quot; ^ V V —
.it. *
; gt; ^ V ^ ' ^ . .
- quot;nbsp;O i 1 -
^ ' / ^
■'j
gt; 'N V •... .
. gt; ^ ... ■
^ î
-i
^ lt; Z/
^Uxlnbsp;, t-'J (
c
(
r
, ^^ 7 ^ V h
ïj.'
■M,
' : y ' • -7
' e
'V - , - , .
..... A /
lt; gt;
'r ^
^ /
f^
quot;t-X.-^'r '' 4 .f ' ' it 'J' ^ ■■■
gt;
'j
A - ' -,
■tW . r.nbsp;/n' ' jr®nbsp;. . ,
cv
/ ■ - igt;
r V ^ f n ^nbsp;.nbsp;j. quot;I ^
? Vnbsp;fr , ^^Z Tm-
^ ; ^ ^ ^ V
j \ '
A
h Vnbsp;,
. ■ l
- • .nbsp;... V' .r • 1■
/ ^
^ )
t ^ fX, A V ^nbsp;.
- F
' '■. y r ti. |
r |
\ | |
■ 'ji | |
''' ' -. |
/ |
' ^ s ^
lt;
» i
. • -
h
/ - - ^
'quot;'fit:.
^nbsp;V ^ ^
^^ ^^ ^ ^ ^ ;. 'i
gt;A
I '
^ H - I
I
.■c -
1
M.
r ■■ -
t'
gt; . r
ƒ ,nbsp;V } M^A
/
t
f HJ- T
f r^V
jr ^
. )
»
y ^ ^
^ J
'-fir
A
f
)
. . . . .
/ ?
r
lt;
^nbsp;^ - t-nbsp;t , C ^
H
f ' -
' i '
• V ^ t ^
' î ^
.1.' s V. ■
I
' ^ ^ 1 r i
f ^ '
'J.Ï '
4 /
. » a T 1
^ ^ ^ u ^
4 ^
4 ^
r '
- 'v'l
J % '
A'
iH
o;.
-A
A''
H
■■iii . .;nbsp;. ■ V
' I,,
-ocr page 4-; , m
%r;
/
s tri
J
i- / )
i !
c ' ^ ' ^ at quot;
gt;
J- }
'nbsp;, V ^ ff
1 ^ ■
if c
r 1 quot; V
y
; r
IN VERBAND MET FAMILIE EN WIJK
-ocr page 6-RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
■ t
IN VERBAND MET FAMILIE EN WIJK
EEN SOCIOLOGISCHE STUDIE
PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN DE
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG
VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. H. R.
KRUYT, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
WIS- EN NATUURKUNDE, VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
RECHTSGELEERDHEID TE VERDEDIGEN OP 23
OCTOBER 1940 DES NAMIDDAGS TE 4 URE
DOOR
geboren te Utrecht
UTRECHT - DEKKER amp; VAN DE VEGT N.V. - NIJMEGEN
-ocr page 8- -ocr page 9-PIAE MATRIS MEMORIAE
-ocr page 10- -ocr page 11-VOORWOORD
Als een groot voorrecht gevoel ik het, Hooggeleerde Pompe,
Hooggeachte Promotor, dat ik dit proefschrift heb mogen
samenstellen onder Uw bezielende en deskundige leiding. Uw
persoonlijke belangstelling heeft mij gestimuleerd den arbeid aan
dit proefschrift voort te zetten, ook toen andere bezigheden het
grootste deel van mijn aandacht op kwamen eischen.
Dat ik binnen het kader van het Criminologisch Instituut ook
met U, Zeergeleerde Röling, heb mogen samenwerken, stemt mij
eveneens tot dankbaarheid.
De twee jaren, gedurende welke ik aan het Criminologisch
Instituut verbonden was, zullen mij een kostbare herinnering
blijven om den geest van kameraadschappelijkheid, waarin wij
daar samenwerkten. Alle medewerkers die mij geholpen hebben,
zoowel bij het verzamelen van het materiaal als bij de verdere
bewerking daarvan, mogen zich, al kan ik hen niet allen met
name noemen, overtuigd houden van mijn warme erkentelijkheid.
Met groote dankbaarheid denk ik ook aan hen, die door hun
bereidwilligheid mij alle mogelijke inlichtingen te verstrekken,
of de onder hun beheer staande archieven voor mij open te stel-
len, dit onderzoek mogelijk gemaakt en bevorderd hebben. Het
is mij onmogelijk hen in het kort bestek van dit voorwoord allen
te memoreeren. Een uitzondering zou ik slechts willen maken
voor Dr. J. H. Adriani, den oud-Secretaris van den Armenraad
te Utrecht, zonder wiens medewerking het geheele onderzoek
ondoenlijk geweest ware.
Voor Uw voortdurende interesse in mijn werk. Zeergeleerde
PosTMA, ben ik U zeer verplicht. Uw opmerkingen hebben er
het hunne toe bijgedragen mijn inzicht te verhelderen.
Tenslotte past mij niet het minst een woord van dank tot U,
Hooggeachte Mej. Melchior, daar Uw belangstelling voor dit
werk mij zoozeer tot steun is geweest bij het voltooien ervan
naast mijn dagelijkschen arbeid.
VOORWOORD..........
INLEIDING..........
ALGEMEEN HISTORISCH OVERZICHT VAN DE
ONTWIKKELING DER STAD UTRECHT .
i6
24
35
45
56
63
72
81
.89
102
113
WIJK C . . . .
Familie Cornelissen
Familie Kareisen .
DE ROODE BRUG
Familie Keesen
Familie Jansen
WIJK NOTEBOOMENLAAN CUM ANNEXIS .
Familie Gerritsen.......
Familie Albertsen.......
Familie Willemsen.......
DE FAMILIES, DIE NIET IN HET VERBAND VAN
EEN BEPAALDE WIJK KUNNEN WORDEN
BEHANDELD.........127
SAMENVATTING DER VERKREGEN RESUL-
TATEN . .............
INHOUD
bladz.
INLEIDING
de onderzochte families
T^n pruimen tijd geleden op het Criminologisch Instituut
te Utrecht statistische onderzoekingen werden verricht aan de
hand van een groot telkaartenmateriaal, betrekking hebbende
op het Arrondissement Utrecht, trok het de aandacht, dat ver-
schillende familienamen telkens weer terugkeerden. Later, toen
meer in het bijzonder de recidive onder de loupe werd genomen
en ten behoeve van dit onderzoek ook biografische gegevens
verzameld werden omtrent personen, die drie of meer malen
door de Arrondissementsrechtbank te Utrecht veroordeeld wa-
ren, kon worden vastgesteld, dat er tusschen deze dragers van
phjke namen mderdaad zeer nauwe familierelaties bestonden
In dit recidmstenmateriaal bevond zich een aantal gezinnenquot;
waarvan verscheidene leden een of meer malen met de Justitie
in aanraking waren gekomen.
Het constateeren van dit feit werd aanleiding tot het op-
werpen van de vraag, of nader crimineel-sociologisch onderzoek
van een aantal dezer famihes loonend zou zijn. Alhoewel het
ter beschikking staande biografische materiaal niet in alle op-
zichten idead genoemd mocht worden, en met name geen ge-
legenheid gaf om andere dan uitsluitend crimineel-sociologische
gezichtspunten in aanmerking te nemen, bleek het toch WgeS
om volgens richtlijnen, deels van theoretischen, deels van nrac
tischen aard, die nog nader uiteengezet zullen worden, uit deze
groep een tiental gezinnen te kiezen, die het onderwerp uitmaken
van het hierna volgende onderzoek.
Het uitgangspunt in elk der tien te behandelen gevallen wordt
gevormd door een gezin, waarvan een aantal der mannelijke
eaan tJ^ 3 Z^^lnbsp;te^^^ke van misdrijf heeft onder-
levens^.r.Lnbsp;^^ ^ezin worden vervolgens de
evensomstandigheden van de uit dit gezin gesproten kinderen
(gehuwde en ongehuwde) besproken. Dit gfhede cLX
i innÄttnbsp;gehuwd z?n, ui^ v3ende
gezinnen bestaat - vatten wij samen onder de naam familie.
-ocr page 14-De gezinnen van de overige naaste bloedverwanten en aange-
huwden, die dus niet tot de familie in bovenbedoelden zin be-
hooren, zullen, voor zoover wij over gegevens daaromtrent be-
schikken, ter verduidelijking van bepaalde punten soms worden
aangehaald.
Het eerste criterium, volgens hetwelk de onderzochte families
geselecteerd werden, was dat van het aantal veroordeelde manne-
lijke individuen. Families, waarin niet ten minste drie der zoons
crimineel waren geworden, werden uitgeschakeld. In enkele ge-
vallen werden zoowel de vader als alle zoons boven de twaalf jaar
wegens misdrijf veroordeeld; in andere daarentegen konden ver-
schillende mannelijke leden bogen op een blanco strafregister.
De criminaliteit der vrouwelijke leden dezer families kon bij
de toepassing van dit criterium practisch buiten beschouwing
worden gelaten, omdat deze een zeer ondergeschikte rol speelde,
zooals blijkt uit de volgende cijfers. Tot de gezinnen, die als
uitgangspunt gekozen werden, behoorden in totaal 66 mannelijke
personen, waarvan er 51 een- of meermalen wegens misdrijf
gestraft werden; van de 54 vrouwen, die van deze gezinnen
deel uitmaakten, ondergingen daarentegen slechts 7 een vonnis
ter zake van het plegen van een strafbaar feit.
Bij de behandeling der afzonderlijke families zullen we na-
tuurlijk wél ingaan op het gedrag der vrouwelijke leden en
eventueel ook hun criminaliteit bespreken.
De misdadigheid vormt slechts een klein onderdeel van het
maatschappelijk gedrag, als geheel bezien. Dientengevolge ver-
toont het sociale beeld, dat de onderzochte families te zien geven,
tallooze variaties. In al deze gevallen is de criminaliteit gecom-
bineerd met, en wordt zij veelal in de hand gewerkt door ander-
soortig wangedrag, zij het drankmisbruik, sexueele losbandig-
heid, of ook een tekortschieten in de moreele en economische
verantwoordelijkheid voor het eigen gezin, dit laatste buiten
verband met eventueele algemeen werkende crisisomstandig-
heden, terwijl bij sommigen van hen onmacht te constateeren
is, zich in het maatschappelijk leven in te passen. Meermalen zal
blijken, dat dit sociaal wangedrag in wezen veel ernstiger is dan
de geconstateerde overtredingen van de strafwet. Het stellen
van de criminaliteit als criterium is uitsluitend geschied, omdat
de geconstateerde misdadigheid objectief ken- en meetbaar is
en een zekere aanwijzing inhoudt omtrent het sociaal gedrae
als geheel .
Bij somrnige families treedt een bepaald vijandige houding
tegenover de samenleving als zoodanig in het bijzonder op den
P^ strafbare feiten, waaraan de leden dezer families
zich schuldig maken, zijn meerendeels van vrij ernstigen aard,
en hierin overheerscht het agressieve element. Hun optreden is
te bestempelen als antisociaal. Ondersteld mag worden, ofschoon
ons hierover geen gegevens ten dienste staan, dat factoren van
cnmineel-biologischen aard hier een rol van beteekenis spelen
en dat de beïnvloeding door het milieu hier meer van secundair
belang is
In andere families vinden wij meer de slappe karakters, die
zich willoos laten gaan. Tegenover de eischen, hun door het
leven gesteld, leggen zij een soort van apathische onverschillig-
heid aan den dag, omdat zij zich er niet tegen opgewassen voelen
Zij komen gemakkelijk tot wetsovertredingen, maar meestentijds
zi;n deze met van ernstig karakter. De uitgesproken agressieve
houding, die wij bij de eerstgenoemde families vonden, ontbreekt
hier grootendeels. Het gedrag van de leden dezer families kan
men asociaal noemen. Naar onze meening komt in deze geval-
len aan de beïnvloeding door het milieu groote beteekenis toe
en blijven de crimineel-biologische factoren, ofschoon stellig
aanwezig en werkzaam, meer op den achtergrond'.
Een tweede criterium, dat een rol speelde bij het selecteeren
der famihes, vormde de noodzakelijkheid om te beschikken over
gegevens, zich uitstrekkende over een vrij langdurige periode
Ons uitgangspunt bij de verzameling hiervan was archief
van den Utrechtschen Armenraad ^ Dit instituut beschikt
1nbsp;(gt;er de verhouding van wangedrag en criminaliteit zie G. K(EMPE') in
„De Tijd , avondblad 27 Januari 1940.nbsp;^
2nbsp;Vgl- de bespreking van de groep der gevaarlijke agressieve crimineelen in
de Gemeente Emmen, in Kempe en Vermaat: Criminaliteit in Drenthe (quot;nr
111 van deze Studiën), Utrecht 1939, pag. 83-85
stknbsp;g^iënteerde werk: Erbanlage und Verbrechen, Berlin
Vitali'tät bei vlh^lrnbsp;^'^ander typen, gekenmerkt door „starke
schwäcl^e Vilanbsp;Hemmtriebfedernquot; en anderen met „ge-
passives^^soIlÄrTsftetÄ
DK. J H. AOHIAKI,
hier onzen hartelijken dank gSt.nbsp;onderzoek mogelijk maakte, zij
-ocr page 16-over een zeer uitgebreid materiaal, aangezien het de taak is van
den Arrnenraad informaties te verstrekken aan alle instellingen,
vereenigingen en particulieren, wier materieele of andersoortige
hulp door een bepaald gezm verlangd wordt. De Armenraad
heeft dus een grooter arbeidsveld dan welk ander maatschappe-
lijk orgaan ook, daar deze steeds een bepaald doel of een be-
paalde groep op het oog hebben, terwijl de Armenraad juist ten
behoeve van hen allen functioneert.
