-ocr page 1-

VINGERLETSELS
VAN BUJVENDEN AARD IN
VERBAND MET DE MATE VAN
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
VOOR HET MELKEN

H. A. VOGELENZANG

I^JIJ'.'vV -r^SlTEiTf

-ocr page 2-

'•t

v/'

* -yr^ii : ,

■V

to

1 »1nbsp;a.s

Înbsp;J-

■quot;-fe
t- i-3,

* ^

V e

« 'w*

'ri

/

lt; ^

•» •

. . t:

-U : '

-ocr page 3-

. \

-ocr page 4- -ocr page 5-

VINGERLETSELS VAN BLIJ VENDEN AAF^D IN VERBAND MET
DE MATE VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID VOOR HET MELKEN

-ocr page 6- -ocr page 7-

/y

VINGERLETSELS VAN BLIJVENDEN AARD
IN VERBAND MET DE MATE VAN
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
VOOR HET MELKEN

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN
RECTOR MAGNIFICUS Dr. Th.
M. VAN LEEUV^/EN.
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEES-
KUNDE. VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT, TE VERDEDIGEN TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEES-
KUNDE OP DINSDAG 24 JANUARI 1939.
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

HERMAN ADRIAAN
VOGELENZANG

GEBOREN TE DORDRECHT

1939

VAN GORCUM amp; COMP. N.V, - ASSEN

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

'Vt'f'l

Î

kt-'fï^Pf^^ ^ quot; - .MT

yxH^Xi gt;

ai?

-ocr page 9-

Jlan mijn Ouders
ylan mijn Vrouw

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Bij de voltooiing van dit proefschrift is het mij een
behoefte uiting te geven aan mijn gevoelens van dank-
baarheid tegenover de Hoogleeraren, Oud-Hoogleeraren
der Medische en Natuurphilosophische Faculteiten der
Universiteit te Groningen, van wie ik mijn opleiding
tot medicus heb ontvangen.

Inzonderheid gaat mijn dank uit naar U, Hoog-
geleerde
Baart de la Faille, hooggeachte Promotor,
voor de belangstelling, die U voor mijn onderzoek hebt
getoond en de hulp, die ik daarbij van U mocht onder-
vinden.

Hooggeachte Keuskamp, ik ben U zeer erkentelijk
voor de waardevolle raadgevingen, die ik van U mocht
ontvangen.

Voorts mag ik niet nalaten tegenover U zeergeachte
P. A. van Luyt, mijn oprechten dank uit te spreken
voor de goede aanwijzingen, welke ik altijd van U heb
mogen ontvangen.

Zeergeleerde Hijmersma. Weet, dat ik Uw hulp en
Uw steun op hoogen prijs heb gesteld.

Waarde Santema, Uw hulp is voor mij bij het
bewerken van dit proefschrift onmisbaar geweest. Uw
deskundige voorlichting heb ik steeds zeer gewaardeerd.

Tenslotte dank ik mijn vrouw voor de wijze, waarop
zij mij bij mijn werk, in de ruimste zin van het woord,
steeds heeft gesteund.

-ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUD.

blz.

Inleiding.......................n

Hoofdstuk I. Bouw van den uier............13

Hoofdstuk II. Techniek van het melken........15

Hoofdstuk III. Het practische invaliditeitspercentage in
geval van algeheele blijvende invaliditeit voor den melk-
arbeid bij werkgever, zoon of dochter van den werkgever,
arbeider en dienstbode in een veeteelt-, gemengd of
landbouwbedrijf..................23

Hoofdstuk IV. Casuïstiek...............43

Duimletsels........................................44

Wijsvingerletsels....................................53

Middelvingerletsels..................................94

Ringvingerletsels..................12g

Pinkletsels.....................227

Gecombineerde letsels................I35

Hoofdstuk V. Aanpassing...............171

Hoofdstuk VI. De beteekenis van de wettelijke bepahngen
betreffende de invaliditeit..............I75

Hoofdstuk VII. Statistische gegevens over het voorkomen
van blijvende vinger letsels in landbouw- en veeteelt-
bedrijven .................... ]g5

Hoofdstuk VIII. Conclusies..............192

Schluszf olger ungen.....................194

Conclusions......................................I95

Conclusions..................................19g

200

Geraadpleegde literatuur

-ocr page 14-

Zr^ Vâïr-Î - IsS^Äälfe*»!.''. i «r «quot;At .w ' •

- al

am

■V:

111

-ocr page 15-

INLEIDING.

De beteekenis van vingerletsels is in de landbouw- en veeteelt-
bedrijven zeer groot. Ongeveer 24% van alle letsels van blijvenden
aard, welke in den loop der jaren sedert het in werking treden der
Centrale Landbouw-Onderlinge op 1 Januari 1910 bij die vereeniging
voorgekomen zijn en die een geheele of gedeeltelijke arbeids-
ongeschiktheid tengevolge hadden, zijn vinger letsels.

Bij het uitoefenen van de functie van controleerend genees-
kundige, belast met de controle op ongevalsletsels o.a. van werk-
gevers en werknemers in veeteeltbedrijven, werd ik herhaaldelijk
voor de vraag gesteld, hoe groot de invaliditeit van een melker
met een blijvend handletsel was. Vele moeilijkheden deden zich
hierbij voor; in de literatuur was op dit punt weinig te vinden,
zoodat ik, ten einde een juist inzicht in deze invaliditeit te ver-
krijgen, het noodig oordeelde hier dieper op in te gaan.

Het zou uit den aard der zaak het meest ideaal zijn, dat de
■controleerend geneeskundige zich de juiste kennis van de werk-
zaamheden in de voor hem in aanmerking komende bedrijven
verschafte, om in geval van een letsel van werkgever of werknemer
m staat te zijn, zich een goed oordeel over diens invahditeit te
vormen. Dit is echter bezwaarlijk uitvoerbaar voor alle soorten
van arbeid. In de practijk wordt de ongevallengeneeskundige ter-
zijde gestaan door den „bedrijfskundigenquot; deskundige. Mijn werk-
terrein, de provincie Friesland, waar de veeteelt een zeer belang-
rijke plaats in het bedrijfsleven inneemt, gaf mij aanleiding, het
melken zelf te leeren om een breeder inzicht in den arbeid van
den melker te krijgen. In ons land worden melkcursussen gegeven,
v^^aar een gediplomeerd melker theoretisch en practisch les geeft.
Door het volgen van een dergelijken cursus en het nemen van
privaatles, heb ik mij het melken eigen gemaakt.

Ten einde een oordeel te verkrijgen over het verband tusschen
bhjvende vingerletsels en de invahditeit voor het melken wordt
beschreven:

I. de bouw van den uier;

II. de techniek van het melken;

-ocr page 16-

III. het practische invahditeitspercentage in geval van algeheele
blijvende invaliditeit voor den melkarbeid bij werkgever,
zoon of dochter van den werkgever, arbeider en dienstbode
in veeteelt-, gemengd of landbouwbedrijf;

IV. het onderzoek van melkers met vingerletsels;

V. de aanpassing.

VI. Daarna is een beschouwing gegeven over de beteekenis van
de wettelijke bepalingen betreffende de invaliditeit.

VII. Vervolgens worden statistische gegevens vermeld over het
voorkomen van vingerletsels in landbouw- en veeteeltbedrijven.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.

BOUW VAN DEN UIER.

De mamma van het rund is door los bindweefsel met breede
basis in de schaam- en navelstreek tusschen de achterste extremi-
teiten opgehangen, bilateraal-symmetrisch gebouwd en uitwendig
door een diepe in de mediaanlij n verloopende en een ondiepe in
een segmentaalvlak liggende groef in vier deelen (kwartieren)
verdeeld. De diepe overlangsche groef zet zich in het corpus mammae
als een dik, stevig bindweefselseptum voort. Deze ophangband,
waarin zich vele bloed- en lymphvaten en zenuwen bevinden,
ontspringt uit de diepe buikfascia.

Aan weerszijden van de linea alba sphtst zich nl. een blad van
deze fascia af; deze bladen vereenigen zich in het mediaanvlak
en vormen het ligamentum suspensorium mammae, dat de mamma
in twee symmetrische deelen scheidt. Alhoewel de dwarse groef zich
niet als bindweefselseptum in het corpus mammae voortzet en dus
geen anatomische verdeeling vormt, zijn de kwartieren volkomen
gescheiden, hetgeen duidelijk met inspuitingen is aangetoond.
De 4 papillae mammae doen de verdeeling van den uier in 4 deelen
nog sterker uitkomen.

De huid van den uier is zacht, dun behaard en gemakkelijk
m fijne plooien van de onderlaag op te lichten. Op de papillae
mammae is de beharing afwezig en is de huid niet plooibaar.
Tusschen de basis van de papilla mammae en den tepel, die door
slechts één ductus papillaris doorboord wordt, is een insnoering
zichtbaar.

Onder de huid van de mamma bevindt zich een fascia, waarin
bloed- en lymphvaten loopen.

Als derde laag treft men een bindweefselkapsel aan, die het
parenchym van de mamma omhult. Strengen van deze kapsel
drmgen in het parenchym naar binnen en vormen het interstitieele
bindweefsel. Het parenchym wordt daardoor verdeeld in lobuli
(tubulo-alveolaire klier), waarvan de uitvoerbuisjes zich vereenigen
tot grootere uitvoergangen, nl. de ductus lactarii. Bij de koe treft
men 8—12 van deze groote melkgangen aan; zij bezitten een middel-

-ocr page 18-

lijn van 4—12 mm. en monden nit in de cysterne, sinus lactiferus,
receptaculum lactis, melkboezem of melkkelder.

In de cysterne, een holte met bochtige wanden en van binnen
bezet met een aantal overlangsche plooien, stort de melk zich uit de
ductus lactarii. De cysterne doorboort de papilla mammae en gaat
in de punt van den tepel over in den ductus papillaris, ongeveer
1 cm. lang.

De papilla mammae bestaat uit 3 lagen: de binnenste wordt
gevormd door het slijmvlies van de cysterne, de middelste is een
bindweefsel-spierlaag, rijk aan bloedvaten, de buitenste is de uit-
wendige huid van den tepel. De overgang van de cysterne in den
ductus papillaris is in den regel trechtervormig. Hier bevindt
zich een krans van slijmvliesplooien, genaamd de Fürstenbergsche
rozet; zij dient voor afsluiting van den tepel. Onder het epitheel
van dit sterk geplooide slijmvlies hgt een dicht netwerk van
elastische vezels.

-ocr page 19-

HOOFDSTUK II.

TECHNIEK VAN HET MELKEN.

De techniek van het melken is in een veeteeltbedrijf van het
allergrootste gewicht, daar deze een belangrijken invloed heeft
op de hoeveelheid en hoedanigheid van de melkgift. De melker
moet in staat zijn de koe goed uit te melken. Blijft er iets in den
uier achter, dan wordt het vetrijkste gedeelte niet gewonnen en daalt
de melkgift. De laatste stralen hebben nl. het hoogste vetgehalte.

Men onderscheidt verschillende methoden van melken:

1.nbsp;melken in de volle hand;

2.nbsp;strippen;

3.nbsp;Zwitsersch melken;

4.nbsp;machinaal melken.

Voor den aanvang van het melken moeten de handen goed met
water en zeep gewasschen worden. De nagels van den melker moeten
kort zijn. Lange nagels zijn verzamelplaatsen van vuil en zij ver-
wonden de tepels. De spenen, uier en flank van de koe dienen met
een zachten doek gereinigd te worden, opdat geen haren, schilfers
en stof in den melkemmer terecht komen. Vastgehecht vuil moet
met water worden afgewasschen, de spenen moeten voor het melken
met water gewasschen en daarna met een doek afgedroogd worden
Bij sterke beharing van den uier moet worden overgegaan tot
scheren of kortknippen; niet alleen blijft aan deze haren veel vuil
kleven, maar zij zijn vooral lastig bij de uitoefening van den arbeid.

Wanneer de melker zich naar de koe begeeft, neemt hij het melk-
stoeltje en het spantouw of de ketting in de linkerhand. De emmer
wordt in de rechterhand gedragen. Het spantouw wordt „in
vierenquot; opgenomen en over het handvat van het stoeltje gelegd.
Hierdoor wordt voorkomen, dat de einden van het spantouw
tijdens het loopen over den grond of stalbodem shngeren en
daardoor bevuild worden. Ook bij het spannen van dé koe moet
hierop gelet worden. Onder het spannen verstaat men het aan
elkaar vastbinden van de achterpooten door middel van een touw
boven de hakken. Dit is noodzakelijk; het dwingt en leert het dier
zich minder te bewegen; de melker kan zich dan beter geven. Ook
met het oog op de zindelijke melkwinning is het van groot belang;

-ocr page 20-

doordat de koe rustiger staat wordt minder stof opgejaagd. Het
spannen geschiedt, terwijl de melker op het melkstoeltje zit. Vast-
binden van den staart heeft iets voor en veel tegen; indien de staart
vastzit, zal de melker niet in het gezicht geslagen worden, terwijl
er ook weinig stof opwaait. Een nadeel is, dat de staart of pluim
dikwijls bevuild wordt met urine en mest, wat de zindelijkheid
niet ten goede komt. Verder mist het dier den staart als verweer-
middel om vliegen van zich af te houden, het wordt onrustig, gaat
trappelen en slaan.

De melker plaatst zich in een schuin-linksche houding rechts
en terzijde van de koe. Deze houding verdient de voorkeur,
omdat dan de rechterhand op ongedwongen wijze (niet reikend)
de melk uit de spenen kan halen. De linksche tepels toch zitten
verder af dan de andere. De melker houdt zijn hnkeronderbeen
achterwaarts om spoedig op te kunnen staan, hetgeen niet mogelijk
is, zoo het langs de achterpooten van de koe gestrekt is. De melk-
emmer wordt tusschen de knieën vastgehouden, dusdanig, dat het
rechteronderbeen er eenigszins omheen geslagen is en de onderrand
van het melkvat op de hak van den rechterklomp rust. Een schuine
stand van den emmer, waarbij de as een hoek van 10 tot 45° met
de verticaal maakt, is wel het best om de melkstralen goed op te
vangen. Het hengsel van den emmer moet naar den melker gekeerd
zijn, om in geval van nood snel te kunnen handelen. Plaatst de
melker zich te ver onder de koe, dan is zijn houding foutief, omdat
dan lichaamsdeelen tegen de koe wrijven en rusten, waardoor ver-
ontreiniging der melk optreedt. Bovendien doet zich dan de geringste
verplaatsing van het dier gevoelen en is de melkarbeid zwaar, omdat
de buik der koe gedeeltelijk op boven- en benedenarm rust. Hoofd,
handen en armen van den melker moeten zich vrij kunnen bewegen.
Het andere uiterste, zich te ver van de koe plaatsen, is eveneens
ontoelaatbaar; dit leidt tot trekken aan de spenen en vermoeidheid.
De melker kiest den gulden middenweg.

De eerste stralen worden niet in den melkemmer opgevangen, doch
op den grond weggemolken of in een afzonderlijk vat verzameld.
Tusschen twee melktijden in verzamelen zich veel bacteriën en stof
in het slotgat i) en tepelkanaal. Deze bacteriën worden met de eerste
stralen uitgedreven. Op deze melk wordt geen prijs gesteld. Het
geringe verlies, door dit wegmeiken geleden, wordt ruimschoots
vergoed door de betere kwaliteit van de melk.

1) De plaats, waar het slijmvlies van den tepel in de huid overgaat.
16

-ocr page 21-

Onder het melken in de volle hand verstaan wij de volgende
methode.

De melker beweegt alleen de handen en de benedenarmen. De
handen omvatten zooveel mogelijk de spenen, direct zoo hoog
mogelijk, waarna duim en wijsvinger zich sluiten. De tepelholte
wordt op deze wijze afgesloten, de verbinding tusschen melkboezem
en tepelholte is tijdelijk verbroken (foto I, Ie handeling). Vervolgens
sluit de middelvinger zich (foto II, 2e handeling).

Daardoor wordt de melk in de richting van de tepelopening
gedrongen. De slotspier i) ontsluit zich en een weinig melk vloeit
naar buiten. Daarna sluit de ringvinger zich; hierdoor wordt de
sluitspier geheel overwonnen en een krachtige uitdrijving van de
melk verkregen (foto III, 3e handeling).

Indien de melk bij de 2e handeling gedeeltelijk is uitgedreven,
zooals bij kleine spenen voorkomt, wordt door het sluiten van
den ringvinger de verdere uitdrijving bevorderd. Dit is ook de taak
van den pink (foto IV, 4e handehng).

De handen van den melker ontspannen zich vervolgens af-

Aan de punt van den tepel bevindt zich een kringspier, de z.g. slot- of
sluitspier.

-ocr page 22-

wisselend. Ontsluit de hand zich, dan treedt ontspanning
in de tepelholte op en vloeit hierin opnieuw melk uit den
uier.

Het melken bestaat dus in een afwisselend drukken en ontspannen
van de hand.

Door de verschillende grootte der spenen is het juiste „ingrijpenquot;
met de volle hand van groot gewicht. Worden de tepels te hoog
omvat, dan blijft de melk gedeeltelijk onder in den tepel achter;
worden zij te laag omvat (de melker hangt aan de tepels), dan wordt
bij iedere sluiting van de hand te weinig melk uitgedreven. De
stralen (speten) zijn kort en het melken vereischt meer tijd. Bij

een juiste omsluiting der handen om den tepel, sluit de pink zich
iets boven het ondereinde der spenen.

Gelijkmatig krachtig melken is van belang. De melker begint
langzaam; laat de koe de melk schieten, dan wordt het tempo
versneld, dusdanig, dat hij het tot het einde vol kan houden.

Nadat de voorste kwartieren uitgemolken zijn, volgen de achterste.
Zijn ook deze uitgemolken, dan begint het namelken. Hierbij wordt
de voorste vinger zoo hoog mogelijk in het benedenste gedeelte
van den uier opgeslagen, ten einde de daar aanwezige melk naar den
tepel te brengen. Daarna wordt met den duim en voorsten vinger
het bovenste deel van den tepel afgesloten en de melk met de drie
overige vingers uitgeperst (foto V). Schoon uitmelken is een ver-

-ocr page 23-

eischte; „de laatste drop is de boter knopquot;. Afwisselend, vrijwel
zonder hoorbare pauze, moeten de stralen dik, rond, lang, krachtig,
als het ware één straal vormend, een onafgebroken bruisend geluid —
den melkzang — doen hooren.

De tweede melkwijze is het strippen. Hierbij wordt de melk
tusschen duim en wijsvinger (foto VI) of tusschen wijsvinger en
middelvinger (foto VII) uitgetrokken. De eerste methode komt
Veel voor, de tweede echter zelden.

-ocr page 24-

Lange dikke tepels.
Deze spenen zijn in den regel
hard, waardoor zij dikwijls niet
gemakkelijk melken. Zij worden
in den regel in de volle hand
gemolken.

Korte dikke tepels.
Deze spenen worden gewoonlijk
in de volle hand gemolken; zijn
zij te kort, dan geschiedt het
melken strippend tusschen duim
en wijsvinger.

Lange dunne tepels.
Deze spenen worden in de volle
hand gemolken.

Korte dunne tepels.
Deze spenen moeten in den regel
eveneens strippend tusschen
duim en wijsvinger gemolken
worden, aangezien zij te klein
zijn voor het melken in de
volle hand.

-ocr page 25-

Het strippen is de minst goede melkwijze. Zij wordt niet op de
melkcursussen onderwezen, noch op melkexamens gevraagd, en
IS met het oog op de zindelijke winning, de grootte van de gift en
het behoud van goede uiers en spenen min of meer verboden. Door
strippen tusschen duim en wijsvinger zouden vervormde uiers en
knoopen in de spenen ontstaan, plaatselijke verdikkingen, welke
een gevolg zijn van een steeds terugkeerenden al te krachtigen druk
op een bepaalde plaats. Deze knoopen verminderen de handels-
waarde van de koe. In sommige gevallen, wanneer de koe kleine,
korte spenen heeft, is echter strippen aheen mogelijk. Merkwaardig
is, dat deze methode, ofschoon ook elders wel voorkomend, in
Assendelft algemeen en met uitsluiting van elke andere wordt
toegepast.

rÄ*

De derde melkwijze, de Zwitsersche methode, wordt hier te lande
niet toegepast. Bij het Zwitsersch melken worden de tepels tusschen
de strekzijde van het eindhd van den rechthoekig gebogen duim
en de buigzijde der overige vingers uitgedrukt (foto's VIII en IX),
waardoor sterke eelt vorming op de rugzijde der duimen optreedt.

De vierde werkwijze, het machinaal melken, wordt hier volledig-
heidshalve vermeld.

Men onderscheidt machines, die drukkend, zuigend-persend en
zuigend-masseerend de melk uit de uiers halen. Zelfs bij de modernste
machines kan het handmelken niet gemist worden; het namelken

-ocr page 26-

dient nl. met de hand te geschieden, omdat anders de vetrijkste
melk niet gewonnen zou worden en de melkgift op den duur belang-
rijk zou dalen. Indien bij herhaling een kwartier niet geheel wordt
uitgemolken, wordt het zichtbaar kleiner dan het overeenkomstige
kwartier aan den anderen kant. Men spreekt in dat geval van een
on- of wankante koe (foto's X, XI en XII).

Zijn de slotspieren van de tepels krachtig ontwikkeld, zoo vereischt
het uitdrukken van de melk veel kracht; men noemt een dergelijke
koe zwaar of taai te melken. Zijn zij daarentegen zwak en is de melk
dientengevolge gemakkelijk uit te drukken, dan heet de koe licht
te melken.

22

-ocr page 27-

HOOFDSTUK HL

HET PRACTISCHE INVALIDITEITSPERCENTAGE IN GE-
VAL VAN ALGEHEELE BLIJVENDE INVALIDITEIT VOOR
DEN MELKARBEID BIJ WERKGEVER, ZOON OF DOCHTER
VAN DEN WERKGEVER, ARBEIDER EN DIENSTBODE IN
EEN VEETEELT-, GEMENGD OF LANDBOUWBEDRIJF.

In het algemeen zal een melker in staat moeten zijn de be-
wegingen, beschreven onder de techniek van het melken, geheel
of grootendeels te verrichten. Indien hij door een blijvend hand-
letsel niet bij machte is eenige van bovengenoemde vingerbewegingen
uit te voeren, is hij voor den melkarbeid, althans voor de juiste
methode, het melken in de volle hand, blijvend invalide. In de
practijk doen zich meerdere gevallen voor, dat een melker volledig
invalide is voor het melken in de volle hand, doch wel in staat is
de andere methoden, nl. het strippen tusschen duim en wijsvinger
of tusschen wijsvinger en middelvinger, toe te passen. De invalidi-
teit voor den melkarbeid is in deze gevallen dus geen totale. Bij
schatting van het invahditeitspercentage dient hiermede eenigszins
rekening te worden gehouden. Het strippen wordt echter, althans
in Friesland, als minderwaardig beschouwd. Door deze methode
zou de melkgift lijden en zouden de uiers en tepels misvormd
worden. Merkwaardig is echter, dat schapen en geiten vrijwel
uitsluitend strippend gemolken worden en er geen nadeel van
ondervinden.

In dit hoofdstuk wordt nagegaan, welke plaats de melkarbeid
voor diverse personen in de onderscheiden bedrijven inneemt of
wel het practische invahditeitspercentage bij volledige invaliditeit
voor den melkarbeid bij verschillende categorieën.

Bij deze beschouwing wordt van de veronderstelling uitgegaan,
dat een veehouder of arbeider in een veehoudersbedrijf een dus-
danig blijvend handletsel heeft gekregen, dat hij niet meer tot
melken in staat is, doch dat hij zich aan de overige werkzaamheden
op het bedrijf volledig aangepast heeft. Bij de ongevallen-
verzekering heeft men practisch nooit met een uitsluitend melker
te maken, maar vrijwel steeds met personen, die ook andere werk-

-ocr page 28-

zaamheden verrichten. In de practijk komt het herhaaldehjk voor
dat personen met handletsels zich bij het gewone werk grootendeels
hebben aangepast, maar de handelingen, die de melkarbeid ver-
eischt, niet kunnen verrichten. Zoo is het mogelijk, dat arbeiders
met vingerletsels wel kunnen eggen, ploegen, maaien, hekkelen
greppelen, voeren, uitmesten, met de greep en schop kunnen om-
gaan, daarentegen niet tot melken in staat zijn.

Wanneer in het vervolg gesproken wordt over invaliditeit
voor den melkarbeid, wordt uit den aard der zaak van de
veronderstelhng uitgegaan, dat de getroffene met een blijvend
handletsel vóór het ongeval ook melker was.

Voor de juiste beoordeehng van de practische blijvende invalidi-
teit voor den melkarbeid tengevolge van een handletsel zijn twee
factoren van overwegenden invloed en wel:

1.nbsp;welke plaats een getroffene ten opzichte van den melkarbeid
m een bepaald bedrijf inneemt;

2.nbsp;voor welk bedrijf de werkgever of werknemer is opgeleid.

De waarde van den melkarbeid is in diverse boerenbedrijven
zeer verschillend. Het is duidelijk, dat deze in een uitsluitend
veeteeltbedrijf veel belangrijker is, dan in een gemengd bedrijf
of in een overwegend landbouwbedrijf.

Bij de toepassing van de ongevallenverzekering komt men met
verschdlende categorieën van verzekerden in aanraking, nl.:

A.nbsp;De wettel ijk verzekerden volgens de Land- en
Tumbouwongevallenwet 1922 (zij, die krachtens een wettelijke
regeling tot verzekering van personen, werkzaam in de landbouw-
bedrijven, tegen geldelijke gevolgen van ongevallen, hun in verband
met hunne dienstbetrekking overkomen, verzekerd zijn). Deze
verzekerden zijn als volgt in te deelen:

1.nbsp;de uitwonende arbeider (ster), zoowel in los als vast dienst-
verband;

2.nbsp;de inwonende knecht;

3.nbsp;de inwonende dienstbode.

B.nbsp;De vrijwillig verzekerden (zij, die ten behoeve
van zichzelf of andere personen een vrijwillige ongevallen-

24

-ocr page 29-

verzekering hebben gesloten). Deze categorie bestaat hoofdzakelijk
uit:

1.nbsp;de werkgever;

2.nbsp;de kinderen van den werkgever (zoon of dochter, resp. schoon-
zoon, schoondochter).

Voor de vaststelling van de practische blijvende invahditeit
voor den melkarbeid tengevolge van een handletsel is bij de wettelijk
verzekerden de grootte van het bedrijf niet van invloed, daarentegen
bij de vrijwillig verzekerden (patroons) wel. Van de wettelijk ver-
zekerden wordt geëischt, dat zij den van hen verlangden arbeid,
dus ook het melken, goed kunnen verrichten. Voor hen maakt
het practisch geen verschil, of zij 8 koeien op een klein, 8 van de
16 koeien op een middelgroot, dan wel 8 a 10 van de 30 koeien
op een groot bedrijf moeten melken. Het aantal koeien op de diverse
bedrijven door één melker per dag gemolken bedraagt in den regel
8 a 10.

De wettelijk verzekerden kunnen in loondienst gaan op een
klein, middelgroot of groot bedrijf. Iets anders is het evenwel met
de vrijwillig verzekerde patroons. De patroon neemt op een klein
bedrijf een andere plaats in dan op een middelgroot of groot bedrijf.
Een veehouder op een klein bedrijf zal alle werkzaamheden hoofd-
zakelijk alleen moeten verrichten. De patroon op een middelgroot
bedrijf verricht de voorkomende werkzaamheden met behulp van
een inwonenden knecht of vasten uitwonenden arbeider, de boer
op een groot bedrijf met meer arbeiders. Bovendien heeft laatst-
genoemde meer te maken met aan- en verkoop van vee, grond-
stoffen, kortom met het beheer van zijn bedrijf, dan zijn eerst-
genoemde collega's. Het is duidelijk, dat een veehouder op een
klein bedrijf practisch door een totale invaliditeit voor den melk-
arbeid in meerdere mate getroffen wordt dan zijn lotgenoot op
een middel- of groot bedrijf. Verrichtte nl. de patroon voor het
ongeval de werkzaamheden op zijn bedrijfje uitsluitend alleen,
tengevolge van zijn totale invaliditeit voor den melkarbeid wordt
hij gedwongen een vasten arbeider, althans een vasten melker in
dienst te nemen. De veehouders op grootere bedrijven, die de
werkzaamheden met meer arbeiders verrichten, kunnen zich door
de bij hen in dienst zijnde werkkrachten laten vervangen.

Op bovenstaanden grond behoort bij de vaststelling van het
practische invaliditeitspercentage tengevolge van volledige
invaliditeit voor den melkarbeid bij patroons de grootte van de
bedrijven in aanmerking te worden genomen.

-ocr page 30-

Naar gelang van de grootte zijn de bedrijven als volgt in te deelen:

1.nbsp;het kleinbedrijf, grootte tot ongeveer 12 h.a. of ongeveer
32 pondemaat i). Op een dergelijk bedrijf verricht de patroon
alle voorkomende werkzaamheden persoonlijk, in vele gevallen
bijgestaan door zijn echtgenoote.

2.nbsp;het middelbedrijf, grootte 12 tot 25 h.a. of ongeveer 30 tot
70 pondemaat. De patroon verricht den arbeid met behulp
van een arbeider in vast dienstverband, al dan niet aan-
gevuld nu en dan met los personeel.

3.nbsp;het grootbedrijf, grootte meer dan 25 h.a. of ongeveer 70 ponde-
maat. De patroon verricht de werkzaamheden met meer dan
één arbeider, bijv. een uitwonenden arbeider, een inwonenden
knecht en een dienstbode, nu en dan aangevuld met los
personeel.

Voor de toepassing van de Land- en Tuinbouwongevallenwet
wordt een arbeider geheel of gedeeltelijk ongeschikt geacht tot
werken, indien hij geheel of gedeeltelijk ongeschikt is geworden
tot arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en
die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijk-
heid kan worden opgedragen ter plaatse, waar hij arbeid verricht
of het laatst verricht heeft, of op een naburige soortgelijke plaats.

Voor de vrijwillig verzekerden wordt van hetzelfde standpunt
uitgegaan.

Voor de bepaling van het practische invahditeitspercentage
in geval van een blijvende volledige invahditeit voor den melk-
arbeid bij de diverse categorieën personen in de onderscheiden
bedrijven, is — zooals reeds werd medegedeeld — van overwegend
belang, of de getroffene werkzaam en opgeleid is in een vrijwel
uitsluitend veeteelt-, gemengd, of vrijwel uitsluitend bouwbedrijf,
maar bovendien de belangrijkheid van den melkarbeid voor dé
verschillende werkkrachten in de bovengenoemde bedrijven.

Het oordeel, verkregen als controleerend geneeskundige belast
met de uitoefening van de controle op de ongevalsletsels in de
land- en tuinbouwbedrijven, werd getoetst aan de meeningen van
een 80-tal practici, veehouders en arbeiders uit veeteelt-, gemengde
en bouwbedrijven.

1) In Friesland wordt de oppervlakte van een bedrijf dikwijls uitgedrukt
ni pondematen. Een pondemaat is 36 a. 74 c. 36 d.

-ocr page 31-

De bedoelde personen zijn:

1.nbsp;J. H. B., veehouder te N.

IJ. P. V., oud-veehouder te S.
J. R. B., veehouder te L.
L. P. H., veehouder te O.
W. H., landarbeider te S.

D.nbsp;B., landarbeider te U.

2.nbsp;A. J. S., oud-veehandelaar te S.

E.nbsp;T. S., rustend veehouder te O.
H. P. de J., veehouder te S.

J. Tj. D., veehouder te H.
T. B., veehouder te W.

3.nbsp;L. G., veehouder te J.

R. T. de B., veehouder te W.

F.nbsp;J. K., veehouder te H.
W. D., landarbeider te H.
T. B., zuivelarbeider te H.

4.nbsp;J. N. V. d. Z., oud-veehouder te W.
K. A. B., veehouder te K.

W. L., veehouder te K.
J. W. L., veehouder te M.
J. de B., landarbeider te N.
Tj. T., zuivelarbeider te N.

5.nbsp;K. A. H., veehouder te A.

A. F. V. d. H., oud-veehouder te H.
J. J. B.,
veehouder te O.

A.nbsp;F. de J., oud-veehouder te A.

B.nbsp;B., landarbeider te A.

W. de B., landarbeider te O.

6.nbsp;A. F. K., veehouder te T.

L. H. R., oud-veehouder te K.
J. S. A., veehouder te R.
Sj. B., veehouder te G.
A. B., veehouder te N.
J. F. W., veehouder te M.
J. H., veehouder te M.
A. J., arbeider te M.

In vergadering bijeen
te Joure

24 November 1937.

In vergadering bijeen
te Hommerts
24 November 1937.

In vergadering bijeen
te Koudum
25 November 1937.

In vergadering bijeen
te Akkrum
24 November 1937.

In vergadering bijeen
te Heerenveen
22 November 1937.

-ocr page 32-

7.nbsp;A. B., veehouder te D.

R. A. J., veehouder te B.

A.nbsp;S. H., veehouder(landb.) te H. O.
R. V., arbeider te T.

8.nbsp;J. H. K., landbouwer te B.

E.nbsp;de B., veehouder te N.
G. M., veehouder te O.

G. F. H., rustend landbouwer te N.
J. J. S., veehouder te M.
W. K., zuivelarbeider te O.

9.nbsp;A. K., veehouder te W.

J. W. de J., veehouder te W.

F.nbsp;S., veehouder te S.

10.nbsp;G. K. v. d. V., rustend veehouder te H.
P. K., veehouder te N.

J. Gj. H., veehouder te S.
R. S. T., rustend veehouder te B.

B.nbsp;B. H., arbeider te G.

A.nbsp;R., arbeider te N.

P. J. B., rustend veehouder te G.
S. K. M., rustend veehouder te O.

11.nbsp;J. B., veehouder te F.

L. Th. Z., veehouder te W.
S. F. de J., veehouder te G.
H. J. S., veehouder te W.
J. P. T., veehouder te W.
J. J. T., veehouder te G.
J. W. de V., veehouder te W.

B.nbsp;v. D., zuivelarbeider te W.
G. H., landarbeider te W.
A. v. d. Z., landarbeider te G.

12.nbsp;S. M. V., veehouder te O.
S. K., veehouder te E.
K. O. de J., veehouder te D.
P. J. H., veehouder te I.
F. S., veehouder te T.

In vergadering bijeen
te Oldeberkoop
25 November 1937.

In vergadering bijeen
te Balk

25 November 1937.

In vergadering bijeen
te Bergum
22 November 1937.

In vergadering bijeen
te Roordahuizum
23 November 1937.

In vergadering bijeen
te Lemmer
18 November 1937.

-ocr page 33-

13.nbsp;A. J. v. R., rustend landbouwer te O.
A.
v. W., rustend landbouwer te O.
H. V., landbouwer te O.

A. A. V., landbouwer te A.
H.
v. d. B., arbeider te D.

14.nbsp;K. D. O., landbouwer te St. A. P.
L. W. A., landbouwer te O. B.

H. L. H., landbouwer te St. A. P.
D. W. H., veehouder te L. V. P.
H. S. K., landbouwer te St. J. P.

In vergadering bijeen
te St.-Anna-Parochie
23 November 1937.

De bovengenoemde patroons en arbeiders waren groepsgewijs
in vergaderingen bijeen.

Het resultaat van de schattingen dezer practici, betreffende
het practische invahditeitspercentage bij een volledige blijvende
invaliditeit voor den melkarbeid bij de diverse categorieën personen
en bedrijven, waarbij dus van de veronderstelling uitgegaan wordt,
dat voor de overige werkzaamheden op deze bedrijven geen
invaliditeit aanwezig is, is in de volgende kolommen vereenigd.

-ocr page 34-

Schattingen van het practische invahditeitspercentage bij bhjv
in
veeteeltbedrijven, waarbij aangenomen is, dat voor de overige m

Plaats der

u

vergaderingen

o;

OJ

CO

s

O
1—gt;

(D

B
g

O

K

i

M W

1 Uitwonend arbeider . . .

i 25

25

20

1—1 Q
'1 tó

H «

H W

2 Inwonend arbeider(knecht)

20

25

10 a 15

/■

S N
gt;

3 Dienstbode.......

10

10

10

1

W
Q

1 Patroon grootbedrijf . .

25

25

20

3

W
M
W
N

2 Patroon middelbedrijf . .

30

30

30

3

w
gt;

O

3 Patroon kleinbedrijf . . .

40

50

45

5

4 Zoon .......

25

20

20

2

2

5 Dochter.......

10

10

10

1'

-ocr page 35-

^ sdige invaliditeit voor den melkarbeid voor diverse werkkrachten
niheden op deze bedrijven geen practische invaliditeit aanwezig is.

s

O

CD
gt;

£
g

ffi

m
O

Ö
1

amp;

O

-ii!
}-lt;

O

rfl

(U
T3

O

ffi

tgt;D
U
lt;D

H

S
p

N

oj
1
ë

0)
6

6
u
J

30

25

25

20

25

i

20

25

30

30

30

25

; 20

1 20

20

25

30

20

10

1

15

10

10

10

15

15

30

25 a 30

10

20

1

' 25

20

30

20

35

30 a 35

25

35

30

30

40

30

50

40

25

35

35

30

50

50

30

25

25

20

20

20

25

30

20

10

beneden
10

10

10

10

15

15

-ocr page 36-

Schattingen van het practische invahditeitspercentage bij
bhjvende volledige invahditeit voor den melkarbeid voor diverse
werkkrachten in
gemengde bedrijven, waarbij aangenomen is, dat
voor de overige werkzaamheden op deze bedrijven geen practische
invaliditeit aanwezig is.

Plaats der
vergaderingen

Oosterwolde

Buitenpost

1nbsp;Uitwonend arbeider . . . .

2nbsp;Inwonend arbeider (knecht)

3nbsp;Dienstbode........

15
15
10

10
15
10

O

w

w

w

. • w
gt; w

1 Patroon grootbedrijf .
2, Patroon middelbedrijf

3nbsp;Patroon kleinbedrijf .

w

O
«

w
«

w

N

h-1

4nbsp;Zoon ........

5 Dochter

10
25
25
15

beneden 10

25
25
25
15

beneden 10

-ocr page 37-

Schattingen van het practische invaliditeitspercentage bij
bhjvende volledige invaliditeit voor den melkarbeid voor diverse
werkkrachten in
hoofdzakelijk landbouwbedrijven, waarbij aan-
genomen is, dat voor de overige werkzaamheden op deze bedrijven
geen practische invaliditeit aanwezig is.

20

beneden 10
beneden 10

O

P w

W N
gt;

2 Inwonend arbeider (knecht)

3 Dienstbode

1nbsp;Patroon grootbedrijf .

2nbsp;Patroon middelbedrijf .

3nbsp;Patroon kleinbedrijf . .

4nbsp;Zoon grootbedrijf . . .

5nbsp;Zoon overige bedrijven

6nbsp;Dochter.......

w
Q
K
W
W
w

N
K

W
gt;

O

J
kJ

gt;

10
20
30
10
15—30
beneden 10

-ocr page 38-

Schattingen van het bedoelde invahditeitspercentage in:
A. VEETEELTBEDRIJVEN.

Volgens de schattingen van vermelde practici bedraagt dit
invahditeitspercentage voor:

1. Een wettelijk verzekerd uitwonend vast arbeider gemiddeld 25.

Een uitwonend vast arbeider op een veeteeltbedrijf, die
tengevolge van een handletsel volledig blijvend invahde voor
den melkarbeid wordt, zal in het vervolg practisch niet meer
voor vast arbeider op een dergelijk bedrijf in aanmerking
komen. Hij zal in den regel op deze bedrijven als los arbeider
in dienst worden genomen, waardoor hij het risico loopt,
gedurende korten of langen tijd werkloos te worden, eventueel
met plaatsing in de werkverschaffing. Een los arbeider moet
in staat zijn alle voorkomende werkzaamheden te verrichten,
zooals hekkelen, greppelen, laden, lossen, voeren, uitmesten,
enz. en wordt soms aheen door den greidboer in dienst
genomen, indien hij bij gelegenheid ook melken kan.

Gemiddeld is de leeftijd van een uitwonend vast arbeider
dusdanig, dat overgaan van een veeteehbedrijf naar een land-
bouwbedrijf niet zoo gemakkelijk meer gaat. Een uitwonend
vast arbeider, die tengevolge van een handletsel niet meer tot
den melkarbeid in staat is, komt op een totaal ander „planquot;
te staan.

Mijn meening is, na gehouden besprekingen met den
ambtenaar van den buitendienst, belast met de practische
onderzoekingen van de land- en tuinbouwongevallen, die
voorheen zelf gedurende 8 jaar patroon op een veeteeltbedrijf
was, dat de schatting van de practici 25% invaliditeit juist is.

2. Een wettelijk verzekerden inwonenden knecht gemiddeld 20 a 25.

Inwonende knechten zijn in den regel jeugdige personen
tusschen 15 en 25 jaar. Bij deze jeugdige werkkrachten, die
tengevolge van een ongeval een dusdanig blijvend handletsel
krijgen, dat volledige blijvende invaliditeit voor den melk-
arbeid aanwezig is, zien wij in tegenstelhng met den ouderen
vasten arbeider, die door hetzelfde lot getroffen is, dat zij
naar een ander boerenbedrijf, hetzij gemengd of uitsluitend
landbouwbedrijf overgaan en zich spoedig in de werkzaamheden
in deze aanverwante bedrijven bekwamen. De melkarbeid is
voor een uitwonend vast arbeider iets belangrijker dan voor
een inwonenden knecht. Hij krijgt dikwijls de meeste en
moeilijkste koeien te melken.

-ocr page 39-

In verband hiermee hjkt mij een invaliditeitspercentage
lager dan bij den uitwonend vast arbeider billijk en kan het
op 20 gesteld worden.

3.nbsp;Een wettelijk verzekerde dienstbode gemiddeld 10.

De melkarbeid is voor dienstboden niet zoo belangrijk.
In sommige veeteeltbedrijven nemen zij niet aan dezen arbeid
deel. Is dit echter wel het geval, dan melken zij in den regel
een gering aantal gemakkelijk te melken koeien. Bovendien
zijn diverse dienstboden afwisselend in veeteelt-, gemengde
en landbouwbedrijven werkzaam. Haar opleiding voor het
boerenbedrijf is universeel. Gewoonlijk is in het later leven
van een dienstbode het al of niet kunnen melken van geringe
beteekenis. Een invahditeitspercentage van 10 lijkt mij juist.

4.nbsp;Een vrijwillig verzekerden ■patroon op een klein bedrijf ge-
middeld 40.

Een patroon op een klein bedrijf moet alle voorkomende
werkzaamheden op dat bedrijf vrijwel uitsluitend persoonlijk
verrichten. Bij hem zal het niet meer tot den melkarbeid in
staat zijn zeer zwaar wegen. Het zal van hem een groot financieel
offer vragen, aangezien hij een melker op zijn klein bedrijf
in dienst moet nemen, waardoor het hem groote moeite zal
kosten, zijn bedrijfje rendabel te houden. De practische
invahditeit is groot, echter met 40% overschat. Mijn meening
is, na overleg met den bedrijfsdeskundige, dat 30% billijk is.

5.nbsp;Een vrijwillig verzekerden patroon op een middelgroot bedrijf
gemiddeld 30.

Een dergelijke veehouder neemt op zijn bedrijf een andere
plaats in dan zijn collega op een klein bedrijf. Hij verricht de
voorkomende werkzaamheden op zijn boerderij met behulp
van een uitwonend vast arbeider, aangevuld met los personeel.
Bovendien heeft deze patroon op zijn bedrijf meer bemoeiingen
van organisatorischen aard. Indien een dergelijke veehouder
niet meer tot den melkarbeid in staat is, kan hij zich zonder
al te groot financieel offer door zijn arbeiders laten vervangen.
Deze patroon is eveneens ten zeerste in zijn bedrijf benadeeld,
doch de practische invaliditeit is lager dan bij zijn lotgenoot
op een klein bedrijf. Een invahditeitspercentage van 25 is
m.i. juist.

6.nbsp;Een vrijwillig verzekerden patroon op een groot bedrijf ge-
middeld 20.

Voor een dergelijken patroon is de melkarbeid minder belang-

-ocr page 40-

rijk t.o.v. zijn overige werkzaamheden dan voor zijn collega's
op kleinere bedrijven. Deze veehouder heeft meer arbeiders in
dienst. Zijn werk is hoofdzakelijk van organisatorischen aard,
als aan- en verkoop van vee, toezicht op zijn personeel, ver-
deehng van den te verrichten arbeid, enz. Bedoelde practische
invahditeit is bij een dergelijken veehouder m.i. lager dan bij
een patroon op kleinere bedrijven. Een invahditeit van 20%
is hier op haar plaats.

Een vrijwillig verzekerden inwonenden zoon gemiddeld 20 ä 25.

Het verschil in de grootte der bedrijven komt hier niet zoo
zeer naar voren, aangezien de zoon in den regel op het bedrijf
economisch de plaats van den inwonenden knecht inneemt.
Het invahditeitspercentage zij als voor een inwonenden knecht
dus 20.

