(jw.
KEURING VAN
GEVOGELTE
M. J. MOL
-ocr page 2-. /
•quot;if*
't '' 'nbsp;V,.
''h'/
'r | |
quot; ; , . i | |
i'dbd- | |
SA- | |
■vv
L' ■■ •
* -■•gt; w
gt;
-ocr page 3-
' - ' v-] • | |
Xtji':,
sfis
v; xm^-'ié - -
rnsM-rnsmâ
t »•
'4
-ocr page 5-KEURING VAN GEVOGELTE
-ocr page 6- -ocr page 7-KEURING VAN GEVOGELTE
-ocr page 8- -ocr page 9-AAN DE NAGEDACHTENIS
VAN MIJN VADER
AAN MIJN VROUW
AAN MIJN DOCHTERTJE.
mi
è^vi
VOORWOORD.
Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij de welkome
Gelegenheid allen, die tot mijn wetenschappelijke vorming
hebben bijgedragen, hiervoor mijn oprechten dank te betuigen.
In de allereerste plaats U, Hooggeleerde van O y e n,
hooggeachte Promotor, ben ik veel, zeer veel verschuldigd.
De tijd, gedurende welke ik als assistent Uwer afdeeling heb
mogen medewerken aan de onder Uw leiding verrichte weten'
schappelijke onderzoekingen, is voor mij een periode geweest,
welke in zeer veel opzichten een onuitwischbaren indruk heeft
achtergelaten. Uw groote kennis en inzicht in tallooze proble-
men waren voor mij buitengewoon leerzaam. Daarnaast heb
ik U leeren kennen niet alleen als chef, doch vooral als mensch
van wiens oprecht karakter en rijke geestesgaven ik in zoo
rutme mate heb mogen profiteeren. Dat een en ander zijn
stempel zal drukken op tnijn verdere leven behoeft verder
geen betoog. Ook de bewerking van dit proefschrift was in
niet geringe mate van Uw steun afhankelijk.
^eledelgeleerde Veenstra. De wijze waarop ik mij
onder Uwe leiding tot keuringsveearts heb mogen ontwik-
kelen, is voor mij een prettige herinnering gebleven. Voor de
mmer door U betoonde belangstelling, met betrekking tot de
in dit proefschrift behandelde vraagstukken, zoomede voor
Hw persoonlijke medewerking aan het experimenteel ge-
deelte, ben ik U zeer erkentelijk.
Herrn Oberregierungs- und Veterinärrat Dr. G. W u n d-
r a m. Mit Freude denke ich zurück an die Zeit, in der ich
unter Ihrer sachverständige Leitung in Berlin das Vorrecht
hatte, mich auf dem Gebiete der Lebensmittelkontrolle spezia-
lisieren zu können.
Dem tierärztlichen Inspektor Herrn D r. H a n s e n, Kopen-
hagen, herzlichen Dank für das Entgegenkommen während
meiner Studiumreise durch Dänemark.
Hooggeleerde Schornagel en Zeergeleerde Jansen.
Voor de nuttige raadgevingen, met betrekking tot dat ge-
deelte der te bewerken stof, welke buiten eigen sfeer was
gelegen, ben ik U zeer dankbaar.
Zeergeleerde H o u t h u i s. Uw steun en immer betoonde
medewerking in mijn functie van keuringsveearts-bacterioloog
aan het Openbaar Slachthuis te F^otterdam nopen mij tot
groote erkentelijkheid.
Zeergeleerde van Vloten. Hartelijk dank voor de
prettige collegiale samenwerking.
Wa trin en Jongerius. Uw ijver en toewijding bij het
volvoeren der soms drukke werkzaamheden kunnen menigeen
tot voorbeeld worden gesteld en zijn mede aansprakelijk
voor den immer prettigen geest van samenwerking op het
laboratorium.
Blz.
Inleiding................ 1
EERSTE AFDEELING.
Algemeen gedeelte Experimenteel onderzoek.
Algemeen gedeelte.
I 3. Verschillende slachtmethoden voor gevogelte .nbsp;14
I Koeltechnische behandehng van gevogelte . .nbsp;19
X 5. Postmortale veranderingen bij gevogelte ...nbsp;23
Onderzoek van gevogelte op bederf.....29
HOOFDSTUK II.
Over de houdbaarheid van gevogelte.
A.nbsp;Inleiding..................31
B.nbsp;Literatuur over de houdbaarheid van gevogelte . 33
C- Eigen onderzoek............43
§ 1. Algemeene beschrijving der proeven ... 43
§ 2. Beschrijving der afzonderlijke proeven . . 46
TWEEDE AFDEELING.
Orgeinisatie van keuringsdiensten.
Keuring van gevogelte in het buitenland.
A. De Vereenigde Staten van Noord-Amerika ... 54
§ 1. Keuring van levend pluimvee in verschil-
lende steden...........54
S 2. Keuring van geslacht pluimvee in enkele con-
serven fabriek en in Amerika......59
§ 3. Samenvatting...........66
B- Duitschland..............67
§ 1. Voorschriften, regelende de keuring van ge-
vogelte ..............67
I 2. Uitvoering van den dienst.......69
§ 3. Samenvatting................74
§ 4. Polizeiverordnung vom 24 Mai 1925 ...nbsp;74
-ocr page 14-§ 1. Het toezicht op bedrijven waar pluimvee
voor exportdoeleinden wordt geslacht of tot
§ 2. Beknopte beschrijving van een exportslach-
terij voor pluimvee.........80
§ 3. Keuring van voor binnenlandsch gebruik
bestemd pluimvee in Denemarken .... 84
§ 4. Samenvatting.......... . 90
HOOFDSTUK IV.
Toezicht op gevogelte als voedingsmiddel in Nederland.
A.nbsp;Toezicht op gevogelte volgens de „Warenwetquot;.
§ 1. Behoort gevogelte tot de „warenquot; volgens
§ 2. Moeilijkheden bij het instellen van een straf-
vervolging ............92
§ 3. Er is geen bizonder pluimvee-besluit uitge-
vaardigd .............93
§ 4. Moeilijkheden bij het toezicht op de inrich-
ting der slachterijen.........94
§ 5. Personeelsbezetting.........97
§ 6. Ontbreken van bepalingen omtrent het be-
dwelmen .............99
B.nbsp;Critische beschouwingen over de bestaande toe-
stand.
§ 1. Overzicht van verschillende publicaties . . 100
§ 2. Voorstellen ter verbetering van den bestaan-
den toestand, aansluitende aan de „Waren-
wetquot; en aan andere wetten......104
a.nbsp;Regeling te Zwolle ........104
b.nbsp;Regehng te Haarlem.......107
c.nbsp;Vestigingswet kleinbedrijf.....108
d.nbsp;Hinderwet...........109
§ 3. Voorstellen ter verbetering van de keuring
van gevogelte, aansluitende aan de „Vleesch-
keuringswetquot;...........112
a.nbsp;Algemeene opmerkingen......112
a.nbsp;Algemeene opmerkingen......121
b.nbsp;Markttoezicht op levend pluimvee . . . 123
c.nbsp;Keuring van pluimvee ....... 123
-ocr page 15-HOOFDSTUK V.
Welke aanvullingen der „Vieeschkeuringswetquot; zijn
noodig, viranneer het keuren van gevogelte, resp. het
toezicht op geslacht pluimvee onder deze vi^et zal
worden gebracht.
§ 1. Algemeene opmerkingen.......128
8 2. Bepalingen van algemeene strekking die aan-
vulling behoeven..........131
S 3. Bepalingen, regelende het repressieve toe-
zicht op gevogelte..........134
S 4. Bepalingen, regelende de „preventieve keu-
ringquot; van gevogelte.........136
8 5. Een keuringsregulatief voor gevogelte . .nbsp;140
§ 6. Samenvatting van Hoofdstuk IV en V . . .nbsp;140
DERDE AFDEELING.
Keuringstechniek en keuring.
HOOFDSTUK VI.
Keuring vóór het slachten.nbsp;142
HOOFDSTUK VII.
Keuring na het slachten.
Beknopt overzicht van de keuring en van de keu-
ringstechniek.nbsp;146
B. Uitwendige inspectie.
8 2.nbsp;de huid.............152
8 3.nbsp;de ondervoeten...........156
§ 4.nbsp;de gewrichten...........157
8 5.nbsp;de musculatuur...........158
Onderzoek en beoordeeling van de organen.
§ 1.nbsp;de lever.............159
I 2. slokdarm- krop- maag- darm......162
§ 4.nbsp;de eierstok............173
8 5. de eileider............175
§ 6. de nieren.............178
8 8. trachea en longen..........181
-ocr page 16-D. Inwendig onderzoek van de romp.
§ 1. Sereuze vliezen — lichaamsholte .... 185
§ 2. Het periphere zenuwstelsel ......
§ 3. Beenderen........... 188
HOOFDSTUK VIII.
Beknopte beschrijving der meest voorkomende ziekten
bij gevogelte, in het bijzonder met het oog op de be-
oordeeling der daaraan, lijdende dieren bij de keuring.
A.nbsp;Stofwisselingsziekten.
2. Avitaminosen....................192
B.nbsp;Door schimmels veroorzaakte ziekten.
1.nbsp;Aspergillose............ ^g^
C.nbsp;Door bacteriëele infecties veroorzaakte ziekten.
1.nbsp;Tuberculose........................jgg
2.nbsp;Pseudotuberculose.....• ....nbsp;215
3.nbsp;Vogelcholera........• ...nbsp;216
4.nbsp;Coryza.............'.nbsp;222
5 Salmonellosen........! !nbsp;223
D.nbsp;Door virus veroorzaakte ziekten.
1.nbsp;Vogelpest.............231
2.nbsp;Vogelpokken en diphtherie......[nbsp;233
3.nbsp;Neurolymphomatosis gallinarum.....235
4.nbsp;Leucaemie........................237
E.nbsp;Door protozoën veroorzaakte ziekten.
1.nbsp;Coccidiose.............239
2.nbsp;„Blackheadquot;........! ! ! ! ] 240
3.nbsp;Trichomoniasis .......... 242
F.nbsp;Ziekten door parasieten.
1.nbsp;Ectoparasieten............243
2.nbsp;Endoparasieten...........' 244
HOOFDSTUK IX.
Slotbeschouwingen en literatuur.
§ 1. Keuringsregulatief..........251
§ 2. Overzicht over het geheele werk . . . ! 254
§ 3. Literatuur.............257
INLEIDING.
Keuring van vleesch wordt al bijna een eeuw gerekend
tot het onbetwistbaar werkterrein van den dierenarts.
De methodiek van het onderzoek van het geslachte dier
zoowel als de toepassing van verschillende bacteriologische
methoden, zijn zoodanig ontwikkeld, dat de te vellen uit-
spraak steeds in overeenstemming kan zijn met de heer-
schende inzichten der vergelijkende- en der algemeene ziek-
tekunde, zij het dat daarbij veelvuldig met maatschappelijke
eischen rekening gehouden moet worden.
Aan de inrichting der keuringsdiensten voor vleesch,
waarbij alle te slachten dieren vóór- en na den dood worden
onderzocht, wordt internationaal allerwege aandacht be-
^teed. De graad van volledigheid dezer overheidsmaatrege-
en hangt nog slechts van plaatselijke omstandigheden en
Van de ambtelijke opvattingen der met deze taak belaste
ambtenaren af.
Bij het toezicht op gevogelte is deze toestand geheel an-
ders. Nog te weinig wordt er mede rekening gehouden, dat
ook onder pluimvee vele ziekten voorkomen en dat in het al-
gemeen „ziekequot; dieren niet geschikt zijn om als voedsel voor
en mensch in den handel te worden toegelaten, afgezien nog
Van eventueele gevaren die daaruit voor de gezondheid der
gebruikers kunnen voortvloeien. Men vindt onder de des-
quot; igen hier te lande twee stroomingen over de wijze
^aarop aan deze misstand een einde kan worden gemaakt.
it was voor den schrijver van dit proefschrift aanleiding
een diepgaand onderzoek in te stellen naar de argumenten
le voor beide zienswijzen kunnen worden aangevoerd. Al-
een daarna zal men kunnen beoordeelen aan welke werk-
wijze de voorkeur gegeven zou moeten worden.
ot dit doel heeft schrijver dezes zich door een vrij lang-
^^ung bezoek aan Berlijn (in 1936) op de hoogte gesteld van
^et aldaar bestaande toezicht op gevogelte, vervolgens werd
'n 1937 een bezoek gebracht aan Denemarken, ter bestu-
deering van het aldaar in zwang zijnde systeem. De opge-
dane ervaringen zijn in Hoofdstuk III beschreven.
Bij de studie van het toezicht op gevogelte in Nederland
werd een zoo volledig mogelijk overzicht opgesteld van het-
geen daaromtrent in den laatsten tijd werd gepubhceerd.
Daarbij teekenden zich de bovengenoemde twee stroo-
mingen hoe langer hoe duidelijker af. (Hoofdstuk IV).
De eene groep deskundigen bepleit handhaving van het
bestaande stelsel: d.i. een z.g.n. repressief toezicht krach-
tens de Warenwet. Verschillende schrijvers erkennen, dat
er aan de wijze waarop dit toezicht thans wordt uitgeoefend
wel bezwaren verbonden zijn, maar dat deze door te maken
aanvullende bepahngen opgeheven kunnen worden.
De tweede groep bepleit om verschillende redenen het
losmaken van de pluimveekeuring uit de Keuringsdiensten
van Waren (K. v. W.) en het overbrengen daarvan naar de
Vleeschkeuringsdiensten. Daarvoor zou dan deze gevogelte-
keuring bij de „Vleeschkeuringswetquot; geregeld moeten
worden.
Het bezwaar doet zich dan gevoelen, dat het bij deze wet
geregelde toezicht op vleesch in hoofdzaak een preventief
karakter heeft, terwijl daarnevens een repressief toezicht op
„vleeschwarenquot; is ingesteld. Voorstanders van het „onder
de Vleeschkeuringswet brengenquot; der pluimvee-keuring heb-
ben daarbij in hoofdzaak invoering van het preventieve
stelsel ten doel. Zij erkennen, dat dit preventieve toezicht
althans aanvankelijk alleen in een aantal (grootere) ge-
meenten uitvoerbaar zal zijn, dus een facultatief karakter
zal moeten dragen. Hoe goed nu de bedoelingen dezer pu-
blicisten ook mogen zijn, zij hebben zich maar weinig bezig
gehouden met de vraag hoe dan in het toezicht in de andere
gemeenten moet worden voorzien. Wij hebben aan dit punt
in het bizonder aandacht besteed (Hoofdstuk V).
Onder de direct bij deze zaak betrokkenen, de handelaars
in geslacht gevogelte, blijken de voorstellen tot wijziging van
het toezicht ook weinig instemming te genieten. Zij baseeren
hun bezwaren in hoofdzaak op de meening, dat de gebruiken
in den handel in geslacht pluimvee niet zouden toelaten, dat
de dieren na de slachting worden ontweid en dan door den
daarvoor aangewezen ambtenaar gekeurd. Dieren die deze
ehandeling ondergingen, zouden spoediger aan „bederfquot;
onderhevig zijn, dan de dieren, die volgens bestaand gebruik
na slachten en plukken, met de ingewanden geheel of ge-
deeltelijk in de buikholte gelaten, werden bewaard.
Dit vraagstuk scheen voor het geheele probleem van zoo
^ndamenteele beteekenis, dat wij daaraan een bizonder
oofdstuk (III) hebben gewijd, waarin ook de resultaten
van een ter zake ingesteld experimenteel onderzoek zijn op-
genomen.
In nauwe aansluiting aan deze voorstellen moet ook het
verplicht slachten van pluimvee in door de overheid aange-
wezen gebouwen worden gezien (centralisatie der slachtin-
gen). Het wordt algemeen erkend dat zulk een centrali-
^tie het verrichten der volledige keuring, zooals deze in de
eeschkeuringswet is neergelegd, ten zeerste ten goede
omt. Sommigen achten het laatste niet uitvoerbaar zonder
het eerste.
Het is echter duidelijk, dat hoe ook de dienst wordt inge-
richt het eigenlijke keuren der dieren, dit is het verrichten
van het onderzoek en het beoordeelen der dieren met het
op hunne geschiktheid als voedingsmiddel voor den
™ensch, steeds volgens dezelfde richtsnoeren zal moeten ge-
sc^ leden. Daarom wordt in de derde hoofdafdeehng van
1 proefschrift de keuringstechniek uiteen gezet. Orgaans-
gewijze wordt een opsomming gegeven van de veelvuldig
stuknbsp;afwijkingen. In een daarop volgend Hoofd-
u worden dan de meest voorkomende pluimveeziekten
eknopt beschreven, waarbij in hoofdzaak gelet wordt op
gegevens, die voor de beoordeeling der dieren bij de keuring
van beteekenis zijn.
ov^quot;^nbsp;^^nbsp;inleiding nog een punt ter behandeling
Z^'^Vnbsp;gevogeltequot;. Wat hier on-
vor'nbsp;verstaan, bleek in de eerste regels der
o«ge alinea. Er moet nog worden omschreven wat met
-gevogeltequot; wordt bedoeld.
In dit proefschrift wordt niet gesproken over de keu-
ring van de in het wild levende vogels, die bij de jacht wor-
den buit gemaakt en daarna tot voedsel voor den mensch
worden bestemd. Zouden wij deze in dit werk hebben be-
trokken, dan zouden tal van bizondere vraagstukken van
praktischen aard behandeld moeten worden, terwijl ook het
Hoofdstuk VIII over de ziekten dezer dieren bizonder om-
vangrijk zou zijn geworden.
Voor de keuring van deze dieren (vederwild) wordt ver-
wezen naar het boek van Dr. H. H. Nijssen „Wild en Wild-
ziekten in Nederlandquot; (blz. 144).
Wij willen ons arbeidsveld nauwer begrenzen. Kenmer-
ken van slachtvee zijn, dat deze dieren als huisdieren wor-
den gehouden, zij het dat zij eerst als gebruiksdieren worden
gebezigd, hetzij voor de productie van voedingsmiddelen
(melk), van grondstoffen, zooals schapen voor de wol, dan
wel als trekdieren, zooals paarden, of uitsluitend voor de
vleeschproductie worden geteeld (varkens). Al dan niet na
een bizondere voorafgaande mestperiode worden deze die-
ren door de eigenaars voor de slachtbank bestemd.
Bij het bepalen van hetgeen wij in dit proefschrift onder
gevogelte (synoniem pluimvee) willen verstaan, hebben wij
ons beperkt tot die dieren, die als huisdieren worden ge-
houden en dus tijdens het leven in handen zijn der eigenaren
en in dezen staat voor de slachtbank bestemd worden. Daar-
onder blijken dan te vallen hoenders (t.w. kip, haan, ka-
poen), eenden, ganzen, duiven en kalkoenen.
Volledigheidshalve hebben wij ook enkele opmerkingen
over parelhoenders en pauwen ingelascht.
Het zal den lezer blijken, dat ook na de bovengenoemde
logische beperking van het arbeidsveld nog een zeer om-
vangrijke stof ter bestudeering overbleef.
EERSTE AFDEELING.
algemeen gedeelte. — experimenteel onderzoek,
HOOFDSTUK I.
ALGEMEEN GEDEELTE.
§ 1- Eigenschappen van het vleesch van gevogelte.
Consistentie en bouw.
De consistentie van het vleesch van gevogelte is over het
a gemeen vaster dan bij onze andere slachtdieren. De spie-
ren zijn slechts spaarzaam door bindweefsel van elkaar ge-
scheiden, de spiervezels zelf zijn fijner, terwijl de vetafzet-
f'ng in de spieren minimaal is te noemen.
Kleur van het vleesch.
Over het algemeen is de kleur als „witquot; aan te duiden.
ƒ bestaat echter groote verscheidenheid in kleurschakee-
quot;ng tusschen verschillende spiergroepen van een en het-
2e e dier. Zoo heeft o.a. de borstmusculatuur van de kip
een „wittequot; kleur, terwijl het vleesch van hals- en schenkel-
spieren een donkere, soms roodbruine kleur bezit. Niet on-
vermeld mag blijven, dat het vleesch bij jonge dieren lichter
van kleur is dan bij oudere. Het vet is in den regel geel
In groote trekken mag men zeggen: het vleesch van kip.
aikoen en parelhoen is hcht van kleur, terwijl dat van
eend, gans en duif donkerder van tint is.
^euk en smaak.
vo^d^-^^nbsp;andere afhankelijk van soort, leeftijd en
le°fnbsp;algemeen bekend, dat juist bij gevogelte de
ee tijd in niet geringe mate van invloed is op de smaak van
het vleesch.
ok bij de hoenderachtigen heeft het geslacht in zooverre
-ocr page 22-invloed, dat het vleesch van vrouwelijke dieren malscher is
dan dat van mannelijke. Geslachtsreuk is niet waargenomen.
De bizonder fijne smaak van het vleesch van kapoenen,
wordt door sommigen hoog geschat. Szuman en Cari-
droit 63) hebben getracht hiervoor een verklaring te vin-
den. Zij konden vaststellen, dat tusschen de spierfibrillen
bij kapoenen, juist tegen hun verwachting in. geen vet aan-
wezig is. De vetophooping vindt men uitsluitend in de
subcutis en m de buikholte. Een bijzondere structuur van
de spieren werd echter wel waargenomen; de fibrillen liggen
bij kapoenen meer uit elkaar, de tusschenruimte is opgevuld
met los bindweefsel. Men mag wel aannemen, dat de
malschheid van dit vleesch door koken of braden wordt be-
vorderd, omdat door deze bewerking het bindweefsel wee-
ker wordt.
Abnormale reuk en smaak.
Evenals het vleesch onzer andere slachtdieren een afwij-
kende geur, respectievelijk smaak kan aannemen, is zulks
ook het geval met pluimveevleesch.
Invloed van het voedsel.
Het verstrekken van oliehoudend voedsel, b.v. lijnkoeken,
lijnzaad enz., kan aan het vleesch een tranige reuk en smaak
veroorzaken.
Bij kalkoenen en eenden welke met hennipzaad waren
gevoerd, werd eveneens een dergelijke afwijkende smaak
waargenomen.
Watervogels, welke kort voor de slachting met visch of
met vischmeel worden gevoerd, verspreiden een duidelijk
waarneembare vischgeur.
Bevroren gevogelte, hetwelk langdurig in koelhuizen is
opgeslagen geweest, kan een muffe tot ranzige smaak
hebben.
Niebel 39) nam een eigenaardige bittere smaak waar
bij dieren, welke gevoederd waren met koolrapen.
Wundram 72) vermeldt een bittere smaak bij eenden
-ocr page 23-en ganzen, welke tevoren in de gelegenheid waren geweest
de bittere Artimisia absinthium tot zich te nemen.
Na intensieve maisvoedering vormt zich donkergeel, olie-
achtig vet.
Verteerbaarheid en chemische samenstelling.
Het vleesch van gevogelte bevat in het algemeen even-
veel waardevolle bestanddeelen als het vleesch der slacht-
dieren, die tot de klasse der zoogdieren behooren.
Hierbij voegt zich nog het feit dat eerstgenoemde vleesch-
soort meer waardevolle (eiwit)- en minder collagene elemen-
ten bevat, n.1. 1.2—1.5 %, terwijl dit voor het vleesch van
zoogdieren 2—2.5 % bedraagt. Bij een gemiddeld gehalte
aan stikstofhoudende substantie van ongeveer 20 %, bevat
gevogeltevleesch 18.5—19 % eiwit; het vleesch van de an-
dere groep daarentegen slechts 15—18 %. (Zie M o e 11 e r-
Zievel). 37)
Genoemde verschillen zouden ook tot uiting komen in de
meer of minder gemakkelijke verteerbaarheid, waarbij dan
gevogelte de voorrang zou genieten.
Volledigheidshalve vermelden wij in twee tabellen, over-
genomen uit resp. Bongert 5) en M oeller-Ri evel, 37)
de samenstelling van het vleesch van zoogdieren en vogels
(Tabel I) en van organen van enkele vogelsoorten (Tabel II).
TABEL I.
Overgenomen uit Bongert. 5)
Lebensmittel. |
Sä tn i % |
(U . U o ÜB u O |
V 2 2 lt;u C |
Ausnutzbare |
Ausnutzbare | ||||
a s ts 3 •a 3 00 w |
(U |
) lU 0 TD |
S- S Pquot; Cal. |
M to Cal. | |||||
fett .... |
55.31 |
43.74 |
0.95 |
18.11 |
22.94 |
0.28 |
2887 |
6460 | |
Rindfleisch |
mittelfett . . |
70.96 |
28.14 |
1.00 |
19.01 |
7.25 |
0.42 |
1471 |
5065 |
mager . . . |
74.23 |
24.62 |
1.15 |
19.68 |
3.27 |
0.54 |
1133 |
4396 | |
Kalbfleisch |
[ fett .... |
68.65 |
30.35 |
1.00 |
18.66 |
9.82 |
0.34 |
1692 |
5397 |
1 |
, mager . . . |
73.72 |
25.16 |
1.12 |
20.72 |
2.85 |
0.43 |
1132 |
4301 |
Schaffleisch lt; |
' fett .... |
53.45 |
46.65 |
0.90 |
16.27 |
26.55 |
0.24 |
3146 |
6759 |
mager . . . |
72.12 |
26.68 |
1.20 |
19.00 |
6:oi |
0.39 |
1054 |
4856 | |
Schweinefleisch lt; |
[ fett .... |
48.95 |
43.30 |
0.75 |
14.43 |
32.72 |
0.24 |
3644 |
7138 |
1 |
. mager . . . |
72.30 |
26.80 |
0.90 |
19.23 |
5.89 |
0.39 |
1352 |
4881 |
Pferdefleisch |
74.15 |
24.79 |
1.06 |
20.57 |
2.34 |
0.82 |
1097 |
4244 | |
Huhn lt; |
1 fett .... |
70.06 |
29.03 |
0.91 |
18.46 |
8.73 |
0.39 |
1585 |
5293 |
i |
mager . . . |
76.22 |
22.41 |
1.37 |
19.54 |
1.33 |
0.55 |
947 |
3983 |
Ente 1 |
Brust . . . |
73.26 |
25.71 |
1.03 |
21.53 |
2.57 |
0.44 |
1130 |
4262 |
Schenkel . . |
72.80 |
26.37 |
0.83 |
18.79 |
5.96 |
0.34 |
1399 |
4921 | |
Gans |
fett .... |
37.87 |
61.65 |
0.48 |
15.23 |
42.63 |
0.14 |
4595 |
7235 |
75.21 |
23.64 |
1.15 |
21.19 |
0.93 |
0.48 |
975 |
3933 |
TABEL IL
Overgenomen uit M o e 11 e r - R i e v e 1. 37)
Rohnährstoffe. |
Ausnutzbare Nährstoffe | ||||||
Geflügelart. |
Wasser |
Stick- |
Fett |
Kohle- |
Stick- |
Fett |
Kohle- |
__ | |||||||
Gesamte innere ^ fetten Huhn |
59.70 |
17.63 |
15.30 |
2.26 |
15.69 |
18.33 |
2.24 |
von einem i mageren |
74.52 |
18.75 |
2.41 |
3.00 |
16.72 |
2.29 |
2.97 |
Lunge, Herz und Leber einer fetten Gans . . |
70.63 |
15.13 |
6.62 |
6.37 |
13.47 |
6.29 |
6.31 |
Wagen einer fetten Gans . . |
71.43 |
20.84 |
5.3 |
1.44 |
18.55 |
5.06 |
1.43 |
§ 2. De verschillende pluimveesoorten en hunne ouder-
domskenmerken. 40)
De kip ■— Gallus domesticus.
De kip is na slachting kenbaar aan de „vleezigequot; aan-
hangende deelen van den kop (kam en lellen), welke bij de
verschillende rassen in verschillende mate zijn ontwikkeld.
De goed ontwikkelde krop hgt aan het caudale einde van
den hals.
Ten gerieve van hen, die met de keuring zijn belast, ver-
melden wij hier enkele benamingen, welke in den pluimvee-
handel gebruikelijk zijn.
Piepkuikens:
Hieronder verstaat men 6—8 weken oude dieren. Na
8 weken dragen zij de benaming van braadkuikens of
jonge hanen.
Poulardes:
Dit zijn jonge dieren, drie tot ten hoogste vier maan-
den oud, welke op een bepaalde manier zijn gemest.
Braadkippen:
Dieren, wier gewicht varieert tusschen 10—12 ons.
Soepkippen:
Deze benaming wordt gebruikt voor alle overjarige
kippen, welke niet aan den leg zijn.
Kapoenen:
Gecastreerde, gemeste hanen.
Poulet:
Klein gesneden kip.
Onder het dresseeren van pluimvee verstaat men:
Het panklaar maken der dieren met inbegrip van de
verwijdering der organen.
Ouderdomskenmerken hij kippen.
Bij de bepaling van den leeftijd maakt men in het alge-
meen gebruik van de eigenschap, dat de beenderen van het
skelet gedurende de eerste levensmaanden nog niet volledig
zijn verbeend, maar nog gedeeltelijk uit kraakbeen bestaan.
Langzamerhand wordt dit kraakbeen door been vervangen,
waardoor de elasticiteit inboet en de breekbaarheid grooter'
wordt.
Men onderscheidt zooals boven reeds werd aangegeven:
Zeer jonge dieren (piepkuikens).
Jonge dieren (poulardes).
Volwassen dieren.
Kenmerken van zeer jonge dieren — tot drie maanden
oud:
a.nbsp;Het caudale einde van het borstbeen is gemakkelijk
buigbaar, zacht en elastisch. Ook de kam van het
borstbeen (crista sterni) kan men terzijde drukken.
b.nbsp;De schaambeenderen zijn gemakkelijk naar binnen te
drukken, zonder dat zij bij deze manipulatie breken.
Gebeurt dit echter bij uitzondering wel, dan hoort men
geen knappend geluid.
Ook de zitbeenderen zijn zeer gemakkelijk te buigen,
zonder te breken.
c. Bij mannelijke dieren ontbreekt op dezen leeftijd nog
de spoor.
Jonge dieren — tot negen maanden oud.
a.nbsp;Het caudale einde van het borstbeen breekt zeer ge-
makkelijk zonder dat hiertoe bizondere krachtsinspan-
ning noodig is. De kam van het borstbeen laat zich
nog slechts weinig naar terzijde buigen.
b.nbsp;De schaam- en zitbeenderen zijn nog in de richting
van de lichaamsholte te verplaatsen.
c.nbsp;Bij mannelijke dieren is de spoor ongeveer een halve
c.m. lang.
Volwassen dieren.
a.nbsp;Het caudale einde van het borstbeen laat zich niet
meer buigen; bij groote krachtsinspanning breekt het.
De crista sterni is zeer stevig en onbeweeglijk ge-
worden.
b.nbsp;De schaam- en zitbeenderen breken wanneer men ze
naar binnen wil buigen. Men kan dan een knappend
geluid waarnemen.
c.nbsp;Bij hanen zijn de sporen langer dan een halve c.m. In
het algemeen wordt de spoor tot AYi maand slechts
door een hoornschub aangeduid, op 7 maanden is ze
3 m.m., op één jaar 15 m.m., op twee jaar 25—21 m.m
(naar boven gekromd), op 4 jaar 50—54 m.m., op 5
jaar 62—65 m.m. lang.
öe eend — Anas domestica.
Bij de eend ontbreekt een eigenlijke krop; de aan de
hals aanwezige verdikking is meer te beschouwen als een
plaatselijke verwijding van de Oesophagus.
De gans ~ Anser domesticus.
Ook hier ontbreekt de krop. In plaats van dit orgaan
gus welke bereids in de borstholte is gelegen
Vooral jonge dieren leveren een uitstekende vleeschsoort.
Ouderdomskenmerken bij eenden en ganzen.
Jonge dieren.
a.nbsp;Bij jonge dieren is de trachea vóór de borstingang ge-
makkelijk samendrukbaar.nbsp;^
b.nbsp;Het caudale einde van het borstbeen is zeer elastisch
c.nbsp;Tegen het gemakkelijk breken van den bovensnavel
als zijnde een waardevolle factor bij de leeftijdsbepa- .
hng dient op deze plaats te worden gewaarschuwd.
d.nbsp;De cloaca is nauw; bij mannelijke dieren is aan de ven-
trale rand een draadvormige penis op te merken
e.nbsp;De beenderen van den kop. in de omgeving van de
oogen zouden gemakkelijk indrukbaar zijn
Dit laatste kenmerk vindt in handelskringen vrij veel
toepassing.nbsp;'
Volwassen dieren.
b. B^ oude mannelj-ke dieren is een zeer sterk ontwik-
kdde penis aan de ventrale rand van de cloaca zicht-
Ook zijn kop en hals veel dikker.
Men zou hier nog aan toe kunnen voegen, dat zoowel
oude eenden als ganzen in het bezit zijn van: harde, moeilijk
breekbare snavels, ruwe pooten. stompe, afgesleten nagels
en dikke moeilijk in te scheuren zwemvliezen .
De duif — Columba livia.
De krop bestaat uit twee groote symmetrisch gelegen zak-
-ocr page 29-ken. Een galblaas ontbreekt, terwijl de blinde darmen zeer
klein en kort zijn.
Ouderdomskenmerken bij duiven.
Jonge dieren.
a- Bij jonge dieren (hoogstens 5—6 weken oud) is het
borstbeen gemakkelijk te buigen; zulks in tegenstelling
met dieren van 2—3 maanden, waarbij alleen nog het
caudale einde elastisch is.
b. De borstmusculatuur schemert bij zeer jonge dieren wit
door de huid heen, bij oudere dieren echter blauwrood.
c- De schachten van de stuurpennen zijn zacht en bevat-
ten een roodgeelachtige massa, terwijl tot 6 weken de
fijne, gele donsveeren aanwezig blijven.
d. De snavel is week en buigzaam.
Volwassen dieren.
a- De borstmusculatuur is blauwrood gekleurd.
b.nbsp;Het sternum is onbeweeglijk.
c.nbsp;De schachten der stuurpennen zijn hard en hol.
d.nbsp;De snavel is hard.
öe kalkoen — Meleagris gallapavo is een groote, ongeveer
1 m lange vogel. Kop en bovenste gedeelte van de hals zijn
kaal. De onbevederde huidplooien aan bovensnavel en keel,
worden ten onrechte „vleeschlappenquot; genoemd.
De kalkoen draagt aan het onderste gedeelte van den
hals een penseelvormig bosje grijszwarte veeren. De inplan-
ting van deze veeren blijft na het plukken kenbaar in den
vorm van een wratachtige verdikking. De krop is goed ont-
wikkeld.
Ouderdomskenmerken bij kalkoenen.
a- Bij dieren onder het jaar zijn de punten van de bui-
tenste slagpennen spits, bij oudere exemplaren daaren-
tegen meer afgerond.
b.nbsp;De pooten van jonge dieren zijn zwartgrijs van kleur
op lateren leeftijd echter roserood tot rood.
c.nbsp;Oude hanen zijn in het bezit van een lange spoor.
In het algemeen kan men opmerken dat oude dieren in
het bezit zijn van: ruwe hoornschubben aan de pooten
en stompe nagels. In tegenstelling met jonge dieren
waar de schubben van de pooten glad en glanzend zijn
en als regel hcht, tot geelachtig van kleur.
Het parelhoen - Numida meleagris heeft slechts een zeer
korte staart. Het yeerenkleed is blauwgrijs gekleurd, met
witte V ekken. De krop is goed ontwikkeld. Een galblaas
ontbreekt. De huid is geel tot geelbruin van Meur. Het
vleesch komt in smaak overeen met dat van de kip. Indien
deze dieren vrij worden gehouden, verkrijgt het vleesch
vaak een wildsmaak.
De pauw ~ Pavo cristatus.
Ofschoon dit dier niet vaak ter markt komt, mag het toch
m deze lijst niet onvernoemd blijven.
Het is gemakkelijk kenbaar aan het bosje veeren op den
kop en den langen staart. Het vleesch van jonge dieren zou
2eer smakelijk zijn; oudere dieren zijn als bij andere dier-
soorten meestentijds taai.
§ 3. Verschillende slachtmethoden voor gevogelte.
Ofschoon, zooals zich trouwens wel laat indenken, de
hteratuur op dit zeer speciale gebied niet veel bood, viel bij
frtiLT nquot;'
artikel van D r. M a y. 36)
Genoemde auteur beschrijft een aantal slachtmethoden
voor pluimvee, waarvan hij tevens de voor- en nadeelen op-
somt. Hij betreedt hierbij het moeilijke terrein der bedwet
mmg en de hiermede nauw verbonden problemen van ethi-
schen en humanitairen aard.
Wij meenden dat een overzicht van deze slachtmethoden
m dit werkje niet mocht ontbreken.
a.nbsp;Decapitatie.
Allereerst vraagt Dr. May onze aandacht voor de wijze,
zooals op het land in het algemeen het dooden van gevo-
gelte geschiedt. Hier gebeurt dit vaak doordat men eenvou-
dig de kop van het lichaam afrukt of afdraait, ook wel door
middel van een bijl de kop afhakt of met een mes afsnijdt.
Bij al deze handehngen heeft men het voordeel dat de kop
van de rest van het lichaam wordt gescheiden en de functie
van de hersenen waarschijnlijk onmiddellijk wordt opgehe-
ven. Hiertegenover staat, dat deze methode een bron voor
mishandelingen vormt wanneer zij uitgevoerd wordt door
personen, die onhandig zijn of hiertoe de noodige routine
missen.
b.nbsp;Het insnijden aan de ventrale zijde van de hals tot op
de wervelkolom. De z.g.n. „uitwendige halssnedequot;.
Deze methode is te vergelijken met de ritueele slachtwijze,
zooals deze door de Israëlieten bij onze groote slachtdieren
wordt toegepast.
Hier zij voorop gezet, dat men ten aanzien van de bloed-
circulatie van kop en hals bij vogels dezelfde verhoudingen
aantreft als bij de zoogdieren.
Het zijn n.1. twee paar bloedvaten, te weten de art. verte-
bralis en de art. spinahs anterior, welke door hun hgging in
een beenig kanaal, zoodanig beschut zijn, dat zij ook na het
aanbrengen van genoemde snede intact blijven en dus ook
de hersenen van bloed blijven voorzien, waarmede de moge-
lijkheid gegeven is dat het bewustzijn niet geheel verdwijnt,
resp. terugkeert.
c.nbsp;De neksteek of neksnede.
Hierbij worden de hersenen ter hoogte van de medulla
oblongata van het ruggemerg gescheiden.
Het dier is tengevolge van deze onderbroken verbinding
verlamd en daardoor weerloos. Vervolgens laat men het
dier verbloeden door het aanbrengen van de uitwendige
halssnede, (b).
Of het dier door deze steek onmiddellijk bewusteloos is
kan zeer in twijfel worden getrokken. Wij mogen naar alle
waarschijnlijkheid aannemen dat de hersenfunctie onge-
stoord blijft, totdat een voldoende mate van verbloeding is
ingetreden.
d.nbsp;De verstikkingsdood.
Om dit te bewerkstelhgen wordt de borstkas samenge-
drukt, waardoor het ademen wordt belemmerd.
Hier krijgt men dus naast elkaar: mishandehng voort-
vloeiende uit het samendrukken van de borstkas en het be-
klemmende gevoeld van ademnood. De hier beschreven me-
thode vindt wel toepassing bij duiven en eenden (Frankrijk).
Hier is de conclusie van ernstige mishandeling wel zeer
gerechtvaardigd. Deze slachtmethode is in elk opzicht te
verwerpen.
e.nbsp;De hersensteek.
Deze methode wordt als volgt uitgevoerd.
De slager fixeert het dier tusschen linker arm en hchaam.
Met de wijsvinger en duim van de linker hand wordt de
snavel geopend. Brengt nu met de rechter hand een tamelijk
lang spits mes in de gehemeltespleet en stoot naar achter en
naar boven met het doel de schedelholte binnen te dringen
en de hersenen te vernielen, waarbij met het mes eenige
draai- en zijwaartsche bewegingen worden uitgevoerd.
Bij deze methode zullen dus allereerst die deelen van de
hersenen worden vernield, welke op de schedelbasis zijn ge-
legen en daar ook de steek naar achteren is gericht even-
eens de kleine hersenen. Meestal echter worden geen deelen
getroffen welke in direct verband staan met de functie van
het bewustzijn en gevoel (hersenschors). Men mag wel
twijfel uiten of het bewustzijn op deze wijze steeds direct
wordt uitgeschakeld.
Hier tegenover kan men echter het volgende stellen: door
-ocr page 33-de draai- en zijwaartsche bewegingen van het mes worden
in de schedelholte bloedvaten aangesneden wier functie is
het hersenweefsel van bloed te voorzien. Het gevolg hiervan
IS dat zeer spoedig de bloedvoorziening ook der „intactequot;
deelen wordt verstoord, waardoor hun functie wel zal ko-
men te vervallen.
Beziet men deze werkwijze van dit standpunt, dan mag
men de conclusie trekken dat de methode nog niet zoo on-
gunstig is te noemen als zij op het eerste gezicht wel lijkt.
f- öe inwendige halssnede.
Deze methode heeft in verschillende landen uitgebreide
toepassing gevonden.
Het fixeeren der dieren kan op verschillende wijze ge-
schieden. Hoe dit door den slager wordt uitgevoerd is onder
e. uitvoerig uiteengezet. In groote bedrijven echter heeft men
zelfs deze tactiek al verbonden aan het systeem van den
loopenden band, zie blz. 82.
In het algemeen maakt men gebruik van een lang smal
mes of een hiertoe speciaal geconstueerde schaar, welke door
•^e geopende snavel zoo mogelijk tot de achterwand van de
keel wordt ingebracht en waarbij men er naar streeft, hetzij
door zijwaartsche bewegingen van het mes of door een knip-
pende beweging van de schaar, de langs den hals verloo-
Pende bloedvaten door te snijden respectievelijk door te
knippen. De dieren verbloeden schijnbaar uit de mond.
Volgens May 36) zouden door de anatomische verhou-
dingen meestentijds maar één, soms zelfs geen der beide
carotiden worden getroffen. Bovendien moeten wij beden-
ken dat door het boven gememoreerde verloop van de art.
vertebralis en art. spinahs, welke naar alle waarschijnlijk-
heid eveneens niet aangesneden worden, de bloedvoorzie-
ning der hersenen weinig zal lijden, en hunne functie niet
blijvend zal wegvallen.
Dere methode wordt dan ook door May voor zeer pijn-
lijk gehouden.
Grzimek 21) stelt zich eveneens op het standpunt, dat
-ocr page 34-gezien het verloop der bloedvaten in de omgeving van het
strottenhoofd, door de inwendige halssnede beide carotiden
niet worden geraakt met het gevolg dat dergelijke dieren
onvolledig zouden verbloeden.
Schönberg 57) onderzocht 33 aldus gedoode kippen.
Hierbij kon hij vaststellen dat bij 30 van de 33 dieren de
gezamenlijke bloedvaten in de weeke deelen van den hals
aangesneden waren. Slechts in I geval waren de carotiden
beiderzijds niet getroffen. De art. carotis communis was in
twee gevallen aan één zijde niet geopend.
Als voordeel van deze methode wordt door genoemde
auteur genoemd: de intact gebleven huid aan den hals; deze
beschermt voor het indringen van rottingsbacteriën en vlie-
gen (maden).
Een nadeel is dat men zich tijdens het aanbrengen van de
snede moeilijk zou oriënteeren. Ook bestaat nog de moge-
lijkheid, dat indien de snede te ver halswaarts wordt aange-
bracht, het bloed zich geen uitweg baant door de snavel-
opening, maar onder de huid van den hals stagneert en hier-
mede een predispositie schept voor vroegtijdig bederf.
Schönberg komt tenslotte tot de conclusie, dat tot het
verkrijgen van een goede houdbaarheid en snelle verbloe-
ding, na voorafgande bedwelming, de inwendige halssnede
vlak achter de caudale rand van de onderkaak dient te wor-
den aangebracht.
Van belang hierbij is, dat de snede de geheele halsbreedte
bestrijkt en dat de halsmusculatuur tot op de wervelkolom
wordt doorgesneden.
Bedwelming.
Niet alleen Schönberg, doch ook M a y doet zich hier
kennen als een warm voorstander van een doelmatige be-
dwelming vóór het slachten en met de huidige opvattingen
over het dooden van dieren, zijn hun eischen werkelijk niet
te hoog gesteld. De bedwelming kan volgens deze schrijvers
eenvoudig bewerkstelhgd worden door het aanbrengen van
één of twee slagen op het achterhoofd.
Men zal dan merken, dat de oogen zich direct sluiten en
de dieren op den grond gelegd omvallen en rustig blijven
liggen, zulks in tegenstelling met dieren geslacht volgens één
der beschreven methoden, waarbij geen bedwelming is toe-
gepast.
Ganzen, eenden en kalkoenen bedwelmt men door één of
twee slagen met een 40 c.m. lange houten knuppel.
Omtrent de bedwelming kan men tenslotte nog aanvoeren
dat zelfs in bedrijven waar druk geslacht wordt, dit onder-
deel in geen enkel opzicht hinderlijk voor den voortgang
der werkzaamheden behoeft te zijn.
Het hier boven aangehaalde kon door persoonlijke waar-
neming in alle opzichten ondersteund worden.
Zoo kon schrijver dezes zich overtuigen dat b.v. in de
groote exportslachterij te Ringsted in Denemarken, waar
toch groote aantallen dieren geslacht worden, deze bedwel-
ming geen enkel practisch bezwaar opleverde.
^ij kunnen dus zonder eenig voorbehoud ook voor pluim-
vee toepassing eischen van het principe dat reeds in de
Vieeschkeuringswet voor „slachtdierenquot; wordt gehuldigd en
^erlangen, dat van overheidswege bepalingen in het leven
borden geroepen, waarbij het bedwelmen van gevogelte vóór
het verbloeden verplichtend wordt gesteld.
§ 4. De koeltechnische behandeling van gevogelte.
Het koelen.
Nadat het pluimvee is geslacht, geplukt en zorgvuldig
schoongemaakt, wordt het onmiddellijk zoodanig afgekoeld,
dat in het inwendige der slachtdieren een temperatuur van
1 tot 3° C. heerscht (controle door het inbrengen van
een thermometer in de anaalopening). Opdat de koude lucht
vrijelijk kan toetreden, worden de dieren op rekken gelegd
of aan de pooten opgehangen. Het koelen geschiedt in koel-
huizen, met een temperatuur van ± O tot 1° C. bij een
relatieve vochtigheid van de lucht van 80 tot 85 %. Ligt
het in het voornemen pluimvee gedurende langere tijd in het
koelhuis op te slaan, dan worden temperaturen benut van
— 0.5 tot 0.5° C. bij een relatieve vochtigheid van
80—85 %.
Bij het verlaten van de koelruimte verdient het aanbe-
vehng de overgang tot hoogere temperaturen zeer behoed-
zaam te doen geschieden.
Het i
invriezen.
Het pluimvee moet van te voren goed afgekoeld zijn, want
indien het direct, dus nog levenswarm of onvoldoende ge-
koeld wordt ingevroren, is de kans op een bepaalde vorm
van bederf vrij groot, zie blz. 27.
Bij het invriezen door middel van afgekoelde lucht is de
gunstigste temperatuur _ 16 tot — 18° C. voor eenden en
ganzen en — 14 tot — 16° C. voor kippen en kalkoenen.
In ieder gval moet de temperatuur in het inwendige der die-
ren — 7° C. bedragen.
Het snel bevriezen van pluimvee kan ook worden bewerk-
stelhgd door het direct met de afgekoelde pekel in aanraking
te brengen. Dit geschiedt bijv. bij toepassing van het pro-
cédé volgens Zarotschenzeff^s), waarbij de pekel op
een bepaalde manier op de te koelen voorwerpen wordt ver-
stoven, waardoor een zeer intensieve „koude overdrachtquot;
plaats heeft.
Om bederf zooveel mogelijk te weren beveelt T u c h-
schneid65) aan: eviscereeren en glaceeren. Het ontdar-
men heeft eenige voordeden te weten: het achterwege blij-
ven van de groene verkleuring van het vet en idem van een
typische bijsmaak van het vleesch.
De groene verkleuring van het retroperitoneale vet bij
niet geëviscereerde dieren kan volgens dezelfde auteur ver-
meden worden door het in de anaalopening inspuiten van
pekel, welke is afgekoeld tot op — 9 resp. — 15° C., waar-
door de ingewanden snel worden geconserveerd.
Een derde methode is het invriezen van pluimvee volgens
het procédé van C r i d e r lo).
Bij dit proces wordt gevogelte, in tegenstelling met de ge-
bruikelijke methoden, van binnen uit bevroren.
Na plukken en ontdarmen wordt een geparafineerde pa-
pieren huls gestoken door de voorste opening van de borst-
kas door de geheele romp en tenslotte door de cloaca.
Vervolgens komt de aldus voorbehandelde romp met de
lengte as loodrecht te rusten in een aluminium vorm, welke
een opening vrij laat voor de toevoer van het koelmedium
naar de papieren huls.
Van te voren heeft men maag en lever en het beenige ge-
deelte van den hals benevens wat zuiver water in de
lichaamsholte gebracht. Deze deelen worden dus in het dier
Vast gevroren, terwijl men hiermede ook bereikt dat geen
storende met lucht gevulde ruimte tijdens het bevriezen 'over-
blijft.
Een met zuiver water samengestelde 23 procentige keu-
kenzoutoplossing van ± •—9° C. wordt zonder onderbre-
king door de hulzen gepompt, zoodat het invriezen van die-
ren met een gewicht van pond 15 tot 18 minuten en bij
een gewicht van 4 pond 30 tot 45 minuten duurt. De ge-
ruiJlt;te en dus warme pekel wordt naar de koelmachine terug
gevoerd en opnieuw afgekoeld.
Het apparaat is zoodanig van kranen voorzien, dat zoodra
eén dier bevroren is, de pekeltoevoer kan worden afgesloten,
terwijl het koelen der andere dieren niet behoeft te worden
onderbroken.
^^Na het invriezen komt het gevogelte in een ruimte bij
C., waar de uitstekende einden van de papieren huls
Worden afgesneden, de openingen afgesloten en het geheele
ler even in water wordt ondergedompeld — m.a.w. „gegla-
ceerd — zij worden tenslotte in een waterdicht omhulsel
Verpakt. Aan zorgvuldig plukken zonder verwonding van
de huid wordt groote waarde gehecht.
De groote voordeelen van dit procédé zijn: geringe kosten
en het fraaie aspect van het op deze wijze houdbaar ge-
maakte pluimvee, dat van versch niet is te onderscheiden.
Bevroren pluimvee kan men het best bewaren bij een tem-
peratuur van — 8 tot —^10° C. en een relatieve vochtigheid
van de lucht van 85 tot 90 %.
Gemiddeld kan men op deze manier ganzen en eenden vier
maanden, kippen en kalkoenen zes maanden in goede con-
ditie houden.
Het ontdooien dient langzaam te geschieden bij ten hoogste
5° C. en duurt circa 24—36 uren. Vooral mogen de die-
ren niet in water gelegd!
Tijdens het invriezen en bewaren van pluimvee bij der-
gelijke lage temperaturen, hebben verschillende veranderin-
gen in de samenstelling van het vleesch plaats. In de eerste
plaats heeft dit betrekking op de eiwitten, welke gedeeltelijk
worden afgebroken. Ook het vet wordt chemisch veranderd.
Er werd in het vet bij versch pluimvee 0.20 % vrije zuren
gevonden, terwijl dit getal na vier tot vijf maanden bewaren
in het vrieshuis tot 0.50 % en na tien maanden tot 0.96 %
was gestegen. (Wundram. 72)
Afwijkingen welke bij bevroren pluimvee kunnen voorkomen.
Zoo nu en dan tracht men gevogelte in den handel te
brengen dat te lang in het vrieshuis is opgeslagen geweest.
De afwijkingen welke hierbij zijn op te merken, kan men
als volgt samenvatten: de huid is witachtig grijs tot grijs-
groen (lijkenkleur). Na het ontdooien verkrijgt ze een geel,
olieachtig aspect, voelt eenigszins plakkerig aan en is moei-
lijk verschuifbaar. Sommige diep gelegen plaatsen nemen
een dofroode kleur aan. Het vleesch is zachter dan normaal
en roodviolet tot donkerrood gekleurd, terwijl de reuk in
sommige gevallen muf is. Het vet blijft a.h.w. vloeibaar,
terwijl men in de lever en andere organen kleine witachtige
korreltjes kan waarnemen — afzettingen van tyrosine.
Op bevroren pluimvee worden schimmels gevonden met
-ocr page 39-name Aspergillus-, Mucor-, Penicillium- en Thamnidium
soorten.
Deze veroorzaken op de huid grijswitte, grijsgroene tot
grijszwarte schimmelvlekken, z.g.n. „Stockfleckequot;.
Zulke dieren dient men als ondeugdelijk te beschouwen.
Zijn de dieren slechts in geringe mate aangetast, dan kan
™en de plekken wegsnijden. Echter bij de kookproef mag
geen abnormale geur of smaak aan de dieren zijn op te
merken.
Schönberg 55) raadt aan dergelijke dieren, mits zij
^iet in al te sterke mate zijn aangetast, af te spoelen in een
- % keukenzout oplossing. Vervolgens goed af te droogen,
droog te bewaren en zoo snel mogelijk te doen nuttigen.
§ 5. Postmortale veranderingen bij gevogelte.
Voor de organoleptische beoordeeling van gevogelte zijn
de veranderingen die na den dood in de huid, het onderhuid-
sche bindweefsel en in het spierweefsel optreden de belang-
rijksten.
Consistentie veranderingen.
Na den dood treedt vrij spoedig lijkstijfheid op. Bij pas
geslacht gevogelte behooren alle spieren op het aanvoelen
hard te zijn. De ledematen kunnen noch ten aanzien van de
romp, noch in de gewrichten bewogen worden.
Over het beloop der p^^ curve bij vleesch van gevogelte be-
staan voor zoover bekend slechts enkele gegevens. Zoo blijft
volgens Wundram de reactie van het vleesch 1 — 13^ uur
na de slachting alkahsch, terwijl na 2—4 uur de geheele
musculatuur bereids een zure reactie zou hebben aangeno-
nien. Of bij vogels, die geslacht werden terwijl zij aan een
infectieziekte lijdende waren, gebrekkige lijkstijfheid op-
treedt met afwijkingen ter zake van de p^^ is niet vastgesteld.
Het lag buiten het bestek van dit proefschrift daarnaar een
bizonder onderzoek in te stellen. Wel kan gezegd worden,
dat bij dieren die reeds uitwendige teekenen van bederf
droegen, nog weinig verandering in zuurgraad van de mus-
culatuur kan worden vastgesteld. (Zie Hoofdstuk II, § 2).
Blijft geslacht gevogelte zonder koeling langer bewaard
dan ziet men dat het vleesch na eenigen tijd weeker wordt.
Vinger indrukken blijven er in staan, het heeft zijn elasticiteit
verloren. De onderlinge beweeglijkheid der deelen neemt weer
toe. Men neemt algemeen aan dat deze „verslappingquot; een
gevolg is van de „autolysequot; van het vleesch. Hieronder ver-
staat men die chemische veranderingen van het spierweefsel,
die ontstaan tengevolge van de werking der „enzymenquot;,
welke in de gestorven spiercellen aanwezig zouden zijn.
Strikt genomen behooren deze veranderingen dus niet tot het-
geen men onder „bederfquot; wil verstaan. Er dient echter aan
herinnerd te worden, dat tengevolge der microbieele rotting
welke nu wel spoedig zal volgen, evenzeer een weeker wor-
den van het vleesch tot stand komt.
Kleursveranderingen.
Voor de beschrijving van de kleur van geslacht pluimvee
verwijzen wij naar Hoodstuk VII, § 2.
Kleursveranderingen doen zich voor in de huid, het onder-
huidsche bindweefsel en het spierweefsel. Ook bij deze dieren
ontwikkelt zich één der bekende lijkverschijnselen, nml. de
„groenequot; verkleuring van huid en onderhuidsche bindweefsel
op die plaatsen, die vrij dicht bij met spijsresten gevulde ge-
deelten van het spijverteeringskanaal zijn gelegen. Wij
noemen als zoodanig de groene verkleuring van de huid in de
omgeving van de cloaca en tusschen cloaca en het einde van
het borstbeen. Bij kippen en duiven, in het bizonder bij
dieren, die met een volle krop worden geslacht, vindt men
deze verandering eveneens in de omgeving van dit orgaan
aan de onderzijde van de hals. Men neemt aan, dat tengevolge
van doorwoekering met rottingsbacteriën de weefsels op ge-
noemde plaatsen tot verkleuring worden gebracht. Daar de
oorzaak van deze vorm van bederf van „binnen uitquot; ontstaat
spreekt men in de duitsche literatuur van ,,Innenfäulnisquot;. Er
wordt hier ook wel gesproken van ,,anaerobe bederfquot; omdat
deze omzettingen waarschijnlijk beïnvloed worden door het
gemis aan O^ in de genoemde met spijsresten gevulde deelen.
Dat een en ander zich niet beperkt tot verandering van kleur
van de huid en het onderhuidsche bindweefsel maar dat ook
het spierweefsel ter plaatse wankleurig is, zal men gemakke-
lijk kunnen begrijpen. Ook aan de wand der lichaamsholten
worden soortgelijke kleursveranderingen waargenomen. Hier-
toe is ook te rekenen de vaak streepsgewijze groene ver-
kleuring van het vet, ter plaatse waar de gevulde darmen bij
niet ontweide vogels tegen de met vet bekleede buikwand
aanliggen. Zie voorts onder veranderingen van „geur en
smaakquot;.
In den regel zullen vogels waarbij van de boven geschetste
veranderingen alleen eenige plaatselijke kleursverandering
van de huid wordt opgemerkt nog niet worden afgekeurd.
Zijn deze veranderingen verder voortgeschreden, dan zal af-
keuring wegens ondeugdelijkheid moeten volgen.
Evenals viervoetige slachtdieren zal ook pluimvee, indien
de omstandigheden daartoe gunstig zijn, vooral aan de opper-
vlakte in bederf kunnen overgaan.
Onder „bederfquot; verstaat men al die veranderingen,
die tengevolge van de ontwikkeling der z.g.n. „rottings-
bacteriënquot; tot stand komen. Het is bekend dat deze aan de
oppervlakte, speciaal vanuit slachtwonden, in de diepte door-
groeien. Ook moet men bedenken, dat bij het plukken de
veeren ruw worden los getrokken, zoodat de groote ,, follikelsquot;
quot;Wijd geopend zijn. Ook worden wel stukjes huid met de
veeren mede getrokken, zoodat inderdaad „wondenquot; ont-
staan.
De kleursveranderingen die achtereenvolgens ontstaan,
kunnen als volgt worden opgesomd.
De normale frissche, wit-rose kleur maakt eerst plaats voor
een vuil grijze tint. Er wordt medegedeeld, dat soms door het
met meel bestrooien van zulke dieren getracht wordt deze af-
v/ijking aan het oog te onttrekken.
In een verder stadium bedekt de oppervlakte zich op be-
paalde plaatsen met een slijmige laag, terwijl de kleur nu
groenachtig wordt. Vooral daar waar de vleugels tegen het
lichaam aanliggen (vochtige plaats), merkt men deze veran-
dering het eerst op. Ook nu weer zal het onderliggende spier-
weefsel een soortgelijke kleursverandering te zien geven,
waarbij eerst een doffe grauwroode, later een groene tint
overheerscht.
Daar deze beginnende ontbinding veroorzaakt wordt door
agentia (microben), die van buiten af op de vogels inwerken,
spreekt men in de duitsche literatuur van „Auszenfäulnisquot; en
meent dat dit proces in tegenstelhng met het voorgaande, een
„aerobequot; omzetting zou zijn. Wetenschappelijk vaststaande
feiten zijn daarover echter in de gewone werken over de
keuring van gevogelte niet te vinden.
Een bizondere vorm van deze soort van bederf ontstaat
wanneer de dieren worden geëviscereerd, waarbij soms enkele
organen (lever, maag!) in de buikholte worden teruggelegd.
Dan ziet men de kleursverandering enz. ontstaan aan de ran-
den der open gesneden buikwand en vervolgens ook aan de
inwendige bekleeding van de buikholte.
Veranderingen van „geurquot; en smaak.
Deskundigen spreken van de normale frissche geur van go-
slacht pluimvee (zie Hoofdstuk I, § 1). Uit den aard laat
deze zich niet nader definieeren.
Wij ontmoeten onder de afwijkingen in geur er een die tot
de verschijnselen der „Innenfäulnisquot; gerekend wordt: de
z.g.n. „darmgeurquot;. Deze neemt men waar bij dieren, die
^nder ontweid te zijn, betrekkelijk lang werden bewaard.
Hier mengt zich onder de gewone geur die aan pluimvee te
bespeuren is, een min of meer duidelijke mestlucht.
Overigens is het bekend, dat bij de voortschrijdende rotting
tal van vluchtige sterk riekende stoffen zich vormen, welke
men gewoonlijk met „rottingsluchtquot; of „beddrven luchtquot; aan-
duidt.
De gebruikelijke chemische hulpmiddelen om zulke stoffen
aan te toonen, men denke aan de Ebersche proef en de lood-
acetaat proef, hebben als nadeel, dat zij eerst dan een posi-
tieve uitslag geven, wanneer bij het organoleptisch onderzoek
reeds zoodanige plaatselijke afwijkingen worden vastgesteld,
dat afkeuring dient te volgen. In de praktijk wordt daarvan
dan ook weinig gebruik gemaakt, behoudens ter nadere be-
vestiging van het reeds uitgesproken afkeurende oordeel.
Men moge al getracht hebben, de hier genoemde beide
vormen van bederf („innenquot; en „auszenquot;) te scheiden, in de
practijk zullen verschijnselen van beiden in den regel gecom-
bineerd worden waargenomen. Een ander geval is echter de
zeer bizondere vorm van ondeugdelijkheid, die hieronder
beschreven wordt. Wij bedoelen die afwijkingen, die men te
samen met den term „verstikkingquot; pleegt aan te duiden
..stickige Reifungquot;. Uit de Duitsche benaming blijkt reeds,
dat men zich daar te lande voorstelt, dat deze veranderingen
berusten op een afwijking in het rijpingsproces.
Het staat echter niet vast, dat dit inderdaad het geval is.
De verschijnselen die men hierbij op het oog heeft zijn:
Veranderingen van kleur.
Huid: vale, doffe huidkleur, niet wit rose maar grijs tot
groenachtig.
Spierweefsel: grauw grijze verkleuring van het spier-
weefsel.
Vet: groene verkleuring van het retroperitoneale vet.
Verandering van geur: De frissche geur ontbreekt. Men
neemt een beklemmende duffe lucht waar.
Verandering van smaak: Na toebereiding blijkt het vleesch
een onaangename vaak bittere smaak te bezitten.
Wanneer men dus in twijfel is of bij gevogelte deze vorm
van ondeugdelijkheid wordt waargenomen, is het verrichten
van de „kookproefquot; onontbeerlijk.
Men neemt deze afwijking waar, wanneer de dieren direct
na slachting, nog levenswarm, dicht op elkaar gestapeld zijn.
Veelvuldig wordt dit gemeld wanneer dit opstapelen in het
koelhuis geschiedde.
In sommige opzichten zien wij hier afwijkingen die ook
bij het „uit het inwendige voortschrijdendequot; bederf (Innen-
fäulnis) worden opgemerkt, terwijl de kenmerken van het
uit „uitwendige oorzaken voortvloeiendequot; bederf (vochtig
beslag, stank) ontbreken. Bij het bewaren op lage tempera-
tuur direct na de slachting is er inderdaad aanleiding om te
verwachten, dat de „autolysequot; minder intensief zal verloo-
pen. Bij het aldus bewaren van niet ontdarmde dieren zal
de diffusie van stoffen uit het inwendige der verteeringsor-
ganen, hoewel misschien langzamer, wel voortgang vinden.
Hierdoor kunnen daarmede correspondeerende verschijn-
selen van „bederfquot; (verkleuring) verklaard worden en is
het optreden van een afwijkenden smaak aannemelijk. De
sterke afkoeling van de uitwendige oppervlakte verhoedt de
ontwikkeling van rottingskiemen, zoodat de „uitwendigequot;
kenteekenen van bedorven gevogelte blijven ontbreken
Dat deze dieren, nadat zij uit het koelhuis wederom in de
gewone buitentemperatuur zijn gebracht, echter spoedig ook
daaraan ten prooi vallen, behoeft geen verwondering te
wekken.
Merkwaardiger wijze neemt men soortgelijke veranderin-
gen soms binnen korten tijd na de slachting waar, wanneer
de vogels levenswarm dicht opeen gepakt zonder koeling
worden bewaard (transport!). Men kan dan ook niet zeg-
gen dat over het wezen dezer veranderingen reeds eenstem-
migheid werd bereikt.
Wij meenen de aandacht der dierenartsen, belast met de
keuring van pluimvee, wel zeer in het bizonder op deze af-
wijking te mogen vestigen, omdat zulke dieren wanneer zij
niet worden opgemerkt, hetzij door de smaakafwijkingen,
hetzij door de geringere houdbaarheid, veel'vuldig tot klach-
ten aanleiding gaven.
Techniek van het onderzoek op bederf.
Vooruitloopende op de beschrijving in Hoofdstuk VII
over de techniek van de „keuringquot;, waarbij meer bedoeld
wordt het onderzoek naar afwijkingen die tengevolge van
ziekten van het gevogelte ontstaan, moge hier iets vermeld
worden over de wijze waarop bij de inspectie van geslacht
gevogelte een onderzoek wordt ingesteld naar de deugde-
lijkheid.
Onderzoek van gevogelte op bederf.
I-nbsp;Inspectie.
a.nbsp;De dieren worden op den rug gelegd, zoodat de ge-
heele buikwand goed zichtbaar is. De plaatsen met
groene verkleuring teekenen zich nu duidelijk af. Men
kan ook de hals ter plaatse van de krop inspecteeren.
b.nbsp;Bij reeds ontweide dieren volgt nu bezichtiging van
borst- en buikholte. Bij niet geëventreerde dieren wor-
den de ingewanden verwijderd, waarna de sereuze op-
pervlakte der lichaamsholte in oogenschouw wordt ge-
nomen.
c- De ledematen worden van de romp gebogen; men lette
op de beweeglijkheid, op kleur en toestand van de
huid in de oksels. Idem in de hezen.