C^er een aantal gezinnen bleek een geheele reeks rapporten
te zijn uitgebracht, daar zij door wangedrag of maatschappelijke
ongeschiktheid voortdurend in omstandigheden verkeerden, die
hen in contact deden komen met liefdadigheidsinstellingen, ter-
wijl uiteraard juist de weinig gunstige reputatie dezer gezinnen
het nemen van nadere informaties steeds gewenscht maakte.
Uit de gegevens van den Armenraad bleek tevens, welke vereeni-
gingen bemoeienis gehad hadden met deze gezinnen en waar
dus eventueel verdere inlichtingen gevraagd konden worden.
Met groote dankbaarheid mogen wij hier melding maken van
den niet genoeg te waardeeren steun en medewerking, die wij
behalve van den Armenraad, nog mochten ontvangen van vele
Utrechtsche instellingen van sociaal nut, zoowel door bemid-
deling der secretariaten als door persoonlijk contact met indivi-
dueele werkende leden dezer vereenigingen. In het bijzonder noe-
men wij hier de Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg,
de Nederlandsch Hervormde Diaconie, het Roomsch-Katholiek
Parochiaal Armbestuur, de St. Vincentiusvereeniging, de St, Mar-
tinusvereeniging en Zusters Augustinessen.
Dat wij hiernevens gebruik mochten maken van de schrifte-
lijke gegevens, berustende in de archieven van den Voogdijraad,
de Commissie van Voorlichting in Strafzaken en verschillende
reclasseeringsvereenigingen — in het bijzonder het Leger des
Heils — is voor ons onderzoek van groote beteekenis geweest®.
Tenslotte bracht het onderzoek ons in aanraking met tal van
personen die, ook buiten het kader der genoemde instellingen
van sociaal nut, uit hoofde van hun beroep of werkzaamheid
op sociaal terrein met de onderzochte gezinnen in aanraking
waren geweest, zooals geestelijken, onderwijzend personeel e.d.
° Een enkele maal waren leden der onderzochte families in particuliere
gestichten verpleegd. Ook van deze zijde werd ons voor zoover mogelijk wel-
willend inzage van de betreffende hen gemaakte aanteekeningen toegestaan.
Ook de welwillendheid van deze particulieren stemt ons tot er-
kentelijkheid.
Onze bijzondere dank geldt den Heer Deen te Rotterdam,
wiens graphologische analyses van verschillenden der bij het
onderzoek betrokkenen bijdroegen tot verdieping van ons in-
zicht in het verzamelde materiaal.
Een ernstig bezwaar was echter, dat ons geen inzage verleend
kon worden in de strafregisters der bij het onderzoek betrok-
ken veroordeelden. Wel konden aan de bovengenoemde ons ten
dienste staande bronnen betrouwbare gegevens ontleend worden
omtrent vonnissen, door hen ondergaan, maar uiteraard bestond
niet de zekerheid, dat de op deze wijze verkregen gegevens vol-
ledig waren. Tevens zij hierbij opgemerkt, dat de verzameling der
gegevens werd afgesloten omstreeks het einde van 1938, en dus
niet bevat de meest recente bijzonderheden. Wanneer in de vol-
gende Hoofdstukken bepaalde feiten of situaties worden aan-
gehaald onder bijvoeging van aanduidingen als „tegenwoordigquot;
of „op het oogenblikquot;, wil dit derhalve zeggen: omstreeks het
einde van 1938.
Naar uit het bovenstaande reeds blijkt, hebben wij vrijwel
geen contact gezocht met de leden der onderzochte gezinnen
zelf. Een enkele maal kwam een dergelijk contact tot stand,
maar dan binnen het kader van andersoortige werkzaamheid.
Het leek ons namelijk moreel ongeoorloofd om, uitsluitend
terwille van een wetenschappelijk onderzoek, in deze gezinnen
(waaronder trouwens verschillende waren, die zich min of meer
gereclasseerd hadden dan wel bezig waren dit te doen) binnen te
dringen, teneinde de betrokkenen lastig te vallen met allerlei
vragen en informaties, die voor hen geen direct nut konden af-
werpen. Het feit, dat de meesten dezer gezinnen aan regelma-
tige inmenging van de zijde van vreemden in den loop der jaren
als het ware gewend waren geraakt, en min of meer waren af-
gestonipt voor het pijnlijke, dat in dergelijke bemoeiingen, hoe
tactvol zij ook worden uitgevoerd, vaak gelegen is, maakte het
nioreele bezwaar voor ons, die immers door ons bezoek geen steun
or reclasseermg zouden beoogen, niet minder zwaarwegend.
^^ pnzer beschikking staande schriftelijke en monde-
getracht ons een eenigszins
Lnf ÜI •• 'nbsp;poging z^l de hierna vol-
gende beschrijvingen der families verantwoording worden af-
gelegd. Gezien het strikt vertrouwelijke karakter onzer infor^
-ocr page 18-maties gevoelen wij het als onzen eersten plicht in deze publi-
catie zooveel mogelijk alles te vermijden, wat de identiteit der
besproken personen en gezinnen aan het licht zou kunnen bren-
gen. Om deze reden zijn niet alleen alle namen gefingeerd, maar
zijn ook alle niet ter zake doende bijzonderheden, die tot identi-
ficatie zouden kunnen leiden, achterwege gelaten.
de families en de stadswijken
Door de gegevens van den Armenraad tot uitgangspunt te
nemen, legden wij ons een locale beperking op, daar deze instel-
ling haar werkzaamheden niet uitstrekt buiten het gebied der
Gemeente Utrecht. Om deze reden konden alleen die families
in aanmerking komen, die reeds langen tijd in Utrecht woon-
achtig waren. Deze beperking tot een betrekkelijk klein gebied
kwam de intensiteit van het onderzoek zeer ten goede. Tevens
werd de sociologische homogeniteit van het materiaal bevorderd,
doordat wij nu uitsluitend te maken kregen met stadsgezinnen.
Bij den voortgang der onderzoekingen bleken echter ook tus-
schen deze Utrechtsche families belangrijke verschillen in men-
taliteit te bestaan, die niet terug te brengen waren tot indivi-
dueele verschillen, doch eerder het gevolg schenen te zijn van
het behooren tot uiteenloopende sociale groepeeringen. Aanvan-
kelijk gaf ons materiaal geen aanwijzing omtrent den aard dezer
groepeeringen. Toen echter bleek, dat de meeste families zich
concentreerden in bepaalde gedeelten van de stad, was hiermede
een richting aangegeven, waarin met succes verder gezocht kon
worden.
De wijken, waarin de families gevestigd bleken, vormen nl. in
het geheel van de stad bepaalde eenheden, die zoowel door de
bewoners van die wijken, als door de overige stadgenooten, als
zoodanig worden aangevoeld en erkend.
Na het constateeren van dit verschijnsel drong de vraag zich
naar voren, in hoeverre de bevolking van deze wijken nu be-
schouwd kon worden als een groep, in de beteekenis, die de
sociale psychologie aan dit begrip hecht, dat wil dus zeggen:
een organische eenheid, waarin de samenstellende deelen den in-
vloed ondergaan van het geheel, terwijl omgekeerd het geheel
bepaald wordt door het wezen van de deelen, waaruit het is
opgebouwd.
Voor het bestaan van een dergelijke groep is in de eerste
-ocr page 19-plaats noodig een zekere mate van contimüteit. Aan deze voor-
waarde nu voldoen de door ons onderscheiden wijken zeker. De
bewoners zijn bijna zonder uitzondering in hooge mate gehecht
aan hun woonwijk en ^entengevolge hokvast, zoodat verhuizing
naar een ander stadsdeel vrij zelden voorkomt. Het weinig vlot-
tend karakter van de bevolking wordt nog versterkt door de
omstandigheid, dat de wijkgenooten veel onder elkaar huwen.
Hierdoor wordt niet alleen het contact tusschen de bewoners
verlevendigd, maar aan de banden, die hen onderling verbinden,
wordt die der bloedverwantschap toegevoegd. In verband hier-
mede is het belangwekkend op te merken, dat, wanneer een
jongen of een meisje uit een dezer buurten huwt met iemand
uit een gezin, afkomstig uit een minder specifiek geaard stads-
deel, het jonge gezin zich — in ieder geval aanvankelijk — ves-
tigt in de eerstbedoelde buurt.
Verder is het voor den inhoud van de opvattingen in een
bepaalde wijk vooral van belang, dat de wijkgenooten een zekere
selectie vormen. Bij de door ons onderzochte stadsdeelen is dit
het duidelijkst merkbaar in de wijk Noteboomenlaan c.a., die
van betrekkelijk recenten datum is. Bij de bespreking van deze
wijk zal blijken, hoezeer ligging en huurwaarde deze buurt als het
ware voor^stemden voor de opname van een bepaalde maat-
schappelijke groep. In quot;Wijk C en de wijk Roode Brug c.a. spe-
len dezelfde factoren een rol, maar bij deze zeer oude stadsdeelen
wordt hun werking mede bepaald door de historische ontwik-
keling. Ook wanneer een buurt eenmaal bewoond is, blijven de
selectieve factoren, die den aard der bevolking bepaalden,
doorwerken, ja nemen zij zelfs toe in kracht. Immers, wanneer
op een woningcomplex eenmaal door de bewoners een zeker
stempel gedrukt is, zal hij, die meent andersoortig te zijn, zich,
als hij dit even kan doen, elders een woning zoeken, of zal hij,
zoo hij, in onbekendheid met de specifieke geaardheid dezer wijk,
zich hierin gevestigd heeft, zoo spoedig mogelijk verhuizen,
Wanneer het selectieproces leidt tot het wegtrekken van reeds
gevestigde gezinnen uit hun woonwijk, zijn de dieperliggende
oorzaken hiervan vrijwel steeds gelegen in later ontstane indivi-
dueele bijzonderheden en afwijkingen van het buurtniveau, hetzij
naar boven hetzij naar beneden. Bij de behandeling onzer fami-
lies zullen dergelijke verhuizingen meermalen te signaleeren zijn.
Het is duidelijk, dat de selectie de continuïteit versterkt. Bin-
nen de groep verzekert zij een zekere homogeniteit, die, evenals
de hierboven genoemde selectieve factoren, op sociologisch ter-
rein ligt. Wij vinden een zekere gelijkheid van huisvesting,
financiële omstandigheden, en wijze van levensonderhoud.
Waar de wijkgenooten grootendeels tegenover gelijke moeilijk-
heden geplaatst zijn, ontstaat er vanzelf een zekere gelijkgezind-
heid, en een gelijk waardeeren van mogelijkheden en oplossingen.
Voor de ontwikkeling van eigen tradities is van groot belang
geweest het feit, dat deze buurten steeds min of meer geïsoleerd
waren; zij vormden een afgesloten geheel, met tamelijk slechte
verbindingen met de rest van de stad en vrijwel zonder door-
gaand verkeer
Uit de samenwerking van deze drie elementen: continmteit,
homogeniteit door selectie en isolement'', heeft zich in de door
ons behandelde wijken een eigen groepsleven ontwikkeld en
zijn daar opvattingen en waardeeringen ontstaan, waaraan ieder
zich houdt. Deze normen komen in hoofdtrekken overeen met de
algemeen aanvaarde regels en moeten daarmee ook noodzakelij-
kerwijze overeenstemmen, omdat in een geordende maatschappij
het centraal gezag tegen eigenmachtig afwijken van de door
hem aanvaarde richtlijnen van de zijde van onderdeelen met alle
hem ten dienste staande middelen optreedt, wanneer deze af-
wijkingen tot een botsing dreigen te voeren met de grondslagen,
waarop de samenleving rust. Deze grondregels worden echter in
de groepeeringen, waaruit de samenleving is opgebouwd, gemodu-
leerd en gericht op de concrete situatie, zooals die aanwezig is
in dien bepaalden kring. En in dezen eigen vorm spreekt het
recht oneindig veel sterker tot hen, die daaraan deel hebben,
dan de wettelijke voorschriften, die de abstractie zijn van de
quot; Een uitzondering op het in den tekst vermelde vormt Wijk C, die mid-
den in de oude stad was gelegen; hier werd het isolement echter vrijwel geheel
veroorzaakt door het zeer uitgesproken eigen type der bevolking, dat maakte
dat ,,menquot; niet in deze wijk kwam. Ook voor dit stadsdeel gold trouwens
het ontbreken van straten voor doorgaand verkeer.
