-ocr page 1-

A. Y^- ic* î^j M ^^

I '

iht

H. C. HELLEMAN

-ocr page 2- -ocr page 3-

' , . Î

«

/-•li;

-ocr page 4- -ocr page 5-

de galeniga

VAN

bowiea volubilis, harv.

DOOR

-ocr page 6- -ocr page 7-

ttffri^-'C^//^ /y 4.0

DE GALENICA
VAN

BOWIEA VOLUBILIS, HARV.

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van
doctor in de wis- en natuurkunde
aan de rijksuniversiteit te utrecht
op gezag van den rector-magnificus
prof.
Dr.h.r. kruyt, hoogleeraar in de
faculteit der wis- en natuurkunde,
volgens besluit van den senaat der
universiteit tegen de bedenkingen
van de faculteit der wis- en natuur-
kunde te verdedigen op maandag
9 december 1940, des namiddags
te 4 uur

door

HENDRIK COENRAAD HELLEMAN

geboren te utrecht

-ocr page 8-
-ocr page 9- -ocr page 10-
-ocr page 11-

AotJA. mi^ Öudecó.
Am- mi^
Ucöo«/

-ocr page 12-

»»■»•S
-'S'

lïvf

vigt; s r;. *

Vr'v.^-l

-ocr page 13-

H

. ET verschijnen van dit proefschrift biedt mij tevens een welkome
gelegenheid U allen. Hoogleeraren. Oud - Hoogleeraren en Docenten,
van wier lessen ik mocht profiteeren gedurende mijn studietijd, dank te
zeggen voor hetgeen Gij tot mijn wetenschappelijke vorming hebt bijge-
dragen.

Hooggeleerde De Graaff, hooggeachte promotor, U dank ik in het
bijzonder voor Uw leiding. Uw steeds opbouwende critiek, gevoegd bij Uw
welwillendheid en vriendschappelijke interesse in de problemen, welke zich
somtijds voordeden, hebben het bewerken van dit proefschriit, onder Uw
leiding, voor mij tot een genot gemaakt.

Hooggeleerde Bijlsma. Gij kunt U verzekerd achten van mijn diep-
gevoelde erkentelijkheid voor de welwillende wijze, waarop Gij mij in staat
stelde in Uw gastvrij laboratorium de vereischte dierexperimenten te kunnen
uitvoeren. De tijd, in Uw laboratorium doorgebracht, zal tot een mijner
aangenaamste herinneringen blijven behooren.

Hooggeleerde Schoorl, U dank ik voor het vele onderricht dat ik van V
mocht ontvangen. Uw heldere uiteenzettingen en Uw persoonlijke leiding
op het laboratorium deden mij, evenals zoovele mijner voorgangers, het
voorrecht beseffen, in dit gedeelte van onze studie U als leidsman te
mogen hebben.

Met dankbare herinnering zal ik steeds denken aan de wijze waarop
Gij mij eens, in mijn studietijd, terwille waart in particuliere moeilijkheden.

Zeergeleerde Le Heux, Zeergeleerde Ernst, U beiden dank ik voor de
vele practische raadgevingen en voor de bereidwilligheid waarmee Gij mij
steeds terzijde stondt om een, mij geheel nieuwe, methodiek en wijze van
experimenteeren te leeren gebruiken.

Zeergeleerde Van Son, beste vriend en collega. Gij waart het, die mij
in staat stelde deze dissertatie te bewerken. Zonder Uw medewerking
ware het mij niet mogelijk geweest voldoende tijd te vinden voor het
noodige laboratoriumwerk.

De prettige, dagelijksche omgang met U, evenals Uw voortdurende

-ocr page 14-

interesse, z.jn mij vaak tot steun geweest. Uw hooge opvatting omtrent de
uitoefening van ons beroep, zal mij steeds tot richtsnoer blijven streken

voor UwTull b'tnbsp;Zeergeleerde Philips,

voor Uw hulp bij het verkrijgen van het materiaal uit Zuid-Afrika. Uit L

corxespondenhe putte ik eenige malen waardevolle gegevens
hetnbsp;quot;nbsp;^^

Voorts dank ik het personeel van het Pharmaceutisch laboratorium voor
de vele hulp mi; betoond, in het bijzonder de heeren Willemse en Kelder
Ook tot het personeel van het Pharmacologisch laboratorium, in hetquot;
blonder Jo en Gijs. richt ik woorden van dank voor de wijze waarop i
steeds voor mij gereed hebben gestaan.nbsp;^

Tenslotte acht ik het mij een aangename plicht mijn erkentelijkheid te

fnnbsp;-^j behulpzaam zijn gewee

la de totstandkoming van deze dissertatie.

-ocr page 15-

INLEIDING

Waar in de laatste jaren uit de litteratuur een steeds grooter
wordende belangstelling spreekt voor het onderzoek van vele
planten, welke in de volksgeneeskunde der verschillende landen en
landstreken genoemd worden en waar men allerwegen een neiging
ziet tot terugkeer naar de phytotherapie als medestander van de,
ongetwijfeld zeer nuttige, chemotherapie der laatste decennia, daar
moge het geen verwondering wekken een kruid als
Bowiea volu-
bilis, Harv.
uit de Zuid-Afrikaansche volksgeneeskunde afkomstig,
aan een nader pharmaceutisch onderzoek onderworpen te zien.

Van Zuid-Afrikaansche zijde (1) was reeds meerdere malen
gewezen op het nut, dat een dergelijk onderzoek van deze, voor
Zuid-Afrika, inheemsche plant zou kunnen opleveren. De inlanders
gebruiken sedert langen tijd de bollen van
Bowiea volubilis, hetzij
in verschen toestand, hetzij gedroogd, als middel tegen allerlei
kwalen. Eén gebruik hiervan, nml, tegen waterzucht, trekt speciaal
de aandacht. Alleen reeds hierom was het van belang deze plant
aan een nader onderzoek te onderwerpen. Een dergelijk gebruik
in de volksgeneeskunde heeft den mensch al eens eerder op het
spoor van een nu onmisbaar geneesmiddel gebracht.

Zonder een poging tot vergelijking te willen wagen, mogen
wij wijzen op W i t h e r i n g, den ontdekker van het Vingerhoeds-
kruid. Had deze zich in 1775 niet de moeite getroost een oud
familierecept tegen waterzucht te onderzoeken, de menschheid
ware misschien nu nog zonder een van zijn meest onschatbare
geneesmiddelen.

-ocr page 16-

nh.rm.rft'' ^^^academisch geschoolden
pharmaceut een objectief onderzoek in te kunnen steNen naar ^

waarde, welke aan het gebruik van de planten is ^ quot; en

Dat daarb,j de pharmacoloog en in laatste instantie de medi u '

khnicus mede een beslissende stem hebben, spreekt vanzeT M.

evenzeer spreekt het vanzelf, dat slechts doo'r nltnbsp;ng

t oTol? hTnbsp;P^---eutische en medische wetensc ap

het groote belang der zieken gediend wordt. Slechts dan zullen
w, ,n staat zijn eventueel waardevolle, geneeskrachtige plan e
m de therap,e ,n te voeren en datgene te verwijderen L ons al
ballast van vorige generatie's is overgebleven

Het pharmaceutisch onderzoek van een dergelijke in de
leiden tofer'^r^''''nbsp;quot;quot;quot;quot;quot;

beeld trachten te vormen over hetgeen bekend is van Bov^e^
volob,],. Hierbii bleek d,. voorna.eli.k uit m.rphdogisch e

^,tom,sch oogpunt bekendheid is gegeven a.n d„ bolgel.s (2)

' -

Omtrent de werkzame bestanddeeien is nog zeer „einia

In de eerste plaats rijst voor ons de vraag hoe de olant het

fe eoT d r d U .nbsp;niet

gezegd, dat de ,solai,e der werkzame bestanddeeien van geen

eÏhte m' ^'^quot;tnbsp;^ -n'ver-

elrs livr quot; inbsp;geneesmiddel moeten wij ons

eerst afvragen of deze plant geschikt is of geschikt gemaak kan
worden voor therapeutische toepassing.

Wij nullen ons dus hier niet met een volledig onderzoek

tori t Tnbsp;bestudeering van de fac-

toren, welke de werkzaamheid beïnvloeden en met een onderzoek

-ocr page 17-

naar den invloed, welke de verschillende, galenische bereidings-
methoden op deze werkzaamheid hebben.

De bekendheid met deze factoren zal tevens voor de
verdere bestudeering van het isolatieprobleem van nut kunnen zijn.

Moge hetgeen ons onderzoek heeft opgeleverd, aanleiding
zijn voor een verdere bestudeering van deze ongetwijfeld belang-
wekkende plant.

-ocr page 18- -ocr page 19-

HOOFDSTUK I

GESCHIEDENIS, VOORKOMEN
EN BOTANIE

BoWIEA VOLUBILIS, HARV.* is een tot de

Liliaceae (3) (Asphodeloideae-Asphodelae-Eriosperminae) behoo-
rend bolgewas, dat in Zuid-Afrika thuis hoort.

Het dankt zijn naam aan zijn ontdekker James Bowie
(1789 Londen — 1869 Kaapstad) (4), die in zijn functie van plan-
tenzoeker aan den botanischen tuin van Kew o.a. Zuid-Afrika be-
reisde. In 1827 ging hij wederom naar de Kaapkolonie en werd
tuinman bij Baron Ludwig von Ludwigsberg te Kaapstad,
welke betrekking hij gebruikte om in het binnenland planten te
verzamelen ten einde hierin voor eigen rekening handel te drijven.

De plant wordt macroscopisch beschreven in de Flora
Capensis en door Medley Wood in zijn ,,Natal Plantsquot; (5),
voorts door E n g I e r-P r a n 11 (3) en door P h i I i p s (6). Afbeeldingen
van de plant vindt men in de ,,Natal Plantsquot;, bij E n g 1 e r-P r a n 11
en bij Watt en B r ey e r-B r a n d w ij k (1). Een korte beschrijving
van de plant moge hier volgen;

Het is een klimmende, bijna bladlooze plant met een knol-
achtigen, ronden bol, die vaak gedeeltelijk boven den grond komt
en 10 —15 cm diameter bereikt. Het bovengrondsche deel van den bol
is dan groen. Jonge planten hebben 1 —3 kleine, grasachtige, recht-

-ocr page 20-

opstaande blaadjes, die zeer spoedig verschrompelen en ver-
dwijnen, De gladde stengel is 1-2 meter lang en sterk vertakt,
terwijl deze vertakkingen op hun beurt gekromde, gladde takjes
voortbrengen. De blaadjes zijn gereduceerd tot kleine afmetingen,
zoodat de plant op het eerste gezicht alleen uit stengels bestaat. De
bloemen, die op het einde der buitenste takken zitten, zijn alleen-
staand, klein en groengeel. De vrucht is een doosvrucht, die
ongeveer 1,5 cm lang wordt en driekantig is. Het zaad is zwart
en doet op het eerste gezicht eenigszins aan Semen Sabadillae
denken.

Wij hebben met behulp van den Hortulanus, den heer
Rom ij n, zelf eenige, uit Zuid-Afrika ontvangen bollen uitgezet in
den Hortus Botanicus te Utrecht en eveneens zaad, dat uit den
handel was verkregen. Het is ons gebleken, dat deze Zuid-
Afrikaansche bollen na een periode van ongeveer zeven maanden
geheel geacclimatiseerd zijn en zeer goed floreeren, mits men
zorg draagt voor een ruime, lichte kas, waarin de lucht een vol-
doend grooten vochtigheidsgraad bezit en de heerschende tempe-
ratuur zoodanig is, dat een warm klimaat wordt benaderd.

De door O'ns uitgezette bollen ontwikkelden zich normaal
en de plant droeg tegen het einde van Augustus bloemen. (Zie
foto voorin).

Uit het zaad ontwikkelden zich in het eerste jaar kleine,
gladde, groene stengelsprieten, die na den zomer verschrompelden
en verdwenen om, tegen het einde der lente, het volgend jaar weer
te voorschijn te komen. Ze zijn dan grooter en dikker en bij
onderzoek blijkt de plant in den tusschentijd ondergrondsche bol-
letjes te hebben gevormd van ongeveer 1,5-2 cm diameter. Dit
betrof zaad, dat uitgezet was in den Hortus in bakken onder glas.
Doch ook met zaad, dat alleen uitgezet was in bloempotten met
tuinaarde, werden goede resultaten verkregen, mits er op gelet
werd, dat het uitgezette zaad gedurende de overwinteringsperiode
in een vertrek werd bewaard, waarin kamertemperatuur heerschte
en vochtige lucht aanwezig was. In een gewone badkamer bleken
deze ontkiemde zaden goed te overwinteren.

In den voorzomer werden de zaden in een bloempot met
tuinaarde gezet en op een beschut, zonnig plekje in den tuin ge-
plaatst. Hier ontwikkelden zich ook weer de eerste groene stengel-
sprieten, welke tegen het einde van den zomer afstierven. Er zijn dan
eveneens weer ondergrondsche bolletjes gevormd met een dia-
meter van ongeveer 1,5 cm. Nu werd de bloempot met zaden

-ocr page 21-

overgebracht binnenshuis en in de badkamer geplaatst om daar
te overwinteren. Het volgend voorjaar werd de bloempot met
zaden opnieuw in den open grond uitgezet en spoedig ontwik-
kelden zich weer nieuwe, groene stengeltjes, die nu al een forscheren
indruk maakten. Aan het einde der bloeiperiode blijken de bolletjes
gegroeid te zijn (2,5 — 3,5 cm).

Na ongeveer vier jaar deze kweekmethode gevolgd te
hebben, droegen onze bo-llen voor het eerst bloemetjes en wel
medio Augustus. De plant was nu ook rijkelijk vertakt en ongeveer
75 cm hoog, toen de bloei aanving. Bij onderzoek bleken de bollen
nu ongeveer een diam'eter van 5 — 7 cm te hebben.

Daar volgens een mededeeling uit Zuid-Afrika (7) de plant
daar in het wild slechts zeer verspreid voorkomt en de enkele planten
steeds op groote afstanden van elkaar worden aangetroffen, kost
het inzamelen veel moeite en tijd. Zooals echter blijkt, kan men
reeds door uitzaaiing na eenige jaren over een voldoende hoeveel-
heid planten zonder groote kosten en zonder veel moeite de
beschikking krijgen. Cultuurmogelijkheid van deze plant is dus
aanwezig.

De plant wordt aangetroffen in .Natal, Katberg, Stocken-
stroom. Oranje Vrijstaat, Transvaal, Transkei (1000 m). Oost
Griqualand en Kokstad (1770 m).

Tot voor kort was Bowiea volubilis de eenige bekende soort
van het geslacht. In 1934 beschrijft Milbread (8) echter een
tweede soort onder den naam
Bov/iea kilimandscharica, welke hij
ontdekte ten Noorden van de Kilimandscharoe in Oost-Afrika. Het
eigenlijke onderscheid bestaat echter alleen in een verschil in grootte
der vruchten.

MICROSCOPIE

Ter volledigheid moge hier eveneens nog een overzicht
volgen van den anatomischen bouw der plant. De meest volledige
publicatie hieromtrent Is wel die van B r e y e r-B r a n d w ij k (2),
waaraan het volgende overzicht grootendeeis is ontleend.

De wortel, stengel en bol bevatten klaarblijkelijk slijm daar
slijmdraden te zien zijn als men voor het onderzoek deze planten-
deelen doorsnijdt.

WORTEL.

Er worden aan den bol tal van adventiefworteltjes gevormd.

-ocr page 22-

die plaatselijk zich kunnen vertakken. De oudere wortels hebben
een gerimpeld uiterlijk.

Op transversale doorsnede blijkt de wortel concentrisch
gebouwd;
de bast neemt circa 2/^, de centrale cylinder ongeveer
1/3 van de doorsnede in. De bast bestaat bij
de oudere, gerimpelde
wortels voor een belangrijk gedeelte uit samengeschrompeld,
parenchymateus weefsel.

De epidermis wordt uit tangentiaal gerekte cellen opge-
bouwd, die verkurkt zijn. Schulze's reagens kleurt de epidermis-
cellen geel, terwijl Sudan III de typische kurkreactie geeft

Bij de jongere wortels hebben enkele epidermiscelien dun-
wandige wortelharen gevormd, die vaak gebogen zijn.

De hypodermis bestaat uit een laag van grootere cellen, die
in dezelfde richting zijn gerekt als de epidermiscelien. De radiale
wanden zijn recht, terwijl de langere binnen- en buitenwanden
golvend zijn. In longitudinale doorsnede zijn de epidermale en
hypodermale wanden niet goed waarneembaar, daar zij een
weinig samengedrukt en verschrompeld blijken te zijn.

De bast van de jonge wortels vertoont het volgende: In
longitudinale doorsnede blijken de parenchymcellen in de lengte-
richting gestrekt, in oudere en gerimpelde wortels bestaan onge-
veer drie cellagen, onder de hypodermis gelegen en circa
I/ó van
de diameter beslaande, uit parenchym met ietwat verdikte wanden;
hierop volgen cellagen, die sterk verschrompeld zijn. Binnen den
ring van samengedrukte parenchymcellen wordt dunwandig paren-
chym, zooals jongere wortels goed te zien geven, gevonden. Hier
en daar vindt men in het bastparenchym kristalidioblasten, waarin
raphidenbundels van calciumoxalaat, De cellen, die deze bundels
bevatten zijn in den regel grooter dan de gewone parenchymcellen,
In longitudinale doorsnede ziet men deze bundels in alleenliggende
cellen, maar ook in, in de lengterichting gegroepeerde, rijen van
cellen. De gemiddelde lengte van de raphiden is circa ÓOpi, In
sommige idioblasten vindt men ook enkelvoudige kristallen van
calciumoxalaat, als prisma's of octaëders. Hun grootte varieert van

8-20fA,

De endodermis bestaat uit kleine cellen met verdikte,
radiaire wanden en tangentiaal gerekte binnen- en buitenwanden.
De pericycelcellen zijn onregelmatig van vorm; zij zijn van
gelijke grootte als de epidermiscelien.

De centrale cylinder kan aanzienlijke afwijkingen vertoonen,
daar sommige doorsneden vijf xyleemstralen vertoonen, zooals

-ocr page 23-

Ailiumsoorten te zien geven, terwijl andere zes of negen xyleem-
stralen bezitten. Die met vijf of zes hadden geen merg in het
midden, terwijl die met negen bundels centraal een merg ver-
toonden. De parenchymcellen van het merg hebben een kleiner
lumen met grootere intracellulaire holten dan de overige paren-
chymcellen.

De tracheeën zijn ring-, spiraal- of netvaten; het bastparen-
chym bezit vaak gegolfde wanden,

STENGEL,

De diameter van de hoofdas is aan de basis 3-4 mm en
wordt geleidelijk dunner tot een dikte van Imm aan den top. De
zijtakken zijn microscopisch precies gelijk aan de hoofdas. Aan de
hand van, in serie gemaakte doorsneden, door het vegetatlepunt
en de jongere gedeelten van den stengel, toonde E m il i a B u c u r
(9) het bestaan van een intrafasciculair cambium aan, In de door-
sneden door oudere stengelgedeelten is dit niet meer te bespeu-
ren. B r e y e r-B r a n d w ij k vermeldt dit voorkomen dan ook in
het geheel niet.

De epidermis bestaat uit een rij eenigszins dikwandige, poly-
gonaal rechtwandige, tangentiaai gestrekte epidermiscellen, met
duidelijk ontwikkelde cuticula; stomata circa 16 per mm^, crypto-
poor, sluitcellen circa ÓOfji lang en 35(j(, breed.

