/^i ƒ.
OVER DE BEOORDEELING
VAN ARBEIDSGESCHIKTHEID
n
C. DEN HARTOG
BIBLIOTHEEK ÜZR
RIJKSUNIVERSITEIT
U T R E C H Tl
Ji
IM
ft.-.
rquot; '- 'JJ:'
I. .
'y: '
-ocr page 3-Mt-
f
f '
gt; quot; -
-ocr page 4- -ocr page 5-OVER DE BEOORDEELING VAN ARBEIDSGESGHIKTHEID
-ocr page 6-Z£
^ÏGSÏ^
as
-ocr page 7-OVER DE BEOORDEELING
VAN ARBEIDSGESGHIKTHEID
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT
TE UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS, DR. TH. M. VAN LEEUWEN, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNI-
VERSITEIT, TE VERDEDIGEN TEGEN DE BEDEN-
KINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
OP DINSDAG 18 APRIL 1939, DES NAM. TE 4 UUR,
DOOR
GEBOREN TE HEUKELUM.
DRUKKERIJ TER HAAR amp; SCHUJT N.V. - LEERDAM
1939
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
U T R E C H Tl
Aan de nagedachtenis van mijn Vader.
Aan mijn Moeder.
Aan mijn Vrouw en Zoontje.
-ocr page 10- -ocr page 11-Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij
de welkome gelegenheid, U, Emeriti-Hoogleeraren,
Hoogleeraren, Lectoren en Privaat-docenten van
de Natuur-Philosophische en Geneeskundige Facul-
teiten te Utrecht, te danken voor het van U
ontvangen onderwijs.
De nagedachtenis van de overleden Hoogleeraren
Zwaardemaker, Magnus, Eykman, Wolff,
Aldershoff en Bouman houd ik dankbaar in
eere.
U, Hooggeleerde Baart de la Faille, Hoog-
geachte Promotor, ben ik zeer veel dank verschul-
digd, dat Gij mij in de gelegenheid gesteld hebt,
dit proefschrift onder Uw leiding te bewerken en
dat Gij mij daarbij steun hebt verleend. Bovenal
ben ik U dank verschuldigd voor hetgeen ik van
U heb mogen leeren bij uw onderwijs. Geen
moeite was U daarbij te veel. Ook wil ik U
dank zeggen voor de ruime wijze, waarop Gij mij
over Uw bibliotheek de beschikking hebt gegeven.
Veel dank ben ik aan U verschuldigd, zeer
geachte Mr. Haarman, dat Gij mij toestond, van
gegevens van de „Federatie voor O. V.quot; gebruik
tc maken. Ook gaat mijn erkentelijkheid uit naar
de beide afdeelings-secretarissen F r i e 1 i n g en
Schavinga.
Ten slotte dank ik allen, die mij op eenige
wijze behulpzaam geweest zijn bij het bewerken
van dit proefschrift, in het bijzonder den Heer
van Dalen voor zijn steun bij het doorlezen
van het handschrift.
OVER DE BEOORDEELING VAN
ARBEIDSGESCHIKTHEID.
HOOFDSTUK I. Inleiding............13
HOOFDSTUK II. Kort algemeen overzicht van de ontwikkeling
der wettelijke zirbeidersverzekering ... 16
HOOFDSTUK III. Algemeene beschouwingen over de begrip-
pen arbeids(on)geschiktheid, Erwerbs(un)-
fähigkeit, ziekte, ongeved en invaliditeit 22
a)nbsp;Arbeids (on) geschiktheid; arbeid .... 22
b)nbsp;Erwerbs (un)fähigkeit; Erwerb.....25
c)nbsp;De begrippen arbeids (on) geschiktheid en Er-
werbs (un) Fähigkeit in de Duitsche wetgeving 26
f)nbsp;Ongeval ; letsel in betrekkelijk korten tijd
ontstaan; beroepsziekte.......38
g)nbsp;Invaliditeit............43
a)nbsp;Korte inleiding..........45
b)nbsp;Zijn de beoordeehngen der arbeidsge-
schiktheid objectief of subjectief ? .... 48
c)nbsp;Over de tabellarische-mathematische metho-
den in de ongevallenverzekering; vooraf iets
over de lichte verwondingen en den invloed
van de behandeling op de arbeidsgeschiktheid 50
d)nbsp;Eenige verschillen met de particuliere onge-
vallenverzekering .........^^
e)nbsp;Iets over de psychologische en psychotech-
nische methoden.........
f)nbsp;De beoordeeling van de arbeidsgeschiktheid
voor de Ziektewet.........^^
g)nbsp;De beoordeeling van de arbeidsgeschiktheid
voor de Invaliditeitswet.......83
86
86
HOOFDSTUK V. Simulatie, automutilatie, aggravatie, trauma-
tische neurose ...........
a)nbsp;Over het voorkomen van simulatie, automu-
tilatie en aggravatie........
b)nbsp;Eenige eigen gegevens; invloed van den
huisarts ............
c)nbsp;Opvattingen omtrent aggravatie en simulatie 100
d)nbsp;Traumatische neurose....... . 102
HOOFDSTUK VI. Arbeidsgeschiktheid in het landbouwbedrijf 108
c)nbsp;Ongevallenletsels en ziekten, veelvuldig
voorkomend in het landbouwbedrijf, met
de beoordeeling van hun arbeids (on) ge-
schiktheid ............
e)nbsp;Invloed van werkloosheid en seizoen op loon
SAMENVATTING ...............138
ZUSAMMENFASSUNG..............Hl
GERAADPLEEGDE LITERATUUR.........150
-ocr page 16-m
m
m
tt
quot;SU
J-i'JP......
fi'^êm
-ocr page 17-HOOFDSTUK I.
INLEIDING.
Toen ik ruim zes jaar geleden mijn praktijk te Wehe—Den
Hoorn aanvaardde, deed zich al dadelijk, ja wellicht reeds denzelf-
den dag de vraag voor : wanneer is nu de tegen ziekte of ongeval ver-
zekerde patiënt weer zoover hersteld, dat hij zijn werk geheel of gedeel-
telijk hervatten kan. Voor een arts, kersversch van de Universiteit, is
dit geen gemakkelijke opgave. Laat de arts het aan den patiënt over
zijn eigen arbeidsgeschiktheid te beoordeelen, dan bestaat het gevaar,
dat de patiënt te lang of zelfs van beroep „rentetrekkerquot; wordt,
wat dan gaat ten koste van de gemeenschap. Bovendien verwacht de
patiënt, dat de huisarts beslist. Doet de huisarts dit niet, of wacht hij
daarmede te lang, dan is er spoedig een controleerende arts, die den
patiënt vertelt, wanneer hij weer zoo ver hersteld is, dat hij zijn werk
hervatten kan. De sociale wetgeving heeft medegebracht, dat de huis-
arts naast de behandehng van zijn patiënt, voor een even verantwoor-
delijke taak geplaatst wordt bij de beoordeeling, of de patiënt
weer zoo ver genezen is, dat hij zonder schade voor zijn gezondheid
naar zijn werkgever terug kan gaan. Natuurlijk is dat oordeel nauw
verbonden met de behandeling, ofschoon deze taak gedeeltehjk wordt
overgenomen door den controleerenden geneesheer.
Onjuiste beoordeeling nu kan aanleiding geven tot conflicten met den
patiënt, of met controleerende artsen, en kan tot langdurige, voor den
patiënt schadelijke beroepszaken leiden.
De moeilijkheden werden grooter, toen mij al spoedig door de ,,Wet-
telijke Ziekte- en Ongevallenverzekering, De Federatie voor O.V.quot;
controles opgedragen werden. Deze strekten zich uit over een gebied
van Zoutkamp tot Baflo, en betroffen bijna uitsluitend landarbeiders.
Hierdoor voor een nieuwe taak geplaatst, kwam de vraag bij mij op :
Legt men bij de beoordeehng als controleerend arts dezelfde maatsta-
ven aan, als de huisarts doet ? Als huisarts toch heeft men de verklaar-
bare neiging zijn patiënten eerder wat te laat dan te vroeg aan het werk
te zenden. Door als controleerend arts op te treden, komt men plotseling
in een geheel andere, misschien nog meer verantwoordelijke positie, dan
die van huisarts. Van een meestal onbekenden patiënt wordt gevraagd
diens arbeidsgeschiktheid te beoordeelen: het tijdstip te bepalen, waar-
op de patiënt'het werk weer hervatten kan, zonder dat deze daarbij in
zijn gezondheid geschaad wordt. Hier den juisten weg te kiezen kan
niet alleen aan eigen ervaring overgelaten worden. Kennisneming
van de groote ervaring van anderen is daarvoor zeker noodig.
In de eerste plaats leere men zich zelf kennen. Dit dringt des te meer,
wanneer men kennis neemt van een artikel van SAJET in „D e S o c i a-
listischeGids onder den titel van „K1 a s s e g e n e e s k u n d equot;.
waarin de patiënt evenals de arts ingedeeld wordt; de patiënt in zijn
reactie op een ongeval, de onderzoekende medicus in zijn reactie op de
beoordeeling van den patiënt.
Hier moge volgen, hoe volgens SAJET de onderzoekende arts kan
reageeren bij de beoordeeling van een ongevalspatiënt, wat echter
evenzoo geldt voor ieder ander onderzoek in verband met de sociale
verzekering.
a)nbsp;Normale reactie (volkomen objectieve beschouwing der klachten
in verband met het ongeval).
b)nbsp;Bewuste dissimulatie onder invloed der begeerte in het belang
van zich zelf of van het verzekeringsorgaan, in welks dienst
men is.
c)nbsp;Onbewuste dissimulatie onder den invloed van diezelfde begeerte.
d)nbsp;Een zoodanige instelling tegenover den arbeider, dat de subjec-
tiviteit van den medicus steeds leidt tot een te lage taxatie der
invaliditeit, onafhankelijk van eenige begeertevoorstelling.
Dit laatste wordt door SAJET anti-rente-neurose van den arts ge-
noemd, analoog aan renteneurose of traumatische neurose van den pa-
tiënt. PENRIS geeft een bespreking, bestrijding en aanvulling van het
artikel van SAJET. De kern van de indeeling blijft er echter onveran-
derd door. Men kan een dergelijk artikel àl of niet betreuren, het doet
niet altijd aangenaam aan, aan mogelijke eigen fouten en fdlen herin-
nerd te worden. Het moge aansporen tot de grootste objectiviteit. Mijn
voornaamste bezwaar tegen het bewuste artikel is, dat het niet in de
„vakpersquot; geplaatst is.
Ook als huisarts leere men zich zelf kennen, en vooral ook in de ver-
houding van huisarts tot controleerend arts. Vele schrijvers leggen den
nadruk op den eigen karakteraanleg van den onderzoekenden arts.
KNOPPIEN noemt den twijfelachtigen, den angstvalligen en den
onwilligen huisarts in zijn houding tegenover de besHssig van den con-
troleerenden arts. Hiertegenover staat natuurlijk de arts, die zijn volle
medewerking verleent bij de contrôle van zijn patiënten. Ook VAN
THIENEN spreekt in een Clinische Les als zijn overtuiging uit, dat op
het terrein van ziektecontröle, persoonhjkheid en temperament een on-
miskenbaren invloed uitoefenen. „De zelf altijd gezonde sanguinicus van
opgewekten aard zal eerder iemand arbeidsgeschikt verklaren, dan de
neurasthenische of zwaartillende collega, wiens oversterke secundaire ''
functie, ook in de eigen praktijk, eer remt, dan pushing power voor zijn
patiënten is.quot;
Zeer nauw verbonden met de beoordeeling der arbeidsgeschiktheid
is het vraagstuk der aggravatie en simulatie, zoodat noodzakelijkerwijs
ook hier aandacht aan besteed moet worden. Talrijke andere vragen
deden zich verder voor.
Daar echter een beperking noodzakelijk bleek, kon ik niet ingaan op
de vraag, wanneer v/ij mogen aannemen, dat een reeds bestaande ziekte
door een ongeval verergerd wordt, (b.v. tuberculose of syringomyelie)
of in welke gevallen ziekte door een ongeval ontstaat.
Tijdens den studietijd komt men slechts terloops met de vraagstukken
der sociale verzekering in aanraking. Juist de alledaagsche gevallen ziet
men aan de Universiteit niet, hoogstens belangrijke gevallen, behoo-
rend tot de ongevallengeneeskunde.
De moeilijkheden in de algemeene praktijk waren aanleiding, om de
beoordeehng der arbeidsgeschiktheid te bestudeeren. Het eigen onder-
zoek kon slechts beperkt zijn, daar een groot aantal patiënten mij ont-
breekt. Het zijn dan ook mijn ervaringen bij landarbeiders — die men-
schen, waarmede ik in mijn praktijk in aanraking kom — welke in dit
proefschrift zijn neergelegd. Moge het een kleine bijdrage zijn, deze
groep beter te leeren kennen.
Daarnaast meende ik de in de literatuur verspreide opvattingen om-
trent de begrippen arbeidsgeschiktheid, ziekte, ongeval en invaüditeit
te moeten samenvatten en ze naast elkaar critisch te bespreken.
HOOFDSTUK II.
KORT ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE ONTWIKKELING
DER WETTELIJKE ARBEIDERSVERZEKERING.
De arbeidersverzekering is slechts een onderdeel der Sociale Wetge-
ving. De Sociale Wetgeving omvat de arbeidersbescherming en de ar-
beidersverzekering. Beide zijn soms niet streng te scheiden. De eerste
houdt zich bezig met de wettelijke regeling van de gezondheid en de
veiligheid van den arbeider, waarbij de Arbeidswet (1889) en de Vei-
ligheidswet (1895) wel de voornaamste zijn geweest. Bovendien zijn er
nog verschillende kleine wetten en besluiten, zooals de Caissonwet
(1905), de Steenhouwerswet (1911), de Phosphorluciferswet (1901), de
Stuwadoorswet (1914), het Mijnreglement (1906), het Arbeidsbesluit
(1920) met de regeling van arbeid van jeugdige personen beneden 18
jaar en van vrouwen, en dan het Veihgheidsbesluit, dat meermalen is
uitgebreid.
De arbeidersverzekeringswetten en besluiten bevatten bepalingen te-
gen de geldelijke gevolgen van ongevallen, ziekte, invaliditeit, ouder-
dom, en min of meer tegen werkloosheid. Bovendien zal tot deze wetten
gerekend behooren te worden een ziekenfondswet, zoodra deze in een
nieuwen vorm tot stand gekomen zal zijn.
Aan de arbeidersverzekeringswetten zijn de arbeidersbeschermings-
wetten vooraf gegaan en wel het vroegst van alle in Engeland, waar
het Parlement op voorstel van Sir ROBERT PEEL in 1802 een wet
aannam, regelend den arbeid van kinderen.
Vanwaar in het begin van de 19e eeuw dit eerste verschijnen der So-
ciale Wetgeving en de eerste teekenen van grooter sociaal bewustzijn?
Om dit te begrijpen, is eenig inzicht in de Ontwikkelingsgeschiedenis
dier eeuw noodig.
In de tweede helft der 18e eeuw werden de uitvindingen gedaan,
welke een geweldigen ommekeer teweeg brachten in de bestaande toe-
standen. Het was het dienstbaar maken van den „stoomquot; aan de pro-
ductie (WATT, ARKWRIGHT, STEPHENSON). Tot dien tijd be-
stond het oude gildewezen, doch door de uitvinding van de stoomma-
chine, van het vliegwiel, de spinmachine en andere werktuigen, ont-
wikkelde zich een industrie, een machinaal bedrijf, waarbij het, zij het
eerst onder verzet, zoowel van de arbeiders als van de gildemeesters,
tot een ophooping kKvam van arbeiders in bepaalde industriegebieden.
Het innige contact tusschen werkgever en werknemer, zooals dat vroe-
ger het geval was, en waarbij beiden verantwoordelijkheid droegen,
verdween. Door de vereenvoudiging der handgrepen en door sterkere
werkverdeehng konden minder geschoolde krachten gebruikt worden,
zoodat men met geringere vakopleiding volstaan kon. De machine werd
hoofdzaak, de arbeider toevoegsel. De arbeider kwam daardoor losser
te staan tegenover zijn werkgever of diens vertegenwoordiger, veelal
iemand, die zelf door het bedrijf gesalarieerd werd.
De arbeider, hoewel vóór de ontwikkeling der industrie ook reeds in
een zwakke rechtspositie, werd geheel afhankelijk van den werkgever.
Deze was het er om te doen, zijn bedrijf zoo economisch mogelijk te
maken, zijn productiekosten zoo veel mogelijk te drukken. De loonen, als
onderdeel van de productiekosten, werden zoo laag mogelijk gehouden.
De arbeidsduur was onbeperkt; van arbeid door kinderen en vrouwen
werd volop gebruik gemaakt, daar deze de eenvoudige handgrepen ge-
mallt;Jcelijk konden leeren. Men had allerlei willekeurige boetestelsels en
gedwongen winkelnering, die men ook op het platteland aantrof, b.v.
bij het afgraven der venen (zie o.a. GedwongenWinkelnering
in de Venen, uitgave van de Directie van den Arbeid),
Inrichting van fabriek en werkplaats was voor den fabrikant slechts
bijzaak, daar hij een zoo groot mogelijke winst trachtte te maken.
Arbeidsongeschiktheid, door welke oorzaak ook, deed den aribeider
tot armoede vervallen. De gevolgen waren een sterk pauperisme en
alcoholmisbruik.
De sterkste industriahsatie vond men in Engeland, later in Duitsch-
land, terwijl Nederland hierin navolgde, toen men hier te lande be-
greep, dat onze handel, die aan het eind van de 18e eeuw door de
verschillende oorlogen een geduchten klap gekregen had, met andere
producten op de wereldmarkt moest komen, wilde hij concurreeren.
Daar men niet blind was voor de ontstane wantoestanden, werden
enquêtes ingesteld. In Engeland in 1842 en 1862. Prof. QUACK^) zegt-
de twee groote parlementaire enquêtes hebben in Engeland tooneelen
aan het licht gebracht, waarbij de groepen uit DANTE's H e 1 verblee-
ken. Ook in Nederland werden al vroeg enquêtes gehouden naar den
toestand van de nijverheid, n.1. in 1816 en 1820; in 1841 en 1860 volg-
den enquêtes o.a. naar den kinderarbeid. Later werden belangrijke
mededeelingen gedaan door de doctoren CORONEL (1861)2) en VAN
1)nbsp;Aanhaling uit D i ep en h o r s t.nbsp;. lod
2)nbsp;S. Sr. Coronel: De gezondheidsleer toegepast op de fabrieksnijverheid. 1861.
-ocr page 22-HENGEL (1861), over Zeeuwsche fabriekswevers en Hilversumsche
fabrieksarbeiders. Het zag er in Nederland niet rooskleurig uit. Vóór
1850 bemoeide de overheid zich niet met de arbeidersklasse. Deze was
aangewezen op liefdadigheid (spijsuitdeeling. aalmoezen, enz.). Het
duurde nog tot 1874 eer eenige wettelijke voorziening kwam. n.l. door
VAN HOUTEN's Kinderwet. Omstreeks dien tijd kwam een dui-
delijk bewustzijn van de arbeidersklasse. Er ontstonden vakvereenigin-
gen en verschillende andere organisaties der arbeiders.
Op de arbeidersbeschermingswetten zal niet verder ingegaan wor-
den, evenmin op het aandeel, dat de vakorganisaties hierin gehad heb-
ben, terwijl het mijn bedoeling is nader een en ander mede te deelen
over de ontwikkeling der arbeidersverzekeringswetten.
Merkwaardig daarbij is, dat in Nederland als eerste arbeidersverzeke-
ringswet de Ongevallenwet tot stand komt. Duitschland, Oos-
tenrijk en Noorwegen waren aan het eind van de 19e eeuw voorgegaan.
Nederland volgde in 1901. De volgorde in het buitenland was echter
anders. Nemen wij Duitschland als voorbeeld, waar, na de door BIS-
MARCK opgestelde keizerlijke boodschap van Keizer WILHELM I van
17nbsp;Nov. 1881, reeds op 15 Juni 1883 de Ziekteverzekerings-
wet tot stand kwam (MANES). Eén jaar later kwam de Onge-
vallenverzekeringswet voor de industrie. In enkele jaren
werden deze wetten uigebreid, terwijl in 1889 de Invaliditeits-
wet en de Ouderdomsverzekeringswet tot stand
kwamen. Een „Reformquot; van deze wetten vond plaats 1934 (Aufbau-
gesetz), met dien verstande, dat aan de versplintering en de onover-
zichtelijkheid der sociale verzekeringswetten in den nieuwen Natio-
naal Socialistischen Staat een einde gemaakt werd, en de verschillende
wetten tot één wet werden samengevoegd.
In Oostenrijk ontstond de Ongevallenwet in 1897, in Frank-
rijk en Italië in 1898, terwijl ze in België pas in 1903 tot stand kwam.
De Staatscommissie, die ten onzent sedert 1890 haar onderzoek uit-
strekte naar „feiten en toestanden in de maatschappij, welke een aan-
vulling van de sociale wetgeving vereischtenquot;, betoogde in haar eind-
verslag ook de wenschelijkheid van een wet, houdende wettelijke ver-
zekering van werkheden tegen geldelijke gevolgen van ongevallen. Men
voelde het als een eisch, dat voorzien werd in de door het bedrijf te-
weeg gebrachte schade. In 1899 werd een wetsontwerp ingediend, dat
door de Tweede Kamer wetd aangenomen, doch door de Eerste Ka-
mer in 1900 verworpen, wijl aan de Rijksverzekeringsbank het monopo-
lie bij de uitvoering werd gegeven en geen plaats werd overgelaten aan
het particuher initiatief voor het dragen van het risico. Een gewijzigd
ontwerp werd met groote meerderheid door de beide Kamers aange-
nomen.
De nu in 1901 tot stand gekomen Ongevallenwet verzekert
de werkheden in de verzekeringsplichtige bedrijven tegen de geldelijke
gevolgen van ongevallen, hun, in verband met de uitoefening van het be-
drijf, overkomen. De hiervoor noodige middelen worden opgebracht
door den werkgever naar een premie, afhankelijk van de gevarenklasse
van het bedrijf. Het stelsel van verplichte verzekering werd gekozen.
De Rijksverzekeringsbank werd verphcht, het premiestelsel toe te
passen, terwijl de werkgevers, die overeengekomen waren onderhng
het risico te dragen, aan het eind van het jaar een omslag heffen voor
het dekken der kosten.
Belangrijk werd de Ongevallenwet uitgebreid in 1921. Ze om-
vat alle bedrijven, behoudens enkele speciaal genoemde uitzonderingen,
o.a. die, welke bij de Land- en Tuinbouwongevallenwet
en de Zee-ongevallenwet verzekerd zijn.
In 1928 wordt ook met hchamelijk letsel, gevolg van ongeval, gelijk-
gesteld, lichamelijk letsel in betrekkelijk korten tijd ontstaan, zooals
peesscheedeontsteking, bevriezing, hitteberoerte, warmtebevanging, zon-
nesteek, blaar en dergelijke. Verder werden, bij dezelfde wijziging, een
klein aantal van de eigenlijke beroepsziekten met de gevolgen van on-
geval gelijk gesteld, (lood- en kwikvergiftiging, miltvuur, mijnworm-
ziekte), hetwelk in het nieuwe wetsontwerp belangrijk is uitgebreid.
In 1922 kwam de Land- en Tuinbouwongevallenwet
tot stand; in 1901 waren land-, tuin-, vee- en boschbouwarbeiders uit-
gesloten. Met het oog op de te verwachten wettelijke verzekering waren
er reeds verschillende onderlinge organisaties van landbouwers tot stand
gekomen. Dit particulier initiatief werd bij de invoering der wet niet te niet
gedaan. De uitvoering der verzekering werd dan ook opgedragen aan
de, met het rijksorgaan, de R.V.B., gelijkgerechtigde particuhere orga-
nen, de bedrijfsvereenigingen.
In het in 1901 uitdrukkelijk van verzekeringsplicht uitgesloten be-
drijf, dat zich bezig houdt met het vervoer van goederen en personen
met zeeschepen, en in het zeevisschersbedrijf, werd in 1919 door middel
van de Zee-ongevallenwet voorzien, waaraan de Oorlogs-
zee-ongevallenwet in 1915 was voorafgegaan. De uitvoering van de
Zee-ongevallenwet wordt geheel gelegd in handen der be-
langhebbenden zelf.
Na het instellen, in 1895, van een Staatscommissie zijn er verschil-
lende ontwerpen geweest voor een ouderdoms- en invaliditeitswet.
(1904 Minister KUYPER, 1907 VEEGENS, 1911 TALMA). Het
duurde nog tot 1913, eer de Invaliditeitswet tot stand kwam
en zij trad eerst in 1919 volledig in werking. Ze heeft ten doel aan ver-
zekerden rente toe te kennen in geval van invaliditeit en ouderdom, als-
mede aan de weduwen en weezen dier verzekerden.
In 1919 kwam de Ouderdomswet tot stand, regelend de vrij-
willige verzekering van ouderdomsrente, als tegemoetkoming aan de
voorstanders van staatspensionneering. Ook hier ging een zware strijd
vooraf, en deze noopte zelfs in 1916 Minister TREUB tot heengaan.
Eindelijk kwam de Ziektewet, de voornaamste in de rij der so-
ciale verzekeringswetten, als laatste in zijn volle werking. In 1913 was
deze wet van Minister TALMA reeds tot stand gekomen, doch zij werd
eerst op 1 Maart 1930 ingevoerd. Het doel der wet is arbeiders te
verzekeren tegen de geldelijke gevolgen, welke arbeidsongeschiktheid
wegens ziekte voor hen medebrengt. De wet wordt uitgevoerd door de
erkende Bedrijfsvereenigingen of door de Raden van Arbeid.
Alvorens de wet van kracht werd, onderging ze in 1929, onder het
bewind van minister SLOTEMAKER DE BRUïNE, belangrijke ver-
anderingen in de wijze van uitvoering. Groote invloed ging hierbij uit
van de steeds machtiger wordende werkgevers- en werknemersorgani-
saties. In 1934 vond nog een zoogenaamde technische herziening plaats.
Het beginsel der wet van TALMA, „alle arbeiders z ij n verzekerdquot;,
is om practische redenen niet geheel uitgevoerd. Dienstboden, in het al-
gemeen zij, die in dienst worden genomen voor persoonlijke diensten,
zooals naaisters, werkvrouwen enz., vallen er buiten. Voor verdere uit-
zonderingen raadplege men de Ziektewet zelf of het boekje van
MUNTENDAM. Op den inhoud der wet zal niet verder ingegaan
worden.
Nauw verbonden met de Ziektewet is een Ziekenfondswet.
Het is de bedoeling (art. 48 der Ziektewet), dat den verzekerde geen
ziekengeld zal toekomen, indien hij niet van geneeskundige hulp is
voorzien (aangesloten bij een wettelijk toegelaten ziekenfonds). Zij is
nog in wording.
W erkloosheidsverzekering. Na een tijdelijken op-
bloei na den wereldoorlog, volgde een ernstige inzinking, de tegen-
woordige oeconomische crisis. De wereldoorlog en zijn gevolgen, welke
medegewerkt hebben tot de vertraging van de uitvoering der verzeke-
ringswetten, brachten ook mede, dat de aandacht gewijd moest worden
aan de duizenden werkloozen tengevolge van de crisis ; niet alleen
om te trachten hen weer in het productieproces in te schakelen, doch
ook, om hen bij te staan in hun noodzakelijk levensonderhoud en in dat
van hun gezinnen. Het zijn de door de arbeiders zelf opgebouwde
werkloozenkassen, welke het geld hiertoe opbrachten. De werkgevers
dragen niet tot dit doel bij. Het betreft een geheel vrijwillige verzeke-
ring. Bij het Werkloosheidsbesluit van 1917 dragen
Regeering en Gemeenten samen evenveel bij, als de contributie voor de
werkloozenkassen bedraagt. Voor sommige groepen van arbeiders is dit
zelfs verhoogd tot meer dan 200 % van de contributie. Voor landarbei-
ders geldt de bijdrage slechts voor de eerste zes weken. Het geheel
staat onder gemeentelijke- en rijkscontrole.
Van een verphchte werkloosheidsverzekering, zooals de ziekteverze-
kering, is geen sprake. Ze is een geheel vrijwillige.
Hiermede is een zeer schematisch overzicht gegeven. Een vervolma-
king van de sociale verzekering is nog in de eerste tientallen van jaren
niet te verwachten. Over de plannen en de toekomst schijnt het mij beter
niet te reppen. Op het groote belang dezer wetten voor de Volksge-
zondheid behoeft hier niet nader ingegaan te worden. Wij vinden dit
geschetst in Algemene Gezondheidsleer van Prof J. J.
VAN LOGHEM.
HOOFDSTUK III.
ALGEMEENE BESCHOUWINGEN OVER DE BEGRIPPEN
ARBEIDS (ON) GESCHIKTHEID, ERWERBS (UN) FäHIGKEIT.
ZIEKTE, ONGEVAL EN INVALIDITEIT.
A. Arbcids(on)gescliiktheid; arbeid.
Arbeidsgeschüiktheid is een samenvoeging van de beide woorden ar-
beid en geschiktheid. Geschiktheid heeft hier de eenvoudigste beteekenis.
KREIL, die beide woorden naar hun begrippen ontleed heeft, noemt
geschiktheid een samenvatting van een kunnen. Even goed zou men in
plaats van „geschikt zijnquot;, de uitdrukking „in staat zijnquot; of „kunnenquot;
mogen gebruiken. Veel minder eenvoudig is het gesteld met het begrip
„arbeidquot;. Iedere tak van wetenschap geeft aan „arbeidquot;, ondanks de
woordgelijkheid, een andere beteekenis. Ook in het spraakgebruik is de-
ze beteekenis nog ongelijk. In de natuurkunde verstaat men onder ar-
beid (kracht maal weg) iets geheel anders dan in de philosophie of in
de techniek of wel in de sociale wetenschappen.
In de sociale verzekering geeft arbeid, samen met geschiktheid, een
rechtsbegrip aan, terwijl dan slechts sprake is van arbeid van men-
schen. Het komt op de geschiktheid tot het verrichten van arbeid aan,
hoewel de wet zich niet nader over het begrip arbeid uitspreekt. De ar-
beid moet echter een bepaald doel hebben. Het is niet alleen het louter
bezig zijn. Arbeid in den zin der Arbeidswet zijn alle werkzaamheden,
welke verricht worden in dienst van een onderneming. Er wordt geen
verschil gemaakt tusschen arbeid en werkzaamheden. Volgens JOSE-
PHUS JITTA zijn spraakgebruik en jurisprudentie eenstemmig in de
opvatting, dat een onderneming een zaak is, die is opgezet met het doel
winst te maken.
Volgens KREIL verricht een beroepsvoetballer arbeid, terwijl iemand,
die voor zijn pleizier speelt, dit niet doet. Een kindermeisje, dat in de
uitoefening van haar beroep met een kind gaat wandelen, arbeidt even-
eens, terwijl een huismoeder, die hetzelfde doet. daarbij geen arbeid
verricht. Men zou geneigd zijn voor arbeid loon als doel te stellen. Dit
is niet heiemaal juist, wanneer men den volontair neemt, die niets ver-
dient, terwijl hij toch werkt, en zelfs verzekerd is. Het doel van loon is
dus niet beslist noodzakelijk.
Volgens de beteekenis van het woord, zou, wanneer het gaat om de
beoordeeling van de geschiktheid van den mensch, arbeids (on)-
geschiktheid een ruim begrip zijn. Het drukt dan de ongeschikt-
heid tot werken uit zonder meer, wat door PENRIS de „physische in-
vahditeitquot; genoemd wordt.
Voor de Ziektewet echter, komt het, wanneer het begrip arbeids (on)-
geschikheid gebruikt wordt, er volstrekt niet op aan, of de persoon tot
iederen arbeid (on) geschikt is, maar daarop, of hij een bepaalden arbeid,
waarmede hij nauw vergroeid is, nog verrichten kan. Deze beteekenis
is dus veel beperkter, dan de woordbeteekenis. Ze houdt een beroeps-
invahditeit in. Hier tegenover staat nog de arbeids (on) geschiktheid op
de algemeene arbeidsmarkt.
In Nederland kent men slechts het woord arbeids (on) geschiktheid,
^ terwijl men in Duitschland voor dit laatste begrip het woord Erwerbs-
(un)faihigkeit heeft.
SCHUURMANS STEKHOVEN geeft zes punten aan, waaruit het
begrip arbeids (on) geschiktheid voor de Ziektewet zou moeten blijken.
Hij gaat daarbij uit van een engeren gezichtshoek. Hij somt een zeker
aantal eigenschappen op, die aanwezig moeten zijn, en noemt een aan-
tal kenmerken, welke afwezig moeten zijn, wat dan samen de arbeids-
geschiktheid veronderstelt. Het lijkt mij niet van belang ontbloot,
deze eigenschappen in het k|ort te laten volgen.
Arbeidsgeschiktheid veronderstelt:
1.nbsp;De vrije beschikking over een hchamelijke en geestelijke ontwik-
kehng en een peil van hchaamskracht en geestvermogens, als vereischt
wordt voor de ontwikkeling van het arbeidsvermogen, dat de betrok-
ken arbeid vergt.
De Ziektewet vraagt daarbij niet naar arbeidsgeschiktheid in het al-
gemeen, maar naar geschiktheid voor den eigen arbeid, dus naar de
bijzondere geschiktheid.
2.nbsp;De afwezigheid van ernstige lichaamsgebreken, ziekelijke afwij-
kingen en geestesstoornissen, die een voortdurende bedreiging vormen
van het leven van den arbeider en (of) hem voortdurend bedreigen
met plotselinge onderbreking van den arbeid (b.v. aneurysma aortae ;
epilepsie; irreponibele ingewandsbreuk, die telkens beklemd raakt.)
3.nbsp;De afwezigheid van ernstige geestesstoornissen, die hem voort-
durend of bij tijden op onvoorziene wijze gevaarlijk maken voor zich
zelf of voor zijn omgeving.
4.nbsp;De afwezigheid van ziekten van een dermate afstootelijk of be-
-ocr page 28-smettelijk karakter, dat tegen contact met werkgever of medearbeiders
overwegende maatschappelijke bezwaren bestaan (ozaena; anus praeter-
naturalis; incontinentie).
5.nbsp;De afwezigheid van lichtere hchaamsgebreken, ziekelijke afwijkin-
gen en geestesstoornissen, die zonder direct onder 2 of 3 te vallen, de
kans op volhouden van den arbeid gedurende een redelijken termijn be-
langrijk verminderen, hetzij vanwege hun voortschrijdend karakter, het-
zij, doordat zij de reservekracht wegnemen, zoodat een samenloop van
ongunstige omstandigheden het resteerende arbeidsvermogen geheel of
gedeeltelijk wegneemt (slaptetoestanden na herstel van ernstige ziek-
ten of griep; prostaathypertrophie, enz.).
6.nbsp;De afwezigheid van hchaamsgebreken, ziekelijke afwijkingen en
geestesstoornissen, waarvan met redelijke mate van waarschijnlijkheid
mag worden aangenomen of verondersteld (c.q. voorspeld kan worden)
dat ze rechtstreeks onder invloed van de arbeidsprestatie, die de ar-
beid voor den betrokkene meebrengt, verergeren, zoodat de arbeid een
rechtstreeksche bedreiging voor de gezondheid van den betrokkene
vormt, (lijder aan blaas of nierontsteking, waarvan de urine nauwelijks
vrij is van ontstekingsverschijnselen; bloeding van blaaspapilloom, die
door rust is tot staan gekomen.)
SCHUURMANS STEKHOVEN heeft het begrip arbeids(on) ge-
schiktheid slechts uit ziekteverzekeringsoogpunt bezien. Over de woord-
beteekenis wordt niet gesproken. Voor de praktijk der Ziektewet zijn
de beschouwingen van STEKHOVEN echter van het meeste belang.
HOLLMANN beziet de arbeids(on) geschiktheid van uit sociologisch-
biologisch standpunt. In sociologischen zin is arbeid alle werkzaamheid,
welke zich richt op het verkrijgen van materieele goederen, of zich als
ruilobject laat gebruiken, of in dienst van een gemeenschap verricht
wordt. In de sociale verzekering moet zoowel met de arbeidsprestatie,
als met de vermoeienis als begeleidingsverschijnsel van iederen arbeid
boven een physiologische mate rekening gehouden worden bij de be-
oordeeling der arbeidsgeschiktheid, dus zoowel de biologische, als de
sociologische kant beschouwd worden. Begeleidingsverschijnsel van
iederen arbeid is vermoeidheid. Normaal verdwijnt dit vermoeidheids-
verschijnsel weer in den voor iederen arbeid noodigen rusttijd. Vindt de
arts genoemd verschijnsel na den rusttijd, zoo is er arbeidsongeschikt-
heid. Wanneer een overmaat van vermoeidheidsverschijnselen van
een lichamelijke ziekte afhangt, is dit onomstreden een ziekte in den zin
der ziekteverzekeringswet (Reichsversicherungsordnung) (R.V.O.) ;
worden de verschijnselen echter te voorschijn geroepen door oorzaken,
zonder een stoornis in de correlatie der organen te vinden, zoo heeft
men met een arbeidsinsufficientie te doen. De oorzaak van deze arbeids-
insufficientie noemt HOLLMANN het ontbreken van de psychische
drijfveer tot arbeid. Wanneer het ontbreken of gestoord zijn van deze
drijfveer onbewust is, gaat het om een „niet-willen-kunnenquot;. Wij komen
hier echter op het terrein van de begrippen ziekte en neurose, waarover
later. Uit de verdere beschouwingen van HOLLMANN blijkt, dat zijn
sociologie op Nationaal-Socialistischen leest is geschoeid.
Nauw samenhangend met arbeidsgeschiktheid, is Erwerbsfähigkeit.
B. Erwerbs(un)fähigkeit; Erwerb.
Voor het begrip „geschiktheidquot; geldt hetzelfde, als gezegd werd voor
dit deel van het begrip arbeids(on) geschiktheid. Er blijft dus over het
begrip Erwerb nader te bezien. Onder „Erwerbquot;, d.i. verdienste, loon,
verworven goed, kan verstaan worden het goed, dat verworven is. Bij
de „Erwerbsfähigkeitquot; treedt dus een bepaald doel, het „Erwerbsdoelquot;
op den voorgrond, namelijk het verkrijgen van goederen. Goederen zijn
middelen tot het bevredigen van behoeften.
Volgens de woordbeteekenis is van de begrippen arbeids-
en „Erwerbsquot; geschiktheid het begrip arbeidsgeschiktheid het ruimst.
Bij het woordbegrip arbeidsgeschiktheid is het van geen belang voor
welk doel men werkzaam is; of het voor „Erwerbquot; (verworven goed,
verdienste) is, of wel alleen maar voor het verkrijgen van kennis, on-
derzoek enz. Bij de Erwerbsfähigkeit daarentegen, is het werkzaam zijn
gericht op het verkrijgen van Erwerb.
In de sociale verzekering komt het slechts zelden voor. dat de arbeid
niet gericht is op het verkrijgen van goederen, van verdienste, van loon.
In de ziekteverzekering is in principe slechts de geschikt-
heid voor het voortzetten van den arbeid, die tot nu toe verricht werd,
beshssend, zoodat arbeidsgeschiktheid tegenover Erwerbsfähigkeit een
veel engere beteekenis heeft. Onder Erwerbsfähigkeit in de Duitsche en
Oostenrijksche ongevallenverzekering wordt namelijk
verstaan, wat iemand in staat is op het geheele economische terrein, op
de algemeene arbeidsmarkt, aan verdienste (loon) te verkrijgen. De
woordbeteekenis en de beteekenis, die de sociale verzekering er aan
hecht, dekken elkaar dus niet. De Erwerbsfähigkeit is van veel verdere
en ruimere strekking dan de arbeidsgeschiktheid. Een inzicht, wanneer
iemand nog wel arbeidsgeschikt, doch niet Erwerbsfähig is, vinden we
in een uitspraak omtrent een ongeval, een blinden landbouwer overko-
men. (blz. 28).
De Nederlandsche ongevallenverzekering kent alleen het woord ar-
-ocr page 30-beidsgeschiktheid. Art. 20, alinea 1, (nieuw art. 15) van de Ongeval-
lenwet zegt: wanneer iemand den derden dag niet in staat is in de
onderneming van zijn werkgever zijn gewone werk te verrichten, ont-
vangt hij een tijdelijke uitkeering, enz. Dit geldt voor de eerste 42 da-
gen. Men vindt hier de onmogelijkheid tot het uitoefenen van het eigen
beroep bij den eigen patroon (Berufsuntaughchkeit).
Artikel 21 (nieuw art. 16) spreekt, wanneer het gaat over de onge-
scjhikttheid tot werken na den 42sten dag na het ongeval, over geheel
of gedeeltelijk ongeschikt tot werken, waarmede volgens art. 22 (nieuw
art. 18) bedoeld wordt de arbeid, welke overeenkomt met zijn krachten
voor het ongeval en met zijn bekwaamheden. (Arbeitsunfähigkeit)
(BROCX). In de Nederlandsche ongevallenverzekering wordt dus het
verkrijgen van loon niet op den voorgrond gezet, al wordt er in de prac-
tijk wel de arbeidsgeschiktheid mede bepaald (BROCX). Erwerbsunfä-
higkeit wordt in Nederland volgens BROCX gevonden bij invaliditeit,
waar de onmogelijkheid bestaat 1/3 van het gewone loon te verdienen.
C. De begrippen Arbeids (on) geschiktheid en Erwerbs(un)fähigkcit
in de Duitsche wetgeving.
De Duitsche wetgeving kent in de sociale verzekering de begrippen
arbeids (on) geschiktheid, Erwerbs (un) f ähigkeit, Berufs (un) f ähigkeit,
en invaliditeit. De wetgever laat zich verder niet over deze begrippen uit.
Om hierin een nader inzicht te krijgen, zijn we aangewezen op de beshs-
singen en uitspraken der rechtsprekende organen. Men heeft te doen
met rechtsbegrippen.
Voor 1911, het jaar van inwerkingtreding der Reichsversicherungs-
ordnung (R.V.O.), werd in de 3 takken van de sociale verzekering, na-
melijk de ziekte-, ongevallen- en invaliditeitsverzekering, slechts de term
„Erwerbsunfähigkeitquot; gebruikit. Deze term had voor een ieder van de
verzekeringstakken zijn eigen beteekenis. Voor de ziekte- en ongeval-
lenwet, werd de uitlegging van het begrip „Erwerbsunfähigkeitquot;^)
overgelaten aan de rechtspraak.
Voorstellen van leden der regeeringscommissie, die zich met de voor-
behandeling van het wetsontwerp betreffende de ongevallenwet van
1896 bezig hield, om een nadere omschrijving van het begrip „Erwerbs-
unfähigkeitquot; te geven, werden, wijl men geen overeenstemming kon
verkrijgen over wat men tot nu toe gebruikehjk was onder Erwerbsun-
fähigkeit te verstaan, verworpen.
1) par. 4, 5, Abs. 1 Nrs. 2 des Krankenversicherungsgesetzes vom 15.6.1882.
(RG. BL. S. 73).
-ocr page 31-In 1900 werd zelfs, bij de beraadslagingen over de herziening der
Ongevallenwet, voorgesteld, Erwerbsfähigkeit te vervangen door het
woord „Schadenquot;. Dit werd echter algeheel verworpen, als volkomen
in strijd met de bedoeling der wet.
Merkwaardig is, dat de in par. 642 gegeven uideg van het begrip
Erwerbsunfähigkeit, voorkomende in het eerste ontwerp van de R.V.O.,
in 1909 niet opgenomen werd in het latere ontwerp en in de R.V.O. zelf.
Deze paragraaf luidde:
Par. 642. Erwerbsunfähigkeit is dan aanwezig, wanneer
de gewonde niet meer in staat is, door het verrichten van
werk, dat overeenkomt met zijn krachten en bekwaamiheden
en wat van hem, onder in acht neming van zijn opleiding en
zijn beroep, op redelijke wijze verwacht mag worden, dat te
verdienen (erwerben), wat hij voor het ongeval verdienen
(erwerben) kon.
Ook de Memorie van Toelichting tot de R.V.O. houdt zich bezig met
de begrippen arbeidsongeschiktheid in de ziekteverzekering en Er-
werbsunfähigkeit in de ongevallenverzekering. Ze zegt in haar toelich-
ting betreffende de ziekteverzekering: de nieuwe uitdrukking „arbeids-
ongeschiktheidquot; is precies dezelfde, als wat eerst onder „Erwerbsunfä-
higkeitquot; in de ziekteverzekering verstaan werd. Arbeidsongeschiktheid
is dan reeds aanwezig, wanneer de zieke niet in staat is zijn tot nu toe
uitgeoefend beroep waar te nemen, of dit slechts kan doen met het ge-
vaar zijn toestand te verergeren.
In de Invahditeitswet van 1889 en 1899 wordt het begrip Erwerbsun-
fähigkeit nader omschreven. In 1889 wordt aangenomen, dat de verze-
kerde dan Erwerbsunfähig is. wanneer hij niet meer in staat is. door
loonarbeid, welke overeenkomt met zijn lichamelijke en geestelijke
krachten en bekwaamheden, 1/6 van zijn gemiddelde loon te verdienen.
In 1899 wordt dit veranderd in: „met in achtneming van zijn vroegere
beroep 1/3 te verdienen, van wat lichamelijk en geestelijk gezonde perso-
nen, met dezelfde opleiding, in dezelfde streek, gewoon zijn te ver-
dienenquot;.
D. Benige uitspraken, welke het verschil tusschen Arlbeidsonge-
schiktheid en Erwerbsunfähigkeit aangeven.
PERLMANN geeft een verzamehng belangrijke beslissingen en uit-
spraken van „das Reichsversicherungsamtquot; en de bedrijfsvereenigingen,
vanaf 1888 tot 1913. Het zijn alleen uitspraken uit de ongevallenverze-
kering.
De eerste begripsbepaling „Erwerbsfähigkeitquot; vinden we in 1897
(R.E. Rekursentscheidung, d.h. Entscheidung in Unfallsachen) A.N
(Amthche Nachrichten des Reichsversicherungsamts) S. 253.
Voor de beoordeeling van den graad van Erwerbsfähigkeit
mogen niet de toevalhge, voor het oogenblik gunstige of on-
gunstige arbeidsvoorwaarden in een afzonderlijk bedrijf be-
slissend zijn; maar het komt er op aan vast te stellen, welke
geschiktheid de gewonde bezit tot het verkrijgen van een loon
op het geheele terrein van het economisch leven.
Uit deze beshssing blijkt duidehjk, wat met Erwerbsfähigkeit bedoeld
wordt. Nog in dat zelfde jaar vinden we in een uitspraak de begrippen
arbeidsgeschiktheid en Erwerbsfähigkeit naast elkaar gebruikt, waarbij
het onderscheid tusschen beide wel heel goed uitkomt (A.N. 1897, S 463
R.E. Nr. 1645 van 5 April 1897)
Een volledig blinde 63-jarige landbouwer, die geheel Er-
werbsunfähig is, werkt toch nog in eigen bedrijf (veevoede-
ren). Hij krijgt een letsel aan schouder, rug en been, en
maakt aanspraak op ongevallenuitkeering. Hem wordt geen
rente toegekend, wijl hij vóór het ongeval reeds Erwerbsunfähig
was. In hooger beroep wordt hem ook geen rente toegekend. Hoe-
wel aangenomen wordt, dat hij op eigen, hem bekend, terrein
werkzaamheden verrichten kan, dus een zekere arbeid s-
geschiktheid bezit, heeft hij echter niet, de voor den ge-
heelen landbouw noodzakelijke capaciteiten, dat is de geschikt-
heid nog, waar dan ook, een noemenswaardig loon te verkrijgen.
Een nadere toevoeging hjkt mij, na hetgeen op de vorige bladzijden
over de beide begrippen gezegd is, niet noodig.
E. Ziekte.
Van het begrip „ziektequot; wordt bij de uitvoering van de Ziektewet,
zoo veelvuldig gebruik gemaakt, dat eenige aandacht hiervoor gerecht-
vaardigd is. Vooropgesteld moet worden, dat het medisch begrip ziekte
volstrekt niet identiek is met het begrip ziekte uit de Ziektewet. Even-
min is ziekte gelijk aan arbeidsongeschiktheid. Er zijn verschillende
definities van het medisch begrip ziekte. Prof. R. DE JOSSELIN DE
JONG gaf op zijn colleges de volgende definitie, als de meest dat begrip
nabij komende :
„ziek zijn is een proces, dat zich afspeelt in cellen, weefsels of orga-
nen, wanneer deze door uit- of inwendige oorzaken worden aangetast
in hun bouw of arbeidsvermogen, zoodat de functie van deze cellen,
weefsels of organen stoornissen ondervindt. Of de persoon ziek wordt,
hangt af van den graad, de plaats, den duur en den aard van het pro-
ces en van de constitutie van den persoon. Zoo kan iemand pathologisch
anatomisch ziek zijn, doch klinisch gezond (galsteenen, diabetes)quot;.
Deze definitie kan niet geheel bevredigen. Ze laat geen plaats voor
de psychische processen, o.a. de neurosen. Indien deze intracellulaire
processen waren, dan zou de definitie ook hierop van toepassing zijn.
Bovendien is het ziek zijn geen proces, maar veel meer de stoornis in de
functie, zoodat bij een definitie de nadruk op dit laatste moet vallen,
meer dan op het anatomische gedeelte. Bij de definitie van Prof. De
JOSSELIN DE JONG is juist het omgekeerde Met geval.
WORTMAN zegt: khnisch ziek zijn bestaat slechts dan, ..als het ge-
stoorde bewustzijn zich mengt in het ziekteproces, en het ziektegevoel,
de bewustwording van den gestoorden levensrhythmus, ontstaatquot;. (Ge-
neesk. Bladen 1935 en aangehaald door A.A.S. in de Medische Kroniek
van den Socialen Verzekeringsgids Jan. 1936). Volgens A.A.S. zou
men volgens deze definitie een lijder met een apoplexie of een uraemisch
coma niet ziek mogen noemen, omdat daarbij iedere bewustwording
ontbreekt. A.A.S (NIJDER) wil het begrip ziekte als volgt formuleeren;
..Ziekte is elke oorzaak van stoornis in de levensverrich-
tingenquot;. Deze omschrijving is een modificatie van de definitie van RIB-
BERT ..ziekte is een stoornis in de levensverrichtingenquot;, waarbij
door RIBBERT alleen aan de stoffelijke afwijkingen gedacht werd.
Door de toevoeging ,,elke oorzaakquot;, worden ook de functioneele neu-
rosen in deze definitie opgenomen.
Prof. E. D. WIERSMA spreekt dan van ziek zijn, wanneer de levens-
verschijnselen zoodanig van het gemiddelde afwijken, dat zij het bestaan
van het individu in meerdere of mindere mate bedreigen, of wanneer zij
schadelijk zijn voor de samenleving. Deze bepahng van ziekte is geheel
willekeurig en steunt op utiliteitsgronden. Tusschen gezonde en zieke le-
vensverschijnselen bestaat slechts een gradueel verschil; ze gaan geleide-
lijk in elkaar over. Prof. WIERSMA maakt onderscheid tusschen de
somatische en de psychische persoonlijkheid. De ziekelijke stoornissen
nu hggen op een lager niveau dan de normale functies (TENDELOO).
