-ocr page 1-
GRONDTREKKEN
VAN
DE GESCHIEDENIS DER MUZIJK,
-ocr page 2-
GRONDTEEKKEN
VAN
DE GESCHIEDENIS DER fflüZIJK,
DOOR
F>'. BRENDEL.
Uit het Hoogduitsch naar de
tweede, vermeerderde                   >.
uitgave in het Nederduitsch vertaald,
BOOR
Boetor W. C. KIST.
Bedacteur der Caeollla, Algemeen Muzikaal Tijdschrift van
Nederland ; lid van de Maatschappij van'Jetterknnde
te Leyden én eerelld van de Oom-vereln en
Mozarteum in Salzburg.
ft- K &■ WtSi^S ** " * * *- -
UTRECHT, BIJ
DANNBNEBLSEB in DOORMAN.
185 1.
-ocr page 3-
VOORREDE.
Lil kleine geschrift ia voor twee jaren verschenen, maar toen
niet in den Boekhandel gekomen s list werd alleen ontworpen met
het doel om tot leiddraad voor mijne voorlezingen over de ge-
schiedenis der Muzijk aan het Conservatorium te Leipzig te
dienen. Daar mij evenwel meermalen gezegd werd, dat er dik-
wijls navraag naar was, en de wensch bestond om het door den
Boehhandél te kunnen verkrijgen., heb ik besloten liet in het licht
te laten verschijnen.
Wat de gezigtspunten betreft, die mij bij het ontwerpen van
het werkje leidden, en waarnaar het moet beoordeeld wor-
den , zoo merk ik aan, dat het hier mijn plan niet was in
eenig opzigt,
v nieuioe resultaten te leveren. Het doel was , liet
gewigtigste der voorhanden zijnde stoffe in een kort en duidelijk
overzigt mede te deelen , in zekere mate een eenigzins uitvoerige
tabel van de gescidedenis der Muzijk te geven. Het geschrift
moet de leerlingen die zich aan de kunst wijden mat de eerste
elementen bekend maken, om hen voor de studie der grootere wer-
-ocr page 4-
ken voor te bereiden. Des al niet ie min beslaat het niet bloot
uit eene Compilatie ; men zal
, zoo als ik hoop, een eigen-
dommelijke opvatting van het geheele gebied in de gedaante en
groeppering der sloffe erkennen.
Baar het van gewigt is, de nog oningeivijden niet met een
te groote massa van daadzaken te overladen, was ik vooral daarop
bedacht, alléén het wezenlijke, werkelijk opmerkenswaardige op
te nemen, vooral de namen niet te veel op een te stapelen.
In de aanmerkingen van het stuk zijn eenige der belangrijkste
uitgaven van oude werken met naam bekend gemaakt. Een voor-
name hoofdoorzaak van het niet kennen der laatste is gewoonlijk
de onbekendheid met die uitgaven.
Zoo moge dit kleine geschrift daartoe bijdragen, de nog altoos
zeer veronachtzaamde studie van de geschiedenis der Muzijk in
groote kringen meer en meer te verspreiden.
Leipzig, September 1850.
DE SCIIHIJVEU.
- /
_____________________________________________________________________-________________________________________■ -—.-■■:■■
-ocr page 5-
VOORREDE \AN DEN VERTALER.
I)e overtuiging, dat de verspreiding van dit werkje ook in
ons vaderland van nut zal zijn, heeft mij de pen doen opvatten
om het te vertalen. Bij de toenemende beoefening vooral van het
praktische deel der Toonkunst op onzen bodem, hébben wij dit
zelfs noodzakelijk geacht. Immers is de geschiedenis der Muzijk
een van haar bslangrijkste en toch minst beoefende takken , en
de beoefenaar dier edele kunst, alhoeioel de overige vereischlen
eens kunstenaars bezittende, kan , met haar niet bekend zijnde ,
geen kunstenaar in den waren zin des woords genoemd toorden.
-
En, dat er trouwens maar al te veel gevonden worden, die deze
kennis zelfs geheel missen, wie zal ons dit weerspreken ?
Deze grondtrekken van de geschiedenis der Muzijk, het werkje
van een hooggeschat man, onderwijzer aan het Conservatorium
der Muzyk te Leipzig, ofschoon tot het verkrijgen eener volledige
kennis dier wetenschap onvoldoende, zullen den kunstbeoefenaren
toch een kort overzigt dier geschiedenis geven, vooral bij velen
-ocr page 6-
Till
wat wij hopen en tcenschen — den lust doen ontstaan om de achter
deze bladen aangevoerde historische werken van beroemde mannen
in te zien en met ijver te bestuderen.
Mögt onze geringe arbeid met rijke vruchten beloond worden,
wij zonden ons gelukkig achten ook in deze tot aankweeking der
voor den kunstenaar en dilettant zoo onmisbare kennis iets te
hebben bijgedragen.
-ocr page 7-
EERSTE HOOEDAEDEÉLING.
Van de eerste christelijke tijden tot aan de IS. Eeuw- De
Geschiedenis der trapsgewijs toenemende ontwikkeling
en beschaving onzer hedendaagsche IHuziJk.
Ccr^te @Ttjtiiiaïï.
Het vroegste begin onzer Muzijk.
§ i.
Onze tegenwoordige Europesehe westersche Muzijk verschilt
in haren aard inderdaad eenigzins van de oudgrieksche. Onze
Muzijk is het resultaat des christendoms. Eene schets van
hare geschiedenis moet derhalve daar beginnen, waar de
oudgrieksche onderging en de hedendaagsche in het leven
trad. Onze tegenwoordige Muzijk heeft haar oorsprong aan de
eerste christelijke gemeenten, hare eerste vorderingen aan de
opperste herders der kerk in de vroegste eeuwen des christen-
doms, hare verdere verbetering en trapsgewijze ontwikkeling vooral
aan de kloosters te danken. Onder de eerste bevorderaars der
christelijke Muzijk worden op het einde der 4e 'eeuw (374 tot
397) vooral genoemd: de heilige Ambrosius, bisschop van
Milaan, en de heilige Gregorius de groote, die in het jaar
691 tot 604 de christelijke kerk bestuurde. Beide hebben zich
daardoor groote verdiensten verworven, dat zij zich beijverden
om voor het tot dus verre toevallige en ongeregelde wetten te
maken.
                                                                                . >
1
-ocr page 8-
2
^TtUECbß <£ybtiaft.
Be trapsgewijze ontwikkeling en beschaving der Harmonie,
het notenschrift, de Mensuur. Naturalistische
proeven in de Melodie.
§ 2.,
Over de eerste beginselen der Harmonie in de vroege mid-
deleeuwen hebben er van oudsher verschillende mecningen en
verhalen bestaan, zoo dat het moeijelijk is daarover iets bepaalds
te zeggen. Het eerste proefstuk eener verbinding van eenige te
gelijktijdig op verschillende toongraden klinkende stemmen is in
een nagelaten werk van den Monnik Hucbaldus voorhanden.
Deze Hucbald was een zeer geleerde Monnik in "Vlaanderen, die,
na zijn leven ijverig met bearbeiding der muzikale theorie te
hebben doorgebragt, in zeer hoogen ouderdom in het jaar
930 gestorven is.
§ 3.
Om eene nu schijnbaar geheel onbeduidende uitvinding te
maken, moesten in de middeleeuwen jaarhonderden voorbijgaan.
Eerst in de 11e eeuw vertoont zich wederom iets dat nadere
opmerkzaamheid verdjent. Het was een benedictijner Monnik
uit het klooster te Pomposa in de nabijheid van Eavenna en
Perrara, Guido van Arezzo, omtrent het jaar 1020 le-
vende, die in die eeuw de Toonkunst wezenlijk bevorderde,
en een, zoo grooten roem verwierf, dat zijn naam nog heden
ten dage onder die der musici der middeleeuwen de meest
bekende is. Aangaande de ontwikkeling en beschaving der
Harmonie heeft hij echter geene vorderingen gemaakt.
• ;'.! f-;.,                        §4.
Eenc uitbreiding van de leer der Harmonie, met nog
-ocr page 9-
3
andere belangrijke ontdekkingen bragt eerst de 12e eeuw voort,
alhoewel meer daarvan uit dien tijd niet bekend is. Uit hetgeen
echter in de volgende eeuw verrigt werd, blijkt, dat men in
dat tijdvak een' gewigtigen vooruitgang moet gemaakt hebben.
§ 5.
De 13e eeuw had van de 12e eeuw de,nu reeds eenigzins
meer gerijpte beginselen der toekomende Muzijk, eene eenig-
zins meer ontwikkelde Harmonie, het notenschrift en de Men-
suur als erfdeel ontvangen. Deze te bearbeiden en tot rijpheid
te brengen was nu meer hare taak. Thans traden voorname
onderwijzers op, die in staat waren reeds eene eenigermate uit-
gebreider bewerkte theorie bijeen te brengen. Een dezer man-
nen , van wien ook een werk tot ons gekomen is, was Franco
van Keulen in de eerste helft der 13e eeuw, die reeds vol-
komene, onvolkomene en midden Consonanten en Dissonanten
onderscheidde.
§ 6.
Deze zijn de vorderingen der kunst in Duitschland en Italie.
Frankrijk miste nog lang die reeds eenigzins meer ontwikkelde
Harmonie, zoo als zij in Duitschland voorhanden was. Eerst uit het
einde der 13e eeuw, omtrent het jaar 1280 is voor eenige jaren
de proef van zekeren Adam de la Hale, een driestem-
mige compositie gevonden, welke het bewijs levert, dat men
te dier tijd daarmede een begin gemaakt had.
i 7.
In de eerste helft der 14e eeuw treffen wij twee schrijvers
aan, die groote vorderingen te weeg gebragt, én , wât de
Harmonie betreft, het eerst bevredigende regels gegeven hebben.
Ecgels van zulk een' aard, dat naar deze, ook volgens onze
hedendaagsche begrippen, voor het eerst reine akkoorden en
-ocr page 10-
4
/.
Harmonieopvolgingen gevormd konden worden. Voor de eerste
maal verschijnt nu de wet, dat twee volkomen Consonanten ,
quinten en octaven , niet in gelijke beweging op elkander mogen
volgen ; voor de eerste maal erkende men reeds iets naauw-
keuriger het wezen der Dissonanten en de noodzakelijkheid om
haar in de eerstopvolgende Consonanten op te lossen.
Marchettus van Padua en Johannes de Muris
een fransch geestelijke en Dr. der Sorbonne te Parijs, zijn de
mannen wien men deze vorderingen op het theoretische gebied
te danken heeft. Ten opzigte van de praktische aanwending
van hunne grondstellingen bleef evenwel nog altoos veel te
wenschen overig.
§ 8.
Het tot dus verre vermelde betreft vooral de eene hoofdzijde
der Muzijk, namelijk de Harmonie en hare langzame ont-
wikkeling, anders was het met het tweede, gewigtigstebestand-
deel , de Melodie, gesteld. Terwijl de eerste het voorwerp
der zorgvuldigste navorsching was en vooral door de geleerden
en de geestelijken beoefend werd, zien wij de laatste veron-
achtzaamd , en in haar regt volstrekt niet erkend, zoodat zij
als iets bijkomends en ondergeschikts daar naast gaat. Behoort
de Harmonie in den kring .der school te huis, de Melodie werd
aan het leven, en hare beschaving aan het natuurlijke gevoel
der leeken overgelaten. Opmerkenswaardig is het intusschen , dat
men op dit veronachtzaamd gebied vroeger tot bevredigende
resultaten kwam en tot een onzeker gevoel van den geest die
in de toonen woonde, dan in die spheer, waar de zin voor
kunstwaarde onderdrukt werd.
§ 9.
Sedert de 12e en 13e eeuw hadden de hoogste standen eerst
in Provence begonnen zich met poëzy en zang bezig te houden.
Weldra breidde de liefde daarvoor zich in het noordelijke en
-ocr page 11-
5
zuidelijke Frankrijk en in Duitschland uit, waar, gelijk daar de
Troubadours, die vooral als de bevorderaars dierrigtingzijn
aan te merken , de Miiinezanqers moeten genoemd wor-
den. Het getal dezer dichters en zangers neemt buitengewoon
toe , en wij treffen onder hen koningen en vorsten aan. Zoo
wordt onder anderen Thibaut, koning van Navarre (geb. 1201,
gest. 1254) genoemd, van wien ook Melodien gevonden zijn.
§ 10.
Ook de dramatische en theatrale proefnemingen der middel-
eeuwen waren niet geheel zonder Muzijk, en de Melodie vond
hier voornamelijk een gebied, waar zij zich onbepaald kon
doen gelden, en dat haar tevens gelegenheid tot verdere ont-
wikkeling aanbood. Deze voorstellingen waren in den beginne
zoo ruw en gemeen, dat zij slechts eene vermelding verdienen ,
om aan te toonen hoe de zin voor het tooneel vroeg ontwaakt
was. Bij toenemende beschaving kwamen evenwel uit deze ruwe
beginselen rijpere en smaakvollere voortbrengselen te voorschijn.
Zij droegen den naam van Mysterien, en bestonden uit
een meer gepaste, wat beschaafder voorstelling van godsdienstige
gebeurtenissen. Sedert de 12« en 13e eeuw vooral verbreidden
zich zulke spelen bijzonder, en in het jaar 1313 bouwde men
in Parijs een daarvoor bestemd theater. Aan de vrolijke kunst-
lievende hoven van Provence, eindelijk, vinden wij dien reeds
genoemden Adam de 'Ia H a 1 e (§ 6.) als den vervaardiger
van eenige zeer aardige Liederspelen met , werelds o hen
inhoud terug. Het karakteristieke en wezenlijke der latere
Opera's ontbrak aan deze eerste proeven nog geheel, maar
zij zijn evenwel als de voorbereiding voor die later zoo mag-
tige kunstsoort te beschouwen.
h U.