II-nbsp;Het maken van insnijdingen.
Bij dieren, waarbij twijfel aan de deugdelijkheid bestaat,
maakt men bij het op den rug gelegde dier een forsche snede
door de groote spieren die van de romp naar het dijbeen
loopen (adductoren). Onmiddellijk wordt de kleur en de
meerdere of mindere vochtigheid van het spierweefsel en
ook de waar te nemen geur vastgesteld. Soortgelijke insnij-
dingen kan men met voordeel ook in de borstspieren maken.
Het is duidelijk dat men daartoe alleen zal overgaan wan-
neer reeds andere waargenomen verschijnselen zeer ernstige
twijfel aan de deugdelijkheid hebben doen ontstaan, omdat
door deze insnijdingen de vogels veel van hun waarde voor
den verkooper verliezen.
Waarnemen van de geur.
Geleid door de boven geschetste kleursveranderingen, zal
men nagaan of afwijkingen in geur, hetzij uitwendig dan
wel inwendig, kunnen worden opgemerkt (ontweide dieren).
Bij dieren, waarvan tijdens het onderzoek de ingewanden
worden verwijderd, lette men terdege op de aanwezigheid
van een „darmluchtquot;. Met name geldt dit voor dieren die
met de ingewanden in het koelhuis werden bewaard.
De boven geschetste handelingen maken een eenvoudige
indruk. Hij die echter de beoordeehng van pluimvee, voor
zoover de houdbaarheid betreft, met vrucht wil volbrengen,
zal goed doen deze onderzoekingen steeds systematisch in
dezelfde volgorde uit te voeren en bij het uitspreken van
zijn oordeel alle waargenomen afwijkingen op juiste wijze te
waardeeren.
HOOFDSTUK IL
OVER DE HOUDBAARHEID VAN GEVOGELTE.
De houdbaarheid van gevogelte, waaronder men verstaat,
de tijd gedurende welke geslachte dieren kunnen worden
bewaard, zonder dat daaraan bij organoleptisch onderzoek
teekenen van bederf zijn waar te nemen, is uit den aard wis-
selend. Evenals bij slachtdieren, behoorende tot de klasse der
Zoogdieren, zal hier veel afhangen van de omstandigheden
Waaronder de slachting plaats had, de reinheid bij het slach-
ten, temperatuur en vochtigheid van de lucht ter plaatse waar
het gevogelte wordt bewaard enz. enz.
Bij het bewaren van gevogelte doet zich echter een bijzon-
dere omstandigheid voor, die bij de geslachte viervoetige
dieren niet aan de orde komt.
Onder de verkoopers van geslacht pluimvee heerscht met
steUigheid de meening, dat de houdbaarheid der geslachte
dieren het grootst is — bij overigens gelijke omstandigheden
~ wanneer alle ingewanden volkomen intact in de buikholte
Worden achter gelaten. Hieruit vloeit de gewoonte voort de
slachting dezer dieren in den regel in twee etappen uit te
voeren.
De dieren worden in groepen — in aantal overeenkomende
niet de te verwachten vraag — gedood, verbloed, geplukt en
eventueel geschroeid. Met het verdere afslachten, het ont-
weiden wordt gewacht, tot op het oogenblik waarop het dier
aan den gebruiker zal worden afgeleverd.
Deze staat van zaken maakt het onmogelijk dat pluimvee,
evenals viervoetige slachtdieren, wordt „gekeurdquot;, waarbij
het onderzoek van alle organen noodig is, respectievelijk ge-
merkt, vóórdat het in de verkoopplaatsen der poeliers wordt
toegelaten. De mogelijkheid van de invoering eener „pre-
ventieve keuring van pluimvee (zie blz. 2) hangt daarom
ten nauwste samen met de vraag of inderdaad de houdbaar-
heid dezer dieren, door het uitnemen der ingewanden, zoo-
danig hjdt, dat daardoor aan de gewone handel onover-
komenlijke bezwaren in den weg gelegd zouden worden.
Het is dan ook een belangrijk onderdeel van onze taak ge-
weest een onderzoek daarnaar in te stellen.
Daarbij komt, dat in het poeliersbedrijf verschillende be-
werkingswijzen bij het slachten in gebruik zijn, die de houd-
baarheid op verschillende wijze beïnvloeden. Wij geven hier-
van het volgende overzicht.
Toestand waarin geslacht pluimvee in poeliershedrijven in
voorraad wordt gehouden.
Nadat de gedoode dieren geplukt zijn worden zij:
I. Geheel intact bewaard, alle ingewanden worden in de
lichaamsholte gelaten.
II. Alleen de darm (met inhoud) wordt verwijderd.
Zulks kan nog op tweeërlei wijze geschieden:
a.nbsp;Met een daartoe geschikt voorwerp (vleeschpen),
of met de vinger dringt men in de cloaca in, stulpt
de endeldarm naar buiten en trekt vervolgens aan
het uitgestulpte gedeelte. De darm scheurt van het
mesenterium en uiteindelijk van den pylorus af.
b.nbsp;Men maakt een circulaire snede rond de cloaca en
trekt vervolgens de darm naar buiten tot deze bij
de maag afbreekt.
III. De dieren worden ontweid nadat een snede in de buik-
wand is aangebracht. Darm, maag, lever, milt en ook
eenig vet worden verwijderd, daarna wordt:
a.nbsp;het dier bewaard zonder bijvoeging van deze deelen;
b.nbsp;of bewaard nadat genoemde organen behalve maag
en darmen zijn terug gelegd in de buikholte.
Men ziet, dat de gebruiken hier zeer uiteenloopen. Hier-
door kan al reeds twijfel ontstaan aan de juistheid van de
stelling, dat alleen het bewaren in de toestand sub 1 genoemd.
zou voldoen aan de eischen die het bedrijf stelt, terwijl b.v.
de werkwijze waarbij de ingewanden worden verwijderd
(III a) niet bruikbaar zou zijn.
Experimenteel onderzoek scheen hier geboden.
Met medewerking van de Directie van het Gemeentelijk
Slachthuis te Amsterdam konden daarover op bescheiden
schaal proeven genomen worden, die in afdeeling C van dit
hoofdstuk zijn beschreven.
B. Literatuur over de houdbaarheid van pluimvee.
Reeds vroegtijdig vindt men in de hteratuur mededeehn-
gen omtrent de houdbaarheid van vleesch van verschillende
herkomst.
Zoo doet ons J. P. Franks in zijn „System einer voll-
ständigen, medizinischen Polizeiquot;, dateerend uit het jaar
1804, het volgende overzicht aan de hand.
Houdbaarheid van gevogelte volgens Franks.
Sommer |
Winter |
e 4 Tage |
8 Tage |
6 „ |
10 |
6 |
14 „ |
2 „ |
6— 8 ,. |
. 3 „ |
6 |
. 2 „ |
3 |
Fasanen und Birkhähne.......
Auerhähne............
Rebhühner
Rinder. Schweine, Hasen, alte Hühner . .
Schöpse
Kälber und Lämmer, junge Hühner und Tauben
Volgens Bacon^i) zou het vleesch van gevogelte, het-
^elk — niet ontdarmd — zes maanden en langer in koel-
huizen was opgeslagen geweest, door diffusie van zekere
stoffen vanuit maag en darmen, minder gewenschte, ja zelfs
giftige eigenschappen hebben aangenomen.
Daarom heeft men, volgens mededeeling van genoemde
auteur, in de Vereenigde Staten een regeling getroffen, welke
voorschrijft, dat het in te vriezen pluimvee van te voren moet
Worden ontdarmd en van een kenteeken voorzien, waaruit
eventueel de duur der bewaring is af te leiden.
Boos 41) heeft kunnen waarnemen, dat onder pluimvee
-ocr page 50-hetwelk eenigen tijd in het koelhuis had gelegen en vervolgens
aan een temperatuur van 68° F. werd blootgesteld, de niet
ontdarmde dieren een grootere houdbaarheid aan den dag
legden, dan die waarvan men te voren de ingewanden ver-
wijderd had.
Boos nam vervolgens versch geslachte kippen, waarvan
hij bij de eene groep de ingewanden verwijderde, zij het dan
ook na voorafgaande onderbinding van de Oesophagus onder
de krop, terwijl de andere groep van dieren intact werd ge-
laten om daarna alle dieren bij 68° F. te bewaren.
Hij kon nu waarnemen dat de geëviscereerde dieren zich
uitstekend hielden, in tegenstelling met de groep welke intact
was gelaten. Bij deze laatste dieren werden zeer snel ver-
schijnselen van bederft opgemerkt.
Zeer uitgebreide proefnemingen op dit gebied zijn verricht
door de Chemische Afdeehng van het Departement van
Landbouw der Vereenigde Staten. 9)
Tot dit doel werden, met regelmatige tusschenpoozen, een
groot aantal kippen door het personeel van een pluimvee-
inkoopbureau op verschillende manieren geslacht. Voor de
proef werd gebruik gemaakt van groote, volwassen, tamelijk
vette hennen.
Alle dieren werden door middel van de hersensteek en de
hieraan aansluitende inwendige halssnede gedood. Het pluk-
ken geschiedde droog, daar volgens de onderzoekers „broeienquot;
het bederf zou bevorderen. Het eenige verschil in de behan-
deling der dieren, had betrekking op de evisceratie, waarbij
men zich door vier variaties in slachttechniek heeft laten
leiden die ook op blz. 32 zijn weergegeven.
Gebezigd werden de methoden door ons genummerd I II a
II b en III b.
Na het slachten werden de dieren in de gebruikelijke kisten
van 12 stuks verpakt, op precies dezelfde manier zooals men
zulks regelmatig pleegt te doen met groote hoeveelheden voor
den handel bestemd pluimvee. Deze werden direct in een
koelruimte geplaatst, waar een temperatuur heerschte van
1° C.
-ocr page 51-Na 24 tot 48 uur had de verzending per trein plaats, waar-
bij een traject van ongeveer 2750 K.M. moest worden afge-
legd, waartoe gemiddeld 7.5 dag noodig was.
Reeds tijdens de verpakking werd aan iedere zending een
zelfregistreerende thermometer toegevoegd, om op deze wijze
de uitwendige omstandigheden te leeren kennen.
Bij de grossier aangekomen werden de kisten in een ge-
koelde ruimte geplaatst bij een temperatuur van 0° C., ten-
slotte werden zij overgedragen aan den kleinhandel waar de
dieren, hetzij in de ijskast of gewoon in den winkel werden
bewaard, het laatste echter alleen bij koud weer. Door ge-
noemde onderzoekers wordt dan verder nog opgemerkt, dat
de geheele behandehng d .w.z. het slachten, verpakken, ver-
zenden en bewaren van de kippen, welke voor de proef-
nemingen gebruikt werden, veel beter was dan zulks in den
regel in den handel het geval is.
De tijdsruimte waarin deze twaalf gelijke proeven hun be-
klag kregen, strekte zich uit over de periode Januari—Juni,
zulks met het oogmerk de invloed van het jaargetijde na te
gaan.
Steekproeven werden genomen: vóór de verzending, aan
et einde van het transport, bij de grossiers en bij den klein-
handel.
Het eerste onderzoek werd verricht direct vóór de verpak-
'ng nadat de dieren dus gedurende 24 tot 48 uur in een
ruimte bij een temperatuur van 1° C. waren opgeslagen.
De volgende proeven werden tijdens den detailhandel ge-
nomen. De „Ie proef kleinhandelquot; had plaats, nadat de helft
van de waar was verkocht, terwijl „2e proef kleinhandelquot;
etrekking had op die kippen, welke na 5 tot 7 dagen nog
onverkocht waren gebleven.
Men achtte een organoleptisch onderzoek onvoldoende en
eeft daarnevens chemische en bacteriologische methoden
toegepast.
Als chemische criteria bezigde men:
Veranderingen in het gehalte aan vrije vetzuren.
b- Veranderingen in het gehalte aan NHg.
-ocr page 52-Als bacteriologisch criterium bestudeerde men het aantal
bacteriën per gram vleesch afkomstig van het binnenste ge-
deelte van den lichaamswand.
Helaas ontbraken ons de gedetailleerde gegevens van alle
proeven, omdat wij het origineele artikel ondanks zeer ijverige
navraag in Amerika niet in handen konden krijgen. Het refe-
raat vermeldt gegevens van twee proeven, welke wij hier vol-
ledigheidshalve weergeven.
De eene proef heeft betrekking op bevroren kippen en
luidt als volgt:
Proef B. Bij deze zending bleven de kippen 2 dagen in het
koelhuis van het inkoopbureau en 4 dagen in de goed ge-
koelde wagon. Het transport duurde 8 dagen bij een tempe-
ratuur van ca. — 5° C. Bij dezelfde temperatuur werden de
dieren nog 6 dagen in het koelhuis van den grossier opge-
slagen om dus na 20 dagen den kleinhandel te bereiken.
Hier werden na 5 dagen, — waarvan 3 tot ontdooien
hadden gediend — en na 7 dagen steekproeven genomen.
Het resultaat gaf een herhaling van het reeds eerder
beschreven beeld te zien. Het uitwendig aspect op den 5den
dag in den winkel kan als volgt worden weergegeven: de
kippen waren ontdooid, verkeerden echter in goeden toe-
stand. Het vet van de geheel ontweide dieren en dat van
„uitgestulptequot; dieren had een donkere kleur aangenomen,
terwijl ook het vleesch een iets donkerder kleur had ver-
kregen, zonder nochtans groen te zijn. Afwijkende reuk was
niet waar te nemen.
De intact gelaten dieren en de kippen waar men de darmen
door middel van een circulaire snede rondom de anus had
verwijderd, waren goed en vertoonden hetzelfde aspect.
Na 7 dagen bleek dat de dieren waar men de darmen door
uitstulping had verwijderd en die welke geheel waren ont-
weid, reeds een uitgesproken zure lucht verspreidden, terwijl
het vet week en donker geworden was. Ook het vleesch was
iets week. Dit laatste viel bizonder op, doordat de intacte
dieren en die waar men de darmen door een circulaire snede
had verwijderd, zich beter hadden gehouden.
Bij één zending was vertraging opgetreden en bleven de
-ocr page 53-dieren 9 dagen in den winkel van den detailist, terwijl zij
op den 16den dag na het slachten het koelhuis van den
groothandel had verlaten.
Hierbij bleek dat op den 9den dag de intact gelaten dieren
eventueel nog die waar de darmen door middel van de
circulaire snede waren verwijderd zij het als minderwaardige
kwaliteit, verkoopbaar waren. Bij de „uitgestulptequot; en vol-
ledig
ontweide dieren was zulks uitgesloten.
De tweede proef geschiedde onder omstandigheden die
meer met de Nederlandsche poeliersgebruiken overeenkomen,
2ij het dat de termijnen ook hier veel langer waren.
Proef A. Deze dieren werden in Juni verzonden. Tot op het
tijdstip van den verkoop waren ruim 16 dagen verloopen,
terwijl de dieren 7 dagen na het slachten den groothandel
reeds hadden bereikt.
TABEL L
Percentage aan vrije vetzuren.
van evisceratie |
voor de r c. |
bij de |
Ie proef |
2e proef |
% toename |
gelaten |
0.47 |
1.25 |
2.27 |
2.90 |
517.02 |
0.39 |
1.33 |
2.51 |
4.09 |
948.72 |
TABEL IL
Gehalte aan amonakstikstof.
Wijze van evisceratie |
bij de |
Ie proef |
2e proef |
% toename |
intact gelaten |
0.0129 |
0.0139 |
0.0153 |
18.60 |
darm door uitstulping |
0.0128 |
0.0145 |
0.0154 |
20.31 |
darm verwijderd door |
0.0125 |
0.0134 |
0.0158 |
26.40 |
geheel ontweid organen |
0.0120 |
0.0151 |
0.0184 |
53.33 |
TABEL III. | ||||
Toename van het aantal bacteriën per 1 gr. vleesch, | ||||
Wijze van evisceratie |
voor de |
bij de |
Ie proef |
2e proef |
intact gelaten |
236 |
10.790 |
168.170 |
1.468.000 |
darm door uitstulping |
68864 |
82.648 |
5.481.640 |
50.759.300 |
darm verwijderd door |
22234 |
341.650 |
34.258.000 |
20.309.000 |
geheel ontweid organen |
77580 |
9.523.000 |
1.885.710.000 |
5.375.270.000 |
De tabellen I, II en III bevatten gegevens, behoorende bij
proef B (blz. 36).
De temperatuur van het eerste koehngsproces tot het ver-
laten van het koelhuis van den grossier schommelt tusschen
— 3 en 4° C., wisselt dan tijdens het oponthoud in den
hinkel van 5 en 16° C.
Het percentage vrije vetzuren nam in den beginne lang-
zaam, nadien echter snel toe. Na 16.5 dag bedroeg dit voor
de intact gelaten kippen 2.2, voor de gedeeltelijk ontweide
dieren (darmen verwijderd door uitstulping) 2.8, van dieren
■waar men de darmen door een circulaire snede had ver-
wijderd 4 en voor de geheel ontweide kippen 15, hetwelk
met volkomen bederf overeenkomt.
Twee opzettelijk achter gehouden kippen, waarvan men
bij de eene de darmen door „uitstulpingquot;, bij de andere deze
door middel van de circulaire snede had verwijderd, waren
na 18.5 dag niet meer als voedingsmiddel te gebruiken.
Intact gelaten kippen konden nog wel worden gebruikt,
ofschoon de kwahteit als minderwaardig moest worden be-
schouwd.
Uit de in dit artikel weergegeven mededeelingen blijkt
dat de omstandigheden waaronder deze proefnemingen ge-
nomen werden, allerminst te vergelijken zijn met die welke
men hier te lande in den pluimveehandel en met name bij
de keuring van het voor plaatselijk gebruik bestemde pluim-
vee ontmoet. Verzendingstrajecten van 7 en meer dagen
Spörens, bewaartijden tusschen slachten en nuttigen van 16
en 20 dagen komen hier te lande niet voor.
Tengevolge van de weersgesteldheid had het bewaren,
respectievelijk vervoer in de spoorwagons onder zeer ver-
schillende temperaturen plaats. Soms bevroor de zending
geheel, andermaal werd zij (in den zomer) door afkoeling
op 1 tot 0° C. gehouden. Maar de bevroren dieren ver-
keerden nog weer onder verschillende omstandigheden bij
de wederverkoopers. Sommige werden kort voor het onder-
zoek ontdooid, andere bleken twee of drie dagen in ont-
dooide toestand in de winkels te hangen.
Leest men nu verder hetgeen over de resultaten van het
organoleptisch onderzoek werd gezegd dan blijkt wel dat
inderdaad de dieren die geheel waren ontweid en waarbij
verschillende ingewanden wederom in de borstholte waren
teruggelegd, er het slechtste aan toe waren, (zie ook
blz. 37). Het beste bleken de geheel intacte dieren zich te
hebben gehouden. Maar zeer veelvuldig leest men dat zij
zeker bij het tweede onderzoek in den detailhandel niet meer
geschikt waren om als eerste kwaliteit te worden verhan-
deld. Het verschil met de ontweide was vaak niet heel
groot. Trouwens ziet men de ,,gemiddeldequot; kiemgetallen die
per gram vleesch ook bij de intact gelaten dieren bij de Ie
en 2e proef in den kleinhandel werden gevonden dan is de
bacteriologische toestand ook van deze dieren niet hoog
aan te slaan al moet erkend, dat die van de met terug-
gelegde organen bewaarde dieren, reeds bij de grossiers
ontoelaatbaar hoog zijn.
Het zal wel niemand in het hoofd opkomen hier te lande
geslacht pluimvee langer dan enkele dagen in voorraad te
houden zoodat ook deze proef niets verandert aan onze con-
clusie, dat de in dit artikel vermelde gegevens niet bruikbaar
zijn om een oordeel te vellen over de vraag of ontweiden
en keuren onder de in Nederland gebruikelijke omstandig-
heden voor den poelier bezwaren oplevert.
Wij kunnen dan ook hier vaststellen, dat het volmaakt on-
toelaatbaar is deze algemeene gegevens te bezigen als een
argument tegen het tevoren ontweiden en keuren van dieren
bestemd voor direct gebruik. Trouwens de ervaringen in
Denemarken opgedaan wijzen in geheel andere richting.
Over de beteekenis van het bij de keuring geheel van
ingewanden ontdoen der geslachte dieren kon schrijver dezes
uitvoerig mondeling van gedachten wisselen met Dr. Niel-
sen, Directeur van het pluimvee-slachthuis te Odense, waar
de preventieve keuring van pluimvee reeds eenige jaren is
ingevoerd.
Het op de praktijk berustende oordeel van deze des-
kundige is: het openen van de lichaamsholte bij pluimvee,
als onderdeel van de keuringstechniek, komt de houdbaar-
heid in alle opzichten ten goede. Alle andere beschouwingen
zijn op te vatten als niet op feiten berustende „meeningenquot;
en napraterij daarvan.
Wij zullen zien (blz. 104—108), dat sterke voorstan-
ders van het repressieve stelsel als Simons en van
den Bosch, die het preventieve onderzoek verwerpen
hoofdzakelijk om de bezwaren, welke het voor de poehers
Zou medebrengen, de minder fortuinlijke „straathandelaarsquot;
in geslacht pluimvee verphchten hunne dieren aan evisceratie
te onderwerpen. Wij zijn geneigd te vragen, bederven die
dieren minder snel en zijn deze handelaars niet onderhevig
aan de moeilijkheden die men zoozeer voor de poeliers
Vreest.
Hier is ook de meening van beteekenis die wij lezen in
het handboek van M o e 11 e r - R i e v e 1 37);
..Von den innern und aüszeren Bedingungen welche die
quot;Haltbarkeit des Fleisches beëinflussen, ist es vor allem die
..mangelhafte Behandlung der Tiere nach der Schlachtung,
..durch welche eine baldige Zersetzung des Fleisches her-
..vorgerufen wird. In noch höherem Masze als beim Wilde
..herrscht in Geflügelverkehr die Unsitte, die Tiere nicht
..sofort nach der Schlachtung auszuweiden. Nur die deut-
..sehen und französischen Mastanstalten sind dazu über ge-
..gangen, ihr Geflügel unmittelbar nach der Schlachtung
..sachgemäsz auszuweiden, wohingegen das übrige auslän-
..dische Mastgeflügel, vor allem das russische und auch das
quot;Sog. Bauerngeflügel in der Hauptsache mit dem Magen-
..und Darmkanal und dem Kropf zum Markt kommt. In
..vielen Fällen wird das Geflügel zwar ausgenommen, aber
..recht mangelhaft, was nach meinen Versuchen mehr die
..Hatbarkeit des Fleisches beeinträchtigt als dat völlige Be-
..lassen des Verdauungsapparates in Geflügelkörperquot;.
En daarmede wordt het vraagstuk eindelijk scherp ge-
steld. Er komen hier vier toestanden in het geding.
Ie. Het geheel intact laten van de dieren.
-ocr page 58-2e. Het op min of meer gebrekkige wijze verwijderen
van een deel der ingewanden, waarbij groote kans
op verontreiniging der peritoneaal holte bestaat.
3e. Het eerst door het aanbrengen van een buiksnede
geheel verwijderen van alle ingewanden in de buik-
holte en het dan weer terug leggen van enkele daar-
van, waarbij inderdaad evenzeer kans op veront-
reiniging bestaat.
4e. het als in 3. geheel verwijderen der buikingewanden
zonder repositie.
Over de beteekenis van elk dezer handelingen, met het
oog op de houdbaarheid van het pluimvee, leest men nu de
meest uiteenloopende meeningen.
Zoo raadt C o 11 i g n o n 9) o.a. aan:
„fettes Geflügel nicht zu entdärmen, oder wie man allge-
„mein sagt, zu ziehen, mageres nur in Hochsommer, oder bei
„längerem Versand.
„Es wird sich zeigen, dasz selbst letzteres ein Fehler ist.quot;
Daarentegen leest men bij W u n d r a m - S c h ö n-
berg
„Die Ansicht, ob unentdärmtes Geflügel haltbarer ist
„oder entdärmtes, ist nicht einheitlich. Zahlreiches Schlacht-
„geflügel kommt immer noch auch in der warmen Jahreszeit
„unausgeweidet auf den Markt. Nach Mitteilung der
„Industrie- und Handelskammer Berhn soll Geflügel, mit
„Ausnahme von fetten Gänsen und Enten, entdärmt geliefert
„werden. Fette Suppenhühner sind in der Regel im Winter
„nicht zu entdärmen, im Sommer dagegen ebenfalls vom
,,Darm zu befreien.quot;
Terwijl wij tenslotte enkele zinsneden aanhalen uit
Bongert ®):
„Aus hygienischen Gründen zur Vermeidung vorzeitiger
„Fäulnis ist die Entfernung des Darmkanals bei Schlacht-
..geflügel besonders in der wärmeren Jahreszeit unmittelbar
..nach der Schlachtung zweckmäszig.quot;
En verder:
..Die Tiefen- oder Leichenfäulnis hat als Ursache die
..noch bestehende Handelsunsitte, das Geflügel nicht un-
..mittelbar nach der Schlachtung auszuweiden.quot;
Uit een en ander blijkt overduidelijk dat:
a. de vraag of het ontweiden van gevogelte bij de keuring
van zoodanige invloed is op de houdbaarheid der ge-
slachte dieren, dat daardoor het poeliersbedrijf belang-
rijke stoornissen zal ondervinden, op grond van voor-
handen gegevens niet kan worden beantwoord.
tgt;. alleen een experimenteel onderzoek zal hier ophelde-
ring kunnen geven.
§ 1. Algemeene beschrijving der proeven.
Voor iedere proef werd gebruik gemaakt van vijf, met
uitzondering van proef Vil, waar zes kippen werden benut.
Deze kippen werden door bemiddeling van een handelaar
Willekeurig uit den handel betrokken.
Vóór de slachting moesten de dieren 24 uren vasten.
Waarbij echter wel drinkwater ter hunner beschikking stond.
Aan iedere slachting ging een doelmatige bedwelming door
middel van een tweetal slagen op het achterhoofd met een
daarvoor geschikte knots vooraf, terwijl de verbloeding door
het aanbrengen van de uitwendige halssnede geschiedde.
Nadat volkomen bewegingloosheid was ingetreden, werden
de dieren ,.droog gepluktquot;, waarbij verwondingen van de
huid zooveel mogelijk werden vermeden.
Vervolgens werden de dieren op verschillende wijzen ont-
weid. Voor bizonderheden daarover alsmede over de tijd en
quot;Wijze van bewaring moge naar de verschillende proeven ver-
wezen worden.
Om een oordeel te verkrijgen over den toestand der dieren
aan het eind van de proef werd veel gewicht gehecht aan de
resultaten van het organoleptisch onderzoek, daarnevens
werd een bacteriologisch onderzoek ingesteld en in sommige
gevallen de p^^ van het vleesch bepaald.
Als teeken van „bederfquot; hebben wij de volgende criteria
laten gelden.
a.nbsp;De geur die het dier verspreidt. Wij eischten een vol-
komen frissche geur, elke afwijking daarvan werd als
een teeken van verminderde houdbaarheid aangemerkt.
Wij merkten in sommige gevallen een „zurequot; lucht
op, doch veel vaker de lucht die wij met „darmluchtquot;
aanduidden en die inhaerent bleek te zijn aan het ver-
blijven van de gevulde krop, maag en darmen in het
„geslotenquot; dier.
b.nbsp;Plaatselijke verkleuringen, hetzij deze aan de peritone-
ale zijde van de buikwand, of wel aan de uitwendige
oppervlakte van het dier werden aangetroffen.
Het langdurig laten verblijven van de darm in het
geslachte dier verwekte vaak geelbruine tot groene
strepen op het vet, ter plaatse waar deze organen daar-
tegen aanliggen.
Daarnevens werd een bacteriologisch onderzoek ingesteld
naar het aantal der kiemen, die zich per c.m^. op de opper-
vlakte van het peritoneum hadden ontwikkeld.
Dit onderzoek werd als volgt uitgevoerd.
Er werd met een gloeiende draadfiguur van 1 c.m^. grootte
op het peritoneum een even groote oppervlakte afgeteekend.
Vervolgens werd met een steriele schaar deze aldus gemar-
keerde 1 c.m2 peritoneum van het onderliggende weefsel los-
geknipt en in een Erlemeyer kolfje gebracht, waarin zich
25 c.c. steriele physiologische keukenzout oplossing bevond.
Door zacht zwenken werd zooveel mogelijk getracht aan-
wezige kiemen van het weefsel af te spoelen. Daarna werd
met een steriele pipet respectievelijk 1.—, 0.5 en 0.1 c.c. uit
de Erlemeyerkolf afgepipeteerd en gebracht in een steriele
petrischaal. Hieraan werd de voedingsbodem, in den vorm
van vloeibare agar van 45° C. toegevoegd en nadat deze was
gestold, gedurende eenige dagen bebroed bij 28° C en ten-
slotte de gegroeide koloniën geteld.
Bepaling van den zuurgraad.
In enkele proeven werd naast de organoleptische en de
bacteriologische beoordeeling gebruik gemaakt van boven-
staand hulpmiddel om toestandsveranderingen in verschillen-
de
spiergroepen te kunnen onderkennen, mogelijk in samen-
hang met bereids opgetreden verschijnselen van bederf (zie
blz. 23).
In die gevallen waar p^j bepaling in het onderzoek werd
ingeschakeld, werd 5 gr. vleesch zoowel van borst- als
schenkelmusculatuur in fijn gesneden toestand aan 45 c.c.
aqua destillata toegevoegd en de zuurgraad bepaald volgens
Ï^ichaelis-Walpole.
De gegevens die met de beide laatstgenoemde onder-
zoekingsmethoden werden verzameld, waren slechts zeer zel-
den van overtuigende beteekenis.
Men bedenke echter dat hier moest worden nagegaan of
een geslacht dier door bepaalde handehngen zoodanige ver-
anderingen onderging, dat de verkoopbaarheid had geleden.
De uiterlijke toestand, zooals deze ook door de koopers kan
Worden beoordeeld, zal daarbij meer gewicht in de schaal leg-
gen, dan fijnere alleen met bacteriologische of chemische
methoden vaststelbare veranderingen. Om deze reden moesten
wij dan ook aan het gewone organoleptische onderzoek in dit
geval den voorrang verleenen.
Een ernstige moeilijkheid bij het beoordeelen van de resul-
taten onzer proeven is, dat zij slechts met een beperkt aantal
dieren konden worden uitgevoerd. De beschikbare middelen
lieten niet toe de proeven op grooter schaal te nemen. Toch
hopen wij aan te toonen dat bepaalde gevolgtrekkingen zeer
wel te maken zijn. Men beschouwe deze proeven dus als een
eerste oriënteerend onderzoek, dat vóór men meer algemeen
tot invoering der preventieve keuring zou besluiten herhaling
op veel uitgebreider schaal behoeft.
§ 2. Beschrijving der afzonderlijke proeven.
Eerste proef.
In de eerste proef hebben wij ons ten doel gesteld na te
gaan of geslachte kippen, — waaruit de ingewanden eerst ten
dienste van de keuring waren verwijderd, daarna alle dus ook
de darmen weer in de buikholte waren terug gelegd en deze
weer met agraves was gesloten — even houdbaar waren als
een niet geopend dier.
De proef omvatte drie kippen, die na bovengenoemde be-
werking gedurende vier dagen bij 1 tot 2° C. werden
bewaard.
Het resultaat van het bacteriologisch onderzoek was dat bij
de twee geopende dieren „zeer velequot; bacteriën per c.m.2 op
het Peritoneum werden aangetroffen. Bij de kip die gesloten
was gelaten werden er slechts enkele gevonden.
Bovendien bleek bij de organoleptische beoordeeling, dat
bij alle drie aldus behandelde kippen tijdens het openen van
de buikholte een muffe onaangename lucht kon worden waar-
genomen. Het vleesch van de „geopende kippenquot; was op
doorsnede flets van kleur, hetgeen als een teeken van mindere
kwaliteit werd opgevat.
Op grond van deze proef besloten wij, dat het openen der
geslachte dieren, het uitnemen der organen en het reponeeren
daarvan, de verkoopbaarheid der kippen nadat zij 4 dagen bij
lage temperatuur bewaard waren inderdaad verminderde, zij
het dat zulks ook hoewel in mindere mate het geval was met
het dier dat ongeopend werd bewaard.
Wij meenden daarom boven beschreven werkwijze als on-
geschikt voor practische toepassing te mogen beschouwen.
Tweede proef.
Bij de tweede proef werd de bewaringstemperatuur op 1
tot 2° C. gehandhaafd, de termijn van bewaring op 2 et-
malen bekort. Een kip Nquot;. 5 werd als controle ongeopend
gelaten.
Vier andere dieren ondergingen de volgende bewerkingen.
Door een snede caudaal van het sternum wordt de buikholte
geopend. De slokdarm wordt craniaal van de spiermaag door-
gesneden, het geheele spijsverteeringsorgaan met inbegrip
van de milt en de lever uit de buikholte verwijderd en ver-
volgens bij de cloaca afgesneden. Er bleven dus in de
lichaamsholte alleen longen, hart, ovaria en nieren in natuur-
lijke ligging achter.
Bacteriologisch onderzoek na 2 etmalen hij 1° C.
Bij alle dieren, de geopende zoowel als de controle dieren,
berden slechts zeer weinige kiemen per c.m.^ oppervlakte van
het peritoneum gevonden.
Organoleptisch onderzoek.
5 het „geslotenquot; dier verspreidde tijdens het openen
der lichaamsholte een typische darmlucht. Duidelijk waren
verschillende darmlussen als donker groene strepen op het
gele vet afgeteekend.
De nrs. 1, 2, 3 en 4, de geopende dieren, vertoonden bij
de beoordeeling niet de geringste afwijking, zoowel in reuk
^Is kleur. In tegenstelling hiermede kan nog worden op-
gemerkt dat het algemeen aspect dezer dieren juist zeer
versch en frisch was te noemen, idem de reuk.
Wij trokken uit deze proef de conclusie dat de gevolgde
methode inderdaad voordeel biedt boven het bewaren van
'.geslotenquot; dieren. Het was alleen de vraag of zulks ook bij
langer bewaring, respectievelijk bij hoogere temperatuur het
geval zou zijn.
Tot dit doel werd de volgende proef ingesteld.
-ocr page 64-Derde proef.
Temperatuur 1 tot 2quot; C., bewaringstijd 4 etmalen. Twee
kippen werden geopend en geëviscereerd als in de tweede
proef, bij twee anderen werd daarna de buikwand met agra-
ves gehecht.
Een kenmerkend verschil kon tusschen deze beide paren
niet worden vastgesteld. Bij beide was er één waarbij op
het Peritoneum „zeer velequot; kiemen gevonden werden, bij de
beide anderen slechts zeer enkelen.
Bij het organoleptisch onderzoek bleek:
Kip N®. 5, dus het contróledier, verspreidde bij het openen
van de buikholte een typische darmlucht.
Ten aanzien van de nrs. 1, 2, 3 en 4 konden geen veran-
deringen worden waargenomen. Zij verkeerden in voortref-
felijken staat.
Ook deze proef bevestigde dus de bruikbaarheid der
gevolgde werkwijze.
Bij de Vierde Proef werd de temperatuur weer op c.a. 1
tot 2° C. gehandhaafd, doch in eersten termijn de bewa-
ringstijd verlengd tot 6 dagen. Ook hier werd wederom één
dier geheel gesloten gelaten, terwijl de vier anderen op de
zelfde wijze geëviscereerd werden als in de proeven 2 en 3,
met dien verstande, dat bij de nrs. 1 en 2 de buikwand
„openquot; werd gelaten en bij 3 en 4 deze met agraves werd
gehecht.
Om een indruk van de toestand van het spierweefsel te
krijgen werd na 6 etmalen eerst de p^j van het spierweefsel
bepaald met de volgende resultaten.
Bepaling van den zuurgraad.
Pjj schenkelmusculatuur. p^ borstmusculatuur.
Kip Nquot;. 1 ) |
5.9 |
5.7 | |
Kip NO. 2 } |
open. |
6.1 |
5.8 |
Kip NO. 3 ) |
6.0 |
5.8 | |
Kip NO. 4 ( |
agraves. |
6.2 |
5.9 |
Kip NO. 5 |
gesloten. |
6.2 |
5.8 |
Er is hier geen verschil van beteekenis tusschen de ver-
schillende dieren op te merken.
De resultaten van het bacteriologisch onderzoek kunnen
als volgt worden omschreven. De kip Nquot;. 5 toonde zeer vele
bacteriën per c.m.2 op het Peritoneum, zulks was ook met
een uit de beide paren het geval. De andere hadden spaar-
zaam kiemen per c.m.^. Men kan hier dus niet van treffende
verschilllen spreken.
Bij de organoleptische beoordeeling werd het volgende op-
gemerkt.
Kip No. 5 het ongeopende controle dier, verspreidde tijdens
het openen der lichaamsholte een uitgesproken darmlucht,
terwijl op het mesenteriale vet de verschillende darmlussen
Zich als zwarte strepen hadden afgeteekend.
Bij de beoordeeling van de nrs. 1, 2, 3 en 4 kon de typische
reuk van versch geslacht gevogelte worden waargenomen.
Vermelden wij dat ook de gewichtsvermindering werd
nagegaan en dat deze bij het gesloten dier van dezelfde orde
quot;^as als bij de „geopendenquot;.
Nadat het gevogelte andermaal bij — 1 tot — 2° C. ge-
durende 4 dagen werd bewaard, werd het voor de tweede
«aal onderzocht.
Bij deze tweede organoleptische beoordeeling vertoonden
de nrs. 2, 3 en 4 nog geen spoor van bederf. Kip N». 1 gaf
een eenigszins zure lucht af, welke als een kenmerk van
beginnend bederf mag worden aangemerkt.
Kip A^o. 5 daarentegen was totaal bedorven.
De proeven twee, drie en vier hebben ons de overtuiging
Geschonken dat er geen bezwaar bestaat afgeslacht gevogelte
te eviscereeren ten dienst van de keuring, en daarna tot c.a.
een week bij — 1 tot — 2° C. te bewaren.
Doch deze temperatuur is in de poehersbedrijven niet te
verkrijgen. Wel zijn daar koelkasten beschikbaar waar de
temperatuur op 6 tot 8° C. wordt gehouden.
Bij de vijfde proef werd met deze omstandigheid rekening
gehouden. Bewaringstemperatuur 6 tot 8° C.
De inrichting van deze proef was analoog aan die van de
vierde, alleen werd het eerste onderzoek na vier dagen ver-
richt, met het volgende resultaat.
Bepaling van den zuurgraad.
Pjj schenkelmusculatuur.
Kip N». 1 ) |
6.3 |
5.9 | |
Kip N». 2 j |
open. |
6.2 |
5.8 |
Kip N». 3 i |
6.2 |
6.0 | |
Kip N». 4 j |
agraves. |
6.2 |
5.8 |
Kip N». 5 |
gesloten. |
6.2 |
6.0 |
Hier zijn geen treffende verschillen op te merken. Het
bacteriologisch onderzoek van Kip N®. 3 werd door een
vergissing niet verricht.
Slechts bij een der geopende dieren werden „zeer velequot;
kiemen per c.m.2 gevonden. De beide andere geopende en
het „geslotenquot; dier hadden er slechts enkele.
Bij de eerste organoleptische beoordeeling werd het vol-
gende gevonden.
De nrs. 1, 2, 3 en 4 vertoonden nog geen spoor van bederf.
Reuk en kleur, alsmede het geheele uitwendige aspect, waren
nog uitgesproken frisch en versch. Bij No. 5 daarentegen
kon tijdens het openen der lichaamsholte een uitgesproken
darmlucht worden waargenomen.
Dat bij deze temperatuur het bewaren niet veel langer
kan worden voortgezet bleek toen de dieren, nadat bij Nquot;. 5
de organen uit de buikholte verwijderd waren, andermaal
4 etmalen waren bewaard.
Bij deze tweede beoordeeling vormde de eenigszins zure
lucht van de nrs. 1, 2, 3 en 4 een duidelijk teeken van be-
ginnend bederf.
Kip N®. 5 echter verspreidde een weerzinwekkende be-
dorven lucht.
Wij zagen dus dat ook bij een iets hoogere temperatuur
nml. van 6 tot 8° C. een voldoende lange bewaartijd
( 4 dagen) van „gekeurdquot; pluimvee gegarandeerd kan
worden.
Tenslotte vermelden wij nog een laatste of zesde proef
Welke in deze groep thuis hoort.
Hier werd de temperatuur van bewaring opgevoerd tot
25° C., de bewaartijd tot een dag beperkt.
Ook thans werden een ongeopend dier en vier geopende
geëviscereerde dieren in onderzoek genomen.
Het resultaat na 24 uur bewaren bij 25° C. was als
volgt:
Bepaling van den zuurgraad.
Pjj schenkelmusculatuur. pg borstmusculatuur.
Kip Nquot;. 1 \nbsp;6.2nbsp;5.7
Kip Nquot;. 2 \nbsp;6.2nbsp;6.0
Kip No. 4 Inbsp;6.2nbsp;6.0
Kip NO. 5nbsp;gesloten. 6.3nbsp;6.1
Bij het bacteriologisch onderzoek hadden twee van de ge-
opende dieren zeer veel kiemen op de oppervlakte van het
peritoneum, de beide andere slechts een gering aantal, even-
als de gesloten kip No. 5.
Cgt;rganoleptische beoordeeling.
Na een verblijf van 24 uur in een ruimte waar een der-
gelijke zeer hooge temperatuur heerschte, konden aan de
n'^s. 1, 2, 3 en 4 geen verandering in aspect, kleur en reuk
borden geconstateerd.
De controle No 5 ggf ^jj h^t openen van de buikholte de
herhaling genoemde darmlucht.
Het blijkt dus dat zelfs bij een buitengewoon hooge tem-
peratuur de geopende dieren minstens even goed blijven als
de gesloten dieren.
Resumeeren wij de vier voorlaatste proeven dan kunnen
quot;^vij zeggen, dat de vier „geslotenquot; contrôledieren telkens
in ongunstiger staat verkeerden dan de 16 dieren, die ten
dienste van de keuring waren geëviscereerd.
Bij voldoende gunstige omstandigheden (koel bewaren),
kunnen de aldus behandelde dieren zeker vier dagen in
voorraad gehouden worden, zonder eenigszins in kwahteit
in te boeten.
Voor het gewone poeliersbedrijf behoeft een preventief
onderzoek bij de keuring dus niet het minste bezwaar op te
leveren.
Keuring van te exporteeren — respectievelijk te bevriezen
dieren.
Wij willen hier voorop stellen, dat het instellen van een
preventieve keuring van te exporteeren pluimvee niet een-
zijdig kan geschieden. Zou men hier te lande daartoe over-
gaan, terwijl de buitenlandsche afnemers zulke dieren niet
zouden willen ontvangen, dan zou het middel erger zijn dan
het kwaad dat men wil bestrijden (uitvoer van ongezonde
dieren). Wij verwijzen hierbij naar blz. 76 waar het toezicht
op te exporteeren pluimvee in Denemarken wordt beschreven.
Daar beperkt men zich voor deze dieren tot een nauw-
gezette uitwendige inspectie en klassificatie naar gewicht
en kleur.
Zoolang door internationaal overleg, voor een bepaalde
markt (Londen) geen algemeen geldende eischen zijn ge-
steld zal één der aanvoerende staten niet zulk een ingrijpende
maatregel kunnen beginnen.
In ons land zal men zich dus er voorshands toe moeten
beperken dit toezicht op dezelfde hoogte te brengen als voor
Denemarken werd beschreven (zie blz. 76—89).
Vooruitloopende op een verdere ontwikkeling hebben wij
onderzocht hoe het staat met de houdbaarheid van kippen
die geëviscereerd (gekeurd), vervolgens bevroren en dan
geruimen tijd werden bewaard.
Tot dit doel werden 3 kippen geopend en geëviscereerd,
drie dieren werden „geslotenquot; gelaten. Bewaringstempera-
tuur — 20° C. Alle dieren werden na vijf maanden uit het
vrieshuis verwijderd en gedurende 2 maal 24 uren in het
voorkoelhuis ( 8° C.) geplaatst teneinde ze te ontdooien.
Het bleek dat het gewichtsverlies van de drie geopende
dieren iets grooter was dan van de gesloten dieren.
Het verdere resultaat van het onderzoek luidt als volgt:
Bepaling van den zuurgraad.
Pjj schenkelmusculatuur. pg borstmusculatuur.
Kip NO.nbsp;1 \nbsp;6.4nbsp;5.9
^'P N«.nbsp;2nbsp;geopend. 6.4nbsp;5.8
Kip No.nbsp;3 \nbsp;6.3nbsp;6.0
Kip No.nbsp;4 \nbsp;6.5nbsp;6.1
^'P NO.nbsp;5nbsp;gesloten. 6.3nbsp;5.9
Kip No.nbsp;6 ]nbsp;6.6nbsp;6.2
Bij het bacteriologisch onderzoek bleek, dat zich bij geen
der dieren bacteriegroei van beteekenis op het peritoneum
had ontwikkeld.
Organoleptische beoordeeling.
De gesloten dieren (nrs. 4, 5 en 6) verspreidden bij het
openen van de buikholte een zwakke darmlucht.
Op het mesenteriale vet hadden de darmlussen zich als
donkergroene strepen afgeteekend.
Bij de nrs. 1,2 en 3 konden geen veranderingen, noch in
uiterlijk noch in reuk worden waargenomen.
Afgezien van een iets grooter gewichtsverlies, blijkt dus
dat de dieren waarbij de ingewanden verwijderd waren in
heter conditie verkeerden, dan de in gesloten toestand be-
baarde dieren.
■Zoo blijkt dat ook voor in te vriezen dieren er tegen
keuring geen overwegend bezwaar kan bestaan.
Deze ervaring wordt bevestigd door de mededeeling op
hlz. 21, waarbij een nieuwe methode van invriezen na evi-
sceratie werd beschreven.
Wij meenen met deze eenvoudige proeven te hebben aangetoond dat dc
ffleening van hen, die befoogen dat evisceratie ten dienste van dc keuring
een onoverkomelijk bezwaar vormt voor het poeliersbedrijf en voor het
wvriezen van pluimvee, bestemd voor export, niet op goede gronden
berust.
TWEEDE AFDEELING.
ORGANISATIE VAN KEURINGSDIENSTEN.
HOOFDSTUK III.
KEURING VAN GEVOGELTE IN HET
BUITENLAND.
A. De Vereenigde Staten van Noord-Amerika.
Bij de behandeling van de wettehjke maatregelen welke
men in genoemd land met betrekknig tot de keuring van
pluimvee heeft uitgevaardigd verdient het aanbevehng de
volgende indeeling te makennbsp;i'^).
I. De keuring van levend pluimvee in verschillende steden
met name New York, Chicago, Philadelphia, San Fran-
sisco en Washington.
II. De keuring van geslacht pluimvee zooals deze geschiedt
in een aantal conservenfabrieken.
§ 1. Keuring van levend pluimvee in verschillende steden.
De eerste maatregelen, om te komen tot een beoordeeling
van levend pluimvee, werden getroffen in de stad New York.
Zij waren niet zoo zeer gericht op de keuring van het voor
consumptie bestemde pluimvee als wel ter voorkoming van
het verbreiden van bepaalde pluimveeziekten.
In het jaar 1924 werd namelijk bij levend aangevoerd
pluimvee bij herhahng vogelpest geconstateerd. Krasse maat-
regelen, zooals quarantaine en embargo op pluimvee afkom-
stig uit diverse deelen van het land waar genoemde ziekte
heerschte, waren noodzakelijk om aan dit euvel paal en perk
te stellen. Het spreekt van zelf dat door dit krasse ingrijpen
van de overheid, aan den handel aanzienlijke schade werd
berokkend. Nadat men deze ziekte had uitgeroeid, stelde het
..Health Departmentquot; van de stad New York direct pogingen
in het werk, de betreffende grossiers in levend pluimvee te
bewegen tot het instellen van een keuringsdienst, waardoor
in den vervolge dergelijke zieke dieren reeds bij aankomst
konden worden geëlimineerd.
Inderdaad gelukte dit en deze particuliere keuringsdienst
zou ongeveer anderhalf jaar lang functioneeren, maar had
natuurlijk het groote nadeel, dat niet al het aangevoerde
levende pluimvee gecontroleerd kon worden, zoolang er geen
wet of verordening bestond welke zulks verplichtend stelde.
Dit laatste kreeg echter zijn beslag in 1926, toen door middel
van een stedelijke verordening de keuring van alle levend
aangevoerd pluimvee een vereischte werd.
Hierbij dient te worden opgemerkt, dat korten tijd voordien
op initiatief van het Departement van Landbouw een wet was
uitgevaardigd, welke in het algemeen controle mogelijk
maakte van aan bederf onderhevige landbouwproducten en
Waarin eveneens soortgelijke bepalingen voor pluimvee waren
vastgelegd.
Nog in het zelfde jaar kwam een overkomst tot stand
tusschen:
I- N.Y. Greater Live Poultry Chamber of Commerce.
II- N.Y. Live Poultry Commission Merchants Association.
III. Bureau of Agricultural Economics.
Hiervan is tenslotte het eindresultaat geweest de stichting
Van de Joint Inspection Service on Live Poultry, waarbij alle
handelsondernemingen op dit gebied zijn aangesloten.
Een dergelijke overeenkomst was noodzakelijk, omdat de
totale kosten van den keuringsdienst geheel op rekening
van belanghebbenden komen. Men heeft zich namelijk ga-
rant moeten stellen voor alle onkosten, welke het in stand
houden van deze keuringsdienst met zich mede brengt, ook
in die gevallen, wanneer door een tijdelijk geringere aan-
voer de uitgaven niet door de geïnde keuringsgelden worden
gedekt.
-ocr page 72-Hieronder volgen de verschillende tarieven, zooals deze
door het Departement van Landbouw zijn vastgesteld.
Voor 5 manden pluimvee of minder......$ 1.00
Voor 6 tot 10 manden pluimvee.......$ 1.50
Voor 11 tot 20 manden pluimvee.......$ 2.00
Voor 21 tot 40 manden pluimvee.......$ 3.00
Voor 41 tot 60 manden pluimvee.......$ 4.00
Voor meer dan 60 manden pluimvee tot een wagon-
lading ...............$ 5.00
Zij nog te vermelden dat voor herkeuring het drievoudige
wordt berekend.
De hier bedoelde bepaHngen zijn facultatief, zoodat zij
alleen voor enkele steden ter uitvoering zijn gekomen, ech-
ter kan, indien hiertoe aanleiding mocht bestaan, de Minis-
ter een keuring als hierboven geschetst, voor bepaalde ste-
den gelasten. (Art. 3, sub 2). Zoo zijn de op blz. 54 ge-
noemde steden z.g.n. „designated marketsquot;.
Ook wordt zelfs aan particuliere ondernemingen de moge-
lijkheid geboden tot het doen instellen van een dergelijke
keuringsdienst.
Het zou ons te ver voeren een uitvoerige uiteenzetting van
bedoelde wet te geven, wij volstaan daarom met verwijzing
naar blz. 58 waar men een keuringsregulatief vindt vermeld,
dat bij deze beoordeeling van levend pluimvee regelmatig
toepassing vindt.
De keuring van levend pluimvee te New York.
Het personeel omvat drie dierenartsen en negen leeken
keurmeesters. Over het algemeen geschiedt de aanvoer der
dieren per spoor. De dienst vangt aan met het vaststellen
van het aantal wagons welke zijn aangevoerd.
Van iedere wagon worden ongeveer 100 tot 200 dieren be-
oordeeld op zoowel algemeene toestand als gewicht en in-
houd van de krop.
De algemeene toestand der aangevoerde dieren laat nog
-ocr page 73-■wel eens te wenschen over. Hierbij dient men echter te be-
denken, dat het transport meestal verschillende dagen in be-
slag
neemt (3^—10 dagen), zulks in verband met de vaak
zeer groote afstanden welke farm en marktplaats van elkaar
scheiden. Gezien dit langdurig transport, behoeft het geen
verwondering te wekken, dat vooral in het koude en vochtige
jaargetijde tijdens de reis gemakkelijk infectieziekten kunnen
optreden. Vrij hoog is in dergelijke gevallen dan ook het
percentage der afkeuringen van dieren lijdende aan diverse
ziekten. Meestal zonderen de zieke dieren zich af, of worden
door de gezonden in een hoek gedrongen. Vaak verspreiden
ze een eigenaardige lucht, welke op rekening is te stellen van
de gevormde ontstekingsproducten en die specifiek heet te
zijn voor een aandoening der ademhalingsorganen. Juist aan
deze reuk zou de keurmeester bij het betreden van de wagon
reeds kunnen bemerken dat zieke dieren aanwezig zijn.
Alle dieren welke uitwendig zichtbare ziekteverschijnselen
vertoonen of vermagerd zijn, worden geacht ongeschikt te
^^n om als voedingsmiddel voor den mensch te dienen en om
deze reden afgekeurd.
Het afgekeurde pluimvee moet direct vernietigd worden.
anden en korven met inbegrip van de voertuigen, worden
Voorzien van een aanplakbiljet en verwezen naar een plaats
^aar zij onder toezicht van een dierenarts grondig moeten
worden gedesinfecteerd.
..Snotquot; en „diphtheriequot; zijn wel de voornaamste ziekten
Waarmede men te maken krijgt, ofschoon ook tuberculose,
• gallinarum, S. pullorum, hydrops-ascitis, fracturen, kneu-
^'ng en vermagering veel voorkomende afwijkingen vormen.
Op gewicht en inhoud van de krop wordt bij deze keuring
tijdens het leven streng toegezien, zulks ter bescherming van
en betalenden consument. Het gewicht van de krop wordt
epaald door de krop losjes op de palm van de hand te
aten rusten, waardoor een indruk wordt verkregen omtrent
volume en gewicht.
De voorschriften staan slechts een gewicht van ten hoog-
ste 2 oz. toe; voor soepkippen beneden een gewicht van
/2 Ibs. wordt zelfs 1 oz. als maximum gesteld.
Indien genoemde maximum grenzen overschreden worden,
zijn de dieren z.g.n. „over croppedquot;, en wordt goedkeuring
onthouden. In dergelijke gevallen vindt na een bepaalde tijd
een tweede keuring plaats.
Het schijnt vroeger wel te zijn voorgekomen, dat kippen
werden verhandeld waarvan de krop met inhoud alleen reeds
8 oz. woog. Aan dergelijke misstanden heeft de voorge-
schreven keuring voorgoed een einde gemaakt.
Over een tijdvak van zes jaar werden, met betrekking der
afkeuringen, de volgende resultaten verkregen:
Gekeurd werden 65.000 wagonladingen pluimvee. Hiervan
werden afgekeurd wegens „overcroppingquot; 6.000, terwijl
1400 pluimvee bevatten lijdende aan een of andere ziekte. In
totaal werden 375.000 dieren afgekeurd met een gezamenlijk
gewicht van 1.222.000 Ibs.
Hieronder volgt het keuringsregulatief welke bij deze
keuring tijdens het leven als leidraad wordt gebruikt.
Afgekeurd worden:
1.nbsp;Birds with one or both eyes swollen and closed and showing serous
exsudâtes or cyanotic mucuous membranes.
2.nbsp;Birds that are sneezing, coughing, or gaping and have ruffled or
unclean feathers.
3.nbsp;Birds that have empty crops with dark combs and below normal
weight, or with abnormally thin breasts, or which assume a hunched
up position.
4.nbsp;Birds with yellow colorations about their beaks and have little or
no flesh on their breasts.
5.nbsp;Birds with fractures and showing extensive lacerations or hemorr-
hagic areas under the skin.
6.nbsp;Birds showing prolapsed rectum with necrosis or bruised and blee-
ding.
7.nbsp;Birds with dropped abdomen due to pressure of fluid hernia, tumor
or retained ova.
8.nbsp;Birds that do not eat but have large hard crops and that are poor
in flesh.
9- Birds with necrotic patches about the mouth or comb wattles and
that are thin in flesh.
10. Birds that show a pasty gray semi-solid fecal mass adhering to
feathers about the anus, or have a fetid green or brown watery
discharge, or ulcerated vents.
11- Birds showing twisted necks or paralysis.
§ 2. De keuring van geslacht pluimvee zooals deze ge-
schiedt in enkele conservenfabrieken in Amerika.
In het jaar 1928 zagen enkele conservenfabrieken, welke
zich bezig hielden met het verduurzamen van geslacht pluim-
vee, zich geplaatst voor bepaalde moeilijkheden ten aanzien
Van hun toekomstige export.
Canada, tot nu een der grootste afnemers, eischte nml.
in den vervolge zekere waarborgen met betrekking tot de
keuring en het toezicht van regeeringswege op het geslachte
pluimvee, hetwelk in deze fabrieken tot conserven werd ver-
Werkt. Deze maatregel dreigde voor genoemde industrie
catastrophale afmetingen aan te nemen en het uiteindelijk
gevolg hiervan was dan ook, dat men zich tot de regeering,
in dit geval het Departement van Landbouw, wendde, met
het verzoek deze aangelegenheid door middel van een wet-
telijke regeling tot oplossing te willen brengen.
Deze oplossing is niet uitgebleven en kreeg haar beslag
in duidelijke voorschriften, waarin doel en wezen der nieuw
te stichten keuringsdiensten werd vastgelegd en tevens in
den vorm van een nauwkeurig omlijnd keuringsregulatief
(zie blz. 63) 68).
Evenals bij de keuringsdiensten voor levend pluimvee,
heeft men ook hier het facultatieve karakter gehandhaafd.
De door den fabrikant aangegane verbintenis, zijn bedrijf
aan controle als boven bedoeld te onderwerpen, geschiedt
geheel vrijwillig. Belanghebbende is echter verplicht zich
garant te stellen voor de onkosten welke een dergelijke
keuring met zich meebrengt. Tevens is hij gehouden tot de
stipte naleving der in de voorschriften geformuleerde bepa-
lingen. Is eenmaal aan deze voorwaarde voldaan, dan krijgt
het bedrijf een dierenarts toegewezen welke met de keuring
wordt belast.
Hier volgt een overzicht van de wijze waarop de keuring
van geslacht pluimvee in een aantal conservenfabrieken
geschiedt.
In het algemeen geschiedt de aanvoer van het pluimvee
geplukt en in bevoren toestand, reden waarom de dieren
dan ook eerst in groote waterbassins worden ontdooid.
Hierna worden ze ieder afzonderlijk geschroeid en op een
tafel gelegd. Vervolgens wordt door een der leden van het
personeel de huid tusschen femur en abdomen aan weers-
zijden gekliefd en de beide dijbeenderen uit het heupgewricht
gedrukt, zoodat het dier stevig op de ondergrond komt te
liggen.
Daarna wordt een half cirkelvormige insnijding aange-
bracht in borst- en buikwand, waarna het borstbeen naar
voren wordt geklapt, zoodat alle inwendige organen duide-
lijk te voorschijn treden.
Na op deze manier te zijn voorbereid, worden de dieren
indien zij geschikt worden bevonden om als voedingsmiddel
voor den mensch te dienen — in dit geval om in blik te
worden verwerkt goedgekeurd; terwijl in het tegenover-
gestelde geval onherroepelijk afkeuring plaats vindt. Ver-
volgens worden ze op een hakblok gelegd — waar kop en
pooten worden verwijderd — tenslotte van de ingewanden
ontdaan en flink uitgewasschen.
Een geroutineerd keuringsveearts kan naar het schijnt
volgens de hierboven weergegeven techniek 600 dieren per
uur keuren en tevens nog tijd vinden de redenen zijner af-
keuringen van ieder dier afzonderlijk te noteeren!
Volgens de laatste opgave omvat de keuring van geslacht
pluimvee welke tot conserven wordt verwerkt in totaal
35 fabrieken, waaraan 21 dierenartsen zijn verbonden
Samenvatting van enkele resultaten bij deze keuring
verkregen.
In totaal werden in een tijdsverloop van nog geen drie
jaren de volgende cijfers genoteerd:
Van de bijna dertig millioen stuks pluimvee welke op de
boven geschetste wijze werden gekeurd, werden 950.000
stuks dieren met een totaal gewicht van 3.000.000 Ibs. afge-
keurd.-
Ongeveer 60 % der afkeuringen had betrekking op tuber-
culose; 15 % op bederf; 7 % op septichaemie; ZYi % wegens
quot;Vermagering, terwijl 9 % werd afgekeurd om verschillende
andere redenen zooals: abcessen, tumoren, peritonitis, leu-
caemie enz.
Bij dieren lijdende aan tuberculose werden macroscopisch
haarden gevonden in 620.000 milten, in 600.000 levers en
m 400.000 gevallen waren andere ingewanden aangetast.
De longen zijn zelden in het proces betrokken.
Vooral dieren boven het jaar worden door genoemde
ziekte aangetast, een zelfde beeld vertoont de statistiek over
de dieren, lijdende aan de z.g.n. „pullorumquot;ziekte.
Afwijkende getallen krijgt men te zien in die bedrijven
■Waar alleen hanen worden geslacht, hier is het percentage
tuberculose belangrijk lager, het bedraagt ongeveer 2 %.
Het is wel gebleken, dat het voorkomen van tuberculose
ten nauwste verband houdt met leeftijd en geslacht. Tot den
leeftijd van één jaar is het percentage zeer laag te noemen,
Qit stijgt echter in het tweede levensjaar tot ongeveer 3 %
en in het derde jaar tot 10 %.
Bij oude vermagerde dieren vond men in 50 % der ge-
vallen gegenerahseerde tuberculose.
Bij jonge dieren treft men vaak de locale vorm van dit
lijden aan, oudere dieren zijn vrijwel zonder uitzondering
lijdende aan gegenerahseerde tuberculose.
Hieronder volgt nog een gedetailleerde opgave over het
jaar 1930.
Summary of inspections for calender year 1930.
Classes |
Total pounds |
Total pounds |
Percent |
inspected |
rejected |
rejected | |
fowl |
7.108.881 |
300.230 |
4.2 |
cocks |
7.773.726 |
139.994 |
1.8 |
cocks and fowl |
2.989 |
96 |
3.3 |
chickens |
3.286.819 |
34.490 |
1.0 |
mixed |
4.099.330 |
498.684 |
12.2 |
micellanous |
299.746 |
24.460 |
8.2 |
Total |
22.571.400 |
997.954 |
4.4 |
Voor de stad New York kreeg de ontwikkeling dezer
keuringsdiensten voor levend gevogelte nog een bizondere
beteekenis.
Interessant is hetgeen Dr. Ives 29) — Senior Marketing
specialist — ons hieromtrent meedeelt in zijn „Post mortem
inspection of Poultryquot;:
„We had learned from our two years experience in inspecting live
„poultry that a certain percent of the poultry coming in New York in
„cars was diseased to the point where it should be excluded for food
„purposes.
„Having learned that this type of poultry was undesirable and unpro-
..fitable to receivevers and slaughterers of live poultry, we advised the
„shippers to discontinue shipping this particular class of poultry, infor-
„ming them that we intended to destroy it at the railroad terminals.
„The particular reaction from this was that it ceased coming to a large
„extent as live poultry but we were informed that it was being sent to
„the canneries as dressed poultry. This bit of information was imparted
„to the Commissioner of Health of New York City and he caused an
„investigation to be made of a canning factory in his jurisdiction. As a
„result of the investigation the plant was temporarily closed and all of
„their poultry in their plant and in storage in this territory was embar-
„goed.
..An inspection of representative samples of this embargoed poultry
..convinced the Commissioner of Health of the necessety of some form
..of inspection.
..On June 5th, 1928, an amendment to the Sanitary Code of New York
..City was passed requiring that no canned poultry should be packed,
..prepared, produced or kept for sale in New York City, unless inspected
..and passed and marked as such by some agency acceptable to the Board
..of Health.quot;
De voorschriften waaraan de keuringsambtenaren zich
hebben te houden werden vastgesteld in de: Instructions of
the Chief of the Bureau of Agricultural Economics governing
the disposal of diseased poultry, carcasses and parts. Zij
luiden als volgt:
Instruction 1 — Disposal of Diseased Carcasses and Parts.
Section 1. The carcasses or parts of all poultry inspected at an official
plant and found at the time of postmortem inspection, or at any subsequent
inspection, to be affected with any of the diseases or conditions named
in other sections of this instruction shall be disposed of according to the
section of this instruction pertaining to the disease or condition. Owing
'o the fact that it is impracticable to formulate rules covering every
case and to designate at just what stage a process become loathsome or
a disease noxious, the decision as to the disposal of all carcasses, parts,
or organs not specifically covered by these instructions shall be left to
the supervisor in charge.
Section 2. Paragraph 1. The following principles are declared for
guidance in passing on carcasses affected with tuberculosis:
Principale A. No poultry meat should be used for food if it contains
tubercle baciUi, or if there is a reasonable possibility that it may contain
tubercle bacilli, or if it is impregnated with toxic substance of tubercu-
losis or associated septic infections.
Principale B. Poultry meat should not to be destroyed if the lesions
are localized and not numerous, if there is no evidence of distribution
of tubercle bacilli through the blood or by other means to the muscles
or to parts that may be aeten with the muscles, and if the bird is well
nourished and in good condition, since in this case there is no proof, or
even reason, to suspect that the flesh is unwholesome.
Principle C. Evidences of generalized tuberculosis are to be sought in
such distribution and number of tuberculous lesions as can be explained
only upon the supposition of the entrance of tubercle bacilli in consi-
derable number into the systemic circulation.
Significant of such generalization is the precence of numerous uniformly
distributed tubercles throughout both lungs, liver and spleen, or numerous
lesions in the liver or spleen and lesions also in one or more of the
following organs or parts; kidneys, bones, joints, walls of intestines,
pleura, peritoneum or sexual glands.
Principle D. Localized tuberculosis is tuberculosis limited to a single
part or organ of the body without evidence of recent invasion of nume-
rous bacilli into the systemic circulation.
