-ocr page 1-
j3 xr//f'oj#z
ir. R. G. ANEMA EN drs. G. A. R. NIEUHOFF
Veeteelt
II - HET PAARD
Tiende druk
iuüu^:.. •
Rijksuniversiteit t< Utrecht
Afd. Diergeneeskunde
pw
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
2043 3045
N.V. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ W. E. J. TJEENK WILLINK, ZWOLLE, I964
Bibliotheek dei
Rijksuniversiteit ts Utteçhi
Afd. DiergenecskunSt
-ocr page 2-
r
Bibliotheek der
Rijksuniversiteit te Utrecht
Afd. Diergeneeskunde
B 31 - Onder redactie van Ir. W. T. Rinsema en Ir. B. Bosma
-ocr page 3-
INHOUD
RD .
Blz.
9
Het geraamte . . . . .
10
Het zenuwstelsel .
15
De spieren ....
16
Het bloed en de bloedsomloop .
19
De spijsvertering ....
21
De buikorganen ....
22
De ademhaling, cornage en dampigheid
22
De zintuigen, oogafwijkingen
25
De huid ....
28
De maten ....
29
De voorhand
32
De middenhand ....
40
De achterband ....
44
De ledematen of het beenwerk
47
De gangen ....
54
Exterieur eisen voor de gebruikstypen .
59
Beoordeling van het paard in zijn exterieur
65
Harde en zachte beengebreken .
67
Leeftijdsschatting
73
Enkele begrippen uit de beoordelingsleer
81
Kleur, aftekeningen en signalement
83
Paarderassen ....
85
De Arabier
87
Het Engels Volbloed
88
De Oost-Pruis
90
De Hannoveraan
91
Het Westfaalse paard
92
De Oldenburger .
92
Het Oostfriese paard
99
De Hackney
.
101
De Anglo-Normand
102
Het Holsteinse paard
104
Het Belgische trekpaard
.
107
Ponyrassen
.
. 112
Het Fjordenpaard
.
113
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
35.
Bibliotheek der
Rijksuniversiteit te Utrecht
Afd. Diergeneeskunde
-ocr page 4-
36.   Het Haflingerpaard ....
37.   Het inlandse Friese paard
38.   Warmbloedfokkerij in Nederland
39.   Mannelijke bloedlijnen in de warmbloedfokkerij
40.   Trekpaardfokkerij in Nederland
cl 41.
  Kruising tussen warmbloeden koudbloed
Maatregelen ter bevordering van de paardenfokkerij in
Nederland
            ......
42.   Overheidsmaatregelen ....
43.   Afdeling PaardenhouderiJ van het Landbouwschap
44.   Subsidie ten behoeve van de paardenfokkerij .
45.   Selectie en indeling van het fokmateriaal
46.   Verrichtingskeuringen ....
47.   Gebruikswaardebepaling ....
48.   Andere verenigingen ter bevordering der fokkerij
49.   Landelijke Rijverenigingen
50.  Paard en trekker            ....
51.   Nabeti-achting .....
52.   Stamboekbrandmerken ....
161
-ocr page 5-
VOORWOORD VOOR DE EERSTE DRUK
Dit leerboekje is in hoofdzaak bestemd voor Landbouwwinter-
scholen1 en cursussen in Paardenkenrüs. Voor dit laatste doel
werden zeer beknopt het geraamte, het zenuwstelsel, het bloed en
de bloedsomloop, de spijsvertering en enkele andere onderwerpen,
welke gewoonüjk aan de Landbouwwinterscholen bij Dierkunde
worden onderwezen, behandeld.
Bij ons heeft de bedoeling voorgezeten slechts datgene van de
stof te geven, wat de leerling daarvan naar onze mening dient
te weten.
Het geheel werd verduidelijkt met een groot aantal met zorg
gekozen afbeeldingen. Zeer vele daarvan hebben betrekking op
dieren, die het gewenste type in hoge mate bezitten.
Aan allen, die ons voor dit werkje afbeeldingen afstonden, betuigen
wij hierbij onze zeer hartelijke dank.
Beleefd verzoeken wij ons opmerkingen, die kunnen leiden tot
verbetering van een eventueel volgende druk te doen toekomen.
Zij zullen gaarne worden ontvangen en zorgvuldig worden over-
wogen.
Zwolle                                                        R. G. Anema
——;—- , december 1940                        _ . _ XT. , ~
Hardenberg                                                 G. A. R. Nieuhoff
VOORWOORD VOOR DE ZESDE DRUK
Allereerst ook van deze plaats een woord van dank aan onze
vroegere medewerker, die zoveel tot stand heeft weten te brengen :
Ir. R. G. Anema.
Deze zesde druk, moest in verband met de gewijzigde omstandig-
heden, wel belangrijk worden veranderd en tevens worden uit-
gebreid.
Wij hebben dit laatste nodig geoordeeld, omdat in het werkje,
zij het in beknopte vorm, toch alles moet worden gegeven wat
behoort tot het gebied der fokkerij.
De afbeeldingen uit vorige drukken zijn voor een belangrijk deel
door andere vervangen, hetgeen mogelijk werd gemaakt vooral
door de grote medewerking der stamboeken.
1 Thans Middelbare Landbouwscholen
5
-ocr page 6-
Voorwoord
Gaarne aan allen, die ons op enigerlei wijze steunden, onze harte-
lijke dank.
Overigens menen wij te mogen verwijzen naar het voorbericht bij
de eerste druk, ons nogmaals aanbevelend voor opmerkingen, die
tot verbetering kunnen leiden.
In de plaats van wijlen Ir. Anema werd voorlopig medewerking
verleend door Ir. J. Jepma.
Hardenberg, mei '52                                           G. A. R. Nieuhoff
VOORWOORD VOOR DE TIENDE DRUK
Wij leven in een snel veranderende tijd. De inzichten in de veeteelt
wijzigen zich belangrijk. Om die redenen moesten verschillende
onderdelen opnieuw worden samengesteld. Ook bleek het nodig te
zijn dat talrijke afbeeldingen dienden te worden vervangen.
Het leek mij gewenst op enkele plaatsen de leerstof anders te rang-
schikken.
Van de zijde der stamboeken werd ook nu weer zeer grote mede-
werking ondervonden, vooral door het beschikbaar stellen van
afbeeldingen van vooraanstaande fokdieren.
Uit deze afbeeldingen spreken duidelijk de inzichten welke de
fokkerij beheersen.
Voor de getoonde medewerking mijn zeer grote dank.
Ook anderen hebben mij in mijn taak belangrijk gesteund.
Aan allen voor de medewerking en steun mijn grote waardering
en mijn zeer hartelijke dank.
Steeds zal het gewaardeerd worden die opmerkingen te mogen
ontvangen, die aanleiding kunnen zijn tot verbetering van een
eventueel volgende druk.
Hardenberg, juni '63.                                         G. A. R. Nieuhoff
6
-ocr page 7-
Fig. 1. De voornaamste onderdelen
1. maantop; 2. voorhoofd; 3. neus; 4. wang; 5. kaaktak; 6. keelgang (tussen de
onderkaakstakken); 7. nek, 8. manenkam (bovenste rand van de hals), 9. hals:
10. halsadergroeve; 11. schoft; 12. schouder; 13. voorborst; 14. onderborst;
15. ribben; 16. rug; 17. lendenen; 18. buik; 19. flank; 20. kruis; 21. dij; 22. broek;
23. staartwortel; 24. onderarm; 25. zwilwrat; 26. voorknie; 27. pijp; 28. kogel;
29. vetlok (lange haren aan de achterzijde van de kogel); 30. koot; 31. kroonrand
(de plaats waar de huid overgaat in de hoef), ook kroon geheten; 32. koker;
33. kniegewricht; 34. schenkel; 35. achillespees; 36. spronggewricht; 37. bal van
de voet; 38. hoef of voet; a. toongedeelte, b. verzengedeelte
7
-ocr page 8-
r
-ocr page 9-
HET PAARD
Het paard is door de mens in voor-historische tijd tot huisdier
gemaakt en het laatste toegevoegd aan zijn huisdierenreeks.
De wilde paarden zijn bijna overal verdwenen. Aangenomen wordt
dat van de wilde paarden alleen het in de Gobi-woestijn en Buiten-
Mongolië thans nog voorkomende Przewalski-paard is over-
gebleven.
Wel zijn — en mogelijk nog — verwilderde paarden voorgekomen
in Noord- en Zuid-Amerika, terwijl zij in Australië zelfs veel hinder
veroorzaken. Deze verwilderde paarden stammen af van getemde
voorouders.
Ook zijn er halfwilde stoeterijen, waar de paarden in een soort
natuurstaat leven, doch waar de mens invloed uitoefent op de
teelt, b.v. in de delta van de Rhone, het Camargue paard.
Door teeltkeus heeft de mens in de loop der eeuwen het eenmaal
getemde paard omgevormd, omdat hij het voor zeer uiteenlopende
diensten, onder zeer versclüllende omstandigheden van bodem en
klimaat, nodig had. Zo zijn tal van rassen ontstaan, die in eigen-
schappen belangrijk verschillen. Deze rassen kunnen in drie hoofd-
groepen worden ondergebracht, al naar het gebruik :
' 1. rijpaardrassen;
! 2. rijtuig- of tuigpaardrassen ;
f 3. trekpaardrassen.
Op grond van hun afstamming worden de rassen ook verdeeld in
Oosterse en Westerse rassen, waarbij de eerste direct of zijdelings
afstammen van het Arabische paard, de Westerse rassen van in
Europa getemde paarden. De Oosterse rassen worden ook warm-
bloedrassen genoemd, terwijl de Westerse rassen als koudbloeds
worden aangeduid. Deze benamingen, hoewel geheel onjuist,
hebben zodanig burgerrecht gekregen, dat zij zich moeilijk meer
laten verbannen.
Naar de ontwikkeling, het lichaamsgewicht (de massa of zwaarte)
en de hoogte, wordt eveneens onderscheiding gemaakt in lichte,
middenzware, zware rassen en pony's. Bij alle rassen, hoe uniform
ook, zal men toch een belangrijk verschil in zwaarte kunnen
waarnemen bij de dieren, die tot een bepaald ras behoren.
Tot de ponyrassen rekent men die paarden met een hoogte van
-ocr page 10-
Het geraamte
ongeveer 1.45 m of minder. Hoogte is de verticale afstand van het
hoogste punt van de schoft tot de bodem. Het zwaarste ponyras,
met een hoogte van ongeveer 1.40-1.45 m, wordt in ons land
tussenmaats paard genoemd.
Betekenis ]n ons land worden nagenoeg uitsluitend paarden gefokt door
de landbouwende bevolking. Het doel is, ook al zijn de rassen
verschillend, een paard te verkrijgen dat uitermate geschikt is
voor de Nederlandse landbouwbedrijven. Het is tevens geschikt
voor diensten buiten de landbouw. Het trekpaard voor lichterejqt
zware transportdiensten, het warmbTöëd'vooral voor rijtuig- en
rijpaard.-------------------
De paardenfokkerij is van groot economisch belang, omdat het
grote merendeel der boerenbedrijven het paard, hetzij als enige
hetzij als aanvullende trekkrachtbron gebruikt. De diensten, die
het paard hier verleent, zijn niet in geldswaarde uit te drukken.
Zeker is dat het paard de goedkoopste trekkracht is. Onder bepaal-
de omstandigheden is het onmisbaar. Voor transport, anders dan
voor landbouwdoeleinden, wordt het op beperkte schaal gebruikt.
Het gebruik in de landbouw is de hoofdvoorwaarde van zijn be-
staan, doch het paard biedt grote mogelijkheden voor ontspanning
en recreatie o.m. de ruitersport. Bovendien is het nodig bij plechtige
en voorname gebeurtenissen. Voor medische doeleinden is het
van betekenis, mogelijk in de toekomst nog in toenemende mate.
Export van paarden uit ons land heeft op bescheiden schaal plaats.
Dit zijn de taken bij het leven, nimmer in geldswaaide juist uit te
drukken. De betekenis van het paard wordt door onkunde en
oppervlakkigheid vaak sterk onderschat.
Aan het einde van zijn leven vervult het paard nog een belangrijke
rol bij de vleesvoorziening^ En wat als de motorbrandstof niet of
KêèTmoeilijkf is te krijgen?
1 HET GERAAMTE
Het geraamte of skelet wordt gevormd door de beenderen en kraak-
beenderen, zoals deze in onderling verband in het lichaam liggen.
Het dient hoofdzakelijk voor het geven van steun en vorm. De
voedingstoestand, de verpleging, de ontwikkeling van de spieren
10
-ocr page 11-
Het geraamte
Fig. 2. Geraamte van hei paard
Omschrijving: A. bovenkaak; B. onderkaak; 1. schedel; 2. oogholte; 3. neus-
been; 4. tanden; 5. kiezen; C. atlas, eerste halswervel; D. draaier, tweede hals-
wervel; E. 3e-7e halswervel; fnekband; F. 18 rugwervels (ongeveer de eerste
12 ruggewervels heten schoftwervels); G. 6 lendenwervels; H. kruisbeen
= 5
vergroeide kruiswervels; I. = ±20 staartwervels; J. schouderblad; 6. ravenbek-
uitsteeksel; 7. kamknobbel of trekknobbel; 8. eerste rib; 9. schouderbladskraak-
been; 10. boeggewricht ; K. opperarmbeen; L. onderarmbeen: spaakbeen en
elleboogbeen; M. voorknie of handwortelgewricht; N. haakbeentje; O. pijpbeen
met 2 griffelbeentjes; P. kootbeen; Q. 2 sesambeentjes; R. kroonbeen; S, hoe/been;
T. 18 paar ribben; 11. borstbeen; 12. ribkraakbeenderen; U. darmbeen of
heupbeen; 13. heupknobbel; 14. zitbeenknobbel; 15. eerste staartwervel;
V. dijbeen; 16. draaier; 17. kniegewricht; X. knieschijf; 18. schenkelbeen;
Y. kuitbeen of klein schenkelbeen; Z. spronggewricht; 19. hielbeen; a. pijpbeen
met 2 griffelbeentjes; b. kootbeen; c. kootgewricht of kogel; d. kroonbeen;
e. hoefbeen. Het straalbeen ligt aan de achterzijde op de grens van kroon -en
hoef been (op de afbeelding onzichtbaar)
hebben daarnaast veel invloed op de vorm van het dier. Verder
dient het geraamte voor bescherming van verschillende organen
en voor spieraanhechting.
We onderscheiden: het geraamte van het hoofd, van de romp en
van de ledematen.
Het geraamte van het hoofd is opgebouwd uit platte onregelmatig
11
-ocr page 12-
Het geraamte
gevormde beenderen, die belangrijke holten omsluiten (hersen-
holte, mondholte, oogholte, boezems). In de beenderen komen
zeer vele, grotere en kleinere gaten voor. Deze dienen voor het
doorlaten van bloedvaten en zenuwen.
We onderscheiden een bovenkaaks- en een onderkaaksgedeelte,
die met elkaar verbonden zijn in het kaakgewricht. In boven- en
onderkaak staan de snijtanden en kiezen ingeklemd. Tussen snij-
tanden en kiezen bevindt zich de tandeloze rand (de lagen).
De as van het geraamte van de romp wordt gevormd door de
wervelkolom. Er zijn 7 halswervels, 18 rugwervels, 6 lendenwervels,
5 kruiswervels, die vergroeid zijn tot het kruisbeen en ongeveer
20 staartwervels.
In de wervelkolom bevindt zich het ruggemergskanaal waarin het
ruggemerg is gelegen.
Elke wervel bezit vier gewrichtsuitsteeksels, bij de halswervels het
sterkst ontwikkeld, één doornuitsteeksel, het meest ontwikkeld
bij de ruggewervels en twee dwarsuitsteeksels, die vooral bij de
lendenwervels sterk tot uiting komen.
De doornuitsteeksels van de rugwervels zijn schuin naar achteren
gericht tot aan dat van de 16e rugwervel; dit staat rechtop. Bij de
lendenwervels staan de doornuitsteeksels iets schuin naar voren.
Dit geeft aan de iets geboden wervelkolom een buitengewoon grote
draagkracht.
De doornuitsteeksels dienen voor spieraanhechting. Die van de
eerste rugwervels, tot ongeveer de 12e, zijn lang. Ze vormen de
benige grondslag van de schoft. De ribben, die van de wervel-
kolom naar het borstbeen lopen, omsluiten de borstholte.
Bij het paard vinden we de eerste 8 paar 'ware ribben'', die elk
afzonderlijk met kraakbeen aan het borstbeen zijn verbonden en
10 paar 'valse ribben', die gezamenlijk door kraakbeen aan het
borstbeen gehecht zijn.
Het bekken bestaat uit twee helften, die door middel van een naad
aan de onderzijde van het bekken met elkaar zijn vergroeid. Iedere
helft bestaat weer uit drie in de heupkom met elkaar vergroeide
beenderen. Het naar boven en meest naar voren liggend been is
het heup- of darmbeen; het naar beneden en naar voren liggende
been is het schaambeen en het naar achteren gelegene het zit-
been.
12
-ocr page 13-
Het geraamte
Fig. 3. Geraamte van de voorste
ledematen met:
1. schouderblad; 2. opperarmbeen;
3. onderarmbeen, met 4. elleboog-
uitsteeksel; 5. voorkniebeenderen met
6. het haakbeentje; 7. pijpbeen met
8. het buitengriffelbeentje; 9. 2 se-
sambeentjes; lO.kootbeen; ll.kroon-
been; 12. hoefbeen; 13. straalbeentje
{onzichtbaar); 14. hoefkraakbeen
aan hoefbeenstak
Fig. 4. Geraamte van de achterste
ledematen met het bekken en het
kruisbeen
1. het kruisbeen; 2. het bekken met
a. de heupknobbel en c. de zitbeen-
knobbel; 3. het dijbeen; 4. de knie-
schijf; 5. het schenkelbeen vergroeid
met 6. het kuitbeen; 7. beenderen
van het spronggewricht, waarbij 8.
het hielbeen; 9. het pijpbeen met 10.
het buitengriffelbeentje; 11.2 sesam-
beentjes; 12, 13 en 14. kootbeen,
kroonbeen en hoefbeen; straal-
beentje onzichtbaar aan de achter-
zijde op de grens van kroonbeen en
hoefbeen
afbeelding niet zichtbaar, noch bij het
N.B. Het binnenste griffelbeentje is op
voorheen, noch bij het achterbeen
13
-ocr page 14-
Het geraamte
In de heupkom, waar ze samen komen, vormt het bekken, met het
hoofd van het dijbeen het heupgewricht.
Het bekken vormt met het kruisbeen de benige grondslag van het
kruis en omsluit de geboorteweg.
-a
-b
c
Fig. 5. Schema van een gewricht
h. gewrichtshoofd; k. gewrichtskom;
a. beenvlies; b. gewrichtszak; c. kraakbeen
De ledematen Bij het voorheen, dat niet met een gewricht aan de romp is ver-
bonden, vinden we het schouderblad en het opperarmbeen die beide
binnen de romp liggen; het onderarmbeen met aan de achterzijde
het sterk ontwikkelde ellebooguitsteeksel, de voorkniebeenderen,
met aan de achterkant het haakbeentje, het pijpbeen met de beide
griffelbeentjes en verder het kootbeen, het kroonbeen en het hoef-
been.
Op de grens van pijp- en kootbeen vinden we aan de achter-
kant 2 sesambeentjes en op die van het kroon- en hoefbeen het
straalbeentje.
Het achterbeen, dat wel met een gewricht aan de romp is verbonden,
is opgebouwd uit: het dijbeen, met aan de bovenkant een sterke
hefboomsarm de draaier, terwijl aan de voorzijde van het knie-
gewricht zich de knieschijf bevindt; het schenkelbeen, en het weinig
ontwikkelde kuitbeen; de spronggewrichtsbeenderen met aan de
achterbovenkant het hak- of hielbeen en verder weer als bij het
voorbeen: pijpbeen met 2 griffelbeentjes, kootbeen, kroonbeen,
2 sesambeentjes, het hoefbeen
en / straalbeentje.
Het achterpij pbeen is iets langer, en iets anders gevormd, dan dat
van het voorbeen.
De beenderen van de ledematen zijn onderhng verbonden door
gewrichten. Het meest voorkomende is het scharniergewricht,
waardoor een ruime verplaatsing in één vlak kan geschieden. De
beenuiteinden die met elkaar een gewricht vormen zijn bekleed
14
-ocr page 15-
Het zenuwstelsel
met glad, zeer veerkrachtig kraakbeen. Om het gewricht heen ligt
de beursband, die een vettige, olieachtige stof afscheidt, waardoor
het gewricht a.h.w. wordt gesmeerd. De beursband is van binnen
luchtledig. Het gewricht wordt meestal aan de buitenzijde versterkt
door banden, pezen en spieren.
Het geraamte omsluit geheel of gedeeltelijk verschillende lichaams-
holten. De belangrijkste voor ons zijn: de borstholte en de buik-
holte.
De eerste wordt omsloten door de ribben, het borstbeen,
de wervelkolom en het middenrif, een grote platte, koepelvormige,
naar voren staande spier met een pezig centrum. Het. middenrif
scheidt de borstholte, waarin het hart en de longen zijn gelegen,
van de buikholte, waarin de spijsverteringsorganen, de nieren, de
blaas en bij het vrouwelijke dier de baarmoeder met de eierstokken
liggen.
2 HET ZENUWSTELSEL
Dit bestaat uit twee gedeelten : het centrale deel (hersenen en rugge- Centrale
merg) en het perifere deel (de eigenlijke zenuwbanen die van het zenuwstelsel
centrale deel uitgaan vooral naar de spieren en naar de huid). De
zenuwen zijn bandvormige, zilverglanzende witte draden. Geen
spier trekt zich samen zonder de werking van het centrale zenuw-
stelsel, dat a.h.w. de spieren beveelt. De zenuwen worden onder-
scheiden in bewegingszenuwen en gevoelszenuwen die b.v. prikkels
van de huid naar het centrale zenuwstelsel geleiden. In het alge-
meen kan men zeggen dat het centrale zenuwstelsel zorgt voor
datgene, dat door de wil tot stand komt.
In de buurt van de wervelkolom liggen aan weerzijden zenuw- Het sympatische
knopen, die onderling en met het centrale zenuwstelsel zijn ver- zenuwstelsel
bonden. Van deze zenuwknopen gaan draden naar de ingewanden
en de klieren. Het sympathische zenuwstelsel zorgt voor datgene,
dat buiten de wil tot stand komt.
15
-ocr page 16-
Be spieren
Fig. 6. Merrie van het trekpaardtype. Lange lijnen; grote diepte; sterke spieren
van goede lengte en dikte
3 DE SPIEREN
We onderscheiden de spieren in willekeurige spieren, die onder-
worpen zijn aan de wil, en onwillekeurige spieren, die hun functie
uitoefenen onafhankelijk van de wil.
De willekeurige spieren, die we bij het geslachte dier als vlees
kennen, liggen grotendeels aan de buitenkant van het geraamte.
De onwillekeurige spieren die o.a. voorkomen in de wand van de
darm, van de galblaas, en van de baarmoeder hebben gewoonhjk
een witgele kleur. Het hart, de slokdarm en het middenrif zijn
rood van kleur, evenals de willekeurige spieren.
Wij hebben bij de beoordeling van het paard vrijwel uitsluitend
te maken met de willekeurige spieren. Als wij in het vervolg over
spieren spreken, dan hebben wij alleen deze groep op het oog.
Deze spieren hebben het vermogen, dat ze zich kunnen samentrek-
ken en ontspannen. Door de samentrekking worden ze korter en
dikker. Alle soorten van beweging, die wij aan het dier kunnen
waarnemen komen door de werking van de spieren tot stand.
De spieren zijn in de regel aan de beenderen van het geraamte ver-
bonden door middel van een pees. Deze laatste is niet samen-
-ocr page 17-
De spieren
Fig. 7. Warmbloedmerrie van uitstekend model, sterke bouw. Spieren van grote
lengte en voor het warmbloedtype sterk ontwikkeld. De broekspieren lopen ver
door naar de schenkel
trekbaar. Sommige spieren hebben korte, andere daarentegen lange
pezen (spieren van de ledematen).
Naar hun werking vooral worden de spieren onderscheiden in:
buigers en strekkers, opheffers, sluitspieren, enz.
De kracht die een spier door zijn samentrekking kan uitoefenen,
hangt voornamelijk af van de dikte van de spier. De grootte van
de verplaatsing
die door de samentrekking wordt veroorzaakt,
hangt vooral af van de lengte van de spier. Lange spieren maken
dus een grotere verplaatsing mogelijk.
Voor grote snelheid gebouwde dieren hebben in de regel lange
spieren; voor zeer grote krachtsontwikkeling komt het vooral aan
op het bezit van dikke spieren. De ontwikkeling van het spierstelsel
moet in nauw verband worden gezien met het te verplaatsen ge-
wicht van het lichaam, alsmede dat van de te vervoeren last en de
wijze waarop deze last moet worden verplaatst.
De spieren zorgen voor de voortbeweging en alle diensten die wij van
het paard vorderen, hoe uiteenlopend ook, komen door beweging tot
17
-ocr page 18-
De spieren
Fig. 8. Sterk gespierde, fors gebouwde, edele hengst. Lange, krachtige, spieren
van goede dikte.
stand. Een grondprincipe waar wel eens onvoldoende aandacht
aan wordt besteed.
Bij het paard stelt men daarom, al naar gelang van het doel waar-
voor het dier in hoofdzaak gebruikt moet worden, wat de beoorde-
lingvan de gespierdheid betreft, zijn eisen anders. Bij de beoordeling
van het trekpaardtype zal men voor alles moeten letten op het
aanwezig zijn van voldoende zware, dikke spieren van voldoende
lengte. Korte spieren zijn altijd verkeerd en een ernstige fout.
I Het Nederlandse warmbloedpaard moet naast krachtige spieren
tevens spieren van zeer voldoende lengte hebben, omdat dit paard
ook geschikt moet zijn voor diensten, waarbij meer snelheid wordt
verlangd.
Het rijpaard dient zeer lange spieren te bezitten, die toch van vol-
doende dikte moeten zijn.
18
-ocr page 19-
4 HET BLOED EN DE BLOEDSOMLOOP
Het bloed is een roodgekleurde vloeistof, waarin in hoofdzaak
twee soorten cellen zweven, nl. de rode bloedlichaampjes, die de
bloedkleurstof bevatten, en de ongekleurde witte bloedlichaampjes.
De eerste zijn buitengewoon kleine, platte lichaampjes van een
doorsnede van ongeveer Ti_ mm. Ze spelen een belangrijke rol bij
de ademhaling (zuurstofopname). De tweede, die veel groter zijn
en lang niet zo talrijk, hebben tot taak eventuele schadelijke in-
dringers, b.v. bacteriën, te vernietigen. Beide soorten bloedcellen
zweven in de z.g. bloedwel of het bloedserum.
Het bloed wordt door de bloedsomloop door het gehele lichaam
gevoerd. Alle lichaamscellen worden door bloed in dunwandige
bloedvaten (haarvaten) omstroomd. Ze onttrekken daarbij aan het
bloed de voor de stofwisseling en voeding van de cellen benodigde
zuurstof en voedingsstoffen en geven afgewerkte stoffen, o.a. kool-
zuur, aan het bloed af.
Het bloed wordt door het gehele lichaam gestuwd door het hart,
d.i. een grote, holle, sterkwandige spier, die uit een linker- en rechter
helft bestaat. Iedere helft bestaat uit een boezem en een daar-
onder gelegen kamer, die door middel van kleppen van elkaar
kunnen worden afgesloten. Ze zijn zodanig aangebracht, dat het
bloed bij de samentrekking alleen kan stromen van de boezem
naar de kamer en niet omgekeerd.
We hebben eigenlijk te doen met twee bloedsomlopen: de grote en
de kleine bloedsomloop.
Bij de eerste gaat het bloed van de linkerkamer door het lichaam
naar de rechterboezem.
Bij de tweede van de rechterkamer door de longen naar de linker-
boezem.
Het bloed wordt uit de rechterkamer door de longslagader naar
de longen geperst. De longslagader vertakt zich in de longen tot
een haarvatsysteem. Bij het ademhalingsproces neemt het bloed
in deze dunwandige haarvaten zuurstof uit de lucht op, terwijl het
koolzuur afgeeft. De haarvaten verenigen zich tot de longaderen
en deze tot de longader die uitmondt in de linkerboezem. Naar
de longen gaat zuurstofarm en koolzuurrijk bloed, dat tevens rijk
is aan voedingsstoffen. Als dit bloed de longen heeft gepasseerd
is het rijk aan zuurstof en voedingsstoffen, doch arm aan koolzuur
geworden.
19
-ocr page 20-
Het bloed en de bloedsomloop
Bij de grote bloedsomloop wordt het bloed uit de linkerboezem
naar de linkerkamer geperst en van hieruit door het gehele lichaam.
Het komt eerst terecht in de grote lichaamsslagadei, die zich spoedig
vertakt in de voorste- en achterste lichaamsslagader. Deze slag-
aderen vertakken zich steeds verder tot een haarvatsysteem. De
Fig. 9. Schema van het hart
r.b. rechter boezem;
r.k. rechter kamer; l.b. linker
boezem; l.k. linker kamer;
k. kleppen; p. peesjes van de
kleppen; a. aderen; s. slag-
Aderen
haarvaten zijn zeer dunwandig en omgeven alle lichaamscellen,
die uit het bloed de zuurstof en voedingsstoffen onttrekken en
koolzuur en afgewerkte stoffen afgeven. Ze verenigen zich tot
aderen en deze weer tot de voorste en achterste holle ader die uit-
monden in de rechter boezem. Even voor deze uitmonding komt
met deze holle ader samen de melkborstbuis, die voor het lichaam
benodigde voedingsstoffen bevat, die door middel van de spijs-
vertering zijn verkregen.
Het bloed, dat in de rechter boezem komt is dus rijk aan voedings-
stoffen, maar arm aan zuurstof. We zagen reeds, dat het door de
longen wordt gevoerd en daar zuurstof opneemt en koolzuur
afgeeft.
We onderscheiden dus tweeërlei soorten bloed, nl. slagaderlijk
bloed,
dat zuurstofrijk is en rijk aan voedingsstoffen en aderlijk
bloed,
dat zuurstofarm is. Een slagader is dikwandig, een ader dun-
wandig. De laatste bezit klepjes, die verhinderen dat het bloed
terugvloeit.
Het zuurstofrijke, slagaderlijke bloed, waarbij de zuurstof ge-
bonden is aan de rode bloedkleurstof, is helder rood van kleur.
-ocr page 21-
De spijsvertering
Het zuurstofarme, koolzuurrijke, aderüjke bloed is donker rood'
Het hart perst dus het bloed door de slagaderen en we kunnen dit
voelen op plaatsen, waar een slagader op een benige onderlaag
dicht onder de huid loopt. Bij iedere samentrekking van de linker-
kamer plant zich een bloedgolf door de elastische slagaderen voort.
Dit slaan of kloppen van het hart kunnen we voelen. Bij het paard
'voelen we de pols' aan de benedenrand van de onderkaak aan de
binnenzijde, op de grens van de ronding der onderkaak.
Bij koorts is het aantal polsslagen groter dan normaal. Het be-
draagt bij gezonde dieren in rusttoestand 28-44 per minuut.
5 DE SPIJSVERTERING
Het voedsel passeert achtereenvolgens de mond, de slokdarm, de
maag en de darmen.
Bij het kauwen wordt het voedsel fijngemaakt en vermengd met
speeksel. De spijsvertering begint dus reeds bij de voedselopname
in de mondholte.
De slokdarm loopt vanaf de mondholte naar en door de borst-
holte, doorboort het middenrif en mondt uit in de maag, die even-
als de rest van de spijsverteringsorganen in de buikholte is gelegen
De maag is een holle zak die van achteren uitmondt in de twaalf-
vingerige darm. Hij is bij het paard klein en enkelvoudig en gedeel-
telijk bekleed met een slijmvlies waarin klieren zitten. Deze produ-
ceren het maagsap, dat o.a. de pepsine bevat.
De pepsine zet de eiwitten om in eenvoudiger verbindingen. In de
maag begint dus de eiwitvertering. Vanuit de maag komt het
voedsel in de darmen. Het eerste gedeelte zijn de z.g. dunne darmen,
het laatste de dikke darmen. In het begin der dunne darmen, de
twaalfvingerige darm,
monden de buikspeekselklier (alvleesklier)
en de lever uit. De eerste scheidt het buikspeeksel af, dat een eiwit-
splitsend, een vetsplitsend en een zetmeelomzettend ferment bevat.
De lever levert de gal die het vet omzet en de voortbeweging van
de voedselbrij door de darm bevordert.
In de darmwand zitten verder klieren, die het darmsap afscheiden.
Dit bevat eiwitsplitsende fermenten. Het darmsap en de gat neu-
traliseren het maagsap.
21
-ocr page 22-
De buikorganen
Door de inwerking van de verschillende fermenten worden de
verteerbare bestanddelen van het voedsel zodanig omgezet, dat
ze door het bloed kunnen worden opgenomen. Een gedeelte van
het verteerde voedsel komt direct in hei bloed terecht en passeert
de lever, een ander gedeelte, voornamelijk de verteerde vetten,
komen terecht in z.g. chylvaten die uitmonden in de aan de onder-
zijde van de wervelkolom gelegen melkborstbuis, die zijn inhoud
aan de voorste holle ader afgeeft en deze mondt, zoals we gezien
hebben, in de rechter boezem uit.
Datgene wat van het voedsel niet wordt verteerd komt ten slotte
als vaste mest door de anaalopening te voorschijn.
6 DE BUIKORGANEN
Behalve de spijsverteringsorganen met de daarbij behorende klieren
liggen in de buikholte nog andere organen: nl. de nieren, die dienen
voor uitscheiding van de urine. Ze scheiden een gedeelte van de
schadelijke stoffen, die zich in het bloed bevinden uit. De nieren
zijn de voornaamste zuiveringsorganen van het bloed. De urine
wordt via de pisblaas verwijderd.
Dan ligt in de buikholte de milt, die een belangrijke rol speelt bij
de bloedvorming.
Bij vrouwelijke dieren ligt in de buikholte de baarmoeder met de
eierstokken.
Deze laatste scheiden de vrouwelijke geslachtscellen
af. De rijpe eitjes gaan in de periode der hengstigheid door de
eileiders naar de baarmoeder. Als regel wordt één eitje afgescheiden,
bij uitzondering twee. Wordt een eitje bevrucht, dan ontwikkelt
zich in de baarmoeder het jonge dier. De baarmoeder is in on-
bevruchte toestand klein, wordt evenwel gedurende de periode
der drachtigheid tot een grote zak en heet daarom ook wel draagzak.
7 DE ADEMHALING
Voor de ademhaling dienen de in de borstholte gelegen longen.
Bij het ademhalingsproces wordt zuurstof in het bloed opgenomen
en koolzuur afgegeven.
22
-ocr page 23-
De ademhaling
De longen staan door de neus- en keelholte, het strottehoofd en
de luchtpijp in verbinding met de buitenlucht.
Aan het begin van de luchtpijp, die een groot aantal kraakbeen-
ringen bevat en daardoor steeds open staat, ligt het strottehoofd.
Het strottehoofd is opgebouwd uit kraakbeenplaten die onderling
zijn verbonden. In het strottehoofd bevindt zich een V-vormige
Fig. w.
Luchtpijp met vertakkingen
in de longen, {schematisch)
spleet, die gevormd wordt door de stembanden, de stemspleet.
De lucht moet steeds deze V-vormige spleet in het strottehoofd
passeren.
De luchtpijp vertakt zich in de longen in z.g. 'bronchiën', die zich
steeds verder vertakken. Aan het eind van de fijnste vertakkingen
bevinden zich de longblaasjes die zeer elastisch zijn. In de long-
blaasjes vindt de opname van zuurstof en afgifte van koolzuur in
en uit het bloed plaats.
Bij de inademing vergroot zich de borstholte, doordat de ribben
zich naar buiten en naar voren bewegen. Het middenrif, de grote,
platte, koepelvormige spier, die borst- en buikholte scheidt, trekt
zich samen. Hierdoor ontstaat grotere ruimte in de borstholte.
23
-ocr page 24-
De ademhaling
Door deze samentrekking van het middenrif worden de buik-
ingewanden naar achteren gedrukt.
De lucht stroomt hierbij naar binnen en vult de longen en lucht-
blaasjes. Bij de uitademing stroomt de lucht als het ware van zelf
uit de longen. De lucht wordt wel ingezogen, doch niet uitgeperst.
Het aantal ademhalingen bedraagt bij het gezonde paard in rust-
toestand 10-12 per minuut.
Bij zware arbeid en speciaal bij snelle gang wordt het ademhalings-
tempo versneld.
Bij het paard komt een tweetal ademhalingsgebreken nogal eens
voor.
Cornage Bij zware arbeid en vooral bij snelle gang vindt er een groot zuur-
stofverbruik plaats. Er moet meer zuurstof in het bloed worden
opgenomen. Het tempo der ademhaling wordt versneld, terwijl de
neusgaten en de zich in het strottenhoofd bevindende stemspleet
zich wijder openen.
Bij een aan cornage lijdend paard is het verwijden van de stem-
spleet onmogelijk of onvoldoende geworden. Hierbij wordt de
lucht door een te nauwe opening gezogen. Er ontstaat daarbij,
dikwijls alleen bij de inademing, een bijgeluid, soms fluitend, soms
gierend, soms meer snorkend. Het geluid is als regel vrij zacht.
Om een paard op cornage te onderzoeken laat men het zich enige
tijd zeer sterk inspannen, b.v. door het enige tijd te laten stappen
met een opgebonden voorbeen of het aan een longeerlijn, liefst in
los zand, te laten galopperen, eventueel een lang eind draven.
Het gebrek is koop vernietigend. Jonge warmbloed dekhengsten,
die met dit gebrek behept zijn, worden als regel in Nederland
afgekeurd voor de openbare dekdienst. Voor het gewone boeren-
werk is een lichte vorm van cornage niet buitengewoon bezwaarlijk.
Bij het trekpaard werd in de laatste twintig jaar geen cornage meer
waargenomen, ook bij het Friese paard kent men deze aandoening
niet.
Dampigheid Dampigheid is een veel ernstiger gebrek, dat zetelt in de long
zelf. Het ontstaat vaak tengevolge van kouvatting waarbij het
slijmvlies van de bronchiën in ontsteking geraakt (bronchitis).
Bij slepende bronchitis barsten veel longblaasjes. Hierdoor worden
de opname van zuurstof en afgifte van koolzuur sterk verminderd.
24
-ocr page 25-
De zintuigen
Het dier tracht zich te behelpen door een versnelde ademhaling.
Normaal komen 10-12, bij dampigheid vaak 19-20 ademhalingen
per minuut voor. Bij dampigheid zien we vaak, bij de uitademing,
langs de kraakbeenderen der valse ribben, een groeve optreden,
de dampgroeve. Soms beweegt ook de anus (aars). Deze verschijn-
selen ontstaan omdat het paard tracht de lucht uit de longen te
verdrijven door met behulp van de buikspieren de ingewanden
tegen het middenrif te drukken, waarna vervolgens de spieren weer
verslappen en de ingewanden hun normale ligging aannemen.
Dampigheid is een veel ernstiger gebrek dan cornage, omdat deze
afwijking het arbeidsvermogen veel nadeliger beïnvloedt. Bij dam-
pigheid hoort men vaak een korte, droge, harde hoest.
8 DE ZINTUIGEN
Deze zijn: het gezicht, het gehoor, de reuk, de smaak en het gevoel.
In verband met de beoordelingsleer geven we hier in het kort de
bouw van het oog weer.
Het oog is bolvormig en ligt in de oogkas op een vetkussen.
Fig. 11. Schematische voorstelling van het oog 1. ondoorschijnend hoornvlies;
2. doorschijnend hoornvlies; 3. vaatvlies; 4. netvlies; 6. regenboogvlies (iris);
9. oogzenuw; 10. voorste oogkamer; 11. pupil; 12. lens; 13. glasachtig lichaam
25
-ocr page 26-
De zintuigen
De oogbol bestaat uit een drietal lagen, nl. :
a.   De buitenste laag of oogrok, die hard en donker van kleur is
en aan de voorkant overgaat in het heldere, doorzichtige, harde
hoornvlies.
b.  De middelste laag of 'het vaatvlies', dat zeer rijk is aan bloed-
vaten. Dit vaatvlies gaat op de grens van de harde ondoorzichtige
oogrok en het harde doorzichtige hoornvlies over in de z.g. 'iris'
of 'regenboogvlies'. In de iris bevindt zich een kleurstof, die aan
het oog zijn kleur geeft. Deze iris heeft in het midden een ovale
opening, 'de pupil', die zich onder invloed van de meerdere of
mindere lichtsterkte kan verwijden of vernauwen.