Terwijl nu het volk zijne liederen zong en bij toenemende
beschaving de meer ontwikkelde standen zich met de gezangen der-
-ocr page 12-
Troubadours on Minnerangers verlustigden, hadden de schoolsch
onderwezen musici, die zich bij voorkeur Cantores noemden,
op hunne wijs pedant voortgewerkt, zonder eenigzins acht te
slaan op hetgeen het leven opleverde. Voor hen was de zang
niet een schoone kunst tot vervrolijking, maar een voorwerp
van een vermoeijende studie. Harmonie en Melodie, het werk
der scholen, en de bemoeijingen van den wereldschen natura-
listischen zin waren streng van elkander gescheiden. De eigenlijke
musici zagen met trots op die wereldsche werkzaamheid neder.
Op die wijze duurden de betrekkingen een' geruimen tijd voort.
Het wereldsche gezang mögt zich steeds over eene levendige
belangstelling verheugen.
Volkomen ontwikhelde Harmonische kunst.
§ 12.
Evenwel was de tijd niet ver meer af dat een heldere op-
gang der zon de nevelen, die tot dusverre het wezen der schoone
kunst omsluijerden, moest verdrijven. De leer van Johannes de
Muris had reeds vroeg ingang en als 't ware een' vaderlandschen
bodem bij een volk gevonden, dat bij zijn buitengewoon wel-
varen, bloeijende cjpor manufacturen en ambachten, handel en
scheepvaart en een duchtig bestuur zich aan eene materieele
behagelijkheid van bestaan kon overgeven. De Harmonie werd
in grooter volkomenheid het eerst voornamelijk in' de Neder-
landen
in vrolijke ' gezellige kringen in beoefening gebragt,
en geliefkoosde volksliederen plagt men pp die 'wijze te zingen.
Vervolgens kreeg zij toegang tot de hoven ter veraangenaming der
grooten, en weldra opende zich ook de deur der kerk voor de
thans zegerijke overwinnares der vroegere eenstemmige wereldsche
Melodie. De Nederlanders zijn de eersten geweest, die de Har-
monie in Europa algemeene, praktische waarde hebben gegeven,
bovendien ook de eersten, die haar op eene nog thans voldoende
-ocr page 13-
7
wijze wisten te behandelen. Voor den eersten eigenlijken com-
ponist, als de stamvader van onze Muzijk wordt Wilhelm
Dufay, uit Chy'may in Henegouwen omtrent het jaar 140O
aangegeven. Bij dezen man toont zich voor de eerste maal eene
volkomen vaardige kunst, wat de technische vereischten betreft.
§ 13.
In dezelfde mate, als bij voortgezette oefening de componis-
ten eene altoos grootere vaardigheid verkregen, nam natuurlijker-
wijze ook de stoutheid der onderneming, en de eerzucht om
de voorgangers in kunstrijke combinatien te overtreffen, toe.
Weldra ontmoeten wij den naam van een man, die verder dan
Dufay gaande, den grond voor de kunst des dubbelen contre -
punts gelegd heeft, namelijk den in zijnen tijd hoogberoemden
Johannes Ockeghem, gewoonlijk Ockenheimgenoemd,
geboren in Henegouwen tusschen het jaar 1420-en 1430, en.
omtrent het jaar 1513 overleden.
§ 14.
Het meer ontwikkelde geestige leven dat zich nu door geheel
Europa begon uit te breiden, moest ook den gunstigsten invloed
op de verdere ontwikkeling der Toonkunst en hare uitbreiding
in ruimer kringen hebben. Toen de liefhebberij voor de be-
schavende kunsten meer en meer toenam, begonnen de grooten
ook meer belang in de Muzijk te stellen, en de componisten
ontvingen de nadrukkelijkste opwekkingen en gunstigste aanlei-
ding tot ontwikkeling van hun talent. Aan de hoven ontstonden
kapellen, bij welke Nederlandsche musici op ae voordeeligste
voorwaarden beroepen werden. Leerstoelen voor de Muzijk wer-
den in het laatste derde gedeelte der' 15e eeuw te Napels,
Milaan en op andere plaatsen van Italië opgerigt. Vooral
toen de pausen Julius II. en Leo X. dien schitterenden Raphael-
schen tijd voor Italie aanbragten, werd de Nederlandsche Mu-
zijk in hooger mate naar waarde in Duitschland, Italië, Spanje
-ocr page 14-
a
en Frankrijk erkend. Toen eindelijk in het jaar 1502 deltalia-
ner Ottavio Petrucci, uit Fossombrone in den Kerkdijken
Staat, den notendruk met beweegbare tijden uitvond, was
voor de geyolgrijkste vlugt der Toonkunst de gewigtigste op-
wekking gegeven.
                                       >
§ 15.
Ockenheim's grootste leerling Jos quin des Prés of Jo-
docus Pratensis of a Prato genaamd, geboren te Cambray , of
naar andere opgaven te Condé, voor het jaar 1455, gest. 1515,
was de eerste dier Nederlanders, in wie de kunst zich van
vroegere t tot dus verre heerschende stijfheid, zwaarmoedigheid
en hardheid eenigermate bevrijdde, de eerste Nederlander, die
zich over een' Europeschen naam mögt verheugen , en overal
zijn' invloed wist te doen gelden.
§ 16.                       ,.
Tot dien tijd hadden de Nederlanders alléén en onbeperkt
in het rijk der Toonkunst geheerscht. Nu begonnen ook andere
natiën hun van lieverlede wel niet den eersten rang , maar toch
hunne alleenheersching te betwisten. Eeeds in de tweede helft
der 15e eeuw traden in Duitschland eenige wakkere compo-
nisten op, zoo als Adam de Fulda, Stephan Mahu,
Hermann, Finck en andere. In Frankrijk kreeg Eleazar
Genet, il Carpentrasso genaamd (van zijne geboorte-stad
Carpentras) lid der pauselijke kapel groot aanzien, en werd
daarom door zijn beschermer Leo X. met de* bisschoppelijke
waardigheid bekleed. Spanjaarden waren als zangers in de
pauselijke kapellen zeer gezocht. Onder de inlandsche leden
aldaar wordt Constanzo Festa als de eerste voornaam-
ste componist en voorlooper van Palestrina genoemd. In den
loop van de 15e eeuw werden orgels in de hoofdkerken dei-
steden «n in -de rijke gestichten in groot getal gebouwd, en
in hunne inwendige inrigting wezenlijke verbeteringen aange-
-ocr page 15-
9
bragt. Een volkomen gevormde tastatuur was nu voorhanden.
In het jaar 1470 vond Bernhard de duitsche te
Venetië het orgelpedaal uit. De muzikale producti-
viteit werd nu reeds eene meer algemeene, en weldra ont-
waren wij, hoe nu ook andere natiën muzikale zelfstandig-
heid verkrijgen.
i
'§ 17.
Onder de> Nederlanders, die deels beroepen, deels om hun
geluk in Italie te beproeven, derwaarts gingen, was ook H a d-
rian Willaert. Als jong mensch, reeds in zijn eigen vader-
land beroemd, kwam hij omtrent het jaar 1518 te Homo.
Toevallige omstandigheden verhinderden hem zich daar te vesti-
gen , en hij begaf zich ten gevolge daarvan naar Venetië, waar
hij reeds in het jaar 1527 de plaats van kapelmeester aan den
dom van den heiligen Marcus kreeg, een betrekking die van
toen af als eene soort van muzikale groote waardigheid ge-
golden heeft. Hier in Venetië kreeg Willaert een' zeer
langdurigen invloed , en werd de stichter der naderhand
zoo belangrijke en beroemde Venetiaansche school. Hij
stierf in 1563.
§ 18.
Nog een' meester hebben de Nederlanden voortgebragt, die
al het voorafgegane heeft afgesloten, een meester, wiens wer-
ken nog heden voor ons niet alleen voor de geschiedenis der
kunst maar ook als kuntswaarde bezittende van belang zijn, den
grootsten en den uitstekendsten Nederlandschèn meester. Deze
is Orlandus Las su s uit Mons, in Duitschland Eoland
Lass genaamd. Lassus kwam op zijn 18c jaar te Napels, be*
kleedde eenige jaren later reeds den post van kapelmees-
ter van eene der ■ hoofdkerken te Kome,- werd vervolgens als
kapelmeester in Antwerpen benoemd, en kreeg eindelijk een
beroep als kapelmeester naar München, waar hij na een veel-
-ocr page 16-
10
jarige loopbaan, hooggeacht en met eer overladen als een
man van Europeschen naam, zijn werkzaam leven in het jaar
1594 eindigde. Hij kan als vertegenwoordiger van al de Neder-
landsche toonkunstenaars van dien tijd in het algemeen be-
schouwd worden. Al het vroegere had hij niet alleen voor
maar ook in zich, en wendde het tot een hooger gebruik
aan.Hij is de vrucht van alle voorafgegane pogingen en in
hem vereenigde zich als in een middelpunt de Nederlandsche
Muzijk.
-ocr page 17-
TWEEDE HOOFDAFDEELING.
Van de 16e eeuw tof op den tsgenwoordigen iijd.
De Geschiedenis der Rluzijk als s cho o n o k un sf.
ITALIE.
Tijdvak van den verheven stijl.
§ 19. '
Met Orlandus Lassus treden de Nederlanders van hettooneel
af, en andere natiën, vooral Italie en Duitschland, nemen nu
de verdere ontwikkeling der Toonkunst op zich. Slechts weinige
Nederlandsche meesters hadden zich van hunne contrepuntischo
geleerdheid met zooveel geest en ervarenheid bediend als Las-
sus, zelfs van allen, wier werken nu nog voorhanden zijn, met
enkele uitzonderingen bij Josquin, niemand met zoo veel gema-
tigdheid. Een tegenvoeter van Lassus, een van diegenen die aan
de wetenschap het meest hadden toegebragt, en bij wie de
eenzijdigheid van hetgeen, waarnaar toen op het muzikale gebied
gestreefd werd, het meeste op den voorgrond stond ,• was Clau-
dius Goudimel uit Bourgondie, geboren omtrent het jaar
1500, omgebragt in 1572 te Lyon als Hugenoot, tengevolge
van den Bartholomeus-nacht. Als eerste pauselijke kapelmees-
ter , kerkcom'ponist en directeur eener Muzijkschool in Home
was intusschen zijn invloed daar ter plaatse, en door Rome in
Italie zoo groot, dat zijne manier Voor algemeen geldend, alleen
voor goed gehouden werd, en dat Italie evenals de Nederlan-
den misleid door het aanzien van dezen man, steeds meer en
meer eene Muzijk leerde huldigen, waarvan men door de al
te groote kunstigheid geen genot kon hebben. Een menigte
-ocr page 18-
12
i
wanvoegelijkheden waren ingeslopen. Door de wijd uitgespon-
nen contrepuntische verwikkelingen werden de tekstwoorden
geheel onverstaanbaar, zoo als men ze in het algemeen geheel
veronachtzaamde. Het was een zeer gewoon misbruik om Missen
op wereldsehe, niet zelden zeer ijdele liederen te componeren.
In 't kort, de kerk werd met werken overladen, welke niet één
harer oogmerken bevorderen konden. Zoo hielden de leden der
kerkvergadering te Trente, in het midden der 16e eeuw (1562),
teregt het onderwerp voor belangrijk genoeg, om het aan een
uitvoerig onderzoek te onderwerpen. Het hevigst werd de
vermenging van het heilige met het wereldsehe, en de over-
groote onachtzaamheid der componisten bij de behandeling
der tekstwoorden gegispt. De vergadering besloot dat de gees-
telijke Muzijk zou gezuiverd worden. Men kwam overeen ze
uit de kerk te verbannen voor zooverre zij, hetzij in den zang
of het orgelspel ergens een bijvoegsel van het wereldsehe,
ongewijde mögt hebben, opdat het huis des Heeren in waar-
heid een bedehuis zou kunnen zijn en heeten. Dit besluit
werd den 14 September 1562 genomen. Het scheelde wei-
nig, of de figuraal Muzijk zou geheel uit de kerk verbannen
zijn geworden, en alleen de verdedigingsrede van eenige leden en
een voorstel, dat keizer Ferdinand I, een groot vriend der Muzijk,
door eenen afgezant liet maken, om de figuraal muzijk wegens
die misbruiken niet geheel en al te verbannen, bedaarden de
stemming der kerkvergadering. Eindelijk kwam men overeen een'
erkenden toonkunstenaar een proefwerk op te dragen, om daar-
uit te besluiten, of het mogelijk zou zijn de gegispte gebreken
uit den weg te ruimen. Men koos daartoe den reeds algemeen
bekenden Palestrina, en droeg hem de uitvoering der gewig-
tige taak op.
$ 20. ...
Giovani Pierluigi da Palestrina was niet ver
van Borne in de kleine stad Palestrina, volgens de gewone op-
gave, in het jaar 1524 geboren. Daar hij bijzonderen aanleg
-ocr page 19-
13
voor Muzijk liet blijken , zonden zijne ouders hem in het jaar
1540 naar Eome om zich verder te vormen. De school van
Goudimel was de beroemdste, en aan deze werd daarom Pale-
strina toevertrouwd.,Dóór paus Julius II verkreeg hij in 1551 het
eerst eene aanstelling aan de door dezen gestichte en naar hem
genoemde kapel van S. Pieter, In het jaar 1554 gaf hij zijn
eerste werk uit, waardoor hij zich de gunst van paus Julius III
en tegelijk eene plaats onder de zangers der pauselijke kapel
verwierf. Een latere paus intusschen vond daarin iets aanstoote-
lijks, dat Palestrina als dienaar der kerk, getrouwd was,
en tengevolge daarvan werd hij ontslagen. Eerst letfde hij
langen tijd in minder gunstige omstandigheden, totdat hij
eindelijk in het jaar 1571 den vroeger door hem opgegeven
post van kapelmeester aan S. Pieter in het Vaticaan te-
rugkreeg , waardoor zijn finantieele toestand tot aan zijn
dood eöne duurzaam gelukkige wending nam. Hij stierf in het
jaar 1594.
