DE FUNCTIE VAN HET
PERICARDIUM
F. A. NELEMANS
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4-1
i-MÊMM
y . -
- ïâ
S ,
M
. ^ (vr'ifif'.ï
■ -f-Sf;
■ ,
W
-ocr page 5-DE FUNCTIE VAN HET
PERICARDIUM
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
3874 5265
-ocr page 7-TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr. TH. M. VAN LEEUWEN, HOOGLERAAR
IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,
VOLGENS BESLUIT VAN DE SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 13 JUNI 1939
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
FRANS ADOLF NELEMANS,
GEBOREN TE ROTTERDAM.
DRUKKERIJ VERSLUYS amp; SCHER JON - UTRECHT
BIBf, iOTHEEK
RIJKSUNIVERSITEIT
UTR CHT
«ASi^--«Lik^-ï,,
-ocr page 9-Aan mijn aanstaande Vrouw
-ocr page 10- -ocr page 11-Bij het schrijven van dit voorwoord gaan mijn gedachten in de
eerste plaats uit naar mijn Ouders. Dat U het mogelijk gemaakt hebt.
Moeder en Vader, mij de richting te laten volgen, welke ik het
liefst koos, is een grote gunst, die ik niet genoeg op prijs kan stellen.
Het voorbeeld, dat Gij mij steeds steldet, hoop ik nog vele jaren te
kunnen volgen. Ook mijn aanstaande Schoonouders past een
woord van erkentelijkheid voor de plaats, die zij mij in hun gezin
ingeruimd hebben.
Hoogleraren, Oud-Hoogleraren, lectoren en privaat-
docenten van de Medische en Philosophische faculteit! Hoewel het
voltooien van dit proefschrift voor mij nog geen afscheid van de
Academie betekent, is dit een welkome gelegenheid U mijn oprechte
dank te betuigen. Ook in de toekomst hoop ik nog vaak van Uw
gaven te mogen profiteren. Niet genoeg te waardeeren is het zijn op-
leiding juist van de Utrechtse Alma Mater te mogen ontvangen!
Hooggeleerde Bijlsma, Hooggeachte Promotor, het is wel
een uitzonderlijk voorrecht op Uw laboratorium een onderwerp te
mogen uitwerken! Hoe vaak stondt Gij niet met Uw raad en daad
klaar; hoe vaak wist U mij de weg te wijzen naar een oplossing voor
de moeilijkheden, welke zich voordeden. Experimenteren met U en
onder Uw leiding was voor mij steeds een grote vreugde. De voor-
treffelijke geest, welke op Uw laboratorium heerst, maakt het zo
prettig er te mogen werken. En Gij zijt het toch zeker zelf in de eerste
plaats, die het voorbeeld geeft, hoe de spheer op een laboratorium kan
en moet wezen.
Hooggeleerde Boeke, dat Gij onmiddellijk Uw laboratorium
voor mij opensteldet, is iets, dat ik op hoge prijs heb geschat.
Hooggeleerde Schornagel, al vele jaren is het mij een groot
genoegen geweest, hij U in huis te mogen verkeren. Toen dan ook
mijn onderzoek in een richting leidde, waarin Uw advies mij van
grote waarde was, kon ik mij tot U wenden. Dankbaar heb ik dan
ook van Uw raadgevingen geprofiteerd.
Zeergeleerde Le Heux, hoezeer zijn Uw critische beschouwin-
gen voor mij een stimulans geweest! Uw altijd opbouwende, nooit af-
brekende opmerkingen over de experimenten vormden steeds een
prikkel om met de oplossing van een vraagstuk door te gaan. Altijd
waart Gij bereid mij Uw tijd ter beschikking te stellen. Hoe zeer is
dat voor mij van voordeel geweest! Uw steeds zonnig humeur geeft
aan de stemming op het laboratorium wel een zeer bijzonder cachet.
Zeer geleerde Berkelbach van de S pr enkel, steeds zal ik
het blijven waarderen, dat ik juist U als mijn raadsman op het gebied
der histologie mocht ontmoeten. Uw enthousiasme naast Uw scherp
waarnemingsvermogen moest mij wel geestdriftig maken voor deze
kant van mijn onderzoek. Juist het feit, dat Gij de histologische
vondsten nooit op zich zelf beoordeeldet, maar altijd trachttet in te
schakelen in de overige gevonden feiten, gaf er relief aan. Met hoeveel
dankbaarheid kan ik echter ook terugdenken aan de vele gesprekken,
die U met mij over geheel andere onderwerpen voerdet.
Zeergeleerde Ernst, dat Gij mij in de verschillende technieken
van het onderzoek hebt willen inleiden, daarvoor kan ik niet anders
dan zeer erkentelijk zijn. Door Uw hulp is het pas mogelijk geweest
de eenmaal gevormde gedachtengang experimenteel te toetsen.
WaardeToxopaeus, hoewel ik met U, wat het gebied van mijn
onderzoek betrof, weinig in aanraking kwam, had de dagelijkse om-
gang met U in het laboratorium op mij een grote invloed. De nauw-
keurige wijze, waarop Gij Uw experimenten verrichtet, gaven mij
steeds de gelegenheid ook hij mijn onderzoek de vruchten ervan te
plukken.
Zeer geleerde Van Dongen, welk een genoegen is het door U
in een bepaalde tak van wetenschap te mogen worden ingeiverkt.
Humor naast critische zin, opgewektheid naast serieuze arbeid zijn
factoren, die het werken in Uw omgeving tot een groot plezier maken.
Zeer geleerde Milatz, voortdurend waart Gij bereid mijn pro-
blemen op physisch gebied aan te horen. Meermalen heb ik van Uw
raadgevingen op een gebied, voor mij geheel vreemd, mogen profi-
teren.
Zeer geachte mejuffrouw Hoekstra, zeer veel dank hen ik
U verschuldigd voor het persklaar maken van dit proefschrift.
Zeer geachte mejuffrouw De Looze, Uw onvermoeide hulp
en grote zorg, betoond bij het maken van de praeparaten, droegen er
zeker in niet onbelangrijke mate toe hij resultaten te verkrijgen.
Imhoff en Heesbeen, Gij beiden hebt mij steeds alle steun ver-
leend. Het zou zeer moeilijk geweest zijn zonder Uw hulp de thans
verkregen uitkomsten te hebben bereikt.
Van Doorne, voor het maken van de mooie histologische photo's,
waarvoor door U zelfs Uw vrije tijd werd opgeofferd, wil ik U mijn
oprecht gemeende dank betuigen.
Gijs en ]o, de een bij het maken van tekeningen en instrumenten,
de ander bij het voorbereiden en uitvoeren van de proeven, steeds
hebt Gij de grootste nauwkeurigheid betoond; ook hiervoor mijn er-
kentelijkheid!
Miek, dat juist jij mij de laatste maand zoveel werk uit handen
kon nemen, is wel heel bijzonder voor mij geweest!
Dit voorwoord te beëindigen zonder mijn bijzonder gevoel van er-
kentelijkheid te uiten jegens het U.S.C. en P.H.R.M. zou mij on-
mogelijk zijn. De vriendenhanden zijn voor het leven gelegd en de
vele genoeglijke uren, daar doorgebracht, zullen mij steeds bijblijven.
Lang leve, groeie en bloeie het U.S.C.!
-ocr page 14-h-
i
■ 1
■IP
im
quot;a
«
%
si'î'^quot;;-''
■-.Ci
in-
Blz.
Inleiding . . . . . . . . . -13
HOOFDSTUK I.
De bouw van het Pericardium.......15
HOOFDSTUK II.
Het hart vult het pericardium op......23
HOOFDSTUK III.
Het hart vult het pericardium in de diastole op . . . -35
HOOFDSTUK IV.
„Elasticiteitquot; en „plasticiteitquot; van het pericardium . . .38
HOOFDSTUK V.
Neemt het hypertrophische hart de functie van het pericardium
over? .......... 50
HOOFDSTUK VI.
De „aanvangsdrukreservekrachtquot; geldt niet alleen voor het hart 65
HOOFDSTUK VIL
Het pericardium kan in vivo „plastischquot; veranderen . . .68
HOOFDSTUK VIII.
De functie van het pericardium ...... 72
Samenvatting . . . . . . . . . -83
Voornaamste geraadpleegde Literatuur . . . . -85
r.' «amp;*.( ' * L
■-J
Gedurende de laatste lo jaren zijn in het Pharmacologisch Labora-
torium te Utrecht een reeks onderzoekingen verricht over de betekenis
van het pericardium voor de verrichtingen van het hart. Deze onder-
zoekingen zijn grotendeels gepubliceerd door Bijlsma en Le Heux
en Tjia quot;), terwijl sommige proeven tot nog toe niet zijn beschreven.
Enkele daarvan zal men in dit proefschrift vinden.
quot;Wij hadden ons tot taak gesteld enkele details, welke nog niet waren
onderzocht, of die bij onderzoek niet opgehelderd waren, aan een
nadere experimentele beschouwing te onderwerpen. Tijdens de uit-
voering van dit plan deden zich enkele nieuwe vragen voor, die daar-
na ook zijn bewerkt.
Het resultaat van dit onderzoek vormt deels een bevestiging van
de reeds verkregen opvattingen, deels een aanvulling en deels een
verbreding van de tot nog toe in het Utrechtse laboratorium heer-
sende meningen.
1)nbsp;U. G. Bijlsma en J. W. le Heux: Arch. f. exp. Path. u. Pharm. Bd. 159
(1931).
2)nbsp;U. G. Bijlsma en J. W. le Heux: Intern. Physiol. Congres, Rome, 1932.
3)nbsp;C. R. Tjia: Academisch proefschrift, Utrecht, 1934.
-ocr page 18- -ocr page 19-HOOFDSTUK I.
De bouw van het pericardium.
Daar wij ervan overtuigd zijn, dat een goed inzicht omtrent de
bouw van een orgaan en speciaal ook een histologisch onderzoek er-
van voor het nagaan van de functie ervan onmisbaar is, zullen wij
eerst hier een overzicht over de structuur van het pericardium geven.
Alvorens de fijnere bouw van het pericardium te bespreken, zij een
korte beschrijving van de macroscopische en topographische anatomie
op zijn plaats. quot;Wij zullen ons in dit en de volgende hoofdstukken,
zonder dit steeds te vermelden, in het bijzonder bezig houden met het
pericardium van de kat. In het laatste hoofdstuk zal dan nagegaan
worden, in hoeverre de uitkomsten, door ons gevonden, op andere
zoogdieren en in het bijzonder ook op de mens van toepassing zijn.
Macroscopische en topographische anatomie.
Het pericardium parietale bestaat uit een stevige, doch dunne zak
van bindweefsel, welke om het hart ligt. Aan de basis van het hart
gaat het over in het pericardium viscerale (epicardium). In normale
omstandigheden liggen deze lagen, slechts door een uiterst dunne
vochtlaag gescheiden ''), tegen elkaar.
De externe zijde van het pericardium parietale is door los bind-
weefsel verbonden met de pleura parietalis (pleura pericardiaca). De
weinige arteriae komen uit de arteria mammaria interna, de arteria
bronchialis en de craniale arterie van het diaphragma. De venae mon-
den in de gelijknamige venae uit; gedeeltelijk ook in de venae van de
halsrib. De zenuwen komen uit zenuwen van het diaphragma en van
de hartknopen
De liquor pericardii vormt zich hoofdzakelijk na de dood door
transsudatie uit de bloedvaten.
4)nbsp;P. Martin: Lehrbuch der Anatomie der Haustiere II Band, 1912, blz. 769.
5)nbsp;P. Martin: I.e. blz. 771.
-ocr page 20-i6
Het hart is vrij en beweegUjk in het pericardium. Aan het dia-
phragma, aan het sternum en aan de basis van de vaten in het
mediastinum is het pericardium met de omgeving verbonden. De
bevestiging aan het diaphragma geschiedt door 2 septa, welke van de
punt van het pericardium naar de linker- en rechterzijde van het
diaphragma gaan. Hierin loopt rechts de vena cava inferior; links en
rechts de nervus prenicus.
Nadat in het embryo de pleuraholte gevormd is, ontstaat de peri-
cardiaalruimte door het verplaatsen van de ductus Cuvieri. Wanneer
deze zich nl. verplaatsen, vormen zij plooien; deze plooien gaan in
septa over en deze septa vormen de begrenzing van de ruimte om het
hart.
Histologie van het pericardium.
Tot voor kort was er eigenlijk over de histologie van het peri-
cardium weinig bekend. Men wist, dat het pericardium uit een weefsel
van sterke kollagene vezels, welke in verschillende richtingen ver-
lopen, bestaat. Tevens had men er elastische fibrillen in aangetoond
Hoewel enkele schrijvers (o.a. Blechschmidt ) reeds getracht had-
den de structuur van het pericardium te ontwarren, is het toch eigen-
lijk eerst Wallraff «) geweest, die in een uitvoerige studie, tenminste
voor het menselijke hartezakje, heeft laten zien, dat er een grote regel-
maat in het verloop van de vezels is. Hij beschrijft en documenteert
met photo's en schetsen, dat „de wand van het hartezakje bij vol-
wassen mensen een bepaalde bouw bezit. Hij bestaat uit drie vezel-
lagen, welke wel een verschillend, doch een geordend verloop heb-
ben.» Verder geeft hij aan: „De vezels in een laag zijn minder door
elkaar gevlochten dan de lagen onderling quot;gt;).quot; Op grond van waar-
nemingen bij kleine en sterke vergrotingen toont hij dan aan, dat de
kollagene vezels gegolfd verlopen. Als oorzaak van de golving van de
kollagene vezels geeft hij de elastische vezels aan. Hij vermeldt, dat
stroken van het pericardium bij belasting langer kunnen worden. Deze
verlenging gaat volgens hem bij het wegnemen van de belasting weer
n l'nbsp;Anatomie der Haustiere I Band, 1912, blz. 297
(193«'nbsp;Zur Architektur des Pericards. Z. Zellforsch. Bd. 20
s) Josef Wallraff: Der menschliche Herzbeutel, sein Bau und seine Be-
deutung fur den Kreislauf. Gegenbauers. Jb. 80 (1937)
9gt; 1 p hl-7
I.e. blz. 379.
quot;) I.e. blz. 380.
geheel terug. „Onder normale omstandigheden worden de elastische
vezels van het pericardium slechts zo ver gerekt, totdat de kollagene
vezels ontgolfd en daarmede gestrekt zijn. Deze vormen een soort van
rem, waardoor aan de rekbaarheid van het pericardium een grens
gesteld wordt
Wij hebben de volgende praeparaten van het pericardium parietale
van de kat bekeken:
a.nbsp;het natuurlijke praeparaat, direct na de dood uit het dier
genomen, met opvallend en doorvallend licht.
b.nbsp;het praeparaat, gefixeerd in formol lo^/o, met opvallend en
doorvallend licht.
c.nbsp;stukjes weefsel van het pericardium, welke 4 tot 6 uur in
een verzadigde ureumoplossing gekookt zijn, met opvallend en door-
vallend licht.
d.nbsp;stukjes pericardium-weefsel, gekleurd volgens de elastine-
kleuring van Weigert
e.nbsp;stukjes weefsel van het pericardium, gekleurd met pikro-
blauschwarz B
ƒ. doorsneden, loodrecht op het vlak van het pericardium aan-
gebracht, gekleurd volgens Weigert en volgens Petersen
Hoewel wij meer histologische dan microscopisch-anatomische
eigenschappen van het pericardium bestudeerd hebben, kunnen wij het
betoog van Wallraff over het menselijk pericardium voor het
pericardium van de kat (op histologisch terrein tenminste) in
principe bevestigen. Ook wij hebben zeer duidelijk verschillende lagen
van gegolfde kollagene vezels in het pericardium gevonden. Zowel in
de gefixeerde, als in de natuurlijke, als ook in de gekleurde praepa-
raten zijn deze zeer duidelijk te zien.
Bij de stukjes, welke 4—6 uur in de verzadigde ureumoplossing
gekookt zijn (een methode volgens B. Braun waarbij het kolla-
quot;) I.e. blz. 396.
12) B. Romeis: Taschenbuch der Mikroskopischen Technik. 12 Auflage
(1928) blz. 386 § 1248.
quot;) B. Rotnels: I.e. blz. 369 § 1205.
B. Romeis: I.e. blz. 367 § 1197.
15) B. Braun: Die Isolierung elastischer Gewebe aus Bindegewebe durch
Kochen in gesättigter wäszeriger Harnstofflösung. Z. mikrosk. anat. Forsch.
Band 32 (1933).
gene weefsel grotendeels ontleed wordt, de elastische vezels echter
gespaard blijven) en bij de stukjes, gekleurd met een elastine-kleuring,
zijn de elastische vezels als gestrekte, in verschillende richtingen ver-
lopende, fijne fibrillen zeer duidelijk te zien (Fig. i en 2). Zo zagen
mmM
Pig. 2. Elastische vezels in het pericardium van een hond. Vergroting 220
maal. Kleuring volgens Weigert.
Fig. 1. Stukje van het pericardium van een kat, gedurende 4 uur in een ver-
zadigde oplossing van ureum gekookt. Het is bewaard in lOV» formol. Elasti-
sche vezels, in verschillende richtingen verlopende, zijn zeer duidelijk te zien
(Vergroting ongeveer 200 maal).
wij ook in de met elastine-kieuring vervaardigde praeparaten goed
de gegolfde kollagene vezels, waaraan evenwijdig de elastische draden
verliepen.
Tussen het pericardium en de pleura parietalis bevindt zich een
grofmazig los weefsel van brede, gegolfde, dikke kollagene vezels
(fig. 3); de pleura parietalis bestaat daar ter plaatse, waar hij tegen
het pericardium aanligt, eveneens uit gegolfde, fijne kollagene vezels.
Zowel in het pericardium parietale, als in de pleura parietalis zijn de
kollagene vezels fijn van structuur en liggen dicht tegen elkaar aan.
Ze vormen zo als het ware dunne straffe bindweefselmembranen
(fig. 4). De lagen zijn onderling verbonden en ook in de lagen zelf
ziet men, dat de vezels zich onderling tot een netwerk verenigen.
Speciaal is waar te nemen, dat de grote vezels van het bindweefsel
tussen pericardium en pleura parietalis in de lagen van de fijne kolla-
gene vezels overgaan (fig. 5).
Hoewel wij niet zoo nauwkeurig als quot;Wallraff het vezelverloop in
het pericardium hebben gevolgd, krijgen wij toch wel de indruk, dat
het vezelverloop, hetwelk bij de mens gevonden is, ook bij de kat in
principe bestaat.
Tot slot zij vermeld, dat het pericardium parietale en het peri-
cardium viscerale (epicardium) aan de naar elkander toegekeerde zij-
den met een laag endotheelcellen bekleed zijn.
Ook hier ziet men, dat het pericardium uit verschillende lagen bestaat
Kleuring: Haematox.-eosine. Vergroting 110 maal.
HOOFDSTUK II.
Het hart vult het pericardium op.
Bij het doorlezen van de literatuur blijkt de mening over het feit, of
het hart het pericardium geheel opvult of niet, zeer verdeeld. Bij
secties is soms het hart goed gecontraheerd, soms sterk gedilateerd. De
natuurlijke verhoudingen kunnen hierbij geheel verloren gaan. Hier-
uit kan men zich dus geen goed denkbeeld over dit vraagstuk vormen.
Sommige onderzoekers zagen, dat, wanneer men een opening in
het pericardium maakte bij het levende dier, het hart uitpuilde. Hier-
uit trokken zij de slotsom, dat het hart het pericardium geheel opvulde.