Bij het paard komen aan de bovenkant van de pupil aan de iris
kleine aanhangsels voor. Dit zijn de z.g. 'druivenpittcn'. Deze zijn
zeer donker, zwartachtig van kleur en als volkomen normaal te
beschouwen, indien zij gelijke grootte hebben.
c. De binnenste laag of 'het netvlies' waarin zich de oogzenuw
vertakt. Deze oogzenuw treedt aan de achterkant in de oogbol.
De iris verdeelt de inwendige ruimte van het oog in een voorste en
achterste oogkamer. De voorste oogkamer is gevuld met een heldere
vloeistof. In de achterste oogkamer bevinden zich 'de lens' ,die
vlak achter de pupil is gelegen, en 'het glasachtige lichaam'.
De lens is bij het normale oog volkomen helder en dient voor het
vormen van de beelden van de voorwerpen, die het dier ziet op
het netvlies. Zij is opgehangen aan het z.g. stralenlichaam en kan
van vorm veranderen. Hierdoor kan de lens zich automatisch
scherp instellen, zodat van voorwerpen, die zich op verschillende
afstand bevinden, steeds een scherp beeld op het netvlies wordt
26
-ocr page 27-
De zintuigen
gevormd. Het glasachtig lichaam, dat de achter de lens gelegen
achterste oogkamer opvult, bestaat uit een heldere, meer vaste stof.
Het oog wordt aan de voorzijde beschermd door de oogleden,
die van binnen met een slijmvlies zijn bekleed. Bij het paard komt
bovendien nog een weinig ontwikkeld derde ooglid in de binnen-
ooghoek voor.
In de oogkas ligt boven de oogbol 'de traanklier', die het oog voch-
tig houdt. Het afgescheiden traanvocht komt door een opening
in de binnen-ooghoek in de neus terecht.
Men zegt wel, dat het oog de spiegel van de ziel is. Zeer zeker De oog-
spiegelt zich in de blik der ogen vaak de geaardheid van het paard beoordeling
af.
Makheid en goedaardigheid komen hier vaak tot uitdrukking
door een bedaarde, enkel nieuwsgierige opmerkzaamheid van de
ogen. Schuwheid en vreesachtigheid verraden zich vaak door een
onrustige blik.
De kleur van de iris is bij het paard gewoonlijk donkerbruin.
Het oogonderzoek gebeurt op verschillende wijzen. De niet-deskun-
dige gaat gewoonlijk alleen na of de druivenpitten van gelijke
grootte en van normale vorm zijn. Bij een normaal gezond oog
vernauwt of verwijdt de pupil zich al naar gelang er veel of weinig
licht in het oog valt.
Men let verder vooral op volkomen helderheid en doorzichtigheid
van de ooginhoud.
Bij grauwe of grijze staar, welke berust op een troebeling van de Grauwe staar
lens, vertoont de pupil in plaats van een donkerblauwe of zwarte
kleur, een grauw-grijze of witachtige kleur.
Bij dit gebrek is het paard aan het zieke oog geheel of gedeeltelijk
blind.
Soms treden op het hoornvlies vlekken op, die van grauwe staar
gemakkelijk zijn te onderkennen, doordat ze meer aan de opper-
vlakte zijn gelegen. Deze vlekken belemmeren sterk het gezichts-
vermogen en geven soms aanleiding tot schrikachtigheid.
Een tweede zeer ernstige oogafwijking is de maanblindheid, waarbij Maanblindheid
•een ontsteking van bijna alle delen van het oog aanwezig is. Soms
geneest deze ontsteking schijnbaar, doch deze genezing is meestal
27
-ocr page 28-
De huid
tijdelijk, daar de ontsteking zich in de regel telkens herhaalt,
totdat ze op den duur eindigt met totale blindheid. Deze ziekte
is besmettelijk.
Zwarte staar Bij zwarte staar zijn aan het oog geen afwijkingen te zien, doch
het dier is totaal blind. De afwijking berust in de regel op een
verlamming van de gezichtszenuw.
9 DE HUID
Deze omsluit het gehele dier en dient voor bescherming van onder-
liggende delen en tevens als warmteregelaar.
Zij bestaat uit twee verschillende lagen, de opperhuid en de leder-
Fig. 13. De huid
a. buitenste laag van de opperhuid; b. slijmlaag; c. leder huid; d. onderhuids
bindweefsel; e. haarschacht; f. smeerkliertje; g, spiertje; h. uitmonding van de
zweet klier; i, zenuw; p. zweet klier
huid. De huid is door middel van het onderhuidse bindweefsel
verbonden met de onderliggende delen. In de lederhuid komen
bloedvaten en zenuwen voor. Bovendien vinden we er de haar-
28
-ocr page 29-
De maten
zakjes in met hun aanhangsels, de huidsmeerkliertjes, en treffen
we in de huid zweetkliertjes, die vocht afscheiden, aan.
De haren zijn niet overal gehjk. We zien soms bepaalde tekening
in de haren (haarwervels). Op bepaalde plaatsen : maantop, manen,
staart en vetlok zijn de haren veel langer en grover.
Aan de voet gaat de huid over in de hoeflederhuid, die zeer eigen-
aardig is gevormd en die de hoefhoorn afscheidt. Aan de binnen-
kant van de onderarm en aan de binnenzijde van het sprong-
gewricht vinden we de zwilwrat, een hoornachtig huid aanhangsel,
terwijl we in de vetlok, de z.g. spoor aantreffen.
Het exterieur
10 DE MATEN
Hoogte, lengte, breedte en diepte                 +
Bij de beoordeling gaat het er in belangrijke mate om, de hoogte-,
lengte-, breedte- en diepteverhoudingen goed te schatten.
Onder de hoogte verstaan we de verticale afstand van de bodem
tot het hoogste punt van de schoft. Deze maat wordt genomen,
hetzij met behulp van een maatstok, hetzij langs het lichaam met
behulp van een maatband. In ons land wordt als regel de stokmaat
genomen.
De schofthoogte bedraagt bij de Nederlandse warmbloedpaarden
gewoonlijk 1.56 m-1.65 m; bij het Ned. trekpaard Belgisch type
1.56 tot soms bij de allerzwaarste 1.70 m ; bij het kleine type onge-
veer 1.52 m; bij het Ardenner type 1.45 of iets hoger.
Onder de lengte van het paard verstaan we de afstand van de voor-
borst tot aan de achterkant van de bil of broek.
Er bestaat tussen de verschillende rassen aanmerkelijk verschil in
hoogte- en lengteverhoudingen, terwijl ook de pijpomvang, evenals
het gewicht, aanmerkelijk verschilt, en dit natuurlijk ook binnen
de omlijsting van het ras nog varieert.
In het algemeen genomen kan men zeggen, dat het paard in zijn
soort steeds diep en voldoende breed moet zijn. Daarbij is altijd veel
lengte gewenst, mits dit niet gepaard gaat met een te lange en daar-
bij minder sterke rug- en vooral lendenpartij. De lengte van het
29
-ocr page 30-
De maten
Fig. 14. Nico van Kapelhof K. 2337. Nationaal kampioen 1954. Zeer beste
hengst van het trekpaardtype, zeer typisch. Uitmuntende breedte en diepte, zwaar
beenwerk. Sterk ontwikkelde, zware spieren.
paard moet groter zijn dan de hoogte. Lengte is gewenst met het
oog op de lengte der spieren en ook in verband met het aanwezig
zijn van voldoend grote lichaamsholten. Men zegt wel 'het paard
moet over veel bodem staan',
d.w.z. bij normale stand moet de
afstand tussen voorste en achterste ledematen voldoende groot
zijn. Dat daarbij het bezit van een voldoend korte en daarbij vol-
doend sterke rug en van een sterke lendenpartij zeer goed mogelijk
is zullen we later bespreken.
In het spraakgebruik verstaat men onder een lang paard evenwel
een dier, waarbij rug en lendenen ten opzichte van de voorhand
en achterhand te lang zijn.
De breedte controleren we door ons achter en ook voor het paard
te plaatsen, waarbij we letten op de breedte van het achterstel,
de breedte in het ribbengedeelte en die van de voorborst.
Een grote breedte wijst in de regel vooral op het aanwezig zijn van
zware spieren. De breedte moet bij het trekpaardtype groot zijn.
-ocr page 31-
De maten
Fig. 15. Agio N. W.P. 30713 Modelmerrie. Algemene kampioene Centrale
Keuring Groningen 1962. Zeer harmonisch gebouwde merrie met beste benen.
Goede diepte en goede spierontwikkeling. Veel lengte.
Fig. 16. Grote lengte van het rijpaard, met ruime lange stap.
31
-ocr page 32-
De voorhand
Bij het rijpaardtype minder groot, speciaal de voorborst. In zijn
soort moet ieder type tenminste voldoende breed zijn.
Wordt de breedte zeer groot, dan is het paard veelal in zijn be-
weging niet goed in balans. Dit geldt vooral voor een zeer grote
borstbreedte, waarbij vaak een schommelende, waggelende gang
optreedt.
Dit is voor paarden die arbeid in een betrekkelijk langzaam tempo
moeten verrichten geen grote fout; voor snelle gangen is het een
ernstige fout.
Onder diepte verstaan we de afstand tussen de schoft en de onder-
kant van de achterborst. De diepte verschilt bij de types. Het
rijpaardtype schijnt dikwijls ondiep door de buikontwikkeling, die
hier veel geringer is - en ook veel geringer moet zijn - dan bij de
andere types. Ieder paard moet in zijn soort voldoende diep zijn.
Dit geldt vooral voor fokpaarden.
Men ziet gaarne grote diepte, omdat diepe paarden in de regel
robuust zijn, veel werk kunnen verzetten, zich blijkens ervaring
gemakkehjk laten onderhouden, een goede gezondheid genieten,
tevens een groot weerstandsvermogen bezitten.
De voornaamste onderdelen
We spreken bij de beoordeling vaak van 'voorhand', 'middenhand'
en 'achterhoud' en denken ons hierbij een verticaal vlak achter de
schoft en een verticaal vlak, dat raakt aan de voorkant van de
uitwendige heup. Wat vóór het eerste vlak ligt behoort tot de
voorhand, wat achter het tweede vlak ligt behoort tot de achter-
hand en datgene wat tussen voor- en achterhand in ligt is de midden-
hand. Voorstel, middenstel en achterstel hebben dezelfde betekenis.
11 DE VOORHAND
Hiertoe behoren: het hoofd, de hals, de schoft, de schouders, de
borst en de voorbenen.
Het hoofd Het hoofd is vooral bij de beoordeling van fokpaarden een zeer be-
langrijk onderdeel, omdat de geslachts- en raskenmerken in de
32
-ocr page 33-
De voorhand
Fig. 17. l. Heel ramshoofd; 2. half ramshoofd; 3. recht hoofd
hoofdvorm en -uitdrukking duidelijk moeten zijn uitgesproken.
De hoofdvorm heeft zeer veel invloed op de totaalindruk die het
gehele paard op ons maakt. Edele afkomst en goede afstamming
komen in de regel zeer duidelijk in de hoofdvorm tot uitdrukking.
Bij de hoofdbeoordeling let men o.a. op het verloop van de profiel-
lijn,
d.i. de denkbeeldige lijn, die van het midden van de kruin,
midden over het voorhoofd en de neus loopt. Naar het verloop
van deze profiellijn onderscheiden we o.a.: het rechte hoofd, het
halve ramshoofd, het snoekshoofd
en het hele ramshoofd. Dit laatste
wordt algemeen ongunstig beoordeeld
We zien graag een recht hoofd, met breed voorhoofd en flinke
openstaande neusgaten, grote, goedaardige ogen met rustige, leven-
dige blik, goed geplaatste, goed gevormde oren, met een opmerkzaam
levendig 'orenspeV
en voldoend ruime ,keelgang' (d.i. de ruimte
tussen de kaaktakken).
Het hoofd moet wat de grootte betreft in een goede verhouding
staan tot de massa en het type van het paard.
De hals vormt de verbinding tussen het hoofd en de romp. We let- De hals
ten op de lengte, het verloop van de bovenste en onderste halsrand,
de hoofd-halsverbinding, de gespierdheid, de halsaanzetting d.i.
-ocr page 34-
De voorhand
de manier waarop de hals wordt gedragen en stellen onze eisen
vooral in verband met het type en het geslacht.
De hoofdaanzetting moet zodanig zijn dat bij het aangespannen
en het gezadelde paard het hoofd ongeveer loodrecht kan worden
gedragen. De werking van het bit op de tandeloze randen (de
lagen) is dan het beste verzekerd. Vooral voor het rijpaardtype is
dit van groot belang.
Het ideale halstype is lang, sterk gespierd, matig breed aan de basis
en wordt naar het hoofd voortdurend smaller.
We noemen de hals
recht of goed gevormd, wanneer onder- en bovenlijn nagenoeg recht
verlopen. Bij het rijpaard en bij het trekpaard moet de hals minder
verheven zijn dan bij het tuigpaard, waarbij de hals ongeveer lood-
recht uit de borst omhoog stijgt.
Voor paarden met snelle gangen is een lange, goed gespierde,
rechte hals met beweeghjke hoofd-halsverbinding gewenst. Bij het
type trekpaard stelt men aan de halsvorm en aan de lengte niet
zulke hoge eisen als bij de warmbloedrassen.
34
-ocr page 35-
De voorhand
Bij de hengst moet de hals zwaarder gespierd, dus breder zijn en
maakt daardoor een kortere indruk dan bij de merrie.
Men onderscheidt al naar de vorm, die vooral beheerst wordt door
de lengte en het verloop van de bovenste en onderste halsrand,
verschillende halstypen, o.a.: de rechte hals, de zwanenhals, de
hertenhals.
Fig. 20.
Hoofd van een trekpaardhengst
De grondslag van de schoft wordt ongeveer gevormd door de De schoft
doornuitsteeksels van de eerste rugwervels. We zien de schoft
graag hoog en lang, breed aan de basis met vrij scherpe, geleidelijk
in de omgeving overgaande bovenrand.
Dit ideale schofttype treffen we vrijwel alleen aan bij de beste
vertegenwoordigers van de edele warmbloedrassen, vooral bij het
Engelse Volbloed en die rassen, die betrekkelijk dicht bij het Eng.
Volbloed staan (z.g. paarden met veel bloed).
Voor rijpaarden is een hoge, lange schoft een eerste vereiste, voor
het tuigpaard is deze schoftvorm zeer gewenst. Een iets mindere
35
-ocr page 36-
Fig. 21. Jominka N.W.P. 34323 B. Driejarige model merrie met Ie premie
bekroond te Leeuwarden in 1962. Veel kwaliteit, staat over veel bodem. Opmerke-
lijk beste voorhand. '■/. Holsteins bloed.
— ■■
.■■•-tjkr-:1
' r -'S
Fig. 22. Avenir S. gld. t. 1189. Mooigevormde, lange hals; hoge schoft,
schuine schouder, sterke rug. Uitnemende bovenbouw. Hierin een ongeveer
karakteristieke benadering voor het fokdoel van het Geld. type. Hengst van de
Domburglijn uit moeder van l'Invasion.
36
-ocr page 37-
De voorhand
schoftontwikkeiing is voor dit type geen overwegend bezwaar,
evenmin voor het trekpaard.
In het algemeen genomen moet de schoftontwikkeling passen voor
het bepaalde gebruikstype en in zijn soort goed zijn, d.w.z. het
paard moet met het oog op zijn type voldoende schoft hebben.
Bij de schoftbeoordeling moeten we er rekening mee houden, dat
paarden, in beste voedingstoestand verkerend, minder schoft tonen
dan wanneer ze mager zijn.
Fig. 23. Hersa van Certain K 5. Nationale Kampioene 1959. Uitstekende, har-
monisch gebouwde merrie met veel lengte en diepte. De hals is voldoende lang;
de schoft voor een trekpaard zeer goed ontwikkeld; de schouder schuin; uit-
stekende ribwelving. Gaaf, hard, goed gesteld beenwerk.
Bij de beoordeling van fokpaarden wordt vaak de schofthoogte
gemeten. In ons land gebeurt dit gewoonlijk met behulp van een
'maatstok'.
De schofthoogte moet groter zijn dan de kruishoogte. Is dit niet
het geval dan noemen we het paard 'overbouwd'. Overbouwd zijn
ten gevolge van een te geringe schoftontwikkeling is een zeer ern-
stige afwijking voor het rijpaardtype en het is zeer ongewenst voor
37
-ocr page 38-
De voorhand
Fig. 24. Utopia S. gld. t. 1141 predikaat landbouwrijpaard. In 1960 bij de Centr.
Hengstenkeuring der V.N.L. te Utrecht op no. 1 gesteld, evenals te Eist. Hengst
met zeldzame, voorname en beste lijnen. Veel hengstuitdrukking ook in het
beenwerk. Hals, schoft en schouder benaderen het ideale.
het tuigpaard. Het type trekpaard hjkt wel eens overbouwd, door-
dat de schoftontwikkeling inderdaad dan te gering is, maar ook
omdat op het kruis zware spieren zijn gelegen. Iets overbouwd zijn
hindert voor het trekpaardtype niet veel.
Bij de schoftbeoordeling moet men rekening houden met de leef-
tijd. Pas geboren veulens zijn nl. bijna altijd overbouwd. De schoft
groeit eerst langzamerhand uit en is pas op rijpere leeftijd, wanneer
het paard volkomen uitgegroeid is, geheel ontwikkeld.
Dit geldt trouwens niet alleen voor de schoftbeoordeling, maar
ook voor de beoordeling van de breedte- en diepteverhoudingen
van de gehele romp.
De schouder De schouder is het gedeelte van het voorheen dat in de romp is
ingesloten. De benige grondslag er van wordt dus gevormd door
het 'schouderblad' en het ' opperarmbeen'.
38
-ocr page 39-
De voorhand
De schouder wil men schuin, lang, goed aangesloten en krachtig
gespierd.
Men vindt vaak aangegeven, dat het schouderblad een hoek van
45° met een horizontaal vlak moet maken. In de praktijk wordt
dit bijna bij geen enkel paard aangetroffen, steeds ligt de schouder
steiler. Zonder dat we aan die theoretische hoek van 45° vast-
houden, kunnen we zeggen, dat de schouder schuin moet liggen.
De gewenste schouderligging vinden we in de regel bij dieren met
een hoge en vooral lange schoft. De schouder is dan meestal lang
en we hebben een groot schouderblad met een groot aanhechtings-
oppervlak voor lange spieren.
Een lange, vast aangesloten, voldoend schuingelegen schouder is
tevens van belang voor een ruime, vooruitgrijpende gang. Het
voorheen kunnen we beschouwen als een slinger, waarvan het
slingerpunt ongeveer in de schouderbladskam ligt. Naarmate de
schouder schuiner ligt (langer is), kan de beweging in de voorste
ledematen bij voldoende voortstuwende kracht van de achterhand
ruimer worden.
De pas genoemde combinatie maakt de rug korter en daardoor
sterker, zonder dat daarbij voor- en achterbeen dichter bij elkaar
komen te staan, waardoor het paard dus van boven kort wordt en
van onderen lang.
levens wordt een grote lichaamslengte verkregen(lange spieren).
Een goed aangesloten, best gespierde schouder helpt in sterke mate
mee, dat het paard in gang goed in balans is.
Bij een kort schofttype hoort min of meer een te steile schouder-
ligging. Deze combinatie is ongewenst, mede omdat een steile
schouder vaak vroeg slijtage in de ledematen heeft.
De voorborst of borst wensen we in evenredigheid met de bouw en De voorborst
het type van het paard voldoende breed, goed gespierd en vlak. Bij het of borst
rijpaard moet de voorborst naar het smalle, bij het werkpaard
naar het brede overhellen. Soms is de borst te breed, 'leeuwen-
borst'. Vaak komt dit voor in combinatie met een minder goede
schouderaansluiting. Er ontstaat daarbij gewoonlijk een schomme-
lende, waggelende gang. Voor werkpaarden, die hun werk groten-
deels stappend verrichten, hindert deze afwijking, die natuurlijk
niet gewenst, is niet zo veel. Men ziet het slechts zeer zelden.
Uit fokkersoogpunt dient men er evenwel terdege op te letten.
39
-ocr page 40-
De middenhand
Wat voor een gebruikspaard toelaatbaar "is, is voor een fokpaard
soms een fout, waarmee ernstig rekening moet worden gehouden.
12 DE MIDDENHAND
Hierbij behoren rug en lendenen, ribben en flanken en de buik.
Rug en Rug en lendenen wensen we in het algemeen betrekkelijk kort,
lendenen recnt^ breed en sterk gespierd; vanaf de schoft tot aan het kruis
bijna horizontaal, iets oplopend naar achteren, vooral in de
lendenen. Vooral 'de lendenen', die als een brug van het kruis
naar de eigenlijke rug lopen en waarvan vooral bij zwaar werk zeer
veel gevergd wordt, moeten kort, breed en krachtig gespierd zijn.
l LU
uw. :
Fig. 25. Schematische voorstelling van de bouw der wervelkolom. De richting
en lengte van de doornuitsteeksels oefenen grote invloed uit op de draagkracht
van de rug.
Op de sterkte van de bovenlijn wordt, behalve door de lengte en
de gespierdheid van rug en lendenen, zeer veel invloed uitgeoefend
door de bouw van de wervelkolom en hierbij vooral door de lengte
en de richting van de doornuitsteeksels van de rug- en lenden-
wervels. De doornuitsteeksels van de schoftwervels zijn lang en
staan schuin naar achteren gericht. Hoe langer en schuiner deze
doornvormige uitsteeksels, des te langer wordt de schoft en des te
korter de rug. Het doornuitsteeksel van de 16e rugwervel staat
verticaal, de doornuitsteeksels op de lendenwervels zijn naar voren
gericht. Deze bouw maakt de wervelkolom zeer sterk en geeft
40
-ocr page 41-
De middenhand
Fig. 26. Successeur K. 2457 Kampioenhengsl Nationale Tentoonstelling \-Her-
togenbosch 1958 Ie prijs hengsten met afstammelingen Nationale Tentoonstelling
's-Hertogenbosch 1959. Hengst met zeer lange lijnen. Zeer sterk gespierd.
Grote diepte. Goede schouder en lang kruis met ver doorlopende broekspieren.
Fors gespierde schenkel en groot spronggewricht. Korte rug en lendenen
grote draagkracht. Ook een betrekkelijk lange rug kan daardoor
nog zeer voldoende sterk zijn.
Wij wezen er reeds eerder op, dat met een korte schoft gewoonlijk
een wat lange en daarbij vaak wat weke rug gepaard gaat. Dit
schijnt bij het tuigpaardtype in het algemeen de beweging (actie)
te bevorderen.
Bij het trekpaard zijn vaak rug en lendenen, evenals trouwens
het kruis, gespleten. Dit wijst wel is waar op min of meer korte
doornuitsteeksels, doch ook op zware spieren. We zien dit dan
ook bij dit type niet ongaarne. Bij het warmbloedpaard daaren-
tegen beschouwt men het als een fout.
De sterkte van de lendenen wordt, behalve door lengte, breedte en
gespierdheid, beïnvloed door de stand van het bekken. Bij een
horizontaal kruis vinden we nl. niet vaak een sterke lendenpartij.
41
-ocr page 42-
De middenhand
We treffen natuurlijk bij het paard soms afwijkende rug en lendenen
aan en noemen hiervan :
a.  De lange, slappe of weke rug en lendenen. Deze is vooral slecht
voor rijpaarden en voor trekpaarden.
b.  De karperrug of karperlendenen, waarbij de wervelkolom plaat-
selijk naar boven is gebogen. Deze afwijking ontstaat soms, door-
dat het paard in de jeugd te zwaar heeft moeten trekken of door
rachitis. Men moet oppassen 'karperlendenen' niet te verwarren
met de sterk gevulde (gespierde) lendenen, die we soms bij extra
gestopte, buitengewoon gespierde paarden, vooral als deze in uit-
stekende voedingstoestand verkeren, aantreffen.
c.  Wolfslendenen noemt men zeer arm gespierde, lange, laag-
liggende lendenen, die met een verdieping in het kruis overgaan.
Hierbij vinden we vaak een waggelende gang en zwakte in het
achterstel.
De ribben De ribben vormen de zijwanden van de borstkas, waarin de hoofd-
organen voor de bloedsomloop en voor de ademhaling zijn gelegen.
Bij de beoordeling van de ribben letten we vooral op de welving
(breedte van de borstkas) en op de lengte (diepte).
Zij moeten ver naar achteren en naar buiten zijn gebogen. Door lange
ribben wordt een diepe borstkas verkregen.
Wij wensen bij alle paarden een brede en diepe borstkas, omdat er
dan veel plaats is voor hart en longen. Merkwaardig is in dit
opzicht, dat er groot verschil bestaat in diepte tussen de laat-
rijpe edele rassen, de zware warmbloedrassen en de koudbloed-
rassen.
De beide laatsten zijn veel dieper dan de eersten, terwijl toch
de geschiktheid voor snelheidsprestatie en het uithoudingsvermogen
bij snelle gangen bij de edele bloedpaarden groter is. Voor grote
snelheid gebouwde paarden hebben naar verhouding langer been-
werk en schijnen iets minder diep.
Bij het rijpaard wenst men vooral lange en ver naar achter gebogen,
ribben met iets minder welving naar buiten. Grote diepte moet wel
aanwezig zijn.
Een goede ribbenwelving en vooral ribbenlengte wijst, behalve op
een goed ontwikkelde borstkas, er ook op, dat het paard zich 'ge-
makkelijk laat voeren'
en ook op 'vroegrijpheid'.
42
-ocr page 43-
De mìddenhand
Vroeger zag men gaarne de ribben tonrond, tegenwoordig wil men
ze liever lang hebben. Een dier met tonronde ribben is als regel
te ondiep. Een verticale, loodrecht op de rug staande doorsnede
door de borstkas, nadere meer de hart- dan de cirkelvorm.
Een cilindrische borstkas is af te keuren.
De flanken liggen onder de lendenen, tussen de laatste rib en de De flanken
heup. We zien ze liefst kort (smal) en gevuld, zoals we dit aan-
treffen bij paarden met korte, brede lendenen en goed gewelfde,
d.w.z. ver naar achteren gebogen, achterste ribben. Men noemt
dit soort dieren wel 'gestopt'.
Gestopt zijn wijst op kracht en volharding in het werk en tevens,
dat het dier zich gemakkehjk laat voeren, d.w.z. het is met weinig
krachtvoer goed in conditie te houden.
De buik vormt de onderkant van het middenstel vanaf de onder- De buik
borst tot aan de achterste ledematen. In de buik zijn de spijsver-
teringsorganen, verschillende uitscheidingsorganen en bij het
vrouwelijk dier de baarmoeder met de eierstokken gelegen. We
zien graag de buik geleidelijk van de onderborst in de flankstreek
overgaan en minstens even diep als de borst.
De buikontwikkeling is zeer uiteenlopend en hangt af van de opfok
en van de voeding en bij merries van het al of niet hoogdrachtig
zijn en het aantal veulens dat het dier heeft geworpen. Paarden
met weinig buikontwikkeling lijken minder diep.
Rantsoenen, die grotendeels uit ruwvoer (hooi, stro, gras, enz.)
bestaan, geven veel meer buikontwikkeling dan rantsoenen die
voor een zeer belangrijk gedeelte uit krachtvoer (haver e.d.)
bestaan.
Voor paarden met snelle gang, b.v. renpaarden in trainingsconditie,
rijpaarden, enz., is een ander soort voeding nodig dan voor fok-
paarden en paarden, die voor boerenwerk of hoofdzakelijk voor
stappend werk worden gebruikt. Bij paarden met te veel buik-
ontwikkeling spreken we wel van 'hooi-, gras- of hangbuik' of bij
merries van 'veulenbuik'.
Het tegenovergestelde hiervan vinden we bij de 'opgetrokken buik'
ook wel 'snoekenlijf' geheten. Tenzij een geringe buikontwikkeling
min of meer kunstmatig is aangebracht, door een zeer intensieve
voeding en intensieve beweging, zoals we dit aantreffen bij ren-
43
-ocr page 44-
De achterhand
paarden en dravers in baanconditie, is ze steeds sterk afte keuren.
Sommige paarden hebben van nature een slechte buikontwikkeling.
Het zijn slechte vreters, die zich zeer moeilijk laten voeren. Ze
worden ook wel 'doorjagers' genoemd. Bij het warmbloedlandbouw-
paard en bij het trekpaard wordt daarom een geringe buikont-
wikkeling niet gaarne gezien.
13 DE ACHTERHAND
In de achterhand zetelt de motor m.a.w. de grote krachtbron van
het paard. De vooruitstuwende krachten bij de voortbeweging en
ook die welke het lichaam oprichten, b.v. bij galopperen en springen
gaan van de achterhand uit.
Het is daarom van de allergrootste betekenis, dat de achterhand,
vooral aan het kruis, maar ook aan dijen, broek en schenkels
krachtig gespierd is.
Het kruis De benige grondslag van het kruis wordt gevormd door de bek-
kenbeenderen met het daarboven liggende kruisbeen.
We letten bij de kruisbeoordeling op: de lengte en richting ten
opzichte van het verloop van de gehele bovenlijn en op de breedte.
Het kruis moet lang, breed en recht zijn en vooral krachtig gespierd.
Onder een recht kruis wordt verstaan, dat de lijn van de uit-
wendige heuphoek naar de zitbeensknobbel met de horizontale
lijn een hoek maakt van ongeveer 30°. Bij een zodanig kruis is
de vooruitstuwende kracht het grootst, terwijl de ondersteunende
kracht voldoende is. Bij het rijpaard moet daarom het kruis iets
meer hellen. Bij het trekpaard beschouwt men een iets meer
hellend kruis dan het rechte kruis eerder als een voordeel dan een
nadeel. Bij arbeid in zeer zware grond kunnen wij ons dit ver-
klaren. Aan de kruisvorm worden bij het warmbloed wel eens te
hoge eisen gesteld, die meer op schoonheid dan op nuttigheid zijn
gebaseerd.
Een lang kruis, met hoge staartinplanting geeft lange spieren. Dit
is voor de ruimte in de beweging van groot belang.
De stand van het bekken en de richting en lengte van het kruisbeen
oefenen grote invloed uit op het kruistype. We onderscheiden:
44
-ocr page 45-
De achterhand
Fig. 27. Burggravin S. gr.t. 19595 ster (foto als 2-jarige). Merrie uit de Over-
ijsselse Anna XVII-Gerharta stam. Kampioene Centrale Keuring N.O.P. en
V.L.N, tentoonstelling Enschede in 1962 Gron. type. Bijzondere rijkheid van
lijnen; zeer veel adel, neigend naar verfijning.
a.  Het horizontale kruis. Hierbij liggen de zitbeenknobbels zeer
hoog en loopt het kruisbeen van voren naar achteren iets op.
Bij dit kruistype treffen we lange spieren aan. Regel is evenwel,
dat het gepaard gaat met minder sterke, vaak weke rug en lendenen.
Het is vooral daarom ongewenst.
b.  Het rechte kruis. Hierbij liggen de zitbeenderen lager dan de
heupen. Het kruisbeen helt een weinig naar achteren.
De staartinplanting is hoog. Dit kruistype is in de regel zeer vol-
doende lang en oefent geen nadelige invloed uit op de sterkte van
de lendenstreek.
c.  Het hellende kruis. Hierbij helt het bekken sterk, terwijl tevens
het kruisbeen helt. Dit kruistype is meestal kort.
Voor springpaarden ziet men graag een iets hellend, lang kruistype,
evenals voor zware werkpaarden.
45
-ocr page 46-
De ach ter hand
Van terzijde gezien moet het kruis dus lang, van achteren gezien
breed en daarbij vooral krachtig gespierd zijn. Van terzijde gezien
dient de richting van het kruis die van het rechte of iets hellende
kruistype te benaderen.
Bij het trekpaard ziet men vaak een gespleten kruis, d.w.z. er loopt
een verdieping midden over de lengterichting, die zich gewoonlijk
voortzet over de lendenen en de rug. We treffen dit bij de warm-
bloedrassen zelden aan. Men ziet het daar zeer ongaarne.
Destaart- De staartinplanting oefent grote invloed uit op het kruistype.
inplanting Deze m0et bij de warmbloedrassen hoog zijn. Bij de meeste koud-
bloedrassen komt vaak een wat hellend kruis met lage staart-
inplanting voor, met zware staartharen. De edele warmbloedrassen
hebben in de regel minder grove, zachtere staartharen. Een goed
getoiletteerde staart, die mooi wordt gedragen, vormt een sieraad
voor ieder paard. Bij sommige rassen, o.a. bij de Belg, wordt de
staart vaak 'gecoupeerd'. De zware broekspieren vallen hierdoor
nog beter op. Tevens wijzigt zich het verloop van de bovenlijn.
Bij de warmbloeds gebeurt het couperen niet meer.
Dijenen Dijen en schenkels moeten evenals het kruis krachtig gespierd zijn.
schenkels yan terzijde gezien kunnen de broek- of bilspieren naar de schenkel
nooit te ver doorlopen. Van achteren gezien moeten de broek-
spieren van linker- en rechterdij elkaar over grote afstand raken,
d.w.z. aan de binnenkant van de dij ver naar beneden doorlopen.
Ook de buitenkant moet van achteren gezien zeer krachtig ge-
spierd zijn. De breedte boven aan het achterstel (kruis) moet naar
beneden zo lang mogelijk bewaard blijven.
Vaak ziet men paarden die te kort gebroekt zijn. Deze dieren
hebben te weinig spieren, waardoor een langer schenkel. Een sterk
gespierde, brede, betrekkelijk korte schenkel wijst dikwijls op
goede afstamming.
De uier Bij de merrie bevindt zich in de schaamstreek de uier, die uit
twee afzonderlijke melkklieren, die door een overlangse groeve
van elkaar gescheiden zijn, is opgebouwd. Iedere helft draagt één
speen. Iedere speen heeft twee tepelkanaaltjes, waardoor de melk
naar buiten kan worden gedrukt of gezogen.
Uier en spenen zijn bij merries, die nooit een veulen hebben gehad,
-ocr page 47-
De ledematen of het beenwerk
klein. Korte tijd voor het werpen neemt de uier in omvang toe.
De naderende geboorte kondigt zich vaak aan door het z.g.
'kegelen'. Men ziet hierbij onder aan de spenen geelachtige, op
hars gelijkende, druppels kleven of een dun, meer op melk gelijkend,
vocht uitvloeien.
Bij de hengst bevindt zich op deze plaats de balzak en verder naar
voren de koker, waarin zich de roede bevindt, die men ook bij de
ruin gaarne behoorlijk ontwikkeld ziet.
Onder de staart vinden we bij het vrouwelijk dier de aarsopening
en daaronder de kling, bij het mannelijke dier alleen de aars.
14 DE LEDEMATEN OF HET BEENWERK
We letten vooral op stand, sterkte of duurzaamheid en op de gang.
Aan de 'voorste ledematen' onderscheiden we: de schouder, de
onderarm, de voorknie, de pijp, de kogel, de koot, de kroon
en de
hoef.
De stand beoordelen we van terzijde en van voren gezien.
De 'normale of correcte stand' van terzijde gezien is zodanig, dat
onderarm, voorknie en pijp in eikaars verlengde liggen en lood-
recht staan, terwijl de voetas recht moet zijn. De voetas is de denk-
beeldige lijn, die door het midden van het koot-, kroon- en hoef-
been gaat, en met de bodem een hoek maakt van 45°.
Van voren gezien is de correcte stand zodanig, dat de beide voor-
benen over hun gehele lengte zuiver evenwijdig lopen, d.w.z. beide
voorbenen staan bij correcte stand zuiver in een verticaal vlak.
De afstand tussen de hoeven moet zodanig zijn dat er nog juist
een hoef tussen kan.
Bij de correcte standen, en dit geldt ook voor de achterste lede-
maten, vinden we de meest gelijkmatige verdeling over de gewrich-
ten en de hoeven van het op de ledematen rustende gewicht. In de
regel treffen we hierbij geen afwijkingen in de bewegingen aan.
De afwijkende standen van terzijde gezien zijn: gestrekt, onder-
standig, bokbenig, hol in de knieën, steil en kort gekoot, te lang
en week gekoot, beervoetig.
De afwijkende standen die, van voren gezien, kunnen voorkomen,
zijn: bodemwijd, bodemnauw (wijd, respectievelijk nauw van
-ocr page 48-
De ledematen of het beenwerk
Fig. 28. Udilla S. gr. t. 17493 kroon. Hoogstgeplaatste stermerrie van Noord
Brabant in 1961. Ondanks zeer weinig conditie een imponerende, beste merrie.
Staat over veel bodem. Best gesteld en best gevormd voorbeen; forse schenkel
met goed spronggewricht. De kogel van het linker achterbeen toont wat rond.
voren), wijd in de knieën of O-benigheid, nauw in de knieën of
X-benige stand, Franse stand en toontrederstand.
Soms komen verschillende dezer afwijkingen gecombineerd voor.
Afwijkende standen hebben in het algemeen genomen het bezwaar,
dat de gewrichten en hoeven abnormaal worden belast en daardoor
vroegtijdig verslijten. Bovendien geven sommige dezer afwijkingen
aanleiding tot afwijkingen in de gang. Zo neemt b.v. een paard
met toontrederstand in de regel buitenwaarts op (maaien), terwijl
bij Franse stand meestal binnenwaarts wordt opgenomen en gevaar
voor 'strijken' ontstaat.
We letten dus op de stand, die de gang en de duurzaamheid van
het beenwerk beïnvloedt. Afgezien van de stand letten we op de
bouw van de onderdelen:
De schouder werd al reeds besproken.
De onderarm wensen we evenals de schouder lang, breed en krach-
48
-ocr page 49-
De ledematen of het beenwerk
A. Voorste ledematen van terzijde gezien                  B. Achterste ledematen van terzijde gezien
1. Normaal of correct: 2. Gestrekt;                        1. Normaal of correct; 2. Onderstandig;
3. Onderstandig                                                                                                       3, Gestrekt
ÏÏ7HÏÏÏÏ
12                              3                           4                             5
C. Voorste ledematen van voren gezien
1. Normaal of correct; 2, Bodemnauw: 3. Bodemwijd; 4. X-benig, van onderen Franse stand;
5. O-benig, van onderen toontredestand
UUii
1                                                  2                                               3
D. Stand In koot, kroon en hoef van voren gezien
1. Toontrederstand; 2. Normaal of correct; 3. Franse stand
ïïïïïïïï
1                              2                          3                          4                          S
E. Achterste ledematen van achteren gezien
1. Normaat of correct: 2. Bodemwijd; 3. Bodemnauw, 4. Koehakkig, van onderen Franse stand;
S. O-benig, van onderen toontrederstand
Fig. 29.
-ocr page 50-
De ledematen of het beenwerk
tig gespierd. Breed zowel van voren als van terzijde. Aan de onder-
arm liggen de buigers en strekkers van het voorbeen, [waarvan [de
pezen tot beneden toe lopen.
De voorknie moet, evenals alle gewrichten, van grote afmeting
zijn en daarbij 'droog1, d.w.z. er moet weinig onderhuid-bindweefsel
voorkomen. 'Droogheid' van het beenwerk wijst op hardheid en
duurzaamheid.
De pijp moet kort en zowel van voren als van terzijde gezien,
breed zijn. Na de onderarm komen er nl. geen spieren meer voor,
doch alleen pezen en banden.
Achter het pijpbeen liggen sterke pezen, nl. die van de buigers
van koot, kroon en hoef. Als de pijp van terzijde gezien, ook direct
onder het haakbeentje, dat achter de knie is gelegen, breed is,
dan wijst dit op krachtig ontwikkelde pezen. We zien deze pezen
B
Fig. 30. A. ondervlakte rechter voorhoef; B. ondervlakte rechter achterhoef;
aa, bb, cc draagrand; d. steunselhoek; e. steunsel; f. hoornzooi; g. witte lijn;
h. hoornstraal; i. straalschenkel; k. hoefbal; l. middelste straalgroeve
graag goed afgetekend. Dit wijst op droogheid van het gehele
beenwerk.