Palestrina had namelijk door zijne in het jaar 1560 geschre-
ven compositie : Improperia, de opmerkzaamheid tot zich ge-
trokken. En nu, toen de verbetering der kerkmuzijk ter sprake
kwam, dacht men aan hem, en droeg hem de compositie eener
Mis op, waarbij aan den eisch van strenge zuiverheid van
stijl bij wijze van proef voldaan zou moeten worden. Palestrina
schreef in den geest der hem opgelegde taak drie Missen,
die in het jaar 1565 werden uitgevoerd, en van welke de
derde, later onder den naam van Missa Papae Marcelli bekend,
geworden, den prijs wegdroeg. Men beschouwde de gestelde
vraag als opgelost ; en de pauselijke zangers ontvingen het
vertroostend berigt dat in de geestelijke Muzijk niets zou veran-
derd worden, maar tevens ook de dringende vermaning om
voortaan slechts gezangen uit te voeren die de kerk evenzeer
waardig zouden zijn als de drie uitgevoerde compositiën. Palestrina
is door deze daad de redder der Italiaannsche kerkmuzijk en
de schepper van een' nieuwen stijl geworden. Door hem werd de
Italiaansche Toonkunst, op den eersten trap der voltooijing;
gebragt, en de grond voor hare gansche vorming gelegd.
-ocr page 20-
4
14
§ 21.
Door de van Palestrina gestichte en door latere pausen onge*
meen bfegunstigde Muzijkschool, die in het vervolg zich zeer
uitbreidde en langen tijd zich staande hield door het groot
aanzien waarin de meester stond, doordien zijne werken bij
uitnemendheid bij de openlijke godsdienst ingevoerd werden,
kwam het zoover dat in' zijnen stijl te schrijven voor noodza-
kelijk geacht en vervolgens langen tijd als navolgenswaardige
gewoonte en goede toon beschouwd werd, zoodat op die wijze
de inderdaad bescheiden man heerscher werd in het rijk der
Toonkunst gedurende eenige eeuwen en een groot getal voor-
treffelijke talenten de baan heeft aangewezen. Naar hem en
met hem werkte Giovanni Maria Nanini een uitstekend
componist, wiens roem echter' door dien van zijn' tijdgenoot en
mededinger verduisterd werd. Zijne werken hebben veel van
die van Palestrina, evenwel meer van de zachte en teedere,
dan van de feestelijke en verhevene. Hij volgde den laatste na
zijn dood in zijn ambt op. Een leerling van ,'N a n i n i 's .laatsten
leeftijd was de door zijn Miserere wereldberoemd geworden
Gregorio Allegri, geboren omtrent het jaar 1590 en sedert
1629 lid der pauselijke kapel, eerst als zanger vervolgens als
kerkcomponist, een naauw bloedverwant van den met roem ge-
kroonden schilder Correggio. De omtrent het jaar 1560 geboren
Spanjaard Tomaso Ludovico della Vittoria, eender
grootste onder deze componisten, was mede een leerling uit
deromeinsche school, en daarna lid dèr pauselijke kapel. Tomaso
Bai eindelijk geboren in de 2e helft der 17e eeuw is in het
jaar 1718 te Kome evenals Allegri zijn' roem verschuldigd aan
een Miserere, dat naar het voorbeeld zijn3 voorgangers'gewerkt
is, en nu nog jaarlijks op groenen Donderdag gezongen wordt.
Dit nieuwe Miserere is de eenige compositie van lateren tijd
waaraan met uitzondering van een werk van Bai ni de eer
ten deel gevallen is onder de Muzijkstukken te worden op-
genomen, welke nu nog jaarlijks op bepaalde feestdagen her-
haald worden.
-ocr page 21-
15
§ 22.
De wereldsche Muzijk was tot nu toe steeds veronachtzaamd
geweest, en had slechts eene ondergeschikte plaats bekleed. Bij
de van lieverlede volgende meerdere beschaving en verbrei-
ding der Harmonie in altoos verdere kringen, kon het niet
anders wezen , dan dat het eenstemmige , wereldsche lied den
wedstrijd niet meer kon volhouden en geheel op'den achtergrond
moest geplaatst worden. Onder de musici en vrienden der
Toonkunst was er geen gezang meer dan hel vierstemmige; gelief-
koosde liederen van vroegeren tijd plagt men op die wijze
te bewerken. De Harmonische kunst verspreidde zich onder de
menigte, maar de eigenlijke Melodie was een'geruimen tijd aan
haren geheelen ondergang overgelaten geweest. De wereldsche
Muzijk nam toe in waarde en aanzien, en werd middelerwijl
door het overbrengen der Harmonie op dit gebied gebragt. Voor
de meer voorname en beschaafde kringen der maatschappij
werden de zoogenaamde Madrigalen gedicht en gecompo-
neerd , eene soort, welke langen tijd zeer gezocht was en door
de eerste componisten beoefend werd. Onder de componisten ,
die daarin werkzaam waren, wordt vooral Luea Marenzio
zanger der pauselijke kapel, overleden in het jaar 1599, ge
noemd. Voor beminnaars van een gemakkelijk en bevallig ge-
zang ontstonden de zoogenaamde Villanesche Canzoni ; Boeren-
Liederen. Iets fijner en sierlijker zijn de zoogenaamde Villote
alla Napoletana, waarin Napelsche zangmeesters voorgesteld
werden, die jonge dames de grondbeginselen der Muzijk willen
leeren. Napels, dat later de Muzikale wereldheerschappij verkrijgen
zou, is de plaats, waar deze rigting zich bijzonder deed gel-
den. Als een uitstekend bevorderaar der Muzijk wordt daar
ter plaatse de vorst Gesualdo da Venosa genoemd,
die omtrent het jaar 1600 zijne voornaamste werkzaamheid ont-
nikkelde.
-ocr page 22-
jCgtiliaft
van den schoonen stijl.
§ 23.
De ontwikkeling der Toonkunst was zoo ver gevorderd , dat
die doortastende hervorming van haar in Italie konde volgen,
welke eene wereld ontsloot, waarvan men tot dus verre geen
idee had gehad enden modernen tijd onmiddellijk inleidde, eene
hervorming zoo groot en belangrijk, dat in de geheele geschiedenis
der kunst naauwelijks een tweede gebeurtenis van gelijk belang
kan genoemd worden. — De ontwikkeling was tot dat tijdstip
genaderd , dat de eigenlijke opera werd uitgevonden. — De
liefde voor looneel-voorstellingen was in den loop van de 15e
en 16e eeuw steeds meer en meer toegenomen. De vorsten
in Boven-ltalie wedijverden om dergelijke uitvoeringen aan
hunne hoven in werking te brengen. Vooral werden zij bij
feestelijke gelegenheden weldra onmisbaar, en waren zij dan
ook meestal met Muzijk en dans vereenigd. Bovenal blonk
in kunstliefde en pracht het geleerde hof der Medicis uit ; Flo-
rence was gedurende de regeringsperiode dezer vorsten het
Athene van Italie, en Florence werd ook de plaats waar de
latere Opera onstond , daar hier voor de eerste maal weder het
eenstemmige gezang zich vertoonde, terwijl tot hier toe alleen
meerstemmige zangstukken in de tooneel-voorstellingen in ge-
bruik geweest waren. Bij een feest echter, bij gelegenheid van
een huwelijk, in Florence in het jaar 1539 gegeten, was iemand
op de gedachte gekomen, de boven-stem van een Madrigaal
door een persoon alleen te laten zingen en de overige partijen
door instrumenten te doen uitvoeren.
§ 24.
Het kon niet missen, of men moest bij deze nieuwe veran-
-ocr page 23-
dering, vooral nog , daar men zich veel bezig bield met
grieksche studiën en de nasporing van de wijze waarop bij
de Grieken gezongen was geworden, eindelijk daar toe komen,
Cantilenen van eene bepaalde uitdrukking, Sologezangen in
den eigenlijken zin, en tevens daarmede eindelijk ook bet
Recitatief uit te vinden ; en op zulk eene wijze de wezen-
lijke tot dusverre nog ontbrekende bestanddeelen der moderne
Opera in het leven te roepen. Onder deze uitvinders wordt
vooral Guilio Caccini, ook naar zijn geboortestad
Giulio Eomano genoemd, op den voorgrond geplaatst.
Alhoewel geen groot meester in de kunst des Contrepunts had
hij toch daarin eenige studiën gemaakt, en hij was niet alleen
een goed zanger in den smaak van dien tijd, maar ook een
uitstekend zangmeester. Caccini verhaalt in de voorrede van
een door hem in het jaar 1601 uitgegeven verzameling onder
den titel: „la nuove musiche," dat hij verscheiden dezer ge-
zangen bij een bezoek in zijn geboortestad voor liefhebbers had
laten hooren, en dat men hem verzekerd had nog nooit zulk
een gezang gehoord te hebben. — Tegelijk met hem wordt
Vincenzo Galilei, de vader van den beroemden natuur-
rorscher Galileo Galilei genoemd. Deze componeerde de Scène
van Ugolino uit Dante, vervolgens het een en ander uit de
klaagliederen . van Jeremia op dezelfde wijze, en hij verdient
derhalve onder de eerste grondleggers van het nieuwe genre
te worden opgegeven. Al deze pogingen der genoemde en
eveneens gezinde mannen vonden hun vereenigingspunt in het
huis van zekeren Giovanni Bardi, graaf van Vernio
in ïlorence. De eerste werken, die op deze wijze tot stand
kwamen waren de Opera: Dafne, woorden van Rinuccini
Muzijk van Caccini en Peri (?) uitgevoerd in het jaar
1595 of 1597 en de Opera: Euridice van dezelfde com-
ponisten, in het jaar 1600 te Florence opgevoerd.
' ' ■ '■                                                                        h 25
Gelijktijdig met de Florentiners ", ja nog vóór hen, had
2
-ocr page 24-
IS
de Tomein Emilio del Cavalière even eens ook op de
nieuwe manier met het doel om de Muzijk der oude Grieken
weder te doen herleven — van dit gezigtspunt waren ook
de vroeger genoemde mannen hoofdzakelijk uitgegaan — eenige
herderspelen gecomponeerd, die veel bijval vonden, en aan
het ideaal, dat men zich gevormd had, zeer schijnen beant-
woord te hebben. Te gelijk met de Euridice in Februarij
van het jaar 1600 had Cavalière een groot werk, een moreel-
allegorisch Drama : „dell' anima e del corpo" in Rome, in
de kerk della Valicella, en wel in de bidkamer, welke den
naam van Oratorio voert, op een tooneel met scènes en deco-
ratien door handelende personen , ook met tusschen gevoegde
dansen opgevoerd, en daardoor het Oratorium het aanzijn en
den naam gegeven.
■■•/ ,                        § 26-
Geleerden, muzikale dilettanten,- zangers zijn de uitvinders
der Opera geweest. De eigenlijke Musici bezaten ten gevolge
hunner gansche vorming en rigting geene vatbaarheid voor de
nieuwe ideën, welke van de oudheidonderzoekers uitgingen , en
ineenden met trots en verachting op dit dilettanten-werk te
mogen nederzien. Nog altoos bestond de vroeger.e aischeiding
tusschen de Harmonie en Melodie. Dit had een groot nadeel
ten gevolge. De dilettanten, minder beperkt door de voor-
oordeelen der school, konden wel met meer gemakkelijkheid
een niéuw idee opvatten, maar het ontbrak hun aan de
door een grondige kennis der kunst verkregen bekwaamheden
om zich aan gvoote composition te kunnen \ wagep, en wij
zien daarom in de eerste helft der 17« eeuw naar (gelang der
omstandigheden slechts geringe vorderingen, 'zoodat weinig
waarlijk nieuws in deze jaren werd voortgebrugt. Slechts enkele
meer beduidende componisten waagden zich op de dramatische
loopbaan. Bijna alleen Claudio Monteverde, kapel-
meester aan de Marcus-kerk te Yenetie, was het, die uitdruk-
volle Melodien wist te scheppen, en ook daardoor grooler
-ocr page 25-
19
invloed uitoefende, dat bij tot een vrijer en omvattender gebruik der
Dissonanten den weg baande. Monteverde was.de eerste, die meer
afwisseling, zwier en hartstogtelijker uitdrukking in zijne schep-
pingen wist te brengen, en de Toonkunst geschikt maakte
om fijnere nuances van het innerlijke leven voor te stellen.
Hij zelf heeft zich in de voorrede van een in 1638 te
Venetië gedrukt werk Madrigalen als den uitvinder van den
hartstogtvoilen stijl in de Muzijk genoemd. Monteverde regelde
het orchest en breidde het uit, zoodat het nu noodig werd, voor
elk-instrument afzonderlijk de noten naauwkeurig op te schrijven.
Hij beproefde het eerst om de instrumentaalmuzijk van de
vocaalmuzijk te scheiden en zelfstandig te doen optreden ; hij
werd de uitvinder der Ouverture, een kunstvorm die vervol-
gens meer algemeen gezocht werd, en verdere beschaving
erlangde door den Italiaan Lully te Parijs.
§ 27
Voor de eerste voortbrengselen van meer waarde iu het
vak van den modernen stijl, door welke de nieuw verkregen
middelen om zijn geyoel uit te drukken tot de hoogte van
ware kunst gebragt werden, zijn twee mannen van gewigt:
Ludovico Viadana'en Giacomo Carissimi, de eerste
ten tijde van de uitvinding der Opera, de tweede in het mid-
den der 17e eeuw levende. Viadana is de uitvinder der Kerk- ,
concerten , eene soort van compositie , waarin een , twee , drie
of meer zangstemmen zelfstandige Melodien voordroegen, waar-
bij tot aanvulling der Harmonie het orgel als begeleidend
instrument doorgaans gebruikt werd. Sedert de invoering van
den Solozang behoorde, natuurlijk daartoe meer oplettendheid en
bekwaamheid, om het accompagnement smaakvol voor te dra-
gen. Zoo ontstonden nu door Viadana de regels voor kunst- en
smaakvolle begeleiding en het zoogenaamde generaalbasschrift,
dat wel door hem niet uitgevonden maar toch verbeterd werd.
