-ocr page 1-

•AnOPPHTA - AP6)MENA - OPriA-

BIJDRAGE TOT DE KENNIS
DER RELIGIEUZE TERMINOLOGIE
IN HET GRIEKSCH

DOOR

n. m. h. van der burg

■ AMSTERDAM —' H. J. PARIS-

-ocr page 2-

S'--nbsp;'nbsp;f

r ,nbsp;^

lt; t f»

fefS;
if-

Pr

-ocr page 3-

ï .

.-''VS

m,.--nbsp;'nbsp;: V

■-CS ■

rr, ■ .

f' -v

quot;

•■•■'a

-ocr page 4-

sip

. ........

■JiSV:

-ocr page 5-

VlJdO - VN3lAlÇ9dV - VlHddOUV

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0884 7638

-ocr page 7-

AnOPPHTA - APCjOMENA - OPFIA

bijdrage tot de kennis der religieuze terminologie

in het grieksch

MIT EINER DEUTSCHEN ZUSAMMENFASSUNG

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOC-
TOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN
DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr F. H.
QUIX, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
GENEESKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BE-
DENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTE-
REN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP
VRIJDAG 29 SEPTEMBER 1939, DES NAMIDDAGS
TE 4 UUR, DOOR

nicolaas marius henricus van der burg

GEBOREN TE AMERSFOORT

AMSTERDAM - H. J. PARIS - MCMXXXIX

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

Promotor: Prof. Dr H. BOLKESTEIN

-ocr page 9-

AAN MIJN OUDERS
AAN MIJN VROUW

-ocr page 10-

l
mr

m..

-ocr page 11-

De voltooiing van dit proefschrift biedt mij een welkome ge-
legenheid tot een woord van hartelijken dank aan hen, die mijn
academische studie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht geleid
hebben, de Hoogleeraren
Galand f, Damsté, Ovink, Schrijnen f,
vollgraff
en Wagenvoort, en den Lector Dr G. van Hoorn.

In het bijzonder gevoel ik mij verplicht tot dankbaarheid jegens
Prof. Dr
H. Bolkestein, onder wiens leiding ik dit proefschrift
heb bewerkt.

Voorts gedenk ik met dankbare herinnering het onderwijs, dat
ik op het Gymnasium te Amersfoort genoten heb, en waardoor
ik reeds vroeg in de keuze mijner studie bepaald werd.

Ten slotte betuig ik mijn dank aan allen, die mij tijdens het
bewerken van dit proefschrift van dienst zijn geweest.

-ocr page 12-

Biz.

VOORWOORD..................... I

anopphta

INLEIDING........................ 3

HET GEBRUIK VAN AHOPPHTA IN DE PERIODE TOT

ALEXANDER....................... 5

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN AnOPPHTA IN

DE PERIODE TOT ALEXANDER.............13

HET GEBRUIK VAN AHOPPHTA IN DE PERIODE NA

ALEXANDER.......................15

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN AHOPPHTA
IN DE PERIODE NA ALEXANDER............5«

apoùmena

INLEIDING........................52

HET GEBRUIK VAN APÜMENA IN DE PERIODE TOT

ALEXANDER.......................56

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN APQMENA IN

DE PERIODE TOT ALEXANDER.............61

HET GEBRUIK VAN APQMENA IN DE PERIODE NA ALEX-
ANDER..........................62

HET GEBRUIK VAN APAN IN RELIGIEUS-TECH-

NISCHEN ZIN BIJ PLUTARCHUS...........69

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN APAN IN
RELIGIEUS-TECHNISCHEN ZIN BIJ PLUTARCHUS. 77
SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN
APPMENA IN
DE PERIODE NA ALEXANDER..............89

opriA

INLEIDING.......................91

HET GEBRUIK VAN OPTIA EN VERWANTE WOORDEN

IN DE PERIODE TOT ALEXANDER...........94

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN OPTIA EN
VERWANTE WOORDEN IN DE PERIODE TOT ALEXANDER 102
HET GEBRUIK VAN
OPFIA EN VERWANTE WOORDEN

IN DE PERIODE NA ALEXANDER............104

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN OPFIA EN
VERWANTE WOORDEN IN DE PERIODE NA ALEXANDER 121

ZUSAMMENFASSUNG UND SCHLÜSSE.....125

INDICES LOCORUM..................133

-ocr page 13-

VOORWOORD

Een terminologie-studie als deze zou bij wijze van motto een
woord van Reitzensteini) kunnen voeren: „Die Wort-
geschichte, wenn sie sich zu einer Geschichte der Begriffe vertieft,
kann uns noch immer reichen Aufschlusz über Probleme geben,
denen wir auf keinem anderen Wege nahe kommen können ....quot;.

Wanneer dit nu ongetwijfeld van termen op elk gebied van het
geestelijk leven der Grieken geldt, dan toch zeker niet het minst
op het terrein van hun religie en cultus.

Bij al den rijkdom van gegevens, die wij in de daar gebruikte
termen bezitten, ontbreken ons immers vrijwel alle opzettelijke
toelichtingen, wat ten nauwste samenhangt met het feit, dat
theologie in Griekenland, afgezien van de Orphiek en de philo-
sophische scholen, nooit systematisch beoefend is.

Geschriften van beroepstheologen zijn ons uit de oudheid dan
ook niet overgeleverd, en definities of verklaringen van tijdge-
nooten hebben ons zoo goed als niet bereikt.

Wel bezitten wij enkele mededeelingen van lexicographen, maar
deze zijn van zeer geringen omvang, en vaak geheel onjuist, of
althans eenzijdig.

Dat het dientengevolge wenschelijk is allerlei termen op het
gebied van het godsdienstig leven aan een onderzoek te onder-
werpen, is dan ook meermalen uitgesproken, b.v. door L e s k y 2):
„Besonders sei auf die mehrfach mit Geschick skizzierten Wort-
geschichten aus religiösem Bereich aufmerksam gemacht. Wir
können ja leider einen griechischen Thesaurus nicht als ernst-
hafte Hoffnung betrachten, um so dringender ist das Bedürfnis
nach Spezialuntersuchungen in dieser Richtungquot;.

Het doel van dergelijke onderzoekingen is dus na te gaan, welke

1) Die hellenistischen Mysterienreligionen 1920, p. 51.

Gnomon 1932, p. 147.

-ocr page 14-

beteekenissen bepaalde termen in de ons ten dienste staande
bronnen hebben, en daarbij zoo nauwkeurig mogelijk de begrippen
te bepalen, welke door zulke termen worden gedekt.

Reeds bezitten wij enkele monographieën van dezen aard nl •
Ed. W i 11 i n g e r. quot;Ayios (R.G.V.V. XIX i), en de Utrechtsche
dissertaties van: P. J. Koets, AEiaiSamovi'a (1929), C. Z ij-
derveld,
TeAettï (1934), J. c. A. van Herten, GpTiaKeia
euaapeia, ikéttis (1934) en Mej. J. C. Bolkestein, quot;Oaios
en EÜCTEp-ns (1936).

Het volgende nu is een poging een soortgelijk onderzoek in te
stellen naar de termen xd dTrópptiTa, Td SpcópEva en Td opyia
aangevuld met enkele stamverwante woorden.

De keuze van deze drie termen bleek in den loop van het onder-
zoek zeer gerechtvaardigd: herhaaldelijk komen ze, naast
teXett^
en pucTTiipia, in hetzelfde zinsverband voor.

Mede daardoor heeft het proefschrift van Dr. C. Zijderveld
over
TeXêti^ grooten invloed uitgeoefend op de richting en het
karakter van mijn onderzoek. In vele opzichten is mijn proef-
schrift een aanvulling van het zijne.

Wat het terrein van het onderzoek betreft meende ik mij echter
iets meer te moeten beperken. Het materiaal verkreeg een derge-
lijken omvang, dat ik de grenzen nauwer moest trekken dan Dr
Zijderveld gedaan heeft.

Zoo moesten allereerst alle gegevens, die inscripties en papyri
in ruime mate leverden, buiten beschouwing blijven, en voorts
evenzeer het spraakgebruik in de Joodsche, zoowel als in de Christe-
lijke literatuur.

Uiteraard is een volstrekte volledigheid niet bereikt, maar
de belangrijkste schrijvers tot ± 200 n. C. zijn toch behandeld,
zoodat een voldoende stevige basis werd verkregen om een oordeel
op te gronden.

Bij het verzamelen van het materiaal werd een dankbaar ge-
bruik gemaakt van de bestaande indices verborum. Bij het ont-
breken daarvan zijn de schrijvers zooveel mogelijk in hun geheel
doorgelezen.

-ocr page 15-

AnOPPH TA

INLEIDING

Het onderzoek naar het gebruik van het woord coróppriTOS,
waarmede wij deze studie openen, heeft verreweg het meeste
materiaal opgeleverd.

Het woord komt zoowel adjectivisch als substantivisch (deze
onderscheiding is voor ons doel van geen wezenlijke beteekenis,
al zullen wij ter voorloopige groepeering er soms gebruik van
maken) op een zeer groot aantal plaatsen voor, en daarnaast ook
herhaaldelijk in adverbiale verbindingen met praeposities.

Bespreking van al deze plaatsen zou ons werk een omvang
hebben gegeven, die de grenzen van een normaal proefschrift verre
overschrijdt, en zou bovendien niet verantwoord zijn. Er zijn
immers, zooals blijken zal, te veel plaatsen onder, die ons weinig
nieuws meer kunnen leeren, wanneer wij eenmaal de voorkomende
beteekenis-nuances hebben vastgesteld.

Daarbij zullen wij ons voortdurend rekenschap geven van het
gebruik buiten de sfeer van religie en cultus,
daarnaast van het gebruik binnen de religieuze sfeer,
en ten slotte zal een (kleiner) aantal plaatsen onze aandacht vragen,
waar door het woord
diróppqTos te gebruiken het bijzonder karakter
van bepaalde cultushandelingen gekenschetst wordt.

De antieke etymologen hadden blijkbaar ook voor dezen term
belangstelling en hebben ons eenige toelichtingen overgeleverd,
waarvan wij er hier enkele noemen.

Wij vinden bij Hesychius:

drróppriTor a9pao-roi. pri0fivai ufi Buvauevoi,
drroppiÏTOUs- ÓTrriyopEutJiévous,
dfroppiiTcos- d(ppdo-TCOS,
diTÓppriTa- dvEKAdAriTO.

-ocr page 16-

SuiDAS vermeldt (ed. A. Adler I, p. 316):

OTTÓppriTa- dKccTCtATi-TTTa, d'TrÓKpu9a. 'A-rróppriTa êXEyov Td
drrsipriijéva e^dyscrOai- oO lióvov Td dirriyopEutJiéva. 'Airóp-
pr|Td TS Toïcriv èxöpoïai
t0ï5 fipETÉpoicn Aéyouaiv. 'Apia-
Tocpdvrjs ©ÊCjpiocpopiajoOCTais.

'AiTÓppriTa, td dttsipriiaéva ev toïs vóiioig. 0ütc05 Arjiioa-
OÉvris EV Tcö UTTÈp KTTicncpcövTOS. TTdvTa Td d-rrEiprilaéva Kai
dTTrjyopEunéva Aéyouaiv.

'apiotoq)dvri5- Oü ti t' dttópprita 5pav eti uéAAei SiÓTrap
Kai td iJifi E^aycóyiiJia óvoiJid^oucnv outgo.

De bij Suidas aangehaalde plaatsen zullen wij binnenkort aan-
treffen. Zij geven inderdaad enkele belangrijke beteekenis-nuances.

In de Anecdota Bachmann. vinden wij eveneens de laatste
vier regels, met een kleine variant in het geciteerde fragment
van Aristophanes, nl.:

OUTOOS Tl TdiróppriTa 5pav eoti péAei.

In het Etymologicum Gudianum wordt het verschil tusschen
dppritos en dxroppriTos aldus weergegeven: dppriTov, tó nf] 5uvd-
[jiEvov prjOfivai, Kai (jifi AaXoupiÊvov óttóppritov 6e tó dxa-
TdArjTTTOv,
Kai liriSè oAcos cppaaOai^) Suvd^Evov.

Op de bijzondere beteekenis, die het woord met name bij de
redenaars heeft, wijst
Harpocration, die opmerkt s.v. drróp-
pqta' td ótteipripiéva ev toïs vópoisquot; Ar||iocr6évris UTrèp Kttictkpwv-
Tos' Tiva 5e fiv ottep diTEipriTai Aéysiv Eis dAAi^Aous SeStjAcoke
Aucias Êv tw katd gsoiavfiotou, ei yvnaios ó Aóyos.

Men leze ^paaamp;fjvai of irt^pacröai.

-ocr page 17-

HET GEBRUIK VAN AnOPPHTA IN DE PERIODE
TOT ALEXANDER.

Sophocles levert ons de oudste plaats in de literatuur van den
vóór-Hellenistischen tijd.

Antig. 44 vraagt Ismene onthutst aan haar zuster:

fi yap voeï5 Oóttteiv 09', diróppriTOV ttoAei;
„zijt gij dan van plan hem te begraven, hoewel het door den staat
verboden is?quot;

Euripides geeft cnróppritos in dezelfde beteekenis, wanneer
Phoen. 1668 Antigone's verzoek om Polynices te begraven door
Creon wordt afgewezen met de woorden:

iv tout' ötv eïri tcÓv ditopp-ntcov ttoAei.

Een andere beteekenis heeft diróppTiTos Hipp. 293, waar de
voedster Phaedra opwekt haar zorgen te vergeten:

KEI UÈV VOCTEÏS Tl TCÖV ÓTTOppIlTCOV KaKamp;Sv,
yuvaïKES oïSe auyKocOioTÓcvai vóctov.
El 5' ëKlt;popós CTOi aupfopóc irpós apoEvas,
AÉy',
etc.

Hier worden dus tegenover elkander geplaatst een cnróppriTOV
KOKÓv
en een £K9opo5 oupicpopd, zoodat het duidelijk is, dat arróp-
priTos hier de beteekenis heeft van „niet uit te spreken, omdat
men er zich over schaamtquot;. De uitdrukking vócos drróppriTos
in dezen zin zullen wij nog vaker aantreffen.

Iph. Taur. 1331 is een vers uit het verhaal van den bode om-
trent de vlucht van Orestes en Pylades met Iphigenia, die z.g. een
reinigingsoffer zou brengen aan de zeekust.
(1330)
nbsp;è^ÉvEuo-' OTToaTfivai Trpóoco

'AyanÉiivovog -rraïs, cbs aitóppriTOV cpAóya
öüouoa Kaï KoOapiJióv öv ^
etcóxeto.

-ocr page 18-

Hier bevinden wij ons dus in de sfeer van den cultus.

Iphigenia hield de anderen op een afstand, „om het reinigings-
offer te gaan brengenquot;. Dit offer duldt om zijn bijzonder karakter
de aanwezigheid van anderen niet, het is een niet voor ieder toe-
gankelijke plechtigheid. Dichterlijk wordt dit uitgedrukt door van
d-TTÓppriTos lt;pAó^ te spreken.

Rhesus 943 heeft de muze Terpsichore vol smart over het sneu-
velen van haar zoon Rhesus Athene als de schuldige aangewezen.
(941) KaïTOi uóAiv ofiv aüyyovoi TrpeCTßEÜoiiEV
MoÖCTai iJtdAiora Kdnnxpcó|is6a x^o^f,
UucTTTipicov T6 Tcóv ócTTopp-qTcov lt;pavds
ISsi^sv 'Opcpsus,

„toch schatten wij Muzen Uw stad het hoogst en vertoeven in
dat land, en Orpheus heeft de fakkelriten der liuan^pia airópp-riTa
daar geopenbaardquot;.

Hier worden dus de Orphisch-Dionysische riten lauorripia ge-
noemd, en hun karakter van „beslotenquot; plechtigheden door het
woord duóppriTos nog eens nadrukkelijk aangegeven.

Aristophanes gebruikt diróppritos zoowel binnen als buiten
de sfeer van het godsdienstige.

Eccl. 12 komt het voor in de beteekenis van „wat men fat-
soenshalve niet nader aanduidtquot;.

Praxagora zegt daar nl. tot haar lampje, dat zij ophangt aan
den muur van haar woning:

tióvos 5È liripcóv eis diroppfiTous pv/xoüs
Ad^TTEis, dcpeücov T-qv è-rravöoÖCTav Tpixct,
waarbij jjiripcöv diróppriTOi liuxoi een omschrijving voor pudenda is.

Eq. 648 vertelt ó dAAavTOTTOoAr)? van zijn advies aan de ßouAf),
dat hij heeft gegeven
d-rróppriTov Troitjcrdpievos, „onder het
zegel van het diepst geheimquot;.

De uitdrukking diróppriTov iroieïaeai zullen wij nog vaker te
bespreken hebben. Hier beteekent het ,,tot een geheim makenquot;.
'ATTÓppr
|Tos wil hier zeggen: ,,wat men niet noemen mag, omdat
het gevaar op zou leverenquot;.

In den zin van ,.verbodenquot; treffen wij dTTÓppr|TOS nog aan
in fr.
622 K., fr. ine. 65 Mein.

Het fragment luidt bij Koek:

-ocr page 19-

OUTCOS Tl Td-TTÓppriTa 5p5v êcm piéAsii).

Met de voor de laatste woorden voorgestelde tekstverande-
ringen zullen wij ons hier niet inlaten. De uitdrukking, waar hel
voor ons op aan komt is TcoróppriTa 5päv, waarmede zeker bedoeld
is: „zich schuldig maken aan overtreding van een verbodquot;.

Een bijzondere nuance vertoont orróppriTa op het tweetal
plaatsen bij Aristoph., waar de beteekenis is „verboden waar,
oorlogscontrabandequot;

Deze beteekenis treffen wij aan:

Eq. 282, waar oIkettis ß' den óAAavTo-rrcóAris beschuldigt:
vq Ai', èfctycov ye t d tt
ó p p r| 6', dii' dpxov Kai Kpéas,
Kai TÉiJiaxos, ktA.
en Ran.
362, waar in de irpóppriais van den leider van de xopÖ5
pucTTcÓv, die als hiërophant optreedt, uitgesloten wordt ieder, die
zich aan landverraad schuldig heeft gemaakt:

f) TTpoSiScocriv 9poüpiovf| vaOs, f| TdiróppriT' drroTTSii-rrEi
è^ Aiyivris GcopuKicov lt;ï)v, ktA.

De verraderlijke „tolpachterquot; Thorycion had nl. verboden
leveranties gedaan aan Epidaurus.

Het terrein van den cultus betreden wij, wanneer Thesm. 363
vervloekingen worden gericht tot:

(ÓTTÓaai) TdTTÓppriTd Te toïctiv èx*
6poïs TOÏS fiiJieTépois Aéyouo-iv^).

En Eccles. 442 wordt verhaald, hoe een jonge man, o^oios
NiKia
(428), lof heeft toegezwaaid aan de vrouwen:

KOÜTE Td-rróppqT' 8(pri

£K Geaiiocpópoiv ÊKdoTOT' aÜTds SKcpspEiv,
aè 5e KdpÈ PouAeüovte toOto 5päv dEi.

Op beide plaatsen is dus sprake van diróppriTa in den zin van:
de „geheimequot;, d.w.z. alleen door vrouwen te vol-
trekken riten der Thesmophoriën.

'A-rróppriTa voor: de ritueele formules der mysteriënplechtig-

vgl. de boven (p. 4) aangehaalde gegevens uit Suidas en de Anecd.
Bachm.

vgl. Boeckh, Staatshaush. d. Ath.= I, p. 68.
bij Suidas vermeld, zie boven p. 4.

-ocr page 20-

heden schijnt ook voor te komen in Pherecrates' Persae, fr. 8 M

C= 133 K.)

De plaats is ontleend aan een scholion op Aristoph. Ran. 362,
dat door Dindorf aldus gelezen wordt:

ttpóg toüs ttoi-naocvtag tous cdepekpótou? TTÉpaas' xa yccp
ótttópprita fikouoav, 005vOv èk (è-rri) tcóv t^uo-rripicov êOos.

Hierbij merkt Meineke op: „itaque hoe dicit scholiasta, óriTÓp-
priTa, quae Aristophanes de rebus vetitis dixit, Persarum auctorem
de mysteriis dixissequot;.

Herodotus gebruikt d-rróppiitos slechts in de verbinding
diTÓppriTa TToieïoOai, die wij bij Aristoph., Eq. 648 ook reeds
aantroffen.

IX 45 spreekt Alexander, de zoon van koning Amyntas van
Macedonië, de Atheners toe vóór den slag bij Plataeae, en zegt
daar: quot;AvSpss 'AOrivaïoi, TrapaOi^Kriv ümïv tö s-rrea xdSe TiÖEiiai,
d
-rróppriTa iroiEÜpievos -rrpós lirjSEva AéyEiv uiiéas dAAov f|
TTauaoviTiv,
ht^ ps Kai SiacpSEip-qTE, ,.Atheners, ik geef U deze
woorden als een pand, en verzoek U ze geheim te houden en ze
tegen niemand te zeggen, behalve tot Pausanias, opdat ge mij
niet in 't verderf stortquot;.

De constructie met pq, die op drróppriTa TToisïaOai hier volgt,
doet denken aan die van drrayopEUEiv, waarmede Abicht ad loc.
de uitdrukking dan ook verklaart.

In een eenigszins andere beteekenis vinden wij drróppriTa
TroiEïoöai IX 94, waar het ,,geheim houdenquot; beteekent, zooals wij
meer zullen aantreffen.

Xenophon gebruikt Anab. VII 6. 43 de omschrijving è v d tt o p-
p 11
t cp TTOiEÏcjöai, evenzoo in de beteekenis van „tot een geheim
makenquot;.

Anab. I 6. 5 treffen wij dTróppr|Tov eveneens aan, en wel in de
beteekenis van: ,,een zaak, die men niet mag noemen, waaromtrent
geheimhouding opgelegd isquot;.

Plato geeft een aantal voorbeelden van de adverbiale con-
structies die met d-rróppriTos mogelijk zijn.

Zoo vinden wij èv duoppfiTOis, dat wij later herhaaldelijk zullen

-ocr page 21-

aantreffen in de beteekenis „in vertrouwenquot;, ook bij hem zoo
reeds gebruikt Crat. 413 A: Taöra uèv -rrdvTa SioTTÉiTUCTnai èv

ÓCTTOpp-nTOl?.

Enkele malen heeft de uitdrukking echter de bijbeteekenis
van „als diepergaande, esoterische leeringenquot;. B.v. Phaed.
62 B is sprake vanó èv diroppiiTois AEyó^Evos Aóyos,
cbs ÊV TlVl (ppoupö ÈCT^6V Ol CtvSpCOTTOl KOI oO
SeÏ 5fl ÊaUTOV EK TaÜTr|S
Aüeiv OÜ5' crn-oSiSpctCTKEiv, waarom dus zelfmoord afkeurenswaardig
is. Het schijnt, dat hier
Orphisch-Pythagoreïsche beschouwingen
bedoeld worden (aldus Otto Apelt ad loc.) Theaet. 152 C treffen
wij èv ÓTToppinTcp aan in den laatstgenoemden zin, terwijl Pol.
V 460 C het „op een verborgen plekquot; beteekent.

Pol. II 378 A staat 5i' ótroppiitcov óckoOeiv, ,,onder het
zegel van geheimhouding vernemenquot;. Het verband, dat verder
niet ter zake doet, wijst op een toespeling op Eleusis.

Legg. IX 854 E bespreekt Plato in te stellen straffen tegen be-
drijvers van d-iróppTiToi dSvKÏai, „onuitsprekelijk ernstige
misdrijvenquot;.

Legg. XI 932 C vinden wij d ir ó p p r| t ó v ti -rroiEÏCTOai, „ver-
borgen houdenquot; en id. XII 961 B d-rróppriTov slvai: „ver-
borgen zijn.quot;

Een zeer bijzondere beteekenis heeft duópprjTog nog Legg.
XII968 E, waar het „niet onder woorden te bren-
genquot; beteekent.

Aristoteles betoogt Eth. Nicom. III 1.17 (iiiia), dat men
onwetend kan zijn omtrent iets
dat men doet, oiov XéyovTÉscpacjiv
èK-TTEaelv
aütous f| oük EiSévai öti d tt ó p p q t a fiv, óbcrrTEp Aiaxü-

Aos Td piuoTiKd.

Deze plaats, die naar aanleiding van de laatste woorden, reden
heeft gegeven tot veel discussie, spreekt dus over menschen, die
iets gezegd hebben zonder te weten, dat het een zaak was „waar-
omtrent hun geheimhouding was opgelegdquot;.

Verder komt bij Arist. Oecon. II 15a (1348b) nog de adverbiale
wending èv d-TToppi^Tois, „heimelijkquot; voor, evenzoo in fr. 662 (Rose).

Andocides gebruikt eenige malen de adverbiale verbinding
èv d-TToppiiTcp, nl. I 45, II 19 en II 21.

-ocr page 22-

De eerstgenoemde plaats is behandeld door Makkink, Ando-
kides' Eerste Rede met Inl. en Comm., Utr. Diss. 1932, p. 157.
Nadat Dioclides bij het Hermocopiden-proces zijn EiaayyEAia
heeft ingediendi werden de door hem genoemden gevangen gezet.
'H
PouAti è^eAeoöaa êv diroppfiTcp auvÉAapEV fmas Kai
êStioev ev toïs ^wAois, „de raad nam in 't geheim maatregelen
om ons in hechtenis te nemenquot; (aldus Makkink).

II 20 belooft And. dat het volk zal vernemen a yE piévToi e^co
TCÖV d TT O p p 11 T co V oïóv TE iaoi 6OTIV EÏTTEÏV, „al wat ik mag
zeggen buiten hetgeen, waaromtrent mij geheimhouding is op-
gelegdquot;.

II 3 vinden wij nog EÏcrayyÉAAEiv diróppTiTa eis ttiv ^ou-
Aiiv, „een vertrouwelijke mededeeling aan den raad doenquot;.

Lysias gebruikt diTÓppqTa in zeer uiteenloopende beteeke-
nissen.

XXXI 31 treffen wij de verbinding aan: diróppriTa Trjpfiaai,
waarmede bedoeld is: „zich aan geheime besluiten houdenquot;.

X 2, 6 en 8, en XI 3 vinden wij t d d tt ó p p rj t a in de
beteekenis van ,,beleedigende woordenquot;, waaivan het gebruik
strafbaar was, zooals dvSpocpóvos, pi^^ao-ms e.d.^).

XIInbsp;69 staat TdiTÓpp-qTa iroiEïo^ai voor: ,.geheimen be-
warenquot;.

XIIInbsp;21 treffen wij de adverbiale wending êv d-iroppi^Tco
aan, weer in de beteekenis: „heimelijkquot;.

Met al deze beteekenissen blijven wij buiten de sfeer
van het religieuze.

In de op naam van Lysias staande Vle rede (tegen Andocides)
komt in § 51 nog de uitdrukking voor:
Aéyeiv Td drróppriTa in
de beteekenis van: ,,de ritueele formules uitsprekenquot;. De redenaar
beschuldigt Andocides nl., dat hij
èvSOs oToA-qv, tJiinouiJiEvos Td ÏEpd
eireSeiKvue toïs d^ui^tois Kai eïtte tt) {pcovfj Td diróppriTa.

Het gaat hier over de beruchte bespotting der mysteriën door
Alcibiades en zijn vriendenkring, dus Td d-rróppriTa moeten de
AEyóiJEva der Eleusinische plechtigheden aanduiden 2).

vgl. Busolt, Gr. Staatskunde®, p. 537.

vgl. Wilamowitz, Glaube der Heil, II, p. 57, met n. i.

-ocr page 23-

isocrates vermaant I 22 en 25 tot de uiterste voorzichtigheid
in het spreken: ttepi tcóv diroppiitcov nriSsvi Aéys, en:
•irspi Twv priTCÖv cbs diroppiiTcov dvaKOivoO. De beteekenis
van de laatste plaats is: „vertrouw uw vrienden de zaken die
openlijk gezegd mogen worden toe, als waren het dingen, waar-
omtrent gij tot geheimhouding verplicht zijtquot;.

Verder vinden wij bij hem ook diróppriTa XX 3 in de zoo juist
bij Lysias gesignaleerde beteekenis van „beleedigende woordenquot;.

Lycurgus levert In Leocr. 85 nog weer een voorbeeld van de
adverbiale uitdrukking 5i' ÓTToppiiTcov, ditmaal verbonden met
è^ayyéAAEiv voor: „in 't geheim berichtenquot;.

Demosthenes bezigt duóppriTa het meest in den zin van „staats-
geheimenquot;.

In dezen zin komt het woord nl. voor: XXI 200, XXV 23 en
XXVI
18. Op de laatstgenoemde plaats wordt uitdrukkelijk ge-
sproken van TÓTTÓppriTa Tris iroAiTEias.

In dit verband kan ook I 4 genoemd worden, waar het van
Philippus heet, dat hij is KÜpios Kai priTcóv Kdiroppi^Tcov,
„leider in zijn openlijke zoowel als in zijn geheime politiekquot;.

II 6 wordt betoogd: Philippus wist ons in onze onnoozelheid
te misleiden door te beweren, dat hij Amphipolis aan ons zou
geven, en door
OpuAoüpEvóv ttot' diróppriTOV ekeïvo
KcrraCTKEudoai, „en door dat beruchte, zoo druk besproken ge-
heime verdrag tot stand te brengen (nl. het voorgestelde afstand
doen van Pydna in ruil voor Amphipolis).

XVIII 123 treffen wij de uitdrukking aan: d-rróppriTa Aéysiv
dAAiiAous, ,,elkander beleedigende woorden toevoegenquot; i), in wel-
ken zin wij
diróppriTa eveneens vinden LVIII 40.

In de beteekenis van „wat men uit schaamte niet noemtquot;
vinden wij diróppriTog XXI
149 gebruikt, waar over den be-
klaagde Midias gezegd wordt: Tis
oOk oïSev (j\xcóv Tds d ir o p p fi-
T O u s, cöo-TTHp èv Tpaycp5ia, Tds toutou yovds;, door J. R. King 2)
aldus weergegeven: „the unmentionable horror, like any in a
tragedy, the horror of his birthquot;. ___

Deze plaats wordt bij Suidas etc. geciteerd, zie bov. p. 4.

Demosthenes' Speach against Meidias, Oxford 1901.

-ocr page 24-

Twee adverbiale wendingen komen in or. LIX voor: nl. 5i'
ÓTTopp-nTOU
(79) en èv d-rroppT^TCp (80).

LIX 73. Phano, een dochter van een niet-Atheensche moeder
is gehuwd met Theogenes, den archon basileus. Bijgevolg heeft
zij, hoewel geen Atheensche burgeres, als ßaaiAiwa gefungeerd,
Kai aurri f) yuvfi u|iïv eSue
d p p t] t a ïepd CnxÈp Tf|s ttoAecos,
Kai EiSev amp; oO TrpoofiKEV aOrfiv óp5v ^évqv oöoav .... e-TTpa^e 5È
ÜTTÈp Tfis TTÓAecos Td TTÓTpia Td TTpós ToOs ÖEOÜS, TToAAd Ka: dyia
Kai diTÓppriTa.

Deze plaats is de eenige bij Demosthenes, waar duóppriTos
met betrekking tot den cultus voorkomt, als
synoniem van dppriTos: de genoemde plechtigheden dragen een
uitgesproken niet-openbaar karakter.

Aeschines betoogt II 120 dat Cleochares uit Chalcis zeide
zich te verbazen over de plotselinge eensgezindheid tusschen
Philippus en Athene,
t0ü5 ydp laiKporroAiTas, wcrrrEp aurós, (poßsiv
Td TCÖV iJEijóvcov diTÓppriTa, ,,want dat de geheime politiek
der grooteren de burgers van kleine staten angst bezorgdequot;.

III 96 komt de adv. uitdrukking 5i' dTToppi^Tcov weer
voor, en id.
97 staat diróppriTov voor: de geheimgehouden
stand van zaken.

Dinarchus. In Demosth. 9 is sprake van ai d-rróppriTOi
öflKai, èv aïs Td Tfïs itóAecos ocoTi^pia KEÏTai.

Wanneer deze lezing juist is (Thalheim leest 5ia6fiKai) dan wor-
den hier graven van heroën bedoeld, waarvan men het bestaan
geheim hield, en van welke men een zegenrijke werking ver-
wachtte .

Vgl. Lobeck, Aglaoph. p. 278 e.vv.

-ocr page 25-

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN ahopphta IN
DE PERIODE TOT ALEXANDER.

Bij een terugblik op het tot nog toe verkregen resultaat van
ons onderzoek valt het ons in de eerste plaats op, dat het gebruik
van d-TTÓppri-Tos buiten de sfeer van het godsdien-
stige verreweg de overhand heeft.

In het algemeen kunnen wij reeds vaststellen dat diróppriTos
globaal de volgende nuances in beteekenis vertoont:

1.nbsp;verboden: (Soph., Eurip., Aristoph.)

vandaar: verboden waar, oorlogscontrabande (Aristoph.)

ontoelaatbare uitdrukkingen (Lysias, Isocr., Demosth.)

2.nbsp;wat men fatsoenshalve niet noemt (Eur.,
Aristoph.)

ook: onuitsprekelijk ernstig, ontzettend (Plato, Demosth.)

3.nbsp;wat men niet noemt, omdat men het onder het zegel
van geheimhouding vernomen heeft, en het ge-
vaarlijk zou zijn het te noemen (passim),

dus: staatsgeheimen (Demosth., Aesch.)
geheime politiek id., id.
geheime besluiten (Lysias)

persoonlijke geheimen (Xen., Aristot., Andoc., Isocr.).
De adverbiale uitdrukkingen met d-rróppriTos samengesteld be-
teekenen alle: „heimelijkquot;, „in 't geheimquot; of „in vertrouwenquot;.
Als zoodanig zijn te noemen:
èv d-rTopp-qTois,
èv duoppinTcp,
5i' dtroppiiTOU,
5i' dTTopp-qTCOv.

Nog een opmerkelijke beteekenis van oTróppriTos is „niet onder
woorden te brengenquot;, (Plato, Legg. XII 968 E).

De verbindingen met iroieïcjeai: d-rrópptita (-tov) -rroiEïcjeai en

-ocr page 26-

Êv óoTopp-nTcp Troi£ïcr9ai beteekenen: geheim houden, (Aristoph.,
Herod., Xenoph., Plato) of geheimen bewaren (Lysias).

Binnen de sfeer van het religieuze komen de
uitdrukkingen êv otTroppiiTcp en èv óoropp'nTois voor in den
zin van „als esoterische leeringenquot; (Plato).

Binnen de sfeer van den cultus treffen wij aan:
(pAó^ óoTÓppriTos van een reinigingsoffer (Eurip.).
Mucmïpia diróppriTa van Orphisch-Dionysische riten (Eur.).
órróppriTa: plechtigheden van het Thesmophoriënfeest (Aris-
toph.).

ÓTTÓppriTa AÉyEiv: de Eleusinische ritueele formules nazeggen
(Lysias).

órrróppriTa Trpd-rreiv: de ceremoniën (van de Basilinna) vol-
trekken (Demosth.).

-ocr page 27-

HET GEBRUIK VAN AnOPPHTA IN DE PERIODE
NA ALEXANDER.

POLYBius geeft ons in zijn Historiae slechts weinigbeteekenende
voorbeelden van het gebruik van órróppriTos, adjectivisch zoowel
als substantivisch.

Zijn spraakgebruik levert ons d tt ó p p t) t a III 20. 3 in den
zin van „staatsgeheimenquot; en XXX 4. 16 in den zin van „geheime
plannen en ondernemingenquot;.

Verder XXIII 3. 7 Aóyoi diróppriToi als „vertrouwelijke
gesprekkenquot; en frgm. 236 B.W. is sprake van een
èvtoAti d -it ó p-
p Tl T o s, een „vertrouwelijke opdrachtquot;.

'ATTÓppr|Tos is bij hem dus uitsluitend buiten de sfeer
van religie en cultus gebruikt als een aanduiding dat
iets intiem, particulier is, of iets, dat men verzwijgt,
omdat het te g e v a a r 1 ij k is het te noemen.

De bekende adverbiale verbindingen treffen wij bij hem ook
aan:
èv duoppfiTois slechts éénmaal, nl. II 21. 4, maar 61' drrop-
piÏTcov herhaaldelijk (II 48.4, IV 16.5, X 9.4, XI 26. 5, XV 27. 3,
XXIX 5.
I en 7. 3, XXXV 3. 5, XXXVI 3. 7, XXXVIII 13. 4).

Wij vinden ze gebruikt, eveneens geheel buiten de reli-
gieuze sfeer, om aan te duiden, dat bepaalde handelingen,
onderhandelingen of gesprekken ,,in vertrouwenquot; plaats vinden,
of dat bepaalde opdrachten ,,in 't geheimquot; gegeven worden.

Diodorus Siculus gebruikt dTTÓppriTos adjectivisch zoowel als
substantivisch slechts op een betrekkelijk gering aantal plaatsen.

Het adjectivum diróppriTos komt zelfs maar éénmaal voor:
en wel binnen de sfeer van het religieuze, nl.:

I 86. 2 waar de schrijver zegt, dat de Egyptische diervereering

-ocr page 28-

groote moeilijkheden veroorzaakt aan hen, die de oorsprong daar-
van willen nagaan, oï
nèv/v lepgls oOrcóv dttóppritóv ti
ÖóyiJia TTEpi TouTcovnbsp;,,hun priesters hebben nl. met be-

trekking hiertoe een leer, die men niet mag verbreidenquot;. Het is
duidelijk, dat met dit
SóyiJia d-rróppriTov een „esoterischequot; leer
aangeduid wordt, die leeken niet toegestaan wordt te kennen.

Substantivisch komt d-rróppriTos iets meer voor:

A - Geheel buiten het terrein van den cultus
en de religie:

I 78. 3. De Egyptische wet eischte, dat de tong afgesneden
werd
TCÓV xd dtróppriTa t0ï5 -rroAE^iois dtrayyEiAdvTwv,
„van hen die de geheimen aan de vijanden hadden verklaptquot;.

Hier zijn de diróppriTa uiteraard de militaire geheimen,
die gevaar op kunnen leveren, wanneer ze aan de vijanden bekend
worden.

XI 45. I. Pausanias was overeengekomen, dat degenen, die zijn
brieven aan den koning overbrachten, niet zouden terugkeeren,
nriSÈ yivEcröai nTjvuTds tcöv d-rropp-nTcov.

Het is duidelijk, dat tö dTTÓpp-qTa hier de geheime onderhande-
lingen van Pausanias met Xerxes zijn, die zijn leven in gevaar
kunnen brengen, indien zij ruchtbaar worden.

XIX 85. 3 wordt onder de voornaamste vrienden van Deme-
trius, die in den strijd tegen Ptolemaeus gesneuveld zijn, ook ge-
noemd Boeotus, en van hem wordt gezegd: iroAüv xpóvov
ctuve-
jriKcbs 'AvTiyóvcp tw -rraTpi Kai ^ETsaxriKcbs rravTÓs d tt o p-
pi^Tou, ,,hij had langen tijd vertrouwelijk omgegaan met zijn
vader Antigonus, en was deelgenoot geweest aan elk geheimquot;.
Blijkbaar is hier „geheim planquot; of „regeeringsgeheimquot; bedoeld.

B- Binnen de sfeer van het religieuze.

I 27. 6. De priesters zijn niet bereid de nauwkeurige gegevens
betreffende de Isis- en Osiris-begrafenisplechtigheden mede te
deelen, cbs
ótv Kai kivSuvcov sTTiKEiiiévcov toïs tdttópprita
TTEpi tcüv öêcöv toütcov |jirivücta(jiv eïs toüs öxAous, „in de over-
tuiging, dat gevaren hen bedreigen, die de geheime leeringen
omtrent deze goden onder de massa brachtenquot;.

Deze plaats doet zeer duidelijk uitkomen, dat iets een diróp-
priTov is wanneer het tot een kring van deskundigen — in casu
de priesterschap — beperkt moet blijven, en gevaar oplevert.

-ocr page 29-

wanneer men zich aan deze bepaling niet houden wil.

IV 74. 2. Tantalus was niet bestand tegen zijn geluk, maar
d-n-nyysAAe
toïs dvOpcb-rrois Td rrapd toïs dOavÓTOis diróppriTa,
„verklapte aan de menschen de dingen, die bij de goden in ver-
trouwen besproken werdenquot;.

De hier genoemde dtróppTiTa zijn dus de raadslagen der goden,
die voor de stervelingen verborgen behooren te blijven.

XVI 26. 6. Vroeger waren het jonge, ongehuwde meisjes, die in
Delphi als orakelpriesteressen fungeerden. Men meende nl.
toOtos
EuesTeïv TTpós TTipeïv Td dTTÓppriTa twv xpnc^l^vsov/-
IJiÉvcov, „dat ze geschikt waren tot het bewaren van de verborgen-
heden der gegeven orakelsquot;.

Met Td dTTÓppriTa zullen in dit verband bedoeld zijn, die uit-
spraken, die slechts bekend mochten zijn aan hen, die het orakel
gevraagd hadden.

Samenvattend kunnen wij ook hier weer opmerken, dat drróp-
priTov al datgene is, dat niet genoemd kan of mag worden, omdat
het slechts enkelen aangaat, en gevaar zou opleveren indien er
teveel ruchtbaarheid aan gegeven werd, en het intieme of ge-
wijde karakter ervan daardoor geschonden zou worden.

In het kort verdienen ook de vrij talrijke plaatsen bezien te
worden, waar wij bij Diodorus de adverbiale verbindingen èv
dTTOppT
^tco, èv dttopp^tois en 5i' «TToppiiTcov aantreffen.

De uitdrukking èv dTToppiÏTcp vinden we:

A - Buiten het terrein van religie en cultus:

XIII 2. 6, verbonden auveSpeuco voor: „in 't geheim vergaderenquot;.

B-Binnen het terrein van den cultus:
een tweetal malen verbonden met TTopaSiSóvai, nl.:

III 55. 91). Wie de vader is der Corybanten zou bij de Samo-
thracische mysteriën èv
dtioppfitw Kcrrd ttiv tsAettiv
TTapaSiSocreai, ,,als een esoterische leer worden medegedeeldquot;.

V 77. 3 wordt vermeld, dat de Cretensers beweren, dat bij hen
aan een ieder zonder terughouding wordt medegedeeld Td Tiapd
TOÏS dAAois èv dTToppiiTcp
TTapa5i5ópEva.

Op beide plaatsen is dus de uitdrukking èv diTopp'nTcp geheel

1) = F.G.H. I 32, fr. 7. Het is ontleend aan Dionysius Scytobrachio's werk
over de Amazonen. Vgl. ook Zijderveld, a.w. p. 42.

-ocr page 30-

synoniem met het (eveneens V 77. 3 voorkomende) adverbium
HUOTiKcös, in tegenstelling met (pavepcös. (Zijderveld, a.w. p. 44)

Vaker treffen we de uitdrukking èv órrroppTÏTois aan, vooral:

A- Buiten het terrein van religie en cultus
voor het „in 't geheimquot; geven van opdrachten en bevelen: èv dar.
-rrpooTÓTTeiv (V 11. 3; XVIII 9. 2), irapayyéAAeiv (XV 20. 2),
TTapaKaAEÏv (XVI 50. 3), EVTeAAEadai (XIX 102. 2).

Voorts voor het „in 't geheim doen van mededeelingen en aan-
kondigingenquot;: Êv
dir. AÊyeiv (XI 4. 3 en 42. 5), -rrpoayopeÜEiv
(XI 39. 5), en het ,,heimelijk onderhandelenquot;:
êv d-rr. SiaAeyecröai
(XVI 24. 2; XVII III. 3),
Sicrrrpd-rTEoeai (XVIII 65. 5).

Tenslotte voor het „heimelijk tot stand brengen van een samen-
werkingquot;:
êv drr. auvTlOEoeai Koivoirpayiov (XVII 3. 2), het „hei-
melijk vriendschap sluitenquot;:
êv drr. auvriOEo-eai cpiAfav (XX 21. i)
en het „heimelijk maken van afsprakenquot;:
êv dir. ouvTiOECTOai
auv0iiKas (XX 28. 2).

B- Binnen de sfeer van het religieuze.

III 3. 5. De Aethiopiërs beschouwen de Egyptenaren als ko-
lonisten, en verklaren zoo de overeenkomst tusschen de Egyptische
gebruiken en de hunne. Ook het Egyptische schrift is Aethiopisch.

De Aethiopiërs beweren nl. Srrrcov ydp Aiyurrriois övtcov
ypanndTcov, Td ijiev 5r|picb5ri TrpoaayopEuópiEva irdvTas laovOdveiv,
Td 5' 'lEpd KoAoütJiEva irapd (Jièv toïs AiyuirTiois i.ióvov;s yivcboKEiv
toüs lÊpEÏS Trapd tcóv TTOTÉpCOV Êv ÓTTOppl^TOlS pocvöd-
vovTas, -rrapd 5ê toïs Ai9ioi|iiv d-rravTas toutoisnbsp;toïS

Tuirois, „dat, terwijl de Egyptenaren twee soorten schrift hebben,
en allen het z.g. demotische schrift leeren, maar het hiëratische
alleen de priesters kennen, die het van hun vaderen als een geheim-
leer vernemen, — bij de Aethiopiërs daarentegen allen dit laatste
letterschrift gebruikenquot;.