Paragraph 2. The meat of poultry affected with tuberculosis shall be
disposed of as follows:
Rule A. The entire carcass shall be rejected if any of the following
conditions occur:
(a)nbsp;When there is a tuberculous or other cachexia, as shown by
anemia and emaciation.
(b)nbsp;When the lesions of tuberculosis are generalized, as shown by
their presence not only in the usual seats of primary infection but also
in parts of the carcass or in the organs that may be reached by the
bacilli of tuberculosis only when they are carried in the systemic circu-
lation. Tuberculous lesions in any of the following-mentioned organs
are to be accepted as evidence of generalization when they occur in addi-
tion to local tuberculous lesions in the digestive or respiratory tracts:
Kidney, ovary, testicle, and brain or spinal cord or their membranes.
Numerous tubercles uniformly distributed troughout both lungs also afford
evidence of generalization.
(c)nbsp;When the lesions of tuberculosis are found in the muscles or
intermuscular tissue or bones or joints.
(d)nbsp;When the lesions are multiple, acute, and actively progressive.
(Evidence of active progress consists of signs of acute inflammation
about the lesions, or liquefaction necrosis, or the presence of young tu-
bercles.)
Rule B. An organ or a part of a carcass shall be rejected under any
of the following conditions:
(a)nbsp;When it contains lesions of tuberculosis.
(b)nbsp;When the lesion is localized but immediately adjacent to the flesh
as in the case of tuberculosis of the parietal pleura or periotoneum. In
this case not only the membrane or part affected but also the adjacent
thoracic or abdominal wall is to be condemned.
(c).nbsp;When is has been contaminated by tuberculous material through
contact with the floor or a soiled knife or otherwise.
Rule C. Carcasses showing lesions of tuberculosis should be certified
for food when the lesions are slight, localized and calcified or encapsu-
lated, or are limited to a single part or organ of the body (exempt as
noted in Rule A), and there is no evidence of recent invasion of tubercle
bacilli into the systemic circulation. Under this rule carcasses showing
such lesions may be certified, after the parts containing the lesions are
removed and rejected in accordance with Rule B.
Section 3. Carcasses of poultry affected with or showing lesions of any
of the following-named diseases or conditions shall be rejected:
(a)nbsp;Anthrax.nbsp;(h)nbsp;Fowl typhoid.
(b)nbsp;Hemorrhagic septicemia.nbsp;(i )nbsp;Acute enteritis.
(c)nbsp;Pyemia.nbsp;(j )nbsp;Peritonitis.
(d)nbsp;Septicemia.nbsp;(k)nbsp;European fowl pest.
(e)nbsp;Infectious Bronchitis.nbsp;(1)nbsp;Sarcomatosis.
(f)nbsp;Carcinoma.nbsp;(m)nbsp;Salpingitis.
(g)nbsp;Leukemia.
-ocr page 81-Section 4. Carcasses of poultry showing any disease such as genera-
lized melanosis, pseudoleukemia, and the like, which affects the system
of the bird, shall be rejected.
Section 5. Any organ or part of a carcass which is badly bruised or
■which is affected by a tumor, an abcess or a suppurating sore, shall be
rejected; and when the lesions are of such caracter or extent as to affect
the whole carcass, the whole carcass shall be rejected. Parts of carcasses
^hich are contaminated by pus shall be rejected.
Section 6. All carcasses of poultry so infected that consumption of the
meat or meat food products thereof may give rise to meat poisoning shall
te rejected. This includes all carcasses showing singns of either-
(a)nbsp;Acute inflamation of the lungs, pleura, pericardium, peritoneum,
or meninges.
(b)nbsp;Septicemia or pyemia, wheter traumatic, or without evident cause.
(c)nbsp;Gangrenous or severe hemorrhagic enteritis or gastritis.
(d)nbsp;Polyarthritis.
Section 7. Carcasses showing any degree of icterus with a parenchy-
matous degeneration of organs, the result of infection or intoxication, and
those which, as a result of a pathological condition, show an intense
yellow or greenishyellow discoloration without evidence of infection or
intoxication, shall be rejected.
Section 8. Carcasses of poultry affected with mange or scab in advan-
ced stages, or showing emaciation or extension of the inflamation to the
flesh, shall be rejected.
When the diseased condition is slight, the carcass may be certified,
after removal and rejection of the affected parts.
Section 9. In the disposal of carcasses, edible organs, and parts of
carcasses showing evidence of infestation with parasites not transmissible
to man, the following general rules shall govern: If the lesions are locali-
zed in such manner and are of such character that the parasites and the
lesions caused by them may be radically removed, the nonaffected por-
tion of the carcass, organ, or part of the carcass may be certified for
food after the removal and rejection of the affected portions. If an organ
or a part of a carcass shows numerous lesions caused by parasites, or if
the character of the infestation is such that complete extirpation of the
parasites and lesions is difficult and uncertainly accomplished, or if the
parasitic infestation or invasion renders the organ or part in any way
unfit for food, the affected organ or part shall be rejected. If parasites
are found to be distributed in a carcass in such manner or to be of such
character that their removal and the removal of the lesions caused by
them are impracticablle, no part of the carcass shall be certified for food.
If the infestation is excessive the carcass shall be rejected.
Section 10. Carcasses of poultry showing such degree of emaciation
or anaemic condition as would render the meat unwholesome and car-
casses which show a slimy degeneration of the fat or a serous infiltration
of the muscles, shall be rejected.
Wij hebben het bovenstaande keuringsregulatief uitvoerig
opgenomen, omdat dit wel een der eerste van zulke regelingen
IS, die practisch ter uitvoering zijn gekomen. Reeds duidelijk
teekenen zich hier een aantal richtlijnen af, die ook nu nog
van beteekenis zijn. Wij noemen als zoodanig:
A.nbsp;In bizondere artikelen worden alle ziekten genoemd,
die in elk geval tot afkeuring voeren (section 3—8).
Het is hier niet de plaats daaraan veterinair hygië-
nische beschouwingen te wijden, wij zullen dit bij onze
uiteenzettingen over een voor Nederland te ontwerpen
keuringsregulatief doen, waarbij ook de meer moderne
inzichten omtrent pluimveeziekten tot hun recht kun-
nen komen.
B.nbsp;De bepalingen over tuberculose, onderscheiden reeds
tusschen „localequot; en „gegeneraliseerdequot; aandoeningen.
Wel is deze onderscheiding nog niet scherp doorge-
voerd en maakt het den indruk of nog al eens her-
hahngen zijn te boek gesteld (section 2).
§ 3. Samenvatting.
Wij meenen uit de Amerikaansche gegevens deze conclusie
te mogen trekken.
Beperkt men zich tot plaatselijk toezicht op levend pluim-
vee, dan verschuift de handel de aflevering van van ziekte
verdacht pluimvee naar plaatsen waar dit toezicht onvol-
doende of niet functioneert. Er heeft dus slechts een ver-
plaatsing van het ondeugdelijke materiaal plaats, het wordt
niet uit het verkeer geweerd.
Bij geconcentreerde slachtingen is het zeer goed mogelijk
in zeer korten tijd een groot aantal geslachte dieren te keuren.
In het bizonder in conservenfabrieken e.d. zijn hieraan geen
practische bezwaren verbonden.
In hoeverre zulks voor de gewone poelierhandel mogelijk
is, blijkt uit de beschikbare gegevens niet.
Het is wel opmerkelijk, dat wij hier reeds de „gescheiden
keuringquot; aantreffen.
De autoriteiten die de handel in pluimvee regelen beperken
zich tot keuring van, resp. toezicht op de levende dieren.
De overheidslichamen, welke het bewaken der volksgezond-
heid tot hun werkterrein rekenen kwamen nog niet verder
dan het onderzoek van de reeds geslachte dieren. Een nauw
Verband tusschen deze onderdeelen is slechts bij uitzondering
vermeld. (Zie Ives, blz. 62).
De hooge trap van ontwikkeling waarop de vleeschkeuring
zich in ons land thans bevindt, en waarbij keuring vóór en nà
de slachting in denzelfden dienst wordt uitgevoerd, is dus
blijkbaar voor de gevogeltekeuring in Amerika nog niet be-
reikt.
B. DUITSCHLAND.
§ 1. Voorschriften, regelende de keuring van gevogelte.
Evenals in ons land berust ook in Duitschland het toezicht
de contrôle op geslacht pluimvee onder de algemeene wet
quot;kegelende het toezicht op levensmiddelen met name op het:
Gesetz über den Verkehr mit Lebensmitteln und Be-
darfsgegenständen (Lebensmittelgesetz) vom 5 Juli 1927.
(L.M.G.) 5).
Deze wet kan met recht als een voorbeeld van het repres-
sieve stelsel worden aangemerkt. Een vergelijking van boven-
genoemde wet met onze „Warenwetquot; doet echter verschillen
den dag treden. Om dit te verduidelijken verdient het
aanbeveling de beide voornaamste artikelen dezer wetten eens
naast elkaar te plaatsen.
Zoo verstaat de L. M. G. onder een levensmiddel:
Begriff Lebensmittel.
Lebensmittel im Sinne dieses Gesetzes sind alle Stoffe, die dazu
bestimmt sind, in unverändertem oder zubereitetem oder verarbeite-
tem Zustande von Menschen gegessen oder getrunken zu werden,
soweit sie nicht überwiegend zur Beseitigung, Linderung oder Ver-
hütung von Krankheiten bestimmt sind.
Den Lebensmitteln stehen gleich: Tabak, tabakhaltige oder tabak-
ahnliche Erzeugnisse, die zum Rauchen, Kauen oder Schnupfen be-
stimmt sind.
Onze Warenwet s») daarentegen omschrijft de stoffen die
onder het toezicht van deze wet vallen als volgt:
Artikel 1.
Deze wet verstaat onder:
lo ^
„Waren eetwaren (uitgezonderd vleesch en vleeschwaren voor zoo-
de keuring daarvan niet is van scheikundigen aard) en drink-
waren, benevens gebruiksartikelen, die worden gebezigd voor de be-
reiding, de vervaardiging, de samenstelling of de bewaring van eet-
waren of drinkwaren en de artikelen die bij algemeenen maatregel
van bestuur worden aangewezen, een en ander, voor zoover zij voor
den handel bestemd of in den handel gebracht zijn.
Hierbij mogen virij dus opmerken dat de Warenwet in
Art. 1 „vleesch en vleeschwaren voor zoover de keuring daar-
van niet is van scheikundigen aardquot;, zonder meer uitsluit. Het
is bekend dat het toezicht daarop in de Vieeschkeuringswet
is omschreven. Deze beperkende bepaling kent het L.M.G.
niet en een gevolg van dit feit is dat genoemde wet in
zekeren zin voor vleesch en vleeschwaren als een voortzetting
zoo men wil, sluitstuk van het „Reichs Fleischbeschaugesetzquot;
is te beschouwen.
Wij willen er hier aan herinneren dat het toezicht volgens
het Reichs Fleischbeschaugesetz alleen met die factoren en
gevaren rekening houdt, welke een directe bedreiging vormen
voor de gezondheidstoestand der menschen, bij het nuttigen
van vleesch afkomstig van zieke dieren. Zij stelt zich dan ook
tot taak, onderzoek en keuring der verschillende slachtdieren
vóór en na de slachting — „ordentliche Fleischbeschauquot;. Dit
onderzoek werkt dus geheel volgens het preventieve stelsel.
Zoodra echter dit vleesch in alle opzichten volwaardig is
bevonden en in het distribueerend stelsel van den handel is
aangeland, valt het vanaf dit oogenblik niet meer binnen het
bereik van het Reichs Fleischbeschaugesetz. Eveneens is dit
het geval met de uit dit vleesch vervaardigde vleeschwaren.
Hiermede hebben wij bereids het gebied betreden van de —
auszerordentliche Fleischbeschau — repressieve stelsel.
Laatstgenoemde auszerordentliche Fleischbeschau nu is
nader omschreven in het Lebensmittelgesetz. (Zie de Arti-
kelen No. 1 en 2 van deze wet).
Het denkbeeld, pluimvee op dezelfde manier als de andere
slachtdieren aan een preventieve keuring te onderwerpen,
m.a.w. onderbrenging in de „ordenthche Fleischbeschauquot;, is
inderdaad in het R. Fl. G. in beginsel neergelegd, daar het
hier evenzeer warmbloedige dieren betreft. Zie art. 4 van
het R. Fl. G.
Het is echter nergens tot een practische uitvoering van
dit artikel gekomen, zoodat wij hier de toestand aantreffen
Waarbij de preventieve keuring niet wordt uitgevoerd en het
repressieve toezicht krachtens de algemeene „levensmiddelen-
in verschillende steden althans, tot groote perfectie is
uitgebouwd.
§ 2. Uitvoering van den dienst.
Wij waren in de gelegenheid gedurende enkele maanden
de dienst die te Berlijn met het handhaven dezer bepalingen
IS belast van nabij gade te slaan en kunnen onze ervaringen
als volgt zeer beknopt samenvatten.
Met het toezicht op de naleving van de hierbij bedoelde
artikelen van het Lebensmittelgesetz is in eerste instantie de
Politie belast, hetgeen aldaar als volgt wordt geformuleerd:
.,Die Ueberwachung des Verkehrs mit Lebensmitteln
»und Bedarfsgegenständen (Lebensmittelpohzei) ist
..Aufgabe der Polizeibehörden zu deren Unterstützung
„chemische, tierärztliche und ärztliche Sachverständige
..(wissenschaftliche Sachverständige) sowie chemische,
..Veterinäre und medizinale Untersuchungsanstalten zu
„bestellen sindquot;.
Berlijn telt ongeveer vijf en twintig z.g.n. „Polizeiliche
Bezirkequot;, met in iedere wijk een pohtiebureau, waaraan o.a.
ook een dierenarts (soms verscheidene) als „Polizeitierarztquot;
is (zijn) toegevoegd.
De werkzaamheden van deze deskundigen zou men als
volgt kunnen samenvatten: het geregeld controleeren en
inspecteeren van openbare markten, winkels, pakhuizen,
■w^arenhuizen, restaurants, eetgelegenheden, vleeschwaren-
en conservenfabrieken enz.; kortom al die bedrijven, inrich-
tingen en localiteiten waar levensmiddelen van dierlijken
oorsprong in voorraad gehouden, verkocht of vervaardigd
Worden en welke in het hem toegewezen rayon zijn gelegen.
Bovendien kan hij de medewerking inroepen van een
centraal laboratorium, het z.g.n. „Veterinär Untersuchungs-
amt für die Lebensmittelkontrollequot;, hetwelk o.a. wordt benut
voor bacteriologische onderzoekingen bij voedselvergiftigin-
gen, nader onderzoek van in beslag genomen levensmiddelen
enz.
Zooals gezegd hebben deze ambtenaren een uitgebreide
taak te vervullen bij het repressieve toezicht op vleesch.
Deze taak omvat:
I. Er voor te waken dat geen vleesch in den handel wordt
gebracht, hetwelk niet onderworpen is geweest aan de
wettelijk voorgeschreven keuring (clandestiene slach-
tingen, stempelvervalschingen enz.).
II. Te verhinderen dat minderwaardig vleesch of vleesch-
waren worden afgeleverd inplaats van volwaardig, idem
het opsporen van vleesch en levensmiddelen van dier-
lijken oorsprong waarbij bederf is opgetreden; het weren
van het gebruik van verboden conserveeringsmiddelen
en (of) kleurstoffen, zoomede het vaststellen van ver-
gissingen die bij de „ordendiche Fleischbeschauquot; kunnen
voorkomen.
III.nbsp;Er voor te waken dat in den handel met vleesch en de
hieruit vervaardigde levensmiddelen de zindelijkheid in
acht wordt genomen, zoomede het overeenkomstige toe-
zicht van alle tot het bedrijf der slagerijen en voor de
vervaardiging van worstwaren en dergelijke levens-
middelen dienende ruimten, inrichtingen, gereedschap-
pen enz.
Daarnevens heeft men echter ook aan deze dierenartsen
opgedragen:
IV.nbsp;Het toezicht op den handel in gevogelte, wild, visch,
schaal- en weekdieren, amphibien en reptilien.
Dit diergeneeskundig toezicht omvat niet alleen het hand-
haven der bepalingen die in het belang der openbare gezond-
heid zijn uitgevaardigd (reinheid, doelmatigheid bij het be-
waren, weren van bederf), maar strekt zich ook uit tot het
bevorderen van de eerlijkheid in den handel (soort-echtheid
der afgeleverde waren, het tegengaan van andere vormen
van bedrog, te gering gewicht, slechte kwaliteit enz.).
Voor zoover het pluimvee betreft heeft men getracht het
ook dienstbaar te maken aan het uit den handel weren van
geslachte dieren, die ziekelijke afwijkingen toonen.
Het toezicht richt zich dan ook op:
a- De inrichting der bedrijven waar levensmiddelen van
dierlijken oorsprong worden verhandeld.
b. Het levende pluimvee, op de pluimveemarkten.
c- De kwaliteit, respectievelijk de gezondheidstoestand
van het geslachte pluimvee.
Toezicht op de inrichting der bedrijven.
Niettegenstaande groote hoeveelheden geslacht pluimvee
geregeld zoowel uit binnen- als buitenland te Berlijn worden
ingevoerd, wordt een niet onaanzienlijk quantum in de stad
Zelve geslacht, getuige de tallooze kleinere en grootere
slachterijen, welke men hier aantreft. In groote trekken komt
de inrichting van deze zaken overeen met die van onze
Nederlandsche poehersbedrijven, d.w.z. er is een verkoop-
lokaal (winkel) met daarnevens een slachterij.
Men heeft niet verzuimd aan deze poehersbedrijven be-
trekkelijk zware eischen te stellen met betrekking tot de
algemeene inrichting, de zindelijkheid enz. Zie hieromtrent
de aan het eind van dit Hoofdstuk afgedrukte politieveror-
dening. (blz. 74).
Reeds bij oppervlakkige beschouwing zal blijken dat deze
inderdaad strenge voorwaarden aan duidelijkheid niets te
Renschen overlaten, terwijl men hierop direct kan laten
quot;Volgen, dat daaraan streng de hand wordt gehouden. Het
Zijn juist deze inrichtingen, welke onder gestadig toezicht
staan.
Het logische gevolg hiervan is dat bedoelde bedrijven
inderdaad op een hooger hygienisch plan zijn ingesteld, dan
zulks ten onzent in den regel het geval is.
Naast een zoo goed mogelijke controle op deze poeliers-
bedrijven, zijn daar nog de pakhuizen, koelruimten en verdere
opslagplaatsen van den groothandel, om de verschillende
straatmarkten niet te vergeten, welke een regelmatig toe-
zicht vragen.
Toezicht op pluimveemarkten.
Het op de markt aanwezige levende pluimvee moet in alle
opzichten volkomen gezond zijn. Het zijn in de eerste plaats
de verschillende pluimveeziekten waaraan de controleerende
dierenartsen aandacht besteden. Zij hebben de bevoegdheid
ziek, of van ziekte verdacht pluimvee ter nader onderzoek
respectievelijk ter afkeuring in belag te nemen.
Er moet voorts op gelet worden of de manden, kratten enz.
niet te veel dieren bevatten, terwijl de hoogte zoodanig moet
zijn dat de dieren gemakkelijk rechtop kunnen staan. Het
z.g.n. boeien van gevogelte is ten eenen male verboden. Ook
moet versch, zuiver drinkwater immer aanwezig zijn.
Contrôle op geslacht pluimvee.
Tijdens een controlebezoek bij een poelier heeft de dieren-
arts zijn aandacht aan de volgende twee zaken te schenken.
I. Of door den betrokken poelier de eischen worden na-
geleefd vervat in voornoemde politieverordening o.a. af
een doelmatige bedwelming wordt toegepast.
II. Of de poelier geslachte wrakke, vermagerde of aan
eenige ziekte lijdende, of bedorven dieren in voorraad
heeft.
Men gaat daarbij uit van het denkbeeld dat de poelier zal
trachten door het aankoopen van uitsluitend op het oog ge-
zonde dieren, zulke „ziekequot; te vermijden. Mocht hij na de
slachting er een aantreffen dan wordt hij geacht verplicht
te zijn deze weg te werpen bij het slachtafval, dat niet voor
menschelijk gebruik bestemd is; of bij twijfel zulke dieren bij
het bovengenoemde controlebezoek aan het oordeel der
ambtenaren te onderwerpen.
Doet hij een en ander niet, en worden bij hem de
sub II bedoelde dieren aangetroffen, dan wordt de poelier
geacht in overtreding te zijn. De desbetreffende dieren wor-
den in beslag genomen en een rechtsvervolging wordt in-
gesteld.
Men gaat hier in den regel niet toe over, dan nadat de
-ocr page 89-betrokkene een of meermalen ernstig is gewaarschuwd, zoo-
dat inderdaad soepelheid bij het toepassen dezer bepalingen
wordt betracht.
De controleerende dierenarts heeft dus in hoofdzaak tot
taak door steekproeven na te gaan of sterk vermagerde,
bedorven, of wel zieke dieren in den voorraad aanwezig zijn.
Hij verricht deze keuring door:
lo- Inspectie van de geheele oppervlakte van de huid
(slachtwonden). Vooral dient in dit opzicht aandacht
te worden geschonken aan verschillende plaatsen waar
zich bederf het eerst manifesteert, met name de huid
van de buikwand, in de omgeving van de krop voor de
borstingang en onder de vleugels.
2o. Bij verdenking op bederf, of „stickige Reifungquot;, wordt
tusschen dijbeen en lichaamswand een snede aangebracht
en de aldus vrijgekomen spieren en bindweefsel aan een
nauwkeurig onderzoek, op aspect, kleur en reuk, onder-
worpen.
3o. Zoo noodig wordt de buikholte geopend door het aan-
brengen van een snede, welke zich uitstrekt vanaf het
caudale einde van het borstbeen tot aan de cloaca.
Hierdoor is het mogelijk abnormale inhoud van de buik-
holte, inclusief afwijkende reuk te constateeren, alsmede
de verschillende organen op pathologisch anatomische
veranderingen te onderzoeken.
Dit laatste zal vooral geschieden bij pluimvee, dat bij
uitwendige beoordeeling verdacht schijnt (slechte uit
bloeding, bleeke- of icterische kleur, vermagering).
Voor bacteriologisch onderzoek, bepaling van den zuur-
graad van het vleesch eventueel kook- en braadproef, kan
in alle gevallen de hulp van het „Veterinär Untersuchungs-
amt' worden ingeroep.
Tenslotte zij nog te vermelden dat men hier eveneens het
principe eener herkeuring heeft gehandhaafd, het zou ons
evenwel te ver voeren hierop nader in te gaan.
Eenige waarborg dat door de poeliers uitsluitend geheel
gezonde dieren worden afgeleverd, kan uit het toegepaste
stelsel echter niet worden afgeleid. Soms bereikten den
„Pohzeitierarztquot;, dan ook verzoeken van consumenten om
een oordeel uit te spreken over afwijkingen, (beentubercu-
lose, gezwellen enz.) die bij de gekochte dieren werden op-
gemerkt. Men tracht dan meestal den poelier te bewegen
een andere kip te leveren en er volgt geen vervolging, wan-
neer aannemelijk is dat geen opzet in het spel is.
§ 3. Samenvatting.
Uit voorgaande beschrijving blijkt, dat het toezich op voor
consumptie bestemd geslacht pluimvee in Duitschland geheel
is ingericht volgens het repressieve stelsel. Het Is gelegd in
handen van dierenartsen, die deze taak vervullen nevens hun
werkzaamheden bij de „auszerordentliche Fleischbeschauquot;.
Wij moeten erkennen, dat op deze wijze althans in de
steden de ergste misstanden op het gebied van den handel
in ziek pluimvee kunnen worden geweerd. Wij zagen bij
herhaling hoe op de groote levensmiddelenmarkten, of wel
bij de poeliers grootere of kleinere partijen geslacht ge-
vogelte, die bedorven waren of uit sterk vermagerde dieren
bestonden aan het verkeer werden onttrokken. In hoeverre
andere soortgelijke partijen niet werden achterhaald, kan
moeilijk beoordeeld worden.
„Keuringquot; van pluimvee staat dus ook in dit land op een
heel andere trap van ontwikkeling, dan de keuring van
slachtvee.
§ 4. Polizeiverordnung betr. die Errichtung und Einrich-
tung von Geflügelschlächtereien in Berlin.
Vom 24. Mai 1925 (Amtsbl. S. 236).
§ 1. Jede Errichtung einer Geflügelschlächterei innerhalb der Stadt
Berlin ist dem zuständigen Polizeiamt anzumelden.
§ 2. Als Geflügel im Sinne dieser Verordnung gelten Gänse, Enten,
Haushünner einschl. Perlhühner, Pfauen und Schwäne.
§ 3. Schlacht- und Rupfräume von Geflügelschlächtereien dürfen nicht
in Kelleräumen eingerichtet werden, sie müssen mindestens 2.5 m
hoch sein und eine Bodenfläche von mindestens 33 qm besitzen.
Sofern die Schlachträume gleichzeitig als Rupfräume dienen, darf
ihre Bodenfläche nicht weniger als 20 gm betragen.
§ 4. Die Wände sind mindestens 2m hoch mit glattem Zementputz zu
versehen und ebenso hoch mit heller Oelfarbe zu streichen. Die
Räume müssen gut durchlüftet werden können.
§ 5. Der Fuszboden musz aus dichtem, undurchlässigem Material (Ze-
ment-, Asphalt- oder in Zement gelegte Ziegel-Klinkersteine) be-
stehen und im Schlachtraum Gefälle nach der Kanalisation oder
einer Sammelgrube haben.
5 6. Fenster und Türen sind so einzurichten, dasz das Schlachten nicht
von auszen beobachtet werden kann.
S 7. Sammelgruben dürfen nicht innerhalb der Arbeitsräume angelegt
werden; sie dürfen nicht tiefer als 1 m sein, müssen vollkommen
wasserdicht hergestellt werden und sind durch einen dicht an-
schlieszenden massiven Deckel abzudecken. Von den Arbeitsräumen
sind die Sammelgruben durch Wasserverschlusz (Syphon) zu
trennen.
S 8. Jede Geflügelschlächterei musz an die Wasserleitung angeschlos-
sen werden und in den Arbeitsräumen je eine Wasserentnahmestelle
haben. Die Zapfhähne müssen eine Schlauchverschraubung besitzen,
mittels deren Wände und Fuszboden abspülbar sind.
§ 9. Der Fuszboden der Schlacht- und Rupfräume ist an jedem
Schlachttage nach Schlusz der Tätigkeit gründlich zu reinigen.
§ 10. Blut, Eingeweide und sonstige feste Schlachtabgänge sind in fest
schlieszenden, eisernen Behältern zu sammeln und im Sommer zwei-
mal, im Winter einmal wöchentlich zu entfernen .
§11. Die Abwässer aus den Sammelgruben (§7) des Schlachtraumes
sind im Sommer täglich, im Winter zweimal wöchentlich in ge-
schlossenen, dichten Gefäszen zu beseitigen. Die Gruben sind
wöchentlich, auf Anfordern öfter zu desinfizieren.
S 12. Das Schlachten, Ausnehmen und Rupfen der Schlachttiere darf nur
innerhalb der dazu bestimmten Räume geschehen, das Rupfen erst
dann beginnen, wenn die Tiere vollständig abgetötet sind.
S 13. Zum Ausstopfen der ausgenommenen Tiere darf nur reines, nicht
bedrucktes oder beschriebenes Papier verwendet werden.
s 14. Zuwiderhandlungen gegen vorstehende Anordnungen werden, so-
weit sie nicht nach anderen Gesetzen oder Verordnungen eine
höhere Strafe nach sich ziehen, mit Geldstrafe bis zu 150 RM. oder
im Falle des Unvermögens mit Haft bis zu vierzehn Tagen ge-
ahndet.
§ 15. Diese Anordnung tritt am Tage nach der Veröffentlichung in Kraft.
Berlin, den 24 Mai 1925.
DER POLIZEIPRÄSIDENT.
C. DENEMARKEN.
Ook in dit land berust het toezicht op respectievelijk
de keuring van pluimvee voor binnenlandsch gebruik en
Van dat. hetwelk naar het buitenland zal worden geexpor-
-ocr page 92-teerd of tot conserven bereid op verschillende wettelijke
voorschriften. Wij willen hier eerst een overzicht geven van
de maatregelen, die worden toegepast op de voor export
bestemde dieren, om daarna de keuring der voor binnen-
landsch gebruik geslachte dieren onder het oog te zien.
§ 1. Het toezicht op bedrijven waar pluimvee voor export-
doeleinden wordt geslacht of tot conserven bereid.
Dit toezicht wordt uitsluitend uitgeoefend in export-
slachter^en welke op hun aanvrage van regeeringswege zijn
„erkendquot; en waar tengevolge van deze erkenning een
„contrôle-stationquot; voor het voor export bestemde pluimvee
is gevestigd. Wij willen op deze plaats eerst een resumé
geven van de verschillende eischen welke van Staatswege aan
genoemde bedrijven worden gesteld.
Indien een exportslachterij het predicaat „erkend bedrijfquot;
wil voeren, dient zulks te worden aangevraagd ten Departe-
mente van Landbouw. Laatstgenoemde instantie wijst een
dierenarts aan, wiens taak het is voor de naleving der voor-
schriften zorg te dragen. Zijn deze inleidende formaliteiten
vervuld, dan krijgt de slagerij een nummer toegewezen (zie
blz. 79).
Zulk een bedrijf wordt echter niet erkend, wanneer niet
voldaan wordt aan bepaalde eischen omtrent de inrichting en
het personeel. Men vindt deze nader omschreven in:
„Voorschriften betreffende de hygiëne in de erkende pluim-
vee slachterijen, pluimvee conservenfabrieken en contrôle-
stationsquot; van 25 Maart 1935quot;).
De voornaamste bepalingen hiervan luiden als volgt:
Een erkende pluimvee slachterij moet bestaan uit minstens
drie vertrekken t.w. Ie een lokaal voor het slachten en pluk-
ken, 2e een opslagruimte voor geslacht pluimvee en 3e een
lokaal voor verpakking en verzending.
Deze lokalen moeten geheel van elkander zijn gescheiden,
mogen echter wel door middel van deuren met elkaar in ver-
binding staan.
Het slachtlokaal moet misntens 12 m^ oppervlakte hebben,
terwijl de minimum breedte en hoogte 3 m. moet bedragen.
De localiteiten meoten voorzien zijn van vensters, waarvan
aantal en oppervlakte zoodanig zijn dat voldoende daglicht
in alle werk- en opslagruimten kan toetreden en zoodanig ge-
construeerd dat zij voor ventilatie kunnen worden geopend.
De vloeren moeten uit materiaal bestaan, dat ondoordring-
baar is voor vocht; de zolders moeten „dichtquot; zijn en die der
slachtruimten met gips of cement zijn bestreken. In de overige
ruimten mag de zoldering bestaan uit geschaafde, met olie-
verf geverfde planken.
De muren in het slachtlokaal moeten ter hoogte van mins-
tens 2.5 m. met cement zijn bestreken of met geglazuurde
tegels, glasplaten, steenen of dergelijke voor vocht ondoor-
dringbaar materiaal zijn bedekt.
De ruimten moeten indien mogelijk op de waterleiding zijn
aangesloten, in ieder geval moet voldoende deugdelijk water
gemakkelijk verkrijgbaar zijn.
In localiteiten, waar pluimvee geslacht, verwerkt en be-
waard wordt, mogen behalve dit pluimvee alleen de voor de
slachting en verwerking bestemde gereedschappen aanwezig
zijn. Pluimvee, waaraan bij het slachten ziekteverschijnselen
Worden opgemerkt, zoomede ondeugdelijke deelen en afvallen
moeten ten spoedigste uit de localiteiten worden verwijderd.
De kleeding van het personeel, tijdens de werkzaamheden,
®oet behoorlijk zindelijk zijn.
Alvorens met het verwerken, sorteeren en verpakken wordt
begonnen, moet het personeel zeer zorgvuldig armen en han-
den met een nagelborstel, zeep en warm water reinigen. Na
afloop der werkzaamheden of alvorens met een volgende
slachting te beginnen moet zorg gedragen, dat de gebruikte
localiteiten en gereedschappen zorgvuldig schoongemaakt
Worden.
Het is verboden deel te nemen aan het slachten, verwerken,
■verkoopen of verzenden van pluimvee of zelfs werkzaam te
zijn in of bij localiteiten, welke tot dit doel worden gebruikt,
ingeval bedoelde personen lijdende zijn aan een aantal met
name genoemde besmettelijke ziekten.
Waren dit de voornaamste bepalingen omtrent de slachte-
quot;jen en het personeel, daarnevens zijn voorschriften ge-
geven omtrent het toezicht, bij het slachten, het bewaren en
verpakken der geslachte dieren enz. Men vindt deze vervat
m de „Voorschriften betreffende den uitvoer van pluimvee
en hiervan bereide conservenquot; welke zijn uitgegeven
krachtens de wet van 31 Maart 1928 betreffende den uitvoer
van eieren.
Hierin verstaat men onder pluimvee:
Kalkoenen, kippen, hanen, kapoenen, poulardes, kuikens,
ganzen en eenden.
Het principe der preventieve keuring der geslachte dieren
IS voor deze exportbedrijven niet doorgevoerd, doch hiervoor
IS in de plaats gesteld een vrij intensief toezicht vóór en ge-
durende het slachten.
Met de slachting mag eerst worden begonnen wanneer de
dieren 18 uren, zonder te zijn gevoederd op het bedrijf onder
toezicht zijn geweest. Het is de bedoeling dat wanneer deze
dieren nog tijdens het leven ziekteverschijnselen vertoonen
deze met voor de export toe te laten. (Keuring vóór het
slachten).
Aan iedere slachting moet een bedwelming vooraf qaan
terwijl na het opensnijden der halsslagaderen het dier qe-
durende het verbloeden, aan de achterste ledematen m^t
worden opgehangen. Het plukken dient levenswarm te ge-
schieden, uitgezonderd bij jonge eenden en ganzen waar zulks
op technische moeilijkheden schijnt te stuiten.
Snavel, pooten en teenen moeten na de slachting worden
atgewasschen, nadien afgedroogd en de koppen in perkament
pepier gewikkeld. Al het geslachte pluimvee moet onmiddellijk
worden gekoeld.nbsp;'
Zooals reeds gemeld heeft een eigenlijke keuring, di een
onderzoek der inwendige organen niet plaats. Wel worden
de geslachte dieren, alvorens te worden verpakt nauwgezet
gesorteerd naar grootte, gewicht en kwaliteit. Onder dit laat
ste wordt ook gerekend, dat de dieren „verschquot; zijn di qeen
teekenen van bederf vertoonen en bovendien, dat zij bij uit
wendige inspectie geen ziekteverschijnselen vertoonen
Pluimvee, dat bij dit onderzoek vermagerd blijkt te zijn of
uitwendig teekenen van „ziektequot; vertoont, mag niet worden
uitgevoerd doch moet onbruikbaar worden gemaakt voor
nienschelijke consumptie.
Bij dit „sorteerenquot; wordt nauwkeurig gelet op het gewicht
en den voedingstoestand der dieren, omdat deze factoren voor
een belangrijk deel de kwaliteit uit handelsoogpunt bepalen.
Dieren beneden een bepaald minimum gewicht worden voor
export niet toegelaten. Men stelt zich nu voor, dat bij deze
'.^«■euring met het oog op den handelquot; tot zekere hoogte ook
een keuring met het oog op de aanwezigheid van ziekelijke
afwijkingen zal plaats hebben. Men meent dat dergelijke goed
gevleeschde dieren, eveneens volkomen gezond zullen zijn.
Kennelijk heeft men daarbij het oog op het niet aanwezig zijn
^an tuberculeuze afwijkingen.
Vermelden wij tenslotte, dat dit sorteeren geschiedt door
leeken, die daarin een zeer groote vaardigheid hebben ver-
kregen en deze arbeid verrichten onder direct toezicht en ver-
antwoordelijkheid van dierenartsen.
Tenslotte bevatten deze voorschriften nog een aantal
eischen ten aanzien van de verpakking, grootte der te ge-
bruiken kisten enz. en bovendien omtrent het aanbrengen
Van goedkeuringsmerken. Al het geslachte pluimvee, dat door
een erkend bedrijf wordt verzonden of afgeleverd, moet aan
den rechtervleugel voorzien zijn van een metalen band met
plombe waarin het woord „Danmarkquot; is gedrukt, hieronder
een kroon en het nummer van het bedrijf. (Zie afbeelding).
Stempelmerken worden op de dieren niet aangebracht.
^ij willen hier nadrukkelijk vastleggen, dat deze goed-
keuringsmerken geenszins waarborgen, dat er bij de daarmede
geteekende dieren geen ziekteverschijnselen gevonden zullen
Worden. Zij hebben veel meer de beteekenis van een „kwah-
teits waarborgquot;, hetgeen uit den aard op de internationale
markt, van niet geringe beteekenis geacht moet worden.
Bij de organisatie van het toezicht op het voor export be-
stemde geslachte pluimvee hier te lande, zou het verstrekken
van een soortgelijke waarborg de eerste stap moeten zijn. Het
is echter voorterffelijk gezien, dat men in Denemarken dit
toezicht onder diergeneeskundige leiding heeft gesteld. Daar-
door wordt de beteekenis van het „goedkeuringsmerkquot; ver-
hoogd. Immers, hoewel door de gevolgde techniek geen zeker-
heid wordt verkregen, dat de afgeleverde dieren uitsluitend
uit volkomen gezonde exemplaren bestaan, moet worden toe-
gegeven, dat èn door het diergeneeskundig toezicht vóór het
slachten èn door dit toezihct bij het sorteeren, de kans dat
ernstig zieke dieren het goedkeuringsmerk verwerven, veel
geringer wordt.
Het zal dus zaak zijn hier te lande dit toezicht van meet af
aan in diergeneeskundige handen te leggen ook al zouden
verschillende verhoudingen op de internationale markt voors-
hands de invoering van een volledige keuring na de slachting
nog niet mogelijk maken.
§ 2. Beknopte beschrijving van een exportslachterij voor
pluimvee.
Schrijver dezes was in de gelegenheid een bezoek te bren-
gen aan de in 1933 op coöperatieven grondslag gestichte
exportslagerij voor pluimvee te Ringsted, waarvan men op
blz. 81 een overzichtschets vindt weergegeven.
De beteekenis van de in deze teekening geplaatste cijfers
vindt men in onderstaande tekst nader uiteengezet.
Met de cijfers 12 worden bedoeld verschillende langwer-
pige houten loodsen op steenen fundamenten geplaatst. Hier-
in worden de dieren eenigen tijd na aankomst gemest. Voor
een deugdelijke ventilatie en een behoorlijke toetreding van
daglicht door middel van een voldoende groot raam, is in de
eerste plaats gezorgd. Hier leven de dieren in kooien, met
bodems uit vlechtwerk bestaande, waardoor de uitwerpselen
omlaag vallen en terecht komen op een gemakkelijk uit-
neembare bhkken plaat.
Iedere kooi bevat ten hoogste zes dieren. Deze kooien zijn
-ocr page 97- -ocr page 98-in lange rijen naast elkaar opgesteld, terwijl telkens drie
stuks op elkaar zijn geplaatst. Tusschen twee rijen is een pad
gelaten, noodzakelijk voor de verzorging. De periode waarin
de dieren worden gemest, duurt niet langer dan drie weken.
Dat de samenstelhng van het voedsel van grooten invloed
is op de te verkrijgen kwaliteit der slachtdieren, en niet het
minst op de kleur, vindt men in Hoofdstuk I nader uiteen-
gezet.
Bij 13 vindt men een loods voorgesteld waar de voedsel-
bereiding plaats vindt.
Bij 3 betreden wij de ruime slachthak De dieren worden
hier binnen gebracht — zie pijl — in groote ijzeren tralie-
kooien, welke op wielen zijn geplaatst.
Een voor een worden ze uit de kooien genomen (4) en
de pooten zoodanig in een van gegalvaniseerd ijzerdraad
vervaardigd ophangapparaat bevestigd, dat ze met den kop
naar beneden komen te hangen. Direct hierna vindt de be-
dwelming plaats, welke geschiedt door middel van een twee-
tal slagen met een korte houten knuppel op het achterhoofd.
Vervolgens laat men het dier verbloeden door het aanbren-
gen van de inwendige halssnede. Het bloed wordt opge-
vangen in een vergaarbak, welke zich onder de hieronder
genoemde loopende band bevindt.
Bovengenoemd ophangapparaatje is namelijk te beschou-
wen als een onderdeel van een loopende band, een ketting,
waaraan het is bevestigd. Deze loopende band vindt men
weergegeven door een stippellijn, waarbij de cijfers 5 zijn
geplaatst, zij beweegt zich regelmatig in de richting der
pijltjes.
Bij 6 vindt men schematisch voorgesteld een broeibak ge-
vuld met water van 100° C. De snelheid van de loopende
band en de tijd, welke verloopt vanaf het moment der be-
dwelming respectievelijk verbloeding tot het oogenbhk waar-
in het dier met het heete water in aanraking komt, zijn zoo-
danig gekozen, dat volkomen bewegingsloosheid is inge-
treden.
Het verblijf in genoemde broeibak duurt precies 1 minuut.
-ocr page 99-Het doel van deze onderdompeling in warm water is, dat
het plukken gemakkelijker zal gaan.
Bij 7 wordt het dier, terwijl het in het ophangapparaat
blijft bevestigd, van den loopenden band afgehaakt en met
plukken begonnen. Dit laatste geschiedt volgens het principe
der arbeidsverdeeling, zoodat een dier door tal van handen
gaat. Het plukken dient voor alles zorgvuldig te worden
verricht, omdat laesies van de huid angstvallig vermeden
®oeten worden. Geschonden dieren worden algemeen ge-
acht van mindere kwaliteit te zijn.
Vervolgens wordt het betreffende slachtdier bij 8 door
een luik geschoven en op een tafel neergelegd, welke men
eigenlijk het beste met de benaming „sorteertafelquot; kan be-
titelen.
Hoe vreemd het misschien ook moge khnken, doch in
■^ezen hgt hier het zwaartepunt van het geheele bedrijf.
De persoon, welke achter deze tafel staat, heeft een dub-
bele taak en wel:
a- Toezien dat vermagerde- of dieren met uiterlijke ken-
teekenen van ziekte niet voor export worden toege-
laten.
b. Het sorteeren naar kwaliteit, d.i. gewicht, kleur, be-
vleezing en vetaanzetting.
Voor wat de hygiënische beteekenis betreft van het onder
®ub a. en b. genoemde, zij verwezen naar de vorige onder-
afdeeling.
Nadat de dieren gesorteerd zijn, worden ze van de tafel
genomen en op rekken gelegd, waarna de koppen in papier
quot;borden gewikkeld en de dieren van de zoo juist genoemde
plombe met ingedrukt nummer worden voorzien.
Tenslotte worden de dieren naar de pak-, expeditie- en
l^oelruimte gebracht (10—11). In de eerste worden zij op
Voorgeschreven wijze en naar voorgeschreven aantal in kis-
ten verpakt.
Op de teekening zijn nog enkele niet door ons genoemde
ruimten met cijfers aangeduid.
Zoo stellen de cijfers 1 en 2 respectievelijk de directie-
kamer en verschillende kantoorruimten voor, terwijl met 14
een gebouw is aangeduid, waar de natte veeren uit de slacht-
hal afkomstig, worden gedroogd, gesorteerd, om vervolgens
in den handel te worden gebracht.
Tenslotte dient hier nogmaals te worden gememoreerd dat
de verantwoordelijkheid waaronder deze bedrijven werken,
uit den aard der zaak vrij groot is, daar immers ieder dier
afzonderlijk van een plombe is voorzien (met nummer), ten
bewijze dat deze exportslachtterij vanwege de Staat wette-
lijk werd erkend en als zoodanig is geregistreerd.
Voor ernstige tekortkomingen, waardoor dieren van min-
der kwaliteit of met uiterlijke kenteekenen van ziekte ter
aflevering komen, kunnen dus de verantwoordelijke leiders
en niet het minst de met het toezicht belaste dierenartsen ter
verantwoording geroepen worden.
§ 3. Keuring van voor binnenlandsch gebruik bestemd
pluimvee in Denemarken.
Ook in Denemarken ressorteert het toezicht op geslacht
pluimvee, zooals dit trouwens met alle andere levensmidde-
len (met uitzondering van vleesch) het geval is onder een
levensmiddelenwet, waarin het repressieve stelsel gehuldigd
wordt.
In enkele steden is men echter onder den drang der om-
standigheden tot het preventieve stelsel overgegaan. Ge-
zien de meermalen ten onzent uitgesproken wensch om ten
aanzien van de keuring van gevogelte soortgelijke wijziging
in het bestaande toezicht aan te brengen, zullen deze keu-
ringsdiensten in velerlei opzichten als voorbeeld kunnen
worden gesteld.
Voordat met de eigenlijke bespreking van een keurings-
dienst, zooals deze zich in verschillende steden heeft ontwik-
keld, een aanvang wordt gemaakt, zij eerst gewezen op
enkele wettelijke maatregelen, welke te dien einde door den
Staat in het leven zijn geroepen. Blijkbaar heeft men in een
dusdanige preventieve keuring mede een krachtig hulpmid-
del gezien bij de bestrijding der tuberculose onder pluimvee.
Zoo vigeeren dan ook de „Voorschriften betreffende
de contrôle-stations voor geslacht pluimvee van 1 April
1935quot; 14) onder wet N«. 110 van 31 Maart 1935 ter orga-
niseering van de bestrijding der tuberculose bij pluimvee.
Het verzoek tot het stichten van een dergelijke keurings-
dienst, dient uit te gaan van de gemeentelijke overheid en
dit verzoekschrift wordt gericht aan het Departement van
Landbouw. Laatstgenoemde instantie wijst vervolgens een
dierenarts aan, wiens taak het is al het pluimvee te keuren
en bovendien toezicht te houden op de verdere werkzaam-
heden.
Met opzet heeft men het inrichten van een dergelijke pre-
ventieve keuring van pluimvee voor de verschillende ge-
beenten niet verphchtend gesteld, doch er een volkomen
facultatief karakter aan gegeven.
Zoo zijn thans in Denemarken de steden Odense, Aarhuus
Prederica in het bezit van een preventieve keuring van ge-
slacht pluimvee, terwijl eveneens Kopenhagen binnen afzien-
baren tijd dit voorbeeld hoopt te volgen.
Laten wij thans nagaan hoe zulk een keuringsdienst zich
in de praktijk heeft ontwikkeld en functioneert, waarover bij
een bezoek aan de stad Odense nadere inlichtingen konden
Worden ingewonnen.
Voorgeschiedenis.
Evenals dit elders herhaaldelijk is voorgekomen, waren
gegronde klachten van de consumenten met betrekking tot
de aflevering door de poehers van minderwaardig en aan
diverse ziekten lijdend pluimvee een der hoofdoorzaken.
Waarom op een meer intensieve keuring werd aangedrongen.
Toen vervolgens deze klachten weerklank vonden bij de
stedelijke overheid en laatstgenoemd college gehoor wilde
'^erleenen aan deze dringende wensch der ingezetenen, kon
een reactie van de zijde der poehers natuurlijk niet uitblijven.
Het voornaamste bezwaar dat zij opperden was, dat de
gekeurde dieren volgens hen vrij snel zouden bederven, zoo
®en ter wille van de keuringstechniek de hchaamsholte
Wilde openen. Dit argument zal hier ter plaatse verder bui-
ten bespreking blijven; er zij verwezen naar Hoofdstuk II,
waar men zulks uitvoerig vindt toegelicht.
Hier zij echter wel medegedeeld, dat sinds genoemde keu-
ringsdienst te Odense functioneert, van een dusdanig bederf
niet het minst kon worden bespeurd.
Gelukkig is bovengenoemde oppositie niet van doorslag-
gevende aard gebleken en in krachtige samenwerking van
Gemeentebestuur en Slachthuis-directie, ging men op den
eenmaal ingeslagen weg rustig voort. Het eindresultaat was
ten slotte, dat door bemiddeling van het Departement van
Landbouw een „aanvullende bepahngquot; vanwege het Minis-
terie van Justitie, met betrekking tot de reeds bestaande
hygiënische voorschriften werd verkregen.
Men vindt deze voorschriften in: Aanvullende bepaling
vanwege het Departement van Justitie ten aanzien van de
bestaande gezondheidsverordening van de stad Odense van
den 3den November 1922. 12)
De inhoud hiervan omvat het volgende:
Onder pluimvee wordt verstaan: kalkoenen, kippen, ha-
nen, kapoenen en poulardes en kuikens, welke in ongepluk-
ten en ongeopenden toestand 1.5 KG of meer wegen; bene-
vens ganzen, eenden en duiven.
Op plaatsen van verkoop, poelierswinkels enz. mag geen
geslacht pluimvee worden aangetroffen noch verhandeld,
indien het niet van te voren is onderworpen geweest aan de
voorgeschreven keuring en voorzien van het voorgeschreven
keuringsmerk.
Onder een „contrôle-stationquot;, waarvan in vorenstaande
wettelijke bepalingen bij herhaling sprake is en men in
Odense een typisch representant vindt, dient men een be-
paalde locahteit te verstaan, waar de eigenlijke keuring
plaats vindt.
Het geheel is op te vatten als een onderafdeeling van het
Openbaar Slachthuis, terwijl ook een der keuringsveeartsen
belast is met de werkzaamheden, in de voorschriften nader
omschreven.
Het goedgekeurde pluimvee moet voorzien worden van
een duidelijke afdruk van het hier nevenstaande stempel.
Het stempelen moet geschieden in onmiddellijke aanslui-
ting aan de keuring, onder toezicht van den dierenarts en
onder zijn verantwoordelijkheid.
Dieren en organen, welke niet zijn goedgekeurd om als
Voedingsmiddel voor den mensch te dienen, moeten in
beslag worden genomen en gedestrueerd in de destructie-
toestellen van het slachthuis. Ter keuring mogen niet wor-
den aangeboden, dieren welke den natuurlijken dood zijn ge-
storven, zoomede dieren waarvan de hchaamsholte is ge-
opend.
De kosten van deze keuring zijn vastgesteld op 20 0re per
dier. De betaling moet geschieden vóór de keuring, zonder
onderscheid of de dieren al dan niet worden afgekeurd.
In de aanvoer van geslacht pluimvee, d.w.z. de gedoode
en geplukte dieren, wordt in de allereerste plaats voorzien
door een eveneens op het abattoir gevestigde exportslagerij
Voor pluimvee en bovendien door soortgelijke bedrijven uit
de omgeving . De onhygiënische slagerijen der poeliers, of-
schoon niet verboden, zijn toch verdwenen.
Onder verwijzing naar de eerste afdeeling van dit Hoofd-
stuk herinneren wij er aan, dat de dieren in die bedrijven
niet geslacht mogen worden, dan nadat zij 18 uur onder toe-
zicht zijn geweest, zoodat inderdaad geen dieren ter keuring
komen, die hun natuurlijken dood zijn gestorven.
Waren dit algemeene richtlijnen ten aanzien van den
keuringsdienst, van niet minder belang zijn de voorschrif-
ten met betrekking tot den hier werkzaam gestelden dieren-
arts. Men vindt ze vervat in: Voorschriften van den op de
contrôle-stations voor geslacht pluimvee aangestelde contro-
leerende dierenartsen, van 1 April 193515).
aangebracht op het midden van de achterste helft van
den rug.
Deze bepalingen houden zich voornamelijk bezig met de
eigenlijke keuring inclusief keuringstechniek.
Wanneer de dieren ter keuring worden aangeboden, moeten
ze door den eigenaar stuk voor stuk, met de linkerzijde naar
beneden gekeerd, op een lange tafel worden neergelegd.
Nadat dit laatste is geschied kan met de keuring een aan-
vang worden gemaakt. De hierbij gevolgde techniek kan als
volgt worden samengevat.
De lichaamsholte moet geopend worden, hetzij door het
aanbrengen van een 2 c.m. lange snede achter de punt van
het borstbeen, die naar de beide zijden langs de ribben wordt
verlengd, hetzij door het maken van een snede in de buik-
wand aan de rechterzijde langs het borstbeen op een afstand
van circa 2 c.m. verwijderd (zie fig. I).
In het eerste geval worden de slokdarm doorgeknipt en
hart, longen, milt, lever, maag, darmkanaal, nieren, eierstok
en eileider uit het lichaam genomen en onderzocht. Zoo-
doende is men ook in staat, zij het niet al te duidelijk, een
bhk te werpen op ovarium en nieren, terwijl echter longen
onttrokken blijven. (Zie hierover ook blz. 146).
Fig. I.
-ocr page 105-De betrokken veeartsenijkundigen inspecteur kan toestaan
dat minder belangrijke afwijkingen van voornoemde metho-
den voor het openen der buikholte plaats hebben. Men be-
perkt zich dan ook in den regel tot het aanbrengen van de
snede als in fig. I en het bekijken van enkele organen, die
uit deze wonde worden naar buiten gehaald.
Indien nu het betreffende dier geen pathologisch anatomi-
sche veranderingen vertoont of anderszins niet voor af-
keuring in aanmerking komt, worden de organen weer in de
lichaamsholte teruggelegd en de randen van de „keurings-
snedequot; met koord en hechtnaald in een doorloopende hech-
ting weer vereenigd.
Tenslotte wordt elk gekeurd dier voorzien van het voor-
geschreven goedkeuringsmerk en aan den handel overge-
dragen.
Enkele gegevens over de beoordeeling in Denemarken van
^y gekeurd pluimvee aangetroffen ziekten.
Ingeval van tuberculose wordt in den regel het betreffende
dier afgekeurd. Wanneer echter mag worden aangenomen,
dat de tuberculose van localen aard is (b.v. enkele kleine
haardjes in de darmen, lever of milt) en indien het dier in
goeden voedingstoestand verkeert, kan het worden goedge-
keurd, de organen daarentegen moeten worden afgekeurd.
Indien andere ziekten worden geconstateerd met name:
leucose, gezwelvorming, ziekelijke afscheidingen in de
lichaamsholte of in de gewrichten, of in geval van zeer sterke
Vermagering moet het dier worden afgekeurd, tenzij de af-
wijking van geringe uitgebreidheid is en inderdaad een locaal
karakter draagt. In het laatstgenoemde geval moeten de ver-
anderde deelen worden afgekeurd.
Pluimvee, waarvan moet worden aangenomen dat het on-
geschikt is voor menschelijke consumptie op grond van be-
derf, zuur zijn, slechte lucht of verontreiniging, moet worden
afgekeurd.
-ocr page 106-§ 4. Samenvatting.
Vatten wij de in Denemarken op het gebied van de keuring
van pluimvee bestaande regelingen samen, dan blijkt:
Ie. Dat de keuring van het voor export geslachte pluim-
vee, in wezen een kwaliteitskeuring is, waaraan men
tot zekere hoogte getracht heeft een keuring in hy-
giënischen zin te verbinden (keuring der levende
dieren). Inderdaad moet ook uit hygiënisch oogpunt
aan deze keuring waarde worden toegekend, al zal zij
geen zekerheid verschaffen, dat alle goedgekeurde
dieren volkomen vrij van ziekelijke afwijkingen zijn.
2e. Voor enkele steden is een keuring volgens het preven-
tieve stelsel ingevoerd. Deze brengt mede dat alle
dieren op een centraal punt onderzocht worden. Dit
schijnt voor den pluimveehandel en het poeliersbedrijf
geen onoverkomelijke bezwaren mede te brengen.
De onooglijke, aan geen enkele hygiënische eisch
voldoende oude slachtplaatsen der poeliers zijn met
deze maatregelen verdwenen.
De preventieve keuring, waarbij de buikorganen nä
de bezichtiging weer in de buik worden teruggebracht
en de aangebrachte „wondequot; wordt gehecht, blijkt
geen aanleiding te geven tot klachten over spoedig
bederf der gekeurde dieren.
3e. Zeer terecht heeft men:
a.nbsp;beide diensten onder diergeneeskundige leiding
gesteld;
b.nbsp;eenvoudige, doch doeltreffende voorschriften ge-
geven voor de inrichtingen waar het pluimvee
wordt geslacht en gekeurd.
Echter blijkt ook hier dat een keuringsdienst waarbij zoo-
wel de keuring vóór het slachten als die na den dood in één
hand zijn gelegd in Denemarken niet of slechts bij uitzonde-
ring bestaat.
HOOFDSTUK IV.
Toezicht op gevogelte als voedingmiddel
A. Toezicht op gevogelte volgens de Warenwet.
§ 1. Behoort gevogelte tot de „warenquot; volgens deze wet.
Zooals bekend, werd in ons land het toezicht op levend
en op geslacht pluimvee, dat bestemd is om als menschelijk
voedsel te dienen, geregeld bij de Warenwet. (Wet van den
28 December 1935, Stbl. N». 793)
Er is echter wel eens twijfel gerezen of zulks ook inder-
daad in juridischen zin als vaststaand was te beschouwen ^^).
Om aan deze twijfel een einde te maken was een Arrest
Van den Hoogen Raad noodzakelijk, waarbij dit college zich
prinicipieel had uit te spreken, over de kwestie of gevogelte
als ,,warenquot; in den zin van de Warenwet, dan wel als
..vleeschquot; overeenkomstig de Vleeschkeuringswet was te be-
schouwen.
De heerschende onzekerheid wordt het best toegelicht door
de volgende feiten.
De Amsterdamsche Kantonrechter had een verdachte
(poelier) vrijgesproken, aan wien ten laste was gelegd, dat
hij kippen, in ondeugdelijken toestand verkeerende, ten ver-
koop in voorraad had gehad. Immers zoo oordeelde de Kan-
tonrechter, kip is vleesch en vleesch valt niet onder de
Warenwet, „tenzij de keuring is van scheikundigen aardquot;,
Wat bij het keuren van kippen niet het geval is.
De Rechtbank te Amsterdam daarentegen was van oor-
deel, dat „geslachte en geplukte kippenquot; onder de waren, be-
doeld in Art. 1 van de Warenwet, moeten worden gerekend
en dat „kip dus geen vleeschquot; is. Tegen dit vonnis werd geen
cassatie aangeteekend, zoodat geen uitspraak in hoogste in-
stantie werd verkregen.
Een tweede procedure ontwikkelde zich als volgt:
Een poelier, die door den Amsterdamschen Kantonrechter
en eveneens door de Amsterdamsche Rechtbank veroordeeld
was tot zeven dagen hechtenis wegens het ten verkoop in
voorraad houden van geslachte kippen, welke in ondeugde-
lijken toestaand verkeerden, ging in cassatie. Eén van zijn
middelen van cassatie was „schending o.a. van Art. 1 van de
Warenwetquot;.
Hieromtrent heeft de Hooge Raad den 23 Februari 1931
Arrest gewezen. (N. }. 1932, blz. 811. W. 12312) »2).
Uit de overwegingen van dat Arrest blijkt, dat de Hooge
Raad van oordeel is, dat kippen, bij poeliers aanwezig, hetzij
levend dan wel geslacht, „warenquot; zijn in den zin van Art. 1
van de Warenwet.
Met het bovenstaande zijn de moeilijkheden die voort-
vloeien uit het regelen van het toezicht op pluimvee inge-
volge de „Warenwetquot; niet uitgeput. Wij zullen er hieronder
een aantal bespreken waarbij tevens de middelen, die ter
verbetering zijn voorgesteld, vermeld worden.
Het zal den lezer hieruit blijken, dat een afdoend toezicht
zoo dit al volgens deze wet bereikbaar is. eerst na het tot
stand komen van tal van bepalingen verkregen zal kunnen
worden.
§ 2. Moeilijkheden bij het instellen van een strafvervol-
ging.
In het reeds aangehaalde artikel van de Koning®-)
vindt men het volgende medegedeeld.
Alvorens tot een strafvervolging kan worden overgegaan,
moet volgens de verdere zinsneden van Art. 1 der Warenwet
bewezen worden, dat het pluimvee:
Ie. is bestemd om door den mensch te worden gegeten.
2e. voor den handel is bestemd, of in den handel is ge-
bracht.
(Memorie van Toelichting der Wet en Arrest van
den Hoogen Raad van 28 April 1924. N.J. 1924,
Blz. 732, W. 112009).
Wanneer pluimvee (levend of geslacht) in een poeliers-
zaak aanwezig is, acht men het bewijs van beide feiten ( 1 en
2) geleverd; terwijl men voor levend gevogelte, dat zich op
een pluimveemarkt bevindt, het 2e bewezen acht.
Wordt levend gevogelte elders, dan op de markt aange-
troffen, dan kan men niet bewijzen, dat het „in den handel
gebracht isquot; en nog minder, dat het bestemd is om door den
mensch te worden gegeten. Daarmede ontvalt aan de ambte-
naren van den keuringsdienst de mogelijkheid om controle
uit te oefenen over deze dieren.
Ook voor geslacht pluimvee, dat b.v. op den openbaren
weg of in vervoermiddelen wordt aangehouden, staat niet
vast, dat het bestemd is om door den mensch te worden ge-
geten. Door tal van listig bedachte uitvluchten zal de ver-
dachte den ambtenaren noodzaken kunnen van strafvervol-
ging af te zien.
Men heeft wel getracht door een aanvulling van de plaat-
selijke verordening, uitgevaardigd krachtens de Warenwet
in deze leemte te voorzien. Daarbij zou dan voor verschil-
lende gevallen bewezen geacht worden, dat het geslachte
pluimvee bestemd was voor consumptie. (Utrecht). De
Rechtskundige Commissie uit den Raad achtte zulks echter
onvereenigbaar met de bevoegdheid van den gemeentelijken
Wetgever.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de bestaande toestand
geen volkomen bevredigend toezicht waarborgt.
De Koning stelt daarom voor de Warenwet in dier
voege te wijzigen, dat voor geslachte kippen, niet door den
ambtenaar het onder 1. genoemde behoeft te worden bewe-
zen, doch dat verdachte het tegengestelde zal hebben te
bewijzen.
Daarbij moet echter de vraag gesteld worden of zulks wel
in overeenstemming is met de algemeene beginselen, welke
de rechtspleging op dit gebied hier te lande beheerschen.
§ 3. Er is geen bizonder pluimvee-besluit uitgevaardigd.
Een ander bezwaar is volgens de Koning gelegen in
het „algemeenequot; karakter der bestaande voorschriften.
Voor verschillende soorten „waarquot;, zooals melk, roomijs,
vleeschwaren enz. bestaan bizondere „Besluitenquot;, die het
toezicht tot in de kleinste bizonderheden regelen. Dit is ech-
ter niet het geval met wild en gevogelte. Ook andere schrij-
vers wijzen op dit gebrek. Majoewsky 34) verlangt dat:
„Een pluimveebesluit wordt gecreëerd, waarbij nadere re-
gehngen dienen te worden gegeven.quot;
„Verkoop (in den zin der Warenwet) van zieke levende
dieren — ongeacht de bestemming — moet worden strafbaar
gesteld.quot;
„In dit besluit moet voorts worden opgenomen een abso-
luut verbod van markt- en straathandel in geslacht en/of
panklaar pluimvee en wild.quot;
§ 4. Moeilijkheden bij het toezicht op de inrichting der
slachterijen enz.
Het is algemeen bekend, dat de deugdelijkheid en houd-
baarheid van geslachte dieren ten stelligste samenhangt met
de omstandigheden waaronder de slachting plaats had. Wij
hebben naar deze omstandigheden een onderzoek ingesteld
in één der grootste steden van ons land en daarbij het vol-
gende opgemerkt (1937—1938).
De poehersbedrijven bleken meestal als volgt te zijn inge-
richt. Aan de straatzijde bevindt zich de winkel en als regel
hieraan grenzende de eigenlijke slachterij.
De winkels.
Sommigen zijn hygiënisch ingericht, zij zijn voldoende
ruim, de wanden betegeld, terwijl een koelkast het geheel
completeert.
Anderen daarentegen verkeeren in een minder goede toe-
stand, terwijl enkelen zelfs een ongunstigen indruk maken en
aan alle mogelijke tekortkomingen, voor zoover de hygiëni-
sche inrichting betreft, mank gaan.
De slachterijen.
Hetgeen hierboven met betrekking tot de winkels is ge-
-ocr page 111-zegd, geldt eveneens voor de slachterijen. Een aantal hunner
kan moeilijk meer met de benaming „slachterijquot; worden aan-
geduid, zij zijn niets meer dan smerige, stoffige localiteiten,
dompe, donkere kelders en bouwvallige schuurtjes.
In den regel zijn de wanden behangen met een aantal hou-
ten kooien, waarin de dieren worden gemest. Op den grond
vindt men een paar kisten of bakken waarin de veeren wor-
den verzameld en bij onverwacht controlebezoek, de aan-
quot;Wezige geslachte wrakke dieren worden verstopt.
De vloer, soms kan men zelfs niet van vloer spreken, is
Zeer verontreinigd en vermoedelijk in geen jaren schoon ge-
maakt, iets wat trouwens het geval is met de geheele loca-
liteit.
Samenvattend zou men het bovenstaande aldus kunnen
formuleeren:
dit onderdeel van de hier bedoelde poehersbedrijven kan
in geen enkel opzicht ook maar eenigen toets der critiek
doorstaan; het vormt een bespotting der hedendaagsche op-
vattingen omtrent de toegepaste gezondheidsleer.