Van nog grooter belang dan de bovengenoemde voor de ge-
schiedenis der kunst, voor de volmaking van den nieuwen
-ocr page 26-
(
20
stijl, middellijk voor de ontwikkeling der Opera, was Caris-
simi, de* meest geroemde lieveling van zijn' tijd, die het zich
tot hoofddoel zijns levens gesteld had, de nieuwe, van het
contrepuntische afwijkende, naar uitdrukking van woorden
en toestanden strevende , nogtans onhandige en onbevallige
schrijfwijze der wereldsche componisten bevalliger, gemakkelij-
ker te zingen, vloeijender en voor den geest der poëzy ge-
paster te maken. Carissimi, geb. omtrent het jaar 1600, leefde
als kapelmeester in Rome; ongeveer van het jaar 1635 stond
hij op het toppunt zijner werkzaamheid. Hij was de uitvinder
der Kamer-cantate, een, soort van Muzijk , die haar oor-
sprong aan het Oratorium ontleende, en waarin dramatische
recitatie gelijk in de Opera te huis behoort. Hij had dus
grootere , muzikaal belangrijker composition in het vak des
Oratorium's voortgebragt ; hij is de wezenlijke verbeteraar van
het Eecitatief en de dramatische Melodie en hij heeft het
eerst de instrumenten in het bijzonder tot inleidingen en tus-
schendeelen zelfstandiger gebezigd.
§ 28.
Alles verkondigde nu het morgenrood van den schoonen dag,
waarop de wedergeboren Melodie in den meesten glans van
meer tot rijpheid gebragte schoonheid verschijnen zou ; alles
»verkondigde dien grooten tijd van Italie, waarin de meest be-
gaafde mannen, zoo talrijk als nooit vroeger en later, naast
elkander werkten ; dien tijd, waarin Italie een onvoorwaarde-
lijke muzikale heerschappij over Europa voeren mögt. Hier ont-
moeten wij het eerst den veelzijdig gevormden in alle muzikale
vakken werkzamen Allessandro Scarlatti, den grondlegger
der Napelsche school en Directeur van dat beroemd^ Conserva-
torium , waaruit de meeste belangrijke componisten van de 18«
eeuw zijn voortgekomen. Over zijn geboortejaar loopen dè op-
gaven uiteen. Een leerling van Carissimi zijnde (<verliet hij in
het jaar 1636 zijnen meester, reisde door Italië, kwam ver-
volgens naar Duitschland, om ook ' daar de kunst in al hare
-ocr page 27-
21
rigtingen te bestuderen , hield zieh langen tijd te München en
te Weenen op, en wendde zich eindelijk, met zoo groote erva-
ring en kennis toegerust als zelden met een kunstenaar het geval
is, naar Napels, waar hij tot aan het einde van zijn leven 1725
of'1728 werkzaam was.
§ 29.
Scarlatti is een genie dat de baan brak. Was het hem niet
gegund overal het hoogste te bereiken , zoo lag de grond in
zijne historische plaatsing, welke hem het uitgangspunt voor
een nieuwe- ontwikkeling der 'Muzijk tot zijne werkzaamheid
aanwees. Eerst zijnen leerlingen en navolgers vielen de kransen
ten deel, tot welker verkrijging hij de mogelijkheid had doen
ontstaan. De geschiedenis noemt onder vele anderen de namen
Francesco Durante, geboren te Napels 1693, gestorven in
1755, Leonardo Leo, geboren in 1694 of 1701, te Napels
in 1742 overleden, Emaaueled' Astorga, geboren in
1680, alle namen, welke niet bloot het lichtende punt van
dien tijd uitmaken, maar ook voor alle tijden evenzeer zullen
gelden. Deze mannen waren het, die de ernst van vroeger tijd
met de bevalligheid des nieuwen stijls vereenigd, van beide
kanten de juiste maat gehouden hebben, en wier scheppingen
men daarom als het midden en hoogste punt tusschen oud en'
nieuw beschouwen kan.
§30.
Hoe meer de Opera in den eerstvolgend en tijd, zoowel
door de genoemde als andere kunstenaars, voortdurend grooter
gewigt, algemeener verspreiding en ontwikkeling erlangde, des
te meer trad de kerkinuzijk op den achtergrond. Weldra naderde
de tijd, dat de degelijkheid der voorafgegane eeuwen, de vroe-
gere kracht en grootheid, de ernst en de waardigheid der compo-
nisten begonnen te verdwijnen, en vlugtigheid, moderne sentimen-
teelheid , haken naar effect de plaats er van innamen. Vinci,
Pergolesi, Duni, Jomoli, Ficcini, Sacchini en
-ocr page 28-
22
vele andere componisten worden in die periode genoemd. Weldra
ging het zoo ver, dat een ieder Opera's moest geschreven en
daardoor luiden bijval verworven hebben, voor hij mögt hopen,
dat men ook datgene wat hij voor de kerk of kamer leverde, eenige
opmerkzaamheid waardig zou keuren ; de zucht om te genieten
nam de plaats van de ernst in. Boven alles verlangde meu van
de componisten zeer bevallige, aansprekende Melodieën, die zoo
terstond, konden nagezongen worden, en om dit zooveel moge-
lijk te bevorderen werkten zij de zangers in de handen. Weldra
bestond het eigenlijke genot van Muzijk in Italie daarin om
de toonen der werkelijk groote zangvirtuozen aan te hooren.
§ 31.
-
De uitvoering van het Sologezang maakte natuurlijk de be-
hoefte aan schoone stemmen en een beschaafde voordragt merk-
baar ; in de Opera hing de uitslag evenzeer van de zangers,
als van de componisten af. Vroeger, voor het jaar 1600 ,
bestond de waarde van den zanger alleen in zijn theo-
retische kennis en in zijn bekwaamheid om van het blad te
zingen, en bezat hij tevens een schoone stem , dan was
daardoor zijne waarde niet in die mate verhoogd, als dit in
lateren tijd het geval zijn moest. Nu legde men er zich op
toe om op de door Caccini gebroken baan voorwaarts te gaan,
en zoö ging het kunstgezang van het jaar 1580 tot 1700 zijne
verdere ontwikkeling en beschaving te gemoet, zoodat het ge-
durende de 18e eeuw zijn hoogste volkomenheid bereikte. Toen
ontstonden die beroemde zangscholen, welke zooveel tot den
bloei en de altoos toenemende heerschappij \der Toonkunst bij-
gedragen en het eigenlijke kunstige gezang geschapen hebben.
Napels was van het einde der 17e eeuw de zetel van het
gezang , gelijk van de Muzijk in het algemeen, tot dat
het in de voortreffelijke zangscholen van Bologne een me-
dedinger vond, welke het de palm der overwinning betwistte.
In Napels waren na Scarlatti, Leo, Vinci, (geb.
1692) Péri, geb. omtrent het jaar 1670, en de beroemde zang-
-ocr page 29-
23
onderwijzer Por por a, geb. omtrent het jaar 1680 , werkzaam.
Naar bet model der napelscbe scholen vormden zich spoedig
andere in Italie, en in den overgang van de 17e en 18e eeuw
onderwezen Francesco Peli in Modèna, Lotti en Gas-
pari ni in Venetië, Fedi en Amadori in Home, Fran-
cesco Brivio in Milaan, Francesco Eedi in Florence,
eindelijk Antonio Bernacchi en zijn meester Antonio
Pistocchi in Bologne. Onder de grootste zangers van Italie
Vooral worden geroemd Baldassare Ferri, viiens studie
in het jaar 1690 een aanvang nam, en Carlo Broschi,
Farinelli genaamd, geboren te Napels in 1705, het eerst
«
een leerling yan Porpora. De natuur had Bernacchi geen gelukkig
zangorgaan geschonken; hij vormde zich desniettegenstaande
door onvermoeide studiën zoo zeer, dat hij als de beroemdste
zanger van zijn tijd door Händel eu Graun de koning der
zangers genoemd werd.
§ 32.
Als het gewigtigste resultaat van de 17e eeuw kwam eensdeels
het ontstaan van een werkelijk muzikaal Drama en de her-
vorming der kerkmuzijk daardoor te voorschijn , anderdeels het
eerste begin eener zelfstandiger instrumentaal Muzijk. "Wat
door de groote talenten van dien tijd in zoo vele rigtingen
gedaan is, laat zich in deze beide hoofdgezigtspunten vereenigen.
Door deze gewigtige gebeurtenissen werd de grond gelegd tot
al hetgeen, wat di,e tijd toen voor groots en heerlijks op het
gebied der Toonkunst heeft opgeleverd.— Er is nu nog overig
om over de klimming der technische krachten in de instrumen-
taalmuzijk — eveneens het gevolg van die algemeene om-
keer — in het kort te spreken. Als de grondlegger der
hoogere kunst van het vioolspel in Italie wordt gewoonlijk ge-
noemd: Archangelo Corelli, geb. in 1653, in eene
kleine stad in het gebied van Bologne, overleden in 1713.
Grooter diensten nog bewees naar aller oordeel, Giuseppe,
ïartini, een der voornaamste Violisten van Italie in dit
9                                       
-ocr page 30-
2.}
tijdperk, geb. te Pirano in Istrie gestorven in 1770. Einde-
lijk wordt nog een leerling van Corelli vermeld, Pjetro
L o e a t e 11 i, die in het begin der vorige eeuw te Bergamo
geboren, in het midden er van als een der grootste virtuo-
zen bekend was. Yoor Pianoforte-Muzijk heeft Domenico
Scarlatti het eerst de baan gebroken. Hij was in Italie
de grondlegger van de hoogere kunst des Pianospels, en
tevens de eerste beduidende componist daarvoor. Dom. Scar-
latti was de zoon van Alessandro Scarlatti, geboren te Napels
in 1G83.
{ 33.
Naast de school van Rome en Napels is er nog een te
noemen, welke van groot belang geweest is, namelijk de vene-
tiaanscke,
gevormd door Willaert (§17.) die bijna gelijktijdig
met de ' eerst genoemde een hooger vlugt nam en gedurende
den geheelen tot nu toe besproken tijd kunstenaars van den
eersten rang tot hare leden telde. Deze school is in het bijzon-
der voor Duitschland van groot belang geweest, daar zij op
verschillende wijze op de kunst van dit land invloed uitgeoefend
heeft. Hare historische plaats past daarom ook het best bij
den overgang tot de beschouwing der duitsche Muzijk. De eerste
kunstenaar die in haar door zijn werken een blijvende waarde
gekregen heeft, is de uitstekende Giovanni Gabrieli,
die, geb. in 1540, een der grootste orgelspelers van zijn tijd
werd, en de plaats van organist aan de Marcus-kerk te Venetië
bekleedde. Hij overleed in 1612 en beleefde reeds de door de
uitvinding der Opera bewerkte hervorming der Muzijk. Als
volkomen - tot de periode van den sehoonen^ stijl behoorende,
toont zich Antonio Lotti, mede een organist, later kapel-
meester aan de Marcus-kerk, overleden in 1740. Eindelijk moet
nog genoemd worden: Benedetto Marcello een vene-
tiaansche patriciër en leerling des zoo even genoemden, geb. in
1680, gestorven in 1739. Marcello was dilettant, maar kan
aan de zijde van den beduidendsten componist gesteld wordcp.
-ocr page 31-
25
Hij komt in den stijl zijner werken reeds in de meeste opzig-
teti den nieuweren stijl nabij.
DUITSCHLAND-
Tijdvak Tan den verheven stijl.
§34,
De beschouwing van de geschiedenis der duitsche muzijk kan ,
zoodra men slechts het praktisch gewigtige, dat, wat voor den
kunstenaar van den tegenwoordigen tijd van belang zijn moet, op
het oog heeft, het geschiktst met Luther begonnen worden.
Gelijk de duitsche Muzijk in het algemeen in haren geheelen
loop sedert de reformatie, voornamelijk wat de eerste eeuwen
betreft, in tegenoverstelling van Italie een overwegend protes-
tantsch karakter heeft getoond, zóo kan Luther in het bijzon-
der als het middenpunt voor de eerste muzikale bemoeijingen be-
schouwd worden. Hetgeen in Italië door kerkelijke vereenigingeri,
paus en kardinalen, en ten gevolge daarvan door Palestrina te
voorschijn was gebragt, daartoe was bij ons de eerste opwek-
king uit het midden yan het volk voortgekomen, dat had Luther
door zijne hervormende werkzaamheid in het leven geroepen.
Luther was, gelijk een menigte plaatsen in 'zijne schriften getui-
gen een groot vriend van Muzijk, en ofschoon zoowel zijn eigen
inzigt als zijne scheppende werkzaamheid in betrekking tot de
Muzijk (mét uitzondering der Melodie : „Ein feste Burg" etc.)
niet uitstekend geweest zijn, bezat hij toch beschaafden zin
en vatbaarheid in genoegzame mate, om ook de Toonkunst
met betrekking tot kerkelijke stichting een zeer invloedrijke
plaats aan te wijzen. Doordien Luther de gemeente aan het
-ocr page 32-
26
gezang liet deelnemen, en op die wijze voor hot koraal, een
zoo beduidende plaats inruimde, heeft hij niet alleen in gods-
dienstig maar ook in muzikaal opzigt voor de volgende tijden
duurzaam gewerkt.
§ 35.