Op tangentiale doorsnede zijn de epidermiscellen lang-
gerekt. Onder de epidermis vindt men een laag van palissaden-
parenchym, rijk aan chlorophyl, met groote, intracellulaire holten.
Hierop volgt het sponsparenchym, 1 —2 rijig. Dit gaat geleidelijk
over in het bastparenchym, een scherpe scheiding treedt dan ook
nergens op.

Het bastparenchym is ongeveer drie cellagen breed, de
parenchymcellen zijn iets grooter dan die van het sponsweefsel;
kristalidioblasten spaarzaam, waarin enkelvoudige kristallen van
calciumoxalaat. Op tangentiale doorsnede zijn deze cellen in de
lengterichting gestrekt.

De pericycel bestaat uit twee reeksen onregelmatige, klei-
nere cellen, met dikkere en verhoute wanden, Tangentiaai bekeken
bezitten deze pericycelcellen geen vezelvorm, maar zijn verhoute
parenchymcellen met stippels. Met Schulze's reagens kleuren zij
geel, maar vaak hebben ze een wat blauwe kleur, daar ze niet
altijd geheel verhout zijn.

De centrale cylinder heeft een straal van ongeveer dezelfde

-ocr page 24-

grootte als de breedte van den bast en bestaat uit parenchymateuse
cellen met wijde lumina en ongeveer twee maal zoo groot als
die van den bast, In den centralen cylinder zijn meestal acht vaatbun-
dels, waarvan er drie grooter zijn en een binnensten kring vormen,
de andere vijf zijn kleiner en vormen een onregelmatigen, buitensten
kring. In de grootere bundels zijn de tracheeën duidelijk ontwik-
keld, zij bestaan uit ring-, spiraal- of netvaten terwijl het phioëem
omgeven wordt door vezels met levenden inhoud (vezelvervan-
gende cellen).

BLAD.

Op transversale doorsnede van het schubvormige blad
blijken de lagen van bovenste en onderste epidermis gegolfde
buitenwanden te hebben, terwijl de cellen een vierkante gedaante
bezitten. Tusschen deze beide epidermata bevindt zich een lacuneus
mesophyl, rijk aan chlorophyl en door een kleine vaatbundel in
het midden doorsneden. Aan beide kanten van deze vaatbundel
vindt men een rij van drie tot vier, betrekkelijk groote, iucht-
ruimten, die het grootst zijn bij de vaatbundel en naar buiten toe
kleiner worden. Voorts ziet men enkele kristalidioblasten met
calciumoxalaat-raphiden.

Kleine stukjes van de bladepidermis vertoonen precies
dezelfde structuur als die van den stengel; stomata gering in aantal.

BOL.

De bol bestaat uit vleezige rokken, waarvan de toppen vaak
V lezig z!jn. Waar de buitenkant aan het licht ,s blootgesteld, zijn
de rokken groen.

De bo^l bestaat uit lacuneus parenchym. Naar den buitenkant
van de bolschub worden de parenchymcellen kleiner en krijgen tevens
iets meer verdikte wanden. Kristalidioblasten met dunnere wanden
en een meer afgeronden vorm bevatten raphiden-bundels van cal-
ciumoxalaat. Deze bundels zijn grooter dan die van de wortels,
gemiddeld circa 130{
a; de grootste worden tot 190(a.

In het parenchym ziet men kleine vaatbundels, met ring-
en spiraalvaten. Het bleek zeer moeilijk uit te maken waar
het s ijm gelocaliseerd is, daar geen van de gewone slijmreactie's
specifiek bleek.

De epidermiscellen zijn op transversale doorsnede tangen-
tiaal gerekt. Waar de ro^k aan het licht was blootgesteld geweest
bevatten de cellen direct onder de epidermis chlorophyl Met

-ocr page 25-

Schulze's reagens, dat het parenchym blauw kleurde, werden de
vaten en de epidermis geel. Sudan lil gaf de suberine-reactie.

In den wand van de epidermiscelien is dus cutine aanwezig.
Tangentiaal bekeken bestaat de epidermis uit rijen van cellen.
Beide epidermislagen vertoonen eenzelfde structuur.

Het vliezige gedeelte van de rokken vertoont geen bepaalde
structuur onder het microscoop; alle cellen schijnen samengedrukt
en verschrcmpeld te zijn. Zij vormen een bruine massa, die in alle
richt ingen door vaatbundels doorkruist wordt en op bepaalde
afstanden cellen met calciumoxalaat-raphiden bevat.

Daar wij ons uitsluitend met den bol bezig zullen houden
leek het ons zeer gewenscht met het oog op het later te bespreken
bolpoeder, dit microscopisch te onderzoeken.

POEDER VAN DEN BOL.

Het poeder bevat de volgende kenmerkende elementen;

1. CALCIUMOXALAAT-RAPHIDEN.

Alleen liggend of in bun-
dels. Soms een enkelvoudig
kristal.

Ring- en spiraalvaten. Net-
vaten werden in het poeder
niet aangetroffen.

Dikwandige cellen van het
gewone bolparenchym.

Stukken van de bolepider-
mis. Chlorophyl is niet
aanwezig. Meestal zien de
stukken met aanhangend
parenchym geelbruin door
het drogen.

2. HOUTVATEN,

3. PARENCHYMCELLEN.

4. EPIDERMIS.

noch STEENCELLEN werden in het bolpoeder ge-

VEZELS

vonden.

Hiermede hebben wij een overzicht gegeven van den anato-
mischen bouw der plant. Dit is volledigheidshalve geschied, de

-ocr page 26-

anatomische bijzonderheden houden met het probleem, dat wij ons
gesteld hebben, weinig of geen verband.

Daar het hier echter een plant betreft, die geen algemeene
bekendheid geniet en door ons juist, om zijn -betrekkelijke on-
bekendheid, voor dit onderzoek is gekozen, lijkt ons dit overzicht
hier toch op zijn plaats, al ware het alleen terwille van de groote
moeite om volledige litteratuur over deze plant te bemachtigen.
Een woord van hartelijken dank aan Mevrouw Breyer-
B randwijk, die ons hierin zeer terwille was, moge hier dan ook
wel het meest op zijn plaats zijn.

^ Bowiea Volubilis^ Harv.

Bowiea volubilis, Harv. ex Hook. f. in Curtis. Bot. Magazine lt;1S67gt; t 5819
K..nbsp;Tf HO Ole en. besoMeven naar eel
Zend ZLvlaarïe

Kew Harvey had de plant al haar naar», gegeven en geïdentiticeerd^m^t een

r rrrar™;;^.nbsp;- r.

Dientengevolge .ou echter de naam Bowiea niet meer gebLkt mog7n^den
Daarom stelde in 191S U ach ride voor het geslacht
Bowiea van Barveyom

Z T^rSnbsp;CP Botanisch Congres te Cambridge werd echter

ae naam van Ma cbrt de verworven en Bowiea volubilis, H'^r^, geconserve^d

-ocr page 27-

hoofdstuk h

LITTERATUUR OVERZICHT

Het zijn voornamelijk de bollen van Bowiea volubilis,
welke als geneesmiddel door de inheemsche bevolking van Zuid-
Afrika worden gebruikt. Deze kennen hen onder verschillende
namen; zoo is de Xosa-naam
„u Magaquanaquot; hetgeen, volgens de
,,Magistratequot; van Komgha, beteekent „little round thingsquot; (7). De
Zoeloe's noemen den bol weer anders, nml.
„i Gibisizillaquot;. De
engelsche vertaling hiervan „to take off dislikequot;-geeft het bijzon-
dere gebruik aan, dat deze stam ervan maakt. Het dient hier
namelijk voor de bereiding van een liefdesdrank, geschikt om een
meisje ontvankelijker te stemmen.

Volgens Watt en B r e y e r-B r a n d w ij k (1), gebruiken
de Fingo's, Pondo's, en Baca's den bol als purgeermiddel. Hiertoe
wordt hij goed geroost, gemalen en met twee tot drie koppen heet
water aangemengd. Een theelepel van dit mengsel wordt als dosis
genomen. De werking heet zeer zacht te zijn, maar een onjuiste
bereidingsmethode of overdoseering kunnen vergiftiging ver-
oorzaken.

De inboorlingen uit Transvaal wrijven het sap van den bol in
de huid van zieken; een afkooksel gebruiken zij als oogwassching.

De Xosa's gebruiken den bol versch uit den grond, hij geldt
dan als een uitstekend middel voor de behandeling van waterzucht,
Tevens vindt bij dezen stam de bol een gebruik voor de bestrijding
van onvruchtbaarheid bij vrouwen.

Veel vroeger diende een afkooksel der bollen bij de ritueele

-ocr page 28-

handelingen van de medicijnmannen, de z.g, „witch doctors-
Wanneer de Zoeloes ten oorlog trokken, werden zij hiermede
besprenkeld. Dit zou dan den vijand voor hen doen vluchten.

Volgens S t e y n (10) is v a n d e r R i e t de eerste geweest,
d.e een alkaloïde uit den bol extraheerde. Op grond
van pharma-
coog.sche verschijnselen stelt hij de hypothese, dat dit alkaloi'de
colchicme zou zijn.
Opmerkelijk, is, dat nergens oorspronkelijke
litteratuur hierover is te vinden en dat deze waarneming ook ner-
gens in
de litteratuur bevestigd wordt. Ook ons is niets gebleken
van een dergelijk extraheerbaar alkaloi'de.

Walker (11) vermeldt vergiftigingsgevallen door den bol
veroorzaakt, waarvan de symptomen zijn braken en diarrhee Eén
patiënt stierf in twee en een halven dag. Bij sectie werd geconsta-
teyd congestie en irritatie van het maagdarm-kanaal, stilstand van
het hart ,n diastole met vergrooting van de lever. Hij isoleerde
een harsachtig lichaam, maar geen alkaloïde,

J u r i tz (12) geeft deze verschijnselen eveneens aan, maar
bovend.en nog tijdens het leven een sterke
speeksel-afscheiding
H,j zondert een bitterstof af met sterk emetische en irriteerende
eigenschappen, P h i 1 i p s (6) merkt op, dat schapen en geiten, die
de bovengrondsche deelen van de plant eten, aan gastritis sterven
L),t zijn ook de bevindingen van Curson (13), die bij deze
dieren, na het eten van de bovengrondsche deelen, een duidelijke
irritatie van het maagdarm-kanaal constateerde,

M e 11 z e r (14) is een der eersten geweest, die een nauw-
keuriger onderzoek naar de pharmacologische werking van een
infuus van den bol heeft ingesteld. Hij geeft katten per os verschil-
lende doses van dit infuus en constateert, dat braken het meest
opmerkelijke symptoom is. De frequentie van het hart neemt af en
de snelheid van de ademhaling eveneens, Diarrhee, urineering en
speekselvloed treden op.

Met subletale doses is er bij de kat steeds braking en ver-
langzammg van den hartslag; het dier blijft slaperig en depressid
gedurende twee dagen na het herstel. Met letale doses wordf J
een voorafgaande vertraging, de hartslag en de ademhaling zeer
snel, speciaal de laatste. Tevens wordt de ademhaling van een
ondiep, hijgend karakter. Het hart klopt dan zeer onregelmatig e

schfnseren innbsp;°nder krampver-

Me Itzer komt tenslotte tot de conclusie, dat de bol een

-ocr page 29-

hartgif bevat en dat de dood waarschijnlijk het gevolg is van hart-
stilstand. Verder wijzen, in tegenstelling met Philips en
Curson, de postmortale verschijnselen niet op een irritatie van
het maagdarm-kanaal. Dit zou dus wijzen op een verschil in wer-
king tusschen den bol en de bovengrondsche deelen van de olant.
Het vomeerende en purgeerende effect wordt verder door
Meitzer toegeschreven aan een werking op de gladde mus-
culatuur, daar deze, zoowel op de blaas, als op de maag en inge-
vs/anden te zien valt. De andere onderzoekers geven eveneens een
vverkzaamheid tenopzichte van het hart aan, doch komen niet tot
de beteekenisvolle conclusie's van Meitzer. Opmerkelijk is het,
dat Meitzer ook zonder meer een alkaloïde, als werkzaam
bestanddeel aanneemt.

Jaretzky (15) stelt voor het eerst hartglycosiden verant-
woordelijk voor de toxische werking van den bol. In een artikel,
dat handelt over planten met een werkzaamheid op het hart,
behandelt hij o.a.
Bowiea volubilis.

Hij zegt, in een voorloopig onderzoek, twee glycosiden
geïsoleerd te hebben, welke vermoedelijk van het scillareen-type
zijn. Later verschijnt van hem en Scheermesser (16) een
Duitsch patent voor de isolatie van deze glycosiden. Hierbij
wordt aangegeven, dat de bollen ongeveer dertigmaal, de bloemen
ongeveer zestigmaal zoo werkzaam zijn als Digitalis.

De gevolgde methode is practisch dezelfde als in de publi-
catie en berust op het feit, dat gedroogde en gemalen bollen
gemengd worden met gelijke deelen ammoniumsulfaat, -nitraat of
-chloride. Dit mengsel wordt herhaaldelijk met twee maal zooveel
aethylacetaat in een roerapparaat gedurende acht uur geroerd en,
na indampen in vacuum der vereenigde extractievloeistoffen, wordt
het residu eenige malen met watervrije aether uitgewasschen.
Het, op deze manier verkregen ,,Rohglycosidquot;-mengsel wordt nu
door behandeling met chloroform in een oplosbaar en een onop-
losbaar gedeelte gesplitst. Het in chloroform oplosbare gedeelte
wordt gepraecipiteerd met behulp van petroleumaether. Jaretzky
geeft voor het, in chloroform oplosbare glycoside een werkzaam-
heid aan van 2.000.000 F.D.; voor het onoplosbare glycoside een
van 1.600.000 F.D.

Deze isolatiemethode is practisch identiek met de methode
waarmee Stoll (17) en zijn medewerkers het scillareen A en B
isoleerden uit den Scilla-bol.

Gezien de groote analogie tusschen de bollen van Bowiea

-ocr page 30-

volubilis en die van Scilla maritima, lag het vermoeden voor de
hand, dat de methode Sto II zich ook zou leenen voor de isolatie
van de bestanddeelen van Bowiea-bolien, Er moge echter opge-
merkt worden, dat er een groot
verschil bestaat tusschen de door
Sto II aangegeven methode en die, welke door Jaretzky
gepatenteerd is. Sto II heeft, na een langdurig onderzoek, tot
ammoniumsulfaat zijn toevlucht genomen, omdat, dank zij een vin-
ding van zijn medewerker Kraus (18), gebleken was, dat de
isolatie van de zuivere glycosiden slechts mogelijk was, wanneer
de fermenten, die in den Scilla-bol aanwezig zijn, eerst onwerk-
zaam waren gemaakt. Deze splitsen namelijk de glycosiden.
Bovendien bleken de glycosiden zeer thermolabiel te zijn, zoodat
bij isolatieproeven uit bollen, die vooraf gedroogd waren, altijd
min of meer onzuivere producten verkregen werden, die niet tot
kristallisatie waren te brengen. Waarschijnlijk zijn dit mengsels
van zuivere met min of meer ontlede glycosiden. Door de vin-
ding van Kraus is het tenslotte gelukt de isolatie van de zuivere
glycosiden te bewerkstelligen. Hierbij wordt het celvocht opgevat
als drager van het ferment en als oplosmiddel van de glycosiden.
Door het vermalen der bollen met vast ammoniumsulfaat worden
de celwanden verscheurd en het ammoniumsulfaat komt in innige
aanraking met de celbestanddeelen. Hierdoor ontstaat dus een
geconcentreerde electrolyt-oplossing, als het ware in de cel zelf.
Dientengevolge kan het zout de fermenten praecipiteeren en op
deze manier vastleggen, zoodat inwerking op de glycosiden wordt
voorkomen. Het komt dus neer op een uitzouten der fermenten.

Jaretzky droogt de bollen van Bowiea volubilis eerst en
past dan de stabilisatie van Stoll toe. Dit nu lijkt ons irrationeel.
Indien het mogelijk is, dat
Bowiea volubilis geen ontledende fer-
menten bevat en dat bovendien de e.v. aanwezige glycosiden vol-
doende thermostabiel zijn om een droging van vrij langen duur
te doorstaan (het vochtgehalte is hier immers zéér hoog), dan is
de toevoeging van de ammoniumzouten overbodig. Worden deze
voorwaarden niet vervuld, dan zal het vooraf drogen van de bollen
het onderzoek bij voorbaat tot mislukking doemen.

Zoowel de publicatie, als het patent lijken ons onvolledig.
Er wordt in het geheel niet vermeld bij welke temperatuur en op
welke wijze de bollen gedroogd worden. Het is Jaretzky dan
ook niet gelukt zijn glycosiden in zuiveren toestand af te scheiden.
Elementairanalyse was dan ook niet mogelijk, zoodat we ook om-
trent de empirische formules nog volkomen in het duister tasten.

-ocr page 31-

Volledigheidshalve vermelden wij nog, dat in een publicatie
van K. Brunner (19) over ,,Herzgiftequot;, in een tabel plotseling
tv^ee glycosiden genoemd v^'orden het Bowieatoxine A en Bowiea-
toxine B met een werkzaamheid van respectievelijk 1.500.000 F.D.
en 3.600.000 F.D. Hoe B r u n n e r aan deze glycosiden komt
wordt niet vermeld.

Het blijkt dus wel, dat nóch op pharmacologisch,
nóch op chemisch terrein voldoende inzicht is verkregen. Wij zullen
ons niet bezighouden met te trachten licht hierin te brengen.
Veeleer zal het ons streven zijn een begin te maken met het phar-
maceutisch onderzoek, dat moet dienen, zoodra deze bollen voor
een eventueele toepassing in de therapie in aanmerking komen.

De resultaten, verkregen door ons onderzoek, gevoegd bij
hetgeen in de litteratuur vermeld wordt, zullen niet alleen bij
kunnen dragen tot de beantwoording van de vraag of deze plant
als geneesmiddel van nut kan zijn, maar ongetwijfeld ook tot de
noodvvendige kennis omtrent een eventueele afzondering van de
werkzame bestanddeelen. Dit is een probleem op zich zelf, evenals
de, in laatste instantie beslissende, klinische bestudeering.

Wij mogen dan ook de hoop uitspreken, dat de verkregen
resultaten ons onderzoek wettigen.

-ocr page 32-

HOOFDSTUK 111

PHARMACOLOGISCHE
VOORPROEVEN EN METHODIEK

'Van de litteratuuropgaven, vermeld in het vorige hoofd-
stuk, vallen die van Meltzer en Jaretzky het meest op.
Beiden noemen den bol als hartgif en maken het waarschijnlijk,
dat wij hier te doen hebben met hartglycosiden als werkzame
bestanddeeien. Daar er tot op heden nog zeer weinig bekend
is omtrent den aard van deze bestanddeeien (immers
Jaretzky geeft slechts een vage voorstelling en allerminst het
afdoende antwoord op deze vragen) beschikken wij dus in het
geheel niet over een chemische reactie, welke ons in staat stelt het
werkzame agens qualitatief aan te toonen. Evenmin beschikken wij,
uit den aard der zaak, over een chemische waardebepaling. Als
eenige overblijvende methode moesten wij bij ons onderzoek dus
gebruik maken van het dierexperiment. Juist voor het aantoonen
van een werking op het hart is dit een zeer geschikte methode.
Im-mers, men kan volstaan met een eenvoudige bereiding van een
extract uit het te onderzoeken plantenmateriaal en dit vervolgens
inspuiten. Bovendien heeft de dierproef het voordeel kleine
hoeveelheden materiaal te eischen, waar een chemische identiteits-
reactie, laat staan een waardebepaling, eerst een extractie, gevolgd
door een min of meer ingewikkelde zuivering verlangt, welke

-ocr page 33-

grootere hoeveelheden plantenmateriaal noodig maakt. De mate
van zuiverheid van het chemische lichaam, waarop gereageerd
wordt, is bovendien bij de dierproef van veel minder belang dan
bij de identiteitsvaststelling langs chemischen weg.