Dat de hier geschetste toestand geen unicum is, moge
blijken uit de volgende mededeeling van Dr. R. v a n San-
ten. 51)
„Zoo zijn te Nijmegen de klachten talrijk van in de buurt der pluimvee-
-slachterijen wonende menschen. Bij het bezoeken van zulk een inrich-
..ting, wordt de keel a.h.w. dicht geknepen door een adembenemende
quot;Stank, die zich aan alle kanten uit de slachtplaats perst. Het publiek
»meent dat die stank afkomstig is van rottende ingewanden, doode kip-
••pen, doch in werkelijkheid is deze op rekening te stellen van levend
••pluimvee in de hokken. Deze hokken zijn geplaatst in een schuur, tege-
••lijk slachtplaats. De veeren, ingewanden en ander afval veroorzaken
••geen stank, daar deze worden weggehaald. Het euvel van het gedecen-
••traliseerd slachten is dus de stank der faecaliën en de vliegenplaag in
••de stad. Op open plaatsjes, in kelders, in met bloed en vuil doorweekte
..localen, worden vlak bij de hokken met levend pluimvee en midden in
••den stank daarvan, de menschelijke voedingsmiddelen behandeld. De
••slagers kunnen dikwijls hierin geen verandering brengen. Er is maar één
••afdoend middel, n.1. één centrale slachtplaats en dan is keuring eveneens
..mogelijk. Een dubbel hygiënisch belang zou hiermede zijn gediend.quot;
Majoewsky 34) stelt dan ook als eisch, dat in een
bizonder „gevogelte-besluitquot; nadere voorschriften gegeven
zullen worden omtrent de inrichting der bedrijven, welke
voorschriften als basis zullen dienen voor concessionneering
van het bedrijf. (Vergunningsstelsel).
Enkele keuringsdiensten, o.a. Utrecht, hebben met betrek-
king tot de poeliersbedrijven z.g.n. minimum eischen gesteld
door toepassing van het Algemeen Besluit, uitgevaardigd
krachtens de Art. 14 en 15 der Warenwet. De drie voor-
naamste Artikelen hiervan omvatten het volgende: Artikel 1
stelt eischen aan bedrijfslokalen, terzake van inrichting, zin-
delijkheid, enz. In het tweede Artikel worden voorschriften
betreffende bereiding, verpakking, vervoer van waren enz.
gegeven, terwijl het derde Artikel zich bezig houdt met de
gebruikte utensiliën.
Aan de poeliers werd het volgende rondschrijven gezon-
den:
Bij het bezoeken van verschillende poeliersbedrijven is ons gebleken,
dat vooral de slachtplaatsen, alsmede de ruimten waarin gevogelte en
wild wordt panklaar gemaakt, dikwijls in een zeer onvoldoenden toestand
verkeeren. Daarom wordt hiermede onder Uwe aandacht gebracht, dat
het Algemeen Besluit (Warenwet), Staatsblad 1925 N». 262 op Uw be-
drijf van toepassing is.
Eenige voorschriften uit dit Algemeen Besluit benevens enkele wenken
zijn als volgt:
1.nbsp;De ruimte mag niet dienen als slaap- en woongelegenheid, als stal
of als berging van dieren.
2.nbsp;De ruimte moet voldoende worden schoongehouden.
3.nbsp;De luchtverversching moet voldoende zijn (b.v. gemakkelijk te
openen venster).
4.nbsp;Het daglicht moet in voldoende mate kunnen toetreden, eventueel
aangevuld met electrisch licht of ander behoorlijk kunstlicht.
5.nbsp;De vloer moet voldoende hard zijn en gemakkelijk te reinigen.
6.nbsp;De zoldering en de wanden moeten stofdicht zijn en gemakkelijk
te reinigen.
7.nbsp;Er mogen geen artikelen aanwezig zijn welke onaangenaam rieken
en onwelriekende geuren verspreiden, zooals b.v. mest, keuken-
afval, slachtafval enz.
8.nbsp;De gereedschappen moeten na beëindiging der werkzaamheden vol-
doende gereinigd worden.
9.nbsp;De tafel moet voorzien zijn van een blad, dat glad en vlak is, zon-
der naden, van hard materiaal vervaardigd en van voldoende
grootte.
10. Toonbanken, ijskasten, uitstalkasten enz. moeten in zindelijken toe-
stand worden gehouden.
11.nbsp;De slachtruimten moeten deugdelijk zijn afgescheiden van mest-
vaalten, beerputten, privaten, urinoirs en riolen.
12.nbsp;De ruimten moeten zijn voorzien of in de nabijheid zijn gelegen van
een voor gebruik gereede waschgelegenheid ten behoeve van het in
de ruimten werkzame personeel.
Door deze maatregel werd tenminste een einde gemaakt
aan de de allerergste toestanden. In dit verband vestigen wij
echter de aandacht op de meening van M a j o e w s k y ,
dat veelvuldiger ziektegevallen na het nuttigen van vleesch
ontstaan ingevolge postmortale infectie van het vleesch, dan
door ziektekiemen die reeds tijdens het leven van het slacht-
dier daarin aanwezig waren. Majoewsky meent dat dit
ook geldt voor pluimvee. Zelfs omtrent de slachtplaatsen der
gevestigde poeliers zegt Majoewsky: „Wel zijn ver-
..schillende dezer heden zoodanig geoutilleerd, dat een doel-
„treffende hygiënische behandeling (door gebrek aan een
..goede slachtplaats e.d.) niet onder alle omstandigheden kan
..worden gegarandeerd. Het Algemeen Besluit der Waren-
„wet laat echter het stellen van strenge eischen niet toe.quot;
(Cursiveering door schrijver dezes).
Wij meenen met het vermelden dezer feiten zonder ver-
dere toehchting te kunnen volstaan.
§ 5. Personeelsbezetting.
Vervolgens moet de vraag gesteld worden of deze dienst
in voldoende mate is uitgerust met volledig bevoegd per-
soneel.
De Koning acht alleen de dierenarts krachtens zijn
opleiding de aangewezen persoon zich met bovengenoemd
toezicht te belasten, waarbij wij ons volkomen aansluiten.
Inderdaad is dan ook bepaald in het K. B. van den 18en
Maart 1921, Stbl. Nquot;. 592, ter uitvoering van Artikel 5 der
Warenwet, regelende o.a. de personeelsbezetting van deze
diensten, dat aan eiken keuringsdienst een dierenarts is ver-
bonden. Een andere bepaling van dit besluit maakte het
mogelijk, dat van dit voorschrift ontheffing werd verleend
met het gevolg, dat thans slechts 4 zulke functionarissen als
volledig ambtenaar werkzaam zijn. In andere diensten wor-
den deze werkzaamheden meestal als nevenfunctie door een
der dierenartsen van den vleeschkeuringsdienst waarge-
nomen.
Volgens de Koning zou door de aanstelling van die-
renartsen bij alle keuringsdiensten voor Waren het mogelijk
zijn het toezicht op wild en gevogelte, gebaseerd op een
Wild- en Gevogelte-Besluit, krachtens de W^arenwet te doen
plaats vinden op een wijze, die zoowel uit hygiënisch als
economisch oogpunt volkomen verantwoord is.
Van Oyen 42) acht dit onvoldoende en zegt:
„er is alleen iets te bereiken door in al deze steden en
„stadjes de dierenartsen en eventueel andere ambtenaren bij
„den vleeschkeuringsdienst te belasten met dit deel van de
„Warenwet.quot;
Het werkelijke toezicht berust thans in hoofdzaak bij lee-
ken, die wel eenige ervaring hebben, maar volkomen onbe-
voegd zijn om over pathologische veranderingen bij gevo-
gelte te oordeelen.
In het gebied, waarvan schrijver dezes de toestand der
poehersbedrijven kon waarnemen, is geen dierenarts als
ambtenaar in volledig dienstverband aan den keuringsdienst
verbonden en worden practisch alle werkzaamheden verricht
door één „keurmeesterquot;, die hiervoor geen wetenschappe-
lijke opleiding heeft genoten. Laatstgenoemde ziet zich dus
voor de taak gesteld alle poeliersbedrijven, openbare mark-
ten, kortom alle inrichtingen en plaatsen waar pluimvee ten
verkoop of in voorraad gehouden wordt, te controleeren.
De maatstaf welke deze ambtenaren in het algemeen bij de
beoordeeling van geslacht gevogelte aanleggen, betreft in
den regel afwijkingen in de kleur (zie Hoofdstuk VII).
Immers, lijdend gevogelte gaat niet alleen in lichaamsge-
wicht achteruit, doch verkrijgt een iets bleekere (anaemie),
soms zelfs een flets gele kleur (icterus).
In gevallen, waar deze afwijkingen een uitgesproken beeld
vertoonen, is verdenking op „ondeugdelijkheidquot; gemakkelijk
te stellen. Moeilijker wordt dit echter, bij de minder gepro-
nonceerde gevallen en — voegen wij hier direct aan toe —
onmogelijk bij de oogenschijnlijk gezonde dieren, die echter
toch aan eenige ziekte lijdende zijn. Aangezien de keur-
meester zich niet bezig houdt met een onderzoek naar afwij-
kingen in de ingewanden, zullen deze dieren bij dit repres-
sieve stelsel nooit worden achterhaald, afgezien nog van de
meer of mindere deskundigheid der betrokken keurmeesters.
Op dezelfde manier en met soortgelijke kennis toegerust,
gaan de poehers tijdens het slachten te werk. Bij verdachte
dieren maken zij een kleine opening in de rechter buikwand,
op de plaats waar de lever is gelegen en werpen zij op
dit orgaan een vluchtigen bhk. (Zie fig. blz. 88). Zonder
twijfel zullen sommigen der goedwillenden onder hen ernstig
zieke dieren bereids tijdens het slachten elimineeren.
Maar wat te zeggen van het z.g.n. poulet, waaronder men
klein gesneden vleesch van gevogelte verstaat. Zorgvuldig
quot;Worden van zieke, vermagerde of wrakke dieren alle organen
verwijderd, vervolgens worden deze in stukken gesneden en
onder deze benaming in den handel gebracht.
Dit poulet is en blijft een onoverkomenlijk bezwaar in
ieder repressief stelsel, hoe goed ook uitgevoerd.
Sommigen zijn van oordeel, dat aan het toezicht, door ker-
kelijke ambtenaren (IsraëHeten) bij de ritueele slachting van
gevogelte uitgeoefend, eenige beteekenis als „keuringquot; kan
■W-orden toegekend. Zulks is echter niet het geval.
De ritueele slachting geschiedt in overeenstemming met
die bij onze groote slachtdieren. Nadien worden alle dieren
afzonderlijk van een plombe voorzien.
Andere waarborgen, dan dat dergelijke dieren „levendquot;
zijn geslacht, biedt laatstgenoemd kenmerk niet.
Herhaalde malen kon bij in beslag genomen en aldus ge-
merkte dieren uitgebreide tuberculose worden waargenomen.
§ 6. Ontbreken van bepalingen omtrent het bedwelmen.
Als laatste bezwaar tegen de bestaande toestand moet
genoemd worden, dat krachtens de Warenwet geen bin-
dende voorschriften omtrent het bedwelmen der dieren zijn
uitgevaardigd. Hoewel Majoewsky deze in het „Pluim-
vee-Besluitquot; wil vastleggen, is het een open vraag of de
Warenwet daartoe voldoende grondslag biedt. Hoe dit zij:
het slachten geschiedt in den regel zonder voorafgaande
bedwelming. In enkele gevallen kon worden geconstateerd,
dat direct na het bedwelmen en het aanbrengen van de uit-
wendige halssnede, het dier onder den arm werd gefixeerd
en met het plukken begonnen. Vóórdat bewegingloosheid
was ingetreden, was het betreffende dier in feite reeds ge-
plukt. Dat dergelijke handehngen in flagrante tegenstelling
staan met onze huidige opvattingen omtrent dierenbescher-
ming, behoeft verder geen betoog.
In de bovengenoemde circulaire aan de poeliers werd wel
de volgende zin opgenomen:
„Uit een oogpunt van dierenbescherming bevelen wij U
,,aan Uw slachtdieren, alvorens met het slachten te beginnen,
„te verdooven, b.v. door de kopslag, d.i. het toebrengen van
„een slag met een knuppeltje achter op den kop.quot;
Het is echter zeer de vraag of deze daaraan overal gevolg
zullen geven.
B. Critische beschouwingen betreffende de bestaande
toestand.
§ 1. Overzicht van verschillende publicaties.
De bestaande toestand, zooals deze hierboven werd be-
sproken, is in den loop der tijden meer dan eens het onder-
werp van een gepaste critiek geweest.
Het was in 1926 dat Dr. Abrahams (arts), raadslid
der gemeente Amsterdam, voor deze aangelegenheid de op-
merkzaamheid vroeg van het college van B. en W. dier ge-
meente. Op haar beurt heeft dit college hierop de aandacht
der Regeering gevestigd.
Terzelfder tijd achtte de Maatschappij voor Diergenees-
kunde het oogenbhk gekomen dit probleem nader onder oogen
te zien. Op verzoek van het Hoofdbestuur werd een aantal
speciahsten, zoowel op hygiënisch gebied als op het gebied
der pluimveeziekten, aangezocht om een commissie te vor-
men, welke dit onderwerp in studie zou nemen. Tot leden
dezer Commissie werden benoemd:
Prof. Dr. L. de Blieck, te Utrecht; Dr. R. van Gelder, te
Amsterdam; Dr. B. J. te Hennepe, te Rotterdam en Prof. C.
F. van Oyen, te Utrecht.
Aan de Commissie werden een drietal vragen ter beant-
woording voorgelegd, te weten:
a.nbsp;Is keuring van voor consumptie bestemd pluimvee, uit
een oogpunt van Volksgezondheid, een eisch des tijds?
b.nbsp;Zoo ja, dienen dan de wettelijke bepalingen, dezen
Keuringsdienst regelende, opgenomen te worden in de
Vleeschkeuringswet?
c.nbsp;Hoe zou een dergelijke Keuringsdienst georganiseerd
moeten worden?
Het eenstemmig opgemaakte rapport dezer Commissie werd
goedgekeurd in de vergadering van het Hoofdbestuur dezer
Maatschappij d.d. 15 Jan. 1927 en ter kennisneming toege-
zonden aan de toenmalige Ministers van Arbeid, Handel en
Nijverheid en van Binnenlandsche Zaken en Landbouw ).
Het zou niet passend zijn dit rapport hier in extenso over
te nemen, het bevat echter zooveel gegevens die voor de
juiste beoordeeling van het door ons behandelde onderwerp
Van beteekenis zijn, dat wij ons voorstellen, daarop in een
Volgende paragraaf uitvoerig terug te komen.
Wij willen hier eerst een overzicht geven van hetgeen door
andere Nederlandsche schrijvers over dit onderwerp werd
medegedeeld.
Uit dezen tijd dateert ook een artikel van Dr. P o s t m a ^'J
Waarin deze zich doet kennen als een warm voorstander van
een „preventieve pluimveekeuringquot;.
Hij maakt ons o.a. opmerkzaam op het feit, dat een leven-
dige handel gedreven wordt in gestorven pluimvee en in kip-
Pen en eenden, die in het laatste stadium eener ziekte ver-
keeren. Bij een in beslagneming, in 1925 van aan „choleraquot;
gestorven eenden bleek tijdens de terechtzitting uit de ver-
klaring van een der beklaagden „dat hij reeds 15 jaar handel
op Londen dreef in gestorven eendenquot;.
RaymondenChrétien48) te Parijs deden hun proe-
-ocr page 118-ven — zie Hoofdstuk VIII — bij uit Nederland ingevoerde
kippen welke hun verdacht voorkwamen en vonden bij 28 %
tuberculose. P o s t m a acht, Ie in het belang van de hygiëne
van den mensch, 2e ten gerieve van den eerlijken handel en
3e ter bestrijding der besmettelijke pluimveeziekten een betere
organisatie van de keuring noodzakelijk. Alleen door een
preventieve keuring, met als consequentie merking der goed-
gekeurde dieren en vervoer- en verkoopverbod van andere
dan gemerkte dieren, zal het mogelijk zijn den uitgebreiden
handel in gestorven en stervende dieren tegen te gaan, even-
als ook bij de groote slachtdieren het geval is geweest. Ver-
der is keuring in het belang van den exporthandel; het is te
verwachten, dat het buitenland in de toekomst ook voor
pluimvee garanties zal eischen.
Tenslotte kan een even nauwlettend toezicht op pluimvee,
als reeds bestaat voor vee en vleesch, aanbevolen worden,
uit billijkheidsoverwegingen tegenover de slagers. P o s t m a
wijst ons bovendien op het feit, dat waar momenteel het toe-
zicht berust bij de Keuringsdiensten voor Waren de direc-
teuren van deze diensten welke chemici zijn, niet als des-
kundig beschouwd mogen worden, hij toont nader aan dat
alleen de dierenarts in dit opzicht de aangewezen deskun-
dige is.
Het verbinden van een dierenarts aan de K. v. W. of het
bij inbeslagneming inwinnen van advies bij den Vleesch-
keuringsdienst, verandert aan de onvolledigheid van het sy-
steem niets. Hij dringt aan op een pluimveekeuring in den
geest der Vleeschkeuringswet voor het geheele land, doch
vindt deze maatregel vooral urgent voor de groote steden, die
de grootste afnemers zijn en tevens het afzetgebied vormen
voor zieke en gestorven dieren. De auteur dringt daarbij aan
op centralisatie der slachting en op „invoerquot; met nog op de
natuurlijke wijze bevestigde organen. Hij acht het niet noodig
afzonderlijke slachtplaatsen voor pluimvee te stichten, doch
is van oordeel dat het stedelijk abattoir voor groote slacht-
dieren ook voor pluimvee als centrale slachtplaats bruikbaar
is, waardoor met voorhanden directie, administratie en tech-
nische hulpinrichtingen kan worden volstaan. De stichtings-
en exploitatiekosten worden zoodoende tot een minimum be-
perkt, hetgeen van het grootste belang is, omdat het dan
mogelijk is, de exploitatiekosten van zulk een keuringsdienst
sluitend te maken, terwijl toch zeer lage rechten worden ge-
heven, die niet in een wanverhouding staan tot de relatief
geringe waarde der dieren.
Vervolgens treffen wij een verhandeling aan van R. H.
Veenstraßs), waarvan de kern door het volgende kort
wordt weergegeven.
Indien ten onzent thans een aanvang met een dergelijke
keuring zou worden gemaakt, zou het mes zijn gezet in een
rotte plek in de hygiënische verzorging van onze voedings-
middelen. Vrijwel alle ingewijden toch zijn het er over eens,
dat het thans bestaande krachtens de Warenwet uitgeoefende
repressieve toezicht uit een hygiënisch oogpunt, ook door de
onvoldoende deskundigheid van de betrokken ambtenaren,
op het gebied der dierziekten er niet ook maar eenigszins aan-
spraak op kan maken aan de tegenwoordig te stellen eischen
te voldoen.
Het is schrijvers overtuiging, dat een landelijke regeling,
zoowel voor export als voor het binnenland, technisch moge-
lijk en noodzakelijk is; dat deze door bestaande vleesch-
keuringsdiensten kan en moet worden uitgevoerd en dat deze
keuring op dezelfde leest als die voor grooter slachtvee kan
en moet worden geschoeid, dus met als grondslagen: ver-
plichte aangifte van bedrijfsslachtingen (vrijstelling van huis-
slachtingen).
In 1932 komt ook Dinkelaar van Egmondquot;) in
een publicatie op voor een gecentraliseerde keuring. Hij ver-
langt invoering van de keuring der nog levende dieren, om de
klinisch gezonde van de opvallend zieke dieren te scheiden en
tevens met zekerheid de een „natuurlijken doodquot; gestorven
dieren uit den gewonen handel te elimineeren. Hij wijst hierbij
op de moeilijkheid om aan het cadaver uit te maken of het
dier den natuurlijken dood is gestorven of is geslacht.
Door het centraliseeren van de slachtingen zal tevens de
-ocr page 120-contrôle ter plaatse op een hygiënische behandeling der
slachtdieren en met het oog op de dierenbescherming veel
eenvoudiger en gemakkelijker door te voeren zijn, terwijl de
contrôle van winkels en verkoopplaatsen daarbij als aanvul-
lende maatregel nuttig moet worden geacht. Tevens zullen
als gevolg van deze maatregel de tallooze lugubere slacht-
plaatsen voor pluimvee verdwijnen. Thans zijn deze vaak
ondergebracht in kelders en krotten, waar dikwijls onder de
oogen van de belangstellende jeugd uit den omtrek, de erger-
lijkste dingen zich afspelen (dierenmishandehng).
Wij vermeldden reeds het artikel van Dr van S a n-
t en 51) die wel de nadeelen van het gevolgde stelsel scherp
belicht, maar tevens opmerkt:
„Een repressieve keuring sluit knoeierijen niet voor 100 %
„uit, evenmin als een preventieve keuring. Echter goed toe-
„gepast, is het (bedoeld wordt het toezicht krachtens de
„Warenwet) een uiterst krachtig wapen tegen knoeierijen.
„De bona fide handel levert als regel geen moeilijkheden op.
„De knoeiers die alle bekend zijn, staan onder scherpe con-
„tróle. Hooge boetes, zelfs gevangenisstraffen en niet te ver-
„geten publicatie in de kranten zijn meer dan voldoende om
„de boosdoeners in toom te houden.quot;
§ 2. Voorstellen ter verbetering van den bestaanden toe-
stand, aansluitende aan de „Warenwetquot; en aan
enkele andere wetten.
a. Regeling te Zwolle.
Een der merkwaardigste aanvullingen van het toezicht op
geslacht pluimvee vigeert thans te Zwolle. Het is mij niet be-
kend of elders soortgelijke regelingen bestaan. De heer D. H.
vandenBosch®), dierenarts, directeur van den Keurings-
dienst voor vleesch te Zwolle was zoo welwillend daarover
inlichtingen te verstrekken, waaraan het volgende is ontleend.
De Algemeene Verordening van Politie ^ ) bevat in Art. 56
een bepaling, dat elke venter, welk artikel hij ook ten verkoop
aanbiedt in het bezit moet zijn van een vergunning afgegeven
door den Commissaris van Politie.
Hierop baseerde men de regel, dat iedere venter met pluim- '
vee (en wild), die in het bezit wil komen of blijven van zulk
een ventvergunning, zijn te koop aan te bieden geslachte
dieren eerst moet vervoeren naar een lokaal van het Gemeen-
telijk Slachthuis. Daar worden deze door personeel van den
Vleeschkeuringsdienst gekeurd, dus uit den aard door of
onder leiding van een dierenarts.
De goedgekeurde dieren worden met een plombeertang
van een loodje voorzien, dragende de letters K.W. (Keurings-
dienst van Waren). In de plaatselijke bladen werd het pu-
bliek gewaarschuwd van venters alleen „geloodequot; dieren te
koopen.
De politiebambten houden er een wakend oog op, dat alle
in voertuigen, kisten en manden van venters aangetroffen ge-
slacht gevogelte van het vereischte kenmerk is voorzien. Hier-
bij zit de bedoeling voor, bij het constateeren van het tegen-
deel den betrokkene, zij het na een enkele waarschuwing,
geen ventersvergunning meer uit te reiken om hem daarmede
zijn bedrijf onmogelijk te maken. De ons verstrekte mede-
deelingen vermelden niet of zulks inderdaad is geschied en of
bij eventueel deswege opgemaakte processenverbaal (venten
zonder vergunning) de sanctie van een veroordeeling is ge-
volgd.
Het staat wel vast dat deze maatregel gunstig heeft ge-
werkt, getuige de volgende staat welke ons door den heer
Van den Bosch werd verstrekt.
Keuring van gevogelte te Zwolle.
Jaar |
Kippen |
Kuikens |
Eenden | ||
1936 |
12619 |
595 |
2917 12 |
347 |
— |
1937 |
5197 |
261 |
1397 — |
310 |
21 |
1938 |
5387 |
222 |
767 — |
33 |
15 |
1939 |
339 |
15 |
— — |
— |
4 |
De heer van den Bosch merkt in zijn mededeelingen op, dat
deze regeling werd ingesteld, omdat bij de desbetreffende
autoriteiten zeer vele klachten over de aflevering van on-
deugdelijk geslacht wild en gevogelte waren binnen gekomen
en „een strenge controle op de plaatsen van invoer in de ge-
meente, uitgevoerd door ambtenaren van den keuringsdienst
voor waren vrijwel niets opleverdequot;. Hij voegt daaraan toe,
dat inderdaad Zwolle bevrijd werd van vele ondeugdelijke
dieren, maar dat het kwaad zich verplaatste naar gemeenten
in de omgeving. Dit was weer aanleiding dat het toezicht
krachtens de Warenwet aldaar krachtiger werd aangehaald.
De belangrijke teruggang van het aantal in 1939 ter keuring
aangeboden dieren wordt door den van den Bosch geweten
aan de gevolgen der „teeltbeperking voor pluimveequot;, waar-
door de venters tegen te hooge prijzen moeten inkoopen en
hun bedrijf niet meer met winst kunnen voortzetten.
Wij zouden daarbij de vraag willen stellen of mogelijk de
hier bedoelde dieren thans naar overal elders dan naar Zwolle
verzonden worden?
Het hier beschreven systeem toont duidelijk aan:
a.nbsp;Dat door inschakeling van de ambtenaren van den
vleeschkeuringsdienst een veel strenger toezicht bereik-
baar is.
b.nbsp;Dat „preventieve keuringquot; voor den straathandel in
pluimvee geen beletsel behoeft te zijn.
Het doet den beoordeelaar minder prettig aan, dat hier met
twee maten gemeten wordt. Den venters wordt het volle ge-
wicht van de keuring op de schouders gelegd. De „poeliersquot;
gaan geheel vrij uit. Het aantal der zulken kan in een stad als
Zwolle niet groot zijn. Een geregelde rondgang van keur-
meesters op de voornaamste slachtdagen moet in beginsel
mogelijk geacht worden. De reden dat aan deze verkoopers
van gevogelte geen prevenitef toezicht op de afgeleverde waar
opgelegd werd, zal wel zijn dat daarvoor geen wettelijke
grondslag voorhanden is.
Het zeer loffelijk initiatief te Zwolle kan slechts een prikkel
-ocr page 123-te meer zijn om daar waar zulks mogelijk is, een preventief
toezicht op geslacht pluimvee van venters en poeliers beide in
het leven te roepen.
b. Regeling te Haarlem.
De regeling te Haarlem berust, zooals Dr. S i m o n s, keu-
ringsveearts bij den Keuringsdienst van Waren, in dit gebied
ons mededeelde niet op een verordening.
De K. V. W. te Haarlem heeft elke verkooper van gevo-
gelte (en wild), die in Haarlem en omgeving deze handel
uitoefent, in de gelegenheid gesteld zijn dieren te doen keu-
ren, zonder dat daarvoor eenige retributie wordt geheven.
De gevestigde poehers hebben hiervan geen gebruik ge-
maakt, ondanks het feit dat in plaatselijke bladen door of
vanwege de Dienst uitvoerig op het nut van deze maatregel
werd gewezen.
Van de zijde van het pubhek werd geen vraag naar ge-
keurde en gestempelde dieren waargenomen.
De venters en enkele andere personen, die als nevenbe-
drijf nu en dan wat gevogelte verkoopen, laten tesamen
150—200 stuks per week keuren. Zij doen dit omdat hen is
aangezegd, dat wanneer bij de controle op straat op hun
wagens enz. ondeugdelijke dieren worden aangetroffen, on-
middellijk proces-verbaal volgt. Waarschuwingen worden
hen niet gegeven.
Dr. Simons is over het effect van deze maatregelen
niet geheel tevreden. Zijn bezwaar geldt in hoofdzaak, dat
nu dubbele personeelsbezetting noodig is. Aan het gebouw
van den dienst moet gedurende vele uren een ambtenaar
aanwezig zijn, die de keuringen verricht, daarnevens moet
de straatcontrôle minstens even krachtdadig onderhouden
Worden.
Ook bij deze regeling voelt men de onbillijkheid, dat op de
„ventersquot; andere maatregelen worden toegepast, dan op de
poeliers. Dr. Simons acht controle op deze laatsten wel
uitvoerbaar, maar moeilijker dan bij de eersten. Te Zwolle
heeft men het voordeel, dat ambtenaren van de politie me-
dewerken aan de straatcontróle (nagaan of slechts gestem-
pelde dieren ten verkoop voorhanden zijn), dit kan te Haar-
lem niet, daar moet een deskundige nagaan of de dieren
„deugdelijkquot; zijn.
Dr. S i m O n s is van oordeel, dat door onmiddellijk ver-
baliseeren bij het aantreffen van ondeugdelijk gevogelte,
beter resultaten verkregen zouden zijn.
c. Vestigingswet Kleinbedrijf.
Wet van den 13den Maart 1937, S. 619.
Bij deze wet wordt het vestigen van bepaalde bedrijven
gebonden aan een vergunning uit te geven door de Kamer
van Koophandel en Fabrieken ter plaatse. Deze vergunning
wordt alleen verleend, wanneer de aanvrager voldoet aan
bepaalde minimum eischen, ter zake van credietwaardigheid,
handelskennis en vakbekwaamheid. (Art. 3, sub 1).
Deze maatregel wordt alleen toegepast op twee catego-
riën van inrichtingen, t.w.:
a.nbsp;Definitief, voor die inrichtingen waarvoor zulks op
verzoek van een „rechtspersoonlijkheid bezittende ver-
eeniging van ondernemersquot; in de betrokken detail-
handel enz. bij K.B. is bepaald. (Art. 1, sub 1).
b.nbsp;Voodoopig, op voorstel van den Middenstandsraad bij
Besluit van den Minister van Economische Zaken.
(Art. 1, sub 5).
Deze laatste bepaling vormt in de praktijk de inleiding
tot het tot stand komen van de eerste. Zulk een Ministeriëel
Besluit geldt voor zes maanden, welke termijn eenmaal met
zes maanden verlengd kan worden.
Bij Ministeriëel Besluit is deze wet van toepassing ver-
klaard op het Poeliersbedrijf. Dit heeft eenerzijds ten gevolge
gehad, dat in bepaalde jaargetijden (Kerstmis e.d.) geen
tijdelijke poehersbedrijven ontstonden (Mededeeling van
Dr. Sim ons), anderdeels, dat tal van personen, die zoo
nu en dan eens slachtkippen verkochten (eierhandelaars!)
dit nu niet meer mogen doen, maar aan de pluimvee-
verkoopers moeten overlaten.
Het aantal personen, dat onder de keuringsmaatregelen
op gevogelte valt is hierdoor belangrijk beperkt. Het omvat
nu de in elke plaats spaarzaam voorhanden zijnde poeliers
en de straatverkoopers (venters). Hoewel toezicht op
frauduleuze handelingen van anderen uit den aard niet
gemist kan worden, zal toch de controle op hen, die zich
met den verkoop van gevogelte bezig houden, gemakke-
lijker zijn.
Volledigheidshalve meenen wij dan ook bovenstaande
wetsbepalingen niet onvermeld te mogen laten.
d. Hinderwet.
Wet van 1 Juli 1909, Stbl. No. 246.
Zooals wij zagen kan concentratie van slachtingen alleen
verkregen worden door toepassing van de „Hinderwetquot; en
staat deze maatregel geheel los van de toepassing der
„Vleeschkeuringswetquot;. Bij de thans geldende redactie is de
Hinderwet echter niet van toepassing op het poeliersbedrijf.
Bij Koninklijke Boodschap van 30 Januari 1936 werd aan
de Tweede Kamer der Staten Generaal een ontwerp tot
wijziging dezer wet aangeboden. Met name werd voor-
gesteld in Art. 2 te lezen, dat onder de in Art. 1 der wet
bedoelde inrichtingen ook zouden worden opgenomen onder
No. VllI de slachterijen (waaronder begrepen inrichtingen
tot de uitoefening van het poeliersbedrijf), de enz.......
De Memorie van toelichting vermeldt hierover:
„ad XVIII Poelierswerkplaatsen kunnen onder bepaalde
„omstandigheden hinderlijk voor de omgeving zijn, vooral
„door de aanwezigheid van levende dieren, als ganzen, een-
„den, kalkoenen en kippen, doch ook door stankversprei-
ding.quot;
(Men zie de mededeeling van Dr. v a n Santen blz. 95).
Aan deze toelichting ontbreekt, dat bij onvoldoende in-
richting dezer bedrijven verontreiniging van den bodem met
alle hinder daaraan verbonden evenzeer te vreezen is.
In het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer (Maart
1936) wordt tegen de onderhavige wijziging geen bezwaar
gemaakt. Het Wetsontwerp bedoelt echter ook tal van
andere zaken nieuw te regelen (o.a. zuivering van afvalwa-
ter van fabrieken). Men vreesde dat de daaromtrent voorge-
stelde maatregelen tot verhooging van lasten aanleiding
zouden geven.
Het antwoord der Regeering op deze bezwaren is nog niet
verschenen. Openbare behandeling dezer wetswijziging had
dus nog niet plaats.
Over de economische gevolgen van de concentratie van het
slachten van pluimvee in door het gemeentebestuur aange-
wezen gebouwen, vinden wij in de literatuur de volgende ge-
gevens.
In het algemeen wordt deze concentratie niet alleen be-
pleit op grond dat verontreiniging van bodem en omge-
ving moet worden voorkomen (Hinderwet), maar meer nog
omdat daardoor de keuring gemakkelijker doorvoerbaar zou
zijn. Zoo schrijft Veenstra: 66)
„Concentratie van bedrijfsslachtingen in de bestaande en
„noa op te richten centrale slachtplaatsen voor grooter vee
„zal keuring voor en na de slachtingen en merking van goed-
gekeurde dieren bevorderen.quot;
Anderen zijn echter niet blind voor de daaruit voort-
vloeiende kosten.
Zoo vermeldt Majoewsky: 34) als voorbeeld de ge-
meente Arnhem, waar circa 2500 stuks pluimvee per maand
worden geslacht.
„Bij een preventieve keuring zouden deze eerst levend moeten worden
„bezien en na de slachting stuk voor stuk worden ontweid en gekeurd.
„Dit laatste zou alleen maar mogelijk zijn, indien zulks gecentraliseerd
„wordt op het plaatselijk slachthuis. Hiertoe zal eveneens gelegenheid tot
„opstal en mesten moeten zijn en bovendien een aparte plukruimte, slacht-
„ruimte en verpakkingslokaal.
„Voorts beteekent centrale keuring een geweldig verlies voor diegenen,
„die dank zij hooge onkosten, reeds de beschikking hebben over goede
„bedrijfsruimten en kostbare vriesinstallaties. Een apart vraagstuk zou
„dat der huisslachtingen zijnquot;.
Ook van Santen si) werpt finantieele bezwaren op,
waarbij hij Nijmegen als voorbeeld stelt. Wij lezen t.a.p.:
Noodig zou zijn een slachtplaats van 150 M^. Per jaar zullen in Nij-
megen ongeveer 60.000 slachtingen plaats vinden, ongelijk over de weken
en maanden verdeeld. Op die slachtruimten moeten uitkomen de deuren
der diverse afdeelingen voor levend pluimvee, dat daar vaak eenige dagen
moet blijven. Om alle in Nijmegen door de poeliers aangevoerd pluimvee
in hokken onder te brengen, is ongeveer 90 M^ hokken noodig. Het is
absoluut noodig om iedere slachter zijn eigen afdeeling voor levend pluim-
vee te geven met eigen uitgang naar buiten en naar de slachtplaats,
anders zijn eigendomskwesties aan de orde van den dag. Aan de slacht-
plaats moet grenzen een lokaal voor de eerste afkoeling. Op daarin aan-
wezige tafels vindt de keuring plaats. Hieraan moet grenzen een lokaal
voor de exportdieren. Voeg hierbij nog een kleine wagenremise, lokaaltje
voor den knecht, vellendrogerij en als als men wil een kleine koelgelegen-
heid, dan beslaat het complex minstens 600—700 M^.
Een dergelijk complex zal op een apart terrein moeten worden gezet en
moeilijk bij de andere gebouwen gevoegd kunnen worden. Schat men zulk
een gebouwencomplex op ƒ40.000.—, dan bedragen rente en afschrijving
ƒ4000.— per jaar. Voeg daarbij de kosten van een knecht, een veearts.
Water, vuur, licht enz., dan zullen de jaarlijksche kosten ongeveer
ƒ14.000.— bedragen. Op 60.000 slachtingen zouden dus ƒ18.000.— on-
kosten vallen of circa 30 ct. per dier.
Zulks is inderdaad een hoog bedrag. Men bedenke echter,
dat daarvoor deze dieren worden gehuisvest geslacht en ge-
keurd.
Is het inderdaad noodig dat dit eerste aan de slachtplaats
geschiedt, daarvoor kan toch elke andere localiteit dienen!
Hiermede verminderen de kosten per dier belangrijk. Het
Het berekende bedrag mag echter niet in het geding ge-
bracht worden als maatstaf van de kosten der slachting en
keuring alleen.
Van Santen noemt tenslotte nog een ander bezwaar
en wel:
„De dieren zullen buiten de gemeente worden geslacht en
..200 worden ingevoerd. Wil men het in onbruik geraken
.•der centrale slachtplaats voorkomen, dan zou men de in-
..voer van geslacht pluimvee moeten verbieden en dat is op
..utihteitsgronden een onmogelijkheid.quot;
Dat laatstgenoemde zienswijze onjuist is, volgt uit hetgeen
wij over de keuring van geslacht ingevoerd pluimvee te
Zwolle en Haarlem hebben medegedeeld; daar verplicht men
de handelaars deze dieren naar een centraal punt te vervoe-
ren ,waar zij gekeurd worden. Er kan dan een keurloon
geheven worden. Dit gevoegd bij de moeite en het tijdver-
hes, zal al voor een groot deel opwegen tegen boven gestelde
kosten.
Wij kunnen uit deze beschouwingen de conclusie trekken,
dat het inderdaad van plaatselijke omstandigheden zal af-
hangen of men een centrahsatie van slachtingen zal kunnen
instellen.
§ 3. Voorstellen ter verbetering van de keuring van ge-
vogelte in aansluiting aan de Vleeschkeuringswet.
a. Algemeene opmerkingen.
Uit voorgaande gegevens blijkt, dat ter zake van de her-
ziening der keuring van pluimvee een tweetal twistpunten in
het geding zijn, die onderling samenhangen.
Het voornaamste twistpunt is, of voor het toezicht op
gevogelte met een „repressief toezichtquot; volstaan kan worden,
dan wel of een volledig „preventief werkendquot; stelsel nood-
zakelijk moet worden geacht.
Wordt tot dit laatste besloten, dan wordt om verschil-
lende redenen bepleit de regeling dezer keuring te voegen
onder de Vleeschkeuringswet (Wet v. d. 25 Juh 1919. Stbl.
No. 524).
Alvorens de voorstellen in deze richting nader te bespre-
ken, willen wij de volgende opmerkingen van algemeenen
aard maken.
De keuring volgens de Vleeschkeuringswet geschiedt vol-
gens het preventieve stelsel, d.w.z. alle dieren worden levend
en direct na de slachting onderzocht. De goedgekeurde wor-
den van één of meer merkteekens (stempels) voorzien. Het
centrahseeren der slachtingen in gemeentelijke slachtplaatsen
geschiedt echter niet ingevolge de bepalingen der Vleesch-
keuringswet, maar berust op de bevoegdheid die krachtens
de Hinderwet aan de Gemeentebesturen is gegeven. De des-
betreffende bepaling kan tot heden niet op de slachtplaatsen
voor pluimvee worden toegepast. Zij die dus concentratie
der slachtingen ter ondersteuning der preventieve keuring
noodzakelijk achten, zijn onvolledig wanneer zij alleen een
regeling krachtens de Vleeschkeuringswet bepleiten.
Zij moeten ook het aannemen van de door ons medege-
deelde voorstellen tot wijziging der Hinderwet bevorderen.
b. Repressieve of preventieve stelsel.
Volgens Dr Simons 59) staat het vast, dat de repres-
sieve keuring wild en gevogelte niet duurder maakt, terwijl
een preventieve keuring een zware belasting op deze waar
zou leggen. Een preventieve keuring mag dan alleen in
overweging worden genomen, indien de Volksgezondheid
ernstig wordt bedreigd en zulks is niet het geval met wild
en gevogelte.
In een volgend artikel begaat Dr Simons 6quot;) de ver-
gissing het door Dr van Santen si) voor huisvesting,
slachting en keuring becijferde bedrag als keurloon aan te
nemen.
Dr P O s t m a 44) acht de door Dr S i m o n s aangevoerde
argumenten niet steekhoudend, daar in sommige landen reeds
een preventieve keuring is ingesteld. Volgens Dr. P. is het een
kwestie van organisatie, terwijl vooral in de groote con-
sumptie- en productiecentra, waar deze keuring het meest
urgent is, de kosten zeer zeker mee zullen vallen. Ten aan-
zien van „de schade aan de Volksgezondheidquot; merkt hij op,
dat het gevaar misschien iets minder is dan bij de groote
slachtdieren, maar dat dit toch slechts een gradueel verschil
is. Immers blijkt het aantal dierziekten, welke schadelijk zijn
Voor den mensch, steeds stijgende te zijn.
Tevens vestigt van Oyen 42) er de aandacht op, dat
nergens het bewijs geleverd wordt, dat een volkomen effec-
tief repressief toezicht, minder finantieele lasten voor de ge-
meenschap zou medebrengen dan een even afdoende pre-
ventieve controle.
Bij de bespreking van de noodzakelijkheid van keuring,
respectievelijk toezicht op pluimvee, wordt door de verdedi-
gers van het repressieve stelsel grondig onderscheid ge-
maakt tusschen de gevestigde poehers eenerzijds en hen, die
den z.g.n. straathandel in geslacht pluimvee uitoefenen an-
derzijds. Wij zagen reeds dat te Zwolle en Haarlem deze
laatsten aan zeer bizondere bepahngen onderworpen zijn.
Wij laten de wetmatigheid van deze discrimatie tusschen
personen die hetzelfde handwerk uitoefenen, in het midden.
Majoewsky wijdt aan dit onderwerp uitvoerige beschou-
wingen en onderscheidt;
a.nbsp;De categorie bonafide poeliers.
Deze menschen koopen en verhandelen klinisch gezond
materiaal. Zij bezitten de noodige vakkennis en ervaring om
dit redelijkerwijs als zoodanig te onderkennen en zijn ge-
wend, datgene dat zich bij de slachting aan hun oogen als
abnormaal voordoet, te bestemmen voor de confiscaatemmer.
De practijk leert, dat bij deze categorie in het algemeen
weinig sprake is van afkeuringen. Bij deze handelaren is een
zeer geregeld repressief toezicht goed uitvoerbaar.
b.nbsp;Markt- en straathandel in geslacht pluimvee, z.g.n.
malafidehandel.
Dit zijn veelal lieden, die er hun beroep van maken zeer
mager, ziek pluimvee bij de boeren of op de markt te koo-
pen. Zij slachten dit veelal in obscure gelegenheden onder
zeer onzindelijke omstandigheden, en vinden voor hun pro-
duct tegen lage prijzen een débouché, vooral in de grootere
plaatsen. De waar zal steeds panklaar worden aangetroffen
wat de keuring des te moeilijker maakt.
c.nbsp;De handel in levend pluimvee.
Een bepaald gedeelte dezer groep legt zich toe op den
handel in zieke kippen e.d. en slacht deze zelf, of wel ver-
handelt ze aan allerlei personen uit de vorige groep. Prac-
tisch weet men zeker dat al het door hen verhandelde pluim-
vee zal worden geslacht. Echter kan men op grond van de
bestaande wettelijke bepalingen (Art. 2 en 3 der gemeente-
lijke verordeningen ex. Art. 6 der Warenwet) niet ingrijpen,
zoolang het niet vaststaat, dat dit pluimvee bestemd is om
te worden geslacht voor menschelijk gebruik.
Deze auteur is dus wel overtuigd dat het repressieve toe-
zicht zeker niet afdoende is om misstanden onder deze
laatste categorie te bestrijden. Zij die bekend zijn met de
toestanden in de slagerswereld in vroeger jaren, toen ook de
noodzakelijkheid van de keuring van het voor de gevestigde
slagers bestemde vee op dezelfde gronden werd ontkend,
zullen het betoog, dat een preventieve keuring bij de poe-
liers niet noodig is op heel wat lager waarde aanslaan, dan
de boven geciteerden schrijver.
Wij kunnen dan ook deze onderscheiding niet erkennen
en willen ons liever bezig houden met de vraag welke mo-
tieven men kan aanvoeren, voor het instellen van een strikte
preventieve keuring van het gevogelte afgezien van de vraag
hoe deze wettelijk ware te regelen. Deze motieven vindt men
het best verzameld in het rapport der Commissie uit de
Maatschappij voor Diergeneeskunde, genoemd op blz. 101.
Men leest daar:
Motieven voor de keuring.
Invoering van keuring van pluimvee en van toezicht op
het slachten daarvan kan strekken tot:
1.nbsp;Verbetering van de Volksgezondheid.
De Commissie heeft overwogen, dat het aantal gevallen waarbij tenge-
volge van het nuttigen van pluimvee, hetzij afzonderlijke ziektegevallen,
hetzij massa-infecties bij den mensch zijn opgetreden, bizonder gering is.
Men mag dit gevaar in geen geval overdrijven en het is de vraag, of
hierin alleen voldoende grondslag voor het invoeren van zulk een keuring
zou zijn te vinden. Toch kan niet worden ontkend, dat een ongebreidelde
handel in zieke en gestorven vogels voor den openbaren gezondheids-
toestand ongewenschte gevolgen kan hebben.
2.nbsp;Bevordering van de eerlijkheid in den handel.
Handelaars in zieke dieren kunnen deze thans voor gezonde verkoopen,
koopers van pluimvee vinden over het algemeen weinig zekerheid, dat zij
de gezond-geslachte dieren ontvangen, die zij verlangen. De bescherming
Van den consument en van den bonafide handelaar maakt een preventief
toezicht op dit gevogelte in verschillende plaatsen van ons land wen-
schelijk.
3.nbsp;Verbetering van dc zindelijkheid bij het slachten.
Toezicht op de slachtplaatsen van pluimvee ter voorkoming van ver-
-ocr page 132-ontreiniging en van ophooping van sterk aan bederf onderhevige stoffen
in de dichte bevolkingscentra, is dringend noodig. Door het uitoefenen
van dit beroep aan een vergunning te binden, zal men de ergerlijke mis-
standen, die op dit gebied bestaan, met kracht kunnen bestrijden. Waar
mogelijk zal centralisatie van deze slachtingen op één of meer plaatsen
in groote steden de goede zindelijke behandeling van geslacht gevogelte
kunnen bevorderen.
4.nbsp;Bestrijding van pluimveeziekten.
Deze keuringsdienst kan medewerken tot het opsporen en bestrijden van
ziekten van pluimvee en van andere huisdieren. De Commissie wijst
hierbij op het verband van varkens en kippen t. b. c. Over de grenzen
ingevoerde gevallen van besmettelijke ziekten kunnen worden onderkend
en er kunnen dan in aansluiting daaraan ten bate van de pluimveehouderij
tijdig afweermaatregelen worden beraamd. Toezicht op de opeenhoopin-
gen van zieke dieren en van afvalproducten der slachting, zooals deze nu
op verschillende plaatsen bestaan, zal ongewenschte verspreiding van
smetstof kunnen tegengaan.
5.nbsp;Steun voor den uitvoerhandel.
De internationale handel voor geslacht pluimvee is voor Nederland van
zeer groote beteekenis. Wil het Nederlandsche pluimvee den goeden naam
behouden die het op de buitenlandsche markten heeft, dan is een goed
werkend toezicht van belang. Men overdrijve de thans hier en daar be-
staande gebreken bij dezen handel niet, doch steune de export van gezond
gevogelte door bovenbedoelde en hierna te noemen maatregelen.
Tegen de geldigheid dezer motieven zijn door verschil-
lende auteurs bezwaren aangevoerd. Zoo zegt de Ko-
ning 32) omtrent de „verbetering van de Volksgezond-
heidquot;:
,,dat er in ons land als gevolg van het gebruik van on-
„deugdelijk gevogelte nimmer ziekteverschijnselen bij den
„mensch zijn waargenomen. Van de bij gevogelte voorko-
„mende ziekten zijn vooral van belang aviaire tuberculose
„en Salmonellose. Alhoewel de mensch gevoehg is voor de
„verwekkers dezer ziekten, is evenwel een besmetting als
„gevolg van het nuttigen van aangetaste dieren bezwaarlijk
„aan te nemen, mede gezien de langdurige en intensieve
„verhitting waaraan het bij de bereiding is onderworpen ge-
„weest.quot;
Ook Majoewsky 34) schrijft, dat bij gevogelte ziekten
voorkomen, die schade kunnen berokkenen aan de gezond-
heid van den mensch. Als zoodanig zijn te noemen vogel-
tuberculose (pluimvee en vliegend wild), paratyphosen
(ganzen, waterwild).
Over het algemeen kan men echter, althans voor het
Westen van Europa met uitzondering van de paratyphosen
in de literatuur weinig of geen gegevens vinden omtrent het
voorkomen van bovengenoemde ziekten bij den mensch als
direct gevolg van het gebruik van wild of gevogelte, dat aan
deze kwalen geleden heeft. Majoewsky verklaart dit,
door er op te wijzen, dat de gebruikelijke wijze van toebe-
reiding in staat is de aanwezige kiemen te dooden.
Ook komen geen voedselvergiftigingen op groote schaal
voor, omdat als regel maar een klein aantal personen van een
dergelijke kip, konijn enz. eet.
De voorgekomen gevallen van paratyphus infectie, zijn
meestal veroorzaakt door het nuttigen van rauw in de spijzen
verwerkte eenden- of duiven eieren en door licht gezouten
en gerookt ganzenvleesch (de in Duitschland bekende
..Spickbrustquot; en „Gansekeulequot;).
Om deze redenen moet het gevaar dat de Volksgezond-
heid bedreigt niet worden overschat. Ware dit gevaar van
de zijde der zieke dieren nawijsbaar groot,zou zeer zeker
een dure, preventieve keuring geboden zijn.
Omtrent het 2e motief: „Bevordering van de eerlijkheid in
den handelquot;, lezen wij bij d e Koning. 32)
Dat het zeer moeilijk is de handel in ondeugdelijke levende
dieren te beteugelen met als gevolg een bron van frauduleuze
handelingen. Hiertegen ware slechts op te treden met uit-
gebreide controle-maatregelen, wat op zijn beurt weer aan-
leiding zou zijn tot zeer hooge onkosten. Dit acht deze schrij-
■ver gezien de geringe gevaren voor de Volksgezondheid niet
verantwoord. Deze meening is ook Majoewsky toege-
daan.
Tenslotte halen wij hierover de meening van van San-
ten 51) aan.
„Toch, als men nagaat, wat er hier te lande wordt ge-
„consumeert aan cadavers van kippen en aan door ziekte
„vermagerde kippen en als men zich voor den geest
„haalt, hoeveel duizenden doode eenden, gestorven aan
„cholera en andere ziekten, jaarlijks werd genuttigd,
„zonder dat men van vergiftigingen hoort, dan voelt men
„zich daarmede wel eenigszins een wapen uit handen ge-
„slagen bij den strijd voor invoering van een algemeene
„pluimveekeuring.quot;
En voorts „dat bij het instellen van een preventieve
„keuring het repressieve toezicht, omdat er met knoeien
„meer te verdienen valt, nog scherper zal moeten worden.
„Het verschil met de huidige toestand zou anders wor-
„den, dat de bona fide handel een duurder product en
„dus kleinere omzet krijgt.quot;
Wij maken hier tenslotte melding van een door Dr. van
Santen opgeworpen bezwaar, dat ook de keuring van wild
gelijktijdig met die van gevogelte geregeld moet worden. Laat
men het wild buiten deze keuring en de poeliers de vrijheid
om daarmee naar eigen goeddunken te handelen, dan heeft
men de moeilijkheid dat een stinkende kip in beslag genomen
moet worden, terwijl een daarnaast liggende stinkende fazant,
haas of konijn, in de zaak aanwezig kan blijven.
Om bovenstaande overwegingen scharen deze schrijvers
zich achter de uitspraak van R. von Ostertag^i).
„Man hat von einer Geflügelbeschau absehen müssen, weil
„ein dringliches Bedürfnis für eine solche nicht vorliegt, und
,,weil in allen Dingen der praktischen Durchführung einer
„regelmäszigen Untersuchung des Schlachtgeflügels bei dem
,,Miszverhältnis zwischen Wert des Untersuchungsobjektes
„und den Untersuchungskosten erhebliche Schwierigkeiten
„im Wege stehen.quot;
Van Oijen42) neemt daartegen stelling en zegt dat
de uitspraak van von Ostertag door de meerderheid
der deskundigen reeds geheel is verlaten. Een preventieve
keuring beoogt niet alleen het weren van dierlijke producten
waarvan de schade voor de volksgezondheid direct nawijs-
baar is (vleeschvergiftigingen), doch beoogt in de eerste
plaats alleen in den normalen handel toe te laten geheel ge-
zonde dieren of deelen en producten daarvan. Dieren welke
gedurende een besmettelijke ziekte aan een algemeene in-
fectie lijdende zijn, worden op enkele spaarzame uitzonde-
ringen na niet in het gewone verkeer toegelaten, onverschillig
of de smetstof uitsluitend pathogeeen voor dieren, respec-
tievelijk niet nawijsbaar pathogeen voor menschen zou zijn.
Deze maatstaf dient men ook bij het toezicht op wild en ge-
vogelte aan te leggen.
Dit inzicht wordt bevestigd door Gr ace 82) waar deze
zich aldus uitdrukt:
„The pubhc speaking through the legislature do not say:
„Prevent us from eating food which, if diseased or unsound
„will transmit that disease or unsoundness to us. Inphedly
„they say: We do not desire to eat unsound or diseased
„food.quot;
Tenslotte worden tegen het instellen van een preventief
toezicht nog andere bezwaren te berde gebracht. In Hoofd-
stuk II bespraken wij uitvoerig de vraag of een naar de
regelen gekeurd dier inderdaad ongeschikt is om in den
handel te worden verwerkt. Onze proefnemingen wezen uit,
dat zulks niet het geval is.
MajoewskyS^) oppert hiertegen het volgende be-
zwaar. „Ook zal bij een preventieve keuring het slachten en
„invriezen in tijden van een goedkoope markt, moeilijkheden
„opleveren. Thans worden deze dieren na slachting en pluk-
„ken, van krop en darmen ontdaan, in het vrieshuis opge-
„slagen. Na het ontdooien kunnen zij dan niet meer gekeurd
wordenquot;. Volgens Majoewsky is het percentage verlies
door bederf en door gewichtsverhes aanzienlijk hooger,
wanneer de dieren zonder verwijdering van bovengenoemde
ingewanden werden ingevroren. Bovendien schrijft M a-
j O e w s k y : „Het zou ook kunnen voorkomen dat op een
„zeer ongelegen tijd de poelier een plotsehnge opdracht
„krijgt voor een leverantie, zijn ingevroren voorraad moet
„aanspreken en juist op dat moment geen keuringsambte-
„naar aanwezig isquot;.
Mogen wij ter ontzenuwing van deze bezwaren verwijzen
naar hetgeen in Hoofdstuk III over de keuring te Odense in
Denemarken is gezegd. Tevens vermelden wij reeds een
artikel van Crideri») waarin beschreven wordt, hoe
kippen na volledig ontweid te zijn, van „binnen uitquot; werden
bevroren en met veel succes na geruimen tijd in den handel
werden gebracht.
Een der best gedocumenteerde voorstanders van de rege-
hng der pluimveekeuring bij de Vleeschkeuringswet ontmoe-
ten wij in Dr. S. G. Zwart 75).
Wij vermelden van de door Zwart genoemde argu-
menten:
Ie. Wanneer de keuring van gevogelte bij de Vleesch-
keuringswet wordt geregeld, zullen 379 keurings-
diensten met 711 ambtenaren (waarvan 432 in vol-
ambtelijken dienst) (deze getallen betreffen het jaar
1935), met het toezicht worden belast. Zonder iets te
kort te doen aan den ijver van de krachtens de Waren-
wet aangestelde ambtenaren, kan worden aangenomen,
dat deze ambtenaren, welke betrekkelijk gering in aantal
zijn, nimmer een repressief toezicht kunnen uitoefenen,
hetwelk gelijkwaardig zal zijn aan het toezicht, hetwelk
door de vleeschkeuringsambtenaren kan worden uitge-
oefend.
2e. In de vleeschkeuringswet kan de gelegenheid facultatief
worden opengesteld, in de daarvoor in aanmerking
komende gemeenten de keuring van gevogelte preventief
te doen verrichten. Hiervan kan bij een regeling in de
Warenwet moeilijk sprake zijn.
3e. Vindt wel een regeling plaats binnen het kader der
Vleeschkeuringswet, dan is een aanvang gemaakt met
de ontplooiing van genoemde wet, tot een wet ter wering
van alle levensmiddelen van dierlijken oorsprong, welke
ondeugdelijk voor menschelijk gebruik zijn.
Een dusdanige wet zou met weinig kosten groote
hygiënische voordeelen geven.
§ 4. Over het Rapport der Commissie, benoemd bij schrij-
ven van 28 Oct. 1926 door het Hoofdbestuur der
Maatschappij voor Diergeneeskunde inzake de Keu-
ring van pluimvee. 47)
Wij zijn van oordeel dat de motieven die voor een
strengere keuring van pluimvee, door de Commissie uit de
Maatschappij voor Diergeneeskunde zijn bijeengebracht door
de daartegen opgenoemde bezwaren niet zijn ontzenuwd.
Wij achten het inderdaad nuttig na te gaan op welke wijze
deze Commissie zich voorstelt, deze betere keuring te be-
reiken. Daarover worden in de volgende paragraaf nadere
gegevens verstrekt.
a. Algemeene opmerkingen.
Wij willen ons bij de bespreking van dit rapport losmaken
van de volgorde waarin de vroeger genoemde vragen zijn
gesteld en vermelden hier in de eerste plaats de conclusies
waartoe de Commissie is gekomen.
Deze luiden:
la. Keuring van voor consumptie bestemd pluimvee acht
de Commissie om verschillende redenen een eisch
des tijds.
b. Een goed georganiseerd veterinair toezicht op de
pluimveemarkten is daarbij dringend noodig.
2a. De wettelijke bepalingen dezen keuringsdienst rege-
lende dienen in de Vieeschkeuringswet te worden op-
genomen resp. in uitvoeringsbesluiten volgens de
Vieeschkeuringswet te worden vastgesteld.
b. De wettelijke bepalingen terzake van het markttoe-
zicht dienen in de Veewet te worden neergelegd.
3. De keuring van pluimvee worde facultatief geregeld
bij gemeenteverordening in die gemeenten waar
daaraan behoefte blijkt te bestaan.
De Commissie wil onder pluimvee verstaan hoenders,
(hanen, kippen, kuikens), tamme eenden en ganzen en
kalkoenen.
Uit het bovenstaande blijkt reeds, dat men het bestaande
toezicht niet meer voldoende achtte en dat men maatregelen
bepleit, waardoor zooveel mogelijk al het pluimvee dat voor
consumptie in een bepaald gebied bestemd is aan keuring
wordt onderworpen.
Aanleiding tot het invoeren van deze keuring Is het feit
dat zieke en aan ziekte gestorven dieren naar de groote
steden worden vervoerd en daar als gezond pluimvee ter
markt en in den handel komen.
De Commissie zegt daarover:
„Men zal er naar moeten streven de keuring zooveel
„mogelijk preventief te doen werken, doch evenals zulks bij
„de vleeschkeuring het geval is, zullen daarnaast repressieve
„maatregelen niet geheel gemist kunnen wordenquot;.
Van Santen betwijfelt echter of zulks uitvoerbaar
is en inderdaad nut afwerpt. Deze schrijver vreest, dat de
slachtingen uit de gemeente met zulk een keuring verplaatst
zullen worden naar die waar geen preventief toezicht
heerscht. De geslachte dieren zullen dan frauduleus worden
ingevoerd of wel slechts zonder bijgevoegde organen gekeurd
kunnen worden.
Wij merken op dat dit laatste niet geheel juist is. Men kan
zeer zeker de geslachte dieren in gesloten toestand met de
organen invoeren en ter keuring aanbieden. (Zie blz. 104—
108). Toegegeven moet worden, dat alleen een zeer inten-
sief toezicht overtredingen zou kunnen weren.
Redenen voor hare ontevredenheid over de bestaande toe-
stand geeft de Commissie niet op. Men mag wel aannemen,
dat zij zich overtuigd heeft gevoeld door de mededeelingen
over misstanden, zooals deze bij haar instelling in het open-
baar werden beschreven. (Zie afd. A van dit hoofdstuk).
De Commissie heeft opzettelijk geen volledig stel bepa-
lingen regelende deze keuring gegeven. Zij zegt in een voor-
woord, dat zij er zich toe heeft:
„beperkt de algemeene gezichtspunten vanuit een veteri-
„nair hygienisch standpunt naar voren te brengen en dat
„zij vooral heeft willen doen uitkomen op welke wijze van
„de thans bestaande toestand naar een volledige keuring van
„gevogelte kan worden overgegaanquot;.
De Commissie meent „de verdere uitwerking aan de be-
voegde autoriteiten te mogen overlatenquot;, doch zooals uit bo-
venstaande conclusies blijkt, geeft zij wel richtlijnen aan.
Een der belangrijkste passages uit dit rapport luidt dan
ook als volgt:
„Zagen wij vroeger, dat voor het verkrijgen van concen-
„tratie der slachtingen een beroep gedaan moet worden op
„de bepalingen der Hinderwet, het toezicht op pluimvee kan
„volgens deze Commissie niet alleen berusten op de Arti-
„kelen der Vleeschkeuringwetquot;.
„Ten einde een zoo goed mogelijk toezicht op pluimvee te
„verkrijgen zullen twee categoriën van maatregelen moeten
„worden toegepastquot;.
„a. Een goed georganiseerd veterinair toezicht op de
„groote landelijke pluimveemarkten en op de weke-
„lijksche stedelijke marktenquot;,
„b. Een zoo systematisch mogelijk doorgevoerde keuring
„der geslachte dierenquot;.
Wij willen bij elk dezer onderdeelen afzonderlijk stilstaan.
b. Markttoezicht op levend pluimvee.
Door het sub a, genoemde toezicht zullen, de reeds tijdens
het leven als ziek aan te wijzen dieren bijeengebracht en al-
leen onder beperkende bepalingen in het verkeer toegelaten
kunnen worden. Voor koppels waarin een of meer zieke die-
ren worden aangetroffen kan o.a. worden bepaald, dat zij
alleen in consumptie mogen worden toegelaten indien de die-
ren direct bij de slachting zijn gekeurd.
Mede met het oog op den uitvoerhandel is dit markttoe-
zicht van zeer veel beteekenis te achten. De Commissie acht
de onmiddellijke invoering van een verplicht, goed georga-
niseerd veterinair toezicht op de pluimveemarkten mogelijk
en een eisch des tijds.
Wij zouden hier niet gaarne den indruk vestigen, dat thans
in het geheel geen toezicht op deze markten bestaat. Integen-
deel zoowel door de aan de keuringsdiensten voor waren
verbonden ambtenaren, als door de Inspectie belast met de
handhaving der Veewet wordt hier gedaan, hetgeen onder
de gegeven omstandigheden mogelijk is. Het feit echter, dat
dit toezicht niet overal en niet in dezelfde mate wordt uit-
geoefend maakt, dat de wensch der Commissie ook heden
nog niets van haar beteekenis heeft verloren.
c. Keuring van pluimvee.
Over de sub. b bedoelde keuring zegt de Commissie o.a.:
Het karakter van deze keuring stemt overeen met dat der
vleeschkeuring. De aan te treffen afwijkingen zijn van
tweeerlei aard.
Ie. Die welke wijzen op bederf of ondeugdelijkheid (be-
zoedeling).
2e. Die welke aantoonen, dat het gekeurde dier heeft
geleden aan een bepaalde ziekte.
Voor het beoordeelen van de sub. 2 genoemde afwijkin-
gen is naast grondige keimis van dierziekten, kennis der al-
gemeene ziektekunde noodig. De leiders van deze diensten
moeten in concrete gevallen zelfstandig kunnen vaststellen,
welke beteekenis de waargenomen veranderingen voor de
beoordeehng der dieren als voedsel voor den mensch hebben.
Alleen dierenartsen kunnen de volledige verantwoordelijk-
heid bij de leiding van deze diensten aanvaarden.
Wij verwijzen ter nadere toelichting tot het laatste aan-
gehaalde standpunt der Commissie naar de Hoofdstukken
VI, VII en VIII, waarin de techniek van de keuring, de
diagnose van de aangetroffen afwijkingen en de aard der te
nemen beslissingen uitvoerig zijn beschreven. Na lezing van
deze toelichting zal weinig twijfel aan de juistheid van deze
zienswijze bestaan.
quot;Wijze van invoering van de keuring.
Wij herinneren er aan, dat de Commissie blijkbaar onder
-ocr page 141-„Keuringquot; verstaat het onderzoeken en beoordeelen der die-
ren vóór zij als geslacht pluimvee in den handel worden ge-
bracht. Wij citeeren daarbij uit haar rapport.
„De Commissie heeft ernstig de vraag overwogen of het
„mogelijk is het pluimvee te keuren, zonder onoverkomen-
„lijke bezwaren voor den handelquot;.
„Van de voor binnenlandsche consumptie bestemde dieren
„isquot; gebleken, dat deze keuring technisch zeer goed mogelijk
„is, op het oogenblik waarop alle ingewanden tijdelijk ver-
„wijderd worden en het dier voor de aflevering wordt gereed
„gemaaktquot;.
„Met dit gereedmaken wordt echter in vele gevallen ge-
„wacht tot op het oogenblik van bestellingquot;.
De Commissie is van oordeel, dat een regehng waarbij de
geslachte dieren eerst op een centrale slachtplaats zouden
worden geslacht en volledig gekeurd vóórdat zij in de poe-
lierswinkels voorradig zouden mogen zijn, een zeer groote
ommekeer in de techniek van het poelierbedrijf met zich zou
brengen. Zij vervolgt echter:
„Het is zeer goed mogelijk, dat op den duur en in bepaalde
„plaatsen aan deze eisch zonder ernstige stoornis kan wor-
„den voldaan. Concentratie van een groot deel der slach-
„tingen in bepaalde gebouwen, zooals deze thans b.v. te
„Amsterdam bestaat, is hiervoor zeer bevorderlijk.
De Commissie is er zich echter van bewust, dat zulk een
regeling zeker niet op hetzelfde tijdstip in alle deelen van
ons land kan worden ingevoerd, hetgeen zij als volgt
omschrijft.
