
Amersfoort, sectie A, eerste blad, 1832) deed ver-
moeden dat hier een tabaksschuur heeft gestaan.
De aangetroffen sporen wezen uit dat er inder-
daad in de i8e en io,e eeuw een kleine tabaksplan-
tage heeft gelegen met in de onmiddellijke nabij-
heid een tabaksschuur. De plantage bestond uit
ongeveer 11 meter lange tabaksbedden die naast
elkaar lagen. Ze waren duidelijk te herkennen aan
de spitsporen in de ondergrond. Helaas hebben
-ocr page 177-
Wieken-Vinken-
hoef, overzicht
van de opgegraven
Ijzertijd-erven.
Wieken-Vinken-
hoef, opgraving
van huisplatte-
grond uit de
Ijzertijd aan de
Hogeweg.
-ocr page 178-
JAAROVERZICHT ARCHEOLOGIE 2005 177
deze bedden andere sporen ernstig verstoord.
Ten zuiden van de bedden en tussen en ook
onder de bedden zijn paalsporen met scherven
uit de Ijzertijd teruggevonden: de resten van een
boerderij met een drietal spiekers en een aantal
afvalkuilen, een boerenerf uit de Late Ijzertijd.
Op basis van de min of meer regelmatige ver-
spreidingvan de erven uit de Late Ijzertijd in het
gebied Wieken-Vinkenhoef, werd op het perceel
326 nog een erf vermoed. Ten noorden van de
oude Horstwetering is dit erf teruggevonden.
Het gaat om één van de grootste erven die in de
omgeving is opgegraven. Het bestond uit de spo-
ren van twee grote gebouwen (boerderij en bij-
gebouw ?) en van zestien spiekers. In het westen
werd het erf verstoord door de sloot van perceel
326, waardoor de plattegrond van een groot
gebouw niet compleet is. Helaas was het andere
grote gebouw eveneens vergraven door een dicht-
gegooide sub-recente sloot. Uit een afvalkuil en
de paalsporen van de houten structuren is aarde-
werk uit de Late Ijzertijd afkomstig.
Tot dusver zijn tijdens opgravingen in het
gebied Wieken-Vinkenhoef de resten gevonden
van tenminste veertien boerenerven uit de Late
Ijzertijd. Verspreid aangetroffen paalsporen van
spiekers doen vermoeden dat er ooit nog meer
erven zijn geweest.
Hooiberg aan de Oliesteeg
Na de sloop van drie schuren ten behoeve van
nieuwbouw op het perceel Oliesteeg 11-15 werd
een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het ter-
rein bevindt zich binnen de tweede stadsmuur,
waarvan de bouw in dit gedeelte van de stad om-
streeks 1380 begon.
Onder een dik ophogingspakket met puin
bevond zich een laag waarin zich grote paalsporen
en een kringgreppel aftekenden. Het toont aan
dat op het terrein een spieker (voorraadschuur) of
hooiberg met een diameter van ca. 9 meter heeft
gestaan. Het aardewerk dat in deze sporen wijst
op een I5e/i6e eeuwse datering van de structuur.
Nadat de hooiberg buiten gebruik is geraakt, zijn
hier runderen, een paard en een varken begraven.
Ze waren met de poten omhoog in grote kuilen
gelegd; waarschijnlijk betreft het dieren die ten-
gevolge van een ziekte waren overleden.
In de noordoosthoek van het opgravingster-
rein is een waterput aangesneden, waarvan nog
de rechthoekige houten bekisting met daar bin-
nen een houten ton restte. Boven de 60 cm dikke
laag bevond zich een puinig pakket, dat op een-
zelfde niveau lag als de onderkant van een funde-
ringsrestant. Een fundering, op kleine afstand en
evenwijdig aan de straatzijde (westzijde van het
terrein), opgebouwd uit breukstenen, duidt op
bebouwing in de ve en i8e eeuw, dat later (waar-
schijnlijk in dei9e eeuw), op de fundering van de
straatgevel na, rigoureus is afgebroken.
Vlak onder het maaiveld kwamen achttien
bakstenen poeren tevoorschijn, samen met twee
noord-zuid lopende muren. Op de poeren hebben
de stijlen van een gebouw gestaan dat volgens de
vondsten in de bouwinsteken en onderde poeren
uit de i9e eeuw stamde. De meeste van deze poe-
ren deden dienst als funderingen voorde-weer
latere-grote schuren die voorafgaande aan de
opgraving zijn gesloopt. In een aantal van de poe-
ren waren bewerkte zandstenen raamlijsten
verwerkt, die uit de i6e eeuw dateren en als sloop-
afval zijn hergebruikt.
ize-eeuwse akkerlaag onder
Lieve Vrouwekerkhof 2a
In januari 2005 werd bij verbouwingswerkzaam-
heden in café Marktzicht, aan het Lieve Vrouwe-
kerkhof, een deel van een kelder weggebroken.
De sectie archeologie heeft van deze werkzaam-
heden gebruikgemaakt om twee profielen en
funderingen en muurwerk te documenteren.
De oudste sporen van menselijke activiteit
bestonden uit een akkerlaag en een greppel.
Hoewel hierin geen vondsten zijn gedaan, kon de
-ocr page 179-
I78 MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER, MILO VERHAMME, MATTIJS WIJKER
Oliesteeg, opgraving met poeren van
grote ige-eeuwse schuur.
ouderdom van deze sporen worden vastgesteld.
Deze akkerlaag komt overeen met die bij archeo-
logisch onderzoek op het Lieve Vrouwekerkhof
in 1986, samen met sporen van een boerderij,
aangetroffen zijn en die stammen uit de i2e
eeuw.
In het profiel was duidelijk zichtbaar dat het
akkerland in gebruik kwam als woongebied; een
serie van leemvloertjes, behorend bij houten
woonhuizen, tekende zich af bovenop de akker-
laag. Regelmatig zijn nieuwe leemvloertjes aan-
gelegd, als de oude verzakt of versleten was. Ter
versteviging werd tussen de oude vloeren de
nieuwe een laag grond opgebracht. Uit deze
ophogingslaagjes is aardewerk uit de i3e en i4e
eeuw afkomstig.
In de i5e eeuw werd het houten huis vervan-
gen door een bakstenen opvolger; de voorgevel
van het huidige pand rust nog op de funderingen
van dit huis.
Oude loop van de Eem
In opdracht van de gemeente vond een onderzoek
plaats naarde staat van de fundering van de bak-
-ocr page 180-
JAAROVERZICHT ARCHEOLOGIE 2005 17Q
Archeologen onder het pand Lieve-
Vrouwekerkhof 2a, bezig met opmeten
van het muurwerk.
stenen keermuur die de grond van het plantsoen
achter de St. Aegtenkapel en de panden 't Zand 29
t/m 41 op zijn plaats houdt. Het grondwerk is
begeleid door de sectie archeologie, waarbij de
mogelijkheid werd aangegrepen twee grondbo-
ringen te doen, met als doel de loop van de Oude
Eem op te sporen.
Een eerste boring werd gedaan in het oosten
van het terrein, achter de St. Franciscus Xaverius-
kerk. Onder een pakket met veel puin werd een
kleilaagje van ca 20 cm aangetroffen, direct op het
natuurlijke zand. Deze kleilaag is vermoedelijk
ontstaan door overstromingen van de Oude Eem.
De tweede boring vond plaats naast de plek
waar tot in de twintigste eeuw een waterloopje
stroomde, het zogenaamde kanaal van Codde,
vernoemd naarde lakenhandelaar Marten Codde
die in de ve eeuw op het terrein van het voormali-
ge St. Agathaklooster een lakenfabriek had. Het
waterloopje hield mogelijk verband met de
fabriek. Hier werd een andere bodemopbouw aan-
getroffen. Onder hetzelfde pakket met puin werd
een kleipakket van 20 cm dik aangetroffen met
daaronder een 35 cm dikke veenlaag. Naar alle
-ocr page 181-
l80 MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER, MILO VERHAMME, MATTIJS WIJKER
waarschijnlijkheid is hier de oostoever van de
Oude Eem aangetroffen. Het kanaaltje van Codde
was dus niet de eerste waterloop op deze plek en
is waarschijnlijk uitgegraven in de reeds verzand-
de en dichtgegooide Eemloop.
Putten Achter de Arnhemse
Poortwal
Achter de Arnhemse Poortwal is een gebied dat
wordt omsloten door de bebouwing van de
Utrechtse- en de Arnhemsestraat en de Stadsring.
De Arnhemse Poort (oorspronkelijk Slijkpoort
genaamd) bevond zich daar waar de Arnhemse-
straat (vroeger Slijkstraat geheten) de stadsmuur
kruiste. Aan de binnenzijde van de stadsmuur was
ter versterking een aarden wal opgeworpen, van-
daar waarschijnlijk'poortiW.