Om na te gaan of Bowiea volubilis inderdaad een werk-
zaamheid ten opzichte van het hart bezit, hebben wij gebruik
gemaakt van gedecerebreerde, gevensterde kikkers. De uitvoering
van deze voorproeven is in het kort als volgt;

Een kikker (Rana escuienta) wordt gedecerebreerd en in
rugligging opgespannen. De huid wordt van de thorax afgepre-
pareerd en het borstbeen zóóver weggeknipt, dat het hart zichtbaar
wordt, hfet pericard wordt vervolgens voorzichtig verwijderd en,
door een lichten druk op de buikholte, het hart vrijgelegd. Dit wordt
gedurende de gansche proef vochtig gehouden met een watje,
gedrenkt in physiologische keukenzoutoplossing.

De te onderzoeken vloeistof wordt nu in één of in beide
dijlymphzakken geïnjeceerd en de hartwerking geobserveerd,
waarbij tevens de frequentie geregeld wordt opgenomen.

Wij hadden, behalve de bollen uit Zuid-Afrika ons toege-
stuurd, ook de beschikking over een bol, die in den hfortus Bota-
nicus te Utrecht was gekweekt. Van beide hebben wij aftreksels
gemaakt en de werking op het kikkerhart nagegaan. Voorts hebben
wij van andere deelen der plant eveneens aftreksels bereid en
ingespoten. Bereid werden de volgende injectie-vloeistoffen;

A.nbsp;Infuus 1; 6 van 10 gram verschen Zuid-Afrikaanschen bol.

m

B.nbsp;Maceraat, bereid door gedurende een week 10 gram
verschen Zuid-Afrikaanschen bol met 50 cm° gedestil-
leerd water te macereeren, bij kamertemperatuur.

C.nbsp;Idem als A, doch met Hollandschen bol.

D.nbsp;Idem als B, doch met Hollandschen bol.

E.nbsp;Decoct van 1 gram gedroogde, bovengrondsche deelen
(direct na ontvangst uit Zuid-Afrika) 1;10. De troebele,
bruine vloeistof, na filtreeren, ingespoten.

F.nbsp;Idem als E, doch bereid van gedroogde wortels.

G.nbsp;Decoct 1;10 van het zaad, uit den handel verkregen.

Deze bereide oplossingen werden ingespoten, verdeeld over

-ocr page 34-

beide dijiymphzakken. Een overzicht van deze proeven en een

beschrijving der waargenomen verschijnselen moge hier volgen;

OPLOSSING A. Ingespoten werd 1 cm^ In een half uur nam de
frequentie af van 50 tot 38. Daarna werd l/j cm^
bijgespoten, waarna 5 minuten later onregel-
matigheden beginnen op te treden. Dit uit zich
in een soort ,,p e r i s t a 11 i e kquot;, die uitgaat van
het ventrikel. Na weer een half uur staat het
ventrikel in systole stil; 5 minuten later eveneens
het atrium.

OPLOSSING B. Ingespoten werd 1 cm®. Hier begint na een
kwartier de zgn. „peristaltic kquot;; 10 minuten
later gevolgd door den systolischen ventrikelstil-
stand. Het atrium staat 45 minuten later stil.

OPLOSSING C.

Ingespoten werd 1 cm®. Peristaltiek begint na
9 minuten, waarbij het rythme tevens gehalveerd
is. 2 Minuten later is het ventrikel uitgeschakeld
in systole en 10 minuten hierna eveneens het
atrium.

OPLOSSING D. ingespoten werd 1 cm®. Na 4 minuten treedt
hier reeds de kenmerkende peristaltiek op.

• Enkele minuten houdt deze aan en dan is het of
er herstel begint op te treden. Evenwel na
2 minuten staat plotseling het ventrikel stil
in systole. Het atrium klopt nog 9 minuten zwak
door en houdt dan eveneens op.

OPLOSSING E. Ingespoten werd l/j cm®. Na 25 minuten treedt
een beginnende peristaltiek op, gepaard gaande
met sterke extra-systole der kamer. Eveneens
worden sterke rythmestoornissen opgemerkt.
Zeven minuten na het begin van deze verschijn-
selen is het rythme gehalveerd, waarop 3 minu-
ten later het ventrikel stil staat in systole. De
atriumstilstand volgt hier pas 50 minuten later.

-ocr page 35-

OPLOSSING F, Ingespoten werd 1/2 cm^ Na 15 minuten, begin-
nende perlstaltiek, die, na nogmaals 15 minuten,
vrij sterk is. Gedurende een uur blijft de
frequentie dan dezelfde. Bijspuiten van nog
een halve cm® veranderde niets. Blokkee-
ring werd niet waargenomen. Na 11/2
hebben wij dit experiment gestaakt. Daar het mo-
gelijk was, dat de gebruikte kikker niet geschikt
was voor dit onderzoek, hebben wij dit
nogmaals herhaald met een anderen kikker. Deze
gaf echter dezelfde resultaten.

OPLOSSING G. Ingespoten werd 1/2 cm®. Na een kwartier werd
hier de systolische ventrikel-stilstand bereikt,
waarbij de bulbus aortae ook gecontraheerd is.
Na weer een kwartier, staat ook het atrium stil.

In het algemeen ziet men de frequentie van 44— 52, aan het
begin, terugloopen tot de helft, waarna de ventrikelstilstand in
systole volgt. Daarna neemt de frequentie van het atrium af, totdat
dit eveneens stilstaat. De eenige uitzondering hierop was de vloei-
stof F, het aftreksel der wortels. Verder is bij alle aftreksels een
duidelijke werking op het kikkerhart te bespeuren. Daar dit alle
betrekkelijk grove voorproeven zijn, is vergelijking op grond van
de hier verkregen resultaten eigenlijk niet geoorloofd. Er moge
alleen de opmerking gemaakt worden, dat de in Holland ge-
kweekte bol, ruw geschat, werkzamer lijkt dan de Zuid-
Afrikaansche.

Van den Hollandschen bol is echter direct na het uit den
grond halen een aftreksel gemaakt, terwijl de Zuid-Afrikaansche
een transport van eenige weken achter den rug had.

Nu blijven de intracellulaire verhoudingen langen tijd
dezelfde, zoodat het ook zeer wel mogelijk is, dat niet het transport
de oorzaak van een geringere werkzaamheid is, doch dat veeleer
een verschil in tijd van inzameling hier de grootste rol speelt. Wij
hebben daarom getracht te weten te komen wanneer deze
bollen ingezameld waren, doch bij navraag aan de Univer-
siteit van Pretona bleek het onmogelijk dit nog te vernemen.
Vermoedelijk was dit medio Februari, terwijl de door ons gebruikte
Hollandsche bol in October werd ingezameld. Bovendien zal de

-ocr page 36-

ouderdom der bollen zeker ook van grooten invloed op hun werk-
zaamheid zijn.

Wij kunnen nu uit onze voorproeven de volgende con-
clusie trekken:

„Er kan een duidelijke werking op het hart worden vast-
gesteld, bovendien bestaat een analogie tusschen deze plant en het
Vingerhoedskruid met betrekking tot de werking op het -kikkerhart.

Daar uit deze grove voorproeven, zooals reeds gezegd is
geen vergelijking mogelijk is, hebben wij voor ons eigenlijke
onderzoek een andere methode toegepast. Een eerste vereischte
hierbij was, dat vergelijkbare waarden verkregen werden. Wij
moesten de te gebruiken methode als ijkingsmethode kunnen
opvatten en toepassen, hlierbij werd de voorkeur gegeven aan de
ijkingsmethode van Hatcher op katten, boven die van Pocke
op kikkers. Het pharmacologisch laboratorium te Utrecht gebruikt
sinds jaren met veel succes deze Hatcher-methode, welke is uitge-
werkt door deLindvanWijngaarden (20), voor de ijking
van Digitalis-preparaten en dergelijke. In zijn dissertatie vermeldt
deLindvanWijngaardende reden, waarom deze methode
de voorkeur verdient boven die van Pocke. Wij zullen hier niet
op in gaan, maar verwijzen naar genoemde publicatie.

Daar een juiste, chemische waardebepaling voor hartglycosi-
den nog ontbreekt, hebben wij onze conclusie's uitsluitend moeten
stellen op grond van waarden bij deze „pharmacologische waarde-
bepalingquot; verkregen. Ideaal zou natuurlijk zijn een combinatie van
de chemische en de pharmacologische waardebepaling, doch waar
dit voorloopig nog tot de onmogelijkheden behoort, moeten wij
volstaan met de laatste.

De door ons gevolgde methode is oorspronkelijk afkomstig
van Hatcher en Brody (21) en sinds 1917 in Utrecht regel-
matig in gebruik.

METHODIEK.

Een kat wordt gewogen en in aether-narcose gebracht.
Daarna wordt zij in rugligging opgespannen op een plank. Vervol-
gens wordt tracheotomie verricht; een canule met zijbuis wordt in
de trachea gebracht, vastgelegd en verbonden met het toestel
voor kunstmatige ademhaling. Dit bestaat uit een pomp, die, via
een flesch met aether ad narcosin, een mengsel van aether en
lucht in een goed regelbare verhouding toevoert. De diepte der

-ocr page 37-

narcose wordi zoo geregeld, dat de kat geen spontane bewegingen
maakt. De cornea-reflex blijft hierbij steeds aanwezig,

Nu wordt, door wegknippen van de huid, de linker of
rechter vena femoralis blootgelegd op de plaats, waar zij onder
het ligament van Poupart te voorschijn komt en over een
lengte van
1 —2 cm van de omgeving vrijgeprepareerd.

Vervolgens worden onder de vena twee draden doorge-
voerd. Een bulldog-klem wordt zoover mogelijk centraal op de
vena gezet en, nadat deze even gestuwd is, wordt zij ongeveer
11/2 cm onder de klem snel afgebonden. De andere draad ligt in
een losse lus vóór de klem. Met behulp van een scherp omgebogen
haakje, waarin zich een sleufje bevindt, wordt het stukje gestuwde
vena geopend en een glazen canule langs het sleufje in de vena

gevoerd tot aan
de bulldogklem.
Door middel
van een ligatuur
met de daar
ter plaatse aan-
wezige draad
wordt de canule
vastgelegd en
een tweede li-
gatuur gemaakt
met de andere
draad, waarmee
de vena is af-
gebonden. De
canule ligt nu
goed vast; men
voorkomt met
deze tweede
ligatuur, dat de
wand van de
vena bij de la-
ter te verrich-
ten manipula-
tie's bescha-
digd wordt.
FIG.1nbsp;Nu wordt de

-ocr page 38-

canule schoongespoeld, e.v, bloedstolsels verwijderd en gevuld met
de te onderzoeken vloeistof. Daarna wordt hij verbonden met de
gummislang van een buret, welke eveneens gevuld is met de te
onderzoeken vloeistof. Deze buret (zie fig. 1) van 100 cm®, ver-
deeld tot op halve cm®, is gesloten met een doorboorde stop. Door
de boring loopt een capillair tot onder in de buret. Aan de onder-
zijde is de buret verbonden met het eene uiteinde van een spiraal-
vormig gebogen buis, die omgeven is door een waterbad, dat met
behulp van een thermoregulator op 37° C, gehouden wordt. Het
andere einde der spiraal is verbonden met de gummislang, welke
aan de canule wordt vastgemaakt. Een klemkraan van speciaal
zware uitvoering (zgn. „Hatcherkraanquot;) op deze gummibuis gezet
regelt zeer nauwkeurig de inloopsnelheid van de vloeistof. Als nu
de canule verbonden is met de gummislang van de buret, zonder
dat zich ergens luchtbellen bevinden (het beste geschiedt 'dit door
de verbinding tot stand te brengen met een weinig geopende
kraan, zoodat de vloeistof langzaam uit de gummislang vloeit),
leest men den stand van den vloeistofspiegel in de buret af en neemt
vervolgens voor de canule de bulldogklem weg. De kraan wordt
nu verder geopend en zoo geregeld, dat de vloeistof inloopt met
een snelheid van ongeveer 1 cm® per minuut. Dit is vrij gemak-
kelijk te regelen naar de snelheid, waarmee de luchtbelletjes uit
de capillair ontwijken. Deze inloopsnelheid dient gedurende de

geheele proef constant te blijven om allerlei foutenbronnen te
voorkomen.

Daar deze methode als ijkingsmethode gebruikt wordt dient
men er nauwkeurig zorg voor te dragen, dat elke ijking op
dezelfde manier en onder dezelfde omstandigheden geschiedt.

Men neemt liefst katten met een gewicht, gelegen tusschen
de 1,7 kg en 2,7 kg. Na elke vijf minuten wordt de frequentie
opgenomen. Naarmate de vloeistof instroomt, ziet men de normale
frequentie van 180-250 slagen per minuut meestal dalen tot een
bepaalde, laagste waarde en vervolgens weer stijgen tot een
waarde, die vaak boven de normale aanvangswaarde ligt. Hierbij
worden de pulsatie's van het hart merkbaar zwakker; onregel-
matigheden treden op en dit is meestal ook het teeken, dat het
einde nadert. Door palpeeren wordt het einde i.c. de stilstand van
het hart waargenomen. Deze palpatie heeft, mits het voorzichtig
geschiedt en geen massage plaats vindt, volgens de Lind van
W ij n g a a r d e n, geen invloed op het optreden van den stilstand
Zoodra het hart stil staat, schroeft men de klemkraan, welks den

-ocr page 39-

toevoer regelt, dicht en leest den stand van de vloeistof in de buret
af. Daarna opent men de thorax van de kat en kijkt of in deze geen
afwijkingen te bespeuren zijn. Bij deze sectie, die na iedere proef
wordt gedaan, ziet men meestal de linker-ventrikel in matige
systole stilstaan, terwijl de rechter helft meer gedilateerd is. Bij
practisch alle katten treedt tijdens het intraveneus toedienen van
de infusa, sterke speekselsecretie op, terwijl bij enkele dieren
bovendien soms braakreflexen worden geconstateerd.

Wanneer men, door aftrekking van begin- en eind-waarden
van het aantal ingevloeide cm®, de doodelijke dosis voor een kat
bepaald heeft, deelt men deze door het getal, dat het lichaamsge-
wicht van de kat aangeeft om aldus de dosis letalis per kg kat
vast te stellen. Daar deze waarde uitsluitend aangeeft hoeveel cm® van
een bepaalde oplossing de doodelijke dosis is, berekend per kg kat,
is er nog geen directe vergelijking mogelijk, tenzij oplossingen van
dezelfde sterkte gebruikt worden. Daarom zullen wij deze waarden
liever door omrekening uitdrukken in een maat, welke steeds ver-
gelijkbaar blijft nml. het aantal kg kat, dat gedood wordt door
1 gram verschen bol.

VOORBEELD; Stel b.v. de dosis letalis voor een kat van 2 kg
bedraagt 45 cm® van een 21/2 % infuus van den verschen bol.
Dan is dus de dosis letalis per kg kat 22,5 cm® van het 2^2 %
infuus. Deze komen overeen met 0,56 gram verschen bol. Deze
hoeveelheid is dus doodelijk voor 1 kg kat. 1 Gram versehe bol
doodt dan 1,78 kg kat.

Dit cijfer noemen we het aantal katteneenheden of K. E.

Als dus een preparaat een sterkte heeft van 1,78 K. E. ver-
staan we hieronder dat 1 gram bol, waaruit dit preparaat is bereid,
in staat is, bij intraveneuze toediening, 1,78 kg kat te dooden. We
drukken dus de sterkte van het oorspronkelijke preparaat, waaruit
de inloopvloeistof bestaat, in deze K. E. uit. hiet voordeel hiervan
is bovendien, dat men met een grooter getal ook een sterker
preparaat aanduidt.

Voor het berekenen van de nauwkeurigheid van de ijkingen
gelden voor deze hlatcher-methode de volgende regelen, welke wij
mogen citeeren uit de dissertatie van de Lind van W ij n-
gaarden.

,,Wanneer een ijking een gemiddelde nauwkeurigheid
van 6,67V n —
1 % moet hebben, is die ijking nog goed, als in
een reeks van bepalingen de gemiddelde afwijking van elke kat

-ocr page 40-

ten opzied van het gemiddelde van deze ijking kleiner is dan
6,67V n— 1, waarin n het aantal bepalingen voorsteltquot;.

Ter verduidelijking hiervan moge een voorbeeld volgen:

TABEL I

Aantal bepalingen

6,67

Aantal bepalingen

6,67 V n - 1

3

9,4

10

20

4

11,5

11

21,1

5

13,3

12

22,1

6

14,9

7

16,3

8

17,6

9

18,8

Als men dus bij een ijking op drie katten vindt, dat de
gemiddelde afwijking grooter is dan 9,4 % moet men zoo lang
bepalingen verrichten, tot de gemiddelde afwijking valt binnen het
getal van tabel I, dat correspondeert met het aantal bepalingen,
dat verricht is. De berekening is aldus:

Er zijn bepalingen, welke als dosis letalis geven: al; 3 2;
as; 3 4; etc. Het gemiddelde is a. De som der afwijkingen bedraagt

i7(a„-a). De gemiddelde afwijking isiT---—~

n

Als voorbeeld moge hier volgen de onderstaande tabel II,

TABELJ_

n = 9 a = 20,2
a„-a = 26,7
(a„-a) = 2,97 of in
procenten
uitgedrukt
14,7%

Daar 6,67V (n-i) voor n =9, 18,8 % bedraagt, is deze reeks
voldoende te stellen. Katten, die gravida zijn, een pneumonie
hebben of anderszins afwijkingen vertoonen, welke verantwoorde-
lijk kunnen worden gesteld voor fouten in de bepaling, moeten
direct uitgeschakeld worden. Anders is het geval, indien allerlei

-ocr page 41-

kleine toevalligheden, welke zich voor kunnen doen in één richting
samenwerken.

Hierdoor kan dan een bepaalde groote afwijking in die ééne
richting ontstaan. Deze ,,uitbijtersquot; mogen niet uitgeschakeld
worden.

De Lind van Wijngaarden komt tenslotte tot de
volgende regels, waaraan men zich bij deze methode te houden
heeft.

Ie. Men bepaalt de doodelijke dosis van het te onderzoeken
preparaat eerst op drie katten, berekent da n het gemiddelde,
uit de drie doodelijke doses en de grootte der afwijking,
welke elk der drie katten van het gemiddelde vertoont.

2e. Is de gemiddelde afwijking kleiner dan 6,67V~(rMquot;), d.i. 9,4%,

dan is de ijking voldoende.
3e. Is de gemiddelde afwijking grooter dan 9,4 %, dan gaat men
zoolang door met nieuwe bepalingen te doen, tot de gemid-
delde afwijking valt binnen 6,67\^(rvr).

4e. Wijkt één van de bepalingen meer van het gemiddelde af,
dan de toelaatbare grens voor één afwijking, dan wordt deze
bepaling uitgeschakeld. De sterkte van het preparaat wordt
dan door het gemiddelde van de overblijvende bepalingen
weergegeven.

Alhoewel uit onze voorproeven blijkt, dat ook de stengel,
bladeren en het zaad van
Bowiea volubilis werkzaam zijn, hebben
wij ons onderzoek alleen uitgestrekt tot de bollen. Deze toch zijn,
höewel het ons veel moeite kostte voldoende materiaal te verzamelen,
het makkelijkst versch te verkrijgen. Zij blijven gedurende de
verzending in leven, terwijl de bovengrondsche deelen van de
plant snel afsterven, waarbij zij natuurlijk onderhevig zijn aan allerlei
omzettingen. Het onderzoek van dit gedeelte is dus nog braakliggend
terrein, dat zeer wel mogelijk is te ontginnen, omdat, zooals wij
al bespraken, de planten in Nederland te kweeken zijn, zoodat
steeds een voldoende hoeveelheid versche planten voor het onder-
zoek van stengel, blad, bloem en zaad ter beschikking kan staan.