Geeft men zich er echter rekenschap van, dat, wanneer men een
opening in het pericardium maakt (hetgeen over het algemeen aan de
ventrale zijde zal geschieden bij een dier, dat op de rug ligt) de
zwaartekracht een rol speelt, dan is dit bewijs niet zoo erg sterk. Door
de soepelheid, waarmede pericardium en epicardium over elkaar glij-
den, heeft het pericardium een neiging de zwaartekracht te volgen en
zich dus zo als het ware over het hart terug te trekken. Het gevolg is,
dat een schijnbare uitpuiling van het hart ontstaat. Een ander bezwaar
tegen deze methode van onderzoek is het feit, dat het steeds met ge-
opende borstholte geschiedt onder kunstmatige ademhaling. Hierdoor
veranderen vele factoren, welke een grote invloed op de circulatie
hebben (b.v. het ontbreken van de negatieve druk in de thorax, welke
een vermindering van de bloedstoevoer naar het hart ten gevolge
heeft). De omstandigheden, waaronder deze proeven werden genomen,
waren dus alles behalve normaal.
Verschillende auteurs wijzen er op, dat na pericardresectie een
sterke hartdilatatie optreedt. Zij voeren dit aan als bewijs, dat het
16) Zie hiervoor b.v. H. Klose: Arch. f. Kl. Chirurg. Bd. 119 (1922).
W. Felix: Dtsch. Zeitschr. f. Chir. Bd. 190 (1925).
Sauerbruch: Handbuch der praktischen Chirurgie 1931.
quot;) Zie o.a. E. J. van Liere en R. S. Allen: Am. J. of Physiol. 83 (1927).
E. J. van Liere: Am. J. of Physiol. 81 (1927).
pericardium nauw om het hart aansluit. Om deze operatie uit te voe-
ren, moet men echter het dier in narcose brengen, men moet de thorax
openen, men manipuleert in de omgeving van het hart, kortom, het
hart van zo'n dier heeft alle reden om niet in optimale omstandig-
heden te verkeren, met als gevolg: dilatatie.
Rössler en K. Unna Felix Wilson en Meek Kuno en
andere schrijvers geven aan, dat het hart met pericardium tot minder
grote prestaties in staat is dan het hart zonder pericardium. Ook zij
nemen op grond hiervan aan, dat het pericardium, in ieder geval in
omstandigheden, waarin veel van het hart geëist wordt, nauw aan-
sluit. Ook deze proeven werden bij geopende thorax en kunstmatige
ademhaling verricht.
Wallraff neemt aan, dat het pericardium in normale omstandig-
heden in de diastole geheel opgevuld wordt. Omdat het pericardium
„dehnbarquot; is, geeft hij als voordeel aan: „dat het hart zelf de grootte
van zijn diastolische uitzetting bepalen kanquot; Op deze wijze ge-
formuleerd, is dit ons niet geheel duidelijk. Immers óf het hart kan zijn
eigen diastolische grootte bepalen, maar is dan ook aan het gevaar
blootgesteld buiten zijn physiologische dilatatiegrens te komen, óf
het pericardium beschut het hart tegen een te grote uitzetting, maar
dan kan het hart ook niet zijn eigen „diastolische uitzetting bepalenquot;.
Hij bedoelt hier waarschijnlijk mede, dat het hart aan de ene kant de
steun van het pericardium kan ondervinden, aan de andere kant door
een aansluitend pericardium toch weer niet zo in zijn functie be-
lemmerd wordt, dat het niet voldoende zou kunnen dilateren.
Hauffe vermeldt zonder enige commentaar: „Het feit, dat het
pericardium in het leven een straf „omhulselquot; in de borstholte vormt,
staat dus vast. Hieraan valt niet te tornen!!quot; Bewijzen zijn bij hem'
niet te vinden.
18) R. Rössler en K. Unna: Die Bedeutung des Perikards für das ge-
sctiadigte Herz. Arch. f. exp. Path. u. Pharm. Bd. 177 (1935)
quot;') I.e.
=») J. A. Wilson en W. J. Meek: The effect of the pericardium on cardiac
aistention as determined by the X Ray. Am. J. of Physiol 82 (1927)
-'quot;) Yas Kuno: The Significance of the Pericardium. J, of Physiol. 50
(1915—1916).
--) J. Wallraff: I.e. blz. 408.
G. Hauffe: Die Bedeutung des Herzbeutels für den Blutumlauf. Münch
Med. Wochenschr. Jrg. 73 Nr. 41
Jrg. 73 Nr. 42
Jrg. 73 Nr. 43
„Een ander, klinisch bewijs er voor, dat het hart tijdens het leven het
pericardium steeds tot op de capillaire laag van de pericardiaal-
vloeistof opvult, is de „Hydrops ex vacuoquot;. quot;Wordt b.v. bij phthisici
het hart door atrophic kleiner, zodat het het pericardium niet meer
opvult, dan komt er meer vocht dan normaal in het pericardium
(Romberg). De Hydrops ex vacuo ontstaat
Yamada Beck en Moore Grant kennen op grond van het
feit, dat pericardresectie goed verdragen wordt, aan het pericardium
geen belangrijke functie toe. Het moet dus niet (te) nauw om het hart
liggen.
Barnard (Kuno is het hierin met hem eens) schrijft: „Het
hartezakje is belangrijk in het normale leven met het oog op het voor-
kómen van een plotselinge dilatatie van het hartquot;. Op grond hiervan
mag men toch aannemen, dat ook hij vindt, dat tijdens het normale
leven het pericardium niet tegen het hart aanligt. (Het pericardium
is immers onrekbaar). Ook Starling spreekt deze gedachtengang
duidelijk uit, wanneer hij de hartdilatatie bespreekt: „tot het peri-
cardium bereikt wordt, dan kan het hart niet verder dilaterenquot;.
quot;Volgens Pfuhl vormt het pericardium in het dagelijks leven een
geplooide zak om het hart. Hij steunt op de opvatting, dat het peri-
cardium onrekbaar en niet elastisch is en zegt dan: „Het is toch zeer
waarschijnlijk, dat bij een rustige hartswerking het pericardium niet
volkomen is gevuld, anders was toch tijdelijke vergroting van het
slagvolume en ook van het gehele hart onmogelijk
Van Liere en medewerkers kennen aan het pericardium in het
dagelijks leven geen functie toe. Daar zij uitdrukkelijk vermelden,
dat het pericardium waarschijnlijk alleen een rol speelt bij excessieve
=4) geciteerd naar Wallraff: I.e. blz. 356.
-5) Yamada: The Am. J. of Physiol. 1927.
-«) Beck en Moore: The Am. J. of Phvslol. 1927.
R. T. Grant: Heart 13 (1926).
-s) H. L. Barnard: The functions of the Pericardium. J. of Physiol. XXII.
Proc. XLIII (1897—'98).
Y. Kuno: I.e.
■gt;») E. H. Starling: Sur le mécanlsme de compensation du eoeur. Presse
médic. Jg. 30 Nr. 60 (1922) blz. 644.
■quot;) W. Pfuhl: Die mechanischen Aufgaben des Herzbeutels und seine Rolle
bei der Wechselwirkung von intra-thorakaler Saugkraft und Herz-
kraft: Anat. Anz. Bd. 67 (1929).
I.e. blz. 339.
E. J. van Liere en R. S. Allen: I.e.
E. J. van Liere en G. Crisler: Am. J. of Physiol. 93 (1930).
E. J. van Liere: Am. J. of Physiol. 81 (1927).
-ocr page 30-hartdilatatie, moeten zij dus wel aannemen, dat het pericardium on-
der andere omstandigheden niet nauw om het hart sluit.
Wiggers deelt eveneens deze opvatting: „Het is waarschijnlijk,
dat de beperkmg van het volume van het hart door het pericardium
slechts optreedt, wanneer het hart buitengewoon sterk gedilateerd is quot;
2o ver bekend, zijn Wilson and Meek de enige auteurs, die er op
wijzen, dat het pericardium, dat niet elastisch is, door meer de bol-
vorm aan te nemen een groter volume kan omsluiten. Speciaal bij de
röntgenfoto's schenke men aan deze mogelijkheid aandacht.
Ons inziens is het feit, dat na pericardectomie vrijwel steeds een
hypertrophic optreedt een bewijs, dat het pericardium iets meer
moet zijn dan een slappe zak, welke slechts in gevallen van nood in
werkmg treedt. Het onderzoek van Bijlsma en Le Heux waarbij
ze „de aanvangsdrukreservekrachtquot; vonden, wijst eveneens in deze
richting.
Eigen onderzoek.
Om op directe wijze en onder omstandigheden, zo physiologisch als
mogelijk, te onderzoeken, hoe de verhouding tussen het volumen, door
het pericardium omsloten, en de grootte van het hart is, werden de
volgende experimenten verricht:
Katten (van ongeveer 2.5 Kg) werden met aether in narcose ge-
bracht en door middel van een canule in de trachea aan een kunst-
matige ademhaling aangesloten. De beide aa.carotides werden onder-
bonden en de nn.vagi intact gelaten. Vervolgens werden na schedel-
trepanatie, onder dichtdrukken der beide aa.vertebrales, de grote
hersenen verwijderd; tevens werd de hersenstam vlak vóór de
thalamus opticus doorgesneden. Nadat de bloeding was gestelpt, werd
de schedel, na kleine tamponade met watten, gesloten en het narcose-
toestel uitgeschakeld. (Zie voor nauwkeurige beschrijving van vooraf-
gaande handelingen Storm van Leeuwen ).
C. J. Wiggers. Die Patliologische Pliysiologie des Kreislaufs bei Klannen
.. I^Tonrr/S^ifnbsp;^^ (1929fÄ6.
•»') b.v. C. R. Tjia: I.e.
W. Felix: Le.
d'Agata: Arch. f. Klin. Chlr. Bd. 98 (1912)
quot;) U. G. Bijlsma en J. W. le Heux- Ic
^'(mTb^quot;der Algemeene Pharmacologie
-ocr page 31-In aansluiting hierop werd ter hoogte van de puntstoot van het
hart de rechterhelft van de thorax door een snede ter lengte van
3 cm tussen 2 ribben geopend. Door middel van een „sperklemquot; wer-
den de ribben uit elkaar gedrongen, zodat het hart direct onder de
wond goed zichtbaar was. Om nu zonder stoornis een canule in het
pericardium te kunnen aanbrengen, werd intiapericardiaal met een
fijne naald 1-^/2 cc van een j^/o oplossing van novocaïne in o.^^/o
NaCl ingespoten. Hierdoor wordt de prikkelbaarheid van de tertiaire
centra verminderd en de kans op onregelmatigheden in de hartsactie
(b.v. woelen) tot een minimum beperkt (v. Dongen)
Na ongeveer 5 minuten werd de operatie voortgezet door met een
fijn schaartje een klein gaatje van ± 3 mm lengte, ongeveer halver-
wege tussen de sulcus coronarius en de hartpunt, aan de rechterzijde in
het pericardium te knippen. Door middel van 2 of 3 steken werd een
tabakszaknaad om het gaatje aangelegd en vervolgens een canule
(fig. 8) met het plaatje door de opening gedraaid en de draad van de
tabakszaknaad aangehaald en vastgeknoopt om het buisje van de
canule. Op deze wijze werd het pericardium in open verbinding ge-
bracht met de buitenlucht, zonder dat het volumen ervan noemens-
waard was verkleind. Door middel van een trocart werd vervolgens de
rechterthoraxwand doorstoken en een canule (fig. 8) van binnen uit de
pleuraholte naar buiten door de thoraxwand gestoken en door middel
van 2 schroefplaatjes luchtdicht in de thoraxwand bevestigd. De ver-
binding tussen beide canules werd tot stand gebracht door middel van
K. van Dongen: The action of novocain on fibrillation of the heart.
Arch. int. Vol. de Pharm. LX. Paso. II (1938).
een ± 3 cm lang gummi slangetje met dikke wand, dat met een
ligatuur nog extra om de canule werd bevestigd. Vervolgens werd na
verwijdering der „sperklemquot; de thorax onder overdruk gesloten. Wan-
neer het dier niet spontaan ademde, werd de kunstmatige ademhaling
langzamerhand verminderd, totdat de spontane ademhaling optrad
De operatie leverde nooit bijzondere moeilijkheden op, slechts een
zeer scheurbaar pericardium, zoals bij ongeveer 5V0 der katten voor-
komt (Lab. ervaring), kan de operatie volkomen onmogelijk maken
Alvorens wij tot de eigenlijke proeven overgingen, werd een uur
gepauzeerd om de dieren gelegenheid te geven van de operatie te be-
komen. 2e werden nu in rugligging op een plank gebonden, waarin
ter hoogte van borst- en buikholte het hout was verwijderd en ver-
vangen door linnen, om de röntgenstralen zoveel mogelijk door te
laten Door de katten nu boven een röntgenbuis te plaatsen en door
te lichten, verkregen wij op het fluorescerende scherm een fraai beeld
van de beide canules, het gummi slangetje en de kloppende hart-
schaduw (fig. 9a). Een goed beeld van de grens tussen het hart en
pericardium werd verkregen, door met een record-spuit, waarop zich
een ongeveer 10 cm lange, stompe canule bevond, 2 cc röntgen-
contrast-vloeistof via de borst- en pericardiumcanule in te spuiten
Als vloeistof werd een oplossing van 12 gram mono-ortho-jood-
hippuurzuurnatrium in 20 cc water (Neo-photuron ) gekozen De
inspuiting had plaats onder voortdurende röntgen-doorlichting, waar-
j Vm'nbsp;en pericardium dui-
delijk aftekende (fig. 9b), terwijl ook de hartschaduw zelf donkerder
werd. Nu werd de spuit met de stompe canale uit de borstholte ver-
wijderd; plotseling werd nu ook een gedeelte van de vloeistof uit het
pericardium gedrukt. Druppelsgewijze stroomde de rest van de vloei-
stof uit de canule in de thoraxwand in een rhythme, dat volkomen
gehjk was met de hartslag. Een halve minuut na de verwijdering van
de spuit met canule was reeds zoveel contrast-vloeistof uit het p-ri
cardium verwijderd, dat geen duidelijke ruimte meer tussen hart'en
pericardium was te zien. Nog anderhalve minuut later was bij door-
lichten praktisch geen contrast-middel in het pericardium te onder-
kennen. Op dit tijdstip was op röntgenphoto's nog wel iets verschil te
^n; de intensiteit van de hartschaduw na de injectie was iets sterker
Het Neo-photuron werd tot onze grote erkenteliikheidnbsp;ho wit-
Organen te Oss belangeloos ter beschikking gestefd
-ocr page 33-dan vóór de injectie. Dit is echter te verklaren door het feit, dat peri-
en epicardium langs elkaar glijden met vochtige vlakken, zodat hier
altijd sporen contrast-vloeistof achter blijven. Van een ruimte tussen
hart en pericardium was echter op de photo's niets te zien.
In het geheel hebben wij bij lo katten de canule aangebracht. quot;Wan-
neer de operatie goed uitgevoerd was, bevond zich na 2 minuten in
geen geval praktisch nog contrast-vloeistof in het pericardium. Bij de
meeste katten werden de proeven 2, 3 of meer malen herhaald. De
resultaten waren steeds dezelfde (fig. 10 a en b).
Om deze proeven goed te doen verlopen, dient men nauwkeurig
acht te slaan op de stand van de canules. De vloeistof moet inderdaad
vrij kunnen uitstromen. quot;Wanneer de as van de beide canules niet on-
geveer loodrecht op de hartoppervlakte staat, loopt men het risico,
dat de uitweg afgeklemd of afgesloten (door hartoppervlakte of peri-
cardium) wordt. Door onvoldoende ervaring hadden wij in twee van
onze proeven de canule niet geheel juist aangebracht. In het ene geval
verliep de canule vertikaal; in het andere geval verliepen de canules
in het pericardium en in de thorax onder een hoek van ongeveer ioo°
In beide gevallen duurde het veel langer voor het neophoturon ver-
wijderd was. In het laatste geval was ook het injiciëren van de vloei-
stof moeilijk.
Deze proeven werden herhaald bij 4 katten, waarbij, direct na de
mjectie der contrast-vloeistof, de aorta werd gecomprimeerd De ver-
wijdmg van de linkerventrikel, welke hierdoor ontstaat, had tot ge-
volg, dat de contrast-vloeistof in slechts enkele seconden volkomen
uit het pericardium werd verwijderd.
Nog een derde proef werd verricht bij 4 katten, waarbij, vlak vóór
de injectie der contrast-vloeistof, de vena cava en de venae jugulares
werden gecomprimeerd. Hierdoor kreeg het hart slechts een klein
mmutenvolume te verwerken en nam daarom een veel kleiner volume
aan (Starlmg). Na de injectie werd de compressie nog een halve
minuut voortgezet en nu bleek, dat de contrastschaduwen van het hart
en pericardium, vlak nè de injectie en een V2 minuut later, volkomen
identiek waren. Beide schaduwen toonden de aanwezigheid van nog
zeer veel contrast-vloeistof, welke zich op verschillende plaatsen dui-
delijk tussen hart en pericardium bevond (fig. 10 c en d). Werd de
compressie opgeheven, dan was een V2 minuut later vrijwel alle con-
trast-vloeistof uit het pericardium verwijderd.
Wij menen op grond van deze proeven de conclusie te mogen trek-
ken, dat het hart van de kat onder normale omstandigheden tegen het
pericardium aanklopt. Immers, lag het pericardium als een geplooide
zak om het hart heen, dan was er geen reden voor de contrast-
vloeistof om zo snel en volledig uit het pericardium te verdwijnen-
zeker met, daar de canule zich niet cp het laagste punt bevindt. Boven-
dien vinden we in de 3° reeks van proeven het bewijs, dat, als het hart
een kleiner volume aanneemt, ook wel degelijk de vloeistof in het
pericardium aanwezig blijft.
Men kan als bezwaar tegen de proeven aanvoeren, dat onder nor-
male omstandigheden het pericardium niet met de buitenlucht in ver-
bmdmg staat. De onderzoekingen van Beek en Cox quot;) hebben echter
bewezen, dat, wanneer men het pericardium met de buitenlucht in ver-
Pig. 10. a. De vloeistof is juist geinjiciëerd.
b. Een opname, 30 seconden later.
cnbsp;d
c.nbsp;De vloeistof is juist geinjiciëerd.
d.nbsp;Een opname, 30 seconden later, terwijl de vena cava en venae
jugulares gecomprimeerd waren gehouden.
binding brengt, het minutenvolume van het hart met 15O/0 afneemt.
In het normale leven zal dus het hart groter zijn dan in onze proeven
en mogen we de conclusie handhaven:
Onder normale omstandigheden vult het hart van de kat het peri-
cardium geheel op in een zekere phase van de hartslag.
HOOFDSTUK III.
Het hart vult het pericardium in de diastole op.
In het vorige hoofdstuk beschreven wij proeven, waaruit bleek, dat
het hart tegen het pericardium aanklopt. Daar de vloeistof, welke in
het pericardium gebracht werd, synchroon met de hartslag er uit ver-
wijderd werd, menen wij hieruit de conclusie te mogen trekken, dat
het volume van het hart in de verschillende phasen van de hartslag
niet gelijk is. Voor het gemak zullen we dan het pericardium als een
straffe, niet elastische membraan beschouwen. Zou het pericardium
wel elastisch zijn, dan wil dit dus zeggen, dat in de phase, waarin de
vloeistof uitgestoten wordt, het pericardium meer gespannen wordt
dan in de andere phase (We komen hierop later terug).