„Het zal echter in elk geval noodig zijn deze wijziging met
„de noodige voorzichtigheid geleidelijk en rekening houdende
„met de plaatselijke omstandigheden in te voeren, waarbij zij
„zich de invoering der keuring van pluimvee facultatief heeft
„gedacht in die gemeenten waarin daaraan behoefte blijkt te
„bestaan. In bizondere gevallen (uitgebreide pluimveesterfte)
„zou de Kroon de bevoegdheid moeten hebben een of meer-
„dere gemeenten tot het invoeren van zulk een verordening
„te verplichtenquot;.
Kan in zulke gemeenten niet direct tot een volledige pre-
-ocr page 142-ventieve keuring van gevogelte worden overgegaan dan stelt
de Commissie voor dat de ambtenaren met deze dienst belast
de bevoegdheid moeten hebben te gelasten, dat de door hen
aan te wijzen zieke en/of verdachte dieren in hun tegen-
woordigheid worden ontweid, zoodat volledige keuring
mogelijk wordt.
Door systematische bezoeken aan de bekende handelaars
waarbij telkens een bepaald, doch naar de omstandigheden
zoo hoog mogelijk percentage dieren wordt onderzocht, zal
men juiste gegevens krijgen over de vraag of systematische
keuring van alle dieren noodzakelijk is, dan wel of met de
bovengeschetste maatregelen kan worden volstaan.
Wettelijke regeling.
De Commissie is van oordeel dat:
„De wettelijke bepalingen betreffende deze keuring dienen
„te worden opgenomen, voorzoover het markttoezicht betreft
„in de „Veewetquot; en die omtrent het hier te lande te gebruiken
„pluimvee in de „Vleeschkeuringswetquot;.
Zij voert daartoe o.a. de volgende argumenten aan.
Ie. De algemeene leiding van deze diensten zal dan in één
hand komen, zoodat van den aanvang a[ eenheid van
uitvoering is gewaarborgd.
Daarbij doelt de Commissie kennelijk op het feit dat de
Directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst, aan wien
onder den Minister van Economische Zaken het toezicht op
de uitvoering van de Veewet is toevertrouwd tevens de
functie bekleedt van Hoofdinspecteur bij het Staatstoezicht
op de Volksgezondheid en als zoodanig onder den Minister
van Sociale Zaken belast is met het toezicht op de uitvoe-
ring van de Vleeschkeuringswet.
2e. De leiding bij de uitvoering der Vleeschkeuringswet is
in handen van dierenartsen gelegd (zie blz. 97).
3e. De constructie van de Vleeschkeuringswet is zoodanig
dat de keuring zich zoowel over de levende als over de
doode dieren uitstrekt.
4e. De Vleeschkeuringswet biedt reeds gelegenheid hare
bepalingen geheel of ten deele op andere diersoorten
dan de nu daarin genoemde uit te breiden.
5e. De Vleeschkeuringswet opent de mogelijkheid deze
Keuring facultatief voor elke gemeente afzonderlijk in
te stellen.
Deze uit te vaardigen verordening kan bepalingen
bevatten omtrent de plaats waar en de tijd waarop de
keuring wordt verricht; het eventueel aanbrengen van
een merkteeken; voorschriften op het vervoeren der van
buiten de gemeente aangevoerde dieren; de vereischte
vergunning tot het uitoefenen van het beroep van
poelier; de eischen waaraan de lokalen, transportmid-
delen en gereedschappen daarvoor moeten voldoen.
Inderdaad zal men zooals de Commissie opmerkt, door het
uitoefenen van den handel in geslacht pluimvee aan een ver-
gunning te binden de controle over deze bedrijven scherper
kunnen aanhalen. In samenwerking met bovenbedoeld markt-
toezicht zal men de geregelde handel in zieke dieren, zooals
die zich nu hier en daar ontwikkelt aan banden kunnen
leggen.
Met instemming nemen wij hier tenslotte een laatste con-
clusie over.
6e. Evenals zulks bij de invoering der Vleeschkeuringswet
is geschied zou een model van zulk een verordening
kunnen worden opgesteld, aangevende den norm
waarvan afwijkingen naar gelang van plaatselijke om-
standigheden kunnen worden toegelaten.
HOOFDSTUK V.
WELKE AANVULLINGEN DER VLEESCHKEU-
RINGSWET ZIJN NOODIG, WANNEER HET KEU-
REN VAN GEVOGELTE, RESPECTIEVELIJK HET
TOEZICHT OP GESLACHT PLUIMVEE ONDER
DEZE WET ZAL WORDEN GEBRACHT.
Wij geven gaarne toe, dat de in de vorige § aangehaalde
argumenten terecht zijn te berde gebracht. Toch is de toe-
stand niet zoo, dat de bestaande tekst der Vieeschkeurings-
wet uitvoering van de keuring van pluimvee door de bij deze
wet geregelde diensten zonder eenige verdere aanvulling of
wijziging mogelijk maakt. Wij zullen daarom in een vol-
gende afdeeling nagaan welke aanvullingen hier onontbeerlijk
geacht moeten worden.
§ 1. Algemeene opmerkingen.
Vóór wij tot de opsomming van deze aanvullingen kunnen
overgaan, dienen wij de volgende opmerkingen van alge-
meenen aard te maken.
1. Zooals reeds in Hoofdstuk IV is vastgesteld zal het toe-
zicht op levend pluimvee in het bijzonder wanneer dit
zich op markten bevindt of vervoerd wordt, geregeld
moeten worden in de „Veewetquot;. Men zal daar dus een
soortgelijke regeling krijgen als thans voor viervoetige
huisdieren bestaat. De dierenartsen en verdere ambte-
naren verbonden aan de keuringsdiensten voor vleesch
verkenen hun medewerking bij dit markttoezicht, in
samenwerking met andere ambtenaren, die door het
Veeartsenijkundig Staatstoezicht daartoe worden aan-
gewezen. (Plaatsvervangende inspecteurs, veeopzich-
ters) .
II. Het oogenblik schijnt nog niet gekomen, om reeds defi^
nitieve regelingen te treffen ter zake van de preven-
tieve keuring van voor export bestemde dieren (zie blz.
52). De vraag of dit onderwerp geregeld moet worden
in de „Veewetquot;, zooals voor viervoetige slachtdieren is
geschied, dan wel beter in de „Vleeschkeuringswetquot;
kan worden onder gebracht behoeft dus op dit oogen-
blik geen beantwoording.
Bij het afsluiten van dit manuscript komt ons een
voordracht ter kennis van Grace 82) waarin de nood-
zakelijkheid wordt bepleit van een betere keuring van
het uit Engeland en Ierland op de markt te Smithfield
Londen) aangevoerde gevogelte. Als bewijsmateriaal
zijn daaraan de bevindingen van White en Ellis83)
voorafgegaan, welke in hoofdzaak betrekking hebben
op aard en uitbreiding der tuberculose bij kippen, die
op deze markt werden in beslag genomen. Daarbij
kwam vast te staan, dat ook bij dieren, die in goeden
voedingstoestand verkeerden, veelvuldig tuberculose
en andere afwijkingen voorkwamen. G r a c e is van
oordeel, dat alleen door goede keuring bij de slachting
verbetering kan worden verkregen. Zoodra deze denk-
beelden door Engelsche autoriteiten worden aanvaard,
zal ook het uit Nederland aangevoerde pluimvee aan
strenge eischen moeten voldoen. Dan zal een goede op
hygiënische gronden rustende exportkeuring onont-
beerlijk zijn.
Het is mogelijk dat een toezicht op de te exporteeren
dieren voorloopig bij de „Landbouw-export-wetquot; gere-
geld kan worden naar het voorbeeld van Denemarken.
Dat de leiding van dit toezicht in diergeneeskundige
handen dient te worden gelegd behoeft met het oog op
de hygiënische maatregelen, die in deze slachterijen
gehandhaafd moeten worden geen nader betoog.
III. Wordt besloten de keuring van (respectievelijk het
toezicht op) gevogehe bij de „Vleeschkeuringswetquot; te
regelen, dan zal terzelfder tijd een wijziging in Art.
1 der Warenwet moeten worden aangebracht, waaruit
ondubbelzinnig blijkt, dat „gevogeltequot; evenals „vleesch
waarvan de keuring niet is van scheikundigen aardquot;
niet meer valt onder het begrip „Warenquot;.
Het is hier de plaats er aan te herinneren dat van
Oyen 42) reeds in 1937 het denkbeeld opperde, de
ambtenaren der vleeschkeuringsdiensten te belasten met
het krachtens de Warenwet uitgeoefende toezicht op
gevogelte. Daardoor zouden in elke gemeente één of
meer deskundigen voor dit toezicht beschikbaar ko-
men. Door deze administratieve maatregel, waarbij de
volgens deze beide wetten ingestelde diensten a. h. w.
worden gecoördineerd, zouden inderdaad eenige der
tegen de thans bestaande toestand geopperde bezwaren
ondervangen kunnen worden. (Zie blz. 98). Het dient
erkend dat daarmede, gezien de huidige tekst der Wa-
renwet, niet bereikt zouden worden:
a.nbsp;Verplichte preventieve keuring.
b.nbsp;Verscherpte bepalingen omtrent de inrichting van
slachterijen voor gevogelte.
c.nbsp;Uitvoerige voorschriften over de beoordeelingswijze
der aangetroffen dieren. Een „Gevogelte-besluitquot;
zou daarin kunnen voorzien. Dit besluit zou dezelf-
de materie moeten regelen die hierachter in de
hoofdstukken VI, VII en VIII Techniek der Keu-
ring en Keuringsregulatief wordt beschreven.
d.nbsp;Verplichte concentratie van slachtingen in door het
gemeentebestuur aan te wijzen localiteiten.
Wij herinneren er aan dat dit laatste uitsluitend
door aanvulling der Hinderwet kan worden bereikt.
(Zie blz. 113).
IV. Het is een weinig weersproken meening, dat in de
praktijk verplichte preventieve keuring van gevogelte
moeilijk uitvoerbaar is wanneer niet bovengenoemde
concentratie der slachtingen op wettelijke basis bevo-
len kan worden. Tevens zijn alle deskundigen het er
over eens, dat de hier bedoelde werkwijze uitsluitend
bruikbaar is voor groote steden en dat de invoering
facultatief moet worden gesteld. Maar daaruit volgt,
dat een eventueele aanvulling der Vleeschkeuringswet
twee mogelijkheden zal moeten openen te weten:
a.nbsp;Verplichte preventieve keuring, (facultatief).
b.nbsp;Repressief toezicht, dat obligaat in alle keurings-
diensten zal worden uitgeoefend.
Het opnemen van zulk een obligaat repressief toe-
zicht in de Vleeschkeuringswet zou daarin geen nieuw
element brengen, het is er voor „vleeschwarenquot; reeds
vanaf de invoering der wet in aanwezig geweest.
De taak die wij ons gesteld hebben wordt hierdoor
drieledig. Wij zullen moeten aangeven.
Ie. Welke „Artikelen van algemeene strekkingquot; aan-
vulling behoeven; respectievelijk hoe verscherpte
bepalingen omtrent de inrichting van pluimvee-
slachterijen in deze wet een grondslag zouden kun-
nen vinden.
2e. Welke bepalingen regelende het overal door te
voeren repressieve toezicht noodig zullen zijn.
3e. Hoe de invoering van een preventieve keuring fa-
cultatief op grond van deze wet mogelijk ware te
maken.
Wij willen dit overzicht besluiten met de opmerking dat
het niet onze taak kan zijn, voor de bovenbedoelde bepalingen
de juiste juridische formuleering aan te geven. Wij mogen
volstaan met het omschrijven der in elk artikel te regelen
onderwerpen, i)
§ 2. Bepalingen van algemeene strekking die aanvulling
behoeven.
Titel, Considerans.
Reeds in den titel der wet en in de considerans moet
blijken, dat ook het toezicht op gevogelte daaronder valt.
Nu strekt zich dit toezicht evenals bij vleesch in de praktijk
M Het is nuttig bij het lezen der volgende § § steeds de tekst der
„Vleeschkeuringswetquot; te vergelijken.
veel verder uit dan het „weren van stoffen die voor de volks-
gezondheid schadelijk zijnquot;. Ook die, welke ondeugdelijk
zijn, worden geweerd. De titel der wet ware derhalve te lezen:
Wet van ........................ Stbl. No....... houdende be-
palingen tot wering van vleesch, vleeschwaren en gevogelte,
die schadelijk voor de volksgezondheid of uit anderen hoofde
ondeugdelijk zijn.
Dezelfde zinswending ware ook voor den tweeden zin van
de considerans te kiezen.
Het verdient geen aanbeveling door aanvulling van Art. 1.
„gevogeltequot; te brengen onder „slachtdierenquot; in den zin der
wet. Automatisch zou daarmede voor deze dieren overal in
den lande de verplichte aangifte der slachting (Art. 6) de
verplichte keuring vóór en na het slachten (Art. 4) en het
merken (Art. 16) in het leven geroepen worden, tenzij men
voor deze (en andere) bepalingen uitzonderingsvoorschriften
ten aanzien van gevogelte had ingelascht. Een en ander zou
aan de leesbaarheid der wet niet ten goede komen.
Wanneer echter het voornemen bestaat de keuring van
,,gevogeltequot; onder deze wet te regelen kan een definitie van
dit begrip daarin niet gemist worden. Zulk een omschrijving
is op haar plaats in Art. 2 sub 1. en zou kunnen luiden, zoo-
als in de inleiding van dit proefschrift is vermeld.
Art. 2 sub 1.
Deze wet verstaat onder gevogelte: tamme hoenders (t.w.
kip, haan en kapoen) eenden, ganzen, duiven en kalkoenen.
Het ligt voor de hand van deze gelegenheid gebruik te
maken om de wijze van slachten van gevogelte nader te
regelen en daarbij te bevorderen dat deze dieren zooveel
mogelijk worden bedwelmd vóórdat zij worden gedood. Deze
bepalingen zullen gehandhaafd kunnen en moeten worden
onafhankelijk van de vraag of ter plaatse keuring der ge-
.slachte dieren plaats heeft. Aanvulhng van Art. 18 2e hd
met de vet gedrukte woorden biedt daartoe den grondslag.
Art. 18.
2. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen voor-
-ocr page 149-schnften worden gegeven met betrekking tot de wijzen
waarop slachtdieren en gevogelte mogen worden ge-
slacht.
Voor gevogelte zal als bedwelmingsmethode de „kop-
slagquot; toegelaten moeten worden (zie blz. 18^19).
Tenslotte moeten strengere voorschriften omtrent de in-
richting van slachtplaatsen voor gevogelte, respectievelijk
winkels, krachtens deze wet uitgevaardigd kunnen worden.
Dit zal het gemakkelijkst geschieden door in Art. 19 op te
nemen de cursief gedrukte woorden. Het zou dan luiden:
Art. 19.
Bij algemeenen maatregel van bestuur worden ter wering
van voor de volksgezondheid schadelijke en van ondeugde-
lijke producten, eischen gesteld waaraan slachterijen, slacht-
plaatsen voor gevogelte, vleeschwinkels, en bewaarplaatsen
van geslacht gevolgelte----moeten voldoen.
Artikel 25.
In dit Artikel zal moeten worden bepaald, dat ook de
keuring van gevogelte in den regel alleen zal worden opge-
dragen aan dierenartsen, zij het dat onder hunne verant-
woordelijkheid en onmiddellijk toezicht, daarmede tevens
belast kunnen worden personen, die overeenkomstig de ver-
dere bepalingen van dit Artikel bevoegd zijn als hulpkeur-
meester op te treden.
Art. 39.
Het onttrekken van gevogelte aan de keuring in die ge-
meenten, waar deze is voorgeschreven, respectievelijk aan
onbruikbaarmaking, dient bij Artikel 39 der wet strafbaar te
Worden gesteld.
Art. 45.
Art. 45 der wet dient zoodanig te worden aangevuld, dat
de ambtenaren belast met het opsporen van overtredingen
dezer wet ook de bevoegdheid bezitten winkels van geslacht
gevogelte en slachtplaatsen voor gevogelte te betreden.
Art. 47.
Als overgangsmaatregel zal Art. 47 van toepassing moeten
zijn voor slachtplaatsen voor gevogelte en winkels van ge-
slacht gevogelte, teneinde de gebruikers daarvan in staat te
stellen deze inrichtingen in overeenstemming te brengen met
de daarvoor dan gestelde eischen. Het verdient aanbeveling
het tijdperk waarvoor dit Artikel ontheffing verleent korter
te stellen dan de daarin nu genoemde 5 jaren.
§ 3. Bepalingen, regelende het repressieve toezicht op
gevogelte.
Dit toezicht is voor vleeschwaren in hoofdzaak geregeld
bij Art. 40 en Art. 17 der Vleeschkeuringswet.
In eerstgenoemd Artikel wordt strafbaar gesteld het ver-
koopen, in voorraad hebben respectievelijk het vervoer van
vleeschwaren „die bedorven of op andere wijze ondeugdelijk
zijnquot;.
In Art. 17 wordt de machtiging verleend vleeschwaren die
hieronder vallen, in beslag te nemen en onbruikbaar te
maken voor voedsel voor den mensch. Wil men dit toezicht
ook op „gevogeltequot; uitstrekken ^), dan zal dus in deze beide
Artikelen dit woord op een daartoe geschikte plaats moeten
worden ingelascht.
Daarbij ware echter het volgende op te merken:
De wet kent geen omschrijving der gevallen, waarin
vleeschwaren (respectievelijk vleesch dat reeds vroeger werd
gekeurd), bedorven respectievelijk ondeugdelijk moeten wor-
den genoemd. De bepalingen van het K.B. van 5 Juni 1920,
Stbl. 285, gegrond op Art. 18 sub c der wet en neergelegd in
de Artikelen 36 sub 2 en 38 sub 2, waarin van ondeugdelijk
vleesch sprake is, slaan kennelijk alleen op vleesch, dat reeds
bij de keuring, dus vóór dat het in den handel gebracht wordt,
in ondeugdelijken toestand verkeert.
Het hgt in de rede zulk een voorschrift in Art. 18 onder te
Dit toezicht zal in alle gemeenten des lands uitgeoefend moeten
worden en staat geheel los van het al dan niet invoeren van een „pre-
ventieve keuringquot; in sommige gemeenten.
brengen door aan de bepaling sub c. een zinsnede toe te
voegen. Zij wordt dan gelezen:
Artikel 18.
1. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald:
a, b, c.
c^. In welke gevallen vleesch, vleeschwaren, gevogelte
geacht zullen worden bedorven of ondeugdelijk te zijn.
De vraag moet nu nog gesteld worden of een keurings-
ambtenaar, die bij een poeher levend gevogelte aantreft, dat
kennelijk ziek is, krachtens de Vleeschkeuringswet de be-
voegdheid zou hebben:
a.nbsp;deze dieren in beslag te nemen of
b.nbsp;te gelasten, dat deze dieren worden gedood en geo-
pend, ten einde het verdere onderzoek mogelijk te
maken.
In die gemeenten waar een keuring vóór het slachten is
ingesteld kan aan deze bevoegdheid nauwelijks twijfel be-
staan, deze aangelegenheid zal in een algemeenen maatregel
van bestuur, uit te vaardigen krachtens Art. 18, worden
geregeld.
In de definitie van gevogelte, welke in Art. 2 sub I der
Wet is voorgesteld, werd er met opzet geen gewag van ge-
maakt of deze dieren dood dan wel levend zijn. Dit impli-
ceert, dat b.v. alle hoenders, hetzij levend of dood en waar
zij zich ook bevinden „gevogeltequot; zijn in den zin der wet en
dat het repressieve toezicht overeenkomstig de nadere be-
pahngen van laatstgenoemd K. B. daarop van toepassing is.
Daarmede is het vervoer of het voorhanden hebben van een
zieke kip door een pluimveehouder nog niet een strafbare
overtreding der wet. Dit wordt eerst een strafbaar feit, wan-
neer in het K. B. uit te vaardigen krachtens Art. 18 sub Ci
zal zijn gestipuleerd dat „gevogeltequot; ondeugdelijk is in den
zin dezer wet wanneer het:
a. Voorhanden is bij iemand die als bedrijf den verkoop
in geslacht gevogelte uitoefent (hetzij poelier of ven-
ter) en
b. de kenmerken van ondeugdelijkheid vertoont, die in
dit K. B. zullen zijn opgenomen.
Worden nu bij een poelier of venter kennelijk zieke dieren
aangetroffen, dan kan toepassing van Art. 17 der wet volgen.
Met bovenstaande regehng vallen uit den aard de z.g.n.
„huisslachtingenquot; van pluimvee geheel buiten deze wet, het-
geen in overeenstemming met de eischen der praktijk geacht
kan worden.
§ 4. Bepalingen, regelende de „preventieve keuringquot; van
gevogelte.
In de wet is de mogelijkheid geopend aan gemeenten, die
zulks verzoeken, voor verschillende bepalingen, hetzij tijde-
lijk of blijvend, ontheffing te verkenen. Men zou de preven-
tieve keuring van gevogelte dus als verplichting in de wet
kunnen vastleggen en daaraan de mogelijkheid van onthef-
fing kunnen toevoegen. Het is echter te verwachten, dat
slechts weinig gemeenten zich van het aanvragen dezer ont-
heffing zouden onthouden. Daarom verdient het de voorkeur,
het facultatieve karakter dezer regeling op andere wijze tot
uiting te doen komen. Dit kan het best geschieden door aan
de gemeentebesturen de bevoegdheid te verkenen zulk een
keuring in te stellen, waarvoor aan Art. 21 een zinsnede ware
toe te voegen, b.v. luidende:
Art. 21.
3. „De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat ge-
„vogelte voor en (of) na de slachting aan keuring is
„onderworpenquot;.
Zou ingevolge aanvulling der Hinderwet verphchte con-
centratie der slachtingen mogelijk worden, dan zullen met
vrucht beide onderdeden der keuring toepassing vinden.
Wordt deze rechtsgrond niet geboden of zou men daarvan
geen gebruik maken, dan kan het onderzoek tot de keuring
na de slachting beperkt blijven. (Zie de regelingen te Zwolle
blz. 104 en te Haarlem blz. 107).
Art. 18 3e lid.
Om uniformiteit in deze keuring te brengen, zijn van Rijks-
wege gegeven voorschriften daarover onontbeerlijk, en ook
omtrent het merken der goedgekeurde dieren en het on-
bruikbaar maken der afgekeurde. Deze onderwerpen zijn
voor slachtdieren geregeld in Art. 18 der wet. Het hgt dus
voor de hand aan dit Art. eveneens een derde hd toe te voe-
gen in den trant van
3. Wij behouden ons voor bij algemeene maatregel van
bestuur voorschriften te geven regelende de keuring van
gevogelte, in het bizonder de wijze van onderzoek, het
merken van goedgekeurd gevogelte en in welke geval-
len moet worden afgekeurd.
Zulk een K. B. zou dus evenzeer noodig zijn als een „ge-
vogelte-besluitquot; krachtens de Warenwet dat thans wordt
verlangd.
De vraag doet zich voor of aan de gemeentebesturen
voor een goede handhaving der verordening nog verdere be-
voegdheden dienen te worden toegekend.
Zoo is de vraag gesteld of de bevoegdheid gegeven moet
worden „goedgekeurdquot; en „gemerktquot; gevogehe, dat uit een
andere gemeente, waar evenzeer zulk een keuring bestaat,
wordt ingevoerd, andermaal aan een onderzoek te doen on-
derwerpen. Voor vleesch is deze aangelegenheid, zooals be-
kend, geregeld bij Art. 8 der wet.
In beginsel is tegen het verleenen van deze bevoegdheid
geen bezwaar aan te voeren. De vraag is echter of zij hier
reden van bestaan heeft.
Men mag aannemen, dat de keuringsbeslissingen in beide
gemeenten conform de boven aangehaalde voorschriften
zullen worden gegeven. Fiscale motieven (heffing van ver-
schillend keurloon) dienen van den aanvang af voorkomen
te worden, door hetzij deze retributie op andere wijze te
regelen dan wel omdat door het centrale gezag uniformiteit
van deze keurloonen impratief wordt voorgeschreven.
Blijft alleen de mogelijkheid, dat de deugdelijkheid der in-
gevoerde dieren door het vervoer meer zou hebben geleden,
dan bij de dieren die steeds in de gemeente waar zij werden
geslacht en gekeurd verwijlen. De laatste zullen door het
repressieve toezicht van den dienst blijvend gecontroleerd
moeten worden, de ingevoerde zullen uit den aard daar ook
onder vallen. Het instellen van het hier bedoelde onderzoek
bij invoer komt ons dan ook voorshands niet gewenscht voor.
Men verwarre dit onderzoek van reeds gekeurde dieren
niet met de keuring der van elders aangevoerde geslachte,
doch niet gekeurde dieren. Daarvoor werd reeds een rechts-
grond geschapen in het voorgestelde 3e hd van Art. 21.
Voorts moet onderzocht of in deze gemeenten het ver-
voer, respectievelijk het in voorraad hebben van geslachte —
„niet gemerktequot; — dieren strafbaar dient te worden gesteld
(zie voor vleesch Art. 35 der wet).
Daar waar centralisatie der slachtingen wordt voorge-
schreven, zal het strafbaar stellen van het in voorraad heb-
ben van ongemerkte dieren het eenige doeltreffende middel
zijn om overtreding van dit voorschrift te voorkomen.
In gemeenten waar de slachtingen gedecentraliseerd plaats
hebben zullen niet strafbaar kunnen zijn
a.nbsp;In vooraad hebben van geslacht gevogelte in afwach-
ting van de keuring.
b.nbsp;Vervoer naar de plaats waar de keuring voor in de
gemeente ingevoerde dieren zal plaats hebben.
Daarmede verliest deze strafbepaling veel van hare
preventieve werking. Er kan hier echter een bizonder punt
overwogen worden.
Bij de keuring worden na opening van de buikwand ver-
scheidene organen uit het dier verwijderd.
Treft men ongeopende dieren zonder keuringsmerk aan,
dan kan steeds nog een volledig onderzoek plaats hebben.
Art. 35.
Juist waar deze regeling voor de gemeenten facultatief
wordt gesteld zou dus een bepaling conform Art. 35 der
wet, doch uitsluitend betrekking hebbend op „geopendquot;
pluimvee inderdaad aanbeveling verdienen, mét als aan-
vulling, dat zij voor bepaalde gemeenten ook gelden kan
voor ongeopend pluimvee.
Voorts werd wel de vraag gesteld of de Kroon zich de
bevoegdheid moet voorbehouden gemeenten aan te wijzen
waar de keuring van gevogelte dient te worden ingesteld.
Men heeft daarbij gedacht aan de belangen van den export,
of aan de doeltreffendheid van zulk een maatregel in ge-
meenten met groote pluimveemarkten. Beide redenen worden
door ons niet voldoende steekhoudend geacht om daarop
deze bevoegdheid te grondvesten.
Wij zagen reeds dat „keuringquot; van voor export be-
stemde dieren door Nederland niet eenzijdig kan worden
ingevoerd, doch slechts uitvoerbaar is nadat internationaal
daaraan behoefte is gevoeld en daarvoor richtlijnen zijn aan-
gegeven. Tot dit oogenbhk ware met een regehng krachtens
de Landbouwexportwet te volstaan.
Vestiging van zulk een verplichte keuring in een gemeente
met een groote pluimveemarkt, zal ten gevolge hebben, dat
de handel zich geheel of ten deele naar andere gemeenten
met minder streng toezicht zal verplaatsen en dus strekken
ten nadeele der oorspronkelijke marktgemeente. Hier kan
slechts de vrijwillige gelegenheid tot keuring geopend wor-
den, welke dieren dan bij invoer in een gemeente met ver-
phchte keuring daarvan zouden zijn vrijgesteld (zie blz. 137).
Ook wordt wel het denkbeeld geopperd, dat van deze
keuring nut getrokken kan worden ten bate van de bestrij-
ding van pluimveeziekten. Maar blijkens de considerans is
deze wet daarvoor niet ingesteld. Dit onderwerp behoort
in de Veewet thuis. Het schijnt dan ook ongewenscht de
werkingssfeer der wet verder uit te strekken dan met haar
doelstelhng overeenkomt.
De eenige grond voor het hooger gezag om keuring van
gevogelte in een bepaalde gemeente af te dwingen zou kun-
nen zijn, dat plaatselijke autoriteiten, ondanks aandrang der
ingezetenen, daartoe niet zouden overgaan. Gezien de groote
belangstelling der bestuurderen onzer groote gemeenten voor
hygienische maatregelen is zulks nauwelijks te verwachten.
Het lijkt dus voorshands overbodig de bevoegdheid tot het
instellen van een gevogeltekeuring voor de hoogere wet-
gever te reserveeren.
§ 5. Een Keuringsregulatief voor gevogelte.
Men pleegt het K. B. van 5 Juni 1920, Stbl. 285 tot uit-
voering van de Artikelen 18 en 25 van de Vieeschkeurings-
wet tesamen met de Beschikking van den Minister van
Sociale Zaken van 28 Juni 1939 Ned. Stbl. No. 127 wel aan
te duiden met de naam „Keuringsregulatiefquot;. Indien het toe-
zicht op gevogelte ingevolge de Vieeschkeuringswet wordt
ingesteld, zal een goede uitvoering alleen gewaarborgd zijn,
wanneer deze besluiten zullen zijn aangevuld met passende
bepahngen voor gevogelte.
Het zou ons echter voeren buiten het studieveld, dat in
dit proefschrift is bewerkt, wanneer wij ons gingen bezig
houden met de preciseering der diverse bepahngen van
zulk een „gevogelte besluitquot; krachtens de Vieeschkeurings-
wet. Wij vleien ons in de verschillende Hoofdstukken van
dit werk, in het bizonder Hoofdstuk VI, VII en VIII daartoe
een bijdrage geleverd te hebben.
§ 6. Samenvatting van het Hoofdstuk IV en V.
Wij meenen de voorgaande beschouwingen als volgt te
mogen samenvatten.
Het toezicht op geslacht gevogelte, zooals zulks thans
volgens de Warenwet wordt uitgeoefend vertoont verschil-
lende leemten, waarvan het bestaan ook door voorstanders
van dit stelsel ten volle wordt erkend. Verbetering in deze
toestand wordt mogelijk geacht langs verschillende wegen
t. w.:
I. Aanvulhng en wijziging van eenige Artikelen der
Warenwet.
Uitvaardiging van een „Gevogeltebesluitquot; krachtens
deze wet.
II.nbsp;Verbetering van de personeelsbezetting bij de Keu-
ringsdiensten van Waren, door aanstelling van meer
dierenartsen bij deze diensten, respectievelijk door
de dierenartsen en andere ambtenaren der „Vleesch-
keuringsdienstenquot; te belasten met de uitvoering van
dit deel van het toezicht krachtens de Warenwet.
III.nbsp;Maatregelen gegrond op andere wetten en ver-
ordeningen.
a.nbsp;Maatregelen krachtens de algemeene politie-
verodening.
b.,nbsp;Maatregelen krachtens de Hinderwet.
^^nbsp;„nbsp;de Landbouwexportwet.
IV.nbsp;a. Regeling van het toezicht op gevogelte, respec-
tievelijk instelling van keuring van gevogelte
krachtens de Vleeschkeuringswet.
b. Wijziging van de „Warenwetquot;, zoodanig dat
„gevogeltequot; niet meer is te rekenen tot „warenquot;
als bedoeld in Art. 1 dezer wet.
Wordt de sub IV aangewezen weg gekozen, dan acht men
handhaving, respectievelijk waar noodig verbetering, van het
toezicht op pluimveemarkten krachtens de Veewet nood-
zakelijk, terwijl het concentreeren der slachtingen ingevolge
toepassing van daartoe gewijzigde bepalingen van de Hinder-
wet vrijwel onontbeerlijk geacht wordt, voor een in vollen
omvang uit te voeren preventieve keuring van gevogelte.
Het valt buiten onze bevoegdheid definitief een keuze
tusschen de hier opgesomde stelsels te doen. Wij zijn ge-
neigd te besluiten, dat uit organisatorisch oogpunt, regeling
van het toezicht op pluimvee, respectievelijk keuring van
gevogelte, bij de Vleeschkeuringswet de voorkeur verdient.
Het is echter uit het voorgaande wel duidelijk, dat er,
welke oplossing men ook moge kiezen, in elk geval zeer
veel voorbereidend werk noodig zal zijn, zoodat een doel-
treffende herziening op korten termijn niet te verwachten is.
DERDE AFDEELING.
keuringstechniek en keuring.
HOOFDSTUK VL
DE KEURING VÓÓR HET SLACHTEN.
Als voornaamste voordeelen van de beoordeeling van
gevogelte vóór de slachting willen wij hier noemen:
Ie. Ondersteuning en vergemakkelijking van de keuring
na het slachten.
Door het bekend zijn van de ziekteverschijnselen
bij het levende dier, zal men in een aantal gevallen
gemakkelijker in combinatie met hetgeen na de
slachting wordt waargenomen de diagnose kunnen
stellen.
2e. Vergemakkelijking van de individueele beoordeeling
van in koppels aangevoerde dieren.
Bij aanvoer van koppels dieren, kunnen de klinisch
gezonden van de zieken gescheiden worden, terwijl
aan de hand van deze gegevens de keuringsbeslissing
voor elk dier nauwkeurig is te bepalen.
Wij moeten hier opmerken, dat bij de keuring van
levende „ziekequot; dieren zelden een einduitspraak gedaan zal
kunnen worden, die op wetenschappelijke juistheid aan-
spraak kan maken. Wel steeds zal hiervoor een verder
onderzoek van het geslachte dier noodig zijn.
De beoordeeling tijdens het leven zal in de eerste plaats
moeten steunen op de met het oog waarneembare khnische
verschijnselen.
Men treft echter bij de beschrijving der pluimveeziekten
een korte opsomming aan der meest voorkomende van deze
verschijnselen, zoodat op deze plaats kan worden volstaan
met het bespreken van een aantal meer algemeene af-
wijkingen; voor verdere bizonderheden wordt naar Hoofd-
stuk VII verwezen.
Het zijn vooral enkele acuut verloopende infectieziekten die
hier de aandacht vragen. In dit verband noemen wij de „de-
pressie verschijnselenquot;. Dergelijke dieren nemen een ineen-
gedoken houding aan. terwijl zij de nekveeren overeind
zetten en zich van de rest afzonderen. Deze symptomen
komen bij tal van infectieziekten voor, maar in het bijzonder
bij cholera en pest.
Ook diarrhee is een veel voorkomend verschijnsel, dat men
o.a. kan waarnemen bij Klein'sche ziekte, S. pullorum, tu-
berculose, cholera, pest, parasitaire- (darmparasieten) en
protozoaireziekten (coccidiosis). Typisch zijn in een aantal
gevallen de samengeplakte veeren rondom de cloaca (chron.
Klein'sche ziekte).
Vermagering treedt vooral op bij ziekten welke een chro-
nisch karakter dragen, b.v. bij chronische tuberculose. Der-
gelijke dieren voelen vederhcht aan, terwijl de borstmuscu-
latuur verregaand kan zijn geatrophieerd.
Herhaaldelijk gapen is een verschijnsel dat veel samengaat
met de aanwezigheid van parasieten in de luchtwegen
of ook wel van darmparasieten (lintwormen).
Bij de vaak voorkomende diphtherie zijn het vooral de
slijmvliezen van den kop welke ziekelijk zijn veranderd. Zij
zijn bedekt met een geel, kazig beslag, z. g n. Pseudo-
membranen. Het duidelijkst krijgt men deze te zien door de
snavel open te sperren en gelijktijdig de larynx naar voren
te drukken. Heel vaak zal men dan op kunnen merken dat
zich juist in de larynxspleet een diphtherische prop bevindt.
Dergelijke membranen worden echter zoo nu en dan ook
opgemerkt bij dieren lijdende aan „Aquot;-avitaminose, hoewel de
hierbij gevormde membranen over het algemeen kleiner en
niet zoo geel van kleur zijn als bij de echte diphtherie.
Oedemen aan den kop, met name aan den keelgang worden
waargenomen bij vogelpest.
Van de circulatiestoornissen, welke bij uitwendige inspec-
tie aan den dag treden, is de donkerblauwe verkleuring van
de aanhangende deelen van den kop met name kam en lellen
te noemen. Vooral bij de acuut verloopende infectieziekten
zooals „pestquot; en „choleraquot;, zijn deze organen min of meer
cyano tisch.
Karakteristiek zijn deze circulatiestoornissen voor het
z.g.n. ,,Blackheadquot;, een ziekte, speciaal bij kalkoenen voor-
komend, waarbij de aanhangende deelen van den kop
zwart zijn gekleurd.
Verdikte leien kunnen wijzen op de chronische vorm van
vogelcholera, (Wattle disease).
Pokken zal men meestal op kam en lellen aantreffen, hoe-
wel ook het voorkomen op andere plaatsen van de huid
geen uitzondering is, terwijl tenslotte bij duiven pokerupties
zich kunnen vormen op washuid en teenen.
Van de veranderingen door schimmels in het leven ge-
roepen, dient op deze plaats de z.g.n. kamschurft niet on-
vermeld te blijven. Kam en ook vaak de lellen worden zoo
niet over hun geheele oppervlakte dan toch plaatselijk met
een wit beslag bedekt.
Van kleurveranderingen van kam en lellen kunnen hier
nog worden genoemd: bleek tengevolge van anaemische
toestanden of vermagering en geel door icterus.
Bij de verschijnselen welke speciaal bij de inspectie van het
levende dier opgemerkt zullen worden, dienen wij de be-
wegingstoornissen te noemen.
Hier zijn de verlammingen der ledematen, als gevolg van
Neurolymphomatosis gallinarum belangrijk, terwijl het „vleu-
gel-lamquot; zijn bij duiven soms op rekening is te stellen van
een Salmonella infectie.
Kreupelheden zullen vooral hun oorzaak vinden in lang-
durige transporten, waarbij trauma in den vorm van been-
fracturen en andere verwondingen zeer zeker geen zeldzaam-
heid zijn. Kreupelende eenden kan men verdenken van lijden-
de te zijn o.a. aan Salmonellose of tuberculose.
Voor de verschijnselen van beenschurft — zie men ter
plaatse (blz. 156 en 243).
Prolapsis ani is een verschijnsel, dat vrij regelmatig bij
kippen kan worden waargenomen doch ook wel bij eenden.
Rest ons nog te vermelden dat de z.g.n. „hangbuikquot; in den
-ocr page 161-regel veroorzaakt wordt door een aanwezige hydrops ascitis
(chron. Klein'sche ziekte, tuberculose bij eenden), ofschoon
ook een enkele maal bij zeer vette slachtdieren laatstge-
noemd verschijnsel voorkomt, doch dan natuurlijk geen
ongunstigen invloed op keuringsbeslissing zal hebben.
Met het bovenstaande hebben wij slechts een indruk
willen geven van hetgeen bij het onderzoek vóór de slach-
ting kan worden waargenomen.
Meer bijzonderheden worden, zooals gezegd, in Hoofd-
stuk VIII voor elke ziekte afzonderlijk meegedeeld.
HOOFDSTUK VII.
A. Beknopt overzicht van de keuring en keuringstechniek.
Na de slachting (d.i. het bedwelmen en het verbloeden)
en nadat het dier nog levenswarm, doch pas na ingetreden
blijvende bewegingsloosheid, van de veeren is ontdaan, kan
met de keuring een aanvang worden gemaakt.
Hierbij dient men in de eerste plaats de aandacht te richten
op de kop, welke ook na het slachten aan het lichaam blijft
bevestigd. Daarna volgt een beoordeeling van de huid op het
geheele lichaam. Vervolgens komen aan de beurt: onder-
voeten en gewrichten, terwijl deze uitwendige inspectie wordt
besloten met een algemeene beoordeeling van den voedings-
toestand. Mochten bereids tijdens dit onderdeel van de
keuring afwijkingen zijn waargenomen, welke mogelijk met
een of andere ziekte in oorzakelijk verband staan, dan zullen
ongetwijfeld bij de daarop volgende beoordeehng der orga-
nen hieromtrent nadere gegevens gemakkelijker worden
opgemerkt.
Om het onderzoek der organen te bewerkstelligen wordt
een flinke ruime snede in de buikwand aangebracht; lood-
recht op de mediaanlijn en juist achter het borstbeen.
Hierdoor krijgt men in de eerste plaats een overzicht om-
trent de inhoud van de buikholte en van de verschillende or-
ganen in hun onderlinge ligging. Voor een nauwkeurige be-
studeering is het echter noodzakelijk deze organen uit het
lichaam te nemen.
Dit laatste dient als volgt te geschieden. Terwijl men met
de gestrekte linkerhand door de gemaakte opening, in de
lichaamsholte naar voren binnen dringt en zich aldus oriën-
teert, snijdt of knipt men met de andere hand de slokdarm
vóór de overgang in de maag door. Haalt men nu voorzichtig
deze slokdarmstomp naar achteren, dan treden de voornaam-
ste ingewanden in hun geheel naar buiten (zie figuur blz.
147).
Uitwendige
Inspectie.
Techniek.
Hierbij vormen maag en darmen met lever en milt a.h.w.
één geheel, daar hun onderlinge verbindingen nog intact zijn
gebleven. De eenige verbinding met het lichaam wordt nu nog
gevormd door de cloaca. Het groote voordeel van deze
keuringstechniek is dan ook. dat het geheele conglomeraat
van ingewanden aan het dier blijft bevestigd, waardoor ver-
wissehng wordt voorkomen, terwijl geen bezoedehng van
het dier plaats heeft. Na de keuring worden zij eenvoudig
losgesneden. In hun natuurlijke ligging zijn achter gebleven:
ovarium met eileider, nieren, hart, longen, het voorste ge-
deelte van de slokdarm en de krop.
Bij de hier weergegeven keuringstechniek blijven boven-
dien de longen (gedeeltelijk) en de krop aan het oog ont-
trokken. Hierbij dient men echter te bedenken dat het
aantal ziekelijke afwijkingen dezer organen gering is.
We dienen echter voor de longtuberculose der eenden en de
zoo nu en dan voorkomende gelijksoortige afwijking bij kip-
pen, in dit opzicht een uitzondering te maken. In deze en
andere bijzondere gevallen zullen zij ter onderzoek uit het
lichaam verwijderd moeten worden.
Waar door bovengeschetste techniek alle beletselen voor
een nauwkeurige inspectie der organen zijn opgeheven, komen
deze in een bepaalde volgorde ter beoordeeling.
Onderzoek Het verdient aanbeveling lever, maag, darmen en milt in
der afzonder-genoemde opeenvolging te bekijken, zonder de onderlinge
h)kc organen. i . i.nbsp;,nbsp;,nbsp;^
verbindingen van deze ingewanden te scheiden (vergelijk
keuringstechniek bij nuchtere kalveren).
Vervolgens komen aan de beurt, die organen welke nog in
de lichaamsholte zijn achtergebleven (zie boven).
Aan de hand van de hierboven geschetste methodiek voor
het onderzoek, wordt in dit proefschrift een korte opsomming
en samenvatting gegeven der voornaamste en meest voor-
komende pathologische anatomische veranderingen, welke in
deze organen kunnen ontstaan. (Afd. C.).
Inwendig on- Het inwendig onderzoek van de romp omvat verder zenuw-
df^ ^^ stelsel, sereuze vliezen en het beenderstelsel, waarvan de
e romp. beijg laatsten verreweg het belangrijkst zijn.
ij^^iving ßij de beschrijving der meest voorkomende pluimveeziekten
^'«Itt^^^^^'C Hoofdstuk VIII) moest noodzakelijk naar beknoptheid wor-
den gestreefd, waarbij echter de indeeling, zooals deze in de
meeste handboeken over pluimveeziekten regel is, kon wor-
den gehandhaafd.
Zoowel bij de klinische verschijnselen, als bij de patho-
logisch anatomische veranderingen is zooveel mogelijk ge-
tracht het zwaartepunt te leggen op die gegevens, welke
vooral uit een keuringsoogpunt van het meeste belang zijn.
B. Uitwendige inspectie.
§ 1. De kop.
Men laat de kop tijdens en na het slachten aan het lichaam
bevestigd.
Aan de kop kunnen een aantal pathologisch anatomische
veranderingen voorkomen welke, hetzij in direct verband met
verschillende algemeene infectieziekten staan, hetzij als zuiver
locale aandoeningen moeten worden beschouwd.
Bij de beoordeeling verdient het daarom aanbeveling de
volgende indeeling te maken:
a.nbsp;Algemeene beoordeeling van den kop.
b.nbsp;Kam en lellen.
c.nbsp;Slijmvliezen van mond-, neus- en keelholte.
d.nbsp;Oogen.
a. Algemeene beoordeeling van de kop.
Er zijn een aantal infectieziekten welke aanleiding kunnen
geven tot oedeem. Zoo kunnen o.a. in het verloop van vogel-
pest diffuse zwelhngen aan den kop worden waargenomen.
Vrij veel lelzwellingen kan men waarnemen bij vogelcholera
(Läppchenkrankheit) ^).
I Vi
'Ogel
Ook bij het zeer zeldzaam voorkomende miltvuur wordt zwelling
aan den kop gemeld.
b. Kam en lellen.
Verschillende ziekten kunnen de oorzaak zijn dat kam en
lellen kleursveranderingen ondergaan. Een normale gezonde
kip, vooral in de legperiode is in het bezit van een frissche,
rood gekleurde kam.
Bleeke kam en lellen kan men o.a. opmerken bij met anae-
mie gepaard gaande vermagering, eveneens tijdens de rui.
Geel zijn deze deelen bij chronisch leverlijden. Blauw tot
donker blauwe, cyanotische kam en lellen krijgt men zoo nu
cn dan te zien in het verloop van enkele infectieziekten met
name cholera en pest.
Bij kippen komt nog een aandoening van kam en lellen voor
welke hier zeker niet ongenoemd mag blijven, n.m.1. favus;
veroorzaakt door een schimmel ((Achorion galhnae). In het
beginstadium van deze ziekte treft men op de kam kleine,
witte tot grijsgele puntjes aan, die zich spoedig aan de opper-
vlakte uitbreiden, waarbij het geheel de indruk wekt als met
meel te zijn bestoven. Tenslotte kan op deze wijze de geheele
kam een dusdanig aspect vertoonen, wat ook het geval is met
andere aanhangende deelen van den kop. Een hoogst enkele
maal breidt het proces zich nog verder uit en worden ook de
veeren aangetast, men ziet dan dat de basis hiervan met een
krans van witte korstjes is omgeven.
Rest ons nog melding te maken van een speciale ziekte,
de z.g.n. „Blackheadquot;, welke alleen bij kalkoenen voorkomt.
Zooals de naam reeds aanduidt, uit dit lijden zich in een
Kleursveran-
deringen.
bleek.
geel.
blauw.
Favus.
Blackhead.
bij coryza. Een meer omschreven veel voorkomende zwelling, juist
onder de oogen, berustend op een ontsteking van de cella in-
fraorbitalis, kan men bij coryza waarnemen. Oefent men op
de gezwollen deelen druk uit, dan komt uit de neusgaten een
etterig secretum voor den dag. Ook het slijmvlies van de cella
infraorbitalis verkeert in ontsteking, is sterk hyperaemisch,
oedemateus en met een mucopurulent exsudaat bedekt. Men
geeft wel aan dat genoemd exsudaat een roomkleurig aspect
vertoont, terwijl zulks bij diphtherie, een ziekte welke soms
tegelijk met coryza in denzelfden koppel voorkomt, veel geler
en drooger (brokkelig) zou zijn.
zwartblauwe verkleuring van bepaalde deelen van den kop,
waarschijnlijk toe te schrijven aan een gestoorde bloedcir-
culatie.
c. Slijmvliezen.
Door met de vingers even de snavel open te sperren en
gelijktijdig de trachea naar voren te duwen, verkrijgt men
een duidelijk overzicht omtrent toestandsveranderingen in
Djnbsp;mond- en keelholte,
quot;''herie. De voornaamste ziekte, waarmede men hier te maken
krijgt, is wel de diphtherie. Het zijn dan de gele, kazige Pseu-
domembranen op de slijmvliezen, welke direct opvallen. In
het begin reageert het slijmvlies, dat door dit virus is aan-
getast met hyperaemie en zwelling. Vervolgens vormt zich
het zoo juist genoemde beslag. Er bestaat tamelijk groote
adhaesie met het onderliggende weefsel.
Bij heftige ontsteking wordt een vrij groote hoeveelheid
van dit exsudaat gevormd, hetgeen zich op den duur ook in
de gehemeltespleet ophoopt. Typisch is ook een gele exsu-
^ . daatprop in de larynx.
Een beeld, dat hiermede eenige gelijkenis vertoont, wordt
veroorzaakt door een stofwisselingsziekte, n.1. de a-avitami-
nose. Ook in dit geval kan men in de mondholte en even-
tueel in de slokdarm de vorming van membranen constatee-
ren. Deze membranen zijn echter witter van kleur en ook
veel kleiner.
Een moeilijkheid vormt nog het feit, dat zoowel de diph-
therie als coryza gezamenlijk kunnen voorkomen en men dus
niet alleen de mond- en keelholte, doch eveneens de cella
•j..nbsp;infraorbitalis ontstoken en veranderd vindt,
^^^homo. Bij duiven komt een afwijking — het z.g. „geelquot; — in de
Sven!*'' ™ond- en keelholte voor, veroorzaakt door Trichomonas co-
lumbae.
d. Afwijkingen, welke aan de oogen kunnen voorkomen.
Bij tuberculose is in zeldzame gevallen de conjunctiva met
kleine tuberkels bezaaid, welke dan duidelijk zijn waar te
nemen. Bij dieren, lijdende aan neurolypmhomatosis gallina-
rum blijft de pupil na den dood nauw, onregelmatig van tee-
kening en is de iris iets fletser van kleur.
§ 2. De huid.
De kleur van de huid — nadat deze zorgvuldig van de
veeren is ontdaan — vormt een factor van overwegende
beteekenis voor een juiste beoordeeling. De geringste af-
wijking hieraan sluit dan ook ten allen tijde de waarschu-
wing in zich, de verdere keuring en dus ook het onderzoek
der verschillende organen met nog grooter nauwkeurigheid
te verrichten, gezien het verband tusschen het uitwendig
aspect en de gezondheidstoestand van het betreffende dier.
Er kunnen laesies van de huid ontstaan door onoordeel-
kundig plukken, deze geven echter geen kleurverandering
te zien, wel huiddefecten en bloedingen.
Deze is niet alleen afhankelijk van het ras, maar vooral
ook van de voeding. De normale huidkleur is wit, wit-rose,
tot wit-geel. Op rasverschil berust b.v. de bijzondere kleur
van de Noord-Hollandsche Blauwen, welke tamelijk bleek-
wit is, zulks in tegenstelling met andere soorten.
Ten aanzien van de tweede factor, nml. die der voeding
stuiten we op een aangelegenheid, welke het gemakkelijkst
behandeld kan worden bij de bespreking van gele ver-
kleuring.
Men kan zich hier de vraag voorleggen is dit normaal?
Om hierop een antwoord te geven diene de volgende
onderverdeeling:
a.nbsp;Physiologische geelkleuring van de huid — Pseudo-
icterus.
b.nbsp;Patholgische geelkleuring van de huid — Icterus.
De kleur van
de huid.
Normale
kleur.
Gele ver-
kleuring.
wordt veroorzaakt door plantenkleurstoffen met
quot;^«m^g^' name carotine en xantophyl, welke laatste stof door
S c h u n k ) spectroscopisch in het vogelserum werd aan-
getoond.
Ook Halliburton vermeldt, dat in normaal
bloedserum hpochromen voorkomen, die in aether oplosten.
S j O 11 e m a 81) nam sterke geelkleuring waar bij kuikens
wier rantsoen voor 6 % uit gras bestond.
Wetenschappelijk is het dus wel als vaststaand aan te
nemen, dat inderdaad plantenkleurstoffen oorzaak dezer
verkleuring kunnen zijn.
Ook den poeliers is deze zaak bekend, getuige het feit,
dat tijdens de periode waarin de dieren worden gemest
geen overmaat mais wordt verstrekt, terwijl dit laatste naar
het schijnt nog gecompenseerd wordt door het rijkelijk toe-
dienen van karnemelk (melkwitte dieren). Niet alleen de
huid, doch vooral ook het lichaamsvet wordt in dit proces
betrokken, waardoor het een melkblanke kleur verkrijgt.
In ieder geval mogen we opmerken dat de geelkleuring
welke haar oorzaak vindt in het voedsel, steeds als frisch
en helder geel aandoet, in tegenstelling met de gele ver-
kleuring welke optreedt bij de echte icterus.
Setiij^''® Onder Icterische geelkleuring verstaat men elke gele ver-
kleuring waaraan pathologische factoren ten grondslag lig-
gen. Zij is in den regel veel fletser en groezeliger dan
bovengenoemde physiologische geelkleuring. Oppervlakkig
bezien lijkt dit een subtiel verschil. Maar in dit verband
moet men bedenken dat deze „icterusquot; is te beschouwen als
een nevenverschijnsel bij bepaalde ziekten, zooals tuber-
culose, S. galhnarum enz., waarbij dan in het bizonder de
lever is aangetast.
Helaas gelukt het niet om door middel van de gebruike-
lijke chemische reacties, volgens Hymans van den
Berghes) 35) (diazo-reactie van Ehrlich) of Martin
(door middel van geconcentreerd zwavelzuur) het biliru-
bine in de weefsels aan te toonen. Zelfs verloopen ge-
noemde reacties negatief met onverdunde versche kippengal.
Hieruit zou men dus mogen concludeeren dat de che-
mische structuur van het bihrubine van zoogdieren en
vogels verschillend is. Het is hier niet de plaats daarop
verder in te gaan. In ieder geval is het wel van belang, dat
men ten allen tijde een duidelijk onderscheid tusschen de
physiologische en pathologische verkleuringen maakt, daar
dieren welke behooren tot de laatste groep niet voor goed-
keuring in aanmerking zullen komen.
ÏMcalenbsp;Deze ontstaat door ontstekingen of door trauma, b.v.
roodkleunng.nbsp;het transport. Men zal ze vooral aantreffen op on-
of minder beveerde plaatsen van het lichaam, met name:
onderborst, onderbuik, en onderkant van de vleugels.
Bij beenbreuken ziet men in de directe omgeving van de
fractuur, roodheid van de huid en bloeding. Ruim weg-
snijden der doorbloede spiermassa is hier geboden.
Plaatselijke ontsteking van de huid komt zelden voor.
Een praedilectie plaats vormt echter een sterk uitgezakt
abdomen, men denke hieraan bij zware, in uitstekenden
voedingstoestand verkeerende slachtdieren, waar in de
buikholte een sterke vetzafzetting heeft plaats gevonden.
Men ziet dan op plaatsen die geregeld, hetzij met den
bodem, hetzij met de zitstokken in aanraking komen, niet
alleen hyperaemie en verwonding (soms necrose), doch
tenslotte ook een locale verdikking van de huid. Hierbij
wordt de huid glad, schilferig-hoornvorming.
Ook krijgt men genoemde afwijking te zien bij dieren met
hydrops ascitis, verlammingen, sterke vulling van de buik-
holte met concrementen en bij cysteuze degeneratie van het
normaal sterk gereduceerde rechter ovarium.
Algemeene Een typisch roode kleur van de geheele huid kan men
roodkleuring..^aaj.jjemen bij dieren lijdende aan ,,vogelcholeraquot;, die in dit
stadium worden geslacht. Deze roodheid is eensdeels een
symptoom der ziekte, anderdeels een gevolg van een slechte
uitbloeding.
Blecke kleur. Een eigenaardige bleeke, doode kleur van de huid is
meestal een kenmerk voor dieren lijdende aan een chronische
infectieziekte, o.a. tuberculose. Deze abnormale kleur van
de huid gaat vaak gepaard met vermagering, waarbij soms
een sterke atrophie van de borstspieren is waar te nemen
(zie ook bij ondervoeten).
Van ontstekingen der huid door infectieziekten veroor-
zaakt vallen eigenlijk alleen die te memoreeren, welke door
T^jjnbsp;tuberculose en pokken in het leven worden geroepen.
Bjj eerstgenoemde ziekte worden een enkele maal in de
huid ruwe knobbels of zweeren gevormd, op doorsnede be-
staande uit een gele pasteuze massa, welke zeer veel tuber-
Poijjnbsp;keibacillen bevat.
Ook komen pokken op de huid voor. Bij duiven bovendien
tquot;^ . op snavel, washuid en oogen.
VagJ^ Van de parasieten die zich op huid of veeren ophouden,
ï'' ^an dé heeft het meerendeel voor ons geen beteekenis, omdat de
door hen veroorzaakte ontstekingsverschijnselen als regel
onbeduidend en van geen gewicht zijn bij de beoordeehng
der dieren als slachtdier.
Wel van belang daarentegen zijn de huidveranderingen,
veroorzaakt door een mijt — Laminosioptes cysticola —
welke leeft in het losse bindweefsel van buikwand, borst,
hals en schenkels. — Zie hierover bij musculatuur (blz. 159).
vot^^or- Gezwellen vindt men een enkele maal in den vorm van
^^■iiiid.quot;quot; sarcomen, die zich voordoen als knobbelige verdikkingen
van de huid met infiltreerende groei.
Bij de inspectie van de huid wordt in den regel ook gelet
•^oa •. op de volgende aandoeningen.
Ontsteking van de cloaca is een vrij veel voorkomend
verschijnsel bij eenden. De cloaca is hierbij meestentijds
^^ sterk verwijd, soms zelfs met zand gevuld,
cloa ^^ Komt als regel voor in combinatie met een prolaps van
de eileider. Oorzaak is legnood, waaronder men pleegt te
verstaan iedere functioneele of mechanische stoornis, waar-
door het ei niet naar buiten kan treden.
Bij deze afwijking komt het omgestulpte caudale gedeelte
van de eileider uit de cloaca als een gezwollen, blauw roode
massa te voorschijn.
Beoordcding Bij de beoordeeling van de locale veranderingen kan vol-
vCTai^ta-nbsp;worden met ruime verwijdering en afkeuring der aan-
gen.nbsp;getaste gedeelten; ten aanzien van afwijkingen tengevolge
van infectieziekten zal de beoordeeling zich dienen te richten
naar hetgeen verder bij het dier wordt waargenomen.
§ 3. De ondervoeten.
In tegenstelhng met hetgeen bij andere slachtdieren ge-
schiedt, blijven de ondervoeten na de slachting aan het
hchaam bevestigd. Het aantal der afwijkingen, die men hier
kan aantreffen is uit den aard der zaak niet groot. Hierbij
dient echter beenschurft (z.g.n. kalkpooten) in de eerste
plaats genoemd te worden.
Schurft.nbsp;De veroorzaker is een mijt, Cnemidocoptes mutans, die
vast met de huid verbonden, witgrijze korsten doet ontstaan,
welke vaak de geheele onderste ledemaat bedekken. In het
beginstadium valt alleen op te merken, dat de groote schub-
achtige hoornplaten elkaar niet meer regelmatig dakpans-
gewijze bedekken. Dit proces breidt zich voortdurend ver-
der uit, waardoor deze hoornplaten omhoog worden gescho-
ven en vrijwel horizontaal komen te staan.
Zoo ontstaat op den duur een dikke korstige massa. Dan
hebben de pooten het eigenaardige aspect, waardoor de be-
naming kalkpooten zeer zeker niet misplaatst is. De korsten
zelf bestaan uit schubben van de epidermis en ingedroogde
secretieproducten.
tamelijk veel, onder den naam van voetzoolab-
zmI. '^^quot;^'ces of „gezwelquot; voorkomende aandoening, welke in den
regel beiderzijds optreedt. Ook de daar ter plaatse gelegen
slijmbeurzen en peesscheden worden in de ontsteking be-
trokken, waarbij ettering en necrose worden opgemerkt. De
oorzaak van het lijden is meestentijds infectie met staphy-
lococcus aureus, na voorafgaand trauma en volgens latere
onderzoekingen eveneens met de tuberkelbacil. Op den duur
vormt zich nieuw bindweefsel. In het midden der voetzool
ziet men dan meestal een scherp begrensde, donkere, hoorn-
achtige, harde korst, waaronder een sereuze, etterige of
bloederige vloeistof schuilt.
Tenslotte kan men nog zoo nu en dan bij duiven pokken
aan de teenen opmerken,
'deling.nbsp;behoeft wel geen nadere aanduiding, dat men bij aan-
wezigheid van genoemde veranderingen tot afkeuring en
dus verwijdering der ondervoeten zal moeten besluiten.
§ 4. De gewrichten.
Dit is een tamelijk veel voorkomende aandoening. Bij kip-
pen vindt men haar het meest aan de gewrichten van de
achterste extremiteiten, terwijl bij duiven vooral de gewrich-
ten van de vleugels zijn aangedaan. Oorzaak kunnen zijn
Oe^ stofwissehngs- of infectieziekten.
ücl,, quot;^hts- Y^jj jg. stofwisselingsziekten dient in de eerste plaats de
gewrichtsjicht te worden genoemd. Deze aandoening bestaat
uit een afzetting van urinezure zouten in de gewrichten
(arthritis, periarthritis) en peesscheden (tendinitis). Snijdt
men het betreffende gewricht in, dan komt veelal een geel-
witte, kruimelige massa voor den dag.
Van de infectieziekten, welke arthritiden veroorzaken,
komen de volgende in aanmerking,
^•»losc. Het 2ijn vooral sprong-, knie- en schoudergewricht, welke
zijn aangetast. Het betreffende gewricht is verdikt, terwijl de
inhoud zal blijken te bestaan uit een geel, etterig, soms kazig
exsudaat, hetwelk zeer rijk aan bacillen is.
quot;^•»olera. aansluiting aan deze ziekte kan zich een chronische
arthritis ontwikkelen, waarbij men in den kazigen inhoud
^^nbsp;vaak bipolaire bacillen kan aantoonen.
^^^tn ^ ^^^^nbsp;vleugellamheid beperkt zich in hoofdzaak tot
een ontsteking van schouder- en ellebooggewricht, met als
voornaamste symptoom een min of meer duidelijke zweUing.
In den beginne is de synovia wat sereus, troebel, om ten-
slotte een meer kazig karakter aan te nemen.
Staphylomy- Deze zeer zelden voorkomende aandoening, uit zich in
zwelling en ontsteking van de gewrichten der achterste lede-
maten, met de daaronder hggende slijmbeurzen en peessche-
den, waarbij de inhoud uit een kazige massa bestaat.
Pathologi-
sche venna'
geringquot;.
§ 5. De musculatuur.
Vermagering. Hierbij dienen wij in het oog te houden dat vermagering
in verschillende graden kan bestaan. Men kan in de eerste
plaats een zekere mate van magerheid onderscheiden, welke
nog volkomen binnen de grenzen van het normale is gelegen
en waaraan iedere pathologische grondslag vreemd is. Deze
vermagering treft men aan bij dieren, welke in geen enkel
opzicht ziekteverschijnselen vertoonen. Alle organen zijn
normaal, alleen het gehalte aan vetweefsel is naar verhou-
ding wat geringer.
Hier staat tegenover de z.g.n. „pathologische vermage-
ringquot;, waarbij de algemeene voedingstoestand is achteruit
gegaan en beneden een bepaalde norm is gekomen. Een der-
gelijke toestand kan zich, hetzij snel ontwikkelen (acuut
verhopende ziekten met koorts gepaard gaande), of zooals
dit bij chronische aandoeningen het geval is, langzaam.
De eerstgenoemde geringe magerheid is voor ons dan ook
niet zoozeer van belang. Vooral echter hebben wij rekening
te houden met die gevallen, waar de vermagering in „ca-
chexiequot; dreigt te ontaarden.
Niet alleen is bij dergelijke dieren vrijwel alle vet ver-
dwenen, doch ook de musculatuur zelf is merkbaar in volume
afgenomen. In dit verband kan gewezen worden op de wel-
haast volkomen atrophie van de borstmusculatuur bij dieren,
lijdende aan tuberculose. De spieren zelf lijken ingevallen,
voelen slap aan, terwijl bij sterke vermagering ook de spier-
bundels met een sereuze vloeistof zijn doordrenkt. Tilt men
dergelijke dieren op, dan voelen ze vederhcht aan.
Beoordeeling. Gezien hun betrekkelijk minimale voedings- zoomede eco-
nomische waarde, mag onze keuringsbeshssing niet anders
luiden dan „algeheele afkeuringquot; van het betreffende dier.
Hetzelfde geldt eveneens voor het hieronder genoemde ver-
Hyj schijnsel.
Er komen gevallen voor waar de gezamenlijke muscula-
tuur, met inbegrip van het onderhuidsche bindweefsel zeer
vochtrijk is (hydropisch) b.v. bij dieren met chronische
tuberculose.
C. Onderzoek en beoordeeling van de organen.
§ 1. De lever.
^^iving. Dit naar verhouding groote donkerbruine orgaan bestaat
uit twee door een smal middenstuk verbonden kwabben.
Bij de kalkoen en het parelhoen zijn deze kwabben even
groot. Bij de kip daarentegen is de linker kwab niet alleen
grooter, doch tevens dieper ingesneden, waardoor een
kippenlever schijnbaar uit drie kwabben bestaat. Bij de eend
zijn de leverkwabben sterk asymmetrisch.
De lever hgt caudaal van het hart, laatstgenoemd orgaan
schuift zich met de punt tusschen de twee kwabben in. De
gladde convexe vlakte is naar de rechter buikwand, de con-
cave, meer of minder oneffen vlakte naar de ingewanden
toegekeerd.
' ®®'lgt;laas. Deze ontbreekt bij duif en parelhoen, hier voert een aparte
galgang van iedere kwab de gal direct in het duodenum.
Bij dieren die wel in het bezit zijn van een galblaas, wordt
de gal in de blaas verzameld en door middel van de ductus
choledochus naar het duodenum afgevoerd.
Mie,
Ten aanzien van de microscopische bouw kan nog worden
lever, opgemerkt, ^^^ ^^^ tubuleuze karakter van de lever is ge-
handhaafd, terwijl de tubuli sterk anastomoseeren. Overigens
vertoonen de levercellen dezelfde cytologische structuur als
bij zoogdieren. Bij de duif vindt men nog het meeste bind-
weefsel.