8. Een vrijwillig verzekerde inwonende dochter gemiddeld 10.

Economisch neemt de inwonende dochter in den regel de
plaats van de inwonende dienstbode in. Dezelfde bepalingen
als voor de inwonende dienstbode kunnen voor de inwonende
dochter gelden. Invaliditeit 10 %.

B. GEMENGDE BEDRIJVEN.

Volgens de schattingen van de genoemde practici bedraagt

dit invaliditeitspercentage voor:

1. Een wettelijk verzekerd uitwonend vast arbeider gemiddeld
ongeveer 15.

De toestand, waarin zich een uitwonend vast arbeider op
een gemengd bedrijf bevindt, is een andere dan van een uit-
wonend vast arbeider op een uitsluitend veeteeltbedrijf.
Zijn opleiding is tweeledig; hij is nl. in staat, zoowel alle voor-
komende werkzaamheden in het veeteelt- als in het landbouw-
bedrijf te verrichten. Indien een dergelijke arbeider door een
handletsel niet bij machte is te melken, kan hij in dat bedrijf
meer arbeid op het bouwland verrichten. Bovendien is uit den
aard der zaak de melkarbeid op een gemengd bedrijf niet zoo
belangrijk als op een uitsluitend veeteeltbedrijf. Het zal een
dusdanig invalide geworden uitwonend vast arbeider moeilijker
vallen, wederom als zoodanig in dienst te treden. In den regel
wordt hij arbeider in los dienstverband. Een practische invahdi-
teit van 20% lijkt mij billijker.

2. Een wettelijk verzekerden inwonenden knecht gemiddeld 15.

Evenzoo is de toestand van een wettelijk verzekerden in-

-ocr page 41-

wonenden knecht, die niet meer tot den melkarbeid in staat is,
rooskleuriger dan van zijn collega op een veeteeltbedrijf.
Inwonende knechten zijn jeugdige personen van 15—20 jaar;
zij zullen zich sneller in het uitsluitend landbouwbedrijf
aanpassen dan de oudere uitwonende vaste arbeiders. Een
invahditeitspercentage van 15 is m.i. juist.

3.nbsp;Een wettelijk verzekerde inwonende dienstbode gemiddeld 10.

Het is m.i. duidelijk, dat voor de wettelijk verzekerde in-
wonende dienstbode het bedoelde invahditeitspercentage gering
is en met 10 zeker voldoende gewaardeerd. In sommige gevallen
ligt het practische invahditeitspercentage beneden 10.

4.nbsp;Een vrijwillig verzekerden -patroon op groot bedrijf gemiddeld
ongeveer 15.

Ook is hier van veel gewicht, dat de belangrijkheid
van den melkarbeid op een gemengd bedrijf t.o.v. de overige
werkzaamheden niet zoo groot is als op een uitsluitend vee-
teeltbedrijf. Zooals bij het veeteeltbedrijf reeds opgemerkt
is, dient ook hier bij de bepaling van het invahditeits-
percentage rekening gehouden te worden met de grootte van
het bedrijf. Het is m.i. duidelijk, dat deze practische invali-
diteit voor een patroon op een groot bedrijf het geringst zal
zijn. Een invaliditeit van 10—15% is m.i. billijk.

5.nbsp;Een vrijwillig verzekerden patroon op een middelgroot bedrijf
gemiddeld 25.

Voor den patroon op een middelgroot bedrijf is de toestand
iets moeilijker. Hiervoor geldt dezelfde verhouding als tusschen
de patroons onderling bij het veeteeltbedrijf besproken. Een
invahditeitspercentage van 20 is m.i. billijk.

6.nbsp;Een vrijwillig verzekerden patroon op een klein bedrijf ge-
middeld 25.

Een dergelijke patroon op een klein bedrijf is, wanneer hij
niet meer kan melken, nog meer gehandicapt dan zijn boven-
genoemde collega. Ook hier geldt m.i. dezelfde verhouding
als bij het veeteeltbedrijf medegedeeld. Aangezien deze patroon
alle werkzaamheden op het bouwland kan verrichten en het
melken op een gemengd bedrijf minder belangrijk is dan op
een uitsluitend veeteeltbedrijf, ligt het bedoelde invahditeits-
percentage lager dan bij een patroon op een uitsluitend klein
veeteeltbedrijf. Hij zal echter eveneens een melker of melkster
in dienst moeten nemen. Een invaliditeit van 25% is m.i.
billijk.

-ocr page 42-

7.nbsp;Een vrijwillig verzekerden zoon gemiddeld 15.

Het verschil in de grootte der bedrijven komt ook hier niet
zoo zeer naar voren, aangezien de zoon in den regel op het bedrijf
economisch de plaats van den inwonenden knecht inneemt.
Het invahditeitspercentage, als bij een inwonenden knecht,
van 15 is juist.

8.nbsp;Een vrijwillig verzekerde dochter gemiddeld nihil.

Wat de dochter betreft, hier zal in verreweg de meeste ge-
vallen de practische invaliditeit voor melken zoo gering zijn,
dat deze beneden 10% komt te liggen.

C. HOOFDZAKELIJK LANDBOUWBEDRIJVEN.

In Friesland komen uitsluitend landbouwbedrijven niet
veel voor. Onder een hoofdzakelijk landbouwbedrijf wordt
hier verstaan een dusdanig bedrijf, waar de verhouding van
bouw- en grasland bijv. 3—1 of 4—1 is. Op uitsluitend land-
bouwbedrijven speelt uit den aard der zaak de melkarbeid
geen rol.

Volgens de schattingen van genoemde practici bedraagt
dit invahditeitspercentage voor:

1.nbsp;Een wettelijk verzekerd uitwonend vast arbeider gemiddeld 20.

Deze schatting is, ten opzichte van de invaliditeit van een
uitwonend vast arbeider op een gemengd bedrijf, eenigszins
te hoog. Aangezien de arbeid op het bouwland in deze bedrijven
verreweg den meesten tijd in beslag neemt en het belangrijkst
is, is een invahditeitspercentage lager dan bij een uitwonend
vast arbeider op een gemengd bedrijf gerechtvaardigd. In
overleg met den ambtenaar van den buitendienst, belast met
de practische onderzoekingen in die bedrijven, is de inva-
hditeit met 15% zeker niet onderschat.

2.nbsp;Een wettelijk verzekerden inwonenden knecht gemiddeld nihil.

Bij den wettelijk verzekerden inwonenden knecht zal men
bij invaliditeit voor melken een toestand aantreffen, die leidt
naar het zich uitsluitend bekwamen voor het werk op het bouw-
land. Indien een inwonende knecht op deze bedrijven mee molk,
zal de invahditeit met 10% voldoende gewaardeerd zijn.
Hier dient opgemerkt te worden, dat men op vele landbouw-
bedrijven geen inwonenden knecht heeft, doch wel één of meer
jeugdige personen als uitwonenden knecht. Voor deze personen
geldt hetzelfde als voor den inwonenden knecht.

3.nbsp;Een wettelijk verzekerde inwonende dienstbode gemiddeld nihil.

-ocr page 43-

Gezien het geringe aandeel, dat in het algemeen de dienst-
boden in deze bedrijven in den melkarbeid hebben — in den
regel melken zij niet mee — ligt m.i. het invaliditeitspercentage
beneden 10.

4.nbsp;Een vrijwillig verzekerden patroon op een groot bedrijf ge-
middeld 10.

Een patroon op een groot landbouwbedrijf zal weinig schade
ondervinden van het feit, dat hij niet meer zal kunnen melken.
Waar wij van de veronderstelling uitgaan, dat de patroon
melker was, zal er m.i. een invaliditeit van 10% aanwezig zijn.

5.nbsp;Een vrijwillig verzekerden patroon op een middelgroot bedrijf 20.

Het niet meer tot den melkarbeid in staat zijn is voor een
patroon op een middelgroot bedrijf iets belangrijker dan voor
zijn collega op een groot bedrijf, maar minder belangrijk dan
voor den patroon op een gemengd veeteeltbedrijf. De invahditeit
is m.i. 15%.

6.nbsp;Een vrijwillig verzekerden patroon op een klein bedrijf ge-
middeld 30.

Op een klein landbouwbedrijf zal de patroon ook zelf de
aanwezige koeien moeten melken. Hiermede rekening houdende,
zal de invaliditeit hooger zijn dan voor zijn lotgenooten op een
groot en middelgroot bedrijf, doch lager dan voor den patroon
op een gemengd veeteeltbedrijf. Mijn meening is, na overleg
met den bedrijfsdeskundige, dat 20% billijk is.

7.nbsp;Een vrijwillig verzekerden zoon gemiddeld 10.

Deze neemt als regel economisch de plaats van den in-
wonenden knecht in, derhalve 10%.

8.nbsp;Een vrijwillig verzekerde inwonende dochter gemiddeld beneden 10.

De melkarbeid is voor een inwonende dochter op een land-
bouwbedrijf zeer gering. In den regel melkt zij niet mee en indien
wel, dan zeker niet regelmatig. De invaliditeit ligt beneden 10%.

-ocr page 44-

Grafische voorstelhng van het practische invahditeitspercentage
bij bhjvende volledige invaliditeit voor den melkarbeid voor diverse
werkkrachten in
veeteeltbedrijven, waarbij aangenomen is, dat voor
de overige werkzaamheden op deze bedrijven geen practische
invahditeit aanwezig is.

50% -
45% -
40% -
35% -
30% -
25% -
20% -

1 5% -
10%-

5%-

0%-

z

O
O
m
rquot;
03
m
O

O
xj
O
O

-I
OJ
m
D

TO

r~
m

Z
os
m
O

X3

- = PATROON
--= UITW. ARBEIDER
—= ZOON

-ocr page 45-

Grafische voorstelling van het practische invaliditeitspercentage
bij blijvende volledige invahditeit voor den melkarbeid voor diverse
werkkrachten in
gemengde bedrijven, waarbij aangenomen is, dat
voor de overige werkzaamheden op deze bedrijven geen practische
invaliditeit aanwezig is.

50% -
45% -
40% ^
35% -
30% H
25% -
20% -
1 5% -
10%-
5%
0%-

I—

z

O

m

D

X)

Z

D

0

OD

m
O

m
(—
OD

m

0
-i
U3

O

m
O

-n

73

^

-n

PATROON
UITW. ARBEIDER
ZOON

-ocr page 46-

Grafische voorstelling van het practische invahditeitspercentage
bij blijvende volledige invahditeit voor den melkarbeid voor diverse
werkkrachten in
hoofdzakelijk landbouwbedrijven, waarbij aan-
genomen is, dat voor de overige werkzaamheden op deze bedrijven
geen practische invahditeit aanwezig is.

\

\

\

J—

m

O

71

O
O

—I
03
tn
D
73

50% -
45% -
40% -
35%
30% -
25% -
20% -
1 5% -
10%-
5%-
0%~

O
O

O
73

O
70

. — = PATROON

—nbsp;= UITW. ARBEIDER

—nbsp;= ZOON

-ocr page 47-

HOOFDSTUK IV.
HET ONDERZOEK VAN MELKERS MET VINGERLETSELS.

Om een juist inzicht te krijgen in de invahditeit van melkers
met vingerletsels, werd de wijze van onderzoek met zorg gekozen.
Dit werd dusdanig ingesteld, dat de factor angst voor renteverlaging
het juiste inzicht zoo weinig mogelijk heeft beinvloed. Eveneens is
er voor gewaakt, dat de getroffene, die geen geldelijke vergoeding
geniet, uit hoofde van zekeren trots zijn bekwaamheid in het melken
overdreef. Het onderzoek werd aldus ingesteld.

Een geschoold melker ging den getroffene, zooveel mogelijk
onopgemerkt, tijdens zijn melkarbeid beoordeelen. Vervolgens werd
het oordeel van den werkgever, eventueel van de mede-arbeiders
gevraagd. Dit practische onderzoek gaf waardevolle inlichtingen.
Eenigen tijd daarna werd door mij persoonlijk, eveneens zoo
mogelijk onopgemerkt, de getroffen melker tijdens zijn melkarbeid
beoordeeld. Daarna werden de afwijkingen in de anatomie en
functie van de getroffen hand zoo nauwkeurig mogelijk beschreven.
Om een juiste voorstelhng van deze afwijkingen te krijgen, werden
foto's gemaakt in verschillende richtingen en standen.

Eveneens is er bij het onderzoek nauwkeurig op gelet, dat de
periode, gelegen tusschen het tijdstip van het ongeval en den
datum van onderzoek, groot was, opdat aangenomen kon worden,
dat de getroffene ruimschoots de gelegenheid had gehad, zich bij
den melkarbeid, zoo goed als maar eenigszins mogelijk was, aan
den gewijzigden bouw en functie van de hand aan te passen.
Bij dit onderzoek is behalve aan de invaliditeit ook groote aandacht
geschonken aan den duur der oefening.

-ocr page 48-

DUIMLETSELS.

1. A. E., veehouder te ]., oud 49 jaar, vertelt het volgende:

In Maart 1917 kreeg hij een wondje aan den r.duim. Hoe hij
die verwonding gekregen heeft, kan hij thans niet meer zeggen.
Aanvankehjk genas de wond snel. Na eenige dagen gewerkt te
hebben, werd de r.duim rood, pijnlijk en wel tweemaal zoo dik.
Hij kreeg een roode streep op den r.arm en heeft zich daarna onder
behandehng van zijn huisarts gesteld. Deze heeft hem in het zieken-
huis laten opnemen. De chirurg heeft hem eenige malen in den
r.duim gesneden. Hij is acht dagen in het ziekenhuis verpleegd
en heeft ongeveer 10 weken na het ontstaan van de verwonding
het werk hervat. De wond was niet geheel gesloten, maar met een
lap om den duim ging het werk wel. Een paar weken daarna, toen
de wond gesloten was, heeft hij het melken hervat. Aanvankelijk
ging het moeilijk. Hij zocht de gemakkelijkst te melken koeien uit.
Langzamerhand werd het beter en na ongeveer vier weken oefening
was hij weer in staat zoowel moeilijk als gemakkelijk te melken
koeien behoorlijk te melken. Hij melkt uitstekend in de volle
hand. Strippen met de r.hand tusschen duim en wijsvinger gaat
niet zoo goed als met de l.hand. Hij stript met de r.hand echter
uitstekend tusschen wijs- en middelvinger. Hij melkt tegenwoordig
11 koeien per keer, ook de moeilijkst te melken beesten, en
beschouwt zich als een goed melker.

Onderzoek:

Beide handpalmen in dezelfde mate beëelt. Op palmzijde r.duim
en duimmuis een 7 cm. lang litteeken. De r.duim wordt actief
normaal in grondgewricht gebogen. Strekken en afvoeren van
den r.duim in grondgewricht sterk beperkt door litteekenretractie.
Het eindhd r.duim kan actief niet gebogen worden en is passief
normaal bewegelijk.

Omvang r. onderarm = 28, 1. = 27.

Knijpkracht r.hand = 60, 1. = 70.

Practisch onderzoek:

Het onderzoek op 9 October 1937 door een geschoold melker
en mij ingesteld gaf het volgende resultaat.

Wij zagen A. E. in het land op zijn bedrijf bezig. De eerste koe
gaf 12 liter. Zij had flinke spenen en was goed te melken. Hij molk
het dier in 11 minuten in de volle hand met krachtige stralen.

44

-ocr page 49-

Foto's geval 1.

Er was veel schuim. Verschil tusschen de stralen van de r. en l.hand
was niet zichtbaar. De r.hand kwam niet na. Een enkele maal
werd tusschen r.wijsvinger en r.middelvinger gemolken. Van eenige
invahditeit was geen sprake.

De tweede koe gaf veel minder melk, ± 5 ä 6 liter. Haar spenen
waren kleiner en dunner; zij was niet gemakkelijk te melken.
Ook deze koe molk A. E. in de volle hand heel goed, echter iets

-ocr page 50-

meer tusschen r.wijsvinger en r.middelvinger. Hierbij werd niet
tusschen de grondleden van den r.wijsvinger en middelvinger
gemolken, doch A. E. sloeg den r.middelvinger gedeeltelijk om de
speen, terwijl de r.wijsvinger aan de andere zijde tegen de speen
drukte. Op deze wijze ontstond een krachtige straal. Opvallend
was de soepelheid, waarmede aldus werd gemolken.

Conclusie:

Uit de verklaringen van getroffene (die o.a. mededeelt, dat
hij bij het melken in al die jaren onder zijn knechts maar éénmaal
zijn concurrent gehad heeft) en uit het onderzoek blijkt duidelijk,
dat bij een melker met een duim, waarvan de extensie en abductie
beperkt zijn en het eindlid in het eindgewricht niet actief buigt,
geen practische invaliditeit voor den melkarbeid aanwezig is. De
aanpassing kan volkomen geschieden. De duur daarvan bedroeg
hier ongeveer een maand na werkhervatting.

2. Sj. D., veehouder op klein bedrijf te W., oud 54 jaar, vertelt het
volgende:

In November 1927 heeft hij een ongeval gehad. Hij was destijds
melkrijder en had zijn paard overdag in het land en 's nachts pp
stal. Op zekeren dag wilde hij het 's middags uit het land halen.
Terwijl hij het dek wegnam, werd het dier wild en rende het
hek uit. Hij greep het paard, dat op zijn achterpooten ging staan,
bij den halster beet, werd in de hoogte getrokken, de halster ging
stuk, hij werd tegen den grond geslingerd en brak zijn r.pols. Zijn
huisarts heeft dezen gezet. Het stevige verband is na 8 dagen
verwijderd, waarna zich een groote wond op de palmzijde van den
r.pols bleek te bevinden. Het heeft 2 maanden geduurd, alvorens
D. in staat was zijn r.pols en de vingers van de r.hand eenigszins
te bewegen. In Februari 1928 is hij weer met melkrijden begonnen.
De bewegingen in het polsgewricht waren nog beperkt en hij kon
geen goede vuist maken. Oorspronkelijk waren alle vingers van de
hand stijf. In April 1928 is hij zich in het melken gaan oefenen.
De nood dwong hem, daar hij een melker niet langer betalen kon.
Als hij verzekerd was geweest, had hij nooit meer getracht het te
leeren. Hij molk de eerste weken slechts één koe per dag. De r.hand
bleef daarbij steeds achter, waarom hij de kwartieren met deze
hand gemolken met de normale l.hand namolk. Hij was niet in
staat een goede vuist te maken; de vingertoppen bleven wel 2
vingerbreedten van de handpalm verwijderd. Hij oefende zich

-ocr page 51-

hierin echter eiken dag en drukte met de l.hand de toppen van de
vingers in de handpalm. Na een halfjaar was hij weer in staat
een goede vuist te maken en behoorlijk te melken. Hij melkt thans
zijn 4 koeien goed, zoowel beesten met korte als lange spenen. Hij
is vroeger een goed melker geweest en was van 1909 tot 1914
melkknecht in Duitschland, waar hij 18 koeien per dag molk.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. Op palmzijde r.pols een litteeken
zichtbaar. De r.pink staat in grondgewricht licht gebogen en in
abductie. Bij gestrekte r.hand bevindt zich de top van den pink
3 cm. van den top ringvinger. De r.duim is bij gestrekte hand
actief noch passief in het vlak van de handpalm te brengen; de
abductie, extensie en hyperextensie zijn sterk beperkt. De bewegings-
beperking zetelt in het gewricht tusschen metacarpale 1 en os
multangulum majus. Top r.duim is actief niet geheel in de hand-
palm te brengen, maar blijft ongeveer I cm. daarvan verwijderd.
Top r.duim bereikt top r.pink goed. De bewegingen in eind- en
grondgewricht r.duim zijn vrijwel normaal. Bij het maken van een
vuist bereiken vingers r.hand handpalm goed, de pink sluit zich
daarbij normaal bij ringvinger aan. De r.duim sluit krachtig tegen
wijs- en middelvinger aan. De bewegingen in het r.polsgewricht
zijn vrijwel normaal.

Er is een geringe atrophie van de muis r.duim en r.pink. Atrophie
van de r.onderarmspieren is niet aanwezig.

Omvang r.onderarm = 28, 1. = 27J.

Knijpkracht r.hand = 90, 1. = 90.

Op X-foto zijn thans geen afwijkingen te constateeren.

Practisch onderzoek:

Op 2 April 1938 is door mij een onderzoek ingesteld. Sj. D. molk
in mijn tegenwoordigheid vlot een koe, die nu niet bepaald gemakke-
lijk te melken was en 12 liter gaf, in 7 minuten. De straal met de
invahde r.hand gemolken was niet dunner of korter dan die van de
normale l.hand. Het namelken leverde eveneens geen bezwaar op.
Het kwartier met de invalide r.hand gemolken was even vlug
leeg als het kwartier met de normale l.hand gemolken, waarvan
ik mij persoonlijk heb overtuigd. Tot strippen tusschen duim en wijs-
vinger was Sj. D. met de r.hand eveneens in staat. Sj. D., die zooals
reeds medegedeeld is, gedurende een vijftal jaren melker in Duitsch-

-ocr page 52-

Foto's geval 2.

land is geweest, was ook de Zwitsersche methode machtig, hetgeen
hij demonstreerde.

Op 20 April 1938 is door een melker eveneens een onderzoek
ingesteld. Deze deelt het volgende mede: Sj. D. molk een licht te
melken koe, die ongeveer 11 liter gaf, in 7 minuten. Er werd
regelmatig en met veel schuim gemolken. De r.duim werd normaal
gebruikt. De r.handbleef niet bij de linker achter. De r.pink leek iets

-ocr page 53-

minder te presteeren dan de linker. De koe werd vrijwel geheel in de
volle hand gemolken. Het strippend melken tusschen r.duim en
r.wijsvinger ging eveneens goed. Van practische invahditeit voor
het melken is geen sprake.

Conclusie:

Uit het onderzoek blijkt, dat een hand, waarvan de abductie,
extensie en hyperextensie van den duim beperkt zijn, de pink in
het grondgewricht in hchten buigstand en abductie staat, doch
waarmede een goede vuist gemaakt kan worden, geen practische
invahditeit voor den melkarbeid veroorzaakt.

De duur der algeheele aanpassing bedroeg hier een half jaar
na hervatting van den melkarbeid.

Dit geval demonstreert wederom duidelijk, wat door fhnke
oefening te bereiken is.

-ocr page 54-

3. P. K., veehouder te L., oud 55 jaar, vertelt het volgende:

Zijn ouders liebben hem medegedeeld, dat hij, toen hij een half
jaar oud was, een zweer op den r.duim gehad heeft, tengevolge
waarvan de duim krom is geworden. Deze heeft hem nooit eenigen
last bij zijn werkzaamheden veroorzaakt. Hij kan alle koeien,
zoowel zwaar als hcht te melken beesten, uitstekend melken, niet
wankant en er komen geen knoopen in de tepels. Hij heeft op zijn
bedrijf 12 koeien, waarvan hij er eiken dag 6 melkt. Hij heeft de
laatste jaren veel last van rheumatiek in rug en beenen, waardoor
het werk niet meer zoo vlot gaat als vroeger.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. R.duim staat in eindgewricht in
haakschen buigstand. Eindgewricht is vrijwel ankylotisch. Op
strekzijde eindgewricht r.duim is veel eelt aanwezig, waaronder
zich een slijmbeurs bevindt. De r.duim is in grondgewricht normaal
bewegelijk. Bij het maken van een vuist bereiken vingers r.hand
de handpalm normaal.

Omvang r.onderarm = 26|, 1. = 26|.

Knijpkracht r.hand = 120, 1. = 100.

Practisch onderzoek:

Op 28 Mei 1938 is door een melker en mij een onderzoek ingesteld.
Wij zagen P. K. een tweetal koeien melken. De eerste koe gaf
11 liter, was licht te melken en werd door hem in 7 minuten met
regelmatige en krachtige stralen goed gemolken. De r.hand bleef
niet bij de normale l.hand achter. Er was veel schuim in den emmer.
Opmerkelijk was, dat P. K. het liefst molk volgens de Zwitsersche
methode, d.w.z. die werkwijze, waarbij de tepels tusschen de
strekzijde van het eindlid van den rechthoekig gebogen duim en de
buigzijde der overige vingers uitgedrukt worden. Aangezien zijn
r.duim in den voor deze methode gewenschten stand gefixeerd is,
is dit aheszins begrijpelijk. Het eelt, dat ontstaat op de strekzijde
der duimen tengevolge van het melken volgens de Zwitsersche
methode, was ook hier aanwezig.

De tweede koe was een tweejarig dier, dat voor de eerste maal
gekalfd had en veel kortere tepels bezat dan de eerste. Zij gaf
7 liter melk en werd door hem in 6 minuten met regelmatige,
krachtige stralen en veel schuim goed gemolken. De stralen met
de r. en l.hand gemolken waren even lang en dik.

-ocr page 55-

Foto's geval 3.

Conclusie:

Uit het practisch onderzoek en uit de verklaringen van getroffene
blijkt duidelijk, dat met een duim, waarvan het eindhd in haakschen
buigstand gefixeerd is, door oefening is te bereiken, dat geen
practische invahditeit voor den melkarbeid aanwezig is. P. K. is
ongetwijfeld een goed melker. Hij kreeg dit duimletsel op jeugdigen
leeftijd en heeft het melken geleerd, terwijl het handletsel bestond,
zoodat de duur der aanpassing niet na te gaan is.

-ocr page 56-

4. W. V. d. v., boerenknecht op een veehoudershedrijf te W., oud
24 jaar, vertelt op 16 November 1936 het volgende:

Als kind van jaar heeft hij met een slijpsteen zijn r.duim ver-
brijzeld. Een gedeelte daarvan is slap gebleven, maar hij leerde
toch goed melken. Hij kan zijn r.duim, vnl. het grondlid, goed
gebruiken voor het dichtdrukken van den tepel.

In September 1932 heeft hij een nieuw ongeval gehad; hij ver-
wondde zijn r.wijsvinger aan een roestigen spijker. De vinger
begon op 18 September 1932 te zweren; hij ging op 19 September
naar zijn huisarts, die hem heeft behandeld. De verwonding door
den spijker was ontstaan bij den nagel van zijn r.wijsvinger. In
de maanden October en November 1932 bleef de vinger dik; de
handpalm was eveneens wat gezwollen en pijnlijk. In December
1932 was de zwelling van de handpalm en den vinger verdwenen.
Bij het maken van een vuist bleef de r.wijsvinger echter één vinger-
breed van de handpalm. Sindsdien is de toestand van dezen vinger
vrijwel dezelfde gebleven. Eind December 1932 is hij weer met
melken begonnen; hij had dus aan de r.hand een minderwaardigen
duim en een wijsvinger, die niet geheel normaal was. Het
ging eerst moeilijk, hij kon 4 koeien per keer melken (normaal
ongeveer 8); langzamerhand ging het echter beter. In het voorjaar
van 1933 had hij alleen nog moeite met de nieuwmelkte koeien.
De r.wijsvinger bleef bij het maken van een vuist steeds ongeveer
1 vingerbreed van de handpalm verwijderd. Tijdens het ongeval
was v. d. V. in dienst van den veehouder J. B. te B., in wiens
dienst hij gebleven is tot 12 Mei 1933.

Onmiddellijk daarop heeft hij een anderen werkkring gekregen;
tot dezen datum heeft hij dus geregeld gemolken. Het ging in 't
laatst behoorlijk goed, doch wat minder dan vóór het ongeval
in September 1932. Na 12 Mei 1933 heeft hij niet meer gemolken
tot het voorjaar van 1936; hij is toen bij den veehouder J. O. te W.
weer begonnen en het ging goed. Hij molk direct 6 koeien. In den
zomer van 1936 was hij in dienst bij H. H. te W.; hij is daar 17
weken geweest en molk 8 koeien per keer, vlot en goed. In het najaar
van 1936 is hij eenige weken in dienst geweest bij A. A. te B.;
hier molk hij 6 koeien. Thans werkt hij weer bij J. O. te W. Als
hij te veel koeien melkt, wordt de r.pols iets dik en krijgt hij
minder kracht in de r.hand. Koeien, die normaal zijn te melken,
melkt hij als de beste, zonder eenigen hinder.

-ocr page 57-

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. De r.hand heeft een merk-
waardigen duim. R.duim verdikt; op grondhd r.duim een circulair
ingetrokken litteeken. R.duim ter hoogte litteeken abnormaal
bewegelijk, slap. Er bestaat een pseudarthrose. Op X-foto blijkt
een fractuur van het grondhd r.duim te bestaan met sterke dislocatie.
De bewegingen van den r.duim zijn uit den aard der zaak
verminderd.

Fhnke eeltknobbel mediale zijde r.duim ter plaatse, waar deze
bij melken tegen den tepel drukt. Top r.wijsvinger bereikt bij het
maken van een vuist de handpalm niet geheel, maar blijft gestrekt
in eindhd staan. Hij kan met de overige vingers een goede vuist
maken. Er is geen noemenswaardige spieratrophie aanwezig.

Omvang r.onderarm = 27, 1. = 27^.

Knijpkracht r.hand = 70, 1. = 75.

Practisch onderzoek:

Bij de veehouders H. H. te W., A. A. te B. en J. O. te W., waar
getroffene heeft gewerkt, is een onderzoek ingesteld.

H. H., veehouder te W. vertelt op 16 November 1936: W. v. d. V.
is, gedurende het zomerhalfjaar 1936, 17 weken bij mij in dienst
geweest en molk 's morgens en 's avonds geregeld mee, 8 koeien
per keer. Er was niets op aan te merken. Er waren op dit bedrijf
uitsluitend licht te melken koeien; W. v. d. V. voldeed hier zeer goed.

A. A., veehouder te B. vertelt op 20 November 1936: W. v. d. V.
is in hét najaar van 1936 eenige weken in mijn dienst geweest.
Hij heeft toen geregeld mee gemolken, 6 koeien per keer. Ik
beschouwde hem als een goeden, doch niet bepaald als een eerste
klas melker. Het kwam mij voor, dat hij absoluut geen hinder van
den r.wijsvinger had, maar wel vond ik, dat de minderwaardige
r.duim van eenigen invloed op het melken was, waardoor ik meende,
dat W. v. d. V. niet eerste klas was.

J. O., veehouder te W. vertelt op 25 November 1936: W. v. d. V.
melkt tegenwoordig bij mij in den stal. Ik beschouw hem als
goed, maar wel zal hij hoofdzakelijk licht te melken koeien moeten
hebben. Hij moet m.i. de invahde hand niet forceeren door het
melken van te veel zware koeien; dan loopt de r.pols iets op en
krijgt hij minder macht in de r.hand. Krijgt hij echter in hoofdzaak
licht te melken koeien, dan werkt hij vlot en is hij een goed melker.

Op 25 November 1936 is een practisch onderzoek ingesteld door
twee geschoolde melkers, die het volgende verslag uitbrengen:

-ocr page 58-

Foto's geval 4.

Wij zagen W. v. d. V. bezig bij den veehouder J. O. te W.; hij
molk een koe, die goed te melken was, maar nu niet bepaald als
licht was te beschouwen. De koe gaf 8—10 liter; hij molk haar vlot
in de volle hand. Van eenige invaliditeit was niets te bespeuren.
Er was voldoende schuim in den emmer en de koe werd in een
normalen tijd gemolken. De r.hand bleef niet bij de linker achter.
Er waren krachtige stralen, beide even lang en dik. Alles gaf den
indruk, dat v. d. V. zijn werk zonder moeite verrichtte. Bij de

-ocr page 59-

invalide hand werd de tepel goed tusschen grondlid r.duim en
wijsvinger dicht gedrukt. Onze indruk was: hier is een goed melker
aan het werk.

Op 20 Februari 1937 heb ik persoonlijk getroffene aan het werk
gezien. W. v. d. V. molk een koe met lange en een met korte spenen;
beide koeien met flinke stralen. Verschil in den straal van de
invahde hand en de normale l.hand was niet zichtbaar. De koeien
werden in normalen tijd gemolken.

Foto's geval 4. r. en 1. handnbsp;X-foto r. duim.

Conclusie:

Uit de verklaringen van W. v. d. V. en uit het practisch
onderzoek bhjkt, dat getroffene met deze vingerletsels, nl. de niet
geconsohdeerde fractuur van het grondlid van den r.dmm en
den r.wijsvinger, die bij het maken van een vuist de palm van de
hand niet geheel bereikt en in het eindlid gestrekt blijft, in staat is
behoorlijk te melken, zoodat geen practische invahditeit aanwezig
is. De functie van den duim en wijsvinger is het dicht-
drukken van den tepel, zoodat de verbinding tusschen melk-
boezem en tepelholte tijdelijk verbroken is, waardoor bij de
volgende bewegingen de melk uit den tepel niet terug kan
vloeien. Getroffene heeft dus door oefening de daarvoor benoodigde
knijpkracht tusschen den minderwaardigen r.duim en r.wijsvinger
verkregen. De duur der algeheele aanpassing is in dit geval met
juist te berekenen. Getroffene kreeg het handletsel immers op zeer
jeugdigen leeftijd.

-ocr page 60-

5. A. H., veehouder te W., oud 51 jaar, vertelt het volgende:
Op 28 Januari 1938 werd hij, terwijl hij van de markt te L.
naar huis fietste, door een auto aangereden en tegen den grond
geshngerd. Zijn r.duim werd ernstig verwond; het eindhd hing er bij.
De dokter, die de eerste hulp verleende, zond hem direct naar
den chirurg, die het lid op zijn plaats bracht en de wond verzorgde.
Het eindhd stierf langzamerhand af. Op 29 Maart 1938 werd het
verwijderd. Na verloop van 3 weken was de amputatiewond genezen
en hervatte hij gedeeltelijk het werk. Eind April is hij zich in het
melken gaan oefenen; aanvankelijk ging het moeilijk, vnl. door
de stijfheid van de vingers. Thans (op 20 Augustus 1938) melkt
hij weer behoorlijk in de volle hand een gelijk aantal koeien als
voor het ongeval. Hij begint echter met een licht te melken koe
om de vingers wat los te werken. Hij melkt koeien met dikke en
dunne tepels, licht en zwaar te melken, vrijwel even snel als voor
het ongeval. Bij zwaar te melken dieren blijft de r.hand iets achter.
Zijn overige werk verricht hij zonder noemenswaardigen last.

Onderzoek:

Beide handpalmen in gelijke mate beëelt. R.duim mist eindlid,
het grondlid is dunner. Bij het maken van een vuist bereiken de
vingers de handpalm goed. Er bestaat een lichte atrophie van de
muis van den duim.

Omvang r.onderarm = 28, 1. = 28.

Knijpkracht r.hand = 80, 1. = 95.

Practisch onderzoek:

Op 20 Augustus 1938 is door een melker en mij een onderzoek
ingesteld. Wij zagen A. H. een drietal koeien melken. De eerste
was hcht te melken en had flink ontwikkelde tepels. Zij gaf 7 liter
en werd in 5| minuut in de volle hand met krachtige stralen en
veel schuim gemolken. De invahde r.hand bleef niet bij de normale
l.hand achter. De tepel werd dichtgedrukt tusschen het grondlid
van den invaliden duim en wijsvinger. De tweede koe, eveneens
met dikke tepels, was moeilijker te melken. Zij gaf 7| liter en werd
in 6 minuten vlot in de volle hand gemolken. Van onkant melken
was geen sprake. De derde had dunne spenen en was zwaar te
melken. Zij gaf 6 liter en werd in minuut krachtig en regelmatig
in de volle hand gemolken.

-ocr page 61-

Foto's geval 5.

Conclusie:

Uit de verklaringen van getroffene en uit het practisch onderzoek
blijkt duidelijk, dat met een duim, waarvan het eindhd ontbreekt,
door aanpassing is te bereiken, dat geen practische invahditeit
voor den melkarbeid aanwezig is. De duur der aanpassing bedroeg
hier 3 a 4 maanden.

-ocr page 62-

6. L. F. H., dienstbode in een veehoudersbedrijf te S., oud 22 jaar,
vertelt het volgende:

In October 1931 heeft zij een ongeval gehad. Zij was destijds bij
haar ouders thuis, die een veeteeltbedrijf hebben, waarin zij behulp-
zaam was. In October 1931 ging zij met haar vader in een praam gras
halen. Zij stond in de praam en hield zich met de r.hand aan den rand
daarvan vast, zoo, dat de r.duim zich aan de buitenzijde van het
vaartuig bevond. Plotseling naderde in de vaart een andere praam,
welke tegen die, waarin zij zich bevond, aanbotste met het nood-
lottig gevolg, dat haar r.duim tusschen de beide vaartuigen bekneld
raakte en gedeeltelijk verbrijzeld werd. Zij stelde zich direct onder
behandeling van haar huisarts, die haar naar den chirurg verwees.
Het eindhd van den r.duim werd door hem verwijderd. Nadat
de wond gesloten was, heeft zij het werk gedeeltelijk hervat.

Aanvankelijk was zij van meening, niet meer tot melken in staat
te zijn en zij heeft het daarom de eerste maanden ook niet ge-
probeerd. Haar vader zeide herhaaldelijk, dat het hem zoo speet,
dat ze het niet meer kon. Zij werd er verdrietig onder en in het voor-
jaar van 1932 is zij weer onder de koe gaan zitten. Het melken
met haar invaliden r.duim viel haar mee; zij molk vrijwel direct
eenige koeien. Na enkele weken was zij weer in staat dit werk
normaal te verrichten. Zij melkt thans alle koeien, zoowel moeilijk
als gemakkelijk te melken beesten en wel 10 per keer; in den
hooioogst, als de arbeiders op het land zijn, zelfs 15.

Onderzoek:

Beide handpalmen in gelijke mate flink beëelt. R.duim mist
eindlid geheel en het capitulum van het grondlid. Stomp fraai.
Bewegingen in grondgewricht r.duim normaal, geen spieratrophie
r.onderarm. Knijpkracht r.hand vrijwel gelijk l.hand. Het meisje
weigerde hardnekkig foto's van haar r.hand te laten maken.

Practisch onderzoek:

De veehouder K. S. T. te S. deelt mede, dat L. F. H. sedert
12 Mei 1936 inwonende dienstbode bij hem is. Zij melkt tot zijn
volle tevredenheid en is in dit opzicht beshst niet minderwaardig.
Zij melkt thans 10 koeien per keer en in den hooioogst 15. Met de
invahde r.hand melkt zij even goed als met de normale l.hand.
Zij was ruim een maand in zijn dienst, toen hij van een ander
hoorde, dat zijn dienstbode een groot gedeelte van haar r.duim
miste. Hij had er zelf nooit iets van gemerkt.

-ocr page 63-

Op 6 October 1937 heeft een geschoold melker L. F. H. zien
melken. Deze deelt mede: Zi] molk goed, ik zou zeggen geheel
gewoon. De tepel werd afgeknepen tusschen r.wijsvinger en ver-
korten r.duim. De wijze van werken was geheel normaal. De r.duim
is hier wat korter, hetgeen voor goed melken geen beletsel is.
Hier was een goed melkster aan het werk zonder eenige practische
invahditeit. Op 23 October 1937 heeft L. F. H. in mijn tegenwoordig-
heid 4 koeien gemolken. Het waren beesten met korte en lange
spenen. Zij molk geheel normaal. De tepel werd goed dichtgeknepen
tusschen r.wijsvinger en invahden r.duim. Verschil tusschen de
stralen met de invahde r.hand en de normale l.hand gemolken
was niet zichtbaar. Ook tot strippen tusschen r.wijsvinger en
verkorten r.duim was zij in staat. De koeien werden m normalen
tijd gemolken. Van eenige invahditeit voor den melkarbeid was
geen sprake.

C OTICI'U'S'I'C'

Uit de verklaringen van getroffene en uit het practisch onderzoek
blijkt duidelijk, dat tengevolge van een duim, waarvan het eindlid
ontbreekt, geen practische invaliditeit voor den melkarbeid aan-
wezig is.

De duur der algeheele aanpassing is hier niet precies te zeggen,
maar uit de
mededeehngen van getroffene bhjkt deze ongeveer
een maand te zijn.

7. M. B., veehouder of een klein bedrijf te D., oud 48 jaar,

vertelt het volgende:

In 1931 of 1932 heeft hij tijdens het houthakken zijn l.duim

afgekapt. Zijn huisarts zond hem naar den chirurg, die de stomp
gehecht heeft Twee weken na het ongeval kon hij het melken
en de overige werkzaamheden gedeeltelijk hervatten. Het ging
direct reeds vrij aardig. Nadat hij zich ongeveer een maand
geoefend had, molk hij weer behoorlijk goed en thans kan
hii alle koeien melken. Zelfs bij de zeer zwaar te melken
koeien ondervindt hij nimmer eenigen last. Hij heeft met alleen
vóór maar ook na zijn ongeval op zijn bedrijf geen arbeider gehad,
die beter molk dan hij. In 1937 is hij gedurende een maand
als melkknecht in Duitschland werkzaam geweest, waar hij
driemaal daags 26 koeien tot volle tevredenheid van den veehouder
molk.
Bij den veehouder J. W. H. te D. melkt hij nu en dan als

59

-ocr page 64-

plaatsvervanger. Ook deze werkgever heeft niet de minste aan-
merking. Tegenwoordig heeft hij een klein veehoudersbedrijf met
11 melkkoeien. Dikwijls melkt hij deze dieren geheel alleen. Soms
helpt zijn inwonende zoon hem en in dat geval melkt hij 6 koeien
per keer. Als hij nog iets op zijn werk aan te merken heeft, dan is
het wel dit, dat hij eenigen last ondervindt bij het melken van
koeien met zeer korte tepels. Dergelijke dieren melkt men het
gemakkelijkst strippend tusschen duim en wijsvinger en aangezien
de l.duim ontbreekt, is het hem niet mogelijk, dit met de invalide
hand te doen. Deze dieren melkt hij echter, al gaat het eenigszins
moeilijker, eveneens goed in de volle hand. Bovendien kan men
koeien met zeer korte tepels ook strippend tusschen wijs- en middel-
vinger melken. Hij melkt de koeien niet wankant. Hij zegt: „Ieder-
een, die van meening is, dat hij door gemis van den l.duim niet
goed kan melken, moet U maar naar mij verwijzen; dan kan men
zich van de waarheid overtuigen.quot; Bij zijn overige werkzaamheden
op het veeteeltbedrijf ondervindt hij wel last van het gemis van den
l.duim, bijv. bij het knoopen van touw en vasthouden van gereed-
schappen, maar toch weet hij eigenlijk op zijn bedrijf geen werk,
dat hij niet kan verrichten. Sommige werkzaamheden verricht
hij echter niet zoo vlot als voor het ongeval.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. L.hand mist duim geheel. Stomp fraai.
Bij het maken van een vuist bereiken de vingers de handpalm
normaal. Er is een lichte atrophie duimmuis aanwezig.

Omvang r.onderarm = 30, 1. = 29.

Knijpkracht r.hand = 90, 1. = 75.

Practisch onderzoek:

Op 28 Juni 1938 is door een melker en mij een onderzoek ingesteld.
De veehouder J. W. H. te D., op wiens bedrijf M. B. tijdens den
militairen diensttijd van den zoon van J. W. H. plaatsvervangend
melker is geweest, deelt mede, dat M. B. ondanks het gemis van
den l.duim een volwaardig melker is. Hij molk in onze tegenwoordig-
heid twee koeien. De eerste koe had lange, dikke spenen en was
hcht te melken. Het dier gaf 14 liter en werd in 6 minuten vlot
en krachtig in de volle hand goed gemolken. De invalide l.hand
bleef in geen geval bij de normale r.hand achter. De eerste handehng,
nl. het dichtknijpen van den tepel tusschen duim en wijsvinger,
geschiedde met de invalide l.hand tusschen stomp en wijsvinger.

-ocr page 65-

De tweede koe had kleinere spenen en was moeilijker te melken
dan de eerste. Dit dier gaf 12 liter en werd eveneens m 6 mmuten
op dezelfde wijze als het eerste dier regelmatig en krachtig gemolken,
hetgeen o.a. bleek uit het vele schuim in den emmer. Ook het
namelken leverde geen bezwaar op. Van wankant melken was geen
sprake. Kortom, M. B. is een goed melker, bij wien velen die over
normale handen beschikken, achterblijven.

-ocr page 66-

Conclusie:

Uit de verklaring van getroffene en uit het practisch onderzoek
blijkt duidelijk, dat met een hand, die den duim mist, door oefening
is te bereiken, dat geen practische invahditeit voor den melkarbeid
aanwezig is. De duur der algeheele aanpassing bedroeg in dit geval
één maand. Practische invaliditeit voor de overige werkzaamheden
op het veeteeltbedrijf is wel aanwezig. Getroffene is volgens zijn
verklaringen in staat, alle werkzaamheden op zijn bedrijf te
verrichten; alleen doet hij deze tengevolge van zijn handletsel
langzamer dan voor het ongeval. Een onderzoek naar de practische
invaliditeit van zijn overige werk is niet ingesteld en een juiste
schatting is derhalve niet mogelijk. M.i. zal de totale practische
invahditeit 10 tot 15% bedragen.

-ocr page 67-

WIJSVINGERLETSELS.