Op somatisch gebied wordt dit gekenmerkt door een dedifferentiatie met
een verminderd harmonisch samenwerken der verrichtingen. Dit geldt
evenzoo voor de psychische functies, waarbij een dahng van het
psychisch niveau waarneembaar is.
REMIJNSE drukt zich een weinig populair uit. wanneer hij zegt:
..ziekte is een toéstand van het organisme, dat, in confhct met een scha-
delijk agens, uit het evenwicht is geraakt; de verschijnselen van een
ziekte zijn uitingen van het organisme, dat met een schadehjk agens in
confhct isquot;. Ook REMIJNSE beschouwt hierbij slechts den „hchame-
hjkenquot; mensch. Hoewel het niet duidehjk uit zijn definitie blijkt, wordt
m.i. toch het hoofdgewicht gelegd op de stoornis van het organisme, dus
op een stoornis van de functie van dit organisme.
WEICKSEL zegt: „Krank ist der Mensch, der sich nicht im Vollbe-
sitz seiner physischen oder psychischen Kräfte befindetquot;. Dit is niet
juist, daar het verhes van krachten door ouderdom toch niet als ziekte
is te beschouwen. Deze definitie maakt dan ook geen onderscheid tus-
schen ziekte en ouderdom.
Prof. L. POLAK DANIELS deed in zijn rectorale rede van 1936 uit-
komen, hoe moeilijk het is „ziek zijnquot; tegenover „gezond zijnquot; te stel-
len. „Ziek zijnquot; noemt schrijver een reactie, gevolg van factoren, gelegen
in en buiten den patiënt zelf. Het is een stoornis in den functioneelen
evenwichtstoestand van de organen, waarbij de nadruk wordt gelegd op
den functioneelen toestand.
Het is duidelijk, dat deze verschillende omschrijvingen van het begrip
„ziektequot; het den rechtsprekenden organen niet gemakkelijk maken. In
1932 richtte de Voorzitter van den Raad van Beroep te 's-Gravenhage
een verzoek tot Prof. J. M. BAART DE LA FAILLE om ingelicht te
worden omtrent de volgende punten :
1.nbsp;Welke is, in het algemeen, de meest gangbare opvatting van het
begrip „ziektequot;.
2.nbsp;Wat wordt, in medisch wetenschappelijken zin, onder het begrip
„ziektequot; verstaan.
3.nbsp;Of, in hoeverre, en waarom aan het begrip „ziektequot; in de Ziekte-
wet al dan niet, een beteekenis dient te worden gehecht, welke
afwijkt van de beteekenis, welke dat begrip volgens de meest
gangbare opvatting en(of) in medisch wetenschappelijken zin
heeft ?
Een ongeveer gelijknamig verzoek deed de Voorzitter van den Cen-
tralen Raad van Beroep in 1936 aan de Hoogleeraren Prof. A. A. HIJ-
MANS VAN DEN BERGH en Prof. J. M. BAART DE LA FAILLE.
In het eerste rapport wordt als antwoord op vraag 1 medegedeeld,
wat VAN DALE'S Groot Woordenboek en KUIPERS' G e-
illustreerd Woordenboek der! Nederlandsche
Taal over ziekte zeggen. Terecht wordt in het tweede rapport opge-
merkt, dat, wat het spraakgebruik onder ziekte verstaat, voor een groot
deel afhankelijk is van de voorstellingen, die de geneesheeren zich
daaromtrent maken. Deze voorstelhngen wisselden in den loop der tij-
den sterk, afhankelijk van de heerschende theorieën in de verschillende
perioden der geschiedenis. Dit geldt ook voor het begrip „ziektequot; in
medisch wetenschappelijken zin. Prof. BAART DE LA FAILLE deelt
mede. wat VIRCHOW, COHNHEIM. ZIEGLER, REDDINGIUS.
TENGELOO, KREHL omtrent „ziektequot; zeggen ; uit welker opvattin-
gen duidehjk het verschil in medisch denken blijkt, terwijl men tevens
opnieuw weer overtuigd wordt van de ingewikkeldheid der levenspro-
cessen. waardoor een definitie noodzakelijkerwijs slechts gebrekkig kan
zijn. Ten slotte zegt KREHL, is de arts. die den zieke waarneemt,
degene, die beslist, wien hij ziek of gezond zal noemen, n.1. den mensch,
die op een zeker oogenblik niet of wel beantwoordt aan het type van
hchamelijke en geestelijke functies, dat de arts zich voor oogen had
gesteld.
De definitie van het begrip ..ziektequot; van beide Hoogleeraren voor den
Centralcn Raad van Beroep, in een beslissing van 14 Mei 1936 Z. W. D.
No. 179, 1935, luidt, dat onder „ziekte niet een statisch begrip verstaan
wordt, doch een proces, dat is dus een, zich in den tijd uitstrekkende
gebeurtenis of een complex van gebeurtenissen, welke bestaan in wij-
zigingen in de functie van het organisme, hetzij in kwalitatieven, hetzij
— gewoonlijk — in kwantitatieven zin, veroorzaakt door een verstoring
van het evenwicht in het lichaam, hetwelk er naar schijnt te streven,
dit evenwicht te herstellen; dat het begrip ziekte dus onderstelt, een
actieve reactie van het organisme, in het leven geroepen door een ziekte-
makende oorzaak. Een toestand, waarbij weefsels en cellen inert zijn.
verdient den naam van ziekte niet. Bij de reactie van weefsels
en cellen, die het wezen van ziekte uitmaken, ontstaan gewoon-
lijk, — en althans in zeker stadium van ontwikkehng — door
andere waarneembare verschijnselen, subjectieve, onaangename ge-
waarwordingen, benevens stoornissen in de verrichtingen die den
lijder verhinderen zijn normale werkzaamheden uit te voeren of
hem daarin in meerdere of in mindere mate belemmeren. Al deze be-
schouwingen gelden ook voor geestelijke reacties. Platvoeten, hesbreu-
ken, spataderen en zich ontwikkelende scoliose en kyphose moeten als
ziekte worden aangemerkt, zoodra ze tot functiestoornissen aanleiding
gevenquot;. Uit de verdere beschouwingen blijkt bovendien, dat de rappor-
teurs meenen, dat zuivere ouderdomsgebreken weinig voorkomen, doch
dat het meestal gaat om ouderdomsziekten, daar slijtage in werkelijk-
heid altijd vergezeld gaat van schadelijke invloeden. De rapporteurs
beschouwen ouderdomsgebreken dan ook als functioneele veranderingen
van weefsels of cellen, als gevolg van schadelijke uitwendige invloeden,
zij het ook tot stand gekomen of bevorderd onder invloed van ouder-
domsslijtage der cellen.
Volgens A. A. S(NIJDER) is bovengenoemde definitie noodeloos
moeilijk gemaakt, en sluit ze weer geheel aan bij de definitie, waarbij
ziekte beschouwd wordt als „oorzaak van functiestoornissenquot; en waar-
aan desnoods de beperking is toe te voegen, dat deze functiestoornissen
zich „in den tijd uitstrekkenquot;. SNIJDER betreurt het, dat het begrip
„niet statischquot; in deze definitie genoemd wordt, daar dit tot verwarring
'aanleiding kan geven. Het begrip statisch roept herinnering op aan het
historische „organisch-statischequot;, waarbij men aan statisch het begrip
organisch vastknoopte. Dat dit niet denkbeeldig is, wil SNIJDER dui-
delijk maken, door de meening weer te geven van het Scheidsgerecht
van 's Hertogenbosch. Het Scheidsgerecht vindt een tegenspraak in de
beschouwingen van de beide Hoogleeraren over het hebben van plat-
voeten als „ziektequot;. Platvoeten is een statische toestand, die, zoo-
dra deze nu aanleiding geeft tot functiestoornissen, een „ziektequot;
genoemd wordt; dus een niet-statisch begrip wordt. SNIJDER
ontzenuwt de opvatting van het Scheidsgerecht, dat hier een
tegenstrijdigheid zou zijn. Bij platvoeten als „ziektequot;, die aanleiding ge-
ven tot functiestoornissen, wordt een wijziging gebracht in de functie
d.i. een dynamische functie van een primair functioneel-statischen
toestand.
Bij goed lezen en interpreteeren van de definitie schijnt mij het gevaar,
dat men zich verwart in historische begrippen, niet groot, daar zeer na-
drukkelijk het zwaartepunt gelegd wordt op de wijziging van de functie
van het organisme.
Een door een der rechtsprekende organen in Duitschland in IVIJ
genomen beshssing, geeft m.i. het begrip „ziektequot; niet juist geformuleerd
weer. Deze zegt: „Ziekte is een abnormale toestand van het lichaam,
welke waarneembaar te voorschijn treedt in de noodzakelijkheid van be-
handehng door den arts, o f van het gebruiken van geneesmiddelen. Een
toestand, die, uit medisch oogpunt, als ziekte te beschouwen is. behoeft
het in den zin der R.V.O. niet te zijn, wanneer niet de noodzakelijkheid
van een kuur of wel de Erwerbsunfähigkeit blijkt. Pr. OV.G.17.2.13
A V 14.3.32quot;. Hieruit volgt dus, dat door de R.V.O. een ziekte slechts
dan wordt aangenomen, wanneer de gezondheidstoestand van den ver-
zekerde een behandehng noodig maakt, o f er arbeidsongeschiktheid is.
terwijl er medisch wel degelijk een ziekte kan zijn, zonder dat behan-
deling noodig is, of er arbeidsongeschiktheid behoeft te zijn (platvoe-
ten, lues, breuk, tongkanker, enz.). Ongeveer dezelfde opvatting hul-
digt WEICKSEL.
De definitie, die SCHUURMANS STEKHOVEN geeft, is m.i. veel
vollediger. Hij zegt:Onder ziekte, in den zin der wet, moet worden ver-
staan elke ziekelijke afwijking, klacht of gebrek, die met arbeidsge-
schiktheid (bedoeld is natuurlijk arbeidsongeschiktheid; den H.) en
de behoefte aan geneeskundige behandeling gepaard gaat en zoolang zij
daarmede gepaard gaat. Ziekte met al haar tijdelijke en blijvende ge-
volgen van hchamelijken en geestelijken aard, geeft dus recht op
ziekengeld, zoolang arbeidsongeschiktheid en behoefte aan voortgezette
geneeskundige behandeling bestaat en uiterlijk tot de in art. 39 (nieuw
art. 37) genoemde zes maanden verstreken zijn.
Hier wordt dus arbeidsgeschiktheid op den voorgrond gesteld, en
daarna de behoefte aan geneeskundige behandeling, in tegenstelling met
het voorgaande, waar het woordje o f gebruikt werd. wat inhoudt, dat
beiden niet samen behoeven te gaan.
FEILCHENFELD zegt; Krankheit ist ein anormaler Zustand, der in
der Notwendigkeit ärztlicher Behandlung oder der Anwendung von
Heilmitteln wahrnehmbar tritt. Auch die Arbeitsunfähigkeit kann als Er-
füllung der Versicherungsfalles gelten, wenn nämlich der Versicherte
zwar eine gewisse Arbeitsfähigkeit besitzt, aber unhäfig ist. diejenige Ar-
beit aus zuführen, die er in der Ausübung seines Berufes zu verrichten ge-
wohnt ist. (Dr. LEOPOLD FEILCHENFELD, Lehrbuch der
Praktischen Versicherung s-M e d i z i n. 1927 bl.z. 218).
Ook hier staat de arbeidsongeschiktheid niet op den voorgrond, even-
min als in de genoemde beshssing van 1913.
Ziekte in den zin van art. 20 der Ziektewet, zegt Prof. BAART DE
LA FAILLE (Raad van Beroep te 's Gravenhage, Febr. 1932), is een
stoornis in de lichamelijke en/of geestelijke verrichtingen van den verze-
kerden arbeider in zoodanigen graad, dat de ongeschiktheid tot den ar-
beid, waaromtrent de werkgever en de werknemer te goeder trouw een
overeenkomst hadden aangegaan, tijdens den tijd der dienstbetrekking
klaarblijkelijk is ontstaan.
ROSIN omschrijft het begrip ziekte in verband met de wettelijke rege-
hng als een bepaalden, niet normalen (pathologischen) lichamelijken toe-
stand van den mensch, welke waarneembaar is in de noodzakelijkheid
eener geneeskundige behandeling en in de beïnvloeding der arbeidsge-
schiktheid. (aangehaald uit EVERSEN). Ouderdom valt, streng geno-
men. niet onder deze definitie. Wel zwangerschap der vrouw. Deze de-
finitie wijkt slechts weinig af van die van SCHUURMANS STEKHO-
VEN. Waar deze laatste „elke ziekelijke afwijking, klacht of gebrekquot;
noemt, geeft ROSIN „niet normalen hchamelijken toestandquot;. Deze om-
schrijving is eenvoudiger, doch verwaarloost het „geestelijk elementquot;.
De Nederlandsche wetgeving stelt zwangerschap en bevalling van een
gehuwde vrouw gelijk met ziekte.
FEILCHENFELD noemt zwangerschap en bevalhng natuurhjke ge-
beurtenissen, geen ziekte, evenmin als het „onwelquot; zijn van de vrouw.
Evenzoo ouderdomszwakte, waarover nagenoeg alle verzekeringsartsen
het wel eens zullen zijn. Echter werd reeds opgemerkt, hoe moeilijk het
is uit te maken, of men met den „normalen, physiologischenquot; ouderdom, of
met overeenkomstige verschijnselen, ontstaan door chronische of acute
ziekten, te doen heeft.
BROCX meent van ziekte te moeten spreken, zoolang een proces
voortschrijdt, en nog geen stationnaire toestand is ingetreden. Hij rekent
ouderdom niet tot de ziekten, volgens zijn definitie echter zou men van
ziekte moeten spreken, daar ouderdomsverschijnselen progressief zijn
(SNIJDER).
In de definitie, welke STEKHOVEN van ziekte geeft, valt op, dat hij
ziekelijke afwijking gelijk stelt met gebrek, indien ze gepaard gaat met
geneeskundige behandehng en arbeidsongeschiktheid. Hij komt hiertoe
op medische gronden, op grond van taalkundige overeenkomst en uit
art. 20 (nieuw art. 23) en art. 42 (nieuw art. 40) van de Ziektewet.
Om te bewijzen, dat de begrippen ziekte en gebrek elkaar taalkundig
dekken, gebruikt hij de omschrijvingen van de navolgende woorden
uit het Groot Woordenboek van VAN DALE, welke ik hier
onveranderd weergeef,
ziekte : het ziek zijn.
ziek : ongesteld, onpasselijk, toestand van het lichaam of één of meer
lichaamsdeelen, wanneer niet alle organen goed werken,
gebrek: een onvolkomenheid, een ongemak, een kwaal van het lichaam
kwaal: een langdurige sleepende ziekte,
ongemak: een kwaal of gebrek.
Op grond van deze taalkundige omschrijvingen blijkt duidelijk de ge-
lijkheid van beide begrippen.
Uit art. 23 en art. 40 (ongeschiktheid tot werken, uit een zelfde
„ziekteoorzaakquot; voortkomende) blijkt, dat de Ziektewet het begrip
!,ziekteoorzaakquot; kent. Art. 23 spreekt van „een ziektequot;, die een gevolg is
van een ongevalquot; en van een „ziekte, die het gevolg is van een lichame-
lijk letsel.quot;
Daar het voor een goed begrip van de bedoeling van den schrijver
noodig is, laat ik zijn betoog in zijn geheel volgen: De Ongevallenwet
kent „lichamelijk letsel, gevolg van een ongevalquot; en „lichamelijk
letsel in betrekkelijk korten tijd ontstaanquot;. Derhalve is een „ziekte, die
het gevolg is van een ongevalquot; blijkbaar identiek met „lichamelijk let-
selquot;, aangezien het lichamelijk letsel in dit geval de ziekte zelf is! Zulks
te meer, omdat „lichamelijk letsel in betrekkelijk korten tijd in verband
met de dienstbetrekkingquot; als peesscheedeontsteking en zonnesteek in
den meest letterlijken zin des woords ziekte is. De ziekteoorzaak is in
dit geval geen ongeval in den zin van een plotseling van buiten inwer-
kende gebeurtenis, maar „ietsquot;, dat toch geacht wordt in verband te
staan met de dienstbetrekking.
Scherp worden tegenover elkaar geplaatst: ziekte of hchamelijk let-
sel, gevolg van ongeval of van „ietsquot; in verband met de dienstbetrek-
king aan den eenen kant en ziekte of lichamelijk letsel, niet gevolg van
een van de beide genoemde factoren, aan den anderen kant.
Er is eenige moeite voor noodig, het sprongetje te begrijpen, dat leidt
tot de gevolgtrekking, dat de Ziektewet geenerlei onderscheid maakt
tusschen ziekte als zoodanig en gebreken als gevolg van ziekte, dus tus-
schen de directe en meer verwijderde „gevolgen van eenzelfde ziekte-
oorzaakquot; (vergel. ook weer art. 40), evenmin als de Ongevallenwet on-
derscheid maakt tusschen de tijdelijke en blijvende ongevalsgevolgen,
als gevolgen van een bijzondere ziekteoorzaak.
BROCX maakt in zijn definitie van ziekte in den zin der wet het on-
derscheid „ziekte en invaliditeitquot;. Zijn definitie luidt: „Onder ziekte moet
worden verstaan iedere, niet geconsolideerde afwijking in den anato-
mischen bouw van het lichaam, benevens iedere storing in de functie
daarvan en ook van den geestquot;. SCHUURMANS STEKHOVEN komt
op vrij heftige wijze op tegen deze definitie. Hij ontkent, dat er eenige
aanleiding bestaat arbeidsongeschiktheid wegens ziekte te stellen tegen-
over invaliditeit, voor zooverre invaliditeit ziektegevolg is, en de ge-
neeskundige behandeling voortduurt. Bovendien meent hij, dat van een
consohdatie nooit sprake is, zoolang het ziekteproces voortschrijdt, ook
al staat blijvende invaliditeit vast, en evenmin, wanneer van voortge-
zette geneeskundige behandeling nog wijziging in den toestand kan en
mag worden verwacht. Voorbeelden maken dit duidelijk. Zijn eindcon-
clusie moge volgen. „Arbeidsongeschiktheid wegens ziekte in den zin
der wet mag niet worden ontkend bij (voorloopig) blijvende invahdi-
teit als gevolg van ziekte, zoo lang de toestand niet dermate gefixeerd
en geconsolideerd is, dat de behoefte aan voortzetting van de geneeskun-
dige behandehng uit dien hoofde opgehouden heeft te bestaan. Slechts
bij hooge uitzondering zal uit dien hoofde binnen zes maanden, bedoeld
in art. 39 (nieuw art. 37), aanleiding bestaan om gebruik te maken van
art. 50 (nieuw art. 53) eerste lid onder d : krachtens welke bepaling
ziekengeld geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd, „indien ver-
zekerde zich niet gedurende het geheele verloop der ziekte onder behande-
ling blijft stellenquot;. Ik (STEKHOVEN) ontken derhalve het recht van
bestaan van de tegenstelling „ziektequot; en „gebrekquot;, en „ziektequot; en
„invaliditeitquot;.nbsp;nnz-^r-v
Ook WALLER is het met de beschouwingen van BROCX met eens.
MUNTENDAM geeft in zijn boekje de tegenstelhng ziekte en ge-
brek. Hij wijst er op, dat het begrip ziekte niet nader in de wet omschre-
ven wordt, en dat er in de rechtspraak herhaaldelijk van elkaar verschil-
lende definities gegeven worden. Zijn omschrijving van ziekte komt
overeen met de definitie van BROCX. Onder „gebrekquot; wordt verstaan
i een afwijking in den normalen bouw of in de functie van Hchaam en
geest, welke zich kenmerkt door een toestand van rust. van onverander-
lijkheid. Ziekte kan tot gebrek leiden, evenals uit een gebrek ziekte
kan ontstaan.
LENNHOFF geeft een voorbeeld, waarbij z.i. ziekte en gebrek gelijk-
tijdig bestaan. Volgens hem is een aortaaneurysma een ziekelijke toe-
stand en gelijktijdig een toestand, welke in afzienbaren tijd niet wegge-
nomen kan worden. Volgens LENNHOFF wordt door de rechtspraak
onder gebrek verstaan : een van den regel afwijkende, lichamelijke of
geestelijke toestand, met welks duur voor niet afzienbaren tijd te reke-
nen is. Volgens de opvatting van BROCX zou hier sprake zijn van ge-
brek; volgens SCHUURMANS STEKHOVEN zou iedere aanleiding
ontbreken, om hier van gebrek te spreken, en zouden we te doen heb-
ben met een ziekte.
Voor deze laatste opvatting kan ik ook het meest gevoelen, en wel
hierom, wijl een aortaaneurysma. om bij dit voorbeeld te blijven, zoodra
deze lasten gaat geven, behandehng noodzakelijk maakt, het proces
voortschrijdt, en we daardoor in verzekeringsrechtelijken zin met een
ziekte te maken hebben. Van een consohdatie is bij deze afwijking geen
sprake.nbsp;, . j •
KHAN deelt eenige uitspraken mede over het begrip ziekte in den zin
der Ziektewet. Volgens hem moet het begrip „ziektequot; in den zin der
wet een ruime zijn. Het Scheidsgerecht van 's Hertogenbosch (14.3.36.
A.B. 1936 Blz. 398) geeft de volgende definitie van ziekte: Ziekte is
een stoornis in het menschelijk lichaam, waardoor de normale levens-
verrichtingen of wel niet normaal verloopen, of wel bedreigd worden,
daar „immers de Ziektewet een aanvuHing is der Invaliditeitswet,
waarin gesproken wordt van tijdelijke invaliditeit, ontstaan door ziekte
of gebreken, terwijl de Ziektewet, wegens ziekte, slechts uitkeering geeft
over een termijn van practisch gesproken, een half jaarquot;.
De definitie, welke KHAN zelf van ziekte geeft, luidt: „Ziekte, in den
zin der Ziektewet, is een lichamelijke of geestelijke afwijking, voor-
zoover niet vallende onder de Ongevallenwetquot;.
Deze definitie geeft slechts een negatieve omschrijving, terwijl bo-
vendien een afwijking nog geen ziekte is. Deze opvatting van het be-
grip „ziektequot; is m.i. daarom ook niet goed bruikbaar.
Het door de N.V. Zyma—Ysat uitgegeven tijdschrift P h a r m a-
M e d i c o van Dec. 1938 bevat een belangwekkend artikel van Prof.
BORCHARDT te Koningsbergen over ziekte en constitutie. Er wordt in
besproken, wat VIRCHOW, LUBARSCH, RIBBERT, ASCHOFF.
GROTE, e.a. onder het begrip „ziektequot; verstaan. De eigen definitie van
BORCHARDT luidt: „Ziekte is een afwijking van den normalen bouw,
het normale gebeuren, den normalen weerstand, het normale denken en
gewaarworden, waarbij een aandoening aanwezig isquot;. BORCHARDT
meent, dat het begrip „ziektequot; zoowel het objectieve als het subjectieve
ziek zijn moet bevatten. Deze zelfde meening ben ik toegedaan, doch de
definitie van BORCHARDT bevat veel te veel „eischenquot;, waaraan het
ziek zijn voldoen moet. Bovendien is het niet de afwijking van den norm,
die de ziekte bepaalt, doch komt het er in de eerste plaats op aan, hoe de
zieke mensch op de aandoening reageert. Ook is de mensch dan ziek,
wanneer de arts een ziekte bij hem ontdekt, die behandeling noodza-
lc;elijk maakt.
Samenvattend kom ik tot de overtuiging, dat er geen enkele definitie
is, die iedereen geheel bevredigen kan. Iedere definitie benadert
slechts oppervlakkig het diepste wezen van ziekte, en is daarbij, zooals
reeds gezegd werd, geheel afhankelijk van de, op een bepaald tijdstip
in de geschiedenis heerschende, inzichten, theorieën en kennis.
Gemeen hebben de meeste definities, dat ze den nadruk leggen op de
stoornis van den functioneelen toestand, waarbij de eene definitie dit
wat meer bewust doet dan de andere. Voor een goede definitie lijkt mij
dit een vereischte. De definitie van ziekte dient dan ook te luiden :
„Ziekte is elke stoornis in de functie van het organisme, indien de zieke
zich zijn stoornis bewust wordt, of doordat de stoornis voor den arts
waarneembaar wordtquot;. Zoowel lichamelijke als geestelijke stoornissen
vallen geheel onder deze definitie. „Ziekte is elke stoornis in de functie
van het organismequot;, zonder meer, is niet voldoende, daar er talrijke
functiestoornissen van het organisme voorkomen, zonder dat de patiënt
zich ziek behoeft te gevoelen. Iemand is slechts dan ziek, wanneer hij
zich zijn stoornis bewust wordt. Er loopen tallooze menschen rond,
bij wie, bij een keuring, als toevallige vondst een diabetes wordt ont-
dekt, waarbij de menschen zich volkomen gezond gevoelen en ten
hoogste verwonderd zijn over deze vondst. Zijn ziekte begint pas
op het moment, dat de arts de ontdekking doet. Eveneens begint men
dan van ziekte te spreken, wanneer de stoornis in de functie van het
pancreas dusdanig wordt, dat zijn gestoorde koolhydraatstofwisselmg
qepaard gaat met lichamelijke of geestelijke verschijnselen, die hem tot
den arts voeren, dus hem het gevoel geven, dat hij niet heelemaal ge-
zond is. Ook bestaat de mogelijkheid, dat bij een ziekte bewusteloosheid
intreedt. Deze zieke is zich dan zijn stoornis niet meer bewust, doch
de stoornis in de functie van het organisme is daarentegen wel voor an-
deren waarneembaar.
De hierboven gegeven definitie kan nog uitgebreid worden met de
toevoeging, dat de stoornis in de functie van het organisme den zieke
arbeidsongeschikt moet maken, of dat, wegens de behandeling, arbeids-
ongeschiktheid ontstaat. Hierdoor voldoet de definitie aan de eischen,
welke de Ziektewet aan ziekte stelt. Na deze toevoeging vallen ook die
afwijkingen onder het begip ziekte, waarvoor operatieve behandeling
noodig is, zooals liesbreuken en dergelijke, waar wegens de behandehng
tijdelijke arbeidsongeschiktheid intreedt.
F. Ongeval 5 letsel in bctrekkeMjk korten tijd ontstaan 5
beroepsziekte.
Er is ook van het begrip „ongevalquot; nog geen enkele definitie, waar-
door ieder zich geheel bevredigd gevoelt. Men behielp zich voorloopig
met uitspraken van den Centralen Raad van Beroep. Getuige een ge-
dachtenwisselinq in 1936 in het Neder 1. Tijdschr. voor G e-
ne e sTu n d e tusschen SCHOUTE, VERAART en VAN DEN
VRIJHOEF, is sinds kort van verschillende zijden de belangstelling
voor dit vraagstuk opnieuw gewekt.nbsp;, , ^
De definitie door VERAART gegeven, luidt: „Een ongeval is een on-
gewilde gebeurtenis, waaruit beschadiging is voortgekomenquot;. In een toe-
lichting wordt er aan toegevoegd, dat met ongewild is bedoeld: buiten
toedoen van den menschelijken wil, zoowel als tegen dien wil.
Gebeurtenis is een op zich zelf staand feit, of een reeks van op zich
zelf staande feiten, afwijkend van den gewonen gang van zaken. Ver-
der moet de beschadiging uit de gebeurtenis voortgekomen zijn. De be-
schadiging wordt door VERAART het belangrijkst geacht, doch alle drie
componenten moeten samen gaan. Door het woordje ongewild wordt een
scheiding gemaakt tusschen onoplettendheid, onvoorzichtigheid, onna-
denkendheid en waaghalzerij, dronkenschap en misdaad. Onder deze
definitie vallen niet: werkblaar en tendovaginitis crepitans.
VAN DEN VRIJHOEF wil een ongeval noemen: „een gebeurtenis,
waardoor onverwachts, ongewild, plotseling, een hchamelijk letsel ont-
staatquot;. Hij meent deze omschrijving van het begrip ongeval ergens ge-
lezen te hebben, doch weet niet waar. fBij het naslaan der literatuur,
vond ik, dat REMIJNSE deze uitdrukking gebruikte, waaronder, zoo-
als hij zegt, van oudsher een ongeval verstaan wordt. Het bezwaar van
VERAART hiertegen is, dat de woorden onverwachts en plotseling
overbodig zijn, daar een ongewilde gebeurtenis plotseling komt.
SCHUURMANS STEKHOVEN zegt omtrent „plotselingquot;, dat dit
eigenschap noch kenmerk van het letsel is (blz. 46 van zijn dissertatie).
Het is een kwaliteit van de bijzondere geweldsinwerking.
welke geacht moet worden een essentieel element uit te maken van de
ongevalsgebeurtenis. STEKHOVEN meent, dat deze toevoeging niet ter
„nadere aanduiding en beperkingquot; gemist kan worden. Lichamelijk letsel
drukt een bepaalde beschadiging uit, terwijl het simpele woord
„beschadigingquot; zoowel op de beschadiging van den mensch, als op die
van zaken, planten en dieren duidt. De definitie van VERAART is
daarom de meest omvattende, doch voor de Ongevallenwet heeft alleen
de beschadiging van menschen beteekenis.
Evenals van ziekte geeft de wet van het begrip ongeval geen defini-
tie. Practijk en rechtspraak hebben in den loop der jaren dit begrip
duidelijk doen worden. Beschadiging van goederen heeft in den zin der
Ongevallenwet geen beteekenis. DIEPENHORST meent, dat sinds in
1928 in dezelfde wet de oneigenlijke (art. 1, lid 2; bevriezing, peesschee-
de-ontsteking, zonnesteek en dergelijke) en de eigenlijke beroepsziekten
lood-, kwikvergiftiging, miltvuur enz.) in deze wet zijn opgenomen, de
eisch, dat een ongeval een van buiten inwerkende plotsehnge gebeurte-
nis moet zijn, veel van zijn practische beteekenis verloren heeft. Een
meening, welke ik niet deelen kan. Immers, het is nog steeds noodig on-
geval tegenover ziekte te stellen. Het gebeurt bijna dagelijks, dat de pa-
tiënt meent een ongeval te hebben gehad, terwijl in werkelijkheid een
ziekte de oorzaak der arbeidsongeschiktheid is. De rheumatische spier-
aandoeningen zijn er het meest sprekende voorbeeld van. Bovendien
spreekt de wetgever bij de „letsels in betrekkelijk korten tijd ontstaanquot;
van „en dergelijkequot;. Ook van dit laatste is daarom een nadere bepa-
ling noodig.
Mr. H. W. GROENEVELD gaf in 1909 als definitie van een onge-
val : „de plotselinge inwerking van een van buiten komende oor-
zaak op den persoon, waarvan aantasting van den gezondheidstoestand
van hchaam of geest het gevolg isquot;.
Mr. GROENEVELD zegt: „het ongeval is niet de van buiten ko-
mende omstandigheid, maar de inwerking daarvan op het menschelijk
hchaamquot;, daarbij ROSIN aanhalend. Als voorbeeld geeft GROENE-
VELD: wanneer in een fabriek een stoomketel springt, en een werkman
door een stuk wordt getroffen, is het ongeval niet het springen van den
ketel maar de inwerking van het stuk op het Uchaam van den werk-
man.'Een ongeval is slechts dan voltooid, indien het een letsel gegeven
heeft. Beschadiging van goederen heeft dus geen zin.nbsp;^ , ^
Evenals KREIL gedaan heeft voor het woord „arbeidsgeschiktheid ,
ontleedde KIJZER het woord-begrip „ongevalquot;. Het woord ongeval be-
vat de stam „gevalquot; van „ghevallenquot; wat „gebeurenquot; beteekent. Het
•accent valt in ongeval op het d y n a m i s c h e. op de g e b e u r t e-
n i s Het voorvoegsel .,o nquot; zou een Indo-Germaansch ontkennmgs-
voorvoegsel zijn van wisselende kracht, van ontkenning (b.v. onrijp, on-
eens) tot de beteekenis van het tegendeel (ongeloof, onvermogen). In het
woord ongeval zou het voorvoegsel „onquot; op te vatten zijn in afkeuren-
den zin en ongelukkige gebeurtenis beteekenen. De gebeurtenis zou on-
verwacht (toevallig) en ongewenscht (ongelukkig) zijn.
KITZER komt dan ook tot een definitie, die bijna gelijk is aan die van
VAN DEN VRIJHOEF en REMIJNSE. De definitie van KIJZER
heeft boven de andere definities de toevoeging, dat de inwerking van
het geweld van een bijzonder karakter moet zijn, niet eigen aan het werk
maq zijn en den normalen arbeidsgang moet verstoren. In plaats van
ongewild noemt KIJZER onvoorzien, wat VERAART de opmerking
doet maken dat deze definitie misdaden niet buitensluit. Bovendien
geeft de toevoeging „bijzonder karakterquot; een onbekende De definitie
Let zeggen welk karakter. Volgens KIJZER zegt zijn definitie dit wel
degelijk, wanneer hij de toevoeging geeft, dat het geweld niet eigen
Tn efn rgev^ro\r:ellend hoofdstuk behandelt SCHUURMANS
STEKHOVEN het ongevalsbegrip, waarbij hi) de definitie van KlJZbK
onder de loupe neemt, en als zijn meening uitspreekt, dat ..onvoorzien
en bijzonderquot; in de definitie geenszins identiek zijn. Voorzienbaarheid
is volgens eerstgenoemde bovendien niet tegenstrijdig met het ongevals-
karakter en evenmin „impliceert onvoorzienbaarheid, ongewoonheid of
bijzonderheidquot;. Hij meent, dat het bij een ongeval aankomt op het on-
gewone, het bijzondere, en wel, op de inwerking van het geweld. STEK-
HOVEN zag dan ook hever in de definitie van KIJZER het „onvoorzie-
nequot; vervangen door „ongewoonquot; of „bijzonder , en m plaats van het b,-
zonder karakter van de inwerking een bijzonder karakter van de
uitwerking van het geweld, welke opvatting mi) ook juister hjkt dan
'quot;nrprfiSe t de Ongevallenverzekering is, zooals BROCX in 1926
opmerkte, de gebeurtenis en niet het letsel. Het letsel is het gevolg. Iets,
wat ook uit de woordafleiding van KIJZER zou blijken.
VERAART komt op tegen het feit, dat BROCX en SMIT „ongevals-
gebcurtenisquot; en „letselquot; los van elkaar staand zien, en het begrip onge-
val niet hebben gezien als een samengesteld begrip ten opzichte van oor-
zaak en gevolg. Hij meent, dat het begrip ongeval onbestaanbaar is
zonder een deel van het gevolg, het primaire letsel. De gebeurtenis is
slechts primair, wat betreft de tijdsopvolging. SCHUURMANS STEK-
HOVEN zegt, dat letsel en gebeurtenis even primair zijn; zij vormen
een twee-eenheid. Ook bij GROENEVELD treft men de fout aan, dat
letsel en gebeurtenis niet als één geheel gezien worden.
KASKEL STITZLER zegt (aangehaald uit ROSTOCK): het be-
grip ongeval heeft 3 kenmerken :
1.nbsp;Een beschadiging van den persoon van den getroffene.
2.nbsp;Het is een plotselinge gebeurtenis.
3.nbsp;Er is een oorzakelijke samenhang tusschen de beschadiging en de
gebeurtenis.
SCHUURMANS STEKHOVEN vindt, dat de definitie van een on-
geval moet luiden : ..onopzettelijke, bijzondere schade toebrengende (ge-
weids) inwerking op het menschelijk lichaam, den dood óf arbeidsonge-
schiktheid tengevolge hebbendquot;, welke definitie zich volgens STEKHO-
VEN aan zou sluiten bij die van PICCARD: „die plötzhche, nicht beab-
sichtigte. schädigende Einwirkung eines mehr oder weniger ungewöhn-
lichen äussern Faktors auf den menschlichen Körper.quot;
M.i. gaat SCHUURMANS STEKHOVEN te ver, wanneer hij als
eisch bij ongeval dood of arbeidsongeschiktheid stelt, daar in de so-
ciale verzekering ook als ongeval geldt, het letsel, dat slechts genees-
kundige behandeling verlangt, zonder dat er arbeidsongeschiktheid be-
hoeft te bestaan!). Qok particuhere ongevallenverzekeringsmaatschap-
pijen kennen medische behandeling zonder arbeidsongeschiktheid. Deze
definitie is dus zeker niet zonder meer bruikbaar, doch moet de toevoe-
gmg bevatten : „of medische behandeling noodig maaktquot;. In de definitie
van S. S. is het „plotsehngequot; van de „geweldsinwerkingquot; vervallen.
Daarvoor in de plaats gebruikt hij de term „bijzonderequot; schadetoebren-
gende geweldsinwerking. Dit drukt echter niet voldoende duidelijk uit.
1) Deze opmerking werd ook gemaakt door Mr. C. S. VAN WIJNGAARDEN
bij de bespreking v. d. diss. van Sch. St. (Geneesk. Tijdschr. der R.V.B. 1938,
blz 276) Bovendien meent Mr. v. W., dat het te ver gaat, wanneer „onop-
zettelijkquot; uitdrukkelijk wordt genoemd, daar de R.V.B. schadeloos stelt die
gevallen, waarbij moord of mishandeling worden veroorzaakt door opzet
van een ander. Het lijkt mij moeilijk deze gevallen in een definitie in te
sluiten. M.i. kan „onopzettelijkquot; niet gemist worden, om den „eigen opzet
uit te sluiten.
wat er mede bedoeld wordt. Het woordje „bijzonderquot; geeft een onbe-
kende STEKHOVEN beschouwt „plotsehngquot; als een kwaliteit van de bij-
zondere geweldsinwerking, doch dit behoeft het m.i. in het geheel niet
te zijn. Het geval is denkbaar, dat men volgens deze definitie „langdu-
rigequot; bijzondere geweldsinwerking eveneens als ongeval gaat beschou-
wen 'Het kan zich voordoen, dat iemand in zijn werkruimte bloot ge-
steld is aan een langzame vergiftiging van gassen, niet eigen aan het
beroep b v CO, waarbij door de geringe concentratie zich na weken
of eerst na maanden de ongunstige werking doet gevoelen. Volgens de
definitie van S. S. zouden de ontbrekende ziekteverschijnselen als
ongeval zijn aan te merken. Bovendien is in de definitie van S. S.
de geweldsinwerking, evenals de geweldsuitwerking, slechts een onder-
deel van een ongeval. Bij een ongeval mag de gebeurtenis met ver-
waarloosd worden, daar een ongeval hiermede slechts compleet is. Juis-
ter zou de definitie dan ook luiden, indien gezegd werd: „Een ongeval
is een onopzettelijke^) gebeurtenis of reeks van gebeurtenissen met een
plotselinge of in betrekkelijk korten tijd ontstane, schadetoebrengende
inwerking op het menschelijk lichaam of den menschelijken geest, welke
den dood of de arbeidsongeschiktheid tengevolge heeft, of wel genees-
kundige behandehng noodig maakt.quot;
Deze definitie komt dan ook, naar ik meen, het ongevalsbegrip het
meest nabij.nbsp;,
Sinds de wijziging van de Ongevallenwet in 1928 noemt art. 1, ahnea
2 „letsels in betrekkelijk korten tijd ontstaanquot;. Het is noodig, hierop nog
even in te gaan.
Volgens KIJZER is het niet logisch een onderscheid te maken tus-
schen plotselinge gebeurtenis en den tijd, waarin zich het letsel ontwik-
kelt. Hij haalt daarbij uit het Handbuch der G e s a m m t e n
Unfallheilkunde von F. KOENIG und GEORG MAG-
NUS aan Dr. KNOLL: Rechtliche Grundlagen der U n-
fallgezetzgebung, waarin deze zegt: „Es kommt nicht darauf an,
ob die Unfallfolgen sich langsam entwickeh haben, oder plötzlich auf-
getreten sind, sondern ob das schädigende Ereignis selbst, die schädi-
gende Einwirkung auf den Gesundheitszustand des Versicherten, sich in
einem verhältnissmässig kurzen Zeitraum abgespielt hat . Het gaat al-
leen maar om den duur der inwerking van de schadelijke prikkels.
Dit is van belang, omdat sinds 1928 eenige van deze letsels genoemd
worden, (peesscheedeontsteking, bevriezing, hitteberoerte) en de wetge-
ver er aan toevoegt, „en dergelijkequot;.
1) Zie noot op blz. 41.
-ocr page 47-KIJZER geeft 3 punten, waar men bij deze aandoeningen op heeft te
letten.
1)nbsp;Kan de te beoordeelen aandoening in het algemeen het gevolg
zijn van bepaalde prikkels, die gedurende betrekkelijk korten tijd
op den verzekerde inwerkten? Als hoofd- of als bijoorzaak?
2)nbsp;Zoo ja, heeft dan :
a)nbsp;de dienstbetrekking inderdaad tot het ontstaan van derge-
lijke prikkels gedurende betrekkelijk korten tijd, onafgebro-
ken of met kleine onderbreking geleid, of,
b)nbsp;kunnen deze prikkels ook buiten verband met de dienst-
betrekking hebben ingewerkt ? (Eigen bedrijf, buiten dienst-
tijd, enz.).
3)nbsp;Kan de aandoening ook veroorzaakt zijn door andere oorzaken,
dan van buiten af inwerkende prikkels, geheel of ten deele? (con-
stitutie, leeftijd, andere ziekten, vroegere ongevallen).
VERAART meent, dat „letsels in betrekkelijk korten tijd ontstaanquot;
niet thuis behooren in de Ongevallenwet, een meening, welke naar ik
meen de meesten wel zullen deelen. Het is hierdoor te verklaren, dat
in 1928 nog geen Ziektewet bestond.
Beroepsziekte is een stoornis van de gezondheid, die in be-
paalde verzekerde bedrijven langzamerhand, als typische bedrijfsbescha-
diging ontstaat. Deze ziekten worden met name in de wet genoemd.
G. Invaliditeit.
Invaliditeit drukt een toestand uit, een gebrekkigheid; een ongeschikt-
heid, bijvoorbeeld voor den mihtairen dienst of voor arbeid. Ze kan
tijdelijk of blijvend zijn. In het gewone spraakgebruik geeft invaliditeit
weinig moeite.
In den zin der Invaliditeitswet is een verzekerde invahde, wan-
neer hij, tengevolge van ziekte of gebreken, buiten staat is een derde ,
te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen van
dezelfde soort en van soortgelijke opleiding daar ter plaatse gewoonlijk
verdienen.
.Hierbij wordt als basis genomen 2/3 verlies van het loon, iets, wat
overeenkomt met de Duitsche Erwerbsunfähigkeit.
B 1 ij V e n d invalide wordt hij beschouwd, bij wien geen vooruit-
zicht bestaat op zoodanige toeneming van de arbeidskracht, dat hij op-
houdt invalide te zijn.
T ij d e 1 ij k invalide is hij, waarbij de invaliditeit onafgebroken
-ocr page 48-een half jaar bestaan heeft, en er uitzicht bestaat, op een zoodanige toe-
neming van de arbeidskracht, dat hij ophoudt invahde te zijn.
In de Invaliditeitswet wordt ouderdom met invaliditeit gelijkge-
steld, onverschilhg, of de verzekerde werkelijk invahde is, of met. De
leeftijd, welke oorspronkelijk door minister TALMA op 70 jaar gesteld
was, is later gesteld op 65 jaar. Men is van de gedachte uitgegaan, dat
ouderdom is te beschouwen als een vorm van invaliditeit.
HOOFDSTUK IV.
De beoordeeling der arbeidsgeschiktheid voor de Ziekte-, Ongevallen-
en Invïiliditeitswct.
A. Korte iideiding.
Van de veronderstelhng wordt uitgegaan, dat degenen, over wie dit
hoofdstuk handelt, vallen onder de sociale verzekeringswetten, zoodat
de vraag van het al of niet verzekerd zijn, hier onaangeroerd kan
blijven.
Voor de beoordeeling van de arbeidsgeschiktheid van den verzekerde
staat op de allereerste en allergewichtigste plaats de beoordeeling van
diens gezondheidstoestand. Immers, zonder hiervan geheel op de hoogte
te zijn, is de bepahng van den graad van arbeidsgeschiktheid onmoge-
lijk. Het is hierbij noodig den mensch in zijn geheel te bezien, om een
duidelijk beeld te verkrijgen van de algeheele lichamelijke en geestelijke
productiviteit van dien mensch, en zich niet te laten verleiden om in
hem een wezen te zien, samengesteld uit een aantal afzonderlijke orga-
nen. Deze bewering moge wat ouderwetsch en overbodig klinken, doch
maar al te vaak wordt hiertegen nog gezondigd.
Het is alleen de arts, die in staat is iemands gezondheidstoestand te
beoordeelen, vandaar dat ook meestal aan hem wordt overgelaten de
arbeidsgeschiktheid van een verzekerde te bepalen. Hoewel uiteindelijk
de beslissing niet aan den arts wordt overgelaten, wordt toch meestal
op zijn oordeel afgegaan en houden de besturen der verzekeringsorganen
zich bijna altijd aan de rapporten van hun geneeskundige adviseurs.
Dit stelt aan deze artsen zeer bijzondere eischen. Eischen als mensch
en als arts. Bovendien mag men van hen verwachten, dat zij voldoende
kennis bezitten van het bedrijf en van den door den verzekerde in dit
bedrijf te verrichten arbeid, om eenigszins met nauwkeurigheid te kun-
nen beoordeelen, tot welken arbeid de verzekerde, naar wiens arbeids-
geschiktheid gevraagd wordt, nog in staat is. Goede samenwerking en
verstandhouding met beroepsdeskundigen is daarvoor noodig. Voor de
Invaliditeitswet zijn loonkundigen ingeschakeld. Het kennis nemen van
de meest voorkomende werkzaamheden in een bepaald bedrijf is voor
den arts niet moeilijk. Door het nauwkeurig ondervragen van den ar-
beider zelf en door zich te laten voorlichten, eventueel door zelf te gaan
aanschouwen, zal hij hiervan spoedig op de hoogte zijn.
In ons land, waar behandeling en controle zoo goed als gescheiden
zijn wordt door den huisarts slechts zelden meer de arbeidsgeschikt-
heid van zijn eigen patiënten bepaald voor een van de verzekeringsor-
ganen. In een groot deel der gevallen bepaalt echter de huisarts de ar-
beidsgeschiktheid mede, door zijn directen invloed op den patient, al or
niet in overleg met den controleerenden geneeskundige. Ik stip dit hier
slechts aan. daar een nadere bespreking thuis zou behooren in een ver-
handeling over scheiding tusschen contrôle en behandeling, en de ver-
houding huisarts-controleerend arts. Ook de kwestie „vol-ambtenaar
of half-ambtenaarquot; en wie van beiden de arbeidsgeschiktheid van een
verzekerde moet bepalen, blijft geheel buiten beschouwing.
Alleen een énkele opmerking over het belang van den huisarts is
toch wel ter plaatse. Hij is het toch, die den patiënt van vroeger kent.
Om iets over de arbeidsgeschiktheid van den verzekerde te weten te
komen, vóór dat deze door een ongeval getroffen oi ziek werd, is toch
wel in de eerste plaats zijn huisarts aangewezen. De loonstaten alleen
toch kunnen den verzekeringsarts of het verzekeringsorgaan niets mede-
deelen over den toestand van het hart of van de longen van den pa-
tiënt, zooals deze waren, voordat hij ziek werd, of een ongeval kreeg.
Al moge de anamnese een aanwijzing geven in een bepaalde richting,
een eventueele verergering van een reeds bestaande ziekte door een
ongeval is zonder inhchtingen van den huisarts niet juist te beoordee-
len De verhouding huisarts—controleerend arts behoort dan ook goed
te zijn De huisarts behoort niet op de beshssingen van den controlee-
renden arts vooruit te loopen; de controleerende arts behoort in twijfel-
achtige of moeilijke gevallen overleg te plegen met den huisarts.
In mijn inleiding wees ik er reeds op, dat het mensch zijn. het arts
zijn bepaalt. Dit geldt zeker, indien het gaat om de sociale belangen van
den verzekerde. Deze ziet in den arts, die aangewezen is om den dag
te bepalen, waarop hij weer geheel of gedeeltelijk zijn werk mag her-
vatten, alleen den vertrouwensman van de verzekering, en meent ten
onrechte, hierin vaak gesteund door zijn huisarts, dat het den contro-
leur er alleen maar om te doen is. hem zoo snel mogelijk aan het werk
te zenden. De arts moet dan ook trachten, zich zoo goed mogelijk op
de hoogte te stellen van de klachten van den patiënt, vertrouwen te
wekken, echt van onecht te onderscheiden. Groote practische ervaring
en levenservaring moeten samengaan met volstrekte eerlijkheid, zoowel
' ten opzichte van het verzekeringsorgaan, als van den patiënt, waarover
rapport uitgebracht moet worden. De arts moet kennis nemen van de
sociale omstandigheden en van de werkgelegenheid van den verzekerde,
daar deze van grooten invloed kunnen zijn op de „instelhngquot; van den
patiënt tegenover de „verzekeringquot;.
Tal van vragen doen zich verder voor. Kunnen we de arbeidsgeschikt-
heid objectief vaststellen, of zijn we aangewezen op subjectieve maat-
staven? Welke zijn de objectieve methoden ? Maakt een geringe ob-
jectieve vondst den patiënt arbeidsongeschikt, of overdrijft hij ?
Simuleert patiënt ? Is patiënt door een ongeval getroffen of is hij ziek ?
Is eenmaal de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, dan moet
daarover rapport worden uitgebracht. Ieder verzekeringsorgaan
heeft daarvoor zijn eigen formulieren. Het maakt daarbij verschil, of
men de arbeidsgeschiktheid te beoordeelen heeft voor de Ongevallen-,
Ziekte- of Invaliditeitswet. In het algemeen komt het wel hierop neer, dat,
nadat overleg gepleegd is met den huisarts, en door verzekerde of
werkgever, of door beiden, aangifte is gedaan bij het uitvoerend orgaan
van het desbetreffende onderdeel van de sociale verzekeringswetten,
dit ten opzichte van de arbeidsgeschiktheid de volgende vragen stelt:
1)nbsp;Bestaat er arbeidsongeschiktheid ?
2)nbsp;Bestaat de ongeschiktheid wegens ziekte of ongeval?
3)nbsp;Is verzekerde ongeschikt in het algemeen tot het verrichten van
arbeid of wel speciaal tot het verrichten van „zijnquot; arbeid ?
4)nbsp;a) Houdt, indien het een ziekte is, het ziektegeval verband met.
of is het een voortzetting van, één of meer gevallen, of is het
op zich zelf staand ?
b) Indien er een ongeval is, is dit dan ontstaan in dienstver-
band ? Is er opzet, roekeloosheid of misdaad in het spel ?
5)nbsp;Is de arbeidsongeschiktheid een gevolg van ouderdom?
6)nbsp;Is de geneeskundige behandeling doelmatig en houdt verze-
kerde zich aan deze behandeling ?
7)nbsp;Wendt verzekerde zijn klachten voor, of overdrijft hij ?
8)nbsp;Welke is de mate en de vermoedelijke duur van de arbeidsonge-
schiktheid ?
9)nbsp;Welke is de diagnose ?