In de literatuur is eigenlijk weinig te vinden over de veranderingen
van het totale hartvolume tijdens de revolutio cordis. Wel heeft
Külbs in 1914 een cardiometer geconstrueerd, waarmede hij af-
wisselend het totale volume van het hart en het volume van de
ventrikels kon registreren en zijn er nog enkele andere publicaties te
vinden over de veranderingen van het volume, maar opgelost is dit
probleem toch niet. Wallraff schrijft nog in 1937: „Ondanks de toe-
name en de verfijning van onze physische onderzoekingsmethoden is
het op dit ogenblik onmogelijk met absolute zekerheid uit te maken,
of de totale capaciteit van het hart bij gelijk blijvend slagvolume ver-
andert of niet
Toch is het voor de meeste onderzoekers logisch, dat op het einde
van de diastole (van de ventrikels) het volume van het hart het
grootst is. Hauffe quot;) daarentegen neemt aan, dat het volume van het
hart bij een bepaald slagvolume onder alle omstandigheden gelijk is
«) F. Külbs: Verh. d. Deutsch. Kongres. f. inn. Med. Wiesbaden (1914).
«) J. Wallraff: I.e. blz. 421.
quot;) G. Hauffe: I.e.
(Die Inhalt des Herzbeutels muss zeitlich gleich gross bleiben )•
Bewijzen hiervoor, behalve op zuiver theoretische gronden, welke
alle zeer aanvechtbaar zijn, zijn bij hem niet te vinden.
In nog niet gepubliceerde onderzoekingen hebben Bijlsma en Le
Heux in het „hart-long-praeparaatquot; gelijktijdig de druk in de linker-
ventrikel en in een ballonnetje, dat zij tussen hart en pericardium ge-
AAh. | ||
ATR. |
SftlM | |
lun. |
hi'ns | |
Srs. |
ui'TüTÏ'.viriS. | |
rott |
Pig. 11. Het verloop van de druk in de linkerventrikel (a) tijdens een con-
tractie en het verloop van de druk in het ballonnetje, tussen hart en peri-
cardium aangebracht (b). (Curve ontleend aan één van de proeven van
Bylsma en Le Heux).
bracht hadden, met twee manometers van Frank-Petter'quot;') ge-
registreerd. Het ballonnetje was gemaakt van een klein stukje van de
vena cava en bevond zich halverwege tussen de sulcus coronarius en
de hartpunt. Wij hebben overeenkomstige proeven gedaan. Alleen
brachten wij, zoals in hoofdstuk II beschreven is, een canule in het
pericardium, overtrokken met een klein gummiblaasje. De uitkomsten
van deze proeven waren dezelfde als die van Bijlsma en Le Heux,
n.1. de druk tussen pericardium en hart verliep volkomen synchroon
aan de druk in de linkerventrikel (zie fig. ii).
l.c. blz. 1703.
4«) O. Frank en J. Petter: Ein neues Federmanometer Zf. Biol. Bd 54 (1910).
-ocr page 39-Wanneer wij een canule in het pericardium brachten, waarbij het
gehele pericardium als ballon gebruikt werd, verbonden aan de mano-
meter van Frank-Petter en tevens het verloop van de druk in de aorta
registreerden, welke proeven zowel bij open als gesloten thorax ge-
daan zijn, dan kregen wij zulke wisselende uitkomsten, dat er in het
geheel geen conclusies uit te trekken waren. Van te voren hadden wij
dit ook wel min of meer kunnen verwachten; immers zodra er ver-
anderingen van volumina in het spel komen, is de manometer van
Frank-Petter geen geschikt meet-instrument.
Daar de uitkomsten van Bijlsma en Le Heux zeer waarschijnlijk een
registratie van de puntstoot van het hart waren (het hart contraheert
zich niet alleen, maar verplaatst zich ook enigszins tijdens de con-
tractie) en onze opstelling geen uitkomsten gaf, zochten wij naar een
nieuwe methode om het vraagstuk nader te bestuderen. Wij hebben
hiertoe de volgende proefopstelling ontworpen:
In het pericardium van een gedecerebreerde kat wordt, na er V2-1
cc 5V0 novocaïne-oplossing in o.9quot;/o NaCl ingespoten te hebben, (zie
blz. 27) een glazen of metalen canule gebonden (de thorax is in de
mediaanlijn ter hoogte van het hart geopend; de kat wordt aan de
kunstmatige ademhaling aangesloten). Aan deze canule wordt via een
gummislang (inwendige opening 5 mM) een tambour van Marey be-
vestigd. Deze volgt de volume-wisseling tussen hart en pericardium.
Na 10 mg / Kg-kat liquoid intraveneus ingespoten te hebben om
het bloed onstolbaar te maken, brengen wij in de linkerarteria carotis
een lange, dunne canule en schuiven die voort tot vlak bij de aorta-
kleppen. Aangesloten aan de manometer van Frank-Petter, registreert
men zo het verloop van de druk in de aorta. Brengt men nu de wijzers
van de manometer en van de tambour voor de spleet van een optisch
kymographion, dan kan men de uitslagen gelijktijdig registreren.
Met een canule, zoals in hoofdstuk II beschreven is, kunnen wij bij
een spontaan ademend dier met gesloten thorax registreren. Dit laat
principieel geen verschil zien met de curven, gemaakt bij open thorax.
Fig. 12 geeft een afbeelding van een curve, welke wij zo verkregen
hebben. De bovenste lijn geeft het verloop van de druk in de aorta
aan. We zien deze druk steil naar boven verlopen, zodra de uit-
drijving begint. Na de uitdrijving gaat de druk tijdens de diastole
Polyanetholsulfozuur Natrium.
-ocr page 40-langzaam naar beneden, om bij de volgende uitdrijving weer steil
naar boven te verlopen.
De onderste lijn geeft de volume-veranderingen tussen het pericar-
dium en het hart weer. Wij zien een lijn, welke uitslagen vertoont in de
frequentie van het hartrhythme, gesuperponeerd op golven, welke de
ademhalingsfrequentie weergeven. Gaat de lijn naar boven, dan wil
dit zeggen, dat de ruimte tussen pericardium en hart kleiner wordt;
gaat de lijn naar beneden, dan wordt deze groter; het volume van het
hart zal zich dus in omgekeerde zin wijzigen. Om te beginnen zien
wij dus duidelijk, dat bij de inspiratie het hartvolume groter wordt
en bij de expiratie kleiner; een feit, dat reeds lang bekend is. Verder
blijkt uit deze curven, dat, wanneer de uitdrijving van de linker-
ventrikel begint (steil omhoog verlopende lijn in de druk-curve van de
aorta), het volume tussen pericardium en hart in hetzelfde tempo toe-
neemt. Volkomen synchroon met het dalen van de curve van de druk
in de aorta (diastole van het hart) stijgt de curve van de tambour
van Marey. De heide curven zijn volkomen eikaars spiegelbeeld. In
^S) Men dient er voor op te passen, dat het hart de canule niet kan af-
sluiten. Gebeurt dit, dan schrijft de tambour een geheel horizontale lijn Een
kleine verplaatsing van de canule maakt deze weer vrij
de diastole wordt het volume van het gehele hart dus langzaam
groter.
Daar de vloeistof, welke wij bij de proeven in hoofdstuk II be-
schreven, rhythmisch uit de canule stroomde, kunnen we nu dus de
conclusie, aan het einde van dat hoofdstuk gegeven, zodanig ver-
anderen, dat deze luidt: Onder normale omstandigheden vult het hart
van de kat in de diastole het pericardium geheel op.
Wanneer het pericardium een volkomen straffe membraan was,
zou deze registratie, na ijking van de tambour van Marey, zeer een-
voudig zijn om ook quantitatief de veranderingen van het volume van
het hart te registreren. We zullen echter zien, dat het pericardium een
duidelijke mate van „plasticiteitquot; en „elasticiteitquot; bezit. Naast de
elasticiteitscoëfficient van het pericardium zijn dan nog meerdere ge-
gevens nodig (b.v. bij welk volume het hart het pericardium precies
opvult zonder het te spannen) om gegevens over de grootte-verande-
ringen te krijgen. Trouwens ligt dit meer op het gebied van de
dynamica van het hart en valt buiten het bestek van ons onderzoek.
HOOFDSTUK IV.
„Elasticiteitquot; en „plasticiteitquot; van het pericardium.
In 1898 beschrijft Barnard quot;■gt;) zijn proeven, waarin hij aantoont,
dat het pericardium „practicaly inextensiblequot; is. Hij heeft zijn proeven
met pericardia van honden en Isatten verricht. Steeds worden, voor
zover ons bekend, deze onderzoekingen als de enige aangehaald, wan-
neer men de rekbaarheid of elasticiteit van het pericardium bespreekt
Eerst in 1937 heeft Wallraff na op grond van anatomisch en
histologisch onderzoek tot de conclusie gekomen te zijn, dat de op-
vatting van Barnard onjuist moest zijn, voor het pericardium van de
mens deze proeven herhaald. Volgens hem is het pericardium opge-
bouwd uit 3 lagen van gegolfde kollagene vezels. Deze vezels kruisen
elkaar onder een hoek, welke afhankelijk is van de plaats en de span-
ning van het pericardium. Ze worden begeleid door elastische vezels,
welke de kollagene vezels doen golven. De lengtevermeerdering van de
verschillende delen van het pericardium wisselt bij vrij oude personen
van 5% - iqO/o tot ii«/o - 19O/0; bij jonge mensen liggen de waarden
nog wat hoger Volgens Wallraff zijn „Dehnbarkeitquot; en „Elastici-
tatquot; twee begrippen, welke elkaar dekken In normale omstandig-
heden zal het pericardium in de diastole geheel gerekt worden. („ „Ent-
wellungquot; van de kollagene vezels; iedere diastole van het gejonde
hart is een dilatatie. Van deze tot ziekelijke verschijnselen is slechts
een stap ==lt;)quot;). Argumenten voor deze opvatting voert hij eigenlijk niet
aan. De functie van het pericardium „is in de eerste plaats zich aan
de steeds wisselende vorm en grootte van het hart aan te passenquot;.
Verder „beschermt het pericardium het hart tegen overrekking en
vormt dan niet alleen een „Ausgeleich - und Federungs-einrichtungquot;,
«) H. L. Barnard: I.e.
•gt;») J. Wallraff: I.e. blz. 417.
I.e. blz. 396.
■quot;'-) I.e. blz. 396.
I.e. blz. 356.
-ocr page 43-maar ook een „Schutzvorrichtungquot; voor het hart.quot; quot;Wanneer men
ouder wordt, „neemt de elasticiteit van het pericardium, evenals die
van het overige weefsel in het lichaam af; daardoor de mogelijkheid
om het slagvolume te veranderen en daarmede een van de factoren
van de „reservekracht van het hartquot;.quot;
Aangezien in vorige hoofdstukken aangetoond is, dat in het nor-
male leven het hart het pericardium in de diastole geheel opvult, komt
het vraagstuk aan de orde, hoe het gedrag van het pericardium is bij
een acute dilatatie van het hart. Men kan zich het optreden van
een acute dilatatie van het hart eenvoudig niet voorstellen, wanneer
het omgeven zou zijn door een pericardium, dat volgens vele schrij-
vers niet rekbaar is.
Allereerst werd hiertoe nagegaan, of bij een kat een experimentele,
acute, dilatatie van het hart was te verkrijgen. Met behulp van
röntgenphoto's werd de vergroting van het hart nagegaan. quot;Wanneer
men zorgt, dat de afstand tussen de röntgenbuis, de kat en de plaat
steeds constant blijft, dan verandert de oppervlakte van de hart-
schaduw op de verschillende photo's van een bepaalde, normale kat
practisch niet (Dit is in overeenstemming met de meeste opgaven in
de literatuur: b.v. Bardeen quot;Van Liere quot;))
De hiertoe gebruikte techniek is als volgt:
De kat wordt steeds op een zelfde wijze op een katteplank opge-
spannen. Deze plank wordt boven de röntgenbuis gezet en de plaats
van de uiteinden met krijt aangetekend, zodat na enige tijd de plaats
weer teruggevonden kan worden, waar de plank heeft gestaan. Nu
wordt over de kat heen een tafeltje geplaatst, met in het tafelblad een
opening, waarin precies het chassis met de photographische plaat past.
Ook de plaats van de tafelpoten wordt met krijt afgetekend. De be-
lichtingstijd van de photo van de thorax bedraagt steeds 1/2 seconde,
om zeker te zijn, dat een gehele revolutio cordis op de plaat komt.
Van normale katten hebben wij op verschillende tijden van de dag en
ook met een of twee dagen tussenruimte photo's gemaakt. Om de
grootte van de hartschaduw te bepalen, wordt de photo op de licht-
bak gelegd, daarover een doorschijnend stuk papier en nu met inkt de
l.c. blz. 425.
l.c. blz. 422.
56) C. R. Bardeen: Am. J. Anat. XXIII blz. 423.
quot;) E. J. van Liere: Am. J. of Physiol. 81 l.c.
schaduw omgetekend. Vervolgens wordt deze figuur uitgeknipt en
gewogen.
Bij onze normale katten bleef de vorm van de hartschaduw steeds
ongeveer dezelfde en het gewicht liep nooit meer dan 5O/0 uiteen. We
hebben in het geheel van 5 normale katten elk 3 of 4 photo's genomen.
Bij 4 katten werd nu onder röntgencontróle een acute hartdilatatie
opgewekt, 's Ochtends om 9 uur werd een photo (I) genomen ter be-
paling van de grootte van de hartschaduw. Vervolgens werd onder
aethernarcose met een sonde tenminste 2 maal (bij één 3 maal) een
aortaklep doorgestoten (beschrijving techniek zie Rosenbach ). Om-
streeks 3 kwartier tot een uur na de operatie werd wederom een photo
ai) genomen. Drie, vier en vijf uur na de operatie werden de dieren
m een tredmolen geplaatst en moesten zich flink moe lopen (dat was
in 5 tot 8 minuten bereikt).
Om 4 uur 's middags werd wederom een photo (III) genomen. De
volgende ochtend omstreeks 10 uur werd tenslotte de laatste photo
(IV) genomen.
De uitkomsten, hierbij verkregen, waren de volgende:
schaduw |
In grammen |
(zie fig. 13) | |
kat A |
kat B |
kat C |
kat D |
0.468 |
0.441 |
0.670 |
0.455 |
0.526 |
0.485 |
0.684 |
0.478 |
O.JIO |
0.496 |
0.749 |
0,490 |
0.525 |
t |
0-757 |
0-533 |
120/0 |
12O/0 |
i3«/o |
13V0 |
photo hart
I
operatie
II
III
IV
Verschillen tussen grootste
en kleinste gewicht
Hierbij dient vermeld te worden, dat de hartschaduw, zowel in
lengte als in breedte, toenam (fig. 13).
Beschouwt men de ruimte, door het pericardium begrensd, als een
omwentelmgsfiguur van de schaduw, welke men op de photo te zien
krijgt, dan beteekent een toename van iiVo oppervlakte een toename
van^c^n volume. De lineaire verlenging bedraagt in dit geval 6»/o.
Tistoquot;'quot;quot;' Herzklappenfehler. Arch. f. exp. Path.
-ocr page 45-Pig. 13. Schematisch de grootte van de hartfiguur aangegeven, onmiddellijk
voor de operatie (I), om vier uur 's middags (III) en de volgende ochtend
om tien uur (IV) van kat D.
Men mag immers voor een omwentelingsfiguur de volgende vergelijking
opschrijven:
__3_
L _ O p p _ y inh
r.
K
O pp,
V inh,
waarin 1, opp. en inh. de oorspronkelijke lineaire afmeting, oppervlakte en
inhoud zijn, terwijl 1,, opp., en inh., de nieuwe grootheden zijn. Voor
een bol (en voor andere omwentelingsfiguren geldt hetzelfde) met een straal
r wordt de vergelijking dan:
V 4/3 T r''
V
T r'
r
r,
of - =
V T r2,
1/ 4/3 T r\
3_,_
/ 100
V 100
100
106
of in ons geval
K 112 K 119.
Uit deze 4 proeven kunnen wij dus concluderen, dat het totale hart-
volume bij een kat, wanneer men hem acuut een insufficientia cordis
bezorgt, aanzienlijk (2oquot;/o) kan toenemen. Daar het pericardium in
het normale leven in de diastole tegen het hart aanligt, moet de
ruimte, door het pericardium omsloten, met eenzelfde bedrag toege-
nomen zijn. Dit kan niet anders gebeuren dan door verlenging van
de lineaire afmetingen van het pericardium, immers, zowel de lengte
als de breedte van de hartschaduw waren toegenomen.
Met behulp van proeven in vitro is getracht na te gaan, wat de
aard van de gevonden verlenging was. Deze zou n.1. een elastische of
een plastische kunnen zijn.
Onder „elasticiteitquot; wordt hier verstaan het verschijnsel, dat een
verandering, welke ontstaat door het inwerken van een kracht, ge-
heel verdwijnt, zodra de kracht ophoudt in te werken. Alle andere
vervormingen zullen we „plastischequot; vervormingen noemen. Daar
wij in onze proeven een langdurige tijdfactor niet in konden voe-
ren (pericardium is levend weefsel, dat in vitro afsterft en wij weten
met hoelang dit duurt, noch welke veranderingen hierbij plaats grij-
pen), zullen wij bij „elasticiteitquot; alleen rekening houden met verande-
ringen, welke in zeer korte tijd (i minuut) terug gaan. Daarom zal
„elasticiteitquot; ook steeds tussen aanhalingstekens geschreven worden
Om dezelfde reden zal ook „plasticiteitquot; met aanhalingstekens ge-
schreven worden.
Er is niet getracht om de problemen, welke zich hierbij voordoen,
op een physisch bevredigende wijze op te lossen. Afgezien van de
vraag, of deze met de huidige stand van de wetenschap volkomen op
te lossen zijn, zou dit onderzoek ver buiten het kader van ons onder-
werp voeren. Het probleem op zich zelf is immers al zeer gecompli-
ceerd, omdat het pericardium geen homogene membraan is. Het be-
staat uit kollagene vezels van dunne en van dikke structuur, daar-
naast komen er elastische vezels in voor. Bovendien lopen de vezels
m verschillende lagen en zijn onderling gedeeltelijk verbonden. En zo
zijn er nog verschillende factoren aan te wijzen, welke het vraagstuk
zeer ingewikkeld maken.
Daar echter de physiologic van het pericardium nog zo in de aan-
vang van zijn ontwikkeling staat, zijn de verfijnde gegevens, welke
een uitgebreid physisch onderzoek oplevert, o.i. momenteel in het ge-
heel niet te verwerken. Wel zijn wij ervan overtuigd, dat in de
toekomst dergelijke gegevens ons inzicht over de functie van het
pericardium kunnen verdiepen. Voorlopig is het reeds interessant na
te gaan of het pericardium een zekere mate van „elasticiteitquot; en / of
„plasticiteitquot; bezit.
Door eenvoudige physische proeven kan men een indruk over deze
verschijnselen krijgen. Er zijn twee methoden, waarop dit probleem
hier bestudeerd is. In de eerste plaats zijn er rechthoekige stukjes uit
het pericardium geknipt en de verandering van de lengte gemeten,
wanneer ze met verschillende gewichten bezwaard werden. In de'
tweede plaats werd een geheel pericardium aan een glazen kanule
gebonden en met lucht bij verschillende spanningen gevuld. Het
volume werd dan gemeten. Beide methoden gaven vergelijkbare ver-
anderingen in dezelfde orde van grootte.
Rechthoekige stukjes werden uit het pericardium geknipt en tussen
twee klemmen bevestigd. Na nu op de ene klem een kracht te hebben
laten werken, werd de verlenging gemeten, welke hierbij optrad.