8. R. V., inwonende dochter van den veehouder T. V. te S.-J.,
oud
22 jaar, vertelt het volgende:

In Augustus 1932 kreeg zij een sciiram aan den r.wijsvinger.
Na enkele dagen, toen deze vrijwel genezen leek, werd de vinger
rood, dik en pijnlijk. Zij is naar haar huisarts gegaan, die een
vochtig verband om haar wijsvinger aanlegde. Eenigen tijd later
stuurde hij haar naar den chirurg, die op verschillende plaatsen
in den vinger heeft gesneden. Driemaal is er een dood beentje
uitgekomen. Het heeft ongeveer een half jaar geduurd, alvorens
de wonden genezen waren. De vinger is echter stijf en dun gebleven.
In Februari 1933 heeft zij het werk in de boerderij van haar vader
hervat. Aanvankelijk heeft zij niet gemolken, aangezien zij van
meening was, dit met een stijven wijsvinger niet te kunnen. Toen
zij Jiet echter in April 1933 weer eens probeerde, molk zij direct
5 koeien per keer. Het melken met haar stijven r.wijsvinger viel
haar geweldig mee. Indien zij dat geweten had, was zij vóór April
reeds begonnen. Nadat zij 3 a 4 weken geoefend had, molk zij weer
geheel als voorheen, zoowel licht als moeilijk te melken koeien,
koeien met korte en lange spenen.

OytdcYzock'

Beide handpalmen beëelt. Op grens palmzijde grondlid r.wijs-
vinger en handpalm een li cm. lang ingetrokken litteeken. Aan
weerszijden grondlid r.wijsvinger een litteeken. R.wijsvinger is
atrophisch, vnl. het middel- en eindhd. Bij het maken van een vmst
buigt de r.wijsvinger goed in grondgewricht, met m middel- en
eindgewricht. Middel- en eindgewricht zijn ankylotisch. Bij het
maken van een vuist bereiken de overige vingers de handpalm
goed, geen atrophie van de r.onderarmspieren.

Omvang r.onderarm = 26, 1. = 25^.

Knijpkracht r.hand = 55, 1. = 60.

Practisch onderzoek:

Haar ouders, die beiden op het bedrijf mee melken, bevestigen
de verklaringen van hun dochter. Zij deelen mede, dat zij geregeld

63

-ocr page 68-

mee melkt; zij doet dat zeer goed en niet langzamer dan anderen.
Strippen tusschen duim en r.wijsvinger gaat eveneens goed.

Het practisch onderzosk, op 16 Juni 1937 door een geschoold
melker en mij ingesteld, gaf het volgende resultaat. R. V. molk in
onze tegenwoordigheid 2 koeien, melkgift ± 10 liter. De koeien
werden vlot en krachtig gemolken; er was veel schuim in den
emmer. De r.hand bleef in geen geval bij de l.hand achter; de

-ocr page 69-

stralen met de r.hand gemolken waren even dik en lang als die met
de l.hand gemolken. Met de r.hand werd de tepel afgesloten tusschen
duim en stijven wijsvinger. Duidelijk kwam hier tot uiting, hoe goed
het is met het oog op het dichtdrukken van den tepel, dat de
r.wijsvinger nog in het grondgewricht buigt. Bij het namelken
had de middelvinger reeds fraai de taak van den wijsvinger over-
genomen en bij het in den uier grijpen sloeg deze middelvinger over
den stijven wijsvinger heen.

0'ytóL'i'i'Si'^'

Uit de verklaringen van getroffene en uit het practisch onderzoek
blijkt duidelijk, dat tengevolge van een stijven wijsvmger, welke
goed in grondgewricht buigt, geen practische invaliditeit voor

den melkarbeid aanwezig is.nbsp;, , ^ ,

De duur der algeheele aanpassing bedroeg hier slechts plm.

1 maand.

9. A. P., arbeider op een veehouder sbedrijf te G., oud 42 jaar,

vertelt het volgende:nbsp;tt ^ n

Hij is sedert 12 Mei 1936 vast arbeider bij den veehouder H. te G.

Op Donderdag 18 Juni 1936 bemerkte hij een wondje aan den
r.wijsvinger. Hoe hij dat wondje gekregen heeft, weet hij met. Hij
vermoedt, dat hij tijdens het opsteken van hooi een sginter van
den steel van de vork in den vinger gekregen heeft. Hij schonk
aanvankelijk geen aandacht aan dit onbeduidende letsel en werkte
door Op Vrijdag 19 Juni 1936 werd de vinger dik, rood en pijnlijk.
Op Zaterdag 20 Juni zwol de r.hand in zijn geheel op. Hij heeft
het werk toen direct gestaakt en zich onder behandeling van zijn
huisarts gesteld. Deze stuurde hem op 26 Juni naar den chirurg,
die op verschillende plaatsen in den r.wijsvinger gesneden heeft.
Hij is van 26 Juni tot 11 Juli 1936 in het ziekenhuis opgenomen
geweest. Na genezing van de wonden van den r.wijsvinger bleek,
dat deze stijf was; sindsdien is de toestand niet veranderd. Begm
Augustus 1936 heeft hij het werk gedeeltelijk hervat. Emd Augustus
1936 is hij zich in het melken gaan oefenen. Langzamerhand gmg
het beter. In April 1937 molk hij weer 8 koeien per keer. Koeien
met goed ontwikkelde spenen kan hij goed melken; bij korte spenen
ondervindt hij eenigen last.

-ocr page 70-

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. Middel- en eindhd r.wijsvinger
zijn eenigszins atrophisch. Palmzijde r.wijsvinger vertoont 4 lit-
teekens van incisies. Bij het maken van een vuist buigt r.wijsvinger
actief goed in grondgewricht, niet in middel- en eindgewricht.
Passief buigt r.wijsvinger goed in middel- en eindgewricht. Overige
vingers bereiken bij het maken van een vuist de handpalm goed.

Omvang r.onderarm = 21\, 1. = 27.

Knijpkracht r.hand = 80, 1. = 90.

Practisch onderzoek:

De werkgever H. te G. vertelt: A. P. melkt een normaal aantal
koeien, nl. 8 stuks. Bij goed ontwikkelde spenen gaat het goed;
bij korte spenen ondervindt hij eenigen last van zijn stijven
r.wijsvinger.

Op 15 September 1937 is een onderzoek ingesteld door twee
geschoolde melkers en mij. Wij zagen A. P. in het land van den
veehouder H. aan het werk; in onze tegenwoordigheid molk hij
3 koeien. Twee waren gemakkelijk en één moeilijk te melken,
waarvan wij ons persoonlijk hebben overtuigd. A. P. molk met de
invalide r.hand goed. De straal van de invalide r.hand was niet
dunner of korter dan die van de normale l.hand. Hij molk goed
in de volle hand en was tot strippen tusschen r.duim en stijven
r.wijsvinger eveneens in staat. Bij het namelken nam de r.middel-
vinger gedeeltelijk de taak van den stijven r.wijsvinger over.
A. P. heeft zich behoorlijk aangepast.

Conclusie:

Uit het practisch onderzoek blijkt, dat tengevolge van een
stijven wijsvinger, welke goed in het grondgewricht en niet in middel-
en eindgewricht buigt, geen practische invaliditeit voor den melk-
arbeid aanwezig is. In dit geval is wellicht nog eenige invahditeit
bij het melken van koeien met zeer korte spenen en bij zeer zwaar
te melken koeien aanwezig, doch deze invaliditeit is zoo gering,
dat zij moeilijk in procenten is uit te drukken.

-ocr page 71-

Foto's geval 9.

-ocr page 72-

10. E. A. H., veehouder te K., oud 49 jaar, vertelt het volgende:

Op Maandag 29 Juli 1935 was hij met een maaimachine aan het
werk. Hij had een nieuw mes in de machine geplaatst; op het moment
dat hij den vingerbalk omhoog wilde trekken, viel het mes uit de
machine en trof zijn r.wijsvinger. Er ontstond een groote en diepe
wond; hij bond een lap om den vinger en werkte door. 's Avonds
is hij naar zijn huisarts gegaan, die constateerde, dat de buigpezen
van den r.wijsvinger doorgesneden waren. Dinsdag 30 Juh 1935
zijn deze door den chirurg gehecht. Na genezing bleek, dat hij den
vinger niet buigen kon. Sindsdien is de toestand daarvan gelijk
gebleven. Begin September 1935 heeft hij zijn werk op de boerderij
gedeeltelijk hervat. Langzamerhand is hij zich ook weer in het
melken gaan oefenen. Vóór het ongeval was hij een zeer goed melker,
een jaar na het ongeval molk hij weer een normaal aantal koeien.
Hij heeft verschillende beroepen; behalve veehouder is hij vee-
verloskundige en gediplomeerd voormelker, bovendien is hij jury-lid
bij het afnemen van het examen voor voormelkers.

Als melker op zijn veehoudersbedrijf en als veeverloskundige
heeft hij practisch geen invahditeit. Zijn hdmaatschap in de jury
voor het examen van voormelkers kan hij eveneens zonder bezwaar
waarnemen; wèl is er invahditeit als gediplomeerd voormelker
aanwezig. Als zoodanig moet hij in staat zijn met beide handen de
juiste schoolsche wijze van melken te demonstreeren; met zijn
invahde r.hand is hem dit niet mogelijk.

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. Op palmzijde grondhd r.wijsvinger
een 4 cm. lang litteeken. Bij het maken van een vuist buigt r.wijs-
vinger goed in het grondgewricht, niet in middel- en eindgewricht.
Passief is de r.wijsvinger goed in de handpalm te drukken. Bij
het maken van een vuist bereiken de overige vingers de handpalm
goed. Er is geen atrophie van de r.onderarmspieren en kleine
handspieren aanwezig.

Omvang r.onderarm = 26^, 1. = 26^.

Knijpkracht r.hand = 90, 1. = 95.

Practisch onderzoek:

Op 10 Juh 1937 heeft een melker E. H. in de „jisterquot; (afgepaalde
ruimte in het weiland, waarin het vee wordt gemolken) van den
heer IJ. H. zien melken. Deze brengt het volgende rapport uit:
E. H. was aldaar cursusleider voor melkers. Op mijn verzoek heeft

-ocr page 73-

hij een koe gemolken; de melkgift was ongeveer 10 liter. Buiten-
gewoon goed werd deze koe door hem gemolken; het is een lust
dezen man aan het werk te zien, rustig en met krachtige stralen,
zonder de minste practische invahditeit. Het viel op, hoe regelmatig
hij zijn arbeid verrichtte.
Tegelijkertijd zag ik de overige
melkers (cursisten) aan het werk; van alle aanwezigen had ik E. H.
verre het hefst. Bij het gewone melken is hier beslist geen practische

69

-ocr page 74-

invaliditeit aanwezig. Het eenige, wat men zou kunnen aanmerken,
is dit: men zou kunnen zeggen, dat het letsel een schoonheidsgebrek
t.o.v. het melken moet zijn. Ik bedoel hiermede, deze man melkt
zoo goed, dat men zich begint te ergeren over den stand van den
r.wijsvinger. Indien de r.wijsvinger geheel normaal was, zou hier
in alle opzichten een volmaakt melker aan het werk zijn. Ging het
gewone melken goed, ook het namelken geschiedde behoorlijk.
De invalide r.hand tastte daarbij hooger in den uier op, de r.middel-
vinger nam gedeeltelijk de taak van den invaliden r.wijsvinger over.

Op 4 en 11 September 1937 heb ik E. H. persoonlijk zien melken.
Dadelijk viel op, hoe goed deze man molk, rustig en gelijkmatig;
de stralen waren dik, rond, lang, schuin en krachtig en kwamen
afwisselend zonder hoorbare tusschenpoozen op één punt in den
emmer samen. Verschil tusschen de stralen, met de invalide r.hand
en de normale l.hand gemolken, was niet zichtbaar. Bij het na-
melken nam de r.middelvinger in hoofdzaak de taak van den
invahden r.wijsvinger over.

Conclusie:

Bij dezen getroffene treffen wij vier gevallen aan, waarbij
tengevolge van een vingerletsel invahditeit zou kunnen optreden:

I. in zijn eigen bedrijf als veehouder;

II. als gediplomeerd leider van melkcursussen, dus als practisch
voormelker;

III.nbsp;als jury-hd bij het afnemen van het examen voor leiders
(voormelkers) van melkcursussen;

IV.nbsp;als vee verloskundige.

Geval 1. Uit het practisch onderzoek en uit de verklaringen
van getroffene blijkt duidelijk, dat hij, niettegenstaande zijn
stijven r.wijsvinger, welke goed in het grondgewricht en niet in
middel- en eindgewricht buigt, een bijzonder goed melker is. Prac-
tische invaliditeit voor den melkarbeid is niet aanwezig. De duur
der aanpassing bedroeg ongeveer 8 maanden na werkhervatting.
Tevens dient hier opgemerkt te worden, dat bij een stijven r.wijs-
vinger voor het overige boerenwerk geen invaliditeit aanwezig is.

Geval II. Teneinde de invahditeit als voormelker te kunnen
beoordeelen is het noodzakelijk na te gaan, waarin de functie
van een gediplomeerd voormelker bestaat. Deze zijn bevoegd een
plaatselijken cursus, die veelal door een Coöp. Zuivelfabriek
uitgeschreven wordt, te leiden. De cursus staat onder indirecte

-ocr page 75-

leiding van den zuiveldirecteur, terwijl de hoofdleiding berust bij
den zuivelconsulent in dat gebied. Aan den plaatselijken cursus
kunnen en mogen deelnemen de aangesloten veehouders, hun
kinderen, benevens het personeel. De duur van een cursus is 8 a 9
weken Iedere week wordt één les gegeven, waarbij elke deelnemer
onder leiding van den voormelker twee of drie koeien melkt. De
taak van den voormelker, behalve het maken van op- of aan-
merkingen, is de volgende. Hij geeft aan:

1.nbsp;hoe de kleeren, spantouw (ketting), melkstoeltje en handen van
den melker gereinigd moeten worden;

2.nbsp;de juiste manier waarop spantouw, melkstoeltje en melkemmer

gedragen worden;

3.nbsp;op welke wijze het spantouw om de achterbeenen van de koe

aangelegd wordt;

4.nbsp;de juiste wijze van reinigen van de koe voor den aanvang van

het melken;nbsp;, , . i ,

5.nbsp;den stand, waarin de koe geplaatst moet worden voor het

melken;nbsp;.

6 de goede plaats en houding van den melker onder de koe;

r welke kwartieren van de koe het eerst uitgemolken moeten

worden;nbsp;,, . i n

8nbsp;de verschillende manieren van melken, als melken m de volle

hand, strippen tusschen duim en wijsvinger, strippen tusschen

wijs- en middelvinger;

9nbsp;het theoretisch melken, d.w.z. de vingerbewegingen van de
' hand; de voormelker kan deze bewegingen met een hand

demonstreeren.nbsp;.

Een voormelker zal bij het geven van onderricht (theoretisch

en practisch) in bovengenoemde punten geen bezwaar van een

stiiven r.wijsvinger ondervinden.nbsp;, , ,

Hij moet voorts in staat zijn, de juiste schoolsche wijze van
melken, d.w.z. het melken in de volle hand aan de koe te demon-
streeren. Hierin schmh nu de moeilijkheid van een joormelker
met een stijven r.wijsvinger. Nu kan men wel met een hand de
juiste wijze van omvatting van de speen en de g-^e schoolscte
vmgerbewegingen voor het uitdrijven van de melk uit de speen
aangeven. Men kan met den wijsvinger van de normale hand
hoog in den uier opslaan om aan te toonen, hoe een koe goed leeg
gemolken wordt. De voormelker met een stijven r.wijsvmger kan
dus met de normale hand de juiste schoolsche wijze van meiKcn
met de volle hand aangeven; met de invahde r.hand kan hij dit met.

71

-ocr page 76-

Een voormelker moet m.i. in staat zijn met beide handen de
juiste werkwijze aan een koe te demonstreeren, anders is hij
ongeschikt voor het leeraarschap. Invaliditeit tengevolge van een
stijven r.wijsvinger is dan ook aanwezig.

Het gemiddeld aantal cursussen door een voormelker gegeven en
de financieele vergoeding per cursus bepaalt het invaliditeits-
percentage.

Geval III. Als jury-hd bij het afnemen van het examen voor
voormelkers is geen invaliditeit aanwezig. Een jury-lid beoordeelt
het melken van de examinandi; hij gaat na:

a. het meer of minder schoon zijn der handen, zindelijkheid van

kleeding en gereedschap;
h. het spannen der koe, stand van de koe, behandeling van spenen,
uier en omliggende deelen;

c.nbsp;wijze van zitten, houding van den emmer;

d.nbsp;manier van melken, vingerstanden;

e.nbsp;regelmaat en kracht van het melken, hoedanigheid der stralen;
/. het uit- of namelken;

g.nbsp;tijd voor melken gebruikt;

h.nbsp;het verlaten der koe, zindelijkheid der gewonnen melk.

Bij de beoordeeling van bovengenoemde punten ondervindt E. H.
geen hinder van zijn stijven r.wijsvinger.

Geval IV. E. H. deelt mede: Als veeverloskundige heeft
hij weinig last van den stijven r.wijsvinger. Hij werkt met zijn
l.arm en hand in de koe, met zijn r.hand houdt hij de instrumenten
buiten de koe vast. Hij ondervindt hierbij wel eenigen last van den
stijven r.wijsvinger, doch dit is van weinig belang. Practische
invaliditeit als veeverloskundige tengevolge van den stijven
r.wijsvinger is niet aanwezig.

1) Bij het afdrukken blijkt, dat E. H. in 1938 als plaatsvervangend
voormelker 7 cursussen heeft geleid.

-ocr page 77-

11. F. V. d. H., boerenknecht in een veehouder shedrijf te N., oud
25 jaar, vertelt het volgende:

Op 7 September 1936 heeft hij zijn r.wijsvinger aan het mes
van de maaimachine verwond. Het was een diepe wond. Hij
heeft zich direct onder behandehng van zijn huisarts gesteld. Deze
vertelde hem, dat de buigpezen van den r.wijsvinger doorgesneden
waren en zond hem direct naar den chirurg, die de pezen hechtte.
Gedurende 3 weken heeft een gipsverband om den r.wijsvinger
gezeten. Het heeft 70 dagen geduurd, alvorens hij weer gedeeltelijk
met zijn werkzaamheden is begonnen. Aanvankelijk was hij niet
in staat zijn r.wijsvinger te buigen; door oefening werd de buiging
langzamerhand beter. In December 1936 heeft hij het melken
hervat. In den aanvang ging het moeilijk, hij is begonnen met een
tweetal koeien, maar langzamerhand werd het veel beter en nu
melkt hij weer ongeveer normaal. Soms meent hij nog eenigen last
te hebben bij zeer moeilijk te melken koeien. Acht weken na de
hervatting molk hij normaal.

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. Op palmzijde r.wijsvinger en
handpalm een 8 cm. lang litteeken. Grond- en middelhd r.wijsvinger
zijn verdikt. Omvang r. = 8 cm., 1. = 7 cm. Bij het maken van een
vuist buigt r.wijsvinger actief goed in grondgewricht, in middel-
gewricht 90° en in eindgewricht niet. Passieve beweging eind-
gewricht normaal. De top r.wijsvinger blijft bij het maken van
een vuist cm. van de handpalm. De pink van beide handen
vertoont een congenitale anomalie, nl. het ontbreken van het
middelgewricht. F. v. d. H. deelt mede, dat hij deze afwijking
van zijn geboorte af gehad heeft. Tengevolge van dit gebrek
bereiken bij het maken van een vuist de toppen van de pinken
de handpalm niet. Geen zichtbare atrophie van de r.onderarm-
spieren.

Omvang r.onderarm = 29, 1. = 28^.

Knijpkracht r.hand = 100, 1. = 95.

Practisch onderzoek:

De werkgever K. de V. te J. deelt mede, dat F. v. d. H. in
December 1936 weer is begonnen met een tweetal koeien te melken.
Het is steeds beter gegaan. Thans melkt hij een normaal aantal
beesten. Er zijn op de boerderij 23 koeien en 4 melkers. Van deze

-ocr page 78-

koeien melkt v. d. H. er 6. Op 22 Juni 1937 heeft een geschoold
melker hem een tw^eetal koeien bij werkgever K. de V. zien melken.
Deze deelt het volgende mede.

De tepel werd goed tusschen r.duim en wijsvinger afgesloten.
Er werd flink in de volle hand gemolken met stevigen straal. De
invalide r.hand bleef niet achter. F. v. d. H. molk vlot en zeker
niet minder dan de werkgever en het overige personeel. Tot strippen

-ocr page 79-

tusschen r.duim en invaliden r. wijsvinger was hij eveneens goed
in staat. Op 7 Augustus 1937 heb ik F. v. d. H. persoonlijk zien
melken, en wel een koe met lange en een met korte spenen. Beide
werden goed gemolken. Verschil in den straal met de invahde
r.hand en de normale l.hand gemolken, was niet zichtbaar.

Conclusie:

Uit de verklaringen van getroffene en uit het practisch onderzoek
blijkt, dat tengevolge van een wijsvinger, die bij het maken van een
vuist IJ cm. van de handpalm blijft, geen practische invaliditeit
voor den melkarbeid aanwezig is. De duur der aanpassing bedroeg
hier slechts 2 maanden.

-ocr page 80-

12. G. H., veehouder of een klein bedrijf te D., oud 63 jaar, vertelt
het volgende:

In Juni 1937 wilde liij met een mes een gat in den strekel (van
de zeis) boren. Tijdens dit werk knipte het mes dicht en sneed
hem in zijn r.wijsvinger. Aanvankelijk sloot zich het snijwondje,
maar na verloop van 5 dagen werd de vinger dik, rood en pijnlijk.
Hij is toen naar zijn huisarts gegaan, die den vinger 3 weken heeft
behandeld. Aangezien deze echter steeds dikker en pijnlijker werd,
stuurde zijn huisarts hem naar den chirurg, die er twee botjes
uithaalde. De vinger is stijf gebleven. Drie maanden na het ongeval
heeft H. zijn werkzaamheden gedeeltelijk hervat. Langzamerhand
is hij zich in het melken gaan oefenen en na ongeveer 6 maanden
kon hij dit weer behoorlijk goed. De overige werkzaamheden op zijn
bedrijf, met 13 melkkoeien, kan hij goed verrichten. De dieren
worden door hem en zijn volwassen zoon gemolken, waarbij hij er
zelf geregeld 6 a 7 per keer voor zijn rekening neemt. Hij kan alle
koeien melken, doch als een koe zeer zwaar te melken is komt zijn
r.hand wat achteraan. Strippen tusschen zijn invaliden r.wijsvinger
en r.duim gaat hem niet zoo goed af.

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. Mediaal en lateraal van den
r.wijsvinger bevindt zich een litteeken. R.wijsvinger is atrophisch
en 3 cm. korter dan 1.wijsvinger. 3 cm. vanaf het grondgewricht
van den r.wijsvinger bevindt zich een pseudarthrose. Bij het maken
van een vuist buigt r.wijsvinger normaal in grondgewricht en niet
in middel- en eindgewricht.

Omvang r.onderarm = 27, 1. = 26^.

Knijpkracht r.hand = 70, 1. = 75.

Practisch onderzoek:

Op 21 Mei 1938 is door een melker en mij een onderzoek ingesteld.
G. H. molk in onze tegenwoordigheid een tweetal koeien.

De eerste was niet hcht te melken, waarvan wij ons persoonlijk
hebben overtuigd. G. H. molk in de volle hand, regelmatig met
eenigszins dunne stralen, doch met behoorlijk schuim. Verschil
tusschen de stralen, met de invalide r.hand en de normale l.hand
gemolken, was niet zichtbaar. Wij kregen den indruk, dat de
leeftijd van G. H. zich deed gelden. De koe, die 9 liter gaf, werd in
10 minuten gemolken.

De tweede koe, die G. H. eveneens in de volle hand molk, was
hcht te melken en werd krachtig, met flinke stralen en veel schuim

-ocr page 81-

in den emmer in 10 minuten gemolken. Zij gaf 12 a 13 liter. Nu
en dan stripte G. H. tusschen duim en wijsvinger, doch dat ging
met de r.hand minder goed door de aanwezige pseudarthrose
van den wijsvinger. De techniek van G. H. kon ons niet bekoren,
doch dit was niet het gevolg van den invaliden r.wijsvinger.
De duimen van de handen werden vnl. tijdens het melken van de
voorste kwartieren niet juist op de tepels geplaatst.

-ocr page 82-

Conclusie:

Uit het practisch onderzoek en uit verklaringen van getroffene
bhjkt, dat een melker met een stijven wijsvinger, welke normaal
in het grondgewricht en niet in middel- en eindgewricht buigt,
terwijl op 3 cm. afstand van het grondgewricht een pseudarthrose
aanwezig is, in staat is een normaal aantal koeien goed te melken.
Het bezwaar, dat getroffene ondervindt bij het strippen tusschen
den r.duim en den invaliden r.wijsvinger, is van geringe beteekenis.
Een goed melker moet zonder bezwaar in de volle hand kunnen
melken en G. H. is hiertoe in staat. De practische invahditeit
voor den melkarbeid ligt voor dezen patroon op dit bedrijf beneden
10%. De duur der aanpassing bedroeg hier een half jaar na her-
vatting van den melkarbeid.

13. F. de V., veehouder o-p een klein bedrijf te H., oud 38 jaar, vertelt
het volgende:

Op 27 Maart 1937 verwondde hij zijn 1.wijsvinger aan een roestig
stuk prikkeldraad. Er ontstond een bloedend wondje. Enkele dagen
later werd de 1.wijsvinger rood, dik en pijnlijk, zoodat hij het werk
moest staken. Hij heeft een veeteeltbedrijfje met 7 koeien, waarop
hij alleen werkt; om zijn zwerenden 1.wijsvinger was hij echter
genoodzaakt een arbeider in dienst te nemen. Op 30 Maart 1937
heeft hij zich onder geneeskundige behandeling gesteld. Zijn huisarts
heeft den 1.wijsvinger vochtig verbonden. Op 1 Mei 1937 is de V.
in het ziekenhuis opgenomen. De chirurg heeft een X-foto van den
1.wijsvinger gemaakt, waaruit bleek, dat zich in het eindhd een
dood beentje bevond, dat door hem verwijderd werd. Na
enkele dagen mocht de V. het ziekenhuis verlaten. Begin Juni 1937
was de vinger in zooverre genezen, dat hij zijn werk gedeeltelijk
hervatten kon. De vinger was stijf en is dat sindsdien gebleven.
Het was juist in den hooioogst, dat hij het werk hervatte. Ook
het melken werd weer geprobeerd. Bij het werk en ook bij het
melken had hij hulp van den bij hem in dienst zijnden hooier
noodig. Gedurende vier weken heeft hij steeds den arbeider in
dienst gehad. Daarna heeft hij de koeien weer alleen kunnen
melken, en thans melkt hij zijn 7 koeien goed. Bij zware en nieuw-
melkte koeien voelt hij nog eenige moeheid in den l.arm. Hij melkt
de koeien echter niet wankant en er komen geen knoopen in de
spenen.

-ocr page 83-

Foto's geval 13.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. Op palmzijde 1.wijsvinger een litteeken,
2 cm. lang. L.wijsvinger is atrophisch, vnl. het middel- en eindhd.
L.wijsvinger is cm. korter dan r.wijsvinger. L.wijsvinger heeft
atrophisch nageltje. Bij het maken van een vuist buigt 1.wijsvinger
actief normaal in grondgewricht, in middelgewricht tot 120° i).

De hoek is in deze gevallen gemeten tusschen de palmaire vlakten
der vingerleden of tusschen de palmaire vlakte van het grondlid en de
handpalm.

-ocr page 84-

het eindgewricht is ankylotisch. De overige vingers bereiken bij
het maken van een vuist de handpalm normaal. Er is geen spier-
atrophie aanwezig.

Omvang r.onderarm = n\, 1. = 27.

Knijpkracht r.hand == 100, 1. = 75.

Practisch onderzoek:

Op 13 November 1937 is door een geschoold melker en mij een
onderzoek ingesteld. Wij zagen den veehouder een tweetal koeien
melken. Met beide handen werd een krachtige straal gemolken;
deze stralen waren even lang, dik en krachtig. Er was veel schuim
in den emmer. De tepel werd goed dicht gedrukt tusschen l.duim
en invaliden 1.wijsvinger. Zoowel het melken in de volle hand als
het strippen tusschen duim en wijsvinger ging uitstekend. Het
namelken tusschen l.duim en invaliden wijsvinger ging eveneens
zonder eenige moeite.

Conclusie:

Uit het practisch onderzoek en uit de verklaring van getroffene
blijkt duidelijk, dat tengevolge van een stijven wijsvinger, welke
normaal in het grondgewricht en in het middelgewricht tot een
hoek van 120° buigt, terwijl het eindgewricht ankylotisch is, geen
practische invaliditeit voor den melkarbeid aanwezig is.

Het is mogelijk, dat deze patroon bij nieuwmelkte koeien nog
eenigen last van zijn invaliden 1. wijs vinger ondervindt, maar
gezien de wijze, waarop deze veehouder zijn werk verricht, zal
de practische invaliditeit ook hierbij zeer gering zijn. Bovendien
heeft hij in den a.s. winter nog volop gelegenheid zich volledig aan
te passen, zoodat, wanneer de tijd van nieuwmelkte koeien is
aangebroken, F. de V. ook deze koeien zeer zeker zonder eenige
moeite zal melken. Een maand na werkhervatting molk F. de V. zijn
7 koeien weer alleen. De duur der aanpassing zal hier ongeveer
7 maanden bedragen.

14. P. K., arbeider in een veehouder shedrijf te T., oud 71 jaar, vertelt
het volgende:

Op 36-jarigen leeftijd heeft hij een zwerenden wijsvinger gehad.
Hij had destijds veel eelt in de handen; in het eelt op den l.wijsvinger
was een barst ontstaan en in deze kloof was waarschijnlijk vuil
gekomen. De huisarts heeft hem in dien tijd eenige malen in den
vinger gesneden, die klein en stijf is gebleven. Drie maanden na
het begin van de ontsteking hervatte h.ij het werk; alle vingers
van de l.hand waren toen min of meer stijf. Hij is eerst met grond-

-ocr page 85-

Werk begonnen; het melken heeft hij pas ongeveer twee maanden
daarna hervat. Hij molk direct 7 koeien en het ging behoorlijk goed.
Van dit oogenblik af is het steeds beter gegaan en weldra molk
hij weer als de beste. In 1914 is hij drie jaar vast arbeider geweest
bij den veehouder R. P. te T.; daarna is hij zeven jaar lang vast
arbeider geweest bij J. F. te T. Bij genoemde werkgevers heeft
hij iederen dag geregeld twee maal per dag moeten melken. Hij
molk de zwaarste koeien; de werkgevers waren zeer over hem
tevreden. Vóór en na den tijd, dat hij als vast arbeider werkzaam
was, heeft hij steeds als los arbeider bij diverse boeren gewerkt
(ook nu nog). Als zoodanig heeft hij steeds veel werk gehad en ook
bij verschillende veehouders gemolken, zonder eenigen hinder
of moeite en steeds tot volle tevredenheid van den boer. Ook bij
het overige werk ondervindt hij van den stijven wijsvinger geen last.

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. In de 1.handpalm een litteeken
3 cm. lang. Tengevolge van de litteekenretractie staat de l.wijs-
vinger in lichten buigstand. L.wijsvinger is atrophisch, vnl. het
middel- en eindlid. L.wijsvinger is 3 cm. korter dan de rechter en
heeft een atrophisch nageltje. Middel- en eindgewricht ankylotisch.
L.wijsvinger buigt goed in grondgewricht. Bij het maken van een
vuist bereiken de overige vingers de handpalm goed. Knijpkracht
l.hand iets verminderd.

Practisch onderzoek:

Bij de veehouders R. P. te T. en J. F. te T., waar getroffene resp.
3 en 7 jaar gewerkt heeft, is een onderzoek ingesteld. De veehouder
M. P. vertelt, dat K. in de mobilisatiejaren als vast arbeider bij
zijn vader in dienst is geweest (de vader R. P. is inmiddels over-
leden). De zoon M. P. herinnert zich nog wel, dat K. een best
melker was; hij heeft van zijn vader nooit klachten over hem
gehoord.

De veehouder J. T. te T. deelt mede, dat K. 7 jaar bij hem als,
vast arbeider in dienst is geweest. K. moest steeds meemelken
en deed dit als de beste. Van invaliditeit merkte men niets; hij
kreeg steeds de zwaarste koeien. Hij was een volwaardig melker
en iemand, dien de boeren graag in dienst wilden hebben.

Het practisch onderzoek op 14 September door een geschoold
melker en mij ingesteld, gaf het volgende resultaat: De koe, waar
getroffene mee bezig was, was behoorlijk goed te melken; hiervan
hebben wij ons persoonlijk overtuigd. Getroffene molk met de

-ocr page 86-

invalide hand een zeer krachtigen straal. Zoowel in de volle hand
als tusschen duim en wijsvinger (strippen) molk hij goed en vlot;
van invaliditeit was niets te bespeuren. De straal was bij de l.hand
niet dunner of korter dan bij de r.hand. Opmerkelijk was de
groote kracht, welke hij ontwikkelde bij het melken tusschen den
l.duim en den korten 1.wijsvinger (door oefening verkregen), doch
ook in de volle hand ging het zonder bezwaar.

-ocr page 87-

Conclusie:

Uit liet onderzoek en uit de verklaringen van de getuigen blijkt
duidelijk, dat tengevolge van een korten stijven wijsvinger geen
practische invahditeit bij den melkarbeid aanwezig is.
De duur der aanpassing bedroeg hier 6 maanden.

lfgt;. H. IJ., los arbeider in een veehoudersbedrijf te L., oud 65 jaar,
vertelt het volgende:

In 1892 heeft hij een ongeluk gehad. Hij was in den nacht van
31 December 1892 op 1 Januari 1893 aan het zgn. Nieuwjaars-
schieten en had een pistool geladen met los kruit en een prop papier
in den loop gestampt. De haan weigerde. Hij wilde het pistool
nakijken en hield den loop in de l.hand, toen plotsehng het schot af-
ging. Zijn 1.wijsvinger werd ernstig verwond. Na genezing van de
verwonding was de vinger stijf en krom. Ongeveer 4 maanden na
het ongeval heeft hij zijn arbeid hervat. Tijdens het ongeval was
hij arbeider op een gemengd bedrijf. Hij was echter niet uitsluitend
op het bouwland werkzaam, maar werkte ook in de veehouderij.
Vóór het ongeval molk hij geregeld. Na het ongeval heeft het lang
geduurd, voordat hij weer met het melken is begonnen. Dit vond
zijn oorzaak daarin, dat hij zich meer ging toeleggen op het werk
op het bouwland. Ongeveer 15 jaar na het ongeval heeft hij het
melken hervat. Er kwam toen meer grasland in de streek, waar
hij werkte, het veeteeltbedrijf nam toe. Het ging aanvankelijk
moeilijk; de handen waren stijf, maar langzamerhand werd het
beter. Hoe lang het geduurd heeft, alvorens hij zich met den
invaliden 1.wijsvinger aan het melken volledig aangepast heeft,
weet hij niet precies; hij denkt ongeveer een half jaar. In het
afgeloopen jaar is hij in dienst geweest van P. K. te L., waar hij
alleen als melker was en geregeld tweemaal per dag 6 a 7 koeien
molk. Hij heeft negen jaar lang een eigen bedrijfje gehad, waarop
hij ook geregeld heeft gemolken. Hij beschouwt zich als een vol-
waardig melker en melkt de koeien niet wankant. De l.hand blijft
niet bij de r.hand achter. Hij heeft zich met den stijven krommen
wijsvinger volledig aan het melken aangepast.

Onderzoek:

Beide handpalmen in gelijkenbsp;mate beëelt. In 1.handpalm ter

hoogte grondlid wijsvinger eennbsp;htteeken. Tengevolge litteeken-

retractie staat 1.wijsvinger innbsp;grondgewricht hcht gebogen.

-ocr page 88-

Foto's geval 15.

L.wijsvinger is atrophisch, vooral middel- en eindlid. L.wijsvinger
staat in middelgewricht haaks gebogen. Middel- en eindgewricht
ankylotisch. Bij het maken van een vuist buigt l.wijsvinger goed
in grondgewricht, de overige vingers bereiken handpalm normaal.
Geen atrophie l.onderarmspieren.

Omvang, r.onderarm = 26, 1. = 25j.
Knijpkracht r.hand = 75, 1. = 65.

-ocr page 89-

Practisch onderzoek:

Op 24 Juli 1937 is door een geschoold melker en mij een onderzoek
ingesteld. Wij hebben H. IJ. bij den veehouder B. S. te W. een koe
zien melken, die ongeveer 9 liter melk gaf. Er bleek, dat H. IJ.
den tepel goed tusschen het grondlid van den invaliden l.wijsvinger
en den duim dichtkneep. De straal was bij de l.hand niet dunner
of korter dan bij de r.hand. De l.hand kwam niet na. Er was
voldoende schuim.

Ook het strippen tusschen den l.duim en het grondlid van den
l.wijsvinger was goed. Bij het namelken nam ook hier de middel-
vinger de taak van den wijsvinger over door over den wijsvinger
in den uier op te slaan. Een eerste klas melker was H. IJ. niet, doch
dit gold niet de invalide hand als zoodanig, maar had betrekking
op zijn hoedanigheid als melker in zijn geheel. In geen geval bleef
de invalide hand achter. Hiermede werd een even krachtige straal
gemolken als met de normale r.hand. Het viel op, dat de knijpkracht
tusschen l.duim en het grondlid van den invaliden l.wijsvinger ruim
voldoende was.

Conclusie:

Uit de verklaringen van getroffene en uit het practisch onderzoek
blijkt, dat tengevolge van een stijven wijsvinger, welke goed in het
grondgewricht buigt en in het middelgewricht gefixeerd is in haak-
schen buigstand, geen practische invaliditeit voor den melkarbeid
aanwezig is.

H. IJ. heeft zich volkomen aangepast. Dat hij geen eerste klas
melker is, doet aan dit feit niets af. Met de l.hand melkt hij niet
slechter of langzamer dan met de r.hand. De een kan het nu eenmaal
beter dan de ander, maar wanneer met beide handen wordt ge-
molken met evenveel kracht, dan is de aanpassing volkomen. De
duur der aanpassing bedroeg hier ongeveer een half jaar.

16. W. T., knecht in een veehouder sbedrijf te T., oud 19 jaar, vertelt
het volgende:

Op 10 Maart 1937 moest hij voor zijn patroon houthakken,
waarbij hij zich met een bijl een stuk van den l.wijsvinger afsloeg.
Half April 1937 was de wond zoover genezen, dat hij het werk
weer gedeeltelijk hervatten kon. Langzamerhand is hij zich in het
melken gaan oefenen. Half September 1937 had hij zich met den
invaliden l.wijsvinger aan het melken aangepast.

-ocr page 90-

Foto's geval 16.

Onderzoek:

Beide handpalmen in gelijke mate beëelt. De l.wijsvinger mist
eind- en middellid. Stomp fraai. Bij het maken van een vuist
buigt stomp goed in grondgewricht, de overige vingers bereiken
handpalm normaal. Geen atrophie l.onderarmspieren.

Omvang r.onderarm = 26, 1. = 26.

Knijpkracht r.hand = 70, 1. = 50.

-ocr page 91-

Practisch onderzoek:

De veehouder Tj.W. te T., waar W. T. werkt, deelt mede, dat
deze naar zijn meening weer goed melkt. Voor het ongeval moet hij
een zeer goed melker geweest zijn, aangezien hij zich met zijn
invahden 1.wijsvinger zoo spoedig geheel heeft aangepast. Het is
mogelijk, dat hij thans nog wat moeite heeft met koeien met zeer
korte spenen, maar met dergelijke koeien heeft iedere melker meer
last.

Het practisch onderzoek op 23 September 1937 door een geschoold
melker en mij ingesteld gaf het volgende resultaat. In onze tegen-
woordigheid werden twee koeien gemolken. Beide waren goed
te melken, waarvan wij ons persoonlijk hebben overtuigd. Zij
werden mooi, regelmatig en krachtig gemolken; hier was een goed
melker aan het werk. Er werd uitsluitend in de volle hand gemolken;
strippen werd door W. T. niet gedaan. De invahde l.hand bleef
niet bij de r.hand achter. De tepel werd goed tusschen l.duim en
invaliden 1.wijsvinger afgeknepen. Bij het namelken nam ook
hier de 1.middelvinger gedeeltelijk de taak van den verkorten
l.wijsvinger over. De invahde 1.wijsvinger werkte niet storend op
het melken. Hij molk beide koeien goed uit. Eenige practische
invaliditeit was niet waar te nemen.

Conclusie:

Uit het onderzoek bhjkt, dat tengevolge van een wijsvinger,
welke eind- en middellid mist, geen practische invaliditeit voor
den melkarbeid aanwezig is. De duur der aanpassing bedroeg hier
5 maanden.

17. S. G. N., boerenarbeider in een veehoudersbedrijf te A., oud
62 jaar, vertelt het volgende:

In begin November 1923, terwijl hij in dienst was van den
veehouder Tj. G. N. te H., prikte hij zich tijdens het afladen van
gras van een wagen op den „kuilhoopquot; met een vork in den r.wijs-
vinger. Deze werd dik, rood, pijnlijk en stierf langzamerhand af.
Op 24 December 1923 werd N. in het ziekenhuis opgenomen,
waar de chirurg den vinger verwijderde. Op 31 December 1923
werd hij uit het ziekenhuis ontslagen. De r.hand, vnl. de palm
bleef dik en pijnlijk. Er ontstond een abces in de handpalm ter hoogte
van de stomp. Op 7 Januari 1924 moest hij weer in het ziekenhuis
worden opgenomen. De chirurg heeft hem toen in de handpalm
gesneden. Op 22 Januari 1924 werd hij opnieuw ontslagen. Alle

-ocr page 92-

vingerbewegingen van de r.hand waren toen nog sterk beperkt.
In de stomp zat een gaatje, waaruit etterig vocht kwam. Eind Maart
1924 was het wondje gesloten; de vingerbewegingen waren veel
verbeterd en hij kon een vrij goede vuist maken. Hij heeft het
werk gedeeltelijk hervat, vnl. het grove werk, bv. met schop,
vork, enz.; het melken was hem echter nog niet mogelijk. Lang-
zamerhand is hij ook daar weer mee begonnen. Eind Mei 1924
was hij weer in staat vrijwel al het werk te verrichten. Het meeste
bezwaar had hij echter nog bij het melken; de r.middelvinger was
stijf, de r.handpalm holler gevrarden. Hij had daardoor nog veel
moeite koeien met korte en dunne spenen te melken.

In Juli 1924 had hij zich grootendeels aan het melken aangepast;
hij molk geregeld mede. In Juh 1925 werd de stomp weer dik en
rood. Er ontstond een gaatje, waaruit etter kwam. Op 14 Juh 1925
werd hij voor de derde maal in het ziekenhuis opgenomen. De
chirurg heeft hem opnieuw in de r.handpalm gesneden, waar
5 graszaadjes uitkwamen. 30 Juh 1925 is hij weer uit het ziekenhuis
ontslagen en op 17 Augustus heeft hij het werk gedeeltelijk hervat.
Half September 1925 was hij weer in staat alle werkzaamheden te
verrichten. Hij heeft sindsdien geregeld een normaal aantal koeien
gemolken. Koeien met dikke tepels kan hij goed melken, koeien
met bepaald korte of dunne spenen echter bezwaarlijk, daar hij
deze zwaar te melken koeien met de invahde r.hand niet goed kan
uitmelken. Het gevolg is, dat een zwaar te melken koe wel eens
wankant zou worden, als hij deze alleen geregeld molk. De koeien
worden nu eenigszins uitgezocht.

Onderzoek:

Beide handpalmen gelijk beëelt. R.hand mist wijsvinger nagenoeg
geheel. Op r.handpalm, ter hoogte stomp, litteeken 3 cm. lang.
Rugzijde stomp vertoont een stervormig ingetrokken litteeken.
De overige vingers staan in hebten buigstand. De r.middelvinger
is forscher ontwikkeld dan de 1.middelvinger, hetgeen waarschijnlijk
een gevolg is van het gemis van den r.wijsvinger, aangezien de
r.middelvinger gedeeltelijk de taak van den ontbrekenden r.wijs-
vinger heeft overgenomen. De r.handpalm is holler dan normaal,
doordat zich een contractuur van de aponeurosis palmaris heeft
ontwikkeld. Geen zichtbare spiervermagering r.hand en arm
aanwezig.

Omvang r.onderarm = 27|, 1. = 27.

Knijpkracht r.hand = 65, 1. = 70.

-ocr page 93-

Practisch onderzoek:

Dit onderzoek op Zaterdag 12 Juni 1937 door een geschoold
melker en mij ingesteld gaf het volgende resultaat.

S. G. N. molk bij J. W. te H. twee koeien en wel een met lange
en een met korte tepels. Hierbij werd van eenige invaliditeit weinig
gemerkt; de koeien werden krachtig en normaal gemolken. De
tepel werd afgesloten tusschen de stomp van den wijsvinger en
den duim. Deze afsluiting geschiedde mooi, zonder merkbaren

-ocr page 94-

hinder. Het namelken had bij de invahde hand plaats met behulp
van den middelvinger. Deze is, zooals reeds medegedeeld, forscher
dan de r. middelvinger.