Een historische ontwikkeling in den eigenlijken zin , dat is
een toenemen, een vermeerderen door het gebruik van het
reeds verkregene, en door bijvoeging van nieuwe uitvin-
dingen in den loop der tijden , kunnen wij alleen aan het Lu-
thersche kerkgezang toeschrijven; dit alleen kunnen wij- eenen
levendigen spiegel van voortgaande ontwikkeling van vromen,
evangelischen zin noemen. Hierin js tevens de oorzaak gelegen,
dat het kerkgezang in Luther's tijd' nog geenzins de hoogste
volkomenheid bereikt had. Men moet van Luther af verschei-
den trappen van ontwikkeling onderscheiden. Het eerste tijd-
vak omvat den tijd toen de kunst begon te ontkiemen, welke
van de ontleenende en zich toeëigenende werkzaamheid langza-
merhand tot de scheppende overging. Uit dit tijdvak zijn vooral
de namen van Hans Walter en Ludwig Senti te noe-
men. Het strekt zich tot aan Luther's dood uit. Het streven van
het tweede tijdperk ging zoo ver om het verwarde duistere voor-
gevoel van het eerste te vervullen. De kunstige stemweving
moest voor de eenvoudige bevattelijkheid wijken, de in den
Tenor geplaatste door andere stemmen bedekte zang werd
in de klankrijker, voor allen ligtelijk te hooren bovenstem
gelegd, (L. Osiander) het rhythmus moest bepaalder, de ont-
vouwing der Harmonie levendiger worden om het doel te berei-
ken, dat in den grootsten toonkunstenaar van dien tjjd, J o h a n-
nes Eccard, geb. in 1553. te Mulhausen, M 1661 als
kapelmeester in Berlijn overleden verpersoonlijkt schijnt. Het
tweede tijdperk omvat den hoogsten bloei en de voleindiging des
evangelischen gezangs. Het dei-de tijdperk wordt met de nieuwe
vormen der wereldsche Muzijk geopend. De groote, door de
uitvinding der Opera te weeg gebragte omkeering in de itali-
-ocr page 33-
' 27
aansche Muzijk begint van lieverlede zijn invloed op de duit-
sche uit te oefenen, en de oude kerkelijke kunst in hare
reinheid te verstoren. Dit tijdperk duurt tot het einde der 17o
eeuw voort en vindt zijn doel en volkomenheid in het vierde ,
dat aan het einde der 17e eeuw begint en zich tot aan Händel
en Bach uitstrekt. Met Seb. Baeh eindelijk is deze gehpele
tijd volkomen afgesloten; sedert hem kan van de eigenlijk
gewijde kunst in echten, onbeperkteu en strengen zin niet meer
sprake zijn.
§ 3C-
Van het hoogtepunt af, dat Bccard"bereikte, was een hoo-
ger stijgen en verder gaan in zijn rigting niet denkbaar.
Na hem merkt men een langzaam dalen van het gewijde ge-
zang, hetgeen echter niet snel, maar in den tijd van langer
dan een menschen-leven gebeurt. Dit dalen openbaart zich in
het verdwijnen der kerktoonen, welke wegens een nieuw sys-
teem van twee toongeslac.hten minder geacht werden. De Itali-
aansche invloed brengt een wereldsch element in het kerkge-
zang , dat van het ouder gebruik om volksmelodiën op het koraal
over te brengen, ver verwijderd, den duitschen geest oor-
spronkelijk vreemd- is. Tegelijk komt in tegenstelling van de
oude grootschheid der opvatting, de rigting op uitdrukking van
woorden , declamatie , daarstelling van bijzondere zielstoestanden
in zwang. Zoo is het geheele karakter van dit latere tijdperk , dat
van een overgangstijd, welke op zich zelven minder beduidend,
op Seb. Bach en Händel als zijne voleinding wijst. Zelfstandige
waarde heeft deze tijd hoofdzakelijk daardoor, dat hij de kunst-
middelen vermenigvuldigt , de vaardigheid der uitvoerendeu
verhoogt, waardoor ook vooral de weg tot het hoogere or-
gelspel gebaand wordt. Den italiaanschen invloed is ook het
streven toe te schrijven om de uitdrukking door uiterlijke
middelen te doen klimmen, de voordragt te verfijnen, licht
en schaduw, sterkte en zwakheid af te meten, en zoo door
elementen aan de eigenlijke compositie vreemd effect te ma-
-ocr page 34-
2S
ken. Eindelijk is te bemerken, dat in de 17" eeuw ook het
dramatische Oratorium, waarvan de voorafgegane eeuw reeds
de eerste proeven in de voorstelling der lijdensgeschiedenis ge-
maakt had, zich meer en meer verbreidde, gelijk ook een zelf-
standig orgelspel naast het gezang zich vertoont. S. Scheidt
opende hier den weg, terwijl \P ac h e I b e 1 als de voorlooper
van Seb. Bach is aan te merken. Voor Scheidt was de duit-
sche orgelkunst in hare kindschheid ; zij was een naklank van
het gezang. Aan P ach e 1 b e b'knoopt zich evenwel het verder
bloeijen van den nieuwen kunsttak, den grootsten in de, eerst
volgende eeuw, aan , die het slot yan het kerkelijke kunst-
gebied vormt, en de gewigtigste kunstrigting van den jongsten
tijd, de instrumentaalmuzijk voorbereidde.
§ 37.
Zoo als in de oudere tijden in het algemeen bij alle na-
tiën , zoo maakte ook in Duitschland tot in het midden dei-
vorige eeuw de kerkmuzijk het gewigtigste deel der geheele
Toonkunst uit, dat dan ook blijvende waarde bezit. De Wereld-
sehe Muzijk heeft in vroegere eeuwen, toen de godsdienstige
geest tot in alle standen des levens was doorgedrongen, niet
'een even groote beteekenis kunnen erlangen. Beeds vroeger
evenwel ontwaren wij in Duitschland eene overwegende nei-
ging voor instrumentaalrnuzijk, in tegenstelling van Italië,
waar de zang altoos bij voorkeur in aanzien was, en het or-
chest zelfs tot Mozart's tijd in verhouding slechts een onder-
geschikte rol speelde In het begin der 16e eeuw waren in Duitsch-
land reeds omstreeks 50 instrumenten in gebruik, en een eeuw
) v later werden ze tot 100 vermeerderd. Vooral w,arenhetde toets-
instrumenten, de orgels aan het hoofd, waaraan men voort-
durend zijne zorg en opmerkzaamheid wijdde. Zoo is reeds van
het jaar 1571 een Klavierwerk van Ammerbach organist
aan de Thomas-kerk te Leipzig voorhanden, dat ons een blik
op den toestand der zaak te dier tijd toestaat. Een Cantor
aan de „Thomassehule,, te Leipzig, Johann Kuhn au,
-ocr page 35-
sy
geb. 16C7 , ge'storven 1722, voorganger van Seb. Bach, is
de man-geweest, die de eerste klaviersonaten geschreven
heeft. In dien tijd en tot dat de Sonate meer en meer
in zwang kwam, was de Suite de meest verbreide en
geliefde kunstvorm. Tot op Bach en Händel, die beide
nog daarin werkzaam v geweest zijn, is die vorm in stand ge-
bleven , en eerst de zoon van Sebastiaan , Emanuel, heeft de
Suite geheel verdrongen, en de moderne Sonate in hare plaats
gesteld. Het meest geliefkoosde en door de dilettanten ge-
bruikte instrument, waarvoor ook Seb. Bach nog geschreven
heeft, was de Luit, die in hare uiterlijke inrigting onze Gui-
,taar gelijk, (alleen met dat onderscheid dat, ze 24 snaren
had, van welke 10 niet door het drukken der vingers ge-
grepen maar gestreken werden) door de schrijvers van dien
tijd als het eerste begin niet betrekking tot het aanleeren van
andere instrumenten wordt opgegeven.
§ 38.                                                .. , .
Onder de Liedercomponisten der 17e eeuw moet bijvoorkeur
Heinrich Albert, geb. in 1604 te Lobenstein in Voigt-
land, gest. in 1651 te Koningsbergen, genoemd worden. Hij
is het, die het lied den daarna altoos meer in gebruik
komenden vorm, waarnaar het uit eene Melodie en een be-
sijferde Bas bestond, gegeven heeft. De 17e eeuw was rijk
aan wereldsche liederen. Dat evenwel van deze comp&sitiën
slechts weinige zjeh langen tijd werkelijk hebben kunnen
staande houden , vooral die uit de tweede helft der 17e en de eerste
helft der 18e eeuw, is aan de onbeduidendheid der teksten, en
aan de gezonken literatuur foe te schrijven. Eerst toen door
Kleist, Gleim, Lessing en anderen de duitsche literatuur zich
frisch en levendig begon te ontwikkelen, kreeg ook het lied
door-de compositie van Schulz, Keichardt, Haydn en anderen
meer beleekenis.
                                                                 ,
't" :'y . iy^Uliïï ' Va ïh : i
-ocr page 36-
30
§ 39.
Ook de italiaansche Opera vond vroegtijdig en spoedig na
hare uitvinding ingang in Duitschland. De Saxische kapelmees-
ter Heinrich Schütz, geb. in 1585, overleden in 1672,
was het, die haar daar overbragt, en tot dat doel de Daphne
van Einuccini, door Martin Opitz van Boberfeld vertaald , op
nieuw componeerde. Het werk werd bij gelegenheid van het
huwelijksfeest der zuster van den keurvorst van Saxen, Jo-
hann Georg, in het jaar 1627 opgevoerd. Deze eerste proef
van Schütz was echter van gering gevolg, want ofschoon
ook Duitschland zich van de rampen des dertigjarigen oorlogst
spoedig herstelde, zoo waren toch na den westphaalschen vrede
de omstandigheden van te veel belang dan dat men aan een
verdere verbreiding van het vreemde had kunnen denken.
Toen eindelijk de duitsche hoven weer op het theater
begonnen acht te slaan, waren hunne blikken zoo zeer naar
Italië gekeerd, dat zij allen van daar zangers en compo-
nisten ontboden, en de duitsche kunstenaars geheel verwaar-
loosden. De geschiedenis van de verbreiding der Opera' in
Duitschland is daarom gedurende langen tijd slechts een voort-
zetting der geschiedenis van de italiaansche Opera, en eerst
toen de door den handel vermogend geworden steden eveneens
theaters begonnen op te rigten , viel het vaderlandsche tooneel
een krachtiger vooruitgang ten deel. Hamburg voornamelijk
verdient onder deze steden een der eerste plaatsen te be-s
kleeden, die het begonnene, ondanks de tegenwerking der
geesterijken, doorzette, Hamburg, dat ook daarom vooral van
belang voor ons is, wijl het daardoor voor een der "belang-
rijkste muzikale talenten van dien tijd: Reinhard Kjeijser, geb,
in 1673, gest. in 1739, een werkkring opende. M
■v .. ^ ;.:-,.;;:-,i.. • ... ■ v,..               f , ■ -. i
:r 540.
De mannen , die de geschiedenis der Muzijk op het over-
gangspunt van den ouden en nieuwe« tijd plaatst, die men
-ocr page 37-
3L
als de voleinding van den geheelen vooruitgang der kunst en .,
tevens als den grondslag voor de, latere ontwikkeling beschou-
wen moet, zijn Johann Sebastian Bach, geb. in
Eisenach in het jaar 1685, gest. te Leipzig in 1750 en Georg
Friedrich Händel, geb. te Halle in 1684, gest. te Lon-
den in 1759, en tevens die, in welke de oude cóntrepuntische
kunst hare volkomenheid bereikte , die veelstemmigheid, welke
wezenlijk geschikt is om grootere, algemeene zielsstemmingen
uit te drukken , terwijl de weldra in gebruik komende vrijer
schrijfwijze, het overwigt ééner Melodie de gepaste vorm voor
de uitdrukking van de bijzondere individueele omstandigheden
moet genoemd worden.
Händel leefde eerst in Halle, later in Hamburg, ging ver-
volgens naar Italie, verkreeg bij zijn terugkomst een aan-
stelling in Hanover, en vertrok van hier naar London. Eerst
daar schreef hij zijne Oratorien en Londen was dien ten gevolge
het tooneel zijner grootste werkzaamheid. Bach heeft zich nooit
ver buiten de grenzen van zijn vaderland begeven, en toont
ons iii zijn uiterlijke omstandigheden, in tegenstelling van
de menigvuldige lotwisselingen van Händel, een patriarchaal,
stil leven. '•''''•
Even als met de aangeduide uiterlijke eigendommelijkheid
van deze beide mannen, was het ook met de inwendige gesteld.
Bach's geest ontwaakte onder het toonweefsel van contrepuntisch
vereenigde stemmen, een rigting, welke hij van de voor-
afgegane nederlandsche en oudduitsche kunst had verkregen.
Bach's rigting was een overwegend innerlijke. Händel was het
niet gegeven de geheele kracht des geestes naarbiiinen te keeren
en kracht in verwonderlijk kunstrijke uitwerking te openba-
ren. Händel moest zich door een rijk bewogen volksleven laten
opwekken, en in voortdurende vereeniging met de wereld zijn
kracht in werking brengen. Daarom zien wjj bij Händel eene
groote edele populariteit op den voorgrond; Bach daarentegen,
-ocr page 38-
32
t schrijft meer voor de ingewijden ; Händel werkt meer oogenblik-
kelijk ; Bach eerst nadat men zich lang met zijne werken heeft
bezig gehouden. Bach is een zuiver duilsch componist, terwijl
Händel, door vele jaren in Italien door te brengen, tevensitali-
aanschen invloed in zijne ontwikkeling opnam. Bach is zuiver ker-
kelijk, terwijl Händel's rigting ten gevolge van dien invloed meer
slechts een religieuse in uitgebreider zin kan genaamd worden.
En het is ook de italiaansche invloed geweest, welke bij Han-
del een grooter zingbaarheid deed ontstaan , terwijl de laatste,
het zuiver duitsche en tegelijk het instrumentale element zeer
toegedaan, deze veronachtzaamde. Händel is meer dramatisch,
Bach meer lyrisch, maar beide staan bepaaldelijk op den grond
des Protestantismus, en zijn voor deze geloofsleer de muzikale
verheven punten van die eeuw.
FRANKRIJK.
§ 42.
Frankrijk heeft niet gelijk Italie en Duitschland die omvat
tende en geordende ontwikkeling ten opzigte der Mnzijk door-
loopen ; het treedt oneindig later met zelfstandige beteekenis
op, Terwijl die landen met den bloei der kerkmuzijk begon-
nen , zoo onderscheidt Frankrijk zich daardoor wezenlijk, dat
het een kerkelijke Toonkunst van hooge waarde bijna geheel
en al miste. Eerst na de uitvinding der Opera vinden wij
gelegenheid iets van meer belang over Frankrijk te berigten. —
De opera had daar later dan in Duitschland i ingang gehad.