C- Binnen het terrein van den cultus.

Bij de vermelding van de Samothracische mysteriën worden
V 49. 5 ook ter sprake gebracht Td Kcrrd MÉpos Tfjs TeAETrjs Êv
diroppiiTois TripoOpiEva, ,,de geheimgehouden bijzonder-
heden van de heilige handelingenquot;.

I 21. I wordt vermeld, dat de groote massa toch wel iets ver-
nomen heeft omtrent den dood van Osiris,
tcóv lÊpÉcov irEpi Tfjs
'OaipiSos TeAEUTfïs Ê^ dpxaïcov Êv diToppf|Tois TrapEiAricpó-

-ocr page 31-

Tcov, „hoewel de Osirispriesters de nadere bijzonderheden omtrent
zijn dood hebben vernomen als een esoterische leerquot;.

I 27. 6. De verhalen omtrent de begrafenis van Isis en Osiris
zijn bij de meeste schrijvers zeer ongelijk, 5id
tó tous lepsïs £v
diropp-ntois irapeiaricpótas ttiv
-rrepi toütcov akpißeiocv |jti
ßoüäecreai
TÓAriOÈs ÈKcpépsiv eis tous ttoAAous, „aangezien de pries-
ters, die de nauwkeurige gegevens daaromtrent in esoterische
leeringen vernomen hebben, niet bereid zijn de waarheid onder de
massa te verbreidenquot;.

De uitdrukking 5i' cnroppiiTCüv treffen wij bij Diodorus slechts
een enkele maal, en buiten de religieuze sfeer, aan, nl.:

XI 44. 3, waar hij verhaalt, hoe Pausanias vele aanzienlijke
Perzen in Byzantium gevangen nam met de bedoeling hen in leven
te houden voor Xerxes,
auveTESsiTO ydp 5i' diroppfiTcov
(piAiocv -rrpós tóv ßaaiAsa, „want hij had heimelijk vriendschap
met den koning geslotenquot;.

Dionysius Halicarnassensis gebruikt het woord d-rróppriTos
op zeer veel plaatsen, waarvan er echter hoogstens een drietal
te noemen is, waarbij diróppriTos in eenig verband staat met religie
of cultus.

Geheel buiten de religieuze sfeer staan allereerst
de verbindingen dTTÓppriTÓv
ti 9uAdTTEiv, die wij herhaaldelijk
aantreffen.

Ant. Rom. I 76. 4 is verteld, hoe Amulius schijnbaar als een
eerbewijs Rhea Silvia (Ilia) tot Vestaalsche maagd heeft gewijd.
Numitor doorzag wel zijn werkelijke bedoeling, maar toch ópyriv
(pavEpdv ouk êttoieïto, ïva un tcö siiijicp drréxöoiTO, d-rróppriTOv
5È Kal
toöto èepOAorrre ÉykArina, ,,maar hield ook deze klacht
verborgenquot;.

Hier staat drróppriTos duidelijk als tegenstelling van cpccvEpós,
en duidt datgene aan, dat men verzwijgt omdat het te ge-
vaarlijk is om uit te spreken.

Dezelfde uitdrukking vinden we ook Ant. Rom. III 27. 2 en
35- 5, V 54. 3, VIII 70. 5. XII 2.1 en XX 4. 4.

Een soortgelijke verbinding is dirópptitóv ti -rroiEÏCTOai,
die wij bij D.H. aantreffen: A.R. I 80. 3 en III 23. 6.

Allerlei complotten, samenzweringen, afspraken e.d., die niet

-ocr page 32-

ruchtbaar mogen worden, worden zoo eveneens met écTTÓppriTOS
gekarakteriseerd.

Zoo vinden wij genoemd:
ccTTÓppriTa pouAeOtiocra: A.R. II
30. 3, III 7. 7 en 27. 3, V 55.

I en 3, V 56. I, X 17. 2 en XX 4. 4.
(sing.) VIII 21. 5.
ÓTTÓppriToi ßouAai:nbsp;A.R. III
29. i, IV 29. i en 43. 2,

d-rróppriTa ßouAeuTiipia: A.R. VIII 78. 3 en XI 57. 3,
diróppriToi ouvOfiKai:nbsp;A.R. III 28. 2 en 7,

duóppriToi CTUvcoiiOCTiai: A.R.III 9. i: XI42,3 en (sing.) V55. i,
dTTÓppriToi SiooTOCTToAai: A.R. VII 12. 4,
d-rróppriTOi Tricrreis:nbsp;A.R. VIII 78. 3, XI 11. 5 en XV

3- 14,

öpKia d-ttópprita tw ttAt^Oei: A.R. X 59. 2,
d-TTÓppriTos -rrpd^is:nbsp;A.R. VIII 3. 2,

TTpSyiJia ÓTTÓppriTov:nbsp;A.R. X 11. 4 en XII 4. 4,

drróppriTos ouvoucrla:nbsp;A.R. XI 56. 6.

Ook het substantivische Td duóppriTa duidt A.R. XII i. 12
een complot aan.

De adverbiale wending 5i' dTTOpp^Tcov voor ,.heimelijkquot; of ,.in
vertrouwenquot; treffen wij slechts III
30. 2 en IV 55. 2 aan.

Een andere beteekenis-nuance vinden wij A.R. VIII 15. 2, waar
djróppriTOS den zin heeft van ,,verbodenquot;.

A.R. I 78. I. Toen Rhea Silvia zich van haar plichten als Ves-
taalsche maagd onthield, wilde Amulius de reden daarvan weten,
en liet ten slotte zijn vrouw haar voortdurend bewaken,
etteiSti
TTiv vóctov ai yuvaïKES diróppriTOV dv9pcó-TTOi5 ^ticövto
EÏvai, „daar de vrouwen beweerden dat het een ziekte was, die
men (uit schaamte) voor de menschen verzwijgtquot;.

Nog een andere nuance vertoont dnóppriTos De Imit. II 3. 3,
waar D.H. betoogt, hoe Theopompus van Chios vooral bewon-
dering verdient wegens het priSè
tos d-nroppiiTous twv
yEvopÉvcov f| Aexöévtcov aiTias dTTOKp0i4;aCT6ai, crroxdCTaCTÖai 5'
dKpißws Tfjs
tcóv Ei-ttóvtcov f| ttettoitikótcov yvcópTis, „zelfs niet
de verborgen oorzaken van de gebeurtenissen of woorden ver-
borgen te laten, maar nauwkeurig de bedoeling te raken van hen
die spraken of handeldenquot;.

Hier geeft dus duóppriTos weer, dat deze oorzaken slechts voor

-ocr page 33-

deskundigen of bijzonder begaafden kenbaar zijn (vgl. Ad. Pomp
6. 7: ê^erdseiv Kai Tas d 9 a v
ê ï s ociTias twv irpó^ecov Kai tcöv
TTpa^óvTcov ocOtccs Kal tóc Tró0ri tfjs h^uxfls, « H^l pó5ia toïs
tto
AAoïs eiSévai).

Binnen de sfeer van het religieuze bevinden
wij ons, wanneer A.R. V 27. 3 Mucius Scaevola den senaat zijn
stoutmoedig plan aankondigt om Porsinna te dooden, en daarbij
zegt: Sfjucp tJiÈv cppdjeiv a SiavooO^ai -rrpdTTeiv
oük dcr9aA6s, pil
TIS Ï5ia KÉpSri
TtEpißaAAoiiEvos irpós toOs ttoAehious aOxd È^e-
véyKT), 5éov auToïs cóctttep tJiucTTripiou duoppiiTou 9uaakfïs.

Zijn plan behoeft dus een 9uAaKTi, maatregelen om tegen te gaan
dat het gemeen goed wordt, evenals een iJuoTiipiov
dTTÓppr|Tov.
Wellicht bedoelt hij hier geheimenis (van een godsdienstig ka-
rakter), waarover men behoort te zwijgen, en misschien zelfr wel
een niet voor ieder toegankelijke plechtigheid.

Het terrein van den cultus betreden wij, wanneer
A.R. II 19. 2 het karakter teekent van den Romeinschen cultus
in tegenstelling met de Grieksche en andere cultusvormen: ou5'

av ï5oi tis irap' ocütoïs ('Pamp;oiJiaiois)----oü eeo9opiïc7£is, oO Kopu-

ßavTiacriJioüs, oük dyupuioüs, oü ßaKxeias Kai TsAETds d tt o p p fi-
Tous ■ ■ • . ócAA' EÜAaßcös d-rravTa -rrpocTTÓiiEvd
te Kai AEyó^Eva
Td TTEpl TOÜS ÖEOÜS, COS ouTE irap
quot;EAAriCTiv oOte -rrapd ßapßdpois-

Hij stelt hier dus de süAdßsia, de ingetogenheid, van den Ro-
meinschen cultus tegenover de buitensporige en extatische riten
bij Grieken en Barbaren, waarbij hij met TEAsTai diróppriToi plech-
tigheden zal bedoelen, van een vreemd en geheimzinnig, duister
karakter .

A.R. II 66. 3. Volgens sommigen zouden in den Vesta-tempel
behalve het heilige vuur diróppriTa
toïs ttoAAoïs tspd KEÏcrOai
Tiva èv
tcö tejiévei Tfjs osös, welk vermoeden gesteund wordt door
het verhaal omtrent L. Caecilius Metellus, die bij een brand van
den Vesta-tempel zijn leven waagde om Td KaTaAEifOévTa
üttó
tcöv
-Trapeévcov ispd (ibid. 4) te redden. Volgens sommigen vormen
ze een deel
tcöv êv Iauo0pdKTn lEpcöv, volgens anderen is het
SioTTETÈs FlaAAdBiov irap' 'lAiEÖcri yevó^svov (ibid. 5), dat daar

vgl. de p. 2 genoemde diss. van Van Herten, p. 40. Bij Zijderveld
a.w. wordt deze plaats niet besproken.

-ocr page 34-

bewaard wordt. Dion. wil niet uitvorschen wat het is, en acht dit
ongeoorloofd als men wil
Td Trpós öeoOs öaia TripEïv.

Appianus blijft in zijn gebruik van diTÓppriTos volkomen buiten
de religieuze sfeer, en vertoont ook overigens op de plaatsen,
waar hij onzen term bezigt, geen bijzonderheden in zijn spraak-
gebruik, die een breedere bespreking vereischen.

Wij treffen Hist. Rom. viii lo § 69 de uitdrukking aan: tt\v
Kpiaiv diTÓppr|TOV Ixeiv, „de beslissing verborgen houdenquot;,
en
ZOO H.R. ix fr. 11. 3 ti d tt ó p p ri t o v iroiEïaeai, vgl. Bell.
Civ.
iii 5 § 38 TaÜTa pioi yiyvópiEva Exprijov duóppriTa Elvai.

Van de bekende adverbiale wendingen maakt hij een vrij druk
gebruik, waarvan
èv drroppT^Tcp het meest voorkomt.

H.R. VIII I § 4 vinden wij èv duoppiiTW tivi èTTiCTKq-TT-
TEiv, „iem. in vertrouwen een opdracht gevenquot;, en zoo
H.R. VIII 10 § 75 en B.C. IIl9§65 èv diroppiiTcp
tivi
Xéyeiv ti,
H.R. VIII 11 § 76, X 2 § 9, XII 4 § 22 è v d ir o p-
p
11 T cp èiricrrÉAAEiv ti, en ten slotte XI 10 § 59 hocOeïv ti è v

duOpp-pTCp.

H.R. VI 2 § 10 .... treffen we de verbinding èv d-rroppii-
t o i s ypdcpeiv aan, en XII 4§ 22 5i' drroppiiTcov ypdcpeiv.

Het substantivische diTÓppriTa vinden wij H.R. XII 12 § 79,
waar van den Scythischen over looper Olcaba wordt gezegd, dat
hij was
-rrapd toö AeukóAAou tpattéjris te Kal yvcopris Kai d ir o p-
p
tl t 00 v d^ioüiJiEvos, waarmede dus Lucullus' persoonlijke op-
vattingen en „intimiteitenquot; bedoeld zullen zijn, die men anders
tegenover vreemden niet uitspreekt.

B.C. IV 4 § 23 wordt het verblijf van een vogelvrij verklaarde,
die achtervolgd wordt als
d-iróppriTov aangeduid, als iets, dat
te gevaarlijk is om te zeggen.

Cassius Dio levert heel wat plaatsen op, die voor ons onder-
zoek in aanmerking komen. Herhaaldelijk treffen wij immers bij
hem drróppriTos aan, zoowel binnen als buiten het terrein van
religie en cultus, en zoowel substantivisch als adjectivisch gebruikt.

Wanneer wij nu in de eerste plaats het adjectivisch gebruikte
drróppriTOS bezien, dan vinden we dit woord buiten het gods-
dienstige terrein vrijwel steeds gebruikt, om datgene aan te dui-

-ocr page 35-

den, waarover men niet kan spreken, omdat het slechts en-
kelen betreft en dus een vertrouwelijk, in-
tiem karakter draagt.

Er is immers enkele malen sprake van airóppr|ta ypctn-
norai) ter aanduiding van „particuliere correspondentiequot; of
„geheime documentenquot;. Van een ßißAiov ÓTróppriTov van
Cicero, waarin hij zijn politiek verdedigde, en dat aanklachten
tegen Caesar en Crassus bevatte, die hij niet openlijk waagde te
uiten is 39, 10. 2 sprake, terwijl we 43, 13. 2 lezen van documenten
èv
toïs ccTToppiiTois Toö Ikitticovos KißcoTioi? gevonden,
en door Caesar zonder gelezen te zijn, verbrand.

41, 57. 4 worden de vele Aóyoi diróppriToi, „vertrouwelijke
overleggingenquot; van Caesar en Pompeius vermeld.

Op aJ de genoemde plaatsen is diróppriTos dus door „vertrou-
welijkquot;, „intiemquot; of „persoonlijkquot; weer te geven.

44, 38. 6 vinden we oTTÓppriTos anders gebruikt. Antonius zegt
daar van Caesar, dat hij zich nooit door een onverwachte wending
van de situatie liet verrassen, maar evenmin ontsnapte aan zijn
aandacht een
diróppriTos piÉAAiiais, een oponthoud, waarvan
de beteekenis aan anderen ontging, maar hem als ter
zakekundige niet.

Binnen de religieuze sfeer komen we reeds, wanneer we 45, i. 4
van de voorspelling van Nigidius Figulus lezen, die aan Octavius
het bezit van de ccuTapxia had voorzegd. Hij was nl. een bekwaam
astroloog
kal Korrd toOto kal aiTÏocv ws Tivas d-rroppiiTOUS
Siorrpißds Troiouiaevos
êctxev, ,,en ten gevolge daarvan had hij de
reputatie als zou hij bepaalde diepzinnige, „esoterischequot; studiën
beoefenenquot;.

We vinden hier dus weder drróppriTOS in den zin van „waarover
men niet kan sprekenquot;, omdat het tot het terrein der deskundigen
behoort, en dus geheimzinnig of onbegrijpelijk
van karakter is.

In dezen zin gebruikt vinden we het ook 75, 13. 2, waar van de
reis van Septimius Severus naar Egypte sprake is. Hij onderzocht
daar alles,
KdK toütou Td ts ßißAia irdvTa diróppriTÓv
Tl ExovTa, óaa
ys koi EÜpEÏv fi5uvTi0r|, èk TrdvTCOv ws EÏ-rrsiv twv

43, 17- 4: 44. 47- 5: 60, 34. 5-

-ocr page 36-

dSOrcov dväÄE, „en bijgevolg liet hij alle boeken, die iets bevatten
van een diepzinnig (,,esoterischquot;) karakter, zooveel men er maar
kon vinden, om zoo te zeggen uit alle tempels weghalenquot;.

Het terrein van den cultus betreden we, wanneer we 77, 22. 2
lezen, hoe Caracalla bij zijn bezoek aan Alexandrië (in 215) aan-
vankelijk zijn toorn tegen deze stad verborg, maar later
ToOsupcó-
Tous CCUTCÓV iJieO' ispcöv Tivcov diroppiiTCOv èAOóvTas Se^icood-
pievos
cbs Koi ouveotious ttoifictai drrÉKTeivE, ,,heeft hij de voor-
naamsten van de burgerij, die hem met zekere heilige, gewijde
voorwerpen te gemoet waren gegaan, ter dood gebracht na hen
welwillend ontvangen te hebben met een uitnoodiging tot den
maaltijdquot;.

De hier bedoelde voorwerpen waren uiteraard niet voor ieder
bestemd, maar behoorden tot den g e w ij d e n tempelinventaris,
en worden als zoodanig hier aangeduid met
drróppriTa.

Nog een andere beteekenis vinden we tenslotte 79, 11. 3, waar
de schrijver bij het vermelden van den barbaarschen cultus van
Elagabalus, door den gelijknamigen keizer te Rome ingevoerd,
bij voorkeur maar zwijgt over
rdg drroppfiTous Ouoias as
ocOtcö êöue, rraïSas CTqgt;ayia2ÓiJ£vos Kai uayyavEUuaoi xp^t^svos,
waar door de toevoeging „waarbij hij kinderoffers bracht en
magische praktijken toepastequot; wel duidelijk is, dat hier met
Oucriai drróppriToi offers zijn bedoeld te gruwel ij k om te
noemen.

Van de adverbiale wendingen met drróppriTos samengesteld,
treffen wij
èv d rr o p p t cp en 5 i' d rr o p p ii t co v bij Cas-
sius Dio ook herhaaldelijk aan. De eerste uitdrukking steeds van
mededeelingen die „in vertrouwenquot; geschieden i), waarvoor we
40, 9. 3; 51. 3- 7 en 67, 13. 4 de uitdrukking 5i'
drroppiiTcov ge-
bruikt vinden. Verder vinden we 5i'
drroppiiTcov gebruikt voor:
iets „in vertrouwenquot; bespreken (9, 18.13; 49, 8.3), iets „in ver-
trouwenquot; vernemen (9, 12. 2), iets ,,heimelijkquot; ten uitvoer brengen
(43. 25). Voorts 8, 7. 6 voor „heimelijkquot; samenkomen, 53, 19. 3
voor „heimelijkquot; geschieden, 71, 22. 3 voor zich „heimelijkquot; ge-
reedmaken en 87. 3 voor „heimelijkquot; omgang hebben.

Ten slotte bezien we nog de plaatsen, waar Cassius Dio van

57, 5- 4; 57, 23- 2; 58, 9. 4-

-ocr page 37-

duóppTiTct spreekt, maar dan duidelijk substantivisch gebrmkt.

Afgezien van de boven reeds genoemde plaats 75, I3- 2, die hier
ook toe gerekend zou kunnen worden, treffen we het substanti-
vische OTTÓppTiTOv bij hem steeds aan buiten het sacrale

^ Zonckr uitzondering wordt met tóc ócttópprita datgene aange-
duid, dat men niet kan noemen, omdat het slechts enkelen
betreft, zooals: „persoonlijke geheimenquot; (58, i. 2; 75, i5- i).
„regeeringsgeheimenquot; en „geheime plannenquot; van vorsten en staats-
lieden
(40. 61. i; 41- 4- 3; 43- 25; 45- 39- 3; 49- 2; 50. 3- ü 52.
i. 2; 55. loa. 6) en „complottenquot; (37. 39- 41 7^. 5- 4)-

Bij Strabo treffen we onzen term noch adjectivisch, noch sub-
stantivisch aan, en de eenige plaats, die vermeld dient te worden
is XIV
i 32 waar we de beide, ook van elders bekende, adver-
biale verbindingen iv
c3cTroppfiTcp en 5i' ccrroppiiTcov gebruikt

vinden.nbsp;,, ,,

Er is daar sprake van de zeeroovers, die hun verblijf hebben

op het voorgebergte Corycus bij Chios, en die de gewoonte hebben

overal in de havensteden heimelijk navraag te doen naar lading

en bestemming van de daar liggende schepen, om ze dan later te

overvallen.

Hij vervolgt dan: dlt;p'nbsp;oö Sf] irdvra tóv -rroAurrpayuova Kaï

KcrraKOÜsiv è-mx£ipoövTanbsp;tcöv AdOpa Kal èv d-rroppriTcp

SiaAeyopévcov KcopuKaïovnbsp;KaAoüiaev, Kai èv -rrapoiuia q)auEV- tou

5' ap' ó KcopuKaïos flKpod^STo', ÖTav SoKiä TIS-rrpdTTeiv 5i' dTrop-

pilTCOv fi AaAeïv, m AavOdvT^ 5è 5id tous KaTaaKOirouvTas Kaï
(piAoTTsuoToOvTas Td m TTpoaiÏKovTa, „vandaar, dat wij lec^er,
die nieuwsgierig is, en die probeert af te luisteren wat heimelijk
en in 't verborgen besproken wordt, een Corycaeër noeinen en als
spreekwoord zeggen: „„dat heeft zeker een Corycaeër afgeluisterd ,
wanneer iemand zich verbeeldt iets ongemerkt te zeggen of te doen,
maar niet verborgen blijft, door toedoen van hen, die hem bespion-
neeren, en te weten willen komen wat hun niet aangaat .

Pausanias' voorliefde en belangstelling voor alles wat met
religie en cultus samenhangt zien wij a.h.w. in zijn gebruik van
diróppqTos weerspiegeld: bijna steeds blijft hij daarmede binnen

-ocr page 38-

de religieuze sfeer.

Slechts enkele plaatsen zijn te noemen, waar hij bepaald bui-
ten de sfeer van het religieuze blijft, zooals IV
12. 6, waar het geheim, wie of de moeder is van het meisje, dat
als de dochter van den Messenischen koning Lyciscus werd be-
schouwd, wordt aangeduid als
t ó d tt ó p p ti t o v, en IV 22. 5,
waar
dirópptiTov een „geheim krijgsplanquot; aanduidt.

IV 28. 7 is sprake van de list, waardoor de Messeniërs Elis heb-
ben bemachtigd, door nl. hun schilden te voorzien van aritjieïa
AaKcoviKd. Deze krijgslist vergelijkt Paus. met dergelijke verhalen
uit Homerus, o.a. van een zoogenaamden overlooper, wiens be-
doelmg was
td dtrópprita -iroauttpaypoviiaovta ès tó
quot;lAiov 8a£X0£Ïv. In de Ilias komt een verhaal in dezen vorm eigenlijk
niet voor. Men denkt echter algemeen aan de AoXcóvsia; en de
hier bedoelde figuur moet dan Odysseus zijn (II. X 244). Met Td
d
-rróppriTa zullen dus de geheime plannen en overleggingen der
Trojanen bedoeld zijn,
doctoc te yritidcooi listd ocpiaiv (II. X 208).

Binnen de sfeer van het religieuze zijn wij
in elk geval IV 21. 3, waar het orakel wordt genoemd omtrent
den onvermijdelijken val van Messene, waarmede de koning Aris-
tomenes en de ziener bekend waren, maar waarover zij niet durf-
den spreken,
Kai fiv acpiaiv ès toOs dAXous diróppTiTov.

Met de c u 11 u s - m y t h e n betreden wij reeds het engere
terrein van den eerediens t.

II 17. 4. Hera is in het Heraeum te Argos zittende voorge-
stdd met een granaatappel in de eene hand. Paus. zegt dan verder:
d MÈv oCfv ès Trjv poidv — diroppriTÓTEpos ydp ècttiv ó
Aóyos —- dlt;peia0co nor „het verhaal omtrent den granaatappel
moet ik niet vermelden, het is immers min of meer taboequot;.

II 38. 3. Te Nauplia neemt Hera jaarlijks een bad in de bron
Canathus, waardoor zij haar maagdelijkheid herkrijgt. oijTos tJièv
5tï CTcpiCTiv £k T£A£Tfis, fiv dyouoi Tri quot;Hpa, Aóyo? t óó v drrop-
p 11 T co V eotiv, „dit verhaal behoort tot Td diróppriTa, en is aan
een
teAetii, die zij ter eere van Hera vieren, ontleendquot; i), m.a.w.
door dit verhaal wordt de ceremonie (van het ,,bruidsbadquot; van
Hera nl.) verklaard 2). Het is opmerkelijk, dat Paus. niet schroomt

De vertaling van Zijderveld, a.w. p. 65 is onjuist,
vgl. Nilsson, Griech. Feste, p. 45.

-ocr page 39-

dit verhaal, hoewel het „tot de geheimgehouden cultusmythen

behoortquot;, te vertellen.

Ook VII 17. 9 geeft hij aanleiding om te vermoeden, dat hij
een d-rróppriTov zou hebben medegedeeld, als hij het zelf had
kunnen vernemen. Het gaat daar over den tempel van Dindymene
(Cybele) en Attis te Dyme in Achaie, waarbij Paus. eenigszms
spijtig opmerkt: quot;
Attis 5è öcms fjv, ouBèv olós te fiv diróp-
p -n T o V ès corróv è^eupsïv, „omtrent het wezen van Attis kon ik
geen geheimgehouden mythe met betrekking tot hem vernemenquot;.
Hij geeft dan weer, wat de elegische dichter Hermesianax omtrent
Attis zegt.

Enkele malen wordt door Paus. een cultushandeling

als dTTÓppriTos gekarakteriseerd.

II 17. I is sprake van het Heraeum bij Mycene. Daar stroomt
een beek, die den naam draagt van
u5cop 'EAeueépiov, waarvan
Paus. opmerkt: XP^vrai 5È
oütcö irpós kaedpaia aï irepi ispóv
Kai Tcöv euaicöv ès tos diroppilTOUs, „daarvan maken
de priesteressen gebruik voor reinigingen en voor offerplechtig-
heden die niet voor ieder toegankelijk zijnquot;i).

Dezelfde verbinding ongeveer keert VIII 18. 7 terug. Boven
Nonacris in N. Arcadië ligt de berg Aroanius, waar zich een grot
bevindt, waar de dochters van Proetus in haar razernij heen-
vluchtten, as ó MEAdn-TTOUS OuCTiais
te d tt o p p ti t o i s Kai
KaOapuioïs KOTiiyayEV ès xtopiov KaAoünsvcv Aouaoüs.

X 32. 14. Vóór de Isisfeesten in Tithorea (in Phocis) reinigt
men den tempel
Tpóirov Tivd d-rróppriTov^).

IX 35. 3. Een teAetii te Athene gevierd voor de XdpiTES wordt
ook aldus gekarakteriseerd: irapd 5è avrraïs (nl. de beelden der
XdpiTES bij den ingang van den Acropolis)
teAethv ayoumv ès
TOUS -rroAAoüs d
tt ó p p ti t o v, „viert men een plechtigheid,

die de massa niet mag bijwonenquot;

II 34 10. In de -rrpoTÉpa ttóAis Herimone in Argolis staan ver-
scheiden tempels, Kai irEpipoAoi UEydAcov AiOcov AoydScov siaiv,
èvTÓs 5È
aÜTCÖv ÏEpd Spcoaiv d u ó p p n t a AfiHTiTpi, „ook zijn
daar ringmuren van^groote^j)^^
steenen, waarbinnen zi]

vgl. Nilsson, a.w. p. 44.

ibid. p. 154 e.v.

vgl. Zijderveld, a.w. p, 67.

-ocr page 40-

plechtigheden van een besloten karakter vieren ter eere van De-
meterquot;.

Welk karakter deze plechtigheden droegen, en welk verband
tusschen deze en de II 35. 5—8 nauwkeurig beschreven plech-
tigheid der Chthonia in Hermione bestond, is niet te zeggen^).

IV 33. 5 wordt gesproken over de mysteriën van Andania in
Messenië, waarbij P. opmerkt:
5è ès tócs Ogas tös MsyccAa? —
SpcoCTi yócp Kai xaurais év Kapvaoicp Tfjv
teAettiv — ctTróppriTa
loTco por Seürepa yap acpioi véuoo ctehvóttitos iiexa ye 'EXsuaivia,
„de riten ter eere van de Groote Godinnen — want men viert ook
haar ter eere de mysterieplechtigheid in de Carnasische Kloof —
moet ik stilzwijgend voorbij gaan, daar ik ze na de Eleusinische
de heiligste achtquot;.

Op enkele plaatsen worden dergelijke plechtigheden kortweg
d-rróppriTa genoemd.

II 12. I. In Titane bevindt zich een altaar der winden, waarop
de priester éénmaal in het jaar nachtelijke offers brengt, 5pci: 5è
Kai dAAa diróppriTa ès póOpoug Téooapa?, fiuEpoupievos tcöv
ttvêupótcov tó
dypiov, Kai 5fi Kai MriSEias cbs AÉyouaiv ÈTrcoSds
ETrdSei, ,,hij brengt ook andere, niet voor ieder bij te wonen offers
in vier offerkuilen, waardoor hij het geweld der winden bedaart,
en waarbij hij ook tooverspreuken van Medea gebruikt, zooals
men zegtquot;.

Met deze ÈTTÓppriTa zijn duidelijk magische riten bedoeld.
De geheele plechtigheid is een ,,Wetterzauberquot;

Van de bekende adverbiale verbindingen komt bij Paus. alleen
£v d-rroppTiTcp voor, dat we bij hem, evenals diróppriTOS, doorgaans
binnen de religieuze sfeer aantreffen.

Voorbeelden van èv dTroppi^Tcp buiten de sfeer van
het religieuze zijn:

IVnbsp;5. 8. De Lacedaemoniërs zwoeren Messenië te zullen ver-
overen,
Kpu(pa 5È Kai pdAicrra d)s èSOvavTO èv d-rropp-nTcp
-rrapaCTKEuacrd UEVOi.

Vnbsp;24. 10. De scheidsrechters bij de Olympische spelen zweren
hun oordeel uit te zullen brengen naar recht en zonder omkooperij,
Kai Td ès TÓv SoKipa^óiJiÊVÓv te Kai nii, (puAd^Eiv Kai Taöra è v

Nilsson, a.w. p. 330.
quot;) ibid. p. 445.

-ocr page 41-

ccTToppiiTCo, „en ook geheim te zullen houden, wat zij ver-
nemen omtrent den al of niet als deelnemer toegelatenequot;.

VIII 53. 2 vinden we de verbinding è v d -rr o p p 11 t co 5ia-
AÉyeaOai voor „het voeren van een vertrouwelijk gesprekquot;.

Hoewel de zoo juist genoemde plaats V 24. 10 daar in zekeren
zin ook al toe te rekenen zou zijn, bevinden we ons duidelijk b
1 n-
nen de religieuze sfeer op de twee volgende plaatsen:
II
29 8. Dat een altaar in de stad Aegina het graf van Aeacus
is, Asyóuevóv loriv è v d
tt o p p 1=1 t co. Dit graf werd nl. als een

gewijd domein beschouwd i).

IV 20 3. De ziener Theoclus wist, dat de ondergang van Mes-
senië naderde door de vervulling van een desbetreffend orakel,
maar
ès uèv toOs dAAous eixev èvd-rroppfiTcp.

Het terrein van den cultus in engeren zm betreden
we wanneer II
13. 4 bij de beschrijving van het feest, dat ter eere
vaA Ganymeda of Hebe jaarlijks te Phlius plaats vindt, opgemerkt
wordt: dyaAua Se
oute èv d tt o p p lï t co cpuAdaaouaiv ouSev

oOte êo-Tiv èv 9avEpcö Seikvüuevov.

III 14 5 vinden wij een dergelijke opmerking over een cultus-
beeld Er wordt daar gezegd, dat het beeld in den Thetistempel
te Sparta aan de Messeniërs ontroofd is.
^èv 5fi ^óocvov ttis
GétiSos èv dTToppTiTcp 9uAdcjcroucn.

Met behulp van genoemde wending vinden wij het geheim-
houden van een gewijd bezit nog eenigszins anders uitgedrukt.

II 7 5. Te Sicyon bevinden zich in den Dionysustempel beelden
van dien god en van Bacchanten, dAAa 5
e dydAuccra è v d tt o p-

p Tl t co IlKUCOVlOlS ècjtl.

IV 20. 4. De ondergang van Messenië is nabij. Toch neemt

Aristomenes alle voorzorgsmaatregelen. Kai fjv ydp ti e v d tt o p-
p tS t co TOÏS MECTOTiviois, „de Messeniërs bezaten nl. een m t ge-
heim bewaard heilig voorwerpquot;, dat Ar. nu begraaft. Bedoeld is
dus een ..talismanquot;, waar het heil van den staat van afhangt
(zooals het Trojaansche Palladium), in dit geval bestaande uit een
plaat tin:
èvTaOSa twv tAEydAcov Gecöv èyéypaTTTO n teAetti (IV
26 8) maw. het ritueel van de mysteriënplechtigheid van An-

vgl. Nilsson, a.w. p. 457- Bovendien verwacht men van het graf van
een heros een zegenrijJten invloed op het land.

-ocr page 42-

dania. — Ook cultushandelingen kunnen iv cnroppi^Tcp plaats
vinden:

III 20. 3. Op de plaats van de vroegere stad Bryseae in Laconië
bevindt zich nog een Dionysustempel. Alleen vrouwen mogen het
in den tempel staande cultusbeeld aanschouwen, yuvaïKes yap
Sf] uóvai Kai xa êg
tös öuaïas Spcöaiv èv ÓTropp'nTcp. In
dit verband beteekent èv d-rropp-nTcp dus, dat slechts vrouwen
deze (wschl. orgiastische) riten mochten voltrekken^).

VIII 38. 7. Op den berg Lycaeus in Arcadië is een altaar van
Z
eus AÜKaios. Op dit altaar tcö AuKaico Ail öüouoiv èv d-rro p-
p f|
t cp' TToAuTTpayiiovfiaai 5è ou pioi td ès ttiv Ouaiav q5ü fjv,
èxÉTCo 5è cbs '^oc' quot;S èoxev è^ dpxfis.

Het is bekend, dat bij deze „geheime ritenquot; menschenoffers
gebracht werden vandaar dat Paus. zich er zoo met duidelijken
afkeer over uitspreekt .

Cornutus, De Nat. Deor. gebruikt drróppriTa slechts een enkele
maal, en wel voor geheimen in het algemeen. Hij
verklaart nl. c. 30 den naam Aiüüpapßos daaruit, dat Diompus
wellicht zoo heet
5i6upov toö crróiJiaTOS dvacpaivcov Kal èKcpepo-
IJIU0EÏV Td dTTÓppr|Ta rjoicöv.

Epictetus blijft met zijn gebruik van duóppqTos eveneens
volkomen buiten de religieuze sfeer. Hij duidt er mede aan, dat-
gene waar men niet over spreekt, omdat men het onder het
zegel van geheimhouding heeft vernomen, of omdat
het slechts enkelen aangaat, m.a.w. een zeer persoonlijk,
intiem karakter draagt.

Diss. IV 13. 23 wordt gewaarschuwd: laeuvqcröai ov/v èv toïs
KoOóXou, ÖTi 01 d-rróppriToi Aóyoi ttiotecos xP^'*^ Exouai,
,,herinner u dus in 't algemeen, dat mededeelingen van intiemen
aard trouw vereischenquot;.

Substantivisch komt Td d-rróppqTa op een drietal plaatsen voor,
steeds in de beteekenis van ,,intieme aangelegenhedenquot;, nl. Diss.
I
I. 23, IV 13. I en 13. 9.

vgl. Nilsson, a.w. p. 298.
2) [Plato], Minos 315 C. Theophr. bij Porph., de Abstin. II 27.
') vgl. over dezen cultus Nilsson, a.w. p. 8 e.vv.

-ocr page 43-

Marcus Aurelius noemt I i6. 24 als een van de verdiensten
van zijn vader
pir) eTvai otÜTcö ttoXAcc to diróppriTa, dAAd
óAiyiora
Kai oTTovicbTOTa, Kai TaÖTa Cnrèp tcóv koivcöv uóvov.

De laatste woorden maken het duidelijk, dat hier „staats- of
regeeringsgeheimenquot; met drróppriTa bedoeld zijn, zooals wij dit
reeds vaker hebben gezien.

Plutarchus gebruikt onzen term weer zeer veel, en dat zoowel
binnen als buiten het terrein van den godsdienst.

Uitvoerige bespreking van al de gevonden plaatsen heeft geen
zin, maar wel dienen de vele beteekenis-nuances aangegeven te
worden. Daarmede hangt immers het gebruik van
diTÓppr|Tos
als aanduiding van het bijzonder karakter van bepaalde cultus-
handelingen ten nauwste samen. De plaatsen, waar wij laatst-
genoemd gebruik aantroffen vereischen uiteraard een breedere
bespreking.

A - 'A-TTÓppTiTos etc. buiten de religieuze sfeer.

We vinden allereerst diroppriTog gebruikt om allerlei bijeenkom-
sten, onderhandelingen, afspraken en gesprekken als „v e r t r o u-
welijkquot;, „intiemquot; of „particulierquot; te karakteri-
seeren.

De Curios. 15 (522 F) wordt bv. gezegd, dat zij, die met nieuws-
gierigheid zijn behept zelfs brieven van hun vrienden openen,
Kai auveSpiois dTropp-nToi? Éavrrous TTapeußdAAouCTiv, ,,en
zij dringen zich in bij intieme besprekingenquot;.

Zoo vinden we drróppriTa auvÉ5pia ook: Cleomenes 54 (820 E),
Quaest. Conv. VII
9. i (714 B), en aüvo5oi diróppr|Toi Cicero 46
(884
D).

Verder:

Demetrius 28 (902 B): drróppiiToi KoivoAoyiai,
Pericles
10 (157 D):nbsp;auvÖfjKai ÓTTÓppriTOi,

Pompeius 4 (620 F):nbsp;drróppriToi óiioAoyiai,

De Adul. et Am. 32 (70 F): voueéTTicns diróppriTos,
en Lucullus
22 (505 F):nbsp;Aóyoi diróppHTOi.

Ook brieven kunnen dit karakter van „vertrouwelijkquot; bezitten
en als zoodanig vinden wij ze herhaaldelijk door diróppriTos aan-
geduid, b.v. Pompeius
37 (639 A) waar beschreven wordt, hoe
in de vesting Caeno ypdpuiaai diroppiiTois
ó TTouinjios

-ocr page 44-

èvÉTUxe Toö MiöpiSÓTOu, waarmede dus Mithridates' particuliere
correspondentie bedoeld is.

Van brieven vinden we drrróppriTos verder: Alexander 39 (688 A);
De Alex. M. Fort. aut Virt. I 11 (332 F) en II 7 (340 A); Lucullus
22 (506 B); Artaxerxes 22 (1022 E).

Ook „intiemquot; in de verhouding van man en
vrouw wordt door diróppriTos uitgedrukt.

Praec. ger. reip. 3 (799 E) wordt er aan herinnerd, hoe de Athe-
ners een hun in handen gevallen brief van Philippus aan Olym-
pias niet hebben geopend, ou5' drrEKÓAuvpocv dTróppriTOV
dvSpó? dTToSqpou irpós yuvaÏKa cpiAocppooOvriv.

Een ander voorbeeld van dit gebruik is te vinden in Conj. Praec.
13 (139 E).

Reg. et Imp. Apophth.-Alex. 14 (180 D) is sprake van een brief
van Olympias aan haar zoon Alexander, welke brief d ir o p-
p 11 To u s Korr' 'AvTitrdTpou SiaßoAd? bevatte, dus „in v er-,
trouwen medegedeelde beschuldigingenquot;. Vgl. ook
De Adul. et Am. 9 (54 A): aixiai dir.

De Adul. et Am. 22 (63 B) wordt er op gewezen, hoe menschen
geneigd zijn vleiers en bedriegers, die hen naar den mond praten
op te nemen ou lióvov KAï^öpcov
Kai orÉyris éutós dAAd Kai TraOcöv
Kai irpaygidTCov diroppfiTcov, m.a.w. een blik te gunnen in
hun intieme wederwaardigheden en aangelegenheden.

Brutus 13 (989 F) is irddos diróppTiTov: „een smart, die
men niet wil uitenquot;.

Herhaaldelijk is er sprake van plannen, besluiten en dgl., die
te gewichtig of te gevaarlijk zijn om algemeen bekend
te maken, en dus geheim gehouden (moeten) worden.

Aristid. 22 (332 C-D) is sprake van Themistocles' plan tot ver-
sterking van de Atheensche zeemacht, waarbij hij aankondigde,
cbs Êx£i tl ßoüAeuiJia Kai yvconriv dTróppT\tov, cbqjsAinov
trj ttóAei Kai ocoTiipiov.

Zoo ook: Themist. 20 (122 A).

Verder kan men vergelijken: Romulus 14 (25 D), De Garrul. 9
(506 D) en II (507 B), De Sera Num. Vind. 7 (552 E).

Lucullus 32 (514 C) worden efjKai d Tr ó p p t) t o i neydAcov
Xpri^dTCov genoemd, dus ..verborgen schatkamersquot;.

De Pyth. Or. 28 (408 C). Bij de heerschende rust en vrede in

-ocr page 45-

Griekenland, óirov ttoikiAov oüSsv ou5' d-rrópptitov ouSs
Seivóv, „en waar niets ingewikkelds, duisters of schrikwek-
kends isquot;, is de vroegere vorm der orakels ook niet meer vereischt.

Alexander 2i (676 D). De door Alexander gevangen Perzische
vorstinnen hadden het voorrecht
dirópptitov êxeiv koI
dópaTOV èTÉpois SlaiTav, „een teruggetrokken bestaan
te leiden, ver van den aanblik der menschenquot;.

De verbinding Aóyos diróppiiTos treffen wij op verscheiden
plaatsen aan, doorgaans eenvoudig weer te geven met „geheim .

Brutus 13 (989 F) erkent Porcia, de echtgenoote van Brutus,
ol5'
ÖTi yuvavKEia 9001? d(j0evfis 5okeï Aóyov êveykeïv d-rróp-
pnTov. Blijkbaar is hier „geheimquot; in 't algemeen, of „per-
soonlijk geheimquot; bedoeld.

Dezelfde verbinding treffen wij in gelijke beteekenis ook aan:
M. Cato 9 (341 D); De Adul. et Am. 9 (53 D)quot;. Reg. et Imp. Apophth.
Hiero 2 (175 B); De Garr. 10 (507 A), 12 (508 C en D) en 15 (510 C);
De Curios. 9 (519 D), terwijl De Garr. 7 (505 A) uit den samenhang
op te maken valt, dat een „staat sgeheimquot; bedoeld is.

Enkele plaatsen zijn ook te noemen, waar drróppriTos gebezigd
is in den zin van: „waarvoor men zich schaamt om

het te noemenquot;.

De Curios. 7 (518 D) wordt verzekerd, dat velen liever willen

sterven fi Seï^ai ti tcöv d -rr o p p ii t co v voarindTcov icrrpois-

Deze beteekenis-nuance vinden we eveneens: Pelopidas i (277 E)
De Inv. et Odio 5 (537 E) en Praec. ger. reip. 19 (815 A).

Het substantivische d-rróppTiTa komt in de eerste plaats bi] her-
haling voor in den zin van „persoonlijke geheimen

of „intimiteitenquot;.

De Adul. et Am. 9 (53 F) wordt opgemerkt, hoe vleiers zich
weten in te dringen bij hun slachtoffers door dezelfde gevoelens
voor te wenden, als hun prooi, xai Kcrramyvüouaiv dxpi t quot; v
d TT
o p p 11 T co V Tds óuoioTTaeeïas, „en tot in zaken van mtiemen
aard toe leggen zij een gelijkheid in hun gevoelensquot;.

Als voorbeelden van eenzelfde gebruik zijn te noemen: De Adul.
et Am. 9 (54 A); De Alex. M. Fort. aut Virt. II 7 (339 E); De
Frat. Am. 19 (490 C); De Garrul. 7 (504 F), i« (5o6 F). H (5io A);

De Curios. 8 (519 C).

In den zin van „vertrouwelijke mededeeling van

-ocr page 46-

geheimen aardquot; treffen wij ónróppriTa aan: Artaxerxes 30 (1026 F)
en Camillus 4 (130 E).

Lysander 19 (444 B) wordt de Spartaansche „briefstafquot; (oKUTctA-n)
beschreven, die de ephoren gebruiken,
ötov oÜ/v diróppritóv
Tl Kai uéya 9pao-ai (3ouAri6cóai. De beteekenis is hier uiteraard
een „staatsgeheimquot;, een beteekenis die wij ook vinden: De Garrul.
XI {507 C en F); Decern Orat. Vitae Hyperides i; Demetrius 12
(894 D); Reg. et Imper. Apophth.-Lysimachus 2 (183 E); De
Garrul. 12 (508 C); De Curios. 4 (517 B).

De vier laatstgenoemde plaatsen geven alle de bekende anec-
dote van Lysimachus en den comediedichter Philippides, die op
Lysimachus' aanbod om hem te noemen, waarin hij wilde deelen,
antwoordde:
'ou ßoüAEi, ßacriAEU, ttAtiv tcöv diroppfiTcov'.

Bij dit gebruik van diTÓppriTa zou men kunnen denken aan de
uitdrukking ,,arcana imperiiquot;.

Militaire geheimen vinden wij als drróppriTa aangeduid:
Eumenes 6 (586 E); Pericles 23 (164 E); De Garrul. 9 (506 D).

Geheime plannen en complotten komen als diróppriTa
voor: Brutus 13 (989 E) 15 (990 D en E); Publicola 4 (99 B); De
Garrul. 8 (505 D, E en 506 C); De Gen. Socr. 17 (586 C).