Na sloop van enkele (winkel)panden en voor-
afgaand aan nieuwbouw, heeft de sectie Archeo-
logie in de zomer van 2005 hier een onderzoek
gedaan. Naast sporen van bewoning (paalsporen
van boerderijen) zijn vooral veel putten en kuilen
met afval gevonden.
Het vroegste bewijs van menselijke activiteit,
dat bij deze opgraving werd gevonden, is een
akkerlaag die in de i3e en i4e eeuw ontstaan moet
zijn. Ook sloten en greppels duiden erop dat vanaf
de i3e eeuw mensen in dit gebied actief zijn ge-
weest. Het akkerland was van boeren die in de
directe omgeving hun bedrijf hadden. Heel dicht-
bij zelfs: want toen de sectie archeologie in 2000,
voorafgaand aan de bouw van het winkelcentrum
Amicitia, archeologisch onderzoek uitvoerde, zijn
de resten van twee boerderijen uit de i4e eeuw
gevonden, (ziejaarboek flehite 2000.) Ook
in het gebied Achter de Arnhemse Poortwal, dat
in 2005 is onderzocht, zijn paalgaten van boerde-
rijen uit de ^4e /ise eeuw gevonden; hiervan kon
echter geen complete huisplattegrond worden
gereconstrueerd. De paalsporen bevonden zich
wel op regelmatige afstand van elkaar (ca. 2.75
meter) en lagen in lijn. De richting hiervan
^^                        i
Archeologisch onderzoek Achter de
Arnhemse Poortwal.
spreekt vooreen boerderij die loodrecht op de
Arnhemsestraat stond.
In de eerste helft van dei5e eeuw is het gebied
van de Arnhemse Poortwal en omgeving binnen
destadsmuurgekomen, het is mogelijk dat toen
de boerderijen hier langzaamaan verdwenen.
Archeologisch onderzoek heeft in dit gedeelte
van de stad niet alleen boerderijen ter plaatse van
Amicitia aangetoond, maar er werden ook over-
blijfselen van boerderijen gevonden aan de
Utrechtsestraat (waar nu de ingang naar de
Jorisdriehoek is) en op de Varkensmarkt, waar
-ocr page 182-
l8l
JAAROVERZICHT ARCHEOLOGIE 2005
Meursingterrein aan het Smallepad,
vlak met paalgaten van boerderijen en
grondverbeteringssporen (donkere
banen in het gele zand).
Utrechtse- en Arnhemsestraat beginnen.
Geleidelijk aan hebben de boerderijen plaats
moeten maken voor de stedelijke bebouwing; hoe
snel het proces zich in dit gedeelte van de stad
heeft voltrokken is nog niet helemaal duidelijk,
maar tegen de tijd dat de tweede stadsmuur aan
deze zijde was voltooid -omstreeks 1450-, zullen
de meeste boeren toch wel zijn vertrokken en
maakten de boerderijen plaats voor stadse huizen.
Het opgravingsterrein bevond zich achter de
huizen, die-waarschijnlijk vanaf de i5e eeuw-
aan de Arnhemsestraat (toen Slijkstraat ge-
noemd) verrezen. De resten die bij het archeolo-
gisch onderzoek zijn aangetroffen getuigen hier
ook van: vier waterputten en vele afvalkuilen uit
verschillende perioden waren hier in de bodem
gegraven. De bodem bestond overigens uit het
oorspronkelijke dekzand, daarboven de akkerlaag
uit de i3e /i4e eeuw en daarop weer een dik opho-
gingspakket van bijna twee meter. Zo'n ophoging
kan zich in één keer hebben voltrokken, maar kan
ook ontstaan zijn door een proces van eeuwen
langgrond opbrengen.
Een van de waterputten bevatte, opmerkelijk
-ocr page 183-
182 MAARTEN VAN DIJK, RON A. HULST, FRANCIEN SNIEDER, MILO VERHAMME, MATTIJS WIJKER
genoeg, heel veel aardewerkscherven en beer. Dit
is echter minder vreemd en zeldzaam dan het
lijkt, want niet langer in gebruik zijnde waterput-
ten werden wel vaker met de inhoud van elders
leeggehaalde beerputten gevuld. De waterput had
een bakstenen bovenkant en een houten ton
eronder die, doordat hij onder het grondwaterni-
veau was ingegraven, goed geconserveerd was.
Het aardewerk in de ton stamt uit de ve eeuw,
waaronder een puntgave pispot, en bijvoorbeeld
(iets minder complete) majolica borden. Ook een
kleipijp met steel en vele fragmenten van drink-
glazen bevonden zich in de ton. De meest specta-
culaire vondst hierin is echterwel een grootaantal
glazen kralen, waarvan de rijgdraad zelfs bewaard
is gebleven.
Het Meursingterrein aan het
Smallepad
Tussen november 2005 en januari 2006 heeft de
sectie archeologie op het terrein van de voormali-
ge Meursingfabriek, gelegen aan het Smallepad,
een archeologisch (hoofd)onderzoek uitgevoerd.
Het onderzoek volgde op een vooronderzoek dat
in oktober 2005 had plaatsgevonden. Aanleiding
voor het onderzoek was de bouw van het nieuwe
racm gebouw (Rijksdienst voor Archeologie,
Cultuurlandschap en Monumenten), door de
Rijksgebouwendienst. Het terrein ligt tegen de
middeleeuwse stad aan, net buiten de tweede
stadsmuur en op een steenworp afstand van de
Koppelpoort. Ondanks de bouw van de tge- en
20e eeuwse Meursingfabriek bleek de ondergrond
in minder sterke mate te zijn verstoord dan ver-
wacht: tussen en onder de (recente) verstoringen
waren diverse archeologische sporen en vondsten
bewaard gebleven.
De oudste sporen en vondsten dateren uit de
Late Middeleeuwen: drie (gedeeltes van) bootvor-
mige boerderijplattegronden en een vijf-palige
spieker. Tijdens de bouw dan wel sloop van de
Meursingfabriek zal een groot aantal sporen zijn
verdwenen. De boerderijen hadden alle drie een
zw-no oriëntatie en waren minimaal 6,5 meter
breed. De oorspronkelijke lengte kon bij geen van
de boerderijen worden achterhaald, maar één
boerderij had een lengte van minstens 25 meter.
Aan de noordzijde van één van de boerderijen is
een deel van een erfgreppel gevonden. De vijf-pali-
ge spieker stamt uit dezelfde periode als de boer-
derijen, maar tot welk erf de spieker heeft behoord
is niet duidelijk. Uit de aardewerkvondsten blijkt
dat de paalkuilen van de boerderijen eind i2e /
begin i3e eeuw zijn dichtgemaakt. Uitgaande van
een levensduur van een houten huis van ongeveer
25 jaar, zullen de boerderijen vanaf de tweede helft
i2e eeuw bewoond zijn geweest.
In het westelijk deel van het terrein is, even-
wijdig aan het Smallepad, een deel van een pad of
weg aangetroffen. Tussen en parallel aan een
tweetal sloten zijn verschillende karresporen aan-
getroffen. De karresporen, herkenbaar als licht
grijze langwerpige banen in het zand, lagen op
een onderlinge afstand van ongeveer 1,35 meter.
Uit de karresporen zelf komen geen vondsten, in
de twee parallel lopende sloten is echter materiaal
uit de 12e toti4e eeuw gevonden. De weg wordt
aan de hand van deze vondsten in dezelfde perio-
de gedateerd.
In de daarop volgende eeuw(en) kende het
terrein een agrarisch gebruik. Over het gehele ter-
rein zijn langgerekte stroken omgespitte grond
(grondverbeteringssporen) aangetroffen. Het
omspitten gebeurde om de grond te bemesten en
dus vruchtbaarder te maken. Verschillende sloten
zorgden in deze periode voorde ontwatering van
het terrein. De sloten en grondverbeteringsspo-
ren dateren uit de i3e en i4e eeuw.
In het oostelijk deel van het opgravingsterrein,
richting Eem, bevonden zich enkele waterlopen.
De oudste waterloop, die in de i3e eeuw is dicht-
geslibt, had een no-zw oriëntering. Aan de nw
zijde zijn de resten van houten beschoeiing aan-
getroffen. In de daarop volgende fase is een water-
-ocr page 184-
JAAROVERZICHT ARCHEOLOGIE 2005 183
loop met een een totaal andere oriëntering aange-
legd. Deze tweede, bredere, waterloop (minimaal
15 meter breed), is in de i3e eeuw aangelegd en
doorsnijdt bovengenoemde waterloop. Haaks op
de waterloop stond weer een andere loop (n -z).
Beide waterlopen zullen een belangrijke functie
hebben gehad bij de afwatering van Amersfoort
en met name het gebied aan de noordwestzijde
van de stad. Rond 1400 is de waterloop gedempt.