Een zeer belangrijk deel van het rapport behoort te zijn de gang en
de uitkomst van het onderzoek. Bijna altijd vinden we, en vooral in de
oudere literatuur, klachten over onvolledigheid en oppervlakkigheid van
anamnese en onderzoek. Vooral dan blijkt, van hoe groot belang een
goede anamnese, goed algemeen en locaal onderzoek is, wanneer door
een van beide partijen beroep wordt aangeteekend, of wanneer het er om
gaat, een eventueelen samenhang tusschen ziekte en ongeval na te gaan.
Er bestaan dan ook verschillende schemata over den gang van dit
onderzoek.
B. Zijn de beoordeeUnqen der arbeidsgeschiktheid objectief
of subjectief 1
Tijdens de eerste jaren van het ontstaan van de sociale verzekering
werd herhaaldelijk de vraag besproken, of een zuivere bepahng van de
arbeidsgeschiktheid mogelijk was. terwijl daarbij vooral voor de onge-
vallenverzekering de vraag werd opgeworpen, of men bi, eemge bena-
dering het percentage eener arbeidsgeschiktheid bepalen kan. B, ziekte
heeft men met gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid weinig te maken, daar
men hierbij meestal slechts bepaalt, wanneer de verzekerde weer m
staat is ziin werk te hervatten. Wat de ^^ ^ e e l t e h, k e arbeidsonge-
schiktheid bij ziekte betreft, hierop wordt in het hoofdstukje over de
bepaling der arbeidsgeschiktheid bij ziekte nader ingegaan^
L beoordeeling, wanneer bij ziekte arbeidsongeschiktheid bestaa , is
juist bij de meest voorkomende en lichtere ziektegevallen zeer moeilijk.
Het zijn juist de dagelijksche dingen, de vage pijnen, de hchte rheuma-
tische klachten, de lichtere anaemieën, klachten over slapte en
moeheid, verschillende neurasthenische dachten die de groots e moeite
opleveren. Voor den huisarts is de moeilijkheid wellicht minder poot
L voor den controleerenden arts. De eerste toch kent zijn patienten
en hun hchamelijke en geestelijke vermogens van jaren her. Hij ken.
hun voornaamste belevenissen, familieverhoudingen en voorouders. He
advies van zijn huisarts, althans zoo is het nog op het platteland, geldt
voor den patiënt dan ook zwaar. Op de welgemeende vraag van den
arts aan djn patiënt, of hij zijn werk nog doen kan, volgt dan ook
meestal diens eerlijke overtuiging, al of niet bevestigend. Stemt de ob-
jectieve vondst van den huisarts niet overeen met de bev^eerde lasten
van den patiënt, dan zal zijn oordeel afhangen van wat hi, weet van
larakter en aanleg van zijn patiënt. Kent hij hem overigens als een
ftken man, wilskrachtig en met een
schept in zijn arbeid, geen bijzondere moeilijkheden heeft, dan zal hi,
eerdL van diens arbeidsongeschiktheid overtuigd zijn, dan van den
slappeling, die voor ieder wissewasje naar den dokter loopt en hem
ieder oogenblik raadpleegt over pijnen en pijntjes. Van n.t te miskennen
invloed \s de verhouding in het gezin. De „al te hefhebbende vrouw ,
dT den man voorpraat, dat hij nog te veel lasten heeft om te wer-
ken of dat hij nog te zwak is om aan het werk te gaan o wel. da de
ziekte wel eens „terug zou kunnen slaanquot;, heeft een nadeehgen invloed
en doet de subjectieve klachten verergeren.
Een zuivere objectieve maatstaf blijkt dus niet aan te leggen, en de
arts zal zich laten leiden door de individueele verschillen van zijn pa-
tiënten. Het is slechts in betrekkelijk weinig gevallen, dat een diagnose
en daarmede gepaard de arbeidsgeschiktheid, uitsluitend gesteld wordt
op de objectieve gegevens; veelal zelfs wordt een diagnose gesteld uit-
sluitend op de mededeehngen van den patiënt zelf. De gevallen, die met
fhnke koorts verloopen, of waar men duidelijke verschijnselen vindt
van bronchitis of beginnende pneumonie, geven geen moeilijkheden. Aan
den anderen kant vindt men vele gevallen met objectieve vondsten, zoo-
als emphyseem of hartklepgebreken, waar men bij de beoordeehng der
arbeidsgeschiktheid min of meer subjectief te werk gaat.
Somde ik de moeilijkheden op voor den huisarts, hoe veel te meer
gelden deze voor den controleerenden arts, die de patiënten, die hij te
beoordeelen krijgt, te voren nimmer zag. Bij een eerste onderzoek
is de bepahng van de arbeidsgeschiktheid hem dan ook soms volslagen
onmogelijk en blijft hem dikwijls niets anders over, dan, indien de klach-
ten hem daartoe aanleiding geven, den patiënt na een paar dagen weer
voor hercontróle op te roepen en hem die paar dagen als arbeidsonge-
schikt te beschouwen.
In deze gevallen kunnen de inlichtingen van den huisarts van groote
waarde zijn en tot het gewenschte resultaat voeren.
Blijkt het, dat men bij de beoordeeling der arbeidsgeschiktheid bij een
ziekte voor een groot deel is aangewezen op subjectieve bevindingen, hoe
staat dit bij de ongevalsverwondingen, waar, om het populair uit te
drukken, de objectieve vondsten als het ware toch voor het grijpen lig-
gen. Laten we REICHEL aan het woord, die in 1898 opmerkte : wei
kan men gezichtsscherpte, gehoorsscherpte, beweeglijkheid van gewrich-
ten, lengte van ledematen bepalen, hun waarde voor de berekening der
arbeidsgeschiktheid lijkt me zeer twijfelachtig.
Zoo boud als deze woorden toen gesproken werden, zoo hopeloos is
de zaak op het oogenblik niet meer. Er valt nu tenminste te bouwen
op een ondervinding van meer dan 30 jaren. Voor het bepalen der ar-
beidsgeschiktheid bij blijvende invaliditeit na verwondingen heeft men
bepaalde systemen opgebouwd, die, met individueele spehng, het per-
centage der arbeidsgeschiktheid aan zouden geven, welke door
REICHEL, evenals door vele andere artsen echter verfoeid werden,
daar ze tot schijnobjectiviteit zouden voeren. VON WEISZAECKER
noemde de beoordeehng der arbeidsongeschiktheid een „Voluntaristi-
schen Aktquot;. In de caricatuur werd van „Kochentaxequot; gesproken.
Wanneer na een verwonding — en dit geldt vooral voor hoofdverwon-
dingen — hoofdpijnen, duizeligheid en andere subjectieve klachten op den
voorgrond staan, is de moeilijkheid nog grooter. Men zou als slotcon-
clusie kunnen zeggen, dat, daar in de ongevallengeneeskunde de oh-
jectieve vondsten grooter zijn, de objectieve vaststelling der arbeidsge-
schiktheid hierdoor ook aan waarde gewonnen heeft. Het is echter met
te verhelen, dat ook hier subjectiviteit niet is buiten te sluiten, en vooral
in die gevallen, waar de negatieve vondsten het grootst zijn. Ook daar,
waar objectiviteit als het ware voor de hand ligt, zal men zich nog laten
leiden door allerlei subjectieve indrukken, b.v. meer of minderen indruk
over de inteUigentie van den verwonde, den indruk van diens wils-
energie en van het arbeidstype, den totaahndruk, welke factoren de indi-
vidueele verschillen van den te beoordeelen persoon uitmaken.
Den juisten dag te bepalen, waarop iemand weer zoover hersteld is,
hetzij van ziekte of van ongeval, dat hij zijn werk weer geheel of ge-
deeltelijk verrichten kan, is voor een groot deel subjectief, en wordt door
ervaring verkregen. Eenigen steun heeft men daarbij wel — om bij-
voorbeeld geïnfecteerde wonden te noemen — aan verschijnselen als
zwelling, roodheid, warmte, pijn; doch zijn deze verschijnselen verdwe-
nen dan kan één dag te vroeg aan het werk zenden de oude ontsteking
weer op doen vlammen, terwijl het te laat aan het werk gaan een na-
deel beteekent voor de verzekering. Ervaring en persoonlijkheid
zullen hier de beslissing bepalen. Hierbij komt nog, dat er bij vele artsen
en patiënten een neiging bestaat de werkhervatting op een Maandag te
doen beginnen. POSTHUMA, algemeen practicus, wees er op, dat het
onjuist is, dat alle menschen net op Maandag beter zouden zijn. De
algemeene opvatting, dat die één of twee dagen langer er niet veel toe
zouden doen, is niet juist, daar ze, behalve schade aan de verzekering,
ook schade aan den patiënt toebrengen, daar „deze zoo snel mogelijk
weer in het productieproces ingevoerd moet wordenquot;.
In het landbouwbedrijf is het zeer wel mogelijk midden in de week
werk te vinden, vooral in den seizoentijd, zonder dat daardoor iemand
anders ontslagen behoeft te worden. Is dit werk niet te vinden, dan zou
de verzekerde op het moment, dat hij hersteld was, normaal ook geen
werk gevonden hebben, indien hij niet ziek geworden was.
Welke zijn nu de systemen, die de arbeidsongeschiktheid aangeven bij
blijvende invaliditeit, en hoe is men aan deze gekomen ?
C. Over de tabellarische-mathematische methoden in de Ongevallen-
verzekering; vooraf iets over de lichte verwondingen en den
invloed van de behandeling op de atfbeidsgeschiktheid.
Het grootste deel der verwondingen behoort tot de zoogenaamde lich-
tere. Dit geldt zoowel voor de industrieverwondingen, als voor die m
den landbouw en bij mijnwerkers. De ernstige verwondingen met
blijvende invaliditeit vormen het kleinste percentage.
In den regel geeft de beoordeeling der arbeidsgeschiktheid van de
lichtere verwondingen weinig moeilijkheden. Wanneer deze verwondin-
gen (snijwonden, stoot- en knelwonden, enz.) hchaamsdeelen betreffen,
die voor den arbeid een belangrijke functie te vervullen hebben, zullen
ze, wanneer de verwonding een zekeren graad heeft, den patiënt arbeids-
ongeschikt maken. Hierbij is de aard van het werk van belang. Een
voorbeeld moge dit toelichten.
Een arbeider met een versche snijwond aan één van de vingers, welke be-
perkt is gebleven tot de huid en de subcutis, moet in den herfst aardappelen
uit den grond krabben. Het is duidelijk, dat deze arbeid voor hem ongeschikt
is, wegens kans op verontreiniging van de wond met aarde en wellicht met
tetanusbacillen. Bovendien zou de pijnlijkheid van den vinger hem het voort-
durende gebruik verhinderen. Met deze zelfde verwonding kan hij echter wel
achter een ploeg met paarden loopen. Een verbandje om den vinger is hierbg
niet storend. In het algemeen is arbeid met een vingerverbandje, waarover
meestal een leeren sloopje, zeer goed mogelijk. Een nat handverband daaren-
tegen maakt iemand voor arbeid ongeschikt.
Uit dit eenvoudige voorbeeld blijkt wel, hoe noodig de arts op de
hoogte moet zijn van de werkmogelijkheden en den aard van de te ver-
richten werkzaamheden. Of men bij een bepaalde verwonding arbeid al
of niet toelaatbaar zal vinden, zal afhangen van de ervaring en de
ondervinding van den arts en van den aard van het werk. Niet te ont-
kennen en van algemeene bekendheid is het feit, dat de verzekerde ar-
beider sneller het werk neerlegt, dan degene, die in het vrije bedrijf
werkzaam is. Vóór het in werking treden van de Ongevallenwet bleef
de arbeider langer aan den arbeid, dan daarna.
Een typisch voorbeeld daarvan is de tendovaginitis crepitans, welke
o.a. ontstaat door het trekken van vlas. Vóór de gelijkstelling van deze
afwijking, in 1928, met de gevolgen van een ongeval, werd door den
arbeider, die zich „vertrokkenquot; had, een stevige leeren riem om den pols
gedaan, en vond een dusdanige onderlinge werkverdeehng plaats, dat
de verwonde door kon werken. In plaats van vlas trekken, legde hij
voortaan een band om de schooven.
Ook kan bij een hchte verwonding de getroffene gedeeltelijk ar-
beidsgeschikt zijn. Het is begrijpelijk, zooals in het begin opgemerkt
werd, dat iemand met een vingerverwonding wel ploegen kan, doch niet
met de vingers in de aarde wroeten mag. In overleg met den werkgever-
landbouwer is het veelal mogelijk voor zoo iemand in het zoo sterk ge-
differentieerde landbouwbedrijf ander werk te vinden (b.v. heg knippen,
ploegen, mennen, enz. al naar gelang van het seizoen). Soms kan hij
alle voorkomend werk verrichten behalve melken. Met dezen arbeid
is de dag van den getroffene niet geheel gevuld. Het percentage der ar-
beidsgeschiktheid behoort in deze gevallen bepaald te worden naar de
hoeveelheid werk, die er is. Een gevaar hierbij is, dat de werkgever
arbeid zoekt, die toch gebeuren moet, doch anders uitgesteld zou zijn,
en de arbeider hierdoor een geheelen dag volwaardigen arbeid verricht
en door den boer slechts gedeeltelijk uitbetaald wordt, terwijl het overige
door de verzekering gedragen wordt.
De wijze van behandeling zal van grooten invloed kunnen zijn op de ar-
beidsgeschiktheid. 21 Febr. 1935 kwam een 35-jarige man op mijn spreek-
uur met de zeldzame afwijking van een onderhuidsche strekpeesafscheu-
ring van de eindphalanx van den rechter ringvinger, ontstaan, doordat
hij met gestrekte vingers op een gevulden zak kwam te vallen. (Ned.
Tijdschr. voor Geneesk. 16 Mei 1936). Zoowel chirurgische,
als conservatieve behandeling is mogelijk. Bij de ingestelde conservatieve
therapie droeg de patiënt een metalen hoesje over den vinger, zooals
deze tijdens de aardappelrooicampagne gebruikt worden, om er de aard-
appelen mede uit den grond te krabben. Dit hoesje houdt den vingertop
in een zeer behoorlijke extensie, vooral als aan de volairzijde nog een
kleine verhooging wordt aangebracht (andere apparaatjes zijn beschre-
ven door ROMBACH en VAN REE). Het voordeel was, dat de pa-
tiënt hierdoor slechts twee dagen arbeidsongeschikt was, terwijl bij chi-
rurgisch ingrijpen de patiënt ongetwijfeld veel langer arbeidsongeschikt
geweest zou zijn.
Ook bij de alledaagsche gevallen kan de ingestelde behandeling de
arbeidsgeschiktheid sterk beïnvloeden. De Sociale Verzeke-
ring s g i d s van Jan. 1937 geeft onder den eenigszins spottenden ti-
tel „Strijders in het witquot; een voorbeeld van een jongen, die, na zich in
den' duim gehakt te hebben, zich 2 maanden onder medische behandeling
moest stellen, terwijl de eenvoudige verwijdering van den nagel de
slechte genezing in enkele dagen zou hebben doen verdwijnen. Ten slot-
te bracht de na 2 maanden gevolgde extractie de genezing.
Van algemeene bekendheid is overigens, dat ongevalsverwondingen
juist op het platteland veel langer duren dan in de stad. waar men spoe-
diger en gemakkelijker specialistische hulp heeft. Onlangs werd daarop
nog door VAN NES en KNOPPIEN gewezen. Bovendien bleek, dat
een groot deel der verwondingen op het platteland onvoldoende behan-
deld werd. De volgende schemata, overgenomen uit het Genees-
kundig T ij d s c h r i f t der R.V.B, van Maart 1934 mogen
dit nog eens verduidelijken.
Na 13 weken genezen;
In het ziekenhuis Op het platte-
46 schouderontwrichtingennbsp;67,7 %nbsp;2,2 %
137 .spaakbeenbreukennbsp;71,4 %nbsp;2,9 %
120 enkelbreukennbsp;47,4 %nbsp;0,8 %
Spaakbeenbreuken.
Platteland.nbsp;MAGNUS.
91 % door huisartsen behandeld.
46 % onvoldoende repositie.
20 % grove dislocatie.
Na 13 weken slechts 2,9 % ge- Na 13 weken 71.4 % genezen,
nezen.
Gemiddelde rente na 13 weken Na 2 jaar 97 % rentevrij.
25 %.
Blijvende rente van 10—30 %.nbsp;Slechts 3 % kreeg blijvende rente.
34 van de gevallen onvoldoende
vuist maken.
7 van de 137 gevallen: vingers Werk gemiddeld na 45 dagen
blijven 3 cm. van de hand-nbsp;hervat,
palm af.
Volgens een andere aanhaling uit hetzelfde artikel vond ZUR
VERTH, dat bij breuken van den dijhals in een klein ziekenhuis l'i^/i %
een blijvende rente krijgt, tegen 20 % in de groote ziekenhuizen. Verder
wordt gefulmineerd tegen zalfbehandeling van wonden en worden de
vele etterende wonden hieraan toegeschreven, evenals aan het „Priessnit-
zenquot; van versche snijwonden.
Zoo zijn er talrijke ongevalsverwondingen, waarvan de juiste behan-
dehng van grooten invloed blijkt te zijn op den duur der gevolgen, dus
evenzoo op de arbeidsgeschiktheid. Ik noem hierbij nog slechts de diepe
infecties van de handpalmen, peesscheedeontsteking, diep ingedrongen
corpora aliena in de cornea. LOHMAR geeft een lijstje, bevattende de
letsels, die zonder uitzondering ziekenhuisbehandehng noodig hebben,
o.a. alle dijbeenbreuken, alle open beenbreuken, breuken, waarvan de
breuklijn in de buurt van of in het groote gewricht hgt, bekken- en wer-
velbreuken^), ontwrichtingen van groote gewrichten, enz. Ook op het
1) Met de opvatting, dat wervelfracturen ziekenhuisverpleging behoeven, is
MUNTENDAM het geenszins eens. In een vergadering der afd. Hunsingo-
Fivelingo-Westerkwartier der Ned. Mij. tot Bev. der Geneesk., betoogde hij
met klem, dat wervelfracturen zonder zenuwbeschadiging thuis behandeld
moeten worden. Indien den patiënt bekend wordt, dat hij een fractuur
heeft, remt dit sterk de genezing.
platteland is het tegenwoordig met de moderne middelen van vervoer
goed mogelijk, dat. zonder schade voor den patiënt, deze naar een zie-
Lnhuis overgebracht kan worden. Overigens is het een bekend feit da
eenzelfde wond met eenzelfde behandeling door denzelfden arts. bi,
den een sneller geneest, dan bij den ander.nbsp;•.
Uit al deze gegevens blijkt, hoe moeilijk het daarom is een gemiddelden
duur van arbeidsongeschiktheid aan te geven bij een bepaald letsel.
Men moet daarbij steeds de omstandigheden in aanmerking nemen^
GRIFFITHS ging den gemiddelden duur van arbeidsongeschiktheid
na bij 50.000 ongevalsaangiften en deelde de verschillende gelijksoortige
ongevallen in naar leeftijd, zwaar- en middelzwaar werk^Hoe grooter
nu het aantal ongevallen, des te meer waarde de cijfers hebben. Zi, zi,n
echter meer te beschouwen als een leidraad bi)/e b-ordeehng van
eigen gevallen, dan dat ze veel statistische waarde hebben. Ondanks
het groote aantal aangiften worden van bepaa de afwijkmgen nog
slechts kleine getallen gevonden, o.a. slechts 1 geval van de wervelfrac-
turen en van de fracturen van de processus transversa
Het is duidelijk, dat bij de beoordeeling der arbeidsgeschiktheid na
ernstige ongevallen, waarbij een stoornis in den algemeenen toestand
intreedt, of waarbij verhes van ledematen te betreuren is deze in het
begin geen moeilijkheden opleveren. Komt echter de tijd dat de getrof-
fene zijn werk weer gedeeltelijk hervatten kan, dan wordt de beoordee-
ling moeilijker. Den getroffene wordt dan een rente toegekend, welke
ste^s herzien kan worden. Dit kan ten allen tijde geschieden, en de toe-
qekende rente zal afhangen van den op dat oogenbhk bestaanden toe-
Lnd. Langzamerhand zal er een toestand van rust, van genezmg in-
treden en zal een blijvende rente toegekend worden voor de nog restee-
rende arbeidsongeschiktheid, waarbij de vóór het ongeval aanwezige
arbeidsgeschiktheid op 100 gesteld wordt, zonder rekening te houden
met eventueele vroegere, ziekelijke veranderingen De getroffene is ge-
wend geraakt aan het verlies van een bepaald lichaamsdeel en hee
grootere behendigheid gekregen met het hem overblijvende ; hi, heeft
zich aangepast door het in werking stellen van zijn reservekracht, op
overtuigende wijze bewezen door VAN EDEN. De vastgestelde blij-
vende rente kan slechts worden herzien, indien de toestand, die den
maatstaf vormde voor de toekenning der loopende rente, veranderd is
en in verhouding tot de mate dier verandering, of wanneer fei-
ten bekend worden, die. wanneer ze eerder bekend geweest zouden zijn,
invloed uitgeoefend zouden hebben op de vaststelling voor blijvende
rente. Het komt er dus practisch op neer, de bestaande arbeidsgeschikt-
heid vast te stellen.
In Duitschland is de laagst toegekende rente, sinds de daar heerschen-
de economische omstandigheden, naar een invahditeit van 20 %, welke
na 2 jaar zonder meer weg valt (SCHOLTZE). Tot nu had men in
Duitschland renten in 5-vouden, doch SCHOLTZE meent, dat over
5-vouden te strijden valt en wil slechts 10-vouden toekennen, waarbij
hij wel 33V3 en 662/3 % erkennen wil. In Nederland is de laagste ver-
goeding 10 % (KORTEWEG bepleitte in 1915 de laagste rente naar
20 % invaliditeit) en worden 5-vouden toegekend. In Frankrijk kent
men alle mogelijke renten, tot 2 % toe, (BRISSARD) o.a. voor cica-
trisatie van de huid, hchte atrophie van kleine phalangen en meer der-
gelijke kleine ongemakken, welke de arbeidsgeschiktheid weinig of niet
beïnvloeden.
Hoe stelt men nu de blijvende arbeidsongeschiktheid vast ? Volgens
den reeds eerder aangehaalden REICHEL was de schatting in 1898 een
geheel willekeurige. Voor verschillende beroepen had men bij verhes
van bepaalde ledematen eenige wisselende grenzen, bijv. voor het verhes
van den rechter arm 662/3—80 %. Men ging daarbij uit van de reeds
voor dien tijd bestaande schattingen der particuliere ongevallenverzeke-
ringsmaatschappijen. Daaraan knoopte men de volgende redeneering
vast: stel het verhes van een rechter arm op 75 % ongeschiktheid, dan
is het volgende deel: de rechterhand, toch ook zeer gewichtig en daarom
65—70 %; de duim als gewichtigste van de vingers 25—30 %, enz. Ver-
loor men meerdere lichaamsdeelen, dan telde men de percentages een-
voudig bij elkaar. Zoo kwam men tot het belachelijke, dat iemand met
een liesbreuk voor 10 % ongeschikt werd verklaard, en met een dub-
bele breuk eenvoudig voor 20 %.
De fout, volgens REICHEL, was, dat men zich toen niet duidelijk voor
oogen stelde, wat een schatting van 50 % inhield. Men dacht er niet
aan. dat zoo iemand ook 50 % van zijn loon moet verdienen. Volgens
REICHEL moet men voor de schatting van de arbeidsongeschiktheid
dan ook uitgaan van
1)nbsp;Op 100 stellen de som, die patiënt nog verdienen kon voor het
ongeval of eventueel voor zijn ziekte.
2)nbsp;Vaststellen, wat de getroffene per jaar nog verdienen kan, nadat
hij door het ongeval getroffen werd.
De verhouding dezer beide getallen zou dan het percentage der ar-
beidsongeschiktheid aangeven. In de praktijk heeft deze wijze van vast-
stellen van de mate der arbeidsgeschiktheid slechts weinig ingang ge-
vonden. Beperkt wordt deze methode toegepast in Groot-Brittannië,
Austrahë en Canada. Daarnaast worden schattingstafels gebruikt (I n-
ternationales Arbeitsamt 193 8). Het is duidelijk, dat van
een zuivere toepassing van deze wijze van vaststellen spoedig, èn door
werkgevers, èn door werknemers, geprofiteerd zal worden. Het komt
voor, dat werkgevers loon inkorten, om loon met rente samen niet hoo -
ger té doen zijn, dan wat een arbeider normaal verdient. Dus hoe lager het
loon, des te hooger de rente, wat een voordeel beteekent voor den werk-
gever. Ook punt 1 heeft slechts in normale tijden zonder werkloosheid
beteekenis. Het volgende, niet op zich zelf staande geval van loon kor-
ten, nam ik waar.
Bij een landarbeider van 35 jaar werd na een caacaneusfractuur, met frac-
tuurlijn door het gewricht, wegens blijvende pijn door middel van chirurgisch
ingrijpen een verstijving van het gewricht tusschen calcaneus en talus teweeg-
gebracht Er werd een blijvende rente naar 10 % invaliditeit vastgesteld. De
verzekerde ontvangt de rente, terwijl hem door den boer ditzelfde deel op zijn
loon gekort wordt. Deze arbeider verricht echter m.i. zijn werk ten volle, en
dus komt de rente ten voordeele van den boer. Dit zelfde nam ik ook waar bij
toekenning van tijdelijke rente.
Bij het in werking treden der Ongevallenwet in Duitschland beschikte
men niet over bepaalde schattingstabellen. Gedeeltelijk had men eenigen
steun aan de normen, die gebruikt werden door de particuliere onge-
vallenverzekeringsmaatschappijen. Hoe komt het, zegt REICHEL, dat.
wanneer desondanks twee artsen onafhankelijk van elkaar eenzelfde ge-
val te beoordeelen krijgen, hun schattingen zoo weinig uit elkaar loo-
pen ? Komt het, doordat die oorspronkelijk willekeurige schattingen
door mededeehngen in de hteratuur burgerrecht verkregen hebben ? Een
feit is, zegt REICHEL, dat sommige artsen een groote handigheid ver-
kregen hebben in het vaststellen van een juiste rente. Deze uitspraak ver-
eischt een nadere beschouwing. Allereerst is de meening, „een juiste rente
vastgesteld te hebbenquot; zeer betrekkelijk, daar de beoordeeling voor een
deel subjectief is. Bovendien is, wat KORTEWEG zegt, in lijnrechte
tegenspraak met hetgeen REICHEL mededeelt. KORTEWEG zegt,
dat de schattingen van twee of meer artsen, onafhankelijk van elkaar
vastgesteld, niet zoo dicht bij elkaar hggen. In 1909 werd door het Be-
stuur van de R.V.B. een commissie van drie controleerende geneeskun-
digen ingesteld, welke na een ingesteld onderzoek o.a. vond, dat invali-
diteit niet op 20 % nauwkeurigheid te schatten viel. Eenmaal vond men
zelfs een verschil van 45 %.
Ook het tijdstip, waarop een tijdelijke rente in een blijvende rente om-
gezet wordt, is geheel willekeurig. In sommige gevallen wordt een vaste
termijn aangenomen, in andere gevallen stelt men de bepaling mede af-
hankelijk van leeftijd, beroep, andere afwijkingen, enz. In plaats van
„dauerndequot; rente spreekt men daarom liever van „andauerndequot; rente
(I n t e r n a t i O n a 1 e s Arbeitsamt).
In „Die Bemessung der dauernden Erwerbs-
unfähigkeit in der Sozialversicherung: Inter-
nationales Arbeitsamt, 193 8quot;, worden de verschillen-
de wijzen, waarop het loon, door den getroffene verdiend, als uitgangs-
punt voor de beoordeeling van de arbeidsgeschiktheid kan dienen, me-
degedeeld. In dit werk zijn vastgelegd de resultaten van de besprekingen
van het Bureau International du Travail van 16 tot 20 Nov. 1936 te
Genève gehouden en door PENRIS in het Geneeskundig T ij d-
schrift der R.V.B, van Febr. 1937 gepubliceerd. Men kan het vol-
gende vergelijken:
a)nbsp;Het loon, dat de getroffene thans — op het oogenbhk der inva-
liditeitsschatting — werkelijk verdient (dus werkelijk vastgesteld
loon) ofnbsp;'nbsp;, / .
b)nbsp;Het loon, dat de getroffene thans zou kunnen verdienen (dus
geschatte mogelijkheid op loon)
en dit te stellen tegenover:
c)nbsp;Het loon, dat deze zelfde man vóór het ongeval of vóór zijn ziek-
te werkelijk verdiende (b.v. het laatste jaar) of
d)nbsp;Het loon, dat in het algemeen een werkman van dezelfde soort
als de te beoordeelen persoon, in doorsnee verdient, of
e)nbsp;Het loon, dat de getroffene thans zou kunnen verdienen, indien
hem geen ongeval getroffen had. Dit geldt evenzoo voor ziekte.
De mogelijkheid, onder punt a) medegedeeld, blijkt niet goed bruik-
baar te zijn, daar veel factoren invloed blijken uit te kunnen oefenen op
het werkelijk vastgesteld loon (werkloosheid, genoegen nemen met een
minderwaardig baantje). Men zou dan punt b) moeten nemen, met a)
als grondslag. Bij een schadeloosstelling voor de Ongevallenwet zou
men dus het best b) (de geschatte mogelijkheid tot loon verdienen na
het ongeval) met e) (de geschatte mogelijkheid tot loon ve'rdienen, in-
dien de getroffene geen ongeval overkomen ware) kunnen vergelijken,
M.i. echter geschiedt in principe hierbij niets anders dan het schatten
van iemands arbeidsgeschiktheid, daar toch voor het schatten van het
loon, dat iemand na een ongeval nog verdienen kan, toch in de eerste
plaats diens lichamelijke toestand beoordeeld moet worden, en dit laat-
ste dus primair is.
Aan verschillende leiddraden voor de beoordeehng van iemands ar-
beidsgeschiktheid bij blijvende invahditeit ontbreekt het niet. Een zeer
bekende is „R e n t e n m a n nquot; van LINIGER, waarin op zeer over-
zichtelijke wijze, op menschelijke figuurtjes, het verhes der betreffende
lichaamsdeelen en daarnaast het percentage der invahditeit aangegeven
wordt. Dergelijke „sprekendequot; tafels hebben het groote gevaar in zich,
dat ze door hun groot uitdrukkend vermogen te star toegepast worden
en men daardoor niet voldoende ruimte laat aan de voorkomende, verschil-
lende, individueele afwijkingen. Het bezwaar van velen is, dat men deze
tabellen te veel opvat als een rekensommetje. Als leiddraad kunnen ze
echter van onschatbare waarde zijn. Enkele andere tabellen geven weer
uitgebreide casuïstieken met bijzonderheden over verwonding, verloop
en aard van het werk (LINIGER en MOLINEUS). Deze beide schrij-
vers willen slechts bij zeer bijzondere gevallen van de gegeven getallen
afwijken, b.v. hoogen ouderdom, belangrijke ziekte van den verwonde,
leder beroep brengt zijn bijzondere moeilijkheden mee, waaraan echter
in de practijk van de rechtspraak niet voldoende aandacht besteed
wordt, zooals SCHUURMANS STEKHOVEN opmerkt; in tallooze
uitspraken wordt het beroep niet eens genoemd. Ook de landbouw heeft
zijn bepaalde eigenaardigheden, wat zich door het volgende geval goed
laat illustreeren.
K., ongeveer 60 jaar, linkshandig, verliest ongeveer driekwart van zijn
linker pink, welk deel door een hamer verbrijzeld werd en afgezet moest wor-
den Volgens de meeste bekende schema's zou aan patiënt geen enkele blijvende
rente toegekend mogen warden. Het verlies van den pink, ook bij links-
händigen, wordt met O % gewaardeerd. Getroffene zegt echter, niet voldoende
meer te kunnen melken. Melken moet met de volle hand geschieden; de melk
moet van „boven worden aangehaaldquot; en met den pink moet „het laatste er
worden uitgedruktquot;. Het „slot van den tepelquot; moet leeggedrukt worden. Als
met de rechter- en linkerhand niet gelijk gemolken wordt, wordt de uier
scheef en vermindert de handelswaarde van de koe. Dus geen enkele boer wil
getroffene als melker hebben. Bestudeeren van melkmethoden, aangegeven
door practici (TERPSTRA) en informeeren bij ervaren melkers, al of niet
opgeleid volgens de moderne melkmethoden, kan hier den weg aangeven i).
De man ontving geen enkele schadeloosstelling, waarbij hij zich neeriegde, doch
melken heeft hij nadien niet weer gedaan. Overigens heb ik hem uit het oog
verloren, daar hij zich in een andere gemeente vestigde.
In de verschillende landen en door de verschillende colleges in een
zelfde land worden niet altijd gelijke maatstaven aangelegd bij de beoor-
deeling van de blijvende invaliditeit. Op het reeds genoemde Congres
te Genève, uitgaande van het Bureau International du Travail, kwamen
1) Dr. VOGELENZANG, die zelf het melken beheerscht, is van oordeel, dat
verschillende pinkletsels, o.a. het ontbreken van het eindlid tot en met het
het veriies van den geheelen pink, bij het melken een invaliditeit veroor-
zaken van minder dan 10 % (H. A. VOGELENZANG, Vingerietsels van
blgvenden aard in verband met de mate van arbeidsongeschiktheid voor het
melken. Diss. Utrecht 1939). Bij alle door Dr. Vogelenzang onderzochte
gevallen van pinkletsels, ligt er tusschen het oogenblik van het letsel en
het tijdstip van het onderzoek een tijdsruimte van 10—50 jaar. Een ant-
woord op de vraag, hoe de aanpassing zal zijn bij pinkletsels bij melkers
op ouderen leeftijd ontstaan, wordt niet gegeven.
de tafels voor invaliditeitsschattingen ter sprake. Er werd medegedeeld,
op welke wijze men de tafels moet onderscheiden (PENRIS).
a)nbsp;Tafels, waarbij leeftijd en beroep buiten beschouwing blijven.
b)nbsp;Tafels, waarbij leeftijd en beroep wel in aanmerking worden ge-
nomen en dus het percentage varieert met den leeftijd en met het
beroep, of
a)nbsp;Tafels, die geen bindende, doch slechts richting gevende cijfers
vermelden en
b)nbsp;Tafels met bindende cijfers, waarbij men weer kan onderscheiden:
1)nbsp;Tafels, die slechts één cijfer vermelden, dat dan als mini-
mum geldt.
2)nbsp;Tafels, die zoowel een maximum als een minimum geven, die
als zoodanig bindend zijn.
3)nbsp;Tafels, die een bindend cijfer vermelden.
De beste tafels zijn die, welke geen bindend cijfer vermelden, en daar-
naast nog beroep en leeftijd aangeven. Internationale cijfers zijn on-
bruikbaar, daar ze aangepast moeten worden aan de omstandigheden
van het land. BraziHë heeft o.a. bindende tafels met getallen voor 367
letsels en 966 beroepen.
Een rationeele wijze tot het vaststellen van blijvende invahditeit
is het vaststellen van hetgeen de getroffene functioneel nog verrichten
kan; het functioneel vermogen van den verzekerde. Deze methode werd
uitgewerkt door MAC BRIDE, die vindt, dat voor den arbeid van den
mensch van belang zijn 1) de snelheid van handelen; 2) een juiste coör-
dinatie van bewegingen; 3) de kracht: 4) de veihgheid; 5) het uithou-
dingsvermogen; 6) het normaal lichamelijk prestatievermogen. De som
van deze functies wordt op 100 gesteld, terwijl iedere functie apart een
bepaalde waarde vertegenwoordigt. Als voorbeeld uit het boek van
MAC BRIDE moge dienen de ankylose van het kniegewricht in strek-
stand (blz. 243). Het totale verlies van een been wordt op 100 gesteld.
De gevolgde berekening en opsomming van de verschillende functio-
neele factoren heb ik onvertaald gelaten, daar deze dan beter tot hun
recht komen.
Permanent disability in ankylosis of the knee.
Function affected by disability : balancing, hfting, twisting, turning,
pivoting, pushing, springing, pressing, touching, rising, kneeling,
kicking, squatting, striking, walking, stepping, standing, running.
100 per cent loss = amputation or its equivalent.
On
O
Clinical factors |
Quickness, |
Coordination, |
Strength, |
Security, |
Endurance, |
Safety |
Prestige of |
Total | |||||||
Value |
Value 20 »/„ |
Value 20 quot;U |
Value |
Value |
Valu |
e 0 |
Value |
100 % | |||||||
Delayed |
Loss |
Awk- |
Loss |
Weak- |
Loss |
In- |
Loss |
Inter- |
Loss |
In- |
Loss |
Averse influ- |
Loss |
Loss | |
Total ankylosis in |
70 »/o |
7.0 |
65 v. |
13,0 |
35 »/o |
7,0 |
25 »/„ |
2,5 |
40 % |
8,0 |
40 °/o |
4,0 |
50 Vo |
5,0 |
46,5 |
Deze methode Hjkt mij, boven de tafels, het voordeel te hebben, dat
bij de bepahng der arbeidsgeschiktheid nu meer bewust de factoren na-
gegaan worden, welke bij het individu de geschiktheid tot arbeiden be-
palen. De waardebepahng der verschillende factoren blijft een zekere
willekeur houden, al wil schrijver door talrijke afbeeldingen de belang-
rijkheid van bepaalde functies aantoonen.
Van eenige landen heb ik ter vergelijking eenige tafels naast elkaar
geplaatst en heb daartoe tafels genomen, die niet als bindend gelden,
hier en daar een minimum en een maximum vermelden en in sommige
gevallen onderscheid maken tusschen hnks en rechts. Opzettelijk heb ik
geen tafels gekozen, die bovendien nog beroep en leeftijd aangeven,
daar dit veel te uitvoerig zou worden. Het schema is gedeeltelijk aan
ROSTOCK ontleend, gedeeltelijk aan wat STAS mededeelde in het
Geneeskundig Tijdschrift van de R.V.B. De meest zeld-
zame „blijvendequot; ongevalsverwondingen zijn weggelaten. Voor Frank-
rijk heb ik, zooveel mogelijk, gelijke of daarmede overeenkomende ver-
wondingen bijeengezocht uit hetgeen BRISARD-FAUQUES-GRAZ en
IMBERT-ODDO-CHAVERNAC mededeelden. Voor Amerika nam ik
de gegevens van MAC BRIDE. Voor het toekennen van blijvende rente
bij verhes of vermindering van het gezicht van één of beide oogen,
raadpleegde ik GRAVESTEIN en BROCX, welke laatste een belang-
wekkende beschouwing hield over het al of niet toekennen van rente bij
verlies van één oog, indien bleek, dat dit verhes geen invloed had op de
arbeidsgeschiktheid. Hier partij te kiezen lijkt mij zeer moeilijk, daar het
redelijk schijnt, een getroffene schadeloos te stellen voor een zoo belang-
rijk verlies als zijn oog. al heeft dit verlies ook geen invloed op de ar-
beidsgeschiktheid. Het meest juist lijkt mij echter, geen rente toe te ken-
nen, onder dit voorbehoud, dat, indien het gezichtsvermogen van het
andere oog, door welke oorzaak ook, mocht verminderen, dan dadelijk
een blijvende rente toegekend wordt, afhankelijk van den graad van de
vermindering van de gezichtsscherpte van het gezonde oog; bij totaal
verhes 100 %. Deze meening vindt een ondersteuning in het feit, dat
MARIJT bij 50 één-oogige niet-ongevallenwets-patiënten van verschil-
lend beroep vond, dat zij practisch geheel valide waren, zoodat alleen op
grond van geringe praestatie geen schadeloosstelling gemotiveerd is.
Bij ongeveer 3000 één-oogigen, bekend aan de R.V.B., heeft geen dezer
het andere oog verloren. Belangrijk zijn de tabellen, die ZEEMAN
samengesteld heeft voor de beoordeeling der arbeidsgeschiktheid bij
een bepaalden visus van één of van beide oogen. Van belang zijn de
restricties, die ZEEMAN hierbij aanbrengt, waarvan de voornaamste
wel is, dat wanneer een oog na een ongeval en na aanpassing een ge-
Tingeren visus heeft dan het andere, dit meerdere risico uitgedrukt moet
worden in meerdere toekenning van rente van 5 tot 10 %. De toegeken-
de rente bij verlies van één oog wordt door ZEEMAN een risico-
premie genoemd, zoodat hij meent dat deze premie niet gekort mag
worden op het loon.
HOOFD.
Skelet-letsels zonder neurol. af-
wijkingen.
Gat in het schedeldak al naar de grootte
(dragen van een pelotte noodzakelijk).
Infractie van den orbitaalrand en van
het jukbeen, al naar den graad van de
gezichtsafwijking.
Schedelbasisfractuur.
HERSENEN.
Commotio cerebri met objectief aantoon-
bare neurologische afwijkingen.
Ditzelfde met evenwichtsstoornissen
(labyrinthaire duizehgheid).
Posttraumatische epilepsie.
Facialisparese zonder oogbeschadiging.
OOG.
Totale bhndheid.
Verhes van één oog of het gezicht daarvan
Verlies van de lens van één oog (al naar
gezichtsscherpte met bril).
Vermindering van de gezichtsscherpte van
één oog tot opnbsp;0-
één oog tot onder Vio 10-
beide oogen tot op %o 10-
beide oogen tot onder Vio 80-
Neder- Duitsch- Frank- Ameri-
land |
land |
rijk |
ka |
in % |
in % |
in % |
in % |
7 |
10—40 |
20—601) |
14—26 |
? |
0 15 |
5 18 |
7 |
? |
0 |
7 |
7 |
? |
10—30 |
10 25 |
7 |
7 |
20—60 |
30 |
7 |
7 |
40 100 |
40 |
21—56 |
7 |
10 |
152) |
7 |
100 |
100 |
100 |
100 |
0-15 |
25 |
25 |
15 |
7 |
10 20 |
10—15 |
7 |
-10
-20
-50
-100
22,5
15—20
10—95
70—100
-10
-15
-65
-100
10-
10-
50-
Meestal werden subjectieve klachten aangegeven, zooals hoofdpijnen, klop-
pingen in het hoofd. In eenige andere gevallen betrof het te controleeren
verschijnselen, zooals lichte facialisparese, lichte parese van den rechter
arm. De indruk wordt gevestigd, dat de Fransche renten, juist door de
aanwezige klachten, hooger berekend worden.
Lichte duizeligheid werd aangegeven.
2)
Hemianopsie
Dubbelzien
Oogspierverlammingen
(Bij totale verlamming van alle spieren)
GEHOOR.
Eenzijdig volledig verlies van het gehoor
Dubbelzijdig „nbsp;........
Eenzijdige fluisterspraak onder 2 M.
Dubbelz.nbsp;„nbsp;2 M.
van 2—4 M.
Eenzijdige „nbsp;van 2—A M.
REUK- EN SMAAKORGANEN.
Ozaena
Vernauwing neusgang met ademverhin-
dering
MONDHOLTE.
Kaakklem, waardoor het slechts mogelijk
is vloeibaar voedsel te gebruiken
Verlies van meerdere tanden totdat de
prothese klaar is.
HOOFD EN HALS.
Bijzonder sterke verminking van het gelaat
Scalpeering bij vrouwen
Totaal verhes van den neus
Noodzaak van het dragen van een ca-
nule bij tracheotomie
BORSTKAS.
Longhernia
Intercostaalneuralgie na ribfractuur
WERVELKOLOM.
Breuk van het wervelhchaam zonder ze-
nuwbeschadiging.
Rente al naar de functie van de wer-
velkolom.
Neder- |
Duitsch- |
Frank- |
Ameri- | ||
land |
land |
rijk |
ka | ||
in % |
in % |
in |
% |
in % | |
7 |
30—40 |
25 |
100 |
? | |
7 |
20 |
5- |
-25 |
7 | |
7 |
10—25 |
10- |
33 |
7 | |
60- |
67 | ||||
7 |
10— |
15 |
15- |
25 |
10 |
? |
35 |
50 |
45- |
60 |
40 |
7 |
10 |
15 |
5- |
151) |
10 |
7 |
25 |
-40 |
15- |
451) |
20 |
7 |
10 |
-25 |
5- |
30 |
5 12 |
7 |
0- |
-10 |
0- |
10 |
0-5 |
?
7
20—30 ?
15 5—10
7 |
20 30 |
10—40 |
7 |
7 |
0 20 |
10—15 |
? |
7 |
20 50 |
? |
7 |
7 |
33 |
man 15 |
7 |
7 |
25 |
7 |
7 |
7 |
50 |
50 |
7 |
7 |
20 50 |
7 |
? |
7 |
10 30 |
10—12 |
7 |
1) Voix chuchotée, entendue à 10 centimeter.
Voix haute, entendue à 1,25 M.
Ameri-
ka
in %
Frank-
rijk
in %
Duitsch-
land
in%
Neder-
land
in %
Ongeveer in het eerste jaar
Ongeveer in het tweede jaar
Wervelbreuk met gedeeltelijke rugge-
mergbeschadiging
Blaas- en darmstoornissen na wervel-
fractuur
Fractuur van doornuitsteeksel
In het eerste jaar
In het tweede jaar
Fractuur van dwarsuitsteeksel
In het eerste jaar
In het tweede jaar
BUIKORGANEN EN BUIKWAND.
Liesbreuken, navelbreuken, litteekenbreu-
ken. enz.
Verlies van de milt
Tot 2 maanden na het ongeval
Volgende 2 maanden
Volgende 3 maanden
Na 9 maanden
Na 2 jaar
Darmfistel
Verlies sphincter ani
Volledige blaasincontinentie
Urinefistel met de noodzakelijkheid van
het dragen van een urinaal
Verlies van een zaadbal
Verlies van beide zaadballen op jeugdi-
gen leeftijd met uitvalverschijnselen
Verlies van den penis
80—100 40—100 60—100
25—50 ? 16,5—100
10—30
0—10
I 2—10 } 8,5—40
10—30
0—10
} 2—10 }ll,5—31
7 |
10 30 |
10 |
33 8,5 |
27,5 |
7 |
100 | |||
7 |
75 | |||
i7 |
50 |
25- |
30 | |
7 |
25 | |||
7 |
0 | |||
7 |
30—40 |
20- |
901) | |
7 |
30 |
7 | ||
7 |
60—100 |
40 |
' | |
7 |
30 50 |
4a |
60 |
7 |
7 |
0 |
0 |
7 | |
? |
30 50 |
40 |
50 |
7 |
7 |
20 30 |
? |
7 |
1) 20—30 % bij fistel rechts; 40-70 % bij laag gezetelde fistel; 70—90 % bij
hoog gezetelde fistel.
Neder
bovenste ledematen. land
ARM.nbsp;in %
Exarticulatie in den schouder, bene-
vens hooge bovenarmamputatie
(stomp korter dan 10 cm., gemeten
vanaf proc. coracoid.)
Van de veronderstelling wordt uit-
gegaan, dat de functie van het
overgeblevene normaal is, met nor-
male stompverhouding. Dit geldt
voor alle volgende afwijkingen.
Amputatie in het midden van den
bovenarm
Hooge onderarmamp. ; exarticulatie
in den elleboog ; bovenarmamp.
juist boven de condylen van den
humerus
Exarticulatie van een hand in den
pols; lage onderarmamputatie
Verstqvingen en verlammingen wor-
den om niet te uitgebreid te z^n,
niet medegedeeld.
Verlies van een vinger
(quot;Wijsvinger)
Middelvinger
Ringvinger; pink
Verlies eindlid van den duim
Verlies duim
Verlies duim met bijbehoorend mid-
denhandsbeen
Verlies ringvinger en pink
Verlies wijs- en middelvinger
Verlies middel-, ringvinger en pink
Verhes wijs-, middel-, ringvinger
en pink
Verlies duim en wijsvinger
Exarticulatie in de heup; hooge dij-
beenamputatienbsp;70-80 80 80
Ameri-
ka
in %
Frank-
rijk
in %
Duitsch-
land
in %
R. L.
75 66%
R. L.
80—85 70—75 100
80
75 |
66 |
60 |
75 |
65 |
85 |
70 |
60 |
60 |
75 |
65 |
7 |
65 |
60 |
50 |
65 70 |
55 60 |
66% |
0 |
0 |
0 |
6—15 |
3—10 | |
0 |
(10) (0) |
(15) |
(10) |
10 | |
0 |
0 |
0 |
— |
— |
8 |
0 |
0 |
0 |
6—10 |
3—10 |
6 |
0 |
7 |
7 |
25 |
10 |
7 |
15—20 |
25 |
15 |
30 |
25 |
20 |
20 25 |
30 |
20 |
23 35 |
23 30 |
? |
15 20 |
25 |
20 |
20 |
15 |
7 |
20—25 |
25 |
20 |
35 |
25 |
7 |
35 |
40 |
35 |
35 |
25 |
7 |
50 |
45 |
40 |
50 |
40 |
7 |
35 40 |
? |
7 |
45 |
35 |
7 |
100
90
85
Dijbeenamputatie in het midden van
het dijbeen
Lage dijbeenamputatie
In strekstand verstijfde knie
Hooge onderbeenamputatie; exarti-
culatie in de knie; GRITTI,
SSABANEJEFF
Onderbeenamputatie op de grens van
onderste en middelste derde deel
VOET.
PIROGOFF.
CHOPART
Verhes van een grooten teen metnbsp;35—40 groote teen
het kopje van het eerste midden-
voetsbeentje 0-15nbsp;15-30 15-20nbsp;8
Verhes van één tot en met 5 teenen Onbsp;O—15 3—5nbsp;?
(Alle teenen)nbsp;(20—25)
Bij een onderlinge vergelijking van de medegedeelde tabellen, treft het,
dat in de verschillende landen de gemiddelden niet zoo sterk van el-
kaar afwijken, als wel verwacht kon worden op grond van volksaard
en aard van het in deze landen gevolgde verzekeringsstelsel. Over het
algemeen maakt men gebruik van 5-vouden. Frankrijk maakt daarop
een uitzondering en de Amerikaansche cijfers van MAC BRIDE doen
dit gedeeltelijk ook. Daar, zooals reeds herhaaldelijk gezegd werd, de
resteerende arbeidsgeschiktheid slechts bij benadering te bepalen is,
heeft het geen zin andere getallen dan veelvouden te gebruiken, terwijl
een veelvoud van 5 wel het gemakkelijkst is. De rechtsprekende organen
van Frankrijk gebruiken dan ook niet anders dan 5-vouden, terwijl on-
der 5 % geen rente toegekend wordt. (Internationales Ar-
beitsamt: Die Bemessung, enz. 193 8). De cijfers
van MAC BRIDE lijden aan hetzelfde euvel en zullen zeker aan waarde
winnen, wanneer ze afgerond worden tot veelvouden. Veelvouden van
10 zijn aan te bevelen boven die van 5. Sommigen hebben vastgehouden
Neder- |
Duitsch- |
Frank- |
Ameri- | |
land |
land |
rijk |
ka | |
in % |
in % |
in |
% |
in % |
R. L. |
R. |
L. | ||
60 |
80 80 |
75 |
80 |
7 |
50—60 |
75 75 |
70 |
70 |
85 |
25 |
331/3 331/3 |
30- |
40 |
46,5 |
40 50 |
60 60 |
60- |
70 |
7 |
L 35—40 |
50 50 |
50 |
50 |
50 |
30 |
? ? |
45 |
45 |
? |
aan een invaliditeit vanVs (33%%) en % (66%%). Een rentetoekenning
van 95 %, zooals in Frankrijk gebeurt, heeft een waarde van practisch
100 %, zoodat het redelijk is hier een invahditeit van 100 % aan te
nemen. Evenmin heeft een rentetóekenning van b.v. 2 % eenigen zin.
daar in dit geval practisch geen invaliditeit bestaat. De in Nederland
medegedeelde cijfers zijn over het algemeen lager dan de buitenlandsche.
wat vooral geldt voor die van de onderste ledematen. De Fransche cij-
fers zijn hier en daar wat hooger dan de Duitsche. Omtrent de mede-
gedeelde getallen voor de blijvende schade, aan de oogen toegebracht,
wordt van Fransche zijde opgemerkt, dat deze cijfers niet gelden voor
de zoogenaamde visueele beroepen, zooals horlogemaker, graveur en
andere. De percentages moeten hierbij hooger berekend worden.
