Saga, oënrnSt^
het postkantoor
lissel incasseerde,
pg van ƒ9.— had
te arresteeren.
^ntoor te Nieuwe
wilde uithalen,
ter oore geko-
het postkantoor
Drama te
kdam
zijn vrouw met
den hals af
«dt zichzelf
\AH
ust van Tuindorp
erdam is gister-
zeven uur op
tstoord door een
liliedrama. waar-
bankwerker P.
34-jarige vrouw
N.-S. met een
als heeft afge-
I daarna de hand
Revol
indieten
stoniobiiisteii
Iaan terecht
Jroces begonnen
ders Götze, die
|f pogingen tot
Iten hebben. In
hebben zU d«
|gt;nveillg gemaikt
hadden zij het
! auto's, zy spra-
J broer een revol-
Im de inzittenden
Jrop de andere de
lunderen. Bij dc
November 1934
|-oeg, en de auto-
]li niet bekomme-
dat bij hem in
deden zij een
^r^ij een autobe-
|i/in.ntasrn werd
tsdi-offg 24 mark.
Jei, dat hij geen
kunnen tanken,
In
„Dokterquot;
leling baatte niet
l;c Haarlem heeft
larigen J. 11. E. te
li . t.b.c.-genezer
Ivoegd uitoefenen
I veroordeeld tot
nog geen twee
|ren sedert zijn
door den kan-
I ar, waarbij hem
vier laar ter beschikking stelUngT
3e bij het huis
diepe
en worden koel
aafln het water
og stond. A^rvolgens
Vertyichte liji/wel 'n /Bla/vbaard'
aldus de President
u
de pJ
recht I
een
StOlK
van
■t
waniil
delt.
tegen
geen Kenau Simonsz Hasselaar
voegde de president den ontkeni^
dei^fjn^—UI don loop vaiT
be
pg. viiugneintr ncnnbsp;uiï^TT-
sloten zag. heeft hij den jongen B.
met een hard voorwerp op het hootd
DE LUIKSCHE GIFMENGSTER
Onder onverminderde belangstelling
is de tweede week van het proces te
Luiiï tegen de van 11 vergif tingen en
5 po^^en jj^y^oe^^^J^ldigde we-
|U]|
|iddag met
ort.
heeft daar
■angst ge-
ling^fen een 52-
Itsteld wonende
iw v.erd reeds
icHl^ verband met
jdsche win-
,geworden,
van. aan-
centen te
van vijf-
geldboete of hechtenis
fank had-
verant-
. van het
^nbsp;jrhaus.see.
het openbaar gezaa. De ver-
dachten hadden na de gebeurtenis^'i
te Oss voor het raam van het N.S.B -
kringhuis te Hengelo twee poppen,
gezet, een gekleed als N S B -er en dc
ander als marechaussee. Onricr Bc
eerste pop stond: ..ik ben slaatsce-
vaarlijkquot; en onder de laaUte -ik,?quot;''
Verdachten bekenden dat
Hrion nrtcpsf.elri do:h zij
rpjee-
^^^^nbsp;esteerd
— ^ci-eSvond hee't op den Kanaal-
weg bij den Rotterdamsche Tol te
Overschie een 40-jarige vrou-.v uit
Botterdam op drie meter afstand een
revolverschot gelost op den 29-jan-
gen kantoorbediende M. H., even-
eens uit Rotterdam, waardoor de
man in den rechterbovenarm werd
getroffen. Daarna richtte dc vrouw
de revolver op zichzelf, doch het wa-
pen, ketste, Zij is toen op de flets naar
Rotterdam ^gevlucht, waarbij zij door
een aaSal menschen, die getuise wa-
ren van den aanslag, werd nagezet.
Ken agent'Van politie, aan wien ziJ
iftigings-
,et getui-
dr. De
Becker in
m tot de
_usiHtflK ziJBe^B^BR evenwich-
tig IS en haar daden beheerscht, en
Hot rgt;ï*tvnbsp;c* •..» f »«»nU* ftwiü Un ii^w
ude wisseltruc heeft nog
steeds succes.
-Vit-,...;nbsp;..
WsÊlm.,
isii®
Im:
V:
sr-rquot;.-.'
■fip!
4
ipilÄ^m
'M
misdaad en pers .
-ocr page 6-BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
3147 367 5
-ocr page 7-PERS
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr. Th. M. VAN LEEUWEN. HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE.
VOLGENS HET BESLUIT VAN DEN SENAAT
VAN DE UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
RECHTSGELEERDHEID TE VERDEDIGEN OP
I MAART 1939 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR.
DOOR
GEBOREN TE GRONINGEN
N. V. DEKKER amp;VAN DEVEGT
NIJMEGENnbsp;UTRECHT
bibliotheek der
r1jksunive!»3iteit
I I T D c: - T
-ocr page 8-fir'
: -îT- | |
i | |
.3*3
N
F* i
.fi
-ocr page 9-VOORWOORD
Sol Justitiae illustravit me. Dat zij mij thans in de gelegenheid
stelt, als promovendus van haar afscheid te nemen, daarvoor ben
ik haar in hooge mate dank verschuldigd.
Wanneer ik bij het schrijven van deze laatste regels van mijn
proefschrift aan mijn gedachten laat voorbijgaan allen, die het
hunne tot het ontstaan daarvan hebben bijgedragen, dan wil ik
mij het eerste richten tot U, Hooggeachte Promotor, Hoogge-
leerde Pompe. Niet slechts door Uw aanmoedigende belangstel-
ling is „Misdaad en Persquot; geworden zooals ik het thans aan de
Faculteit moge presenteeren. Het waren ook Uw raadgevingen
en wegens hun scherpzinnigheid tot opvolgen nopende wenschen,
die op bepaalde punten mijn studie leidden. Toch liet Gij mij
steeds een vrijheid, die mijn zelfvertrouwen en verantwoordelijk-
heidsgevoel deden groeien. Voor dit alles wil ik tegenover U mijn
diepgemeenden dank uitspreken, alsook voor den moreelen steun,
dien U mij schonk om dit werk aan te vatten en te voltooien.
Het is mij ondoenlijk, allen, die hun medewerking verleenden,
met name te noemen. Wanneer ik echter enkele uitzonderingen
wil maken, dan zie ik in de eerste plaats met dankbaarheid en
waardeering terug op de adviezen van Dr. N. Muller te Amster-
dam. Van Dr. B. V. A. Röling, den Heer W. N. van der Hout,
achtereenvolgens privaatdocenten van de juridische en de hte-
raire faculteit (publiciteitsleer) aan de Rijks-Universiteit te
Utrecht, en den Heer J. Lievegoed, privaatdocent in het
dagbladwezen aan de Leidsche Academie, werden door mij
dankbaar enkele raadgevingen opgevolgd. Met de Hoofdcommis-
sarissen van Politie te Utrecht en Rotterdam, alsook met Com-
missaris Hamoen te Utrecht, had ik het genoegen enkele punten
te mogen bespreken; hiervoor wil ik hun thans mijn erkentelijk-
heid betuigen.
Tevens aan alle ruim tweehonderd personen, die de moeite
namen, de verschillende enquête-formulieren in te vullen, niet
^ een een woord van dank voor hun moeite, maar ook een woord
van waardeering voor de wijze, waarop velen van hen aan mijn
oproep gehoor gaven. De belangstelling van Openbaar Ministerie
rechters, gevangenisdirecteuren, enz. was verrassend. Alle reclas'
^ermgsinstellingen (w.o. in het byzonder het Leger des Heils)
die gegevens verstrekten, wil ik erkentelijk zijn voor hun medt'
werking. Den reclasseeringsambtenaren, die mijn vragen beant-
woordden, eveneens mijn oprechten dank. Ten zeerst heb ik het
op pnjs gesteld dat ook vele politieautoriteiten van hun belane-
steUing deden blijken. In het byzonder moge ik in dit verband
de politie te Amsterdam noemen wegens haar uitvoerige bewer-
king van de enquête-formulieren.
Dadelijk mocht ik den Nederlandschen Journalisten Kring en
de R.K. Journalisten Vereeniging bereid vinden, mij met de hun
ten dienste staande middelen te steunen. Mijn tegenprestatie kan
helaas slechts zijn het aanbieden van het resultaat van deze stuquot;
die. Den journalisten, die mij hun brieven richtten, wil ik even-
zeer dank zeggen voor hun uitvoerige argumentaties.
Voor het historische gedeelte van dit werk werden vele archie-
ven geraadp eegd. De gastvrijheid, die ik in dezen van de redacties
van verschillende bladen mocht genieten, stel ik op hoogen pr|
De welkome welwillendheid, waarmee het Criminologisch li:
stituut mij attent maakte op eenige htteratuur, noem ik met
dankbaarheid, een dankbaarheid, die zich ook uitsteekt Tot de
Doordat inmiddels de promotiedatum was vastgesteld bleek het
onmogelijk nog de gegevens van de Advocatenvereeniging tfve
werken. Ik heb echter goede hoop, dat deze aan het thans
handelde omrent de verhouding tusschen verdediger en pers
weimg verandering gebracht zouden hebben.nbsp;^
Verplicht voel ik mij tevens, een woord van lof te spreken over
de wijze, waarop de Universiteitsbibliotheek mij met het Tr-
knjgen van boeken behulpzaam was. Pas tijdens de studie voor
mijn proefschrift heb ik leeren inzien, welk een prachtig instit^t
de Utrechtsche Academie in deze bibliotheek heeft.
En Wotte wil ik voor de assistentie bij de administratieve
bezigheden, die met het bewerken van de stof genaard J
dank zeggen mijn Verloofde, aan wie dit boek ifopTefequot;'
INHOUD
Inleiding ....
Hoofdstuk
I: Historisch Overzicht
II: Criminaliteit en Pers
III: De inhoud van het crimineele bericht
Korte inleiding.....
A. Het misdaadbericht
B.nbsp;Politie en Pers.......
C.nbsp;Berichtgeving omtrent gerechtelijk voor-
onderzoek ........
D. Rechtbankverslaggeving.....
Is deze uniform? ......
Keuze der te verslaan zaken
Factoren, die de beschrijving van de ge-
kozen zaken beïnvloeden, nl.:
le)nbsp;Waarneming
2e)nbsp;Religieuze oriëntatie
3e)nbsp;Politieke richting
4e)nbsp;Opleiding van den journalist
5e)nbsp;Practische eischen
6e)nbsp;Aard van het blad
Enkele verhoudingen, nl.:
A.nbsp;Openbaar Ministerie en Pers
B.nbsp;Rechter en Pers .
C.nbsp;Verdachte en Pers
(Naamsvermelding)
D.nbsp;Verdediger en Pers . . . .
E.nbsp;Getuigen en Pers . . . .
Blz.
I-I2
13-46
47-96
97-196
97-99
99-106
106-124
124-125
125-196
129 v.v.
I29-I3I
131 v.v.
132-135
135-136
136-140
140-145
145-148
148-151
151 v.v.
152-157
157-163
163-174
174-180
I80-I8I
Hoofdstuk
Enkele algemeen vraagstukken, nl.: . .
I. Invloed van de pers op de recht-
spraak .....
11. Critiek van de pers op de récht
spraak ....
Conclusies .
* • • •
IV: Het uiterlijk van het crimineele bericht
Korte inleiding
I. De tekst
II. De koppen
III.nbsp;De illustraties
IV.nbsp;De plaatsing
V: De frequentie van het crimineele bericht
VI: Eindbeschouwing
Literatuurlijst
Blz.
iSiiv.v.
181-190
190-19J
195-196
197-212
197-198
198-202
202-206
206-210
210-212
213-221
222-238
239-243
INLEIDING
„There is a widespread conviction
that something is wrong with the
newspaper...quot;
Frances Fenton.
„Een courant, weet men, is het grootste Voet-middel, dat er,
tot heeden, is uitgedagt. Men laad' er alles op, rein en onreinquot;.
Met deze zinsnede werd ijo jaar geleden een nieuwe krant bij
het publiek ingeleid. Het was de tekst van een inteekenblad en
dus als een aanbeveling bedoeld. De steller meende het publiek
te kunnen animeeren voor zijn uitgave, omdat hij er „reinquot; en
„onreinquot; in zou afdrukken, goed en slecht, weldaad en mis-
daad ...
Misdaad en pers, twee verschijnselen in de huidige samenleving,
die ver uitéénloopen en toch elkaar raken. Les extremes se
touchent! Misdaad! Instinct, van den enkeling, vóór den enke-
ling? Pers! Intellekt, van den enkeling, vóór de maatschappij?
Eigenlijk waren het de moeilijkheden, die ik persoonlijk on-
dervond, die aanleiding voor mij werden, de verhouding tusschen
misdaad en pers nader te bestudeeren. Want het was aan de pers-
tafel van de strafzittingszaal, dat het mij ging als zoovelen met
mij, dat ik me te verdiepen kreeg in vraagstukken, die de woor-
den, die uit mijn vulpen moesten vloeien, betroffen, en achter
die woorden de feiten en de gedachten. Maar ook buiten de zit-
ting bleken de problemen zich voor te doen, groote en kleine,
eenvoudige en ingewikkelde problemen, bij wier oplossing een
enkel persoon particulier, doch ook de maatschappij belang
scheen te hebben. Elk bericht, elke uitlating had een eigen ge-
volg, voor zoover dat te merken was, fouten, opmerkingen enz.
hadden telkens een speciale uitwerking. Bij verder nadenken
bleken de meest uiteenloopende en strijdige belangen op het spel
te staan en hun spel te spelen, terwijl het aantal en het gewicht
van de daarbij werkende factoren bij lange na niet te schatten
was. Een oplossing moest meestal zelfstandig gevonden wor-
den, en bij het streven naar het vervaardigen van een dra-
gelijk verslag is tenslotte de gedachte in mij ontstaan, het
crimmeele bericht nader te bestudeeren. Steeds weer kwamen
meuwe gezichtspunten te voorschijn, die een ingewikkelde ma-
terie schenen te vormen. „La crime et la presse; sujet vaste, com-
plexe et dehcat » zegt Jaquillard in zijn voorwoord van een
recent werkje. Zoo uitgestrekt blijkt het terrein te zijn, dat ik
ZJ^enbsp;veler
studie, slechts een algemeene inleiding geworden is, waarin de
btchr^vT n
i, AU u■^ ^ ^^ volle bewustzijn van de onvolledie-
Ï^ndh 'l 'nbsp;^^^ algemeenen grondslag het tl
fo^ denbsp;b^l-Ä gewekt worlt
ZblÏJ ! vraagstukken. Wellicht is dan later op elk
probleem in extenso terug te komen.
De verhouding tusschen misdaad en pers is geenszins een wille
keurig studieobject Want iedere krantenlezer, dus praktisch
W een Trr quot;nbsp;-ensch, constateert Tge ^s
hoe een gedeelte van den kranteninhoud wordt ingenomen door
- di^ wenscH ver
Ï^H fnbsp;^^arin gehandeld wordt over een ml
daad of een daarmee verband houdend feit, dus zoowel berkh
ten en verslagen over gepleegde misdaden en deT^leide^ê
omstandigheden, als berichten en verslagen over opsportg on
derzoek vervolging, strafrechtspraak, enz., alles incUief koppen
en fotos. Het is met meer dan natuurlijk en billijk, een zóó valt
toxwefp^^^^ ^^ -
Doch er is meer, dat het onderzoek rechtvaardigt. Nadat de
Nederlandsche pers vanaf haar bestaan in het aWmeervœ
sociaal mzicht en beschaving heeft getoond ziinnbsp;T
ten gedurende de laatste decenniaf ten dœL
allerlei modernismes, afkomstig uitnbsp;T l
reeds lang kennen, ten deele alf gevolg van det
tijd, naar een meer sensationeele (cJmiS/h?
gegaan. Ook de oude NederlandicheTaÄ^^^^^^
sationeele berichten, voora de kleinere Crl^r-^onbsp;f
c Kleinere (dorps- en provinciale-)
-ocr page 15-kranten, maar het euvel schijnt zich bij de groote pers thans
snel te ontwikkelen, hetgeen vooral blijkt uit de keuze der be-
richten, den groei der koppen, den ophefmakenden tekst hier-
van, de uitvoerige en gedetailleerde beschrijvingen der feiten, de
plaatsing van foto's. Actueel dreigen de verschillende vraag-
stukken toch reeds te worden, daar men steeds meer stemmen op
hoort gaan, als zou de Nederlandsche pers, die sinds eeuwen zeer
hoog in aanzien heeft gestaan, zoowel wat haar inhoud als wijze
van berichtgeving betreft, zich in peil verlagen door het op-
nemen van meer sensatie, van ongewenschte sensatie tevens.
Een kleine uitweiding over het begrip „sensatiequot; is nuttig, daar
het hierna herhaalde malen zal voorkomen. De sensatie, die van
een bericht uitgaat, zou ik aldus willen definieeren: een geeste-
lijke prikkeling, door dén inhoud en/of het uiterlijk van een be-
richt veroorzaakt, bij een hiervoor niet extra-gevoelig persoon.
Een dergelijke sensatie kan zijn aangenaam of onaangenaam.
Voor velen zal ze aangenaam zijn, omdat het lezen van bedoelde
berichten met het daarmee vaak verbonden „griezelenquot; in den
sleur van het dagelijksche leven een afwisseling beteekent. Boven-
dien zullen velen den misgreep van een ander gaarne vernemen,
met het bewustzijn, zelf beter en sterker te zijn dan die ander.
Welnu, wanneer een dergelijke sensatie een aangename is, althans
Wordt vermoed te zijn, voor velen, dan treedt vanzelfsprekend
een verlangen daarnaar op: de sensatiezucht ontstaat. Wordt ze
bevredigd, dan zal die bevrediging in het algemeen slechts van
zeer tijdelijken aard zijn — zooals dat het geval is bij iedere be-
vrediging — en plaats moeten maken voor het verlangen naar
meer sensatie, grootere sensatie: dus ontstaat in sterkere mate
sensatiezucht.
De sensatie kan verder, om in dezen gebruikelijke woorden
te bezigen, „gezondquot; of „ongezondquot; zijn. Bedoeld wordt hier-
rnee, of de gevolgen van de sensatie gunstig dan wel ongunstig
zijn voor de maatschappij en het individu. Men zou geneigd zijn
om „gezondquot; te betrekken op het individu. Volgens het spraak-
gebruik is echter een „(on) gezondequot; sensatie één, die „(on) gun-
stigequot; gevolgen heeft voor de maatschappij. Het is nl. heel goed
mogelijk, dat een sensatie, voor den geest van het individu gezond
(prikkelende detective-romans voor een hard studeerende kunnen
hem voor overspanning behoeden ...), maar voor de maatschap-
pij niet gunstig (... maar hem tot anti-sociale avonturen aan-
zetten) is, dus indirect voor het individu eveneens ongunstig.
Eén en ander is uiteraard zeer afhankelijk van de persoonlijkheid!
De gegeven definitie is die van een sensatie in objectieven zin.
Uitgesloten werden nl. de personen, voor sensatie meer dan nor-
maal gevoelig, omdat de inhoud van de krant tenslotte niet in-
gesteld behoeft te worden op psychopathen, zwakzinnigen, enz.
in het algemeen op personen, die uit den aard hunner geestes-
gesteldheid geen krant in handen behooren te krijgen. Daarom
wordt in het volgende afgezien van alle gevallen, waarin de sen-
saties verkeerde werking hadden op niet-toerekeningsvatbare
personen. Dat is het terrein van medici of psychiaters.
Verder bleek uit de definitie, dat m.i. sensatie zoowel gewekt
kan worden door het vermelden van bepaalde feiten als door de
wijze, waarop deze vermelding plaats vindt. We zullen dan ook
in verschillende hoofdstukken het sensatie-element ontmoeten.
Keeren we na dit kleine intermezzo terug naar de redenen, die
het onderwerp dézer studie rechtvaardigen, dan is daar in de
derde plaats het door de Grondwet van 1814 reeds in principe
aanvaarde Openbaarheidsbeginsel der rechtspraak. Wel is waar
heeft men bij het instellen hiervan nog niet de groote ontwikke-
hng van het dagbladwezen kunnen voorzien, zoodat bij de inder-
tijd vóór het beginsel gebezigde argumenten de pers niet voor-
kwam, maar nu de journalisten éénmaal regelmatig de rechtzit-
tingen frequenteeren is er te meer reden, hun werkzaamheden
aldaar onder de loupe te nemen.
In de vierde plaats is daar het beginsel der drukpersvrijheid,
dat den journalist vrijheid geeft te schrijven en te publiceeren
wat hij wil, maar „behoudens zijn verantwoordelijkheid voor de
wet . Het beginsel van art. 7 der Grondwet geldt zeer in het
algemeen voor „de drukpersquot;, waarvan „de persquot; (cave: in de
enge beteekenis van het dagbladwezen!) een klein, maar voor-
naam onderdeel uitmaakt. Het openbaarheidsbeginsel en de druk-
persvrijheid hebben samen geleid tot het journalistieke gebruik
„rechtbankverslaggevingquot;, de drukpersvrijheid alléén bracht de
onbeperkte gelegenheid tot het publiceeren van andere crimi-
neele berichten.
„Every great city is a news-centrequot;, aldus luidt een uitspraak
van Prof. Wilcox. Doch in veel grooteren omvang is dit juist.
Waar menschen zijn is nieuws. En waar nieuws is zijn heden ten
dage kranten. Maar waar menschen zijn is ook misdaad. Is het
dan een wonder, dat over de geheele wereld crimineele berichten
in de krant voorkomen?
In aanleg lijkt het dus aanlokkelijk de verhouding tusschen
misdaad en pers op een universeele basis te bestudeeren. Maar
dat ware een zóó uitgebreid arbeidsveld, dat het velen een levens-
taak zou opleveren. Bovendien zijn voor elk land de zeden, ge-
woonten, volksaard, criminaliteit, enz. verschillend, terwijl een
zekere journalistieke praktijk voor bestudeering van het onder-
werp in elk land noodig zou zijn. Er moest dus een beperking
worden aangelegd. Doch zelfs voor Europa, resp. West-Europa
zou de studie voor het bestek van dit werk te omvangrijk worden.
Er zijn natuurlijk in dezen veel verschijnselen van algemeenen
aard, maar er is daartegenover zooveel verschillends in rechts-
pleging, volksaard en journalistieke gewoonten, dat ook dan nog
te groote onvolledigheden zouden ontstaan. Derhalve was de aan-
gewezen weg, de studie op Nederland te concentreeren en de
onderzoekingen en conclusies op Nederlandsche gewoonten toe
te spitsen. Onbillijk en onjuist ware het echter geweest, de resul-
taten ten aanzien van het onderwerp door buitenlandsche studies
verkregen, geheel te veronachtzamen. Hoewel dus ons land als
centrum van de volgende besprekingen zal gelden en de gevolg-
trekkingen veelal de vaderlandsche toestanden zullen raken, zal in
kwesties van algemeenen aard ook buiten de grenzen van onzen
Staat ten opzichte van misdaad en pers een blik in het rond
pslagen worden. Vooral kan dit zijn nut hebben, wanneer zou
blijken, dat in eenig land andere toestanden zijn dan de bij ons
gebruikelijke; dus wanneer elders voorbeelden aanwezig zouden
zijn, wier navolging mettertijd alhier nuttig ware of vermeden
dient te worden.
Bij het naspeuren van verschillende gegevens bleek, dat nóch
ï Nederlandsche litteratuur, nóch op andere wijze veel aan-
dacht aan het onderhavige onderwerp is besteed. Met enkele
brochures en kleinere artikeltjes is de Nederlandsche litteratuur
in dezen uitgeput. Van het meeste belang is nog de enquête, die
de Nederlandsche Journalistenkring in 1915 instelde omtrent
de „Publiciteit in Strafzakenquot;, besproken in de „Mededeehn-
gen van den Journalisten Kringquot;, Nrs.: 184, 185, 187, 188, 190
en 191; doch indertijd bleek de belangstelling voor het onder-
werp zoo gering, dat op de ongeveer 100 verzonden brieven
slechts 18 antwoorden binnenkwamen. Toch was reeds vroeger
door de toen nog jonge wetenschap der criminologie het ver-
schijnsel dagbladpers in beschouwing genomen. In Frankrijk en
iets later in Amerika, Engeland en Duitschland was men reeds
begonnen aan de in de pers schuilende factoren, die de crimina-
liteit konden beïnvloeden, aandacht te schenken. Op het 4e
Congres d'Anthropologie Criminelle (Genève 1896), werd een
referaat over de crimineele berichtgeving gehouden door den
Zwitserschen geleerde Aubry. Uit deze perioden stamt dan ook
veel buitenlandsche litteratuur, al is de belangstelling steeds
eenigszins gebleven, te oordeelen naar de geregeld her en der
nog verschijnende artikelen.
Ik wil niet trachten hier een volledig overzicht van de litte-
ratuur omtrent het gestelde onderwerp te geven. Om verwar-
ring te voorkomen zal bij elk onderdeel, dat ter sprake komt, de
desbetreffende lectuur, voor zoover noodig geacht werd, be-
sproken worden en geciteerd.
Verder moge verwezen worden naar de litteratuuropgave,
aan het eind van dit boek opgenomen, waarin de voornaamste
der geraadpleegde en geciteerde studies zijn vermeld \
Het is duidelijk, dat de geringe hoeveelheid Nederlandsche
gegevens in dezen een zelfstandig onderzoek noodig maakte.
Hiertoe m^st een bruikbaar middel gevonden worden, dat werd
gevonden in het instellen van enquêtes; een weinig origineel,
^ De vindplaatsen van de in den tekst overgenomen citaten zullen als volgt
worden vermeld: Wanneer een naam van een auteur is genoemd, dan vi^ordt
uit dat werk van hem geciteerd, dat in de litteratuuropgave voorkomt Indien
meer werken van denzelfden auteur in deze litteratuuropgave vermeld zijn
dan is, mits anders aangegeven, uit het eerste daarvan geciteerd. Er kon dus
volstaan worden met het opgeven van de bladzijde uit dat werk. Het leek
van weinig nut ook van korte tijdschriftartikelen de bladzijde, waarvan ge-
citeerd, op te geven.nbsp;®
doch veel beproefd middel. Het moet gezegd worden, dat de
opbrengst van deze enquêtes alle verwachtingen overtroffen
heeft, mede dank zij de aanbevehngen, die ik in de begeleidende
brieven mocht opnemen, van Prof. W. P. J. Pompe te Utrecht
namens het Criminologisch Instituut aldaar, dat ook tot het ont-
staan van dit werk een steentje heeft bijgedragen.
Men oordeele zelf over het resultaat der enquêtes:
le. In Juni 1938 werd een vragenlijst samengesteld, waarin
vooral de criminologische problemen in dezen werden behan-
deld (voor volledigen tekst zie later). In tegenstelling met
de werkwijze van den Ned. Journ. Kring in 1915 waren de vra-
gen kort en zakelijk gesteld, terwijl het begeleidend schrijven,
niet als indertijd uit een uitvoerig artikel, maar uit een kort
verzoek om invulling bestond. In het totaal werden door mij
verzonden 260 brieven, te weten aan: alle Officieren van
Justitie, de Presidenten der strafkamers, de Politierechters en de
Kinderrechters —, alle Gevangenisdirecteuren en de Rijkswerk-
inrichtingen —, alle plaatselijke afdeelingen der groote Reclas-
seeringsinstellingen (n.1. Afd. Reclasseerings Brigade van het
Leger des Heils, R.K. Reclasseeringsvereenigingen, Prot. Chr.
Reel, vereenigingen. Genootschap tot Zed. Verbetering van Ge-
vangenen en Commissies van Voorlichting), — haar Secretarissen
persoonlijk en alle reclasseeringsambtenaren —, en verder enkele
psychiatrische inrichtingen. Hierop werden in totaal ontvangen
119 antwoorden, te weten 18 van Officieren van Justitie, 24
van Rechters, 11 van Gevangenisdirecteuren, 3 van de Rijks-
werkinrichtingen te Veenhuizen en 59 van de Reclasseerings-
instellingen en -ambtenaren (waaronder 9 van het Leger des
Heils, 12 van de R.K. Red. Ver., 7 van de Prot. Chr. Reel. Ver.
en 7 van het Genootschap, 3 van de Comm. van Voorlichting,
21 van diverse Red. bureaux en -ambtenaren) en 4 van Ge-
neesheer-directeuren van psychopathen-Inrichtingen. Er is dus
een percentage antwoorden van niet minder dan ruim 45 % bin-
nengekomen. Als men hierbij in aanmerking neemt, dat 22 ant-
woorden dubbel tellen, omdat de secretaris voor zich en zijn
vereeniging invulde, dan blijkt het percentage der antwoorden
te zijn ruim 54%, dus meer dan de helft.
Maar nog meer dan over dit gunstige percentage kon ik ver-
-ocr page 20-lieugd zijn over de wijze, waarop vele formulieren bleken te zijn
ingevuld. Zeer uitvoerige en rijk-gefundeerde antwoorden waren
erbi; Vooral van de gevraagde „toelichtingquot; werd gebruik ge-
maakt zoodat ik - buiten verwachting _ niet slechts kreeg te
Sfnnbsp;inhchtingen, maar over veel meer
dan dat n.1. veler standpunt inzake de crimineele berichtgeving
hier te lande en de bezwaren en wenschen hunnerzijds. Er
schijnt met deze enquête een kwestie aangeroerd te z jn die
velen meer of minder na aan het hart ligt, dus actueel is. Hier
op duidt trouwens ook in sterke mate het percentage der ant-
woorden, vooral als men dit vergelijkt met de le de Ned
journ. J^ring m 1915 ontving.
Volledigheidshalve wil ik nog opmerken, dat Frances Fenton
te Chicago m 1911 een proefschrift schreef „The influence of
JNewspaper presentation upon the growth of crime and other
anti-social activityquot;, voor welk proefschrift ook een enquête
werd ingesteld met een resultaat van slechts 20 antwoorden od
de 201 brieven dus 10%, waarvan 7 van de 74 van „prison and
reformato^ officialsquot;, 3 van de 75 kinderrechters, 8 van de 45
„Chief probation officersquot; en 2 van de 8 diversen.
vooLh^nnbsp;tevens als resultaat te
te Sennbsp;^ou zijn nog een tweede enquête in
te stellen, en wel onder alle Hoofd-commissarissen en Commis-
:rmernbsp;gingen 63 brieZi^
zee, met ingesloten ongeveer 80 formulieren. Uit vrijwel alle
plaatsen waren binnen enkele weken de formulieren ingevuld
geretourneerd, m totaal 58. Ook hier dus een zeer bevreLend
artaTforrrquot;quot;nbsp;^^^ -- het
stemr;e lï^rnbsp;^'^^bij veel belang-
iar^So^fd rquot;nbsp;Amsterdam: van de Pohtie
aldaar (Hoofd-Comm. en 13 Commissarissen) ontving ik 14
anZnbsp;-- Doch ook dt
?oort VWnnbsp;'s-Gravenhage, Rotterdam, Amers-
foort, Vhssmgen, enz.) lieten zich niet onbetuigd en noteerden
menige opmerking.nbsp;«^^^uen
Over den inhoud van deze enquête zij thans alléén vermeld
dat ze behoudens twee vragen op zuiver criminologisch gebied
ook enkele bevatte betreffende de verhouding tusschen pohtie
en pers.
je. Nadat dus gegevens verkregen waren van alle bovenge-
noemde personen, werd tevens contact gezocht met de verdedi-
gers. Het bestuur der Ned. Advocaten vereeniging verleende
gaarne medewerking, terwijl het Advocatenblad een artikeltje
opnam met den oproep, de daarin gestelde vragen te beantwoor-
den en ook eventueele verdere opmerkingen en bezwaren te
noteeren en aan den enquêteur te zenden.
4e. Eenzijdigheid ware het gevolg geweest, indien niet ook
getracht was van de andere zijde, n.1. van de pers, gegevens te
verkrijgen. Het instellen van een enquête onder alle redacties
leek hier niet de aangewezen weg, omdat verwacht kon worden,
dat zij, gesteld nog, dat zij onder hun vele post aandacht zouden
schenken aan een invulformulier, in dezen te veel zich belaagde
partij zouden voelen. Er was echter een meer geschikte weg, de
hulp te vragen der twee groote journalistenvereenigingen, nl. den
Nederl. Journ. Kring en de Roomsch Kath. Jourri. Vereeniging,
een hulp, die door beide instanties volgaarne verleend werd. Aldus
werden ook in dezen van uiterst bevoegde zijde de noodige inlich-
tingen verkregen. Een oproep, in „De Journalistquot; geplaatst, lever-
de een 12-tal brieven op, waarin op uitvoerige wijze antwoorden
op de, in de toelichting op den oproep gestelde, vragen werden
gegeven.
Doordat ik ter verkrijging van historische gegevens op de
bureaux van verschillende bladen moest zijn, was ik tevens meer-
malen in de gelegenheid een onderhoud te hebben met de hoofd-
redacteuren, die mij meestal zeer welwillend en onomwonden
hun meening in bepaalde kwesties meedeelden. Ook deze gege-
vens zijn zoo noodig verwerkt.
Alvorens tot behandeling van „Misdaad en Persquot; overgegaan
wordt, is het nuttig, het systeem toe te lichten, volgens hetwelk
deze behandeling is opgebouwd:
Het is een waardige „mosquot;, aan een studie een historische
inleiding te doen voorafgaan. Niet slechts hierom zal de ge-
schiedenis van het crimineele bericht nagegaan worden. Tevens
omdat daaruit zal blijken, hoe zeer het crimineele bericht lang-
zaam onafwendbaar en onverbreekbaar in den kranteninhoud is
verankerd; omdat hiermee een nieuw stukje aan de kennis der
krantenhistone wordt toegevoegd; en omdat het een op zich
zelf reeds mteressante materie is. Een aardige toevaUigheid is, dat
zooals hierna nader zal bhjken, precies xoo jaar geleden Zt
rechtbankverslag zijn intrede in den kranteninhoud Led!
Aan de samenstelling van het historische gedeelte ging een ar
c^Wie vooraf. Het was ondoenlijk, de'archievl Van aüê
l^ranten na te gaan en van de nagegane archieven alle jaarean-
gen geheel door te bladeren. Dit was trouwens niet noodig Lk,
want het was slechts begonnen om een algemeene lijn te vinden
waarm korte tijdelijke variaties van weinig belang waren Bo-
vendien bleek er in de eerste eeuwen van het bestaan van de
krant weinig differentiatie te zijn. Met wisselende tusschen-
poozen van ongeveer tien jaar werden de jaargangen der kran-
ten onderzocht, terwijl voor elke krant een ander beginjaartal
werd gekozen Wanneer zich echter nä zoo'n intermedium een
verandermg bleek voltrokken te hebben, werd teruggebladerd
om hiervan een meer exact tijdstip te vinden. Vermeld zij verder
dat de onderzochte archieven waren die van de Oprechte Haar-
leder Courant Utrechtse Courant, Amsterdamse Courant,
Algemeen Handelsblad, Nieuwe Rotterdamsche Courant, He^
uttt U ^r' ^'ir/nbsp;Utrechtsch Dagblad,
Utrechych Nieuwsblad, Amersfoortsche Courant en De Tele-
graat; dat in enkele gemeente-archieven kranten doorgebladerd
werden en een serie willekeurige oude exemplaren mij ten dienste
stond. De groote differentiatie in het krantenwezen is pas in de
vorige eeuw ontstaan; zij maakte eenerzijds het nazoeken moei-
lik anderzijds echter eenvoudiger, omdat — evenals thans nog'
kranten van een zeer verschillende ontwikkelingsphase naast
elkaar blijken te bestaan. Een huidig dorpskrantje bijv. staat op
het peil, waarop eenige decennia geleden een stadskrant stond.
Omdat de krant een voorname intermediaire is tusschen de
leden der samenleving en een orgaan hiervan, de Justitie, en als
zoodanig een in maatschappelijken zin verheffende taak te ver-
vullen en een duren plicht na te komen heeft, zal er pas wan
neer afdoende blijkt dat de pers op een (on) gunstige wijze op de
cnmmahteit inwerkt, voldoende reden zijn de vragen of
de pers haar taak in dezen goed volbrengt, en, zoo neen, welke
van haar gebruiken verbeterd moeten en kunnen worden, nader
onder het oog te zien. Vandaar, dat het hoofdstuk, waarop al de
daarop volgende verhandelingen gebouwd zijn, de verhouding
zal behandelen tusschen „Criminaliteit en persquot;.
Op grond van de conclusies, waartoe het zoo juist bedoelde
hoofdstuk aanleiding zal geven, is daarna de inhoud van het
crimineele bericht onder de loupe te nemen. Hierbij kan het
crimineele bericht in meerdere soorten worden onderscheiden en
op grond van deze onderscheiding komen als vanzelf de ver-
schillende verhoudingen tusschen Justitie en Pers ter sprake, n.1.
met betrekking tot politie, O.M. en rechter, terwijl ook de ver-
houding van de pers met betrekking tot verdachte, verdediger
en getuigen in hoofdstuk III behandeling zal vinden.
Een crimineel bericht heeft echter niet slechts een inhoud.
Hieraan is immers steeds een uiterlijk gegeven. De verschijnings-
vormen van dit „uiterlijkquot;, getoetst aan de in voorafgaande
hoofdstukken bereikte resultaten, zullen het onderwerp voor het
vierde hoofdstuk uitmaken.
Betreft het in vorige alinea aangeduide hoofdstuk dus de wijze
waarop het crimineele nieuws aan het publiek gepresenteerd
wordt, het volgende, dus het vijfde, zal eenige cijfers vermelden
omtrent de frequentie, waarmee dit nieuws vermeld wordt. Dat
hoofdstuk zal dus eigenlijk een uitvoerige argumentatie zijn van
een reeds hierboven gemeld feit, n.1., dat het crimineele nieuws
een niet onbelangrijke plaats in den inhoud van een krant in-
neemt. In verband met wat in de voorafgaande capita dan reeds
behandeld zal zijn, is het mogelijk, na te gaan, in hoeverre de ge-
vonden frequentie wellicht verminderd of vergroot moet wor-
den, en of door middel van verandering der freqtientie hoege-
naamd geen verbetering is te bereiken in de verhouding tusschen
criminaliteit en pers.
De oorspronkelijke opzet van dit werk bevatte ook een straf-
rechtelijk gedeelte; dit zou dan nl. betreffen het persmis-
drijf en eventueel andere strafbare feiten, door middel van
de pers te plegen. Om meerdere redenen is dit onderwerp in den
inhoud niet opgenomen. In de eerste plaats zou het geheel vallen
buiten het criminologische en sociale kader van dit boek. In de
tweede plaats is het persmisdrijf een, zij het dan niet geheel uit-
geput, dan toch veel bestudeerd object, waarbij nieuwe gezkh -
pun en opzettelijk gezocht dienden te worden. In de derde
n r 7nbsp;doorslaggevende argument - is he
persrnisdnjf een algemeen onderwerp, dat geenszins beperkt
de in! biZ'fnbsp;dan zou er reden totW
delmg bmnen het bestek van dit onderwerp zijn, wanneer eeni^
pnncipieel verschil bleek te bestaan tusscLnnbsp;en d!
cnmmeele berichten. Niets is minder waar dan dat* de «irliritwr
van het crimineele bericht is gelijkelijk aansprakehjk'als de SrT
ver van een ander bericht; evenzoo redacteur, resp drukker tsp
uitgever. Zelfs het vermelden van feiten, die zich op g^eSne of
gesloten zittingen afspeelden, of van stukken aldaar behandeld
enz. ware slechts een paralel van het bekende geval-Hansen, Dec
1937. Bespreking van bedoelde kwesties zou dus een alleszins on-
gemotiveerde uitbreiding van deze studie beteekenen.
Zeits zou men zich af kunnen vragen, of het welhcht aanbe-
Jnnbsp;fnbsp;eventueel civielrechtelijke aan-
M ^ H lnbsp;crimineelen berichtgever te onderzoeken.
Maar ook hiertegen zijn soortgelijke argumenten als hierboven
Xtennbsp;vT quot;quot;tnbsp;geldt voor alle jour-
nahsten gelijkelijk zoodat geen reden bestaat deze problemen
hier voor een speciale categorie te behandelen.
Pe^^fnbsp;hoofdstuk „Criminahteit en
L trb. Tnbsp;Seheel vormen, omdat de conclusies.
Ju. quot;quot;quot;nbsp;gegevens, steeds zullen teruggrijpen od
^eds bereikte resultaten, voeren in het laatste hoofdsfuk tot een
beschouwing, waarin de verschillende verkregen standpumen
te komen tot het doel van deze studie: de taak en plichten van
ttiquot;nbsp;maatschappij, tegenover de Poliriequot;nT
S n!; A^Tquot;'nbsp;«misdadiger, zuiver te
ZrTnbsp;''' verkrijging van een zoo klein mogelijk
aantal ongelukkigen, misdadigers, en een zoo groot mogelijke
zinverheid bij de beoordeeling van de vergelding! tegenovL het
bedrijven van een misdaad te stellen.
Hoofdstuk I
HISTORISCH OVERZICHT
,,A newspaper is the history of
the world for a day.quot;
Misschien is de historie wel een van de meest voorname en
interessante gedeelten van de wetenschap der publiciteit. „De
ontwikkeling der moderne wereldpers,quot; zegt Lievegoed in zijn
openbare les over het dagbladwezen, „kunnen wij alléén begrij-
pen door het dagbladwezen in zijn historischen groei te zien. Wij
merken dan op, hoe de geestelijke, economische en technische
krachten, noodig om de functie van in- en voorlichting te kun-
nen vervullen, in het economische stelsel, waaronder wij thans
leven, noodzakelijk tot de figuur voert van de moderne krant.quot;
In de monographieën over de pers vormt de historie dan ook
steeds een groot hoofdstuk, waartoe een schier onbeperkt feiten-
materiaal, bestaande uit jaargangen — eeuwgangen — kranten
de stof leverde. Daar het in dit werk echter om een onderdeel van
de berichtgeving in het algemeen te doen is, zal de historie slechts
ten aanzien van dat onderdeel, de crimineele berichtgeving, wor-
den geraadpleegd, en, waar zij zwijgt, worden onderzocht.
Enkele opmerkingen mogen deze beschrijving vooraf gaan.
De mensch is ten eenen male door zijn mensch-zijn tot het
groepsleven voorbeschikt. Eenmaal geboren is hij vele jaren licha-
melijk en geestelijk een onzelfstandig wezen, gedwongen te leven
bij - en gesteund te worden door de ouders. Ziehier den feitelijken
grond van het gezinsleven en, iets ruimer, het familieleven. Is
de mensch volwassen, dan is hij wel is waar in staat om in zijn
levensbehoeften te voorzien — dit alles afgezien van eenigen
vorm van beschaving —, doch hij kan dit beter in samenwerking
met anderen. Immers het verstand, hem gegeven, stelt den
mensch in staat allerlei gedachten logisch voort te bouwen op
^n ooppronkelijke, óf in hem zelf, óf in een ander ontstaan.
Hierbij komt, dat de lichamelijke bouw de oorzaak is van het
feit, dat twee menschen, geholpen door elkaar, meer kunnen be-
reiken dan die zelfde twee menschen afzonderlijk. Ziehier in
wezen den feitelijken grond voor het ontstaan van een groep,
een organische samenleving, een maatschappij. Welnu, het leven
in een maatschappij brengt mee het hebben van belangstelling
voor gebeurtenissen in die maatschappij, zij het omdat ze de
samenleving zelve en indirect het individu, zij het omdat ze
familie, eigen of 's anders persoon, direct dus, zouden kunnen
treffen, ten goede óf ten kwade. Dit is dan 's menschens nieuws-
gierigheid, eventueel versterkt door eenige sensatiezucht_waar-
over op pag. 3 v.v. —. En deze nieuwsgierigheid is ten slotte de
behoefte geweest, waaraan de courant bevrediging moest schen-
ken. En schonk.
Alvorens de krant als zoodanig echter bestond — ik kan me
vereenigen met Van der Hout's criteria: vermenigvuldiging van
het nieuws door middel van de drukpers en aflevering op gezette
tijden (periodiciteit); niet kan ik me vereenigen met het feit, dat
andere schrijvers een geboortedatum van de krant trachten vast
te stellen, omdat ze naar mijn meening geleidelijk (continu) ont-
staan is, ook al heeft de uitvinding der drukpers een ingrijpende
verandering gebracht — had ze vele ontwikkelingsphasen te
doorloopen. De historieschrijvers hebben ook hieraan hun aan-
dacht besteed. Ze vermelden als eerste wijze van berichtgeving,
simple comme bonjour, het gesproken woord. In den Marathon-
looper vinden we hiervoor het klassieke voorbeeld. Doch ook
reeds de oudste schrijvers verrichtten een zekeren journalistieken
arbeid door het opteekenen van de oorlogs- en andere gebeurte-
nissen. De annalen van de hoogepriesters beschreven eveneens de
dagelijksche gebeurtenissen. Caesar's De Bello Gallico is niets an-
ders dan een kundig verslag. Reeds in 59 a.Chr. n. werd een in-
stelling geschapen, die sterker aan een nieuwsblad doet denken,
de nieuwstafels. Het is de Romeinsche geschiedschrijver Sueto-
nius die hierover spreekt als de „ACTA DIURNARIAquot;, inge-
steld door Julius Caesar bij zijn eerste optreden als consul. De
dagelijksche berichten, meerendeels van ambtelijken inhoud,
werden op openbare tafels genoteerd, en spoedig ontstond hier-
voor een dermate groote belangstelling, dat ze verschillende malen
overgeschreven werden en niet alleen in Rome verspreid (getuige
14
-ocr page 27-een uitlating van den satyricus luvenalis), maar ook naar de pro-
vincies verzonden werden. Het aantal afschriften schat men zelfs
vrij groot. Een der acta, geciteerd door R. Mulder in „de Cou-
rantquot; ^ wil ik hier overnemen, omdat er iets omtrent rechtspraak
m schijnt voor te komen. Het bericht luidt aldus:
I. III. KALEND. APRILEIS. FASCES. PENES. AEMILIUM LA-
piDiBus. pluit. in. VEIENTI. POSTVMIVS. TRIB PLEB
VIA. TOREM. MIS IT. AD COS. QUOD. IS. EO. DIE. SENATUM
NOLVISSET. COGERE. INTERCESSIONE. P. DECIMI TRIB
PLEB. RES. EST. SUBLATA. Q. AVFIDIVS. MENSARlÜS. TA-
BERNAE. ARGENTARIAE. AD. SCVTVM. CIMBRICUM CUM
MAGNA. VI. ALRIS. ALIENI CESSIT. FORO. RETRACTVS
EX. ITINERE. CAUSSAM. DIXIT. APUD. P. FONTEIUM'
BALBUM. PRAETOR. ET. GUM. LIQUIDUM. FACTUM ES-
SET. EVM NVLLA. FECISSE. DETRIMENTA. IVSSVS. EST
IN. SOLIDVM. AES. TOTVM. DISSOLVERE. (vertaling: De
openbare rechtspleging was bij Aemilium. Steenen regende het in Ve-
jenterland. Postumius, de volkstribuun, zond een bode naar den con-
sul, omdat deze op dien dag den Senaat niet bijeen had willen roepen.
Door bemiddeling van P. Decimus, den volkstribuun, is de zaak ge-
regeld. Q. Aufidius, geldwisselaar van de bank aan de Scutum Cim-
bncum, is met een groote macht vreemd geld van het Forum verdwenen
Men heeft hem van zijn reis teruggehaald. Te verantwoorden had hij
zich bij P. Fontejus Balbus, den Praetor. En toen duidelijk gemaakt was,
dat hij geen schade toegebracht had, is hem bevolen het onaangeroerde
bedrag geheel terug te betalen.
Een ander bericht bevat nog de volgende passage:
.....DEMIPHON. ARCHIPERATA. CAPTVS A. CN. LICINIO
NERVA. LEGATO. IN CRVCEM. ACTVS ...
(Vertaling: Demiphon, een zeeroover, is, door Cn. Licinius gevangen
genomen, gekruisigd.)
Met verschillende up-and-down's bleven de acta diurnaria be-
staan tot den ondergang van het West-Romeinsche Rijk. „Het
zyn de monniken geweest,quot; verhaalt Van der Hout verder,^
»die de taak der historieschrijvers hebben overgenomen. Het is
zeer merkwaardig, dat een duizend jaar lang alle spoor van
geregelde berichtgeving ontbreekt. Er bestond wel relatie tus-
schen de hoven der diverse Staten, sporadisch hadden kooplieden
nun berichtgevers; soldaten, minstreels, monniken trokken wel
rond en vertelden van hun ervaringen; de steden hadden onder-
„Over de krantquot;, pag. 7-8
IS
-ocr page 28-Img dikwijls bodediensten; er was wel een, zij het gebrekkig post-
wezen; soms werden belangrijke brieven eenige malen overge-
schreven om doorgezonden te worden naar belanghebbenden,
maar van den georganiseerden dienst, dien Rome had gekend en
die een krantenwezen zonder pers was, heeft het niet veel.quot; Zelfs
de uitvinding van de boekdrukkunst kon niet direct de missing-
link tot het ontstaan van de krant vormen. Daartoe was het con-
tact tusschen de steden en landen niet voldoende. De wegen wa-
ren slecht en daarlangs de verbinding in een groot deel van het
jaar onmogelijk. Pas toen de zeevaart opkwam als noodzakelijk
hulpmiddel voor den groeienden handel, ontstond een beter, ge-
regelder en nauwer contact. Mét de handelsbrieven kwam toen
het nieuws uit alle windstreken. Meestal waren het oorlogs- en
geloofskwesties, die vanuit den vreemde tot de Laghe Landen bi
der Zee kwamen en langzamerhand zooveel belangstelling onder-
vonden, dat de berichten door nieuwtjesloopers werden verza-
meld, overgeschreven en verspreid. Deze nieuwtjesgaarderij werd
goed betaald (Getuige enkele nog bestaande kwitanties, archief
Leiden), maar, aldus Taksander, „Wat hadden lees- en schrijf-
kunst aan de bevordering der wetenschap, zoolang zij nog niet
door goedkoopere papierfabricatie en uitvinding der boekdruk-
kunst in staat waren gemeengoed te worden?quot; Welnu, de boek-
drukkunst was reeds daar, en men deed slechts één stapje verder
door de nieuwtjes niet meer over te schrijven maar te drukken.
Allerlei pamfletten e.d. zagen het licht onder den titel van Nieu-
mare. Gort Verhael, Corte Verclaringhe, Corte Deductie, Réla-
ton fidéle, Waeragtig Verhael, Een Nieuwe Tydinghe, enz.
Totdat m het begin van de zeventiende eeuw de nieumaren meer
geregeld gingen verschijnen en een karakter kregen, dat met dat
van onze krant overeenstemt.
Bovenstaande is gereleveerd om een inleiding te zijn voor de
volgende bladzijden, waarop de ontwikkeling van de crimineele
berichtgeving in haar verschillende phasen gevolgd zal worden
De werken der historieschrijvers, die toch uitvoerig over het
ontstaan der kranten en dier inhoud in het algemeen schreven
konden mij hoegenaamd niet inlichten omtrent het voorkomen
der crimineele berichten. Over deze geheele materie bleek niets
i6
bekend te zijn, zoodat mij niets anders te doen stond dan zelf op
onderzoek uit te gaan. Aangename en leerzame dagen heb ik
doorgebracht temidden van muren vol eeuwenoude jaargangen
kranten, vergeeld papier en stof. Verzamelingen uit gemeente-
archieven gleden door mijn vingers. Ik heb leeren beseffen, hoe
de krant onweerstaanbaar geworden is tot een cultuurverschijn-
sel, dat wel nooit meer verdwijnen zal. Ik heb de historie gelezen,
zooals onze voorouders die lazen. Ik heb, ten slotte, begrepen,
welk een macht er kan schuilen in het doode papier, en welke in-
vloeden er van uit kunnen gaan. Van wat ik vond omtrent de
crimineele berichtgeving, daaraan zij de rest van dit hoofdstuk,
in het kort, gewijd.
„Man mag die Presseberichten loben oder schelten,quot; schrijft
Dr. Max Hachenburg in een zijner artikelen ^ n.a.v. de pers, „Sie
sind nun einmal da und werden nicht wieder beseitigt werden
können.quot; Inderdaad, ze zijn er, maar hoe zijn ze er gekomen?
In de exemplaren van de nieumaren en andere pamfletten met
nieuws, die bewaard zijn gebleven, treft men geen berichten over
misdaad aan, tenzij men de streken van een bende min of meer
ordelooze soldaten, indertijd het leger, als misdaden wil beschou-
wen. Over het algemeen kan men zelfs zeggen, dat het misdaad-
bericht, gegeven — zooals men dat tegenwoordig doet — om-
de misdaad zelve met de daaraan verbonden sensaties, in de
eerste eeuw van het krantenbestaan niet voorkomt. 'Wel vindt
men reeds vrij spoedig een enkel bericht over een moord, een
overval of een terechtstelling, maar daarbij gaat het steeds mn
den politieken of religieusen achtergrond, of soms ook slechts om
de vermelding van een tijdsverschijnsel (zeeroof, struikrooverij).
Een enkelen keer was ook een geheel blad gewijd aan een enkele
sententie (vonnis), die echter ook vaak als afzonderlijke brochure
gedrukt en vermoedelijk rijkelijk verspreid werd, vooral in later
tijden. Een nummer van een blaadje „Gheprint T'hantwerpen
by Abraham Verhoeven woonende op de Lombaerde Veste, in de
gulde Sonnequot; en gedateerd i6 Mei 1619 is getiteld: „Sententie
uyt-ghesproocken ende ghepronuncieert over Johan van Olden
^ D. J. Z. 1929, pag. 968.
-ocr page 30-Barne^lt, gWsen Advocaet van den Lande van Hollandt
ende West-Vneslandt: ende gheexecuteert den 13 May Anno
1619 Stüo novo op 't Binnen-Hoff in 's Graven-Haghe.» Het
vervolgnummer hiervan bevat, om dat moderne woord eens te
gebruiken, een ooggetuigeverslag van de executie van Van Ol-
denbarnevelt, want het eindigt met: „dit alles hebbe ik daer aen
ende by wesende ghesien, in 's Graven-Haghe den 13 Mey
In het museum van de firma Enschedé te Haarlem is de vol-
gende Sententie aanwezig, als pamflet gedrukt op ongeveer foho-
torm^t: „Sententie van den Hove van Hollant, en West Vries-
lant, Tegen Mr. Cornelis de Wit.quot; Het stuk begint aldus:
Missive uyt den Haegh.
Den 20 Augusty, 1672, op Saturdagh savonts ten 6 uuren .. .quot;
Nadat op ambtelijken toon omtrent de terechtstelling verslag
gedaan is, volgt onderstaand P.S.:
P.S. Het is ongehoort hoe miserabel deze twee Heeren, aen de beenen
ophangende, zyn gesneden en gekorven; indien het soo voortgaat soo
zalder hcht morgen van haer vleesch niet te vinden wesen; sy hebben
haer al de vmgeren, toonen, ooren en neus afgesneden, en een lid van
^n vinger voor 12 stuyv, een Vinger voor 15 stuyv, een stuck van een
T quot;'^..Toon voor 10 stuyv. en soo voorts alles
Verkoft en haer Kleederen zijn aan flarden gescheur, en niets als lappen
overgeschoten, die vangder een tot een gedenckteecken bewaart worden;
het s droevigh, dat sukke gauwe Verstanden aldus haer leven hebben
moeten eyndigen.
Deze en dergelijke sententies schenen als byzonder aantrekke-
lijke lectuur beschouwd te worden. Meerdere malen komen ze
A^r tot ver in de achttiende eeuw. Het gemeentearchief te Zeist
bezit o.m. een sententie, bestaande uit een boekje van 8 pagina's
waarvan het voorblad vermeldt:
Sententie by den Gerechte van de Hoge Heerlykheid Zeist, Den 7 Fe-
en Geëxecuteert jegens Gerrit Willemse,
j fndW.t/ fnbsp;~nbsp;ßy Cornelis Kribber, Boek- en
Landkaartverkoper achter het Stadhuys, 1749.
Op sensatmneele wijze worden vervolgens de wandaden van
den Jongen Hond verhaald, zijn arrestatie, veroordeeling en exe-
cutie. Het relaas eindigt aldus:
^ Goovaerts, „Abraham Verhoevenquot;, pag. 72.
18
. . . condemneert / zoo als haar Ed. hem condemneeren by dezen /
omme gebracht te worden ter plaatze alwaar men gewoon is Crimineele
Justitie te doen / ten eynde aldaer, aan de Galge met de Koorde gestraft
te worden dat 'er de Dood na volgt/en het doode Lighaam aldaer in
Ketenen te hangen / anderen ten Afschrick en Exempel. — Aldus ge-
daen, Gepronuncieert, en Geëxecuteert te Zeyst, op den 7. Februarv
1749-nbsp;^
Deze voorbeelden zijn opgenomen om aan te toonen, dat er
naast de crimineele berichtgeving in de kranten een andere vorm
van dergelijke berichtgeving bestaan schijnt te hebben. Het gaat
mij thans echter juist niet om de zelfstandige misdaad-httera-
tuur, maar om de misdaadberichten als onderdeel van het kran-
tennieuws. Reeds werd gezegd, dat ik den sterken indruk heb
gekregen, dat, indien een enkele maal een misdaad vermeld werd,
dit toch meer begonnen was om den achtergrond hiervan, oor-
log, religie, economische toestanden. De plaats, waarop deze be-
richten voorkomen, geeft een aanwijzing in die richting: Xel-
den of nooit is er namelijk een zelfstandig bericht; steeds is het
geplaatst achter of tusschen andere berichten. Trouwens, alle
nieuws was op oorlog, etc., toegespitst en meestal was er zelfs
geen ander nieuws dan dat. De crimineele berichten waren dan
ook zeer spaarzaam. Bovendien zijn ze zeer lastig te vinden: het
moderne oog is immers ingesteld op het voorkomen van een of
anderen kop, zelfs boven een nietig berichtje, terwijl in de oudste
Kranten een kolom nieuws, bestaande uit verschillende berichten,
zonder alineëering, zelfs zonder duidelijke interpunctie gedrukt
^aat onder den simpelen kop: Vranckryck, Englant, Spangien,
Duytslant en d'aengrensende Rijcke, uyt Polen en Pruyssen,
Schotlant amp; C., Nederlanden, enz. Het feit, dat de crimineele be-
richten zoo weinig frequent waren, kan wellicht ook ten deele
daarmee verklaard worden, dat men minder behoefte had aan
dergelijke prikkelingen; men zag immers dagelijks gruwelijke
executies.
In de volgende reeks voorbeelden zal men een illustratie vin-
den van wat zoojuist gezegd is. Ze zijn afkomstig uit verschil-
lende bladen, die niet grooter zijn dan folio of quarto, meestal
aan weerszijden bedrukt met twee kolommen, maar soms ook
gevouweii zijn tot een klein octavo blaadje van 4 pagina's.
De huidige Oprechte Haarlemmer Courant, „Weeckelycke
-ocr page 32-Courante van Europa» eertijds (uit het oprichtingsjaar 1656 zijn
nog enkele nummers bewaard gebleven), bevat in haar aflevering
van 29 Sept. 1672 een bericht omtrent de executie van een kor-
poraal, veroordeeld wegens hoogverraad:
''nbsp;Noorden een Frans Corporaal
dk o??nbsp;des anderen daags / wesende Dinsdag / leven
dig op de Neude alhier prabraeckt; sijn sentencie gehelsden | dat hij
hadde^nbsp;Amsterdam hadde ghebracht/en aengenomen
Misdrijven met politieken inslag, samenzweeringen e.d. waren
blijkbaar aan de orde van den dag. De Utrechtse Vrydaegse Cou-
rant vermeldt op 6 Febr. 1682:
's Gravenhage, den 4 February. Door het klappen van de gevangen
Dieven werden dagelyks noch meer van hare Complicen ontdekt en
hebbefgedachten heeft können
De Utrechtse Maendaegse Courant, „gedruckt by Broer Ap-
pelaer, geoctroyeerde Courantierquot;, schrijft op 29 Aug. 1687:
Spangien, Madrid. — . over eenig misnoegen dat er tusschen den Paus
ende den Viceroy van Napels is, het wekke sijn gront heeft daer in,
dat den Viceroy den Cap. Carpio, wekke te Romen in hechtenisse sat,
niet konnende, door sijne interesse desselfs ontslaginge verwerven de-
rive door Vergif soude hebben weten te doen dooden, op dat dié, ter
1 orture gebracht zijnde, niet souden ontdecken. hetgene, gedurende de
Ambassade van gedachten Viceroy, in desselfs Secretarye, gepasseert
Uit deze periode dateeren veel soortgelijke berichten. Ze ko-
men vaak uit Engeland, hetgeen er op duidt, dat toen de ver-
binding over zee, onderhouden door de handelsschepen, met dat
land vrij goed te noemen was. Hetgeen trouwens klopt met wat de
geschiedenis over het eind der zeventiende en het begin der acht-
tiende eeuw geleerd heeft. Ik noteerde uit de Utrechtse Maen-
daegse van 2 April 1696 een voor dien tijd rijkelijk lang relaas
van I kolom over een rechtszaak in Engeland, blijkbaar een
proces wegens hoogverraad „aen de groote Geswoorne van Mid-
de sex, tegen Chernock, Keyes en King, behelsende dat sy, met
vele andere hadden gecomplotteert om den Koning te vermoor-
denquot;. Zelfs de gronden van beschuldiging worden in dit bericht
uitvoerig vermeld; zoo belangrijk schijnt de kwestie geweest te
zijn, dat we later lezen:
Londen, den 23 Maart. — De bewuste Charnock, King ende Keyes,
voorleden Woensdag terecht gesteldt, wierden doen schuldig verklaerdt
aan Hoog Verraadt; Charnock, wist tot sijn onschuldt eenigen glimp te
geven, doch 't selve was te swack.
Een ander bericht uit Engeland vertelt op 7 Mei 1696:
Den Yr Tast genoemt, soo bekent door de verscheyde en strijdige Perso-
nagien welcke hij in de Conspiratie van Lancaster heeft gespeelt, ie
voorleden Saturdag in hechtenis genomen en in de Gatchoufe gezet,
wegens oproerige woorden en practijcken tegen de Regeering.
Iets verder vinden we:
Den bekenden Barckeward, welcke sich dan Oost dan West deed noe-
men is gevangen en in de Newgate geset. Desen morgen heeft men het
Proces van Rockwood, beschuldigdt wegens de moord des Konings, te
Westmunster gemaeckt. Het pleyten daer duurde wel 4 uur, en den
Ridder Shoare, Advocaat van den Aengeklaegden, trachte te bewijsen
de valsheyt van de beschuldiginge en het getuigenis van Parter voor
wraeckbaer te doen achten, doch te vergeefs; de Rechters
Op 23 Dec. 1698 schrijft de Haerlemse Courant uit Engelant
Edenburg. Donderdagh wiert een Proces van Sr. Daniel Bayne en des-
selfs Soon tegen den Grave van Seaforth over het forceeren en gewelde-
lijck verdrijven van een messenger, gekomen met ordre. . . voor den
Raed gevemileert en bij haer verklaert, dat, aangesien het forceeren van
de Messenger en het verwecken van een Oproer door getuygen klaer
genoeg was, alle de roerende Effecten (Goederen en Vee) van zijn
Lordschap volgens onze Wetten aan den Koning vervallen zijn, hij
500 Ponden Sterlings tot een Boete voor het Oproer sal hebben te
betalen en gevangen te blijven, tot dat hij die Penningen en de Somma,
over welcke hij geapprehendeert soude zijn geworden, met d'Interest
voldoet
Reeds vroeg hebben de drukkers moeielijkheden met de overheid
gehad. Meerdere berichten hieromtrent vond ik, o.a. in een af-
levering van de zoo juist geciteerde krant, van 20 Maart 1685,
wederom onder Engelant amp; C.:
Londen, 13 Maart. — Voorleden Vrijdag zijn verscheyde Druckers op
ordre van den Lord-Opper-Rechter over het drucken van feditieuse
Boecken in Newgate vast geset: Een ander Persoon, over het spreken
van calumnieuse Woorden tegen sijne Majesteit; en noch een, omdat hij
geseght heeft, dat den Grave van Essex geen eygen selfs Moordenaar
geweest is, zijn mede alsoo gehandelt.
Ziehier in een enkel berichtje verschillende vergrijpen medegedeeld.
Het lag in den geest des tijds, dat men ook de, laat ik ze noe-
men „geloofsmisdadigersquot; niet zachtaardig behandelde. Enkele
malen brengen de kranten verslag daarvan uit. Zoo bevat bijv
de Utrechtse Vrydaeghse Courant, om deze nogmaals te citeJ:
ren, m haar af^^evenng van 3 Oct. 1687 een verLal vol afschl
wehjke bijzonderheden, te lang om hier over te nemen, wïar^
VuEngoulême levendig wordt ge-
ÏÏt chr 'nbsp;^^ gemeentiarchie/L
Utrecht, waar het ter inzage is
berkhtln^ Vnbsp;T'nbsp;naast de
berichten van overzeesche landen ook nieuws omtrent de ge-
iiTdÄrr^^^^^^^^nbsp;—
't Schip van Schipper Adriaen Franze was met 't Volke daer in Arr«^
segh, dat hy sig als Munnick heeft laten schTren lm hem te ^erb«^^^^^
aldus staat te lezen in een blaadje, gedateerd 25 Mei 1686. Het
hierboven reeds een maal geciteerd nummer der Utrechtse Maen-
daeghse van 29 Aug. 1687 schrijft nog:
Langzaam groeit de krant, terwijl haar inhoud afhankelijk
blijft van wat de verschillende brieven, wisselvallig uit alle wini
streken arnveerende, voor maren aanbrengen. Uiterst traag ont-
wikkelen zich de verkeersmogelijkheden. Misschien juist 4gens
het slechte contact met vreemde landen vindt men slechts het
-tmuws uit buitenland belangrijk genoeg om gedrukt te worden
Uit zal wel de reden zijn, dat omtrent de binnenlandsche gebeur-
hjkheden weinig in de bladen voorkomt, en op crimimel gebied
m het geheel niets Hierna zal blijken, dat pas veel later de bin-
nenlandsche misdaad zich een plaatsje in de krant ziet toege-
wezen.nbsp;^
In een gestadige ontwikkeling ziet men, bijna onmerkbaar, het
misdaadbericht zich losmaken van den achtergrond van ooHog
godsdienst, enz. Al blijven we berichten lezen als:
10 July 1^7 Moscovien. - Men heeft hier na het groot Comolot
van Wier, Tolftoey, Pilarof en andere laten drucken en affigeren me
gecoEnequot; d
-ocr page 35-berichten dus van het karakter als we dat hierboven reeds leer-
den kennen, het misdaad bericht „an sichquot; is in de eerste helfet
van de achttiende eeuw reeds sporadisch te vinden. 9 Juni 1721
wordt bijv. geschreven uit Vranckryck:
Parijs den 2. Juny. —----'s Nagts tusschen den 29 en 30 Mai wierd
onder 't ligt van flambouwen onder ons Stadhuis, een persoon levendig
gerabraakt. Men weet niet wie, nog waar over het geweest is. Voor-
leden Vrijdag wierden wederom 5 booswichten door de Archiers van
de wagt geattaqueert en gevangen, en de volgende dag nog andere;
onder deze is 'er een die een Metzlaer geweest is, en een ander een
Smits zoon. Dagelyks werden 'er agterhaalt, en men hoopt in 't kort
dat gespuis 't eenemaal uitgeroeit te hebben. De Ridder de Breteuil Kapi-
tein in het Regiment Fransche Garden....
en 22 Dec. van dat zelfde jaar eveneens uit Vranckrijck:
Parijs den 14. December. —----De Baron van Veisel, zynde een
Vreemdeling, aan wien dien Abt 1600 livres geleent had, die hy bekent
maakte zo haast als hy gevangen was, wierd ten eerste in de Bastille
gezet, maar hy is in volle vryheit herstelt op den zekeren dag as La
Mothe geëxecuteerd wierd.
De inhoud van menig krantenbericht uit den ouden tijd past
qua inhoud nog in een huidig blad. Men leze eens een passage
uit de Opr. Haarlemmer Courant, gedateerd 10 February 1728:
De bekende Gratiën Gaudart, overtuygt van een jonge Dochter tot
Estampes geschonden, en vervolgees haar met de Moeder vermoord
te hebben, wierd den 19 passato door 't Parlement gevonnist en gecon-
demneert tot de ordinaire en extraordinaire Pijnbanck, en om vervol-
gens levendig gerabraeckt te worden, welcke executie Vrydag is geschied.
Ziehier een misdaad van alle tijden, een straf van een bepaald
tijdperk.
Omstreeks het midden van de achttiende eeuw treft m£n vrij
geregeld, zij het dan niet zeer frequent, crimineele berichten aan,
die nog steeds alle uit het buitenland afkomstig zijn. Bovenstaand
bericht van 10 Febr. 1728 was een der eerste van dat genre.
Spoedig volgen er meer, maar dat is dan al in den tijd, dat de
krant niet alleen als dagblad, maar ook als leerzame lectuur
beschouwd schijnt te worden, getuige een advertentie d.d.
1740:
Uyt de hand te koop een Verzameling Haarlemse couranten, alle jaar-
gangen, bevattende het interessante Nieuws van omtrent de Helft van
de voorledene en de helft van deeze Eeuw.
Als men de beschrijvingen van misdaden uit deze dagen leest,
-ocr page 36-dan treft men reeds allerlei crimineele variaties aan. Zoo vond
ik m de Utrechtse Courant een geval van insluiting, 3 Sept. 1749:
Denmarken. Coppenhage den 26 Augusti - . . . Donderdag wierd al-
hier een Zweed, Groenhorn genoemt, ter dood gebragt, die zedert eenfi
^riLnnbsp;' de Sewoonte had gehad, zig'des alónds intequot;Sn
Z Iwnbsp;' quot;nbsp;Armen-bussen te bestelen, belopende
Jeff loVrel mirnbsp;gelegenheden beZf
hee 'hv JrlnTnbsp;de 7 en 800 Daelders. Ook
ßeett hy zig zo hier als in Zweden aen een menigte andere diefstallen
Tnnbsp;aanhoudin'g en brenS) quot;
TJZT't ^nbsp;en vervolgens het hoofd af-
geslagen t zelve op een pen en zijn lichaem op een rad gezet te wor-
den.. . (volgt verslag van de executie).nbsp;ë »^i «.e wor
Vervolgens een geraffineerde diefstal, 8 Jan. 1752:
Brussel alhier
gearriveerd, zig voor een Nabestaande van den Paus uytgaf, en dier-
ne^L^nbsp;^eestelyke als Waereldlyke standspersoo-
zïtê zTekÏmaS? ''''nbsp;-
en een geval van berooving: 18 Maart 1752:
Milaan, den 28. February. - De Dief, dewelke den Graaf van Airoldi
geven heeft aan Geld en Juweelen zoo deerhjk bestooien heeft, is zij
eigen Verrader geweest. Hij ontdekte zijn coup aan een van zijn verquot;
ZZTl. ?nbsp;aangeeven 'om de
op hem gestelde belooning van 150 Zeckinen te verdienen
Het eerste nummer van de Middelburgsche Courant, opge-
richt in 1758, 26 April, bevat op zijn voorzijde in de eerste kolom
net volgende nieuwtje:
Rusland, Petersburg den 30. Maart — Men heeft gemeent dat het
wHnbsp;Kamerheer Soltikof, op 22 dezer geschied, betrek-
kmg had op de disgratie van den gewezen Cancelier Grave van Bestu-
cbet-Kumii^ maar thans hoort men, dat dien Heer beschuldigt werd
met zyne Domesticquen te hebben een complet geformeert, om zyné
^emalmne op de reize naa Moscouw, door vergif om te brengen welke
Dame zulks tydig ontdekt hebbende, hetzelve aan Haare Majesteit had
geopenbaart, waar op gemelde Kamerheer, eer hy op reize konde gaan
met zyne Domesticquen wierd gearresteerd, en op de Vesting gebragt.
Een overval wordt aldus verhaald door de Haarlemmer Cou-
rant van I Febr. 1753:
~ 'J ■nbsp;Gaauwdief Valate bij zich ont-
bieden, onder voorgeven dat hy omtrent duyzend goud Galon aan hem
wilde verkoopen: Sr. Valate quam bij hem, om de koopm^^hao ^
examineeren. doch de Gaauwdief smeet hem onder de voS, trag^ed
hem te wurgen, hetgeen hem echter door de op het gerucht toeschie-
tende Personen mislukte; die Schelm resolveerde daarop zich over 't Dak
met de vlugt te salveeren, maar wierd gelukkig geattrapeerd en in heg-
tenisse genomen, zullende desselfs Proces binnenkort opgemaakt zijn.
28 Augustus 1753 leest men de volgende tragedie:
Weenen — ... De broeder van den Krankzinnigen Baron van Baldi
heeft wel verscheyde malen te Schönbrunn Acces verzogt, om voor hem
de straf wegens gepleegde Infultes te depreceeren. Men meent, dat hij op
die Spielberg te Briun in Moravien voor al zyn leven zal geconfineerd
worden.
Een bericht van 18 Jan. 1754 bespreekt een geval van woeker:
Denmarken, Coppenhage den 5. January — ... In de gepasseerde week
wierd de Jood Lazarus sedert 2 jaren alhier woonachtig, in hechtenis
genomen, zynde onder andere beschuldigt van aen voorname jonge lie-
den groote sommen gelds geschoten, en hen zeer zware Interessen af-
geknevelt te hebben, doch thans is die Jood weder ontslagen.
Als laatste van deze reeks voorbeelden een berichtje van 23
Jan. 1754:
Moscovien, Moscou den 22. December — Eergisteren wierden hier in
de Slabode een Tartaer en 2 andere deugnieten bij den kop gevat, die
men gist tot een bende Brandstichters te behoren naer welke de regee-
ring reeds lange en naeuwkeurig onderzoek gedaen heft, en die men met
gront meent te können verdenken, dat ook de laatste Brand gesticht
hebben, vermits in eenige quattieren dezer stad Brandbriefjes gevon-
den zyn.
Met en door al deze berichten groeit het sensatie-element, dat
men waarneemt bij het doorlezen van verschillende nieuwtjes.
Een voorbeeld vindt men reeds in bovenstaand bericht van
I Febr. 1753. Een ander sprekend exempel is dit:
Zweden, Stockholm den 23 July — ... Uit Stift Skara heeft men de
niet min zeldzame als droevige Tyding bekoomen, dat een Boere jon-
gen by zyn Moeder gekoomen zynde, die bezig was haar jongste en
nog zeer teeder kind, volgens de gewoonte dier luiden, in een wan te
baden, dezelve berichtede, hoe hy zyn jonger Broeder, op gelyke wyze
als zyn Vader voor eenigen tyd een schaep slachtede, doorstoken had,
waerop de ontstelde en vertoornde Moeder hem een zo felle slag gaf,
dat hy teegen de Kachel dood viel, en zig vervolgens na buiten begaf,
om haer ander doorstoken Kind te hulp te komen, 't geen bereids in
zyn bloed gestikt was; dat zy zig voorts in de uiterste droefheid na
haer kleinste kind terug begeeven hebbende, 't zelve meede in het
Water versmoort had gevonden; 't geen by haer een zo groote ver-
twijffeling had verwekt, dat zy zig kort daerop had verhangen; en
dat haer Man vervolgens de vier Lycken van zyn Vrouw en drie Kin-
deren in een zoo beklaaglyken staat gevonden hebbende, weinig tyd
er na van hartzeer was overleeden.
Ook overvallen door struikroovers leveren prachtige stof tot
dergeh;ke verhalen. Vandaar o.a. de volgende twee'berichten:
«hap v'n quot; Brkn quot;nbsp;fc quot;ï'nbsp;« * nabuu,.