Aangezien een relatief klein deel is opgegraven, is
het vrij moeilijk meer uitsluitsel te geven omtrent
de functie van de waterloop.
Archeologisch gezien is er, wat betreft het
gebruik van het Meursingterrein, een hiaat tussen
de i6e en de eerste helft van de i<5e eeuw. Dankzij
kaarten en schilderijen is echter bekend dat het
Meursingterrein in de i6e eeuw een functie had in
de lakenindustrie, op bijvoorbeeld de stadsplatte-
grond van Braun en Hogenberg (1588) zijn hier
zogenaamde 'ramen' getekend. Vanaf de ije eeuw
tot en met de eerste helft van de io.e eeuw is het
gebied als bleekveld in gebruik.
In 1866 wordt op het terrein de stoomweverij
van Bonnike gebouwd. Deze gaat vrij snel failliet
en in 1885 koopt de Amsterdamse scheepsbouwer
Meursing het gebouw om er een moderne brood-
fabriek op stoomkracht in te richten.
Van de fabriek zijn over het gehele terrein spo-
ren aangetroffen, deze zijn tijdens het onderzoek
grotendeels (op een beerput en een houten afvoer
na) buiten beschouwinggelaten.
Kolenkelder onder Kleine Haag 1-3
Vanwege een nieuwe bestemming voor het pand
Kleine Haag 1-3, zijn in november 2005 sloopwerk-
zaamheden op het terrein uitgevoerd. De sectie
archeologie kreeg tijdens de sloopwerkzaamhe-
den de gelegenheid het bodemarchief op deze
plaats te onderzoeken. Al snel bleek dat het plan-
gebied zwaar verstoord was door rioleringen, lei-
dingen en funderingsmuren en -poeren van een
oude uitbouw.
De enige aangetroffen archeologische sporen,
waren de restanten van een keldervloer. Het
blootgelegde deel is ongeveer drie meter lang en
één meter breed. De vloer bestaat uit een enkele
laag hele en halve bakstenen. De stenen lijken wil-
lekeurig gelegd, maar hun richting is-voorzover
waarneembaar-wel parallel aan de Kleine Haag.
De stenen vertonen aan de bovenzijde een roet-
laag. Dit doet vermoeden dat het hier de restan-
ten van een kolenkeldervloer betreft. De bakste-
nen liggen op een donkergrijze laag zand, die hier
ongeveer4.ocm dik is. In deze laag is ve /i8e
eeuws aardewerk aangetroffen. Onder dit pakket
bevindt zich het witgele jonge dekzand.
Kasteelterrein Stoutenburg
Kasteel Stoutenburg ligt in het dal van de Barne-
veldsche Beek in de Gelderse Vallei. De huidige
eigenaar, de Stichting Het Utrechts Landschap,
heeft een inrichtingsplan 'Heerlijkheid Stouten-
burg' ontwikkeld, dat onder meer tot doel heeft
de historische waarden, zoals het stelsel van slot-
grachten, van het middeleeuwse kasteel Stouten-
burg terug te brengen. In opdracht van de Stich-
ting is in december 2005 op het voormalige kas-
teelterrein een inventariserend archeologisch
onderzoek verricht door de sectie archeologie van
de gemeente Amersfoort.
In 1259 verkreeg Amersfoort stadsrechten van
de bisschop van Utrecht. Wouter van Amersfoort,
tot dan de schout van de stad, bouwde in dezelfde
tijd een kasteel opzijn eigen grondgebied. In het-
zelfde jaar als de verlening van het stadsrecht
schonk Wouter dit kasteel Stoutenburg aan de bis-
schop van Utrecht. Op zijn beurt beleende de bis-
schop Wouter met het kasteel onder voorwaarde
dat het de status van open huis kreeg. Dit hield in
dat de bisschop te allen tijde over het kasteel kon
beschikken, bijvoorbeeld als bescherming tegen
machtsvertoon van het graafschap Celre.
Voorzover bekend is het kasteel nooit belegerd
geweest, tot het in 1495 door Gelderse troepen
-ocr page 185-
Pijlpunten (i4e-
eeuw) gevonden
in de grachten van
kasteel Stoutenburg.
werd ingenomen, geplunderd en in brand gesto-
ken. Uiteindelijk is het in de jaren 1542/43 gesloopt.
Betrouwbare afbeeldingen van het laatmid-
deleeuwse kasteel zijn er niet. Op kaarten van de
provincie Utrecht, die vervaardigd zijn rond 1580
en in 1616, wordt de locatie van kasteel Stouten-
burg aangegeven. Op het kadastrale minuutplan
uit 1832zijn de ronde binnengrachten een dubbe-
le, ovaalvormige buitengracht rond het voormali-
ge kasteelterrein ingetekend. Op dit plan staan
ook een ve/i8e-eeuws landhuis met bijgebou-
wen en een plein. Dit huis is in 1861 afgebroken en
vervangen dooreen kasteelachtig buitenhuis dat
evenwel al na vijftien jaar weer werd afgebroken.
In 1956 is de doorgaande weg, de Stouten-
burgerlaan, die eerst rond het kasteelterrein liep,
verlegd naarde huidige ligging dwars over het
kasteelterrein. Tijdens deze werkzaamheden is
een kort archeologisch onderzoek uitgevoerd,
waarbij een doorsnede van de binnengracht en
-ocr page 186-
JAAROVERZICHT ARCHEOLOGIE 2005 185
De proefsleuven hebben de buitengrachten
aangesneden, zoals die zijn weergegeven op de
kadastrale minuut uit 1832. De dubbele buiten-
gracht met tussenliggende singel omvatte de
hoofdburcht met binnengracht en de voorburcht
in het westen. Op de singel bevond zich waar-
schijnlijk een aarden verdedigingswal. Er is ook
een gracht aangetroffen die rond de voorburcht
liep en vermoedelijk verbonden was met deNbin-
nengracht. In de vulling van deze voorburcht-
gracht is veel kloostermoppenpuin gevonden, wat
wijst op bebouwing op de voorburcht (poort of
brugge hoofd?). Ten westen van de voorburcht
(dus er buiten, maar binnen de buitengrachten) is
een greppel met veel i3e eeuwse aardewerkscher-
ven aangesneden. Het vondstmateriaal duidt op
bewoning in de i3e eeuw of vroeger. Er zijn name-
lijk scherven van kogelpotten en één Pingsdorf-
scherf uit dei2e/vroegi3e eeuw gevonden.
In de vullingen van de buitengrachten zijn vier
pijlpunten voor kruisbogen gevonden, samen met
veel scherven van steengoed uit de i4e eeuw. Uit
één van de grachten is een Overijsselse duit uit 1786
geborgen. In de buitengrachten is ook veel aarde-
werk uit de ve/i8e tot de i9e eeuw gevonden.
Sporen van het landhuis uit de I7e/i8e eeuw
zijn niet aangetroffen, maar wel puin en uitbraak-
sporen van het kasteel dat in 1861 werd gebouwd.
Het inventariserende onderzoek heeft aange-
toond dat zich in de grond van het voormalige
kasteelterrein veel waardevolle oudheidkundige
resten bevinden. Dit heeft tot gevolg dat het kas-
teelterrein de status van gemeentelijk archeolo-
gisch monument zal krijgen. Het Utrechts Land-
schap houdt in haar inrichtingsplan rekening met
deze beschermde status. Bouwplannen zullen
worden aangepast, zodat de archeologische res-
ten niet worden aangetast en hun plaats in de
ondergrond wordt gewaarborgd. In samenwer-
king met de gemeente Amersfoort wordt gezocht
naarde beste oplossing.
puinkuilen werden gedocumenteerd, maargeen
muurresten.
Tijdens het inventariserende onderzoek in
2005 is door middel van drie, loodrecht op elkaar
staande, proefsleuven het terrein van de hoofd-
burcht binnen de ronde gracht onderzocht. Hierbij
is, behalve veel puin van kloostermoppen, een deel
van een cirkelvormige ringmuur met een middel-
lijn van 40 meter en twee naar buiten gerichte
steunberen aangetroffen. Het fundament bestond
uit grote kloostermoppen meteen grondslag van
keien en oerbrokken. In de bouwsleuf is steengoed
uit de i4e eeuw aangetroffen. Van laat-middel-
eeuwse bebouwing binnen de ringmuur is een
poer van kloostermoppen vlak tegen de ringmuur
aangetroffen. Samen met de twee buitenwaarts
gerichte steunberen wijst de poer op een mogelij-
ke bebouwing op de hoofdburcht van het kasteel
Stoutenburg. Het aangetroffen fundament was in
secties opgebouwd en is, gezien het voorkomen
van kleinere formaten kloostermoppen, een i4e
eeuwse reparatie van de ringmuur ter plekke van
de bebouwing (zaalgebouw?). Het is een reparatie
in de i3e eeuwse burcht. De ringmuur is een bouw-
wijze die in de I3e eeuw voorkwam (in de ^/\e eeuw
bouwde men kastelen meteen vierkante/recht-
hoekige vorm) en het grote formaat van de ge-
bruikte kloostermoppen wijst ook op deze eeuw.
