OVER HET TOONEEL
EN ZYNE STREKKING EN NUT IN BELGIË.
DOOR
L. JOTTRAND.
|
||||||
Paul Louis Courier, een zeer verstandige fransche schryver,
zegt ergens * : dat spreken goed is, schryven beter, en drukken allerbest. Dan gaet hy voort met het nut der drukpers en de voordeelen der vlugschriften en dagbladen te verheffen ; iets dat men, voor en na hem, nog gedaen heeft, doch zeldzaem met zulke oorspronkelykheid en kracht. My dunkt, eventwel, dat spreken nog als het nuttigste moet
aengeprezen worden. Laet zien hoe men tegen de predikers langer en straffer dan wel tegen de boekdrukkers, in alle tyden en oorden, gewoed heeft! En heden is de drukpers by vele volkeren reeds vry, terwyl het vryspreken, (dat is te zeggen het spreken hoe, wanneer en daer waer men het goedvindt), nog volstrekt belet, of ten minste als het voorregt van weinige gehouden wordt. Geen wonder; want het schryven, het drukken, het uitgeven
veronderstellen het lezen , dat geen natuerlyke gave is. Het *. Pamphlet des pamphlets, œuvres complètes de P. L. Coubier, Bruxelles,
1828. boekdeel 1, bladz. 340. |
||||||
i
|
||||||
— 2 —
|
|||||||
spreken, in tegendeel, behoeft alleenlyk het gehoor. Het eene
gereedschap werkt voor een zieker getal menschen; het andere voor allen. Zonder te rekenen dat ieder woord op een oogenblik in duizend en duizend ooien kan vallen, ieder afdruksel maer voor eenen man alleen , op denzelfden tyd, kan dienen ; — dat de tong haren indruk, onder dak en hemel, binnen en buiten, op den wandelenden en handelenden aenhoorder maekt; het papier zynen invloed slechls, mits zekere omstandigheden van rust, van gemak, van byzondere oplettendheid, oefenen mag. . Men vindt de vryheid van spreken, met de vryheid van schryven
gepaerd, nog by zeer weinige volkeren in gang; en, iets dat opmerkensweerdig is, de vryheid van spreken op het tooneel, de tooneelvryheid, ontbreekt meest altyd nog, alwaer men het vryprediken zoo in politische als in godsdienstige zaken, de volksvergaderingen in dubben, in tempels, sedert lang gewend is geworden. Een teeken, volgens ons, dat, onder alle vormen van mondeling onderwys, het allerweerdigst in het tooneel moet gezocht worden. België heeft geene soort van volksonderwys gestremd. Het
strekt onzen Staetsinrigtingen 1er eere dat zy ons het vry too- neel met de vrye drukpers , de vrye Godsdienstenoefening, de vrye volksvergaderingen waerborgen. Engeland zelf is, ten dien opzigte, achter ons gebleven. In Londen en den omtrek mag men geen tooneelstuk voorbrengen dat door den Lord Cham- berlain (een' ambtenaer des koninglyken paleises) vooraf niet onderzocht en goedgekeurd is geworden *. In dej* gewesten, wordt het verlof van spelen door zekere plaetselyke ambtlieden, en slechts voor de door den Lord Chamberlain te Londen reeds goedgekeurde stukken, vergund 2. Bovendien, mag men geen' schouwburg zonder byzondere toestemming der overheid openen 5. t Statut 10 van George II, cap. 28.
2 St. 23 van George III. ,-* St. 25 van George II, cap. 36.— St. 28 van George II, cap. 19. — St. 28 van George III. — St. 2 en 3 van Victoria , cap. M. |
|||||||
I
S
ii
|
|||||||
— 3 —
|
|||||
Van Frankryk zullen wy niet spreken. Men weet genoeg dat de
wetten, in dat ongelukkig land, tegen de willekeur der Pre- fecten byna voor niets gerekend worden. Nutteloos was het besluit gebleven dat in den beginne van 1848 4
de vryheid des tooneels afgekondigd had; en sedert dien lyd, is het regt van voorafgaendelyk onderzoek der regering op alle tooneelslukken, in de wetgeving plegtiglyk hersteld geworden 2. Ten onzent, wordt de zaek op eenen anderen voet gesteld.