™ , Iquot;verdien'»quot; ™
b aden. De frequentie is misschien het best aldus aan te dSn
dat omstreeks X745-i755 een derde a een vijfde van de aflev^in
pn een dergeh;k bericht bevatte. Overigens hangt het aï van
jaargetijde en verdere omstandigheden (aard van het blad, onder
schepte post, plaatsruimte, enz.)nbsp;'
Het is aardig, dat we ook een idee kunnen krijgen omtrent
d snelheid, waarmee de berichten overgebracht wden Me„
behoeft slechts de data van de kranten met de dateering van
meerSe ge-
gevens te kunnen uitbreiden: Moskou-Utrecht 22 Dec.-23 Un
(dus een wmtermaand), Parijs-Haarlem 24 Jan.-i Febr. Vee
nen-Utrecht 19 Jan.-i Febr., Berlijn-Amsterdam 16-24 aT 1
enzoovoorts.nbsp;^ -f^pru,
le^nd ^ubtl'nbsp;de belangstelling van het kranten-
hof en Jnbsp;bezig gehouden wordt door oor-
tpL'jn ?nbsp;nieuws. De misdaadberichten hebben
Sn Lr 'quot;'tnbsp;- de dag-
ÏÏs al ^ f beurtenissen vragen de aandacht, misschien
zelfs al de voorboden van de Fransche revolutie. Althans de
crimineele berichten schijnen meer als ruimtevulling e dïnet
en gezien er m den regel maar heel weinig ruimt! Lr hen
over IS, komen ze veel minder diku^ijls voor'danTdJZorlf
gaande periode. En als we ze vinden, zijn ze min of meer sen-
sationeel. Xoo wordt in het nummer van 20 Febr. 1767 der
courant, „Te Utrecht by Anzelmus Muntendam, Boekdrukker,
Steenweg, gedrucktquot;, het gruwehjk verhaal verteld van een
herder, die „een net gebakerd Kind vond, 't geen hy op nam en
losmaekte. Hierop vermeerderde zijne verwondering door in de
Luiren te vinden een somma van 200 rijksdalers...quot; Het bericht
vermeldt verder, hoe de man het kind vermoordde, begroef,
daarbij ontdekt werd en voor het gerecht gebracht. — Het
exemplaar van 25 Maart 1767 van datzelfde blad releveert uit
Polen, „Warschau den 9. Maartquot;, hoe op 2 Jan. „een Vader en
een Zoon, over 't slaen van valsche munt in hechtenis zittende,
en ter dood verweezen, op hunne begeertequot; gedoopt werden,
»de Vader Ignatius en de Zoon Joseph genoemtquot;; hoe verder
»gisteren Ignatius op 't Altstadter Plyn onthalst en zijn Lyk
onder Klokkengelui met talryke Rouwstatie ter aerde besteltquot;
Werd, terwijl „Joseph van den Koning Pardon verworvenquot; had.
De Opr. Haarlemmer Courant schrijft (24 Maart 1775):
De arts Saliceti heeft in een bericht zoeken te beweeren, dat Klemens XIV
een natuurlijken dood gestorven is; maar men verneemt, dat hij zijne
tegenpartij niet heeft kunnen overtuigen.
Roofovervallen zijn feiten, die de kranten in dien tijd nog
steeds van stof voorzien. Nadrukkelijk worden de straffen steeds
vermeld, zóó nadrukkelijk, dat de berichten opzettelijk aldus
gesteld zijn om de roovers hier te lande — de berichten komen
immers iwg steeds uit den vreemde — tot waarschuwing te
dienen. Bijv. wordt 28 Dec. 1767 uit Duitschland, waar de
struikrooverij veel voor kwam, gemeld:
Halle den 18. Dec. — Dinsdagmiddag executeerde men 7 een gerui-
men tyd alhier in hechtenis gehouden Complicen van een Bende Struik-
rovers, wrelke ze in onze nabuurschap als in andere Provinciën zware
Diefstallen gepleegt hebben. Drie van dezelve wierden opgehangen en
de overige vier gebrandmerkt, en na vervolgens gegeselt te zyn naer
Spandau gevoert en aldaar ter Vestingbouw aen de Kar gesloten.
29 Oct. 1773 leest men dit bericht uit Duitschland:
Gotha, den 9. Dctober — 's Nachts tusschen den 22. en 23. September
vifierd een uur van hier de Post van Eisenach op Gotha van Rovers
overvallen en geplündert. Zes Passagiers ontkwamen door de vlucht...
en op 24 Nov. 1773 luidt het:
-ocr page 40-eXZfrsfeZrlf^^^^^^^^^nbsp;eenigen tyd de
rovers geoeffent heeft ^vV d/^ -^nbsp;^rote Bende Struik-
Booswiften daege^^ks t- rnemen'S^^^^
Booswigten zwart van ^lil • 'nbsp;ongemerkt een dier
mouwe gek eed haerIf ^ Tnbsp;^^de
met een groot mesquot;^ (vollt verh.nbsp;^Lr
B UUL mes... ^volgt verhaal van berooving en vlucht).
A«« emd van de achttiende eeuw en het begin van de
^egentrende ts ^or de crimineele berichten nöfh pCtTnocl
belangstelkng. De gebeurtenissen in binnen- en Lite2ndTef
dnngen elkaar, de berichten stapelen zich hoog op erien
keunge selectie wordt geplaatst in de bladen, die propvd Ttln
met speeches revolutie- en oorlogsnieuws, legeroperaties enT
alles vaak gedrukt in een kleiner lettertype d.n het voorlTen
gebruikelijke Een tweede factor was er bovLdien, d e de lat'
uimte voor de crimineele e.a. berichten beperkte: OmftrS
1793 was nl. ynj snel de gewoonte in zwang gekomen om
boorte-, huwelijks- en overlijdensadvertenties tf Sn hS'
b uikeSf TaTnbsp;reeds'sindrran?;::
n euwe r^imt. dnbsp;^^^ondigingen eischten wfer
n I. T ' A ^quot;^'■quot;^«^ehjk gewonnen werd op de niet-
oorlogsberichten De marges der bladen, die nog mL wdnL
klm^T^ 'rnbsp;^^nbsp;decennia m dTars^
yts7oTdl fnbsp;- ook dubbele bladen,
vol stonden over de staatkundige toestanden en de economi ch!
den ^TJltuquot;quot;quot;quot;''quot;^ uquot;nbsp;de woor-
den een waarschuwing schijnt te trillen voor de verraders van
-ocr page 41-haald over de executie der gebroeders Agasse uit Parijs, veroor-
deeld wegens vervalsching van billets der geldleening van 1787
en de actiën der Compagnie des Caise d'Escompte. Een exem-
plaar uit 1804 vermeldt de arrestatie van zekere Mevr. Lajolaife
in Parijs, terwijl een verslag met verscheidene vervolgen over het
proces tegen Pichegru te vinden is. Laatstbedoeld nummer bevat
nog het volgende bericht:
Te Brest is 11 dezer een zekeren Marchand ter dood veroordeeld en
gefusilleerd, die tot de Chouans had behoort ea onder een valschen
naam op een der Schepen dienst genomen had. Hy had een Schip in de
Haven in brand willen steken, doch was nog by tyds betrapt.
„Vrijheid, Gelijkheid en Broederschapquot; prijkt vanaf 179J
boven de meeste dagbladen. Het is een symbool van woehge
dagen, die hun weerspiegeling vinden in de kranten. Onder
Lodewijk Napoleon's Koningschap komt er eenige nxst, zij het
uit vermoeidheid, en daarmee eenige rust in het nieuws. De ver-
binding met 't buitenland schijnt echter nog ten deele onder-
broken te zijn en de berichten, die daar vandaan komen, zijn
besnoeid, niet volledig of geschonden. Een der zeer enkele crimi-
neele berichten uit dien tijd bevat de Utrechtsche Courant van
13 April 1810:
Zwitserland, Bern, den 15. Maart. — Heden is zekeren Frédéric Tehir-
den, assessor van de Consistorie van de Parochie van Zimmerwald.
Prefechtschap van Sefeigen, oud 39 jaren en Vader van vier Kinderen,
alhier onthoofd. Zijne misdaad was, dat hij zijn Schoon-Zoon, met het
oogmerk om hem te vermoorden door een snaphaanschot gekwetst heeft,
na alvorens herhaalde reisen gepoogd te hebben, hem, met het oog-
merk om zich van zijn goed meester te maken, door vergift van het
leeven te berooven. De misdadiger stond, tot op het oogenblik van deze
zijne misdaad als een braaf man bekend. Eene ongemeen zonderlinge
omstandigheid bij dit geval is, dat de tweede Vrouw van zijn Vader
die nog leeft, weinige dagen voor de terechtstelling van dien ongeluk-
kigen, van haar 31 sten Kind, verlost is.
Onder dit bericht staat het relaas afgedrukt van een drama,
dat zich te München afspeelde, waar een koopman, na in de
bedstee van een logement zijn echtgenoote te hebben omge-
bracht, de hand aan zich zelf sloeg.
Direct na de inlijving van Nederland bij Napoleon's wereld-
rijk verschenen de bladen in twee talen, hetgeen niet bepaald
bevorderlijk was voor de hoeveelheid gedrukt nieuws, omdat
men den omvang van de bladen, zijnde één vel folio, gelijk liet
blijven. Ter afwisseling citeer ik twee berichtjes in de Fransche
t m Ï ' rnbsp;waarschuwen V n
het publiek tegen bepaalde ongure elementen
b'lSs/^oYlang:;: L'llll- ^^nbsp;-- -Vénté les
leurs denrées. Plfs u dt^eux'ont Ttfnbsp;^
prison. Un marchand de meubles oui avaîr f gt;nbsp;J««« de
bureau qui n'en valait pquot; l' o a ^ conîamnr^
-oo florins^ Cette sévérité prldui? dTtrequot; bon^rffet^
Allemagne, Des. Bords du Main le 13 Mai - Un^b..^ ^ ^ •
Sfïens. quot;quot; ^«-el^gamment et il prend toutes'sortes de Sï
Nederland zich herstelt en vormt tot
een Koninkrijk, wil ik voorbij gaan. Vanzelfsprekend dat de
kranten smds ongeveer 1780 gewend politieke debatten te voe
ren veel van hun aandacht wijdden aan de staatkundige
wikkehngen van het jonge Koninkrijk. Doch nu Nederland n^eer
tZT T fnbsp;^^^ binnenlandsche verkLr
langzamerhand verbeterd is, nu is er ook meer belangstelW
gekomen voor binnenlandsche feiten en feitjes, die men ^rotef
niet de moeite waard achtte in de krant te zetten. T S
andsche misdaad heeft hiertoe echter nog niet voUoenZZ
langstelhng gevonden: het misdaadbericht komt Zg sleds tî
den vreemde. Zoo vinden we - om ons
ierl« berichten over een proces over „den moord, voorbedacht
op George Francis». De Amsterdamsche Courant nlemtlnlt:
zelfde jaar berichten over uit de Journal de Paris en de Gazette
de France, beschrijvingen over zeker proces-Pouvel, welk proTes
œn pohtieken fond schijnt te hebben. Maart 18;^ worH t
Groot-Brittannié en Londen melding gemaakt van verTchmende
moorden m Ierland. Enz. Verder is het nog steeds To quot;St 1
deel van de crimineele berichten niet om de misdaad zelve ge-
plaatst worden en, evenals de zelfstandige misdaadberichten
spaarzaam voorkomen, minder frequent zelfs voorkomen dan
dat in het midden der achttiende eeuw het geval was.
In het algCTneen kan men zeggen, dat de misdaad- en proces-
berichten uit het buitenland gedurende de geheele negentiende
(en ook de twintigste!) eeuw zijn blijven bestaan. Waren ze
oorspronkelijk het eenige crimineele nieuws, langzaam werden
ze, zooals hierna zal blijken, door het Nederlandsche misdaad-
bericht verdrongen naar de rubrieken „Gemengd nieuwsquot;, „Al-
lerleiquot; e.d., welke rubrieken we omstreeks 1850 ontmoeten, in
de meer sensationeel getinte dorpskrantjes eerder dan in de alge-
meene en voor meer belezen publiek geschreven grootere dag-
bladen. Deze rubrieken zijn sinds dien al weer voor een gedeelte
vervallen, maar nog steeds treft men de buitenlandsche crimi-
neele berichtjes, behoudens de gevallen van meer belang, die
een betere plaats krijgen, aan als „stoppersquot;, met dien verstande,
dat er ook blaadjes bestaan, met meer stoppers dan ander nieuws.
Onder het hoofdstuk over de frequentie van het crimineele
bericht zal nader op den huidigen toestand worden ingegaan.
Alvorens te onderzoeken, wanneer de Nederlandsche crimi-
neele berichten voor het eerst in de dagbladen zijn voorgeko-
J^en, wil ik uit den loop der 19e eeuw een kleine reeks buiten-
jandsche de revue laten passeeren ter illustratie van wat zoo juist
betoogd is:
Het Algemeen Handelsblad, opgericht 1828 en indertijd meer
handelsblad dan tegenwoordig, bespreekt in zijn eerste bestaans-
jaren eenige misdaden, die bij nadere beschouwing blijken vrij-
'^el steeds iets met den handel te maken te hebben. Zoo bijv.
schrijft het blad op 20 Jan. 1828:
De Engelsche posten van den 2 tot den 6 dezer zijn tot heden morgen
alhier nog niet gearriveerd. Die tot den 2 dezer zijn ons echter over
Braband toegekomen. Tot op dien dag was men te Londen nog niet
geslaagd om den voortvluchtigen Bankier Rowland Stephanson op het
spoor te komen. Men heeft eene premie van 1000 Pond Sterl. voor
zijn ontdekking uitgeloofd. De som welke genoemde Stephanson aan
bet huis zoude hebben ontvreemd wordt op 300.000 Pond Sterling
begroot________®
Zwendelarijen vormen ook een deel van het handelsnieuws.
-ocr page 44-Vandaar het volgende citaat, genomen uit het Handelsblad van
24 Jan. 1828:
Leipzig, 19 Januarij. — Nopens de aanzienlijke zwendelarij die hier
groot opzien verwekte, zijn de volgende bijzonderheden welligt nie^
onbelangrijk. In de tweede Mis-week nam zekeren zich, Baron van
Wertheimer uit Weenen noemende, gaauwdief zijn intrek alhier in het
hotel de Sare en vmg met eenige makelaars onderhandelingen aan . .
(volgt verhaal over verdere praktijken).
Dit betrekkelijk uitvoerige bericht eindigt met een passage, die
ik curiositeitshalve wil overnemen:
.. Onwillekeurig denkt men bij zulke gevallen aan het groote nut dat
(gelijk onlangs nog in Frankrijk plaats had) door Telegrafen bewerkt
wordt, om ook bij de snelste Vlugt, zulke bedriegers door signalemen-
ten te doen kennen en vatten.
Zeerooverij raakt de handelsbelangen en wordt dus in het
nieuwsregister van een handelsblad opgenomen:
Extract uit eenen brief van Curasao, den 8 Dec. 1828. — Sedert eeni-
pn tijd zijn in onze streken de wateren voor de weerlooze koopvaardii-
bodems zeer onveilig geworden. De zoo zeer beruchte brik van Buenos
Ayres, tegen welks vertrek Kapt. Bos, voerende het schip Henrietten
en Betsy, in 1827, alhier protesteerde, is eindelijk onder toezigt der
politie gesteld geworden. . . Onder dezelfde vlag is op St. Eustatius on-
langs een Roover door een Engelsch oorlogsschip...
Het handelsbericht, dat inhoudt:
Met brieven uit Gibraltar vernemen wij, dat de slavenhandel te Bar-
celona thans met groote levendigheid wordt gedreven
moet, meen ik, niet als crimineel worden beschouwd, en een over-
name uit de „British Travellerquot; op 9 Dec. 1831 van een artikel
over ,,Hindoo-Bandietenquot; lijkt mij meer een raadgevende les voor
koopheden, die met deze menschen misschien eens te doen zullen
krijgen. Maar in ieder geval is het Het Handelsblad, dat veel
eerder dan andere bladen een aparten kop heeft voor rechtszaken
nl. „Handelsrechtquot;, waaronder verschillende handelskwesties, in
de practijk voorgekomen, besproken worden, met de uitspraak
van het bevoegde College.
De Nieuwe Rotterdammer Courant van 11 Oct. 1844 bericht
uit België:
Te Bassu heeft een vader zijn kind, hetwelk zeer dom was levend
willen begraven; hij is echter in dat oogmerk verhinderd.
Hetzelfde blad van 29 Jan. 1845 noteert uit Rusland:
32
-ocr page 45-Petersburg, 9 Januarij. Wij hebben deze dagen een akelige gebeurtenis
beleefd. . . (volgt een wreed verhaal over den overval van een edelman
door zijn lijfeigenen) ... De misdadigers werden aan de politie over-
geleverd en wijders voor een krijgsraad terechtgesteld. Het vonnis is
geweest, de spitsroede door 500 man soldaten. Alle lijfeigene bedienden
zijn verplicht geweest deze vreeselijke strafoefening bij te wonen. Het
is onmogelijk geweest dezelve in eenen enkelen dag te volvoeren, wijl
al de veroordeelden daaronder bezweken zouden zijn. Na het door-
staan van een gedeelte zijn ze alzoo naar een hospitaal vervoerd, en
hunne wonden eenigszins geheeld, daarna hebben zij het nog overige
der straf moeten doorstaan. Degenen, die de straf overleefd hebben, zijn
voor hun leven naar de bergwerken van Siberië vervoerd.
Een nummer van 2 Jan. 1850 bevat onder „Engelsche Postquot;
berichten over een arrestatie eener waarzegster wegens het „ver-
koopen van Homerus' Iliade als „kabahstische lectuurquot;; onder
„De Courier des Etats-Unis deelt mede... „een diefstal van goud
uit een kist te Californië; de „Fransche Postquot; is voor de helft
gevuld met een bericht over een moord te Parijs door een man,
die zijn echtgenoote met vitriool wierp (een van de serie vitriool-
aanslagen, die in de vorige eeuw in Frankrijk zoo in zwang
waren). In latere jaren keert de N.R.C. zich bijna geheel af
van de sensationeel getinte buitenlandsche berichten en ver-
meldt sporadisch, en dan nog feitelijk, een belangrijke uitspraak.
Het Vaderland, opgericht 1869, wijdt op 23 April van dat
jaar de noodige woorden aan het volgende gruwelijke verhaal:
De moordenaar van Norwich, Will Sheward, wiens misdaad wij voor
eenige dagen medegedeeld hebben, is Dinsdag in de gevangenis te Nor-
wich opgehangen. Gelijk wij meldden heeft hij bekend, een bekentenis,
te afschuwelijk om in al haar kleuren mee te deelen. De moord is
begaan in een oogenbltk van drift bij een twist over geldzaken. Doch
wat de zaak zoo stuitend maakt, is, dat Sheward vijf dagen lang na de
moord, 's middags vroeg van zijn werk ging, zich thuis bezig hield met
het verdeelen van het lijk van zijn vrouw, dan des avonds laat uitging
om de stukken van het lijk, en in stukjes geknipte bebloede beddelakens
en kleeren hier en daar langs straten en wegen weg te werpen; dan
zijn half voltooide werk opborg en rustig naar bed ging. Daar S.
zichzelf aangegeven heeft geheel uitsluitend omdat hem het 18 jaar
met zich om gevoerde geheim ondragelijk werd, dachten velen, dat
hij verandering van straf zou gekregen hebben.
Het is voor dit blad een der eerste en een der laatste berichten
van dit genre, al worden nog vele jaren feitelijke uitspraken uit
buitenland, meestens aangekondigd met: „Wij lezen...quot;, „Men
schrijft...quot;, „brieven uit...quot;, enz.
Uit het Handelsblad werden reeds enkele berichten geciteerd;
ze raakten meestal eenigerleiwijze den handel. Op i8 Juli 1834
neemt het blad nog over uit de Mainzner Zeitung:
Men hoort hier niet zelden van de gruwelijkste verhalen van roof en
moord, waarvan dc daders vermoedelijk smokkelaars zijn... (volgt
verhaal van een aanranding van een meisje) .. . Ook in het Nassausche,
tusschen Koningstein en Kamberg, werd een paar jonge verloofden, die
naar de stad geweest waren om eenige benoodigdheden voor de op
handen zijnde bruiloft in te koopen, in het bosch overvallen, van al
het hunne beroofd, de man aan de beenen, het meisje echter aan de
hals aan eenen boom opgehangen. Laatstgenoemde heeft zich onopge-
merkt aan eenen tak des booms weten vast te houden, zoodat zij door
eenen voorbijrijdenden voerman nog intijds ontdekt werd. ..
De redacteur van het Handelsblad scheen reeds in 1840 eenigs-
zins sceptisch te staan tegenover de sensationeele brieven uit het
buitenland. Althans op 11 April wordt onomwonden gepubli-
ceerd:
Voor eenigen tijd reeds en dezer dagen wederom hebben de Fransche
bladen medegedeeld, en ook onze Hollandsche bladen overgenomen
brieven uit Damascus, waarin vermeld werd, dat zekere Padre Tomasso
en zijn bediende vermist geraakt zijnde, men de Joden, die aldaar zeer
talrijk en vermogend zijn, verdacht hield van deze personen vermoord
te hebben, en op de laffe beschuldiging dat zij Christenbloed tot het
vieren van hun Paaschfeest noodig hadden, hen door allerlei folteringen
tot een bekentenis eener hersenschimmige misdaad gebracht had, om
hen ongestraft van hunne have en goed te berooven. Wij voor ons
hebben het onze niet willen bijdragen om eene onzinnige beschuldiging
te verspreiden en namen derhalve die brieven niet over. Thans echter
ontvangen wij mededeeling van een brief. ..
18 April 1834 wordt overgenomen uit de Echo de la Frontière
een verhaal over zekeren schoenmaker Raparlier, die zich met
zijn „schietgeweerquot; doodde.
Om een geheel ander genre blad op te vatten: De Zierikzeesche
Nieuwsbode, en met haar vele soortgelijke dorpsblaadjes, besteed-
de veel ruimte aan de misdaad. 21 Jan. 1863 bijv. schrijft dit
blaadje:
Londen, 13 Jan. Te Dublin werden onlangs twee bewoneressen van
het armenhuis tot vierjarige dwangarbeid veroordeeld, omdat zij ge-
poogd hadden, het gesticht in brand te steken .. .
en 16 Sept. 1876 bestaat bijna het geheele nieuws uit Duitsch-
land uit een bericht omtrent een moord te Borcum:
De ,,Ostfriesische Courierquot; die te Norden verschijnt, bevat in zijn num-
-ocr page 47-mer van Zaterdag 9 Sept. het verhaal van een verschrikkelijken moord,
op het eiland Borkum ...
De Amsterdamsche Courant brengt 10 Juni 1835 het volgen-
de bericht, dat evenmin als andere reeds genoemde berichten
niet vreemd schijnt aan 's menschen zucht naar sensatie:
In Ierland, ruim twee uur van Limerick, is nu onlangs een predikant,
de Heer Dawson, op een wreedaardige wijs om het leven gebracht.
Eerst heeft hij een snaphaanschot ontvangen en vervolgens heeft men
hem met slagen de hersenpan verbrijzeld. De gruweldaad schijnt. ..
16 Febr. 1832 bericht de Oprechte Haarlemmer Courant:
Sedert eenigen tijd leidt de uitspraak der Gezworenen bij het Hof van
Assizes te Parijs, bijna zonder onderscheid tot eene veroordeeling inzake
van misdrijf door de drukpers gepleegd...
Op 7 Mei 1846 kan men de volgende aankondiging vinden:
Eenige dagbladen houden zich nog altijd bezig met de zaak van den
in vrijheid gestelden Retsin ...
De Utrechtsche Courant verneemt 26 Juli 1841 uit Weenen:
Voor eenige dagen is hier in de omtrek een grauwzame moord ge-
pleegd aan een jong mensch van 16 jaren, die bij den bouwmeester
665 fl. had gehaald, om de arbeiders te betalen. Men vond hem in
een sloot door 7 doodelijke wonden vermoord.
Als laatste van deze opsomming nog een bericht uit Weenen:
Weenen, 4 Nov. 1831. — Wij hebben heden de tijding uit Grieken-
land ontvangen van het vermoorden van den graaf Capo d'Istria.
(Dit bericht komt overeen met dat over Frankrijk ontvangen. De in-
woners hadden een der moordenaars, George Maurormachali genaamd,
die door een der Bedienden van den President met een pistoolschot was
getroffen, aan stukken gehouwen en in de Zee geworpen. De tweede
moordenaar, Konstantijn, zoon van Pitro Bry, was door den Franschen
consul, bij wie hij gevingt was, uitgeleverd en zat in de gevangenis.)
De eerste helft van de negentiende eeuw is de ontstaansperiode
van verscheidene kranten. Het ligt voor de hand, dat die niet alle
van algemeenen en vooral niet van buitenlandschen inhoud be-
hoefden te zijn. Er kwamen derhalve kranten, die 's lands nieuws
opnamen. Anders gezegd: De bevolking, langzamerhand van
grooter ontwikkeling en gewend aan kranten met meer vader-
landsch nieuws, kon in rustiger tijden het dagblad niet meer
missen. De steden en dorpen werden bovendien te groot dan dat
nog het individueele gesprek of de stadsomroeper de menschen
niet het plaatselijke nieuws op de hoogte kon stellen. Dus gaven
de boekverkoopers en drukkers aan den zakelijken roep gehoor
en zagen veel grootere en kleinere bladen het licht, die in dorp,
stad of provincie het nieuws noteerden en verspreidden. Van-
zelfsprekend vond spoedig een groote differentiatie plaats, om-
dat de bladen en blaadjes zich regelden naar de belangstelling van
hun groep(je) lezers, die weer afhankelijk was van woonplaats,
volksaard, enz. De persoonlijke opvattingen, ook op politiek ter-
rein, van den drukker (vaak tevens redactie en directie!) waren
ook factoren, die den aard van het blad hielpen bepalen.
In deze differentiatie is het moeielijk de algemeene ontwikke-
lingslijn der berichtgeving inzake binnenlandsche misdaden en
processen te volgen, omdat de leeftijd, en daarmee het peil van de
negentiende-eeuwsche kranten, ook al bestonden ze tegelijkertijd,
zoo zeer uiteenliep. (Om dit laatste te begrijpen, bedenke men,
dat toen de nieuwsverkrijging nog meer een kwestie van ervaring
en routine was, terwijl tegenwoordig het telex-apparaat de meest
onbekwame redactie goed nieuws kan verschaffen. Het verkeer,
hulpmiddel o.a. ook voor de nieuwsverkrijging, had natuurlijk
ook zijn diverse moeielijkheden en plaatselijke variaties.) Verge-
lijking en combinatie van berichten uit allerlei kranten uit de
vorige eeuw hebben mij im grossen Ganzen het volgende geleerd:
Hef ontstaan van de plaatselijke bladen, bevredigend een be-
hoefte tot kennisname van het meer nabije nieuws, had eigenlijk
reeds in zich, dat ook vermeld dienden te worden de plaatselijke
misdaden, etc. Immers, terwijl in kleinen kring een diefstal, een
bedriegerij, om nog niet eens te spreken van een moord of een
aanranding, steeds besproken werd, wilde men bij uitbreiding van
het krantenaantal ook daarin dergelijke feiten na kunnen slaan.
Hierbij is verondersteld, dat de krant dan reeds gebruikelijke
lectuur is; wat ze inderdaad al was omstreeks iSzj, want daar-
voor had men reeds te lang de politieke debatten en het oorlogs-
nieuws, enz. in de couranten gevolgd, dan dat men de dagbladen
nog zou kunnen ontwennen. Welnu, in dezen tijd valt dan ook
de opkomst van de feitelijke plaatselijke berichtjes.
Deze twee dateeren bijv. uit 1831 (Handelsblad):
Gisterenavond is in zeker huis in de Raamstraat een aanzienlijke dief-
stal gepleegd, terwijl de bewoners afwezig waren en het huis zonder
toezicht gelaten hadden.
Gisterenochtend heeft een bejaard manspersoon getracht zich van het
leven te berooven door in de Egelantiersgracht te springen. Er uit-
getogen zijnde is hem Chirurgikale hulp toegediend en vervolgens naar
het St. Pieters Gasthuis gebragt.
Uit 1833 noteerde ik de volgende twee berichtjes, waarvan
het eerste was doorgegeven door een particulieren correspondent:
22 en 23 dezer, heeft voor het Hof van Assises alhier gediend de zaak
van Vrouw van Blean, oud 45 jaren, woonachtig Gorinchem, zijnde
beschuldigd van door middel van Vitriool Olij haar Klein-Kind ver-
giftigd te hebben, hetwelke bij zekere Vrouw Geven, in dezelfde stad,
tegen één Gulden 's Weeks, was besteed.
De straf des doods over de beide misdadigers, G. van Rooijen en A.
Dijke, ter zake van hunne veelvuldige en herhaalde misdrijven, naar aan-
leiding van het lijfstraffelijk Wetboek uitgesproken, werd eindelijk op
Zaturdag den gden dezer, hun voltrokken.
Dergelijke berichtjes werden spoedig gebruikelijk, en als men
nu constateert, dat de redacties hun bladen over en weer toe-
zonden en daaruit overnamen datgene, wat uit een andere plaats
van voldoende belang was, dan kan men gemakkelijk begrijpen,
dat de kranten naast crimineele feiten uit directe omgeving ook
die uit andere plaatsen gingen behandelen. Vrij snel geschiedde
deze ontwikkeling zelfs. Vindt men omstreeks 1830 dergelijke
berichtjes nog sporadisch, omstreeks 1840 kan men met stellig-
heid het aanwezig zijn van meer constateeren. Uit dit jaar
stamt volgend relaas, eenigszins sensationeel gekleurd:
Vlijmen. Voor eenige dagen werd alhier zwaar aan het hoofd en den
arm verwond, in den morgen omstreeks 7 uren gevankelijk door de
brigade marechaussee's van 's Bosch en Heusden aangebragt zekere Jo-
hannes Stubers, inwoner dezer Gemeente, vroeger wegens diefstal van
vee uit een weide jarenlang gecondemneerd geweest; sedert lang was
men er op uit, om dezen persoon in handen te krijgen, doch tevergeefs,
omdat hij zich dan hier en dan daar in een vermomd gewaad ophield;
eindelijk is het der goede vigilantie der Marechaussee's gelukt hem te
ontdekken en onder het stroo of de mest van een varken te voorschijn
te doon komen. Van diezelfde familie Stubers waren voor eenigen tijd
twee mannen en twee vrouwen alhier opgeligt en naar 's Bosch over-
gebragt. Vanaf dien tijd heeft men in deze ommestreken weinig of niets
gehoord van diefstallen van schapen, hoenders, te veld staande vruch-
ten, en soortgelijken, bij en langs de boerenwoningen, die telkens plaats
hadden.
In bijna ieder blad ziet men omstreeks 1845 berichten, die
aanvangen met dergelijke zinsneden:
Er is hedennacht ingebroken . ..
Men verneemt, dat de dief. . .
Men schrijft ons uit Balk omtrent den daar gepleegden moord
Dinsdag werd wederom eene halszaak voor het Prov. Gerechtshof be-
handeld; een jongeman van 25 jaren...
Rotterdam. Nopens de diefstal van 66 balen .. .
Leeuwarden. Een gruwelijke diefstal, met mishandeling gepleegd bij
den tolgaader Terguin ...
Men vindt verder arrestatieberichten, beschrijvingen van een
executie, enz. in eigen stad en elders, evenals een trambotsing,
een aanvaring, een overstrooming, een ongeval, enz, langzamer-
hand regelmatig vermeld. Bijv.:
Den 24. Jan. (1841) is te Arnhem gearresteerd de persoon van F. Burg-
hert, die in het jaar 1831 te Zutphen, uit hoofde van verspreiding van
oproerige liedjes, veroordeeld tot gevangenzetting van 6 jaren en een
^/a uur tepronkstelling. Deze persoon, sedert dien tijd voortvluchtig. . .
Doch de vergrooting der belangstelling voor binnenlandsche
gebeurlijkheden, eenerzijds in de hand gewerkt, anderzijds bevre-
digd door het zich uitbreidende krantenwezen, was, meen ik,
niet de eenige factor van de snelle opkomst van het procesbericht
Wel is waar was, zooals reeds is aangetoond, de behoefte daaraan
aanwezig, maar het was met name pas de definitieve doorvoering
van de openbaarheid van de terechtzitting in het Wetboek van
Strafvordering (ingevoerd i Oct. 1838), die den weg opende tot
het opnemen van rechtbankberichten. De invoering van het
Wetboek van Strafvordering ter vervanging van den Code d'In-
struction Criminelle, bij gebrek aan een andere regeling tot dien
in gebruik, gaf het volk daarna een volledige vaderlandsche rege-
hng, die spoedig, bijna abrupt, weerslag vond in de kranten.
Want waren in 1838 nog spaarzaam berichten te vinden, waaruit
viel op te maken, dat de schrij ver slechts gegevens had van één
of anderen zegsman, althans niet uit eigen waarneming, reeds in
1839 bleken de berichten niet meer op de kennis van een toeval-
ligen zegsman of correspondent te berusten; de steller wist nl.
zij het kort, de feiten te vermelden, terwijl het bericht niet meer
den schijn wekte, als was het niet met stelligheid geïnstrueerd.
Met enkele voorbeelden wil ik dit alles illustreeren. Zoo be-
vatte de Utr. Courant, 16 Maart 1838, het volgende bericht:
Heden heeft zich het hof van assises der provincie Holland Zuider
kwartier, bezig gehouden met de zaak van Holtus, beschuldigd van
valschheid in geschriften van Koophandel. Er zijn drie getuigen ge-
hoord.
Duidelijk is, dat de schrijver het bericht geformuleerd heeft om
toch wat van de zaak te melden; maar even duidelijk is, dat hij
van de behandeling niets af wist. Iets dergelijks blijkt, als men
leest, hoe het volgende bericht aan het daaropvolgende gekoppeld
wordt:
Het hooggerechtshof, kamer van beschuldiging, heeft gisteren, de in-
vrijheidstelling geordonneerd van de komiezen en visiteurs te Rotter-
dam, tegen welke procedures waren geëntameerd, wegens het te kort
doen van 's rijks schatkist. Men verzekerd tevens...
Verder is herhaaldelijk uit dien tijd aan te treffen de aanhef:
Men verneemt, dat alhier binnen kort (verwacht wordt het houden van
pleidooien...)
Uit 1839 kon ik echter berichtjes noteeren, die aan stelligheid
niet meer te wenschen overlaten en waarin de feiten zonder aan-
duiding van eenigen zegsman correct werden weergegeven:
'sGravenhage 22 Julij. Bij vonnis van het kantongerecht dezer stad van
15 dezer, is de tapper Willem Stapel, wonende in de Casuariestraat
alhier, die in den nacht van 12. op 13. Junij dezes jaars geweigerd
had een drenkeling, waarbij nog leven ontdekt werd, in zijn huis op te
nemen, veroordeeld in een geldboete van ƒ 25,— en in de proceskosten.
Zwolle 5 Dec. Heden is schuldig verklaard aan . ..
Den 13 dezer zal een zeldzaam crimineel regtsgeding voor het Prov.
Hof van Holland dienen: drie personen worden beschuldigd van de
misdaad van supposition, ondersteking van een kind aan een vrouw,
welke niet was bevallen.
Verder treft men passages aan als:
... heeft het Hof op heden deszelfs arrest uitgesproken...
Heden werd bij de arrondissementsrechtbank, derde kamer, regt doende
in correctioneele zaken . ..
In de zitting van het Prov. Ger. Hof van Gelderland van heden is de
zaak behandeld ...
Het voornaamste in al deze berichten is, dat duidelijk uit den
inhoud blijkt, dat de schrijver iets van het proces zelf weet, dus
het gevolgd heeft.
Om tot een goed begrip te komen van de zoo plotseling ont-
stane verandering, den groei van het procesbericht, en deze tevens
niet slechts met voorbeelden te illustreeren maar met bewijzen
te argumenteeren, is het nuttig in het kort het ontstaan van een
practische openbaarheid van de terechtzitting, tegelijk met de
invoering van Let Wetboek van Strafvordering, na te gaan. Be-
kend is, hoe de oud-vaderlandsche rechtspraak een openbare was
(bijv. de vierschaar). Het proces speelde zich af in het openbaar
m tegenwoordigheid van partijen, en oorspronkehjk vervulde de
rechter daarbij een lijdelijke rol. Kenmerk was toen: openbare
behandeling op tegenspraak, waarbij „geen klager, geen rechterquot;
als principe gold en zuiveringseed en godsoordeel tot de bewijs-
middelen behoorden. Was deze wijze van procedeeren, de accu-
satoire, oorspronkelijk de normale, de ordinaire, nog voor het
ontstaan van de krant was zij bijna geheel verdrongen door de
extra-ordinaire procedure, die, van het inquisitoire type, als ken-
merk had een geheim onderzoek, dus niet openbaar was. Zoolang
deze extra-ordinaire procedure dus gebruikelijk was, bestond
er voor de krant, ook al zou zij dat gewild hebben, geen gelegen-
heid procesberichten op te nemen. Wel was de executie open-
baar; geen wonder, dat men over dergelijke prikkelende feiten
meermalen wèl geschreven vindt. Toen men later den Franschen
Code d'Instruction Criminelle hier wilde navolgen en deze zelfs
werd ingevoerd, schijnt voor een zeer korten tijd de open-
baarheid bestaan te hebben, al is mij uit de kranten daarvan niets
gebleken. In ieder geval zeide de Code nadrukkelijk: „L'instruc-
tion (de chaque affaire) sera publique, ä peine de nulletéquot;
(art. 153, art. 190). Doch nog te zeer bleek de procedure sécret in
de rechtsgewoonten te zijn verankerd, dan dat men deze Fransche
bepalingen zou willen handhaven. Al bleef de Code d'Instruction
Criminelle bij het herstel van het Koninkrijk voorloopig van gel-
ding, de betreffende bepalingen werden reeds geëhmineerd door
art. 18 van het Besluit van den Souvereinen Vorst van 11 Dec.
1813 (Staatsblad No. 10), gelijkelijk herhaald in het besluit vaii
6 Nov. 1814:
Geen criminele of correctionele audientiën zullen in het openbaar ge-
houden worden, voor het aanvangen der pleidooien, welke publiek
moeten zyn; de arresten of vonnissen met hetgeen daarbij behoort, moe-
ten insgelijks in het openbaar worden gepronuncieerd.
Deze bepaling bleef gelden tot aan de invoering van het Wet-
boek van Strafvordering, en ziehier de verklaring van het feit
dat tot aan het eind van 1838 den journalisten eigenlijk geen ge-
legenheid geboden werd, op de rechtbank copie te verzamelen.
40
De oude inquisitoire procesvorm overleefde intusschen nog ge-
ruimen tijd art. loi der Grondwet van 1814 en een dergelijk
artikel in de Grondwet van 1815, waarin het openbaarheidsbe-
ginsel was geaccepteerd; art. zo van de Wet op de Zamenstelling
der Regterlijke Magt en het Beleid der Justitie van 18 April 1827,
alsmede enkele ontwerpen van het Wetboek van Strafvordering,
waarin sinds het ontwerp van 1829 het openbaarheidsbeginsel
voorkwam —, totdat definitief het openbaarheidsbeginsel in ons
wettenstelsel een plaats veroverd had.
Een tweede, meer algemeen argument is hierbij te voegen, en
ik zou dit willen doen aanvangen met de eerste woorden, die in
de eerste aflevering van het Weekblad van het Recht voorkomen:
„De invoering van de Nederlandsche wetgeving en het vader-
landsche regtswezen..voorzag in een vaderlandsche behoefte;
dat men daarvoor belangstelling toonde is vanzelfsprekend, en
dat men de zekere gereserveerdheid, die men tegenover de Fran-
sche Code's had ingenomen, tegenover de eigen wetgeving liet
varen, sluit daarop aan. Daarom ontstonden ook in 1839, onge-
veer gelijktijdig met de rechtbankberichtgeving, het Weekblad
van het Recht en het „regtskundig tijdschriftquot; Themis, waaruit
— en dit terloops — de kranten, die veel met schaar en lijmpot
schenen te werken, spoedig een enkele maal een bericht destil-
leerden.
Toen men het openbaarheidsbeginsel met zooveel woorden in
de Grondwet plaatste, had men nog niet kunnen denken, dat het
later zonder de hulp van de pers een onbeduidende phrase gewor-
den zou zijn. Tijdens de beraadslagingen had men echter nog
Weinig gedachten op het krantenwezen. Thans kan Samkalden^
niet recht uitroepen: „Wat beteekent openbaarheid van (parle-
nientaire vergaderingen, gemeenteraadszittingen en) rechtszit-
tingen? Toch zeker niet de tribunes met hun enkele tientallen
plaatsen, doch de perstribunes zijn het, die daadwerkelijke open-
baarheid beteekenen!quot; Ik wil thans nagaan, hoe de persgebruiken
zich hebben ontwikkeld om het openbaarheidsbeginsel meer waar
te maken, dan de oude grondwetgever dat ooit had kunnen ver-
moeden.
^ Publieke meening, Pers en Staat, pag. XV en id. pag. 85.
-ocr page 54-SfKl ik zou bijna willen zeggen, zeer snel kwam omstreeks
1840 de gewoonte in zwang tot het plaatsen van procesberichten
en uitspraken. Binnen enkele jaren kwamen ze in vrijwel alle
aafhefnbsp;stereotypen
De Rechtbank te Leeuwarden wees heden vonnis.
Vlissingen. Heden werd het vonnis tegen .. .
Het Provinciaal Geregtshof van Noord-Holland
Men verneemt, dat... door de Rechtbank te Zwolle wegens. ver-
oordeeld IS . ..
De Hooge Raad heeft heden uitspraak gedaan.. . Enz.
Enkele jaren bleef het bij een zeer korte, zakelijke vermelding
van een of meer uitspraken, waaraan soms toegevoegd een feite-
lijke beschrijving van het proces, de gronden van het bewijs en
het pleidooi van den raadsman. Hoewel gevallen uit eigen stad
of provincie nog geprefereerd werden, werden de meer belang-
rijke uit andere provincies niet geheel veronachtzaamd. „De meer
belangrijkequot;, dat waren o.a. de zaken, die voor het Prov. Ge-
rechtshof of/en den Hoogen Raad behandeld werden. Bijv be-
vat het Handelsblad van 18 Sept. 1840 de uitspraak der Utrecht-
sche Rechtbank inzake den moord, gepleegd door een belasting-
kommies op zijn echtgenoote Jansje v. d. Houte, welk bericht
weer was overgenomen uit de Zierikzeesche Courant en waarbij
als eemge bijzonderheid vermeld werd, dat het slachtoffer door
smjwondm overleden was; idem van 9 Jan. 1845 een uitspraak
van den H.R. tegen Antonia van der Burgh wegens „diefstal in
dienstbaarheid en vergiftigingquot;. In 1844 besloot een beschrijving
van een proces te Groningen met:
Dit is voorzeker een treurige bijdrage tot den staat van zedelijke ver-
nedermg en ruwheid, waarin ingezetene van Nederland in deze eeuw
nog somtijds verkeeren.
Om een meer volledig beeld te geven van de berichten uit deze
jaren, de volgende voorbeelden:
rL^rbl'cbnbsp;Op nstaanden Vrijdag, 29 dezer, zal voor het Prov.
Gerechtshof van Holland te regt staan, zekere Gijsbert van Dijk bl^
schuldigd van inoedwilligen doodslag. Volgens de acte van beschu -
digmg, zou de besch. in den avond van 15 Nov. 1.1. beschoS e
huis gekomen zynde, zijn eigen kind, nog slechts elf maanden ou^
uit de wieg hebben genomen, en, door deszelfs geschreeuw verLoÏÏ'
aan hetzelve een paar harde slagen gegeven hebben aan de SS
van het hoofd, ten gevolge waar van het kind den volgenden avond
zou zijn overleden.
II Mei 1844. De H.R. der Nederlanden heeft heden uitspraak gedaan
op het beroep in cassatie van M. van der Sluis tegen..... waarbij
hij is schuldig verklaard aan moedwillige brandstichting in een hout-
stapel, derwijze geplaatst, dat zij den brand tot gebouwen moest doen
overslaan, en te dier zake veroordeeld tot de straffe des doods door het
ophangen aan een galg, uit te voeren binnen de stad Brielle.
17 Dec. 1845. De Prov. Courant schrijft omtrent de te Heerenveen
gepleegden moord .. .
20 Nov. 1846. Leeuwarden. Z.M. heeft dezer dagen aan G. Keijzer,
gedetineerd alhier, kwijtschelding verleend van de straffe des doods, waar-
toe hij bij arrest van het Prov. Geregtshof in Vriesland, van 6 Sept. 1.1.,
wegens diefstal met verzwarende omstandigheden was verwezen, na
reeds vroeger ter zake van misdaad te zijn veroordeeld geweest, terwijl
de straf hem alsnu is verwisseld in die van geeseling en brandmerk, met
den strop om den hals aan de galg vastgemaakt, en wijders in eene
tuchthuisstraf van twintig jaar.
Zooals men ziet, alle min of meer feitelijke berichten zonder al
te veel sensatie. Bij belangrijke kwesties werd meer uitvoerigheid
betracht, zoodat dan een soort verslag ontstond. Zooals reeds ge-
zegd, werden ook berichten uit andere bladen overgenomen.
Soms bleek ook het Weekblad van het Recht een goede crimi-
neele bron: Verscheidene berichten werden daaruit overgenomen.
Bijv, op 5 Febr. 1841:
Het Weekblad van het Recht van i Febr. deelt de uitspraak mede
van het Prov. Gerechtshof van Zeeland inzake de verwonding door
onvoorzichtigheid. Den 24 Aug. j.1. heeft zekere M. v. d. R., oud
14 jaren, horlogemakerslecrling te Zierikzee, een pistool, waarop hij
twee gekauwde noppen had geladen, afgeschoten in de nabijheid van
Cornelis S . . ., oud i 8 jaren, waardoor deze een wonde opliep... enz.
Al met al werden dus, zij het nog lang niet dagelijks, geregeld
crimineele berichten geplaatst. De nieuwe gewoonte om een be-
paalde groep berichten onder een vasten kop te plaatsen, vond
ook hier ingang. Omstreeks 184^ kwamen in een paar bladen de
eerste koppen „Regterlijke aankondigingenquot;, „Kegtszakenquot;, e.d.
Echter nog lang niet overal werden deze koppen, indien al eens
geplaatst, gehandhaafd. Twintig jaar na de definitieve verschij-
ning van de rechtbankberichten vinden we ze nog vaak, evenals
de andere crimineele berichten, onder „Gemengd Nieuwsquot;, Ne-
derlandenquot;, e.d. Dit zou echter niet meer van langen duur zijn.
Tgt;e met zorg betver kt e berichten, de bij byzonder e gevallen meer
uitvoerige, doch steeds neutrale, zakelijke verslagen, verdienden
langzamerhand een eigen plaats, die ze omstreeks 186^-1870 met
zekerheid veroverd hadden. De rubriek „Rechtszakenquot; kwam
vanaf dien m de gerubriceerde bladen vrij regelmatig voor, ech-
ter nog steeds niet dagelijks. Vaak was ze gevuld met een klein
aantal berichten, die, behoudens bij belangrijke gevallen, uit-
spraak, gronden van beschuldiging en veroordeeling, en pleidooi
in korte feitelijke termen aangaven. Dat het eene blad sensationeel
was in z'n berichtgeving en het andere niet, of minder, behoeft
thans met meer betoogd te worden. Slechts zij opgemerkt, dat de
dorpsbladen, die spoedig een goed gevulde rubriek-Rechtszaken
hadden, de berichten sensationeeler kleurden dan de grootere
kranten.
Terloops dient vermeld te worden, dat onder de nieuwe rubriek
met alleen strafzaken, doch ook civiele kwesties behandeld wer-
den. Allerlei juridische problemen werden aldus het publiek in
begrijpelijke woorden voorgezet, terwijl ook de meer principieele
uitspraken dikwijls vermeld werden. Dat hiervoor het Weekblad
van het Recht zoo nu en dan een goede bron was, spreekt wel
haast vanzelf. De belangstelling van het krantenlezend publiek
schijnt echter niet voldoende geweest te zijn om de bespreking
of vermelding van de civiele zaken in denzelfden omvang voort
te zetten. Tegen het eind van de vorige eeuw verdwenen de bur-
gerlijke zaken, die oorspronkelijk toch wel soms minstens één
kwart van de ruimte aan „rechtszakenquot; besloegen, dan ook bijna
geheel uit de Rechtszaken-kolom, om nog slechts gepubliceerd
te worden, wanneer een zeer bijzondere zaak of een uitspraak
van algemeen belang zich voordeed.
Over de verdere ontwikkeling van de crimineele berichtgeving
kan ik betrekkelijk kort zijn. Steeds meer werk werd gemaakt
van de berichten, die geleidelijk tot verslagen uitgroeiden, terwijl
daarnaast de feitelijke berichten, eertijds vermoedelijk door een
goedgunstigen griffier doorgegeven, nog bleven bestaan. Met
den vooruitgang van de journalistiek wies de crimineele bericht-
geving. De afschaffing van het dagbladzegel in 1869 — de sinds
1674 (jaar van fiscalen nood) bestaande belasting, die voor bla-
den van bepaalde grootte te zwaar zou worden en daardoor de
44
kranten, dus tevens den omvang van het nieuws, binnen zekere
grenzen gehouden had — had de beschikking gebracht over meer
ruimte voor het nieuws, inclusief het crimineele. De pers was
niet meer een onbenullig nieuwsverzamelaarstertje, de tijd, dat
men kon schrijven: „van hier valt heden niets te meldenquot; was
reeds lang voorbij, het dagbladwezen was een orgaan van het
maatschappelijk leven geworden, een orgaan met oneindig veel
differentiaties. De berichtgeving bestond niet meer uit een doo-
de feitenvermelding, maar had reeds een geheel eigen karak-
ter gekregen. De rechtbankverslagen natuurlijk eveneens, en de
misdaadberichten werden door de pers meer of minder gaarne
opgenomen, al naarmate het verlangen van de lezers, want, al
was dan het krantenwezen een orgaan van de maatschappij ge-
worden, het was ook een „zaakquot;, die behoorlijk wat opleverde,
als ze goed gedreven werd.
In het einde der negentiende en het begin der tiuintigste eeuw
kon men zeggen, dat de crimineele berichtgeving geheel was in-
geburgerd. Sinds dien is ze een onderdeel, zelfs een belangrijk
bestanddeel geworden van welk dagblad dan ook. De veranderin-
gen in de laatste drie decennia zijn geen principieele meer ge-
weest, m.i., hoogstens gradueele. Ze aan te toonen is niet wel
mogelijk; men zou ze moeten voelen. Kennelijk zijn natuurlijk
de veranderingen in stijl, omdat den menschen van heden de
gedegen schrijfwijze van hun ouders niet meer kan behagen.
Maar de inhoud is sinds 1900 in wezen vrijwel dezelfde gebleven.
Slechts twee punten zijn nog te memoreeren:
Ten eerste bracht de instelling van den Politierechter in 1921
de mogelijkheid voor een nieuw genre verslag, het meestal gees-
tige, luchthartige Politierechter-verslag, door vele kranten dank-
baar ter afwisseling geaccepteerd tusschen het andere nieuws.
Inderdaad heeft dit verslag sinds 1921 zijn ontwikkeling gehad;
vóór dien was het in wezen reeds lang aanwezig, want veel
verslagen van rechtbanken en kantongerechten van voor dien
tijd hadden dezelfde jeu.
Het tweede punt is van meer belang: Het is de stijging van
de sensatie, -zucht en -bevrediging. Geheel begrijpelijk overigens
in een tijd, dat wetenschap en techniek er niet meer tegen op
zien, berichten en foto's draadloos over te brengen en stenogra-
phen bmten dienst te stellen door het vervaardigen van een hon-
derdhandige typiste: het telex-apparaat; een tijd, waarin films
sensaties brengen, die de krant, zij het niet evenaren, dan toch
benaderen moet; een tijd, die de radio-ooggetuigeverslagen ge-
bracht heeft, sneller dan de snelste krant verslagen uit haar
machines kan draaien; een tijd, reeds genoemd „de eeuw van
het kindquot;, „de eeuw der techniekquot; en de eeuw van wat al niet,
maar die ook is „de eeuw van de journalistiekquot;.
Hoofdstuk II
CRIMINALITEIT EN PERS
„Veillez â ce que la presse soit und
flambeau de civilisation, mais jamais
une torche incendiaire.quot;
Rousset.
Wat we in het vorige hoofdstuk vernomen hebben omtrent de
ontwikkehng van de crimineele berichtgeving, doet aanstonds
de vraag rijzen, of de publicaties naar aanleiding van crimineele
gebeurtenissen, blijkbaar ontstaan en gegroeid, omdat men er be-
lang in stelde, geheel zonder beteekenis zouden blijven voor de
lezers. En dit des te meer, omdat men een frappante divergentie
kan opmerken, indien men de ruimte, in de krant aan de misdaad
gewijd, in vergelijking met de andere gebeurtenissen, plaatst naast
de rol, die de misdaad in de samenleving speelt. De crimineele
berichtgeving blijkt dan a-proportioneel groot, en de vraag, of
dit misschien eenigen invloed zal hebben op het misdaadver-
schijnsel, zij het een stimuleerende, infectieve, zij het een rem-
niende, preventieve, verdient hierbij dan ook alleszins een nadere
beschouwing.
De invloed van de pers op de criminaliteit is een probleem,
dat reeds eerder elders actueel was. In Frankrijk, waar reeds in de
Vorige eeuw de misdaad en de sensatiepers welig bloeiden, is dik-
quot;w^ijls de kwestie ter sprake gekomen. De eerste Fransche littera-
tuur over dit onderwerp dateert dan ook reeds uit de laatste drie
decennia der negentiende eeuw. ^ Ook de groote criminologen,
Lombroso, Ferri en iets later Scipio Sighele wijdden eenige aan-
dacht aan het vraagstuk. Op het 4e Congrès d'Anthropologie
Criminelle, Genève 1896, werd de invloed van de pers op de
criminaliteit uitvoerig besproken, In Amerika is de kwestie vanaf
het begin der twintigste eeuw aangeroerd en in verspreide tijd-
^ Zie Litteratuuropgave.
-ocr page 60-schriftartikelen behandeld, totdat in 19 ii een dissertatie, te Chi-
cago verschenen, het onderwerp bijna uitputte. Ongeveer ter
zelfder tijd werd in Duitschland een kleine belangsteUing gewekt
voor den invloed der crimineele berichtgeving. Omstreeks 1915
verschenen ook in Nederland enkele brochures en stelde de Ned.
Journalistenkring een enquête in, terwijl in Frankrijk in 1910 de
redactie van „La Revuequot; naar verschillende geleerden en Justi-
tieele personen een vragenlijst zond, waarna een reeks antwoor-
den gepubhceerd werd. Verder zijn elders in verspreide weten-
schappelijke artikelen enkele meer speciale verschijnselen gepu-
bliceerd, werd het infectiegevaar op enkele congressen^ bespro-
ken en verscheen onlangs in Zwitserland een desbetreffend
werkje van den politiechef Jaquillard.
Uit dit overzicht blijkt, dat in de Nederlandsche litteratuur
omtrent één en ander zeer weinig te vinden was. Men heeft er
blijkbaar ook nooit lang bij stilgestaan; de enkele brochures ver-
meldden meer theorie dan doorslaggevende feiten, zoodat con-
crete gevallen niet zonder meer te vinden waren. Derhalve moes-
ten eenigerleiwijze gegevens verkregen worden. Een geschikte
gelegenheid om ook in dezen feitenmateriaal te verkrijgen vorm-
den de twee enquêtes, waarover in de inleiding reeds in het alge-
meen werd gesproken. Naar aanleiding van de verhouding tus-
schen criminaliteit en pers werden in beide desbetreffende vra-
gen ingelascht en aldus werd niet slechts de meening van Offi-
cieren van Justitie, rechters, gevangenisdirecteuren, reclassee-
ringsambtenaren en -instellingen, enkele psychiaters en vele
(hoofd) commissarissen van politie bekend, maar tevens een vrij
uitgebreide casuïstiek verkregen, inhoudende min of meer recente
gevallen, in Nederland voorgekomen. Wat vooral hierbij opvalt
is, dat deze niet, zooals de meeste buitenlandsche gevallen, zware
misdaden en causes célèbres betreffen, doch misdrijven van allen
dag, die er meestal geenszins uitzien als exceptioneele gevallen.
1 nl. Congrès des Sociétés savantes, Marseille 1889: Congres Intern, contre
la littérature immorale et le danger de la publicité des faits criminels, Lausanne,
13 Sept. 1893; protestvergadering tegen schandaalbladen, Dresden 1925; 8e
Deutsche Richtertag, Keulen, 12-15 Sept. 1929; Deutsche Richtertag in der
Tschechoslowakei, Karlsbad, 5-7 Sept. 1930; Internat. Politiecongres, Ant-
werpen 1930.
maar integendeel zoo normaal schijnen, dat ze aanleiding zou-
den kunnen geven tot een niet geheel verantwoord generaliseeren.
Wat thans onderzocht zal worden is het volgende: Bestaat er
tusschen de criminaliteit en de pers een zoodanig verband, dat
mag worden aangenomen, dat de persberichten een verandering
van de criminaliteit ten gevolge hebben of althans deze op meer
of minder gunstige wijze beïnvloeden? Hierbij wordt dan aller-
eerst gedacht aan de preventieve werking van de straf, die haar
groote functie te danken heeft juist aan de openbaarheid, aan de
veroordeeling gegeven. Zooals Glaser zegt: „Das wichtige Prin-
zip der Generalprävention ist zu seiner Verwicklichung einfach
auf die Presse angewiesenquot;. ^ De preventieve werking, door de
wetenschap onderscheiden in generaal preventief en speciaal pre-
ventief, d.w.z. op het publiek in het algemeen of op den gestraf-
ten misdadiger in het byzonder gericht —, is echter niet dikwijls
door gevallen aantoonbaar, omdat hier geen misdaad verricht
wordt, dus nóch justitie, nóch de persoon gelegenheid krijgt een
remmende werking te doen blijken. Toch heeft men reeds eeuwen
geleden verwacht, dat door een straf een zekere afschrik of vrees
voor de misdaad ontstaan zou. Vonden niet de verschillende exe-
cuties in het openbaar plaats, onthoofding, marteling, schandpaal,
enz? Reeds lang geleden werden ook drukschriftjes verspreid,
waarop bij wijze van waarschuwing, straffen vermeld stonden.
Ik denk bijv. aan de in het vorige hoofdstuk vermelde sententies
e.d. De oude bardenzangen eindigden vaak met waarschuwende
woorden, bijv.:
„Nu zit de moordenaar in de hel
En daar trekken de duvels aan zijn velquot;. ^
De krantenberichten hadden eveneens al spoedig een preven-
tieven inslag. De Utrechtse Vrydaegse, gedateerd i Sept 1681
publiceert bijv. een regelement „tegen dobbelen en hoog spelenquot;.
Waarbij sterk de nadruk gelegd wordt op de afschuwelijkheid van
de daarop gestelde straf; de Opr. Haarl. Courant van 10 Juli 1727
meldt:
„Moscovien. Men heeft hier na het groot Complot van Wier, Tolstoey,
Pilarof en andere laten drucken en affigeeren, met bijvoeging van de
Straffen, viraar toe een yder van haar gecondemneerd is geworden.quot;
~^Pag. 10.
- Monet, pag. 12.
inbsp;49
De preventie van de misdaad, bewerkt door publicatie van de
straf, is niet dikwijls zoo stellig aan te toonen, dat de causa slechts
in de persberichten zou kunnen worden gezien. quot;Wel laat het zich
vermoeden, bijv. in het geval, dat een Officier van Justitie hier
te lande mij deed toekomen: dezen was het opgevallen, dat in
Drente de meineed veelvuldig voorkwam; hij schreef verder:
„Het vorig jaar heb ik nu, toen in een strafzaak door een zestal
getuigen ä décharge kennelijk meineed werd gepleegd, daar allen
dadelijk ter zitting laten arresteeren; na vervolging zijn toen
allen met zware gevangenisstraffen gestraft. Nadat dit heeft
plaats gehad en hiervan in de plaatselijke pers het noodige gepu-
bliceerd is, is het aantal gevallen van meineed in het laatste jaar
opvallend verminderd.quot; Verder werd mij door een Officier ge-
schreven naar aanleiding van steundehcten: „Sedert deze gere-
geld vervolgd worden en steeds met gevangenisstraf gestraft, is
ook hierin belangrijke vermindering van het aantal gevallen te
constateerenquot;. Ditzelfde meende ik zelf te kunnen constateeren
in een dorpje, waar enkele jaren geleden de steundelicten geregeld
voorkwamen, en thans, bij hetzelfde aantal steuntrekkers, tot de
zeldzaamheden behooren.
Dr. Grasset betoogde naar aanleiding van de afschrikking in
„La Revuequot;' het volgende: Al wordt een gedeelte van de mis-
daden begaan door „prédisposésquot;, dat zijn zij, die „psychique-
ment maladesquot; zijn, niet alle delinquenten zijn „psychiquement
maladesquot;. Ze begaan hun daad in de hoop van „n'être pas pincéquot;.
De psychologie van hun misdaad is in het algemeen zeer eenvou-
dig: het „contrepointquot; van hun handeling is de behoefte aan geld,
en er is maar één middel, dat hen kan terughouden: de vrees voor
den gendarme, de gevangenis of het schavot. Maar het instinct,
zich genoegens te verschaffen, vindt alléén bij ontwikkelde men-
schen in „les idees morales élevées du respect de la vie et de la
propriété d'autruiquot; een tegenwicht. Voor alle anderen is zelfs
de wet, met „au bout la quillotinequot;, niet opgewassen tegen het
anti-sociale instinct. — Tot zoover Dr. Grasset, wiens theorie
daarop neerkomt, dat niet de pers, zelfs niet met goed afgestelde
berichten, en evenmin iets anders ter wereld, in staat is bepaalde
1 Bd. 88 pag. 721.
-ocr page 63-elementen van de misdaad terug te houden. Ik vermeldde zijn be-
schouwing, omdat deze vrijwel de eenige is, die den steun van de
krant bij de preventieve werking van de straf ontkent. Dat deze
evenwel bestaat, lijkt mij bijna een evidentie, al moet men zich
hier m.i. wèl voor overschatting hoeden. Straf is immers in de
eerste plaats „vergelding van schuldquot; (Prof. Pompe) en daarna
pas afschrikwekkend voorbeeld voor anderen dan den schuldige.
Daarbij komt nog, dat men — ten gevolge van gewoonte en
praktijk — zelden een goed inzicht omtrent het verband tusschen
misdaad en opgelegde straf krijgt, omdat lang niet steeds de om-
standigheden, waaronder de misdaad geschiedde, zuiver worden
weergegeven en bovendien het bericht over het vonnis pleegt te
komen zoolang na het verslag over de behandeling, dat men deze
laatste meestal weer vergeten is. Op dit feit wijst Lissauer (N.J.B.
Van veel belang voor de afschrikking lijkt mij ook het feit, dat
het publiek door de krant op de hoogte wordt gesteld van het
feit, dat het opsporingsonderzoek zelfs de daders van de best
geënscèneerde misdrijven aan het licht brengt. ^ Het is immers
duidelijk, dat in het algemeen iemand, die weet, dat de kans, be-
trapt te worden, gering is, eerder tot een vergrijp zal komen dan
wanneer hij weet, dat groote risico's aan de uitvoering verbonden
zijn. Er zijn natuurlijk misdadigers, die uit een zekere sportiviteit
de moeilijkste „karweitjesquot; opknappen, maar toch blijft waar, dat
„Criminals fear only a power greater than theirsquot; (J. E. Hoover)
en dus zullen ze zich zelfs in hun „sportiviteitquot; wel dubbel be-
denken, wanneer hun telkens weer onder het oog gebracht wordt,
dat de Justitie (Politie) één hunner beroepsgenooten weer te slim
af was. Anderzijds zullen ze wel extra op hun hoede zijn, maar
als de publicaties zoo geredigeerd zijn, dat niet blijkt, tegen welke
opsporingsmiddelen ze op hun hoede moeten zijn, dan zullen ze
door de berichten toch meer gewaarschuwd dan onderricht zijn.
J. E. Hoover deelt mede, dat degeen, die een misdaad begaan
heeft, „hates secrecyquot; in de pers, omdat hij dan niet weet, wie
naar hem zoeken en hoe naar hem gezocht wordt. Ik zou dit uit
Willen breiden tot hen, die van plan zijn een misdaad te plegen,
MANOUVRIER, La Revue, Bd. 89 pag. 501; MoNET, pag. 9.
-ocr page 64-en wel omdat de veroordeelden in de gevangenis, die niet van plan
zijn na hun vrijkomen hun oude loopbaan op te geven, de cri-
mineele berichten bestudeeren om er iets uit te leeren, o.a. hoe
ze moeten „werkenquot; om buiten schot (letterlijk en figuurlijk!)
te blijven. quot;Wat de inhoud van de betreffende berichten zou moe-
ten zijn, hierover zal hierna gesproken worden, omdat dit ver-
band houdt met de verhouding tusschen politie en pers; hier ging
het er slechts om, te wijzen op de mogelijkheid, dat publicatie
van de werkzaamheid der politie afschrikking ten gevolge kan
hebben.
Doch niet slechts de publicatie van veroordeeling of opsporing
werkt afschrikwekkend en dus preventief. Het is ook vaak de
angst voor de publicatie over het terechtstaan, meer nog dan de
angst voor de straf zelf, die sommige personen zal doen afzien
van het plegen van een groote of kleine misdaad. Een zakenman
bijv., die een groote boete zonder bezwaar zou kunnen dragen
of risqueeren, zal zich meestal wel hoeden een strafzaak uit te
lokken, óf omdat het voor zijn naam, óf omdat het voor zijn
zaak nadeelig zou kunnen zijn. Het is verder een bekend feit —
meermalen vooral bij den Politierechter gehoord —, dat ruzie-
makende buren elkaar toeroepen: „Ik loop naar de Politie. Dan
korn je nog in de krant ook!quot; en dit doen tevens. En ter terecht-
zitting blijkt eveneens vaak de angst van verdachten voor een
publicatie. Meermalen hoorde ik een verdachte zeggen, wanneer
hem, na 's Officiers eisch, over de straf het laatste woord gegeven
werd: „Zet U het niet in de krant?quot; Ze gaan daarbij van de ver-
onderstelling uit, dat hun naam geheel, of althans voldoende dui-
delijk vermeld zal worden (aldus ook Heisler) .
Nog een vierde factor is er, die er toe zou kunnen meewerken,
dat men teruggehouden wordt van een misdaad. Paul Garnier '
typeert deze aldus: „C'est avec une sorte de stupeur qu'on
accueille 1'annonce dun tel forfait,quot; d.w.z. door een bepaalde
beschrijving wordt een afschuw gewekt tegen een dusdanige
daad, een afschuw, die als een rem werkt. Tevens wordt weUicht
een afschuw gewekt tegen den boosdoener zelf; dit wordt door
^36 Congrès d'Antr. Crim, Brussel 1892 - Aubry, pag. 95.
52
-ocr page 65-Monet ^ aangevoerd als argument vóór de criminaliteitslectuur
in dagbladen! Ik geloof echter, dat dit geval niet voor alle na-
turen geldt, maar speciaal voor gevoelige karakters, die in den
diepsten fond niet slecht zijn. Voor jeugdige personen en vrou-
wen zal deze factor het meeste invloed hebben, voor psychopathen
is een averechtsche werking niet uitgesloten. Het moet bij dit
alles echter bij theorie blijven, omdat geen uiting plaats vindt als
de daad uit afschuw wordt nagelaten.
Wellicht is tenslotte in dit verband nog van het meeste belang,
dat, indien het crimineele bericht goed is afgesteld en de straf
vermeld, juist hierdoor bij het publiek de door het bericht over
de misdaad geschokte, zedelijke overtuiging weer wordt hersteld.
Het rechtsbewustzijn, dat in het volk leeft, bestaande uit een
reeds daarin aanwezig, door de eischen van de samenleving ge-
vormd inzicht omtrent goed en kwaad, een inzicht, dat ver-
sterkt en aangevuld wordt door het leeren kennen van wat bij
de wet verboden is en wat niet, ondervindt door het vernemen
van een gepleegde misdaad een verzwakkenden schok. Maar als
dan spoedig het bericht komt, dat de misdadiger gegrepen is en
zijn straf zal ondergaan of reeds ondergaan heeft, dan is het ge-
schokte rechtsbewustzijn weer hersteld, misschien zelfs versterkt.
Dat de pers bij één en ander in veel gevallen de rapporteur van
de feiten is en als zoodanig niet zonder belang geacht mag wor-
den, ligt voor de hand. Zij kan dus de rechtsovertuiging verster-
ken in haar omvang, doch tevens het volk meer wetskennis bij-
brengen zoodoende repressief èn preventief werkend.
Is dus op vijf gronden een preventieve werking van crimineele
berichten aan te nemen, hierbij was steeds verondersteld, dat die
berichten zoo doelmatig waren opgesteld, dat deze inderdaad
preventie ten gevolge hadden. De crimineele berichten bevatten
echter meestal meer dan feiten, die de aanstaande misdadigers af-
schrikken, angst aanjagen of hun afschuw inboezemen, en dan
komt de groote kwestie aan de orde, of de pers wellicht de oor-
zaak of de aanleiding daartoe is, dat bepaalde personen of groe-
' Te denken valt in dit verband aan de opmerkingen t.a.v. steundelicten
door Dr. MULLER (Tijdschrift van Strafrecht XLIV, 15 v.v.) in zijn ,,De
Straf in het Strafrechtquot;. Zie verder Dr. RöLING over het (volks) rechtsbewust-
zijn, N. J. B. 1936, pag. 473, 477, 478.
pen personen, tot de misdaad geraken. Bij de behandeling van
deze vraag kan ik me, daar dit boek geen monographie is omtrent
den invloed van lectuur op de misdadigheid, in zooverre beper-
ken, dat alléén nagegaan zal worden of de pers een invloed ten
kwade heeft en welke (gedeelten van de) berichten dezen invloed
veroorzaken. Op grond van het resultaat kan dan in het volgende
hoofdstuk besproken worden, in hoeverre de berichten beperkt
of uitgebreid dienen te worden.
De krant is in den loop der tijden een onderdeel van het maat-
schappelijk leven geworden en derhalve zóó met allerlei maat-
schappelijke factoren verankerd, dat het niet zoo eenvoudig
schijnt haar slechten invloed op de criminaliteit vast te stellen.
Daar is immers, om enkele uit zeer vele punten te noemen, de
tijdsomstandigheid (crisis of welstand), jaargetijde (winter ten
aanzien van de delicten uit armoe, lente ten aanzien van de
zedendelicten), volksontwikkeling, plaatselijke volksaard, milieu,
afstamming, enz. enz., die allen het hunne bijdragen tot den
groei of de vermindering van de criminaliteit. De oude crimino-
logen, die de belangstelling wakker maakten voor de misdaad,
haar oorzaken en gevolgen, zoodanig, dat de criminologie in haar
aanvangsjaren tot een zeer populaire wetenschap werd en de des-
betreffende boeken de boekerijen van leeken vulden en gretig
gelezen werden, hebben uitvoerig de verschillende factoren ten
aanzien van de criminaliteit besproken en getracht ze tegen
.elkaar af te wegen. Een ondankbare studie overigens, orde te
scheppen in duizend en één factoren, die met den dag wisselen
en op geen plaats gelijk zijn. En temidden daarvan is dan de
krant gegroeid, en in die krant het crimineele bericht met zijn
ontelbare variaties. Het gaat er dan nu om, of die berichten, af-
gezien van de andere factoren, hun invloed deden en doen gel-
den. Is hiermee niet aan de causaliteit te kort gedaan? De eigen-
lijke causa van een misdaad is misschien een geestelijke afwij-
king, veroorzaakt door de erfelijkheid van deze eigenschap, die
op haar beurt weer was ontstaan in een voorvader, omdat mis-
schien het huwelijk van dezen laatste niet op goeden geestelijken
of lichamelijken grondslag gebouwd was. Wat is bij dit alles dé
causa? De causa kon ook zijn: armoe, sexueele overprikkeling,
54
-ocr page 67-geestelijke of lichamelijke overspanning, moreele of financieele
achteruitgang, vermeend noodweer, drift enz., maatschappelijke
en individueele feiten en toestanden dus, die elk apart of in
combinatie een beschouwing waard waren en in de wetenschap
reeds vonden. Toch bekleedt de pers een onmiskenbare functie
tusschen alle andere factoren, en met het volle besef, dat deze
niet te elimineeren zijn, dus in aanmerking moeten blijven komen
in het samenstel van organen, dat maatschappij genoemd wordt,
lijkt het mij toch verantwoord, den invloed van de pers als cen-
trum van beschouwing te nemen, omdat het thans niet gaat om
dé causa, maar om één factor in de samenleving, die soms de
causa kan vormen, soms deze kan steunen, maar ook soms slechts
als aanleiding op te vatten is. Dat dit inderdaad het geval is, zal
blijken, wanneer men nagaat, op welke wijzen de pers haar in-
vloeden doet werken. Hierbij zou ik de volgende onderscheidin-
gen willen maken:
le. Het kennisnemen van een crimineel bericht doet in den
lezer de gedachte ontstaan, zelf een misdaad te plegen. Plan
hiertoe en middelen denkt hij daarna zelf uit.
ze. Het crimineele bericht geeft den lezer het plan voor een
soortgelijke daad.Middelen bedenkt hij zelf.
3e. Het crimineele bericht geeft den lezer plan en middelen tot
het verrichten van een gelijke daad (Imitatie).
4e. Het bericht geeft den lezer de middelen tot het verrichten
van zekere daad. Hiernaar en hierna vormt hij het plan-
van-uitvoering.
5 e. Het kennis nemen van crimineele berichten doet in den lezer
het verlangen ontstaan zijn naam door het plegen van een
misdaad bekend te maken.
6e. Het besef, dat velen een misdaad pleegden, maakt den lezer
meer vertrouwd met de misdaad, waardoor zijn inzicht in
den ernst ervan verzwakt wordt.
7e. De krant dient als verspreidingsmiddel voor het crimineele
bericht.
8e. De crimineele berichten verminderen eenigerleiwijze het
ontzag, dat het publiek voor Justitie en Politie koestert.
9e. Een bericht bemoeilijkt het (opsporings-) onderzoek of
maakt dit onmogelijk.
loe. De krant plaatst een bericht of artikel, met vooropgezet
doel of onbewust, dat tot het plegen van een misdaad aan-
spoort.
Bij al deze gevallen moet in aanmerking genomen worden, dat
de mogelijkheid bestaat, dat de criminaliteit zonder de kran
tenbenchten misschien niet tot uiting gekomen zou zijn, dus
„latent gebleven yre, onverschillig, hoe groot de rol was, die
h bench bij het komen tot de daad speelde. Want dan komt
pas de mvloed van de pers op de criminaliteit concreet te voor-
schijn, wanneer zij het „latentquot;-zijn opheft. Moeielijk blijft
het bij dit a les vaak, een direct causaal verband aan te toonen
tuschen de krantenberichten en daarna gepleegde misdaden. In
de eerste plaats is de dader zich lang niet steeds van den invloed
t^wust. In de tweede p aats: „People do not always remember
the sources of their ideas». In de derde plaats zal de dader, indien
hij een kranteninvloed toegeeft, dit misschien gebruiken bij wijze
van verontschuldiging, zoodat men eenigszins sceptisch dient te
staan tegenover zijn verklaring. Maar omgekeerd is het geval niet
ondenkbaar, dat een kranteninvloed de beoordeeling van zijn daad
dlesbehaI^J ten goede zal komen. Het is bijvoorbeeld heel goed
mogehjk, dat het zich laten beïnvloeden door krantenlectuur een
mtellectueel, bij wien men voldoende verstand aanwezig kan
achten, zich hiertegen te verzetten, eerder zwaar door den rech-
ter zal worden aangerekend dan als verontschuldiging gebruikt.