Over het geheel genomen maakt het niet veel uit, welke tabel men
raadpleegt, daar deze slechts weinig van elkaar verschillen. Steeds toch
moeten de gegeven waarden aangepast worden aan de omstandighe-
den, die bij ieder individu, bij ieder beroep en in ieder land verschillend
zijn,' terwijl men voortdurend voor oogen moet houden, dat deze cijfers
slechts „leidendequot; waarde hebben. De meest ideale wijze zou zijn, van
iederen getroffene diens „functioneel vermogenquot; te bepalen. Ten over-
vloede zij nog medegedeeld, dat de Amerikaansche cijfers, vergeleken
bij de andere, aan den hoogen kant hggen.
D. Eenige verschillen met de particuHere ongevallenverzekering.
Het groote verschil tusschen de particuliere en de wettelijke onge-
vallenverzekering is, dat de eerste een zuiver zakelijke onderneming is.
De bedoeling is, dat winst verkregen wordt. De verzekering is een ge-
heel vrijwilhge. Agenten werven toekomstige verzekerden onder die
groepen, waarvoor de wet niet voorziet: kleine ondernemers (smeden,
timmerlieden). winkeÜers. kleine middenstanders en hen. die uit hoofde
van hun beroep grootere kans op ongevallen hebben, zooals artsen
(autorijden, verwondingen met besmet materiaal). Voor deze laatsten
-- en ook voor andere groepen — kan de polis nog aparte voorwaarden
bevatten voor het ziek worden aan de infectieziekten, zooals roodvonk,
dyphtherie. typhus. Over het algemeen is samenhang tusschen het ongeval
en de uitoefening van het beroep niet noodig. Naast deze particuliere
ongevallenverzekering is er voor de kleine werkgevers nog de mogelijk-
heid een vrijwillige ongevallenverzekering te sluiten (art. 87 Onge-
vallenwet).
De premie voor een particuliere ongevallenverzekering is gedeeltelijk
afhankelijk van de gevarenklasse, waarin de verzekerde ingedeeld
wordt. De uitkeering geschiedt naar een van te voren overeen te komen
bedrag en is niet afhankehjk van het loon van den verzekerde. De te
betalen vaste premie wordt vooraf vastgesteld.
De controle laat over het algemeen bij ongevallen met tijdelijke uit-
keering veel te wenschen over, op enkele gunstige uitzonderingen na.
Ook is de controle soepeler, dan bij de wettelijke ongevallenverzekering.
Kennelijk zit de bedoeling voorop, den verzekerde te vriend te houden.
Op andere wijze laat zich niet verklaren, dat een verzekerde met een
lichte confusie van zijn voet 2 maanden uitkeering kreeg, zonder dat hij
medisch gecontroleerd werd.
Voor den duur van een uitkeering bij tijdelijke invahditeit wordt re-
kening gehouden met het beroep van den verzekerde. Tijdelijke uitkee-
ring houdt op, wanneer de getroffene zijn beroep weer geheel hervatten
kan. Bij blijvende invahditeit maakt iedere verzekeringsmaatschappij
van haar eigen tabellen gebruik, waarbij geen rekening gehouden wordt
met het beroep van den verzekerde. Als voorbeeld wordt meestal aan-
gehaald, dat een beroepsvioolspeler bij verhes van een vinger van de
hnkerhand evenveel schadeloosstelhng zal ontvangen als een grondwer-
ker, tenzij bijzondere polisvoorwaarden anders bepalen. Bij overlijden na
een ongeval wordt meestal een vast bedrag uitgekeerd. Op het eerste
qezicht lijkt men dus met een „sommenquot;-verzekering te doen te hebben.
SCHUURMANS STEKHOVEN meent, dat men in werkelijkheid ech-
ter met een „schadeverzekeringquot; te doen heeft. Hij meent echter, dat het
„schadeverzekeringskarakterquot; beter tot zijn recht moet komen.
Eenheid van uitkeering door de particuliere ongevallenverzekerings-
maatschappijen bij blijvende invaliditeit bestaat in Nederland niet.
Duitschland bezit een schema voor de particuhere ongevallenverzekering,
waarnaar vele maatschappijen zich richten. Dit staatje met gemiddelde
invahditeitspercentages heb ik van ROSTOCK overgenomen en daar-
naast vermeld de percentages, zooals een der groote Ned. Mij. deze
geeft (N.V. Fatum, Ongevallenverzekering Mij. van „de Nederlandenquot;
van 1845), benevens eenige invahditeitspercentages, welke STAS ge-
bruikte voor de wettelijke ongevallenverzekering.
Bij volledig verhes of geheele gebruiksongeschiktheid :
Nederland
Duitschland |
Fatum | ||
(ROSTOCK) |
(partic.) |
STAS | |
R. L. |
(wett.) | ||
Van een arm of een hand |
60 |
60 50 |
65 80 |
„ been of voet |
50 |
50 |
35 80 |
„ duim |
20 |
25 20 |
15 20 |
„ (wijsvinger |
10 |
15 12 |
0 |
„ anderen vinger |
5 |
10 7—8 |
0 |
„ grooten teen |
5 |
5 |
0 |
„ anderen teen |
2 |
3 |
0 |
Geheel verlies | |||
van het gezicht van beide oogen 100 |
100 |
7 | |
........ één oog |
30 |
30 |
7 |
„ gehoor van beide ooren |
60 |
40 |
7 |
„ één oor |
30 |
10 |
7 |
Van een betrekkelijk gering aantal blijvende afwijkingen worden de
percentages medegedeeld. Meestal vermeldt de polis, dat bij gedeelte-
lijk verlies van de bovengenoemde lichaamsdeelen een relatief lagere
graad van invahditeit aangenomen wordt. Met verlies gelijkgesteld
wordt totale onbruikbaarheid. Met vóór het ongeval bestaande onbruik-
baarheid van het verloren lichaamsdeel wordt rekening gehouden. Ver-
lies van meerdere lichaamsdeelen kan nooit leiden tot een uitkeering
van meer dan 100 % ; verhes van vingers bijvoorbeeld nooit meer dan
tot wat in totaal voor het verlies van een hand vergoed wordt. Soms
wordt nog een aanteekening in de polis aangebracht over de werkelijk
geleden schade en de te verkenen uitkeering. Verhes van vingers wordt
door de particuliere verzekeringsmaatschappijen vergoed, in tegenstelling
tot hetgeen bij de beoordeeling voor de wettelijke ongevallenverzeke-
ring geschiedt. Sinds kort is het particuher ongevallenverzekeringswe-
zen uitvoerig behandeld door SCHUURMANS STEKHOVEN in een
proefschrift, getiteld „De omschrijving van het risico en
de regeling van de schade in het particuliere
cngevallenverzekeringsrecht 193 8quot;, waarnaar ver-
der verwezen wordt.
Een enkel verschilpunt zij nog in het kort medegedeeld. De opmer-
king, dat de sociale verzekering een publiekrechtelijk karakter zou dra-
gen en de particuhere een privaatrechtelijk, is niet voldoende om het
groote verschil te kenmerken. Ook de sociale verrekering is van privaat-
rechtelijke origine (S.S.), daar zij haar rechtsgrond vond in de aan-
sprakelijkheid van den werkgever voor zekere ongevallen, aan een
werknemer overkomen in de uitoefening van het bedrijf.
Bij de sociale verzekering worden betrekkelijk onveranderlijke ver-
zekeringswetten gevonden.
Bij de particuliere verzekering vindt men vrijwel onbeperkte wijzi-
gingsmogelijkheid.
Bij de sociale verzekering heeft men de medische medewerking in
voorlichting van den rechter.
Bij de particuliere verzekering wordt samenwerking gevonden van me-
dicus en jurist in het opstellen der verzekeringsvoor-
waarden.
E. Iets over de psychologische en psychotechnische methoden.
De psychotechniek behoort gerekend te worden tot de experimenteele
psychologie, waarvan zij de practische toepassing is. Het oorspronke-
lijke doel der psychotechniek was bedrijven te voorzien van geschikte
werknemers. De steeds verder doorgevoerde splitsing van arbeid in de
moderne bedrijven en de vereenvoudigde handgrepen hadden den arbeid
minder gecompliceerd gemaakt en daardoor kon getracht worden op
experimenteele wijze de meest geschikte werknemers te vinden. Later
werd de psychotechniek o.a. uitgebreid tot beroepskeuze, onderzoek van
opleiding en werkmethoden, enz. In groote industriecentra (Eindhoven),
universiteitslaboratoria, bureau's voor beroepskeuze wordt in Nederland
de psychotechniek toegepast door onderzoekers als ROELS, VAN DER
SPEK, L. BOUWMAN, BRUGMANS, e.a. Van Duitsche zijde (POP-
PELREUTER) is de aandacht gevestigd op de mogelijkheid van ,,psy-
chologische Begutachtungquot; bij verminderd arbeidsgeschikten. Deze wij-
ze van onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid wordt nog als zeer voor-
loopig beschouwd, zij wordt niet algemeen erkend en is slechts toe te
passen in bepaalde gecentrahseerde inrichtingen. Het onderzoek is ge-
heel specialistisch en vereischt vrij geruimen tijd, waardoor het niet mo-
gelijk is, dit onderzoek, bij het zoo uitermate veelvuldig voorkomen van
de beoordeehng der arbeidsgeschiktheid, op de meest afgelegen plaatsen
toe te passen. In zeer veel gevallen zullen nog andere specialisten, zoo-
als oogarts of chirurg, geraadpleegd moeten worden.
Voor een psychotechnisch onderzoek van arbeidsongeschikten zal men
dus zorgvuldig die gevallen moeten kiezen, die men voor dit onderzoek
geschikt acht. Het heeft alleen maar zin blijvend arbeidsongeschikten
aan dit onderzoek te onderwerpen en vooral hen, die aan een hoofdver-
wonding geleden hebben, daar het bij deze groep soms zeer moeilijk is
na te gaan, wat werkelijk gepresteerd kan worden en wat eventueel
gesimuleerd wordt. Meestal is men bij dit onderzoek aangewezen op een
subjectief oordeel van den onderzoekenden arts, dat echter niettemin
juist kan zijn. Ook bij andere blijvende afwijkingen zou een recht-
streeksch onderzoek naar de arbeidsprestatie slechts bevredigend kun-
nen werken. Het maakt daarbij geen verschil, of men zich een psycho-
technisch of functioneel onderzoek indenkt, zooals MAC BRIDE dit
doet, of een ander rechtstreeksch onderzoek wil instellen. De psycho-
technische onderzoekmethoden behooren nog tot een te jonge weten-
schap, om deze al met eenig succes te kunnen inschakelen bij de bepa-
ling van de arbeidsgeschiktheid. Er zullen nog tal van jaren met expe-
rimenteeren voorbij moeten gaan, wil deze wijze van onderzoek alge-
meene erkenning vinden. Mogelijk zal ze in de toekomst als aanvullend
onderzoek gebruikt worden bij de toch ruwe schattingen, waarbij de
door vroegere schattingen verkregen cijfers als leidraad zullen blijven
gelden. Meer dan eenig ander onderzoek zal het psychotechnisch on-
derzoek kunnen inlichten omtrent het arbeidstype, waartoe de arbeids-
ongeschikte behoort. POPPELREUTER maakt de volgende onderschei-
dingen :
A.nbsp;is een individu, dat langzaam doch exact en gelijkmatig arbeidt.
B.nbsp;is snel, gejaagd, zonder bijzondere zorgvuldigheid arbeidend.
C.nbsp;begint met inspanning, doch verslapt spoedig.
D.nbsp;werkt met sterke schommelingen.
E.nbsp;stelt zich meer op de intellectueele zijde van zijn werk in.
F.nbsp;volgt meer slaafs gegeven aanwijzingen en geleerde methoden na.
G.nbsp;is het door het arbeidsdoel geleide, spontane arbeidstype, dat tot
het bereiken van het doel zelfstandige wegen inslaat.
H.nbsp;is het meer voor handenarbeid geschikte arbeidstype, met ge-
ringe constructieve geschiktheid.
I.nbsp;is de voor handenarbeid ongeschikte met sterke constructieve
begaafdheid.
J. is het onrustige arbeidstype, voor wien motorische ontladings-
mogelijkheden en wisselende indrukken een noodzakelijkheid be-
teekenen, enz., enz.
Als voorbeeld geeft POPPELREUTER de groote verscheidenheid
van practische bruikbaarheid van een hand, na verwonding, bij de ver-
schillende motorische intelligentie, die individueel bij een getroffene
wordt aangetroffen. Een betrekkelijk kleine verwonding kan bij een mo-
torisch weinig intelligente dikwijls een sterk verminderde arbeidsge-
schiktheid geven, terwijl anderzijds dikwijls „verbazingwekkende pres-
tatiesquot; geleverd kunnen worden na ernstige verwondingen. Deze indivi-
dueele verschillen zullen het best bepaald kunnen worden door psycho-
technisch onderzoek, zoodat het wenschelijk is, dat in de toekomst, bij
de beoordeehng van de arbeidsgeschiktheid, dit onderzoek, door het ne-
men van talrijke arbeidsproeven, ingeschakeld zal worden. In Nov.
1929 verzocht de R.V.B. aan een speciaal voor dit doel ingestelde com-
missie rapport uit te brengen over de waarde van het psychotechnisch
onderzoek bij de schatting der arbeidsongeschiktheid tengevolge van
bedrijfsongevallen. Deze commissie, waarin zitting hadden Prof.
ROELS, LUBSEN. J. L. PRAK, BROCX, VERBEEK, GRAVESTEIN
en V. d. STEMPEL, bracht in 1930 rapport uit aan de R.V.B. De com-
missie bleek unaniem in haar oordeel en nam de volgende conclusies aan,
welke ik zonder meer weergeef, daar hieruit voldoende de waarde van
het psychotechnisch onderzoek blijkt voor de beoordeeling der arbeids-
geschiktheid.
I.nbsp;Bepaling van het percentage (cijfer) der invahditeit hgt niet op
den weg der psychotechniek, echter kunnen zich gevallen voordoen,
waarbij het van belang kan zijn een psychotechnisch oordeel in te win-
nen ter vaststelling van de vraag, of de getroffene over eigenschappen
beschikt, waardoor van reactiveering resultaat te verwachten is.
II.nbsp;Vooral voor de toepassing van art. 25 O.W. zal de psychotech-
niek belangrijke hulp kunnen bieden, inzonderheid bij jeugdige getrof-
fenen.
III.nbsp;Waar verwacht wordt, dat het aantal gevallen voor psycho-
technisch onderzoek, althans voorloopig, gering zal zijn, acht de com-
missie het niet aangewezen, voorstellen te doen omtrent een speciale
organisatie van een psychotechnischen dienst.
Voorloopig schijnt het aangewezen voorkomende onderzoeken zooveel
mogelijk in één hand te centraliseeren.
Bij voorkeur geschiede het onderzoek in samenwerking met den be-
trokken medischen ambtenaar der Bank.
Ook de R.V.B. komt dus tot de slotsom, dat de psychotechniek voor
de directe bepaling der invaliditeit bij den huidigen stand der weten-
schap nog van niet voldoende waarde is. Secundair zou de psychotech-
niek van belang kunnen zijn voor de invaliditeitsschattingen bij de keu-
ze van een nieuw beroep, indien door het onderzoek bepaalde eigen-
schappen te voorschijn treden, die een bepaald beroep voor hem bereik-
baar doen zijn.
F. De beoordeeling van de arbcidsgeschiktheid voor de Ziektewet.
Bij de beoordeeling van de arbeidsgeschiktheid van een verzekerde
kiachtens de Ziektewet, wordt deze arbeidsgeschiktheid bepaald voor
het beroep, waarin de verzekerde werkzaam was op het oogenbhk, dat hij
ziek werd. Voor hetgeen onder „ziektequot; verstaan wordt, raadplege men
het desbetreffende hoofdstuk. Door verschillende uitspraken worden be-
paalde afwijkingen, wanneer zij behandeling behoeven (breuken, plat-
voeten) als ziekte aangemerkt, terwijl een onderzoek voor diagnostische
doeleinden bij ulcus ventricuh niet als ziekte wordt beschouwd. Dit wor-
de echter verder aan de rechtspraak overgelaten.
Van enkele afwijkingen is getracht na te gaan, hoe hun arbeidsge-
schiktheid beoordeeld moet worden. Een gedeeltelijke arbeidsgeschikt-
heid komt bij de bepalingen voor de Ziektewet weinig voor. De verze-
kerde moet dan op zijn minst weer 50 % geschikt zijn. Bij de beoordee-
hng van de arbeidsgeschiktheid van verzekerde landarbeiders maak ik
voor de Ziektewet van 50 % geschiktheid veelal een dankbaar gebruik.
Dikwijls toch kan een herstellende of een herstelde zieke weer éémg
werk verrichten, terwijl hij niet in staat is zijn volle werk te doen. De
meeste landarbeiders hebben een eigen stukje grond, waarin gewerkt
moet worden (wieden, aardappelen rooien, koolplanten poten, enz.). Ik
raad hun dan ook aan, wat in hun eigen tuin te gaan arbeiden. Je bent
nu voor 50 % geschikt, zeg ik hun, en het overige kun je verdienen
door wat in je eigen tuin te gaan arbeiden, daar je anders dit werk toch
door een ander moet laten verrichten. Meestal voelen de arbeiders zeh
de redelijkheid en is de verlaagde uitkeering tevens een prikkel, spoedi-
ger weer geheel aan den gang te gaan. Een belangrijk, bekend feit is
tevens, dat, sinds de instelling van de medische controle, de ziekteduur
korter werd en het aantal ziektedagen verminderde. Fraai werd dit ge-
illustreerd bij de Koninkl. Mij. de Schelde (v. GELDEREN), waar,
toen het ziekengeld in 1920 gebracht werd van 50 % op 76 %, het aan-
tal ziektedagen vermeerderde van 6874 op 12832 en het uitgekeerde
ziekengeld steeg van ƒ 9300 tot ƒ 30.000. Op een doktersbriefje werd
men toen in het genot van ziekengeld gesteld. Na het instellen van
medische controle daalde het aantal ziektedagen in 1922 en 1923 met
4534 en 7848 dagen.
Het is niet mogelijk van iedere ziekte afzonderlijk de beoordeeling
der arbeidsgeschiktheid na te gaan. Eenige der meest voorkomende
ziekten zullen nader besproken worden. Als volgorde wordt genomen
de frequentie der ziekten, zooals zij in ziektestatistieken voorkomen.
Griep, Koudevatting, Bronchitis.
Bovenaan staat de groep „griep, koudevatting en bronchitis om
practische redenen in één groep vereenigd. Tot deze groep kan ook ge-
rekend worden de angina te behooren, daar voor de beoordeehng van
de arbeidsgeschiktheid van deze ziekte, eenzelfde maatstaf aangelegd
wordt, als bij de vorige afwijkingen. Ongeveer 20—30 % der ziekte-
aangiften wordt door bovengenoemde afwijkingen ingenomen.
In het begin der ziekte is de arbeidsongeschiktheid gemakkelijk te
bepalen. De koorts en andere verschijnselen maken, dat de verzekerde
het bed, of althans de kamer, moet houden. TRöSCHER geeft aan, dat
de herstelperiode evenveel dagen moet duren als er koortsdagen ge-
weest zijn; b.v. 3 koortsdagen, 3 dagen om zich te herstellen. Bij zwak-
ke menschen of hooge koortsen meent hij, dat voor herstel het aantal
hersteldagen tweemaal zoo groot moet zijn als het aantal dagen, dat de
koorts geduurd heeft. Volgens TRöSCHER zouden volbloedige men-
.schen meer door een koortsaanval lijden dan asthenische. Ook met den
aard van het werk dient rekening gehouden te worden. Bij werk in een
tochtige ruimte en bij arbeid op het land ontstaat gemakkelijk recidief,
daar de patiënt in zijn herstelperiode zeer vatbaar is. Bij den landarbei-
der dient men daarom de arbeidsongeschiktheid eenige dagen langer
voort te doen duren. De regel, om evenveel hersteldagen te nemen als
er koortsdagen zijn, natuurlijk met inachtneming van individueele ver-
schillen, den aard van het werk, enz., zou heel mooi zijn.......indien altijd
de temperatuur werd opgenomen. Deze kunstfout overkomt niet alleen
mij. doch zeer vele medici op het platteland, en tijdens een griepepidemie,
v^aarbij 50 tot 70 en meer visites per dag gemaakt moeten worden, on-
gerekend nog de afstanden, spreekuurbezoek en het klaarmaken der
medicamenten, is het volmaakt onmogehjk bij iederen patiënt de tempe-
ratuur op te nemen. In de plaats hiervan treedt dan het subjectief wel-
bevinden van den patiënt. Ook de thermometer laat wel in den steek,
en ik noem hier de soms langdurige slaptetoestanden na een oogen-
schijnlijk lichte griep, waarbij geen temperatuursverhooging meer waar-
genomen wordt. Niet altijd behooren deze patiënten tot de neurasthe-
nici. Wanneer zich complicaties voordoen (myocarditis, sinusitis, pleu-
ritis, etc.), duurt de arbeidsongeschiktheid veel langer, en wordt ook de
beoordeeling geheel anders, afhankelijk van de complicaties.
Rheuma.
Volgens TRöSCHER worden 8—10 % van alle arbeidsongeschikten
ingenomen door rheumapatiënten (acute Polyarthritis, chronische ge-
wrichtsziekten, neuralgiën, spierrheuma), waarvan % door mannen en
2/5 door vrouwen. Lumbago zou 80 % van alle rheumagevallen uitma-
ken, met een gemiddelde van 19 dagen. Dank zij een uitnemend onder-
zoek van MUNTENDAM, beschikken we over Nederlandsche gege-
vens, waarbij gebleken is, dat rheumatiek, na influenza, de meest veel-
vuldig voorkomende ziekte is bij de uitvoering der Ziektewet; 1/5 van het
totaalbedrag aan ziekengeld, of tweemaal zooveel als voor arbeidsver-
zuim door influenza en ongeveer vijfmaal het bedrag aan ziekengeld, dat
voor tuberculose uitgegeven wordt, wordt besteed voor het arbeidsver-
zuim tengevolge van rheuma. MUNTENDAM vond 13.8 % rheumage-
vallen ten opzichte van andere ziektegevallen, met een gemiddelden duur
van 24.1 dag; 55.2 % van het aantal rheumapatiënten behoorde tot de
buitenshuisberoepen, waarvan *k op het platteland woonden, dus in
hoofdzaak landarbeiders. De gemiddelde duur was hierbij 5 dagen langer
dan bij de binnenshuisberoepen. Daar de aard der rheumatische aandoe-
ningen bij beide groepen gelijk was, schreef MUNTENDAM den län-
geren ziekteduur toe aan het contróle-effect, dat op het platteland min-
der groot is, dan in de industriecentra.
Spierrheumatiek vormde 62,1 % van de rheumatiekgevallen.
Zenuwrheumatieknbsp;24,8 % ,, „nbsp;..
Gewrichtsrheumatiek 13,1 % „
De gemiddelde duur van de spierrheumatiek is het geringst. Voor de
lumbago bedroeg dit 9,4 dagen. De naast de spierrheuma veelvuldigst
voorkomende afwijking is de ischias, die een gemiddelden duur heeft van
43,4 uitkeeringsdagen. Ook de rheumatische gewrichtsaandoeningen,
zoowel de acute als de chronische, geven een langdurige arbeidsonge-
schiktheid. Bij de beoordeehng der arbeidsgeschiktheid zal men dus
hebben na te gaan, met welken vorm van rheuma men te doen heeft.
Bekend is, dat ischias bij onnauwkeurig onderzoek soms verward wordt
n:et platvoeten of beginnende coxitis. Ook diene men er rekening mede
te houden, dat spieren, die sterk ingespannen moeten worden, gemakke-
lijk rheumatisch ziek worden. Van groot belang is ook de plaats, waar
de arbeid verricht moet worden: open land of binnenshuis, terwijl, zoo-
als van zelf spreekt, de leeftijd van den verzekerde in aanmerking ge-
nomen dient te worden. Het is niet noodig te wachten met iemand ar-
beidsgeschikt te verklaren, tot dat deze geheel zonder pijn is. Wan-
neer __ en dit geldt voornamelijk voor spierrheumatiek — alle bewe-
gingen van de desbetreffende spier of spiergroep weer normaal zijn, of
zonder al te veel moeite gemaakt kunnen worden, is de patiënt, met in-
achtneming van het voorafgaande, als arbeidsgeschikt te beschouwen.
Ervaring bij de beoordeeling is noodig, daar gemakkelijk pijn en ver-
minderde beweeglijkheid voorgewend kunnen worden. De hteratuur en
de ervaring leeren de plaatsen kennen, waar de rheumatische spier-
aandoeningen het veelvuldigst voorkomen. Observeering van den pa-
tiënt bij aan- en uitkleeden, afleiden door vragen stellen, overeenkom-
stige bewegingen door de spieren van de andere zijde gelijktijdig laten
maken, enz. zijn noodig, om de subjectieve gegevens van den patiënt
te toetsen aan eigen vondst. Van belang is ook na te gaan de „hard-
heidquot; van de spieren, daar men bij rheumatische spieraandoeningen
soms grootere ,,harde plaatsenquot; in de spier vindt, meestal in de buurt
van de insertieplaats of in de omgeving van den overgang in de pees.
Met nadruk wil ik er nog eens op wijzen, dat men bij de beoordeeling
rekening moet houden met de weersomstandigheden, waaronder men
een buitenshuis werker aan den arbeid zendt. Sommige menschen toch
— en dat zijn vooral zij, die herhaaldelijk recidief krijgen van hun rheu-
matische aandoeningen — zijn zeer gevoelig voor natregenen, „tochtquot;,
of afkoeling na bezweet zijn.
Op de diagnostiek en de differentieeldiagnostiek van de ischias word:
niet ingegaan. De beoordeehng der arbeidsgeschiktheid is bij deze aan-
doening niet eenvoudig. De rheumatische ischiaspatiënt blijft, nadat
hij chnisch genezen is, nog lang pijnlijke trekkingen in het verloop van
den zenuwstam gevoelen, of klaagt over een „doofquot; gevoel in het been.
Over het algemeen verbeteren deze gevoelens na de werkhervatting. De
lange duur en de groote pijnlijkheid in het begin der ziekte maken, dat
de patiënt te veel aandacht aan zichzelf blijft besteden en effent de baan
voor neurotische bezwaren. De meeste verzekerden hebben dan ook een
stimulans noodig van den controleerenden arts om aan het werk te
gaan. Ook bij de arthritische aandoeningen worden door den längeren
duur lichtere andere bezwaren spoedig toegeschreven aan de gewrichts-
afwijking en is den patiënt het „rust-roestquot; niet bekend. Eenige alge-
meene regelen voor het bepalen van het tijdstip van de arbeidsgeschikt-
heid zijn niet te geven. Bij de ischias wachte men in het algemeen tot
druk op drukpunten van den nervus ischiadicus niet meer pijnlijk is en
de proef van Lasègue negatief is geworden. Bij de langdurige ischias-
gevallen is het niet noodig, dat de Lasègue eerst weer negatief is, voor-
dat werkhervatting kan plaats vinden, doch moet men op een gegeven
oogenbhk geheel subjectief, geleid door ervaring, den patiënt, geleidelijk
aan, weer arbeid laten verrichten. Het is mij hierbij gebleken, dat juist
bij deze chronische gevallen de lichaamsbeweging een gunstigen invloed
op de ischiasverschijnselen heeft. Over het algemeen worden de pa-
tiënten te veel „verbroeidquot;. Het kan niet goed zijn, dat, wanneer de
de zieke het bed weer verlaten heeft of ambulant behandeld wordt, de
kachel in de kamer zoover wordt opgestookt, dat er een verstikkende
temperatuur heerscht, iets, wat ik dikwijls aantrof.
Neus- en Keelaandoeningen.
De neus- en keelaandoeningen nemen 5 % in van het aantal ziekte-
-ocr page 81-gevallen, met een gemiddelde van 10,2 dagen (MUNTENDAM). Bii
de Federatie voor O.V. werd een iets hooger percentage gevonden
(8—10 %), met een gemiddelde van 10 dagen; cijfers, die als voldoen-
de betrouwbaar te beschouwen zijn. Het betreft meestal angina's, bij-
holte-aandoeningen, tubaircatarrhen, middenoorontstekingen. Als her-
stelperiode is m.i. in deze gevallen ook aan te nemen evenveel herstel-
dagen als koortsdagen. Zoo noodig is speciahstische hulp aangewezen
^oor het ontlasten van etter uit bijholten, enz. Bij acute sinusitis is veelal
bedrust noodig en is de patiënt niet tot werken in staat. De bezwaren zijn
veelal zoo hevig, dat de patiënt verlangend uitziet naar het einde der
ziekte, als verlossing van een zware plaag (aangehaald door MES uit
ZARNIKO: Lehrbuch, Die Krankheiten der Nase
und des Nasenrachens, blz. 323).
Zenuw- en Zielsziekten.
Deze bedragen, volgens MUNTENDAM, 2,5 % van het aantal ziek-
tegevallen, met een gemiddelden duur van 27,5 dag ; volgens de jaar-
verslagen der Federatie voor O.V., bijna 4 % met een gemiddelden duur
van 39 dagen. Het veelvuldigst komen de neurasthenici en neurotici
voor. Over het algemeen wordt een toeneming van deze groep waar-
genomen, waartoe de economische omstandigheden medewerken. Deze
menschen gevoelen zich ziek, zeggen niet te kunnen arbeiden, terwijl
in vele gevallen de arbeid juist de aangewezen therapie is, uitgezonderd
bij de meest ernstige zieken. Bij deze laatste, gelukkig zeldzamere ge-
vallen, is arbeid in de eerste 3 tot 4 weken niet goed mogelijk. Bij de
hchtere ziektegevallen is het verkeerd, deze menschen arbeidsonge-
schikt te verklaren. Juist op dit terrein komen echter dikwijls moeilijk-
heden voor. Het is mij enkele malen gebeurd, dat, na een nauwkeurig
onderzoek, ik tot het aannemen van arbeidsgeschiktheid adviseerde,
welk advies door een zenuwarts, of in hooger beroep, bevestigd werd,
terwijl het nog weken of maanden duurde na de intrekking van het zie-
kengeld, eer de verzekerde weer aan het werk ging. Dit werd mij dan
medegedeeld door bevriende buurtcollega's, wier patiënten het betrof.
Groote invloed kan bij het te werk stellen uitgaan van den huisarts.
Vaste richtlijnen zijn hier overigens niet te geven, wegens de menigvul-
digheid der verschijnselen.
Maag- en Darmziekten.
Men kan bij deze ziekten twee groote groepen onderscheiden: de
acute maagdarmaandoeningen, die slechts eenige dagen duren en de
maag- en duodenumzweren, die weken duren. Met de eerste bedoel ik de
kort durende gastro-enteritis, die veelvuldig in den zomer ontstaat,
wanneer de arbeider, sterk bezweet als hij is, groote hoeveelheden koud
water drinkt, veelal water van niet al te beste kwaliteit. Meestal geeft
de arbeider deze aandoening niet aan, daar ze hem niet arbeidsongeschikt
maakt, of wellicht voor slechts eenige dagen. Van grooter belang zijn
de maag- en duodenumzweren, de chronische gastritis, die een patiënt
langdurig arbeidsongeschikt kunnen maken. Een ziekte, die vol-
gens de onderzoekingen van HAMMER schijnt toe te nemen. Op de
vraag, of deze op het platteland meer voorkomt, dan in de
steden, is moeilijk een antwoord te geven. De aard van de voeding en de
korte schafttijden zouden er zeker toe kunnen leiden. Zorgen, werkloos-
heid schijnen een ongunstigen invloed te kunnen uitoefenen.
Dank zij de moderne techniek is de diagnose gemakkelijker te stel-
len dan vroeger, al moet voor overdrijving van het te hulp roepen van
alle diagnostische hulpmiddelen gewaarschuwd worden (zuurwaarde-
onderzoek, röntgenfoto). Voor de uitzonderingsgevallen van den ulcus-
lijder is specialistisch onderzoek en specialistische hulp noodig (lang-
durige pijnen, herhaalde bloedingen, zware anaemieën, retentiebraken),
Voor de groote groep der ongecompliceerde gevallen zijn speciahstisch
onderzoek en hulp slechts dan noodig, wanneer meerdere malen
recidief optreedt, of wanneer de subjectieve klachten zoo lang blij-
ven bestaan, dat invahditeit dreigt. Wanneer de maagpatiënt op het
spreekuur komt met matige maagbezwaren, zal men beginnen, met den
patiënt een dieet voor te schrijven en afwachten, of hij daarmede zijn
gewone werk kan verrichten. Dikwijls toch verdwijnen dan langzamer-
hand de klachten. Zijn de subjectieve klachten (pijnen, drukkend of
zwaar gevoel in de maagstreek, zuurklachten, oprispingen, ,,hartwaterquot;)
te sterk, of is er een maagbloeding, dan zal men beginnen met den pa-
tiënt 3 tot 4 weken bedrust te doen nemen voor het houden van een ge-
wijzigde Sippykuur of andere dieetkuur. Ook bij matige verschijnselen
zal men niet verzuimen de bloedreactie van de faeces na te gaan (ben-
zidinereactie). Een positieve vondst is daarbij nog niet altijd bewijzend
voor een ulcus, omdat op nog andere wijze bloed in de faeces komen
kan. ARENDSEN HEIN wil bij een positieve reactie van Boas-Gre-
gersen, wanneer de gevonden hoeveelheid plus 1 is, het van het werk
af laten hangen, of men tot arbeidsongeschiktheid zal besluiten. Een
positieve benzidinereactie lijkt mij reden tot voorzichtigheid en reden om
eerst eenige dagen bedrust voor te schrijven. Hoe lang die bedrust du-
ren zal, zal afhangen van het verdere beloop, het snel verdwijnen van de
klachten en van het bloed uit de ontlasting. Langer bestaande maagklach-
ten vragen ook een bedrust van 3 tot 4 weken. Vóór dat de patiënt nu
arbeidsgeschikt is, behoort zijn dieet zoover uitgebreid te zijn, dat
hij het dieet van den chronischen ulcushjder verdragen kan. Hoe snel
men tot dit dieet over zal gaan, zal afhangen van de reactie van den
patiënt, den ernst van zijn ziekte en van het inzicht van den arts, die
het dieet voorschrijft. Het kost soms groote moeite den verzekerde te
overtuigen, dat hij op het ulcusdieet werken kan. De landarbeider
meent, dat hij zonder „zwarequot; kost (roggebrood en veel vet) zijn ar-
beid niet vol kan houden. Het is echter wel noodig, dat hij, vóór het
hervatten van zijn werk, een algemeen dieet heeft, en niet al te veel
lasten van zijn gebrek ondervindt. Men zal den ulcuslijder echter wel
eens een stootje moeten geven, daar deze zich dikwijls „zwakquot; voelt' .
waarbij de oorzaak niet gelegen is in het dieet, doch in den neuropathi-
schen aanleg van den lijder. Eenige malen bracht een ernstige anaemie
mij op het spoor van een duodenum- en maagzweer. Zoolang de pa-
tiënt anaemisch is. is hij ook als arbeidsongeschikt te beschouwen. Na
een langere periode van bedrust is ook nog 2 tot 3 weken noodig tot
herstel, om weer aan beweging te gaan wennen, zoodat de arbeid weer
kan worden volgehouden. De gemiddelde duur van arbeidsongeschikt-
heid wegens maagzweer is vrij lang en bedraagt ongeveer 46 dagen.
Voor den lijder aan carcinoom van maag of ingewanden is gedurende
een beperkten tijd arbeidsgeschiktheid mogelijk. Na dezen tijd volgt
meestal blijvende invaliditeit, tot dat de dood intreedt.
Lever en Galwegen.
De aandoeningen van lever en galwegen komen bij verzekerden in
zoo gering percentage voor, dat die geen afzonderlijke bespreking ver-
eischen. Eenmaal zag ik 4 volwassenen, lijdende aan een icterus ca-
tarrhahs tijdens een door mij waargenomen epidemie (Ned. Tijd-
schr. voor Geneesk. 1 9 3 7 blz. 4363). De ziekteduur bedroeg
van 2 ä 3 weken tot eenige maanden, terwijl bij één patiënt een recidief
ontstond. Het is raadzaam met werkhervatting te wachten, tot de icterus
geheel is verdwenen, de urine weer normaal is geworden en geen pal-
pabele afwijkingen meer in den buik te vinden zijn.
Hartziekten.
De hartziekten bedragen, volgens de statistiek van MUNTENDAM,
1 % van het aantal ziektegevallen en 4,7 % van het totaal aan zie-
kengeld. TRöSCHER geeft aan, dat in de steden 7—8 % van het aan-
tal verzekerden arbeidsongeschikt zijn door hartziekten; op het platte-
land bij de mannen 2 % en bij de vrouwen 3 %. Nu blijkt, dat de
„hartneurosequot; tot de hartziekten werd gerekend, welk lijden hoofdza-
kelijk in de steden werd aangetroffen. Ook kwamen in de steden meer
syphilitische hartafwijkingen voor.
De beoordeeling van de arbeidsgeschiktheid van hartpatiënten is on-
gehoord moeilijk. Veelal is er een groote tegenstelling tusschen de ob-
jectieve bevinding en de subjectieve verschijnselen. Hoewel van alge-
meene bekendheid, moge het volgende geval dit nog eens aantoonen.
Patiënt V. D., 49 jaar, heeft voor 14 jaar een aanval van acuut gewrichts-
rheuma gehad, waarvan hij genas zonder blijvende hartaandoening. In 1933
kreeg hij na een angina een hevig gewrichtsrheuma met een ernstige endocar-
ditis. Er ontstond een flinke hartvergrooting met boven alle ostiën sterke
geruischen; normale harttonen waren niet te hooren. Hij werd in het genot
gesteld van een blijvende invaliditeltsrente. Gedurende 3 jaar verrichtte hij den
zwaarsten landarbeid (slootgraven, ploegen, etc., tot zelfs nachtstoken op een
kweekerij), waarbij hij zich volkomen gezond gevoelde. Des Zondags, wanneer
hij niet werkte, had hij dikke onderbeenen, welke zwelling weer verdween
tijdens den arbeid. Een bronchitis, gevolgd door een niet te herstellen decom-
pensatie van het hart, maakte een eind aan zijn leven.
DE ROOY onderscheidt 3 graden van invaliditeit:
I.nbsp;Defecten, die zoodanig zijn, dat zij volledig gecompenseerd wor-
den en dus geen maatschappelijke invaliditeit ten gevolge hebben.
II.nbsp;Defecten, die een lichte invaliditeit ten gevolge hebben, daarin
bestaande, dat productiviteit slechts onder bepaalde gunstige om-
standigheden plaats kan vinden, een invaliditeit, die gelijk te stellen
ware met 30 % der totale maatschappelijke invaliditeit.
III.nbsp;Defecten, die een ernstige invaliditeit ten gevolge hebben, met
een verlies van productieve ktracht van gelijk staand met practisch
100 % maatschappelijke invaliditeit.
Verdere differentiatie wordt door DE ROOY niet nuttig geacht,
doch hij wijst er met nadruk op, dat eenheid in nomenclatuur en symp-
tomatologie noodzakelijk is. Hierin is volgens hem „The Heart-Commit-
tee of the New York Tuberculosis and Health-Associationquot; van 1929
geslaagd. Eenige richtlijnen worden aangegeven.
1.nbsp;Verandering in de orgaanstructuur.
2.nbsp;„nbsp;„ „ physiologische functie.
3.nbsp;„nbsp;,, „ arbeidsprestatie.
4.nbsp;Zoo mogelijk aetiologische diagnose.
Hierbij dienen, behalve de objectieve afwijkingen en de subjectieve
klachten, in aanmerking genomen te worden de leeftijd, de lichaams-
bouw, de constitutie en het beroep. Bij het onderzoek is het maken van
een röntgenfoto en een electrocardiogram voor den huisarts niet moge-
lijk. Deze is aangewezen op inspectie, palpatie, percussie, auscultatie,
bloeddrukmeting, functieproeven en urineonderzoek (S.G., eiwit, uro-
biline). Als functieproef wordt meestal de polsversnelling nagegaan, na
inspanning, door b.v. 10 diepe kniebuigingen te maken, en daarna te
controleeren na hoeveel tijd de polsfrequentie weer normaal is. Dit is
een vrij grove methode en zij hangt zeer af van de geoefendheid van
den te onderzoeken persoon. Daling van den bloeddruk bij het inhou-
den van den adem, zou op verminderde hartskracht wijzen. Bij het na-
gaan der subjectieve klachten heeft men te vragen naar dyspnoe, pijn
en beklemming, frequente mictie 's nachts. Bij arythmie is electrocardio-
graphisch onderzoek noodig.
ENGELSMANNS (aangehaald uit MAYER) (Dienstanwei-
sung zur Beurteilung der Militärdienstfähig-
keit vom 9 Febr. 1909) zegt: treden na de geringste inspan-
ning dyspnoe en polsonregelmatigheden op, zijn er oedemen of zwelling
van lever en milt, zoo is er volledige arbeidsongeschiktheid. Treedt er
bij zwaren arbeid ademnood in, zoodat slechts zittend werk mogelijk is,
dan bestaat er 50—66% % arbeidsongeschiktheid; veroorzaakt de arbeid
uit het dagelijksch leven geen ademnood, dan is de arbeidsbeperking
25—40 %. Deze medegedeelde richtlijnen geven m.i. voldoende steun
voor de beoordeehng der arbeidsgeschiktheid voor de Ziektewet. De
meeste hartaandoeningen worden aangetroffen op ouderen leeftijd ten-
gevolge van een myodegeneratie of een arythmie door arteriosclerotische
veranderingen. Een lichte ongesteldheid maakt, dat de patiënt hinder
gaat ondervinden van zijn aandoening, waarvan hij oorspronkelijk
slechts weinig last ondervond. Een groot deel van hen ontvangt de ma-
ximum uitkeering (een half jaar). Op de behandeling van de hartpa-
tiënten wordt niet ingegaan.
Operatie na appendicitis en breuk.
Veelvuldig wordt aan den controleerenden arts advies gevraagd om-
trent de arbeidsgeschiktheid van een geopereerde aan appendicitis of
een breuk. SNIJDER geeft aan. dat 4 weken na een operatie, bij de
ongecompliceerde gevallen, de patiënt weer als geschikt is te beschou-
wen. Mijn ervaring, evenals die van SNIJDER is, dat de patiënt zich
dan in den regel nog zwak gevoelt, en een zekere vrees heeft voor het
litteeken. Hij moet dan ook nog al eens overtuigd worden, dat het lit-
teeken niet meer open springt. Voor lichteren arbeid bestaat al
geschiktheid na 3 weken, terwijl sommige werkzaamheden in den land-
bouw, zooals slootgraven, of graafwerk in de wadden, 5 weken na de
operatie vereischen. Bij draadetteringen en andere complicaties wordt
de duur der arbeidsongeschiktheid verlengd.
Ouderdom.
Over de vraag, óf, en wanneer men ouderdom als ziekte moet be-
schouwen, is zeer veel te doen geweest. Bij de bespreking van het be-
grip „ziektequot; is dit onderwerp reeds terloops aangeroerd. Verschillende
cefinities willen een onderscheid maken tusschen „ziektequot; en „ouder-
domquot;. Andere definities maken dit onderscheid niet. SNIJDER meent,
dat, indien in een definitie van „ziektequot; gezegd wordt, dat ziekte „een
stoornis is van de levensverrichtingenquot;, hierin ook „ouderdomquot; betrok-
ken wordt. Uit deze beschouwing moet wel volgen, dat SNIJDER
ouderdom opvat als een stoornis in de levensverrichtingen, hetgeen m.i.
geenszins het geval is. Bij den „normalenquot; ouderdom geschiedt niets
anders dan het „uitdoovenquot; der levensverrichtingen, hetgeen zijn einde
vindt in den „normalen physiologischen ouderdomsdoodquot;. Dit is geen
ziekte en heeft met ziekte niets te maken, en is ook niet op te vatten als
een stoornis in de levensverrichtingen. Ook de volksmond spreekt bij den
..normalenquot; ouderdom niet van ziekte. Wel is het zeer moeilijk den
,.normalen physiologischenquot; ouderdom af te grenzen van den ouderdom,
die gepaard gaat met ouderdomsziekten, zooals emphyseem, myodege-
neratio cordis, arteriosclerose, e.a. Ook bestaat een vervroegde ouder-
dom, en bovendien kunnen allerlei geringe gebeurtenissen, zooals een
,,onschuldigequot; griep of een andere lichte infectieziekte bij een tevoren
geheel vahden oude van dagen een arbeidsongeschiktheid te voorschijn
roepen.
De Centrale Raad van Beroep neemt ten opzichte van ouderdom een
ruim standpunt in, in overeenstemmnig met een door de beide Hoog-
leeraren HIJMANS VAN DEN BERGH en BAART DE LA FAILLE
uitgebracht rapport, waarin ouderdomsgebreken beschouwd worden als
„functioneele veranderingen van weefsels of cellen, als gevolg van scha-
delijke uitwendige invloeden, zij het dan ook tot stand gekomen of be-
vorderd onder invloed van ouderdomsslijtage der cellenquot;.
Wanneer men de mogelijkheid van een arbeidsongeschiktheid door
„normalenquot; ouderdom aanneemt, wat zoo nu en dan ongetwijfeld wel eens
het geval zal zijn, en indien men niet iederen ouderdom als ziekte ziet.
zal het bij een ontstane arbeidsongeschiktheid niet eenvoudig te beoor-
deelen zijn, met welken vorm men te doen heeft. Een algemeene regel
te geven is niet eenvoudig. SCHUURMANS STEKHOVEN meent,
dat de vraag niet moet luiden: „Is ziekte een gevolg van ouderdomquot;,
maar : „Is deze verzekerde in meerdere mate arbeidsongeschikt, dan
met zijn leeftijd en met den, binnen de grenzen van het normale vallen-
den, individueelen gang van zijn verouderingsproces overeenkomt.quot;
Van belang noemt hij verder, of de patiënt van te voren werk ver-
-ocr page 87-richtte in overeenstemming met zijn leeftijd en of de bezwaren, onder-
vonden tijdens dit werk, in overeenstemming waren met zijn leeftijd.
De oorzaak der arbeidsongeschiktheid door ouderdom is in den regel
,,het werken met een krachttekort in plaats van het werken met een
krachtreservequot;. Wanneer men een arbeidsongeschiktheid heeft vastge-
steld door een uitsluitend „normalenquot; ouderdom, behoort mijns inziens
geen ziekengeld toegekend te worden, doch treedt hiervoor in de plaats
de invaliditeitsuitkeering, in dit geval de ouderdomsuitkeering. Wan-
neer de arbeidsongeschiktheid veroorzaakt of beïnvloed werd door scha-
delijke uitwendige factoren, behoort ziekengeld te worden toegekend, zoo
noodig gedurende een half jaar. Daar het in den regel moeilijk zal vallen
schadehjke uitwendige factoren uit te sluiten, zullen de meeste gevallen
van arbeidsongeschiktheid door ouderdom voor ziekengelduitkeering in
aanmerking komen. Indien er geen verschil van meening is over de diag-
nose „normalequot; ouderdom, behoort m.i. die uitkeering niet te geschie-
den. Onderzoek door een internist zal veelal noodig zijn.
Groote aandacht dient besteed te worden aan den arbeid, dien de ver-
zekerde tot nu toe verrichtte. Van belang is, of de arbeid binnen de
grenzen van het voor dezen leeftijd normale viel. Indien het arbeid be-
treft, dien verzekerde wegens zijn leeftijd niet behoorde te verrichten,
worde bij een door dezen arbeid ontstane arbeidsongeschiktheid geen
ziekengeld toegekend, al hield verzekerde dezen arbeid ook eenige we-
ken vol. Het oordeel hieromtrent is niet zoo moeilijk, daar in den loop
der jaren de arbeid zich aan den leeftijd heeft aangepast, althans op
landbouwgebied, zoodat het betrekkelijk gemakkelijk is na te gaan. of
een bepaalde arbeid voor een bepaalden leeftijd past.
De boven gegeven richtlijnen bij de beoordeeling der arbeidsgeschikt-
heid bij eenige ziekten hebben ten doel, voor de practijk der beoordeeling
van eenige waarde te zijn. Meestal geeft men zich bij de beoordeeling
niet voldoende rekenschap van de factoren, die de arbeidsgeschiktheid
bepalen. Nogmaals zij er op gewezen, dat alleen die ziekten zijn geko-
zen, die het veelvuldigst voorkomen, terwijl die ziekten, die in een ge-
ring percentage aangetroffen worden, onbesproken bleven.
G. De beoordeeling van dc arbeidsgeschiktheid voor de
Invaliditeitswet
Invalide in den zin der wet is hij, die wegens ziekte of gebreken niet
in staat is Va te verdienen van wat hij normaal in zijn vak verdienen
kan. Geheel buiten beschouwing wordt daarbij gelaten, in hoeverre
iemand recht kan laten gelden op invaliditeitsrente volgens de andere
bepahngen der wet.
Slechts zelden wordt den practicus de vraag voorgelegd te beoordee-
len, of iemand invalide is in den zin der wet. Dit wordt meestal opge-
dragen aan artsen, in vasten dienst bij de Raden van Arbeid, of aan door
dezen aangewezen specialisten, terwijl tevens advies gevraagd kan wor-
den aan loonkundigen. Volgens art. 148 is de huisarts bevoegd een
verklaring over te leggen.
Het onderzoek, dat zeer nauwkeurig moet geschieden, brengt soms
groote moeilijkheden mee, en wel in het bijzonder in die gevallen, die
aan twijfel onderhevig zijn. Alle middelen van onderzoek, zoo noodig,
zoowel clinische als chemische, moeten dan te hulp geroepen worden.