Iedereen mag eenen openbaren schouwburg inrigten, en too-
neelstukken van allerhande soort er op brengen ?•, Geen voor- regt, geen voorafgaendelyk verlof. De handhaving der goede orde in de schouwburgen wordt door de gemeenteraden (de gekozene der burgery) uitsluitend geregeld; hun is het regt van gevaerlyke vertooningen te doen ophouden, uitsluitend toe- vertrouwd 4. Men heeft ons, wel is 't waer, meermalen verweten dat wy
inderdaed eenen schat vryheden bezaten, maer dat wy desaen- gaende net gelyk de gierigaerden handelden : veel goederen, geen vertier. Wy willen niet loochenen dat zulks lang genoeg, sedert 1830, het geval geweest is. Wy hadden onder het bestuer der vreemdelingen menige onzer vaderlandsche zeden zoodanig, ontleerd, dat wy, by voorbeeld, de vrye vergadering en het vrye tooneel als nieuwigheden aenzagen, waer een voorzigtig volk nooit met gretigheid aenlast. Doch de herleving onzer aloude rederykkamers heeft het volkstooneel weldra als eene onzer (fspieje vaderlandsche instellingen weder doen inhuldigen. Wat men, voor dezen, in Gent en Antwerpen alleen, en nog met veel moeite, ingang gehouden had: de vrye looneelmaetschap- pyen verspreiden zich thans over alle onze vlaemsche gewesten en zyn zelfs in eenige onzer waelsche steden en dorpen ingeworteld s- * Décret du 6 mars 1848.
2 Décret de l'Assemblée Nationale du......1849.
5 Décret du gouvernement provisoire du 50 octobre 1830.
* Wet van den 50n meert 1856 art. 97.
s By voorbeeld te Charleroy en in den omtrek, te Doornik enz.
|
|||||
_ 4 —
Een oplettend waernemer zal nogtans moeten bekennen dat
het vry tooneel tot nu toe van weinig nut tot het volksonderwys geweest is. Werd het, in 't vlaemsch, aengaende de volkszedelyk- heid vry algemeen gevaerloos gehouden, het heeft toch meest als louter tydverdryf gediend; dewyl het, by een wel geregeld volk, als een zachte zedenverbeteraer *, een aengename leermees- ter moet aenzien worden. Daer men toch zekere teekenen gewaer wordt die de strekking
van het vaderlandsch tooneel, sedert eenigen tyd, als doelmaliger aenbevolen hebben, zoo wagen wy eenige bedenkingen over dat voorwerp by te brengen, met de hoop dat zy, by onze tooneel- dichteren of schryveren, in overweging zullen komen. Het tooneelonderwys mag onder twee voornaemste vakken
verdeeld worden : het geschiedkundige, en het zedekundige. By de oorspronkelyke volkeren moest de stoffe van dat tweederlei onderwys op hunnen eigen bodem gezocht en gevonden worden. De geschiedenissen waren eenvoudig en in klein getal ; de zede- waerneming gemakkeiyk ; de kunst der tooneeldichteren bestond meest in eene grondige kennis des menschelyken herten die hy, ter oorzake van weinige gedenkweerdige daden en van kort bepaeld huisselyke levensschetsen, moest gebruiken. Daerenboven werd het den dichter onmogelyk zich van den vaderlandschen aerd te ontdoen. Ziedaer de ware reden der eenvoudigheid, oorspronkelykheid en eigenaerdigheid des griekschen tooneels, iets dat ook, zoo men beweert, van het sanscritsch tooneel, mag betuigd worden. f {. Hedendaegs , bestaet er byna geen beschaefd volk, of het
moet zyne zeden, zyne neigingen , min of meer, op die van zyne geburen schikken. Van daer de noodzakelykheid , by de kleine volkeren, die hunne eigenaerdigheid willen bewaren, van hunne letterkunde zoo min mogelyk op die eens anderen volks alleenlyk na te bootsen. De Belgen zyn, in deze tyden, het gevaer dier uitsluitende na-