'' Voor de beteekenis hiervan vgl. ook Shaw and McKaY: Report on the
causes of crime (National Commission on Law Observance and Enforcement,
No. 13, Volume II): ,,Certain areas, particular those in or adjacent to the
central business district and the large industrial centers, lack the homogeneity
and continuity of cultural traditions and institutions which are essential to
social solidarity, neighbourhood organization and an effective public opinionquot;,
pag. III.
rechtsovertuiging van degenen, die de wetten uitvaardigen en
van hen, die zij in werkelijken zin vertegenwoordigen. Zoo zijn
ook de normen, in den vorm, waarin ze in een bepaalde buurt
voorkomen, voor de buurtgenooten een levend bezit, omdat deze
hun persoonlijke richtlijnen afleiden uit de rechtsovertuigingen
van de groep, waarin zij zijn opgegroeid. In het nauwe con-
tact, waarin de wijkbewoners met elkander leven, vindt een
voortdurende uitwisseling plaats van waardeeringen, terwijl er
tevens de mogelijkheid bestaat van een scherpe controle op
elkanders doen en laten. Hierdoor worden de normen, die de
groep eenmaal heeft aangenomen, gehandhaafd'. Wenscht een
der bewoners niet te voldoen aan de eischen, door de buurt aan-
vaard, dan kan dit, wanneer het afwijkende gedrag zekere per-
ken te buiten gaat, zelfs leiden tot gedwongen vertrek uit de
wijk. Opvallend is, dat daar, waar de regels van de buurt-
gemeenschap ver beneden de maatschappelijke normen zijn, van
buiten komende slechte elementen kans zien, zich te Vestigen
en rustig hun practijken uit te oefenen.
Naar binnen toe kunnen wij deze buurtgemeenschappen dus
een sterk groepskarakter toekennen; zij zijn in staat tot de vor-
® Vgl. Shaw and MacKay, t.a.p. pag. 109: „More important than the ex-
ternal realities of the area are the traditions, standards, and moral sentiments
which characterize the neighbourhood life. While these more intangible factors
are difficult to ascertain and do not readily lend themselves to objective ana-
lysis, they are nevertheless important aspects of the moral world to which the
growing child must make an adjustment.quot;
Zeer juist ook thomas and znaniecki: The Polish Peasant in Europe
and America, New York, Knopf, 1927, Vol. II, pag. 1171: „The commu-
nity is vital when social opinion concerns itself with all matters, outside
happenings or individual acts, which possess a public interest, when its atti-
tudes toward these matters are consistent and able to reach approximate unani-
mity, and when any common action considered nesessary to solve the situations
is defined bij social opinion, it is carried on in harmonious cooperation.quot;
Belangwekkend: vierkandt, in zijn: Familie, Volk und Staat, Stutt-
gart 1936, pag. 75: ,,Der Heranwachsende eignet sich die Wertmaszstäbe an,
die in seiner Gruppe herrschen, und diese entsprechen naturgemäss den Werten,
die in seiner Gruppe verwirklicht sind, und dem Ideal, das ihr Verhalten be-
stimmt.
Vgl. ook vierkandt, t.a.p. pag. 109: „Es wird... auf jeden fortgesetzt
em leiser Urack ausgeübt (dieses Wort ist freilich eigentlich zu derb) die
bahnen des Herkömmlichen nicht zu verlassen. Die Gruppe sorgt durch diese
unbewuszte Beeinflussung für die Aufrechterhaltung ihrer Lebensordnung, ohne
erst zu dem Mittel der eigentlichen Strafe greifen zu müssen, von der jene
leise Druckwerkung freilich den ersten Keim bedeutet.quot;
mng van binnen de groep geldende maatstaven en tot de hand-
having daarvan.
Naar buiten toe zien wij deze gemeenschappen slechts zelden
als gesloten groep optreden. De oorzaak van het ontbreken van
«e^gelyke groepsmanifestaties is gelegen in het feit, dat zij
onderdeelen zijn van een grooter geheel, i.e. de Gemeente Utrecht
Op de gewone terreinen van gemeenschappelijke voorzieningen
is voor hen geen taak te verrichten, daar deze functies geheel be-
rusten bij de bestuursorganen van het grootere geheeP. Met
het ontbreken van de noodzakelijkheid om gemeenschappelijk
m zulke belangen te voorzien, vervalt eveneens de noodzaak van
een organisatie om deze belangen te behartigen, en organisatie
IS nu juist het middel waardoor de groep naar buiten optreedt,
en waardoor haar zelfbewustzijn gevoed wordt. Slechts één ter-
rein voor gemeenschappelijke zorg bleef overgelaten aan de
buurtgemeenschappen nl. het organiseeren van buurtgezellig-
heid. Tot dit doel hebben zich in de buurten dan ook spontaan
organisaties met meer of minder ruim omschreven doel ge-
vormd, die echter, uit hoofde van hun beperkten kring van
werkzaamheden, noch naar binnen noch naar buiten optreden-
de, van veel belang te achten zijn. Een uitzondering dient slechts
Wight Bakke merkt in ,,The Unemployed manquot; ten aanzien hiervan op:
„The stress which men placed upon the retention of the good opinion of
their fellows, even though their social contacts with them might be meagre,
was invariably characteristic of the attitudes which were revealed in conver-
sations with the unemployed. They did not express their concern in so many
words, but the constant repetition of the fear lesf their mates should think
that there was something wrong with them testified to the power which the
opinion of the group has in determining the desirability of a course of
action. The pressure of the group in stimulating a man to continued search for
work was also evidenced in the statement which trade unionists, in particular,
made about what was expected of themquot; (pag. 72).
Dat soms de gemeenschappen wel degelijk kunnen komen tot het welbewust
stellen van eigen strafsancties, blijkt bijvoorbeeld uit verschillende Drenthsche
volksgebruiken. Zie Kempe en vermaat t.a.p. pag. 97-101. In Wijk C
kwam het trouwens wel voor, dat publieke vrouwen, die het waagden zich
in deze wijk te vestigen, door de vrouwelijke buurtgenooten „met stoffer en
blikquot; werden verjaagd.
® Dit is niet steeds zoo geweest. Tot voor ongeveer 40 jaar verzorgden de
zoogenaamde ,,Wijkmeestersquot; der verschillende stadswijken het register van den
Burgerlijken Stand voor hun wijk. Hier betrof het echter meer het wijks-
gewijze uitvoeren van een centraal geregelde organisatie. Dat overigens de
wijkmeesters zich door hun werk ontwikkelden tot buitengewoon goede ken-
ners hunner ressorts, mochten wij nog met vreugde constateeren.
gemaakt te worden voor de Vereeniging „Het Oranjeparkquot; in
Wijk C, maar deze organisatie wist dan ook haar werkzaam-
heden uit te breiden tot de oprichting van allerlei permanente
ontspanningsclubs, waardoor zij een meer duurzame werkings-
sfeer kreeg dan de buurtvereenigingen, die zich bepalen tot het
organiseeren van volksfeesten op nationale feestdagen of plezier-
reisjes van de leden.
Er zijn echter ook bepaalde situaties, die aanleiding kunnen
zijn, dat de wijk plotseling spontaan als gesloten, hoewel on-
georganiseerde, groep naar buiten optreedt. quot;Wanneer een wijk-
genoot komt te staan tegenover een persoon, die niet tot het
wijkverband behoort, dan scharen in geval van oneenigheid de
andere bewoners van de buurt zich onmiddellijk aan de kant
van eerstgenoemde, zonder eerst te overwegen, wie der partijen
het recht aan haar zijde heeft. Door het optreden tegen tlt;;n
lid van de groep door een macht van buiten, wordt het groep ■
bewustzijn, dat overigens latent kan zijn, plotseling gewekt e i
manifesteert het zich. Meestal treedt deze situatie in, wanneer
een der buurtbewoners in conflict geraakt met de politie; in deze
gevallen ondervindt de politie van zulk een solidariteit veel
hinder.
Hoewel minder direct sprekend, openbaart het groepsbewust-
zijn zich vaak in positieven zin in den vorm van onderlinge
hulpverleening bij financiëelen nood of bij ziekte.
De autoriteit van de buurtgemeenschap is dus vooral naar
binnen gericht en heeft tot doel vorming van leefregels voor de
groep en handhaving van deze.
Terwijl dxis eenerzijds de buurtgemeenschappen een norma-
tieve functie blijken te vervullen, kan aan de andere zijde niet
worden ontkend, dat zoowel in de mentaliteit van de bevolking
als in de feitelijke toestand elementen aan te wijzen zijn, die
in bepaalde gevallen het ontstaan van criminaliteit kunnen sti-
muleeren. Het is echter van belang er reeds hier met nadruk op
te wijzen, dat deze handelingen ook door de opvattingen in de
wijk zelf worden veroordeeld. Een uitzondering dient gemaakt
te worden voor een bijzonderen vorm van criminaliteit, n.1. het
wildstroopen. Deze vorm van eigendomsaantasting wordt in
bepaalde groepen niet als zoodanig gevoeld.
Men verheze lüerbij vooral niet uit het oog, dat het in laatste
mstantie persoonlijke eigenschappen zijn, die het al dan niet cri-
mineel worden bepalen. Tevens worden door de persoonlijk-
heidsstructuur zoowel de positie in het wijkverband als de ver-
werkmg van de wijkmvloeden bepaald. Bij de bespreking van
de afzonderhjke families zal herhaaldelijk blijken, hoe zeef deze
menschen mnerhjk feitdrjk los staan van de wijkgemeenschap,
waarm zx; verkeerenTen gevolge hiervan hebben zij geen deel
aan de positief vormende invloeden, terwijl zij daarentegen wel
mvloed onderpan van de criminogene elementen, ja, zelfs daar-
voor een verhoogde gevoeligheid blijken te bezitten. Bij ons
onderzoek kregen wij dan ook sterk den indruk, dat de in con-
crete gevallen criminogeen werkende wijkfactoren niet zoozeer
het ontstaan van misdadigheid schijnen te bepalen, als wel den
t^orm waarin deze zich uit, dat is dus de voorkeur voor bepaalde
soorten van delicten.
Van hoe groot belang de gebondenheid aan een bepaalde
sociale groepeenng is blijkt, wanneer wij de families, die in
wijkverband behandeld zijn, vergelijken met die families, die los
staan van een dergelijk verband. Deze laatsten zijn in ons onder-
zoek m een aparte afdeeling ondergebracht, en het is niet toe-
vallig, dat de meest uitgesproken asociale gezinnen juist onder
hen te vinden zijn. Deze gezinnen maken deel uit van families
gesticht door personen, die niet in staat bleken te voldoen
aan de normen van de maatschappelijke groep, waartoe zij oor-
spronkelijk behoorden, en die daardoor óf geleidelijk buiten deze
groep zijn komen te staan, óf door de groep bepaaldelijk zijn uit-
gestooten. Hetzelfde proces kunnen wij waarnemen bij de meest
ongunstige leden van die families, die als geheel wel in een be-
walde wijk zijn onder te brengen. Deze individuen plegen met
hun gezin tenslotte onder te duiken in een buurt, waarin niemand
hen ken^ en waar de critiek der omwonenden hen dus minder
raakt . Begint deze critiek zich te uiten in niet meer te negeeren
vormen, dan volgt een nieuwe verhuizing. Zoo trekken deze
gezinnen van het eene eind van de stad naar het andere, zonde»-
eenig houvast. Voor de geestelijke ontwikkeling van de uit deze
gezinnen stammende kinderen is dit zwerven funest. Zij missen
^^ Vgl. over deze en dergelijke buiten een bepaalde gemeenschap staanden
CjRuNFELDT: Die Peripheren, ein Kapitel Sociologie, Amsterdam 1939.
Ook omgekeerd bekommert de wijk zich weinig om dergelijke „zwerven-
den . tenminste zoolang hun gedrag quot;binnen zekere perken blijft. Treffend
zegt VIERKANDT, t.a.p. pag. 114: „Der Fremde, der Unbeachtete, der Ge-
ringgeschätzte findet wenig Resonanz.quot;
de mogelijkheid zich in te voegen in een gemeenschap, waarin
bepaalde normen beleefd, en met zekere autoriteit gehandhaafd
worden. Zij moeten de maatstaven voor hun handelen en waar-
deeren afleiden uit datgene, wat zij in het ouderlijk gezin mee-
maken, en dat is vaak niet veel fraais.
Daarnaast staat de opvoeding door school en jeugdwerk. In
beide gevallen hangt alles af van de persoonlijkheid van degenen,
die daarbij de leiding hebben. Immers, er bestaat geen groeps-
gebondenheid aan deze personen, zooals die aanwezig is in het
gezin of in de wijk, zoodat het kind niet zonder meer toegankelijk
is voor hun invloed, temeer omdat zoowel de onderwijzers als de
jeugdleiders in het meerendeel der hier bedoelde gevallen tot een
andere sociale groep behooren dan hun pupillen. Hun opvattin-
gen hebben dientengevolge geen vanzelfsprekend gezag. Hun
autoriteit berust geheel en al op hun persoonlijke qualiteiten en
kan zich slechts doen gelden door een affectieve gebondenheid,
die eerst langzamerhand groeit.
Het verschijnsel, dat gezinnen zich onttrekken aan de buurt-
gemeenschappen, valt niet alleen te constateeren bij de crimineele
families en bij die families, welke met deze op één lijn kunnen
worden gesteld. Op zichzelf houdt dit verschijnsel nl. niet steeds
een zekere declasseering in, want ook die gezinnen, die zich
hebben weten op te werken tot een peil, gelegen boven het
niveau van de wijk, trekken veelal weg naar betere buurten.
Zeker is dit het geval met de kinderen uit deze gezinnen.