Fig. 14 geeft een afbeelding van de proefopstelling. Een tamelijk
lange strook pericardium (6-7 cm) konden we krijgen, door een recht-
hoekige strook aan de voorkant en de achterkant met hun verbin-
dingsstuk aan de punt van het hart uit te knippen.
Wanneer wij het schaaltje met gewichten belastten, dan zagen wij,
dat een bepaald punt, hetwelk wij afgelezen hadden, zich verplaatste
evenredig met de gewichten, welke wij er op legden. Ontlastten wij het
schaaltje weer (en hadden wij er een niet te groot gewicht opgelegd),
dan keerde het punt, dat wij aflazen, weer geheel tot zijn oorspronke-
lijke plaats terug. Bij alle pericardia, bij welke wij zo metingen ver-
richtten, vonden wij dit verschijnsel. Opmerking verdient het, dat wij
slechts die pericardia onderzochten, waarvan wij konden verwachten,
dat ze normaal waren.
Belastten wij de strook pericardium met groter gewicht, dan von-
den wij een verplaatsing van het controle-punt, evenredig met het
gewicht, dat cp het schaaltje gelegd werd. Het punt keerde echter bij
het wegnemen van de gewichten wel evenredig met deze gewichts-
afname terug, maar kwam niet op zijn oorspronkelijke plaats terug.
Bleef de grote belasting gedurende enige tijd liggen, dan verplaatste
het punt zich nog wat; nu was de lijn, welke het punt bij de verminde-
ring van de belasting volgde, een lijn vrijwel evenwijdig aan de be-
lastingslijn. Uit deze proeven mag dus besloten worden, dat het peri-
cardium „elastischequot; eigenschappen bezit. Of er naast „elasticiteitquot;
ook „plasticiteitquot; is, moesten nadere proeven nog uitmaken; de theo-
retische mogelijkheid bestaat immers altijd nog, dat het pericardium
tussen de twee klemmetjes uitglijdt. Om dit te ontgaan, fixeerden wij
op een strook pericardium 2 punten (b.v. door er een haar doorheen
te halen) en belastten nu het pericardium. Op deze wijze zagen wij,
dat de afstand tussen deze 2 punten in dezelfde verhouding toenam
als de lengte van het gehele pericardium-strookje en tevens dat deze
verlenging voor een gedeelte blijvend was. Het pericardium vertoont
dus ook „plasticiteitquot;. Fig. 15 geeft een beeld van een proef, waarbij
we zowel „elasticiteitquot;, als ook „plasticiteitquot; konden aantonen.
een ^ertfkT.,T.'f . T^^'?quot;nbsp;horizontaal staat, is voorzien van
ff^ no,^ geplaatste kruistafel. Het oculair bevat een verdeelde schaal
(z_g. oculairmicrometer), waarbij de afstand tussen 2 naast elkaar liggende
voorwerp quot;nbsp;overeenkomen met 0.05 mM. vin het
Het klemmetje B is vast aan de kruistafel bevestigd in de slede welke de be-
^SsllVSï^rnTL'''':,'^nbsp;^^-okje'van het Scardtm'wdt
afnnbsp;Tt 'nbsp;schroeven met een schroevendaaier stevig vast
Lnzelfdenbsp;Pericardium ook op het klemmetje A, waarop
hnrrien WP^Jnbsp;vastgeschroefd. Aan A is een haar ge-
bcnden, welke over 2, op agaath-steentjes lopende, katrollen gaat; aan het
nen lfM^rZT^fnbsp;fnbsp;geplaatst kun
^^^t^zprtft f^^^'^^^altje wordt met zoveel bezwaard, dat het pericardium
juist vertikaal gehouden wordt. Door nu de kruistafel in vertikale richting
te bewegen, kunnen wij de punt van de naald, welke zich In de drieho°k van
klem A bevindt, zo verplaatsen, dat deze in het gezichtsveld van de micrT
coop verschijnt. Nu stelt men op het nulpunt in. De verdeeldrschaaMr^t
r chaal innbsp;verplaatsing van de naald nLr b^vL.^dLe
ae schaal in de richting van 0-50 doorloopt.
In het geheel werd van 15 pericardia een strookje onderzocht, met
steeds, in principe, dezelfde uitkomsten.
/' //'/
/ ///
/ //' /
/ // /
/ ' I
/ ':/
£5-nbsp;j j y /j
2 0-nbsp;M/7 / //
-nbsp;y/Zy/ ///
IO -nbsp;; ^ ■
-1nbsp;..nbsp;,nbsp;,nbsp;, 5CM4,AlBtL£,n, .
Onbsp;5nbsp;10nbsp;i5nbsp;'JOnbsp;'25
Fig. 15.
Rekkingsproeven met een strookje van het pericardium van een kat.
1 gram belasting kwam in dit geval overeen met 0.0011 KG mM-^. E be-
droeg 1,4. 5 gram stond op het schaaltje om het pericardium in de verticale
stand te houden.
Bij 1 werd er 5 gram op het schaaltje bijgelegd. De punt van de naald ver-
plaatste zich van 3 naar 8. Bij afname van de 5 gram keerde de naaldpunt
terug tot 4 (punt 2). 3 maal werd nu de meting van punt 2 uitgaande, door
met 5 gram te belasten en ontlasten uitgevoerd, welke steeds hetzelfde resul-
taat gaf. Vervolgens werd tot 15 gram belast (11), bij afname van de ge-
wichten tot 10 gram op het schaaltje keerde de punt tot 9 terug. De metingen
4, 5 en 6 gaven overeenkomstig verloop te zien. Bij meting 6 werd tot 40 gram
belast (2IV2) en het punt liep in 5 minuten door tot 24. Bij vermindering van
de belasting tot weer 5 gram lazen wij nu af: 11.
Men ziet, dat bij een belasting tot 20 gram het verschijnsel „plasticiteitquot;
wel optrad, doch tevens dat het verschijnsel van de „elasticiteitquot; sterk de
overhand had. Bij grotere belasting trad het verschijnsel „plasticiteitquot; veel
meer op de voorgrond.
We zullen even het pericardium als een homogene membraan be-
schouwen en nagaan, wat de elasticiteitsmodulus voor zulk een mem-
braan zou zijn, wanneer deze een dergelijke verandering opleverde.
Men moet het pericardium toch als een functionele eenheid zien. Zo
kan men een indruk krijgen, in welke orde van grootte de verschijnse-
len vallen. Met behulp van
de formulenbsp;= ^
waarin 1
'i») R. Houwink: Elasticity, Plasticity and Structure of matter. (1936) blz. 1.
-ocr page 50-de lengte, o- de spanning (in kg mM'^) en E de elasticiteitsmodulus
(modulus van Young) is, is E te berekenen. De dikte van het peri-
cardium werd met een micrometer gemeten. Daar deze in de orde van
grootte van 0.006 cM ligt en onze micrometer op niet meer dan
duizendsten van centimeters nauwkeurig meet, werd voor alle peri-
cardia de waarde van 0.006 cM aangenomen. Het gaat hier om een
indruk van de orde van grootte van E te krijgen en niet om absolute
waarden. Op deze wijze berekend, werd voor E gevonden een getal,
liggend in de orde van grootte van i.
Ter vergelijking geven wij enige waarden van E van andere
stoffen
kg
Zijde (naturel)nbsp;1 X 10^
Cellulose-acetaatnbsp;5 X lOMot 5 X 10^
Ruwe rubbernbsp;2 X IO-2 tot 8 X 10quot;^
Aluminiumnbsp;7 5 X 10^
Staalnbsp;21 X 10^
Glas (Jena)nbsp;4 tot 8 X 10^
Vrouwenhaarnbsp;700 ®')
Huid van de mensnbsp;2^2 (0.6 — 4.5)
Elast, nekband van het rund 0 04 (0.02 — 0.1)
Het verschijnsel van de „plasticiteitquot; zal hier verder niet ontleed
worden.
Een tweede methode bestond hierin, dat men in situ alle vaten van
en naar het hart verlopende zorgvuldig afbond. Na deze distaal van
de ligatuur doorgeknipt te hebben, kon men gemakkelijk het hart met
pericardium uit het lichaam verwijderen. Aan de punt van het hart
werd nu in het pericardium een opening gemaakt, waarin de canule
»») ontleend aan R. Houwink I.e. blz. 141, 249 en 281.
quot;1) Ontleend aan Von Edgar Wöhliseh, René du Mesnil de Roehemont en
Hilde Gerschler: Untersuchungen über die elastischen Eigenschaften tieri-
scher Gewebe I. Z. für Biologie Bd. 85 blz. 336 (1926-'27).
D, afgebeeld in fig. i6, gebonden werd. Het geheel werd nu in een
glazen ballon B gebracht, welke van boven van een buis met schaal-
verdeling was voorzien. De canule paste in deze ballon met een inge-
slepen stop (fig. i6). Na de ballon met o.^Vo NaCl gevuld te hebben,
werd in het pericardium lucht gebracht. Hierdoor werd het volume
door het pericardium omsloten groter en steeg het water in de buis.
Bij verschillende drukken nam het pericardium ook een verschillend
volume aan. De drukken lazen we af op de kwikmanometer H (met
eventuele correctie voor de vloeistofkolom, welke boven het peri-
cardium stond.)
De verschijnselen, welke hier gevonden werden, zijn volkomen ver-
gelijkbaar met die volgens de vorige methode. Ook hier bij lage
drukken een volkomen omkeerbaar verschijnsel, terwijl bij hogere
drukken, (vooral na enig wachten), het „plastischquot; verschijnsel naast
het „elastischquot; verschijnsel meer en meer op de voorgrond trad.
„Elasticiteitquot; en „plasticiteitquot; tezamen konden vermeerderingen van
het volumen van 25V0 en meer geven. Lieten we nu het pericardium
gedurende 18 uur na deze proeven in ontspannen toestand staan, dan
had een gedeelte van het „plastisch verschijnselquot; zich weer hersteld.
Van een dergelijke proef geeft fig. 17 een beeld.
Ook voor deze proeven hebben wij E berekend. In het geheel heb-
ben wij 5 proeven op deze wijze gedaan. Voor E werd hier gevonden
een getal in de orde van grootte van 3
Deze proeven kunnen mislukken, wanneer er lucht in de vaten van
het pericardium binnendringt. Deze nestelt zich dan tussen het peri-
cardium en de pleura parietalis en geeft zo natuurlijk volume-
veranderingen af te lezen, welke geheel niet aanwezig zijn. Soms kan
een vaatje ook een lek naar buiten geven.
Zonder hier verder op de verschijnselen in te gaan, mag uit voor-
gaande proeven toch wel de conclusie getrokken worden, dat het
pericardium, wanneer er krachten op werken, een lineaire verandering
ondergaat, welke deels in zeer korte tijd terugkeert, wanneer de kracht
ophoudt te werken („elasticiteitquot;), deels een langduriger karakter
bezit („plasticiteitquot;.)
«-) Ook deze berekeningen zijn slechts gemaakt om een indruk van de orde
van grootte te krijgen. De dikte van het pericardium is ook hier weer op
0.006 C.M. genomen, (zie blz, 46).
6=) Het pericardium is hier als éénheid onderzocht; hoe de verschillende
gedeelten zich gedragen werd niet nagegaan.
Pig. 16. Voor statische proeven (blz. 47) was de opstelling als in deze figuur
De motor draaide niet en kraan A bleef in de getekende stand staan Klem-
kraan C was geheel opengedraaid; de belde kraantjes aan de manometers H
en G waren dicht. Aan de canule D werd het pericardium bevestigd, de canule
paste met ingeslepen stop in de ballon. Door nu lucht van verschillende druk
(af te lezen van manometer H) in het pericardium te brengen, kon het
volume, dat dit omsloten hield, veranderd worden; dit is af te lezen op de
stijgbuis (gecalibreerde buis).
Voor de dynamische proeven (blz. 49) werd de motor aan het draalen ge-
bracht. Het toerental was zo afgesteld, dat kraan A 100 omwentelingen per
minuut maakte. Het pericardium werd 2 x per omwenteling met de pers-
lucht verbonden en 2 x met de buitenlucht. De ventielen E en F waren juist
niet „lek vrijquot; en daarom voor deze proeven zo goed te gebruiken. Juist door
deze minimale „lekquot; stelde de kwikkolom zich precies in. Kleine verande-
ringen in de maximale en minimale druk werden, zij het dan vertraagd, door
de manometer aangegeven. De grote drukschommelingen werden echter ge-
heel door de ventielen opgevangen. De maximale druk in het pericardium
werd afgelezen op manometer H. Voor controle kon men het kraantje even
openen, de druk in de manometer werd hierdoor op O gebracht. Sloot men het
kraantje weer, dan stelde deze zich direct weer in en kon men aflezen of de
maximale dnik niet gedaald was. De manometer G diende om de minimale
druk in het pericardium te meten. Om te zien of deze veranderde, werd vla
het kraantje de druk in de manometer wat verhoogd. Na sluiten van het
kraantje stelde deze zich weer onmiddellijk in. Wanneer niet zeer hoge druk-
ken gebruikt werden (60 mM Hg), was de minimale druk practisch 0.
Om te verhinderen, dat er vloeistof uit de stijgbuis naar buiten spatte en
tevens om de bewegingen van het pericardium binnen zekere perken te hou-
den, werd een „zuigkrachtquot; ingeschakeld, door de kraan C zover dicht te
draaien, dat de vloelstofkolom slechts excursies van ongeveer 0.7 cM maakte.
Pig. 17. Ordinaat: 100 = 1 cM»; abscis: mM Hg. Inhoud van het peri-
cardium bij de aanvang van de proef is 16 c.M^'. E = 2.6. Correctie van de
waterlcoiom in de stijgbuls is niet aangebracht.
A geeft de eerste meting weer; B een tweede meting, zich hier onmiddellijii
aan aansluitend. C een meting, nadat het pericardium gedurende 18 uur in
ontspannen toestand bewaard was.
In curve A ziet men de „elasticiteitquot; van het pericardium tot uiting komen;
blijft de druk van 89 mM Hg gedurende 11 minuten in het pericardium, dan
ziet men de „plasticiteitquot;. Meting B, snel en onmiddellijk in aansluiting aan
meting A gedaan, geeft zuiver het „elastischquot; verschijnsel weer. Bij de hoge
druk hebben wij weer snel ontspand, zodat er geen tijd voor het optreden
van verdere „plastischequot; verschijnselen was.
Curve O laat zien, dat een gedeelte der „plastischequot; veranderingen in 18 uur
wederom teruggegaan is. Het bovenste gedeelte van de curve is wat langzaam
afgelezen; vandaar dat hier het verschijnsel van „plasticiteitquot; nog in het op-
gaande been zo duidelijk tot uiting komt.
Daar het pericardium in het lichaam niet onder een voortdurende
belasting staat, doch afwisselend meer of minder gespannen wordt
was het de vraag of de verschijnselen van „plasticiteitquot; en „elastici-
teitquot; onder deze omstandigheden tot uiting zouden kunnen komen.
Hiertoe hebben wij pericardia, met een frequentie van 200 maal per
minuut, onder een zekere spanning gebracht door er lucht in te blazen
en dan weer ontspand door de lucht er uit te laten (fig. 16 geeft
een beeld van de proefopstelling). Inderdaad gelukte het ons zo om
de pericardia uit te rekken, wanneer de druk een zekere waarde
(30 mM Hg) overschreed. Evenals bij de statische proeven kwam hier
het verschijnsel van de „plasticiteitquot; duidelijk tot uiting en door lang-
durige proeven (b.v. 6 uur) lukte het de inhoud van het pericardium
aanzienlijk te doen toenemen. Dit mechanisme dient dus voor de
functie van het pericardium in het oog gehouden te worden.
6«) zie hoofdstuk III.
-ocr page 54-Neemt het hypertropische hart de junctie van het
pericardium over?
Bijlsma en Le Heux hebben laten zien, dat een hart met peri-
cardium tot grotere prestaties in staat kan zijn dan een hart zonder
pericardium. Om dit aan te tonen, maakten zij gebruik van het
„Starling-apparaatquot;. Wanneer zij de druk in de linkerventrikel
registreerden en de „absolute krachtquot; volgens Frank bepaalden
door de aorta af te klemmen, zagen zij, dat bij een hart met peri-
cardium de druk in de linkerventrikel zowel diastolisch als systolisch
gelijktijdig opliep tot een zeker maximum, om zich vervolgens op dit
niveau te handhaven. Bij een hart, waarvan het pericardium ver-
wijderd werd, liep bij bepaling van de „absolute krachtquot; de systolische
druk veel sneller op (en kwam minder hoog) dan bij een hart met
pericardium, om vervolgens weer geleidelijk te dalen; de diastolische
druk liep langzaam op en bereikte nooit zo'n hoge waarde als bij een
hart met pericardium.
In zeer veel gevallen lag het pericardium binnen de „physiologische
dilatatiegrensquot; van het hart; hierdoor zal het hart met pericardium
over een gedeelte van zijn reservekracht niet kunnen beschikken. Be-
paalden zij echter het minutenvolume van het hart met en zonder
pericardium bij verschillende arteriële weerstand, dan bleek het hart
met pericardium bij een hoge arteriële weerstand een groter minuten-
volume te hebben dan het hart zonder pericardium. De diastolische
druk was dan ook hoog in het hart met pericardium. In plaats van de
„reservekrachtquot;, welke het hart zich door dilateren verschaft, moet
een andere „reservekrachtquot; optreden. Zij noemden deze „reserve-
krachtquot; „aanvangsdrukreserveikrachtquot;.
Kort geformuleerd komt hun onderzoek dus hierop neer, dat een
quot;■gt;) U. G. Bijlsma en J. W. le Heux: I.e.
66) Zie Bijlsma en Le Heux Le. blz. 15, waar aangegeven wordt, waarom
„absolute krachtquot; tussen aanhalingstekens geschreven wordt.
hart bij een bepaalde dilatatie meer arbeid zal kunnen verrichten
(d.w.z. een groter minutenvolume hebben of eenzelfde minuten-
volume tegen een hogere weerstand uitpompen), wanneer de „aan-
vangsdrukquot; (diastolische druk) hoger wordt. Slechts een hart met
pericardium is in staat een voldoende hoge begindruk te verdragen;
een hart zonder pericardium is dan al lang buiten zijn physiologische
dilatatiegrens verwijd.
Een goed verschil in de curve van de drukveranderingen in de
linkerventrikel van een hart met en zonder pericardium bij de be-
paling van de „absolute krachtquot; geeft de volgende proef te zien •quot;):
Pericardium.
Gesloten
Open
Maximale |
Minimale |
Aantal contrac |
204 |
I |
0 |
286 |
21 |
10 |
326 |
45 |
20 |
346 |
63 |
30 |
345 |
66 |
40 |
344 |
66 |
50 |
344 |
76 |
60 |
166 |
0 |
0 |
322 |
7 |
10 |
292 |
42 |
20 |
280 |
5° |
30 |
265 |
51 |
40 |
267 |
49 |
50 |
264 |
49 |
éo |
Graphisch geeft fig. 18 deze proef weer.
In aansluiting aan deze proeven heeft Tjia het gedrag in dit op-
zicht onderzocht bij harten van proefdieren (katten), waarvan het
pericardium verwijderd was. Deze proefdieren leefden gedurende
langere of kortere tijd, terwijl ze gedeeltelijk arbeid verrichtten, ge-
deeltelijk een rustig leven leidden na de operatie. Uit zijn onderzoek
»quot;) Deze gegevens werden ontleend aan een proef van Bijlsma en Le Heux,
beschreven door Tjia (l.c. blz. 70).
68) C. R. Tjia: l.c.
ACQ.
sao.
aao-
3QQ_nbsp;lt; SYSTOLISCnE BRU«,
26CL
260.