Vca-kleuring Voordat met de besrhrijving der pathologische toestands-
Äcr^ veranderingen van de lever een aanvang wordt gemaakt, zij
nog gewezen op de typisch hcht gekleurde, bleeke, slappe
lever van zeer vette dieren, hetgeen eigenlijk nog als een
„physiologischquot; verschijnsel is op te vatten. Zoo nu en dan
kan men zelfs vethaardjes hierin waarnemen.
Het ontstaan van leverruptuur met als gevolg verbloeding
in de buikholte is bij zulke dieren zeer wel mogelijk.
Beslag.nbsp;Beginnen wij met te vermelden dat bij jicht de oppervlakte
van de lever bedekt is met een stroef beslag van urinezure
zouten.
Algemeene Bij verschillende infectieziekten, in het acute stadium, is
de lever aan „algemeene veranderingenquot; als hyperaemie,
ontsteking, necrose, respectievelijk vettige- en amyloide
degeneratie onderhevig.
Dit orgaan vormt dan ook met de milt twee belangrijke
aanhoudingspunten ter verkrijging van een juiste indruk
voor de beoordeeling.
Hadden in Behalve genoemde algemeen pathologische anatomische
veranderingen worden in zeer veel gevallen haarden in de
lever gevormd.
Dit geschiedt o.a. bij verschillende Salmonellosen b.v.
1 e. 5. pullorum.
Behalve vergrooting van de milt neemt men veelal een
sterke zwelling van de lever waar. Daarnaast worden in
dit orgaan speldeknop groote, necrotische haardjes ge-
vormd. Ook is de consistentie van het weefsel in een aan-
tal gevallen zeer murw, als gevolg hiervan treedt soms rup-
tuur op met als resultaat verbloeding in de buikholte.
2e. 5. gallinarum.
Meestal is de lever sterk gezwollen, vergroot, bloedrijk
en zeer murw van consistentie; vaak doorzaaid met talrijke
kleine submiliaire tot mihaire, grijsgele, necrotische haardjes.
De kleur wisselt van geel tot bruin. Typisch is in een aantal
gevallen een groenbruine tot bronzen kleur, welke vooral
duidelijk op den voorgrond treedt nadat het orgaan aan de
inwerking van de buitenlucht is blootgesteld.
verande-
ringen.
de lever.
Het gewicht van de lever bedraagt in normalen toestand
ca. 1,5 % van het hchaamsgewicht, terwijl bij deze infectie-
ziekte dit tot meer dan 5 % kan stijgen.
3e. Vogelcholera.
Bij deze aandoening is de lever in den regel gezwollen
en bloedrijk, terwijl ze vaak met kleine, soms grootere geel
gekleurde ontstekingshaardjes is doorzaaid.
4e. Tuberculose.
In bijzonder acuut verloopende gevallen is de lever duide-
lijk gezwollen, meer bloedrijk en doorzaaid met zeer kleine
miliaire haardjes waarin men een geelachtig, verkaasd cen-
trum waarnemen kan. Daarna volgt een stadium waarbij de
haardjes wat grooter en geheel verkaasd zijn. Deze grootere
haarden ontstaan door versmelting van kleinere (Conglo-
meraat tuberkel).
Verkalking der haarden is een niet vaak voorkomend ver-
schijnsel. Het niet tuberculeus veranderde leverweefsel is
broos en gemakkelijk scheurbaar, waardoor het gevaar van
verbloeding in de buikholte ten allen tijde dreigt.
Ook bij eenden is tuberculose een veelvuldig voorkomende
ziekte, welker verschijnselen in wezen weinig verschillen met
de hierboven genoemde. In sommige gevallen echter is de
lever slechts diffuus vergroot, zonder duidelijke tuberkel-
vorming.
5e. Pseudo-tuberculose.
Dit is een vrij veel voorkomende ziekte bij kalkoenen. Hier-
bij vertoont de lever evenals bij 5. gallinarum der kippen een
bronskleur en is daarnaast gekarakteriseerd door talrijke, op
milair tuberculose gelijkende, zeer kleine grijsgele, necroti-
sche haardjes.
6e. Vogelpest.
Hierbij kan men vaak naast zwelhng van de lever ook
bloedingen waarnemen, die zich óf als kleine roode vlekjes
óf als puntvormige bloedingen voordoen. De consistentie
van het leverweefsel zelf is in den regel tamelijk murw ge-
worden.
7e. Blackhead.
Evenals Nquot;. 5, een ziekte die speciaal bij kalkoenen voor-
komt. De lever is vergroot en bezit circumscripte, witgele,
ronde, necrotische ontstekingshaarden met drooge inhoud.
In sommige gevallen zijn deze haarden getypeerd door del-
vorming in het centrum, terwijl het geheel door een verdikte
wal is omgeven. Genoemde haarden vindt men zoowel aan
de oppervlakte als in het inwendige van de lever.
8e. Leucaemie.
In het verloop van deze ziekte kan de lever sterk zijn ver-
groot; een gewicht van 400 gr. behoort niet tot de zeldzaam-
heden. Zij is nu eens eigenaardig roodviolet, dan weer hetzij
diffuus of vleksgewijze grijswit tot hchtbruin van kleur.
In andere gevallen daarentegen bestaan de veranderingen
uit niet scherp omschreven grijswitte, kleine haarden en
haardjes. In zeer ernstige gevallen lijkt het of het totale le-
verweefsel in een grijswitte tumorachtige massa met spek-
achtige sneevlakte is veranderd.
Ruptuur van het aldus veranderde leverweefsel, met
een hieraan aansluitende verbloeding in de buikholte, be-
hoort ook hier weer tot de mogelijkheden.
§ 2. Slokdarm — Krop — Darmkanaal.
Slokdarm. (Oesophagus).
Dit is een betrekkelijk wijde, sterk rekbare buis. Het
beginstuk van dit orgaan is dorsaal van de trachea gelegen.
In het onderste gedeelte van den hals echter komt het meer
naar rechts te liggen om in de borstholte tusschen de longen
en dorsaal van het hart te verloopen en tenslotte zonder
scherpe grens in de kliermaag over te gaan.
Het aantal ziekelijke veranderingen is uit den aard zeer
gering.
Een enkele maal ziet men bij A-avitaminose diphtherische
membranen, zoowel in de pharynx als in de oesophagus.
Van de parasitaire veranderingen verdienen vermelding die
welke veroorzaakt worden door een Nematode, nml. Capil'
laria contorta. Deze parasiet leeft, hetzij vrij in het lumen, of
in de mucosa, waar hij a.h.w. gangen boort. Het gevolg hier-
van is zwelhng en ontsteking van het slijmvlies. Het eind-
resultaat is dan veelal verlamming van de musculatuur, ver-
wijding van het betreffende gedeelte van de oesophagus en
verstopping van de krop.
'P.
Krop. (Ingluvies).
Deze wordt gevormd door een sterke verwijding van de
slokdarm, juist voor de borstingang.
Bij kippen is de krop eenzijdig, m.a.w. ongepaard. Bij
duiven bestaat dit orgaan uit twee groote, symetrische zak-
ken, waarin tijdens de broedperiode en ook daarna bij beide
geslachten een melkachtige stof wordt gevormd.
Eenden en ganzen bezitten op de plaats van de krop
slechts een plaatselijke verwijding van de Oesophagus.
Vk
Aandoeningen van dit orgaan komen bij kippen vrij veel
voor. Klinisch maakt men een onderscheid tusschen een z.g.n.
weeke en een harde krop. In het eerste geval heeft men te
doen met een catarrhale ontsteking welke haar oorzaak kan
vinden in het opnemen van bedorven en sterk gistend voed-
sel en waarbij de mucosa alle typische kenmerken van ont-
steking vertoont.
Bij dieren met een zeer sterk uitgezette krop, dient men
ook aan een neurogene oorzaak te denken, misschien zelfs in
verband met Nearolyphomatosis gallinarum.
Een z.g.n. harde krop treedt op als gevolg van een ver-
stopping, waarbij de krop met voedsel overvuld is en de in-
houd zich niet naar de maag kan verplaatsen.
Maag.
Dit orgaan bestaat uit:
I. kliermaag;
II. spiermaag.
De kliermaag is een relatief klein orgaan dat tusschen de
beide leverkwabben is gelegen en uitmondt in de spiermaag.
De spiermaag is een nagenoeg rond, zijdelings platgedrukt
dikwandig orgaan. De dikke wand wordt gevormd door
twee enorm ontwikkelde spieren, welke uit gladde spier-
vezels bestaan.
De mucosa draagt een zeer dikke hoornlaag.
De spiermaag bezit twee openingen:
a.nbsp;de inmonding van de kliermaag;
b.nbsp;rechts hiervan, doch in de directe nabijheid, de uit-
gang naar het duodenum.
Ofschoon het slijmvlies van de spiermaag, zooals werd
vermeld van een dikke, stevige, grijze, hoornachtige deklaag
is voorzien, behoort een ontsteking, verwonding en zelfs een
perforatie van de wand niet tot de zeldzaamheden. Het
laatste wordt veroorzaakt doordat een scherp voorwerp in
de spiermaag is geraakt. Meestal zal men het vreemde voor-
werp in het steekkanaal aantreffen. Dit kanaal is in den regel
gevuld met een zwarte, stinkende, necrotische massa, welke
naar een afgekapselde abscesholte voert, waarin zich even-
eens een dergelijke zwarte massa bevindt. Veelal wordt het
proces nog gecomphceerd door vergroeiingen met andere
organen — peritonitis fibrinosa.
Typisch zijn tenslotte nog de bloedingen in het vet van de
spiermaag bij vogelpest. Ook in het slijmvlies van de klier-
maag vindt men dan bloedingen, hetzij in grooter of kleiner
aantal. De meeste bloedingen treft men aan op de overgang
van het slijmvlies van klier- en spiermaag.
Bloedingen
in de wand.
Beschrijving.
Het darmkanaal.
Hierbij kan men onderscheiden:
1 e. Het duodenum.
Het als duodenum aangeduide voorste gedeelte van de
Corpus
alienum.
dunne darm, wordt gevormd door een lange, naar het bek-
ken gerichte lus, bestaande uit twee vrijwel paralel verloo-
pende schenkels, waartusschen het pancreas is gelegen. Een
jejenum is niet te onderscheiden, terwijl ook een omentum
ontbreekt.
2e. Het ileum.
Het ileum is sterk gewonden, hangt aan een lang scheil en
gaat in het rectum over. Op de grens tusschen ileum en rec-
tum bevindt zich een kringvormige slijmvliesplooi. Direct hier-
achter monden de beide blindedarmen uit.
3e. Het coecum.
Bij de kip zijn de beide coeca 20--25 c.m. lang, terwijl bij
de duif de lengte slechts enkele m.m. bedraagt. Een eigenlijk
colon ontbreekt.
4e. Het rectum.
Is kort en niet veel wijder, bij de duif zelfs nauwer, dan de
dunne darm.
5e. De cloaca (zie ook blz. 155).
Met de cloaca bedoelt men het door middel van den anus
naar buiten eindigende, verwijde laatste gedeelte van de
darm, waarin ook de uitvoergangen van het urogenitaalappa-
raat samen komen.
Het vertoont een tweetal insnoeringen. In het voorste ge-
deelte mondt het rectum uit; in het midden dorso-lateraal de
urineleider en lateraal hiervan de uitvoergangen van de ge-
slachtsklieren. Het achterste gedeelte gaat in den anus over.
^ inva- Een betrekkelijk zelden voorkomende afwijking, welke als
regel plaats heeft in de dunne darm. De verschijnselen zijn:
volledige afsluiting van het darmlumen, waardoor ophooping
van meest dun vloeibare inhoud en van gassen vóór de plaats
der invaginatie.
Oorzaak hiervoor kunnen zijn o.a.: ingewandswormen,
vreemde lichamen, ingedikte ingesta, tumoren, stricturen,
atonie van de darmwand, tengevolge van ondoelmatige
voeding.
De verdere pathologisch anatomische veranderingen be-
staan in een enorme verwijding van de darm, waarbij het
slijmvlies van het verstopte gedeelte iets hyperaemisch of
ook wat grijsachtig gekleurd is.
Het ingeschoven darmgedeelte ziet donkerrood. Het resul-
taat is, of een acute intoxicatie of een acute fibrineuze ette-
rige pleuro-peritonitis.
Legio is het aantal enteritiden bij pluimvee. Ook aetiolo-
gisch is er een groote verscheidenheid op te merken.
Reeds bij uitwendige inspectie valt bij enteritis de roode
kleur van de darm op, zoomede de geïnjiceerde vaten van de
serosa. Deze afwijkingen zijn voor ons het eerste bewijs, dat
een ziekelijke aandoening aanwezig is. In genoemde gevallen
verdient het dan aanbeveling, nadat men de darm heeft
opengeknipt, de inhoud en de mucosa aan een nauwkeurige
inspectie te onderwerpen.
Gemakshalve zullen wij onderscheid maken tusschen:
I. Acute darmontsekingen.
II. Chronische darmontstekingen.
Bij de eerstgenoemde groep, zal men in de eerste plaats
moeten denken aan de infectieziekten: vogelcholera. vogelpest,
S. gallinarum, pokken en diphtherie.
Bij chronische darmontstekingen dient gedacht aan:
de sleepend verloopende gevallen van:
S. pullorum bij kippen en duiven.
Coccidiosis.
Tuberculose.
Bovendien aan enkele protozoaire en parasitaire enteritiden.
1. Vogel-
cholera.
I. Acute darmontstekingen.
a. Peracute gevallen.
Er is hyperaemie van een bepaald gedeelte van de darm.
Vooral in het beginstuk (dunne darm) zijn vaak reeds kleine
bloedingen zichtbaar.
Darmonf-
stekingen.
b. Acute gevallen.
Een uitgebreide haemorrhagische ontsteking van het darm-
kanaal treedt hierbij op den voorgrond. De darminhoud is
dun vloeibaar met slijm en bloed vermengd, zij kan door de
aanwezigheid van veel bloed soms bruinrood zijn.
Het slijmvlies is donkerrood en gezwollen terwijl de sterk
gevulde subsereuze bloedvaten duidelijk door de hyperaemi-
sche serosa heenschemeren.
Het haemorrhagische karakter der darmen, de petechien,
de geringe miltzwelhng maken in den regel het onderscheid
tusschen vogelcholera en Klein'sche ziekte mogelijk. Met
vogelpest vertoonen dergelijke dieren een groote mate van
overeenkomst, echter kan het microscopisch onderzoek (prae-
paraat van het hartebloed) hieromtrent nader uitsluitsel
geven (zie blz. 217).
jjj ggjj aantal gevallen van vogelpest is een geringe tot
heftige enteritis aanwezig.
^allina- Speciaal bij jonge dieren verloopt deze ziekte veelal pera-
cuut. Bij oudere dieren daarentegen is het lijden vaak terug
te voeren tot een acute opflikkering van een chronisch
proces, een vorm waarmede men bij onze slachtdieren zeer
zeker rekening heeft te houden.
Een darmcatarrh is hierbij steeds aanwezig, terwijl de
mucosa zelf in meer of mindere uitgebreidheid gezwollen en
plaatselijk hyperaemisch is. Verder komen nog puntvormige
bloedingen voor. Het exsudaat is of zeer rijkelijk en slijmerig,
of meer purulent en gering, de darminhoud is zeer dun vloei-
baar. Opgemerkt dient nog te worden, dat de ontsteking ook
een locaal karakter kan dragen, soms echter zijn beide coeca
eveneens heftig ontstoken.
jf'^kenen Bii deze ziekten treft men een enkele maal een enteritis
haemorrhagica aan.
^J^I^PMa- Hierbij hebben wij dus alleen op het oog die ontstekingen,
welke vallen buiten het kader der diverse infectie- of para-
3.
niet infec- sitaire ziekten. Zij komen tamelijk veelvuldig voor.
d^ont- ^^ acute vorm kenmerkt zich door zwelling en roodheid,
stekingen, ^aak gecombineerd met punt- en streepvormige bloedingen
van het slijmvlies.
Hier zij nog opgemerkt dat bij vogels de darmvlokken
opvallend lang zijn en bij hyperaemie of bloeding spoedig
zwart worden. Ontstekingsverschijnselen, met name acute,
komen het duidelijkst tot uiting in het voorste gedeelte van
het duodenum. De inhoud is steeds dun vloeibaar, geelbruin
tot geelgroen gekleurd en vaak met bloed vermengd. Bij
cadavers, die eenigen tijd hebben gelegen en waar zich
zwavelwaterstof in de darm heeft gevormd, wordt de kleur
van de darminhoud zwart en het slijmvhes grijs, soms met
zwarte strepen. De beide coeca zijn in deze acute gevallen in
den regel niet zichtbaar veranderd. Het slijmvlies van het
rectum daarentegen is streepsgewijs hyperaemisch. Bij de
hierboven geschetste acute vorm van enteritis is het wel
typisch dat de maag onveranderd wordt aangetroffen. De
lever echter is in ernstige gevallen wel veranderd. In het
acute stadium is dit orgaan min of meer gezwollen, bloedrijk
en murw. In andere gevallen merkt men op, dat de lever
doorzaaid is met grijze of grijsbruine haardjes — haardvor-
mige necrose.
Eveneens bestaat de mogelijkheid dat bij een subacuut of
chronisch verloop, de zwelling en hyperaemie van de lever
teruggaat, dit orgaan veel harder wordt, terwijl geelkleuring
der zichtbare slijmvhezen, musculatuur en ingewanden zich
hierbij aansluit.
II. Chronische darmontstekingen.
1. S. pullo- Op verschillende plaatsen is de darmwand veranderd in
een tamelijk dikke, stijve buis, terwijl het slijmvhes het beeld
toont van een chronische catarrhale ontsteking.
Bij ernstige gevallen is de darmmucosa bezet met grijs-
witte, in grootte varieerende ontstekingshaarden.
^ ''''nbsp;duiven, waar dit lijden een meer subacuut dan chro-
iven.
nisch beeld vertoont, wordt vooral de mucosa in het proces
betrokken. De veranderingen bestaan uit ovale, grijswitte
tot grijsgele haarden, door de serosa heenschemerend. Eerst
blijft de over de haarden gelegen mucosa nog intact, doch
later ontstaan vlakke zweeren, waarin een enkele maal
delvorming optreedt.
^ercu- Bij de latere bespreking over deze ziekte zullen wij nog
gelegenheid hebben terug te komen op de vraag, welke be-
teekenis de tuberculose van de darmen heeft bij de beoor-
deeling van het geheele dier.
Met nadruk dient hier te worden opgemerkt, dat bij darm-
tuberculose der kippen knobbelvorming op den voorgrond
treedt.
Het pathologisch anatomische beeld kan echter zeer ver-
schillend zijn, al naar gelang het tuberculeuze proces zich
in de submucosa, in de mucosa of in de subserosa ontwikkelt.
In het laatste geval ontstaan knobbeltjes in de subserosa.
Worden deze knobbeltjes grooter dan ziet men op door-
snede een drooge necrotische prop, waarvan de inhoud in
den regel vuilgroen gekleurd is en omgeven wordt door een
bindweefselkapsel. Hoogst merkwaardig is, dat deze sub-
sereus gevormde tuberkels, wanneer ze iets grooter ge-
worden zijn, nooit of hoogst zelden naar de buikholte, ge-
makkelijk daarentegen naar het darmlumen doorbreken. De
necrotische inhoud komt dan voor een gedeelte in het darm-
lumen terecht. Men vindt dan ook in de aldus ontstane
tuberculeuze cavernes een groene brijachtige inhoud, voor
het grootste gedeelte uit faeces bestaande.
Knipt men een dergelijke darm open, dan ziet men een
ronde of ovale verbinding tusschen darmlumen en de holte
van de caverne. Deze cavernen zijn meest erwt- tot hazel-
noot groot en kunnen sterk in aantal varieeren.
Naast deze subsereuze tuberculose komt bij de kip ook
een submuceuze tuberkelvorming voor. In het allerjongste
stadium ziet men dan kleine bleeke haardjes, iets in het
darmlumen promineerend, maar nog bedekt door het in-
tacte slijmvlies.
Later ulcereert de mucosa daar ter plaatse, er ontstaat
een ulcus, waarvan de randen iets verdikt zijn. Vaak breidt
zich dit proces via de muscularis naar de subserosa uit. Het
geheel doet zich dan voor als een knobbeltje aan de buiten-
zijde van de darm.
In zeldzame gevallen begint tenslotte het tuberculeuze
proces met nauwelijks zichtbare kleine slijmvies defecten,
welke later tot grootere ulcera uitgroeien. Hierbij ziet men
dus de eerste veranderingen in de mucosa.
Rest nog te vermelden, dat bij de eend darmverande-
ringen bij tuberculose over het algemeen gering zijn.
4.nbsp;(^cddio- Bij deze ziekte, welke veelal bij volwassen dieren een
chronisch karakter aanneemt, kan men de voornaamste
pathologisch anatomische veranderingen in de dunne darm
aantreffen. Hierbij is de darmwand verdikt, de mucosa
diffuus rood en doorzaaid met kleine, witgele coccidien
haardjes.
5.nbsp;Blackhead. Bij deze ziekte (van kalkoenen) worden vooral de blinde
darmen aangetast. Deze zijn dan vergroot en met gas ge-
vuld. De inhoud is geelgroen, meestal compact en brokkelig.
Bloed komt in de inhoud maar zelden voor. De verdikte
coecumwand vertoont een heftige, soms pseudomembraneuze,
deels ulcereuze ontsteking.
Een locale peritonitis behoort niet tot de zeldzaamheden.
Vcr^derm- Voor parasieten zijn over het algemeen jonge dieren zeer
CmparL Sevoelig (vermagering). Bij een lichte infectie neemt men
sicten. meestal geen symptomen waar.
Van de darmparasieten zijn in de eerste plaats verschil-
lende tot de Cestoden behoorende geslachten Davainea en
Hymenolepis van belang.
In het bijzonder noemen wij hier
Davainea proglottina.
De volwassen hntworm leeft in het duodenum van de kip
-ocr page 187-en veroorzaakt daar een heftige, chronische enteritis. Ge-
noemde parasiet is betrekkelijk klein en nog juist macros-
copisch waarneembaar. Het slijmvlies is dan verdikt en in
veel gevallen haemorrhagisch ontstoken. De serosa is sterk
geïnjiceerd; de darm geheel met slijm gevuld.
Doordat de parasieten zich vastzuigen ontstaan kleine
epitheel defecten en bloedingen. Door deze beschadiging
van de mucosa is de mogelijkheid voor een secundaire bacte-
rieele infectie niet uit te sluiten.
Van belang zijn verder de tot de familie der Nematoden
behoorende:
Capillaria cetusa.
Deze draadworm leeft in de dunne-, zelden in de blinde
darm van kippen.
Bij een hevige infectie is de mucosa van de dunne darm
over de geheele oppervlakte bedekt met een grijsgeel,
troebel, slijmerige laag. De mucosa is gezwollen en vertoont
roode punten en strepen. De inhoud van de blinde darmen
is dun brijig.
Capillaria collaris.
Leeft in de darm bij kippen.
Capillaria columbae.
Komt voor in de dunne- en dikke darm van duiven en
kan daar een doodelijk verloopende enteritis doen ontstaan.
§ 3. De milt.
^^'^'^ijving. De milt van normaal en gezond gevogelte is betrekkelijk
klein en bruinrood van kleur. De vorm is bij de diverse soor-
ten verschillend. Door haar ligging rechts, ongeveer tusschen
klier- en spiermaag, wordt zij te samen met darmen en lever
naar buiten gebracht.
Een nauwkeurig onderzoek van de toestandsveranderin-
gen van dit orgaan is van overwegende beteekenis voor een
juiste beoordeeling van het dier.
Zwelling van Dit is een voor de beoordeeling belangrijk verschijnsel,
omdat wij het o.a. waarnemen bij alle acuut verloopende in-
fectieziekten. Het zijn achtereenvolgens: Salmonellose bij
kip, eend en duif, vogelcholera en vogelpest, waarbij men een
gezwollen, bloedrijke, soms sterk vergroote milt aantreft.
Ook het gewicht van dit orgaan kan dan aanmerkelijk zijn
toegenomen. Bij dieren met miltzwelling kunnen ook de an-
dere organen o.a. lever en nieren septische veranderingen
vertoonen.
Haarden in Ie. Tuberculose.
'nbsp;Het is vooral bij tuberculose dat haarden in de milt wor-
den opgemerkt. Volgens statistische opgaven — zie blz. 205,
blijken zij in het overgroote deel der tuberculeuze dieren
aanwezig te zijn. Bij de beoordeeling van dieren lijdende aan
tuberculose vormt dan ook de toestand van de milt, samen
met die van lever en darmen een zeer belangrijk gegeven.
Vaak is de milt 4 of 5 maal zoo groot als normaal en door-
zaaid met haardjes (mihair) en (of) haarden, welke laatsten
tot hazelnoot grootte kunnen uitgroeien. Ze zijn over het
algemeen geel van kleur en vertoonen op doorsnede een
kazige inhoud. Ook komt verkalking der gevormde haarden
voor, alhoewel over het algemeen tuberculose bij vogels niet
tot verkalking neigt.
Ten einde den aard der gevonden haarden vast te stellen
wordt een preparaat gekleurd volgens Ziehl-Neelsen. (Zuur-
vaste bacillen).
2e. Pseudo-tuberculose.
Een ziekte welke bij kalkoenen wordt aangetroffen en
v/aarbij in het meerendeel der gevallen ook de milt is aange-
tast. Deze is vergroot en doorzaaid met vele kleine en groo-
tere, geelwitte, necrotische haarden.
3e. Leucaemie.
Bij deze ziekte (der kippen) is de milt sterk gezwollen, zij
kan zelfs een gewicht van 50 gr. bereiken. (Normaal 2 gr.).
Veelal krijgt men een diffuse of vleksgewijze grijswitte kleur
te zien. De kleine niet scherp omschreven haardjes groeien
soms uit tot witte knobbels. Bij deze ziekte komt miltruptuur
voor met als resultaat verbloeding in de buikholte.
§ 4. De eierstok.
Alleen de linker eierstok en eileider zijn bij de kip tot nor-
male ontwikkeling gekomen, terwijl rechts deze organen
beide in zeer gereduceerden toestand blijven bestaan of ge-
heel verdwijnen. Het ovarium is voor en ventraal van de
linker nier gelegen.
Tijdens de legperiode ziet men de gele gesteelde dooiers
in diverse ontwikkelingsstadia aan het ovarium hangen. Ge-
zien de buitengewone eischen welke aan dit orgaan worden
gesteld, behoeft het wel geen bevreemding te wekken dat
het aantal ziekelijke afwijkingen legio is.
van Komen een enkele maal voor als blaasvormige verande-
ringen van verschillende grootte. De grootste hangen aan
lange, meestal getordeerde stelen en zijn veelal met een
heldere vloeistof gevuld.
Als typische vorm van cysteuze degeneratie verdient nog
die van het normaal gereduceerde rechter ovarium vermel-
ding. Laatstgenoemd orgaan is dan vervormd tot een groote
blaas, welke door middel van een korte steel aan den
hchaamswand is bevestigd.
filo-..
in Het is hier de plaats dit verschijnsel te noemen bij een
quot;'Varium. tweetal acuut verloopende infectieziekten, met name vogel-
c/io/era en vogelpest.
Bij hennen aan den leg zijn de bloedvaten van het ovarium
sterk met bloed gevuld, met zoo nu en dan kleinere of groo-
tere bloeduitstortingen in de dooiermassa.
Hacmatomcn. Hebben hun ontstaan te danken aan bloedingen in het
ovarium of in de follikels. Zij komen tamelijk veel voor en
worden vermoedelijk door trauma veroorzaakt. Het kan ook
gebeuren, dat de met bloed gevulde follikels afbreken, in de
buikholte terecht komen en daar een aseptische ontsteking
veroorzaken. Ruptureert een dergelijke follikel, dan kan
eveneens een verbloeding in de buikholte het gevolg zijn.
Bij het ontstaan van deze haematomen speelt ook een in-
fectie met S. pullorum een rol.
Aplasie en Aplasie van den eierstok is een aangeboren afwijking,
de'^dSstok!quot;nbsp;atrophie van het ovarium op hoogen leeftijd een
physiologisch verschijnsel is.
Oophoritis bij Bij deze infectieziekte is veelvuldig de eierstok in het
S. puUorum. proces betrokken en in sterke mate veranderd.
De dooiers, hetzij geheel of gedeeltelijk ontwikkeld, hangen
aan kortere of langere stelen. Veelal zijn ze misvormd, en/of
ineen geschrompeld. Een enkele maal echter treft men nog
den oorspronkelijken kogelvorm aan. De inhoud is veelal
bloederig, soms gestold, soms vloeibaar, terwijl de verhoogde
viscositeit voor karakteristiek geldt. Door ruptuur van de
dooier vindt men niet zelden in de buikholte een op honig
gelijkende troebele vloeistof. Ook is tengevolge van deze
ruptuur een inwendige verbloeding mogelijk. Meestentijds
gelukt het gemakkelijk uit de veranderde dooiers de bacil in
reincultuur te kweeken.
Idem bij S^- Dank zij de recente onderzoekingen en publicaties van
mondlose der Tnbsp;qn \nbsp;rrnbsp;inbsp;„.x
eenden. Jansen 30, 31) gn Z w a n e n b u r g 74) jg hierover,
voor wat ons land betreft, meer bekend geworden.
Verscheidene eenden zijn chronisch lijdende aan deze ziekte
en drager van deze smetstof. Een der voornaamste orgaan-
afwijkingen hierbij is de oophoritis. Het komt echter voor,
dat bij een eend met positieve bloedagglutinatie geen oopho-
ritis wordt waargenomen, omgekeerd behoeft niet iedere
oophoritis door een Salmonella infectie te zijn veroorzaakt.
Indien een oophoritis aanwezig is, waarbij de eifolhkels
een zwarte, staalblauwe kleur vertoonen en de inhoud visceus.
deegachtig of verhard is, is de verdenking op een Salmo-
nella infectie al zeer groot.
De gevormde abnormale folhkels kunnen ook worden
losgelaten van het ovarium, in de buikholte terecht komen
en aan buikwand of buikorganen verkleven. Het directe ge-
volg hiervan is een meer of minder uitgebreide peritonitis
gepaard gaande met vochtophooping in de buikholte.
Zulks verklaart het feit, dat eenden met een z.g.n. hang-
buik, behalve van tuberculose, in hooge mate verdacht zijn
van Salmonellose. (Zie ook bij peritonitis blz. 186).
Wegens het veelvuldig voorkomen van infectie met Sal-
monella's bij eenden, verdient het aanbeveling bij a/Ze dieren
zoowel ovarium als eileider, ook al vertoonen deze geen
macroscopische veranderingen, uit het lichaam te doen ver-
wijderen en af te keuren.
Tuberculeuze veranderingen van het ovarium zijn zeld-
zaam. Verschillende follikels kunnen in grijswitte, op snee-
vlakte spekachtige ontstekingshaarden veranderd zijn.
In sommige gevallen vertoont ook het ovarium leucaemi-
sche infiltraties. Het orgaan is dan veranderd in een grijs-
witte, tamelijk weeke gezwelmassa, waarin nog resten van
de afzonderlijke folhkels aanwezig zijn.
§ 5. De eileider.
De eileider bestaat uit een lange wit-grijze buis, opge-
hangen aan een naar verhouding kort mesometrium.
Het voorste gedeelte van de eileider is bedekt met een
bleek slijmvlies, hetwelk voorzien is van hooge, onregel-
matig verloopende, overlangsche platte plooien (eiwit-
klieren), waarop zich een helder eenigszins slijmig vocht
bevindt.
Het achterste gedeelte daarentegen is in het bezit van
-ocr page 192-fijnere plooien, eveneens onregelmatig verlopend, doch wier
kleur veel donkerder is.
Ontsteking van de eileider.
Bij deze vaak voorkomende aandoening is in een aantal
gevallen trauma als oorzaak aan te merken. Het ei, reeds
door een schaal omgeven, wordt bij het z.g.n. ei bevoelen
stuk gedrukt waarbij de eileider wordt verwond.
Hierbij kan zelfs perforatie van het oviduct optreden,
met peritonitis als gevolg.
Ook een bacteriëele infectie, uit de cloaca, kan de oor-
zaak van chronische ontsteking van de eileider zijn.
Als product van zulk een chronische ontsteking kunnen zich
groene, witte of gele exsudaat massa's in de eileider vormen,
die ingedroogd een gelaagde bouw vertoonen en soms met
kalk zijn geïmpregneerd. De eileider kan hierbij worstvormig
worden opgevuld, terwijl de wand steeds dunner wordt. Is
daarentegen het exsudaat in de ontstoken eileider vloeibaar,
dan kan het zich gemakkelijk in de buikholte verspreiden.
Een doodelijk verloopende peritonitis kan hiervan het ge-
volg zijn.
Het is ook mogelijk dat door ontsteking van de eileider
de peristaltiek onregelmatig wordt en een dooier in zijn
normale voortbeweging wordt gestoord. Door dit heen en
weer schuiven vormt zich dan om een dergelijke dooier een
dikke eiwit massa, soms nog met een fibrineus exsudaat
gemengd. Tenslotte ontstaan grijswitte of geel gekleurde
concrementen, welke de eileider divertikelvormig verwijden,
de wand steeds dunner maken met als eindresultaat ruptuur,
waarbij de buikholte zich vult met een vloeibaar exsudaat.
Hierbij dient men in aanmerking te nemen dat de wand van
de eileider, met name het voorste gedeelte, zeer teer is en
uiterst gemakkelijk scheurt.
Ontsteking van de eileider veroorzaakt door S. pullorum.
Bedoelde ontsteking van de eileider gaat veelal gepaard
met aan het functioneerende ovarium hangende misvormde
dooiers en met peritonitis. Het is dan ook zeer waarschijnlijk.
Trauma als
oorzaak.
Chronische
ontsteking.
Infecticuzc
ontsteking.
dat tusschen al deze verschijnselen een oorzakelijk verband
bestaat. Toch gelukt het slechts zelden, om uit de ontstoken
eileider de bacillen als zoodanig te isoleeren.
In den regel treft men coli bacillen in reincultuur aan.
Genoemde microben dringen waarschijnlijk vanuit de cloaca
de zieke eileider binnen.
{)
Er komt zoo nu en dan in dit orgaan parasieten voor,
V quot; welke niet onvernoemd mogen blijven. Wij bedoelen:
Prosthogonimus pellucidis.
De volwassen parasieten leven in de eileider en veroor-
zaken daar een ontsteking. In den regel zal men dergelijke
dieren te zien krijgen eind Mei, Juniquot; en begin Juh. Dit laatste
houdt verband met de ontwikkeling van deze parasiet door
middel van tusschengastheeren, met name de hbellen. Door
aanwezigheid van de parasieten in de eileider wordt laatst-
genoemd orgaan geprikkeld en gaat in ontsteking over. Een
typisch verschijnsel bij dergelijke dieren is het leggen van
windeieren.
In ernstige gevallen ziet men dan in de eileider gele
proppen, welke dit orgaan soms geheel kunnen opvullen. Ze
bestaan uit een harde massa, die op doorsnede uit verschil-
lende lagen blijkt te bestaan, welke afwisselend geel en
geelwit gekleurd zijn (pseudo concrementen), eiwit en
dooier conglomeraten. Op hun oppervlakte kan men de para-
sieten aantoonen. Meestal breidt het lijden zich uit en
worden andere organen in de buikholte eveneens in het
proces betrokken. Dit geschiedt door antiperistaltische be-
wegingen van de chronisch geprikkelde eileider, waardoor
de inhoud daarvan in de buikholte terecht komt. Hebben
de parasieten eenmaal ontstekingen te voorschijn geroepen,
dan breiden deze laatsten zich veelal uit, terwijl men de
parasieten zelf niet meer aan kan toonen. Wanneer de Tre-
matoden eenmaal verdwenen zijn, worden de aanwezige bac-
teriën meestentijds als de oorzaak der afwijkingen aangezien.
Men mag echter in zulke gevallen als primaire oorzaak van
een eileider ontsteking niet een parasitaire infectie uitsluiten.
§ 6. De nieren.
Deze organen zijn bij het pluimvee betrekkelijk groot,
week van consistentie en donkerbruin gekleurd. Zij bestaan
uit 3 of 4 achter elkaar liggende lappen en liggen links en
rechts van de wervelkolom in de fovea renalis van het bek-
ken. Zij zijn slechts gedeeltelijk voor het onderzoek toe-
gankelijk. Aan de craniale lap van iedere nier hgt de bruin
tot roodbruin gekleurde bijnier.
De ureteren monden uit in de cloaca. Een blaas ontbreekt.
Niercysten. Worden een hoogst enkele maal gezien. Men kan met af-
keuring van de betrokken nier volstaan.
Zwelling van ßjj ggjj aantal infectieziekten met name: Klein'sche ziekte.
Salmonellosis bij duiven, pokken en diphtherie, cholera en
vogelpest zijn in het acute stadium de nieren bloedrijk, ge-
zwollen en rood tot donkerrood gekleurd.
^w'fw^quot;' Voorts moeten wij hier de pathologisch anatomische ver-
lingsziekten. anderingen vermelden, die de nieren vertoonen bij een twee-
tal stofwisselingsziekten, nml. jicht en A-avitaminose.
Jicht.nbsp;Hierbij zijn zij sterk vergroot, grijsrood van kleur en door
afzetting van urinezuur kristallen vertoonen zij een a.h.w.
„bestoven aspectquot;. De ureteren zijn sterk gezwollen en met
brokkelige concrementen gevuld.
A-avitami- De nieren zijn ook bij deze aandoening sterk gezwollen,
bleek gekleurd en evenals bij jicht, bezet met een netwerk
van fijne witte lijntjes. In den regel gaat dit gepaard met
een wit beslag op de oppervlakte van andere organen.
Haardvor- In het verloop van enkele infectieziekten worden in de
nieren haarden of haardjes gevormd. Wij noemen hier in
het bijzonder:
Ie. Tuberculose.
In tegenstelling met de groote beteekenis der nieren bij
de beoordeeling der aan tuberculose lijdende andere slacht-
dieren vormen zij bij de keuring van pluimvee slechts een
factor van ondergeschikt belang.
Wij moeten hier melding maken van het geringe percen-
tage der gevallen, waarbij in de nieren tuberculose wordt
vastgesteld. Het is echter ook bij pluimvee, lijdende aan een
of andere vorm van tuberculose noodzakelijk, de nieren
nauwkeurig te bekijken, daar de hier aanwezige haardjes
gemakkelijk over het hoofd worden gezien. Meestal treft
men slechts een of twee haardjes in beide of in één nier aan.
De algemeene bouw van deze haardjes komt overeen met
die, welke bij lever en milt werden beschreven.
2e. Pseudo-tuberculose.
De nieren zijn dan vergroot en doorzaaid met kleine,
geelwitte haardjes. Wij herinneren er aan, dat deze ziekte
in hoofdzaak bij kalkoenen voorkomt.
3e. Leucaemie.
Door deels haardsgewijze, deels diffuse infiltraties zijn de
nieren vaak tot het drievoudige vergroot.
4e. Coccidiosis.
Een hoogst enkele maal vindt men haarden in de nier van
ganzen veroorzaakt door Eimeria truncata.
§ 7. Het hart en het pericardium.
Het hart is in het midden van het voorste gedeelte der
lichaamsholte gelegen. Dorsaal wordt het begrensd door de
longen, caudaal reikt de punt tot tusschen de beide lever-
kwabben. Evenals bij de zoogdieren bestaat het hart uit
twee kamers en twee voorkamers. De rechter atrioven-
triculair klep wordt slechts door een enkele spierplaat ge-
vormd, m.a.w. hier ontbreken de papilair spieren. Bij de
aangegeven keuringstechniek blijft het hart bevestigd aan
de groote vaten in de lichaamsholte terug, het is dan op de
longen gelegen. Rest nog te vermelden dat de hartepunt
immer door vet is bedekt.
Hypcrtrophie Komen een enkele maal voor en kunnen dan de oorzaak
en dilatatie.nbsp;. , .nbsp;, ,
Zijn van circulatie stoornissen, waaruit weer hydrops in de
hchaamsholte resulteeren kan. Volgens KaupS) zou hyper-
trophie ontstaan, indien verschillende bloedvaten door
tuberculeuze woekeringen in lever en mesenterium verstopt
zijn. Bovendien schijnt hypertrophie van het hart op te
kunnen treden bij jicht en B-avitaminose.
Degeneratie Wordt waargenomen bij infectie-, parasitaire- en stof-
van de hart- .nbsp;. ,nbsp;,
spier (myo- wisselingsziekten. Ue vettige degeneratie verleent aan de
degeneratie hartspier een grijsrood, gekookt aspect, terwijl de consis-
cordis). tgjjtig murw is.
Puntbloedin- De aanwezigheid van petechien op de hartspier — sub-
epicardiale bloedingen — duiden steeds op septische toe-
standen. Men ziet ze vooral bij acute gevallen van vogel~
pest en cholera.
Haardvor- Wordt vaak gezien in het verloop van verschillende infec-
Wt^to ^ tieziekten o.a. S. gallinarum en vogelcholera.
Zoo ziet men bij infectie met S. pullorum regelmatig op
tumoren gelijkende ontstekingshaarden van verschillende
grootte in de hartspier. In dit verband zijn tenslotte nog de
diffuse, gezwelachtige infiltraties te vermelden, zooals deze
bij leucaemie frequent in de hartspier worden aangetroffen,
terwijl ook tuberculose van de hartspier zoo nu en dan voor-
komt.
Pericarditis. Wordt ZOO nu en dan bij verschillende acuut verloopende
infectieziekten, met name vogelcholera en vogelpest waar-
genomen. Bij genoemde ziekten kan het pericardium bezet
zijn met punt- en streepvormige bloedingen, terwijl de in-
houd uit een serofibrineuze vloeistof bestaat.
Vooral van belang zijn echter de veranderingen, die men
in het verloop van een drietal der juist genoemde infectie-
ziekten aan hart en pericardium kan waarnemen. Wij zullen
deze daarom nog even afzonderlijk bespreken.
Pericarditis bij:
1 e. S. pullorum.
Hierbij is, soms naast de reeds genoemde haardvorming
in de hartspier, pericarditis aanwezig. De inhoud van het
hartezakje bestaat dan uit een serofibrineus exsudaat, terwijl
het hart met het pericardium 3—5 maal zoo groot kan zijn
als normaal.
2e. Vogelcholera.
Het pericardium is soms sterk overvuld met een tamelijk
troebele vloeistof.
3e. Vogelpest.
Bij vogelpest bestaat de inhoud van het pericard uit een
heldere geleiachtige vloeistof.
Tenslotte kan men ook bij een tweetal stofwisselingsziek-
ten n.1. jicht en B-avitaminose typische veranderingen van
^nbsp;hart en pericardium te zien krijgen.
Het jichthart ontstaat doordat zich in het weefsel urine-
zure zouten afzetten. Epi- en pericardium zijn daarbij soms
verdikt, zelfs gedeeltelijk met elkaar vergroeid.
Het geheel maakt den indruk als met een wit poeder be-
stoven. Nog dient te worden opgemerkt, dat tevens de
sereuze vliezen, zoomede andere organen in het proces kun-
nen zijn betrokken.
Deze ziekte kan oorzaak zijn van hartdilatatie, zelfs hy-
dropericardium komt daarbij herhaaldelijk voor.
§ 8. Trachea en longen.
Deze organen leenen zich bij vogels niet zoo goed voor
grondige inspectie als bij de viervoetige slachtdieren. Zulks
b.
Avi,
vindt zoowel zijn oorzaak in de vergroeiing van de longen
aan de thorax, alsook door de ver naar achter aangebrachte
keuringssnede, waardoor een duidelijk overzicht van dit or-
gaan ontbreekt.
Wij mogen hier echter direct in het midden brengen, dat
bij dieren, waarbij in de andere reeds onderzochte organen
geen veranderingen worden opgemerkt, zelden pathologisch
anatomische afwijkingen in de longen worden gezien. Het
niet onderzoeken der longen van overigens gezonde dieren,
is dus een tekortkoming van de gevolgde keuringstechniek,
die geen ernstige gevolgen zal hebben.
Overigens is men verphcht zich te houden aan de stelregel:
indien veranderingen aan andere organen worden opge-
merkt moeten ook longen en trachea uit de borstholte wor-
den losgemaakt en grondig onderzocht. Om dit laatste te
bewerkstelhgen, zal men zich meestentijds genoodzaakt zien
het borstbeen ter weerszijden los te knippen en naar voren
om te klappen. Ongetwijfeld wordt door dit ingrijpen de
economische waarde van het betreffende dier, voorop ge-
steld dat naderhand toch goedkeuring plaats vindt, in eenige
mate beïnvloed. Echter zal het als z.g.n. poulet zeer zeker
nog wel zijn weg in den handel vinden.
De trachea.
Bij vogels kan men onderscheiden:
Ie. de larynx.
2e. de syrinx.
Laatst genoemd orgaan is aansprakelijk te stellen voor
het ontstaan van het stemgeluid.
De juist bij de syrinx zich in twee hoofdbronchien spht-
sende trachea, bevat bij kippen en duiven kraakbeen ringen.
Bij watervogels zijn deze ringen daarentegen geheel of
ten deele verbeend. (Ouderdomsbepaling).
Veel afwijkingen zijn aan de trachea niet te constateeren.
Ofschoon het kazig beslag bij pokken en diphtherie voor-
namelijk op de slijmvhezen van mond en keelholte voorkomt
en bij de keuring van de kop de eerste aanwijzing vormt.
kan het dikke gele exsudaat eveneens in de trachea gevon-
den worden.
Bij vogelcholera ziet men daarentegen in die gevallen,
waar deze ziekte een minder snel verloop heeft genomen,
zwelling en hyperaemie van het slijmvlies der bovenste
luchtwegen.
Een hoogst enkele maal ziet men bij gegeneraliseerde tu-
berculose, woekeringen zelfs zweeren van het slijmvlies.
^'«ekingen Voor ons zijn van belang een tweetal parasieten respec-
tievelijk in de trachea en in de diepere luchtwegen levend.
Het zijn:
a.nbsp;Syngamus trachea.
b.nbsp;Syngamus bronchialis.
Het resultaat van deze besmetting is veelal een ontste-
king van het slijmvhes van trachea en bronchi. Soms vindt
men op plaatsen waar de parasieten verblijf houden, zeer
kleine knobbels, bestaande uit een kazige massa. Diep zit-
tende parasieten kunnen aanleiding zijn tot het ontstaan van
een pneumonie (pneumonia crouposa) en eveneens een fibri-
neuze ontsteking van de luchtzakken.
In hoofdzaak echter houdt de parasiet zich op in de ver-
takkingen van de trachea.
De longen.
De longen zijn naar verhouding klein en nemen slechts een
gedeelte van de dorsale thoraxruimte in.
De pleura pulmonalis is aan de dorsale vlakte met de
pleura parietalis vergroeid, hierdoor ontstaan aan het boven-
ste einde der ribben verdiepingen in de longen. Bij goed uit-
gebloede dieren is de kleur van de longen bleek rose.
Eenerzijds vindt men longontsteking bij de acute infectie-
ziekten, anderzijds als zelfstandige aandoeningen van de
longen. Laatstgenoemde groep komt zelden voor en is daar-
om van ondergeschikt belang.
Zoo kan men een enkele maal een aspiratie pneumonie
aantreffen veroorzaakt door het in de luchtwegen geraken
van voedseldeelen of een traumatische pneumonie door per-
foratie van de borstwand of van het in de thorax gelegen
deel van de Oesophagus.
Van de longontstekingen bij infectieziekten dienen wij te
noemen de haardsgewijze pneumonie welke bij infectie met
S. pullorum kan voorkomen.
In subacuut verloopende gevallen van vogelcholera be-
vinden de longen zich in een hyperaemische toestand, zijn
veelal bruinrood gekleurd, terwijl soms een pneumonie aan-
wezig is. Dezelfde hyperaemie, zelfs met hepatisatie kan men
ook waarnemen bij 5. gallinarum.
Haarden in Dg^e komen O.a. voor bij:
de longen.
1 e. Tuberculose.
Tuberculeuze veranderingen van de longen treft men
alleen in de zeer ernstige gevallen aan.
De grootte der gedeeltelijk centraal verkaasde haarden is
wisselend van zeer klein, nauwelijks waarneembaar tot een
tuberculeus conglomeraat, dat bijkans de heele long in beslag
neemt, toe.
2e. Pseudo-tuberculose (bij kalkoenen).
De afwijkingen bestaan uit groote verkalkte haarden,
duidelijk afgegrensd van het overige vaak hyperaemische
longweefsel.
3e. Salmonellose.
Gaat vooral bij duiven gepaard met longveranderingen.
In het beginstadium bestaan deze uit witgrijze tot grijsgele
haarden, onregelmatig over een of beide longen verdeeld.
Zij kunnen tot verkazing leiden, van omvangrijke deelen van
de long.
4e. Aspergillosis.
Op den voorgrond treedt hier de haardvorming. De knob-
bels zijn geelwit van kleur, in grootte wisselend en scherp
afgegrensd van het normale longweefsel. In andere gevallen
echter worden de haardjes omgeven door een smalle zóne
van gehepatiseerd weefsel. Deze haarden vertoonen een
zekere overeenkomst met tuberculeuze veranderingen.
Als regel worden door deze schimmel ook de lucht-
zakken geïnfecteerd, waarbij men dan een dik fibrineus,
eventueel necrotisch beslag vindt, bedekt met een donker
grijsgroene tot zwartgrijze schimmellaag.
D. Onderzoek van de romp.
§ 1. Sereuze vliezen. — Lichaamsholte.
Van het diaphragma is slechts een geringe aanleg aan-
wezig, waardoor geen afzonderlijke borst- en buikholte
is ontstaan. Dit laatste heeft tot gevolg dat de sereuze
bekleeding van de borstholte ongemerkt overgaat in die der
buikholte. Men spreekt van het pleuro-peritoneum.
H.
Een typische aandoening der sereuze vliezen wordt ver-
oorzaakt door „jichtquot;.
Hierbij zetten zich urinezuur kristallen niet alleen af op
de verschillende organen, doch ook op de serosa parietalis.
[quot;^ersiade Het komt voor, dat zelfs bij gezonde dieren dooiers, nadat
zij van het ovarium zijn afgestooten, niet de tuba bereiken
maar in het abdomen terecht komen en daar ter plaatse ge-
deeltelijk geresorbeerd worden. Men vindt ze dan terug als
plat gedrukte, grijswitte, gele of bruine, tamelijk vaste vorm-
sels, welke nu eens vrij in de buikholte hggen, dan weer
j,nbsp;vergroeid zijn met peritoneum.
In enkele gevallen geven deze dooiers aanleiding tot het
ontstaan van een aseptische peritonitis, waarbij de sereuze
vliezen met een laag fibrine worden bedekt. Ook kan zich
hier een peritonitis fibrinosa suppurativa ontwikkelen.
Vermelden wij vervolgens die gevallen, waarbij dooiers of
conglomeraten door retrogade beweging uit de eileiders in
de buikholte zijn terecht gekomen. Op zijn minst ontstaat
een aseptische peritonitis. Aan de dooiermassa wordt in de
buikholte water onttrokken, waardoor ze indroogt, deeg-
achtig wordt en zich overal tusschen de darmlussen kan
indringen. Deze darmlussen kunnen dan dusdanig verkleven
dat de peristaltiek wordt belemmerd, hetgeen weer de oor-
zaak kan zijn dat bacteriën of toxinen de darmwand pas-
seeren met als resultaat een doodelijke peritonitis.
Hierbij kan men nog opmerken, dat ook de eileider zelf
niet steriel is, dat met de dooier reeds bacteriën in de buik-
holte komen en op deze manier eveneens een peritonitis kan
ontstaan.
Chronische Er komen hiervoor verschillende oorzaken in aanmerking,
hoewel het meerendeel der gevallen wordt gevormd door
ontstekingsprocessen van borst- en buikorganen, welke op
de serosa overgrijpen. Deze reageert hierop vooral aan de
binnenkant van het borstbeen, met plaatselijke verdikking
en vorming van een fibrineus beslag.
In andere gevallen bevindt zich in de buikholte tusschen
de darmlussen tamelijk veel sereus exsudaat, meestal ver-
mengd met vrij groote, schijfvormige fibrinestolsels. Ook
lever en milt zijn met een fibrineus exsudaat bedekt. Niet
zelden zijn de darmlussen met elkaar verkleefd en ver-
groeid, waarbij op vele plaatsen de darmwand zelf tot een
dikke stijve buis is geworden.
Een typisch beeld van een chronische peritonitis krijgt
men in het verloop van chronische 5. pullomm infectie te
zien. Zij gaat meestentijds gepaard met een verschillend
sterke omvangsvermeerdering van de buik, welke zich bij
het uitwendig onderzoek voordoet als een z.g.n. hangbuik.
In de buikholte merkt men een honigachtige, troebele
vloeistof op (voor veranderingen aan het ovarium zie blz.
173).
Deze ongewone inhoud van de buikholte kan afkomstig
zijn van gebersten follikels, die aan het ovarium gehecht
blijven. Verbloeding in de buikholte kan daarbij voorkomen.
Het is ook mogelijk dat ziekelijk veranderde, van het
ovarium losgelaten dooiers niet in de eileider terecht komen
doch in de buikholte blijven (zie boven).
Peritonitis.
Ook bij vogelcholera en pest kunnen dooiers in de buik-
holte terecht komen en een peritonitis veroorzaken.
§ 2. Het periphere zenuwstelsel.
Hersenen en ruggemerg worden door dezelfde drie vliezen
omgeven als bij zoogdieren het geval is. De groote hersen-
hemispheren bezitten gyri noch sulci. Het verlengde merg
is breeder dan het ruggemerg, waarvan het door een inboch-
ting scherp is gescheiden. Het ruggemerg reikt tot aan het
einde van het wervelkanaal. De plexus van hals en bekken,
waaruit de zenuwen voor vleugels en bekkenledematen ont-
springen, treden duidelijker voor den dag dan bij zoog-
dieren.
Het valt buiten het bestek van dit proefschrift een op-
somming te geven van de verschillende pathologische ana-
tomische afwijkingen, welke in het centrale zenuwstelsel
kunnen voorkomen. Niet alleen is dit gedeelte voor ons
onderzoek vrijwel ontoegankelijk, ook voor de beoordeeling
der geslachte dieren als voedingsmiddel zijn deze verande-
ringen van geen nut.
Een uitzondering moeten wij maken voor een ziekte,
waarbij vooral het periphere zenuwstelsel is aangetast, nml.
Neurolymphomatosis gallinarum.
Talrijke groote zenuwstammen, van hals- en bekken plexus
zijn hierbij typisch veranderd, d.w.z. duidelijk verdikt en
grijsgeel verkleurd. Het zijn voornamelijk de plexus brachia-
lis, lumbahs en ischiadicus, nervus ischiadicus en vagus,
welke men aangetast vindt.
(Zie voor verdere bijzonderheden blz. 235).
§ 3. Beenderen.
Deze zijn over het algemeen zeer hard, terwijl het been-
weefsel zelf rijk is aan kalkzouten. Met uitzondering van
het gewrichtskraakbeen treft men kraakbeen op andere
plaatsen in het lichaam niet aan. Karakteristiek is de pneu-
maticiteit van vele beenderen, waarbij het beenmerg door
een luchthoudende ruimte is vervangen.
Beenfrac- Trauma is hiervan meestal de oorzaak. Bij kippen zijn hier-
turen. voor femur, tibia en metatarsus gepraedisponeerd. Duiven
vertoonen nog weieens een breuk van de vleugelbeenderen,
o.a. humerus, doch ook wel van het sternum.
Deze fracturen kunnen eenvoudig of gecompliceerd zijn
en met dislocatie gepaard gaan.
Zwartkleu- Een zwarte verkleuring van de beenderen, zooals wij die
kennen bij onze groote slachtdieren, komt bij inheemsche
pluimveesoorten niet of slechts hoogst zelden voor.
Stofwissc' Bij D-avitaminose, rachitis en osteomalacie zijn juist de
lingsziekten. opvallendste verschijnselen aan het skelet waar te nemen.
In het algemeen kan men aannemen dat kalkgebrek bij
vastgehouden kippen de meest voorkomende oorzaak is van
de combinatie rachitis—osteomalacie.
Verschillende beenderen zijn krom, waarbij vooral een ver-
kromming van het borstbeen reeds bij het levende dier op-
gemerkt kan worden. Deze verkromming van het borstbeen
is in een aantal gevallen eveneens op rekening te stellen van
minder juist geconstrueerde zitstokken.
De beenderen van de kop zijn week, en hiervan kan weer
een afwijkende snavelvorm het gevolg zijn. Verder vertoonen
dergelijke beenderen een roodachtig grijze kleur, ze zijn ge-
makkelijk buigbaar, met een mes te doorsnijden, terwijl de
corticalis der groote pijpbeenderen papierdun is geworden.
Beenmerg.
Grijze tot Bij leucose, leucaemie of leucomyelose vertoont het been-
^Meuringnbsp;^^^ grijze tot grijsroode kleur, soms een min of meer
violette kleur. Het is nu eens vast van consistentie dan weer
week tot half vloeibaar.
Tuberculose.
[[^^fden in Later zal op de beteekenis der beentuberculose bij de
'quot;^®°®^9-keuringsuitspraak nog uitvoeriger worden teruggekomen,
blz. 206.
Het zijn in de eerste plaats de lange pijpbeenderen, met
name femur en tibia, welke in het ziekteproces worden be-
trokken. Zoowel in het beenmerg als in de spongiosa treft
men in het overgroote deel der gevallen grijsgele, centraal
verkaasde haarden van wisselende grootte aan. Typisch is
het „omschrevenquot; en „verkaasdquot; zijn van deze haarden, ter-
wijl zooals wij zagen bij leucose het beenmerg in zijn geheel
lichter is gekleurd en deze verkazing ontbreekt.
Ook hier moet door het vervaardigen van een Ziehl-Neel-
sen preparaat van de inhoud van den tuberkel, de ware aard
van het lijden vastgesteld worden.
Fig. 3.
-ocr page 206-HOOFDSTUK VIII.
BEKNOPTE BESCHRIJVING DER MEEST VOOR-
KOMENDE ZIEKTEN BIJ GEVOGELTE, IN HET
BIJZONDER MET HET OOG OP DE BEOORDEE-
LING DER DAARAAN LIJDENDE DIEREN BIJ DE
KEURING.
A. Stofwisselingsziekten.
I. Jicht.
Deze ziekte vindt zijn oorzaak in een algemeene stof-
wisselingsstoornis, welke laatste leidt tot een vermeerderde
vorming van urinezuur, waarbij de hieruit ontstane urine-
zure zouten zich afzetten op de sereuze vliezen, organen of
in de gewrichten.
Aan de hand van bovenstaande definitie, alsmede klinisch
en ook wel pathologisch anatomisch zou men deze ziekte
kunnen verdeelen in:
a.nbsp;ingewandsjicht,
b.nbsp;gewrichtsjicht,
alhoewel deze ziektebeelden veelal tezamen voorkomen.
Klinische verschijnselen.
In den beginne zijn deze bij ingewandsjicht weinig op-
vallend. In een verder stadium eten de dieren minder en
vertoonen ook nerveuze verschijnselen. Bij gewrichtsjicht
duiden bewegingsstoornissen op een arthritis en periarthritis
gepaard gaande met plaatselijke zwelhng en pijn. Bij kippen
worden vooral de tarsaal-, metatarsaalgewrichten en pha-
langen aangetast; bij duiven voornamelijk de vleugelgewrich-
ten, ofschoon bij ontsteking daarvan ook aan andere ziekten
met name paratyphus, tuberculose en chronische vogel-
cholera gedacht moet worden. Zoo nu en dan vindt door-
braak van het door jicht ontstoken gewricht naar buiten
plaats, waarna de inhoud, bestaande uit een brokkehge
massa te voorschijn treedt en een ulcus overblijft.
Pathologisch anatomische veranderingen.
De voornaamste veranderingen bij ingewandsjicht zijn een
min of meer sterke afzetting van uraat kristallen op de
sereuze vliezen der hchaamsholte en der organen met name:
lever, pericardium, hartspier — welke als met meel besto-
ven lijkt — en de nieren.
Laatstgenoemde organen zijn sterk vergroot en ver-
toonen een typisch witte teekening. Zijn ook verschillende
gewrichten mede in het proces betrokken, dan kan men hier
alle veranderingen van een arthritis of periarthritis waar-
nemen. Zoo zijn de gewrichtsvlakten bedekt met een dof
wit beslag, terwijl zich rondom de gewrichten knobbels
bevinden, waarin een witte drooge kristalijne massa.
Beoordeeling.
In die gevallen waar de aandoening in de gewrichten der
ledematen is gelocaliseerd en het dier verder in goeden
voedingstoestand verkeert, zal men na verwijdering der
aangetaste deelen tot onvoorwaardelijke goedkeuring mogen
besluiten.
Bij ingewandsjicht dient men zijn beoordeeling te richten
naar:
lo. Algemeene voedingstoestand.
2o. De mate van uitbreiding van het ziekteproces, als-
mede het gemakkelijk kunnen verwijderen der aan-
getaste deelen en organen.
Laat b.v. de algemeene toestand te wenschen over en
zijn de meeste organen aangetast, dan zal men tot afkeuring
dienen over te gaan.
Goedkeuren is mogelijk als men te doen heeft met nog
vrij goed bevleeschde dieren, terwijl slechts enkele organen
zijn veranderd en deze bovendien gemakkelijk zijn te ver-
wijderen.
II. Avitaminosen.
1.nbsp;A-avitaminose.
A -avitaminose (voedingsdiphtherie) is een aandoening,
welke zich uit in algemeene lichaamszwakte, soms gepaard
gaande met zwellingen van de kop en Conjunctivitis met
verkleving der oogleden.
In de mondholte treft men membranen aan.
Beoordeeling.
Wanneer de dieren in goeden voedingstoestand ver-
keeren kan men goedkeuren na verwijdering van de aan-
getaste deelen of organen; anders volgt afkeuring.
2.nbsp;B-avitaminose.
Deze ziekte, ook wel genoemd Polyneuritis gallinarum.
kenmerkt zich door het optreden van verlammingsverschijn-
selen. Deze beginnen vaak met atactische bewegingen en
eindigen met algeheele bewegingloosheid. Als nevenver-
schijnsel kan men in de eerste plaats de nimmer ontbrekende
vermagering noemen. Ook kan men zoo nu en dan contrac-
turen waarnemen, waardoor de teenen gekromd zijn.
Pathologische anatomische veranderingên.
Vermagering en anaemie zijn wel de hoofdsymptomen.
De juiste diagnose zal men in het meerendeel der gevallen
alleen maar kunnen stellen op grond van microscopisch
onderzoek van het zenuwstelsel.
Beoordeeling.
Afkeuren, indien het betreffende dier vermagerd is.
Goedkeuren, in alle andere gevallen.
3.nbsp;D-avitaminose (rachitis).
Verschillende beenderen zijn krom, vooral geldt zulks
-ocr page 209-voor het sternum, hetgeen men bij het levende dier reeds
kan waarnemen.
Ook zijn alle beenderen gemakkelijk buigbaar, terwijl de
kleur grijsrood is.
Volgens nieuwere opvattingen zouden genoemde ver-
schijnselen niet in alle gevallen op rekening gesteld mogen
worden van rachitis. Zij treden vooral op bij dieren, welke
men vastzet en verhindert steentjes, stukjes kalk, schelpen
enz. te pikken.
Beoordeeling.
Afkeuring indien het dier vermagerd is, goedkeuren in
alle andere gevallen.
B. Door schimmels veroorzaakte ziekten.
1. Aspergillose — mycotische long- en luchtzakontsteking
— pneumomycosis aspergillina.
Aspergillose is een door aspergillussoorten, vooral Asp.
fumigatus, veroorzaakte ziekte, die bij pluimvee vooral bij
watervogels voorkomt, en pathologisch anatomisch geken-
merkt is door haardvormige ontsteking der ademhalings-
organen met inbegrip van luchtzakken en sereuze vliezen.
Klinische verschijnselen.
De klinische symptomen zijn noch duidelijk noch karakte-
ristiek, terwijl het verloop veelal chronisch is.
Het gemakkelijkst wordt de lusteloosheid van het dier op-
gemerkt en de toenemende ademnood. De eetlust kan nog
lang normaal blijven. In het eindstadium kan men niet zelden
diarrhee waarnemen.
Als regel zal men de diagnose eerst post mortum kunnen
stellen, door microscpoisch de schimmel aan te toonen.
Pathologisch anatomische veranderingen.
Het opvallendst zijn de veranderingen welke men aan
de luchtzakken kan waarnemen. Veelal zijn ze zeer sterk
verwijd. Het nog resteerende deel van de luchtzakmembraan
is bedekt door fibrine, necrotisch weefsel en schimmels.
In een voortgeschreden stadium kunnen de gevormde
concrementen de sterk verwijde luchtzak geheel opvullen.
Het zijn vooral de luchtzakken van borst en buik, welke het
meest worden aangetast, niet zelden worden ook de lucht-
zakken in de groote pijpbeenderen in het proces betrokken.
Behalve in de luchtzakken vindt men soortgelijke af-
wijkingen vooral in de longen, hetzij gelijktijdig met de lucht-
zakken, hetzij op zich zelfstaand. De longen zijn a.h.w. door-
zaaid met talrijke kleine, geelwitte, scherp omschreven haard-
jes. Indien de haardjes erg dicht bij elkaar zijn gelegen, ver-
toonen de longen niet alleen een sterkere bloedvulling, doch
eveneens een uitgebreide hepatisatie.
Genoemde haardjes hebben veel overeenkomst met tuber-
kels, al ontbreken hier natuurlijk de zuurvaste staafjes.
In zeldzame gevallen worden ook de trachea en bron-
chiën aangetast, waarbij de veranderingen aan diphtherie
doen denken.
Door gestadige woekering van den schimmel worden ook
spoedig deelen van het pleuroperitoneum in het proces be-
trokken, zoodat tenslotte ook de serosa van de buikwand,
de darmserosa en verschillende organen van de buikholte,
zooals de nieren met vlakke ronde haardjes bedekt worden.