-ocr page 42-

hoofdstuk iv

INVLOED VAN DE DROGING OP
DE WERKZAAMHEID

Na DAT ons gebleken was, dat inderdaad de bollen phar-
macologisch werkzaam waren, hebben wij ons allereerst de vraag
gesteld in weiken toestand het simplex zich behoort te bevinden,
om als uitgangsmateriaal te dienen voor eventueele, galenische
preparaten. Immers, men moet van iedere geneeskrachtige plant
weten of zij versch, dan wel gedroogd moet, of kan worden
gebruikt.

Het gebruik van versche planten of plantendeelen heeft
natuurlijk het groote voordeel, dat men hier nauwelijks behoeft te
vreezen, dat omzettingen in het simplex hebben plaats gevonden.
Dit streven komt vooral tot uiting in Frankrijk, waar men voor
galenische preparaten dikwijls de voorkeur geeft aan het nog
levende, versche simplex. De zgn. ,,Préparats dialysé'squot; en de
,,Alcoolaturesquot; van den Franschen Codex zijn hiervan het voorbeeld.
Ook in de homoeopathie ziet men dit streven. Aan den anderen
kant verrijst echter het probleem van bewaring en verzending. De
tijd van houdbaarheid van het versche simplex in zijn natuurlijken,
dus onveranderden toestand is beperkt, want spoedig, soms zelfs
zéér spoedig, zullen omzettingen daarin bij het successievelijk af-
sterven plaats vinden. Na korten tijd reeds kunnen we moeilijk meer
spreken van een constant uitgangsmateriaal. Dit is in feite van het
grootste belang, omdat een constant uitgangsmateriaal ons veroor-
looft een constante sterkte van het daaruit bereide preparaat te

-ocr page 43-

garandeeren. Van oudsher heeft men, wellicht om economische en
zeker om practische
redenen, de voorkeur gegeven aan het
gedroogde simplex. Dit toch biedt het voordeel van groote houd-
baarheid, het bezit een kleiner en constanter vochtgehalte en is
bovendien dikwijls beter hanteerbaar. In ieder geval is het geschikt
om te bewaren en te verzenden.

Het biedt het groote voordeel pulveriseerbaar te zijn, vgt;/aardoor
het gemakkelijker is te verwerken. Bovendien is de werking gedu-
rende längeren tijd bestendig, althans bestendiger dan die van het
versehe plantendeel en dus als grondstof voor allerlei bewerkingen
beter geschikt. Het groote nadeel van gedroogde simplicia komt
voornamelijk tot uiting bij die, welke gemakkelijk ontleedbare of
splitsbare, werkzame bestanddeeien bezitten. De labiliteit toch van
vele werkzame beginselen, zooals b.v. het meerendeei der planten-
glycosiden, zal een dergelijke droging niet gedogen. Tijdens het
drogen ontplooien de verschillende fermenten hun werking, vooral
bij een droging, die geruimen tijd in beslag neemt, dus zeker ook
bij een langzame, of bij een op lage temperatuur plaats vindende.
De laatste jaren tracht men, zooals b.v. bij Folia Digitalis,
door een korte en snelle droging deze fermentwerking te verhin-
deren of althans gedeeltelijk te ondervangen.

Wij hebben gemeend eerst proefondervindelijk te moeten
ervaren of de werkzaamheid van onze bollen inderdaad beïnvloed
werd door het drogingsproces. Eerst toen dit het geval bleek te zijn,
hebben wij getracht, door toepassing van een stabilisatie, deze
vermindering in werkzaamheid tegen te gaan of althans zooveel
mogelijk te beperken.

Allereerst moge dan een beschrijving van ons onderzoek,
omtrent den invloed der droging, volgen.

Wij hebben dit nagegaan aan infusa, volgens overeen-
komende methode bereid, zoowel van den verschen, als van den
daaruit verkregen gedroogden bol.

Deze infusa werden geijkt volgens de, in het vorige hoofd-
stuk beschreven, methode van H a t c h e r. Uit de aldus verkregen
waarden is de vermindering van de werkzaamheid berekend.

De versehe bol werd van de buitenste, vliezige rokken
ontdaan en in kleine stukken gehakt. Van een gedeelte van dit
versehe materiaal werd direct een 21/2% infuus gemaakt, dat we
in het vervolg met den naam ,,Infuus van den verschen bolquot; bestem-
pelen. De rest van het versehe materiaal werd in drie gelijke
deelen, ieder wegende 65 gram, verdeeld, bij verschillende tem-

-ocr page 44-

b^uinXnbsp;kalkstopflesschen van

Voor de droging gebruikten wij het nevenstaande toestel:

Een wijd glazen vat, uit-

/nbsp;[Knbsp;loopende in een nauwere

glazen buis, wordt stevig
aan een statief bevestigd.
Aan het einde der buis
wordt een electrische föhn
\nbsp;ynbsp;.nbsp;aangesloten, welke om de

\ /nbsp;'nbsp;buis sluit. Deze föhn blaast

verwarmde lucht via de
T^^TB^Inbsp;buis, over het kopergaas,

dat op den bodem van het
bovenste vat is gelegen.
De temperatuur is goed
regelbaar door middel van
een hoogere of lagere in-
stelling der föhn.

Het gewogen en fijnge-
hakte simplex wordt op
perkament papier uitge-
spreid en op het kopergaas
gebracht. Het vat wordt
vmn^c los afgedekt en de tempe-
ratuur in de droogruimte

u 1 Jnbsp;,nbsp;op de gewenschte hoogte

mgesteld. Het drogen wordt zoo lang voortgezet tot het ge-
wicht van het gedroogde simplex constant blijft.

Als droogtemperaturen werden de volgende gekozen:

78 - 80°. Bij een eventueels stabilisatie van het simplex met
alcoholdamp, wordt deze temperatuur ook bereikt
alhoewel er natuurlijk een groot verschil bestaat tus-
schen dit langdurig drogen aan de lucht en de korte
blootstelling aan de inwerking van alcoholdamp van
deze zelfde temperatuur, om eventueel aanwezige fer-
menten onwerkzaam te maken.

45-50°. Dit is de, in de practijk, meest gebruikelijke tempera-
tuur om grondstoffen te drogen.

-ocr page 45-

37°. De lichaamstemperatuur. Deze droging gelukt niet met
het voren beschreven toestel, daar het vochtgehalte
van het simplex zóó hoog is, dat de duur der bewer-
king te lang wordt en schimmelvorming optreedt. Wij
hebben daarom geprobeerd deze droging te volbren-
gen in een exsiccator, geplaatst in een, op 37° afge-
stelde, broedstoof. Ook nu was schimmelvorming
oorzaak van de mislukking. Wij hebben daarom deze
droging verder achterwege gelaten, daar zij in de
practijk, en vooral bij groote hoeveelheden, ongetwij-
feld te groote bezwaren zal opleveren.

De beide overige wijzen van drogen verliepen snel en zonder
stoornissen. Hoeveelheden van 65 gram lieten, na droging tot con-
stant gewicht, een hoeveelheid watervrij materiaal van 7,3 gram
achter. Het vochtverlies was dus 57,7 gram of 88,7%. Na droging
blijkt het simplex te bestaan uit grijs-gele stukken, die op de breuk-
vlakte wit, maar aan de randen geelbruin zijn. Deze stukken werden
tot een grof poeder (B 10) gestampt, dat grijsgeel van kleur is en
snel vochtig wordt.

Het poeder van, bij lagere temperatuur gedroogde bol-
fragmenten, kenmerkt zich door een lichtere kleur, die meer
naar het gele nijgt.

Er werden infusa gemaakt, welke wij Infuus A; B; C,
zullen noemen.

INFUUS A. Dit is het 21/2 % infuus van den verschen bol.

INFUUS B. Bereid van 1 gram, bij 78—80° gedroogd, bolpoeder
met gedestilleerd water tot 300 cm^.

INFUUS C. Op dezelfde manier bereid als Infuus B, doch met
poeder van bij 45 — 50° gedroogden bol.

De bereiding van de infusa heeft steeds op dezelfde wijze
plaats gevonden, wat gedurende het geheele onderzoek werd vol-
gehouden. Wij hebben de methode van de Nederlandsche Phar-
macopee Ed, V. gevolgd, welke, zooals bekend mag worden ver-
ondersteld, een kwartier laat trekken. De temperatuur in de infun-
deerpan werd gedurende dit kwartier op 90° gehouden.

Aan het warme infuus werd keukenzout tot de concen-
tratie van de physiologische keukenzoutoplossing toegevoegd. Dit
geschiedt ter vermijding van een eventueel optredende haemo-
lyse bij het intraveneus toedienen van het infuus. Na afkoeling

-ocr page 46-

werd het infuus gefiltreerd door een papieren filter. Dit onttrekt
volgens de Lind van Wijngaarden (20) geen glycosiden
aan het infuus.

De resultaten verkregen bij dit onderzoek mogen in
onderstaande tabellen volgen:

Infuus A

TABEL

No. kat

Gew. kat in kg.

Aantal cm3

Dos.let,per kg,kat.

Opmerkingen

1

2,73

28,5

10,4

2

2,24

26,0

11,6

3

2,40

35,0

14,5

4

1,80

26,0

14,4

5

2,20

28,0

12,8

Gemiddelde is 12,7 cm®

TABEL lila

Controle-tabel volgens de formule van de Lind van Wijngaarden

Dos. Iet per kg
in cm3

Afwijking van het
gemiddelde in cm3

No. kat

Berekening

n = aantal termen van
de reeks a = gemid-
delde dosis letalis per kg
n = 5 a = 12,7
r (e„-a) = 7

n ~5
11 % van het gemiddelde

1
2

3

4

5

10.4
11,6

14.5
14,4
12,8

2,3
1,1
1,8
1,7
0,1

6,67V (5-1) = 13,3%. Deze reeks voldoet dus.
Gemiddelde dos. let. is 12,7 cm®

Infuus B.

TABEL IV

No. kat

Gew. kat in kg

Aantal cmS

Dos.let.per kg kat

Opmerkingen

1
2

3

4

5

6

1,76
2,00
2,20
1,28
1,32
2,50

35,5
49,0
47,0
23,0
32,0
64,0

24.5
21,4

24,3

25.6

Geen NaCI toegevoegd
Gravida

Gemiddelde is 23,9 cm®

-ocr page 47-

Controle

-tabel

TABEL IVa

No, kat

Dos, let. per
kg kat

Afwijking van het
gemiddelde
In cm3

Berekening

2
3

5

6

24.5
21,4
24,3

25.6

0,6
2,5
0,4
1,7

n=4a = 23,9ran-a = 5,2
van het gemiddelde

6,67Vquot;(Tm) = 11,5 %. Deze reeks voldoet dus,
G e m i d d e ld e d
O s, 1 e t, is 23,9 cm®

Infuus C.

TABEL V

No. kat

Gev/. kat in kg

Aantal cm3

Dos. let. per kg

Opmerkingen

1
2

3

4

5

6

1,95
2,10
2,36
2,09
2,08
2,58

34,5
47,0
44,0
53,0
73,5
54,0

17,7
22,4
18,2
25,2

20,9

Gravida

Gemiddelde is 20,8 cm®

Contróle-tabel

TABEL Va

No. kat.

Dos let. per
kg kat

Afwijking van het
gemiddelde
in cmS

Berekening

1
2

3

4
6

17,7
22,4
18,2
25,2
20,9

3,1
1,6
2,6
4,4
0,1

n = 5 a == 20,8

i;a„-a = 11,8

11 %

n 0

van het gemiddelde

6,67V (n-1 )= 13,3 %. Deze reeks voldoet dus
Gemiddeldedos. let, is 20,8 cm®

Wij zullen nu de verkregen gemiddelde doses letalis door
omrekening vergelijken.

Wij hadden de volgende sterkten van de infusa:
INFUUS A; 7,5 gram versehe bol tot 300 cm'' infuus,
INFUUS B: 1 gram gedroogde bol tot 300 cm® infuus.
INFUUS C; 1 gram gedroogde bol tot 300 cm® infuus.

-ocr page 48-

65 Gram versehe bol geven na droging 7,3 gram watervrij
poeder.

1 Gram droog poeder komt dus overeen met 8,9 gram
verschen bol.

De infusa B. en C. correspondeeren dus met een sterkte
van 8,9 gram verschen bol tot 300 cm®. Infuus A. heeft een sterkte
van 7,5 gram verschen bol tot 300 cm®.

Van dit infuus komen dus 40 cm® overeen met 1 gram
verschen bol.

Van infuus B. en C. komen 33,7 cm® overeen met
1 gram verschen bol.

We kunnen thans voor alle drie infusa de hoeveelheid
kg kat, die door 1 gram versehe bol gedood wordt, uitrekenen.
Dit noemen we dan het aantal katteneenheden, K.E.

Op deze manier berekend zijn de waarden vergelijkbaar
en is de afneming in sterkte te zien, die heeft plaats gevonden
tijdens de droging.

Dit is weergegeven in de onderstaande tabel:

TABEL VI

Infuus

Sterkte in gr.
versehe bol per
hoeveelh; Inf.

Gem. dos. let
per kg kat

Aantal cm3 infuus Cd
1 gram versehe bol

Aantal K.E.

A.

7,5/300

12,7

40,0

3,15 K.E.

B.

8,9/300

23,9

33,7

1,41 K.E,

C,

8,9/300

20,8

33,7

1,62 K.E.

We zien hier dus uit, dat zoowel bij droging op 78 — 80 ,
als bij 45° de werkzaamheid op zeer duidelijke wijze afneemt.
Bij droging op 78 — 80°, is dit iets meer dan bij de droging op
45°. De afname bij infuus B, is ongeveer 55 %; bij C. ongeveer
50 % van de beginwerkzaamheid. Het verschil in afneming is dus
gering terwijl het temperatuursverschil tusschen de beide dro-
gingen ongeveer 30° bedraagt. Dit leidt tot het vermoeden, dat
de temperatuur waarschijnlijk niet de grootste rol zal spelen in
deze vermindering van werkzaamheid. Veeleer moeten we hier
aan een destructieve fermentwerking tijdens het drogen denken.

Het uiterlijk van de gedroogde bolfragmenten wees hier al
op, o.a. door de vrij sterke bruinkleuring. Wij hebben daarom in
een waterig aftreksel van den verschen bol met guajactinctuur
gereageerd op de aanwezigheid van oxydasen. Inderdaad bleek

-ocr page 49-

door een fraaie blauwkeuring, dat een dergelijk ferment
aanwezig is. Dit wil natuurlijk allerminst zeggen, dat dit ferment
verantwoordelijk gesteld nnoet worden voor de afneming in werk-
zaamheid. Vermoedelijk zullen hydrolyseerende enzyma hier
mede een rol spelen.

Wij mogen als sbt van dit hoofdstuk de volgende con-
clusie's opstellen:

a. Bij droging van de versche bollen gaal ongeveer de helft
van de werkzaamheid verloren.

b Dit verlies is hoofdzakelijk te wijten aan de destructieve
werking van een of meerdere fermenten op de werkzame
bestanddeelen.

c. Als uitgangsmateriaal voor de bereiding van galenische pre-
paraten komt de bol in gedroogden vorm dan ook niet in
aanmerking, evenmin als voor de eventueele isolatie van de
werkzame bestanddeelen.

Wij hebben daarom getracht een andere methode te
vinden om de hier opgesomde bezwaren te ondervangen. Dit
moge in het volgende hoofdstuk op zijn plaats zijn.

-ocr page 50-

HOOFDSTUK V

STABILISATIE

D.

'AA R uit de tabellen, vermeld in het vorige hoofdstuk,
gebleken was, dat, tengevolge van het drogen der versche bollen,
de werkzaamheid afnam, hebben wij ons de vraag gesteld wat de
oorzaak was van deze afneming en gezocht naar een mogelijkheid
deze tegen te gaan of althans zooveel mogelijk te beperken.

Uit het, in het vorige hoofdstuk, behandelde bleek ons al,
dat zeer waarschijnlijk deze afneming aan een destructieve fer-
mentwerking was te wijten. Hierbij komt nog, dat, waar we reeds
eerder op wezen, deze bollen een groote overeenkomst ver-
toonen met die van de
Scilla maritima. Daar Stoll (17), bij zijn
pogingen om de Scilla-glycosiden in zuiveren toestand te verkrij-
gen, hierin pas slaagde na vastlegging van het destructief wer-
kende ferment (fermenten), kwam vanzelf de gedachte bij ons
op, dat de aanwezigheid van dergelijke fermenten hier eveneens
de verklaring zou kunnen beteekenen van een gedeeltelijke ont-
leding der glycosiden en dientengevolge een vermindering van
de werkzaamheid. De glycosiden, zooals ze in de plant aanwezig
zijn, worden dan door verschillende fermenten geheel of gedeel-
telijk ontleed. Deze fermenten (hydrolasen, oxydasen, Peroxy-
dasen) kunnen we, althans gedeeltelijk, verantwoordelijk stellen
voor de vaak onvoldoende werking van preparaten, gemaakt van
gedroogde grondstoffen. Wojahn (22) merkt hierover niet ten
onrechte op: ,,Beim T r o c k n u n g s p r o z e sz der m e i s-
ten Glycosidhaltigen Drogen werden die Gly-
coside hydrolytisch gespaltenquot;.

-ocr page 51-

Dit is ook zeer goed verklaarbaar. Immers gedurende de
inzameling en droging van de versche planten of plantendeelen,
zooals dit voor den handel geschiedt, blijft de plant nog eenigen
tijd in leven. Het intracellulaire, osmotische evenv\^icht wordt verstoord
en de e.v. aanwezige glycosiden kunnen zich onder invloed van
fermenten geheel of
gedeeltelijk splitsen. Het is daarom van het
grootste belang de fermenten voor de droging der planten onwerk-
zaam te maken.
Dit is het principe van de „stabilisatiequot; d.i. het con-
serveeren van den celinhoud vóórdat splitsing en afbraak mo-
gelijk zijn.

Ook volgens Golaz (23) zijn het de afbraakproducten,
welke verantwoordelijk zijn voor de verschillen in therapeutische
werking. Hij wijst er echter tevens op, dat het klakkeloos
stabiliseeren van elke plant vóór de droging verkeerd is en tot
een doctrinaire fout zou kunnen leiden.

Immers we danken wellicht aan de fermentwerking juist
het therapeutisch effect van sommige planten. Als voorbeeld
moge hier de
Radix Valerianae génoemd worden, waarvan
bekend is, dat deze pas bij het drogen de typische valeriaan-
geur ontwikkelt en waarvan van Dorssen (24) heeft aange-
toond, dat stabilisatie juist op den verkeerden weg zou voeren.

Waar wij hier echter bij de droging een afneming be-
speuren van diè werking, welke de plant een eventueel nuttig
gebruik zou kunnen doen vinden nml. de werking op het
hart, daar lag het voor de hand te trachten, juist door toepassing
van stabilisatie, deze vermindering tegen te gaan of althans te
beperken.

Stabilisatie kan plaats vinden volgens verschillende pro-
cedé's. Een kort overzicht van deze methoden moge hier volgen;

1. Methode Perrot-Goris (25) De stabilisatie vindt hier

plaats met behulp van alco-
holdamp, waaraan de plan-
ten gedurende 5 minuten
worden blootgesteld, in
autoclaven bij een druk van
1/4 atm.