Clinische observatie zal soms noodig blijken. Verschillende ziekten
leveren geen moeilijkheden op, zooals actieve longtuberculose, car-
cinoom, gedecompenseerde hartaandoening, progressief zenuwlijden, an-
kylose van beide heupgewrichten, chronisch nierlijden, enz. Verschillende
ziekten kunnen slechts een tijdelijke invaliditeit geven, zooals tubercu-
lose, asthmatische bronchitis met langdurige aanvallen, sommige maag-
en duodenumzweren en andere afwijkingen. Een maag of duodenum-
zweer maakt den lijder meestal invalide door herhaalde bloedingen,
ondervoeding, groote pijnlijkheid of herhaald braken. Dit betreft slechts
een klein percentage van de maag- en duodenumzweren. De meeste pa-
tiënten zijn binnen het half jaar weer valide. Bij de overigen bestaat de
mogelijkheid geopereerd te worden voor rekening van het invaliditeits-
fonds volgens art. 99, om te trachten blijvende invaliditeit te voorko-
men. Tallooze andere, daarvoor geschikte gevallen, kunnen behandeld
worden voor rekening van het invaliditeitsfonds. Deze zijn van den
meest uiteenloopenden aard: longtuberculose, zwaktetoestanden bij jon-
ge meisjes en vrouwen, neusaandoeningen, diabetes, appendicitis, gy-
naecologische aandoeningen, enz. enz.
Een op ouderen leeftijd veelvuldig voorkomende kwaal, die
recht geeft op invaliditeitsrente, is de myodegeneratio cordis. Vooral bij
oudere landarbeiders wordt deze aandoening nog al eens aangetroffen.
De diagnose is niet gemakkelijk; de aandoening wordt meestal bemerkt
in aansluiting aan een andere, oogenschijnlijk hchte ziekte, waarvan
de patiënt niet op zijn verhaal kan komen. Een andere maal zijn het de
kortademigheid, de moeheid of de dikke onderbeenen, die hem naar den
dokter voeren. Deze lijder zal over het algemeen spoedig invalide ver-
klaard worden. Van invloed zal daarbij wel zijn, dat de menschen
reeds een hoogeren leeftijd bereikt hebben. Niet de leeftijd alleen echter
mag den doorslag geven, zegt WEICKSEL, doch de begeleidende ver-
schijnselen, zooals de myodegeneratio cordis of de arteriosclerose.
Daar de invaliditeit door een hartaandoening dikwijls een blijvende is,
zal men bij eenzelfde geval op jongen leeftijd niet zoo spoedig tot
invaliditeit besluiten, dan op ouderen leeftijd. Een aangeboren hartge-
brek behoeft op zich zelf nog geen reden te zijn tot het toekennen van
invaliditeitsrente, doch de arbeidsprestatie is doorslaggevend. Bij de
verkregen hartgebreken uit zich de invahditeit door een decompensatie
(zie vorig hoofdstuk).
Diabetes veroorzaakt slechts zelden meer invahditeit in den zin der
wet, wegens de wijze, waarop deze ziekte met de moderne behandelings-
methoden sinds de ontdekking van de insuline behandeld kan worden.
WEICKSEL deelt mede, dat ongeveer 5 % van de invahditeitsrenten
ten onrechte toegekend wordt, wat in Duitschland over 10 jaar een
schade zou beteekenen van 500 millioen Mark. Nederlandsche schattin-
gen hieromtrent zijn mij niet bekend, doch of dit in ons land zoo hoog
zal zijn, waag ik te betwijfelen. De oorzaak zal wel hierin gelegen zijn,
dat, wanneer in Duitschland iemand ten onrechte invaliditeitsrente toe-
gekend werd wegens een onjuiste diagnose, het niet gemakkelijk is hem
deze rente weer te ontnemen, daar, indien bij een heronderzoek blijkt,
dat de diagnose fout was, dit nog geen voldoende reden is tot het in-
trekken der rente, daar hiervoor een objectieve verbetering vastgesteld
moet worden, geheel onafhankelijk van het feit, of de diagnose al of niet
fout was. Deze beperking kent de Nederlandsche wet niet (art. 106),
waardoor het hier eenvoudiger is iemand een ten onrechte toegekende
rente te ontnemen.
HOOFDSTUK V.
Simulatie, Automutilatie, Aggravatie, Traumatische Neurose.
A. Over het voorkomen van simulatie, automutilatie en aggravatie.
Simulatie.
Nauw verbonden met de uitvoering der arbeidersverzekeringswetten
staat het vraagstuk der aggravatie en simulatie. Van verschillende zijden
is dit vraagstuk belicht geworden. Om tot het wezen door te dringen
hebben zoowel psychiaters als verzekeringsartsen medegewerkt. Zoowel
bij de uitvoering der Ziektewet en der Ongevallenwet, als van de Invali-
diteitswet heeft men te maken met aggravatie en simulatie.
Onder simulatie wordt verstaan, indien men aan de weten-
schappelijke definitie vasthoudt: het bewust en opzettelijk
voorwenden van klachten en verschijnselen, welke geen
oorzaak vinden in de werkelijkheid, doch berusten
op bedrog en listige kunstgrepen^). Hiertoe behoort bij-
voorbeeld het toevoegen van glucose aan de urine om een diabetes voor
te wenden, het toevoegen van bloed aan de excrementen, het opwrijven
van een thermometer, het nabootsen van talrijke ziektetoestanden, enz.
Wanneer men aan deze definitie vasthoudt, dan blijkt, dat echte simu-
latie bij de uitvoering der arbeidersverzekeringswetten slechts uitermate
zelden voorkomt.
Toch is, zooals BECKER zich uitdrukt, de simulatie zoo oud als de
leugen. Voorwenden van ziekte wordt reeds in de oudste geschiedenis
der menschheid gevonden. Voornamelijk werd ze in de vroegere tijden
aangetroffen, om te ontkomen aan den militairen dienst. De oudere
militaire literatuur schijnt dan ook de meeste berichten omtrent simu-
latie te bevatten, althans voor het in werking treden der sociale verze-
kering. Ook de gerechtelijke geneeskunde kent gevallen van simulatie,
om zich aan de gerechtelijke straf te onttrekken. Nog onlangs maakten
de dagbladen melding van een berucht postwisselvervalscher, bijgenaamd
„de lamme consulquot;, die door het voorwenden van een verlamming,
waarvoor hij verpleegd werd in een hospitaal te Parijs, aan een uitleve-
ring aan de Nederlandsche politie trachtte te ontkomen. Plotsehng
vluchtte de patiënt uit het ziekenhuis, totdat men hem weer in een Brus-
1) Zie Sonnenschein en Mr. Haarman.
86
selsch ziekenhuis ontdekte. Toch uitgeleverd aan de politie, was hij weer
even verlamd als te voren en werd het de taak van de Nederlandsche
medici uit te maken, of hier sprake was van simulatie of van een werkelijk
lijden (progressieve spierverlamming). Voor de bewering van BECKER,
dat enkele nationaliteiten op uitgesproken wijze meer tot simulatie zou-
den neigen, dan andere, kan ik geen bewijsgronden vinden. De
nationaliteiten worden door BECKER niet genoemd. Bekend is echter,
dat men in sommige streken en steden in Nederland eerder tot aggra-
vatie en simulatie komt, dan in andere; in de industriegebieden gemak-
kelijker, dan op het platteland.
Tegenover simulatie staat dissimulatie, het verheimelijken
van een ziekte, zooals onder anderen door prostituée's gebeurt. Eveneens
bij keuring voor het verkrijgen van een begeerde betrekking, keuring
voor een levensverzekering, enz.
Bij de sociale verzekering treft men slechts weinig zuivere gevallen
van simulatie aan. Meestal gaat het om gevallen van overdrijving van
bezwaren. Wanneer iemand voor Vio lijder is en ®/io bewust overdrijft
(BECKER), is dit nog geen zuivere simulatie, al staat het zedelijk en
moreel op denzelfden trap. Hieruit volgt ook, hoe moeilijk het is, tot si-
mulatie te besluiten. In de oudere literatuur worden vrij hooge percen-
tages voor simulatie opgegeven. Later nemen deze getallen in grootte
af. Hiertoe hebben medegewerkt de grootere ervaring, langduriger ob-
servatie, mindere subjectiviteit van den onderzoeker en juistere omlij-
ning van het begrip. Het is duidelijk, dat bij het vaststellen van simu-
latie, de subjectiviteit zoo ver mogelijk op den achtergrond dient ge-
schoven te worden.
De volgende cijfers zijn naar tijdsorde gerangschikt.
1890 Seligmuller 25 % simulatie.
1890 Hoffman 33 %
1890 Schultze 36 %
1901 Brunsnbsp;8 % ,. (langdurige observatie).
1908 Beckernbsp;Bewuste simulatie is zelden, bewuste overdrijving
echter zeer veelvuldig.
1928 Doeleman. Simulatie komt ongeveer nooit voor; in verschei-
dene jaren 2 gevallen.
1930nbsp;V. Bruggen c.s. 25 % (aangehaald door HAARMAN).
1931nbsp;Dor. van Walree; Het is een fabel, dat er zooveel geaggraveerd
en gesimuleerd wordt.
1937. Lang. Op 150000—170000 verwondingen slechts 10—15 maal
de diagnose simulatie.
-ocr page 92-? Kühn-Möbius : Het aantal simulanten, dat de arts meent waar-
genomen te hebben, staat gewoonlijk in omge-
keerde verhouding tot het psychologisch kun-
nen van den arts.
? Ewald zegt: Wanneer eenmaal een geval van simulatie be-
kend is, keert het voortdurend weer terug in de
vakbladen, en prent zich op zoodanige wijze in
het geheugen in, alsof het om een dagelijksch ge-
beuren gaat. In de ziekteverzekering wordt simu-
latie bijna nooit opgemerkt.
Zelf zag ik in een 6-jarige plattelandsprakijk 1 geval van auto-
mutilatie.
• \
De hierboven gegeven getallen gelden alleen om te doen uitkomen,
hoe in den loop der jaren de opvattingen gewijzigd zijn. Dat deze cij-
fers bijna uitsluitend gelden voor ongevalsverwondingen en het lijstje
onvolledig is, doet aan het doel, waarvoor deze cijfers gegeven zijn
niets toe of af.
Ook bij het vertoonen van bepaalde verschijnselen heeft men percen-
tages van simulatie gegeven (SONNENSCHEIN) :
50 % bij het vertoonen van bevingen,
50 % bij het hinken,
30 % bij subjectieve bezwaren,
20 % bij duizelingen,
20 %' bij slapte en krachteloosheid,
20 % bij hardhoorigheid,
15 % bij geestelijke storingen,
10—15 % bij gezichtszwakte,
10—15 % bij gevoelsstoornissen.
Men moet deze getallen met een korreltje zout nemen, doch ze kun-
nen toch eenigermate dienen als aanwijzing omtrent de verhouding van
simulatie tot de verschillende, door den patiënt vertoonde, verschijn-
selen. Men verkrijgt deze getallen, wanneer men evenals LEDDER-
HOSE doet, en diengene een simulant noemt, die op bewuste wijze
tracht te bedriegen met de mate van zijn ziekte of bezwaren. Dat zijn
de gevallen, waarbij aggravatie een te milde uitdrukking is, doch waar-
op de scherp gedefinieerde opvatting van simulatie niet past. M.i. kan
men op deze wijze nooit tot juiste gegevens komen, daar bij deze laat-
ste opvatting weer een willekeurige subjectiviteit ingeschakeld wordt
Het is noodig, deze gevallen tot de aggravatie te rekenen. Bij de door
mij gegeven cijfers, werden deze gevallen steeds als aggravatie aan-
gemerkt.
KOENINGSFELD maakt het nog ingewikkelder met de volgende
indeeling :
1)nbsp;Onbewuste simulatie.
2)nbsp;Bewuste overdrijving.
a)nbsp;partiëele simulatie.
b)nbsp;aggravatie.
3)nbsp;Totale simulatie.
Velen maken de scheiding : aggravatie en simulatie, niet. NAEGELI
schrijft: de gebruikelijke scheiding tusschen simulatie en aggravatie is
verkeerd, heeft eigenlijk geen zin. Ook LANG maakt de scheiding tus-
schen aggravatie en simulatie niet. Hij meent, dat er een vloeiende
overgang is van geringe overdrijving, van objectief aanwezige afwijkin-
gen. naar de bewuste verergering van voorhanden zijnde gebreken tot
aan het doen voorkomen van niet bestaande verschijnselen, met het
bewuste doel bedrog te plegen voor materieel voordeel. De zelfbescha-
diging behoort tot deze laatste groep. Volgens LANG is de, in de
meeste leerboeken gegeven, scherpe scheiding tusschen overdrijving,
aggravatie en simulatie niet mogelijk. Wanneer men zich echter aan de,
in het begin gegeven, definitie van simulatie houdt, is dit begrip m.i.
scherp te omgrenzen. Dit neemt niet weg, dat de diagnose er even
moeilijk om blijft.
Het aantal vormen, waarin gesimuleerd wordt, is legio. Evenzoo het
aantal methodes, om simulatie te ontmaskeren. Het meest bruikbare be-
wijs van simulatie is de vaststelling van arbeid, die niet vereenigbaar is
met de klachten van den patiënt. Het grootste deel der simulatieontmas-
keringen hgt op speciahstisch terrein. Toch is ook voor den niet-speci-
ahst-controleur hier een dankbare taak weggelegd. Dat ook de belang-
stelhng bij den huisarts levendig is, blijkt hieruit, dat de eerste vraag
in A e s c u 1 a a p, het nieuw opgerichte tijdschrift voor en door den
huisarts, luidt: Kunt u mij een duidelijke methode aangeven tot ont-
maskering van wegens simulatie en aggravatie verdachte lijders aan
lumbago en ischias?, enz. (blz. 27). LANG geeft in: Die Simula-
tion in der Unfallmedizin op zeer overzichtelijke wijze
de meest voorkomende simulatiepogingen en de meest doeltreffende on-
derzoekmethoden, om simulatie te ontmaskeren. Juist voor den niet
specialist-arts zijn de ook in dit boekje gegeven schematische teekenin-
gen zeer begrijpelijk. Hierbij zij opgemerkt, dat het positief uitvallen van
een simulatieproef alleen nog niet voldoende is. De som van alle objec-
tieve en subjectieve gegevens samen moet tot een oordeel leiden. Het
is vaak voorgekomen, dat aanvankelijk de diagnose: simulatie, gesteld
werd, terwijl er later een ernstig lijden voor den dag kwam (b.v.
maagzweer, meningitis). Men denke verder aan de zwaktetoestanden
bij griep.
De simulant begint te vertellen, dat hij zoo graag weer aan het werk
zou willen en dat hij hever niets anders doet dan werken, terwijl hij
aan den anderen kant zegt, dat hij nooit beter zal worden. Toch zal
men, ondanks het meest objectieve onderzoek, de diagnose: simulatie,
fout moeten stellen in de volgende door LANG gegeven gevallen :
1)nbsp;Tot nu toe nog onbekende, pathologische afwijkingen.
In de geschiedenis der geneeskunde zijn genoeg voorbeelden be-
kend van ziekten van het centraal zenuwstelsel, van het peri-
phere zenuwstelsel, van vergiftigingen, enz., die men voor 50 jaar
voor simulatie hield.
2)nbsp;Beginnende ziekten (kniepijn zonder objectieve vondsten bij be-
ginnende coxitis tuberculosa, hersentumor, multipele sclerose).
3)nbsp;Zeldzame, weinig bekende, ziekten (apophysitiden, epicondyhtis,
ziekten der sesambeenderen, bezwaren bij patella partita, bur-
sitiden met onbekende plaats).
4)nbsp;Ziekten met geringe, of in het geheel geen lichamelijke afwijkin-
gen (neurotische beelden, hysterie, rheumatische aandoeningen,
pijn na verwondingen, enz.)
Het is niet doenlijk de verschillende methoden van onderzoek naar
simulatie hier weer te geven. Eenige algemeene lijnen bij het onderzoek,
mede voor den niet speciahst-controleur mogen volgen, waarbij echter
niet uit het oog verloren mag worden, dat. voor die gevallen, waartoe
hij zich niet bevoegd voelt, speciahstische hulp dient ingeroepen te wor-
den. Ook wordt het geheele onderzoek hier niet systematisch weer-
gegeven, daar dit niet afwijkt van het gewone onderzoek van den pa-
tiënt. Heeft de anamnese, door de wijze, waarop de klachten naar vo-
ren gebracht worden, ons al naar de gedachte simulatie geleid, dan be-
gint men bij het onderzoek, met te letten op de mimiek, de wijze van
uitkleeden, pijnreactie bij enkele nadering of licht bestrijken van aan-
gegeven, pijnlijke deelen, reactie bij onbemerkte palpatie tijdens een
gesprek, pupilreacties bij onderzoek naar pijn, vasomotorische reacties
(bleek en rood worden), secretiereflex (tranen, zweet), en te letten op
eelt aan de handen, atrophieën, enz.
Bekend is, dat de simulant minder ziet dan de blinde, minder hoort
dan de doove, meer hinkt dan de lamme (KRATZ).
Iedere gesimuleerde afwijking heeft zijn eigen onderzoekmethode tot
ontmaskering. Een enkele, veelvuldig gesimuleerde, afwijking moge vol-
gen. Het zijn eenige willekeurige grepen.
Bij ischias worden voornamelijk de drukpunten nagegaan, wordt op
-ocr page 95-atrophieën gelet, worden de Achillespeesreflex nagegaan, de Lasègue
gecontroleerd, terwijl verschillende rug- en beenbewegingen uitgevoerd
kunnen worden, om een gesimuleerde Lasègue op het spoor te komen.
Bij h o O f d p ij n e n wordt een gebogen stand slecht verdragen, bij
pijn in de ribben blijft bij ademhaling de betrokken thoraxhelft
achter, pijn in de liezen zou verergeren door achterover buigen
van den romp (LANG). Wanneer bij het voorwenden van krach-
teloosheid van de vuist, deze bij het sluiten van de hand
volairwaarts geflecteerd wordt, dan is de bedoehng tot bedrog zeker.
De grootste kracht toch wordt verkregen bij hchte overstrekking in het
polsgewricht.
Bij het voorwenden van trillen en beven tracht men de op-
merkzaamheid af te leiden; bij simulatie van het versch ij nsel van
R O m b e r g moet men den patiënt met den vinger op een stoelleuning
laten steunen. De simulant zal den vinger steeds van het steunpunt op-
heffen, de atacticus is blij met zijn steunpunt. Bij simuleeren van blind-
heid en doofheid zijn voor den huisarts ook eenige eenvoudige
proeven tot ontmaskering bedacht (o.a. VISSER, HEIDEMA). Bij doof-
heid noemt LANG van beteekenis het plotsehng maken van een opmer-
king, die voor den betrokkene van groot belang is o.a. „Sie haben Ihre
Hosen nicht zugeknöpft.quot; „Der Erfolg is oft verblüffendquot;.
Hoe eenvoudig en doeltreffend de gegeven voorbeelden en teekenin-
getjes van LANG zijn, moge uit het volgende blijken :
Iemand wendt een quadricepsverlamming voor. Hij kan het on-
derbeen onmogelijk strekken. Men legge den persoon op den buik
op den grond en overstrekke het been in het heupgewricht.
Daarna wordt het onderbeen in het kniegewricht gebogen
(Fig. 1). Laat men het onderbeen los, dan vak het door zijn eigen
zwaarte terug op de onderlaag. Buigt men nu het onderbeen zoo-
ver, dat de hoek in de knieholte kleiner wordt dan 90 graden, en
valt het onderbeen nu nog op de onderlaag terug, dan is het dui-
delijk dat de quadricepsverlamming gesimuleerd wordt (Fig. 2).
Automutilatie.
Een van de ergste vormen van simulatie is de zelfverminking, de
automutilatie. Vooral in tijden van oorlog, om te ontkomen aan den
militairen dienst, schijnt de automutilatie nog al eens voor te komen.
Over de veelvuldigheid van het voorkomen bij de sociale verzekering
is niet veel bekend. Om automutilatie vast te stellen is dikwijls chnische
observatie noodig, daar het dikwijls onmogelijk is om op andere wijze
zekerheid te krijgen.
WELCKER vond in 1923 13 gevallen op de 114 door hem onder-
zochte patiënten. Er is geen nadere bespreking van de gevallen gegeven,
zoodat niet te veel waarde aan deze cijfers gehecht mag worden. VAN
TROOYEN wijst, naar aanleiding van deze getallen, met recht op de
gevaren van lichtvaardigheid bij de beoordeeling. De meeste mededee-
lingen omtrent automutilatie zijn casuïstische. Zelf nam ik een geva!
waar bij een landarbeider, dat later besproken zal worden. De wetgever
stelt automutilatie strafbaar (Art. 326 e.v. Wetboek van Strafrecht).
Ik waag het te veronderstellen, dat slechs zelden strafvervolging inge-
steld wordt.
De meest veelvuldige vormen van automutilatie zijn : het kunstmatig
verwekken van zweren en zwelhngen, door b.v. op een bepaalde plek
iederen dag te kloppen; inbranden met zuren; snijden met gilettemesjes;
steeds een zelfde plek te schuren met een touwtje, enz. Ook worden wel
vingers of andere deelen afgehakt. Ernstiger vormen van automutilatie
met het oog op uitkeering door middel van de Ongevallen-, Ziekte- of
Invaliditeitswet zijn zelden.
Overdrijving en Aggravatie.
Reeds eerder werd ter sprake gebracht, dat door sommigen geen on-
derscheid gemaakt wordt tusschen aggravatie en simulatie en dat er een
vloeiende overgang is tusschen beide begrippen. Mr. HAARMAN^)
zegt, in een rede voor de Wettelijke Ziekte- en Ongevallen Verzekering
,,de Federatiequot; : Aggraveeren doet hij, die, hoewel
aan de door hem geuite klachten en vertoonde
versch ij nselen een reëele graad niet ontbreekt,
deze dermate overdrijft, dat, indien zijn uitin-
gen overeenstemmen met de werkelijkheid, het
1) Aangehaald uit Sonnenschein.
-ocr page 97-ziektebeeld een ernstiger en geheel ander ka-
rakter zou krijgen, dan waartoe de inderdaad
aanwezige lasten en versch ij nselen mogen doen
besluiten, b.v. hinken, beven, zich duizelig voelen, slecht zien,
slecht hooren, enz. enz.
Deze definitie geeft juist weer, wat met aggraveeren bedoeld wordt.
Ze bevat zoowel de bewuste als de onbewuste aggravatie. Sommigen
maken nog een onderscheid tusschen overdrijving en aggravatie, een
verschil, dat in werkelijkheid niet bestaat. Trouwens, „aggravationquot; be-
teekent verzwaring, verergering. Men zou de lichte vormen van over-
drijving „overdrijvingquot; kunnen noemen, en de zwaardere vormen „ag-
gravatiequot;. Men zou hierdoor een gradueel verschil krijgen, doch de
moeilijkheid is, wat men onder zwaar en wat men onder licht moet ver-
staan. Dit blijft geheel aan de willekeur van den onderzoeker overge-
laten. Op zichzelf is er geen bezwaar tegen dit onderscheid, wanneer
men, indien cijfers gegeven worden, bij de einduitkomst beide vormen
tot één vereenigt.
Door sommigen wordt nog een onderscheid gemaakt tusschen be-
wuste en onbewuste aggravatie. Hier de grens te trekken, lijkt mij ook
zeer moeilijk, ja haast ondoenlijk. Temeer, daar de huidige zware strijd
om het bestaan en de geringe werkgelegenheid maken, dat hchte over-
drijving bijna als normaal, als physiologisch is te beschouwen (LANG).
Daarbij komt nog, dat de mensch een natuurlijken angst heeft, dat zijn
ziekte of ongeval, kortom, zijn geval, door den arts niet ernstig genoeg
genomen wordt. Een voorbeeld, waarbij die natuurlijke angst nog ver-
sterkst werd, is het volgende geval:
Verzekerde, een jonge man van 35 jaar, verwondde zijn linker onderbeen,
doordat er een zware paal op kantelde. Na eenige weken genas de groote
scheurwond geheel, doch het onderbeen bleef nog wat oedemateus. Juist in deze
periode overleed een broer van verzekerde aan een phlegmone van het onder-
been onder septische verschijnselen. Het is zeer begrijpelijk, dat verzekerde zijn
klachten overdrijft, uit angst, hetzelfde lot te ondergaan als zijn broer. Deze
gegevens zijn den controleerenden arts meestal niet bekend; den huisarts is
de reactie van den patiënt begrijpelijk.
Ook bestaat bij velen de behoefte, dat men medelijden met hen heeft.
Een slechten invloed heeft hierop de al te liefhebbende echtgenoote. De
wilssterke vrouw bemoedert den slapperen man en geeft hem een nog
sterker gevoel van ziek zijn. Dit is een ervaring, die ik verschillende
malen opgedaan heb.
Het is verder niet de wensch naar een loon zonder arbeid, die de
menschen naar den dokter drijft. In dat geval zouden ondersteunde
werkloozen gelukkige en tevreden menschen moeten zijn, zegt ZEE-
HANDELAAR. Het tegendeel is waar, wanneer men de uitkomsten
nagaat, waartoe FOLPMERS komt. ZEEHANDELAAR vergeet ech-
ter de karige uitkeering, die de werkloozen krijgen. ZEEHANDELAAR
vervolgt : er zijn andere factoren aan het werk, zooals de moderne ar-
beidsdifferentieering, die geen vreugde tot arbeiden geeft. De mensch
wil wel eens wat anders dan het eentonige geestdoodende, al is het
maar de afwisseling van het naar den dokter gaan en het ontvangen
van zoo iets magisch als een drankje. Toch gaat deze redeneering niet
geheel op. Naar mijn ondervinding wordt, ook bij landarbeiders, waar
het werk niet geestdoodend of eentonig is. integendeel vol afwisseling,
aggravatie aangetroffen en wel bij 40 op 240 controles, of in een per-
centage van 16,7 %. Ik kan mij meer vereenigen met de opvatting van
LANG, die zegt, dat overdrijving in de menschelijke natuur hgt. Het is
dan ook volkomen onjuist, wanneer, zooals ik zag, in een beslissing van
een Commissie van Scheidslieden gezegd wordt, dat aggraveeren niet
in den aard van den in beroep gaanden persoon ligt. (Het beroep was
ingesteld over de vraag, of patiënt bij den aanvang van zijn werk, al of
niet arbeidsgeschikt was).
De lichte, alledaagsche, bewuste of onbewuste overdrijving is, zoo-
als LANG zegt, van onderscheiden aard, dikwijls onschuldig, te ver-
ontschuldigen en algemeen menschelijk te begrijpen. ZOLLINGER
noemt de bewuste overdrijving van aanwezige subjectieve bezwaren of
objectieve ziekte- en ongevalsgevolgen heden veelvuldiger dan ooit.
Volgens BECKER neigt hoogere leeftijd meer tot bewuste, jongere meer
tot onbewuste overdrijving ; evenzoo overdrijft de vrouw meer bewust,
dan de man.
Om van de veelvuldigheid van aggraveeren een indruk te krijgen, is
moeilijk. Een van de jaarverslagen van de wettelijke Ziekte en Onge-
vallenverzekering ..de Federatiequot; zegt : de indruk is gevestigd,
dat de neiging tot aggraveeren eerder toe- dan afneemt. Dit laat zich
uit de steeds moeilijker wordende sociale omstandigheden gemakkelijk
begrijpen. Eenige eigen gegevens mogen volgen.
B. Eenige eigen gegevens; invloed van den huisarts.
De Wettelijke Ziekte- en Ongevallenverzekering ..de Federatiequot;
heeft een gemengd controlesysteem. De ziekte- en ongevalsaangiften
geschieden bij den secretaris-boekhouder der afdeeling. meestal ook te-
vens leeken-controleur. Van diens oordeel, en, in hoogste instantie, van
den directeur, hangt het af, of er medische controle zal plaats vinden,
die in den regel aan een niet eigen huisarts-controleur wordt opgedra-
gen. Indien noodig, wordt meestal op diens advies naar den specialist
verwezen. Voor het aanvragen van medische controle laat de leeken-
controleur zich door verschillende gedachten leiden.
a)nbsp;De ziekte duurt hem te lang; hij wenscht bepaling van het tijd-
stip, waarop de patiënt weer aan het werk kan gaan.
b)nbsp;Hij meent, dat de klachten van den patiënt niet overeenstemmen
met diens gedrag.
c)nbsp;Hij wil graag uitgemaakt zien, of er ziekte of ongeval is.
d)nbsp;Hij wil weten, of de ziekte reeds bestond bij den aanvang van
de verzekering.
e)nbsp;Soms wil hij uitgemaakt zien, of de oorzaak onzedelijk gedrag is.
f)nbsp;Hij wil weten, of er een gedeeltelijke of een geheele arbeidson-
geschiktheid is.
Zoo zijn er verschillende redenen, waarom door den leeken-controleur
medische controle aangevraagd wordt. Ongeveer 35 % van de aangif-
ten in de afdeehng Eenrum en 22 % in de afdeeling Leens werden me-
disch gecontroleerd.
Op de contrôleformulieren komt de vraag voor, of er sprake is van
overdrijving, of wel, of patiënt zijn klachten voorwendt. Bij de door
mij verrichte controles is hierop speciaal gelet, en bij positieve bevinding
een toelichting gegeven. De meeste controles werden door mij verricht
bij ziekte van den verzekerde, terwijl het aantal controles bij verzeker-
den, door een ongeval getroffen, geringer is.
Voor de afdeeling Eenrum heb ik tusschen de controles bij ziekte en
ongeval geen onderscheid gemaakt. Voor de afdeeling Leens daaren-
tegen wel. Dat die scheiding voor de afdeeling Eenrum niet plaats
vond, schijnt mij van geen groot belang, ten eerste, wegens het betrek-
kelijk gering aantal ongevalscontrôles en verder, omdat het bij de on-
gevalsverwondingen meestal ging om de kleine landbouwongevalletjes,
waarbij slechts een kort durende arbeidsongeschiktheid bestond. Behalve
door mij werden nog verschillende patiënten door andere artsen gecon-
troleerd, welke ik in de tabel ,,door anderenquot; samengevat heb. Een
bezwaar bij deze laatste groep is, dat niet door een en denzelfden per-
soon gecontroleerd werd, waardoor eenheid van oordeel ontbreekt.
Daar staat echter tegenover, dat hierdoor minder gevaar voor eenzij-
digheid bestaat. Het nadeel lijkt mij echter grooter dan het voordeel.
Het is namelijk niet bekend, welken maatstaf door de andere controleurs
aangelegd werd, en of speciale aanteekening van aggravatie en simu-
latie gehouden werd.
Na |
Totaal aantal con- | |||||
Eenrum |
Aggravatie |
Over- |
Simulatie |
1 dag |
troles op totaal | |
drijving |
aan het |
aantal ziekteaangiften | ||||
werk |
in »/„ | |||||
M:eil932/door mij | ||||||
Mei 1933 gecontro- | ||||||
leerd |
_ |
_ |
_ |
_ |
) | |
door anderen ge- |
31,7 o/„ | |||||
controleerd |
0 |
4 |
0 |
12 |
39 | |
Meil933/door mq | ||||||
Mei 1934 gecontro- | ||||||
leerd |
0 |
0 |
0 |
2 |
8 | |
door anderen ge- |
1 30,8 »/„ | |||||
controleerd |
3* |
1 |
1 |
33 | ||
Mei 1934/door mij | ||||||
Mei 1935 gecontro- | ||||||
leerd |
5 |
6 |
0 |
5 |
31 | |
door anderen ge- |
gt; 33,8 % | |||||
controleerd |
1 |
0 |
1 |
3 |
21 | |
Mei 1935/ door mij | ||||||
Jan. 1936 gecon- | ||||||
troleerd |
0 |
1 |
0 |
5 |
23 | |
aoor anderen ge- |
[ 34,7 »/o | |||||
controleerd |
1 |
4 |
0 |
3 |
28 | |
Jan. 1936/ door mij | ||||||
Jan. 1937 gecon- | ||||||
troleerd |
1 |
6 |
0 |
5 |
35 | |
door anderen ge- |
\ 38,8 »/o | |||||
controleerd |
0 |
2 |
0 |
5 |
27 |
* 1 renteneurose aangegeven.
In het jaar 1932/33 werd nog niet door mij gecontroleerd. Bij beschou-
wing der tabel ziet men, dat naast aggravatie een kolom overdrijving
staat. Dit komt, omdat op de formuheren het woord overdrijven ge-
noemd wordt, doch het woord aggravatie niet, hoewel met beiden het-
zelfde bedoeld wordt, eventueel met een gradueel verschil. Ik heb dan
ook geen werkelijk onderscheid gemaakt en kunnen maken tusschen de
verschillende vormen van overdrijving tot aggravatie. Ook de motieven
tot overdrijving konden niet in een tabelletje worden vastgelegd (zie-
kelijke aanleg, sociale omstandigheden). Overdrijving werd genoteerd,
wanneer zonder meer de vraag op het formulier bevestigend werd be-
antwoord, met een korte aanteekening als toevoeging. Het betreft
steeds gevallen van d u i d e 1 ij k e overdrijving. De meer ernstige vor-
men werden aggravatie genoemd. Duidelijk is, dat dit zeer subjectief is.
Beide groepen zijn dan ook later in één samengevat.
Op 97 voor de afdeeling Eenrum door mij verrichte controles, vond
-ocr page 101-ik 6 maal aggravatie en 13 maal overdrijving. Dit is samen 19 gevallen
of 19,6 %. Door de heterogene groep „anderenquot; werden 148 controles
verricht met 5 maal aggravatie en 7 maal overdrijving. Dit is samen 12
gevallen of 8,1 %. Door de groep „anderenquot; zal de noteering wel niet
nauwkeurig geweest zijn.
In een aparte kblom heb ik de gevallen genoteerd, waarbij den dag
na de controle de patiënt weer aan het werk gezonden werd. Dit be-
draagt niet minder dan 17 op de 97 controles. Het aantal, dat, na op-
roep, niet voor controle verscheen, is mij niet bekend. Van de groep,
die na 1 dag aan het werk gezonden werd, werd geen aanteekening ge-
houden, of hieronder ook nog gevallen van overdrijving of aggravatie
waren. De reden, waarom deze menschen reeds den dag na de controle
aan het werk gezonden werden, kan verschillend zijn:
1 ) De veronderstelling, dat de patiënten juist beter zouden zijn,
toen ze voor controle kwamen, is de minst waarschijnlijke, hoe-
wel er natuurlijk wel enkele bij zullen zijn.
2) Meer waarschijnlijk is, dat deze menschen te laat voor controle
gezonden werden, daar de verzekerden hun klachten overdreven.
Zeer zeker is, dat bij deze personen een aantal voorkomt, waarbij de
objectieve bevindingen niet in overeenstemming zijn met de subjectieve
klachten. Hieruit zou volgen, dat het getal 19,6 % voor aggravatie te
laag is.
Leens |
Aggravatie |
Over- |
Simulatie |
Na |
Totaal aantal °P ^V aangiften |
Meil932/door mij |
onge- liek- 2 0 |
onge- ziek- 1 0 |
onge- ziek- 0 a |
1 |
onge- ziek- [18.40/0 |
M:eil933/door mij |
0 0 |
0 2 |
0 0 |
2 |
4 22 1 gt; 20,9 •/„ |
Mei 1934/ door mij |
1 0 |
1 2 |
0 0 |
6 |
14 21 1 \ 1 9,7 V |
Mei 1935/ door mij |
2 2 |
1 1 |
b 0 |
2 |
10 25 ) 3 |
Jan. 1936/ door mij |
1 3 |
0 5 |
0 1 |
5 |
7 391 \ 23,1 % |
a)nbsp;een geval van automutilatie.
b)nbsp;en d) een geval van rentehonger en renteneurose aangegeven.
Voor de afdeeling Leens vond ik op 107 controles voor de Ziektewet
5 maal aggravatie en 10 maal overdrijving. Samen 15 of wel 14 %.
Bij controles voor de Ongevallenwet vond ik op 36 controles voor ag-
gravatie en overdrijving samen 6 gevallen of 16.7 %.
Gemiddeld, voor beide onderdeden der arbeidersverzekering, samen
21 gevallen op 143 controles of 14,7 %. De cijfers zijn te klein, om
hieruit veel te beluiten, doch ze toonen op overduidelijke wijze aan,
dat aggravatie zeer veelvuldig voorkomt. Bovendien werden nog 15
verzekerden op 143 controles den dag na de medische controle aan het
werk gezonden.
Volledigheidshalve vermeld ik nog de uitkomsten der groep „gecon-
troleerd door anderenquot;. Ik vat daarbij dadelijk de ongevals- en ziekte-
controles samen. Op 85 controles werden 19 gevallen van overdrijving
en aggravatie waargenomen, dit is niet minder dan 22,4 %. Hierbij geldt
hetzelfde, als gezegd voor de afdeeling Eenrum. Alleen is het hier ge-
vonden cijfer zeer veel hooger. Vanwaar dit groote verschil met Een-
rum ? Van invloed kunnen hiér zijn de kleine getallen, de behandelende
huisarts van den patiënt, de controleerende arts en niet minder, de lee-
ken-controleur, die den patiënt niet te laat voor medische controle moet
zenden.
Neem ik nu het totaal aantal controles der afdeelingen Leens en Een-
rum samen, dan vind ik op 240 controles 40 gevallen van duidelijke ag-
gravatie. Dat beteekent 16,7 %. Een respectabel getal.
Hierbij zij nogmaals opgemerkt, dat niet alle patiënten medisch ge-
controleerd werden. Alleen zij, waarvoor door den leekencontroleur
medische controle noodig geoordeeld werd. In zooverre kan het van be-
lang zijn, de gevonden uitkomsten eventueel te vergelijken met con-
trôlemateriaal van patiënten, die allen, zonder uitzondering, voor me-
dische controle opgeroepen werden. Hierbij zou dan beoordeeld kun-
nen worden, aan welk controlesysteem men de voorkeur dient te geven.
Bezie ik het totaal aantal gevallen op het totaal aantal aangiften, dan
bedraagt dit 4,8 %. Ook bij de niet medisch gecontroleerden zullen zich
gevallen van overdrijving voorgedaan hebben, daar een onbekend aan-
tal niet aan den oproep voor medische controle voldeed, doch dadelijk
aan het werk ging.
Hoewel er mij geen gegevens van bekend zijn, kan ik mij voorstellen,
dat de aggravatiecijfers in de industriegebieden hoog zullen zijn, waartoe
onder anderen de factor „eentonigheidquot; mee zou kunnen werken. Waar
dit niet opgaat voor den landarbeider, moet de oorzaak gelegen zijn in
den menschelijken aard. Van invloed is natuurlijk het seizoen, het zon-
der werk komen na een korten tijd van veel geld verdienen. In hoeverre
werkloosheid bij de door mij gecontroleerde gevallen een rol speelde,
is moeilijk te zeggen, daar mij geen voldoende gegevens bekend werden
over de loonen en de mogelijkheid van werk vinden, na herstel van den
verzekerde.
Wat opvalt is, dat zich in het geheel 3 gevallen van simulatie voor-
deden met 1 geval van automutilatie, op een totaal van 473 ziektege-
schiedenissen. Bij nadere bestudeering der 3 zoogenaamde simulatiege-
vallen bleek mij, dat wij te doen hadden met meer ernstige vormen van
aggravatie, overdrijving van aanwezige klachten, zoodat de diagnose
simulatie hier niet gesteld had mogen worden.
Het geval van automutilatie verliep als volgt :
J. H., 64 jaar, kreeg 27 Maart 1933 een „ontstekingquot; aan zijn linker grooten
teen. Vanaf 30 Maart werd patiënt ziekengeld toegekend. Eerst 13 Juni werd
medische controle ingesteld. De toen controleerende arts sprak van een
„operatiewondjequot;. 18 Juli werd specialistische contrôle ingesteld. De chirurg
adviseerde tot observatie in een ziekenhuis wegens sterk vermoeden van zelf-
verminking. Door misverstand, gebrek aan ervaring en te goed vertrouwen
van den leeken-controleur kreeg de patiënt pas 31 Aug. bericht, dat hij zich
moest laten opnemen. Daar de patiënt dit weigerde, werd de uitkeering stop-
gezet. De teen, die 4 maanden ziek was, genas daarna binnen 14 dagen.
Patiënt sneed met een gilettemesje een mooi rond defect ter grootte van een
een kwartje. De omgeving van het ulcus zag niet rood, doch de „pijnlijkheidquot;
belette patiënt te werken. De onjuiste controle werkte de automutilatie in de
hand, iets, wat op het oogenblik, na de scherpere en sterker doorgevoerde
medische contrôle, niet meer mogelijk is.
Het betrof destijds een van mijn eigen patiënten. Ook ik zelf had het
volste vertrouwen in den patiënt, en was nog niet ervaren genoeg om
niet te veel geloof te slaan aan zijn stellige verklaring, dat hij niet zelf
in den teen sneed.
In hoeverre de behandelende arts invloed kan uitoefenen bij het be-
gin van of zelfs op het voorkomen van aggravatie, is niet te zeg-
gen. Dit zal geheel afhangen van karakteraanleg en persoonlijkheid
van den behandelenden arts (zie inleiding) en van zijn optreden tegen-
over den patiënt. Zeker is, dat groote invloed van hem kan uitgaan.
Hij moet zorgzaam voor zijn patiënten zijn, en gepast medelijden is op
zijn plaats, doch slap, toegeeflijk en al te week zijn tegenover zijn pa-
tiënten, kweekt overdrijving en aggravatie, vooral bij die patiënten, die
een „stootjequot; noodig hebben om weer aan het werk te gaan. Deze
factoren zijn echter te subtiel, dan dat ze zich wel ooit in cijfers zullen
laten vastleggen.
C. Opvattingen omtrent aggravatie en simulatie.
Men heeft zich lang met de vraag bezig gehouden, of aggravatie en
simulatie bepaalde uitingen zijn van ziekelijke verschijnselen. In het
vorig hoofdstuk werd dit voor aggravatie reeds besproken. Wat de si-
mulatie betreft, ligt dit geheel op het terrein van den psychiater. Ik wil
dan ook volstaan met, zeer in het kort, enkele opvattingen mede te
deelen.
BECKER meent, dat simulatie en hysterie grootendeels niet van el-
kaar te onderscheiden zijn, dat simulatie en hysterie dikwijls samen
voorkomen. Eenige aanhalingen uit LANG mogen volgen :
Hysterie en simulatie zijn beide zusters (NAEGELI). Volgens
SINGER zijn er geen scherpe grenzen tusschen simulatie en hysterie :
men moet slechts een graad-onderscheid maken tusschen hysterie, hys-
terie en aggravatie, en simulatie. Hysterie en simulatie zijn in wezen
aan elkaar gelijk, beide zijn psychogene verschijnselen. De psychogenie
is bij simulatie bewust, bij de hysterie min of meer onbewust
(RINDFLEISCH, UNGER).
STEFAN : Hysterische fixatie bij invaliditeitsrente is niet zelden,
aggravatie bij hysterie is gewoon. De scheiding „bewustquot; en „onbewustquot;
is nauwelijks mogelijk. KEHRER zegt: de moeilijkheid van het on-
derscheid tusschen hysterie en simulatie is in de practijk in principe
hetzelfde als op forensisch gebied de scherpe scheiding tusschen moord
en doodslag is. BUNKE zegt: sedert 1918 weten wij beslist, dat de tre-
mor, de verlamming, de hysterische krampaanval, geoefend werden en
in deze symptomen les gegeven werd. Zoo zou, wanneer de oorlog nog
langer geduurd had, de gelijkstelling hysterie en simulatie zeker ge-
komen zijn. Zij was voor vele gevallen, niet echter voor alle
gevallen, juist geweest. Zoo geeft LANG nog aanhalingen van BIRN-
BAUM, LANGE, KLIENEBERGER, WEICKSEL en BLEULER.
KRETSCHMER onderscheidt „hysterische Gewöhnung-aanwenselquot;,
tegenover „hysterische Erkrankung-aandoeningquot; (vertaling MEI-
NEMA).
De aanwensels zijn afwijkingen, die bij den zieke subjectief de
overtuiging van ziek zijn geven, doch die, zij het niet zonder moeite, ob-
jectief toegankelijk zijn voor den rechtstreekschen wil (pseudo-ischiadi-
sche, pseudo-arthritische loopstoornissen). De hysterische aandoe-
ningen daarentegen zijn niet onmiddellijk afhankelijk van de wils-
spheer. Ze kunnen door een gezonde niet volledig nagebootst worden
(slappe verlammingen, tremoren, spasmen). Bij den lijder aan hysterie
is diens ziekte een onderdeel geworden van zijn persoonlijkheid. „Hij
voelt zich in zijn ziekte thuisquot;. Een geneeskundige behandeling kan doen
ontaarden in bewust verzet met simulatiepogingen, wat door KRETSCH-
MER het actieve slechte gezondheidsgeweten genoemd wordt.
KRETSCHMER komt dan ten slotte tot de uitspraak : hysterie is si-
mulatie zonder meer, en echte simulatie is een atypische, slecht geslaagde
variëteit van hysterie (aanhaling MEINEMA). Voor de practijk
worden de volgende besluiten genomen:
1)nbsp;De aanwijzing voor suggestiebehandeling moet scherper worden
gesteld; voor verwikkelde, oudere gevallen is zij onmisbaar; voor
aggravatie en eenvoudige aanwensels is zij beneden de waardig-
heid van den geneeskundigen stand.
2)nbsp;Rente behoort slechts te worden gegeven in geval van werkelijk
ziek zijn.
D. Traumatische Neurose.
Zeer lang is het den artsen niet duidelijk geweest, wat men onder
traumatische neurose had te verstaan. Een omschrijving van dit be-
grip te geven is moeilijk. KIJZER (Ned. T ij d s c h r. v. Geneesk.
1 9 3 9 blz. 197) wil dan van traumatische neurose spreken, indien er
een discongruïteit bestaat tusschen het letsel en de psychische reactie
daarop. Deze discongruïteit is na de genezing van het letsel waarneem-
baar door het verschil, tusschen hetgeen van de afwijking is overge-
bleven, en de geestesgesteldheid van den getroffene. Onder invloed der
ongevallenwetgeving werd ieder trauma als aetiologisch moment aan-
gezien. Men ging zelfs zoo ver, dat men eenvoudige vingerverwondin-
gen, schrik en emotie als oorzakelijk moment aanmerkte. Men kreeg
zoo langzamerhand de voorstelling van een mimosa-achtige gevoelig-
heid van de hersenen tegenover beschadiging (BONHOEFFER en
HIS). De poging, een organische verklaring te geven voor de trauma-
tische neurose, zooals OPPENHEIM deed. is reeds lang verlaten (let-
sels in den moleculairen bouw der zenuwcellen). Volgens BONHOEF-
FER is de traumatische neurose geen ziekte in eigenlijken zin. maar
een bepaalde psychische reactie, die te voorschijn treedt bij bepaalde
wenschen en begeerten en die weer verdwijnt bij het wegvallen van deze
wenschen en begeerten. Deze reactie is volgens BONHOEFFER geen
algemeene. doch vereischt een bepaalde constitutie, welke onder nor-
male levensomstandigheden onder de aangeboren psychopathie valt te
rangschikken. Op 142 gevallen, een steekproef, uit het materiaal van
BONHOEFFER, vond hij in de voorgeschiedenis :
50 % het type der gevoehge, weeke, sentimenteele,
25 % de prikkelbare en epileptoide,
10 % de intellectueel zwakke tot uitgesproken imbeciele,
10 % een verworven pathologischen bodem; arteriosclerose,
en een klein percentage querulanten, constitutioneele hypochonders, enz.
Hij komt tot de slotsom, dat de traumatische neurose te beschouwen
is als een psychopathische reactie. Ze treedt niet op als het mechanisch
gevolg van het trauma, maar als gevolg van een renteverwachting
BONHOEFFER wil daarom ook geen rente toekennen. Volgens HIS
is niet de psychopathische aanleg beshssend, doch de wenschvoorstelling.
Van STRUEMPELL stamt in 1895 het woord begeertevoorstelling.
De ongevalsneurose onderscheidt zich principieel van de endogene,
weinig beïnvloedbare, geestesziekte, door haar „beïnvloedbare, exogene
grondoorzaakquot; (aangehaald uit ROSTOCK). NAEGELI wil nog onder-
scheid gemaakt zien in commotioneurosen na schedelverwondingen, de
hysteriephascn, die bij ongevallen van alle soort, ook bij begeertevoor-
stellingen zeer veelvuldig zijn, en de schrikneurosen, die enkel en alleen
met de verzekeringswetten samenhangen en zuivere begeerteneurosen
zijn.
Ook KIJZER neemt voor het ontstaan van de traumatische neurose
een zekere voorbeschiktheid aan, en meent, dat het letsel dikwijls de
druppel is, die de emmer doet overloopen. Evengoed als het ongeval zou
een gebeurtenis uit het dagelijksche leven de neurose te voorschijn heb-
ben kunnen roepen. KIJZER beschouwt de traumatische neurose niet
ais een zuivere renteneurose, al schuilt achter iedere traumatische neu-
rose een begeerte. Deze begeerte kan van velerlei aard zijn. In het alge-
meen worden die menschen ziek, die niet opgewassen zijn tegen de moei-
lijkheden van het leven. KIJZER onderscheidt nog de verzekeringsneu-
rose in engeren zin, waarbij geld, extra vacantie, kortere werktijden, de
begeerte opwekken. Hier bestaat een sociaal wanbegrip (BLEULER).
Van belang voor het ontstaan van de neurose noemt KIJZER de
,,driehoeksverhoudingquot;: behandelende geneesheer—verzekerde—contro-
leerende geneesheer. Hij meent, dat naar een zoo groot mogelijke har-
monie tusschen de drie genoemde belanghebbenden gestreefd moet
worden. Soms ontstaat een vierhoeksverhouding, wanneer één der ge-
zinsleden een rol gaat spelen, en den verzekerde aanzet tot weigering ot
andere handelingen. De invloed van de echtgenoote heb ik reeds op
andere plaats uiteengezet.
De oude strijdvraag, of men de traumatische neurose tot de hysterie
(CHARCOT) of tot de neurasthenie of hypochondrie moet rekenen,
zullen wij geheel laten rusten. BECKER onderscheidt in 1908 alle vor-
men, welke te samen voor kunnen komen. Hij zegt: er is niet één trau-
matische neurose, maar een menigvuldige.
Ook PAWLOW heeft getracht een redelijke verklaring voor de trau-
matische neurose te vinden, geheel volgens zijn leer van de voorwaar-
delijke reflexen. PAWLOW wijst alle theorieën, die niet uit de phy-
siologie, doch uit de psychologie of philosophie komen, als onjuist af
(LAUTER). Het is PAWLOW gelukt, traumatische neurose te ver-
wekken bij honden. Tijdens een zware overstrooming in het laboratorium
konden de proefhonden van PAWLOW zich slechts met groote moeite
zwemmend redden. Bij een groot aantal dieren gelukte het hierna niet
meer de voorwaardelijke reflexen op te wekken. Na groote moeite ge-
lukte dit eerst weer. Toen men een overstrooming imiteerde, verdwenen
de voorwaardelijke reflexen weer. Die honden, waarbij men gemakkelijk
remmingsverschijnselen te weeg kon brengen, bleken het meest gevoehg.
Iets dergelijks als bij de honden, wordt bij den mensch gevonden.
-ocr page 108-Die individuen, die gemakkelijk geremd zijn, zijn volgens de opvattingen
van PAWLOW voorbeschikt een traumatische neurose te krijgen. Het
zijn de ordentelijke, nauwgezette personen, steeds bevreesd niet tegen
hun taak opgewassen te zijn; tegenover hun medemenschen eenigszins
schuw en teruggetrokken. Het voorbeeld, zooals TIMMER dit geeft,
luidt: Er komt een onverwacht trauma. Door de heftige prikkels zal de
hersenschors geremd worden, maar de prikkels zullen toch sterk genoeg
zijn, om over de hersenschors uit te stralen en verbindingen te vormen
met den vluchtreflex. Wordt nu b.v. het slachtoffer bevrijd, dan kan
óf de remming de overhand nemen, waarbij het slachtoffer versuft zal
zijn en niet in staat handelend op te treden, óf de vluchtreflex zich doen
gelden, en de getroffene gaat beven, jammeren, huilen; het primitieve,
nuttelooze afweermechanisme wordt in werking gesteld.