De cardinaal-minister Mazarini was de eerste,idie haar naar
Frankrijk overbragt. Dit geschiedde in het jaat 1645 , toen ,
door een italiaansche Opera het eerst voor het Hof de opvoe-
ring van een stuk plaats had. Het succes, dat dit had, wekte
den lust van eenige Franscheu om het na te volgen op •, maar
eerst gelukte het den sluwen italiaan Johann LuUy, de Opera
werkelijk in Frankrijk in zwang te brengen. Johann Bap-
-ocr page 39-
33
tista Lully, geboren te Florence in 1633, kwam als knaap
van nog geen twaalf jaren te Parijs, waar hij bij de nicht
des konings als koksjongen werd aangesteld. Zoowel om zijn
schalkachtig, komiek uiterlijk als door de dansen , die hij op
de viool speelde, wist hij weldra de opmerkzaamheid des konings
op zich te vestigen. Het geluk begunstigde hem, zoodat hij
eindelijk tot de hoogste eereposten geraakte. Lu'lly is de grond-
legger der groote fransche Opera » niet alleen daardoor, dat hij
de opperste leiding op zich nam, maar ook door zijne talrijke
werken, waarin hij den smaak der natie huldigde, welke met
die van zijn opvolger Rameau bijna een geheele eeuw het
fransche theater beheerscht hebben. In deze compositie leeft
de grondrigting van het fransche wezen. Vooral was het het over-
wigt in de tekstwoorden, in tegenstelling van de heerschap-
pij der coloratuur bij de Italianen , dat meer met de op scherpe,
duidelijke uitdrukking des Verstands gerigte natuur der franschen
overeenkwam. Lully was in deze rigting tevens een voorlooper
van Gluck, en het laat zich hieruit verklaren, hoe de laatste
juist in Frankrijk den hoogsten bijval vinden moest.
DUITSCHLAND.
Tijdvak Tan den schoonen stijl.
§ 43.
De overgang tot den nieuweren tijd, wat Duitschland betreft,
heeft plaats bij de zonen van Bach-, voornamelijk in hem, die
in de geschiedenis de meest beduidende is, Ka rel Philip
E manu el, geb. te Weimar 1714, gest. te Hamburg in 178S.
Het was Emanuel, die van de rigting zijns vaders uitgaande
de kunst bij het wereldsche voegde, haar voor de uitdrukking
3
-ocr page 40-
34
van persoonlijke stem Illingen geschikt maakte en op die wijze
de onmiddellijke voorganger van Joseph Haydn werd. In de plaats
van het Orgel, dat tot nu toe het hoofdinstrument geweest was,
kwam nu het klavier. Emanuel werd, voor Duitschland de
grondlegger van het moderne klavierspel, en heeft in zijn
„Versuch über die wahre Art das Klavier zu spielen" den
weg voor een grondiger onderrigtsmethode gebaand. In plaats
van den vroeger kunstrijken „Satz" en den bij voorkeur op het
religieuse gerigten : inhoud , deed zich nu voor de eerste jnaal
reeds een zekere romantiek, een vrijere beweging der phan-
tasie gelden, welke in Haydn en de daarop volgende mees-
ters haar voleinding verkreeg. Eindelijk moest de zangmuzijk,
die tot heden het hoogste in de kunst vertegenwoordigd had, voor
de ontwikkeling en heerschappij der instrumentaalmuzijk wijken.
Em. Bach is door zijne werken voor het orchest reeds van bedui-
denden invloed geweest en heeft veel gedaan om het zelfstandig te
maken. Hij is liet, aan wien zich alle deze hervormingen aanknoo-
pen', en hij is daarom in de geschiedenis der kunst een verschijning
van blijvend gewigt.— Behalve Emanuel verdient nog E rie dé-
ni ann, geb. in 1710, gest. in 1784, onder de zonen van Bach ge-
noemd te worden , minder om datgene wat hij verrigtte dan wel
om zijn groote begaafdheid, welke echter zoowel in zijne om-
standigheden als in zijne individualiteit beletselen voor eeu
vruchtdragende ontwikkeling» vond.
§ 44.
Behalve Emanuel Bach heeft vooral Christoph Bitter
von Gluck tegenover de vroegere alleenheerschappij en
bijna uitsluitende, hoogere beteekenis der kerkmuzijk, de we-
reldsche Muzijk met kracht vooruitgezet en op j het gebied van
het dramatische gezang- de- epoque van den schoonen stijl in
Duitschland,-■ den klassieken tijd gegrond. Hij was het, die
tegenover den op het gebied der wereldsche zangmuzijk bij voor-
keur heerschenden italiaauschen stijl, den echt duilschen stelde ,
de duitsche Toonkunst tot gelijke waarde verhief, en daar-
-ocr page 41-
85
door de latere muzikale wereldheerschappij van Mozart voorbe-
reidde. Hem was liet voorbehouden datgene in werking te
brengen waarnaar men sedert de uitvinding der Opera gestreefd,
dat men tot dusverre echter niet bereikt had. om de Opera dooi-
de volkomenste overeenstemming van Poezy en Mugijk tot een
kunstwerk te verheffen. Gluck geb. in 1714, was de zoon van
een vorstelijk jagermeester te Lobkowitz. Op zijn zeventiende
jaar ging hij naar Italie, waar hij onder Martini de compositie
bestudeerde. In 1741 werd daar zijn eerste Opera opgevoerd.
Later ondernam hij groote reizen en begaf zich onder- andere
in 1745 naar Londen; maar keerde vervolgens naar Italie terug.
Eindelijk en reeds op gevorderden leeftijd ging hij naar Wee-
nen , waar hij stil en ingetogen leefde, met de ontwikkeling
zijner ideën tot hervorming der Opera werkzaam. Van toen
af dagteekent zijn groote boteekenis in do geschiedenis der
kunst. Hij componeerde eerst Urphens en Eurydice, daarna
Alceste, welke in 1768 in Weeiien werden opgevoerd. Toen
hij echter in Duitschland niet genoeg naar zijn zin erkend
werd , wendde hij zich naar Parijs, waar de beide Tpldgeniën
en Armide een in" de geschiedenis der Toonkunst bijna eenig
te noemen succes erlangden. Eindelijk door triumfen , maar
ook door langdurigen strijd vermoeid, dien hij met Piccini (geb.
in 1728, gest. in 1800), die de italiaansche rigting huldigde,
te kampen had, keerde hij naar Weenen terug, waar hij in
het jaar 17.87 overleed.
{ 45.
' 4
Proeven vau eigendommelijken aard gingen de door Gluck
bewerkte verheffing der Opera vooraf en bevorderden gelijktijdig
in de kringen des volks den zin voor de tooneelmuzijk. De
Opera van Key z er en die van Hamburg zijn reeds vroeger
vermeld geworden. Later waren het vooral het Melodrama, de,
Opera comique en de kleine Opera, die zeer in den smaak
kwamen. Deze pogingen droegen daartoe bij om de liefde
voor het nationale levendig te houden en den grond te be-,
reiden voor later volgende, grootere vorrigtingen. Onder de
-ocr page 42-
30
componisten, die in hun vaderland op het melodramatische ge-
bied met gelijk succes werkzaam waren, moet in de eerste
plaats de Gothaschekapelmeester Georg Benda, geb. 1721,
overleden in 1795, genoemd worden. Onder de mannen, die in
het zangspel en in de Opera comique werkzaam waren, zijn op-
merkenswaardig: Wenzel Müller, geb. in Moravie in 1767,
Johann Adam Hiller, Cantor te Leipzig, geb. in 1728,
overleden in 1804, en de voornaamste van hen, Ditters von
Dittersdorf, geb. te Weenen in 1739, die in het vak
der Opera comique eeri blijvende waarde verkregen heeft. Ook
bleef de Opera gelijktijdig in Duitschland nog altoos zeer in
aanzien. Van de Duitschers die den italiaanschen smaak wa-
ren toegedaan is Johann A do 1 p h H a s s e, geb. in 1699,
in de nabijheid van Hamburg, die aan het tooneel te Dresden
werkzaam was, de belangrijkste ; ook dient Johann Gott-
lieb Naumann hier te worden vermeld, wijl hij deze
rigting heeft afgesloten , alhoewel meer dan bij Hasse duitsche
elementen in zijne compositien voorhanden zijn.
§ 46-
Thans nadert de tijd, waarin de duitsche Muzijk haren hoog-
sten bloei bereikte, een tijd waarop alle voorafgegane pogin-
gen in Duitschland, Frankrijk en Italië als op hun noodzakelijk
resultaat terugwijzen, een tijd, die bestemd was , om door
Mozart, zijn grootsten vertegenwoordiger, al wat vroeger slechts
afzonderlijk verrigt was te vereenigen. Dezen tijd te openen ,
de,,verheffing der instrumentaal muzijk onmiddellijk voor te
bereiden. en op die wijze in dit genre, gelijk Gluck in
het vak der Opera, den weg voor Mozart te banen, was de
roeping varl Joseph Haydn. Haydn was in 1732 te Koh-
rau, een dorp in Neder-Oostenrijk geboren. Zijn vader, een wa-
genmaker , oefende aldaar dat beroep uit. Zes jaren oud
kwam hij op de school in een nabij gelegen stadje, waar
hij onderwijs op alle instrumenten ontving. Later kwam hij als
koorknaap aan de Stephanus-kerk te Weencn, waar hij tot zijn
-ocr page 43-
37
16» jaar bleef. Van toen af was hij der grootste armoede prijs
gegeven. Hij speelde in nachthuizen en in de orchesten. Eerst
toen hij in 1759 als Muzijkdirecteur bij den Graaf Morzinwerd
aangesteld, namen zijne omstandigheden een gelukkiger keer.
Maar nog beter werd zijn betrekking toen hij in 1760 den
post van kapelmeester bij den vorst Esterhazy kreeg. Hier bleef
hij tot aan diens dood, welke in 1790 plaats had. Tot dusverre
had Haydn als componist uitgemunt en een geachten naam
verworven. Zijn toppunt bereikte hij evenwel van dien tijd af,
toen ook zijne uiterlijke omstandigheden tot aan zijn dood toe
de gunstigste wending namen. Eene uitnoodiging om naar Londen
te komen was de oorzaak van zijn vertrek derwaarts. Hier
schiep hij zijn grootste werk in het vak der instruraentaalmu-
zijk. Nu werd hij eerst beroemd in zijn vaderland. Dit verblijf
maakte de gewigtigste epoque in Haydn's leven uit. Naar Wee-
nen teruggekeerd, kocht hij een huis in de voorstad en
leefde daar tot aan zijn dood, in het jaar 1809. Hier com-
poneerde hij zijn beide grootste vocaalwerken, de Schöpfung
en de Jahreszeiten : het eerste in 1797; de jaargetijden zijn zijn
laatste werk.
FB1NKBMK , ITALIE EN nUITSCULAND ,
in hare wederzljdsche werking en
gézamelijke ontwikkeling.
§47.
Wolfgang Amadous (juister Johann Chrysostomus
Wolfgang Gottlieb) Mozart werd den 27 Januarij 1756 te
Salzburg geboren. Eeeds vroeg muntte hij met zijne zuster
Maria Anna (geboren in 1751) in het klavierspcl uit; maar
-ocr page 44-
38
bij hem zelf zag uien reeds in zijne vroegste jeugd duidelijk de
zeldzaamste teekenen eener buitengewone begaafdheid. Zijn vader ,
onder-kapelmeester des aartsbisschops van Salzburg was er reeds
vroegtijdig op bedacht om door concerten zijne kinderen buiten-
slands een naam te doen maken. De eerste reis was in 1703
naar München, waar de kinderen voor den Keurvorst speel-
den en de grootste bewondering verwekten. In den herfst van
dat jaar gingen de reizigers naar "VVeenen , waar vooral Wolf-
gang door de keizerlijke familie met liefkozingen en geschen-
ken overladen werd. Een derde reis werd in 1763 over München
naar Parijs en in 1764 naar Londen ondernomen, en hier
volgde dé uitgave zijner eerste werken. In 1766 naar Salzburg
teruggekeerd , begon Mozart met den meesten ijver de hoogere
compositie te bestuderen. Tegen het einde van 1767 werd een
tweede reis naar Weenen ondernomen , waar Joseph II. (in Ja-
nuarij 1768) den knaap de compositie eener komieke Opera, la
finta simplice
opdroeg. Kuiperijen verhinderden evenwel de opvoe-
ring. Gelukkiger was de uitslag eener reis, welke Mozart,
nadat hij op een inkomen van 13 fl. 30 kr. 'concertmees-
ter in Salzburg geworden was; op het einde van 1769 naar
Italië ondernam. In Milaan werd hem de compositie eener
Opera voor de vasten, Mithridat König von Pontiis opgedragen ,
die' in 1770 voor de eerstemaal onder de grootste toejuichingen
gegeven weid. Spoedig daarop droeg Maria Theresia hem de com-
positie eener voorliet tooneel bestemde serenade „Ascanius in Alba?'
óp. In 1773 bewerkte hij een Serenade ilsogno di Scipione ,é\v,
in Milaan een nieuwe Opera Lucio Silla. In de Opera la bell a
jinta giardiniera
, welke hij voor München schreef en die in
Januarij 1775 aldaar werd opgevoerd, ontwikkelde zijn talent
zich reeds zelfstandiger,
Mozart kwam nu in een tijdperk van meerdere rijpheid.
Hij verlangde reikhalzend de onwaardige betrekking in Salzburg
te verlaten. Vergcefsche moeite deed hij echter in 1777 te
München en kort daarop in Mannheim. Ook te Parijs waren
zijne pogingen zonder goed gevolg, en hij moest in het begin
van 1779 naar Salzburg tcrugkceren, waar hem werd opg"e-
-ocr page 45-
39
dragen om Idonieneo voor München te 3chrijven; welke in Janua-
rij 1781 met buitengewonen bijval ten tooneele werd opgevoerd.