De werkgever Tj. G. N. deelt mede: Getroffene heeft geregeld
in zijn bedrijf gemolken. Het is hem gebleken, dat N. moeite had
met het melken van koeien met zeer korte en dunne tepels. Derge-
lijke koeien zou hij op den duur wankant melken. Werkgever
kwam hem hierin tegemoet, door N. in hoofdzaak koeien te laten
melken met dikke tepels. Hij molk echter geregeld een normaal
aantal koeien.

Conclusie:

Met dit letsel, volkomen gemis van den wijsvinger en een eenigs-
zins holle hand door schrompeling van de aponeurosis palmaris,
is door aanpassing te verkrijgen, dat weer een normaal aantal
koeien kan worden gemolken. Deze zullen hoofdzakelijk normale
tepels moeten hebben. Het melken van koeien met bepaald korte
tepels is bezwaarlijk en leidt tot wankant melken. De werkgever
zal hiermee dus rekening dienen te houden. Wel is waar is het aantal
koeien in een veestapel met bepaald korte tepels gering, maar toch
is m.i. hier van eenige invahditeit sprake. De practische invahditeit
ligt m.i. bij 10%, eerder lager dan hooger.

Beschouwen wij het melken met een dergelijk handletsel uit
melktechnisch oogpunt.

Bij het melken in de volle hand wordt normaal als eerste handeling
het tepelkanaal tusschen wijsvinger en duim afgeknepen, waardoor
de verbinding tusschen melkboezem en tepelholte tijdelijk wordt
verbroken. Getroffene heeft door aanpassing weten te bereiken,
dat hij den tepel tusschen duim en 2e middelhandsbeentje af
kan drukken. Dat hij hiertoe goed in staat was, bleek duidelijk.
De klacht van N., dat hij koeien met bepaald korte tepels bezwaarlijk
kan melken, is eveneens begrijpelijk. Koeien met zeer korte tepels
moeten in hoofdzaak strippend gemolken worden; in de volle
hand is dit niet goed mogelijk, aangezien deze tepels te kort zijn
om met de volle hand omvat te worden. Bij strippen wordt de
melk tusschen duim en wijsvinger uitgetrokken. Hiertoe was hij
wegens het gemis van den r.wijsvinger niet in staat. In April 1924
is hij begonnen zich in den melkarbeid te oefenen en in September
1925 had hij de grootst mogehjke aanpassing bereikt. De duur
daarvan bedroeg dus ongeveer 16 maanden. Hier dient opgemerkt
te worden, dat er in de periode April 1924—September 1925 een
onderbreking van den arbeid is geweest, tengevolge van de weder
optredende aandoening van de invahde hand.

-ocr page 95-

18. S. S., veehouder op een klein bedrijf te G., oud 66 jaar, vertelt
het volgende:

Ongeveer 50 jaar geleden was hij met een mede-arbeider bezig
palen voor een afrastering in het land te slaan, waarbij deze hem
met een grooten houten hamer den l.wijsvinger verbrijzelde. De
huisarts heeft hem naar den chirurg gestuurd, die den vinger
amputeerde. De wond raakte ontstoken, zoodat het wel een half
jaar geduurd heeft, alvorens hij weer in staat was zijn werk gedeelte-
lijk te hervatten.

Langzamerhand is hij begonnen te melken en na ongeveer
één jaar molk hij weer alle koeien. Hij melkt in de volle hand. Tot
strippen tusschen den duim en de stomp van den l.wijsvinger
is hij eveneens in staat. Met zeer zwaar te melken beesten heeft
hij moeite, in welk geval de l.hand achterblijft. Als arbeider heeft
hij steeds meegemolken en wel 7 koeien per dag. Thans heeft hij
op zijn bedrijfje 10 koeien, waarvan hij er eiken dag 5 melkt;
de overige 5 worden door zijn zoon gemolken. Hij woont aan
een meer en huurt gras- en hooiland aan den overkant van het water.
De koeien staan bij hem niet alleen in den winter, maar ook 's zomers
op stal. Eiken dag wordt in den zomer met een praam gras van den
overkant van het meer gehaald. Dit geeft meer werk dan normaal
op een dergelijk bedrijfje het geval is; hij moet dan ook steeds hulp
op zijn boerderijtje hebben, omdat hij het werk alleen niet af kan.

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. Van den l.wijsvinger is ruim

lid geamputeerd. De 1.middelvinger is duidelijk forscher dan de
r.middelvinger. Bij het maken van een vuist buigt de stomp van
den l.wijsvinger normaal in het grondgewicht. De overige vingers
bereiken handpalm goed en krullen daarin normaal om.

Er is geen zichtbare atrophie van de 1. onderarm- en kleine
handspieren.

Omvang r.onderarm = 28|, 1. = 28.

Knijpkracht r.hand = 85, 1. = 55.

Practisch onderzoek:

Op 30 April 1938 is door een melker en mij een onderzoek
ingesteld. Wij zagen S. S. eerst een koe, die tweespeen was, melken.
Het dier was goed te melken en gaf 4 liter. S. S. molk de koe vrijwel
geheel in de volle hand. De tepel werd daarbij afgeknepen tusschen

-ocr page 96-

l.duim en den stomp l.wijsvinger. Nu en dan molk hij strippend
tusschen l.duim en stomp l.wijsvinger. De invalide l.hand bleef
niet bij de normale r.hand achter. De tweede koe, eveneens niet
moeilijk te melken, gaf 6 liter en werd door S. S. in 5 minuten, zoowel
in de vohe hand als strippend, vlot, regelmatig en met veel schuim
gemolken. De invahde l.hand bleef ook hier niet bij de normale
r.hand achter. De koe werd niet wankant gemolken.

-ocr page 97-

Conclusie:

Met dit letsel, practisch gemis van den l.wijsvinger, is door
aanpassing te verkrijgen, dat weer een normaal aantal koeien kan
worden gemolken. De duur der aanpassing bedroeg in dit geval
ongeveer een jaar. Voor S. S. is in dit veeteeltbedrijf, tengevolge
van dit vingerletsel, practisch geen invaliditeit aanwezig, daar
hij ook andere werkzaamheden volgens zijn verklaring zonder
bezwaar kan verrichten. Het is verklaarbaar, dat S. S. eenige moeite
ondervindt bij zeer zwaar te melken koeien, daar hierbij veel
knijpkracht noodig is en deze in de invalide l.hand is afgenomen.
Indien hij alleen alle werkzaamheden in zijn bedrijf kon verrichten
of indien hij arbeider was in een uitsluitend veeteeltbedrijf, zou men
waarschijnlijk ook practisch nog van invaliditeit voor den melk-
arbeid kunnen spreken, doch deze zou met 10% zeker niet onderschat
zijn.

-ocr page 98-

MIDDELVINGERLETSELS.

19. U. D., arbeider in een veehouder sbedrijf te B., oud 13 jaar, vertelt
het volgende:

Op 16 April 1931 werd hij, terwijl hij in dienst was van den
veehouder P. A. de V. te B., door een paard in den r.middel-
vinger gebeten. Er ontstond een bloedend wondje. Hij heeft twee
dagen doorgewerkt; daarna moest hij het werk staken, omdat de
r.middelvinger dik, rood en pijnlijk werd. Hij is vervolgens naar zijn
huisarts gegaan, die den vinger verbond. Zes weken heeft hij de
r.hand in een draagdoek gehad. Toen het verband en de draagdoek
verwijderd waren, bleek, dat alle vingers en vnl. de r.middelvinger
stijf waren. Door oefening verbeterde de bewegelijkheid van de
r. vingers spoedig. Begin Juni 1931 bleven bij het maken van een
vuist de vingers van de r.hand nog 1 a 2 cm. van de handpalm.
In die maand heeft hij het werk gedeeltelijk hervat. Hij is zich met
zijn invahde r.hand in het melken gaan oefenen. Aanvankelijk
molk hij strippend tusschen r.duim en r.wijsvinger; het melken
in de volle r.hand ging nog niet, aangezien hij met de r.hand geen
goede vuist kon maken. Ongeveer 1 maand later was de bewegelijk-
heid van de r.vingers weer verbeterd. Bij het maken van een vuist
bleef de r.middelvinger 2 cm., de r.wijsvinger 1 cm. van de hand-
palm; de overige vingers bereikten de handpalm normaal. Hij is
daarna begonnen zich met de invalide r.hand in het melken in de
volle hand te oefenen. In Maart 1932 was hij zoover gevorderd,
dat hij de geschiktste koeien goed kon melken.

Thans is gedurende enkele jaren de toestand zoo, dat bij het
maken van een vuist de r. middelvinger de handpalm juist bereikt;
het eindgewricht van den r.middelvinger is stijf gebleven. Hij is
nu oud, de vingers zijn niet zoo lenig meer als vroeger, de handen
trillen eenigszins. Zijn leeftijd in aanmerking genomen, melkt hij
vrij goed.

Onderzoek:

Lichte tremor handen. Beide handpalmen even sterk beëelt.
Bij het maken van een vuist buigt r.middelvinger goed in grond-

-ocr page 99-

Foto's geval 19.

en middelgewricht, niet in eindgewricht. De top r.middelvinger
bereikt handpalm juist. De overige vingers sluiten goed in hand-
palm. Eindgewricht r.middelvinger ankylotisch. Geen zichtbare
spieratrophie.

Omvang r.onderarm = 26, ]. = 26.
Knijpkracht r.hand = 70, 1. = 70.

-ocr page 100-

Practisch onderzoek:

Op 18 September 1937 deelde P. A. de V. te B. mede, dat U. D.
thans niet meer bij hem in dienst is. U. D. heeft echter na het
ongeval bij hem gemolken en de oude baas deed dit niet slecht,
maar zijn ouderdom was van invloed. Hij het U. D. daarom de
geschiktste koeien melken.

B. G. veehouder te R. deelt mede, dat U. D. zoo nu en dan bij
hem melkt. U. D. krijgt dan, mede met het oog op zijn leeftijd, de
geschiktste koeien. Hij melkt deze goed.

Het practisch onderzoek op 25 September 1937 door een geschoold
melker en mij ingesteld gaf het volgende resultaat. U. D. molk
een tamelijk gemakkelijk te melken koe. Er was geen verschil
zichtbaar tusschen de stralen met de invalide r.hand en de normale
l.hand gemolken. Deze waren even dik en lang. Het was duidelijk
zichtbaar, dat hij met den invaliden r.middelvinger een voldoende
knijpkracht op den tepel uitoefende. Wel is waar waren de stralen
met beide handen gemolken eenigszins korter dan normaal het geval
is, waardoor de tijdsduur grooter was. Dit vond zijn oorzaak in
den hoogen leeftijd van U. D. (kleine handgewrichten stijver,
minder knijpkracht, spoedige vermoeidheid). De koe werd echter
met de invalide r.hand even goed als met de normale l.hand
gemolken.

Conclusie:

Uit het onderzoek blijkt, dat tengevolge van een middelvinger,
welke bij het maken van een vuist goed in grond- en middel-
gewricht buigt en waarvan het eindgewricht ankylotisch is, geen
blijvende invaliditeit voor den melkarbeid aanwezig is.

Uit melktechnisch oogpunt bekeken, is dit eveneens verklaarbaar.
Tot de eerste handeling, afsluiten van den tepel tusschen duim en
wijsvinger, is de melker met een dergelijk handletsel volkomen
in staat; de duim en wijsvinger zijn geheel normaal. De tweede
handeling, het sluiten van den middelvinger, kan eveneens geschieden
door een middelvinger, welke goed in grond- en middelgewricht
en niet in het eindgewricht buigt. Door het sluiten van een dergelijken
middelvinger kan de muis van het eindlid een krachtigen druk
op den tepel uitoefenen. Tot handeling 3 en 4 is hij eveneens in
staat; ringvinger en pink zijn geheel intact. De duur der aanpassing
bedroeg hier een jaar. Dat deze duur hier groot is, vindt zijn oorzaak
daarin, dat aanvankelijk de bewegelijkheid in het middelgewricht
eveneens beperkt was.

-ocr page 101-

20. P. de H., arbeider in een veehoudersbedrijf te K., oud 21
'jaar, vertelt het volgende:

Op Woensdag 19 Februari 1936 was hij bezig met een gierpomp,
die op een motor werkte. De zuiger raakte vast, ging niet ver genoeg
op en neer, de mest was waarschijnlijk te dik. Hij wilde met een stok
den zuiger verder naar beneden drukken, maar plotseling schoot
deze naar boven. Hij hield zijn l.hand op de pomp; zijn 1.middel-
vinger raakte bekneld tusschen den zuiger en den rand der pomp.
Hij kreeg een bloedend wondje aan den 1.middelvinger, doch werkte
aanvankelijk door. Een week later, op Woensdag 26 Februari
werd de vinger dik, rood en pijnlijk. Vrijdag 28 Februari werd de H.
in het ziekenhuis opgenomen. De chirurg heeft hem op meerdere
plaatsen in den 1. middel vinger gesneden; de pezen waren echter
reeds veretterd. Op 31 Maart 1936 was de vinger zoover genezen,
dat hij zijn werk gedeeltelijk hervatten kon. De 1.middelvinger
was stijf gebleven. De H. is direct weer begonnen zich in het melken
te oefenen. Thans heeft hij van zijn stijven l.middelvinger bij het
boerenwerk geen hinder meer, melken gaat ook wel. Hij kan de
koeien met zijn invalide l.hand niet zoo goed uitmelken; de kracht
van zijn l.hand is iets verminderd.

Onderzoek:

Beide handpalmen fhnk beëelt. Aan weerszijden van de l.middel-
vinger bevindt zich een litteeken. L.middelvinger staat in eind-
gewricht stomphoekig gebogen. Passief komen alle vingers in de
handpalm. Bij het maken van een vuist buigt l.middelvinger goed
in grondgewricht, niet in eind- en middelgewricht. De top l.middel-
vinger blijft 5 cm. van de handpalm. Hij kan den top l.middelvinger
wel dicht bij de handpalm brengen, tot op 1 a 2 cm., maar dan zet hij
bij het maken van een vuist den l.middelvinger klem tusschen
wijsvinger en ringvinger gesteund door duim en buigt aldus het
middel- en eindlid middelvinger mee. Er bestaat misschien een
lichte atrophie van de kleine handspieren links.

Omvang r.onderarm = 27, 1. = 27.

Knijpkracht r.hand = 110, 1. = 80.

Practisch onderzoek:

Dit onderzoek, ingesteld op 19 Januari 1937 door 2 geschoolde
melkers, luidt als volgt.

Wij zagen getroffene een tweetal koeien melken. De eerste koe
gaf ± 4 liter en was goed te melken. Zij werd voor regelmatig

7nbsp;97

-ocr page 102-

Foto's geval 20.

gemolken; bij de achterkwartieren kwam de l.hand echter achteraan.
De tweede koe gaf ± 6 a 7 liter; dit dier werd zoowel achter als
voor vlot en regelmatig gemolken, de l.hand kwam hier niet achter-
aan. Het melken, dat door ons werd gezien, gaf een goeden indruk.
Er is bij dezen getroffene wellicht een geringe invahditeit voor
melken aanwezig, zeker niet hooger dan 10%. De werkgever heeft,
hoewel getroffene nu reeds maanden melkt, in het geheel geen

-ocr page 103-

klachten over wankante koeien, koeien met zieke kwartieren of
knoopen in de tepels, hetgeen er op wijst, dat de koeien door
getroffene goed worden gemolken.

Ik heb op 11 Maart 1937 getroffene bij den boer B. te K. opgezocht
en hem zien melken. Hij had geen gemakkelijk te melken koe,
waarvan ik mij persoonlijk heb overtuigd. Alvorens na te gaan,
of bij een stijven middelvinger invaliditeit voor den melkarbeid
aanwezig is, dient de functie van den middelvinger bij het melken
in de volle hand nagegaan te worden (zie Hoofdstuk II, Techniek
van het melken).

Door de aanwezigheid van den stijven l.middelvinger wordt
bij het maken van een vuist de ruimte tusschen ring- en wijs-
vinger te groot om een geheel normale en gelijkmatige kracht
op den tepel uit te oefenen. Bij het melken in de volle hand wordt
op de plaats van den tepel, waar normaal de middelvinger knijpt,
geen druk uitgeoefend. Heeft getroffene zich zoo goed mogelijk
aangepast, dan komt hij hieraan tegemoet, door bij het maken
van een vuist tijdens het melken den wijsvinger en den ringvinger
elkander zoo dicht mogelijk te laten naderen, m.a.w. de wijs- en
ringvinger nemen de taak van den middelvinger zoo goed mogelijk
over. Dit verschijnsel was bij getroffene duidelijk zichtbaar.
Doordat de middelvinger uitgeschakeld is, wordt dus de knijpkracht
en het knijpende vlak op den tepel eenigszins kleiner. Het gevolg is,
dat de stralen met de invalide hand gemolken, iets korter en dunner
zijn dan normaal. Ook dit was bij getroffene, echter alleen bij een
moeilijk te melken koe, zichtbaar.

Conclusie:

Met een stijven middelvinger is dus door oefening te bereiken,
dat weer een normaal aantal koeien per keer kan worden gemolken.
Het ongeval had plaats op 17 Februari 1936; getroffene heeft
nu reeds 3 maanden de grootst mogelijke aanpassing bereikt.
Dit heeft hij na hervatting van den melkarbeid in | jaar gedaan
gekregen.

Aangezien de stralen met de invalide l.hand gemolken, althans
bij moeilijk te melken koeien, korter en dunner zijn dan normaal
het geval is, zal de tijd, noodig om een koe uit te melken, grooter
zijn. Worden normaal ongeveer 6 koeien per uur gemolken, dan
melkt hij ongeveer 4 a 5 koeien per uur. Bovendien ondervindt
getroffene meer last bij zeer zwaar te melken koeien. Hierbij is
meer knijpkracht noodig. Deze kracht is bij de hand met een stijven

-ocr page 104-

1. middelvinger verminderd. Bij P. de H. was te zien, dat bij zwaar
te melken koeien de l.hand iets achteraan kwam. Getroffene moet
er op letten de koeien niet onkant te melken. Hij kan hiervoor
zorg dragen, door bij zeer zwaar te melken koeien het kwartier, met de
invahde hand gemolken, na te melken met de normale hand;
dit vereischt eveneens iets meer tijd. Ook kan hij onkant melken
voorkomen door zijn normale hand te regelen naar zijn invalide.

De invaliditeit van een stijven middelvinger kan t.o.v. den
melkarbeid als zoodanig geschat worden op 25%.

Een melker met een stijven middelvinger melkt langzamer,
nl. 1 a koe minder per uur, terwijl het normale aantal koeien
per uur ongeveer 6 bedraagt. In uitsluitend veeteeltbedrijf is de
melkarbeid ongeveer 30 a 40% van den totalen dagelij kschen
arbeid.

De invaliditeit van een stijven middelvinger is op een veeteelt-
bedrijf, t.o.v. den totalen dagelijkschen arbeid J van 30 tot 40%
= ± 10%.

Hierbij dient te worden opgemerkt, dat, tengevolge van een
stijven l.middelvinger voor het boerenwerk, uitgezonderd het
melken, geen invaliditeit aanwezig is.

21. D. P. de ƒ., veehouder te B., oud 62 jaar, vertelt het volgende:

Op 14 Juli 1931 bond hij een koe aan een omrastering van
prikkeldraad vast. Hierbij kreeg hij een prik in zijn l.middelvinger.
Na verloop van enkele dagen werd de vinger dik en pijnlijk. Op
17 Juli 1931 moest hij het werk staken en zich onder behandeling
van den dokter stellen, die een sneedje in den vinger gaf. Den
volgenden dag was de vinger zoo gezwollen, dat zijn huisarts het
raadzaam achtte, hem naar den chirurg te verwijzen. Deze nam hem
in het ziekenhuis op en sneed op meerdere plaatsen in zijn vinger.
4 Augustus 1931 mocht hij het ziekenhuis verlaten. Zijn l.middel-
vinger was stijf en op de palmzijde van het grondlid bevond zich
een fistel. Op 24 Augustus 1931 kon hij zijn arbeid gedeeltelijk
hervatten. 5 October 1931 heeft de chirurg de fistel geopereerd
en een dood stuk pees verwijderd. Hij moest opnieuw zijn werk
volledig staken. 19 October 1931 was de wond gesloten en heeft
hij zijn arbeid grootendeels hervat. Op dien datum is hij zich in het
melken gaan oefenen. 2 Mei 1932 was hij in staat een normaal
aantal koeien te melken. Hij melkt thans alle koeien, zoowel
zwaar als licht te melken beesten, echter langzamer dan voor zijn
ongeval. Op zijn bedrijf zijn 15 melkkoeien, waarvan hij er in den

-ocr page 105-

regel 5 per keer melkt. Nu en dan worden door hem 7 koeien
per keer gemolken. Hij melkt de koeien goed uit; zij worden niet
wankant. Hij regelt zijn normale r.hand naar zijn invahde l.hand.
Bij zwaar te melken koeien ondervindt hij eenigen last van zijn
invalide l.hand. Voor deze dieren is veel knijpkracht noodig en
juist deze is bij zijn invalide l.hand eenigszins verminderd. De
overige werkzaamheden op zijn veeteeltbedrijf kan hij zonder
bezwaar verrichten.

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. Op palmzijde grondlid l.middel-
vinger een 2 cm. lang litteeken. Het middelgewricht
l.middelvinger
is verdikt. L.middelvinger staat in middelgewricht 125° en in eind-
gewricht 150° gebogen. L.middelvinger buigt actief normaal in
grondgewricht, niet in middel- en eindgewricht. Passief buigt
l.middelvinger in middel- en eindgewricht normaal. Bij het maken
van een vuist blijft top l.middelvinger 3 cm. van de handpalm
verwijderd.

Omvang r.onderarm = 26|, 1. = 26.

Knijpkracht r.hand = 75, 1. = 65.

Practisch onderzoek:

Op 9 Juli 1938 is door een melker en mij een onderzoek ingesteld.
Wij zagen D. P. de J. in stormachtig weer twee koeien melken.
De eerste, die licht te melken was en fhnk ontwikkelde tepels had,
gaf 6 à 7 liter en werd in 7 minuten in de volle hand gemolken.
De invahde l.hand bleef niet bij de normale r.hand achter. De
stralen waren bij de invalide l.hand even dik en lang als bij de
normale r.hand. Tijdens het melken in de volle hand drukte het
grondhd van den l.middelvinger op den tepel; middel- en eind-
gewricht stonden van de speen af en oefenden dus geen druk uit.
De tweede koe was zwaar te melken en had kortere spenen. Het
dier gaf 5 à 6 liter en werd in 7 minuten regelmatig gemolken.
De J. deed dit afwisselend in de volle hand en strippend tusschen
duim en wijsvinger. De invalide l.hand bleef ook nu niet bij de
normale r.hand achter. Evenals bij de eerste koe, oefende alleen
het grondhd van den l.middelvinger bij het melken in de volle
hand druk uit, terwijl middel- en eindhd van den l.middelvinger
van den tepel verwijderd bleven. Het namelken van beide koeien
leverde geen bezwaar op. De benoodigde tijden waren wat te
groot; deels was dit waarschijnlijk het gevolg van den invahden

-ocr page 106-

l.middelvinger, deels van het ongunstige weer, waardoor de koeien
de melk minder goed lieten schieten. Na het ongeval molk D. P. de
J. langzamer dan voor het ongeval. Hij heeft een vergelijking ge-
maakt tusschen de snelheid van hemzelf en zijn knecht. Wel is waar
is het verschil niet geheel en al op rekening van zijn stijven l.middel-
vinger te schrijven; aangezien hij niet onbelangrijk ouder is dan
zijn knecht, zal het verschil in leeftijd eveneens van invloed zijn.

-ocr page 107-

Tijdens de vergelijkingsproef gaven de koeien meer melk dan op
9 Juli 1938 het geval was. Uit de proef bleek, dat D. P. de J. voor
het melken van licht te melken koeien 2 en van zwaar te melken
koeien 3 a 4 minuten meer noodig heeft dan zijn knecht.

Conclusie:

Uit de verklaring van getroffene en uit het practisch onderzoek
bhjkt duidelijk, dat een melker met een stijven middelvinger,
welke normaal in het grondgewricht en niet in het middel- en eind-
gewricht buigt, door oefening kan bereiken, dat hij in staat is een
normaal aantal koeien goed te melken. In dit geval geschiedt
het melken langzamer dan voor het ongeval. De practische invalidi-
teit is met 10% eerder over- dan onderschat. De duur der grootst
mogelijke aanpassing bedroeg hier 6 a 7 maanden na hervatting
van den melkarbeid.

22. ƒ. W., veehouder te T., oud 45 jaar, vertelt het volgende:

In December 1927 kreeg hij 's nachts een heftige pijn in den
1.middelvinger. Deze werd dik en rood. Hij weet niet, hoe hij aan de
ontsteking gekomen is. Hij had zich niet verwond, althans er niets
van gemerkt. Hij heeft zich vrijwel direct onder geneeskundige
behandeling van zijn huisarts gesteld. Deze zond hem naar den
chirurg, die hem niet in den vinger gesneden heeft. Na genezing van
de ontsteking bleek de 1.middelvinger stijf te zijn en sindsdien is deze
toestand niet veranderd.

Ongeveer 3 maanden na genezing heeft hij het werk, behalve
melken, gedeeltelijk hervat. Aanvankelijk had hij zeer weinig
kracht in den l.arm; hij was niet in staat een emmer in de l.hand
te dragen. Langzamerhand nam de kracht weer toe, doch het
duurde ongeveer een half jaar, voordat zij dusdanig was, dat hij
zich in het melken kon gaan oefenen. Dit ging al dadelijk behoorlijk
goed. Het moest eerst wat wennen; aanvankelijk zocht hij de ge-
schiktste beestjes uit. Al spoedig molk hij weer een normaal aantal
koeien; thans gewoonlijk 8, maar soms ook wel 10 a 13 per keer.
Als de spenen dicht bij elkaar staan, ondervindt hij van den
stijven 1.middelvinger eenigen last. Hij stoot in dat geval met
den stijven 1.middelvinger nu en dan tegen den uier. Ook zwaar te
melken koeien leveren hem eenige moeite op en vergen iets meer
tijd. Bovendien melkt hij met de l.hand meer tusschen duim en
wijsvinger. Normaal te melken koeien melkt hij zonder eenig
bezwaar, niet wankant en er ontstaan geen knoopen in de tepels.

-ocr page 108-

Onderzoek:

Beide liandpalmen gelijkelijk flink beëelt. Op palmzijde l.middel-
vinger een litteeken 5 cm. lang. De l.middelvinger vnl. middel-
en eindlid eenigszins atrophisch. Bij het maken van een vuist
buigt l.middelvinger normaal in grondhd, niet in middel- en eind-
gewricht. Passief buigt l.middelvinger 45° in middelgewricht,
het eindgewricht is ankylotisch. De overige vingers bereiken bij
het maken van een vuist handpalm goed. Er bestaat geen spier-
atrophie van den 1.onderarm.

Omvang r.onderarm = 26, 1. = 26.

Knijpkracht r.hand = 110, 1. = 95.

Practisch onderzoek:

Op 6 November 1937 is door een geschoold melker en mij een
onderzoek ingesteld. J. W. molk een koe, die pas had gekalfd,
goed in de volle hand. De taak van den invahden l.middel-
vinger werd overgenomen door den l.wijs- en ringvinger. Dit
geschiedde, doordat J. W. bij het maken van een vuist den 1.wijs-
en 1.ringvinger elkaar zoo dicht mogelijk liet naderen, waardoor
de ruimte, die tengevolge van den stijven l.middelvinger ontstond,
zoo klein mogelijk werd. Aldus ontstond op de plaats, waar normaal
de l.middelvinger op den tepel drukt, geen hiaat, waar op den
tepel geen druk werd uitgeoefend. Het grondhd van den stijven
l.middelvinger oefende eveneens druk op den tepel uit. Een opening
in de vuist, waar normaal de middelvinger op den tepel drukt,
werd op deze wijze voorkomen, de melk kon niet terugvloeien.
Een enkele maal stripte J. W. tusschen l.duim en l.wijsvinger,
echter niet overmatig vaak en niet meer dan met de normale
r.hand. Ook dit strippen werd goed gedaan. J. W. molk de nieuw-
melkte koe, die 7 liter gaf, in 6 minuten. Verschil tusschen de stralen
met de invalide l.hand en de normale r.hand gemolken was niet
zichtbaar.

Conclusie:

J. W. (patroon) melkt een normaal aantal koeien goed zonder
eenige zichtbare invahditeit. Alleen bij het melken van de moeilijkste
beesten heeft hij eenige moeite; de benoodigde tijd is eenigszins
grooter dan normaal. De practische invaliditeit van dezen patroon
voor den melkarbeid, tengevolge van zijn stijven l.middelvinger,
is hier zeer gering. In het algemeen melkt een melker met een
stijven middelvinger langzamer dan normaal. Is ongeveer 6

-ocr page 109-

TT.- -. ï^r

koeien per uur normaal, dan melkt hij ± 1 koe per uur
minder. Dit was echter bij dezen patroon niet het geval; hij molk
een pas gekalfde koe, die de melk slecht liet schieten, in 6 minuten.
Alleen moeilijk te melken koeien gingen langzamer.

In een uitsluitend veeteeltbedrijf is de melkarbeid 30—40% van
de totale dagtaak. 25% invaliditeit t.o.v. den melkarbeid
als zoodanig geeft däär t.o.v. de totale dagtaak een invalidi-

-ocr page 110-

teit van i van 30—40% = 10%. Hierbij dient opgemerkt
te worden, dat tengevolge van een stijven middelvinger geen prac-
tische invaliditeit voor het overige boerenwerk aanwezig is. 25%
invahde voor den melkarbeid is deze patroon zeker niet. Zijn
practische invahditeit is dus zeer gering en ligt beneden 10%.

Indien J. W. een arbeider was, zou het desnoods mogelijk zijn,
dat hij voor zijn patroon uitsluitend moeilijk te melken koeien
moest melken. Dit zou dan langzamer dan normaal geschieden
en in dat geval zou de practische invahditeit voor den melkarbeid
gesteld kunnen worden op 25%, dit is 10% van den totalen dage-
lij kschen arbeid.

23. 5. /. B., veehouder te O., oud 41 jaar, vertelt het volgende:

Op 30 April 1930 wierp hij palen van den zolder in de schuur.
Eén paal draaide hem daarbij in de handen. Een spijker verwondde
zijn l.middelvinger, doch hij bleef aan het werk. Na twee dagen
moest hij dit echter staken; de vinger werd rood, dik en pijnlijk.
De huisarts heeft hem naar den chirurg gezonden, die hem in den
vinger gesneden heeft. Deze is stijf gebleven. Begin Juni 1930
waren de wonden gesloten. Hij is toen direct begonnen zich
in het melken te oefenen. Hierbij hield hij den invahden vinger
rechtuit om de toppen van wijsvinger en ringvinger zooveel mogelijk
naast elkaar te krijgen. De kracht in de l.hand was eerst onvoldoende.
Het melken ging langzaam aan beter. De grootste moeilijkheid
ontstond bij de koeien, die zwaar te melken zijn, d.w.z. bij koeien
met gespannen uiers en korte, kleine spenen. In October 1930
was de oefening zoover gevorderd, dat hij alle werk op gewone
wijze kon verrichten. Alleen met melken bleef hinder bestaan.
Een jaar daarna had de aanpassing zoo goed mogelijk plaats gehad;
sindsdien is er geen verbetering bij het melken meer waar te nemen.
Het letsel bleek van blijvenden aard te zijn. De l.middelvinger
bleef stijf.

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. De l.middelvinger staat in hchten
buigstand. Weerszijden l.middelvinger drie nauwelijks zichtbare
htteekens. L.middelvinger buigt normaal in grondgewricht. Buigt
niet actief in middel- en eindgewricht. Buigpezen uitgestooten.
Bij het maken van een vuist bereiken overige vingers handpalm
goed. Geen atrophie.

Omvang r.onderarm = 28, 1. = 27|.

Knijpkracht r.hand = 105, 1. = 90.

-ocr page 111-

Foto's geval 23.

Practisch onderzoek:

Het practisch onderzoek op 26 Augustus 1936 door een geschoold
melker en op 4 October 1936 door mij persoonlijk ingesteld, gaf
het volgende resultaat.

De veehouder heeft op zijn bedrijf 25 koeien. Er wordt door drie
personen gemolken nl. door den boer zelf, zijn dochter en een
inwonenden knecht. De veehouder melkt 8 a 9 koeien per keer.
Hij heeft in onze tegenwoordigheid twee koeien, die licht te

-ocr page 112-

melken waren (hiervan hebben wij ons persoonlijk overtuigd),
gemolken, en deed dit in de volle hand. Naar de r.hand ziende,'
konden wij zeer goed constateeren, dat de koeien gemakkelijk
te melken waren. De l.hand gaf echter den indruk, dat wij met
moeilijk te melken koeien te doen hadden, m.a.w. wij konden
constateeren, dat de patroon met de l.hand meer moeite had dan
met de r.hand. Eveneens waren de stralen, uitgemolken met de
l.hand iets korter dan die met de r.hand. Het gevolg was dan ook,
dat de kwartieren, die met de r.hand uitgemolken werden, eenigszins
eerder leeg waren dan die met de l.hand uitgemolken. De l.hand
kwam echter niet noemenswaard na.

Conclusie:

Door de aanwezigheid van den stijven middelvinger wordt bij
het maken van een vuist de ruimte tusschen ring- en wijsvinger
te groot om een geheel normale en een gelijkmatige kracht op den
tepel uit te oefenen. Bij het melken in de volle hand wordt op de
plaats van den tepel, waar normaal de
middelvinger bij melken
knijpt, geen druk uitgeoefend. Heeft getroffene zich zoo goed
mogelijk aangepast, dan komt hij hieraan tegemoet, door bij het
maken van een vuist den wijsvinger en den ringvinger elkander
zoo dicht mogelijk te laten naderen, m.a.w. de wijs- en de ringvinger
nemen de taak van den middelvinger gedeeltelijk over. Dit
verschijnsel was bij getroffene duidelijk zichtbaar. Doordat de
middelvinger uitgeschakeld is, wordt dus de knijpkracht en het
knijpende vlak op den tepel eenigszins minder; het gevolg hiervan
IS, dat de stralen iets korter zijn dan normaal. Dit was bij getroffene
nauwelijks zichtbaar.

Met een stijven middelvinger is dus door oefening te bereiken,
dat weer een normaal aantal koeien kan worden gemolken. Aan-
gezien de stralen van de getroffen hand iets korter zijn, zal de
tijd, noodig om een koe uit te melken, grooter zijn. Worden normaal
± 6 koeien per uur gemolken, dan melkt getroffene ± 4 a 5 koeien
per uur. Bovendien ondervindt hij meer last bij eenigszins moeilijk
te melken koeien. Hierbij is meer knijpkracht noodig. Deze is
nu bij de hand met stijven middelvinger verminderd.

De invaliditeit van een stijven middelvinger kan t.o.v. het
melken, als zoodanig, geschat worden op 25%. Getroffene
molk immers 1 a li koe per uur minder, terwijl het normale aantal
ongeveer 6 bedraagt. Hij had tevens met zwaar te melken koeien
meer moeite. In een uitsluitend veeteeltbedrijf is de melkarbeid

-ocr page 113-

ongeveer 30 tot 40% van den totalen dagelij kschen arbeid. De
invaliditeit van een stijven middelvinger is op een veeteeltbedrijf
t.o.v. den totalen dagelijkschen arbeid ongeveer J van 30
tot 40% of ongeveer 10%. Hier dient opgemerkt te worden,
dat tengevolge van een stijven middelvinger voor het boerenwerk,
uitgezonderd melken, geen invaliditeit aanwezig is. Begin Juni
1930 was bij getroffene het panaritium van den l.middelvinger
zoover genezen, dat met oefenen in melken kon worden aangevangen.
In October 1931 had een zoo groot mogelijke aanpassing plaats
gehad. De aanpassingsduur was dus ongeveer 16 maanden.

De invaliditeit, gelegen in de periode Juni 1930 tot October 1931,
is aan de hand van medische en practische rapporten als volgt geschat:
Datum ongeval tot 12 Juni 1930nbsp;100%

Van 12 Juni tot 20 Juni 1930nbsp;50%

Van 20 Juni tot 21 Juh 1930nbsp;40%

Van 21 Juh tot 1 September 1930nbsp;30%

Van 1 September tot 21 November 1930 30%
Van 21 November tot 1 Juni 1931nbsp;25%

Van 1 Juni tot 6 October 1931nbsp;20%

Op 6 October 1931nbsp;15%

In Augustus 1936 bestaat een blijvende invahditeit van 10%.

24. ƒ. H., veehouder te A., oud 66 jaar, vertelt het volgende:

Ongeveer 17 jaar geleden heeft hij zijn r.middelvinger verwond.
Hij stak zich hierin destijds met de punt van een slagershaak.
Eenige dagen daarna werd de vinger dik, rood en pijnlijk. Hij
kreeg een roode streep op den r.arm en pijn in den r.oksel. Hij heeft
zich toen direct onder behandeling van zijn huisarts gesteld, die hem
meerdere malen in den vinger heeft gesneden. De buigpezen werden
uitgestooten. Na genezing van den ontstoken vinger was hij niet in
staat hem te buigen en te strekken. De vinger stond krom. Sindsdien
is de toestand niet veranderd.

Ongeveer een half jaar na het ongeval is hij weer gaan melken.
Hij was zelf veehouder en kon zich dus goed oefenen. Aanvankelijk
zocht hij de geschiktste koeien uit. Langzamerhand ging het beter.
Spoedig molk hij weer een normaal aantal koeien, nl. 8 per keer.
Koeien met dikke spenen kan hij moeilijk in de volle hand melken,
aangezien hij een zeer dikke speen niet tusschen den invaliden
middelvinger en handpalm kan krijgen. Aangezien hij zelf veehouder
is, kan hij de koeien met zeer dikke spenen door een arbeider laten
melken. Hij melkt echter geregeld mee.

-ocr page 114-

Onderzoek:

Beide liandpalmen in gelijke mate beëelt. Op palmzijde r middel-
vmger een hard, 6 cm. lang litteeken. Tengevolge litteekenretractie
staat r.middelvinger in middelgewricht in buigstand gefixeerd,
zoodat de hoek tusschen grond- en middellid 85° bedraagt. De
r.middelvinger buigt bij het maken van een vuist normaal in grond-
gewricht. De top r.middelvinger bereikt handpalm goed. Actief
buigen in middel- en eindgewricht r.middelvinger niet mogelijk.
Passief is r.middelvinger in middel- en eindgewricht goed te buigen
Actief en passief strekken in het middelgewricht, tengevolge van
litteekenretractie, niet mogelijk. Bij het maken van een vuist
bereiken de overige vingers de handpalm goed.
Er is geen atrophie van de r. armspieren aanwezig.
Omvang r.onderarm = 25|, 1. = 251.
Knijpkracht r.hand = 45, 1. = 50.quot;

Practisch onderzoek:

Op 29 October 1937 is door een geschoold melker en mij een onder-
zoek ingesteld.
J. H. molk in onze tegenwoordigheid een koe die
slanke spenen had, normaal in de volle hand. De stralen van de
invahde r.hand waren even dik, lang en krachtig als die van de
normale l.hand. Dergelijke koeien worden door hem in normalen
tijd gemolken. Bij koeien met bepaald dikke spenen heeft hij moeite
Hij is met in staat dergelijke beesten behoorlijk in de volle hand fe
melken, aangezien de ruimte tusschen den krommen r.middelvinger
en r.handpalm niet groot genoeg is om een dikke speen bij het
maken van een vuist te omvatten. Tot strippen tusschen r.wijsvinger
en r.duim is hij goed in staat.

Conclusie:

Uit het practisch onderzoek en uit de verklaringen van getroffene
bhjkt duidelijk, dat met een r.middelvinger, welke in het middel-
gewricht gefixeerd is in een buigstand van 85°, een normaal aantal
koeien kan worden gemolken. Dit zullen in hoofdzaak beesten
met slanke spenen moeten zijn. Bij dikke spenen heeft hij moeite
Voor het melken van dergelijke koeien met een dusdanigen
invahden r.middelvinger is invaliditeit aanwezig.

Het aantal koeien met uitgesproken dikke spenen is in een vee-
stapel met groot. Een melker met een dergelijken invaliden r middel-
vinger zal in een veeteeltbedrijf steeds een normaal aantal koeien
aantreffen, die hij melken kan. Bovendien, tot strippen tusschen
110

-ocr page 115-

duim en wijsvinger is hij goed in staat, aangezien duim en wijsvinger
geheel intact zijn. De invaliditeit kan gesteld worden op 10%.
De duur der grootst mogelijke aanpassing is hier niet precies
bekend. Getroffene spreekt van eenige weken.

Wanneer wij dit vingerletsel uit een melktechnisch oogpunt
beschouwen, komen wij tot het volgende resultaat.

Een hand met een dergelijken krommen middelvinger is tot de
eerste melkhandeling, nl. het afsluiten van den tepel tusschen

-ocr page 116-

duim en wijsvinger goed in staat, aangezien de functie van deze
vmgers geheel normaal is. De moeilijkheid bij een krommen middel-
vinger schuilt in de tweede melkhandeling, waarbij de middelvinger
zich sluit, zoodat druk op den tepel uitgeoefend wordt; dienten-
gevolge ontstaat in den tepel een druk, waardoor de slotspier
zich ontspant en er melk naar buiten vloeit. Een middelvinger,
die in het middelgewricht in haakschen buigstand gefixeerd is en
normaal in het grondhd buigt, kan bij het maken van een vuist
druk uitoefenen. De tepel moet echter passen in de ruimte tusschen
den krommen middelvinger en de handpalm. Is de speen te dik,
dan is dit niet het geval. Hierdoor is verklaarbaar, dat getroffené
koeien met zeer dikke spenen in de volle hand moeilijk kan melken.

Tot de derde melkhandehng, sluiten van den ringvinger, waardoor
een krachtige uitdrijving verkregen wordt en tot de vierde handeling,
sluiten van den pink, die de werking van den ringvinger ondersteunt,'
is een hand met een dergelijk vingerletsel goed in staat, aangezien
de ringvinger en pink geheel normaal functioneeren.

Getroffene heeft er persoonlijk nooit iets voor gevoeld, het eind-
en middellid van den krommen vinger te laten amputeeren. Hij
ondervindt m.i. bij zijn overige werkzaamheden eveneens last van
dezen vinger.

Indien het eind- en middelgewricht geamputeerd worden, zou de
invahditeit voor den melkarbeid eveneens 10% bedragen. Uit
mijn vorige onderzoekingen is reeds voldoende gebleken, dat de
invaliditeit tengevolge van een stijven middelvinger voor den melk-
arbeid met 10% voldoende gewaardeerd is.

25. C. P., arbeider of een gemengd bedrijf te S., oud 34 jaar, vertelt
het volgende:

In Juh of Augustus 1936 was hij op het land met de zicht-
machine aan het werk, toen deze plotseling weigerde. Terwijl
hij trachtte de stoornis op te sporen, sloeg de motor aan. Het mes
van de zichtmachine sneed een gedeelte van zijn l.middelvinger af;
tevens kreeg hij een diepe snijwond in den top van den 1.wijsvinger!
Zijn huisarts heeft hem direct naar den chirurg gestuurd. Na
verloop van 3 a 4 weken waren de wonden zoover genezen,
dat hij zijn werk gedeeltelijk hervatten kon. Hij heeft nog drié
maanden gewacht, alvorens hij zich in het melken is gaan oefenen.
Zijn patroon heeft hem volop gelegenheid gegeven zich aan deze
arbeid aan te passen. Nadat hij een maand geoefend had, molk

-ocr page 117-

Foto's geval 25.

hij weer goed. Hij melkt thans met den uitwonenden arbeider
samen. De uitwonende arbeider neemt 8 en hij 7 koeien voor zijn
rekening. Als hij 7 beesten gemolken heeft, begint de arbeider met
de achtste koe. Hij melkt dus even vlug als zijn collega, die als een
goed melker bekend staat. Hij melkt de koeien goed uit, de dieren
worden niet wankant. Tijdens het melken in de vohe hand laat hij
bij het maken van een vuist den invahden l.middelvinger er buiten.
De l.wijs- en ringvinger naderen elkaar, waardoor in de vuist

-ocr page 118-

geen opening overblijft. Hij was destijds verzekerd, doch heeft zich
zelf geheel arbeidsgeschikt verklaard voor het melken. Hij is immers
daarvoor practisch niet in het minst invalide.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. L.middelvinger mist eindlid en een
derde gedeelte van het middellid. Bij het m.aken van een vuist
buigt l.middelvinger normaal in grond- en middelgewricht en de top
blijft 11 vingerbreed van de handpalm verwijderd. Er is geen zicht-
bare atrophie.

Omvang r.onderarm = 26, 1. = 25J.

Knijpkracht r.hand = 80, 1. = 75.

Practisch onderzoek:

Bij den veehouder R. R. de J. te S., waar getroffene eenige jaren
werkt, is een onderzoek ingesteld.

Deze deelt mede, dat H. P. drie maanden na zijn ongeval weer is
gaan melken. Na een oefentijd van 3 a 4 weken molk hij weer
goed. Hij melkt thans eiken dag 7 koeien tot zijn volle tevredenheid;
de beesten blijven goed; ze worden niet wankant. Hij beschouwt
H. P. als een goed melker. Practische invaliditeit voor het melken
is zeker niet aanwezig.