-ocr page 52-

2.nbsp;Methode Bourquelot-Hérissey (26) De versehe plantendeelen

worden bij gedeelten in ko-
kenden alcohol geworpen,
waarbij zorg wordt gedra-
gen, dat deze alcohol blijft
doorkoken, Daarna wordt
het koken gedurende een
half uur voortgezet,

3.nbsp;Methode Arnould-Goris (27) Modificatie van het eerste

procédé; berust op het inpak-
ken van de plantendeelen in
filtreerpapier en blootstelling
aan alcoholdamp. Deze me-
thode wordt toegepast voor
planten, die geen ai te ruwe
behandeling verdragen.

4.nbsp;Methode Stoil-Kraus (18)nbsp;Berust op het praecipiteeren

van de fermenten in de cel
zelf door vermalen van de
plantendeelen met ammo-
niumsulfaat.

Bij de eerste drie methoden wordt gebruik gemaakt van
alcohol. De laatste methode staat geheel apart en heeft alleen
bruikbaarheid voor het doel, waar Stoll en zijn medewerkers
haar voor bezigden, namelijk de isolatie van de scillaglycosiden.

Bij de tweede methode verkrijgt men een gestabiliseerd
extract, dat door indampen tot een fluïdextract is te maken. Dit
geschiedt b,v. bij de bereiding van Alcoholatura Fructuum Aesculi
Hippocastani Stabilisatorum in den C.M.N.

Een gestabiliseerd simplex, dat voor allerlei verdere bewer-
kingen, zooals infundeeren, percoleeren of macereeren, geschikt
dient te zijn, wordt volgens deze methode niet verkregen Dit is
wel het geval bij de methode P e r r o t-G o r i s, evenals bij zijn
modificatie, die van A r n o u I d-G o r i s.

Om deze reden hebben wij volgens de methode Perrot-
G O r i s gestabiliseerd. De methode A r n o u I d-Go r i s leek ons
hier minder op zijn plaats, daar de bollen een hoog vocht-
gehalte bezitten en zeer veel filtreerpapier zouden vereischen

-ocr page 53-

zoodat de duur der inwerking zou moeten worden verlengd met alle
kans op ongunstigen temperatuursinvloed door het langere verblijf
in de stabilisatieruimte.

De methode Stoll kan hier gevoegelijk buiten beschou-
wing blijven, daar het daarbij gebruikte ammoniumsulfaat natuurlijk
bezwaren zou geven bij het bereiden en intraveneus toedienen van
het infuus.

In de litteratuur vindt men vele opgaven en beschrijvingen
van het stabiliseeren met alcohol in dampvorm.

G O r i s-L i O t (28) vermelden stabilisatie onder verminderden
druk (I/4 atm.) gedurende vijf minuten. Goris geeft hierbij aan,
dat de alcoholdamp, zoo krachtig en zoo heet mogelijk, direct op
de plant moet inwerken daar anders een temperatuurstraject zal
blijven, waarin het ferment toch nog zijn werking zal kunnen
uitoefenen. Als frappant voorbeeld van deze stabilisatie noemen
Per rot en Goris in een publicatie (29) in 1935 de
bolfragmenten van de
Scilla, waarbij tengevolge van den alcohol-
damp een coagulatie van de aanwezige slijmstoffen werd verkre-
gen en dientengevolge een vergemakkelijking van het drogen en
pulveriseeren. De groote analogie tusschen de door ons onder-
zochte bollen en die van de
Scilla deed hier iets dergelijks ver-
wachten, hetgeen ook inderdaad het geval bleek te wezen.

We vinden de methode P e r r o t-G o r i s vaak terug bij
andere onderzoekers, zij het dan ook in min of meer gewijzigden
vorm. Zoo geeft b.v. v. d. Wielen (30) voor laboratorium-
gebruik een toestel aan, waarmee volgens deze methode gestabili-
seerd kan worden, v. Dorssen gebruikte dit toestel bij zijn
stabilisatie van den Valeriaanwortel en ondervond daarbij be-
zwaren, doordat de condensatie van den alcoholdamp op het
simplex te groot was en aldus het simplex gedeeltelijk geëxtraheerd
werd.
V. U rk (31) beschrijft een toestel, dat eveneens voor deze
stabilisatie gebruikt kan worden. Beiden maken geen gebruik van
verminderden druk, doch werken bij gewone.

Daar zoowel bij het toestel, beschreven door v a n U r k, als
bij dat van v. d. W i e I e n de te stabiliseeren grondstof geruimen
tijd op temperatuur
gebracht wordt en wij, door zoo te doen, een
eventueel ongunstigen temperatuursinvloed niet konden uitscha-
kelen, hebben wij gemeend de stabilisatie te moeten uitvoeren in
het navolgende beschreven toestel. Een kolf van 10 liter Jenaglas

-ocr page 54-

met wijden hals wordt op een veiligheidsbrander geplaatst. Door de
kurk, die de halsopening sluit, loopt een omgebogen glazen buis
waarboven een trechter geplaatst is, die weer op zijn beurt ver-
bonden is met een waterstraalluchtpomp. Deze zuigt den ontwij-
kenden alcoholdamp af, zoodat het
brandgevaar beperkt wordt. Onder
de kurk, door middel van een kope-
ren staafje daarin bevestigd, hangt
een mandje van kopergaas. Verder
is de kurk doorboord voor een ther-
mometer, welke uitmondt in de kolf.
De alcohol wordt aan den kook ge-
bracht totdat een flinke stroom alco-
holdamp ontwijkt en de thermometer
78° aanwijst. Om condensatie te voor-
komen bevindt zich om de hals tot
halverwegen de kolf een astbestisolatie.
Nu worden de fijn gesneden en ge-
wogen boifragmenten door even los-
maken en opheffen der kurk in het
mandje gestort en vijf minuten bloot-
gesteld aan den alcoholdamp.

Vooraf hadden wij gecontro-
leerd hoe groot de temperatuursdaling
was bij het losmaken en opheffen der
kurk. Het mandje werd daartoe gedu-
rende twee minuten buiten het toestel
geplaatst, waarna het in de kolf terug-
keerde.

De temperatuursdaling was
hierbij ongeveer 3° C. In verband met
de groote warmtecapaciteit van de
kolfruimte en de relatief kleine afmetingen van het mandje, bleek
het openen, uithalen en weer terugplaatsen van het mandje dus
practisch geen condensatiemogelijkheid te veroorzaken.

Natuurlijk was het te verwachten, dat wanneer de boi-
fragmenten in het mandje werden gedaan de temperatuursdaling
iets grooter zou zijn. Wat evenwel gebeurde was, dat na inbren-
ging der boifragmenten in den alcoholdamp, een heldere, kieur-
looze vloeistof gedurende ongeveer drie minuten zeer snel af-

-ocr page 55-

druppelde om, in de vloeistof gekomen, een melkwit, fijn verdeeld
precipitaat te geven. De temperatuursdaling was hierbij onge-
veer 10° C.

Gezien het hooge vochtgehalte (88%) van de bollen was
dit niet zoo verwonderlijk, daar de alcoholdamp de celwandcol-
loïden waarschijnlijk
precipiteert en zoodoende den wand door-
laatbaar maakt. Het celvocht ziet zich hierdoor door den alcohol
gedeeltelijk naar buiten gedreven. Deze ,,lekkagequot; was in zooverre
onverwacht, dat de mate, waarin zij plaats vond, een ver-
rassing gaf,

De alcohol uit de kolf werd quantitatief verzameld en
bewaard. Over dit mengsel van alcohol en lekvloeistof zullen wij
het later hebben.

Wij hebben gemeend, niettegenstaande het mislukken van
deze stabilisatie, toch met de aldus verkregen gestabiliseerde bol-
fragmenten Hatcher-ijkingen te moeten uitvoeren. Het is toch altijd
nog mogelijk, dat bij deze lekkage geen glycoside verloren is
gegaan, Daar dit wel verwacht werd, moesten wij ons toch
zekerheid verschaffen op dit punt; bovendien konden de bepalingen
slechts aan onze routine in deze techniek ten goede komen.

Wij hebben dus van bovengenoemde bolfragmenten op de
gewone wijze infusa gemaakt en van deze, volgens de Hatcher-
methode, de dosis letalis bepaald.

Om te kunnen vergelijken met de getallen, die den
invloed van de temperatuur weergeven (zie tabel VI) moesten
wij, daar voor de stabilisatie natuurlijk een nieuwe, versche
bol moest worden gebruikt, eerst de sterkte van het infuus
van den verschen bol opnieuw bepalen. Hiertoe werd een bc! ont-
daan van de buitenste, vliezige rokken en fijngesneden. Nu werden:

1e. 7,5 Gram versche bol afgewogen en direct geïnfundeerd op
de in het vorige hoofdstuk beschreven methode tot 300 cm®
infuus. Dit noemen wij het infuus van den verschen
bol...................................................................SI.

2e. 20 Gram fijngesneden bol op de hiervoor beschreven ma-
nier gestabiliseerd gedurende vijf minuten. Bij de stabilisatie
bleek, dat van de 20 gr. versche bol het gewicht, na stabilisatie,
bedroeg 14,5 gr. 5,5 Gram of 27,5% van den verschen bol is
dus als vloeistof verdwenen.
De resteerende 14,5 gr. werden
in twee porties
verdeeld:

-ocr page 56-

a.nbsp;7 Gram werden bij 45° gedroogd in het electrisch droog-
apparaat. Na droging bleef over 950 mgr. Deze werden geïn-
fundeerd tot 250 cm®, Dit noemen wij het Infuus S2,

b,nbsp;6,75 Gram werden direct geïnfundeerd tot 250 cm® infuus.
Infuus S3. We krijgen dus ter ijking de volgende infusa:

1.nbsp;Infuus Si =7,5 gr. versehe bol tot 300 cm® infuus.

2.nbsp;Infuus S2=950 mgr. gestabiliseerde en vervolgens gedroogde
bol tot 250 cm® infuus,

3.nbsp;Infuus S3=6,75 gr, versch-gestabiliseerde bol tot 250 cm®
infuus.

Deze infusa hebben wij op de gewone wijze geijkt en ver-
kregen aldus de volgende waarden:

Infuus Si

TABEL VII

Gew, kat
In kg

Aantal
cm3

Dos. lel,
per kg

Gemidd.

Dos. let.

Afwijking
V. h. gem.

Controle berekening

2,84

74,0

26,0

26,0

0,00

n = 3 a = 26

n 3
0,25 % van het gem.

2,30

59,5

25,9

26,0

0,1

1,82

47,5

26,1

26,0

0,1

6,67V3^ =

9,4. Deze reeks voldoet dus.

Infuus

S2

TABEL VIII

Gew. kat
In kg

Aantal
cm3

Dos, lel.
per kg.

Gemidd.
Dos. let.

Afwijking

V. h. gern,

Contrôle berekening

2,1
2,4

62,0
76,5

29,5
31,8

31,2
31,2

1,7
0,6

n = 3 a = 31,2

2,5

81,0

32,4

31,2

1,2

n d
3,8 % van het gem.

6,67V^:=9,4. Deze reeks voldoet dus.

-ocr page 57-

Infuus S3

TABEL IX

Gew. kat

In kg

Aantal
cm3

Dos. lel.
per kg

Gemidd.
Dos. lel.

Afwijking
V. h. gem

Contrôle berekening

2,00
2,30
2,08

52,5
59,5
54,3

26,3
25,9
26,1

26,1
26,1
26,1

0,2
0,2
0,00

n =3 a = 26,1
_0,13-

n ó
0,5 % van het gem.

6,67V 3-1 =9,4. Deze reeks voldoet dus.

Omgerekend in Katten eenheden verkrijgen we dan de vol-
gende waarden, vereenigd in de onderstaande tabel.

TABEL X

Infuus

Sterkte uitgedrukt
in gr verschen bol
oer höeveelh. Inf.

Genri. dosis let.
per kg kat Ir) cmS

Aantal cmS infuus
CO 1 grversche bol

Aantal K.E.

SI

7,5/300

26,0

40,0

1,54

S2

7/250

31,2

35,7

1,14

S3

6,75/250

26,1

37,0

1,41

We zien uit deze tabel twee dingen nml.: ten eerste, dat
de hier gebruikte bol minder werkzaam was dan die, welken wij
voor de bestudeering van den temperatuursinvloed gebruikten en
ten tweede, dat de afneming in werkzaamheid hier kleiner is dan
na de droging zonder stabilisatie. (Hoofstuk IV).

De vermindering in werkzaamheid is aanmerkelijk gerin-
ger dan bij de in het vorige hoofdstuk vermelde proeven.

hiet blijkt dus, dat ondanks de gedeeltelijke mislukking van
deze eerste stabilisatie toch al een verbetering is bereikt, hetgeen
moed gaf om deze stabilisatie te herhalen met aanbrengen van een
wijziging in het toestel, waardoor de lekvloeistof niet meer ver-
loren gaat.

Bij onderzoek van het mengsel van alcohol en lekvloeistof
bleek namelijk, dat dit mengsel een gedeelte der werkzame be-
standdeelen bevatte. Eenige inspuitingen van dit mengsel, na vooraf
indampen in vacuum en verdunnen met water, in gevensterde
kikkers vertoonden een duidelijke werkzaamheid op het kikkerhart.

-ocr page 58-

Het was niet mogelijk de werkzaamheid van dit mengsel quantitatief
te bepalen, daar de hoeveelheid hiervoor te gering was.

We kunnen ons dus nu voorstellen, dat, door het verdringen
van het celvocht door den alcoholdamp, een gedeelte van de
glycosiden met het celvocht is verdwenen. Om dit bezwaar te ont-
gaan hebben we met een nieuwen, verschen bol de stabilisatie
uitgevoerd met dien verstande, dat het toestel, zooals beschreven
in fig. 3, uitgebreid werd met een koperen emmertje, dat onder
aan het mandje bevestigd werd. Het is los daaraan bevestigd, zoo-
dat het gemakkelijk verwijderd kan wor-
den bij het ledigen van het mandje.
Tevens werd dit laatste naar onderen
conisch toeloopend gemaakt, zoodat geen
lekvloeistof naast het emmertje kon vloeien.
Bijgaande figuur moge dit verduidelijken.

De stabilisatie werd nu als volgt uit-
gevoerd: Nadat geconstateerd is, dat een
flinke stroom alcoholdamp uit de afvoerbuis
ontwijkt, wordt de kurk weer even losge-
maakt en het mandje uit de kolf getild. Na
vulling met de fijn gesneden boifragmenten
wordt het mandje met het daaraan beves-
tigde emmertje weer in de kolf terugge-
bracht en de kurk goed in de hals vastge-
klemd. Het emmertje vangt de lekvloeistof
op en na vijf minuten stabiliseeren worden
mandje en emmertje beide uit de kolf
gehaald, van elkaar losgemaakt en beider
inhoud in een petrischaaltje gestort. Hierin
wordt het mengsel van bol en lekvloeistof
gedroogd door het petrischaaltje in het electrisch droogapparaat
(fig. 2) te plaatsen bij 45° C. Voor het bereiden van het infuus
wordt de gedroogde inhoud quantitatief verwijderd uit het schaaltje,
gepoederd en op de gewone wijze geïnfundeerd.

Bij het bereiden van het infuus van versch gestabiliseerde
plantendeelen wordt de inhoud van mandje en emmertje direct
vereenigd, in een infundeerpan gestort en geïnfundeerd. De kleine
hoeveelheid alcohol, die hierbij meegaat zal door het kwartier
infundeeren zeker verdwijnen.

FIC-^

-ocr page 59-

Wij hebben op deze manier met een nieuwen, verschen
bol de stabilisatie voor een tweede maal uitgevoerd.

De bol werd weer ontdaan van de buitenste, vliezige rokken
en nu werden:

Ie. 20 Gram in stukken gesneden versche bol direct geïnfundeerd
tot een infuus van 300 cm®......................... InfuusSal.

2e. 20 Gram fijn gesneden en gestabiliseerd gedurende vijf mi-
nuten. De vloeistof in het emmertje woog hierbij 10,75 gram.
De bolfragmenten en de vloeistof werden op de hiervoor be-
schreven manier gedroogd bij 45° C. Daarna werd van de
gedroogde massa, na deze tot grof poeder te hebben verwerkt,
een infuus bereid van 300 cm'' .................. Infuus Sa2.

3e. 40 Gram gedurende vijf minuten gestabiliseerd, waarbij over-
bleven 29,2 gram bolfragmenten, nog vochtig van alcohol, en
19,25 gram lekvloeistof. Tezamen dus 48,45 gram. Deze ge-
wichtsvermeerdering komt op rekening van den alcohol.
Nu werden van deze beide hoeveelheden de helft afge-
wogen en

a.nbsp;de helft gestabiliseerde bolfragmenten helft lekvloeistof
direct geïnfundeerd tot 300 cm®.

Dit noemen we dan ........................... I n f u u s S a 3 a

b.nbsp;de helft gestabiliseerde bolfragmenten helft lekvloeistof
gedroogd bij 45°, en daarna geïnfundeerd tot een infuus
van 300 cm® verkregen was ...............I nf u us Sa3b.

Wij hebben door deze methode van handelen tevens zelf-
controle verkregen. Afgezien van kleine fouten, gemaakt bij
het wegen en
voortvloeiende uit den aard van het materiaal, kun-
nen we namelijk
zeggen, dat Infuus Sa2 en Infuus Sa3b gelijke
waarden dienen op te leveren. De grondstof voor beide infusa is
op identieke wijze
bereid met als eenig onderscheid de extra
weging en het in de helft verdeelen der bolfragmenten -f lekvloei-
stof bij Sa3b. Dit laatste geeft tevens een indruk omtrent fouten
tengevolge van het wegen en verdeelen.

Dat we hier de hoeveelheden bol voor het infuus grooter
hebben gekozen,
vindt zijn verklaring daarin, dat we verwachten
konden, dat de gebruikte bollen minder werkzaam waren omdat zij
tot dezelfde partij behoorden als de bollen gebruikt bij de vorige
stabilisatie.

-ocr page 60-

Wij hebben van deze infusa de sterkten bepaald en kwa
tot de volgende resultaten:

men

Infuus Sal

TABEL XI

Gew. kal
in kg

Aantal
cm3

Dos. let. per
kg katincmS

Gem, in
cm3

Afwijking
van het
gemidd.

Contrôle berekening

2,1
1,92
2,20
2,20

28,5
25,0
26,5
28,5

13,6
13,0
12,0
13,0

12,9
12,9
12,9
12,9

0,7
0,1
0,9
0,1

n 4

= 3,5%
6,67V 4-1=11,5%

Deze reeks voldoet dus.
Infuus Sa2 TABEL XII

Gew. kat
In kg

Aantal
cm3

Dos. let per
kg kat in cm3

Gem. in
cmS

Afwijking
van het
gemidd.

Contrôle berekening

2,05
1,84
1,98
2,21
2,26

20,5
26,5
26,0
Cani

32,0

10,0
14,4
13,1

jle losgeraakt

13,7

12,8
12,8
12,8

tijdens de p
12,8

2,8
1,6
0,3

roei

0,9

^a„-a_5,6 ^^^
n 4

=10,9%
6,67V4-1 =11,5%

Deze reeks voldoet dus.

Infuus

Sa 3a

TABEL XIII

Gew. kal
In kg

Aantal
crn3

Dos. let. per
kg.katincmS

Gem. in
cm3

Afwijking
van het
gemidd.

Contrôle berekening

2,40
2,10
2,50
2,30
1,80

28,0
22,5
25,0
30,0
20,0

11,7
10,7
10,0

13.0

11.1

11,3
11,3
11,3
11,3
11,3

0,4
0,6
1,3
1,7
0,2

n 5

=7,4%
6,67V5-1 = 13,3%

Deze reeks voldoet dus.