Na hersteld te zijn, gaat de getroffene weer aan het werk. Hij
moet alle prikkels, die hij bij zijn werk ontvangt, tot voorwaardelijke
reflexprikkels voor den voedingsreflex maken. Tengevolge van het on-
geval hebben deze prikkels een krachtige verbinding gevormd met den
vluchtreflex. Hierdoor zal op het eerste oogenbhk een neiging ontstaan,
het werk in den steek te laten; er ontwikkelt zich arbeidsschuwheid. Er
wordt nu een strijd gevoerd tusschen vluchtreflex en voedingsreflex.
Slechts het onderdrukken van den vluchtreflex kan hier de oplossing
brengen. Dit is bij een patiënt mogelijk. De voedingsreflex wordt echter
gemakkelijk bevredigd door zijn uitkeering b.v. van de R.V.B. Gaat de
patiënt weer aan het werk, dan zal de voedingsreflex hem slechts ge-
deeltelijk naar het werk dringen ; even hard dringt de voedingsreflex
hem naar zijn uitkeering. Intrekken van uitkeering zal dan in vele ge-
vallen succes hebben.
Volgens KRETSCHMER heeft de lijder aan traumatische neurose
eigenlijk een dubbelen wil. De ééne drijft hem in de richting van de ge-
nezing, de andere jaagt hem dieper in zijn ziekelijke verschijnselen.
STIER verklaart het feit, dat tusschen het eerste optreden der ner-
veuze verschijnselen en het ongeval een zekere tijdsruimte hgt, hierdoor,
dat de getroffene den wensch en de hoop op voordeel eerst op zich moet
laten inwerken, dat hiervoor een zekere tijd noodig is, welhcht on-
der den suggestieven invloed der ..Umweltquot;. STIER vond bij tele-
phonisten, tusschen het tijdstip der ziekmelding met nerveuze bezwaren
en het ongeval, 7 gevallen 1 dag, 4 gevallen 2 dagen, 3 gevallen 3 da-
gen en 1 geval zes, zeven, acht, en tien dagen. 4 gevallen 14 dagen na
het ongeval en in 4 andere gevallen was de duur niet precies bekend.
Over de veelvuldigheid van het voorkomen van traumatische neurose
heeft men zich allerlei voorstellingen gemaakt. Prof. BROUWER (Ge-
neeskundig Tijdschrift der Rijksverzekerings-
b a n k 1 9 2 6 blz. 20) heeft den indruk, dat:
1.nbsp;de traumatische neurose een zeldzaam ziektebeeld is,
2.nbsp;bepaalde medici het ontstaan van traumatische neurose in de
hand werken,
3.nbsp;wat neurose genoemd wordt, gewoonlijk een organische ziekte
blijkt te zijn.
REICHARDT vond in 1910, dat het optreden van traumatische neu-
rose in omgekeerde verhouding stond tot den ernst van het ongeval.
Hij zegt: hoe grooter het gat in den schedel, des te minder vertoont
zich de traumatische neurose. Ongeveer 70 % der verwonden krijgen
een te hooge of te langdurige rente, en nauwelijks 10 % een te lage.
RADEMAKER deelt 4 gevallen van traumatische arachnoiditis mede,
welke lijders vaak als „rentetrekkersquot; beschreven worden. Ze klagen
over hoofdpijn, pijn in den rug, den nek of de lendenen, die door licha-
melijke inspannig verergeren en die pas 1 jaar of langer na het trauma
ontstaan.
In een belangwekkend artikel geeft BROCX eenige cijfers over de veel-
vuldigheid van het voorkomen van de traumatische neurose en geeft hi;
tevens een geographische verdeeling. Het blijkt dan, dat het aantal der
neurosen zich concentreert in de groote steden. Op het platteland komt
deze aandoening betrekkelijk weinig voor. De verhouding van het aan-
tal aandoeningen in Zeeland, Overijsel, Amsterdam, Rotterdam is 2; 7;
94; 77 (1921). 42 % van het totaal aantal neurosen sloten zich aan een
schedeltrauma aan. Hierbij waren een groot aantal ernstige schedelver-
wondingen, zoodat veel gevallen anatomische afwijkingen hadden. Op
het totaal aantal schedelverwondingen was het aantal neurosegevallen
5,6 %. BROCX komt tot de overtuiging, dat de frequentie deze aan-
doening niet tot een maatschappelijk euvel stempelt. Hij vond 307 ge-
vallen op 313.155 ongevallen.
BROCX beschouwt de traumatische neurose niet als een renteneurose,
doch het ontstaan zou veel meer te danken zijn aan „alles, wat met het
ongeval samenhangtquot;, waaronder hij dan verstaat den suggestieven in-
vloed van het in aanraking komen met de uitvoerders der wet, de hou-
ding van omgeving en medicus, en de meening — te goeder trouw —
onbillijk behandeld te worden.
Wat de arbeidsongeschiktheid aangaat, meent BROCX, dat in zeer
veel gevallen geen arbeidsongeschiktheid moet aangenomen worden. Al-
leen die gevallen, welke ook bij niet-verzekerden invaliditeit zouden ge-
ven, zullen moeilijkheden opleveren en daarom moet nauwkeurig nage-
gaan worden, in hoeverre arbeidsongeschiktheid bestaat. Volledige ar-
beidsongeschiktheid schijnt daarbij zeldzaam te zijn.
VAN SCHELVEN besteedt een lang artikel aan het onderzoek der
traumatische neurose-patiënten en aan de waarde, die men aan de ver-
schillende symptomen hechten mag. Hij waarschuwt ernstig tegen te
groote waardeering van de verschillende hysterische stigmata. Hij komt
vooral op tegen den naam traumatische neurose, daar hij meent, dat
deze neurosen niet verschillen van de neurosen zonder trauma in de
anamnese. De genezing zou niet langer dan eenige maanden tot ten
hoogste drie jaar bedragen, waarbij eenige uitzonderingsgevallen ge-
noemd worden. Als één van die uitzonderingen noemt hij, wanneer het
ziek zijn meer voordeel geeft dan het gezond zijn (aandacht trekken,
conflicten ontwijken, rente trekken bij verzekerden, pensioenen bij amb-
tenaren, enz). VAN SCHELVEN meent, dat hier een overgang is van
onderbewuste naar bewuste „Begehrungsvorstellungenquot;. Men is bij deze
groep in twijfel, of de patiënt nog ziek is, dan wel, of hij aggraveert ot
simuleert. Vooral vroeger werd de traumatische neurose nog al eens
verward met simulatie ; 30% der traumatische neurosen werd voor si-
mulatie gehouden. BECKER meent, dat nog niet 1 % hiertoe behoort.
De genezing is: een definitieve beshssing te nemen omtrent de scha-
devergoeding, terwijl het er, volgens VAN SCHELVEN niet toe doet,
of de beshssing in het voordeel of in het nadeel van den patiënt uitvalt,
indien ze slechts definitief, onherroepelijk is (Kapitalabfindung, pensi-
oen, of afwijzing zijner eischen). Sinds in Zwitserland bij traumatische
neurose geen jaarlijksche rente meer gegeven wordt, maar een afkoop
in ééns, is daar de traumatische neurose verdwenen (VAN SCHEL-
VEN). VAN SCHELVEN deelt een uitgebreide hteratuur mede, en
wijst ten overvloede nog eens op het ontbreken van traumatische neu-
rose bij ongevallen, waarbij geen uitkeering in het spel is (ongelukken
op het voetbalveld, duel bij Duitsche studenten, aardbevingen, cata-
strophen, enz.). Hierbij kan wel een kort durende, hysterische aandoe-
ning optreden. KORTE WEG (1908) deelt een Antwerpsche statisüek
mede, waarbij op 14000 ongevallen zich geen enkel geval van trauma-
tische neurose voordeed en verklaart dit door het feit, dat geen uitkee-
ring gegeven werd, voordat óf genezing intrad óf pensioen toegekend
werd.
De Japansche Vereeniging voor Beroepsgeneeskunde bestudeerde het
vraagstuk der traumatische neurose en gaf hiervan een indeehng (TA-
KAORI). Hierop in te gaan, zou buiten mijn bevoegdheid liggen en bui-
ten dit bestek. Alleen de conclusies zullen medegedeeld worden, daar
deze het moderne standpunt omtrent de opvatting van dit vraagstuk
weergeven.
„De psychogene neurose is een door een voorstelhng veroorzaakte,
of een, door een voorstelhng veroorzakend gevoel ontstane, ziekte. Zij
komt nooit terstond na het ongeval voor, doch ontwikkelt zich pas later.
De ziektetoestand wisselt gedurende de behandeling, is soms beter, soms
slechter. Volledige genezing is slechts mogelijk, wanneer het gelukt de
voorstelling te doen verdwijnen.quot;
Van even groot belang als de genezing is de praeventie van de trau-
matische neurose. KIJZER is het niet met Prof. SILLEVIS SMITT eens,
wanneer deze zegt, dat de praeventie van de traumatische neurose niet
op den weg van den arts ligt, doch een zaak is van de sociale wetge-
ving. Prof. SILLEVIS SMITT ziet n.1. de praeventie in een snelle
rechtspraak, zonder mogelijkheid van hooger beroep. Ten deele ben ik
dit met hem eens. Ik meen echter, dat de directe invloed van den huis-
arts en diens houding tegenover den verzekerde en den controleerenden
arts van beslissenden invloed kan zijn op het te voorschijn roepen van
een traumatische neurose. Het is juist de huisarts, die den karakteraan-
leg van zijn patiënt kent, en hij zal, indien de „gevoeligequot; patiënt door
een ongeval getroffen wordt, dubbel op zijn hoede zijn. Hierin hgt juist
de taak voor den huisarts weggelegd, dat hij tracht te voorkomen, dat
de patiënt den langen weg bewandelt, die een beroep met zich brengt.
Is een „beroepquot; niet te voorkomen, hetzij, doordat de patiënt niet tot
voldoende inzicht is te brengen, of doordat er fouten gemaakt werden
door den huisarts of den controleerenden arts. dan is snelle rechtspraak
met een niet te herroepen beshssing, de eenig juiste wijze, om niet in
de ellende te geraken, die met een traumatische neurose gepaard gaat.
HOOFDSTUK VI.
Arbeidsgeschiktheid in het Landbouwbedrijf.
A. Iets over den arbeid in het landbouwbedrijf als seizoenbedrijf
en sterk gedifferentieerd bedrijf.
In tegenstelhng met den arbeid in de industrie, is de arbeid in het
landbouwbedrijf^) gekenmerkt door afwissehng en verscheidenheid.
Niet alleen de wissehng der seizoenen brengt dit mede, doch ook de
verschillende gewassen en de weersomstandigheden maken, dat ook da-
gelijks door den landarbeider geheel verschillende werkzaamheden ver-
richt worden. Geen enkel bedrijf is dan ook zoo onderhevig aan invloe-
den van buiten als juist de landbouw. De verschillende gewassen eischen
bepaalde en aparte zorg, doch ook de voorbereidingen zijn vele en ge-
heel aan elkaar ongelijk. De arbeider is sterk onderhevig aan invloeden
der natuur (wind, regen, zonneschijn).
Een korte schets van de werkzaamheden, zooals deze op het „Hooge
Landquot; voorkomen, moge volgen. Zij dient tot het verkrijgen van een
beter inzicht in den te verrichten arbeid en zij zal aannemelijk moeten
maken, dat deze grootere arbeidsverscheidenheid in de open lucht bij
den landarbeider leiden moet tot een andere mentaliteit, dan bij den
arbeider, die den geheelen dag bezig is met eentonig werk in een ge-
sloten ruimte.
Het is niet doenlijk een beschrijving te geven van het geheele bedrijf.
Daarvoor is dit op proefondervindelijke en half wetenschappelijke leest
geschoeide bedrijf te uitgebreid. Er zal juist zooveel medegedeeld wor-
den, als noodig is om een indruk te krijgen van het werk, dat door den
landarbeider verricht wordt.
1) Opzettelijk is de veeteelt niet genoemd, daar deze in het Noorden van Gro-
ningen slechts gering is. Voor belangstellenden zij venvezen naar het door
Gedeputeerde Staten van Friesland op 25 Jan. 1933 bekroonde antwoord
van J. M. DIJKSTRA, onder den titel: Een beschrijving van het verband,
dat tusschen lajidbouw en veeteelt in Friesland en de fabriekmatige zuivel-
bereiding in hare verschillende vormen bestaat en van den invloed, dien de
verplaatsing van het zuivelbedrijf van de boerderij naar de fabriek op de
ontwikkeling van landbouw en veeteelt in deze provincie heeft uitgeoefend.
Zeer waarschijnlijk kan hetzelfde gezegd worden van de veeteelt in de
provincie Groningen.
Er vallen verschillende soorten arbeiders te onderscheiden. Volgens
de Collectieve Arbeidsovereenkomst „De M'arnequot; kent men:
A.nbsp;Vaste arbeiders (Zij, die een jaaraccoord aangaan).
B.nbsp;Losse arbeiders (Zij, die een weekaccoord aangaan,
met opzegging van één week van te voren door één van beide
partijen; waarbij echter de werkgever gedaan werk kan geven bij
ongunstige weersomstandigheden, tengevolge waarvan niet bui-
ten gewerkt kan worden).
C.nbsp;Vaste werkvrouwen (Werken mede in den oogst,
schooven binden, stallen en muren schrobben, en werken mede tij-
dens de aardappel- en bietenrooicampagne).
D.nbsp;Losse werkvrouwen (Als vorige; worden alleen
aangenomen in den oogst- en schoonmaaktijd).
De werktijden voor deze 4 groepen zijn gelijk, doch de uurloonen
daarentegen niet. De vaste arbeider kent 3 seizoenen, wat uurloon
beitreft.
1 Mei—13 Juli 25 cent per uur.
15 Juli—7 September 27 cent per uur.
9 September—30 April 25 cent per uur.
De grootste groep vormt de losse arbeider. Zijn laagste uurloon is 25
cent; zijn hoogstenbsp;cent van 15 Juh tot 7 Sept. Voor de vaste
werkvrouwen wisselt dit van 16 tot 24 cent per uur; voor de losse werk-
vrouwen van 19 tot 25 cent. Het uurloon van den lossen arbeider is
hooger, dan dat van den vasten. Daar staat tegenover, dat de losse ar-
beider niet het geheele jaar door werk vindt.
Ook de werktijden zijn in de verschillende tijden van het jaar niet
gelijk.
Van 1 Mei—26 Oct. 10 uur per dag (Mag in den
oogsttijd verlengd worden tot lOj^ uur).
28 Oct.—9 Nov. 9 uur per dag.
Mei 1935 II Nov.—23 Nov. 814 uur per dag.
—nbsp;25 Nov.—23 Febr. 8 uur per dag.
Mei 1936nbsp;2 Maart—30 April 93^ uur per dag.
Een gedeelte van het werk geschiedt in aangenomen werk, o.a. sloot-
graven, vlastrekken, bietenrooien. Vooral in het drukke seizoen wordt
veel werk „aangenomenquot; (zichten); waarbij dan een maatstaf geldt van
43 cent per uur. In uurloon wordt 36 cent per uur gerekend. Bij vlas-
trekken wordt loon uitbetaald naar het aantal „schoovenquot;. Een schoof
IS 40 cm. dik. Per 100 schooven wordt 81 of 97 cent uitbetaald, al naar
„blauwbloeiquot; of „witbloeiquot; van het vlas. Dit laatste „trektquot; moeilijker.
Een geoefend man kan pl.m. 900 schooven per dag trekken, wat neer-
komt op een dagloon van ƒ 7,50 tot ƒ 8.—. Het vlastrekken geschiedt
met meerderen tegehjk. Een koppelbaas is verantwoordelijk, telt de
schooven, noteert, enz. Een koppel is van verschillende grootte en telt
van 6 tot 15 of meer menschen en hangt af van de grootte van het
stuk vlas, dat getrokken moet worden.
Een wettelijke regeling der werktijden bestaat niet. De hier gemelde
tijden zijn ontstaan door een overeenkomst tusschen werkgevers en
werknemers. Zooals ik reeds opmerkte, vindt de losse arbeider voorna-
melijk werk, wanneer het in den landbouw drukker wordt (wieden, zich-
ten, bieten oogsten, enz.). Nu de boer zuinig is, in verband met de eco-
nomisch moeilijke tijden, geeft hij den lossen arbeider zoo spoedig mo-
gelijk gedaan, zoodat de landbouw op het oogenbhk met recht seizoen-
werk is geworden. Daardoor komt de losse arbeider na een winterpe-
riode min of meer ongeoefend aan het werk. Hierdoor zou, zooals ook
de meening van anderen is, o.a. het veelvuldiger voorkomen van tendo-
vaginitis crepitans verklaard kunnen worden, zooals ook reeds vroeger
werd opgemerkt. Deze seizoenarbeid heeft dus belangrijken invloed op
de arbeidsgeschiktheid van den arbeider, en wel in den vorm van een
spoediger arbeidsongeschikt zijn. Dit blijkt ook uit het grooter aantal
aangiften, welke toegeschreven moeten worden aan ongeoefendheid.
Een deel der gehuwde losse arbeiders wordt in den winter in de werk-
verschaffing geplaatst (wadwerken; landaanwinningswerken).
De vaste arbeider vindt het geheele jaar door werk, zij het tegen wat
lager uurloon. Behalve het uurloon ontvangt hij ook nog uitkeering in
natura (zie mijn drietal artikelen over de voeding van den landarbeider
in het Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde).
Het grootste deel der arbeiders is zuinig en van zeer goede mentali-
teit. De losse arbeider moet in het zomerseizoen zooveel verdienen, dat
hij er een deel van den winter van leven kan. In den zomer kan de ar-
beider zich financieel meer veroorloven dan in den winter, wat o.a. ook
blijkt uit zijn voeding (DEN HARTOG). Het is niet te verwonderen,
dat hem dit soms verleidt om bij ziekte of ongeval hieruit voordeel te
verkrijgen. Een bekend feit is, dat de vaste arbeider weer spoediger ar-
beidsgeschikt is dan de losse, vooral in het naseizoen, waar na genezing
werkloosheid dreigt.
In den drukken oogsttijd vinden ook velen werk, voor wie anders geen
plaats is. Voor het lichte werk worden dan vele ouderen van dagen
genomen of invahden, die zoodoende nog wat verdienen. Dikwijls wordt
door deze dan ook boven hun kracht gewerkt.
In het voorjaar vangt het werk aan met slootgraven, draineeren.
eggen, bemesten, zaaien. Steeds meer neemt de tractor de plaats van
het paard in. Na het zaaien komt het wieden, wat veelal door ouderen
of door vrouwen geschiedt, evenals het op eenen zetten^) van bieten.
Na één of meer malen wieden komt het oogsten, en daarna weer opnieuw
het bewerken van het land. Soms vindt men op hetzelfde stuk land twee
gewassen in één seizoen (erwten en karwij). In den winter heeft men
vlas repelen; onderhoud van gebouwen, afrasteringen, dammen, stallen,
machines; sorteeren van pootgoed, enz.
Dit zijn, zeer in het kort medegedeeld, de landbouwwerkzaamheden,
doch voldoende om te doen uitkomen, dat men in het landbouwbedrijf
rekenen moet met seizoenen, en dat het een bedrijf is vol afwissehng.
B. Streven naar effidentie in het landbouwbedrijf en de invloed
daarvan op de arheidsgeschiktheid.
In navolging van het buitenland bestaat in Nederland een streven,
om naar een zoo efficiënt mogelijk landbouwbedrijf te komen. Ook in
het Noorden van Groningen houdt men zich hiermede bezig. In 1934 is
een commissie benoemd, welke onder leiding van het Nederlandsch
Instituut van Efficiëntie een werkplan heeft samengesteld. Enkele pun-
ten uit dit werkplan, overgenomen uit het Landbouwkundig
Tijdschrift (WIJK), welke in de toekomst van belang kunnen zijn
voor een nader inzicht in de arbeidsprestatie van den landarbeider, wil
ik hier weergeven.
a)nbsp;Tijdstudies van enkele geregeld voorkomende
landbouwwerkzaamheden. In aanmerking komen b.v.:
het zichten, binden, hokken en opvorken van graan of het zich-
ten en schelven van erwten.
b)nbsp;De methode van draineeren en de gebruikte gereedschappen in
verband met de grondsoort en de weersomstandigheden, met ver-
melding van het aantal meters, dat door een man per uur te drai-
neeren is bij een bepaalde diepte.
c)nbsp;Overeenkomstige gegevens omtrent het op eenen zetten en schoon-
maken van bieten met vermelding van den invloed der grondge-
steldheid.
d)nbsp;De wijze en de kwahteit van het binden van schooven graan,
met het aantal, dat een vrouw per uur kan doen onder verschil-
lende omstandigheden.
1) Bieten worden in rijen gezaaid, waarbij de planten dicht opeen komen te
staan. Voor de ontwikkeling van een goede pleint is het noodig, dat slechts
één plant overblijft op een afstand van ongeveer 30 cm. De overtollige
planten worden verwijderd. Dit heet „op eenen zettenquot;.
e)nbsp;Het opvorken van schooven graan, de afwijkingen in arbeids-
prestatie en de omstandigheden, die daarop van invloed zijn.
f)nbsp;Overeenkomstige gegevens met betrekking tot het oogsten van
aardappelen en bieten.
Hoewel hierbij natuurlijk het doel vooropstaat, een zoo economisch mo-
gelijk landbouwbedrijf te verkrijgen, geloof ik ook, dat die studie van
een niet te onderschatten belang is voor het verkrijgen van een beter
inzicht in het arbeidsvermogen van den landarbeider. Dit komt toch niet
altijd voldoende uit in het loon, daar het werk hiervoor te sterk wisse-
lend is. Wel in het z.g. aangenomen werk, in zooverre het nog niet
door het machinale vervangen is (zichten, bieten op eenen zetten, vlas-
trekken). Een van de punten van het werkprogram is ook het toepassen
van moderne loonstelsels, zooals die in de nijverheid gebruikt worden,
In een proeve van uitwerking wordt rekening gehouden met de indivi-
dueele verschillen van wat arbeiders per tijdseenheid kunnen verrich-
ten (VERHAGE, DIJKHUIS). Er wordt op gewezen, dat men ook
vooral rekening dient te houden met den meer ervaren, ouderen arbei-
der, wien het moeilijk valt zijn arbeidsprestatie op te voeren, zonder dat
zijn arbeidsgeschiktheid gevaar loopt.
Een tijd- en bewegingsstudie is door EIJKEN gemaakt. Belangwek-
kend daarbij was, dat een oudere bindster aanmerkelijk bij de anderen
ten achter bleef, terwijl ook de regelmaat in werken ten achter stond bij
haar medebinders en -bindsters. Hieruit zou men de gevolgtrekking
kunnen maken, dat er bij de oudere bindsters een beperkte arbeids-
geschiktheid bestaat vergeleken bij de jeugdige binders en bindsters.
ware het niet, dat men rekening moet houden met het arbeidstype, het
individueele, waardoor ook deze arbeidster onafhankelijk van haar
leeftijd een mindere regelmaat van arbeiden zou kunnen vertoonen, dan
de anderen. Daar het binden veelal geschiedt door oudere menschen.
zou het van belang zijn deze onderzoekingen te herhalen met een groo-
ter materiaal. Gebleken is ook. dat verschillende menschen voor hetzelf-
de werk niet dezelfde spieren het meest gebruiken, een feit. dat we
overeenkomstig waarnemen bij de tendovaginitis crepitans. De opvat-
ting is immers, dat deze aandoening zou ontstaan door overmatig
gebruik van bepaalde spieren, waarbij het om de peesscheede gelegen
extrasynoviale weefsel en het perimysium een ontstekingachtig vocht
zouden afscheiden.
Nu komt het herhaaldelijk voor. dat menschen, die hetzelfde werk
verrichten, op het spreekuur komen met een tendovaginitis van geheel
verschillende spieren. Van een zelfde groep vlastrekkers zag ik een
tendovaginitis crepitans van de extensores polhcis longus en brevis.
cxtensoren van wijs- en middelvinger en van de pezen, welke de hand
buigen.
Een bewijs, dat al deze menschen niet dezelfde spieren gebrui-
ken bij hetzelfde werk. Wij kunnen toch moeilijk aannemen, dat bepaal-
de pezen individueel gevoehger zouden zijn, temeer daar EIJKEN be-
wezen heeft, hoe verschillend en hoe ondoelmatig de bewegingen zijn
bij eenzelfde werk, verricht door meerdere arbeiders.
De onderzoekingen zijn nog te individueel en te gering in aantal, om
er veel uit te kunnen besluiten. Men zal echter moeten gadeslaan, hoe
dit onderzoek zich verder zal ontwikkelen.
Wanneer het landbouwbedrijf zich zoo zal ontwikkelen, dat het
TAYLOR- of wel een ander dergelijk systeem, zooals dit in de industrie
reeds lang ingang gevonden heeft, haar intrede in het landbouwbedrijf
zal doen, zal het niet nalaten grooten invloed uit te oefenen op de be-
staande arbeidsverhoudingen. P. DIJKHUIS schrijft: De landbouwers
blijven onbekend met de werkelijke prestatie van den arbeider, omdat
deze hen zooveel mogelijk onwetend houdt van hetgeen kan worden
verricht.
Hierin zal zeker verbetering optreden, nu, na het oprichten van Land-
bouw-Bedrijfsstudiegroepen, het verkrijgen van een beter inzicht in
arbeidsnormen in den landbouw, het rationaliseeren van arbeidsmetho-
den, het voeren van een volledige bedrijfsboekhouding en het verkrijgen
van een gefundeerd productiekostencijfer in studie genomen worden.
De landarbeider, die heden na ziekte of ongeval vrij spoedig zijn ar-
beidsgeschiktheid terug heeft, doordat hij in een of ander hcht werk
geplaatst kan worden, zal door een zekere specialisatie van zijn werk
(b.v. slooten graven bij verschillende boeren) minder spoedig zijn ar-
beidsgeschiktheid terug winnen. Zooals in de industrie bewezen is, is
het ongelukkenpercentage na het opvoeren der arbeidsprestatie toege-
nomen. Of men dit verschijnsel ook in het landbouwbedrijf terug zal
vinden is slechts te veronderstellen, en moet aan de toekomst overge-
laten worden.
C. Ongevallenletsels en Ziekten, veelvuldig voorkomend in het
Landbouwbedrijf met beoordeeling van hun arbeids(on)geschiktheid.
Over de jaren 1932 tot en met 1936 is de aard der verwondingen bij
landarbeiders nagegaan. Het betreft nagenoeg uitsluitend ongevallen in
het landbouwbedrijf. De gegevens verkreeg ik uit de ongevallenaangiften
bij de ,,F e d e r a t i e voor O. V.quot;, over de afdeelingen Leens en
Eenrum. Deze afdeelingen omvatten bijna geheel de gemeenten Eenrum,
Kloosterburen, Leens en Ulrum. Nagenoeg alle arbeiders zijn verzekerd
bij bovengenoemde Bedrijfsvereeniging. Over het jaar 1932/1933 wer-
den de ongevallenaangiften ingevuld door den behandelenden huisarts.
Sinds dit door een bindend besluit der artsen niet meer mogelijk was.
moest ik afgaan op de aangiften, ingevuld door den leekencontroleur,
en op mijn eigen gegevens. In tegenstelhng tot de ziektegegevens, die
door het afgaan op den leekencontroleur hoogst onbetrouwbaar wor-
den, zijn de ongevallenaangiften voldoende duidelijk en betrouwbaar.
Niet voldoende betrouwbaar zijn ze, om na te gaan of een bepaalde ver-
wonding al of niet geïnfecteerd werd. De meeste onduidelijke aangiften
werden dan ook medisch gecontroleerd. Het aantal aangiften over de
laatste 5 jaren bedroeg 642, voor ieder jaar nader uitgewerkt in onder-
staand staatje. Een scheiding tusschen mannen en vrouwen werd niet
gemaakt, daar de mannen overheerschen (90 %), en de cijfers te klein
zijn, om uit een scheiding belangrijke gevolgtrekkingen te kunnen maken.
Ik heb de verwondingen ontleed naar den aard der verwonding, om te
zien, of enkele bepaalde verwondingen met een zekere regelmaat of fre-
quentie terugkeeren. Bovendien geeft de door mij genomen indeeling
een inzicht in de werkzaamheden in den landbouw.
Om van iedere verwonding te vermelden hoe en waarmede de ver-
wonding geschied is, is ondoenlijk en heeft maar betrekkelijke waarde,
ook al met het oog op de kleine cijfers. Aan het slot zal hierop nader
ingegaan worden.
Bezien wij het ongevallenstaatje nader, dan vinden wij, dat van de
huidaandoeningen er 17 ingenomen worden door het „zaaienquot; met kunst-
mest. Dit is 2,6 % van het totaal aantal ongevallenaangiften. Bijna altijd
is het omgaan met kalksalpeterkunstmeststoffen de oorzaak. In hoofd-
zaak kalksalpeter, een nitraatverbinding; in mindere mate kalkammon-
salpeter, een mengsel van ammoniumnitraat en koolzure kalk.
Het uitstrooien van de kunstmest wordt meestal met ontblooten on-
derarm en bloote hand gedaan. In de plooien van den pols, den elleboog
of ook wel daar, waar kleeren schuren, eventueel op de hand zelf, ont-
staan diepe verbrandingen met necrotische plekken, welke eerst zeer
pijnlijk zijn en een slechte neiging toonen tot genezing. Dikwijls ont-
staan na eenige weken onder de huid kalkachtig harde stukjes, welke
men met een pincet gemakkelijk weg kan nemen. De samenstelling van
deze harde stukjes is mij onbekend, doch m.i. is het een verbinding van
de ingedrongen kunstmest met de zouten uit de weefselvochten. Er
bestaat ook een individueele gevoeligheid ten opzichte van kunstmest.
Er zijn menschen, die steeds weer opnieuw dezelfde verbrandingen
krijgen. Als voorzorgsmaatregel kan men hand en arm invetten met
Huidaandoeningen |
Mei |
1932/ Leens |
Mei E. |
1933/ L. |
Miei E. |
1934/ L. |
Mei E. |
1935/ L. |
Jan. 1936/ E. L. |
Totaal | |
kvmstmest .... Tutan ..... bijensteek, wesp, |
1 |
3 |
— |
4 2 |
2 |
1 |
1 |
1 |
4 |
17 3 | |
Oogverwondingen |
2 |
9 |
4 |
7 |
5 |
6 |
4 1 |
7 |
3 |
4 |
51 |
Stukstooten en |
1 |
3 |
3 |
4 |
2 |
1 7 |
1 |
6 |
1 |
2 |
16 |
Sny- en steekwonden |
5 |
7 |
7 |
11 |
4 |
6 |
3 4 |
5 |
5 |
5 |
58 30 |
Knel- en knijp- |
— |
1 |
2 |
4 2 |
2 |
3 |
2 |
1 |
2 |
4 |
21 |
Ontstekingen |
3 |
5 |
4 |
6 |
3 |
6 |
2 |
5 |
5 |
9 |
48 |
bijtwond van dieren |
— |
— |
— |
1 |
— |
— |
— |
— |
1 |
— |
2 |
contusies (slag, stoot, val) . |
2 |
24 |
8 |
13 |
6 |
24 |
11 |
11 |
13 |
16 |
128 |
spierverrekkingen en |
2 |
13 |
9 |
8 |
11 |
13 |
9 |
9 |
4 |
10 |
88 |
fracturen en luxaties |
1 |
2 |
2 |
7* |
1 |
4 |
— |
3 |
3 |
2 |
25 |
blaar...... |
— |
2 |
— |
2 |
1 |
1 |
1 |
1 |
3 |
11 | |
Verbranding . . . |
— |
1 |
1§ |
1 |
1 |
— |
— |
2 |
6 | ||
peessch.-ontsteking . |
— |
10 |
5 |
1 |
4 |
7 |
7 |
6 |
13 |
3 |
56 |
hersenschudding . . |
— |
— |
1 |
1 |
1 |
3 | |||||
bevangen door |
1 |
1 |
2 | ||||||||
neuritis, bursitis |
_ |
1 ! |
2 |
3a) |
_ |
3 b) |
— |
m.i. |
1 m.i. |
12 | |
Totaal..... |
19 |
89 |
55 |
87 |
53 |
92 |
49 |
62 |
60 |
76 |
642 |
1nbsp;blijvend invalide.
boenen van de muren met zoutzuur, waardoor verbranding ontstond,
beenamputatie door dorschmachine.
2nbsp;infecties met koepokken,
strekpeesafscheuring (N. T. v. G. 16 Mei 1936).
m.1. meniscuslaesie.
a)
b)
vaseline, en niet met vochtig weer zaaien, hoewel het transpireeren van
den arbeider zelf den arm weer vochtig maakt. De duur bedraagt één tot
meerdere weken, en hangt af van de plaats, waar zich de verbranding
bevindt. Bevindt zich de verbranding op een plaats, welke niet hin-
derlijk is voor de buiging van de hand of den elleboog, dan is de ar-
beidshervatting na een week mogelijk, daar de grootste pijnlijkheid dan
weer verdwenen is.
Als verder chemisch beschadigingsmiddel vond ik eenmaal een „Tu-
tanquot;-aandoening. Tutan is evenals Germissan een kwikpreparaat en
wordt gebruikt als ontsmettingsmiddel. Granen worden meestal nat ont-
smet, waarbij het preparaat den mensch meestal niet hindert. Lijnzaad
daarentegen wordt droog ontsmet, en het ontsmettingsmiddel stuift bij het
aanmengen. Bij een niet verzekerde zag ik een uitgebreid exantheem
met conjunctivitis, hoesten en slijmopgeven na het werkzaam zijn met
een kwikpreparaat. Het exantheem geleek het meest op roodvonkexan-
theem. Na twee dagen was de patiënt weer genezen. Een ander geval deed
zich voor, waarbij de vrouw na het wasschen van de kleeding van een
ontsmetter onwel werd. Deze vrouw ademde de dampen van het ko-
kende water in, dat op de kleeding gegoten was.
Een ander ontsmettingsmiddel, waarvan nog al veel gebruik wordt
gemaakt, is nicotine. In dezen omtrek heeft zich nog geen geval van
vergiftiging voorgedaan, wat, met de roekelooze wijze, waarop meestal
met dit zware vergif omgesprongen wordt, zeker te verwonderen is. De
dagbladen hebben meermalen van vergiftiging melding gemaakt, terwijl
HAVERKATE en JUENGERHAUS in 1937 en KEMME in 1938 een
geval van vergiftiging mededeelden.
Van steken door bijen, wespen en paardenvhegen (bremzen) werden
slechts 3 aangiften gedaan. Zij komen dus betrekkelijk weinig voor, of
verloopen zoo onschuldig, dat geen aangifte gedaan wordt. Ook worden
ze niet altijd als landbouwongeval erkend. De getroffene kan meestal
doorwerken, doch is soms 1 tot 2 dagen arbeidsongeschikt. Meermalen
zag ik uitgebreide oedemen door steken van bremzen. Bij een dergelijk
oedeem, dat na 2 tot 3 dagen weer geheel verdwijnt, bestaat zeker ar-
beidsongeschiktheid. Bij ontsteking van de steekwond kan de arbeids-
ongeschiktheid zeker langer duren.
Van de huidaandoeningen door schimmels, zag ik bij niet verzekerden,
en dit jaar ook bij verzekerden, eenige malen trichophytie. Deze ziekte
kan soms epidemisch voorkomen, wanneer er bij het vee een epidemie
is. Actinomycose nam ik niet waar.
Meer blootgesteld is de landarbeider aan oogverwondingen. 66 of
10 % van de ongevallenaangiften waren oogverwondingen, waarbij in
7,9 % der gevallen aangifte werd gedaan wegens het „iets in het oogquot;
krijgen en in 2,1 % der gevallen wegens verwondingen van oogleden
en omgeving. Het is begrijpelijk, dat de landarbeider gemakkelijk iets in
het oog zal krijgen; bij het dorschen waaien gemakkelijk stof of grovere
deelen in de oogen; dikwijls zijn het zaadvhesjes of de zaadjes zelf
(koolzaad), welke op een of andere wijze in het oog geraken. Volgens een
aangifte sloeg een koe met haar staart in het oog van den arbeider.
Soms is het stof bij het kunstmest zaaien, of zijn het springende deeltjes
bij het „kappen van bietenquot;, die in het oog komen. Juist het springen
van die deeltjes geeft de verwondingen in de omgeving van het oog,
waarbij ook wel een contusie van het oog zelf kan komen. Soms zijn het
vlasstengels, welke binnendringen en ontstekingsverschijnselen geven.
Bij het krijgen van stof in de oogen wordt veelal doorgewerkt, of
bestaat er wegens de pijnlijkheid of hinderlijken tranenvloed één tot en-
kele dagen arbeidsongeschiktheid, mede afhankelijk van secundaire
ontstekingsverschijnselen. Berucht is het waaien van kunstmest in de
oogen, wat vrij hevige ontstekingsverschijnselen kan geven.
Bij verwondingen in de omgeving van het ooghd staken de arbeiders
meestal ook eenige dagen hun werk wegens de zwelling der oogleden,
doch veelal wordt ook doorgewerkt, indien de verwonding één oog be-
treft, wat toch meestal wel het geval zal zijn. In den drukken oogsttijd
wordt met één afgedekt oog doorgewerkt, en wordt werk gezocht, waar-
bij dit mogelijk is.
Het verdient eenige verklaring, waarom ik een onderscheid gemaakt
heb tusschen verwondingen door „stukstooten en ontvellingenquot; en
„snij- en steekwondenquot;. Beide ontstaan toch op zoo geheel andere en
voor den landbouw typische wijze. Het ..stukstootenquot; geschiedt toch
meestal door den omgang met de landbouwproducten; stooten te-
gen scherpe deelen van bieten, stuk stooten bij het wroeten in de aarde.
Ook ontstaan wel ontvellingen bij den arbeid in de schuren, het rijden
met wagens, waarbij de arbeider zich stoot. Tot deze groep heb ik ook
gerekend de barsten en kloven, die door den arbeid ontstaan en aan-
leiding kunnen geven tot ontstekingen.
De „snij- en steekwondenquot; ontstaan op geheel andere wijze, en wel
door den omgang met gereedschappen. Ik noem hier ploegijzers, zich-
ten (de ongeoefende arbeider slaat hiermede in zijn grooten teen), pak-
haken, messen, hooivorken en mestvorken. De arbeider kan zich hier-
mede zelf de verwonding toebrengen, of deze wordt hem toegebracht
door een medearbeider.
In den beginne merkte ik op, dat het niet altijd duidelijk was na te
gaan of een bepaalde wond al of niet werd geïnfecteerd. Soms moest
op „indrukquot; worden afgegaan. Hoewel deze cijfers dus niet voldoende
betrouwbaar zijn, komen ze toch goed overeen met den' algemeenen in-
druk. Het aantal verwondingen door stukstooten bedroeg 59 of ongeveer
10 %, waarbij iets minder dan % geïnfecteerd werd. De meeste ont-
velhngen zullen wel niet aangegeven worden, doch slechts dan, indien
het een flinken lap vel betreft, of er ontstekingsverschijnselen komen.
In dit laatste geval is het dan voor den controleerenden arts soms zeer
moeilijk uit te maken, of er een samenhang bestaat tusschen de ontvel-
ling en de ontsteking. Over het algemeen wordt bij landbouwongevalllen
een ruim standpunt ingenomen, daar de infectiemogelijkheid bij den
landarbeider zoo uitermate groot is (SMIT). Moeilijkheden geven
vooral kloven en barsten, door het werk ontstaan.
Van de wonden, door den omgang met gereedschappen (13,7 % van
het aantal ongevallenaangiften), was ongeveer de helft geïnfecteerd. Dit
cijfer hgt wat aan den hoogen kant. Een bekend verschijnsel is, dat de
landarbeider meestal te laat bij zijn arts komt, wanneer de wond reeds
geïnfecteerd is. Dit beïnvloedt sterk den duur der verwonding en de mate
der arbeidsgeschiktheid. Niet bevorderlijk daarbij is, dat de arbeider gaar-
ne zelf zijn wonden behandelt met boerenkoolblad. ganzenvet. verschillen-
de geheime zalven, suiker, zelfs aarde, mest, warme pappen, enz. Het aan-
tal infecties met doodelijken afloop is desondanks zeer gering. Op de
aangegeven gevallen deed zich geen enkel geval voor. Éénmaal zag ik
een tetanus met doodelijken afloop bij een niet verzekerden landarbeider,
uitgaande van een ulcus cruris; éénmaal zelfs tetanus bij een zuigeling
(N.T.v.G. 1937 blz. 1327). Ik noem deze gevallen, om te doen uitkomen,
dat men met het vóórkomen van deze gevreesde ziekte hier wel degelijk
rekening heeft te houden.
Een 27-tal verwondingen (4.2 %) werden aangegeven, als zijnde ont-
staan door omgang met machines. Het zijn bijna uitsluitend knelwon-
den. Typisch voor den landbouw zijn de verwondingen door het bin-
nendringen van vlasstengels, gerstharen, distels en andere plantaardige
vezels. Het betreft daarbij bijna uitsluitend geïnfecteerde wonden en de-
ze maken 7,5 % uit van het totaal aantal ongevallenaangiften. Van bijt-
wonden door dieren werden slechts 2 gevallen aangegeven.
Het totaal aantal verwondingen, uitgezonderd de oogwonden, be-
droeg 239 (37,2 %), waarvan 127 geïnfecteerd. In de jaarverslagen van
„de Federatiequot; wordt aangegeven, dat ongeveer 34 der verwon-
dingen geïnfecteerd is. Volgens de mij ten dienste staande gegevens kom
ik tot ongeveer de helft.
Voor de beoordeeling van de arbeidsongeschiktheid, door deze ver-
wondingen teweeggebracht, geldt hetzelfde als gezegd voor de hchtere
verwondingen in het hoofdstuk over de tabellarische-mathematische
methoden. De knel- en knijpwonden kunnen vrij lang duren, daar hierbij
nogal uitgebreide scheuren en kneuzingen kunnen ontstaan.
Niet minder dan 128 of 19,9 % der ongevallen worden ingenomen
door de contusies. Deze ontstaan meestal door val, slag (van dieren) of
stoot (stieren of koeien, die den verzorger tegen den wand drukken).
De contusies door een val, ontstaan meestal door het vallen van wagens,
hooi- of stroohoopen, terwijl ook de omgang met gereedschappen con-
tusies kan geven. Ieder lichaamsdeel kan daarbij getroffen worden, doch
het zijn meestal hand, rug, ribben, schouder en voet, welke bij voorkeur
getroffen worden. Wanneer naast de contusie tevens een verwonding
ontstond, doch de contusie hoofdzaak bleek, heb ik de aangifte alleen
als contusie gerekend, om dubbel tellen te voorkomen. Waar de ver-
wonding op den voorgrond stond, werd alleen de verwonding geteld.
De gemiddelde duur bij een contusie is 10—H dagen. Een zekere
maatstaf om den arbeider weer arbeidsgeschikt te verklaren is er niet.
Zwelhng en blauwverkleuring kunnen eenig houvast geven. Meestal
zijn het de subjectieve klachten over pijnlijkheid van den getroffene,
die bij de beoordeeling het grootste gewicht in de schaal leggen. De
plaats van de contusie en de aard van het werk, benevens de subjectieve
klachten en objectieve bevinding, moeten samen de arbeidsgeschiktheid
bepalen, en dit is veelal een aanvoelen, daar juist bij contusies, en
vooral bij die van den rug, veelvuldig overdreven wordt.
Spierverrekkingen en verstuikingen komen evenveel voor als snij- en
steekwonden, n.1. 88 of 13,7 %. Bij de spierverrekkingen werd herhaal-
delijk medische controle verricht, daar het voor een leek onmogelijk uit
te maken is, of men te doen heeft met een rheumatische aandoening
of wel met een spierverrekking. Ook voor den arts is dit soms zeer
moeilijk. Voor het aannemen van een ongeval moet een strenge maat-
staf aangelegd worden. Het is niet alleen noodig, dat er een ongecoör-
dineerde beweging gemaakt werd, doch tevens moet er een plotselinge,
van den gewonen gang van zaken afwijkende gebeurtenis ontstaan zijn,
zooals het met den voet afglijden van een loopplank, waardoor de verze-
kerde zijn evenwicht niet kon houden en daarbij viel of dreigde te vallen;
het tillen van een zwaren last, waarvan men meende, dat deze hchter was.
Het is niet de bedoehng hierop nader in te gaan, daar dit niet in dit
bestek ligt. Zie hiervoor o.a. MUNTENDAM en METZ. METZ
schrijft: een spierscheur geeft weinig pijn en is na eenige dagen weer
beter. Duurt de pijn dan ook langer dan bijv. eenige dagen (wat ik ver-
lengd zou willen zien tot ten hoogste 1 à 2 weken), dan kunnen we ze-
ker zijn, met een rheumatische aandoening te maken te hebben.
Fracturen en luxaties werden 25 maal waargenomen; éénmaal met
blijvende invaliditeit wegens calcaneusfractuur. Het betrof overigens
meestal de kleinere fracturen, zooals van ribben, kuitbeen, middenhands-
beenderen, die meestal een betreklceÜjk korte arbeidsongeschiktheid van
eenige weken geven. Van groot gewicht zijn hierbij, en dit geldt vooral
voor de „grooterequot; fracturen, de behandeling (zie blz. 52/53) en de „Eer-
ste Hulpquot;. In het geval, waarbij blijvende invahditeit ontstond, was de
juiste aard der aandoening aanvankelijk miskend; tevens werd mij een
geval bekend, waar door niet juiste „Eerste Hulpquot; bij een onderbeen-
fractuur tijdens het vervoer een gecomphceerde fractuur ontstond.
Blaren werden 11 maal waargenomen; ze waren bijna zonder uitzon-
dering geïnfecteerd. De niet geïnfecteerde blaren worden door den ar-
beider zelf behandeld en niet aangegeven. Het aantal bedraagt nog
geen 2 % van het totaal der aangiften. Meestal volgt, na openknip-
pen en ontlasten van den etter, met een nat verbandje na eenige dagen
weer arbeidsgeschiktheid.
Ook eenige gevallen van verbranding deden zich voor, door het
schenken van kokende koffie op het land. Eén geval van verbranding
door zoutzuur deed zich voor bij een arbeider, die in opdracht van zijn
werkgever daarmede de muren moest boenen, een algemeene Groninger
gewoonte om te voorkomen, dat de muren groen worden. Een heel
„helderequot; boer en burger verwijdert ook het groen van de boomstam-
men voor zijn huis.
56 (8,7 %) gevallen van peesscheede-ontsteking deden zich voor.
Het 13de jaarverslag van de „F e d e r a t i e voor O.V.quot; schrijft:
mede tengevolge van de werkloosheid en de daardoor verminderde trai-
ning, deed zich een ongewoon groot aantal gevallen van peesscheede-
ontsteking voor. Het 14de jaarverslag (1936) zegt: met name in den
tijd van het vlas trekjcen en in dien van het bieten rooien deden zich
abnormaal veel gevallen voor van hyperfunctie met als gevolg pees-
scheede-ontsteking e.d. letsels, welke wij voor een groot deel toeschrij-
ven aan gemis aan training tengevolge van de nog steeds heerschende
werkloosheid. Het overzicht in het staatje van de laatste 5 jaren laat
deze toeneming niet zien. Vermoedelijk is deze toeneming over het ge-
heele gebied der „Federatiequot; wel waar te nemen. De arbeidsonge-
schiktheid is ongeveer 8 tot 14 dagen, soms langer. Zoolang de pees
nog „kraaktquot;, is het niet raadzaam, dat patiënt hetzelfde werk als te vo-
ren verricht. Indien andere arbeid verricht kan worden, is het zelfs
mogelijk, dat patiënt doorwerkt. Omtrent de plaats, waar deze aandoe-
ning het meest voorkomt, is reeds het een en ander medegedeeld.
Van „bevangen door warmtequot; werd maar één geval aangegeven, dat
-ocr page 125-slechts kort duurde. Doodelijke gevallen van zonnesteek nam ik niet
waar. Het schijnt, dat in een bepaald jaar meer gevallen voorkomen,
dan in een ander jaar. Zoo werden bij landbouwongevallen in Pruisen
in 1914 212 gevallen bij mannen en 67 bij vrouwen medegedeeld; daar-
entegen in 1915 63 gevallen bij mannen en 24 bij vrouwen. KORTE-
WEG (Óngevallengeneeskunde 1932) vermeldt in de
jaren 1913—1923 14 aangiften van zonnesteek bij de Centrale Land-
bouw-Onderlinge en de Tuinbouw-Onderlinge, en in de week van 8—16
Juh 1923 198 gevallen, waarvan 61 met doodelijken afloop. MUNTEN-
DAM geeft in het Geneesk. T ij d s c h r i f t der R. V. B. een be-
langwekkende beschouwing over de begrippen zonnesteek, hitteberoerte
(warmteberoerte) en warmtebevanging.
Tegenover hitteberoerte staat bevriezen. Een enkele maal komt bevrie-
zen van de vingertoppen voor na het plukken van spruiten. Eenmaal zag
ik een man. die na een vriesnacht 's morgens vroeg spruiten ging pluk-
ken en met hard bevroren vingertoppen bij mij kwam. Na demarcatie
volgde afstooting van de bovenste topgedeelten van 5 vingers. Patiënt
was niet verzekerd, daar spruitenteelt veelal in deelbouw geschiedt.
Onder de ,.diversenquot; noteerde ik 1 neuritis van den nervus ulnaris
(niet nader aangegeven, waarom dit geval tot de ongevallen gerekend
werd). 2 bursitis praepatellaris, 2 meniscuslaesie, 1 onderhuidsche strek-
peesafscheuring, 2 gevallen van echte koepokken door besmette koeien.
Dokter Oderwald behandelde destijds de beide patiënten met koe-
pokpuisten op de handen, en hield de afwijking voor zeer typisch. Er
waren toen verscheidene besmette koeien. Miltvuur, kwade droes, var-
kensvlekziekte, mond- en klauwzeer^) (over het voorkomen bij den
mensch van deze laatste ziekte werden onlangs in de vakbladen gege-
vens verzocht), door den omgang met besmet vee ontstaan, nam ik niet
waar.
De meeste ongevallen worden aangetroffen in de leeftijdsgroep van
20—40 jaar. Dit is zeer begrijpelijk, wanneer we bedenken, dat beneden
dien leeftijd de mannen nog geen vast werk hebben, en boven de 40
jaar velen alleen seizoenwerk verrichten. Bovendien is de groep van
20—40 jaar de talrijkste. Hetzelfde verschijnsel treffen we aan bij de
vrouwen. Boven de 60 jaar werd geen enkel geval aangegeven van een
vrouw, getroffen door een ongeval. Boven de 60 jaar gaat de vrouw
1) Tijdens een epidemie van mond- en klauwzeer onder de koeien, komt b^ do
melkers nogal eens een impetiglneuze aandoening voor van de handen, die
ik houd voor het rechtstreeksche gevolg van het uitmelken van de secun-
dair geïnfecteerde spenen van de koeien.
slechts zelden meer naar het land. De kinderen zijn dan volwassen, en
de oudjes kunnen zich beter redden; meestal genieten ze ouderdoms-
rente, of komt de Diaconie of het Burgerlijk Armbestuur te hulp. Dik-
wijls is ook zooveel overgespaard, dat alleen de man maar naar het
land behoeft te gaan, daar de oudjes zich met een kleine bijverdienste
kunnen redden.