1 Castigal ridendo mores. (Santeuil).
|
||||||
i
i |
||||||
— 5 —
|
|||||
bootsing niet ontweken; en heeft men àllengskens, in menige
andere vakken onzer letterkunde, eenen beteren weg ingeslagen , zoo blyft het looneel dezen misbruike nog onderhevig. Vorm eli grond alles wordt meest van de Franschen ontleend; en de weinige uitzonderingen die men zou mogen aenduiden , hebben de ontoereikendheid, tevens met den goeden wil der schryveren om anders te doen, te pronk gesteld. Edoch men treft, in eenige der tooneelstukken waer de schryvers op den vaderlandschen bodem , zoo voor de karaktersschetsen als voor de geschiedenissen, hebben willen blyven, oorspronkelykheid en. eigenaerdiglieid genoeg om betere vruchten naderhand te mogen verhoopen. Het mangelt aen kracht om plotseling eenen nieuwen vorm voor het vader- landsch tooneeldichten te vinden, hetgeen, inderdaed, uit een waer génie spruiten moet ; maer het mangelt ook aen ken- nis om de hulpmiddelen der andere vreemde tooneelen met die der Franschen te baet te doen, in zulkerwyze dat wy, met meer vryheid en meer verscheidenheid, onze eigene karakters en geschiedenissen zouden mogen voortbrengen. Zonder van den ouden Vondel te spreken, — die, in Gys-
brecht Van Amslel, in De Batavische gebroeders, en vooral in Palamedes, echte oorspronkelyke aenwyzingen voor het tooneel- heldendicht aflevert, welke noch in de Grieksche, noch inde Grieknaiipende fransche schryvers te vinden zyn ; — diey in de Leeuwendalers, het ontwerp geeft van een slach tooneelstuk- ken dat, met weinige veranderingen, onder den zelfden naem van Landspel, nog ten huidigen dage, zou mogen gevolgd wor- den;— en die, in Lucifer en Adam in Ballingschap, (een stuk in twee) de grootschheid en tevens de eenvoudigheid der ouden op eenen volstrekt nieuwen trant herleven doet; zonderde be- roemde hoogduilsche tooneelschryvers van het einde der acht- tiende eeuw te melden, die de eer hunner vaderlandsche let- terkunde juist door hunne eigenaerdigheid zoo hoog gebragt hebben, zullen wy den wydvermaerden Engelschen bard, Wil- liam Shakespeare, onzen vlaemschen schryveren als de waerste en echtste bron aller germaensche tooneelkunde aenduiden ; Wy |
|||||
— 6 —
|
|||||
nieenen de tooneelkunde alwaer men de helden buiten de men-
schelyke natuer nooit verdicht, de volkszeden nooit vermomt, en alle soort van lieden toch als deelmakende van eene en dezelfde wereld aenneemt. By Shakespeare, zyn Coriolanus *, Cesar en Brutus 2 burgers
gelyk die van andere steden en tydslippen. Macbeth 5 en Lear 4 zyn, of zoo sluersch, of zoo deernisweerdig, als Egystes of OEdipus, zonder dat zy, op zyn fransen, als.prachtige konin- gen te vooischyn komen. Hamlet 5 en Juliet 6 zyn edellieden van hunnen tyd, en moeten niet als fatsoenlyke fransche mar- quisen of marquisinnen handelen en spreken, om den aenhoor- der, met het uiten der diepste of der leederste gevoelens des menschelyken herten, te beroeren. Caliban 7 en Falstaff 8 vieren, ieder op zyne wyze, de beestelyksle hertstogten bot, zouder dat men de teederheid van Miranda, de edelmoedigheid van prins Hendrik, in de zelfde stukken vergeet te weerderen. Shakespeare is de man voor alles wat men naluerwaerne-
ming, in 't algemeen, mag noemen. Maer bovendien, heeft hy vele byzondere karaklersschelsen te boek gesteld, die uitmuntend op alle hoog-of nederduitsche tooneelen moeten gelukken. De rond- borstigheid van Koning Hendrik den V" 9, de slimheid van Koning Richard den III" 10, de onnoozelheid van Captain Fluellèn il, de onbeschaemdheid van dezen Falstaff 12, waer wy even van spraken, zouden , vooral, den ouden vlaemschen smaek even juist oppassen, 1 In Coriolanus.
s In Julius Cesar. 3 In Machbeth. 1 In King Lear. 5 In Hamlet prince of Danemark.
6 In Romeo and Juliet.
' In Tempest. 8 In King Henry IV.
9 In King Henry V.
<° In King Richard III.
"In King Henry V.
ls In King Henry IV. In H. the Mcrry Wives of Windsor.