Kasteel Stoutenburg wijkt qua vorm en omvang
niet af van andere i3e eeuwse ronde burchten in
Nederland.
In een tekening uit 1729 van C. Pronk staat het
landhuis Stoutenburg afgebeeld op een verhoging.
Ook arceringen op twee i9e eeuwse kadastrale
minuutplannen (1823 en 1832) suggereren een ver-
hoging binnen de brede ronde gracht, dus ter plekke
van de hoofdburcht. Op deze grond is het aanneme-
lijk, dat de hoofdburcht van het laat-middeleeuwse
kasteel Stoutenburg op een kunstmatige verhoging
heeft gestaan. Bovendien heeft het onderzoek aan-
getoond, dat de burcht op een zandopduiking in het
dal van de Barneveldse Beek is gebouwd.
-ocr page 187-
i86
H. Gros, Het rijksopvoedingsgesticht in
Amersfoort en Doetinchem. Een
geschiedenis - mei 1940-mei
1956
(z.pl., [2005]).
G. Harinck (red.), Holwerda herdacht.
Bijdragen over leven en werk van
Benne Holwerda (1909-1952).
AD Chartasreeks 10 (2005).
Betreft de Amersfoortse gereformeer-
de predikant die een belangrijke rol
speelde in het verzet tijdens de
Tweede Wereldoorlog.
T. d'Hollosy, 'De Oude Eem in opgravin-
gen', Kroniek. Tijdschrift historisch
Amersfoorty
nr. 1 (2005) 10-11.
J. Hoogland, Bezieling, gedrevenheid en
verantwoordelijkheid in Amersfoort
1985-2010. Jasper Hoogland25 jaar in
dienst van het lokaal bestuur, 20 jaar
Amersfoort
(Amersfoort, 2005).
R.A. Hulst, 'Opgravingen aan de Olie-
steeg', Kroniek. Tijdschrift historisch
Amersfoorty
nr. 2 (2005) 7.
R.A. Hulst, 'Van laat-middeleeuwse boer-
derij naar historische hallenhuisboer-
derij', Kroniek. Tijdschrift historisch
Amersfoort
7 nr. 4 (2005) 10-11.
Betreft archeologisch onderzoek te
Nimmerdor.
T. Jansen (fotografie) en M. Kruidenier
(tekst), Amersfoort en de industrie.
Een zoektocht naar het industriële
verleden van Amersfoort
(Amers-
foort, 2005).
Fotoboek van bewaard gebleven
industrieel erfgoed.
F. van Kan, 'Karel de Vijfde: te moe om te
regeren', Kroniek. Tijdschrift historisch
Amersfoorty nx. 4
(2005) 8-9.
In 2005 was het 450 jaar geleden dat
Karel V afstand deed van de regering;
de Amersfoortse stadssecretaris
Lodewijk Botter deed daarvan
verslag.
B. Knapen, De man en zijn staat. Johan
van Oldenbarnevelt 1547-1619
(Amsterdam, 2005).
J. van Kregten en J. de Koning,
Mondrian - Montparnasse. Jubileum-
bundel
(Amersfoort, 2005).
Betreft het leven en werken van Piet
Mondriaan in Parijs. Verschenen t.g.v.
het tienjarig bestaan van het Mon-
driaanhuis.
S. Corbellini, Mannenregels vooreen
vrouwen wereld. De spirituele opvoe-
ding van zusters in derde-rde-gemeen-
schappen
Traiecta 14 (2005) 177-192.
Betreft o.m. het Amersfoortse St.-
Agnietenconvent.
M. Cramer enT. Jansen, 'Overzichts-
catalogus Religieuze gebouwen in
Amersfoort', Amersfoort Magazine
(2005) 31-54.
M. Cramer, Van schuilkerk tot 'water-
staatskerk avant la lettre', Amersfoort
Magazine
(2005) 16-17. Over de
Elleboogkerk en de kerk aan 't Zand.
M. Cramer enT. Slijkerman,
'Stoneystuw aan Koppelpoort toe aan
cosmetisch herstel', Kroniek. Tijd-
schrift historisch Amersfoort
7nr. 4
(2005)4-6.
J. Dewïlde, G. Magnus en A.
Vandenbilcke, Eugen Yoors 1879-
19/5. Oorlogsgetuige 1914-1918
(leper,
2005).
De Belgische schilder Yoors verbleef
tijdens de Eerste Wereldoorlog in
kamp Zeist. Verschenen t.g.v. de
gelijknamige tentoonstelling in het In
Flanders Fields Museum te leper.
K. van Dijk e.a. (red.), Hoogland5 dagen
Zandkruuersgat
(Hoogland, 2005).
A. Dijkhuis, Prins Hendrik. In 100 jaar
van schutterij tot sportschieten
(Amersfoort, 2005).
B.G.J. Elias, Flehite 1878-200$.
Geschiedenis van een Vereniging en
een Museum.
Amersfortiareeks 16
(Amersfoort, 2005).
A. van Engelenhoven, 'Coelhorsterweg
6. Boerderij in Hoogland wordt
authentiek hersteld', Kroniek.
Tijdschrift historisch Amersfoort
7
nr. 2(2005) 2_3-
D.W. Folmer, Dagboek uit Kamp
Amersfoort, 1942 (Zutphen, 2005).
M. Gerritsen-Kloppenburg, G. Raven,
Zorgen in hetVeen.75jaarSintJozef
Hooglandse Historische Reeks
(Hooglanderveen, 2005).
N. de Geus en R Erkelens (red),
Droomtheater aan het water. Een
theatercomplex voor Amersfoort
(Amersfoort, 2005).
Betreft plannen voor nieuwbouw van
Theater De Flint aan de Eem.
LITERATUUR BETREFFENDE DE
REGIO EEMLAND VERSCHENEN IN
2005
AMERSFOORT EN HOOGLAND
J. Bloemhof, J. van der Spek (bew.),
Amersfoort '40 -'45 (Amersfoort,
2005). Tweede, gewijzigde druk.
T. Blom, Vermeerkwartier. Van Klom-
penschool tot Universiteit
(Amers-
foort, 2005). Fotoboek.
G. Boekenoogen, 'Meursing - de plek.
Van parkeerterrein tot Hollandse
luchten reflecterend glasgordijn',
Kroniek. Tijdschrift historisch
Amersfoort jut.
3 (2005) 8-9.
H. Bouwmeester, H. de Bruin en
P. Hanemaaijer, Stad in de steigers.
Twintig jaar samenwerken aan het
hart van Amersfoort (Amersfoort,
2005).
Gaat in op bouwprojecten in de jaren
1985-2005.
C. van den Braber, Geveltekens Amers-
foort
(Amersfoort, 2005).
R. Breuls, Vlinderbaan Amersfoort.
Natuurwandeling in Amersfoort langs
vlindertuinen, fiadderzomen, architec-
tuuren historie.
Natuurwandelingen
in en om Amersfoort 7 (Amersfoort,
2005).
C. van den Braber, 'De Amersfoortse
synagoge, Amersfoort Magazine
(2005)13-15.
B. Brokamp, 'Een raadsel opgelost.
Vondst blijkt onderdeel wapenuitrus-
ting', Kroniek. Tijdschrift historisch
Amersfoorty
nr. 4 (2005) 2-3.
Betreft een in 1991 op de Hof gevon-
den middeleeuwse neusstang.
ƒ. Bijvank (eindred.) en D. Teunis, Van
mattenklopper tot multimedia. Van
huishoudonderwijs naar beroepson-
derwijs
(Amersfoort, 2005).
Uitgave t.g.v. 100 jaar huishoud- en
industrieonderwijs in Amersfoort en
het 50-jarig bestaan van het school-
gebouw aan de Kapelweg 114.
G. van Colmjon, 'Mondriaan op het
Mooierplein', DagbladTrouw, katern
Letter en Geest 12 februari 2005.
Over de inspiratie die Mondriaan
waarschijnlijk opdeed kijkend uit een
raam van het ouderlijk huis.
-ocr page 188-
LITERATUUROVERZICHT 187
L. van Burgsteden, 'De siertuinen van de
Heiligenberg', Leusden Toen.
Tijdschrift van de Historische Kring
Leusden
21 (2005) 788-793.
G. Derks, H. van Hees, T. van 't
Klooster en L. van der Linden, Van
't Klooster en Van Klooster door de
eeuwen heen
(Eemnes-Hoogland-
Soest, 2005).