De kogel of het kootgewricht moet in alle richtingen krachtig ont-
wikkeld zijn en droog. Hij doet dienst als verende schokbreker.
In verband hiermee mag de koot, die tussen de kogel en de hoef
ligt niet te kort zijn en te steil staan, daar dan de schokken onvol-
doende worden opgevangen. De kogel moet min of meer vierkant
zijn met afgeronde hoeken en dus niet rond.
50
-ocr page 51-
De ledematen of het beenwerk
De hoef moet behoorlijk groot, gelijkmatig van oppervlakte en van De hoef
onderen goed hol zijn, met goed ontwikkelde gezonde straal; de
draagrand niet brokkelig en geen scheuren of naden vertonen. De
voorhoef heeft een ronder model dan de iets spitsere achterhoef.
De voorhoef moet in het toongedeelte ongeveer 3 maal zo lang zijn
als in het verzengedeelte, dat iets steiler staat dan het toongedeelte.
De achterhoef heeft van onderen gezien een ovalere vorm, staat
iets steiler en heeft een dikkere draagrand. De zool is holler en
dikker.
De grootte en vorm van de hoef moet in een goede verhouding
staan tot het type en de massa van het paard.
De hoef kan in het achterste (verzen)gedeelte uitzetten. We noemen
dit uitzettingsvermogen 'hoefmechanismé'. Is dit 'hoefmechanisme'
gedeeltelijk verloren gegaan, zoals b.v. heeft plaats gevonden bij
verbening van het hoefkraakbeen, dan gaat het paard in de regel
stram en pijnlijk.
De hoef groeit van boven voortdurend aan en slijt van onderen,
als het paard onbeslagen is, voortdurend af. Bij veelvuldig gebruik
op de harde weg slijt bij het onbeslagen paard de draagrand te
snel af. Het paard moet daarom beslagen worden.
Aan de achterste ledematen onderscheiden we de dij, de broek, de De achterste
schenkel, het spronggewricht, de pijp, de kogel, de koot, de kroon. ledematen
en de hoef.
                                                                                   '-=
De eerste drie werden reeds bij het achterstel besproken. Men
wenst ze zowel van terzijde als van achteren gezien breed, d.w.z.
sterk gespierd.
Het spronggewricht, dat ligt tussen de schenkel en de pijp, moet in
alle richtingen sterk ontwikkeld en hard (droog) zijn. Van geen
der andere gewrichten wordt zoveel gevergd als van het sprong-
gewricht. Van grote betekenis is ook, dat de hoek die het sprong-
gewricht tussen schenkel en pijp vormt goed is. Van terzijde ge-
zien is het van zeer veel belang, dat de breedte, boven zowel als
beneden, groot is. Voor het eerste is een goed ontwikkeld, voldoend
naar achteren staand hak- of hielbeen van groot belang. Over de
punt van de hak loopt de kroonbeenbuiger, die van af de hiel langs
de achtervlakte van het spronggewricht en de pijp naar beneden
loopt. Vanaf de hak moet de achterkant van het been tot aan de
kogel volkomen recht verlopen. Het spronggewricht moet beneden
51
-ocr page 52-
De ledematen of het beenwerk
Fig. 31. Flevo N. W.P. 1431 Hooggewaardeerde premiehengst. In 1962 kam-
pioen te Leeuwarden en in 1963 op de tweede plaats. In 1961 kampioen verrich-
tingskeuringen van het N.VV.P. Fors gebouwd, sterk sprekend hengstmodel.
Uitstekende, lange, ruime bouw, met zware spieren. Opvallend is de uitstekend
gespierde, lange achterhand Het best gevormde, goed gestelde beenwerk, toont
de zeer voldoende hardheid.
geleidelijk in de pijp overgaan. Een goed ontwikkelde hak is van
grote betekenis voor de sterkte van dit belangrijke gewricht.
De achterpijp is iets langer dan de voorpijp, is van voren door de
andere vorm van het achterpijpbeen wat smaller, van ter zijde
gezien evenwel breder dan de voorpijp. Dit geldt ook min of meer
voor de kogel, terwijl we op het verschil in vorm tussen voor- en
achterhoef reeds wezen.
We letten ook weer bij de achterbenen op stand en kwaliteit en
natuurlijk op de gang in stap zowel als in draf.
De correcte stand in de achterste ledematen van terzijde gezien is
zodanig, dat een loodlijn, die raak aan de achterkant van de bil,
raakt aan de achterkant van de hak en van de pijp en kogel, terwijl
de hoek in het spronggewricht ongeveer 150° moet zijn; de rechte
voetas maakt met de bodem een hoek van ongeveer 55°. Natuurlijk
-ocr page 53-
De ledematen of het beenwerk
moet het paard daarbij goed 'vierkant' staan en zijn lichaamslast
geheel normaal over de vier ledematen verdelen.
De praktische beoordelaar werkt evenwel niet met loodlijntjes,
doch moet op het oog de stand goed kunnen beoordelen.
Van terzijde gezien kunnen de volgende afwijkingen in stand
voorkomen :
onderstandigheid ;
gestrekte stand;
te steile stand in de spronggewrichten, waarbij de hoek te groot is.
Dit gaat vrijwel steeds samen met te weinig hak;
sabelbenige stand, waarbij de hoek in het gewricht te klein is;
te steile stand in koot, kroon en hoef;
te weke stand in de koot, soms ontaardend in beervoetigheid
(voetas naar voren gebroken).
De correcte stand in de achterste ledematen van achteren gezien,
is zodanig, dat de beide achterbenen over hun gehele lengte vanaf
de schenkel en het spronggewricht zuiver evenwijdig lopen en er
nog net een hoef tussen de hoeven zou kunnen worden geplaatst.
De volgende afwijkingen kunnen hiervan al of niet gecombineerd
voorkomen :
bodem wijd; wijd van achteren;
bodemnauw; nauw van achteren;
wijd in de hielen of O-benig;
koehakkig of nauw in de hielen ;
Franse stand of dansmeesterstand ;
toontrederstand.
We wezen er reeds op, dat het bezwaar van abnormale standen
lüerin gelegen is, dat ze vaak abnormale bewegingen geven en dat
aan pezen, banden en gewrichten veel hogere eisen worden gesteld
dan bij de normale stand, zodat het paard met abnormale standen
gevaar loopt in zijn beenwerk vroegtijdig te verslijten en dus eerder
af te zijn.
De zwaarte van het beenwerk, die we beoordelen aan de ontwik-
keling van: de onderarm, de schenkel, de gewrichten en van de
pijpen, moet in een goede verhouding staan tot het type en de massa
van het paard. Het beenwerk moet steeds voldoende zwaar zijn.
53
-ocr page 54-
De gangen
Dit geldt vooral voor fokpaarden. Het is evenwel van veel belang,
dat het behalve voldoende zwaar tevens goed droog is, met gewrich-
ten, die in verhouding best ontwikkeld, d.w.z. groot zijn.
Bij elk paard, bij elk type, zullen in het exterieur tekortkomingen
naar voren treden. Afgezien van het vererven van deze, leveren zij,
mits niet te erg, in het algemeen geen zichtbare hinder op in het
gebruik. Het spreekt vanzelf dat er een belangrijk verschil moet
worden gezien tussen tekortkoming en een bepaalde fout. Een
iets weke rug zal voor een trekpaard veel minder nadelig zijn dan
voor een rijpaard. Te dunne spieren, zijn voor een rijpaard
vergeeflijker dan voor een trekpaard. Bij het eerste een tekortkoming
bij het laatste een fout.
De ondervinding leerde dat best gebouwde paarden in het alge-
meen beter, vlotter en gemakkelijker, met minder inspanning, de
verlangde arbeidsprestatie leveren. Zo bleek dat paarden met on-
voldoende schoft en schouder in natte perioden op bouwland
spoediger vermoeid waren.
1 5 DE GANGEN
Het paard beweegt zich in drie gangen: de stap, de draf en de
galop. De laatste is enkel voor het rijpaard van praktische beteke-
nis. Het paard gaat niet steeds zoals het staat. Wij moeten het
dier daarom steeds in de gangen beoordelen. Als regel gebeurt
dit alleen in stap en in draf op onze keuringen. Bij alle types eist
men dat de verschillende gangen met energie, gemakkelijk en vlot
worden gegeven. Bovendien moeten de gangen vast zijn, ruim,
vierkant en veerkrachtig. Vierkant wil zeggen dat het voorbeen
en het achterbeen van dezelfde zijde zich nagenoeg in hetzelfde
vlak bewegen.
Bij alle gangen wordt verlangd dat het paard in balans is. Behalve
dat in stap het hoofd op en neer wordt bewogen in het ritme van
de stap, dient bij draf het bovenlichaam volkomen stil te worden
gehouden en moet dit zich bewegen zuiver evenwijdig met de bodem.
In galop zien we een ritmisch op en neer gaan van het bovenlichaam
doch behoudt het toch betrekkelijk dezelfde vormen.
54
-ocr page 55-
De gangen
Fig. 32. Ruime, krachtige, gemakkelijke, met energie gegeven gangen, worden
ook bij het trekpaard zeer gewaardeerd, omdat - en dit geldt voor alle rassen -
dergelijke paarden gemakkelijk werken en daarom handig zijn in het gebruik.
Nico van Luntershoek K 2246 als 2-jarige hengst
De stap moet voor elk paard lang, vlot, vierkant en veerkrachtig De stap
zijn. De staplengte bedraagt voor onze landbouwpaarden ongeveer
70-80 cm, bij het rijpaard is de stap meermalen langer, hetgeen
gewenst is. Voor onze landbouwpaarden is een ruimere stap dan 80
cm niet gewenst, omdat dit vaak wijst op weinig kracht en weinig
arbeidslust.
De stap voor het tuigpaardis niet zo belangrijk, omdat dit paard in
feite alleen in draf wordt gebruikt.
Voor het rijpaard moet de stap vooral veerkrachtig zijn. De vering
in kogel en koot dient groot te zijn. Dit is niet enkel in het belang
van de ruiter, doch worden minder sterke eisen gesteld aan ban-
den, pezen en gewrichten. De schokken worden dan verend ge-
broken.
Deze loopt sterk uiteen. Zowel het voorbeen als het achterbeen De draf
moeten ver naar voren worden gebracht, zodat een grote verplaat-
55
-ocr page 56-
De gangen
Fig. 33. Alfred, talrijke malen kampioen van Nederland. Draf van het concours-
tuigpaard. Enorme actie voor en achter. Prachtige hoofd-halshouding; mooi
orenspel; voorname, rijke schoonheid.
sing van het lichaam mogelijk wordt, hetgeen natuurlijk snelheid
bevorderd. In het bijzonder wordt op een grote stuwkracht van de
achterhand gelet.
Bij het tuigpaard wil men tevens een hoog optrekken van het voor-
been met grote buiging in de voorknie, zodat de onderarm onge-
veer horizontaal wordt geheven ; meermalen zelfs boven de horizon-
tale lijn uitkomt. Ook in het achterbeen dient grote buiging plaats
te hebben, terwijl ook dit hoog wordt opgetrokken. Dit is de hoge,
pronkende, enorm bekorende, concoursdraf, de z.g. actie. Hij
vraagt echter heel veel energie en stelt buitengewoon hoge eisen
aan het beenwerk. Het spreekt dat bij deze draf zeker een goede
vering in de kogel aanwezig moet zijn.
56
-ocr page 57-
De gangen
Voor landbouwgebruik is deze draf onpraktisch, wordt daar ook
niet gevraagd. Een ruime, gemakkelijke draf, met opgewektheid
gegeven, zonder veel actie, is voor deze arbeid op zijn plaats.
Het rijpaard vertoont betrekkelijk weinig buiging in de gewrichten,
de benen worden ver naar voren geplaatst. Er vindt zo weinig moge-
lijk energieverspilling plaats. Ruimte, veerkracht, soepelheid en
regelmaat worden bij het rijpaard bijzonder in acht genomen.
Fig. 34. Polaris N.W.P. 1469. Ver vooruitgrijpend, met betrekkelijk geringe
buiging in de gewrichten, z.g. grijpend vanuit de schouder. Polaris is een der drie
Holsteiner hengsten in 1963 in het noorden van ons land ingevoerd. Voorl. Ie
premiehengst.
De ervaring leerde dat paarden met een ruime, gemakkelijke,
vlotte draf ook vlot zijn in liet werk, gemakkelijk werken, arbeid-
zaam zijn en een groot uithoudingsvermogen voor het landbouw-
werk bezitten.
De galop moet bij het rijpaard zodanig zijn dat het paard deze De galop
a.h.w. zonder inspanning geeft. Het tempo van de galop verschilt
betrekkelijk veel, de handgalop is de langzaamste, de rengalop de
snelste. De galop is een aantal sprongen achter elkaar, waarbij elke
57
-ocr page 58-
De gangen
galopsprong zeker een voldoende lengte moet bezitten, in welk
tempo de galop ook wordt gegeven. De benen zullen daartoe ver
naar voren moeten worden gebracht. De buiging in de gewrichten is
groter dan bij de draf. Deze buiging moet wel voldoende zijn, doch
geenszins overdreven groot.
Wat de beweging van de achterbenen betreft mogen deze, noch in
draf, noch in galop, na de voorwaartse beweging, ver door de
loodlijn heen komen, doch dienen betrekkelijk onmiddellijk na
het passeren van deze lijn, weer naar voren te worden geplaatst,
teneinde onnodige spierarbeid te vermijden. De galop is een gang,
welke in enige fasen verkoopt. Op een gegeven ogenblik steunt
geen enkel been op de bodem, het zweefmoment. Men onder-
scheidt rechter en linker galop. Na het zweefmoment wordt bij de
rechtergalop het linker achterbeen op de grond geplaatst, daarna
het linker voorbeen en het rechter achterbeen tegelijk (de linker
diagonaal), daarna het rechter voorbeen, waarna het zweefmoment
volgt. Bij linker galop eerst het rechter achterbeen, dan het rechter
voorbeen en het linker achterbeen, (de rechter diagonaal) dan het
linker voorbeen, waarna weer het zweefmoment.
Afwijkingen in de Behalve kreupelheid zijn er andere afwijkingen in de gangen.
gangen Scheppen bij binnenwaarts opnemen, maaien bij het buitenwaarts
opnemen van één of beide voorbenen. Kruisende en slepende gang,
waarbij de voorbenen respectievelijk voor elkaar worden geplaatst,
respectievelijk zeer weinig worden opgeheven. Krampigheid,
hanentred en kruislamheid kunnen worden waargenomen. Bij
krampigheid en hanentred een soort krampachtig optrekken der
benen, speciaal achter. Bij kruislamheid een onregelmatige, wat
onevenwichtige bewegingen van de achterbenen. Deze laatste
afwijking is niet steeds gemakkelijk waar te nemen. Het bezwaar
van afwijkende gangen is dat zij het juiste gebruik van het paard
belemmeren. Hetzij dat eerder slijtage optreedt, hetzij dat gemakke-
lijker verwondingen ontstaan aan het onderbeen. Bij deze afwijkin-
gen dient de beoordeling daarvan zich ook te richten naar het
gebruik waartoe het paard bestemd is. Een kruisende gang is voor
een rijpaard een ernstig gebrek, voor stappend landbouwwerk
hindert deze afwijking betrekkelijk weinig.
-ocr page 59-
16 EXTERIEUREISEN VOOR DE GEBRU1KSTYPES
Het paard dient de mens vooral op de boerenbedrijven, waar de
werkzaamheden al naar de aard van deze bedrijven verschillen.
Buiten de landbouw wordt het paard gebruikt als rijpaard, rijtuig-
paard en voor het verrichten van meer of minder zware trek-
diensten. Voor deze diensten zijn paarden nodig met verschillende
eigenschappen. Zo zijn er drie hoofdgebruikstypes ontstaan: Het
rijpaard-, het rijtuigpaard- en het trekpaardtype.
Wij moeten er naar streven dat het paard in zo hoog mogelijke
mate die eigenschappen bezit, die voor het bepaalde gebruikstype
nodig zijn. Onverschillig voor welk doel een paard zal worden
gebruikt, tot welk type het ook behoort, het zal een grote lichaams-
lengte moeten bezitten, zonder dat rug en lendenen langer zijn dan
noodzakelijk is. De lichaamslengte moet altijd groter zijn dan de
hoogte.
De ontwikkeling van het spierstelsel moet in overeenstemming zijn
met het lichaamsgewicht, de te verplaatsen last en de wijze waarop
die last moet worden verplaatst. Lange spieren zijn altijd gunstig,
zij maken snelheid mogelijk. De dikte van de spieren zal moeten
afhangen van de diensten, waarvoor het paard is bestemd. Dikke
spieren kunnen kracht geven.
De zwaarte van het paard, de lichaamsomtwikkeling, moet in
evenredigheid zijn met de te verrichten arbied. Als algemene regel
geldt, hoe zwaarder arbeid, hoe zwaarder paard. Een paard voor
het gebruik op zware kleigrond zal massaler moeten zijn dan dat voor
de lichtere gronden. Een zware ruiter eist een zwaarder paard, een
zwaar rijtuig eveneens. Voor alle types is een voldoende hardheid
van het beenwerk nodig. De graad van deze hardheid is afhankelijk
van het type; het rijpaard zeer hard beenwerk; bij het trekpaard
en bij het landbouwwarmbloedpaard kan met een mindere mate
van hardheid worden volstaan. Bij rij- en vooral bij springpaarden
worden aan het beenwerk zeer hoge eisen gesteld ; de op te vangen
schokken zijn zeer groot. De ervaring leerde dat bij hard beenwerk
minder snel slijtage en minder snel beengebreken optreden.
Nodig voor elk type zijn uitstekend gevormde, fors ontwikkelde
gewrichten, met een hoge mate van hardheid. Alle types moeten
goede, sterke hoeven hebben, de grootte in overeenstemming met
het lichaam. Het rijpaard zal zeer sterke voeten moeten bezitten,
-ocr page 60-
Exterieur eisen voor de gebruikstypen
terwijl men iets mag toegeven bij een paard dat enkel op zachte
bodem zijn kost moet verdienen.
Steeds zal het beenwerk in goede harmonie moeten zijn met de
bouw van de romp.
Omdat het volmaakte paard niet bestaat zullen bij elk paard in zijn
bouw eigenschappen naar voren komen, die of minder gewenst,
dan wel minder goed ontwikkeld zijn. Dit kan zelfs met het ras
samenhangen, doch ook kunnen bepaalde tekortkomingen door
bepaalde hengsten en merries op de nakomelingen worden over-
gedragen. Daarom is de exterieurbeoordeling bij fokpaarden be-
langrijk strenger dan bij gebruiksdieren.
Om het exterieur goed te kunnen beoordelen dient de beoordelaar
uitstekend op de hoogte te zijn van de eigenschappen, die aan een
bepaald type worden gesteld. De tekortkomingen dienen dan in
het totaalbeeld op de juiste wijze te worden verwerkt.
Bij de beoordeling van fokpaarden dient men het ras door en door
te kennen, maar tevens op de hoogte te zijn van de eigenschappen,
die in bepaalde bloedlijnen en merriestammen naar voren komen.
Beter, hoewel uiterst moeilijk, is het dat de beoordelaar ook het
voorgeslacht in zijn uiterlijke verschijningsvorm kent en heeft
gekend.
Het juist beoordelen van paarden is buitengewoon moeilijk. Een
bepaalde aanleg is nodig, ontwikkeld door diepgaande kennis,
steunend op rijke ervaring.
Het Omdat dit paard over grote snelheid moet kunnen beschikken,
rijpaardtype zunen lange spieren nodig zijn. De dikte van de spieren zal nauw
verband moeten houden met het gewicht van de ruiter. Een grote
lengte is noodzakehjk, een lang kruis, dat even hellend moet zijn,
met ver doorlopende broek en sterk ontwikkelde dijspieren. Aan de
schoft en schouder dienen zeer hoge eisen te worden gesteld. De
hals lang, recht en goed gevormd. Deze mag niet loodrecht uit de
borst omhoog komen, doch beduidend vlakker, zonder sterk naar
het horizontale te neigen. De hals-hoofdaanzetting moet zodanig
zijn dat het hoofd gemakkelijk kan worden bewogen en het hoofd
loodrecht of nagenoeg loodrecht kan worden gedragen. Rug en
lendenen sterk gespierd en recht. Het hcofd moet edel, droog en
mooi gevormd zijn met rustige, grote ogen en wijde neusgaten.
De onderkaak, vooral de wang, mag niet fors zijn gebouwd, het
60
-ocr page 61-
Exterieureisen voor de gebruikstypen
Fig. 35. Eng. volbloed, rijpaardtype.
voorhoofd daarentegen breed met recht profiel, eventueel een iets
ingebogen profiel. Een klein, edel hoofd is voor het rijpaard zoal
geen noodzaak, dan toch zeer gewild.
De borst moet wel diep zijn, doch de ribwelving naar buiten niet
te groot, wel ver naar achter gebogen ribben.
De standen in het achterbeen dienen correct te zijn, een even te
kleine hoek in het spronggewricht is toelaatbaar. Bij rijpaarden
ziet men bij het voorheen vaak een wat bokbenige stand. Indien
dit niet te erg is, en vooral als het aangeboren is, is dit niet hinder-
lijk. Een troontredende stand ziet men zeer ongaarne, terwijl een
geringe Franse stand geen overwegende bezwaren oplevert. Een
korte, vooral ook steile koot, is, evenals beervoetigheid, ernstig te
veroordelen.
Het temperament is levendig, doch mag niet tot heftigheid aan-
leiding geven.
Het rijpaard is in het algemeen niet zwaar gebouwd. De zwaarte
zal dienen af te hangen van het gebruik waartoe het bestemd is.
Een zwaardere ruiter, een zwaarder paard, in het algemeen althans.
Bij het exterieur van het rijpaard zijn, ook in onderdelen, heel
61
-ocr page 62-
Exterieureisen voor de gebruikstypen
weinig afwijkingen toegestaan. Een zekere mate van schoonheid,
met een indruk van athletische kracht, zijn in hoge mate gewenst.
Het trekpaard- In alle delen van ons land vindt men het Nederlandse trekpaard,
tyPe dat gescliikt is voor alle arbeid, in het bijzonder ook waar het op
grote krachtprestatie aankomt. Deze arbeid mag dan verricht
worden in een bedaard tempo, mede waardoor het trekpaard,
dat over een groot uithoudingsvermogen beschikt, dit zonder
nadelige gevolgen dagenlang achtereen kan volhouden. Het is
gebleken dat voor dergelijke arbeidsprestaties het bezit van vol-
Fig. 36. Hengst van het type trekpaard, nationaal kampioenhengst Eduard
van Koppushoen K. 2262
doende zwaarte nodig is. Een zwaarte die echter kan verschillen
in verhouding tot de verlangde krachtsinspanningen.
Een diepe, brede borstkas, een lange achterhand, die tevens breed is,
met uitstekende broek en dij, zullen aanwezig moeten zijn. Het
brede, zware kruis dient iets hellend te zijn. Het geheel moet spieren
hebben van voldoende lengte, doch vooral ook zeer sterk ont-
wikkeld.
Aan de schoft, schouder en de rug behoeven niet zulke strenge eisen
te worden gesteld. Toch zijn een behoorlijke schoftontwikkeling
62
-ocr page 63-
Exterieureisen voor de gebruikstypen
en behoorlijk 6chuine schouder noodzakelijk. Opmerkelijk is wel,
dat men die meermalen bij het trekpaard dan ook ziet. De hals
zal een behoorlijke lengte en vorm dienen te hebben, zodanig dat
hij in harmonie is met het lichaam en mede er helpt toe bijdragen
dat een harmonisch, zeer sterk, robuust gebouwd paard ontstaat,
dat tot grote krachtprestaties in staat is. Het beenwerk moet goed
gesteld zijn, vooral het achterbeen wil men met een juiste hoek in het
spronggewricht. De stand in de kogel mag iets steil zijn, een lichte
toontredende stand wordt vergeven, doch Franse stand en beer-
voetigheid wordt ernstig veroordeeld. Men wil het trekpaard
kortbenig, omdat dit wijst op een grote robuustheid en soberheid
en uitstekende gezondheid.
Hoge eisen worden gesteld aan makheid en rustige arbeidslust.
Een aangenaam temperament, dat toch voldoende levendig is.
Eigenschappen die bij onze trekpaarden als regel uitstekend aan-
wezig zijn.
Bij het paard dat de warmbloedstamboeken voorstaan komt een
grote verscheidenheid van vormen voor, die naast het gebruik in
de landbouw, het mogelijk maakt dat het warmbloedpaard voor
verschillende andere doeleinden een grote geschiktheid bezit.
Een groot, veelzijdig, gebruik kan plaats vinden. Voorheen werd
het warmbloed veel als koetspaard gebruikt en ook nu kan de
behoefte daaraan ruimschoots worden gedekt.
Het Friese paard vertoont een geheel andere bouw dan de types,
die door het N.W.P. en de V.L.N, worden geregistreerd.
De beide laatste stamboeken streven er naar de rijpaardeigenschap-
pen op te voeren.
Het Friese paard wil een landbouwpaard zijn met tevens geschikt-
heid voor rijtuigdienst.
Voor enkel gebruik in de landbouw zal dus aandacht dienen te
worden geschonken aan de eigenschappen daarvoor nodig. Een
sterke, robuuste, diepe bouw met goede gespierdheid. De eisen
gaan in de richting van het trekpaard type.
Voor gebruik als rijpaard dienen de eigenschappen, daarvoor nodig,
in voldoende mate aanwezig te zijn.
Het tuigpaard, het concourspaard in het bijzonder, moet een grote
mate van vormenschoonheid bezitten, speciaal wanneer het in de
concoursring zijn talenten toont.
-ocr page 64-
Exterieureisen voor de gebruikstypen
Fìg. 37. Zwaar rijpaard. Uitmuntend exterieur. Slaat over zeer veel bodem.
Lange, rechte, goedgevormde en goed geplaatste hals; hoge, lange schoft; schuine
-schouder; rechte rug; zeer lange kruis; ver doorlopende broekspieren; prachtige
diepte; best beenwerk met grote gewrichten; het geheel sterk gespierd.
Voorbeeld dat de exeterieureigenschappen van het zware rijpaard de geschiktheid
voor het landbouwbedrijf gunstig beïnvloeden.
Het is de afbeelding van de Holsteiner ruin Meteor, geboren in 1943, voortge-
komen uit de gelederen der landelijke ruiters. Wereldrecordhouder van alle
springpaarden mei meer dan 150 overwiningen. Tot op 18-jarige leeftijd behoorde
hij tot de hoogste elite in de springconcoursen. Daarna op rust gesteld. Het was
genoeg.
De hals moet lang zijn en hoog worden gedragen en komt nagenoeg
loodrecht uit de borst omhoog. Aan de schouder dienen hoge eisen
te worden gesteld. Het kruis moet lang, breed en recht zijn, terwijl
de actie tot bijzonder grote ontplooiing komt.
Aan de schoft, de rug en lendenen stelt men geen bijzonder hoge
eisen, evenmin aan de standen. Bij het zuivere concourspaard
wordt in dit opzicht veel vergeven, mits voorname schoonheid
met élégance en gratie aanwezig zijn.
In ons land fokt de boer nagenoeg uitsluitend de paarden. Deze
zullen dus in de eerste plaats geschikt moeten zijn voor de land-
bouwbedrijven.
64
-ocr page 65-
Beoordeling van het paard in zijn exterieur
Voor de toekomst moet worden verwacht dat er een behoefte
zal bestaan aan rijpaarden. Daarom gaat de fokrichting bij het
N.W.P. en de V.L.N, zich tegenwoordig meer begeven in de rich-
ting van het rijpaard.
Omdat bij de geboorte van het veulen niet is te voorspellen welke
zijn levensweg zal zijn, zal de fokkerij van het warmbloed zich
baseren op het verkrijgen van een paard met lange, vrij forse,
sterke en toch edele lijnen. Hoofd en hals moeten mooi gevormd
zijn; schoft en schouder best ontwikkeld rug en lendenen sterk
en kort; de achterhand lang, waarbij men nu nog aan het rechte
kruis de voorkeur geeft. Het beenwerk zeer voldoende hard.
De lange, behoorlijk forse bouw, sluit in zich dat een spierstelsel
aanwezig is van uitstekende ontwikkeling, zowel wat lengte als
dikte van de spieren betreft.
In het algemeen kan men zeggen dat de exterieureisen die van het
zware rijpaard dienen te benaderen.
Voor speciale doeleinden zal men dat paard kiezen, dat voor dat
speciale doel geschikt is Dit is mogelijk, omdat onze warmbloed-
fokkerij de mogelijkheid daarvoor biedt.
Het warmbloedpaard bezit een levendig, toch rustig en aangenaam
temperament, is mak en vertrouwelijk in de omgang, terwijl geen
iiijzonder hoge eisen worden gesteld aan voeding en verpleging.
i 7 BEOORDELING VAN HET PAARD IN ZIJN
EXTERIEUR
Om een paard goed te kunnen beoordelen moet men er niet te
dicht op gaan staan, doch op zodanige afstand, dat men 'hei geheeV
goed kan overzien en 'de verhoudingeti goed in zich kan opnemen.
Men beziet daarbij het dier van ter zijde, en zowel van achteren
als van voren. Gelet wordt hierbij vooral op de lengte- en diepte-
verhoudingen, de soliditeit van de bouw, de breedte, de standen,
de zwaarte en kwaliteit van het beenwerk, mede in verband met
het type en het geslacht.
Nadat men het paard goed heeft opgenomen, waarbij in de aller-
eerste plaats naar het geheel en de eventuele deugden en daarna
65
-ocr page 66-
Beoordeling van het paard in zijn exterieur
natuurlijk ook naar eventuele gebreken wordt gekeken, laat men
het paard een eindje stappen.
Hierbij wordt er vooral op gelet of de stap regelmatig, ruim, veer-
krachtig en vierkant is. We letten er op of het paard niet te nauw
ofte wijd stapt, of het eventueel de voet niet buitenwaarts of binnen-
waarts opneemt.
Daarna volgt in de regel beoordeling van de draf aan de hand op
dezelfde wijze als bij de stap. Afwijkingen, die in stap niet of weinig
optreden, komen nu misschien te voorschijn. We letten bij de
beoordeling in draf er vooral ook op, of het achterbeen voldoende
ver en krachtig naar voren wordt gebracht, of dus het lichaam vol-
doende naar voren wordt gestuwd.
Waar we hierbij vooral mede op letten is de vraag : 'is het paard
z.g. in balans' d.w.z. wordt het lichaam vooral in de bovenbouw
voldoende in rust gehouden. Beweegt het dier zich in hetzelfde
vlak, valt het niet van het ene been op het andere, ook zonder dat
het kreupel is?
De draf moet bij de verschillende gebruikstypen uiteenlopen.
We vragen voor alle typen een vlotte, ruime, vierkante, veerkrachtige
stap en draf.
De bovenomschreven wijze van beoordeling, waarbij het paard in
stand en daarna in stap en in draf van achteren en van voren wordt
bekeken, is in ons land nog steeds de meest gebruikelijke. Het was
zeer zeker beter, om het paard bovendien in zijn gangen van ter
zijde te zien, omdat dan de ruimte en veerkracht in de beweging
veel beter beoordeeld kunnen worden. Bij de keuringen van
hengsten wordt de hengst steeds enige ogenblikken in stap rond de
jury geleid.
Bij de premiekeuringen van merries laat men bijna steeds de gehele
groep van dieren die men wil bekronen, in een wijde kring rond-
stappen.
Op deze wijze zijn de ruimte in de beweging, de vering in de ge-
wrichten en de wijze van verplaatsing beter te beoordelen.
De inrichting van de monsterbanen op onze keuringen zou voor
deze methode van beoordeling moeten worden gewijzigd; een
zodanige wijziging werd in Oldenburg bij de keuringen reeds
aangebracht. Dit bleek een verbetering te zijn. In ons land wordt
bij de keuringen te Utrecht en te Assen in een z.g. driehoeksbaan
66
-ocr page 67-
Harde en zachte beengebreken
gekeurd. Bij de keuringen van trekpaarden wordt deze baanvorm
slechts een enkele maal toegepast.
Bij de keuring van rijpaarden dient men het paard bovendien onder
het zadel te beoordelen in alle drie gangen, indien de mogelijkheid
daartoe aanwezig is.
18 HARDE EN ZACHTE BEENGEBREKEN
Er kunnen behalve afwijkende standen aan het beenwerk nog
andere gebreken voorkomen.
Deze worden verdeeld in twee soorten, nl. :
a.  de harde beengebreken;
b.  de zachte beengebreken of gallen.
De eerste voelen zoals de naam aangeeft bij betasten hard aan.
De tweede daarentegen voelen zacht, dus niet benig hard, aan en
kunnen van vorm veranderen.
Harde beengebreken zijn meestal plaatselijke beenuitstortingen, Harde
gelegen aan de oppervlakte van het geraamte, of veranderingen van beengebreken
kraakbeen in been.
Fig. 38. Voorheen van het paard met            Fig. 39. Spronggewricht met pezen
pezen en peesscheden                                    en peesscheden
67
-ocr page 68-
Harde en zachte beengebreken
Zachte Zachte beengebreken zijn meestal te grote vochtophopingen in
beengebreken sUjmbeurzen, peesscheden of gewrichtszakken. Ze worden gewoon-
lijk 'gallen' genoemd.
Slijmbeurzen komen voor onder pezen op plaatsen waar deze over
een harde onderlaag glijden. Het zijn met vocht gevulde zakjes,
die dienen ter bescherming.
Waar pezen over elkaar of over een harde onderlaag glijden, zijn
deze vaak plaatselijk door een met vocht gevulde peesschede
omgeven.
Tenslotte weten we ook, dat in de gewrichtszak, die het gewricht
luchtdicht afsluit, vocht wordt afgescheiden.
Fig. 40. A. vlotgal; B. bolspat                 Fig. 41. A. overhoef
(blaas) binnenzijden spronggewricht
Men kent dus : gewrichtsgallen, peesschedegallen en slijmbeursgallen.
De zachte beengebreken geven bij het ontstaan soms kreupelheid.
Zijn ze eenmaal gevormd, dan is het dier als regel niet meer kreupel,
doch het gebrek, d.w.z. de te grote vochtophoping, blijft en is als
regel als een uitpuiling zichtbaar.
Als enkele van de meest voorkomende zachte beengebreken noemen
we:
De legger De legger is een slijmbeursgal, voorkomend als een gezwel ter
grootte van een vuist tot die van een kinderhoofd, aan de top van
het ellebooguitsteeksel. Hij ontstaat meestal door kneuzing.
Voorkniegallen Ook aan de voorknie kunnen verschillende gallen voorkomen, die
zich in de regel voordoen als zwellingen, die in afdelingen zijn ver-
68
-ocr page 69-
Harde en zachte beengebreken
deeld. Dit komt, doordat hier zoveel banden en pezen lopen dat
deze slechts uitzetting op bepaalde plaatsen mogehjk maken. Ze
komen niet zo heel vaak voor. Aan de voorzijde van de voorknie
komt voor de kniezwam, een slijmbeursgal. Oorzaak is kneuzing.
Vooral bij zeer waardevolle paarden (luxe paarden) wordt dit
gebrek zeer ongaarne gezien.
Bij en aan de kogel kunnen een drietal gallen voorkomen, nl. :
De voorkootgal, die op de voorvlakte van de kogel voorkomt, ter
grootte van ongeveer een kippeëi (wordt nogal eens waargenomen).
De gewrichtsgal, die aan de zijkant van de kogel voorkomt (zeer
zelden).
De sesamschedegal, die veel voorkomt en zich bevindt op de
achtervlakte van de pijp vlak boven de kogel. Deze gal doet zich
voor als een zwelling aan weerszijden van de pees ter grootte van
een duive- tot kippeëi.
Aan het achterbeen kunnen we, behalve de genoemde aan en bij
de kogel, bovendien de volgende gallen aantreffen:
De mouw d.i. de gewrichtsgal van het achter- of eigenlijke knie-
gewricht. Het gebrek doet zich dikwijls voor als een enigszins
cilindervormige uitpuiling aan de voorzijde van de knie en zet zich
10-12 cm voort in de richting van de schenkel. De mouw wordt
betrekkelijk veelvuldig aangetroffen. Zeer zelden op oudere leeftijd,
omdat de dieren met dit gebrek veelal spoedig worden opgeruimd
voor de slacht. Soms hoort men bij beweging van het achterbeen
een enigszins klappend geluid. Men spreekt dan van klapmouw.
Het is een der weinige gallen, die de gebruikswaarde van het paard
zeer nadelig beïnvloeden. Hij is zeer moeilijk of niet te genezen.
Het gebrek is soms zeer lastig te zien.
De bolspat is de gal van het spronggewricht. De gewrichtszak
kan maar op twee plaatsen uitzetten, nl. aan de voor-binnen-
zijde en aan de achter-buitenzijde. Is het minder erg en van tijde-
lijke aard, dan spreekt men wel van 'bloei'. Deze afwijking treffen
we soms aan bij afstammelingen van bepaalde hengsten, vooral
van koudbloed- en zware warmbloedrassen.
Men ziet 'bloeV vooral bij de warmbloedrassen ongaarne.
De vlot- of waaigal komt vrij veelvuldig voor en is gelegen aan de
binnenzijde in de driehoek, gevormd door de Achillespees, de top
van het hielbeen en de schenkelspier.
De hielbeensgal of weke hazehak komt voor op de achterzijde van
69
-ocr page 70-
Harde en zachte beengebreken
het spronggewricht 10-12 cm onder de top van de hak. Deze gal
komt hoogst zelden voor, doch geeft, als ze voorkomt, in de regel
aanleiding tot kreupelheid.
De piephak of dikke hak komt voor op de top van het hielbeen.
Het is een slijmbeursgal, die nooit aanleiding geeft tot kreupelheid
en bij oudere hengsten dikwijls wordt aangetroffen.
We kunnen van gallen in het algemeen zeggen, dat ze met uitzon-
dering van de mouw, en tot op zekere hoogte ook van de hielbeens-
gal,
die als van ernstiger aard moet worden beschouwd, hoofd-
zakelijk als schoonheidsgebreken moeten worden aangezien. Ze
komen het veelvuldigst voor bij paarden met minder droog been-
werk en dan meestal op oudere leeftijd. Bij jonge paarden wijzen
ze op vroege slijtage, ongeval of op weinig kracht van het been-
werk. Ook door onverstandig gebruik door de eigenaar kunnen
ze ontstaan, hetzij gebruik op te jeugdige leeftijd ofte grote krachts-
inspanning daaraan schuldig is.
Harde Harde beengebreken zijn gewoonlijk beenuitstortingen aan de
beengebreken oppervlakte van het geraamte of verbeningen van kraakbeen.
De schiefel De schiefel komt vooral voor aan het voorheen en wel meestal aan
de binnenzijde van de pijp aan het bovenste derde gedeelte. Het
nieuwgevormde been bevindt zich tussen het pijpbeen en het griffel-
beentje en is gewoonhjk als een harde uitpuiling soms ter grootte
van de top van een duim zichtbaar. De schiefel geeft zelden aan-
leiding tot kreupelheid, tenzij hij zich meer naar binnen heeft
ontwikkeld, zodat een pees er langs schuurt. De schiefel is soms
bij jonge paarden van rachitische oorsprong en verdwijnt dan later
weer.
De overhoef De overhoefis een aan de kroonrand voorkomende beenuitstorting,
die zich soms plaatselijk, soms ook als een lijst rondom de kroon-
rand voordoet. Het gebrek komt meermalen voor en is door zijn
geringe afmetingen dikwijls moeilijk waar te nemen. De overhoef
geeft bijna altijd ernstige kreupelheid en is een der ernstigste harde
beengebreken. Een overhoef ter dikte van een vinger is reeds flink
ontwikkeld. Zelden wordt een zo sterke ontwikkeling gezien.
70
-ocr page 71-
Harde en zachte beengebreken
Aan de takken van het hoefbeen zit een kraakbenig verlengstuk, Verbening
dat iets boven de kroonrand uitsteekt.
                                              van het hoef
De hoefkraakbeenderen doen in hoge mate dienst bij het 'hoef- raakbeen
mechanisme' (uitzettingsvermogen van de hoef). Dit hoefmecha-
tvisme bevordert de bloedafvoer van de voet en geeft veerkracht
aan de hoef. Bij verbening van het hoefkraakbeen is de veerkracht
van de hoef verdwenen. Het dier loopt dikwijls pijnlijk en kreupel.