|
|||||
dien men in Reinhard den Vos, in Thyl Uilenspiegel, enz. gewaer
wordt. Van den anderen kant, Miranda *j Ophelia 2, Juliet3, Cordelia *,
Desdemona 5, als vrouwenkarakters in het vak der teedere gevoe- lens ; Portia 6, Katarina 7, Mrs. Ford en Mrs. Page 8, in het vak der boertige, zouden de Vlamingen veel beter schikken dan alle die Grieksche of Fransche tooneelheldinnen die byna nooit buiten den weg des overspels of der ontucht te ontmoeten zyn. Wy brengen nog in rekening by, dat de karakters der vreemdelingen, (die der Franschen en der Hoogduitschers , by voorbeeld,) metzulke eene waerheid door Shakespeare geschetst zyn, dat wy ze nergens beter mogen vinden. De tooneelvormen worden ook beter by den engelscheu dichter,
volgens onzen smaek, verstaen. Dewyl men met verdichtsels ten tooneele moet te werk gaen,
waerom zou men de voordeeligste voor het uit te voeren ontwerp niet gebruiken, zonder acht te slaen op zulke of zulke willekeurige verordening ? Shakespeare, die in rym en onrym, in een en het zelfde stukschryft, naer hy zyne persoonnaedjen op eene heldhaf- tigere of op eene eenvoudigere wyze voortdryven moet, heeft nog veel andere hulpmiddelen om zyne tooneelkundige uitwerkingen zoo natuerlyk mogelyk te scheppen. Zy verdienen door alle onparty- dige tooneelkenners onderzocht te worden, om tot nut van ons vaderlandsch looneel te mogen strekken. Voor alle de reden die wy hierboven hebben doen gelden, moeten
wy aen onze belgische tooneelschryveren de grondige kennis van den ouden Shakespeare bezonderlyk aenbevelen. Hy is de schat waer 1 In Tempest,
* In Hamlet. 5 In Romeo and Juliet.
1 In King Lear. 6 In Othello the Moor of Venice,
c In the Merchant of Venice. 7 In Taming of the Shrew.
8 In the Merry fFives of Windsor.
|
||||
— 8 —
|
|||||
men nog menigvuldige goede schetsen , voor onze hedendaegsche
tooneelspelen , zou mogen uit putten ; dewyl men den vaderland- schen smaek, op hét voorbeeld van een gebuervolk, ten minste zoo belangryk als het Fransche, zoude kunnen beschaven. Nadat wy de bronnen onzer tooneelkennis zullen vermenigvuldigd
hebben, zoo blyft het nog over de uitheemsche voorbeelden op onze eigene zeden en manieren zoodanig toe te passen, dat wy het tooneelonderwys niet ter ontaerding onzes volkskarakters ver- bruiken. De Romeinen die alles, in zaek van letterkundig tooneel, by de
Grieken uitgehaeld hadden, hebben daer niets dan 1er verderving hunner zeden uilgetrokken, omdat zy de grieksche stukken enkel en alleen op hunne schouwburgen gebragt hebben. Plautus en Terentius, ofschoon zy door hunne schranderheid en schryfstyl uitmunten, leveren ons geen echte romeinsche karaktersschets, geen latynsche looneelbedryf af. Het zyn altyd oude grieksche gekken die door slimme grieksche slaven bedrogen worden, grieksche krygslieden, matroozen of boeren, grieksche boe- linnen , grieksche tvondelingen , die als helden of heldinnen te voorschyn treden. Dit heeft veel op de verbastering van Rome gewerkt. Van Seneca-tragicus is er niets te zeggen, tenzy dat hy geen
stuk uit de vaderlandsche geschiedenissen getrokken heeft , behalve Octavia; en dat hy alle de oude grieksche halve goden alle de Herachdische et Pelopische stamvaderen verlapt heeft, die by de Grieken ten minste als vaderlandsche helden werden aengenomen, terwyl zy by de Romeinen geen groot belang onder het volk kosten verwekken. Langen tyd genoeg, hebben de Franschen ten dien opzigte net als de Romeinen gehandeld. Alles voor de Franschen kwam van de Grieken en de Romeinen af, behalve by den uitmuntenden Molière, die den eersten rang by de fransche tooneelschryvers altyd gehouden heeft, en waerschynlyk altyd houden zal. Dus geschiedde het onder de Franschen ook juist gelyk onder de Romeinen : de karaktereigenaerdigheid is verloren gegaen. De Gaul is in een mengelmoes van grieksche |
|||||
- 9 —
|
|||||
verwaendheid en arglistigheid, van romeinsche hoogdravendheid
byna verdwenen ; en de poogingen eeniger hedendaegsche fransche tooneelschryveren om zulks te verbeteren , mits eenvoudigere , natuerlykere en op den ouden vaderlandschen trant meer geschikte stukken voort te brengen, zullen misschien by deze edelmoedige taek te kort schieten, omdat zy te laet komen. Die voorbeelden moeten, by de herleving van ons vaderlandsch