-ocr page 61-

Infuus Sa3b

TABEL XIV

Gew. kat
in kg

Aantal
cm3

Dos. let. per
kg katIncmS

Gemidd.
in cmS

Afwijking
van het
gemidd.

Contróle berekening

1,90
1,96
2,40
1,96
2,30

19,5
24,5
28,0
24,0
24,0

10.3

12.5

11.6
12,2

10.4

11,4
11,4
11,4
11,4
11,4

1,1
1,1
0,2
0,8
1.0

n 5

-7,3%
6,67V 5-1 =13,3%

Omgerekend in katten-eenheden krijgen we dan de getal-
len, opgenomen in de onderstaande tabel.

TABEL XV

Infuus

Sterkte infuus in gr
versehen bol/cmS
infuus

Dos. let. per kg
kat In cmS

Aantal cm3 infuus
CO 1 gr. verschen bol

K.E.

Sal
Sa2
Sa3a
Sa3b

20/300
20/300
20/300
20/300

12,9
12,8

11.3

11.4

15,0
15,0
15,0
15,0

1,16
1,17
1,32
1,31

Hieruit blijkt, dat we deze stabilisatie als volledig gelukt
mogen beschouwen. Immers ons
uitgangspunt was, te trachten de
afneming van werkzaamheid, welke bij het drogen plaats vond, tegen
te gaan. Dit mag bij deze methode van werken als geslaagd
beschouwd worden, daar het infuus van den ongestabiliseerden,
verschen bol feitelijk het laagste aantal K. E. bezit. Het verschi
tusschen deze getallen is echter zoo gering, dat we dit gevoegelijk
op rekening van methodefouten kunnen schrijven.
We zouden
kunnen
veronderstellen, dat tengevolge van de inwerking van den
alcohol een betere extractie plaats vindt, waardoor, bij de bereiding
van het infuus, meer werkzame bestanddeelen kunnen worden op-
genomen. Dit zou het kleine verschil kunnen verklaren tusschen
de K.E. van de gestabiliseerde bolinfusa en die van het versehe
bolinfuus. Hier pleit echter tegen het geringe verschil, dat bestaat
tusschen de K.E. van infuus Sal en infuus Sa2, daar dit laatste
infuus immers ook bereid is uit met alcoholdamp -gestabiliseerde
grondstof.

Waar de kleine verschillen van Sa3a en Sa3b echter ook in
hoogere richting liggen, mogen we deze fouten zeer gevoegelijk
als methodefouten aanmerken.

-ocr page 62-

Deze ijkingsmethode laat immers een fout toe, die grooter
is dan de hier gemaakte. We kunnen uit al het hiervoor behan-
delde tot slot dus de volgende conclusies trekken;

CONCLUSIE: .

De werkzaamheid van deze grondstof blijft door het stabi-
liseeren met alcoholdamp behouden, ook na daarop volgende
droging bij 45°.

Het stabiliseeren van deze grondstof biedt groote voor-
deelen daar:

Ie. de werkzaamheid behouden blijft,

2e. de grondstof zeer geschikt blijft als uitgangsmateriaal voor
alle verdere galenische bewerkingen,

3e. door de stabilisatie een vergemakkelijking verkregen wordt
van de droging en van de poederbaarheid.

We hebben nu een zeer goed uitgangsmateriaal verkregen
voor allerlei galenische bewerkingen. We kunnen dus in het ver-
volg volstaan met het bereiden van een hoeveelheid gestabiliseerd
bolpoeder en uitgaande hiervan de verschillende galenische prepa-
raten bereiden en onderzoeken op hun werkzaamheid.

Dit nu moge in het volgende hoofdstuk behandeld worden.

-ocr page 63-

hoofdstuk vi

GALENISCHE PREPARATEN,
BEREIDING EN ONDERZOEK

Nadat ons gebleken was, dat door stabilisatie nnet
alcoholdamp, de werkzaamheid der aldus behandelde bollen, ook
na droging op 45°, niet afnam, hebben wij hiervan een dankbaar
gebruik gemaakt voor de bereiding van de verschillende galenische
preparaten. Immers dit gestabiliseerde en daarna gedroogde bol-
poeder biedt groote voordeelen boven den verschen bol. De
hoeveelheid grondstof van dit gestabiliseerde materiaal is, voor een
zelfde gehalte aan werkzame bestanddeelen. vee kleiner dan van
den oorspronkelijken, verschen bol. Voorts is dit materiaal zeer
gemakkelijk te pulveriseeren en goed bewaarbaar, wat bij de
versche bollen natuurlijk nooit het geval kan wezen.nbsp;^

Kortom het aldus behandelde en in dezen vorm georachte
simplex levert een ideaal uigangsmateriaal voor allerei verdere
galenische bewerkingen, met behoud van de oorspronkelijke

werkzaamheid.

Daar. voor zoover bekend is, nog nooit galenische prepa-
raten van
Bowiea volubilis zijn bereid, laat staan een vergelijkend
onderzoek is verricht, hebben wij ons tot taak gesteld in dit hoofd-
stuk deze bereidingen en dit onderzoek uit te voeren.

Wij hebben ons hierbij grootendeels laten leiden door de
grondgedachte dat, waar er allerwegen een zeer groote analogie
bestaat tusschen deze bollen en die van
Scilla marilima, ook de

-ocr page 64-

galenische bereidingen voor deze beide bollen vrijwel overeen
zullen stemmen.

Wij hebben daarom gemeend allereerst een onderzoek te
moeten instellen naar de opgenomen scilla-preparaten en hun
bereidingsmethoden in de verschillende, meest gebruikte Pharma-
copeeën. Een gedetailleerde bespreking hiervan zou ons te ver
voeren, weshalve wij zullen volstaan met het opnemen van een
tabellarisch overzicht. (Zie tabel XVI). Hierbij worden tevens twee
niet-officieele Codices vermeld als bron nml. de Codex Medica-
mentorum Neerlandicus en de British Pharmaceutical Codex.

Wij vermelden alleen die preparaten, die in aanmerking
komen voor ons onderzoek, dus niet dergelijke als de Vinum of
Sirupus, welke meestal uit de tinctuur of het extract bereid worden
en natuurlijk door den aard van het constituens niet in aanmerking
komen voor een ijking op de kat.

Tevens is het infuus hier opgenomen en beschouwd als ga-
lenisch preparaat. Wij hebben dit nogmaals bereid, niet alleen om
een vergelijking mogelijk te maken met de andere galenica, doch
ook om, door een vergelijking der verschillende infundeer-
methodes, een indruk te verkrijgen omtrent de hier het meest op
zijn plaats zijnde methode.

Het blijkt wel uit dit overzicht, dat de verschillende Pharma-
copeeën hier sterk uiteenloopen in de keuze van de opgenomen
scilla-preparaten.

Tevens blijkt het, dat de Nederlandsche Pharmacopee een
van de weinigen is, die het Acetum als eenige vertegenwoordiger
heeft opgenomen. Bij de meeste andere Pharmacopeeën ziet men
ook nog de Ti nctura vermeld. Deze wordt bijna overal door
maceratie bereid, uitgezonderd in de Amerikaansche Pharmacopee,
welke laat percoleeren. De verhouding grondstof: menstruum is óf
1:5 óf 1:10. Het menstruum zelf is steeds spiritus dilutus.

De tinctuur der Zwitsersche Pharmacopee is eenig in
zijn soort, daar deze bereid wordt door oplossen van het droog
extract in spiritus dilutus. Hier komt een typisch Zwitsersch streven
tot uiting.

Het dikke extract, dat alleen in de Fransche Pharmacopee
voorkomt, hebben wij niet bereid. Het leek ons vrij nutteloos, waar
de bereiding practisch overeenstemt met die van het Extractum
siccum en dit dan het voordeel heeft van makkelijker hanteerbaar
te zijn.

-ocr page 65-

TABEL XVI

Pharmacopee

Infusum

Acetum

Extra cta

Fluïdum

Siccum

Spissum

1. Pharm.
Ned.
Ed. V.

1/4 Uur infund.
90°inin{und.

pan

Maceratie
met mengsel

van Acid. acet.

dil. 9 dl en
Spiritus 1 dl
ged. 5 dagen

2. Cod. Med.
Neerl,

Maceratie
1:5 met
Spir. dil.

3. Ph. U.S.A.
Ed. XI

Ik Uur koud
macer. Toe-
voegen ko-
kend water en
dan 1/2 uur
macereeren

Maceratie
1:10 met
Acid. acet.
dilut, opkoken
en filtreeren

Percolatie
1:10 met
Spir. dil.

4. Britsche
Pharmacop.

Ed. VI

Overgieten
met kokend
water en
1/4 uur
trekken

Maceratie
1:10 met
Acid. acet.
dllut. Na

verhitten
filtreeren

Maceratie
1:10 met
Spir, dll.

5. British
Pharm.
Cod.
1 934

Percolatie
1:10 met
Spir. dll.

6, D.A.B. VI

Overgieten
met kokend
water 5 Min.
op waterbad
verwarmen.
Na bekoeling
{iltreeren

Maceratie
1:5 met
Spir. dll.

7. Belgische
Pharmacop.
Ed. IV

Als Ned. Ph.

Maceratie
1:10 als in
Ned. Ph.
maar 3 dg.

Maceratie
of

Percolatie
1:10 met
Spir. dil.

Maceratie
met SpIr. dil.
Dan indam-
pen beneden
60°

8. Pharm.
Helv.

Ed. V

1/4 Uur koud
macereeren
met helft
water; rest
1/4 uur met
kokend water

Oplossen
van het Extr.
sicc. In Spir.
dilut.

Maceratie
met Spir. dil.

Dan indam-
pen tot droog
met suiker

9, Cod. Med.
Gallic
Ed. VI

Maceratie
1:10 met
Acid.acet.dll.

98 din en
Acid. acet.
conc. 2 dl.

Maceratie
1:10 met

Spir. dll.

Percolatie
met Spir. dll.
en indampen
tot dik extract

10. Pharm,
Danic

Ed. VIII

Maceratie
1:10 met
mengsel van

Spir. fort. 1 dl
en Acid. acet.

2 dIn en
Aqua 7 dIn.

-ocr page 66-

Opmerkelijk is verder, dat met de tinctuur het acetum de
meest gebruikelijke galenische vorm schijnt te zijn,

Het Extractum fluïdum wordt alleen vermeld in de British
Pharmaceutical Codex. Dit is dan ook de reden, waarom deze
Codex in onze overzichtstabel is opgenomen. Verder wordt het
nergens aangetroffen.

De Finsche en Zweedsche Pharmacopeeën vermelden in het
geheel geen preparaten van Bulbus Scillae.

Naar aanleiding van dit overzicht hebben wij nog een keuze
gedaan uit de verschillende bereidingsvormen en methoden. Als
menstruum is overal, behalve natuurlijk bij het acetum en het
infuus, spiritus dilutus gekozen.

Wij zullen thans stuk voor stuk de door ons bereide en
onderzochte preparaten bespreken. Allereerst komt dan natuurlijk
ons uitgangsmateriaal ter sprake. Wij zullen dit in het vervolg met
den naam Bulbus Bowieae Stabilisatum bestempelen.
Naar aanleiding van hetgeen in de vorige hoofdstukken besproken
is, zouden wij hiervan dus een Pharmacopee-artikel kunnen
geven als volgt:

Bulbus Bowieae Stabilisatum
Gestabiliseerde Bowieabol

Reepen uit de middelste rokken van den bol
van
Bowiea volubilis, Harv., verkregen door den
bol dwars in dunne schijven te snijden, na verwij-
dering der buitenste vliezige rokken; de binnen-
ste deelen van den bol te verwerpen. Door
middel van damp van kokenden alcohol gesta-
biliseerd en daarna bij 45° gedroogd.

0,5-1 cm Groote stukken, glasachtig, hard,
wit tot geelwit, half doorschijnend, vrij hygrosco-
pisch en na blootstellen aan de lucht spoedig
buigzaam en taai. Op de breuk wit.

Zwakke, kenmerkende geur. Smaak zeer bitter.

Het poeder is wit tot geelwit van kleur en
klontert snel aan de lucht.

Met behulp van ongebluschte
kalk te bewaren.

-ocr page 67-

Wij hebben allereerst een voldoende hoeveelheid van dit
gestabiliseerde bolpoeder bereid op de, in het vorige hoofdstuk,
aangegeven wijze. Telkens werden porties van ongeveer 50 gram
bol gestabiliseerd en na stabilisatie met de algelekte vloeistof in
groote petrischalen gedroogd in het electrisch droogapparaat (zie
fig. 2). In ongeveer 5 uur v^as de geheele hoeveelheid gedroogd
en werd, na tot poeder gebracht te zijn (B 10), bewaard in een

bruine kalkstopflesch.

Bij de berekening der doses letales van de verschillende

preparaten in K. E. werd afgeweken van het in hoofdstuk III
vermelde en als eenheid (de K.E.) genomen het aantal kg kat, dat
gedood wordt door 1 gram van dit gestabiliseerde bol-
poeder. Aangezien dit poeder in den vervolge als uitgangs-
materiaal dient en
zijn oorspronkelijke werkzaamheid behoudt, zullen
wij om practische redenen deze nieuwe eenheid invoeren. Het
maakt trouwens in feite alleen een verschil in grootte der uitdruk-
kingsmaat. Immers eerst gebruikten we als K.E. de hoeveelheid
kat, die door 1 gram verschen bol gedood werd.

Er bestaat een vaste verhouding tusschen den verschen en
gedroogden bol, nml,: de verhouding van ongeveer 1:8, (vocht-
gehalte was 88,7%). Wanneer we dus in plaats van 1 gram
verschen bol 1 gram gedroogden bol als eenheid nemen, beteekent
dit niets anders, dan dat we vergelijken op een ongeveer 8-9 maal
zoo groote hoeveelheid, wat betreft het gehalte aan werkzame
bestanddeelen. Dit beteekent dus slechts een relatief verschil en
geeft geen fouten bij vergelijking. Daar echter de gestabiliseerde
bol practischer is om te gebruiken, zullen we dus ook de K. b.
hierop dienen uit te drukken.

Infusum

De methode van infuusbereiding, welke gevolgd werd bij
het, in de vorige hoofdstukken beschreven onderzoek was, zooals
we' al zagen de methode der Nederlandsche Pharmacopee.
In de, door ons genoemde, buitenlandsche Pharmacopeeën loopt
de methode van infundeering vrij sterk uiteen.

Zoo laat bijvoorbeeld de Amerikaansche Pharmacopee de
te infundeeren grondstof eerst een kwartier koud macereeren met
een
gelijk gewicht aan water, dan voegt zij negen tienden van de
totale hoeveelheid aan kokend water toe en laat hiermede gedu-
rende een half uur trekken, vervolgens coleert zij en laat met
water naspoelen tot de vereischte hoeveelheid colatuur is verkregen.

-ocr page 68-

Iets dergelijks geschiedt in de Britsche Pharmacopee
welke echter direct met kokend water overgiet en een kwartier
laat trekken.

Oogenschijnlijk lijkt de Amerikaansche methode beter dan
de in onze Pharmacopee voorgeschrevene. De voorafgaande
maceratie zal het simplex doen opzwellen en beter geschikt maken
voor de extractie; vervolgens schijnt een half'uur infundeeren met
kokend water, dat snel afkoelt, minder gevaarvol voor het behoud
der werkzame bestanddeeien, dan een verblijf van een kwartier op
90°, volgens het Nederlandsche voorschrift. Het is echter dubieus of
de extractie wel zoo volledig geschiedt. We kunnen ons althans
voorstellen, dat bij de meer sparende behandeling der Ameri-
kaansche Pharmacopee de glycosiden minder aan ontleding on-
derhevig zijn, maar, dat door een vollediger extractie, zooals de
Nederlandsche Pharmacopee geeft, toch een even werkzaam of
zelfs werkzamer aftreksel wordt verkregen. Dit valt zonder nader
onderzoek niet uit te maken.

De Britsche methode sluit aan bij de Amerikaansche; heeft
echter het nadeel van geen voorafgaande maceratie. Hier zal dus
in het eerste tijdsverloop de grondstof moeten opzwellen met het
heete water, tot extractie mogelijk is. Dan is inmiddels de tempe-
ratuur van het water snel gedaald en zal extractie moeten
plaats vinden bij lagere temperatuur. Deze extractie zal nooit zoo
volledig zijn, te meer daar slechts een kwartier wordt getrokken.

Dit sluit deze methode, alhoewel zij zeer sparend ten
opzichte van de glycosiden werkt, uit. De bedoeling van de berei-
ding toch is, een zoo werkzaam mogelijk aftreksel te verkrijgen.

Dan lijkt ons de methode der Zwitsersche Pharmacopee
rationeeler. Deze macereert eerst koud gedurende een kwartier
met de helft van het water, filtreert vervolgens en infundeert dan
het filterresidu met de andere helft aan kokend water gedurenae
nogmaals een kwartier.

Gedurende de eerste, koude maceratie zwelt het simplex
op en er vindt al extractie plaats, al is deze uit den aard der zaak
onvolledig. Een gedeelte der werkzame bestanddeeien kan hierbij
onveranderd overgaan, terwijl bij de tweede extractie den nadruk
valt op een vollediger uittrekking. Deze methode paart dus aan een
sparende behandeling een zoo goed mogelijke extractie.

De andere methode's, die in de diverse buitenlandsche
Pharmacopeeën gevolgd worden, komen óf neer op de Neder-

-ocr page 69-

landsche (b.v. de Belgische) óf extraheeren gedurende veel
korteren tijd.

Wij hebben daarom infusa bereid volgens de Neder-
landsche, Amerikaansche en Zwitsersche methode en deze door
ijking op de kat vergeleken op hun werkzaamheid. De hierbij
verkregen resultaten zijn neergelegd in onderstaande tabellen.

TABEL XVII

Nederlandsche methode___

De sterkte en hel Infuus was 3,5 gram bolpoeder op 300 cmS Infuus

No.

Gew. kat in kg

Aantal cm3

Dos. let. per kg

Opmerkingen

1
2
3

1.9
2,2
2,2

28,0
31,5
33,5

14,7
14,3
15,2

-3 D..

berekening voldoet deze reeks.

TABEL XVIII

Amerikaansche methode

De sterkte van hel Infuus was 3,5 gram bolpoeder op 300 cm3 Infuus

No.

Gew. kat !n kg

Aantal cmS

Dos. let. per kg

Opmerkingen

1
2
3

2,2
2,0

2,3

31,5
24,0
32,5

14,3
12,0
14,1

berekening voldoet deze reeks.

TABEL XIX

Zwitsersche methode

No.

Gew. kat In kg

Aantal cm3

Dos. let. per kg

Opmerkingen

1

2,38

32,0

13,4

2

2,32

37,0

15,5

3

2,40

26,5

10,8

4

2,20

28,6

13,0

berekening voldoet deze reeks.

-ocr page 70-

Daar er, door allerlei tijdsomstandigheden, eenigen tijd
verliep tusschen deze bepalingen en de nu volgende bepalingen
der nader te noemen preparaten, werden deze andere preparaten
gemaakt van bolpoeder, dat niet hetzelfde was als het hierboven
gebruikte. Ter vergelijking hebben we daarom voor de volgende
galenische preparaten nogmaals een infuus gemaakt van het hierbij
gebruikte bolpoeder en de sterkte hiervan bepaald. Dit was
volgens de Nederlandsche methode bereid, daar deze steeds
gediend heeft ter ijking van het uitgangsmateriaal. Deze ijkings-
tabel moge hierbij vermeld worden:

TABEL XX

De slerkle van dll Infuus hebben we gekozen 2,5 gram bolpoeder op 300 cm3

No.