Van d-rróppriTa in den zin van ,,geheime documentenquot;
zijn ook enkele voorbeelden te noemen.

Lucullus 17 (502 E) noemt Callistratus, den geheimschrijver
van Mithridates als
tóv è-rri t obv drroppfiTcov toö ßacriAECos
ovTa. Zie ook Eumenes 16 (593 C).

Samenvattend kunnen wij zeggen, dat diróppriTa op al de ge-
noemde plaatsen datgene aanduidt, dat men niet noemt, of omdat
het een intiem, particulier karakter draagt, óf omdat
het gevaar oplevert het te noemen.

Ten slotte nog één voorbeeld van diróppriTa als ,,dat, wat men
(fatsoenshalve) niet bij zijn naam kan noemenquot;.

Quaest. Rom. 83 (284 A) duidt het woord nl. pudenda muliebria
aan. Er is daar sprake van een zekere Helvia, die te paard door
den bliksem getroffen was. Men vond haar later
yupvfiv cbg Èiri-
TriSss duriyiiÉvou tou xitóövos diró tcóv diroppriTcov.

B - Wanneer wij ons nu wenden tot de plaatsen waar diróp-
pr|Tos binnen de sfeer van het religieuze bij
Plut. voorkomt, zonder dat bepaald aan cultushandelingen ge-

-ocr page 47-

dacht kan worden, dan bezien wij eerst enkele „grensgevallenquot;,
die plaatsen nl., waar sprake is van wijsgeerige leeringen.

Nicias 23 (538 E) is sprake van Nicias' bijgeloovige vrees voor
een maansverduistering, en naar aanleiding daarvan merkt PI.
op, dat wel is waar Anaxagoras daarvan een redelijke verklaring
(Aóyos) had gegeven, maar deze was d tt ó p p ri t o s êti Kai
5i' óAiycov Kai het' euaaßeias tivós fj ttIotews ßasijcov, „nog
dTTÓppTiTOS en zich onder weinigen slechts verbreidend, met
omzichtigheid en onder de noodige waarborgenquot;.

Deze Aóyos diróppriTos is dus een ,,slechts aan weinigen be-
kendequot;, ,,e s o t e r i s c h equot; leer.

Zoo is er Alexander 7 (668 A) sprake van diróppriToi
SiSaCTKaAiai, terwijl Numa 14 (69 F) en Quaest. Conv. VIII 8. 2
(728 F) Aóyos d-TTÓppriTos in den zin van ,,slechts voor ter
zake kundigen begrijpelijke bedoelingquot; voorkomt.

Alexander 27 (680 E) wordt verteld, hoe Alexander aan zijn
moeder schreef dat hij in het heiligdom van Ammon Tivds uav-
TEias dTToppfiTous had ontvangen, die hij na zijn terugkeer
aan haar alleen zou mededeelen.

Camillus 4 (130 F) worden dergelijke „geheimequot; orakels Aóyia
d-rróppriTa genoemd, terwijl Cimon 18 (490 E) eveneens van een
ÓTTÓppriTos navTEia sprake is, maar in den zin van „een
verzoek om een orakel, dat zonder getuigen ingediend
moest wordenquot;.

Evenals de orakels dragen ook de orakelboeken dit karakter
van „te heilig om tot gemeen goed te makenquot;.

Fabius Maximus 4 (176 B). Na de benoeming van Fabius Ma-
ximus tot dictator werden geraadpleegd
iroAAal Kai tcöv ÓTTop-
pijTcov
Kai xpncrïtiwv oOtoïs ßlßAcov, ds IißuAAEious KaAoOai.
Hiermede kunnen de ypduiaaTa diTÓppriTa, die Lysander 26
(448 B) ter sprake komen, worden vergeleken.

Wij spraken boven (p. 29) reeds van het geheim houden van de
graven van heroën, met het oog op de zegenrijke werking, die men
van zulke graven verwachtte voor het land, waar ze zich bevonden.

De Pyth. Orac. 27 (407 F) wordt ons verzekerd, dat men door
middel van de orakels onder meer aanwijzingen verkrijgt betref-
fende fipcócov dTTÓppriToi eqKai, „geheim gehouden graven
van heroënquot;.

-ocr page 48-

Numa 8 (65 A). Evenals Pythagoras beroemde Numa zich op
bizondere goddelijke openbaringen,
tw 5ê Nona 5pana ©sas Tivog
fi vuiJicpris ópsias êpoos fiv, Kai ouvouo-ïa TTpós corróv d tt ó p p r|-
T o s, óboTTEp EÏpriTai, Kai Koivai psTd Moucrcov SiarpijSai, ,,maar
Numa wendde de liefde en OTTÓppriTOS cruvouo-ia met hem van een
godin of bergnymf voor, en vriendschappelijk verkeer met de
Muzenquot;.

Romulus 7 (21 C) worden aan Remus bij zijn verantwoording
tegenover koning Numitor de woorden in den mond gelegd: ,,yovai
IJiÈv ydp fiiJicöv dTTÓppriToi AÊyovxai, Tpocpal 5e Kai TiOqvno-Eis
dTOTTCÓTEpai vEoyiJicovquot;.

Zoowel Numa's omgang met goddelijke wezens, als de geboorte
van Romulus en Remus worden door
drróppriTos gekenmerkt als
dingen van een „bovennatuurlijkquot; karakter, waar een
waas van geheimzinnigheid over ligt.

Met de volgende plaatsen, die tevens een overgang vormen van
het adjectivische tot het substantivische gebruik van
drróppriTOS,
betreden wij het terrein der ritueele voorschriften.

De Is. et Os. 44 (368 F). Sommige houden ook Anubis voor
Kronos, waarom hij ook als de alles uit zichzelf barende en zich-
zelf bevruchtende de naam
kucov heeft gekregen.

Êcrn 5'oOv toïs CTEjBoiJiévois tóv quot;Avou^iv dttóppritóv tr
Kai TTdXai iaèv tds liEyicrras èv AiyuTrrcp tijids ó kucov êaxsv, „hoe
het zij,
kucov is bij de vereerders van Anubis een dtióppritov, en
oudtijds genoot de hond bij de Egyptenaren de hoogste eerquot;.

Quaest-Conv. IV, 5,2 (670 D). Niet uit afkeer onthouden de
Joden zich van varkensvleesch, want als zij een afkeer hadden
van het varken, zouden zij het wel dooden, vöv 5' óiioicos
tcó
lt;payEÏv dvEAEÏv dTTÓpprjTÓv ecttiv ocütoïs, ,,maar nu is
het dooden voor hen evengoed
drróppriTov als het etenquot;. In deze
beide gevallen wordt
drróppriTos dus gebezigd in den zin van
„ritueel ongeoorloofdquot;. Men zou kunnen zeggen, dat in het eerste
geval de hond, en in het tweede het varken als „taboequot; geldt.

Het substantivische drróppr|TOv (en plur.) wordt in de sfeer van
het religieuze vrijwel parallel gebruikt met het adjectivische
drróppriTos, zooals uit de aangehaalde plaatsen zal blijken.

De Genio Socr. 16 (586 A) vermeldt, dat van Epaminondas
wordt gezegd, dat hij door den Pythagoreër Lysis was
KaAcös

-ocr page 49-

axpi TCÖV d-iToppTÏTCOV TTE-TTaiSeuuévos, „goed onderricht
tot Td d-n-óppriTa toequot;. Met het hier gebruikte diroppiiTa zijn de
„esoterische leerstellingenquot; bedoeld, zooals de Alexander
7 genoemde diróppriTOi SiSaoKaAiai.

Ook op het gebied van de orakels treffen we drróppriTa aan.

Nicias 5 (526 B) is sprake van Nicias' teruggetrokkenheid, die
door zijn vertrouweling Hiero nog bevorderd werd. Van dezen
Hiero wordt dan gezegd:
td te upós tous udvteis duópptita
SiEnpdTTETO TW NikIo, „hij vcrzorgde voor Nicias de diróppriTa
met de waarzeggersquot;. Deze d-rróppriTa omvatten dus het geheele
verkeer met de waarzeggers, nl. zoowel het vragen om een orakel
(cf. d-TTÓppriTOS uavTEia, Cimon 18) als de antwoorden (cf. diróp-
pTiToi iJiavTEÏai, Alexander 27), waarbij dan aan het eene zoo min
als aan het andere ruchtbaarheid mocht worden gegeven.

Alexander 3 (665 E). Volgens Eratosthenes begeleidde Olympias
haar zoon Alexander naar den veldtocht
Kal 9pdcja(7a póvco

TTEpl TTlV TÉKVCOCTIV dlTÓppTITOV, EKeAeUEV d^ia cppOVEÏV Tf^S

yevéoEcos „en nadat ze hem tó duóppritov van zijn geboorte had
medegedeeld, beval ze hem een gezindheid te koesteren, die zijn
afkomst waardig wasquot;. Het bedoelde diróppriTOv bestond daarm,
dat Alexander een zoon van Zeus zou zijn. Te vergelijken valt
hier de yoval drróppTiToi van Romulus en Remus, waar Romulus 7
sprake van is. Ook Alexanders geboorte zou dus een „boven-
natuurlijkquot; karakter hebben gedragen.

De Amore Prolis 3 (495 D)- De natuur is overal nauwkeurig
en kunstig, Td 5È TiEpl tt^
v yévEoiv d^icos ouk êcrriv EiirEÏv o05'
sOTrpETTès focos Aiav dKpipcös
tcÓv diroppiiTcov ècpd-rrrEodai
toïs óvónacji Kal toïs pilUiacnv, „maar de dingen betreffende de
geboorte behoorlijk te beschrijven is niet mogelijk, en wellicht
is het ook niet passend al te nauwkeurig Td diróppTiTa aan te raken

met woorden en termenquot;.

De Curios. 5 (517 D). Hij, die nieuwsgierig is, doet beter zijn

aandacht te richten op de natuur, b.v. op het wezen van de zon
en de maan. Kal TaÜT' diróppTiT' ècrrl cpOoEcos, dAA'
ouk
dxeETai TOÏS ÈAéyxoucjiv, „en dat zijn drróppTiTa der natuur, maar
die zijn niet bezwaarlijk voor hen die ze naspeurenquot;.

Zonder dat dus bepaaldelijk „bovennatuurlijkequot; dingen be-
doeld zijn, liggen er toch reeds „verborgenhedenquot;.

-ocr page 50-

„mysteriënquot; in de geboorte en in de natuur.

Tenslotte vinden we nog „ritueele voorschriftenquot;
als
drróppriTa aangeduid Numa 22 (74 D), waar omtrent Nnma's
begrafenis wordt verteld: ÈKÉAEUcrE tós ïspds pi(3Aous awTaepfivai
UETd ToO CTCÓnaTos, cbs oO KaAcös Èv di4;uxois ypdiitiaai 9poupou-
Hévcov TCÖV d-iToppTÏTCOv, „hij gaf 't bevel, de heilige boeken
samen met zijn lichaam te begraven, daar z.i. de diróppriTa niet
goed bewaard bleven in levenlooze geschriftenquot;. Numa had nl.
zorg gedragen, dat al de opgeteekende voorschriften etc. nageleefd
konden worden, EKSiSd
^as toOs ïepeïs eti jcóv td yeypapijiéva. (ibid.)

C - 'A-TTÓpp-HTos op het terrein van den cultus.

Zoo komen wij ten slotte tot de behandeling van die plaatsen,
waar het bijzonder karakter van zekere cultushandelingen
met
diróppriTos wordt aangeduid, en waar bepaalde riten
kortweg
diróppriTa heeten.

Alcibiades 34 (210 B). Alcibiades' terugkeer had plaats op een
,,ongeluksdagquot;, nl. juist op het tijdstip, waarop ÈSpoTo
ta FIAwtti-
pia tt] öew (nl. Athene). Hiervan vertelt Plut.: Spcöai 5e tó öpyia
ITpaEiEpyiSai GapyriAicovos
ektt] lt;p0ivovTos diróppriTa, tóv
TE KÓaiiov dcpeaóvtes kai tó eSos KaTaKaAu4;avtes, ,,deze plechtig-
heden verrichten de Praxiergiden op den 25sten Thargelion in
't geheim, na (de godin) alle sieraad afgenomen te hebben en het
beeld bedekt te hebbenquot;.

Alexander 31 (683 B). In den elfden nacht na de maansverduistering
inspecteerde Darius zijn leger, 'AAé^avSpos 5
è tcÓv MaKeSóvcov
dvairauoiiÉvcov
ocütós irpó Tfjs cKrivfis uetó toO pdvTECos 'Apicrrdv-
5pou 5i£Tpi
|3ev, ÏEpoupyias Tivds diroppfiTous ÏEpoupyoü-
pEvos Kai
tcö ct)ój3cp acpayiajóiJiEvos, ,,maar Alexander was, terwijl
de Macedoniërs sliepen, in eigen persoon vóór zijn tent met den
waarzegger Aristander bezig, terwijl hij bepaalde geheime cere-
moniën verrichtte en Phobos een offer brachtquot;.

Van de nachtelijke plechtigheden ter eere van de Bona Dea
is op een drietal plaatsen sprake:

Caesar 14 (714 D) wordt vermeld, hoe onder Caesars consulaat
de beruchte Clodius tot volkstribuun werd gekozen, ucp' oO

irEpi tóv yd|Jov Kai tós diroppT^tous irapevojjii^dri iravvuxï-
5as, „door wien zijn huwelijk en de in 't geheim gevierde nachte-
lijke feesten ontwijd warenquot;.

-ocr page 51-

Cicero 19 (870 B). Cicero heeft de samenzwering van Catihna
ontdekt, en tegen den avond
uapfiAeEv ei? oiKiav cpiAou yEiTvvwv-
Tos, èireiSfi tt^v èKsivou yuvaïKes KaTeïxov lepoïs dTToppfiTois
ópyicc^ouoai Osóv, f|V 'Pcopaïoi |ièv 'AyaOfiv quot;EAAiives 5È Tuvai-
Ksiav óvoud^ouCTi, ,,begaf hij zich naar het huis van een in de buurt
wonenden vriend, aangezien zijn eigen huis bezet was door de
vrouwen, die met
ispd diróppriTa een godin vereerden, die de Ro-
meinen Bona Dea, de Grieken de Godin der Vrouwen noemenquot;.

Cicero 28 (874 E) wordt eveneens de ontwijding van de plechtig-
heid ter eere van de Bona Dea door Clodius vermeld: sOuov ydp
èv
t^ Kaiaapos oiKia ttiv dirópprjTOv SKsivriv Kal d 0 é a t o v
dv5pdo-i OuCTiav ai yuvaïKss, Kal irapfiv dvnp oüSeis, „immers
de vrouwen vierden in het huis van Caesar die bekende, voor
mannen niet toegankelijke duaia diróppriTOS, en er was geen

enkele man aanwezigquot;.

De plechtigheid ter eere van de Bona Dea ontleent haar karakter
van diTÓppriTOS dus aan het feit, dat mannen nadrukkelijk uit-
gesloten zijn van de deelname aan het feest.

Dezelfde verbinding diróppriTOS Kal deÉcrros vinden we ook:

Marcellus 3 (299 D), waar sprake is van het door de Romeinen
gebrachte menschenoffer tijdens den oorlog met de Galliërs in
228. Krachtens een orakel uit de Sibyllijnsche boeken heeft men
toen een Grieksch en een Gallisch menschenpaar op het Forum
Boarium levend begraven,
oïs ëti Kal vOv èv tcö Nos^Ppicp iativI
Spcöcnv quot;EAAriai Kal TaAdTais diroppiiTous Kal desdTOUS
ispoupyias, „en ter gedachtenis aan deze Grieken en Galliërs
brengt men ook nu nog in den maand November offers, die
diró-
ppTiToi
Kal deécrroi zijnquot;, d.w.z. die geen openbaar karakter dragen.

Pompeius 24 (631 C) wordt van de zeeroovers verteld: teAetós
Tivas diToppHTOUS èTÉAouv, dbv f| toö MiOpou Kal nÉxpi
SsOpo SiaacóssTai KoraSEixesicja irpcÖTOv uir' èKEivcov,„ze vierden
ook zekere
TsAsTal diróppriTOi, waarvan de door hen 't eerst inge-
voerde Mithrasdienst tot nu toe standhoudtquot;.

De Mithrascultus wordt dus tot de TsAsTal dirópptiToi, de culten
waarbij voor de deelnemers geheimhouding vereischt werd, ge-
rekend 1).

De Is. et Osir. 35 (365 A). Te Delphi gelooft men, dat naast

vgl. Zijderveld, a.vf. p. 53.

-ocr page 52-

den orakeltempel het graf van Dionysus ligt, Kai Süoucriv oï öoioi
euoiav dTTÓppriTov èvTW ispco
toö 'AttóAXcovos, orav ai
öuidSe? èyeipcoCTi tóv AikvIttiv, ,,en de z.g. ,,reinenquot; brengen in
den tempel van Apollo een
Ouuia diróppriTos, ten tijde dat de
Thyiaden „den god in de wanquot; (den jeugdigen Dionysus) op-
wekkenquot;. Blijkbaar was ieder, die niet tot de
öoioi behoorde uit-
gesloten van het deelnemen aan de bedoelde offerplechtigheid,
waaromtrent de
ooioi ook wel het stilzwijgen zullen hebben be-
waard .

De Is. et Osir. 73 (380 D). ai tcöv tihcouévcüv ;?cócov KaOiepsOcreis
d-rróppriToi Kai xpóvois drdKTOis irpóg
tó ctuiatritttovta
yiyvójJievai tou? ttoXAou? AocvödvouCTX, ,,van de in 't geheim plaats
vindende offers van de vereerde dieren, die op ongeregelde tijden
naar omstandigheden geschieden, daarvan bemerkt de groote
massa nietsquot;.

Numa 10 (67 C). Wanneer een Vestaalsche maagd haar belofte
van kuischheid geschonden heeft, wordt zij levend begraven. Plut.
geeft daarvan een uitvoerige beschrijving. De veroordeelde wordt
in een gesloten draagstoel naar de plaats der terechtstelling ge-
bracht, en de dienaren maken dan de banden los,
ó tcöv iepécov
£§apxos eOxds Tivas drroppiiTOUS iroiriaduEvos Kal X^ÏP*^?
dvaTsivas 9eoïs rrpó Tfjs dvdyKris Ê^dysi cuyKSKaAuiJiMévriv Kai
kcxoicrrrictvv êtri kaiijiakos eis tó oiktjijia kótco (pspoüctris, ,,en nadat
de opperpriester vóór de voltrekking van de straf met ten hemel
geheven handen eenige suxai duóppiiToi heeft uitgesproken, voert
hij het slachtoffer, dat gesluierd is, uit den draagstoel en plaatst
haar op de ladder, die naar het onderaardsche vertrek leidtquot;.

De genoemde eOxai zullen geheimzinnige formules zijn, onbe-
grijpelijk voor de aanwezigen.

Slechts op een drietal plaatsen vonden we Td d-rróppriTa kortweg
gebruikt ter aanduiding van riten van een geheim of geheim-
zinnig karakter.

Quaest. Rom. 99 (287 D) wordt de vraag gesteld, waarom de
augures onafzetbaar zijn: TrÓTgpov, cbs êvioi Aéyouoi, ^oüAovTai
HTiSéva Td TCüv lepcöv drróppriTa yiyvcóoKEiv, ös
oük êcmv
lEpEÜs
ktA., „wil men soms, zooals sommigen zeggen, liever niet,

vgl. over deze rite Nilsson, a.w. p. 285, die er een Orphische plechtig-
heid in ziet.

-ocr page 53-

dat iemand, die geen priester is, de geheime ceremoniën bij hun

heilige handelingen verneemt?quot;

De Is. et Osir. 35 (364 E) wordt gewezen op de opmerkelijke
overeenkomst tusschen de ceremoniën bij den eeredienst van
Osiris en van Dionysus:
tóc ij,£v diróppiiTa Kord x^p^^
èwusv, d 5' eucpavcos Spcöai edutovtes tóv quot;Attiv 01 lepeïs, ötov
trapakoni
^cocnv èTTi oxeSias acó^a, paKxsiccs oOSèv dTToSeï.
„laten wij de geheime ceremoniën onaangeroerd laten, maar de
plechtigheden, die de priesters in 't openbaar verrichten wanneer
zij den Apis begraven en het lijk op een vlot vervoeren, die gelijken
volkomen op den Bacchischen eeredienstquot;.

De tegenstelling d-rróppiiTa — d èucpavcös Bpcöai spreekt voor

zichzelf.

Quaest. Conv. IV 6, i (671 C) stelt een zekere Symmachus ver-
baasd de vraag:
ctü tóv ircrrpicÓTTiv 0eóv Aióvuaov £yypd96is ral
ü
-tto-rroieïs toïs 'E^paicov d rr ó p p t o i s „wilt ge dan Dionysus
in verband brengen met de duistere Joodsche ceremoniën?quot;

[Longinus], De Subhmitate XLIII 5 betoogt, dat men in zijn
woordkeuze zich rekenschap heeft te geven van het onderwerp van
de rede, en het voorbeeld te volgen van de natuur, -qTis êv fiuiv
Td Mépri
Td dTTÓppriTa ouk ëeriksv êv Trpoocó^cp, „die bij ons de
lichaamsdeelen, die men (fatsoenshalve) niet noemt, niet aan ons
gelaat plaatstequot;.

Dio Chrysostomus gebruikt d-nóppriTos slechts enkele malen,
en op een enkel geval na, steeds geheel buiten de religieuze sfeer.

Or XVIII 16 treffen wij diróppTiTos aan ter aanduiding van het
vertrouwelijk karakter van bepaalde onderhandelingen. Er wordt
daar nl betoogd, dat men uit Xenophon kan leeren Kaï a ir o p-
p f) T
o i s Sè Aóyois cbs irpooiiKEi xp^craoeai Kai rrpós orpaTTiyous
dvEu -rrAiïeous Kal quot;rrpós TrAfiOos Kord TauTO, „hoe men onder-
handelingen van een vertrouwelijk karakter moet voeren, zoowel
met de aanvoerders buiten de massa (van het leger) om, als met het
leger in zijn geheel op dezelfde wijzequot; (m.a.w. buiten de aanvoer-

ders om)^).

de invoeging van Von Arnim lt;oigt; «ari rairo is onnoodig.

-ocr page 54-

Van ccTTÓppriTOs in den zin van „onbehoorlijkquot;, „wat men niet
mag zeggen uit een oogpunt van fatsoenquot; zijn ook enkele voor-
beelden bij D. Chr. aan te wijzen.

Or. XXXII 89 wordt de moreele ondergang geschilderd van
steden, wier bewoners door êvós irpdynaTos dyEvvoOs ëpcos geheel
vervuld zijn,
Kai TraiovTss dAAfiAous Kai diróppriTa AéyovTSS.
Hier wordt met arróppriTa AÉysiv bedoeld: ,,het gebruiken van
beleedigende uitdrukkingen en onbehoorlijke taalquot;, in welke be-
teekenis wij d-rróppriTa bij de Attische Redenaars ook aantroffen.

Or. XXXIII 32 kondigt D. Chr. aan een verkeerdheid van de
inwoners van Tarsus te zullen noemen, en zegt dan:
Kai iJiriSév
H£ vonicTTiTE T(S)v diroppTiTcov AÉysiv, ,,en meent vooral
niet, dat ik iets noem, dat behoort tot de dingen, die men uit
schaamte verbergtquot;. Het is nl. een ziekte: het meerendeel der
Tarsiërs slaapt met open oogen, en het duidelijkste bewijs daarvan
is, dat zij snurken!

Or. XXXIII 52 treffen wij de verbinding aan: ttoieïv ti t co v
diroppijtcov
Kai tcöv irapd cpucriv, welk verband het duidelijk
maakt, dat hier met
tó d-rrópprita ,,schanddadenquot; bedoeld zijn.

De adverbiale wending èv drroppfiTcp, ,,in vertrouwenquot; vinden
wij Or. XI 20.

Or. XXXVI 39 betreden wij het terrein van den
cultus.

D. Chr. geeft daar nl. in een liOOos een vergelijking van den
kosmos, waarvan hij zegt, dat deze èv dTropp-qToi? TEAsTaïs
u-rró ndycov dvSpcöv dSETai, dus in plechtigheden van een bijzonder,
esoterisch karakter.

Aelius Aristides gebruikt diróppriTos buiten de reli-
gieuze sfeer slechts XXIX K. § 30 (= XV Df., rfspi
toö
pTi 5EÏV KcoycpSEÏv). In deze redevoering, die tot de inwoners van
Smyrna gericht is, spreekt hij zijn afkeuring erover uit, dat zij het
toelaten, dat hun medeburgers tot een voorwerp van bespotting
gemaakt worden in de comedie. Hij stelt hun de vraag:
outcos
dvópoioi toïs AaKsSaitJioviois ecrecröe coctt' èKEÏvoi pèv diravTa
diróppriTa Eiroi-naavTO Td éauTcöv,
uijieïs 5è Kai Td iJriSÈv
irpoCTijKOVTa
AéyEiv Kaö' ujicöv toïs PouAouévois Scóctete;, ,,zult
ge zóó ongelijk zijn aan de Lacedaemoniërs, dat zij al hun aange-

-ocr page 55-

legenheden verborgen hebben gehouden, maar gij aan ieder die
maar wil, zult toestaan zelfs onbetamelijke dingen in uw nadeel
te zeggen?quot;

Hij doelt blijkbaar daarop, dat men in Sparta zooveel mogelijk
tegen wilde gaan, dat door vreemdelingen dingen besproken
werden die men tot den eigen kring der burgers wilde beperken,
en dus óaróppTiTa iroiEtoeai: „aan de openlijke bespreking ont-
trekkenquot;.

Binnen de sfeer van het religieuze bevinden
wij ons, wanneer Ael. Arist. zich XXVIII K § 113 (= IL Df, ïïepl
Toü Trapa9eéygiorros) verdedigt, dat hij in een prozahymne op de
godin Athene (Or. XXXVII K.) heeft uitgeweid over zijn eigen
oratorische verdiensten. Hij vreest wel tot een doove te spreken
en in zekeren zin profanatie te bedrijven, maar toch zal hij spreken
woTTEp Èv ^Oecp Tis d-rrópptitos Aóyos toïs uèv dKOÜEiv

SuvaToïs sipiiCTETai.

Hier wordt met een diróppiiTOS Aóyos blijkbaar een verhaal

bedoeld, dat men eigenlijk niet zoo maar mag mededeelen.

XLVII Df, p. 423 (Opós KaïTiTcova). Ael. Arist. heeft gezegd,
dat de rhetoren niet, zooals Plato meent, ongelukkig, maar jmst
gelukkig zijn. Hij vraagt nu, of hij er niet verkeerd aan gedaan
heeft, daar zoo openlijk over te spreken, en vervolgt dan in een
beeldspraak aan den mysteriëncultus (wellicht Eleusis) ontleend:
f| Kai toöto dsikoouev Kai ttepiepyasóueda, £i ^fl -rrpoakuvouiaev,
cboTTEpEi KioTTiv d TT ó p p T] t a KpuTTTOuaav; èycb 5È ou touto
WUTIV Elvai Td-rróppijTa èK9ÉpEiv.

' Hij spreekt hier dus in overdrachtelijken zin van „heilige voor-
werpenquot; en „cultusgeheimenquot;.

In zijn lofrede op de bron in den Asclepiustempel te Epidaurus
XXXIX K (= XVIII Df.) § 15 zegt hij daarvan: fjSrj 5È
tis mcov

d9CÓVOU 9c0vfiv d9flKEV, (JboTTEp OV TCÖV d TT O p p T CO V uSaTCOV

ttióvtes uavTiKoi yiyvói^Evoi, „reeds heeft menige stomme door
uit dien put te drinken het spraakvermogen gekregen, evenals zij
die van
tó duópprita OScrra hebben gedronken de gave der voor-

spelling verkrijgenquot;.nbsp;.nbsp;„

Met deze duóppriTa Ö5crra zal wel het „gewijde water
van de bron Castalia te Delphi bedoeld zijn. Men kende in
lateren tijd immers profetische kracht toe aan het water van

-ocr page 56-

deze aan den ingang van het tempeldomein gelegen broni).

Eenig verband met de Eleusinische mysteriën ligt er niet in 2).

Aelianus verhaalt in zijn Varia Historia XII 62, hoe het iemand
vergaat, die den Perzischen koning
wüti tcöv d-rroppritcüv
Kai TCÖV dM9iAóycov ouMßoi/AEueiv, „raad geven in een zaak, waar
men niet over mag spreken, of in een geschilpuntquot;.

De adverbiale wending SrdTroppi^Tcov treffen wii bii hem
V.H. XII
33 aan.

In de religieuze sfeer vinden wij d-rróppTiTos gebezigd
V.H. II
17, waar van de Perzische magiërs wordt gezegd, dat zij de
wreedheid en bloeddorst van Ochus met betrekking tot zijn onder-
danen hebben voorspeld 5id
tivcov diroppr|Tcov o-upßoAcov
kcn-ayvovTE? toOto, „doordat zij dit hadden waargenomen door
bepaalde kenteekenen, die slechts voor hen als deskundigen te
zien warenquot;.

Mogelijk denkt Aelianus hier aan a s t r o 1 O g 1 s c h e teekenen.

Artemidorus gebruikt in zijn Oneirocritica dtróppt|tos bui-
ten de religieuze sfeer, evenzeer als het substan-
tivische d-rróppriTov. Het adjectivum wordt door hem gebruikt
niet om aan te duiden wat „verbodenquot; is, maar om aan te geven,
dat over iets (fatsoenshalve vooral) niet kan gesproken worden.

I 31 wordt besproken, welke beteekenis „tandenquot; in droomen
kunnen hebben. Doorgaans zijn zij een aanduiding voor „de men-
schen m het huisquot;, of wel wijzen ze op „de bezittingen en eigen-
dommenquot;, die in een huis aanwezig zijn,
eti oi óSóvtes Kai xpsias
CTr|t;aivouCTi ßicoTiKdsquot; Kai
to\gt;tcov 01 pèv püAoi liucmKds Kai d tt o p-
p
11 t o u s, 01 5 e kuvó5ovt£s tds üil quot;iroAAoïs kata9aveïs, 01
tomeïs Tds 9av£pcoTdTas Kai Tds 5id Aóyou Kai 9Cüvfis KcrrEpya^o-
pÉvas, „ook duiden de tanden de noodzakelijke levensverrichtingen
aan, en wel de kiezen die behoeften waar men in 't verborgene aan
voldoet, en waar men (fatsoenshalve) over zwijgt, de hoektanden

1)nbsp;Men vergelijke b.v. Lucianus, Hermotimus 60: 4gt;aaiv Iv A^X^öis r^v

npófiavTiv, èveiSav nin tov tepov vdfiaros, ëvd-eov €vamp;vs yCyvea^at Kal
^par Tots TTpoatovaiv.

2)nbsp;Ten onrechte wordt dit verband gelegd door De Leeuw, Aelius Aristides
als bron voor de kennis van zijn tijd, Utr. Diss. 1939, p. 106.

-ocr page 57-

de behoeften, die niet aan velen bekend zijn, en de snijtanden die
waaraan men voldoet, zonder dat men daar het zwijgen over be-
waartquot;.nbsp;_

II 39 treffen we dezelfde verbinding aan: (rFAoOrwv Kaï Hsp-
ascpóvn) Kai upós tóc? Uiucttikócs 5è Kal d tt o p p fi t o u s xpdalt;;
dyoeoi TETTipT^vTai, „men heeft opgemerkt, dat (het droomen
over) Pluto en Persephone gunstig is met het oog op de heimelijke
en (fatsoenshalve) niet te noemen behoeftenquot;.

Inbsp;45 verzekert de schrijver: ( aiSoïov êoike) PouAeuuocti d tt o p-
p 11
t O i s, öti uniSsa KaAEÏTai tó te ßouaeünata Kal aiSoïov,
„het schaamdeel heeft overeenkomst met plannen, waar^ men
niet over kan spreken, want beide worden miSEa genoemdquot;.

Substantivisch komt d-rróppriTou op de volgende plaatsen voor:
I78. Te droomen van geslachtsgemeenschap met een bekende
en bevriende vrouw, naar wie men overigens geen verlangen heeft,
beteekent voorspoed, die men van of door die vrouw verkrijgt,
zelfs wanneer die droom Êv nuoTTipiois Tijs yuvaiKÓs plaats heeft.
A.ls verklaring wordt hier aan toegevoegd: -rrapÉXEV ydp fi Toiaurri
Kal
TCÖV dTToppiiTCov ds^aoOai, „immers zulk een vrouw
laat dan toe haar schaamdeelen aan te rakenquot;.

IInbsp;36. Het verduisteren van de zon is voor allen slecht ttAtiv
TCÓV AavedvEiv TTEipcoiaÉvcov Kal Td dTTÓppiiTa Êpya^ouévcov,
„behalve voor hen die trachten verborgen te zijn en die geheime

handelingen verrichtenquot;.

Daarentegen is een stralende sterrenhemel gunstig Kaï irpos
d-rroSTiniav Kal irpós dAAas irpd^Eis Kal -rrpós Td d-rróppriTa,
„zoowel voor een reis, als voor andere ondernemingen en ook voor

geheime handelingenquot;.nbsp;j -u

IIInbsp;32 Het zien van een vroedvrouw heeft de volgende betee-
kenis:
Td Kpu^Td ÊAÉyxa 5id Td d-rróppriTa Kal KEKpup-
UÉva ÊpEUvdv, „het brengt het verborgene aan het licM, wegens
het onderzoeken van moeilijk waarneembare (nl. deskundigheid
vereischende) en verborgen zakenquot;.

Lucianus levert ons weer wat meer materiaal dan de zoo juist
behandelde schrijvers^).______.

Enkele algemeen als onecht beschouwde geschriften (b.v. de uit de loe
eeuw dateerende Philopatris) zijn niet behandeld.

-ocr page 58-

Buiten de religieuze sfeer gebruikt hij d-rróp-
priTos in verschillende nuances:

Ettelijke gevallen zijn te noemen, waar het datgene aanduidt,
wat slechts voor de ter zake kundigen bestemd is,'
en dus „diepzinnigquot; of „onbegrijpelijkquot; is.

Zoo twijfelt (Hermotimus 20) Lycinus aan de mogelijkheid om
op grond van de door Hermotimus genoemde kenmerken de ware
wjjsgeeren van de valsche te onderscheiden, en merkt dan op:
ou ydp 9iA£ï xd ToiaOra outco 5ia9aivÊa0ai, dAA' êotiv d tt ó p-
p r|
T a Kai èv d9avEï K£i|i£va, „dergelijke dingen plegen immers
niet duidelijk aan den dag te treden, maar zijn moeilijk kenbaar
en schuilen weg in het duisterquot;.

Andere voorbeelden van deze beteekenis-nuance zijn te vinden:
Harmon. i, Necyom. 8, Gallus s. Somn. 18, Icarom. 4.

Enkele malen duidt diróppriTos datgene aan, dat men niet kan
noemen, omdat het gevaar zou opleveren. Persoonlijke zoowel
als staatsgeheimen vallen hier dus onder.

Anach. 38 wordt de Grieksche opvoedingsmethode verdedigd,
en opgemerkt, dat de door geeselingen geharde jonge Spartaan
ouk dv ttote Ar|90£is èv rroAètJicp dTTÓppr|TÓv ti è^£moi Tfïs
i-irdpttis aiKi^omévcov tcov èyOpcóv, „wel nooit, wanneer hij in een
oorlog gevangen is genomen, een (staats)geheim van Sparta zal
verklappen ondanks de mishandelingen door de vijandenquot;. Hier-
nevens zijn te noemen: Prom. 21 en Necyom. 2, op welke laatste
plaats wij ons reeds min of meer in de religieuze sfeer bevinden
(zie ben.).

Verder duidt diróppriTos ook bij Luc. aan, wat fatsoens-
halve niet genoemd mag worden, b.v. Pseudol. 17, waar gevraagd
wordt of men een dag niet als een ongeluksdag moet beschouwen,
waarop men reeds vroeg een ontmoeting heeft met een
KivaiSov
Kai
d-iróppTiTa iroioüvTa Kai -rrdaxovTa, „een wellusteling,
die niet nader te noemen handelingen pleegt en ondergaatquot;. Zoo
ook: Adv. Ind. 23, De Merc. Cond. 41.

Van d-TTÓppiiTos in den zin van ,.ontzegdquot;, „verbodenquot; is
een enkel voorbeeld te noemen, nl. De Sacrif. 9, waar de hemel
thans
dpaTos tcö övtitcö yèvei Kai d-rróppriTos heet.

Tenslotte kunnen nog enkele plaatsen genoemd worden, waar
diróppriTos voorkomt ter aanduiding daarvan, dat iets buiten
het gewone spraakgebruik ligt.

-ocr page 59-

Rhet. Praec. 17 wordt den toekomstigen rhetor de raad ge-
geven, dat hij om voor een ontwikkeld man door te gaan gebruik
moet maken van
d-rróppriTa Kai ^éva pfiiaaTa Kal cnraviÓKis
EÏpriiiéva ÜTTÓ
tcöv TTÓAai, ,,ongebruikelijke en vreemde woorden,
en die door de ouden zelden gebezigd wordenquot;. Een tweede voor-
beeld in: Quom. hist. conscr.
44.

Wanneer wij ons tenslotte tot het terrein van religie
en cultus wenden, dan zijn het slechts enkele plaatsen, die
onze aandacht met het oog op het bijzonder gebruik van ÓTróp-
priTos vragen.

Reeds noemden wij (pag. 46) Necyom. 2, waar tcc d tt ó p-
p T) T a è^ayopEÜEiv
een aanleiding genoemd wordt voor een aan-
klacht wegens doEßEia, en waardoor dus de 4;Ti9iCTüccTa reeds in
de sfeer van het religieuze werden gebracht.

Een duidelijke ontleening aan de taal van den
cultus vertoont Navig. s. Vota 11, waar tot Adimantus, die
in gepeins verzonken was, gezegd wordt:
^fi ydp ÓKviiai^s
eiTTEÏV, Ei IJlIl TIS ÊOTl TCÖV TTÓVU dTTOppflTCOV. KaïTOl ETEÄECTeriPEV,
WS oïaOa, Kal oréyEiv HEiaaOiiKatJiEV,
„aarzel maar niet (uw gedach-
ten) uit te spreken, als het tenminste niet iets is, waaromtrent u
geheimhouding is opgelegd. Ofschoon wij, zooals ge weet. ingewijd
zijn, en geleerd hebben iets geheim te houdenquot;.

Evenzoo Rhetor. praec. 16, waar aan den toekomstigen rhetor
beloofd wordt, dat hij de regels zal leeren „waaraan Rhetorica
u zal herkennen en tot zich toe zal laten, oüSè dTTO(TTpalt;piilt;j£Ta-
Kal o-KopaKiEÏ KaddTrep dréAEcrTÓv TiTa Kal KcnrdaKOTTOv
tcöv d tt o p
P f)
t co v, „en u niet zal verafschuwen en tot de galg verwijzen
als een ongewijden verspieder van de heilige plechtighedenquot;.

Philops. 34 doet een zekere Eucrates een verhaal van zijn reis
naar Egypte, waar hij tijdens een vaart over den Nijl een lEpoypa^-
liocTEÜs uit Memphis ontmoette, dien hij door verschillende wonder-
daden leerde kennen als een heilig man,
Kal koto t^iKpóv 9iAo(ppo-
voüuÊvos É'Aaeov
ÉTaïpos aÜTcö Kal auvTiOris ysvóuevos, cöote ttóvtcov
ÊKoivobvEi lioi tcöv d TT o p p tj t co v, „en langzamerhand wist ik
ongemerkt door allerlei vriendelijkheden zijn makker en ver-
trouwde te worden, zoodat hij mij al zijn
dTTÓppr|Ta mededeeldequot;.

Met deze dTTÓppTjTa zal „geheime priesterwij^sheidquot; bedoeld
zijn, en mogelijk ook „magische praktijkenquot;.

-ocr page 60-

Op het eigenhjke terrein van den cultus treffen we eindelijk
ótTTÓppriTOs nog op de volgende plaatsen aan:

Amores 42. Hier worden vrouwen beschreven, die zich inlaten
met vereering van goden wv èvicov 01 KaKoSaipiovEs avSpes oü5è
oÜTä ïaaoi tö óvónaxa en met het bijwonen van TeAETai d tt ó p-
p r|
T o i Kainbsp;dvSpcóv UTroTTTa liuari^pia, „godsdienstige

plechtigheid van een geheim karakter, en verdachte mysteriën-
plechtigheden, waarvan mannen uitgesloten zijn''^).

Piscator 33 wordt iemand genoemd, dien de schrijver aanduidt
als
è^ayopsOovTa Taïv ösaïv Td d-rróppriTa Kai £^opxo\j|ji£vov,
,,iemand die de geheime plechtigheden der beide godinnen rond-
vertelt en ontwijdtquot;, en waarbij hij dus waarschijnlijk op Eleusis
doelt.

Wanneer bepaalde spijzen aan aanhangers van een of andere
godsdienstige of wijsgeerige richting verboden zijn, en dus als
,,taboequot; gelden, wordt dit ook met dTTÓppr|Tos aangegeven.

Gallus 5 zegt de haan, die tevoren Pythagoras was, dat hij thans
boonen kan eten
èpvieikfi ydp Kai oOk drróppriTos finïvf)
Tpotpij, ,,want het is een vogelvoedsel en voor ons geen taboequot;.

De morte Peregrini 16. Met de Christenen kwam Peregrinus
spoedig in conflict, wcpöri ydp
ti, cbs oTpiai, èoOicov t cö v d tt o p-
p
-n T cü V auToïs, ,,immers men zag, dat hij iets at, dat hun niet
geoorloofd wasquot;.

Waarschijnlijk heeft men bij Td diróppriTa hier te denken aan de
Act. Apost. XV 29 genoemde siScoAóSuTa
Kai aïiia Kai ttviktó,
waarvan het gebruik den Christenen verboden was, en waaraan
Peregrinus zich mogelijk niet heeft willen storen 2).

Bij Diogenes Laertius vinden wij ook weder als drróppriTa
aangeduid de zaken van intieme n, particulieren
aard, die als zoodanig niet genoemd moeten worden.

Zoo wordt I 69 de wijsgeer Chilon geciteerd, die Suc^koAov
noemde o.a. tó tó diróppriTa aicoirfio-ai, en I 98 wordt
als spreuk van Periander genoemd de aansporing: 'Aóycov d ir o p-
p -q
t co v êk90pdv lafi iroioü'.

vgl. Zijderveld, a.w. p. 58 e.v. Het geschrift is waarschijnlijk onecht.

vgl. ed. Plooy en Koopman, ad loc.

-ocr page 61-

Dat esoterische 1 e e r i n g e n met ónróppTiTOS worden
aangeduid, vinden wij bij D. L. eveneens.

Zoo wordt VIII 3 van Pythagoras verhaald, dat hij in Egypte
toegang kreeg
sis tóc dSura en daar -rrepl Oecov ê v d tt o p p
T o 1 s £Uia0ev, m.a.w. „in esoterische leeringen onderricht werd in
de godenleerquot;.

Een ander voorbeeld van dit gebruik van Td d-rróppTiTa treffen wi]
IV 2 aan, met betrekking tot den academicus Speusippus.

-ocr page 62-

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN AOOPPHTA IN
DE PERIODE NA ALEXANDER.

Het zou ons te ver voeren hierbij alle plaatsen nogmaals te
noemen, waar dcTróppriTos buiten de religieuze sfeer
gebruikt wordt.

De zeer talrijke plaatsen, die wij min of meer uitvoerig besproken
of slechts vermeld hebben, leerden ons, dat het gebruik van dit
woord, adjectivisch zoowel als substantivisch, zich in dezelfde lijn
beweegt, die wij in den vóór-Hellenistischen tijd opmerkten.

Alleen vonden wij toen slechts enkele voorbeelden der ver-
schillende nuances in de beteekenis, terwijl het rijke materiaal
van deze latere periode ons de voorbeelden in menigte leverde.

In hoofdzaak vinden wij ook in dezen tijd met diróppriTos be-
doeld:

1nbsp;- wat ontzegd of verboden is (Lucian.)

subst.: scheldwoorden (Dio Chrys.)

2nbsp;- waarover niet mag gesproken worden, omdat men er

zich voor schaamt (Dion. Hal., Plut., Artemidorus)

subst.: schanddaden (Lucianus)

pudenda (Plut., Artemid.)

3nbsp;- waarover niet kan gesproken worden,

a.nbsp;omdat het slechts enkelen betreft, en dus „i n t i e mquot;
of „particulierquot; is (passim),

b.nbsp;omdat het gevaar oplevert, en dus ,,g e h e i mquot; moet
blijven (passim).

Binnen de sfeer van het religieuze kunnen
wij dit „voor slechts enkelen bestemdequot; zich zien ontwikkelen tot
„esoterischquot; (Diod. Sic., Plut., Lucianus), „diepzinnigquot;
(id.) van leeringen gezegd, en „t a b o equot; van verhalen (Pausanias),
of spijzen (Lucianus).