S^iCL
eecL \/!nbsp;_PE.RIC. DICHT.
15 'so 'as '30 'sï 'ao '50 '55 '60
aooL
IBO-
160-
ISO-
ao-
60-
0..
Fig. 18. Curve, behorende bij de „absolute krachtbepalingquot;, beschreven op
blz. 51.
Ordinaat: aantal contracties van het hart. Abscis: mM Hg.
blijkt, „dat het hart zich zo volledig aanpast, dat het gemis van het
pericardium na korte tijd reeds niet meer behoeft te worden ge-
voeldquot; Hij neemt immers waar, dat „bij de bepaling van de
„absolute krachtquot;, .......... we een curventype en uitkomsten
verkrijgen, die met die van een hart met intact pericardium in hoge
mate overeen komenquot; Wanneer Tjia de pericardresectie uitvoert,
krijgt een hoog percentage van zijn proefdieren een hypertropisch
hart. Daar hij slechts in de gelegenheid is geweest hypertrophische
harten met het „hart-long-praeparaatquot; te onderzoeken, kan hij niet
uitmaken of het de afwezigheid van het pericardium „an sichquot; is, of
de hypertrophie van het hart, welke veroorzaakte, dat de harten zich
als harten met een pericardium gedroegen
Er kunnen dus twee factoren hier een rol spelen: het wegnemen
van het pericardium en de hypertrophie van het hart. Door het
maken van hypertropische harten hebben wij getracht na te gaan
of deze factor het was, welke een rol speelde.
O») I.e. blz. 103.
™) I.e. blz. 102.
I.e. blz. 94.
-ocr page 57-TABEL 1
Gewicht |
Gewicht |
Aantal |
Hartgewicht in |
Aantal na | |||||||
No. |
voor de |
bij |
Doodsoorzaak |
pen |
grammen |
Opmerkingen |
Linker |
Rechter |
Septum |
Atria | |
Operatie |
t |
en Voo lichaams- |
ventrikel |
ventrikel |
ventric. | ||||||
___— |
stoten |
gestorven | |||||||||
1 |
1.65 KG |
1.14 KG |
Trauma |
1 |
4.2 gr. = 3.70V„„ |
Heeft een wervelluxatie gehad |
48 | ||||
2 |
2 25 KG |
— |
Pneumonie, Pleuritis, Pericarditis etc |
1 |
10.1 gr. = 4.49»/„„ |
7 |
_ |
_ |
_ |
_ | |
3 |
2,70 KG |
2.74 KG |
Starling-proef |
1 |
10.9 gr. = 3.61V„„ |
Heeft in begin in tredmolen gelopen |
99 |
43.1 Vo |
14.7 Vo |
25.7% |
16.5 % |
4 |
2.80 KG |
1.90 KG |
Decompensatio cordis |
1 |
10.2 gr. = 5.37%„ |
29 |
_ |
_ | |||
5 |
2 10 KG |
2.52 KG |
Starling-proef |
1 |
10.45gr. = 4.11 V.0 |
» » » n n n |
92 |
46.9 «/„ |
19.2 Vo |
18.6 Vo |
15.3 Vo |
6 |
2.66 KG |
1.64 KG |
Decompensatio cordis |
1 |
7.8 gr. = 4.76«/„„ |
17 | |||||
7 |
2.64 KG |
3.36 KG |
Starling-proef |
18.9 gr.:=5.62%o |
n jj n n n n |
99 |
46.2 «/„ |
16.3 Vo |
248 Vo |
12.7 Vo | |
8 |
2.78 KG |
2.14 KG |
Inwendige bloeding |
1 |
9.1 gr. = 4.30»/o„ |
Waar bloeding plaats greep is niet gevonden |
5 |
_ |
_ | ||
9 |
2.50 KG |
3.06 KG |
Starling-proef |
1 |
12.0 gr. = 3.92%„ |
99 |
35.5 »/„ |
18.4 Vo |
23.4 Vo |
22.7 7o | |
10 |
2.62 KG |
2.86 KG |
Starling-proef |
1 |
9.0 gr. = 3.15%„ |
112 |
36.7 V„ |
23.3 Vo |
22.2 % |
17.8 Vo | |
12 |
2 62 KG |
— |
Haemopericardium |
1 |
11.4 gr.=4.39%„ |
Aneurysma dissecans |
4 |
_ | |||
13 |
3 32 KG |
2.76 KG |
Starling-proef |
1 |
12.75 gr. = 4.78 %„ |
Heeft abcessen in buurt van het rectum gehad, |
102 |
43.1 7o |
23.5 Vo |
19.6 Vo |
13.8 Vo |
Starling-proef |
welke naar buiten doorgebroken zijn. | ||||||||||
14 |
2.84 KG |
2.68 KG |
1 |
12.4 gr. = 4.63«A„ |
89 |
38.7 »/„ |
18.5 Vo |
25.0 Vo |
17.8 Vo | ||
15 |
2 74 KG |
— |
Haemopericardium |
1 ? |
Aneurysma dissecans |
1 | |||||
16 |
2.70 KG |
2.37 KG |
Decompensatio cordis |
8.7 gr. = 3.67%„ |
8 |
_ ■ | |||||
17 |
2.68 KG |
3.00 KG |
Starling-proef |
11.5 gr. = 3.83V„„ |
103 |
37.4 »/„ |
23.1 Vo |
26.2 Vo |
13.3 Vo | ||
18 |
2.40 KG |
— |
Decompensatio cordis |
_ |
2 | ||||||
19 |
1 82 KG |
— |
» » |
1 |
2 | ||||||
20 |
2.40 KG |
2.16 KG |
Haemopericardium |
1 |
9.0 gr. = 4.16V(,o |
» » |
6 |
_ | |||
24 |
2.36 KG |
2.25 KG |
Starling-proef |
1 |
8.15 gr. = 3 62 »/«O |
Heeft verschijnselen van beginnende decompensatie |
67 |
35.6 «/o |
22.1 Vo |
26.4 V„ |
15.9 Vo |
vertoond. Met 2 X dd cc sympatol gedurende 6 | |||||||||||
dagen, in leven gebleven. | |||||||||||
30 |
2.68 KG |
3.00 KG |
Starling-proef |
1 |
13.5 gr. = 4.50»/oo |
1 klep 2 X doorgestoten |
75 |
44.4 % |
17.3 »0 |
28.8 Vo |
9.5 Vo |
31 |
2.52 KG |
2.40 KG |
Starling-proef |
2 |
11.6 gr. = 4.83 %„ |
72 |
37.9 Vo |
21.6% |
23.2 Vo |
17.3 Vo | |
33 |
2.90 KG |
— |
Decompensatio cordis |
2 |
_ |
1 klep 2X en 1 klep IX doorgestoten. |
1 | ||||
34 |
2.36 KG |
2.60 KG |
Starling-proef |
2 |
11.8 gr. = 4.54»/o„ |
54 |
45.8 Vo |
20.3 Vo |
25.4 Vo |
9.4 Vo |
Hypertrophische harten kan men ook krijgen door bij een dier
een aorta-insufficientie te maken en deze dieren hierna gedurende
enige tijd (70-100 dagen volgens de literatuuropgaven ) in leven te
houden. Het maken van een aorta-insufficientie bij katten is een,
technisch eenvoudig uit te voeren, ingreep, welke in het kort hierop
neerkomt, dat men in narcose de carotis aan de linkerzijde in de hals-
streek bloot legt, een metalen rechte knopsonde invoert, deze door-
schuift tot de aortakleppen (men voelt een verende weerstand) en nu
met een korte krachtige stoot de klep doorprikt. Men trekt de sonde
terug en onderbindt de carotis. (Voor een uitvoerige beschrijving van
de techniek zie: Rosenbach ) In het geheel opereerden wij zo 25
katten, waarvan wij bij 5, 2 maal een klep doorstootten.
Tabel i geeft een overzicht over deze dieren. In deze tabel vindt
men het gewicht vóór de operatie en bij de dood, de doodsoorzaak en
het aantal dagen, dat de dieren geleefd hebben. Verder ziet men er
ook nog het absolute en relatieve hartgewicht, tevens in quot;/o de onder-
delen der hartgewichten ten opzichte van het totale hartgewicht. Uit
deze tabel zien wij, dat van de 25 dieren er slechts 13 meer dan een
maand na de operatie geleefd hebben. 6 zijn dood gegaan onder het
klinisch beeld van een decompensatio cordis en niet minder dan 3
aan een haemopericardium. Blijkbaar hebben wij hier bij het inbrengen
van de sonde de intima van de aorta beschadigd. Er vormde zich
dan een aneurysma dissecans, dat naar buiten doorbrak in het pericar-
dium (éénmaal was dit duidelijk bij de sectie te zien ), waardoor dit
zich met bloed vulde.
Daar zovele katten aan decompensatie ten gronde gingen, hebben
wij ze, zoals we eerst deden, geen arbeid meer in een tredmolen laten
verrichten. (Vergelijk hiermede ook Stadler die konijnen een
aorta-insufficientie bezorgde en de dieren bijna steeds, zodra ze veel
beweging kregen, in korte tijd aan decompensatie zag doodgaan).
Eén kat (23), welke alle verschijnselen van een beginnende
decompensatie vertoonde (geen eetlust, dyspnoe, sterke gewichts-
vermindering, sufheid), werd gedurende een dag of 6, 1 maal daags
'2) zie b.v. J. A. E. Eyster: Cardiac dilatation and hypertrophy Am. J. of
Physiol. 81 (1927).
'3) O. Rosenbach: l.c.
'4) kat. no. 20.
75) Stadler: Experimentelle und histologische Beiträge zur Herzhypertrophie.
D. Arch. f. klin. Med. Bd. 91.
en daarna nog een paar dagen i maal daags V2 cc sympatol 'quot;) van
een iqO/o oplossing subcutaan gegeven. Het dier is in leven gebleven
en geheel hersteld. De overige 12 katten waren tierig en vertoonden
ogenschijnlijk geen afwijkingen. Hun gewichten namen vaak toe.
Van een serie van 22 normale katten hebben wij de onderdelen van
het hart (linkerventrikel, rechterventrikel, septum en de beide
atria tezamen) gewogen, het percentage bepaald, dat deze onder-
delen uitmaken van het totale hartgewicht en vervolgens het relatieve
hartgewicht berekend. Tabel 2 geeft onze uitkomsten, welke in over-
eenstemming zijn met de gegevens van Tjia quot;), weer:
TABEL 2
laagste hoogste gemiddelde
waarde waarde waarde
22 katten: Relatieve
hartgewicht 2.83 7oo - 4.63 «/oo 3.71 »/„lt;, ± 0.40 »/oo
In percenten Linker
ten opzichte Ventrikel 33.3 % - 48 6 % 40.6 »/o ± 3.5 » 0
V3n totsicnbsp;'
hartgewicht Rechter
Ventrikel 16.4 % - 24.8 % 19.2 »/„ ± 2.4 »/„
Septum
Ventric.nbsp;16.8 % - 27.9 «/o 23.7 %nbsp;± 3.1 »/„
Atria
(tezamen)nbsp;11.1 % - 23.8 % 16.6 quot;/lt;,nbsp; 3.2%
Gewichtennbsp;van de katten 1.1 K.G. — 4.14 K.G.
Zien wij de relatieve hartgewichten van onze katten, dan blijkt het,
dat slechts bij 6 van de 13 katten, welke langer dan een maand ge-
leefd hebben, een duidelijke hypertrophie van het hart is opgetreden.
Een verklaring van dit verschijnsel kan misschien zijn, dat bij sectie
herhaalde malen gevonden werd, dat het gat, in de klep gemaakt, zeer
sterk verdikte randen had, welke de opening als het ware weer vol-
komen afsloten. Met een sonde kon men echter toch nog wel aan-
tonen, dat de randen niet vergroeid waren.
Met deze katten werden nu „Starling-proevenquot; verricht. Het
„Starling-apparaatquot; is voldoende beschreven dan dat wij ons hier
nog in herhalingen behoeven te begeven. De enige verandering, welke
p. Methylaminoaethanolphenol tart.
quot;) C. R. Tjia: l.c. blz. 31, 32.
Zie voor literatuuropgaven hiervoor b.v. Tjia l.c. blz. 66.
-ocr page 60-wij, te beginnen met kat 13, bij de uitvoering ervan aanbrachten,
was, dat wij onze proefdieren bij de aanvang van de operatie
intraveneus 5-10 mg novocaïne per KG (als een 5^/0 oplossing in
o.9quot;/o NaCl) inspoten Bij vele harten hebben wij n.1. last van hart-
woelen gehad. Hoewel de novocaïne wel enig effect scheen te hebben,
is het hartwoelen bij latere katten toch ook nog wel opgetreden.
Bij de 13 katten, welke langer dan i maand geleefd hebben, werd
de kunstmatige circulatie volgens Starling aangebracht. Behalve bij
één kat (13) kunnen wij over het resultaat niet erg tevreden zijn. Tot
en met het aanbrengen van de canules in de arteria anonyma en vena
cava superior verliep alles naar wens. Zodra echter de longen door-
stroomd waren met gedefibrineerd bloed en de canule in de arteria
anonyma met de kunstmatige aorta verbonden werd, daalde al spoe-
dig het minuten-volume zeer sterk. Zowel bij zeer kleine als grotere
veneuze toevoer, zowel bij hogere (100 mM) als lagere druk (60 mM)
in de arteriële slang, zowel wanneer de kat met aether als met evipan
in narcose gebracht was, werden de longen slecht doorgankelijk; het
rechterhart kon het bloed er niet doorheen persen; de linkerventrikel
was bijna geheel leeg, terwijl de rechter zeer sterk gedilateerd was.
Spoedig trad dan zichtbaar longoedeem op en begon vaak het hart te
woelen (ondanks de novocaïne!) Afgezien van het feit, dat de
ventrikels meestal niet meer klopten (de atria bleven regelmatig door-
kloppen), kon men geen „absolute krachtquot;meting meer doen. Een
eerste vereiste is immers hiervoor, dat de linkerventrikel een flinke
bloedstoevoer heeft. Ook therapeutisch hebben wij hier geen ver-
betering kunnen bereiken (adrenaline, amylnitriet is geprobeerd, om
de longen beter doorgankelijk te maken). Enkele malen bleef de
circulatie goed. Werd dan de canule van de manometer van Frank-
Petter in de linkerventrikel gebracht, dan trad bovenstaand beeld op.
Bij slechts één kat verliep de proef ongestoord. Bij 2 katten (9 en
24) was de circulatie nog zo, dat wij bij de bepaling van de „absolute
krachtquot; tenminste een indruk over het gedrag van het hart met en
zonder pericardium konden krijgen. Deze katten hadden echter geen
hypertrophisch hart. Het gevaar voor longoedeem, dat bij de Starling-
proeven met katten toch al vrij groot is, treedt bij deze katten dus wel
buitengewoon sterk op de voorgrond. Wat de oorzaak hiervan was,
konden wij niet nagaan.
78) K. van Dongen I.e.
-ocr page 61-Wij hebben bij kat 13 de „absolute krachtquot; van het hart met cn
zonder pencardmm bepaald.
Met pericardium vonden wij de volgende getallen:
Maximale systolische Minimale diastol. Aantal contracties van
druk m mM Hgnbsp;druk in mM Hg het hart na afklemming
van de aorta.
240
246
263
277
283
301
318
324
326
326
326
Na het pericardiumnbsp;wc^gci^mpt te neDt)en, leverde de af-
klemmmg van de aorta de volgende getallen op:
Maximale systolische Minimale diastol. Aantal contracties van
druk m mM Hgnbsp;druk in mM Hg het hart na afklemming
van de aorta.
206
271
257
258
256
254
250
247
Een tweede en een deroc oepaimg leverae geheel overeenkomstige
waarden.
De curve van deze bepalingen vindt men in figuur 19.
We zien, dat dit hypertrophische hart (4.78»/„„) zich geheel ge-
draagt als een hart van een normale kat. De waarden, welke wij bij de
bepalmg van de „absolute krachtquot; vonden zijn typisch, zoals Bijlsma
0 |
c |
2 |
5 |
19 |
10 |
37 |
15 |
40 |
20 |
50 |
25 |
54 |
33 |
55 |
35 |
56 |
40 |
56 |
45 |
56 |
50 |
10 |
0 |
-6 |
5 |
-6 |
10 |
17 |
15 |
20 |
20 |
24 |
25 |
31 |
30 |
37 |
35 |
en Le Heux ze beschrijven voor het normale kattehart, waarvan
tijdens de proef het pericardium geopend werd.
Wanneer wij de resultaten van de boven beschreven proeven
samenvatten, dan moeten wij in de eerste plaats constateren, dat de
kat (in ieder geval in deze serie van proeven) een weinig geschikt
AOO -
BÔO .
360 .
Ï^O -
300 -
SAO-
aao -
200-
IÔO -
ISO -
lAQ-
ISO -
100-
Ô0 -
so -
AQ -
20 -
O -
BIASTOLISCME Iiquot;RUK.
I I I I I I I I I I I I
O 5 10 15 £0 25 30 35 AO ^^ 50 55
Fig. 19. Curve, behorende bij de „absolute krachtbepalingquot; van kat 13.
Ordinaat: aantal contracties van het hart. Abscis: mM Hg.
proefdier is om er een hypertrophisch hart bij te maken. Gaat het dier
niet snel aan decompensatie ten gronde, dan treedt, vooral wanneer
slechts één klep doorgestoten is, slechts in weinige gevallen een hyper-
trophie op. Trad deze op, dan was dit niet steeds een hypertrophie
van de linkerventrikel. Slechts 2 maal n.1. werd een aanwijzing van
een vergroting van de linkerventrikel gevonden (5 en 7), i maal was
het septum te groot (dus ook waarschijnlijk hypertrophie van de
linkerventrikel (30) ), i maal waren de atria vergroot. Ten opzichte
van de normaal voorkomende waarden waren de verschillen meestal
echter niet aanzienlijk.
In de weinige resultaten, welke we gekregen hebben, kan men een
aanwijzing vinden, dat een hart, hypertrophisch geworden door een
aorta-insufficientie, zolang het een pericardium bezit, de functie hier-
van niet overneemt. Hypertrophie van het hart of een aorta-
insufficientie tenminste zou dus niet in staat zijn aan het pericardium
voor het hart de betekenis te ontzeggen.
Daar Tjia de mogelijkheid onder ogen ziet, dat de bindweefsel-
vermeerdering, welke hij bij vele van zijn harten vindt, een functionele
rol speelt hebben wij een histologisch onderzoek bij de harten van
onze proefdieren gedaan.
In de literatuur heerst geen eensgezinde mening over een eventuele
vermeerdering van bindweefsel bij hypertrophische harten. Aan de
ene kant zijn er auteurs die bij iedere vorm van hypertrophie van
het hart een bindweefselvermeerdering beschrijven, andere vinden
deze alleen bij harten, welke tevens gedilateerd (geweest) zijn; aan de
andere kant zijn er schrijversnbsp;die nimmer bij hypertrophische
harten een toename van het bindweefsel zien. Wij hebben de harten
gefixeerd in alcohol-formol-fixatief: 8o»/o alhohol: 2 delen, solutio
formaWehydi 34O/0: i deel (de duur der fixatie is 2 dagen) resp. in
„Susaquot; waarvan de samenstelling is:
ijsazijnnbsp;4 cm'
4o''/o formaldehyde 20 cm'
sublimaatnbsp;4.J gr.
trichloorazijnzuur 2 gr.
keukenzoutnbsp;0.5 gr.
gedist. waternbsp;80 cm'
De duur der fixatie is een dag.