Beoordeeling.
Aspergillus fumigatus is pathogeen voor den mensch, d.w.z.
dat bij menschen ziekelijke veranderingen van de adem-
halingsorganen zijn waargenomen, waarvan deze schimmel
de oorzaak is. Het is echter niet waarschijnlijk dat de infec-
tie bij deze patienten ontstond door het nuttigen van aan As-
pergillosis lijdend pluimvee. Veeleer wordt aangenomen dat
hier een aërogene infectie plaats heeft.
Wij zagen voorts, dat Aspergillus bij de kip een ontsteking
van enkele organen te weeg brengt en slechts in bijzondere
gevallen zeer sterk verspreid in het lichaam wordt gezien.
Op grond van deze gegevens mogen wij de beoordeeling
als volgt doen luiden:
a.nbsp;In lichte gevallen, dat zijn die waarin de aangetaste
deelen (luchtzakken) verwijderd kunnen worden zon-
der dat verontreiniging van het resteerende behoeft te
worden gevreesd, kan met verwijdering en afkeuring
van deze deelen worden volstaan.
b.nbsp;In zware gevallen, — dus in die waarin bedoelde ver-
wijdering niet mogelijk is — dient afkeuring te volgen.
Wij merken op, dat bij de keuring van pluimvee, — even-
als bij die van slachtdieren — de afkeuring niet beperkt kan
worden tot die gevallen, waarin een alimentaire infectie van
den gebruiker mogelijk is. Wij zouden onze taak onvolledig
uitvoeren, indien wij niet uit den gewonen handel weerden, al
het voedsel waarbij in of op de te nuttigen deelen een voor
mensch en/of dier pathogeen organisme aanwezig is. Daar-
om wordt hier de boven geschetste beslissing genomen. As-
pergillosis is slechts een der vele voorbeelden, waarbij onze
uitspraak op laatstgenoemde overweging berust. Wij zullen
deze gedachtengang echter niet bij alle volgende herhalen,
doch met het vermelden der te vellen uitspraak volstaan.
2. Favus.
Favus is een chronisch verloopende huidziekte, veroor-
zaakt door een schimmel — Achorion gaUinae (Sabourau-
ditis gaUinae) — welke bij voorkeur de onbeveerde deelen
van den kop met name kam en lellen aantast.
Klinische verschijnselen.
Als regel begint de ziekte aan de kam in de nabijheid van
den snavel. Er vormen zich witte, grijsgele, kleine puntjes,
welke zich spoedig uitbreiden en ten slotte de geheele kam
met een wit schimmelbeslag bedekken.
Het microscopisch onderoek moet de diagnose bevestigen.
In zeldzame gevallen breidt het proces zich uit en worden
de halsveeren aangetast, waarbij deze tenslotte uitvallen.
Beoocdeeling.
Bij geringe uitbreiding van het proces kan volstaan worden
met afkeuring en verwijdering der aangetaste deelen.
Indien de ziekte zich echter in een meer gevorderd stadium
bevindt, dient men er rekening mede te houden dat dergelijke
dieren op een eigenaardige wijze muf ruiken. (Wundram-
Schönberg
In aanmerking genomen dat laatst bedoelde dieren steeds
min of meer cachectisch zijn, is zulks een reden te meer om
tot afkeuring te besluiten.
Opmerking. Kortheidshalve moet hier worden afgezien van
een beschrijving der morphologie en biologie dezer ziekte-
verwekkers, alsmede van de methode van determinatie. Daar-
voor moge naar de desbetreffende handboeken verwezen
worden.
C. Door bacteriëele infecties veroorzaakte ziekten.
1. Tuberculose.
Onder tuberculose bij pluimvee verstaat men een chroni-
sche, contagieuze ziekte; pathologisch anatomisch meestal
gekenmerkt door kleinere en grootere tot verkazing, zelden
tot verkalking neigende haarden in de verschillende organen,
met name lever, milt en darmen, welke ziekte veroorzaakt
wordt door mycobacterium tuberculosis var. avium s. typus
gallinaceus.
§ 1. Natuurlijke infectie.
De natuurlijke infectie zal in het overgroote deel der
gevallen wel via den digestietractus geschieden, nml. door
de opname van tuberkelbacillen, welke met de faeces van
zieke dieren worden uitgescheiden. Dit laatste is in vol-
komen overeenstemming met het feit, dat vogeltuberculose
een bij uitstek open tuberculose is, waarbij steeds alle tuber-
culeuze processen rijk aan bacillen zijn en waardoor deze
excrementen als een infectiebron van de eerste orde mogen
worden aangemerkt. Experimenteel heeft men kunnen aan-
toonen, dat vooral jonge dieren zeer gevoelig zijn voor deze
alimentaire infectie, terwijl ouder pluimvee daarentegen een
belangrijk grootere resistentie aan den dag legt. Een andere
mogelijkheid, ofschoon deze practisch eigenlijk niet in be-
schouwing komt, is een infectie via wonden of een directe
aantasting der ademhalingsorganen (aerogene infectie).
Tenslotte moet nog aan een vierde infectiemodus gedacht
worden nml. een infectie via het ei. Hierbij dient men
echter te bedenken, dat kuikens, geboren uit dergelijke be-
smette eieren, geen lang leven beschoren is, zij sterven
reeds in hun prille jeugd, voorzoover zulks niet reeds in
het ei is geschied.
Langen tijd is er in de hteratuur strijd geweest over de
vraag, of ook door het opnemen van sputum afkomstig van
den tuberculeuzen mensch, of van slachtafval van tuber-
culeuze runderen stammend, bij pluimvee vogeltuberculose
kon ontstaan. Alle latere voederproeven echter, waarbij
men uitging van tuberculeus sputum of slachtafval hebben
duidelijk bewezen, dat vooral kippen een groote resistentie
bezitten tegen de humane en bovine typen van den tuber-
kelbacil. Dit laatste vormt een sterke tegenstelling met de
juist groote gevoeligheid van sommige zoogdieren (varken)
voor de typus gallinaceus.
§ 2. Pathogeniteit voor andere dieren.
Varken.
Het varken is voor „spontanequot; infecties met de aviaire
bacil al heel gevoelig. Zij zijn veelal de oorzaak van locale
processen met name in de mesenteriale lymphkheren. In En-
geland kon men vaststellen, dat 28—30 % der gevallen van
plaatselijke tuberculose bij het varken door vogeltuberkel-
bacillen werd veroorzaakt. Voor Duitschland en Amerika
liggen deze getallen nog hooger en kwam men tot 38-88.5%.
Behalve locale gevallen van tuberculose veroorzaakt door
den aviairen tuberkelbacil treft men bij het varken ook de
gegeneraliseerde vorm aan, welke laatste een septichaemisch
karakter kan aannemen.
Rund.
Ook hier komt alleen een alimentaire infectie in aanmer-
king. Het rund bezit een groote resistentie tegenover deze
bacillen en deze vorm van tuberculose komt dan ook zelden
voor. Voornamelijk worden dan de retropharyngeale- en
mesenteriale lymphkheren aangetast. De uterus is eveneens
voor een dergelijke besmetting toegankelijk (congenitale
vogeltuberculose bij het kalf).
Paard.
Slechts enkele gevallen vindt men in de literatuur be-
schreven, waarbij vooral de darm was aangetast.
Experimenteele infectie bij verschillende proefdieren.
Cavia.
Over het algemeen zijn deze dieren bij subcutane infectie
weinig gevoelig voor deze bacillen. De besmetting beperkt
zich vrijwel steeds tot een abces op de entplaats met geringe
veranderingen der regionaire lymphklieren. Zoo nu en dan
worden in de organen kleine haardjes gevormd.
Konijn.
Een subcutane infectie met aviaire bacillen slaat bij het
konijn vrij gema^elijk aan.
Aap.
Apen zijn tamelijk gevoelig en na intraveneuze infectie
volgt de dood door bacteriaemie (Yersin type).
Na voedering met aviaire bacillen ziet men in enkele ge-
vallen een ernstige tuberculeuze darmaandoening ontstaan.
Geit.
Zeer gevoelig voor aviaire tuberkelbacillen.
Varken.
Zeer gevoelig voor intraveneuze, intraperitoneale en
orale infectie.
Paard.
Zeer gevoelig voor intraveneuze infectie, terwijl het
tegenover een orale infectie een vrij groote resistentie aan
den lag legt.
§ 3. Pathogeniteit van den „typus gallinaceusquot; voor den
mensch.
„Die Geflügeltuberkulose ist entgegen der Meinung von
Rivolta, Maffuci, Hetsch u.a. auf den Menschen über-
tragbarquot; ^ K 1 i m m e r. Münch. Mediz. Wochenschr.
78 Jg. Blz. 1212. 1931.
Dank zij de onderzoekingen van: Kruse, Pansini, Nocard,
Loewenstein, Ledener, Neumann en Behr, Tris en Kle-
blanowa, Rabinowitsch, Kerl e.a. is de pathogeniteit van den
typus gallinaceus voor den mensch thans onomstootelijk
vast komen te staan.
Van Heelsbergen^) doet ons hieromtrent het volgende overzicht
aan de hand.
I. Tuberculose der inwendige organen.
De besmetting per os wint te meer aan waarschijnlijkheid gezien het
feit, dat bij den mensch uit de mesenteriale lympklieren vogeltuberkel-
bacillcn zhu (.eiïoleerd.
Van de darm uit komen de vogeltuberkelbacillen zeer waarschijnlijk
via de lymphstroom in het bloed en kunnen op deze wijze verschillende
organen besmetten. Zoo heeft men zulke haarden gevonden in
nieren, milt, lever en longen. Ook in de huid en in het onderhuidsche
bindweefsel zijn herhaaldelijk ziekteprocessen door aviaire bacillen waar-
ij Tijdschr. v. Dierg. 59, 258, (1932).
-ocr page 216-genomen. Of hieraan eveneens een alimentaire infectie ten grondslag
ligt, valt moeilijk te zeggen. Bij deze gevallen zouden contactinfecties
mede een rol kunnen spelen.
Longaandoeningen.
Longafwijkingen door aviaire bacillen zijn bij den mensch herhaaldelijk
geconstateerd.
Kruse toonde in 1893 in twee gevallen vogel tuberkelbacillen in het
sputum van menschen aan. De betreffende stammen waren pathogeen
voor kippen.
P a n s i n i gelukte het in 1894 eveneens, uit sputum van den mensch
vogeltuberkelbacillen te isoleeren.
N O c a r d kweekte eenige jaren daarna uit sputum opnieuw deze ba-
Lillen.
Loewenstein vermeldt in 1905 een ziektegeval bij een 21-jarige
vrouw. De patiënte stamde uit een tuberculeuze familie en was reeds
meer dan een jaar ziek. In 1903 kreeg zij een eerste longbloeding. Daarna
werd zij tweemaal met negatief resultaat getuberciilineerd met zoogdier-
mberculine. Klinisch werden bij deze vrouw de volgende verschijnselen
waargenomen. Links sterke demping, terwijl talrijke ronchien te hooren
waren. In het sputum waren talrijke plompe tuberkelbacillen aanwezig,
die soms in ketens van vier leden te samen waren gelegen.
In den zomer van 1904 traden verscheidene malen longbloedingen op.
In October steeg de temperatuur aanzienlijk boven het normale, terwijl
in December verschijnselen van darmtuberculose werden opgemerkt. Pa-
tiënte stierf Maart 1905. Uit het sputum waren met zekerheid vogeltuber-
kelbacillen geïsoleerd.
Led en er doet in 1922 de mededeeling van een geval van vogeltuber-
culose bij den mensch, waarbij in de longen erwtgroote, onregelmatig
begrensde, grauwwitte haarden werden waargenomen. Daarnaast waren
gele puntvormige tot erwtgroote, op abcessen gelijkende haarden in milt
en nieren aanwezig. Milt sterk vergroot.
Neumann en Behr constateerden in 1925 eveneens een geval van
open longtuberculose, veroorzaakt door vogeltuberkelbacillen. In het spu-
tum waren zeer veel vogeltuberbacillen aanwezig.
Tris en Kleblanowa konden in 1931 bij een 53-jarige man, die
lijdende was aan een pyopneumothorax tengevolge van een bronchopul-
monale fistel uit het etterige exsudaat vogeltuberkelbacillen isoleeren.
Nieren.
In veel gevallen van vogeltuberculose bij den mensch zijn verschillende
organen tegelijk aangetast. Een orgaan, dat evenwel op den voorgrond
treedt, is de nier.
Daarnaast vindt men dan eventueel milt (haarden en zwelling) lever
en longen (haarden), darm, mesenteriaalklieren en beenmerg (polycy-
thaemia rubra) aangedaan.
Loewenstein bericht in 1913 over twee gevallen van niertuber-
culose door avaire tuberkelbacillen bij een meisje en een jongen van res-
pectievelijk 3 en 12 jaar. In hun verloop geleken de beide ziektebeelden
zeer veel op elkaar.
Zij waren voornamelijk gekarakteriseerd door een maandenlang aan-
houdende koortstoestand. De temperatuur was 's morgens meestal nor-
maal, terwijl 's avonds 39° C. en hooger werd waargenomen. Merkwaar-
digerwijze liet de koorts zich niet door antiperetica beïnvloeden.
De patiënten hadden veel last van nachtzweet. De algemeene gezond-
heidstoestand was echter bij beiden bevredigend. Tuberculinatie met zoog-
diertuberculine verliep negatief. Daarentegen reageerden beide kinderen
sterk op vogeltuberculine.
In de urine werden bij beiden zuurvaste staafjes waargenomen, die bij
nader onderzoek vogeltuberkelbacillen bleken te zijn. Beide patiënten
genazen na behandeling met vogeltuberculine.
Rennen maakt in 1920 gewag van een geval van vogeltuberculose
bij den mensch, waarbij in de nieren talrijke erwtgroote, gele haardjes
aanwezig waren.
De haarden bevonden zich eveneens in de lever en in de sterk ver-
groote milt. De patiënt, een 67-jarige man, had in een half jaar 20 kg.
aan gewicht verloren en viel op door roode gelaafskleur. Bloedbeeld
8.600.000 erythrocyten, 13.400 leucocyten. Patiënt was voor bestraling
in het ziekenhuis opgenomen, doch overleed den volgenden dag.
Joannovic zag in 1923 2 gevallen van vogeltuberculose bij den
mensch, die zeer veel gelijkenis vertoonden met die welke in 1913 door
Loewenstein zijn medegedeeld.
De gevallen van Joannovic betroffen twee vrouwen van ongeveer 25-ja-
rigen leeftijd, die zeer langen tijd temperatuursverhoogingen vertoonden
tot bij de 39° C. B ij een der patiënten werd bovendien bronchitis en een
vuistgroote tumor onder de linker ribboog opgemerkt.
Na een ziekteverloop van eenige maanden werden bij beide patiënten
in de troebele urine zuurvaste staafjes waargenomen, die bij nader onder-
zoek vogeltuberkelbacillen bleken te zijn. Beide vrouwen genazen. Eén
werd met vogeltuberculine behandeld. Op welke wijze de besmetting had
plaats gevonden, kon Joannovic niet vaststellen. Een der vrouwen had
gedurende geruimen tijd het toezicht gehad over een hoenderpark, zoodat
het niet onmogelijk is, dat zij daar ter plaatse de infectie hadden opgedaan.
Behalve de vermelde gevallen werd nog niertuberculose bij den mensch
geconstateerd door Gilbert, Thomas en Jenning.
II. Infecties van de huid en slijmvliezen.
Een der eersten, die getracht heeft de huid- en slijmvliesaandoeningen
bij den mensch, welke door vogeltuberkelbacillen worden veroorzaakt,
systematisch in te deelen, was Urbach.
Hij gaf daartoe de volgende indeeling:
a. Aphteuze (met gewricht' en beenaandoeningen gepaard gaande)
septichaemische vorm.
Bij deze vorm zouden vooral op den voorgrond treden de oppervlak-
dige zweervormingen op het mondslijmvlies en eventueel ook op die
plaatsen van het lichaam, waar de huid zeer dun is. (scrotum).
Deze zweervorming is slechts een der symptomen der ziekte. Telkens
schijnen er bacillen in circulatie te komen, die plaatselijk hetzij op de huid,
hetzij op de slijmvliezen, hetzij in de gewrichten tot voorbijgaande ont-
stekingen aanleiding geven. Van tijd tot tijd ziet men daarbij koorts op-
treden. De toestand van dergelijke patiënten verslechtert op den duur.
Vermagering, anaemie en cachexie zijn het gevolg. Het verloop kan zeer
chronisch zijn en jaren duren. Behandeling met vogeltuberculine schijnt
gunstig te werken.
b.nbsp;Gummeuze vorm.
Deze vorm gaat gepaard met multipele, bruinroode knobbelvormige
infiltraties in de huid. Deze knobbels kunnen naar buiten openbreken
en tot zweervorming aanleiding geven. Histologisch ziet men een granu-
latieweefsel met epitheloide eventueel reuzencellen. Daarnaast kunnen
zweeren voorkomen op het slijmvlies van mond, neus of darmtractus.
Ook subcutane abscessen komen voor.
c.nbsp;Sarcoid vorm.
Bij deze patiënten ziet men op enkele plaatsen van het lichaam in de
subcutis, knobbels ontstaan, die hard aanvoelen en waar ter plaatse in
sommige gevallen de huid blauwrood verkleurd is. Ook bij deze gevallen
nam men een gunstige therapeutische werking van vogeltuberculine waar.
d.nbsp;Plaatselijke ulcereuze vorm.
Volgens Urbach is bij deze vorm van vogeltuberculose een cutane-
exogene infectie in het spel, terwijl bij de voorgaande gevallen een orale,
haematogene besmetting aangenomen wordt. De bekendste gevallen be-
treffen patiënten, die geruimen tijd in een hoenderpark werkzaam zijn ge-
weest. Bij de plaatselijke ulcereuze vorm zou de aandoening, zooals de
naam aanduidt, tot de plaats van infectie en haar naaste omgeving be-
perkt blijven. Behalve zweer- en lidteekenvorming zouden evenwel ook
infiltraties in en onder de huid er bij kunnen optreden. Evenals bij de
gummeuze vorm kunnen deze infiltraties weer tot zweervorming aanlei-
ding geven. Ook hier worden histologisch epitheloide en reuzencellen
waargenomen. Dergelijke processen kunnen jaren lang bestaan. Soms ge-
nezen zij tijdelijk, om daarna weer tot recidiveering aanleiding te geven.
De gevallen van lupus (aviaire tuberculose), die door Nicolau en
Blumenthal en door de Engel sehe Tuberculosecom-
missie zijn vastgesteld, moeten zeer waarschijnlijk bij deze rubriek wor-
den ondergebracht.
De vier door Urbach beschreven rubrieken geven ons een inzicht
over de wijzen, waarop zich de vogeltuberculose van huid en slijmvlies
bij den mensch kan voordoen.
In wezen komen al deze verschillende vormen, volgens van Heels-
bergen, met elkaar overeen, hetgeen ook tot uiting komt in het voor-
komen van gemengde beelden. Zeer waarschijnlijk zullen immunisato-
rische factoren van invloed zijn bij het al of niet vormen van infiltraties,
of deze zullen doorbreken ja dan neen, of deze plaatselijk zullen blijven
of zullen generaliseeren. Deze immunisatorische factoren kunnen hun
oorsprong hebben in het proces sui generis, of wel in een reeds bestaande
tuberculose van humanen aard. Eventueel zullen ook virulentieverschillen
op den vorm van het proces van invloed kunnen zijn.
Opvallend is het, dat in de huid-veranderingen, die door vogeltuberkel-
-ocr page 219-bacillen worden veroorzaakt, microscopisch in veel gevallen geen zuur-
vaste staafjes worden aangetroffen.
De cultuur en het experiment (kip-konijn-cavia), geven dus de beslis-
sing De tuberculinatie met vogeltuberculine is een waardevol hulpmiddel
voor de clinische diagnose. Ook therapeutisch schijnt de vogeltuberculine
bij deze processen waarde te bezitten.
III. Lypmhogranulomatose (HodgWn'sche ziekte).
Onder deze ziekte verstaat men een dikwijls chronische met ontsteking
gepaard gaande aandoening, voornamelijk van het lymphatische-haemo-
poetische systeem. Het bloedbeeld is verre van constant. Leucocytose en
eosinophilie treden er vaak bij op, doch eveneens worden anaemie en
leucopenie waargenomen. De meestal doodelijk verloopende ziekte gaat
gepaard met afwisselende koortsperioden cachexie en vaak diarrhee.
Meestal vergrooten de halslymphklieren zich het eerst, daarna de me-
diastinale, de okselklier enz.
Microscopisch is het beeld der lympklieren gekenmerkt door een eigen-
aardig granulatieweefsel en het optreden van typische reuzencellen
(Sternbergsche reuzencellen) en epitheloide elementen. De oorzaak van
deze zeer ernstige ziekte is niet zeker bekend.
In dit opzicht zijn dan ook de publicaties van Elise 1'Esperance
van het grootste belang. Het gelukte haar immers in een tweetal gevallen
van deze ziekte door middel van het dierexperiment en cultuur vogel-
tuberkelbacillen vast te stellen.nbsp;, „ ,nbsp;, ^
Nadien is het ook aan Murphy, aan het Rockenfeiler Instituut, gelukt
vogeltuberkelbacillen te isoleeren bij patiënten, lijdende aan deze zieKle.
IV. Leucaemie.
K r a s s O en N o t h n a g e 1 zijn de eersten geweest, die een geval van
myeloide leucaemie bij den mensch hebben beschreven, door tuberkel-
bacillen veroorzaakt. Ofschoon de geïsoleerde bacillen apathogeen waren
voor kippen, is het wel waarschijnlijk dat men met vogeltuberkelbacillen
te maken had. Hiervoor pleit in de allereerste plaats de vochtige, slijmige
groei der verkregen culturen.
Van Heelsbergen besluit dan zijn overzicht der bij den
mensch opgemerkte gevallen van vogeltuberculose met de
volgende bewoordingen:
„Men mag veilig aannemen, dat het aantal gevallen voor-
„namelijk op het platteland, talrijk zal zijn. Het is uitzonde-
„ring dat een geval wordt onderkend. Indien men nagaat,
„dat het klinische beeld in de meeste gevallen weinig karak-
quot;„teristiek is, dan is het begrijpelijk, dat alleen het toeval ons
„alleen op den juisten weg kan brengen. De gevallen van
„huidtuberculose nemen uit een diagnostisch oogpunt, nog de
„meest gunstige plaats in.
„Indien eenmaal de aandacht op deze gevallen is gecon-
„centreerd, zullen er ongetwijfeld meerdere worden gecon-
„stateerd. Dit bewijst wel het feit, dat in een half jaar tijd
„alleen reeds in Weenen 5 gevallen van vogeltuberculose bij
„den mensch werden geconstateerd, nadat Kerl en U r-
„b a c h de aandacht van hunne collegae op dit vraagstuk
„hadden gevestigd. Ook bij de sectie wordt de diagnose
„vogeltuberculose zelden gesteld en worden de veranderingen
„meestal bij de zoogdiertuberculose ondergebracht.quot;
§ 4. Pathogenese van de tuberculose bij het pluimvee.
Bij de alimentaire infectie komen de bacillen direct in het
darmkanaal terecht. Ter plaatse veroorzaken zij waarschijn-
lijk door hun toxische werking een primaire verandering be-
staande in het doen afsterven der darmepitheliën. Gebruik
makende van deze epitheel defecten geraken zij vervolgens
in de lymphbanen. Ook moet gedacht worden aan de moge-
lijkheid dat zij door de leucocyten in gephagocyteerden toe-
stand daarheen worden vervoerd. Eenmaal in de lymph-
banen aangeland kunnen zij nu vrij gemakkelijk op de meest
verschillende plaatsen van het lichaam terecht komen.
Klinische verschijnselen.
Deze zijn over het algemeen weinig typisch, hetgeen zijn
oorzaak vindt in het vooral sleepend karakter dezer ziekte.
Eb er 20) onderscheidt in dit verband twee groepen en
wel: dieren „die nur einzelne oft in Rückbildung begriffene
„tuberkulöse Organknoten in ihrem Körper tragen, und sol-
„chen, die mit zahlreichen, noch in der Weiterentwicklung
„begriffenen, tuberkulösen Herden behaftet sind.quot;
Het spreekt eigenlijk van zelf, dat dieren welke tot de
eerste groep behooren, zoo goed als geen verschijnselen zul-
len vertoonen. Zelfs kan men zoo nu en dan kippen waar-
nemen welke, niettegenstaande hun uitstekenden voedings-
toestand, toch lijdende zijn aan tuberculose. Anders is het
gesteld met de tweede groep. Hier zou men de symptomen
als _volgt kunnen samenvatten: vermagering welke tenslotte
in een uitgesproken cachexie overgaat, waarbij vooral de
borstmusculatuur tot welhaast volkomen athropie is gedoemd.
Tilt men dergelijke dieren op, dan voelen ze vederlicht aan.
Anaemie gepaard gaande met bleeke kam en lellen. Derge-
lijke dieren zonderen zich gaarne van de rest af, waarbij ze
een typisch ineengedoken houding aannemen en de nek-
veeren overeind zetten. Ook komt kreupelen tengevolge van
een tuberculeuze arthritis niet zelden voor. Soms kan men de
vergrootte lever door de buikwand heen palpeeren.
Pathologisch anatomische veranderingen.
Frequentie van aantasting der verschillende organen.
Jans en 31) onderzocht 500 kippen, waarvan 124 m.a.w.
24.8 % leden aan uitgebreide tuberculose. In vele gevallen
werden vergevorderde stadia van tuberculose gezien. Bijna
steeds werden tuberculeuze haarden in het beenmerg waar-
genomen, voorts 119 maal levertuberculose (95%), hiervan
hadden 15 dieren een leverruptuur; 105 maal milttuberculose
(85%); 91 maal darmtuberculose (72%); 10 maal long-
tuberculose (8%); 10 maal niertuberculose (8%); 4 maal
harttuberculose (3%).
Voorts werd bovendien nog gezien tuberculose van de ei-
leider en spiermaag (ulcus); tuberculose van de sereuze
vliezen; tuberculose van de oesophaguswand; tuberculose van
de kliermaagwand (2 maal); tuberculose van de kropwand
en de sereuze vliezen; tuberculose van het oog; tuberculose
van de larynx; tuberculose van de keel en het harde ver-
hemelte (dit laatste geval leek macroscopisch veel op diph-
therie); tuberculose van het pericard (2 maal).
Eberl®) i9) vond bij 50 kippen lijdende aan tuberculose
de hieronder weergegeven verhoudingen:
levernbsp;96 % thymusnbsp;20 %
darmkanaalnbsp;86 % hartnbsp;2 %
-ocr page 222-Beenderennbsp;46 maal = 92 als volgt verdeeld:
femurnbsp;45 maal
tibianbsp;42 maal
metatarsalianbsp;5 maal
achterste ledematen 92 maal (zie ook blz. 189).
humerusnbsp;2 maal borstbeennbsp;9 maal
ulnanbsp;14 maal darmbeennbsp;2 maal
radiusnbsp;3 maal rugwervelsnbsp;2 maal
scapulanbsp;3 maal kruislendenwervels 1 maal
halswervelsnbsp;2 maal
voorste ledematen 26 maal overige beenderen 16 maal.
Uit het bovenstaande blijkt in ieder geval wel, dat lever,
milt, darmen en beenderen de voornaamste aangrijpings-
punten van deze ziekte vormen en voor de beoordeeling
van het allergrootste belang zijn. Wij zullen deze organen,
alsmede het beenderstelsel hieronder afzonderlijk bespreken.
Lever.
De tuberculeuze veranderingen van de lever, die in som-
mige gevallen ook zonder macroscopisch waarneembare
darmontsteking voorkomt, bestaan uit gele, verkaasde
haardjes van verschillende grootte. In de allerkleinsten, de
mihaire vorm ziet men in den regel een geelachtig, hyalien
centrum, zulks in tegenstelling met de grootere haarden
waar het middelste gedeelte verkaasd is.
Ook kunnen een aantal haarden als conglomeraat tuber-
kels samenvloeien. Tengevolge van leververvetting, wordt
dit orgaan zeer murw van consistentie, waarvan het uit-
eindelijk gevolg kan zijn een ruptuur met een hieraan aan-
sluitende verbloeding in de buikholte.
Milt.
Bij dit orgaan treft men soortgelijke veranderingen aan
als voor de lever werd uiteengezet.
In veel gevallen is ook de milt sterk vergroot en door-
zaaid met in grootte varieerende haarden.
Darmkanaal.
Karakteristiek zijn de hier gevormde ronde knobbeltjes
-welke of hun zetel in darmwand zelf hebben of hieraan met
een min of meer smalle steel zijn bevestigd. Ze zijn steeds
scherp omschreven en bedekt door het intacte peritoneum.
Op sneevlakte vertoonen de kleinste knobbeltjes vaak een
gelaagd, tamelijk brokkelig centrum terwijl de grootere uit
een vochtrijk, geelwit weefsel bestaan. Op de darmmucosa
zelf kan men alle overgangen aantreffen, d.w.z. van opper-
vlakkig gelegen, naar het darmlumen promineerende knob-
beltjes tot typische tuberculeuze zweeren. (Voor uitvoeriger
beschrijving der tuberculose van het darmkanaal zie men
blz. 169).
Krop en maag.
Deze organen worden een enkele maal in het ziekteproces
betrokken. Maagtuberculose is dan ook niet zeldzaam en
komt zoowel in klier- als spiermaag voor. In laatstgenoemd
orgaan het meest.
Longen.
In deze organen treft men zelden tuberculeuze vormsels
aan, hoewel ook hier haardvorming bij herhaling is waarge-
nomen, hetzij in den vorm van enkele groote haarden, soms
echter „miliairquot;. Een enkele maal wordt zelfs een der lucht-
zakken in het proces betrokken.
Nieren.
Gemakkelijk kunnen hier tuberculeuze haardjes over het
hoofd worden gezien. In wezen wijken ze niet af van het-
geen reeds bij andere organen ter sprake is gebracht.
Lymphklieren.
Gedurende langen tijd heeft men abussievelijk de bij tuber-
-ocr page 224-culose der kippen zoo nu en dan optredende ruwe subcutane
knobbels aan den hals voor tuberculeuze lymphoglandulae
gehouden.
Seifrieds®) heeft dit probleem nader onder oogen ge-
zien en is tot de volgende conclusie gekomen:
I. De bij ganzen en eenden aanwezige thoracale- en
lumbale Igl. ontbreken bij de kip.
F ü r t h e r heeft genoemde organen bij ganzen en
eenden voor het eerst beschreven. Hij toonde hier twee
paar Igl. aan en wel:
a.nbsp;De thoracale klieren welke als spoelvormige or-
ganen naast het eindverloop van de vena jugularis zijn
gelegen.
b.nbsp;De lumbale klieren welke ter hoogte van de ge-
slachtsklieren liggen tusschen aorta en mediale rand
der beide nieren.
II. Bij de kip kon S e i f r i e d vaststellen, dat, wat men
steeds voor tuberculeuze Igl. had gehouden geen lymph-
klieren doch veranderde thymuskwabjes waren. De his-
tologische bouw van de thymus bij deze dieren verschilt
in wezen niet van die der zoogdieren, wel treft men een
sterke variatie in grootte aan, want naast een bepaalde
ouderdomsinvolutie krijgt men hier tevens te maken met
een accidenteele- of cachectische involutie bij chronisch
zieke dieren.
Het schijnt nu dat, bij dieren lijdende aan tuberculose,
in ongeveer 20 % der gevallen deze thymusklieren zijn
veranderd in erwtgrootte, zoo nu en dan als knobbeltjes
aan den hals te palpeeren, centraal verkaasde tubercu-
leuze granulomen.
Met opzet is deze aangelegenheid eenigszins uitvoerig be-
sproken om toch vooral tot uitdrukking te brengen, dat het
lymphvaatstelsel inclusief de lymphklieren, mede door hun
uiterst primitieve bouw bij de beoordeeling van pluimvee,
lijdende aan een of andere vorm van tuberculose, weinig be-
teekenis heeft.
Beenderen.
Reeds op blz. 206 is melding gemaakt van het feit dat
Eber bij het seceeren van 50 tuberculeuze kippen 46 maal
in diverse beenderen haarden kon waarnemen.
V O s g i e n vond in 23 % der gevallen het beenderen-
stelsel aangetast. Chretien, Ger ma in en R a i-
mond^®) zagen ze vrijwel in alle gevallen, terwijl
Schmidt-Hoensdorf 53) tot 93.5% kwam. Laatst-
genoemde onderzoeker stelde zijn diagnose in hoofdzaak op
macroscopische bevindingen. In dubieuze gevallen werden de
veranderingen wel microscopisch nagegaan. Uit dit onder-
zoek kwam vast te staan, dat in de eerste plaats de lange pijp-
beenderen, met name femur en tibia, in het ziekteproces wer-
den betrokken. Splijt men genoemde beenderen door middel
van een beenschaar in hun lengterichting, dan treft men zoo-
wel midden in het beenmerg, als ook in de spongiosa van de
epiphysen, grijsgele, centraal verkaasde haarden van ver-
schillende grootte aan. Het waren de epiphysen, welke zich
als de voornaamste praedilectieplaatsen ontpopten.
Gewrichten.
Een enkele maal zijn ook sprong-, knie- en schouder-
gewricht tuberculeus veranderd. Dergelijke dieren kreupelen
of zijn partieel verlamd. Breekt het proces door, dan ontlast
zich een gele, etterige, kazige massa.
Wij willen op deze plaats melding maken van een prac-
tische toepassing van onze kennis omtrent de groote frequen-
tie der tuberculose der pijpbeenderen.
Vooral bij de tegenwoordige wetgeving (Warenwet),
waarbij het stelsel der repressieve keuring voor pluimvee
wordt toegepast, wordt menigmaal den dierenarts de vraag
gesteld of een of meer geslachte kippen, waaruit de inge-
wanden reeds verwijderd zijn, als geschikt voor menschelijke
consumptie kunnen worden beschouwd. Aanleiding tot deze
vraag vormt meestal de verdenking, dat zulke dieren met
opzet aan het markttoezicht enz. waren onttrokken, omdat
zij reeds tijdens het leven een minder gunstige gezondheid
hadden.
Aan zulke dieren is voor den deskundige eigenlijk weinig
meer waar te nemen. Men behelpt zich dan met het in reke-
ning brengen van kleur, voedingstoestand, het al dan niet be-
hoorlijk uitgebloed zijn enz. Er mag hier echter herinnerd
worden aan de hooge frequentie der beentuberculose bij
tuberculeuze kippen.
De deskundige die zijn oordeel afgeeft zonder een onder-
zoek in te stellen naar de eventueele aanwezigheid van been-
tuberculose (blz. 206), in het bijzonder in de lange pijp-
beenderen begaat dus een ernstige kunstfout.
De techniek van het onderzoek is als volgt:
Femur en tibia worden uitgesneden en met de beenschaar
gespleten. Door den heer B o s g r a. Dierenarts bij den Keu-
ringsdienst voor waren te Groningen, werd voor dit doel
een handig instrument geconstrueerd, waarvan wij op blz.
189 een afbeelding gaven.
Soms vindt men in het merg kennelijk tuberculeuze
haarden. Maar ook dan is het nuttig de diagnose door het
vervaardigen van een microscopisch preparaat, waarin de
tuberkelbacillen worden opgemerkt te bevestigen.
Ook bij afwezigheid van macroscopisch waarneembare
haarden mag dit microscopisch onderzoek niet nagelaten
worden. Veelvuldig treft men juist bij zulke dieren fraaie
jonge tuberkels, rijkelijk met bacillen bedeeld, in het been-
merg aan.
Daarmede komt vast te staan, dat de dieren vóór de slach-
ting reeds ziek waren (aan tuberculose leden) en dat bij het
ontbreken van de organen, die een oordeel mogelijk zouden
maken over aard en uitbreiding van dit lijden, deze dieren als
ongeschikt voor menschelijk voedsel moeten worden afge-
keurd.
In hoeverre dieren waarbij deze afwijkingen niet worden
aangetroffen tijdens het leven ook niet aan tuberculose leden,
kan natuurlijk niet meer worden beoordeeld.
§ 5. Beoordeeling van pluimvee, lijdende aan tuberculose.
Omtrent een mogelijke besmetting door middel van het
-ocr page 227-gevogelte-vleesch is Klimmer i) de volgende meening
toegedaan:
„Das Fleisch von tuberkulösen Geflügel bietet gegenüber
„den Eiern wohl eine geringe Gefahr, da einmal Muskel-
„tuberkulose bei den Vögeln sehr selten ist und sodann das
„Fleisch des Nutzgeflügels wohl nur im gut durchgekochten
„oder gebratenen Zustand genossen wird. Höher ist dagegen
„die aus dem Genüsse von Lebern und Miezen tuberkulösen
„Geflügels drohende Infektionsgefahr. Diese Organe sind
„fast stets Sitz der Tuberkulose, auszerdem werden sie mit
„Vorhebe im ungenügend erhitzten Zustand als kurzgebra-
„tene Leber oder wohl auch als ungenügend erhitzte Leber-
,,pastete genossen.quot;
Aan deze uitspraak zou men nog kunnen toevoegen, dat
het gevaar van infectie bij het kluiven op gewrichten of
beenderen met tuberculeuze veranderingen, theoretisch aan-
wezig moet worden geacht.
Afgezien nog van deze eenigszins subtiele en aanvechtbare
besmettingskansen, moet echter nog het volgende onder de
aandacht worden gebracht.
Vervaardigt men van een willekeurige tuberculeuze haard
van een kip een Ziehl-Neelsen preparaat, dan kan men
hierin in den regel zeer veel tuberkelbacillen waarnemen.
Zoo zelfs dat vaak het preparaat, na passage door zoutzure
alkohol, den indruk verwekt als zijnde totaal niet ontkleurd.
Dit laatste vormt wel een schrille tegenstelhng met hetgeen
hieromtrent bij de bovine tuberculose onzer groote slacht-
dieren regel is. Hier immers gelukt het ons bij microscopisch
onderzoek, zelfs bij ernstige vormen van tuberculose, in
sommige gevallen slechts spaarzaam bacillen aan te toonen.
Het directe gevolg van deze bacillenrijkdom bij vogels is,
dat in gevallen waar het slachten van pluimvee slordig ge-
schiedt en evenzoo bij het uitsnijden der tuberculeus veran-
derde en der vaak met elkaar vergroeide organen, een sterke
bezoedeling en verspreiding van tuberkelbacillen over het
1) Münch. Med. Wochenschr. 1931, blz. 214.
-ocr page 228-aangrenzende weefsel, d.i. het vleesch, kan plaats vinden.
Komen wij thans tot de beoordeeling in engeren zin.
Het is gewoonte om in alle gevallen, waar men te doen
heeft met dieren, welke een bepaalde graad van vermagering
vertoonen, tot afkeuring over te gaan. Voegt zich hierbij
nog het verschijnsel der hydraemie dan is het een reden te
meer om hiertoe te besluiten.
Voorts verwijzen wij naar onze uiteenzetting op blz. 195,
waarbij wij als grondslag voor de beoordeeling stelden, dat
in of op goed te keuren gedeelten van dieren geen voor
mensch- en/of dier-pathogene microben zullen mogen voor-
komen. Daarom bespraken wij hierboven uitvoeriger de zoo
sterke kansen op bezoedehng met smetstof bij de vogel-
tuberculose. Men zal dus ook in de daar bedoelde gevallen
tot afkeuring moeten overgaan.
Wij moeten nu nog twee zaken bespreken, die bij de
keuring van aan tuberculose lijdende viervoetige slachtdie-
ren zeer veel moeilijkheden opleveren, t.w. Ie. hoe moet men
handelen met dieren welke aan z.g.n. „localequot; tuberculose
lijdende zijn en 2e. komt bij pluimvee ook „bloedinfectiequot;
(generalisatie) voor, waarbij men dus moet aannemen, dat
ook de niet veranderde deelen tuberkelbacillen bevatten.
Tevens doet zich dan de vraag voor: waaraan kan men
deze gevallen herkennen.
Locale tuberculose.
Speciaal hebben wij hier op het oog, dieren waarbij de
tuberculose zich tot een enkel orgaan beperkt en het aange-
taste deel gemakkelijk verwijderd kan worden, zonder dat
bezoedehng van andere deelen plaats heeft. (Voorbeelden:
levertuberculose, geringe darmtuberculose). Dan kan wor-
den volstaan met afkeuring van dit orgaan.
Daarnevens moet aandacht geschonken worden aan de
gevallen, waarbij verschillende deelen van het spijsvertee-
ringsapparaat, al of niet met „mede lijdenquot; van de milt,
zijn aangetast (voorbeeld: tuberculose van lever, darm
c.q. milt).
Voorop moet dan worden gesteld, dat de voedingstoestand
niet te wenschen mag overlaten. Ware het niet dat het
beenderstelsel, met name de lange pijpbeenderen, in het
meerendeel der gevallen eveneens in het ziekteproces is
betrokken, waardoor het lijden slechts schijnbaar locaal is,
zou volstaan kunnen worden met het verwijderen en af-
keuren der aangetaste organen. Thans is men verphcht,
ook zonder dat daarin macroscopisch waarneembare veran-
deringen zijn opgemerkt, vooral de lange pijpbeenderen te
doen verwijderen en af te keuren. Men keurt dus de vleugels
af en verwijdert de lange pijpbeenderen van de achterste
ledematen.
Het is niet mogelijk precies aan te geven in welke gevallen
men wel en in welke men niet het verwijderen dezer been-
deren moet gelasten. Hier moet veel aan het oordeel van
den keuringsambtenaar worden overgelaten.
Generalisatie der tuberculose bij pluimvee.
Men moet daarbij op den voorgrond stellen, dat inder-
daad bij een infectie van pluimvee met den aviairen vorm
van den tuberkelbacil een zeer sterke neiging tot het op-
treden van een „tuberculeuzequot; septichaemie wordt waar-
genomen. Daarbij zullen dus de tuberkelbacillen in alle, ook
in de onveranderde deelen van het lichaam voorkomen.
Getrouw aan onze stelregel (zie blz. 195), zullen deze dieren
dus afgekeurd moeten worden.
Hoe herkent men die gevallen. Het staat wel vast, dat in
dit „septichaemische stadiumquot; der infectie weinig anders te
zien zal zijn dan zwelhng van lever en milt, mogelijk dat daar-
in bij histologisch onderzoek tuberkelbacillen, of aller jongste
tuberkels worden opgemerkt. Het zal dus zaak zijn, bij dieren
waarbij men weinig anders dan bovengenoemde orgaanzwel-
lingen waarneemt en waarbij eigenlijk niet direct aan tuber-
culose gedacht wordt, behalve het bacteriologisch onderzoek
op straks te bespreken ziektekiemen ook een microscopisch
onderzoek in te stellen op tuberkelbacillen. Dit laatste dient
ook te geschieden, wanneer mogelijk reeds „miliairequot; haarden
worden opgemerkt.
Over de vraag of ook in den loop der chronische vormen
der vogeltuberculose „generalisatiequot; optreedt is nog weinig
bekend. Mocht men bij zulke dieren zwelling van lever en
milt zien, welke niet op rekening van de daarin aanwezige
tuberculeuze veranderingen kan worden gesteld, maar die
als begeleidingsverschijnsel van zulk een septichaemie ware
aan te slaan, dan zal histologisch onderzoek niet achterwege
mogen blijven. Zeer zeker niet in die gevallen (locale tuber-
culose) waarin „goedkeuringquot; wordt overwogen. Bij posi-
tieven uitslag van dit onderzoek zal dan afkeuring moeten
plaats hebben.
Bovenstaande denkbeelden hebben in de pluimveekeuring
nog weinig toepassing gevonden. Ook bij de keuring van
slachtdieren zijn zij eerst sedert kort te berde gebracht.
De dierenartsen, die met de pluimveekeuring zijn belast
moeten dan ook daaraan wel zeer in het bijzonder aan-
dacht schenken.
Schematisch weergegeven krijgt men dus het volgende
overzicht der keuringsuitspraken.
Afgekeurd.
Vormen van tuberculose.
Ie. Tuberculose gepaard gaande
met sterke vermagering en/of
hydraemie.
2e. Indien een aanzienlijke be-
zoedeling met smetstof heeft
plaats gevonden.
3e. Histologisch aangetoonde
„vrij liggendequot; tuberkelbacil-
len in lever, of milt resp.
jonge miliair tuberculose in
een dezer organen.
\ Goedgekeurd na ver-
4e. Indien het lijden in meer dannbsp;^^ afkeuring
één orgaan wordt aangetrof- ^^^ aangetaste deelen
fen en de gevallen sub 3 ^^^nbsp;^^^
bedoeld zijn uitgesloten. j pj^pb^enderen.
5e. Indien het lijden tot één or- \ Goedgekeurd na ver-
gaan is beperkt en de geval- / wijdering en afkeuring
len sub 3 bedoeld zijn uit- t van het aangetaste or-
gesloten.nbsp;/ gaan.
2. Pseudotuberculose.
Hieronder verstaat men een infectieziekte, welke zich ken-
merkt door orgaanveranderingen, die veel overeenkomst met
tuberculose vertoonen en veroorzaakt wordt door Bac. pseu-
dotuberculosis rodentium. Deze bacil is onbeweeglijk. Gram
negatief, niet zuurvast en kleurt zich aan de einden als regel
sterker. De vorm is die van een coccobacil, terwijl in den
regel enkele bacillen in ketenverband achter elkaar zijn ge-
legen.
Deze ziekte, zooals trouwens de naam reeds aanduidt,
hoort thuis bij de knaagdieren en wordt een enkele maal bij
pluimvee waargenomen.
Klinische verschijnselen.
De symptomen van deze bij kalkoenen, doch ook wel bij
andere soorten pluimvee voorkomende, ziekte zijn weinig
karakteristiek en kunnen samengevat worden in: vermage-
ring, soms partieele verlamming en een enkele maal diarrhee.
Pathologisch anatomische veranderingen.
Opvallend is een sterke zwelhng van milt en lever. In het
meerendeel der gevallen zijn laatstgenoemde organen door-
zaaid met tallooze in grootte varieerende necrotische, scherp
omschreven haarden, die grijswit tot grijsgeel zijn gekleurd.
Het is juist dit beeld, hetwelk in sterke mate aan miliair
tuberculose doet denken. In een aantal gevallen kan men
soortgelijke haarden ook in de longen waarnemen en bij uit-
zondering eveneens in de nieren.
Als begeleidend verschijnsel ontbreekt een min of meer
heftige enteritis haast nooit. Bij microscopisch onderzoek mist
men hier de „zuurvastequot; bacillen, die zooals wij zagen bij
tuberculose zoo veelvuldig aanwezig zijn.
Beoordeeling.
Ook hier hebben wij te doen met een chronische infectie-
ziekte. Mocht het ziekteproces aanleiding zijn geweest tot
aanzienlijke vermagering, dan dient het betreffende dier te
worden afgekeurd. Eveneens moet dit het geval zijn indien
een generalisatie der ziekte heeft plaats gehad.
Men mag alleen dan tot goedkeuring overgaan, indien
slechts een enkel orgaan is aangetast.
3. Vogelcholera. (Cholera avium).
Hieronder verstaat men een in den regel acuut verloopende
ziekte die veroorzaakt wordt door een der tot de groep der
„haemorrhagische septichaemiequot; verwekkende microben, nml.
Bac. bipolaris avisepticus.
Genoemde bacil is bipolair, onbeweeglijk. Gram negatief
en gemakkelijk op de gebruikelijke voedingsbodems te
kweken.
Klinische verschijnselen.
Bij de peracute (apoplectische) vorm kunnen verschillende
klinische verschijnselen geheel ontbreken.
Neemt deze ziekte daarentegen een minder snel verloop
(acute vorm), dan kan men het volgende waarnemen: de
dieren zijn suf, hebben dorst en profuse diarrhee, waarbij
de uitwerpselen met bloed zijn vermengd. Voorts merkt men
op ademnood, blauwkleurig van kam en lellen, terwijl de
dood veelal onder coma intreedt.
Bij de chronische vorm ontwikkelt zich langzamerhand:
-ocr page 233-anaemie, vermagering en tenslotte hardnekkige diarrhee.
Volgens Mc. Nutt en Murray ^s) komen ook vaak
gewrichtsontstekingen voor, gepaard gaande met periarticu-
laire abcessen, welke bij doorbraak een kazige, etterige massa
blijken te bevatten. Ook kan men zoo nu en dan in deze ge-
vallen een uitgesproken zwelling van de lellen waarnemen
z.g.n. Läppchenkrankheit — (Wattle disease), welke nadien
sequesteering van het afgestorven weefsel tengevolge heeft.
Pathologisch anatomische veranderingen.
Zooals in de peracute gevallen de klinische verschijnselen
kunnen ontbreken, zoo kunnen daarbij ook de orgaanverande-
ringen tot een minimum beperkt blijven.
Bij een minder snel verloop echter treden de verschillende
veranderingen duidelijker voor den dag. Men treft uitgebreide
haemorrhagische ontsteking van de darmmucosa aan, terwijl
ook de serosa voornamelijk van het duodenum sterk is geïn-
jiceerd. De darminhoud zelf is dun vloeibaar en met bloed
vermengd.
De lever is gezwollen en doorzaaid met kleine ontstekings-
haardjes. De milt is eveneens gezwollen en donker gekleurd.
Het pericardium is gevuld met een iets troebele, kleine fibrine
vlokjes bevattende vloeistof. Er zijn voorts petechien op het
hart en op de binnenzijde van het borstbeen.
De longen zijn bruinrood gekleurd, zeer bloedrijk en soms
zelfs pneumonisch.
In chronische gevallen vormen zich in longen en lever geel-
grijze, drooge, kazige haarden en op het peritoneum een droog
fibrineus beslag.
Diagnose en differentieel diagnose.
Van groot belang voor een juiste diagnose is het vervaar-
digen van een preparaat uit het hartebloed, waarin talrijke
ovoide, bipolaire bacillen microscopisch waarneembaar zijn.
Hiertoe is een methyleenblauw kleuring reeds voldoende.
Het hierboven geschetste microscopische beeld zal men te-
vergeefs zoeken bij vogelpest, een ziekte die in veel opzichten
met vogelcholera overeenstemt, doch die door het ontbreken
van een bacterieele oorzaak zoowel microscopisch als cultu-
reel in alle gevallen hiervan is te onderscheiden.
In dit verband dient ook nog de Klein'sche ziekte te worden
genoemd, ofschoon daarbij het haemorrhagische karakter
niet zoo uitgesproken is. De enorme zwelhng van de milt,
zooals deze bij S. gallinarum meestentijds voorkomt, zal men
bij vogelcholera missen; zulks is ook het geval met de brons-
achtige verkleuring der spieren (zie blz. 154). Zoo het
bloedpreparaat microscopisch bacillen blijkt te bevatten, zijn
deze bij S. gallinarum echter spaarzaam aanwezig en ont-
breekt eveneens het bipolaire karakter.
Pathogeniteit voor den mensch.
In de literatuur vindt men verschillende gevallen vermeld,
welke de pathogeniteit van Bac. bipolaris avisepticus voor den
mensch waarschijnlijk maken.
Volgens Z ü r n zou een patiënt na het nuttigen van een
aan deze ziekte geleden hebbende kip ernstig ongesteld zijn
geworden.
Een opsomming van dergelijke bevindingen vinden wij
gememoreerd in een artikel van de hand van een tweetal
Nederlandsche artsen (zie 219). Wij ontkenen hieraan het
volgende:
L O r e y doet mededeeling van een geval waarbij een patiënt aan sepsis
overleed en uit bloed, milt, leverabsces, galblaas en beenmerg een bacil
werd geïsoleerd, welke deze auteur om verschillende redenen voor Bac.
bipolaris avisepticus hield.
Besredka vond een soortgelijke bacil in oorlogswonden bij een drie-
tal lijders aan cerebro-spinale meningitis.
Elders isoleerde een pasteurella uit etter en urine van een patiënt
met chronische pyelocystitis.
B O ë r beschrijft het lijden van een man, die na reiniging van kippen-
hokken, waarin pluimvee aan cholera gestorven was, onder verschijnselen
van „choleraquot; was ziek geworden. Uit de ontlasting van den patiënt werd
een bipolaire bacil geïsoleerd, die men als een pasteurella determineerde.
Hundeshagen vond bij een patiënt met een influenza-broncho-
pneumonie in de etter een pasteurella. Deze bacil werd door de genoemde
auteur zeer minitieus gedetermineerd, zoowel wat betreft de biochemische
als de serologische eigenschappen, terwijl ook de pathogeniteit voor het
konijn nader werd vastgesteld.
Het bloed van den patiënt agglutineerde de stam tot 1 : 200, terwijl een
daarmede bij een konijn vervaardigd antiserum een stam van een pasteu-
rella avicida zeer sterk aglutineerde.
Bouffard vermeldt een met koorts gepaard gaande aandoenmg bi)
een patiënt, waarbij zich spierabscessen ontwikkelden en waaruit hij een
pasteurella isoleerde.
Leger en Bawey beschreven een patiënt, welke aan sepsis over-
leed, terwijl zij uit het bloed van den veretterden lever een pasteurella
Teissier, Gastinel, Reilly en Rivalier publiceerden een
geval waarbij ook de gevonden pasteurella op zijn bacteriologische eigen-
schappen nauwkeurig werd getoetst. Het vinden van een bipolaire bacil
in een empyeem was voor deze onderzoekers aanleiding om aan pest te
denken en een antiserum toe te dienen.
Hieronder volgt de ziektegeschiedenis.
Het betrof een vrouw van ongeveer 38 jaar, gravide, bij wie zich een
pleura empyeem ontwikkelde met een ziekteduur van 2 maanden. De
patiënte overleed aan sepsis. In het empyeem vond men een pasteurella
in zuivere kweek. Er werden echter geen bloedcultures aangelegd en ook
niet uit het cadaver gekweekt.
De bacteriologische eigenschappen van de gevonden microbe kwamen
overeen met die, welke aan de klassieke dierpasteurella worden toege-
kend.
Mayer en Höppli isoleerden uit een patiënt, die aM gonorrhoe
leed en aan sepsis overleed, een staafje, dat zij identiek hielden met een
der verwekkers der dierpasteurellosen.
Grekowitz meent deze bacil gevonden te hebben bij lijders aan
etterige meningitis.
Waren dit een aantal aan de buitenlandsche literatuur
ontleende gevallen, thans volgt een beschrijving van een
soortgelijk ziektegeval, hetwelk in ons land is geconstateerd
en beschreven door Mulder en Boer. 38)
Het betrof een meisje van 15 jaar, dat sinds haar vierde jaar hoestte
en sputum opgaf, in aansluiting aan kinkhoest. De algemeene toestand
van de patiënte was goed. Klinisch uitten de verschijnselen zich als een
chronische bronchitis in de linker onderkwab. Met uitzondering van enkele
toppen tot 38°, geen koorts. Lipiodol-photos toonden kleine, zakvormige
bronchie-ectasiën in de linker onderkwab aan. Het sputum was van een
muco-purulente consistentie en stonk iets. Het Gram pereparaat gaf
massa^s kleine. Gram negatieve coccobacillen te zien welke aanvankelijk
voor Haemophylus influenzae Pfeiffer werden gehouden, daar deze bac-
t°°ie in het sputum bij chronische etterige bronchitiden regelmatig wordt
''^NÏ'Skszijdige phrenicus exairese werd patiënte ontslagen Na verloop
van een jaar werd ze opnieuw klinisch onderzocht, zonder dat echter een
nauwkeurig bacteriologische differentatie van de in het sputum gevonden
kiemen was geschied.
Twee jaar nadien bevatte het sputum nog steeds zeer veel Gram negatieve
cocco-bacteriën, waarvan velen intraleucocytair waren gelegen. Thans
werd dit microorganisme wel minitieus onderzocht en wezen zoowel de
morfologische en biologische eigenschappen in de richting der pasteurel-
losen. Deze resultaten waren in overeenstemming met een gelijksoortig
onderzoek van een stam, afkomstig van het Instituut voor Parasitaire en
Infectieziekten der Veeartsenijkundige Faculteit te Utrecht. Nadat ten-
slotte eveneens de pathogeniteit voor muis en konijn vaststond, kwamen
beide auteurs tot de eindconclusie, dat men hier inderdaad met bacilliis
avisepticus te doen had.
Het is te betreuren dat geen infecties van kippen met deze
stam vermeld worden.
Vermeldenswaard is nog de volgende zinsnede uit deze
publicatie:
„Wij vermoeden, dat wij dergelijke microorganismen nog
„tweemaal geïsoleerd hebben op honderden bacteriologische
„onderzoekingen van Sputa. Zekerheid omtrent de diagnose
„pasteurella bestond in die gevallen echter niet, omdat wij
„de stammen niet volledig hebben onderzocht. In ieder geval
„is het belangwekkend, dat deze bacteriegroep, die bij onze
„huisdieren zoo'n groote pathogene beteekenis heeft, ook
„niet geheel van affiniteit voor de menschelijke slijmvhezen
„is ontbloot.quot;
Beoordeeling der aan vogelcholera lijdende dieren.
Het is een algemeen bekend feit, dat voorheen een leven-
dige handel werd gedreven juist in deze zieke dieren, tot
schade van den niets bevroedende consument. Hoe vaak
werden niet kippen en eenden in het agonale stadium, ja zelfs
„koud geslachtquot; om van onze pluimvee-centra uit hun weg
naar de groote steden en het buitenland te vinden. Door het
uitgesproken acuut karakter dezer ziekte zullen als regel die-
ren ter beoordeeling komen, welke duidelijke septichaemi-
sche verschijnselen aan den dag leggen.
Nog afgezien van het besmettingsgevaar voor den mensch
zal dan ook, mede ingevolge de op blz. 195 vermelde over-
wegingen, de meest voor de hand liggende uitspraak moeten
luiden: afkeuren en vernietigen in alle gevallen.
Moeilijk wordt deze kwestie, indien een koppel ter keu-
-ocr page 237-ring wordt aangeboden, waarvan maar een aantal dieren
duidelijke verschijnselen vertoonen (noodslachting), terwijl
de overigen weUicht in het incubatiestadium verkeeren.
In dergelijke bijzondere gevallen kan men zich door de
volgende gedachtengang laten leiden:
a.nbsp;Afkeuren van alle dieren, welke bereids bij de keuring
vóór het slachten ziek of verdacht zijn.
b.nbsp;Van een aantal klinisch gezond lijkende dieren een
bacterioscopisch onderzoek instellen.
Mocht dit laatste in het meerendeel der gevallen tot
positieve resultaten leiden, dan is afkeuring van den
geheelen koppel alleszins gewettigd.
c.nbsp;Bij negatieven uitslag van het microscopisch onder-
zoek der klinisch volledig gezonde dieren, zouden deze
voor goedkeuring in aanmerking komen.
4. Coryza.
Onder coryza contagiosa verstaat men een infectieziekte,
welke aanleiding geeft tot ontsteking van de neusslijmvliezen
en die der cella infraorbitalis en waarbij Bac. Haemophilus
coryzae gallinarum wordt aangetroffen. Dit microörganisme
behoort tot de groep der haemoglobinophyle bacteriën.
De naam coryza omvat wellicht meer dan één ziekte, ge-
zien het feit dat zoowel een korte als een lange incubatie
bekend is. Behalve de genoemde bacil is waarschijnlijk nog
een ander agens in het spel (lich. van Nelson).
Klinische verschijnselen.
De ziekte begint met niezen en neusuitvloeiïng. Deze is
in den beginne gering en dun, later wordt ze rijkelijk en dik,
gedeeltelijk met fibrine vlokken vermengd.
Tengevolge van verstopping der neusgangen ademen de
dieren niet meer door de neus, maar doen zulks door de ge-
opende snavel, (rochelende ademhahng)
Meestentijds wordt ook het slijmvlies der conjunctiva en
der cella infraorbitahs aangetast. In den beginne is deze
conjunctivitis gekenmerkt door een sero-muceus exsudaat.
terwijl ze later een meer purulent of fibrineus karakter aan-
neemt.
Door de ontsteking van het slijmvlies der cella infraorbi-
talis vormt zich vaak een verdikking onder het oog, welke
soms nog geaccentueerd wordt door het eveneens aanwe-
zige oedeem onder de oogen. Het hier gevormde exsudaat
varieert van sereus tot fibrineus.
Pathologisch anatomische veranderingen.
Deze beperken zich als regel tot een mucopurulente catarrh
der bovenste luchtwegen, conjunctivae en veelal ook de cella
infraorbitahs, hetzij uni- of bilateraal. Legt men deze open,
dan komt hieruit als regel een mucopurulent secretum te
voorschijn of zoo de ziekte reeds in een chronisch stadium
verkeert, een kleinere of grootere fibrineuze of kazige prop.
Daarnaast ziet men van tijd tot tijd een enteritis, voorna-
melijk van het duodenum benevens bloedrijkdom van ver-
schillende organen, vooral van de nieren.
In chronische gevallen lijden de dieren aan uitgesproken
cachexie en anaemie.
Differentieel diagnose.
Diagnostisch is diphtherie van belang (zie blz. 233). Des
te gecomphceerder wordt deze aangelegenheid, indien een
menginfectie in het spel is.
Beoordeeling.
Omtrent pathogeniteit voor den mensch ontbreken vast-
staande gegevens.
Zooals uit het hierboven geschetste ziektebeeld is geble-
ken, beperkt het lijden zich tot plaatselijke veranderingen.
Men zal dus mogen volstaan met afkeuren der aangetaste
deelen, in dit geval dus de kop.
Indien echter het dier eveneens in belangrijke mate is ver-
magerd, zal algeheele afkeuring moeten volgen.
5. Salmonellosen.
a. Salm, gallinarum. — Klein'sche ziekte. — Typhus
avium.
Hieronder verstaat men een contagieuze, veelal acuut ver-
loopende ziekte, voornamelijk gekenmerkt door ernstige alge-
meene ziekteverschijnselen, inclusief profuse diarrhee, welke
veroorzaakt wordt door Bacterium S. gallinarum. Deze bacil
is onbeweeglijk. Gram negatief en gemakkelijk te kweken op
verschillende voedingsbodems.
Klinische verschijnselen.
Als regel zijn de dieren lusteloos en zonderen zich gaarne
van de rest af. Zeer spoedig treedt een dunne, groengele
diarrhee op, tengevolge waarvan de veeren rondom de cloaca
door faeces aan elkaar zijn gekleefd. De eetlust is geheel
verdwenen, terwijl de ademhahng is versneld.
Pathologisch anatomische veranderingen.
De groenbruine, bronsachtige verkleuring van de lever en
de bijzondere tint der spieren, welke een lichtere kleur aan-
nemen, nadat zij aan de buitenlucht zijn blootgesteld, wor-
den door een aantal onderzoekers als pathognomonisch aan-
gemerkt.
Ook kan men in de lever vaak onder de kapsel kleine,
grijze, necrotische haarden waarnemen. Bovendien is dit or-
gaan meestentijds gezwollen, iets wat in nog sterkere mate
voor de milt geldt. De darm is veelal catarrhaal ontstoken,
waarbij het gevormde exsudaat, hetzij slijmerig en zeer rijke-
lijk, of meer purulent en gering is.
De darmmucosa is hierbij gezwollen plaatselijk hyperae-
misch en vertoont in subacute gevallen grijswitte haarden.
De nieren zijn bloedrijk en gezwollen. In subacute gevallen
kunnen in de hartspier vaak promineerende haarden worden
waargenomen.
Differentieel diagnose.
Men houde er zich van overtuigd, dat de klinische diag-
-ocr page 240-nose in het meerendeel der gevallen moeilijkheden zal bie-
den. Als regel verloopt deze Klein'sche ziekte niet zoo acuut
als b.v. vogelpest en cholera. Bij de sectie daarentegen treedt
het verschil tusschen deze ziekten meestal duidelijk voor den
dag. De sterk op den voorgrond tredende zwelling van de
milt .zooals we die meestal te zien krijgen bij S. gallinarum,
ontbreekt bij cholera en pest. Voor deze twee laatste ziekten
is het haemorrhagisch karakter doorslaggevend. Daarente-
gen ontbreken bij S. gallinarum petechien bijna steeds. Hier-
aan kan men tenslotte nog het verschil in microscopisch
bloedbeeld toevoegen, hetwelk eigenlijk voor cholera ten
allen tijde karakteristiek is te noemen. Zoo ziet men bij
Klein'sche ziekte slechts enkele, op cohbacillen gelijkende
staafjes in het gezichtsveld, terwijl ook het typische bipolaire
karakter der vogel-cholera bacillen ten eenenmale ontbreekt.
Beoordeeling van dieren lijdende aan S. gallinarum.
Deze beoordeeling kan beter besproken worden wanneer
ook de andere tot de groep der Salmonellosen behoorende
ziekten vermeld zijn.
b. Salmonellosis pullorum.
Hiermede heeft men op het oog een bij kuikens meestal
acuut en bij volwassen dieren chronisch verloopende infectie-
ziekte. Het lijden wordt veroorzaakt door Bacterium S. pullo-
rum, welke evenals de 5. gallinarum onbeweeglijk. Gram
negatief en met de gebruikelijke anihne kleurstoffen gemak-
kelijk kleurbaar is.
Klinische verschijnselen.
Zooals de naam reeds aanduidt, hebben wij hier te doen
met een echte kuikenziekte. Jonge kuikens worden echter
niet ter slachting en dus ook niet ter keuring aangeboden.
Binnen het kader van deze studie zijn voor ons alleen
van belang die dieren, welke als slachtdieren in aanmerking
komen. Om deze redenen zal dan ook slechts de chronische
vorm van dit lijden een onderwerp van bespreking uit-
maken.
De verschijnselen bij volwassen dieren dan, kunnen be-
staan uit: vermagering, anaemie, lusteloosheid en zoo nu en
dan diarrhee, met als gevolg hiervan besmeuren en samen-
plakken van de veeren rondom de cloaca.
In die gevallen waar zich een chronische oöphoritis en
peritonitis heeft ontwikkeld met een hieraan aansluitende
hydrops ascitis, kan men de typische „hangbuikquot; opmerken.