Betreffende den cultus in engeren zin valt

-ocr page 63-

op te merken, dat de met cnróppriTo? gekarakteriseerde riten van
huiveringwekkenden (b.v. de met menschenoffers gepaar-
de) of m a g i s c li e n aard zijn (Cassius Dio, Pausanias), of riten
die slechts bijgewoond mogen worden door b ij zonder daar-
voor aangewezenen, zooals de plechtigheden die alleen
voor vrouwen toegankelijk zijn, of voor leden van een bepaalde
priesterschap (Plut., Pausan., Lucianus). Dat sommige plechtig-
heden „duisterquot;, „onbegrijpelijkquot; zijn, wordt eveneens door
ÓTróppriTOS uitgedrukt, (id.).

-ocr page 64-

APOOMENA

INLEIDING

Volgens Aristoteles Poet. 3. 6 (1448b) is 5pccv liet Dorisclie
woord voor het Attische
Trpa-rreiv i).

Wij treffen het bij Homerus aan op een enkele plaats voorts
bij
Alcaeus 3), en herhaaldelijk bij de tragici in deze algemeene,
niet-godsdienstige beteekenis.

Nu vinden wij bij Athenaeus XIV 660 A de aan den Atthido-
graaf Cli(to)demus ontleende verzekering:
01 iraAaioi tó 6 O e 1 v
Spccv cbvótJiajov, en ook Hesychius vermeldt: 5pav irpctoCTeiv,

6 u 8 l V.

Van dit gebruik van Spav in sacralen zin zijn echter de voor-
beelden, wat de periode tot Alexander betreft, uiterst schaarsch.

Slechts in een tweetal inscripties wordt het werkwoord aldus
aangetroffen, nl. LG. I^ 4 (= Ziehen i) 4, dateerende uit 485/4,
en LG. I^ 188. 48 (= Ziehen 9. c 11), dateerende van vóór 460.

In de eerstgenoemde inscriptie is de werkwoordsvorm 5p5ai
echter een aanvulling, vandaar dat
Ziehen de laatstgenoemde
het eenige voorbeeld uit den classieken tijd noemt van het bij
Athenaeus-Cli(to)demus vermelde gebruik, „cum a recentioribus
velut Plutarcho frequentissime verbum 5pav de re sacra faciunda
usurpeturquot;

Van dit gebruik geeft hij dan eenige voorbeelden, voornamelijk
uit Plutarchus, en merkt dan ten slotte op: „mysteriorum Spcó-

t6 Troietv avTOL fièv Spdv, 'Aamp;njvaiovs Sc trpdrteiv Trpoaayopivetv.

2) Od. XV 317.
quot;) fr. 47. II (Diehl).

Leges Graec. Sacr. II i, p. 39.
6) ibid.

-ocr page 65-

usva, quippe cum verbum 5päv liic propriore vi dicatur, ex hoe
quaestione removere praestatquot;^).

Zijn bedoehng zal wel zijn, dat in tegenstelling met het spraak-
gebruik op de geciteerde plaatsen, het bij de mysteriënviering
gaat om Spcopsva in ,,dramatischenquot; zin.

De overtuiging immers, dat gedurende de mysteriën, en speciaal
in Eleusis, een godsdienstig drama is opgevoerd is zéér verbreid
(bijna algemeen), en berust hoofdzakelijk op de mededeelingen
van sommige antieke auteurs, die van Spcópsva (naast Aeyoiisva

en 5eiKvu|ji6va) spreken.

Enkele aanhalingen uit de moderne literatuur mogen hier volgen.
Zoo zegt Nägelsbach, Die Nachhomerische Theologie,
1857,
p. 399 vlgg., dat men deze 5pcó|i£va zich heeft voor te stellen
als „dramatische Darstellungenquot;.

R o h d e, Psyche» I p. 289. „Das Mysterium war eine drama-
tische Handlung, genauer ein religiöser P a
n-
t o m i m u s, begleitet von heiligen Gesängen und formelhaften
Sprüchen, eine Darstellung, wie uns christliche Autoren
verrathen, der heiligen Geschichte vom Raub der Kore, dem Irren
der Demester, der
Wiedervereinigung der Göttinnenquot;.

Gruppe, Griechische Mythologie und Religionsgeschichte,
1906 (Hb. Iw. Muller V 2) I p. 53 spreekt
van „A u f f ü h r u n g e n,
in hellem, plötzlich aufflammendem Lichterglanze vorgeführtquot;,

die een diepen indruk nalieten.

Miss Harrison zegt in haar Prolegomena to the study of
Greek Religion, 1908, p. 567 vlgg. „In the rites at Eleusis of which
most details are known we have the very last stage of the develop-
ment before the final step was actually taken, we have Spcóiisva

on the very verge of dramaquot;.

Fairbanks, A Handbook of Greek Religion, 1910, p. 131.
De mysteriën bestonden uit „things done and acted, and sentences
pronouncedquot;, dus een „ritual dramaquot;.

Nestle, Griech. Religiosität von Homer bis Pindar und
Aischylos, 1930, p. 87-8 spreekt van „heilige handelingenquot;, 5pcó-
Wva, en „scènes uit de onderwereldquot;.

F a r n e 11, The Cults of the Greek States, 1896, III, p. 173 vv.

ibid n. 13.

-ocr page 66-

meent dat men moet aannemen, dat in het telesterion „a rel i-
gious drama or passion playquot; plaatsvond.

Kern, Die griech. Mysterien der Klassischen Zeit, 1927, p. 57
noemt de 5pcó|ieva mimische Darstellungen, waaruit
zich te Eleusis niet zooals te Athene uit het Dionysische 5pcbiJi£vov
het drama heeft ontwikkeld.

Daremberg et Saglio s.v. Eleusinia. Les Spectacles
des Nuits mystiques (Lenormant) aanvaardt ook een drame
mystique in het telesterion.

Chantepie de la Saussaye, Religionsgeschichte«,
1926, L p- 98 (E. Lehmann) spreekt van een Mysterien-
schauspiel met mythologischen inhoud, en dat klaarblijkelijk
zijn oorsprong vindt in magische processies.

S a m t e r. Die Religion der Griechen, 1914, p. 27 is van meening,
dat in Eleusis een door zang begeleide pantomime werd
opgevoerd.

Volgens Stengel, Gr. Kultusaltertümer^, 1920, p. 184 hadden
in het telesterion, „seinem Zweck entsprechend einem Theater
nicht unähnlichquot;, op het podium in het midden der zaal de 5pcb-
PEva plaats: ,,m imische Darstellungen und lebende
Bilderquot;.

Zielinski, La Religion de la Grèce Antique 1926, p. 114
spreekt van „Ie drame sacré qui inculquait aux spectateurs
la conviction de l'immortalité de leur âme et de leur,, „meilleure
destinéequot; quot;dans l'autre mondequot;.

Tegen deze gangbare opvatting, die nog met meer voorbeelden
te illustreeren zou zijn, is protest aangeteekend door Wilamo-
witz, Der Glaube der Hellenen, 1932, II, p. 57:

„Eine mimische Darstellung des Koreraubes aus der Spricruioo-OvTi
zu machen, ist ebenso nichtige Erfindung wie aus rituellen
Formeln, die beim Vorzeigen der îspâ nicht fehlen konnten, eine
Predigt des Hierophantenquot;.
en a.w. II, p. 481:

jy Von einer solchen theatralischen Aufführung ist auch nicht
die geringste Spur; das Telesterion war zu ihr auch ganz unge-
eignet. Also weg mit diesen Phantastereienquot;.

Er is dus alle reden tot een breeder opgezet onderzoek naar
het gebruik van de term xà SpcóuiEva, en daarbij dient men zich

-ocr page 67-

5nbsp;55

natuurlijk niet te beperken tot de enkele door Ziehen genoemde
voorbeelden, zoowel van 5pav in 't algemeen als van
tóc SpcónEva
in 't bijzonder, maar moet men zooveel mogelijk plaatsen in zijn
onderzoek betrekken.

Het nagaan echter van alle plaatsen, waar een vorm van het
'werkwoord SpScv voorkomt, bleek te veelomvattend en boven-
^ ii.V^'-'dien onvruchtbaar, zoodat wij ons, wat dit onderdeel betreft,
\nbsp;tot Plutarchus beperkt hebben. Trouwens, Plutarchus leverde

zulk een rijk materiaal, dat daaruit veilig conclusies te trekken
waren.

Voor het onderzoek, welke handelingen van niet-godsdienstigen
aard eenerzij ds, en welke handelingen binnen de sfeer van het
godsdienstige zoowel als eigenlijke cultushandelingen anderzijds,
als 5pdbtJi£va worden aangeduid, hebben wij ons echter aan het ge-
bruikelijke terrein gehouden.

-ocr page 68-

HET GEBRUIK VAN APCÜMENA IN DE PERIODE
TOT ALEXANDER.

Noch in de „Homerischequot;, noch in de oudere ijrrische poëzie
wordt Spcópeva aangetroffen, en van de tragici is
Sophocles de
eerste bij wien er spralce van is.

In de Electra wordt het een drietal malen gebruikt.

El. 40 spreekt Orestes tot den -rraiSaycoyós:

(39 sqq.) a\j ijièv [ioAcóv, ötotv ere Kaïpós eladyi],

5ó|Jioov êaco tcóvS' ïctOi ttöv tó Spobpsvov,
ÖTTCos ccv
sïScbs fipiiv dyysiATis cracpfj.

Hier is dus met Bpdbgievov slechts bedoeld: „dat, wat gedaan
wordtquot;.

El. 85 dringt de TraiSaycoyós er op aan dooden offers te brengen
op het graf van Agamemnon:

TaOra ydp 9Épeiv
viktiv té (priiai Kai kpdtos tcöv Spcouévcov

Hij verwacht dus op grond van deze offers een gunstigen afloop
van
Td SpcótiEva, waarmede hier dus de moord op Clytaemnestra
bedoeld is.

En ten slotte El. 1333, waar de TraiSaycoyós Orestes en Electra
hun onvoorzichtigheid verwijt:

dAA' si OTaOtioïaiv TOÏa5s liq SKupouv iycó
TrdAai 9uAdcrCTCov, fiv dv uiiiv sv 5óiaois
Td Spcbiisv' Oiicöv TTpóoQsv f| Td CTCÓpcrra,
„uw daden en plannen (Td Spcópsva upicöv) zouden reeds in het
huis (ruchtbaar geworden) zijn, voor ge er zelf een voet binnen
gezet hadtquot; (Groeneboom).

Verder treffen we Td Spcóiisva eenmaal aan in de Trachiniae
(v. 589), waar Deianira haar plan om door middel van het toover-

-ocr page 69-

kleed Heracles' liefde te behouden, heeft verteld, en het koor
voorzichtig antwoordt:

dXA' sï tis êoTi TTlo-ris èv toïs Spcouévois,
SoKEÏs -Trap fiiiïv oO ßeßouAsOaeai KaKcös.

Ook hier is met tcc Spconéva weer „dadenquot; bedoeld.

Zuiver als adjectivisch participium treffen we Spcóusva aan in
de Philoctetes, (v. 556) waar de eiiiropos tot Philoctetes zegt:
(553 sqq.) oüSèv cO
ttou kótoictOq tcöv aautoö Trépi,
a
Toïcjiv 'Apyeioicnv dpi9i ctoü véa
PouAeüucrr' ecrri,
koO tióvov ßouAsü^ocra,
dAA' epya 5 p có tJi s v',
oOkét' è^apyoOpsva,
en
v. 567, waar de Ê^-rropos, die Philoctetes gewaarschuwd heeft,
dat er weldra gezanten van de Grieken zullen komen om hem mee

te voeren, zegt:

cbs toöt' èiricrrco 5 p cb u £ v', ouAAovt' êti.

Op beide plaatsen wordt dus gesproken van Spcópsva, dingen
„die reeds ten uitvoer worden gebrachtquot; in tegenstelling tot plan-
nen, waarvan de volvoering nog in de toekomst ligt.

Tenslotte nog enkele plaatsen uit den Oedipus Col., nl.:

v. 1144, waar Oedipus Theseus dank gezegd heeft voor de red-
ding van zijn dochters, maar hij dezen dank afwijst op grond van

de overweging:

oO ydp Aóyoicri tóv ßiov 0-TTOu5d;5oiiev
AaiJiirpóv iroiEÏcreai [JiäAAov fi toïs 5 p co ii é v o i s-

Hier wordt dus Td Spcóusva gesteld tegenover Aoyoi: „dadenquot;

t.o. ,,woordenquot;.

O.e. 1644 wordt in het bodeverhaal van Oedipus' dood verteld,
hoe Oedipus allen beval heen te gaan behalve Theseus:
dAA'
Epirse' cbs Tdxicrra' ttAtiv ó Kupios
ericrsus
trapécjtco laavOdvcov tó 5 p cb p e v a.

Td SpcbuEva is hier zeer algemeen „dat, wat geschiedtquot;.

Euripides gebruikt den term enkele malen, nl.:

Iph. Taur. 1295, waar de bode verhaald heeft, dat Orestes en
Pylades gevlucht zijn met medenemen van het cultus-beeld, en
nu vraagt waar de vorst Thoas is,

5 ydp ocuTÓv eiSévai to 5 p cb u e v a.

Phoen. 1334, waar Kreon, die den bode ziet naderen, die hem

-ocr page 70-

't bericht brengt, dat Eteocles en Polynices elkaar gedood hebben,
uitroept:

oïpoi, liÈv oqiJieïov slo-opoüSe,
CTKuSpcoTTÓv öjjipa Kai Trpóocoirov dyyéAou
OTEixouTos, ós quot;irav dyysAEï SpcónEvov.
Phoen. 1358 antwoordt de bode op de vraag van Kreon hoe de
dood van Eteocles en Polynices heeft plaats gevonden:
Td PÈV TTpÓ TTÜpyCOV EUTUXIlUaTa XÖOVÓS
oÏ(j6'- ijaKpdv ydp teixecov TTEpnrTuxai
wot' oux dfravTd o' EÏSÉvai Td 5 p co p e v a.
In den op naam van Euripides staanden Rhesus zegt het koor
tot Hector, die verontrust is door een ongewone opwinding in
de Grieksche legerplaats:

v. 76: quot;Ektop, taxüveis rrpiv maöeïv tó Spcb^Evov

dvSpss ydp 9£Üyoucriv oOk ïcthev Topcog.
Op deze vier Euripides-plaatsen wordt dus van SpcópEvov
of Td SpcóiiEva gesproken in den zin van: ,,dat wat geschiedt of
geschied isquot;.

Nog in een enkel fragment uit een tragedie treffen we den term
SpcóiJiEvov aan, nl. fiet fragment van het satyrspel, de Sisyphus,
dat aan
Critias wordt toegeschreven. Het is de bekende passage,
waar de populair-wij sgeerige theorie wordt uiteengezet omtrent
het ontstaan van den godsdienst: toen de wetten onvoldoende
bleken te zijn, om de menschen af te houden van verkeerde daden,
heeft een schrander man het bestaan van een godheid uitgedacht:
v. 20sq.: ös Trav Aex6èv ev ^poToïs dKouoETai,

lt;tógt; 5pcó|iEvov 5è -irdv iöeïv Suvi^oetai.
Hier dient dus SpcónEvov als pendant van Aexöév: ,,dadenquot;
zoowel als „woordenquot; vallen onder de waakzaamheid van de god-
heid.

Bij de historici vinden we den term pas bij Thucydides, en wel
op vier plaatsen, nl.:

V 66, 4, waar de schrijver spreekt over het karakter van het
Spartaansche leger, dat volgens hem bijna geheel bestaat uit
lieden, die over bevelhebbers bevelen: oxsSöv ydp
ti irav -rrAfiv
óAiyou
TÓ crrpcrrÓTTESov tcóv AaKESaipovicov dpxovtes dpxóvtcov

-ocr page 71-

eÏCTi, Kai ÈTrmEXÈs toü 5 p co u é v o u ttoAAoï? irpoCTiiKEi.

Met tó ê-ttimeAes toö Spcopévou is dus bedoeld: „de zorg voor het
krijgsbedrijfquot;.

Vnbsp;102 behoort tot een discussie tusschen gezanten van Athene
en den raad van de inwoners van Melos.

Deze laatsten spreken, v/anneer de Ath. op hun grootere krijgs-
macht gewezen hebben: 'AAA'
e-mcrraneea tóc tcöv -rroAépcov Icrnv
öte KoivoTÉpas tos tüxas AappócvovTa f| kcctóc tó Siacpépov ÉKCXTÉpcov
•n-Afjeos.
kai fiuiïv tó uièv ei^ai sOeüs avÉAincrrov, metcc 5ê toö 5 p co-
u
é v o u £ti Kai crrfivai èAttis ópeóós. „Maar wij weten, dat soms
de wisselvalligheden van den oorlog beide partijen gelijkmatiger
treffen dan
overeenkomstig het verschil van beider macht. Ook
voor ons is wijken terstond uitzichtloos, maar bij krachtdadig
optreden kunnen we nog verwachten staande te blijvenquot;.

Hier wil SpcónEvov dus zeggen: „het krachtig optredenquot; in

tegenstelling met EÏ^ai.

VInbsp;i6, 2 is een fragment uit de rede van Alcibiades in 415,
waarin hij voor zich het opperbevel vraagt in de expeditie tegen
Sicilië, op grond van zijn
verdiensten. Zijn bijzondere prestaties
bij de Olympische spelen hebben het aanzien van Athene ten
zeerste verhoogd,
vót^cp pèv ydp tipifi Td TOiaÖTa, êk 5e toö 5 p co-
IJi é V O u Kai 5uvaiJiis dua ÜTrovoEÏTai, „immers krachtens de gang-
bare opvatting zijn dergelijke dingen eervol, en op grond van het
gepresteerde vermoedt men tevens machtquot;. Wij vinden hier dus
TÓ 5pcó|i£vov gebruikt voor „dat wat men presteertquot;.

VIInbsp;71, 3 is sprake van het voetvolk, dat op de kust het verloop
volgt van den zeeslag in de haven van Syracuse. De Atheners maken
luid misbaar, als zij zien, dat de hunnen aan de verliezende hand
zijn Kai drró Twv 5 p co n é v co v Tfjs
o^^ecos Kai ttiv yvcópriv
UaAAov
tcóv èv tcö èpyco è5ouAoövTo, „en wegens den aanblik van
Wat er geschiedde geraakten zij zelfs in grooter vertwijfeling dan

de strijdendenquot;.

Hier is dus sprake van Td 5pcóu£va voor „het verloop van den

strijdquot;.

Xenophon, Cyrop. IV 2, 28 verhaalt van een onverwachten
nachtelijken overval van Cyrus op de legerplaats der vijanden.
tcóv ttoAepigov, è-ttei 9cós èyÉvETO, 01 hèv èeaunajov Td 5 p có-

-ocr page 72-

IJl 8 V a, oï 5' eyiyvcoaKov f|5ri, ktA.

Het is duidelijk, dat hier met tóc spcótjieva het onverwachte ge-
beuren, dat daar plaats greep, bedoeld is.

Bij de redenaars treffen we 5pcb|i£vov of tcc Spcbiisva in 't ge-
heel niet aan in den overgeleverden tekst.

Echter is door Blass op grond van Libanius IH, p. 318 in De-
mosthenes
' eerste Rede tegen Philippus § 25 (R. 47) de lezing der
hss. orpcnriyouiJiévcov veranderd in
5pcotJi£vcov.

De redenaar dringt er op de bewuste plaats ernstig op aan, dat
Atheensche burgers zelf deelnemen aan de krijgsbedrijven tegen
Philippus, en zich niet aan huursoldaten toevertrouwen, op wie
men slechts kan rekenen, zoolang men soldij betaalt.

De plaats luidt in de lezing van Blass als volgt:

Tl oöv keAêOco; tócs •irpo9a(j£is óc^eAeïv Kai toO orpaTTiyoü Kai
tamp;óv CTTparicoTcöv, liioöóv TTopiCTavTas Kai OTpotTicÓTas oikeious
CÖOTTEp ETTÓTTTaS tcóv SpCOpiEVCOV TTapaKaTacmiCTaVTaS, EITEl
vöv yE yÉAcos êad' cbs XP^t^^®quot;^ irpayiJiaCTiv.

Indien de lezing van Blass juist is wordt met Ta SpcótJiEva hier
dus ook bedoeld ,,de krijgsbedrijvenquot;.

Ook bij de philosophen wordt onze term slechts uiterst zelden
gevonden.

Alleen op een enkele plaats bij Plato komt het woord voor, nl.

Polit. 281 D, waar sprake is van het onderscheid tusschen de
eigenlijke oorzaak en de bij-oorzaak bij het tot stand komen van
de voortbrengselen der kunst.

■irpcÖTOv jJiÈv Toivuv 50o TÉxvas ouoas TTEpi TTÓcvTa toc 5 p có-
H E v a OsacrcbtJiEÖoc.

Hier heeft tóc SpcópEva dus de beteekenis van „wat tot stand
wordt gebrachtquot;.

-ocr page 73-

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN APtóMENA TOT

ALEXANDER.

Deze samenvatting moet noodzakelijk beginnen met te con-
stateeren, dat van Spobpsva als sacrale term in deze periode geen
spoor in de overgeleverde literatuur te vinden is^).

Op alle geciteerde plaatsen, waar Spcóneva of 5pcÓM£vov voor-
komt bevinden wij ons zelfs geheel buiten de sfeer van het reli-
gieuze. De beteekenis is óf zonder meer: „datgene, wat gedaan of
verricht wordtquot;, óf er ligt een tegenstelhng in met péAAovTa
(Soph., Phil. 567), met Aóyoi (Soph., Oed. Col. 1144) of met

AexSév (Critias, Sisyphus 20), of (in de beteekenis „krachtdadig
optredenquot;) met sï^ai (Thuc. V
102). Enkele malen vinden we Td
Spcópeva of het enkelvoudige
tó spcóuevov gebezigd voor „krijgs-
bedrijvenquot; (b.v. Thuc. V
66, 4, VII 71- 3; Demosth., Philipp.

I 25).

Men kan echter een spoor van de „sacralequot; beteekenis van Spay zien
in de verbinding
ipr,Gp.oaéyr, UpSgt;v (Hom. Demeterhymne 477) Vgl.
ben. .
95.

-ocr page 74-

HET GEBRUIK VAN APOÓMENA IN DE PERIODE
NA ALEXANDER.

Bij Dionysius Halicarnassensis treffen wij A.R. I 49.3 voor
liet eerst een voorbeeld aan van het gebruik van
tóc spcóijieva voor
godsdienstige riten. Hij zegt daar: xfïs 5'ei? 'IxaAiav
Aiveiou Kai Tpcbcov dcpi^scos 'Pco^aïoi
te ttóvtes PsßaicoTai Kai
tóc SpcópiEva Ott' aÜTcöv ev te Sucrfais Kai ÉopTaïs |irivu|jiocta,
„van de komst van Aeneas en de Trojanen naar Italië zijn niet
alleen alle Romeinen zegslieden, maar ook de door hen bij offers
en feesten verricht wordende riten zijn er aanwijzingen vanquot;.

Deze plaats bevat terstond reeds belangrijke gegevens voor ons
onderzoek. Wij zien er allereerst uit, dat
SpcbpEva hier cultus-
handelingen van een bijzonder karakter zijn, want men kan er
iets uit afleiden, i.e. de afkomst van de Romeinen. Verder valt
er uit te concludeeren, dat het gebruik van den term Spco^Eva
zich zeker niet beperkt tot „ceremoniae occultae praesertim et
magicae^)quot;, daar zij hier immers plaats hebben
ev te ducriais Kai
EopTaïs, dus in den gewonen cultus.

De andere plaatsen bij Dion. Hal., waar van tcc SpcbuEva sprake
is, brengen ons echter weer geheel buiten de sfeer van
het religieuze.

A.R. I 57. 2 ontvangt koning Latinus, die zich in oorlog be-
vindt met de naburige Rutuliërs, het bericht van den onver-
wachten overval der Trojanen, en de waarschuwing:
e! uf) auv

1) aldus K. H. E. de Jong, De Apuleio Isiacorum Mysteriorum Teste,
Leidsche diss. igoo, p. 26. Vgl. Stengel, Gr. Kultusaltertümer^,
p. 163,
n. 15;
,,Spav bedeutet in Beziehung auf den Kultus stets das Geheimnis-
vollequot;, in de ,,dritte Auflagequot; p. 184, n. 12 gewijzigd in ,,meist das Ge-
heimnisvollequot;.

-ocr page 75-

tóxei kcoAucthi toc 5pcb|iEvanbsp;oütcö cpavfiaetai ó irpós

TOÜS ccoTuyÊiTOvas dycbv, „als hij niet ijlings een einde maakte
aan hun (vijandig) optreden, de strijd met zijn naburen hem daar-
mede vergeleken een genoegen^) zou toeschijnenquot;.

A.R. Illig.i treffen wij de tegenstelling aan: 5 p có p s v d
T£ Kai ópcóiiEva met Td uÉAAovTd te Kai CrrroTTTEuoiJieva. Even
Verder (19. 3) vinden we OEarai
tcÓv Spconévcov („toeschouwers
bij den strijdquot;) gesteld tegenover dycovio-rai. In beide gevallen
dus een spraakgebruik, dat zich geheel aansluit bij wat wij vroeger
reeds aantroffen 2).

Bij Arrianus vinden wij eveneens een enkele maal gods-
dienstige riten
als Spcó^Eva aangeduid.

Tactica 33. 4 zet hij nl. uiteen, hoe de Romeinen op allerlei
gebied hun gebruiken ontleend hebben aan andere volken. Dit
geldt ook op het terrein van den cultus, daar de Romeinen goden,
die zij aan vreemde volkeren hebben ontleend,
cbs oïkeious cté-
ßoucriv.

Td yoüv êtt' aÜTOïs 5 p có n e v a eis toöto eti Td pèv 'Axaicöv
vópicp Spdaeai AéyETai, Td 5è koivcós 'EAAfivcov. SpÖTai

É'crriv d Kai OpOyia, „nu heeft, naar men zegt, de voltrekking
van de cultusplechtigheden dier goden nog steeds plaats deels
'Volgens Achaeisch, deels volgens algemeen-Grieksch gebruik; ook
hebben enkele Phrygische riten plaatsquot;.

Cultushandelingen van allerlei aard worden hier dus als Td
Spwiaeua aangeduid, als accusativus van inhoud verbonden met
SpSv. Blijkbaar zijn met deze
SpcótJiEva weer riten met een eigen
karakter bedoeld, want men kan hun oorsprong er in terugvinden,
daarvan ze dus de bijzondere trekken nog niet verloren hebben.

Deze plaats is tegelijk de eenige, waar Arrianus SpcóuEva in
r e 1 i g i e u s-technischen zin van „ritenquot; gebruikt, want op
andere plaatsen treffen we het woord bij hem slechts aan in m i-
1 i t a i r-technischen zin van werkzaamheid of „manoeuvrequot;, —
beteekenis, die wij ook reeds aantroffen.

) letterl. ,,goudquot;. De lezing xPquot;quot;quot;^ stamt van Cobet, Var. Lect. p. 235,

grond van Eur. Troad. 431, i-p-v. het overgeleverde oxvpos.

Zie boven p. 61. Verder vinden we bij D. H. De Thuc. lud. 26 een citaat
^it Thuc. VII 71. 3, en id. 40 van Thuc. V 102, beide reeds besproken.

-ocr page 76-

Anab. Alex. I 6. 3 wordt de strijd beschreven van Alexander
tegen de Taulantiërs bij Pelium.

De vijanden stonden reeds lang verbaasd tt^v tê è^ürrita ópóóvtes
Kai tóv KÓaiiov tcöv 5pco liévcov.

Anab. Alex. V 7. 5 treffen we naar aanleiding van de over-
brugging van den Indus door Alexander een beschrijving aan van
de wijze, waarop de Romeinen schipbruggen bouwden. Ten slotte
wordt dan opgemerkt 5i' óAiyou
te ^uvTEAEÏTai airav Kai ^üv
ttoAA OopO^cp, Kai TETayuévov èv tcö SpcopiÉvcp 0^005
o
Ok d-TTECTTiv, ,,in korten tijd wordt het geheel voltooid, en onder
groote drukte, maar toch ontbreekt de orde bij de werkzaamheid
nietquot;.

Tactica 36. 4 wordt een bepaalde taktiek beschreven, die hier
niet ter zake doet, en daarbij opgemerkt:
tó 5e kóAAos toü 5 p co-
[ji é v o u Èv tcö5e Ècrriv, ktA.

Appianus blijft bij zijn gebruik van den term SpcótJiEva geheel
buiten de religieuze sfeer.

Hist. Rom. X 18, § 118 wordt de wreedheid van Hasdrubal ge-
teekend, die Romeinsche krijgsgevangenen op de wallen liet bren-
gen ter marteling,
öOev eücrüvottta 'Pcogiaïois eheAAs tóc 5 p có-
iji e
v a ÊCTECjOai.

De Bell. Civ. IV 5, § 34 heeten de maatregelen der magistraten
TÓC 5pcó|ji£va.

Cassius Dio bezigt den term tcc SpcóiiEva herhaaldelijk, maar
steeds buiten de religieuze sfeer.

8, 7. 7. De opstandige slaven in Volsinii grepen en pijnigden de
burgers, die in Rome om hulp hadden gevraagd,
Kai tJiccOóvTes
tlt;3 spcóljeva cxutoos TE dTTÉKTSlVaV Kai tcöv dAAcüv tous TTpcó-
Tous, ,,en toen zij het voorgevallene vernomen hadden, brachtten
zij hen zoowel als de voornaamst en der andere burgers ter doodquot;.

98. i. Spionnen der Marsi vorschten uit tó èv ccutcö (d.w.z. de
Romeinsche legerplaats) Kai
AsyópiEva Kai 5 p có u e v a.

37. 57. 3. Cato en enkele anderen weigerden zich in 60 aan den
wil der triumviri te onderwerpen
aiaxwótjievoi toïs 5 p co p é-
v O i s.

40, 32. 5. Caesar keerde in den winter van 53 op 52 naar Italië

-ocr page 77-

terug, schijnbaar ter wille van Gallia Cisalpina, maar in werkelijk-
heid
ö-itw5 £yyü0£v toïs èv tÏ] ttóAei 5 p co ti é v o i s è9£5p£ui3,
„om van dichtbij den gang van zaken in Rome te bespiedenquot;.

48, 27. I. Beheerscht door zijn hartstochten bekommerde An-
tonius zich noch om de daden van zijn bondgenooten, noch om
die zijner vijanden, ook al wist hij Kai Td dAAa Td èv xfj 'iTaAioc
5 p có IJl £ V a.

60, 28. 4. Claudius liet zich geheel beheerschen door zijn vrouw
en zijn vrijgelatenen, en het volk was er bedroefd over
oti uóvos
ouk fitriotcrro td
èv tco paoiAEicp 5pcó ti£va, „dat hij alleen
niet vermoedde, wat er in 't paleis aan de hand wasquot;.

60, 34. i. Claudius poogde een einde te maken aan de macht
van Agrippina
toïs Ottó ttIs 'aypnrtrivtis spcotiévois dxOó-
uevos.

61 8 2. De lieden van het theater en den circus toonden met
den minsten eerbied voor praetoren en consuls, iets waartegen Nero
volstrekt niet optrad,
Kai ydpnbsp;5 p co n é v o i s-

79, 5. 2. Heliogabalus schroomde niet de senatoren „inspecteurs
van zijn levenquot; te noemen,
Kai èmtiptitds tcöv èv tcö iraAaTicp
SpcopÉvcov, „en bestraffers van wat er in het paleis plaats

greepquot;.

Pausanias gebruikt in tegenstelling met de tot nog toe behan-
delde schrijvers het woord SpcóuEva zonder uitzondering als een
religieus-technischen term, m.a.w. ter aanduiding
van cultus-gebruiken.

Het zijn de volgende:

A - De gebruiken der Spartaansche epheben
bij den wedkamp èv
tcö naataviora i). P. zegt nl. Hl 14. 9 ^ai
Td5£ dAAa toïs èqgt;ilpois 5 p có £ v d ècm, en deze bestaan m een
nachtelijk
reinigingsoffer in het Phoebaeum, waarbij aan den
krijgsgod Enyahus jonge honden geofferd werden, gevolgd door
een gevecht tusschen afgerichte everzwijnen, waarvan de uitslag
geldt als een voorteeken omtrent den afloop van het gevecht.
Toad5£ n£v SpaSaiv èv
tw cPoi|3aicp (10) en den volgenden
dag had dan de wedkamp plaats.

vgl. Nilsson, a.w. p. 404 en 406 e.v.

-ocr page 78-

B - Riten op een graf.

IX i8. 3. Buiten Tliebe, aan den weg naar Clialcis bevinden
zicli de graven van de zonen van Oedipus. lt;Kai
tagt; tn' cojtoïs
5
p u £ v a 0£a(jau£vos iricrrd ö^cos utteïaricpa eIvoi, „en de
daarbij plaatsvindende 5pcótJi£va heb ik wel niet gezien, maar toch
heb ik (het verhaal daaromtrent) als geloofwaardig aanvaard.quot;
Bij het èvayijEiv zouden zich nl. offervlam en rook splitsen in
tweeën, wat P. niet wil betwijfelen, omdat hij iets dergelijks heeft
waargenomen in Pioniae in Mysië, op het graf van den oiKiorfis
Pionis.

C - Riten in den Dionysuscultus.

IInbsp;37. 6. Bij Lerna in Argolis ligt het peilloos diepe Alcyonische
meer, dat men voor een toegang tot de onderwereld hield,
tcc
5È £S OCÜTinv AlOVÜCTCp SpcÓUlEVa £V VUKTl KOTCC ETOS ÊKacrTou
oux OCTIOV £S airavTas
f\v |ioi ypci^ai, „de jaarlijks daarin gebrachte
nachtelijke offers i) mocht ik niet voor het groote publiek be-
schrijvenquot;.

Uit Plutarchus, Is. et Os. 35 (364 F) blijkt echter, dat tct 5pcb-
M£va bestonden in het oproepen van Dionysus uit de diepte onder
trompetgeschal, terwijl men een ram in het water wierp als offer
voor den onderwereldgod, die hier den naam van Pylaochus
(„Poortwachterquot;) draagt 2).

IIInbsp;22. 2. In de lente heeft op den aan Dionysus gewijden berg
Larysium boven Migonium in de nabijheid van Gytheum een
Dionysusfeest plaats, ccAAa
t£ es tóc 5 p có ij e v a AéyovTES kai
cbs pÓTpuv EVTaüOa civEupiaKOucriv cbpaïov, „waarbij men o.a.
betreffende de
SpcbuEva vertelt, dat de deelneemsters daar een
schoonen druiventros vindenquot;, d.w.z. den god in de gedaante
van dien druiventros vinden. De SpcbuEva dragen hier dus duidelijk
een symbolisch karakter .

D - Riten in den cultus van Demeter en Kore.

II 22. 3. Te Argos bevindt zich een graf, dat volgens sommigen
het graf van Tantalus is. Een inwoner van Argos, Nicostratus,

De breviloquentia ra ès avr^v Spcujucva is moeilijk weer te geven,
maar Spdueva nadert hier tot de beteekenis van „offersquot;. Vgl. II 22. 3

Ta €5 TOV ^6amp;pov 8 p w pL e V a,

vgl. Nilsson, a.w. p. 288.

vgl. Nilsson, a.w. p. 298 e.v.

-ocr page 79-

zou de insteiler zijn geweest (kaeicrraaeai) van tcc ès tóv póOpov
Tóv -irATiaiov 5 p co iji s v a, „de offerplechtigheden in den kuil,
die in de nabijheid gelegen isquot;. Deze Spcópsva bestonden nl. hier-
in, dat men brandende fakkels in dien kuil wierp ter eere van Kore.

Nilsson 1) acht het mogelijk, dat Demeter in dezen cultus even-
eens een rol speelde. Dan is de póOpos een laéyapov, zooals we die
kennen uit de Thesmophoriën.

IInbsp;37. 3. Den Demetercultus van Lerna noemt P. een tsAetti,
die door Philammon gesticht zou zijn

tct lièv ouv AeyótAÊva èiri toïs 5 p co u é v o i s SfjAa ècmv oOk
övTa cïpxaïa, „blijkbaar is datgene, wat men met betrekking tot
deze plechtigheden vertelt, niet oudquot;.

Uit het betoog, dat P. hier laat volgen, is duidelijk te zien, dat
hij met ia Asyóuisva hier niet de liturgische formules bedoelt,
maar de cultus-Iegende van
waarschijnlijk aetioiogisch karakter,
die de eigenlijke plechtigheid moest verklaren. Apcótisva en
teAetii
zijn hier dus synoniem, zooals Zijderveld I.e. reeds opgemerkt
heeft.

IIInbsp;20. 5. In Therae (Laconië) staat een tempel van Demeter
Eleusinia.
P. deelt nu mede: Kai5e 5e aAAo 5 p có u e v o v
èvTaOea ol5a, „ook het volgende ritueele gebruik, dat men daar
heeft, ken ikquot;. Het SpcÓMevov bestaat daarin, zoo vertelt hij, dat
een ^óavov van Kore uit de kustplaats Helos op de feestdagen in
het Eleusinium binnengedragen wordt®).

E-Riten bij den E 1 e u s i n i s c h e n m y s t e r i ë n d 1 e n s t.

II 14. i. Te Celeae bij Phlius werd om de drie jaar een teAetti
ter eere van Demeter gevierd^). Ook de inwoners van Phhus zelf
erkennen
mi^eïaeai tó èv 'EAeucjïvi 5 p ti e v a.

V 10. i. De zorg der goden richt zich het meest toïs 'EAeuoivi
Spcoijiévois kai dycóvi tcö èv 'OAun-rricx.

VIII 15. I. De inwoners van Pheneüs (in Arcadië) vieren daar
in hun tempel van Demeter Eleusinia een teAetii, t(3 'EAeucjivi
5 p có n £ V a Kat Trapa ocpicTi Td aCrrd cpdcTKOVTES KaOECTTriKEvai,

a.w. p. 362.

Vgl. Zijderveld, a.w. p. 65.
vgl. Nilsson, a.w. p. 335-

Vgl. Zijderveld, a.w. p. 64. Nilsson, a.w. p. 336.

-ocr page 80-

„waarbij zij zeggen, dat de ceremoniën te Eleusis de zelfde zijn
als die bij hen in gebruik zijnquot;.

Zijderveld 1) spreekt daarom van „een filiaal van Eleusisquot;, welke
voorstelling afgewezen wordt in het art. Mysteriën R.E. XVI
(k. 1270) van O. Kern.

X 31. II. Op de schildering in de Cnidische Asax-q te Delphi
met voorstellingen van gestraften in de onderwereld van de hand
van Polygnotus, ziet men ook enkele figuren, die behooren tot de
groep
twv tcc Spcó^eva 'EAeuoïvi èvBevi Oeijiévcov Aóyco,
,,dergenen, die de Eleusinische plechtigheden van geen waarde
achttenquot;.

Het gebruik van de uitdrukking tóc 'EAeuotvi 5pcó|jieva op
deze plaatsen wijst er op, hoe daarin het zwaartepunt van de
teAett) ligt, al vallen de begrippen niet geheel samen.

E - Riten in den Erosdienst der Lycomiden.

Van den cultus door dit oud-Attisch priestergeslacht verricht is
IX 27. 2 sprake, waar P. zegt, dat na Olen de dichters Pamphas
en Orpheus leefden, die beiden gedichten hebben vervaardigd
ter eere van Eros,
ïva Eiri toïs 5pco|i£vois AuKoni'Sai Kai
TaCrra aSooaiv, welke P. wel heeft gelezen na een onderhoud met
een SocSoOxos, maar waar hij verder geen melding van wil maken.

IX 30. 12 zegt hij nog: De hymnen van Orpheus zijn kort en
niet talrijk,
AuKO|i{6ai Sè ïaaoi te Kai ÊiraSouai toïs 5 p co iji e-
V o i s-

G - Riten in den Thebaanschen Cabirendienst.

IX 25. 5. P. weigert mede te deelen, wie de Cabiren zijn, Kai
ÓTroïa Ecrriv
ccütoïs Kai trj mritpi tóc 5 p co p e v a.

IX 25. 6. Wel kan hij vermelden f^vTiva AÊyouoiv ctpxriv 01
Qri^aïoi yEvécrSai
toïs Spcouévois, ,,wat volgens de Thebanen
de aanleiding tot de plechtigheden wasquot;.

IX 25. 9. Er zijn talrijke bewijzen van de onverzoenlijke wraak-
zucht der Cabiren. De heiligheid der riten is ook soms gruwelijk
aangetast,
tóc yócp Sf] 5pcó|iEva ev 9-nPais etoApltictgcv êv
NauTTcxKTcp Kcrrcc TaÜTa iSicÓTai Spccaai.

H - Riten in de teAetti der MEyctAai 0£ai te Megalo-
polis 2).

a.w. p. 65.

vgl. Zijderveld, a.w. p. 66. Nilsson, a.w. p. 342 e.v.

-ocr page 81-

In een gebouw op het tempelterrein aldaar bevinden zich volgens
VIII 31. 7 standbeelden van Callignotus, Mentas, Sosigenes en
Polus, KoracmïaaCTeai Sé
oötoi MsyaAoiToAiTais AéyovTai irpcotov
TCüv MeydAcov Qeobv ttiv teAetiiv, kai to 6 p p e v a twv 'EAsuctïvi
èoTi uiilifluonra, „naar men zegt hebben deze mannen voor de in-
woners van Megalopolis de
Astti der Groote Godinnen gesticht,
en zijn de riten navolgingen van die in Eleusisquot;.

O. Kern acht^) deze mededeeling ongeloofwaardig.

Plutarchus' gegevens omtrent het gebruik van Spcópsva zul-
len wij dus bezien na eerst het gebruik van 5pav in religieus-tech-
nischen zin behandeld te hebben, zooals wij dit bij dezen schrijver
aantreffen, ter aanvulling van het door Ziehen, L.G.S. II i, p. 39

bijeengebrachte materiaal.

Het zal blijken, dat 5pav voor het brengen van allerlei offers
en het voltrekken van de meest uiteenloopende riten en ceremo-
niën wordt gebezigd. Groepeering van de gevonden plaatsen was
niet altijd goed mogelijk.

Zoo vinden we met 5pav aangegeven het voltrekken van p 1 e c h-
tigheden ter eere van gestorvenen.

Aristides 21 (332 A). De inwoners van Plataeae namen op zich
jaarlijks de gedachtenis te vieren van de aldaar gevallen en be-
graven Grieken, Kai
toOto péxpi vüv 5 p cöa i tóvSs tóv Tpó-rrov,
d.w.z. met een processie, reiniging der grafteekenen en een dooden-
maal.

Marcellus 3 (299 D). Voor de (in 228) op het Forum Boarium
levend begraven Grieken en Galliërs
Kai vOv èv tcö No£u|3picp unvi
s p cö CT i V dTToppfiTou? Kal deeÓTOUS upoupyias.

De Genio Socratis 5 (57» B). Het graf van Dirce is aan alle
Thebanen onbekend, maar de hipparch moet bij het neerleggen
van zijn ambt in tegenwoordigheid van zijn opvolger Tivas è-rr'
oOtcö 5pav d-TTÜpous ÏEpoupyias.

Consol. ad ux. 11 (612 A). Voor jonggestorven kmderen brengt
men geen plengoffers,
out' dAAa 5 p cö er i rrepi auto oF eIkós
'^TTèp eavóvTCov TTOIEÏV Toüs dAAous.

R. E. XVI k. 1270..

-ocr page 82-

Theseus 20 (9 D) worden de verhalen vermeld, die op Naxos
bestaan over twee Ariadnes. De eene was met Dionysus gehuwd,
en de andere door Theseus geroofd en daarna verlaten. In tegen-
stelhng met den cultus van de eerstgenoemde draagt de cultus
van de verlaten Ariadne een droevig karakter. Men zegt nl.
tt)
tiÈv ydp iri5o|Jiévous Kai rraijovTas éopTd^siv, Tds 5è Tavrrr) 5 p co-
pÉvas OuCTias slvai 7TÉv6ei Tivi Kai oruyvÓTriTi liE^iyiJiévasi).

Theseus 25 (11 E.F.) Theseus geldt als de stichter van de Isth-
mische spelen ter eere van Poseidon, want de daar ter plaatse
ingestelde plechtigheid ter eere van Melicertes
vuktós è 5 p a t o,
TEAexfi? Excov (JiaAAov f| Qéas Kai iravriyupiauoü Td^iv. Hierbij
schijnt nl. een doodenklacht te zijn gehouden 2).

Mulierum Virt. 2 (244 A/B) spreekt van de liEydAa lEpd, ter eere
van de Phocensische vrouwen, die besloten zelfmoord te plegen
met hun kinderen bij een eventueele overwinning van hun vijanden,
de Thessaliërs. De daad dezer vrouwen was een bewijs van groote
dapperheid, ^apTupouiJiEvov lEpoïs
te liEydAoig, d 5 p có a i cDcokeïs
ÊTi vöv TrEpi 'YduTToAiv.