Na insluiting in paraffine worden de praeparaten gekleurd:
I volgens de Haematoxyline-eosine-kleuring
8») C. R. Tjia: l.c. blz. 94.
o.a. Aschoff: Spezielle Path. Anatomie, 1923.
Dehio: Deutsch. Arch. f. khn. Medizin. Bd. 62.
M. Nordmann: Krankheitsforschung. Bd. VII 1929 (gecit n Tjia)
b.v. Hasenfeld en Romberg: Arch. f. exp. Path. u. Pharm. Bd. 39
8«) P. Tangl: Virschow's Archiv. Bd. 116.
B. Romeis: l.c. blz.164 § 505.
2 volgens Petersen (na fixatie in „Susaquot; liever de kleuring volgens
Heidenhain ).
Daar de harten reeds in linker-, rechterventrikel en septum verdeeld
waren (om deze delen te wegen), konden deze stukjes, na zorgvuldige
afspoeling, direct gefixeerd worden. Stukjes uit de spier ± 5 mM
onder de sulcus coronarius werden onderzocht.
Bij de kleuring volgens Petersen (Heidenhain) zijn de bindweefsel-
elementen fel blauw, de spieren rood tot oranje, de erythrocyten hel-
der rood gekleurd.
Slechts de hoofdzaken van het histologisch onderzoek zullen hier
vermeld worden. Wij stellen ons voor dit onderzoek elders uitvoerig
te publiceren.
Hoewel ons onderzoek speciaal op het vinden van bindweefsel-
veranderingen gericht was, willen wij eerst enkele andere verande-
ringen, welke in de praeparaten gevonden zijn, bespreken.
In de eerste plaats werden in een groot aantal van de harten der
katten, welke langer dan 30 dagen na de operatie geleefd hebben
(n.1. 7), zowel in de rechterventrikel als in de linkerventrikel als in
het septum ventriculorum op verschillende plaatsen kleine
infiltraatjes van cellen gevonden (fig. 20). Op deze plaatsen is de
spierstructuur ook veranderd. De vezels zijn verbrokkeld, de struc-
tuur is verloren gegaan: er is degeneratie opgetreden. Wij beschouwen
deze als kleine myocarditische haardjes. Daar ze niet talrijk en zeer
klein zijn, geloven we niet, dat er functionele betekenis, tenminste in
verband met de „aanvangsdrukreservekrachtquot;, aan toe te kennen is.
Bij katten is het uit de pathologische anatomie bekend, dat zij ge-
makkelijk bij ziektetoestanden dit beeld in de hartspier vertonen.
Naast deze celinfiltraatjes werd bij zeer veel katten (n.1. 10) op
omschreven plaatsen een zeer afwijkend beeld van de normale hart-
spier gevonden. Op deze plaatsen, welke zowel in linker- als rechter-
ventrikel, als in het septum ventriculorum aangetroffen werden, zijn
de hartspierkernen pyknotisch geworden en uiteen gevallen, hoewel
enkele normale kernen ook nog wel aanwezig waren. De structuur der
spiervezels was zeer veranderd; de spiervezels waren gedeeltelijk ge-
zwollen, gedeeltelijk verbrokkeld. Dwarse streping was grotendeels
niet te zien; op verschillende plaatsen scheen het protoplasma hyalien
B. Romeis: I.e. blz. 367 § 1197.
87) B. Romeis: I.e. blz. 365 § 1196.
gedegenereerd te zijn. Dwars over deze spiervezels liepen donkere
banden (fig. 21), waarin nagenoeg geen structuur te herkennen was.
Vaak leken deze banden als een manchette om de spiervezels te liggen.
In de kleuring volgens Petersen waren deze banden paars-blauw.
Toch namen deze plekken niet zo'n grote plaats in de hartspier in, dat
hun waarschijnlijk een functionele betekenis in verband met onze
proeven toegekend moet worden.
Bindweefselvermeerdering vonden wij in de meeste harten. Hoewel
ook in de linkerventrikel een vermeerdering te vinden was, vond men
vooral in de rechterventrikel een grote toename. Deze toename be-
stond vooral in het dikker en breder worden van de vezels, welke in
de lengterichting van de hartspiervezels verliepen; echter in verschil-
lende praeparaten kwamen ook de vezels, welke loodrecht op deze
richting lopen, als bredere banden meer tot uiting. Daar de harten
niet vrij waren van ontstekings- en degeneratieverschijnselen, is het
natuurlijk moeilijk om te beoordelen, wat de oorzaak van deze bind-
weefselvermeerdering is. Hoewel er maar zo weinig Starling-proeven
gelukt zijn (alle drie vertoonden de harten de boven beschreven ver-
schijnselen) gedroegen deze harten zich als normale harten, wat de
„aanvangsdrukreservekrachtquot; betrof.
Ons inziens is dit ook zeer logisch: Waarom zou het hart een
functie overnemen, als het orgaan (i.e. het pericardium), dat Q^ze
functie uitoefent, nog aanwezig is?
In deze proeven is misschien een aanwijzing te vinden, dat juist de
rol, welke Tjia in zijn proeven toeschrijft aan het (kollagene) bind-
weefsel, toch niet zo belangrijk is, als hij wel doet voorkomen. Hij
vond, dat bij verschillende harten, welke zich toch als „hart met peri-
cardiumquot; gedroegen practisch geen bindweefselvermeerdering was,
terwijl wij bij harten, welke de functie van het pericardium niet over-
genomen hebben, een bindweefselvermeerdering aangetroffen hebben.
AANHANG.
Toen wij onze katten geopereerd hadden, waren er redenen, welke
het onmogelijk maakten, röntgenologisch een eventuele hartvergroting
te controleren. Er werd getracht na te gaan of het electrocardiogram
nu misschien aanwijzingen kon geven. De E.C.G., voor de operatie op-
genomen, gaven echter verschillende onregelmatigheden te zien.
In het laboratorium wordt er eigenlijk nooit een E.C.G. van een nor-
male kat buiten narcose of decerebratie opgenomen, zodat hier niet
veel over bekend is. Hierom werd bij een serie van 14 normale katten
een E.C.G. opgenomen. De afleiding was van de rechterbovenlip en
van de anus. Gezien de ligging van het hart, komt deze afleiding het
meest overeen met de Ilde afleiding, bij de menselijke electro-
cardiographie in gebruik. Wel vermeldt Tjia dat bij een oeso-
phagus-anus afleiding bij katten het E.C.G. het meest op de Illde
afleiding lijkt, maar, wanneer men de afbeelding van zijn normale
E.C.G. beschouwt, levert dit o.i. toch veel aanwijzingen voor de Ile
afleiding en weinig voor de Ille afleiding op. Bij 4 van de 14 katten
vonden WIJ afwijkingen. Deze bestonden uit extrasystolen van de
linkerventrikel uitgaande, met compensatoire pauze. Eveneens wer-
den extrasystolen gevonden, hun oorsprong nemend in de knoop van
Tawara met links overheersing. Een enkele vertoonde geleidings-
stoornissen in de ventrikels, één extrasystolen van verschillende pun-
ten van de ventrikels uitgaande (fig. 22 : 3 en 4).
Bij een kat vonden wij naast reeksen Tawararhythmen en normale
complexen soms 2 afzonderlijke rhythmen, uitgaande van de sinus-
knoop en van de knoop van Tawara. De afstand PP is steeds gelijk,
de afstand RR niet, zodat de afstand PR sterk wisselt en P nu en dan
in R opgenomen wordt (fig. 22 : 5).
Vermoedens, dat psychische prikkels daarvan de oorzaak waren,
brachten er ons toe, deze katten onmiddellijk na opname van het
E.C.G. in een lichte evipannarcose te brengen. Ze kregen hiertoe
mtraperitoneaal 50 mg evipan/Kg opgelost in 0.2 normaal NaOH.
Direct na de injectie namen de afwijkingen toe of traden soms eerst
op. Wanneer de katten echter in een lichte narcose waren, werd het
E.C.G. volkomen normaal en bleef er geen spoor van de afwijkingen
over. Bij 2 afwijkende rhythmen blijft alleen het normale over (fig.
88) C. R. Tjia: l.c. blz. 98.
-ocr page 68-22 : 2). Wanneer Dressler over het E.C.G. van de mens schrijft: „Het
E.C.G. vertoont bij het zelfde individu een opmerkelijke constante
vorm, zodat het zeer goed ter identificatie van een persoon gebruikt
kan wordenquot; dan is dit voor de kat blijkbaar niet te bevestigen. Bij
4 katten, waar om de 7 dagen een E.C.G. opgenomen werd, was
dit vaak, speciaal wat de hoogte en breedte van de P top betreft,
ongelijk. Ook het QRST complex wisselde.
De vorm van de E.C.G. der katten onderling vertoonde een zeer
wisselend beeld.
Bovenstaande factoren dienen wij in het oog te houden, wanneer
het E.C.G. van geopereerde katten bestudeerd wordt.
In het kort geven wij hier weer de veranderingen in het E.C.G. bij
de geopereerde dieren. (Voor verdere gegevens over deze dieren zie
tab. i), waaraan de opmerking vooraf dient te gaan, dat in verschil-
lende gevallen onregelmatigheden, zoals beschreven, zowel in het
de E.C.G. van geopereerde katten bestudeerd wordt,
werden. Onmiddellijk vóór de operatie en vervolgens om de maand
na de operatie werd het E.C.G. opgenomen.
Bij de electrocardiogrammen van de katten 4, 7, 13, 14, 17, 31 en
8») W. Dressier: Klinische Elektrokardiographie (1932), blz. blz. 24.
34 vonden wij geen aanknopingspunten, noch voor de hypertrophic,
welke in enkele gevallen gevonden werd, noch voor de myocarditis en
spierdegeneraties, welke het histologisch onderzoek aan het licht
brachten. Dat een totale hypertrophic uit het E.C.G. niet gelezen kan
worden, behoeft ons natuurlijk niet te verwonderen (Dressler)
Kat 3 heeft een maand na de operatie ventriculaire extrasystolen
met rechtsoverheersing; na 3 maanden auriculaire extrasystolen. De
vorm van het E.C.G. en speciaal de hoogte van de uitslagen van P en
R zijn bij de verschillende opnamen zeer wisselend.
Kat 5 vertoont in het E.C.G. vóór de operatie, afwisselend een nor-
maal complex en een Tawara-complex. Na 3 maanden zijn de
T toppen wat vlakker geworden. Bij links hypertrophic komt dit voor;
echter ook zonder hypertrophic kan dit verschijnsel aanwezig zijn.
Kat 9. De vormen van het E.C.G. wisselen zeer. Hypertrophie der
atria is niet uit het E.C.G. te lezen. Vergroting der P top (veelal aan-
gezien als hypertrophic der atria quot;) is in ieder geval niet aanwezig; de
P toppen worden kleiner. Bij kat 10 wisselt de vorm van het E.C.G.
zeer; verder is er niets over te vermelden.
Kat 17 vertoont een sterke wisseling in de vormen van het E.C.G.
Verder is er niets uit te lezen.
Kat 23: de P top wisselt zeer sterk.
Kat 24 heeft weer een sterke wisseling in de vorm van het E.C.G.
Na 7 weken extrasystolen, hun oorsprong hebbend in de linker-
ventrikel en een enkele rechts extrasystole. Na 3 maanden weer nor-
maal E.C.G.
De celinfiltraten, welke wij in bijna al de harten aangetroffen heb-
ben en die toch wel met myocarditis betiteld mogen worden, geven
geen kenmerkende veranderingen van het E.C.G.
Wanneer wij deze gegevens overzien, dan kan de conclusie niet an-
ders zijn dan dat bij normale katten het E.C.G. zeer wisselend is. Met
de door ons gebruikte methode werden geen aanwijzingen verkregen,
welke een verband mogelijk maken tussen de gegevens, die de sectie
met het histologisch onderzoek opleverden en de electrocardiogram-
men bij deze dieren opgenomen.
80)nbsp;W. Dressler: I.e. blz. 31.
81)nbsp;W. Dressler: I.e. blz. 29 en 30.
-ocr page 70-De „aanvangsdrukreservekrachtquot; geldt niet alleen voor het
hart.
Zoals ook reeds Tjia vermeldt, zijn er door Bijlsma en Simonart
pogingen ondernomen, om een analogon van het verschijnsel, dat
Bijlsma en Le Heux met de naam va n „aanvangsdrukreserve-
krachtquot; beschreven hebben voor de hartspier, ook voor de skelet-
spier te vinden. Hierin was men niet geslaagd. Hoewel niet voor de
skeletspier, menen wij toch wel een overeenkomstig verschijnsel als de
„aanvangsdrukreservekrachtquot; voor ander dwarsgestreept spierweefsel
dan hartspierweefsel gevonden te hebben.
Al het spierweefsel in de oesophagus van het konijn is dwars-
gestreept; de contracties zijn van „animalequot; aard Onze proeven
hebben we dan ook hiermede gedaan.
De proef wordt als volgt uitgevoerd:
Een konijn wordt door een slag in de nek gedood. Vervolgens opent
men de thorax en zoekt de oesophagus op. Deze wordt dicht boven
het diaphragma afgebonden en distaal hiervan doorgeknipt. Stomp
wordt de oesophagus nu een centimeter of vier vrij gepraepareerd;
ook hier wordt hij doorgeknipt. Het vrije uiteinde van dit stukje
wordt nu over een canule geschoven, welke door een kraan afgesloten
kan worden, en hier overheen gebonden. Deze canule verbindt men
aan een manometer van Frank-Petter. Twee haakjes, beide aan 2 ge-
isoleerde koperdraadjes gesoldeerd, haakt men aan beide einden van
dit stukje oesophagus. De draadjes gaan naar de secundaire klos van
een inductorium. De primaire klos is verbonden met een accumulator.
In de primaire leiding bevindt zich verder nog een schakelaar, welke
door een „synchroonmotorquot; aangedreven, met tussenpozen van 10
12) C. R. Tjia: l.c. blz. 7.
»3) zie blz. 50 e.v.
»4) W. Krause: Die Anatomie des Kaninchens in topographischer und
operativer Rücksicht (1884) blz. 216.
seconden, gedurende ongeveer i seconde de keten sluit. Een sleutel in
de primaire keten houdt, voorlopig, de keten geopend.
De manometer van Frank-Petter is met een oplossing van 0.9Ö/0
keukenzout gevuld. Zolang de eigenlijke proef nog niet uitgevoerd
wordt, houdt men de oesophagus in een oplossing van 0.90/0 keuken-
zout van ongeveer 38°C, waar doorheen lucht borrelt, gedompeld.
Bij het begin van de proef zorgt men, dat de oesophagus uit de
oplossing gehaald wordt. Nu opent men de kranen, welke zich in de
canule en in de verbinding naar de voorraadfles bevinden. Door de
laatste iets hoger dan de oesophagus te brengen, vult deze zich met
vloeistof. De kraan naar de fles wordt nu dicht gedraaid. Na de
„synchroonmotorquot; aan het draaien gebracht te hebben, wordt de
primaire keten met behulp van de sleutel gesloten. Om de 10 seconden
nu gaat er door de oesophagus gedurende ongeveer i seconde een
Faradische prikkel quot;quot;)■ De manometer van Frank-Petter geeft nu uit-
slagen. Verhoogt men nu de druk in de oesophagus door wat vloei-
stof in de manometer te persen en prikkelt men dan de oesophagus
weer, dan ziet men, dat de uitslagen sterk afnemen. Bij nog hogere
druk registreert de manometer hoe langer hoe kleinere uitslagen om
bij verdere verhoging van de druk practisch geen uitslagen meer te
geven. Nu laat men de ingeperste vloeistof uit de manometer stromen.
Om de nu smal geworden oesophagus schuift men een glazen buisje,
waarvan de inwendige doorsnede iets kleiner is dan de gevulde oeso-
phagus. Deze wordt weer gevuld. Herhaalt men nu de prikkeling bij
verschillende drukken, dan ziet men, dat bij hoge drukken nog zeer
grote uitslagen geschreven worden. Fig. 23 geeft het resultaat van een
van onze proeven weer, waarbij de uitslagen van de manometer van
Frank-Petter optisch geregistreerd werden. Bij iedere druk lieten
wij de oesophagus steeds 3 maal (Faradisch) prikkelen. De 3 con-
tracties bij een bepaalde druk waren steeds even hoog.
Met behulp van deze proefopstelling is nagebootst, wat in het hart
met pericardium bij bepaling van de „absolute krachtquot; geschiedt. De
spierzak, welke de linkerventrikel is, wordt hier door de oesophagus
gevormd. Het glazen buisje neemt hier de functie van het pericardium
»quot;O Gewoonlijk werd met 800—1500 eenheden van Kronecker geprikkeld.
«quot;) Wanneer de druk in de oesophagus verhoogd werd, werd waargenomen,
dat deze weer langzaam zakte. In hoeverre hier sprake is van een lekquot; of
van een „physiologischquot; verschijnsel wordt in het midden gelaten. Voor het
resultaat van de proef geeft het cok niets.
waar. Ook hier blijkt dus de oesophagus met een steun, overeen-
komstig als het pericardium verleent, tot grotere prestaties in staat te
zijn dan een oesophagus zonder die steun.
Deze proeven zijn slechts ontworpen en uitgevoerd om na te gaan
of de „aanvangsdrukreservekrachtquot; voor het hart mutatis mutandis
ook voor ander dwarsgestreept spierweefsel bestaat. Andere conclusies,
dan dat ook in dit opzicht de hartspier zich principieel niet anders
gedraagt dan ander dwarsgestreept spierweefsel, willen wij aan deze
proeven niet verbinden.
HOOFDSTUK VII.
Het pericardium kan in vivo „plastischquot; veranderen.
Uit proeven, in de hoofdstukken II en IV beschreven, hebben wij
gezien, dat het hart, de ruimte door het pericardium omsloten, geheel
opvult en dat door liniaire verlenging van het pericardium de inhoud
van deze ruimte met lo^/o toe kan nemen.
Wanneer een hart dilateert, zal het het pericardium uit moeten rek-
ken. Deze rekking kost energie; deze energie zal slechts door ver-
hoging van de diastolische druk geleverd kunnen worden. Het hart is
in de diastole het grootst ''') en het hart heeft geen actieve zuig-
kracht m.a.w. de „aanvangsdrukreservekrachtquot; zal op het moment
van de uitrekking een grotere rol gaan spelen. Wanneer het pericar-
dium alleen „elastischquot; rekt, betekent dit, dat voor een gedilateerd
hart de „aanvangsdrukreservekrachtquot; belangrijker is dan voor een
normaal hart. Het pericardium blijft in dit geval onder een hogere
spanning staan dan normaal, de veneuze druk zal deze moeten over-
winnen en dus verhoogd moeten worden. Zonder pericardium zou
het hart bij deze druk verder dilateren dan het nu doen kan. Rekt het
pericardium „plastischquot;, dan wil dit zeggen, dat tijdens de dilatatie
van het hart de „aanvangsdrukreservekrachtquot; natuurlijk wel een
grotere functie heeft dan bij het normale hart; heeft het hart echter
zijn grootste dilatatie bereikt, dan zal de „aanvangsdrukreserve-
krachtquot; weer dezelfde waarde hebben als bij het normale hart.
Immers in dit geval is de grotere spanning, welke bij „elastischequot; uit-
rekking in het pericardium optreedt, niet aanwezig.
Proeven in vitro gedaan gaven aanwijzingen, dat dit laatste
mechanisme een rol zou kunnen spelen.
Met behulp van het „hart-long-praeparaatquot; hebben wij getracht na
te gaan, of het mogelijk is een indruk over deze verschijnselen in vivo
»7) Hoofdstuk III.