Betreft de familie afkomstig van boer-
derij 't Klooster in Soest.
W. de Greef, 'Oud-Woudenbergse fami-
lies (5)', Oud Woudenberg (2005) nr. 2
8-16.
J. Groeneveld, 'Grensrelicten en oude
wegen op De Vuursche. De kaart van
Lucas Jz. Sinck uit 1619', Tussen Vecht
en Eem. Tijdschrift voor regionale
geschiedenis
23 (2005) nr. 126-38.
H.A. van Hees, 'Korte geschiedenis van
de familie Van 't Klooster (Van
Klooster) in Eemnes', Tijdschrift
Historische Kring Eemnes
27 (2005)
175-203.
O. Honders, H. Moesbergen en P. de
Kruif,
Woudenberg, vijftig jaar in
beeld
1955-2005 (Zaltbommel, 2005).
Fotoboek.
C. van Kooten, 'De koepel van Stoop',
OudWoudenberg (2005) nr. 113-15 en
nr. 3 9-10.
J. Kruidenier, 'Ruslui in Baarn', Baerne.
Tijdschrift van de Historische Kring
Baerne
29 (2005) nr. 13-8 en nr. 2 23-33.
J. van der Laan, 'Kasteelterrein Draken-
burg', Baerne. Tijdschrift van de
Historische Kring Baerne
29 (2005)
nr. 19-11.
E. Leeuwin, 'Een Arts Crafts-Garden op
de Utrechtse Heuvelrug. De tuinaan-
leg van het Kasteel De Hooge
Vuursche te Baarn', Tussen Vechten
Eem. Tijdschrift voor regionale
geschiedenis^
(2005) 3-18.
W. Veen, 'Knalgroen, een korte maar
bewogen geschiedenis', Leusden Toen.
Tijdschrift van de Historische Kring
Leusden
21 (2005) 814-816.
E.J. Wolleswinkel, 'Voortgang herbouw
schaapskooi Melmse Veld', Het ouwe
Renswou
22 (2005) nr. 3 7-11.
H.R. van der Woude, Descendants of
Aart Stoffeisen van Veenendaal
(Zuidlaren, 2005).
voor de geschiedenis van het roc en
zijn voorlopers.
N. van Vulpen, 'Jan Goes, een priester
tussen de oude en de nieuwe tijd', De
Bewaarsman
11(2005) 92-96.
DE REGIO
E. van Andel, 'Wakkerendijk 36. Een
onderzoek naar de woning, eigenaars
en bewoners', Tijdschrift Historische
Kring Eemnes
27 (2005) 116-124.
J.A. Bakker, 'De Steen en het Rechthuis
van Lage Vuursche', Tussen Vecht en
Eem. Tijdschrift voor de regionale
geschiedenis
23 (2005) 221-231.
A. ter Beek, P. Koelewijn, D.T. Koen en
M. Mijnssen-Dutilh,
Bunschoten in
1832. Grondgebruik en eigendom.
Kadastrale atlas provincie Utrecht 11
(Utrecht, Stichting kadastrale atlas
provincie Utrecht, 2005).
F. Booy, 'Blik op de Brinkstraat', Baerne.
Tijdschrift van de Historische Kring
Baerne
29 (2005) nr. 2 21-22, nr. 3 25-
31 en nr. 414-25.
W. Bos, 'De bewoners/eigenaars van de
Heiligenberg na de Reformatie',
Leusden Toen. Tijdschrift van de
Historische Kring Leusden
21 (2005)
784-787.
W. Bos, Geschiedenis van enkele boerde-
rijen in Snorrenhoef Drojfelaar,
Hardeveld, 't Hoendernest, Vicarie
(Leusden, 2005).
H. Bronkhorst, 'Eembrugge op een kaart
van 1526, Baerne. Tijdschirft van de
Historische Kring Baerne 29 (2005)
14-24.
H. Bronkhorst, 'Baarn heeft eeuwenlang
stadsrecht gehad', Baerne. Tijdschrift
van de Historische Kring Baerne
29
(2005) nr. 48-12.
ƒ. J. van Burgsteden, Aris Boersen, een
veelzijdig man', Leusden Toen.
Tijdschrift van de Historische Kring
Leusden
21 (2005) 801-803.
Betreft Aris Boersen (1885-1965),
inwoner van Achterveld.
J.J. van Burgsteden, 'De Doelen',
Leusden Toen. Tijdschrift van de
Historische Kring Leusden
21 (2005)
799-800.
R. van der Linde-Beins, O. Maurer,
Willem van Dam (1895-1964).
Geboren tekenaar, gerijpt als schilder
(Amersfoort, 2005).
Verschenen t.g.v. de tentoonstelling
in Museum Flehite.
L. La Lione, Die goeie ouwe tijd van ...
Anna, Lisa, Jane, Lily, Jesse, Tim, Ron
en Jack (Soest, 2005).
Verhalen over Amersfoort in de jaren
vijftig in romanvorm.
D. Logemann, M. van der Vliet e.a., Het
Heiligenbergerbeekdal. Natuur- en
cultuur-as van Gelderse Vallei tot aan
het Stadscentrum van Amersfoort
(Amersfoort, 2005).
A.A. Manten, 'Nieuw Nederland en zijn
Breuckelen, 1609-1664', Tijdschrift
Historische Kring Breukelen 20 (2005)
129-176.
O.m. over Amersfoorter Wolfert
Gerritsz. Van Kouwenhoven en
Nieuw-Amersfoort (nu Flatlands,
New York).
J. Maurer, Gebr. Nefkens N.V Een eeuw
autogeschiedenis (Zaltbommel, 2005).
Onderzoek en Statistiek, gemeente
Amersfoort, Amersfoorters over
Amersfoort. Uitkomsten stadspeiling
zoos (Amersfoort, 2005).
T. Rosenboom (bew.), Het einde van
Johan van Oldenbarnevelt beschreven
door zijn knecht Jan Francken hertaald
door Thomas Rosenboom
(Amsterdam, 2005).
A. Schuurman en R. Hoegen, Een nieuw
stadsdeel in Amersfoort. Vathorst. Een
wereld van verschil in ontwikkeling
1995-2005 (Amersfoort, 2005).
DC.W. Steenbeek, 'Het electriciteits-
bedrijf van Hoogland. Het korte
avontuur van een gemeentebedrijf',
De Bewaarsman 11 (2005) 85-91.
D.C.W. Steenbeek, 'De Reformatie in
Amersfoort, Amersfoort Magazine
(2005)10-12.
C. Strooper, M. Everloo, 50 jaar
Amersfoorts Dam Genootschap
1955-2005 (Amersfoort, 2005).
D. Teunis, J. Bijvank, Veerkracht
(Utrecht, 2004).
Uitgave t.g.v. de fusie van RO C Amer-
landen en RO C Utrecht tot RO c
Midden Nederland. Met aandacht
-ocr page 189-
l88 LITERATUUROVERZICHT
Leden van de familie Van Veenendaal
woonden in Baarn, De Vuursche en
Soest.
E. IJken, 'De beurtschipper en de tolgaar-
der. Een conflict over tolgelden te
Eembrugge dat in 1903 beslecht werd
bij de Hoge Raad', Historische Kring
Eemnes
27 (2005) 165-173.
C. van Rijsdam, 'Geschiedenis schrijven
is aan de toekomst bouwen',
Tijdschrift Historische Kring Eemnes
27(2005)135-147.
Weerslag van een interview met
Eemnesser Teus Roodhart, water-
schaps- en agrarisch bestuurder.
R. van der Schaaf, 'Boerderij Wolfsstede
verandert', Tijdschrift Historische
Kring Eemnes
27 (2005) 125-137.
E. van Schalkwijk, 'Hoe, waar en
wanneer vindt ons Valleikanaal zijn
ontstaan? Leusden Toen 21 (2005)
804-809.
W. Schipper, 'Grafheuvels op de grens
van Woudenberg en Leusden ... want
stof zijt gij en tot stof zult gij werder-
keren (Genesis 3 vers 19)', Oud
Woudenberg
(2005) nr. 13-12.
D. Vader-Reinsma, 'Geschiedenis en het
kloosterleven van de Hohorst',
Leusden Toen. Tijdschrift van de
Historische Kring Leusden
21 (2005)
781-783.
W. Vedder, "Ik ben bij een aardige boer
...", Baerne. Tijdschrift van de Histo-
rische Kring Baerne
29 (2005) nr.
23-10.
Betreft de evacuatie van Baarnse
gezinnen tijdens de Tweede
Wereldoorlog naar Holten en
Markelo.
W. Veen, 'knalgroen. Een korte maar
bewogen geschiedenis, Leusden Toen.
Tijdschrift van de Historische Kring
Leusden
21 (2005) 814-816.