De Def. Orac. 10 (415 A) spreekt van de doodenklachten in de
Thracische, zoowel als de Phrygische en Egyptische culten. We
zien nl. Taïs ÈKaTÉpcoOi TEAETaïs dvapEiiiyiJiEva rroAAd
Ovtito koi
Trévöiiia tcóv ópyiajoiJiEvcov Kai Spcopévcov lEpcov

Het verrichten van reinigingsceremoniën duidt
6pav aan:

Alcibiades 34 (210 B) Op den dag van Alcibiades' terugkeer
è 5 p a t o td itauvtiipia trj 6ecö. 5 p a i 5e td opyia IIpa^iEp-
yi5ai
ktA.

De Defect. Orac. 15 (418 B). Het verhaal van Apollo's strijd
met de slang om het bezit van Delphi is onwaar, betoogt Cleom-
brotus. Het is immers dwaas, dat Apollo wegens het dooden van
een dier naar de grenzen van Griekenland zou zijn gevlucht uit
behoefte aan dyvia^ós,
eït' ekeï xoócs Tivas x^ïo^cxi Kai 5 p a v

Bij Ziehen I.e. vermeld. Vgl. Nilsson, a.w. p. 382 e.v.
vgl. Zijderveld, a.w. p.52.

Bij Zijderveld ontbreekt deze plaats. Zie ook ben. p. 112.
*) bij Ziehen I.e. vermeld. Zie beneden p. 113.

-ocr page 83-

S 5 p có CT 1V dvepcoTTOi iJiriviiJiocTa 5ai|Jióvcov d90cnoü|i£Voi Kai
irpauvovTES.

fr. ex Comment. in Hesiod. 79. XP^voci 5è Kai èiri tcóv AouTpwv
tó cxutó 5 p d V eAoüovto tcpixeóijievoi 'Kcrrd Kporüs te Kai
cJbiicov'.

Quaest. Rom. 5 (265 A). Bij de Grieken gelden diegenen als
onrein, die men dood heeft gewaand, en voor wie begrafenisriten
voltrokken zijn, en die dan later toch nog blijken te leven. Een
zekere Aristinus liet zich om zich van deze smet te bevrijden (op
grond van een orakel uit Delphi) als een pasgeborene behandelen,
en men zegt
oOtco te 5 p a v Kai toüs dAAous drrcjtvtas, ucrrEpo-
TTÓTiious TrpoaayopEUOiiEvous.

Bij het beschrijven van den I s i s- en O s i r i s c u 11 u s ge-
bruikt Plut. ook herhaaldelijk 5pav om het voltrekken der cere-

m ini;-n lan te duiden.

Di: Is. et ' )sir. 35 (364 E) worden die riten geheel gelijk aan den
BacchL-chei, eeredienst genoemd,
d £|ilt;pavcós 5 p cö ct i ed-rrrovTES

TÓV quot;f-^xv oi lEpEÏS.

De Ts. et Os. 39 (366 E). Wanneer de nachten langer worden

en ae umbiernis toeneemt oi tepeïs dAAa te Spwoi CTKuOpcoTrd

Kai poöv Sidxpuoov iiicrricp tJiÉAavi puacrivcp TrEpi^dAAovTES Eiri

TTÉveEi Tfis OeoO SEiKvüoucn, „dan verrichten de priesters velerlei

sombere riten, o.a. omhullen zij een vergulde koe met een zwart

kleed van byssus, en vertoonen die als teeken van rouw over de

godinquot;, (nl. Isis).

id. 69 (378 D). Ook bij de Grieken worden er vele ceremonien

van denzelfden aard verricht, oïs AiyüiTTioi Spwaiv èv toïs óoipEiois.

Voor het verrichten der ceremoniën van de Eleusinische
en andere mysteriën vinden we 5pav gebruikt:

Alcibiades 19 (200 D.E.), waar van de beschuldigers van Alci-
biades en zijn vriendenkring wordt verteld:
ÉAEyov 5e GsóScopov
UÉv Tiva 5 p a v tó toü kiipukos, ïïoAuTicova 5e td toü 5a5oüxou,
Td 5è toü lepocpdvtou tóv 'AAKiptóStiv. Hierbij kan men 5pav
weergeven als „de rol spelenquot;, of „de functie waarnemenquot; van de

drie genoemde priesters.

De Prof. in Virt. 10 (81 E) is sprake van de aandacht en stilte.

-ocr page 84-

die onder oï TsAoüpievoi heerscht Spoouévcov Kaï Seikvuué-
vcov tSgt;v ïepoSvi). Ook hier dus 5pav van de plechtigheden eener
teAetti, vi^aarbij we natuurlijk niet uitsluitend aan Eleusis behoeven
te denken.

Van de viering van de Agrionia en de Nyctelia 2 vinden we 5pav
gebruikt:

Quaest. Rom. 112 (291 A), waar de schrijver opmerkt, hoe ó
kittós een rol speelt bij deze feesten amp;,v td iróAAd 5 ia ctkótos
5 p a t a i.

Voor het waarnemen van de plichten der Vestaalsche
maagden treffen we 5pav aan:

Numa 10 (66 E). Aan de Vestaalsche maagden was door Numa
een kuischheid voorgeschreven van dertig jaar,
èv ^ Tfjv laèv upcó-
ttiv SsKaETiav a xpn 5 pa v navödvouai, ttiv 5è ijiéariv d laEiiocOiï-
Kacrt
5 p có CT i, ttiv 5e TpiTrjV ÉTÉpas ocÜTai SiSdoKouaiv.

Hetzelfde wordt ons verteld:

An Seni Resp. 24 (795 D) ev 'PcbiJn] taïs 'Eoridai TTaoOévois
toü xpóvou Sicópiorai tó laèv |Jiav0dvEiv tó 5e 5 p a v tc. vevo-
tiiaijieva tó
5è TpiTov f|5r| 5i5daKEiv.

Gebruikt voor het verrichten van bepaalde riten b ij h u-
welijk en echtscheiding vinden we 5pav:

Quaest. Conv. IV 3, 3 (667 B). Het meerendeel van Td yauiKO
5 p
a T a 1 5id yuvaiKcov.

Quaest. Rom. 50 (276 E). Domitianus heeft eens aan een Flamen
Dialis toegestaan zijn huwelijk te ontbinden. Bij deze scheiding
waren priesters tegenwoordig TxoAAd 9piKCü5ri Kai dAAÓKOTa Kai
okuopcottd 5 p có v t e s.

Van de werkzaamheid van den augur vinden we
5pav gebruikt Aemilius Paulus
3 (256 D) waar van hem in deze
functie wordt getuigd:
rrdvta e 5 p a t o het' ÉpiTTEipias ütt'

OCÜTOÜ Kal cnTou5fis.

deze plaats wordt ook nog onder Apéiieva besproken, zie ben. p. 38.
vgl. Nilsson,
a.w. p. 271—274 en p. 285 n. 5.

-ocr page 85-

Alexander 2 (665 D). De Macedonische vrouwen
TToAAa
toïs 'HScovi'm Kai xaïs irspi tóv Aïpov Gp^CTcrais öpoia
5 p co
o i v.

Artaxerxes 3 (1012 C) is het ritueel beschreven bij de inau-
guratie van den Perzischen koning (f) paoiAiKTi
teAbtii) waarna Plut. vervolgt: ei 5È rrpós toutois êtsp' a-rra
5 p cö CT i v, aSriAóv ècrri
toïs aAAoiS- Taura 5 p a v 'Apro^ép^ou
UÉAAovtos d9ik£to Tioacpépvris ktA.

Caesar 9 (711 E) wordt van den cultus der Bona Dea
gezegd: oÜTai 5è KaÖ' saurds ai yuvaïKÊS rroAAd
toïs 'Op9iKoïs
èuoAoyoövTa 5pav AÊyovrai rrepi
ttiv ispoupyiav.

Camillus 5 (131 C) wordt van de deelneemsters aan de M a t r a-
1 i a, het feest van de Mater Matuta, gezegd: S p cö o
1 rrepi^ ttiv
SuCTiav a Taïs AiovOctou tp090ïs Kai toïs 5id ttiv rraAAaKfiv rrdQECTi
Tfis 'Ivoüs rrpoCTÉoiKE.

id. 33 (146 D) wordt na de aetiologische verklaringen van de
riten bij het feest der Nonae Caprotinae opgemerkt:
ÊTEpoi 5ê toutcov Td TTAEÏcjTa 5 p 5 O 9 a i Kai AÊyEoeai 9acTiv
ÈTTi TW 'PcopOAou TTdeEi. Hier hebben dus „SpcópEva Kai Asyó-
Wevaquot; plaats!

Publicola 4 (98 F). In het huis der Aquilii zou de met bloe-
dige riten gepaard gaande eedsaflegging
plaats vinden van de samengezworenen tot het herstel van de
Tarquinii en tot den moord op de consuls.
'Hv 5' ó oïkos, èv c5
TaOra SpdoEiv
e^eAAov, oïov eikós, urtépriuos kai ctkotcóStis.

Romulus 21 (31A). De Lupercalia kan men voor een
reinigingsfeest houden,
spatai ydp Év fipÉpais dTT09pdCTi toö
^ePpouapiou privós, öv KaOdpcjiov dv tis ephtiveOcjeie.

id. 27 (34 D). De ceremoniën op den 7d e n Juli

-ocr page 86-

zijn het eenige, dat houvast geeft omtrent het einde van Romulus,
waaromtrent verschillende verhalen gaan, 5 p a
t a i ydp eti
vüv 6|ioia tw tóte -rrdeei TroAAd Korrd t-qv fmépcxv ekeivtiv.

Sulla 14 (461 A) is sprake van de riten ter herinnering
aan de overstrooming van Attica, die ten tijde
van den Attischen of Boeotischen autochthoon Ogyges (of Ogygos)
groote verwoestingen had aangericht. Sulla nam nl. Athene in
juist op
i Maart, ev ^ Korrd tüxr|v ü-rrouviiuata iroAAd toö 5id
TTiv ETTOiippiav óAÉOpou Kai Tfjs 9eopas êkeivtis 5 p cöa i v.

Conj. Praec. 19 (140 D). Een vrouw hoede zich voor vreemde
en overdreven cultusvormen en vereere slechts de
goden van haar man,
oOSevi ydp Oecóv lEpd kaeirróijieva Kai Aavöd-
vovTa 5 p a T a i KExapiatJiÉvcos üttó yuvaiKÓs.

De Superst. 9 (169 D). Bij alle m o g e 1 ij k e godsdien-
stige plechtigheden durft de dÖEos kalmweg op te
merken
öti TETU90ovTai Kai Baiuovcoaiv 01 öeoïs tac/Ta 5 p a ct 6 a t
VOlJlijOVTES.

Quaest. Rom. 50 (276 E). In verband met het gebruik, dat de
Flamen Dialis zijn ambt neerlegt bij het overlijden van
zijn vrouw, wordt verzekerd rroAAd
tcóv lepwv oOk êcrri 5 p a ct a i
uf] yaiJiETfis CTUuirapouCTTis.

id. 63 (279 C) wordt omtrent de priesterlijke werk-
zaamheid der koningen de vraag gesteld: fi
uaAaióv
01 PoctiAeis Td TrAEÏCTTa Kai liéyicrra tcöv lEpcóv e 5 p co v Kai tós
6uCTfas ê0uov cxuToi uETd tcóv lEpÉcov;

Quaest. Graec. 9 (292 D). De vijf quot;O ct i o i te Delphi Td iroAAd
UETd TCÖV Trpo9riTCÖv 5 p có
ct i v Kai CTuviEpoupyouCTiv.

De Is. et Osir. 11 (355 C) verzekert de schrijver aan Clea, dat
zij aan de SeiCTiSaiMovfa zal ontkomen door zich te houden aan d e
gebruikelijke plechtigheden: SpcÖCTa
dEi Kai
5ia9uadttoucta tcóv lEpcóv td VEVo^ict^Éva.

-ocr page 87-

id. 73 (380 D). Het brengen van m e n s c h e n o 1 f e r s, dat
volgens Manetho in 11 i t h y a s p o 1 i s plaatshad èSpcTO
lt;pav£pcüs
Kai KaO' eva Kaïpóv èv Taïs kuvócctiv fipépais.

De Def. Orac. 15 (418 A). Dat 01 A£A9cöv OEoAoyoi
meenen, dat de godheid aldaar een twist had met een slang om
het bezit van het orakel acht Cleombrotus een ernstige dwalmg.
Daar zij dichters en logografen hierover in hun theaterwedstrijden
laten spreken, beschouwt hij hen wcrrrap è-rriTTiSss dvTiiaapTU-
pouvTas ^v BpcÖCTiv Upoïs
toïs dyicoTÓTOis.

De Genie Socr. 21 (590 A) is sprake van de vereischte riten bij
het orakel van Trophonius in Lebadia^). Timarchus
uit Chaeronea
sis Tpocpcoviou KcrrfjAOE, 5 p da as Td voi^i^ónEva
Trepi
TÓ iJiavTEÏov.

Quaest. Conv. II 5- i (639 D) Homerus richt zich bij de opsom-
ming der verschillende spelen
naar Td EÏeionEva Kaj 5 p co-

li e v a KocTdvótiov. èSpdTO ootcos, tf,v -rraAaiav eti Ta^iv

ccuTcöv SiaepuAocTTÓVTCov.

id. IV 2. 3 (665 B) schijnt sprake te zijn van een d a n k o f f e r
wanneer men bijna door den bliksem getroffen is, en geen letsel
heeft bekomen. Hij, wien dit overkwam, kreeg van een rondtrek-
kend Pvthagoreër het advies
tó koO' êauTÓv 5 pa v Kaï -rrpociEU-
XeoOai
toïs Oeoïs, „de hem betamende(?) offers te brengen en tot
de goden te biddenquot;.

id. IV 6. 2 (671 E) wordt Spdv van Joodsche riten gebruikt

Bij de viering van een bepaald feest begeven de Joden zich met
thyrsusstaven naar den tempel,
eiasadóvtes 5è, öti spcooiv,
ouk
ïcriiEv, eïkós 5e pakxslav eIvoi tó ttoioonevai).

id. VI 8. I (693 F) handdtovereen^^ op den s t a^^

uitvoerig beschreven bij Paus. IX 39, 5 sqq-

ongetwiffeld is hier het Loofhuttenfeest bedoeld, Vgl. o.m. Deissmann
Licht vom Osten^, p. 93-

-ocr page 88-

haard door den archont gebracht: ôuaia tîs Ictti TrâTpioç, f^v ó
Uèv apxcov è-rri
ttïs koivîîs êcrrîas 5 p S, tcÓv 5' ctAAcov ÊKaoros
èir' oiKou^).

Non posse 2i (iioi E). Nergens verlceert men met grooter blij-
moedigheid dan in een tempel, geen feest is opgewekter dan een
offerfeest,
oüte rrpâÇeiv out' ôkpeiç eùcppaîvouaiv eTspai iJiâAAov
wv ópwjjiEv f| 5 p cö lie
v aÛToi irepi toùç 0eoûç.

De gewone cultus wordt hier dus omschreven als een ópav en
5pav TTEpi TOÙS Oeoós, m.i. een heenwijzing naar tó 5eiKvû|i£va Kai
ópcóueva îepâ (De Prof. in Virt. lo; De Is. et Os.
3).

Van ô^yeis is ook sprake bij Plato (Leges 887 D) waar hij bij
den eeredienst vermeldt:
ô^^evs toïç ijiûooiç ettopiévas.

id. 21 (1102 C). De Epicureërs oordeelen, dat de ÔeioiSaîiJioves
niet met vreugde maar onder vrees offers en mysteriën bijwonen,
maar met hen zelf is 't niet beter gesteld, eï ye 5fi 5ià (pó|3ov TctÙTà
5 p c5 CT 1
v.

Beide plaatsen hebben dus 5pav zeer in 't algemeen van
het vieren van godsdienstige plechtigheden.

Overdrachtelijk gebruikt vinden we 5pav:

De Frat. Am. 4 (479 F). Liefde en dankbaarheid jegens de ouders
te bewijzen is de offerande, die den goden 't aangenaamst is:
oOk
écmv Ô Tl naAAov âvôpcoTTOi Kexapicruevov ôeoïç 5 p cö ct i v.

-ocr page 89-

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN apan IN
RELIGIEUS-TECHNISCHEN ZIN BIJ PLUTARCHUS.

A-Bij Grieksche godsdienstige plechtig-
heden:

1nbsp;- het verrichten der ceremoniën door de priesters in Eleusis:

Alcibiades 19,

2nbsp;- het verrichten der mysterieplechtigheden: De Prof. in Virt. 10,

3nbsp;- het verrichten van plechtigheden ter herinnering of ter eere

van dooden:

Aristides 21 (voor de gevallenen bij Plataeae),

De Gen. Socr. 5 (te Thebe, op het graf van Dirce),

Consol. ad ux. 11 (voor jonggestorven kmderen),

Theseus 20 (op Delos, voor Ariadne),

id. 25 (op den Isthmus, ter eere van Melicertes),

Mul. Virt. 2 (bij Hyampolister eere van heldhaftige Phoc.

vrouwen).

4nbsp;- het verrichten van reinigingsriten:

Alcibiades 34 (de Plynteria),

De Def. Or. 15,

fr. ex. Comm. in Hesiod. 79,

Quaest. Rom. 5 (van een doodgewaande).

5nbsp;- het verrichten van huwelijksriten:

Quaest. Conv. IV 3. 3-

6nbsp;- het verrichten van plechtigheden in Delphi:

Quaest. Gr. 9 (van de öoioi)'
De Def. Or.
15 (van de eeoAóyoi).

7nbsp;- het verrichten van riten bij het orakel van Trophonms:

De gen. Socr. 21.

8nbsp;- het verrichten van riten ter herinnering aan de overstrooming

van Attica: Sulla 14.

-ocr page 90-

9 - het brengen van offers door den archont: Quaest. Con. VI 7. i.

10nbsp;- de viering der Agrionia en Nyctelia: Qu. Rom. 112.

11nbsp;- het brengen van een dankoffer: Quaest. Conv. IV 2. 3.

12nbsp;- het verrichten van cultusplechtigheden in 't algemeen:

Conj. Praec. 19,

De Superst. 9,

De Is. et Os. 11,

Non Posse 21 (iioi E en 1102 C).

B-Bij Romeinsche godsdienstige plechtig-
heden:

1nbsp;- Het brengen van doodenoffers: Marcellus 3.

2nbsp;- Het fungeeren der Vestaalsche maagden: Numa 10,

An Seni 24.

3nbsp;- — — van den augur:nbsp;Aemilius Paulus 3.

4nbsp;- — — van priesters in 'talg.: Quaest. Rom. 50.

5nbsp;- De priesterlijke functie der koningen: Quaest. Rom. 63.

6nbsp;- Het vieren van verschillende feesten en plechtigheden:

Caesar 9 (van de Bona Dea),
Camillus
5 (de Matralia),
id.
33 (de Nonae Caprotinae),
Romulus
21 (de Lupercalia),
id.
27 (op den 7den Juli).

7nbsp;- Het verrichten van riten bij echtscheiding van den Flamen

Dialis: Quaest. Rom. 50.

8nbsp;- Het afleggen van een bloedigen eed: Publicola 4.

C-Bij vreemde (o.a. Oostersche en Egypti-
sche) plechtigheden:

1nbsp;- het verrichten van allerlei riten door Maced. vrouwen: Alexan-

der 2.

2nbsp;- het verrichten van de Thracische, Phrygische en Egyptische

riten met doodenklachten gepaard: De Def. Orac. 10.

3nbsp;- het verrichten van riten in den Isis- en Osiriscultus: De Is.

et Os. 35, 39 en 69.

4nbsp;- het brengen van menschenoffers in Ilithyaspolis: Is. et Os. 73.

5nbsp;- het verrichten van de riten bij de inauguratie van den Per-

zischen koning: Artaxerxes 3.

-ocr page 91-

6 - het verrichten van riten op het Joodsche Loofhuttenfeest:
Quaest. Conv. IV
6. 2.

D-In overdrachtelijken zin van het betoonen
van dankbaarheid als een offer: De Frat. Am. 4
(479 F).

Uit het hier bijeengebrachte materiaal blijkt, dat 5pav zoowel
bij godsdienstige plechtigheden, die niet als mysteriën bekend
staan, als bij de mysteriën gebruikt wordt om het verrichten der
riten aan te geven.

De verbinding iepa 5pav treffen we herhaaldelijk i) aan, en op
enkele plaatsen
2) is er sprake van to Spcbiaeva kpa, „de voltrokken

Wordende ritenquot;.

Dat men nu de riten is gaan aanduiden als tct Spcó^eva ligt
geheel in dezelfde lijn, en van een tegenstelling, zooals Ziehen
^il, behoeft geen sprake te zijn®).

Na de bespreking van de plaatsen bij Plutarchus, waar het
werkwoord Spav voor het verrichten van godsdienstige plechtig-
heden gebruikt wordt, gaan we nu over tot de behandeling der
plaatsen, waar sprake is van
to spcó^eva. De plaatsen, waar het
participium 5pcbnEvos voorkomt, betrekken we daarbij ook in
ons onderzoek. Trouwens, zooals ons reeds bleek, niet altijd is
de grens tusschen werkwoordsvorm en substantivum scherp te

trekken.

A - Geheel buiten de religieuze sfeer treffen we

het woord op enkele plaatsen aan:

Caesar 66 (739 C) is sprake van den moord op Caesar, waarbij
dan wordt verteld:
toüs tièv oüSèv cruvEiSÓTas EK-rrAri^is eïx^
«PpfKTi TTpós
td SpcótiEva, JJITITE fevyew liiiTE a\xlt;JVBiv, dAAa
(pcovfiv EK pdAAEiv T
oAncövTas, „hen^diej^in het komplot

Mul. Virt. (244 A/B); Conj. Praec. 19; Quaest. Rom. 5°; id- 63; De Is. et
•^Sir. II
(^Spav rwv Upüv ra vevop.i.cr^i.éva); De Def. Or. 15.

De Def. Or. 10; De Prof. in Virt. 10. Vgl. ook Theseus 20: a

Merkwaardig is ook de verbinding Spa,T»a, Kal Xiyca^ai (Camil-
lus 5). vergeleken met de bij de mysteriën herhaaldelijk genoemde

-ocr page 92-

betrokken waren, greep huivering en ontzetting aan bij het zien
van
tcc Spcbueva, terwijl ze het noch waagden te vluchten, noch
(Caesar) bij te staan, en zelfs geen geluid durfden te gevenquot;.

Met Ta Spcbpeva zijn hier dus bedoeld: de daden der moorde-
naars, m.a.w.: de moord op Caesar.

De Amore Prolis 2 (494 A). Wanneer bij de dieren het wijfje
bemerkt, dat het drachtig is, is het vol zorg voor de zwangerschap
en voor het behoud van het jong. In alles blijkt duidelijk de liefde
voor het kroost,
d^icos 5' oük Icmv sitrsïv td Spcbpeva: ,,maar
haar gedragingen behoorlijk te beschrijven is niet mogelijkquot;.

Cicero 22 (871 C) geeft een beschrijving van de terechtstelling
der medeplichtigen aan de samenzwering van Catilina, waarbij
Cicero persoonlijk medewerkte.
Kai TrpcoTov èk naAocriou rrapaAa-
Pcbv tóv AévtAov fjys 5id Tfis iepas óSoü Kai Tfis dyopas péoris,
tcóv uÈv fiysuoviKcoTdTCOv dvSpcöv kOkAco TrspiEcrrreipaiiévcov Kai
SopucpopouvTCov, ToO SiïiJiou cppÏTTovTos Td Spcbpeva Kai
TrapióvTos o-icoTT^,
pdAicrra 5è tcöv vécov, cborrEp ispoï^ Ticri iroTpiois
dpioTOKpocTiKfis Tivos ÈfouCTias T£A£ïo6ai iJiÊTd cpópou Kai 9dii(3ous
SoKoOvTcov, ,,en allereerst haalde hij Lentulus van den Palatinus,
en voerde hem langs de Via Sacra en midden over het Forum, ter-
wijl de aanzienlijkste mannen hem omringden en hem als een lijf-
wacht beschermden, en het volk huiverde voor
SpcópEva en
zwijgend voorbijging, maar vooral de jonge menschen, daar ze
meenden onder vrees en verbazing deel te nemen aan overoude
plechtigheden van een aristocratisch machtsbetoonquot;. Hoewel Td
5pcóii
£va op deze plaats op zichzelf allerminst een godsdienstige
plechtigheid aangeeft, ligt toch in dit ,,indrukwekkend gebeurenquot;
iets, dat herinnert aan het
lEpoïs -rraTpiois teAeictOoi, en de toe-
schouwers a.h.w. in een ,,religieuzequot; stemming brengt.

Zoo vormt deze plaats als grensgeval een goede overgang tot:

B - Apcó|iEva binnen de sfeer van het gods-
dienstige, zonder dat aan specifieke cultushandelingen wordt
gedacht.

Slechts één plaats is er, die daarbij onze aandacht vraagt:

Quaest. Conv. II 5. i (639 D) waar gezegd wordt, dat Homerus
bij de opsomming der verschillende spelen geen willekeur gebruikt,
maar daarbij
toïs eïoiapévois tóte Kai Spcopévois Korrd

-ocr page 93-

vóiiou èTTaKoXouecóv, „zich richtend naar het toenmaals gebruike-
lijkequot; en
tct 5pcb|jisva kord vóiJiov, „de heerschende gewoontenquot;.

C - Apcóueva ter aanduiding van riten.
Offers vinden we aldus genoemd:

Numa 9 (66 A), waar de werkzaamheden van den pontifex
inaximus worden beschreven, en van hem wordt gezegd: oO nóvov
tcöv STinoaia SpcoiJiÉvoov lirmeaóiievos, dXAd Kal toüs iSia
OOovras CTTiaKO-rrcöv, „niet alleen draagt hij zorg voor Stinoaiot
SpcóiiEva, (de sacra publica) maar hij houdt ook toezicht op hen,
die voor zich persoonlijk offers brengenquot;.

De tegenstelling tusschen xd Sripoaic? SpcbpEva en oï i5ia Wovtes
maakt het duidelijk dat hier „staatsoffersquot; zijn bedoeld.
Verder worden allerlei riten SpcópEva genoemd:
Romulus
21 (31 B) is sprake van de Lupercalia. De naam levert
geen moeilijkheden op, xd
5È 5 p cb ü e v a xfiv alxiav ttoieï 5uoxó-
Tracrrov, „maar de SpcbpiEva maken den oorsprong van dit feest

moeilijk te radenquot;.

Eveneens is van de Lupercalia sprake:

Quaest. Rom. 68 (280 B). Hier wordt de vraag gesteld, waarom
de Luperci een hond offeren. HóxEpov 5xi KaOapnós êaxi
xtis ttoAecos
Td BpcbnEva;, „Is het, omdat deze plechtigheden een remi-

gingsceremonie van de stad zijn?quot;.

Op beide plaatsen worden dus de riten der Lupercalia met xa

SpcbpEva aangeduid.nbsp;, u

Solon 9 (83 B) worden twee verschillende verhalen medegedeeld
over de verovering van Salamis. Het tweede verhaal zal wel het
juiste zijn,
eoike 5e tcö Aóyco xoOxcp Kal xd 5 p cb p e v a napxu-
psïv, „en het schijnt, dat xd 5pcbneva een bevestigmg zijn van de

juistheid van dit verhaalquot;.nbsp;. , , •

Met xd 5pcbnEva wordt een ceremonie bedoeld, die als herin-
nering aan den val van Salamis jaarlijks plaats vindt. De bedoelde
ceremonie draagt dus een symbolisch karakter.

Camillus 5 (131 B). Bij gunstigen afloop van den oorlog heeft
Camillus den bouw van een nieuwen tempel toegezegd ter eere
van de godin, welke de Romeinen Mater Matuta noemen, xaux^v
«v X15 dTTÓ xcöv 5 p co n é v co v lEpcöv ndAicrra aeukoeéov vo^.cteiev
Eïvai. „deze godin zou men op grond van het karakter der

-ocr page 94-

SpcóuEva lepd het best voor Leucothea kunnen houdenquot;.

Bij TÓC 5pcó|i£va ïepci, („de voltrokken wordende ritenquot;) behoeft
men eigenlijk niet aan het substantivische Spcóusva te denken.
Toch meenen we de plaats hier te moeten behandelen, omdat
ook hier evenals op de zoo juist genoemde plaats, sprake is van
het trekken van conclusies uit den aard der riten. Er ligt dus een
zekere symbolische zin in, waaruit men iets kan afleiden.

De Defectu Orac. 21 (421 B/C). Cleombrotus deelt hier mede,
hoe hij in het Oosten een profeet heeft ontmoet, van wien hij ver-
telt: irAeïcrrov 5è A£A9cöv Aóyov
eÏxe, Kai tcöv Asyouiévcov irepi
tóv Aióvuctov IvTauOa Kai 5 p co m é v co v ïspcöv oOSevós cxvt^koos
fiv, „hij bezat ook veel kennis omtrent Delphi, en was op de hoogte
van alle AEyópEva Kai 5pcó|ieva ÏEpa die daar met betrekking tot
Dionysus bestaanquot;.

Ook deze plaats geeft SpcóiiEva weer niet als substantivum,
maar is vooral vermeldenswaardig voor de verbinding: AEyópsva
Kai 5pcó|ieva ÏEpóc. Het nauwe verband, dat hierdoor gelegd wordt,
maakt duidelijk, dat
tóc Aeyó^Eva op tóc 5pcó|i£va betrokken waren,
waarschijnlijk als verklaringen bij de (symbolische) handelingen.

Uitdrukkelijk is van symbolische riten sprake in het
fragment uit De Daedalis Plataeensibus, dat bewaard is gebleven
bij Eusebius, Praepar. Evang. III i. Er wordt daar betoogd, dat
de oude leer omtrent de natuur bij Grieken zoowel als bij niet-
Grieken in mythen was gehuld. Dat kan men bij de Orphische en
Egyptische sagen waarnemen, uóAicrra oi uEpi
tos teAetócs ópyiaa-
MoiKai
tct SpcópEva auußoAiKcös êv Taïs ÏEpoupyiais
TTiv TCÖV -rraAaicöv è|alt;paivEi Sióvoicw, „vooral de heilige handelingen
bij de mysteriën en de symbolische SpcóuEva bij de cultushan-
delingen toonen de bedoeling der oudenquot; i).

Als aanduiding van de riten bij de Eleusinische mysteriën
vinden we 5pcó|ji£va gebruikt:

Alcibiades 34 (210 C). Sedert de bezetting van Decelea en van
de toegangswegen naar Eleusis, oüSéva
kóaijiov eTxev f) teAetti
TreurrouEvri Kcrra OcxAaxrav, ócAAóc Kai 0uaiai Kai xopEïai Kai rroAAa
tcöv 5pcouévcov koö' ó5óv ïspcóv, ÖTav e^sAauvcooi tóv quot;lakxov,
u-ir' dvciyKTis è^eAEiTrETo, „miste de processie, die over zee plaats

-ocr page 95-

had alle praal, maar ook offers en reidansen en vele van tóc 5pcó-
Ueva Kaö' ó5ov ispoc bij den optocht van lacchus bleven noodge-
dwongen achterwegequot;.

Hier worden dus de bij de processie gebruikelijke ceremoniën
bedoeld.
De processie zelf wordt hier aangeduid als teAêtii, en
Tci SpcóuiEva ispci, „de plechtigheden die onderweg plaats hebbenquot;,
maken een deel uit van het geheel der processie-plechtigheid i).
Van het bijzondere dezer
Spdbueva iepa spreekt deze plaats echter
niet, wat wel het geval is op een tweetal plaatsen, waar sprake is
Van TCC 5pcó|i£va in den Isis-cultus.

De Is. et Osir. 3 (352 C) wordt de ware Isis-aanhanger beschreven
als ó
ta SsiKvOpeva Kai 5 p u £ v a TTEpi t0ü5 OeoOs toOtous,
ÖTav vótJicp TTapaAaßri, Aóycp srjTCOv Kai (piAocrocpcöv TTEpi Tfjs èv
«O
toïs dAqeEÏas, „hij 'die tcc 'sEiKvünEva Kal SpcótiEva met betrek-
king tot die goden, wanneer hij ze volgens het bestaande gebruik
heeft leeren kennen, met zijn inzicht navorscht en peinst over de

waarheid, die in dat alles gelegen isquot;.

De Is. et Osir. 68 (378 A) wordt men gewaarschuwd, zich zoowel

Voor 5£ic7i5aiMovia als voor dÖEÓTris te hoeden.

Aió 5eï lidAicrra Trpó? taüta Aóyov èK 9iA0C709ia5 nucrraycoyóv
óvaAapóvTas ócjicos SiavoEÏcjeai twv AEyouÉvcov Kal 5 p co p É v co v
êkocttov, „daarom moet men vooral voor deze dingen aan de wijs-
begeerte een inzicht, dat een leiddraad vormt in de mysteriën,
tot gids ontleenen, en elke bijzonderheid der AEyó^sva Kal 5pcó-

WEva vromelijk overdenkenquot;.

Beide plaatsen doen het symbolisch karakter der hier bedoelde
riten duidelijk naar voren komen. De in c. 3 genoemde Spcó^sva
moet men Aóyco jtiteïv, en de in c. 68 bedoelde moet men ócricos
SiccvoEÏoeai. Overdenking is dus noodzakelijk om het wezen der
SpcóuEva te doorgronden. Ze
bezitten een verborgen zin, dien slechts
het wijsgeerig inzicht vermag te ontdekken.

Afzonderlijk opgemerkt dient te worden, dat hier tó spcópeva
op beide plaatsen in één adem genoemd worden met riten van
anderen aard, die er mee gepaard gingen.

In c. 3 zijn het Td SEiKvOpsva, waarmee blijkbaar die riten bedoeld
Worden, waarbij heilige voorwerpen werden getoond.

en niet omgekeerd, zooals Zijderveld wil, a.w. p. 53.

-ocr page 96-

We zouden dus de verbinding: Tct SsiKvupsva Kai SpcbiJisva kun-
nen weergeven als: „de riten die in symbolische handelingen en
in het toonen der heilige voorwerpen bestaanquot;.

Dezelfde verbinding treffen we ook aan De Profeet, in Virt.
10 (8i E), maar daar is van het substantivisch gebruik geen sprake.

Er wordt daar bij wijze van vergelijking gewezen op de luid-
ruchtigheid, die aanvankelijk onder
oi teAoOpevoi heerscht, 5 p cb-
H e v co v Kai Seikvupevcov tcöv ÏEpcöv TrpoCTÉxouCTiv f|5ri petóc
90ßou Kai CTicoirfis, „maar wanneer de heilige handelingen ver-
richt, en de heilige voorwerpen getoond worden, zijn zij onmid-
dellijk vol aandacht in vrees en stilzwijgenquot;.

Keeren wij nu tot onze laatstgenoemde plaats (De Is. et Osir.
c.
68) terug, dan zien we daar de reeds De Defectu Orac. 2i aan-
getroffen verbinding:
tcc ÄEyöpEva Kai SpcópEva, m.a.w. een
ritueel, bestaande uit symbolische handelingen en de daarbij
gesproken formules, c.q. toelichtingen.

Ten slotte bezien wij dan nog een plaats, waar een soortgelijke
verbinding genoemd wordt:

Quaest. Graec. 12 (293 D), waar sprake is van het Delphische
Herois-feest, dat men opvat als „ein allgemeines Seelenfestquot; i).
De meeste handelingen daarbij, zegt P., hebben een
uucttikós
Aóyos, die slechts aan de Thyiaden bekend is, èk 5è tcöv 5 p co-
la
é v co v (pavEpcös SepeAtis av tis dvaycoyriv eïkcccteiê, „maar uit
de openlijk verrichte riten zou men een opvoering (uit de onder-
wereld) van Semele kunnen afleidenquot;. De pucrriKÓs Aóyos is dus
blijkbaar de verborgen bedoeling, waarnaar P. deze (volgens
Nilsson juiste) gissing doet.

Aelius Aristides blijft in de — overigens niet talrijke — ge-
vallen, waar hij van
SpcópEva spreekt met zijn spraakgebruik vol-
komen in overeenstemming met hetgeen wij tot nog toe opmerkten.
Ook bij hem zijn de bekende nuances op te merken van het gebruik
van dezen term: zoowel geheel buiten de sfeer van het religieuze
als daarbinnen, en eindelijk ook binnen het engere terrein van
den cultus als aanduiding van bepaalde riten.

aldus o.a. Rohde, Psyche ii, p. 45, n. i, welke opvatting bestreden wordt
door Nilsson a.w, p. 286, die er een Semele-feest in ziet.

-ocr page 97-

A - Geheel buiten de sfeer van het religieuze
bevinden wij ons:

XLVI Df. p. 282. In deze redevoering ('Yirèp twv te-rrapcov)
worden Miltiades, Themistocles, Pericles en Cimon verdedigd
tegen Plato's beschuldigingen in den Gorgias.

Tot roem van Themistocles vermeldt Ael. Ar., hoe Kai ó nèv
quot;loKxos £^Ê(poiTTio-6 Kol uiSTÉaxE Tcov 5 p CO n £ V CO V ^ Koi ƒ élt;pn
Trapa Taïv OEaïv £is
ttiv vaupiaxiccv èyKOTÉcrKriH^e Kai Oeoi Kai fïpcoES
oi Koivoi TCÖV
'EAAtivcüv crOpi|Jiaxoi cruvTiycovisovTO, Kai ouvEvau-
Wdxouv
tincövtes Êpycp eEMicrroKAÉa, ktA., „zelfs lacchos uittrok
en deel nam aan de krijgsverrichtingen, en er wolken door de beide
godinnen
gezonden, neersloegen op den zeeslag, en goden en heroën
als de gemeenschappelijke bondgenooten der Grieken medestreden
en aan den zeeslag deelnamen, waardoor zij metterdaad The-

niistocles eerdenquot;.

Het is duidelijk een zinspeling op de bovennatuurlijke ver-
schijningen ten tijde van den slag bij Salamis (vgl. Herod. VIII 65),
welke krijgsverrichtingen hier als Tct Spcó^Eva aangeduid worden.

XXIII K. § 22 (= XLII Df) vraagt de schrijver zich af, hoe
men in Smyrna in andere opzichten beter, dAAd
\xi] PeAtious
TOÏS 5 p co u £ V O 1 s zou kunnen zijn, met welke SpcónEva hier
blijkbaar zeer in 't algemeen „de dadenquot;, „de handelingenquot; be-
doeld worden.

B-Binnen de sfeer van het religieuze ge-
bruikt hij Td SpcbpEva:

L K. § 7 (= XXVI Df., Or. Sacra IV). In den droom verneemt

Ael. Ar. een stem, die hem verzekert, dat zijn ziekte spoedig een
einde zal nemen. Hij zegt dan van deze verschijning:
f\v oöv ou
Uóvov
teAettI tivi EoiKÓs, oOtco Oeicov te Kai frapaSó^cov tcöv 5 p co-
UÉvcov óvtcov dAAd Kai ctuvéiritrré ti Oauiiao-róv dTiOEia, „het
geleek niet slechts op een heilige plechtigheid, zoo goddelijk en
Wonderbaarlijk was alles, wat er plaats vond, maar tegelijk gebeurde
er iets, dat wonderlijk was door de ongewoontequot;.

Het is duidelijk, dat wij hier wel niet op het terrein van den
cultus, maar toch in de religieuze sfeer vertoeven. De verschijning
wekt den indruk van een
teAetii^), en niet onmogelijk komt de

-ocr page 98-

schrijver door deze associatie er toe, om datgene, wat er plaats
greep, aan te duiden als Td Spcoueva.

C - Als aanduiding van de riten vinden we td
SpcÓMsva nog op een tweetal plaatsen, nl.:

XXII K. § 2 (= XIX Df. Eleusin.), in welke klaagrede over de
verwoesting van den tempel in Eleusis hij uitroept: „Waar hebben
de verhalen der mythen wonderlijker dingen vermeld f| Td 5 p có-
p £ V a
UEi^ov' ÊCTxe ttiv skttAtiIiv f) paAXov sis dpiAAav KcrrÉcrrri
Taïs dKoaïs Td ópcópsva;,
„of waar hebben de riten grootere ont-
roering verwekt of hebben de dingen, die gezien worden meer ge-
wedijverd met het gehoorde?quot;

XLVI K. § 36 (= III Df. p. 44. Eis noasiS.) betoogt Aristides,
dat Leucothea en haar zoon Palaemon oorspronkelijk geen men-
schen, maar goden zijn geweest, „en dat dit de juiste toedracht
is, bewijst de waarheid zelf,
Kai Td rrspi ctUTÓóv sti Kai vOv Asyó-
Usvd Ts Kai 5 p có p s v a cbs TTspi dscóv, „alsook de bij den cultus
uitgesproken formules en verrichte riten, die ook nu nog van hen
als van goden, bestaanquot;.

Terwijl hij dus van de Eleusinische riten alleen het indruk-
wekkende en ontroerende noemt, zijn de riten van Leucothea
klaarblijkelijk van een zoodanig symbolisch karakter, dat er om-
trent het wezen van de vereerde godheden bepaalde conclusies
uit te trekken zijn.

Aelianus levert ons weinig materiaal voor ons onderzoek
Hij blijft in zijn gebruik van 5pco|ji£va geheel buiten de sfeer van
het religieuze.

V.H. II 6 spreekt hij van een voös OscopriTiKÓs tcóv 5 p co u é-
v
co v, ,,kennis en inzicht in de dingen die plaats grijpenquot;.

V.H. XIII I gebruikt hij Td 5 p có u s v a ter aanduiding van
de gedragingen van een dier, nl. van de berin, die de te vondeling
gelegde Atalanta verzorgt. We kunnen deze plaats dus vergelijken
met Plutarchus, De Amore Prolis
2 (494 A), waar wij iets der-
gelijks aantroffen.

V.H. XIV 46 noemt hij nog td rrapd tcov oïkstcöv 5 p có ij e v a.

Lucianus' spraakgebruik levert ons eveneens een vrij teleur-
stellend resultaat.

-ocr page 99-

Slechts één plaats is er, die spreekt van Spcóneva bij god s-
dienstige uitingen.

De Sacrif. i betoogt de schrijver nl., hoe de neerslachtigste
mensch nog zou moeten lachen om wat zijn dwaze medemenschen
doen bij offers, feesten en processies, Tijv dpeATepiccv êTn|3A£^|;as
tcóv 5 p co p É v co v, „wanneer hij de onnoozelheid heeft gezien
van wat men (daarbij) verrichtquot;.

Overigens blijven wij geheel buiten de religieuze
sfeer.

Nigrinus 34 stelt de Platonicus van dien naam het weelderige
leven te Rome tegenover den eenvoud in Athene, en vermeldt veel
TCÓV èv TOÏS paXavEiois 5 p co p è v co v, „van wat er plaats vindt

in de badhuizenquot;.

De Domo 30 wordt een schilderij beschreven, waarop Odysseus
in zijn voorgewenden waanzin voorkomt. Er wordt dan gezegd, dat
zijn veinzerij vertrouwen wekte door zijn ayvoia
tcóv 5 p coji é-
vcov, „zijn onverschilligheid tegenover wat er plaats vondquot;.

Allerlei gedragingen van menschen heeten Spcópeva. Zoo heet
het Bis Accus.
17 dat de jonge losbol Polemo fipvepia Korr' ai5w
tcóv 5 p co u é v co v, „bloosde van schaamte over zijn gedragquot;.

id. 31. 'PriTopiKii had haar vroegere ingetogenheid verloren,
en gaf toe aan de losbandigheid van dronken minnaars, aCrrfi
5è èyéXa Kai fi5sTo toïs 5 p co p é v o 1 s, „en lachte en had plezier

m hun gedragquot;.

Cataplus II vraagt de tyran Megapenthes, ontsteld over de
smaad die zijn vrijgelatene en opvolger zijn nagedachtenis zal
aandoen:
EiTré poi, tcöv (piAcov 5è oüSeis dyavaKTEÏ toïs 5 p co p é-
V o 1 s ;, „zeg mij, zal geen mijner vrienden dan verontwaardigd

zijn over deze (schandelijke) daden?quot;

Zeer duidelijk zijn „schanddadenquot; bedoeld, wanneer Cataplus
27 6 Aüxvos
getuigt van den tyran Megapenthes ó 5è Kai -irpooTiyé
we toïs 5 p co p £ v o i s Kai TÓ 9cös mou -rrdvTa xpó-rrov KorrEpiaivEV,
..hij deed mij tegenwoordig zijn bij zijn schanddaden, en bezoedelde
mijn licht op alle mogelijke manierenquot;.

Gedragingen aan tafel, „tafelmanierenquot;, worden met SpcópEva
aangeduid, wanneer De Merc. Cond.
15 wordt gezegd, dat tijdens
den eersten maaltijd van een nieuwen „huisphilosoofquot; bij een
rijkaard de slaven spotten met zijn
diTEipia tcöv 5 p co p é v co v.

-ocr page 100-

Herhaaldelijk vinden wij in De Saltatione gewag gemaakt van
td 5pcón£va (67, 69 en 85) en een enkele maal van 5pcó|i£vov
(67), waarmede dan de prestaties van den tooneeldanser bedoeld
zijn.