Bij nadere beschouwing van de wijken zal echter duidelijk
blijken, dat in dit laatste geval, behalve de reeds eerder genoemde
selectieprocessen, nog een geheel andere factor een belangrijken
rol speelt, nl. het feit, dat de wijkgemeenschappen in hun geheel
bezig zijn zich als het ware op te lossen. Bij de bespreking van de
drie in deze studie te behandelen wijken, zullen wij tot de erken-
ning moeten komen, dat zij bezig zijn hun specifiek karakter te
verliezen, dan wel dat zij dit reeds grootendeels verloren heb-
ben door de opheffing van hun isolement. Hierbij denke men
met in de eerste plaats aan het verdwijnen van het feitelijke
isolement als gevolg van de verbetering der verbindingswegen
met de overige deelen van de stad. Het gaat hier voornamelijk
om het ontstaan, dan wel de versterking, van invloeden van
buitenaf, die zich in toenemende mate hebben doen gelden ten
aanzien van de aangelegenheden der wijkbewoners. Naarmate
het wijkverband zwakker is, is aan deze invloeden grooter be-
teekenis toe te kennen, gelijk nader zal blijken.
. if^'kunbsp;invloeden, die het geeste^k isolement van de
wi^en hebben doorbroken, hadden tevens de tendenz een nieuw
nZï'f ^^nbsp;beschikten oveT
normatief vormende kracht. Zij zijn in hoofdzaak van tweeërlei
aard geweest. De meest mgn;pende werking is zonder twijfel
^ te kennen aan Ae arbeidersbeweging, die de bewoners der
wijken verbond met huns gelijken en die aan hen een eigen
stands-, of, als men liever wil, klassebewustzijn schonk ^^ Het
valt buiten het kader van dit onderzoek om nader in te gaan op
de differentiaties, die bestaan binnen de groep der arbeiders, en
voor hun mdividueel maatschappelijk optreden van zeer groot
Mang geacht moeten worden. Wij doelen hier slechts op de
arbeidersbeweging als zoodanig, ook afgezien van de verschil-
lende organisaties, waarin zij naar buiten optreedt. Oppervlakkig
bezien is deze sociale groepeering, vooral wanneer wij haar stel-
len tegenover die der wijkgemeenschappen, zeer vaag; haar enor-
men vat op de massa ontleent zij echter aan het streven naar be-
paalde, duidelijk omschreven doeleinden en aan het bezit van een
eigen ideologie, factoren, die beide in de buurtgemeenschappen
juist gemist worden.nbsp;^^
Naast de arbeidersbeweging hebben de kerkgenootschappen
door de intensiveering van de geestelijke verzorging in deze
wijken het beleven van de religieuze waarden onder de bevol-
king versterkt of zelfs geheel vernieuwd. Hiermede gaat gepaard
een activeermg van het saamhoorigheidsbewustzijn met de ker-
kelijke gemeenschappen, hetgeen zich eveneens voltrekt ten
detrimente van de wijkverbanden.
In de hier volgende beschrijvingen van de crimineele families
zullen WIJ pogen aan te toonen, in de eerste plaats, hoe ook die
gezinnen, die geplaatst konden worden in het kader van een wijk
onvoldoende deel hadden aan de positieve krachten, werkzaam in
die gemeenschap, en in de tweede plaats, dat in deze gevallen het
tot stand komen van nieuwe bindingen aan de grootere gemeen-
schappen van kerk en arbeidersbeweging, geheel is mislukt. Dit
laatste veelal minder als gevolg van bijzondere omstandigheden,
dan wel door hun persoonlijke kwaliteiten. Wij meenen, dat dit
tekortschieten in gebondenheid aan gemeenschappen met nor-
Vgl. met name over den rol van het socialisme: MENNICKE: Sociale
Psychologie, Utrecht, 1935, p. 137/138.
matief vormend karakter als een zeer belangrijke criminogene
factor te beschouwen is.
Wij behandelden in dit Hoofdstuk uitsluitend algemeene in-
vloeden en algemeen werkende factoren. Hiermede wil uiteraard
niet gezegd zijn, dat het al of niet aanwezig zijn van normatief
vormende krachten binnen het kader der afzonderlijke families
zelf een onverschillige zaak zou zijn. Integendeel wij zullen in het
vervolg van ons onderzoek nog herhaaldelijk er op kimnen wij-
zen, hoezeer de geleidelijke afbraak van deze krachten werkt als
een soort rottingsproces van binnenuit, dat, samengaande met de
hierboven besproken factoren van algemeenen aard, den socialen
ondergang dezer families definitief bezegelt.
ALGEMEEN HISTORISCH OVERZICHT VAN DE
ONTWIKKELING DER STAD UTRECHT
Alvorens over te gaan tot de bespreking van de drie meest
karakteristieke volkswijken van Utrecht, is het wenschelijk eerst
een beknopt overzicht te geven van de ontwikkeling van de stad
als geheel, omdat de bijzondere positie, die de beide oudere wijken
innemen, reeds in de vroege historie haar oorsprong vindt.
Reeds in de vroege Middeleeuwen stond de stad Utrecht op het
toppunt van haar bloei. Door Willibrordus tot bisschopszetel ver-
heven, was zij gedurende eeuwen het geestelijk centrum van deze
landen, en tevens een steunpunt van de cultuur. Door rivieren en
landwegen verbonden met andere handels- en productiecentra
ontwikkelde zij zich tot een levendige handelsstad. Door de
positie van den bisschop was Utrecht bovendien een vooruit-
geschoven post van de macht van den Duitschen keizer.
In II22 werd een begin gemaakt met de ommuring van de
stad. Het gebied, dat daarbij binnen de wallen besloten werd,
was zoo groot, dat eerst in het begin van de 19e eeuw uitbreiding
van de bebouwing buiten de muren noodzakelijk werd. Dat een
zoo groot gebied werd ommuurd, vindt zijn reden waarschijnlijk
in den wensch om zooveel mogelijk kerkelijk bezit van de be-
veiliging door de muren te doen profiteeren. Een groot deel van
het ommuurde gebied was dan ook aanvankelijk onbebouwd. De
dichtste bebouwing werd gevonden in het Noordelijk gedeelte,
waar ook de belangrijkste markten gehouden werden. Langs de
Oude Gracht en in de tegenwoordige Wijk C woonden de rijke
patriciërs, die hier ook hun opslagplaatsen hadden. Nadat in de
I je eeuw de oude Rijnloop uitgediept en in goeden staat gebracht
was en de benaming van Nieuwe Gracht gekregen had, gaven
vele aanzienlijke lieden er de voorkeur aan, langs dezen waterloop
hun ruimere huizen op te trekken. Daarmee begon het verval van
Wijk C. Door verkaveling van de terreinen, die tot de vroegere
patriciërswoningen behoord hadden, werd deze buurt dicht be-
bouwd met kleine woninkjes, waar die lieden een geschikte woon-
plaats vonden, die hun kostje trachtten op te halen op de groote
markten, welke immers allen gehouden werden op terreinen,
gelegen in de onmiddellijke nabijheid van deze wijk.
In de 12e eeuw nam echter reeds de teruggang in beteekenis
van de stad Utrecht een aanvang. De bisschop, niet meer recht-
streeks benoemd door den Duitschen keizer, verloor, nu deze
band losser was geworden, zijn functie als steunpunt voor de
Uuitsche keizerlijke macht en genoot sindsdien minder steun
van de Duitsche keizers, waardoor het Sticht genoodzaakt was
tot concessies tegenover zijn buren, van wie Holland de mach-
ti^te was. Ook de beteekenis van den handel ging langzamerhand
achteruit. De lengte van de verbindingen met de zee bleek een
groot nadeel, nu de stad niet meer in staat was ze afdoende te
beschermen tegen de opdringende naburen. De pogingen van het
stadsbestuur Utrecht als handelscentrum te handhaven mochten
niet baten. Zoo veranderde de positie van de stad gaandeweg.
Haar beteekenis voor een grooter gebied verloor zij. Zij werd
echter tot een regionaal marktcentrum, de plaats waar de pro-
ducten van het omliggende platteland verhandeld werden en
waar de boerenbevolking zich voorzag van de artikelen, die zij
noodig had. Onder invloed van de vestiging van Fransche refu-
giés ontwikkelde zich later een bloeiende manufactuur\
In het begin van de 19e eeuw kwam er in de ontwikkeling
een nieuw aspect. De fabrieksindustrie begon meer en meer het
handwerk te verdringen en in verband daarmee vond een snelle
aanwas der bevolking plaats.
Een denkbeeld van de toename der bevolking geven de vol-
gende cijfers.
1750 25244 inwoners, verdeeld over 5683 huisgezinnen bin-
„ „nbsp;nen de singels en 1448 er buiten.
1808 29796
1821nbsp;34684
1834nbsp;44185
1851nbsp;48046nbsp;waarvan 11854 buiten de singels
1858nbsp;50705nbsp;„ 12800 „ ,
1866nbsp;58995nbsp;16680 „
5gt;
(Deze cijfers zijn grootendeels ontleend aan van Vuuren).
«nri,?^^^^*^® ontleend aan het „Rapport betreffende een onderzoek naar de
sociaai-economische structuur van een gebied in de provincie Utrechtquot;, samen-
gesteld door Prof. L. van Vuuren te Utrecht in 1938.
O
-ocr page 30-De stad bleek niet in staat dit bevolkingsaccrès op te nemen.
Des te sterker spreekt dit, waar uit de cijfers blijkt, dat het over-
groote deel der gezinnen gehuisvest bleef binnen de stadssingels.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat er in deze jaren voort-
durend ongewenschte woningtoestanden gesignaleerd werden.
Te erger werd de toestand, doordat vele nieuwgebouwde arbei-
derswoningen, behalve dat zij ingevolge van het beperkt be-
schikbare terrein van zeer kleine afmeting waren, bovendien
zeer slecht gebouwd waren.
Reeds in 1828 klaagt Scheltema over de onvoldoende huis-
vesting voor vele arbeidersgezinnen. Nadat hij eerst eenige buurt-
jes heeft opgenoemd, waar zeer slechte woningtoestanden ge-
vonden werden, zooals de omgeving van de Klaaskerk, de Holle
Bilt, gelegen ongeveer ter hoogte waar zich thans, na de latere
saneering van dit stadsdeel, het Visschersplein bevindt, en Wijk C,
spreekt Scheltema in zijn werkje over de Uitzetting van en de
Verbeteringen en Verfraaiingen in en om de stad Utrecht, dat in
1828 werd uitgegeven, over den nieuwbouw. We ontleenen daar-
aan het volgende:
„Daar worden thans weliswaar vele nieuwe huisjes en
woningen voor den werkman en den gemeenen man ge-
timmerd doch op dezen bouw is, behalve op die van
weinige huizen buiten de Catharijne- en Waardpoorten,
welke voldoende zijn, zeer veel aan te merken.
Ik heb ook de nieuwe straat of liever, de 2 streken
huisjes tusschen den Springweg en den Wal bezien: aldaar
is wel eenige lucht tusschen beiden, maar hoe klein zijn
die huisjes, hoe naar is de ingang aan den Springweg en
echter verwonen de menschen van 16 tot 24 stuivers. Met
de streek huisjes meer Zuidwaarts is het nog erger, deze
zijn in tweeën verhuurd: eene ingang is beneden in de
straat, een andere boven aan den wal; elk dezer woningen
doen van 12 tot 16 stuivers.
Met de huizen aan of om het Paardenveld is de win-
zucht nog grooter. De huur van de kleinste der nieuwe
woningen aldaar is 12 stuivers en dit loopt verder van
24 tot 28 stuivers en deze huur is nog rijzende.
Wanneer men nagaat hoe slecht en ligt de meeste dezer
huizen of huisjes getimmerd zijn, dan moet men zich
verwonderen, dat er tegen deze onbehoorlijke winzucht
der ondernemers geen klagen is opgegaan en geen maat-
regelen zijn genomenquot; ^
Ar^k ^^^^ verhandeling over Verfraaingen, Veranderingen en
Ver^tenngen van Utrecht na 1820, die hij in 1835 schreef, is het
opmeuw de gebrekkige huisvesting van de arbeiders, die Schel-
tema mspireert tot de volgende critiek:
13Van het groote getal nieuwe woningen, vóór en na
1826 om het Paardenveld bij de Waard- en Tolsteegpoort
en tusschen den Springweg en den Wal gebouwd, zijn
reeds velen zoo erg vervallen, dat de berigten van het niet
bewoonbare en de voorzeggingen van den korten duur
door den slechten aanleg alleszins bevestigd zijn.