E. Vermeulen, 'Herinneringen aan de
Laanstraat. De Florabioscoop',
Baerne. Tijdschrift van de Historische
Kring
Baerne (2005) nr. 4 3-6.
R. Loenen, 'Historische herbergen en
cafés in Utrecht 2. Hotel-café De
Pyramide van Austerlitz', Oud
Utrecht. Tijdschrift voorgeschiedenis
van stad en provincie Utrecht
78
(2005) nr. 369-71.
R. Loenen, 'Historische herbergen en
cafés in Utrecht 5. Lage Vuursche, ooit
boerderij-gerechts-kamer, nu café-
restaurant', Oud Utrecht. Tijdschrift
voorgeschiedenis van stad en provin-
cie Utrecht
78 (2005) nr. 3 69-71.
E. Los en B. Olde Meierink, 'Gelukkig
op Geerestein. Het landelijke leven
van een Amsterdamse patriciër op het
Utrechtse platteland, 1834-1839, in:
R. van der Laarse en Y. Kuiper (red.),
Beelden van de buitenplaats. Elite-
vormingen notabelencultuur in
Nederland in de negentiende eeuw.
Adelsgeschiedenis 3 (Hilversum,
2005)49-70.
J.W. van Maren, 'Vergeten weg te gooi-
en', Het ouwe Renswou. Mede-
delingenblad historische vereniging
Oud-Renswoude
22 (2005) nr. 1 3-6.
H. Moesbergen, 'Stichting Oud
Woudenberg 50 jaar', Oud
Woudenberg
(2005) nr. 4 3-14.
M. Nagel, Beatrijs. Een middeleeuws
Maria-mirakel
(Bunschoten, 2005);
met cd.
Uitgave van de Beatrijs in het
Bunschotens dialect.
G. van Ophem, 'Meester Gerardus
Johannes Morren (1892-1945)',
Tijdschrift Historische Kring Eemnes
27(2005)149-157.
K. van Otterloo, 'Het kasteel, de boerde-
rij en de deur', Leusden Toen.
Tijdschrift van de Historische Kring
Leusden
21 (2005) 810-813.
J.V.M. Out,'De hervorming in 1580 in
Eemnes. Antwoorden en nieuwe vra-
gen', Tijdschrift Historische Kring
Eemnes
27 (2005) 6-8.
E. Pasker, Genealogie Pasker. 'Alzo ik
ondergetekende Jan Paske, kleermaker,
komende van Reurde in Gelderland...
(Hoogland, 2005).
De familie Pasker vestigde zich vanuit
de Achterhoek eerst in Nijkerk en
Hoevelaken en vervolgens in
Hoogland.
OVERIG
R. Blijdenstijn, Tastbare tijd.
Cultuurhistorische atlas van de
provincie Utrecht
(Amsterdam,
2005).
G.W.B. Borrie, MA. Reinalda (1888-1965)
een geboren bestuurder
(Amsterdam,
2005).
Reinalda was 1947-1954 commissaris
der koningin in de provincie Utrecht.
M. Bosch, Een onwrikbaar geloof in recht-
vaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929
(Amsterdam, 2005).
Aletta Jacobs was de echtgenote van
Amersfoorter Carel Victor Gerritsen.
M. Breij, B. Hogenkamp, J. de Kruif,
A. Pietersma en F. Vogelzang,
Na
gedane arbeid. Gids voor de geschiede-
nis van cultuurbeoefening en vrij-
etijdsbesteding in de provincie Utrecht.
Trajecten door Utrecht 10 (Utrecht,
2005).
V. van der Burg,' Op zoek naar de
Utrechtse stedelijke en provinciale
elite. De hoogstaangeslagenen in de
provincie Utrecht 1848-1917', Oud
Utrecht. Tijdschrift voor geschiedenis
van stad en provincie Utrecht
78
(2005)75-78.
A. Janse, I. Biesheuvel en K. Tilmans,
Johan Huyssen van Kattendijke-
kroniek. De historie of die cronike
van Hollant, van Zeelant ende van
Vrieslant ende van den Stichte van
Utrecht.
Rijks Geschiedkundige
Publicatiën. Kleine Serie 102
('s-Gravenhage, 2005).
Ook voor de geschiedenis van Amers-
foort en de regio een interessante
bron.
D. Verhoeven, Scholen stichten. Gids voor
historisch onderzoek naar het onder-
wijs in de provincie Utrecht.
Trajecten
door Utrecht 11 (Utrecht, 2005).
-ocr page 190-
i8g
gegevens van 1832 als uitgangspunt. Afge-
sloten wordt met een aardige paragraaf
over kaarten uit de tijd voorafgaand aan
het kadaster; die danken we voornamelijk
aan de inspanningen van het hoogheem-
raadschap van de Bunschoter Veen- en
Veldendijk en zijn voorgangers.
De oorspronkelijke aanwijzende tafel
van 1832 bevat per perceel onder meer de
naam van de eigenaar met beroep en
woonplaats, de soort eigendom, de opper-
vlakte en de waarde. Deze bron vormt met
de minuutplans een heel interessante bron
voor allerlei vormen van onderzoek, waar-
op in de genoemde uitgebreide inleiding al
een voorschot is genomen. Die inleiding
vormt m.i. de belangrijkste reden om de
publicatie op papier uit te brengen, want
de beide bronnen hadden evengoed in
digitale vorm gepresenteerd kunnen wor-
den. Ik hoop dat dit alsnog binnen het pro-
ject De Woonomgeving (www.dewoon-
omgeving.nl/"www.dewoonomgeving.nl)
zal gebeuren. Want daarmee komt de
informatie in breder verband beschikbaar
en ontstaat ook de mogelijkheid vanuit de
situatie van 1832 door het toevoegen van
informatie lijnen te trekken naar het verle-
den en het heden.
FredvanKan
INGEZONDEN
DE KALENDEBROEDERSCHAP
WJ. van Hoorn
Onder de titel 'Matthias Withoos en zijn
kinderen' is in het jaarboek 2005 een arti-
kel verschenen geschreven door M.W.
Heijenga-Klomp. Op pagina 115 wordt ver-
meld dat een zekere Lodewijck van Velsen
deken was van de Calanderbroederschap.
Deze broederschap was echter niet een
soort gilde van kalanders (textielbewer-
kers), maar een vereniging van geestelij-
ken en leken die op de eerste dag van elke
maand bijeenkwamen voor gebed (de
calendae was in de Romeinse tijdrekening
de eerste dag van de maand). Zij hadden
in de Sint-Joriskerk een eigen altaar, dat
bediend werd door een vicaris. Deze vica-
rie werd op 21 januari 1390 gesticht.
A. van Bemmel, Beschryving der stad
Amersfoort
(Utrechti76o) 1112-113;
W.F.N, van Rootselaar, Amersfoort 777-
1580 (Amersfoort 1878) 1356
RECENSIES
A. ter Beek, P. Koelewijn, D.T. Koen,
M. Mijnssen-Dutilh, Bunschoten in 1832.
Grondgebruiken eigendom. Kadastrale
atlas provincie Utrecht 11 (Utrecht,
Stichting kadastrale atlas provincie
Utrecht, 2005). 22 dln,. 111., kaarten.
ISBN 90-75602-11-1.€19,75.
In 1832 werd het kadaster ingevoerd. Deze
administratie is gebaseerd op de zo gehe-
ten minuutplans en de oorspronkelijke
aanwijzende tafels, die per gemeente wer-
den opgemaakt. De plans zijn de oudste
getekende kadastrale kaarten, met daarop
aangegeven de gronden en het grondge-
bruik; de tafels bevatten uitgebreide infor-
matie over de verschillende percelen. Voor
historisch onderzoek zijn beide bronnen
van groot belang. Ze bieden immers een
momentopname van een gemeente anno
1832. Terecht ijvert de Stichting kadastrale
atlas provincie Utrecht er dan ook voor om
deze bronnen uit te geven. Met Bunschoten
1832
is nu het elfde deel verschenen, en het
tweede deel dat betrekking heeft op de
regio Eemland (eerder, in 1998, verscheen
het deel Leusden). Omdat het grootste
gedeelte van de in 1857 opgeheven
gemeente Duist, de Haar en Zevenhuizen
in 1974 opging in Bunschoten, wordt in dit
deel ook die gemeente behandeld.