Phathologisch anatomische veranderingen.
Het meest op den voorgrond tredend is wel de oöphoritis.
Hierbij zijn de min of meer duidelijk ontwikkelde follikels
aan kortere of langere stelen opgehangen. Sommige van
deze follikels zijn nog in het bezit van de normale kogelvorm
met bloederige inhoud, andere daarentegen door ineen-
schrompeling sterk gedeformeerd. Bij laatstgenoemden is de
dooiermassa ingedikt en de membraan ondoorzichtig gewor-
den. Vaak is ook de eileider in het proces betrokken en om-
sluit een uit ingedikte dooier of eiwit bestaande, veelal
strengvormige, grijswitte of geelachtige massa.
De chronische peritonitis gaat, zooals we reeds eerder
opmerkten, in sommige gevallen gepaard met een min of
meer sterke omvangsvermeerdering van de buik.
In de buikholte heeft zich een sereus exsudaat opge-
hoopt, waartusschen de verschillende organen zijn gelegen,
wier oppervlak soms met een fibrineus beslag is bedekt.
Vaak zijn de darmlussen met elkaar verkleefd of vergroeid
en plaatselijk tot een tamelijk dikke, stugge buis vervormd.
De milt is meestal sterk vergroot, terwijl de Malpighische
lichaampjes duidelijk voor den dag treden.
De lever is ook weer sterk gezwollen en hierbij murw
van consistentie. Vaak is dit orgaan doorzaaid met kleine
necrotische haarden.
In het hart kan men vrij dikwijls witte tumorachtige ont-
stekingshaarden van wisselende grootte waarnemen. Deze
afwijking ziet men wel eens gecombineerd met een sero-
fibrineuze of purulente pericarditis.
In de longen vindt men in zeldzame gevallen haardsge-
wijze Pneumonien.
De darmmucosa is in ernstige gevallen bezet met grijs-
witte ontstekingshaarden.
Beoordeeling.
Zie opmerking bij Klein'sche ziekte. (Blz. 224).
c. Salmonellose bij de eend. 30) 74)
Deze ziekte komt bij volwassen eenden alleen in chroni-
schen vorm voor, zij wordt veroorzaakt door een tweetal
varianten, behoorende tot de groote groep der Salmonellas
nml. 5. typhi murium en 5. enteritidis var. essen.
De voornaamste orgaanafwijking bestaat uit een oophoritis,
waarbij de eifolhkels een inhoud hebben, die te visceus, deeg-
achtig of verhard is, terwijl zij eigenaardig staalblauw ver-
kleurd zijn.
Behalve het ovarium kunnen ook andere organen aange-
tast worden, zoodat ook bij de volwassen eend de mogelijk-
heid bestaat dat de bacillen zich gelocahseerd hebben in de
parenchymateuze organen, beenmerg, darmen enz.
De oophoritis kan oorzaak zijn dat abnormale folhkels
losgelaten worden van het ovarium, zoodat zij los in
de buikholte terecht komen en daar aan buikwand of buik-
organen gaan verkleven. Het is mogelijk, dat hierdoor een
meer of minder uitgebreide peritonitis met vochtvorraing
ontstaat. Eenden met een „hangbuikquot; zijn daarom verdacht
van Salmonellose.
d. Salmonellose bij de duif.
Dit lijden wordt veroorzaakt door een bepaalde variant
van de S. typhi murium groep.
Klinisch treden op den voorgrond: diarrhee, vermagering,
terwijl bij een meer chronisch verloop de z.g.n. vleugellam-
heid een kenmerkend symptoom vormt. Zoo nu en dan zijn
de ontstoken gewrichten, met name elleboog- en schouder-
gewricht, plaatselijk verdikt en gezwollen.
De pathologisch anatomische veranderingen zetelen vol-
-ocr page 243-gens E b e r — naast genoemde gewrichtsontstekingen —
voornamehjk in longen, darm, geslachtsorganen, borstmus-
culatuur en lever.
De borstmusculatuur vertoont grijsgele, langgestrekte
haarden, welke steeds in de lengterichting der spiervezels
zijn gelegen. In de longen bevinden zich, vooral in het be-
ginstadium der ziekte, kleine witgrijze tot grijsgele haardjes,
welke bij verder voortschrijden van het ziekteproces tot
grootere haarden conflueeren om tenslotte in verkazing
over te gaan. Het darmslijmvhes is bezet met ovale, ring-
vormige, grijswitte haardjes, welke duidelijk door de serosa
van de ongeopende darm zijn op te merken. In den beginne
is het slijmvhes over de haardjes nog intact, doch later ont-
staan vlakke, grijsgele, diphtheroide membranen.
De veranderingen aan de geslachtsorganen bestaan, voor
zoover de mannelijke dieren betreft, uit zwelling der testikels
waarvan het parenchym vaak in een grijsgele, kazige massa
is veranderd. Bij de vrouwelijke dieren zijn de beide ovaria
in ontwikkeling ten achter gebleven en vertoonen de folhkels
een grijsgeel en troebel aspect. De eileider is soms fibrineus
ontstoken.
In de lever kan men in een aantal gevallen kleine,, grijs-
gele necrotische haardjes waarnemen.
Bij insnijden der ontstoken gewrichten komt hieruit een
roodgele vloeistof, waarin zich stolsels bevinden.
e. Beoordeeling van gevogelte, lijdende aan Salmonellose.
Reeds konden Smith en Ten Broeck 64) in 1915
een oplosbaar toxine isoleeren uit S. galhnarum.
Zoowel de verwekker van de Klein'sche ziekte, als die der
S. pullorum, zijn beide variëteiten, welke ten nauwste ver-
want zijn aan voor den mensch, pathogene „Salmonellasquot;.
In de literatuur zijn enkele gevallen bekend geworden
waar deze micro-organismen oorzaak zijn geweest van voed-
selvergiftiging.
Zoo vermeldt o.a. Schönberg 54) gen geval van
voedselvergiftiging, veroorzaakt door kippenvleesch, dat
als volgt verhep. Na het eten van gebraden kip wa-
ren twee personen ernstig ziek geworden, één stierf zelfs
na anderhalve dag. De rest van de kip, bestaande uit vleu-
gels en hals, werd ter onderzoek opgestuurd. In het vleesch
zelf waren geen vleeschvergiftigers aan te toonen. Wel
groeiden verdachte koloniën uit het beenmerg van de vleu-
gelbeenderen. Deze bacteriën bleken na serologisch en cul-
tureel onderzoek, Gärtner bacillen te zijn, welke zeer pa-
thogeen waren voor de muis.
Ook bij kippen komen dus echte Gärtner-stammen voor,
welke tot voedselvergiftiging aanleiding kunnen geven.
Ook vermeldt Dr. R u y s een soortgelijk geval, hetwelk
hieronder nog nader zal worden gememoreerd (zie blz. 229).
Komende tot de beoordeeling van dergelijke dieren in
engeren zin, mag zoowel aan de hand van bovengenoemde
feiten alsmede uit hygiënische overwegingen, onze keurings-
uitspraak niet anders luiden dan:
Algeheele afkeuring van het betreffende dier in alle ge-
vallen.
Eend.
Overgaande naar de veroorzakers der Salmonellose bij
eenden, n.1. S.typhi murium en S. enteritidis var. essen, mer-
ken wij op, dat deze beide variëteiten zeer zeker patho-
geniteit voor den mensch bezitten.
Hoewel wij niet in den breede over de samenhang der
Salmonellosen hoeven uit te wijden, is het hier wel de aan-
gewezen plaats de gevallen te vermelden waar genoemde
microörganismen aanleiding hebben gegeven tot een voed-
selvergiftiging.
Hierbij zal uit den aard der zaak de z.g.n. eieren-infectie
verder buiten bespreking blijven, al moeten zij onder verwij-
zing naar de monografieën van Zwanenburg 74) en
Jansen 3o) ^el genoemd worden.
Voedselvergiftigingen in Nederland, veroorzaakt door
-ocr page 245-het eten van gevogelte, vinden wij beschreven door
Ruys. 49) 50)
In den zomer van 1935 deden zich te Amsterdam op ver-
schillende tijdstippen eenige voedselvergiftigingen voor na
het gebruik van eendensoep. Bij nauwkeurige ondervraging
bleek steeds, dat het eenige voedingsmiddel, dat als infectie-
bron in aanmerking kwam, de eendensoep was. In deze ge-
zinnen bestond de gewoonte de soep uren op een zeer laag
pitje te laten trekken. De soep, die hierbij nauwelijks warm
bleef, werd later gekookt, maar waarschijnlijk is dit opko-
ken niet lang genoeg voortgezet om ook binnen in de eend
de temperatuur hoog genoeg te laten stijgen om eventueel
aanwezige ziektekiemen te vernietigen.
In 4 gezinnen met 16 patiënten (waaronder 1 sterfgeval),
werden bij alle huisgenooten, die van de soep hadden gege-
ten, paratyphus B bacteriën gekweekt. Het eigenaardige
was echter, dat het niet gelukte uit het restantje soep ziek-
tekiemen te isoleeren. Het vermoeden, dat de paratyphus
bacteriën bij het opkoken wel in de soep zouden zijn gedood,
maar niet in het vleesch, werd waarschijnlijk gemaakt bij
een soortgelijke voedselvergiftiging na gebruik van kippen-
soep. Ook dit keer werden in de soep zelf geen paratyphus-
bacteriën gevonden. In tegenstelling tot de andere onder-
zoekingen kwam nu echter een vrij groot stuk van de vogel
mee. Het bleek, dat binnen in een poot het vleesch nog
bijna rauw was en hieruit konden paratyphus-bacteriën
gekweekt worden, die tot het zelfde type behoorden als
de bij de patiënten gekweekte stammen. Het lijkt hierdoor
dus waarschijnlijk, dat ook bij de overige gevallen zich bin-
nen in de eend, die geheel verorberd was, nog levende ziek-
tekiemen hebben bevonden. Het is bekend, dat paratyphus
B bacteriën bij eenden in darmkanaal, eidooier en eileider
kunnen voorkomen. Of in deze gevallen de dieren acuut
ziek zijn geweest met een generahsatie van de infectie of
dat de ziektekiemen van buiten af zich gedurende de pe-
riode van het trekken van de soep binnen in de weefsels
vermeerderd hebben, is moeilijk uit te maken.
De gekweekte stammen behoorden 3 maal tot het Aert-
-ocr page 246-rijcke type (ook de stam uit de kip) en 1 maal tot het Gärt-
nertype.
Voor het jaar 1937 vermeldt de statistiek van de Afdee-
ling Volksgezondheid van den Gem. Geneeskundigen en
Gezondheidsdienst van Amsterdam in totaal 24 patiënten,
verdeeld over 5 gezinnen, welke ziek werden na het eten
van eendensoep.
Meestal was van het voedsel niets overgebleven, maar
wezen alle gegevens er op, dat het genoemde voedsel de
oorzaak van de infectie was. Uit de soep zelf werd' welis-
waar de ziekteverwekker niet gekweekt, wel uit het vleesch.
Eenmaal gelukte het uit beenmerg, paratyphus B bacteriën
te isoleeren.
De geïsoleerde cultures behoorden in de meerderheid der
gevallen tot het type Aertrycke.
Komende tot de eigenlijke beoordeehng, mogen wij in de
eerste plaats opmerken, dat de keuring vóór de slachting
slechts weinig aanhoudingspunten zal opleveren. Immers
zijn de klinische verschijnselen bij eenden over het algemeen
uiterst vaag.
Om deze redenen zal zich de beoordeehng dan ook voor-
namelijk richten naar de bevindingen bij de keuring na het
slachten .
Treft men hier afwijkingen aan welke wijzen op „Salmo-
nellosequot;, dan is zonder twijfel afkeuring van het geheele
dier in alle gevallen noodzakelijk. Dit laatste zal o.a. het
geval zijn bij aanwezigheid van een oöphoritis, nog afgezien
van de vraag of daarbij ook andere organen in het proces
zijn betrokken.
Indien men bij het keuren van een koppel eenden er een
aantal heeft aangetroffen met duidelijke verschijnselen van
Salmonellose, zal het gewenscht zijn andere dieren die hchte,
niet geheel kenmerkende afwijkingen doen zien, eveneens de
goedkeuring te onthouden.
Het zou logisch zijn bij deze dieren een bacteriologisch
onderzoek in te stellen, doch het is zeer de vraag of dit met
de in een keuringsdienst beschikbare tijd en hulpmiddelen
uitvoerbaar is.
Uit practische overwegingen wordt daarom voor zieke
dieren afkeuring voorgeslagen.
Besluiten wij deze paragraaf met de verwijzing naar blz.
175, waar reeds de stelregel wordt aangegeven: verwijde-
ring en afkeuring van ovarium en eileider bij alle eenden.
D. Door virus veroorzaakte ziekten.
1. Vogelpest. (Pestis avium).
Vogelpest is een veelal doodelijk verloopende acute infec-
tieziekte, welke veroorzaakt wordt door een ultravisibel
virus.
De incubatietijd bedraagt 1—5, meestal echter 2—3 da-
gen, terwijl de mortaliteit 90—95 % bedraagt.
Genoemde ziekte is nauw verwant aan de „Pseudo-pestquot;,
welke echter voor ons land geen beteekenis heeft (Neder-
landsch Oost-Indië).
t
Klinische verschijnselen.
In tegenstelling met vogelcholera zijn voor deze ziekte
alleen de hoenderachtigen gevoehg. Het ware dan ook beter
te spreken van „hoenderpestquot; in plaats van „vogelpestquot;.
Door Baude181) is een geval van eendenpest beschreven.
De voornaamste klinische verschijnselen bij pest kunnen
als volgt worden samengevat. Zij omvatten: slaperigheid,
lusteloosheid, geen eetlust, hooge temperatuur (44—45° C.).
De dieren nemen een ineengedoken houding aan, waarbij de
veeren overeind staan. Er is een opvallende blauwroode, tot
zwartroode verkleuring van kam en lellen, terwijl in een
aantal gevallen ook oedemen aan kop en lellen voorkomen.
Verder vertoonen de dieren ademnood door overmatige
hoeveelheden slijm in bronchien, trachea en keelholte.
Ook uit snavel en neusgaten komt bij druk een grijze tot
roode slijmachtige massa te voorschijn. Vaak completeeren
krampachtige bewegingen van den kop, welke aanvallen
tenslotte overgaan in ataxie en verlammingsverschijnselen,
het hierboven geschetste ziektebeeld.
De totale duur van de ziekte bedraagt ongeveer 2—4
dagen.
Pathologisch anatomische veranderingen.
In peracute gevallen kunnen de hieronder genoemde ver-
anderingen, afgezien van een sterkere bloedvulling van milt
en nieren, zich beperken tot enkele puntvormige bloedingen
in de hartspier, terwijl het pericardium zelf gevuld is met
een lichtbruine barnsteenachtige vloeistof. Typeerend voor
vogelpest zijn wel de bloedingen op de overgang van klier-
naar spiermaag. Veelal is ook het slijmvlies van de trachea
hyperaemisch en bezet met petechien. De lever vertoont
eveneens bloedingen, hetzij in den vorm van roode vlekjes,
hetzij als petechien; bovendien is dit orgaan gezwollen en
murw van consistentie.
Ook milt en nieren zijn soms sterk gezwollen, terwijl een
heftige enteritis vaak niet ontbreekt.
Diagnose en differentieel diagnose.
Gemakkelijk is deze ziekte te verwisselen met vogelcho-
lera, daar zoowel de klinische verschijnselen alsmede de pa-
thologisch anatomische veranderingen veel overeenkomst
met elkaar vertoonen, waarbij voor beiden het haemorrha-
gisch karakter op den voorgrond staat.
Van groot belang is in dit opzicht het maken van een
uitstrijkje van hartebloed — zie blz. 217 — hetgeen natuur-
lijk bij pest geen bacteriëele elementen zal bevatten.
Beoordeeling.
Vogelpest is een typisch acuut verloopende infectieziekte.
Men zal dus steeds dieren ter beoordeeling krijgen, welke
ernstig ziek zijn en alle symptomen van een septichaemisch
lijden vertoonen, zooals dit ook bij cholera het geval is.
Maar hier zijn dan geen dierpathogene microben, doch is
een dierpathogeen virus in het spel.
Mede gedachtig aan de stelregel, dat geen dieren, die een
mensch of dier pathogeen agens herbergen als voedsel ge-
schikt zijn te achten, mogen dergelijke dieren onder geen
beding in het verkeer worden toegelaten en moet in alle
gevallen tot afkeuring worden overgegaan.
2. Diphtherie en vogelpokken.
Epitheliosis contagiosa cutis et mucosae avium.
Hieronder verstaat men een acuut of chronisch verloo-
pende infectieziekte, gekenmerkt door hetzij ontsteking der
kopslijmvhezen onder vorming van membranen (diphtherie);
hetzij door typische veranderingen van de huid (pokken op
kam, lellen en huid), welke ziekte veroorzaakt wordt door
een filtreerbaar virus — het pokkenvirus.
Klinische verschijnselen.
A.nbsp;Diphtherie.
Sterk op den voorgrond treden hier de gele, kazige pseu-
do-membranen op de slijmvliezen. Slijmvhes, dat door dit
virus wordt aangetast, reageert hierop in den beginne met
een uitgesproken hyperaemie. Vervolgens vormt zich een
helder sereus exsudaat, waarna tenslotte genoemde mem-
branen ontstaan. Deze membranen zetelen voornamelijk op
mond- en keelslijmvliezen, doch reeds spoedig wordt ook
het slijmvlies van de trachea mede in het proces betrokken.
Als algemeene verschijnselen zou men verder nog kunnen
noemen: lusteloosheid, een enkele maal diarrhee en indien
het ziekteproces eenigen tijd duurt, toenemende vermage-
ring. Door de ademnood respireeren de dieren met geopende
snavel (verstikkingsdood).
B.nbsp;Pokken.
Veelal zetelen deze op de huid van kop, kam, lellen en in
de omgeving van de neusgaten.
In den beginne doen ze zich voor als een fijn grijs beslag,
om spoedig in kleine, grijsroode tot roodgele knobbeltjes
over te gaan, welke tenslotte tot donkerbruine erwtgroote
pokken erupties worden. Vrij zelden ontwikkelen zich deze
erupties over de rest van het lichaam. Bij duiven kan men
vaak pokken op de teenen waarnemen.
Pathologisch anatomische veranderingen der inwendige
organen.
Naast de reeds opgesomde veranderingen der slijmvliezen
zou men nog kunnen noemen, haemorrhagische enteritis en
zwelhng van milt en lever.
Verwantschap tusschen vogelpokken en andere poksoorten.
Volgens van Heelsbergen^e) zijn de pokken der ver-
schillende huisdieren met inbegrip van die welke bij pluim-
vee voorkomen, slechts variëteiten van een waarschijnlijk
van den mensch stammend pokkenvirus.
Het gelukte hem, met het virus der vogelpokken bij het
kalf en bij het konijn duidelijk pokken — bij het paard, een
stomatitis pustulosa — op te wekken en voorts bij de kip met
het virus van de stomatitis van het paard en ook met vac-
cine-virus pokken, welke van de echte vogelpokken niet wa-
ren te onderscheiden.
Volgens Löwen t:h alquot;) past zich ook het duivenvirus op het konijn
aan en verwekt bij deze diersoort bij cutane enting typische pustulae met
delvorming.
Ook aan T o y o d a gelukte het vogelpokken op konijnen en caviae
over te enten, terwijl ze ook bij den mensch de oorzaak waren van
typische pokerupties.
De door Eberbeck s») verrichte vergelijkende onderzoekingen over
de histologische bouw der vogel- en zoogdierpokken, hebben eveneens
typische verwantschap doen blijken.
Nederveen''^9) is eveneens de meening toegedaan dat
vaccine en vogelpokken-virus nauw aan elkaar verwant zijn.
Hij motiveert zulks als volgt:
Ie. veroorzaakt vogelpokvirus bij konijn, kalf en kinderen
typische ziekteverschijnselen;
2e. ontwikkelen zich bij het konijn Guarnierische
hchaampjes;
3e. veroorzaakt het vogelpokvirus na passage door het
kalf, bij kippen zoowel pokerupties als diphtherische
membranen.
Beoordeeling.
Reeds in de omschrijving dezer ziekte is gebleken, dat dit
lijden zoowel een acuut als een chronisch karakter kan aan-
nemen. De practijk der keuring zal ons echter leeren, dat
laatstgenoemde vorm verreweg de belangrijkste is. Dit heeft
er toe geleid deze ziekte te beschouwen als een, zich tot
plaatselijke veranderingen beperkend lijden. Om deze reden
zal men mogen volstaan met afkeuren der aangetaste deelen.
Indien echter het dier in belangrijke mate is vermagerd,
zal algeheele afkeuring moeten volgen.
3. Neurolymphomatosis gallinarum.
Met deze naam duidt men een meestentijds chronisch
verloopende aandoening bij kippen aan, welke zich khnisch
kenmerkt door toenemende verlammingsverschijnselen en
die volgens de meeste auteurs veroorzaakt wordt door een
virus.
Klinische verschijnselen.
Het lijden uit zich voornamelijk in toenemende verlam-
ming der extremiteiten.
De eerste symptomen bestaan uit atactische bewegingen
(wankelende gang). Veelal beginnen de verschijnselen aa^
één been; een eenzijdige verlamming is hiervan het resul-
taat. Het is echter ook mogelijk, dat beide beenen tegelijk
in het proces worden betrokken. Een enkele maal verlam-
men eveneens de vleugels, ze hangen dan slap langs het
hchaam naar beneden.
Niettegenstaande de eetlust goed blijft, worden de dieren
toch steeds magerder, doordat ze het voedsel niet meer kun-
nen bereiken. Diarrhee en cachexie completeeren dit ziekte-
beeld.
Een enkele maal neemt men ook wel blindheid waar; de
grijze kleursveranderingen van de iris zijn voor deze geval-
len typeerend. Ook behooren krampen van de nekspieren en
hersenverschijnselen in den vorm van clonische krampen niet
tot de zeldzaamheden. Totale verlamming is echter een uit-
zondering.
Pathologisch anatomische veranderingen.
Bij een chronisch verloop der ziekte komt het tot spier-
atrophie van de aangetaste extremiteiten, zoomede een min
of meer uitgesproken vermagering, afhankelijk van de duur
en de intensiteit van het lijden.
De voornaamste veranderingen bestaan uit een duidelijke
verdikking en grijsgele verkleuring van verschillende zenuw-
stammen. Vooral in de plexus brachialis vindt men de hier
genoemde veranderingen wel het meest typisch, ofschoon
ook de plexus lumbahs en de nervus ischiadicus en de ner-
vus vagus vaak mede in het proces zijn betrokken.
De diagnose zal in het meerendeel der gevallen reeds kli-
nisch zijn te stellen, wanneer de dieren levend ter onderzoek
komen. Hierbij dient men zich echter rekenschap te geven
van het feit, dat ook verschillende parasitaire ziekten, zooals
coccidiose en lintwormen, benevens a-avitaminose verlam-
mingsverschijnselen kunnen veroorzaken.
Aan de hand van het hierboven geschetste pathologisch
anatomische beeld en hetgeen voor genoemde andere ziek-
ten ter plaatse is vermeld, zal echter de diagnose geen on-
overkomelijke bezwaren meer opleveren.
Beoordeeling.
Zooals wij hierboven gezien hebben, beperkt het lijden
zich hoofdzakelijk tot enkele zenuwbanen en stammen. Is
vermagering dan ook uit te sluiten, dan zou na verwijdering
der aangetaste deelen tot onvoorwaardelijke goedkeuring
besloten kunnen worden.
Het is echter de vraag of zulk een dier nog verhandelbaar
is. Waar mogelijk zal de verkoop in den vorm van poulet
kunnen geschieden.
Bij verregaande vermagering en/of aantasting van een groot
aantal zenuwen, zal echter tot afkeuring besloten moeten
worden.
4. Leucaemie.
Deze naam werd gegeven aan een waarschijnlijk door een
filtreerbaar virus veroorzaakte ziekte, welke gekarakteri-
seerd is door vorming van z.g.n. „leucaemischequot; veranderin-
gen in verschillende organen.
Klinische verschijnselen.
Deze zijn over het algemeen weinig typeerend. Als regel
zal men de diagnose dan ook pas post mortum kunnen
stellen. In sommige gevallen echter treedt een duidelijke
anaemie op. Kam en lellen zijn bleek, terwijl het dier zelf
vermagerd is. In enkele gevallen is men tijdens het leven in
staat bereids een vergrooting van de lever, die dan over de
achterrand van het borstbeen uitsteekt, door voorzichtig
palpeeren van de buikwand vast te stellen.
Pathologisch anatomische veranderingen.
Hierbij vallen vooral de veranderingen in de lever, de
milt en de nieren — laatstgenoemde organen echter in min-
dere mate - op. De normaal 40 gr. wegende lever kan bij
deze aandoening een gewicht bereiken van 300—400 gr.
Nu eens vertoont de vergroote lever een typisch rood-
violette kleur, zonder dat men van een bepaalde teekening
kan spreken, dan weer is de kleur hchtbruin met donkerroode
strepen en vlekken. In andere gevallen daarentegen worden
in elkaar overgaande promineerende, knobbehge, grijswitte
haarden gevormd en is het orgaan zelf zeer murw van con-
sistentie. Ruptuur van een dusdanig veranderde lever be-
hoort dan ook lang niet tot de zeldzaamheden.
Bij de milt krijgt men eigenlijk in wezen dezelfde verhou-
dingen, d.w.z. gewichtstoename, gelijkmatig roodviolette of
bruinroode kleur, waarbij de miltfolhkels duidelijk geaccen-
tueerd zijn. Ook worden wel vaag omschreven grijswitte
haarden van verschillende grootte gevormd.
De nieren zijn óf door een haardvormige, óf door een
diffuse infiltratie meestal tot het drievoudige vergroot.
In vergelijking met de lever, de milt en de nieren, worden
de overige organen slechts zelden in het ziekteproces be-
trokken. In ongeveer 3 % der gevallen zijn de ovaria leuco-
tisch veranderd, idem de longen, waarin eveneens grijswitte
haarden worden opgemerkt.
Een typische verandering vertoont in sommige gevallen
de hartspier, waarbij de leucotische infiltraties het aanzien
kunnen geven aan een z.g.n. „paalhartquot;.
Rest nog te vermelden dat het darmslijmvhes in een aan-
tal gevallen, hetzij diffuus of ook wel knobbelvormig, is ver-
dikt.
Beoordeeling.
Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat die gevallen, waarbij
aanzienlijke metastase of vermagering aanwezig is, niet voor
goedkeuring in aanmerking mogen komen. Heeft het lijden
zich echter beperkt tot een enkel orgaan, hetgeen bovendien
nog gemakkelijk kan worden verwijderd, dan zal nog goed-
keuring kunnen plaats hebben.
E. Door protozoen veroorzaakte ziekten.
1. Coccidiose.
„Coccidiosequot; is een ziekte, gepaard gaande met enteritis,
welke veroorzaakt wordt door protozoen uit de groep der
Sporozoa.
Men neemt thans vrijwel algemeen aan dat verschillende
soorten coccidiën in het spel zijn en wel:
10. Eimeda tenella.
Genoemde soort komt alleen bij kuikens voor, waar ze
oorzaak kan zijn van uitgebreide sterfte. De zitplaats beperkt
zich tot de beide coeca, welke heftig ontstoken kunnen zijn.
20. Eimeda mitis.
Wordt aangetroffen in de dunne darm bij volwassen
dieren.
30. Eimeda acervulina.
Leeft eveneens in de dunne darm van volwassen dieren.
Laatstgenoemde twee soorten zijn echter niet bijzonder pa-
thogeen.
40. Eimeda maxima.
Deze soort zetelt in het middelste- en achterste gedeelte
van de dunne darm bij volwassen dieren. Door haar uitge-
sproken pathogeniteit is ze zoo nu en dan oorzaak eener
heftige ontsteking daar ter plaatse.
Het feit dat Eimeria tenella uitsluitend bij kuikens voor-
komt. doet ze verder voor ons onbelangrijk zijn. Wel van be-
teekenis is echter Eimeria maxima.
Over het algemeen zijn oudere dieren alleen drager dezer
coccidiën en mede door hun grootere weerstand blijven
symptomen vaak uit. Indien men verschijnselen waarneemt,
bestaan deze uit: vermagering, niet eten, diarrhee en paresen
der ledematen, waarvan ongecoördineerde bewegingen het
gevolg kunnen zijn.
Pathologisch anatomische verandedngen.
Zooals reeds werd opgemerkt zijn deze te vinden in
de dunne darm. Doordat de gametocyten diep in de darm
epithehën doordringen, zijn hiervan bloedingen iri de mucosa
het gevolg, terwijl de darmwand zelf als geheel sterk ver-
dikt kan zijn.
Diagnose.
Slechts het aantoonen der oöcysten, hetzij in de faeces of
darminhoud, is hier doorslaggevend. Bij de chronische vorm
met weinig verschijnselen en geringe pathologische anato-
mische veranderingen, is het aantal aantoonbare oöcysten
van beteekenis. Vooral in die gevallen waar men bij zieke
dieren weinig oöcysten aantreft, kan men gemakkelijk met
coccidiëndragers te doen hebben, welke bovendien nog aan
andere ziekten lijdende kunnen zijn. Tot het stellen eener
juiste diagnose is dan ook een natief preparaat van de darm-
inhoud in dit opzicht onontbeerlijk.
Beoordeeling.
Coccidiose is voor alles een darmlijden. Van de algemeene
verschijnselen is vooral in chronische gevallen de vermage-
ring wel het voornaamste symptoom. Zulke dieren zullen
dan ook alleen voor afkeuring in aanmerking komen.
Anders is het gesteld met die dieren, welke nog in uitste-
kende voedingstoestand verkeeren. Hier kan volstaan wor-
den met afkeuring van het darmkanaal.
2. „Blackheadquot;.
Blackhead — entero-hepatitis infectiosa is een speciaal bij
kalkoenen voorkomende infectieziekte, die zich klinisch ken-
merkt door een zwartblauwe verkleuring van de oppervlak-
kige deelen van den kop; pathologisch anatomisch door
necrotische haarden in den lever en pseudomenbraneuze
deels ook ulcereuze ontsteking van een of van beide blinde
darmen.
Omtrent de eigenlijke oorzaak van dit lijden bestaat nog
geen volledige overeenstemming. Langen tijd werd over het
algemeen Histomonas meleagridis (Tyzzer) als de veroorza-
ker van de ziekte aangezien.
Volgens latere onderzoekingen echter van Wetzel en
E n i g k 71) zou Mycotorula albicans, een schimmel, als infec-
tieus agens een rol spelen. Genoemde schimmel leeft sapro-
phytisch in het darmkanaal der hoenderachtigen en zou alleen
pathogene eigenschappen verkrijgen bij verminderde weer-
stand van de betreffende vogel.
Klinische verschijnselen.
Deze zijn aanvankelijk weinig karakteristiek.
De dieren zijn lusteloos, laten kop en veeren hangen. Bij
de diarrhee, welke vrijwel nooit ontbreekt, is de darm-inhoud
eerst wit tot geelachtig van kleur, later meer groenachtig,
slijmerig en stinkend. De ingedroogde faecesmassa doet de
veeren rondom de cloaca samenkleven. Op den duur verma-
geren de dieren. Door gestoorde bloedcirculatie ontstaan
tenslotte — echter niet steeds even duidelijk —, de typische
veranderingen aan den kop, waaraan deze ziekte haar naam
te danken heeft.
Pathologisch anatomische veranderingen.
De beide coeca zijn vergroot, met gas gevuld, terwijl de
geelgroene inhoud veelal deegachtig van consistentie is, zon-
der bloedbijmenging. De verdikte darmwand vertoont het
beeld van een heftige, pseudomembraneuze of ulcereuze ont-
steking. Ook zijn de coeca vaak met het omhggende weefsel
verkleefd, waardoor een locale of zelfs algemeene peritonitis
geen uitzondering is.
De lever is vergroot, in het bezit van circumscripte, wit-
gele, ronde necrotische ontstekingshaarden, vaak door een
verdikte wal omgeven.
Diagnose.
De klinische diagnose zal in veel gevallen geen moeilijk-
heden opleveren. Typisch zijn natuurlijk de veranderingen
aan den kop. Zooals echter hierboven reeds werd opgemerkt
komen deze niet steeds even duidelijk tot uiting, maar men
zal in de haarden in de inwendige organen ten allen tijde de
parasieten in overvloed kunnen aantreffen.
Volgens Bardelli en Menzani 2) kan de diagnose
-ocr page 258-slechts gesteld worden door faecesonderzoek en door het
waarnemen der pathologisch anatomische veranderingen,
welke vooral in het voortgeschreden stadium der ziekte
karakteristiek zijn.
Beoordeeling.
De pathologisch-anatomische veranderingen omvatten hier
de kop, darmkanaal en lever, al of niet in samenhang met
vermagering. Dat deze ernstige gevallen dienen te worden
afgekeurd, behoeft geen verder commentaar. Anders is het
gesteld met een plaatselijk lijden, waarbij de voedingstoe-
stand niet geleden heeft. Zulke dieren kunnen worden goed-
gekeurd.
3. Trichomoniasis.
Dit is een ziekte welke speciaal bij duiven, vooral jonge
dieren, voorkomt en veroorzaakt wordt door Trichomonas
colombae.
Klinische verschijnselen.
Karakteristiek is het gele beslag, hetwelk zich in de keel-
holte vormt, een afwijking waaraan de benaming „geelquot; wel
niet vreemd zijn zal.
Behalve genoemd verschijnsel kan men vermagering waar-
nemen.
Pathologisch anatomische veranderingen.
Deze zetelen voornamelijk in de lever. Genoemd orgaan
is niet alleen vergroot, doch eveneens doorzaaid met talrijke
grijsgele, necrotische haarden. Ook wordt zoo nu en dan
een enteritis opgemerkt.
Beoordeeling.
Alleen in die gevallen waar het lijden zich bepaald heeft
tot locale veranderingen in de keel, zal men tot goedkeuring
mogen besluiten. Indien echter het dier in belangrijke mate
is vermagerd, zal afkeuring moeten volgen.
F. Ziekten, veroorzaakt door parasieten.
1. Ectopzu-asieten.
Als eersten dienen wij de orde der Mallophaga d.w.z. de
vederluizen te noemen. Het zijn geen bloedzuigende parasie-
ten; zij leven in hoofdzaak van afgestooten huidelementen.
Bepaalde klinische of pathologisch anatomische verschijnse-
len veroorzaken deze luizen niet, alleen kan zoo nu en dan
vermagering het indirecte gevolg zijn. Zij komen bij verschil-
lende pluimveesoorten voor en wel:
Het geslacht Menopon bij kippen.
Goniodes bij kippen, duiven en kalkoenen.
Goniocotes bij kippen, duiven, ganzen, een-
den en kalkoenen.
Een volgende groep wordt gevormd door de Siphonap-
tera. Zooals de naam reeds aanduidt zijn dit bloedzuigende
organismen, zij kunnen ook den mensch gevoelig steken.
Van de klasse der Arachnoidea (mijten) is vooral voor ons
van belang de speciaal bij kippen voorkomende Dermanyssus
avium. Overdag kruipen deze parasieten gaarne in alle moge-
lijke reten en spleten (zitstokken). terwijl ze des nachts de
dieren overvallen en bloedzuigen. Vermagering en anaemie
is hiervan soms het resultaat.
Een andere eveneens veel voorkomende mijt is Cnemido-
coptes mutans, de veroorzaker van de beenschurft bij kippen.
Deze parasiet leeft onder en tusschen de hoornschubben der
pooten. In het beginstadium van dit lijden kan men slechts
opmerken dat de groote hoornplaten van de pooten elkaar
niet meer regelmatig bedekken. Dit proces schrijdt steeds
verder voort, zoodat deze platen a.h.w. horizontaal komen te
staan. Zoo ontstaat tenslotte een korstachtige, knobbelige.
grijswitte massa. Het gevolg kan ook weer zijn dat derge-
lijke dieren in voedingstoestand achteruit gaan.
Tot deze Sarcoptidae behoort ook nog een andere parasiet,
nml. Laminosioptes cysticola. Deze mijt houdt zich voorname-
lijk op in het losse bindweefsel bij kippen. Als voornaamste
zitplaats komt in aanmerking de subcutis van romp, schen-
kels, borst en hals. In sommige gevallen dringen zij ook wel
verder in het weefsel door. Eenmaal afgestorven, wor-
den de parasieten door het lichaam als zijnde een vreemd
voorwerp met een kalkmantel omgeven.
Deze parasiet kan in zulk een aantal aanwezig zijn, dat
men ze behalve op de gewone vindplaatsen in vrijwel het
geheele hchaam kan aantreffen. Daar deze ingekapselde
parasieten niet verwijderd kunnen worden, moeten zulke
dieren geheel worden afgekeurd.
2. Endoparasieten.
Trematoden.
Zij omvatten de volgende groepen: Cestoden.
Nematoden.
a. Trematoden.
Van de Trematoden is voor ons van belang Prosthogonimus
pellucidus. Genoemde soort parasiteert in de eileider van
kippen.
Klinische verschijnselen.
Veelal treden deze in den voorzomer op. Door den voort-
durenden prikkelingstoestand van de eileider leggen de
dieren vaak windeieren. Ze bewegen zich wat traag, terwijl
het achterlijf wat is uitgezakt. Soms persen de dieren een
witte, melkachtige massa uit de cloaca naar buiten.
Pathologisch anatomische veranderingen.
Ontsteking van de eileider, met soms een hieraan aanslui-
tende peritonitis zijn wel de voornaamste afwijkingen. Soms
kan men in de eileider gele proppen aantreffen, welke dit
orgaan vrijwel geheel opvullen. Ze bestaan uit een harde,
op doorsnede gelaagde, afwisselend geel en wit gekleurde
massa_pseudoconcrementen. Meestentijds breidt het lijden
zich uit en worden andere organen in de buikholte eveneens
in het proces betrokken. Door antiperistaltische bewegingen
van de eileider bestaat de mogelijkheid, dat de dooiers in de
buikholte terecht komen met alle gevolgen van een gelijk-
tijdige bacteriëele invasie. In het gunstigste geval ontstaat
een aseptische peritonitis. (Zie blz. 177).
Beoordeeling.
Is geen peritonitis aanwezig, dan kan met afkeuring van de
ontstoken eileider worden volstaan.
b. Cestoden.
Van de lintwormen (Cestoden) komen hier alleen ter
sprake:
Davainea proglottina en Davainea cesticillus welke worden
aangetroffen in de dunne darm van kippen.
Klinische verschijnselen.
Het zijn vooral de jonge dieren, welke hiervan het meeste
hebben te lijden. Zij houden nauw verband met het aantal
parasieten. Bij een geringe infectie zal men in het algemeen
geen verschijnselen kunnen waarnemen. Zijn daarentegen
veel parasieten aanwezig, dan treedt vermagering, anaemie,
zelfs cachexie op. Tevens worden kam en lellen bleek. Bij
een ernstige infectie kan men in sommige gevallen boven-
dien een partiëel verlamming waarnemen en vormt het z.g.n.
gapen een begeleidend symptoom.
Diagnose.
Bij verdenking op deze ziekte krabt men wat van de darm-
wand af, waarin men microscopisch de proglottiden duide-
lijk kan waarnemen.
c. Nematoden.
Dit zijn over het algemeen langgestrekte, draadvormige
parasieten.
Voor ons zijn van belang:
Capillaria retusa. Leeft in de blinde- en dunne darm van
de kip. Vermagering is wel het hoofdsymptoom, dat men
bij de aangetaste dieren waarneemt. Het slijmvlies voorna-
melijk van de dunne darm is gezwollen en plaatselijk hy-
peraemisch.
Capillaria contorta. Wordt aangetroffen in de oesophagus
van eenden en ganzen. Deze parasiet leeft gedeeltelijk in het
slijmvlies van de slokdarm, deels vrij in het lumen en ver-
oorzaakt hier zwelling en ontsteking. Aan het levende dier
merkt men op ademnood en vermagering.
Syngamus trachea. Leeft in de trachea van verschillende
pluimveesoorten. Doordat de ademhaling is bemoeilijkt, hou-
den de dieren den snavel half geopend en strekken tijdens
het ademen den hals. Er ontstaat opeenhooping van slijm in
den snavel en een piepende ademhaling is het gevolg. Voorts
bemerkt men ontsteking van trachea en bronchien, alsook
vermagering.
Ascaridia galli. Is een parasiet van de darm en
Heterakis gallinae van de blinde darm bij kippen.
In die gevallen waar slechts enkele parasieten aanwezig
zijn, zullen klinische verschijnselen meestentijds uitblijven.
Anders wordt zulks indien hun aantal toeneemt. Vaak kan
zelfs een bepaald gedeelte van de darm a.h.w. volgepropt
zijn met deze wormen (mechanische functiestoornis). Even-
als bij alle andere parasitaire aandoeningen is een aanzien-
lijke vermagering in een aantal gevallen het uiteindelijk
gevolg.
Beoordeeling.
Over het algemeen ondervinden oudere dieren weinig
hinder van een niet al te sterke besmetting. Hiertegenover
staan gevallen, waar tengevolge van een heftige besmetting
met darmparasieten een uitgesproken vermagering aanwe-
zig is. Het spreekt vanzelf dat dergelijke dieren voor alge-
heele afkeuring in aanmerking komen.
In minder ernstige gevallen kan de afkeuring worden be-
perkt tot maag- en darmkanaal, respectievelijk de lucht-
wegen.
Opmerking. Ook voor coccidiën en voor de in deze laatste
afdeeling behandelde parasieten moest worden afgezien van
uitvoerige morphologische beschrijvingen. Degenen, die het
veelvuldigst worden aangetroffen, werden genoemd. Voor
verdere kenmerkende bijzonderheden moge naar de desbe-
treffende handboeken verwezen worden.
G. Tumoren.
Indien men het aantal tumoren, die bij de diverse soorten
pluimvee voorkomen procentsgewijze zou uitdrukken op het
aantal onderzochte dieren, dan zou blijken, dat kippen in
dit opzicht verre aan de spits staan.
Evenals bij de zoogdieren komen ook bij gevogelte alle
bekende tumorvormen voor. De oude opvatting, als zouden
echte nieuwvormingen bij pluimvee tot de zeldzaamheden
behooren, is, dank zij de nieuwere onderzoekingen, volledig
weerlegd 1) erkend zij, dat zij uit een oogpunt van keuring
slechts ondergeschikte beteekenis hebben.
Ter wille van een algemeen overzicht verdient het aan-
beveling de volgende indeehng te maken:
I. Tumoren welke voorkomen in huid, subcutis en
spieren.
II. Tumoren welke voorkomen in digestieorganen en
peritoneum.
III. Tumoren welke voorkomen in het urogenitaal ap-
paraat.
1) Men zie hierover: Bijdrage tot de kennis van nieuwvorming bij
vogels. Dr. K. Reitsma, Diss. Utrecht 1929.
I.nbsp;Gezwellen in huid, subcutis en spieren.
Een eerste plaats wordt hier ingenomen door de groep der
sarcomen. De grootte van deze tumoren kan sterk varieeren,
voorts kunnen zij de vorm hebben van knobbehge verdik-
kingen, met infiltreerende groei, waardoor een scherpe be-
grenzing ontbreekt. Een enkele maal grijpt het proces ook
over op de onderhggende spieren of op de huid, waarbij
ulcera ontstaan.
Zoo behoort het bekende Rous-sarcoom overwegend tot
de groep der subcutane sarcomen.
De consistentie van deze tumoren is wisselend, meestal
week, elastisch. De kleur varieert tusschen grijsachtig en
grijsrood. Op sneevlakte krijgt men een homogeen of ge-
streept beeld te zien. Het centrale deel wordt vaak necro-
tisch, terwijl een andere regressieve verandering uit een
myxomateuze degeneratie bestaat, waarbij zich holten vor-
men. Er zij hier aan herinnerd dat de differentiaal diagnose
met leucaemische, tumorachtige infiltraties uiterst moeilijk
kan zijn.
Evenals de sarcomen zetelen ook de fibromen overwe-
gend in de subcutis. Deze tumoren kunnen een vrij groote
omvang bereiken. Zij zijn grijswit van kleur, scherp om-
schreven, vast tot hard van consistentie, terwijl daartegen-
over ook oedemateuze en myxomateuze vormen bekend zijn.
Gezwellen welke uitgaan van de huid zijn zelden papil-
lomen of carcinomen, een enkele maal keratomen.
II.nbsp;Gezwellen van digestieorganen en peritoneum.
Sarcomen en carcinomen kunnen in de geheele tractus
digestivus voorkomen. De differentieel diagnose met leuco-
tische infiltraties zal ook hier vaak moeilijkheden bieden.
Speciaal geldt dit voor het leversarcoom en een leucae-
mische haard in de lever. Immers bestaat de mogelijkheid,
dat laatstgenoemde aandoening zich alleen tot de lever be-
perkt. Daarnaast komen in de lever ook een enkele maal
fibromen en angiomen voor.
Leiomyomen, in den vorm van talrijke kleine, geelwitte
gezwellen onder de serosa, ziet men nog al eens in darm-
wand en spiermaag.
Op het peritoneum vormen zich relatief veel gezwellen,
meestal diffuus verspreid .Het zijn niet alleen carcinomen,
maar ook fibromen en angiomen.
III. Gezwellen van het urogenitaalapparaat.
De voornaamste groep wordt hier gevormd door de car-
cinomen van het ovarium. Deze doen zich voor als knob-
behge, soms gladde, solitaire of multipele gezwellen (drui-
ventros). Hierbij kunnen zich cysten vormen, welke tot de
tumoren zijn te rekenen of die uit cysteus veranderde follikel-
resten van het ovarium bestaan. De consistentie is week,
terwijl de kleur grijsgeel tot roodachtig is. Hierbij kan zich
onder het klinische beeld van een hydrops ascitis een perito-
nitis carcinomatosa ontwikkelen met veel vloeistof in de
buikholte. Een enkele maal komen in het ovarium ook sar-
comen voor.
Beoordeeling.
Afkeuren:
Bij vermagering of hydraemie van het vleesch, zoomede
bij uitbreiding der gezwelvorming op meerdere organen of
deelen.
Goedkeuren:
Indien bij normale voedingstoestand zich de gezwelvor-
ming tot één orgaan of gedeelte van het hchaam beperkt,
met dien verstande dat het veranderde orgaan of deel wordt
verwijderd en afgekeurd.
HOOFDSTUK IX.
SLOTBESCHOUWINGEN EN LITERATUUR.
§ 1. Keuringsregulaticf.
In hoofdstuk VII bespraken wij de techniek van het
onderzoek (de keuring), waarbij systematisch werd nage-
gaan welke veranderingen in verschillende organen en dee-
len konden worden opgemerkt, terwijl daarbij ook werd ver-
meld, welke ziekten tot zulke afwijkingen aanleiding gaven.
In hoofdstuk VIII werden vervolgens een aantal van deze
ziekten nader beschreven, waarbij in het bijzonder aandacht
werd gewijd aan de overwegingen, die bij het vormen van
de keuringsuitspraak gewicht in de schaal moeten leggen.
In het volgende is getracht het aldus verworven inzicht
zoo beknopt mogelijk samen te vatten. Daardoor is een
overzicht verkregen van de wijze waarop telkens bij het
aantreffen van onderscheidene ziekten en afwijkingen met de
dieren gehandeld moet worden.
De ervaring in de vleeschkeuring heeft geleerd, dat zulk
een overzicht van veel belang is tot het verkrijgen van een
uniforme uitvoering der keuring in de verschillende keurings-
diensten. Wij vleien ons met de gedachte, dat zulk een keu-
ringsregulatief als grondslag zou kunnen dienen voor het
samenstellen van algemeen hier te lande geldende voor-
schriften. Wij laten in het midden of zulks in den vorm van
een „gevogeltebesluitquot; krachtens de „Warenwetquot; of wel als
uitvoeringsbesluit der aangevulde „Vleeschkeuringswetquot;
moet tot stand komen. Alleen op deze wijze zal de keuring
van pluimvee als preventieve maatregel ter bescherming van
de volksgezondheid en ter bevordering van de eerlijkheid in
den handel met pluimvee volledig tot haar recht kunnen
komen.
Wij mogen derhalve met bedoelde opsomming besluiten.
-ocr page 267-Keuringsregulatief.
§ 1. Het geheele dier wordt in alle gevallen van:
vermagering
hydraemie
hydrops ascitis
vogelcholera
vogelpest
S. gallinarum
S. pullorum
S. bij eenden I g^^efceurd.
S. bij duivennbsp;|
abnormale reuk
abnormale
consistentie
icterus
natuurlijke dood
(gestorven dieren
zonder afslachting)
§ 2. Bij de volgende ziekten worden beshssingen genomen
zooals daarnevens is vermeld.
Het geheele dier wordt in geval van:
tuberculose.nbsp;Afgekeurd:
indien de ziekte gepaard gaat
met sterke vermagering en/of
hydraemie.
indien verontreiniging met
smetstof heeft plaats gevon-
den.
3. indien bij histologisch onder-
zoek „vrijliggendequot; tuberkel-
bacillen in lever, of milt, res-
pectievelijk jonge miliaire
haarden in een dezer orga-
nen, worden gevonden.
1.
2.
tuberculose
(vervolg).
coryza
pokken en
diphtherie
coccidiose
blackhead
pseudotuberculose
avitaminosen
trichomoniasis
goedgekeurd:
1.nbsp;na verwijdering en afkeuring
der aangetaste deelen of
organen, met inbegrip der
lange pijpbeenderen:
indien het lijden in meer dan
een orgaan wordt aangetrof-
fen en de gevallen sub. 3 be-
doeld zijn uitgesloten.
2.nbsp;na verwijdering en afkeuring
van het aangetaste orgaan:
indien het lijden tot één
orgaan is beperkt en de ge-
vallen sub. 3 bedoeld zijn uit-
gesloten.
afgekeurd:
1.nbsp;bij erge vermagering.
2.nbsp;indien belangrijke verande-
ringen worden aangetroffen.
goedgekeurd:
in alle overige gevallen.
jicht
a.nbsp;gewrichtsjicht
b.nbsp;ingewandsjicht
afgekeurd:
indien het lijden zich dus-
danig heeft uitgebreid, dat de
aangetaste deelen of organen
niet gemakkelijk kunnen wor-
den verwijderd.
goedgekeurd:
na verwijdering der aange-
taste gewrichten, in alle an-
dere gevallen.
Aandoeningen van
parasitairen- o£
mycotischen aard.
gezwellen
neurolympho-
matosis gallinarum
leucaemie
afgekeurd:
1.nbsp;in geval van vermagering,
hydraemie, afwijkende geur
of reuk.
2.nbsp;indien de aard der besmetting
zoodanig is, dat de aange-
taste deelen of organen moei-
lijk verwijderd kunnen wor-
den.
goedgekeurd:
na verwijdering der aange-
taste deelen of organen, in
alle andere gevallen.
afgekeurd:
1.nbsp;in geval van vermagering,
zoomede bij metastase in
meerdere organen.
2.nbsp;indien de aangetaste deelen
of organen moeilijk verwij-
derd kunnen worden.
goedgekeurd:
indien het lijden zich tot een
enkel deel of orgaan beperkt
en dit aangetaste weefsel ge-
makkelijk kan worden ver-
wijderd.
§ 3. Organen en deelen worden in geval zij
1.nbsp;ziekelijk veranderd zijn.
2.nbsp;met smetstof zijn bezoedeld of op
andere wijze verontreinigd zijn.
3.nbsp;afwijkingen in consistentie, reuk of
kleur vertoonen.
4.nbsp;om andere dan boven vermelde
redenen ondeugdelijk zijn.
afgekeurd.
§ 2. Overzicht van het geheele werk.
Vatten wij de resultaten onzer beschouwingen samen, dan
springen de volgende belangrijke punten in het oog.
1.nbsp;De meening, dat geëviscereerd gevogelte spoediger zou
bederven dan dieren, waarbij de ingewanden geheel of
ten deele in de hchaamsholte zijn achtergebleven, is bij
proefondervindelijk onderzoek onjuist gebleken.
2.nbsp;Keuring van gevogelte is slechts in een beperkt aantal
landen en dan alleen facultatief ingevoerd. Nergens
treffen wij den toestand aan, dat de dieren levend
naar centrale slachtplaatsen worden aangevoerd en ver-
volgens vóór en na de slachting, in den zelfden dienst,
worden gekeurd. Soms heeft „keuringquot; bij het leven
plaats en na den dood nauwkeurige selectie op gewicht
en uitwendig uiterlijk (Export-keuring Denemarken).
Elders worden de geslachte dieren systematisch ge-
keurd, na het uitnemen der organen uit de buikholte
(Denemarken).
3.nbsp;Het toezicht op gevogelte in ons land krachtens de
„Warenwetquot; wordt ook door de voorstanders van dit
stelsel niet afdoende geacht. Onder de middelen,
die ter verbetering worden aanbevolen, nemen het uit-
vaardigen van een „pluimveebesluitquot; op grond van deze
wet en belangrijke versterking van den diergeneeskun-
digen staf dezer diensten een eerste plaats in.
4.nbsp;Zij die het onderbrengen van deze keuring onder de
„Vleeschkeuringswetquot; voorstaan, hebben wel veel aan-
dacht geschonken aan de wijze waarop de preventieve
keuring der dieren, zij het facultatief, moet geschieden,
doch weinig gelet op de bepalingen, waarbij dan het
repressieve toezicht in de andere gemeenten geregeld
zal moeten worden.
5 Centralisatie der slachtingen van gevogelte kan niet
door voorschriften krachtens de „Vleeschkeuringswetquot;
worden bereikt. Hiervoor is aanvulling der „Hinder-
wetquot; noodig.
6.nbsp;Een eindoordeel over de vraag welk stelsel de voorkeur
verdient, belangrijk gewijzigd toezicht volgens de „Wa-
renwetquot; of keuring volgens de „Vleeschkeuringswetquot;
wordt niet geveld. Zeer ten voordeele van het laatste
stelsel pleit, dat dan automatisch in elke gemeente een
dierenarts als deskundig ambtenaar met de leiding van
dezen dienst zou worden belast.
7.nbsp;Zou tot het overbrengen van het overheidstoezicht naar
de Vleeschkeuringswetquot; worden besloten, dan zal een
omvangrijke aanvuüing dezer wet niet kunnen uitblij-
ven (Hoofdstuk V) en zullen tal van uitvoeringsbeslui-
ten aanvulling behoeven.
8.nbsp;Zoowel bij het houden van toezicht volgens de „Waren-
wetquot; als bij regeling dezer overheidstaak onder de
„Vleeschkeuringswetquot; zijn scherp omschreven regels
noodig omtrent de beoordeeling der gekeurde dieren.
Op grond van de conclusies, vermeld bij de verschillen-
de in Hoofdstuk VIII beschreven ziekten, wordt hier-
van een overzicht in den vorm van een Keuringsregu-
latief in Hoofdstuk IX gegeven.
§3. LITERATUUR.
L Algemeene Verordening van Politie. Gemeenteblad
van Zwolle 15, 1930.
2.nbsp;Bardelli-Menzani. XIII Internationaler Tierärztlicher
Kongress. Heft 10, 1938.
3.nbsp;Becker, E. R. Coccidia and coccidiosis of domesticated,
game and laboratory animals and of man. (Handboek).
4.nbsp;Boer, E. de. Tijdschr. v. Dierg. 61, 488, (1934).
5.nbsp;Bongert, J. Veterinäre Lebensmittelüberwachung.
(Handboek).
6.nbsp;Bos, A. Tijdschr. V. Dierg. 61, 1125, (1934).
7.nbsp;__ Tijdschr. V. Dierg. 61, 492, (1934).
8.nbsp;Bosch, D. H. V. d. Slachthuis-Keuring-Markt. 5, 256,
(1936).
9.nbsp;Colhgnon, P. Deutsche landwirtschaftl. Geflügel-Zei-
tung. 31, 553, (1928). Referaat.
10.nbsp;Crider. Food Industr. 9, 246 en 288, (1937).
11.nbsp;Denemarken. Departement van Landbouw. Regulativ.
vedr0rende Renlighed i autoriserede Fjerkraeslagterier,
Fjerkraeconserves-fabrikker og Kontrolstationer for
slagtet Fjerkrae.
12.nbsp;Denemarken. Departement van Justitie. Tillaeg til den
af Justitsministeriet under 3. November 1922 stadfrae-
sted eSundhedsvedtaegt for Odense K0bstad.
13.nbsp;Denemarken. Departement van Landbouw. Bekendt-
g0relse angaaende Udf0rsel af Fjerkrae of heraf tilver-
ket Konserves.
14.nbsp;Denemarken. Departement van Landbouw. Bekendt-
g0relse vedr0rende Kontrolstationer for slagtet Fjerkrae.
15.nbsp;Denemarktn. Departement van Landbouw, Instruks for
de paa Kontrolstationer for slagtet Fjerkrae ansatte
Kontrollerende Dyrlaeger.
16.nbsp;Dinkelaar van Egmond, G. P. G. Tijdschr. v. Dierg. 59.
320, (1932).
17.nbsp;Dobson, N. Vet. Journal. 89, 491, (1933).
18.nbsp;Eber, A. Zeitschr. f. Fleisch- und Milchhyg. 32 2
(1921).
-— Zeitschr. f. Infekt. Krankh. der Haustiere 25,
154 en 168, (1924).
20.nbsp;Eber, A. Die durch Obduktion feststellbaren Geflügel-
krankheiten. (Handboek).
21.nbsp;Grzimek, Berl. Tierärgtl. Wochenschr. 49, 35, (1933).
22.nbsp;Heelsbergen, T. van. Tijdschr. v. Dierg. 59,258, (1932).
23.nbsp;- Handbuch der Geflügelkrankheiten und der
Geflügelzucht. (Handboek).
24.nbsp;Heidkamp, K. Herl. Tierärztl. Woch. 50, 625, (1934).
25.nbsp;Hutyra-Marek-Manninger. Spezielle Pathologie und
Therapie der Haustiere. 7e Auflage. (1938). Handboek.
26.nbsp;Hymans v. d. Bergh. Der Gallenfarbstoff in Blute.
27.nbsp;Ives, L. D. Journal of the Amer. Vet. Med. Ass 76
176, (1930).
28.nbsp;Ives, L. D. Journal of the Amer. Vet. Med. Ass. 82, 480
(1933).
29.nbsp;Ives, L. D. Post mortem inspection of poultry. Adress
delivered by L. D. Ives. New York.
30.nbsp;Jansen, J. Nederl. Tijdschr. v. Hyg. microb. en Sero-
logie. Antonie van Leeuwenhoek. Deel 3, 184, (1936).
31.nbsp;Jansen, J. Tijdschr. v. Dierg. 61, 1025, (1934).
32.nbsp;Koning, K. de. Tijdschr. v. Dierg. 64, 8, (1937).
33.nbsp;Lietaert Peerbolte, L. en Goester, L .E. Warenwet en
haar uitvoering en de supplementen 1934 en 1936.
34.nbsp;Majoewsky ,W. Tijdschr. v. Dierg. 64, 175, (1937).
35.nbsp;Manen, A. van. Tijdschr. v. Dierg. 60, 449, (1933).
36.nbsp;May, H. Zeitschr. f. Fleisch- und Milchhyg. 23, 58,
(1912).
37.nbsp;Moeller, A. en Rievel, H. Fleisch- und Nahrungsmit-
telkontrole. (Handboek).
38.nbsp;Mulder, J. en Boer, A. de. Nederl. Tijdschr. v. Geneesk.
82, 977, (1938).
39.nbsp;Niebel, W. Zeitschr. f. Fleisch- und Milchhyg. 6. 3.
(1896).
40.nbsp;Niebel, W. Zeitschr. f. Fleisch- und Milchhyg. 9, 21,
' (1898).
41.nbsp;Ostertag, R. von. Lehrbuch der Schlachtvieh- und
Fleischbeschau. (Handboek).
42.nbsp;Oyen, C. F. van. Tijdschr. v. Dierg. 64, 13, (1937).
43.nbsp;Palmer, L. S. Carotinoids and related pigments. (Hand-
boek).
44.nbsp;Postma, C. Tijdschr. v. Dierg. 53, 1017, (1926).
45.nbsp;__ Voeding en Hygiëne. 5, 79, (1937).
45. Preszler, S. Berl. Tierärztl. Wochenschr. 44, 74, (1928).
47 Rapport der Commissie inzake de Keuring van pluim-
' vee. Tijdschr. v. Dierg. 54, 126, (1927).
48.nbsp;Raymond en Chretien. L'Hygiene de la Viande et du
Lait. 6, 211, (1912).
49.nbsp;Ruys, Ch. Tijdschr. v. Geneesk. 80, 3272, (1936).
50.nbsp;_ Maandschr. v. Kindergeneesk. 7, 285, (1937).
51.nbsp;Santen, R. van. Slachthuis. Keuring. Markt. 8, 111,
(1933).
52.nbsp;Schlecht, H. Med. Klinik. 30. (1931).
53.nbsp;Schmidt-Hoensdorf, F. Zeitschr. f. Fleisch- und Milch-
hyg. 36, 285, (1926).
54.nbsp;Schönberg, F. Berl. Tierärztl. Wochenschr. 49, 702,
(1933).
55 _ Berl. Tierärztl. Wochenschr. 45, 670, (1929).
5g _ Die Untersuchung von Tieren stammender Le-
bensmittel. 2e Auflage. (Handboek).
57. _ Zeitschr. f. Fleisch- und Milchhyg. 47, 142,
(1934).
58 Seifried, O. Archif. f. wissenschafthche und praktische
Tierheilk. 51, 425, (1926).
59.nbsp;Simons, S. Voeding en Hygiëne. 4, 62, (1937).
60.nbsp;_ Voeding en Hygiëne. 9, 143, (1938).
61 Sjollema A. Landbouwkundig Tijdschr. Febr. (1936).
62'. Slocum, R. Vet. Med. 24, 259, (1929).
63.nbsp;Szuman en Caridroit. Arch. f. Geflügelkunde. 3, 48,
(1929).
64.nbsp;Smith, en Ten Broeck. Journal of med. research. 31.
523, (1915).
65.nbsp;Tuchschneid, M. W. en Embhck, E. Die Kältetechno-
logische Verarbeitung schnellverderblicher Lebensmit-
tel. (Handboek).
66.nbsp;Veenstra, R. H. Tijdschr. v. Dierg. 58, 285, (1931).
67.nbsp;Vereenigde Staten van Noord Amerika. Departement
V. Landbouw. Instructions of the Chief of the Bureau
of Agricultural Economics, governing the inspection of
live poultry.
68.nbsp;Vereenigde Staten van Noord Amerika. Departement
van Landbouw. Instructions of the Chief of the Bureau
of Agricultural Economics, governing the disposal of
diseased poultry and parts.
69.nbsp;Vosgien, L. L'Hygiene de la Viande et du Lait. 6 207
(1912).
70.nbsp;Wet van den 13den Maart 1937, S. 619, houdende re-
gehng betreffende het vestigen van inrichtingen, waarin
eenige tak van detailhandel, ambacht of kleine nijver-
heid zal worden uitgeoefend. („Vestigingswet Kleinbe-
drijfquot;).
71.nbsp;Wetzel-Enigk. XIII Internationaler Tierärzthcher Kon-
gress Heft. 10, (1938).
72.nbsp;Wundram ,G. en Schönberg, F. Tierärzthchfe Lebens-
mittelüberwachung. 2e Auglage.
73.nbsp;Zarotschenzeff, N. T. Zeitschr. f. Eis- und Kälte-In-
dustrie 30, 1, (1937).
74.nbsp;Zwanenburg. Th. S. Diss. Utrecht. (1937).
75.nbsp;Zwart, S. G. Tijdschr. v. Dierg. 64, 468, (1937).
76.nbsp;Heelsbergen, T. van. Tijdschr. v. vergel. Geneesk.
dl. 3, afl. 3.
77.nbsp;Löwenthal. Klin. Wochenschr. (1926).
78.nbsp;Toyoda. Zeitsch. f. Hyg. u. Inf. krankh. Bd. 102.
79.nbsp;Nederveen. Tijdschr. v. Diergeneesk. (1926).
80.nbsp;Eberbeck. Archiv, f. wiss. u. prakt. Tierheilk. Bd 56
(1927).
81.nbsp;Baudet. D. T. W. (1923).
82.nbsp;Grace. Veterinary Record 51. 480 (1939).
83.nbsp;White en Ellis. Veterinary Record 51. 475. (1939).
84.nbsp;Kaupp. Poultry diseases. London 1922 (Handboek).
i^jiS.
-ocr page 277-I.
Het verdient aanbeveling de para-tuberculosis bovis te
rangschikken onder de ziekten, genoemd in Art. 45 der
Veewet.
II.
Bij het voorkomen van een acute pleuro-pneumonie bij
het varken is het gewenscht een onderzoek in te stellen naar
mogelijke pathologisch anatomische veranderingen van de
dikke darm, dit laatste om pest te kunnen uitsluiten.
III.
Het is gewenscht, dat al het aanbevolen mannelijke fok-
materiaal bij varkens vooraf onderzocht wordt op het afwe-
zig zijn van lethaal of sublethaal werkende genen.
IV.
Het is noodzakelijk dat de werking van pasteurisatie toe-
stellen voor melk door dierproeven wordt gecontroleerd.
V.
Het formol-vaccin als entstof tegen varkenspest is niet
betrouwbaar.
VI.
Het mag niet als vaststaand worden beschouwd, dat de
geslachtscellen bij vogels uit het kiemepithelium ontstaan.
Het is nog niet met zekerheid aangetoond, dat het vita-
mine E gebrek bij onze groote huisdieren voorkomt.
VIII.
Het is wenschehjk, zoowel in het belang der volksgezond-
heid, alsmede van de dierenbescherming, dat de Overheid
het venten met jonge eendkuikens verbiedt.
s. ' s?
' »y
t.',-.«
'■-'»■Si î
«.■Sjt»
lt;4
f-i:'
th..
- (
-ocr page 282-
m | |
V • . S | |
■•i^ V' | |
S ' |
4 ' |
y
I
a