De t^stand van den Achterweg, bij de Tolsteegpoort
Vf.nbsp;J^^«bskerk en de KreupelsLat,
de Holle Bilt enz. xs eer verergerd dan verbeterd terwij
de wekehjksche huur van vele geringe huisjes nog is ge-
Hoezeer het noodzakelijk was, dat er een einde kwam aan de
o^enhoopmg van het bevolkingsaccrès op het door d^ Zrtl
de vif -ïfnbsp;^^ Verslagen van
te Utrer^f J^'^T^S der Volksgezondheid, ongericht
te Utrecht gedurende de choleraepidemie in 1866. Uit de mede-
in Alquot;;!?nbsp;^^ ' Algemeene Vergadering, gehouden
m Augstus 1866, ziet men, hoe de terreinschaarschte gepLrd ging
met werkehjken woningnood.nbsp;^ ^
Tnbsp;bevolking toe met 6147
I^et aantal woningen steeg met 1572. Op
I jan. 1866 waren m Utrecht 9821 huizen, bewoond door
personen, of 14749 gezinnen. Door elkaar gerekend
dus 10 woningen op 60 zielen of ly gezinnen.
iir zijn kleine woningen die door 5 tot 7 gezinnen be-
woond worden. Tengevolge van het gebrek aan woningen
worden nieuw gebouwde huizen reeds betrokken voor ze
gende c^ftkenH^^'^nbsp;„winzucht der ondernemersquot; geven de vol-
van de VereenigincTnbsp;Ir ^«^edeelingen op de le Algemeene Vergadering
9 Augustus 1866 n^.nbsp;Verbetering der Volksgezondheid, gehouden op
ƒ 400, een huur d^ ^ bericht, dat woningen in Wijk C, gebouwd voor
goede wonine (2 ven-rnbsp;^ ^ Pquot; De bouwkosten van een
leken met de herlol/nbsp;bescheiden eisch, verge-
met de hedendaagsche opvattingen!) werden geraamd op ƒ 700
geheel zijn voltooid. Vandaar, dat de muren nog uit-
wasemen en de vloeren vocht opgeven.quot;
(Dit schijnt vooral het geval geweest te zijn aan de
Baansteeg en bij verschillende perceelen in de wijk Ab-
stede).
In de vergadering van 2j Februari 1868 hield Dr. H. Snel-
len een voordracht over Utrecht's achterbuurten, waaraan wij
het volgende ontleenen, omdat zijn beschrijving een goed denk-
beeld geeft, hoe men met de beschikbare ruimte woekerde, met
volkomen verwaarloozing van de belangen der bewoners. In
Wijk C werden enkele geheel ingebouwde woningcomplexen
gevonden:
„De Jan Meijenpoort, een nauwe steeg tusschen de
Oranjestraat en de Wijde Watersteeg, in 1508 reeds aldus
genoemd, aan beide zijden met zeer nauwe toegangen,
westelijk 14, oostelijk 18 huizen bevattend. Aan de West-
zijde vindt men 2 sloppen, elleboogvormig gekromd en
dus evenwijdig met de steeg. Het Noordelijke bevat 14,
het Zuidelijke 5 huizen. Het geheel bestond dus uit 51
huizen. Westelijk grenst aan de 3 sloppen der Jan Meijen-
poort de Jacobspoort. Dit slop, 22 huizen bevattend, loopt
evenwijdig aan de Jan Meijenpoort, doch staat noch met
de Oranjestraat, noch met de Wijde Watersteeg in ge-
meenschap; de eenige toegang bestaat in een nauwe gang
uit de Groenesteeg. Dus van alle kanten af ingesloten en
toch eerst in 1845 gebouwd.
Aan de Westzijde is het blok tusschen Groenesteeg en
Koningstraat overmatig en onregelmatig volgebouwd met
een uitgestrekt slop van onregelmatigen vorm, het z.g.
Hooimagazijn. De nommering der huizen met volgletters
duidt op den jeugdigen oorsprong. Het bevat 46 huizen
en beschikt slechts over 3 nauwe toegangen.quot;
(Verder werden in deze buurt nog een aantal sloppen
van geringe beteekenis gevonden).
Wijk C was echter niet het eenige gedeelte van de stad, waar
de woningtoestanden de aandacht eischten. Ook voor de overige
wijken wist Dr. Snellen een aantal sloppen op te sommen, waar
licht en lucht geen toegang konden vinden, en waar hygiënische
voorzieningen grootendeels ontbraken. Vooral in het gedeelte
ten Westen van de Oude Gracht waren geheele complexen van
^rgelijke woningen aan te wijzen. Zeer berucht was hier de
Holle Bilt met omgeving. Dit blok bestond uit 64 huizen. Of-
schoon gelegen m het centrum der stad, ontbraken bestrating,
verlicnting en afwatering geheel. Over de toestand dezer wonin-
^^ nog het volgende aan het le Jaarverslag der
Vereenigmg tot Verbetering der Volksgezondheid.
»Eén huis verkeerde in zeer goeden toestand. Dit deed
dan ook ƒ 2.60 huur.
Van de overigen waren 11 vrij goed, 16 redelijk, 19
slecht en 17 zeer slecht.
Van de huizen die als slecht gequalificeerd werden was
er 1 bewoond door 11 gezinnen, 4 beneden, 4 boven en
3 op de zolder onder de pannen.
Verder werden 2 perceelen bewoond door 5 gezinnen
en 3 door 4 gezinnen.
dei^'v^n^'Tnbsp;nabijheid hiervan, lagen ten Noor-
Verder werden er door de geheele stad verspreid allerlei
nauwe stegen en sloppen gevonden. Ja zelfs buiten de singels
werden zij aangetroffen in de oude buurtjes, die geconcL-
treerd waren om de vrc^gere stadspoorten. Zoo noemt Snellen
de Oosterkade en het blok tusschen de Ganssteeg en de Krom-
ïonnen'T ^^quot;^^^g^^^^l^^^kelde reeks van blinde stegen, hofjes en
vXSek'tnbsp;''''nbsp;^^nbsp;d^r hygiëne
De uitbreiding der stad heeft aanvankehjk slechts zeer
zaam plaats gehad. Tusschen 1850 en 1870 vïrezen k^S
sch^n V^quot; rnbsp;^nbsp;^^nbsp;Het hoekje tï
lil M^rr -door de
Ille Maatschappij tot Verbetermg der Woningen voor Arbeiden-
den en Minvermogenden te Utrecht, die hier in de jaren 868 tot
P ? wLk Befl^V^^'T' ^^^^^nbsp;d^den van ƒ 2.10
voorTrbeiSenden ^^Ï^^^^PP^i ^ot Verbetering der Woningen
ningei^ virSr quot; r Minvermogenden bezat hier nog 70 wo-
Toch kan men reeds in het jaar i86j het begin van city vor-
ming constateeren. Na dat jaar begon het inwonertal van de
binnenstad te dalen. In de beide volgende decennia nam de uit-
breiding der buitenwijken gestadig toe. Aanvankelijk verrezen
nog slechts hier en daar nieuwe straten en woningcomplexen,
maar in de tweede helft van dit tijdvak werden heele huizen-
blokken gebouwd. Deze ontwikkeling weerspiegelt zich duidelijk
in de bevolkingscijfers. Het totale bevolkingsaccrès gedurende
het tijdvak 1871-1891 bedroeg 37.8 % van het aantal inwoners
op I Januari 1871 (61187). Hiervan nam de wijk ten Oosten
van de oude stad niet minder dan 25.4 % op. In deze wijk werd
dan ook een aaneensluitende bebouwing gevonden in Oudwijk
en ten Noorden van de Biltstraat. De wijk ten Westen van de
oude stad nam 10.49 % van de bevolkingstoename op. Hier was
een aantal zijstraten aangelegd aan weerszijden van den Amster-
damschestraatweg, langs den Daalschedijk en bij den Vleuten-
scheweg. Daarentegen daalde het aantal bewoners van de binnen -
stad. Het verliespercentage varieerde voor deze wijken van 0.08
tot 2.10% van het totaal aantal inwoners der gemeente aan het
begin der periode. Voor Wijk C bedroeg deze afname slechts
0.43 %
In 1889 had een wijziging plaats van de indeeling der wijken.
De zes wijken van de binnenstad werden samengevoegd tot twee,
terwijl ook in de grenzen van de buitenwijken wijzigingen wer-
den aangebracht. Tengevolge hiervan zijn de cijfers uit de pe-
riode vóór 1890 niet wel vergelijkbaar met die van de jaren
daarna.
Tusschen 1892 en 190J was het vooral het Noordelijk deel
van de stad, dat een sterke bevolkingstoename vertoonde, welke
samenhing met de bebouwing achter de Gildstraat, en de aanleg
van de Vogelen- en Bloemenbuurt. De twee wijken noordelijk
van de oude stad hadden in deze periode een bevolkingstoename
van resp. 13.75 en 11.75 % van het totaal aantal inwoners der
gemeente op i Januari 1862 (86127). Tusschen 1906 en 1919
was het de meest westelijk gelegene van deze twee wijken, die
het sterkst in bevolking toenam, nl. met 11.42 %, wat op reke-
ning te schrijven is van de verdere uitbreiding der bebouwing in
het Ondiep. In dit laatste tijdvak deed zich bovendien nog een
nieuwe factor gelden, nl. de vestiging van groote ondernemingen
® Alle hier gegeven percentages zijn ontleend aan VAN VUUREN.
22
als Werkspoor en de fabrieken van de Muinck Keizer, Terwijl
deze bedrijven gelegen waren op gebied van de gemeente Zuilen,
woonden de arbeiders, die hier werkzaam waren, voor het mee-
rendeel te Utrecht.
Al deze nieuwe buurten, die in een kring om de oude stad
geb^^d ^^ ^^^nbsp;verschillende plaatsen hebben uit-
S reid op het gebied van aangrenzende gemeenten, dragen ieder
e ^nbsp;karakter, samenhangend met den ouderdom
u bebouwing, de huurwaarde en de sociale laag, waar-
toe de bewoners behooren. Zij missen echter het gesloten karak-
ter, dat de oudere buurten kenmerkt. De gezinnen staan meer
op zichzelf en de binding aan andere groepen, bv. beroeps- of
sociale groepeeringen, praevaleert hier in sterke mate boven de
bmding aan het wijkmilieu.
WIJK C
De naam Wijk C iierinnert aan de oude administratieve in-
deeling der binnenstad in acht wijken, die van het einde der i6e
eeuw dateert en oorspronkelijk de organisatie van de ver-
dediging der stad ten doel had. Onder het Fransche bestuur wer-
den de namen, die de wijken droegen, afgeschaft en vervangen
door de eerste acht letters van het alphabet. In 1889 werden de
acht -ïy^ijken binnen de singels samengevoegd tot twee. De be-
naming Wijk C bleef echter in gebruik en nog steeds duidt men
daarmee het Noord-Westelijk stadsdeel aan, dat begrensd wordt
dwr Catharijne- en Weerdsingel, de Oude Gracht, de Lange
Viestraat en het Vreeburg. De administratieve grenzen van Wijk
C hepen eenigszins anders, daar ook het Vreeburg met de Zak-
kendragerssteeg en de Lange Viestraat er toe behoorden. Aan-
gezien de laatstgenoemde straten een geheel ander karakter
dragen dan het overige gedeelte van deze wijk, zullen wij ons
verder aansluiten bij het algemeene Utrechtsche spraakgebruik.
Zooals uit het bovenstaande kan blijken en in het historisch
overzicht uitvoeriger uiteengezet is, behoort wijk C tot de oudste
gedeelten der stad. Oorspronkelijk bewoond door leden van den
Stichtschen adel en rijke kooplieden, geraakte zij in de late
Middeleeuwen in verval. De achteruitgang van deze buurt wordt
wel zeer duidelijk geïllustreerd door een besluit van de vroed-
schap uit de eerste helft van de i6e eeuw, waarbij den leden van
het schoenmakersgilde gelast werd, hun looikuipen over te bren-
gen naar de tegenwoordige Oranjestraat, toenmaals het Zand
geheeten. De reden van dit besluit was, dat het looien, dat tot
op dat oogenblik in de schoenmakerswerkplaatsen geschiedde,
zulk een onaangename geur verspreidde, dat de omwonenden er
door gehinderd werden
Een bijzonder stempel werd ook reeds in dien tijd op deze
wijk gedrukt door de omstandigheid, dat de periodieke markten
^ Ontleend aan: Geschiedkundige en Oudheidkundige beschrijving van de
Pleinen, Straten, Stegen, Waterleidingen, Wedden, Putten en Pompen der stad
Utrecht, meerendeels uit de oorspronkelijke stukken samengesteld door
N. v. d. Monde. 1848.
Cliché „Oud-Utrecht'
-ocr page 38-allen werden gehouden in haar onmiddellijke omgeving. Dit
maakte haar tot een zeer gezochte woonplaats voor diegenen, die
een daggeld trachtten te verdienen door op eenigerlei wijze hun
diensten aan te bieden aan handelaars en marktbezoekers.
Nauwkeuriger gegevens over deze buurt dateeren eerst uit de
ï9e eeuw. Uit het historisch overzicht bleek, hoe in het begin
van dat tijdvak in de binnenstad sprake was van overbevolking,
en tot welke ongewenschte toestanden dit leidde. In verband
aaarrnee werden ook enkele voorbeelden gegeven, hoe, met name
m quot;Wijk C, met de nog beschikbare terreinen gewoekerd werd om
zooveel mogelijk menschen onderdak te kunnen verschaffen,
waarbij echter geen rekening werd gehouden met de belangen
der bewoners. In Wijk C waren dan ook heel wat misstanden
aan te wijzen op het gebied van de volkshuisvesting, ofschoon
sommigen in het slechten van de oude wallen en poorten reeds
een groote verbetering meenden te mogen zien, doordat de toe-
strooming van versehe lucht niet langer belet werd ^
Van andere zijde werd echter wel gewezen op het vóórkomen
van onhoudbare toestanden en er schijnen zelfs wel plannen ge-
maakt te zijn, deze buurt te saneeren'. Incidenteel werden ook
enkele verbeteringen aangebracht, maar van veel beteekenis is
dit met geweest. In 1891 telde dit kleine stadskwartier nog steeds
niet minder dan 7000 inwoners.