«8) R. van de Velden: Versuche über die Saugwirkung des Herzens. Zeitschr
f. exp. Path. u. Ther. Bd. 3. (1906)
quot;quot;) Hoofdstuk IV.
te krijgen. Een hond van ongeveer lo Kg krijgt 3 mgr morphine-HCl
per Kg subcutaan. Na een half uur wordt hij met 60 mgr per Kg
evipan, opgelost in 0.2 normaal NaOH, in narcose gebracht (intra-
peritoneaal). Op de bekende wijze wordt nu de kunstmatige hart-
long-circulatie aangebracht. Gedurende één uur laten wij het hart
kloppen om er volkomen zeker van te zijn, dat het hart onder con-
stante verhoudingen werkt
Daarna wordt aan de rechterzijde (halverwege de punt en sulcus
coronarius) een tabakszaknaad gelegd om een in het pericardium ge-
maakte opening van ongeveer V2 cm. Aan de linkerzijde ter zelf der
hoogte wordt eveneens een kleine opening geknipt. Met behulp van
een vinder wordt hier een draad doorheen gehaald. Een vinger-
condoom wordt met een ligatuur luchtdicht aan de canule van een
manometer van Frank-Petter bevestigd; aan het andere einde wordt
een draad om het condoom geknoopt. De vloeistof wordt geheel uit
het condoom verwijderd. Beide draden worden aan elkaar geknoopt
en vervolgens wordt het condoom voorzichtig door middel van de
draad tussen hart en pericardium getrokken. De draad van de tabaks-
zaknaad wordt nu om de canule van de manometer geknoopt. Het
condoom wordt, voorzover het aan de andere zijde buiten het pericar-
dium uitsteekt, afgebonden.
Een T buis, in de arteriële slang van het „Starling-apparaatquot;, is ver-
bonden aan een kwik-manometer; hiermede wordt de arteriële bloeds-
druk geregistreerd. Naast de manometer van Frank-Petter en de kwik-
manometer werden op het kymographion nog de tijd in 10 seconden,
en de hoeveelheid bloed, welke door de kunstmatige aorta gaat (in
100 cc) aangegeven Een reccrdspuit van 5 cc, aan de manometer
van Frank-Petter bevestigd, stelt ons in staat een nauwkeurig bekende
hoeveelheid vloeistof in de manometer, d.w.z. in het condoom te
brengen.
Na het inbrengen van het condoom laten wij het hart nog ongeveer
10 minuten kloppen, terwijl ondertussen het kymographion langzaam
draait. De bloedsdruk, het minutenvolume en de tijd worden ge-
registreerd, terwijl de wijzer van de manometer van Frank-Petter een
i»quot;) starling en Visser; geciteerd door A. Rühl: Ueber den Gasstoffwechsel
des insuffizienten Herzens. Arch. f. exp. Path. u. Pharm. Bd. 172 (1933).
blz. 570.
i»i) N. E. Condon: A magnet-tipper for recording outflow. J. of Physiol.
Proc. dl. 46, 1913.
horizontale lijn schrijft. (Het minutenvolume is zo, dat het hart, zo te
zien, bijna het pericardium opvult).
Nu wordt in het condoom i cc vloeistof gebracht. Onmiddellijk
zien we, dat de manometer van Frank-Petter uitslagen geeft. Na 5
minuten (de uitslagen blijven steeds even groot) brengen wij nog i of
2 cc vloeistof in het condoom. De uitslagen van de manometer van
Frank-Petter worden nu veel groter. Afgezien van enkele, later te be-
spreken veranderingen, bleven arteriële druk en minutenvolume gelijk.
Gedurende één uur laten wij het praeparaat zo werken. De uit-
slagen zijn vrijwel constant gebleven.
Nu brengen wij de hoeveelheid vloeistof in het condoom weer op
I cc. De uitslagen van de Frank-Petter-manometer zijn nu veel lager
dan bij de eerste registratie bij deze vulling, terwijl de voetpunten wat
lager, zeker niet hoger liggen. Fig. 24 geeft een afbeelding van enkele
stadia uit zo'n proef.
Een redelijke verklaring voor dit verschijnsel is, dat het pericardium
bij de eerste registratie strakker om het hart ligt dan bij de tweede
registratie.
Daar wij vóór, tijdens en na de proef met behulp van een passer de
grootste lengte en breedte van het hart gemeten hebben, hebben wij er
ons van kunnen overtuigen, dat het hart zeker niet kleiner, ja meestal
wat groter is aan het einde van de proef.
Deze proeven wijzen er dan toch ook wel op, dat de „plasticiteitquot;
van het pericardium in vivo een rol speelt.
De grote moeilijkheid van deze proeven is, om te zorgen dat hart en
longen in goede conditie blijven. Vooral, wanneer er wat veel vloei-
stof in het condoom gebracht was (3 tot 4 cc), zagen wij vaak
longoedeem optreden. De curve, geschreven door de manometer van
Frank-Petter, zagen wij dan langzaam oplopen, terwijl het minuten-
volume sterk afnam. Ook de arteriële druk zakte. Het hart dilateerde
zeer sterk. Wanneer dan vloeistof uit het condoom gehaald werd,
werden de uitslagen van de manometer wel kleiner, doch daar we niet
meer dezelfde toestand als in het begin van de proef hadden, is het
moeilijk uit deze gegevens conclusies te trekken.
In het geheel werden 4 proeven gedaan, welke goed verliepen.
-ocr page 76-AO
25
Fig. 24. Van onder naar boven ziet men aciitereenvolgens geregistreerd de
tijd in 10 seconden, het minutenvolume in 100 cc., een lijn, evenwijdig aan de
O lijn van de manometer van Frank-Petter lopende, de druk in het condoom,
geregistreerd door de manometer van Frank-Petter en de bloedsdruk. De
drukken zijn in mM kwik aangegeven.
Bij A bevindt zich 1 cc vloeistof in het condoom; bij B bevat het 3 cc, bij C
weer 1 cc. Tussen A en B ligt een tijdsverloop van 5 minuten; tussen B en C
een van één uur.
HOOFDSTUK VIII.
De junctie van het pericardium.
Met behulp van de gegevens, in de vorige hoofdstukken verzameld,
willen wij trachten ons een oordeel te vormen over de functies van
het pericardium van het normale hart. Alvorens hier toe over te
gaan, is een korte bespreking van de literatuur, welke de functies
van het pericardium behandelt, gewenst.
Klinische ervaringen hadden reeds geleerd en experimentele ge-
gevens hebben dit bevestigd (Klose, Amerio, Mazzoni, Yamada, Beek
en Moore Grant Wiggers Tjia Guleke en F. Lom-
mei ), dat het gemis van het pericardium bij een ontwikkelings-
stoornis, hetzij na een chirurgische ingreep, niet erg gevoeld wordt. Het
merendeel van deze auteurs is daarom geneigd de betekenis van het
pericardium niet hoog te schatten. Wel vermelden zij, dat pericardloze
harten een dilatatie, na enige tijd gevolgd door een hypertrophie, te
zien geven; alleen bij Grant en Tjia hebben wij gelezen, dat de
hypertrophie niet altijd gevonden wordt. Slechts Parlavecchio en
d'Agata geven aan, dat proefdieren na pericardresectie mager
worden en tot weinig werk in staat zijn.
Vele andere auteurs (Sauerbruch H. Klose W. Felix
Barnard beschrijven, dat in de diastole het hart, wanneer men het
pericardium opent, uitpuilt. Zij zien in het pericardium daarom een
veiligheidsinrichting tegen (te grote) dilatatie van het hart. Immers een
sterke dilatatie is voor het hart ongunstig. Bijlsma en Le Heux en
Winiwarter kennen deze functie aan het pericardium eveneens
Zie voor literatuuropgaven Tjia, I.e. blz. 4 en 5.
R. T. Grant. Heart 13 (1926).
'lt;») C. J. Wiggers. Erg. d. Physiol. 29 (1929).
1quot;») I.e.
N. Guleke en F. Lommei. Klin. Wochenschr. 4 (1925).
Sauerbruch: Handbuch der praktischen Chirurgie (1931).
i«8) H. Klose: Arch. f. Kl. Chirurg. Bd 119 (1922).
ite) Voor de decompensatie van het hart zonder pericardium is de dilatatie
en de hierdoor ontstane insufficientie van de kleppen verantwoordelijk. (Arch,
f. exp. Path. a. Pharm. 187 (1937) ).
toe. Ook in de publicaties van E. J. van Liere die een zeer sterke
dilatatie na pericardresectie vooral bij anoxemia vond, en in de publi-
caties van zijn medewerkers Allen Crisler en anderen vinden
wij tenslotte deze functie aan het pericardium toegeschreven.
Zoals wij reeds vermeld hebben, beschouwt Wallraff eveneens
het pericardium als een beschermend orgaan, maar daarnaast is het
toch ook een „Ausglich- und Federungseinrichtungquot;. Omdat het
elastisch is, kan het hart zelf (!) de grootte van zijn diastolische vul-
ling bepalen.
Naast deze „beschermendequot; functie wordt het pericardium ook een
„actieverequot; functie toegedacht. Terwijl het pericardium meestal bin-
nen de „physiologische dilatatiegrensquot; ligt (optimal volume van Star-
ling.) (Aangetoond door Bijlsma en Le Heuxnbsp;Rössler en
Unna W. Felix quot;'') ) vonden Bijlsma en Le Heux toch herhaalde-
lijk, dat een hart met pericardmm tot grotere prestaties in staat was
dan een hart zonder pericardium; (ook Kuno vond het wel eens).
Om dit verschijnsel te kunnen verklaren, voerden zij het begrip „aan-
vangsdrukreservekrachtquot; in.
Volgens Hauffe is het hart met pericardium een éénheid, welke
hij vergelijkt met een „Membran-, Saug- und Druckpumpequot;. Er zijn
tegen zijn opvatting zoveel bezwaren aan te voeren (zie hiervoor b.v.
Pfuhl ), dat wij deze aan het pericardium toegedachte functie,
maar stilzwijgend voorbij gaan.
Böhme schrijft het pericardium een functie toe, welke enigermate
gelijkt op die van Hauffe; echter ontwikkelt hij zijn gedachte ge-
matigder en houdt rekening met door anderen waargenomen feiten.
Op grond van röntgenologische waarnemingen vormt hij zijn
theorie. Hij kent het hart een actieve zuigkracht toe en schrijft dan:
110)nbsp;Een van de hoofdfuncties van het pericardium schijnt te zijn het ver-
hinderen van een te grote dilatatie van het hart, onder omstandigheden waar-
bij een belangrijke veneuze drukverhoging optreedt. (Am. J. of Physiol. 81
(1927) blz. 512).
111)nbsp;Am. J. of Physiology Bd. 83, 93 en 94. (1927 en 1930).
11-') J. Wallraff: l.c. blz. 422.
ii'O 1 c
1quot;) w'. Pfuhl: Anat. anz. 67, 68 en 69 (1929 en 1930). Pfuhl geeft als func-
ties van het nericardium aan:
1nbsp;Bescherming van het hart tegen overrekking.
2nbsp;Vaste ligging van het hart.
3nbsp;Glijinrichting.
4nbsp;Lymphruimte.
-ocr page 79-„waarbij het kleiner worden van de ventrikels in de, door het peri-
cardium omsloten ruimte, die door de spanning van de longen enigs-
zms constant gehouden wordt, een grote rol speelt, speciaal voor de
hartoren, welke nauw tegen het hart aanliggen
Een regulerende functie IS aan het pericardium ook toebedeeld.
Rössler en Unna hebben gevonden, dat het pericardium (zij het
ook slechts in abnormale omstandigheden) (stenose van de aorta) het
evenwicht bewaart tussen rechter- en linkerventrikel, terwijl het onder
normale omstandigheden slechts zou belemmeren. Zij voeren het be-
Perikardlinksinsuffizienzquot; in: „Ontbreekt het pericardium, dan
blijven de druk in het rechteratrium en het totale minutenvolume bij
grote arteriële drukwijziging nagenoeg onveranderd; het stijgen van
de aortadruk echter doet de druk in het linkeratrium en in de arteria
pulmonalis sterk toenemen, terwijl stuwing in de longen optreedt.
Bij het optreden van deze, met de naam van „Perikardlinksinsuffi-
zienzquot; aangegeven, toestand, daalt het totale minutenvolume zeer
sterk quot;quot;).quot; En verder op: „De invloed van het stijgen van de druk in
de aorta op de veneuze druk en op het minutenvolume wordt zo ver-
klaard, dat de door de hoge druk tot dilatatie gedwongen linker-
ventrikel, de rechterventrikel tegen het pericardium, dat niet mede-
geeft, aandrukt en daardoor de vulling van het rechterhart beperkt
Op deze
wijze maakt het pericardium het de linkerventrikel mogelijk
de prestaties van de rechterventrikel te regelen en verzekert het har-
monisch samenwerken van de beide ventrikels
Felix zegt, dat het volume van het rechterhart door het peri-
cardium verkleind wordt. Hij beschouwt dit als een bescherming voor
het rechterhart. „Het (n.1. pericardium) verhindert een te grote
diastolische vulling van het rechterhart, die klaarblijkelijk voor de
bloedsomloop schadelijk is Bij open pericardium krijgt men vaak
een zo grote dilatatie, dat een insufficientie van de valvulae tricus-
pidales optreedt.
Ook Kuno geeft aan, dat de werking van het rechterhart ge-
makkelijk verstoord kan worden door het openen van het pericar-
W. Böhme: Klin. Wochenschrift 14. (1935) blz. 614
quot;6) R. Rössler en K. Unna: l.c. blz. 577.
quot;O l.c. blz. 577.
quot;8) W. Felix: l.c.
quot;») l.c. blz. 179.
quot;O) l.c.
dium, wanneer de veneuze toevoer belangrijk is. Men ziet, dat in
bovenstaande beschouwingen het in wezen toch weer het (starre)
pericardium is, dat optreedt als veiligheidsklep.
Meer dan eens is het gedrag van het hart nagegaan, wanneer de
veneuze druk veranderd werd in verband met het pericardium en
omgekeerd hoe de veneuze druk veranderde, wanneer het pericardium
geopend of gesloten, vernauwd of verwijd werd. (Barnard Wil-
son and Meek Kuno Wiggers en Katz Hendersonen
anderen). De conclusie, waartoe de schrijvers over het algemeen ko-
men, is, dat het pericardium de hartsfunctie belemmert.
Wilson en Meek vinden bij honden bij kleine veneuze druk-
verschillen reeds belangrijke effecten; deze kunnen zij te niet doen,
wanneer zij de aanhechting van het pericardium aan het diaphragma
bij hun proefdieren losmaken: „Het lijkt zeer waarschijnlijk, dat,
aangezien de bevestiging van het pericardium aan het diaphragma
bij de mens zeer breed en gewoonlijk zeer sterk is, er ook hier een
belemmering van de veneuze vulling kan wezen, zelfs bij lage druk,
veroorzaakt door het pericardium en het diaphragma
Harttamponade is een verschijnsel, dat de clinici sterk interesseert.
Het optreden van de dood verklaart men gewoonlijk zo, dat de druk
in het pericardium zo groot wordt, dat de venae cavae en pulmonales
afgesloten worden en er dus geen bloed meer aan het hart toegevoerd
wordt. Het hart klopt zich dan leeg. Het verschijnsel van hart-
tamponade heeft onderzoekingen van de intrapericardiale druk op-
geleverd.
Als eerste heeft Morgagni de veronderstelling geopperd, dat een
toename van de intrapericardiale druk een invloed heeft (geciteerd
naar Van Liere en Allen ).
Adamkiewiez en Jacobson maten de intrapericardiale druk bij
verschillende dieren. Bij normale ademhaling schommelde de intra-
pericardiale druk tussen -3 tot -5 mM Hg ten opzichte van de lucht.
Bij zeer geforceerde inademing kon de druk tot -9 mM Hg dalen (de
I.e.
121) C. J. Wiggers en L. N. Katz. Am. J. of Physiol. 85 (1928).
1-2) Y. Henderson. Physiol. Rev. III.
123)nbsp;J. A. Wilson en W. J. Meek: I.e. blz. 45.
124)nbsp;E. J. van Liere en R. S. Allen. Am. J. of Physiol. 83 (1927).
125)nbsp;A. Adamkiewiez en H. Jacobson. Centr. blatt f. d. med. Wissensch. II
(1873) blz. 483.
intrathoracale druk was dan -30 mM Hg). Verder heeft Hauffe
deze druk gemeten. Hij vond bij een schaap 4 tot 6 cm H,0 beneden
de atmospherische druk.
Beek en Cox hebben waargenomen, dat, wanneer men de
pericardiaalruimte bij honden met de buitenlucht in verbinding
brengt (zonder de pleuraholten te openen), het minutenvolume met
± 15V0 vermindert.
Cohnheim F. Frank Lewis bewezen de physiologische
belangrijkheid van de intrapericardiale druk. Een verhoging van deze
druk leverde een verhoogde veneuze druk op, een verlaging van de
arteriële druk en een belemmering van de hartsactie. Lewis geeft
aan: „daar is alle aanwijzing, dat de verandering in de pericardial
druk, voortgebracht door de ademhaling een grote invloed heeft op
de overeenkomstige curve van de bloeddruk.quot;
Er zijn onderzoekers, die vermelden, dat onregelmatigheden, welke
bij het aanvatten van het pericardium ontstaan, zouden optreden door
reflexen, uitgaande van her pericardium W. Felix en ande-
ren zijn van mening, dat deze reflexen van de hartbasis uitgaan en
niet van het pericardium.
Het pericardium zorgt er tevens voor, dat het hart op zijn plaats
blijft. Daar vermoedelijk reflexen van de hartbasis uit onregelmatig-
heden kunnen veroorzaken (zie b.v. Felix, die, wanneer hij het pericar-
dium opende en het hart er uit verwijderde, onregelmatigheden te zien
kreeg, welke direct verdwenen, wanneer hij door de punt van het
hart weer in het pericardium terug te brengen, het hart in zijn positie
herstelde ), is het natuurlijk wel gewenst dat het hart op zijn
plaats blijft.
Als „glijinrichtingquot; lijkt ons de functie van het pericardium niet zo
belangrijk; immers bij gemis van het pericardium zullen de pleura-
bladen deze functie gemakkelijk overnemen.
Tjia kon bij zijn proefdieren, waarbij hij pericardresectie had ge-
daan, aantonen „dat het hart zich zo volledig aanpast, dat het gemis
G. Hauffe. Münch. Med. Wochenschr. Jg. 73 (1926) blz 1703
1quot;) I.e. zie blz. 30 van dit proefschrift.
inbsp;Vorlesungen über allgemeine Pathologie (2de Aufl.) 1882
1.V) F. Prank: Compt. rend. mem. Soc. Biol. XLIX 91 (1897)
'■») T. Lewis. Journ. of Physiol. XXXVII (1908).
Literatuuropgaven bij Felix: I.e. en Tna- Ic
W. Felix: I.e.
-ocr page 82-van het pericardium na korten tijd reeds niet meer behoeft te worden
gevoeldquot;
Samengevat komt bovenstaande bespreking er dus op neer, dat men
aan het pericardium de volgende functies toeschrijft:
1.nbsp;(practisch) geen,
2.nbsp;beschermend tegen te grote dilatatie,
3.nbsp;„nbsp;„ „ „ „ van de linkerventrikel,
4.nbsp;„nbsp;„ „ „ „ van de rechterventrikel,
5.nbsp;het hart in staat stellend door middel van de „aanvangsdruk-
reservekrachtquot; tot grotere prestaties,
6.nbsp;de harmonische samenwerking bevorderend van de linker- en de
rechterventrikel,
7.nbsp;een membraan vormend van een „Membran-, Saug- und Druck-
pumpequot;,
8.nbsp;het hart een vaste ligging in de thorax verschaffend,
9.nbsp;„glijinrichtingquot; en lymphe-ruimte vormend.