IComt het aan beide voorbenen voor, dan loopt het dier als regel
stijf. Het wordt het meest gezien aan beide voorbenen, minder vaak
aan één been. Verbening van het hoefkraakbeen is in het begin in
de regel niet te zien, doch men kan het gebrek goed constateren,
door met duim en vinger nabij de bal van de voet te drukken.
Bij een gezonde hoef zijn de kraakbeenderen veerkrachtig en be-
weeglijk, bij verbening is deze veerkracht en beweeglijkheid ver-
dwenen.
Verbening van het hoefkraakbeen is een zeer ernstig gebrek, dat
soms bij het warmbloedpaard, vaker evenwel bij het trekpaard
en dan vooral op oudere leeftijd, voorkomt.
Deze afwijking gaat veelal gepaard met een zeer hoog verzengedeelte
van de hoef.
De spat komt voor aan de voor-binnenzijde van het spronggewricht De spat
ter hoogte van en voor de kastanje of zwilwrat. Het is een been-
uitstorting, die in de regel betrekkelijk klein is.
Spat geeft bijna altijd kreupelheid; soms is een paard met spat
evenwel slechts in het begin der beweging kreupel. Wordt het dier
in beweging gehouden, dan verdwijnt soms de kreupelheid ('spat-
ï§ii
ÊÊ
ff
P
a. Normaal              b. Scherp afgezet               c. Spronggewricht
spronggewricht          spronggewricht                  met spat
Fig. 42
m
-ocr page 72-
Harde en zachte beengebreken
warm'). Op paardenmarkten ziet men wel, dat sommige dieren
steeds in beweging worden gehouden. Het gebrek komt niet zo
heel veel meer voor.
Om een paard op spat te onderzoeken moeten we de spatplaats
nauwkeurig bezien.
We kunnen ons daarbij achter het paard plaatsen, of even voor het
voorbeen ongeveer 1 m buitenwaarts gaan staan en in beide ge-
vallen nauwkeurig het lijnverloop aan de binnenzijde van het
spronggewricht nagaan. Men kan achter het paard staande de
spronggewrichten met elkaar vergelijken. Beide spronggewrichten
zijn evenwel als regel niet volkomen gelijk. Dikwijls zijn de kruis-,
dij- en broekspieren aan het kreupele been minder ontwikkeld.
a. Hazehak;                      b. Reebeen
Fig. 43.
Het onderkennen van spat is niet gemakkelijk. Het vraagt veel
ervaring.
Hetreebecn Het reebeen ligt aan de buitenzijde van het spronggewricht. Het
is niets anders dan een te sterke ontwikkeling van het hoofdje van
het buitengriffelbeentje. Het is een schoonheidsgebrek.
De hazehak De hazehak ligt 10-12 cm onder de top van het hielbeen, in 't ver-
lengde van de as van de schenkel, dus midden achter het sprong-
gewricht. Om dit gebrek te constateren, plaatst men zich terzijde
van het spronggewricht en bekijkt het verloop van de achterkant
van dit gewricht. Normaal is deze lijn recht en vertoont geen kleine
uitbuiging. Een hazehak wijst op een minder solide bouw van het
gewricht. Men ziet deze afwijking daarom niet graag ook al geeft
ze zelden kreupelheid.
De drie harde beengebreken, die dus in de regel kreupelheid geven,
72
-ocr page 73-
Leeftijdsschatting
zijn: de spat, de overhoef en de verbening van het hoefkraakbeen.
Het enige zachte beengebrek, dat dikwijls kreupelheid geeft is de
mouw.
19 LEEFTIJDSSCHATTING
De handelswaarde en de gebruikswaarde van het paard hangen,
behalve van zijn overige eigenschappen af, van de leeftijd.
Het is onmogelijk de leeftijd zonder meer aan het uitwendig voor-
komen te schatten, behalve wanneer men met jonge nog geheel on-
volgroeide of met zeer oude dieren te doen heeft.
De leeftijd van het paard schatten we met behulp van de tand-
wisseling en de veranderingen, die er na de wisseling door afslijting
aan de wrijfvlakte van de snijtanden optreden.
Het paard heeft in de onder- en in de bovenkaak 6 snijtanden en
wel in iedere kaakhelft drie, die we binnen-, midden- en hoektand
noemen.
We onderscheiden aan de tand 'de kroon', d.i. het vrij in de mond-
holte uitstekende deel; 'de hals', die door het tandvlees is omgeven
en 'de wortel', die in de tandkas van het kaakbeen is ingeklemd.
De tand bestaat uit hard 'tandbeen', waaromheen een witte nog
hardere laag, het 'email' is gelegen. Dit email komt ook voor in
de z.g. 'kroonholte', d.i. een trechtervormige holte in de wrijfvlakte,
die zich zelfs als een 'glazuurkegel', 'de bodem van de kroonholte',
in het tandbeen voortzet. Aan de buitenkant is de tand omgeven
door een laagje 'cement'.
De tandwortel is van binnen hol en is rijk aan bloedvaten en
zenuwen. Bij het toenemen van de leeftijd vult de wortelholte zich
van boven af langzamerhand met een zachter soort tandbeen, dat
bij sterk afgesleten tanden als het z.g. 'tandsterretje' op de wrijf-
vlakte zichtbaar is.
Het beste middel om de leeftijd van het paard te schatten vinden
we in de veranderingen, die er in de loop der jaren door de tand-
wisseling en het uitgroeien en afslijten van de snijtanden van de
onderkaak aan het gebit optreden. We letten hierbij vooral op
de snijtanden van de onderkaak.
73
-ocr page 74-
Leeftijdsschatting
Bij de leeftijdsschatting onderscheiden we de volgende perioden:
I. Tijd van uitbotten en afslijten van de veulentanden (2 eerste
levensjaren);
II. Tijd van wisseling (2%-5 jaren);
III.  Tijd van vulling van de snijtanden in de onderkaak (5-8 jaar);
IV. Periode na het 8e levensjaar.
Tijd van De ''veulentanden' of 'melktanden' verschillen in grootte en vorm
doorbreken en belangrijk van de 'blijvende' of 'paardetanden', die er later voor in
afslijten van de , , . ,
veulentanden de Plaats ^omen'
Bij de veulentand is de kroon 'schopvormig' en wit en op de voor-
vlakte fijn geribd,
het halsgedeelte is ingesnoerd, de kroonholte is
2 mm diep.
De paardetand mist de schopvormige kroon, het halsgedeelte is
niet ingesnoerd. De kroon is niet geribd, doch op de voorvlakte
komt er bij de snijtanden van de onderkaak één diepe sleuf op voor.
Bij die van de bovenkaak treffen we gewoonlijk twee sleuven aan.
De kroonholte van de blijvende tanden is bij de snijtanden van
de onderkaak 6 mm, bij die van de bovenkaak 12-14 mm diep.
Bij het pasgeboren veulens zijn er in de regel nog geen snijtanden
Fig. 45. 2 jaar. Op de voorvlakte van de tand
meerdere kleine groefjes; de kroonholten van
veulentanden zijn alle gevuld
Fig. 44. Lengtedoorsnede van
paardetand
A. kroonholte; B. het email;
C. tandpulpa. De kroonholte
is een instulping van het email
74
-ocr page 75-
Leeftijdsschatting
aanwezig, soms evenwel zijn bij vroegrijpe rassen de binnensnij-
tanden er al.
Het uitbotten van de veulentanden gaat ongeveer volgens het onder-
staande schema:
De binnentanden verschijnen op de leeftijd van 8-14 dagen.
De nuddentanden verschijnen op de leeftijd van 4-6 weken.
De hoektanden verschijnen op de leeftijd van 6-9 mnd.
Zodra de tanden van de onder- en bovenkaak met elkaar in aan-
raking komen beginnen ze aan de wrijfvlakte af te slijten. Daarbij
wordt de kroonholte steeds ondieper en verdwijnt tenslotte geheel.
Als de kroonholte verdwenen is, heet de tand 'gevuld'.
Dit vullen gaat bij de veulentanden betrekkelijk vlug. Op de leeftijd
van ongeveer 1 jaar zijn bij de onderkaak de binnentanden gevuld;
bij ongeveer 16 maanden de middentanden en op de leeftijd van
2 jaar zijn de hoektanden gevuld. Praktisch zijn de veulentanden
dus gevuld op 1-, V/j- en 2-jarige leeftijd, respectievelijk binnen-,
midden- en hoektanden.
Ongeveer een halfjaar later, op 2y2 -jarige leeftijd dus, begint dan
de tandwisseling.
Fig. 46. 3 jaar. Het verschil in groot- Fig. 47. 3 jaar. De voorronden van de
te tussen paarde- en veulentand is blijvende binnentanden komen in slijting
duidelijk zichtbaar. De diepe sleuf op
(Ie lipvlakte is echter niet zo duidelijk
75
-ocr page 76-
Leeftijdsschatting
Tijd van Onder de melktand zit de blijvende tand. Als deze uitgroeit valt
tandwisseling jg melktand uit. De blijvende tand wordt dan spoedig zichtbaar
( '2~,
leeftijd)
en wel eerst met de voorrand. Deze voorrand komt eerst na een
halfjaar in slijting (staat eerst dan geheel in de rij) en nog een half
jaar later begint de achterrand af te slijten.
Het proces der tandwisseling en ook dat van de afslijting heeft
bij de snijtanden in de onderkaak met vrij grote regelmaat plaats
en wel volgens onderstaand schema:
2/2 ja
3
3/2
ar wisseling van de binnensnijtanden (uitvullen der binnen-
, veulentanden).
, de voorranden van de blijvende binnensnijtanden komen
in slijting.
, de achterranden komen in slijting.
3/2
4
4/2
, de wisseling van de middensnijtanden (uitvallen der
middenveulentanden).
, de voorranden komen in slijting.
, de achterranden komen in slijting.
4/2
5
5/2
, de wisseling van de hoeksnijtanden (uitvallen der hoek-
veulentanden).
, de voorranden komen in slijting.
, de achterranden komen in slijting.
Op 5-jarige leeftijd heet het paard 'afgewisseld'. Het is dan tevens
ongeveer volwassen en op zijn best.
Fig. 48. Jl/2 jaar. De binnenlanden zijn paardetanden (één diepe groeve op de
voorvlakte). De binnenpaardetanden staan weer geheel in de rij, terwijl ook de
achterrand der wrijfvlakte in slijting is
76
-ocr page 77-
Leeftijdsschatting
Fig. 49. 4 jaar. Duidelijk valt op het
verschil in grootte tussen midden-
puardetand en veulenhoektand. Diepe
sleuf op de bovenkaaktand duidelijk
zichtbaar
Fig. 50. 4 jaar. De voorronden van de blijvende
middentanden komen in slijting, vooral rechts goed
zichtbaar
De kroonholte is bij de snij tanden in de onderkaak 6 mm diep. Tijd van vulling
Per jaar slijt gemiddeld 2 mm af, zodat de blijvende tand 'gevuld' vandesiüj-
tanden in de
onderkaak
(5-8-jarige
leeftijd)
is drie jaar nadat de voorrand in slijting is gekomen. Het voor-
gaande schema maakt ons nu duidelijk, dat de binnen-, midden-
en hoeksnijtanden in de onderkaak gevuld zijn op resp. 3 + 3 =
= 6-jarige leeftijd; 4 + 3 = 7-jarige leeftijd en 5 + 3 = 8-jarige
leeftijd.
Als het paard 8 jaar oud is, zijn dus alle snijtanden in de onderkaak
gevuld. Het paard heet nu 'aftands' of 'van de tand'.
Als alles normaal is, is tot de achtjarige leeftijd de leeftijdsschatting Leeftijds-
vrij eenvoudig en praktisch voldoende betrouwbaar. Daarna wordt schatting na bet
ze evenwel veel moeilijker, omdat we op verschillende kenmerken, e Jaar
waarop we letten, minder zeker aan kunnen. Men let daarbij op :
a. Het al of niet aanwezig zijn van de 'glazuurkegel', d.i. de email-
laag, die zich op de bodem van de kroonholte bevindt. Deze
'glazuurkegel' of 'bodem van de kroonholte' komt op de wrijfvlakte
iets boven de omgeving uit en is witter. Hij is in normale gevallen
na 7 jaar verdwenen, dus bij de binnen-, midden- en hoeksnijtanden
77
-ocr page 78-
Leeft ijdsschatting
resp. 6 + 7 = 13-jarige leeftijd, 7 + 7 = 14-jarige leeftijd en
8 + 7 = 15-jarige leeftijd. Hij wordt hoe langer hoe kleiner en
komt steeds verder naar achteren te liggen.
b. De vorm van het „tandsterretje'. We wezen er reeds op, dat de
wortelholte zich langzamerhand van boven af vult met een zachter
soort tandbeen. Deze wortelholte is boven in de tand spleetvormig,
verder naar beneden wordt de spleet breder en tenslotte rond.
Het zachtere tandbeen, dat gewoonlijk iets donkerder van kleur
Fig. 51. 6 jaar. De binnenlanden
zijn gevuld
is, wordt op de wrijfvlakte zichtbaar als het 'tandsterretje'. Dit is
al het geval op 7-, 8- en 9-jarige leeftijd. Het 'tandsterretje1 is
dan 'streepvormig'. Het wordt later 'ovaal 'en tenslotte 'rond'.
We kunnen hiervoor ongeveer het volgende schema aangeven:
Binnentanden tandsterretje streepvormig 7-11 jaar.
                        ovaal             11-14 jaar.
                        rond              15 jaar of ouder.
Bij de middentanden en hoektanden is het rond op resp. 16- en
17-jarige leeftijd.
c. Het verdwijnen van de kroonholtes in de snijtanden van de
bovenkaak. Deze zijn 12-14 mm diep, zouden dus verdwenen zijn
na ongeveer 7 jaar en dus op resp. 3 + 7 = 10, 4 + 7=11,
5 + 7 = 12-jarige leeftijd bij de binnen-, midden- en hoeksnij-
tanden. In de praktijk kan men er evenwel weinig op aan.
-ocr page 79-
Leeftijdsschatting
d.  De haak. Dit is ook het geval met de z.g. 'haak', een klein uit-
stekend puntje aan de hoektanden van de bovenkaak, dat soms
op bepaalde leeftijden te voorschijn komt, om daarna weer te
verdwijnen.
Op 10-, 15- en 20-jarige leeftijd zou de haak voorkomen.
e.  Hetzelfde geldt voor de 'sleuf in de hoektand' van de bovenkaak,
die lang niet altijd bij alle dieren aanwezig is. Is dit wel het geval,
dan treedt ze op 10-jarige leeftijd op, groeit langzamerhand verder
en is op 15-jarige leeftijd halfweg de tand gekomen. Op 20-jarige
Fig. 52. 6 jaar. Binnenlanden
gevuld. Heel duidelijk komt
op beide afbeeldingen uit dat
de natuurlijke kroonholte is
omgeven door een randje van
email. Dit randje is steeds wit
en steekt iets boven de om-
geving uit
Fig. 53. 9 jaar. Alle onder-
kaakstanden gevuld; de bin-
nenlanden beginnen duidelijk
de ovale vorm te verliezen. De
kroonholtebodem wordt reeds
Kleiner bij de binnenlanden
eeftijd gaat ze helemaal over de tand heen, om daarna geleidelijk
veer te verdwijnen.
• Tenslotte letten we vooral nog op de vorm van de wrijfvlakte,
die van 'dwars-ovaal' langzamerhand min of meer 'rondachtig'
•vordt ; daarna geleidelijk aan min of meer 'driehoekig' en tenslotte
'verkeerd ovaal'. Deze verandering in de vorm der wrijfvlakte
vindt zeer geleidelijk plaats. Dikwijls is het moeilijk te zien of deze
rondachtig of driehoekig is. In het algemeen kan men zeggen dat
de wrijfvlakte is:
79
-ocr page 80-
Leeftijdsschatting
dwars ovaal tot 9 jaar;
rondachtig van 9-12 jaar;
driehoekig van 12-18 jaar;
verkeerd ovaal boven 18 jaar;
rAfwijking"van Het komt soms voor, dat er bij de tandwisseling onregelmatig-
de gewone regel neden optreden, of dat de 'vulling' van de tanden langer duurt
dan normaal, doordat de kroonholtes te diep zijn. Zo'n paard
met te diepe kroonholtes heet 'twijfelaar'. Ook komt het voor, dat
de 'glazuurkegel' sterker ontwikkeld is dan normaal en niet op tijd
verdwijnt. Het is daarom van belang, dat steeds wordt gelet op de
vorm van de wrijf vlakt e.
Bedrogmiddelen Het komt veel voor, dat bij jonge paarden, die voor de handel
bestemd zijn, de tandwisseling vervroegd wordt door het trekken
van de veulentanden. De blijvende tanden komen dan vlugger te
Fig. 54. Sleuf op de hoektand van de           geveer 14 jaar; C. tot ongeveer
bovenkaak. Boven: 15-16 jaar. Onder:            18 jaar; D. boven ongeveer 18-20
26 jaar                                                                jaar
80
-ocr page 81-
Enkele begrippen uit de beoordelingsleer
voorschijn en het paard is eerder 'voljarig' in de mond. Dit trekken
der veulentanden geschiedt nu minder dan voorheen.
Bij oude paarden, waar de kroonholtes reeds zijn verdwenen,
worden soms kunstmatig nieuwe kroonholtes ingebrand. De vorm
van de wrijfvlakte komt dan niet overeen met het feit, dat er nog
een kroonholte is. Bovendien is een normale kroonholte, steeds
omgeven door glazuur, dat iets boven de omgeving uitsteekt en
witter van kleur is dan deze omgeving.
20 ENKELE BEGRIPPEN UIT DE BEOORDELINGSLEER
Bij de beoordeling van fokpaarden gebruikt men vaak verschillende
termen. Enkele daarvan zijn de volgende:
Een der kenmerken van een eerste klas fokdier is dat het in Adel
zijn algemene verschijning adel vertoont. We verstaan hieronder
de kenmerken van de hoogst mogelijke raszuiverheid, gepaard
gaande met de kenmerken ener gezonde, krachtige constitutie.
Fig. 56. Aterlia S. gld. t. 27850 ster. v. l'Invasion. Hoogst geplaatste drie-
jarige merrie centrale keuring Dordrecht 1962. Type, adel, soort, kwaliteit en
klasse. Veel eigenschappen eigen aan het rijpaard.
81
-ocr page 82-
Enkele begrippen uit de beoordelingsleer
Een dier met adel vertoont in zijn bouw een fraai harmonisch ras-
type. Te grote grofheid of te grote verfijning vallen beide buiten
dit begrip.
Type We zeggen dat een dier type vertoont, als de gewenste raseigen-
schappen in zijn exterieur sterk naar voren komen.
Kwaliteit Een paard vertoont kwaliteit, als het naast adel en typs een zeer
harmonische bouw bezit, met bij het type passend droog beenwerk.
Fig.57. Gaja N.W.P. 33379 D.v. Camper (Kambiuslijn) N.W.P. 1366 pref-
Zeer hoog onderscheiden driejarige modelmerrie uit Drente. Adel, soort, kwali-
teit en rijke vormenschoonheid. Toonbeeld van de snelle ombouw van het Groninger
type in het N. W.P. binnen het raam van het originele bloed.
Soort Een paard heeft soort wanneer het de gewenste type-eigenschappen
in voortreffelijke hoedanigheid bezit.
Klasse Een paard vertoont klasse als het de bovengenoemde eigenschappen
bezit en behoort tot de allerbeste exemplaren van het ras.
82
-ocr page 83-
m
21 KLEUR, AFTEKENINGÊN EN SIGNALEMENT
Wat de kleur betreft onderscheidt men de paarden in: effen- of Kleur
éénkleurige en in gemengd-kleurige.
De eenkleurige onderscheidt men in: bruinen, vossen, zwarten,
valen, gelen en witten.
Bij bruine paarden zijn de maantop, de manen, de staart en de
onderbenen zwart. De bruine kleur kan variëren van lichtbruin
tot zwartbruin. Bij de zwartbruinen komt het bruine haar te voor-
schijn om de neus en de lippen, dikwijls ook in de liesstreek.
Soms is dit bruin bij een zwartbruin paard koperkleurig (kopersnuit).
Ook de voskleur komt in verschillende nuanceringen voor. Manen,
staart en onderbenen zijn bij de voskleur nooit zwart, doch óf
lichter óf donkerder dan de eigenlijke kleur. We onderscheiden
al naar de kleur: goudvos, lichte vos, donkere vos, enz.
Ook de zwarte kleur varieert min of meer. We onderscheiden git-
zwart (diepzwart met glans) en vaalzwart of zomerzwart.
Bij onze rassen komt de vale, gele en witte kleur praktisch nooit
voor.
Bij de gemengd-kleurigen komen witte haren tussen de gekleurde
voor, zonder dat aftekeningen optreden. Zijn de witte haren in de
minderheid, dan spreekt men van stekelharig, en wel van stekel-
zwart, stekelbruin, stekelvos.
Overigens worden de gemengd-kleurigen onderscheiden in bonten
en schimmels. Bij bonten komen vlekken voor, terwijl bij de schim-
melkleur de haren sterk gemengd zijn, met wit in de meerderheid.
De schimmels onderscheidt men in dieren met onveranderlijk en
veranderlijk schimmelhaar. Bij de laatsten verandert de kleur met
het ouder worden, bij de eersten daarentegen niet. Dieren met
onveranderlijke schimmelkleur hebben het hoofd, de manen, de
staart en de onderbenen gewoonlijk donker.
Onder aftekeningen verstaan we vlekken of vlekjes, die bij de Aftekeningen
geboorte reeds aanwezig zijn en voornamelijk voorkomen aan het
hoofd en aan de benen.
Aan het hoofd heeft men de aftekening op het voorhoofd, variërend
van enkele witte haren tot een zeer grote kol. Al naar gelang van
de vorm en de grootte onderscheiden we b.v. : kleine kol, grote kol,
stervormige kol, druipkol, enz.
83
-ocr page 84-
Kleur, aftekeningen en signalement
Loopt de aftekening van het voorhoofd tot op de neus, dan heet ze
bles. Loopt deze door tot op de lip, dan spreken we van een doorlo-
pende bles.
Op de lip komen witte vlekjes voor, soms onbehaard.
Een aftekemng op de bovenlip, oplopend tot op de neus, heet sneb.
Aan de benen kunnen de volgende aftekeningen voorkomen:
a.  Een witte ring om de hoef, waarbij alleen de kroonrand wit is;
b.  Een sokje tot halverwege de koot;
c.  Een sok tot aan de kogel ;
d.  Een witvoet tot boven de kogel;
e.  Een half-witbeen tot halverwege de pijp ;
f.  Een witbeen tot aan de voorknie of het spronggewricht ;
g.  Strekt de aftekening zich uit tot boven de voorknie of boven
het spronggewricht, dan heet het been gelaarsd, gaat ze zeer hoog
naar boven dan noemen we dit hoog gelaarsd.
Een aftekening waarbij de gekleurde en witte haren gemengd voor-
komen heet steeds grijs, b.v. grijze witvoet, grijze sok.
Komen aan de rand der aftekemng witte en gekleurde haren ge-
mengd voor, d.w.z. is deze niet scherp, dan heet ze geboord of
gezoomd, b.v. geboorde kol of gezoomde witvoet.
Soms komt de aftekemng alleen maar voor aan de binnen- of
buitenzijde van het been. We spreken dan b.v. van een halve binnen-
sok
of halve buitensok, enz. De aftekeningen aan de benen worden
steeds gerekend vanaf het laagste punt, behalve de halve afteke-
ningen, die juist vanaf het hoogste punt worden genoteerd.
Het signalement Bij het opmaken van een behoorlijk signalement wordt vermeld:
het geslacht, de hoogte, het ras, de leeftijd, de kleur en de af-
tekeningen. Bij deze aftekeningen vermelden we eventueel of ze
vóór-, binnen-, buiten- of achterwaarts oplopen.
Bij stamboekdieren wordt tevens de naam, het stamboek, en het
stamboeknummer vermeld, terwijl bij keuringen van fokpaarden
ook steeds de namen en stamboeknummers van de vader en de
moeder in de catalogus behoren te worden vermeld. Vaak gaat
men hierbij nog een geslacht verder.
Bij het signalement worden bij het aangeven van de aftekeningen
heel vaak sterke afkortingen gebruikt.
In het signalement worden de aftekeningen genoemd in de volg-
orde: hoofd, romp, voorbenen, achterbenen.
84
-ocr page 85-
22 PAARDERASSEN
Veeteeltkundig verstaan we onder een ras een groep van dieren,
die in hoofdeigenschappen overeenkomen en deze hoofdeigen-
schappen bij onderlinge paring op de nakomelingen overdragen.
Het is zonder meer duidelijk, dat er behoefte is aan verschillende
rassen. Een paard, dat met een betrekkelijk lichte ruiter, in snelle
gangen, een grote afstand moet kunnen afleggen, zal andere eigen-
schappen moeten bezitten dan een paard dat dagen achtereen
zware ploegarbeid moet verrichten.
Al naar de behoeften zijn, mede onder invloed van bodem en
klimaat, verschillende, vooral warmbloedrassen, in de 19e eeuw
gevormd. Wij hebben hier het oog op West-Europa.
Het paard heeft alle eeuwen door een grote rol gespeeld in de
landbouw. Voor een landbouwpaard is proefondervindelijk komen
vast te staan, dat het een betrekkelijk grote massa moet bezitten,
dus betrekkelijk zwaar dient te zijn. In alle gevallen waar trek-
diensten worden verlangd, is een zekere zwaarte beslist nood-
zakelijk.
Voor militaire doeleinden waren voorheen veel paarden nodig,
zowel voor de cavalerie als voor de artillerie. De cavalerie eiste
een rijpaard, de artillerie vroeg een zwaarder paard, omdat dit
naast het bezit van snelle gangen en uithoudingsvermogen, in staat
moest zijn de stukken geschut te verplaatsen.
Naast de paarden voor het leger waren er tuigpaarden nodig, die
het rijtuig, dikwijls over slechte wegen, over grote afstand, in vrij
hoog tempo moesten trekken. Ook dit paard moest dus beschikken
over een zekere zwaarte en uithoudingsvermogen.
Zowel voor het leger als voor de rijtuigdienst waren voljarige
paarden nodig. In alle landen zijn het in hoofdzaak de boeren
geweest, die de paarden hebben gefokt.
Voor het leger en voor de rijtuigdienst dienden de paarden te
komen vooral van de landbouwbedrijven, op welke zij als jong
paard hun eigen kost konden verdienen.
De eisen, die voor gebruik in het leger en voor de rijtuigdienst
werden gesteld, hebben de boerenfokkerij, vooral in andere landen,
belangrijk beïnvloed. Zo zijn in de 19e eeuw rassen ontstaan, ge-
bruikt in de landbouw, geschikt voor militaire doeleinden, en voor
de rijtuigdienst. Deze rassen lopen sterk uiteen, van bijna uit-
85
-ocr page 86-
Paarderassen
sluitend rijpaard tot een zwaar koetspaard. Het laatste is, om zijn
geschiktheid voor de boerenbedrijven, in ons land landbouwtuig-
paard genoemd.
Al deze warmbloed rassen zijn opgebouwd met behulp van het
Engels Volbloed of daaraan sterk verwante rassen.
In de loop der jaren zijn de bedoelde rassen meer of minder belang-
rijk gewijzigd.
Van een ras, ook van een bepaald paard, wordt gezegd dat het
hoog of minder hoog in het bloed staat, ook wel dat het meer of
minder bloed voert. Dit betekent dan de mate van invloed door
het Eng. Volbloed uitgeoefend bij het tot stand komen van het
ras of van het bepaalde paard.
Het Engels Volbloed is het beste rijpaard dat de wereld kent.
Naast deze warmbloedrassen hebben zich talrijke trekpaardrassen
ontwikkeld. Vooral na 1900 is het Belgische trekpaard zeer sterk
naar voren getreden.
Bloedlijncn en De rassen van West-Europa zijn alle cultuurrassen, dus door de
merriestammen mens gevormd. In meerdere gevallen zijn deze rassen tot stand
gekomen door een zeer kleine groep dieren, vaak slechts door
enkele hengsten en merries. Deze hebben een zodanig sterk over-
ervingsvermogen bezeten, dat bij meerdere opeenvolgende gene-
raties de voortreffelijke eigenschappen naar voren kwamen.
Aangenomen moet worden, dat deze grondleggers van het ras in
uiterlijk van vorm hebben verschild, ook omdat zij meermalen
tot verschillende rassen hebben behoord. Daarom komen bij de
vertegenwoordigers van het bepaalde ras, ook bij de meest hoog-
staande, overigens uniforme rassen belangrijke verschillen voor,
in uiterlijk. Dit moet vooral aan de afstamming worden toege-
schreven.
Zonder bekende oorzaak komen in elk ras plotseling hengsten en
merries naar voren, die sterk hun stempel op de fokkerij drukken
door hun voortreffelijke eigenschappen tot in verre geslachten
mee te geven. Op deze wijze worden bepaalde stammen gevormd,
welke onderling verschillen in eigenschappen. Betreft het een
hengst, dan spreekt men van bloedlijn, bij een merrie van merrie-
stam of stam.
Door het verschil in eigenschappen tussen de merriestammen zal
het bijna altijd mogelijk zijn het ras aan te passen aan de eisen,
86
-ocr page 87-
De Arabier
die een bepaald tijdperk stelt, terwijl tevens de mogelijkheid voor
een veelzijdig gebruik vergroot wordt.
Het is voor een fokkerij van groot belang de merriestammen te
behouden, zo mogelijk nieuwe tot ontwikkeling te brengen.
De stamboekleiding zal daarom op de hoogte moeten zijn van de
eigenschappen, welke de merriestammen bezitten. Niet enkel het
exterieur is van belang, doch makheid, werklust, arbeidsprestatie,
vruchtbaarheid, het verloop van het normale slijtageproces, tempe-
rament, uithoudingsvermogen, zijn van minstens evenveel gewicht.
Door middel van de hengstenkeuringen is het mannelijk fok-
materiaal betrekkelijk gemakkelijk in exterieur te wijzigen; de
merriestammen kunnen niet spoedig worden veranderd. Dit is
een belangrijk voordeel, omdat de tijd heeft geleerd, dat een ras
in de loop der jaren soms belangrijke veranderingen moet onder-
gaan. Door de merriestammen is die mogelijkheid aanwezig, om-
lat gebruik kan worden gemaakt van die stammen, die de gewenste
igenschappen voor dat bepaalde tijdperk bezitten.
À. Enkele vooraanstaande buitenlandse warmbloedrassen
'3 DE ARABIER
De Arabier is de beste en meest op de voorgrond tredende ver-
tegenwoordiger van de oosterse rassen. De beste Arabische paar-
den worden gefokt in Nedjed in Centraal-Arabië.
Het aantal van de allerbeste raszuivere Arabische paarden is niet
■üeel groot.
De typische Arabier is betrekkelijk klein (1.45-1.55 m stokmaat)
en kenmerkt zich door een zeer edele, elegante, zeer harmonische
lichaamsbouw. Het beenwerk is fijn, maar buitengewoon droog
en daardoor, hoewel de standen lang niet altijd correct zijn,
sterk.
De Arabier wordt uitsluitend als rijpaard gebruikt. Hij is laatrijp
en munt uit door grote soberheid en uithoudingsvermogen.
De betekenis van het Arabisch volbloed is vooral deze, dat het
direct en indirect heeft bijgedragen tot de vorming van vrijwel alle
warmbloedrassen. Direct is dit b.v. het geval geweest bij het
87
-ocr page 88-
Het Engels Volbloed
Engels Volbloed, dat op zijn beurt weer heeft bijgedragen tot de
vorming van een groot aantal edele warmbloedrassen. Nog heden
ten dage wordt de Arabier gebruikt om aan verschillende rassen
nieuw bloed toe te voeren, hetzij voor instandhouding, hetzij voor
verbetering ; speciaal voor die rassen, die hoog in het bloed staan.
Een enkele maal vindt aanwending plaats in fokkerijen van paar-
den met minder bloed.
24 HET ENGELS VOLBLOED
Tot het Engels Volbloed behoren alle paarden die staan inge-
schreven in het z.g. 'General Studbook' of, voor zover buiten
Engeland geboren, zowel van vaders- als van moederszijde, zuiver
afstammen van in dit stamboek ingeschreven voorouders.
Dit ras wordt bijna uitsluitend voor sport (de renbaan) gefokt. Het
is ontstaan door kruising van inheems Engels merriemateriaal
88
-ocr page 89-
Het Engels Volbloed
Fig. 59. Engels Volbloed
met ingevoerde Arabische hengsten. Reeds voor de invoer van dit
Arabische bloed kwamen in Engeland paarden voor met grote
snelheid en groot uithoudingsvermogen. Deze beide voor een
renpaard allerbelangrijkste eigenschappen zijn evenwel door de
kruising niet onbelangrijk verbeterd.
Een drietal, aan het eind van de 17e en het begin van de 18e eeuw
ingevoerde hengsten zijn de stamvaders van het tegenwoordige
Engels Volbloed geworden. Het zijn Darley's Arabian, Byerly's
Turk en Godolphin.
De fokkerij van dit meest kosmopolitische ras is uitsluitende ge-
baseerd op de prestatie op de renbaan. Als voorbereiding voor
de renbaan vindt een uitermate zorgvuldige training plaats.
Reeds bij deze training valt een belangrijk percentage uit. Alleen
de goede dieren brengen het zover, dat ze aan de rennen deelnemen
en alleen de allerbesten komen ten slotte uit op de wereldberoemde
grote rennen.
De voornaamste foklanden zijn buiten Engeland: De Verenigde
Staten van Noord-Amerika, Australië, Frankrijk en Duitsland.
89
-ocr page 90-
De Oost-Pruis
Van dit op uiterste snelheid gefokte paard, wordt wel beweerd,
dat het in alle vormen loopt, d.w.z. het ras heeft geen zeer uniforme
exterieur-eigenschappen.
Toch bestaat er een zekere overeenkomst en een zeker type. Het
renpaard heeft de edele verschijning van de Arabier overgenomen,
is evenwel als regel belangrijk groter (stokmaat 1.60-1.70 m).
De gestalte is die van het typische rijpaard; de totaalverschijning
evenals bij de Arabier zeer edel; sterk sprekend hoofd, met droog,
hard, betrekkelijk fijn beenwerk.
Het temperament is vaak veel minder gemakkelijk dan bij de
Arabier, waarvan dit hoogstaande ras ook de soberheid niet heeft
overgenomen.
De grote betekenis van het Engels Volbloed ligt niet zo zeer in zijn
eigenlijke prestaties op de renbaan, als wel in het feit, dat het ras
heeft gediend en nog dient voor kruising met andere rassen.
Doel dezer kruisingen is geweest, de snelheid en het uithoudings-
vermogen, tevens vooral ook de hardheid en kwaliteit van het
Engels Volbloed in deze rassen over te fokken. Vooral de rassen,
die voor militaire doeleinden (remonte-aankopen) werden gefokt,
danken vrijwel alle in sterke mate hun ontstaan mede âan het
Engels Volbloed.
Ook de zwaarste warmbloedrassen evenwel zijn ontstaan als resul-
taat van kruisingen, waarbij het Engels Volbloed, of rassen met
veel bloed, die door kruising met het Engels Volbloed zijn ontstaan,
zijn gebruikt.
25 DE OOST-PRUIS
De Pruisische Staat heeft zich steeds in sterke mate met de paarde-
fokkerij bemoeid. Doelstelling hierbij is steeds geweest, dat door
de boeren een paard wordt gefokt, dat grote geschiktheid bezat
als legerpaard (cavallerie, artillerie).
In 'Trakehnen', een ± 400 ha groot landgoed aan de Litause
grens in Oost-Pruisen, had de Staat een grote eigen fokkerij. De
zeer goede vakkundige leiding dateert hier reeds vanaf 1786.
Naar dit landgoed wordt de Oost-Pruis vaak Trakehner genoemd.
Het hengstenmateriaal dat gebruikt werd was vroeger overheersend
-ocr page 91-
De Hannoveraan
Arabisch Volbloed, later hoofdzakelijk Engels Volbloed. De laatste
jaren voor de oorlog maakte men weer meer gebruik van Arabische
hengsten.
Doel dezer fokkerij is steeds voornamelijk geweest de produktie
van fokhengsten, die door de Staat vooral gestationeerd werden
in Oost-Pruisen.
Doel der private fokkerij in Oost-Pruisen is steeds geweest het
fokken van een edel, sterk, sober warmbloedpaard, zo geschikt
mogelijk voor remonte-aankoop.
De typische Oost-Pruis is zeer edel, met vaak wat fijn, doch hard
droog beenwerk. Hij is wat laatrijp. Dit brengt mee dat hij eerst
op 5- à 6-jarige leeftijd geheel is ontwikkeld.
Door de gewijzigde omstandigheden na de oorlog is het de laatste
jaren zwaarder geworden en wordt nu ook in West-Duitsland
zuiver gefokt. Vluchtelingen uit Oost-Pruisen brachten zeer hoog-
waardig fokmateriaal mede.
26 DE HANNOVERAAN
Reeds in de 17e eeuw genoot het Hannoveraanse paard vermaard-
heid. De Staat bemoeide zich ook in dit gebied reeds vroeg met de
fokkerij door in belangrijke mate als hengsthouder op te treden
( Hengstendepot Celle, opgericht in 1735) .
De afstamming van de Hannoveranen gaat in sterke mate terug
op het Engels Volbloed. Ze zijn evenwel als regel niet onbelangrijk
zwaarder. De typische Hannoveraan was een zeer goed remonte-
paard. Hij heeft meer massa dan de Oost-Pruis en is vooral in de
/waardere exemplaren een goed paard ook voor het boerenwerk.
Het doel is een paard te fokken dat als zwaarder rijpaard uit-
blinkt en dat tevens als landbouwpaard kan worden gebruikt.
Sedert 1959 worden paarden, welke in hun afstamming voor de
helft of meer Eng. Volbloed zijn, niet meer in het stamboek in-
geschreven.
In latere jaren na de oorlog heeft men vanuit de hengstendepots
meerdere hengsten ter dekking gesteld van rassen, die meer ge-
schikt zijn voor het landbouwbedrijf, zowel koudbloedrassen
91
•A
-ocr page 92-
Het Westfaalse paard
(Rijnlanders en Belgen) als warmbloedrassen (Oostfriezen en
Oldenburgers).
Voor onze fokkerij heeft de Hannoveraan zeer weinig of geen
betekenis gehad.
27 HET WESTFAALSE PAARD
Voorheen had men in Westfalen een klein, breed, gespierd warm-
bloedpaard dat ongeveer de massa bezat van een zware pony.
Het ras had slechts lokale betekenis. In het midden der dertiger
jaren heeft men een aanvang gemaakt met de omvorming van dit
paard door vooral Hannoverse hengsten en enkele Eng. Volbloed
hengsten te gebruiken, waardoor uit deze verdringingskruising een
zwaar rijpaard is ontstaan, dat in het algemeen de zwaarte van de
Hannoveraan evenaart. Tegenwoordig worden nog veel Hannoverse
hengsten gebruikt en enkele Engelse volbloed hengsten. Daar-
naast heeft men ook de eigen hengsthjnen.
Ook hier dekken, naast deze wat hoog in het bloed staande heng-
sten, hengsten van andere rassen, die meer op de basis zijn gefokt
voor gebruik voor landbouwdoeleinden, vooral trekpaardhengsten
van Belgische origine of daaraan sterk verwant.
28 DE OLDENBURGER
In Oldenburg wordt reeds zeer lang een hoogstaande paarden-
fokkerij bedreven. Een grote bloei bereikte deze fokkerij onder de
regering van Graf Anton Günther (1603-1667). Daarna trad een
tijdperk van verval in.
In 1821 werd door de Staat een verplichte hengstenkeuring in-
gesteld. Vanaf dat jaar mogen slechts goedgekeurde hengsten
dekken. Door het geven van premies aan de beste hengsten werden
deze voor het eigen fokgebied vastgelegd. Sedert 1840 werden
tevens voor merries premies beschikbaar gesteld.