Het aardige van deze publicaties is dat
niet alleen de bronnen worden uitgegeven,
maar dat die van uitgebreide inleidende
hoofdstukken worden voorzien. Zo
maken we ook in dit deel allereerst kennis
met de geschiedenis van het Kadaster. Die
uitleg wordt gevolgd door een hoofdstuk
dat de ruimtelijke ontwikkeling van
Bunschoten behandelt. De vroegste bewo-
ning komt aan de orde, maar ook de mid-
deleeuwse ontginningen krijgen aandacht,
evenals de waterstaatkundige, de gerech-
telijke, bestuurlijke en de kerkelijke orga-
nisatie. Daarna wordt ingegaan op het
vaststellen van de gemeentegrenzen in
1822, de daaropvolgende kadastrale opme-
tingen en de grenswijzigingen tot op
heden. Het hoofdstuk wordt vervolgd met
een beschrijving van de het gehele grond-
gebied: de wegen, de bebouwing, de eige-
naren en het grondgebruik, alles met de
-ocr page 191-
1Q0 RECENSIES
Albert van Engelenhoven/Middeleeuwse
huizen in Amersfoort
Uitgeverij THOTH, Bussum 2005,
ISBN 90 68684094,132 pp, ill, €15,-
Na het boek over de Koppelpoort in
Amersfoort is nu bij dezelfde uitgever
THOTH een boek verschenen over de
Middeleeuwse huizen in Amersfoort. In
het eerste werk wordt, naast het eigentijd-
se object, veel aandacht gegeven aan de
historische ontwikkeling van de stad.
Deze beschrijving vormt de weerslag van
twintig jaar stadsarcheologie. In de nieuwe
publicatie worden de Middeleeuwse hui-
zen belicht. Beide boeken vormen daar-
door een tweeluik dat in vele (Amers-
foortse) boekenkasten een plaats verdient.
Ook nu weer een pakkende omslag, met
water, groen en een prominent Amers-
foortshuis.
Het tweede boek wordt geopend door
de stadsarcheoloog Francien Snieder, die
het kader schetst van een zich al in de I3e
eeuw snel ontwikkelende stad, die zijn
agrarische voorgeschiedenis achter zich
laat. Eenbelangrijk voorval daarbij is de
vorming van de Zuiderzee na de grote
overstroming van 1170. Met de zee kwam
de wereld en daarmee de handel naar
Amersfoort. Naast de eenzame vestiging
in steen van de bisschoppelijke hof met
zijn kapel bracht de bloei van de handel, in
combinatie met de opkomende baksteen-
productie, de eerste particuliere stenen
huizen in het stadsbeeld.
Nadat de eerste kleine kern binnen
een door de Korte gracht afgesneden bocht
in de Eem vergroot was door het graven
van de Westsingel werd er ook gezorgd
voor een stenen verdedigingswerk, waar
de stad na de stadsrechtverlening in 1259
recht toe had. Allereerst verschenen de
poorten in steen: daar zijn al i3e eeuwse
steenformaten gebruikt. De Langestraat en
de Krommestraat vormden de belangrijk-
ste, haaks op elkaar staande, straten. Daar,
evenals aan de markt (de Hof) zijn de eer-
ste stenen huizen bij archeologische
onderzoek vastgesteld. Opmerkelijk is dat
het gebied de Maath, ten oosten van de
Langestraat nog tot in de 14e eeuw agra-
risch blijft. Mogelijk viel dit nog buiten de
eerste stadsverdediging, wat zou kunnen
betekenen, dat bij toekomstige archeolo-
gisch onderzoek op achtererven van de
Langestraat resten van een stadswal aange-
troffen kunnen worden. Onderzoek ter
plaatse van het vroegere stadhuis aan de
markt (tot de dag van vandaag nog steeds
Hof genoemd, naar de bisschoppelijke
behuizing) bracht de fundering van ca
1300 van de vermoedelijke waag aan het
licht. Zo'n instelling was van groot belang
voor een goed gereguleerde handel, de
basis van stedelijke welvaart. Een nabij
gelegen stenen huis, waarvan de funderin-
gen uit dezelfde tijd dateren, was waar-
schijnlijk van een particulier, die als een
der eersten welgesteld genoeg was om een
huis in steen te bouwen.
Dat de vroege geschiedenis niet alleen
onder de grond bewaard gebleven is, toont
Albert van Engelenhoven aan met het eer-
ste voorbeeld uit een reeks bouwhistorisch
onderzochte panden: het pand Hof 39. Dit
huis is in oorsprong het voorste deel van
een groot huis, dat tot de Langestraat
doorliep met een oorspronkelijke maat
van 7,5 en 17 m. Daarmee introduceert hij
meteen het prototype van het grote stenen
koopmanshuis: een rechthoekig huis, met
de smalle voorgevel gericht op de straat.
Zo'n huis heeft een gemengde functie:
voorin een zaal, achterin een woonkamer
en opslag op de verdieping(en) en zolder,
later komen daar nog kelders bij.
Hoewel dat in dit boek niet zo expli-
ciet blijkt, is dit type koopmanshuis in de
meeste Nederlandse steden universeel. De
datering van dit huis geeft wat problemen,
waar de auteur niet eenduidig uitkomt. De
gebruikte bakstenen wijzen op de i3e
eeuw, maar de bouwwijze met boognissen
in de zijgevels en de daarbij behorende
constructie met gebinten wijzen op de i4e
eeuw. Een uitstapje naar een nabijgelegen
stad als Utrecht, waar meerdere huizen
van dit type zijn aangetroffen, had kunnen
aangeven, dat dit type na de introductie
van de gebintenconstructie in het stenen
huis vanaf ca 1315 voorkomt. Voor de her-
komst van de i3e eeuwse bakstenen mag
misschien gedacht worden aan het ver-
dwijnen van de bisschoppelijke behuizing.
Als i4e eeuws huis past het uitstekend bij
een eveneens onderzocht en besproken
grootkoopmanshuisalsLangestaatg.Ook
hier boognissen in de zijmuren en het nog
aanwezige Middeleeuwse hout van de kap
leverde zelfs een datum op: 1356. De afge-
beelde documentatietekeningen roepen de
vraag op of er misschien een andere oor-
spronkelijke situatie geweest is, waarbij er
achter het grote stenen huis aanvankelijk
sprake was van een woongedeelte in tradi-
tionele vakwerkbouw en dat er pas in de
i5e eeuw een extra woonkamer met
insteekverdieping in de grote zaal wordt
ingebouwd, terwijl het achterhuis ver-
steend is. Voorbeelden van een dergelijke
combinatie steen-vakwerkbouw zijn
elders (o.a. Utrecht) vastgesteld voor de
i4e eeuw.
Het vestigt extra de aandacht op de
overige bebouwing van de Langestraat en
de Krommestraat, waar tot nog toe nog
maar weinig huizen onderzocht zijn. Een
geoefende blik op een luchtfoto van
Amersfoort leert dat daar nog een groot
aantal Middeleeuwse huizen staan, de
meeste geen monument.
Daar staan de echte oude stadshuizen
van Amersfoort, minstens een eeuw ouder
dan de Middeleeuwse villa's van de Muur-
huizen. Terecht merkt de auteur dan ook
aan het eind van het boek op, dat er in de
nabije toekomst gewerkt moet worden aan
een inventarisatie van de verborgen
monumenten (de historisch belangrijke
huizen achter een jongere gevel). Als dit
goed van de grond komt, kan er nog heel
wat belangwekkends over de geschiedenis
van het Amersfoortse huis tevoorschijn
komen.
Langestraat 9 geeft ook aanleiding tot
een apart hoofdstuk over Middeleeuwse
muurschilderingen. Even verhelderend is
het hoofdstuk over de recent toegepaste
datering met behulp van het jaarringenon -
derzoek: de dendrochronologie. Dit is een
belangrijke aanvulling op de vrij grove
datering aan de hand van de steenforma-
ten, waar altijd hergebruikt materiaal de
onderzoeker op het verkeerde been kan
zetten.
Meer aandacht voor de gebruikte
soort metselspecie kan zo'n valkuil overi-
gens vaak voorkomen. Bij de interpretatie
van de soms variabele kapdata van het
gebruikte eikenhout moet goed gekeken
worden naar het jongste onderdeel in een
-ocr page 192-
RECENSIES 1^1
samenhangende constructie: dat geeft de
datum waarna de voorbereiding voor de
bouw plaats vindt.
Al vroeg was er historische belang-
stelling voor de categorie Muurhuizen, een
echt Amersfoorts verschijnsel, maar als
type horend tot de rijke Middeleeuwse
huizen waar de woonfunctie domineerde
en die bij voorkeur buiten de drukke han-
delsstraten gebouwd werden. Misschien
moet het i4e eeuwse achterhuis van
Krommestraat 20 ook wel tot deze rijke
woonhuizen gerekend worden. Als dwars-
geplaatst huis wijkt het fundamenteel af
van het stadshuistype waar handel en
wonen samen onder één dak plaats vond.
Ook hier levert Utrecht vergelijkbare
voorbeelden van letterlijk teruggetrokken
dwarsgeplaatste woonhuizen, waar in
sommige gevallen later in de Middel-
eeuwen een stenen voorhuis werd toe-
gevoegd.