Op 29 Januari 1938 is door een melker en mij een nader onderzoek

ingesteld. C. P. molk in onze
tegenwoordigheid 2 koeien, nl.
één met korte en één met lange
spenen. De beesten gaven res-
pectievelijk 4 en 5 liter melk.
Tijdens het melken in de volle
hand liet H. P. bij het maken
van een vuist den invaliden
l.middelvinger er buiten. De
l.wijs- en ringvinger naderden
elkaar, waardoor de ruimte, die
bij het maken van een vuist
door het weglaten van den
l.middelvinger ontstond, opge-
vuld werd. De l.wijs- en ringvin-
ger namen gedeeltelijk de taak
van den invaliden l.middel-
vinger over (zie foto).

-ocr page 119-

Beide koeien werden in een normalen tijd gemolken. Verschil
tusschen de stralen van de invahde l.hand en de normale r.hand,
was niet zichtbaar. De kwartieren waren gelijktijdig uitgemolken
Van een practische invaliditeit was geen sprake.

Conclusie:

Uit het practisch onderzoek en uit de verklaringen van getroffene
en werkgever blijkt duidelijk, dat met een middelvinger, die
1-i lid mist, door oefening is te bereiken, dat geen invahditeit
voor den melkarbeid aanwezig is.

De duur der aanpassing bedroeg hier een maand.

26. B. K., veehouder ie K., oud 78 jaar, vertelt het volgende:

In September 1925 is hij door een ongeval getroffen. Hij
zou een ondergrondsploeg, een z.g.n. woeler, aan een collega
in bruikleen afstaan. Tevoren moest hij de werking ervan
uitleggen. K. nam daarvoor den beitel er uit en plaatste
hem eenigen tijd later omgekeerd in het werktuig. Bij dit
inzetten sneed hij zich in het eindlid van den r.middelvinger.
Het ongeval had op een Dinsdag, 's morgens ongeveer half acht
plaats. Het wondje was onbeduidend en hij schonk er verder geen
aandacht aan. Den Vrijdag daarop werd de vinger dik, rood en pijn-
lijk. Den volgenden dag namen de zweUing en de pijn toe en hij stelde
zich onder geneeskundige behandeling. De vinger werd behandeld
met een vochtig verband. Op den Woensdag van de eerstvolgende
week werd hij door zijn huisarts naar den chirurg verwezen en
in het ziekenhuis opgenomen. Op meerdere plaatsen werd in den
r.middelvinger gesneden. Na een verblijf van 11 dagen in het zieken-
huis werd hij thuis verder behandeld. Hij moest 3 maal per dag
met den vinger in sodawater oefenen; doch deze bleef etteren,
buigen was niet mogelijk. In overleg met den chirurg werd besloten
den vinger weg te nemen. Dit is geschied in Januari 1926. Nadat
de amputatiewond gesloten was, heeft hij het werk hervat. Het
duurde echter wel een jaar, nl. tot Januari 1927, alvorens hij weer
met den melkarbeid begon. Hij molk vrijwel direct 5 koeien,
maar het ging moeilijk. Langzamerhand werd het echter beter.
Hij melkt strippend en in de volle hand alle koeien, dus zoowel met
korte als met lange spenen. Soms voelt hij tijdens het melken pijn
in den r.onderarm, vnl. bij koeien met korte spenen. Van eenige
invloed op het werk is deze pijn echter niet. Hij melkt tweemaal
per week zijn veestapel rond.

-ocr page 120-

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëeh. R.hand mist practisch den
geheelen middelvinger. Kan met overige vingers goede vuist maken.
In de r. handpalm bevindt zich een htteeken 4 cm. lang. Geen zicht-
bare atrophie van de r.handspieren.

Omvang r.onderarm = 26|, 1. = 26i.

Knijpkracht r.hand = 60, 1. = 80.

Practisch onderzoek:

Op 26 Februari 1937 heeft een geschoold melker K. twee koeien
zien melken. Hij brengt het volgende verslag uit. De eerste koe
gaf ongeveer 11 hter melk per keer. Het was een pas gekalfde koe
met veel zucht in de kwartieren. Zij werd behoorlijk goed door K.
gemolken (koeien met veel zucht in de kwartieren melken altijd iets
moeilijker.) Bij aandachtige beschouwing zou men kunnen zeggen,
dat de straal gemolken met de l.hand iets krachtiger was dan die,
gemolken met de r. hand, doch tenslotte bleek, dat de koe toch niet
noemenswaard onkant was gemolken.

De tweede koe (ook nieuwmelkt) gaf ruim 12 hter melk per keer.
Deze was niet meer zuchtig; zij werd vlot en krachtig gemolken.
Er was veel schuim op de melk en beide stralen waren even krachtig.
Hier bleef de r.hand beshst niet bij de l.hand achter.

Op 1 Mei 1937 heb ik getroffene persoonlijk zien melken. Hij
molk zoowel koeien met korte als met lange spenen met krachtigen
straal; de melk in den emmer schuimde goed. Verschil in de stralen
met de r.hand of l.hand gemolken was niet zichtbaar.

Conclusie:

Uit het onderzoek blijkt, dat het bij volledig gemis van den
middelvinger en het normaal functioneeren van de overige vingers
mogelijk is, zich zoodanig aan te passen, dat practisch geen invahdi-
teit voor den melkarbeid blijft bestaan. In elk geval is hier de
practische invahditeit zoo gering, dat deze niet in procenten kan
worden uitgedrukt en zeker beneden 10% ligt. Het gemis van een
middelvinger is voor den melkarbeid minder ongunstig dan'het
bestaan van een stijven middelvinger, d.w.z. van een middelvinger,
die goed in het grondgewricht maar niet in middel- en eindgewricht
buigt. Bij het melken in de volle hand met een stijven of ontbrekenden
middelvinger nemen de wijsvinger en de ringvinger gedeekelijk
de taak van den middelvinger over. Dit geschiedt, doordat de
melker tijdens het melken den wijs- en ringvinger elkaar zoo dicht
mogelijk laat naderen, waardoor bij het maken van een vuist het
hiaat tusschen wijsvinger en ringvinger zoo klein mogelijk wordt.
Dit is nu bij een hand met totaal gemis van den middelvinger beter

-ocr page 121-

mogelijk, dan bij een hand met een stijven middelvinger. Deze
zit dan min of meer in den weg. Dit is bij vergelijking van de foto's
van de gevallen 20 en 23 duidelijk zichtbaar. Wel is waar is de
knijpkracht van de invalide hand in dit geval eveneens eenigszins
verminderd, doch dit kwam bij het melken niet tot uiting.

De duur der aanpassing bedroeg hier ± jaar.

Verzekerde kreeg het ongeval op 66-jarigen leeftijd; op vrij
hoogen leeftijd heeft hij zich dus met de invalide r.hand aan den
melkarbeid aangepast.

-ocr page 122-

RINGVINGERLETSELS.

27. B. M. P., veehouder te H., oud 48 jaar, vertelt het vol-
gende:

Op 14 Februari 1927 kreeg hij, terwijl hij in den stal aan het
werk was, een trap van een paard tegen zijn r.hand. Er ontstond
een scheurwond in den r.middelvinger, terwijl het grondlid van
den r.ringvinger brak. Direct stelde hij zich onder geneeskundige
behandehng. Half April 1927 was de toestand van de r.hand
dusdanig verbeterd, dat hij zijn werkzaamheden gedeeltelijk her-
vatten kon. Bij het maken van een vuist bereikten de toppen van zijn
r.wijsvinger en r.middelvinger de handpalm goed, de top van den
r.ringvinger bleef echter ver van de handpalm verwijderd; ook
de top van den pink bereikte de handpalm niet geheel. Hij was wel
in staat een koe tusschen duim en wijsvinger te melken; van melken
in de volle hand was echter nog geen sprake.

Half Mei 1927 was de functie van de r.hand zoo zeer verbeterd,
dat hij weer begonnen is zich in het melken in de volle hand te
oefenen. Bij het maken van een vuist bereikten de toppen van de
vingers de r.handpalm goed, uitgezonderd die van den r. ringvinger;
deze bleef 4 cm. van de handpalm verwijderd. Een paar maanden
daarna was de buiging van den r.ringvinger wederom verbeterd.
Bij het maken van een vuist bleef de top ± 1 cm. van de handpalm.
Hij molk weer in de volle hand. Sindsdien is de toestand vrijwel
gelijk gebleven. Op zijn boerderij wordt hoofdzakelijk machinaal
gemolken; in den winter echter minder met de machine en meer
met de hand. Hij belast zich, wanneer met de machine gemolken
wordt, met het namelken, terwijl hij, indien niet machinaal ge-
molken wordt, een normaal aantal koeien met de hand melkt.
Koeien met korte spenen leveren geen bezwaar op, aangezien hij
hierbij in hoofdzaak wijs- en middelvinger gebruikt. Eenig bezwaar
ondervindt hij bij koeien, die moeilijk te melken zijn. Het komt
wel voor, dat hij meent, dat een koe nogal moeilijk te melken is,
doch dat het overige personeel dit vlot kan, zonder dat men opmerkt,
dat zij zwaar te melken is. Hij is in staat alle koeien te melken,
zonder dat zij wankant worden; er ontstaan geen knoopen in de
tepels.

-ocr page 123-

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. Bij nauwkeurige beschouwing
van den middelvinger der r.hand is aan de strekzijde van het grond-
hd een in lengterichting verloopend litteeken zichtbaar. De ring-
vinger kan in het middelgewricht niet volkomen gestrekt worden;
daar blijft een buigstand van ± 155° over. Bij gestrekte hand en
vingers bevindt zich dit gewricht boven de rij der andere vingers.
Het eindgewricht r.ringvinger wordt eveneens niet geheel gestrekt.
Bij het maken van een vui,st blijft top r.ringvinger 1 cm. van de
handpalm verwijderd; de overige vingers bereiken de handpalm
goed. Op X-foto oude fractuur van het grondlid van den r.ring-
vinger. Er is geen atrophie van de kleine handspieren.

Omvang r.onderarm = 26|, 1. = 26-|-.

Knijpkracht r.hand = 75, 1. = 80.

Practisch onderzoek:

Op 10 Juni 1937 heeft een geschoold melker B. M. P. zien melken;
deze deelt het volgende mede. Bij het melken drukken de r.wijs-
en middelvinger goed tegen den tepel aan. Van den r.ringvinger
drukt het grond- en middelhd tegen den tepel. Het eindhd r.ring-
vinger drukt meer tegen den r.middelvinger. B. M. P. oefent dus
bij het maken van een vuist met den r.ringvinger knijpkracht
op den tepel uit. Bij het melken blijft de r.pink iets achter; men ziet
tenminste, dat de top van den r.pink niet krachtig tegen den tepel
aandrukt. B. M. P. schrijft dit toe aan het letsel van den r.ring-
vinger; hij vermoedt, dat de pink als het ware automatisch achter
blijft. Wel kan de r.pink krachtig tegen den tepel worden aangedrukt,
doch dan moet hij hieraan speciaal zijn aandacht schenken. Hij
molk een koe, die ongeveer 8 hter melk gaf, vlot. Bij aandachtige
beschouwing leek de straal met de r.hand gemolken misschien
iets dunner; er was voldoende schuim op de melk. De r.wijs- en
middelvinger kunnen goed worden gebruikt, de r.ringvinger voor
een groot gedeelte. Strippen gaat heel normaal. Bij koeien met korte
spenen heeft P. geen moeite; eenig bezwaar ondervindt hij bij oudere
koeien, die nogal zwaar te melken zijn. Bij moeilijk te melken koeien
is hier sprake van eenige invaliditeit; deze is echter zoo gering, dat
zij niet in procenten is uit te drukken.

Op 18 Juni 1937 heb ik B. M. P. persoonlijk zien melken. Hij
molk een koe met middelgroote tepels in normalen tijd. De stralen
waren bij de r.hand niet dunner dan bij de l.hand. Duidelijk zicht-
baar was, dat het grond- en middellid een voldoende knijpkracht
op den tepel uitoefenden.

-ocr page 124-

Foto's geval 27.

Conclusie:

Uit het onderzoek blijkt, dat met een hand, waarbij bij het maken
van een vuist de top van den ringvinger 1 cm. van de handpalm
blijft, geen practische invahditeit voor den melkarbeid aanwezig is.

Beschouwen wij dit handletsel uit melktechnisch oogpunt. De
eerste handehng bij het melken in de volle hand, het afsluiten van
de tepelholte tusschen duim en wijsvinger, kan ongestoord ge-
schieden; de functie van den duim en wijsvinger is geheel normaal.

-ocr page 125-

De tweede handeling, het sluiten van den middelvinger, waardoor
in het tepelkanaal de melk onder een druk komt te staan, die de
kracht van de slotspier overwint, zoodat melk naar buiten vloeit,
is eveneens goed uitvoerbaar, aangezien de functie van den middel-
vinger volkomen in orde is. De derde handehng, het sluiten van den
ringvinger, waardoor de kracht van de melkuitdrijving vergroot
wordt, is hier eenigszins gestoord, aangezien bij het maken van
een vuist de top van den ringvinger 1 cm. van de handpalm blijft.
Het grond- en middelhd van den ringvinger zijn bij het maken van
een vuist echter in staat een voldoende knijpkracht op den tepel
uit te oefenen. Een ringvinger, die bij het maken van een vuist
1 cm. van de handpalm blijft, kan nog druk uitoefenen. Dit was bij
het melken van P. duidelijk zichtbaar. De straal was bij de r.hand
niet zichtbaar dunner dan die bij de l.hand. De knijpkracht
van de r.hand, met den dynamometer gemeten, was niet noemens-
waard verminderd, nl. r. = 75 en 1. = 80. Tot de vierde handehng,
het sluiten van den pink, die de werking van den ringvinger onder-
steunt, is P. eveneens in staat; de functie van den pink is ongestoord.
Wel is waar sloot zich bij het melken de pink soms niet krachtig
genoeg, doch dat is geen belangrijk bezwaar. Bij korte tepels
valt bij het melken in de volle hand de pink reeds geheel buiten den
tepel en oefent in dat geval geen druk daarop uit. Bij lange spenen
schonk P. meer aandacht aan het sluiten van den pink, waardoor
deze de taak van den ringvinger ondersteunde.

De duur der aanpassing bedroeg hier ongeveer 4 maanden na
werkhervatting.

28. E. B., arbeider op een veeteeltbedrijf te B., oud 73 jaar, vertelt
het volgende:

In April 1928 heeft hij zijn l.ringvinger aan een ijzerdraad om
een pak hooi verwond. Enkele dagen daarna werd de vinger wel
tweemaal zoo dik, rood en pijnlijk. Vervolgens is hij naar zijn huis-
arts gegaan, die hem op meerdere plaatsen in den vinger sneed.
Vijf weken na het ongeval waren de ontstekingsverschijnselen
verdwenen; hij was echter niet in staat den vinger te buigen;
de buigpezen waren uitgeëtterd. Langzamerhand is de vinger krom
gaan staan. Hoewel zijn huisarts het hem verboden had, heeft hij
6 weken na de verwonding het werk hervat; het niets doen hing
hem de keel uit. Hij molk direct weer 14 koeien, zoowel zwaar als
licht te melken beesten. Voor het ongeval was hij een goed melker

-ocr page 126-

en na het ongeval molk hij niet slechter. Hij melkt met zijn invahde
l.hand even krachtig als met zijn normale r.hand in de volle hand,
nu en dan afgewisseld door strippen tusschen duim en wijsvinger,
hetgeen hij voor het ongeval eveneens deed. Bij het namelken onder-
vindt hij geen bezwaar van zijn invaliden 1.ringvinger. Hij melkt
de koeien niet wankant. Thans is hij melker op het veeteeltbedrijf
van de weduwe de B. te B. Hij melkt 10 koeien per keer tot volle
tevredenheid van zijn werkgeefster. De overige werkzaamheden
op het veeteeltbedrijf verricht hij eveneens zonder bezwaar.

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. Op palmzijde grondlid 1.ring-
vinger en handpalm een 5 cm. lang bombeerend litteeken. Tenge-
volge litteekenretractie staat 1.ringvinger in grondgewricht 150°,
in middelgewricht 100° en in eindgewricht 145° gebogen. L.ring-
vinger buigt actief normaal in grondgewricht, niet in middel-
en eindgewricht. Passief buigt l.ringvinger goed in middel- en
eindgewricht. Strekken actief en passief niet mogelijk door
litteekenretractie. Bij het maken van een vuist komt top l.ring-
vinger op handpalm.

Omvang r.onderarm = 26|, 1. = 25^.

Knijpkracht r.hand = 75, 1. = 70.

Practisch onderzoek:

Op 2 Juli 1938 is door een melker en mij een onderzoek ingesteld.
De bedrijfsleider de B., zoon van de eigenares van het veeteelt-
bedrijf, waarop E. B. arbeider is, deelt mede, dat hij zelf een uit-
stekend melker is en E. B. is niet minder goed. Hij heeft op het
bedrijf veel melkers gehad. Er waren er echter niet veel bij, die zoo
goed waren als E. B. Deze melkt de koeien goed uit met krachtige
stralen. Er is geen sprake van, dat zij wankant worden. Wij zagen
E. B. aan den arbeid. De eerste koe was hcht te melken. Het dier
gaf 14 liter en werd door hem in 8 minuten gemolken. De tweede
koe, die 12 liter gaf, was zwaar te melken en werd in 7 minuten
gemolken. Beide werden in de volle hand krachtig en regelmatig
met veel schuim in den emmer gemolken. Nu en dan wisselde hij
het melken in de volle hand af met strippen tusschen duim en
wijsvinger. De straal was bij de invahde l.hand even lang, dik en
krachtig als bij de normale r.hand. E. B. is een goed melker, die
niettegenstaande zijn vingerletsel en zijn vrij hoogen leeftijd rustig
en krachtig melkt.

-ocr page 127-

Foto's geval 28.

Conclusie:

Uit tiet onderzoek en uit de verklaringen van getroffene blijkt
duidelijk, dat met een ringvinger, die in het middelgewricht in
vrijwel haakschen buigstand staat en niet actief in middel- en
eindgewricht gebogen kan worden, door oefening is te bereiken, dat
weer goed gemolken kan worden. Van eenige practische invaliditeit
voor den melkarbeid is in dit geval geen sprake. De duur der
aanpassing bedroeg volgens getroffene slechts een week.

-ocr page 128-

29. A. H., veehouder op een middelgroot bedrijf te S., oud 49 jaar
vertelt het volgende:

Begin September 1936 had hij een zweertje op den Lringvinger
Na eenige dagen kreeg hij hooge koorts. De Lringvinger en 1 hand
werden dik, blauw en pijnlijk. Hij kreeg roode strepen op den arm
en een zwelling in den oksel. Half September 1936 zond de huisarts
hem naar den chirurg. Deze was van meening, dat de ontsteking
van den vinger veroorzaakt was door een koepokinfectie. Er werd
op verschillende plaatsen in den vinger en de handpalm gesneden
Het hielp echter niet; de vinger werd zwart en stierf gedeeltelijk af
De chirurg heeft vervolgens den vinger geamputeerd. Na verloop
van 2 weken mocht hij het ziekenhuis verlaten. Aangezien in de
amputatiewond wildvleesch ontstond, werd de stomp eiken dag
met helschen steen aangestipt. Het heeft 13 weken geduurd,
alvorens hij in staat was zijn werkzaamheden gedeeltelijk
te
hervatten. Tijdens zijn werk beschermde hij de vingerstomp
waarvan het amputatielitteeken nog zeer teer was, met een vinger-
condoom. Begin Februari 1937 heeft hij het melken hervat Hij
molk aanvankelijk alleen hcht te melken koeien en dat ging direct
al tamelijk goed. Half Februari 1937 werd zijn zoon ziek; hij was toen
wel gedwongen alle koeien alleen te melken. Na een oefening van
3 a 4 maanden molk hij weer behoorlijk goed. Thans is de toestand
aldus: Op zijn bedrijf heeft hij in den regel 20 koeien, waarvan hij
er eiken dag 10 melkt. Hij ondervindt van het gemis van den Lring-
vinger practisch geen last; zoowel zwaar als hcht te melken koeien
melkt hij goed. De koeien worden niet onkant en er ontstaan geen
knoopen in de tepels. Zwaar te melken dieren stript hij graag
tusschen wijsvinger en middelvinger, hetgeen echter geen gevolg
IS van zijn handletsel. Voor zijn ongeval molk hij deze eveneens
afwisselend in de volle hand en strippend tusschen wijs- en middel-
vinger. Bij de overige werkzaamheden op zijn bedrijf ondervindt
hij wel eenigen last van zijn invalide l.hand. Hij heeft destijds niet
alleen een ontsteking van zijn Lringvinger, maar ook van de
l.handpalm gehad. De kracht van de l.hand is niet geheel terug-
gekeerd, hetgeen hij vnl. het gevolg acht van de ontsteking van de
l.handpalm. Hij heeft eenige moeite met het opsteken van hooi
en kuilgras en moet dan zorgen geen al te groote hoeveelheden op
de vork te nemen.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. De Lringvinger mist nagenoeg geheel
het eind- en middelhd. Op palmzijde grondlid Lringvinger, en
124

-ocr page 129-

Foto's geval 29.

handpalm een 4 cm. lang litteeken. Huid stomp l.ringvinger
plooibaar en niet drukpijnlijk. Bij het maken van een vuist buigt
stomp l.ringvinger normaal in grondgewricht. De overige vingers
bereiken handpalm goed en krullen daarin normaal om. Er
bestaat een lichte atrophie muis l.duim en pink.
Omvang r.onderarm = 27|, 1. =
Knijpkracht r.hand = 150, 1. = 70.

-ocr page 130-

Practisch onderzoek:

Op 4 Juni 1938 is door een melker en mij een onderzoek ingesteld.
A. H. molk in onze tegenwoordigheid een tweetal koeien. De eerste
koe, die hcht te melken was en 11 a 12 liter gaf, werd in 7 minuten
vlot in de volle hand met veel schuim zeer goed gemolken. De
stralen met de invalide l.hand en de normale r.hand gemolken waren
gelijk. De koe werd niet onkant gemolken. Het namelken geschiedde
eveneens zonder bezwaar. De tweede koe, die zwaar te melken was
en ongeveer 12 liter gaf, molk hij in 8 minuten, afwisselend in de
vohe hand en strippend tusschen wijs- en middelvinger. Zoowel in
de volle hand als strippend werd met flinke krachtige stralen
gemolken. Het namelken leverde eveneens geen bezwaar op. De
invahde l.hand bleef in geen geval achter.

Conclusie:

Uit de verklaringen van getroffene en uit het practisch onderzoek
blijkt duidelijk, dat met een hand, waarvan de ringvinger eind-
en middehid mist, door oefening is te bereiken, dat er practisch
geen invahditeit voor den melkarbeid aanwezig is. A. H. is on-
getwijfeld een goed melker. Wel is waar melkt hij zwaar te melken
koeien afwisselend in de volle hand en strippend tusschen wijs- en
middelvinger, doch deze gewoonte had hij zich reeds aangewend,
vóór hij het letsel van de l.hand kreeg. De duur der aanpassing
bedroeg hier slechts 3 a 4 maanden na hervatting van den melk-
arbeid.

In dit geval bestaat er wel eenige invaliditeit voor het overige
werk op het bedrijf. Wel verricht A. H. practisch alle voorkomende
werkzaamheden, doch het allerzwaarste werk gaat met eenige
moeite gepaard. De invaliditeit is m.i. echter met 10% eerder
over- dan onderschat.

-ocr page 131-

PINKLETSELS.

30. H. R. de V., veehouder te S., oud 32 jaar, vertelt het volgende:

Toen hij 10 jaar was en nog naar school ging, had hij reeds op de
boerderij van zijn vader leeren melken. Op ongeveer 10 a 11-jarigen
leeftijd heeft hij een ongeval gehad. Hij moest destijds in de weide
een stierkalf vangen, pakte het beest beet en deed het de lus
van het hoorntouw om den hals. Het andere eind van het touw
deed hij met een lus om de r.hand. Het stiertje begon te draven,
de lus om zijn r. hand trok aan, gleed van de hand af om den pink
en daardoor werd het eindhd van den r.pink afgeknepen. Hij is
ongeveer 2 maanden onder geneeskundige behandeling geweest;
na herstel is hij direct weer begonnen te melken. Het moest eerst
wat wennen, maar na 1 a 2 weken volgde de aanpassing al spoedig.
Hij kon weer even goed als voorheen alle koeien melken.

Onderzoek:

Beide handpalmen fhnk beëelt. R. pink mist eindhd nagenoeg
geheel. Op top een rudimentair nageltje. R.pink buigt goed in
grond- en middelgewricht. Kan met overige vingers goede vuist
maken. Geen atrophie van de kleine handspieren.

Omvang r.onderarm = 27, 1. = 27.

Knijpkracht r.hand = 120, 1. = 110.

Practisch onderzoek:

Het practisch onderzoek op 7 Mei 1937 door een geschoold melker
en later door mij persoonlijk ingesteld gaf het volgende resultaat.

De V. molk 2 koeien; met beide handen ontstond een krachtige
straal. Verschil tusschen den straal met de r. en l.hand gemolken
was niet te zien. Hij molk vlot een koe met korte en lange spenen.
Hier was een goed melker aan het werk; van eenige invaliditeit
voor den melkarbeid was geen sprake.

Conclusie:

Uit de verklaringen van getroffene en uit het practisch onderzoek
blijkt duidelijk, dat bij gemis van het eindlid van den pink geen
practische invahditeit voor het melken aanwezig is. Melktechnisch
is dit verklaarbaar. De pink speelt hierbij nl. de minst belangrijke
rol. Het sluiten van den pink ondersteunt bij het melken in de

-ocr page 132-

Foto's geval 30.

volle hand slechts gering de uitdrijvende werking door den middel-
en ringvinger. Wanneer de hand den tepel zoo hoog mogelijk omvat,
valt bij eenigszins korte spenen de pink normaal buiten den tepel
en kan deze dus daarop geen knijpkracht uitoefenen.

De duur der aanpassing voor den melkarbeid is bij een dergelijk
pinkletsel zéér kort en kan na genezing van de wond op één
week gesteld worden.

-ocr page 133-

31. H. V., rustend veehouder sedert 3 jaren te W., voordien vee-
houder gedurende
34 jaren te O., oud 69 jaar, vertelt het volgende:

Op 17-jarigen leeftijd, dus 52 jaar geleden, heeft hij de fijt in den
r.pink gehad. Hij weet niet precies, hoe de pink ontstoken is geraakt.
Op een boerderij krijgt men dikwijls barstjes en schrammetjes in
de vingers, zonder dat hieraan de noodige aandacht geschonken
wordt. De fijt kreeg hij in April 1885. De pink werd dik, rood en ging
open; er kwam veel etter uit de wond. Hij is destijds niet naar een
dokter geweest. Gedurende 3 weken heeft hij niet gewerkt, daarna
het werk gedeeltelijk hervat. De r.pink stond krom en kon niet
gebogen worden; de pezen waren uitgeëtterd. Sindsdien is de
toestand niet veranderd.

Een maand na het ontstaan van de fijt heeft hij het melken hervat.
Na een week van oefening molk hij weer als vroeger. Hij heeft het
melken op 8-jarigen leeftijd geleerd en dit sindsdien geregeld
gedaan. Hij melkt alle koeien, zoowel zwaar als hcht te melken
beesten. Last van wankante koeien heeft hij niet gehad. Op zijn
boerderij molk hij eiken dag 8 a 10 koeien per keer. Sinds hij rustend
veehouder is, melkt hij dikwijls op de boerderij van zijn zoon.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. Op palmzijde grondhd r.pink een
litteeken. De r.pink staat in middelgewricht in buigstand van
100° door litteekenretractie. Actieve buiging in middelgewricht
niet mogelijk, aangezien de buigpezen uitgestooten zijn. Passieve
buiging in middelgewricht aanwezig. Het eindhd staat in buigstand
van 140° en is ankylotisch. Bij het maken van een vuist bereikt
top r.pink handpalm goed. De overige vingers zijn geheel intact en
krullen bij het maken van een vuist normaal in handpalm om.

Er is geen atrophie van de r.onderarmspieren.

Omvang r.onderarm = 30, 1. = 29|.

Knijpkracht r. hand = 70, 1. = 75.

Getroffene is linkshandig.

Practisch onderzoek:

Op 20 December 1937 is door een melker en mij een onderzoek in-
gesteld. Wij zagen H. V. bij den veehouder
R. J. te N. bezig. H. V.
molk een koe, welke goed te melken was en ongeveer 10 liter melk gaf,
uitstekend in 6 minuten. De invalide r.hand bleef niet bij de normale
l.hand achter. Er werd regelmatig met krachtige stralen en veel
schuim op de melk gemolken. Strippen werd geheel normaal verricht.

-ocr page 134-

Foto's geval 31.

Tijdens het melken in de vohe hand drukte de invahde r.pink op
de speen.

Hier dus een geval van een vingerletsel, dat gedurende den melk-
arbeid niet wordt opgemerkt, aangezien de handehng, van den
pink vereischt, vrijwel normaal kan geschieden. H. V. verklaarde
thans eveneens uitdrukkelijk, dat hij ahe koeien goed en normaal
kan melken, zoowel koeien met lange tepels als met korte.

-ocr page 135-

Conclusie:

Uit de verklaring van getroffene en uit het practisch onderzoek
blijkt duidelijk, dat tengevolge van een pink, die in het middel-
gewricht actief niet buigt en in dat gewricht in vrijwel haakschen
buigstand staat, terwijl het eindgewricht ankylotisch is, doch actief
normaal in het grondgewricht buigt, geen practische blijvende
invahditeit voor den melkarbeid aanwezig is.

De duur der aanpassing bedroeg hier ongeveer twee weken na
het begin der werkhervatting.

32. ƒ. H., rustend veehouder te R., oud 63 jaar, vertelt het vt.^.......

Hij is thans gedurende 4 jaar rentenier; voor dien tijd is hij 35
jaar veehouder geweest, aanvankehjk op een klein, later op een
groot bedrijf. Ongeveer 15 jaar geleden bemerkte hij, dat er dikke
strengen in zijn handpalm ontstonden en zijn pinken en ringvingers
krom gingen staan. De pink en ringvinger van de r.hand staan
krommer dan die van de l.hand. De laatste 10 jaar is de toestand
niet veel verergerd. Hij heeft op zijn boerderij geregeld gemolken,
zoowel hcht als zwaar te melken koeien en wel 10 ä 14 stuks per
keer. Van zijn handletsels ondervindt hij, niet alleen bij het melken,
doch ook bij het overige werk, niet den minsten last. Hij is een
goed melker.

Onderzoek:

Beide handpalmen in gelijke mate beëelt. In beide handpalmen
zijn vnl. aan pinkzijde harde strengen voelbaar. De r.pink is in
grondgewricht 115°, in middelgewricht 130° gebogen. De r.ring-
vinger staat in grondgewricht in buigstand van 165°, in middel-
gewricht van 145°. De l.pink is in grondgewricht 160°, in middel-
gewricht 140° gebogen. De l.ringvinger kan vrijwel normaal
gestrekt worden. Er is geen atrophie van de onderarmspieren.
J. H. heeft een Dupuytrensche contractuur.

Practisch onderzoek:

Op 10 September 1938 is door een melker en mij een onderzoek
ingesteld. J. H. molk in de volle hand een koe, die tamelijk goed
te melken was en 11 liter gaf, in 7 minuten. Het dier werd regelmatig
met krachtige stralen en veel schuim op de melk gemolken. Van
onkant melken was geen sprake.

-ocr page 136-

Conclusie:

Uit de verklaring van J. H. en het practisch onderzoek blijkt
duidelijk, dat een dergelijke Dupuytrensche contractuur geen
practische invahditeit voor den melkarbeid geeft.

-ocr page 137-

33. K. V., veehouder te R., oud 53 jaar, vertelt het volgende:

Het letsel aan de linkerhand heeft hij op 19-jarigen leeftijd ge-
kregen. Hij was in den nacht van 31 December 1901 op 1 Januari
1902 aan het zgn. „Nieuwjaarsschietenquot; met een pistool geladen
met los kruit en een prop papier. Hij wilde het vuurwapen,
dat hij in de r.hand had, met de l.hand laden. Onverwachts
ging het af. Zijn l.pink werd verbrijzeld en hij kreeg ver-
wondingen aan de l.palm en den handrug. De l.pink, die nog slechts
door middel van de buigpezen aan de hand bevestigd was, werd
door zijn huisarts verwijderd. Ongeveer twee maanden na het
ongeval waren de wonden gesloten. Hij is toen begonnen zich in het
werk te oefenen. Aangezien hij destijds in het bedrijf van zijn vader
werkte, kreeg hij daarvoor prachtig de gelegenheid. Hij is gelijktijdig
begonnen zich in het spitten en melken te oefenen. De knijpkracht
in de l.hand was aanvankelijk nog gering. Hij had, zooals
hij gewoon was, de l.hand beneden aan de schop, de r.hand
boven. Hij kon moeilijk een schop met aarde in de l.hand houden.
Daarom plaatste hij nu de invahde l.hand boven aan de schop en
de r.hand beneden, waarna het veel beter ging. Hoewel de 1 hand
eerst nog wat gevoelig was, kon hij binnen enkele dagen weer vrij
goed spitten. Bij het melken waren de vingers van de l.hand eerst
wat stijf. Hij kon geen goede vuist maken. Langzamerhand werd
dit beter. Nadat hij zich drie tot vier weken geoefend had, kon hij
zijn melkarbeid als voorheen verrichten. Hij ondervond niet den
minsten hinder en molk weer als de beste, zoowel hcht als zwaar
te melken koeien, koeien met groote en kleine spenen. Hij heeft
thans een eigen veehoudersbedrijf en melkt 's morgens en 's avonds
en gewoonlijk niet de gemakkelijkst te melken koeien.

Onderzoek:

L.hand mist pink geheel. L.handpalm vertoont aan pinkzijde
een diep litteeken 6 cm. lang. Op l.handrug, eveneens aan pinkzijde,
een litteeken 4 cm. lang. Tengevolge van htteekenretractie staat
Lringvinger in hchten buigstand. Kan met overige vingers goede
vuist maken. Knijpkracht l.hand is vrijwel gelijk r.hand.

Practisch onderzoek:

Het practisch onderzoek, ingesteld op 9 Juli 1936 door een ge-
schoold melker en mij, gaf het volgende resuhaat.

Getroffene molk in onze tegenwoordigheid twee koeien in de
volle hand. Eén was licht te melken. Deze werd buitengewoon

-ocr page 138-

Foto's geval 33.

vlot gemolken met krachtige stralen. Onderscheid tnsschen 1.-
en r.hand was niet te zien. Getroffene heeft ook een koe ge-
molken, die niet als gemakkelijk te melken kon worden beschouwd.
Wij hebben ons hiervan persoonlijk overtuigd. Bij deze koe was
een behoorlijke knijpkracht noodig; ook zij werd echter zeer goed
in de volle hand, zonder strippen, met krachtige stralen gemolken.
Ook hier geen verschil tusschen 1. en r.hand. Hij stripte nooit.

-ocr page 139-

Conclusie:

Deze getroffene lieeft zicli volkomen aangepast. Hij ondervindt
niet den minsten hinder, noch eenige schade, wat hij zelf ook zegt.
Hij melkt als de beste. Het ontbreken van den pink geeft geen
aanleiding tot blijvende invahditeit bij melken. De duur der
aanpassing kan geschat worden op ± 3 weken na genezing der
wonden, d.w.z. na het begin der werkhervatting.

-ocr page 140-

GECOMBINEERDE VINGERLETSELS.

34. 5. O. /., veehouder te W., oud 55 jaar, vertelt het volgende:

Ongeveer 20 jaar geleden heeft hij zijn l.pols verwond. Hij
wilde in de schuur van zijn boerderij een kist, gevuld met lijnkoeken,
tegen den muur schuiven. De kist stond onder een raam. Een uit-
einde greep hij met de r.hand vast; om meer kracht met deze hand
te kunnen uitoefenen, plaatste hij de l.hand voor steun in de venster-
bank. Tijdens het tillen gleed zijn l.hand uit. Hij viel voorover en
sloeg daarbij met de l.hand door het glas. In de pols ontstond een
groote, diepe, sterk bloedende wond. Zijn knecht bond zijn l.arm
met een touw af en haalde direct den huisarts, die hem naar het
ziekenhuis bracht. Hier constateerde de chirurg, dat verschillende
buigpezen doorgesneden waren. Hij meent zich te herinneren, dat er
8 stuk waren. De chirurg heeft deze gehecht. Getroffene is ongeveer
2 weken in het ziekenhuis geweest. Drie maanden na het ongeval
was hij in staat zijn werk gedeeltelijk te hervatten. Melken ging nog
niet. Hij kon wel een vrij goede vuist met de l.hand maken, maar de
knijpkracht was nog lang niet normaal. Vier maanden na het
ongeval heeft hij het melken hervat. Aanvankelijk ging het moeilijk;
ongeveer een jaar na het ongeval was hij echter weer in staat goed
te melken. Hij kon weer een goede vuist met de l.hand maken en
de knijpkracht was teruggekeerd. Thans is de toestand van de
l.hand aldus: Hij kan bij het maken van een vuist de toppen van
de vingers in de handpalm brengen. Het eindhd van den l.pink,
ring- en middelvinger kan hij niet buigen. Bij gestrekte hand wijst
de l.pink naar buiten. Er is beslist geen practische invahditeit
meer aanwezig.

Onderzoek:

Twee vingerbreed boven palmzijde l.pols een eenigszins in-
getrokken circulair htteeken. Dit is aan de buigpezen vergroeid.
Bij buigen en strekken van de vingers beweegt het litteeken mee.
Bij gestrekte hand staat l.pink in abductie. L.pink is in middel-
gewricht gebogen. L.ring- en middelvinger staan in zeer hchten
buigstand. Actief en passief strekken van l.pink, ring- en middel-
vinger niet mogelijk door vergroeiing van de buigpezen met

-ocr page 141-

Jt L

Foto's geval 34.

litteeken pols. Bij het maken van een vuist bereiken toppen vingers
l.hand de handpalm. De l.pink, ring- en middelvinger krullen bij
het maken van een vuist niet in handpalm om, aangezien de
buiging in eindgewrichten actief niet mogelijk is, passief wel.
De functie van de pezen van de m.flexor digitorum profundus is
niet geheel intact. Er is vrijwel geen atrophie van de 1.onder-
armspieren aanwezig.
Omvang r. onderarm = 27|, 1. = 26J.
Knijpkracht r.hand = 75, 1. = 95.

-ocr page 142-

Practisch onderzoek:

Op 20 December 1937 is door een geschoold melker en mij een
onderzoek ingesteld. Wij zagen S. O. J. op de boerderij van zijn
zoon R. J. te W. een koe melken, die ongeveer 11 liter melk gaf
Het dier had ongeveer een maand geleden gekalfd en werd in
7 minuten gemolken. Het ging geheel normaal. Strippen geschiedde
eveneens goed. De l.hand bleef bij het melken in de volle hand in
geen geval achter. Er werd met beide handen een flinke krachtige
straal gemolken. Er was veel schuim. S. O. J. is een goed melker.

Conclusie:

Uit de verklaring van getroffene en uit het practisch onderzoek
bhjkt, dat tengevolge van een hand, waarbij bij het maken van
een vuist de l.pink, ring- en middelvinger actief niet in handpalm
omkrullen, aangezien actief buigen in eindgewrichten van deze
vingers met mogelijk is, geen practische invaliditeit voor den
melkarbeid aanwezig is. De duur der aanpassing bedroeg bij dit
ernstig letsel een jaar.

Beschouwen wij dit geval uit melktechnisch oogpunt. De l.pink,
ring- en middelvinger, waarvan de eindleden bij het maken van
een vuist niet in de handpalm omkrullen, kunnen druk
uitoefenen, mits de buiging in grond- en middelgewrichten geheel
intact
is. Indien met omgekrulde eindleden der vingers in de volle
hand gemolken wordt, drukken de toppen van de vingers op de
tepels. Geschiedt het melken in de volle hand met nagenoeg niet
gebogen eindleden der vingers, dan wordt met de muisjes der
vingeruiteinden druk op de speen uitgeoefend.

Bij het melken onderscheidt men uitdrukken en uitknijpen.
Bij het uitdrukken worden de spenen met de muisjes der vinger-
mtemden uitgedrukt, terwijl bij het uitknijpen de vingertoppen
de tepels knijpen. Het melken door uitdrukken wordt door ver-
schillende melkers als de beste methode beschouwd. Bij het uit-
drijven der melk met de muisjes der vingeruiteinden is het
drukkende vlak op de spenen grooter, dan wanneer de toppen
het werk verrichten. Bovendien bestaat bij het uitknijpen der melk
het gevaar, dat de nagels in de spenen dringen, waardoor het melken
voor de koe minder aangenaam is.

Uit het bovenstaande blijkt, dat het niet actief omkrullen bij
het maken van een vuist van de uiteinden l.pink, ring- en middel-
vinger, waardoor tijdens het melken met de muisjes der vinger-
uiteinden op de speen gedrukt wordt, melktechnisch beschouwd
eveneens geen bezwaar oplevert.

-ocr page 143-

35. Tj. M., patroon op een gemengd bedrijf te F., oud 46 ja
vertelt het volgende:

In de mobilisatie is hij van Juh 1916 tot November 1918 in
militairen dienst geweest. In 1917, toen hij met landbouwverlof
thuis was, geraakte hij met de l.hand in een mes van de haksel-
machine. Zijn l.middelvinger werd ter hoogte van het middel-
gewricht gedeeltelijk doorgesneden en er ontstond tevens een
diepe snijwond in den top van den 1.wijsvinger. Zijn huisarts
heeft hem direct naar den chirurg gestuurd. De l.middelvinger
werd gehecht en gespalkt. Vervolgens heeft de chirurg hem door-
gezonden naar het Militair Hospitaal te Utrecht. Na verloop
van 8 weken werd de spalk van den l.middelvinger verwijderd.
Deze bleek stijf te zijn. Hij is daarna nog 7 maanden in het hospitaal
verpleegd, moest oefenbewegingen maken en verder dezen vinger
met heete lucht en massage behandelen. Toen hij weer naar zijn
regiment gestuurd werd, was hij in staat den l.middelvinger vrij
goed te buigen. In November 1918 heeft hij den militairen dienst
verlaten. Het heeft 2 jaar geduurd, alvorens hij weer is begonnen
te melken. Hij heeft een gemengd bedrijf, nl. 44 pondemaat bouw-
land en 13 pondemaat weiland; het bouwbedrijf is derhalve hoofd-
zaak. Nadat hij zich 2 maanden in het melken geoefend had, ging
het aardig. Thans is de toestand aldus: bij het maken van een vuist
blijft de l.middelvinger 1 a 2 vingerbreed van de handpalm. De
buiging van den l.wijsvinger, vnl. van het eindhd is eveneens niet
geheel intact. Bij het maken van een vuist bereikt de top van den
l.wijsvinger de handpalm nauwelijks; het eindhd buigt niet normaal.
Hij kan nu behoorlijk melken. Wel zoekt hij de geschiktste koeien
eenigszins uit. Koeien met kleine dunne spenen melkt hij liever niet,
omdat tijdens het melken daarvan in de volle hand de invalide
l.hand achterblijft. Wel is waar kan hij bij het melken in de volle
hand zijn normale r.hand regelen naar zijn invalide l.hand, maar
toch loopt hij gevaar, dergelijke dieren op den duur wankant te
melken. Strippen tusschen duim en wijsvinger kan hij deze beesten
goed. Hij heeft momenteel 12 melkkoeien, waarvan er 6 door hem
en de overige door zijn arbeider gemolken worden, die het iets
sneller kan dan hij. Een enkele maal heeft hij bij het melken van
koeien met dunne spenen een knoop in den tepel gekregen en wel
op de plaats, waar de invahde l.middelvinger tegen de speen drukte.
De invahditeit voor het melken is voor hem op zijn bedrijf niet
noemenswaard, daar hij voor het grootste gedeelte bouwboer is.
Op zijn bedrijf voelt hij zich beslist niet invahde voor melken.

-ocr page 144-

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. L.middelvinger staat in middel-
pwricht m een lichten buigstand van 155°. Het middelgewricht
l.middelvmger is verdikt. Omvang 1.middelgewricht = 8i r = 7®
Op duimzijde middelgewricht l.middelvinger een 21 cmquot; lang lit-
teeken. Emdlid l.wijsvinger staat eenigszins mediaalwaarts gebogen
en vertoont lateraal een 2 cm. lang, nauwelijks zichtbaar htteeken
Bij het maken van een vuist blijft l.middelvinger 2 ä 3 cm van de
handpalm. L.middelvinger buigt normaal in grondgewricht in
middelgewricht tot 85-90°. Eindhd l.middelvinger buigt actief
130 , passief vrijwel niet verder. Passief is l.middelvinger in de
handpalm te drukken, doch hij veert bij opheffing van den druk
direct terug. Top l.wijsvinger bereikt bij het maken van een vuist
l.handpalm nog jmst. Eindhd l.wijsvinger buigt actief 120° passief
met verder. Bij het maken van een vuist krullen dus de' Iwiis-
middel- en ringvinger niet goed in handpalm om. Er is geen
atrophie van den l.onderarm.