tooneel, ernstig in bedenking gehouden worden. Dat de belgische letterkundigen de voornaemste kenteekenen onzes volkskarakters nooit uit het oog verliezen, om ze gedurig te eerbiedigen, en zelfs te helpen ontwikkelen. De volksgebreken , de volksvooroor- deelen kunnen gemakkelyk zonder krenking der zeden verbeterd en genezen worden. Moeijelyker is het zedelyke gewoonten te herstellen, godsdienstige gevoelens te verlevendigen, als men de eene van den huisselyken haerd verwyderd, de andere uit hel menschelyk hert gewischt heeft. Het tooneel mag nooit de wulpsche neigingen der jeugd
aenmoedigen, noch de heilige familiebanden trachten los te maken. Het is opmerkenswaardig dat byna alle de noordsche volkeren de jeugd en het huisgezin in hunne letterkunde meest altyd eerbiedigen. De Belgen moeten, desaengaende, het voorbeeld dier geburen, liever dan dat van zuidelyke verleiders, blyveu volgen. In zaek van godsdienst moet de kittelachtigheid des publieks
bovenal onaengerand blyven. Het staet met den godsdienst alzoo gelegen, dat eerbiedweerdige gevoelens altyd onder de grofste misbruiken zelfs gaen schuilen; en het gevaer is van de eene met de andere in eens te niet te doen, als men de hand, buiten tyd en plaets, op zulke zaken meent te leggen. Het schyntdat het tooneel, onder onze staetkundige inrigtingen,
beter tot een ander doe! zal mogen gebruikt worden. Zoo wy daeromtrent met onze gewoonlyke bedaerdheid te werk gaen, zullen wy, ter beschaving van ons volk, het magiigste werktuig op de schouwburgen mogen gaen zoeken. Onze roemvolle geschie- denissen zyn bykans uit het geheugen onzer landgenooten, door |
|||||
— 10 —
|
|||||
het toedoen onzer uitheemsche beheerschers, verdwenen. Het geldt
de eer en het geluk onzes vaderlands die geschiedenissen te doen herleven. Goede voorouders maken brave afstammelingen J. Maer een volk dat niet meer weet waer het van afkomt, heeft den roem der voorvaderen in zich zelf niet meer te weerderen. Ons karakter wordt dikwyls door de vreemdelingen vernederd
en misprezen : dat het de taek onzer tooneelschryveren worde de vergelyking onzer zeden en wetten met die der geburen vóór het oog des volks te doen pronken. Wy Ioopen geenszins het gevaer van by deze vergelyking te moeten wyken. Men tracht ons te vervormen ; onze rondborstigheid in loosheid
te veranderen ; onze stoutheid in bloodheid ; onze mildheid in hebzucht; onzen eerbied voor de wet in nederige onderdanigheid wegens de beambten : dat onze tooneeldichters dien verderfelyken invoer van vreemde beschadigde koopwaren, volgens gelegenheid, verwensenen of uitlachen ; dat men onze aloude vrygezinde ma- nieren niet late verloren gaen, onder het voorwendsel dat wy ons aen de zoogezegde meer beschaefde volkeren moeten spiegelen, of dat wy ons op zekere tegenwoordige instellingen, die zulks schynen te vereisschen, moeten schikken. De omwentelingen dezer eeuw hebben op onzen bodem, gelylc
elders, de voormalige adelyke en priesterlyke bevoorregten doen verdwynen, om ze by eene nieuwere, ofschoon niet betere heer- schappy uitsluitend te vervangen. De trotschheid en onverdra- gelykheid, dier hedendaegsche aenmatigingen moeten, in het belang van 't algemeen, betoomd worden. Het dient op onze schouwburgen bewezen te worden dat Molière de ydelheid der marquizen, de huichelary der schynheiligen niet uitgelachen heeft, opdat de lompe « Monsieur Dimanche » en de slimme « Maître Patelin » alleenheerschers op de wereld zouden worden. Slaen wy dezen weg in, zoo zal het volk onze schouwburgen
meer en meer ondersteunen en toejuichen. Het zal zulks, wel is 't 1 ForleJcreantur forlibus ac bonis. Horatws, lib. IV, ode IV.
|
|||||
— H —
|
|||||
waer, alleen doen, omdat de veroordeelden by hunne eigene straf
moeijelyk in de handen klappen. Doch het vlaemsche tooneel is gelukkiglyk zoodanig gesteld, dat het de gunst der grooten en der bevoorregten kan missen, en tevens met voorspoed zyne vader- landsche zending volbrengen. Op geene plaets in Europa kan het tooneelonderwys meer in
het belang des volks bewerkstelligen dan wel in onze vlaemsche gewesten. Edele aenmoediging voor onze tooneelschryvers ! zy mogen de
vaderlandsche schouwburgen in hunnen aiouden luister herstellen, en tevens het voorbeeld geven dat eene voegzame en vreedzame verlustiging nog nuttiger voor de vryheid en derzelver ontwikkeling kan worden, dan die beroemde engelsche en amerikaensche meetings die, zoo het schynt, by ons moeijelyk zouden inwortelen. |
|||||