De Staat Oldenburg heeft door wettelijke voorschriften helpen
bevorderen dat de fokkerij zich zo heeft kunnen ontwikkelen door
92
-ocr page 93-
De Oldenburger
Fig. 60. Oldenburger premiehengst Lothar. Hengst der tegenwoordige richting
in Oldenburg. Edele, sterk gespierde hengst met prachtige romp. Voorstand iets
onderstandig Hoogstgeplaatste hengst in München in 1955. Kampioenhengst
in 1956 te Hannover, beide op de D.L.G., de grote Duitse Landbouwtentoonstel-
ling. Eerste premiekeuring van hengsten in Oldenburg 1956. Hengst van de
I-upuslijn.
o.m. er voor te zorgen dat met behulp van een primeringssysteem
voor hengsten, merries en veulens het allerbeste fokmateriaal voor
het eigen fokgebied bewaard blijft.
Van 1897 tot 1923 werd Oldenburg verdeeld in een noordelijk en
in zuidelijk fokdistrict, omdat oorspronkelijk de fokrichting eniger-
mate verschilde. Toen dit niet meer het geval was is de vereniging
tot stand gebracht van de beide districten te zamen met het Vorsten-
dom Lübeck, waar wettelijk dezelfde fokrichting was voorge-
schreven.
Sedert de invoering der verplichte hengstenkeuring in 1821 heeft
men in Oldenburg zeer streng op type gekeurd, werd bij de keuring
van hengsten het fokdoel zeer sterk in het oog gehouden.
Het oorspronkelijk fokdoel, het fokken van een elegant, zwaar
"'
-ocr page 94-
De Oldenburger
Fig. 61. Feldgoldpetie 82427. Hoogstgeplaatste merrie van Oldenbwg 1962.
v. Chronist (Condorlijn). Uitstekende merrie, waarbij de klasse van het beenwerk
opvalt. Het beeld is niet geflatteerd. De uitstekende eigenschappen van deze
merrie komen niet voldoende tot uiting. De grote lengte, de voorname vorm en de
gespierdheid van de achterband zijn onvoldoende zichtbaar. Als verrichtingspaard
zeer hoog onderscheiden.
koetspaard, is reeds lang verlaten en het pleit voor de vooruitziende
blik van de leidende figuren dat deze telkens vroegtijdig hebben
aangevoeld wanneer wijziging van het fokdoel moest plaats vinden.
Voor het eigen gebied zijn elk jaar maar een betrekkelijk klein
aantal jonge hengsten nodig. Bij de goedkeuring van deze jonge
hengsten kan men dus zeer hoge eisen stellen, terwijl het prime-
ringssysteem er voor zorgt dat dit allerbeste materiaal voor het
eigen gebied wordt vastgelegd. Voor export komen dan ook meer-
dere goede jonge hengsten beschikbaar.
Naast de hengsten die worden goedgekeurd om in het eigen gebied
ter dekking te worden gesteld, wordt een aantal goedgekeurd voor
die landstreken waar men behoefte heeft aan Oldenburger heng-
94
-ocr page 95-
De Oldenburger
lig. 62. Waldpracht 82354. Op een na hoogstgeplaatste merrie van Oldenburg
1962. v. Lothar (Lupiislijn). Duidelijk komt de grote lengte van de tegenwoordige
O/denburger naar voren. Ook de fors gespierde, lange achterband, de kwaliteit
van het beenwerk. Eveneens uitstekend bij de verrichtingskeuringen.
sten. Dit geldt enkel voor die hengsten welke aan de keuring deel-
nemen.
Oldenburg kan het zich veroorloven dat het elk jaar enkele zeer
beste hengsten vrij geeft voor het buitenland, ook al zijn deze soms
hoog geprimeerd.
Enkele stamvaders hebben zeer grote invloed in de fokkerij uit-
geoefend. Enige daarvan hadden het Engels Volbloed in de eerste
of tweede generatie van de stamboom.
Het ligt niet in onze bedoeling de stamvaders van het moderne
Oldenburger paard uitvoerig te behandelen1.
In het midden der dertiger jaren is aan een zware Engelse Volbloed,
Lupus, die ook op de renbaan bewezen had, wat te kunnen preste-
ren, een aantal uitgezochte merries toegevoerd.
1 Wij mogen voor de uitvoerige beschrijving der Oldenburger fokkerij ver-
wijzen naar J. Schlüsler: Das Oldenburger Pferd. Dr. Dencker: Das Olden-
burger Pferd en Dr. Gerhard Hummert: Die wichtigsten Stutenstâmme des
Oldei.burger Pferdes.
95
-ocr page 96-
De Oldenburger
Fig. 63. Chronist v. Condor. Premiekeuring Oldenburg 1960 eerste premie en
hoogste plaats. Rijke, voorname, tevens heel beste lijnen. Hals, schoft, schouder,
rug, lendenen en kruis uitstekend gevormd. Beenwerk met veel kwaliteit. Stand
vanaf de kogel bij het voorheen iets te steil
Aanvankelijk scheen dit experiment weinig resultaat op te leveren,
ook al werden enige zoons en kleinzoons van deze hengst voor
dekking goedgekeurd en zelfs geprimeerd. Natuurlijk verkreeg
men ook vrouwelijke nakomelingen uit deze paringen.
Vrij plotseling bleek echter een kleinzoon wel degelijk verrassende
fokresultaten op te leveren, zodat deze in staat bleek een eigen
hengstenlijn te vormen, die thans in betekenis afneemt.
In 1950 heeft men de Anglo Normand Condor ter dekking gesteld,
een wat lichte, harde hengst, ongeveer 3/4 volbloed. Selectie van
de hem toegevoerde merries heeft niet plaats gevonden. Wel werd
de voorzorgsmaatregel genomen dat de afstammelingen niet in het
stamboek konden worden ingeschreven dan na keuring, hetgeen
anders niet het geval is. Oldenburg heeft reeds zo lang een reine
teelt bedreven, dat het ras zich buitengewoon uniform vererft en
-ocr page 97-
De Oldenburger
Fig. 64. Chronos 4253. Voorlopig Ie premiehengst (Angeld). Zeer harmonisch
gebouwd, met veel adel. Bijzondere afstamming. Veel lengte en diepte. Zeer beste
schoft en schouder, hard beenwerk met de best gespierde onderarm en schenkel.
dat alle vrouwelijke nakomelingen welke uit de normale fokkerij
voorkomen in het stamboek worden ingeschreven.
De paring met dit vreemde bloed heeft tot resultaat gehad dat van
de eerste jaargang veulens drie hengsten voor het eigen fokgebied
werden goedgekeurd en dat ook van latere jaargangen nakome-
lingen, zowel mannelijk als vrouwelijk, als ook kleinzoons en klein-
dochters, sterk naar voren zijn gekomen en meermalen hoog zijn
bekroond.
Aan de Oldenburger hengstenlijnen hebben dus zowel Lupus als
Condor een eigen lijn toegevoegd, waarbij de Condor-lijn van veel
betekenis is geworden.
In 1959 is de Eng. Volbloedhengst Adonis ingevoerd, een zeer
hard paard, die in zijn afstamming meermalen dezelfde voorouders
heeft als Lupus. In 1961 is een tweede Eng. Volbloedhengst,
97
-ocr page 98-
De Oldenburger
Manolete, in 1963 gevolgd door Miracolo, ter dekking gesteld.
Ook bij deze hengsten heeft geen selectie der hem toegevoerde
merries plaats.
De fokleiding besloot tot deze invoer om het Oldenburger paard
in belangrijke mate aan te passen aan de verlangens van deze tijd.
Het streven is door veredeling van het oorspronkelijke type een
paard te vormen dat nog groter veelzijdigheid bezit, vooral in de
richting van een uitstekend rij- en springpaard.
Zeer zorgvuldig wordt in het oog gehouden dat de fundamentele
eigenschappen van het Oldenburger paard bewaard bhjven. De
eerlijkheid, de makheid, de grote arbeidslust en arbeidsprestatie,
het rustige, levendige temperament, de intelligentie en de vertrouwd-
heid in de omgang met dit paard. Ernstig wordt gewaakt dat de
oude waardevolle hengst- en merrielijnen blijven bestaan. Het is de
bedoeling door fokkundige selectie het gehalte daarvan op te
voeren.
Adonis heeft aan de verwachtingen, bezien uit een oogpunt van
fokkerij, niet voldoende voldaan. Van Manolete zijn er nog slechts
veulens, zodat omtrent hem geen gefundeerd oordeel kan worden
uitgesproken.
In het najaar van 1962 kreeg Oldenburg de driejarige hengst,
Chronos . Deze is van bijzondere afstamming, nl. een zoon van
Condor uit een dochter van een volbloed Arabier. Deze Chronos
is een mooie, harmonisch gebouwde, harde, voldoend zware hengst
met correcte bewegingen. Voor het eerst na 50 jaren heeft Olden-
burg nu in hem weer een schimmelhengst.
Het Oldenburger paard is een uitstekend paard dat naast zijn uit-
muntende eigenschappen als landbouwpaard een grote veelzijdig-
heid bezit. Hij is zeer voldoende zwaar, met goede voorhand,
waarbij de hals, naar onze begrippen, vaak iets rijker kon zijn.
Schoft, schouder, rug en lendenen zijn best. De achterhand is zeer
lang en buitengewoon goed gespierd met mooi lang en breed kruis.
Hij staat over veel bodem. Het beenwerk, dat voldoende hard is,
heeft als regel goede standen. De kogels zijn nogal eens wat klein
en rond, terwijl de voeten ook de aandacht vragen.
De Oldenburger wordt op meerdere plaatsen in Duitsland gefokt,
terwijl ook fokmateriaal naar het buitenland wordt geëxporteerd.
Voor onze fokkerij is die van Oldenburg van zeer grote betekenis
geweest, ook nu nog, omdat hengsten uit de Lupus- en Condorlijn
98
-ocr page 99-
Het Oostfriese paard
in het noorden van ons land dekken. De laatste lijn krijgt hier
waarschijnlijk meer betekenis dan de eerste, omdat van de Lupuslijn
geen belangrijke invloed blijvend is te verwachten.
De feiten bewijzen dat de moderne Oldenburger een uitstekend
paard is voor de landelijke ruitersport.
29 HET OOSTFRIESE PAARD
Oost-Friesland is steeds een land geweest waar de paardenfokkerij
heeft gebloeid. Het Oostfriese paard stond dicht bij het Oldenburg-
se, doch had oorspronkelijk een eigen inslag. Een belangrijk per-
centage der in Oost-Friesland gefokte hengsten was voorheen van
zuiver Oldenburgse afstamming.
In de jaren dat de fokkerij moest worden gewijzigd, ging dit land
Fig. 65. Wildschütz O.F.S. 2150. In 1962 en in 1963 uitgeroepen tot de beste
hengst van Oostfriesland. In deze hengst stroomt vrij veel Arabisch bloed.
-ocr page 100-
Het Oostfriese paard
Fig. 66. Gazai, bijna volbloed Arabier, in 1963 in Oost-Friesland ingevoerd uit
de stoeterij Babolna (Hongarije). Hoogte 1.58 m, dus hoger dan gewoonlijk de
Arabieren zijn. Zeer best gebouwde hengst met veel kwaliteit .Mooi hoofd en
hals; hoge, lange schoft; lange achterhand met ver doorlopende broek; lange onder-
arm; forse, brede schenkel. Opvallend ook de relatief grote gewrichten
heel sterk letten op zwaarte, waardoor een zwaar, robuust land-
bouwpaard werd verkregen, dat echter de nodige adel en de hard-
heid van het beenwerk miste.
Voorheen had de Oostfriese fokkerij voor ons land nogal enige
betekenis. Menigmaal werden uit Oost-Friesland hengsten inge-
voerd, die in het algemeen niet zo goed hebben voldaan als die
uit Oldenburg.
Teneinde de adel en de kwaliteit weer op te voeren, heeft men een
Anglo Normand ter dekking gesteld, doch dit pogen heeft gefaald.
Direct resultaat werd evenmin bereikt met een tweetal Arabische
hengsten. Hun zoons en kleinzoons hebben een gunstige invloed
uitgeoefend, evenals een hengst uit Nederland ingevoerd, die
ontsproot uit de eens zo beroemde Oostfriese schimmelstam,
waarvan in Groningen een tak aanwezig was.
100
-ocr page 101-
De Hackney
In 1963 heeft men een uit Hongarije ingevoerde hengst, met zeer veel
Arabisch bloed, ter dekking gesteld.
Zowel in Oldenburg als in Oost-Friesland zijn uit de kruising met
de hoog in het bloed staande hengsten wel dure handelspaarden
voortgekomen.
Ook nu nog bezit Oost-Friesland wel degelijk goede paarden, dank
zij ook zijn merriestammen, doch over het geheel genomen is het
peil der fokkerij gedaald, beoordeeld naar Nederlandse begrippen.
30 DE HACKNEY
Dit uit Engeland afkomstige ras is het luxe tuigpaardras bij uit-
nemendheid. Zorgvuldige teeltkeus en training hebben de Hackney
gevormd. Door geen enkel ras wordt een zo hoge, pronkende
gang, zowel in voorste als achterste ledematen getoond. Ver-
Fig. 67. Hackney-merrie Basing Belle. Uit Engeland geïmporteerde Hackney;
kampioen van Nederland. Zeer hoge paradegangen, zoals die van het typische
tuig- en concourspaard worden verlangd. Fraaie afbuiging van de hals.
101
-ocr page 102-
De Anglo-Normand
schillende zeer goede Hackney-hengsten zijn vroeger voor de dek-
dienst in ons land o.a. in Gelderland geïmporteerd.
Hij heeft zijn betekenis voor ons land verloren, behalve dan voor
sport. Voor dit doel bezit ons land thans meerdere goede Hackney's.
Er bestaat een stamboek voor dit ras.
Op concoursen-hippique worden de klassen der Hackney's veelal
onderverdeeld in die voor de grote maat en die voor Hackney-
pony's.
De Hackney heeft in de loop der jaren zeer sterk aan zwaarte
ingeboet.
31 DE ANGLO NORMAND
Door de gunstige invloeden van bodem en klimaat heeft het paard
in Normandie zich al vroeg onderscheiden. De Romeinen hebben
zijn beste eigenschappen geroemd, terwijl uit middeleeuwse akten
naar voren komt dat het ook toen als ridderpaard werd gewaar-
deerd. Geen ras heeft waarschijnlijk eerder de invloed ondergaan
van oosterse hengsten als de Normandiër.
In 1714 stichtte Lodewijk XIV een stoeterij te Le Pin en waren
de meeste hengsten van oosterse afkomst. In de jaren 1765-1790
heeft men veertig van de allerbeste Engelse Volbloed hengsten in-
gevoerd. Juist toen de ontplooiing zou beginnen wierp de revolutie
alles omver. Ofschoon in 1795 reeds met het herstel van de stoeterij
werd begonnen werd zij in 1806 door Napoleon officieel weer in
werking gesteld.
De Anglo Normand is eigenlijk eerst ontstaan na 1830, omdat men
vanaf die tijd een vast systeem van veredeling invoerde, waaruit
ongeveer 1850 het vaste type van de Anglo Normand naar voren
kwam. Om voldoende zwaarte te behouden zijn later weer Cleve-
lander en ook Norfolk hengsten ingevoerd, terwijl nog weer later
elite Engels Volbloed werd gebezigd.
Uit bovenstaande blijkt wel hoe sterk dit ras zijn ontstaan te danken
heeft aan het Engels Volbloed, waarbij niet alleen de Staat, doch
ook. particulieren in deze richting hebben gewerkt. In het begin
dezer eeuw was het meer een tuigpaard dan een zadelpaard, al
bezat het grote geschiktheid voor legerdoeleinden.
-ocr page 103-
De Anglo-Normand
In een groot land als Frankrijk is het van veel belang dat het leger
in eigen land kan remonteren en is het niet te verwonderen dat de
militairen hun stempel op de fokkerij hebben gedrukt. Vooral na
1914 werd algemeen ingezien dat de fokkerij er zich naar moest
richten een zwaar zadelpaard voort te brengen. Vermoedelijk met
het oog op de landbouw wilde men toch een zekere zwaarte be-
houden.
Van het tuigpaard kreeg de tegenwoordige Anglo Normand het
skelet, de statuur, van het Eng. Volbloed de schouder, de vorm
van de borstkas, het temperament en het uithoudingsvermogen.
Het is dus een zwaar zadelpaard* geworden, dat mede is ontstaan
door enkele inheemse halfbloedhengsten, die buitengewone ver-
ervers der gewenste eigenschappen bleken te zijn.
Voor de Oldenburger fokkerij heeft de Anglo Normand zeer grote
betekenis gehad door de in ongeveer 1870 ingevoerde hengst
Normann. Van deze hengst stamt een gedeelte der in Oldenburg
dekkende hengsten rechtstreeks in mannelijke lijn af. Deze lijn
neemt in betekenis af. In 1950 heeft men daar ingevoerd, de hengst
Condor, een Anglo Normand, die in zijn afstamming 3/4 Eng.
Volbloed is, en welke hengst speciaal voor dit doel werd uitgezocht
door de Oldenburgse fokleiding.
In ons land dekten vroeger verschillende hengsten van dit ras, zon-
der dat zij invloed van betekenis hebben gehad. In de twintiger jaren
werden nog twee Anglo Normands ter dekking gesteld, die even-
min aan de verwachtingen hebben beantwoord.
Enige jaren na de oorlog kwam in Gelderland de Anglo Normand
l'Invasion. Deze heeft een zeer grote invloed uitgeoefend op de
Gelderse fokrichting. Een andere hengst van dit ras, ongeveer
terzelfder tijd ingevoerd, heeft geen betekenis gehad.
In 1963 is opnieuw een Anglo Normandische hengst in Gelderland
ingevoerd.
1 Er wordt in Normandie ook een ander type met andere eigenschappen
gefokt.
-ocr page 104-
32 HET HOLSTEINSE PAARD
Dit ras is eveneens opgebouwd uit paarden met zeer veel bloed,
zelfs Arabieren hebben in belangrijke mate aan zijn vorming bij-
gedragen.
Uit deze paarden met veel bloed heeft men een zwaar paard weten
te fokken, dat breed en diep is en een sterke gespierdheid bezit.
Het fokdoel van het Holsteiner stamboek is dan ook het fokken
van een paard, dat in de eerste plaats geschikt is voor het landbouw-
bedrijf en daarnaast, zoals in elke fokkerij van het zwaardere
warmbloedpaard, een grote veelzijdigheid bezit, dus tevens voor
allerlei andere diensten met succes kan worden gebruikt, vooral
als rijpaard en springpaard!
Het Holsteinse paard1 is meermalen zwaar, zodanig dat een stok-
maathoogte, die ver boven de 1.60 uitgaat, niet zelden voorkomt.
Deze zeer belangrijke hoogte vindt mede zijn oorzaak in de,
in het algemeen, zeer beste schoft, doch daarbij wordt dan een
diepte aangetroffen, die het doet voorkomen, dat het paard be-
langrijk kleiner is. Een zeer grote deugd.
Zeer hoge eisen worden gesteld aan de kwaliteit van het geheel,
maar vooral aan de gaafheid en hardheid van het beenwerk, dat
daardoor soms wat licht toont. Een lang, breed en diep sprong-
gewricht wordt beslist verlangd.
De gangen zijn zeer ruim; de bewegingen zijn vlot en gemakkelijk,
en ver vooruitgrijpend.
Aan een uitstekende vering in de kogel wordt veel aandacht be-
steed. Er komen in het ras zeer beste springpaarden voor.
Zeer eigenaardig is wel, dat men in Holstein de rachitis vrijwel
niet kent, hetgeen wel zeer bijzonder pleit voor de hardheid.
Naast deze eisen aan het exterieur gesteld, wordt vooral ook gelet
op makheid, op een rustig prettig humeur. Merries en hengsten
welke in het boerenbedrijf niet voldoen, worden van de fokkerij
uitgeschakeld. De in het noorden van ons land ingevoerde Hol-
steinse merries hebben onze eigen paarden als landbouwpaard
niet overtroffen.
1 Voor hen die meer van de Holsteinse fokkerij begeren te weten, wordt aan-
geraden te bestuderen: Dr. Rosemarie Schele: Zuchtaufbau und Vielseitigkeits-
eignung des Holsteiner Pferdes auf der Grundlage der Hengstliniën.
-ocr page 105-
De voornaamste koudbloedrassen
Ongeveer dertig jaren geleden heeft het ras een regeneratie onder-
gaan. Het treedt nu weer meer op de voorgrond.
De hoeven zijn in het algemeen niet het sterkste punt, meermalen
wat vlak en met wat lage verzenen, zonder dat bepaald brokkelig-
heid optreedt. De laatste jaren is met succes gebruikt gemaakt van
hoog in het bloed staande hengsten, Trakehner, Anglo-Arabieren
en vooral Eng. Volbloed. Van de elf in 1963 goedgekeurde drie-
jarige hengsten is er slechts een van het originele bloed.
Op drie en een halfjarige leeftijd worden deze hengsten aan zeer
zware verrichtingsproeven onderworpen, die zij met succes moeten
volbrengen. Het onderzoek omvat een zware trekproef, beoorde-
ling onder het zadel, waarbij het springvermogen tevens wordt
onderzocht. In het onderzoek wordt ook betrokken een beoordeling
van het temperament, het karakter, de voedselopname en de voed-
selverwerking.
Uit bovenstaande blijkt dat Holstein zijn fokkerij sterk wijzigt,
maar ook bestaat het vaste voornemen om de oude bloedlijnen
en merriestammen te bewaren. Het doel is om daarnaast een paard
te kunnen brengen dat als rij- en springpaard uitermate voldoet.
B. De voornaamste koudbloedrassen
Er komen in West-Europa in hoofdzaak twee groepen van koud-
bloedrassen voor, nl. de groep van de zware Engelse en van de
Belgisch-Franse groep.
Ze komen bij alle verschillen in tweeërlei opzicht overeen, nl. het
bezit van veel massa en een rustig temperament. De eerste zowel
als de tweede eigenschap is voor een trekpaard, dat vooral stap-
pend zware trekdiensten moet verrichten, van het hoogste be-
lang.
Tot de Engelse koudbloedrassen behoren de Shire, de Clydesdale
en de Suffolk, die alleen maar een lokale betekenis hebben.
De Shire en Clydesdale, vooral de eerste, behoren tot de aller-
zwaarste rassen die er zijn. Ze vertonen in hun bouw enigermate
de vormen van de warmbloedrassen. Een bezwaar vormt het uiter-
mate sterk ontwikkelde „behang', dat vooral bij de Shire zeer
zwaar is en zich tot hoog aan de pijpen uitstrekt. Ze zijn vaak iets
vlakribbig en opgeschort en laten zich niet zo gemakkelijk in
conditie houden. Voor ons land zijn ze van geen betekenis.
105
-ocr page 106-
Fig. 68. Brin d'or. Kampioen van België in 1900. Een der grondleggers van het
ras. Men vergelijke deze afbeelding met die van het moderne type om de evolutie
van het ras te zien
Fig. 69. Indigène du Fosteau door Brin d'Or. Stamvader van groot formaat.
Verschillende van zijn zonen en kleinzonen hebben de grondslag helpen leggen
voor de tegenwoordige trekpaardfokkerij in Nederland. De afbeelding toont deze
stamvader op twintigjarige leeftijd.
106
-ocr page 107-
Het Belgische trekpaard
Tot de Belgisch-Franse groep behoren o.a. de Belg, de Boulonnées
en de Percheron. De laatste heeft vooral buiten Frankrijk grote
verbreiding gevonden in Noord-Amerika en Canada, zelfs in
Rusland.
33 HET BELGISCH TREKPAARD
Het Belgisch trekpaard is voor ons verreweg de meest bekende
en de belangrijkste vertegenwoordiger van alle trekpaardrassen.
Ook andere landen hebben hun speciale rassen voor het verrichten
van zware trekdiensten, welke alle ondergebracht kunnen worden
bij de z.g. koudbloedrassen.
Vooral na de wereldtentoonstelling in 1901 te Parijs heeft het
Belgische trekpaard een enorme vlucht genomen en is vermoedelijk
het meest verspreide trekpaardras van de gehele wereld geworden,
dat zich overal gemakkelijk aanpast aan bodem en klimaat, waar
deze geen zéér grote verschillen vertonen met het Belgische stam-
land.
Vroeger onderscheidde men in België een viertal typen: het
Vlaamse paard, het Brabantse, het Condrosz- en het Ardenner-
paard. Deze zijn in feite allemaal verdwenen, behalve dan dat
officieel nog de Ardenner bestaat, doch dit is niets anders dan een
verkleinde uitgave van het moderne Belgische paard. Tegenwoordig
kent men dan ook alleen nog één type, de moderne Belg, die
in ons land onderverdeeld wordt in vier groepen, nl. dieren van de
grote-, midden- en kleine maat en de Ardenner, naar gelang der
schofthoogte. Hengsten met een schofthoogte van ± 1.64 m en meer
worden gerekend tot de grote maat; bij merries is ± 1.63 m be-
slissend voor de indeling, de kleine maat is ongeveer 1.52 m. Bij
de Ardenner 1.45 of iets hoger.
Reeds zeer vroeg heeft men in België al bepalingen in het leven
geroepen om de paardenfokkerij te bevorderen, waarbij men vast-
hield aan het eigen inheemse paard. Ook toen van overheidswege
omstreeks 1830 hengsten van andere rassen, warmbloeds, ter
kruising werden aanbevolen, weigerden de boeren hun merries
door deze te doen dekken. Toch meende men in die tijden, dat
kruising nuttig en noodzakelijk was. In België zijn, zo omstreeks
107
-ocr page 108-
Het Belgische trekpaard
,
Fig. 70. Albion d' Hor. Nationaal kampioen van België 1923. De grote grond-
legger van het moderne type trekpaard
Fig. 71. De beroemde stamvader Avenir d'Herse, die op de tegenwoordige fokke-
rij van het trekpaard zo'n enorme invloed heeft uitgeoefend. Men lette op de
grote overeenkomst in lijnen met zijn vader
108
-ocr page 109-
Het Belgische trekpaard
1820 enkele hengsten van het trekpaardtype ingevoerd uit Enge-
land. Vermoedelijk zijn dit Shires geweest.
Steeds hebben enkele provincies in België uitgeblonken in het
bezitten van beste paarden. Vanuit het Denderdal heeft de fokkerij
van het tegenwoordige type over geheel België zijn oorsprong ge-
vonden. De tegenwoordige fokkerij is voor een belangrijk deel
op deze hengsten uit Engeland, met de in het Denderdal aanwezige
merries, terug te voeren.
Zoals dat bij meerdere hoogstaande rassen het geval is, is de oor-
sprong van het Belgische paard terug te voeren op enkele stam-
vaders.
De grootste uitbreiding kwam van François de Dikke van Wijn-
huize, die in het Denderdal dekte en heel sterk zijn type deed
doorslaan. Een achterkleinzoon, sterk op hem ingeteeld, was
Orange I. Via deze Orange 1 is het ras verder verbreid, vooral door
zijn zoons Jupiter en Brillant. Was de eerste een leverancier van
hengsten, de tweede gaf vooral zeer beste merries. Op hogere leef-
tijd dekte Orange I veel dochters en kleindochters van de hengst
Bayard, een hengst uit Henegouwen, waar men steeds zeer beste
paarden had. Deze Bayard was overigens van vrijwel onbekende
herkomst. Uit deze paringen ontstonden veel beste hengsten en
merries.
Als beste zoon van Jupiter is bekend geworden Brin d'Or, welke
voor ons land van enorme betekenis zou worden, daar zijn klein-
zoons Laboureur d'Isaac, Moustic de Grandglise, Indigène de
Wisbecq en Mordicus door de oorlog in 1914 naar ons land kwa-
men en hier de mogelijkheid schiepen voor het vormen van een
hoogstaande fokkerij.
In België trad vrij plotseling een achterkleinzoon van Brin d'Or
buitengewoon op de voorgrond, de in 1916 geboren Albion d'Hor,
die sterk was ingeteeld op voornoemde Bayard. Deze Albion d'Hor
heeft zich zo geweldig weten door te slaan, dat nagenoeg alle
hengsten dit bloed voeren. Hij is het geweest, die het moderne
type leverde. Albion d'Hor wordt beschreven als een prachtig
gespierde, sterk gebouwde, gestopte hengst, met uitstekend ge-
vormde achterhand, vooral een best achterbeen en een mooi,
typisch, apart gevormd hoofd. De borstdiepte had iets groter
kunnen zijn. Ook het voorbeen was voldoende, maar niet over-
wegend.
-ocr page 110-
Het Belgische trekpaard
Naast deze stam zijn nog enkele andere hengstenstammen aan-
wezig, doch hun betekenis is niet groot.
Van Albion d'Hor konden twee zoons vooral hun stempel sterk
op de fokkerij drukken, ni. Avenir d'Herse en Gaulois du Monceau,
twee hengsten verschillend van gedaante. Avenir bezat meer het
type van het best gebouwde, buitengewoon correcte rechthoek-
paard, met de schuinere schouder, het lange kruis. Gaulois was
een groot zwaar paard, doch niet geheel onberispelijk in de onder-
delen.
Gaulois dekte slechts enkele jaren in België en werd uitgevoerd
naar Saksen. De invloed van Avenir is zeer groot geworden. De
Gaulois-lijn is, vermoedelijk ten onrechte, niet geheel tot ont-
wikkeling gekomen.
In 1886 is opgericht de Société Nationale du Cheval de Trait Belge,
welke het stamboek beheert.
In 1889 kreeg men er de verplichte keuring der hengsten, hetgeen
nu nog het geval is. Niet anders dan goedgekeurde hengsten mogen
dekken. De merries echter worden krachtens geboorterecht in het
stamboek ingeschreven. Het stamboek in België kent geen graden;
alleen hengsten, welke zeer goed fokken ontvangen een z.g.
conservatie-premie.
-ocr page 111-
Het Belgische trekpaard
Lange tijd is Henegouwen de provincie geweest waar de fokkerij
op het hoogste peil stond. Nog staat dit gebied mede vooraan in
de rij, doch geleidelijk aan heeft Vlaanderen, vooral door invoer
van beste hengsten, zich opgewerkt tot nagenoeg gelijke hoogte.
Vooral in de laatste twintig jaren is dit het geval.
De fokkerij is in hoofdzaak in handen van kleine fokkers met
één of twee paarden; er zijn slechts enkele grote fokkers.
De Belgische regering steunt de fokkerij in belangrijk hogere
mate dan dat het geval is in ons land ; niet alleen in geld, doch ook
anderszins ondervindt de fokkerij daar veel groter belangstelling.
Deze manifesteert zich wel heel sterk bij de grote Nationale Ten-
toonstelling, die elk jaar te Brussel wordt gehouden, waar het
elite-materiaal der fokkerij in tal van groepen en individuen wordt
voorgebracht, teneinde een zo duidelijk mogelijk beeld te geven
van de hoge stand der fokkerij. Deze Nationale Tentoonstelling
wordt in België beschouwd als een nationaal gebeuren en trekt
enorme belangstelling, ook uit het buitenland. Het Belgische paard
is en wordt dan ook naar een groot aantal landen geëxporteerd,
welke export echter de laatste jaren belangrijk is teruggelopen.
Het Belgische trekpaard is als regel buitengewoon mak en gewillig
met een rustig temperament. Hij vertoont geheel het type dat zich
gemakkelijk laat voeren. Het rantsoen kan zonder bezwaar voor
het overgrote deel uit goedsoortige ruwvoedermiddelen bestaan,
al mag natuurlijk een behoorlijke hoeveelheid krachtvoeder nim-
mer ontbreken.
De meest voorkomende raskleuren waren oorspronkelijk vos en
bruin, meermalen ook schimmel, zelden zwart. Tengevolge van de
grote invloed van Albion d'Or is bruinschimmel nu overheersend.
De voskleur komt belangrijk minder voor.
Het ras is in de loop der jaren sterk verbeterd. Met behoud der
typische eigenschappen won het aan vormenschoonheid.
-ocr page 112-
34 PONYRASSEN
Voor de tweede wereldoorlog werden hier betrekkelijk veel pony's
ingevoerd uit de Oosteuropese landen. Zij vonden hier hun weg
naar de kleine bedrijven en voor licht werk in de steden. Zij waren
buitengewoon verschillend van vorm en grootte, doch voldeden
in het algemeen goed, omdat zij zeer sober waren en zeer goed
bruikbaar.
Ons land telt thans zeer veel ponyrassen, de Shetlander, de Welsh-,
Fig. 73. Zeer typische Shetlandpony. Enorme diepte, enorme gespierdheid
de New Forest- en de Yslandse pony zijn wel de voornaamste.
De Shetlander is het meest verbreid. Ponys zijn in het algemeen sterk
gebouwde paardjes, die in hoofdzaak worden gebruikt als rijpaardje
voor kinderen. Zij kunnen zeer zeker een goede aanvullende trek-
kracht leveren.
Voor al deze ponys bestaat een stamboek ; dat voor de Shetlander
telt het grootste aantal leden.
Ofschoon de zuiver economische betekenis dan niet zo groot moge
zijn, is toch wel van belang dat kinderen met paarden leren omgaan
en het paard leren waarderen.
De zwaarste ponyrassen heten hier tussenmaats paard. Een ver-
112
-ocr page 113-
Het Fjordenpaard
tegenwoordiger in ons land is het Fjordenpaard. Deze hebben
natuurlijk wel economische betekenis, omdat zij gebruikt worden
op de kleine boerenbedrijven, terwijl ook voor andere doeleinden
deze kleine paarden kunnen worden aangewend.
35 HET FJORDENPAARD
Het fjordenpaard wordt sedert onheugelijke tijden in Noorwegen
gefokt. Het is een klein, diep, sterk gespierd paard met goed, zeer
voldoende hard beenwerk. Het heeft een stokmaat van ongeveer
1.44 m. De hals is als regel wat kort en zwaar, dus van dikke spie-
ren voorzien, het hoofd klein en vol uitdrukking, de borst breed
en diep, de romp is als geheel sterk gespierd, met vaak iets lange
en wat weke rug. Het kruis is voldoende lang, doch bij een be-
hoorlijke breedte, iets afgerond:
Het stelt zeer weinig eisen, terwijl het in het algemeen zeer mak en
bedrijfszeker is.
Fig. 74. Zeer typische Fjordenpaardhengst. De sterke gespierdheid, de grote
diepte en het harde beenwerk, alsmede de grote lengte komen duidelijk uit.
-ocr page 114-
Het Haflingerpaard
Vanuit Noorwegen kwam het in Denemarken, waar het zich in een
vrij grote belangstelling mag verheugen. Vandaar vond het zijn
weg naar Noordelijk Duitsland en naar ons land, waar het in 1954
voor het eerst werd ingevoerd.
Over de gebruiksresultaten is men zeer tevreden, terwijl het ook
voor de remwagen goede verrichtingen heeft getoond.
Lag het aanvankehjk in de bedoeling om het voor gebruiksdoel-
einden in te voeren, later werd besloten om het ras hier te fokken.
In 1955 werd er een stamboek voor opgericht, het Nederlandse
Fjordenpaarden Stamboek.
Men wil de fokkerij zuiver houden en daarom worden alleen goed-
gekeurde merries voor dekking toegelaten.
Dit stamboek kent ook de hogere graderingen, die niet enkel wor-
den gegeven op exterieur. Zowel de model- als de stermerries
zijn verplicht om de remwagenproef met voldoende uitslag af te
leggen, alvorens zij deze hogere onderscheiding krijgen toegekend.
Stermerrie is de hoogste onderscheiding, hoger dan model. Dit
geldt voor het Fjordenpaard. Ofschoon het op meerdere plaatsen
wordt aangetroffen, zijn er drie fokkernen, te Beilen, Hardenberg
en Lunteren.
36 HET HAFLINGER PAARD
De Haflinger is nog betrekkelijk zeer kort in ons land, n.1. voor het
eerst ingevoerd in 1961. Dit paard van ongeveer dezelfde stok-
maathoogte, 1.40-1.45 m, verschilt belangrijk in bouw met het
Fjordenpaard. Het maakt een wat robuustere indruk, terwijl zijn
vormen meer gaan in de richting van ons trekpaard. Het is een
klein, sterk gebouwd, harmonisch paard met zeer goede diepte.
Het hoofd is klein met levendige ogen. Het beenwerk is zeer hard
en goed geplaatst. De voeten zijn in het algemeen best.
Het zou een bijzonder grote veelzijdigheid bezitten en naast trek-
diensten ook goed te gebruiken zijn als lastpaard en ook als rij-
paard.
Waar het land van oorsprong Tirol is, valt dit niet te verwonderen,
hetgeen nog wordt bevestigd door zijn ontstaan. Het is ontstaan
uit kleine koudbloedmerries van het bergland met hengsten van
Oosterse afstamming, waarbij een eeuw geleden een beroemd ge-
-ocr page 115-
Het inlandse Friese paard
Fig. 75. De Haflinger hengst Nobel Hf. K2
worden Arabische hengst een zeer grote veredelende invloed heeft
gehad, en de grondslag werd gelegd voor het huidige ras.
De stamboekregistratie vindt plaats bij de Kon. Ver. Het Neder-
landsche Trekpaard.
Paardenfokkerij in Nederland
Tot ongeveer in het midden van de vorige eeuw werd in ons land
in de provincies Friesland, Groningen, Drente en Overijssel het
'Inlandse Friesche Paard' gefokt.
In het centrum fokte men het 'Geldersche Paard' en in het Zuid-
Westen het 'Zeeuwsche Paard'. Van deze oorspronkelijk in ons
land aanwezige paarden bleef enkel het Friese paard over.
37 HET INLANDSE FRIESE PAARD
Van de oorspronkelijke eigen rassen is alleen het Inlandse Friese
Paard overgebleven. Het ras werd vroeger in de vier noordelijke
provincies aangetroffen met kleine verschillen in vorm en zwaarte.
-ocr page 116-
Het inlandse Friese paard
Fig. 76. Eke F.P.S. 2538 model. Drie achtereenvolgende jaren kampioene voor
de sjees in enkelspan. Eke voorgebracht in traditioneel Friese aanspanning.
De andere provincies hadden, ook daar waar het warmbloed werd
gefokt, een enigszins ander paard. Reeds vanaf het midden der
vorige eeuw wordt het dan geleidelijk verdrongen vooral door
invoer van Oldenburger en Oostfriese hengsten, maar toch kwam
het om en nabij de eeuwwisseling nog veelvuldig voor in Fries-
land, Drente en Overijssel.
Het ras dreigde zelfs geheel ten onder te gaan, doch werd ge-
lukkig van de ondergang gered, al zag het zijn gebied sterk in-
gekrompen tot voornamelijk de Friese weidestreek. Opmerkelijk
is wel dat de fokkerij van dit paard zich de laatste jaren wat uit-
breidt en ook dat er een behoorlijk aantal hengsten van ter dekking
staat, wanneer men wil bedenken dat het bijna uitsluitend in
Friesland wordt gefokt.
Het is een middenzwaar, niet groot paard met sterke constitutie,
dat dikwijls een zeer hoge leeftijd bereikt. Het komt alleen voor in
de zwarte kleur, zonder aftekeningen, slechts enkel een kolletje is
toegestaan.
-ocr page 117-
Het inlandse Friese paard
De bouw is die van een tuigpaard met hoog aangezette, goed ge-
spierde en fraai gevormde hals, die een enkele maal neigt naar de
zwanehals. Het hoofd is klein met grote rustige ogen en mooi
gevormd. De rug is soms wat week, het kruis lang, breed en krach-
tig gespierd, doch even hellend en soms gespleten. De ribben
konden in veel gevallen langer zijn, waardoor een diepere borst-
kas zou ontstaan, die nu soms naar het cilindrische neigt.
Het beenwerk is dikwijls wat licht, doch zeer hard en gaaf met wat
kleine gewrichten. Beengebreken en rachitis worden zelden gezien,
Manen, maantop, staart en behang zijn sterk ontwikkeld.
Door zijn indrukwekkende houding was het voorheen een zeer
gewild tuigpaard, vooral ook om de actie die het vertoonde, waar-
bij de stuwkracht uit de achterhand groter had kunnen zijn, doch
in dit laatste, alsmede in de gehele bouw is het in de laatste dertig
Fig. 77. Ulrig F.P.S. 204. Kampioenhengst van Friesland in 1963. Vertoont niet
alleen sterk de eigenschappen van het ras, doch tevens hoe dit ras door de strenge
selectie is verbeterd. De schuine schouder, de zeer behoorlijk ontwikkelde schoft,
de voldoend sterke korte rug, het zeer lange kruis. Voorheen even zovele tekort-
komingen bij dit ras. De diepte is voldoende, doch kon groter.