Bij de bespreking van Muurhuizen 33
sluiten de resultaten van het bouwhisto-
risch onderzoek naadloos aan op de infor-
matie van het historisch onderzoek. Bij de
restauratie is het enthousiasme over de
bouwhistorische vondsten misschien wat
te ver doorgeschoten in de gevelafwerking.
De voorgevel heeft nu meer weg van een
historische rebus dan van een strakke
architectonische harmonie.
Hoofdstuk 9 geeft een voorlopige
synthese van de diverse onderzoekingen,
waar eerst terecht wordt ingegaan op het
vrijwel volledig ontbreken van het houten
(vakwerk-)huis. De door welvaart en ook
door overheid gestimuleerde verstening
van de stad heeft dit hoofdstuk in de ont-
wikkeling van het stadshuis gewist. Alleen
de archeologen sluiten af en toe op scha-
mele sporen. Soms is het bodemarchief al
vroeg verstoord door de aanleg van stenen
funderingen en de bouw van kelders.
Het afsluitende hoofdstuk over de
geschiedenis van de Amersfoortse
Monumentenzorg kan model staan voor
de trage en zoekende wijze waarop publiek
en overheden in Nederland met het erf-
goed zijn omgegaan. Het schipperen tus-
sen aanwezige historische informatie en
het historische beeld dat men graag zag
heeft zelfs geleid tot de z.g. 'Amersfoortse
ziekte'. Deze heeft tot redelijk recent (zie
stadsmuur Achter de Kamp) een spoor
door de stad getrokken en is daarmee zelf
een stuk stadsgeschiedenis geworden. De
fout dat daarbij veel nog aanwezige histo-
rische informatie werd genegeerd, kan met
de nieuwe aanpak van het huizenonder-
zoek zoals dit boek beschrijft in de toe-
komst worden gecompenseerd.
De boeiend beschreven hoofdstukken
zijn zeer rijk geïllustreerd: heldere oude en
nieuwe kaartbeelden, tientallen foto's,
documentatie-tekeningen en reconstruc-
tie-tekeningen. Veel is in kleur. Het for-
maat van de afbeeldingen is door de vorm-
gever over het algemeen goed doordacht,
slechts een enkele tekening is nodeloos
opgeblazen (p. 72,73 4 x te groot) ofte
sterk verkleind (p. 96). Onder de foto's
zijn veel historische foto's (zelfs diep uit
de ige eeuw) gebruikt naast vaak kleur-
rijke historische afbeeldingen. De auteur
heeft voor zijn documentatie- en recon-
structie-tekeningen een vlotte wijze van
tekenen, vaak met een kleurtoets. Soms
doet dat verlangen naar een definitieve en
strak uitgewerkte variant zoals in de geest
van de tekening uit 1886 van het huis van
Van Oldenbarnevelt. Zoiets komen we
ongetwijfeld tegen in het volgende boek
waarin de oogst van de komende tien jaar
onderzoek verschijnt.
BartKlück
-ocr page 193-
van Amsterdam. Project-archeoloog bij
BAAC bv; 1989-2000 veldarcheoloog te
Maastricht. Vanaf 2003 werkzaam in de
gemeente Amersfoort.
Alle Diderik de Jonge (1944)
Studeerde theologie in Utrecht en
Leiden. Publiceert sinds 1980 regelmatig
over cultuurgeschiedenis van de laatste
helft van de i8e eeuw met een accent op
Haarlem, doopsgezinden en genoot-
schappen. Is sinds 1996 werkzaam in het
bedrijfsleven, na functies aan verschil-
lende universiteiten en directeurschap-
pen van culturele instellingen bekleed te
hebben. Regent van het Hofje "De
Armen de Poth".
Fred van Kan (19 57)
Promoveerde in 1988 op: Sleutels tot de
macht. De ontwikkeling van het Leidse
patriciaat tot 1420.
Van 1997 tot 2006
Gemeentearchivaris van Amersfoort;
thans Rijksarchivaris van Gelderland te
Arnhem.
Marguerite Mijnssen-Dutilh f1946)
Archivaris van het Waterschap Vallei &
Eem. Studeerde geschiedenis aan de
Universiteit van Leiden, daarna opleiding
tot Hoger Archief ambtenaar. 1976-1981
Provinciaal inspecteur van de archieven in
Zeeland. Sinds 1982 werkzaam bij het
waterschap.
Arend Ruizendaal (1964)
Studeerde van 1985 tot 1990 Geologie en
Geofysica aan de Universiteit van
Utrecht. Tussen 1994 en 1999 Regionale
Economie (Specialisatie GIS) aan de
Universiteit van Amsterdam. Van 1990
tot 1993 werkzaam als geoloog bij de Rijks
Geologische Dienst, sinds 1994 IT
Consultant. Geschiedenis is hobby.
Vooral de Eem, en de oudste water- en
landroutes, regionale vestigingsfactoren
en nederzettingsgeschiedenis hebben zijn
warme belangstelling.
Francien M.E. Snieder f1955)
Studeerde prehistorie met nadruk op mid-
deleeuwse archeologie aan de Universiteit
van Amsterdam. Sinds 1987 stadsarcheo-
loog van Amersfoort.
Milo L. Verhamme (1977)
Studeerde mediterrane archeologie aan de
Universiteit van Amsterdam.
Vanaf 2004 werkzaam als projectarcheo-
loog bij de gemeente Amersfoort.
W.J.H. (Pim) Verwers f1942)
Studeerde prehistorie te Leiden. 1970-
2002: werkzaam bij de Rijksdienst voor
het Oudheidkundig Bodemonderzoek te
Amersfoort als wetenschappelijk mede-
werker en als provinciaal archeoloog van
Noord-Brabant. 1998: promotie fVU
Amsterdam) op: North Brabant in Roman
andEarly Medieval Times.
Regent van het
Hofje "De Armen de Poth" en bestuurslid
van het Landelijk Hofjesberaad.
RJ.J.M. (Dick) van Wees (1940)
Geboren en getogen in Amersfoort; van
1967 tot 2000 leraar geschiedenis in
Uithoorn; voorzitter van de Stichting Oud
Uithoorn/De Kwakel; publiceert regelma-
tig over onderwerpen van locale en/of
regionale aard.
Mattijs K. Wïjker (1976)
Studeerde mediterrane archeologie aan de
Universiteit van Amsterdam. Vanaf 2004
werkzaam als projectarcheoloog bij de
gemeente Amersfoort.
OVER DE AUTEURS
Jaap Evert Abrahamse (1967)
Architectuurhistoricus. Studeerde in 1992
af bij Ed Taverne met als onderwerp de
ruimtelijke planning van Parijs in de jaren
1960-1990. Op dit moment werkzaam bij
onder meer de gemeente Amsterdam.
Werkt daarnaast aan een dissertatie over
de stedelijke ontwikkelingvan
Amsterdam in de zeventiende eeuw.
Gideon M.A. Boekenoogen (1929)
Werkzaam geweest in bedrijfsleven-
export. Vanaf 1995 vrijwilliger bij de
Archeologische Dienst van de gemeente
Amersfoort.
Max A. Cramer (1954)
Architectuurhistoricus. Sinds 1982
verbonden aan het Gemeentelijk Bureau
Monumentenzorg Amersfoort. Publiceert
regelmatig over jonge bouwkunst f1850-
1940) in Amersfoort en Hilversum.
Maarten H.A. van Dijk (1977)
Studeerde mediterrane archeologie aan de
Universiteit van Amsterdam. Vanaf 2001
werkzaam als veldarcheoloog in dienst bij
de Gemeente Amersfoort.
Albert van Engelenhoven (1956)
Bouwhistoricus verbonden aan het
Gemeentelijk Bureau Monumentzorg.
Sandra Hovens (1968)
Bouwkundig ingenieur. Sinds 1993 amb-
tenaar bij het Gemeentelijk Bureau
Monumentzorg.
Ron A. Hulst (1946)
Studeerde prehistorie met nadruk op mid-
deleeuwse archeologie aan de Universiteit
-ocr page 194-
üftse
Dit boek bevat onder andere informatie over twee in Amersfoort sociaal
actieve instellingen. Verder komt de vroege drinkwatervoorzieningen de ook
wel eens optredende wateroverlast aan de orde. De verkeersverbinding over
land naar Utrecht met de aanliggende 'vakken' en de stoombootdienst over de
Eem worden behandeld. Een vleugje nostalgie veroorzaakt het verslag van een
tentoonstelling van de winkeliers in 1923.
Tenslotte krijgen het Archief Eemland, de gemeentelijke monumentenzorg
en de archeologie gepaste aandacht. Voor ieder wat, uit verschillende perioden
van onze stads- en streekgeschiedenis.
Stichting Flehite Publicaties