Omvang r.onderarm = 27, 1. = 26|.

Knijpkracht r.hand = 105, 1. = 80.

Practisch onderzoek:

Op 5 Februari 1938 is door een melker en mij een onderzoek
ingesteld. Wij zagen Tj. M. 2 koeien melken. De eerste gaf ongeveer
11 hter. Het was een beest met flink gevulde spenen. De koe werd

in 7 minuten gemolken, flink
en krachtig in de volle hand
met dikke, regelmatige stralen.
De invalide l.hand kwam niet
bij de normale r.hand achter.
De koeien werden dus niet
wankant gemolken. Eigenaar-
dig was de aanpassing in dit
geval. Tj. M. hield den inva-
liden l.middelvinger tijdens het
melken niet buiten de vuist,
maar gebruikte hem nog om
druk op de speen uit te oefenen.
Hij drukte nl. met den l.duim
den invaliden l.middelvinger
tegen den tepel (zie foto).
De invahde l.middelvinger

oefende dus druk uit.

-ocr page 145-

De tw^eede koe, die werd gemolken, wa.s een eerste kalfkoe met
kleine, dunne spenen, die op andere dagen niet door Tj. M. gemolken
werd. Zij gaf 6 liter en werd in 6 minuten gemolken. Het melken van
deze koe beviel ons niet. Strippend ging alles goed, maar bij het
in de volle hand melken bleef de invalide l.hand achter. De straal,
gemolken met de invalide l.hand, was dunner dan die met de normale
r.hand gemolken. De spenen waren te klein en te dun, waardoor
de invahde vinger niet voldoende tegen den tepel kon worden
gedrukt. De koe werd wankant gemolken.

-ocr page 146-

Conclusie:

Uit het practisch onderzoek en uit de verklaring van den ge-
troffene bhjkt, dat tengevolge van een handletsel, waarbij bij het
maken van een vuist de middelvinger 1 a 2 vingerbreed van de
handpalm blijft en het eindhd actief 130° buigt, terwijl de top
van den wijsvinger de handpalm nauwelijks bereikt en het eindlid
actief 120° buigt en bovendien de ringvinger niet mooi in de hand-
palm omkrult, door aanpassing is te verkrijgen, dat weer een normaal
aantal koeien kan worden gemolken. Bij dezen patroon is practisch
nog eenige invaliditeit voor den melkarbeid aanwezig. De geschiktste
koeien kan hij ruim voldoende melken; aheen bij koeien met zeer
dunne spenen ondervindt hij moeite. Als patroon kan hij echter de
geschiktste beesten uitzoeken. Bovendien heeft Tj. M. een gemengd
bedrijf, waarbij het bouwbedrijf overheerscht. In zijn omstandigheid
hgt de practische invahditeit beneden 10°/^. Bij een uitsluitend
veehoudersbedrijf zou de practische invahditeit van een dergehik
melker op 10% gesteld kunnen worden.

36. D P., veehouder op een groot bedrijf te S., oud 49 jaar, vertelt
het volgende:

Op een Dinsdag in Juh 1935 heeft hij de huid van de palmzijde
van het grondlid van den r.middelvinger opengeschuurd aan
de middelstreng van een tiempaal. (Onder tiemen wordt verstaan
het bijeenzamelen van het hooi met behulp van een langen paal
over den grond getrokken door twee paarden, waardoor het hooi
zich voor den paal ophoopt). Den daarop volgenden Vrijdag werd de
vinger dik, rood en pijnlijk en was hij genoodzaakt den arbeid
te staken. Twee dagen later is hij naar zijn huisarts gegaan die
op verschdlende plaatsen in den vinger gesneden heeft. Ongeveer
een week daarna werd de r.hand en onderarm dik en rood er ont-
stonden roode strepen op den r.arm. De huisarts zond hem naar
den chirurg, die ziekenhuisopname noodzakelijk achtte en hem
m den r.middelvinger en handpalm gesneden heeft. Na een verblijf
van twee weken mocht hij het ziekenhuis verlaten. Zijn r.middel-
vinger was stijf, de buigpezen waren veretterd. Thans is de toestand
aldus: zijn r.middelvinger staat krom en hij is niet in staat dezen te
buigen. Der.ringvinger is gedeeltelijk stijf, de top bereikt bij het
maken van een vuist de handpalm niet. De knijpkracht van de
r.hand is afgenomen. Kerstmis 1935 is hij zich in het melken gaan
oefenen. Ongeveer een halfjaar daarna had hij de grootste aan-
passing voor het melken bereikt.

-ocr page 147-

Op zijn bedrijf zijn gemiddeld 35 melkkoeien. Persoonlijk melkt
hij 7 koeien per keer, vrijwel uitsluitend strippend, d.w.z. tusschen
duim en wijsvinger of tusschen wijs- en middelvinger. Met de invahde
r.hand is hij niet in staat in de volle hand te melken. Doet hij dit
links wel, dan melkt hij met de invalide r.hand strippend tusschen
wijs- en middelvinger. Bij voorkeur melkt hij geen koeien met dikke
tepels, die zwaarte melken zijn. Als patroon kan hij echter de voor
hem geschiktste koeien uitzoeken. Hij melkt ze niet onkant,
er ontstaan geen knoopen in de tepels. Het overige werk op het
veeteeltbedrijf gaat goed. Een enkele maal ondervindt hij eenigen
last bij het zwaarste werk, maar veel heeft dit niet te beteekenen.
Als patroon op een groot veehoudersbedrijf behoeft hij bovendien
het allerzwaarste werk niet te verrichten.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. R.middelvinger staat in grond-,
middel- en eindgewricht, tengevolge van litteekenretractie, in
buigstand. Op palmzijde r.middelvinger en handpalm is een 6 cm.
lang bombeerend litteeken zichtbaar. R.middelvinger buigt normaal
in grondgewricht, strekken door litteekenretractie niet mogelijk.
R.middelvinger buigt in middelgewricht niet actief, passief wel.
Eindgewricht r.middelvinger is ankylotisch. Bij het maken van
een vuist blijft top r.middelvinger 3 cm. en top r.ringvinger | a 1 cm.
van de handpalm. Er bestaat een atrophie van muis r.duim en
pink en onderarmspieren.

Omvang r.onderarm = 26, 1. = 27.

Knijpkracht r.hand = 35, 1. = 90.

Practisch onderzoek:

Op 18 Juni 1938 is door mij en een melker een onderzoek in-
gesteld. D. P. molk in onze tegenwoordigheid een tweetal koeien.
Het eerste dier gaf 4 liter en werd in 5 minuten gemolken. De koe
was door de vhegen onrustig en daardoor lastig te melken. Hij molk
de koe uitsluitend strippend tusschen duim en wijsvinger. Het
beest had zeer korte spenen en was voor iederen melker moeilijk
in de volle hand te melken. De invahde r.hand bleef niet bij de
normale l.hand achter. De tweede koe was gemakkelijk te melken.
Hij molk het dier, dat 12 liter gaf, in 8 minuten. Er was voldoende
schuim in den emmer. Hij molk met de normale l.hand in de volle
hand en met de invahde r.hand strippend tusschen wijs- en middel-

-ocr page 148-

Foto's geval 36.

vinger. De koe werd niet onkant gemolken, de stralen waren bij
de invalide r.hand even lang en dik als bij de normale l.hand.
De totale indruk was echter niet bevredigend. D. P. molk te onrustig,
te haastig, hetgeen voornamelijk bij het begin tot uiting kwam,
waardoor de koeien aanvankelijk de melk slecht heten schieten.
Kortom D. P. was te beweeglijk tijdens het melken, hetgeen echter
geen verband hield met het letsel.

-ocr page 149-

Conclusie:

Uit liet onderzoek en uit de verklaringen van getroffene blijkt,
dat met een handletsel, tengevolge waarvan de middelvinger in
buigstand staat en bij het maken van een vuist vrijwel normaal in
grondgewricht, doch niet in middel- en eindgewricht buigt, terwijl
de ringvinger \ cm, van de handpalm blijft en een atrophie van de
muis van duim en pink, benevens van de onderarmspieren aanwezig
is, waardoor de knijpkracht niet onbelangrijk is afgenomen, nog
gemolken kan worden. In hoofdzaak zal met een dergelijk handletsel
strippend tusschen duim en wijsvinger of tusschen wijs- en middel-
vinger gemolken moeten worden. Met een invahde hand, waarbij
bij het maken van een vuist de top van den middelvinger 3 cm.
en die van den ringvinger J a 1 cm. van de handpalm blijft en de
knijpkracht niet onbelangrijk is afgenomen, kan niet in de volle
hand gemolken worden. Bovendien heeft een melker met een derge-
lijk handletsel moeite om zwaar te melken koeien en koeien met
dikke tepels te melken. D. P. melkt echter een normaal aantal
koeien, nl. 7 per keer. Hij zoekt de licht te melken beesten uit zijn
veestapel uit. Hij melkt ze niet onkant, er ontstaan geen knoopen in
de tepels. Zwaar te melken koeien en koeien met dikke tepels
laat hij aan anderen over; bovendien is hij niet in staat in de volle
hand te melken. De practische invaliditeit voor dezen patroon
is t.o.v. den melkarbeid als zoodanig met 50% voldoende
gewaardeerd.

De blijvende invahditeit bij een algeheele invaliditeit voor den
melkarbeid, waarbij aangenomen wordt, dat voor de overige werk-
zaamheden op het bedrijf geen invaliditeit aanwezig is, bedraagt
voor een patroon op een groot bedrijf 20% van den totalen arbeid.
Voor dezen patroon zou de practische invaliditeit derhalve 10%
bedragen. Aangezien deze veehouder nog eenige moeite ondervindt
bij zwaardere werkzaamheden op zijn bedrijf, ligt de practische
invaliditeit echter eenigszins hooger, dus tusschen 10 en 15%.
Indien dit handletsel een arbeider in een veeteeltbedrijf trof, zou
de invahditeit voor den melkarbeid 15% bedragen. Aangezien een
arbeider met een dusdanig invahde hand eveneens eenige moeite
bij zwaardere werkzaamheden op het bedrijf zal ondervinden,
bedraagt de totale invahditeit voor hem in een veeteelt-
bedrijf 20%.

-ocr page 150-

37. ƒ. R., veehouder op een bedrijf van 33 h.a. te R., oud 59 jaar,
vertelt het volgende:

Ongeveer 15 a 16 jaar geleden werd hij door een ongeval getroffen.
Hij vervoerde met paard en wagen graszoden. Op het moment, dat
hij den knuppel van den wagen uithaakte, sloeg het jonge paard
achteruit en trof zijn r.hand. Zijn r.wijs- en middelvinger braken, er
ontstonden groote verwondingen. Zijn huisarts heeft de vingers gezet
en de wonden gehecht. Hij is niet in een ziekenhuis geweest; 19 weken
na het ongeval heeft hij zijn werkzaamheden gedeeltelijk hervat.
Niettegenstaande fhnke oefenbewegingen was de r.wijsvinger
volledig en de r.middelvinger gedeeltelijk stijf gebleven. Hij was
en is nog een groot hefhebber van melken; daarom is hij zich daarin
vrij gauw, ongeveer 3 maanden na werkhervatting, gaan oefenen.
Na 3 maanden van oefening molk hij wederom zijn normaal
aantal koeien, 8 a 9, soms 10. Thans is de toestand van zijn r.hand
dusdanig, dat zijn r.wijsvinger stijf is en hij den r.middelvinger
slechts gedeeltelijk kan buigen. Hij melkt alle koeien, zoowel met
korte als lange spenen, hcht en zwaar te melken beesten, vlot en
goed. De invalide r.hand is nooit meer moe. Hij melkt de koeien
niet wankant en er komen geen knoopen in de tepels. Op zijn
boerderij melkt ieder eiken dag steeds dezelfde koeien. Hij weet
daarom zeker, dat de koeien, die hij melkt, goed blijven. Hij voelt
zichzelf weer geheel een volwaardig melker. Hij volgt de methode,
welke gebruikelijk is in Zwitserland. Ook is hij wel in staat volgens
de in Friesland gevolgde werkwijze, nl. in de volle hand, te melken,
doch de Zwitsersche manier ligt hem met de invalide r.hand beter.'
Strippen tusschen r.duim en invaliden r.wijsvinger gaat eveneens
goed.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. De r.wijsvinger staat in middelgewricht
volair en radiaalwaarts gebogen. Het middelgewricht is verdikt.
Omvang r.middelgewricht = 8i-, 1. = 7i. Het middel- en eindhd
r.wijsvinger is eenigszins atrophisch. Op palmzijde grondhd r.middel-
vinger een nauwelijks zichtbaar htteeken. Bij het maken van een
vuist buigt r.wijsvinger actief in grondgewricht tot 125°. Het
middelgewricht r.wijsvinger is ankylotisch en staat in buigstand
140°. Eindhd r.wijsvinger buigt niet actief. Passief is r.wijsvinger
in grondgewricht niet verder te buigen, eindgewricht buigt passief
normaal. Bij het maken van een vuist slaat de r.wijsvinger over
r.middelvinger heen; de r.middelvinger blijft 1 a IJ vingerbreed

-ocr page 151-

Foto's geval 37.

van de handpalm vemijderd. Passief is de r.middelvinger met
moeite in de palm te drukken; hij veert direct terug. Er is geen
zichtbare atrophie van de kleine handspieren.
Omvang r.onderarm = 26, 1. = 26.
Knijpkracht r.hand = 65, 1. = 95.

-ocr page 152-

Practisch onderzoek:

Op 22 Januari 1938 is een practisch onderzoek door een melker
en mij ingesteld. Wij zagen J. R. een koe melken, die 9 a 10 liter
melk gaf. Het ging vlot, de koe werd in 6 minuten met veel schuim
gemolken. De stralen waren bij de invahde r.hand niet dunner of
korter dan bij de normale l.hand. De kwartieren waren met de
l.hand niet eerder leeg dan met de r.hand. J. R. molk met de invahde
r.hand bij voorkeur volgens de Zwitsersche methode, d.w.z. hij
drukte den tepel uit tusschen de strekzijde van het eindhd van den
rechthoekig gebogen duim en de buigzijde der overige vingers.
Ook was hij wel in staat tot het melken in de volle hand, zooals
in Friesland gebruikelijk is, hetgeen hij demonstreerde. De tepel
werd bij de eerste melkhandeling dichtgedrukt tusschen r.duim
en verdikt grondhd r.wijsvinger. Strippen tusschen r.duim en
invaliden r.wijsvinger geschiedde vrijwel normaal. Kortom, er werd
krachtig en vlot gemolken, zonder eenige practische invaliditeit.

Conclusie:

Uit het practisch onderzoek en uit de verklaring van den ge-
troffene bhjkt duidelijk, dat door aanpassing is te verkrijgen,
dat tengevolge van een handletsel, waardoor bij het maken van
een vuist de r.wijsvinger actief in grondgewricht buigt tot 125°,
het middelgewricht ankylotisch is in buigstand van 140°, het
eindgewricht actief niet buigt, terwijl de r.middelvinger 1 'a li-
vingerbreed van de handpalm blijft, geen practische invaliditeit
voor den melkarbeid meer aanwezig is. De duur der aanpassing
bedroeg volgens de verklaring van getroffene 3 maanden na het
begin van de hervatting van den melkarbeid.

38. B. P., uitwonend arbeider op een groot veehoudersbedrijf te T.,
oud
50 jaar, vertelt het vc^ '

Op 1 September 1937 was hij bezig pakken stroo van den zolder
te takelen. De toppen van zijn l.middelvinger en ringvinger raakten
bekneld tusschen touw en katrolschijf en werden afgeknepen.
Hij is direct naar zijn huisarts gegaan, die de verwondingen gehecht
heeft. Half December kon hij zijn werk gedeeltelijk hervatten.
Zijn patroon stelde hem een paar koeien ter beschikking om zich
in het melken te oefenen en schafte op 9 Januari 1938 den aparten
melker af. P. was weer in staat 7 oudmelkte koeien te melken.
Thans (7 Mei 1938) heeft hij nog niet een volledige aanj)assing

-ocr page 153-

bereikt; hij kan het nog niet zoo goed als voorheen. Hij melkt nu
8 meuwmelkte koeien per keer. De dieren zijn hcht te melken en
geven veel. De boer zoekt in den regel de koeien voor hem uit
Zwaar te melken koeien behoeft hij niet te melken. Hij haalt de
melk schoon uit de kwartieren; het gaat evenwel langzamer dan
normaal. Hij heeft echter niet alleen een letsel aan de 1 hand
De kracht van r.arm en hand, waarin hij een doof koud gevoel
heeft, is verminderd en niet teruggekeerd, nadat bij hem na een

conservatieve behandeling gedurende een jaar door zijn huisarts op

13 April 1937 een halsrib verwijderd is. Hij is rechtshändig.
Onderzoek:

Beide handpalmen fhnk beëelt. De l.middel- en ringvinger
missen nagenoeg het eindlid. De supra- en infraclaviculairholte
is ingezonken. Supraclaviculair rechts een litteeken tengevolge
halsriboperatie. Er bestaat een duidelijk zichtbare atrophie van
mms r.duim en pink en m.interossei. Armreflexen rechts minder
levendig dan links. Geen duidelijke gevoelsstoornissen van den
r.arm bij speldeprikken, geen stoornis in temperatuurszin Bii
het maken van een vuist bereikt de top van den l.middelvinger
de handpalm met geheel, de l.ringvinger blijft i ä 1 cm. van de
handpalm verwijderd.

Omvang r. bovenarm = 25, 1. = 26.
Omvang r.onderarm = 26, 1. = 26J.
Knijpkracht r.hand = 40, 1. = 60.

Practisch onderzoek:

Op 7 Mei 1938 is door een melker en mij een onderzoek ingesteld
De veehouder I. de B. te T., waar B. P. werkt, deelt het volgende
mede. Het melken van B. P. is nog niet, zooals het wezen moet
Hij melkt 8 koeien per dag, hoofdzakelijk nieuwmelkte koeien, die
hcht te melken zijn en die voor hem uitgezocht worden. Hij melkt
ze met onkant en goed leeg. Knoopen in de tepels ontstaan er niet.
B. P. IS echter niet goed te gebruiken voor zwaar te melken koeien
want dan heeft hij te lang werk. Hij is niet meer de melker van voor-
heen.

Wij zagen B. P. aan den arbeid. Hij molk eerst een koe
welke hcht te melken was. Het dier, dat naar schatting 13 liter melk
gaf, was wat lastig, omdat het een paar wondjes aan de tepels had
B. P. molk regelmatig. De stralen konden wellicht iets dikker en
langer zijn. De koe werd in 11 minuten gemolken; de kwartieren

-ocr page 154-

waren goed leeggemolken, waarvan wij ons persoonlijk hebben over-
tuigd. O.i. had hij wel vlugger kunnen melken. De tweede koe,
eveneens hcht te melken, gaf naar schatting 14 hter en werd in
10 minuten gemolken, vlot en regelmatig, zoowel strippend als in de
volle hand. Er was veel schuim op de melk. Soms kreeg men den
indruk, dat de straal van de r.hand iets korter was dan die van de
l.hand. Op mijn verzoek werd daarna een zwaar te melken koe
gemolken. Het beest, dat geregeld door den patroon gemolken

-ocr page 155-

werd, liet bij een anderen melker de melk slecht schieten. Hiervan
ondervond B. P. aanvankelijk last, doch later, toen de koe regel-
matig door hem gemolken werd, minder. Het dier gaf ± 10 a 11
liter melk. Hierop was minder schuim aanwezig dan bij de vorige
koeien, wat wijst op een minder krachtigen straal. Men bedenke
echter, dat ook een geheel volwaardige melker langer werk zal
hebben met het melken van een zwaar te melken koe. Hierop duidt
ook de uitlating van B. P., toen hij onder deze koe stapte: „Iedereen
hier zegt, dat dit een beroerde koe is om te melken.quot;

Conclusie:

Bij de vaststelling van de practische invahditeit voor den melk-
arbeid van dezen getroffene heeft men rekening te houden met twee
letsels, nl. het gemis van het eindhd van den l.middel- en ringvinger
en den minderwaardigen r.arm, een gevolg van de inmiddels ver-
wijderde halsrib. Bij het melken kreeg men den indruk, dat de
straal bij de r.hand iets korter was dan bij de l.hand, hetgeen er
op wijst, dat de invalide r.arm den grootsten invloed op den
melkarbeid doet gelden. B. P. melkt echter 8 nieuwmelkte koeien
per keer, die veel melk geven. Voor een melker, die hiertoe in staat
is, in achtgenomen, dat deze koeien hoofdzakelijk licht te melken
beesten moeten zijn, is de practische invaliditeit niet groot. B. P.
is echter uitwonend vast arbeider en een vast arbeider zal in staat
moeten zijn alle koeien, dus ook zwaar te melken dieren, goed te
melken. Hij melkt echter, gezien de verklaringen van den boer en
hetgeen door mij persoonlijk is geconstateerd, zwaar te melken
koeien langzamer. De practische invaliditeit voor den melkarbeid
is m.i. met 10% niet onderschat.

Indien de r.arm van B.P. geheel normaal was en het letsel van
de l.hand alleen bestond, lag de practische invahditeit zeker
beneden 10%.

39. ƒ. P., arbeider in een veehouder shedrijf te B., oud 46 jaar,
vertelt het volgende:

Op 23 Februari 1931 bemerkte hij een blaartje op de rugzijde van
den l.middelvinger. Tijdens het afsteken van ingekuild gras ging
de blaar stuk. De vinger werd dik, rood, pijnlijk. Op 27 Februari
1931 werd hij in het ziekenhuis opgenomen wegens een verettering
van gewrichten na peesschedeontsteking aan dezen vinger. Op
1 April 1931 werd hij uit het ziekenhuis ontslagen. De vinger was
nog dik en pijnlijk, uit enkele fistels kwam nog etter. Op 25 Juni

-ocr page 156-

1931 werd lid van den l.middelvinger afgezet. Op 14 Juli 1931
kon hij den arbeid gedeeltelijk hervatten. Hij is toen tevens be-
gonnen zich in het melken te oefenen en kon dit het beste tusschen
duim en wijsvinger (strippen). Half Augustus molk hij 4 koeien
m den tijd, dat een normaal arbeider er 7 molk. In November
1931 molk hij weer 7 koeien, echter meest strippend. De toestand
is smdsdien vrijwel gelijk gebleven. Goed in de volle hand melken
ging met. Op 12 Mei 1934 werd hij bij den boer D. S. ontslagen
Tot dezen datum heeft hij steeds gemolken. Nu en dan ontstond
er een zgn. „knoopquot; in de tepels en ook werd wel eens een koe
onkant gemolken. Van 12 Mei 1934 tot 12 Mei 1935 is hij in dienst
geweest van P. v. d. M. te B. Hij was hier eveneens vast arbeider
maar hij behoefde daar weinig te melken (mede vanwege het letsel)
Hij verrichtte in dezen dienst veel landwerk, ook tijdens de melk-
uren. Vanaf 12 Mei 1935 is hij los arbeider. Is er geen werk, dan is
hij in de steunregeling. Hij melkt tegenwoordig niet veel.

Onderzoek:

Beide handpalmen en vingers fhnk beëelt. Geen zichtbare
atrophie van de kleine handspieren. L.middelvinger mist 2i lid
Bij het maken van een vuist bereiken de l.wijs- en ringvinger de
handpalm niet, maar blijven hiervan ± i cm. verwijderd. Bij het
maken van een vuist blijven eindleden l.ring- en wijsvinger iets
gestrekt. De l.pink bereikt handpalm goed. De l.duim vertoont
geen afwijkingen.

Omvang r.onderarm = 28, 1. = 27.
Knijpkracht r.hand = 65, 1. = 50.

Practisch onderzoek:

De boer D. S. te G., waar getroffene vóór en na zijn letsel in
dienst was, deelt op 3 October 1936 het volgende mede: J. P is
tot 12 Mei 1934 als vast arbeider in zijn dienst gebleven. De boer
deed op dezen datum het bedrijf aan zijn zoon over. Deze wilde
getroffene niet in dienst houden, omdat hij niet een volwaardig
melker was. Was de boer D. S. op de boerderij gebleven, dan was
getroffene zeker niet ontslagen. Getroffene kon 6 a 7 koeien melken
tegen een normaal melker 8. Hij molk de koeien niet onkant
Wel was er soms eens een koe bij, die een knoop in den tepel kreeg
De boer had steeds den indruk gekregen, dat getroffene te weinig
kracht in de invalide hand had.

Het practisch onderzoek op 9 October 1936 door een geschoold
melker en mij ingesteld, gaf het volgende resultaat. Wij hebben

152

-ocr page 157-

getroffene zien melken bij den veehouder B. S. te W. De koe was
goed te melken, waarvan wij ons persoonlijk hebben overtuigd.
Getroffene stripte veel met de invalide hand. Opmerkelijk was, dat
P. moeilijk in de volle hand kon melken. De groote moeilijkheid
hierbij lag niet in het gemis van het grootste gedeelte van den
l.middelvinger, maar in de omstandigheid, dat bij het maken van
een vuist de toppen van den l.wijs- en ringvinger ± i cm. van de

-ocr page 158-

handpalm en de eindleden van deze vingers eenigszins gestrekt
bleven, waardoor de knijpkracht van de l.hand leed en de vingers
bij het maken van een vuist niet voldoende tegen den tepel aan-
kwamen. Wanneer getroffene in de vohe hand molk, was de straal
van de invahde hand ook dunner dan die van de normale. Strippen
tusschen duim en wijsvinger kon getroffene goed. Hij molk dikwijls
met de normale r.hand in de vohe hand en stripte tegelijkertijd
met de invalide l.hand. Om in dit geval met de invahde l.hand
een straal te kunnen melken, gelijk aan die van de normale r.hand,
moest hij met de invahde hand krachtig strippen. De kracht
op den tepel tusschen duim en wijsvinger uitgeoefend is daardoor
welhcht wat al te groot geworden, wat het optreden van knoopen
verklaart. Van onkant melken was niets te bespeuren.

Conclusie:

Wij hebben bij getroffene niet alleen te maken met het gemis van
2i lid van den l.middelvinger, maar tevens met het feit, dat bij het
maken van een vuist de l.wijs- en ringvinger ± i cm. van de hand-
palm en de eindleden van deze vingers min of meer gestrekt blijven.
Uit bovenstaand practisch onderzoek blijkt duidelijk, dat hier
invahditeit voor den melkarbeid aanwezig is. Wanneer hij in de
voUe hand molk, was de straal van de invahde hand duidelijk
dunner dan die van de normale hand. Getroffene moet zorgdragen
de koeien niet onkant te melken, d.w.z. hij moet er op letten,
dat het kwartier, met de invahde hand uitgemolken, evengoed
leeg wordt, als het kwartier met de normale hand gemolken
Verzekerde molk de koeien volgens de verklaring van den boer
D. S. te G. niet onkant. Het onkant melken kan eveneens voorkomen
worden, door het kwartier, met de invahde hand uitgemolken,
na te melken met de normale hand. Strippen tusschen duim en
wijsvinger kon getroffene met de invalide hand vlot; het nadeel
was dan echter weer, dat er soms een knoop in den tepel van de
koe ontstond. Getroffene molk 6 koeien in den tijd, waarin een
normaal melker er 8 molk. De invahditeit van getroffene hgt
dus bij de 25%. Doordat hij echter moeilijker in de volle hand melkt
dan stript tusschen duim en wijsvinger, paste hij deze laatste
methode nog al veel toe. De practische invahditeit van dit handletsel
hgt derhalve boven 25% en kan m.i. gesteld worden op 35% van den
totalen melkarbeid. Aangezien de laatste in een veeteeltbedrijf
op 30 tot 40% van den totalen dagelijkschen arbeid geschat kan
worden, hgt de blijvende invaliditeit van dit handletsel tusschen
10 en 15%.

-ocr page 159-

40. J. K., veehouder in een groot bedrijf te D., oud 37 jaar, vertelt
het volgende:

Op Donderdagmorgen 10 Maart 1936 was hij met zijn knecht
bezig een dam in het land te maken. De knecht sloeg met een
houten hamer een paal in den grond. Terwijl hij op dezen dam liep,
gleed hij uit. Hij greep den paal vast om niet te vallen; op hetzelfde
moment sloeg de knecht toe. Zijn r.middel- en ringvinger werden
gedeeltelijk verbrijzeld. Zijn huisarts heeft hem direct naar het
ziekenhuis gebracht. De chirurg heeft den r.middel- en ringvinger
gedeeltelijk geamputeerd. In April 1936 heeft hij zijn werk gedeelte-
lijk hervat. In die maand is hij zich met zijn invahde r.hand in
het melken gaan oefenen. Aangezien hij een groot gedeelte van zijn
r.middel- en ringvinger mist, is hij tot melken in de volle hand
niet meer in staat. Hij moet dus uitsluitend met de invalide r.hand
strippend (tusschen r.duim en r.wijsvinger) melken. In Mei 1936
was hij aldus weer in staat 5 koeien te melken. Voor het ongeval
molk hij op zijn boerderij 10 a 11 koeien en wel alle, d.w.z. zoowel
moeilijk als licht te melken beesten. Thans is de toestand aldus:
Hij melkt dagelijks in zijn bedrijf mee en wel 7 a 8 koeien per
keer. Hij kan alleen de licht te melken koeien melken en melkt
strippend goed en niet wankant. Hij melkt echter veel langzamer
dan normaal, nl. 6 koeien tegen zijn knecht 9 a 10. De moeilijk te
melken koeien kan hij niet melken, omdat hij niet in staat is
deze met zijn invalide r.hand strippend goed uit te melken, doordat
de r.hand te gauw moe wordt; de knijpkracht is minder. Deze
koeien zou hij beshst wankant melken. Door haar uitsluitend
strippend te melken, lijden de tepels. De dieren kunnen knoopen,
strengen, kneuzingen in de spenen krijgen. De tepels worden
geforceerd, gerekt en pijnlijk. Dergelijke gebreken treden hoofd-
zakelijk op bij eerstejaars kalfkoeien. Daarom melkt hij deze beesten
nooit.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt, rechts minder dan links. De r.hand
mist practisch 2 leden, van den middelvinger en lid van den
r.ringvinger. De stompen zijn fraai. De grondleden van den r.middel-
en ringvinger buigen bij het maken van een vuist goed mee.

Geen atrophie van de r.onderarmspieren.

Omvang r.onderarm = 29, 1. = 29.

Knijpkracht r.hand = 55, 1. = 110.

Getroffene kan dynamometer niet goed in de r.hand vast-
klemmen.

-ocr page 160-

Foto's geval 40.

Practisch onderzoek:

Het onderzoek op 11 September 1937 door een geschoold melker
en mij mgesteld gaf het volgende resultaat. Een drietal koeien werden
door J. K. m onze tegenwoordigheid gemolken. Het waren alle
drie hcht te melken beesten. Met de r.hand kon uit den aard der
zaak geen vuist worden gemaakt. De koeien werden met de r hand
strippend gemolken. De straal, die met deze hand werd gemolken,
156

-ocr page 161-

was iets korter. Hij molk met de l.hand in de volle hand en regelde
de l.hand naar de r.hand. Duidelijk werd waargenomen, dat met
de r.hand tusschen duim en wijsvinger sterk werd geknepen,
teneinde een voldoenden straal te verkrijgen. De koeien werden
overigens normaal gemolken met schuim in den emmer en niet on-
kant. De tijd noodig om een koe te melken was grooter dan normaal.

Conclusie:

Uit het onderzoek blijkt duidelijk, dat bij een hand, die 2 leden
van den r.middelvinger en 1hd van den r.wijsvinger mist, blijvende
invaliditeit voor den melkarbeid aanwezig is. Een melker met
een dergelijk handletsel is niet in staat in de volle hand te melken.
Het is duidelijk, dat hij met een hand, waarvan de middelvinger
2 leden en de ringvinger IJ hd mist, tot de 2e en 3e handeling niet
in staat is (zie Hoofdstuk II, Techniek van het melken). Een
melker met een dergelijk handletsel kan alleen strippen tusschen
duim en wijsvinger.

Thans dient de vraag beantwoord te worden, hoe groot de
blijvende invaliditeit van dit handletsel voor den melkarbeid is.
Voor de beoordeeling hiervan dient onderscheid gemaakt te worden
tusschen den veehouder en den veehoudersknecht. De veehouder
zal zich door strippen in den melkarbeid bekwamen, terwijl de
veehoudersknecht met dusdanig handletsel in den regel geen plaats
als melker meer zal vinden. De invahditeit bij den veehoudersknecht
ligt dus hooger.

Een dergelijk veehouder is door oefening in staat een normaal
aantal koeien strippend te melken. Deze koeien zullen in hoofdzaak
gemakkelijk te melken beesten moeten zijn. Hij heeft echter meer
tijd noodig. J. K. molk 6 koeien tegen zijn knecht 9. Tevens loopt
de veehouder gevaar, een knoop in den tepel van een koe te krijgen,
waardoor de handelswaarde van het beest vermindert. Hij kan wel
constateeren, hoe een koe melkt, hetgeen hem als patroon te pas
komt bij den handel, fokkerij, enz. Er is hier dus een belangrijke
invahditeit voor den melkarbeid aanwezig. De blijvende invahditeit
kan op 50% t.o.v. den melkarbeid worden geschat. Getroffene
heeft een groot veehoudersbedrijf. Voor een patroon op een
dusdanig bedrijf bedraagt het invahditeitspercentage in geval van
algeheele blijvende invaliditeit 20%. De blijvende invahditeit
voor den melkarbeid is hier derhalve 50% van 20, dat is 10%.
De practische invaliditeit ligt echter hooger, aangezien de veehouder
ook bij andere werkzaamheden last van zijn handletsel ondervindt.

-ocr page 162-

De totale practische invaliditeit moet daarom op 15% geschat
worden.

Een arbeider in het veeteehbedrijf is met een dergehjk handletsel
voor den melkarbeid geheel invahde, aangezien een boer hem niet
als melker zal willen gebruiken. De practische invahditeit kan bij
een arbeider op 25% gesteld worden.

41. W. V. d. F., fatroon op een veehoudersbedrijf te L., oud 33 jaar,
vertelt het volgende:

Op 11 December 1931 was hij op zijn boerderij bezig een kippen-
hok te timmeren. Hij ging met planken naar den timmerman om ze
op maat te laten zagen. Hij wilde helpen en raakte met zijn r.hand
in de cirkelzaag. Twee leden van zijn r.wijsvinger en vrijwel zijn
geheele r.middelvinger werden afgesneden. Zijn huisarts heeft
hem direct naar het ziekenhuis gezonden. Zes weken na het ongeval
waren de wonden genezen. Hij heeft toen zijn werk gedeeltelijk
hervat en is zich in het melken gaan oefenen. Voor het ongeval
had hij een melkcursus gevolgd en een melkdiploma gekregen met
zelfs 191 punten i). Hij was dus een zeer goed melker. Nadat hij zich
een jaar geoefend had, molk hij weer een normaal aantal koeien.
Hij sluit den tepel tusschen de stomp van den r.wijsvinger en den
r.duim af. Na verloop van 4 jaar had hij de grootst mogelijke
aanpassing voor het melken bereikt. Hij melkt thans alle koeien
en wel 8 a 9 per keer, zoowel zwaar als hcht te melken koeien,
hoewel hij met zwaar te melken beesten nog last heeft. Koeien
met dunne en korte spenen melkt hij eveneens goed. Al te zwaar
te melken koeien worden eenigszins onkant; de r.hand komt in dit
geval wat achteraan. Hij heeft nooit last gehad, dat er knoopen
in de tepels kwamen.

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. De r.hand mist 2 leden van den
r.wijsvinger en practisch den r.middelvinger geheel. Muis duim
en pink r.hand zijn duidelijk sterker ontwikkeld dan bij de l.hand.
R.rmgvinger forscher dan de l.ringvinger. Bij het maken van een
vuist buigen stomp r.wijs- en r.middelvinger goed in grondgewricht.
Omvang r.onderarm = 27^, 1. = 27^.
Knijpkracht r.hand = 30, 1. = 90.

Getroffene kan dynamometer niet goed in de r.hand houden.

Het grootste aantal punten, dat bereikt kan worden is 200.

-ocr page 163-

f

J

Foto's geval 41.

Practisch onderzoek:

Op 12 Februari 1938 is door een melker en mij een onderzoek
ingesteld. Wij zagen dezen veehouder een drietal koeien melken.
De eerste koe was nieuwmelkt met flink ontwikkelde spenen.
Het dier was eenigszins zwaar te melken, doch werd goed gemolken.
Het afknijpen van den tepel geschiedde tusschen r.duim en grondlid
van den r.wijsvinger. Het strippen tusschen r.duim en stomp
r.wijsvinger ging wel, doch veel beter molk W. v. d. V. in de volle

-ocr page 164-

hand. Bij dit laatste drukte de stomp van den r.middelvinger tegen
den tepel. Er werd met krachtige stralen gemolken en de koe
werd niet wankant. Een buitenstaander zou beslist niet opmerken,
dat W. v. d. V. een dergelijk handletsel had. De koe gaf S-t liter
en werd in 7 minuten gemolken.

De tweede koe was eveneens nieuwmelkt en had flinke spenen.
In den emmer bevond zich veel schuim. Het was een licht te melken
koe. Zij gaf 9 hter en werd in 6 minuten gemolken. Tijdens het
melken van deze koe wisselde v. d. V. een enkele maal met de
handen. Het kwam een paar maal voor, zoodat dit van weinig
beteekenis was.

De derde koe, die pas gekalfd had en 10 liter melk gaf, was
buitengewoon mooi te melken. Het dier werd in 7 min., vlot en met
krachtige stralen, regelmatig, niet wankant gemolken.

Conclusie:

Wij hebben hier te maken met iemand, die voor het ongeval een
buitengewoon goed melker is geweest; een geval van prachtige
aanpassing, waarvoor een ijzeren wil noodig is geweest, en waarin
de veehouder de voldoening heeft mogen smaken wederom een
behoorlijk goed melker te worden, een prestatie, waarop hij trotsch
mag zijn. Dit geval bewijst, wat door aanpassing kan worden
bereikt. Zelfs de druk van de stomp van den middelvinger tegen
de speen moet toch nog behoorlijk zijn, daar anders terugvloeiing
van de melk plaats heeft.

Als men den veehouder ziet melken, is er practisch zeer weinig
invahditeit aanwezig. De knijpkracht van de r.hand is verminderd
en dat verklaart dan ook, dat v. d. V. nog eenigen last ondervindt
bij zwaar te melken koeien. In dit geval komt de invalide r.hand
iets achteraan. Vele melkers zouden bij een dergelijk handletsel
met meer in de gelegenheid komen om zich in het melken te oefenen
en zouden daarom practisch geheel invalide voor den melkarbeid
moeten worden geacht. Aangezien v. d. V. bovendien nog verklaart,
dat hij bij zijn overige werkzaamheden weinig of geen hinder van
zijn invalide r.hand ondervindt, is de practische invaliditeit in dit
geval met 10% zeker voldoende gewaardeerd. De invaliditeit zit
hier in het gemis van vrijwel den geheelen r.middelvinger. Het
letsel van den r.wijsvinger brengt op zich zelf geen invaliditeit
voor den melkarbeid met zich mee.

Dit komt overeen met het resultaat van de vorige onder-
zoekingen. Beschouwt men het handletsel in zijn geheel, het letsel

160

-ocr page 165-

dus, waarmede de patroon begon zich na het ongeval in het melken
te oefenen, dan komt zeer zeker ook het ontbrekende stuk van den
wijsvinger in aanmerking en moet men zooals reeds gezegd is
bewondering hebben voor deze aanpassing.

42. ƒ. G. de V., landbouwer of een klein bedrijf te St. J. P., oud
52 jaar, vertelt het volgende:

In 1922 heeft hij een ongeval gehad. Zijn zoon, destijds 9 jaar oud,
vond aan het strand een buisje. De jongen had dit voorwerp mee
naar huis genomen en bij het speelgoed gelegd. Op een Zaterdag-
avond, de knaap had toen reeds 2 weken met het pijpje gespeeld,
vroeg zijn zoontje hem het zand uit het buisje te halen. Hij schudde
het pijpje leeg en wilde met een stopnaald de rest er uitkrabben.
Op dat moment sprong het voorwerp met een knal uiteen. Zijn
r.duim, wijs- en middelvinger werden gedeeltelijk afgeslagen. Het
l.oog van het ventje werd verbrijzeld. Het onschuldig uitziende
buisje bleek een dynamietpatroon te zijn, vermoedelijk afkomstig
uit den wereldoorlog. Zijn huisarts heeft de verwondingen gehecht.
13 weken na het ongeval waren zij genezen. Zijn r.duim miste
meer dan het eindlid, de r.wijs- en middelvinger misten middel- en
eindlid.

Hij is daarna niet meer naar zijn patroon teruggegaan, maar is
een handeltje begonnen. Vervolgens is hij 9 jaar vrachtrijder
geweest. Thans heeft hij gedurende enkele jaren een landbouw-
bedrijfje. Hij verricht op zijn land alle voorkomende werkzaam-
heden, alleen met de zicht heeft hij moeite. Hij kan deze nl. niet
goed in de r.hand vasthouden. Geiten en schapen melkt hij
geregeld. Koeien heeft hij niet, zoodat hij zich na het ongeval
vrijwel niet in het melken van koeien geoefend heeft. Hij was
voor het ongeval een goed melker en is indertijd fi jaar melkknecht
in Duitschland geweest. Tegenwoordig melkt hij nu en dan; het
komt wel eens voor, dat een veehouder in de buurt een dag uitgaat
en dan valt hij als melker in. Hij is niet in staat tot melken in de
volle hand en melkt uitsluitend strippend, d.w.z. hij stript met
de invalide r.hand en melkt links in de volle hand. De invalide
r.hand blijft achter. Voor een enkele maal ondervinden de koeien
daar geen nadeel van; indien hij echter dezelfde koeien geregeld
molk, zouden zij wankant worden. In 1918, dus voor het ongeval
met de dynamietpatroon, heeft hij zijn r.hand ook nog verwond.
Hij moest een volle melkbus van de boerderij naar den weg brengen

-ocr page 166-

en droeg deze op den r.schouder. De rand van de bus had hij met
de r.hand, het oor met de l.hand beet. Hij gleed uit op het natte
gras en viel languit voorover. De melkbus hield hij vast, zijn r hand
raakte bekneld tusschen den rand van de bus en den grond' er
ontstond een diepe snee in de palm van de r.hand. Tengevolge
van dit ongeval is de r.pink krom blijven staan.

Onderzoek:

Beide handpalmen flink beëelt. In r.handpalm pinkzijde litteeken
4 cm. lang. De r.hand mist iets meer dan eindlid r.duim en middel-
en eindhd r.wijs- en middelvinger. De pink staat in middelgewricht
gefixeerd in buigstand van 125°. Bij het maken van een vuist
bmgen stomp r.duim, wijs- en middelvinger goed in grondgewricht
De ringvinger en pink bereiken handpalm goed.
Omvang r.onderarm = 29, 1. = 29.
Knijpkracht r.hand = 70, 1. = 140.

Practisch onderzoek:

Op 5 Maart 1938 is door een melker en mij een onderzoek in-
gesteld.
Wij zagen J. G. de V. bij den veehouder K. D. O te
St. A. P. een nieuwmelkte koe melken, die goed te melken
was. Het dier gaf 9 hter en werd in 12 minuten gemolken
De V. bleek met in de volle hand te kunnen melken. Wanneer hn
dit probeerde, ontstond met de invahde r.hand een zeer dunne
straal. Hij molk met deze hand strippend tusschen den invahden
duim en wijsvinger en met de normale l.hand in de volle hand
De koe werd wankant gemolken, hetgeen verklaarbaar is doordat
hij met de l.hand in de volle hand en met de invahde r hand
strippend molk. De melkstraal van de volle hand was duidelijk
dikker en langer. Toen getroffene met beide handen strippend
molk, ging het veel beter.

Conclusie:

Deze man, die iets meer dan het eindlid van den r.duim middel-
en eindhd van den r.wijs- en middelvinger mist, is als vrijwel
geheel invalide voor den melkarbeid te beschouwen. Wel is waar
kan hij strippend melken, maar tot het melken in de volle hand is
hij met in staat. Een dergelijk melker wil een veehouder, althans
in Friesland, niet onder de koeien hebben. De V. is vrijwel steeds
werkzaam geweest op een in hoofdzaak landbouwbedrijf. De totale
invaliditeit voor den melkarbeid op een dergelijk bedrijf bedraagt voor
162

-ocr page 167-

Foto's geval 42.

een arbeider 15%. De invaliditeit van de V. ligt hooger, aangezien
hij tengevolge van zijn invalide r.hand ook andere
werkzaamheden
op het landbouwbedrijf, zooals zichten en maaien moeilijk kan
verrichten. Tot vele werkzaamheden op het bouwbedrijf is hij echter
in staat. De totale invaliditeit ligt bij 25—30% op een gemengd
bedrijf, waarin landbouw de hoofdzaak is.