Want onbewust zal misschien de gedachte in den rechter op-
komen„dat de verdachte maar niet zoo dom had moeten zijnquot;
Bovendien moet men in aanmerking nemen, dat, wanneer een
verdachte, onverwachts gevraagd naar de oorzaak van zijn daad,
K -Tfu fnbsp;opgeeft, er toch een groo e waar-
5,n imm is, dat die althans eenige rol gespeeld'hebben Er
zijn immers zooveel andere dingen, die hij had kunnen noemen
en die misschien nog meer voor de hand lagen en geloofwaardi-
ger waren. Intusschen zijn er wel gevallen, die geen twijfel over-
laten, maar voor die casus, waar de causahteit niet honderd pro-
cent schijnt, zou ik hetzelfde willen zeggen wat boven n ^
aanleiding van de causahteit van den kranteninvloed tegenove^
andere maatschappelijke factoren gezegd is: het gaat hier oZ
een factor, die het individu tot de daad aanzette, onver chiU^
of die de doorslaggevende was of slechts tezamen met de andere
factoren het gevolg veroorzaakte. Om een voorbeeld te geven:
Stel in een bepaald geval leidden 4 factoren tot een aanval met
mes, nl. explosieve natuur, systematisch lezen van misdaadbe-
richten, aanwezig zijn van een mes, debat met twistziek per-
soon; ongetwijfeld zal het heftige debat met den ander geleid
hebben tot het steken met het mes, hetgeen dus de doorslag-
gevende factor was, maar in dit geval was misschien de aanslag
toch niet geschied, als niet de dader regelmatig crimineele lectuur
had gelezen; was het mes er niet geweest, dan had het niet tot
steken kunnen komen; was, tenslotte, de dader van minder
opvliegenden aard geweest, dan was er misschien ondanks de
aanwezigheid van het mes, het lezen van misdaadberichten en
de ruzie met den ander, toch niets geschied. Het is duidelijk,
dat hierbij de krantenlectuur dan toch een rol gespeeld heeft,
echter slechts ten deele een causale. Maar een dergelijke rol be-
hoort dan in de volgende besprekingen niet voorbijgezien te
worden, omdat het gaat om het constateeren van misdaden,
die op eenigerlei wijze door de pers veroorzaakt of bevorderd
werden.
De eerste vier mogelijkheden, zoojuist vermeld, werden in
de enquête onder de justitieele personen, enz. ter sprake ge-
bracht in de volgende vragen:
Zijn U gevallen bekend, waarbij een persoon door het lezen
van eenig misdaadbericht gekomen is tot het plegen van een mis-
dadige handeling?
Zijn U gevallen bekend, waarbij het lezen van een rechtbank-
verslag de aanleiding of de aansporing tot een misdaad vormde?
Indien U dergelijke gevallen bekend zijn, kon U dan consta-
teeren, dat ze slechts bepaalde soorten van misdaden betroffen
en zoo ja, welke?
Indien U in feite geen gevallen bekend zijn, bent U dan van
meening, dat bedoelde gevallen mogelijk zijn?
Paralel hiermee bevatte de politie-enquête soortgelijke vra-
gen. Het feit, dat een groot percentage der inzenders geen
gevallen wist te noemen, duidt er op, dat deze niet zoo frequent
Zijn als men geneigd zou zijn te denken na bestudeering van
de buitenlandsche litteratuur. Maar velen voegden aan hun
antwoord toe, dat ze zich geen bepaalde gevallen konden her-
inneren, maar dat ze ze zeker meegemaakt hadden. Vrijwel allen
achtten althans de mogelijkheid aanwezig, die ze het sterkst
meenden waargenomen te hebben bij jeugdige en/of oneven-
wichtige personen. Aldus lieten zich ook verschillende auteurs
uit,- bijv. Dr. Beumer: „Het is onbetwistbaar, dat de opgesierde
verhalen over gepleegde misdrijven en de uitvoerige verslagen
van terechtzittingen op jeugdige gemoederen en pathologische
naturen een kwaden invloed uitoefenen. Die berichten ziin in
zedelijken zin besmettelijkquot;.' „Welche Unheile richten schon
Schauergeschichten und Hintertreppenromane in unreifen Köp-
fen an! roept Glaser^ uit, en Pennypacker vraagt zich af:
„Who can measure the affect of daily placing before the mas-
ses of people the details of horrible crimes?quot;^ Een boekje van
A. Munster, „Jugend und Zeitungquot; bevat eveneens enkele uit-
latingen in deze richting.
De kinderen — op grond van enkele gevallen, later te behan-
delen, zou ik een leeftijdsgrens willen stellen van ongeveer 14
jaar — zijn m het algemeen weinig bedreigd door het infectie-
gevaar vanwege de pers, omdat zij nog geen belangstelling
genoeg hebben, en tevens nog niet voldoende begrip, om de
misdaadberichten, etc. te lezen. „Mij zijn geen kinderen bekend,
die kranten lezenquot;, schreef een kinderrechter. „Nóch hetgeen
de minderjarigen mij persoonlijk meedeelden, nóch de rappor-
ten over die minderjarigen, ook die van psychiaters, gaven als
oorzaak of aanleiding der feiten...quot; voegde een ander hieraan
toe. „Omdat deze personen over het algemeen weinig interesse
voor courantenberichten hebben, behalve sportberichten quot; argu-
menteerde een derde Kinderrechter. Ook de andere personen
die, ieder met zijn praktijk en visie op de misdaad, eveneens een
gezaghebbende meening geacht mogen worden te bezitten, lie-
ten zich in dezen geest uit. Lectuur is overigens niet zonder in-
vloed op kinderen. „Jongens, die Indianenboeken lezen, worden
agressief teekent een Kinderrechter aan. De puberteitsjaren en
^ Pag. 511.
= Pag. 19.
® Pag. 590.
-ocr page 71-de eerste jaren daarna schijnen de meest bevattehjke te zijn voor
invloeden van dezen aard. Het zijn immers ook de jaren van
„Sturm und Drangquot;, de zucht naar avontuur en romantiek, het
verlangen naar groote daden, roem en hartstocht. Hier behoeft
dan niet eens een extra gevoeligheid voor slechte invloeden te
bestaan, of nijpende omstandigheden. Schachter qualificeert de
(kranten) lectuur „avec un grand luxe de détailsquot; in dit verband
als „une nourriture psychique à la jeunessequot;. En wat is het
gevolg? „Beaucoup de jeunes à tendence sadiques ou non, sont
ou peuvent être tentés d'imiter ces exemplesquot;.
Het is bijna vanzelfsprekend, dat de werking van een bericht
op een persoon zeer afhankelijk is van zijn individueelen aard,
d.w.z. dat de onevenwichtige personen, dat zijn zij, wier geest niet
sterk genoeg is om voldoenden weerstand te bieden aan allerlei
omstandigheden en invloeden van buitenaf, eveneens vatbaar zijn
voor het infectiegevaar van de pers. Vandaar dat Schachter de
berichten beschrijft als „danger moral surtout pour des tempéra-
ments très suggestibles, passants facilement de l'exemple vu ou lu
à sa mise en applicationquot;. Bedoelde personen zijn door hun zwakke
karakter reeds in zekeren zin voorbestemd — „prédisposéquot; vindt
men steeds in de oudere Fransche litteratuur gezegd, en het zijn
niet weinig auteurs, die dit woord bezigen —, slachtoffer te
worden van allerlei invloeden, zoowel goede als kwade. De psy-
chopathen zou ik eveneens hier onder willen rangschikken; deze
zijn immers, zeer kennelijk „prédisposéquot;, „psychiquement ma-
ladequot;. Onder de prédisposés ressorteeren tevens de personen,
wier gemoed gedurende zeker tijdsverloop, ook al is dat in 't
geheel niet in overéénstemming met hun normalen toestand, in
een dergelijke spanning verkeert, dat slechts een aanleiding noo-
dig is, om tot een heftige uitbarsting te komen. Maar ook prédis-
posés zijn zij, die niet zwak zijn van natuur, maar bij wie de
misdadige mentaliteit reeds gevormd is en slechts een aanleiding
noodig heeft om tot een uiting te komen. Zoo'n aanleiding kan
een krantenbericht zijn, crimineel of niet crimineel —. Zoo
Wijkt in alle gevallen voor besmetting--evenals bij een besmet-
telijke ziekte, volgens een vergelijking van Aubry — noodig te
Zijn: in de eerste plaats „une pénétration d'un élément morbidequot;
(i-c. het crimineele bericht); in de tweede plaats „un terrain
préparéquot; (waarmee Aubry hetzelfde bedoelt als de andere
auteurs met „prédisposéquot;). Er ontstaat dan nl. een „réceptionquot;,
die „sera preparéequot; door erfelijkheid, afstamming, opvoeding,
milieu, slechte zeden, enz.^
In alle gevallen, waarin sprake is van een stimulans door een
krantenbericht veroorzaakt, gaat het om een suggestie, die van
dit bericht uitgaat op den lezer. „Van een sterkeren geest op een
zwakkere,quot; voegt Taksander ^ hieraan toe. Uitvoerig heeft over
deze suggestie Frances Fenton gesproken in zijn dissertatie, die
in 1911 te Chicago verscheen. Fenton definieert bedoelde sug-
gestie aldus: „The coming into the mind from without of a
presentation, idea or any sort of intimation having meaning for
consciousness which effects a lodgement and takes the place it
would have if internally aroused bij asso/ciationquot;. Suggestie
blijkt een zeer ingewikkeld begrip te zijn, waarin niet alleen
Fenton, maar ook Aubry1 en enkele andere schrijvers, die zich
in het onderhavige vraagstuk verdiept hebben \ vele gezichts-
punten ontdekten. Het ligt echter niet op mijn weg, de verschil-
lende psychologische werkingen, die van de suggestie uitgaan, te
bespreken. Slechts wil ik vaststellen, dat ze bij den invloed, die
de pers op de criminaliteit uitoefent, een onmiskenbare en be-
langrijke functie bekleedt, en dat het de suggestie van het crimi-
neele bericht is, onder welken vorm ook voorgesteld of onder
welk woord ook begrepen, die het infectiegevaar daarvan doet
ontstaan. Pennypacker drukte dit aldus uit: „Suggestion is
known by all who have any acquaintance with the principles of
psychology to be one of the most potent causes for the commis-
sion of crimequot;. ®
Bij de thans volgende bespreking van de verschillende punten,
hierboven reeds aangeduid, zal nader blijken, welke belangrijke
rol de suggestie van het crimineele bericht speelt.
ad le. Het lezen van een crimineel bericht doet in den lezer
de gedachte mttstaan, zelf eens een misdaad te plegen, waartoe
hij plan en middelen zelf uitdenkt.
We hebben reeds gezien in algemeen verband, hoe het mis-
daadnieuws in de kranten regelmatig voorkomt. De inkleeding
en de inhoud hiervan zijn meestal van een dergelijken sensatio-
neelen aard — waartoe het onderwerp zich trouwens ook leent
—, dat het bericht gaarne, om niet te zeggen: tè gaarne, gelezen
wordt. Nu kan iemand, juist door het voortdurend lezen van
dergelijke berichen, zich bewust worden van het kwaad, dat in
anderen en in hem zelf leeft. In dit verband valt er aan te
denken, hoe Sighele in zijn „Littérature et Criminalitéquot; inder-
tijd de misdaadberichten schetste als een „reflet de notre viequot;,
omdat de misdaad een onderdeel is van het maatschappelijk leven
van eiken tijd, doch tevens een onderdeel van de gedachten-
wereld van verscheidene individuen. ' Als men dan de kennis van
bepaalde of meer misdaden in zich opgenomen heeft, dan
kan hieruit de gedachte, zelf ook een misdaad te zullen plegen,
groeien. Vigoureux beschreef in „la Revuequot; ^ dezen groei aldus:
Eerst wordt een verslag met onverschilligheid gelezen, daarna,
door menschen, die daar gevoelig voor zijn, met een zeker mede-
lijden en medeleven, daarna met belangstelling, en tenslotte „sous
1'influence d'un besoin présent, d'une passion exaltée, l'idée d'un
crime se présente à euxquot;. Voor geesten, die daartoe aanleg heb-
ben of die niet sterk genoeg zijn zich tegen de opdringende
suggestie te verzetten, zal dan het besef als een last gaan drukken,
ook zelf eens een misdadiger te worden, een besef, dat overgaat
in een angstpsychose, die Hcht tot de daad kan leiden. Paxjl
Garnier, medicus en chef de 1'Infirmerie spéciale de la Préfec-
ture de police te Parijs, karakteriseerde den aldus door hem ge-
observeerden toestand aldus: „Je peux devenir un meurtre, qui
sait?quot;^ Hier is dus sprake van een obsessie (zooals een steeds
opdringende zelfmoordgedachte) en in dit verband zou ik een
zinsnede willen aanhalen, indertijd door Maudsley („Respon-
bihty m mental diseasequot;) opgesteld, en reeds geciteerd door
Aubry, Sighele en Sello: „1'Idee s'empare de l'esprit faible ou
abattu et devient une sorte de fatum contre lequel toute lut-
te est impossiblequot;.' Hierbij sluit aan de meening van Henry
JoLY, die betoogt, dat „le péril des suggestionsquot; oorzaak is dat
„les images malsaines s'installent dans des imaginations incohé-
rentes et désemparéesquot;. '
Zeer goed mogelijk bij dit alles is, dat de dader zich
van de op hem werkende suggestie in dezen in het geheel
met bewust is geworden, zoodat het voor hem zelf en de
buitenwereld schijnt, alsof hij óf uit gebrek aan weerstandsver-
mogen, óf om eenige andere reden tot het plegen van de daad
gekomen is. „Het voortdurend lezen zal waarschijnlijk invloed
hebben,quot; schreef mij een strafrechter, „maar de dader zal zich
hiervan niet bewust zijn, dus het niet zeggen. En zegt hij iets
in die richting, dan is de uitlating sceptisch te beschouwen.quot;
Derhalve is het zelfs voor den psychiater vrijwel steeds onmo-
gelijk, om den factor crimineele lectuur met stelligheid aan te
toonen. Maar wanneer nà het verrichten van de daad blijkt, dat
de persoon veel misdaadlectuur en misdaadberichten las, dan is
m.i. toch de hooge waarschijnlijkheid daar, dat die van invloed
zijn geweest. Nu staat hier tegenover, dat men in de meeste ge-
vallen een wisselwerking moet aannemen tusschen het verlangen
naar crimineele (sensationeele) lectuur en de naar steeds meer
prikkelingen drijvende bevrediging van dit verlangen — daarom
kan ik het niet eens zijn met de door Guy de Maupassant gepo-
neerde steHing: „Ce n'est pas la httérature qui influence nos
moeurs. C'est plutôt le contraire qui arrivequot; —, maar in die
wisselwerking speelt dan toch de crimineele lectuur een groote
rol. Was immers die lectuur er niet geweest, dan had de wissel-
werking, die den drang naar de misdaad vergrootte, niet plaats
gevonden. Misschien hadden de innerlijke woelingen wel een an-
deren uitweg gezocht, maar in ieder geval minder snel. De mis-
daad ware dus vertraagd.
Ter illustratie van de in dit punt bedoelde gevallen wil ik
-ocr page 75-enkele casus uit de litteratuur vermelden en daarna enkele, die
mij uit de enquêtes bleken:
Aubry ^ vermeldt het geval Sophie Schneider. Dit meisje, twaalf
jaar oud, stal oorbellen van een 3-jarig meisje en veroorzaakte
vervolgens den dood van het kind door het uit een venster te
werpen. Aubry neemt een gedeelte van het proces-verbaal van
haar verhoor over, waaruit bleek, dat de jeugdige misdadigster
reeds kranten las en met enkele moordgevallen op de hoogte was.
De meest bekende affaire is wel het geval Troppmann (Parijs
1883), dat O-a- door Despine, Aubry, Sighele, Lombroso, Sello
en Beumer wordt aangehaald. De suggestie van deze onverkwik-
kelijke moordzaak (moord op vrouw en 6 harer kinderen) heeft
zich volgens Despine over heel West-Europa verspreid; er wer-
den althans in de provincie plotseling veel meer moorden gecon-
stateerd, terwijl zich later in Oostenrijk, België en Engeland der-
gelijke gevallen voordeden. Of er inderdaad verband was tus-
schen al deze feiten, qui sait? Volgens genoemde auteurs wel. Ik
heb dit beroemde voorbeeld overgenomen, omdat van het geval
inderdaad een besmettende werking uitgegaan schijnt te zijn, niet
zoozeer omdat geïmiteerd werd (hierover onder 3e), ook niet
omdat er na soortgelijke moorden gepleegd werden (hierover on-
der 2e), maar omdat moorden van allerlei slag bleken te volgen.
Het komt mij voor, dat vooral zedenmisdrijven in deze reeks
voorbeelden genoemd moeten worden, omdat niets zoozeer be-
invloed wordt door geregelde sensaties, prikkelingen, dan het ge-
slachtsgevoel. Hierop wordt gewezen door M. Schachter (1'En-
céphale, suppl. nr. 6, 1932) bij een bespreking van een artikel
Van Prof. Pietrusky van 1929. Schachter beschrijft hierbij een
overigens volkomen normalen student, die door het lezen van
een bespreking van Havelock Ellis' realistische „Sexueele beken-
tenissen van een Rusquot; er toe kwam zich over te geven aan mas-
turbatie. Volgens schrijver is niet slechts de puberteitsperiode
voor dit soort lectuur gevoelig, maar kunnen ook bij volwassen
personen de slapende auto-erotische neigingen worden opgewekt.
Juist in gevallen van zedenmisdrijven, aldus zou ik het beweerde
willen verklaren, kan vaak sprake zijn van invloed van kranten-
jecmur: Niet één berichtje, tenzij het overdonderend is, zal in den
92.
regel voldoende zijn, om tot een misdaad te leiden, maar juist
het regelmatig in geraffineerd-bedekte termen aanduiden van
sexueele handelingen zal, indien het geslachtsgevoel geen gelegen-
heid krijgt zich normaal te uiten, tot een geslachtelijke overprik-
keling voeren, die een uitweg zoekt, óf in zelfbevlekking, óf in
vrije liefde, óf in een homo- of hetero-sexueel misdrijf. Ik kan
me de gevoelens voorstellen van veel jonge menschen, nieuws-
gierig naar een sensatie, waarvan ze hebben hooren vertellen en
die ze onbewust in zich voelen opkomen, bij het lezen van uit-
voerige prikkelende verslagen omtrent een aanranding, waarin
nèt niets verteld wordt. Ieder, die zich zijn jonge jaren herinnert,
zal zich deze gevoelens kunnen indenken. De sterken — welke
redenen deze sterkte heeft, doet hier niet ter zake — konden
weerstand bieden, de zwakken faalden. Het is dan ook zeer be-
grijpelijk, dat mij een brief bereikte, waarin vermeld stond: „Ik
herinner mij gevallen, waarbij personen door het lezen van por-
nografische lectuur overgingen tot het plegen van zedendelic-
tenquot;. Het grijpen naar dergelijke lectuur getuigt natuurlijk reeds
van een zekere erotische spanning, maar het lezen en herlezen
zal deze spanning toch eerder tot explosie brengen.
Het zijn niet weinig personen, die in hun aanteekeningen
wezen op de suggestie, die uitgaat van verslagen over de Ameri-
kaansche bankovervallen. Zoo schrijft een rechter uit Amster-
dam: „Ik herinner mij een opgeschoten jongen, wiens onbehol-
pen gemaskerde overval wel heel erg aan Amerikaansch voor-
beeld deed denkenquot;. Amerikaansch was ook de overval op een
banklooper in Febr. 1935 te Amsterdam: Een boekhouder moest
ƒ 30.000 per auto naar den overkant van het IJ brengen; in
Tuindorp werd zijn auto echter door een anderen wagen de door-
gang belemmerd, terwijl drie gemaskerde mannen den zak met
geld grepen.
Verder is te vermelden een poging tot diefstal door middel
van insluiping door een 19-jarigen jongen, plaats gevonden Juli
1938 te Arnhem. Hij had de laatste maanden veel belangstelling
aan den dag gelegd voor de rubriek „Rechtszakenquot;, hij „smuldequot;
van de verschillende verslagen en had reeds het voornemen te
kennen gegeven, eens een flinke „kraakquot; te zetten. Het bleef
echter bij een stuntelige poging.
ad 2e. Het crimineele bericht geeft den lezer het plan voor
een soortgelijke daad. Middelen hiertoe bedenkt hijzelf.
Ziehier een mogehjkheid, die mij niet slechts een denkbeeldige
lijkt. Er is sprake van een meer gespecialiseerd geval dan het on-
der le) behandelde. Daar betrof het immers het verband tus-
schen het lezen van misdadige berichten in het algemeen en een
onder suggestie hiervan gepleegde daad. Thans gaat het om de
gevallen, waarin een persoon één of meer berichten omtrent een
bepaald soort misdrijf leest, en op grond hiervan ook zoo'n mis-
daad gaat verrichten. Volgens Vigoureux zouden onder de „sug-
gestionnésquot; vooral de wilszwakken hooren, in wier onderbewust-
zijn de kennis van een gepleegd delict zich vastzet om tot uiting
te komen bij „une cause banale: passion, emotion, excès alcoho-
liques, réunion en foule, enz.'quot; Pennypacker^ beschreef dit
geval aldus: „There are numbers of people in the commu-
nity who feel the temptation and approach the brink of
crime, who only need a sHght incentive to couvert the im-
pulse into action.quot; Het voorbeeld dat Pennypacker hierbij aan-
voerde, betreft den moord op den Hertog van Buckingham
in 1907. De moordenaar zag tijdens een wandeling in een
winkel „a huge knife with keen edgequot;; hij kocht dit mes en
beging den moord. Op het moment, dat hij het mes zag, was dit
zien voor hem voldoende om tot zijn daad te komen. Op een der-
gelijk moment zou misschien een krantenbericht een soortgelijke
uitwerking gehad hebben. Ook Manouvrier is van meening, dat
het hier gaat om het „moment psychologiquequot;. ^ Er zijn echter
toch ook een reeks misdaden, die niet in een moment van passie
enz. begaan worden. De groote vraag is trouwens juist, of op een
nioment, waarop een sterke impuls tot de daad aanzet, de achter-
grond, die ten deele door crimineele lectuur gevormd is, wel een
dusdanige rol speelt, dat de dader juist één van de gelezen daden
Zou navolgen. Hoogstens zal dan in het onderbewustzijn de wer-
king voltrokken worden op dezelfde wijze en ten aanzien van
^ Bd. 89, pag. 198, 199.
^ Pag. 590.
' La Revue, Bd. 89, pag. 502.
-ocr page 78-dezelfde personen als in het vorige punt behandeld is. Maar hier
zijn in dit punt bij te voegen al die gevallen, waarin iemand, die
misschien slechts wilszwak is ten aanzien van invloeden van cri-
mineelen aard, het idee van een bepaald deUct gesuggereerd wordt.
Soms is een eenvoudige vermelding van feiten voldoende. Maar
meestal moet de sensationeele make-up of beschrijving de aan-
dacht trekken. Een korte aanduiding van het gepleegde feit
bijv
• • 55 Men heeft gisteravond door verbreking van een raam zich
toegang verschaft tot de woning van...quot;, zal in het algemeen,
dat wil zeggen, uitgezonderd voor degenen, die slechts het be-
staan van zoo'n feit wenschen te weten, minder opvallen dan
een sensationeele, opvallende en meest sterk overdreven beschrij-
ving, en daardoor minder suggestief werken. Treft bijv. een voor
crimineele invloeden vatbaar persoon éénmaal of verschillende ma-
len berichten aan, dat er ingebroken is, dat een meisje in een bosch
aangerand is, dat er valsch geld gemaakt is, dat er een geheime
zender ontdekt is, enz., dan kan spoedig de gedachte in hem
opkomen, ook een dergelijke daad te verrichten. Dat dit meer-
malen het geval was, bewijzen de volgende voorbeelden: Aubry
beschrijft het proces tegen de vrouw Lombardi (1885), die haar
vier kinderen doodde en daarna de hand aan zichzelf sloeg. In
haar autobiographie schrijft ze, dat het „point de départ de
tous ses malheureuxquot; was „ce jour oü 1'on a condamné le nommé
Dimier, qui a tué sa femme.quot;' Na de zaak-Lombardi heeft
Ladame, zooals hij in de Archives d'Anthr. Crim. (1892) ^ mee-
deelt, meer soortgelijke gevallen kunnen constateeren.
Uit de reeks voorbeelden, die Lombroso ' geeft, wil ik, met
voorbijzien van zijn voorbarige generalisaties, noemen: het te
vondeling leggen van kinderen te Marseille, dat in enkele jaren
een ware „modequot; werd; den moord van een vrouw op haar echt-
genoot te New-York, die vele navolgingen vond; een moord op
een rector van een Gymnasium door een leerling met elders
eenigen tijd later een paralel geval. (De laatste casus schijnt in
onzen tijd nog niet onbestaanbaar te zijn. In Juni 1938 vond ik
^ Pag. 86.
2 Pag. 188, 189.
= Pag. 436.
als „stopperquot; in verschillende bladen het berichtje, dat in Turkije
een leerhng een aanslag had gepleegd op een examinator zijner
school, en dat de kranten aldaar het bericht niet vermeld had-
den, omdat men bang was voor navolging.) De verdere reeks
voorbeelden van Lombroso leze men liever zelf. Volledigheids-
halve werden door mij van hem en Aubry enkele voorbeelden
vermeld.
De leidster van de State Training School for Girls te Geneva ^
deelde aan Fenton mede een geval van „blackmailingquot; door een
meisje: „She told me she never thought of doing such a thing
until she read in the newspapers where men had been successfully
blackmailed by other men, and she did not understand why she
could not make money that way as well as menquot;. ^
Een 14-jarige jongen was jongste bediende in een winkel en
toen hij de kans schoon zag, verbrak hij een lade, stal geld en
ging met het geld op reis. Hij verklaarde tegenover het Juvenile
Court, dat „he had read in the papers about such being done and
thought he could do it in the same wayquot;. ^
Uit den lateren tijd bereikten mij uit Nederland enkele casus:
In verschillende bladen werd ophef gemaakt van het feit, dat in
de bekendste Amsterdamsche volksbuurt een vrouwtje woonde,
in wier krotwoninkje, nadat ze tegen haar wil wegens een zware
ziekte in een ziekenhuis ter verpleging was opgenomen, geld
werd gevonden. In tal van potten en pannen werden nl. geld-
stukken ontdekt, tezamen een groot bedrag vormend. Daar de
vrouw desalniettemin steeds steun getrokken had, was ze dus
schuldig aan steunfraude. Eenigen tijd na de desbetreffende uit-
voerige berichten vond een roofmoord plaats op een alléén-wo-
nende vrouw, eveneens wonend in een klein straatje te Amster-
dam. De twee jeugdige daders, waarvan de oudste recidivist bleek,
Werden spoedig gearresteerd. Bij het verhoor verklaarde de jong-
ste na zijn bekentenis, dat zijn medeplichtige en hij door het lezen
van bovenbedoeld bericht waren gaan „pezenquot; (is loeren) op
vrouwtjes van het type, als in het krantenverslag was beschreven;
het vrouwtje, dat hun slachtoffer werd, was ook een beetje zon-
derling, en, zoo vermoedden zij, zou ook wel wat geld achterbaks
houden.
Op dit geval sluit aan een diefstal met braak, in 1938 gepleegd
te Leeuwarden. De dader verklaarde op navraag, wat hem tot
zijn handelwijze had gebracht, dat aanleiding was geweest de
verschillende persberichten in de bladen omtrent alléén-wonende
oude menschen, die veel geld in huis hebben.
Makassar 1920. Een kleine bende jongens van 12-16 jaar had
enkele bamboehuisjes ondergraven en daaruit verschillende voor-
werpen gestolen. De „Kapiteinquot; van de met speelgoed-pistooltjes
gewapende bende bleek op het idee gekomen te zijn door gedé-
tailleerde verslagen in een Maleisch blad over een terechtzitting,
waar behandeld werd een groote rampokpartij (roofmoord in
vereeniging).
Te Enschedé verschafte zich een 14-jarige jongen 's avonds
toegang tot zijn school, waar hij geld wegnam. Na arrestatie
ondervraagd omtrent de reden van zijn daad, vertelde hij, dat
hij de vorige week in de krant gelezen had, dat in de Openbare
Lagere School te Doetinchem was ingebroken en de gelden, voor
een vacantiereisje bespaard, aldaar gestolen waren.
Het bekrassen van winkelruiten, enkele jaren geleden, werd
een rage, die zich over het geheele land verspreidde. Dat bij deze
verspreiding de krant een groote rol vervulde staat wel vast,
omdat het onwaarschijnlijk lijkt, dat zoo snel en zoo algemeen,'
slechts mondeling een berichtje, dat niet eens een sensationeele of
ernstige misdaad betreft, getransporteerd zou worden. Het be-
krassen begon in Utrecht en Amsterdam. Spoedig werd in
Leeuwarden een jongmensch op heeterdaad betrapt bij het aan-
brengen van een kras op een winkelruit. Aan de politie ver-
klaarde hij, „dat hij in de couranten gelezen had van het ruiten-
krassen (en kuitenprikken); in Leeuwarden wilde hij die sen-
satie ook wel eens belevenquot;.
Bij het verhoor van een 2-tal leerlingen der hoogste klasse eener
H.B.S. te Maastricht, die aangehouden waren als verdacht van
verscheidene diefstallen, bleek, dat zij door het lezen van berichten
over misdaden in de couranten op het denkbeeld waren gekomen
om in een naburige stad een roofoverval te plegen. (Door arres-
68
tatie ter zake van andere diefstallen werd dit plan niet uitge-
voerd.) Ook deze casus is recent.
In 1937 vonden in Den Haag herhaalde malen diefstallen
plaats, doordat met behulp van kleine looden schijven uit een
automaat doosjes cigaretten gehaald werden. Tenslotte werd als
dader gearresteerd een 30-jarige boterhandelaar. Deze verklaar-
de, hoe hij door het lezen van soortgelijke gevallen het plan had
opgevat tot het bestelen der automaten. De toegepaste methode
had hij echter niet uit de krant.
Tenslotte een geval, dat zich te Zaandam voordeed. Twee
jeugdige werkloozen lazen tezamen verschillende verslagen om-
trent gepleegde inbraken. Hoewel deze bezigheid voor hen oor-
spronkelijk een tijdspasseering beteekende, bracht het hen later
op de gedachte om zelf te gaan inbreken. Ze gingen dus op pad
en werden na enkele inbraken gearresteerd.
Ad }e. Het crimineele bericht geeft den lezer plan en mid-
delen tot een gelijke daad.
„Tout est copié,quot; schreef eens Vallée, „passion, émotions,
actes et crimes...quot; ' en het imiteeren van misdaden is iets, dat
vele auteurs heeft beziggehouden. Vrijwel allen voegen hierbij,
dat het imiteeren niet slechts de misdaad, maar ook de uitvoering
betreft, wanneer deze in détails in de kranten waren aangegeven.
Alfred Fouillée constateerde, dat vele misdadigers voor de
Rechtbank verklaarden, „qu'ils avaient trouvé dans les récits
vrais ou faux de leur journal non seulement l'idée, mais les
moyens d'exécution de leur crime.quot; ^
Uitvoerig heeft over de imitatie geschreven de philosoof en
criminoloog Tarde, o.a. in zijn werk „Les lois de l'Imitationquot;.
Zijn leer komt hierop neer, dat slechts een klein gedeelte van de
menschen origineel is en men voor het groote meerendeel de
gewoonten, opvattingen, godsdienst, enz. volgt van het milieu,
waar men in opgroeide. In een mensch is dan ook maar zeer
weinig van origineelen oorsprong, en dit zeer weinige is op zijn
beurt nog weer bijna geheel overgenomen uit een ander milieu.
„Tous les actes importants de la vie sociale sont exécutés sous
^ La Revue, Bd. 89, pag. 198.
La Revue, Bd. 88, pag. 715.
-ocr page 82-Umpire de l'exemplequot;' en „Elle (l'imitation) est la chaîne et la
trame de la loi humainequot;, == aldus twee van Tarde's ontelbare
uitlatingen in dezen. Ook op het terrein der criminaliteit paste
hij zijn theorie toe, omdat, en niet alléén volgens hem, alle nieuwe
soorten misdaden en wijzen van uitvoering hiervan onmiddellijk
geïmiteerd worden. Het beste bewijs hiervoor is misschien wel, dat
een voorname oorzaak van de criminaliteit is het vertoeven in
het slechte milieu, waaruit een groot gedeelte van de misdadigers
stamt. M.I. mag men het imitatie-verschijnsel ook zien als één
der oorzaken van de verspreiding van de misdaad.
Minder breedsprakig, doch m.i. minstens even helder als Tarde
heeft indertijd Dr. Corre^ het imitatie-verschijnsel uitééngezet
m zijn voorwoord op Aubry's „La contagion du meurtrequot;. Corre
^derscheidt nl. „1'inventionquot; en „1'imitationquot; van de misdaad.
Het uitvinden van een bepaalde daad of het uitvinden van een
nieuwe uitvoeringswijze hcht hij met enkele voorbeelden toe,
waarbij hij o.a. de geschiedenis beschrijft van de moorden door
„deciseursquot;, d.z. moordenaars, die hun slachtoffers in stukken
snijden en de resten verspreiden om hun daad te verbergen (zie
voorbeeld, in het vorige hoofdstuk opgenomen op pag. 33) de
vitricK)laanslagen, enz. Naar aanleiding van zijn onderscheiding
concludeert Corre, dat, aangezien de „inventionquot; niet tegen te
gaan is men zich er voor moet hoeden de „imitationquot; in de hand
te werken, omdat die immers ook is een „féconde génétrice du
crimequot;,
In overéénstemming met het door Corre beweerde zegt
Vigoureux, quot; dat er onder de krantenlezers naast de „contagion-
nésquot; en de „suggestionnésquot; (een onderscheiding, die ongeveer
overéénkomt met de punten le) en 2e) hierboven) nog de „imi-
tateursquot; zijn; dit zijn dan personen, niet vindingrijk genoeg om
zelf een daad te bedenken, maar toch „pervers et vicieuxquot; voor
wie de berichten een leerschool zijn. Een zelfde théorie ontwik-
kelde Proal, die een heftig bestrijder was van „le tableau d'in-
firmités moralesquot; in de kranten, welke hij kenschetste als „du
danger pour les esprits faibles et malades, pour les jeunes gens et
les femmes nerveusesquot;.quot;^ „Les détails donnés sur l'éxécution des
suicides, des crimes, frappent l'imagination et peuvent éveiller
l'esprit d'imitationquot;, vervolgt Proal, ' „cette publicité présente,
en outre, le très grave inconvénient d'enseigner des procédés
d'exécution d'actes criminels. J'ai observé que notamment dans
les affaires d'assasinat, d'infanticide, d'avortement et de fabri-
cation de fausse monnaie, les accusés calquent souvant l'exécu-
tion du crime sur le récit de crimes analogues.quot; Paul Leroy-
Beaxjlieu schreef: „l'un des instincts les plus fortes de l'homme
est l'instinct de l'imitationquot;.®
Na de uitvoerige studies van de geciteerde auteurs lijkt het mij
vrij nutteloos nogmaals zelf over de imitatie uit te wijden. Ik
wil er echter nog met nadruk op wijzen, dat het de détails in de
berichten en verslagen zijn, die een nabootsing mogelijk maken,
en hiertoe aandrijven. Dat dit inderdaad het geval is, is het beste
te bewijzen, wanneer men nagaat, of, en zoo ja, hoe de indivi-
duen, die hun misdadigerscarrière wenschen aan te vangen of
voort te zetten, dergelijke berichten lezen. Welnu, het laatste
is in de gevangenissen te constateeren, en als wij ons in dezen
verlaten op uitspraken van vrijwel alle gevangenisdirecteuren
en celbezoekers, dan staat dàt wel vast: de gevangenen toonen
bij uitstek belangstelling voor kranten met uitvoerige crimineele
berichtgeving. Helaas mag ik niet publiceeren, om welke kranten
zij speciaal vragen. Daar deze kranten meestal over het geheel
een sensationeelen inslag hebben, waren de uitlatingen niet vol-
doende, indien niet een gevangenisdirecteur tevens meedeelde:
„Het is het gesprek van den dag; ze hebben voor andere dingen
dan geen belangstellingquot;, en een celbezoeker zelfs constateerde:
„De verslagen worden uitgeknipt en bewaardquot;; feiten dus, die
te constateeren zijn en geen twijfel overlaten omtrent het onder-
deel van den kranteninhoud, dat speciaal hun belangsteUing
heeft. Vooral de recidivisten en de „zware jongensquot; toonen in
de gevangenis interesse voor crimineele gebeurtenissen. Dit alles
komt overéén met een uitspraak van een gevangene, door Ferri
2
^ Pag. 208.
' Pag. 208.
La Revue, Bd. 89, pag. 194.
genoteerd: „Les crimes qui sont bien exécutés se méditent et se
préparent toujours en prisonquot;; met een kleine variant: Ici les
plus mstruits apprennent aux plus ignorants le meilleur moyen
pour commettre d'autres crimes; on n'y fait pas autre chose/'
Dat het m feite de détails zijn, beschreven omdat men het een
sensatie voelt deze te kennen - sensatieberichten in dezen be-
staan immers uit verslagen met prikkelende bijzonderheden —
verder blijken uit enkele voorbeelden, die thans ter illustratie
besproken zullen worden. Deze détails zijn zoowel gevaarlijk,
omdat ze m sommige lezers het verlangen naar sensatie zullen
wekken en hen hierdoor tot de misdaad brengen, als omdat ze
den misdadiger m spe of recidivist een handleiding geven, niet
skchts, hoe hun daad te verrichten, maar tevens l^dat ;oquot;d
later behandeld — hoe den dans te ontspringen.
Thans de voorbeelden:
De eerste jaargang van het „Nieuws van den Dagquot; bevat in
het nr. 8 (23 Maart 1870) een artikeltje, waarin vermeld wordt
hoe een journalist om enkele regels te vullen een berichtje verzorg
omtrent een persoon, die zelfmoord pleegde door zijn hoofd
onder een kruiwagen met steenen te leggen. Het artikitje ver-
volgt: „De 15 regels zijn gevuld, worden gelezen en door andere
b aden overgenomen. Alle psychologen weten, hoe groot de in-
vloed is van het voorbeeld bij zelfmoord. Drie dagen later werd
de zelfmoord, verzonnen om 15 regels te vullen, in werkelijkheid
en in al zyn bijzonderheden gepleegd. In één maand kwamen
nog tw^ dergelijke gevallen voor. In zooveel bladen werden ze
komen''nbsp;^^^ minstens zes maal was voorge-
Een zeer uitzonderlijk geval signaleert Marc. ^ Hier was sprake
van e^ 8(!)-jarig meisje, dat haar beide ouders wenschte te doo-
den. Het proces-verbaal van het verhoor van de moeder neemt
Marc over, en volgens deze aanteekeningen zou het kind aan
haar moeder hebben laten blijken, dat ze verhalen over moorden
gehoord had en hierover nagedacht. Ze had er zelfs bij gezegd
dat ze van plan was zich geheel uit te kleeden, opdat geen bloed '
sporen op haar kleeding zouden komen.
^ De la Folie, pag. 97.
72
-ocr page 85-Aubry beschrijft o.a.' de procedure tegen Henriette Cornier
(1825) wegens kindermoord. „Depuis les journaux répétaient
sans cesse les détails de cette affairequot;, deden zich nog enkele ge-
vallen voor. „En même temps M. Esquirol a été consulté pour
trois faits de ce genrequot;. In de zaak-Voirbo bleek, dat de moorde-
naar geheel volgens krantenberichten de misdaad van Avinain
had geïmiteerd. Sighele ^ vermeldt hoe de moordenaar Lemaitre
verklaard heeft: „J'ai lu dans le journal...quot;
Op de kamer van Mercier, die een grijsaard vermoordde en
het lijk in een put wierp, werd een nr. van de Figaro gevonden,
waarin een verslag voorkwam, dat Mercier geheel tot voorbeeld
gediend had, nl. betreffende den moord van Fuella op den pries-
ter Casta.
Uit eerbied voor de voormannen der criminologie citeerde ik
van hen enkele verbluffende staaltjes. Met meer vertrouwen wil
ik uit Fenton de volgende imitatie-gevallen overnemen: ®
Judge Lindsey schreef Fenton: „I know a number of such
cases. I know some boys who read of the „Black Handquot; and their
methods, who sought to imitate them and got themselves into
serious trouble!quot;
Een jongen van 18 jaar dreigde een huis van een millionair op
te blazen, omdat hij in een krant gelezen had van een soortgelijke
bedreiging door een bende dieven.
„I think every Juvenile Court has such experiences but the
detailed cases are not always easy to rememberquot;. Fenton heeft
verder een groote reeks uitspraken en meeningen van rechters,
enz. geciteerd, die allen de overtuiging hadden, gevallen van
imitatie te hebben meegemaakt. *
Dr. Beumer geeft het volgende geval. In Nov. 1909 ver-
scheen in de kranten het verslag van een geraffineerde oplichting
door een zoogenaamden Jhr. Leonhard. Spoedig daarna pleegde
een juffrouw van een bewaarschool te Amsterdam precies de-
Zelfde oplichting. °
^ Pag. 86.
^ Pag. 210.
' Pag. 60.
^ Pag. 60.
' Pag. 512.
-ocr page 86-A^roreas Bjerre bespreekt in zijn „Zur Psychologie des Mor-
^s (Kriminalpsychologische Studien 1925) het geval „Wingequot;.
Hij zegt: „Es darf hervorgehoben werden, dass es natürhch unter
allen Umstanden eine psychologische Absurdität ist, wenn man
davon spricht, eine Zeitungsnotiz könne einen Menschen zum
Verbrecher machen; auch nicht die aufreizendsten Beschreibun-
gen von sensationellen Morden oder anderen Verbrechen kön-
nen verbrecherischen Instinkte in einem Menschen gebären Aber
ungeschickt abgefasste Zeitungsberichte können solche Instinkte
anstachelen, konzentrieren und auslösenquot;. Het geval Winge
betrof een roofoverval op een „Briefträger», waartoe Winge
was geïnspireerd door een krantenbericht. De herinnering aan
dit bericht kwam weer boven, toen Winge in geldnood geraakte.
Bjerre vraagt zich af, of Winge ook zonder het krantenbericht
met tot een dergelijke daad gekomen zou zijn. Zelfs al was dit
zoo, dan nog heeft het voorbeeld m.i. zijn waarde, omdat in
ieder geval de daad door aansporing van het bericht eerder is uit-
gevoerd en misschien wel meer misdadig dan anders het geval
geweest zou zijn.
In „Kriminalfälle» van 1934 beschrijft Liebermann von Son-
nenberg den volgenden casus: De directeur eener fabriek, die er
slecht voorstond, kon zelfs met bedriegerijen het hoofd niet meer
boven water houden en nóch voor zich, nóch voor Ella Augustin
met wie hij connecties had, voldoende verdienen. „Dann war
eines Tages Saffran vor Ella Augustin hingetreten und hatte ihr
gesagt: „Haben sie die Geschichte von Tetzner gelesen? So werde
ich die Sache auch machen». Tetzner, wiens machinefabriek zeer
^echt ging, had een groote verzekering op zichzelf afgesloten
Daarna was hij met zijn auto op straatwegen gaan toeren met dé
bedoeling om iemand tot meerijden te verzoeken, dezen onder-
weg te dooden, de auto mèt het lijk in brand te steken, en daar-
na, als het hjk voor zijn stoffelijk overschot aangezien zou wor-
den en als zoodanig begraven, de verzekeringspenningen te innen
Nadat een aanslag mislukt was, maar des aangerandes verhaal
door de politie niet geloofd was, had Tetzner meer succes. Tetz-
ner» werd begraven en de niet-begraven Tetzner kreeg de ver-
zekeringspenningen in handen. Later ging de politie echter arg-
waan koesteren (door omstandigheden, hier niet ter zake die-
nende) en door sectie op het hjk werd de falsificatie ontdekt;
waarna Tetzner werd opgespoord. — Op geheel overéénkomstige
wijze ging Saffran met Ella Augustin op de menschenjacht. Na-
dat enkele pogingen mislukt waren (w.o. één uit medelijden),
werd inderdaad een daarvoor „geschiktquot; persoon het slachtoffer.
Ook de zaak-Saffran is echter aan het licht gekomen.
Gaan we thans over tot enkele Nederlandsche gevallen:
Te Groningen vond in 1938 een geval van afdreiging plaats.
De vrouw, die in deze affaire de schuldige bleek, verklaarde aan
den rechter, dat zij in de krant gelezen had, dat iemand door op
een dergelijke wijze te handelen, gelden in handen had gekregen.
In Veenhuizen, Rijkswerkinrichtingen, heeft een man vertoefd
wegens het vervaardigen van valsch geld. Deze man had in een
krantenbericht een handleiding gevonden voor deze ongeoorloof-
de aanmaak. De proef slaagde zelfs uitstekend, maar, aldus de-
geen, die mij dit geval opgaf, „al te groote driestheid deed hem
er invliegenquot;.
Ook een Officier van Justitie observeerde een geval, waarbij
een verdachte beweerde, in de krant gelezen te hebben, hoe men
valsche munt moet maken. Later zei hij echter, dat hij de me-
thode in een boek gelezen had.
Eveneens was te Veenhuizen een man gedetineerd, die in ex-
tenso een wisseltruc uit de krant overnam.
In Jan. 1938 werd te 's Gravenhage een weegautomaat geplun-
derd, waarbij uit een zak, die in den ijzeren paal hing, ongeveer
II00 centen weggenomen werden. Na arrestatie verklaarde de
dader tegenover de Politie, dat hij eenzelfde daad gelezen had in
een courantenbericht en dat hij dit had willen imiteeren.
Op een stille laan, eveneens in de residentie, werd in Augustus
van het vorige jaar aan een dame een handtasch ontrukt door een
fietser. De 15-jarige H.B.S.-jongen bekende bij de Politie zijn
daad en voerde ter verontschuldiging aan, dat hij geld noodig had.
Het lezen van een gelijk geval in de krant had hem tot de
daad gebracht.
Een 21-jarig meisje, lijdende aan gebrekkige ontwikkeling ha-
rer geestvermogens, nl. aan zwakzinnigheid, had een dreigbrief
geschreven. Uit het psychiatrisch rapport, uitgebracht door een
deskundige te Groningen, citeer ik enkele van haar gezegden:
„Een man uit Uithuizen heeft ook eens een dreigbrief geschre-
ven aan Ds. M. te L. over geld, anders zou hij het huis omwaaien
laten. Zooiets stond er tenminste in de krant. Ik dach daar eerst
wel eens aan. Zoo kwam ik op de gedachte zelf ook eens een
dreigbrief te schrijven»; verder: „En je leest wel eens in de krant
van brandstichting; daarom wilde ik ze bang maken'quot;
Wanneer we den aard van de genoemde reeks gevallen nagaan,
dan bhjkt, dat er meestal geen sprake was van misdaden, bedreven
in een spontane opwelling. Integendeel zelfs, het waren meest
wei-overwogen daden. Hetgeen trouwens voor de hand ligt, wan-
neer men bedenkt, dat voor bewuste imitatie een zekere tijd van
nadenken, dus een „voorbedachte radequot;, noodig is. Bij de spon-
tane misdaden, waarbij geen tijdsbestek is, middelen ter uitvoe-
ring van de daad uit de herinnering te diepen, is dan ook slechts
sprake van een onbewuste imitatie, een navolging van gelezen
daden met van één bepaalde daad. De gevallen onder le) ge-
noemd toonen dit duidelijk aan. Die onder 2e) vormden in zeke-
ren zin een overgang tot de zoo juist genoemde serie, omdat die
wel IS waar navolging betroffen van een bepaald soort daad
maar de uitvoering hiervan niet met imitatie van de gebruikte
middelen plaats vond. Het bovenstaande geeft dan tevens de
verklaring daarvan, dat onder 4e) slechts gevallen voor zullen
komen, die geheel overdachte misdrijven betreffen.
Ad 4e. Het bericht geeft den lezer de middelen tot het ver-
ricioten van zeksre daad. Hiernaar en hierna vormt hij het blm-
van-uitvoering.
Eigenlijk is dit de meest normale gang van zaken in het leven
Eerst lee^men een zekere werkwijze; daarna gaat men haar toe-
passen. Het kind leert het schrijven van letters om pas later
woorden en zinnen hiermee te vormen. De student studeert om
pas na beemdiging van zijn studie zijn kennis te gaan gebruiken
En in wezen heeft iedere misdadiger voor de uitvoering van ziin
daad de handelwijze moeten leeren, met uitzondering misschien
van enkele gedragingen, die zijn instinct hem „geleerdquot; heeft
zedenimsdnjven). Daarom is het niet meer dan vanzelfspre-
kend, dat nagegaan moet worden, in hoeverre de pers aan de
a.s. dehnquenten middelen aan de hand kan doen, waarmee ze een
76
misdaad kunnen plegen.
In dezen bestaan twee mogelijkheden. In de eerste plaats kan
de lezer reeds in zich hebben de gedachte aan een (bepaalde)
misdaad, waaraan hij wegens gebrek aan vindingrijkheid nog
geen uitvoering heeft kunnen geven. Doet dan de krant hem
het middel aan de hand, dan zal de daad spoedig verricht wor-
den. „L'attraction vers le crime resulte de l'aperception d'un
profit réalisable par ce moyenquot;, aldus Manouvrier. ^ Fenton, die
een verdeeling maakt tusschen berichten, die zijn „The source
of initial images or ideasquot; en die „may be a present stimulus
calling up images, ideas, already in the nervous set,quot; rekent onder
het laatste het geval, dat het bericht „when the delinquent has
determined upon a crime, gives him his method.quot;^ Hell wig
spreekt in dit verband van „Kriminalstudentenquot;. In gelijken
zin schrijft Dr. Beumer: „Voor enkele centen krijgt de misda-
diger er een les, die hem duizendvoudige vrucht kan opleve-
ren.quot;* Volgens Linz worden de berichten aldus opgesteld, dat
ze „den besten Leitfaden für den angehenden Verbrecher ab-
zugeben geeignet sind.quot; ^ — In de tweede plaats kan het bekend
maken van middelen voor een individu er toe aanleiding zijn, dat
in hem de gedachte aan een misdaad, uit te voeren met behulp van
de aangeduide middelen, ontstaat. Was de methode niet aan hem
geopenbaard, dan was hij misschien nooit, maar in ieder geval
later dan thans, tot het uitvoeren van die misdaad gekomen.
Het blijkt dus, dat uitvoerige vermelding van de wijze, waar-
op een misdaad uigevoerd is of uitgevoerd kan worden, het ver-
melden van leerrijke bijzonderheden dus, een aanleiding of oor-
Zaak kan zijn tot het plegen van een vergrijp. Hèt argument,
met feiten te staven, is ook hier de belangstelling, waarmee ge-
vangenen de verslagen lezen en bestudeeren om er later voor-
deel uit te trekken.
Enkele voorbeelden zullen verder de juistheid van de onder
La Revue, Bd. 89, pag. 504.
Pag. 27.
Pag. 250.
Pag. 516.
Deutsche Richter Zeitung 15 Jan. 1932.
-ocr page 90-4e) gestelde mogelijkheid aantoonen. Ook onder dit punt zijn
naast voorbeelden uit de oude litteratuur, recente gevallen be-
kend.
Het geval der vrouw Lombardi (zie pag. 66) komt hier nog-
maals ter sprake, want aan haar verklaring omtrent den drang
tot de misdaad, dien ze in zich voelde opkomen, voegde ze toe,
haar daad verricht te hebben „Comme une femme 1'a fait, ce
qui était dans un journal.quot;
Verder wijst Aubry op de verspreiding van de verschillende
vitnoolmoorden. ^ Het is ook m.i. heel wel mogelijk, dat iemand,
een haat tegen een ander koesterend, een reeds gerijpte moord-
gedachte gaat uitvoeren, als hij leest iemand te kunnen dooden
door hem vitnool in het gelaat te werpen. Evenzoo zou het lezen
van een bepaald soort gif het moordplan tot uitvoering kunnen
brengen. Ook Sighele ' zegt, dat een verspreiding hiervan ge-
schied is „grâce aux journaux, qui décrivaient...quot;
In dezen geest zijn reeksen voorbeelden te bedenken. Het zijn
vooral de opsporingsambtenaren, die naar aanleiding hiervan op-
merkingen maakten. Het gebruik van gummi-handschoenen om
geen vingerafdrukken na te laten is sinds de groote publicaties,
aan den dactylographischen dienst geschonken, zeer uitgebreid!
Deze publicatie, misschien als preventie bedoeld, misschien als
sensationeel onderwerp besproken, heeft weUicht menigen mis-
dadiger geleerd, dat hij met gebruik van handschoenen minder
bevreesd behoefde te zijn. Het gebruik van een lap of papier,
met groene zeep besmeerd, nuttig voor het geruischloos indruk^
ken van ruiten, is door openlijke bekendmaking in de kranten
natuurlijk toegenomen. In een Haagsch blad — aldus deelt een
politiecommsisaris mede — had eens een geïllustreerd artikel ge-
staan over doelmatige wijzen van vermomming. Eén der wijzen,
nl. het bedekken van één oog met een zwart lapje, werd spoedig
daarna toegepast door één der daders van den bekenden moord
op een autoverkooper te 's Gravenhage. De mogelijkheid bij al
deze gevallen bestaat, dat pas door en na het kennisnemen van
het middel, de uitvoeringswijze, de daad tot uitvoering komt, zij
^ Pag. io6 v.v.
^ Pag. 210 v.v.
het, dat het plan hiertoe reeds bestond, zij het dat het plan zich
pas op het middel grondt.
Hoogst onhandig was het van verschillende Nederlandsche
bladen onlangs, een artikel te publiceeren, waarin beschreven
werd, hoe men in een openbare telefooncel kosteloos een ander
tot zich kan laten spreken. De telefoondienst heeft sindsdien
wellicht meer aandacht aan deze diefstalletjes moeten beste-
den, terwijl verschillende daders opgespoord zouden kunnen
worden, w.o. personen, van wie men niet een „diefstalquot; ver-
wacht zou hebben. Hier is in een zeer simpel voorbeeld onmis-
kenbaar het geval aanwezig, dat pas het kennen van het middel
de misdaadgedachte doet ontstaan.
Verwant hieraan is het geval, dat zich in October 1938 in de
gemeente Nieuwenhage afspeelde, maar zich ook elders her-
haaldelijk voordeed. Daar werd nl. door een vrouw met den
electrischen stroommeter geknoeid; zij maakte zich dus schul-
dig aan diefstal van electrische energie. Eenigen tijd ge-
leden had in de couranten uitvoerig beschreven gestaan, hoe el-
ders in den lande een stroommeter „bewerktquot; was, zoodat de
vrouw van deze methode kennis had kunnen nemen. Zelf ver-
klaarde de daderes, dat zij tengevolge van dit bericht in de krant
pas op het idee gekomen was om het bovenstaande feit te plegen.
In Aug. 1938 werd te 's Gravenhage een 35-jarige man gear-
resteerd, van beroep behanger, wegens oplichting. Hij had nl.
Verschillende postwissels vervalscht, en wel op zoo'n sublieme
wijze, dat één en ander hem reeds een groot bedrag had opge-
leverd. Doordat hij echter steeds bedragen boven ƒ 20.— invulde.
Was de verdenking toch op hem gevallen. Bij het onderzoek bleek,
dat de man vroeger een functie bekleed had bij de marine, waarin
hij veel met postwissels moest omgaan. Verder kwam vast te
staan, dat hij geregeld de rechtbankverslagen over postwisselver-
valschingen (o.a. die van den „Lammen Consulquot;) gevolgd, en
uit de gemaakte fouten leering getrokken had. Hij had deze
fouten willen verbeteren, doch was zelf in een anderen „mistakequot;
vervallen.
Toen Pater Patricius te Helmond naar aanleiding van mijn
vragenlijst zich met een misdadiger onderhield en dezen „zwaren
jongenquot; de vraag stelde, welke functie de krant in zijn leven ge-
speeld had, kreeg hij het volgende antwoord. Het niet tusschen
() geplaatste gedeelte is een ondubbelzinnig bewijs voor het feit,
dat de krant inderdaad als leermiddel gebruikt wordt. „(Geen
enkelen invloed heeft de krant op mij gehad, alléén dit, dat ik
steeds uitkeek of het ontdekt was) en een enkele maal keek ik
naar een geruchtmakende zaak, waaruit ik dan afleidde, wat ik
bij zulke gevallen wel en niet moest doen. Tevens zag ik er in,
wat de politie deed en hoe ik mij ten opzichte van hen moest ge-
dragen. (Overigens nam ik zelf het initiatief).quot;
Tegenover het feit, dat de delinquenten door de krant een
middel vernemen, staat, dat de andere personen op gebruikma-
king van dit middel attent gemaakt worden en dus er tegen
kunnen waken. „Beaucoup de gens apprennent a se prémunir,quot;
schrijft Manouvrier, ' er aan toevoegend, dat het voor den mis-
dadiger hoogst onaangenaam is, wanneer hij zijn eigen procédé's
in de krant gepubliceerd vindt. In dezen geest liet zich ook
J. E. Hoover uit. ^ Wat weegt echter het zwaarst? De waar-
schuwing aan het publiek of de les voor de misdadigers? De aan-
dacht van den gewaarschuwde verslapt in den regel spoedig,
vooral omdat deze gericht is tegen een onzichtbaren vijand, van
wien heelemaal niet zeker is, dat hij inderdaad zal komen. Boven-
dien is de kans niet zoo groot, dat de onderrichte misdadiger zich
juist zou wenden tot iemand, die de waarschuwing ter harte
heeft genomen. Anderzijds zal de activiteit van den delinquent,
door kennisname van een werkwijze ontstaan, geenszins kleiner
worden en zich zelfs eerder op de daad toespitsen.
Eén opmerking tenslotte nog naar aanleiding van 4e). Het
middel, dat de misdadiger uit de krant geleerd heeft, behoeft
niet steeds een uitvoeringswijze van een misdaad betroffen te
hebben. Een mededeeling op geheel ander terrein was voor een
misdadiger soms voldoende om daaruit een plan te formeeren.
Hierbij treft de pers meestal geen schuld, omdat de redactie zelf
crimineel georiënteerd zou moeten zijn om te kunnen voorzien,
dat een bepaald, in het geheel niet crimineel bericht misschien
gegevens zou kunnen bevatten voor een delinquent in spe. Bo-
^ La Revue, Bd. 89, pag. 504.
^ Law enforcement and the publisher.
vendien lijkt het mij een onmogelijke eisch, van alle redacties te
verwachten, dat zij alle mogelijkheden voorzien, die een ge-
raffineerd en vindingrijk misdadiger uit een willekeurig bericht
zou kunnen putten.
Een casus ter illustratie, ontleend aan een artikeltje van Dr.
F. Hagemann in de „Kriminalistikquot; (Sept. 1938), maar zich
afspelend in Amsterdam: Door publicaties omtrent het instorten
van gevels geïnspireerd, vervoegde zich; aan zeker adres een
heer, die zeide, door den huisbaas gezonden te zijn om de muren
van het huis te onderzoeken. Nadat hij onder geleide van de
alléén-zijnde dame verschillende muren beklopt had, scheen hij
in den buitenmuur van de slaapkamer een zwakke plek te ont-
dekken. Daarom verzocht hij de argelooze dame, even op het
balcon te willen gaan om van daaraf te zien, of er misschien
aan den buitenkant steenen bewogen, wanneer binnen geklopt
werd. Natuurlijk was in de steenen geen beweging te bespeuren,
maar toen de murendeskundige verdwenen was, was uit de slaap-
kamer tevens voor een belangrijk bedrag aan sieraden verdwenen.
Eind 1933 werd door een winkelier te Edam brandstichting
uitgelokt in zijn winkel met behulp van petroleum en stroo. De
man kreeg zich hiervoor tegenover de Rechtbank te Haarlem te
verantwoorden. Uit het rechtbankverslag in „Het Volkquot; (Haar-
lemsche editie) van 20 Dec. 1933 citeer ik het volgende:
De president: „Hoe kwam U tot de daad?quot;
Verdachte: „Wij lazen in de krant een verhaal van een brand. Er stond
onder: „verzekering dekt de schadequot;. Ik zei toen, dat ik er wel een
paar centen voor over had als mijn boel ook verbrandde (enz.) ... Ik
dacht, dat er van die verzekering wel ƒ 1500.— zou overblijven.' ,
Ad Het kennisnemen van crimineele berichten doet in
den lezer het verlangen ontstaan zijn naam door het plegen van
een misdaad bekend te maken.
„Der Wunsch vieler Menschen in der Oeffentlichkeit erwähnt
zu werden, bildet für schwache Naturen den Anreiz zu Ver-
brechen, weil der Täter auf diese Weise in die Presse zu kom-
men hoffe,quot; aldus Dr. Aschaffenburg op den „8en Deutschen
Richtertagquot; te Keulen (12-15 Sept. 1929), waarvan het verslag
zegt: „Der 2. Tag der Beratungen war dem aktuellen Thema:
„Justiz und Pressequot; gewidmetquot;.
Bij het feit, dat de misdadiger tot zijn daad komt om zijn
naam te vereeuwigen, is verondersteld, dat de pers aandacht, en
zelfs veel aandacht aan de misdaad besteed. Vandaar dat in de
landen, waar de sensatiepers welig tiert. Frankrijk en Amerika,
het verschijnsel geen sine cure was en is. Want reeds vroeg be-
stond in Frankrijk een misdadigersverheerlijking, die ook in de
criminologische lectuur haar weerspiegeling vond. „Voirbo, imi-
tant le crime du boucher Avinain, avait conservé avec soin tout
ce qui les journaux en disaient,quot; bericht Aubry.'' Een groote
reeks van dergelijke feiten vermelden de bekende criminologen.
Zóó steeg de belangstelling voor en de vereering van de mis-
daad, dat zelfs autobiographieën van moordenaars (Lacenaire,
Morisset) gretig gelezen werden, en zekere Olivo, „beroemdquot;
omdat hij zijn vrouw in stukken gesneden in een koffer mee
naar Milaan had genomen, pubUceerde discussies over psychia-
trische vraagstukken met niemand minder dan Lombroso. Geen
wonder, dat Sighele meende te moeten protesteeren tegen „1'Apo-
théose du crimequot;. ^ In „La Revuequot; kantte Alfred Fouillée
zich tegen de misdaadverheerlijking. Fel bestreed hij de zinsnede:
„La vie des apaches est sacréequot;, waarbij hij o.a. opmerkte:
Frankrijk heeft een „armée du crimequot; van 800.000 personen;
kwamen zooveel Pruisen over de grens, dan zouden we ze neer-
schieten; dus ook tegen de misdadigers hebben we „Ie droit de
Ia guerrequot;. '
Doch een tweede factor is voor het verrichten van een mis-
daad uit eerzucht vaak noodig. „II faut être psychiquement
malade pour risquer la quillotine pour le seul plaisir de voir le
lendemain sa photographie en première page d'un grand jour-
nal,quot; zegt Dr. Grasset. ^ Evenzoo meent Flourens, dat de
„crimes pour la gloirequot; door ongezonde geesten verricht wor-
den. ° De psychiater Gilbert Ballet observeerde, dat de daden
door psychopathen vaak verricht worden wegens „Ie bruit fait
autour du criminelquot;/ terwijl Dr. Maxwell bij zijn onderzoek
naar de psychologie „des foulesquot; vaststelde, dat de misdaadbe-
richten en -plaatjes vaak een slechte uitwerking hebben. ^
Dat in Nederland door iemand misdaden verricht zouden
worden voornamelijk om zijn naam in de krant te zien staan,
lijkt mij zeer weinig waarschijnlijk. Noch de misdadigersverheer-
lijking, nóch de sensatiezucht is hier van dien aard, dat een niet-
psychopaath, onverschillig van welken leeftijd, daarom tot een
misdaad zou komen. Wel hebben veel menschen het verlangen,
zich in de krant genoemd te zien, maar dat zij daarvoor een
misdaad zouden begaan, en wel een zoo groote misdaad, dat de
krant daaraan een aandacht zou besteden, die hen beroemd zou
kunnen maken, lijkt mij uiterst weinig plausibel. Ik heb ook
niet in de vele opmerkingen, naar aanleiding van de enquêtes
gemaakt, eenige aanduiding in die richting gevonden. Ook de
houding van de verdachten ter terechtzitting duidt er vrijwel
nooit op, dat hun bedoeUng was via de pers beroemd te worden
wegens hun misdaad. Hoogstens heb ik wel eens meenen waar te
nemen uit de houding van een verdachte, een populairen figuur
uit de Amsterdamsche onderwereld, dat het hem niet onaange-
naam zou zijn, indien men, en met name de pers, aan zijn per-
soon voldoende aandacht besteedde; maar dit was dan pas na de
daad en zal wel geen factor geweest zijn, die hem aandreef tot
het verrichten daarvan. Voor psychopathen is natuurlijk de mo-
gelijkheid van een misdaad uit eerzucht niet uitgesloten, maar
de pers behoeft er toch geen rekening mee te houden, dat een
exemplaar in handen van een enkelen niet- of nauwelijks toe-
rekeningsvatbaren — en hoe vaag is dit begrip — psychopaath
kan komen.
Ad 6e. Het besef, dat velen een misdaad pleegden, maakt
den lezer meer vertrouwd met de misdaad, waardoor zijn inzicht
in den ernst ervan verzwakt wordt.
Dit heeft dan tot gevolg, dat hij spoediger tot een misdaad
zal overgaan. Het is hierbij als met alle feiten uit het dagelijksch
leven: ontmoet men ze voor het eerst, dan lijken ze belangrijk.
^ La Revue, Bd. 89, pag. 498.
2 La Revue, Bd. 89, pag. 506, 507.
ernstig; ontmoet men ze meermalen, dan beschouwt men ze als
gewoon, minder ernstig. Het is dus zooals Paul Marguerite'
dat uitdrukte: Door de „réclame malsainequot; wordt de misdaad
populair en „déjà le crime populair devient le crime bourgeoisquot;.
Concreet is een en ander echter moeilijk aantoonbaar. Ik wil
een enkel voorbeeld aanhalen:
Begin Januari 1939 stond voor de Rechtbank te Utrecht een
sigarenmaker terecht, die tevens een klein boerderijtje hield. Hij
had zich te verantwoorden wegens het zelf aanbrengen van
valsche oormerken bij een koppel varkens, zulks in strijd met de
crisiswetten. Het rapport, dat over dezen verdachte was uitge-
bracht, luidde alleszins uiterst gunstig. De rapporteur had bij
den man echter kunnen constateeren, dat hij het niet naar waar-
heid invullen van een belastingbillet en het namaken van var-
kensoormerken heelemaal niet als iets verkeerds kon inzien, om-
dat „ze dat tegenwoordig zooveel doenquot;. In een dergelijk geval
heeft, dunkt mij, toch de pers haar plicht verzaakt, door niet
te wijzen op het verkeerde van de daad, maar wel op het her-
haald voorkomen ervan. (Natuurlijk is de krant niet de eenige
factor).
Verder staat vast, dat in verschillende gevallen pas een ge-
heele reeks misdaadberichten, een groot aantal boeken met mis-
dadigen inslag, de daad voorafgingen, waaruit o.a. een groeiend
vertrouwd-zijn met crimineele gedachten valt te concludeeren.
Ook is op de terechtzitting vaak op te merken, dat verdachten
den ernst van hun daad niet inzien, óf omdat ze geen idee
hadden van de desbetreffende wetsbepaling, óf — daarom gaat
het hier — omdat ze zich rekenen onder de vele anderen „die ook
zooiets gedaan haddenquot;. quot;Was de berichtgeving omtrent de daden
van die anderen juist geweest, dan was daar, bij het feit, dat
gestraft werd, de ernst voldoende tot uiting gekomen.
Ad 7e. De krant dient als verspreidingsmiddel voor het cri-
mineele bericht.
Het leidt geen twijfel, dat krantenberichten over gepleegde
misdrijven, uitvoerig of niet, bij uitstek geschikt zijn de kennis
^ La Revue, Bd. 89, pag. 195.
84
van het feit zeer ver te verspreiden. Eigenlijk was dit reeds in
alle voorgaande punten vervat. Daar ging het echter meer om
het feit van den invloed van het bericht als zoodanig. Hier is
het nuttig als apart punt extra te belichten, hoe het systeem
van de crimineele berichtgeving het mogelijk maakt, dat de in-
vloed van een bericht ver buiten de plaats van het vermelde feit
kan opduiken. Indien dan ook een misdaad, op een bepaalde
plaats voorgevallen, korten tijd later elders, ver weg, eveneens
opduikt, dan is het vrijwel zeker, dat de krant daaraan debet is.
Zou de sprong over den Oceaan van de typisch Amerikaansche
misdaden zonder kranten wezen te verklaren zijn? De epidemie
van moorden in Frankrijk en Amerika in de vorige eeuw, waar-
van de oudere schrijvers verhalen, zijn ook ten deele aan de pers
te wijten; men leze hierover ProalS Aubry ^ Sighele® en
Sello*, welke laatste een respectabele reeks voorbeelden geeft,
waarvan de meest bekende is het geval Kapitein van Köpenick,
dat „mit den Spezialtricks Schule gemachtquot; heeft. In Neder-
land zijn, echter meest van veel onschuldiger aard, eveneens
epidemieën van misdadige handelingen te constateeren geweest.
Men denke o.a. aan het ruitenkrassen, kuitenprikken, overvallen
op alléénwonende oude menschen enz. Het is verder opvallend,
hoe vaak een reeks van gelijksoortige misdaden plaats vindt;
generalisatie in dezen zou echter tot vérstrekkende en niet-ver-
antwoorde conclusies leiden, (Fenton besluit bijv., nadat hij een
reeks van snel-opéénvolgende en vrijwel gelijkluidende berich-
ten heeft genoteerd, tot een dergelijk verband zonder de casus
nader te onderzoeken), maar wel is het volgens de kansrekening
onmogelijk, dat telkens opnieuw een dergelijke serie zou kunnen
ontstaan. Veel factoren kunnen hierbij een rol spelen; de pers
zal daar ook wel eens toe te rekenen zijn. In verband hiermee
valt verder te denken aan de wijze, waarop zoogenaamde „nieuwe
misdrijvenquot;, d.w.z. oude misdrijven met een nieuwe methode
— zijn er eigenlijk wel nieuwe misdrijven, die niet onder eenigen
naam reeds in ons Wetboek van Strafrecht voorkomen? — zich
^ Pag. 218.
^ Pag. 107 v.v.
' Pag. 211.
^ Pag. 10 v.v.
verspreiden. Dr. N. Muller deelde mij mede, hoe in een stad
als Amsterdam de groei van een bepaald systeem automaten-
diefstallen op den plattegrond te volgen is. Hierbij schijnt dus
de pers geen functie te bekleeden. Maar dan plotseling duikt
dezelfde werkmethode in een andere stad of in een ander stads-
gedeelte op. Er bestaan dan slechts twee mogelijkheden: de me-
thode is mondeling overgebracht, óf schriftelijk, d.i. door een
brief — iets wat zelden of nooit voor zal komen — of door
de pers.
Het door de krant verspreide bericht kan door mondelinge
overbrenging een nog grootere verspreiding vinden. Hierop be-
hoeft in dit werk niet nader te worden ingegaan.
Ad 8e. De crimineele berichten verminderen eenigerlei-wijze
het ontzag, dat het publiek voor Justitie en Politie koestert.
Wordt het optreden van Justitie of Politie in een valsch licht
geplaatst (onjuistheid, onvolledigheid, critiek), dan kan hierdoor
bij een persoon de vrees voor vervolging of opsporing zoodanig
afnemen, dat hij tot een misdaad overgaat. Om een gevalletje
van Fenton te citeeren: Een 13-jarige jongen had geld gestolen
en verklaarde geheel ongevraagd, dat „he was specially encou-
raged by the accounts of thefts where the person committing
them had escaped punishment...quot; ^
Als bijv. een bericht duidelijk maakt, dat de pohtie in eenig
onderzoek fouten gemaakt heeft, zal dit het respect voor de
politie weinig ten goede komen. Iemand kan juist hierdoor vol-
doenden moed krijgen een daad te verrichten. En geeft het niet
den doorslag voor het to-be-or-not-to-be van de handeling, dan
kan er nog invloed zijn op de meer of nundere misdadigheid van
de uitvoering ervan. Doordat een krant publiceert, op welke wijze
een dader van eenig feit aan de mazen der wet, dus aan de vang-
armen van de Justitie, kan ontkomen (bijv. door vermelding van
een handigheid, door den verdediger uitgedacht), kan hij met
meer vertrouwen zijn gang gaan. Wantrouwen in de Justitie of
Politie kan onzekerheid stichten en iemand de gedachte ingeven,
de risico van een vervolging te willen loopen.
quot; Pag. 59-
86
Verder is herhaaldelijk gebleken, dat de nadruk, die op de
voorwaardelijke veroordeelingen gelegd wordt, de gedachte
kweekt, dat op de eerste misdaad toch wel een voorwaardelijke
straf zal volgen; hetgeen eenige beperking geeft aan de vrees
voor de straf en dus in een enkel geval den doorslag kan geven
tot het plegen van een misdaad.
Ad 9e. Een persbericht bemoeilijkt het (opsporings) onder-
zoek of maakt dit onmogelijk.
Op dit punt wordt met nadruk gewezen door John Edgar
Hoover, den bekenden leider van het Federal Bureau of Iiives-
tigation te Washington. Hij spreekt van „numerous occasions,
when publicity has resulted in the continuation of criminal
careers.quot; Enkele voorbeelden worden aangehaald: Door een on-
tijdig bericht John Dillinger „did not walk into the trap which
had been laid for himquot;; nog verscheidene maanden kon hij zijn
misdadige praktijken voortzetten. Evenzoo bleef Alvin Karpis
dank zij een ontijdig bericht een tijd lang op vrije voeten, terwijl
Kelly nog net bijtijds voor geruimen tijd de beenen kon nemen,
toen hij ergens in de krant las, dat „the Machine Gunquot; (Kelly's
bijnaam) „was to be arrested therequot;. Dergelijke gevallen zijn bij
ons ook denkbaar, telkens wanneer door een ontijdig kranten-
bericht een arrestatie wordt vertraagd. Bijv. wordt inmiddels den
dief gelegenheid gegeven zich te verstaan met helers enz. (Om-
gekeerd kan de dief ook hiervan worden teruggehouden).
Ad loe. De krant plaatst een bericht, of artikel, met voor-
opgezet doel of onbewust, dat tot het plegen van een misdaad
aanspoort.
Dit geval spreekt eigenlijk voor zich zelf en wordt slechts
volledigheidshalve vermeld. Het betreft het opruien of ophitsen
tegen één of meer personen, in rustige tijden in het rustige Ne-
derland van weinig practische beteekenis, maar toch als moge-
lijke factor niet geheel weg te cijferen, vooral omdat vaststaat,
dat een zeker aantal misdaden uit pohtieke „Hetzungquot; verricht
wordt en de krant in politieke verwikkelingen een niet onbe-
langrijke factor is. Maar toch is het volgende, eigenlijk heel ge-
wone, geval onder dit punt te plaatsen:
Een landbouwer te Ruwiel had in den zomer van 1938 de
deuren van zijn huis en zijn schuur afgesloten voor twee crisis-
ambtenaren. Doch tevens loste hij enkele schoten op deze
mannen, en den ook reeds aanwezigen Officier van Justitie, toen
ze zich, geheel rechtens, toch toegang wenschten te verschaffen.
Toen het boertje voor dit feit terecht stond, vertelde zijn advo-
caat, hoe hij uit den mond van zijn dient de „leuzequot; gehoord
had: „Boer, houd de ambtenaren van je erf!quot;; het boertje zou
deze passage onthouden hebben uit een artikel, dat onlangs in
een tijdschrift gestaan had.
De verschillende punten, die thans behandeld zijn, vormden
elk een argument vóór den stimuleerenden invloed van de pers
op de criminahteit, terwijl de punten le) tot en met 7e) speciaal
het infectiegevaar betroffen. Impliciet is er door mij de aan-
dacht op gevestigd, dat het infectiegevaar niet slechts betrof de
zware misdaden, doch ook de minder zware. Nederland is niet
het land der causes célèbres, maar daarom was het misschien
juist nuttig desondanks een serie gevalletjes te hebben kunnen
signaleeren, waarbij een niet te ontkennen infectie vanwege de
krantenberichten aanwezig was. Tevens heeft de lezer kunnen
constateeren, dat vrijwel alle Nederlandsche casus normale per-
sonen betroffen, althans personen, die toerekeningsvatbaar wa-
ren, ook al was hun geest dan niet sterk genoeg zich te verzetten
tegen de aangekweekte misdadigheid, die door krantenberichten
eenigerleiwijze tot uiting gebracht werd.