En nu begon de groote tijd zijns levens. In Maart 1781 kwam
hij op bevel van zijn Aartsbisschop naar Weenen, waar hij
intusschen de dienst van dezen zeer spoedig verliet en zich met der
woon vestigde. In September 1781 droeg Joseph II hem op om die
Entführung ans dem Serail
te componeren. De Opera beviel
ondanks de kuiperijen der Italiaansche zangers ontzettend , en
deed hem vooral de liefde der Bohemers winnen. In hét jaar
1785 componeerde hij Davidde pénitente, Figaro's Hochzeit en
gaf zijne zes eerste Quartetten uit. Figaro beviel niet en werd
eerst een jaar later in Praag met goeden uitslag opgevoerd.
Voor deze stad componeerde hij in 1787 Don /non, bewerkte
in het jaar 1788—90 eenige Oratorium's van Händel, en schreef
in 1790 Uosi fan tutte voor Weenen. In 1791 cotnponeerde
hij behalve twee Kantaten en eenige instrumentaalweiken,
de Zauberflöte, Titus en het Requiem. Den 5 Dec. 1791 kwam
hij te overlijden. - Mozart toont in de plaats welke hij in de ge-
schiedenis bekleedt het overgangspunt tusschen den ouden en
nieuwen tijd, het punt waartoe de oude zich uitstrekt, en van
waar de nieuwe begint. Hij is het middelpunt van de geheele,
geschiedenis der Muzijk. Hij was het die al wat tot dus verre op
dien grond verrigt was vereenigde, voor de Opera het toppunt
aanbragt, terwijl hij al het voorafgaande in het vak der wereld-
sche Muzijk overtrof en allen zijnen navolgers den weg voortee-
kende. Tot op hem had de Opera van Italie, Frankrijken
Duitschland zich afzonderlijk ontwikkeld, maar het was Mozart
die de muzikale ' eigendommelijkheden der landen vereenigde,
en daardoor eene algemecne Muzijk schiep, waardoor hij den
ganschen beschaafden aardbodem beheerschte. Hij was het
ook, die, omdat de verschillende natiën hare eigendommelijk-
heden in hem terug vonden , den krachtigsten invloed op ieder
van haar uitoefende, en hare nationale Muzijk hervormde.
-ocr page 46-
4(1
J 48.
In Italie steeg de Opera -in de 18e eeuw steeds in aanzien
en breidde zich meer en meer uit, zoodat zij van lieverlede de
kerk-muzijk geheel verdrong. De uitstekendste talenten der
natie wijdden zich aan het tooneel, en onder hunne werken zijn
eenige specialiteiten van groote en blijvende waarde. De Opera
bleef echter inderdaad bij de reeds vroeger ingeslagen rigting.
Zij was doorgaans geen kunstwerk in Duitsehen zin, maar
meer om de kunst der zangvirtuozen te doen schitteren. Op
die wijze duurde die toestand tot in de tweede helft der vorige
eeuw voort. Wel is waar waren velerlei verbeteringen daar bij
gekomen, had men den zang langzamerhand met een rijkere in-
strumentatie omgeven, grootere vormen ingevoerd, maar over
het geheel was men .niet verder gegaan dan het principe, dat
van den beginne af was aangenomen. Nu nadat Mozart was
opgetreden, kon het niet missen of deze moest den krach tig-
sten invloed uitoefenen, en aan de italiaansche Opera een
hoogere rigting geven. Ieder land vond zich in hem weder,
en nam daarom omgekeerd van hem over. In Italië ziet men
zijn invloed daarin , dat nu grootere vormen meer en meer in
gebruik kwamen, dat de harmonie en instrumentatie rijker wer-
den , in het algemeen , dat de Opera het doel eener hoogere
kunstschepping naderde. EIGHINI (1766—1812) toonde zich
het eerst opgewekt door Mozart. Hij nam de grootere harmonische
volheid en de rijkere instrumentatie in zijne compositie op.
Hem ontbreekt echter dramatische karakteristiek geheel"en al.
Het zijn meestal concert-aria's, welke hij in zijne Opera's ge-
geven heeft. Gelijktijdig slaan wij het oog op den tóén zeer
beminden Ferdinand PAEK (geboren in 1774, overleden in
1839). In de voortreffelijkste zijner , Opera'sl bewijst hij, dat
het hem noch aan bevallige melodie noch I aan talent voor
muzikale karakteristiek ontbreekt. Over het geheel houdt hij
zich evenwel aan de karakterlooze nieuwe italiaansche manier.
Zeer uitstekende voortbrengselen , vooral in het vak der komieke
Opera's hebben T a c s i e 11 o , (L741--1816) Fioravanti
-ocr page 47-
41
(1816 in Rome), hoofdzakelijk Cimarosa (1755—1801),
geleverd. De eerst genoemde behaalde de schitterendste tri-
umfen met zijne Schöne Müllerin, een werk, dat nu nog genoemd
wordt. Daarin toont hij talent voor komische karakterschildering, zoo
vfel in het hooge als in het platte genre. ïioravanti houdt zich
vrij van de oppervlakkige manier der nieuwere italianen, en
blijft den echten smaak getrouw; de Muzijk van zijne Canta-
trice Villane
is eenvoudig, maar rijk aan vloeijende melodicn.
Cimarosa, de grootste onder de genoemden kan men op het
gebied van het komische aan Mozart's zijde stellen. Zijn voor-
naamste werk, 11 matrimonio secreto, werd het eerst in 1793
te Weenen en wel 57 maal achtereen opgevoerd. Aan dezen
voorganger sluit zich eindelijk E o s s i n i aan, die in het bij-
zonder in de komische opera uitstekend werkzaam is geweest.
Met groote vindingskracht begaafd, bragt ' hij nieuwe ver-
betering en vermeerdering in de uiterlijke middelen, ver-
kortte de lange Eecitativen, verminderde het nog altoos
groote getal Aria's , bragt meer ensemble-stukken in de scène,
gebruikte en vond een menigte nieuwe effecten in de instru-
mentatie"' uit, en vermeerderde door dat alles de dramatische
belangstelling.
Hoe of onder de handen zijner navolgers de italiaansche
Muzijk steeds meer afdaalde tot grondelooze trivialiteit, daar-
van levert de laatste tijd de bewijzen.
■ ■$ 49. ...
In Duitschlar.d vond Mozart in den eersten tijd geen navol-
ger , die de Opera op de hoogte van zijn standpunt kon bren-
gen. De componisten bewogen zich wel op den door den
meester aangewezen weg; maar beperkten zich in tegenstelling
zijner universaliteit, op het rein duitsche karakter in engeren ziu ,
en stelden het Zangspel weer in de plaats van de groote Opera.
Hier moetefl genoemd worden: Peter von Winter,
(1754—1825) en zijn voornaamste werk, Das unterbrochene
Opferf'est ;
Josepji Wei gl (1764—1846) en zijn beste-
-ocr page 48-
42
werk die Schweizer Familie; eindelijk de als balladen com-
ponist weleer zeer gewaardeerde Zürnst e eg (1760—1802) en
zijn Opera Die Geisterinsel. Het grootste verrigte Beethoven
in zijn Mdelio, maar staat daarmede geheel op zich zelven.
Gelijktijdig met de vlugt der romantische poëzy nam ook de
Opera in Duitschland een romantische rigting en vertoonde een
hooger streven. Daartoe behooren : Ludwig S p o h r , C.
M. v. Weber, en Heinrich M ars ebner, die be-
halve Beethoven de uitstekendste navolgers van Mozart op het
gebied der Opera in Duitschland geweest zijn. Deze compo-
nisten staan op nieuw vijandig tegenover de ilaliaansche rig-
ting, welke in Mozart, met de duitsche vereenigd was, zoodat
mi wederom de beide rigtingen uit elkander gaan. Dit heeft
een vernieuwde eenzijdige waardering der buiteniandsche kunst
bij ons ten gevolge gehad, en het vaderlandsche verschijnt
wederom onderdrukt gelijk in de 18e eeuw.
»...;...•-.> | 50.
Frankrijk had in velerlei opzigt het begonnen werk van
Gluck en Mozart in den ruimsten omvang aangevat en voort-
gezet, en men moet den grond van dat land betreden, als
men naar de verdere vormingen beschaving der groote, heroische
Opera vraagt. Het waren evenwel het minst geboren Franschen,
die dit bewerkten ; het waren buitenlanders , die , gelijk boven-
genoemde mannen de scholen der verschillende natiën doorloopen
hadden ; maar het was Frankrijk, dat hun voor hunne werk-
zaamheid den geschiktsten grond aanbood. Hier noemen wij : uit
den ouden tijd en eenigzinsals voorloopers: S a c ch i n i (1735—
1786) in zijne Opera: Oedipe a Colonne, vervolgens als leer-
lingen van Gluck en Mozart: Sali er i ^17 501—1825) , Chc-
rubini (1760—1842), Mehul (1763—1817), Spontini
(17S4) eindelijk in brecder en minder strengen zin : A u b e r en
Meyerb'cer. Aan de fransche Opera is hef door instru-
menten begeleide Eccitatief eigcndommelijk , terwijl- Duitschland
na Mozart wcêr in den onzin van den gesproken Dialoog verviel.
-ocr page 49-
43
Ten slotte is nog een gebied te noemen , waarop evenzeer
eenigermate wat uitstekends verrigt is , namelijk, de nationale
lïansche Opera, die in de algemeene ontwikkeling eene bij-
zondere afdeeling vormt. Hier zijn de namen van : G r e t r y
Dalayrac, Philidor, Monsigny, Isouard, en
uit den nieuwen tijd M e h ui ea Boieldieu de voornaamste.
v.-..?--;.4 § 52. '.          . . '.?:,/-,: ' n          . ., -
Wat wij tot hier toe gegeven hebben bevat het gebied , waarin
Mozart het grootste heeft verrigt, en den uitgebreidsten en
larigdurigstën invloed zoowel op zijnen als den daarop volgen-
den tijd heeft uitgeoefend. De Opera is in het algemeen
sedert de groote hervorming van Gluck, op het gebied der
zangmuzijk de gewigtigste kunstsoort. Wat het gebied der'
zangmuzijk betreft, zoo had deze sedert het midden der vo-
rige eeuw haar hoogste punt bereikt en bleef er voor den la-
teren tijd, met uitzondering van het Oratorium, weinig gele-
genheid om nieuws te scheppen over. De kerkmuzijk treedt
in dit tijdperk der ' Toonkunst zeer op den achtergrond. Ten
gevolge van Mozart's invloed werd echter altijd hierin nog
veel voortreffelijks verrigt. Ook in de kleinere soorten van
zangmuzijk was de werkzaamheid van dezen meester merkbaar,
zoo als in het Lied, dat door hem aan innerlijke verhooging
wezenlijk won, zoodat de gedaante, welke hij het gaf, het
midden houdt Jusschen de oudste eenvoudigste manier en
de nieuwste, waarin het in xijn vorm zeer uitgebreid, een
groot dramatisch zangstuk geworden is. — Kan de geschiede-
nis eenen zoo omvattenden invloed van Mozart, gelijk hij in
alle 'genres der Toonkunst uitoefende , ook met betrekking tot de
instrumentaalmuzijk niet aanwijzen, en uit vroeger tijd onder
anderen in het bijzonder slechts F e s c a en E o m b e r g, uit den
latcren O n s 1 o w, noemen , dan lag de grond daarvoor in Beet-
hoven's optreding. Slechts op één -gebied der instrumentaalmuzijk
-ocr page 50-
44
heeft Mozart eene omvattende school, gelijk in de Opera, te
voorschijn geroepen, en dit is het gebied der Pianoforte-Mu-
zijk, dat daarom ook het eerst op onze opmerkzaamheid aan-
spraak heeft.
§ 53.
Joseph Haydn sluit zich naauw aan Em. Bach, den grond-
legger der moderne Pianoforte-muzijk (§ 43.) aan, en op dezen
volgde Mozart. Van dezen gaan eenige rigtingen uit, eerst die ,
welke men met den naam der Weenerscliool bestempelen kan.
Daartoe behooren onder de vorige kunstenaars: Wölfl en
S t e i b e 11. Deze school bereikte haren hoogsten roem door
Hummel en Moschelles. Kalkbrenner, Czerny
en anderen moeten in het vervolg genoemd worden.
§ 54.
Nog een tweede rigting in Pianoforte-composïtie en spel heeft
zich, gedeeltelijk van de eerstgenoemde afgescheiden, ont-
wikkeld, evenwel zoo, dat zij wezenlijk altoos onder Mozart's
invloed gestaan heeft, namelijk de door C1 e m e n t i gegronde rig-
ting, waartoe Cramer Dusse k, Prins Louis Ferdinand van
Pruissen, Berger,'Field, Kiengel enCarl MaTj er behooren.
-                                         § 55.
Indien alle tot nu toe vermelde componisten in minder of
meerder mate in den omtrek van de school van Mozart ston-
den, waartoe door dien meester de grond was gelegd geworden,
zoo ontmoeten wij nu ten laatste een kunstenaar, die wel even-
eens dezelfde vooronderstellingen voor ^het punt waarvan hij
uitging had, maar weldra daar over heen stapte, en als een
Genius van een nieuw tijdperk zich vertoonde: Ludwig van
Beethoven, den 17en Dec. 1770 te Bonn geboren, en over-
leden den 26en_Maart 1827, de zoon van een Tenorzanger in
de kapel van den aartsbisschop van Keulen. Beethoven ontving
-ocr page 51-
45
het eerste onderwijs in zijn geboortestad, en werd in 1795
als Organist bij de aartsbisschoppelijke kapel aangesteld. Spoe-
dig echter en wel in het jaar 1792, ging hij naar Weenen ,
om Haydn's onderwijs te genieten. Later, toen zijn beschermer
gestorven was, en ook de verwikkelingen van den oorlog
hem weerhielden om naar zijn vaderland terug te keeren , koos
hij Weenen tot zijn vaste woonplaats , waar hij vooral in het begin
door zijn Piano-spel en vrije Fantasien de belangstelling van het
publiek boeide. Zijn leven ging over het gehe.el zeer eenvoudig
voorbij. Met nieuwe talen en zoo wel historische' als poëti-
sche lectuur hield hij zich in zijn ledigen tijd bezig. Toen
hij in het jaar 1809 een beroep als Westphaalseh kapelmeester
kreeg, vereenigde de aartshertog Kudolph zich met andere kunst-
vrienden om hem een jaarlijksche rente te verzekeren, welke
evenwel in het vervolg zeer onregelmatig betaald werd. Sedert
het jaar 1810 nam de reeds vroeger hem dikwerf overvallende
hardhoorendheid meer en meer toe en ontaardde deze spoe-
dig in volslagen doofheid. Het laatste der vorige eeuw tot
omtrent het jaar 1813 is de productiefste tijd zijns levens.