Van het aantal ongevallen duurt bij % de arbeidsongeschiktheid
3—43 dagen, bij ongeveer Vs korter dan 3 dagen door de oogverwon-
dingen, lichtere snij- en steekwonden, brandwonden, insectensteek,
lichtere spierverrekkingen en verstuikingen. De arbeidsongeschiktheid
bij de vrouwen duurt, voor zoover men uit de geringe mij ten dienste
staande gegevens gevolgtrekkingen mag maken, niet langer, dan bij de
mannen.
De omgang met gereedschappen geeft het grootste aantal verwondin-
gen en wel ongeveer 20 % (verwondingen en contusies). Ook door het
omgaan met werktuigen, al of niet gedreven door een mechanische
inrichting, ontstaat een vrij groot aantal ongevallen (iets meer dan 10%).
Een ernstig letsel met blijvende invaliditeit ontstond bij een jon-
gen man van nog geen 40 jaar, die in 1934 met zijn been tusschen
dorschtrommel en korf kwam. Het geheele onderbeen werd hem daarbij
afgeknepen. Ook het afknellen van gedeelten van vingers tusschen de
kamraden van landbouwmachines komt nog al eens voor.
In bijzonder kwaden reuk staan de dorschmachines, wegens onvol-
doende beveiliging. Een doodelijk ongeval geschiedde, doordat iemand
op de scherpe pennen van de schudders viel. Bij de aangesloten dorsch-
bedrijven,werd aan loon over 1930/1936 ƒ 2.004.288,35 betaald. Aan
schadevergoedingen ex L.O.W. 1922 werd over dit zelfde tijdvak uit-
gekeerd ƒ52.994.02; dit is per ƒ 1000 verzekerd loon ƒ 26.45, terwijl het
gemiddelde voor alle bedrijven over dit tijdvak ƒ 8,37 per mille bedraagt
(M aandbericht no. 12 der Federatie).
Niet zonder gevaar blijkt de omgang met paarden en voertuigen, met
paarden bespannen, daar deze ongeveer 10 % van het aantal ongevallen
geven. Ook de omgang met het „lossequot; vee geeft gevaren. Juist bij het
laten dekken der koe, of bij voedering van den stier in den stal wordt
de verzorger nog al eens tegen den wand gedrukt. Meerdere malen
zag ik daarbij ribfracturen en contusies. Ook kreeg ik enkele gevallen
te behandelen, waarbij de man door den stier in de weide aangevallen
was. Doordat een paard sloeg, zag ik eenmaal een patellafractuur ont-
staan, terwijl een vrouw een dusdanige schedelverwonding kreeg, dat
er een blijvend defect aan den beenigen schedel overbleef.
De meest ernstige letsels ontstonden door het gebruik van voer-
tuigen, werktuigen en gereedschappen (langer dan 6 weken).
Voor de volledigheid wordt nog een staatje medegedeeld over het
aantal ziekteaangiften in 1936. Hierbij werd het geheele landbouwgebied
van de „Federatiequot; genomen, en wel, omdat de gegevens over de af-
deelingen Eenrum en Leens te gering in aantal zijn, en slechts jaarcijfers
van belang zijn, met het oog op het epidemisch optreden van enkele
ziekten in een bepaald jaar (griep). Helaas moest voor de ziektegevallen
een zeer schematische indeehng worden toegepast. Groepen, die uiterlijk
op elkaar geleken, werden samengevoegd. N|iet alle gevallen werden me-
disch gecontroleerd, zoodat iedere wetenschappelijke waarde (wat het
jaarverslag trouwens ook zelf aangeeft) er aan ontzegd moet worden.
Ik deel deze cijfers echter in het kort mede, om aan te toonen, welke
waarde men aan deze gegevens hechten mag.
Hieronder volgt een overgenomen staatje uit het He Jaarverslag der
„F e d e r a t i equot;.
Leeft, en geslacht
der verzekerden
Aantal
geval-
len
32
18
159
113
564
133
356
43
145
3
Beneden 16 j. manl.
16 „ vri.
16—21 jaar manl.
16—21 „ vrl.
21-^0 „ manl.
21—40 „ vrl.
40—60 „ manl.
40—60 „ vrl.
60 j. en o. manl.
vrl.
1256
310
60
»» »» ff
totaal mannen
totaal vrouwen
Aantal uit-
keeringsdagen
Ge-
10
9
13
16
17
23
26
35
30
17
20
21
Totaal
midd.
324
158
2112
1838
9413
3039
9152
1508
4334
51
25335
6594
Aard der ziekte
griep, e.d.
tuberculose
rheuma
kanker en tumoren
neus, keel en oor
hart en bloedvaten
maag en darmen
lever en galblaas
blaas en nieren
zwangerschap en
bevalling
andere ziekten
afgewezen
Aantal
geval-
len
462
4
41
124
8
130
9
24
11
677
76
Aantal uit-
keeringsdagen
Totaal |
Ge- |
7486 |
16 |
444 |
111 |
1265 |
31 |
1243 |
10 |
589 |
74 |
4366 |
34 |
91 |
10 |
960 |
40 |
601 |
55 |
14884 |
22 |
1566 31929 20
Totaal
Totaal
1566 31929 20
Ongeveer 30 % der ziekten worden ingenomen door griep, samen met
de acute infecties der bovenste luchtwegen, uitgezonderd angina en
pneumonie. Het werken in de open lucht, in weer en wind, het bezweet
zijn en nat regenen, kortom het blootgesteld zijn aan alle weersinvloe-
den maakt de kans op kouvatten, en dit welhcht als de te voorschijn
roepende factor, van de genoemde ziekten groot. Om na te gaan, of de-
ze infecties bij landarbeiders meer voorkomen, dan bij andere bevol-
kingsgroepen, kunnen alleen cijfers vergeleken worden uit hetzelfde
jaar. Het is toch overbekend, dat het eene jaar meer „griepquot; geeft, dan
het andere. De wijze van verzamelen van de medegedeelde cijfers en het
betrekkelijk geringe aantal maken iedere vergelijking met ander ziek-
tewetmateriaal onmogelijk. Hoe weinig betrouwbaar de gegevens zijn.
moge het volgende aantoonen :
Door rheuma wordt nog geen 3 % van het aantal aangiften ingeno-
men. Het onderzoek van MUNTENDAM leert ons echter anders.
Van het totaal bedrag aan ziekengeld wordt V5 voor rheuma uitgekeerd ;
ongeveer twee maal zooveel als voor arbeidsverzuim door influenza.
Het is dus zeer waarschijnlijk, dat onder andere rubrieken talrijke rheu-
ma-gevallen gebracht zijn. Hiervoor komt in aanmerking de groep
„andere ziektenquot; en de groep „ziekten van het skelet en spierstelselquot;.
Vooral deze laatste groep zal wel voor het grootste deel uit rheuma-
patiënten bestaan, en neemt ongeveer 11 % in. Eenige gevolgtrekking
valt dan ook niet te maken.
Voor de beoordeeling der arbeidsgeschiktheid zie het hoofdstuk:
Beoordeeling van arbeidsgeschiktheid voor de Ziektewet.
E. De verminderd arbeidsgeschikten, ouden van dagen en vrouwen
in het Landbouwbedrijf.
Men heeft wel eens de opmerking gemaakt, dat in het landbouwbe-
drijf meer verminderd arbeidsgeschikten te werk gesteld zouden zijn,
dan in eenige andere tak van bedrijf of industrie. Dit zou mogelijk zijn,
doordat in het landbouwbedrijf hchte en zware werkzaamheden naast
elkaar verricht moeten worden, zoodat de op het land opgegroeide ver-
minderd arbeidsgeschikte (onvolwaardige) of de op later leeftijd vermin-
derd arbeidsgeschikt gewordene spoediger werkgelegenheid zou vin-
den, dan elders, waarbij ongetwijfeld de nauwere band tusschen werk-
gever en werknemer gunstigen invloed zal uitoefenen.
Om de boven gestelde opmerking al dan niet bevredigend te beant-
woorden, brengt groote moeilijkheden mee. Het begint al met de vraag-
stelling, wat men onder een verminderd arbeidsgeschikte, dus een on-
volwaardige, heeft te verstaan. De physiek onvolwaardige, die zijn werk
nog volledig doen kan, zou men buiten beschouwing moeten laten, en
alleen dengene onvolwaardig noemen, die niet in staat is hetzelfde loon
te verdienen als de volwaardige arbeider in het landbouwbedrijf, waar-
onder de zoogenaamde maatschappelijk onvolwaardige verstaan wordt.
Toch is dit niet heelemaal juist. Er worden talrijke physiek onvol-
waardigen gevonden, die gedurende korten tijd een vol loon verdienen,
doch door hun verhoogde kans op ziek worden spoediger tijdelijk uit-
geschakeld worden, dan een normaal iemand. Ik noem den chronischen
asthma-patiënt, den sterk kyphotischen, den lijder aan lichte Basedow-
versohijnselen, den lijder aan verminderde hartswerking, enz. Deze
menschen vormen een groot risico voor de uitvoerende organen der
Ziektewet. Meerdere malen ontvangen deze menschen een langdurige
uitkeering. Degene, die ziek wordt, omdat hij voortdurend werk ver-
richtte, dat boven zijn krachten ging, zonder eenige bijkomstige ziekte-
oorzaak, kan geen recht doen gelden op ziekengeld.
Een statistiekje samen te stellen van de verminderd arbeidsgeschik-
ten is zeer moeilijk en voor een deel subjectief. Iedere vaste waarde-
bepahng voor een verminderd arbeidsgeschikte ontbreekt. Loonkundig
onderzoek zal het medisch onderzoek moeten aanvullen.
In het landbouwbedrijf worden oudere en ,,minderwaardigequot; arbeids-
krachten aangenomen tegen een lager uurloon. Bij het aangenomen
werk komt de verminderde arbeidskracht tot uiting in den längeren
tijd, die aan een bepaald werk besteed wordt, b.v. wieden.
Een onderzoek nu van den huisarts naar de verminderd arbeidsge-
schikten onder de arbeiders heeft het voordeel, dat hij van iederen ar-
beider diens omstandigheden en diens prestaties kent. Daar het aantal
verzekerde arbeiders in een huisartsenpractijk echter te klein is, om
daaruit voldoende conclusies te trekken, verzocht ik de artsen N. Krui-
zinga van Kloosterburen, E. Renken van Leens. A. Jonker, vroeger te
Leens, thans te Amsterdam, W. Oderwald, vroeger te Ulrum, thans te
Amsterdam, hun medewerking te verleenen, zoodat het onderzoek zich
kon uitstrekken over de gemeenten Leens, Kloosterburen en Ulrum.^)
Op het gemeentehuis (voor de gemeenten Ulrum en Kloosterburen
werden de namen mij door een volontair verschaft) ging ik in het be-
volkingsregister alle namen na, deelde de landarbeiders in in mannen
en vrouwen en in leeftijdsgroepen, en noteerde tevens de afwijking,
welke gevonden werd. Alleen zij werden aangeteekend, bij wie de af-
wijking een duidelijk verminderde arbeidsprestatie teweegbracht, hetzij
door sneller en veelvuldiger ziek worden, hetzij, doordat een minder-
waardig loon verdiend werd. Om dubbel tellen te voorkomen, rang-
schikte ik iemand met meerdere afwijkingen onder die groep afwijkin-
gen, welke den arbeider het meest ongeschikt maakte. Veelal werd
tusschen haakjes nog de andere afwijking vermeld. Tevens wordt
1) Voor hun gewaardeerde medewerking mijn hartelijke dank. Dank breng Ik
hier tevens aan de burgemeesters J. N. Spoelstra van Leens en W.
Harteveld van Ulrum en aan de gemeente-secretarissen R. M. Woldring
van Leens, S. H. G. Bosma van Kloosterburen (thans burgemeester te
Oude Niedorp) en J. Groenendaal van Ulrum, voor hun toestemming de
namen te verzamelen, en voor hun medewerking.
voor de gemeente Leens nog vermeld, welke arbeiders in het genot
van invahditeitsrente zijn.
Onder den naam „geestelijk zwakkenquot; versta ik hen, die door neuras-
thenie, hysterie, psychopathie of niet nader te differentieeren geeste-
lijke afwijkingen als onvolwaardig zijn te beschouwen; onder de tuber-
culeuze afwijkingen rekende ik die afwijkingen, waarvan de lijder blij-
vend invahde of binnen niet afzienbaren tijd als valide is te beschouwen
(gewrichtsverstijvingen, verwoesting longweefsel, enz.); evenzoo geldt
dit voor „de inwendige ziektenquot; (chronische nierziekten, chronisch
maagulcus met jarenlange verschijnselen, asthma).
De totaal invaliden, dus zij, die geen werk meer verrichten, heb ik
niet medegeteld, doch worden later medegedeeld onder de groep „niet
landarbeidersquot; in de gemeente Leens, daar ik voor deze gemeente in
staat was alle inwoners op een dergelijke wijze na te gaan.
Het aantal verzekerde landarbeiders over het jaar 1937 bedroeg in
Leens 611 mannen en 103 vrouwen. De vrouwen zijn slechts gedeeltelijk
in den landbouw werkzaam. Op den leeftijd van 15—30 jaar meestal als
dienstbode (melkster, melkbussen schoonmaken, enz.) ; daarboven als
vaste arbeidster of losse arbeidster in den oogsttijd.
Hieronder volgen de verminderd arbeidsgeschikten uit de gemeente
Leens, in leeftijdsgroepen gerangschikt. Het bovenste cijfer geeft de be-
zetting in de leefijdsgroep aan. De tusschen ? ? geplaatsten zijn niet
verminderd arbeidsgeschikt, doch alleen volledigheidshalve medegedeeld.
De met een * geteekenden ontvangen invahditeitsrente.
Landarbeiders in Leens:nbsp;'
15—20 jaar
mannennbsp;vrouwen
96nbsp;25
1 ankylose elleboog
? 1 hazelip ?
1 verminderde lichaamskracht
met geesteszwakte
1 dwerg groei
I khertuberculose
20—30 jaar
mannennbsp;vrouwen
116 26
I epilepsie
1 tuberculeuze kyphose
* 1 chron. nieraandoening
1 verminderde lichaamskracht
met geesteszwakte
3 geesteszwakken
1 debiele
30—40 jaar
mannennbsp;vrouwen
168 21
*nbsp;I tuberculose van de longnbsp;1 achterlijke
*nbsp;2 maagulcusnbsp;1 geesteszwakke
1 stokdoof
1 pernicieuze anaemie
1nbsp;uitgebreide lupus
2nbsp;zoogenaamde zwakke borst
(chron. bronchitis)
3nbsp;geesteszwakken
1 psychopaath (o.a. exhibitio-
nisme)
40—50 jaar
mannennbsp;vrouwen
78nbsp;15
*nbsp;1 hartaandoeningnbsp;1 vetzucht
**3 asthma met asthmatische
bronchitis
1nbsp;melancholie
2nbsp;debielen
50—60 jaar
mannennbsp;vrouwen
55nbsp;12
1 tuberculose der testikels metnbsp;1 debiele
rugaandoening van tubercu-
leuzen aard
1nbsp;diabetes
*nbsp;1 hartaandoening
*nbsp;1 vervroegde ouderdom
2nbsp;geesteszwakken
60—70 jaar
mannennbsp;vrouwen
75nbsp;4
***** 5 hartpatiëntennbsp;1 geesteszwakke
1 één-oogige
***3 emphyseem
1 heupaandoening
1 kyphoscoliose
1 vingerverlies
1 vervroegde ouderdom
1 blaaspapilloom
4 zwak van geest
1 drankzuchtige
1 algem. lichaamszwakte
1 ongeschikt na operatie
wegens peritonitis
70—80 jaar
mannen
22
2 hartpatiënten
1 kreupele
1 kyphoscohose
1 idemente
vrouwen
O
80—90 jaar
90—100 jaar
mannen
1
vrouwen
O
mannen
O
vrouwen
O
Het grootste getal arbeiders wordt gevonden op den leeftijd van
20—40 jaar. Wat dadelijk opvalt is, dat, bij het ouder worden, de kans
op het verkrijgen van een verminderde arbeidsgeschiktheid grooter
wordt. Op 75 mannen op den leeftijd van 60—70 jaar, allen nog werk-
zaam in het landbouwbedrijf, worden niet minder dan 21 verminderd
arbeidsgeschikten aangetroffen. De meeste aandoeningen werden daar-
bij verworven gedurende het leven (hartafwijkingen, geesteszwakte
door aderverkalking, vervroegde ouderdom, enz.). Deze oudjes vormen
een groot risico voor de uitvoerende organen van de Ziektewet. Een
groot deel van hen voelt zich, wanneer zij aan het werk gaan, gezond
en schrijven een langdurige, ontstane ziekte, wat herhaaldelijk waargeno-
men wordt, bijna nooit toe aan hun oorspronkelijke, verminderde ge-
schiktheid tot arbeid. In de meeste gevallen wordt hun dan ook over een
langdurige periode ziekengeld toegekend.
Ook de oogenschijnlijk gezonde ouderen brengen een grooter risico
mee, daar deze grooter kans loopen langdurig ziek te worden. Zij arbei-
den met een krachttekort in plaats van met een krachtreserve, zooals
SCHUURMANS STEKHOVEN zich uitdrukt. Een flinke verkoudheid
kan een langdurige ziekte teweegbrengen door het te voorschijn roepen
van een latent aanwezig emphyseem of verminderde hartswerking.
Op 611 mannen, in Leens werkzaam in het landbouwbedrijf, werden
63 verminderd arbeidsgeschikten gevonden; dat is iets meer dan 10 %.
Van deze 63 genieten 20 invaliditeitsrente, welke dus een arbeidsge-
schiktheid bezitten van minder dan een derde. Slechts 6 a 7 van de
onvolwaardigen komen naar mijn meening de volwaardigen nabij, en
bezitten een arbeidsgeschiktheid van 66—80 %. De overigen bezitten
een arbeidsgeschiktheid van Vs tot
Van de 103 vrouwen in het landbouwbedrijf waren slechts 5 vermin-
derd arbeidsgeschikt. Het onvolwaardige rneisje wordt moeilijker ge-
plaatst als dienstbode op een boerderij. Bij het wieden kan nog wel eens
een geesteszwakke of achterlijke geplaatst worden.
Het aantal onvolwaardigen is veel grooter dan BONGER schat. Hij
beraamt het aantal blijvend onvolwaardige arbeidskrachten in Neder-
land op ongeveer 1,3 % van de geheele bevolking en op 2,2 % van de
bevolking in de productieve leeftijdsgroepen (15—65 jaar).
Beschouwen wij de gegevens uit de gemeente Kloosterburen, dan blijkt,
dat op 327 volwassen mannelijke landarbeiders 52 onvolwaardigen aange-
troffen worden, of ongeveer Ve deel; op 119 vrouwelijke arbeidskrach-
ten werden 8 onvolwaardigen aangetroffen, in onderstaand lijstje ge-
detailleerd aangegeven, waarbij ongeveer hetzelfde aangetroffen wordt
als voor de gemeente Leens. Ook hier valt weer op de verhoogde toe-
neming van onvolwaardigen op ouderen leeftijd.
Landarbeiders te Kloosterburen.
15—20 jaar
mannennbsp;vrouwen
62 22
1 asthma en één oog
1 debiele met cryptorchismus
1 kreupele en debiele
20—30 jaar
mannen
90
1nbsp;diabetes
5 debielen
2nbsp;psychopathen
1 chron. rheuma
1 doove
vrouwen
31
psychopaath
30—40 jaar
mannen
85
3 ulcus ventriculi
1 asthma
1 rheuma
3 debielen
vrouwen
26
1 rheuma
3 asthma
1 epilepsie
40—50 jaar
vrouwen
mannen
66
25
1 asthma
1 epilepsie
1 debiele
1 zwakke van geest
1nbsp;rheuma
2nbsp;recidiveerende oogaandoening
1 melancholie
mannen
55
1 doove
1 oogaandoening
1nbsp;één nier
2nbsp;rheuma
1 rheuma met asthma
1 kreupele
1 chron. buikaandoening
1 debiele
1 psychopaath
1 zwakke van geest
vrouwen
12
50—60 jaar
60—70 jaar
mannen
27
1 één-oogige
1 verlies onderbeen
1 Vitium cordis
1 arthritis deformans
1 rheuma
I asthma
1 prostaat carcinoom
vrouwen
2
70—80 jaar
mannen
11
I kyphosenbsp;1 debiele
1 stokdoove
1 emphyseem
1 kreupele met hartaandoening
1 heupaandoening met asthma
1 paralisis agitans met geestelijke
afwijking
80—90 jaar
vrouwen
1
mannen
O
vrouwen
O
90—100 jaar
mannen
O
vrouwen
O
De gemeente Ulrum telt 398 mannelijke en 19 vrouwelijke arbeiders.
Hoewel deze gemeente ongeveer even groot is, als de gemeente Leens.
bevat zij minder landarbeiders, omdat het dorp Zoutkamp een groote
visschersbevolking telt. Het aantal genoteerde vrouwen is veel te laag,
doordat niet allen, die tijdelijk in het landbouwbedrijf werkzaam zijn,
medegeteld werden, evenmin als de dienstboden op een boerderij. Daar
het mij niet mogelijk bleek, het juiste aantal vrouwelijke arbeiders te
verkrijgen, is van deze opgave dan ook geen gebruik gemaakt. Echter
zij medegedeeld, dat zich onder deze 19 vrouwen geen enkele vermin-
derd arbeidsgeschikte bevond. Uit onderstaand lijstje blijkt, dat zich
onder de jeugdgroep van 15—20 jaar geen enkele arbeidsongeschikte
bevond. Tusschen 30 en 40 jaar wordt het grootste aantal arbeiders ge-
vonden. Bij het ouder worden, wordt ook hier het grootste aantal afwij-
kingen genoteerd. Op 48 arbeiders van 60—70 jaar worden er niet min-
der dan 10 aangetroffen met blijvende afwijkingen, welke den bezitter
minder arbeidsgeschikt maken. Het totaal aantal verminderd arbeidsge-
schikten bedraagt 43 op 398 arbeiders, of 10,8 %.
15-
mannen
33
geen afwijkingen.
1
1
1 myodegeneratio cordis
1 myodegeneratio cordis
(puls. irreg. perp.)
1 arteriosclerose van de medulla
1 longemphyseem (chron. bron-
chitis)
osteomyelitis op tuberculeuzen
bodem
dementia epileptica
diabetes
potator
1
30—40 jaar
mannen
104
macula corneae
lues
myodegeneratio cordis
(angina pectoris)
ulcus ventriculi
rheuma
niersteen
1 recidiveerende hydrops knie
1 psychopaath
50—60 jaar
mannen
63
1 ulcus ventriculi
1 recidiveerende maagklachten
(maagneurose?)
1 chronisch gewrichtsrheuma
1 spierrheuma
1 arteriosclerosis cerebri
1 paralysis agitans
Landarbeiders
-20 jaar
te U 1 r u m.
20—30 jaar
mannen
55
macula corneae
ulcus pepticum
spierrheuma
40—50 jaar
mannen
67
myodegeneratio cordis
(puls. irreg. perp.)
myodegeneratio cordis
ulcus pepticum
ablatio retinae o.d.
congenitale heupluxatie
gewrichtsmuis
potator
achterlijke
60—70 jaar
mannen
48
70—80 jaarnbsp;80—90 jaar .
mannennbsp;mannen
27nbsp;I
1nbsp;myodegeneratio cordisnbsp;1 achterlijke
(chron. bronchitis)
2nbsp;myodegeneratio cordis
1nbsp;dubbelzijdig cataract
2nbsp;p5K) Staathypertrophie
1 epilepsie
In de drie gemeenten: Leens, Kloosterburen en Ulrum wordt door 1336
mannen landarbeid verricht. Hierbij werden 159 onvolwaardigen aange-
troffen, of wel 11,9 %. Een zeer enkele kan wellicht nog geheel vol-
waardig worden door een kleine operatie, zooals onder andere de ar-
beider met zijn gewrichtsmuis. Daar deze man weigerachtig bleek zich
te laten opereeren, werd hij medegeteld. Men kan gevoeglijk aannemen,
dat ongeveer 10 % van de landarbeiders een vergroot risico vormen
voor de verzekeringsorganen. Het is zeer waarschijnlijk, dat een deel
van de arbeiders, bij wie afwijkingen gevonden werden, in een industri-
eele onderneming geen werk zouden vinden. Het lijkt mij dan ook zeer
waarschijnlijk, dat onder de verzekerden in den landbouw zich een groo-
ter aantal verminderd arbeidsgeschikten bevindt, dan in de industrie.
In de gemeente Leens was ik in staat voor de geheele gemeente,
tellende 3865 zielen (1937 mannen en 1928 vrouwen), na te gaan, hoe
groot het aantal onvolwaardigen in deze gemeente is. Door verhuizing
(vertrek en nieuw ingekomen) konden niet allen nagegaan worden. Het
aantal in het onderzoek betrokken mannen en vrouwen bedroeg resp.
1907 en 1939. In onderstaande tabel zijn de inwoners in leeftijdsgroepen
ingedeeld (1296 mannen, daar de landarbeiders in een afzonderlijke ta-
bel zijn medegedeeld, wat eveneens met de vrouwen het geval is,
zoodat 1836 vrouwen overblijven).
Inwoners van de gemeente Leens. uitgezon-
derd de landarbeiders.
0—15 jaar
mannennbsp;vrouwen
505nbsp;537
1nbsp;(gespleten verhemelte)nbsp;1nbsp;asthma
2nbsp;(hazelip)nbsp;1nbsp;(gespleten verhemelte)
1 (misvormde penis)nbsp;1nbsp;verlamming na encephahtis
1 idiootnbsp;1nbsp;geesteszwakke
1 spitsvoetennbsp;1nbsp;dwerggroei
1nbsp;hartafwijking na diphtherie
-ocr page 137-mannen
204
1nbsp;kreupele
2nbsp;kyphose
2 hartaandoening
1 asthma
1 handverminking
mannen
156
1 diabetes
15—20 jaar
vrouwen
163
1 asthma
1 idoot
1 vetzucht
1 epilepsie en verlamming na en-
cephalitis
1 epilepsie
20—30 jaar
vrouwen
257
1 tuberculeuze voetaandoening
1 kreupele (cong. heupluxatie)
1nbsp;chron. rheuma
2nbsp;asthma
1 imbeciele
1 verlamming na encephalitis
30—40 jaar
vrouwen
269
1nbsp;maagulcus
2nbsp;kreupelen
2 congenitale heupluxatie
1 kyphoscohose
1nbsp;dwerggroei (osteopsathyrose)
2nbsp;algemeen hchaamszwakken
1 idioot (inrichting)
1 idioot
1 imbeciele
1 multipele sclerose
1nbsp;epilepsie
4 geesteszwakken
2nbsp;chronische nieraandoening
I diabetes
1 uitgebreide longtuberculose
40—50 jaar
vrouwen
211
1nbsp;kreupele
2nbsp;lichaamszwakken
1 stokdoove
1 blinde na operatie voor hersen-
tumor
(Vervolg volgende pagina).
mannen
285
I kyphose
1 debiele (inrichting)
1 epilepsie (inrichting)
1 idioot
1 werveltuberculose
1 kreupele (osteomyelitis)
1 éénoogige
1nbsp;dwerggroei (kretin ?)
2nbsp;epilepsie
1 geesteszwak
mannen
298
1 kreupele door arthritis heup
1 aangeboren verlamming
1nbsp;éénoogige
2nbsp;hartaandoening
1 aangeboren lichaamszwak
1 pernicieuze anaemie
1 geesteszwak
1 (silicosis)
1 krankzinnige (inrichting)
1 psychopaath
1 debiele
1 chron. leveraandoening
1 Basedow
1 vetzucht
3 longtuberculose
6nbsp;geesteszwakken
50—60 jaar
mannen
169
vrouwen
196
3 kreupelen |
1 |
dubbelz. congenitale heupluxatie |
1 congenitale heupluxatie |
1 |
lichaamszwakke |
2 algemeene lichaamszwakken |
2 |
hartaandoening |
2 kyphose |
2 |
krankzinnigen (inrichting) |
1 rheuma |
3 |
geesteszwakken |
4 dooven |
2 |
debielen |
2 krankzinnigen (inrichting) |
1 |
geesteszwakke en vetzucht en |
2 zwakzinnigen (inrichting) |
ernstige arthr. def. | |
1 lupus met psychopathie (in-lt; |
3 |
abnorm. nerveus |
richting) |
1 |
syringomyehe |
1 melancholie |
2 |
dooven |
1 verlammingen na myelitis |
1 |
krop |
I drankzuchtige |
I |
Addison |
I asthma bronchiale |
1 |
één nier |
1 ulcus ventriculi |
1 |
buiktuberculose? |
I diabetes |
1 |
vetzucht |
t |
2 |
pernicieuze anaemie |
2 |
invalide door maagaandoening. | |
ulcus ? | ||
I |
(gespleten verhemelte) | |
60—70 |
jaar | |
mannen |
vrouwen | |
168 |
169 | |
3 kreupelen |
2 |
kreupelen |
1 ankylose van beide heupen |
1 |
lichaamszwakke |
1 kyphose met lichaamszwakte |
3 |
rheuma |
1 lichaamszwakke |
3 |
hartaandoening |
I geesteszwakke |
I |
krankzinnige (inrichting) |
1 blind na glaucoom |
2 |
psychopathen |
1 |
spastische spinaalparalyse | |
1 |
verlamming na apoplexie | |
1 |
asthma cardiale | |
1 |
asthma bronchiale | |
1 |
heupaandoening | |
3 |
geesteszwakken | |
1 |
stokdoove | |
2 |
pernicieuze anaemie | |
134 |
]nbsp;krankzinnige (inrichting)
1nbsp;epilepsie (inrichting)
1nbsp;lues
1nbsp;krop
1nbsp;vetzucht
Inbsp;longtuberculose
-ocr page 139-mannen
93
1 hartaandoening en quartalsaufer
3nbsp;dementen
4nbsp;kreupelen
1 verlamming na apoplexie
1 hartaandoening
1 versleten
1 diabetes
1 nerveuze aandoening
1 ankylose elleboog in gestrekte
stand
80-
mannen
26
1 demente
1 bhnde
I hart en vaatlijden
1 stokdoove
1 doove en blinde
1 chron. rheuma
1 geesteszwakke
vrouwen
98
2 kreupelen
2 heupaandoening
1 kyphoscoliose
4 hartaandoening
1nbsp;chron. rheuma
2nbsp;geesteszwakken
2 stokdooven
I asthma cardiale
-90 jaar
vrouwen
35
2 jdementen
1 vetzucht en leverlijden
70—80 jaar
90—100 jaar
vrouwen
mannen
1 bedlegerig door ouderdom.
Indien de patiënt in een inrichting verbleef, en dit zijn voornamelijk
de krankzinnigen en idioten, werd dit in de tabel vermeld. Volledigheids-
halve werd gespleten verhemelte ook medegedeeld, doch tusschen ( ),
daar, hoewel dit een vorm van onvolwaardigheid is, de bezitter in het
dagelijksche leven volkomen geschikt is. Bij de totaaluitkomst werden
zij dan ook niet medegeteld. Van de inwendige ziekten werden slechts
die afwijkingen genoteerd, die niet in afzienbaren tijd of in het geheel
niet zullen genezen, en tot onvolwaardigheid aanleiding geven. Van de
lijders aan ulcus ventriculi bijvoorbeeld werden dan ook alleen die mede-
gedeeld, die herhaaldelijk bezwaren hebben met de onmogelijkheid tot ar-
beiden. Er werden 93 onvolwaardige mannen (7,2 %) en 126 onvol-
waardige vrouwen gevonden (6,3 %). Deze getallen zijn ook veel hoo-
ger, dan BONGER zich voorstelt.
Voor de geheele gemeente Leens, dus inclusief de landarbeiders, is
het aantal onvolwaardige mannen 8,2 % en het aantal onvolwaardige
vrouwen 6,7 %. Het aantal onvolwaardige mannen in deze gemeente
1 bedlegerig door ouderdom.
is dus grooter, dan dat der vrouwen. Het zou interessant zijn na te gaan,
hoeveel van deze mannen en vrouwen ondersteund worden door het
Burgerhjk Armbestuur, de Diaconie of door famiheleden en hoevelen zich
zelf nog konden redden, ware het niet, dat dit buiten het bestek van
het proefschrift ligt.
E. Invloed van werkloosheid en seizoen op loon en ziekteaangifte.
Zooals men in den landbouw de seizoenen heeft, evenzoo treft men
in het materiëele leven van den landarbeider dezelfde wissehngen aan.
Tijden van volop werk worden gevolgd door tijden, waarin het werk
in het landbouwbedrijf schaarsch is. Weliswaar blijft de arbeider meestal
aan het werk, doordat hij in de werkverschaffing geplaatst wordt bij
de aanslibbingswerken op de Groninger Wadden, doch zijn inkomsten
zijn daarbij veel geringer, dan in het vrije bedrijf. De landarbeider heeft
sterk wisselende inkomsten. Tijden van hoogtij worden gevolgd door
tijden van lage of in het geheel geen verdiensten.
Is nu in die tijden van groote verdiensten, wanneer het werk dreigt af
te loopen en werkloosheid volgt, of wel het zware werk met laag loon
staat te wachten, een verhooging merkbaar van het aantal ziekteaan-
giften ?
Het jaarverslag van 1936 van de Wettelijke Ziekte en Ongevallen-
verzekering „de Federatie voor O.V.quot; schrijft: In verband
met het karakter van seizoenarbeid, hetwelk de arbeid in het akker-
bouwbedrijf steeds meer gaat aannemen, deed zich het kleinste aantal
ziektegevallen voor in de maanden Febr. t/m Juh en November, terwijl
de frequentie in December verband houdt met een in die maanden aan-
gevangen griep-epidemie. De grootste frequentie werd bereikt in
Augustus, dus in het hoogtepunt van het akkerbouwbedrijf. Opmerke-
lijk is de stijging van den gemiddelden duur bij gevallen, aangevangen
in de maanden October en November. Wanneer men deze vergelijkt
met die, aangevangen in de maanden April t/m Juni, dan rijst onwille-
keurig de vraag, of niet een deel van het werkloosheidsrisico, evenals
dat van ouderdom en invaliditeit, op de ziekenkassen wordt afgewenteld.
Het verschijnsel van een groot aantal ziektegevallen aan het einde
van een periode van hooge loonen is zeer goed bekend aan de directies
der suikerfabrieken. Zoo groot is dit verschijnsel aan het einde van den
campagnetijd der suikerfabrieken, dat door de directies maatregelen ge-
nomen zijn in den vorm van niet weder in dienst nemen van de ar-
beiders, van wie blijkt, dat hun ziekteaangifte ten onrechte is geschied.
BäUMER constateerde, dat in 1888 33,2 %, doch in 1925 reeds 52 %
van de werklooze arbeiders zich ziek meldden en dat in 1880 per 100
verzekerden 547 ziektedagen werden genoteerd, doch in 1925 niet min-
der dan 1250 dagen (SONNENSCHEIN).
Het is zeer moeilijk, betrouwbare gegevens te verkrijgen. Om tot een
besluit te komen, dat inderdaad het aantal ziekteaangiften toeneemt en
de ziekteduur langer wordt, zou men het gemiddelde aantal uitkeerings-
dagen per geval moeten vergelijken met die gevallen, die aanvangen bij
de beëindiging van den seizoenarbeid. Slechts bij een voldoend aantal
gevallen zou men dan gevolgtrekkingen mogen maken, daar eenige lang-
durige gevallen grooten invloed kunnen uitoefenen op den gemiddelden
uitkeeringsduur. Een andere wijze van onderzoek is bijvoorbeeld, per
week of per maand na te gaan, hoe groot het percentage van het aan-
tal verzekerde arbeiders is, dat ziek wordt, en dit in een graphiek aan
te geven. Tevens wordt dan nagegaan het percentage arbeiders, dat
werkloos is. Wanneer nu het ziektepercentage toeneemt op het oogen-
blik, dat het werkloosheidspercentage grooter wordt, moet dit in een
graphiek tot uiting komen, waarbij rekening dient gehouden te worden
met verschillende omstandigheden, zooals het frequenter ziek worden
in tijden van het epidemisch voorkomen van bepaalde ziekten, zooals
griep. Een dergelijk onderzoek is bij Duitsche bouwvakarbeiders ge-
schied met positieven uitslag.
Het is mij niet mogelijk gebleken, een dergelijk onderzoek te verrich-
ten bij landbouwarbeiders. Het bleek, dat de loonboekjes niet zoo inge-
richt zijn, dat op gemakkelijke wijze het aantal verzekerde arbeiders
is na te gaan. Evenmin is het juiste aantal werklooze arbeiders bekend,
en is het niet mogelijk, te weten te komen, wanneer deze arbeiders
werkloos geworden zijn. Ook de bestudeering van de jaarverslagen van
de laatste drie jaren van een 30-tal Bedrijfsvereenigingen gaf niet vol-
doende inzicht in den invloed van werkloosheid op het aantal uitkee-
ringsdagen. In de meeste jaarverslagen werd zelfs de gemiddelde uit-
keeringsduur niet vermeld. Ik kan dus slechts afgaan op een algemeenen
indruk, daar rechtstreeksche gegevens niet te verkrijgen zijn. Deze in-
druk is echter, dat zeker invloed uitgaat van werkloosheid op ziekte-
aangifte en op den duur der ziektegevallen, in dien zin, dat het getal
ziekteaangiften vermeerdert en de duur der ziektegevallen langer wordt.
SAMENVATTING.
In een kort, historisch overzicht wordt in groote trekken de ontwik-
kehng der wettehjke arbeidersverzekering nagegaan. Daarna volgen in
een algemeene beschouwing de verschillen tusschen de begrippen ar-
beidsongeschiktheid en „Erwerbsunfähigkeitquot;. Omtrent „ziektequot; wordt
iiet verschil besproken tusschen hetgeen men wettelijk onder dit begrip
verstaat, en de beteekenis, die men in de ziektekunde daaraan toekent.
Hierbij worden de opvattingen van verschillende schrijvers nader be-
sproken. Er wordt met nadruk gezegd, dat in een definitie van het be-
grip ,,ziektequot;, het zwaartepunt op de stoornissen in de levensverrichtin-
gen worde gelegd. De definitie van „ziektequot; dient te luiden: „Ziekte
is elke stoornis in de functie van het organisme, indien de zieke zich
die stoornis bewust wordt, of deze voor den arts waarneembaar
wordtquot;.
De /begrippen „ongevalquot; en „letsel, in betrekkelijk korten tijd ont-
staanquot;, zooals VERAART en KIJZER deze weergeven, worden slechts
ten deele aanvaard. Mijn eigen definitie van het begrip „ongeval in den
zin der wetquot; luidt: ,,Een ongeval is een onopzettelijke gebeurtenis of
reeks van gebeurtenissen met een plotsehnge, of, in betrekkelijk korten
tijd ontstane, schadetoebrengende inwerking op het menschelijk lichaam
of den menschelijken geest, welke den dood of arbeidsongeschiktheid
ten gevolge heeft, of wel geneeskundige behandeling noodig maaktquot;.
Bij de beoordeehng der arbeidsongeschiktheid, waarbij het van geen
beteekenis is, voor welk onderdeel der sociale verzekering die geschiedt,
behoort de onderzoekende arts zoo objectief mogelijk te werk te gaan,
omdat bij zijn oordeel gemakkelijk subjectieve invloeden zich kunnen
doen gelden. Voor het onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid zijn vaste
richtlijnen aan te geven. Voor het schatten van een blijvende invaliditeit
na een ongeval, wordt veelal gebruik gemaakt van in nagenoeg ieder
land bestaande tabellen. De meeste landen gebruiken eigen tabellen,
welke veelal geen absolute waarde aangeven, doch slechts dienen
te worden opgevat als richtlijnen. De in Duitschland, Frankrijk,
Amerika en Nederland gebruikte tabellen werden onderhng vergeleken.
De gemiddelden in de verschillende landen loopen niet zoover uiteen,
als men zou verwachten. Over het algemeen worden bij de rentetoeken-
ning 5-vouden van percentages gebruikt, uitgezonderd in Frankrijk en
ten deele in Amerika. De Fransche rechtspraak gebruikt uitsluitend 5-
vouden van percentages. De Amerikaansche cijfers worden verkregen
door van den getroffene het „functioneelquot; vermogen te bepalen (Mc.
BRIDE). Deze wijze van vaststellen van de arbeidsgeschiktheid van
een getroffene is de meest ideale wijze, doch wordt, voor zoo ver mij
bekend, in Nederland niet toegepast. Het psychotechnisch onderzoek
is voor de directe bepahng der invaliditeit van een getroffene nog van
niet voldoende waarde. Voor jeugdige getroffenen zal, bij een eventu-
eele beroepsverandering, de psychotechniek wel nuttige diensten kunnen
bewijzen.
De beoordeeling der arbeidsgeschiktheid voor de wettelijke ongeval-
lenverzekering is niet gelijk aan die voor de particuhere ongevallenver-
zekering; eenige verschilpunten worden medegedeeld.
Voor de beoordeehng van de arbeidsgeschiktheid bij de uitvoering der
Ziektewet, is van de meest voorkomende ziekten, ten opzichte van het
tijdstip, waarop de verzekerde zijn werk weer hervatten kan, de bepa -
hng medegedeeld. Voor de juiste beoordeehng der arbeidsgeschiktheid
bij de toepassing der Invaliditeitswet worden in groote lijnen de moei-
lijkheden besproken.
In het hoofdstuk over simulatie en aggravatie wordt medegedeeld,
wat men in wetenschappelijken zin onder deze begrippen heeft te ver-
staan. Uit de literatuur blijkt, dat simulatie in haar zuiveren vorm uiterst
zelden voorkomt; aggravatie daarentegen zeer veelvuldig, wijl over-
drijven in den menschelijken aard ligt. Verschillende andere omstan-
digheden kunnen tot overdrijven aanleiding geven, hetgeen nader be-
sproken wordt. Bij 240 door mij gecontroleerde patiënten werd in 40
gevallen duidelijk aggravatie aangetroffen. Deze verhouding is grooter
dan in het algemeen wordt aangenomen; voor een deel is dit toe te
schrijven aan het gevolgde controlesysteem.
Bij een onderzoek naar den arbeid van den Groningschen landarbei-
der wordt het onderscheid nagegaan, dat bestaat tusschen de verschil-
lende ..soortenquot; mannelijke en vrouwelijke landarbeiders. Tevens wor-
den verschillende werktijden en loonen vermeld, gedurende de seizoe-
nen, geheel, zooals deze in een collectief looncontract zijn vastgelegd.
Er wordt herhaaldelijk op gewezen, dat de arbeid, die door den land-
arbeider verricht moet worden, een zeer afwisselende is.
Van 642 ongevallenaangiften uit het landbouwbedijf is de aard der
verwonding nagegaan, waarbij tevens een inzicht verkregen werd in den
aard van den arbeid in den landbouw en de daardoor veroorzaakte on-
gevallen. Aan de hand van deze gegevens wordt de duur en de mate
cier arbeids(on) geschiktheid besproken. De ziekteaangiften zijn. wat de
diagnoses betreft, te weinig betrouwbaar, om hieruit eenig besluit te
kunnen trekken omtrent het veelvuldig voorkomen van bepaalde ziek-
ten bij landarbeiders.
Nu in het landbouwbedrijf in de provincie Groningen een duidelijk
streven naar efficiëntie waarneembaar is, kan worden verwacht, dat dit
in de toekomst een nadeeligen invloed zal uitoefenen op het snel arbeids-
I geschikt worden van den landarbeider wegens een zekere speciahsatie
van den arbeid.
Een onderzoek werd ingesteld naar het aantal „verminderd arbeids-
geschiktenquot;, vrouwen en ouden van dagen, dat nog werk vindt in het
landbouwbedrijf, waarbij uiteengezet werd, wat men onder verminderd
arbeidsgeschikt zijn heeft te verstaan. De gegevens werden verkregen
uit de bevolkingsregisters der gemeenten Leens, Kloosterburen en Ul-
rum. Van 1336 mannelijke en 241 vrouwelijke arbeiders werden voor
iedere gemeente afzonderlijk deze gegevens uitgewerkt en gerangschikt
volgens leeftijd en geslacht. Er werden 11,9% blijvend onvolwaardige
mannelijke arbeiders aangetroffen; getallen, die veel hooger zijn dan
BONGER zich voor Nederland voorstelt (2,2 % op den leeftijd van
15—65 jaar). Bij het ouder worden neemt de kans op onvolwaardig-
heid toe. Voor de gemeente Leens werden op 611 mannen 10 % on-
volwaardigen gevonden, waarvan 20 minder dan Vs arbeidsgeschikt, 27
van Vs tot % arbeidsgeschikt, en 7, die de volwaardigheid nabij komen.
In de geheele gemeente Leens werden 8,2 % onvolwaardige mannen en
6,7 % onvolwaardige vrouwen gevonden.
Het is zeer waarschijnlijk, dat zich de invloed van werkloosheid en
van het seizoen op ziekteaangifte doet gevoelen. Hoog loon, met voor-
uitzicht op te verwachten werkloosheid, heeft verhoogde ziekteaangifte
ten gevolge. Het is mij echter niet mogelijk geweest voldoende materi-
aal te verkrijgen, om deze waarschijnlijkheid door middel van cijfers
aan te toonen.
ZUSAMMENFASSUNG.
In einer kurzen historischen Uebersicht wird in groszen Zügen der
Entwicklungsgang der gesetzhchen Arbeiterversicherung verfolgt.
Hierauf folgen in einer allgemeinen Betrachtung die Unterschiede zwi-
schen den Begriffen „Arbeitsunfähigkeitquot; und „Erwerbsunfähigkeitquot;.
Bei dem Begriff „Krankheitquot; wird der Unterschied zwischen dem,
was man gesetzlich unter diesem Begriff versteht und der Bedeutung,
die man ihm in der Pathologie zuerkennt, besprochen. Bei dieser Gele-
genheit wird auf die Auffassungen verschiedener Schriftsteller näher
eingegangen. Es wird nachdrückhch betont, dasz in einer Definition des
Begriffes „Krankheitquot; der Schwerpunkt auf die Störungen in den Le-
bensfunktionen gelegt wurde. Die Definition des Begriffes „Krankheitquot;
sollte lauten : „Krankheit ist jede Störung in der Funktion des Orga-
nismus, wenn der Kranke sich dieser Störung bewuszt wird, oder wenn
diese für den Arzt wahrnehmbar wirdquot;.
Die Begriffe „Unfallquot; und „in verhältnismäszig kurzer Zeit entstan-
dene Beschädigungquot; werden so, wie sie VERAART und KIJZER for-
mulieren, nur teilweise akzeptiert. Meine eigene Definition des Begriffes
..Unfall im Sinne des Gesetzesquot; lautet: „Ein Unfall ist ein nicht vor-
sätzliches Geschehnis oder eine Reihe von Geschehnissen mit einer
plötzhchen, oder in verhältnismäszig kurzer Zeit entstandenen schaden-
bringenden Einwirkung auf den menschlichen Körper oder den mensch-
hchen Geist, welche den Tod oder Arbeitsunfähigkeit zur Folge hat,
oder aber ärztliche Behandlung nötig machtquot;.
Bei der Beurteilung der Arbeitsunfähigkeit, wobei es von keiner Be-
deutung ist. für welchen Teil der Sozialversicherung dies geschieht,
sollte der untersuchende Arzt möglichst objektiv verfahren, weil bei sei-
nem Urteil sich leicht subjektive Einflüsse geltend machen können. Für
die Untersuchung nach der Arbeitsunfähigkeit sind feste Richthnien
anzugeben. Beim Schätzen einer dauernden Invahdität nach einem Un-
fall wird häufig von Tabellen Gebrauch gemacht, die es fast in jedem
Lande gibt. Die meisten Länder benützen eigene Tabellen, die meistens
keinen absoluten Wert angeben, sondern nur als Richtlinien aufgefaszt
werden sollen. Die in Deutschland, Frankreich, Amerika und den Nie-
derlanden gebrauchten Tabellen werden miteinander verglichen. Der
Durchschnitt in den verschiedenen Ländern weist keinen so groszen
Unterschied auf, wie man erwarten sollte. Im allgemeinen wird bei der
Rentezuerkennung das Fünffache von Prozentsätzen angewendet
Frankreich und teilweise Amerika ausgenommen. Die französische
Rechtsprechung gebraucht ledighch das Fünffache von Prozentsätzen.
Die amerikanischen Ziffern erhält man dadurch, dasz man die „funk-
tionellequot; Leistung des Beschädigten bestimmt (Mc. BRIDE). Diese
Feststellungsweise der Arbeitsunfähigkeit eines Beschädigten ist die
idealste Weise, wird jedoch, insoweit mir bekannt ist, in den Nieder-
landen nicht angewandt. Die psychotechnische Untersuchung hat für
die direkte Bestimmung der Invahdität eines Beschädigten einen bisher
nur ungenügenden Wert. Für jugendliche Beschädigte wird bei einem
etwaigen Berufswechsel die Psychotechnik wohl nützHche Dienste leis-
ten können.
Die Beurteilung der Arbeitsunfähigkeit für die gesetzliche Unfallver-
sicherung ist derjenigen der Privatunfallversicherung nicht gleich; einige
Unterschiede werden mitgeteilt.
Für die Beurteilung der Arbeitsunfähigkeit bei der Anwendung des
Krankenversicherungsgesetzes ist bei den am meisten vorkommenden
Krankheiten hinsichtlich des Zeitpunktes, an dem der Versicherte seine
Arbeit wieder aufnehmen kann, die Bestimmung mitgeteilt. Für die
Beurteilung der Arbeitsunfähigkeit nach dem Invaliditätsgesetz werden
in groszen Linien die Schwierigkeiten behandelt.
In dem Kapitel über Simulation und Aggravation wird mitgeteilt, was
man im Sinne der Wissenschaft unter diesen Begriffen zu verstehen hat.
Aus der Literatur geht hervor, dasz Simulation in ihrer reinsten Form
äuszerst selten vorkommt, Aggravation dagegen sehr häufig, weil
Uebertreiben in der menschlichen Natur hegt. Verschiedene Umstände
können zum Uebertreiben Veranlassung geben, was ausführhch be-
sprochen wird. Bei 240 von mir kontrolherten Patienten wurde in 40
Fällen deutlich Aggravation festgestelh. Dieses Verhältnis ist gröszer,
als im allgemeinen angenommen wird; teilweise ist dies dem angewand-
ten Kontrollsystem zuzuschreiben.
Bei einem Studium der Arbeit der Groninger Landarbeiter wird der
Unterschied untersucht, der zwischen den verschiedenen ,,Sortenquot; der
Landarbeiter und Landarbeiterinnen besteht. Auszerdem werden die ver-
schiedenen Arbeitszeiten und Löhne während der Saisons angegeben,
gans so, wie diese in einen kollektiven Lohnkontract festgesetzt sind.