Nog enkele argumenten van algemeenen aard zou ik aan dit
alles toe willen voegen.
a) Het is een uitgemaakte zaak, dat lectuur van invloed is
op de criminaliteit. Het meest uitvoerig heeft hierover indertijd
geschreven Sighele (Littérature et Criminalité, hiervóór reeds
enkele malen geciteerd), doch ook voor en na hem is aan de
kwestie aandacht besteed. Om even een greep te doen uit de
voorbeelden der oude litteratuur: Troppmann beging zijn 7-vou-
digen moord na het lezen van misdadigers-Iectuur, zooals hij
zelf verklaarde; in het bed van den moordenaar „Tête-d'Orquot;
werd een boek van crimineelen inhoud gevonden, , La vie de
Cartouchequot;; Lemaitre zou verklaard hebben: „J'ai lu' beaucoup
88
de romans et dans l'un d'eux j'ai trouvé la déscription d'une
scène pareille à celle que j'ai exécutéequot;/ Verder wordt in de
„Annales d'hygiène et de médicinequot; van 1881 ' het geval Moris-
set besproken. Deze 23-jarige notarisklerk bestal eerst zijn pa-
troon. Later kocht hij een revolver, en toen hij op een keer op
straat hep en meende, dat men hem bespotte, keerde hij zich
om en loste 6 schoten. Doorwandelend naderde hij een onbe-
kende, die op een bank gezeten was, en dien hij à bout portant
doodschoot. In zijn autobiographie schreef hij later, dat de mis-
daad daarom voordeelig voor de maatschappij is, omdat de kran-
tenbedrijven er door groeien en „conséquemment plus d'employés
pour travaillerquot; noodig zijn. Tevens bleek, dat hij dweepte met
lectuur van den moordenaar Lacenaire, dien hij beschreef als
„un homme splendidequot;.
De criminologische lectuur in dezen bevat nog veel meer voor-
beelden. Ik wil hierop echter niet ingaan en, na nog vermeld te
hebben, dat ook Fenton' in dit verband een zestal treffende
voorbeelden verzamelde, wil ik volstaan met het vermelden van
enkele casus, die zich in Nederland voordeden:
In 1910 werd te Hoorn een vergiftiging geconstateerd. Bij het
verhoor verklaarde verdachte, door het lezen van romannetjes tot
z'n daad gekomen te zijn (Dr. Beumer verwijst hierbij naar het
Handelsblad van 29 Nov. 1910).1
Begin 1938 is te Amsterdam een niet crimineel gepraedispo-
neerd persoon, oud 24 jaar, door het lezen van de feuilleton „De
Wrekerquot; in een weekblad geïnspireerd tot het arrangeeren van
een ernstigen roofoverval.
Een 16-jarige jongen te Helmond las veel Buffalo-Bill-lectuur,
terwijl hij tevens dergelijke filmvoorstellingen bezocht. Tenslotte
wilde hij zelf op avontuur uit. Hiertoe stal hij een revolver en
vervaardigde hij een lasso, terwijl hij van plan was als een Indiaan
te gaan leven.
Dat een dergelijk geval geenszins nieuw is, getuigt een be-
richtje uit de Amsterdamsche Courant van 5 Febr. 1822:
„Berlijn. Drie scholieren uit de stad, tusschen 12 en 14 jaar,
die nog in de laagste klasse stonden, hadden, door het lezen van
roovergeschiedenissen (wederom eene les voor alle ouders om
over de lek tuur hunner kinderen met groote zorg te waken)
zich een aangenaam denkbeeld gevormd van het leven der roo-
vers, en hadden zich reeds in deze ongelukkige verbeelding aan
verscheidene ongeoorloofde handelingen schuldig gemaakt.quot;
Te Amsterdam werd een jongeman gearresteerd wegens po-
ging tot diefstal met geweldpleging bij een boer. Bij het onder-
zoek bleek, dat hij volkomen de handelingen had geïmiteerd uit
een feuilleton, die hem tevens op het idee gebracht had.
Een IJ-jarige jongen pleegde te Enschedé een diefstal door
middel van insluiping, waarbij hij zich meester maakte van een
revolver en ƒ75.—. Toen hem bij het verhoor gevraagd werd,
hoe hij tot zijn daad was gekomen, verklaarde hij, dat de lust
daartoe was opgekomen na het lezen van detectiveverhalen en
romans met misdadigen inslag.
Het is misschien in dit verband aardig te vermelden, dat ik
van een bibliothecaresse vernam, die geregeld de lijstjes in han-
den krijgt met de door gevangenen gevraagde boeken, dat daar-
op steeds titels voorkomen, die duiden op een crimineelen in-
houd van het boek (bijv. titels, die „onderwereldquot; en dergelijke
woorden bevatten) en die slechts een crimineelen inslag doen ver-
moeden. (Veel gevraagd wordt o.a. „De Jordaanquot; van Querido).
„Les romans, même les plus purs, sont dangereuxquot; (Mme de
Staël). Is er een principieel verschil tusschen krantenlectuur en
andere lectuur? Ik meen van niet. En als dan in de andere littera-
tuur de invloed der crimineele passages vast staat, dan zal de
krant het hiervan nog winnen, omdat deze onder ieders bereik
is, telkens terugkomt en telkens wat nieuws brengt.
b) Onder de vormen van crimineele publicaties behooren
naast de krant ook o.a. de film en het tooneelspel (eventueel
hoorspel). Allen hebben dit gemeen, dat ze de menschen doen
kennisnemen van een crimineel feit. De film schijnt wel zeer
funeste gevolgen te hebben. Reeds in 191 j kwamen, om bij Ne-
derland te blijven, Monet^ en Taksander ^ met vele bezwaren.
De verderfelijke invloed van de film blijkt verder uit het ten
zeerste noodig zijn van een filmkeuringscommissie' — zelfs al
waren de films nog zoo slecht en er zou geen slechte werking
van uitgaan, dan was een dergelijke commissie niet noodig —.
Ook de moderne litteratuurdie over dit vraagstuk verschenen
is, maar ten aanzien waarvan plaatsruimte mij een nadere be-
schouwing niet toelaat, wijst op den slechten invloed van de
film, en wanneer ik thans — om mij daartoe te beperken — de
opmerkingen bij de enquêtes na ga, die ongevraagd over de film
gemaakt zijn, dan meen ik te kunnen constateeren, dat de ver-
houding tusschen film en criminaliteit een belangrijk studie-
object zou vormen. Wel te onderscheiden van het feit, dat mis-
daden gepleegd worden om geld voor de bioscoop te krijgen,
zijn de gevallen waarin door den publicistischen aard van de
film op crimineel gebied bepaalde personen werden beïnvloed.
Een Amsterdamsche jongen bezocht eens een bioscoop. Het
geziene greep hem zoo aan, dat hij na afloop der voorstelling
rechtstreeks naar het station ging, naar een provinciestadje reis-
de en daar een inbraak pleegde, precies zooals hij het in de bios-
coop gezien had.
Voor de rechtbank te Roermond verklaarde een verdachte,
dat hij door het zien van de aanplakbiljetten en foto's in de
bioscoop, waarop spoorwegongelukken en branden voorkwamen,
de neiging had gekregen zelf een spoorwegongeluk of een brand
te veroorzaken. De desbetreffende platen scheurde hij, indien
mogelijk, af, om er zijn kamer mee vol te hangen.
In Juli 1938 drong een 24-jarige man het postkantoor te
Bennekom binnen en bedreigde den ambtenaar met een pistool.
Gearresteerd voor dezen roofoverval, vertelde de man o.a. dat
hij veel naar de bioscoop ging en zich aangetrokken voelde door
sensatiefilms.
Een casus, waarbij het kennisnemen van een misdaad tot een
andere misdaad leidde, is het volgende:
In de maand Febr. 1938 werd het bekende tooneelstuk „Brand
in de Jongejanquot; als hoorspel uitgezonden. Naar aanleiding hier-
van bespraken een winkelier, tevens kapper, te Groningen, en
zijn vrouw het plan om brand te stichten in hun huis. De man
legde alle ingrediënten klaar en bij zijn afwezigheid stak zijn
echtgenoote, een onevenwichtige en nerveuze, maar volgens
psychiaters wel toerekeningsvatbare vrouw, de lont aan.
Op grond van bovenstaande gevallen, waarin onmiskenbaar
gebleken is, dat misdaden verricht werden na het visueel of
auditief kennisnemen van een crimineel voorbeeld, is gemakke-
lijk te begrijpen, dat de krant, die in dezen immers niets anders
doet dan kennisgeven van crimineele voorbeelden, eveneens niet
zonder invloed zal zijn.
c. Niet ten onrechte wordt de pers vaak genoemd de „Ko-
ningin der aarde.quot; „Wie haar scepter wil breken, zal door haar
verbroken worden,quot; aldus pleitte reeds honderd jaar geleden Mr.
Dirk Donker Curtius, „zij alléén heeft het licht in de duister-
nis voor allen ontstoken, en zal ook de nevelen, welke het aardrijk
nog dekken, verdrijven.quot; Politici, geleerden, schrijvers enz.
hebben in alle toonaarden haar macht bezongen. De pers heeft
invloed op oorlog en vrede, op de overtuiging des geloofs, op de
wetenschap, op poHtiek terrein, op de volksgedachten, op de
welvaart, enz.
Zou zij dan, met al haar ruimte, die zij voor crimineele be-
richten beschikbaar stelt, in het geheel geen invloed hebben op
het samenlevingsverschijnsel criminahteit?
Ondanks de niet te ontkennen feiten zijn er nog enkele
auteurs, die een infectieven invloed van de pers op de criminali-
teit geheel ontkennen. „Komaan!quot;, roept bijv. Monet ongeloovig
uit in zijn populair artikel.' Volgens Monet is een enkele ver-
melding „iemand lekker makenquot;, die daarna een krant opzoekt,
die hem meer in zal lichten, want „de drang naar romantiek laat
zich zóó maar niet uit de menschen rukkenquot;.' Daarbij komt,
aldus verder deze auteur: „Nieuwsgierigheid van den mensch is
hetzelfde als eetlust, met dien verstande dat ze niet vatbaar zijn
voor zedelijkheidspreeken.quot;' Evenwel schijnt Monet te voelen,
^ Pag. 12.
^ Pag. 3-
^^ Pag. 2.
dat het toch maar niet aangaat alles uitgebreid te pubhceeren,
althans verder in zijn artikel staat, dat, wanneer ieder zoo kon
schrijven, dat hij bij de waarheid bleef en geen „ongezonde in-
stinctenquot; prikkelde „dan de journaHstiek geen kunst meer was.quot; ^
Op deze argumenten zou ik willen antwoorden: Moet een krant,
omdat andere kranten zooveel publiceeren, ook zelf maar by-
zonderheden opnemen? Wanneer ze eenig begrip van haar taak
heeft, niet. Is er geen andere, betere wijze om in zich den zucht
naar romantiek te bevredigen dan door het lezen van crimineele
krantenberichtjes? Het is verder waar, dat het publiek niet op
zedelijkheidspreeken gesteld is. Maar het is immers juist de taak
van den journalist, het publiek de geschikte stof zóó voor te
zetten, dat ze met aandacht gelezen wordt. Omdat niet alle
journalisten dit beheerschen — hetgeen Monet in de laatst ge-
citeerde zinsnede zelf toegeeft — behoeft nog niet geconcludeerd
te worden, dat een stof, waarvan een gunstige invloed zal uit-
gaan, toch niet de belangstelling zal trekken.
Kort en krachtig betoogde in „La Revuequot; Marcel Prévost, ^
dat nooit eenige statistiek eenigen invloed aangetoond heeft; het-
geen m.i. echter niet beteekent, dat die er niet zou zijn. Verder,
statistieken of niet, feiten zijn bekend. „Pensez-vous sérieuse-
ment qu'on puisse dissimuler au public le fait des crimes?quot; zegt
Prévost verder. Er is niemand, die dat denkt, maar anderzijds
hoeft de pers „le fait des crimesquot; zeker niet onder een vergroot-
glas aan het publiek te toonen; en wanneer blijkt, dat een ver-
kleinglas nog beter zou zijn, laat de pers dan dit gebruiken.
Flourens meende, eveneens in „La Revuequot;, niet in een invloed
te moeten gelooven. „Les crimes pour la gloirequot; zijn zoo weinig
in aantal, dat ze te verwaarloozen zijn, argumenteert hij, en ver-
der: „Quand la passion commande, elle est obéie.quot;' Met deze
twee gevallen, nl. de misdaad uit eerzucht en de gepassioneerde
daad, is Flourens echter niet volledig. Juist in alle andere ge-
vallen is vooral het infectiegevaar niet denkbeeldig.
Het argument, dat er reeds misdaad was, lang voor het be-
^ Pag. 4-
^ Bd. 89, pag. 196.
° Bd. 89, pag. 500.
staan van de krant, en dat er ook thans misdaad is, waar geen
krant bestaat, een argument dat door velen wordt aangevoerd,
berust slechts op woorden, omdat het in het geheel niet uitsluit,
dat de misdaad, nu de krant éénmaal bestaat, door haar bevor-
derd wordt. Maar de krant is niet de eenige wijze van versprei-
ding van een bericht, en ook zonder verspreiding is er nog steeds
de „inventionquot; van een misdrijf, onverschillig op welken grond
die ontstaat.
Tenslotte is er nog het volgende tegen-argument: De personen,
die zich door de krant lieten aansporen, zouden tóch wel tot de
misdaad gekomen zijn. Het tegendeel is in het algemeen niet aan
te toonen. Per casus zou de waarschijnlijkheid onderzocht moe-
ten worden, of inderdaad zonder het krantenbericht tot de mis-
daad overgegaan zou zijn. Maar zelfs al was dit zoo, dan doet
zich nog de vraag voor, of het misdrijf, thans gepleegd, door
het krantenbericht niet van ernstiger aard geworden is dan het
zonder dat geworden zou zijn. Al beteekent dit slechts een gra-
dueel verschil, in een tabel misdaden zou toch de kolom zwaar-
dere misdaden worden uitgebreid ten koste van de kolom min-
der zware, hetgeen reeds een vergrooting van de criminaUteit
inhoudt. Bovendien is in ieder geval de daad door de aansporing
versneld. Dit in het oog houdend, kan men gemakkelijk be-
rekenen, dat door het elimineeren van deze versnelling door
middel van het aldus opstellen van een bericht, dat geen besmet-
ting of stimulans hiervan uitgaat, het criminaliteitscijfer kleiner
zou worden. Omgekeerd komt het hierop neer, dat door het
laten blijven van de berichten, zooals ze thans zijn, de criminali-
teit constant op een, zij het onberekenbaar weinig, hooger cijfer
staat dan zonder den invloed van de pers het geval zou zijn ge-
weest. Verder zal in bepaalde gevallen, nl. die, waarin het in-
fluenceerende krantenbericht slechts op een beperkt moment
aanleiding tot de daad zou kunnen zijn (bijv. een zenuwtoestand,
die bij een aanleiding tot explosie zou komen, maar zonder die
aanleiding ongemerkt weer verdwijnt), het zuiver afgestemde
bericht niet den doorslag tot de daad geven, waardoor het heele
misdrijf voorkomen wordt.
Wanneer we thans eenige conclusies mogen trekken uit wat
-ocr page 107-in dit hoofdstuk behandeld is, dan zijn deze aldus te formu-
leeren:
Ondanks het feit, dat een crimineel bericht preventief kan
werken en, indien doelmatig opgesteld, ook aldus werkt, is een
invloed ten kwade van de pers op de criminaliteit niet te ont-
kennen. Vooral de sensationeele beschrijvingen en détails wer-
ken dezen slechten invloed in de hand.
Vergelijken we deze conclusie met de meeningen van hen, die
op de eerste twee enquêtes antwoordden. Degenen, die gevallen
konden opgeven, waren natuurlijk overtuigd van den invloed van
de pers op de criminaliteit. Van degenen der eerste enquête, die
geen gevallen observeerden, achtte het groote meerendeel derge-
lijke gevallen mogelijk. Van de 119 inzenders beantwoordden 65
denbsp;bent U van meening, dat bedoelde gevallen mogelijk
zijn?quot; met „jaquot;, 21 met „zekerquot;, 22 met „zeer zekerquot;. Van alle
inzenders waren er slechts 6, die den invloed wenschten te ont-
kennen. De 58 inzenders der tweede enquête waren eensgezind
van meening, dat er inderdaad een invloed ten kwade aanwezig
is. Dit alles nog ter ondersteuning van de bereikte conclusie.
Met betrekking tot de vraag, ten aanzien van welk soort mis-
drijven de kwade invloed zich doet gelden, zal ik eveneens de in-
zenders op de enquêtes aan het woord laten, en daarbij hun
waarnemingen combineeren met de gesignaleerde gevallen. Voor
zoover een infectiegevaar werd geconstateerd, betrof dit: dief-
stal, diefstal met braak, diefstal uit automaten e.d., diefstal met
geweldpleging, roofoverval, oplichting, wisselvervalsching e.d.,
valsche munterij, brandstichting, sexueele misdrijven, moord,
kleinere misdrijven, enz.; ongeveer in frequentie als door de
Volgorde werd aangegeven. Het vraagstuk was te nieuw om een
correcte reeks cijfers in dezen te geven; misschien is dit moge-
lijk, als men ettelijke jaren in deze richting opzettelijk obser-
vaties verricht heeft. Thans moet met de gegeven aanduiding
worden volstaan.
Vatbaar voor de infectieve werking der persberichten bleken
Vooral jeugdige personen, door hun leeftijd of wankelbaar ka-
rakter voor crimineele invloeden gevoelig of er althans niet vol-
doende tegen bestand, en van de volwassen personen de oneven-
wichtige en zwakke naturen; dit alles natuurlijk in verband
met de omstandigheden, waarin deze individuen leven. De niet-
toerekeningsvatbare personen bleven buiten beschouwing, om-
dat de pers met hen geen rekening kan of behoeft te houden.
„La poison de la publicité opère lentement et ronge le cristal
hmpide de sa conscience,quot; schreef Sighele. Indien de journa-
listen zich bewust worden van de gevolgen, die de crimineele
berichten kunnen hebben, dan zullen ze gewetensvol hun ver-
slagen opstellen. Dan zal het gif der publiciteit geen gif meer
zijn, maar een geneesmiddel, dat niet slechts werkt ten nutte van
enkele individuen, maar ten nutte van de geheele samenleving.
Hoofdstuk III
DE INHOUD VAN HET CRIMINEELE BERICHT
„Nous savons quelquefois comprcndre
que la presse doit se taire.quot;
Aubry.
Wanneer in dit hoofdstuk gehandeld wordt over den inhoud
van het crimineele bericht, dan is daarmee bedoeld, dat be-
schouwd zal worden, welke feiten hierin vermeld plegen te zijn
en in hoeverre dit doelmatig en terecht is.
Zoo spoedig een misdaad of strafbare handeling verricht is,
is het oogenblik voor den journahst gekomen om blocnote en
vulpen te trekken. Het feit moet immers in de krant, zoo spoedig
mogelijk, zoo uitgebreid mogelijk, vaak zelfs zoo sensationeel
mogelijk, allemaal, om met Prof. Ross te spreken, „for giving
the public what it wants.quot; Hiermee staan we direct voor de
vraag, hoe den journalist het feit ter oore is gekomen. Het is
bijna te bekend om daarop in te gaan. Er is nl. vrijwel steeds
iemand, die de een of andere redactie opbelt, of even langs het
bureau loopt om de kleine geldelijke vergoeding voor het aan-
brengen van een nieuwtje meteen op te strijken. Uit den aard
van zijn beroep heeft de journalist zelf ook een scherpe neus
voor het ontdekken van nieuws, maar mocht hem nog op geener-
lei wijze iets ter oore gekomen zijn, dan hoort hij een en ander
toch van de politie, het zij bij de dagelijksche opgave van het
politienieuws, hetzij door middel van een extra telefoontje, wan-
neer er iets „belangrijksquot; gebeurd is. Met het weten van het sim-
pele feit is men echter niet tevreden. Dus wordt een verslaggever
gestuurd, die persoonlijk naar alles en nog wat gaat informeeren
en blij is met iedere byzonderheid. De telefoon en de telex doen
de rest, en zoo kan men reeds enkele uren, nadat een min of meer
ernstige misdaad gepleegd is, de eerste berichten daaromtrent in
de krant vinden.
7nbsp;97
-ocr page 110-Doch niet zoo spoedig laat de krant haar aandacht af van het
het gebeurde. Tot en met de berechting kan dit immers bruik-
bare stof leveren tot vulhng van het kolommental. Om dit meer
uitvoerig na te gaan lijkt het mij geschikt, de crimineele be-
richten in enkele soorten te onderscheiden; een onderscheiding,
die bijna als vanzelfsprekend te voorschijn komt uit den gang
van zaken vanaf het oogenblik der daad tot na het wijzen van
het vonnis.
Na de eerste berichten over de misdaad is het de opsporings-
dienst, die den inhoud van de persberichten levert. Een voorname
plaats bekleedt hierbij de pohtie (rijkspohtie, waaronder de ma-
rechaussee, en gemeenetpohtie). Wel is waar begint art. 141 Sv.
met: „Met opsporen der strafbare feiten zijn belast: le de of-
ficieren van justitie,quot; (nader uitgewerkt in art. 148, le lid Sv.),
maar art. 148 2e lid Sv. voegt daaraan toe: „Hij geeft daartoe
bevelen aan de overige personen met de opsporing belastquot;; en
dit zijn weer volgens de opsomming van art. 141 3e v.v.: de
commissarissen van pohtie, enz., de burgemeester in plaatsen
waar geen commissaris van politie is, de (onder) officieren der
marechaussee, de rijksveldwachters, de gemeenteveldwachters,
enz.; art. 142 geeft de mogelijkheid, aan deze opsomming nog
een reeks byzondere opsporingsambtenaren toe te voegen. Ook
de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het kantongerecht
kan een onderzoek instellen of doen instellen, blijkens art. 143
le en 2e lid; dit laatste weer door commissarissen van politie,
burgemeesters, enz. Welnu, bij al deze politieele bezigheden is
het weer de pers, die in letterlijken zin „nieuws-gierigquot;, van haar
aanwezigheid doet blijken en alle publicatiemogelijkheden aan-
grijpt. Dat zij daarbij herhaaldelijk met de pohtie in aanraking
komt, is vanzelfsprekend, temeer omdat uiteraard bevolkings-
centra ook politie- en krantencentra zijn. Er is dus alle reden
om de verhouding tusschen politie en pers nader onder het oog
te zien.
Na beëindiging van het opsporingsonderzoek gaat zich de
Officier van Justitie rechtstreeks met de zaak bemoeien. Op zijn
eventueele vordering (volgens art. 181 le lid jo. art. 149 en art.
167 le lid) kan een gerechtelijk vooronderzoek volgen, en gezien
ook dit de pers soms mogelijkheden tot schrijven biedt, is hiermee
98
reeds de derde fractie van de crimineele berichten aangeduid. Om
deze afdeehng nog even nader te omlijnen: Ze bevat alle feiten
betreffende een eventueel gerechtelijk vooronderzoek (ook het
onderzoek, ingesteld na terugwijzing naar den Rechter-Commis-
saris valt hieronder; dit geldt immers als vooronderzoek, art. 316
Sv.) en justitieele beslissingen na beëindiging van het opsporings-
onderzoek en voor zoover buiten de terechtzitting genomen.
Alles wat tenslotte de terechtzitting betreft, zou ik als vierde
afdeehng willen beschouwen. Gezien de openbaarheid van de
rechtzitting in tegenstelling met het niet-openbare van het op-
sporingsonderzoek en gerechtelijk vooronderzoek, zij hier ter-
loops opgemerkt, dat de rechtbankverslagen wel een voornaam
deel van de crimineele berichtgeving moeten vormen. Uit de
verdere besprekingen zal dit vanzelf duidelijk worden.
De gemaakte onderscheiding leidt tot de volgende punten
van behandeling: Berichtgeving omtrent een gepleegde misdaad,
voorzoover die niet in verband staat met eenige justitieele be-
moeiing; daar de politie en justitie echter vrijwel steeds zeer
spoedig op het appèl is, zal zich dit beperken tot het weergeven
van feiten alleen omtrent de misdaad zelve, en dan nog maar
alleen voor zoover als de verslaggever met eigen oogen en ooren
of van familieleden, buren, enz. iets er over is te weten gekomen.
Het weergeven van andere feiten dan deze betreft immers al het
contact tusschen politie en pers. — In de tweede plaats de ver-
houding tusschen overheid en pers, welk probleem weer bevat:
de verhouding tusschen politie en pers, berichten over vooron-
derzoek, enz., en de rechtbankverslaggeving. — Enkele vraag-
stukken, die in elk van deze punten te voorschijn zouden komen.
Zullen, als zijnde van meer algemeenen aard, daarna behandeld
Worden.
A. Het Misdaadbericht
Het meer of minder uitvoerige bericht, dat op zeker moment
op bepaalde plaats een misdaad gepleegd is, is één van de vele
berichten, die dagelijks de krant vullen en ons als een onmisbaar
onderdeel van den kranteninhoud voorkomen, vooral omdat sinds
jaar en dag een byzondere nadruk op dergelijke berichten gelegd
pleegt te worden. Het is ook niet te verwonderen, dat de mis-
daad zoo'n voorname plaats in den kranteninhoud inneemt, want
er zijn maar weinig onderwerpen, die zich zoo eigenen voor een
sensationeele bespreking, voor een verslag, dat 's menschens slui-
merende instincten prikkelt op zoo'n wijze, dat wel is waar de
zucht naar een sensatie bevredigd wordt, maar tevens het ver-
langen naar een nieuwe sensatie ontstaat. Slechts zij hier gecon-
stateerd, dat het publiek, de gezamenlijke krantenlezers, gaarne
belangsteUing toont voor het sensationeele bericht, dat in tijden,
waarin geen andere grootere gebeurtenissen de aandacht afleiden^
vrijwel steeds bestaat uit een misdaadbericht, d.i. het bericht,
vermeldende, dat een feit van bepaalden aard zich heeft voorge-
daan, of, algemeener, uit een crimineel bericht, d.i. het bericht,
waarvan de inhoud met een misdaad in verband staat. Naar aan-
leiding hiervan schreef, zij het in den bij hem gebruikelijken ge-
chargeerden vorm, Greshoff (Rebuten 1936): „De kern van de
krant is de moord. En men kan er niet genoeg ruimte aan be-
steden, men kan er niet genoeg détails van geven, men kan de
situaties niet kleurig genoeg schilderen. De moord (en natuurlijk
later de rechtszaak) is het eenige menschelijke element in het
troost- en nuttelooze drukwerk, dat wij dagblad noemen. De
lijken vormen het levende element in de algeheele verdorring
van geest en gemoed, welke door de dagbladpers gesymboliseerd
wordt.quot;
Een krant is er natuurlijk op uit, de wenschen van de lezers te
respecteeren niet alléén, maar zoo mogelijk te bevredigen. De
zucht naar sensatie, soms bestaande in het leeren kennen van het
misdrijf van een ander, soms bovendien gericht op het kennen
van bepaalde feiten, welk kennen voor zekere instincten een aan-
gename prikkeling, dus een bevrediging is, is in ieder mensch in
aanleg aanwezig, varieerend tusschen den meest eenvoudigen
vorm: nieuwsgierigheid, en de meer gecompliceerde vormen,
w.o. de zucht naar crimineele sensatie. Dagelijks kan iedereen
constateeren, welke feiten in de misdaadberichten vermeld wor-
den. Het zal dan ook geen nader betoog behoeven, dat het hier-
bij meestal niet blijft bij een simpele vermelding, dat zich een
feit van bepaalden aard heeft voorgedaan, maar dat min of meer
uitvoerig behandeld wordt de wijze, waarop, de middelen waar-
mee en de omstandigheden waaronder het delict gepleegd is. Al-
lerlei byzonderheden, zelfs die, welke met het eigenlijke feit maar
zeer weinig of in het geheel niets te maken hebben, voltooien
vaak de beschrijvingen, die met geen ander doel geplaatst zijn
dan om den geest van de lezers te prikkelen, dus te boeien.
Het blijkt dus, dat naast een sobere aanduiding van de daad
den lezers een groote hoeveelheid détails gegeven wordt. Naar
aanleiding hiervan dringt zich de vraag op, of deze détails zon-
der bezwaar vermeld kunnen worden of dat men hever volstaan
moet met een éénvoudig berichtje. De beantwoording van deze
vraag kan geschieden op grond van hetgeen in het vorige hoofd-
stuk is gebleken en waaraan we thans eenige conclusies kunnen
vastknoopen. Ten einde hierbij de van aard uiteenloopende
détails niet zonder meer over één kam te scheren, zou ik de
détails willen onderscheiden in twee afdeelingen, nl.:
le) Détails, die over het gepleegde feit zelf uitweiden; en
ze) Détails, die beschrijven met welke middelen het delict is
uitgevoerd of uitgevoerd zou kunnen worden/zijn.
Onder le) zijn vooral die détails begrepen, die de lagere
instincten van den mensch prikkelen. In het vorige hoofdstuk
hebben we gezien, dat een sensationeele beschrijving van een
daad bepaalde individuen tot een soortgelijke daad kan aanzet-
ten. De sensationeele feiten, bij een moordbericht vermeld,
brengen den lezer soms tot een moordgedachte, enkele half-
bedekte, dus uiterst pikante détails naar aanleiding van een
zedendelict aangeduid, kunnen aanleiding zijn tot het vervallen
in eenig onzedelijk gedrag, enz. Tevens hebben we kunnen con-
stateeren, hoe een uitvoerige beschrijving van het feit bepaalde
individuen tot navolging van het zelfde feit kan brengen. De
beschrijvingen van inbraken bijvoorbeeld, door hun sensationeele
inkleeding op een enkelen lezer een diepen indruk makend,
kunnen bij hem aldus van invloed zijn, dat hij overgaat tot het
plegen van een inbraak. In het algemeen bleek dus het gevaar
van de détails niet denkbeeldig te zijn. De reeks voorbeelden,
die in dit verband hiervóór gegeven werd, toonde dit onbetwist-
baar aan en moet in dit hoofdstuk dan ook tot de conclusie leiden,
dat de pers zich in bepaalde gevallen te onthouden heeft van ge-
détailleerde beschrijvingen, als hier werden bedoeld.
Onder ze) vallen de détails, die er toe leiden, dat personen een
-ocr page 114-feit m fmesses beschreven, volkomen gaan imiteeren, d.w.z de
beschrijving als leiddraad volgen of dat personen de descripties
in zich opnemen en daaruit leering trekken om op grond hier-
van spoedig of later een plan te formeeren en uit te voeren. Welk
een njk en boeiend studiemateriaal vinden wij in een mooie zorg-
vuldig afgewerkte moord!quot; schreef Greshoff, als steeds scherp.
Ook in dezen werd in het voorgaande hoofdstuk een aanzienlijke
serie voorbeelden gegeven, die onvermijdelijk tot den eisch moet
leiden, dat de pers zich eveneens te onthouden heeft van alle
details dte ze of volledigheidshalve, óf om sensationeel te ziin
zou Willen vmmlden en die den recidivisten of aanstaanden mis-
dadigers middelen aan de hand zouden kunnen doen. Onder deze
middelen worden zoowel de wijze van uitvoering begrepen als
de trucs of werkmethodes om aan de handen van de Justitie te
ontkomen. Uitvoerige beschrijvingen van wisselvervalschingen
vervaardiging van valsch muntspecie, inbrekerstrucs, automaten-
diefstallen, enz. ressorteeren hier dus evenzeer onder als vermel-
ding van gebruik van gummi-handschoenen, bespreking van ma-
zen der strafwet, vermommingsmiddelen, enz.
Volledigheidshalve zij in dit verband opgemerkt, dat er ook
werkwijzen of middelen zijn, die men niet of niet meer behoeft
te leeren om met behulp daarvan een misdaad uit te voeren. Een
misdadiger zal wel steeds instinctief trachten zijn werk in stilte
te verrichten. Tot het plegen van een zedenmisdrijf behoeft de
dader met st^ds de handelwijze geleerd te hebben (hier afgezien
van de prikkelende werking van een desbetreffend bericht)
Voor het behouden van een gevonden voorwerp is geen middel
noodig, tenzij men het niet-aangeven als zoodanig zou willen
zien. In dergelijke gevallen kan men tegen een gedetailleerde be
schrijving, mits ze niet ongezond-prikkelend is, geen bezwaar
hebben Integendeel; er kan zelfs belang bestaan bij vermelding
omdat het publiek er door gewaarschuwd wordt tegen bepaalde
mogelijkheden. Bijv.: Iemand heeft den sleutel aan de straatzijde
in de deur laten zitten, zoodat een dief binnen kon komen- men
hoede zich dus voor een dergelijke nonchalance.
Behoudens ten aanzien van deze uitzonderingsgevallen is het
m.i dus onbetwistbaar, dat de pers bij het vermelden van détails
wel eens veel te ver gaat. In Frankrijk, Amerika en Engeland is
men reeds vroeger tot een zelfde conclusie gekomen, o.a. drukte
Aubry zich aldus uit: „Nous savons quelquefois comprendre que
la presse doit se tairequot;. „News should be for use, not principally
for stimulation,quot; verklaarde J. E. Hoover. Pennypacker schreef:
„Crimes of a startUng character, scandals and sensations of all
kinds are sought with avidity from a hke motive. The harm,
done to the community by this tendency has been incalculablequot;;
het zijn immers de détails, en liefst de meest sensationeele, die de
lezers aantrekken. Dr. Beumer^ meent evenzoo: „De ontwikke-
ling ten kwade komt voor de verantwoording der pers, die de
„University-extensionquot; geeftquot;. Evenzoo eindigde in 1896 reeds
Aubry zijn referaat op het 4e Congrès d'Anthr. Crim. „J'ai
été dur pour vous, messieurs les journalistes, je vous ai accusé^ de
tous les crimes, j'ai démontré, pièces en main, que vous êtes
responsables de la plupart des assassinats qui se sont commisquot;.
Aubry's woorden waren wel is waar veel te generaliseerend, maar
in ieder geval bestaan ook thans, nadat de invloed van de buiten-
landsche pers, althans van de buitenlandsche sensaties, zich in
Nederland heeft doen gelden, ook van de zijde van de Officieren
van Justitie, rechters, enz. bezwaren t.a.v. de gedétailleerde en
sensationeele beschrijvingen. Dit bleek overduidelijk uit de op-
merkingen, bij de enquête, gevraagd en ongevraagd, gemaakt.
Het is echter eenvoudig te eischen, dat de pers zich van sen-
satie en détailleering moet onthouden, zonder te letten op de
argumenten, die de pers aanvoert tot behoud ervan. „Iedereen
heeft toch recht om alles te weten, wat er in de wereld omgaat!quot;
wierp mij een hoofdredacteur van één der groote bladen bij een
onderhoud tegen. Dat recht heeft inderdaad iedereen. Maar zeker
is, dat hij via de pers op ander terrein dan crimineel nieuws lang
niet alles te weten komt, omdat de pers eenvoudigweg dàt publi-
ceert van het internationale, nationale en plaatselijke nieuws, wat
haar bereikt en wat zij hiervan wil publiceeren, of om het pu-
bliek te behagen, óf om de meening van het publiek in een be-
paalde richting te leiden. Of het gepubliceerde wel steeds op
moreel verantwoorde gronden geopenbaard wordt, is een vraag,
1 pag. 516.
- pag. 102.
-ocr page 116-r.T? quot;'S-nbsp;^^^^ bezighoudt. De pers heeft echter
tot taak: „Die Darbietung eines Lesesstoffes, der nach der An-
nahme der Redaktion seines Inhalts wegen der Verbreitung wert
oder bedürftig istquot; (Glasser).^ Het dagblad moet niet slechts
zi)n „een weerspiegehng van het leven van iederen dagquot; (August
Monet) maar tevens moet men zich kunnen wenden tot de
krant for information, for aid, and for guidancequot; (J. E. Hoo-
ver). Maar dan moet de krant ook meer bevatten dan een wille-
keurige selectie uit een willekeurige collectie nieuws, maar een
doelbewust samenstel berichten, die de lezers inhchten over het
wereldgebeuren, wel is waar voor zoover mogelijk steeds naar
waarheid, doch tevens met die beperking, dat niet een inhchting
hoe juist misschien op zich zelf ook, aanleiding zou kunnen geven
tot een infame geestelijke besmetting. Hiermee zou niet dleen
de geestelijke volksgezondheid benadeeld zijn, doch tevens de
minder sterke geesten individueel. De opvoedende functie van
de pers strekt zich wel degelijk zoover uit, dat ze op zekere
punten moet weten te zwijgen.
op crimineel gebied is het al zeer waar, dat de pers moet kun-
nen zwrjgen. Bovendien, waarom zou zij hier alles moeten ver-
fo^nbsp;goeddunken
preekt of zwijgt? Ook op crimineel gebied dient de pers aldus
te berichten, dat zij op de lezers een gunstigen invloed uitoefent.
detXT\nbsp;-nbsp;^^^rin thans
de praktijk geleerd heeft, dat vermelding van bepaalde feiten
een gevaar oplevert dan zwijge zij. Is het beter te spreken
ZIJ het in doelbewuste termen, dan spreke zij. Maar om dit té
beoordeelen dient de journalist op de hoogte te zijn van de uit-
weriiing, die een te uitvoerig bericht kan hebben.
Pas als we de oorzaken nagaan van het feit, dat de kranten
hun misdaadberichten detailleeren, is vast te stellen, of een ver
mindering van dit gebruik te bereiken is. Dat het publiek de
sensatie wil, zagen we reeds meermalen en dat de directies de
redacties er toe drijven, de wenschen van het publiek te behar
tigen, IS eveneens bekend. „Iis sont plus désireux de conquérir
' pag- 5-
^ pag. i.
des abonnés que d'exercer un sacerdoce,quot; schreef Le Play (La
Réforme sociale en France, 1901) ten aanzien van de couran-
tiers. Wanneer het publiek echter op één krant aangewezen zou
zijn, was het misdaadbericht zonder bezwaar te beperken. Er
bestaan echter verschillende kranten naast elkaar, en hiermee is de
concurrentiestrijd geboren. Prof. Wilcox becritiseerde den toe-
stand aldus: „When two or more papers get to „runningquot; each
other, they often lose all sense of responsibility to the public,
and their competition becomes simply a game for the opportu-
nity of self-gratulationquot;. De strijd om den primeur, zooal niet
van het feit zelf, dan toch nog van de byzonderheden, is de
grootste factor, die tot de uitvoerigheid van de misdaadberich-
ten aanleiding geeft, omdat het publiek nu eenmaal sensatie wil,
al is het maar in den vorm van een zeer snelle berichtgeving.
Als het dus gaat om een verbetering in te voeren, dan zijn er
slechts enkele mogelijkheden. Het publiek opvoeden, opdat het
sensatie niet meer zal wenschen: dit zal wel steeds een onmoge-
lijkheid blijven. Het gezamenlijk door alle krantenredacties af-
spreken, dat men bepaalde beperkingen zal aanleggen en elkaar
geen primeurs zal afsnoepen: zoolang de journalistiek een finan-
cieele basis heeft,^ zal een dergelijke afspraak weinig succes heb-
ben; enkele ervaringen toonden trouwens reeds de geringe mo-
gelijkheid van realisatie hiervan. Slechts blijft over, dat de jour-
nalisten zelf inzien, dat de geheel op hen steunende publiciteit
niet alleen een nuttig, maar ook een hoogst gevaarlijk werktuig
kan zijn. Hun moreel verantwoordelijkheidsgevoel moet hierbij
den weg wijzen, eventueel voorgelicht door de wetenschap en
praktijk inzake den invloed van hun publicaties. Er bestaat een
mogelijkheid dit te bereiken. De journalist moet nl. zijn taak be-
grijpen en zich desnoods kunnen stellen boven de financieele
belangen van de directie. En, om het vraagstuk ook in collectief
verband te zien, er moet zich voor zoover nog noodig onder de
journalisten een beroepsmoraal vormen om schadelijke sensatie en
détails te vermijden, een beroepsmoraal, die zoo'n geestelijken
dwang zou kunnen uitoefenen, dat degenen, die zich er niet aan
zouden willen storen, toch hiervan teruggehouden worden. Hoe
een dergelijk beroepsmoraal te vormen is, daarover later. Hier zij
nog slechts toegevoegd, dat op „overtredingquot; van de beroeps-
moraal onder meer de „sanctiequot; zou rusten, bestaande in het
veriiezen van de achting en het vertrouwen van de collega's
Ten slotte kan men nog verwachten, dat de menschen, die in
de krant met voldoende sensatie meer vinden, deze in andere
htteratuur gaan zoeken. Tegen geestelijke giftmengers is geen
kruid gewassen, maar in ieder geval kan de pers, door zich van
een ongezonde sensatie te onthouden, de rol van giftmenger af-
wijzen en zich aldus gedragen, dat althans niet zij het is, die de
misdaad bevordert. Dan nog zal vermoedelijk de maatschappij
gebaat zijn want niets is zoozeer volkslectuur als juist de krant
omdat ZIJ door vrijwel iedereen te bekostigen is en men niet meer
moeite behoeft te doen om haar te krijgen dan naar de brieven-
bus te loopen; waartegenover staat, dat het zich verschaffen van
lectuur, die men bovendien niet dagelijks in de brievenbus vindt
maar mc^t gaan halen of bestellen, meer kosten meebrengt. In
den regel zal degeen, die zich de moeite en kosten getroost der-
gelijke lectuur aan te schaffen, de sensatie van krantenhtteratuur
met meer noodig hebben om tot de misdaad te geraken.
B. Politie en Pers
Bij de bestrijding van de misdaad neemt de pohtie wel een zeer
voorname plaats in. Bij de beschrijving der misdaad vervult de
pers een groote rol. Geen wonder, dat politie en pers elkaar
meermalen ontmoeten. En daar beider belangen ver uiteenloo-
pen en tevens, daar ze op verschillend plan staan, niet op één lijn
gesteld kunnen of mogen worden, is er ruimschoots gelegenheid
tot het ontstaan van botsingen eener-, het groeien van een goede
verstandhouding anderzijds.
Herhaalde malen is het probleem „Politie en Persquot; door auteurs
onder oogen genomen', een bewijs dus, dat dit onderwerp een
nadere bestudeering noodig heeft en had. Zoowel in de buiten-
landsche als in de Nederlandsche litteratuur van de laatste de-
cennia vindt men geregeld het vraagstuk min of meer uitvoerig
aangeduid of besproken. Dat het thans nog steeds volkomen
actueel is, bewijzen o.a. enkele voordrachten, door John Edgar
Hoover, den bekenden chef van het Federal Bureau of Investiga-
^ o.a. Lombrose, Hellwig, Monet. Beumer, Canditt, e.a.
io6
tion te Washington, gehouden, het recente boekje „Le crime
et la Pressequot; van Jaquillard, den Politiechef te Lausanne, en het
hoofdstuk „Politie en Persquot; in het nieuwe werk „Crimineele
Tactiekquot; van S. W. Moolenaar, commissaris van politie te
Groningen.
Het feit, dat velen vóór mij de verhouding tusschen politie
en pers bestudeerden, ontheft mij van de phcht, zeer uitvoerig
op de inhaerente kwesties in te gaan. Daarom wil ik ook niet
alle opgeworpen standpunten in extenso bespreken, temeer om-
dat het hier grootendeels te doen is om de Nederlandsche toe-
standen. Wél wil ik trachten in de volgende bladzijden een over-
zichtelijk systeem te geven van dit onderdeel van mijn stof om
aldus duidelijker dan mijn voorgangers het geheel der vraag-
stukken in het licht te stellen.
Zelfs het uitvoerige werk van commissaris Moolenaar ver-
schaft in dezen weinig feitelijke gegevens en staat op een meer
beschouwend standpunt. Het is echter juist zoo aardig, met
enkele gevallen de problemen te kunnen illustreeren, en hierbij
tevens op de hoogte te zijn van de praktijk, waarbij ook is na te
gaan, in hoeverre deze bevredigend is. Welnu, deze gegevens
werden verkregen uit de enquête, onder hoofd-commissarissen
en commissarissen ingesteld. In de Inleiding werd de bevredi-
gende opbrengst van deze enquête reeds vermeld. In het vol-
gende zullen de resultaten verwerkt worden.
Wanneer we de werkzaamheden van de Politie als uitgangs-
punt nemen, dan kunnen we constateeren, dat de pers de politie
hierbij hinder kan verschaffen, maar ook goede diensten kan be-
wijzen. Verder blijkt, dat de pohtie soms via de pers gelegenheid
wordt geboden, het publiek tegen gedragingen van een bepaald
persoon te waarschuwen, zonder dat zij zelf als gerechtelijk
orgaan in werking hoeft te treden. Deze drie gezichtspunten
Zullen thans behandeld worden, waarna de resultaten aan de
praktijk getoetst kunnen worden.
le. De pers benadeelt het onderzoek.
In de enquête werd dit onderwerp vervat in de vraag: „Werd
Uw onderzoek wel eens door een ontijdig of onbescheiden pers-
bericht geschaad?quot; 24 van de 58 inzenders antwoordden hierop
bevestigend, een bewijs dus, dat een deel van de persberichten
mderdaad met onberispelijk is. Op verschillende manieren kan
immers de pers het onderzoek benadeelen:
De krant beschrijft uitvoerig de {misdaad en de) middelen
die herbig werden toegepast om haar zoo goed mogelijk, di
dusdanig, dat achtervolging zeer moeielijk of geheel uitgesloten
is, uit te voeren Zoo wijzen verschillende commissarissen op het
vermelden van het feit, dat gewerkt werd met gummi-hand-
schoenen, zoodat geen vingerafdrukken gevonden werden. Met
Moolenaar zou ik willen zeggen, dat dergelijke uitlatingen niet
goed te keuren zijn. Men zou hierop natuurlijk kunnen zeggen
dat de misdadigers toch wel weten, dat de politie steeds naar
vingerafdrukken zoekt. Dan ware de heele dactyloscopie als op-
sporingsmiddel onbruikbaar geworden. „Ik heb kapitale miV
drijven door vingerafdrukken tot klaarheid gebracht,quot; vertelt
Moolenaar , „(dit werd niet in de pers vermeld) en er begeven
zich steeds weer nieuwelingen op het pad der misdaad, die het
nog niet weten en het waarlijk niet van ons uit de kranten-
berichten en uit de strafzittingen behoeven te leeren.» In ge-
lijken geest schreef mij een hoofdinspecteur uit de hoofdstad:
„De vermelding m de bladen, dat de daders vermoedelijk hand-
schoenen gedragen hebben, is fnuikend voor den technischen
dienst der politie, omdat daardoor de dieven in het algemeen op-
merkzaam worden gemaakt op het nut van het handschoenen
dragen Ook de vermelding, dat de dactyloscopische dienst in een
bepaald perceel, waar diefstal is gepleegd, een onderzoek instelde
doet den dief waarschuwen tegen het gevaar, dat zijn vingeraf-
drukken hem kunnen verraden».
Een en ander geldt echter niet alleen voor wenken inzake het
pbruiken van handschoenen, maar bij elke, om den wille van
het op sensatie beluste publiek geplaatste, uitvoerige beschrijving
van middelen, waarmee een misdaad is uitgevoerd. We hebben
reeds gezien, dat dit de criminaliteit kan bevorderen; in dit ver
band dient te worden vastgesteld, dat het voor de politie hoogst
onaangenaam is, indien aan haar vijanden, de misdadigers, dwr
de kranten wordt bijgebracht, hoe zij aan de politie (en dus ook
' pag. 124.
-ocr page 121-aan de Justitie) kunnen ontkomen. „La publicité donnée par les
journaux aux crimes et aux délits peut offrir un réel danger,
quand des détails précis sont susceptibles de constituer un en-
seignement ou un exemple,quot; schrijft Jaquillard. ^
Gelijkelijk af te keuren is de uitvoerige beschrijving van de
methodes, die de politie toepast bij de opsporing van misdaden.
Want dit komt evenzeer daarop neer, dat de (aankomende) mis-
dadiger, zij het impliciet, wordt ingelicht omtrent wat hij heeft
na te laten en te doen om niet gesnapt te worden. De misdadiger
moet weten, dat hij een grooten vijand tegenover zich heeft,
maar hij moet de taktiek van zijn vijand niet kennen: er is mis-
schien niets, dat hem zoozeer zal remmen, als het besef, dat hij
bij het verrichten van een daad gevaar loopt, zonder dat hij weet,
vanwaar dat gevaar komt en hoe hij zich er tegen kan hoeden.
Daarom kan het ook bezwaarlijk wezen, indien de krant namen
of foto's opneemt van opsporingsambtenaren. Dit beteekent wel
een zeer duidelijke waarschuwing voor den misdadiger, die dus
uiterst op zijn hoede kan zijn. En omgekeerd zal de politie, om
een gewaarschuwden vijand te vatten, veel meer moeielijkheden
moeten overwinnen.
De thans besproken gevallen waren in zooverre hypothetisch,
dat ze betroffen inlichtingen, gegeven nog vóór de misdaad ver-
richt is. Van meer urgentie lijkt nog het kwaad, dat berichten
kunnen stichten, nadat de daad gepleegd is, d.w.z. wanneer de
politie opdracht heeft ontvangen de feiten nader te onderzoeken,
en den dader op te sporen. Dan kan een rechtstreeksche bena-
deehng van het onderzoek plaats vinden. In dit verband wil ik
een aardige zinsnede van J. E. Hoover aanhalen: „Crime news
may sometimes not be news until it is publishedquot;, m.a.w.: wan-
neer het misdaadnieuws liever nog niet vermeld dient te worden,
blijve publicatie zoolang achterwege. Zoo overtuigd is deze im-
posante auteur van de moeielijkheden, dat hij elders zegt: „I insist
that the time has come when we must decide whether we are to
be chasers of crime or chasers of publicityquot;.
De gevallen, waarbij het onderzoek, reeds ingesteld, geschaad
of geheel verhinderd kan worden, zijn de volgende:
' pag- 43-
-ocr page 122-a) In de eerste plaats kan de misdadiger uit de krant ver-
nemen, hoever de politie met het onderzoek is en ten aanzien van
welke punten hi] in verband hiermee speciaal op zijn hoede moet
zjjn. De berichten zijn dan meestal te voorbarig geweest of had-
den in het geheel met geplaatst behoeven te worden. Vandaar dat
JAQUILLARD schreef: „Presque chaque jour, des délits — parfois
audacieux — sont perpétrés dans notre canton et rendus publics
par la voie de la presse. D'aucuns s'étonnent que la pohce ne
puisse mettre la main sur les coupablesquot;. J. E. Hoover heeft
weer enkele echte Amerikaansche voorbeelden, nl. de ontsnapping
van John Dillinger, Alvin Karpis en Kelly, op pag. 87 reeds
besproken n.a.v. de „continuation of criminal careersquot;. In zijn
voordracht present day Pohce problemsquot; zegt hij verder nog:
„Ihere was for instance a kidnapping case, in which the ransom
note, instead of being a matter of prior importance toward the
apprehension of the scoundrel who kidnapped and murdered
a young boy became merely a smeared, dirty, worthless piece of
evidence. It had been carelessly handled by several law enforce-
ment officers and then its contents were passed on to the press quot;
Wi) behoeven echter om voorbeelden niet zoo ver van huis te
gaan, want de enquête verschafte in dezen de noodige recente
rlollandsche voorbeelden:
Door een ontijdige publicatie in de pers omtrent een fraude met
de zoogen. duivenklokken was de verdachte reeds op de hoogte met
de ontdekking van de door hem gepleegde fraude en had hierdoor
zijn antwoord klaar toen de pohtie van Haarlem hem verhoorde.
De N.R.C. van 9 Mei 1937 vermeldt het volgende geval-
„Twee inspecteurs van de Centrale Recherche begaven zich naar
Antwerpen, maar voor zij daar met hun onderzoek konden be-
ginnen, moesten er uiteraard enkele formaliteiten worden ver-
vuld, zoodat dit onderzoek pas op Donderdag kon worden aan-
gevat. Inmiddels had één van de Antwerpensche bladen bericht
dat de Rotterdamsche Inspecteurs daar waren aangekomen mer'
het gevolg, dat alle verdachten gewaarschuwd waren en'toen
men den volgenden dag huiszoekingen ging doen, kon men ook
mets vinden.quot; (Moolenaar' signaleerde dit bericht).
' pag. I.
- pag. 112.
iio
-ocr page 123-Het is een bekend feit, dat misdadigers er de krant op na
zoeken, of hun misdaad ontdekt is en in welke richting de politie
zoekt. Zoo zeide een zware jongen tegen Pater Patricius de vol-
gende zinsnede, reeds één maal geciteerd, maar behoudens het
tusschen () geplaatste ook hier ter zake dienend: „(Geen enkelen
invloed heeft de krant op mij gehad,) alleen dat ik steeds uit-
keek of ik ontdekt was. Tevens zag ik er in wat de politie deed
en hoe ik mij ten opzichte van hen moest gedragenquot;.
Het is verder bijv. geheel onjuist, wanneer een krant meldt
n.a.v, het geval-Wimbledon (moord zomer 1938): „De poHtie
heeft afdrukken van de banden der auto, waarmee het hjk ver-
voerd isquot;; gevolg is immers, dat de dader de banden gaat ver-
wisselen en de identiteit van de auto nog zeer moeielijk vast te
stellen zal zijn.
Oorzaak van de onbescheiden, ontijdige en weinig tactische
berichten is vaak, dat de pers zelf gaat rechercheeren. Er zijn ver-
scheidene gevallen bekend, dat de journalisten zelf in overgrooten
ijver op de plaats der misdaad gaan rondneuzen en zelfs op eigen
initiatief getuigen verhooren en door hun ingeboren vrijmoedig-
heid dingen te weten komen, die zelfs de politie nog niet wist en
— hier komt weer het groote bezwaar —, indien zij het geweten
had, zeker voorloopig tegenover de pers verzwegen zou hebben
om den dader niet den weg te wijzen tot ontsnapping. O.a. be-
schrijft Moolenaar op pag. 126 van zijn boek een dergelijk ge-
val. Verder is er in een artikel van P. M. Adriaanse, „Als de
pers rechercheertquot; critiek geleverd op deze af te keuren handel-
wijze.
Toch mag niet verheeld worden, dat het rechercheeren door
de pers soms nog eenig resultaat oplevert ook. Een voorbeeld in
dit verband is de zaak Giessen-Nieuwkerk, waarbij de pogingen
om tot revisie van het vonnis te geraken pas succes hadden, nadat
een journalist van „Het Volkquot; aan een kroongetuige de beken-
tenis had weten te ontlokken, dat hij op onwaarheid berustende
verklaringen had afgelegd. „Het Volkquot; begon met deze gegevens
een campagne. Maar het komt mij voor, dat het zelfs in een
dergelijk geval niet is goed te keuren, dat de resultaten van de
naspeuringen van de pers maar vast gepubliceerd worden zonder
dat eerst overleg is gepleegd met de politie betreffende de vraag.
of de publicatie misschien het verdere onderzoek zou kunnen
schaden. Bovendien kan het rechercheeren door de pers soms als
critiek op het justitieel onderzoek worden opgevat. Hierover
later meer.
Men moet bij dit alles echter wel in aanmerking nemen, dat
de belangen van politie en pers ver uiteenloopen, zoodat het te
billijken is, dat de pers eigen informaties tracht in te winnen, maar
slechts voor zoover het politieonderzoek daardoor niet geschaad
IS. Hierom lijkt het standpunt van commissaris Gasinjet (Jubi-
leumnummer Vlissingsche Courant 1937) bij den eersten aan-
blik tegengesteld aan dat van anderen, doch bij nadere beschou-
wing paralel: „Moge de politie in het belang van haar onderzoek
daarbij dan wel eens de voortvarendheid der pers met angstige
oogen volgen, haar hinderlijk en lastig vinden, zij dient te be-
denken, dat de vertegenwoordigers der dagbladen niet door
persoonlijke nieuwsgierigheid worden gedreven, doch dat zij in
staat dienen te zijn, het groote publiek zoo spoedig mogelijk in
te lichten over het gebeurde, dat toch al reeds in kleineren kring
beroering heeft verwekt. Dan is het de taak der politie om,
zonder schade aan haar eigen onderzoek te berokkenen, de pers
die inlichtingen te verstrekken, welke voor een „juistequot; bericht-
geving noodig zijn.quot; Het lijkt mij echter toch gewenscht, dat
de pers de gegevens, die zij zelf verzameld heeft, eerst aan de
politie voorlegt om met haar te overleggen, of de publicatie
misschien nog ongewenscht is, en wel omdat het belang van de
politie, overheidsorgaan, belast met het opsporen van voor de
samenleving schadelijke individuen, gaat boven het belang van
de pers.
b) In de tweede plaats kan de pers het onderzoek schaden
door suggesties in een volkomen verkeerde richting. Zij doet dit
soms reeds op grond van de door de politie opgegeven feiten,
eventueel aangevuld met zelf verkregen gegevens. Een veel ge-
opperd voorbeeld is dat, waarbij de pers op eigen initiatief ver-
band gaat leggen tusschen gepleegde misdaden; zoowel het pu-
bliek, waaronder zich bovendien getuigen kunnen bevinden, als
de pohtie kan hierdoor misleid worden. De misschien goed'be-
doelde fantasie, die misschien zelfs soms op juistheid berust, is
toch in het algemeen niet toe te juichen, omdat ze het onderzoek
meestal niet verheldert, maar vertroebelt. Evenzoo staat het met
suggesties omtrent moord of zelfmoord, ongeval of misdaad, e.d.
De pers heeft zich hier van commentaar te onthouden en slechts
te berichten de feiten, die geconstateerd zijn door de politie, en
van de zelf ontdekte gegevens diegene, die de politie voor pubU-
catie vatbaar acht.
Omgekeerd kan wel eens een suggestie in de juiste richting
voorkomen. Een voorbeeld van dien aard is, dat de schrijver-
journalist E. A. Poe in zijn verhaal „The mystery of Marie
Rogêtquot;, geheel geïnspireerd op krantenberichten inzake den on-
vindbaren dader van den moord op Mary Rogers een oplossing
construeerde, die de politie er toe bracht in gelijke richting te
speuren, waarbij de dader op overeenkomstige wijze als in het
boek gepakt werd. Een dergelijken goeden inval kan een journa-
list natuurlijk ook wel eens hebben. Wanneer men echter vraagt
of hij zijn gedachte dan maar direct moet publiceeren, dan moet
het antwoord ontkennend luiden. Laat hij zich liever eerst ver-
staan met de politie, die gaarne elke mogelijke oplossing onder
het oog zal willen zien. Bovendien zou het publiceeren van een
mogelijke oplossing den dader kunnen waarschuwen, dat men
hem op het spoor is of kan komen.
2e) De pers bevoordeelt het onderzoek.
In de enquête werd dit onderwerp vervat in de vraag: „Werd
Uw onderzoek wel eens door een persbericht vergemakkelijkt?quot;
Dat dit inderdaad vaak het geval is, bewijst het aantal bevesti-
gende antwoorden op deze vraag, nl. jo van de 58 inzenders (bij
5 inzenders had zich geen geval voorgedaan; zij ontkenden de
mogelijkheid echter niet.)
De pers kan dus de politie behulpzaam zijn bij haar onderzoek.
Hierover zijn alle politiemannen en auteurs het eens. De pers is
dikwijls behulpzaam. In het algemeen is men het ook hiermee
eens, omdat van de hulp van de pers meermalen gebruik gemaakt
is. Ik wil echter niet nalaten enkele voorbeelden ten bewijze te
geven, welke voorbeelden in drie categorieën te rangschikken
zijn:
a) De politie geeft de pers berichten ter publicatie m£t voorop-
®nbsp;113
gezet doel, dat deze berichten het onderzoek zullen be-
spoedigen.
Dit soort berichten beschrijft J. E. Hoover met een aardiee
woordspehng. „If the officer is the guardian of the law, thl
ti^ free press is the guardian of the officerquot;. Jaquillard^ zegt-
„Dans certams cas, la méthode la plus rapide et la plus efficace
c est precisément d'user la pressequot;. Moolenaar^ drukt zich aldus'
uit: „Er IS een (weder)dienst, welke de pers aan de politie kan
bewijzen. Dat is de hulp van de dagbladpers bij het opsporen van
misdrijven. Er is soms bij een crimneel onderzoek een stadium
dat de opsporingstaktiek het gewenscht doet zijn, aan het mis-
drijf en aan bepaalde byzonderheden daarvan een zoo groot
mogelijke ruchtbaarheid te geven. Dan roept de politieman zijn
vriend, de Pers, te hulp. Wat geen tien politiebladen kunnen
doen, doen dan de radio en de dagbladpersquot;.
In de eerste plaats denken we bij deze fractie van politie-
berichten aan het opsporingsbericht, waarin eenvoudig wordt
vermeld, welken persoon de politie graag zou willen vatten
meestal met naam en een meer of minder volledig signalement
aangeduid (event. zelfs een foto). Het is aardig te vermelden,
dat ik heb kunnen constateeren, dat dit middel in wezen reeds
zeer lang in gebruik is. Want een krantje, de Utrechtse Maen-
daegse Courant, van 29 Aug. 1687 bevatte reeds het bericht:
„Daer wert als noch vermist een Manspersoon, slecht van Verst andt quot;
„nTnbsp;... ,.
enz.
Op 3 Oct. 1687 werd dit bericht nogmaals opgenomen.
De Opr. Haarlemmer Courant noteert 30 July 1697:
OvM 3 weken is van Haerlem weggegaan een Jongetje, sprekende Frans
en Duyts, out zynde 14 jaren, met gekrult Hair en een Slaepmuts op 't
Hoofd met doncker Wambas op de Rug met twee Lassen en een oaar
witte Kousen aen. Het is een Vluchtelingh en genaemt Jan Verrie Die
op t Begijnhof achter de Fransse Kerck tot Haerlem te recht brengt sal
beloont werden.nbsp;®
Een berichtje, dat reeds opsporing door de Justitie betreft is het
volgende, gedateerd 7 Mei 1696, weer uit de Utrechtse Maen-
daegse:
^ pag. 119.
- pag. 71-
-ocr page 127-Wurzburg, den 7 May. De Zellinger Jode, over 3 Weecken gehangen, is
nu 3 nachten geleden van de Galge gestolen, weshalve men hier en op
het omleggende Landt heeft gepubliceert, dat die den Dader daer van
weet aen te wijsen, hondert Rijcksdaelders tot een Proemie sal hebben.
Men heeft cock tydinge, dat in 3. mylen van hier, in seecker Dorp But-
hard genoemt, de Honden, op 't Erf van een Jode, het Lijck van een
Jongetje dat in twe'en was gekapt, uyt een Misthoop hebben opgegra-
ven, waer over van hier eenige Gedeputeerde, derwaerts zijn gesonden,
om die saeck te examineeren.
Verder valt in dit verband nog een berichtje uit de Nieuwe Am-
sterdamse Courant en Algemeen Handelsblad van 10 Jan. 1828
uit Engeland te citeeren:
. . . was men te Londen nog niet geslaagd om den voortvluchtigen Ban-
kier Rowland Stephanson op het spoor te komen. Men heeft een premie
van 1000 pond Sterl. voor zijn ontdekking uitgeloofd.
Voorbeelden van dezen aard behoef ik uit de huidige kranten
niet te geven; men ziet ze dagelijks zelf. Ik wil slechts een enkel
meer gecompliceerd geval vermelden:
Uit het water van de Keizersgracht te Amsterdam werd door
een burger een melkfleschje opgevischt, waarin aanwezig waren
een foto van een vrouw en een foto van een kind, benevens een
haarlok, een kraal en een damesring. Achter op de foto van de
vrouw stond met potlood geschreven: „Moeder, vergeef het mij.
Uw kind Johannaquot;. Waar verdere aanwijzingen ontbraken, zou
uit een en ander kunnen worden geconcludeerd, dat óf de moe-
der haar kind had verdronken, óf moeder en kind samen ver-
dronken waren. In ieder geval kon hier sprake zijn van een
verdrinkingsgeval of eenig misdrijf. Een uitgebreid onderzoek
had tot resultaat, dat al spoedig kon worden nagegaan, waar de
besproken foto van de vrouw was gemaakt, en dat ook de foto
zelf werd herkend. Naam en adres kon men echter niet te weten
komen. Wel kwam gedurende het onderzoek vast te staan, dat de
vrouw te Rotterdam in een hotel, van naam bekend, als spoelster
gewerkt en dat zij te Rotterdam gewoond had; doch men kende
haar niet anders dan als Johanna. Verschillende leden van
het personeel van het hotel herkenden haar wel als de bewuste
Johanna, doch ieder spoor van Rotterdam uit liep dood. Ten-
slotte werd overgegaan tot de publicaties van de foto's van
moeder en kind in de pers, hetgeen tot gevolg had, dat ongeveer
twee uur na het verschijnen van de couranten, waarin de foto's
geplaatst waren, aan het politiebureau werd meegedeeld, dat die
vrouw woonde in de ()straat en geestelijk abnormaal was. Dank
brafri'xnbsp;^^^
In de tweede plaats ressorteert onder de op hulp ingestelde
berichten het oproepen van getuigen. Vooral bij het onderzoeken
van verkeersongevallen heeft dit herhaalde malen succes gehad
maar ook wordt vaak in allerlei andere affaires via de pers een
beroep gedaan op het rechtsgevoel van de lezers om zich als be-
tuigen aan te melden of inlichtingen te verschaffen
Tevens wordt het politiebericht nuttig gebruikt bij het ob-
sporen van goederen voor haar bekende eigenaars of het obsboren
van eigenaars van bepaalde goederen. Voorbeelden-
Nog niet lang geleden hield de politie te Amsterdam, na een in-
val bij een fietsenopkooper, ongeveer 20 rijwielen over, waarvan
kon worden aangenomen, dat deze, althans ten deele, van misdrijf
afkomstig waren. Een bericht in de dagbladen, waarin melding
werd gemaakt van het feit, dat de politie een rijwielstaUing met
vermoedelijk vele gestolen rijwielen had leeggehaald, had tot
resultaat, dat honderden personen dien dag en ook nog vele
dagen later zich aan het betrokken politiebureau vervoegden, om
deze rijwielen in oogenschouw te nemen. Van de 20 hiervoor
genoemde fietsen werden er bij die gelegenheid ongeveer 8 her-
Kend door de oude eigenaars.
Een oud-Hoofdcommissaris schreef: „Wanneer blijkbaar van
diefstal afkomstige voorwerpen bij de politie waren aangebracht
IS het door de courant meermalen gelukt de eigenaars te vindenquot;
Verdens het dikwijls voorgekomen, dat de politie aan de bers
opzettelijk onjuiste berichten opgaf om den achtervolgde op een
dwaalspoor te brengen. Bijv. liet de politie publiceeren dat ze
naspeuringen m een bepaalde stad verrichtte, terwijl ze in wer-
kelijkheid in een geheel andere stad werkte; of er werd gepu
bhceerd, dat de politie aan een geval van zelfmoord geloofde
terwijl ze in waarheid den moordenaar zocht, enz. Op gelijk plan
hiermee staat, dat de politie de ontdekking van een misdaad niet
doorgeeft om hierdoor den dader in zooverre om den tuin te
leiden dat hij minder op zijn hoede gaat zijn, bijv. zijn vlucht
onderbreekt, vertraagt of staakt, de gestolen bankbiljetten uit-
geeft, enz. Verder behoort hierbij het geval, dat de politie de
pers niet volledig inlicht, eveneens om den gezochte een strik te
spannen. Deze drie mogelijkheden zijn impliciet door Moole-
naar voorzien, waar hij op pag. 122-125 van zijn boek een ge-
heel verslag analyseert uit crimineel-tactisch oogpunt.
b) De pers plaatst berichten, die, zonder dat dat de eigenlijke
bedoeling was, de politie in haar onderzoek steunen.
Dit geval beteekent één van de nuttige consequenties van de
crimineele berichtgeving, die soms slechts berusten — in tegen-
stelling met de onder a) behandelde gevallen — op toevallig-
heden. Een enkele illustratie:
De gouddiefstal in het Tandheelkundig Instituut te Utrecht in
1938 werd opgelost, doordat een groothandelaar in edele metalen,
wien een klomp goud te koop was aangeboden, byzonderheden
omtrent den diefstal in de krant las en de politie waarschuwde,
waardoor eerst de helers en later de dieven konden worden aan-
gehouden.
Den commissaris van politie te Leeuwarden was een bericht
opgevallen omtrent iemand, die in het Zuiden des lands op een
bepaalde wijze bij tandartsen was binnengedrongen en daar geld
ontvreemd had. De dader bleek een Oostenrijker te zijn. Nu wa-
ren in Leeuwarden ook soortgelijke gevallen voorgekomen. Bij
informatie bleek, dat de in het Zuiden aangehouden persoon
identiek was met den te Leeuwarden gezochte.
Verder vermeldde een commissaris in zijn schrijven gevallen,
waarbij bijv. een oplichter meerdere slachtoffers had gemaakt en
deze door het lezen van de courant op de aanhouding opmerk-
zaam gemaakt werden, zich aanmeldden, enz., zoodat de politie
ook andere feiten tegen den gearresteerde kon onderzoeken.
Door de politie te Amsterdam werd in 1937 een persoon ge-
zocht, wiens schuld aan den moord op een oude vrouw reeds
vast stond. Men kon dus verwachten, dat de man alle moeite zou
doen de politie uit handen te blijven. Door een uitlating van een
politieambtenaar kreeg een journalist lucht van de zaak en pu-
bliceerde met den meesten spoed alle hem bekend geworden ge-
gevens, w.o. voornaam en beginletters van den achternaam van
den gezochte. Dit bericht kwam natuurlijk ook den dader onder
oogen, die zich bevond in een kosthuis, waar de poUtie hem
vermoedelijk niet gezocht zou hebben. Bij het lezen gedroeg hij
zich zoo eigenaardig, dat hij, zonder het misschien zelf te be-
grijpen, verried, dat hij de in het bericht bedoelde persoon was.
De kostbaas heeft toen buiten hem om aan de politie kennis
gegeven, waarna onmiddellijk arrestatie kon volgen. Niettegen-
staande er dus in politiekringen groote ontstemming heerschte
over de ontijdige publicatie, had het bericht toch het gevolg, dat
de man eerder werd aangehouden dan oorspronkelijk te verwach-
ten was. (Oogenschijnlijk is dit geval in strijd met wat onder le)
besproken is, omdat daar geprotesteerd werd tegen ontijdige of
onbescheiden berichten. Aan een geval, dat, zooals het genoemde,
door een toevalligheid snel opgelost wordt, behoeft men echter
geenszins een argument te ontleenen tegen het aldaar betoogde.
Bij vraagstukken als deze brengt de casuïstiek nu eenmaal uit-
zonderingsgevallen) .
c) De politie bespreekt nadrukkelijk met de persvertegenwoor-
digers een wijze van publicatie of niet-puhlicatie, omdat hier-
mee het onderzoek gebaat zal zijn.
Hier is dus sprake van een volkomen samenwerking tusschen
politie en pers, waarbij de pers de politie bewust tot steun is.
Ter afwisseling twee uitheemsche voorbeelden:
John Edgar Hoover schreef naar aanleiding van de arrestatie
van Bruno Hauptmann, den moordenaar van Lindberg's zoontje:
„I desire to pay my respects to all newspapermen, and especially
those of the city of New York, for what was to me the perfect
example of news paper cooperation in law-enforcementquot;, want:
„Steadily and surely, through the aid of eager officient local
law-enforcement bodies, the net had been drawn about the
offender; bank notes were being traced through purchases; it
had been established that the wanted man was a carpenter; that
he lived in a certain part of the Bronx; that he was spending
ransom money more and more openly. Bank clerks were on the
look-out for him; storekeepers everywhere were aiding us. All
of this could have failed if one single newspaperman had been
unable to keep the tremendous secret which had passed through-
out law-enforcement; that the forces of law and order were
ii8
about to close in upon this fiend; that his arrest was a matter
only of days, perhaps hours.quot;
In 1928 heeft zich in het Zwitsersche dorpje Donneloye een
ontzettend drama afgespeeld.' Een eerbaar koopman werd nl.,
op een gruwelijke wijze vermoord, in zijn garage gevonden. Na-
dat vele personen als de schuldige gesignaleerd waren, ook door
de pers, die eigen onderzoekingen publiceerde, vond men ten-
slotte een deugdelijk spoor, dat echter slechts tot arrestatie kon
leiden, indien een volledig stilzwijgen door de pers bewaard werd.
Dus werden de vertegenwoordigers van alle bladen te Lausanne
in een conferentie bijééngeroepen, waar hun de toestand werd
uitgelegd en waar zij beloofden — „et tous ont tenu parolequot;,
vertelt Jaquillard vol trots —, niets dienaangaande te publi-
ceeren. Enkele dagen later werd de moordenaar te Parijs gearres-
teerd en legde hij een volledige bekentenis af. Op de kamer van
zijn hotel werden drie kranten uit Lausanne gevonden, waarvan
het eerste nummer over verdenkingen inzake den moord schreef,
en de laatste twee exemplaren, verschenen nà de persconferentie,
geen berichten dienaangaande bevatten. Ondervraagd naar de
beteekenis van deze kranten, verklaarde hij, dat hij in de kranten
den stand van het onderzoek gevolgd had en bij het uitblijven
van verdere berichten tot de conclusie was gekomen „que l'en-
quête en était arrivée à une impasse et que, par conséquent, je
n'avais plus de raison de m'inquiéter. Mes fonds étant en baisse,
je n'ai dès lors plus acheté le journalquot;.
Thans nog twee Nederlandsche voorbeelden in deze reeks:
In 1934 wenschte de pohtie te Haarlem een jongeman aan te
houden, die een meisje, met wie hij omgang had, vermoordde, daar-
na in de woning van het meisje, waar de moord gepleegd was, een
diefstal beging, en tenslotte, om ontdekking van de misdrijven
te voorkomen, brand stichtte. Door persberichten, hierover in
overleg met de politie gepubliceerd, bemerkte de dader, dat hij
van deze misdrijven werd verdacht. Hij voelde zich niet meer
veilig en meldde zich bij de politie aan. Het had natuurlijk anders
kunnen loopen, maar de politie voorzag blijkbaar de houding
van den dader.
Jaquillard, pag. 72-74.
-ocr page 132-Te Rotterdam werd eenige jaren geleden een publieke vrouw
vermoord. Na een dag of vijf wist de politie met zekerheid, wie
de dader moest zijn, nl. een matroos van een Duitsch stoomschip,
dat op weg was naar Buenos Ayres of Montevidio. Werd op dat
oogenbhk melding gemaakt van het feit, dat de dader bekend
was, dan zou de man dit kunnen vernemen en steUig in Zuid-
Amenka een goed heenkomen gezocht hebben. De commissaris
van pohtie, die de zaak in onderzoek had, riep in verband hier-
mee alle Rotterdamsche verslaggevers bijéén, vertelde alle by-
zonderheden over de opsporing en vroeg, met de publicatie te
wachten totdat het schip zou zijn teruggekeerd en de dader
ingerekend. De commissaris voorkwam met dit verzoek, dat een
verslaggever, langs anderen weg van de ontdekking van den
dader vernemend, het feit maar dadelijk aan de openbaarheid
zou prijsgeven. Nu bewaarden alle journalisten het stilzwijgen
met het gevolg, dat de verdachte argeloos terug kwam en in den
val liep.
3 e. Via de pers waarschuwt de politie het publiek.
Het gebeurt vaak, dat de politie ter oore komt, dat een be-
paald persoon of instehing zich schuldig maakt aan eenig mis-
drijf, bijv. ophchting, afpersing, e.d. Ten einde zelfs vóór de
vervolging te voorkomen, dat nog meer menschen schade zullen
lijden, wordt dan van politiewege een bericht aan de pers ver-
strekt, waarin het publiek een waarschuiving vindt tegen de un-
faire practijken van die-en-die persoon (terwijl tevens in de reeds
benadeelden onder het publiek goede getuigen gevonden kunnen
worden). In dit verband schreef mij o.a. een commissaris te
Amsterdam: „In den strijd tegen den zwendel wordt door de po-
litie meermalen de hulp van de pers ingeroepen. Door de pers wor-
den steeds tegen zwendelaars en zwendelondernemingen gerichte
„waarschuwingenquot;, welke door de politie zelve zijn geredigeerd
opgenomen. Ook toont de pers zich steeds bereid, artikelen te'
wijden aan door zwendelaars en zwendelondernemingen toe
gepaste practijken en trucs. Deze artikelen, welke door de pers
zelve, aan de hand van gegevens, door de politie verstrekt op
een voor het publiek aantrekkelijke wijze worden opgesteld
hebben, meer dan eens, tot gevolg gehad, dat het publiek dat
van die artikelen kennis nam, de politie zoodanige gegevens
verstrekte, dat strafrechtelijk optreden tegen zwendelaars mo-
gelijk werd.quot;
Twee voorbeelden mogen één en ander toelichten:
In het begin van 1938 maakte een inwoner van Amsterdam
er zijn werk van per advertentie hypotheekgelden tegen zeer
lage rente aan te bieden. Reflectanten in alle deelen van het
land lieten zich door hem overhalen gelden voor administratie-,
taxatie- of bemiddelingskosten te storten, waarna hun echter
de in uitzicht gestelde hypotheekgelden niet werden verstrekt.