Men zou kunnen denken, dat wij de sfeer van het godsdienstige
nog benaderen, wanneer Anacharsis
12 van Td Spcónsvcc in ver-
band met de spelen sprake is. Toch is dit niet zoo, want wanneer
Solon op deze plaats tot Anacharsis zegt, dat hij de spelen zou
moeten zien om te kunnen deelen in
f) fi5ovii tcóv èkeï 5 p co |i é-
v co v, dan bedoelt hij toch blijkbaar de sportieve en andere presta-
ties (en niet, zooals Plut. Quaest. Conv. H
5. i de gebruiken bij
de spelen).

-ocr page 101-

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN APWMENA NA

ALEXANDER.

Het gebruik van Spcopieva geheel buiten de sfeer van het reli-
gieuze, zooals wij dit in den
vóór-Hellenistischen tijd aantroffen
handhaaft zich ook in de periode nä Alexander.

Bij sommige schrijvers (Appianus, Cassius Dio, Aelianus) heb-
ben wij dit spraakgebruik zelfs uitsluitend aangetroffen.

Daartegenover vertoont Pausanias in dit opzicht een geheel
ander beeld: zijn spraakgebruik kent Bpcópsva uitsluitend ter aan-
duiding van godsdienstige gebruiken, welk spraakgebruik bij Plu-
tarchus eveneens ver overheerscht.

Bij de overige schrijvers, die wij in ons onderzoek betrokken
hebben, treffen wij het een zoowel als het ander aan, al heeft het
niet-godsdienstige gebruik verreweg de overhand.

Als voorbeelden van datgene, wat buiten de sfeer van
het religieuze door SpcbnEva wordt weergegeven, noe-
nien wij:

krijgsbedrijven (Dion. Hal., A.R. I 57- 2 en III 19. 3; Arr.,

An. Al. I 6. 3, Tact. 36. 4; Ael. Ar. XLVI Df. p. 282),
maatregelen van magistraten (Appian. Bell. Civ. IV 5. 34).
schanddaden (Lucian., Catapl. 11 en
27),
tafelmanieren (Lucian., De Merc. Cond. 15),
gedragingen van dieren (Plut., De Am. Prol. 2; Ael. V.H.
XIII
I), en verder bij alle schrijvers, met uitzondermg van
Pausanias: „dat, wat gebeurtquot; (passim).

Van de Grieks che godsdienstige gebruiken,
die als 5pcó|i£va worden aangeduid noemen wij:

gebruiken van de Spartaansche epheben: Paus. III 14. 9.
gebruiken bij de spelen: Plut., Qu. Conv. II 5- i.

-ocr page 102-

riten ter herinnering aan de verovering van Salamis: Plut.
Solon 9,

riten bij de Eleusinische mysteriën: Paus. II 14. i, V 10. i,

VIIInbsp;15, I, X 31. 11; Plut. Alcib. 34; Ael. Ar. XXII K. § 2,
riten bij den Dionysus-cultus: Paus. II 36. 6, III 12. 2; Plut.,

De Def. Or. 21, fr. De Daed. Plat.,
riten bij den Demeter-Kore-cultus: Paus. II 22. 3, 37. 3, III
20. 5,

riten bij den Erosdienst der Lycomiden: Paus. IX 27. 2,

IXnbsp;30. 12,

riten bij den Cabiren-cultus te Thebe: Paus. IX 25. 5, 25. 6,
25- 9.

riten bij den dienst der Groote Godinnen te Megalopolis:

Paus. VIII 31. 7,
riten ter eere van Leucothea: Plut. Camill. 5; Ael. Ar. LXVI

K. § 36,

riten op een graf: Paus. IX 18. 3,

riten bij TsAETai: Plut., De Prof. en Vert. 10,

riten bij het Herois-feest in Delphi: Plut., Qu. Gr. 12.

In den Romeinschen cultus vinden we Spcoiisva
genoemd voor:

de riten in 't algemeen: Dion. Hal., A.R. I 49.3; Arrian. Tact.
33- 4.

de staatsoffers: Plut., Numa 9,

de riten bij de Lupercalia: Plut., Romul. 21, Qu. R. 68.

*

In den Isis-cultus worden Spcbpsva genoemd: Plut.,
Is. et Os. 3 en 68.

-ocr page 103-

opriA

INLEIDING

Blijkens de lexica — ook het uitvoerigste moderne lexicon van
Liddell and Scott maakt hierop geen uitzondering — neemt men
in het algemeen de volgende beteekenisontwikkeling aan van het
Woord opyia:

quot;Opyia zijn: geheime riten, door ingewijden verricht,
2° riten in het algemeen; offers,

3° geheimen en verborgenheden buiten verband met
den godsdienst.

Dat men dit schema handhaaft, bewijst, dat men zich niet te-
vreden stelt met de verwantschap tusschen ópyia en den stam
van IpBco, péjco, êpyov, ópyavov, en zich nog steeds mm of meer
beweegt in het spoor van de antieke lexicographen, die genoemden
samenhang geheel vergeten waren i).

Slechts het Grieksch Woordenboek van F. Muller Jz. vermeldt
deze afleiding zonder meer. Liddell and Scott kennen er met meer
dan een „waarschijnlijkheidquot; aan toe.

Professor Bolkestein heeft d.e.t. als zijn meening mtgesproken ),
dat wij bij opyia te doen hebben met een synoniem van
tsAetti,
en dat de beteekenisontwikkeling van beide termen parallel loopt.
Van „godsdienstige handeling in het algemeenquot; verengt de be-
teekenis zich tot „offerquot;, als de godsdienstige handeling bij uit-
stek, en verder tot „riten ter eere van bepaalde godheden , totdat
de term eindelijk „mysterie-cultusquot; gaat beteekenen.

De juistheid of onjuistheid van deze opvattingen kan het best
getoetst worden door een breed opgezet onderzoek van het be-

^r^eneden. Vgl. Wilamowitz, Der Glaube der Hellenen H p. 71^

Theophrastos' Charakter der Deisidaimonia etc. (R.G.V.V. AAI 2)
Ï929, p. Vgl. Zijderveld, a.w., p. 6 en p. 97

-ocr page 104-

schikbare materiaal. Voordat hier nu een overzichtge geven wordt
van de plaatsen, waar de term öpyia in zijn verschillende beteeke-
nissen voorkomt, willen wij eerst nog enkele verklaringen der
antieke etymologen vermelden.

Etymologicum Magnum geeft s.v. opyia- Tct puarfipia- Kupicos
5ê tóc AiovucjiaKÓ, 5id èv toïs ópyeioiv ccütoO èttiteaeioeai.
quot;H 5ióc ópyöv Kai èiriOEicfcjÊiv f| -rrapcit ópéyco, èTriQuiJicó.
5e ópÉycü CTTipaivEi Kai ktA.

Wij vinden hier dus drie afleidingen ter keuze:

1-nbsp;van f| ópyócs, „het gewijde terreinquot;, waar de öpyia plaats
hadden,

2-nbsp;van ópycfcco: ,.hartstochtelijk begeerenquot;,

3-nbsp;van ópÉyco: ,,verlangen, strevenquot;.

Etymologicum Gudianum geeft alleen de derde afleiding:
öpyia oriijiaivei tóc pucmipia, -rrapóc ópèyEiv tó étridupieïv 5üo
yccp ctripaivei, tó te èkteivcio Tasnbsp;kai tó èmouiico- ópéycü

ópyma Kai öpyia- toïs yócp êttiSumoOcti pucrrtïpia oi öeoi liuouvTai.

Nog een tweetal verklaringen geeft Servius ad Virg. Aen. IV
302: „orgia apud Graecos sacra omnia, sed abusive sacra Liberi
ÓTTÓ Tfis ópyfis i.e. furore vel cxrró
twv ópècovquot;. Dat Servius weet,
dat öpyia sacra omnia aan kunnen duiden, verdient alle aan-
dacht (trouwens
Suidas, Photius, Hesychius en de Anecd.
Bachm
. geven ook voor öpyia: pucttiipia en ispä), maar met zijn
afleiding is het best te vergelijken die van
Clemens Alexan-
dfinus,
Proptr. II 13 (I II e.v. Staehl.): Kai poi 5okeï tc öpyia
.... Seïv èTuiioAoyEÏv .... cxTró Tfjs ópyfis Tfjs ArioOs Tfis rrpós
Aia yEyEvquévTis^). Het verschil is, dat bij Servius fj ópyf) de Bac-
chische razernij beteekent, terwijl Clemens er de razernij en smart
van Demeter in ziet, en dus bij öpyia allereerst aan de Eleusinische
mysteriën schijnt te denken.

Merkwaardig is ook, dat wij in de Anecd. Oxon. (Cramer) II 307
de opmerking aantreffen: öpKos Kai öpyia Tct pucrr-ppia SaowETai,
m.a.w. de juiste schrijfwijze is met spiritus asper, in verband met
de afleiding uit
opKos- Hier wordt dus gedacht aan plechtigheden,
waarbij men zich onder eede tot geheimhouding verplichtte.
Daar wij ook enkele verwante woorden in ons onderzoek zullen

Dit gedeelte wordt geciteerd door Eusebius, Praep. Evang. II 3. 9 (62D).

-ocr page 105-

betrekken, willen wij ten slotte nog daarvan eenige verklaringen
uit de antieke lexica vermelden.

SuiDAS III, p. 552 (ed. A. Adler), verklaart ópyiajeiv als tóc
tcöv öecöv
öpyia teAeïv, toutsctti pucmipia Kai vótnpa, en III
P- 553 nog ópyióc^cüv als Oucov, èiriTEAcöv.
Hesychius: ópyiajsiv teAeïv AiovOcrco.

Harpocration: ópyiajEiv èctti tó SOeiv Kai tóc voiii^ó^Eva 5pav,
fltoi irapa ópÉyEiv tcö xeïps. ^ frapa öpyia, fj 5ia èv taïs
ópyaoi Kai toïs aAasai tóc 'lEpóc 5pav.

Van ópyiacmis geeft Photius een verklaring, nl.: ópyiaoraf-

01 tóc puctttipia èiriteaoovtes-

-ocr page 106-

HET GEBRUIK VAN OPFIA EN VERWANTE
WOORDEN IN DE PERIODE TOT ALEXANDER.

Als oudste plaats, waar wij öpyia aantreffen, kunnen wij be-
schouwen de z.g. ,,
Wet van Solonquot;, vermeld bij Gaius, Dig.
XLVII
22. 4, maar stammende uit den tijd vóór Clisthenes
Er wordt in deze wetsbepaling rechtsgeldigheid toegekend aan
verschillende door particulieren gemaakte regelingen en beschik-
kingen, èav
tjifi cctrayopsuctt] tóc Sri^óoia ypauiicrra. In bonte
afwisseling worden allerlei ,,gemeenschappenquot; genoemd, o.a.
epcóv ópyicov
lt;KOivcovoigt; Met ópyia wordt hier dus
blijkbaar een cultus bedoeld van bijzonderen, particulieren aard,
naast den staatscultus.

In de Homerische Demeterhymne wordt de term öpyia
op twee plaatsen aangetroffen, nl.

274 e.v. öpyia 5' outti èywv CrrroOTÏCTOiaai, wg dv eiTEiTa
EuayÉcos ÊpSovTES Épóv pévog lAdaKrioeE.

Demeter heeft zich aan Melanira als godin geopenbaard en
heeft bevolen, dat men haar in Eleusis een tempel zal bouwen.
In deze verzen belooft zij: ,,zelf zal ik den eeredienst u leeren,
opdat gij dien in gewijden vorm verricht en mijn woede verzoentquot;.

Opmerkelijk is hier de verbinding van öpyia met ipSsiv.

Hier is dus van de Eleusinische mysteriën sprake, evenals in
vs. 477, waar Demeter aan de vorsten de noodige aanwijzingen
openbaart voor haar vereering:

Zie Dareste-Haussoullier-Reinach, Inscr. jurid. II, p. 207 e.v. en Lipsius,
Leipziger Studien XVI (1894) p. 162.

De aanvulling koivoivoL naar Endenburg, Koinoonia en Gemeenschap
van Zaken bij de Grieken etc., Utr., Diss., 1937.

-ocr page 107-

(vs. 475 e.vv.) Seï^e TpiUToAÉpicp te AiokAeï te ttAti^ittttcp
EühóAttou te ßit) KeAecö e', fiyiitopi Aawv
5pr|CT|JioCT0vriv 9' lEpcov Kai £Tr£9pa5EV opyia
KaAd.

Opnieuw een merkwaardige verbinding! In één adem worden
SpriCTuoCTuvri (5pSv!) en öpyia genoemd i).

Aeschylus geeft ons Septem c. Tli. i8o een voorbeeld te zien
van het gebruik van ópyia voor den eeredienst in het algemeen.

Het koor bidt op deze plaats tot de beschermgoden van Thebe:
(piAo9ÜTCov
5e Toi ttóAecos ó p y i co v / nvticrrops? ectte [xoi,
..weest ten mijnen behoeve gedachtig aan den onder talrijke offers
Verrichten eeredienst van den staatquot;.

Het is duidelijk, dat met ttóAecos öpyia gedoeld wordt op den
staatscultus, de ter eere van de beschermgoden gevierde „Feste,
die des Opfers pflegenquot; (Williger), en niet op de „opferfrohen
'^eihequot;, zooals Wecklein in zijn commentaar vertaalt.

In een fragment van Aeschylus wordt öpyia weer voor den
cultus van een bijzondere godheid gebruikt.

Het is fr. 57 N. en luidt aldus:

ctenvd Kotutoüs ö p y i' exovtes-

Hier is dus sprake van de riten in den oorspronkelijk Thracischen
cultus van Cotyto of Cotys, welke dienst in nauw verband stond
'net den Dionysusdienst 2).

Sophocles gebruikt öpyia slechts enkele malen, en uitsluitend
'n den zin van „offerquot;.

Ant. 1013 vertelt de blinde Tiresias, dat de voorteekenen bij
het gebrachte offer niet gunstig waren:

ToiaÖTa iraiSós toöS' lndvöavov irdpa
lt;p6ivovT' doTiMcov ópyicov navTEUiacrra,
•'dat de voorspellingen vergingen van het offer, dat geen teeken
gaf'.

Terecht ziet Zijderveld a.w., p. 64 in Sel^ev .... Spwquot;quot;quot;'?''
Prototype van het veel gebruikte TeXiTrjv KaraSelKivoßai, „den heiligen
^ienst openbarenquot;.
Dat hij Sp^a/xoauV, een synoniem noemt van rd

is minder juist.
' '^gl. Nilsson, Griech. Feste, 1906, p.
433.

-ocr page 108-

Trach. 765 verhaalt Hyllus aan zijn moeder Deianira de uit-
werking van het door haar aan Heracles geschonken toover-
gewaad.

Heracles was aan 't offeren:

(763 vv.) Kai TrpcÓTa |Jièv SsiAaios ïAsco cppEvi

kóapicp t6nbsp;kai aToAfj, kottiuxeto'

orrcos 5è cjeuvcóv ó p y i co v è5aieto
9Aóf aiirocrripd kóitó rriEipas 5puós
iSpcbs dv^Ei
xP'^tI, ktA.

Met lt;pAó| CTEpvcÓv ópyicov is hier bedoeld: „de vlam van het
gewijde offerquot;.

Euripides gebruikt öpyia éénmaal ter aanduiding van de
Eleusinische plechtigheden, nl. Here. Fur. 613, waar Heracles
na zijn terugkeer uit den Hades aan Amphitryo verhaalt, hoe hij
Cerberus heeft verslagen.

lidxT]quot; Td tAUcrrcóv 5' ö p y i' Euruxria' I5cóv.

Ook elders treffen we het verhaal aan, dat Heracles vóór zijn
tocht naar de onderwereld aan de Eleusinische mysteriën heeft
deelgenomen.

Bacch. 79 is sprake van de öpyia van den Cybele-dienst. Het
koor prijst daar nl. gelukkig, al wie daaraan deel heeft:
Td TE ncrrpós pEydAas ö p-
y i a Ku^ÉAas
öeijiteücov.

Talrijk zijn verder de plaatsen in deze tragedie, waar öpyia
den Dionysuscultus aanduidt.

Bacch. 34 zegt Dionysus over de Thebaansche vrouwen en
meisjes:

CTKEUTiv t' êxeiv fivdyKacj' ó p y i co V èpicóv,
en verder de w. 262, 470, 471, 476, 482, 996 en 1078.

Bacch. 416 geeft ten slotte het werkwoord ópyidjEiv, eveneens
van de Bacchische riten. Het koor smeekt daar om weggevoerd
te worden naar de streken, waar Aphrodite en de Muzen wonen:
èKEÏ x^piTES, EKEÏ 5è HóOos
EKEÏ 5
e pdKxais OÉiiis ó p y i d 3 s i v.

Aristophanes gebruikt öpyia op een drietal plaatsen ter aan-
duiding van den Demetercultus, met toespeling op Eleusis.

-ocr page 109-

Ran. 384 roept het koor (xopós uuorwv) in een plechtig lied,
een nabootsing blijkbaar van een cultusgezang, Demeter aan:
AfiiariTEp, ccyvcöv ópyiwv
dvaacja, crup-rrapaoTaTSi,
Kai crcÓ^s tóv aauTfis xopó^-
Thesm. 948 roept de Coryphaeus de vrouwen op tot den rei-
dans, ÖTav öpyia aenvd esoïv
iepaïs wpaig dvÉxcouev, „als wi]
op 't gewijde uur den plechtigen dienst der godinnen (nl. Demeter

en Persephone) vierenquot;.nbsp;^ _

Thesm. 1152 is eveneens sprake van de öpyia aspva Oeoiv.
Op beide laatstgenoemde plaatsen is
cteuvóttis de kenmerkende
eigenschap dezer öpyia. Het verdient opmerking, dat van opyia
a 6 p V d eveneens sprake was: Aesch. fr. 57 N en Soph. Trach. 765-
Ran. 356 beveelt de koorleider van den xop^S uucrrcov in een
plechtige rrpóppTiais, dat ieder zich heeft te verwijderen, ^
öcrns drreipos toicövSs Aóycov, ij yvcbpijv lari^ KaOapeuEi,
tl yevvaicov öpyia Moucrcöv utit' e
ISsv ^t sxopEUEV.
Evenzeer overdrachtelijk gebruikt vinden we Lysistr. 832 ge-
sproken van Td Tfis 'A9po5iTns öpyia^), terwijl Cinesias m
dezelfde comedie vs. 898 tot zijn vrouw zegt:

Td Tfis 'A9po5iTTi5 5' iép' dvopyiaaTd aoi
XpÓVOV TOCrOUTÓV èoTlV.

Herodotus noemt op een drietal plaatsen bepaalde riten
öpyia, en wel telkens ter eere van andere godheden.nbsp;_

Zoo noemt hij II 51 tó Kaßeipcov öpyia, Ta lapoepniKas
è-rrmAÉouai, dus de Samothracische Cabiren-cultus

II 81 vertelt hij, dat het bij de Egyptenaren verboden is wol
te dragen bij den cultus, en eveneens om in een wollen gewaad
begraven te worden. ópoAoyéoucn 5è TaÜTa Toïai 'Op9iKoiai KaAEO-
Hévoiai Kai BaKxiKoïai, èoOai 5È AiyuTrriotai Kaï OuGayopEioiai

O05È ydp TOUTCOV TÖ,V ópyicov pETÉXCVTaócnóV EOTlEVEipiVEOiai

eïuaai ea9efivai, „daarin stemmen zij overeen met de dusgena^e
^ï^ilamowitz. Aristophanes Lysgt;strate erklärt, 1927.

plaats aan: Spy.a sind eigentlich heilige Handlungen; hier die Einwirkungen

der Göttin, wobei wir an èpySv denken sollennbsp;voor

Voor dit overdrachtelijk gebruik van de terminologie der mystenen voor

..de geheimen der liefdequot;, vgl. Zijderveld, a.w., p. 72-nbsp;^

-ocr page 110-

Orphische en Bacchische gebruiken, die eigenlijk Egyptisch en
Pythagoreisch zijn. Want ook hem, die aan dezen cultus deelheeft,
is het niet geoorloofd in wollen gewaden begraven te wordenquot;.
Hier zijn het dus de Orphisch-Pythagoreïsche gebruiken en riten,
die Herod. met öpyia aanduidt.

V 6i vinden we tenslotte öpyia nogmaals gebruikt, en nu voor
den dienst van Aripiixrip 'Axaió. Herod. spreekt daar van de
fEcpupaïoi, die volgens zijn voorstelling Phoeniciërs van afkomst
waren, en zich onder leiding van Cadmus in Boeotië hadden ge-
vestigd. Van daar verjaagd naar Athene namen ze een afzonderlijke
positie in, en waren van den gewonen cultus uitgesloten. Zij be-
zaten âAÂa
KÊXCopiCTiJiéva tcöv âÀAcov ipcöv Kai 5-n Kai 'Axauris
AiipriTpos
ïpóv TE Kai öpyia, ,,naast andere, van de overige
verschillende tempels, ook een heiligdom en cultusgebruiken van
AriiiTjTrip 'Axaiâ^).

Bij Herodotus treffen we dus öpyia alleen aan voor riten van
een bijzonder, afwijkend karakter.

isocrates gebruikt d.e.t. ópyiajEiv weer voor het vervullen
van den eeredienst in meer algemeenen zin.

In den Areopagiticus § 29 (145 c) is nl. sprake van de uitmun-
tende toestanden, die ten tijde van Solon en Clisthenes op alle
gebied heerschten. De eeredienst werd zorgvuldig gehandhaafd,
Kai TTpcÖTOv |i£v TTEpi Toùç ôeoùç, evteüOev yàp ccpxECTÖai SÎKaiov,
oÙK ôvcoijâÀcos
oû5' ótóktcüs oot' ÉÔEpâiTEuov oot' cö p y î a 3 o v,
„en in de eerste plaats was men in de dingen met betrekking tot
de goden (immers het is billijk daarmee te beginnen) niet ongeregeld
of ordeloos bij godsvereering en eeredienstquot;.

Het is moeilijk tusschen ÔEparrEÙEiv en ópyiójEiv een onderscheid
te vinden: beide werkwoorden geven het nakomen van de ritueele
verplichtingen aan.

Plato gebruikt het substantivum öpyia niet, maar het werk-
woord
ópyiójEiv komt bij hem op enkele plaatsen voor.

Phaedr. 250 C geeft Plato in mythischen vorm zijn gedachten
over de menschelijke ziel. Van nature heeft zij
tó övto gezien.

1) Deze cultus wordt o.a. besproken door Nilsson Gr. Fesle, p. 325 e.v.

-ocr page 111-

maar slechts weinige zielen zijn er, ais Tfjs liVTinris iKavws
TrdpEcmv, zoodat zij bij een óiioicopa van de ideeën in een vreemde
ontroering geraken. De tegenstelling met de hemelsche prae-
existentie is scherp, want toen verheugden zich de zielen in den
zaligen aanblik (der ideeën nl.) Kai
eteAoOvto twv teAetwv fiv
6ÉI.US AÉyEiv liaKapicoTÓTTiv, fiv cópyiajonEV óAÓKAripoi laèv
«ÜToi ovTES
Kai d-rraeEÏs KaKcov, „en werd aan hen de plechtigheid
voltrokken, welke men met recht de zaligste van alle mag
noemen, waaraan wij deelnamen in ongerepten toestand, zonder
ervaring van het kwaadquot;.

Dat Plato hier aan een mysteriëncultus denkt, is duidelijk, en
Waarschijnlijk zweeft hem in het bijzonder de Eleusinische cultus
Voor den geest, waarbij het aanschouwen (de
ÈTTOTTTEia) een krach-
tige werking op de deelnemers uitoefende i).

Bijzondere aandacht verdient hier de constructie van ópyid^Eiv
niet den cultus als object.

Phaedr. 252 D zegt Socrates, dat iedere ziel die godheid, wiens
XopEUTiis hij was, zoo goed mogelijk eert, en een ideaal op aarde
zoekt, dat hem aan die godheid herinnert,
tóv te ovv quot;Epco-ra twv
KaAwv rrpós Tpóirou ekaéyetai ekcotos, kai cbs Oeóv auTÓv êkeïvov
ovTa èautw oïov dyaAna TEKTaivETai te Kai KaTaKoa^eï, cbs ti-
Wficrcov
TE Kai ópyidacov, „in overeenstemming met zijn
karakter kiest zich een ieder onder de schoonen het voorwerp van
zijn liefde uit, en als ware deze zelf een god, zoo stelt hij hem als
een cultusbeeld voor zich op, en siert hem om hem te eeren en te
dienenquot;.

Hier wordt naast Tindv ook ópyidjEiv genoemd, waardoor naast
^e (innerlijke) vereering ook de (uiterlijke) eerbetooning gezet

Wordt.

Leges IV 717 B is betoogd, dat de eerste plicht der EuaépEia
is de vereering der Olympische goden, der beschermgoden van
^en staat en der chthonische goden,
uetd 0£oOs Se toOctSe Kai toïs
^«iuoaiv 6 y
' Êuicppcov ó p y i d 3 o i t' dv, fipcoai 5e UETd toütousquot;
^ccKoAoueoï 5' OÜTOÏS ïSpuuioTa ïSia -rrcrrpcócov dewv Kcrra vónov
°Pyia2ÓuiEva, yovÉcov 5e ijetó TaCrra Tipai jcbvTcov, ktA.:
»na deze goden zal de verstandige althans ook de „daemonenquot;

-ocr page 112-

vereeren, en na deze weer de heroën; daarop mogen volgen bij-
zondere heiligdommen voor de familie-godheden, waarin men den
eeredienst volgens gebruik verricht, en daarna de eerbewijzen voor
de ouders, als zij nog in leven zijn, etc.quot;

Hier treffen wij dus ópyiójonai (med.) aan, geconstrueerd c. dat.
in den zin van „vereerenquot;, en ópyiccjsiv met de plaats van ver-
eering als object voor „den eeredienst verrichtenquot;.

Van dit laatste spraakgebruik is ook een voorbeeld te vinden
in Leges X 910 C, waar maatregelen worden opgesomd tegen het
afbreuk doen aan den staatscultus door het KÊKTfjcröai Oecov iv
iSiais oiKiais iepä. Er moet voorgeschreven worden, dat ieder
die daar kennis van krijgt, aangifte van dit misdrijf moet doen
door
tóv cpavÉvTa kektti ijiévov ëtspa (sc. ispa) Kai ó p y i d 3 o v t a
irAfiv TÓ SiluÓCTia, „hem, die in het bezit blijkt te zijn van bijzon-
dere heiligdommen, en daarin een anderen eeredienst verricht dan
in de staatsheiligdommenquot;, aan te brengen.

Ten slotte is nog een plaats uit de ps.-Platonische Epinomis te
vermelden (985 D), waar sprake is van goden, die d v o p y i d o-
toi zijn, m.a.w. niet ontvangen tinds tds -irpoo-rikoüctas ocOtoïs.

Aristoteles levert ons een plaats, waar öpyia voorkomt in
de op zijn naam staande Ethica Eudem. VII 9. 3 (1241b. 24).
Er is daar gesproken over het wezen van Koivcovia. In de ver-
houding „ziel-lichaamquot;, „heer-slaafquot; e.d. kan men niet van
koi-
vcovia spreken, ai 5' dAAai Koivcoviai Eicriv (Jiópiov tcóv tfis ttó-
Aecos Koivcovicóv, oiov f) tcöv cppaTEpcov f) tcöv ó p y i co v fj ai
xpri natiotikai eti TToAiTEÏai, ,,maar de andere soorten van ge-
meenschap zijn een onderdeel van de staatsgemeenschap, bij voor-
beeld die der phratores of de cultusgemeenschap of nog de ver-
eenigingen met een pecuniair doelquot;.

Wij worden hier sterk herinnerd aan de zg. „Wet van Solonquot;
(zie p. 94) 1), die een soortgelijke opsomming geeft.

Polit. VIII 7 (1342 a) treffen we het compositum E^opyidjco
aan. Er is daar sprake van genezing op een homoeopathische
wijze 1) van hen die in Corybantische razernij verkeeren, en die

1)nbsp;vgL Endenburg, a.w., p. 164 e.v.

2)nbsp;aldus Rohde, Psyche II, p. 48, n. i.

-ocr page 113-

een torrpEia Kai KaöapCTis verkrijgen, oxav xP'H'^wvTai toïs ê ^ o p y i-
«SouCTi
T-qv H^uxiiv péAso-i, „door aanwending van de melo-
dieën, die tot geestdrift prikkelenquot;.

Zoo komt ook enkele malen het adj. ópyiaorvKÓs bij Ar. voor,
nl. Pol. VIII
6, 5 (1341 a), waar hij van de fluit zegt: ouk è'oriv
ó otOAós fieiKÓv, dAAd paAAov ópyiaoTiKÓv, en Pol. VIII
7. 8
(1342 b), waar hij van de Phrygische toonsoort en de fluit
zegt: dp9co ópyiaoTiKd Kai -rraeriTiKd, „beide zijn opwin-
dend en hartstochtelijkquot;.

Hippocrates gebruikt den term öpyia overdrachtelijk in den
slotzin van Lex.
5, waar hij betoogt, dat de gewijde zaken slechts
aan gewijde personen worden geopenbaard
(SekvuTai), maar
Profanen mogen die niet vernemen, rrpiv
f| teAectOwctiv ó p y i o i-
^iv è-rnonipTis, „voor zij in den dienst der wetenschap opge-
nomen zijnquot;.

-ocr page 114-

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN OP TIA EN VER-
WANTE WOORDEN IN DE PERIODE TOT ALEXANDER.

Wanneer wij liet tot dusver gevonden materiaal nogmaals in
het kort nagaan, dan kunnen wij beginnen met de plaatsen bijeen
te zetten, waar onze term zeer in 't algemeen wordt ge-
bruikt voor den eeredienst.

We vonden Aesch. Sept. i8o den staatscultus aangeduid als
ttóAecos öpyia en Isocr. Areopag. 29 (145 C) ópyidjeiv absol. gebr.
voor „het verrichten van den eeredienstquot;, waarnaast genoemd
kan worden Plato, Phaedr.
252 D waar de verbinding Ti|jidco Kat
ópytdjco Tiva
voorkomt.

Als bijzondere constructies kunnen genoemd wor-
den: ópyid^ouai (med.)
tivi voor „het vereeren van een godheidquot;
(Plato, Leg. IV
717 B) en ópyidjeiv met ïSpupa als object (ibid.)
of iepd (Plato, Leg. X
910 C) voor „het voltrekken van den cultus
in een heiligdomquot;.

Het adj. dvopyiaoros vinden we [Plato] Epinom. 985 D ge-
bruikt van een godheid, „die geen vereering genietquot; en Aristoph.
Lysistr.
898 van 'AcppoSiTris lepd, die „niet gevierd wordenquot;
(overigens oneigenlijk gebruikt).

In de beteekenis van ,,0 f f e r p 1 e c h t i g h e i dquot; of „o f-
f e rquot; vinden we öpyia tweemaal bij Soph., nl. Ant.
1013 en
Trach,
765.

Een bijzondere Koivcovia scheppen öpyia, die naast den
staatscultus staan (de „Wet van Solonquot; en Aristot. Eth.
Eudem.
9. 3).

Daarnaast zijn talrijke plaatsen te noemen, waar öpyia enz.
cultusvormen van een b ij zonder karakter aanduiden.

De Dionysus-cultus vinden we door öpyia aangeduid
Eur. Bacch. (passim), evenals het ww. ópyid^siv
(416).

De Eleusinische mysteriëndienst: [Hom.] De-
meterhymne
274 (met de verbinding öpyia l'pSEiv) en 477. Eurip.
Herc. Eur.
613 (tö lauerrcóv öpyia). Aristoph., Ran. 384, Thesm.
948 en 1152.

-ocr page 115-

Wellicht met een toespeling op Eleusis de verbinding ttïv têAetiiv
ópyid^Eiv bij Plato, Phaedr. 250 C.

De Cybele-dienst heet Eur. Bacch. 79: öpyia Ku^ÉAas,
en de cultus van Cotyto bij Aesch. fr. 57 N.
KotutoOs öpyia.

Herodotus spreekt van öpyia bij den Samothracischen
Cabiren-c ultus (H 51), den O r p h i s c h-P y t h a g o-
r
e ï s c h e n c u 11 u s (II 81) en bij den dienst van Demeter

Ach ai a (V61).

Geheel overdrachtelijk gebruikt treffen we öpyia aan
bij Aristoph., Lysistr. 832 en Ran. 356 en bij Hippocrates, Lex 5.

Aristoteles heeft Pol. VIII 7 (1342 a) het compos, e^opyiajco,
„prikkelen tot geestdriftquot;, alsook het adj. ópyiaoriKÓs, „opwin-
dendquot;: Pol. VIII 6, 5 (1341a) en VIII 7gt; 8 (1342 b)-

De verbindingen van bepaalde werkwoorden met öpyia ver-
dienen ook vermeld te worden.

Het openbaren der öpyia door een godheid vinden wij

uitgedrukt door:

öpyia £TTi9pä3Eiv ([Hom.] Demeterhymne 477),
en öpyia 5i5óvai (Eur. Bacch. 470).

Deelnemen aan de viering der öpyia wordt genoemd:
öpyia ÊpSEiv ([Hom.] Demeterhymne 274),
öpyia Exeiv (Aesch. fr. 57 N.),
öpyia
opav (Eur. H.E. 613, Aristoph. Ran. 356),
öpyia OEiiiTEVJEiv (Eur. Bacch. 79),
öpyia dvéxeiv (Aristoph. Thesm. 948),
öpyia xopsÜEiv (id. Ran. 356),
öpyia dvaxopEÜEiv (Eur. Bacch. 482),
öpyia E-rriTEAEÏv (Herod.
II 51),
ópyi'cov liETÉXEiv (id.
II 81),
ópyioiaiv TEAEïoOai (Hippocr. Lex 5).

Het schijnt, dat öpyia buiten het Jonisch van Herodotus en
de taal van de tragedie (en in de comedie, voor zoover deze door
de tragedie was beïnvloed) zich niet heeft kunnen handhaven

tegenover puorfipia en TEAExai.

Het werkwoord ópyidjEiv d.e.t. is zeer algemeen gebrmkt ge-
bleven i).nbsp;___

G. Rntherfordrïïramp;^^^S^^^ti;^ D^le^^t (Inl.^F^
«itg. van den grammaticus Phrynichus, Londen, 1881).

-ocr page 116-

HET GEBRUIK VAN OPFIA EN VERWANTE
WOORDEN IN DE PERIODE NA ALEXANDER

Apollonius Rhodius heeft den term opyia op een tweetal
plaatsen.

Argon. I 920 worden er de Samothracische mysteriën mee aan-
geduid, waar de .\rgonauten aan hebben deelgenomen om daardoor
veiliger te kunnen varen, en waarvan hij zegt:

tcov ijsv êt' ou TtpoTÉpco |iu9TiCTO|iar dAAd Kai aurfi
(920) vfÏCTOs ótJicös KEXópoiTO Kai Adxov opyia Ksïva

Sai^ovES ÊUvaiÉTai, xd iJièv oü öéiiis dppiiv dEi5Eiv,
„daarvan zal ik verder niet meer spreken, maar het eiland zelf
en de daar wonende goden zeg ik vaarwel, de goden, wien deze
mysteriën toebehooren, welke ik niet mag bezingenquot;.

Argon. IV 1020 bezweert Medea koningin Arete haar niet uit
te leveren aan de Colchiërs, en betuigt, dat zij niet vrijwillig haar
land heeft verlaten:

ïot03 5' ÏEpóv 9dos 'HêAioio
ïoxco vukxittóAou ÏTEpariiSos öpyia Koüprjs,
„het heilige zonlicht roep ik als getuige, en de heilige plechtig-
heden van de
bij nacht wandelende maagd, de dochter van Perses
(d.w.z. Hecate)quot;.

Theocritus bezingt Idyll. XXI (XXVI) 12 e.v. hoe Autonoë
op het zien van Pentheus, die de Bacchanten heeft bespied, een
luiden kreet uitstiet,

crüv 5' Êxdpa^E irocriv iiavicóSEos öpyia BdKxou.

Door het bijgevoegde iroaiv kan men dit moeilijk opvatten als
het verstoren van de plechtigheden. quot;Opyia moet hier wel con-
creet bedoeld zijn, als „heilige voorwerpenquot;. Lobeck, Agl. p.
56
verstaat er onder de vs. 7 genoemde ispd TTETrovaiaÉva, die zij ek

-ocr page 117-

Kioras namen en op de altaren plaatsten, nl. „liborum genera
varia, una cum malis punicis, ferulisque et papaveribusquot;.

Diodorus Siculus spreekt van de plechtigheden in den Diony-
susdienst III
65. 6 als van tóc kcrra tos teAetócs öpyia, welke
Dionysus uit dankbaarheid voor zijn redding aan den Thracischen
koning Charops zou hebben geleerd. Men zegt, dat Orpheus, de
kleinzoon van Charops,
ttoAAcc pstaeeivai tcöv èv toïs ó p y 1 o i s,
„vele veranderingen heeft aangebracht in de ritenquot; i). Zoo konit
het woord ook nog voor IV
82. 6, terwijl wij het werkwoord ópyici-
Seiv c. dat. V
50. 4 aantreffen, waar verhaald wordt, hoe zeeroovers

TTSpiéTUXOV Taïs AiOvOcTOU TPO9OÏS TTEpi TÓ KaAoÜpEVOV ApioS TW

ÖEamp;i ópyiasoOoaiS-

Verder worden de cultusgebruiken in den Dionysusdienst I 22. 7
en III 74. 2 aangeduid als TTEpi toüs ópyiaopous.

De Orphische plechtigheden vinden we I 96. 4 genoemd, waar
verhaald wordt, dat Orpheus uit Egypte o.a. medebracht

ttepi Tfiv ÊauTOÖ ttAcxvtiv ó p y I a s ó p e v a, „the orgiastic rites
that accompanied his wanderingsquot; (Oldfather).

Ook het voltrekken van de riten der Magna Mater vinden we
met ópyicisEiv aangeduid, nl. V 49- i- waar bij de beschrijving
van de huwelijksgeschenken, die op de bruiloft van Cadmus en
Harmonia aangeboden werden, vermeld wordt, hoe Electra, de
moeder van Harmonia, aan haar dochter schonk
tcc ttis pEyaATis
KaAoupÉVTis
PTiTpós TCÖV Qeobv ÏEpa metó kupPlt;5cAcov Kai tu^ttc^vcov
Kai TCÖV ópyia^óvTcov, „de heilige riten van de zooge-
naamde Groote Godenmoeder met bekkens en pauken en de
priesterschapquot;.

Dionysius Halicarnassensis gebruikt op enkele plaatsen het
Werkwoord ópyia^Eiv weer zeer in 't algemeen.

Romulus verordende, zoo verhaalt hij Ant. Rom. 11 22. i,
dat vrouwen bepaalde riten zouden voltrekken,
ti m eèms
iiv ütt' lt;3cv5pcöv ópyiajEcreai Kara vópov tóv ETrixcópiov,
..indien het volgens de inheemsche wet niet geoorloofd was, dat
een of andere ceremonie door mannen werd verrichtquot;.

-ocr page 118-

Hier iieeft dus ópyiajgiv tot object ti, de een of andere rite,
terwijl Vni 38. i ópyia^eiv voorkomt met de godheid als object.

Men zond n.l. priesters en augures tot Coriolanus êx^vTas
au'
autoï5 tcöv ópyia^oiaévcov te Kai Ospa-TrEuouiÉvcüv Oecöv
Ta CTÜnpoAa.

VII 70.4. Uit vrees veranderen 01 póppapoi niets in de ópyi-
aaiioi
tcöv Oecöv, tenzij dan onder dwang.

Ontbreekt op deze plaatsen elke nadere aanduiding, welke
cultus bedoeld wordt, Ant. Rom. I 61. 4 wordt gesproken over den
oorsprong van den cultus der Magna Mater in Phrygië, en in dit
verband verhaald, hoe Idaeus een zoon van Dardanus, uriTpi
Oecöv lEpóv ïSpuCTduEvos öpyia Kai teAetcï? KcrrEor-nCTcrro.

II 19. 5 is eveneens sprake van den Cybele-cultus, waarbij D.
opmerkt, dat daarbij geen enkele geboren Romein medewerking
verleent bij de riten of de processies ter harer eere:
oüte ó p y i a-
3
e i ttiv esóv toïs Opuyiois ópyiaaiioïs Korrd vóuov Kai
lt;4Jil9iCT|ja pouAfis.

Ten slotte levert D.H. nog een tweetal plaatsen, waar beide
termen ópyia^Eiv en ópyiaapoi worden gebruikt met betrekking
tot den cultus der MEyaAoi
Oeoi.

Inbsp;69. 4. De door Aeneas naar Italië gebrachte ÏEpd zijn beelden
tcöv pEydAcov 6ecöv, ovgt;s laiioöpaKES 'EAAtjvcov pdAicrra ó p y 1 d-
2 o u ct i, en het Palladium.

IInbsp;22. 2. Vele cultusvoorschriften ontleende Romulus aan de
Grieksche gebruiken, ÓCTa 5
e Trapd Tupprjvoïj Kai ëti rrpÓTEpov
rrapd
ÜEAaCTyoïs eteAouv etti te KoupfiTcov Kai pEydAcov Oecöv
ópyiaCTUoïs 01 KaAou^Evoi rrpós aÜTCöv KdSpiAoi, ToCrra Korrd
TÓV
aÜTÓV TpÓTTOV UTrr|p£touv TOÏS lEpEÜCTlV oi AEyÓ|JlEVOl vöv uttó
'Pcouaicov KduiAoi, „al wat bij de Tyrrheniërs en nog eerder bij de
Pelasgen in den eeredienst der Cureten en der Groote Goden de
door hen zoo genaamde Kadmiloi verrichtten, datzelfde ver-
richten op dezelfde wijze de nu door de Romeinen camilli genoem-
den, als dienaren der priestersquot;.

Appianus gebruikt ópyiacttiïs en ópyid^co eenmaal van het
Isis-priesterschap nl. De Bell. Civ. IV 6. 47.

Tijdens de proscripties door het tweede driemanschap werd
ook de aedilis Volusius vogelvrij verklaard, Kai 9iAov ó p y i aa-

-ocr page 119-

t fi v Tfjs quot;iaiSos EXWV ^TTiae tijv oroAfiv Kai tos óöóvas èvéSu
tas ttosiïpeis Kai ttiv toü kuvós k8lt;paaiiv £tté0£to Kai sifjaesv
OUTCOS ópyid3cov auTW axtlU^ccTi es Houittiiiov, „en daar liij een
vriend had die Isispriester was, vroeg hij zijn gewaad en trok het
tot de voeten reikende linnen kleed aan, zette den hondekop op
en kwam zoo als priester vermomd tot Pompeiusquot;.

Strabo geeft in fr. i8 van boek VII een vrij onvriendelijke be-
schrijving van de figuur van Orpheus, dien hij noemt:
dv5pa
yÓTlTa,
dTTÓ pOUOTKflS d(Jia Kai laaVTlKflS Kai tcöv TTEpi Tds TsAETds
ópyiaaiicöv
dyupTEÜovTa TTpcÖTOV, eit' tiSti Kai ueijovwv
d^ioüvTa ÊauTÓv Kai öxAov Kai Suvapiv KaracTKEuajónEVOv, „iemand,
die eerst als toovenaar geld verdiende met muziek en tevens met
waarzeggerij en de (geestvervoerende) handelingen bij zijn ma-
gische praktijken, en vervolgens zich ook belangrijker dmgen
waardig keurde, en zich een schare (volgelingen) en invloed wist
te verwervenquot;.

Uit het feit, dat Orpheus hier yÓTis wordt genoemd, blijkt wel,
dat Str. met oi TTspi tós TEAETds ópyiaa^oi verrichtingen bedoelt

Van een magisch karakter^).

Behalve deze Orphische tooverpraktijken worden als opyiacrpoi
door Str. ook de riten in den Cybeledienst aangeduid.

X 3. 7 is van de ispoupyiai sprake TTEpi tous ttIs t^^jtpos tcov
ÖEcöv ópyiaaiioüs êvtfi cDpuyia Kai toïs TTEpi ttjv ibriv
Tfiv TpcoiKTiv tóttois, „bij de cultusverrichtingen ter eere van de
godenmoeder in Phrygië en in de streken om den Trojaanschen
Idaquot;.

Het voltrekken van dezen cultus heet X 3- 12 ook ópyidjEiv. Lr
wordt daar verhaald, dat de Phrygiërs en de Trojanen bij den
Ida -PÉav pÈv
Kai aÜToi Tincöm Kai ópyiójoucri Tauri],
wtitépa KaAoüvTEs eecöv, ktA.: „ook Rhea vereeren en plechtigheden
ter harer eere verrichten, terwijl ze haar den naam geven van
godenmoederquot;.

Van Creta is sprake X 3. n, waar Str. vermeldt, hoe daar o.m.
Td TOU Aiós iEpd iSicos èTTETEAEÏTO ó p y 1 «CT ti O u, waarbij
de Cureten een rol speelden, die hij met de SdTupoi m den Dio-
nysusdienst vergelijkt^________-

vgl. Zijderveld, a.w. p. 48.

-ocr page 120-

Hij eindigt zijn beschouwing dan even verder met de woorden:
oi
hèv ouv quot;EAAtives toioOtoi rrspi toüs ópyiaCT|ioüs, ,,zoo
waren de Grieken in zake de riten met een extatisch karakterquot;.