-ocr page 168-

43. D. S., arbeider op een gemengd bedrijf te D., oud 42 jaar,
vertelt het volgende:

Toen hij op 2 Februari 1931 een landbouwmotor wilde uit-
schakelen, gleed hij uit. Hij viel voorover, zijn halsdoek werd door
den drijfriem gegrepen. Hij werd voorover getrokken en kwam
met zijn r.hand tusschen de kamwielen van den motor. Zijn r.ring-
vinger werd geheel en zijn r.pink gedeeltelijk verpletterd. Hij brak
het grondhd van zijn r.middelvinger. Hij is direct naar het zieken-
huis gebracht. De chirurg heeft den r.ringvinger en het eindhd
van den r.pink geamputeerd. De gebroken r.middelvinger werd
gespalkt. Een wond in de r.handpalm werd gehecht. Op 11 Februari
werd hij uit het ziekenhuis ontslagen. Op 10 Maart 1931 moest hij
daarin opnieuw worden opgenomen, aangezien de buig- en strek-
functie van den r.wijs- en middelvinger te wenschen overheten.
De buigstand van bovengenoemde vingers werd opgeheven en
onder toezicht van den chirurg werden de beide vingers iederen
dag passief en actief geoefend. Op 11 April 1931 werd hij wederom
uit het ziekenhuis ontslagen. De bewegelijkheid van den r wijs-
en middelvinger was veel verbeterd, echter lang niet normaal
Op 4 Mei 1931 heeft hij het werk bij zijn ouden patroon C. S. te
D. gedeeltelijk hervat. Hij kon den eersten tijd weinig werk ver-
richten en zocht vrijwel alleen aardappelzakken uit.
Langzamerhand
nam de knijpkracht van de r.hand toe. De duim is goed gebleven
Zijn werkgever had een gemengd bedrijf. Voor het ongeval heeft
hij geregeld gemolken; na het ongeval was hij meer op het bouwland
werkzaam. Hij verrichtte aanvankelijk alleen werkzaamheden
als ploegen, eggen, vervoer met paard en wagen. Melken heeft
hij nooit meer geprobeerd; dat ging toch niet. In Januari 1932
was hij zoover gevorderd, dat hij weer met machines (o.a. de dorsch-
machine) kon werken. In Februari 1932 kon hij met de wendploeg
omgaan en was hij weer tot hekkelen en gieren in staat. In den stal
hielp hij bij het voederen van de koeien en paarden. Melken ging
met, mestkruien evenmin. Gereedschap kon hij moeilijk vasthouden
In Juni en Juli 1932 bleek, dat hij moeilijk kon maaien en zichten.
Sedertdien is de toestand weinig veranderd. Hij is nog steeds vaste
knecht. De werkzaamheden, die hij thans (25 October 1936)
verricht, zijn de volgende: Hij kan weer ploegen, eggen, rijden met
paard en wagen. In den hooioogst bedient hij de
hooibouw-werk-
tuigen. In den stal voedert hij de koeien. Maaien gaat wel, zichten
veel moeilijker. Hij heeft onvoldoende knijpkracht in de' r.hand.
Losse gereedschappen kan hij moeilijk hanteeren.

-ocr page 169-

Foto's geval 43.

Onderzoek:

De huid van de r.hand is normaal wat kleur en circulatie betreft
De htteekens zijn soepel. In de l.handpalm bevindt zich eelt rechts
iets minder. De r.pols is normaal bewegelijk. De r.duim is normaal
R.hand mist ringvinger geheel. R.pink mist eindlid en helft middel-
hd. Helft middelhd is in middelgewricht gefixeerd in haakschen
buigstand. Bij het maken van een vuist bereikt top r.wijsvinger
de handpalm nog even. De top r.middelvinger blijft 5 cm. van de
handpalm verwijderd.

-ocr page 170-

Omvang r.bovenarm = 25^, 1. = 25^.

Omvang r.onderarm = 27, 1. = 27.

Omvang r. polsgewricht = 17^ 1. = 18.

Er bestaat een geringe atrophie van de kleine handspieren.

Knijpkracht met dynamometer gemeten, r.hand = 25, 1. = 75.

Getroffene kan den dynamometer niet goed in de r.hand houden.

Practisch onderzoek:

De werkgever C. S. werd op 24 October 1936 bezocht. Deze
vertelt. Getroffene heeft na het ongeval niet meer gemolken.
Hij kan niet meer in de vohe hand melken. Mogelijk iets tusschen
duim en wijsvinger, doch dit zal gering zijn. In den stal voedert
getroffene de koeien. Bij het kruien met platten kruiwagen laadt
hij den l.kant zwaarder dan den rechter. Op het bouwland
kan hij ploegen, eggen, enz. Hij doet dit werk goed. Verder
verricht hij werk, waarbij paarden worden gebruikt, zooals rijden
met wagen, gierbak, landrol, enz. Hierbij heeft hij geen moeite.
Bij ander werk blijft getroffene bij de overige arbeiders achter,
zooals bij het maaien, zichten, hekkelen en het oprapen van
aardappelen. De hooibouw-werktuigen kan hij goed bedienen.
Losse gereedschappen houdt hij moeilijk in de invahde hand vast.

Conclusie:

^ Getroffene heeft niet getracht zich met de invalide r.hand, indien
dit al mogelijk geweest was, aan den melkarbeid aan te passen.
Hij heeft deze poging niet gedaan, omdat zijns inziens aanpassing
onmogelijk was. Indien het handletsel uit melktechnisch oogpunt
(zie Hoofdstuk II, Techniek van het melken) wordt bekeken,
komen we tot het volgende resultaat. Bij getroffene blijft bij het
maken van een vuist de r.middelvinger ruim 2 vingerbreed van
de handpalm. De r.ringvinger ontbreekt geheel. De r.pink mist
li hd. Het is duidelijk, dat hij tot handehng 2, 3 en 4 niet in staat
is, m.a.w. het melken in de volle hand is voor getroffene absoluut
onmogelijk.

Vervolgens doet zich de vraag voor, of hij in staat is tusschen
duim en wijsvinger te strippen, waarbij dus de melk tusschen duim
en wijsvinger uitgetrokken wordt.

De functie van den duim en wijsvinger van de r.hand is geheel
intact, zoodat getroffene tot strippen tusschen deze vingers
in staat geacht moet worden. Een veehouder wil echter, althans
in Friesland, geen melker in dienst hebben, die uitsluitend tot

-ocr page 171-

strippen tusschen duim en wijsvinger in staat is. De koeien loopen
dan gevaar voor de melkerij bedorven te worden. Knoopen,
strengen zouden in de tepels ontstaan. Op bovengenoemde gronden
kan worden aangenomen, dat getroffene voor den melkarbeid
vrijwel geheel invalide is. Voor de invaliditeitsschatting dient in
aanmerking te worden genomen, dat voor een uitwonend arbeider
op een gemengd bedrijf de practische invahditeit bij vohedige
invahditeit voor den melkarbeid 20% bedraagt. Bij dezen getroffene
is de invaliditeit hooger dan 20%, aangezien hij tengevolge van
zijn handletsel voor zijn overige werkzaamheden eveneens minder-
waardig is.
Hij kan moeihjk losse gereedschappen hanteeren, blijft
bij overige arbeiders in zijn werk achter, vnl. bij maaien,
kruien, hekkelen. De blijvende invahditeit werd aan de hand van
practische rapporten geschat op 30%. Deze schatting is door de
Commissie van Scheidslieden bevestigd.

44. A. K., imker, voorheen gedurende ±30 jaar veehouder te G.,
oud
58 jaar, vertelt het volgende:

Tijdens een ganzen jacht op 8 Februari 1902 sprong de kamer van
zijn ganzenroer uit elkaar. Zijn l.hand werd gedeeltelijk verbrijzeld
en wel vnl. zijn l.duim en wijsvinger en de daarbij behoorende
middelhandsbeentjes. Zijn huisarts zond hem direct naar den
chirurg, die de overblijfselen van zijn l.duim en wijsvinger ver-
wijderde en de wonden hechtte. Acht weken na het ongeval kon
hij zijn werkzaamheden gedeeltelijk hervatten. Hij was destijds
op het veehoudersbedrijf van zijn vader met 16 tot 20 koeien. Eind
1902 is hij zich geregeld eiken dag in het melken gaan oefenen
en na een jaar had hij zich met zijn invahde l.hand aardig aangepast.
Hij molk weer een normaal aantal koeien. Van 1903 tot en met 1935
dus 32 jaar, heeft hij geregeld 's morgens en 's avonds gemolken
en wel 8 koeien per keer. Hij beschouwt zich zelf als een vrij be-
hoorlijk melker. Bij zwaar te melken koeien en beesten met zeer
korte tepels heeft hij eenige moeite. De straal met de invahde
l.hand gemolken is wel iets dunner. Onder het melken verwisselt
hij nu en dan de handen, d.w.z. hij melkt bijv. de voorste kwartieren
eerst ongeveer half uit, melkt daarna het kwartier, dat hij met de
invalide l.hand gedeeltelijk gemolken heeft met de normale r.hand
verder en omgekeerd. Ook tijdens het namelken neemt de normale
r.hand afwisselend de taak van de invahde l.hand over. Hij molk
de koeien niet wankant en van het ontstaan van knoopen in de

-ocr page 172-

tepels had hij geen last. K. zegt: „Als men werkelijk wil, is heel veel
te bereiken. De aanpassing is dan ongelooflijk groot quot; De overige
werkzaamheden op zijn bedrijf kon hij ook behoorlijk verrichten
Hij kon goed maaien, met paard en wagen omgaan, de kruiwagen
hanteeren enz. Hij heeft in den hooitijd wel met vreemde arbeiders
samengewerkt, die zelfs na eenige dagen niet gemerkt hadden dat
hij een handletsel had. Toen hij veehouder was, had hij reeds enkele
korven met bijen. Ongeveer 2 jaar geleden heeft hij het veehouders-
bedrijf vaarwel gezegd en is imker geworden. Sedert dien tijd
heeft hij nog wel enkele malen gemolken.

Onderzoek:

Beide handpalmen beëelt. Aan de radiale zijde van de l.hand
is een 23 cm. lang litteeken zichtbaar. De l.hand mist duim wijs-
vmger en Ie en 2e metacarpale. De l.middel-, ringvinger en pink
zijn duidelijk forscher ontwikkeld dan de overeenkomstige vingers
van de r.hand. Bij het maken van een vuist bereiken 1 middel-
nngvinger en pink de handpalm goed en krullen normaal om.'

Omvang r.onderarm = 26i, 1. = 251.

Knijpkracht r.hand = 110, 1. = 75.

Practisch onderzoek:

Op 24 Mei 1938 is door een melker en mij een onderzoek ingesteld

Wij zagen A. K. bij den veehouder K. te G. een tweetal koeien
melken.

De eerste was hcht te melken, gaf 6 a 7 liter en werd in 9 minuten
gemolken. Zij het aanvankelijk de melk slecht schieten, waardoor
het eenigszins langer dan normaal duurde. Gezien de wijze waarop
hij met de normale r.hand molk, kregen wij den indruk, dat hij
voor het ongeval een zeer goed melker moet zijn geweest. Zelfs
nu gmg het vrij vlot en regelmatig. De straal met de invalide l.hand
gemolken was iets dunner. Een enkele maal wisselde A. K. van
hand. Bij het namelken hielp de normale r.hand de invalide l.hand
De kwartieren werden goed leeggemolken, waarvan wij ons per-
soonlijk hebben overtuigd. Strippen tusschen duim en wijsvinger
was uit den aard der zaak met de invahde l.hand niet mogelijk
Tijdens het melken met deze hand werd de tepel dicht geknepen
door den forschen middelvinger. Hij sloeg dezen om den tepel
heen en drukte aldus de speen dicht om te beletten, dat bij de
overige vingerbewegingen de melk uit den tepel in den uier terug-

168

-ocr page 173-

Foto's geval 44.

vloeide. De l.middelvinger vervulde als het ware de functie van
duim en wijsvinger bij het melken in de volle hand. De melk werd
door het sluiten van den forschen l.ringvinger en pink uit den tepel
gedreven.

De tweede koe liet de melk beter schieten. Het dier gaf 7 liter
en werd door hem vlot in 7 minuten gemolken op precies dezelfde
wijze als de eerste koe. Er was voldoende schuim in den emmer.

-ocr page 174-

Conclusie:

Er is hier zeker invaliditeit aanwezig en wel:

1. Bij het melken. Men kan A. K. natuurlijk niet als een volwaardig
melker beschouwen. De stralen met de invalide l.hand gemolken
zijn iets dunner dan die van de normale r.hand. Bij koeien met korte
spenen en zwaar te melken beesten heeft hij moeite Nu en dan
moet de normale r.hand de invalide l.hand, vnl. bij het namelken
behulpzaam zijn. Dit geval demonstreert, wat met goeden wil en
fhnke oefening bereikt kan worden. Men zou verwachten dat
iemand met een dergelijk handletsel practisch nooit meer tot melken
in staat zou zijn. Dit bijzondere geval toont aan, dat het mogelijk
IS zonder dmm en wijsvinger zoo te leeren melken, dat een behoorliik
aantal, echter licht te melken koeien per dag kan worden gemolken
A. K. vindt zichzelf practisch niet invahde voor het melken Hij
zegt; „Ik heb met mijn invalide l.hand ruim 30 jaar lang 8 koeien
per dag gemolken. Zij bleven goed, werden niet wankant kregen
geen misvormde tepels, terwijl ik steeds koeien heb gehad, die veel
melk met een hoog vetgehalte gaven.quot;

2. Bij de overige werkzaamheden in het veeteeltbedrijf A K
deelt mede, dat hij na flinke oefening in staat was de overige
werkzaamheden op zijn veeteeltbedrijf goed te verrichten Mi
IS dit met een dergelijk ernstig handletsel niet geheel en al aanneme-
lijk. Getroffene overdrijft m.i., uit hoofde van een overigens gerecht-
vaardigden trots, zijn capaciteiten. Aangezien hij thans geen vee-
houdersbedrijf meer heeft, is een onderzoek naar de practische
invaliditeit voor de overige werkzaamheden op een veeteeltbedrijf
met mogelijk. De totale practische invaliditeit kan mi in dit
bijzondere geval van zeer groote aanpassing gesteld worden op 25%

In den regel zal de blijvende invahditeit tengevolge van een derge-
lijk handletsel in een veeteeltbedrijf 40 tot 50% bedragen A K
deelt mede, dat hij na een oefentijd van één jaar weer aardig
kon melken. Dit lijkt mij echter te optimistisch aangegeven De
duur der grootst mogelijk aanpassing zal wel grooter dan één jaar
geweest zijn.

-ocr page 175-

HOOFDSTUK V.

AANPASSING.

Het aanpassingsvermogen, een karakteristieke eigenschap van
het levende organisme, is een complex van biologische factoren,
dat het den levenden wezens mogelijk maakt zich in te stellen op
wijzigingen, die zich voordoen in de omstandigheden, waaronder
zij verheeren.

Deze veranderingen in de levensvoorwaarden kunnen betrekking
hebben op het organisme in zijn geheel of min of meer gelocaliseerd
zijn tot bepaalde organen, systemen of lichaamsdeelen.

Zoo is het mogelijk, dat andere lichaamsdeelen de functie over-
nemen van die, welke geheel of gedeeltelijk zijn verloren gegaan.

De groote beteekenis van het aanpassingsvermogen van den
mensch treedt bij de uitvoering van de Ongevallenwet sterk op den
voorgrond.

Is een getroffene, die tengevolge van een ongeval een of meer
lichaamsdeelen of het normale gebruik daarvan verloren heeft,
weer in staat tot dezelfde verrichtingen als voor het ongeval,
dan heeft hij zich volledig aangepast.

Een dergelijke aanpassing gaat soms alle verwachtingen te boven.
De literatuur over het lot der in den oorlog verminkten geeft
hiervan treffende voorbeelden.

Uit mijn onderzoekingen is gebleken, dat melkers met handletsels
hierop geen uitzondering maken en dat bij geheel of gedeeltelijk
verlies van één of zelfs meer vingers of van de functie daarvan
volledige of althans zeer ver gaande compensatie mogelijk is,
doordat andere vingers de taak overnemen.

Wijlen Dr. P. H. van Eden, medisch adviseur der Rijks-
verzekeringsbank, vermoedde dit reeds en schreef in zijn dissertatie
over aanpassing in 1918 het volgende:

„Het is opvallend, hoe groote waarde gehecht wordt aan de
minste gebreken der hand met betrekking tot de bekwaamheid om
te melken. Hoewel ik overtuigd ben, dat in dit opzicht eerst recht
van een vooropgezette meening kan gesproken worden en met vrij
belangrijke beschadiging van de hand nog zeer goed gemolken

-ocr page 176-

kan worden, ontbreken zoowel bij dit onderzoek als in de literatuur
voldoende gegevens, om iets met zekerheid te mogen beweren
Het zou gewenscht zijn, indien hierover eens een nader onderzoek
kon worden ingesteld.quot;

De mogelijkheid tot herstel van de verloren gegane functie
wordt in de eerste plaats bepaald door de anatomische veranderingen
tengevolge van het ongeval. Daarna is het echter vooral de oefening
die beshst over de mate van dit herstel en den tijd, waarin het wordt
verkregen. Zij is onmisbaar voor melkers. De getroffen werknemer
is hiervoor afhankelijk van den werkgever. Sommige werkgevers
willen invahde arbeiders daartoe geen gelegenheid geven- zij
wenschen m hun bedrijf alleen volledig geschikte krachten. Gelukkig
zijn er nog velen, die een juister sociaal standpunt innemen

De gelegenheid tot oefening is voor de verschillende categorieën
van melkers verschillend. Een veehouder, diens zoon of dochter
hebben die in het eigen bedrijf in overvloed. Ook voor hen is het
van het allergrootste belang, zich zoo spoedig mogelijk aan te
passen. Zij loopen hiervoor gaarne het gevaar, dat door de oefening
misschien een koe onkant en dus minderwaardig wordt

Voor een arbeider in vast dienstverband is het moeilijker
Hij is afhankelijk van den veehouder. De practijk wijst echter uit
dat hem in den regel de gelegenheid geboden wordt. In een vee-
houderij zijn meestal wel eenige oudmelkte koeien en een of meer
koeien, die voor de slachtbank bestemd zijn en waarbij het er niet
op aankomt, of zij al dan niet onkant worden.

Voor een los arbeider, bij wien de band met den veehouder minder
bocht )s dan bij een vast arbeider, is het nog moeilijker. In de
practijk valt ook dit mee.

Is de getroffene verzekerd krachtens de Land- en Tuinbouw-
onpvallenwet, dan draagt het verzekeringsorgaan zoonoodig zorg
dat een veehouder hem tegen vergoeding eenige koeien voor oefening
beschikbaar stelt. Eventueel kan een deskundige aanwijzingen
geven, op welke wijze de oefening het best kan geschieden

Behalve de gelegenheid tot oefening, een omstandigheid die
buiten den getroffene ligt, zijn er factoren, in zijn persoon gelegen
welke van het allergrootste belang zijn. Vooral karaktereigen-
schappen spelen hierbij een rol, doch ook het intellect is van gewicht
Deze omstandigheden toch zullen bepalend zijn voor de intensiteit
en den duur der oefening.

Het meest op den voorgrond tredend is wel de wil. Deze kan
echter geremd worden door de vooropgevatte meening, dat het

172

-ocr page 177-

niet mogelijk is, zich met een bepaald letsel weer aan het melken aan
te passen. Dit is vooral dan het geval, wanneer deze meening steun
vindt bij werkgever, medearbeiders, familieleden en anderen.
Hier kan de controleerend geneeskundige goed werk verrichten.
Hij dient den verzekerde er uitdrukkelijk op te wijzen, dat het
inderdaad mogelijk is, zich met zijn letsel grootendeels of volledig
aan zijn arbeid aan te passen. De controleerend geneeskundige
moet dan zijn beweringen kunnen staven door het aanhalen van
gevallen van soortgelijke letsels, waarbij een belangrijke mate
van aanpassing werd verkregen.

Wellicht is hij in dat geval in staat den getroffene er van te
overtuigen, dat aanpassing mogelijk is. Bij melkers met vinger-
letsels is deze handelwijze met succes toegepast.

Een tweede factor, die den wil zeer ongunstig beïnvloedt, is
de begeerte naar rente, hetgeen duidelijk tot uiting komt bij ver-
gelijking van verzekerden met niet-verzekerden.

Niet-verzekerden hadden vaak geen geldelijke compensatie
noodig, terwijl aan wei-verzekerden nog altijd een zekere uitkeering
moest worden verleend.

De getroffene moet leeren een bepaalde handeling op andere
wijze te verrichten, dan hij vóór het ontstaan van het letsel
gewoon was. De doelmatigheid der nieuw aan te leeren bewegingen
moet gecontroleerd worden door het intellect en de juiste uitvoering
door waarneming. Zij missen in dit stadium nog elk automatisch
karakter. Dit treedt eerst dan op, wanneer nieuwe associaties
gevormd zijn, die in een associatiecentrum samenkomen en de tot
dien tijd bewust gewilde bewegingen automatisch doen verrichten.

Het is een overbekend feit, dat de tijd van leeren ligt in de jeugd.
Hoe verder deze reeds in het verleden ligt, hoe minder vrucht
de oefening in het algemeen zal dragen. Het is daarom, dat de leeftijd
van beteekenis is bij de aanpassing en een hoogere ouderdom dus
een ongunstige omstandigheid is. Bepaalde somatische verande-
ringen en ziekelijke afwijkingen als arterio-sklerose, gewrichts-
aandoeningen enz., die op hoogeren leeftijd optreden, leggen hierbij
bovendien gewicht in de schaal.

Bovengenoemde factoren, die een grooten invloed op de aan-
passing uitoefenen, zijn uit den aard der zaak bij de getroffenen
verschihend. Elk geval dient daarom op zichzelf te worden be-
schouwd en bij iederen melker met een blijvend handletsel zullen
steeds practische onderzoekingen moeten worden ingesteld om na
te gaan, in welke mate de aanpassing is gevorderd. Uit mijn onder-

-ocr page 178-

zoekingen blijkt, dat ook bij melkers aanpassing regel en geen
uitzondering is. Bij het beoordeelen, of bij melkers al dan niet
vohedige aanpassing heeft plaats gehad, dient men er echter
rekening mede te houden, dat er belangrijke individueele ver-
schihen bestaan en dat de een beter melkt dan de ander. Het is
vanzelfsprekend, dat onvolkomenheden in de techniek, die reeds
aanwezig waren voor het ongeval en daarna nog bestaan, niet op
rekening van het letsel mogen worden gesteld. De tabel, waarin
voor melkers met blijvende vingerletsels de invahditeit is aan-
gegeven en die op ervaring berust, diene als richtsnoer, doch aan
het individueele van elk geval moet alle aandacht worden gewijd
Bij ahes sta echter voorop het belang van den verzekerde, dus
worde hij zoo goed en zoo snel als eenigszins mogelijk is weer be-
kwaamd voor zijn taak.

-ocr page 179-

HOOFDSTUK VI.

DE BETEEKENIS VAN DE WETTELIJKE BEPALINGEN
BETREFFENDE DE INVALIDITEIT.

In 1901 kwam de Wet „houdende wettehjke verzekering van
werkheden tegen geldelijke gevolgen van ongevallen in bepaalde
bedrijvenquot; tot stand, bekend als „Ongevallenwet 1901quot;.

Volgens art. 22 dier wet wordt een arbeider geheel of gedeeltelijk
ongeschikt geacht tot werken, indien hij geheel of gedeeltelijk on-
geschikt is geworden tot arbeid, welke overeenkomt met zijn krachten
vóór het ongeval en met zijn bekwaamheden. De jurisprudentie
van den Centralen Raad van Beroep gaf aan, dat onder den arbeid,
welke overeenkomt met getroffenes krachten vóór het ongeval en
met zijn bekwaamheden moet worden verstaan, niet alleen de arbeid,
dien hij gewoonlijk pleegt te verrichten, doch ook alle arbeid, welken
hij met aanwending zijner krachten en bekwaamheden zou kunnen
verrichten. Is de verzekerde niet in staat dezen arbeid geheel of
gedeeltelijk te verrichten, dan heeft hij recht op een rente. Of de
verzekerde met de hem overgebleven arbeidsgeschiktheid in staat
is een loon te verdienen, of een werkgever te vinden, die hem in
dienst wil nemen, blijft buiten beschouwing. Art. 22 eischte derhalve
een objectieve beoordeeling van den arbeid, waartoe verzekerde
nog in staat is.

Velen achtten het onbillijk, dat voor de beoordeeling van de
arbeidsongeschiktheid alle arbeid in aanmerking kwam, derhalve
ook de arbeid, die ten opzichte van den arbeid, welke de verzekerde
tijdens het ongeval verrichtte, op een niet onbelangrijk lager maat-
schappelijk peil stond.

De regeering erkende deze onbillijkheid en stelde in het ontwerp
van wet tot herziening der Ongevallenwet 1901, in het zittingsjaar
1918/1919 bij de Staten-Generaal aanhangig gemaakt, de volgende
wijziging in art. 22.

„Voor de toepassing van deze wet wordt een werkman geheel of
gedeeltelijk ongeschikt geacht tot werken, indien hij geheel of
gedeeltelijk ongeschikt is geworden tot arbeid, die voor zijn krachten
en bekwaamheid is berekend, en die met het oog op zijn opleiding

-ocr page 180-

en vroeger beroep hem in bilhjkheid kan worden opgedragen ter
plaatse, waar hij arbeid verricht of het laatst verricht heeft of op
een naburige soortgelijke plaats.quot;

Met het bezwaar, dat sommige getroffenen, in den regel ernstig
verminkte menschen, met de hun overgebleven arbeidsgeschiktheid
geen werkgever konden vinden, derhalve niet in staat waren een
loon te verdienen, was in dit ontwerp geen rekening gehouden.

Een getroffene, die 80 % of meer invahde is, vindt meestal geen
werkgever. Om hieraan tegemoet te komen, werd door den heer
Sannes e.a. een amendement ingediend, strekkende om aan het
voorgestelde art. 22 der Ongevallenwet 1901 een tweede hd toe
te voegen, luidende:

„Bij de vaststelling van de ongeschiktheid tot arbeid wordt,
zooveel doenlijk, rekening gehouden met de door deze arbeids-
ongeschiktheid veroorzaakte verminderde gelegenheid tot het ver-
krijgen van arbeid als bedoeld in het vorig lid.quot;

De heer Sannes betoogde in de vergadering der Tweede Kamer
op 8 Maart 1921 het volgende.

„Het gaat hier om een belangrijk artikel van de Ongevallenwet,
waarbij in de practijk vele leemten gebleken zijn, waarin dit
amendement wil trachten te voorzien.

De bepahng in art. 22 van de Ongevallenwet is er een, die in
theorie billijk schijnt, doch de practijk is heel anders.

De mate van invaliditeit, waarom het hier gaat, wordt practisch
bepaald door de medici, die daarbij eventueel in overleg treden
met de agenten van de bank, die bedrijfskundig zijn. Maar met
deze wijze van procedeeren is men er nog niet. De practijk be-
antwoordt vaak niet aan het theoretisch vastgestelde percentage
van arbeidsongeschiktheid. Dat kwam wel zeer sterk tot uiting
in deze verklaring van een controleerend geneeskundige voor een
raad van beroep: de Ongevallenwet is vaak een wreede wet,
maar wij geneeskundigen zijn gehouden om op grond van ons
theoretisch inzicht omtrent hetgeen de man in medisch opzicht
nog kan doen, het percentage der arbeidsongeschiktheid vast
te stellen. Maar nu vindt iemand, die b.v. voor 70% of meer
invahde is, geen loonarbeid meer, en zoo werken de bepalingen
in de practijk buitengewoon onbillijk.

Nu hebben wij, en dat is te betreuren, geen voldoende gegevens
omtrent den omvang van dit kwaad. In Duitschland heeft men
dergelijke gegevens wèl; men heeft stelselmatig onderzoekingen
ingesteld naar het lot van de door een ongeval getroffenen

-ocr page 181-

Dr. Brocx heeft in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde
er op gewezen, hoe wenschelijk het was, dat dergelijke onder-
zoekingen ook hier plaats hadden. Ik dring er terloops bij den
Minister op aan, dat ook hier te lande een dergelijke enquête
zal plaats hebben. In Duitschland is gebleken, dat niet minder dan
20% van de door een ongeval getroffenen totaal gedeclasseerd
zijn, d.w.z. van gewoon vakarbeider zijn afgedaald tot het lompen-
proletariaat, omdat hun theoretische arbeidsongeschiktheid niet
overeenkwam met hun waarde op de arbeidsmarkt.

Dergelijke cijfers geven ons te denken, en wij moeten probeeren
de gevolgen zooveel mogelijk ongedaan te maken. Wij moeten
rekening houden met de werkelijkheid; naast den medicus,
werkgever of bedrijfsdeskundige, moeten wij ook hooren den
directeur of ambtenaar van de arbeidsbeurs, die kan zeggen of
voor dergelijke, vaak zwaar verminkte menschen, practisch
gelegenheid bestaat arbeid te verkrijgen, en, zoo ja, in welke mate.
Men zal zich dus moeten afvragen, welke de waarde van den
getroffene op de arbeidsmarkt is. Het amendement doet een poging
die te benaderen; te benaderen omdat een juist cijfer niet gemakke-
lijk zal zijn te verkrijgen. Vandaar dan ook, dat wij een soepele
redactie hebben gekozen en gebruik hebben gemaakt van de
woorden „zooveel doenlijkquot;. In Duitschland bestaat een bepaling,
die technisch minder juist schijnt, omdat ze aanleiding kan geven
tot voortdurende verandering in de rente. Wij willen de mindere
gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid dadelijk verdisconteeren
in het percentage van de rente. Practisch zal hierdoor de toestand
beter worden en ik, die jaren lang de practijk van de Ongevallen-
wet heb kunnen nagaan, meen dit amendement te mogen qualifi-
ceeren als een buitengewoon belangrijk amendement. Ik hoop,
dat de Minister daartegenover een welwillende houding zal aan-
nemen en het amendement zal overnemen.quot;

Het amendement werd zonder hoofdelijke stemming aan-
genomen.

Het begrip arbeidsongeschiktheid is dientengevolge bij de her-
ziening der Ongevallenwet meer genaderd tot dat van invaliditeit
in art. 72 der Invaliditeitswet 1913, luidende:

Invalide is hij, die tengevolge van ziekte of gebreken buiten staat
is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend
en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in
billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid
verricht of het laatst verricht heeft of op een naburige soortgelijke

12nbsp;177

-ocr page 182-

plaats een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk
gezonde personen, van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding,
op zoodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.

In de invaliditeitswet was derhalve bij de bepahng van de arbeids-
ongeschiktheid reeds rekening gehouden met het begrip „passend
werkquot; en met de onmogelijkheid om met de overgebleven arbeids-
geschiktheid loonarbeid te verrichten.

Bij de wet van 2 Mei 1921, Stbl. no. 700, werd de herziening van
de Ongevallenwet 1901, die onder meer tot de besproken zorg-
vuldiger omschrijving van het begrip „arbeidsongeschiktheidquot;
leidde, van kracht. Tevens werd bepaald, dat deze gewijzigde
tekst in het vervolg kan worden aangehaald als „Ongevallenwet
1921quot;. Op 1 October 1921 traden de bij deze wet gewijzigde
bepahngen in werking.

Art. 18 dier Wet, gelijkluidend met art. 39 der Land- en Tuin-
bouwongevallenwet 1922, geeft de volgende interpretatie van het
begrip geheele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

1.nbsp;Voor de toepassing van deze wet wordt een arbeider geheel
of gedeeltelijk ongeschikt geacht tot werken, indien hij geheel of
gedeeltelijk ongeschikt is geworden tot arbeid, die voor zijn krachten
en bekwaamheid is berekend en die met het oog op zijn opleiding
en vroeger beroep hem in bihijkheid kan worden opgedragen ter
plaatse, waar hij arbeid verricht of het laatst verricht heeft, of
op een naburige soortgelijke plaats.

2.nbsp;Bij de vaststelling van de ongeschiktheid tot arbeid wordt,
zooveel doenlijk, rekening gehouden met de door deze arbeids-
ongeschiktheid veroorzaakte verminderde gelegenheid tot het ver-
krijgen van arbeid als bedoeld in het vorig hd.

Bij de bepaling van de bij een getroffene tengevolge van zijn
ongeval bestaande mate van arbeidsongeschiktheid behoort —
in verband met de omschrijving, die art. 18 Ongevallenwet 1921
en art. 39 Land- en Tuinbouwongevallen wet 1922 van het begrip
„ongeschiktheidquot; geven — rekening te worden gehouden met de
door de arbeidsongeschiktheid veroorzaakte verminderde gelegen-
heid tot het verkrijgen van arbeid. Bij de invahditeitsschatting
moet men met dezen factor zooveel en zoo nauwkeurig mogelijk
rekening houden, doch in vele gevahen gebeurt dit óf niet,
omdat gegevens voor een beoordeeling ten eenenmale ontbreken,'
óf uitermate grof, omdat — al moge een handicap op de arbeids-
markt al aannemelijk zijn — men voor de bepaling van de hoe-
grootheid van dezen handicap is aangewezen op gissingen. Men is

-ocr page 183-

hier maar al te spoedig op het terrein van de imponderabilia. In veie
van de gevallen, waarin de invahditeitsschatting plaats heeft
met opvolging van een medisch advies, waarvan de schatting
door het verzekeringsorgaan wordt overgenomen, heeft de
adviseerende medicus bij het bepalen van het door hem aangenomen
invaliditeitspercentage mede laten wegen de belemmering tot het
vinden van passend werk, die het letsel z.i. oplevert. Soms kan de
betrokken medicus dit wel vrij goed beoordeelen, dikwijls echter
kan hij er heelemaal geen oordeel over vellen, maar waagt hij zich tóch
aan een taxatie-, die dan menigmaal maar een slag in de lucht is.
Het zuiverst zal de schatting van de invaliditeit in den zin der wet
de waarheid benaderen, wanneer zij de vrucht is van de samen-
werking van twee deskundigen, nl. van den medicus, die de
anatomische en physiologische gevolgen kan constateeren (welke
afwijkingen zijn er, wat kan de man nog doen, wat kan hij niet meer
doen? enz.) en van den practijk-deskundige (tevens deskundige
inzake de kans op het vinden van passend werk). Zuiver worden
beide elementen echter nooit aangetroffen. In al die gevallen,
waarin b.v. de Rijksverzekeringsbank komt tot een schatting
op grond van het advies van eenerzijds een medicus en anderzijds
een specialen agent, doet de medicus méér dan beschrijven,
constateeren en medische conclusies trekken, doch
schat hij ook,
en doet de speciale agent dikwijls meer dan alleen de practische
zijde van het geval beoordeelen. Dit neemt niet weg, dat zich speciale
gevallen kunnen voordoen, waarin de controleerende medicus zelf
volkomen in staat is de schatting met in achtneming van alle
daarbij in aanmerking komende factoren — óók de sociale —
te doen. Maar dit zal steeds uitzondering blijven. Op den keper
beschouwd valt er dus op de
grondslagen, waarop schattingen,
die worden aangediend als schattingen van invaliditeit in den zin
van art. 18 Ongevallenwet 1921, respectievelijk art. 39 Land-
en Tuinbouwongevallenwet 1922, berusten, bijna altijd heel veel
af te dingen. Eigenlijk gaat het meer zóó: de in de practijk ver-
kregen ervaring heeft er nu eenmaal toe geleid, aan bepaalde
functiestoornissen, respectievelijk psychische afwijkingen, gevolg
van een ongeval, een zeker percentage van invaliditeit te verbinden
— een zeker gemiddelde van arbeidsongeschiktheid dus. In dat
percentage wordt geacht verdisconteerd te zijn de gemiddelde
invloed van alle factoren, genoemd in de wettelijke definitie van
het begrip invahditeit. In het speciale geval nu gaat men dat ge-
middelde percentage retoucheeren, hetzij door het te verhoogen,

-ocr page 184-

hetzij door er wat af te doen: men doet dit aan de hand van de
meening, die men heeft omtrent de mate, waarin in het speciale
geval een of meer der factoren in meer dan de gemiddelde mate
op den voorgrond treden of op den achtergrond blijven. Bij dit
alles wordt er zeer veel behandeld op het gevoel af. Wanneer de
adviseerende medicus in zijn rapport zegt: bij gemis aan practische
gegevens moeten we in dit geval „de gangbare schatting volgenquot;,
dan bedoelt hij daarmee: bij gebreke van gegevens om te beoor-
deelen of wij op practische (= bedrijfs-technische en/of sociale)
gronden moeten afwijken van de geijkte, gemiddelde schatting,
waartoe de ervaring voor het onderhavige letsel op den duur
heeft geleid, geef ik U in overweging genoegen te nemen met deze
gemiddelde schatting — waarin dan toch altijd nog in zekere mate
de verminderde kans tot het vinden van passenden arbeid een rol
zal spelen.

Invaliditeitsschatting voor de toepassing der ongevahenwetten
blijft steeds uitermate grof benaderen.

Wat nu betreft de jurisprudentie omtrent de vraag, hoe bij de
invahditeitsschatting de „verminderde kans op het vinden van
passend werkquot; moet worden opgevat, het volgende.

Op dit gebied is maar weinig te vinden. Van belang zijn echter
drie uitspraken van den Centralen Raad van 1930, betreffende
de schatting van de invaliditeit van Rotterdamsche bootwerkers.

1. C. R. 10 Juli 1930 D. no. 527 A. B. 1931 blz. 31.

De Rijksverzekeringsbank schatte de invahditeit op 50%, doch
de Raad van Beroep maakte er 80 % van, omdat op grond van de
verklaringen van de gehoorde getuigen en getuigen-deskundigen
vaststond, dat de Scheepvaartvereeniging „Zuidquot; destijds de
gedeeltelijk invalide havenarbeiders niet meer in haar dienst
wilde nemen, zoodat voor getroffene de gelegenheid ontbrak om
in de havenbedrijven te worden tewerkgesteld, terwijl anderzijds
de gelegenheid voor hem om daarbuiten werk te krijgen niet
geheel kon worden ontkend. De Centrale Raad achtte dit standpunt
onjuist. In haar beroepschrift voerde de Rijksverzekeringsbank
aan, dat zij bij het bepalen van de invahditeit als volgt te werk
gaat: eerst wordt nagegaan, of een werkman als getroffene als gevolg
van het hem overkomen ongeval nog in staat is te werken en zoo
ja, voor welk werk, als bedoeld bij art. 18 al. 1 der wet, hij nog
geschikt is;
vervolgens wordt nagegaan, of het werk, waarvoor hij
geschikt is, in de plaats zijner inwoning of daarbuiten wordt verricht,

-ocr page 185-

en tenslotte of er in die plaats werkgevers zijn, die gedeeltelijk invalide
werklieden met een dergelijk letsel in dienst nemen.
Hieruit volgt,
zegt de Rijksverzekeringsbank,
dat bij de schatting der arbeids-
ongeschiktheid nimmer rekening wordt gehouden en ook niet mag
worden gehouden met de willekeur van een of meer werkgevers om
bovenbedoelde gedeeltelijk invalide werklieden niet in dienst te willen
nemen.
In het onderhavige geval mocht dan ook geen rekening
worden gehouden met de houding der Scheepvaartvereeniging.
De Centrale Raad verklaarde met het betoog der Rijksverzekerings-
bank geheel in te stemmen, en overwoog bovendien nog uitdrukke-
lijk, dat in een gemeente als Rotterdam voor een havenarbeider,
ook buiten den kring van de Scheepvaartvereeniging „Zuidquot;
nog menige gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid, als bedoeld
in art. 18 der Ongevallenwet 1921, bestaat.

2.nbsp;C.R. 30 October 1930 D. no. 865 A.B. 1931 blz. 147.

Deze uitspraak betreft een overeenkomstig geval. Ook hier
verklaarde de Centrale Raad het standpunt der Rijksverzekerings-
bank — die verwezen had naar de vorige zaak — te deelen. De
Rijksverzekeringsbank had voorts aangevoerd, dat het letsel van
dien aard is, dat de getroffene, die 60 jaar is, ook buiten het
havenbedrijf wel werk kan vinden, vooral nu hij woont in een stad
als Rotterdam.

3.nbsp;C.R. 4 December 1930 D. no. 1003 A.B. 1931 blz. 218.

Ook deze zaak betreft een havenarbeider, dien de Scheepvaart-
vereeniging niet meer te werk wilde stellen.

De Rijksverzekeringsbank had geschat op 65%, de Raad van
Beroep schatte echter 100%, overwegende, dat de controleerend-
geneeskundige van de Scheepvaartvereeniging den lichamelijken
toestand van den getroffene tengevolge van het letsel zoodanig
achtte, dat hij nog niet in aanmerking kwam om door bemiddeling
van de door de Scheepvaartvereeniging beheerde Havenarbeids-
reserve te worden te werk gesteld. Deze opvatting van den con-
troleerend-geneeskundige — zij moge juist of onjuist zijn — had
aan den getroffene alle gelegenheid benomen om werkzaam te
zijn bij eenigen bij de Scheepvaartvereeniging aangesloten werk-
gever, zoodat de getroffene uit vrijwel het geheele havenbedrijf
van Rotterdam onverbiddelijk was uitgesloten, en getroffene
dus alle gelegenheid had verloren om, waar en door wien dan ook,
te Rotterdam te worden te werk gesteld. Deze motiveering van den
Raad van Beroep achtte de Centrale Raad onjuist. De Centrale
Raad overwoog,
dat de assistent-controleerend-geneeskundige

-ocr page 186-

der Rijksverzekeringsbank aan de Rijksverzekeringsbank had ge-
rapporteerd, dat de nieuwe controleerend-geneeskundige der
Scheepvaartvereeniging, die te beshssen heeft over het al of niet
aannemen van gedeeltelijk invahden, er ten deze een oordeel
op na houdt, waardoor de getroffenen op ernstige wijze worden
gedupeerd, en dat het eenige middel om dit te voorkomen is, ge-
bruik te maken van art. 18 lid 2 Ongevallenwet 1921 en aan
werkwillige getroffenen, aan wie tengevolge van de beslissingen
van bovenbedoelden arts arbeid wordt ontnomen, een voorloopige
rente, berekend naar 100% invaliditeit toe te kennen: alleen
wanneer de Scheepvaartvereeniging aan den lijve voelt, wat de
consequenties zijn van dit standpunt, zou er, volgens den contro-
leerend-geneeskundige, verbetering te wachten zijn.

De Centrale Raad overwoog nu verder — naar aanleiding van
deze beschouwingen van den controleerend-geneeskundige der
Rijksverzekeringsbank — dat hij bij de invahditeitsschatting
behalve met den hchamelijken en geestelijken toestand van ge-
troffene, uitsluitend rekening mag houden met het bepaalde in
art. 18. In het tweede hd van dit artikel wordt voorgeschreven
zooveel doenlijk rekening te houden met de door de arbeids-
ongeschiktheid veroorzaakte verminderde gelegenheid tot het
verkrijgen van arbeid, als bedoeld in het eerste hd. Dit nu is, zegt
de Centrale Raad, geheel iets anders dan rekening te houden met
de door en tengevolge van het subjectieve inzicht van den contro-
leerend-geneeskundige der Scheepvaartvereeniging genomen maat-
regelen. De Centrale Raad achtte dan ook de schatting op 65% juist.

Uit deze jurisprudentie kan worden afgeleid, dat de Centrale
Raad er wel degelijk rekening mee zal houden, indien een getroffene,
die in feite ondanks zijn letsel goed kan melken, niet als melker
kan worden geplaatst, omdat nu eenmaal
geen enkele boer in de
streek, waar hij woont, een melker met zoo'n letsel wil aannemen.
Anders is het, wanneer b.v. de werkgever van getroffene, en
misschien nog een enkele andere patroon, zoo'n melker niet
verkiezen te gebruiken, doch aannemelijk is, dat er overigens
ter plaatse voor den man wel gelegenheid is om als melker te
worden geplaatst. Bestaat er nu eenmaal een verkeerd inzicht
bij de veehouders in de streek, kan men aannemen, dat er is een
communis opinio, dat men met een bepaald letsel voor melker
niet meer deugt, dan zal m.i. de Centrale Raad wel aannemen,
dat de getroffene, die dit letsel heeft, niet meer als melker mag

-ocr page 187-

worden beschouwd. Men kan toch niet verlangen, dat de man ver-
huist naar een andere streek, waar bij de werkgevers juister
opvattingen bestaan. Hoe hoog in zulk een geval de invahditeit
moet worden geschat, hangt natuurlijk van allerlei andere om-
standigheden af.

HERZIENING VAN RENTEN.

Art. 72 der Land- en Tuinbouwongevallenwet luidt als volgt:

1.nbsp;„Wanneer na een beslissing nopens toekenning, weigering,
beëindiging of ontneming eener rente feiten of omstandigheden
bekend worden, welke, indien zij daarvóór bekend waren geweest,
van invloed zouden zijn geweest bij het nemen dier beslissing of
wanneer de toestand, welke den maatstaf vormde bij het nemen
eener beslissing tot toekenning, weigering of beëindiging eener
rente, verandering ondergaat, kan ambtshalve of op verzoek van
den getroffene of diens nagelaten betrekkingen, of van den werk-
gever een nieuwe beshssing ter zake worden genomen. Op deze
beslissing zijn dezelfde bepalingen van toepassing als op de
oorspronkelijke beslissing. Onder verandering van den toestand
wordt begrepen de wijziging van de omstandigheden als bedoeld
bij art. 38, alsmede het verwerven door den rentetrekker van
nieuwe bekwaamheden tengevolge van eene opleiding als bedoeld
bij art. 48.