Aanvankelijk was strafrechtelijk optreden tegen den zwende-
laar niet mogelijk, daar de aangevers, die hoofdzakelijk op het
platteland woonden, hun verklaringen, die bij gebrek aan in-
zicht in de zaak vaak onvolledig waren, niet overtuigend kon-
den staven. Een door de politie aan de pers verstrekte uiteen-
zetting omtrent de werkwijze van den steller van de advertentie
leidde tot een artikel, waarin de slachtoffers konden leeren, hoe zij
er tusschen genomen waren, met het gevolg, dat meer dan voldoen-
de materiaal werd verkregen om met succes een strafvervolging
in te stellen, welke dan ook in een veroordeeling geëindigd is.
In 1937 verkochten vertegenwoordigers van verschillende in
de hoofdstad gevestigde ondernemingen zoogen. maatcorsetten.
Deze verkoop geschiedde hoofdzakelijk door huisbezoek op het
platteland. Tallooze klachten kwamen bij de politie binnen over
de bedriegelijke wijze, waarop men eenvoudige lieden over-
haalde een corset te bestellen, over den aard van het geleverde
en zelfs over het feit, dat de bestelde en ten deele vooruitbe-
taalde goederen heelemaal niet geleverd werden. Bij onderzoek
bleek, dat tegen dezen zwendel niet was op te komen, omdat
alle klachten van civielrechtelijken aard waren. Toen heeft
eenige malen de pers op verzoek van de politie berichten over
de infame werkwijze van deze corsettenzaken gelanceerd, en het
gevolg daarvan is geweest, dat sindsdien geen enkele gegronde
klacht de politie nog heeft bereikt. Eenige van de in de kranten
bedoelde zaken hebben het bovendien veiliger gevonden hun
bedrijf niet verder voort te zetten.
Wanneer we dan thans gezien hebben, hoezeer de politie door
-ocr page 134-de pers gesteund kan worden of gehinderd, moeten we nog na-
gaan, hoe de praktijk bij dit alles is. Daarom werd tevens in de
enquete de vraag gesteld: „Op welke wijze geschiedt in Uw
^meente de samenwerking met de pers? Is deze samenwerking
bevredigend of hebt U bepaalde bezwaren en diensvolge wen
sehen? Zoo ja, welke?quot;nbsp;^
In vrijwel alle gemeenten is het aldus, dat de persvertegen-
woordigers zich op een bepaald uur - in kleinere plaatsen één
maal per dag, m grootere steden twee maal per dag (en soms
nog meerdere malen per telefoon) - aan het bureau van po-
litie vervoegen en daar kennis kunnen nemen van die berich-
ten welke de pohtie voor publicatie geschikt acht, maar tevens
dechts voor zoover de pohtie de puWicatie geschikt acht. De
berichten worden óf door middel van een lijst ter inzage ge-
geven, of voorgelezen door den dienstdoenden of daartcS spe-
ciaal aangestelden inspecteur of ambtenaar. Hier ontstaat reeds
de eerste moeilijkheid: de journalist kan zelf uit de berichten
keuze doen en een bepaalden vorm aan de uitwerking daarvan
geven, doch tevens het bericht met eigen gegevens aanvullen.
De pohtie kan hem immers hoegenaamd niet dwingen zoo-en-
zoo en dit-en-dat te publiceeren; de politie kan slechts verzoe-
teetn W^r/nbsp;'^«quot;oods haar verzoek argumen-
teeren. Wil de pers desalniettemin meer puMiceeren - meestal
zal hiertoe de sensationeele aard van het blad den doorslag
geven —, dan staat de politie machteloos en heeft zij zelfs de
bezwaarlijke gevolgen te accepteeren van de ontijdige, tè uit-
gebreide of onbescheiden berichten, die hierboven werden be
sproken Hiermee is dan een wrijving ontstaan, die tot onaan-
genaamheden aanleiding kan geven, bijv. doordat de politie bii
wijze van sanctie weigert berichten op te geven — zii is hier
immers met toe verphcht en moet zich toch reeds beperken,
gezien de geheimhoudingsplicht, die op iederen politieman rus^
—, doordat de pers gevraagde hulp gaat afwijzen, enz
Duizenderlei factoren blijken dus een rol te spelen bii de
verhoudmg tusschen politie en pers. Maar in wezen gaat het
toch daarom, dat politie en pers eikaars belangen begrijpen en
respecteeren, hetgeen slechts mogelijk is bij het bestaan van een
goede verstandhouding, die omgekeerd ook uit het wederzijds
begrijpen te voorschijn komt. Daarom zegt ook Moolenaar':
„Pers en Pohtie behooren vrienden te zijn. Goede vrienden. De
Pers heeft haar geheimen, de Pohtie heeft haar geheimen. Onder
vrienden tracht men niet langs omwegen achter die geheimen
te komen.quot; Moolenaar stelt zich tenslotte den idealen toestand
aldus voor: „De politie is niet karig bij het geven van berichten,
nieuwtjes, smakelijke bijzonderheden en sensationeele gebeurte-
nissen. De pers daarentegen geeft geen eigen berichten dan na
overleg met de politie en wijzigt die berichten op haar verzoek
en laat er uit, wat de politie voorloopig of voorgoed verzwegen
wenscht te hebbenquot;. Ten aanzien van sensationaliteit is reeds
hiervóór (pag. loi v.v.) voldoende standpunt gekozen. Met de
rest van Moolenaars wensch is volkomen accoord te gaan.
Het doet mij genoegen te kunnen vermelden, dat de politie
in het algemeen over de samenwerking met de pers zeer tevreden
is. Dit getuige de uitslag van de enquête: Slechts 6 van de 58
inzenders achtten de samenwerking „niet bevredigendquot;, 45 tee-
kenden onomwonden aan „bevredigendquot; of „zeer bevredigendquot;,
terwijl 5 van de overigen de samenwerking met „gaat welquot; of
iets dergelijks qualificeerden. (De werkzaamheden van 2 inzen-
ders bleken niets met de pers te maken te hebben). Verder werd
het reeds te vermoeden feit bevestigd, dat de meeste bezwaren
omtrent de samenwerking zouden komen uit de groote steden.
Hier immers heerscht de grootste concurrentiestrijd tusschen de
bladen, een strijd, die wel eens aanleiding kan geven tot het
forceeren van onverantwoordelijke primeurs. Vooral wanneer
kranten mèt ochtend-editie en bladen met alléén avond-editie
elkaar beconcurreeren, wordt het moeilijk, omdat de laatste
gaarne zouden zien, dat de politie de berichten toch niet voor
de morgen-uitgave van hun mededinger afstond; een onbillijke
eisch m.i., waarmee de pohtie geen rekening behoeft te houden.
Als tweede reden van onaangenaamheden in dezen voert Moo-
lenaar^ nog aan het bestaan van een „lekquot;, vooral in de groote
pohtiecorpsen, een bron, waarvan de pers natuurlijk dankbaar
gebruik (misbruik) maakt. Overigens is dit een kwestie van
pag. 125-126.
pag-
-ocr page 136-mtern-politionairen aard, hier niet ter zake dienend/ Een veel
vc^rkomend geval is verder nog, dat een journalist van een geval
lucht gekregen heeft (door een „lekquot; of anderszins) en aLst
wenscht te pubhceeren, wat hij weet en wat misschien zeer na-
V n tr' Kfnbsp;^^ P'^li^- de oplossing
van net probleem, m hoeverre zij dat eene blad, en dus tevens
alle concurrenten, moet inhchten over de zaak, zonder dat uit
crimmeel-tactisch oogpunt nog meer schade zal ontstaan.
Het groote belang van het probleem Politie en Pers schuilt in
de tact van de Pohtie bij het verschaffen van gevraagde en on-
gevraagde mhchtmgen aan de pers eenerzijds, het begrijpen van
de belangen, die de Pohtie bij een zuivere pubhcatie heeft, van
de Pers anderzijds. De journalist, die met besef van zijn moreele
J^rantwoordehjkheid zijn taak vervult en tevens van bedoelde
Mangen op de hoogte is, kan de politie van nut zijn en tevens
zijn pubhek voldoende bevredigen.
C. Berichtgeving omtrent gerechtelijk vooronderzoek, enz.
Het gerechtelijk vooronderzoek en alle verdere verrichtingen
der Justitie tusschen opsporingsonderzoek en terechtzitting ge-
schieden m het algemeen niet in het openbaar. De pers heeft
dus zeer weinig gelegenheid hier feiten te kunnen noteeren, en
bovendien zijn het m^stal geen feiten, die het publiek zullen
interesseeren. Grootendeels zou men nl. weer in herhaling moe-
ten vervallen van het misdaadbericht en het politie-onderzoek
terwijl verder in sommige opzichten op de terechtzitting voor-
uitgeloopen zou worden. Wat den journalist dan ook via een
omweg in dezen ter oore komt, komt meestal toch niet voor
pubhcatie in aanmerking. Slechts wanneer eenig belangrijk sen
sationeel voorval plaats grijpt — hetgeen hier echter zelden ge-
beurt -, wordt er over geschreven. Indien het gaat om groote
processen, waarvan men de belangstelling van velen kan ver-
wachten pubhceert de pers vóór de terechtzitting zoogenaam-
de „Vorberichtequot; (term o.a. door Hellwig gebezigd), waarin
staat, of, en zoo ja, tot vervolging ter zake van welk misdrijf
1 Men leze in dit verband het scherpe artikeltje „Reclamequot; van G Seppfn
124
de officier van Justitie op grond van het onderzoek van den
Rechter-Commissaris besloten heeft, en wat de tenlastelegging
behelst. Vraagstukken van belang doen zich bij dit alles niet
voor. Het plaatsen van voorberichten heeft immers weinig be-
zwaren, tenzij vermeld wordt, wat geheim had moeten blijven;
tenzij critiek aan het bericht wordt vastgeknoopt; tenzij er ver-
der feiten bij vermeld worden, die op het onderzoek ter terecht-
zitting, dus op het eindvonnis, invloed zouden kunnen uitoefe-
nen, doordat op een eenzijdige wijze gedachten gesuggereerd
worden; tenzij tenslotte eenigerleiwijze bij het publiek een in-
zicht in de zaak gegeven wordt, dat niet in overeenstemming is
met het latere rechtbankverslag, door welke, reeds door het voor-
bericht veroorzaakte, onevenwichtigheid een onzekerheid omtrent
de rechtspraak zou kunnen ontstaan. Over deze en dergelijke
kwesties zal hierna in meer algemeen verband worden gesproken.
D. Kechtbankverslaggeving
„Openbare terechtzitting!quot;
Als de kreet van een spreekautomaat klinkt 's deurwaarders
roep hol door de gangen van het gerechtsgebouw, onverschillig
of iemand luistert of niet. De wachtenden schuiven binnen naar
de publieke zitplaatsen en staren naar het college achter de
groene tafel. En de heeren die iets verderop zitten, dat zijn de
journalisten, de verwezenlijkers van de openbaarheid, omdat,
om met Dr, von Campe te spreken: „Die Oeffenthchkeit der
Prozesse besteht weniger noch im freien Zutritt zum Gerichts-
saal, als in der freien Berichterstattung der Presse, Die Presse
ist die eigentliche Wahrnehmerin und Repräsentantin der Oef-
fenthchkeitquot;,
Sinds den tijd, dat het verslag van procedures in de dagbladen
een vaste plaats veroverd heeft, is het dikwijls een steen des
aanstoots geweest, zoowel voor de personen vóór als achter de
groene tafel, een onderwerp dus, dat vele pennen in beroering
heeft gebracht. Het schijnt, dat vooral in Duitschland de kwestie
van de rechtbankverslaggeving vanaf het begin der twintigste
eeuw urgent geweest is, én gebleven. Althans sindsdien vindt men
juist in de Duitsche wetenschappelijke werken en periodieke
litteratuur het onderwerp „Berichterstattungquot;, resp. „Gerichts-
berichterstattungquot;, resp. „Bildergerichtsberichterstattungquot; vrii
geregeld aangeroerd. De wijze, waarop deze geschiedt, en de
iactoren, die daarbij een rol spelen, vindt men zelfs als voor-
naamste vraagpunten ten aanzien van de verhouding tusschen
„Justiz und Pressequot;, een titel die men in afwisseling tegenkomt
met „Presse und Justizquot;, al naar gelang de positie van den
auteur. In 1914 schreef de vereeniging „Recht und Wirtschaftquot;
een prijsvraag uit, omdat „in den letzten Jahren die Beziehungen
zwisschen Justiz und Presse mehrfach bei uns sowohl als auch
im Auslande erörtert werdenquot; moesten. De eerste prijs werd
daarop gewonnen door Dr. Fritz Glaser met zijn boekje „Das
Verhältnis der Presse zur Justizquot;, terwijl de vruchtbare pen van
Albert Hellwig een uitvoerig artikel creëerde, genaamd „Jus-
tiz und Pressequot;, dat een eervolle vermelding verwierf. Dit zijn
de twee voornaamste Duitsche werken, die omtrent de recht-
bankverslaggeving verschenen zijn. Wel is waar duiden de titels
op veel meer dan de „Gerichtsberichterstattungquot; in strafzaken,
doch, evenals vele daarna en daarvoor verschenen verspreide ar-
tikelen (zie litteratuuropgave), wordt de bespreking toch voor-
namelijk daartoe beperkt. Hellwig' argumenteert dit trouwens
zelf door aan te voeren, dat strafzaken wegens hun grootere
actualiteit de aandacht vragen en bovendien in hun beschrij-
vmg door de pers aanleiding geven tot de meeste moeilijkheden,
die een nader bezien meer dan waard zijn. Ook Glaser laat zich
m dezen geest uit. Verder geeft Dr. Elwert, die met zijn
artikel „Gedanken zur Strafprozessreformquot; in 1911 (Jur. Wo-
chenschrift, pag. 354), dat indertijd nog al wat stof heeft doen
opwaaien wegens de radicale en nieuwe hervormingsplannen,
overigens niet doorgegaan, in zijn inleiding tot genoemd artikel
in dit verband nog enkele argumenten. Nadat hij betoogd heeft,
dat „die bürgerhchen Rechtsstreitigkeiten mit ihrem meist lang-
weiligen Verlauf wenigen interessierenquot;, constateert hij zeer
raak: „Man liest im Gefühl der eigenen Sicherheit so gerne von
dem Unglück anderer Leute; man sonnt sich so gerne in der
eigenen Selgstgerechtigkeit, wenn man immer wieder von der
Schlechtigkeit anderer liest und mit Entsetzen konstatiert, dass
^ pag. 195 v.v.
126
die Welt von Tag zu Tag schlechter werdequot;. Naast deze schan-
daal- en sensatiezucht meent El wert, dat het ook het interesse
voor de gerechtigheid in het volk is, die om de berichten vraagt.
Dit argument is echter ten deele in strijd met zijn eerste bewe-
ring (zie boven), tenzij men aanneemt dat „Gerechtigheidquot;
dient gelezen te worden in een beteekenis, die zich beperkt tot
het toekennen van een billijke straf (alléén strafrechtelijk dus,
en niet in den ruimen zin van toekennen van een billijk vonnis,
hetgeen ook op civielrechtelijke e.a. beslissingen zou slaan). Ik
wil, in dien zin gelezen, het argument niet geheel verwerpen,
maar geloof, dat het wel eenigszins te idealistisch gezien is. Na-
tuurlijk wil het volk rechtvaardigheid, maar ik geloof, dat het
meer de krant leest om onrechtvaardigheden, dan om recht-
vaardigheden; hetgeen trouwens klopt met meergenoemde
schandaalzucht. — Het zijn nog enkele argumenten van Hell-
wiG^, die ik over wil nemen. „Es ist kein Zufallquot;, zegt deze,
„dass gerade die Strafverhandlungen das fast ausschliessliche
Interesse der Zeitungen in Anspruch nehmenquot;; men interes-
seert zich niet voor de „kniffhchen Fragen des Zivilrechtsquot;, want,
gezien men zelf steeds de kans loopt slachtoffer te worden van
een misdaad, voelt men uit egoïsme medelijden voor een ander.
Deze redeneering is eigenlijk een pendant van- en een aanvulling
op het tweede argument van Dr. Elwert; deze immers stelt
den ego tegenover diens slachtoffer, terwijl Hell wig ^ den ego
tegenover diens slachtoffer plaatst. In overeenstemming met
El werts derde bewering, echter veel correcter, stelt Hellwig®
den wensch van verzoening van de misdaad en bevrijding bij
onschuld. Deze ethische uitlating wordt gevolgd door een op-
portunistsche. De verslaggevers zelf, meestal niet-jurist, begrij-
pen meer van de strafrechtspraak, waarvoor ze diensvolge het
meeste voelen. En verder wordt in strafzaken het materiaal veel
meer openlijk behandeld dan in civiele kwesties.
Ziehier een reeks algemeene redenen, die zoowel hier als elders
gelden, waarom de „Gerichtsberichterstattungquot; zich vrijwel ge-
heel tot de strafzaken beperkt. In het historische gedeelte van
^ pag. 201.
^ pag. 20I-202.
^ pag. 206.
-ocr page 140-dit werk (pag. 44) heeft men kunnen lezen, dat dit niet steeds
het geval is geweest. De auteurs hebben zich hierover echter
met steeds ten volle bezonnen. Twee redenen zou ik daarom
nog wdlen aanvoeren. In de eerste plaats is de krant zoozeer
ook bij de minder ontwikkelde bevolkingsklassen ingeburgerd
— het tijdstip hiervan komt ongeveer overéén met het grooten-
deels verdwijnen van de civiele zaken uit de dagblad-kolommen
en met den grooten groei van het dagbladwezen (einde 19de
eeuw) —, dat de mgewikkelde burgerlijke zaken geen belang-
stelling meer ondervonden, én omdat men ze niet begreep, én om-
dat men er zelf niet mee te maken had. Van de strafzaken
daarentegen kon men iets begrijpen, terwijl tevens veel misda-
digers uit de milieux van bedoelde volksklassen kwamen. In de
tweede plaats veranderde de geest des tijds. De twintigste eeuw
bracht immers steeds grootere sensaties, en de rechtbankverslag-
geving onderging mede die verandering, zoodat geen plaats
meer was voor den droogen kost over civiele procedures.
Het zou mij te ver voeren, de verschillende Duitsche en
andere artikelen over de rechtbankverslaggeving in extenso de
revue te laten passeeren, omdat ze natuurlijk zijn toegespitst op
de buitenlandsche toestanden, en het ons juist begonnen is om
de Nederlandsche. Voor zoover er echter algemeene opmerkin-
gen in voor komen — het onderwerp is dermate algemeen, de
rechtspleging m Europa toch zoo uniform, dat veel, wat elders
geldt, ook hier van toepassing is —, zullen ze in het volgende
verwerkt worden.
In Nederland is het onderwerp o.a. ter sprake gekomen in
de reeds genoemde studies van Dr. E. J. Beumer „Pers en Cri-
minaliteitquot;, „Criminaliteitslectuur in Dagbladenquot; door Monet
en Taksander, en een artikel van F. C. van Beusekom in het
Utr. Dagblad van 30 Mei 19ij, waarop aansloot een enquête
ingesteld door den Nederl. JournaHsten Kring „Publiciteit in
Strafzakenquot;. Verder verschafte mijn eerste enquête mij eenig
materiaal in dezen. Wel is waar betroffen de daarin gestelde
vragen niet rechtstreeks de rechtbankverslaggeving, maar uit
de diverse aanteekeningen en opmerkingen zijn toch verschil-
lende feiten door de personen, bij uitstek door de praktijk ook
hierop ingesteld, vermeld.
Als we nu in allerlei bladen nagaan, welke gevallen in de
doorsnee rechtbankverslagen gevat zijn, dan zien we, behoudens
t.a.v, de „groote zakenquot;, de „causes célèbresquot;, die in alle kran-
ten, zij het dan op hun wijze, genoemd zijn, niet slechts een
groote afwisseling van beschreven zaken, doch een kennelijke
differentiatie in uitwerking daarvan. Op het feit zelf van deze
variabiliteit behoeft niet nader te worden ingegaan, omdat iedere
krantenlezer dagelijks het feit kan constateeren en zelfs zonder
speciale oplettendheid constateert. De oorzaken hiervan verdie-
nen echter een nadere beschouwing, vooral omdat de lezer een,
ik zou haast zeggen, natuurlijk vertrouwen in de krant stelt.
„Der Leserquot;, zegt Glaser', „der alles gutgläubig für bare
Münze nimmtquot;; iets waarover in een algemeen werk over de
pers nog lang te schrijven zou zijn.
De praktijk der rechtbankverslaggeving zelf is de eerste aan-
leiding ervan, dat de keuze en opname van de verslagen zoozeer
uitéénloopt. Duizend en één factoren en factoortjes spelen hier-
bij een rol. Om enkele te noemen: De journalist, die naar de
zitting gestuurd wordt — daargelaten wie en wat hij is — heeft
meestal zelf een keuze te doen uit „de rolquot;, d.i. voor hem het
papiertje, waarop in summiere woorden de te behandelen zaken
staan getypt. Wel is waar heeft hij van de redactie soms opdracht
gekregen bepaalde zaken „vooral te nemenquot; — dit zijn o.a. de
„causesquot;, die min of meer „célèbresquot; zijn en de zaken, waarin
de redactie meent, dat het publiek, althans een deel der lezers
belang zal stellen om politieke reden of anderszins — en andere
„niet te nemenquot; — ze kunnen bijv. personen betreffen, die de
redactie om politieke, financieele of andere reden niet wil kwet-
sen en niet eens wil noemen —, verder is het toch aan hem over-
gelaten een keuze te doen. Heeft de verslaggever haast, wat in
het krantenbedrijf één der eerste letters van het alphabet is, dan
„piktquot; hij eenvoudig de zaak, die toevallig behandeld wordt op
het moment dat hij aanwezig is. Heeft hij gelegenheid de zitting
geheel of grootendeels mee te maken, dan zijn het vaak de z.i.
„aardigequot; zaken, de z.i. „belangrijkequot;, die hij op papier brengt.
Dit „z.i.quot; is dan weer de bron van veel wisselvalligheid. Maar
' pag. 14.
-ocr page 142-ook kan het gebeuren, dat hem tijdens het uitwerken van de
eene zaak ter terechtzitting, de soms vermeldenswaarde kern
van een andere behandehng ontgaat. Een gesprek met een col-
lega, de beh(^fte en de vrijheid om even een frisschen neus te
gaan halen, het moeten vullen van de vulpen, enfin, wat al
met kan hem een zaak over het hoofd doen zien. Ziehier in
enkele regels veel mogelijkheden. Ze klinken weUicht weinig
serieus. Maar is de rechtbankverslaggeving anders?
Dit alles geldt in gelijke mate voor de verslaggevers der cor-
respondentiebureaux. Iets anders staat het met de correspon-
denten die voor hun krant, gevestigd in een andere plaats dan
waar de zaken uit die plaats behandeld worden, eenvoudig die
zaken mwten verslaan, die de inwoners van bedoelde plaats be-
treften. Zij hebben eenvoudig niet te kiezen en schrijven over
kwesties, belangrijk of niet, die de andere kranten vaak juist
met nemen. Overigens komt dit wèl overeen met het feit, dat
de zaken uit eigen omgeving de voorkeur genieten, vooral bij
de plaatselijke bladen.
Er zijn echter andere factoren, die van invloed zijn op de
keuze der te verslaan zaken. Daar is in de eerste plaats de reli-
S^'^^' Sf^fheid van het blad. Het lijdt geen twijfel, dat een
Katholiek blad bepaalde zaken liever niet, dus: heelemaal niet
of uiterst kort of gesnoeid, zal weergeven; dat een streng Chris-
telijk blad zich eveneens van bepaalde verslagen zal onthouden-
dat een vrijzinnig blad een ruimeren maatstaf zal gebruiken,
üijv. zullen de eerst genoemde bladen weinig schrijven over
zaken, die een slecht licht kunnen werpen op het geloof of op
ploofsgenooten (bijv. geestelijken), en verder geen aandacht
besteden aan kwesties, die niet strooken met de bij hen gebrui-
kelijke opvattingen (bijv. ten aanzien van de zedelijkheid) tenzij
er een afschrikwekkende werking van uit kan gaan. Daar is in
de tw^de plaats de politieke richting. Wie dat wil zien, vindt
in veel rechtszaken een aanknoopingspunt, om zijn poUtiek ge-
tmte zienswijze te luchten. Die rechtzaak mag dan natuurlijk
met den partijleden onthouden worden, evenmin als de zaken
die inderdaad een partijbelang of één der leden raakt
Dan is er verder de aard van het blad, die zijn invloed doet
gelden bij het to-be-or-not-to-be van de rechtbankberichten
In het historische gedeelte van dit werk werd reeds getoond, dat
bladen met voornamelijk handelsberichten toch ook crimineele
feiten uit de handelswereld brachten. Het dorpskrantje kiest
alléén rechtszaken in verband met eigen omgeving. Het alge-
meene blad verkiest de meer algemeene zaken en de causes
célèbres. En, tenslotte, groot of klein, met welke strekking ook,
het blad, dat zijn lezers wil prikkelen en aan hun sensatiezucht
bevrediging wil schenken, kiest de meest sensationeele gevallen.
Volgen we thans de verslagen, die het wisselvallige keuze-
proces hebben doorloopen, den verslaggever, (eventueel telefoon
of telex), de redactie, de machines gepasseerd zijn en dus den
menschen onder oogen komen. De ontelbare differentiaties, de
verschillen tusschen verslagen over dezelfde zaak tevens, doen
de vraag rijzen, of deze teksten, die er zoo vertrouwd uitzien,
waar zijn, zakelijk juist, d.i. feitelijk juist, objectief. Mr. Nord
Thomson kan gemakkelijk zeggen (N.J.B. 1937) „verdachte
en publiek hebben recht op objectieve verslagenquot;, Dr. von
Campe kan stellen: „Die Presse soll die Hergänge im Gerichts-
saal so sehen und bringen wie sie sich abspielenquot;, Dr. Kruecke-
meijer kan wenschen: „Vor allen Dingen aber wird der Oef-
fentlichkeit sofort objectiv berichtet.quot; Maar zoo eenvoudig is
de kwestie niet. Er schijnt in de verslaggeving zelfs geen
objectiviteit mogelijk. Sling^ zegt dit wel wat zeer scherp:
„Eine Objektivität gibt es nicht. Weder in der Wissenschaft,
noch am Richtertisch. Selbst das photographische Objektiv ist
nicht objektivquot;. Degenen, die zelf eens verslagen schreven, kun-
nen dit allen getuigen, zonder er zelfs speciaal op gelet te hebben.
Zelf heb ik dikwijls verslagen van anderen gelezen, en daarbij
de overtuiging gekregen, dat die anderen óók wel gelijk konden
hebben, terwijl hun verslagen verschilden van de mijne, waar-
van ik toch zeker meende te weten, dat ze juist waren. (Iets,
wat trouwens iedere journalist op elk terrein zal bemerken.)
Reeds op grond van de oneindige variabiliteit van de recht-
bankverslagen zou men kunnen concludeeren, dat een objec-
tieve, d.i. feitelijk pitste „Gerichtsberichterstattungquot;, zij het
^ pag. 791.
^ pag. 3.
theoretisch mogeUjk, dan toch practisch mmogelijk is. Tot deze
conclusie zijn vrijwel alle auteurs gekomen, en zij noemen enkele
fac oren, die hierbi; een rol spelen. Ik wil hun opsomming aan-
Inderwerpet-nbsp;^c/or./. aan een kleine bespreking
te) Waarneming
Het begrip verslaggeving houdt in zich, dat er iemand is, die
verslag geeft, een persoon, die met oogen en ooren de gebeurte-
nissen opschrijft. Medium is dus steeds de verslaggever en daar
deze nog steeds een mensch is — een machine, die gesproken
woorden direct opneemt, is nog slechts een technisch wonder —
een subject, is het vanzelfsprekend, dat de verslaggeving berus-
tend op de waarneming, subjectief is. Dit laatste lijdt geen
twijfel, want, wie telkens en telkens weer — om bij dat eene
verbeeld te blijven — getuigen voor de rechtbank of politie
geheel verschillende verklaringen hoort afleggen, zal zich af
vragen of nog wel één van de verklaringen de juiste is. Welnu
wat IS de verslaggever in wezen anders dan een getuige, die bijv
een ongeluk heeft zien gebeuren. Bovendien heeft hij soms een
plaats, waar hij met alles voldoende zien en hooren kan. Bij het
zogenaamde persklaar schrijven is zijn aandacht verdeeld tus-
schen datgene wat gebeurt en het beschrijven van datgene wat
jmst gebeurd is. Een niet zuiver opgevangen woord, een niet
gezien gebaar kan de bedoeling daarvan en het verdere verloop
van de behandeling in een ander hcht stellen. Verder is in het
meerendeel van de gevallen pas een meer zuiver beeld te geven
aan het eind van de behandeling. Bijv. tijdens de behandeling
blijken nieuwe feiten, die beoordeehng van vorige feiten ver-
andering doen ondergaan, zoodat degeen, die persklaar zit te
schrijven, het eind van zijn verslag niet steeds in overéénstem-
ming kan brengen met het begin. Vandaar, dat velen het uit-
werken van aanteekeningen verkiezen, indien hiertoe tijd en
gelegenheid bestaat. En dan zijn er nog zooveel andere kleine
oorzaken, die de aandacht afleiden van de gebeurtenissen aan
de groene tafel: geluiden op publieke tribune, aanwezigheid
van menschen daar, die men even op wil nemen, personen op
de getuigeplaatsen, die zich min of meer vreemd gedragen, het
132
binnenkomen van veldwachters, griffieambtenaren, nieuwe ge-
tuigen, enz.; ook de gesprekken onderling van de journalisten,
óf betreffende de zaak óf — voorwaar geen zeldzaamheid —
betreffende iets anders.
Naast al deze, ik zou ze willen noemen: mechanische, uit-
wendige factoren, zijn er nog van hoogst persoonlijken aard,
waarvan de verslaggever zich niet eens bewust wordt. Bijv.: Op
den rechter hebben de journalisten een uiteenloopende visie,
ook op den Officier van Jxistitie, de getuigen en niet in het
minst den verdachte. Verder is daar het karakter en het recht-
vaardigheidsgevoel van den journalist. Zelfs een stemming —
ieder mensch is nu eenmaal niet gelijkmatig — is van invloed
op de waarneming. Soms zal de spheer en stemming van de
rechtzaal den journalist pakken, soms niet. De geestigheid of
de humor van een gezegde van president, getuige of verdachte,
het zielige van een geval, het soms harde maar rechtvaardige,
zal op hem niet steeds denzelfden indruk maken. Bij journahs-
tes zijn de sym- en antipathieën en de gevoeligheid voor stem-
mingen enz. nog sterker aanwezig. Ik geloof zelfs, dat zij daar-
om niet in de rechtzaal thuis hooren, temeer, omdat de vrouwe-
lijke aard spoedig aanleiding zou geven tot medelijdend getinte
verslagen of, daar de vrouw doorgaans een minder ruimen blik
heeft, tot oppervlakkige en tè persoonlijke relazen; dit alles nog
afgezien van haar eigen wisselende stemming.
Nog is de opsomming van factoren, die de waarneming be-
invloeden, niet ten einde. Er is immers nog de ontwikkelings-
graad van den verslaggever, die zijn waarneming, zelfs buiten
zijn bewust weten om, nader regelt. Nadrukkelijk wil ik er op
wijzen, dat het hier gaat om den invloed daarvan op de waar-
neming; de interpretatie van de waarneming en het op schrift
uitwerken daarvan wordt hierna behandeld. Meerdere malen
heb ik kunnen constateeren, hoe een journalist, niet-jurist, an-
ders reageerde op een gebeuren in de rechtzaal dan een jour-
nalist-jurist; hoe ook de eerste verschillende dingen in het ge-
heel niet waarnam, terwijl de tweede ze opmerkte.
Onder ontwikkeling zou ik ook kunnen rekenen de journa-
listieke schohng en de routine. De geschoolde verslaggever, de
geroutineerde journalist merkt meer, ziet zuiverder dan de
weinig geschoolde, de minder ervarene.
Na de uiterlij!^ factoren, de gevoêlsfactoren en de verstan-
delijke ontwikAelmg is het tenslotte de geestelijke oriëntatie, die
de waarneming beïnvloedt. Ik bedoel het geloof en de politiek
tiet IS met steeds aanbevelenswaardig deze over één kam te
scheren, maar in dit geval hebben ze toch in wezen eenzelfde
werkmg. Afgezien van den uiterlijken eisch, dien een krant van
zekere religieuze richting aan de uitwerking van het verslag,
d.1. de weergave van de waarneming, stelt — hierover later —
moet het toch worden aangenomen, dat een religieus denken
dat mimers 's menschen heele leven in zekere mate beheerscht
invloed heeft op de waarneming van bepaalde feiten en vooral
als deze in verband staan met de min of meer a-rehgieuze daden
waartoe misdaden tenslotte gerekend kunnen worden. In 's men-
schen gedachtenwereld speelt het geloof vaak een niet onbe-
langrijke rol en werpt niet slechts een bepaald licht op feiten
die rechtstreeks het geloof betreffen (eerediensten, wonderen^
enz.), maar tevens op feiten uit het maatschappelijk en privé-
leven. Zoo zal, om enkele eenvoudige voorbeelden in verband
met dit hoofdstuk te geven, het gebruik van bepaalde termen,
(bijv. een vloek, of, omgekeerd, een godsdienstig woord), buiten
's verslaggevers bewust denken om, zijn oor sneller treffen,
wanneer hij bijv. Katholiek is, dan wanneer hij dit niet is; en
zoo ziet een Israëlitisch verslaggever misschien niet eens, wan-
neer een eed wordt afgelegd met gedekt hoofd, terwijl het aan
een verslaggever van ander geloof telkens weer opnieuw opvalt;
enz. Op gelijksoortige wijze beïnvloedt eenig politiek denken
de waarneming, vooral van die feiten, die verband houden met
a-sociale daden, waartoe misdaden eveneens gerekend moeten
worden; en dit temeer, omdat elke politieke richting preten-
deert het goede voor het sociale leven voor te staan
Om even uit de school te klappen: Het komt ook wel eens
voor, dat een verslag in het geheel niet berust op de waarneming
van den schrijver ervan. Deze kan immers, indien hij verhin-
derd was de zitting bij te wonen, zijn licht opsteken bij een
ander. Het systeem is uiteraard niet aanbevelenswaardig, maar,
moet men het door toevallige omstandigheden (z^iekte, over-
matige drukte, e.d.) eens toepassen, laat men zich dan beperken
tot het vermelden van feitelijke gegevens zonder interpretatie
van anderer waarnemingen.
Na dit alles zal men begrijpen, dat alle wenschen in den
geest van deze uitlating van Dr. Max Hachenburg^: „Der
Berichterstatter soll dem Leser einen naturgetreuen Abdruck
des Ganges der Verhandlung geben und die wahren Zusammen-
hänge in dem Vordergrund der Erörtungen rücken. Damit ist
das Hauptproblem der Gerichtsberichterstattung aufgezeigt,quot;
nogal op losse schroeven staan. Men moet nu echter eenig ver-
trouwen in den verslaggever kunnen stellen, en dat kan, als
deze dat vertrouwen waardig is. Wanneer dat het geval is, zal
later worden vastgesteld.
Na de waarneming van alles wat in de rechtszaal geschiedt
komt de opteekening daarvan in het rechtbankverslag. Het is
een beschrijving en ten deele een interpretatie daarvan, en hier-
bij spelen zooveel en zoo belangrijke factoren een rol, dat ik ze
zou willen behandelen als factoren, die op hetzelfde plan staan
als de waarneming. Dit zal, meen ik, dit onderdeel van mijn
besprekingen overzichterlijker maken, en ik zou willen begin-
nen met:
2e) Religieuze orientatie.
Reeds heb ik het geloof genoemd als factor, beïnvloedend de
keuze der te verslaan rechtszaken en de waarneming van den
verslaggever. Voor de derde maal moet ik de rehgie noemen,
waar ze zekere werking heeft op de voorstelling der feiten, zoo-
als die in het verslag worden gegeven. Zelfs al worden deze
feiten zakelijk juist vermeld, dan kan nog het licht, waarin ze
gesteld worden, hun beteekenis wijzigen. Naar aanleiding hier-
van heb ik herhaalde malen de rechtbankverslagen in bladen van
nitéénloopende geloofsrichtingen vergeleken, en ik ben tot de
conclusie gekomen, dat ze inderdaad in niet geringe mate uit-
éénloopen. Het blijft hier echter meestal een kwestie van aan-
voelen, omdat de lïladen toch op hun manier objectief willen
zijn en dus niet opzettelijk en openlijk een geloofsmoment ver-
1 D. J. Z. 1933, pag. 895.
-ocr page 148-melden. Een voorbeeld wil ik noemen. In bepaalde bladen zal
men meestal den term vinden „niet nader te noemen hande-
iwA-T 1nbsp;zeggen „onzedeliikXt
dehngen . Fel is tegen dit gebruik indertijd te keer gegaan door
DaS'' nnbsp;de „CriminaliteifslfctuurT^
Dagbladen. De eerste term (nl. van de Katholieke bladen, vol-
gens Taksander) is, betoogt hij, „als een sluier om een naaktquot;
n het half bedekte Dat is de manier om te prikkelen. Het doet
iets anders verwachten, dan men rechtstreeks te zien krijgt: het
LS JnT ? f ^^ en overtuigend, maar ze zijn onjuist, want
indien mderdaad om hun bewering te volgen, het nog juist
bedekte meer prikkelend is dan het geheel onbedekte of geheel
bedekte, dan moet de term „onzedelijke handelingenquot; meer
pikant zijn dan „met nader te noemen handehngen», omdat het
eerste dichter bij het onbedekte staat dan het laatst . Het ver-
wyt aan de Katholieke bladen is hiermee m.i. opgeheven en
zelts geworden tot een teeken van goedkeuring
Overigens is de vraag naar den invloed van het geloof op de
bewerking der verslagen van vrij ondergeschikt belang en treedt
zakfnnbsp;S^^^^re rechts-
zaken Of men dan de afwijking van de toch al vrij imaginaire
objectiviteit moet afkeuren? Ik meen van niet. Tenslotte gaat
het om de doelmatigheid van het bericht, en indien aan het doel
wordt tegemoetgekomen, zij het onder de richtlijnen van het
geloof, ZIJ het op eenige andere wijze, dan is dit niet anders dan
toe te juichen. Elders in dit werk zal op de doelmatigheid van
net verslag nader worden ingegaan.
3 e) Politieke richting.
Ook deze komt voor de derde maal ter sprake. Het wil mii
voorkomen, dat de politiek gekleurde rechtbankverslagen ten
sterkste ztjn af te keuren. De misdadiger is een mislukkeling in
de maatschappij. Zijn misdaad had twee oorzaken: het gebrek
aan weerstandsvermogen was in hem min of meer ontwikkeld
^ pag. 29.
136
-ocr page 149-aanwezig; zijn omgeving, de maatschappij, bracht hem tot de
misdaad, stelde hem althans ertoe in de gelegenheid. Daar nu
iedere politieke partij zich voorstelt de maatschappij te beteren,
d.w.z. zich meent te moeten en kunnen bemoeien met de maat-
schappelijke regelingen, (het zal duidelijk zijn, dat dit voor alle
partijen geldt, maar in het byzonder slaat op de revolutionair-
georiënteerde partijen!), zijn het in ieder geval de verkeerde toe-
standen in de maatschappij, waarop door hen gewezen wordt.
De overigens allesbehalve steeds juiste conclusie ligt voor het
grijpen, dat deze verkeerde toestanden de oorzaak of de aan-
leiding vormden tot het plegen van de misdaad. En als men nu
nog bedenkt, dat er in den regel een standsverschil is tusschen
Officieren van Justitie en rechters eener-, verdachte anderzijds,
dat de laatste bovendien nog vaak lid van een partij is, althans
daarvoor kan worden aangezien, dan vormt dit alles de reden
van de vele politieke uitspattingen ten aanzien van de recht-
bankverslaggeving (om van misdaadberichten etc. hier niet eens
te spreken). Ook naar aanleiding hiervan heb ik verschillende
partijkranten doorbladerd, ik kreeg zelfs de beschikking over
een plakboek, inhoudende alle rechtbankverslagen van een
partij-journalist, en ik kreeg de overtuiging, dat twee feiten in
ieder geval vast staan:
In de eerste plaats worden verschillende groote en kleine
rechtszaken onder een bepaald licht zeer eenzijdig beschreven,
óf omdat ze zoo gezien zijn, óf omdat ze zoo geïnterpreteerd
werden. Het is bijv. opvallend, hoe vaak men in een socialistisch
blad verslagen tegenkomt, waarin de klasse-tegenstellingen ge-
accentueerd worden (mijnheeren in prachtige auto's, die veel te
hard rijden, steuntrekkers, die te weinig steun krijgen, enz.).
In de tweede plaats komt het mij voor, dat uit de „inge-
kleurde verslagen ernstige gevolgen voort kunnen komen. De
gemoederen van de lezers worden immers op hoogst eenzijdige
wijze opgezweept door het min of meer nadrukkelijk wijzen
op de verkeerde toestanden, waardoor nu weer die-en-die ge-
dwongen was geworden tot het plegen van een misdaad, die
desalniettemin gestraft werd. Een dergehjke „Hetzungquot; ver-
groot de tegenstellingen in de samenleving, doet de partijvor-
ming groeien, de onderlinge verdraagzaamheid afnemen, en de
maatschappij uitéénvallen. Het voor- en tegen van partijvor-
ming valt echter buiten den aard van dit werk
Verder geeft het vervormde beeld van het voorgevallene de
^sdaad en haar oorzaken, zooals zij ter terechtzitti^ besproken
worden, een onjuiste voorstelling, die niet altijd klopt Lt het uft-
gesproken vonnis, dat een niet te vervormen feit is. Dit heeft dan
tot gevolg, dat men door de verkeerde voorhchting gaat twijfelen
r ^^nbsp;-^P-ken, dJZTn
rechZ fquot; rechtspraak gaaf verliezen, en omdat de
rechtspraak een zoo voornaam deel van de staatswerkzaamheden
IS mag het vertrouwen daarin niet geschokt worden. „Die Sub-
rf^^^quot;nbsp;Rechts-
pflege zegt Hirschfeld. Ik kan me echter voorstellen, dat dit
laatste door sommigen als een phrase beschouwd wordt. Voor
hen wil ik hieraan toevoegen, dat het wantrouwen in de recht-
yraak maar al te vaak tot uiting komt. Gedurende de jaren
da ik zelf de terechtzittingen bijwoonde, heb ik meermalen aan
het optreden van verschillende verdachten gemerkt, dat bij hen
en m hun omgeving een wantrouwen tegenover de rechtspraak,
ja zelfs de overtuiging van dier onbillijkheid en partijdigheid
tegenover hun klasse bestond. Ik heb er zelfs enkele mLe-
maakt, die dit mm of meer onomwonden in woorden omzetten
Ovjigens maakten zij het daarmee voor zichzelf niet beter
omdat de houding van verdachte ter zitting van invloed is op
het vonnis. Zij werden aldus de dupe van de onfraaie bericht-
geving van hun eigen partijblad.
De diverse auteurs zijn allen tot een soortgelijke conclusie
gekomen. Mr. P. R. Blok zegt t.a.v. de pohtieke bladen in een
artikeltje „Openbaar Ministerie en Persquot;: „Men heeft puWica
ties m bepaalde politieke bladen en periodieken, die kennelijk
doelbew^ust een ongunstig onjuist licht werpen op het O M zoo
^s ZIJ dat doen tegenover eiken drager van openbaar ge'zaequot;
Dr Elwert, die de „Berichterstattung» een spiegel van het
rechtzaalgebeuren noemt, vraagt zich af: „Und wenn dieser
Spiegel trub oder gar Mangelhaft ist?quot; En zijn antwoord luidt
dat , die falsche Resonanz in der Tagespressequot; de oorzaak is van
het feit, dat de strafrechtspraak, hoe gaarne men ook de be-
richten erover leest, zoo weinig populair is; de berichten zijn
immers „gar tendenziös und gefärbtquot;. Dr. O. Hamm heeft een
dergeUjk bezwaar: „Ein schhmmer Misstand dieser Besprechun-
gen juristischer Dinge in der pohtischen Presse ist es, dass diese
stets geneigt ist, den juristischen Fragen, auch wenn sie an sich
ganz unpohtisch sind, eine pohtische Seite abzugewinnenquot;.
Eigenhjk is de „Pohtisierungquot; van de rechtbankverslagen in
Duitschland sinds het begin dezer eeuw een aanleiding tot schrij-
ven geweest. De kwestie was van dien aard, dat men een speciaal
woord „Klassejustizquot; ging gebruiken. Dr. von Campe zag in
1932 den verkeerden gang van zaken in en schreef een alarm-
artikel „Quo vadis Justitiaquot;, waarin hij o.a. opmerkte: „Politi-
sieren ist der Zug der Zeit,quot; waaraan ook de rechtbankverslag-
geving niet ontkomt, zoodat elk verslag een politieken inslag
krijgt. Hierdoor zal, aldus Von Campe, ook het publiek door
een politieken bril gaan zien, hetgeen niet aanbevelenswaardig
is, want: „In der Pohtik vergisst sich's so rasch!quot; Zijn conclusie
is dan: „Hier ist Zurückhaltung das Gebot der Stunde für das
Recht.quot; Sinds bepaalde veranderingen in Duitschland is de
„Klassejustizquot; natuurlijk nooit meer genoemd.
Bij dit alles zijn nog in het midden gelaten de processen met
een werkelijk politiek karakter. Dat de eigen partij deze aller-
zijds uitbuit, behoeft wel geen nader betoog. Dat de tegenpartij
de noodige andere lezing van het geval geeft, is even vanzelf-
sprekend. Voorbeelden legio. Dan zijn er nog processen, waarbij
de eigenlijke politieke fond een raadsel blijft, en dit raadsel is
dan aanleiding tot vele commentaren op het geval zelf en op
eikaars voorstellingen. De politiek, die de heele samenleving ver-
troebelt, vertroebelt evenzeer de rechtbankverslaggeving. Ik
vraag me af, of er dan nog sprake is van verslaggeving. Is dit
niet het geval, dan heeft Samkalden^ gelijk, wanneer hij zegt:
„De partijpers is het middel om de groepsvoorstelling actueel bij
de leden te doen voortbestaanquot;. Als men de pers slechts dezen
eisch stelt, is zij van haar voornaamste functie, de berichtgeving,
beroofd.
Tegenover al deze contra staat een uiterlijk pro. De bladen,
die uit hoofde van hun politieke gezindheid meenen, de rechts-
^ pag. 130, Publieke meening, pers en staat.
-ocr page 152-pleging aan critiek hunnerzijds te kunnen onderwerpen, zou-
den natuurlijk wel eens een inderdaad geschiede on^heid
kunnen aantoonen. In een bekend geval is dit zelfs voorgeko-
men: De herziening der zaak Giessen-Nieuwkerk is indttijd
uitgelokt door het blad „Het Volkquot;, dat aan het hcht bracht
dat een kroongetuige valsche verklaringen had afgelegd. Eén der
verslaggevers had dit door een zelfstandig onderzoek ontlkt!
Met deze gegevens werd een nieuw revisie-verzoek ingediend,
ecÈer .f fnbsp;zijn denkbaar. Ik vraag me
echter af, of er met een betere manier is om critiek uit te^fe-
nen dan alle bezwaren maar aan de puWiciteit prijs te geven
daarbij afwachten, of misschien de Justitie hierop^d r af eren
en daarbij de zekerheid te hebben, dat een groot gedeelte van de
lezers opgezet zal worden tegen de rechterlijke macht. Over de
vraag, m hoeverre critiek door de pers is aan te bevelen, zal hier-
na in meer algemeen verband standpunt gekozen worden.
4^) Opleiding van den journalist.
Ook deze zal de interpretatie van de waarneming beïnvloe-
den, zooals ze reeds de waarneming zelf beïnvloedde. Het gaat
er in dit verband niet om, uit te maken welke opleiding de recht-
bank-journalist moet hebben. Dit kan beter ter sprake komen
bij de algemeene conclusies. Hier gaat het er slechts om te con-
«ateeren, of en zoo ja in hoeverre de ontwikkeling een rol speelt.
Nog daargelaten, welke opleiding de verslaggever heeft gehad
zal men het met mij eens zijn, dat men in het algemeen op het
verslag van den meer ontwikkelde meer zal kunnen vertrouwen
Getuige de praktijk. Scherper blijkt dit, indien men het verslasi
van een met-jurist naast dat van een jurist legt. De eerste zelfs
al heeft hij eenigen juridischen aanleg, zal en kan de feiten niet
zoo juridisch scherp weergeven als de jurist. Hij weidt wel eens
uit over minder belangrijke punten, terwijl hij de belangrijke
met noemt. Nu zal ook de jurist in dezen niet feilloos zijn, m ar
m ieder geval zal deze een beter inzicht in de behandelingen
en. rV ^ de niet-jurist (bijv. econoom, sociaal-geograaph,
^z.). Vandaar dat ik meen te kunnen concludeeren, o a. met
Meli^: „Est ist erforderlich, dass er über die erforderliche
^ pag. 2ig v.v,
140
Sachkunde verfügt, um die verschiedenartigsten Vorgänge
richtig aufzufassen (impliciet geeft ook Hellwig hier te ken-
nen, dat na de waarneming de opvatting omtrent het waarge-
nomene tot uiting komt in het schrijven van het verslag!) und
sach gemäss einzuschätzenquot;. Evenzoo geeft Dr, El wert, na ge-
constateerd te hebben: „Einen richtigen Prozessbericht schrei-
ben, das ist ausserordentlich schwerquot;, zijn meening aldus: „Das
verlangt schon eine gewisse juristische Schulung,quot; Onwillekeu-
rig doet mij dit denken aan de inleiding, die Sling^ schreef op
zijn lezenswaardig boek „Richter und Gerichtetequot;, waarin hij
vertelt: „Wie ich Gerichtsberichterstatter wurdequot;. Doch ook
al zegt hij hierin o.a. „ich habe kein ernsteres Bestreben, als die
Dinge so zu zeichnen wie ich sie sehe,quot; — hetgeen hij trouwens
doet ook gezien de rest van zijn boek —, ook al geeft hij zelf
toe, geen juridische opleiding gehad te hebben, deze man heeft
zooveel capaciteiten, dat hij niet als maatstaf gebruikt kan
worden.
Met enkele voorbeelden moge ik het gebrek aan juridisch in-
zicht van den verslaggever illustreeren. Zoo hoorde ik eens een
rechtbankverslaggever, niet eens een zeer jonge kracht, aan een
collega vragen, of deze misschien het verschil wist tusschen dief-
stal, verduistering en inbraak. Moet iemand, die iets dergelijks
niet weet, rechtbankverslagen schrijven? Toen voor den Utrecht-
schen Politierechter eens op één middag meer dan honderd Bar-
nevelders gedagvaard waren wegens het niet tijdig aangeven van
hun hond bij de belasting, en al deze verdachten verstek lieten
gaan, deelde de president den journalisten mede, dat ze wel
zoolang weg konden gaan. De verslaggevers meenden, dat geen
behandeling plaats zou vinden, gingen weg en schreven over de
zaak niets, ofschoon ze toch waren afgekomen op deze „massa-
justitiequot;; slechts een blad met een verslaggever-jurist vermeldde
den volgenden dag enkele feiten en de vonnissen. Ook in de
verslagen zelf is de niet-juridische scholing van den journalist
soms te merken. Een enkele keer treft men bijv. wel eens ver-
warring tusschen eisch en vonnis aan. Het chché: „De verde-
diger bepleitte op juridische gronden enz.quot; is zeker ook ten
^ pag. i v.v.
-ocr page 154-deele te danken aan het feit, dat de verslaggever van het pleidooi
vaak met al te veel begrijpt. Verder ter illustratie enkele knipsels:
De raadsman, Mr. B., eischte, dat zijn dient veroordeeld zal worden
als iemand, die nog nooit veroordeeld is.
Sinds wanneer heeft een verdediger te eischen? En hoe is een
veroordeeling „van iemand, die nog nooit veroordeeld isquot;?
Hem werd enkel ten laste gelegd, diefstal van een rijwiel, dat iemand
even voor de bibliotheek had gezet... De Officier van Justitie sprak
er zijn bevreemding over uit, dat de dief op vrije voeten was gelaten- hij-
was van oordeel, dat in korten tijd niet minder dan lo fietsen werden
gestolen als een ernstig feit moet worden beschouwd en daarom had hij
er aan gedacht i maand voor elk rijwiel te eischen; bij nader inzien
achtte hij het beter dat de jongen werd opgenomen in een jeugdgevan-
genis voor den tijd van lo maanden. Kon de Rechtbank zich daarmee
met vereenigen, dan lo maanden gevangenisstraf.
Deze twee passages zijn met elkaar in strijd. Zooals het daar
staat kan de Officier het niet gezegd hebben, omdat hij niet
mag rekenen met vermoedens t.a.v. andere diefstallen, door den
verdachte gepleegd, en voor zoover niet bij de behandeling ter
zittmg gebleken. Opname in een jeugdgevangenis duurt ten
mmste i jaar, en bovendien is de opname in een jeugdgevangenis
niet gelijkwaardig met die in een gewone gevangenis. De onge-
lukkige stijl van dit bericht blijft thans buiten beschouwing.
Verscheidene feitelijke gevolgen heeft het, als een rechtszaken,
verslaggever met juridisch onderlegd is:
In de eerste plaats kan hem eenvoudig de portée van een zaak
ontgaan. Hij kan dan wel is waar waarheidsgetrouw tenlasteleg-
ging en vonnis weergeven, de waarde van de motiveering van
de uitspraak en van de uitspraak zelf, soms de geheele kern van
de zaak, dringt niet bij hem door en vindt dus niet voldoende
uiting in het verslag. Nu is dit niet zoo ernstig bij zaken van
ondergeschikt belang, waarvan de oppervlakkige beschrijving
door het publiek gelezen en vergeten wordt, en waarvan het
onthouden toch vrij nutteloos zou zijn. In zaken met een voor
de maatschappij meer belangrijke kern, een waarschuwing of
een leering, treedt het belang van een deskundige beschrijving
meer op den voorgrond, want het publiek wordt anders de juiste
inhoud der zaak onthouden, geheel of gedeeltelijk. En dit kan
aanleiding geven tot een zich verkeerd ontwikkelend of ont-
wikkeld rechtsgevoel. Dit is een niet gewenscht gevolg. Als de
142
pers, om Dr. O. Hamm te citeeren, staat „im Dienste der
Rechtsentwickelungquot;, dan geschiede dit niet onder leiding van
een onbevoegden gids.
Nog minder is het te accepteeren, dat de verslaggever bij ge-
breke van een juist begrip, wanneer hij zich hiervan bewust is,
opzettelijk de kern ontwijkt. De lezer zal dan in zijn opper-
vlakkigheid niet verder over het geval doordenken. Denkt hij
wel door, dan zal eerder zijn conclusie zijn, dat de rechtspraak
niet zoo zuiver schijnt, dan dat hij zich bewust wordt, dat er
aan het verslag iets ontbreekt; het gemiddelde publiek is nu
eenmaal geneigd, onvoorwaardelijk te gelooven in wat in de
krant gedrukt staat.
Natuurlijk kan de minder geschikte opleiding van den jour-
nalist ook aanleiding zijn tot het maken van fouten. „In de
laatste jaren is mij herhaalde malen opgevallen, dat persversla-
gen, ook die welke te goeder trouw en zoo onpartijdig mogelijk
zijn opgesteld, dikwijls op cardinale punten onjuist warenquot;, al-
dus schrijft Mr. Blok in het Weekblad van het Recht. Hij is
echter niet de eenige, die onjuistheden constateerde. 8 Officie-
ren van Justitie, die mij bij hun antwoord op mijn enquête een
toelichting schreven, wezen daarop, en 3 Rechters. Sommigen
drukten het scherp uit, anderen minder scherp. Zoo schreef mij
een oud-vice-president van een Gerechtshof: „De Rechtbank-
verslagen zijn gewoonlijk niet best. De reporters zijn lieden, die
van de juridische pointe, waarvan soms de heele zaak afhangt,
niet het flauwste benul hebbenquot;. Een Officier van Justitie
schreef iets dergelijks: „.....de erbarmelijke berichten in de
bladen, hetgeen deels te wijten is aan het feit, dat de persmen-
schen geen flauw benul hebben van den procesgangquot;. Het is
hier niet de plaats, meer passages uit de verschillende brieven te
citeeren. Voldoende lijkt het mij te zeggen, dat vele mannen,
die uit den aard van hun functie bij uitstek in de gelegenheid
waren, de fouten der rechtbankverslagen te ontdekken niet
alleen, maar ook de oorzaken daarvan aan kunnen geven, één-
stemmig de niet-juridische opleiding als factor beschouwen. En
wanneer ik zelf rechtbankverslagen doorlas, door niet-juristen
opgesteld, dan trof het mij, dat de meeste fouten, voor zoover
ik ze dan kon beoordeelen, juist van juridischen aard waren;
feitelijkheden werden met meer juistheid weergegeven. Enkele
voorbeelden:
Een ontbonden overeenkomst voortgezet.
Kkas H., 26 jaar, slager te .... heeft op 26 September per telefoon
bij E. B. 103 pond spek besteld. Verd. had een jongen, zekeren D., aan
een betrekking geholpen. Diens vader zou als tegenprestatie zorgen, dat
B aan verd. voor D.'s rekening vleeschwaren zou kunnen leveren. Ver-
schillende malen is dit gebeurd.
Na het ontbinden van deze overeenkomst heeft verd. echter op de oude
voet nog 100 pond spek gekocht en de rekening bij D. laten presenteeren.
Verd. staat daarom vi^egens oplichting terecht. Enz.
Afgezien van het feit, dat dit verslagje niet byzonder duidelijk
is, past de kop niet in een kolom strafzaken. Hier wordt de in-
druk gewekt, als zou het voortzetten van een ontbonden over-
eenkomst een wijze van oplichting zijn.
Het was echter den Politierechter niet mogelijk, om uit dit met sterken
drank doorpekelde proces, het pessimisme van den Officier, die vier
maanden gev. requireerde, het optimisme van den verdediger, Mr H
vrijspraak concludeerend, wijs te worden. Hij waschte dus zijn politie-
rechterlijke handen, als wijlen Pilatus, in onschuld en verwees de zaak
naar de Meervoudige Strafkamer, om die zaak in de situatie: drie weken
meer dan één, maar eens netjes uit te laten kienen.
Het gaat thans niet om de mislukte poging van geestigheid, maar
wat is eigenlijk met deze heele tirade bedoeld?
Een 21-jarige kantoorjuffrouw... had... een hoeveelheid narcissen af-
geplukt en meegenomen, w^aarvan ze een gedeelte aan haar vriendin
ten geschenke gaf, die tijdens den diefstal van de bloemen op den uitkijk
had gestaan om voor onraad te kunnen waarschuwen, zoodat laatstge-
noemde zich aan heling der bloemen had schuldig gemaakt. Beiden ston-
den thans deswege terecht en bekenden het hun ten laste gelegde. Enz.
„Zoodat laatstgenoemde zich aan heling had schuldig gemaaktquot;
slaat kennelijk op het op den uitkijk staan; in werkelijkheid was
daardoor de vriendin medeplichtige. „Beiden stonden deswege
terechtquot; slaat blijkbaar op „helingquot;; dit klopt natuurlijk aller-
minst.
Laat ik met deze enkele voorbeelden volstaan. Dat het voor-
komen van onjuistheden in de pers niet bevorderlijk is voor het
vertrouwen, dat het publiek in de rechtspraak dient te stellen,
is een gevolg, dat thans geen nader betoog behoeft. Opzettelijk
heb ik voorbeelden gekozen van onbelangrijke zaken. Bij on-
juistheden in verslagen van belangrijke processen treden de be-
zwaren natuurlijk veel sterker naar voren.
144
•)e) Practische eischen
dragen het hunne bij tot vorming of vervorming van het recht-
bankverslag. Daar is in de allereerste plaats het tijdsproduct:
„actualiteitquot;, daarin bestaande, dat men den kortst mogelijken
tijd nadat iets gepasseerd is, het gebeurde in de kranten leest,
liefst zoo uitvoerig mogelijk. „Aktuahtät ist der wichtigste Le-
bensnerv der Tagespresse,quot; aldus Glaser'. Natuurlijk, in het
algemeen kan men — dank zij alle moderne technieken — een
uiterst snelle berichtgeving verwachten en eischen. Ik vraag me
echter af, welk belang er in schuilt of een verslag één dag
eerder of een dag later in de krant komt. Dat alléén om den
wille van de actualiteit een verslag zoo snel „in elkaar gezetquot;
moet worden, dat er niet de volledige zorg of aandacht aan be-
steed kan worden, een geval, dat in de journahstieke gaarkeuken
geen zeldzaamheid is, dat daarbij onjuistheden en onvolledig-
heden gemakkelijk ontstaan kunnen met alle gevolgen van dien,
dit is m.i. steeds af te keuren.
Anderzijds moet de krant de berichten ook weer niet zoo
lang uitstellen, dat het nieuws via mondelinge overlevering of
anderszins met alle daaraan verbonden bezwaren (overdrijving,
verandering, enz.) de menschen bereikt heeft vóór de krant het
bericht brengt. Men zal dan het bericht niet meer lezen, omdat
men het al weet, althans meent te weten, maar tevens zullen
sommigen de gedachte in zich hebben voelen opkomen, dat de
krant eerst gezwegen had, omdat er iets niet in den haak was.
Politieke bladen kunnen natuurlijk weer in die richting in-
sinueeren.
Twee grenzen zijn hiermee aan de actualiteit gesteld. Prac-
tisch komen ze hierop neer, dat er voldoende tijd moet zijn om
de verslagen met zorg te bewerken, maar dat ze daarna direct
geplaatst worden. En dit is ook de gewone gang van zaken,
waarvan slechts afgeweken wordt als het gaat om het verslag
van kwesties, waarvan de redactie reden heeft te veronderstellen,
dat het publiek ze zoo spoedig mogelijk wenscht te lezen. Maar
dan komen ook juist de fouten en onvolledigheden, wier recti-
^ pag. 28.
10nbsp;145
-ocr page 158-ficatie resp. aanvulling licht verwarring kunnen stichten. De
wedstrijd om een primeur is bij dit alles geen sine eure.
„Die Aktuahtät muss in einem bestimmten Verhältnis zur
Publizität stehenquot;, verklaart Krumbach S Hij duidt die ver-
houding echter niet nader aan, vermoedelijk omdat hij spoedig
bemerkt zal hebben, dat zijn zoo fraai gezegde stelling niet of
slechts uiterst vaag te omlijnen is. Inderdaad hangt de grens af
van de min of meer moreel verantwoorde zienswijze der redac-
ties, waar het gaat om de keuze tusschen een opvallenden pri-
meur of een deugdelijk verslag, voor zoover deze tenminste niet
samen kunnen vallen.
Wanneer er weinig rtiimte voor de rechtbankverslagen be-
schikbaar is, d.i. wanneer veel ander soort nieuws de voorkeur ge-
niet, worden de eerste gecomprimeerd. In vroeger eeuwen was
dat reeds zoo. Toen moesten zelfs, zooals in het hoofdstuk „His-
toriequot; is vermeld, de crimineele berichten geheel wijken voor de
andere. Nu echter sinds jaren de rechtszaken een vast onderdeel
van het nieuws vormen, wordt de eventueel voor ander nieuws
benoodigde ruimte op de meer of mindere uitgebreidheid o.a.
van de crimineele verslagen gewonnen. Eerst worden de uit-
voerigheden in de beschrijving gesnoeid; is dit niet voldoende,
dan wordt de schaar in de feiten gezet. Gebeurt dit dan door
„the right manquot;, dan lijkt mij dit niet bezwaarlijk, al wordt
het verslag tot weinig meer dan een feitelijke vermelding van
telastlegging, eisch en vonnis. Nu is het echter vaak zoo, dat
niet de verslaggever zelf, ondanks het feit, dat hij de zaak heeft
beschreven en dus het beste kan weten, wat nog geschrapt kan,
maar de redactie bekortingen aanbrengt, ofschoon zij niet een
eigen indruk van de zaak gekregen heeft. Ten slotte verdwijnt
op de zetterij ook nog wel eens een alinea, en met dit al is het
hoogst twijfelachtig, of de bekorting feilloos geschied is.
Omgekeerd vraagt een teveel aan ruimte soms om een ver-
slag, dat in verhouding tot het belang van de zaak (mutatis
mutandis tot het belang van het heele nieuws) overdadig lang
is, dus onevenredig belangrijk schijnt. Men kan het dikwijls con-
stateeren, dat de ochtendedities gevuld zijn met „nieuwsquot;, dat
1 Grundfragen der Publizistik (Berlijn 1935), pag. 220.
-ocr page 159-voor de avondeditie niet eens in aanmerking gekomen zou zijn.
Tevens staat vast, dat het meeste crimineele nieuws in de och-
tendedities voorkomt. Een enkel cijfer moge dit illustreeren:
Een telling over de maand April 1938 wees uit, dat in de Nieuwe
Rotterdammer Courant niet minder dan 69% van de geheele
ruimte aan crimineel nieuws in de ochtendeditie voorkomt. Nog
sprekender is dit feit, wanneer men de ruimte aan crimineel
nieuws gaat vergelijken met de totaal-ruimte aan nieuws. Voor
de ochtendeditie verkrijgt men dan een percentage van 5,79%,
voor de avondeditie 1,95%. Doch niet slechts ten aanzien van
de ochtendedities is het waar, dat de hoeveelheid crimineel
nieuws afhankelijk is van de beschikbare ruimte. Men neme,
om het algemeener te zeggen, maar een stapel kranten ter hand
om te kunnen constateeren, dat den eenen dag een belangrijke
rechtszaak in een hoekje gedrukt staat, den anderen dag een
hoogst onbelangrijke procedure in optima forma op de front-
pagina prijkt.
In beide gevallen zal de inhoud in hoofdtrekken natuurlijk
wel dezelfde zijn, maar juist in het rechtbankverslag zijn het
zoo vaak de kleinere feiten — juist die, welke een kort verslag
niet bevat — die een ander licht op de zaak kunnen werpen.
Vooral te denken is hier aan de motiveering van de straftoeme-
ting in eisch en vonnis, want als deze niet vermeld wordt in het
verslag, hangt vaak de billijkheid van requisitoir en uitspraak
volkomen in de lucht. Ter illustratie vergelijke men deze twee
zinsneden, beiden n.a.v. een diefstal van een japon uit een
warenhuis.
„De Officier eischte tegen de juffrouw 6 maanden gevange-
nisstrafquot; en: „Gezien de verdachte reeds vaker wegens een der-
gelijk feit veroordeeld was, meende de Officier van Justitie, dat
niet meer met een lichte straf kon worden volstaan. Spr. eischte
derhalve een gevangenisstraf voor den tijd van een half jaar.quot;
Bij dit alles komt nog, dat onevenredige verkorting, zoowel
als onevenredige uitbreiding van een verslag tot gevolg zou
kunnen hebben, dat zich een wanvoorstelling bij de lezers gaat
vormen omtrent de belangrijkheid van verschillende strafzaken.
Moet ik nog antwoord geven op de vraag, of het proces tegen
de weduwe Becker (zomer 1938), de Luiksche giftmengster, de
belangstelling waard was, die veel kranten er aan besteedden?
Van de politierechter-verslagen wordt door veel kranten in den
regel veel werk gemaakt, althans meer dan het verschil van be-
lang tusschen rechtspraak van een enkelvoudige kamer en een
meervoudige kamer zou billijken. Ondanks deze voorbeelden
m^t ik toegeven, dat het bestaan van wanvoorsteUingen als zoo
juist bedoeld bij het publiek moeilijk concreet aantoonbaar is.
Misschien is het nog het best te constateeren aan het gedrag van
de verdachten en getuigen ter terechtzitting. Het is bijv. op-
vallend, dat veel verdachten, die voor den Politierechter moe-
ten verschijnen, zich een air aanmeten, als was hun zaak een
belangrijke gebeurtenis; hetgeen schijnt aan te sluiten op wat
zooeven naar aanleiding van de pohtierechterverslagen gezegd
werd. Dat hierbij de a-proportioneele verslaggeving een rol
speelt, mag men m.i. aannemen.
6e) De aard van het blad.
Er bestaat een wisselwerking tusschen den aard van het blad
en het peil van de lezers. Want eenerzijds moet het blad, om
zich in stand te kunnen houden, voldoen aan de wenschen van
zijn lezers. Anderzijds krijgt het blad, dat een bepaald genre
nieuws brengt, die lezers, aan wie dat nieuws interesseert. We
kennen kleine en grootere plaatselijke bladen, die óf alleen plaatse-
lijk, óf ook ander nieuws opnemen, omdat voor sommige kranten
alléén het plaatselijk nieuws van belang is, voor andere ook pro-
vinciaal, binnenlandsch en wereldnieuws belangrijk is. We kennen
stadskranten, die voor het volk geschreven zijn en stadskranten,
die ook in intellektueele kringen gelezen worden. We kennen
kranten, die door het geheele land verspreid worden en die óf
door iedereen, óf door meer intellektueele personen gelezen
worden. We kennen bladen, waarvan het nieuws op eenig eco-
nomisch verschijnsel is toegespitst (handel, zeevaart, industrie,
enz.) en tenslotte bladen, die een politiek doel beoogen. Maar
hoeveel soorten kranten we ook kennen, het peil van den in-
houd is steeds paralel aan het lezerspeil. Dit slaat natuurlijk ook
op het peil der crimineele berichten. Want de intellektueel zal
hierin graag iets juridisch zien, iets psychologisch en iets econo-
148
misch. Misschien wil hij ook eenige sensatie, maar daar is in ieder
geval de massa, die min of meer belust is op sensationeele be-
richten. Het verschil in karakter van de kranten berust dan
ook voor een groot deel op den meer of minderen sensationeelen
inslag. In het tweede hoofdstuk van deze studie hebben we reeds
kunnen constateeren dat die een niet te veronachtzamen in-
vloed heeft op de criminaliteit. Er is reeds vastgesteld, in hoe-
verre sensatie t.a.v. berichten omtrent de misdaad zelve moet
worden vermeden. Thans dient nog nagegaan te worden, of, en
zoo ja, in welke mate sensatie in het rechtbankverslag aanwezig
is en zou moeten zijn.
Nu komt bij de behandeling voor de Rechtbank de gepleeg-
de misdaad, thans geheel opgehelderd, ter sprake, en daarbij zijn
voor den verslaggever allerlei feiten en prikkelende byzonder-
heden te vernemen, die hem nog niet van te voren ter oore zijn
gekomen. Deze byzonderheden kunnen het vroeger gebrachte
verslag over de misdaad aanvullen en zoo wordt vaak ter ver-
duidelijking de geheele misdaad binnen het kader van het recht-
bankverslag in extenso nogmaals beschreven. Wat op pag. 104
gezegd is naar aanleiding van de beperking der sensatie in de
berichtgeving over de misdaad zelf is hier eveneens van toe-
passing. Hierop behoeft dus niet meer nader te worden inge-
gaan, evenmin als op de in het rechtbankverslag herhaalde of
aangevulde sensationeele feiten in verband met het onderzoek,
want ten aanzien van dit laatste zijn op pag. 112 grenzen ge-
steld. Resten dus nog de sensationeele gebeurtenissen ter terecht-
zitting zelve.
De meeste zittingen verloopen zonder dat er eenig voorval,
dat werkelijk sensationeel is, plaats vindt. En toch zal men in
veel verslagen feiten vermeld vinden, die sensationeel aandoen.
Dit is niet slechts de meening van schrijver dezes, maar blijkt
de opvatting te zijn van veel Officieren van Justitie, Rechters,
enz. Het was weer de enquête, die mij van deze opvattingen
op de hoogte bracht, want bij de laatste daarin gestelde vraag,
luidende: „Acht U de huidige wijze van crimineele bericht-
geving bevredigend of hebt U bepaalde bezwaren? Zoo ja, wel-
ke?quot;, teekenden 11 Rechters en 9 Officieren van Justitie, d.i.
ruim een derde van deze twee categorieën, die reflecteerden op
het vragenhjstje, bezwaren aan omtrent de sensationeele recht-
^ttmg-verslagen. „Elk sensatiebericht,quot; schrijft een substituut-
Officier, „IS m hooge mate af te keuren.quot; „Gewoonlijk zijn de
verslagen te veel op sensatie belust,quot; noteert een ander. „Onge-
twijfeld zullen sommige couranten bij die berichtgeving zich in
de eerste plaats richten op de sensatiezucht van het publiek quot;
aldus een Politierechter. Een vice-president zegt: „Wel is mij
gebleken, dat andere bladen als .... te veel sensatie maken van
misdaden. Over .... behoef ik U niets naders te zeggen, want de
geïllustreerde berichtgeving van dit blad acht ik funest,quot; en
„Er wordt te veel gelet op het sensationeele,quot; is de opmerking
van een anderen rechter. Ziehier enkele uitspraken van bij uit-
stek ^voegde autoriteiten. Doch ook vele anderen, die de lijsten
invulden maakten bezwaren ten aanzien van de sensationeele
rechtbankverslagen. Van de 69 personen of instellingen, die be-
zwaren opperden, wezen niet minder dan 34 op het sensatieële-
ment. Ook hun gemiddelde conclusie is: „sensationeelquot; of te
sensationeelquot;.nbsp;quot;
Waar deze sensationaHteit dan in bestaat? Het zoogenaamde)
woordelijk citeeren van vragen en antwoorden, het plaatsen van
fotos of teekenmgen, het vermelden van zoogenaamde „inci-
denten , een uitbarsting van den verdachte, een belangrijke ver-
klaring van een getuige, een twistgesprek met den verdediger
uitrwpen op de publieke tribune, enz. Veel wordt gretig als
incident gequalificeerd, terwijl het slechts verschijnselen zijn in
een normalen procesgang.
Maar waarom verdient de sensatieberichtgeving omtrent der-
gelijke feiten afkeuring? Als het publiek eenige prikkeling
wenscht, is het toch billijk, ze te geven, als daartegenover geen
nadeelen bestaan. Welnu, deze nadeelen bestaan m.i. wel dege-
lijk: in de eerste plaats wordt op deze wijze het zwaartepunt van
het geheele verslag verlegd naar momenten van vaak onderge-
schikt belang. Verder kan één en ander licht leiden tot disqua-
hficatie van het optreden van de betrokken personen. Ten aan-
zien van Officieren en Rechters is dit geheel uit den booze, om-
dat zij niet als persoon optreden, maar vertegenwoordigers zijn
van het staatsgezag, en met name van dat deel hiervan, dat men
als „rechtsprekende machtquot; betitelt. Ten aanzien van den ver-
150
dediger is een onjuiste beoordeeling door het lezend publiek van
zijn optreden en pleiten te vreezen, iets, dat gezien de toch al
weinig favorabele meening omtrent en het kleine vertrouwen
in den advocatenstand, zeker niet bevorderlijk zal werken ter
verbetering van de positie van den raadsman in het algemeen.
De gechargeerde beschrijving van verdachte's houding en ant-
woorden doet zijn persoon tegenover de lezers wellicht anders
uitkomen dan verantwoord is. Dit alles moet leiden tot een
wanvoorstelling omtrent het behandelde, en uit dit niet juiste
begrip kan niets anders volgen dan een verkeerd gefundeerde
meening omtrent de rechtspraak, met een weifelend vertrouwen
daarin.