-ocr page 118-
Het inlandse Friese paard
Fig. 78. Mara F.P.S. 3667 ster. Bekroond met Ie premie. In 1957 voor fok-
doeleinden uitgevoerd naar Zuid-Afrika. Uit de vertrouwende blik van de ogen
spreekt de makheid, het levendige, rustige temperament, eigen aan het ras
jaren aanmerkelijk verbeterd, voora' door de zorgvuldige selectie
van stamboekzijde toegepast.
Al moge de stuwende kracht vanuit de achterhand te wensen
hebben overgelaten, toch werd het voorheen wel als draver ge-
bezigd en hielp het sterk mede om het Russische harddraversras,
de Orlow, te helpen vormen.
Het ras is zeer sober, eist dus weinig onderhoud, terwijl het, bij
het zeer levendige temperament, in het algemeen zeer mak is.
-ocr page 119-
Het inlandse Friese paard
Bij de strijd gevoerd over de invoer van het Fjordenpaard is dan
ook naar voren gebracht dat men dit inlandse ras evengoed voor
die doeleinden kon gebruiken, waarvoor de invoer van het Fjorden-
paard nodig werd geoordeeld.
Toen het ras dreigde ten onder te gaan had men nog slechts weinig
mannelijk fokmateriaal meer over. Waar het ras nergens anders
ter wereld wordt gefokt was men geheel op eigen kracht aange-
wezen. Door een goede selectie heeft men het weer geheel op peil
kunnen brengen en verbeteren.
In mannelijke lijn is thans alleen de Nemohjn nog over, die zich
in deze tijd, vooral door de hengst Obscurant heeft voortgezet.
Het kan niet anders of er moest een vrij belangrijke inteelt ontstaan,
doch al is Obscurant zelf vrij sterk ingeteeld, hij voert langs vrou-
welijke lijn ook het bloed van andere hengstenstammen. Van deze
vrije sterke inteelt heeft men heden geen nadelige gevolgen kunnen
waarnemen.
Een uitstekende gedachte is het geweest bij de wederopbouw van
het ras onmiddellijk een stamboek op te richten, welk stamboek
thans wordt beheerd door de Koninklijke Vereniging 'Het Friesche
Paarden Stamboek'.
Ook dit stamboek kent zijn gradeiingen naar exterieur en ook het
preferentschap voor bijzondere prestatie op het gebied der na-
komelingschap. Het is in het geheel niet te verwonderen, dat door
de bloedopbouw der hengsten meerdere van hen uitstekend
hebben gefokt en zo het predikaat preferent verwierven.
Door zijn grote uniformiteit, zijn diep zwarte kleur en zijn fraaie
houding en gangen, heeft het ras reeds weten te imponeren. Ook
nu doet het dat nog, speciaal op concoursen-hippique, gespannen
voor de oude Friese beugelsjees, waarbij de rijder, en de hem
vergezellende dame, gekleed zijn in oud-Fries costuum.
Al moge het hier, en ook op enkele andere terreinen, nog zo fier
paraderen, nimmer mag uit het oog worden verloren, dat ook dit
paard een landbouwpaard is. Af en toe heeft een geringe export
plaats. Naar onze overtuiging heeft het ras, buiten Friesland, niet
die aandacht die het verdient.
-ocr page 120-
38 WARMBLOEDFOKKERIJ IN NEDERLAND
De leiding in de warmbloedfokkerij gaat uit van de stamboeken.
Zij hebben ten doel het paardenmateriaal van de leden te verbete-
ren. De drie noordelijke provincies hebben één stamboek, het
Noord-Nederlands Warmbloedpaardenstamboek, het N.W.P.
In dit stamboek kunnen dieren worden ingeschreven, die afstam-
men van ouders, ingeschreven in een der warmbloedstamboeken
van Nederland, zoals zij bestonden voor het N.W.P. en de V.L.N,
werden opgericht, dan wel van dieren van gelijkgestelde afstamming.
Thans wordt als gelijkgestelde afstamming beschouwd het Gron.
type der V.L.N., bepaalde bloedlijnen van het Geld. type der
V.L.N., het Oldenburgs-, Oostfries-, het Holsteins- en het stam-
boek voor de Cleveland Bay.
Bij het N.W.P. heeft men ook het voorstamboek en het voor-
veulenboek, dat dezelfde doelstelling heeft als het Sportregister
der V.L.N, en als regel ook zo wordt genoemd. Hierin worden die
dieren ingeschreven, welke in hun bloedopbouw belangrijke ver-
schillen vertonen met die welke hierboven werden genoemd.
Na een aantal generaties, waarbij natuurlijk niet opnieuw vreemd
bloed mag zijn toegevoerd, kunnen de afstammelingen van voor-
stamboek- en voorveulenboekdieren in het normale stamboek
worden ingeschreven. De afstamming is dan op de juiste wijze
vastgelegd. Gradering van de voorstamboekmerries heeft nog niet
plaats. Het brandmerk voor hen is hetzelfde als voor de andere
stamboekmerries.
In elk der 3 noordelijke provincies heeft men, naast dit stamboek, de
Vereniging tot bevordering der Paardenfokkerij, in feite een onder-
afdeling van het N.W.P.
De andere provincies heb benzich verenigd in de Vereniging tot bevor-
dering van de Landbouwtuigpaardfokkerij in Nederland, de V.L.N.
Zeeland en Noord-Brabant vormen één afdeling, terwijl er boven-
dien een afdeling Zuiderzeeland bestaat. Het is de bedoeling, dat
deze alle Zuiderzeepolders zal omvatten, behalve de Wieringer-
meer, welke polder bij Noord-Holland is aangesloten. Overigens
zijn de afdelingen provinciaal. De V.L.N, beheert twee stamboeken :
a.  het stamboek voor het Gronings type;
b.  het stamboek voor het Gelders type.
-ocr page 121-
Warmbloedfokkerij in Nederland1
In het stamboek voor het Gronings type worden ingeschreven die-
ren van ouders uit het eigen stamboek, van het N.W.P., van Olden-
burgs en Oostfries ras. Echter kunnen dieren, welke meer dan 1/4
'vreemd' bloed voeren niet worden opgenomen. In bepaalde ge-
vallen kan voor bepaalde hengsten van andere bloedvoering ont-
heffing worden gegeven, b.v. aangewezen hengsten van het Geld.
type.
De inschrijving in het stamboek voor het Geld. type betreft dieren,
die afstammen van ouders geregistreerd in de eigen stamboeken
(Gron. en Geld. type), in het N.W.P. of zijn van Oldenburgs,
Oostfries, Hannovers, Westphaals, Holsteins, Trakehner en Anglo
Normandisch bloed. Ook enkele andere rassen komen in aan-
merking, de genoemde zijn wel de voornaamste.
Naast deze stamboeken heeft men bij het N.W.P. en de V.L.N,
het hulpstamboek. Hierin worden dieren ingeschreven welke wel
het goede type hebben, doch waarvan de afstamming niet bekend
is, of niet officieel wordt erkend. Voor alle Nederlandse stamboeken
geldt dat dieren eerst na goedkeuring kunnen worden opgenomen.
Alle stamboeken kennen het veulenboek en het hulpveulenboek,
waarin de veulens worden ingeschreven bij hun geboorte. Voor de
inschrijving in de veulenboeken gelden nagenoeg dezelfde richt-
lijnen. In het hulpveulenboek worden bij de V.L.N. b.v. die veulens
ingeschreven, waarvan één der ouders niet in een eigen stamboek
is ingeschreven. Op driejarige of oudere leeftijd wordt dan bij
opname in het stamboek, wel een z.g. wit bewijs verstrekt. Witte
afstammingsbewijzen worden afgegeven voor dieren, waarvan men
de afstamming volledig kent en van erkende afstamming zijn.
Blauwe bewijzen zijn voor hulpboekdieren.
Genomen in de ruimste betekenis van het woord worden in ons
land veel warmbloedrassen gefokt: Draverrassen, renpaarden als
Eng. Volbloed, Arabieren, Hackney's.
De fokkerij van deze rassen moge dan niet direct liggen in het land-
bouweconomische vlak, voor de paardensport — en zijdelings voor
onze warmbloedfokkerij — is deze fokkerij toch wel zeer belang-
rijk.
Het Friese paard, wordt eveneens tot de warmbloedrassen gerekend
Wanneer wij echter spreken van warmbloedfokkerij dan wordt
daarmede bedoeld de fokrichtingen die door het N.W.P. en de
V.L.N, worden voorgestaan.
121
-ocr page 122-
Warmbloedfokkerij in Nederland
De fokrichtingen Men onderscheidt twee fokrichtingen, die van het Gronings en
die van het Gelders type. Oorspronkelijk bestonden er tussen beide
richtingen zeer belangrijke verschillen, doch door de omvorming
van het Gronings type zijn deze in de loop der jaren, zoal niet
opgeheven, dan toch wel beduidend kleiner geworden. Speciaal
wanneer men er rekening mede houdt dat binnen het raam van de
meest hoogstaande rassen, toch belangrijke verschillen in vormen
voorkomen bij de dieren die dat ras samenstellen.
Het ontstaan van Groningen en Gelderland zijn jarenlang de meest vooraanstaande
beide types centra van de warmbloedfokkerij geweest. Tot ongeveer 1920
werd in beide provincies een koetspaard gefokt, uitermate geschikt
voor de landbouwbedrijven. Zo ontstond de naam landbouw-
tuigpaard, dat in Groningen in het algemeen iets zwaarder werd
gefokt dan in Gelderland.
Dit landbouwtuigpaard is steeds heel sterk beïnvloed door Olden-
burg en Oost-Friesland. Uit de daar bestaande fokkerijen is het in
hoofdzaak ontstaan, waarbij Gelderland al vroeg ook enkele
hengsten van andere rassen heeft gebruikt, welk gebruik zich door
de jaren heeft voortgezet. Het paard in Gelderland vertoonde dus
enige velschillen met dat van Groningen.
Toen de vraag naar tuigpaarden afnam, werd de fokrichting in
Oldenburg reeds in 1909 gewijzigd. Men wilde een zeer zwaar,
diep, kortbenig, robuust, sterk gespierd paard, dat in hoofdzaak
geschikt moest zijn voor de landbouw. In 1917 kwam de eerste
hengst van dit type in Groningen, in de twintiger jaren door meer-
dere gevolgd, vooral in de drie noordelijke provincies en in Over-
ijssel waar men, evenals in Drenthe, de voorkeur gaf aan het mid-
denzware model. Ook werden in Groningen en Drenthe uitstekende
merries vanuit Oldenburg ingevoerd, enkele ook in andere gebie-
den. Deze wijziging in fokrichting van een zwaar koetspaard naar
een zwaar landbouwpaard had zich aan het einde der twintiger-
begin der dertiger jaren bij de vooraanstaande hengsten en merries
voltrokken, waarbij de vier noordelijke provincies geleidelijk de
fokrichting van Groningen geheel hadden gevolgd. Eveneens werd
dit inzicht gedeeld door grote groepen fokkers in de zuidelijke
provincies. Andere belangrijke groepen in de laatste provincies,
speciaal Gelderland en Utrecht, huldigden andere opvattingen.
Zij wensten een paard met andere vormen, iets minder massaal,
122
-ocr page 123-
Warmbloedfokkerij in Nederland
met iets meer bloed en met meer hardheid in het beenwerk. Aan
hals en schoft werden belangrijk hogere eisen gesteld dan bij het
andere type. De draf liet aanvankelijk bij het Gronings type te
wensen over, het Gelders type blonk daarin uit. Het eerste bezat
dikkere, zwaardere spieren, was dieper, kortbeniger en bezat een
best gevormd achterbeen. Het laatste was bij het Gelders type min-
der sterk, terwijl het voorbeen bij dit type betere vormen en standen
bezat.
Een fundamentele eis van de voorstanders van het Gelders type
was ook dat men het recht wilde hebben te kruisen met ander bloed
dan het Oldenburgs-Oostfries-Groningse, wanneer men dat nuttig
en nodig oordeelde. Tegen dit laatste waren de voorstanders van
het Groningse type toen wel heel erg gekant.
Zo ontstonden de namen Gronings en Gelders type.
Het heeft vrij lang geduurd voor algemeen werd ingezien dat het
paard zoals het merendeel der fokkers in Gelderland en Utrecht
dat wilde, een geheel andere verschijningsvorm bezat, tevens op
andere wijze moest worden gefokt.
Eerst in 1939 bij de oprichting van de Vereniging tot bevordering
van de Landbouwtuigpaardfokkerij in Nederland, de V.L.N., kreeg
deze groep fokkers volledig de erkenning van zijn streven. De V.L.N.
ontstond uit de samensmelting van de Nationale Vereniging tot
bevordering der paardenfokkerij in Nederland en het in 1925
opnieuw opgerichte Gelders Paardenstamboek. Het Gelderse ras,
zoals wij het nu kennen, was toen nog geenszins gevormd. Welwas
bereikt dat in Nederland, behalve in de drie noordelijke provincies,
twee volkomen gelijkgerechtigde, gescheiden fokrichtingen, Gro-
nings en Gelders type, zouden bestaan.
De inzichten omtrent het fokdoel hebben zich, vooral door wijzi- Het tegenwoor-
ging van de opvattingen bij de Groningse fokrichting, wel bijzonder dise fokdoel
sterk veranderd . Men kan gerust zeggen dat het fokdoel van beide
richtingen gelijk is geworden.
Het fokdoel is een paard voort te brengen met een zeer voldoende
gewicht, goede diepte, met sterk ontwikkeld spierstelsel. Het geheel
zal over veel bodem moeten staan.
Een mooi, edel hoofd moet worden gedragen door een goed ge-
vormde, lange hals met goede hoofdaanzetting. Een best gevormde
schoft, een lange schuine schouder, sterke, korte, rechte rug en
-ocr page 124-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 79. Genusa N.W.P. 33420 D. V. Nizam N.W.P.1368. Op een na hoogst-
geplaatste driejarige modelmerrie, Centr. Keuring Assen 1961. Bijzonder mooi
gelijnde merrie met zeer veel kwaliteit. Best gevormde, lange hals; hoge, lange
schoft, sterke rug; lang kruis. Best gesteld en best gevormd hard beenwerk.
Originele bloedvoering.
lendenen en vooral een lang, in verhouding breed kruis, dat recht
of iets hellend moet zijn. Dij en broek wil men breed en lang.
Het beenwerk, waarin de forse gewrichten goed uitkomen, zal
veel kwaliteit moeten bezitten en goed zijn gesteld.
Voor de landbouw zal het warmbloedpaard een voldoende zwaarte
moeten bezitten, teneinde alle diensten in het landbouwbedrijf
zonder bezwaar te kunnen verrichten, hetzij in enkel-, hetzij in
meerspan.
Het warmbloedpaard is tevens geschikt voor een aantal andere
diensten, liggend op terreinen buiten de landbouw. Het is zeer veel-
zijdig, welke veelzijdigheid men wil bewaren, zo mogelijk opvoeren.
Deze eigenschap is erfelijk. Voor de toekomst moet worden ver-
wacht dat een vraag naar behoorlijk zware rijpaarden zal blijven
124
-ocr page 125-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 80. Velaheleen S. gld. t. 25607 kroon. In 1962 kampioene V.L.N, tentoon-
stelling Enschede en nationale tentoonstelling te Utrecht. Kroonmerrie uit de
provincie Utrecht. Fijn gevormde, rijke, lange hals overgaand in de hoge, lange
schoft; rechte, sterke rug; ver doorlopende broek; het kruis lijkt van boven iets
kort, is dit in werkelijkheid niet. Goed komt uit de kwaliteit van het beenwerk,
dat hier op de afbeelding iets weinig uitdrukking toont.
bestaan. Daarom is het nodig dat met dit feit ernstig rekening
wordt gehouden, hetgeen in de fokkerij zeer duidelijk merkbaar
wordt.
Wat het exterieur betreft beletten de eigenschappen nodig voor een
behoorlijk zwaar rijpaard, allerminst een goed gebruik in de land-
bouw. Paarden met schoft en schouder werken gemakkelijker,
worden minder snel vermoeid, terwijl voor de landbouw ook een
best gevormde achterhand nodig is. Verbetering in de hardheid
van het beenwerk, zal de mogelijkheid openen tot langer gebruik.
Het is van grote betekenis dat een hoge leeftijd kan worden be-
reikt.
Echter van het begin- naar het eindpunt van het doel voeren moei-
lijke wegen. Wij staan betrekkelijk nog aan het begin, de mogelijk-
-ocr page 126-
Warmbloedfokkerij in Nederland
mMi
Fig. 81. Nederlandse landelijke ruiters op Nederlandse paarden. De equipe,
welke in 1959 het kampioenschap in de grote internationale wedstrijden te Rastede
(Duitsland) behaalde. Voor de tweede maal werd hierdoor de ruiterstandaard,
beschikbaar gesteld door Z.K.H, de Prins der Nederlanden, naar ons land gevoerd.
Fig. 82. Oregon S. gld. t. 1098. In houding, gangen en verschijning het ideale
tuigpaard zeer dicht nabijkomend. Kampioen hengsten in tuig Nationale Ten-
toonstelling Utrecht 1959
-ocr page 127-
Warmbloedfokkerij in Nederland
m ' ' i
Fig. 83. Troongravin Anna S. gr. t. 16685 ster. Conc. hipp. Amsterdam 30 april
1963. Een van Nederlands beste springpaarden. Door toeval ontdekt. Ontsproten
aan de normale fokkerij van het Gron. type. Voor hem, die de eigenschappen kent
van de levende individuen van het voorgeslacht volkomen verklaarbaar.
heden zijn zichtbaar, de moeilijkheden hebben zich nog niet in
ernstige mate aangediend.
Bij de pogingen die men aanwendt in de richting van het vormen
van een rijpaard, zal de moeilijkste en belangrijkste opdracht zijn
het goede karakter van ons warmbloedpaard te bewaren. Nooit
kan genoeg aandacht worden besteed aan het zorgvuldig bewaren
van de makheid, de werkwilligheid, de vertrouwelijke gemakke-
lijkheid in de omgang, het rustige, aangename, levendige tempera-
ment, het prettige, gelijkmatige humeur.
De tegenwoordige fokkerij.
Bijna onmiddellijk na de tweede wereldoorlog komen de gewijzigde Het gebied van
inzichten tot uiting. Het zware, betrekkelijk eenzijdige landbouw- het N.W.P.
paard, wilde men veredelen in eigen ras. Men wilde meer kwaliteit
127
-ocr page 128-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 84. Teria N. W.P. 28100 modelmerrie. Kampioene Nationale Tentoonstel-
ling Utrecht 1957. Ook anders meerdere malen zeer hoog onderscheiden. Toon-
beeld van de veranderde richting, een paard met uitstekende voorhand, veel kwali-
teit, best beenwerk, zeer voldoende zwaar en daarbij schone vormen
van het geheel, doch tevens een betere schoft, een sterkere rug,
de vorm van de hals, reeds sterk vooruitgegaan, krijgt meer de
aandacht. Ook het allerzwaarste wordt niet meer zo krachtig
naar voren gebracht. Het totaalbeeld wordt rijker, voornamer,
meer vormenschoonheid wordt verkregen.
De mogelijkheid hiertoe bleek aanwezig te zijn door de zeer belang-
rijke merriestammen, waaruit enkele hengsten voortkwamen, die de
wijziging van het fokdoel sterk konden bevorderen. Door de hengst
Gambo, een middenzware, zeer harmonische gebouwde hengst,
sterk en solied, met een best gevormd achterbeen, kon in de dertiger
jaren belangrijke vooruitgang worden geboekt. Deze hengst
bracht zeer goed gebouwde hengsten en merries, die aan de vol-
doende zwaarte, mooie vormen paarden en sterke verbetering van
de draf mogelijk maakten. Voor het noorden zijn vooral zijn zoons
Hendrik, Ilfons, Kambius en zijn kleinzoon Harro van grote beteke-
128
-ocr page 129-
Warmbloedfokkerij in Nederland
F'g. 85. De uil Holstein ingevoerde modelmerrie Morgensier. Moeder van
Senator en van Sinceda. Uitmuntend exterieur parend aan voortreffelijk karakter
en arbeidsprestaties. Opvallend is de grote hardheid van hel beenwerk.
nis geweest, terwijl zijn zoon Caesar voor de Gelderse fokrichting
belangrijke resultaten gaf, in het bijzonder in vrouwelijke lijn.
Opmerkelijk is dat deze hengsten alle een voortreffelijke draf be-
zaten en gesproten waren uit uitstekende moeders, voortgekomen
uit beproefde merriestammen.
De snel veranderende omstandigheden eisten een nog dieper in-
grijpen. Men voerde in het N.W.P. gebied in 1951, mede met het
oog op bloedverversing, een aantal uitstekende Holsteinse merries
in, uitstekend van exterieur, van doorgefokte families.
Deze merries werden hier gepaard met hengsten van het oor-
spronkelijke bloed. Bij een in alle opzichten voortreffelijke Hol-
steinse merrie werden twee hengsten verwekt, een door een klein-
zoon van Hendrik, een door een kleinzoon van Kambius. Deze
laatste vooral, Sinaeda, heeft meerdere hoogbekroonde zoons
-ocr page 130-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 86. Zenith S. gld. t. 1174. Hoogst geplaatste hengst van het Geld. type
bij de centrale keuring van hengsten voor het V.L.N, gebied in 1963. Fraai en
best gebouwde hengst met voorname, zeer lange hals, die bijna even te fijn is.
gegeven, zodat de invloed van hem bijzonder groot schijnt te
worden, mede ook door de voortreffelijke merries, die door hem
zijn verwekt. Opgemerkt moge worden dat zoons en dochters van
deze hengst (V4 Holsteiner bloed) normaal in de stamboeken
worden ingeschreven.
Hengsten van de Oldenburgse Lupus- en Condorlijn dekken even-
eens in het N.W.P. gebied. Hun blijvende betekenis moet worden
afgewacht. Het spreekt vanzelf dat men eveneens die vaderpaarden
in ere houdt, die het originele bloed voeren en voor de tegenwoor-
dige fokkerij geschikt zijn.
Uit het V.L.N, gebied zijn vijf hengsten gekomen, daar ingeschre-
ven voor het Gelders type, die door hun bloedvoering bevorderlijk
kunnen zijn aan het gestelde doel. Zij stammen uit de Kurassierlijn,
die in rechte lijn terugvoert op de Duke of Cleveland. Deze laatste
hengst is een der grondleggers geweest van het Oldenburgse paard.
130
-ocr page 131-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 87. Zendgraqf S. gr. I. 833. Hoogst geplaatste hengst van het Gron. type
bij de eentrale keuring van hengsten voor het V.L.N, gebied in 1963. Edele, harde,
mooi gebouwde hengst met veel soort. Het geheel moest iets meer hengstuitdruk-
king hebben.
In 1963 zijn drie, zeer hoog in het bloed staande, Holsteiner heng-
sten ingevoerd, waarvan twee halfbloed Trakehner zijn, de derde
een moeder heeft van een Eng. Volbloed uit een Arabische merrie.
Deze hengsten zijn in Duitsland aan zeer zware verrichtingsproeven
onderworpen, die zij met succes hebben doorstaan. Zij tonen het
beeld van het zwaardere rijpaardmodel.
Duidelijk treedt naar voren hoe intensief het N.W.P. het veiander-
de fokdoel nastreeft.
De selectie der hengsten in het N.W.P. gebied baseert zich vooral
op hun fokprestaties. Zodra blijkt dat zij in de fokkerij niet uit-
blinken, verdwijnen zij, ondanks hun voorname exterieur, ondanks
hun hoge bekroningen. Een vrij sterke vernieuwing van de hengsten-
stapel vindt geregeld plaats.
Alle fokkers in het N.W.P. gebied zijn het met de snelle verandering
van de fokrichting niet eens. Speciaal in Drenthe staat men niet
-ocr page 132-
Warmbloedfokkerij in Nederland
volkomen achter de nieuwe richting. Men vreest dat het goede
karakter van het paard en zijn zwaarte, beide nodig voor de land-
bouw, ongunstig zullen worden beïnvloed.
Toch diene men in het oog te houden dat deze nieuwe Holsteiner
hengsten niet het doel vormen van de wijziging, doch slechts middel
zullen zijn, om het gestelde doel sneller te bereiken. Nogmaals
de zwaarste opgave zal worden het behoud van het goede, juiste
karakter.
Het behoeft geen betoog dat de fokkerij in het gehele N.W.P.
gebied op een hoog peil staat. Groningen, dat heel lang de hoogste
plaats innam en de leiding gaf, doet dat nu niet meer. In Friesland
is een grote vooruitgang merkbaar en tevens een grote drang naar
vernieuwing. Hier komt deze wel het meest tot uitdrukking. Drenthe
neemt ongetwijfeld de hoogste plaats in, niet alleen in de hoge
stand van zijn fokmateriaal, doch ook in aantal aanhangers van
het warmbloedpaard. In deze provincie wordt de fokkerij het meest
intensief beleefd. In het bijzonder noordelijk Drenthe onderscheidt
zich, ook het oosten en het veenkoloniale gebied treden naar voren,
het laatste, helaas, de laatste jaren wat minder in kwantiteit.
Toch, zelfs in Drenthe, is het duidelijk waarneembaar dat wij in een
overgangstijdperk leven. Men mag niet aannemen dat zelfs de
hengsten reeds alle het ideaal van het fokdoel benaderen. Dat kan
ook niet en dat wil men ook nog niet. Enkel de evolutie kan voor-
uitgang brengen, revolutie laat ruïnes achter.
De V.L.N, kent het stamboek voor het Gronings type en het stam-
boek voor het Gelders type. Officieel wordt dan ook vastgehouden
aan twee gescheiden fokrichtingen, ofschoon de beide types elkaar
wel bijzonder dicht zijn genaderd. Deze gelijkheid van vorm en
gestalte zien wij bij de merries en hengsten, welke het hoogst zijn
onderscheiden. Zij toch bezitten de eigenschappen, die het fokdoel
zo dicht mogelijk nabij komen. De vormverschillen, die men bij de
meest naar voren komende fokpaarden aantreft, zijn dan ook meer
terug te voeren tot het feit dat ook de meest hoogstaande rassen
steeds een beeld geven van variatie in vormen en lijnen. Het fok-
doel is wel gelijk gericht, doch in zijn algemeenheid nog allerminst
bereikt. Wij staan aan het begin. Bij de merries komt dit nog meer
tot uiting dan bij de hengsten. De laatste kan men immers veel
vlugger selecteren voor de verlangde eigenschappen.
-ocr page 133-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 88. Attaché S. gr. t. 840 v. Odin van Wittenstein, uit moeder van de Over-
ijsselse „landra" stam. Zeer moderne hengst, met strakke, lange lijnen. Zeer veel
kwaliteit en soort.
In alle provincies van de V.L.N, wordt deze aangetroffen. Er is
echter aanmerkelijk verschil. Zo kent Utrecht deze richting bijna
niet, ook in Gelderland is hij in de minderheid. Noord-Brabant,
Limburg, Zuid-Holland, tonen lichte meerderheid voor het
Gronings type, Noord-Holland heeft gebieden, waar zij goed naar
voren komt, doch hier overweegt het Gelders type. Overijssel en de
N.O.P. zijn de fokgebieden waar in meerderheid, vrij sterk, de
aanhangers wonen van het Gron. type.
De fokkerij staat lang niet overal even hoog, een voldoende aan-
passing aan de moderne lijnen in alle gebieden heeft niet plaats
gevonden. Overijssel en de N.O.P. hebben zich sterk uitgesproken
voor het moderne type. Deze beide gebieden hebben hun merrie-
materiaal in zijn meest naar voren tredende figuren reeds zodanig
aangepast, dat vrij gemakkelijk op een verder gaande evolutie
kan worden aangesloten.
Ofschoon de andere provincies, die tot het V.L.N, gebied behoren,
zeker merries kunnen presenteren van een voldoend gehalte, mis-
-ocr page 134-
Warmbìoedfokkerij in Nederland
Fig. 89. Aldine S. gr. I. 19230 ster. v. Odili van Willenstein, uit moeder van de
Overijsselse 'dine' slam. Driejarige merrie, kampioene van alle Overijsselse warm-
hloedmerries 1962. Uitmuntende bouw. Eveneens zeer modern gelijnd. Zowel
Attaché als Aldine geven in hun beeld duidelijk de tegenwoordige doelstellingen
in fokrichting aan. De 'landra' en de 'dine' stam bezitten in hun geslachten veel
kwaliteit, veel soort, klasse en adel. Zij vererven zich zeer sterk.
sen deze toch meermalen even in lijn. Zij bezitten dikwijls niet
geheel voldoende de gestalte, noch de kwaliteit, die het heden eist.
Ook de hengsten in deze provincies, speciaal de oudere, komen in
dit opzicht tekort. De verjonging van de hengstenstapel heeft niet
tijdig genoeg plaats gevonden.
Om het evolutieproces van de Groningse richting te versnellen en
meer mogelijkheden te geven, zijn een zeer beperkt aantal hengsten
van het Gelders type aangewezen, welke premiemerries, en met
hoger predikaat onderscheiden merries, van het Gron. type mogen
dekken. Opgemerkt moge worden dat het bij de V.L.N, voorschrift
is dat merries Gron. type slechts mogen worden gedekt door heng-
sten van dat type.
Aanvankelijk zijn er drie hengsten van het Geld. type aangewezen,
die toen slechts kroon- en stermerries mochten dekken. Deze
134
-ocr page 135-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 90. Abadan S. gr. f. 835. Hoogstgeplaatste driejarige hengst Centrale
hengstenkeiiring 1962 V.L.N, gebied. Beste strakke lijnen. Uitstekende hals- en
hals-hoofdaanzetting ; goede diepte; goed gespierd; croupe van boven iets te kort.
Originele Moedvoering. Deze hengst bewijst dat binnen het raam van het ras
wijziging van fokrichting mogelijk is.
proef heeft bij sterke merriestammen in Overijssel enkele opmerke-
lijk gunstige resultaten opgeleverd.
Een belangrijk deel van de fokkers, vooral in Overijssel, is sterk
voorstander van uitbreiding van dit aantal hengsten. Voor de
toekomst is te verwachten dat aan dit verlangen zal worden tege-
moet gekomen.
Ofschoon het natuurlijk slechts op beperkte schaal kan worden
toegepast, kan de fokker van het Gron. type in het V.L.N, gebied,
gebruik maken van het Holsteins bloed van het N.W.P. Hengsten,
die niet meer dan |/2 Holsteins bloed voeren, staande in het N.W.P.
gebied, mogen merries Gron. type, uit het V.L.N, gebied dekken.
Voor hen en voor hun nakomelingen gelden dan de normale be-
palingen omtrent primering en gradering.
Door al deze maatregelen en het verlangen der fokkers naar andere
vormen en andere eigenschappen, is de uniformiteit van het Gron.
-ocr page 136-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 91. Ribes van Wittenstein S. gld. t. 22500 kroon. Provinciaal en Nationaal
kampioene. Benadert sterk het ideaal type van de fokrichting in Gelderland.
Voornaam gelijnde merrie, die in elk onderdeel uitblinkt, waarbij toch de aandacht
dient gevestigd op het buitengewoon edele, kleine hoofd en de enorme hardheid
van het been werk
type wel verminderd. Een vermindering, die in dit geval, moet
worden toegejuicht in het vooruitzicht dat die met enkele jaren
zeker weer zal toenemen.
De Gelderse Ook deze richting is in alle provincies van het V.L.N, gebied ver-
richting tegenwoordigd. Gelderland en Utrecht zijn de hoofdfokgebieden.
In deze beide afdelingen is het Gelders ras ontstaan, dat tijdens zijn
vorming een aanpassing onderging aan de eisen van het heden.
Ofschoon de fokkerij in Gelderland in de laatste oorlog buiten-
gewoon zwaar werd getroffen, trad een verwonderlijk snel herstel in.
Aanvankelijk had men niet de beschikking over een voldoend
aantal goede vaderpaarden, doch geleidelijk kwam hierin verbete-
ring. Enkele hiervan bleken buitengewoon goede verervers. Op-
merkelijk was dat zowel Gelderland als Utrecht vrouwelijk fok-
materiaal bezaten dat op hoger peil stond dan het mannelijke.
In 1947 werd in Gelderland de Anglo-Normandische hengst
1'Invasion ingevoerd, een vertegenwoordiger van het zadeltype
136
-ocr page 137-
Warmbloedfokkerìj in Nederland
Fig. 92. Astrid Utopia S. gld. 1. 27390 sier. Beste driejarige merrie van Gelder-
land in 1962. Harmonisch gebouwde merrie. Hoge schoft, breed aan de basis;
uitstekende diepte, sterk gespierd. De hals-hoofdaanzetting is even steil.
van dat ras. Deze hengst, later preferent verklaard, heeft buiten-
gewoon veel bijgedragen tot de vorming en verbreiding van het
Gelders type (juister is Gelders ras). Zowel zijn zoons, als zijn doch-
ters bezaten de gewilde eigenschappen in exterieur, en — een
enorme deugd — waren ook buitengewoon mak. In bijna alle
hengsten en merries stroomt het bloed van deze hengst in meerdere,
dan wel in mindere mate. Het is van belang dat hengsten van
andere afstamming, tot de vorming en verbetering hebben bijge-
dragen. Een te nauwe familieteelt behoeft niet te worden ge-
vreesd. Het Gelders type is niet overal gelijk. Er bestaan min of
meer twee stromingen bij deze fokrichting. Een belangrijke groep
fokkers in Gelderland huldigt een andere mening dan andere
groepen in deze provincie en in Utrecht. Vooral de provincie
Utrecht, ook elders, wil een zwaarder paard met forsere
spierontwikkeling, meer borstdiepte, meer borstbreedte, meer
ribwelving. De hals is iets meer verheven. Het beste gevormde
en best gestelde beenwerk is iets minder hard, al is het droog met
beste gewrichten en scherpe contouren. Ook let de Utrechtse fokker
/
-ocr page 138-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 93. Wodan S. gld. t. 1164. v.l.' Invasion uit dochter van Domburg. Zeer
hoog geprimeerd. Beste voorhand; goede rug en lendenen; croupe toont van boven
iets kort; beenwerk met veel kwaliteit
sterk op hardheid, evenals op een beste schoft en schouder, ge-
paard met een sterke, korte rug en een fors ontwikkelde achter-
hand, waarbij het kruis breed, recht en mooi gevormd dient te
zijn. Een wat rond kruis, dat tevens kort is, wordt sterk afgekeurd.
De Utrechtse fokker brengt menigmaal een schitterend gebouwd
paard, dat in vormen nagenoeg gelijk is aan het moderne paard
van de Groningse fokrichting. Hetzelfde beeld vindt men eveneens
bij een aantal uitstekende merries van Gelderland.
Echter een aantal uitmuntende, zeer zeker mee toonaangevende
merries in Gelderland, toont meer de uiterlijke vormen van hoger
in bloed staande paarden. Zij zijn nog sterker gefokt in de richting
van het rijpaard. In hun dikwijls schitterende bouw komt een
grote mate van hardheid naar voren. De verschillen worden in
mindere mate ook bij de hengsten waargenomen. De laatste jaren
overheerst de Utrechtse gedachte in de andere gebieden der V.L.N.,
al vindt men er de aanhangers van beide stromingen.
138
-ocr page 139-
Warmbloedfokkerìj in Nederland
Fig. 94. Sìni S. gld. 1. 23412 kroon. Kampioene nationale tentoonstelling Utrecht
1959 voor het Geld. type. Robuuste, diepe, sterke merrie. Daarbij veel adel,
soort, kwaliteit en klasse, ook in het beenwerk. Gelders type naar de Utrechtse
opvatting
De fokrichting van het Gelders type kent een gering aantal heng-
sten welke zuiver de eigenschappen van het tuigpaard bezitten. Deze
hengsten worden nog zeer gewaardeerd. Een tweetal van hen is
uitgevoerd naar het N.W.P. gebied.
Het Gelders type komt overal in het V.L.N, gebied voor, doch
enkel de provincie Utrecht fokt nagenoeg alleen dit type. Gelder-
land vertoont een zeer sterke overheersing. Ook in Noord-Holland
vindt men meer fokkers van deze richting dan die welke het
Gron. type aanhangen. Noord-Brabant, Zuid-Holland, Limburg
zijn nagenoeg gelijkelijk verdeeld in hun denkbeelden. Zeeland,
met de afdeling Noord-Brabant één geheel vormend, helt sterk
over naar de Groningse richting. In de N.O.P. heeft men enkele
zeer bekwame en enthousiaste fokkers van het Geld. type, terwijl
in Overijssel dit type in opmars is, speciaal in Twenthe. Behalve
in Utrecht, en in even mindere mate in Gelderland, komen in de
andere gebieden de aanhangers van beide richtingen meer verspreid
voor.
-ocr page 140-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 95. Ziimi van Wiitenstein S. gld. t. 26880. Kampioene van Gelderland in
1962 en kampioene jonge merries nationale tentoonstelling Utrecht 1962. De
waarde van de merriestammen in hun sterke verervingskracht wordt bewezen
door deze afbeelding te vergelijken met die van Ribes van Wittenstein (fig. 91).
N.B. Zowel Ribes als Zinni van Wittenstein zijn belangrijk forser gebouwd dan
de afbeeldingen doen uitkomen
Ofschoon, mede door het bloed van l'Invasion, reeds de eigenschap-
pen die aan een rijpaard worden gesteld, zijn opgevoerd, hebben
ook andere hengstenlijnen daaraan medegewerkt. De selectie in
deze richting maakte dat mogelijk.
Zo bracht in de provincie Utrecht een Holsteiner hengst veel goeds
en bleef zijn invloed dan ook niet enkel tot deze provincie beperkt.
Ook in het V.L.N, gebied achten meerderen het gewenst, een
mening vooral in Noord-Holland en in Gelderland naar voren
gekomen, dat meer bloed aan onze fokkerijen dient te worden
toegevoegd, teneinde nog dichter bij het rijpaard te komen. Daar-
toe werd in 1962 een hengst uit Holstein ingevoerd met zeer veel
Trakehner bloed, een zuiver rijpaardmodel en betrekkelijk licht.
Hij kreeg zijn stal in Noordelijk Noord-Holland. In 1963 werd in
Gelderland een Anglo Normand van het zadeltype geplaatst, een
-ocr page 141-
Warmbloedfokkerij in Nederland
Fig. 96. Tamboer N.W.P. 1464. Hengst van de Nubert-Kurassierlijn. Uit het
V.L.N, gebied, waar hij ingeschreven stond bij het Geld. type, ingevoerd in Fries-
land. Veel actie, veel verplaatsingsvermogen. De mooie voorhand komt goed uit.
Ook in het N. W.P. gebied hoog geprimeerd
betrekkelijk zware hengst, ongeveer even zwaar als onze midden-
zware hengsten. Toch blijft het doel een paard te behouden, ge-
schikt voor de landbouw.
Ook hier zal grote waakzaamheid zijn geboden ten aanzien van het
behoud van het juiste temperament voor het landbouwbedrijf.
In bepaalde kringen, vooral in die van de landelijke ruiters, gaan de
gedachten uit naar een rijpaard met nog meer bloed. Een paard
dat zich leent voor de landelijke en burgerruitersport. Zij willen
onze paarden, zowel van het Gronings type als van het Gelders
type, kruisen met hengsten van Arabisch-draver-of- Eng. Volbloed-
ras, hetzij zuiver, hetzij daar zeer dicht bij staand.
Om deze fokkerij in stamboekverband mogelijk te maken heeft de Sportregister
V.L.N, het Sportregister ingesteld, terwijl het N.W.P. daartoe de
mogelijkheid opent door het voorstamboek.
Daarin worden paarden ingeschreven, die geboren worden uit
-ocr page 142-
Warmbloedfokkerij in Nederland
normale stamboekmerries en bij deze zijn verwekt door een hoog
in het bloed staande hengst. Maatregelen zijn bij beide stamboek-
organisaties genomen dat enkel speciaal aangewezen hengsten
voor dergelijke doeleinden mogen worden gebezigd. In het bijzonder
wordt op voldoende massa en vooral ook op een goed karakter
van deze hengsten gelet.