Het zijn inderdaad slechts de religieuze plechtigheden van dit
wilde en extatische type, waarvoor wij bij Strabo ópyiaapós en
ópyia3eiv gebruikt vinden.

X 3. 10 noemt hij tó ó p y i a a t i k ó v -rrav in één adem met
tó pakxikóv Kai tó xopikóv Kai rrepi Tas TsAeTas huotikóv, dat
door de Grieken doorgaans aan Dionysius, Apollo, Hecate, de
muzen, en vooral ook aan Demeter wordt toegekend, zooals hij
zegt.

Pausanias is door zijn belangstelling voor godsdienstige instel-
lingen een rijke bron voor onze kennis van verschillende locale
culten. Verscheidene zijn er daarbij, die hij met den naam ópyia
bestempelt.

Als een algemeenen term voor cultusvormen van een
eigen, bijzonder karakter, afwijkend van de gewone riten, treffen
wij öpyia aan IV i.
7, waar de Athener Methapus genoemd wordt
als een
ó p y i co v iravToicov auvöÉTris.

De Demetercultus vinden wij X 28. 3 als öpyia aan-
geduid. Op de schildering van Polygnotus in de
Aéctxti der Cnidiërs
in Delphi, waar de onderwereld is voorgesteld, is de boot van
Charon afgebeeld met TéAAis en KAsópoia, van welke laatste hij
dan opmerkt: KAsópoiav 5è ès Gaaov
tóc öpyia Tfjs AiitJiriTpos
èveyKeTv irpcoTriv èK TTcipou cpao-iv.

Wij hebben hier een voorbeeld van de alom in de Grieksche
wereld verbreide eECTtJi09Ópiai).

In de beschrijving van Messenië komen de mysteriënplechtig-
heden der M
e y a A a i 9 e a i herhaaldelijk ter sprake, en ook
deze worden öpyia genoemd. Het zijn de, ook door een omvangrijke
oorkonde 2) zeer bekende, mysteriën van Andania, die zouden
stammen uit Eleusis.

IV I. 5. De eersten, die over Messenië regeerden, waren Po-
lycaon en zijn gemalin Messene. rrapóc TauTr|v Tfju MEoaiivriv tó

vgl. Nilsson, a.w., p. 314. Het heiligdom van Demeter 0eaiJ.olt;lgt;ópos op
Paros wordt o.a. vermeld: Herod. VI 134.

2) I. G. V I. 1390 = Ditt. Syll.3 II 736. Vgl. Nilsson, a.w., p. 337 e.vv.

-ocr page 121-

öpyia Kopiscov tcöv MsyóAcov Oswv KaÜKcov fiAOsv 'EAeucjïvos.

IV 2. 6. Later kwam Lycus, de zoon van Pandion, tot Apha-
reus, den stichter van Arene in Messenië,
Kai tóc öpyia êttéSei^ê
tcöv
MsydAcov OscÓv 'Acpapei Kai toïs -rraicri Kai^ yuvaiKi 'Apfivi].

IV 14. I. Na den eersten Messenischen oorlog weken vele Mes-
seniërs uit, o.a. naar Eleusis oi toO yévous tcöv lapÉcov Kai Qecds

Taïs MsydAais teAoüvtes tó öpyia.

IV 15. 7. Bij den tweeden Messenischen oorlog keerden echter
terug, oïs
-TTÓrpiov 5pav td öpyia tcöv MsydAcov öecöv.

De in verscheiden plaatsen gevierde plechtigheden ter eere van
Dionysus noemt Pausanias
herhaaldelijk öpyia.

VIII 6. 5. Ongeveer zeven stadiën van Mantinea, bij Melangea,
bevindt zich de z.g. bron der Meliasten,
oi MsAiacrrai 5È oötoi
SpcÖCTi td öpyia toO Aiovüctou^).

VIII 26. 2. Te Heraea in Arcadië zijn twee Dionysustempels,
en een
gebouw svSa tcö Aiovücrcp to öpyia dyoucnv^).

VIIInbsp;37. 5 wordt van Onomacritus gezegd: uapd 'Oiiiipou
TTapaAa|3cbv tcöv TiTdvcov övopa AiovOoco tê auvéerikev öpyia
Kai Elvai toüs Tixavas tqs Aiovüocp tcöv TtadrmdTCOv ÉTtoinaEV
ocuToupyoOs, „hij ontleende den naam van de Titanen aan Ho-
merus 3), en stelde in de plechtigheden, die hij ter eere van Diony-
sus
inrichtte, de Titanen voor als de bewerkers van zijn lijden .
Wij bevinden ons hier eigenlijk reeds binnen de Orphische sfeer ).

IXnbsp;20. 4. De vrouwen uit Tanagra dalen af naar de zee voor
een ritueele reiniging irpó
tcöv Aiovüoou ó p y i co v.

Xnbsp;4. 3. De Attische OuióSes begeven zich om het jaar naar
den Parnassus,
aüxai te Kai ai yuvaÏKES AsAcpcöv dyoucnv öpyia
Aiovuctco

X 6. 4. Volgens sommigen is de naam SuidSES afgeleid van een
zekere
Thyia, van wie men beweert, dat zijnde eerste Dionysus-

priesteres was Kal öpyia dyayEïv t^ ©eV-

X 33. II is sprake van den Dionysus-cultus te Amphiclea in

vgl. Nilsson, a.w., p. 299.
id. p. 300.
Ilias XVI 279.

vgl. Rohde, Psyche II, p. 118.
) vgl. Nilsson, a.w., p. 284.

-ocr page 122-

Phocis. De plaats is corrupt i), maar in elk geval staat er AiovOctco
SpcoCTiv öpyia.

Van den Cybele-cultus gebruikt treffen we öpyia aan:
VII
17. 9. Toen Attis volwassen was, trok hij volgens het ver-
haal van Hermesianax naar Lydië,
Kai Au5oïs öpyia èTÉAei
MrjTpós.

Tenslotte is er ook nog sprake van öpyia in den Thebaanschen
Cabirendienst, nl. IX
25. 7. Tijdens den inval der è-rriyovoi en .de
inname van Thebe werden
01 Kapsipaïoi verjaagd, en de teAhtiï
werd een tijdlang niet gevierd.

neAapyfiv Ocrrspov Tinv noTviécog Kai 'laemdSriv neAapyiï
auvoiKoüvTa KoraCTTiiCTaaeai
mèv xd öpyia oOtoö Aéyouaiv
ÓCPX^ÏS, psTEveyKEÏv 5è oürd ÈTri tóv 'AAe^idpouv KaAoOiJiEvov,
„men vertelt echter, dat later Pelarge, de dochter van Potneus^
en haar echtgenoot Isthmiades de plechtigheden aanvankelijk hier
heeft ingesteld, maar ze overgebracht heeft naar een plaats ge-
naamd Alexiarusquot;.

CoRNUTUS spreekt De Nat. Deorum 30 over de pórrrpa etc. in
der Bacchanten,
d TrapaAauPóvoucnv sis Td öpyia auTcöv.

Marcus Aurelius gebruikt het woord öpyia slechts een enkele
maal, n.l. III,
27 waar hij de levenshouding teekent van ó tóv
éauToO voöv Kai Saiuova Kai öpyia Tijs toütou dpSTfjs
TrposAóuevos, „dengene, die de voorkeur heeft gegeven aan zijn
eigen geest en goddelijken beschermer, en aan de vereering van diens
voortref felij kheid quot;.

Godsdienstige plechtigheden in eigenlijken zin duidt het woord
hier dus niet aan.

Plutarchus gebruikt den term öpyia voor godsdienstige plech-
tigheden van allerlei aard. De plechtigheden in den Dionysus-
dienst worden meer dan eens
01 rrspi tóv Aióvucjov ó p y i a ct-
ix O i genoemd waarvan hier enkele voorbeelden volgen:

Alexander 2 (665 D) wordt van de Macedonische vrouwen ge-
zegd, dat ze zijn -Tragat s'voxoi toïs 'OpcpiKoïs Kai toïs rrspi tóv Aió-

vgl. Nilsson, a.w., p. 286.nbsp;~

quot;) ópyia d.e.t. slechts een enkele maal, zie ben. p. 112.

-ocr page 123-

vuctov ópyiao-jjioïs êk toü ttóvu uaAaioü, „alle van oudsher
vurige aanhangsters van de Orphische en Dionysische ritenquot;,
een uitdrukking die Crassus
8 (547 E) vrijwel in denzelfden vorm
terugkeert met betrekking tot de (Thracische) vrouw van den
slavenaanvoerder Spartacus.

De Is. et Osir. 35 (364 E) zet PI. uiteen, hoe de riten bij de
begrafenis van den
Apis volkomen gelijken op die van den Dionysus-
dienst, immers de priesters vsppiSas TrepiKa0aTrTovTai Kai Oupaous
9opoüai,
Kai (3oaïs XPquot;^™' ^ai Kivficrscnv dbcmEp oi kótoxoi toïs
■quot;quot;Epi tóv Aióvuaov ópyiacrtJioïs. ,.doen hertevellen om,
dragen thyrsusstaven, schreeuwen en maken bewegingen, evenals
de vurige aanhangers van den Dionysusdienstquot;.

Ook Consol. ad Ux. 10 (611 D) is er van 01 irspi tóv A. ó p y i aa-
W O\ sprake.

Quaest. Conv. II 3. 2 (636 E) betoogt de schrijver, hoe geen
diersoort van de geboorte uit het ei verstoken is, óeev
oük drró
Tpó-rrou TOÏS iTEpi
tóv Aióvucjov ópyiaaiioïs quot;S pil^ritia
Toü Td irdvTa ysvvcövTos Kai irepiEXOVTOs êv éauTCÖ cruyKaeocjicoTai,
quot;Vandaar,
dat het niet ten onrechte in den Dionysusdienst mede
tot een gewijd voorwerp is gemaakt als een afbeelding van datgene,
dat het
al voortbrengt en omvatquot;.

Met een kleine nuance vinden we nog de verbinding: 01 ^aKXiKoi
ópyiaauioi nl.:

Amatorius 16 (758 F), waar verzekerd wordt: Td nnTpcpa Kai
■quot;quot;oviKd KOIVCOVEÏ TOÏS ^aKxiKoïs ó p y i aa IJl o ï
S, ..de feesten ter
eere van de Magna Mater en van Pan komen in karakter overeen
^et de Dionysusfeestenquot;.

Ook het werkwoord ópyidjEtv treffen we enkele malen aan met
betrekking tot den Dionysusdienst.

Animine an Corporis 4 (501 F). De verwarde menigte op het
forum rondom het spreekgestoelte is niet samengekomen Aiovüacp
PsPaKXEunÉvov
euoOAov lEpaïs vufi Kai koivoïs ópyidaovTES
•^^Mois, „om ter eere van Dionysus in heilige nachten en gemeen-
schappelijke optochten de gewijde plechtigheden te vierenquot;.

Quaest. Conv. IV 6. 2 (671 F) wordt betoogd, dat f) tcöv aa^-
PÓTcov éopTii der Joden niet geheel dTrpoo-Siovucros is, want touttiv
®9iSai ttiv cpcovTiv, ötov ópyidjcocri tcö 0ecö, waarbij de
spreker blijkbaar doelt op den kreet aa^oï!

-ocr page 124-

Slechts éénmaal wordt bij Plut. van tcc Aiovuaou öpyia gespro-
ken, doch zóó, dat duidelijk blijkt, dat hij den term niet speciaal
voor den Dionysusdienst gebruikt. Bedoeld is:

fragm. ine. 133 (Bern. VII, p. 166), waar verteld wordt, hoe
Orpheus
els Aïyuirrov dcpiKÓnevos tóc ttïs quot;IctiSos Kai toö 'OoipiSos
sis
Tfjs Atjoös Kai toö Aiovuaou psTaTÉOsiKsv öpyia.

De plechtigheden bij den Isis- en Osiriscultus en
den Demetercultus worden hier dus evenzeer öpyia ge-
noemd als de riten bij den Dionysusdienst.

Met dit spraakgebruik hangt samen, dat ispd opyiä^siv
naast ispa Spdv van het verrichten zoowel van Thracische als
van Egyptische en Phrygische godsdienstige plechtigheden voor-
komt.

De Def. Or. 10 (415 A) wordt betoogd, hoe men ter verklaring
van de schepping beter dan met Plato van een oroixsïov, kan
spreken van
tó tcöv Sai^óvcov yévos (welke Saipovss dan tusschen
de goden en de menschen in staan)
sits pdycov tcöv Trspi Zcopoda-
Tprjv ó Aóyos
outós éotiv, sïts OpcïKios ótt' 'OpcpÉcos sït' AiyuTTTios
fi cDpuyios, cbs TEKiaaipóiasOa Taïs ÊKcn-épcoei TsAsTaïs dvansiiiyiJiÉva
TToAAd OvTjTd
Kai TrévOina tcov ópyiajopévcov Kai Spcops-
vcov ispcöv ópwvTss,
,,'t zij, dat deze leer van de wijze aanhangers
van Zoroaster, hetzij een Thracische, van Orpheus afkomstige,
leer, of Egyptisch of Phrygisch
is, zooals wij daaruit opmaken,
dat wij zien, dat in beide landen met de riten vele dingen betref-
fende dood en rouw bij de gevierd en voltrokken wordende plech-
tigheden gemengd zijnquot;.

Men kan dus èv tsAetoïs ispd ópyidjsiv, en zoo wordt er ook van
de tot SaipovEs geworden zielen der vromen, die op de maan leven,
De Facie 30 (944 D) gezegd, dat zij, afgedaald naar de aarde,
daar
Taïs dvcoTdTco autiTrdpsiai Kai auvopyidjouai tcÖv
ts
Aetwv, „aanwezig zijn en mede betrokken bij de viering van de
mysterieplechtigheden van den hoogsten graadquot;.

De Daed. Plat. i (= Euseb., Praep. Evang. III i). Het ver-
borgen karakter van de oude 9uaioAoyia is duidelijk te zien in de
Orphische zangen en de Egyptische en Phrygische verhalen,
udAiora 5'oï
TTEpi Tds TsAsTds ópyiaaijioi Kai Td Spcónsvcc
•auußoAiKws EV Taïs ispoupyiais ti^v tcöv TTaAaicöv èpcpaivEi Sidvoiccv,
„maar vooral de riten bij de mysterieplechtigheden en de sym-

-ocr page 125-

bolische handelingen bij de eerediensten maken de bedoeling der
ouden duidelijkquot;.

De Anima 2 (fr. 6 Bern.), wordt betoogd, hoe de ziel, die in het
lichaam is ingekomen, door haar algeheele verandering en gedaante-
verwisseling vernietigd is. Daarvan bemerkt zij pas iets bij de
nadering van den dood, want dan ondergaat zij een ervaring
olov oi
teAetoïs nsyaAais KaTopyiasópsvoi, „zooals de
menschen ondervinden, die aan de psydAai TeAsTai (in Eleusis?)
deelnemen 1)quot;, m.a.w. een gevoel van doodsangst.

Het is ons nu reeds uit de behandelde plaatsen gebleken, hoe
ópyia en de daarmede samenhangende woorden door Plutarchus
gebruikt worden ter aanduiding van allerlei cultusgebruiken: de
Dionysische, maar evenzeer de Orphische, Egyp-
tische en
Phrygische als die der verschillende teAetci,
'«'ier karakter vaak niet nader aan te geven valt.

Ook reinigingsriten, zooals de FIAwTiipia in Athene,
heeten zoo, nl.:

Alcibiades 34 (210 B). Deze plechtigheid geschiedt ter eere van
de godin Athene, wier oude ^óavov dan gewasschen werd 2). Als
nadere bijzonderheden worden vermeld: Spcooi 5è xd öpyia
Hpa^igpyfSai GapyriAicÓvos
êkti] lt;pei'vovTos diróppiiTa, tóv te
Kócriiov d9EAóvT£5 Kai tó eSos katakcau^pavTE?, „deze plechtig-
heden verrichten de Praxiergiden op den vijf en twintigsten van
Thargelion in 't geheim, na (de godin) alle sieraad afgenomen te
hebben, en het beeld te hebben bedektquot;.

In dit verband zijn ook die plaatsen te noemen, waar het vol-
trekken van de reinigingsceremoniën aan iemand wordt aange-
duid door KaTopyidjEiv.

Solon 12 (84 E) wordt de werkzaamheid van Epimenides be-
schreven, die de burgerij van Athene tot onderdanigheid ^ en^ tot
«endracht wist te brengen ïAaouioïs
ticti koi Kaeappoïs Kai iSpucjEcri
kotopyidaas kai kaeoo-icboas tf)v ttóAiv, „nadat hij de stad
door bepaalde zoenoffers, reinigingen en het oprichten van tempels
had geheiligd en gewijdquot;.

De Def. Orac. 15 (418 A) worden de verhalen van Apollo's ge-

Zijderveld, a.w., p. 55 denkt hier aan Orphische plechtigheden, maar er
m.i. meer reden om hier aan Eleusis te denken.
) Vgl. Ludw. Deubner, Attische Feste, 1932, P- i7 e.vv.

-ocr page 126-

vecht met de slang om het bezit van het Delphische orakel in strijd
geacht met de lepa dyicoTÓra, en op de vraag, welke iepd daar-
mede bedoeld zijn, wordt geantwoord: ols dpxi
toüs ê^co TTuAcóv
rrdvTas quot;EAArivas f) rróAis KOTopyidjouaa pexpi Tepircov
ÊA-nAaKev, ,,die, waaraan de staat alle Grieken ten Westen van de
Thermopylae heeft doen deelnemen, en (welke riten) zij heeft
uitgebreid tot Tempe toequot;. Hiermede wordt blijkbaar gedoeld
op het z.g. leirT-qpiov of lT6Tmïpvov, het om de acht jaren ge-
vierde reinigingsfeest, waarvan de officieele cultus-legende hier
bestreden wordt i), en dat volgens Quaest. Gr.
12 (293 C) bestond
uit een piprnjia Tijs irpós
tóv TTüöcova toO 6eoO pdxris Kai Tfjs
pexd TTIV pdxriv èTri Téurrri lt;puyfis Kai èKSicb^ecos.

De Romeinsche cultus van de Bona Dea wordt ook
enkele malen als öpyia aangeduid, en ópyid^eiv voor het voltrek-
ken der daartoe behoorende ceremoniën gebruikt.

Caesar 9 (711 E). Voor mannen is de toegang tot het voor dezen
cultus bestemde huis verboden
tcöv ïepcöv ó p y i a 3 o p é v co v.

id. 10 (712 B). Toen Clodius dit verbod overtreden had, en hier-
door groote ontsteltenis onder de aanwezige vrouwen was ont-
staan fj AuprjAia
td uèv öpyia ttis 9eoö KcrréTrauae Kai ctuve-
KdAui4;ev., ,,deed Aurelia de ceremonie eindigen en bedekte de heilige
voorwerpen 2).

Cicero 19 (870 B). Cicero moest zich tegen den avond begeven
naar het huis van een vriend, eTreiSfi
ti^v êKEivou yuvaïKes KaTeïxov
lepoTs
duoppiitois ópyidjouaai 9eóv, qv 'Pcouaïoi piÈv
'Ayotöqv quot;EAArjVES 5ê TuvaiKEiav óvopdjouai, ,,aangezien de vrou-
wen zijn eigen huis bezet hadden, die den dienst verrichtten ter
eere van de godin welke de Romeinen Bona Dea, de Grieken de
godin der vrouwen noemenquot;.

We treffen hier dus ópyidjco aan met de godheid als object,
ter wier eere de öpyia verricht worden. Ook voor de vereering
van een als heilig beschouwd beeld vinden wij
dit werkwoord aldus gebruikt, nl.:

Camillus 20 (139 B) waar sprake is van het TTaAAdSiov, waar-
van sommigen zeggen, AdpSavov eis Tpoiav E^EVEyKdpEvov ó p y i d-

vgl. Pauly-Wissowa s.v. Septerion (Pfister) en Nilsson, a.w., p. 150—157

Weer een voorbeeld van het taboe-karakter der Upd, vgl. Theocr. 21, 12.

-ocr page 127-

^ a 1 Kai Kaeispcóo-ai KTiaavxa ttiv ttóAiv, „dat D. het naar Troje
had gebracht en het daar na de stichting van de stad als een heilig
Voorwerp had vereerdquot;.

De boven (p. iii) genoemde plaats Animine an Corporis
4
(501 F) zou men hiermede kunnen vergelijken, omdat ook daar
öücreAov ó p y i a 2 £ i V voorkomt. Men verklaart dit echter door-
gaans zóó, dat hier eüaOAov voor „het feest zelfquot; wordt gebruikt.

Inderdaad komen de verbindingen ie pa ópyiajeiv, teAe-
T a s ópyidjÊiv e.d. veel voor.

Zoo vinden we Numa 8 (64 E) van dezen koning gezegd, dat hij
het karakter van het Romeinsche volk met behulp van gods-
dienstige gebruiken wilde verzachten,
tó nèv rroAAa euoiais Kai
■^ou-rraïs Kai xop^ia'S. «Snbsp;cópyiocors Kai KaTéoTriaE,

'.grootendeels met offers, processies en reidansen, tot de viering
en instelling waarvan hij zelf het initiatief namquot;.

De verbinding puaTiipia ópyidjEiv treffen we niet aan, maar
Wel is er sprake van puCTTTipicov ópyiccCTTai.

Coriolanus 32 (228 F) worden aldus naast de ispaïs 9ewv waar-
schijnlijk de augures betiteld, en voorts heeten de Saijioves zoo
De Def. Or.
13 (417 A), waar de voorstelling afgewezen wordt,
als zou ó 0eós deelnemen aan onze TsAeTai Kai ópyiaanol,
en de aansporing gegeven wordt: Saipovas vopisco^ev sttio-kó-
■^ous esicov ÏEpcöv Kai Mucrrijpicov ópyiao-TÓs, ..laat ons ge-
looven, dat Saipovss als opzieners bij de goddelijke plechtigheden
en als de voltrekkers der mysteriënplechtigheden werkzaam zijnquot;.

Kort te voren id. 13 (417 A) was anderzijds de waarschuwing
gegeven: fineï? Se
mtite novTsias Tivds dOEidorous elvai AÉyovTes
^ TeAsTds Kai Ópyiaanoüs dpsAouiiÉvous
üttó Qecov ókoucomev,
quot;laten wij het oor niet leenen aan hen, die beweren dat er orakels
^iJn zonder goddelijke ingeving, of dat godsdienstige riten en plech-
tigheden door de goden onopgemerkt blijvenquot;.

Een andere zijde van de ópyiaapioi komt naar voren:
De Superst.
9 (169 D), waar ze van den menschelijken kant wor-
den bezien, en mede tot de
fisiota toïs dvepcórrois worden gerekend,
één adem met eopTai, èiAaTrivai, puiiaEis etc.
En in anderen vorm komt dezelfde gedachte tot uiting:
Non posse
21 (iioi E). Niets wat wij doen of zien verheugt
meer, dan wat wij zien van de goden en tot hun eer verrichten.

-ocr page 128-

ii6

ôpyiâjovTEç -n xopeûovTES fi ôuCTÎaiç irapôvTes fi TeXeTaïç, „het-
zij wij plechtigheden vieren of reidansen houden, hetzij wij deel-
nemen aan offers of heilige handelingenquot;.

De Anima 2 (ed. Bern. VII, p. 23) teekent voor den -rravTeAfis
Kai pepuripévos de toekomst in het hiernamaals ook zoo, dat hij
daar in de oorden der zaligen Trspiicbv ècrrscpavcopévoç ó p y i à 3 e i
Kal CTÜvecmv óoiois Kal Kaôapoïç àvSpâai, ,,bekransd rondgaande
feesten viert en geniet van het verkeer met de vromen en reinenquot;,
welke plaats mèt de voorgaande een duidelijk voorbeeld is van het
absoluut gebruik van dit werkwoord voor ,,plechtigheden vierenquot;
in algemeenen zin.

Verlieten we met de laatstgenoemde plaats al het eigenlijke
terrein van den cultus in de veelheid van zijn aardsche vormen,
tenslotte vragen nog een aantal plaatsen onzen aandacht, die van
öpyia, ópyiajeiv en ôpyiacmîs in overdrachtelijken
z i n spreken.

Aemil. Paulus 3 (256 E) wordt zijn ernstig en nauwgezet op-
treden ook in het leger geteekend, wcnrep
iepEÙs âAAcov ô p y î co v
5EIVCÓV
TCùv -TTEpi Taç CTTpocTEÎaç É0WV E^TiyoùpEvos EKacrra, ,.waarbij
hij tot in de kleinste bizonderheden als een priester van een ander
soort ontzagwekkende riten, nl. de tucht in het leger, alles regeldequot;.

Zoo wordt opyiacrr-ns ook buiten het godsdienstig terrein ge-
bruikt voor ,,aanhangerquot; of ,,v e r e e r d e rquot;.

Quaest. Conv. VIII i. 2 (717 D) wordt Carneades genoemd
Tfis 'ÀKaSriiiEias EOKAEÉCTTOTOS ópyiaoTTis-

Adv. Col. 2 (1107 F) is sprake van Aristodemus uit Aegium,
en wordt van hem gezegd: olcrôa yàp
t6v övSpa tcóv è^ 'akasrj-
pEias vap6riKolt;pópov ccAA' èiapavécrTaTov ópyiaoTTiv ITAó-
tcûvos.

id. 17 (1117 B) wordt dezelfde beeldspraak gebruikt, en van de
leer van Epicurus gesproken als van
tóc 'E-rriKoupou cbs aAr|6cóS
6EÓ9avTa öpyia.

Behalve van aanhangers van een bepaalde richting in de wijs-
begeerte, worden ook enkele malen ËpcoTOS opyiacrrai genoemd.

Amatorius 17 (761 F). Het is wel goed tfis êv 'EAeuctïvi teaetfiç
petaoxeïv
èyd) 5' ópób toïs quot;epcotos ôpyiaoTaïs Kal pucr-
Tais
ev quot;Ai5ou PeAtiovo poïpav ouaav.

De Amore i (ed. Bern. VII, p. 130). De gemeenschappelijke

-ocr page 129-

geest, die alle stukken van Menander bezielt is de êpcos- Hij is dan
ook
uââiora óiaacottis toO Oeou kai ô p y x aa t t, ç, „m hooge
mate een vereerder van den god, en een „ingewijdequot; m zijn dienst .

Voor het deelgeven aan bepaalde geheimen of het opnemen
in een ambt wordt tenslotte ook Kcxropyia^eiv gebruikt.

De Garrul. 8 (505 E) wordt gezegd, dat Leaena m de samen-
zwering van Harmodius en Aristogito deelde,
Kai Karcop-

yiaOTO TOÏS ÓTTOppTlTOlS.nbsp;.

Amatorius 20 (766 B) van de ware ÉpwTiKÓs geldt, dat hi] m het
hiernamaals
èirTépcoTai Kai k a t co p y i aa t a i Kai SiorrEÀEi
TTEpi TÓV aÛTOÔ ôeôv âvco xopsùcov Kai cTupTOpiTroAcov,
„gevleugeld
is geworden en „ingewijdquot; is, en voortdurend in de nabijheid van

zijn god opwaarts danst en mee rondgaatquot;.

An Seni 17 (792 F) wordt tot den ouden Athener Eupharies ge-
zegd, dat het hem niet geoorloofd is wegens zijn ouderdom
acpeivai
Tàs toü noAiécos Kai Ayopaiou ti^ós Aiós, « rraAai Karcop-
y I a a p é V O V oüraïs, „zich aan de waardigheden te onttrekken,
die
onder bescherming van Zeus Polieus en Agoraios staan, waarin
hij al zoolang ,,ingewijdquot; isquot;.

Dio Chrysostomus beperkt zich tot het gebruik van öpyia
in O V e r d r a c h t e 1 ij k e n zin of in beeldspraak.

Or. IV loi wordt gesproken van Tfjs flSovfjs o p y 1 a, en
Or. XXXVI
35 worden de dichters nà Homerus en Hesiodus
ervan beschuldigd, dat zij hun eigen wijsheid naar voren hebben
gebracht, en zoo zelf verstoken zijnde van hoogere^ wijsheid,
«UufiTois -rroAAdKis ê^É^sDov (iTsAfi irapaSsiyuocra o p y i co v.
quot;hebben zij aan ongewijden dikwijls gebrekkige staaltjes van heilige

geheimen medegedeeldquot;.

Aelius Aristides gebruikt öpyia eveneens slechts in on-
eigen lij ken zin, wanneer hij nl. bij zijn verwijten tot de
Asiani
hun de vraag stelt XXXIV K § 56 (= L D^-)nbsp;met

alle aanspraak op waardeering verliezen, ôrav eîs S^aAxpias TaT-
^ncTSg Kai TÓ TCOV Mouowv öpyianbsp;-.wanneer gij u

sohaart bij de citherspeelsters en den heiligen dienst der Muzen

bezoedeltquot;.

Verder gebruikt hij alleen nog eenmaal ópyiaanos ter aan-

-ocr page 130-

ii8

duiding van den cultus van Palaemon-Melicertes op den Isthmus
van Corinthe, welke plechtigheden met doodenklachten gepaard
gingen.

LXyi K, §40 (=: III Df.) roemt hij nl., dat het zoo schoon is
Kai Tfis TsAeTfis lt;Tfisgt;
êtt' auTcö Kai toü ópyiaoiJioO psTa-
axsïv, „deel te nemen aan de heilige handeling en de plechtigheid
tot zijn eerquot;i).

Aelianus zegt in zijn Varia Historia II 31, dat alle volken ó p-
y i
co V 9uAaTTOucn vóuov, „een vast gebruik handhaven bij hun
godsdienstige plechtighedenquot;.

Lucianus gebruikt öpyia voor denEleusinischen mys-
teriëndienst Demonax 11, waar deze zegt, dat indien de
Eleusinische mysteriën iets verkeerds waren, hij tegenover de nog
ongewijden niet zou zwijgen, dAA'
dttotpé^;£i aOroüs tcöv óp-
yicov,
„maar hen zou afhouden van deelname aan deze plechtig-
hedenquot;.

De Orphische riten heeten zoo De Astrol. 10. Orpheus
heeft aan de Grieken het eerst de kennis van de astrologie gebracht,
doch niet duidelijk en openlijk, xrri^dpsvos ydp Aüpriv ö p y 1 d
T£ Ê-rroiÉETo, Kai Td ipd fieiSsv, „want een lier gebouwd hebbende,
maakte hij er godsdienstige plechtigheden van en zong de gewijde
leerstellingenquot;.

Conviv. 3 is sprake van de öpyia van Dionysus, waarbij
de vraag wordt gesteld, of hij wel iemand
tcóv oütoO ó p y i co v
dTÉAscrrov Kai dpdKxeurov iTEpiEïSEV, „toelaat zich buiten zijn eere-
dienst te houdenquot;.

De Syria Dea 16 is betoogd, dat Dionysus zeer waarschijnlijk
de stichter is van den tempel te Hierapolis, en de schrijver ver-
volgt dan: èpÉco 5
è Kai dAA' öti ecttIv èv tcö vqcö Aiovuctou ö p-
y I o
v, „en ook iets anders zal ik nog noemen, dat zich in den
tempel bevindt, en dat een gewijd voorwerp is, tot den Dionysus-
dienst behoorendequot;.

We vinden hier een zeldzaam voorbeeld van het enkelvoudig
gebruikte öpyiov. Het blijkt, dat een bronzen figuurtje bedoeld
is met phallus.

zie Zijderveld a.w., p. 52 en 59. VgL Nilsson, a.w., p. 439.

-ocr page 131-

Herhaaldelijk heeten de in Byblos en Hie ra polis
gevierde plechtigheden opyia.

De Syr. Dea 6: „Ik aanschouwde den grooten tempel van d
Aphrodite van Byblos, èv
tw Kai tcc öpyia ès quot;AScoviv èfrns
Aèoucjiv èSócTiv 5è Kai Ta öpyia. Jaarlijks rouwt men daar
om Adonis Kai
tcc öpyia èmTEAêouoi.

id. 7. Sommigen echter zeggen tóc uévesa kai tcït öpyia oük
ès tóv quot;AScoviv, (3cAA' ès tóv quot;Ocjipiv quot;rrócvTa -rrpiicjaEaeai, „dat het
rouwmisbaar en de plechtigheden alle niet ter eere van Adonis

maar van Osiris plaats vindenquot;.

quot;Opyia 7Tpiia(TecT0ai is overigens een merkwaardige verbinding!
id.
15. Een ïepós Aóyos in Hierapolis noemt de godm identiek
met
Rhea, en zegt dat de tempel het werk is van Attes. Van dezen
Attes wordt dan verder gezegd:

quot;Atttis 5è yèvos nèv AuSós ?\v, irpcotos öpyia ès
'PéTiv è5i5(i§aro, „Attes was een Lydiër van afkomst, en heeft
het eerst den Rhea-cultus ingevoerdquot;. Even verder wordt dan van
hem verteld: ès rraaav yfiv 90iTéc0V öpyia èTtETÉAEE, en hij heeft
in deze streek de Rhea-tempel gesticht, cSs 01 TrÉpiiv Eult;ppTiT£co

avepcoTToi OÜTE OCÜTÓV ouTÊ Öpyia èSéKOVTO.

id. 50. Op bepaalde dagen verzamelt zich de menigte in den
tempel, TciAAoi 5è rroAAoi Kai
toOs èAe^a ipoi avOpcoTroi TeAsoum
Tó öpyia, „en vele Galli en de genoemde gewijde lieden ver-
richten de plechtighedenquot;.

id. 51. Ook worden dan velen door razernij aangegrepen en ont-
mannen zich, èTTEÓv oi ccAAoi auAécoai
te kai ö p y i a^ rroiecovTai
..terwijl de anderen fluitspelen en de riten voltrekkenquot;.

Naar het model van de Eleusinische mysteriën had Alexander
Pseudomantis een teAetiï ingesteld, waarbij 5c?5ouxiai Kaï iEpo9av-
Tiai plaats hadden, welke plechtigheden drie dagen duurden.

Deze plechtigheden worden ook öpyia genoemd m de rrpoppTiais,
die op den eersten dag uitgesproken werd in dezen vorm: (c. 3»)-
Eï Tis aeEos q Xpicrriavós n 'EiriKoOpEios fÏKEi KaTÓcrKOTros tcov
° P y 1 co v,
9EUyÉTC0, 01 5È moteüovtes Tö ee« teaeloecoaav TUX1]
«yae^. „iedere goddelooze.
Christen of Epicureër, die hier
komt omquot; de ceremoniën te bespionneeren, moet
zich ijlings ver-
wijderen, maar zij die in den godgelooven, mogen aan de wijdmgs-
Plechtigheden deelnemen, tot hun eigen welzijn .

-ocr page 132-

De saltatione 15 vinden wij öpyia zeer in 't algemeen gebruikt
voor mysteriënriten. Er is daar opgemerkt, hoe uit het woord
È^opxEioOai voor „het nabootsen en profaneeren der mysteriënquot;
blijkt, dat deze plechtigheden met dansen gepaard gaan. Hierop
volgt de opmerking: xd pèv öpyia CTico-irav d^iov
tcöv diauiitcov
EVEKa, „de riten zelf behoort men echter te verzwijgen, terwille
van de ongewijdenquot;.

Hiermede verlaten wij het terrein van de cultusriten, en bezien
wij ten slotte nog enkele plaatsen waar öpyia en enkele daarmede
samenhangende werkwoorden overdrachtelijk worden gebruikt.
Het zijn die plaatsen, waar van podagra-aanvallen als van myste-
riën-plechtigheden wordt gesproken.

Tragodop. 112 vraagt de podagralijder aan het koor over de
godin Podagra:

'ticti 5'ev teAetoïs ópyidjEi -rrpooiróAous;'
„onder wat voor riten neemt zij haar volgelingen op in haar
dienst?quot;!)

id. 125 klaagt de lijder:

'eÏS dpa Kdycb tóóv KaTcopyiaapÉvcov
ÊAaOov ÜTrdpxcov;'
„was ook ik soms één der ingewijden, zonder het te weten?quot;

id. 188 wekt de godin Podagra het koor op om haar, de onover-
winnelijke godin, met zangen te eeren, en noemt hen: püo-rai
ó p y i co v Êpcóv.

vgl. Zijderveld, a.w., p. 58, die èpyii^^i hier minder juist weergeeft
door ,,brengt in vervoeringquot;.

-ocr page 133-

SAMENVATTING VAN HET GEBRUIK VAN OPFIA EN VER-
WANTE WOORDEN IN DE PERIODE NA ALEXANDER.

Bij een samenvatting van het gevonden materiaal uit deze
periode - dat veel rijker geschakeerd is dan de gegevens uit den
vóór-Hellenistischen tijd-blijkt het ons allereerst, dat het gebruik
van onze termen het veelvuldigst
is in den D i o n y s u s d i e n s t.

Van öpyia in den zin van „plechtighedenquot;, „riten in dezen
cultus is sprake: Diod. Sic. III
65. 6 en IV 82. 6; Paus. Vill ö. 5
en 26. 2, IX 20. 4, X 4. 3, 6. 4 en 33quot; Cornut., De Nat. Deor.

30; Plut. fr. ine. 133; Lucian. Conviv. 3-

Cultusobjecten worden Theocr. 21 (26). 12 öpyia genoemd,
terwijl bij Lucian., Syr. Dea
16 het enkelvoudige öpyiov m dien

zin aangetroffen wordt.nbsp;, ^ ,

'Opyiaapoi is in dezen cultus ook een veelgebruikte term:
tgt;iod. Sic. I
22. 7 en III 74. 2; Plut., Alex 2, Crass. 8, is. et Us.
Consol. ad Ux. 10, Qu. Conv. II 3- 2, Amator. 16, eveneens ter

aanduiding van de heilige handelingen.

Het werkwoord ópyidjEiv duidt het verrichten van de heilige
handelingen aan: Diod. Sic. V 50. 4, Pl^t., Animme an Corp.
4.
Qu. conv. IV 6.2.nbsp;. , O O

Van Orphisch-Dionysische öpyia is sprake: Paus.
VIII
37. 5, en eveneens worden deOrphischeriten daar-
mede aangeduid:nbsp;,nbsp;O

Lucian.: De Astrol. 10. Deze heeten bij Strabo VII fr. 18 opyi-
«^Moi en voor het voltrekken ervan gebruikt Diod. Sic. 1 gO- 4
het WW. ópyia-JÊiv.
nbsp;ut a ^

De plechtVeden in den c u 11 u s d e r Magna Mater

(Rhea-Cybele) heeten öpyia bij: Dion. Hal., A.R. I 61. 4; Pau®.
VII
17. 9 en Lucian., Syr. Dea 15. 'Opyaauoi vinden wij: Diom
Hal., A.R. II 19. 5 en Strabo X 3. 7- terwijl wij het ww. opy a^iv
aantreffen: Diol Sic. V 49- i; Di«quot;' ^al- A.R- H
19. 5 en Strabo
X 3- 12.

-ocr page 134-

De Eleusinische mysteriën-plechtigheden
heeten een enkele maal öpyia, nl. Lucian, Demon, ii, die van
An dania enkele malen bij Pausanias: IV i. 5, 2. 6, 14. i en
15. 7, en van de Samothracische mysteriën wordt öpyia
gebruikt bij Apoll. Rhod., Argon. I 920.

Dion. Hal., A.R. I 69. 4 gebruikt van dezen cultus het ww.
ópyid^Eiv, en id. II 22. 2 ópyiaanós.

quot;Opyia in den Thebaanschen Cabiren-dienst
noemt Paus. IX 25. 7, en in den H e c a t e-c u 11 u s treffen we
den term aan bij Apoll. Rhod., Argon. IV 1020.

Verder in den Demetercultus: Paus. X 28. 3 (de thes-
mophoria op Paros en Thasos), en Plut., fr. ine. 133 (
ttis Ar|oüs
öpyia).

Ook in verband met den Cretensischen Zeuscultus
spreekt Strabo X 3. 11 van ópyiao-pó?, en Ael. Ar. LXVI K,
§ 40 van dien van P a 1 a e m o n-M e 1 i c e r t e s.

Lucianus noemt Syr. Dea 6 en 7 enkele malen öpyia met be-
trekking tot den Adonis- (of Osiris?) cultus, en zoo heeten
de I s i s-p 1 e c h t i g h e d e n bij Plut., fr. ine. 133 ook, terwijl
Appianus, Bell. Civ. IV 6. 47 in verband met den Isis-dienst
spreekt van
ópyidjeiv en ópyiaaTTjs.

Alexander Pseudomantis heeft bij Lucian. (c. 38) ook öpyia
ingesteld.

In verband met den Romeinschen cultus der Bona Dea
vinden we onze termen eveneens gebezigd: Plutarchus spreekt
Caes. 10 van öpyia en id. 9 en Cic. 19 van ópyidjsiv.

Waarschijnlijk zijn Plut., Coriol. 32 met nucrrripicov ópyiaorai
de augures bedoeld, en het vereeren van het Palladium
heet Plut., Camill. 20 ópyid^siv, terwijl dit w.w. eveneens door
Plutarchus (Numa 18) voor den Romeinschen cultus in het
algemeen wordt gebruikt.

De Thracische, Egyptische en Phrygische
kpa ópyidjsiv komt eveneens bij Plut. voor, en de reinigings-
riten kunnen ook
öpyia heeten: Plut., Alc. 34 (van de Plynteria
gezegd), en het voltrekken van deze riten
Korropyid^eiv: Plut.,
Solon 12 en De Def. Or. 15.

Dat echter ook gebruik gemaakt wordt van onze termen voor
godsdienstige plechtigheden in 't algemeen bewijst Aelian.,

-ocr page 135-

Var. Hist. 30, waar opyia aldus aangetroffen wordt, en het gebruik
van ópyidsEiv bij Dion. Hal. A.R. II
22. i en VIII 38. i; Hut.

Non posse 21 en De Anima 2.

Ten slotte troffen we ook een aantal plaatsen aan, waar wel
mysteriëndiensten of het deelnemen er aan bedoeld
zijn, maar zonder dat vast te stellen is, welke eigenlijk gemeend
zijn. Van Plutarchus zijn als zoodanig te noemen: De Fac.
30,
De Daed. Plat i, De An. 2 (mogelijk Eleusis), De Def. Or. 13,
De Superst. 9, en van Lucianus: De Saltat. 15.

De Paus. IV i. 7 öpyia genoemde plechtigheden hebben blijk-
baar ook een bijzonder karakter, maar waar het in bestaat is moei-
lijk te zeggen.

Het adj. ópyiacTTiKÓs troffen we ook in deze periode een hoogst

enkele maal aan, nl. Strabo X 3. 10.

Afzonderlijke vermelding verdient het o v e r d r a c h t e 1 ij k

gebruik van onze termen.nbsp;^

Zoo spreekt M. Aurelius III 7- 2 van Td öpyia ttis «pst^s,
en Plutarchus levert ons een reeks van voorbeelden, waarbij he
duidelijk is, hoe het niet-sacrale gebruik zich uit het sacrale heeft

ontwikkeld.

Hij spreekt b.v. van ópyiacrrai van bepaalde w i] s g e e r 1 g e
richtLgen (Qu. Conv. VIH i.
2 en Adv. Col. 2) en van
Td 'E-rriKoupou öpyia (Adv. Col. 17). Hij gebruikt verder Klt;^op-
yid^Eiv enkele malen van het „opnemenquot;, „inwijden in genei-
ni e n (De Garr. 8) en waardigned en (AnSemii7).

Dio Chrysost., Or. IV loi spreekt van Td Tfis flSovris opyia
en Ael. Ar., XXXIV K, § 56 van
td tcöv Mouacöv öpyia terwijl
Lucianus (Tragodop.) er de
podagra-aanvallen mede aandmdt.

Het is van belang op te merken, dat het werkwoord ópyid^Eiv
ook
in deze periode veel gebruikt wordt, zoowel absoluut, als met

verschillende casus verbonden.nbsp;.

We vinden nl. allereerst de godheid, ter eere van wie de plechtig-
heden plaats vinden, als object bij
ópyid^eiv geplaatst (Dion. Ha
A.R. I
69. 4, II 19. 5. VIII 38. i; Plut., Cic. 19). Voorts een enkele

maal het cultusvoorwerp (Plut., Camill. 20). ^ , ^ ^
■OpyidsEiv Tivi vinden we Diod. Sic. V 50. 41 Strabo X 3. 7

en Plut., Qu. Conv. IV 6. 2.

-ocr page 136-

'Opyidjeiv met de riten (iepd, teAetós etc.) als object treffen we
aan bij Dion. Hal., A.R. II 22. i en op enl^ele plaatsen bij Plu-
tarchus, nl. Numa 8, Caes. 9, Animine an Corporis 4 en De Def.
Orac. 10.

De deelnemers aan de plechtigheid vinden wij bij Lucianus,
Tragodop. 112 als het object bij ópyicc
^Eiv, met een constructie
en in een beteekenis, die van het compos.
KcrropyidjEiv zeer ge-
woon is.

Wij willen deze samenvatting beëindigen met de aandacht te
vestigen op enkele voorkomende verbindingen van werkwoorden
met
öpyia.