Gezien alles wat thans gezegd is omtrent keuze der verslagen
en uitwerking daarvan, beïnvloed door waarneming, religieuze
orientatie, politieke richting, opleiding van den journalist,
eischen der praktijk en sensatiezucht en -bevrediging, mag, meen
ik, met zekerheid vastgesteld worden, dat er van een objectieve,
{zakelijk juiste en neutrale) rechtbankverslaggeving geen sprake
is. Deze conclusie zou echter pas op een afkeuringswaardig feit
duiden, indien aangetoond werd, dat een strikte objectiviteit
een noodzakelijkheid is voor de juiste functie van het recht-
bankverslag. Indertijd is de openbaarheid der zitting en daarmee,
zij het niet verwacht, het rechtbankverslag, geaccepteerd, in de
eerste plaats opdat het publiek kennis zou kunnen nemen van,
en afgeschrikt, geleerd en gesterkt zou worden door de rechts-
pleging, in de tweede plaats opdat de publieke controle een wei-
overdacht en billijk vonnis zou garandeeren, dat beantwoordt
aan het gezonde rechtsbewustzijn van het volk. Het voorlichten
is dus de eerste taak van de pers in het algemeen, van het recht-
bankverslag in het bijzonder. „De ontwikkeling der massaquot; is
volgens Taksander S „een taak, die onafwendbaar rust op de
schouders van het Intellektquot;. „The secular press and popular
lecturers and speakers should be induced to present the matter
so that every citizen would have a knowledge of the entire field
and should be taught to see the place and relative importance
^ pag. 21.
-ocr page 164-of every effort made to improve conditions,quot; luidt een uitspraak
van Parsons ^ en met deze en dergelijke citaten, op de alge-
ZZ.Tnbsp;zo. ik van de IchtbaTk-
verdaggevmg wdlen eischen, dat ze het publiek inlicht lt;ymtrent
de straf, dte staat op een gepleegd misdrijf, en de uitvoerige en
serieuze wijze, waarop deze straf naar billijkheid, d.i. in verband
ntnbnbsp;toegekend, op eisch van het
openbaar Ministerie als vertegenwoordiger en handhaver van
tjet staatsgezag door een volkomen neutraal rechtscollege. Bit
TJ^fTfnbsp;^^^^ ^^^ rechtbankverslaggeving
en ^ dü te benaderen is een welgerichte methode noodig We
zullen de doelmatigheid nader bestudeeren aan de hand van en-
i^ele, op de principes van het Nederlandsche straf-proces ge-
gronde verhoudingen, waarin Openbaar Ministerie, rechters
verdachten, verdedigers en getuigen (incl. deskundigen) dé
eene zijde vormen, de pers de andere zijde uitmaakt.
A. Openbaar Ministerie en pers.
Het Openbaar Ministerie heeft als aanklager en eischer, als
handhaver van de openbare orde, drie belangen bij een doelma-
tige berichtgeving:
In de eerste plaats moet worden geëischt, dat het onderzoek
TrA UU?nbsp;benadeeld, wel eventueel bevor-
derd Wij hebben dit reeds uitvoerig besproken bij de verhouding
tusschen Pohtie en Pers. De Pohtie immers verricht haar onder
zoek m dienst van den Officier van Justitie. Ik zou bij het
vroeger behandelde nog slechts willen voegen, dat mij gebleken
IS dat ook de Officieren van Justitie belangstelling hebben voor
de vraag of de verhouding tusschen politie en pers bevredigend
IS en geen nadeelige gevolgen heeft voor het onderzoek Het
waren nl. juist de Officieren, die in hun antwoorden op de en-
quete er den nadruk op legden, dat een persbericht het onder-
zoek zou kunnen benadeelen; hun bezwaren noopten mij de
Pohtie-enquête in te stellen.nbsp;*
Thans gaat het echter om de berichtgeving omtrent de werk-
zaamheden van den Officier van Justitie ter terechtzitting, die
^ pag. 190.
152
zich voor het oog en het oor van de aanwezigen, dus inclusief
de journalisten, grootendeels beperkt tot het voordragen van de
tenlastelegging en het houden van een requisitoir, waarin de
eisch en de gronden hiertoe worden vermeld. Is één van beide
niet juist of onvolledig in het verslag vermeld, dan hangt hier-
van de inhoud of volkomen in de lucht, óf kan leiden tot ver-
keerde conclusies omtrent het optreden van het Openbaar Mi-
nisterie. De gevolgen liggen wederom voor de hand en zijn van
ernstigen aard, omdat het ten allen tijde een eerste vereischte is,
dat het volk zijn vertrouwen in de Justitie bewaart. Duidelijk
komt het bedoelde tot uiting in de revolutionaire dagbladen.
Vandaar dat Mr. P. R. Blok schrijft in zijn artikel „Openbaar
Ministerie en Persquot;: „Men heeft publicaties in bepaalde pohtieke
bladen of periodieken, die kenlijk doelbewust een ongunstig on-
juist licht werpen op het O.M., zooals zij dat doen tegenover
eiken drager van openbaar gezag.quot; Een dergelijke wijze van
handelen is fnuikend en bovendien weinig, fair, omdat er mis-
bruik gemaakt wordt van het vertrouwen, dat de lezerskring
in het verslag stelt, en tevens van de ruimte, die het Nederland-
sche wettenstelsel laat voor publicatievergrijpen, die wel moreel
af te keuren zijn.
Naast het belang van het O.M. om het vertrouwen te hand-
haven, heeft het een ander interesse: Het publiek moet op de
hoogte gesteld worden van wat mag en niet mag, en daarnaast
attent genumkt worden op de daarop gestelde en toegekende
straffen. „Nützlich sind die Zeitungsberichte über Gerichtsver-
handlungen ferner zweifellos dadurch, dass sie das Volk mit den
Strafgesetzen vertraut machen,quot; zegt Hellwig' dienaangaan-
de. Door middel van de pers kan de groote fictie: „Ieder wordt
geacht de wet te kennenquot; tot een minder groote fictie worden.
En als men dan enkele strafbepalingen in wezen gaat inzien, dan
bestaat er kans, dat men van een misdaad wordt teruggehouden.
Korter gezegd: het O.M. heeft belang bij een doelmatige be-
richtgeving, omdat deze een middel is, de generaal-preventieve
werking van de straf te steunen. Maar dit kan alléén geschieden,
wanneer uit het verslag blijkt, dat de door het O.M. geëischte
' pag. 239.
-ocr page 166-straf een billijke is. Waaruit weer volgt, dat op de juist weer-
gegeven tenlastelegging moet aansluiten een juiste weergave
van den eisch met de hiertoe geleid hebbende motieven Dat
deze laatste op hun beurt weer aan moeten sluiten op feiten,
de misdaad en den dader betreffende, is vanzelfsprekend. Dit
alles moet het publiek op eenvoudige, duidelijke wijze ter lezing
geboden worden.nbsp;^
In den regel worden ten aanzien van de tenlastelegging weinig
storende fouten, en hoogstens onvolledigheden of slordigheden
gemaakt Dit is te danken aan het feit, dat den bladen gewoon-
ijk een lijst wordt toegezonden, waarop vermeld staan de initia-
len van de verdachten, plus een summiere aanduiding van het
hun ten laste gelegde.
Het requisitoir is den verslaggevers niet vooraf op papier
gegeven, dus moeten zij in dezen op eigen waarneming en in-
zicht vertrouwen. En hiermee komt de bron der moeilijkheden
die boven werden aangeduid. Want hier ligt het van het begrij-
pen en aanvoelen van den individueelen journalist af, wat men
over het requisitoir te lezen krijgt. Om enkele korte voorbeelden
te noemen, het maakt een groot verschil of men leest: „Ondanks
den ernst van het gepleegde feit, meende de Officier, gezien het
gunstige rapport van verdachte en de daarin vermelde reclas-
seeringskansen, te kunnen volstaan met.....quot; of: „Er was een
reclasseeringsrapport over den verdachte uitgebracht, dat gun-
stig luidde. Voor de ernstige misdaad, door verdachte gepleegd
eischte de Officier.....». Het laatste voorbeeld is af te keuren
omdat hier — natuurlijk verondersteld, dat beide voorbeelden
dezelfde kwestie betreffen — de lichte straf niet in overeen-
stemming geacht kan worden met het ernstige feit. Het omge-
keerde komt evenzeer voor. Men vergelijke: „Omdat verdachte
reeds herhaalde malen wegens hetzelfde delict was veroordeeld,
eischte de Officier een hooge straf van.....quot; en: „Wegens
diefstal van een dubbeltje eischte de Officier 3 maanden ge-
vangenisstrafquot;. Hoewel wat feiten betreft juist, is de laatste
regel weinig appreciabel. Ziehier in twee eenvoudige voorbeel-
den de vraag geïllustreerd en imphciet het antwoord aangeduid:
EnMe vermelding van den eisch van den Officier voldoet in
den regel niet; wil de hoogte van den eisch aan het publiek billijk
154
-ocr page 167-voorkomen, dan moeten daarbij worden vermeld de omstandig-
heden, die in aanmerking genoynen werden. Dit nog afgezien van
het — meestal ten onrechte — veronderstelde feit, dat het pu-
bliek op de hoogte is van de door de wet gestelde strafmaat t.a.v.
het betrokken delict.
De praktijk leert, dat aan de hier gestelde eischen niet steeds
voldaan wordt. De oorzaken hiervan hebben we reeds in het
algemeen nagegaan. Maar omdat juist van de zijde van het
O.M. vaak geklaagd wordt over een onjuiste (in de enge betee-
kenis van „foutievequot;) berichtgeving, wil ik nog een reden noe-
men, die aanleiding kan geven tot deze onjuistheden. Het is
weer Mr. P. R. Blok, die er de aandacht op vestigt, dat een
gedeelte van de fouten veroorzaakt wordt, doordat de verslag-
gevers niet goed zijn ingelicht, en dit ook niet kunnen zijn, om-
dat zij niet inzage van het dossier hebben gehad. Voor vele
journalisten is dit inderdaad een bezwaar, doch de stukken, voor
het onderzoek ter terechtzitting van belang, worden, zij het ook
summier, maar dan toch juist in cardinale trekken, behandeld
of voorgelezen, zoodat een oplettend journalist, die tevens kijk
heeft op de beteekenis van dergelijke stukken, wel degelijk de
gelegenheid krijgt voldoende daarover te publiceeren. Ook hier
blijkt dus, dat de rechtbankverslaggever geen vreemde in de
juridieke wereld moet zijn. Desondanks zou men zich een geval
kunnen voorstellen, waarbij de ter zitting aanwezige journalist
inderdaad niet voldoende kan opvangen omtrent het verband
tusschen tenlastelegging en den eisch. Pas dan komt m.i. in aan-
merking de eisch, die Mr. Blok voor alle gevallen wil stellen,
nl. dat er contact is tusschen O.M. en pers, al zegt hij er na-
drukkelijk bij, dat het niet zoo eenvoudig is het contact te
realiseeren. In aansluiting met wat zoojuist beweerd is, stel ik
mij de kwestie aldus voor: Indien de journalist merkt, dat zijn
verslag van niet voldoenden inhoud is, wende hij zich na afloop
der zitting tot den Officier, die, zonder eenigen twijfel, hem
gaarne verder in zal lichten of doen inUchten. Verondersteld is
weer, dat we te doen hebben met een verslaggever, die capabel
is, de lacunes van zijn verslag vóór de plaatsing aan te voelen,
en tevens zooveel verantwoordelijkheidsgevoel heeft, dat hij een
reeds z.i onvolledig rechtbankbericht niet ter plaatsing door-
Een tweede reden van de voorkomende onjuistheden der ver-
slagen met betrekking tot het requisitoir is, dat de vertegenwoor-
digers van het Openbaar Ministerie niet steeds duidelijk spreken.
Tegenover hen khnkt dit misschien niet vriendelijk, maar het is
een bezwaar, dat inderdaad door niet weinig journahsten ge-
opperd wordt Afgezien van de vraag, of de betreffende Offi-
cieren het wel of niet noodig vinden ten gerieve van de journa-
listen duidehjk te spreken, is het in ieder geval volkomen in
strijd met het dc^l van het openbaarheidsbeginsel, wanneer niet
het pubhek (incl. de pers) voldoende van de behandeling kan
verstaan om zich een gedachte te vormen over het behandelde
en de billijkheid van eisch en vonnis.
Eén vraag dient t.a.v. het Openbaar Ministerie nog beant-
woord te worden: Verdient het aanbeveling in het verslag den
naam van den Officier van Justitie te noemen, die op dien dag
zitting had? Van groot belang lijkt mij deze vraag niet. Van-
daar, dat ook de diverse auteurs er zich niet mee beziggehouden
hebben. Ter beantwoording zou ik als richtpunt willen nemen
de functie, die de Officier ter zitting bekleedt, en dan blijkt,
dat hij n^t als persoon aanwezig is, doch als vertegenwoordiger
van het Openbaar Ministerie. De uitlatingen van den Officier
ter terechtzitting, die vaak een sterken persoonlijken inslag ver-
toonen en de moeite waard zijn te vermelden, maken het ander-
zijds moeilijk het noemen van namen na te laten. Hierbij komt
nog een practisch argument, nl. dat het gebruiken van den
naam vaak bevorderlijk voor den stijl is. Maar omgekeerd is
weer in aanmerking te nemen, dat het publiek door het geregeld
noemen van namen den indruk zou kunnen krijgen, dat men er
bij den eenen Officier beter kan afkomen dan bij den ander Of
dit misschien ook het geval is, laat ik buiten beschouwing maar
het vertrouwen van het publiek in het O.M. zou door het den-
ken in die richting een gevoelige mindering ondergaan. Wegen
we tenslotte het voor en tegen tegen elkaar af, dan komen we
m.i. tot het volgende standpunt: Indien geen omstandigheden
daartoe aanleiding geven, legge men niet den nadruk op den
naam van den Officier van Justitie. Blijkt het noemen van zijn
naam onvermijdelijk, dan moet daarnaast steeds voldoende blij-
ken, dat hij au fond vertegenwoordiger is van het O.M.
B. Rechter en pers.
De verhouding tusschen rechter en pers is in vele opzichten
een soortgelijke als tusschen Openbaar Ministerie en pers. Want
ook hier is één der eerste belangen, dat niet door een minder
juiste berichtgeving het vertrouwen in de rechtspraak geschokt
wordt. Het is de rechter, die hiermee direct te maken heeft,
zonder dat hem door de wet of anderszins de bevoegdheid ge-
geven is tegen de moreel niet verantwoorde verslagen op te ko-
men. Geheel 's rechters werkzaamheid ter zitting vindt dikwijls
beschrijving in de krant, en als dit niet op een doelmatige wijze
geschiedt, komt men weer voor alle gevolgen te staan, die reeds
eerder ter sprake kwamen: zooals geschokt vertrouwen, ver-
keerde voorlichting, in het geheel geen voorlichting, enz.
Van zeer veel belang is een correcte vermelding van de moti-
veering van het vonnis. Elke omstandigheid, die bij de bepaling
hiervan een rol speelde en die in de motiveering vermeld werd,
moet haar weerspiegeling vinden in het verslag. Anders krijgt
het publiek kennis van een vonnis, dat voor den niet geheel in-
gelichte onbillijk kan schijnen. Het maakt — om bij een een-
voudig voorbeeld te blijven — voor den gemiddelden lezer een
anderen indruk als hij naast elkaar vindt: „Wegens diefstal van
een billet van ƒ lo.— werd de verdachte veroordeeld tot 6 we-
ken gevangenisstrafquot; en „De verdachte, die ongeveer honderd
gulden gestolen had, werd veroordeeld tot i maand gevangenis-
straf voorwaardelijk.....quot;, dan wanneer hij naast elkaar leest:
„Omdat de man reeds eerder veroordeeld is, kostte de diefstal
van ƒ lo.— hem 6 weken gevangenisstrafquot; en: „Het gestolen
bedrag bedroeg ongeveer ƒ loo.—. De Rechtbank was van oor-
deel, dat, gezien verdachte's gunstige rapport en diens berouw-
vol gedrag, volstaan kon worden met een voorwaardelijke ge-
vangenisstraf voor den tijd van i maand.....quot; Het eerste paar
regels kan aanleiding geven tot allerlei onfraaie veronderstel-
lingen, het tweede paar is eerder een aanbeveling voor de accu-
ratesse en billijkheid, waarmee gevonnist wordt, In den zelfden
zin zijn reeksen voorbeelden te bedenken, neen, in de verslagen
aan te wijzen. M.i. is de motiveering van het vonnis van zoo-
veel belang m de strafrechtspraak, dat vermelding ervan in het
recbtbankhericht nooit mag ontbreken, nóch in kleine zaken
noch m groote zaken, tenzij de motiveering uit het verslag zelf
voldoende blijkt. De hoofdzaak is, dat den lezer van het verslag
duidehjk wordt, waarom het vonnis gewezen werd, en waarom het
billijk gewezen werd, zooals het werd. De kennis van het vonnis is
verder het eemge feit, waarop de preventieve werking van de
straf zich kan gronden. Zou het vonnis, zonder motiveering
vermeld, dus in de lucht zweven, de preventie van de straf zou
eveneens op weinig vaste gronden komen te staan en haar uit-
werking missen. Zoo scherp hoeft het probleem echter niet ge-
steld: Men mag eenig begrijpen van de motieven van het vonnis
vaak wel veronderstellen, maar waar dit niet het geval is, is het
de taak van de pers, het publiek er over in te hchten en de recht-
spraak in haar streven te steunen. „The press can serve the
courts and the bar, and at the same time serve the publicquot;
(Stuart H. Perry).
In dit verband is echter nog een bezwaar te signaleeren, dat
nadere beschouwing behoeft. Het is nl. de gewoonte, dat bij het
uitspreken van het vonnis (en eveneens bij een schriftelijk ge-
wezen vonnis) de motiveering bestaat uit één of meer weinig
zeggende formules, bijv. „gezien den ernst van de gepleegde
teiten , „m aanmerking nemend de omstandighedenquot;, enz. Ik
wd hier met ingaan op de vraag, of deze gewoonte is toe te
^^^ beteekenis voor
de berichtgeving als consequentie van de openbaarheid van het
vonnis een weinig gunstige is. Het publiek kan immers uit de
vermelde formules nog geen idee krijgen over de billijkheid van
de straftoemeting. Blijft dan de rechter bij zijn formuhsme, dan
IS het de taak van den journalist een begrijpelijk uitspraakbe-
richt op te stellen. Meestal zal hij dat kunnen doen ook, wan-
neer hij-van te voren het verslag raadpleegt, dat over de behan-
deling der zaak geschreven is, want als hieruit maar voldoende
de feiten en omstandigheden blijken, kan hij met eenig inzicht
het bericht wel opstellen. Jammer blijft het echter, dat het
juiste inzicht van den journalist den doorslag zal moeten geven
opdat het vonnis op doelmatige wijze het publiek bereikt Hier-'
158
nä zal blijken, dat een betere oplossing mogelijk is.
Een ander bezwaar komt te voorschijn, wanneer de beschrij-
ving van het onderzoek niet klopt met het vonnis en de moti-
veering daarvan; hier kan het ontstaan van wantrouwen of van
een verkeerd wetsbegrip het gevolg zijn. Verder kan het onder-
zoek van den rechter opzettelijk of abusievelijk niet naar
waarheid weergegeven worden. Tenslotte kan het verslag zoo
weinig verband tusschen onderzoek, eisch en vonnis vertoonen,
dat het de aandacht van den lezer eenvoudig passeert, omdat
deze spoediger geneigd is het bericht verder over te slaan, wan-
neer het verband niet dadelijk tot hem doordringt, dan dat hij
gaat peinzen om tot de ontdekking te komen, dat er misschien
een lacune in het verslag aanwezig is. Evenwel, aldus Hell-
wig „. . . . da ihnen die UnZuverlässigkeit der Gerichtsberichte
gar nicht zum Bewusstsein kommt, so schadet allerdings jede
nicht korrekte Wiedergabe des wirklichen Inhaltes der Ver-
handlungen und gibt unter Umständen zu ungerechten An-
griffen auf die Richter Anlass.quot;
Ook des rechters streven is het om niet slechts gepleegde mis-
drijven te straffen, maar ook zooveel mogelijk misdrijven te
voorkomen, o.a. door middel van het uitspreken van een waar-
schuwing ter terechtzitting. Hij wijst er dan bijv. op, dat ge-
vallen als datgene, dat hij thans behandelt, den laatsten tijd
vaker voorkomen, en dat daarom maar eens streng gestraft
moet worden. Kennelijk wordt er dan op gespeculeerd, dat de
aanwezige journalisten de waarschuwing overnemen, zoodat ze
aldus het publiek bereikt; anders had de waarschuwing zelfs
practisch geen zin. Maar de rechter is daarbij geheel afhankelijk
van het inzicht van den journalist, op wien hij in het geheel
geen aandrang tot opname vermag uit te oefenen. Ik heb het
enkele malen als klacht door rechters hooren uitspreken, dat de
journalisten dergelijke woorden van hen niét of niet juist over-
namen, of uit onattentheid, óf uit kortzichtigheid. En kort-
zichtigheid is in de meeste gevallen een gevolg van een niet
voldoende ontwikkeling, of van een dermate éénzijdige scholing,
dat een ruime blik hoegenaamd niet verkregen is.
^ pag. 228.
-ocr page 172-Ook IS er herhaalde malen bezwaar gemaakt tegen het feit
dat door de kranten de voorwaardelijke veroordeelingen als het
ware gepropageerd worden, eveneens weinig ten genoege van
rechters (en Officieren van Justitie). Het blijkt maar al te
dikwijls, dat men zeer wel bekend is met het bestaan van een
voorwaardelijke straf. Men heeft natuurlijk het volste recht dit
te weten, maar dat daarvan misbruik gemaakt wordt, met dien
verstande, dat een misdrijf begaan wordt met de gedachte: de
eerste keer krijg je toch voorwaardelijkquot;! — ik vernam dit van
enkele commissarissen van politie, die een dergelijken geest con-
jateerden! —, dat is ongetwijfeld een weinig bewonderenswaar-
dige mentaliteit, waaraan m.i. de krant grootendeels debet is.
Natuurlijk verspreidt het gerucht van een voorwaardelijke ver-
oordeehng zich ook wel eenigermate zonder krant, maar daar
lang met iederéén in z'n omgeving een voorwaardelijk veroor-
deelde heeft en deze daarover bovendien liever zwijgt, moet de
verspreiding wel voornamelijk geschieden door middel van
de pers.
Bij het verslaan van terechtzittingen is de rechter in hooge
mate betrokken. Het is daarom ook zeer begrijpelijk, dat een
groot aantal rechters mij opmerkingen schreven, die duidden
op bezwaren hunnerzijds. De meest genoemde kwestie is wel
die betreffende de gedétailleerde beschrijvingen der terechtzit-
ting. Dit blijkt werkelijk een doorn in het oog te zijn van vele
justitieele personen. Het argument, dat gebruikt wordt, is dat
de uitvoerigheid t.a.v. juridische en andere kwesties den lezers
vaak een middel aan de hand doet, de wet te ontduiken om zelf
buiten schot te blijven, en tevens de juiste wijze aanduidt, hoe
ze zich ter zitting moeten gedragen om er het best af te komen.
Dat deze feiten zich inderdaad voordoen hebben we gezien in
Hoofdstuk II. Hier is thans de plaats, daaraan enkele conclusies
te verbinden. Welnu, als de publieke tribune inderdaad de „hoo-
geschool is voor de misdadigersquot;, „ein praktischer Kursus in der
Rechtskunde von Fall zu Fallquot;, aldus Dr. Hamm — dergelijke
uitspraken ontmoet men in de geheele litteratuur over dit on-
derwerp; tevens ontmoette ik ze bij de notities, die men n.a.v.
de enquête maakte — dan is het rechtbankverslag niets anders
i6o
dan een leerboekje, bij deze leerschool als handleiding te ge-
bruiken.
Dat dit inderdaad het geval is, vindt misschien wel z'n sterkste
bewijs in de belangstelling, waarmee de gevangenen, ten deele
weer a.s. misdadigers, die kranten mogen lezen, de rechtbank-
verslagen nagaan. Gaarne verlaat ik me in dezen op de uitspra-
ken van verschillende gevangenisdirecteuren, die zeer nadruk-
kelijk vermeldden, dat de gevangenen over de rechtszaken
praten, hetgeen niet slechts een bewijs is voor hun interesse in
die richting, maar tevens voor het feit, dat ze over de berichten
nadenken, er het hunne uit destilleeren en wat ze gaarne met
meer zekerheid zouden willen weten, met elkaar overleggen.
Het is niet na te gaan, hoe de misdadigers buiten de gevangenis
de krantenverslagen lezen en er op reageeren, doch ik geloof,
dat ze minstens evenveel belangstelling daarvoor zullen koeste-
ren als hun gildebroeders in de cel.
Het verslag mag natuurlijk leerzaam zijn, moet dit zelfs zijn,
echter ten goede, niet ten kwade. Ten kwade werkt het door mid-
del van allerlei détails, die hen, die een misdaad zullen bedrijven
of bedreven hebben, op de hoogte kunnen stellen van de mid-
delen om vrij te blijven of te komen. Ik geef toe, dat het ieders
recht is te weten, hoe hij zijn vrijheid kan bewaren of her-
krijgen, maar als iemand inderdaad een strafbaar feit begaan
heeft, dan is het toch in strijd met ieder rechtvaardigheidsbegrip,
dat hij de wetenschap omtrent bedoelde middelen zal gebruiken
en daardoor óf minder, of in het geheel geen straf ontvangt.
Hier misbruikt hij zijn recht op die wetenschap, en als het hem
lukt, daardoor buiten de gevangenis te blijven, zullen slechts
zeer enkelen in hun vuistje lachen en bijna iedereen met een
onvoldaan gevoel op den afloop van zoo'n rechtszaak blijven
neerkijken. Zoodat we tot de conclusie komen, dat men elk
détail, waaruit de {aankomende) misdadiger eenige kennis kan
putten, die nadeelig is voor een billijk vonnis, uit het rechtbank-
verslag verwijderd moet houden.
Deze uitspraak is echter niet volledig, indien daarbij niet aan-
geduid is de maatstaf, waarmee deze (aankomende) misdadiger
gemeten wordt. Is die een uniforme? Neen, geenszins. Want
ieder blad heeft zijn eigen lezerskring (en lezerspeil) en het zou
11 i6i
onuitvoerbaar en zakelijk onverantwoord zijn, indien de redactie
rekening ging houden met het geval, dat een exemplaar in
handen kan komen van iemand, die geheel buiten den lezerskring
valt. Rationeel lijkt mij, dat zij de détailvermelding zoodanig
beperkt, dat aan dat deel van haar lezerskring, dat daaruit ken-
nis ten kwade zou kunnen putten, hiertoe niet de gelegenheid
geboden wordt.
Ter illustratie van het betoogcJe eenige willekeurige voor-
beelden. Ik vond o.a. in een verslag de volgende, overigens van
inhoud weinig fraaie, tirade:
„De president merkte op, dat de verdachte, die dienstbode is, wel een
flinke boete zou kunnen betalen, omdat zij zooveel geld aan kleeren
blijkt te kunnen besteden, hetgeen spr. afleidde uit de wijze, waarop
het meisje ter zitting gekleed ging.quot;
Is deze zinsnede geplaatst in een blad, dat in arbeiderskringen
plezen wordt, dan zal ze ongetwijfeld ten gevolge hebben, dat
lezers, wien het feit is bijgebleven, zich, als ze zelf eens terecht
moeten staan, zeker niet netjes gaan kleeden, wat ze anders mis-
schien wel gedaan zouden hebben, omdat er onder deze men-
schen veel zijn, die graag „netjes voor den dag komenquot;, zelfs
voor den rechter. Dezelfde zinsnede, gelezen in burgerkringen,
zal een soortgelijke, echter minder gepronunceerde uitwerking
hebben. In een beter milieu wordt ze als enkele kennisgeving
opgevat; daar zal men misschien constateeren, dat de rechter
geenszins ambtenaarlijk alléén op feiten in de stukken let.
Een tweede voorbeeld van meer algemeenen aard is, dat ver-
schillende verdachten eens hebben hooren verluiden d.i • o a
gelezen hebben in de krant, dat geen veroordeeling volgt, als de
dagvaarding niet heelemaal juist is. Zoo was er onlangs een ver-
dachte, die zich wegens huisvredebreuk in een perceel, dat met
straat en nummer was aangeduid, te verantwoorden had. De
man beweerde bij kris en kras, dat dat nummer heelemaal niet
bestond en dat hij dus geen huisvredebreuk gepleegd kon
hebben.
Het komt nog al eens voor, dat men, ook weer o.a. via de
krant, te weten is gekomen, dat er vaak getuigen noodig zijn
om tot een bewijs te geraken. Bij den Politierechter was onlangs
te hooren, hoe een verdachte, die wegens beleediging terecht-
162
stond, was gaan schelden, nadat zijn vrouw hem daartoe had
aangespoord met de woorden: „Je kan nou alles zeggen, want
hij staat nou heelemaal alléénquot;. Een getuige had iets dergelijks
hooren zeggen: „Je moet maar in huis gaan. Daar kan je zeggen
wat je wil. Daar kan je maar aan scheldenquot;.
Opvallend is verder, dat een groot gedeelte van de verdachten
blijft ontkennen. De krant is één van de bronnen, die hun leert,
dat als regel bij een ontkentenis één getuige niet voldoende is.
Het gebeurt nog al eens, dat, als een verdachte éénmaal ver-
oordeeld is, hij alsnog bekent, omdat „ontkennen dan toch niet
meer helptquot;. Tweemaal heb ik een verdachte daarna hooren ant-
woorden, op 's president's vraag, waarom hij niet dadelijk be-
kende, dat hij uit de krant wist, dat het beter was van niet.
De laatste vraag, die de verhouding tusschen rechter en pers
betreft, is, of in het verslag de naam van één of meer rechters
genoemd moet of mag worden. M.i. weegt evenals bij het O.M.
de functie van den rechter of van het college zwaarder dan de
persoonlijke factor. Overigens heeft het noemen van hun namen
alle voor- en nadeelen, die hierboven t.a.v. het O.M. genoemd
zijn. Slechts is mogelijk, dat het gevaar, dat men verschil gaat
zien in billijkheid en clementie van den eenen rechter in verge-
lijking tot die van den anderen rechter, hier iets grooter is, om-
dat het tenslotte de rechter is, die het vonnis bepaalt. Verder
zal het persoonlijk element van den rechter misschien iets meer
op den voorgrond treden, omdat zijn werkzaamheden ter te-
rechtzitting, en zeker die van den president, hiertoe meer ge-
legenheid geven. Maar deze feiten mogen toch niet doorslag-
gevend zijn voor het dusdanig geregeld noemen van namen, dat
de Nederlandsche rechtspraak „in naam des Koningsquot; (der
Koningin) in de oogen van het publiek verknipt zou worden
tot rechtspraak van persoonlijke colleges.
C. Verdachte en Vers
De spil, waarom uiteindelijk ieder rechtbankverslag draait, is
de persoon, die er van verdacht wordt het tenlastegelegde te
hebben verricht: de verdachte. Voor hem beteekent de geheele
procedure het meeste, ook al wil of kan hij dit zelf niet steeds
inzien. Want na het uitspreken van een veroordeelend vonnis,
en na het ondergaan van de straf wordt hij weer in de maat-
schappij teruggebracht, die hem opneemt of verstoot. Hier gaat
het juist om, want verstoot de maatschappij hem, geheel of ten
deele, dan is hij daarmee voor zijn leven gedupeerd, hetgeen een
onmenschelijke onbillijkheid is, wanneer hij reeds zijn ver-
diende straf heeft gehad. De uitzonderingen niet te na gespro-
ken — de familie neemt hem meestal weer op, een werkgever
met ruimen blik verschaft hem werk — is een moeilijke toe-
komst weggelegd voor hem, waarvan men weet, dat hij als mis-
dadiger terecht heeft gestaan en is veroordeeld.
„Waarvan men weet...quot;, dit is het voor den betrokkene
steeds weer schrijnende punt in zijn pogen een nieuw leven te
beginnen. Maar hoe weet men? Er zijn slechts twee wijzen,
waarop het feit van de veroordeeling verspreid kan worden:
het gesproken woord en het gedrukte woord, gedrukt, zwart
op wit, in de krant. Wegen we deze twee tegen elkaar af, dan
valt verreweg de grootste nadruk op de publicaties in de pers
(inclusief de gesproken persberichten door de radio!), omdat
het gesproken woord ten eenen male gedoemd is, zich in een
kleinen kring te verspreiden en daarna te verstillen, — terwijl
het gedrukte woord systematisch in groote kringen verspreid
wordt en steeds herlezen kan worden, afgezien nog van de
mogelijkheid, dat het na het lezen besproken wordt. Het be-
hoeft geen nader betoog, dat het thans gaat om het feit, dat
de verdachte in de krant voldoende duidelijk wordt aangeduid,
óf door volledige vermelding van zijn naam, óf door vermelding
van initialen plus beroep, óf door eenige andere ondubbelzinnige
aanwijzing (Bijv. „De Directeur van het grootste warenhuis hier
ter plaatsequot;, „Een smid uit ons dorpquot;, wanneer er maar één
smid is, enz.). Hiermee staan we voor het vraagstuk der per-
soonsaanduiding, dat door vele auteurs ter sprake is gebracht.
Doch bovendien geniet het groote belangstelling in reclassee-
ringskringen, hetgeen ondubbelzinnig blijkt, als men het aantal
opmerkingen ziet, daaromtrent gemaakt bij de beantwoording
van de enquête.
Het probleem van de persoonsaanduiding heeft blijkbaar be-
staan zoolang het misdaadbericht en het rechtbankverslag
bestaan heeft. Bij het nagaan der oude krantenjaargangen is het
164
mij steeds weer opgevallen, dat men geen vast standpunt in dezen
wist te kiezen. Terwijl de eene redactie een volledigen naam
scheen te eischen, volstond een latere met het geven van initialen,
terwijl een gelijktijdige redactie van een ander blad soms in het
geheel geen namen noemde of, achteraf moeilijk te contrólee-
ren, namen fingeerde. De tallooze variaties in de geaardheid der
kranten gaven en geven tot een dergelijke afwisseling alle reden,
en tot op heden is er in de wijze van berichtgeving in dezen
weinig éénheid. Het komt mij echter voor, dat het vast-
stellen van eenige richtlijnen van veel nut kan zijn en dat
hiertoe een reeks argumenten bestaan, die tot een redelijke
conclusie kunnen leiden. Ter bespreking hiervan zou ik het
probleem aldus willen stellen: Hoe dient in het rechtbank-
verslag de persoon van verdachte te worden aangeduid, op-
dat hij zelf met onnoodig hierdoor benadeeld wordt, opdat de
lezers voldoende ingelicht worden omtrent de behandelde rechts-
zaak en de justitie bevredigend gediend is met het verslag.
Laten we beginnen met na te gaan de gevolgen van een vol-
ledige persoonsaanduiding, die, al naar gelang de omstandig-
heden, geschiedt door volledige vermelding van den naam,
initialen of anderszins. Hierdoor krijgt het feit van des betrok-
kenens veroordeeling zijn grootste bekendheid, hetgeen tevens
beteekent, dat bij zijn terugkeer verschillende personen, w.o.
werkgevers, voor hem wel van zeer veel belang, zich niet met
hem wenschen in te laten. Dat dit niet van eenige importantie
ontbloot is bewijst wel het feit, dat de werkzaamheid van de
reclasseeringsinstellingen zich ver heeft uitgebreid buiten het
strafgesticht en o.a. bestaat uit het verleenen van steun na ont-
slag. Want vindt de ontslagene geen nieuw werk, dan gebeurt
het zoo licht, wat John Edgar Hoover aldus neerschrijft met
eenige Amerikasinsche overdrijving, nl. dat „thousands upon
thousands of criminals who have repeatedly committed crimes
are set free to commit other and often more dangerous offenses
against the law,quot; d.w.z. een gedeelte van het recidivisme is on-
getwijfeld te wijten aan het feit, dat den veroordeelde geen ge-
legenheid gegeven wordt, het verloren vertrouwen te herwin-
nen. Hij heeft soms geen andere keuze dan: afhankelijk van zijn
familie, groote armoe lijden of terugkeeren tot de misdaad. Deze
hoogst ernstige gevolgen moeten den veroordeelde in het alge-
meen met beschoren zijn, en reeds alléén op grond hiervan zou
ik geneigd zijn elke persoonsaanduiding, in kleinen of grooten
kring begrijpehjk, te laten vervallen.
„La vie privée doit être murée!quot; luidt een uitspraak van
Delaqais. Hij en andere auteurs, zooals Wulffen (Die Schä-
den in der Berichterstattung der Presse über Gerichtsverhand-
lungen), Martin Pester (Der Schutz des Privatlebens gegen
Indiskretion im gegenwärtigen und künftigen Strafrecht, etc.),
Hellwig, Dr. Abraham, Glaser, Heisler en Sling kanten
zieh dan ook alle in principe tegen vermelding van een naam.
Volgens Abschnitt III van Pester's werk hebben veel landen
een regeling ten aanzien van onbescheiden persberichten, civiel-
of/en strafrechtelijk. In het volgende hoop ik aan te toonen
dat een veel menschelijker oplossing mogelijk is dan een straffe
wettelijke regeling.
Er zijn echter andere argumenten, die in de richting wijzen
van geen naamsvermelding, etc. Want ook voor de familie kan
het heel ongewenscht zijn, wanneer haar goede naam door een
vergrijp van één lid besmet zou worden. „Onkieschquot;, aldus
quahficeert Taksander' daarom de naamsvermelding On-
aangenaamquot;, noemt Dr. Beumer het. Maar het is nog meer
dan dat: Naamsvermelding kan voor de familie nadeelige gevol-
gen hebben. „Damit masst sich die Presse eine Kompetenz an,
die den Rechtsprechenden selbst nicht zustehtquot;, aldus Wulffen!
Want naast het feit, dat men zich ook soms met de familie niet
meer druk wil maken, kan deze aan vertrouwen in zaken ver-
hezen. Veel dergelijke gevallen uit het dagelijksch leven zijn te
noemen, waarbij groote belangen op het spel staan. Ik wil vol-
staan met een eenvoudig voorbeeld, dat ik zelf, geheel onbe-
wust, uitlokte: Er stond een winkelbediende terecht wegens
diefstal, een zonderlinge jongen van nette familie, die zich graag
tip-top kleedde, weinig verdiende en dus van zijn broer maan-
delijks heimelijk wat toegestopt kreeg. Nu ging dit soms met
eenige ruzie gepaard, omdat de jongen nog wel eens om meer
^^ pag. 519.
' pag. 29.
2
166
-ocr page 179-geld vroeg. Om al deze meer intieme kleinigheden, die het pu-
bliek toch niet aangaan, niet te vermelden, schreef ik: „Het
bleek verder, dat verdachte wel eens moeilijkheden van finan-
cieelen aard had met zijn broer.quot; Spoedig kwam aan 't hcht, dat
die broer een zaak had en door deze uitlating gedupeerd meen-
de te zijn, omdat een paar menschen hem gezegd hadden: „Ik
heb gelezen, dat jij er zoo slecht voor staat.quot;
Geheel paralel met het geval, dat aan familieleden schade be-
rokkend wordt, ligt het geval, dat de verdachte zelf schade on-
dervindt. Dit betreft, afgezien thans van de ontnomen of ver-
kleinde reclasseeringskansen, die gevallen, — meestal straf-
rechtelijk van weinig belang, omdat volstaan wordt met een
boete of korte gevangenisstraf —, waarin het aanduiden van
den persoon niet bevorderlijk voor de zaak, positie, enz. van
verdachte is. Om een simpel en recent voorbeeld te geven: Een
verslaggever van Leidschendam had als toelichting op een vonnis
tegen een boer, die een ziek varken in den grond had gestopt,
het volgende geschreven:
„De truc is, dergelijke dieren in den grond te stoppen, waardoor het
vleesch weder blank wordt, om het daarna door z.g. koudslagers weer
in consumptie te doen brengen,quot;
en daarbij tevens initialen en woonplaats van den landbouwer
genoemd, zoodat de bevolking gemakkelijk kon begrijpen over
wien het ging, hetgeen voor zijn relaties nadeelig was. (De boer
deed den verslaggever wegens smaadschrift vervolgen, enz).
Het lijkt mij niet noodig meer voorbeelden aan te voeren.
Het derde argument (o.a. aangevoerd door Dr. Beumer'), dat
pleit vóór een niet-vermelden van de namen, is wel, dat de
Nederlandsche Strafwet een bijkomende straf kent, daarin be-
staande, dat door den rechter openbaarmaking bevolen wordt
van zijn uitspraak. Meestal geschiedt dit door plaatsing van een
uittreksel der uitspraak in een dagblad (art. 36 W. v. Str.).
M.i. is dit argument niet zoo sterk als het er uit ziet. In de
eerste plaats dateert de instelling uit een tijd, dat de uitspraak
met open deuren wel is waar reeds lang bestond, maar wegens
de minder groote ontwikkeling van de rechtbankverslaggeving
1 pag. 519.
-ocr page 180-geringer beteekenis had, zoodat de openbaarmaking, door den
rechter bevolen, nog iets opvallends kon zijn. In dien tijd kon
dan ook art 36 aan zijn doel - ik citeer Prof. Pompe's Leer-
boek, 2e druk pag. 305 -, „het publiek te waarschuwen tegen
het stellen van vertrouwen in den veroordeelde», bijv in ver-
band met „dood door schuld, gepleegd door een arts in de uit-
^femng van z^ beroep» (art. 309 Sr.), beantwoorden, terwijl
het tegelijkertijd de speciale preventie in de hand werkte. Het
artikel is zeer weinig toegepast — een bewijs dus, dat het niet,
althans met bevredigend in een behoefte voorzag. In den laat-
sten tijd ging de openbaarmaking meer aandacht trekken, daar
men haar ging bezigen, om nogmaals Prof. Pompe te citeeren
„in verband met de generale preventie, gericht op voorkomen
van dergehjke strafbare feiten bij groepsgenooten van den
schuldige Maar bij dit laatste is vermelding van den naam van
den schuldige niet noodig, omdat het er om gaat, een groep
(melkboeren, werkloozen, e.d.) te waarschuwen, dat op het be-
gaan van een bepaald dehct een bepaalde straf staat
De beteekenis van art. 36 Sr. als argument a contrario: de
rechter moet publicatie bevelen; dus zonder dat geen naamsver-
melding bhjkt dus wegens het geringe practische belang van
het artikel m.i. niet groot te zijn. Slechts kan men zeggen,
dat de wetgever bij het instellen van het artikel verondersteld
heeft, dat de kranten meestal geen namen vermeldden, en dat
hij gewild heeft, dat ze het slechts in bepaalde gevallen zouden
doen.
Intusschen brengt de casuïstiek gevallen, waarin een duide-
lijke vermelding van den persoon van den verdachte toch aan-
bevehng verdient:
Een geval, door Rudolf Hehler gesignaleerd, is het vol-
gende: Naamsvermelding is aan te bevelen, als verwacht kan
worden, dat er een afschrikwekkende werking van uit zal gaan
Vooral IS dit het geval bij de „Schwerstkriminalitätquot; onder be-
roepsmisdadigers. Volgens Heizler zou het feit, dat een gilde-
broeder tot een zware straf veroordeeld is, eenigen afschrik
wekken onder de misdadigers. Het komt mij voor, dat toch ook
een gedeelte aangespoord zal worden om met nog meer zorg-
vuldigheid te werk te gaan.
Het „grootequot; argument, dat vóór het noemen van namen of
het duidehjk aangeven van den misdadiger pleit, is wel, dat hij
altijd geweten heeft, welke gevolgen zijn daad voor hem zou
hebben. In een fel betoog wijst o.a. Sling (pag. 36) hierop. In ieder
geval is dit argument van waarde, wanneer iemand uit een klein
dorp een misdaad begaan heeft; het heele dorp weet het dan toch
wel, zoodat publicatie geen kwaad meer kan.
Verder kan iemand, wiens arrestatie of dagvaarding bekend
was, er belang bij hebben, dat zijn vrijspraak mèt zijn naam ge-
publiceerd wordt. WuLFFEN wijst op dit geval. Deze auteur be-
weert tevens, dat, voor zoover het om verslagen gaat met juri-
dische vragen, verslagen dus, die het publiek moeten „leerenquot;,
naamsvermelding in het algemeen is af te keuren, omdat het
hier meer gaat om de zaak dan om de personen. Ook wijst
WuLFFEN er op, dat naamsvermelding afhankelijk kan zijn van
de omstandigheden, waaronder de(ze) dader het misdrijf begaan
heeft. WuLFFEN neemt als voorbeeld het geval, dat iemand reeds
eerder is veroordeeld. Volgens hem zal dan de vermelding van
zijn naam moeten afhangen van het feit, of hij zich na het on-
dergaan van de eerste straf een goede positie heeft veroverd en
of dit lang geleden is. Ik kan me met deze criteria niet vereeni-
gen, in de eerste plaats omdat de positie en het verleden van den
verdachte, zuiver particuliere omstandigheden dus, geen maat-
staf mogen zijn, daar de verslaggever dit van geval tot geval
zelf zou moeten beoordeelen. quot;Wel kan Wulffen gelijk hebben,
als het er om gaat het publiek tegen een bepaald persoon te
waarschuwen, een oplichter, een inbreker, een brandstichter,
een flesschentrekker, enz., waarvan verwacht kan worden, dat
hij, na te zijn vrijgekomen, zijn strafbare praktijken weer zal
gaan voortzetten. Dan is vermelding van den naam wel aan te
bevelen, terwijl tevens de rechter zou kunnen veroordeelen op
grond van art. 36 Sr. Het tweede bezwaar, dat ik tegen
Wulffen's criteria zou willen aanvoeren is dit: Het feit, dat
de veroordeelde ondanks het ondergaan van zijn straf recidivist
is geworden, billijkt een dergelijke waarschuwing aan het pu-
bliek in sommige gevallen wel, in andere niet. De waarschuwing
kan echter ook noodig zijn, zonder dat de betrokkene reeds
recidivist is, dus buiten het voorbeeld van Wulffen om. Ik denk
bijv. aan veroordeeling van bepaalde kwakzalvers, magnetiseurs,
^eerlijke makelaars, verzekeringsagenten, colporteurs, enz.
Hier IS waarschuwing tegen hun persoon soms noodig, nl. in
die gevallen, dat waarschuwing tegen hun praktijken niet vol-
doende kan worden geacht. Het geval loopt paralel met dat
waarbij van politiewege gewaarschuwd wordt tegen bepaalde
personen, die onder eenig voorwendsel goederen voordeelig te
koop aanbieden, enz. enz. (zie pag. 120 v.v.). Tevens komt het
weer overeen met wat hierboven vermeld werd naar aanleiding
van de openbaarmaking van het vonnis op bevel van den rechter.
De vierde groep, ten aanzien waarvan Wulffen de persoons-
aanduiding niet afkeurt, beschrijft hij aldus: „Der Urheber einer
schweren oder einer ehrlosen Tat kann „selbstverständlichquot; nicht
Beschwerde führen...quot; Criterium zou daarbij niet moeten zijn
het Strafwetboek, maar de „moralische Bewertungquot;, die bijv.
misdaden uit nood niet zwaar telt, dierenmishandeling wel. Ik
vraag mij af, wat er van deze „criteriaquot; in de praktijk terecht
zou komen, en bovendien zou voor de misdadigers, die dan
onder deze vage criteria vallen en op wie de voltrokken straf
een heilzame werking heeft gehad, de re-classeering in de maat-
schappij worden uitgesloten, althans zeer sterk verzwaard, wat
een flagrante onbillijkheid zou beteekenen.
Sinds Wulffen's opmerkingen is het probleem herhaalde ma-
en, vooral in Duitschland, besproken. De auteurs hebben aller-
lei gevallen nagegaan en daarover meeningen gelanceerd, die
dan eens ten gunste, dan weer ten nadeele van den veroordeelde
uitvielen, en de kwestie noodeloos ingewikkeld maakten. Want
tenslotte moeten in een zoo algemeene kwestie niet de futilitei-
ten van een casus beslissen, n.b. te beoordeelen door een indivi-
dueelen verslaggever of redactie, maar de belangen, die het
zwaarste wegen. Zoo is daar eenerzijds het belang van den ver-
oordeelde, die zijn toekomst bedreigd ziet als zijn naam bekend
wordt en het belang van zijn familie, die hierdoor eenigerlei-
wijze gedupeerd zou worden. Anderzijds is daar het algemeen
belang, daaruit bestaande, dat de maatschappij geheel of gedeel-
telijk in bepaalde gevallen gewaarschuwd dient te worden tegen
of ingelicht over bepaalde individuen. Het algemeen belang gaat
ten allen tijde voor, zij het, dat dit een kleinen kring beslaat
170
(dorp, stad), zij het dat een grootere kring daarmee bedoeld
wordt (streek, land). Voor zoover dus het algemeen belang, in-
haerent aan een grootere of kleinere groep menschen, gebaat
wordt door een ondubbelzinnige aanduiding van den persoon
van den veroordeelde, moet deze den menschen bekend gemaakt
worden. Verder zou bekendmaking van den persoon van geen
nut zijn voor de samenleving — „All information that is useless
is worse than uselessquot;, schreef eens Prof. WiLcox, — onaange-
naam en nadeelig voor hemzelf en zijn familie, zoodat, buiten
het algemeen belang, beter geen naam vermeld kan worden. Ook
initialen zijn hierbij uit den booze, omdat deze, vooral wanneer
beroep en leeftijd daarbij opgegeven zijn, een identificatie in de
hand werken, en aan den anderen kant tot een persoonsverwis-
seling aanleiding kunnen geven.
Met dezen algemeenen regel zijn, meen ik, de verschillende
casusposities zonder bezwaar bevredigend op te lossen, waarbij
algemeen belang en „Straffälligenbetreuungquot; gediend zijn. Het
„Schwergewichtquot; blijft dan liggen, volgens Heizler, bij het
„Gerichtsberichtquot;, dus bij de pers. Het eenige bezwaar, dat men
nog zou kunnen aanvoeren, is dan, dat de pers, eigenlijk de
redactie van elke krant afzonderlijk, uit te maken krijgt of er
sprake is van een algemeen belang, ja of neen. Inderdaad, maar ik
meen toch, dat in de tegenwoordige tijden de redacties van de
kranten, die moeten zijn de voorlichters van het volk, een zekere
mate van oordeel in dezen wel toevertrouwd mag worden, om-
dat juist zij van zeer veel nieuws kennis kunnen nemen, dus
van hen eenig inzicht in de maatschappelijke toestanden en be-
langen verwacht mag worden. Falen zij een keer bij de beoor-
deeling, dan moet het al zeer toevallig zijn, dat den betrokkene
dan juist de ergste gevolgen beschoren zouden zijn. Wie werkt,
maakt fouten, en de groote vraag is, of de toepassing van een
wettelijke regel niet evenzeer tot fouten aanleiding kan geven,
vooral als zoo'n regel uit den aard van haar algemeene strekking
ruim geredigeerd is.
Hiermee zijn we genaderd tot de vraag, of misschien de
naamsvermelding door een wet te regelen ware. Natuurlijk is
dan op overtreding van de te maken bepalingen een sanctie te
stellen. Dit garandeert echter nog geenszins, dat de bewuste be-
paling steeds zal worden nagekomen. De gewichtigste reden
echter, waarom naar mijn meening een wettelijke regeling niet
zou zijn toe te juichen, is, dat deze regeling noodzakelijk in
strijd zou zijn met het openbaarheidsbeginsel, dat immers de
mophjkheid meebrengt, dat door toehoorders, inclusief de jour-
nalisten, de namen der verdachten gehoord en genoteerd kunnen
worden. Misschien zou ook de drukpersvrijheid, zij het niet
formeel, dan toch principieel in het gedrang komen. Het derde
argument, in verband waarmee m.i. het voorstel van een wet-
telijke regeling van de naamsvermelding in het rechtbankverslag
zal inoeten worden afgewezen, is, dat het hierboven ontwikkelde
standpunt zeer wel zonder wet is toe te passen, indien slechts de
redacties der bladen zich van hun moreele verantwoordelijkheid
èn tegenover den verdachte, èn tegenover de maatschappij be-
wust worden, resp. door niet noodeloos en slechts wanneer het in
maatschappelijken zin nuttig is, namen te vermelden. Blijkt de
toestand echter zoo, dat een redactie niet in staat is, haar taak
naar behooren op te vatten, dan zijn er fouten, die hersteld
moeten worden, niet kunstmatig van overheidswege, maar door
middel van een sociaal-gerichte overtuiging. Hoe deze te berei-
ken is, daarover later.
Nog enkele opmerkingen naar aanleiding van het ingenomen
standpunt. Met handhaving hiervan zou de bijkomende straf
van art. 36 Sr. weer haar volle beteekenis kunnen krijgen, die
ze nu niet heeft en nooit heeft gehad, omdat zonder rechterlijk
bevel de namen toch vaak in de krant komen, voluit of met
overduidelijke initialen. Ook het bezwaar, als zou een verslag
zonder namen stylistische moeilijkheden brengen en minder
aangenaam zijn om te lezen, mag niet tellen. Schreef niet
SoNG^ „lm übrigen tun wir Gerichtsberichterstätter in aller
Stille viel Gutes. Viele von uns nennen möglichst überhaupt
keine Namen oder veränderen diese Namen, so dass doch die
Möghchkeit besteht über einen an sich interessanten, aber nach
der personellen Seite nicht wichtigen Prozess zu berichten ohne
dem Wiederaufbau einer Existenz das schwerste Hindernis in
den Weg zu legenquot;. Dit is natuurlijk een mogelijkheid, die altijd
' pag- 3 7-
172
bestaat: het gebruiken van een gefingeerden naam. Als echter
maar voldoende duidelijk blijkt, dat er niet sprake is van een
waren naam, omdat anders verkeerde personen voor het feit
aangezien zouden worden. Ten aanzien van het noemen van
een beroep van den verdachte stuiten we op ongeveer dezelfde
problemen. Een vermelding als „een dansleeraar hier ter plaatsequot;,
„een begrafenisondernemer alhierquot;, e.d. laten in den regel een
groote kans op identificatie. In dergelijke gevallen dient dus,
tenzij eenig algemeen belang dat eischt, ook het beroep onver-
meld te blijven. Verder geeft deze kwestie weinig moeilijkheden.
Wat tenslotte een nadere beschouwing behoeft, is de vraag,
of het publiek genoegen zal nemen met de voorgestelde ver-
meldingswijze. Een groot gedeelte van het publiek leest nu een-
maal de krant uit nieuwsgierigheid, niet uit leergierigheid, en
wanneer deze menschen nu niet kunnen lezen, wie van hun
plaatsgenooten dit en dat gedaan heeft, zullen ze in den be-
ginne een kleine ontevredenheid voelen. „There is a feeling that
journalism should be a businessquot;, luidt de uitspraak van Wilcox.
Maar de concurrentiestrijd zal m.i. in dezen een niet zeer groote
rol spelen, want het soort publiek, dat graag alles van z'n plaats-
genooten afweet, woont vooral in de kleine steden en dorpen,
waar men in den regel niet de keuze heeft tusschen twee kran-
ten en waar de particuliere nieuwtjes wel mondeling de ronde
doen. Zijn in dergelijke plaatsen toch concurreerende bladen, die
elkaar het nieuws af willen snoepen, dan zal toch niet het wèl- of
niet-noemen van den naam van een verdachte als uiterst klein
onderdeel van de krant den doorslag geven tot het in laten
teekenen op het concurreerende blad. Korter gezegd: op de
concurrentiestrijd zal de heele futihteit m.i. niet merkbaar van
invloed zijn.
De verhouding tusschen verdachte en, pers heeft nog een
kleine complicatie, voor zoover het gaat om wat over het ge-
beurde in het verslag geschreven wordt in verband met den
persoon van verdachte. Dat het hem en zijn familie niet steeds
aangenaam zal zijn z'n handelingen beschreven te vinden, ligt
voor de hand, maar in ieder geval heeft hij dit voor den tijd
kunnen voorzien. Iederéén weet tenslotte, dat, als hij een mis-
daad pleegt en daarvoor terecht komt te staan, deze een open-
bare behandeling (behoudens enkele uitzonderingen) zal onder-
gaan, waar ze, plus de persoonlijke omstandigheden, genoemd
zullen worden. Maar dan is het ook billijk, dat de weerslag hier-
van in de krant niet meer geeft dan dat en niet over particuliere
détails uitweidt, het gedane overdrijft of in een valsch licht
plaatst. Hiermee kan de verdachte bij zijn terugkomst in de maat-
schappij benadeeld zijn, zelfs al werd zijn naam niet genoemd;
hij kan er bovendien door worden verbitterd.
D. Verdediging en pers
Degeen, die het minste belang bij de pers heeft, is de verde-
diger. Immers, hij heeft uit den aard van zijn functie weinig
interesse voor een al of niet doelmatige berichtgeving in straf-
zaken. Het raakt hem weinig of het O.M. en de rechter er mee
gediend is, of de verdachte ontzien wordt, of de samenleving
er mee gebaat is. Als mensch kan natuurlijk één en ander hem
belang inboezemen, misschien is hij soms financieel gebaat door
het grootere aantal strafzaken. Zoo is de toestand materieel en
feitelijk gezien, maar ik vraag me af, of dit wel een bevredigende
is. Is er nu geen andere methode dan dat in meer dan 50% ge-
vallen volstaan wordt met: „De verdediger bepleitte op juridi-
sche gronden' vrijspraakquot; of iets dergelijks. Is de verdedigers-
functie zoo gedaald, dat met een dergelijke clichématige be-
schrijving volstaan kan worden? Als we de krantenverslagen
van het eind der vorige en het begin van deze eeuw doorlezen, dan
blijkt, dat daarin aan het pleidooi van den verdediger de noodige
aandacht wèl IS besteed en dat de kernpunten van zijn pleidooi
wèl beschreven zijn. Men kan aannemen, dat de voor den leeken-
lezer vrij droge verslagen hiervan weinig aantrekkelijks hadden,
waarom men ze langzamerhand gedecimeerd heeft, behalve in
de gevallen, dat er eenige sensatie van zou kunnen uitgaan of
dat er voor het publiek interessante kwesties in behandeld wer-
den. Als inderdaad bij na niemand interesse voor den inhoud van
een pleidooi heeft, is het vanzelfsprekend onjuist en weinig
zakelijk, deze toch te vermelden. Maar het verdient in ieder
^ Deze gebruikelijke formule is nog foutief ook; vrijspraak wordt bepleit
op feitelijke gronden, ontslag van rechtsvervolging op juridische.
174
-ocr page 187-geval een nadere beschouwing of het mogelijk en noodtg is ovi
de ftmctie van den verdediger in het strafproces en den persoon
van den verdediger zelf voldoende recht te doen wedervaren.
Mij dunkt, dat op deze vraag zeker bevestigend geantwoord
moet worden. De verdediger hééft immers zijn functie in het
strafproces, een functie, die door eeuwen heen ontstaan is, en
die niet zonder meer veronachtzaamd mag worden. „En straffe-
loos verwaarloost men geen kracht ter wereld,quot; zegt Taksander,
zij het in meer algemeen verband. Wat zou hier dan die poena
zijn? Dat men een onjuist, althans onvolledig inzicht krijgt in
de functie van den verdediger, en het vertrouwen in een ver-
dediger verliest. Dat dit voor de materieele belangen van den
raadsman niet voordeelig kan zijn, wil ik bij een opmerking
laten. Maar dat het publiek bij het verzwakte begrip van de
advocatenfunctie de positie van den verdachte als verzwakt
gaat aaitvoelen, beteekent, dat het vertrouwen in de rechtvaar-
digheid van de rechtspraak een gevoelige vermindering onder-
gaat. De nevengedachte, dat de verdachte, vooral indien hij uit
de lagere klassen stamt, alléén reeds door zijn positie als ver-
dachte vrijwel veroordeeld is, mag in geen geval worden aange-
kweekt. Ik weet, dat dit eenigermate woordenspel lijkt. Maar
is het niet aan velen, die de verdachten hebben kunnen waar-
nemen, eens opgevallen, dat een mentahteit in die richting wel
eens voorkomt, vooral bij de meer revolutionaire elementen?
Ten deele moet dit m.i. toe te schrijven zijn aan de weinig uit-
voerige behandeling, die in den regel het pleidooi in de krant
ondergaat. Indien in de zelfde verhouding als in werkelijkheid
het pleidooi tot de procedure staat, daarover bericht werd, zou
toch den lezer, meer dan tegenwoordig het geval is, gesugge-
reerd worden, dat de verdachte volledig recht heeft om, desge-
wenscht gesteund door een verdediger, zijn standpunt toe te
lichten tegenover den rechter. Hetgeen den verdachte zelf, zoo-
wel als de rechtspraak ten goede zou komen.
Als we de oorzaken nagaan van het feit, dat 's verdedigers
werkzaamheid in zoo misdeelde mate in de verslagen weerklank
vindt, dan treffen we hierin tevens de aanknoopingspunten aan
voor beantwoording der vraag, of er eenige verbetering moge-
lijk is.
Reeds werd er op gewezen, dat het publiek blijkbaar minder
belang is gaan stellen in de dorre verslagen over het pleidooi.
Hierbij heeft echter de pers m.i. in zekeren zin gefaald, Wan-
neer in éénvoudige, voor den gemiddelden lezer vatbare woor-
den de inhoud van het pleidooi weergegeven wordt, bestaat er
wel belangsteUing, omdat men de aangename gedeelten van een
blad wel leest. De kundige journalist moet in staat zijn van een
normaal, niet al te ingewikkeld juridisch pleidooi een leesbaar,
kort verslag te maken. Hiermede zijn we metéén gekomen aan
een tweede punt in dezen:
De journalist begrijpt zelf niet voldoende het pleidooi om het
juist te verslaan. Hij maakt dus fouten of zwijgt, d.w.z. vol-
staat met een clichématig volzinnetje. De algemeen ontwikkelde
verslaggever, min of meer juridisch gevormd, zal de verschillen-
de punten wel begrijpen, en dan ligt het nog slechts aan zijn
journalistieke gave en zijn publicistisch inzicht om daar enkele
leesbare regels over te schrijven, die publiek, rechterlijke macht
en advocatenstand bevredigen kunnen.
In het „Nederlandsch Juristenbladquot;' wijst Lissauer erop
— en dit is dan het derde punt, waarom het pleidooi niet steeds
ten volle verslagen wordt — dat in den regel reeds een gedeelte
van den inhoud daarvan ter sprake is gekomen in het vooraf-
gaande gedeelte van het verslag, zoodat de journalist om herha-
ling te voorkomen, niet steeds de recapitulaties van den ver-
dediger beschrijft. Bovendien is het verslag over het pleidooi
meestal het laatste gedeelte van het rechtbankverslag en komt
het als zoodanig in de zetterij het eerst voor coupeeren (zie
pag. 146) in aanmerking.
Behoudens het overgroote deel van de gevallen, dat de ver-
dediger zich niets gelegen laat liggen aan de pers, kan hij op
drieërlei wijze met de pers in contact komen. Hij kan bijv. in
zijn pleidooi „terloopsquot; opmerken, dat het voor zijn dient scha-
delijk zou zijn, indien bepaalde omstandigheden algemeen be-
kend zotden worden. Aan de heeren aan de perstafel te beslissen,
of ze dit toch zullen opnemen of niet. Welke factoren hierbij
een rol spelen zagen we reeds in algemeen verband.
^ pag. 88i, 1937.
-ocr page 189-Ook kan de raadsman in het belang van zijn dient verzoeken
aan de verslaggevers om over het onderhavige geval liever niet
te schrijven. Dit is een kwestie, die nog al eens voorkomt en
waarin dus standpunt gekozen moet worden. Indien men den
persoon van den verdachte niet aanduidt, kan men uiteraard
het verzoek van den verdediger als niet gedaan beschouwen.
Wordt de persoon wèl genoemd, óf omdat hierbij een algemeen
belang aanwezig is (zie het op pag. 171 verdedigde standpunt),
óf omdat het blad dit nog gewoon is, dan is het bepalen van een
houding hoogst moeilijk. Eenerzijds wil men den verdediger
niet voor het hoofd stooten door zijn verzoek af te wijzen —
de vraag blijft, of de verdediger door zijn verzoek een dergelijke
onbeleefdheid niet uitlokt —, en wil men den verdachte liever
niet schaden. Anderzijds moet men het algemeen belang in het
oog houden en zich tevens daarvan bewust zijn, dat de vraag
van den advocaat een uiterst partijdige is en daarom, zelfs al wordt
ze geargumenteerd, niet als een objectieve is te beschouwen. Het
gaat er dus om, deze argumenten tegen elkaar af te wegen, het
geen m.i. tot het volgende resultaat leidt: Indien de pers niet
meer vermeldt dan het maatschappelijk belang eischt, en noodig
is voor een goed begrip van behandeling, eisch, vonnis en plei-
dooi, dan is daarm\ee toch wel een practische oplossing gegeven.
Onlogisch schijnt het hierbij nog, dat de pers zich t.a.v. byzon-
derheden omtrent personen, niet nader aangeduid, niet zou
moeten beperken en t.a.v. wèl genoemde personen wèl. Het
practisch resultaat zal toch gelijk zijn, want terwijl in het laatste
geval de lijn aangegeven wordt door het algemeen belang, zal in
het eerste geval een dergelijke beperking plaats vinden, niet uit
piëteit voor den verdachte en diens familie, maar omdat en in
zoover uitweiding over persoonlijke omstandigheden voor het be-
grip der zaak onnoodig blijkt (mits de verslaggever inzicht heeft
in de taak, aan de rechtbankverslaggeving gesteld). In geval de pers
toch namen of ondubbelzinnige initialen gebruikt in alle zaken, is
een bescheidenheid geboden, die overéénkomt met wat zoo juist
gezegd is t.a.v. den casus, waarin de naam vermeld moest worden.
Een aardig voorbeeld ten bewijze van het feit, dat in dit ver-
band op eenvoudige wijze soms tot een oplossing gekomen kan
worden, is het volgende: Begin Januari circuleerde aan de pers-
12nbsp;177
tafel van de zittingszaal van den Politierechter te Utrecht een
briefje, waarvan de inhoud luidde:
Den Weled. Heeren Journalisten aanwezig ter zitting
Weled. Heeren,nbsp;v/d Rechtbank te Utrecht op . . Jan.
Gelet op het schrijven van Dr.......verzoek ik U beleefd namens
mijn Client om van deze zaak geen melding te willen maken in
Uw dagblad. Hoogachtend......
Aan dit briefje was een attest van den geneesheer bevestigd, nl.:
De toestand van Mevr.......is zoodanig, dat publicatie van een rechts-
vervolging tegen haar zoon zeer ernstige gevolgen voor haar zenuwgestel
zou hebben. De huisarts......
Het derde geval, waarbij de verdediger met de pers in contact
komt, is aanwezig, wanneer hij deze over de door hem behan-
delde zaak instrueert of inlicht. Tegenover een dergelijke in-
hchting dient de pers zeer sceptisch te staan, niet omdat de
advocaat bewust onwaarheden zou opgeven, maar omdat hij
partij is, en als zoodanig de kwestie eenzijdig zal belichten en
wel sterk ten gunste van den verdachte. De journalist zal dan,
eenzijdig voorgelicht, den procesgang met andere inzichten vol-'
gen dan hij zonder de gegeven informaties gedaan zou hebben,
hetgeen tot uiting zal komen in het verslag. Maar ook kan de
verdediger inlichtingen verschaffen tot het opstellen van een
voorbericht. Dit is zeker niet van gevaar ontbloot, omdat daarin
dingen gesuggereerd kunnen worden bij de lezers, inclusief de
getuigen, den Officier van Justitie en de Rechters in de desbe-
treffende zaak, die van invloed zijn op het eindvonnis. In een
niet onbekende procedure is dit in den loop van 1938 nog voor-
gekomen. Er was een groote gouddiefstal gepleegd, waarvan de
4 daders, die men gearresteerd had, tot een bende bleken te be-
hooren, welks hoofdman de geestelijke leider van de daad geacht
kon worden. Enkele dagen voor de terechtzitting verscheen in
een stedelijke krant een artikel, gebaseerd op inlichtingen, door
den verdediger van één der schuldigen verschaft, en waarin met
klem verhaald werd, dat de eigenlijke hoofdschuldige „buiten
schotquot; zou blijven, omdat men hem juridisch niets ten laste kon
leggen. Geheel afgezien van het feit, dat een dergelijk artikel
mij niet bevorderlijk lijkt voor het respect van het publiek voor
de macht van de Justitie, is het in hooge mate af te keuren, dat
op een dergelijke ii/ijze de suggestie reeds van te voren gewekt
178
-werd, als zou de schuld der 4 verdachten minder groot zijn, om-
dat een vijfde man, dien men niet kon vatten, de hoofdschul-
dige was.
Soms schuilt er iets goeds in het feit, dat het pleidooi, zelfs
niet in beknopten vorm, in de krant is overgenomen. Dit sluit
aan op was hiervóór is gezegd naar aanleiding van te groote
détailleering van het rechtbankverslag. De {aanstaande) mis-
dadiger zou er in zoo'n geval uit kunnen leeren, met welke
trucjes hij den dans zou kunnen ontspringen. Het is natuurlijk
interessant te vernemen, met welken handigen zet, niet in de
wet voorzien, een verdediger zijn cliënt geheel of ten deele vrij
pleit. De pers hoeft dat alles niet in de hand te werken en zou,
door opname van een handigheidje van den verdediger, kunnen
bevorderen, dat personen van deze vondst ge(mis-) bruik gaan
maken door een misdaad te verrichten, waarvoor ze dus niet te
veroordeelen zijn. De journalist toone in deze kwesties voldoende
inzicht.
Eén opmerking nog aangaande een eventueele vermelding
van 's verdedigers naam in de pers. Ook hier zou ik als motief
voor het niet-vermelden aan willen voeren, dat de verdediger
een orgaan is van de strafrechtspleging, en dus niet als een per-
soon beschouwd dient te worden. Dat een advocaat in het alge-
meen zijn naam liever niet vermeld zou zien, wil ik niet aan-
nemen, omdat er een zekere reclame in schuilt, die bijna iederen
advocaat wel nuttig kan zijn. Hoewel men dus principieel geen
naam zou willen noemen, zijn er in de praktijk geen bezwaren
tegen te vinden, deze wel te noteeren. Elk pleidooi heeft immers
iets zeer persoonlijks, dat niet door het weglaten van een naam
den persoon onttrokken behoeft te worden. Bovendien kan de
verdediger er mee gebaat zijn en staat tegenover naamsvermel-
ding geen enkel maatschappelijk nadeel. Integendeel; er is zelfs
een groot voordeel. Want als de verdediger van te voren weet,
dat zijn naam in het verslag genoemd zal worden, dan is dit
misschien voor hem aanleiding, ook de pro-deo-zaken ten volle
te behartigen, een aansporing, die helaas soms noodig schijnt.
Men handele derhalve naar verkiezing, maar wake er in ieder
geval ook voor, dat niet verhoudingsgewijs te veel nadruk op
's verdedigers naam komt te vallen.
E. Getuigen en pers
De verhouding tusschen getuigen en pers betreft voornamelijk
de vraag, of hun namen vermelding verdienen. Ook hier geeft
het feit, dat ze eigenlijk een orgaan in de rechtspleging zijn,
reden tot een ontkennend antwoord. Bovendien kan het som-
migen getuigen onaangenaam, zelfs nadeehg zijn, als bekend
wordt, dat zij in een bepaalde zaak betrokken waren. Zelfs al
was zijn plaats in een dergelijke zaak niet geheel smetteloos, dan
lijkt het mij niet juist, hem de onaangenaamheden van pubhca-
tie van zijn naam ten deel te doen vallen, want hierbij zou de
pers zonder eenigen maatstaf een soort straf gaan uitdeelen. De
causa van het nadeel is dan wel is waar niet het feit, dat hij als
getuige gehoord wordt, maar wel, dat hij in de zaak betrokken
was; op het gevolg maakt dit geen verschil. Ter illustratie een
geval, dat zich onlangs voordeed: Een student stond terecht
wegens huisvredebreuk, omdat hij, dronken, een dancing niet
had willen verlaten op herhaald verzoek van den eigenaar, die
hem er tenslotte had laten „uitsmijtenquot;. Het verslag van deze
kwestie sprak van „uitsmijtersquot; (nog wel tusschen aanhalings-
teekens), maar daar de betreffende dancing, zoodanig in het
verslag aangeduid, dat geen twijfel kon bestaan over welke het
ging (nl. een hotel te----; in de betreffende plaats was maar
één hotel met dansgelegenheid), geenszins van het kaliber was,
dat functionarissen als uitsmijters daar noodig waren, achtte de
eigenaar zich beleedigd en benadeeld.
Deze algemeene regel kent enkele complicaties. Ik denk o.a.
aan het geval, dat een verdachte (veroordeelde) tegenover een
anderen verdachte als getuige gehoord wordt, een veel bestreden
en ook m.i. af te keuren systeem overigens, waartoe de wet
ruimte laat. (Wel is waar verbiedt art. 341 3e lid Sv., dat een
medeverdachte ten bewijze tegen den verdachte gehoord wordt,
maar daarentegen geeft art. 276 2e lid Sv. de mogelijkheid een
zaak te splitsen, d.w.z. zooveel zaken te maken als er verdachten
zijn, waarmee men niet in formeelen strijd komt met art. 341
3e lid.) Ook hier geen naamsvermelding, behoudens wanneer
om eenigerlei reden de getuige in de eene zaak als verdachte in
de andere reeds wèl genoemd is. Verder, van meer belang, de
180
gevallen, waarin een getuige(-deskundige) gehoord wordt, wiens
verklaring in verband met zijn functie (opsporing, scheikundig,
medisch, psychiatrisch onderzoek) van dien aard is, dat de lezer
respect krijgt voor de middelen van de Justitie, óf daartegen
gewaarschuwd, d.i. daarover onderwezen, wordt. Hier zou ik de
grens aldus willen stellen, dat zeker geen naam genoemd moet
worden, indien er kans bestaat, dat de werkzaamheid van de
Justitie spoedig of later benadeeld zal worden, doordat bijv. een
rechercheur bekend gemaakt is, enz. Men kan natuurlijk om-
gekeerd met het noemen van een naam (bijv. „de bekende
politiescheikundige, Dr.....) den aanstaanden misdadiger vrees
inboezemen, als gesuggereerd wordt, dat het onderzoek van zoo
iemand altijd tot een resultaat leidt. Dit noemen van een der-
gelijk iemand zal hen niet zoozeer privé treffen, dan wel meer
in hun beroep, en is, dunkt mij, wel aan te bevelen in sommige
gevallen. De beoordeeling hiervan blijve bij den journalist, mits
deze voldoende kijk heeft op dergelijke kwesties.
In de thans besproken verhoudingen werd de nadruk gelegd
op de afzonderlijke posities van de betrokkenen. Er zijn nog
twee kwesties, die zich beter in algemeen verband dan naar aan-
leiding van de verschillende verhoudingen apart laten behande-
len, omdat ze de geheele rechtspraak raken en als zoodanig niet
van belang ontbloot zijn.
I. Invloed van de pers op de rechtspraak.
Daar is in de eerste plaats de vraag, of de pers door het lan-
ceeren van bepaalde berichten de rechtspraak kan beïnvloeden.
Een volmondig „jaquot; mag hierop het antwoord zijn, gegeven
door alle auteurs, die de kwestie aanroerden. Het gaat hier om
de suggestie, die van een bericht uit kan gaan op de verschillen-
de personen, die het lezen, en wel speciaal op hen, die in het
proces betrokken zijn en kunnen worden, waarvan rechter en
getuigen, inclusief de deskundigen, in dezen de belangrijkste
zijn. Bij de bestudeering van de verschillende gevallen, in de
litteratuur vermeld, kwam het mij voor, dat een scherpe onder-
scheiding gemaakt moet worden tusschen de suggestie van een
bericht op de massa en van een bericht op één enkel persoon,
i8i
-ocr page 194-resp. de massa-suggestie en de individueele suggestie.