Dat het pericardium (practisch) geen functie heeft, lijkt ons zeer
onwaarschijnlijk: a. Een hart, waarbij in het „hart-long-praeparaatquot;
het pericardium verwijderd wordt, gedraagt zich anders dan een hart,
waarbij het pericardium intact blijft. (Bijlsma en Le Heux).
b. Verwijdert men bij een proefdier het pericar-
dium, dan treedt in een groot percentage van de gevallen een hyper-
trophie van het hart op. Dit zijn toch argumenten, welke er vóór
pleiten, dat het pericardium voor het hart wat betekent.
Het pericardium sluit nauw om het hart en er zal dan ook zeker
een beschermende functie aan toegekend moeten worden. Wij stellen
ons voor, dat het pericardium inderdaad bij een (grote) dilatatie een
steunende betekenis heeft. En deze functie zal zich openbaren zowel
voor de linker- als voor de rechterventrikel; het hangt er maar van af,
welke der twee dilateert. De proeven van Bijlsma en Le Heux
hebben immers niet alleen aangetoond, dat een hart met pericardium
tot grotere prestatie in staat is dan een hart zonder pericardium, maar
tevens dat een hart zonder pericardium het, door te sterke dilatatie,
veel eerder opgeeft bij grote belasting dan een hart met pericardium.
Voor de atria heeft het pericardium mogelijkerwijze niet zo'n be-
133)nbsp;C. R. Tjia: l.c. blz. 103.
134)nbsp;U. G. Bijlsma en J. W. le Heux, l.c.
-ocr page 83-tekenis; of de atria wat beter of slechter functioneren is voor het
minutenvolume van het hart niet zo belangrijk. Uit de kliniek is be-
kend, dat patienten met atriumwoelen toch nog een hart kunnen heb-
ben, dat behoorlijk aan de er aan te stellen eisen voldoen kan.
Het begrip „aanvangsdrukreservekrachtquot; dient hier aan een nadere
beschouwing onderworpen te worden.
In de eerste plaats hebben wij kunnen aantonen, dat dit begrip niet
exclusief voor de hartspier bestaat, ook ander dwarsgestreept spier-
weefsel gedraagt zich als hartspierweefsel op dit punt.
Zodra de veneuze druk boven de o mM ten opzichte van de omgeving
stijgt, zal dit verschijnsel, wanneer het pericardium nauw om het hart
aansluit, optreden. De „negatieve drukquot; in de thorax is meestal onge-
veer 10-15 mH Hg (Adamkiewiez en Jacobson ), terwijl deze in
het pericardium 3-5 mM Hg bedraagt. In ieder geval heerst in het
pericardium (en dus in de venae cavae (zie hoofdstuk VII) een over-
druk ten opzichte van zijn omgeving. En daar het pericardium (zoals
wij bewezen hebben) nauw om het hart sluit, wordt het toch wel
waarschijnlijk, dat de „aanvangsdrukreservekrachtquot; ook onder nor-
male omstandigheden een rol speelt. Bovendien geeft verwijdering van
het pericardium een hypertrophic, hetgeen als bewijs kan dienen. Dit
alles wijst er dus wel op, dat de „aanvangsdrukreservekrachtquot; ook in
normale omstandigheden zijn werking uitoefent; daarom lijkt het ons
beter om het woord, dat het verschijnsel „aanvangsdrukreservekrachtquot;
beschrijft, te vervangen door een ander. Immers een reservekracht is
dit verschijnsel niet (het bestaat ook onder normale omstandigheden).
Daar het pericardium aan het hart een steun verleent, terwijl het de
druk van het hart tegen het pericardium is, die het hart met pericar-
dium tot grotere prestaties in staat stelt dan het hart zonder pericar-
dium, stellen wij voor, om het mechanisme, door Bijlsma en Le Heux
het eerst bij het hart beschreven, met de naam van steundruk
aan te geven.
Deze steundruk speelt in het normale leven een rol; tevens wijzen
verschillende verschijnselen er op, dat de steundruk voor het hart,
wanneer zijn grootte gedurende enige tijd niet verandert, constant is!
Voor de constante steundruk is een vereiste, dat een „plastischquot; ver-
schijnsel van het pericardium gesuperponeerd is op een „elastischquot;
verschijnsel.
A. Adamkiewiez en H. Jacobson: l.c.
-ocr page 84-In de eerste plaats geven de proeven in vitro gedaan (hoofdstuk
IV) een argument voor de constante steundruk. Wanneer op het
pericardium een kracht uitgeoefend wordt, dan zien wij naast een
„elastischquot; een „plastischquot; verschijnsel optreden. Het pericardium
wil zich a.h.w. onttrekken aan de te grote kracht, welke er op uit-
geoefend wordt.
In de tweede plaats leveren de „Starling-proevenquot;, met honden ge-
daan (beschreven in hoofdstuk VII), o.i. een krachtig bewijs in deze
richting.
Een ander argument, om aan te tonen, dat het pericardium wel
„plastischquot; moet veranderen, levert de volgende redenering op:
Uit proeven weten wij, dat het volume van een hart van de kat in
korte tijd (binnen de 24 uur) met 2o''/o toe kan nemen. De volgende
berekening leert ons, dat de veneuze druk een ongehoord hoge waarde
zou moeten bereiken, wanneer deze uitrekking van het pericardium
alleen „elastischquot; zou moeten zijn.
Voor een strookje, dat gerekt wordt, geldt:
^ t ^ g waarin 1 de lengte, E de elasticiteitsmodulus, g de
1 b d E
kracht in grammen, waarmede het gerekt wordt, b de breedte en d de
dikte van het strookje is. is dus de kracht, welke per eenheid van
oppervlakte werkt.
Voor een bol, waarin lucht geperst is, geldt, dat op het middelvlak
een kracht werkt, welke uitgedrukt kan worden door de volgende
formule:
= p ^nbsp;waarin K de kracht, p de druk in cm kwik en r
de straal van de bol is.
Wanneer de dikte van de wand van de bol d is, dan werkt deze
kracht dus op een oppervlakte van 2 tt r d. Per eenheid van opper-
vlakte is dus de kracht, die er op werkt.
Knbsp;13.6 rp
= 2 T X é quot; 2' d
Wanneer dan per oppervlakte-eenheid van het strookje een gelijke
belasting gegeven wordt als van de ring, dan mogen wij schrijven:
s 13.6 rp
In dat geval geldt
b d quot;quot; 2 d
^ ^ A 1
rnbsp;1
8o
Nu is bekend, dat zonder een grote fout te maken, geschreven mag
worden:
AV _ Ar
Vnbsp;r
^ = q 13.6 r p
Vnbsp;2 d É • •
„ _ w AV 2 d E
P - /3 -n- X
V 13.6 r
In deze formule is E uitgedrukt in grammen cm Wanneer wij E
voor het pericardium hebben uitgedrukt in kg mm dan dient in deze
formule nog een factor looo (kilogram - gram) x loo (cm^ - mm^)
ingevoerd te worden.
De formule wordt dan:
P = Vs ^ X yg^-^ 10^' waarin p dus de druk in het pericar-
dium (dus de veneuze druk in het hart!) moet zijn.
Nemen wij een volumetoename van iSVo, stellen wij de dikte van
het pericardium op 0.006 cm, nemen wij voor E de waarde 2 en voor
r 1.7 cm en vullen wij dit in de formule in, dan vinden wij voor
O _ V V ^ V 2 X 0.006 X 2 X 10^ - fi 9 u
Deze waarde bereikt de veneuze druk toch wel nooit
De getallen in deze berekening zijn alle zo genomen, dat p zo laag
mogelijk wordt; geflatteerd
IS deze uitkomst dus zeker niet.
De „elastischequot; eigenschappen, welke bij lage belasting optreden,
kunnen, zoals Wallraff aangeeft, gedurende de revolutio cordis
zorgen, dat het hart nauw door het pericardium omsloten blijft; in
ieder geval zorgen, dat tijdens de diastole het pericardium om het hart
aansluit. De „plastischequot; eigenschappen zorgen er voor, dat het
pericardium niet te strak om het hart bij dilatatie komt te liggen of
anders gezegd: staat de dilatatie van het hart niet blijvend in de weg.
Wanneer een hart dilateert, zal, zodra als zich weer een gestabiliseerde
toestand ingesteld heeft, de steundruk weer de constante waarde be-
reiken, welke hij voor de aanvang van de dilatatie had. Er is toch geen
quot;5) K. E. P. Magnus. De veneuze bloeddruk en haar klinische beteekenis.
Ac. proefschrift, Utrecht 1935. Als hoogste waarde werd door hem bij de mens
gevonden 260 mM HjO = 2 cm Hg.
quot;8) J. Wallraff: l.c.
-ocr page 86-reden te vinden, waarom deze verandering niet zover door zal gaan
tot de verhoudingen bereikt zijn, welke er vóór de dilatatie bestonden.
Op grond van histologisch onderzoek vindt er tijdens „plastischequot;
en „elastischequot; verandering misschien het volgende plaats: Het
pericardium bevat kollagene en elastische vezels. Dat bij de vergroting
van het hart de kollagene vezels gestrekt worden tot deze geheel recht
zijn, lijkt ons zeer waarschijnlijk op grond van de waarnemingen van
Wallraff. Wanneer de elastische vezels weer samen kunnen trekken,
doordat het hart kleiner wordt, zullen de kollagene vezels weer ge-
golfd worden. Hiermede kunnen de „elastischequot; eigenschappen van
het pericardium aannemelijk gemaakt worden.
Wanneer de kollagene vezels echter gestrekt zijn en er werkt nog
steeds een kracht op het pericardium, waarom zou het dan niet mo-
gelijk zijn, dat deels de vezels onderling, deels de lagen ten opzichte
van elkaar zich verplaatsen en zo het pericardium in staat stellen
„plastischquot; te veranderen?
De elastische vezels zijn dan de oorzaak van de „elasticiteitquot; van
het pericardium, terwijl de kollagene bindweefselmembraan het
pericardium de nodige stevigheid verleent zonder het hart bij een
eventuele dilatatie in de weg te staan. Alleen een te snelle dilatatie zal
het pericardium verhinderen. Het zal immers tijd kosten voordat het
„plastischquot; verschijnsel tot uiting komt.
Wanneer een hart na dilatatie weer kleiner wordt, zal ook het peri-
cardium waarschijnlijk weer kleiner worden (b.v. herstel na acute
hartdilatatie zou hierop wijzen). Welk mechanisme hier een rol speelt,
is ons onbekend. Misschien kunnen de proeven, beschreven op blz. 49
(waarbij in 18 uur een gedeelte van de „plastischequot; verschijnselen
weer terugging) een aanwijzing geven, dat deze „plastischequot; ver-
schijnselen in wezen toch elastische zijn.
Wanneer bovenstaande verschijnselen zich over langere tijd uit-
strekken (b.v. bij cor bovinum), dan zullen natuurlijk groei-verschijn-
selen van het pericardium een rol kunnen spelen. Hierover werd door
ons echter geen onderzoek verricht.
Daar het pericardium „plastischequot; eigenschappen heeft, lijkt ons, dat
de regulerende functie, welke Rössler en Unna aan het pericardium
toekennen, wellicht bij acute veranderingen van het hartvolume, ech-
ter niet over lange tijd een belangrijke rol kan spelen Over de
1«) Ook Felix kent deze functie het pericardium niet toe. I.e. blz. 426.
-ocr page 87-overige functie's, welke men aan het pericardium toekent, hebben wij
onze mening al bij de literatuurbespreking gegeven.
Samengevat kan men dus zeggen, dat het pericardium van de kat
en van de hond voor het hart van nut is. Het stelt het hart in staat
om bij een kleiner volume zijn arbeid te verrichten dan wanneer het
met aanwezig was; het geeft het hart een vaste plaats in de thorax en
toch belemmert het pericardium door zijn „plastischequot; eigenschappen
de functies van het hart niet.
Bovenstaande proeven zijn bij katten en honden genomen. Histo-
logisch is de bouw van de pericardia bij beide gelijk en zodanig als
Wallraff deze voor het menselijk pericardium beschrijft. Het enige
feit, dat onze proeven met die van Wallraff doet verschillen, is, dat
deze mededeelt, dat het pericardium van de mens practisch „tótaal
elastischquot; is. Eigen ervaring hierover hebben wij niet. Bij de mens
IS de bouw van het pericardium op hetzelfde principe als die van de
kat en de hond gebaseerd. Er zijn verschillende aanwijzingen, dat ook
bij de mens het hart het pericardium geheel opvult (Böhme, Felix ).
Ook bij de mens kan een, percutoir aan te tonen, acute hartdilatatie
optreden en de afwezigheid van het pericardium wordt door een
hypertrophic gevolgd.
Op grond hiervan geloven wij, dat er alle aanwijzingen zijn, om de
voor de kat en hond beschreven functie ook aan het pericardium van
de mens toe te kennen.
l.c.
-ocr page 88-In aansluiting op de experimenten, gedurende de laatste jaren in het
Pharmacologisch Laboratorium te Utrecht verricht betreffende de
betekenis van het pericardium voor de verrichtingen van het hart,
werden onderzoekingen gedaan, die tot het volgende resultaat geleid
hebben:
I Het pericardium van de kat en de hond is opgebouwd uit ver-
schillende lagen van kollagene vezels, die fijn van structuur zijn
en dicht tegen elkaar aan liggen. Ze zijn gegolfd en onderling
verbonden. Evenwijdig aan de vezels lopen elastische draden.
II Het hart vult het pericardium in de diastole geheel op.
IIInbsp;Het pericardium bezit „elastischequot; en „plastischequot; eigen-
schappen.
IVnbsp;Proeven wijzen er op, dat het pericardium in vivo „plastischquot;
kan veranderen.
Vnbsp;Het overnemen van de functie van het pericardium door het
hypertrophische hart na pericardresectie (zoals door Tjia be-
schreven) berust waarschijnlijk niet op de hypertrophic van het
hart.
VInbsp;De rol, welke Tjia toeschrijft aan de bindweefselvermeerdering
voor de functie bedoeld onder V, vindt geen steun in onze
onderzoekingen.
VIInbsp;De „aanvangsdrukreservekrachtquot;, zoals deze door Bijlsma en
Le Heux is geformuleerd, geldt niet alleen voor het hart.
VIIInbsp;De functie van het pericardium, in de literatuur aangeduid als
„aanvangsdrukreservekrachtquot;, dient voortaan als steundruk te
worden beschreven.
IX Op experimentele en theoretische gronden is het zeer waar-
schijnlijk, dat deze steundruk in het normale leven een rol speelt
en zijn waarde constant tracht te houden.
X Het E.C.G. van de normale kat is zeer wisselend.
-ocr page 89-if .
K. ^X •iti'mf
Äff
iC
n
S^ïtil
rM i/
Mi ^
«i,
.Vi
quot;Ar
•.■tlquot;
iü ï)
i • Ä j»»
-ocr page 90-VOORNAAMSTE, GERAADPLEEGDE LITERATUUR.
H. L. Barnard. The Functions of the Pericardium. Journ. of
Physiol. XXII Proc. XLIII (1897—'98).
S. C. Beek en W. V. Cox. The effect of pericardiostomy upon
the mechanics of the circulation. Am. Journ. of Physiol. 93
(1930).
3.nbsp;U. G. Bijlsma en J. W. le Heux. Die Bedeutung des Perikards
für die Dynamik des Säugetierherzens. Arch. f. exp. Path. u.
Pharm. 159 (i93i)-
4.nbsp;W. Felix. Herzbeutel und Herztätigkeit. Versuche, künstlich-
gesetzte Herzfehler chirurgisch zu beeinflussen. Dtsch. Zeit-
schr. f. Chir. 190 (1925).
5.nbsp;G. Hauffe. Die Bedeutung des Herzbeutels für den Blutumlauf.
Münch. Med. Wochenschr. 73 (1926).
6.nbsp;Y. Kuno. The significance of the Pericardium. Journ. of Physiol.
50 (1915).
7.nbsp;E. J. van Liere en medewerkers. The Am. Journ. of Physiol. 81
(1927), 83 (1927), 93 (1930)- (De invloed van het pericardium
bij acute dilatatie van het hart.)
8.nbsp;W. Pfuhl. Anat. Anz. 67 (1929), 68 (1929) en 69 (1930).
(Discussie met G. Hauffe.)
9.nbsp;R. Rössler en K. Unna. Steuerung der Herzleistung durch das
Perikard bei wechselenden Aortendruck. Arch. f. exp. Path,
u. Pharm. 180 (1936).
10.nbsp;C. R. Tjia Experimenteele Pericardresecties. Academisch proef-
schrift. Utrecht 1934.
11.nbsp;J. Wallraff. Der menschliche Herzbeutel, sein Bau und seine
Bedeutung für den Kreislauf. Gegenbauers Jb. 80 (1937).
12.nbsp;J. A. Wilson en W. J. Meek. The effect of the pericardium on
the cardiac distension as determined by the X Ray. Am..
Journ. of Physiol. 82 (1927).
13.nbsp;F. Winniwarter. Ueber die Funktion des Perikards am Frosch-
herzen. Arch. f. exp. Path. u. Pharm. 187 (1937).
2.
...... SS^
K lt; •
fgj,, 1
m
tm
M
»«t ï
gt;«f
r'lSCTki^lS
ca
«'S
-■rtV
-ocr page 92-STELLINGEN.
1.
Wanneer men een, met phosgeengas vergiftigde, patient
in totale narcose moet brengen, gebruike men bij voorkeur
lachgas.nbsp;^ ^ ^^ ^^ ^^^ ^^ ^^^ ^^^^^^ p^g 682.
De nier is niet blind voor het onderscheid tussen Chloor
en Broom. ^^^^ ^ ^^^ ^nbsp;^^^^^^ p^g
III.
De maatregelen, die worden genomen ter bestriding der
tuberculose onder het rundvee, zijn mede oor^^ het
veelvuldig voorkomen van bovme tuberculose bij de be-
woners van grote steden.
IV.
De posttraumatische „Gehirnschwachequot; (Goldstein) is
een neurotisch symptomen-complex.
Bij een wet worde bepaald, wat onder geneeskundige
evmiasLk (heilgymnastiek) en massage wordt verstaan,
De aan lie e'n de voorwaarden waaronder de bevoegd-
heid tot uitoefening wordt toegekend.
Caries-prophylaxis door voedingsregeling is mogelijk,
»^aiics y ynbsp;Voeding i. (i939) Pag- 7-
VII.
Het bestaan van de zogenaamde pulmocoronair-reflexen
is niet bewezen.nbsp;^^^^ ^^^ ^^^^^^
VIII.
Na onderbinding van de ductus pancreaticus volgt op den
duur steeds diabetes. ^ ^ ^^ ^^ ^^^ ^^ ^^^ ^^^^^^ ^^^
Wettelijk worde geregeld, wie zich aan bloedonderzoek
dient te onderwerpen en de gevallen waarm.
Bij een uraemische patient zij men zeer voorzichtig met
het toepassen van een depotbehandelmg.
De theorie van Goormaghtigh over het „appareil neuro-
myo-artériel juxta glomérulairequot; mag men nog met als
geheel bewezen beschouwen.
SS
H?
■Î
m
i
-ocr page 96-fmi
..^Émg.
, ______„.„Ä'=-.
'Âïîiâ^quot;»
-ocr page 97- -ocr page 98- -ocr page 99- -ocr page 100- -ocr page 101-^CaPMSil