2.nbsp;De uitbetahngen, gedaan krachtens een vroegere toekenning
zijn niet vatbaar voor terugvordering.quot;

De wettelijke regeling in zake renteherziening, te vinden in
art. 72 der Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, overeenstemmend
met art. 75 der Ongevallenwet 1921 is een niet gemakkelijke materie,
die nog al eens aanleiding geeft tot moeilijk te beantwoorden vragen.
Het is o.i. niet noodig, op die vragen in te gaan en wij meenen er
mee te kunnen volstaan, kort aan te geven, hoe de practijk is
ten aanzien van de herziening van eenmaal toegekende renten.
Gemakshalve gaan wij uit van een voorbeeld en stellen wij het
volgende: een melker heeft bij beshssing, gedateerd 1 Juh 1936,
van de Landbouw-Onderlinge met ingang van 15 Juni 1936 een
rente ontvangen, berekend naar een invahditeit van 15%. Wanneer
is nu herziening van deze rente mogelijk?

Antwoord: slechts in twee gevallen, die in de wandeling als
volgt worden gekarakteriseerd, nl.:

-ocr page 188-

a. wanneer er is een „nieuw feitquot;;

h. wanneer vaststaat, dat er is ,,verandering in den toestandquot;.

Ad a. De wet zegt, dat herzien mag worden, wanneer na de
beshssing tot toekenning der rente feiten of omstandigheden zijn
bekend geworden, welke, indien zij daarvóór bekend waren geweest,
„van invloed zouden zijn geweest bij het nemen der beslissingquot;.
De bedoeling is: wanneer achteraf blijkt, dat feiten of omstandig-
heden hebben bestaan, waarvan de kennis bij dengene, die destijds
de beslissing nam, tengevolge zou hebben gehad, dat hij anders
zou hebben beslist. Bv.: thans, op 22 Juli 1938 blijkt, dat de toe-
dracht van het ongeval geheel anders was dan uit de gegevens,
waarover de Landbouw-Onderlinge op 1 Juli 1936 beschikte, viel
op te maken en dat de ware toedracht zoodanig is geweest, dat
moet worden aangenomen, dat van een bedrijfsongeval geen
sprake was. Had de Landbouw-Onderlinge dit op 1 Juli 1936
geweten, dan had zij ongetwijfeld anders beslist en aan getroffene
niet een rente toegekend, doch hem alle verdere schadeloosstelhng
ontnomen. In zoo'n geval mag men dus herzien. Of wel: thans
bhjkt, dat de functiestoornis, die de getroffene heeft, in het geheel
niet het gevolg was van het ongeval, doch van een andere oorzaak,
die op 1 Juli 1936 niet bekend was en eerst thans aan het licht is
gekomen, alweer een nieuw feit dat, ware het toen wel bekend
geweest, tot een andere beslissing zou hebben geleid.

Intusschen moet bij dit alles goed in het oog gehouden worden,
dat naar de leer van den Centralen Raad een
veranderd medisch
inzicht
niet is een geldige reden tot herziening. Men heeft daarbij
te maken met een nader bekend geworden medische beoordeehng
van reeds vroeger vaststaande gegevens en dus niet met een
„nieuw feitquot;.

Ad b. „Verandering in den toestandquot;. De practijk is, dat met
,,verandering in den toestandquot; in art. 72 is bedoeld „verandering
in den door het ongeval veroorzaakten toestandquot;. De Centrale
Raad heeft bv. beshst, dat het zich moeilijker aanpassen van den
getroffene als gevolg niet van het ongeval, maar van toegenomen
leeftijd, niet is een „verandering in den toestandquot;, die tot herziening
kan leiden. Overigens wordt aangenomen, dat gewenning aan de
gevolgen van het ongeval — aanpassing — is een verandering in
den toestand: heeft de getroffene zich zoodanig aangepast, dat zijn
invaliditeit verminderd is of geacht kan worden te zijn verdwenen,
dan is herziening (verlaging, respectievelijk beëindiging) op grond
van verandering in den toestand geoorloofd.

-ocr page 189-

De Centrale Raad heeft beshst, dat een geheel gewijzigde levens-
positie van den getroffene, die medebrengt, dat hij in het beroep,
waarin hij het letsel kreeg, wel nimmer zal terngkeeren, terwijl
hij in zijn nieuwe omstandigheden van zijn letsel geen hinder
heeft, niet beschouwd kan worden als een verandering in den
toestand, die tot herziening kan leiden.

Deze beslissing is voor melkers van belang, nl. wanneer de ge-
troffene, die uitsluitend met het oog op melken eenige invahditeit
bezit en daarvoor een rente geniet, een geheel ander beroep kiest,
waarmee het melken definitief voor hem heeft afgedaan.

Beëindiging der rente op dezen grond is in zoo'n geval niet
mogelijk.

-ocr page 190-

HOOFDSTUK VIL

STATISTISCHE GEGEVENS OVER HET VOORKOMEN
VAN BLIJVENDE VINGERLETSELS IN LANDBOUW-
EN VEETEELTBEDRIJVEN.

Frequentie van vingerletsels met blijvende invaliditeit in Landbouw-
en Veeteeltbedrijven.

Teneinde een juist inziclit te krijgen in de frequentie van
vingerletsels met blijvende invaliditeit in de landbouw- en veeteelt-
bedrijven is een onderzoek ingesteld bij „De Centrale Landbouw-
Onderlingequot; te Amsterdam.

„De Centrale Landbouw-Onderlingequot; Nederlandsche Landbouw-
Vereeniging tot het onderhng dragen van het Bedrijfs-Risico, opge-
richt 12 Juli 1909 en in werking getreden op 1 Januari 1910, werd bij
de invoering der Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 op 1 Mei 1923
erkend als bedrijfsvereeniging in den zin dier Wet (artikel 1).

Vóór 1 Mei 1923 heeft zij zich uitsluitend bezig gehouden met
de vrijwillige, daarna tevens met de bij de wet verplichte ongevaUen-
verzekering.

Het aantal der ongevallen met blijvende invahditeit, die vóór
1 Mei 1923 plaats hadden, bedroeg 441, waarvan 119 door vinger-
letsels, dit is ongeveer 27% (zie tabel 1).

Het aantal ongevalsaangiften vóór 1 Mei 1923 bedroeg 31748.

Sedert 1 Mei 1923 tot en met 31 October 1937 bedroeg het aantal
letsels met blijvende invahditeit tengevolge van ongevallen in den
zin der Wet 473, waarvan 104 door vingerletsels (zie tabel
2a).

In dat tijdvak bedroeg het aantal ongevallen met blijvende
invahditeit, vallende in de vrijwillige verzekering 57, waarvan 13
veroorzaakt door vingerletsels (zie tabel
2b) en was dus het totale
aantal ongevallen met blijvende invahditeit sedert het in werking
treden der Land- en Tuinbouwongevahenwet tot en met 31 October
1937 bij de Centrale Landbouw-Onderlinge 473 57 530, waarvan
104 13 = 117 tengevolge van vingerletsels, derhalve 22%.

Sedert het inwerking treden van de Centrale Landbouw-Onderlinge
op 1 Januari 1910 tot en met 31 October 1937 gaven 473 57

-ocr page 191-

441 = 971 letsels aanleiding tot een blijvende invaliditeit, waarvan
119 104 13 = 236 vingerletsels, dus 24%.

Het totale aantal ongevalsaangiften bij de Centrale Landbouw-
Onderlinge van 1 Januari 1910 tot en met 31 October 1937 bedroeg
146166, waarvan 7813 niet als bedrijfsongeval konden worden
aangenomen (zie tabel 3).

Van de 138353 als ongeval in behandeling genomen ongevalsaan-
giften gaven 971 aanleiding tot een blijvende invahditeit, of welO.70 %.

In 236 gevallen werd de blijvende invaliditeit door vingerletsels
veroorzaakt, derhalve in 0.17% van alle als ongeval iii behandeling
genomen ongevalsaangiften.

Tabel 1.

Ongevallen met blijvende invaliditeit bi] de
„Centrale Landbouw- Onderlinge''.

(uitgezonderd de blijvende renten tengevolge van ongevallen met

doodelijken afloop).

119

67
42

78
12
5
9

64
10
3

14
18

441

Ongevallen vóór 1 Mei 1923, dus voor het in werking
treden der Land- en Tuinbouw-Ongevallenwet.

a.nbsp;Vingerletsel (verlies of verstijving) ....

b.nbsp;Letsel van hand of arm, behalve de onder a en
/ genoemde...............

c.nbsp;Letsel van den schoudergordel......

d.nbsp;Letsel van de onderste extremiteiten, behalve
de onder
g genoemde..........

e.nbsp;Letsel van de heup...........

/. Geheel of gedeeltelijk verlies van den arm .

g.nbsp;Geheel of gedeeltelijk verlies van voet of been

h.nbsp;Oogletsel................

i.nbsp;Zenuwstoornissen............

k. Gevolgen van schedelbreuk........

l. Gevolgen van breuk of verplaatsing van wervels
m. Diversen................

Het aantal blijvende renten tengevolge van vingerletsels vóór
1 Mei 1923 (uitgezonderd blijvende renten tengevolge van ongevallen
met doodelijken afloop) bedroeg 119 van de 441. Dit is: 27%.

-ocr page 192-

TABEL 2a.

A. Ongevallen in den zin der Wet.
(Sedert 1 Mei 1923)

Aantal op\

ONGEVALLEN MET BLIJVENDE INVALIDITËI'^ ^IJ DE „CENTRALE LANDBOUW-ONDERLINGEquot;
(Uitgezonderd ongevallen met blijvende invalidité'' 'ingevolge van ongevallen met doodelijken afloop)

I

31.10.37

31.10.36

31.10.24131.10.25

31.10.27l31.10.28

31.10.26

31.10.29131.10.3° i:^l.l0.3I 31.IO.32I3I.IO.33I31.10.34 31.10.35

WETTELIJKE VERZEKERING.

Het aantal ongevallen met blijvende
invaliditeit tengevolge van vinger-
letsels, in percenten uitgedrukt, ten
opzichte van het totale aantal on-
gevallen met blijvende invaliditeit.

a. Vingerletsel (verlies of verstijving)

h. Letsel van hand of arm, behalve
de onder a en / genoemde

c.nbsp;Letsel van den schoudergordel

d.nbsp;Letsel van de onderste extremi-
teiten, behalve de onder
g genoemde

e.nbsp;Letsel van de heup

/. Geheel of gedeeltelijk verlies van
den arm

g.nbsp;Geheel of gedeeltelijk verlies van
voet of been

h.nbsp;Oogletsel

I. Zenuwstoornissen

k. Gevolgen van schedelbreuk

l. Gevolgen van breuk of ver-
plaatsing van wervels

m. Diversen

Totaal

155

10

29

24

64

103

! 268

130

VRIJWILLIGE VERZEKERING.

TABEL 2b.

B. Ongevallen der vrijwillige regelingen
(Sedert 1 Mei 1923)

= 10%
= 21%
= 12%
= 30%
= 27%
= 24%
= 26%
= 26%
= 26%
= 23%
= 21%
= 21%
= 20%
= 22%

Op 31.10.24,
Op 31.10.25,
Op 31.10.26,
Op 31.10.27,
Op 31.10.28,
Op 31.10.29,
Op 31.10.30,
Op 31.10.31,
Op 31.10.32,
Op 31.10.33,
Op 31.10.34,
Op 31.10.35,
Op 31.10.36,
Op 31.10.37,

1 van de 10
6 van de 29
3 van de 24
19 van de 64
28 van de 103
31 van de 130
40 van de 155
53 van de 206
69 van de 268
76 van de 330
78 van de 369
83 van de 399
87 van de 425
104 van de 473

104
81
26
84
17
17
16
80
6
4
24
14

87
72
24
77
14
17
14
74
6
4
23
13

83
69
20
71
14
16
13
71
6
3
23
10

78
66
20
66
14
13
12
63
4
3
22
8

40
28
12

25
3
3
2

26
3

S
5

6
5

3

4
1

53
40
16
33

4

5
5

29
3

13
5
206

76
57
20
59
11
13
9
50
4
2
21
8

19
11
6
8
1

1
11
1

2
4

28
21
9
15
2

2

15

69
47

19
47

6
8
7
36
3
1

20
5

31
27
10
22
2

2
22
2

7
5

473

425

399

330 I 369

Op 31.10.24,nbsp;O van de 1 = 0%

Op 31.10.25,nbsp;O van de 5 = 0%,

Op 31.10.26,nbsp;O van de 4 = 0%

Op 31.10.27,nbsp;1 van de 8 = 12%

Op 31.10.28,nbsp;2 van de 13 = 15%

Op 31.10.29,nbsp;4 van de 16 = 25%

Op 31.10.30,nbsp;4 van de 17 = 24%

Op 31.10.31,nbsp;5 van de 24 = 21%

Op 31.10.32,nbsp;6 van de 29 = 21%

Op 31.10.33,nbsp;6 van de 40 = 15%

Op 31.10.34,nbsp;7 van de 44 = 16%

Op 31.10.35,nbsp;7 van de 46 = 15%

Op 31.10.36,nbsp;8 van de 48 = 17%

Op 31.10.37,nbsp;13 van de 57 = 23%

57

48

17

44

24

40

13

31

16

Totaal aantal blijvende renten bij de
(Uitgezonderd de blijvende renten t.g.v.

188

46

_ ^^ _

„Centrale Landbouw-Onderlingequot; sedert 1.5.23 (in werkiquot;^ treden der L. en T.O.W.), zoowel voor Wettelijke als Vrijwillige Verzekering op 31.10.37 = 530.
ongevallen met doodelijken afloop). Hiervan zijn 104 nbsp;117 blijvende renten t.g.v. vingerletsels (zie onder A. en B.: «). Dit is: 22%, of
ruim een vijfde gedeelte.

189

8
8
2

14
2
1
1
4
3
1
1
3

13
10

3

14
2
1
1
5
3
1
1
3

7

8
2

13
2
1
1
4
3
1
1
3

a.nbsp;Vingerletsel (verlies of verstijving)

b.nbsp;Letsel van hand of arm, behalve
de onder
a en f genoemde

c.nbsp;Letsel van den schoudergordel

d.nbsp;Letsel van de onderste extremi-
teiten behalve de onder genoemde

e.nbsp;Letsel van de heup

/. Geheel of gedeeltelijk verlies van
den arm

g.nbsp;Geheel of gedeeltelijk verlies van
voet of been

h.nbsp;Oogletsel

i.nbsp;Zenuwstoornissen

k. Gevolgen van schedelbreuk

l. Gevolgen van breuk of ver-
plaatsing van wervels

m. Diversen

Totaal

7

8
2

12
1
1
1
4
3
1
1
3

6
8
2
10
1
1
1
4
2
1
1
3

1 i —

-ocr page 193-

ONGEVALLEN MET BLIJVENDE INVALIDITEI^ ^IJ DE „CENTRALE LANDBOU\^'-ONDERLlNGEquot;
(Uitgezonderd ongevallen met blijvende
invalidité' : '®Hgevolge van ongevallen met doodelijken afloop)

WETTELIJKE VERZEKERING.

Het aantal ongevallen met blijvende
invaliditeit tengevolge va.n vinger-
letsels, in percenten uitgedrukt, ten
opzichte van het totale aantal on-
gevallen met blijvende invaliditeit.

TABEL 2a.

A. Ongevallen in den zin
(Sedert 1 Mei 1923)

Wet.

31.10.29:31.l0.3''i

Aantal op:

31.10.27!31.10.28

31.10.24 31.10.25I31.10.26

a.nbsp;Vingerletsel (verlies of verstijving)

b.nbsp;Letsel van hand of arm, behalve
de onder
a en / genoemde

c.nbsp;Letsel van den schoudergordel

d.nbsp;Letsel van de onderste extremi-
teiten , behalve de onder g genoemde

e.nbsp;Letsel van de heup

/. Geheel of gedeeltelijk verlies van
den arm

g.nbsp;Geheel of gedeeltelijk verlies van
voet of been

h.nbsp;Oogletsel

i.nbsp;Zenuwstoornissen

k. Gevolgen van schedelbreuk

l. Gevolgen van breuk of ver-
plaatsing van wervels

m. Diversen

Totaal

40
28
12

25
3
3
2

26
3

8
5

6
5

3

4
1

19
11
6
8
1

28
21
9
15

9

31
27
10
22
2

1
11
1

2
4

2
15
2

5
4

22
2

7
5

155

10

29

24

64

103

130

TABEL 2b.

B. Ongevallen der vrijwillige regelingen
(Sedert 1 Mei 1923)

a.nbsp;Vingerletsel (verlies of verstijving)

b.nbsp;Letsel van hand of arm, behalve
de onder
a en f genoemde

c.nbsp;Letsel van den schoudergordel

d.nbsp;Letsel van de onderste extremi-
teiten behalve de onder
g genoemde

e.nbsp;Letsel van de heup

/. Geheel of gedeeltelijk verlies van
den arm

g.nbsp;Geheel of gedeeltelijk verlies van
voet of been

h.nbsp;Oogletsel

i.nbsp;Zenuwstoornissen

k. Gevolgen van schedelbreuk

l. Gevolgen van breuk of ver-
plaatsing van wervels

m. Diversen

Totaal

17

13

16

i^l.lO.31 31.10.32'31.10.33'31.10..34 31.10.35 31.10.36 31.10.37

53

69

76

78

83

87

104

Op 31.10.24, 1 van de 10 = 10%

40

47

57

66

69

72

81

Op 31.10.25, 6 van de 29 = 21%

24

Op 31.10.26, 3 van de 24 = 12%

16

19

20 :

20

20

26

84

Op 31.10.27, 19 van de 64 = 30%

33

47

59

66

71

77

Op 31.10.28, 28 van de 103 = 27%

4

6

11

14

14

14

17

Op 31.10.29, 31 van de 130 = 24%

5 1

8 ;

13

13

16

17

17

Op 31.10.30, 40 van de 155 = 26%

5

7

9

12

13

14

16

Op 31,10.31, 53 van de 206 = 26%

29

36

50

63

71 :

74

80

Op 31.10.32, 69 van de 268 = 26%

3 1

3

4- 1

4

6 i

6

6

Op 31.10.33, 76 van de 330 = 23%

1

2

3

3

4

4

Op 31.10,34, 78 van de 369 = 21%

13

20

21

22

23

23

24

i Op 31,10.35, 83 van de 399 = 21%

5

5

8

8

10

13

14

Op 31.10.36, 87 van de 425 = 20%

206 1

Î

268

330 1

369

399

425

473

Op 31.10.37, 104 van de 473 = 22%

1

VRIJWILLIGE VERZEKERING,

i

5

8

6

7

7

8

13

Op 31,10.24, 0 van de 1 = 0%,

6

8

8

8

8

8

10

Op 31.10.25, 0 van de 5 = 0%

2

2

2

2

3

Op 31.10.26, 0 van de 4 = 0%

Op 31.10.27, 1 van de 8 = 12%

5

7

10

12

13

14

14

Op 31,10,28, 2 van de 13 = 15%

1

1

2

2

i 2

1

Op 31.10,29, 4 van de 16 = 25%

■—

1

1

1

1

Op 31.10.30, 4 van de 17 = 24%

1

1

1

1

1

1

1

Op 31.10.31, 5 van de 24 = 21%

4

4

j

4

4

4

4

5

Op 31.10.32, 6 van de 29 = 21%

2

3

3

3

3

Op 31.10.33, 6 van de 40 = 15%

1

1

1

1

1

1

1

Op 31.10.34, 7 van de 44 = 16%

1

1

1

1

1

1

1

Op 31.10,35, 7 van de 46 = 15%

1

1

3

3

3

3

3

Op 31.10.36, 8 van de 48 = 17%

24

31

40

44

46

48

57

Op 31,10,37, 13 van de 57 = 23%

,Centrale Landbouw-Onderlingequot; sedert 1.5.23 (in werki^nbsp;^^^ ^ ^^^ T.O.W.), zoowel voor Wettelijke als Vrijwillige Verzekering op 31.10,37 = 530.

= 117 blijvende renten t.g.v. vingerletsels (zie onder A. en B.:«). Dit is; 22% of ruim een vijfde gedeelte.

189

Totaal aantal blijvende renten bij de
(Uitgezonderd de blijvende renten t.g.v

188

0

. ongevallen met doodelijken afloop). Hiervan zijn 104

-ocr page 194-

Overzicht van het aantal behandelde ongevalsaangift®quot; '-i de „Centrale Landbouw- Onderlingequot; vóór en sedert
het in werking treden der Land- en Tuinbouwongevalle^gt;!|^1922, gesplitst naar de oorzaken.

14

ö

cd
gt;

g ^
I ^

17

18

16

19

15

20

13

21

12

ö

a-S

^ T3

CU

^ 5 CD

los

-p H «

e

03

s

CU
M)

Vh

ai
N

O
O

gt; 2
O

rJ gt;

CD

gt;

C CD

(D Ö
bO O

H

O
H

Irt CU

o; lt;D

88
180
244
333
436
515
432
513
625
737
599
613
714

293

781
1.368
1.601
2.115
2.274
2.509
2.482
2.668
2.753
3.324
2.908
3.012
2.818

1.135

71
141
172

229
241
255
263
282
274
334
300
204
151

33

36
115
144

89
91
67

107

90
101

91
136
338
165

35

51

55
44

52
73
46
81

56
112
145

50

28
74
66

28

99
182
199
278
276
292
319
365
378
439
387
367
347

137

6.322
19.91

196
0.62

765
2.41

31.748
100%

2.950
9.29

5
8
2

4
7

6

7
10

5

3

6

4
3
2

8

311
537
614
738
783
827
919
1.272
1.204
1.185
1.063
1.131
1.190
1.149
1.278

138
296
412
281
164
157
197
229
145
70
40
92
75

56

57

23

290
263

291
240
321
293
565
674
609
690
763
855
875
865

249
465
468
518
790
794
934
674
607
620
605
736
716
829
1.128

2.876
5.828
5.991
6.220
6.618
7.301
8.113
9.008
9.216
8.159
7.835
8.400
9.231
9.489
10.133

216
228
204
192
195
176
250
334
285
230
112
162
242
415
229

232
480
461
479
620
767
878
914
1.008
910
850
964
1.084
1.128
1.276

24
0.02

80
0.08

14.201
12.41

7.617
6.66

2.409
2.10

10.133
8.86

114.418
100%

3.470
3.03

de Centrale Landbouw-
418 = 146.166.

4.065
12.80

460
800
883
891
1.032
1.058
1.050
1.434
1.489
1.279
1.263
1.295
1.434
1.393
1.364

17.125
14.97

totaal aantal ongevalsaangiften sedert de oprichting van
''^derlinge tot en met 31 October 1937 bedroeg 31.748 -f- 114

-ocr page 195-

Overzicht van het aantal behandelde ongevalsaangifte'
het in werking treden der Land- en Tuinbouwongevallei^

'j de „Centrale Landbouw- Onderlingequot; vóór en sedert
1922, gesplitst naar de oorzaken.

20

11

18

17

19

16

21

15

14

13

12

10

BOEK-
JAREN

(U
T)

U O

^ s

gebr. V. voert

gebruik van

Omgang met

ö
s

tu
ö

JU

■3

ö.a

tu ^

£

'3

TJ
fi

la

6
I

cn
©

O

(U

OJ
ÖjO

Ö


gt;

ö

(U

s

dj
bC

s

ai

tH
-g

.iä!

aS
N

O 0
O TS
TS

M B
.B ®

ri

^ -O

lt;u

los

H 0)

lt;D

M)
n

lt;U fi

I OJ

ë :2
^ amp;

S -fi^

lt;

C
H
O
H

■önbsp;a

bo

önbsp;O

'Sónbsp;c

0nbsp;OJ

^nbsp;O

■G

T3

ö
lt;D

bc

, O

. 5

lt;D
gt;

öquot;

lt;D

ft

JS
O
co
TS

bC
•rt

0)

ö
1

ld
ö
O

dnbsp;O

Snbsp;bc

tunbsp;S

SJOnbsp;O

gt;

2 I

781
1.368
1,601
2,115
2,274
2,509
2.482
2.668
2.753
3.324
2.908
3.012
2.818

1.135

21

38
43
48
52
48
60
67
56
54
72
84
76

54

99
182
199
278
276
292
319
365
378
439
387
367
347

137

71
141
172
229
241
255
263
282
274
334
300
204
151

33

36
115
144

89
91
67

107

90
101

91
136
338
165

35

180
244
333
436
515
432
513
625
737
599
613
714

293

51

55
44

52
73
46
81

56
112
145

50

28
74
66

28

6.322
19.91

196
0.62

765
2.41

31.748
100%

4,065
12.80

460
800
883
891
1,032
1.058
1.050
1.434
1.489
1,279
1.263
1.295
1.434
1.393
1.364

2.950
9.29

1.605
5.06

311
537
614
738
783
827
919
1.272
1.204
1.185
1.063
1.131
1.190
1.149
1.278

23

290
263

291
240
321
293
565
674
609
690
763
855
875
865

5
8
2

4
7

6
7

10

5

3

6

4
3
2

249
465
468
518
790
794
934
674
607
620
605
736
716
829
1.128

138
296
412
281
164
157
197
229
145
70
40
92
75

56

57

2.876
5,828
5,991
6.220
6.618
7.301
8.113
9,008
9,216
8,159
7,835
8,400
9,231
9,489
10,133

216
228
204
192
195
176
250
334
285
230
112
162
242
415
229

232
480
461
479
620
767
878
914
1.008
910
850
964
1.084
1.128
1.276

24
0,02

14.201
12.41

7.617
6.66

80
0,08

10,133
8,86

114,418
100%

2.409
2,10

17,125
14.97

3.470
3.03

12.078
10.55

---

--

__

1910

122

87

58

6

43

150

1911

188

131

75

6

60

252

1912

189

164

104

5

f

gt;8

269

1913

283

210

113

10

108

363

1914

235

224

133

11

128

392

1915

317

226

152

10

111

472

1916

317

230

129

9

133

431

1917

307

219

130

5

131

486

1918

270

286

116

8

136

457

1919

331

317

144

17

213

566

1920

266

280

122

12

179

471

1921

155

299

117

18

106

525

1922

185

336

143

13

78

399

1923 1/1

t/m 30/4

52

163

60

5

47

178

Totalen

3.217

3.172

1.596

135

1.541


5.411

Percentages

10.13

10.00

5.03

0.43

4.85

17.04

1923 1/5

t/m 31/10

262

8

55

155

133

18

122

19

390

1924

493

10

15

95

359

248

33

214

57

1,061

1925

501

10

9

98

319 t

270

30

247

45

963

1926

491

19

13

139

360

279

31

256

49

1,007

1927

553

18

15

139

316

304

42

223

50

949

1928

754

24

19

140

347

316

39

229

66

1.032

1929

791

33

9

195

342

377

31

312

54

1,189

1930

777

36

22

214

311

331

56

337

78

1,130

1931

931

42

16

256

305

340

54

319

59

1,221

1932

645

28

21

267

271

354

56

302

74

1,021

1933

640

49

17

209

308

330

54

289

45

1,038

1934

620

33

14

236

298

326

59

288

37

1,081

1935

756

30

24

281

342

347

68

350

56

1,104

1936

788

31

10

288

371

257

44

328

56

1,115

1937

852

47

14

275

373

333

54

397

86

1,202

Totalen

9.854

410

226

2.887

4.777

4.645

669

4.213

831

15,503

Percentages

8.61

0.36

0.20

2.52

4.18

4.06

0.58

3.68

0.73

13,5^

totaal aantal ongevalsaangiften sedert de
'^derhnge tot en met 31 October 1937 bedroeg

oprichting van de Centrale Landbouw-
31,748 114,418 = 146.166,

-ocr page 196-

CONCLUSIES.

Het is gebleken, dat een melker, die één van de volgende blijvende

vingerletsels heeft gekregen, door oefening kan bereiken, dat:

A. de invaliditeit minder dan 10% b e d r a a gt.

Duimletsels.

1.nbsp;Het eindgewricht kan niet actief gebogen worden of is anky-
lotisch.

2.nbsp;Het eindlid ontbreekt.

Wijsvingerletsels.

1.nbsp;Het eindgewricht kan niet actief gebogen worden of is anky-
lotisch.

2.nbsp;Het eind- en het middelgewricht kunnen niet actief gebogen
worden of zijn ankylotisch.

3.nbsp;Het eindlid ontbreekt.

4.nbsp;Het eind- en het middelhd ontbreken.

Middelvingerletsels.

1.nbsp;Het eindgewricht kan niet actief gebogen worden of is anky-
lotisch.

2.nbsp;Het eindlid ontbreekt.

Ringvingerletsels.

1.nbsp;Het eindgewricht kan niet actief gebogen worden of is anky-
lotisch.

2.nbsp;Het eind- en het middelgewricht kunnen niet actief gebogen
worden of zijn ankylotisch.

3.nbsp;Het eindlid ontbreekt.

4.nbsp;Het eind- en het middelhd ontbreken.

5.nbsp;De vinger ontbreekt.

Pinkletsels.

1. Het eindgewricht kan niet actief gebogen worden of is anky-
lotisch.

-ocr page 197-

2.nbsp;Het eind- en liet middelgewricht kunnen niet actief gebogen
worden of zijn ankylotisch.

3.nbsp;Het eindhd ontbreekt.

4.nbsp;Het eind- en het middelhd ontbreken.

5.nbsp;De vinger ontbreekt.

B. de invaliditeit 10% bedraagt.

1.nbsp;Een middelvinger kan in het eind- en het middelgewricht niet
actief gebogen worden of is ankylotisch.

2.nbsp;Een middelvinger ontbreekt.

3.nbsp;Een wijsvinger ontbreekt.

Hier dient opgemerkt te worden, dat in sommige der onder
BI en B2 bedoelde gevallen de bekwaamheid in het melken zoo-
danig is, dat de invahditeit onder de 10% ligt.

Eveneens kan de aard van het bedrijf en de plaats, die de melker
daar inneemt, er toe leiden, dat de invahditeit minder dan 10%
bedraagt.

In het algemeen is een melker, die een blijvend handletsel,
zooals verhes van duim en wijsvinger, verhes of stijfheid van wijs-
en middelvinger, krijgt, niet meer in staat tot melken. Bij ernstige
handletsels is echter door oefening te bereiken, dat gemolken
kan worden en de invahditeit met 10% voldoende gewaardeerd is.
Dit is niet als norm aan te nemen, aangezien deze melkers be-
schikken over persoonlijke factoren, die men niet bij iedereen mag
veronderstellen aanwezig te zijn. Door verlies of stijfheid van
middel- en ringvinger is melken in de volle hand niet mogelijk,
doch wel kan strippend tusschen duim en wijsvinger worden
gemolken; de ongeschiktheid voor het melken is derhalve in deze
gevallen geen totale. In een dergelijk geval wordt het invahditeits-
percentage bepaald door den aard van het bedrijf en de plaats,
die de getroffene in dat bedrijf inneemt, alsmede door de vraag,
in hoeverre hij nog aan den melkarbeid deelneemt.

De duur der oefening (na hervatting van den melkarbeid)
bedraagt gemiddeld bij:

1.nbsp;verhes van het eindlid van den duim 2 ä 3 maanden.

2.nbsp;verhes of stijfheid van den wijsvinger 7 maanden.

3.nbsp;verhes of stijfheid van den middelvinger 8 maanden.

4.nbsp;verlies of stijfheid van den ringvinger 4 maanden.

5.nbsp;verhes of stijfheid van den pink 2 ä 3 weken.

-ocr page 198-

SCHLUSZFOLGERUNGEN.

Es hat sich gezeigt, dasz ein Melker, der sich einen der nach-
stehenden bleibenden Fingerschäden zugezogen hat, durch Uebung

erreichen kann, dasz:

A. die Erwerbsunfähigkeit weniger als 10%

beträgt.

Verletzung des Daumens.

1.nbsp;Das Endgelenk kann nicht aktiv gebogen werden oder ist
ankylotisch.

2.nbsp;Das Endglied fehlt.

Verletzung des Zeigefingers.

1.nbsp;Das Endgelenk kann nicht aktiv gebogen werden oder ist
ankylotisch.

2.nbsp;Das End- und das Mittelgelenk können nicht aktiv gebogen
wrerden oder sind ankylotisch.

3.nbsp;Das Endghed fehlt.

4.nbsp;Das End- und das Mittelglied fehlen.

Verletzung des Mittelfingers.

1.nbsp;Das Endgelenk kann nicht aktiv gebogen werden oder ist
ankylotisch.

2.nbsp;Das Endglied fehlt.

Verletzung des Ringfingers.

1.nbsp;Das Endgelenk kann nicht aktiv gebogen werden oder ist
ankylotisch.

2.nbsp;Das End- und das Mittelgelenk können nicht aktiv gebogen
werden oder sind ankylotisch.

3.nbsp;Das Endghed fehlt.

4.nbsp;Das End- und das Mittelglied fehlen.

5.nbsp;Der Finger fehlt.

Verletzung des kleinen Fingers.

1. Das Endgelenk kann nicht aktiv gebogen werden oder ist
ankylotisch.

-ocr page 199-

2.nbsp;Das End- und das Mittelgelenk können nicht aktiv gebogen
werden oder sind ankylotisch.

3.nbsp;Das Endglied fehlt.

4.nbsp;Das End- und das Mittelglied fehlen.

5.nbsp;Der Finger fehlt.

B. die Erwerbsunfähigkeit 10% beträgt.

1.nbsp;Ein Mittelfinger kann in dem End- und dem Mittelgelenk nicht
aktiv gebogen werden oder ist ankylotisch.

2.nbsp;Ein Mittelfinger fehlt.

3.nbsp;Ein Zeigefinger fehlt.

Hierzu soll bemerkt werden, dasz in einigen der sub B1 und B2
erwähnten Fälle die Gewandtheit im Melken eine solche ist, dasz
die Erwerbsunfähigkeit unter 10% liegt.

Gleichfalls können die Beschaffenheit der Wirtschaft und die
Stellung, die der Melker dort einnimmt, dazu führen, dasz die
Erwerbsunfähigkeit weniger als 10% beträgt.

Im allgemeinen ist ein Melker, der sich einen bleibenden Hand-
schaden wie Verlust von Daumen und Zeigefinger, Verlust oder
Steifheit von Zeigefinger und Mittelfinger zuzieht, nicht mehr
zum melken fähig. Bei ernsthchen Handschäden kann er aber durch
Uebung erreichen, dasz er melken kann und die Erwerbsunfähigkeit
mit 10% genügend bewertet ist. Dies ist nicht maszgebend, da
diese Melker über persönliche Faktoren verfügen, von denen man
nicht annehmen darf, dasz sie bei jedem vorhanden sind. Durch
Verlust oder Steifheit von Mittel- und Ringfinger ist fäusteln nicht
möghch, wohl aber kann strippend zwischen Daumen und Zeige-
finger gemelkt werden; die Untauglichkeit zur Melkarbeit ist also
in diesen Fällen keine absolute. In einem solchen Falle ist der
Invahditätsprozentsatz bedingt durch die Beschaffenheit der
Wirtschaft und die Stellung, die der Verletzte in dieser Wirtschaft
einnimmt und auch durch die Frage, in wiefern er sich noch an der
Melkarbeit beteihgt.

Die Dauer der Uebung (nach Wiederaufnahme der Melkarbeit)
beträgt durchschnitthch bei:

1.nbsp;Verlust des Endghedes des Daumens 2 bis 3 Monate.

2.nbsp;Verlust oder Steifheit des Zeigefingers 7 Monate.

3.nbsp;Verlust oder Steifheit des Mittelfingers 8 Monate.

4.nbsp;Verlust oder Steifheit des Ringfingers 4 Monate.

5.nbsp;Verlust oder Steifheit des kleinen Fingers 2 bis 3 Wochen.

-ocr page 200-

CONCLUSIONS.

On a constaté qu'un trayeur atteint d'une des lésions des doigts

permanentes citées ci-dessous peut, à force d'exercice, s'adapter

à tel point que:

A. l'invalidité reste au-dessous de 10%.

Lésions du pouce.

1.nbsp;L'articulation distale ne peut être fléchie activement ou bien elle
est ankylosée.

2.nbsp;La phalange distale manque.

Lésions de l'index.

1.nbsp;L'articulation distale ne peut être fléchie activement ou bien
elle est ankylosée.

2.nbsp;Les deux articulations distales ne peuvent être fléchies active-
ment ou bien ehes sont ankylosées.

3.nbsp;La phalange distale manque.

4.nbsp;Les deux phalanges distales manquent.

Lésions du médius.

1.nbsp;L'articulation distale ne peut être fléchie activement ou bien elle
est ankylosée.

2.nbsp;La phalange distale manque.

Lésions de l'annulaire.

1.nbsp;L'articulation distale ne peut être fléchie activement ou bien
elle est ankylosée.

2.nbsp;Les deux articulations distales ne peuvent être fléchies active-
ment ou bien elles sont ankylosées.

3.nbsp;La phalange distale manque.

4.nbsp;Les deux phalanges distales manquent.

5.nbsp;Le doigt manque.

Lésions du petit doigt.

1. L'articulation distale ne peut être fléchie activement ou bien
elle est ankylosée.

-ocr page 201-

2.nbsp;Les deux articulations distales ne peuvent être fléchies active-
ment ou bien elles sont ankylosées.

3.nbsp;La phalange distale manque.

4.nbsp;Les deux phalanges distales manquent.

5.nbsp;Le doigt manque.

B. l'i n V a 1 i d i t é s' é 1 è v e à 10 %.

1.nbsp;Un médius ne peut être fléchi dans les deux articulations
distales ou bien il est ankylosé.

2.nbsp;Un médius manque.

3.nbsp;Un index manque.

Il faut faire observer que dans certains des cas mentionnés
sous B 1 et B 2 la capacité de traire est telle que l'invahdité reste

au-dessous de 10%.

Il peut arriver aussi que le genre de laiterie et la position du
trayeur dans cette laiterie amènent que l'invahdité reste au-dessous
de 10%.

Généralement un trayeur qui est attemt d'une lésion des doigts
permanente comme perte du pouce et de l'index, perte ou raideur
de l'index ou du médius, n'est plus capable de traire. En cas de
graves lésions des mains le trayeur peut toutefois à force d'exercice
s'adapter à tel point qu'il peut traire et que l'invahdité est suffisam-
ment évaluée par 10%. On ne peut pas admettre ce cas pour norme,
ces trayeurs disposant de qualités (personnelles) dont il n'est pas
permis de supposer muni chaque trayeur. En cas de perte ou de
raideur du médius et de l'annulaire il n'est pas possible de traire
à pleine main, mais on peut bien traire par massage (entre le pouce
et l'index); en ces cas l'incapacité de traire n'est donc pas complète.
En pareil cas le pourcentage de l'invahdité est fixé par le genre de
laiterie et par la position du blessé dans cette laiterie, ainsi que
par la question à quel point il participe encore à la traite.

La durée de l'exercice (après que le blessé a , repris la traite)
s'élève en moyenne:

1. En cas de perte de la phalange distale du pouce à 2 à 3 mois.
2 En cas de perte ou de raideur de l'index à 7 mois.
3. En cas de perte ou de raideur du médius à 8 mois.

4nbsp;En cas de perte ou de raideur de l'annulaire à 4 mois.

5nbsp;En cas de perte ou de raideur du petit doigt à 2 à 3 semaines.

-ocr page 202-

CONCLUSIONS.

It is apparent that a milker who has contracted one of the
following lasting injuries of the digits can by training attain that:

A. the invalidity is less than 10%.
Injuries of the thumb.

1.nbsp;The final articulation cannot be bent actively or is anchylotic.

2.nbsp;The final phalanx is missing.

Injuries of the index.

1.nbsp;The final articulation cannot be bent actively or is anchylotic.

2.nbsp;The final and middle articulations cannot be bent actively or
are anchylotic.

3.nbsp;The final phalanx is missing.

4.nbsp;The final and middle phalanges are missing.

Injuries of the middle finger.

1.nbsp;The final articulation cannot be bent actively or is anchylotic.

2.nbsp;The final phalanx is missing.

Injuries of the ring finger.

1.nbsp;The final articulation cannot be bent actively or is anchylotic.

2.nbsp;The final and middle articulations cannot be bent actively
or are anchylotic.

3.nbsp;The final phalanx is missing.

4.nbsp;The final and middle phalanges are missing.

5.nbsp;The finger is missing.

Injuries of the little finger.

1.nbsp;The final articulation cannot be bent actively or is anchylotic.

2.nbsp;The final and middle articulations cannot be bent actively or
are anchylotic.

3.nbsp;The final phalanx is missing.

4.nbsp;The final and middle phalanges are missing.

5.nbsp;The finger is missing.

-ocr page 203-

B. the invalidity amounts to 10%.

1.nbsp;A middle finger cannot be bent actively in the final and middle
articulation or is anchylotic.

2.nbsp;A middle finger is missing.

3.nbsp;An index is missing.

Here we must observe that in some of the cases mentioned
under Bl and B2 the ability in milking is such that invalidity will
not amount to 10%. In the same way the kind of farming and the
position of the milker in it may lead to his invalidity being less

than 10%.nbsp;, . . .

Generally speaking a milker who contracts a lastmg mjury of

the hand, such as the loss of his thumb and index, loss or stiffness

of index and middle finger, will no more be able to milk. In case

of serious injuries of the hand a man may by training reacquire

the capacity to milk and then his invahdity is sufficiently estimated

at 10%. This cannot be taken as normal as with these milkers we

find personal factors that we cannot suppose to be present with

everyone.

In the case of loss or stiffness of the middle and the rmg fmger
milking with the fuh hand is not possible, but it can be done
stripping between thumb and index; there is consequently no total
inabihty for milking in these cases. In such a case the percentage
of invalidity is determined by the kind of farming and the position
of the injured person in it, as well as by the question how far he
still partakes in the work of milking.

The average duration of training (after resuming the work of
milking) amounts to:

1.nbsp;loss of the final phalanx of the thumb 2 to 3 months.

2.nbsp;loss or stiffness of the index 7 months.

3.nbsp;loss or stiffness of the middle finger 8 months.

4nbsp;loss or stiffness of the ring finger 4 months.

5nbsp;loss or stiffness of the httle finger 2 to 3 weeks.

-ocr page 204-

LITERATUUR.

Eden, P. H. v. Aanpassing in verband met de ongevallenverzekering
Diss. 1918.

Friesche Maatschappij van Landbouw. Algemeene regelen in
acht te nemen bij het melken.

Grimmer, W., Weigmans, H. und Winkler, W. Handbuch der
Milchwirtschaft.

Groeneveld, H. W. De ongevallenwet 1901.

Groeneveld, H. W. en Stemberg, G. J. De ongevallenwet 1921.

Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal. Zitting
8 Maart 1921, blz. 1724.

Internationales Arbeitsamt. Die Bemessung der dauernden
Erwerbsunfähigkeit in der Sozialversicherung.

Keuskamp, W. J. Maandblad, gewijd aan de arbeidszorg voor
onvolwaardige arbeidskrachten. A.V.O. 1938, blz. 75.

Liniger, H. Handbuch der Ärztlichen Begutachtung.

sietema, W. Handleiding bij het theoretisch onderwijs aan melk-
cursussen.

Smit, L. Maandblad, gewijd aan de arbeidszorg voor onvolwaardige
arbeidskrachten. A.V.O. 1938, blz. 93.

Streicher, L. Anleitung für die Allgäuer Melkmethode.

Terpstra, A. Hand- en Machinaal melken.

Tien jaren praktijk der Ongevallenwet 1901. 1 Februari
1903—1 Februari 1913.

Vossenaar, A. H. Geneeskundig Tijdschrift der Rijksverzekerings-
bank. 1935, blz. 33.

Is

-ocr page 205-

STELLINGEN.

1.

Het verdient geen aanbeveling bij een melker, die een wijsvinger
heeft, welke normaal in het grondgewricht, doch niet in het middel-
en het
eindgewricht gebogen kan worden, dezen vinger te
ampnteeren.

IL

Bij de heelkundige kunstbewerking van een halsrib, verkieze
men boven de resectie van den rib, de doorsnijding eventueel
gedeeltelijke resectie van den M. Scalenus anterior.

III.

Bij de beoordeeling van meniscusletsels is pathologisch anatomisch
onderzoek van den verwijderden meniscus onontbeerlijk voor de
juiste conclusie omtrent den traumatischen oorsprong.

IV.

Bij de behandehng van beschadigingen van de huid door mosterd-
gas, wordt te veel van chloorkalk gebruik gemaakt.

V.

Bij hyperemesis gravidarum zijn leverinjecties aan te bevelen.

VI.

Naast de gecombineerde strengziekte komt polyneuritis bij
pernicieuse anaemie regelmatig voor.

VIL

Bij de behandeling van agranulocytose overwege men transfusies
van koortsbloed.

VIII.

De perforatiemogelijkheid van zweren van de maag en van het
duodenum wordt in hoofdzaak bepaald door de stagnatiemogelijk-
heid van den ulcusinhoud.

-ocr page 206- -ocr page 207-

mwm

^l'i. - 'aàetî*' fti-*-,!

-ocr page 208- -ocr page 209- -ocr page 210- -ocr page 211- -ocr page 212-