Es wird wiederholt darauf hingewiesen, dasz die Arbeit, die durch den
I andarbeiter verrichtet werden musz, eine sehr abwechselungsreiche ist.
Von 642 Unfallmeldungen aus der Landwirtschaft ist die Art der
Beschädigung untersucht worden, wobei gleichzeitig eine Einsicht in die
Arbeit in der Landwirtschaft und die dadurch verursachten Unfälle be-
kommen wurde. Auf Grund dieser Unterlagen wird die Dauer und der
Grad der Arbeitsunfähigkeit besprochen. Die Krankmeldungen sind,
was die Diagnosen betrifft, zu wenig zuverlässig, um hieraus auch nur
etwas schlieszen zu können hinsichtlich der Häufigkeit bestimmter
Krankheiten bei Landarbeitern.
Da in der Landwirtschaft in der Provinz Groningen ein deutliches
Streben nach Effeciency zu bespüren ist, so kann erwartet werden, dasz
dies in der Zukunft einen nachteihgen Einflusz auf ein schnelles Ar-
beitsfähigwerden des Landarbeiters ausüben wird, und zwar durch eine
gewisse Spezialisierung der Arbeit.
Eine Untersuchung wurde angesteUt nach der Anzahl der Arbeits-
beschränkten, der Frauen und der ahen Leute, die noch in der Land-
wirtschaft Arbeit finden, wobei auseinandergesetzt wird, was man un-
ter arbeitsbeschränkt zu verstehen hat. Die Unterlagen wurden den Lis-
ten des Einwohnermeldeamtes der Gemeinden Leens, Kloosterburen und
Ulrum entnommen. Von 1336 Arbeitern und 241 Arbeiterinnen wurden
für jede Gemeinde einzeln diese Unterlagen zusammengestellt und nach
Alter und Geschlecht geordnet. Es wurden 11,9 % dauernd Arbeitsbe-
schränkte vorgefunden. Ziffern, die viel höher sind, als sie BONGER
sich für die Niederlande vorstellt (2,2 % im Alter von 15—65 Jah-
ren). Beim Aelterwerden nimmt die Aussicht auf Arbeitsbeschränkt-
hei zu. Für die Gemeinde Leens wurden auf 611 Männer 10 % Ar-
beitsbeschränkte gefunden, von denen 20 unter Vs arbeitsfähig. 27 von
% bis % arbeitsfähig waren und 7. die der Vollwertigkeit nahe kamen.
In der ganzen Gemeinde Leens wurden 8,2 % arbeitsbeschränkte Män-
ner und 6,7 % arbeitsbeschränkte Frauen gefunden.
Es ist sehr wahrscheinhch, dasz sich ein Einflusz der Arbeitslosig-
keit und der Saison auf Krankmeldungen fühlbar macht. Hoher Lohn,
mit der Aussicht auf zu erwartende Arbeitslosigkeit hat erhöhte Krank-
meldungen zur Folge. Es ist mir jedoch nicht möglich gewesen, genü-
gend Material zu bekommen, um diese Wahrscheinlichkeit mit Ziffern
zu belegen.
SUMMARY.
A brief historical survey of the development of the National Health
Insurance Acts in their main features has been sketched. Then follows a
general view of the differences between the ideas of disability and
„Erwerbsunfähigkeitquot;. As to „sicknessquot; the difference has been dis-
cussed between what is understood by this term from a legal point of
view and from the point of view of pathology. In this connection the
opinion of various writers have been gone into, in more detail. In a
definition as to w'hat sickness is, prominence has been given to the
disturbance of the vital functions. A sound definition of sickness might
be given as: „sickness is any disturbance or interference in the functio-
ning of the organism when the patient is aware of this disturbance or
when it is perceptible by a doctorquot;. The definitions of ,,accidentquot; and
,,injury arising within a comparatively short space of timequot;, as given
by VERAART and KIJZER have not been adopted in their entirety.
My own definition of „accidentquot; in a legal sense is: „An accident is an
unintentional event or a series of events attended by a sudden injurious
effect or one arising within a comparatively short space of time, on the
human body or the human mind with fatal consequences or involving
medical treatment.
In judging disability in which it is immaterial as to what sphere of
national insurance it concerns, the doctor examining the case should go to
work as objectively as possible so that in his judgment subjective fac-
tors may readily make themselves feh. In examining disability one may
be guided by certain rules. In evaluating a permanent case of invalidity
resuhing from an accident, tables found in practically every country are
often used. Most countries use their own tables, which, as a rule, give no
absolute values, but only serve as a sort of guide. Those used in France,
Germany, America and the Netherlands have been compared. The
averages in the various countries do not vary considerably as one might
expect.
Generally speaking, in awarding the amount of benefit, percentages in
multiples of 5 are used, except in France and this is also the case to some
extent in America. French judicature uses exclusively the percentages
in multiples of 5. The American figures were obtained by ascertaining
the „functionalquot; capacity of the injured person (Mc. BRIDE). This
method of evaluating the extent of ability for work of the patient ap-
proaches nearest the ideal one, but as far as I am aware, it is not
apphed in the Netherlands. A psychological examination for the purpose
of evaluating directly the disabihty of the person injured, is not as yet
of sufficient value. If the person in question is still young, psycho-
technique might in the case of change of career, prove useful. The
rating of fitness for labour in the Workmen's Compensation Act is not
the same in private cases of accident insurance; some points of diffe-
rence have been dealt with.
For the purpose of judging fitness for labour in the administration
of the National Health Insurance Act provision is made for the more
prevalent sicknesses as to the time the patient may resume work. In
evaluating disability according to the Invahdity Act, the difficulties
have been roughly touched upon.
In the chapter on simulation and aggravation is stated what is under-
stood in a scientific sense by these terms. From the hterature on the
subject it appears that malingering in its pure form is of very rare
cccurance indeed. Aggravation on the other hand is very common, sinc2
exaggeration is human. Several other conditions may give rise to
exaggeration, which is treated in some detail. Out of 240 patients exa-
mined by me, there were 40 clear cases of exaggeration. This proportion
is above the average; to some extent this is due to the system of
checking adopted.
An inquiry into the nature of the work of the Groningen farm-
labourer the differences existing among the various „sortsquot; of male
and female agricultural labourers has been investigated. Besides this,
the various hours of labour and the wages earned during the season
are given, just as these are determined in a collective wages-contract.
It has repeatedly been pointed out that the nature of the work that has
to be performed, varies considerably.
In 642 cases of accident reported in the agricultural industry the
nature of the injury has been gone into, whereby an insight has been
obtained into the nature of farmwork and the accidents caused in the
pursuance thereof. From these facts the duration and the measure of
labour-fitness or unfitness has been discussed. As to the diagnosis,
the cases of sickness reported were not sufficiently reliable to come to
any conclusion concerning the frequency of given sicknesses among
agricultural labourers.
Now that the agricultural industry in the province of Groningen clear-
ly shows that efficiency is being aimed at, it may be anticipated that,
in the future, this will exert an adverse influence on the labourer's
becoming quickly fit for labour on account of a certain specialization
of the labour.
An inquiry has been instituted into the number of „those less fitted
for labourquot;, women and the aged who are still able to find employment on
the land, in which enquiry it has been explained what is understood by
„less fitted for labourquot;. The data have been obtained from the parish re-
gisters of Leens, Kloosterburen and UJrum. Of 1336 male and 241 female
labourers, the matter has been worked out and arranged for each of
these parishes separately according to age and sex. There were 11,9 %
incurable male deficients, figures much higher than BONGER gives
(2,2 % for ages ranging from 15 up to 65 years). Infirmity tends to be-
come greater as age advances. In the case of the parish of Leens out
of 611 men 10 % were found to be less fit for labour, of whom 20 were
one-third fit for labour, 27 from one-third to 2 thirds fit for labour,
and 7 who were not far short of being quite fit. In the whole parish of
Leens there were 8,2 % totally unfit men for labour and 6,7 % women.
It is very likely that unemployment and the time of year had an
influence on the number of cases of sickness reported. High wages
together with prospects of expected unemployment has resulted in a
larger number of cases of sickness being reported. I have not been in
a position, however, to obtain sufficient material to demonstrate the
probability of this by means of figures.
Dans un bref historique nous examinons à grands traits le dévelop-
pement des assurances sociales. Puis nous donnons des considérations
générales sur les différences entre les concepts „incapacité de travailquot;
et „Erwerbsunfähigkeitquot;. Quant à „maladiequot; nous traitons la diffé-
rence entre ce qu'on entend légalement par ce concept et le sens qu'
on y donne dans la pathologie, et nous passons en revue les concep-
tions de divers auteurs. Nous insistons, pour que, dans une définition
du concept „maladiequot;, on admette comme point cardinal les troubles,
fonctionnels. La définition de „maladiequot; doit être: „Maladie est chaque
trouble dans les fonctions de l'organisme, si le malade a conscience de ce
trouble ou si celui-ci est perceptible pour le médecinquot;.
Nous n'admettons, qu'en partie les concepts „accidentquot;, et „dom-
mage physique causé en peu de tempsquot; — tels que VERAART et
KIJZER les formulent. Niotre propre définition du concept „accident
au sens de la loiquot; est : „Un accident est un événement involontaire ou
une suite d'événements, ayant une action subite, ou produite en peu
de temps, et nuisible au corps humain ou à l'esprit humain, action
causant la mort ou l'incapacité de travail ou exigeant un traitement
médicalquot;.
En jugeant l'incapacité de travail — la branche de l'assurance
sociale pour laquelle on le fait n'entre pas en ligne de compte — le
médecin examinant doit procéder aussi objectivement que possible, parce
que des influences subjectives sont toujours prêtes à se faire valoir
dans son jugement. Pour l'examen de la capacité de travail il y a des
directives fixes. Pour étabhr le degré d'une invalidité permanente
après un accident on se sert souvent de tableaux existant dans presque
tous les pays. La plupart des pays se servent de leurs propres tableaux,
qui, le plus souvent, ne marquent pas une valeur absolue, mais qu'il
faut considérer comme donnant seulement des directives. Nous com-
parons entre eux les tableaux dont on se sert en Allemagne, en France,
en Amérique et en Hollande. Les moyennes dans les différents pays ne
diffèrent pas autant qu'on s'y attendrait. En général, pour l'allocation
de la rente, on se sert de quintuples de pourcentages, excepté en France
et en partie en Amérique. La jurisprudence française se sert exclusive-
ment de quintuples de pourcentages. On a obtenu les chiffres américains
en déterminant la faculté fonctionnelle de l'accidenté (Mc. BRIDE).
Cette manière d'évaluer la capacité de travail d'un accidenté est le
procédé le plus idéal, mais on ne l'applique pas en Hollande, que je
sache. L'examen psychotechnique n'a pas encore une valeur suffisante
pour la fixation directe de l'invalidité d'un accidenté. Pour les jeunes
accidentés la psychotechnique pourra sans doute rendre d'utiles ser-
vices en cas de changement éventuel de profession.
Le jugement concernant la capacité de travail pour l'assurance lé-
gale contre les accidents diffère de celui pour l'assurance particulière.
Notre thèse mentionne quelques-unes de ces différences.
Pour juger la capacité de travail quant à l'apphcation de la loi sur
les maladies, on y trouve aussi, pour les maladies les plus fréquentes,
la fixation du moment oii l'assuré peut reprendre son travail. Pour le
jugement concernant la capacité de travail d'après la loi sur l'invali-
dité, nous traitons les difficultés dans leurs grandes lignes.
Dans le chapitre traitant de la simulation et de l'aggravation on trouve
ce qu'on doit entendre scientifiquement par ces concepts. Il résulte de
la littérature que la simulation dans sa forme pure est extrêmement
rare ; par contre l'aggravation est fréquente, parce que l'exagération
est inhérente à la nature humaine. Il y d'autres circonstances qui
peuvent pousser à l'exagération; notre thèse en donne des détails. Chez
240 malades que nous avons contrôlés nous avons constaté 40 cas
d'aggravation péremptoire. Cette proportion est plus grande qu'on
n'admet en général ; en partie le système de contrôle appliqué en est
la cause.
En étudiant le travail de l'ouvrier agricole groningois nous avons
examiné la différence qui existe entre les diverses „espècesquot; d'ouvriers
agricoles et d' ouvrières agricoles. En même temps nous relatons les
différentes journées de travail et les différents salaires pendant les sai-
sons, tels qu'ils sont établis dans un contrat collectif de salaire. A plu-
sieurs reprises nous attirons l'attention sur le fait que le travail que
l'ouvrier agricole doit faire, varie beaucoup.
Nous avons examiné la nature de la blessure dans 642 déclarations
d'accident concernant les travaux agricoles, ce qui nous faisait mieux
comprendre la nature du travail agricole et des accidents qui s'y pré-
sentent. Ces données nous permettent de traiter la durée et le degré
de l'incapacité de travail. Quant aux diagnostics on ne peut trop se
fier aux déclarations de maladie pour en tirer une conclusion concer-
nant la fréquence de certaines maladies chez les ouvriers agricoles.
Vu qu'on constate dans l'agriculture dans la province de Groningue
une tendance prononcée a l'efficience, on peut s'attendre à ce que ce
fait aura à l'avenir une influence nuisible au rétablissement rapide de
la capacité de travail de l'ouvrier agricole, à cause d'une certaine
spécialisation du travail.
Nous avons fait une enquête concernant le nombre de ceux dont la
capacité de travail a diminuée, femmes et vieillards, et que l'agriculture
emploie encore ; et nous avons expliqué ce qu'il faut entendre par
capacité de travail diminuée. Les données nous ont été procurées par
les registres de la population des communes de Lcens, de Kloosterburen
et d'Ulrum. Ces données concernant 1336 ouvriers et 241 ouvrières
ont été élaborées et ordonnées, pour chaque commune à part, suivant
l'âge et le sexe . Nous avons constaté que 11.9 % des ouvriers étaient
définitivement invalides, pourcentage bien supérieur à celui que
BONGER se figure pour la Hollande (2,2 % pour l'âge de 15 à 65
ans). Avec l'âge la possibilité d'invalidité augmente. Dans la com-
mune de Leens 10 % sur 611 hommes se trouvaient être invalides, et
de ce nombre 20 personnes avaient moins d'un tiers de la capacité de
travail, 27 variaient entre Vs et % de cette capacité et 7 approchaient
la validité complète. Dans toute la commune de Leens il y avait 8,2 %
d'hommes invalides et 6.7 % de femmes invalides.
Il est très probable que le chômage et la saison influencent la décla-
ration de maladie. Un salaire élevé avec un chômage possible en
perspective a pour conséquence une déclaration de maladie augmentée.
Mais il ne nous a pas été possible de recueillir des matériaux suffisants
pour démontrer cette probabihté à l'aide de chiffres.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR.
U. P. VAN AMEYDEN en P. W. L. PENRIS, De arbeidsongeschiktheid na
meniscusoperatie (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B. Juni 1937).
J. A. ARENDSEN HEIN, Ulcus ventriculi, resp. duodeni en invaliditeit (Ge-
neesk. Tijdschr. der R. V. B., 1938, blz. 97).
J. M. BAART DE LA FAILLE, Rapport uitgebracht aan den Voorzitter van
den Raad van Beroep te 's-Gravenhage, omtrent het begrip „Ziektequot;,
gedateerd: Utrecht 27 Febr. 1932.
L. BECKER, Die Simulation von Krankheiten und ihre Beurteilung. Leipzig
1908.
Bemessung Die — der dauernden Erwerbsunfähigkeit in der Sozialver-
sicherung. Internationales Arbeitsambt. Genève 1938.
H. P. BERDENIS VAN BERLEKOM, Renteherziening. Uit Tien jaren praktijk
der Ongevallenwet 1901. 1913.
R. A. BIEGEL, Medicus en Psychotechnicus (Arts en Auto 27 Febr. 1937).
W. F. TH. VAN DER BIJL, Kwikvergiftiging in den landbouw (Vox Medico-
rum Sept. 1938, blz. 175).
L. M. V. d. BLINK, Arbeidsongeschiktheid wegens ziekte (Soc. Verzekerings
Gids, Juni 1935).
—nbsp;Lichamelijk letsel, in betrekkelijk korten tijd ontstaan (Soc. Verzekerings
Gids, Jan. 1933).
G. C. BOLTEN, Enkele opmerkingen over de „traumatische neurosequot; (Geneesk.
Tijdschr. der R. V. B. 1921, blz. 97).
W. A. BONGER, De onvolwaardige arbeidskrachten in haar sociologische
beteekenis. A.V.O.-Congres, Amsterdam 1928.
K. BONHOEFFER en W. HIS, Beurteilung, Begutachtung und Rechtsprechung
bei den sogenannten Unfallneurosen. Leipzig 1926.
J. VAN BREEMEN, De arbeids(on)geschiktheid van lijders aan rheumatische
aandoeningen (Geneesk. Gids 9e jaarg., afl. 52; 15 Dec. 1931).
EARL. D. Mc. BRIDE, Disability evaluation. Principles of treatment of
compensable injuries. Philadelphia, Londen. 1938.
BRISARD-FAUQUEZ-GRAS, Echelle de gravité et taux des incapacités per-
manentes. Paris 1934.
D. BROCX, Over het begrip „Invaliditeitquot; (Ned. Tijdschr. voor Geneesk. 1920
2 A, blz. 1000).
—nbsp;Het vraagstuk der zoogenaamde traimiatische neurose (Geneesk. Tijdschr.
der R. V. B. 1921, blz. 353).
—nbsp;Schatting van de arbeidsongeschiktheid, veroorzaakt door de werking van
een ongeval op een bestaanden ziekte-toestand (Ned. Tijdschr. v. Geneesk.
1924 IB, blz. 1787).
—nbsp;Het standpunt van den Centralen Raad van Beroep tegenover het begrip
ongeval (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1927 IA, blz. 783).
—nbsp;De invaliditeit der éénoogigen (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1930, 6 Dec.).
—nbsp;De invloed van een ongeval op het ontstaan van sarcomen (Ned. Tijdschr.
V. Geneesk. 1930, 16 Aug.).
—nbsp;Het wettelijk begrip „Ziektequot; (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1931, 30 Mei,
blz. 2872).
R. R. L. M. BROMBERG, De sociaalgeneeskundige uitvoering van de Neder-
landsche Sociale Verzekeringswetten (in het bijzonder van de Invaliditeits-
wet). Roermond 1938.
I. J. BRUGMANS, De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw. 's-Gra-
venhage 1929.
Collectieve arbeidsovereenkomst „de Marnequot; 1935/36 en 1936/37.
P. A. DIEPENHORST, De Nederlandsche arbeidswetgeving. Deel I en n.
Utrecht 1921 en 1930.
J. P. DUKHUIS, How is the interest of the farm laborer to be enlisted in
improving the output of the farm? Seventh International Management
Congress. Washington, D. C., 1938 Agriculture Section.
P. DIJKHUIS, Het Taylorsysteem en de moderne loonstelsels in verband met
het lanbouwbedrijf. Groningen 1922.
F. P. J. DOELEMAN, Geneeskundige ziektestaüstiek en ziektecontróle. Diss.
Amsterdam 1928.
P. H. VAN EDEN, Aanpassing in verband met de ongevallenverzekering. Diss.
Amsterdam 1918.
—nbsp;Reclassificatie der onvolwaardige arbeidskrachten. A.V.O.-Congres, Am-
sterdam 1928.
—nbsp;Herziening van blijvende renten (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B. 1927
blz. 194).
I. VAN ESSO Bzn., „B. G.quot; en „C. G.quot; (Aesculaap jaarg. 1, blz. 246 e.V.).
L. J. H. EVERSEN, De grondslagen der sociale verzekering. Groningen 1932.
F.nbsp;E. EUKEN, Efficiency in den landbouw (Landbouwk. Tijdschr. Nov. 1934).
K. FAHRENKAMP, Het essentieele en alledaagsche bij hartpatiënten. Knoll
A-G., Ludwigshafen 1936.
L. FEILCHENFELD, Aerztliche Gutachtertätigkeit und methodisches Denken.
Berlin 1932.
G.nbsp;J. FOLPMERS, Over de gevolgen van werkloosheid in Nederland. Diss.
Utrecht 1937.
—nbsp;A. FOYER, De arbeids(on)geschiktheid van lijders aan suikerziekte (Geneesk.
Gids 9e jaarg., afl. 43; 23 Oct. 1931).
D. N. VAN GELDEREN, Iets over de Invaliditeitswet (Geneesk. Tijdschr der
R. V. B. 1923, blz. 11).
quot; — Arbeidsongeschiktheid (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B. 1926, blz. 47).
—nbsp;Ongeval en ingewandsbreuk (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B., April 1937).
-nbsp;G. F. GEZELLE MEERBURG, Asthma bronchiale en arbeidsgeschiktheid
(Geneesk. Gids, 9e jaarg., afl. 30, 24 Juli 1931).
Gids, de kleine — betreffende de Nederlandsche sociale verzekering 1933.
J. GRAANBOOM, Simulatie van nier- en blaassteen bij een kind (Ned. Tijdschr.
V. Geneesk., 1917, I, blz. 1330).
-- V. GRAVESTEIN, Arbeidsgeschiktheid van de physiek onvolwaardige arbeids-
krachten. A.V.O.-Congres, Amsterdam 1928.
—nbsp;De schadeloosstelling bij verlies door bedrijfsongeval van één oog (Geneesk.
Tijdschr. der R. V. B., 1928, blz. 289).
—nbsp;Welke gevallen van longtuberculose komen in aanmerking om ex art.
99/100 en art. 105 der I.W. in een sanatorium voor longlijders behandeld
te worden? (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B., 1929, blz. 129).
H.nbsp;E. GRIFFITHS, Injury and incapacity. With special reference to industrial
insurance. Londen 1935.
H. W. GROENEVELD, Voordracht gehouden voor de vereeniging tot beoefening
der ongevallengeneeskunde over de begrippen „ongevalquot; en „arbeidsge-
schiktheidquot; (Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1909, 31 Juli, II, No. 5, blz. 359).
—nbsp;en G. J. STEMBERG, De Invaliditeitswet. Alphen aan den Rijn 1920.
—nbsp;en G. J. STEMBERG, De Ongevallenwet 1921. Alphen aan den Rijn 1922.
H. DE GROOT, Moderne methodes tot onderzoek naar simulatie (Ned. Tijdschr.
V. Geneesk. 1919, I, blz. 964).
-ocr page 156-c. F. HAARMAN, Een en ander over medische- en leekencontrôle. Rede voor
de A. V. „Samenwerkingquot; op 19 Nov. 1935 (niet in den handel).
—nbsp;De passief-zijde van de moreele balans der Sociale Verzekeringswetgeving.
Rede voor de V. D. Studieclub, Jan. 1938 (niet in den handel).
HAMAKER, Sociale verzekering, geneeskundige contrôle en het platteland
(Maandblad van de Nederl. Vereeniging van Huisartsen, Mei 1938, blz.
17, en Juni 1938, blz. 27).
E.nbsp;HAMMER, Neemt het ulcus ventriculi toe? (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1936,
blz. 3997).
Harmonie van het individueele en het collectieve. Verslag van den zesden
Christelijk-Socialen cursus te Lunteren. Hoorn 1933.
C. DEN HARTOG, De voeding van den Groningschen landarbeider (Ned. Tijd-
schrift V. Geneesk. 1935, 8 Juni, blz. 2794).
—nbsp;De voeding van arbeiders, kleine kweekers en heereboeren op het Groning-
sche „Hooge Landquot; (t. z. p. 1936, 8 Febr., blz. 562).
—nbsp;De voeding van den kleinen middenstand en van een paupergezin op het
Groningsche platteland (t. z. p. 1936, 3 Oct., blz. 4561).
—nbsp;De behandeling der onderhuidsche strekpeesafscheuring aan de eind-
phalangen der vingers (t. z. p. 1936, 16 Mei, blz. 2159; ingezonden).
—nbsp;Een epidemie van icterus catarrhalis (t. z. p. 1937, 11 Sept., blz. 4363).
—nbsp;Tetanus bij een zuigeling van zeven dagen (t. z. p. 1937, 27 Maart blz
1327).
—nbsp;Is een ribbreuk, tijdens het repelen van vlas ontstaan, een ziekte, letsel in
betrekkelijk korten tijd ontstaan, of ongeval? (Geneesk. Tijdschr. der
R. V. B., Nov. 1938, blz. 339).
F.nbsp;J. HAVERKATE, Een geval van acute nicotinevergiftiging (Ned. Tijdschr.
V. Geneesk., 1937, 21 Aug., blz. 4069).
S. F. HEIDEMA, Een nieuwe proef tot vaststelling van simulatie van een-
zijdige doofheid (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1925, I, blz. 369).
E. H. HERMANS, De arbeids (on) geschiktheid bij geslachtsziekten (Geneesk.
Gids, 9e jaarg., afl. 50, 11 Dec. 1931; 10e jaarg., afl. 7, 12 Febr. 1932).
G.nbsp;W. F. VAN HOEVEN en J. H. J. SCHOUTEN, De steunverleening aan
werklooze arbeiders. Alphen aan den Rijn 1938.
A. A. HIJMANS VAN DEN BERGH en J. M. BAART DE LA FAILLE, Rap-
port uitgebracht aan den voorzitter van den Centralen Raad van Beroep
omtrent het begrip ,ziektequot;. Uitspraak 14 Mei 1936. Z.W.D., 179, 1935.
W. HOLLMANN, Die Aerztliche Begutachtung in der Sozialversicherung. Bei-
trag zu ihrer Reform. Leipzig 1934.
L. IMBERT, C. ODDO et P. CHAVERNAC, Guide pour l'évaluation des incapa-
cités. Paris 1923.
J. W. M. INDEMANS, De arbeids (on) geschiktheid tijdens de herstelperiode na
acute aandoeningen der bovenste luchtwegen (influenza reconvalescentie)
(Geneesk. Gids., 9e jaarg., afl. 38, 39 en 40).
Jaarverslag, 13e, 14e en 15e — van de Federatie voor O. V.
Jaarverslagen van een 30-tal Bedrijfsvereenigingen.
G. H. DE JONG, De arbeids(on)geschiktheid van lijders aan voetafwijkingen
(Geneesk. Gids, 9e jaarg., afl. 39, 25 Sept. 1931).
A. C. JOSEPHUS JITTA en E. H. BISSCHOP BOELE, Sociale wetgeving.
Groningen 1931.
J. J. JÜNGERHAUS, Acute nicotinevergiftiging (Ned. Tijdschr. v. Geneesk.
1937, 2 Jan., blz. 21).
G. W. KASTEIN, Met den ventrikel communiceerende porencephalic na een
schedeltrauma; enkele opmerkingen over rapporten bij patiënten met een
schedeltrauma (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B. 1937, blz. 289).
H. N. KEMME, Zeer ernstige acute nicotinevergiftiging door nicotinegas (Ned.
Tijdschr. v. Geneesk. 1938, 9 April, blz. 1718).
W, J. KEUSKAMP, De medische voorlichting van den rechter bij de toepassing
der Ongevallenwret (Vox Medicorum, Jan. 1938).
_ Het bedrijfsongeval (Vox Medicorum, Febr. 1939).
J. KHAN, Wat is ziekte in den zin der Ziektev^ret? (Soc. Verzekerings Gids,
Mei 1937).
J. M. KIJZER, Het begrip „ongevalquot; en „letsel in betrekkelijk korten tijd
ontstaanquot; (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1937, blz. 4599 e.V. en blz. 5156).
—nbsp;De krachtmeter van Collin nuttig of waardeloos? (Vox Medicor. Jan. 1938).
—nbsp;Zonnesteek, hitterberoerte en warmtebevanging (Vox Medicor. Febr. 1938).
—nbsp;Het voorkomen en de behandeling van de traumatische neurose (Ned.
Tijdschr. v. Geneesk. 1939, blz. 197).
M. KIRSCHNER, Zur Praxis der Begutachtung. Berlin 1931.
J. J. H. M. KLESSENS, De arbeids (on) geschiktheid van lijders aan toevallen
(Geneesk. Gids, 9e jaarg., afl. 33, 14 Aug. 1931).
Li. KNOPPIEN, Verband tusschen letsel en ongeval (Geneesk. Tgdschr. der
R. V. B. 1935, blz. 104).
—nbsp;Samenwerking tusschen behandelend en contröleerend geneeskundigen
(t. z. p. 1936, blz. 161).
—nbsp;Doelmatige behandeling van ongevalsletsels is zoowel in het belang van
de R. V. B. als van getroffenen (t. z. p. 1934, blz. 104).
C. J. KOCH, Moeilijkheden bij de vaststelling van Invaliditeit in de sociale
verzekering (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B. 1923, blz. 107 e.v. met dis-
cussie op blz. 201 e.V.).
J. KÖHLER, Der Arzt als Sachverständiger auf dem Gebiete der Unfallversiche-
rung (Berl. Klin. Wochenschr. 1901, No. 15).
—nbsp;Die Stellung des Arztes zur staatlichen Unfallversicherung. Berlin 1906.
J. A. KORTEWEG, De invloed van de Ongevallenwet op de genezing van trau-
matische beleedigingen (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1908, I, No. 21).
—nbsp;Het ongevallen-percentage en de fabrieksdokter (Ned. Tijdschr. v. Geneesk.
1917, I, No. 9).
—nbsp;De gevolgen der schouderontwrichting en harer nabehandeling. Medisch-
statistische onderzoekingen. Bewerkt naar gegevens uit het archief der
Rijksverzekeringsbank. 1915.
J. KREIL, Die Arbeits und Erwerbsunfähigkeit in der deutschen Sozialversi-
cherung. Stuttgart 1935.
F.nbsp;LANG, Die Simulation in der Unfallmedizin. Luzem 1937.
J. LANGE en H. LANGE-COSACK, Arbeltsdienst für Berufsunfähige und
Invalide (Münchener Medizinische Wochenschrift 9 Juli 1937, No. 28 S.
1081).
S. LAUTER, Hunger, Appetit und Ernährung. Leipzig 1937.
G.nbsp;XjEDDERHOSE, Ueber Simulation und ihre Entlarvung in der Unfallchirur-
gie (Deutsche Medizin. Wochenschr. 1907, No. 24).
H.nbsp;LEHMANN en E. MOSBACHER, Die ärztliche Begutachtung in der Kran-
kenversicherung. Berlin 1932.
L. LIETAERT PEERBOLTE, Stellingen betreffende het begrip „onvolwaardige
arbeidskrachtenquot;. A.V.O.-congres, Amsterdam 1938.
H. LINIGER, Rentenmann. Leipzig 1925.
—nbsp;en G. MOLINEUS, Der Unfallmann. Ein Vademekum für begutachtende
Aerzte, Berufsgenossenschaften und Spruchbehörden in medizinische Fra-
gen. Leipzig 1928.
J. J. VAN LOGHEM, Algemene Gezondheidsleer. 1935.
-ocr page 158-D. M^ VAN LONDEN. Nog een enkele opmerking over traumatische neurose
(Geneesk. Tijdschr. der R. V. B, 1921, blz. 172)
Maandberichten van de Wettelijke Ziekte- en Ongevallenverzekering de
„Federatie voor O. V.quot;.
A. MANES, Sozialversicherung. 1923. Sammlung Göschen.
H. B. MARIJT, In hoeverre veroorzaakt het verlies van een oog invaliditeit in
den zin der Ongevallenwet? (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B., Dec. 1938,
blz. 353).nbsp;'nbsp;*
M. MAYER, LandwirtschafUiche Unfallkunde. Berlin 1920.
, TH. MEINEMA, Kretschmer's opvattingen over het simulatievraagstuk bii de
hysterie (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1919, II, blz. 730).
. L. MES, Ziekten van den neus en arbeidsongeschiktheid (Geneesk. Tiidschr der
R. V. B., Aug. 1938, blz. 225).nbsp;J •
S. VAN MESDAG, De dynamische kromme als hulpmiddel bij het vaststellen
van verhoogde suggestibiliteit bij psychisch normale en abnormale per-
sonen en van simulatie (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1908, n, blz. 619).
L. M. METZ, Schadeloosstelling van ongevalsletsels bij ziektetoestanden Be-
kroond antwoord op de prijsvraag der Centrale Landbouwonderiinge, 1921
F.nbsp;S. MEYERS, Traumatische neurosen (Geneesk. Tijdschr. der R V B 1921
blz. 171).nbsp;■ ■ '
A. B. MICHIELSEN, Wanneer is ongevalsaangifte noodig? (Tijdschr v Soc
Geneesk. Sept. 1938, blz. 159).nbsp;jnbsp;. .
G.nbsp;MINDERHOUD, Het landbouwbedrijf op de Groninger klei, Deventer 1917
—nbsp;De Nederlandsche landbouw. V. U. B. Haariem 1935 .
A. V_AN DE MOER, Simulantenontmaskering (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1919,
DIZ. J-^^O).
J. VAN DE MOER, Simulatie of iets anders? Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1921,
11, blz. 704).
P. MUNTENDAM, De sociale beteekenis van rheumatiek. Tevens bijdrage tot
de ziektewetstatistiek. Diss. Utrecht 1936.
—nbsp;De sociale verzekeringswetten. Beknopte handleiding voor artsen. Gronin-
g'611 1937.
—nbsp;Zoimesteek-Hitteteroerte-Warmtebevanging (Geneesk. Tijdschr. der R.
B. 1937, blz. 333).
^R^^^gä bl^^^T^'quot;^ ^^ ongevalsletsels (Geneesk. Tijdschr. der
P. W. L. PENRIS, Patiënt en medicus in hun verhouding tegenover ongevals-
gevolgen (De Soc. Verzekeringsgids, Juni 1932).
—nbsp;Blijvende invaliditeit in de sociale verzekering (Soc. Verzekerings Gids
Mei 1937, en Geneesk. Tijdschr. der R. V. B., Febr. 1937).
—nbsp;Wettelijke ongevallenregeling voor Ned.-Indië (Geneesk. Tiidschr der
R. V. B., Oct. 1938, blz. 289).nbsp;juigt;t.nr.
A. PERLMANN, Rentenlehre für Aerzte. In Form einer Sammlung von Ent-
scheidungen, Rundschreiben, Erfassen, u. s. w., des Reichsversicherungs-
amtes, und anderer Behörden, sowie ärztlicher Gutachten, soweit sie für
die Behandlung und Begutachtung von Rentenbewerbem wertvoll sind
Leipzig 1914.
A. PEYSER, Die Vortäuschung und Uebertreibung von Ohrenleiden in den
Socialen Medizin (Berl. Klin. Wochenschr. 1909, No. 34).
O. PITSCH, Over der menschen arbeidsvermogen (Landbouwk. Tijdschr., Juni
1931).
W. POPPELREUTER, Psychologische Begutachtung der Erwerbsbeschränkten.
ij6rliii 1928 .
L. POLAK DANIELS, „Ziekten en Ziektebeeldenquot;. Reetorale Rede van 21 Sept.
1936, Groningen.
F. E. POSTHUMA, Aanpassen bij de Sociale Verzekering zonder de belangen
van den patiënt te schaden (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1936, 4 April).
Psychotechniek De — en de schatting der arbeidsongeschiktheid ten
gevolge van bedrijfsongevallen. Bijlage bij het Geneeskundig Tijdschrift der
Rijksverzekeringsbank 1930, No. 5.
F.nbsp;DE QUERVAIN, Spezielle Chirurgische Diagnostik. Bern 1931.
G.nbsp;G. J. RADEMAKER, Traumatische arachnoiditis (Ned. Tijdschr. v. Geneesk.
1938, 15 Jan., blz. 264).
Rapport van de commissie in zake geneeskundige contrôle van verzekerden
krachtens de Ziektewet. 1932.
A.nbsp;VAN REE, De behandelmg der onderhuidsche strekpeesafscheuring aan de
emdphalangen der vingers (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1936, 9 Mei).
M. REICHARDT, Bemerkungen über Unfallbegutachtung und Gutachterwesen.
Jena 1910.
P. REICHEL, Die Abschätzung der Erwerbsfähigkeit. Wiesbaden 1898.
J. G. REMUNSE, De duur van het ontstaan van carbunkels (Ned. Tijdschr.
v. Geneesk. 1933, 25 Febr.).
—nbsp;Een verstopping van den ductus choledochus door galsteenen (Clinische
Les, Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1938, 22 Jan.).
K. A. ROMBACH, Onderhuidsche peesafscheuring (Ned. Tijdschr. v. Geneesk.
1933, 24 Juni).
J. DE ROOY, Welke gevallen van maag- en duodenumzweer komen in aanmer-
king om ex art. 99/100 en art. 105 I. W. behandeld te worden (Geneesk.
Tijdschr. der R. V. B. 1929, blz. 257).
—nbsp;Beoordeeling van de arbeidsgeschiktheid bij hartziekten (t z. p. 1933,
blz. 130).
—nbsp;Nul of honderd percent invaliditeit? Met gedachtenwisseling van SNIJDER
en SMIT (t. z. p. 1934, blz. 97 e.V., en blz. 145 e.V.).
P. H. VAN ROOYEN, Kunstmatig oedeem van de hand (Ned. Tgdschr. v.
Geneesk. 1917, II, blz. 1764).
P. ROSTOCK, Unfall-Begutachtung. Leipzig 1935.
B.nbsp;H. SAJET, Klassegeneeskunde ? (De Socialistische Gids, Jan. 1932).
—nbsp;Het verband tusschen ongeval en ziekte (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1933,
13 Mei).
F.nbsp;A. SCHALIJ, De arbeids( on) geschiktheid bij ziekten van maag en darm
(Geneesk. Gids, 9e jaarg., afl. 34 en 35; 21 en 28 Aug. 1931).
TH. SCHEFFELAAR KLOTS, De prostaathypertrophie in verband met de
Ziektewet (Geneesk. Gids, 9e jaarg., afl. 48, 27 Nov. 1931).
TH. VAN SCHELVEN, Over de z.g. traumatische neurose. Met discussies.
(Geneesk. Tijdschr. der R. V. B. 1921, blz. 397).
Ca. M. SCHENK, Het begrip „ziektequot;. Mededeeling uit de Mimch. Medizin.
Wochenschr. van 27 Aug. 1937 (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1937, blz. 5565).
G.nbsp;SCHOLTZE, AerzUiche Gutachtertätigkeit für Reichsversorgung und Reichs-
versicherung. Teil I und II. Leipzig 1936.
D. SCHOUTE, De definitie van het begrip ongeval. Met gedachtenwisseling
van H. C. VAN DEN VRIJHOEF en B. A. G. VERAART (Ned. Tijdschr.
V. Geneesk. 1936, blz. 782, 1016 en 1152 e.V.).
J. C. SCHRÖDER, Voorwaarden voor het bereiken van een statistiek der onvol-
waardige arbeidskrachten. Enkele cijfers der R. V. B. A. V. O.-Congres.
Amsterdam 1928.
w. SCHUURMANS STEKHOVEN, Handleiding voor de beoordeeling van
gevallen van beroeps- en bedrijfsziekten bij land- en tuinbouwarbeiders
Gouda 1925.
—nbsp;De beoordeeling van de arbeidsgeschiktheid van verzekerden onder de
ziektewet. 's-Gravenhage 1932.
—nbsp;De omschrijving van het risico en de regeling van de schade in het par-
ticuliere ongevallenverzekeringsrecht. Diss. Utrecht 1938.
—nbsp;Iets over de z.g. geneeskundige controle onder de Land- en Tuinbouw-
ongevallenwet (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B. 1924, blz 151 e v en blz
209 e.V.).
—nbsp;Beroeps- en bedrijfsziekten bij land- en tuinbouwarbeiders (Geneesk Tiid-
schrift der R. V. B. 1925, blz. 1).nbsp;'
—nbsp;Normale of abnormale ouderdom? (Soc. Verzekeringsgids, Dec. 1931).
• F. N. SICKENGA, De arbeids (on) geschiktheid van lijders aan latente, station-
naire en herstellende longtuberculose (Geneesk. Gids, 9e iaare afl 42 fgt;n
45; 16 Oct. en 6 Nov. 1931).
W. G. SILLEVIS SMITT: De prophylaxis van ongevalsneuroses (Ned Tijdschr
V. Geneesk. 1939, blz. 287).
C. SMEENK, Christelijk sociale beginselen. Deel n, 1936.
L. SMIT, Ongeval of beroepsziekte (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1932, blz. 1669quot;
bevat mededeeling over infecties in den landbouw).
—nbsp;Ongeval in den zin der wet (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B. 1932 blz 1)
—nbsp;XII. Tagung der Deutschen Gesellschaft für UnfallheUkunde, Versiche-
rungs- und Versorgungsmedizin (Geneesk. Tijdschr. der R. V B Maart
1938, blz. 73).
—nbsp;De schatting van de ten gevolge van een ongeval of door andere oorzaak
vermmderde geschiktheid tot het verrichten van arbeid (Geneesk Tiidschr
der R. V. B. 1938, blz. 233 e.v. en blz. 259 e.V.).
A. A. SNIJDER, Controle en rechtspraak volgens de Ziektewet. Deventer 1938
—nbsp;Ziekte en ouderdom (Soc. Verzekeringsgids, Nov. 1931).
—nbsp;Nog eens „ziekte en ouderdomquot; (t. z. p. Jan. 1932).
A. A. S(NIJDER), Over de pathologie van den ouderdom in verband met aan-
spraken op ziekengeld (Soc. Verzekeringsgids Juni en Juli—Aug- 1935)
—nbsp;Wat is ziekte? (t. z. p. Jan. 1936).
—nbsp;„Arbeidsongeschiktheidquot; (t. z. p. Febr. 1936).
—nbsp;Medische kroniek. „Strijders in het witquot; (t. z. p. Jan. 1937)
—nbsp;Medische kroniek. Naar aanleiding van Beroepsuitspraken quot;(t. z. p. April
1937).
—nbsp;Informatieve, loonkundige en medische rapporten (t. z. p. Maart 1937)
—nbsp;Medische kroniek. De Rectorale Rede van Prof. Dr. L. POLAK DANIELS
van 21 Sept. 1936 „Ziekten en Ziektebeeldenquot; (t. z. p. Febr. 1938).
D.nbsp;SNOECK HENKEMANS, Traumatische neurose (Geneesk. Tijdschr der
R. V. B. 1926, blz. 133).nbsp;''
Sociale Verzekering: Rapport uitgebracht door een commissie uit
N.V.V. en S.D.A.P., Augustus 1938.
H. SONNENSCHEIN, Die Simulation in der Sozialversicherung. Inaugeral
Diss. Freiburg i. Br.
L. STAS, Het percentage der blijvende invaliditeit bij een aantal typische let-
sels (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B. 1928, blz. 291).
H. W. STENVERS, Over z.g. traumatische neurose (Geneesk. Tijdschr der
R. V. B. 1921, blz. 382).
E.nbsp;STIER, Ueber die sogenannten Unfallneurosen. Leipzig 1926.
-ocr page 161-—nbsp;Welche Schlüsse können wir bei der Begutachtung von Kopfverletzungs-
folgen aus den Ergebnissen der Untersuchung des Gleichgewichtsapparates
heute schon ziehen? (Deutsche Med. Wochenschr. 1936, No. 12 en 13; 20 en
27 Maart).
J. J. VAN STRATEN, Neurose en Ziektewet (Geneesk. Tgdschr. der R. V. B.
1931, blz. 21, met gedachtenwisseling met A. KROPVELD Jr., blz. 91, 92
en 124).
H. J. L. STRUYKEN, Vreemde lichamen in den neus (Ned. Tijdschr. v. Ge-
neesk. 1921, II, blz. 407).
SHIGERU TAKAORI, Indeeling van de traumatische neurose (Ref. Ned.
Tijdschr. v. Geneesk. 1935, blz. 1743; uit Aerztl. Sachverständigen Zeitung,
Jahrg. 41, No. 2).
A. TERPSTRA, De melkarbeid getoetst aan het huidig weten (Landbouwk.
Tijdschr. Sept. 1933).
G.nbsp;J. VAN THIENEN, De beoordeeling van arbeidsgeschiktheid (Ned. Tijdschr.
V. Geneesk. 1937, Clinische Les, blz. 1291).
Tien jaren prakt ij k der Ongevallenwet 1901. Haarlem 1913.
Tien jaren Raden van Arbeid. Haarlem 1930.
A.nbsp;P. TIMMER, De traumatische neurose in verband met de voorwaardelijke
reflexleer van Pawlow (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 26 Maart 1932).
F. TöNNIES, Die Entwicklung der Sozialen Frage bis zum Weltkriege. 1919
Sammlung Göschen.
H.nbsp;O. TRöSCHBR, Die Begutachtung der Arbeitsunfähigkeit in der Kranken-
versicherung. München 1930.
B.nbsp;A. G. VERAART, Het begrip ongeval enz. (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 9 Oct.
1937, blz. 4877).
—nbsp;De definitie van het begrip „ongevalquot;. Kerkrade 1935.
Vergadering der Vereeniging tot beoefening der Sociale Geneeskunde ter
herdenking van het 25-jarig bestaan der Ongevallenwet, gehouden op den
tweeden Januari 1926 (Geneesk. Tijdschr. der R. V. B. 1926, blz. 17).
A. J. VERHAGE, De meest doelmatige belooning van den arbeid in het land-
bouwbedrijf (Landbouwk. Tijdschr. Jan. 1935).
Verslag van de Landbouw-Bedrijfsstudiegroepen in het gebied der Groninger
Maatschappij van Landbouw over het jaar 1936. Samengesteld door den
Rijkslandbouwconsulent voor Noordelijk Groningen.
S. VISSER, Een methode om simulatie van zwakziendheid of blindheid te
ontdekken (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1910, 11, blz. 1228).
N. C. VAN VONNO, De arbeidslt;on)geschiktheid en geslachtsziekten (Geneesk.
Gids, 9e jaarg., afl. 51, 18 Dec. 1931).
C.nbsp;W. DE VRIES, Arbeidskrachten, onvolwaardig uitsluitend door meer-gevor-
derden leeftijd. A.V.O.-Congres. Amsterdam 1928.
DOR. VAN WALREE, De arbeids (on) geschiktheid van vrouwelijke lijders aan
neurosen en psychosen (Geneesk. Gids, afl. 32, 7 Aug. 1931).
H. WALLER, Het wettelijk begrip „ziektequot; (Ned. Tijdschr. v. Genamp;esk. 1931,
13 Juni, No. 24, blz. 3166, en 27 Juni, No. 26, blz. 3500).
J. WEICKSEL, Der Begriff Invalidität (Deutsche Med. Wochenschr. 1933, No.
14, 7 April, blz. 536).
—nbsp;Die Aerztliche Begutachtung in der Sozialversicherung (Mün..3h. Med.
Wochenschr. 1934, No. 11, 17 Maart, blz. 398).
A. WELCKER, Automutilatie, aggravatie, simulatie, naar aanleiding van een
reeks gevallen (Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1923, H, blz. 540).
JOHANNA M. VAN WENT, Arbeidsgeschiktheid van rheumapatiëntamp;n (Aes-
culaap Sept. 1938, blz. 342).
A'.
—nbsp;De arbeids(oii)grescliiktheid van rheumatische patiënten (Geneesk. Gids
9e jaarg., afl. 36, 4 Sept. 1931).nbsp;'
E. D WIERSMA, Ter overdenking voor huisarts en student, Amsterdam 1936
—nbsp;Voor den arts. Ter toetsing aan ervaring en inzicht. Amsterdam 1937
—nbsp;Iets over ziekte (Clinische Les, Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1932 blz 2594)
—nbsp;Nog iets over ziekte (Oinische Les, Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1933, blz!
1178).nbsp;'
P. P. WIJK, Bestudeering van den landarbeid en het verhoogen van het nuttig
effect in den landbouw (Landbouwk. Tijdschr. Juli 1934)
H. J. WOLF, Acute nicotinevergiftiging als beroepsziekte (Ref. Ned. Tijdschr
V. Geneesk. 1933, blz. 3285; Deutsche Mediz. Wochenschr. 1933 No 20)'
J. L C. WORTMAN, De constitutie aan het ziekbed (Geneesk. Bladen '1935'
32ste reeks).
—nbsp;Biologische therapie (Aesculaap 1ste jaargang 1938 blz 77)
L ZEEHANDELAAR, Het begrip arbeids( on) geschiktheid in verband met ner-
veuze ziekten (Geneesk. Gids 1931, afl. 28, 10 Juli).
W. P. C. ZEEMAN, Schatting der invaliditeit na oogletsels (Ned Tiidschr v
Geneesk. 1938, blz. 142).nbsp;'nbsp;' '
BEHOORENDE BIJ C. DEN HARTOG
OVER DE BEOORDEELING VAN ARBEIDSGESCHIKTHEID.
Bladz. 31. In de 4e regel van boven staat: TENGELOO. moet
zijn: TENDELOO.
Bladz. 42. In de 10e regel van boven staat: ontbrekende ziekte-
verschijnselen, moet zijn: uitbrekende ziekte-
verschijnselen.
Bladz. 72. In de 3e regel van boven staat: door het nemen,
moet zijn: evenals het nemen.
Bladz. 88. In de 11e regel van boven staat: plattelandsprakijk,
moet zijn: plattelandspraktijk.
Bladz. 99. In de 5e regel van onderen staat: aanwezige klachten,
moet zijn: aanwezige klachten, waarvoor
een werkelijke grond was aan te wijzen.
m
»«-fît
ÄS
JWA::^^ SM
-ocr page 165-STELLINGEN.
Aggravatie komt veelvuldiger voor, dan over het algemeen
wordt aangenomen.
II.
De onderhuidsche „strekpeesafscheuringquot; van de eind-
phalangen der vingers behoeft conservatieve behandeling.
III.
Bij de zoogenaamde ,.bloedende mammaquot; is chirurgisch
ingrijpen altijd vereischt.
IV.
De oorsprong van niersteenen is, indien er geen afsluiting
der afvoerwegen bestaat, te zoeken in een niet infectieuze
afwijking der nierpapillen.
V.
Bij de behandeling van chronische infecties der urinewe-
gen is prontosil album als geneesmiddel te verkiezen boven
urotropine.
VI.
Bij elke sinusthrombose moet de parenterale levertherapie
toegepast worden.
VII.
De beste behandehng van een reusceltumor bestaat in re-
sectie van het gezwel.
.n 3nbsp;5£ T g.
«t^imj-f-ïs j^l awonbsp;.nbsp;; ÂfavfrigçÂ
■ /îquot;:
rf.
^ S.
.li
.V
w^iïi viti tma^U-x'üa ::.iv f.'-n-qsitto aQ
' v'nbsp;pfc; UfiHfî'i'-îfi
SS::»''
3 fîifî^ïa^?^
gt^-- ' ■ : : ' ■ . ; -
-ocr page 167-Honger en eetlust zijn bij de keuze der voedingsmiddelen
geen betrouwbare raadgevers. De mensch moet daarom bij
deze keuze steeds met raad bijgestaan worden.
Het oprichten van landbouwhuishoudscholen is een drin-
gende vereischte voor de verbetering der volksvoeding ten
plattelande.
r ^
-ocr page 170- -ocr page 171- -ocr page 172-t
A-
■-.O,-. ;•■■ ;
Äi
-ocr page 173--.I*--'■'Af-? a'.----
■
... . ■
mMimmmiysm
IllgsäiiißW
■ . • - ' ■■ Vi.;?, V : lt; •'»■-«V; ; if
-ocr page 174-ri»
-S-
'quot;^SSS I