Bij niet doorgaande kruising met dergelijke hengsten kunnen de
afstammelingen van de sportregistermerries (voorboekmerries)
in de normale stamboeken worden ingeschreven, mits, na vol-
doende voor exterieur te zijn bevonden, aan behoorlijke verrich-
tingseisen is voldaan. Kort gezegd : Merries en hengsten met hoog-
stens 1/i volbloed kunnen worden ingeschreven met inachtname van
voldoende voor exterieur en verrichting.
Het grote bezwaar van deze kruisingen is dat de omgang met hoog
in het bloed staande paarden, ook al zijn zij volkomen mak, veelal
moeilijker is. De geschiktheid voor de boerenbedrijven is minder
groot. Het moet bovendien ernstig worden betwijfeld of dergelijke
kruisingen steeds bevredigend resultaat opleveren. Ongetwijfeld
zal het aantal teleurstellende ervaringen groot zijn. Reeds de nor-
male fokkerij is zo uiterst moeilijk.
Oorspronkelijk had men in België geen warmbloedfokkerij. De
landelijke ruitersport deed de vraag naar een warmbloedpaard
ontstaan, dat voor dat doel geschikt is. Ook daar moet de land-
bouw dat paard voortbrengen. Om deze redenen zijn enkele
honderden merries uit ons land naar België uitgevoerd. Aan deze
uitvoer is nog geen einde gesteld. Eveneens gingen meerdere van
onze hengsten naar dat land.
De Belgische fokleiding heeft na nauwkeurige bestudering van de
warmbloedfokkerij in Duitsland, Oldenburg, Oostfriesland, Han-
nover, Holstein, Westphalen, in Frankrijk (w.o. Normandie) en
in Nederland, zowel het N.W.P.-gebied als dat van de V.L.N.,
besloten om de Belgische warmbloedfokkerij te baseren op — en
te leiden — volgens het stamboek voor het Gelders type van de
V.L.N.
Voorgestaan wordt een Gelders type van zeer behoorlijke zwaarte.
De fokleiding in België is bevreesd voor een teveel bloed.
-ocr page 143-
39 MANNELIJKE BLOEDLIJNEN IN DE WARMBLOED-
FOKKERIJ
Volledigheidshalve worden zij hier kort - en dus onvolledig -
weergegeven. Slechts de allerbelangrijkste worden even vermeld.
De tegenwoordige fokkerij van het wannbloedpaard in ons land
vindt nagenoeg geheel zijn oorsprong in die van Oldenburg.
Meerdere Oostfriese hengsten en ook een enkele van een ander
ras, hebben weliswaar hier gedekt, doch hun invloed is niet groot
geweest, althans niet van blijvende aard. Wij spreken hier in het
algemeen. Slechts een enkele is nog in de mannelijke lijn vertegen-
woordigd, terwijl zij ook in de vrouwelijke lijnen niet of weinig
meer voorkomen.
In- Oldenburg zijn in de loop der tijden tien hengstenstammen
ontstaan, die alle terugvoeren op stamvaders met veel bloed. Dit
feit is bijzonder markant, omdat de gehele 19e eeuw door, en nog
kort daarna, veel hengsten in het Oldenburger fokgebied zijn
gebracht, die dicht bij het Engels Volbloed stonden, een enkele
daarvan zelfs volbloed was.
Slechts twee van deze tien stammen hebben zich in de mannelijke
lijn kunnen handhaven, doch in de vrouwelijk lijnen treffen wij
hen nog steeds aan. Het is opmerkelijk dat men bijna nooit anders
ontmoet dan juist de vaderpaarden uit deze tien hengstenstammen.
Thans heeft men nog de Normannlijn, sedert 1870 en de Emigrant-
lijn, sedert 1879. Later in 1935 is daarbij gekomen de Lupushjn.
Normann was een Anglo-Normand, Emigrant een Hannoveraan.
Beide hebben in hun stamboom zeer veel Engels Volbloed, terwijl
Lupus zuiver Engels Volbloed was. In 1950 is door de invoer van
de Anglo-Normand Condor de basis gelegd voor de nu belangrijkste
lijn. Condor is 3/4 Engels Volbloed. Hij is betrekkelijk licht. Zowel
Normann als Emigrant waren zware paarden, terwijl Lupus de
zwaarste Volbloed was van zijn tijd. Vanaf zijn verplichte hengsten-
keuring in 1821 heeft Oldenburg steeds op voldoende massa gelet,
moesten alle hengsten de nodige zwaarte bezitten om een goed
landbouwpaard te vormen. Met de invoer van Condor heeft men
hiermede gebroken. Nu, na enige generaties, blijkt van een licht
paard niets meer.
Zowel de Normann-lijn als die van Emigrant hebben zich zeer
sterk vertakt. Bijna alle hengsten, die in ons land uit Oldenburg
zijn ingevoerd, zijn uit deze lijnen voortgekomen.
-ocr page 144-
Mannelijke bìoedlijnen in de warmbloedfokkerij
Enkele daarvan, even voor en na de eeuwwisseling ingevoerd in
Groningen, hebben daar een eigen bloedlijn gesticht; bloedlijnen,
welke zich tot ongeveer 1925 hebben kunnen handhaven, althans
in de mannelijk lijn. Van deze bloedlijnen is die van Olivier
(Emigrant-lijn) het belangrijkst, omdat men deze nog veel ontmoet
in de stamboom van veel paarden in de vrouwelijke lijn. In feite is
Olivier de eerste voorloper geweest van het moderne type; het
paard met grote veelzijdigheid, dat mooi en edel is gebouwd,
tevens voldoende zwaar en dat daarbij veel kwaliteit bezit. Meer
nog door zijn dochters, dan door zijn zoons trad hij op de voor-
grond. Bij een stokmaat van 1.60 m was hij voldoende zwaar.
In zijn afstamming stond hij veel dichter bij de Hannoveraan dan
bij de Oldenburger. Met de andere bloedlijnen is ook deze tenslotte
verdwenen in de mannelijke lijn, doch zijn invloed in de vrouwelijke
lijn is nu nog merkbaar.
Een andere lijn, die zich in Groningen ontwikkelde was die van
Cicero II. Deze werd in Holstein geboren en als veulen in Gronin-
gen ingevoerd. Ook hij stond hoog in het bloed, had een zeldzame
afstamming. Cicero II was een zeer forse hengst, best gebouwd,
met veel kwaliteit. Zijn fokprestaties waren zeer goed. Hengsten
heeft hij voor Groningen slechts twee nagelaten, maar in enkele
zeer vooraanstaande merriestammen vinden wij hem nog
terug.
Door zijn in Groningen geboren zoon Cicero III leverde hij Dom-
burg, die in Gelderland een eigen lijn formeerde.
Een andere hengstenstam, voor de Gelderse richting van belang,
is die van Martinius, uit Oldenburg in Groningen ingevoerd.
Ook deze heeft het in Groningen tot preferente premiehengst
gebracht, evenals Cicero. Deze Martinius stamt uit de in Oldenburg
verdwenen Duke- of Clevelandstarn. De Gelderse Nubert voert
in mannelijke lijn rechtstreeks terug op deze Duke of Cleveland,
n°. 16 van het Oldenburger stamboek (1849).
Groningen heeft, naast de eigen aanfok, steeds mannelijk en
vrouwelijk fokmateriaal uit Oldenburg betrokken. Zo kwam in
1928 Gambo naar Groningen en met deze Gambo kwam een hengst,
die een invloed heeft uitgeoefend als praktisch nooit voorkomt.
Hij leverde tal van hengsten en merries van zeer hoge klasse. Hij
stamt uit de Normannlijn, uit een der vele vertakkingen en wel uit
een der allerbeste.
144
-ocr page 145-
Mannelijke bloedlijnen in de warmbloedfokkerij
Gambo was een kleine, diepe, sterke, gestopte, kortbenige hengst
met uitstekend hengstmodel, die over veel bodem stond.
Naast hem hebben enkele andere hengsten, uit Oldenburg inge-
voerd, eveneens in meerdere of mindere mate een hengstenstam
gevormd, o.m. Godehard, Waldherr, Edelknabe, Kareldo. Al deze
hengsten komen eveneens uit de Normannlijn1.
Van de zoons van Gambo zijn vooral op de voorgrond getreden
Hendrik, llfons en Kambius, die elk een eigen lijn hebben ge-
vormd.
Hendrik was een zeer harmonisch gebouwde, edele, voorname
Fig.97. Juliaan N.W.P. 1429. Kampioenhengst N.W.P. 1963. Het soort van
deze hengst is zodanig, dat hij een representatieve figuur is voor wat de moderne
lijnen betreft. Hals van uitstekende vorm, niet te hoog gedragen. Goede voorhand
met goede schouder en schoft. Sterke ruglijn. Lang kruis. Beenwerk is hard,
droog en uitstekend gesteld. Het kon iets meer uitdrukking hebben. llfons-
Kambiuslijn. Originele bloedvoering
1 Van de thans nog levende jongere hengsten van beide fokrichtingen hebben
wij slechts een enkele willen noemen. Ofschoon meerdere daarvan reeds hun
naam hebben gevestigd, leek het ons beter de bespreking daarvan achterwege
te laten.
-ocr page 146-
Mannelijke bloedlijnen in de warmbloedfokkerij
Fig. 98. Cordon N. W.P. 1474. Premiehengst uit Drenthe. Beste voorhand.
Beenwerk zeer voldoende hard. De croupe is van boven iets kort, het sprong-
gewricht wat laag. Hengst, wiens ene grootvader Eng. Volbloed is. Stamt uit een
oude Groningse merriestam. Moeder hooggewaardeerde modelmerrie. Vader uit de
Kambiuslijn.
hengst, die even vrouwelijk aandeed, llfons een machtig, sterk,
fors paard met klasse, terwijl Kambius een aparte verschijning
was. Hij was niet meer dan middenzwaar met zeldzaam veel adel
en soort. Prachtig waren hals en hoofd, kruis en dijen. Een bij-
zondere hengst, omdat hij ook een zo prominent veelzijdigheids-
paard was, ging zowel voor concourswagen als onder het zadel
buitengewoon. Voor de boerenwagen was zijn stap wat driftig en
kort, doch dit ontstond eerst na zijn training voor de concours-
wagen. Hij vererfde zijn adel en schitterend mooie soort ook heel
sterk, doch helaas waren vele van zijn kinderen, hoewel zeer mak,
niet steeds trekvast. Bij zijn kleinkinderen schijnen zich in dit
opzicht geen bijzondere afwijkingen voor te doen.
De lijn van Hendrik kreeg vooral betekenis door zijn zoon Harro,
een sterk gespierd, diep, breed paard, echt hengstmodel met
brillante gangen, die zich ook voor het moderne type verdienstelijk
heeft gemaakt, llfons komt het meeste naar voren door de machtige,
146
-ocr page 147-
Mannelijke bloedlijnen in de warmbloedfokkerij
edele, sterke Voorman, eveneens een draver in de perfectie. De
Kambiuslijn plant zich vooral voort door zijn zoon Cambinus,
die naast zijn uitstekende vererving, ook veel van de veelzijdigheid
en de andere uitstekende eigenschappen van Kambius bezit. De
Kambiuslijn komt de laatste jaren sterk naar voren. Drie zoons van
Cambinus zijn reeds preferent.
Ook Officier, een kleinzoon van Hendrik in vrouwelijke lijn, heeft
een hengstenlijn gevormd. Officier zelf was een zeer sterk, betrek-
kelijk fors gebouwd, edel, hard paard met opvallend mooi hoofd
en hals.
In 1954 is uit Oldenburg ingevoerd de zeer zware, sterk gebouwde
hengst Formaat. Hij gaf meerdere uitstekende, zware hengsten,
die hoewel even neiging vertonend naar het kolossale, toch in hun
exterieur zodanige kwaliteiten bezitten, dat zij in het raam der
fokkerij volledig passen.
Sinaeda, dus de halfbloed Holsteiner uit de voortreffelijke Morgen-
Fig. 99. Soliman N. W.P. 1474. Driejarige hengst van de Sinaedalijn. Kampioen
Leeuwarden 1963 van de jonge hengsten. Beste, soortige bouw met correct been-
werk. Hengst doet wat jeugdig aan. 1/i Holsteins bloed.
-ocr page 148-
Mannelijke bloedlijnen in de warmbloedfokkerij
ster, stichtte een eigen lijn met tal van hoog geprimeerde zoons.
Aangenomen moet worden dat zijn invloed groot zal worden.
Sinaeda zelf is een paard met maat en macht, veel schoft en schou-
der. De hals prachtig lang, de rug kort en sterk, doch de lendenen
wat lang. De lange achterhand kon rijker gespierd zijn, ook de
diepte wat groter.
De Gelderse richting heeft ook zijn hengstelijnen gehad, die op de-
zelfde stamvaders als die van Groningen terugvoerden. Ook hier
Fig. 100. Graaf van Wittenstein S. gld. t. 1025. Preferente premiehengst van
het Gelderse type. Meest op de voorgrond getreden zoon van Baronet. Leverde
ook zeer vele hengsten en merries. Baronet en Graaf van Wittenstein zijn de
voornaamste voortzetters der Domburglijn.
hebben zij zich niet kunnen handhaven. Wel hebben Oostfriese
en enkele hengsten van andere rassen hier iets meer invloed gehad.
Voor de Gelderse richting zijn nog van belang, de Domburghjn,
die terugvoert op Cicero II. Domburg was een middenzware,
harde hengst met beste bewegingen. Het is zijn zoon Baronet
vooral en diens zoon Graaf van Wittenstein, die zijn invloed doen
voortbestaan in een betrekkelijk grote mate. Baronet was zeer
zwaar, met veel hardheid en enorm beenwerk met beste voeten.
148
-ocr page 149-
Mannelijke bloedlijnen in de warmbloedfokkerij
Fig. 101. Wachtmeester S. gld. t. 1163. Hoogst geplaatste hengst centrale keuring
hengsten in I960 en 1962 in V.L.N.gebied, v. l'Invasion uit zeer beroemde moeder
van de Domburglijn. Voorname en uitstekende gebouwde hengst, die veel adel
paart aan betrekkelijk veel macht. Prachtige bovenlijn. Opvallend is de sterk
gespierde achterhand, waarbij de broekspieren wat verder konden doorlopen.
Het beste beenwerk, met de sterk gespierde schenkel, is goed gesteld.
Graaf van Wittenstein, wiens invloed eveneens heel groot is, is een
edel, middenzwaar paard met voorname voorhand. De ribwelving
kon belangrijker zijn.
Een andere oude, inheemse lijn, is die van Nubert, die langs vrouwe-
lijke lijn veel Olivierbloed voert. Een middenzware, kwaliteits-
hengst met grote veelzijdigheid, die ook nu nog zou passen in het
kader van de fokkerij. Zijn zoon Kurassier zet de lijn in sterke
mate voort. Hij was de hengst van de grote, ruime lijnen, fors,
hard beenwerk, sterk van bouw. Hij blonk in draf sterk uit. Ver-
moedelijk door zijn zoon Oregon, die beschikt over zeldzame
manieren voor de concourswagen, zal hij ook de fokkerij in het
N.W.P. beïnvloeden, omdat zijn bloed ook daar ingang vindt.
Een geheel nieuwe lijn werd gevormd door de Anglo-Normand
-ocr page 150-
Trekpaardfokkerij in Nederland
l'Invasion, een hengst met voldoende breedte en mooie diepte en
ook overigens zeer aantrekkelijke, beste lange lijnen, waarbij het
voorbeen en de voet wat uit de toon vielen. Zijn invloed voor de
Gelderse fokrichting is bijna even groot geweest als die van Gambo
voor de Groningse richting. Meerdere zoons en kleinzoons be-
vestigen zijn invloed. Mogelijk zal daarvan Odin van Wittenstein
wel heel sterk naar voren komen, mede omdat deze voor Groningse
richting opmerkelijke resultaten gaf.
Van belang, ofschoon lang niet in die mate als 1'Invasion, is de
Holsteiner Normann, een sterk gebouwd, zwaar paard met best
fundament. De rijkheid van de overigens beste lijnen had sterker
kunnen aanspreken. De waarde van uitstekende merriestammen
wordt sterk bevestigd door de hengsten, die hier zijn gefokt.
Zonder uitzondering ontsproten zij aan oude, doorgefokte, edele
merriestammen.
40 TREKPAARDFOKKERIJ IN NEDERLAND
In de zuidelijke provincies van ons land heeft men altijd een zwaar
paard gehad, vooral in Zeeland was dat het geval en men had daar
min of meer een ras, het Zeeuwse. Voor het bekend worden van
de wetten der erfelijkheidsleer heeft men in bijna alle fokkerijen
betrekkelijk veel gekruist, waarbij het opmerkelijk is, dat dit na
1910 in schier alle fokkerijen ophoudt en zo dit al geschiedde,
deze bloedmenging dan in meerdere of mindere mate geleid wordt.
In Zeeland hebben omstreeks de negentiger jaren enkele Shire-
hengsten gedekt. Invloed verkregen zij niet, daar reeds spoedig het
Belgische trekpaard veel meer de belangstelling trok en even voor,
en vooral na, de eeuwwisseling menige fokhengst en merrie uit
België is ingevoerd.
De enorme vooruitgang kwam echter vooral, doordat een viertal
van de allerbeste Belgische hengsten in 1914 naar ons land vluchtte.
De snelle opkomst en de verbetering van het Nederlandse trek-
paard is vooral aan hen te danken. Deze waren Laboureur d'Isaac,
Indigène de Wisbecq, Moustic de Grandglise en Mordicus, alle
kleinzoons van Brin d'Or. In de mannelijke lijn is hun invloed
totaal verloren gegaan.
-ocr page 151-
Trekpaardfokkerij in Nederland
Fig. 102. Certain van Lamswaarde K 1429. Sterk op de voorgrond getreden
stamvader.
Na de eerste wereldoorlog zijn er nog verschillende hengsten uit
België ingevoerd, o.a. Mayeur de Gaeasbeek, Lion d'Or en Mon
Gros de Mon Souhait, terwijl ook de z.g. Fransstam in die tijd tot
ontwikkeling kwam in ons land.
Buitengewoon grote invloed op de Nederlandse trekpaardfokkerij
is uitgeoefend door enkele vertegenwoordigers uit de Albion
d'Hor-Avenir d'Herse-stam, welke in Nederland zijn ingevoerd.
De voornaamste hiervan waren Herseur 11 de Cognebeau, Dragon
d'Hondzocht, Dompteur Delcour en Avenir du Forest, wier invloed
nog aanwijsbaar is bij diverse hedendaagse op de voorgrond treden-
de fokpaarden.
Wel heel bijzonder sterk op de voorgrond getreden is daarbij
Clairon de la Lys. Hij werd een stamvader van het allergrootste
formaat, een vaderpaard, dat een geheel aparte plaats inneemt en
zoals dit telkens toch weer, zij het bij hoge uitzondering, in elke
gefundeerde fokkerij optreedt.
Deze hengst was een hard, sterk paard van de grote maat, met zeer
-ocr page 152-
Trekpaardfokkerij in Nederland
Fig. 103. Clairon de la Lys K 1488. Zeer beroemde stamvader. Bijna 120 zoons
van hem werden goedgekeurd, waaronder vele, die zich ontwikkelden tot vader-
paarden van hoge klasse.
beste rug en lendenen, een sterk gespierd kruis, dij en broek, beste
naar achter gewelfde ribben. Het beenwerk was zwaar en buiten-
gewoon gespierd. De borstdiepte had iets groter kunnen zijn. De
gangen waren goed en correct. In zeker twee derde van onze fok-
merries stroomt het bloed van deze stamvader.
Naast deze genoemde hengstenstammen kwam in Nederland de
Fransstam tot ontwikkeling. De Fransstam is het mannelijk fok-
materiaal dat in rechte lijn terug gaat op Frans K. 714. Door de
nakomelingen van zijn zoon Certain van Lamswaarde kon deze
stam zich tot heden handhaven.
De dieren uit de Fransstam zijn in het algemeen sterk en harmonisch
gebouwde paarden, met goede diepte, beste voeten en zeer vlotte
bewegingen. De eerste gekeurde hengst van het in 1963 ingesteld
Ardenner type, Ronald van Nijverveld, behoort tot deze stam.
De meest bekende zoon van Clairon de la Lys is Nico van Melo,
uit een moeder van de Fransstam.
Deze Nico van Melo, geboren in 1935, heeft een enorme invloed
uitgeoefend. Zeker 3/4 van de tegenwoordige trekpaarden voert
zijn bloed, hetzij in de mannelijke, hetzij in vrouwelijk lijn.
152
-ocr page 153-
Trekpaardfokkerij in Nederland
Naast een buitengewoon groot aantal zoons, w.o. de vier natio-
naal kampioenen, Nico van Beek, Nico van de Heibloem, Nico
van het Zwartewater en Nico van Kapelhof, gaf hij tal van uit-
stekende dochters. Sterk sprekend voor zijn grote invloed is wel
dat hijzelf, of een van zijn zoons, 16 maal op de nationale tentoon-
stelling de kampioensprijs won in de rubriek hengsten met af-
stammelingen, terwijl deze prijs in totaal na de oorlog 17 maal werd
uitgereikt. Het lijdt geen twijfel dat zijn zoons en kleinzoons zijn
voetsporen drukken.
Door deze enorme invloed van Nico van Melo werden de andere
Fig. 104. De beroemde stamvader Nico van Melo K. 1795. zoon van Clairon de
la Lys, die in zo geweldige mate zijn invloed zou doen gelden. Als kampioenhengst
in draf op de Nationale Tentoonstelling in 1939
hengstenstammen in Nederland geleidelijk teruggedrongen. Meer-
dere fokkers achten het gewenst te kunnen beschikken over vader-
paarden uit andere bloedlijnen. Deze waren voor ongeveer 15
jaar in Nederland slechts in zeer beperkte mate aanwezig. De stand
van de Nederlandse trekpaardfokkerij eist dat voor een juiste
bloedverversing slechts zeer hoogstaand fokmateriaal kan worden
gebezigd. De meest aangewezen weg daartoe bleek te zijn de invoer
-ocr page 154-
Trekpaardfokkehj in Nederland
Fig. 105. Costaud de Marche K. 2322. Nationaal kampioen van België. De
eerste en belangrijkste import in Nederland Gaf een aanmerkelijk aantal goed-
gekeurde zoons en kleinzoons.
van mannelijk elite-fokmateriaal uit België. De stamboekorganisatie
heeft onmiddellijk maatregelen getroffen dat enkel hengsten kunnen
worden ingevoerd, die in exterieur en in afstamming uitblinken.
In 1951 vond de eerste import plaats; de nationaal kampioen
van België, Costaud de Marche. Deze had bovendien een goede
reputatie als fokpaard, welke reputatie hij in ons land heeft voort-
gezet. Hij gaf beste zoons en dochters, waarvan er, van elk twee,
vier nationaal kampioen werden. Een enkele van zijn zoons treedt in
de fokkerij reeds naar voren.
Na Costaud de Marche is een aantal hengsten van hoge klasse,
met uitstekende bloedvoering uit België ingevoerd.
De invoer van deze vaderpaarden ligt geheel op het terrein van het
particulier initiatief, dat zich uit de aard der zaak wel zeer belang-
rijke offers moet getroosten. Het getuigt van een sterk vertrouwen
in de fokkerij, dat dergelijke invoer plaats heeft.
-ocr page 155-
Trekpaardfokkerij in Nederland
Fig. 106. Costaud van Soesterhof K 2498. Nationaal kampioen I960. Een van
de meest op de voorgrond tredende zoons van Costaud de Marche. Edele, sterke,
harmonische bouw; grote lengte, veel ribwelving en uitstekende diepte; korte
lendenen. Het spierstelsel is fors en krachtig ontwikkeld.
Ofschoon deze ingevoerde hengsten in het algemeen goed hebben
voldaan, hebben zij geen bepaald opvallende resultaten te zien
gegeven.
Al deed zich in de trekpaardfokkerij geen enkel verschijnsel van een
te nauwe inteelt voor, dan is als nog groter waarborg hiertegen, de
bloedaanvulling door deze vaderpaarden gebracht, toch welkom.
Ook is mogelijk dat een kleinzoon of kleindochter grote betekenis
krijgt, zoals in andere fokkerijen is komen vast te staan.
De leiding der trekpaardfokkerij berust bij de Koninklijke Vereni-
ging Het Nederlandse Trekpaard met zijn provinciale afdelingen.
Deze vereniging beheert het stamboek, dat in 1914 werd opgericht.
Het werkt over het gehele land. Elk jaar wordt door deze vereniging
de Nationale Tentoonstelling gehouden, die en wat materiaal en
wat belangstelling betreft, alle trekpaardmanifestaties in binnen-
en buitenland overtreft.
Wat de stand der fokkerij betreft staat die in Zeeland, in het
'■
t
94 't
.... 6
155
-ocr page 156-
Trekpaardfokkerij in Nederland
Fig. 107. Tosca van Klerkenhof K 57277. Nationaal kampioene 1962. Gave,
uitstekend gebouwde merrie met veel adel; fraaie lange, krachtige lijn. Het
beenwerk dat zeer voldoende hardheid bezit, is correct gesteld.
bijzonder in Zeeuws Vlaanderen, mede door de uitstekende merrie-
stammen op een zeer grote hoogte. Paarden van naam worden hier
nog meermalen geboren.
Noord-Limburg heeft zowel Nico van Melo als Costaud de Marche
gehad, naast meerdere andere beste hengsten. Ook nu nog heeft
het de beschikking over extra vaderpaarden. Dit alles heeft een
gunstige invloed voor Midden-Limburg, Noord-Brabant en is tot
in Geldei land merkbaar. Noord-Brabant neemt, vooral in het
midden en oosten van de provincie, de eerste plaats in van onze
trekpaardfokkerij. Dit midden en oosten heeft een dichte kern met
uitstekend mannelijk en vrouwelijk fokmateriaal.
In Drenthe nam in de loop der jaren de fokkerij sterk toe, zowel
in kwaliteit als in kwantiteit, waarbij de lijn zich nog in opwaartse
richting beweegt. Nationaal gezien plaatste deze provincie zich
derde.
156
-ocr page 157-
Trekpaardfokkerij in Nederland
Fig. 108. Tosca van Monnikenhof K 50793. Kampioenmerrie Goes 1955. Zeer
op de voorgrond getreden merrie. Sterke, diepe bouw met ver naar achteren ge-
bogen ribben. Zeer korte, rechte rug. Sterk gespierde, schuine schouder met
behoorlijk ontwikkelde schoft. Spieren van uitstekende lengte en dikte.
Groningen, Noord- en Zuid-Holland zijn van minder betekenis,
al heeft men er wel degelijk goede kernen. Gelderland bezit, vooral
in het oosten een fokkerij die van betekenis is. Overijssel gaat ge-
leidelijk zijn kwaliteit van het fokmateriaal opvoeren. De Noord-
Oost-Polder ontwikkeld zich tot een hoogstaand centrum met enkele
zeer prominente fokstallen.
Het Belgische trekpaard is een uitstekend gebouwd paard, krachtig
en robuust, weinig vatbaar voor nadelige invloed van klimaat. Het
kan op elke bodem worden gehouden, zij het dat voor de lichtere
gronden met een wat lichter trekpaard kan worden volstaan.
Tot voor enkele jaren werd naar een grote massa gestreefd. Ook
nu nog heeft men zeer zware trekpaarden, doch tevens, binnen het
raam van het ras, ook paarden met minder zwaarte. Er zijn, al
naar gelang van de schofthoogte, vier groepen, waarvan de kleinere
en lichtere trekpaarden Ardenner worden genoemd.
Het Belgisch paard in ons land is dus in zekere zin aangepast aan
de behoeften van deze tijd. Een grotere geschiktheid voor het
-ocr page 158-
Trekpaardfokkerij in Nederland
Fig. 109. Nico van de Heibloem K 2254. Kampioenhengst van de kleine maat.
Grote kracht in kleiner volume. Zeer evenredig gebouwd. Het gehele beeld ver-
raadt atletische kracht. De sterk gespierde, voldoend lange hals, draagt een
kenmerkend mooi gevormd hengstenhoofd; lange, schuine schouder; lang kruis
met de machtige broekspieren; gespierde onderarm en schenkel; flink ontwikkeld
spronggewricht.
middengrote en kleine landbouwbedrijf, in het bijzonder voor de
lichtere gronden, werd hiermede verkregen. Dit laatste is nog van
meer belang omdat in het verleden op de laatst genoemde bedrijven
dikwijls jonge trekpaarden werden gehouden. Deze werden daar
opgefokt en afgericht. Op volwassen leeftijd werden zij dan ver-
kocht teneinde het bedrijfsinkomen te kunnen vergroten. Thans
geschiedt dat niet meer of in zeer verminderde mate.
Al is er belangrijk verschil in zwaarte, toch heeft zich bij alle types
de algemene karakteristiek van het exterieur gehandhaafd. De
romp is breed en diep met uitstekende ribwelving. Het lange en
brede kruis is iets hellend. Opmerkelijk is dat schoft en schouder
behoorlijk ontwikkeld zijn, soms zelfs bijzonder goed. De hals is
voldoende lang en draagt vaak een mooi gevormd klein hoofd.
-ocr page 159-
Trekpaardfokkerij in Nederland
Fig. 110. Ronald van Nijverveld. Driejarige hengst van het Ardenner-type.
Goedgekeurd en met Ie premie bekroond. Eerste hengst die voor dit type werd
ingeschreven. Duidelijk treden de typerende raseigenschappen van het Ned.
trek paard naar voren.
Het beenwerk is goed geplaatst en goed ontwikkeld, bij het lichtere
trekpaard gewoonlijk even harder dan bij het zeer zware model.
De rug is kort, nogal eens even week. Het spierstelsel is uit de aard
der zaak krachtig ontwikkeld.
Het trekpaard is uiterst mak en gewillig met een zeer voldoende,
levendig temperament en een rustig, gelijkmatig humeur, ver-
trouwelijk in de omgang.
De bewegingen zijn goed, een vlotte, gemakkelijk gegeven draf
stelt men zeer op prijs.
Aan voeding en verpleging worden weinig eisen gesteld. Met be-
-ocr page 160-
Kruising tussen warmbloed en koudbloed
trekkelijk weinig krachtvoer is het goed in conditie te houden, ook
bij langdurige arbeidsprestaties.
In de fokkerij wordt grote aandacht besteed aan een sterke ont-
wikkelde borst- en buikomvang, uitstekende ribwelving. Men wil
een kortbenig, gestopt type, dat fors en robuust is en zich gemakke-
lijk kan verplaatsen.
Er is meermalen betoogd dat de fokrichting van het zware trek-
paard diende te worden gewijzigd naar een lichter type. Wij laten
deze bewering voor wat zij is, juist of onjuist. Wel diene men te
bedenken, dat het uiterst moeilijk is om van lichter op zwaarder te
komen, het omgekeerde gaat als regel gemakkelijk. Voorzichtigheid
zij dus geboden.
Bij de keuringen van hengsten en merries vindt beoordeling plaats
in drie groepen, met daarnaast die van het Ardenner type. Men
kent de grote-, de midden- en de kleine maat, al naar gelang de
schofthoogte. De minimumgrenzen zijn ongeveer 1.63 m, 1.56 m
en 1.52 m, voor de Ardenner ongeveer 1.45 m. Voor de merries
zullen deze hoogten iets geringer zijn.
Gezien de toenemende vraag naar niet alleen een kleiner, maar ook
lichter trekpaard, werd de klasse der Ardenners ingesteld. De
hoogte in deze rubriek bedraagt ongeveer 1.45 m-1.55 m.
Ofschoon dit Ardennertype dus van lichter formaat is, bezit het
toch wel degelijk de typische raskenmerken van het trekpaard.
Verwacht mag worden dat dit type zich zal uitbreiden.
Op de in januari 1963 gehouden keuringen van hengsten werden
twee hengsten in deze rubriek ingeschreven en geprimeerd.
41 KRUISING TUSSEN WARMBLOED EN KOUDBLOED
In het begin van deze eeuw doen trekpaardhengsten van het
Belgisch type hun entree in ons land. Vooral in streken waar van
een doelbewuste warmbloedfokkerij weinig of geen sprake was
dekten zij veel merries van het warmbloedtype. Het warmbloed
bezat toen veel minder massa, terwijl aan een zwaarder paard
behoefte was. In nog weer later jaren dekten warmbloedhengsten
deze kruisingsprodukten en zelfs Belgische merries, ofschoon dit
op veel beperkter schaal is voorgekomen dan andersom. Tot
-ocr page 161-
Maatregelen ter bevordering van de paardenfokkerij in Nederland
ongeveer aan het begin van de tweede wereldoorlog heeft men
deze verschijnselen kunnen waarnemen, hetwelk echter de laatste
jaren daarvoor door verschillende oorzaken belangrijk minder
was geworden. In Engeland en Ierland worden, merries van de
zwarewarmbloedrassenenvandetrekpaardrassen wel gedekt door
Eng. Volbloedhengsten. In ons land worden voor dit doel op be-
perkte schaal warmbloedmerries gedekt door hoog in het bloed
staande hengsten.
De bedoeling van deze kruising is een zwaar rijpaard voor gebruiks-
doeleinden te verkrijgen, welk kruisingsprodukt in Engeland en
Ierland hunter wordt genoemd. Dergelijke kruisingen met trek-
paardmerries vinden hier niet plaats. Dit is wettelijk verboden.
42 MAATREGELEN TER BEVORDERING VAN DE
PAARDENFOKKERIJ IN NEDERLAND
Reeds vanaf ongeveer de 17e eeuw is van overheidswege getracht de Overheidsmaat-
paardenfokkerij gunstig te beïnvloeden door het treffen van maat- reëe'en
regelen, o.m. door het verbod van andere dan goedgekeurde heng-
sten ter dekking te stellen. Deze bepalingen zijn niet steeds streng
nageleefd. Soms werden zij ingetrokken, later opnieuw vast-
gesteld wanneer bleek dat het peil der fokkerij ernstig daalde.
Bij de wet van 1901 werd in ons land, dus geldend voor alle provin-
cies, verboden om hengsten ter dekking te stellen, welke niet door
een aangewezen commissie waren goedgekeurd.
Deze bepaling is ook nu nog van kracht, al werd bij de wijziging
van de wet in 1918, de uitvoering voor een belangrijk deel gelegd
in handen van de stamboeken. Na het tot standkomen van de
Paardenwet 1939 berust vrijwel de gehele uitvoering bij de ver-
schillende stamboeken in ons land. De stamboeken beslissen over
de goed- en afkeuring van hengsten, die in hun registers zijn in-
geschreven, de z.g. stamboekkeuring.
Hengsten waarvoor geen, of geen erkend stamboek bestaat worden
voor dekking gekeurd door een commissie, waarvan de leden
worden benoemd door de Minister van Landbouw, de z.g. com-
missiekeuring.
Een erkend stamboek is een stamboek, dat aan bepaalde voor-
161
-ocr page 162-
Maatregeien ter bevordering van de paardenfokkerij in Nederland
waarden moet voldoen, om erkend te kunnen worden door de
Minister van Landbouw.
Omdat de paardenstamboeken als doel hebben de verbetering van
het paardenmateriaal van de leden moet de keuring van hengsten
streng zijn.
De stamboeken moeten leiding geven aan de fokkerij. Alleen
strenge selectie in de richting van het meest gewenste rastype
kan het ras op peil houden. Het ras zal zich moeten aanpassen aan
de eisen, die een bepaalde tijd stelt. De fokleiding zal zich bij haar
beoordelingen vooral ook moeten richten op het verkrijgen van
eigenschappen, eventueel het verbeteren van de eigenschappen,
die het paard in de nabije toekomst zal moeten bezitten. De fok-
leiding zal vooruit moeten zien.
De hengsten welke bij de stamboeken ter keuring worden aange-
boden voor de openbare dekdienst zullen tenminste 2'/2 jaar oud
moeten zijn. Bij deze keuring, zowel door een stamboek als door
een commissie, wordt de hengst goed- of afgekeurd.
Betreft het een stamboekkeuring dan wordt de hengst na goedkeu-
ring of
a.  goedgekeurd voor inschrijving in het stamboek (keurstamboek)
of
b.  goedgekeurd voor dekking.
De laatste categorie betreft hengsten, die op het ogenblik van de
keuring, niet aan de minimumeisen voor inschrijving in het stam-
boek voldoen, doch welke toch om bepaalde redenen niet behoren
te worden afgekeurd.
Is de ontwikkeling gunstig, eventueel na bezichtiging van de eerste
jaargang veulens, dan wordt de hengst op 4- of 5-jarige leeftijd
ingeschreven in het stamboek (keurstamboek). Het aantal hengsten
dat enkel voor dekking wordt goedgekeurd is als regel uiterst
gering bij de warmbloedstamboeken. De Kon. Ver. Het Neder-
landse Trekpaard, keurt de hengsten wel op tenminste 2l/2 jaar,
doch deze kunnen eerst op tenminste 3y2 jaar keurstamboekhengst
worden.
Voor een hengst, afgekeurd of enkel goedgekeurd voor dekking,
door een stamboekcommissie, kan bij het betreffende stamboek
herkeuring worden aangevraagd. De hengst wordt dan door een
-ocr page 163-
Maatregeien ter bevordering van de paardenfokkerij in Nederland
andere stamboekcommissie opnieuw beoordeeld. De leden van de
stamboekcommissies worden door het betreffende stamboek ge-
kozen.
Bij afkeuring van een hengst, hetzij na herkeuring door een stam- Keuring in
boek, hetzij door een commissie, kan keuring in beroep woeden beroep
gevraagd. In hoogste instantie wordt de hengst bij deze keuring
in beroep beoordeeld door de Commissie in beroep. De samenstel-
ling van deze commissie verschilt al naar gelang van het ras waar-
toe de hengst behoort. De leden van deze commissies worden door
de Minister van Landbouw benoemd.
Maatregelen zijn getroffen dat niet lichtvaardig herkeuring en
keuring in beroep worden aangevraagd. De verplichting bestaat
dat bij deze aanvragen een bepaald bedrag moet worden gestort,
welk bedrag wordt teruggegeven indien de hengst wordt goedge-
keurd.
De goedkeuring geschiedt voor een jaar. De stamboeken kunnen De goed-
besluiten om oudere hengsten voor meerdere jaren goed te keuren, keuringstermijn
indien zij in de fokkerij uitstekend voldoen.
Wettelijk is vastgelegd dat de heugsthouder nauwkeurig aanteke-
ning moet houden van de verrichte dekkingen in boeken en regis-
Verplichtingen
van de
hengsthouder
ters door of vanwege het Ministerie van Landbouw verstrekt.
De hengsthouder is verplicht aan de houder van een gedekte merrie
een dekbewijs te verstrekken. Dit bewijs moet bij verkoop van de
merrie aan de koper worden overhandigd.
De wet verbiedt het houden van een niet gespeend veulen, zonder
dat een dekbewijs van de merrie aanwezig is.
Ook is het verboden een hengst van 2]/2 jaar of ouder, welke niet
is goedgekeurd, te houden op het erf waar zich een goedgekeurde
hengst bevindt.
Bij de Verordening Hengstenhouderij en de Retributieverordening Vergunning voor
Hengstenhouderij, beide van het Landbouwschap, wordt de dekstation
hengstenhouderij geregeld. Aanvragen voor het bekomen van een
vergunning om een goedgekeurde hengst ter dekking te stellen
worden om beslissing ingezonden aan het Landbouwschap. Betreft
het een stamboekhengst dan heeft het Landbouwschap zijn taak
163
-ocr page 164-
Afdeling Paardenhouderij van het Landbouwschap
in deze overgedragen aan de stamboeken, waarbij natuurlijk elk
stamboek beslist omtrent de aanvragen welke betrekking hebben
op het ras, dat dat stamboek voorstaat. Bij het toekennen van een
vergunning kunnen daaraan voorwaarden of nadere bepalingen
worden verbonden.
Wofdt een vergunning geweigerd of heeft de aanvrager bezwaar
tegen de gestelde voorwaarden aan de vergunning verbonden, dan
kan hij in beroep komen bij de afdeling paardenhouderij van het
Landbouwschap, die dan in hoogste instantie beslist. Voorts zijn
er bepalingen omtrent het minimum dekgeld dat mag worden ge-
heven.
Het verbod van kruising tussen bepaalde groepen van rassen is
eveneens in de verordening Hengstenhouderij vastgelegd.
43 AFDELING PAARDENHOUDERIJ VAN HET LAND-
BOUWSCHAP
Bij deze afdeling zijn de volgende commissies ingesteld.
a.  de Commissie Gezondheidszorg Paarden.