Gew. kat in kg

Aantal cm3

Dos. let. per kg

Opmerkingen

1

2,10

31,0

14,8

Gravida

2

1,72

35,0

20,3

3

2,10

42,5

20,2

4

1,70

35,0

20,6

I vaii un. nu b z, O en ^ vormen een serie bepalingen,
die bij controle-berekening voldoet. De gemiddelde dosis
letalis is dus
20,4 cm®.

Acetum

De methode's voor de bereiding van het acetum door de
verschillende Pharmacopeeën, ontloopen elkaar niet veel.

De Amerikaansche en Engelsche methode stemmen over-
een, doordat zij als menstruum uitsluitend acidum aceticum
dilutum gebruiken, terwijl na afloop van de maceratie de geco-
leerde, uitgeperste vloeistof opgekookt wordt en nogmaals warm
wordt gefiltreerd. Dit dient waarschijnlijk ter coagulatie van de
slijmstoffen en eiwitten; we zullen dus een acetum verkrijgen, dat
minder slijm bevat dan dat bereid volgens de Nederlandsche
en Belgische methode, welke niet laten verhitten. Evenwel bieden
deze laatste methode's, door toevoeging van alcohol aan het azijn-
zuur, meer kans op betere extractie. Dit weegt op tegen de rem-
ming in de resorptie van het glycoside bij de kat, tengevolge vart
de aanwezige slijmen (32). Bovendien zal door de toevoeging van
alcohol ook reeds een, zij het beperkte, coagulatie optreden.

De alcohol-toevoeging heeft trouwens, zooals v. d. Wielen
aangeeft (33), het voordeel het zuurgehalte van het acetum lager

-ocr page 71-

te maken, vooral als men den alcohol en het azijnzuur vooraf
eenigen tijd zacht verwarmt.

De verhitting aan het einde der bereiding, zooals de Ame-
rikaansche en Britsche Pharmacopeeën voorschrijven, lijkt ons niet
gewenscht met het oog op de hydrolyse der glycosiden, welke
op kan treden in dit zure milieu.

Verder zijn de voorschriften hetzelfde, in zooverre dat
overal gemacereerd wordt en de verhouding grondstof: menstruum
steeds 1:10 is.

Wij hebben een acetum bereid volgens de methode
der Nederlandsche Pharmacopee.

10 Deelen gestabiliseerd bolpoeder werden gemacereerd
met een mengsel van 90 deelen verdund azijnzuur en 10 deelen
alcohol van 90% gedurende 5 dagen, onder herhaald schudden.
Daarna werd gecoleerd, uitgeperst en na tv/ee dagen koel bewaard
te zijn, gefiltreerd en aangevuld tot 100 deelen.

Hierbij werd een hoeveelheid slijmachtig bezinksel verwij-
derd en een heldere, lichtgele vloeistof verkregen, die zwak naar
azijnzuur riekt en eerst zuur, daarna bitter smaakt.

Het mengsel van azijnzuur en alcohol, dat gebruikt werd bij
de maceratie, werd gedurende een half uur zacht verwarmd in een
gesloten kolf en na bekoeling als maceratie-vloeistof gebruikt. Dit
is dus een, door ons aangebrachte, wijziging in het Pharmacopee-
voorschrift.

25 Gram van het aldus bereide acetum, welke overeenko-
men met 2,5 gram gestabiliseerd bolpoeder, werden geneutrali-
seerd met 1,8 gram natriumbicarbonaat en verdund met gedestil-
leerd water tot 300 cmquot;. Om een isotonische oplossing te krijgen
werden hier nog 1,38 gram Na Cl in opgelost,

Met deze vloeistof werden de ijkingen verricht, waarvan de
resultaten vermeld zijn in onderstaande tabel,

TABEL XXI

No.

Gew. in kg
kat

1

1,70

2

1,80

3

2,20

4

2,20

5

1,60

6

1,70

Opmerkingen

Aantal cm3

Dos. let. per kg

35,5

20,9

19,0

10,5

37,5

17,0

37,0

16,8

27,0

17,0

30,0

17,6

Deze reeks voldoet en de gemiddelde dosis letalis is 16,6 cm^

-ocr page 72-

54

Tinctura

Het blijkt, dat bijna alle Pharmacopeeën, behalve de Neder-
landsche, de Tinctura Scillae hebben opgenomen. Behoudens in de
Amerikaansche en Zwitsersche Pharmacopee geschiedt de berei-
ding overal door maceratie. Ook in den Codex Medicamentorum
Neerlandicus, welke de Tinctura Scillae vermeldt, wordt de
maceratie-methode voorgeschreven.

De Amerikaansche Pharmacopee schijnt ons rationeeler;
er is hier de verhouding tusschen grondstof en extractiemiddel
gekozen als voor de sterkwerkende tincturen nml. 1:10, de verhou-
ding van alle F.l. tincturen.

De percolatie was hiervoor tot 1929 verplicht. Nu geldt ech-
ter artikel 2 van de Algemeene Bepalingen uit het Ie Supplement
op de Pharmacopee, hetgeen zegt: ,,De tincturen zullen bereid
worden door maceratie of percolatie, of ook, in sommige gevallen
door oplossen van een officinaal extract van bepaald gehaltequot;. Dit
laatste gebeurt in de Zwitsersche Pharmacopee bij de bereiding
van Tinctura Scillae.

De verhouding 1:5 van den Codex en van het DA.B. bij de
Tinct. Scillae bereiding lijkt ons niet logisch, daar we in het alge-
meen vasthouden aan de verhouding 1:10 voor de sterkwerkende
tincturen. (Zie artikel 3 van bovenvermelde bepalingen).

Wij hebben daarom bij het bereiden van de tinctuur uit
onze bollen de beide methoden naast elkaar vergeleken,
a. Voor de
maceratie is vastgehouden aan de wijze, waarop de
Tinctura Scillae van de C.M.N. bereid wordt.

Daartoe werden 20 deelen gestabiliseerd bolpoeder gema-
cereerd met 100 deelen spiritus dilutus, gedurende 5 dagen onder
herhaald schudden. Daarna werd gecoleerd en uitgeperst. De
vereenigde persvloeistoffen werden twee dagen koel bewaard, van
het bezinksel afgefiltreerd en aangevuld tot 100 deelen tinctuur.

10 Gram van deze heldere, lichtgele, zwak riekende vloei-
stof komen dus overeen met 2 gram gestabiliseerd bolpoeder. Zij
werden verdund met gedestilleerd water tot een oplossing van
250 cm® was verkregen. Deze werd vervolgens met 2,25 gram
Na Cl isotonisch gemaakt.

-ocr page 73-

De ijkingen met deze vloeistof verricht, gaven de volgende
resultaten:

TABEL XXII

No.

Gew. kat In kg

Aantal cm3

Dos. let. per kg

Opmerkingen

1

1,8

43,0

23,9

2

2,2

51,0

23,2

3

1,7

42,0

24,7

dosis letalis is 23,9 cm®.

b. Voor de percolatie hebben v/ij gebruik gemaakt van
het, door de Nederlandsche Pharmacopee, gegeven voorschrift.
Dit is wel het meest volledige voorschrift, dat voor percoleeren
gegeven wordt en stemt grootendeels overeen met de in iedere
Pharmacopee voorgeschreven methode. Het voordeel van de
Nederlandsche methode is daarbij, dat de voormaceratie langer
duurt.

De eerste maal, dat wij ons bolpoeder trachtten te perco-
leeren, stuitten wij op de moeilijkheid, dat, door het groote gehalte
aan slijmstoffen, de grondstof bij de voormaceratie zoo sterk op-
zwelt en aan elkander kleeft, dat de percolator verstopt. De vloei-
stof lekt niet meer door en percolatie wordt onmogelijk.

Wij hebben dit bezwaar ondervangen door toevoeging aan
het bolpoeder van uitgewasschen en gedroogd zand. Dit dient
direct met de nog droge grondstof vermengd te worden, daar
anders geen homogene menging wordt verkregen en dezelfde
bezwaren behouden blijven. De percolatie verliep thans vlot; welis-
waar vond nog opzwelling plaats doch, door de vergrooting van
het oppervlak tengevolge van de zand-toevoeging, kon nu geen
aan elkander kleven plaats vinden en kon de vloeistof overal regel-
matig doordringen.

Onze methode was in het kort als volgt: 10 deelen gesta-
biliseerd bolpoeder worden vermengd met 6 — 8 maal hun gewicht
aan, vooraf uitgewasschen en daarna gedroogd zand tot een
homogeen mengsel is verkregen. Dit wordt bevochtigd met een
voldoende hoeveelheid spiritus dilutus en gedurende 12 uur gema-
cereerd in een gesloten vat. Daarna brengt men de massa in een

-ocr page 74-

percolator met geopende kraan en drukt zacht aan. Vervolgens
giet men zoolang spiritus dilutus op tot het vocht begint af te
loopen en de massa nog met een laagje vloeistof is bedekt. Nu
wordt de percolator gesloten en de massa hierin 24 uur gema-
cereerd. Dan opent men de kraan en stelt deze zoo, dat het vocht
druppelsgewijze afvloeit. Men percoleert totdat 100 deelen per-
colaat zijn verkregen. De aldus verkregen tinctuur wordt twee
dagen koel bewaard en nogmaals gefiltreerd, waarbij een weinig
slijmachtig, vlokkig bezinksel verwijderd wordt.

20 Gram van deze heldere, lichtgele, zwak aromatische
vloeistof komen overeen met 2 gram gestabiliseerd bolpoeder. Zij
werden verdund met gedestilleerd water tot 400 cm® en isotonisch
gemaakt met 3,6 gram Na Cl. Het resultaat der verrichte ijkingen
met deze vloeistof was als volgt;

TABEL XXIII

No.

Gew. kat In kg

Aantal cm3

Dos. let. per kg

Opmerkingen

1

2,1

51,0

24,3

2

1,9

45,5

23,9

3

2,2

55,5

25,2

Deze

reeks voldoet

3ij contróle-

Derekening

en

de gemiddelde

dosis letalis is 24,5 cm®.

Extractum Fluïdum

Het eenige voorbeeld van een Extractum fluïdum, uit Bulbus
Scillae bereid, is te vinden in de British Pharmaceutical Codex.
Ook Dieterich (34) geeft een bereiding aan, welke practisch
overal uitgevoerd wordt voor de Extracta fluïda nml. door een
percolatie, waarbij 80% van het gewicht der grondstof aan eerste
percolaat wordt opgevangen en terzijde gezet. Dan wordt nage-
percoleerd tot volledige uitputting der grondstof; dit napercolaat
wordt ingedampt tot een dik extract, dat opgelost wordt in het
eerst opgevangen percolaat. Vervolgens wordt met de percolatie-
vloeistof aangevuld tot het gewicht van het aldus bereide extract
evenveel bedraagt als het gewicht der grondstof, waarvan werd
uitgegaan.

De eveneens door de Pharmacopee vermelde repercolatie-
methode, welke zeer uitvoerig beschreven wordt in de Ameri-

-ocr page 75-

kaansche Pharmacopee (proces C blz. 165), lokte ons zeer voor
de bereiding van een fluïdextract uit onze bollen.

Wij zagen hierin het voordeel van een bereidingsv^/ijze
waarbij geen indampen, met alle gevaren daaraan verbonden, te
pas komt. Dit zou een zoo groot mogelijke zekerheid bieden, dat
de werkzame bestanddeeien der grondstof onveranderd in het
extract overgingen. Wij hebben getracht deze methode uit te
voeren op de, in de Amerikaansche Pharmacopee beschreven
wijze Om practische redenen lukte dit echter niet. Men verkrijgt
namelijk bij deze percolatie vrij visceuze vloeistoffen en dit bleek
bij onze, sterk slijmhoudende grondstof in zoo'n mate het geval
te wezen dat, ondanks de zandtoevoeging (bij de tinctuur be-
schreven), de percolator steeds verstopt raakte. Vooral bij de
geringe hoeveelheden waarmede wij werkten bleek dit een
onoverkomelijk bezwaar, zoodat wij om deze practische reden
van genoemde bereidingswijze moesten afzien.

De andere methode voerde hier wel tot een resultaat. Hier
toch heeft men niet het bezwaar van dergelijke, visceuze vloei-
stoffen, althans niet in die mate.

Wij hebben grootendeels de methode der Nederlandsche
Pharmacopee Ed. V gevolgd, behoudens de wijze van opgieten
van het percoleervocht. Dit werd niet gedaan tot het vocht begint
af te loopen, daar dan de vloeistof te snel doorloopt en het eerst
opgevangen percolaat niet geconcentreerd genoeg is. Wij hebben,
zooals
V d. Wielen (35) beschrijft, de vloeistof bij gedeelten
opgegoten, gewacht tot alles was opgenomen en tens otte de
wattenprop, die de percolator van onderen sluit, bereikt heeft.
Daarna werd de percolator gesloten en de massa 24 uur gema-
cereerd Nu verzamelt zich onderin bij het openen een zoo
geconcentreerd mogelijk percolaat, hetgeen bij den gewonen per-
colatiegang niet bereikt wordt. Dit speelt geen rol bi, de bereiding
van de tinctuur, doch wel bi] die van het fluïdextract, waar de eerste
percolatievloeistof bewaard wordt om het extract, dat verkregen
wordt bij het indampen van het napercolaat, in op te lossen. Het
indampen geschiedde in vacuum, waarbij de bereikte temperatuur
de 45° niet overschreed. Er blijft een zeer visceus, slijmerig extract,
dat eenigszins vettig is en in het voorpercolaat niet helder oplost.
Wij hebben tot dik extract ingedampt, in plaats van tot een gewicht
van 20% der grondstof, zooals de Pharmacopee aangeeft, omdat
nu aangevuld kan worden met spiritus dilutus tot het juiste gewicht.

-ocr page 76-

Anders wordt, bij een gewicht van 20%, de alcohol van het voor-
percolaat te zeer verdund door het water, dat met het extract
toegevoegd wordt, Dit is wel het algemeen genoemde bezwaar van
deze methode.

Door toevoeging van het ingedampte percolaat aan het eerst
opgevangene wordt dit eenerzijds verdund, terwijl anderzijds een
betrekkelijk groote hoeveelheid extractiefstof wordt toegevoegd.
Vandaar de altijd optredende troebeling en afzetting bij de extracta
fluïda.

Onze bereiding was als volgt: 20 Deelen gestabiliseerd
bolpoeder worden gemengd met 6-8 maal hun gewicht aan uit-
gewasschen en gedroogd zand. Dit mengsel wordt bevochtigd
met een voldoende hoeveelheid spiritus dilutus en gedurende drie
dagen gemacereerd. Daarna wordt deze massa in een percolator
gebracht en zacht aangedrukt. Nu wordt spiritus dilutus opgegoten
m kleine hoeveelheden, zoo, dat alles opgenomen is voor de
volgende hoeveelheid wordt opgegoten.

Wanneer de vloeistof tenslotte het ondereinde der perco-
lator bereikt heeft, wordt deze gesloten en de percolator met
inhoud 24 uur gesloten bewaard. Daarna percoleert men zeer
langzaam totdat 16 deelen percolaat zijn verkregen. Deze worden
apart gezet en men percoleert door tot volledige uitputting der
grondstof d.i.: wanneer 500 mgr. percolaat geen weegbare rest
meer achterlaat.

Deze uitputting werd hier reeds bereikt bij een hoeveelheid
napercolaat van ongeveer 180 deelen. Dit napercolaat wordt in
vacuum ingedampt tot een dik extract, dat opgelost wordt in de
eerst opgevangen 16 deelen percolaat. Met spiritus dilutus wordt
vervolgens aangevuld tot 20 deelen.

2,5 Gram van deze tamelijk visceuze, troebele, groengele
vloeistof, welke kenmerkend eenigszins muf riekt, komen dus over-
een met 2,5 gram gestabiliseerd bolpoeder. Wij hebben niet
gefiltreerd, daar we de zekerheid wilden hebben, dat geen werk-
zame bestanddeelen verloren gingen.

Deze 2,5 gram fluïd extract werden verdund met gedestil-
leerd water tot 300 cm® en deze oplossing met 2,7 gram Na Cl
isotonisch gemaakt. De waterige oplossing opalesceert en bevat
een fijn verdeelde, witte troebeling, welke echter niet uitzakt.

Met deze vloeistof werden de ijkingen verricht, die de
volgende resultaten opleverden:

-ocr page 77-

TABEL XXIV

No.

Gew. kat in kg

Aantal cm3

Dos. lel. per kg
kat

Opmerkingen

1
2

3

4

2,00
1,65
2,30
1,90

34,0
29,0
37,0
32,5

17.0
17,6
16,0

17.1

dosis letalis is dus 16,9 cm®.

Extractum siccum.

Het Extractum siccum vinden we in de tabel der Scilla-
galenica alleen vermeld bij de Belgische en Zwitsersche Pharma-
copee. Waar de Belgische ons vrij laat in de keuze van maceratie
en percolatie en de Zwitsersche maceratie voorschrij t, hebben we
gemeend deze beide methodes te moeten vergelden bij de
Lreiding van het droog extract uit onze bollen^ We moeten
echter wet rekening houden met het verschil, dat bestaat tusschen
een percolatie en maceratie, die voor de bereiding van een tinc-
tuur dienen en die, welke een extract
als einddoel hebben. B,
de tincturen wordt geëxtraheerd met een bepaalde hoeveelheid
extractiemiddel, zoodat men de verhouding ent, waarin de grond-
stof staat tot het daaruit bereide preparaat. Althans ,s dit het geval bij
de
percolatie; bij de maceratie niet direct, doch daar vult men aan
tot de voorgeschreven verhouding is bereikt. Bi) de extracten ,s
echter de verhouding van de grondstof tot de hoeveelheid prepa-
raat onbekend. Men trekt de grondstof volledig met het extractie-
rr^iddel uit. Na verdamping hiervan en na, al dan met zuiveren,
verkrijgt men tenslotte een hoeveelheid extract, waarvan men van
te voren de opbrengst niet kende. Om de verhoudng dus te
leeren kennen moet men dit extract wegen. Dit behoeft b„
de tincturen niet. Daar wordt de grondstof meeval met geheel
uitaeput doch wordt gewerkt tot een bepaalde verhouding grond-
stof:
extractiemiddel, waarna men de extractie beëindigt.

Nu doet zich bij onze bollen het geval voor, dat bij een
oercolatie der grondstof met spiritus dilutus in een verhouding
110 reeds uitputting van de grondstof verkregen wordt met onge-
veer' negen maal de hoeveelheid aan extractiemiddel. (Zie bi]
bereiding van het Extract, fluïd). Wij kunnen hier dus voldaan met
het indampen der tinctuur tot een droog extract. Dit biedt

-ocr page 78-

voor ons onderzoek tevens het voordeel, dat wij kunnen uitrriaken
ot het indampen invloed heeft op de werkzaamheid,

We hebben immers van onze tinctuur, door percolatie
bereid, de dosis letalis per kg kat bepaald, V\/anneer we nu een
evengroote hoeveelheid tinctuur indampen tot een droog extract
en dit eveneens tot een zelfde hoeveelheid ijkingsvloeistof ver-
dunnen, kunnen we dus direct aan de verkregen dosis letalis zien
of de werkzaamheid beïnvloed wordt door het indampen D,t
indampen hebben wij in vacuum uitgevoerd, zoo, dat de tempé
ratuur de 45° niet overschrijdt. De resultaten van de ijking van
het, op deze manier verkregen droog extract waren als volgt'

20 Gram tinctuur, door percolatie bereid, werden in

dit opgelost tot

TABEL XXV

Dos, let, per kg
kat

No.

Gew, kat in kg

Aantal cm3

Opmerkingen

1

2
3

2,00
2,30
2,20

57,8
64,7
65,0

28,9
28,1
29,6

Bij controle-berekening voldoet deze reeks en de gemiddelde
dosis letalis is dus
28,9 cm®.