In de gegevens uit de 19e eeuw teekent het eigenaardig karak-
ter, dat de^ wijk zóó sterk kenmerkt, dat welhaast voor iederen
Utrechter Wijk C een begrip inhoudt, zich nog slechts zeer
fend nn Wrt r burgemeester sprak in 1838 in een brief, doe-
lend op Wijk C, over „een gedeelte der stad, waar een zeer dicht
ware gestadig bedekt, vooral op Zondagen»\ In 1870 werd Wijk C
in den gemeenteraad genoemd de wijk, waar de meeste minver-
mogenden armen wonen Wij meenen echter met zekerheid
^ v. d. Monde t.a.p.
r4yaTwljl7c ^^nbsp;in 1868 uit den Raad benoemd ter sanee-
29-1-1838 aan den Heer Staatsraad,
H. P. Scholten. ^nbsp;Utrecht, naar aanleiding van een request van
en F;bïf83l!'nbsp;B-^^gemeester en Wethouders van Jan.
= VerLoren in den Gemeenteraad, volgens eenquot;verslag van Mei 1870.
-ocr page 39-te mogen vaststellen, dat sinds het einde der 19e eeuw het beeld,
dat deze buurt in sociologisch opzicht te zien gaf, beheerscht
werd door de straathandelaars-sjouwers. Dit hing nauw samen
met de locale situatie. In de eerste plaats was deze buurt het
centrum van den groente- en fruithandel. Lang voordat de
groenteveiling gehouden werd op het Paardenveld, waren de gros-
siers in deze branche bijna zonder uitzondering gevestigd in de
Waterstraat, en placht een deel der hoveniers hun producten
aan den man te brengen op het Jacobikerkhof. De Nieuwe Kade,
die de buurt aan de eene zijde begrenst, was een tijdlang een
belangrijk handelscentrum, met veel pakhuizen en opslagplaatsen
van goederen, die per scheepsgelegenheid werden aangevoerd.
Er is hierbij allerminst sprake van scherp te onderscheiden
groepen. Naast dezen werden ook ambachtslieden gevonden, ter-
wijl onder de eerstgenoemde groepen eveneens een groot aantal
aan te wijzen was, die min of meer bekend waren met een of
ander vak, en dit, als het zoo uitkwam, ook wel uitoefenden. In
vele gevallen werd de straathandel gecombineerd met een kleine
winkelnering voor de buurtgenooten.
De wijze, waarop de Wijk C'ers echter over het algemeen aan
de kost kwamen, het drijven van een ongeregelden handel, het
verrichten van sjouwwerk en het arbeiden in los dienstverband,
geeft de verklaring voor een der meest in het oog springende
trekken van het Wijk C-leven: het ontbreken van alle orde en
regel. Dit kwam tot uiting op verschillende terreinen.
In de eerste plaats ontbrak, zoowel in het individueele bestaan
als in het gezinsleven, de dwang tot een zekere regelmaat, die
geregelde arbeid bij een patroon of op een fabriek oplegt. De straat-
handelaar was betrekkelijk vrij in zijn doen en laten en keerde
gewoonlijk niet naar huis terug, voordat hij „losquot; was. De sjou-
wers namen gewoonlijk een karwei aan, en hadden dus evenmin
te maken met vaste werk- en schafttijden. Het ongeregeld gaan
en komen van den kostwinner deed natuurlijk zijn invloed ge-
voelen in het huishouden; in het bijzonder was dit het geval,
wanneer ook de vrouw met handel uitging. Geen wonder, dat de
kinderen, in dergelijke gezinnen opgegroeid, geen begrip van tijd
hadden; zij kenden immers niet van huis uit de gebondenheid
aan vaste uren en de noodzaak met allerlei „op tijdquot; te zijn.
Zoo kon het gebeuren, dat wanneer de leider van clubwerk voor
volwassenen of jeugdigen zijn groep om een of andere bijzondere
reden op het hart drukte toch vooral op tijd aanwezig te zijn, het
26
grootste gedeelte ongeveer een half uur te vroeg present was.
Van minstens evenveel belang is het tweede aspect hiervan,
nl. de omstandigheid, dat zoowel de straathandelaar als de sjou-
wer zijn verdiensten bij den dag ontving. In die gezinnen, waar
de kostwinnaar vast werk verricht tegen een bepaald loon, ont-
staat hierdoor een zekere rhythme in het financieel beheer. De
huisvrouw weet met een vast bedrag een zeker aantal dagen rond
e moeten komen, en, uitzonderingen daargelaten, richt zij zich
U^A^^' ^^^^ gevallen was het echter geheel anders. Het
geld, dat den eenen dag ontvangen werd, kon ook tegelijk wor-
toi opgemaakt, want den volgenden kwam er weer nieuw,
wat van dag tot dag verdiend ,werd, werd ook vlot uit-
gegeven, en extraverdiensten werden direct in extrauitgaven
omgezet. Waar niets werd overgelegd als appeltje voor den dorst,
wisselde met de inkomsten ook de welvaart der gezinnen in even
^erke mate. Nu eens genoot een gezin overvloed, die zich meestal
^perkte tot eten en drinken, dan weer heerschte er armoede. Dit
laatste duurde echter gewoonlijk niet lang, daar de meesten
genoeg ondernemingsgeest bezaten om iets te vinden waarmee
wat te verdienen was. Toch schuilt er in dit fluctueerend wel-
vaartspeil der gezinnen een criminogeen element. Voor de zwakke
naturen ontstaat nl. de verleiding, om, wanneer zij zich met
minder tevreden moeten stellen dan zij gewoon zijn en met ge-
oorloofde middelen niet slagen dit te veranderen, te grijpen
naar ongeoorloofde.
In dit verband valt ook op te merken, dat er maar weinigen
over een ^art handelskapitaaltje beschikten. Wie te goeder naam
waren betrokken, crediet. De overigen, van wie contante beS
geeischt werd „maakten 's Maandags een pandje», dit TZ
het eind van de week weer losten om er gedurende'den Zondag
plezier van te hebben.nbsp;quot;quot;uag
Waar wij boven zagen, hoe lichtvaardig de Wijk C'ers met
ziinnbsp;tegenspraak te
Sekeliï inbsp;beschouwden als de beste betalers. Ge-
z n SnSfknbsp;^^^ bewustzijn in zekeren
klaringlrnSnbsp;'^f groothandelaars, mLr deze ver-
gezoSt wSnnbsp;nr ^^ ergens anders
plaatsen ook hun woonhulSdS: buu'« Stn.
-ocr page 41-dat zij beschouwd werden als „eigenquot;, en dat zij ook in feite deel
uitmaakten van dezelfde groep als hun afnemers, zoodat hier
Tenslotte kan nog gewezen worden op de omstandigheid, dat
de straathandelaars en in mmdere mate ook de sjouwers hun eigen
baas waren. In tegenstelling met degenen, die arbeid verrichtten
in een ondergeschikte positie, behoefden zij van niemand bevelen
af te wachten. Dit versterkte nog hun gevoel van onafhankelijk-
heid, dat reeds gewekt was door de financieele zelfstandigheid-
maar dit kan m bepaalde gevallen ook leiden tot een zekeren
onwil zich te voegen naar regels, gesteld door het openbaar gezag
Vcwral wanneer de persoon in kwestie iets te veel gedronken had,
gaf dit in feite nogal eens aanleiding tot botsingen met de uit-
voerders van dit gezag.
Evenals in alle buurten, waar de woonruimte onvoldoende is,
werd ook m Wi;k C een voor onze streken zeer intens straatleven
aanptroffen. Uitgezonderd in de Waterstraat, de verkeersweg
^quot;^^f.^fdelscentrum, waar de meeste grossierderijen waren,
en de Willemstraat, bestond de bebouwing grootendeels uit zeer
kleme woningen. Veel huizen waren vochtig, en daar een doel-
matige ventilatie in de meeste gevallen ontbrak, was het er gauw
l^nauwd, zoodat het gezin, als het weer het maar eenigszins toe-
liet, zijn heil zocht op de stoep voor de woning. Tusschen de
buren onderling ontstond op deze wijze een druk verkeer en, daar
men geen schroom kende privé-aangelegenheden in het open-
baar te behandelen, is het te begrijpen, dat men volkomen van
eikaars omstandigheden op de hoogte was, vooral wanneer in
aanmerking genomen wordt, dat de Wijk C'ers veel onder elkaar
trouwden, en dus vaak familie of althans familie van familie
waren.
Door deze gedwongen intimiteit van een zoo groot aantal
willekeurige personen werd de mogelijkheid van ondedinge wrij-
ving aanzien ijk vergroot. En daar zij spoedig geprikkeld waren
en met gewend zich te beheerschen, kwam het meermalen tot
burenruzies, waarbij de partijen elkaar over en weer de huid vol
scholden onder toeloop van de omwonenden en voorbijgangers
JNa beemdiging van de twist werd de oneenigheid gewoonlijk
weer even spoedig vergeten als zij was opgekomen.
De bovengenoemde intimiteit is één factor, waaruit het sterke
saamhoorigheidsgevoel van de Wijk C'ers te verklaren is, evenals
Hlemaast dient ge-
de Utrechtsche bevoÏkWnbsp;'' ^T t
zich binnen de eiïennbsp;gevolg was de tendens
Dit elem quot; u ^ nauwer aaneen te sluiten,
waarom zii^ï ^^ saamhoorigheidsgevoel verklaart tevens,
door huwe lik fnnbsp;groepeering behoorend,
samenleWt'?^^'^^ ^nbsp;nooit geheel in deze
ten van de ?e7enbsp;^it geldt evenzeer voor de gas-
huWlTquot;quot;quot;quot;'.'.^nbsp;solidariteit was de onderlinge
^rafoTorS-nbsp;^^^ ^i^kte van den kost-
darterd sZrquot;nbsp;^^ gezin in financieelen nood,
met vast zaten aan hun geld w7rd hS^K- ' • ^
stonden de buurvrouwfn^zilkte v ' l^™nbsp;^^^
ÉiSipSE«
wagens soms onfeheS in de Lli Ta^i^'^ t'quot;
er een stuk van verdween De hSquot; quot;^f-nbsp;zonder dat
hart haar droogrekk^ mPt^! ^huisvrouwen heten met een gerust
staan. Daarnaaftt het^n di^fc^ ^t'^ ^^ huis
WeKees.DezeT?ie rid; ?.;i ^'^deling werd aangeduid als
nn eens met dez' Vantre/mJ.iquot;''-'''''nbsp;^^
overnachten. Kwamen dl bur^n /''nbsp;^^
volgenden morgen in alt vroeïte ^^ ' ''' ^
gebeurde nog in 1932 toen l ? -fnbsp;ketelmuziek. Dit
was.nbsp;peil van de buurt reeds gedaald
-ocr page 43-Vroeger werden publieke vrouwen dan ook niet in deze buurt
geduld. Raakte er eens een in een logement verzeild, dan werd
zij, zoodra haar doen en laten bekend werd, door de eerbare Wijk
C'sche vrouwen verjaagd, die baar met stoffers en blikken ach-
tervolgden, tot zij uit de omgeving verdwenen was.
Daar, zooals uit het begin van deze uiteenzetting bleek, de
Wijk C'ers hun geld zeer gemakkelijk uitgaven, en hieraan kan
worden toegevoegd, dat hun behoeften betrekkelijk bescheiden
en weinig gedifferentieerd waren, behoeft het geen verwondering
te wekken, dat een deel van hun verdiensten werd besteed aan
sterken drank. Nog in 1936 werden in dit kleine gebied 27 ver-
gunningen van verschillenden aard aangetroffen, en vermoedelijk
zijn er vroeger nog heel wat meer geweest. Al mag aangenomen
worden, dat de mindere man onder de marktbezoekers Wijk C
inging om een hartversterking te gebruiken, dit neemt niet weg,
dat de kroegen in hoofdzaak moesten bestaan van de wijk-
genooten.
Dronkemanstooneelen waren dan ook in de oude Wijk C geen
al te groote bijzonderheid. Bij een bepaalde groep der bevolking
was zelfs het drankmisbruik zeer nauw verbonden aan hun
broodwinning. Het lossen en laden van de schepen aan de
Nieuwe Kade werd gewoonlijk aangenomen door een groep sjou-
wers. Hun punt van samenkomst was meestentijds een kroeg in
de buurt van de losplaats, waar in afwachting van de karwei
alvast een glaasje werd genomen. De voorwaarde om als deeU
genoot opgenomen te worden in een dergelijke combinatie was
in den regel, dat degene, die dit wenschte, zich ook met drinken
duchtig wist te weren.
Vooral echter bij feestelijke gelegenheden werden in Wijk C
de bloemetjes buiten gezet. Dan vierde de geheele wijk ook wer-
kelijk feest en toonde dat op zijn eigen luidruchtige wijze. Aan
de opstootjes, die vooral na de kermis in deze buurt plachten
voor te komen, waren echter gewoonlijk niet Wijk C'ers schuldig.
Na de officieele sluiting van de kermis en de café's trokken nl.
troepen feestgangers, die nog niet konden besluiten naar huis te
gaan, Wijk C — „den polderquot; — in, die grensde aan het oHi-
cieele vermaakscentrum, om daar de vroolijkheid nog eenigen
tijd te laten voortduren. Hier waren altijd nog wel een paar
zuurkramen open, terwijl het vermoeden bestaat, dat er ook
clandestien drank verstrekt werd. Juist tegen deze nafeesters
was optreden der politie meermalen noodzakelijk.