Deze heeft als taak al datgene te doen wat met de gezondheid van de
paardestapel in verband staat. De commissie zal zich bewegen op
het terrein van de voeding, de verpleging, ziektebestrijding en het
voorkomen van ziekten, eventueel gebreken. Belangrijke vraagstuk-
ken kunnen in studie worden genomen b.v. het onderzoek om tot
betere bevruchtingsresultaten te komen, oorzaak en bestrijding
van het zomereczeem, optreden van en invloed van de rachitis.
Nauw contact wordt - en zal moeten worden - onderhouden met
andere instellingen, welke aan de doelstellingen medewerking
kunnen verlenen.
Deze commissie stelt o.m. de maandelijkse paardengezondheids-
kalender samen, waarin de paardenfokker en -gebruiker menige
nuttige wenk wordt gegeven.
b.  de Commissie Paardengebruik.
Het doelmatig gebruik en alles wat daarmede samenhangt zal de
aandacht van deze commissie hebben. Verbetering van paarde-
werktuigen, steun geven bij het ontwerpen van nieuwe werktuigen
voor paardetrekkracht geschikt.
-ocr page 165-
Afdeling Paardenhouderij van het Landbouwschap
De opleiding van personeel voor een juiste omgang met paarden,
de wijze van aanspanning, de beoordeling van de tuigen voor het
aanspannen, het onderhoud daarvan, ook de wijze van africhten
van jonge paarden. De bestudering van de economische betekenis
van het paard en de vraagstukken, die met het paardengebruik
samenhangen, zullen een onderdeel vormen van zijn taak.
Ook hier zal uitwisseling van gedachten en samenwerking met
andere instanties nodig zijn, b.v. met het Instituut voor Landbouw-
techniek en Rationalisatie, de Rijks veeteeltconsulenten en de
stamboeken.
c. de Commissie voor het Bruikbaarheidsonderzoek van Paarden
(I.B.O.P.)
In deze commissie zijn vertegenwoordigd het bedrijfsleven (w.o.
de stamboeken, bonden van landelijke rijverenigingen), het Insti-
tuut voor Landbouwtechniek en Rationalisatie (I.L.R.) en het
Ministerie van Landbouw en Visserij.
Het doel is om door middel van de remwagen de bruikbaarheid
van paarden voor de landbouw vast te stellen.
Een commissie van deskundigen beoordeelt de verrichtingen van
het paard. Voor paarden en pony's, welke met goed gevolg aan
het onderzoek deelnemen, wordt, al naar gelang van de getoonde
prestatie, een certificaat A, B of C afgegeven.
Voor bepaalde verrichtingen kunnen subsidies worden gegeven,
waarbij het Rijk, het Fonds Nationale Veefokkerij en de stamboek-
vereniging bijdragen.
Cursussen in beoordeling, voorbrengen en toiletteren van paarden
en paardengebruik (omgang met en gebruik van het paard)
Het is altijd nuttig en in bepaalde gevallen noodzakelijk dat een
paard er verzorgd uitziet. Op keuringen, bij demonstraties waar
paarden aan deelnemen, bij verkoop zal het zo voordelig mogelijk
moeten uitkomen. Een goed voorbrengen van het paard en een
goed toilet dragen aanmerkelijk bij de goede eigenschappen van het
paard tot hun recht te doen komen. Het gehele beeld wijzigt zich er
dikwijls door in gunstige zin. Goed voorbrengen en het aanbrengen
van een juist toilet eisen degelijke kennis.
Deze kennis moet worden verworven. Kennis, die niet kan worden
-ocr page 166-
Subsidie ten behoeve van de paardenfokkerij
verkregen door hem, die niet geleerd heeft op de juiste wijze met
een paard om te gaan.
Voor een goed en verstandig gebruik van het paard zal men de
nodige wijsheid moeten bezitten. In de eerste plaats een juiste
omgang met het paard en vooral ook een juiste aanspanning.
Teneinde de mogelijkheid te openen een behoorlijk inzicht in het
bovenstaande te krijgen worden cursussen gegeven in beoordeling,
toiletteren en voorbrengen van paarden en cursussen in paarde-
gebruik (omgang met en gebruik van het paard).
De leerkrachten nodig voor het geven van onderwijs aan de ge-
noemde cursussen worden opgeleid op een kadercursus. Aan het
einde daarvan wordt een examen afgenomen. Aan hen die slagen
wordt een getuigschrift uitgereikt. Degene die een diploma krijgt
wordt door de afdeling Landbouwonderwijs van het Ministerie
van Landbouw opgenomen op een lijst van erkende lesgevers voor
het geven van onderricht aan de genoemde cursussen.
Zowel voor de gewone, als voor de kadercursussen, kan Rijks-
subsidie worden verleend. Zij staan onder Rijkstoezicht, dat uit-
geoefend wordt door of namens de Inspecteur van het Landbouw-
onderwijs in wiens ambtsgebied een cursus wordt gegeven.
44 SUBSIDIES TEN BEHOEVE VAN DE PAARDEN-
FOKKERIJ
De Wet bepaalt, dat jaarlijks op de Rijksbegroting een bedrag als
subsidie voor de paardenfokkerij wordt uitgetrokken. Deze Rijks-
subsidie was voorheen belangrijker dan thans.
De verdeling over de provincies vindt plaats als volgt :
1.  Voor iedere provincie wordt een gelijk basisbedrag vastgesteld.
2.   Het restant wordt verdeeld in evenredigheid van het aantal
dekkingen, dat in het afgelopen jaar in die provincies heeft plaats
gehad en naar het aantal in de veulenboeken ingeschreven veulens.
Het per provincie beschikbare geld, wordt verdeeld over de in die
provincie werkzame, erkende stamboekverenigingen.
Bestedingsplan De stamboekverenigingen of hun provinciale afdelingen moeten
jaarlijks vóór 1 januari een bestedingsplan aan de Minister ter
166
-ocr page 167-
Selectie en indeling van het fokmateriaal
goedkeuring inzenden en rekening en verantwoording van het.
bestedingsplan van het vorige jaar voor 1 maart inzenden.
Rijksgelden mogen slechts worden besteed :
a.  Voor het toekennen van premies bij gelegenheid van premie-
keuringen voor hengsten of merries voor in een stamboek der
betrokken stamboekvereniging ingeschreven paarden;
b.   Voor de bestrijding der aan deze keuringen verbonden kosten;
c. Voor het toekennen van invoerpremies voor hoogwaardige man-
nelijk of vrouwelijk fokmateriaal;
d.  Eventueel voor andere met de paardenfokkerij in verband
staande doeleinden welke de minister beoogt.
De Stamboeken of hun provinciale afdelingen ontvangen behalve Provinciale
de genoemde subsidie, bovendien als regel provinciale subsidie. De subsidies
verdeling over de warmbloed- en koudbloedrichting vindt als regel
plaats op dezelfde grondslag, als bij die van het Rijkssubsidie.
Die bijdragen waren in het verleden, vooral relatief, belangrijk
groter, hielden toen meer verband met de praktijk der fokkerij.
In sommige provincies wordt behoorlijk steun ontvangen.
45 SELECTIE EN INDELING VAN HET FOKMATERIAAL
DOOR DE STAMBOEKVERENIGINGEN
Op ongeveer 3-jarige leeftijd worden zowel de in het Veulenboek
ingeschreven jonge hengsten als merries gekeurd voor opname in
het Stamboek. Zij worden bij opname stamboekhengsten en stam-
boekmerries genoemd. Dieren waarvan de afstamming niet of
onvolledig bekend is, of waarvan de afstamming niet wordt erkend,
doch die wel het zuivere type vertonen, kunnen in het hulpstamboek
worden ingeschreven.
Bij het N.W.P. worden de betere soort stamboekmerries tot ster-
merrie
verklaard, terwijl de allerbeste exemplaren het predikaat
modelmerrie ontvangen. Deze predikaten worden bij de stamboek-
keuringen toegekend. Het predikaat model in Groningen op de
Centrale keuring van merries, wanneer het jongere merries betreft.
Bij de V.L.N, heeft men nagenoeg dezelfde onderscheidingen. Ook
hier kennen we dus naast de gewone stamboekmerries stermerries,
167
-ocr page 168-
Selectie en indeling van het fokmateriaal
die worden aangewezen uit de met eerste premie bekroonde
premiemerries, welke laatste in exterieur boven de gemiddelde
stamboekmerries staan.
Op 4-jarige of oudere leeftijd kan aan de beste stermerries bij de
V.L.N., die bewezen hebben vruchtbaar te zijn, het predikaat
voorlopige kroonmerrie worden toegekend. Zij wordt kroonmerrie
nadat is vastgesteld, dat zij de arbeid, die in de landbouw wordt
gevorderd, op de juiste wijze wil en kan volbrengen. De hier ge-
noemde graderingsonderscheidingen der merries naar uitwendig
voorkomen worden bij de V.L.N, verleend op de premiekeuringen.
Het predikaat preferent wordt verleend aan stamboekdieren, die
uitmunten in overervingsvermogen, in exterieur en in verrichtingen.
De bepalingen omtrent het toekennen van dit predikaat verschillen
bij het N.W.P. en de V.L.N.
Bij de V.L.N, heeft men bovendien nog het predikaat kernmerrie
ingesteld. Dit kan worden toegekend aan merries, die tenminste
13 jaar oud zijn, nog gaaf en vitaal, mak en gewillig in het bedrijf
en voldoende vruchtbaar zijn. Dit predikaat kan worden verleend
aan alle ingeschreven merries, dus ook aan de niet onderscheiden
stamboekmerries en aan hulpstamboekmerries.
Dit predikaat wordt dus in hoofdzaak verleend op innerlijke
eigenschappen. Het is zeer verheugend, dat men in de fokkerij
meer aandacht begint te besteden aan deze innerlijke eigenschap-
pen. Men heeft bij de V.L.N, thans ook de bepaling, dat van alle,
voor het eerst goedgekeurde, hengsten, een rapport zal worden
samengesteld omtrent het exterieur en het gedrag als bedrijfs-
paard van de moeder van de hengst. De bevindingen van dit rap-
port zullen bij de verdere goedkeuring en de primering van de
hengst ernstig in de beoordeling worden verdisconteerd.
Wat de hengsten betreft onderscheiden we gewone stamboek-
hengsten en voorlopige premiehengsten, dit zijn de betere exem-
plaren van de stamboekhengsten, jonger dan 5 jaar.
Is de eerste jaargang veulens van voldoende gehalte, dan kan aan
5-jarige hengsten, mits ze met succes de prestatieproef hebben
afgelegd, bij het N.W.P. het predikaat premiehengst worden ver-
leend. Bij de V.L.N, is het evenzo, doch wordt de prestatieproef
voor hengsten afgelegd op ongeveer 5y2 jaar. Bij het N.W.P.
leggen de hengsten deze af op 4 y2 jaar.
Hengsten, die zich in de fokkerij bijzonder onderscheiden, doch
168
-ocr page 169-
Selectie en indeling van het fokmateriaal
niet in een mate, dat zij kunnen voldoen aan de eisen gesteld
voor het verkrijgen van het predikaat preferent, worden bij het
N.W.P. fokpredikaathengst genoemd, terwijl deze hengsten bij de
V.L.N, de naam keurhengst ontvangen.
Teneinde de fokkers van voorlichting te dienen en om de fokkerij Type
van landbouwrijpaarden in ons land aan te moedigen, kan het landbouwrijpaard
predikaat 'type landbouwrijpaard' worden toegekend aan goed-
gekeurde hengsten van de V.L.N, en van het N.W.P.
Fig. 111. Urgent S. gld. t. 1143. Ie premiehengst. Predikaat landbouwrijpaard.
Sterk sprekend hengstmodel, waarom de voldoend lange, doch even zware hals
moet worden vergeven. Beste, sterk gespierde, schuine schouder; hoge, lange
schoft; korte rug en toch staand over veel bodem. Fors hengstenbeen, dat vooral
in het voorheen duidelijk de grote hardheid toont.
Uit deze goedgekeurde hengsten worden die exemplaren geselec-
teerd, die in staat moeten worden geacht aan hun nakomelingen
de eigenschappen te geven, waardoor deze fokprodukten zich
goed zullen lenen voor het gebruik als rijpaard.
169
-ocr page 170-
Selectie en indeling van het fokmateriaal
Bij de V.L.N, wordt bij de hengstenkeuringen het predikaat voor-
lopig toegekend op het uitwendig voorkomen van de hengst.
Is de hengst voorlopig aangewezen, dan moet hij na het dekseizoen
een vrij lichte zadelproef afleggen. De commissie beoordeelt dan
of hij in de bewegingen onder het zadel inderdaad beantwoordt
aan de verwachtigen die zijn afstamming, exterieur en bewegingen
aan de hand hebben gewekt.
De toekenning van het predikaat wordt definitief na een gunstige
uitslag van de keuringen der afstammelingen en nadat de hengst
een zwaardere zadelproef heeft afgelegd. Deze laatste bestaat uit
een lichte dressuurproef en het springen van een aantal eenvoudige
hindernissen, eventueel in het terrein. De hengst moet bewijzen,
dat hij over voldoende energie, moed en uithoudingsvermogen
beschikt.
Bij het N.W.P. is de toekenning iets anders geregeld. De voorlopige
selectie vindt op vierjarige leeftijd plaats op de verrichtingsdag.
Als vijfjarige moet de hengst dan opnieuw de zware zadelproef
afleggen en tevens een lichte dressuurproef, om het predikaat
definitief te behalen.
Certificaat van In 1963 is de I.B.O.P. begonnen met gelegenheid te geven voor het
geschiktheid als verkrijgen van dit bewijs, Het kan worden uitgereikt voor warm-
paard-Fokpaard
bloedpaarden indien deze aan de door de I.B.O.P. gestelde eisen
hebben voldaan.
De paarden worden beoordeeld op type, rijpaard-eigenschappen en
gewilligheid. Zij worden onder het zadel voorgebracht in stap,
draf en galop en worden tevens enkele eenvoudige hindernissen
gesprongen. De gewilligheidsproef wordt afgelegd voor de land-
bouw- of voor de remwagen. Fokpaarden kunnen, desgewenst,
van het nemen van de hindernissen worden vrijgesteld. Aan ge-
gradueerde merries kan een premie worden toegekend.
In het bijzonder de V.L.N, heeft aangedrongen op het instellen
van zadelproeven.
Het grote voordeel van deze onderscheidingen is, dat men in
later jaren, als men de levende dieren niet meer kent, in de stam-
bomen kan nagaan welke op de voorgrond tredende voorouders
in de afstamming voorkomen. Als voorbeeld noemen we een prefe-
rente kroonmerrie, tevens kernmerrie, ongeveer het beste wat er
op fokpaardengebied bestaat, wat de merries betreft.
170
-ocr page 171-
Selectie en indeling van het fokmateriaal
Fig. 112. Markies vb. Gld. 1. 2370. Met eerste premie op no. 3 gesteld afd.
landbouwrijpaarden Nationale Tentoonstelling Utrecht 1959. Bijzonder mooi
type landbouwrijpaard. Zeer voldoende zwaarte ais landbouwpaard, mooi als
type rijpaard. Beste houding van hoofd en hals, veel afstand tussen voor- en
achterbenen (ruime gangen). Lang kruis, sterk gespierde dij en schenkel, fors
ontwikkelde, harde gewrichten. Veerkrachtige stap.
Bij de Kon. Ver. Het Nederlandse Trekpaard kent men het stam-
boek en het keurstamboek en worden de veulens geregistreerd in
het stamboek. Veulens, die op driejarige of oudere leeftijd worden
goedgekeurd voor inschrijving in het keurstamboek, ontvangen dan
de naam Keurstamboekhengst of Keurstamboekmerrie. Dieren,
die niet worden goedgekeurd voor opname worden stamboek-
dieren genoemd.
De met premie onderscheiden dieren worden tot premiepaard
verklaard, waarvan aantekening wordt gemaakt op het stamboek-
bewijs.
Het Ned. Trekpaard Stamboek heeft eveneens een hulpstamboek,
waarin die dieren kunnen worden geregistreerd, welke niet van
-ocr page 172-
Verrichtingskeuringen
erkende, onvolledig bekende of onbekende afstamming zijn, mits
zij natuurlijk voldoen aan de eisen, wat uitwendig voorkomen
betreft. Afstammelingen van hulpboekmerries kunnen in het keur-
stamboek worden ingeschreven en mogen ook aan de premiekeu-
ringen deelnemen.
Hengsten worden niet eerder in het keurstamboek (K) ingeschreven
dan nadat zij tenminste 31/2 Jaar °ud zijn.
Ook zijn twee predikaten ingesteld voor merries, waarbij een voor-
treffelijke combinatie van uitwendige en inwendige eigenschappen
aanwezig moet zijn om het predikaat elitemerrie te verwerven.
Dit kan slechts behaald worden door merries, die aan een uitstekend
exterieur - Ie of 2e premie moet behaald zijn - grote vruchtbaar-
heid en goed overervingsvermogen paren en bovendien in alle
opzichten uitmuntende bedrijfspaarden zijn.
Om het predikaat prestatiemerrie te verwerven moet de merrie in
het keurstamboek zijn ingeschreven, overigens aan dezelfde eisen
voldoen als de elite-merrie, terwijl bovendien vooral zal moeten
worden gelet op het type dat goedkoop in onderhoud is.
46 VERRICHTINGSKEURINGEN
Het is van zeer groot belang, dat vooraanstaande fokpaarden be-
schikken over eigenschappen, die nodig zijn voor een goed land-
bouwpaard dat tevens geschikt is voor veelzijdig gebruik.
Vooral voor de hengsten is een onderzoek in deze richting zeer
gewenst, omdat deze zelden geregeld worden gebruikt voor die
diensten, welke van de merries dagelijks worden verlangd, geduren-
de meerdere jaren.
Voor de merries is er min of meer een natuurlijke selectie door de
eigenaar, welke zelf over een reeks jaren de hoedanigheden van
zijn merrie, ook als bedrijfspaard, kan vaststellen. Voor de hengsten
zal dit zelden het geval kunnen zijn. Een merrie, die als bedrijfs-
paard met voldoet, zal als regel van het bedrijf verdwijnen en niet
of slechts bij uitzondering nog voor de fokkerij worden gebezigd.
Het N.W.P. eist van al zijn ingeschreven hengsten, dat zij ten minste
éénmaal, te beginnen op vierjarige leeftijd, aan een verrichtings-
keuring deelnemen. De hengsten moeten dan een bepaalde afstand
172
-ocr page 173-
Gebruikswaardebepaling
onder het zadel afleggen, waarbij zij worden getoond in de drie
gangen: stap, draf en galop. Bovendien moeten zij voorgebracht
worden voor een belaste boerenwagen, waarbij stap en draf worden
gevraagd. Ofschoon niet verplicht, worden bijna alle hengsten
ook voorgebracht aangespannen voor de concourswagen.
De verschillende verrichtingen worden nagegaan en de uitslag
daarvan vastgelegd. Door de meer centrale ligging van het fok-
gebied kan dit voor het N.W.P. gemakkelijker dan voor de V.L.N.
Naast deze ingespannen keuringen heeft men bij het N.W.P.,
het F.P.S. en de V.L.N, de bedrijfsproef voor hengsten. Deze
moeten dan gedurende drie uren onafgebroken betrekkelijk zware
landbouwarbeid verrichten. Aan het einde van deze proef wordt
een zeer zware trekkrachtproef ingesteld, gedurende een korte
tijd, om te controleren tot welke uiterste prestatie de hengst in
staat is.
Verschillende onderzoekingen omtrent de toestand van de hengst
voor, tijdens en na de proef worden verricht.
Ook van deze bedrijfsproef worden de resultaten vastgelegd en
kunnen deze bij de verdere goedkeuring en primering van de hengst
in de beoordeling worden betrokken. Het is mogelijk, dat bij on-
voldoende uitslag de goedkeuringstermijn van de hengst niet
wordt verlengd.
Bij het N.W.P. moeten alle modelmerries van vier jaar en ouder
een soortgelijke proef afleggen als de hengsten, terwijl bij de V.L.N.
dit ook het geval is bij de voorlopige kroonmerries, die eerst dan
kroonmerrie worden als het resultaat van de bedrijfsproef bevredi-
gend is. Bij het F.P.S. heeft men voor de modelmerries een soort-
gelijke regeling als bij de V.L.N.
47 GEBRUIKSWAARDEBEPALING
Bij de verrichtingskeuringen wordt een indruk verkregen omtrent
de makheid, de gewilligheid, de trekkracht, de werklust, tevens de
stijl waarin de gevraagde prestatie worden volbracht. Zij doen ons
indrukken verkrijgen van het bepaalde paard op het bepaalde
ogenblik onder bepaalde omstandigheden. Het moge bekend wor-
den verondersteld dat hetzelfde paard onder dezelfde omstandig-
173
-ocr page 174-
Gebruikswaardebepaling
heden, op hetzelfde ogenblik in handen van twee verschillende
personen, tot buitengewoon verschillende prestaties in staat is.
Ofschoon reeds daaruit conclusies zijn te verkrijgen voor de
gebruikswaarde, zijn deze lang niet voldoende. Het bepalen van
deze gebruikswaarde zou zich in zijn meest volmaakte vorm moeten
uitstrekken over het gehele leven van het dier, waarbij alle factoren
en levensomstandigheden in aanmerking worden genomen. Men
zou dan ook volledig zijn ingelicht o.m. omtrent gezondheid,
vruchtbaarheid, waarde der afstammelingen en levensduur.
Dit is praktisch niet mogelijk. Wel kan men de werkelijke gebruiks-
waarde dicht benaderen.
Dat deze selectie naar gebruikswaarde ook in de paardenfokkerij
«en zeer belangrijk onderdeel zal kunnen vormen voor de ver-
betering, zal niemand betwijfelen.
Weliswaar vindt een selectie plaats op de boerenbedrijven, omdat
een paard dat geen goede gebruikswaarde heeft, in de regel wel
van het bedrijf verdwijnt. Dit zou men kunnen noemen een ruwe
selectie, daar vaststaande gegevens hierbij niet worden verkregen.
Op betrekkelijk grote schaal is wel getracht om deze met behoor-
lijke nauwkeurigheid te verkrijgen, door gedurende lange tijd
paarden op de bedrijven te controleren. Hierbij krijgt men natuur-
lijk altijd een uitslag welke beïnvloed wordt door verschillende
factoren, niet in het minst door de beoordelaars zelf, omdat met
alle dieren door dezelfde persoon worden onderzocht en de om-
standigheden met gelijk zijn (op het zand leggen de hengsten bij
eenzelfde trekkracht .een belangrijk groter afstand af, dan op
zware kleigrond).
Teneinde hieraan tegemoet te komen, heeft men de verkregen uit-
komsten getoetst aan proeven waarbij een zuiver objectief oordeel
zou kunnen worden uitgesproken. De gecontroleerde dieren werden
enige malen voor de remrosmolen gespannen. Het resultaat is niet
geheel bevredigend geweest. De commissie voor de 'gebruiks-
waardebepaling van paarden' sprak dan ook deze gedachte uit:
'De selectie in de paardenfokkerij zal steeds voor een belangrijk
gedeelte op de exterieurbeoordeling gebaseerd blijven. Deze vormt
het begin, niet alleen, omdat men er op jeugdige leeftijd een aan-
vang mede kan maken, doch ook omdat zij in wezen onmisbaar is.
Het mag echter evenzeer onmisbaar worden geacht, dat men op
grond van de exterieurkeuring als de beste aangewezen paarden,
174
-ocr page 175-
Gebruikswaardebepaling
Fig. 113. Het paard, de economische trekkrachtbron, die zich altijd weer ver-
nieuwt en verjongt. De vruchtbaarheid is zeker een factor die de gebruikswaarde-
bepaling dient te beïnvloeden. De 23-jarige Johanna K. 12324 met haar 21e
veulen
waaraan dus in de fokkerij een vooraanstaande plaats is toe-
gewezen, de beschikking verkrijgt over gegevens welke een aan-
wijzing inhouden omtrent de gebruikswaarde van deze dieren, het
uiteindelijke doel van elke fokkerij'.
Door middel van krachtmetingen voor de remwagen wil men
trachten een inzicht te verkrijgen omtrent het prestatievermogen
van paarden.
De remwagen is zo gebouwd, dat daarmede proeven kunnen
worden genomen, die overeenstemmen met datgene wat op de
bedrijven van de paarden wordt verlangd. De paarden trekken in
het algemeen aan een trekhaak, desgewenst lopen zij in het lemoen,
terwijl zij zich rechtuit kunnen bewegen en niet als bij de remros-
molen een cirkel moeten beschrijven.
Ook bij deze methode zal men trachten objectief vergelijkings-
materiaal te verkrijgen, waarbij toch altijd weer geldt wat wij in
de aanvang van dit hoofdstuk meenden te moeten zeggen.
Voor ongeveer 15 jaar heeft men vergelijkende onderzoekingen
175
-ocr page 176-
Gebruikswaardebepaling
ingesteld tussen de bedrijfsproeven voor hengsten en die voor de
remwagen.
In een rapport is toen vastgelegd, dat de gegevens verkregen bij de
bedrijfsproeven betrouwbaarder waren dan die verkregen voor de
remwagen.
Een paard dat een certificaat ontvangt na met succes de proef voor
de remwagen te hebben volbracht, heeft getoond dat het onder de
gegeven omstandigheden een bepaalde arbeidsprestatie wilde
geven. Dit is dan een min of meer grote waarborg voor werkwillig-
heid, doch die geen garantie inhoudt voor zijn levensduur.
Van vermoedelijk belangrijke betekenis kan dit onderzoek worden
voor de selectie van hengsten. Indien meerdere afstammelingen
van een hengst een onvoldoende prestatie leveren, dan zal daaraan
toch tenminste grote aandacht dienen te worden besteed. De
mogelijkheid tot een onderzoek in deze richting wordt groter nu
de V.L.N, waarschijnlijk een remwagenproef zal eisen van al zijn
voorlopige kroonmerries. Zonder voldoende uitslag blijft de merrie
dan ster.
Voorts is van belang dat men algemene indrukken en gemiddelden
met enige zekerheid kan vastleggen voor de verschillende rassen
omtrent hun gedragingen tijdens de proeven. Met hoeveel energie
de proef wordt afgelegd, de toestand van de paarden aan het einde
van de proeven. Ook de snelheid, waarmede de gevraagde arbeid
wordt verricht, kan voor een bepaald ras worden vastgelegd. Hier-
door zal men kunnen komen tot bepaalde normen voor een be-
paald ras.
Opgemerkt moge worden dat het predikaat kern bij de V.L.N, en
de beide predikaten voor de merries van de Kon. Ver. Het Ned.
Trekpaard, zeer duidelijk wijzen in de richting van de gebruiks-
waardebepaling, Ook bij deze predikaten zijn niet alle vragen tot
oplossing gebracht. Opmerkelijk is wel het gering percentage
merries, dat de hier genoemde predikaten weet te verwerven. Wor-
den ze behaald, dan hebben zij grote waarde.
-ocr page 177-
48 ANDERE VERENIGINGEN TER BEVORDERING DER
FOKKERIJ
Naast de stamboeken heeft men talrijke verenigingen, die de
paardenfokkerij min of meer lokaal steunen.
Bij de fokkerij van het warmbloedpaard is wel de meest bekende
en ook de grootste de Veenkoloniale Hippique Vereniging. Deze
vereniging doet op het terrein der fokkerij veel nuttig werk.
De trekpaardfokkerij kent naast haar landelijke organisatie, de
Koninklijke Vereniging 'Het Nederlandsche Trekpaard', met haar
provinciale afdelingen, eveneens een groot aantal fokkersvereni-
gingen, waarvan de oudste reeds bestonden voor de coördinatie
der gewestelijke stamboeken. Ook hier een bevordering der fokkerij
o.m. door het organiseren van keuringen en fokdagen.
Overal in ons land is het mogelijk, dat eventueel in samenwerking
met de provinciale afdelingen der stamboeken en de boerenorgani-
saties, aan iedere landbouwtenoonstelling van enige betekenis
wel een paardenfokdag kan worden verbonden, hetzij voor het
warmbloed, hetzij van het trekpaard, hetzij van beide, zoals dat
meerdere malen plaats vindt, op dezelfde dag, op hetzelfde terrein.
Fig. 114. Bezielend enthousiasme
177
-ocr page 178-
49 DE LANDELIJKE RIJVERENIGINGEN
Het doel dezer verenigingen is om jonge mensen uit de landbouw
de omgang met en de behandeling van paarden op de juiste manier
te leren. Dat daarnaast de harmonische ontwikkeling van geest
en lichaam wordt bevorderd, tal van nuttige karaktereigenschappen
gunstig worden beïnvloed en aangekweekt, is van groot belang.
De landelijke ruitersport is in ons land tot grote ontplooiing
gekomen. Haar betekenis voor het platteland, niet alleen voor de
fokkerij, doch tevens in andere opzichten is nauwelijks te schatten.
De landelijke ruitersport zal voor de fokkerij een belangrijk rol
kunnen spelen bij het voorbrengen en bij het voorbereiden van
fokpaarden van welke verrichtingen onder het zadel worden ver-
langd.
Door de leiding wordt sterk naar voren gebracht, dat de landelijke
rijverenigingen, wat betreft het paardenmateriaal, dat bereden
wordt, zich zoveel mogelijk baseren moet op de bestaande fokkerij.
Het is gewenst dat de landelijke ruiter dat paard gebruikt dat in
Nederland is gefokt en geregistreerd is in de stamboeken voor het
warmbloedlandbouwpaard. Een wisselwerking tussen fokkerij en
sport dient aanwezig te zijn. De stamboeken spannen zich in hun
Fig. 115. In opgewektheid en met tempo de toekomst tegemoet.
-ocr page 179-
Landelijke Rijverenigingen
Fig. 116. De vrije, ruime, gemakkelijke, opgewekte draf van een moderne warm-
bloedhengst.
paard zo te vormen dat het nog meer geschiktheid krijgt voor de
landelijke ruiter.
Bewezen is dat veel van onze paarden, voortgekomen uit de nor-
male fokkerij aan dat doel beantwoorden. Een bewijs daarvoor
moge o.m. zijn dat Nederlandse ruiters, op Nederlandse paarden,
in internationale wedstrijden, driemaal achtereen het kampioen-
schap wisten te behalen1. Ook man voor man en paard voor paard
is in deze wedstrijden veel gepresteerd.
Bij meerdere landelijke ruiters heeft de mening post gevat dat een
paard met meer bloed voor hen gewenst is. Deskundigen achten
deze mening niet juist, tenzij het gevorderde ruiters betreft. Paar-
den met veel bloed zijn als regel moeilijker in de omgang.
De landelijke rijverenigingen in ons land zijn verenigd in twee
grote overkoepelende lichamen, de Koninklijke Federatie van
Landelijke Rijverenigingen en de Nederlandse Katholieke Bond
van Landelijke Rijverenigingen.
Hun taak bepaalt zich zeer zeker niet enkel tot de landelijke ruiter-
1 In 1963 voor de vierde maal.
-ocr page 180-
Landelijke Rijverenigingen
Fig. 117. Zestien karakters op één doel gericht. Verscheidenheid tot eenheid
gebracht.
sport, doch zij dragen een veel groter, dieper karakter. Beide
toch organiseren verschillende belangrijke cursussen, die niet
alleen dienstbaar worden gemaakt aan de eigen organisaties, doch
ook een verder veld bestrijken.
Men doet dan ook goed te spreken van Landelijk Ruiterwezen.
180
-ocr page 181-
50 PAARD EN TREKKER
Bij de vraag 'paard en/of trekker' komt niet enkel in het geding
de directe geldelijke uitslag voor de bedrijven, maar tevens doen
zich vraagstukken voor, waarvan de oplossing thans nog met is
te zien. Factoren treden op, waarvan de invloed nu nog niet kan
worden vastgesteld. Vast staat reeds, dat een nadelige invloed
merkbaar is op de grond bij de trekkerbedrijven. Hoe groot de
nadelen zijn, en welke middelen moeten worden aangewend om
de schadelijke invloed op te heffen, is nog niet vast te stellen.
Van de maatschappelijke zijde van het vraagstuk is nog nagenoeg
niets bekend. Niet enkel van de invloed op de mens als individu,
maar ook niet in betrekking tot de arbeidsontwikkeling en het
opnameproces daarvan.
Zo is komen vast te staan, dat de mechanisatie wel geleid heeft
tot uitstoot van arbeid op de boerenbedrijven, maar niet tot een
betere rentabiliteit.
Een gevolg van de mechanisatie is dikwijls ook, dat de boer zelf
nog drukker is dan vroeger, d.w.z. aanzienlijk meer arbeidsuren
maakt en de gebondenheid aan het bedrijf te sterk wordt. In de
veehouderij zal deze gebondenheid het meest intensief tot uiting
komen, doch ook voor de akkerbouw geldt dit bezwaar.
De boer wordt meermalen gedwongen tot motorisatie over te
gaan omdat hulp niet is te verkrijgen of om andere redenen niet
kan worden aangewend.
Wel wint de overtuiging veld dat op een groot aantal bedrijven
onverantwoord tot motorisatie is overgegaan.
Wat nu de direct geldelijke resultaten aangaat, zijn hieromtrent
verschillende onderzoekingen, in zeer verschillende delen van ons
land verricht, door het vergelijken van de uitkomsten van bedrijven,
welke onder dezelfde omstandigheden werken, enkel met het ver-
schil of paarden- dan wel motorische kracht werd aangewend x.
Deze onderzoekingen vonden geheel onafhankelijk van elkaar
plaats, terwijl zij geschieden zowel op de zuivere bouwbedrijven
als op de gemengde en de zuivere weidebedrijven. Het resultaat is
1 Men leze hiervoor o.m. de beschouwingen in de jaarverslagen 1948 en 1959
van de Kon. Ver. Het Ned. Trekpaard. Ook van recente en zeer recente onder-
zoekingen zij de lezing aanbevolen.
181
-ocr page 182-
Paard en trekker
geweest, dat de paardenbedrijven in de regel economischer werken.
In hoofdzaak berust dit op het feit, dat de kapitaalsinvestering bij
motorisatie zeer belangrijk hoger ligt, en mede omdat de trekker-
werktuigen duurder zijn in het gebruik, ook door een belangrijk
grotere slijtage dan die voor paarden.
Het netto-overschot per ha is op de paardenbedrijven belangrijk
hoger dan op de trekkerbedrijven.
Op de trekkerbedrijven wordt niet meer geproduceerd, wel duurder.
Voor het gebruik van paarden pleiten ook de geringe kosten van
onderhoud. Het paard kan gevoed worden met de voedermiddelen
van het bedrijf, met afvalstoffen, die weinig of geen waarde be-
zitten, het naweiden achter het rundvee, waardoor weideverbete-
ring ontstaat.
Een niet te onderschatten voordeel van het paard is de fokpro-
duktie, waardoor een belangrijke neveninkomst ontstaat, die de
jaarlijkse voederkosten voor het paard geheel of voor een belang-
rijk deel goed kan maken.
De afschrijving bij het paard is gering door het grote aantal dienst-
jaren en omdat bij vervanging nog een zeer belangrijke restwaarde
overblijft.
Wij laten hier buiten beschouwing de tijden dat motorbrandstof
niet, of zeer moeilijk, zal zijn te krijgen.
Ontegenzeggelijk valt aan de paardentractie nog veel te verbeteren,
door verbetering van werktuigen, waardoor in dezelfde tijd meer
arbeid kan worden gepresteerd. Ook het combineren van werk-
gangen kan belangrijke voordelen opleveren.
Men denke hierbij ook aan verbeteringen, welke het werken
met paarden aantrekkelijker maken. b.v. door zitplaatsen op de
werktuigen aan te brengen.
Nieuwe werktuigen, geschikt voor paardentractie, werden in ge-
bruik genomen. Helaas wordt nog te weinig gedaan om de des-
kundigheid met paarden om te gaan te bevorderen. Hierdoor zal
het moeilijker worden om jonge paarden klaar te maken als vol-
waardig bedrij fspaard.
Wel worden cursussen gegeven in het gebruik van paarden, doch
dit aantal dient belangrijk groter te zijn. Het volgen van een der-
gelijke cursus dient sterker te worden aangemoedigd.
-ocr page 183-
51 NABETRACHTING
Veel vraagstukken dienen zich in de paardenfokkerij aan. De op-
voering van de vruchtbaarheid, de vermindering van het slijtage-
proces zijn slechts twee van de vele problemen, die nog weinig zijn
onderzocht. Verschillende opfokziekten bemoeilijken de fokkerij
en kunnen niet afdoende worden voorkomen of genezen.
Wat is de economische betekenis van het paard? Hoe groot is het
aandeel van de fokkerij in het landbouwinkomen?
Wij keuren de afstammelingen van onze hengsten op exterieur.
Een onderzoek naar hun gebruikswaarde is eveneens nodig.
Kunnen de stamboeken dit alles financieren? Neen!
Onze Rijksveeteeltconsulenten en de Gezondheidsdiensten zijn
zodanig overbelast dat niet voldoende tijd aan de vraagstukken
van het paard kan worden besteed.
Worden er middelen overwogen de moeilijke opfokjaren te over-
winnen van gespeend veulen tot ongeveer driejarige leeftijd?
Een vraagstuk dat nog meer de aandacht zal moeten hebben nu
voor het warmbloedpaard eigenschappen worden verlangd, die
een gebruik op jonge leeftijd nog moeilijker maken.
Teneinde de instandhouding van een belangrijke bron van trek-
kracht mogelijk te maken, zijn van overheidwege in alle andere
West-Europese landen maatregelen getroffen, die ten doel hebben
de paardenfokkerij en het paardengebruik sterk te bevorderen.
Daarmede zijn belangrijke bedragen gemoeid, die wel zeer sterk
contrasteren met die welke in ons land worden verstrekt. De
grondslag voor deze maatregelen berust mede op het inzicht een
grote reserve aan trekkracht te bezitten in tijden van nood. Het
paard zal dan niet alleen bijdragen tot het vormen van voedsel,
in mindere mate dan zelf ook voedingsmiddel zijn.
De algemene belangstelling voor het paard neemt toe. Vermoedelijk
heeft het nog nooit zo sterk de aandacht gehad van alle lagen van de
bevolking. Duizenden zoeken ontspanning bij en door het paard.
Wat is zijn betekenis voor de recreatie? Wat is die als cultuur-
uiting van het platteland? Enkel reeds uit dien hoofde zou aan zijn
fokkerij meer aandacht moeten worden besteed. Zonder fokkerij
geen sport, zonder sport geen recreatie.
Het is verheugend symptomen te kunnen waarnemen die er op
wijzen dat de waardering voor het paard, in zijn veelzijdige ar-
beidsmogelijkheden, toeneemt. Moge het die aandacht en die
steun ontvangen, die het verdient en nodig heeft.
183
-ocr page 184-
52 STAMBOEKBRANDMERKEN
Alle brandmerken op de rechter halsvlakte, tenzij anders is vermeld.
Koninklijke Vereniging
Het Friesch Paarden-stam-
boek. Alle brandmerken
op de linker halsvlakte
Noord-Nederlands
Warmbloed Paarden
stamboek N.W.P.
Vereniging tot bevordering van de Landbouwtuigpaard-
fokkerij in Nederland V.L.N.
Gronings type
Gelders type
G
Stamboekmerrie
en
stamboekhengsi
c
Stermerrie
o
Stamboekmerrie
en
stamboekhengsi
O*
Stermerrie
G
Stamboekmerrie
en
stamboekhengsi
bij de V L.N. tevens
premiebrandmerk voor
merries van beide types.
Wordt als zodanig ge-
plaatst op de linker dij.
Stamboek merrie
en
stamboekhengsi
G*
Stermerrie
<& Ui
G *
Kroonmerrie
H
Hulpstamboekmerrie
Stermerrie
G
O
H
Modelmerrie
Kroonmerrie
Modelmerrie
a
Hulpstamboekmerrie
G
fa
H
Hulpstamboek
Hulpstamboekmerrie
Voor beide types gelijk en op de linker halsvlakte
aangebracht.
<â?
O
Preferent voor merries
en hengsten
Preferent
Kernmerrie
Preferent
Koninklijke Vereniging 'Het Nederlandse Trekpaard'
O
H O
Elitemerrie
Prestatiemerrie
Hulpstamboek-
merrie
Keurstamboekraerrie en
Keurstamboekhengst
C
co-