De maceratie ter bereiding van het extractum siccum ver-
eischt eenige nadere bespreking.

Daar wij moeten trachten de grondstof zoo volledig mo-
gelijk uit te putten, zal een gewone maceratie niet aan ons doel
beantwoorden. Hier toch zal, na het opgieten van de maceratie-
vloeistof, de grondstof opzwellen, waarbij de inhoudsstoffen der
vermelde cellen naar buiten komen. De cellen, dte nog intact zijn,
zuigen de vloeistof op en er vindt diffusie van de oplosbare be-
standdeelen plaats. Na een maceratie, die lang genoeg geduurd
heeft zal dus binnen en buiten de cel een evenwichtstoestand
optreden. Na afloop is dan ook uitpersen noodzakelijk om den inhoud
der cellen niet verloren te doen gaan. Daarom bevelen Eschen-
brenner en Gärtner (36) een remaceratie aan, waarbij men
na de eerste maceratie slechts de vloeistof afschenkt en vervolgens
het nog vochtige residu met de nieuwe hoeveelheid extractie-
vloeistof overgiet. Nu behoeft het simplex niet opnieuw vloeistof op
te zuigen en de extractie vindt dus uitsluitend plaats door diffusie

-ocr page 79-

Tenslotte wordt het residu geperst. Op deze wijze verkregen z.j
zooveel mogelijk oplosbare stof in het extract, zonder dat het
extractgehalte
zoo hoog werd, dat men last van afzetting en

troebeling ondervond.nbsp;, u^nbsp;i u^r^irlinn

Wij hebben dit in toepassing gebracht voor de bereiding

van het droog extract uit ons gestabiliseerd bolpoeder en de hier-
onder beschreven methode gevolgd:

10 Gram gestabiliseerd bolpoeder werden overgoten met

50 gram spiritus dilutus en gedurende 5 dagen gemacereera. Dan
werd afgefiltreerd en het filterresidu opnieuw met 50
gram spiritu
dilutus gemacereerd gedurende 3 dagen. Daarna werd weer
gefiltreerd en het zoo verkregen residu uitgeperst. De vereer^^d
filtreer- en persvloeistoffen werden verzameld en gedurende twee
dagen op een koele plaats bewaard tot een weinig bezinksel^
op den bodem had
verzameld. Dit werd door filtratie verwijderd

en het heldere filtraat in vacuum ingedampt tot droog

Hierbij werden 4,1 gram droog extract verkregen. Deze
41 gram koLn dus overeen met 10 gram grondstof. Zij werden
opgenomen in een weinig spiritus dilutus
en met gedes. ee^^d
wïïer verdund tot 41 cm®. Deze vloeistof was roebe en bevatte
een fijn verdeeld, wit neerslag, dat
evenwel met uitzakte.

8 2 cm® van deze vloeistof (overeenkomende met 2 gram
gestabiliseerd bolpoeder) werden verdund met gedest leerd water
tot 250 cm® en iconisch gemaakt met 2,25 gram Na Cl. Deze
ijkingsvloeistof gaf de volgende resultaten:

TABEL XXVI__

Dos. let. per kg
kat

Opmerkingen

Aantal cm3

Gew. kat in kg

No.

24,3
18,5
23,0
20,2

53,5
37,0

48.3

40.4

2,20
2,00
2,10
2,00

1
2

3

4

g—en de gemiddelde
dosis letalis is dus
21,5 cm® per kg kat.

Overzicht:

Hiermede hebbep we dus alle waarden verkregen, noodig
ter vergelijking van de verschillende galenische preparaten.

Daar zij niet alle direct vergelijkbaar zijn, zullen wij ze
uitdrukken in katteneenheden K.E. om zoodoende conclusies te

-ocr page 80-

kunnen trekken uit de dan vergelijkbare grootheden. Dit is in de
onderstaande tabel geschied:

TABEL XXVII

Preparaat

Sterkte ijklngsvl,
uitgedrukt in gr
preparaat/ cni3

Sterkte ijkingsvl,
uitgedrukt in gr
gestab, bol/ cmS

Gem.
dos. let.

der
ijkingsvl.
In cm3

Aantal
cm3
ijkvl, M
1 gr ge-
slab. bol

K.E.

Infusum
Ph, Ned. Ed. V

3,5 gr/300 cm®

14,7

85,7

5,83

Infusum
Ph. U.S.A.

3,5 gr/300 cm®

13,5

85,7

6,49

Infusum
Ph. Helv.

3,5 gr/300 cm®

13,2

85,7

6,35

Nieuw bereid gestabiliseerd bolpoeder

Infusum
Ph. Ned, Ed,V

2,5 gr/300 cm®

20,4

120,-

5,88

Acetum

25 gr/300 cm®

2,5 gr/300 cm®

16,6

120,-

7,23

Tinctura
(maceratie)

10 gr/250 cm®

2,0 gr/250 cm®

23,9

125,/

5,23

Tinctura
(percolatie)

20 gr/400 cm®

2,0 gr/400 cm®

24,5

200,-

8,16

Extractum
Fluïdum

2,5 gr/300 cm®

2,5 gr/300 cm®

16,9

120,-

7,10

Extractum Siccum
(percolatie)

2,0 gr/400 cm®

28,9

200,-

6,92

Extractum Siccum
(maceratie)

0,82 gr/250 cm®

2,0 gr/250 cm®

21,5

125,-

5,81

Allereerst kunnen wij de volgende conclusie uit deze tabel
trekken: Het bolpoeder, gebruikt ter vergelijking van de verschil-
lende infundeeringsmethoden, en dat, gebruikt voor de verge-
lijking van de diverse galenische preparaten, hebben dezelfde
sterkte.

De beide, volgens de Pharm. Ned. Ed. V., gemaakte infusa
bevatten nml, een practisch gelijk aantal katteneenheden. Het
kleine verschil van 0,05 is zoo gering, dat we deze waarden als
gelijk mogen beschouwen.

Beide bolpoeders waren gemaakt van bollen die, hoewel
onderling verschillend, tot dezelfde partij behoorden. Dit wijst er

-ocr page 81-

op dat, in het algemeen, bollen van een zeilde oogst een
gelijke terkte aan werkzame bestanddee en hebben. Bovendien
' a k het ons zonder meer mogelijk de verschillende eerst^
genoemde infusa te vergelijken met de andere galenische

'quot;'quot;Hiervan neemt de tinctuur, door percolatie bereid de eerste
plaats in. Hier is dus de meest volledige extractie bereikt, ,n .eder
Lal het meest werkzame extract. Dit is, gezien «Je bereid ngs-

methode, niet zoo verwonderlijk, daar Her geen s^^eje e-
peratuursinvloed is en een extractiemiddel
gebruikt wordt waarm

de werkzame bestanddeelen goed oplossen.

Dit is waarschijnlijk ook de oorzaak van de geringere werk-

ean ander exl,=c.ié«,icldel; bi, het exlraCum «-dquot;-. ^
extractiemiddel doel, een schadelijke ,emperal„urs,nvloed gedu-
rende het indampen van hel napercolaal.nbsp;. ■ j.
Geheel overeenstemmende mei deze redeneer,„9 z,,n de

.alleneenheden van he. ^oog e-^

rr?^.r;erDrpeti::::me.hode «im h. hier ecer no,

van de maceratiemethode.nbsp;■n^u^tc:

Op de vijfde plaats komt het infuus zelfs al zou, mplaa^
van de Nederlandsche, de Amerikaansche of Zwitsersche methode

r'dfv'dunl alcohol der andere galenische preparaten.
Dat de Nederlandsche methode een lager aantal katten-
eenheden oplevert, is een bewijs voor de in het begin van d,t
T m ïeds geuite veronderstelling, dat de beide andere
ÏldeeL;:methoX veel gunstiger werken ten opzichte van

denbsp;^^nbsp;werkzame preparaat komt dan de

tinctuur, welke door maceratie bereid werd. Hier moet waarschijn-
de, betrekkelijk grove, extractie-methode gevoegd bij de
ongunstige verhouding grondstof: extractiemiddel (1:5). de oorzaak

vannbsp;dezenbsp;geringenbsp;werkzaamheidnbsp;gezochtnbsp;worden.

Resumeerende kunnen we dus zeggen, dat voor de berei-
ding van galenische preparaten uit het gestabiliseerde poeder van

-ocr page 82-

Bulbus Bowieae volubilis de volgende regelen kunnen gelden:

Voor de bereiding moet gebruik gemaakt voorden van de
percoiatiemethode; als extractiemiddel dient spiritus dilutus aange-
wend te worden in de verhouding 1:10; indampen of verhitting
dient zooveel mogelijk vermeden te worden.

Hieraan voldoen voornamelijk, behalve de reeds genoemde
tinctuur, het fluïdextract en het acetum. We kunnen hierbij het
vermoeden uitspreken, dat een fluïdextract, door repercolatie koud
bereid, waarschijnlijk een evengroote, wellicht grootere werkzaam-
heid zal vertoonen dan de hier genoemde preparaten.

Het acetum voldoet in enkele opzichten niet aan deze
regelen, hoewel het met zijn, op een na hoogste aantal katten-
eenheden een waardevol preparaat is. Het is niet door percoleeren
bereid en evenmin met spiritus dilutus.

Daar het evenals de tinctuur, door maceratie bereid
wordt, kan hier alleen het verschil in extractiemiddel niet
het groote verschil in werkzaamheid verklaren. Waarschijnlijk
spelen andere invloeden hier een rol. Het zou dan ook
zeker aanbeveling verdienen het preparaat „acetumquot; /eens in
het algemeen aan een nadere studie te onderwerpen

We kunnen verder afleiden uit de resultaten, voortvloeiên'de
uit de verschillende bereidingswijzen, dat de temperatuursinvloed
of juister gezegd het indampen de grootste rol speelt bij de verlaging
der werkzaamheid. Bij het indampen, zelfs al geschiedt dit in vacuum,
zullen milieuveranderingen optreden b.v. door verhooging van de
concentratie der onvermijdelijk aanwezige plantenzuren, welke
voorwaarden scheppen voor een ontleding van de werkzame
bestanddeelen. (hydrolyse).

Pietrowsky (37) merkte hieromtrent niet ten onrechte
op: ,,Wenn man die Methoden der Pharmacopaea zur
Herstellung solcher narkotischer Extracte etwas kritisch be-
trachtet, musz man sagen, dasz sie zwar geeignet sind
Apothekenschöne Präparate zu liefern, aber leider auch
ebenso geeignet, die eigentliche wirksamen Inhaltstoffe, die
labilen Alkaloïde, Glycoside etc. chemisch kurz und klein zu
schlagen. Dies ist nicht zu verwunderen, denn die vier gefähr-
lichsten Faktoren solcher Zubereitungen sind dabei unvermeid-
lich, nämlich: Wasser, Luft, Hitze und Zeitquot;.

Hoewel deze redeneering natuurlijk niet voor alle gale-

-ocr page 83-

nische grondstoffen geldt, mogen we toch zeker aandringen, aan
de hand van deze verhandeling, op
een critischer bejudeermg

en meer overleg bij het opnemen van de verschillende prepa-
raten en hun bereidingsmethoden.

Juist bij de Scillapreparaten, waarbij we redelijkerwijs een

I .nbsp;„Uien komt het aemis aan dit streven tot

analogie mogen verwachten, Koriu nei yc^i

uiting. Opname van een tinctuur, welke door maceratie { .5)
wordt bereid, zal, gezien het bovenvermelde, beteekenen, wellicht
het minst werkzame
preparaat te hebben opgenomen.

Het zal zeker de moeite waard zijn een soortgelijk onder-
zoek uit te strekken over de Scilla- en de Digitalis-preparaten^
Mocht dan eveneens een dergelijk resultaat naar voren komen dan
kunnen we met recht een herziening eischen van ved, wat steed
zonder meer werd overgenomen en kunnen we een
begm maken
met het opruimen van vele beletselen, welke zeker mede gemaakt
hebben, dat de Galenica, als wetenschap met die erkenning
heeft gekregen waar ze, bij een ernstiger bejudeenng van den
kant harer beoefenaren, het volste recht op had.

-ocr page 84-
-ocr page 85-

SAMENVATTING

Na een overzicht gegeven te hebben van de litteratuur en
een korte beschrijving van de nnorphologie en anatonnie van
Bowiea volubilis, volgt het onderzoek omtrent de pharmacologische
eigenschappen van de bollen dezer plant.

Allereerst is vastgesteld, dat de bollen een werkzaamheid
op het kikkerhart vertoonen. Worden de bollen gedroogd, dan blijkt
na droging de werkzaamheid met ongeveer de helft verminderd te
zijn De ijkingsmethode hiervoor toegepast .is afzonderlijk beschreven
en toegelicht. Het gelukt, door een stabilisatie gedurende vijf minuten
in den damp van kokenden alcohol, de werkzaamheid van de
bollen volledig te behouden, ook na hierop volgende droging
bij 45° C. Hierdoor wordt dan, na poederen, een uitstekende grond-
stof verkregen voor de te bereiden galenische preparaten. Deze
zijn alle bereid en onderzocht op hun werkzaamheid, terwijl voor
sommige dezer preparaten, verschillende bereidingsmethoden met

elkaar zijn vergeleken.

Het blijkt, dat het werkzaamste preparaat een tinctuur, door

percolatie (1:10) bereid, is. Het acetum en het extractum fluïdum
volgen hierop, met slechts een gering onderling verschil in sterkte.
Het extractum siccum, door percolatie bereid, komt in sterkte hierna,
terwijl dit extract, door maceratie bereid, en de tinctuur, door
maceratie bereid, de rij sluiten met de minste werkzaamheid.

Bij vergelijking van de infundeeringsmethoden blijken de
methoden der Amerikaansche en Zwitsersche Pharmacopee tot
betere resultaten te
voeren dan de methode der Nederlandsche
Pharmacopee.nbsp;_

-ocr page 86-

— ........... ■

.y.

'y - -v^r--

■ ^^^^^

-ocr page 87-

litteratuur

Watt-Breyer Brandwijk . ■ Medical and Poisonous Plants oi South

Africa, p. 13.

Breyer Brandwijk. ..... South Afric. Joum. of Science. 1934 XXXI

p. 240-253.

Engler-Prantl.........Morphologie u. Systematik 2o Aufl. Band ^

292, 301, 304.

.....................Verklarend Handwoordenboek van planten-
namen.

Medley Wood........Natal Plants 1902 III p. 202; 1906 IV p. 303. 395

.....................Botanical Survey of South Africa, Memoir. HI

1926 20, 22.

Philips.............Schriftelijke mededeeling.

Milbread ..........Notizbl. Bot. Gart. u. Mus. Berlin-Dahlem 1934

12 201, 220.

Emilia Bucur.........Ml- de 1'Acad. Roumaine Sect. Scient. XH

(1929) 55-59.

S,ey„ .............Toxicology of Plants in South Africa

p. 500-503.

...................South Afric. Med. Ree. 1914 J^ 140. 141.

quot; ..........South Afr. lourn. of Sei. 1911 _8_ 100;

................1914_1^ 112.

............South Afr. Med. Ree. 1915 13 319.

..........South Afr. lourn. of Sei. 1928240,

......................Joum. Med. Assoc. of South Afr. 1928 Vol2 6

............Archiv, der Pharmaz. 1935 335-348.

laretzky Ü. Scheermesser. D. R. P No. 656260 K1 120 Gr. 2601.

c,„„nbsp;. . . Helv. Chim. Act.

'.■.'.■.'.'.'.... Pharm. Act. Helv. 1934_9_145.

Stol u. Kraus' ! !.....Helv. Chim. Act. 712.

Pharm. Zentralhalle 80 1939 605.
Brunner • • ■ ..................

de Lind van Wijngaarden- Dissertatie Utrecht.

Hatcher and Brody.....^m. Journ. o Pharmac._82 p. 360.

1.
2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.
10.

11.

12.

13.

14.

15.
IG.

17.

18.

19.

20.
21.

-ocr page 88-

22.nbsp;Wojahn............Einf. Galen. Pharmaiie.

23.nbsp;Golaz .............Schweiz. Apoth. Zeit. 61 127-130.

24.nbsp;V. Dorssen..........Dissertatie Utrecht.

25.nbsp;Perrot-Goris..........Bull, de Scienc. Pharmacol. 1909 XVI 381.

26.nbsp;Bourquelot-Hérissey.....lourn. Ph. Ch. 1911 III 147.

27.nbsp;Ärnould-Goris........Bull, de Scienc. Pharmacol. 1909 XVI 381

28.nbsp;Goris-Liot...........Pharmacie Galénique blz. 181.

29.nbsp;Perrot-Goris..........Bull, de Sei. Pharmacol. 1935 513-520.

30.nbsp;V. d. Wielen.........Pharmac. Weekblad 1916 blz. 437.

31.nbsp;V. Urk.............Pharmac. Weekblad 56 1301-1303.

32.nbsp;Hoekstra............Dissertatie Utrecht.

33.nbsp;V. d. Wielen.........Commentaar op de Ned. Pharmacopee

Deel I blz. 452.

34.nbsp;Eugen Dieterich.......Neues Pharm. Manual 1909 blz. 167.

35.nbsp;V. d. Wielen.........Commentaar op de Ned. Pharmacopee

Deel n blz. 455.

36.nbsp;Eschenbrenner u. Gärtner.nbsp;Pharm. Zeitung 1933 blz. 160.

37.nbsp;Pietrowsky..........Klinische Wochenschrift 1922 p. 1890.

-ocr page 89-

stellingen

I

De door Jaretzky gevolgde isolatiemethode ter afzondering
van de zuivere glycosiden van Bov^iea volubilis is niet volledig.

ii

Het zou aanbeveling verdienen de stabilisatiemethode toe te
passen op Folia Digitalis, Bulbus Scillae en andere daarvoor m
aanmerking komende
simplicia in verschen toestand.

iii

Het acetum dient, uit het oogpunt van galenisch preparaat,
aan een nader onderzoek onderworpen te worden.

iv

De bewering van Paul en Rühl, dat geen verbindingen in vitro
van Coffeine of theobromine en salicylzuur geïsoleerd kunnen wor-
den, is onjuist.
nbsp;(Arch. d. Pharm. 1940 299).

v

De gehaltebepaling van vitamine A in levertraan volgens
het Supplement I op de Nederlandsche Pharmacopee Ed. V. :s

waardeloos.

vi

Het is gewenscht dat de Pharmacopee bij Novocaine de
azokleurstofreactie opneemt ter onderscheiding van Cocaïne.

vii

De toevoeging van Spiritus Lavandulae aan de Liquor
arsenicalis Fowleri van de Nederlandsche Pharmacopee Ed. V. is
onjuist.

viii

De door Reimers uitgewerkte methode voor de quantita-
tieve iodiumbepaling in Glandulae Thyreoidiae is niet volledig.

tieve JUUIUIMU M ynbsp;rzpllschr. tor Analyl. Chemie 1940 1 18 399).

ix

Een theoretisch en practisch onderricht in de pharmacologie
ware voor het doctoraal examen in de pharmacie zeer gewenscht.

-ocr page 90-

'-Vi

h

-ocr page 91-

-y JVt

, it

-ocr page 92-

V - , :

.... ,. ........... , „ . ...tifii, ......- . . -

IVJÄnbsp;..nbsp;^nbsp;4. ,nbsp;f ÏLÏe gt;i »... ' Vnbsp;- »

'i ■!
-I. :.

-ocr page 93-

«Snbsp;^ I

0

;

»

-i* *
ï

.S-

--ie

'BlIÄpii

-ocr page 94-

'-vivi-i^'WïCfcv -- : / y

k^âmmmm-

mmmmmm

i^Riilii^BMiß