Het is^ Sello, die in zijn werkje „Zur Psychologie der cause
célèbrequot;' den invloed van de massasuggestie uitvoerig bespreekt
en deze zelfs de oorzaak noemt van het „célèbresquot; worden van
bepaalde procedures, omdat: „die Tagespresse ist doch der un-
vergleichlich beste Leiter der Massensuggestion, von der die Kul-
turgeschichte bisher weiss.quot; Het ligt niet op mijn weg nader in
te gaan op de psychologie van de massa. Wel moet ik consta-
teeren, dat deze reeds door de eeuwen heen van invloed is ge-
weest op verschillende strafrechtelijke gebeurlijkheden. Ik denk
hierbij o.a. aan de heksenvervolgingen in de middeleeuwen en
de terechtstellingen van de politieke „misdadigersquot; tijdens de
Fransche revolutie. Deze twee voorbeelden zijn niet zoo wille-
keurig als ze er uit zien, want het schijnen vooral religie en po-
litiek te zijn, die de massasuggestie door middel van de krant
veroorzaken. Om een „cause célèbrequot; tot voorbeeld te nemen:quot;
In de beroemde en beruchte affaire-Dreyfus werd indertijd door
de Fransche bladen, die onder het mom van vaderlandsliefde
allerlei ophefmakende artikelen dienaangaande schreven, veel
onheil gesticht ten aanzien van de zaak èn ten aanzien van
Dreyfus zelf. Later is zelfs gebleken, dat een overigens zeer knap
schriftkundige onder invloed van de massasuggestie geheel on-
juist een handschrift als zijnde van Dreyfus geïdentificeerd had,
hetgeen een van de meest bezwarende argumenten bij de ver-
oordeeling van den gewezen officier bleek te zijn geweest.
In een andere „cause célèbrequot;, het geval Berchtold (Kriminal
Psych. Studien 1902) had de pers zich eveneens uitgeput in
uitv^rige beschrijvingen, hetgeen leidde tot het feit, dat vele
getuigen verklaring en kwamen doen, die absoluut onjuist moes-
ten zijn, gefantaseerd waren of met elkaar in strijd. Gedurende
het proces meldden zich niet minder dan 7 „dadersquot; aan, terwijl
18 van de 210 getuigen door krantenberichten geïnstrueerd
bleken. Sello verhaalt hierover, en, in korteren vorm, ook
Hellwig.
De massasuggestie „fälscht die Wahrnehmung wie sie die Er-
^ pag. 20 v.v.
^ Sello, pag. 21.
Sello, pag. 13, 14.
innerung fälschtquot;, aldus vervolgt Sello' zijn beschouwing,
waarbij hij de waarnemingsfout betrekt tot de zaken, die reeds
célèbre zijn, en de herinneringsfout tot de zaken, die pas later
célèbre worden. Een voorbeeld, dat sinds dien school gemaakt
heeft, is het „Neustettiner Synagogen-Prozessquot;. Deze affaire be-
trof een grooten brand in een synagoge, en nadat een anti-
semietisch blad gesuggereerd had, dat de Joden zelf den brand
gesticht hadden, bleken vele getuigenverklaringen op deze ver-
onderstelling gegrond te zijn. „Und so verwandelte sich unter
dem Zauberstabe der Suggestion eine jede, aber auch eine jede
unverfängliche Wahrnehmung in ein folgenschweres Indizium.quot;
De brandstichting was eenmaal gesuggereerd en dus: „Jeder Ge-
ruch, den eine Zeuge riecht, ist der Geruch von Petroleumquot;. En
drie jaar na het synagoge-proces kwam plotseling een dienst-
bode opdagen, die vertelde, dat ze één van de brandstichters
over den muur had zien springen, hetgeen natuurlijk onjuist was.
Maar niet slechts op de getuigen, ook op de rechters werkt de
Tmssasuggestie. „Dass nicht nur Zeugen durch derartige ent-
stellende Vorberichte irregeführt werden können, lässt sich schon
deshalb annehmen, weil selbst die Berufsrichter der gegebenen
Suggestion mitunter unterliegen,quot; wordt door Hellwig^ be-
weerd.
Anderen voegen daarbij, dat vooral de leekenrechters er niet
aan ontkomen en hiervan geeft Sello een kras voorbeeld: Niet
minder dan drie maal binnen de jaren 1882-1886 werd door
Oostenrijksche gezworenen iemand als schuldig aan den moord
op Franziska Munich ter dood veroordeeld. Het was „gewiss ein
weisser Rabe unter seinesgleichenquot;, de gezworene, die zieh in
1909 terug trok, omdat hij uit de kranten zich al een oordeel
gevormd had. Dr. Beumer wijst er op, dat leekenrechters-jury-
leden vaak de verwikkelingen in de pers volgen, omdat deze
begrijpelijker zijn dan de stukken en dossiers zelve. Hier dreigt
dan het gevaar dat Dr. Springmann (Sprechsaal D.J.Z. 1931»
pag. 1078) typeert als „Stimmungsmache für den Angeklagtequot;.
Dr. Abrahams (Berliner Anwaltsbladt 1928) bespreekt even-
^ pag. 21 v.v.
- pag. 248.
eens het gevaar van beïnvloeding. Hij weet echter uit Duitsch-
land geen voorbeelden op te geven, en noemt enkele Amerikaan-
sche gevallen. Zijn standpunt wordt door Sling ' betwist, omdat
volgens deze het beste stemmingsbeeld slechts een „schwache
Abglanzquot; van de werkelijkheid is zonder veel invloed.
Dit korte htteratuuroverzicht zal bij de eerste beschouwing
de meening sterken, dat de massasuggestie bij de rechtspraak in
het buitenland van respectabelen invloed is. Ik geloof, dat men
zich hierbij voor overdrijving sterk moet behoeden, want de
schrijvers hebben hun theorieën slechts met zeer enkele voor-
belden kunnen aantoonen, waarin bovendien de causa, nl. dat
de krantenberichten de massasuggestie zouden hebben veroor-
zaakt, maar als vanzelfsprekend wordt aangenomen. Onder
massasuggestie dient men te verstaan het opdringen van een
vreemden wil of gedachte aan een massa, d.i. een groep men-
schen. In verband hiermee komt het mij voor, dat massasuggestie
pas dan aanwezig is, wanneer een groep menschen tezamen is
en een bepaalde gedachte in al deze menschen opkomt onder
geestelijken drang, visueel of auditief overgebracht (bijv. door
uiterlijk smartvertoon van den verdachte, suggestieve vragen
van den verdediger, e.d.). Welnu, deze omstandigheid is eigen-
hjk alléén aanwezig in de rechtzaal, maar kan dan onder een
straffe leiding van den president niet tot uiting komen, hoog-
stens in enkele verklaringen van getuigen. Bovendien vergete
men niet, dat de president, die immers de leiding van de be-
handeling heeft, zelf de voornaamste persoon is, die de suggestie
kan regelen, zelfs in een richting, geheel tegenovergesteld aan
welke men zou vermoeden. Indien tenslotte de rechter zich van
de suggestie bewust wordt — wat men van een beroepsrechter
zeker mag verwachten en van een jurylid zou willen veronder-
stellen —, zal hij zich daaraan weten te onttrekken.
De massasuggestie in de causes célèbres lijkt mij in Nederland
van veel minder importantie dan de buitenlandsche auteurs het
voor hun land doen voorkomen. Aanwezig is ze soms wel, want
toen er eens een politiek leider uit zelfverdediging den aanran-
der met een zweepje geslagen had, kreeg dit zweepje in de oogen
' pag- 3 7-
184
van verschillende getuigen en in de pennen van verschillende
journalisten allerlei mogelijke en onmogelijke afmetingen en
vormen, al naar gelang de partijgeest (massasuggestie) hun dit
voorwerp voor oogen tooverde of in gedachten deed verwerken.
De Ossche marechaussee-kwestie in 1938 werd vertroebeld,
doordat men, onder invloed van de massasuggesties, door be-
paalde bladen uitgeoefend, het doen en laten van deze mannen
niet meer juist kon zien („Wahrnehmungquot;) of zich herinneren
(„Erinnerungquot;). De afwikkehng van de kwestie klopt overigens
geheel met het hier boven betoogde, want de massasuggestie
kreeg geen gelegenheid zich te uiten, omdat geen „samenzijnquot;
plaats vond, of op eenigerlei wijze plaats kon vinden, zoodat de
belangstelling der massa weer even spoedig was verdwenen als
ze gerezen was.
Van veel meer belang acht ik de suggestie, die van een kran-
tenbericht op een apart persoon uitgaat. Het moet bij een „ach-
tenquot; blijven, want er is vrijwel nooit een met stelligheid aan-
toonbaar feit mogelijk, omdat deze suggesties vaak in het on-
bewuste invloed uitoefenen en deze invloed hoegenaamd niet
zuiver meetbaar is. Toch geloof ik, dat de volgende gevallen
voldoende aanwijzingen zijn ter staving van de bewering, dat
de pers de rechtspraak kan beïnvloeden en dat dit ook meer is
dan een denkbare mogelijkheid.
Van het meeste gewicht in dezen is de getuigenverklaring, zijn-
de één van de belangrijkste bewijsmiddelen in het strafproces.
Door de politie of door den rechter wordt den getuige gevraagd,
wat hij gehoord of gezien heeft. Het antwoord moet berusten
op een geheel eigen waarneming, aldus de eisch, dien de Neder-
landsche wet, die blijkbaar iedere suggestie vreest, hierbij stelt;
„. .. . feit en of omstandigheden, welke hijzelf waargenomen of
ondervonden heeftquot;, aldus art. 342 Sv. Nu gebeurt het maar al
te vaak, dat een getuige niet geheel zuiver of geheel niet zuiver
heeft waargenomen. Indien hij dan daarna een waarneming van
den journalist in de krant leest, dan zal hij, bewust of onbewust,
de zijne daaraan toetsen. Datgene, wat hij niet geheel zeker wist,
zal hij dan opnemen in- en verwerken met zijn eigen waar-
neming, die hierdoor óf wordt uitgebreid, óf wordt gewijzigd,
óf wordt versterkt. Vooral ten aanzien van getuigen bij een ver-
keersongeval lijkt mij dit een niet-denkbeeldige veronderstelling,
die tot gevolg heeft, dat de rechter eigenlijk meer dan een eigen
waarneming te hooren krijgt, zonder dat hij reden heeft aan de
juistheid daarvan te twijfelen, terwijl hij zich zelfs meent te
kunnen verlaten op de verklaring, die positief gegeven werd (en
kon worden, omdat de herinnering is opgefrischt door het
krantenbericht). Om nog een voorbeeld te stellen: het geval,
waarin een krant ten onrechte schrijft, dat een daad door een
zwakzinnige verricht is; een getuige, dit lezend, zal misschien
zijn herinnering t.a.v. de waarneming aan deze vermelding aan-
passen, bijv. door bepaalde gedragingen in gedachten te over-
drijven of te vervormen. Een enkele maal heb ik een illustratie
van bovenstaande kunnen constateeren:
Er was een getuige in een aanrijdingsgeval, die in duidelijke
woorden het geheele ongeval beschreef; toen de president hem
vroeg, waar hij dan gestaan had, bleek, dat hij zich op een punt
bevonden had, vanwaar hij onmogelijk den geheelen toedracht
had kunnen waarnemen; hierop attent gemaakt, verklaarde hij
dat hij voor zichzelf het gebeurde had gereconstrueerd en be-
vestiging hiervan gevonden had in wat de kranten 's avonds
schreven.
In een ander geval had een fietser omgekeken op het moment,
dat hij de klap van een botsing hoorde; toch verklaarde hij, dat
de aangeredene zeer hard gereden had; bij navragen door den
president aan den getuige bleek, dat een krant uit het feit, dat
het slachtoffer ver was weggeslingerd, maar vast had afgeleid,
dat er hard gereden was; uit andere getuigenverklaringen en
sporen bleek, dat slippen het gevolg had gehad, dat het slacht-
offer verderop was neergesmakt.
Naast de casusposities, waarin de waarneming van getuigen
achteraf beïnvloed xvordt, staan die, waarin de waarnemingen
reeds van te voren onder zekeren invloed gebracht zijn. Dit kan
voorkomen, wanneer, na het verschijnen van een krant met op-
zettelijk of niet-bedoeld suggereerende berichten, personen met
de zaak gemoeid worden, te weten opsporingsambtenaren, des-
kundigen e.d. Hun onderzoek kan door een suggestie in ver-
keerde richting gemakkelijk in deze richting geleid worden en,
bevooroordeeld, een slecht, een valsch of geen resultaat geven.
i86
Ik denk bijv. aan het geval, dat er een moord gebeurd is en de
pers een zelfmoord suggereert; of omgekeerd. Zelfs al wil de-
geen, die het onderzoek instelt (in laat stellen), zich losmaken
van deze suggestie, dan toch blijft de gedachte aan de andere
mogelijkheid hem bij om weer versterkt te voorschijn te komen,
wanneer het onderzoek van de eerste mogelijkheid niet of niet
snel genoeg een resultaat oplevert. En lukt het hem toch zich
geheel van de suggestie los te maken, dan zal hij later, als toe-
vallig de daarin voorziene oplossing de juiste is, deze moeilijker
accepteeren. T.a.v. het deskundigenonderzoek is het volgend
geval denkbaar. In verband met een kippendiefstal wordt ge-
schreven: „De zakken, waarin de kippen vervoerd waren, wer-
den in beslag genomenquot;; misschien zal dit voor den deskun-
dige aanleiding zijn, spoediger aan te nemen, dat de veeren, in
de zakken gevonden, inderdaad van de gestolen kippen afkom-
stig zijn, terwijl een zinsnede als „Uitgemaakt zal nog moeten
worden, of de veeren in de zakken werkelijk van de kippen af-
komstig warenquot;, hem misschien tot nauwkeurigheid zal aan-
sporen. Verder zou bijv. een psychiater beïnvloed kunnen wor-
den, indien hem reeds gesuggereerd is, dat de persoon van zijn
onderzoek niet toerekeningsvatbaar is, doordat ter illustratie
daarvan de krant enkele overdreven feiten heeft gegeven.
Doch niet slechts de opsporingsambtenaar, getuigen en des-
kundigen kunnen worden beïnvloed; ook de rechters en de Offi-
cieren van Justitie. Deze zullen zich wellicht meer bewust zijn
van de suggestieve werking van bepaalde berichten en zich hier-
tegen verzetten. Derhalve zullen zij meer sceptisch staan tegen-
over de crimineele berichten in het algemeen en de suggestieve
hiervan in het byzonder. Maar mogelijk blijft toch in ieder ge-
val, dat hun een gedachte wordt ingegeven, die anders misschien
niet of later zou zijn ontstaan. Een reeds meer genoemd voor-
beeld signaleert Dr. Beumer aldus: „En komt een journalist op
het denkbeeld den verdachte als ontoerekenbaar aan te dienen,
dan wordt het eerst recht goedquot;. Zeer voor de hand liggend is
het geval, dat bij een proces van meerdere dagen de rechter
's avonds het verslag van de dagzitting doorleest en aldus via
oog en oor van den journalist een andere gedachte krijgt over
het behandelde dan hij zonder dat verslag gekregen zou hebben,
een gedachte, die misschien juister, maar waarschijnhjk minder
juist zal zijn. Met dit geval vinden we metéén het meer alge-
meene feit, dat beïnvloeding op de rechters en Officieren, even-
eens op getuigen, enz. door middel van het rechtbankverslag het
meeste zal voorkomen in de zaken, die niet in één zitting be-
handeld worden, zoodat in de tijden van schorsing gelegenheid
geboden wordt de kranten na te slaan; en verder ten aanzien
van de rechters in al die zaken, waar een zeker tijdsverloop ligt
tusschen de behandeling ter zitting en het moment, dat de rech-
ters samen het vonnis bespreken (op te heffen, als direct na de
zitting het vonnis bepaald wordt, hetgeen bij de meeste recht-
banken het geval schijnt te zijn). Tevens is dan nog in aanmer-
king te nemen, dat bij menigeen het gelezene meer van invloed
is op zijn oordeel dan het gehoorde, omdat het eerste hechter in
het geheugen blijft hangen. En verder is nog een indirecte in-
vloed aan te nemen, omdat buiten de zitting aan de hand van
het krantenverslag over het behandelde vaak nog door anderen
gepraat wordt, zoowel door insiders als door buitenstaanders.
Het is daarom, dat Sling geestig opmerken kon: „An manchem
Spruch ist schon die Frau des Geschworenen tiefer beteiligt ge-
wesen als der Geschworene selbstquot;. En niet alleen de vrouw, maar
;wie al niet.
Helaas is deze heele beschouwing zelden of nooit met concrete
feiten te illustreeren. Een enkele maal echter kan men een kleine
aanduiding vinden voor de werking van de suggestie door kran-
tenberichten. Ik denk in dit verband aan de affaire-W., be-
kend als den moord te Grootegast, waarbij vier veldwachters het
leven verloren. In één der groote bladen werd de dader geschetst
als een „Beestmenschquot;. Was het onder suggestie van deze be-
schrijving, dat de Rechtbank te Groningen den dader tot levens-
lange gevangenisstraf veroordeelde zonder zelfs een psychiatrisch
rapport over hem te doen opstellen, hetgeen in dit gruwelijk
geval toch wel voor de hand lag? Toen de kwestie later voor het
Hof te Leeuwarden in behandeling kwam, was wèl een psychia-
trisch rapport aanwezig, waaruit o.a. bleek, dat het zoogen.
„beestmenschquot; veeleer een „fijn menschquot; genoemd kon worden.
Door het Hof werd de man veroordeeld tot 20 jaar gevangenis-
straf.
Op pag. 88 werd in ander verband gesproken over een zaak
tegen een landbouwer te Ruwiel. Wie de verslagen over de
„schietpartijquot; gelezen had, moest zich den verdachte wel hebben
voorgesteld als een woest en onguur type. Doch wie op de te-
rechtzitting het boertje gezien heeft, zal moeten toegeven, dat
deze suggestie volkomen onjuist was. Het bleek een zielig, gods-
dienstig, ietwat bekrompen en zeer oppassend man te zijn, klein
van postuur, die even knielde, toen een verbasterde vloek ge-
noemd werd, dien hij zou hebben geuit. Indien het uiterlijk van
dezen man niet zoo voor zichzelf gesproken had, dan was aan
de suggestie van de voorafgaande krantenberichten misschien
veel moeielijker te ontkomen geweest.
In dit verband moet nog de vraag gesteld worden of de be-
ïnvloeding van de rechtspraak, via die van getuigen, deskun-
digen, Officieren en rechters zich voltrekkend, afkeurenswaar-
dig is, en zoo ja, hoe dan in het bezwaar tegemoet te komen is.
Het lijdt geen twijfel, dat de rechtspraak principieel van èlken
invloed buiten de terechtzitting bevrijd moet blijven. Dit ligt in
het wezen van de rechtspraak en is tevens duidelijk in verschil-
lende Nederlandsche wetsbepalingen uitgedrukt. De getuige
moet immers verklaringen afleggen op grond van eigen waar-
nemingen (art. 342 le hd Sv); één getuige is niet voldoende
voor het construeeren van een bewijs (art. 342, 2e hd; verg. art.
1942 B.W.); de deskundige oordeele op grond van zijn weten-
schap (art. 343 Sv); de rechter, die in het vooronderzoek gekend
werd, zal bij voorkeur niet in het oordeel betrokken worden (art.
268 Sv); een feit of omstandigheid, waardoor des rechters „onpar-
tijdigheid schade zou kunnen leidenquot; is een geldige reden tot ver-
schooning op eigen verzoek (art. 512 Sv); een feit of omstan-
digheid, „waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid
ernstig schade zou kunnen lijdenquot; kan voor het O.M. of ver-
dachte aanleiding geven diens wraking voor te dragen (art. 516
Sv); het is den rechters verboden „zich in eenig onderhoud of
gesprek in te laten met partijen of haar advokaten of proku-
reurs, of eenige bijzondere onderrigting, memorie of schriftuur
van hen aan te nemenquot; (art. 11 onder 4e, c, R.O.); bepalingen
in dezen geest bevat ook het Wetboek van Burg. Rechtsvorde-
ring in aansluiting op bepalingen uit het B.W. (artt. 1942, art.
189
-ocr page 202-1944 le en 2e lid, art. 1945, e.a. artt. 29-43 B.Rv. e.a.). Hieruit
blijkt voldoende dat ook de wet een rechtspraak wenscht en
eischt, die vrij is van eiken invloed.
De doelmatigheid der berichtgeving ligt hier geheel in handen
van de pers, waaruit thans maar één conclusie kan volgen: dat
zij zich ten eenen male te onthouden heeft van elke suggestie,
die direct (d.i. op den rechter) of indirect (d.i. via getuigen, pu-
bliek etc.) van invloed kan zijn. Ook dit is een opgave, die
slechts een bevoegd journalist bevredigend vermag op te lossen,
omdat hij zooveel inzicht heeft in zijn taak, dat hij zijn kennis
en gave weet te gebruiken en niet wenscht te misbruiken (partij-
pers, sensatiepers).
II. De laatste kwestie van algemeenen aard in verband met
de rechtbankverslaggeving betreft de critiek, die door de pers
op de strafrechtspleging wordt uitgeoefend. De „Justizkritikquot;
is voornamelijk door Duitsche auteurs besproken en heeft tot
verdediging van uiteenloopende standpunten aanleiding gegeven.
In wezen heb ik ten aanzien van de critiek reeds ten deele
standpunt gekozen, waar het ging om beïnvloeding van de
rechtspraak, waarbij critiek één der wijzen van beïnvloeding
kon zijn. Daar echter ook nog critiek geleverd kan worden na
het vonnis, dus na de werking van de rechtspraak en zelfs op de
uitvoering daarvan, is het aspect in dezen verruimd tot critiek
op de geheele justitieele werkzaamheid. Wanneer we hierbij een
oplossing zoeken, dan moet ook hier de grondslag zijn de taak
en de functie, die de pers zich gesteld ziet tegenover de Justitie:
Het publiek voorlichten over de verrichtingen van de Justitie
op zoo'n wijze, dat het zijn vertrouwen in de Justitie behoudt,
herkrijgt of verkrijgt, en tevens op de hoogte wordt gesteld van
de straffen, die uitgedeeld worden en kunnen worden voor be-
paalde vergrijpen, zoodat en opdat van dit alles een afschrik-
wekkende, inlichtende, versterkende, en geen tot misdaad sti-
muleerende werking uitgaat. Op grond hiervan zal men althans
in beginsel moeten besluiten, dat de pers zich heeft te onthouden
van critiek op de fustitie, omdat zelfs opbouwende critiek aan-
leiding kan geven tot vermindering van vertrouwen in haar, met
alle onmiddellijke en indirecte gevolgen van dien.
190
Tot een soortgelijke conclusie komt Mr. Nord Thomson in
het Nederl. Juristen Blad (1937, pag. 790): „De verslaggever
vergete niet, dat hij niet is tooneelrecensentquot;, hetgeen beteekent,
dat hij tot taak heeft een verslag te maken, niet een critische
beschouwing. Deze meening is o.a. eenigszins in strijd met een
uitlating van Monet': „Alle kritiek... heeft op te houden
van 't oogenblik af, dat de boosdoener er door bevoordeeld
wordtquot;. Het algemeen belang moet echter den doorslag geven,
zoodat ik Monet's laatste woorden zou willen vervangen door:
. .. „van 't oogenblik af, dat het algemeen belang er door be-
nadeeld wordtquot;. In deze redactie is dan tevens begrepen het ge-
val, dat de verdachte door géén critiek bevoordeeld is: Monet
vergeet nl. de mogelijkheid, dat critiek ook ten nadeele van den
verdachte (veroordeelde) kan zijn. Dr. Hagemann wijst erop
(D.J.Z. 1929, pag. jy9), dat door critiek rechters, getuigen en
publiek vooringenomen kunnen worden. Het ware toch onbil-
lijk critiek bij benadeeling van verdachte wel, bij bevoordeeling
niet toe te staan. Overigens is Monet niet verder op de zaak in-
gegaan, zoodat het mij van weinig belang lijkt hierover uit te
weiden. Van meer belang is het, de argumenten, die door de
auteurs vóór critiek worden aangevoerd onder het oog te zien.
Glaser ^ heeft vier argumenten, op grond waarvan hij na-
drukkelijk zegt: „Die Presse darf und soll aber auch an der
Justiz Kritik übenquot;. Dan zal immers de rechter heel goed na
moeten denken. Zou hij dat uit den aard van zijn functie al niet
doen? En zou het besef, dat het publiek in de zaal, verdachte,
verdediger. Officier en Collega's, eventueel (bij hooger beroep)
hoogere ambtsgenooten kennis nemen van zijn uitspraak, dit
niet voldoende garandeeren? Dit komt trouwens overeen met
het feit, dat het openbaarheidsbeginsel werd ingesteld zonder
dat de publicatie door de pers een groote aansporing daartoe
vormde. Verder, zegt Glaser, leert de rechter uit de pers de
openbare meening kennen, 's Rechters uitspraak moet m.i. juist
niet beïnvloed worden door de openbare meening, en Glaser
vergist zich in zooverre, dat de pers veelal niet de weerklank is
van de openbare meening, maar, omgekeerd, deze laatste groo-
1 pag. 12.
- pag. 13.
-ocr page 204-tendeels door de pers geleid wordt. In de derde plaats zou de
rechter uit de krant „über den von ihm entscheidenen Ein-
zelfall hinausquot; de „Folgewirkungen und Beziehungenquot; leeren
kennen, die hem anders „leicht fern geblieben wärenquot;, d.w.z.
volgens Glasers eigen interpretatie de „ungezählte Verhält-
nisse des Lebensquot;, nl. de economische omstandigheden van de
verdachten, vóór en na de veroordeeling, de werking van de
straf op veroordeelde en milieu-genooten, enz. Ik echter geloof,
dat men juist van een rechter wel voldoende levenservaring en
sociaal inzicht mag verwachten; en dat hij dat anders uit de
krant zou moeten putten, daarvoor lijkt mij deze een weinig
aanbevelenswaardig leermiddel. Verder zou bij elke critiek een
„Körnchen Wahrheitquot; niet zonder „befruchtende Wirkungquot;
blijven. In woorden klinkt dit argument juist, maar het is toch
onverantwoord, het vertrouwen in de geheele rechtspraak te be-
nadeelen om den wille van een glimpje waarheid, waaruit nog
heelemaal niet zeker eenig resultaat zal voorkomen. En tenslotte
zegt Glaser: „Dem Publikum bringt sie Interesse für Rechts-
fragen bei, vervolkstümlicht sie die Justiz, verhilft sie zu Ver-
ständnis für sie und zu geistiger Beschäftigung mit manchem
ihrer Probleme.quot; Het ware met pers en publiek al heel erg ge-
steld, als ze slechts door middel van critiek belangstelling zou
kunnen wekken voor rechtsvragen, als deze critiek aanleiding
zou zijn tot het „volkstümlichquot; worden van de Justitie en als
alléén critiek den burger inzicht in het recht zou kunnen ver-
schaffen. Het moet mogelijk zijn en is mogelijk, dat de krant
belangstelling wekt voor dit alles, zonder critiek (en zonder
sensatie, die ook in den vorm van critiek kan voorkomen).
Een enkele maal komt men de meening tegen, dat het geven
van critiek op de Jsutitie een recht is. Zoo schreef Dr. von Campe
in zijn „Quo vadis Justitia?quot;: „Die Presse darf Kritik daran
knüpfen — das ist ihr gutes Rechtquot;, en hij schijnt dit een
evidentie te vinden. Glaser ' probeerde bijna twee decennia
eerder een grondslag voor „das gute Recht der Pressequot; te vinden
en argumenteerde aldus: Er zijn veel menschen en weinig rech-
ters: „wie können die Millionen diesem Häuflein Richter gegen-
über einfach kritiklos sein?quot;; er zijn menschen onder, slechter
^ pag. 66 v.v.
192
dan de rechter, maar ook betere, omdat „Es kann nicht nur gute
Richter gebenquot;. Deze aardig gekozen woorden lijken mij weinig
steekhoudend: Waarop zou nl, berusten het feit, dat een groote
massa recht heeft critiek uit te oefenen op een kleine groep, die ze
bovendien zelf gewild hebben? Dit laatste voert Glaser zelf
als tegenargument aan, wanneer hij zegt, dat het volk zelf een
onpartijdig instituut heeft willen instellen, „quivis praesumitur
bonusquot;, en waarin het dus moet vertrouwen, Glaser had op
grond hiervan met nog meer reden kunnen zeggen, dat dit
kleine „Häufleinquot; recht heeft, „die MiUionenquot; te bekritiseeren.
Maar, afgezien van deze argumenten, waar zou de pers het
recht vandaan halen, critiek uit te mogen oefenen? Men zou
kunnen denken: uit de openbaarheid van de terechtzitting, ge-
paard aan de drukpersvrijheid. Doel van de openbaarheid was
immers den rechter te noodzaken voldoende over zijn oordeel
na te denken, opdat dit de publieke beschouwing zou kunnen
doorstaan en daardoor het volk een onbeperkt vertrouwen in de
rechtspraak te schenken. Door den groei van het dagbladwezen
is dit doel volkomen bereikbaar geworden. Waarom dan nog
tevens door middel van onbevoegde critiek in de krant afbreuk
te doen aan dat vertrouwen? De drukpersvrijheid geeft wel is
waar het recht critiek te drukken, -maar tegenover de justitie
kan dit recht in sommige gevallen misbruikt worden.
Ook zou men aan kunnen nemen, dat het publiek „rechtquot;
heeft te weten, wat de Justitie verrichtte — zooals het „rechtquot;
heeft „allesquot; te weten wat er in de wereld voorvalt —; het gaat
toch ook niet aan om een eventueel falen, leidend tot onbillijk-
heden, maar te verzwijgen. Dit recht heeft het publiek inder-
daad in het openbaarheidsbeginsel, maar dat houdt nog geens-
zins in, dat de dagbladpers bij uitstek het middel zou m^ten
zijn om de Justitie op onbillijkheden te wijzen. Hiertoe eigent
zich meer een juridisch vakblad. En als iemand zich geroepen
voelt de Justitie aan zijn critiek te onderwerpen, dan bestaan
voor hem toch altijd twee mogelijkheden: naar de terechtzittmg
gaan en plaats nemen op de publieke tribune, óf kennis nemen
van het zakelijke verslag in de krant of het juridisch vakblad.
Men kan zich voorstellen, dat er critiek te leveren is op de
Justitie ten aanzien van een bepaald geval. Zelfs kan critiek in
13nbsp;193
dezen gegrond zijn. Zelfs kan critiek haar nut hebben, wanneer
gewezen wordt op onvolkomenheden, om deze onder het oog te
brengen van een bevoegde instantie, die hierin een aanknoo-
pingspunt zou kunnen vinden voor een verder onderzoek.
Slechts blijft dan nog de vraag, of geen andere, betere weg
openstond om dit te bereiken. Verder zal critiek ongetwijfeld
zoo nu en dan repressief en waarschuwend kunnen werken. Ik
denk bijv. aan het geval, dat een advocaat, of zelfs een rechter
of Officier, zich van uitdrukkingen bedient, waardoor hij op
ongepaste wijze de lachers op zijn hand krijgt, antipathieën doet
ontstaan, enz.; wanneer hierop óf nadrukkelijk, óf stilzwijgend
(„tusschen de regels doorquot;) critiek geleverd wordt, dan bestaat
de mogelijkheid, dat de betrokkene zijn wijze van uitdrukken
meer correct zal gaan afmeten. Indien verder in de pers eens
gezegd wordt, dat in bepaalde zaken opgelegde vonnissen wel
wat zwaar zijn — gevallen, die vaak voor hooger beroep te on-
belangrijk zijn of niet tot behandeling in hooger beroep komen
—, dan zal dit voor den rechter onwillekeurig aanleiding kun-
nen zijn, zich nader over het geopperde bezwaar te bezinnen.
Wanneer men in dergelijke gevallen dus geneigd moet zijn,
„Justizkritikquot; te aanvaarden, dan nog bestaat het gevaar, dat
„menquot; de critiek op het enkele geval gaat generaliseeren, zoo-
dat weer het bezwaar te voorschijn komt, dat critiek weinig
bevorderlijk is voor het vertrouwen, dat men in de Justitie stelt.
Bij dit alles komt nog, dat rechter en O.M. meestal lust nóch
tijd hebben, zich met de verwijten van de pers in te laten. In
verband met dit alles wenschen toch ook de auteurs, die in
principe critiek toelaatbaar achten, een zekere reserve in acht
te nemen. Reeds Hamm waarschuwde tegen overhaaste critiek:
„Infolge dessen unterzieht sie nicht selten Urteile der Gerichte
ohne genaue Prüfung einer heftigen Kritik, die sich hinterher
als unberechtigt herausstellt, und trägt auf diese Weise dazu bei,
das Vertrauen des Volkes zu den Gerichten ohne Grund zu
schädigen und die Kluft zwischen beiden zu vertiefenquot;. Aldus
laat zich ook Fritz Hirschfeld uit; „Die Fälle leichtfertiger
Kritik schaden mehr als ein Fall berechtigter Kritik nützen
kann!quot; Hellwig ' vond alleen critiek geoorloofd, indien uitge-
^ pag. 288.
-ocr page 207-oefend door een bevoegd iemand.
Met dit laatste komen we dan bij een argument, dat in v^l
gevallen tegen het opnemen van critiek te berde te brengen is:
Wie critiek op de Justitie uit wil oefenen, moet hiertoe toch
zeker wel zeer bevoegd zijn. Slechts dan bestaat er redelijke kans,
dat de critiek gefundeerd is en van dien aard, dat ze opbouwend
werk verricht en niet het vertrouwen in de Justitie ondergraaft.
Wegen we ten slotte de argumenten pro en contra tegen
elkaar af, dan komen we m.i. tot het volgende standpunt:
Critiek door de dagbladpers op de Justitie kan in enkele gevallen
haar nut hebben. Men dient echter steeds in het oog te houden,
dat critiek nooit er toe zal mogen leiden, dat het vertrouwen
in de Justitie geschokt wordt, en ter voorkoming hiervan is
noodig, dat critiek slechts geleverd wordt door een bevoegd cri-
ticus, die de gevallen, waarin er reden is critiek uit te oefenen,
weet te onderscheiden en te scheiden van de gevallen, waarin het
nadeel het nut zal overtreffen.
Een laatste opmerking nog in dit verband. Indien de verdachte
of veroordeelde zich werkelijk onbillijk behandeld voelt, dan
blijft voor hem steeds de weg open, in hooger beroep te gaan of
revisie te vragen. Het volk, dat óf uit eigen ondervinding, óf uit
ophitsing door een krant zich ontevreden voelt met het optre-
den van de Justitie in het algemeen, heeft in de volksvertegen-
woordiging het middel, daartegen op te komen. De rechter blijft
echter ook in dit laatste geval onafhankelijk van de regeering.
Hiermee zijn de voornaamste punten naar aanleiding van de
Rechtbankverslaggeving besproken. We hebben gezien, welke
eischen daaraan gesteld kunnen en moeten worden ten aanzien
van den inhoud. Ik wil niet nalaten dit alles te toetsen aan de
wenschen van de Justitie. En wanneer ik dan in de diverse brie-
ven lees, wat de Officieren van Justitie en Rechters in het alge-
meen wenschen, dan komt dit neer op korte sobere berichten,
zonder détails en zonder sensatie, opgesteld door bevoegde ver-
slaggevers. Deze personen denken hierbij echter alléén aan de
belangen van de Justitie, zonder er bij stil te staan, dat de
directies der bladen via de redactie ook hun lezers willen tep-
moet komen en zooveel mogelijk bevredigen. Het korte be-
195
-ocr page 208-richtje, dat de rechters enz. wenschen, zou men uit journahstiek
oogpunt gevoegehjk geheel kunnen laten vervallen, omdat het
toch niet gelezen zou worden. Echter in het hierboven besprokene
is reeds de weg aangegeven. De eischen, die daar gesteld werden,
wat betreft het vermelden van verschillende punten, telastleg-
ging, onderzoek (verhoor, getuigenverhoor, deskundigenverhoor
enz.), eisch met argumenten, inhoud van pleidooi, vonnis met
motiveering, sluiten een kort bericht in de meeste gevallen reeds
uit. Het lijkt mij, dat het verslag ondanks al deze eischen zeker
nog niet onaangenaam behoeft te zijn om te lezen. De punten
zijn, mits ze op een juiste wijze beschreven zijn, belangrijk ge-
noeg om met interesse door het publiek gevolgd te worden. En
om een artikel te schrijven, dat aantrekkelijk is van stijl en daar-
naast een goeden inhoud heeft, daarvoor is de journalist nu een-
maal journalist: naast de noodige ontwikkeling moet hij — en
wie de journalistiek gekozen heeft, bezit dat meestal — dus ca-
paciteiten als schrijver bezitten. De ware journalist moet ook in
dezen voldoende variatie weten te brengen, opdat zijn verslagen
blijven pakken en gelezen worden, opdat hij tegenover de samen-
leving en tegenover de Justitie de taak volbrenge, die zijn be-
roep hem oplegt.
Hoofdstuk IV
HET UITERLIJK VAN HET CRIMINEELE BERICHT
„Ganz verwerflich aber ist es
jedenfalls, wenn die Form zur
Hauptsache wird----quot;
Albert Hellwig.
Onder het uiterUjk van het crimineele bericht worde in dit
hoofdstuk verstaan de wijze, waarop een bepaald bericht aan
het publiek wordt gepresenteerd.
De inhoud van het crimineele bericht, dien we in het vorige
hoofdstuk uitvoerig bespraken, bereikt den lezer steeds in eeni-
gen vorm. Het hgt dus voor de hand, aan dezen vorm enkele
besprekingen te wijden, hetgeen des te meer gewenscht lijkt,
wanneer men bedenkt, dat het vaak de vorm van een bericht is,
die een bepaald licht op den inhoud werpt. Want ook al zijn de
feiten als zoodanig juist weergegeven, dan nog kan de wijze,
waarop ze zijn weergegeven, groote verschillen in de waardeering
daarvan doen ontstaan. Een onschuldig feitje bijv., in seiisatio-
neele termen beschreven, kan er ernstiger uit zien dan een inder-
daad ernstig feit, in onschuldige woorden aangegeven; een zielig
gevalletje, „humoristischquot; besproken, wekt geheel andere gedach-
ten dan dat zelfde gevalletje in zakelijke of sentimenteele
termen beschreven. Hoeveel variaties echter in de verhouding
tusschen den inhoud en het uiterlijk van het crimineele bericht
mogelijk zijn, de beide begrippen zijn zoo hecht aan elkaar ver-
bonden, dat een scheiding niet wel mogelijk is. Vandaar, dat het
een zeer ingewikkelde materie zou zijn, bovendien behept met
vele noodige en toch nuttelooze herhalingen, om het uiterlijk van
elk bericht afzonderlijk te bespreken. Slechts zal daarom in het
volgende de nadruk gelegd worden op enkele meer algemeene
verschijningsvormen.
In het vorige hoofdstuk werden verschillende eischen gesteld,
197
-ocr page 210-waaraan de inhoud van het crimineele bericht behoort te vol-
doen. Als nu de uiterlijke vorm van deze berichten aldus zou
zijn, dat aan den inhoud eenigerleiwijze te kort gedaan wordt,
dan zou men toch komen tot een moreel weinig verantwoorde
berichtgeving, omdat alle bezwaren, door het corrigeeren van
den inhoud geëlimineerd, via de ondoelmatige aankleeding weer
te voorschijn zouden komen. Men kan dus in het algemeen den
eisch stellen, dat het uiterlijk van het crimineele bericht niet in
strijd mMg komen met de eischen, die hiervóór aan den inhoud
gesteld werden.
quot;Wanneer we een crimineel bericht beschouwen, dan merken
we op, dat het meestal uit twee gedeelten bestaat: de eigenlijke
tekst, en de kop; waarbij soms een derde gedeelte komt: de
illustratie (foto, teekening). quot;Verder behoort bij de wijze van
presentatie van het crimineele bericht de plaats, die hieraan
wordt toegekend. Achtereenvolgens zullen we deze punten
nader bezien.
I. De tekst
is geheel afhankelijk, wanneer éénmaal de inhoud, d.i. de te ver-
melden feiten (inclusief indrukken, enz.), vast staat, van de
schrijfwijze, den verhaaltrant, den stijl. Het zal na alle vorige
besprekingen duidelijk zijn, dat in het algemeen een zakelijke,
aangename en begrijpelijke stijl is aan te bevelen. quot;Waar goede
journalisten aan het werk zijn, laat dit ook niet te wenschen
over, want een journalist is niet slechts een goed vakman, maar ook
in zekeren zin een kunstenaar. Helaas moet ik me ervan onthouden
om over dit laatste uit te weiden. Er zijn nl. ook vele auteurs, die
den journalist in het geheel niet als een kunstenaar willen be-
schouwen, maar slechts als een vakman. Ik wil er slechts op
wijzen, dat zelfs een journalistieke vakopleiding niet zonder meer
in staat is, volmaakte journalisten af te leveren, zoodat men wel
een ander element, aanleg, naast het vakmanschap moet aan-
nemen,
In de crimineele berichten kan men de gestelde eischen: zake-
lijken, begrijpelijken en aangenamen stijl, in duizenderlei variaties
doen voorkomen. Elke casus heeft immers zijn eigen karakter,
dat men, voor zoover het doelmatig is, moet blijven weergeven,
198
Er is niet de minste reden om een vrij onschuldig misdrijf in vol-
komen zakelijke termen beschreven te vinden, wanneer er eemge
vroolijkheid of, omgekeerd, eenige ernstige grond op te merken
viel, mits — en hierover straks meer — men in het oog houdt,
dat'geen andere belangen hierdoor geschaad worden. Te denken
is bijv. aan het gebruik inzake politierechterverslagen, die meer-
malen tot aardige, aantrekkelijke genre-stukjes uitgewerkt wor-
den. Hiertegen behoeft geen bezwaar te bestaan, zoolang de
schrijver de feiten recht doet wedervaren en op doeltreffende
wijze de procedure, met als eindresultaat het vonnis, beschrijft.
De krant is er immers ten allen tijde voor om gelezen te worden,
en, indien de aangename stijl, mits doelbewust de feiten beschrij-
vend, daartoe kan bijdragen, is dit niet te verwerpen, maar toe
te juichen. Indien echter te kort wordt gedaan aan het bereiken
van een goede werking van het bericht, dan moet een wijze ge-
vonden worden, die, nog steeds qua stijl acceptabel, ook qua
inhoud aanvaardbaar is.
Tegen twee uitwassen van beschrijvingswijzen moet ten stel-
ligste geprotesteerd worden:
Daar is in de eerste plaats elke ongezond-sensationeele beschrij-
ving, zelfs daargelaten, of de feiten zelf sensationeel waren of
niet.' Het infectiegevaar, dat in hoofdstuk II werd besproken,
betrof immers zoowel de sensationeele feiten als de sensationeele
beschrijvingen. Ook werd er reeds op gewezen, dat van eenzelfde
feit het sensationeele verslag stimuleerend kan werken, en het
zuiver afgestelde verslag eerder preventief. Het is niet moeielijk
hieruit een keuze te doen, die dan direct leidt tot de conclusie,
dat de pers haar ongezond-sensationeelen stijl moet laten varen.
Is dit een onmogelijke eisch? Heeft het publiek niet recht te
vernemen de sensatie, aan een feit verbonden? Dit „rechtquot; heeft
het publiek, doch men moet het zich desgewenscht maar zelf
trachten te verschaffen in die gevallen, waarin de pers den men-
schen de sensatie onthoudt, omdat zij weet, dat er anders in haar
beschrijvingen gevaren voor de samenleving schuilen.
Naast de sensationeele inkleeding der verslagen is het de zoo-
genaamde humoristische vorm, vooral van de rechtbankverslagen,
die aan vele inzenders op de enquêtes felle critiek ontlokte.
Ook in de litteratuur ontmoeten de „komischequot; berichten en
verslagen weinig goedkeuring. Zoo schreef Krueckemeyer reeds
in 1907 (Zeitungsverlag, pag. 491): „Die Presse verlangt mit
Recht, dass man in ihr eine Erzieherin des Volkes erblicke. Mit
diesem Ehrenamte lässt sich aber schwer die Tatsache vereinigen,
dass die Scheu des Volkes vor Recht und Gesetz durch oft sehr
bedenkliche Humoristika stetig untergraben wird.quot; Deze auteur
wijst er verder op, dat achter den zoogenaamden humor, die niets
dan „Lockspeisequot; is, zóóveel „Ernst des Lebensquot; schuilt, dat hij
zou willen uitroepen: „Hinweg mit solchem Plunder!quot; Ook Alb.
Hellwig ' wijst op de gevaren van dergelijke berichten, waarbij
hij twee argumenten aanvoert: Eerstens zal iemand, die geen
„Ahnungquot; heeft van de toedracht van een proces, meenen, dat
het er inderdaad zoo leuk toegaat. Tweedens zal verdachte zich
een heele held gaan voelen, als hij de lachers op zijn hand heeft.
Zelf zou ik hier nog vier bezwaren bij willen voegen: De humo-
ristische beschrijvingen verdoezelen geheel den ernst van het mis-
drijf — nog afgezien van de ongelukkige omstandigheden van
den verdachte, voor wien bespotting daarvan hoogst pijnlijk kan
zijn —, en daarmee is een maatschappelijk belang geschaad, om-
dat gebrek aan inzicht in den ernst van een delict het plegen
daarvan kan versnellen. In de tweede plaats komt de zwaarte van
de opgelegde straf — zelfs de straf bij de zoogen. „kleine mis-
daadquot; is een straf — niet voldoende tot haar recht, waarmee de
preventieve werking van de straf belangrijk kleiner wordt. Ver-
der kan zeer hcht het verband tusschen daad, omstandigheden,
eisch en vonnis vertroebeld worden; met alle gevolgen van dien.
Tenslotte zal het zoowel voor den verdachte, veroordeeld of vrij-
gesproken, als voor zijn verwanten vaak hoogst pijnlijk zijn, dat
zijn persoon, zijn optreden ter zitting en zijn daad op een onge-
voelige manier belachelijk gemaakt werden.
Vooral op de zitting van den Politierechter treffen we her-
haaldelijk verschijnselen aan, die voor een gedeelte zeker te wijten
zijn aan den luchthartigen toon, die vaak de desbetreffende ver-
slagen kenmerkt; het geheele optreden van sommige verdachten,
reeds de wijze, waarop zij na het afroepen van hun naam naar
voren stappen, toont vaak, dat zij nóch respect, nóch vertrou-
^ pag. 253.
200
wen, nóch inzicht hebben in de functie van den rechter vóór
hen. Dat dit meestal voor hen zelf ook niet zeer voordeelig is,
ligt voor de hand.
In bovenstaande wil niet gezegd zijn, dat een verslag nooit
eens een komischen noot zou mogen bevatten. Er zijn immers
inderdaad gevalletjes, die niet van humor ontbloot zijn, en dan
is er ook geen reden den lezer eenige geestige afwisseling tusschen
de droge krantenberichtjes te onthouden, mits het rechtsgevoel
er geen vermindering door ondergaat. Men kante zich echter
juist tegen de zoogenaamde-geestigheid, waaraan groote, zoowel
als kleine kranten zich soms te buiten gaan. Als voorbeeld zou ik
uit het volgende — willekeurig gekozen — verslag enkele pas-
sages willen aanhalen, die duidelijk bewijzen, hoe droevig het met
de mentaliteit van sommige verslaggevers gesteld is:
Een ongelukkige achteruitgang van positie wordt aldus be-
lachelijk gemaakt:
„De thans tot los werkman gedegradeerde 34-jarige incasseerder Cornelis
L .. .quot; (let eens op de naamsaanduiding!)
De daad zelf vindt de volgende fraaie omschrijving:
.....had het in laatstgemelde kwaliteit zoo miserabel afgestoten, dat hij
heden terecht stond ter zake diverse verduisteringen ...quot;
Quasi-leuk worden dan de nadeelige gevolgen beschreven:
.....In de eerste plaats de heer (naam voluit), die door zijn bemiddeling
'n'bedrag van pl.m. f 200,— was te kort gekomen. Voorts was de heer
(naam voluit) zoo onfortuinlijk geweest een bedrag van pl.m. f 20.—
aan dezen onbetrouwbaren kwitantielooper verloren te zien gaan...quot;
Daarna wordt het getuigenhekje in de maling genomen:
„ .. .Voorts verschenen voor het bekende hekje ...quot;
De toelichting op een werkelijk droevig rapport luidt als volgt:
.....Zooals de heer (naam voluit) weergaf, het populair karakteristiek
woord van verdachte's moeder, „zag haar zoon ze vliegenquot; en deze uit-
drukking typeerde zijn geheele manier van doen. In elk geval een zeer
ongeschikt kasseerder en allerminst een leider der christelijke knapen-
vereeniging...quot;
Het slot is weer heel fraai:
.....een proeftijd van 3 jaar en wat dies meer zij.quot;
Ik kan niet nalaten nog enkele tirades uit een ander verslag te
citeeren, een verslag van een dergelijk kaliber, dat het den felsten
commentarist sprakeloos zou doen staan. Het betrof een diefstal
van alcoholische dranken uit een pakhuis, waarin zich korten
tijd daarna een drama afspeelde, dat aan twee personen het leven
kostte. Het terechtstaan der dieven wordt aldus verhaald:
.....Gedagvaard waren als getuigen ä charge (volgt een reeks namen)
en de overleden (naam) en (naam), naar de volgorde minder beduidende
getuigen, die echter nimmer meer zullen spreken!quot;
Zelfs de dooden kan deze schrijver dus niet met rust laten!
.....We zijn wel nieuwsgierig, wat de verdedigers ervan gemaakt zou-
den hebben, als de heeren verdachten niet hadden bekend! ...quot;
.....De heeren verdachten, de arbeiders (initialen), beiden overbekend
in de Country, werden met gebruikelijke voorzorgen plechtig binnen-
geleid om terecht te staan wegens diefstal van 7 fusten ruige jandoedel
en 2 idem cognac uit het pakhuis ...quot;
„ .. . Nadat de heer (initiaal) binnen was, kwam ook zijn compagnon
(initiaal) naar binnen om de poet aan de haak te slaan ...quot;
„ ... Nu de verdachten beiden volmondig bekenden, werd edelmoedig
afgezien van het hooren der overige getuigen. In plaats daarvan werden
de verdachten eenige oogenblikken aangenaam bezig gehouden met de
voorlezing hunner uitgebreide en welvoorziene strafregisters...quot;
.....De Officier had natuurlijk ook geen requisitoir te houden, dat hem
zorg baarde ...quot;
(volgt vermelding van den uitgesproken eisch)
„ ... Verdachten deden natuurlijk hun best, Arie zelfs schriftelijk, op
deze onvoordeelige aanbieding een lager bod te doen. ..quot;
„ ... Voor hen, die nog belang mochten stellen in de intenties van de
verdachten met de gegapte 11 fusten Schiedammer diene, die zij be-
doelde alcoholische versnaperingen in kleine hoeveelheden wilden af-
tappen om die voor behoorlijken prijs in circulatie te brengen, waarbij
ze dan niet zouden verzuimen zich zelf op een hartig teugje te trak-
teeren, want zonder nu te insinueeren, dat deze verdachten likkebroers
zijn, het staat wel vast, dat zij de edele gaven van Bacchus en Cambrinus
gansch niet versmaden ...quot;
Laten deze twee fragmenten als afschrikwekkend voorbeeld
dienst doen!
IL De koppen
Wanneer we de kranten van vroeger leggen naast die van
tegenwoordig, dan is dadelijk een groot uiterlijk verschil waar
te nemen. Elk bericht wordt heden ten dage aangekondigd door
een kop, bestaande vaak uit enkele kleinere koppen. De oor-
sprong van den headhne is zeer eenvoudig: Toen de kranten zoo-
veel nieuws gingen bevatten, dat het zeer onoverzichtelijk zou
zijn, indien dit alsmaar achter elkaar afgedrukt werd, was spoe-
dig alineëering niet meer voldoende, In grooteren letter werd
een kop boven elk onderwerp gezet, en toen ook dit niet meer
voldoende bleek, kreeg elk bericht een apart kopje onder een
grooteren verzamelkop. Op voorbeeld van de Fransche en Ameri-
kaansche bladen worden langzamerhand ook in de Nederlandsche
couranten de koppen grooter en uitgebreider. Sinds het begin
van deze eeuw is een gestadige groei van de koppen te consta-
teeren geweest. De ruimte, thans aan koppen besteed, is meer
dan het dubbele van die in 1900, hetgeen met enkele cijfers is aan
te toonen: Een groot blad (De Telegraaf), dat indertijd 8,1%
van zijn ruimte voor koppen besteedde, biedt heden 16,87% aan
koppen. Een stadskrant (Utr, Nieuwsblad) had in 1900 5,5%
koppen, in 1938 18,13%. Voor een provinciaal blad (Amersf.
Courant) bedragen de cijfers resp. 2,01 % en 19,01 %, terwijl een
dorpskrant je (Zierikzeesche Nieuwsbode) in tegensteUing met
vroeger, 5,2%, thans 7,19% aan koppen bevat.
Doch niet slechts van grootte zijn de koppen veranderd, ook
de inhoud ervan heeft een uitbreiding ondergaan. Zelfs bevatten
ze thans niet slechts een aanduiding van het algemeen onderwerp,
waarover gehandeld wordt („Binnenlandquot;, „Rechtszakenquot;, e.d.),
niet slechts het speciale onderwerp, waarover het gaat („Ernstig
auto-ongelukquot;; „Moord op echtgenootequot; e.d.) maar tevens vaak
den korten inhoud van den daaronder afgedrukten tekst (resp.
„tegen lichtmast gereden, - 4 dooden, - alcohol de vermoedelijke
oorzaak; echtelijke twist aanleiding, - bijl gevonden, - kinderen
bij familie ondergebrachtquot;; enz.).
Ook in de crimineele berichtgeving spelen de koppen een niet
onbelangrijke rol. Zij zijn het immers vaak, die het eerst de
oogen, en hiermee de aandacht, op het bericht doen richten. Bo-
vendien gaan groote koppen met sensatie samen, omdat het geen
nut heeft de ruimte, door forsche headhnes ingenomen, te ver-
spillen voor aankondigingen van berichten, die het publiek met
interesseeren. Alles des te meer reden voor de pers, zich te hoeden
voor al te veel headlines boven de crimineele berichten, want
hiermee wordt de sensatie met al haar gevolgen geïntroduc^rd.
Laten de koppen der crimineele berichten in de juiste verhou-
ding staan tot die der andere berichten; dit in de eerste plaats.
203
-ocr page 216-Laten zij tevens met inzicht in de crimineele gevolgen worden
samengesteld; dit in de tweede plaats. Hoe aan den laatsten eisch
voldaan kan worden, werd in het vorige hoofdstuk uitvoerig be-
handeld. De daar vastgestelde conclusies zijn hier evenzeer van
kracht.
Enkele voorbeelden van afkeurenswaardige koppen gaan
hierbij:
„DE MET BLOED GEDRENKTE DRANKDIEFSTALquot;
Opm. De tekst pakt door tè veel sensatie.
„ANDERHALF JAAR DUBBEL STEUN GETROKKEN.
Ruim elfhonderd gulden bemachtigd.
Een maand gevangenisstraf.quot;
Opm. Indien de lezer het verslag niet zou lezen, zou hij wel een
zeer vreemden indruk van de rechtspraak krijgen, wanneer een
verduistering, diefstal of oplichting (het stond niet in den kop,
maar betrof ophchting) van niet minder dan ƒ1100.— slechts
een maand gevangenisstraf oplevert, vooral als i pag. verder een
headline meldt:
„DUITSCHE JUFFROUW VOOR f25.— OPGELICHT.
Zaakwaarnemer hoort anderhalf jaar tegen zich eischen.quot;
Opm. Hier had bij moeten staan: „Reeds zes maal veroordeeldquot;.
„TWEE SOORTEN RECHTSPRAAK.quot;
Opm. Het leidt geen twijfel, dat deze kop uit een revolutionair
blad afkomstig is.
„IS DAT MAATSCHAPPELIJK HULPBETOON?
Werklooze vader moet twee dagen wachten op melk voor zijn baby.
Venster ingegooid.quot;
Opm. Zelfs al was Maatsch. Hulpbetoon hier nalatig geweest,
dan is een bedekte aantijging als hier niet goed te keuren. Boven-
dien had in dezen kop de straf vermeld moeten staan, vooral,
omdat het ingooien van de ruiten van Maatschappelijk Hulp-
betoon een gebruikelijke demonstratie is.
„RIJBEWIJS NIET INGETROKKEN!
Razende vaart, links gereden, geen signaal gegeven en botsing...
Een boete, en dan maar verder!
Opm. Het is niet des verslaggevers op deze wijze critiek op een
vonnis te leveren.
WAS HET WEL OPLICHTING?
Verdachte had boeken verkocht onder de waarde.
Uitspraak over veertien dagen.quot;
Opm. De vraag, in dezen kop gesteld, kan rechtstreeks het oor-
deel van den rechter' en van het pubhek beïnvloeden, door hem
aan het twijfelen te brengen omtrent de juridische constructie.
„VERDUISTERING DOOR DIENSTBODE.
Zij stuurde vreemd geld ter inwisseling aan een „vriendquot;.
Zal men deze nu ook vervolgen?quot;
Opm. De laatste vraag kan den lezenden Officier van Justitie
suggereeren tot het instellen van een vervolging.
Met deze reeks voorbeelden is voldoende aangetoond, dat de
tekst van de koppen niet steeds zonder meer goed te keuren is.
Ze zijn tegenwoordig echter bij de make-up van de krant een
voorname factor, zoo voornaam, dat de vraag of de koppen
boven crimineele berichten misschien dienen te verdwijnen
a-priori ontkennend beantwoord dient te worden. Doch er zijn
argumenten, die deze ontkenning kunnen steunen: Evenals een
goedgesteld bericht Justitie, publiek èn de krant zelf geen kwaad
doet, zelfs baat, zoo zal een goedgestelde kop zijn functie in den
zelfden geest vervullen. De headline bleek tevens noodig voor een
duidelijker overzicht van het nieuws en in tijden van haast
nuttig, om den lezer gelegenheid te geven van den korten in-
houd van het verslag in enkele seconden kennis te geven. De
sensatie, in koppen gelegen, lijkt mij voldoende beperkt, wanneer
— natuurlijk verondersteld een doelmatige woordkeus daar-
van — aan crimineele koppen verhoudingsgewijs niet meer
ruimte toegekend wordt dan aan andere berichten.
Het is aardig, ter aanvulling, met cijfers van Caldwell aan
te toonen, hoe zeer de kop in Amerika op sensatie is ingesteld.
Van de ruimte, besteed aan het drukken van crimineele koppen,
werd 51,56% ingenomen door koppen boven moordberichten
(die 31,8% van het crimineele nieuws uitmaakten).
1 In Engeland zou in dit geval sprake zijn van „Contempt of Courtquot;; op
pag. 225 v.v. van dit werk zal hierover nader gesproken worden.
14,58% door koppen boven de 13,27% roof berichten,
11,59% „ » »nbsp;6,84% overvalberichten,
9,33% „ „ „ „ 13,20% inbraakberichten,
6,27% „ „ „ „ 17,02% berichten over
dronkenschap,
2,33% „ „ „ „ 3,60% diefstalberichten,
0,22% „ „ „ „ 1,15% berichten over
sexueele misdrijven
enzoovoorts.
Hoewel het verleidelijk is in dezen vergelijkingen te maken met
desbetreffende cijfers in Nederland, lijkt het toch beter zich
hiervan te onthouden, omdat de vergelijking daaraan mank zou
gaan, dat verschillende omstandigheden en typisch-Amerikaan-
sche toestanden, die niet naar ons land getransporteerd kunnen
worden, niet in aanmerking genomen kunnen worden, zoodat
geen zuiver vergelijken mogelijk is. Men hoeft echter niet uitge-
breide tellingen te verrichten — de dagelijksche indruk bevestigt
dat wel — om te weten, dat in Nederland een soortgelijk resultaat
verkregen zou worden, echter met veel minder sprekende cijfers,
III. Illustraties (foto's, enz.)
In het voorgaande werd schijnbaar aan de illustratie geen aan-
dacht gewijd, maar in wezen was ze steeds in „berichtquot; begrepen.
Want wat is de illustratie anders dan een toelichting op den tekst,
een aanschouwelijk voorgestelde feiten vermelding? Een illustratie
is evenzeer „nieuwsquot; als een geschreven bericht, ze is slechts in
beeldschrift weergegeven nieuws.
Ten aanzien van foto's en teekeningen op crimineel gebied
kan niet anders gezegd worden dan dat ze — uitgezonderd de
foto's, geplaatst om de opsporing van een persoon te vergemak-
kelijken — meestal een weinig gunstige rol spelen. De redenen
hiervan hggen voor de hand: In de eerste plaats is een foto dik-
wijls een blikvanger, die de aandacht vestigt op het onderhavige
bericht. In de tweede plaats zal een enkele foto den „lezerquot; vaak
sneller inlichten over het gebeurde dan een heele kolom tekst.
Aubry ' spreekt in dit verband dan ook van „la peine de hre de
1 pag. 98.
206
longs articlesquot;. Doch tevens is voor vele menschen een visueele
voorstelling veel gemakkelijker te begrijpen, terwijl bovendien
bepaalde, nl. de meer sensationeele plaatjes, juist omdat ze zoo
overduidelijk zijn, het gemoed van de daarvoor vatbare indivi-
duen prikkelen. De foto bevredigt de sensatiezucht beter wel-
hcht nog dan een beschrijving, waaruit mutatis mutandis volgt,
dat zij tevens een grooter verlangen naar sensatie in het leven
roept. Natuurlijk zal dit veel van de individuaUteit van den be-
schouwer, resp. lezer, afhangen, maar vast staat, dat in het alge-
meen de aanschouwelijke voorstelling den meesten indruk op de
menschen maakt en het beste in het geheugen blijft hangen.
Leert men niet den kinderen lezen met behulp van de plaatjes
van de leesplank? Het onderwijs in vrijwel elk vak, onverschiUig
welk milieu, bewaarschool, ambachtschool, universiteit, enz. is
daarom ten deele aanschouwelijk. Aldus ook de foto bij het cri-
mineele bericht of de crimineele foto zonder bericht. Juist hier-
om is ze gevaar hjk, omdat alle gevolgen van de sensatieberichten
optreden, en vermoedelijk zelfs in versterkte mate. Het is daar-
om, dat verschillende inzenders op de enquête opmerkten, dat zij
vooral foto's een slechten invloed toekennen en dezen invloed
zelfs als „funestquot; qualificeeren, vooral ten aanzien van bepaalde
geïllustreerde (week) bladen, wier namen ik hier niet mag noe-
men. Het standpunt van verschillende auteurs is gelijkluidend;
zoo acht bijv. Aschaffenburg ' de „Bilderberichterstattung be-
sonders gefahrhchquot;.nbsp;r , i •
Nog een tweede gevaar schuilt in het plaatsen van foto s, al is
dit veel minder groot: Sommige misdadigers zien zelf graag hun
foto in de krant. Inderdaad zal het wel eens voorkomen, dat een
delinquent belangsteUing toont voor datgene, wat de krant over
hem publiceert, inclusief de foto; dit is niet meer dan een zeer
menschelijk verschijnsel, dat weinig meer beteekent dan een vorm
van nieuwsgierigheid, met vaak eenig zelfbehagen. De daad is
dan echter al gepleegd. Het verlangen, zijn beeltenis te vei^-
eeuwigen, zal wel geen drang op het plegen hebben uitgeoefend,
want, mede gezien de gevallen in de Fransche litteratuur gesigna-
leerd: „II faut être psychiquement malade pour risquer la guülo-
1 8 e Deutsche Richtertag.
-ocr page 220-tine pour le seul plaisir de voir le lendemain sa photographie en
première page d'un journalquot; (Grasset'). Verder kan in dit ver-
band verwezen worden naar wat in hoofdstuk II onder ye is
behandeld.
Voor degenen, die niet uit psychische zwakte en daaruit ge-
sproten eerzucht het delict begingen, zal het zelfs meestal zeer
onaangenaam zijn, indien hun foto gepubliceerd wordt, een on-
aangenaamheid, die minstens even groot is als die ten gevolge
van vermelding van den naam. Men kent immers meestal meer
personen van uiterlijk dan van naam, zoodat publicatie van de
foto voor den dader beteekent, dat men op hem zal blijven neer
kijken zelfs buiten den kring, die zijn naam kent. Bovendien
zal men vaak, ook al is men den naam van den schuldige ver-
geten, zich zijn gezicht nog van de foto herinneren. Een uit-
breiding dus van het aantal omstandigheden, die den ongeluk-
kige zijn reclasseeringskansen ontnemen. Ook in dit verband
komt dus tot uiting, dat een foto een gelijksoortige, doch ver-
sterkte werking heeft als het bericht in woorden. Dat inderdaad
de delinquenten plaatsing van hun beeltenis weinig apprecieeren,
blijkt duidelijk uit enkele gepubliceerde foto's van misdadigers,
die bij het verlaten van het gerechtsgebouw, om vervoerd te wor-
den onder geleide, onder de lens genomen worden: Zoo spoedig
ze dit merken en voor zoover ze daartoe in staat zijn, houden
ze hun hoed voor het gelaat of trachten het op andere wijze
buiten het „gezichtsveldquot; van het fotografietoestel te houden.
Ten slotte zou men zich het geval kunnen denken, dat de
foto den beschouwer duidelijk voor oogen stelt, hoe hij een mis-
daad uit moet voeren en hoe niet. Dit geval correspondeert met
het onder 4e van het tweede hoofdstuk behandelde.
In hoeverre er verschil is voor het publiek tusschen foto en
teekening, is moeielijk uit te maken. Zoowel op crimineel als
ander terrein lijkt de waardeering aldus te zijn, dat men meer
geloof hecht aan een foto dan aan een teekening. In dezen geest
schreef Monet dat het publiek „de meest artistieke teekening
^ La Revue. Bd. 88, pag. 720.
^ Pag. 9 v.v.
voor een eenvoudige fotografie ter zijde legtquot;. De lezer stelt
vertrouwen in een foto. Echter vaak ten onrechte, want juist
een foto kan zoo vaak een onjuist beeld geven in verband met
de fotografische techniek en mogelijkheden. Bovendien is een
foto geraffineerd, d.w.z. onzichtbaar, te truckeeren; men is
hier niet op bedacht, terwijl men in een teekening onwaarheden
verwacht.
Behoudens ten aanzien van foto's in tijdschriften, die alle
sensationeel, inclusief crimineel nieuws uitbuiten, zijn de foto's
op crimineel gebied in ons land niet zoo sterk vertegenwoordigd.
Het percentage van de ruimte, aan crimineel nieuws in de dag-
bladen geschonken, wordt volgens mijn meting en berekening
voor nog niet i % door foto's ingenomen. Zou men het percen-
tage in gevallen-met-foto's op niet-geïllustreerde gevallen willen
uitdrukken, dan werd de uitkomst nog geringer. Het publiek in
Holland schijnt er in den regel weinig belangstellend naar te
zijn, hoe de verdachte, diens familie, cipier, onderwijzer, enz.
er uit ziet, terwijl ook de plaats van het misdrijf maar zelden
aanleiding geeft tot het plaatsen van een foto, die het publiek
interesseert. De zaak moet al zeer célèbre zijn, wil men een foto
van den verdachte opnemen. Een volkomen misplaatste aan-
kweeking van sensatie is het, een opname te reproduceeren van
„het huisje, waar de moordenaar zijn slachtoffer overvielquot;, „de
geheel afgebrande boerderij, waar het lijk gevonden werdquot;, en
meer dergelijke onderwerpen. Al gaat hier misschien niet recht-
streeks een sensatiebevrediging van uit, in ieder geval wordt de
aandacht gevestigd op het gebeurde, meer dan wanneer het
zonder illustratie geplaatst was, en meer dan het gebeurde meestal
waard was.
Foto's, in de rechtszaal opgenomen, komen eveneens zeer zel-
den voor. In Frankrijk en Duitschland wel. Otto Groth' zegt
hiertoe: „Allerdings stösst die Gerichtsberichterstattung in Bil-
dern noch manchmal auf den Widerstand des Gerichtsvorsitzen-
den, und es ist vorgekommen, dass Zeichner aus deni Saale ent-
ferrit wurden. Es ist aber nicht einzusehen, warum die Bilderbe-
1 Die Zeitung, Berlijn 1928.
-ocr page 222-richterstattung, die einem Bedürfnis der Oeffentlichkeit ent-
gegenkomt und die viel besser, als jede Schilderung in Worten
vermag, die Personen eines Prozesses veranschaulichen kann,
schlechter behandelt werden soll als die Wortberichterstattungquot;.
De laatste uitlating schijnt volkomen in strijd te zijn met het door
mij ingenomen standpunt ten aanzien van de versterkte werking,
die van een foto zou uitgaan. Als men echter bedenkt, dat voor
de foto dezelfde maatstaf werd aangelegd als voor den inhoud
van tekst en koppen, ook al werd daarbij rekening gehouden met
bedoeld standpunt, dan komt Groth's stelling in wezen geheel
hiermee overeen. Vandaar, dat hij verder kan zeggen: „Auch
dieser Widerstand wird aufgegeben werden, zumal wenn sich die
Qualität der Zeitungen hebtquot;. Ziehier, met name in de laatste
woorden, den zelfden eisch, dien we reeds herhaaldelijk ontmoet-
ten. Want de verheffing van de crimineele berichtgeving tot een
hooger peil op grond van de aangegeven richtlijnen zal mee-
brengen een juist gebruik van de fotografie in dezen. Evenals
het woord ten nutte aangewend kan worden voor de Justitie, de
maatschappij en den delinquent privé, evenzoo kan het beeld op
doelmatige wijze worden geëxploiteerd. Ook de foto heeft tot
taak, een eventueel stimuleerende werking door een remmende
te overtreffen. Welke criteria hierbij moeten worden toegepast,
is niet in het algemeen in woorden uit te drukken. Doch de
journalist met een zuiver en gecultiveerd inzicht zal in eiken
casus zijn houding weten te bepalen.
IV. Ue plaatsing
De belangsteUing, die voor een bericht gevraagd wordt, is
niet slechts afhankelijk van den kop, waarmee het wordt geïntro-
duceerd en de eventueel toegevoegde illustraties. Ook de plaat-
sing van het bericht doet hierbij het hare, en met name slaat dit
op de plaatsing op de frontpagina.
Ten aanzien van de plaats, die het crimineele bericht zich ziet
toegewezen, geldt een standpunt, parallel aan datgene, dat inzake
de koppen moest worden aangenomen: In vergelijking met de
waarde van verschillend ander nieuws verdient het crimineele
bericht meestal een niet meer opvallende plaats, d.i. een plaats op
de frontpagina. De bladen, die de misdaad toch deze plaats toe-
kennen, — men constateere het zelf — hebben alle een meer of
minder sensationeelen inslag, hetgeen tot gevolg heeft, dat een
crimineel bericht op de frontpagina nog een sensationeelen kop
draagt bovendien, terwijl op overeenkomstige wijze de feiten
beschreven zijn. Hiermee krijgt de betreffende misdaad een be-
langstelling, die ze niet waard is en die bovendien anti-sociale
gevolgen kan meebrengen.
Nogmaals wil ik met eenige sprekende cijfers uit Amerika
één en ander verduidelijken. Volgens de gegevens, door Morris
Gilmore Caldwell gepubliceerd, was in 1930 in Amerika
11,60% van al het frontpagina nieuws „crime newsquot;. Caldwell
vergeleek dit percentage met het cijfer 3,56%, aanduidend het
gedeelte van de ruimte van de geheele krant, aan misdaad gewijd;
vervolgens in aanmerking nemend, dat hij in de 7 door hem be-
cijferde kranten een advertentieruimte van niet minder dan
56,5% constateerde, is te berekenen, dat 8,1% van het nieuws
„crime newsquot; betrof. Caldwell moest wel tot de conclusie
komen: „This seems to indicate a tendency for the papers in this
study to stage a front display of crime newsquot;, omdat volgens
telling het crimineele nieuws voor een percentage van 19,01%
op de frontpagina bleek voor te komen. Van de koppen, boven
de crimineele berichten geplaatst, kwam 45,68% op de front-
pagina voor.
Voor Nederland zou het samenstellen van dergelijke cijfers
vooralsnog van weinig belang zijn. Een groot blad, dat om zijn
sensationeelen inslag bekend is, heeft in twee maanden van 1938
slechts 5,9% van zijn frontpaginaruimte aan de crimineele be-
richten afgestaan. Hiervan werd 22,4% van de ruimte, voor
crimineel nieuws afgestaan, door koppen ingenomen. 6,6% van
het totaal aan crimineel nieuws stond op de frontpagina. Hoe
deze cijfers voor de andere bladen zijn, zullen we in het volgende
hoofdstuk zien. Om den algemeenen indruk, die in deze alinea
bedoeld werd te geven, te voltooien, zij hier nog gezegd, dat de
cijfers voor de andere kranten meestal veel lager zijn.
Ten aanzien van de plaatsing van de crimineele berichten kan
in het algemeen gezegd worden, dat zij zich een plaats toege-
wezen dienen te zien, die hen niet speciaal doet opvallen onder
het andere nieuws. De enkele cijfers toonden reeds aan, dat dit
211
-ocr page 224-in de praktijk ook meestal zoo het geval is. Toch leek het nuttig,
op het verschijnsel te wijzen, want er is ongetwijfeld een stroo-
ming waarneembaar naar groei van het sensatiebericht, dat zich
derhalve tevens langzaam naar de voorpagina zal dringen.
quot;Wanneer we tenslotte de in dit hoofdstuk besproken kwesties
in het kort samenvatten, komen we tot de volgende conclusie:
De wijze, waarop de crimineele berichten den lezers „gebrachtquot;
worden, is niet steeds bevredigend te noemen, nóch uit maat-
schappelijk, nóch uit journalistiek oogpunt. Reden hiervan is,
dat bepaalde kranten hun lezers willen behagen met het plaatsen
van een meer of minder kunstmatig-sensationeel, -geestig of -op-
vallend bericht, zonder dat in acht wordt genomen, dat slechts
de sterkere personen zich tegen een kwaden invloed, die daarvan
uit kan gaan, kunnen verzetten.
Geheel onbevredigend is de toestand in Nederland echter
geenszins. Wanneer de redacties van de bladen, voor zoover ze
dat nog niet zijn, zich bewust worden van hun moreele verant-
woordelijkheid, die zich zoowel over den inhoud als het uiterlijk
van het crimineele bericht uitstrekt, zal met eenigen goeden wil
ongetwijfeld een alom bevredigende toestand kunnen intreden.
Maar al is ons land niet het land van de groote crimineele sen-
saties, niet een vruchtbaar terrein voor de „causes célèbresquot;, zoo-
dat de gevaren voor stimulatie niet zoo groot schijnen, daar staat
tegenover, dat de sensationeele make-up van de desbetreffende
verslagen evengoed zijn invloed doet gelden: want waar men
weinig sensationeele berichten gewend is, omdat de kranten er
niet veel geven, daar is toch een verhoudingsgewijs kleinere sen-
sationaliteit voldoende om gevolgen te doen intreden.
Hoofdstuk V
DE FREQUENTIE VAN HET CRIMINEELE BERICHT
„Les chiffres ne fatiguent que lorsqu'
aucune idéé ne s'y rattachequot;.
von Humboldt.
Zooals reeds in de inleiding van deze studie werd opgemerkt,
zal dit hoofdstuk een cijfermatige illustratie zijn van veel, wat
zonder getallenaanduiding al ter sprake is gekomen. Verder is
daarom een kleine completeering van de besprekingen zoo nuttig,
omdat deze, indien geen percentages bekend waren, spoedig in
de lucht zouden dreigen te hangen. Ik heb daarom niet geaarzeld
dit hoofdstuk aan de vorige toe te voegen, temeer, omdat bij na-
dere studie bleek, dat de verkregen cijfers vaak leerzaam materiaal
vormden.
Nederland telt een groot aantal kranten, en het was dus on-
doenlijk op al deze een bevredigend-volledige telling te verrich-
ten. Bij nader inzien bleek dit ook niet zoo noodig te zijn, omdat
de verkregen resultaten bij elk type krant nogal overéén bleken
te komen. Daarom werd van elk type krant één tot prototype
gekozen. De volgende cijfers geven dus weer de verhouding van
verschillende componenten bij één bepaalde krant van elk type,
al moet men daarbij in aanmerking nemen, dat bladen van een
soortgelijk type een dergelijke cijferreeks zullen vertoonen.