Even als Mozart in de Opera het tot nu toe onovertroffen top-
punt vormt, zoo is het met Beethoven in de instrumen-
taal-muzijk. Zoo wel in de kerkelijke als in de dramatische
kunst was tot dien tijd het hoogste verrigt ; en de instru-
mentaal-muzijk was nog het eenig overgebleven gebied, waar-
aan Beethoven zich geheel toewijdde. Daarom zien wij bij
hem terstond als een onderscheidend kenmerk hoe hij van
de Pianoforte zijn uitgangspunt nam en hier zijne diepste
gedachten nederlegde, terwijl zijne voorgangers zich met haar
over het geheel met minder opmerkzaamheid en slechts bij gelegen-
heid hadden bezig gehouden. Zoo werd hij eerst voor de
nieuwere en nieuwste Pianoforte-muzijk het middelpunt der ge-
heele ontwikkeling. Hij bragt wat door zijne voorgangers begon-
nen was tot volkomenheid, en werd tevens een grondslag voor
alle nieuwere pogingen. Wat door de beperktheid -van het in-
strument het Pianoforte niet kon voorstellen daartoe diende hem
het Orchest als middel tot uitdrukking.
-ocr page 52-
46
•Hij staat in dit opzigt in dezelfde verhouding tot zijn voor-
gangers en navolgers als ten opzigte ,der Pianoforte-compositie.
Wat Haydn en Mozart reeds gesticht hadden bragt hij tot
volkomenheid en gaf tegelijk een krachtigcn stoot aan de nieuwste
ontwikkeling. Karakteristiek is van hem, behalve de verhooging
van alle uiterlijke uitdrukkingsmiddelen , een noodzakelijk gevolg
van den dieperen geestvollen inhoud, dien hij geroepen
was om uittespreken , dè dramatische levendigheid zijner com-
position , het streven naar de meest mogelijke juistheid van
uitdrukking, waardoor de reine instrumentaalmuzijk tot voor-
stelling van geheel bepaalde • zielstoestanden gesehikt werd ,
eindelijk het humoristische element, dat nu in de instrumentaal-
muzijk zich vertoont. Ten opzigt van den inhoud zijner werken
is hem de symphathie met „die geistigen Mächten", met de
gebeurtenissen en pogingen der 19e eeuw eigendommelijk, ter-
wijl Mozart daarentegen in de omstandigheden der vorige eeuw,
zich beweegt. Drie tijdperken moet men in den voortgang v*an
Beethoven's ontwikkeling onderscheiden: de eerste, waarbij zich
aan zijne voorgangers aansluit, de tweede, waarbij in gerijpte
eigendommelijkheden verschijnt, eindelijk ten derde, waar hij
zich zoo zeer in die eigendoramelijkheid verdiept, dat zij het
kenteeken van uitsluitendheid en oppositie in zich bevat.
.:.../: .:;..:■=                                                    ■ $ 56.
Beschouwen wij nu ten slotte de nieuwste vorming der Toon-
kunst, dan moeten wij het eerst aan de school van,, Beet-
hoven denken , eindelijk aan die mannen, welke door Mozart
e» Beethoven evenzeer opgewekt, een minder bepaalde en af-
geperkte plaats in de algemeene ontwikkeling innemen. Fer-
dinand Kies was de eenige onmiddellijke leerling van
Beethoven ; de hem in den geest naast vferwante opvolger
echter Franz Schubert. Aan dezen sluit zich Eobert
Schumann aan. Chopin, doorgaans modern, vertegenwoor-
digt de' Toonkunst in haren niouwsten vorm. Van dezelfde
vaste punten van uitgang als de genoemde is IL Berlioz
-ocr page 53-
47
ook uitgegaan, met dit onderscheid dat hij de opwekkin-
gen , die hij van de duitsche Muzijk ontving, in franschen
geest verder ontwikkeld heeft. Tot de mannen, die zich
minder uitsluitend aan Beethoven hebben aangesloten, maar
slechts in het algemeen onder den invloed van den nieuwen tijd
staan, behporen Spohr, Weber, Marschner, Men-
delssohn, Gade, Löwe en anderen. Alleen,heeft Men-
delssohn, gelijk Mozart, meer den geheelen verleden tijd tot
zijn punt van uitgang, en sluit zich vooral meer aan Händel
en Bach aan. Wat de afzonderlijke genres betreft, zoo hebben
Ries, Schumann', Gade, Me'n'd elsso h n ,. Ber-
lioz in de Symphonie, ouverture en in de Quartet, na Beet-
hoven, het belangrijkste geleverd; in de Pianoforte-muzijk :
We b e r, Eies, So-hubert, Chopin, ScliumanD, Men-
delssohn, Hiller en anderen. In de kcrkmuzijk en in het
geestelijke Oratorium moet men F. Schneider, L. Spohr,
Mendelssohn, H i 11 e r bij voorkeur noemen, i Hetgeen
de componisten voor de katholieke kerk verrigt hebben, is
in Noordduitschland minder bekend geworden. In het wereldsch
Oratorium toont Schumann's Paradies und die Peri
een nieuwe rigting. In de Cantate zijn Mendelssohn, Gade,
A. A na e k er, Fel David, .C. A. Mangold bij-
zonder werkzaam geweest. Voor het lied, zoo men dezen naam
ook voor den meer* uitgebreiden vorm , dien het in den jong-
sten tijd ontvangen heeft, behoudt, is eerst in den tegen-
woordigén tijd, naar het voorbeeld van Beethoven, het
meeste belangrijke gfdaan. Hier zijn Schubert, Men-
delssohn, Schumann, Rob, Franz, verder Ver-
hulst, G. Wöhler, F ï üg el.î Salo man , Riet/.,
H il 1er, en anderen te noemen, en uit vroegeren tijd: Weber
en Berger, Wied eb e in, en anderen. In de Opera
hebben M e y e r b e ë r , R. Wagner, Schumann,
Hill er, La c hn e r, L i t o 1 f f, C. A. Mangold en an-
deren gewerkt. Een kunstgebied, waarop de tegenwoordige tijd
bewezen heeft zeer werkzaam te zijn, is het gezang voor man-
nenstemmen. Namen van dezen tegenwoordigen tijd, waarop men
-ocr page 54-
48
de aandacht vestigen moet, zijn Flügel, Bergt, Gur-
litt, Beinecke, Ehler t, Grädener, Eicciusen
anderen. Deze vertegenwoordigen de betere pogingen onder
de jongere componisten, die eerst in de laatste jaren hun loop-
baan begonnen hebben.
§ 57.
Wat eindelijk de Wetenschap der Toonkunst, de Theorie,
Aesthetiek en Kritiek betreft,- dan zijn in de eerste Gottfr,
Weber en A. B. M a r x de voornaamste namen. Voor de
Geschiedenis hebben Thibaut, Baini, v. Kiese w etter,
v. Winterfeld, C. F. Becker de baan gebroken.
Een geestvol overzigt geeft A. O uli b i s.ch e f f in zijn Bio-
graphie vàn Mozart door Schraishuon vertaald, Stuttgart, Bec-
ker, 1847, in twee deelen. Buitendien zijn de historische ar-
tikelen in het „neue Zeitschrift für Musik" te vergelijken.
Voor Aesthetiek der Muzijk heeft Hegel in zijji „allgemeine
Aesthetik" de eerste grondtrekken gelegd, en E. Krüger is
hem hierin gevolgd. Vergelijk vooral een werk van dezen, eene
verzameling van Artikelen uit het „N. Zeitschrift für Musik" be-
vattende, onder den titel : „Beiträge für Leben und Wissenschaft
der Tonkunst" Leipzig 1847. Voor de nieuwere kritiek werd de
baan gebroken door Fr. Beichardt en Fr. Bochlitz,
en wel door den laatste in de „Allgemeine musikalische Zei-
tung." Later volgden G. W. F i n c k in genoemd tijdschrift
en Marx in de vroegere „Berliner Musikalische Zeitung." De
belangstelling in de nieuwe rigting der Toonkunst we*d door
Eobert Schumann door de van hem gegronde „Neue
Zeitschrift für Musik" te weeg gebragt. De schrijver van dit
werk beproefde, in deze rigting voortgaande, de kritiek van de
subjective onzekerheid van het oordeel daardoor te bevrijden,
dat hij trachtte haar een historischen grondslag te geven en op
die wijze de wetenschappelijke kennis meer nabij te komen.
-ocr page 55-
AANMERKINGEN
Op § 1—18.
Uitvoeriger over deze gelicele afdceling van de geschiedenis
der Muzijk wordt gehandeld in Ki csew ett er's werk: Ge-
schichte der Europäisch-abendländischen oder unsrer heutigen
Musik (2ie Aufl. Leipzig 1847) Daar zijn ook stalen van de vroeg-
ste harmonische proefnemingen en compositien uitliet eerste tijd-
vak der Nederlanders medegedeeld. Van de werken der latere
Nederlandsche meesters is in later tijd zeer veel uitgegeven
geworden. De volgende uitgaven moeten vooral genoemd worden:
ïr. Gommer, Collectio operum musieorum, saec. XVI. Berlin.
Verder: S. W. Dehn: Moteta quinque vocum , modos fecit Orl.
Lassus, Berlin ; en van denzelfden : Psalmos VII poenitentiales
modis musicis adoptavit Orl. de Lassus, Berlin. Behalve die
zijn te vergelijken de verzamelingen van C. 3?. Becker: Mehrs-
stimmige Gesänge berühmter Componisten des 16ien Jahrh.
1—6. Heft. Dresden , en : Kirchengesänge berühmter Meister
aus dem 15—17ten Jahrhundert. 1—5tes Heft, Dresden. Ein-
delijk moet nog aangevoerd worden , het groote historische werk
van Fr. Kochlitz : Sammlung vorzüglicher Gesangstücke etc.
Maintz, waarvan de eerste band compositien van Dufay , Jos-
quin, Ockenlieim enz. bevat. Wat de § §. 9 en 10 betreft, ver-
gelijke men het werk van Kiesewetter : Schicksale und Beschaf-
fenheit des weltlichen Gesanges, Leipzig, 1843.
Op § 19—21.                                O .
De gewigtigste onlangs uitgegevene compositien van Pale-
-ocr page 56-
50
strina en zijne school vindt men in de volgende werken: Musica
Sacra, quae cantatur quotannis per Hebdomadam sanctam Bomae
in saceilo pontifico. Leipzig. G. V. T u c L s r , Kirchengesänge
der berühmtesten älteren italienischen Meister. 2. Lieferungen.
Wien. Verder in het bovengenoemde historische werk van Eoch-
litz in de 2e afdeeling, van den len Band; en in de aan-
gehaalde uitgaven van C. F. Becker. Daarenboven zijn de vol-
gende te noemen: Crucifixus für 4 Solostimmen v. G. P. da
Palestrina. Berlin. Miserere für 2 Chöre van G. Allegri. Berlin.
Op § 22—26.
Het gewigtigste hierover bevat het boven vermelde aange-
voerde werk van Kiesewetter: Schicksale und Beschaffenheit
etc. Een groote keuze van composition der genoemde componis-
ten is daarin medegedeeld.
Op § 27—29.
Daarmede is te vergelijken de tweede Band der genoemde
werken van Rochlitz. In afzonderlijke uitgaven zijn de vol-
gende composition verschenen: Durante, Litania ; Clari, De
Profmidis ;
Leo , Psalm ; Astorga , Stabat matei-; Fago , Credo;
Caldara, Kyrie en Gloria ; alle te Halle bei Kümmel.
Op § 30—32.
Van de werken der hier genoemde componisten, zijn de
meeste niet in druk verschenen , slechts enkele : Pergolesi's Sta-
bat mater
in vele uitgaven. Piccini's Partituren zijn te Parijs
gedrukt. Over de italiaansche zangscholen (§ 31.) vergelijke men :
Mann stein, Geschichte, Geist und 'Ausübung des Gesanges
etc. Leipzig. 1845, ofschoon dit werk slechts met voorzigtigheid
kan gebruikt worden. Van de violisten (§ 32.) zijn enkele
compositien in nieuwe uitgaven verschenen, van D. Scarlatti
al de werken, uitgegeven door C. Czerny, in Weenen.
-ocr page 57-
51
Op $ 33.
Over de Venetiaansche school is het belangrijkste werk
van C. v. Winterfeld: Joh. Gabrieli und sein Zeitalter,
Berlin 1834. Buitendien vindt men verscheidene in de reeds
genoemde verzamelde werken van Kocblilz. Voorst enkele : 3
zweichörige Gesänge van Joh. Gabrieli, uitgegeven door C. F.
Becker, Leipzig.
Op § 34—36.
Over het Evangelische kerkgezang zijn de voornaamste werken
in dat van C. v. Winterfeld: der evangelische Kirchengesang, 3
Be. Leipzig, Breitkopf und Härtel. Verder: G. v. Tucher,
Schatz des evangelischen Kirchengcsänges. Stutgart, 1840. Ver-
der: C. F. Becker en G. Bilroth, Sammlung von
Chorälen aus dem 16ien und 17'en Jahrhundert, Leipzig, 1831.
Op § 37—39.
Het belangrijkste hierover bevat het werk van C. F. B eck er :
Die Hausmusik in Deutschland in dem löten 17ten und 18ie"
Jahrhundert, Leipzig , 1840.
Een volkomen opsomming van nieuwe uitgaven van oude
werken heeft C. F. Becker in zijn werk : die Tonwerke de?
16ton und 17iun Jahrhunderts, Leipzig, 1847, Bladz. 311
gegeven.