Voor het instellen van öpyia vinden we öpyia KaeioTaa-
0ai (Paus. IX 25. 7), ö. TroiEïa0ai (Lucian., De Astrol. 10) en ö.
auvTieEoöai (Paus. VIII 37. 5), welke laatste uitdrukking men
kan vergelijken met de verbinding ópyicov CTuvSÉTris (Paus. IV i. 7).

Bij Pausanias is enkele malen sprake van het overbrengen
van
öpyia. Hij zegt daarvoor ö. 9£pÊiv (X 28. 3), ö. komIjeiv (IV i. 5),
ö. tiETacpépeiv (IX 25. 7).

Het ,,0 pen bar enquot; van öpyia heet Diod. Sic. III 65. 6
SiSdoKEiv Td ö.. Paus. IV 2. 6 ö. èmSEiKvOvai en Lucian., De Syr.
Dea 15
ö. 5i5dcrKÊCT6ai. (med.).

Voor het voltrekken der öpyia zijn verschillende uit-
drukkingen gebruikelijk. Het meest troffen wij aan
öpyia Spov
(Paus. IV 15. 7, VIII 6. 5, X 33. 11; Plut., Alcib. 34). Verder
ö. teAeïv (Paus. IV 14. i, VII 17. 9; Lucian., De Syr. Dea 50),
ö. ê-ttiteAeiv (Lucian., De Syr. Dea 6 en 15), ö. iroiEïaeai (Lucian.,
De Syr. Dea 51),
ö. dyEiv (Paus. VIII 26. 2; X 4. 3; X 6. 4) en
ö. irpi^aaEiv (Lucian., De Syr. Dea 7).

-ocr page 137-

ZUSAMMENFASSUNG UND SCHLÜSSE

Anschliessend an schon früher veröffentlichte Utrechter Disser-
tationen habe ich dem wiederholt ausgesprochenen Wunsche nach
Wortgeschichten aus religiösem Bereich zu entsprechen versucht
m:t einer Untersuchung nach dem Gebrauch der A-drucke ^op-
pnxa. Spcbuava und öpyta, nebst etlichen verwandten ortern.

Dabei habe ich mich bestrebt aus dem SP^^j^t hundert
wichtigsten Schriftstellern bis einschliesslich das 2. Mr^dert
n. Chr (wobei ich jüdische und christliche Autoren ausser ßetrach
gelassen habe) genau festzustellen, welche Begnffe die ^en m t
diesen
Ausdrücken verbanden, um Bedeutung - und Bedeutungs-
entwicklung — daraus herzuleiten.nbsp;, ,nbsp;kurz
Es sei mt erlaubt die Ergebnisse memer Arbeit am Ende kurz

zusammenzufassen.

AnOPPHTA

Neben dem substantivischen habe ich auch das adjektivische
örröppTiTos in meme Untersuchung mit

dieser Unterschied für meine Absicht nicht als wesentlich erwiesen
'ArroppuTos begegnet im vorhellenistischen ^eit^f

in der Periode nach Alexander d. Gr. am meisten m nicht

religiösem Sinne, und bedeutet:nbsp;rUnnv« von

I. untersagt, verboten (Soph., Eurip., Aristoph., Dionys, von

Halik., Lukian).

^ verbotennbsp;Knegs.o„te.ba„de

b. Ä'ngen, unerlaubte Ausdriiete (Lysias. Iso.ra.es,

Demosth. Dion von Prusa).

-ocr page 138-

2.nbsp;anstandshalber nicht zu nennen, in Bezug auf Krankheiten
(Euripides, Dionys, von Halik., Plutarch), auf natürliche, körper-
liche Bedürfnisse (Artemidor), und gewisse Körperteile (Aris-
toph., ps.-Longin).

In weiterem Sinne auch: unaussprechlich ernst, von Verbrechen
gesagt (Piaton), und schauderhaft (Demosthenes).
Substantivisch sind d-rroppriTa in diesem Sinne:

a.nbsp;Schandtaten (Lukian, Dion von Prusa),

b.nbsp;pudenda (Plutarch, Artemidor).

3.nbsp;aus verschiedenen Gründen nicht auszusprechen, weil es:

A.nbsp;besondere Fähigkeiten erfordert (Dionys, v. Hai., Artemidor,
Lukian),

B.nbsp;nur wenige betrifft, und folglich: intim, persönlich, privat,
z.B. gebraucht von Briefen und Gesprächen, Unterredungen,'
usw. (Appian, Cassius Dio, Plutarch, Dion von Prusa),

C.nbsp;nicht in Worte zu fassen ist (Piaton),

D.nbsp;Gefahr veranlasst, wenn ruchbar gemacht, und also Geheim-
haltung erfordert (passim).

Substantivisch sind drröppriTa in diesem Sinne:
Privatangelegenheiten, Staats- und MiUtärgeheimnisse, Ge-
heimbeschlüsse, versteckte Absichten, geheime Politik' und
Komplotte (passim).

4.nbsp;zurückgezogen, von einer Lebensweise gesagt (Plutarch),

5.nbsp;ausser dem gewöhnlichen Sprachgebrauch liegend (Luki'an).

In der Sphäre des Religiösen sehen wir dnröp-
ptiTos Sich weiter ausbreiten zu:

1.nbsp;nicht eriaubt zu erzählen (von gewissen Kultlegenden), und:

nicht gestattet zu essen, also: „tabuquot; (Pausanias, Plutarch,
Lukian),

2.nbsp;esoterisch, von philosophischen und religiösen Lehren gesagt

(Piaton, Diodor, Cassius Dio, Plutarch, Aelius Arist., Aelian,
Lukian),

3.nbsp;geheimgehalten, von Orakelsprüchen (Pausanias),

4.nbsp;übernatürlich (Plutarch),

5.nbsp;dunkel, tiefsinnig (Diodor, Plutarch, Lukian).
Substantivisch bedeuten drröppTiTa: die Ratschlüsse der Götter
(Diodor), Orakelgeheimnisse (Diodor, Plutarch), und Ver-
borgenheiten der Natur (Plutarch).

-ocr page 139-

Innerhalb des K u 11 u s g e b i e t e s werden mit duop-
PTiTos
Riten, Bräuche und Feierlichkeiten charakterisiert als:

1.nbsp;nur für besonders dazu Angewiesene zugänglich, z.B. Frauen,
denen Geheimhaltung auferlegt ist (Euripides, Anstoph., De-
mosthenes, Dionys, v. Hai., Pausanias, Plutarch, Dion von

Prusa, Aelius Arist., Lukian),

2.nbsp;magischer oder schauderhafter Beschaffenheit, z.B. mit Men-
schenopfern verbunden (Cassius Dio, Pausanias, Lukian),

3.nbsp;unverständlich, dunkel (Dionys, von Hai., Plutarch). ^ ^
Ausser Feierlichkeiten werden auch
Kultgegenstande mit airop-

Ptitos bezeichnet, wenn sie nur wenigen bekannt sind, und geheim-
gehahen werden (Dionys, v. Hai., Cassius Dio, Pausanias, Aelius
Arist.), besonders Heroengräber (Dinarch, Pausamas, Plutarch).

Substantivisch sind dTroppT^Ta: die Riten der Thesmophorien
(Aristoph.), die rituellen Formeln und die Riten der eleusmischen
Mysterienfeier (ps-Lysias, Lukian), und bei Pausamas die Riten
im Wetterzauber zu Titane. Bei Plutarch werden airopp^T« ge-
nannt: Handlungen der Augures, Zeremonien im Osiris- und
Dionysoskuh, und jüdische Feierlichkeiten.

Die adverbialen Verbindungen Si' dTroppilTOU, 5i' diroppfiTCOv,
ev diroppfiTCO und sv diroppiiTOis finden sich in
giösem Sinne für: „vertraulichquot;, „unter dem Siegel der
Verschwiegenheitquot;, oder „heimlichquot; (passim). Weiter i n de r
Sphäre des Religiösen für: „als esoterische Lehre
(Piaton, Diogenes Laert.), und schliesslich in^^/^a b des
K u 11 u s g e b i e t e s, wenn die Rede ist von: Kultbilder und
andere heihge Gegenstände ev d-rroppiiTcp 9uAdTr£.v (Pausanias],
resp. gewisse Feierlichkeiten heimlich vollziehen.

Der Schluss unserer Untersuchung ist, dass aus der Bedeutungs-
entwicklung von dTTÖppriTOS klar hervorgeht, wie dieses wort
- an
sich ohne religiösen Inhalt, und auch meistens in nicht-
sakralem
Sinne in der erhabenen Literatur begegnend - sich docn
einen nicht
geringfügigen Platz hat erobert im rehgiosen Sprach-
gebrauch,nbsp;. T •■•

War es doch das geeignete Wort zu bezeichnen was ^^^
Leben und im Kultus der unbeschränkten Öffentlichkeit ent-

-ocr page 140-

zogen bleiben soll, bestimmten Personen untersagt ist, oder sich
als unverständlich, dunlcel und schauderhaft vortut, und des-
wegen besser verschwiegen werden kann.

APCOMENA

Es ist eine weit verbreitete Meinung, dass bei den Mysterien-
feiern und besonders in Eleusis, dramatische Darstellungen Platz
fanden, welche Überzeugung sich teilweise darauf stützt, dass
antike Autoren 5pdb
|Ji£va (neben Aeyöiasva und SeiKvOpiEva) bei den
Mysterien erwähnen.

Weil nun Spctv in der Kultussprache (namentlich bei Plutarch)
vielfach begegnet, unterscheidet man dann zwischen 5pccv (und
Spcbpieva) in ,,kultischemquot; und in ,,dramatischemquot; Sinne.

Ich habe nun nachzuprüfen versucht, ob der Sprachgebrauch
Veranlassung zu solch einer Unterscheidung gibt.

Im Zeitalter bis zu Alexander d. Gr. finden wir aber kein ein-
ziges Beispiel von Spcbiaeva in kultischem Sinne.

Das Wort begegnet immer auf nicht-sakralem Ge-
biete, und bedeutet: ,,was getan oder geleistet wirdquot;, mitunter
im Gegensatz zu Aoyoi, oder zu peAAovTa (Soph.), oder es bedeutet
ein tatkräftiges Vorgehen im Gegensatz zu sl^ai (Thukyd.). Bis-
weilen bedeuten Tct Spcopisva die Kriegstaten (Thukyd., Demosth.).
Auch bei den späteren Schriftstellern überwegt dieser nicht-
sakrale Gebrauch (Appian, Cassius Dio, und Aehan erwähnen
Spcbjjieva selbst ausschhesshch in profanem Sinne), und nur Pau-
sanias deutet mit Spoopsva ausnahmslos kultische Hand-
lungen an.

Ein Exkurs über 5päv in kultischem Sinne im Sprachgebrauch
Plutarchs (siehe oben S.
69—79) tut dar, dass 5p6cv sowohl bei
religiösen Feiern, die nicht als Mysterien bekannt sind, wie bei den
Mysterien das Vollziehen der Riten bezeichnet,
öfters begegnet die Verbindung Upä Spocv, und bisweilen findet
sich der Ausdruck:
toc Spöb^sva ispä, ,,die sich vollziehenden Zere-
monienquot;.

Dementsprechend deutet man nun die Riten einfach als rä
an. So nennen z.B. Dionys, v. Hai. und Arrian die rö-
mischen gottesdienstlichen Handlungen überhaupt
toc Spcbpieva.

-ocr page 141-

Allein das ändert nichts an der Tatsache, dass hauptsächlich
solche Riten Spcbueva genannt werden, welche einen Gedanken
oder Vorfall symbolisch bezeichnen:
toc Spcopeva aupßoAi-
Koos, wie Plutarch ausdrücklich sagt.

Es sind Riten, woraus man etwas schliessen kann, und über
deren Sinn man nachdenken soll (Plutarch, vom Isiskult).

Solche symbolischen Spcopeva gab es bei der Frühlingsfeier zu
Migonion nahe Gytheion (Pausanias), zur Erinnerung an den
Fall von Salamis (Plutarch), im Leukothea-kult (Plutarch, Aelius
Arist.) und bei dem delphischen Heroisfest (Plutarch).

An Zeremonien solcher Art hat man wahrscheinHch bei den
Mysterien auch zu denken, und jedenfalls kann man in der Er-
wähnung von SpcbiiEva bei diesen Feiern keinen Anlass finden zu
dem Gedanken, dass dabei ein religiöses Drama aufgeführt wor-
den wäre.

opriA

Ein Überblick über das ganze gesammelte Material verschafft
uns jetzt die Gelegenheit die Bedeutungen von öpyia und ver-
wandten Wörtern kurz zusammenzufassen, und die Bedeutungs-
entwicklung zu übersehen.

Im Gegensatz zu den meisten Lexika, welche die Bedeutung
,,geheime Gebräuchequot;, „geheimer Gottesdienstquot; an die
Spitze stellen, meine ich der von Herrn Prof. H. Bolkestein ge-
gebenen Darstellung (s. oben S. 91), folgen zu können, und dem-
entsprechend denke ich mich. den Hergang der Bedeutungsent-
wicklung des Wortes in dieser Weise:

1.nbsp;Die älteste Bedeutung ist die meist allgemeine: religiöse
Feiern, z.B.
ttöAecos öpyia (Aeschyl.), gottesdien s t-
liche Handlungen überhaupt (Aelian).
Bisweilen auch neben dem Staatskult stehend (in einem ,,solo-
nischenquot; Gesetze und bei Aristoteles).

Gleich wie bei jedem Worte für gottesdienstliche Handlungen /
wurde aucli bei öpyia vor allem an O p f e r gedacht (Sophokles).

2.nbsp;Feiern zu Ehren bestimmter Gottheiten:
A. Riten im Dionysoskult (Eurip., Diodor, Pausanias, Cornutus,

Plutarch, Lukian).

-ocr page 142-

Bei Tlieokrit sind öpyia die Kultgegenstände, und auch
Lukian nennt ein
öpyiov in dieser Bedeutung.

B.nbsp;Riten im Kybelekult (Eurip., Dionys, v. Hai., Pausanias,
Lukian),

C.nbsp;Riten im Demeterkult (Herodot, Pausanias, Plutarch),

D.nbsp;Riten im Hekatekult (Apollon. Rhod.),

E.nbsp;Riten im Isis- und Osiriskuit (Plutarch, Lukian),

F.nbsp;Riten im Ihebanischen Kabirenkult (Pausanias),

G.nbsp;Riten im Kultus der Bona Dea (Plutarch), und die Kult-
gegenstände (id.).

3.nbsp;Reinigungszeremonien, z.B. von den Plynterien

(Plutarch).

4.nbsp;Zeremonien in Mysterienkulten:

A.nbsp;Riten im orphischen (orphisch-dionysischen) Mysterienkult
(Herodot, Pausanias),

B.nbsp;Riten im eleusinischen Mysterienkult (Demeterhymnos,
Eurip., Aristoph., Lukian),

C.nbsp;Riten im samotrakischen Mysterienkult (Herod., Apollon.
Rhod.),

D.nbsp;Riten in den Mysterien von Andania (Pausanias),

E.nbsp;Riten in Mysterienkulten überhaupt (Plutarch), und in den
Schwindelmysterien Alexanders von Abonuteichos (Lukian).

5.nbsp;In übertragenem Sinne finden sich öpyia auch
wiederholt, z.B.
öpyia Mouacöv (Aristoph., Ael. Arist.), Tfjs
'AcppoSiTTis öpyia
(Aristophanes), öpyia è-moT-niiris (Hippo-
krates),
öpyia tt^s 'ApETfjs (Marcus Aurelius), TCf 'EiriKoupou
öpyia
(Plutarch), Tfjs fjSovfïs öpyia (Dion von Prusa), und
bei Lukian von Podagra-anfällen gesagt.

Wie gesagt begegnet öpyiov im Singular nur bei Lukian
(De Syria Dea 16), wo es einen Kultgegenstand im Heiligtum zu
Hierapolis andeutet.

Das Verbum ópyiajeiv hat sich in der allgemeinen Bedeutung
von ,,vollziehen der kultischen Handlungenquot; auch fortwährend

-ocr page 143-

behauptet (Isokrates, Piaton, Dionys, v. Hai., Plutarch).

Weiter vom Vollziehen der Riten:

im Dionysoskult (Euripides, Diodor, Plutarch),

im Kybelekult (Diodor, Dionys, v. Hai., Strabon, Plutarch),

im Isiskult (Appian, Plutarch),

im Kult der Bona Dea (Plutarch),

und im Kult des troischen Palladions (Plutarch).

Ebenso im orphisch-dionysischen Mysterienkult (Strabon, Plu-
tarch), und bei den eleusinischen und samothrakischen Mysterien-
feiem (Dionys, v. Hai.).

'Opyiaaiioi werden erwähnt bei den nicht-griechischen Kulten
überhaupt (Dionys, v. Hai., Plutarch), in Mysterienkulten (Plu-
tarch), und weiter namentlich im Kybelekult (Dionys, v. Hai.,
Strabon), im Dionysoskult (Diodor, Plutarch), im orphischen Kult
(Strabon), im kretischen Zeuskult (id.), und im Kultus des Pa-
laemon-Melikertes (Ael. Arist.).

'OpyiaoTTis findet sich bei dem Isiskult (Appian), in Mysterien-
kulten überhaupt (Plutarch), und in übertragenem Sinne von
Anhängern und Verehrern einer Philosophie (Plutarch).

Die römischen Augures werden bei Plutarch (Coriol. 32) wahr-
scheinlich puorripicov öpyiaarai genannt.

Schliesslich nenne ich das Verbum Korropyiä^eiv, das bei Plu-
tarch begegnet im Sinne von: vollziehen der Reinigungszeremonien,
einweihen in Mysterien, und (figürlich) aufnehmen in Geheimnisse
und Würden.

Bei Aristoteles findet sich efopyiäjeiv, „zur Begeisterung ver-
führenquot;, und das adjektivum
öpyiacmKÖs, „aufregendquot; (auch bei
Strabon).

'Avopyiaorös ist „vernachlässigtquot;, von den 'A9po5iTTis lepct
gesagt (Aristoph.), und von einer Gottheit (ps.-Platon).

-ocr page 144-

- * . —gt;- .
- ' i -, . ,

-.j*-y Tquot;* quot; s .• •

ïS^f;-

KT 'nbsp;■

— v

88.V ' ■ - -

5 .nbsp;* -

• «». «-v

a-*quot;'quot;nbsp;iTt*.j w—

-ocr page 145-

INDICES LOCORUM

AnOPPHTA

P-

Aelianus,

V. H. II 17nbsp;44

XII 33nbsp;44

XII 62nbsp;44

Aelius Aristides,

XXVIIInbsp;K. § 113

(=ILDf.) 43

XXIXnbsp;K, § 30

(= XV Df.) 42
XXXIX K. § 15

{= XVIII Df.) 43
XLVII Df., p. 423nbsp;43

P-

22
22
22
2
6
7
7
6

7
6

Bell. Civ.

III
id.

IV

§ 38
§ 65
§ 23

Aristophanes,
Eccl.
12
id. 442
Equit. 282
id. 648
Ran. 362

fr. 622 K. (fr. inc. 65 M.)
Aristoteles,

Eth. Nicom. Ill i. 17

Aeschines,

12

(iiii a)

9

II 120

12

Oecon. II 15a (1348b)

9

III 96

12

fr. 662 (Rose)

9

id. 97

12

Artemidorus,

Andocides

Onirocr. I

31

44

I 45

9

I

45

45

n 3

10

I

78

45

II 19

9

II

36

45

II 20

10

II

39

45

II 21

9

III

32

45

Anecd. Bachm.,

Cassius

Dio,

s.v. aTTopprjra

4

8,

7. 6

24

Appianus,

9,

12. 2

24

Hist. Rom. VI

2

§ 10

22

9,

18. 13

24

VIII

I

§4

22

37.

39. 4

25

id.

10

§ 69

22

39,

10. 2

23

id.

10

§75

22

40,

9. 3

24

id.

II

§76

22

40,

61. I

25

IX

fr.

II § 3

22

41.

4- 3

25

X

2

§9

22

41.

57- 4

23

XI

10

§ 59

22

43,

13. 2

23

XII

4

§ 22

22

43,

17- 4

23

id.

12

§ 79

22

43-

25

24

-ocr page 146-

P-

P-

44. 38.

6

23

Diodorus Siculus,

44.

47-

5

23

I

21. I

18

45,

I.

4

23

id.

27. 6

16, 19

45.

39-

3

25

id.

78. 3

16

49,

8.

3

24

id.

86. 2

15

49.

19.

2

25

III

3- 5

18

50,

3-

I

25

id.

55- 9

17

51.

3-

7

24

IV

74. 2

17

52,

I.

2

25

V

II- 3

18

53.

19-

3

24

id.

49. 5

18

55.

loa.

6

25

id.

77- 3

17

57.

5.

4

24

XI

4- 3

18

57.

23-

2

24

id.

39. 5

18

58.

I.

2

25

id.

42. 5

18

58, 9. 4

24

id.

44- 3

19

60, 34.

5

23

id.

45- I

16

67.

13-

4

24

XIII

2. 6

17

71,

22.

3

24

XV

20. 2

18

75,

13-

2

23

XVI

24. 2

18

75,

15-

I

25

id.

26. 6

17

76,

5-

4

25

id.

50- 3

18

77,

22.

2

24

XVII

3- 2

18

79,

II.

3

24

id.

III. 3

18

87,

3

24

XVIII

9. 2

18

Cornutus,

id.

65. 5

18

De Nat.

Deor. 30

30

XIX

85. 3

16

Demosthenes,

id.

102. 2

18

I 4

II

XX

21. I

18

II 6

II

id.

28. 2

18

XVIII 123

II

Diogenes Laertius,

XXI 149

II

I 69

48

id. 200

II

IV 2

49

XXV 23

II

VIII 3

49

LVIII 40
LIX 73; 79; 80
Dinarchus,

In Demosth. 9
Dio Chrysostomus,
Or. XI
20
XVIII 16
XXXII 89
XXXIII 32
id. 52
XXXVI 39

Dionysius Halicarn.,

Ant. Rom. I 76. 4nbsp;19

id. 78. Inbsp;20

id. 80. 3nbsp;19

II ig. 2nbsp;21

id. 30. 3nbsp;20

id. 66. 3nbsp;21

III 7. 7nbsp;20

id. 9. Inbsp;20

id. 23. 6nbsp;19

id. 27. 2nbsp;19

id. 27. 3nbsp;20

42

41

42

42

42

42

-ocr page 147-

P-

P-

Ant. Rom. Ill

28.

2

20

Harpocration,

id.

28.

7

20

S.V. aTTOppriTa

4

id.

29.

I

20

Herodotus,

id.

30-

2

20

IX 95

8

id.

35-

5

19

IX 94

8

IV

29.

I

20

Hesychius,

id.

43-

2

20

S.V. airóppr/Ta etc.

3

id.

55-

2

20

Isocrates,

V

27.

3

21

I 22; 25

II

id.

54-

3

19

XX 3

II

id.

55-

I

20

[Longinus],

id.

55-

3

20

De Sublim. 43. 5

41

id.

56.

I

20

Lucianus,

VII

12.

4

20

Adv. Indoet. 23

46

VIII

3-

2

20

Amores 42

48

id.

15-

2

20

Anach. 38

46

id.

21.

5

20

Gallus s. Somn. 5

48

id.

70.

5

19

id. 18

46

id.

78.

3

20

Harmon, i

46

X

II.

4

20

Hermot. 20

46

id.

17.

2

20

Icarom. 4

46

id.

59-

2

20

De Merc. Cond. 41

46

XI

II.

5

20

De Morte Peregr. 16

48

id.

42.

3

20

Navig. s. Vota 11

47

d.

56.

6

20

Necyom. 2

46. 47

id.

57-

3

20

id. 8

46

XII

I.

12

20

Philops. 34

47

id.

2.

I

19

Piscator 33

48

id.

4-

4

20

Prom. s. Cauc. 21

46

XV

3-

14

20

Pseudol. 17

46

XX

4-

4

19, 20

Quom. hist, conscr. 44

47

De Imit. II 3. 3

20

Rhet. praec. 16

47

Epictetus,

Diss. I I. 23
IV 13.
I
id. 13. 9
id. 13. 23
Etymol. Gudian.,
S.V. airópptjTOS

Euripides,

Hippol. 293
Iph. Taur. 1331
Phoen. 1668
Rhes. 943

47
46

id.nbsp;17

De Sacrif. 9
Lycurgus,

In Leocr. 85
Lysias,

VI 51
X 2; 6; 8
XI 3
XII 69
XIII 21
XXXI 31
Marcus Aurelius,
I 16. 24

30
30
30
30

.11

10
10
10
IP
10
10

-ocr page 148-

Pausanias,

n 7. 5

id. 12. I
id.
13. 4

id. ïj. I

id. 17. 4
id. 29. 8
id. 34. 10
id. 38. 3

IIInbsp;14. 5
id. 20. 3

IVnbsp;5. 8
id. 12. 6
id. 20. 3
id. 20. 4
id. 21. 3
id. 22. 5
id. 28. 7
id. 33- 5

Vnbsp;24. 10
VII 17. 9

VIII 18. 7

id. 38. 7

id. 53- 2
IX 35- 3

X 32. 14
Pherecrates,

Persae. fr. 133 K. (8 M.)
Plato,

Crat. 413 A
Legg. IX 854 E
id. XI 932 C
id. XII 961 B
id. XII 968 E
Phaed. 62 B
Pol. II 378 A
id. V 460 C
Theaet. 152 C
Plutarchus,

Alcibiades 34 (210 B)
Alexander 3 (665 F)
id. 7 (668 A)
id. 21 (676 D)
id. 27 (680 E)

P-

29

28

29
27

26

29

27

26

29

30

28
26

29

29

26
26

26
28

28

27
27

30

29
27

27

9
9
9
9
9
9
9
9
9

38
37
35
33
35

Alexander 31 (683 B)
id. 39 (688 A)
Aristides 22 (332 C/D)
Artaxerxes 22 (1022 E)
id. 30 (1026 F)
Brutus 13 (989 E/F)

32,

id. 15 (990 D/E)
Caesar 14 (714 D)
Camillus 4 (130 E)
id. 4 (130 F)
M. Cato 9 (341 D)
Cicero 19 (870 B)
id. 28 (874 E)
id. 46 (884 D)
Cimon 18 (490 E)
Cleomenes 34 (820 E)
Demetrius 12 (894 D)
id. 28 (902 B)
Eumenes 6 (586 E)
id. 16 (593 C)
Fabius Max. 4 (176 B)
Lucullus 17 (502 E)
id. 22 (505 F)
id. 22 (506 B)
id. 32 (514 C)

Lysander 19 (444 b)
id. 26 (448 B)
Marcellus 3 (299 D)
Nicias 5 (526 B)
id. 23 (538 E)
Numa 8 (65 A)
id. 10 (67 C)
id. 14 (69 F)
id. 22 (74 D)
Pelopidas i (277 E)
Pericles 10 (157 D)
id. 23 (164 E)
Pompeius 4 (620 F)
id. 24 (631 C)
id. 37 (639 A)
Pubhcola 4 (99 B)
Romulus 7 (21 C)
id. 14 (25 D)
Themistocles 20 (122 A)

p.

38
32
32

32
34

33, 34
34

38

34

35

33

39
39

31

35
31

34

31

34

34

35
34

31

32

32

34

35

39

37

35

36

40

35

38

33
31

34
31

39

31

34

36

32
32

-ocr page 149-

P-

De Adul. et Am. 4 (50 E) 33
id.nbsp;9 (53 F) 33

id.nbsp;9 (54 A) 32, 33

id.nbsp;22 (63 B) 32

id.nbsp;32 (70 F) 31

De Alex. M. Fort. aut Virt.

I II (332 F)nbsp;32

id. II 7. (339 E)nbsp;33

id. II 7 (340 A)nbsp;32

De Amore prol. 3 (495 D) 37
Conj. praec. 13 (139 E) 32
De Curios. 4 (517 B)nbsp;34

id. 5, {517 D)nbsp;37

id. 7 (518 D)nbsp;33

id. 8 (519 C)nbsp;33

id. 9 (519 D)nbsp;33

id. 15 (522 F)nbsp;31

Decem Orat. vitae-Hj'iier. 1

(849 B) 34
De Frat. Am. 19 (490 C) 33
De Garrul. 7 {504 F)nbsp;33

id.nbsp;7 (505 A)nbsp;33

id.nbsp;8 (505 D)nbsp;34

id.nbsp;8 (505 E)nbsp;34

id.nbsp;8 (506 C)nbsp;34

id.nbsp;9 (506 D) 32, 34

id. 10 (506 F)nbsp;33

id. 10 (507 A)nbsp;33

id. II {507 B)nbsp;32

id. II (507 C)nbsp;34

id. II (507 F)nbsp;34

id. II (508 B)nbsp;34

id. 12 {508 C) 33, 34
id. 12 (508 D)nbsp;33

id. 14 (510 A)nbsp;33

id. 15 (510 C)nbsp;33

De Gen. Socr. 16 (586 A) 36
id.nbsp;17 (586 C) 34

De Inv. et Od, 5 (537 E) 33
De Is. et Osir. 3 5 (364 E) 41
id.nbsp;35 {365 A) 39

id.nbsp;44 (368 F) 36

id.nbsp;73 (380 D) 40

Praec. ger. reip. 3 {799 E) 32
id.nbsp;19 (815 A) 33

De Pyth. Or. 27 (407 F)nbsp;35

id.nbsp;28 (408 C)nbsp;32

Quaest. Conv. IV 5. 2

(670 D)nbsp;36
id. IV 6.
I

{671 C)nbsp;41
id. VII 9.
I

(714 B)nbsp;31
id. VIII 8. 2

(728 F)nbsp;35

Quaest. Rom. 83 (284 A)nbsp;34

id.nbsp;99 (287 D)nbsp;40

Reg. et Imp. Apophth. Hie-

ro 2 (175 B)nbsp;33
Reg. et Imp. Apophth.-

Alexander 14 (180 D)nbsp;32
Reg. et Imp. Apophth.-

Lysim. 2 (183 E)nbsp;34
De Sera Num. Vind. 7

(552 E)nbsp;32
Polybius,

II 21. 4nbsp;15

id. 48. 4nbsp;15

IIInbsp;20. 3nbsp;15

IVnbsp;16. 5nbsp;15

X 9. 4nbsp;15

XI 26. 5nbsp;15

XV 27. 3nbsp;15

XXIII 3. 7nbsp;15
XXIX 5. I

id. 7- 3nbsp;15

XXX 4. 16nbsp;15

XXXV 3. 5nbsp;15

XXXVI 3. 7nbsp;15
XXXVIII 13. 4

frgm. 236 B.W.nbsp;15
Sophocles,

Antig. 44nbsp;5
Strabo,

XIV I. 32nbsp;25
Suidas,

s.v. aiTÓpp'rjTanbsp;4
Xenophon,

Anab. I 6. 5nbsp;8

id. VII 6. 43nbsp;8

-ocr page 150-

Aelius Aristides,nbsp;p.

XLVI Df. p. 282nbsp;85

XXIInbsp;K. § 2 (= XIX Df.) 86

XXIIInbsp;K.§ 22 (= XLII Df.) 85
XLVI K. § 36 (= III Df.) 86
L K. § 7 (= XXVI Df.) 85

Appianus,

Hist. Rom. X 18 § 118 64

Bell. Civ. IV 5 § 34nbsp;64
Arrianus,

Anab. Alex. I 6. 3nbsp;64

id. V 7. 5nbsp;64

Tactita 33. 4nbsp;63

id. 36. 4nbsp;64
Cassius Dio,

8, 7. 7nbsp;64

98. Inbsp;64

37, 57- 3nbsp;64

40, 32- 5nbsp;64

48, 27. Inbsp;65

60, 28. 4nbsp;65

60,nbsp;34. Inbsp;65

61,nbsp;8. 2nbsp;65
79, 5- 2nbsp;65

Critias,

fr. Sisyphus 21nbsp;58
Demosthenes,

In Philipp. I 25nbsp;60
Dionysius Halicarn.,

Ant. Rom. I 49. 3nbsp;62

id. I 57. 2nbsp;62

id. Ill 19. Inbsp;63

Euripides,

Iph. Taur. 1295nbsp;57

Phoen. 1334nbsp;57

id. 1358nbsp;58

Rhesus 76nbsp;58
Lucianus,

Anacharsis 12nbsp;88

Bis acc. 17nbsp;87

id. 31nbsp;87

Catapl. s. Tyr. 11nbsp;87

id. 27nbsp;87

De Domo 30
De Merc. Cond. 15
Nigrinus 34
De Sacrif. i
De Saltat. 23
id. 67
id. 69
id. 85
Pausanias,

II 14. I
id. 22. 3
id. 37- 3
id. 37. 6
III 14. 9 en 10
id. 20. 5
id. 22. 2
V 10. I
VIII 15. I
id. 31. 7
IX 18. 3
id. 25. 5 en 6
id. 25. 9
id. 27. 2
id. 30. 12

X 31. II

Plato,

Politicus 23 (281 D)
Plutarchus,
A.
Spdv

Aemilius Paulus 3 (256 D) 72

Alexander 2 (665 D)nbsp;70
Alcibiades 19 (200 D/E) 71

id. 34 (210 B)nbsp;70

Aristides 21 (332 A)nbsp;69

Artaxerxes 3 (1012 C)nbsp;73

Caesar 9 (711 E)nbsp;73

Camillus 5 (131 C)nbsp;73

id. 33 (146 D)nbsp;73

Marcellus 3 (299 D)nbsp;69

Numa 10 (66 E)nbsp;72

Publicola 4 (98 F)nbsp;73

Romulus 21 (31 A)nbsp;73

id. 27 (34 D)nbsp;73

87
87
87

87

88
88

67
66
67
66

65

67

66
67

67
69
66

68
68
68
68
68

60

APOiMENA

-ocr page 151-

P-

P-

Sulla 14 (461 A)

74

De Superst. 9 (169 D)

74

Theseus 20 (9 D)

70

frgm. ex Comm. in Hesiod.

id. 25 (11 E/F)

70

79

71

An Seni 24 (795 D)

72

B. Bpatfieva.

Conj. Praec. 19 (140 B)

74

Alcibiades 34 (210 C)

82

Cons. ad ux. 11 (612 A)

69

Caesar 66 (739 C)

79

De Def. Or. 10 (415 A)

70

Camillus 5 (131 B)

8r

id. 15 (418 A)

75

Cicero 22 (871 C)

80

id. 15 (418 B)

70

Numa 9 (66 A)

81

De Frat. Am. 4 (479 F)

76

Romulus 21 (31 B)

81

De Gen. Socr. 5 (578 B)

69

Solon 9 (83 B)

81

id. 21 (590 A)

75

De Is. et Os. 11 (355 C)

74

De Am. Prol. 2 (494 A)

80

id. 35 (364 E)

71

De Def. Or. 21 (421 B/C)

82

id. 39 (366 E)

71

De Is. et Os. 3 (352 C)

83

id. 73 (380 D)

75

id. 68 (378 A)

83

id. 69 (378 D)

71

Quaest. Conv. II 5. i

Mul. Virt. 2 (244 A/B)

70

(639 D)

80

Non posse 21 (iioi E)

76

Quaest. Graec. 12 (293 D)

82

id. 21 (1102 C)

76

Quaest. Rom. 68 (280 B)

81

De Prof. in Virt. 10 (81 E)

frgm. Dequot; Daed. Plat. i

82

71.

84

Sophocles,

Quaest. Conv. II 5. i

El. 40

56

(639 D)

75

id. 85

56

id. IV 2. 3

id. 1333

56

(665 B)

75

Oed. Col. 1144

57

id. IV 3. 3

id. 1644

57

(667 B)

72

Philoct. 556

57

id. IV 6. 2

Trachin. 589

56

(671 E)

75

Thucydides,

id. VI 8. I

V 66. 4

58

(693 F)

75

V 102

59

Quaest. Gr. 9 (292 D)

74

VI 16. 2

59

Quaest. Rom. 5 (265 A)

71

VII 71. 3

59

id. 50 (276 E)

74

Xenophon,

id. 63 (279 C)

74

Cyrop. IV 2. 28

59

id. 112 (291 A)

72

-ocr page 152-

OPriA c.s.

Aelianus,

V. H. II 31
Aelius Aristides,

XXXIV K. § 56 (= L Df.)
LXVI K. § 40 (= III Df.)
Aeschylus,
Sept. 180
fr. 57 N.
Anecd. Bachm.,

s.v. ópyia
Anecd. Ox, (Cramer),

II 307
Apollonius Rhodius,
Argon. I 920
id. IV 1020
Appianus,

De Bell. Civ. IV 6 .47
Aristophanes,
Lysistr. 832
id. 898
Ran. 356
id. 384
Thesm. 948
id. 1152
Aristoteles,

Eth. Eud. VII 9. 3 (1241b)
Polit. VIII 6. 5 (1341 a)
id. VIII 7
id. VIII
7,
Clemens Al.,

Protr. II 13
Cornutus,

De Nat. Deor.
Dio Chrysostomus,
IV loi
XXXVI 35
Diodorus Siculus,
I 22. 7

id. 96. 4

IIInbsp;65. 6
id. 74. 2

IVnbsp;82. 6
V 49. I

id. 50. 4

P-

118

117

118

95
95

92

92

104
104

106

97
97
97
97
97
97

100
ICI

100

101

92

6 (1342 a)
8 (1342 b)

30

117
117

105
105
105
105
105
105
105

Dionysius Halic.,

Ant. Rom. I 61. 4
id. 69. 4

II 19. 5
id. 22.
I
id. 22. 2
VII 70.
4
VIII 38. I
Etymol. Gud.,
s.v.
ópyia
Etymol. Magn.,
s.v.
ópyia

Euripides,

Bacch. 34
id. 79

id. 262
id. 416
id. 470
id. 471
id. 476
id. 482
id. 996
id. 1078
Herc. Fur. 613
Eusebius,

Praep. Ev. II 3. 9
Gaius,

Dig. XLVII 22. 4
Harpocration,

s.v. opyid^eiv
Herodotus,
II 51
II 81
V 61
Hesychius,

s.v. opyia
S.v. opyid^eiv

Hippocrates,

Lex 5
[Hom.] Demeterhymne,
274

477
Isocrates,

Areop. 29

P-

106
106
106

105

106
106
106

92

92

96
96
96
96
96
96
96
96
96
96

96

92
94

93

97

97

98

92

93

94

95

-ocr page 153-

Lucianus,

Alex. Pseud. 38
De Astrol. 10
Conviv. 3
Demonax 11
De Saltat. 15
De Syr. Dea 6
id.nbsp;7

id.nbsp;15

id. 16
id. 50
id. 51
Tragodop. 112
id. 125
id. 188
Marcus Aurelius,

III 27
Pausanias,

IV I. 5
id.
I. 7
id. 2. 6
id. 14. I
id. 15- 7
VII 17. 9
VIII 6. 5
id. 26. 2
id. 37- 5
IX 20. 4
id. 25. 7

X 4. 3

id.nbsp;6.nbsp;4

id.nbsp;28.nbsp;3

id.nbsp;33-nbsp;II
Photius,

S.V. opytd
S.V. opytaarai

Plato,

Epinomis 985 D
Leges IV 717 B
id. X 910 C
Phaedr. 250 C
id. 252 D
Plutarchus,

Aemilius Paul. 3 (256 E)
Alcibiades 34 (210 B)

P-

119

118

118
ir8

120

119
119
119

118

119

119

120
120
120

no

108

108

109
109
109
no
109
109
109
109
no
109
109

108

109

92

93

100
99

99
116

113

Alexander 2 (665 D)
Caesar 9 (711 E)
id. ID (712 B)
Camillus 20 (139 B)
Cicero 19 (870 B)
Coriolanus 32 (228 F)
Crassus 8 (547 E)
Numa 8 (64 E)
Solon 12 (84 E)

Amatorius 16 (758 F)
id. 17 (761 F)
id. 20 (766 B)
De Amore i (B. VII. 130)
An Seni 17 (792 F)
Animine an Corp. 4

(501 F) in.
Adv. Colot. 2 (1107 F)
id. 17 (1117 B)
Consol. ad ux. 10 (611 D)
De Def. Orac. 10 (415 A)
id.
id.

13 (417 A)

13

(417 A/B)
15 (418 A)

92

95

96

id.

De Facie 30 {944 D)
De Garrul. 8 (505 E)
De Is. et Os. 35 (364 E)
Non posse 21 (noi E)
Quaest. Conv. II 3. 2
(636 E)
id.nbsp;IV 6. 2

(671 F)
id.nbsp;VIII
I. 2

(717 D)
De Superst. 9 (169 D)
fr. De Anima 2 (Bern. 6)

113,

fr. De Daed. Plat, i
fr. inc. 133 (Bern.)
Servius,

ad Virg. Aen. IV 302
Sophocles,

Antig. 1013
Trach. 765

P-
no
114
114
114

114

115

in

115
113

in

116

117

116

117

115

116

116
in

112
quot;5

quot;5

113

112

117

III

115

in

111

116
quot;5

116

112

-ocr page 154-

Strabo,

VII fr. 18

107

X 3. 7

107

id. 3. 10

108

id. 3. II

107

id. 3. 12

107

Suidas,

III p. 552 (Adl.)
id. p. 553 (Adl.)
Theocritus,

Idyll. XXI (XXVI) 12

93
92, 93

104

-ocr page 155-

: '^i

v-f.

Fl

-ocr page 156- -ocr page 157-

STELLINGEN

Het gebruik van drróppTiTos op sacraal gebied heeft zich uit
het niet-sacrale spraakgebruik ontwikkeld.

II

Onder Spcópeva bij godsdienstige plechtigheden heeft men voor-
namelijk riten verstaan, waardoor een gedachte of gebeurtenis
symbolisch werd voorgesteld. Ook bij 5pcó|a£va in de mysterie-
plechtigheden is er geen reden om aan de opvoering van een gods-
dienstig drama te denken.

III

De in de meeste lexica gegeven voorstelling, als zou zich de
beteekenis van öpyioc ontwikkeld hebben van „geheime ritenquot; tot
,,riten in het algemeenquot;, is onjuist.

IV

De conclusie van Tarn, Hellenistic Civilisation^, p. 93: „Infanti-
cide on a considerable scale, particularly of girls, is not in'doubtquot;,
wordt door de I.e. bijeengebrachte gegevens niet gewettigd.

V

De gedachte van Lebèque (Ann. de la Fac. des Lettr. de Bor-
deaux, 1885,
p. 249 e.V.), dat 'EÄ-rris bij Hesiodus, Opp. et Dies
96 op te vatten is als „la prescience du malheurquot;, wordt door
Paul Mazon (Hésiode, Les Travaux et les Jours, 1914, p. 53)
en door T. A. Sinclair (Hesiod, Works and Days, 1932, p. 14)
te scherp afgewezen.

N. M. H. VAN DER BURG

-ocr page 158-

Aristoph., Ran. 159

övos äyco liUCTTTÏpia
verklare men niet door
[iuottipia met Liddell and Scott op te
vatten als: „properties, such as were carried to Eleusis at the
celebration of the mysteriesquot;.

VII

De door Birt, Kritik und Hermeneutik^, p. m, gegeven inter-
pretatie van Soph., Antig. 130

XpuCTOö Kavaxfjs OirepoirTas

is onjuist.

VIII

Tac., Ann. I 19 leze men:
et parum in tempore i n c i p i e n t i s principis curas onerari,
waarbij incipientis met
Köstermann (Hermes 1931, p. 477) is
op te vatten als g e n i t i v u s.

IX

Tac., Dial. 16. 7,

Demosthenem et Hyperidem----satis constat Philippi et Alexandri

temporibus floruisse, ita tamen ut u t r i q u e superstites
essent,

wordt door Gudeman (ad Tac. Dial. 2. 3) ten onrechte als voor-
beeld genoemd van het gebruik van utrique (plur.), „wo zwei
verschiedene Personen als eng zusammengehörig betrachtet
werdenquot;.

Plut., De Superst. 9 (169 D): akóirei tóv aOeov .... -rrapacpeey-
yónevov ótpéna rrpós tous ouviiesis öti t£tü9covtai Kai Saipo-
vwaiv 01 0£oïs TaÜTa SpaaOai votiijovTSS.

Op onvoldoende gronden wordt door J. J. Hartman, De Plu-
tarcho Scriptore et Philosopho, 1916, p. 114 Spaoeai gewijzigd in
ópaaOai.

-ocr page 159-

Dio Ciirysost., Or. XVIII i6: Kal ccTToppiiTois 5è Aóyois ws
7rpooquot;nK6i xpiïcraoöai Kal Trpès OTpaTriyoOs avsu ttAtiOous Kal -rrpós
•rrAfiöos KaTcc TaOxo.

Door de lezing van Von Arnim lt;ougt; Kara toOto gaat de
bedoeling verloren.

XII

De juistheid van de gangbare opvatting, dat KupiaKÓv of ti
KupiaKTi het woord „kerkquot; (lürche, church, etc.) zoude hebben
opgeleverd, kan met reden betwijfeld worden.

XIII

Bij de discussie betreffende de herziening van het gymnasiale
programma argumenteere men minder met „mentale trainingquot;.

-ocr page 160-
-ocr page 161-

i 4,

-ocr page 162-

-

-ocr page 163-

:■ ' ■ \nbsp;•nbsp;--IT

-ocr page 164-

■'»■if-