Door te spreken over „typequot; werd eigenlijk al de lijn aange-
geven, volgens welke gewerkt werd. De volgende typen werden
onderscheiden:nbsp;, , i ,nbsp;. i j
Type A. Blad, dat door het geheele land verspreid wordt, maar
uiteraard een lezerscentrum heeft in de stad van verschijning. De
verspreiding geschiedt slechts voor een klein deel door nummer-
verkoop. Onder de lezers bevinden zich personen van allerlei stand
en uitéénloopende ontwikkeling, maar vooral in de meer mtel-
lektueele kringen wordt het blad gelezen.
Type B. Blad, dat door het geheele land verspreid wordt. De
213
-ocr page 226-verspreiding geschiedt slechts voor een gedeelte door nummer-
verkoop. Onder de lezers bevinden zich personen van allerlei
stand en uitéénloopende ontwikkehng.
Type C. Blad, dat in een groote stad en haar omgeving ver-
spreid wordt, grootendeels onder abonné's. Onder de lezers be-
vinden zich personen van allerlei stand en uitéénloopende ont-
wikkehng; ook in de meer intellektueele kringen wordt het blad
gelezen.
Type D. Blad, dat in een groote stad en haar omgeving ver-
spreid wordt. De lezers zijn personen van allerlei stand en ont-
wikkehng, hoewel het aantal intellektueelen kleiner is dan bij
type C.
Type E. Blad, dat in een heele provincie of een groot provincie-
deel gelezen wordt en dus meest in handen komt van burger- en
boerenbevolking.
Type F. Blad, dat in een kleinere stad en dezer omgeving ver-
spreid, en aldaar door de meeste ingezetenen gelezen wordt.
Type G. Blad, dat in grootere en kleinere dorpen en hun om-
geving verspreid wordt en dus de lectuur is voor dorpelingen en
boerenbevolking.
Type A-Z. De cijfers, die achter dit type vermeld zullen wor-
den, werden berekend op 37 diverse Nederlandsche kranten van
verschillende data, vogels van hoogst varieerende pluimage, be-
kende en minder bekende, getuige het volgende lijstje: Amers-
foortsche Courant, Cetem, Dagblad van Arnhem, Deventer Dag-
blad, De Drie Meren, Dordrechtsch Nieuwsblad, Franeker Cou-
rant, Gorinchemsche Nieuwsblad, Graafschapbode, Groninger
Dagblad, Heldersche Courant, Leeuwarder Courant, Leeuwarder
Nieuwsblad, Koerier van Zeist, Meerbode, Meppeler Courant,
Meppeler Nieuwsblad, Middelburgsche Courant, Needsche Cou-
rant, Nieuwe Hoornsche Courant, Het Nieuws voor Loenen,
enz.. Nieuwe Rotterdamsche Courant, Nieuwe Sneeker Courant,
Nieuwsblad voor Sliedrecht enz.. Nieuwsblad van het Noorden,
Nieuwsblad van het Zuiden, Nieuwsblad van quot;West-Friesland,
Nieuws van den Dag, Nieuwe Venlosche Courant, Noord-Lim-
burger, Het Ochtendblad, Prov. Noord-Brabandsche, Utrecht-
sche Courant, Volksblad, Zeister Courant en Zierikzeesche
Nieuwsbode.
Het stellen van de opgesomde typen is natuurlijk vrij wille-
keurig geweest, terwijl bovendien duizend en één tusschenvor-
men voorkomen. Het lijkt mij echter niet in strijd met het meer
algemeene karakter van dit werk, wanneer ik deze verdeehng,
zijnde één van practischen aard, aanwend om eemg inzicht te
verschaffen inzake de frequentie van de crimineele berichten m
enkele hunner verschijningsvormen. In ieder geval vindt men in
de typen wel terug de casus, die het spraakgebruik, overigens z^r
vaag, bezigt, nl. de „groote persquot; (type A en B), de „stedelijke
persquot; (type C en D), de „provinciale persquot; (type E en F) eri de
„dorpspersquot; (type G). De door mij gemaakte splitsingen in deze
vier begrippen berusten dus eigenlijk op een verschil m lezers-
peil, dus in karakter van het blad, en omdat juist de aard van
een krant van zooveel invloed is gebleken te zijn op de crimineele
berichtgeving daarin, was het niet verantwoord den aard van de
bladen geheel buiten beschouwing te laten.
Gaan we thans over tot beschouwing van de verrichte tellin-
gen, na vermeld te hebben, dat het Criminologisch Instituut
enkke hiervan voor zijn rekening nam en de rest door mij per-
soonlijk werd uitgevoerd.
Ter berekening van het percentage van het totaal nieuws aan
crimineel nieuws besteed, werd allereerst de inhoud van elke
krant in haar geheel gemeten, en wél gedurende een rnaand.
Daarvan werd afgetrokken de geheele oppervlakte, door de ad-
vertentiepagina's verbruikt, en de ruimte door tusschentekst-
advertenties ingenomen; verder werd afgetrokken de ruimte,
door den kop van het blad ingenomen en het kinderhoekje, resp.
de kindercourant. Het getal, door deze berekeningen verkregen,
gaf dus aan: de ruimte aan „nieuwsquot;, inclusief artikelen van
allerlei aard, feuilleton, foto's, enz. Nadat vervo gens de opper-
vlakte van het crimineele nieuws gemeten was, kon de verbon-
dim tusschen crimineel nieuws en het nieuws in procenten wor-
den uitgedrukt, waarbij het volgende resultaat verkregen werd:
TypeA......3,60 % crimineel nieuws
„ C......3.37 %
„ D......4,39 %
-ocr page 228-TypeE......8,11 % crimineel nieuws
» F......8,96%
.. » A-Z.....J,83 %
Deze cijfers zijn berekend ten aanzien van de dagbladen op
alle afleveringen van de maand April 1938, ochtend èn avond-
bladen; ten aanzien van die kranten, die niet dagelijks versche-
nen, op een naar schatting gelijkwaardig aantal afleveringen. De
maand April 1938 werd daarom gekozen, omdat deze zich liet
aanzien als een normale maand op crimineel gebied, terwijl er
tevens voldoende wereldnieuws tegenover stond om niet een on-
evenwichtige verhouding te krijgen doordat men veel „stoppersquot;
gebruikte, die nu eenmaal vaak een crimineelen inhoud hebben.
Wat toont ons deze opgave? In de allereerste plaats, dat die
bladen het meeste crimineele nieuws bevatten, die door het volk
gelezen worden. Immers bevat type B meer dan type A, type D
meer dan type C en de provinciale bladen blijkbaar het meeste.
Daarentegen is het percentage van het onderzochte dorpskrantje
weer lager, omdat, wil het mij voorkomen, de inhoud hiervan
weer van tè plaatselijken aard is, dan dat allerlei crimineel nieuws
van her en der voor opname in aanmerking zou kunnen komen.
Het verschil in cijfers tusschen de provinciale pers en de
groot(er)e pers hgt ten deele daarin, dat de laatste veel ruimte
besteedt aan allerlei handels- en scheepvaartberichten en artikelen
van velerlei inhoud. Er zijn echter bij dit alles zooveel factoren
in het spel, dat het mij niet juist lijkt, nog meer conclusies uit de
gegevens te trekken.
In ieder geval staat vast, dat een zeker percentage, niet minder
dan ruim één twintigste van het Nederlandsche krantennieuws,
crimineel nieuws is. Dit blijkt het duidelijkst uit het cijfer 5,83 %
achter type A-Z, welk cijfer vrijwel overeenkomt — welk een
aardige controle! — met het gemiddelde der percentages van de
andere typen. Tevens is dit nog een argument vóór de bestudee-
ring van de crimineele berichtgeving, nu blijkt, dat niet minder
dan bijna 6 % van „de krantquot; aan de misdaad gewijd is.
Niet is getracht, deze cijferlijst extra-sprekend te doen zijn.
Er zijn nl. nog kranten met hoogere percentages, o.a. de „boule-
vardbladenquot;, die uitsluitend van een nummerverkoop bestaan, en
216
verder enkele provinciale bladen. Hier constateerde ik percen-
tages van meer dan lo % !
Het lag in den oorspronkelijken opzet, de gevonden cijfers van
April 1938 te vergelijken met de percentages van April 1900.
Bij nader inzien bleek een vergelijking zeer onzuiver te zijn, om-
dat sindsdien niet slechts de geest des tijds veranderde, maar bui-
tendien het karakter van sommige bladen extra. Derhalve is het
beter in dezen enkele bladen bij hun naam aan te duiden en daar-
van slechts bij wijze van kennisgeving, alleen opdat men zich
eenige gedachte van de nieuwsverdeeUng uit dien tijd zal kunnen
vormen, enkele percentages op te sommen:
Nieuwe Rotterdamsche Courant , . . . 2,23 %
De Telegraaf..............2,61 %
Utrechtsch Dagblad...........4gt;93 %
Amersfoortsche Courant........8,67 %
{Opm. De jaargang 1900 van het Utrechtsch Nieuws-
blad is bij een brand vernietigd. De telling werd hier
verricht op de maand April 1899, doch toen vond juist
de affaire-Dreyfus uitvoerige beschrijving; waarbij ver-
der in aanmerking valt te nemen, dat in 1900 de boeren-
oorlog nog al veel ruimte opeischte. In ieder geval be-
droeg het percentage........12,67%)
Toen in het vorige hoofdstuk de koppen ter sprake kwamen,
werden enkele getallen gegeven, aanduidend het percentage van
de ruimte van het geheele nieuws aan koppen besteed. Van de
ruimte, met crimineel nieuws gevuld, wordt natuurlijk ook een
zeker gedeelte aan koppen verbruikt. Om dit naar quantiteit uit
te drukken, werd van de, voor de berekening van bovenstaande
cijfers gemeten, ruimte aan crimineel nieuws het hiervan door
koppen ingenomen oppervlak gemeten. Onder de koppen wer-
den gerekend de „streamer-headlinesquot; en de „column headhnesquot;,
dus zoowel de koppen boven meer dan één kolom, als de koppen
in één kolom, boven en tusschen den tekst. De aldus gemeten
oppervlakte werd vergeleken met de oppervlakte aan crimmeel
nieuws, waarbij de volgende percentages te voorschijn kwamen,
die dus aanduiden de verhouding tusschen de crimineele koppen
en het geheele crimineele bericht, inclusief de koppen dus.
Type A........11,36 %
B ........ 18,68 %
C........22,36 %
„ D ........ 23,63 %
» E........13,11 %
» F........21,57 %
„ G........ 7,19 %
„ A-Z......14,81 %
In dit laatste staatje is af te lezen, dat de kranten, die door het
volk gelezen worden, in het algemeen een grootere ruimte -aan
koppen besteden dan de andere. Parallel aan de hierboven afge-
drukte reeks percentages overtreft type B type A, geeft type D
een hooger cijfer dan type C, toont type F meer dan type E,
terwijl G weer een bescheidener aspect heeft. Eigenlijk zou men
verwachten, dat de groote bladen, die immers de meest geraffi-
neerde make-up hebben, het hoogste percentage vertoonden. Zij
weten echter meestal veel meer byzonderheden dan de kleinere,
waardoor de tekst verlengd wordt. Bovendien moet zelfs een
groote krant met haar ruimte woekeren, terwijl het provinciale
blad soms eerder moeite heeft gevuld te worden: Men ziet dit
laatste ook aan de veel grootere hoeveelheid beteekenislooze be-
richten, ruimtevullers, onder „gemengd Nieuwsquot; en elders. Het
dorpskrantje heeft minder behoefte aan koppen, omdat deze in
de zeer enkele nieuwspagina's niet zoo van noode zijn om de
aandacht op bepaalde berichten te vestigen.
Er zij op gewezen, dat het verschijnsel „kopquot; niet slechts een
questie van opmaak is, maar tevens een uiterlijke aanduiding
van den meer sensationeelen inslag van de krant, al is het ook niet
zoo, dat men den graad van sensatie aan de hoeveelheid koppen
dient af te meten; hiervoor staan er te veel andere factoren naast.
Ook hier is niet getracht een extra-sprekende cijferlijst te ver-
krijgen. Het zijn vooral weer de slechts door nummerverkoop
verspreide en enkele provinciale bladen, die een hooger percen-
tage vertoonen (tot ruim 30 % toe!).
Om eenig idee te geven van den groei van den kop heb ik nog
op enkele maand-klappers van April 1900 een zelfde telling ver-
richt, met een resultaat, dat verrassend veel van de zoo juist ge-
noemde cijfers afwijkt:
218
5J
Nieuwe Rotterdamsche Courant . . . . 4,56 %
De Telegraaf..............8»20 %
Utrechtsch Dagblad..........1,36 %
Utrechtsch Nieuwsblad (1899).....5,01 %
Amersfoortsche Courant........1,03 %
Zooals men ziet, vrij lage cijfers, waarvan de laagte ten deele
te verklaren is door het feit, dat de crimineele berichten nog vaak
zonder aparten eigen kop voorkwamen onder den verzamelkop
„Gemengd Nieuwsquot;, „Allerleiquot;, „Binnenlandquot;, „Stadsnieuwsquot;,
e.d.; slechts voor „Rechtszakenquot; treft men in 1900 reeds vrijwel
steeds een eigen kop(je) aan.
Het is een bekend verschijnsel, dat een gedeelte van de crimi-
neele berichten zich vanwege de sensatie een plaats ziet toege-
wezen op de frontpagina. De volgende cijfers geven aan het
percentage van het crimineele nieuws, dat, in verhouding tot het
totaal aan crimineel nieuws, op de frontpagina geplaatst werd;
één en ander wederom berekend naar dezelfde gegevens als
boven.
„ B................6,63 %
„ C................9,95 %
„ D................5,06 %
F........ 8,58
„ A-Z...... 8,26
55
(V
/O
55
Deze reeks blijkt zeer wisselvaUig te zijn, en het lijkt mij, dat
we in dezen het meeste houvast hebben aan het percentage
8,263 % achter type A-Z. De verklaring van deze wisselvallig-
heid hgt daarin, dat de plaatsing van bepaald nieuws op de
frontpagina te zeer afhankelijk is niet slechts van den aard
van het blad, maar ook van de opvatting van de redactie en de
gewoonten bij elk blad afzonderlijk, terwijl tevens het aantal
pagina's een belangrijke rol speelt. Het krantje van type G had
slechts pag. i en pag. 2 met nieuws bedrukt (pag. 3 en pag. 4
met advertenties); geen wonder, dat bijna de helft van het cri-
219
-ocr page 232-mineele nieuws op de frontpagina voorkwam. Van veel meer
waarde is het percentage 6,63 % van type B, want hier is de
frontpagina slechts één van de 10 a 18 pagina's nieuws. Het
onderzochte proto-type A had, evenals proto-type E, blijkbaar de
gewoonte, niet crimineel nieuws op de frontpagina op te nemen.
Omstreeks 1900 had de voorpagina nog niet de speciale func-
tie, belangstelling te vragen voor bepaalde berichten. In een
vrij vaste volgorde van rubrieken waren de kranten ingedeeld,
en in deze volgorde stonden de rubrieken „Rechtszakenquot; en
„Gemengd Nieuwsquot; niet vooraan. Daarom had het weinig nut,
de zoo juist gegeven percentages ook voor 1900 uit te rekenen,
temeer omdat hetzelfde feit zich voordeed als zoojuist t.a.v. het
krantje type G vermeld werd.
I
Duidden de frontpagina-percentages van het crimineele
nieuws meestal op een vorm van sensatieberichtgeving, duide-
lijker zal deze nog worden aangetoond, wanneer gemeten wordt
het gedeelte van het crimineele frontpagina-nieuws, aan kop-
pen besteed. Wederom werd dezelfde methode toegepast als
hierboven. Het resultaat was als volgt:
Type A..........(11,36%)
B........22,40%nbsp;(18,68%)
C........31,22 %nbsp;(22,36 %)
D........24,05%nbsp;(23,63%)
F........22,72%nbsp;(21,57%)
A-Z......20,13 % (14.81 %)
Ter vergelijking zijn nogmaals achter deze cijfers geplaatst
de percentages van de gemiddelde crimineele koppen. Ondub-
belzinnig blijkt over de geheele linie, dat het crimineele bericht,
eenmaal op de frontpagina geplaatst, nog verrijkt wordt met een
extra-forschen kop. Slechts het dorpskrantje, waarbij de front-
pagina geen speciale functie bekleedt, heeft zijn koppen gelijk-
matig over de twee pagina's verdeeld. Dit laatste komt, evenals
boven, overéén met den toestand van de andere bladen in dezen
van omstreeks 1900.
,5
„
,,
„
Hiermee hoop ik eenigen indruk gegeven te hebben van de
quantitatieve beteekenis van het crimineele bericht in den Ne-
derlandschen kranteninhoud, en tevens enkele feiten met dmde-
lijke cijfers nader te hebben geargumenteerd, althans geïllus-
treerd. Ten aanzien van twee punten kan nog een nadere op-
merking gemaakt worden:
In de eerste plaats kan men zich nog afvragen: zijn de gegeven
percentages hoog? Het antwoord moet zeer betrekkelijk zijn,
omdat het hierbij gaat om een waardeering, en kan slechts ge-
grond worden op soortgelijke cijfers, elders geldend. Voor zoo-
ver mij bekend, zijn deze echter niet in alle andere landen be-
rekend, doch wel o.a. daar, waar ze sterk sprekend zijn, Amerika.
Hier heeft Caldwell in 1932 (Journal of Crim. Law and Crimi-
nology Bd. XXIII pag. 191-204) uitvoerig cijfermateriaal ver-
strekt, nadat reeds Speed in 1881 en 1893 (Forum XV, pag. 705),
Wilcox in 1900 (Annals of the Am. Ac. of Pol. and Soc. Science,
Juh 1900, Vol. XVI, pag. 56-79). Street in 1908 (Chicago Tri-
bune 25 Juh 1909), Mathews in 1910 (Independent 13 Jan.
1910), Fenton in 1911 (Diss. Chicago 1911) en Paul W. White
in 1924 (The Nation, 23 Juni 1924) percentages berekend had-
den. Zeer in het kort komen hun getallen hierop neer, dat de
hoeveelheid crimineel nieuws in verhouding tot het nieuws van
1900 tot 1930 gestegen is van ruim 3 % tot ruim 8 %. Gedu-
rende de laatste periode werd meer dan de helft van alle crimi-
neele koppen op de front-pagina gevonden.
In de tweede plaats is te vragen: Zijn de percentages soms tè
hoog? Dit komt neer op de vraag, of het wellicht noodig is, de
crimineele berichten te beperken. Doch in voorgaande hoofd-
stukken is reeds aangetoond, dat het meer gaat om de qualiteit
van de berichten dan om de quantiteit, waaruit volgt dat deze
vraag in dit hoofdstuk niet meer aan de orde is, daar ze reeds
elders gesteld werd. De uiterste consequentie van deze vraag zou
zelfs zijn, of wellicht het crimineele bericht geheel dient te ver-
dwijnen. Op deze vraag zal in het volgende hoofdstuk een ant-
woord gezocht worden.
EINDBESCHOUWING
„Ideale sind nichts für den Alltag.
Sie zieht man nur mit dem Feier-
tagsgewande an. Und gar, wenn sie
Geld kosten!quot;
Glaser.
Het is grootendeels de dagbladpers, die den menschen het cri-
mineele bericht brengt. Met woorden en cijfers is thans aange-
toond, dat het crimineele bericht een niet onbelangrijk gedeelte
van den inhoud der kranten uitmaakt. Dit was eigenlijk het uit-
gangspunt van al het besprokene. Gebleken is hierbij, dat de
„Koningin der aardequot; haar taak en phcht ten aanzien van de
crimineele berichtgeving, in Nederland zoowel als elders, al is dat
elders in sterkere mate, geenszins feilloos pleegt te vervullen. We
hebben gezien, hoe zij tegenover de samenleving verantwoorde-
lijk was voor een invloed ten kwade op de criminaliteit, wel is
waar naast een invloed ten goede, maar deze gunstige invloed
bleek in ieder geval kleiner te zijn dan de ongunstige. We hebben
verder gezien, dat de niet geheel bevredigende toestand berust
op een vaak te sensationeele beschrijving en make-up, mèt of
zonder detailleering; dat de berichten niet steeds zuiver op een
welbegrepen doel zijn afgesteld, omdat nóch de samenwerking
met de Justitie uit het gezichtspunt van den journalist, nóch die
met de pers uit het gezichtspunt van de Justitie, in alle opzichten
bevredigend is; — en dat den persoon van verdachte, getuigen,
enz. door de pers een nadeel toegebracht kan worden, dat vaak
een ongelukkige verhooging van de straf beteekent, „toegekendquot;
door een orgaan, dat niet justitieel is: de pers.
Nu gebleken is, dat het crimineele bericht niet ten volle vol-
doet, zou men zich af kunnen vragen, of het wellicht beter is,
dat het geheel uit den dagbladinhotid verdwijnt. Een bevestigend
antwoord op deze vraag werd wel eens gepropageerd ten aanzien
van de kolom „Rechtszakenquot;. Zoo zou bijv. Mr. Nord Thomson
222
deze kolom willen schrappen, door de openbaarheid op te
heffen.' Maar waarom zich dan te beperken tot de
„Rechtszakenquot;, wanneer het misdaadbericht en de ver-
dere crimineele berichten van minstens even ongunstigen in-
vloed geacht mogen worden? Afgezien echter van de onvolledig-
heid van deze oplossing, bestaande in het laten vervallen van de
kolom „Rechtszakenquot;, zijn de argumenten van Mr. Nord Thom-
son niet voldoende om tot een dergelijken maatregel, nog ge-
steld dat deze mogelijk was, te leiden: De verslaggever heeft te
weinig juridisch inzicht, hij maakt de verslagen te sensationeel,
hij is niet objectief en geeft vaak een ongepast en onjuist eigen
oordeel over een zaak ten beste, aldus in het kort de bezwaren
van Mr. Nord Thomson. Doch het zijn in wezen geen argumen-
ten, slechts enkele geopperde bezwaren, die we hiervoor reeds
uitvoerig hebben leeren kennen. Want het gaat toch niet aan,
de berichten maar te schrappen, omdat ze niet volmaakt zijn!
Het is er juist om te doen, de bezwaren op te heffen en hierdoor
een bericht te verkrijgen, dat gunstig, althans niet ongunstig,
werkt.
Blijven moet het crimineele bericht. Het kan immers zijn gun-
stige werking hebben, èn omdat het een afschuw wekt tegen de
misdaad, èn omdat het het inzicht in het kwade en wettelijk
verbodene bij de bevolking levendig houdt, eventueel zelfs ver-
sterkt, èn omdat van de publicatie van de straf een repressieve
en preventieve werking uitgaat —, mits het bericht welover-
wogen, met kennis van een eventueelen invloed en de hieruit
gesproten moreele verantwoordelijkheid van den schrijver is op-
gesteld. Zelfs kan het bezwaar, dat men door het geregeld lezen
van crimineele berichten vertrouwd zou geraken met crimineele
gedachten, dan niet meer in aanmerking komen, wanneer het
bericht „goedquot; is. En ook is dan de bewering van Taksander
onjuist, dat er nooit voordeel of ontwikkeling, veredehng, enz.
uit een moordverhaal zal spruiten,^ terwijl Monet's argument:
„omdat er nooit wat goeds is uit te halenquot; ® om de zelfde reden
onjuist is.
1 N. J. B. 1937, pag. 790.
2 pag. 22.
2 pag. I.
Doch er zijn meer argumenten, die ons het voorstel, de cri-
mineele berichten te doen vervallen, dwingen af te wijzen. Want
waarom moet men alleen 's levens zonnekanten zien, vraagt
Monet zich af.' Het is zeker niet de taak van de pers, aan het
publiek de kennis van al het slechte in de wereld te onthouden.
Integendeel; zij moet op een onopvallende wijze — dus niet op
één of anderen berispenden stichtelijken toon; hiervan houdt het
publiek niet — zelfs op het kwaad wijzen, èn op de gevolgen
hiervan (straf, schade, schande, enz.). De pers moet dus het kwaad
berichten, maar slechts met mate, d.w.z. in zooverre als uit de
uitvoerigheid geen stimulans kan ontstaan. „Is het dan de schuld
van den spiegel, dat er meestal zoo'n leelijk beeld in staat?quot;
(Monet) ^ Neen, maar men behoeft ook niet het beeld in zijn
volle leelijkheid aan ieder, of hij het zien wil of niet, te toonen,
wanneer gebleken is, dat de aanschouwing een ongunstigen in-
vloed kan hebben.
Een verder argument is, dat het volkomen in strijd zou zijn
met den historischen groei van het crimineele bericht, indien men
dit plotseling zou laten vervallen; niet omdat dit een revolutie,
een plotselingen ommezwaai zou beteekenen — elke revolutie
heeft haar geleidelijk gegroeiden aandrang, zoodat er eigenlijk
slechts sprake is van een uiterlijke verandering —, maar omdat
juist in dien groei een stijgende belangstelling voor het crimineele
bericht te constateeren was, een belangstelling, die nog geenszins
getaand is.
Een laatste opmerking in dit verband moge uitgaan van een
uitlating van Monet, die zich afvraagt, wat er nog in de krant
zou staan, „als men slechts lectuur eischt, die leert, verfijnt, ver-
heft, veredeltquot; ^ In deze zinsnede schuilt een mentaliteit, die
spot met alle vooruitstrevendheid. Heeft de wereld van tegen-
woordig geen nieuws genoeg, dan dat de krant gevuld zou moe-
ten zijn met berichten over het kwaad, verricht door enkele in-
dividuen, de misdadigers? Laat men dit kwaad in de juiste ver-
houding tot de andere hoeveelheid nieuws berichten; dat andere
1nbsp;pag.nbsp;13.
2nbsp;pag.nbsp;13.
s pag.nbsp;13.
nieuws kan bovendien ook sensationeel zijn, maar heeft niet
steeds in zich het gevaar, stimuleerend te werken.
Wanneer plaatsing van het crimineele bericht nut heeft, al-
thans meer nut dan gevaar of nadeel, dan dient het behouden te
blijven. De krantenlezers zouden trouwens weinig tevreden zijn
met het laten vervallen er van. Thans is nog van belang, te weten,
of er mogelijkheden bestaan, de berichten volgens de in dit werk
aangegeven richtlijnen te plaatsen, en, zoo ja, hoe deze mogelijk-
heden dan benut moeten en kunnen worden.
Aanstonds dringt zich de vraag op, of wellicht een wettelijke
regeling, die verbiedt het verhalen van misdaden, enz., of hieraan
èn aan de verdere crimineele berichten zekere beperkingen stelt,
de aangewezen methode zou vormen om het gevaar, in de crimi-
neele berichtgeving besloten, te keeren. Aubry' noemt dit mid-
del „même facilequot;, terwijl ook Fenton in de conclusies van zijn
dissertatie het middel aanbeveelt. M.i. zou men hierbij echter vele
practische bezwaren ontmoeten, omdat een zeer veel omvattende
regehng dan noodig ware, die in juridische, dus scherpe, termen
uiterst vage begrippen en feiten zou moeten omvatten. Doch
zelfs als men de practische bezwaren, aan het opmaken en toe-
passen van een dergelijke regehng verbonden, niet wil achten,
dan nog is een wettelijke regeling niet toe te juichen, daar deze
_en ziehier een tweede contra-argument, gebezigd door verschei-
dene auteurs (o.a. door Joly', PoiNCARé', PRevosrquot;, Vigoureux\
Maxwell Hellwig enz.) — steeds in strijd zou zijti met het
beginsel der drukpersvrijheid, tenzij men een strafsanctie in zou
voeren op overtreding van een verbod, in welk geval de clausule
„behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wetquot; in werking
zou treden. Zoo is bijv. in Engeland strafbaar gesteld de „Con-
tempt of Courtquot;d.i. het verrichten van elke handeling (niet
alléén van de pers, maar wel inclusief het publiceeren van eenig
bericht), die geschikt is, op den loop van de rechtspleging van in-
vloed te zijn. (Let wel: dit behoeft niet gebeurd te zijn!) Bijvoor-
^ pag. 577, de 1'Infl. cont.
2 3 4 5 6 allen in „La Revuequot;, Bd. 89, resp. pag. 194, 196, 197. 199- 507-
' pag. 272.
° Hierover uitvoerig Dr. Hans Spiegel.
15nbsp;225
beeld moet een bericht luiden: „Alleged murderer arrestedquot;, en
niet: „Murderer arrestedquot;, omdat in het laatste berichtje meer te
lezen staat dan misschien juist is en dan voor een onbevooroordeeld
onderzoek van de politie of een niet-beïnvloede uitspraak van den
rechter goed is. Toch is met een dergelijke regeling lang niet alles
te ondervangen, omdat zij door haar noodzakelijk veelomvattende,
dus wellicht vage redactie veel gelegenheid geeft, de bedoeling
van den wetgever toch te ontwijken, terwijl bovendien de ver-
houding Justitie-Pers, verdachte-Pers, enz. zeer vele andere kan-
ten heeft.
Als derde argument contra een wettelijke regeling van de
crimineele berichtgeving is aan te voeren, dat een kunstmatige,
onverzettelijke regeling van hoogerhand pas een uiterst middel
behoeft te zijn, omdat er andere middelen bestaan, minder kunst-
matig, minder stroef en in de betrokkenen zelf te groeien. Daarom
zei reeds Sighele: „La remède est en nous!quot;', kantte Hellwig^
zich tegen het „aufoktroyierenquot; van een wet, en wilden ook
Grasset Prcvost ^ Glaser enz. geen wettelijke regeling. En
tenslotte: géén der enquête-inzenders, nóch de justitieele per-
sonen, enz., nóch de politie-autoriteiten, nóch de journalisten
hebben den wensch te kennen gegeven, in dezen een wettelijke
regeling te verkrijgen. Het getal der inzenders maakt, dat men
met voldoende zekerheid aan kan nemen, dat dit de heerschende
opvatting is.
Een tweede voorstel, dat een nadere beschouwing behoeft, is,
of niet een overéénkomst tot stand kan komen tusschen de redac-
ties van de bladen onderling enjof de journalisten, om uniform de
crimineele berichten van hun schadelijke uitwassen te ontdoen.
Hoe mooi deze oplossing lijkt, al dadelijk stuit men op het be-
zwaar, dat daarvoor een lichaam noodig zou zijn, waartoe alle
redacties, resp. journalisten zijn toegetreden. Maar stel nog, dat
het mogelijk was, dat op de vergadering van een dergelijk lichaam
een afspraak in bedoelden geest tot stand kwam, dan is het de
^ pag. 220.
2 pag. 272.
quot; La Revue, Bd 88, pag. 722.
^ ld. Bd 89, pag. 196.
^ pag. 20.
-ocr page 239-groote vraag, of allen er zich bij zouden aansluiten; en de nog
grootere, bij voorbaat ontkennend te beantwoorden, vraag, of
allen zich er aan zouden houden. De krant is immers een finan-
cieele instelling, die door het behagen van haar abonné's nieuwe
abonné's, dus nieuwe verdiensten, tracht te winnen. Hierbij komt
de moreele verantwoordelijkheid tegenover die abonné's wel eens
in het gedrang, en hier schuilt de voornaamste oorzaak van de
vele, tegen den toestand van de crimineele berichtgeving gerezen,
bezwaren. Bij dit alles komt nog, dat bij een afspraak als bedoeld,
nooit de nakomingsphcht praktische beteekenis zal krijgen, wan-
neer op niet-nakomen niet een sanctie staat, bijv. in den vorm
van een boetebeding. Wie zal echter tot zoo'n overeenkomst
overgaan, wanneer hij tevens tot een boetebeding moet toetreden,
dat van toepassing wordt zoo dikwijls buiten de gecontracteerde
grenzen getreden wordt?
Met betrekking tot een derde mogelijkheid ter verbetering zou
men zich kunnen afvragen, of het wellicht aanbeveling verdient,
een instelling te scheppen, die een contact vormt tusschen de
Justitie en de pers. Juist daarom moet op dit plan de nadruk val-
len, omdat in Duitschland reeds een dergelijke instelhng bestaat,
de '„Justizpressestellenquot;. Dit lichaam heeft zich aldaar binnen
een tijdsverloop van ongeveer lo jaar een plaats veroverd, totdat
het 15 Juni 1935 in het geheele Rijk werd ingevoerd. Deze „Jus-
tizpressestellenquot; vormen „die Verbindungsstellen zwischen den
Justizbehörden und der Presse. Sie haben die Aufgabe durch die
Presse das Volk über die Tätigkeit der Justiz aufzuklären'quot;, of,
zooals Dr. Hagemann het uitdrukte, ze hebben het doel „durch
Vermittlung der Tagespresse die Verbindung zwischen richter-
liche Tätigkeit und öffenthche Meinung her zu stellenquot;Deze
„Pressestellenquot; worden gevormd door een ambtenaar met één of
meer assistenten. Hun werkzaamheid bestaat in hoofdzaak uit
twee puntenDe verslagen van de kranten worden na het ver-
schijnen doorgelezen, en wanneer opmerkingen te maken zijn
wordt contact gezocht met de redacties om de zaak nader te be-
spreken. Verder kunnen de persvertegenwoordigers zich tot de
1nbsp;D.J.Z. 1935. pag- 815-
2nbsp;D.J.Z. 1931, Kriminal-Archiv.
D.J.Z. 1927, pag. 1008.
-ocr page 240-Pressestellen wenden om inlichtingen, die, voor zoover noodig en
nuttig, verstrekt worden. Vanzelfsprekend is, dat de ambtenaar,
die het contact tusschen Justitie en pers vormt, niet alleen een
goed inzicht moet hebben in beider belangen, maar tevens met
beiden op goeden voet moet staan en den noodigen tact moet
hebben om met beide partijen om te gaan. Een dergelijk iemand
te vinden lijkt mij echter niet steeds zoo eenvoudig. Hoe de instel-
ling voldoet, is na een praktijk van enkele jaren nog niet met
zekerheid te zeggen. Uit de opmerkingen van enkele auteurs, als-
mede uit den snellen groei van het instituut zou men meenen te
kunnen constateeren, dat de Pressestellen in een behoefte voor-
zien, maar het is heden in Duitschland niet zoo zeker, dat de
auteurs het door hen geschrevene ook steeds als eigen meening
uitspreken. Daarom wil ik slechts de vraag stellen, in hoeverre
een instelling met een dergelijk doel naar mijn bescheiden mee-
ning in Nederland op haar plaats zou zijn.
De inzenders van de justitieele enquête zwijgen, d.w.z. nie-
mand heeft het verlangen naar een „Justizpressestellequot; kenbaar
gemaakt. Aan de journalisten is in dit verband de vraag voorge-
legd: „Lijkt het U misschien nuttig, een lichaam te projecteeren,
dat een doorloopend contact vormt tusschen Justitie en Pers?quot;
De antwoorden, die op deze vraag gegeven werden, bleken zeer
afwisselend te zijn; enkelen wenschten een dergelijk contact, an-
deren niet, maar de kern van de antwoorden was toch steeds, dat
er behoefte is aan een goede samenwerking met de Justitie. „Een
lichaam, dat het contact vormt, lijkt mij overbodig; direct con-
tact is beter en doeltreffender,quot; schreef mij een ervaren journa-
list. „Aan een doorloopend contact is mijnerzijds dan ook geen
behoefte,quot; concludeerde een redacteur van een kleiner stads-dag-
blad. „Het contact behoort rechtstreeks met de bladen te bestaan;
niet met een hiertoe in het leven geroepen instantie,quot; meende de
hoofdredacteur van een stadskrant. „Aan een „Justizpressestellequot;
wordt door ons geen behoefte gevoeld,quot; aldus de voorzitter van
de R.K. Journalisten-vereeniging. Tegenover deze uitlatingen
staan echter andere. „Een lichaam, dat een doorloopend contact
kan vormen tusschen Justitie en Pers, is m.i. zeker gewenscht,quot;
oordeelde de hoofdredacteur van een provinciale krant. „Een
lichaam, dat doorloopend contact houdt tusschen pers en justitie
ware inderdaad hoogst nuttig,quot; schreef mij een journahst met
jarenlange ervaring, ook op gebied van rechtbankverslaggevmg,
bij provinciale bladen en een groot blad, die zich om „er ook de
theoretische zijde nog eens van te kunnen bestudeerenquot; tijdelijk
uit de dagelijksche journahstiek heeft teruggetrokken.
Om uit de twee standpunten een keuze te doen, moeten de
argumenten pro en contra worden nagegaan. De justitieele per-
sonen schijnen in het algemeen de eigen tekortkomingen tegen-
over de pers niet steeds te willen inzien, en wijten alle verkeerde
berichtgeving aan de journalisten, die volgens hen vrijwel alle te
onkundig zijn en alléén maar op sensatienieuws belust. De jour-
nalisten van hun kant schuiven vrijwel alle schuld op de Offi-
cieren van Justitie en de rechters — over de samenwerking met
de Pohtie wordt ook door de journalisten weinig geklaagd! —,
die volgens hen te karig zijn met het geven van inhchtingen aan
de pers en zich op de terechtzitting vaak niet de minste moeite
geven, de publiciteit in de hand te werken door verstaanbaar te
praten. Dit laatste is zelfs een algemeen geuite klacht. „Ik heb me
meermalen geërgerd aan de nonchalante wijze, waarop dagvaar-
dingen ter zitting worden uitgebracht, of liever gezegd afgeraf-
feld, zonder dat iemand er een woord van kan verstaan; waarop
getuigenverhooren binnensmonds gemompeld worden, en dat op
de openbare zittingen, die zoowel de aanwezigheid van het pu-
bliek als van de journalisten tot een bespotting maken,quot; aldus de
scherpe uitlating van een verslaggever-redacteur met ervaring in
verschillende steden. En verder wordt herhaaldelijk door de journa-
listen de wensch geuit, kennis te mogen nemen van het dossier, om
aldus den achtergrond te leeren kennen van elke zaak, waardoor
een meer zuiver verslag gemaakt kan worden. Ondanks hun over-
tuigende verklaring, dat van de gegeven vrijheid „m den regel
geen misbruik gemaakt zal worden, is men er van justitieele zijde
toch huiverig voor den journalisten inlichtingen te verschatten
buiten datgene, wat ze op de openbare terechtzitting vernemen, of ,
gezien bovenstaande klacht, moesten kunnen vernemen. Formeel
zijn Officier en rechter hiermee zelfs in hun recht; het vooronder-
zoek is immers niet openbaar. Maar zelfs ongezien de klachten
van de journalisten, ongezien desnoods de aanwezigheid van de
pers ter terechtzitting, is en blijft het in strijd met het openbaar-
229
-ocr page 242-heidsbeginsel, indien door het onverstaanbaar behandelen van een
zaak hiervan een valsch of geschonden beeld aan het publiek ge-
offreerd wordt, óf direct, d.i. aan de menschen op de publieke
tribune, óf indirect, d.i. via de pers.
Een tweede klacht komt in dit verband te voorschijn, die niet
alleen geuit is door journalisten, maar m.i. ook door juristen
geopperd kan worden. Want wel is waar is daar het l^ginsel,
vastgelegd in de woorden van art. 350: „beraadslaagt de recht-
bank op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van
het onderzoek op de teregtzittingquot; (eveneens een dergelijke pas-
sage in art. 348 Sr.), de praktijk is toch, dat op de terechtzitting
soms verschillende punten uit rapporten, processen-verbaal, enz.,
niet meer, althans niet meer ten volle, ter sprake komen, omdat
ze aan Officier en rechter(s) reeds volkomen bekend zijn. Met
name heb ik dit vanaf de perstafel vaak kunnen constateeren
aan de wijze, waarop ter zitting van den Politierechter soms de
verstekzaken (ingevolge art. 377 Sv.) worden „behandeldquot;.
Uit het in de twee voorgaande alinea's behandelde volgt, dat de
justitieele klacht, dat de rechtbankverslagen vaak onjuistheden
en onvolledigheden bevatten, dan ook zeker ten deele te -wijten
is aan factoren, die niet in handen liggen van de persvertegen-
woordigers, maar meer voortvloeien uit de praktijk der recht-
spraak. Het komt mij voor, dat hierbij niet geheel beantwoord is
aan de bedoeling van den (grond-) wetgever. Want nog afgezien
van het accusatoire karakter van de behandeling ter terechtzit-
ting — en thans de uitzonderingsbepaling van art. 377 Sv. buiten
beschouwing gelaten —, met het instellen van het openbaarheids-
beginsel werd toch, meen ik, bedoeld, dat op de openbare zitting
de geheele zaak aldus behandeld zou worden, dat het publiek, in-
clusief de pers, kennis kon nemen van de voornaamste feiten en
omstandigheden van de behandelde zaak. Wanneer dit alles echter
ter zitting onvoldoende ter sprake komt, omdat zoowel Officier
als Rechter(s) met één en ander reeds voldoende bekend zijn, dan
is het toch niet een onbillijke eisch van de journahsten, iets meer
van den „achtergrondquot; te mogen weten, omdat deze eigenlijk
ter zitting had moeten blijken. Wanneer de journalist zelf merkt,
dat hij geen zuiver verslag kan opstellen, omdat hem niet vol-
doende over de zaak bekend is geworden ter terechtzitting, zal
230
hij zich nader op de hoogte moeten kunnen stellen. Maar ook is
mogelijk, dat de Officier of de Rechter voorziet, dat de onvol-
ledige behandeling in de openbare zitting in het verslag een dus
eveneens onvolledige weerspiegeUng zal vinden; dan dienen zij
de journalisten nader in te lichten op eenigerlei wijze.
Welnu, is ter bereiking van een volledig, juist en goed-afgesteld
verslag een contact-commmie hisschen pers en Justitie nood-
zakelijk? Mij dunkt van niet. Een dergelijke inlichtingendienst
zou — alles ongeacht het feit, dat een geheel nieuwe organisatie
voor deze instelling noodig was — ongetwijfeld in enkele gevallen
nuttige diensten kunnen bewijzen. Meestal echter zal ze uiterst
voorzichtig, dus karig, zijn met het verstrekken van gegevens.
Verder zou, zoowel door de uniform gegeven inlichtingen ais
door het feit, dat de uniform gemaakte opmerkingen vaak opge-
volgd worden, een ongewenschte uniformiteit kunnen ontstaan,
warategenover echter weer te verwachten is, dat de diverse bla-
den èn uit concurrentiezucht, èn uit journalistieke overwegingen
zouden trachten deze uniformiteit op te heffen door aanvulling
van de verkregen gegevens en een meer gekleurde beschrijving.
De Duitsche praktijk heeft reeds bewezen, dat de zakelijke in-
lichtingen van de Pressestellen vaak verder worden uitgewerkt.
Bovendien vrees ik, dat de geheele insteUing spoedig daarin zou
ontaarden, dat de ambtenaar, die thans tegen een kleine vergoe-
ding de rolquot; voor de journalisten uittypt, belast zou worden
met het verstrekken van enkele meer uitvoerige inhchtingen. Het
ontstaan van een nuttelooze sleur zal dan wel het eenige gevolg
ziin, terwijl de inlichtingendienst vreemd bh)ft van al wat jour-
nahstiek is. Tenslotte ben ik er van overtmgd, dat bij een weder-
zijds begrijpen van eikaars belangen èn bij het respectievelijk in-
zien van de eige taak een ideale oplossing te vinden is.
In de eerste plaats is hiertoe noodig, dat de Officieren van
Justitie en de Rechters de pers inlichtingen geven, voor zoover
ze dat noodig achten, wanneer de inlichtingen gevraagd worden
èn wanneer hun dat aanbevelenswaardig voorkomt, omdat er
leering van uit zou kunnen gaan of een te verwachten onduide-
lijkheid opheldering verdient. Het is bijv. een weinig appreciabele
toestand, dat thans Officier en Rechter geheel afhankelijk zijn
231
-ocr page 244-van het inzicht van de aanwezige journalisten, wanneer ze ter
zitting iets zeggen, dat ze gaarne gepubliceerd wenschen te zien.
Eén en ander behoeft niet eens te geschieden bij een regelmatig
te houden „persconferentiequot;, maar casueel kan de Officier of de
Rechter zich met de pers, d.z. de journalisten die bij die zitting
toevaUig aan de perstafel zitten, in verbinding stellen en het
noodige meedeelen; terwijl omgekeerd de journalisten zich, wan-
neer ze dat wenschen, tot den Officier of den Rechter kunnen
wenden.
Wat voor dit alles noodig is? Het inzicht in de groote kracht
van de pers, die, indien goed geïnstrueerd, een gunstige werking
tegen de criminaliteit en vóór de rechtsorde kan hebben. Tevens
de wil, om de bezwaren tegemoet te treden. Het liefst zou ik deze
bij de justitieele personen willen veronderstellen, maar ik heb,
juist gezien al het hiervóór betoogde, ook hen op één en ander
attent willen maken. En voor zoover het hun niet onder oogen
komt... Misschien heb ik eenige opmerkingen gemaakt, waar-
aan meer gezaghebbende personen kunnen aanknoopen om me-
dewerking in dezen te vragen. Misschien doet ook daarna een
Ministerieele circulaire wonderen.
Naast de medewerking van de Justitie is die van de journalis-
ten noodig. Ook zij moeten het belang van een goede crimineele
berichtgeving inzien en dus de noodige schohng in dezen hebben
gehad. Allerzijds, d.i. door de Justitie, de Politie en... de oudere
journalisten, is er bezwaar gemaakt tegen het feit, dat juist vaak
de jonge, onervaren krachten naar de rechtbank en het politie-
bureau gestuurd worden; hiermee is een groot deel van de crimi-
neele berichtgeving, mét alle consequenties van dien, in weinig
ervaren handen, vooral wanneer de redacties niet voldoende op-
lettend zijn en den inhoud van hun verslagen niet contróleeren
en de koppen niet goed opstellen. Doch er is meer. Reeds is ge-
zegd, dat door de rechters, enz. de wensch is uitgesproken, dat de
rechtbankverslaggever een jurist zou zijn. Het was rationeel, dit
standpunt den journalisten in vraagvorm voor te leggen: „Welke
intellektueele eischen zoudt U voor den rechtbankverslaggever
willen stellen? Zou het praktische bezwaren ontmoeten voor dit
werk een jurist aan te stellen? Zoo ja, welke?quot; Bij de beantwoor-
ding bleek, dat de journalisten het in het algemeen weinig op
232
juristen begrepen hadden: men zag ze bhjkbaar als wezens, tus-
schen wetboeken verdord en met een enkel-juridische oriëntatie,
wars van alle sociale inzichten. Maar niets is minder waar dan
dat. De juridische opleiding is een zeer algemeene, die niet bestaat
uit het instampen van een serie wetsteksten, maar die naast een
speciale juridische scholing (Burg.-, Handels-, Strafrecht, enz.)
eenig historisch (Oud-Vad. en Romeinsch Recht), economisch
(Economie), maatschappelijk en psychologisch inzicht dient te
verschaffen. Is dit alles ook niet nuttig voor een journalist? Maar
dan is het ook aan te bevelen voor de rechtbankverslaggeving een
jurist aan te stellen, die meestal uit den aard van zijn ontwikke-
ling een goeden socialen kijk heeft, maar die tevens mc^t zijn
een goed journalist, dus óf een jurist-journalist, of een journa-
list-jurist.
Laat ik in dit verband enkele korte voorbeelden, geput uit het
schrijven van een journalist, toetsen aan journalistieke en juridi-
sche gezichtspunten:
Een Turk stond terecht wegens een gering vermogensdehct.
Bij het requisitoir deelde de Officier van Justitie terloops mede,
dat de man tevens spionnage verrichtte voor een naburig land.
Die'mededeeling was uit een journalistiek oogpunt veel belang-
rijker dan de dagvaarding en wat daaruit voortvloeide. Daar viel
dan ook in het verslag den nadruk op.
Eenige jaren geleden zond een Deensch blad den knapsten ad-
vocaat van Kopenhagen, laat ons zeggen Mr. Jensen, naar Düs-
seldorf, waar een massa-moordenaar zou terecht staan. Een con-
curreer'end blad zond haar all-round verslaggever, die geen jurist
was. Het proces duurde verscheidene dagen. Na afloop van den
eersten zittingsdag gingen de beide persvertegenwoordigers samen
dineeren en praatten wat na over de zitting. Den volgenden dag
had het blad, dat haar verslaggever gezonden had, een gedétail-
leerd verslag van den eersten zittingsdag, benevens een interview
met den bekenden advocaat Mr. Jensen, waarin deze zijn mee-
ning over het geval gaf. Het blad van Mr. Jensen had niets, want
deze had na één zittingsdag nog niet zijn meening op schrift
durven stellen.
Vooral uit het laatste van deze twee voorbeelden blijkt, dat het
er om gaat, den juisten middenweg te vinden, d.w.z. dat nóch
het juridische, nöch het journahstieke in den verslaggever een
groot overwicht behoort te hebben. Hij moet steeds beseffen, dat
hij een intermediair is tusschen rechtbank en publiek.
Tegen den jurist-journalist of journalist-jurist hadden de pers-
menschen, die mijn vragen beantwoordden, geen bezwaar. Ik
citeer o.a. uit het schrijven van de R.K. Journalisten vereeniging:
„Begrijpelijk is het, dat justitioneele personen hun aandacht spe-
ciaal richten op de wenschelijkheid van een juridisch geschoolden
verslaggever. De pers is meer geneigd om het zwaartepunt te laten
vallen op de kunst van aangenaam schrijven, zonder dat daar-
bij de juistheid van het verslag in het gedrang mag komen. In vrij
veel gevallen zal eenig inzicht in de rechtsmaterie noodzakelijk
zijn, om de quintessens van een proces te kunnen begrijpen, maar
in slechts weinig gevallen zal de verslaggever een volleerd jurist
behoeven te zijn. Aan een dagbladverslag worden andere eischen
gesteld dan aan een verslag in een juristenvakblad. Wie zich de
weelde van een jurist met een vlotte pen en journalistieke flair
kan veroorloven, heeft een idealen rechtbankverslaggeverquot;.
De vraag is nog, of dergelijke krachten te vinden zijn en of
ze niet — natuurlijk komen er weer pecuniaire overwegingen te
voorschijn — te duur zijn. Jonge, afgestudeerde juristen, zonder
vasten werkkring, en bijna afgestudeerde juristen loopen er vol-
doende rond, en daaronder bevindt zich ongetwijfeld een zeker
contingent met journalistieke neigingen en toekomstdroomen.
Wanneer hun de gelegenheid wordt geboden, zich in de jour-
nalistiek in te werken, dan zullen de meesten die aangrijpen zon-
der zich hooger te laten betalen dan een gewoon journalist.
Doch niet slechts door het propageeren van een nieuwe werk-
gelegenheid voor werklooze jonge juristen met journalistieke
ambities is de kwestie aan de zijde van de pers opgelost. Indivi-
dueel en collectief zou aan de redacties en de journalisten het
maatschappelijk belang van een zuivere crimineele berichtgeving
opder het oog moeten worden gebracht. Individueel zal het,
misschien vaak impliciet, reeds door de opleiding geschieden of
geschied zijn. Voor zoover dan nog uitwassen optreden, zijn er
de groote journalistenvereenigingen, die haar leden op de on-
juiste wijze van berichten attent kunnen maken. Dit is bijv.
gebeurd in Nov. 1931, toen bij de besprekingen in de Tweede
Kamer over de Justitie-begrooting 1932 gewezen werd op „het
gevaar voor het zedehjk evenwicht der jeugd, dat dreigt door het
pubhceeren van afschuwehjke moord-aanslagen in de persquot;. Den
Minister werd toen gevraagd „zich in verbinding te stellen met
de vertegenwoordigers der pers, teneinde hen te bewegen tot
meerdere matiging en selectie bij vorenbedoelde publicatiesquot;. In
zijn Memorie van Antwoord erkende de Minister, „dat het wen-
schelijk is, dat de pers zich een zekere matiging oplegt bij het
pubhceeren van byzonderheden betreffende moordaanslagenquot;
(en zedendelicten), doch hij voegde er aan toe „te dezen aller-
eerst (te) willen vertrouwen op krachten, in den kring der perio-
dieken zelf in goede richting werkzaam, daar een beïnvloeden
van de pers van Regeerings-wege, indien niet strikt noodzakelijk,
in beginsel moet worden vermedenquot;. (Ziehier een standpunt, dat
overéénkomt met het door mij ingenomen standpunt inzake een
eventueele wettelijke regeling!). In denzelfden geest is daarop
de aangelegenheid in de avondvergadering der Tweede Kamer
van 12 Nov. 1931 besproken. Op grond van de gemaakte opmer-
kingen wendde de Minister zich tot den Nederlandschen Jour-
nalistenkring, waarvan het Bestuur een verklaring het licht deed
zien, die ik in haar geheel wil overnemen:
Het Kringbestuur acht het, na ampele overweging, mede op grond van
art. 3 der Statuten, waarin o.a. als taak wordt voorgeschreven het be-
vorderen van zuivere toestanden in de Nederlandsche pers, zijn plicht in
verband met een en ander een enkel woord te richten tot de leden. Niet.
omdat het boven geciteerde voor het eerst zijn aandacht op deze materie
heeft gevestigd, die aandacht voor het in de Kamer behandelde onder-
werp was er reeds, doch het is een reden te meer om het volgende ter
kennis der leden te brengen.
Het valt naar onze meening met te ontkennen, dat zich in de laatste
jaren in verschillende dagbladen een element begint te mengen, dat daarin
vroeger niet en zeker niet in deze mate, aanwezig was: het element der
sensatie. Het moge nog geen scherpe en ruime vormen hebben aange-
nomen, vooral niet in vergelijking met wat vaak de pers van andere lan-
den te lezen geeft, maar de aanwezigheid er van valt niet te loochenen.
Het toont zich op verschillende manieren:nbsp;„ , . ,nbsp;, ,
door den inhoud van berichten en verslagen: door allerlei krasse, sterk
de aandacht trekkende, sprekende opschriften; door verschillende il-
De Nederlandsche journalistiek begint hier een terrein te betreden,
waar zij zich vroeger slechts aan de grenzen van ophield In het bijzonder
betreft dit de onderwerpen, die met allerlei delicten verband houden: de
verslagen van misdaden, misdrijven, moordzaken, en van daarop volgende
onderzoekingen en processen. In verschillende bladen wordt, ten aanzien
van deze gebeurtenissen, tegenwoordig een uitvoerigheid betracht, tot in
allerlei details toe, welke, aangevuld door tal van sprekende opschriften
en illustraties, en nog versterkt door de bijzondere plaats, welke aan dit
alles wordt gegeven, geen anderen naam verdient dan die van: sensatie-
journalistiek.
Is dit alles uit journalistiek oogpunt op-zich-zelf al bedenkelijk, in
strijd met de beste tradities der Nederlandsche dagbladpers, en in geen
enkel opzicht te verontschuldigen met het motief, dat een (groot) deel
van het publiek dit alles graag leest, de vraag rijst bovendien nog of niet
door dergelijke publicaties, met name bij de jeugd, doch volstrekt niet
bij haar alleen, gevaren in het leven worden geroepen, die voor het
volksleven bedenkelijk zijn.
Het Kringbestuur meent onder deze omstandigheden verplicht te zijn,
zich met een ernstig woord van waarschuwing te richten tot de Neder-
landsche journalisten, hun — voor zoover noodig — dringend verzoe-
kend bij de vermelding en de reportage van de hier bedoelde gebeurte-
nissen zooveel mogelijk matigheid en soberheid te willen betrachten. Er
staan hier hooge belangen op het spel, die wij gezamenlijk moeten dienen,
en nu een deel der pers de goede richting op dit gebied verlaat, zal nie-
mand het ons euvel mogen duiden, dat wij een waarschuwend woord
doen hooren, te meer noodig in een tijd, waarin toch reeds zooveel be-
wogenheid en verwarring heerschen en dus des te sterker voor de ideëele
waarden dient te worden gewaakt.
Aan den anderen kant meenen wij echter de opmerking te mogen
maken, dat goede en zuivere zeden op dit terrein der journalistiek be-
vorderd kunnen worden en zullen worden door een juiste verhouding
tusschen justitie en politie aan den eenen en de pers aan den anderen
kant, welke juiste verhouding echter alleen dän ten volle kan ontstaan,
wanneer van de zijde van eerstgenoemde organen ten aanzien van de
pers die mededeelzaamheid en medewerking worden betracht, welke
mogelijk zijn zonder het publiek belang te schaden en waarop de pers
krachtens haar natuurlijke taak recht heeft.
Wij zijn overtuigd met dit woord gesproken te hebben in den geest
van de over-groote meerderheid der Nederlandsche journalisten, die on-
getwijfeld zullen willen medewerken aan zuivere journalistieke tradities
en gebruiken.
Deze verklaring vormt als het ware de inleiding tot een vol-
gende mogelijkheid voor verbetering: Wanneer immers door
middel van dergelijke verklaringen onder de journalisten een be-
roepsmoraal met betrekking tot de hier besproken vraagstukken
gevormd zou worden, is niet alleen de kans groot, dat de journa-
list de natuurlijke sanctie op het veronachtzamen van deze mo-
raal, het verlies van achting en waardeering van beroepsgenoo-
ten, zal willen ontloopen door zich aan de moraal te houden —,
maar tevens is dan voor de journalistenvereenigingen de weg ge-
opend, eenigerleiwijze de tucht te handhaven, bijv. door uitstoo-
236
ting uit de groep, waardoor de uitgestootene zeer zou zijn ge-
handicapt bij het verkrijgen van nieuws. En achter de tucht-
maatregelen van de journalistenvereenigingen zou zich de wet-
gever kunnen stellen om met den sterken arm de nog voorko-
mende excessen te bekampen. Dit laatste zal echter wel niet eens
noodig zijn.nbsp;,nbsp;, •
Om nog even op de beroepsmoraal terug te komen, deze is
reeds te vormen door en tijdens de opleiding van den journalist.
Welke deze opleiding zij, laten in ieder geval colleges over crimi-
nologie, justitie en pohtie hiervan een deel uitmaken. Dit is toch
een volkomen bereikbare eisch, die ook instemming schijnt te
vinden bij verschillende journalisten. In dit verband is het van
belang, nog een passage te citeeren uit het reeds hierboven één
maal genoemd schrijven van de R.K. Journ. Ver.: „De Ned. R.K.
Journ. Ver. heeft een journalistenopleiding in studie, waarbij ook
rekening wordt gehouden met de wenschelijkheid van eenige ju-
ridische kennisquot;.
Met deze beschouwingen zijn we dan gekomen aan de laatste
vraag, die ik wil behandelen, omdat die mij reeds herhaaldelijk
gesteld werd. Hoe is de beperking van de schadelijke sensatiebe-
richten te bewerkstelligen? Na al het voorgaande kan slechts het
antwoord luiden: door de geestelijke ontwikkeling van de jour-
nalisten op zoo'n peil te brengen, dat zij de macht van hun pen,
zoowel ten goede als ten kwade, inzien en hiervan een voor de
maatschappij nuttig gebruik zullen maken; door een aandrang,
door de groote journalistenvereenigingen uit te oefenen, zich,
ondanks de daaruit misschien volgende kleine financieele nadee-
len, van sensatie- en verdere berichten, schadelijk voor de geeste-
lijke volksgezondheid', te onthouden; door het vormen van een
beroepsmoraal, eventueel onder leiding van de groote journalis-
tenvereenigingen; en verder door een verhouding van vriend-
schap en vertrouwen tusschen Justitie, Politie en Pers, tusschen
justitieele personen, resp. politiecorps en persvertegenwoordigers,
omdat ze elkaar noodig hebben en slechts door een welbegrepen
samenwerking excessen te vermijden zijn, ter voorkoming van
veel ongeluk voor de maatschappij en voor den zwakken m-
1 Zie hiertoe o.a. het artikel van Dr. van der spek in het „Journal Beige
de Neurologie et de Psychiatrie, No. 7, Juh 1935.
dividu, die zich tegen crimineele invloeden niet vermag te
verzetten. En is er een schoonere oplossing dan die van intellekt,
wederzijdsch begrijpen en samenwerking?
„Wat zal het practische nut zijn van Uw werkquot;, vroeg mij de
hoofdredacteur van één der grootste Nederlandsche bladen. Ik
ben daarop het antwoord schuldig gebleven, en ook thans kan ik
niet veel antwoorden. Zelfs indien, nadat een enkele journalist,
een enkele Officier van Justitie, Rechter of Politieman van bo-
venstaande heeft kennis genomen en één en ander overdacht,
één leven minder van een zwakkeling verwoest zal worden en
daardoor zijn gezin behouden blijft —, dan is reeds de gedane
moeite niet tevergeefs geweest. Maar ik hoop, dat het mij gelukt
is belangsteUing te wekken voor een probleem, waarvoor blijkens
de groote medewerking, bij de bestudeering ervan ondervonden,
het interesse in kiem reeds aanwezig was. Misschien kan dan de
ontstane belangsteUing aanleiding er toe zijn, dat men naar ver-
schiUende vraagstukken een meer uitgebreid onderzoek gaat in-
stellen, zoodat mettertijd de wetenschap aan de praktijk een uit-
voerige, gefundeerde oplossing kan aanbieden. Met het uitspre-
ken van dezen wensch eindigt thans mijn taak.
In deze lijst zijn slechts opgenomen de geschriften, die speciaal de in dit boek
behandelde onderwerpen betroffen en deswege werden geraadpleegd. Ten aan-
zien van de algemeene criminologische, juridische en pers-literatuur moge ver-
wezen worden naar de bestaande, uitvoerige bibliographieën.
Abraham, H. F., Berichterstattung im Strafprozess - Berliner Anwaltsblatt,
Febr. 1928.
ADRIAANSE, P. M„ Als de pers rechercheert - Tijdschrift voor de Politie. 22
Juni 1937.
Aubry, P., La contagion du meurtre. Met voorwoord van A. Corre. Parijs,
1894, 2e ed.
__ l'Influence de la presse sur la criminalité - Compte rendu de IV Con-
grès d'Anthropologie Criminelle, pag. 28-38.
__ De l'influence contagieuse de la publicité des faits criminels - Archives
d'Anthropologie Criminelle, 1893, pag. 579 v.v.
Ballet, G., Zie La Revue.
Beumer, E. J., Pers en Criminaliteit - Stemmen des Tijds, le jaargang, 1912,
pag. 507-527-
Beusekom, F. C. van, Noodelooze en schadelijke openbaarheid - Utr. Dag-
blad, 30 Mei 1915-
Bjerre, A., Zur Psychologie des Mordes - Heidelberg 1925.
Blok. P. R., Openbaar Ministerie en Pers - Weekblad van het Recht, No.
12543, 21 Jan. 1933' 4-
Caldwell M G., Sensational news in the modern metropolitan newspapers -
Journal of Criminal Law and Criminology 1932, Bd. XXIII, pag.
191-204.
Campe, v.. Quo vadis Justifia? - Deutsche Juristen Zeitung 1932, pag.
825 v.v.
Canditt, H., Polizei und Presse - Bonn, 1931-
ChuchuL, Rechtspflege und Presse - Deutsche Juristen Zeitung, 1906, pag.
161.
Compte-rendu de 3e, 4« en 5e Congrès d'Anthropologie Criminelle, resp.
Brussel 1892, Genève 1896, Amsterdam 1901.
Deutsche Juristen Zeitung, o.a. F. Hagemann, Kriminal-Archiv, 1929 pag.
1672 en 1931 pag. 291.
Linz, Zur Notlage des deutschen Richterstandes - Deutsche Richterzeitung
15 Jan. 1932.
Dürkheim, E., Zie La Revue.
ElwerT, Gedanken zur Strafprozessreform - Juristische Wochenschrift 1911,
pag- 354-
Fenton, F., The influence of newspaper presentations upon the growth of
crime and other anti-social activity - Diss. Chicago 1911.
Flourens, Zie La Revue.
Ford, M. A. de. Shall convicts write books? - The Nation, 5 Nov. 1930.
FouiLLéE, A., Zie La Revue.
Funk. A., Film und Jugend - München 1934.
Gasinjet, a. O. F. W. C., Politie en Pers - 75-jarig Jubileumnummer der
Vlissingsche Courant, Jan. 1938.
Gierlich, W., Zur Natur- und Sozialgeschichte des „Gangsquot; in U.S.A. -
Kriminalistik, Juli 1938.
Glaser, F., Das Verhältnis der Presse zur Justiz, unter besonderer Berück-
sichtigung der Berichterstattung durch die Presse und ihrer gesetzlichen
Verantwortlichkeit - Schriften des Vereins Recht und Wirtschaft, Bd.
IV, Heft I, Berlijn 1914.
Grasset, L, Zie La Revue.
Grund, O., Schäden in der Berichterstattung der Presse über Gerichtsverhand-
lungen - Deutsche Juristen Zeitung 1907, pag. 292.
Hachenburg, M., Gerichtsberichtertstattung - Deutsche Juristen Zeitung 1933,
pag. 895.
Hagemann, F., Gerichtsberichterstattung - Deutsche Juristen Zeitung 1933,
pag. 963.
-, (Geval van leerrijk krantenbericht), Kriminalistik, Sept. 1938,pag. 21 o.
Hamm, O., Die Presse im Dienste der Rechtsentwickelung - Deutsche Juristen
Zeitung 1906, pag. 10-16.
Harris, F., Presentation of Crime in Newspapers - The Sociological Press,
Minneapolis 1932. (Besproken door H. A. Phelps in J.C.L.C. 1932).
Heizler, R., Der Beitrag der Presse. Wie kann dei Zeitung der Gefangenen-
fürsorge dienen? - Monatsblätter für StraffäUigenbetreuung und Er-
mittlungshilfe, 13e jrg. Heft 9, Juni 1938.
Heineman, Presse und Privatleben - Deutsche Juristen Zeitung 1908, pag.
959-
Hellwig. A., Justiz und Presse - Archiv für Kriminal Anthropologie, Bd. 58,
Heft 3/4, 1914. pag- 193-302-
_^ Die Presse als Detectiv - Zeitungsverlag 1910, pag. 679.
Hirschfeld. F.,Macht und Recht - Deutsche Juristen Zeitung 1932, pag. 271.
HOOVER J E., Law Enforcement and the Publisher - Voordracht voor de
American Newspaper Publishers Association, New York, 1937, 22
April.
_ Present-day Police Problems - Voordracht voor de Convention of the
' International Association of Chiefs of Police at Baltimore, Maryland,
1937,nbsp;4 October.
_ Crime and your Home - Voordracht voor de Triennial Convention of
' the General Federation of Women's Clubs, Kansas City, Missouri,
1938,nbsp;17 Mei.
Jaquillard, R., Le crime et la Presse - Librairie centrale et universitaire,
Lausanne 1938.
JOLY, H.. Zie La Revue.
Kruckemeyer, Notwendigkeit besserer gegenseitiger Fühlungsnahme von Jus-
tiz und Presse - Hist. Pol. Blätter für das Katholische Deutschland,
Bd. 155, Heft 6/7, pag. 416-425. pag- 492-503. 1915-
_, Humoristische Gerichtsberichte - Zeitungsverlag 1907, pag. 491 v.v.
LENZBERG, Rechtspflege und Presse - Deutsche Juristen Zeitung 1907, pag.
473-
LEROY-BeauliEU, P., Zie La Revue.
Liebermann von Sonnenberg, Kriminalfälle 1934. pag- 270 v.v.
Lombroso, C., Die Ursachen und Bekämpfung des Verbrechens. Vert. Dr.
H. Kurella - Berlijn, 1902.
LUGER. J., De kleine misdaad. Met voorrede van Dr. N. Muller.
Manouvrier, L., Zie La Revue.
MARGUéRITE. P., Zie La Revue.
Mathews, B. C., A study of a New-York Daily - Independent, 13 Jan.
1910, pag. 82.
Maxwell, J., Zie La Revue.
Mededeelingen v. d. Ned. Journalisten Kring, No.'s 184, 185, 187. 188, 190,
191. Publiciteit in Strafzaken. Enquete, enz., 1915-
Moolenaar. S. W., Crimineele Taktiek - Dokkum, 1938.
Monet. A., en Taksander, Criminaliteitslectuur in Dagbladen - Pro en Con-
tra-serie 1915. Serie IX, No. 9.
Montain-DE Ranitz, Mevr. J. C. G., Criminaliteit in de Amerikaansche Pers -
Maandblad voor Berechting en Reclasseering. Febr. en Maart 1939.
Moreau-Christophe, L. M., De la réforme des prisons en France, Parys
1838 - Gerefereerd in Themis, eerste deel, pag. 77 v.v.
Muller, N., De straf in het Strafrecht - Tijdschrift van Strafrecht XLIV,
pag. 15-72, 1934.
Munster, H. A.,Jugend und Zeitung - Berlijn, 1932.
Parsons, Ph. A., Responsibility for crime - Diss. Columbia 1909.
Pennypacker, S. W., Sensational Journalism and the Remedy - North Ameri-
can Review, Vol CXC, 1909, pag. 587-594.
Pester, M., Der Schutz des Privatlebens gegen Indiskretion im gegenwärtigen
und künftigen Strafrecht unter besonderer Berücksichtigung der Sen-
sationspresse. 1931.
Pietrusky, f., Ueber den Anreiz zum Verbrechen durch Lektüre - Zeitschr.
für die Gesamte Gerechtl. Medizin, Vol. XIII, 1929.
PRéVOST. M., Zie La Revue.
PROAL, L., La crime et la peine - Parijs, 1911, 4e ed.
„La Revuequot; La Criminalité et la Presse - Artikelenserie, nl.
Bd. 88 (1910), pag. 717-722: Fouillée, Grasset;
Bd. 89 (1911), pag. 190-199; Joly, Leroy-Beaulieu, Levassent,
Marguerite, Mézière, Poincaré, Prévost, Ribot,
Vigoureux;
Bd. 89 (1911), pag. 497-507: Ballet, Bois, Dürkheim, Flourens,
Manouvrier, Maxwell, de Nion.
Report of the special committee on cooperation between press, radio and bar
as to publicity interfering with fair trial of judicial and quasi-judicial
proceedings - Journal of Criminal Law and Criminology, Vol.
XXVIII, 1938, Mei.
RöLING, b. v. a.. Generaal preventieve straffen - Weekblad van het Recht,
No. 12730.
-, De ontwikkeling van strafrechtspraak, strafstelsel en reclasseering
(speciaal pag. 13/14) - Jaarboek 1937 voor Berechting en Reclas-
seering.
Ross, H., The Suppression of Important News - Atlantic Monthly, Maart,
1910.
schachter. M., De la lecture au crime et à la perversion sexuelle - Encéphale
1932, Suppl. No. 6, pag. 150-153.
Sello, E., Zur Psychologie der cause célèbre - Berlijn 1910.
242
Seppen, G., ,,Reclamequot; - Maand, tijdschr. v. d. leerlingen en oud-leerlingen
van de Model-politievakschool te Hilversum, 3c jrg. No. 5, Mei 1932.
slegert, K., Der gemeinschaftbildende Kraft des Strafrechts - Deutsche Juris-
ten Zeitung 1936, pag. 476.
Sighele, S., Littérature et Criminalité - (Bibl. Soc. Internat.), Parijs, 1908.
sling, Richter und Gerichtete - Berlijn, 1929.
Smits, N., De deuren open - Algemeen Weekblad, Sept. 1938.
speed, Do Newspaper now give the News? - Forum, XV, pag. 705.
Spek, v. d.. De geestelijke volksgezondheid en de pers - Journal Beige de Neu-
rologie et de Psychiatrie, No. 7, Juli 1935.
Spiegel, H. W., Die Beziehungen zwischen der Justiz und der Presse in Eng-
land und in den Vereinigten Staten — Schweizerische Zeitschrift für
Strafrecht, 5iste jaargang, 1937. pag- 345-36o.
staehelin, J. E., Die Gefährden der Presse-Berichterstattung über Unglücks-
fälle und Verbrechen - Schweizerische Zeitschrift für Strafrecht,
52ste jaargang, 1938, pag. 259-269.
stiewe, W., Das Bild als Nachricht - Berlijn 1933.
Street, A. T., The truth about the Newspapers — Chicago Tribune 25 Juli
1909.
Taksander. Zie Monet.
TaRDE, G., Les lois de I'imltation - Bibl. de philosophie contemporaine. Parijs,
2e ed. 1895.
VIGOUREUX, A.. Zie La Revue.
Werner, B., Zur Frage der Gerichtsberichterstattung - Juristische Wochen-
schrift 1911, pag. 735-
White, P. W., What do you read - The Nation, 25 Juni 1924, Vol. CXVIII.
wilcox, D F., The American Newspaper — Annals of the American Aca-
demy of Political and Social Science, Juli 1900, Vol. XVI., pag.
57-79-
wulffen, E., Die Schäden in der Berichterstattung der Presse über Gerichts-
verhandlungen - Deutsche Juristen Zeitung 1906, pag. 1231.
_, Kriminalberichterstattung - Zeitungsverlag 1908, pag. 895.
-ocr page 256-m.
im
äL
m
i'i^i
-ocr page 257-STELLINGEN
I
De woorden van art. 225 2e lid Sr. houden in, dat degeen, die
opzettelijk gebruik maakt van een valsch of vervalscht geschrift
als ware het echt en onvervalscht, veroordeeld kan worden, ook
al wist hij niet, dat het geschrift valsch of vervalscht is. Dit ware
echter een onbillijkheid.
II
Het Openbaar Ministerie vervolge den pleger van het zoogen.
„steundelictquot; liever wegens opUchting dan wegens valschheid in
geschrifte en gebruikmaking daarvan.
III
Ten onrechte is art. 25 (onder a) der DienstpUchtwet niet in
overeenstemming gebracht met de nieuwe regeling ten aanzien
van gevangenisstraf voor „jongeliedenquot;.
IV
Een drijvend bootenhuis is een schip in den zin van art. 309 Kh.
V
Het recht om te visschen in het IJsselmeer komt toe aan den
Staat der Nederlanden.
VI
geeft niet voldoende bescherming aan den
hypotheekhouder op een onverdeeld aandeel van een onroerend
goed tegen benadeeling bij de verdeeling van dit goed.
j^rr-v
i^î-îi-
'M
In het „Hofvijver-arrestquot; (7 Juni 1918, W. 10289) kwam de
Hooge Raad o.a. tot de volgende conclusie: „dat, wanneer een
voorwerp, dat eertijds door den Staat, als diens doeleinden die-
nende, werd beheerd, overging in het beheer der gemeente, om-
dat krachtens zijn gewijzigde bestemming het tot haar domein
was gaan behooren, de gemeente tegelijkertijd trad in de privaat-
rechtelijke verhoudingen, waarin vroeger de Staat tot dat voor-
werp had gestaanquot;. Ofschoon in deze woorden te lezen staat, dat
„een voorwerpquot; — blijkbaar bedoelde de H.R. toch meer dan
het voorwerp in casu, den Hofvijver — dat „den Staat als diens
doeleinden dientquot;, „krachtens zijn gewijzigde bestemmingquot;,
„tegelijkertijdquot; met het overgaan in het beheer van de gemeente,
in de privaatrechtelijke verhouding tot die gemeente komt te
staan, waarin het vroeger tot den Staat gestaan had, is niet in
het algemeen aan te nemen, dat overgang van eigendom van ten
openbare dienste bestemde zaken beheerscht wordt door andere
regels dan in het burgerlijke recht geldende.
vy';:,- :-.-'-.';.' r.
; . '. y' 'i^'luoqimcwnbsp;:i!itwbftlt;xgt;--'Joi VB.O quot;titfi:^nbsp;J
^fraib ÏIj;nbsp;asb^ïOoL ibimari ii^nbsp;]
^-esjé. no^tl Sï nsbioovir wcab nr nooii:uï^Onbsp;q'KJ^f
' 'y-^Ai^S^fn Hooi' ..«.H sh ablsobsd itcddjiiei-ns^-^^
'v;'quot;;];--':-: ^»ïtt'ïtiftös.sb nsv -psrfsffnbsp;quot;biînsîliiï^Ji^^^
• ■nbsp;jàift ei ,E»d: n^fiï»^ im«;nbsp;lajïSW/'«f^ew
. ^ ' ^nbsp;mobfltfa^i'j n^/nbsp;3cr net iiós^sb
v' . '.nbsp;.abiiabl^ï aribaa s^liih^srjiiT} nl
- ■■■■ ■ ■ ^msm- ■ '
m
m-
■■ ■ ' ■■ ; •
■ . ■ ■ , ■ . ■
ïTvv-.v---.'inbsp;■■■■■ï^.W.
/vi:; -!nbsp;A . -
..tvnbsp;■ ' ■ ■
-ocr page 263- -ocr page 264-
yiô-; ? | ||
yîiiï: |
iÄi
Vf
ïiiâ