30
Dat met name de nationale feestdagen in Wijk C niet onge-
merkt voorbijgingen, is toe te schrijven aan de zorgen van de
Vereeniging „Het Oranjeparkquot;. Toen in 1883 op een verwaar-
loosd terrein in deze buurt van gemeentewege een plantsoen was
aangelegd, werd dit overgedragen aan een Commissie van Beheer
en Toezicht, bestaande uit Wijk C'ers. Hieruit is gegroeid de
Vereeniging „Het Oranjeparkquot;, eigenlijk een soort buurtver-
eeniging voor Wijk C. Vooral dankzij de vrijgevigheid van hun
beschermheer, den Heer W. van Beuningen, kreeg de vereeniging
in 1924 zelfs een eigen gebouw, waar de onderaf deelingen, twee
muziekcorpsen, een zangkoor en een gymnastiekvereeniging ge-
huisvest werden. In 1926 telde deze vereeniging 224 gezinnen-
leden.
Naast deze organisatie voor de geheele wijk bestonden nog
tallooze z.g. rijpotten. Bijna iedere Wijk C'er was lid van een
rijpot. Voor het lidmaatschap van man en vrouw samen werd
gewoonlijk één gulden per week betaald, en eens per jaar werd
deze pot verteerd, 's Morgens vroeg reed men dan weg in ver-
sierde Jan Pleziers, waarin een flinke hoeveelheid drank werd
meegevoerd. Na thuiskomst werd het feest soms nog voortgezet
in een leeg pakhuis, waar lange tafels geplaatst werden, beladen
met drank en zuur. Sommige van de rijpotten waren straats-
gewijs georganiseerd. In deze gevallen was een der bewoners
houder van den pot. In andere gevallen werd deze gevormd door
de stamgasten van een bepaald café, waarvan dan de kastelein
den pot hield.
Het kerkelijk besef was onder de bevolking van Wijk C weinig
ontwikkeld. Het grootste deel behoorde tot de R.K. Kerk, maar
het veelvuldig voorkomen van gemengde huwelijken heeft mee-
gewerkt tot verdere verwijdering van de Kerk. Tot voor kort
bleef het meerendeel der Roomsch-Katholieken in gebreke zijn
kerkelijke plichten te vervullen; onder de Protestanten is de
band met de kerk nog losser.
Van Hervormde zijde is men echter al vroeg begonnen Evan-
gelisatiewerk te verrichten in Wijk C. In 1895 werd de Vereeni-
ging Azareêl opgericht, die Bijbellezingen, naaiclubs, een Zon-
dagsschool, een leesbibliotheek en zelfs een Christelijk volksloge-
ment oprichtte. Door deze vereeniging is voortreffelijk werk
verricht op het gebied van de volksopvoeding; in latere jaren is
echter de krmg van haar werkzaamheden beperkt.
Als uitlooper van de St. Vincentiusvereeniging kwam in 1923
-ocr page 45-hier het St. FranciscusUefdewerk tot stand, dat evangeliseert
onder de Katholieken. In het kader hiervan worden allerlei clubs
en samenkomsten georganiseerd, waar de bewoners graag komen.
Ten aanzien van de politieke overtuigingen in deze wijk kan
gezegd worden, dat de bevolking tot voor eenige tientallen jaren
zeer Oranjegezind was. De eerste propagandisten van het socia-
lisme hebben het in deze buurt hard te verantwoorden gehad.
Dat volgens de latere verkiezingsuitslagen een vrij groot aantal
stemmen uitgebracht blijkt te zijn op de linksche partijen, wijst
minder op een positieve overtuiging dan wel op een algemeene
ontevredenheid met de bestaande toestanden.
Aan het slot van dit hoofdstuk willen wij niet nalaten er op
te wijzen, hoe in den loop van de laatste veertig jaren het peil
van deze buurt langzamerhand gedaald is. Aan het einde der
vorige eeuw was het een typische volksbuurt met tal van eigen-
aardigheden, die haar deed afwijken van andere Utrechtsche
wijken, maar met een bevolking, waar pit in zat. Hiervan ge-
tuigt bv. de bloei en de uitgroei van een vereeniging als het
Oranjepark. De belangrijkste oorzaken van het later ingetreden
verval hebben op indirecte wijze gewerkt. In de eerste plaats
noemen wij de algemeene stijging van den levensstandaard. Dit
leidde er toe, dat zij, die zich boven het peil van quot;Wijk C uit
wisten te werken, er eerder de voorkeur aan gaven zich
elders te vestigen, waardoor de samenstelling van de groep als
geheel minder gunstig werd. Van speciaal belang in verband
hiermee is ook de enorme stijging van den levensstandaard van
den arbeider. Terwijl nog in het begin van deze eeuw de Wijk C-
bevolking in maatschappelijk opzicht gelijk te stellen was met
den opkomenden stand der fabrieksarbeiders, is deze laatste onder
invloed van de arbeidersbeweging in een veel gunstiger positie
gekomen, zoowel materieel door betere arbeidsvoorwaarden als
ideëel door een zekere bewustwording. De Wijk C'ers daaren-
tegen zijn blijven staan op het oorspronkelijk niveau.
Eigenaardig is, dat met deze ontwikkeling het zoeken van een
levendiger contact met de stad gepaard is gegaan. Vroeger was
Wijk C een zeer op zichzelf staande buurt, waar de bevolking
een sterk zelfbewustzijn aan den dag legde, en waar ook, on-
danks het feit van de centrale ligging, weinig buitenstaanders
kwamen. Dit laatste vond zijn oorzaak in de omstandigheid, dat
Wijk C een groote cul de sac was, een buurt, die van ouds dood-
liep tegen de stadswallen en later afgesloten bleef door de singels.
32
Cliché „Oud-Utrecht'
-ocr page 47-Zoo bestond er een zeker isolement, waarin het eigen karakter
zich kon ontwikkelen. Na ± 1920 begonnen de Wijk C'ers ech-
ter meer en meer hun vertier te zoeken buiten de eigen hun ver-
trouwde, omgeving.
De doorwerking van het verval van Wijk C kwam eerst
duidelijk aan den dag, toen de bevolking uit haar verband gerukt
werd tengevolge van de saneering van deze buurt, en de gezinnen,
verspreid door de geheele stad, het houvast, dat het wijkverband
toen altijd nog in zekeren zin gegeven had, verloren. Omstreeks
1930 zijn nl. ten aanzien van deze stadswijk zeer ingrijpende
maatregelen genomen, die verband hielden met de uitvoering
van de plannen, een grooten verkeersweg aan te leggen door de
stad. Deze weg komt midden door Wijk C te loopen, en in het
kader van dit werk zijn groote woningcomplexen, o.a. de Hooi-
poort, gesloopt, waardoor men tegelijkertijd tal van slechte
woningen heeft opgeruimd. Van Vuuren schatte op grond van
een door hem m 1936 uitgevoerde woningtelling het aantal in-
woners van deze wijk op niet meer dan 2500. Sinds 1891 zou dan
de bevolkmg met bijna 2/3 van haar oorspronkelijken omvang
aannemen, dat het bevolkingscijfer
van Wijk C reeds voor 1930 gedaald was, dan blijft toch het feit
bestaan, dat er een groot aantal Wijk C'ers tengevolge van deze
doorbraak verjaagd zijn van hun domein. Betrouwbare gegevens
waar al deze gezinnen zich gevestigd hebben, ontbreken. Vast
staat wel, dat een aanzienlijk deel van hen de gemeentewoningen
m de zg, Geuzenbuurtquot; betrok, of wel zich de gemeentelijke
controlewoningen bij de Vecht toegewezen zag. Vooral de oudere
gezinnen geboren en getogen in de Wijk C'sche woningtoestan-
den konden met wennen m deze moderne huizen. Daarnaast
deed zich een tweede bezwaar gelden. Wijk C, waar de
voor een deel hun opslagplaatsen hadden, en die centraal geleSi
was, bood den straathandelaars vele voordeelen, die zij elders
misten. Onder invloed hiervan is in zekere mate een terugkeer
naar de oude stad te constateeren,. waarbij een voorkeur schijnt
te bestaan voor de straten aan weerszijden van den Amsterdam-
klnSr^Z-^ Tnbsp;spoorwegovergang. De oorspron-
verSon/e^^'quot;'^^^^^^nbsp;langzamerhand
verdrongen door de vestiging der Wijk C'ers,
val hnbsp;^^^nbsp;Utrecht, op vrij grooten afstand
-ocr page 48-In dat gedeelte van Wijk C, dat nog intact gebleven is, treffen
eThte? ïa'^JÏkTl ïnbsp;^^om!, aan. He't sctó ™
inleiding
nn^r Cornelissen-van den Bosch heeft steeds in de Hooi-
lendenbsp;^^^^^^ ^iik C, waar ook verschl
^eveJT'nbsp;van den man als van de vrow
gevestigd waren. Ook hun kinderen kozen voor een de JhZ
«fc onderzoek bljih dit Jcr^dThS
wjSÏ'™ asi-irsjg ï S: 'quot;ft ™
zi;n toen voor een groot deel met WfL r- 'nbsp;kinderen
Gez,n Corne™-v.n den Bosch, ^A
sinds ,920 ternbsp;fquot;'quot; ««
5- uit deze gegevens blijkt, dat het gezin
-ocr page 50-omstreeks dezen tijd een critieke periode doormaakte. Terwijl
- het voordien nimmer onderstand had genoten, is het sindsdien
herhaaldelijk gesteund, waarbij de perioden, dat een zeker be-
drag werd uitgekeerd, steeds langer werden en elkander met
steeds korter tusschenpoozen opvolgden. Ook overigens blijkt
duidelijk, dat de situatie zich in voortdurend ongunstiger zin
ontwikkeld heeft. De oorzaak hiervan is in eerste instantie ge-
legen in het drankmisbruik van den man. Oorspronkelijk ver-
diende deze den kost voor zijn gezin als sjouwer, maar tenslotte
moest hij dit opgeven, omdat zijn physieke gesteldheid zoodanig
door den alcohol aangetast was, dat hij zijn geschiktheid voor
zwaren lichamelijken arbeid verloor. Sindsdien begon hij te han-
delen in vodden. Aangezien hij echter absoluut geen handelsgeest
bezat, bracht dit maar weinig op, waaruit de financieele moei-
lijkheden in het huishouden te verklaren zijn. Bovendien bestond
het gezin omstreeks 1920 uit man, vrouw en zeven kinderen
waarvan vier beneden 12 jaar. De uitbreiding van het gezin in
zeer langzaam tempo, die aanvankelijk een gunstige factor ge-
weest was voor het gezinsleven, deed zich nu, daar de behoeften
nog groot waren, terwijl het prestatievermogen van den kost-
winnaar reeds grootendeels verbruikt was, als een ernstig bezwaar
voelen.
Men zou echter verwachten, dat de oudste kinderen in staat
zouden zijn, de vermindering van de inkomsten van het gezins-
hoofd eenigszins te compenseeren. Dit is echter allerminst
het geval. De jongens uit dit gezin hebben nooit iets anders aan
de hand gehad dan een weinig reëel handeltje, dat niet veel meer
opbracht dan ze voor hun eigen behoefte noodig hadden. Zonder
uitzondering waren het scharrelaars, die weinig of niets gemeen
hadden met den ondernemenden Wijk C'schen straathandelaar.
Bovendien verheten zij reeds op zeer jeugdigen leeftijd het ouder-
lijk gezin.
Tenslotte bleef als eenige mogelijkheid, dat de vrouw zou
trachten er iets bij te verdienen. Typisch voor dit gezin is nu
weer, dat zij niet, zooals de vrouwen uit deze buurt, er met
handel op uit trok. Het lukte haar bij een of andere inrichting
te werk gesteld te worden als aardappelschilster, maar het is
zonder meer duidelijk, dat dit heel wat minder opbracht en haar
daarbij nog meer uit haar gezin haalde.
De moeilijkheden, die zich in dit gezin deden gelden, waren
echter niet uitsluitend van financieelen aard. Het drankmisbruik
36
van den man was reeds lang een bron van, soms heftige, oneenig-
heden tusschen de echtgenooten. Bij het ouder worden trokken
de zoons bij deze twisten partij voor hun moeder en ontzagen
zich met hun vader de deur uit te werken en op straat de vecht-
partij voort te zetten. De positie van den man in het gezin werd
luerdoor steeds onaangenamer. Dit is dan ook te beschouwen als
een der factoren, die er toe leidden, dat de man het omstreeks
1920 preiereerde met zijn voddenhandel de provincie in te trék-
Ken zoodat hij soms weken en maanden van huis was, tot hij
tenslotte geheel verviel tot een zwervend bestaan. Hierbij verheze
men met uit het oog, dat hij ook als kind met zijn ouders reeds
door het land gezworven had en tenslotte werkte zijn geringe
koopmanschap mee in deze richting, daar hij op het platteland
aanzienlijk minder te rekenen had met concurrenten en zich dus
gemakkelijker kon handhaven.
gehuchten nu is typisch
niet-Wijk Csch. Zelfs wanneer de Wijk C'er met zijn handel
te brengernbsp;^^
Tengevolge van zijn drankmisbruik is deze man dus losgeslageü^
van datgene, wat aanvankelijk vastheid verleend had aan zijn
bestaan, het gezm, arbeid en economische zelfstandigheid Deze
ontworteling, die wij bij den ouden Cornelissen eerst op lateren
leeftijd constateeren blijkt bij de meesten van zijn kinderen
reeds zeer vroeg te Instaan Een belangrijke oorzaak hiervan is
gelegen m het uiteenbrokkelen van het ouderlijk gezin, waar de
vader zxjn gezag verloor, en dat tenslotte geheel door hem in den
rzieke'll^nwquot;'nbsp;^chamelijk uitgeput
Cornelis Jacobus, geb. 1901, geh. 1930 met Johanna van Os.
.. H^inbsp;ongeveer acht maanden voor het hu-
welijk van zijn moeder geboren en is door Cornelissen gewettigd
hoewel met bekend is, of deze ook de vader was. Toen hij 17 amp;
ra^Äti;; r t^^^f ^^ vereeniging, waarvoor'hij'een
S hifïennbsp;Op ao-jarigen leeftijd onder-
veroooen vervoer en een wegens het verbergen en aan de na
sponngen van de pohtie onttrekken van een LinderjarSe Toen
hij weer vrij kwam, nam hij zijn intrek bij zijn grootSder van
moederszijde. Zeer waarschijnlijk heeft hij ook zijn eerste levens-
jaren bij haar doorgebracht, gelijk vaak met voorkinderen het
jeval is. Deze grootmoeder woonde eveneens in de Hooipoort en
twam, daar zij reeds jaren door haar man verlaten was, aan den
lost met voddenhandel. Heel veel last bezorgde de inwonende
kleinzoon haar niet, daar hij meestentijds in de provincie ver-
toefde met handel. Hoewel er aanwijzingen zijn, dat hij zijn
bestaan voerde op de grens van het ongeoorloofde, bleef hij zes
jaar lang uit handen der politie. In 1927 pleegde hij opnieuw een
diefstal in vereeniging.
Eerst op 29-jarigen leeftijd huwde hij. Zijn vrouw, Johanna
van Os, was toen amper 16 jaar oud. De vader van dit meisje
was uit België geboortig en verwant aan kermisreizigers. Hij was
echter reeds jaren in Wijk C woonachtig, waar hij door de buurt-
bewoners in het algemeen geminacht werd. Zijn gezinsleven was
treurig, man en vrouw leefden bijna voortdurend gescheiden,
terwijl de man overmatig misbruik van sterken drank maakte!
Omtrent het jonge gezin Cornelissen-van Os zijn onze ge-
gevens al even schaarsch als wat betreft den man alleen. Slechts
weten wij, dat het gezin eenige maanden na het huwelijk in
onderstand werd genomen en ruim vier jaar onafgebroken steun
ontving. De laatste jaren gaat de man althans in de zomermaan-
den met eenigen handel. Dit gezin is dus zeker als een pauper-
gezin te qualificeeren.
Jacobus, geb. 1904, gek 1922 met Wilhelmina van Heusden.
Reeds op jeugdigen leeftijd — ruim 18 jaar —
verliet Jacobus het ouderlijk huis om in het huwelijk te treden
rnet Wilhelmina van Heusden, die nog één jaar jonger was dan
hij. Desondanks genoot zij toch reeds een ongunstige reputatie
op sexueel gebied. Zij was de jongste uit een allertreurigst gezin,
dat niet afkomstig was uit Wijk C.
Het huwelijk met Cornelissen bleek reeds na de eerste maanden
een desillusie te zijn. De man was niet in staat met zijn lompen-
handeltje in de behoeften van het gezin te voorzien en gaf zich
daartoe ook weinig moeite. Op grond van het oncontroleerbare
van 's mans verdiensten toonde het Burgerlijk Armbestuur zich
weinig toeschietelijk.
Evenals zij het vroeger thuis gedaan had, zocht de vrouw haar
heil weer op de straat en bij andere mannen. Dit alles maakte de
verhouding tusschen man en vrouw er niet beter op en in 1924
38
gingen zij definitief uit elkaar. De twee inmiddels geboren kin-
deren werden bij familie ondergebracht. Hiermede verloor de
vrouw ook haar laatste rem en gedurende de drie volgende jaren
stond zij bekend als publieke vrouw.
De man kwam met het oudste kind bij zijn moeder thuis,
waar hij het leventje van op de straat slenteren en bij gelegenheid
een handeltje drijven, voortzette, In dezen tijd valt zijn eerste
yeroordeeling wegens diefstal (daarvóór was hij in 1923 reeds
éénmaal veroordeeld wegens beleediging, terwijl hij later nog
eens een gevangenisstraf onderging wegens mishandeling). Er is
alle reden om aan te nemen, dat hij dezen diefstal pleegde onder
invloed van en tezamen mejt zijn jongeren broer Franciscus, die
toen reeds meermalen ter zake van diefstal veroordeeld was.
Nadat hij zijn straf voor dit feit had ondergaan, volgde er in
1927 een verzoening met Wilhelmina van Heusden. In deze
tweede huwelijksperiode was het niet alleen meer de vrouw, die
zich aan echtbreuk schuldig maakte. De samenleving eindigde
tenslotte, doordat de man omstreeks 1930 ging samenwonen met
een nog minderjarig meisje, Christina Dina van Hedikhuizen,
die reeds eerder wegens onzedelijk gedrag in Zetten verpleegd
was geweest. Door ingrijpen van den Kinderrechter, die het
meisje in de Tuchtschool te Montfoort deed opnemen, werd aan
dit samenwonen een einde gemaakt. Ook het gedrag van de vrouw
was van dien aard, dat thans de Voogdijraad ingrijpen nood-
zakelijk achtte, In 1930 werden beide ouders ontzet over de vier
uit hun huwelijk geboren kinderen.
Nadat zij in 1932 wettig gescheiden waren, vertrok de vrouw
kort daarop naar Amsterdam. De man bleef steeds te Utrecht in
Wijk C, waar hij onderdak vond in logementen of samenleefde
met een of andere vrouw, waaronder ook bovengenoemde Chris-
tina Dina van Hedikhuizen, Hij staat bekend als souteneur,
Franciscus, geh. 1906, geh. 1927 met A. van Waalwijk.
Onder de broers Cornelissen is deze degene, die op
den meest jeugdigen leeftijd en het grootst aantal malen met de
Justitie in aanraking is geweest. Toen hij 13 jaar was, onderging
hij één maand Tuchtschoolstraf wegens diefstal in vereeniging.
Met tusschenpoozen van telkens ongeveer twee jaar werd hij
later nog zeven maal wegens diefstal veroordeeld. De meeste van
deze misdrijven pleegde hij in vereeniging. Zijn mededaders van
een in 1933 gepleegden diefstal zijn ons bekend: Piet Sprang,
VLnlTv^'^Tfnbsp;^yp^' die reeds vijf
inbsp;»^^kende publieke vrouw
samenleefde, een zekere Kees van Waspik, die reeds tien von
mssen wegens diefstal ten zijnen laste had en bekend stond als
ZnTquot;'nbsp;^^^ Vlymen optrad, een
T Ti}'quot;^ ondergaan wegens valschheid
m geschrifte en die samenleefde met een prostituee
Dit illustreert duidelijk, in welke kringen Frans Cornelissen
zich gewoon was te bewegen. Neemt men hierbij in aanmerk ne
dat hij zeer gemakkelijk beinvloedbaar was en in eezelschan
gaarne den boventoon voerde, dan valt het niet te verwonderen
dat hij meermalen strafbare feiten pleegde. Evenals bovenee'
nwmde vrienden stond ook Franciscus als souteneur bekend
Wel was hij echter wettig gehuwd. Zijn vrouw, afkomstig uit
een over de geheele Iinie debiel kermisreizigersmilieu, was bang
vZnefl'J^quot;'quot;' 'Vunbsp;scheidingen
IZ Zir h ' Tfnbsp;^^^ gedurende de eerste jaïen
^n haar huwelijk ook nog in de Hooipoort woonden, dan thuis
^Pnbsp;«^«t ziin vrienden
dan dat hij de huiselijke gezelligheid zocht.
Bijna voortdurend ontving dit gezin steun van het Burgerlijk
Armbestuur, daar de man noch voor den handel noch voS
eenigen arbeid, hetzij op een fabriek hetzij bij een baas geschikt
bleek te zijn. In verband met den lagen steunnorm, waarin dit
pzin viel, probeerde de vrouw er iets bij te verdienen met een
bedel-negotie in zeep, garens en veters, waarmee zij bij voorkeur
des avonds uitgmg. Zij stond volkomen onder den invloed van
haar man.nbsp;quot;
In 1936 verdween de man uit Utrecht. De vrouw ging met
het kind naar haar ouders.
Johannes Lambertus Hendrikus, gel^. 1909, overl. 1929.
.nbsp;Bij de vorming van dezen jongen hebben gunstige
invloeden van buitenaf meegewerkt. Hij kwam in aanraking met
het m de bespreking van Wijk C genoemde St. Franciscusliefde-
werk, en werd door degenen, die hem hier leerden kennen als
vrij gunstig beschouwd. Toch deed ook hier de invloed van'het
zeer slechte gezinsmilieu zich gelden. In 1927 werd hij ter be-
schikkmg van de Regeenng gesteld wegens diefstal van cokes
van de terremen der Nederlandsche Spoorwegen. Hij werd in
gezinsverplegmg ondergebracht op een dorp, waar dit echte
40
stadskind zich in het minst niet aanpaste. Na betrekkehjk korten
tijd werd hij voorwaardehjk thuis geplaatst, waar hij niet lang
daarna overleed, vermoedelijk aan t.b.c.
Geertruida Cornelia, geb. 1912, geh. 15*31 met Dirk van
Vegbel.
Zij behoort evenals haar bovenbesproken broer tot
de betere leden van het gezin Cornelissen. Op 19-jarigen leeftijd
huwde zij met Dirk van Veghel. Deze was niet uit Wijk C af-
komstig. Twee zijner broers kwamen reeds met de Justitie in
aanraking.
Dirk verrichtte sinds zijn huwelijk los werk of handelde in
lompen en wist op deze wijze geruimen tijd zelfstandig in het
onderhoud van zijn gezin te voorzien. Men zegt: „zoowel voor
een Cornelissen als voor een van Veghel gaat het buitengewoon.quot;
Na het overlijden van moeder Cornelissen kwamen de jongere
broertjes en zusjes bij Geertruida in huis, waarvoor Maatschap-
pelijk Hulpbetoon een zeer bescheiden vergoeding gaf. Men mag
zich afvragen, of dit niet een te zware taak voor de vrouw was,
waar zij zelf vier kleine kinderen had en evenmin als haar broers
iemand was, die flink wist aan te pakken, terwijl de man zich niet
met het huishouden inliet, zoodat zij van hem weinig steun kon
verwachten bij de moeilijkheden.
Het is twijfelachtig, of het gezin zich op den duur zal kunnen
handhaven op het peil, waarop het zich thans nog bevindt, al is
dit dan ook niet hoog.
Wilhelmus, geb. 1916.
Na het verlaten van de school werkte deze jongen
vier winterseizoenen in een haring-inleggerij. Aanvankelijk ging
dit wel goed, doch later verslapte zijn ijver. Het leegloopen ge-
durende den zomer, in welken tijd hij evenals zijn oudere broers
wellicht eenigen handel dreef, heeft hier zeker geen goed aan
gedaan. Hij bleek gemakkelijk over te halen tot lijntrekkerij,
zóó, dat het zelfs op sabotage ging gelijken. Na het ontslag bij
dezen werkgever heeft hij eigenlijk geen geregelde arbeid meer
verricht en hij wenscht dit ook allerminst.
In een in 1935, m verband met een door hem gepleegden dief-
stal, opgemaakt redasseeringsrapport wordt het vermoeden uit-
gesproken, dat hl, binnen niet al te langen tijd zou afzakken tot
souteneur, evenals zijn beide oudere broers. Na zijn meerder-
jarigheid nam hij zijn intrek in een logement in Wiik C- hii leefr
van wat handel en verricht nu en daS een los kfr^eitjê. '
kinderen, van wie de oudste thans
18 ,aar oud is, zijn ons geen nadere gegevens bekend \
SAMENVATTING
Uit de beschrijving van het gezin Cornelissen-van den Bosch
bleek reeds duidelijk, dat hiervan slechts een zeerLinge vo^^^
mende kracht kon uitgaan voor de kinderen. De vader Lw
tekort in de verantwoordelijkheid voor zijn gezij tenee^^^^^^^
van zijn drankzucht en ook de moeder bleek tenslotte St S
staat haar functie m het gezin te vervullen, toen deze taak mS
de jaren steeds zwaarder werd en haar krachten afname^ Toch
bestond er een sterke band tusschen deze vrouw en haar kin
deren maar zij miste de kracht om hen bewust Te beinvloedS'
mens^/ ^^nbsp;bescherming en houvast aan riTonge
Enaf VÏT'T'ïnbsp;^Ik^« invl J van
buitenaf, en die, doordat zij langzamerhand verpauperden in
^nraking kwamen met de onderste lagen der mXchappif
Waar hun bovendien elke innerlijke rem ontbrak, X het^en
verwondering dat zij reeds op jeugdigen leeftijd met L fustSe
m aanraking kwamen. Hun gebrek aan activitiit weerSudt hen
echter in vele opzichten van ernstige vormen van crimLalitek
en leidt hen eerder tot een paupers- of souteneursbesta^ ^
Bezien wij deze familie in het kader van Wijk C, dan dient
m het oog gehouden te worden, dat zoowel de man al de vroZ
er van buitenaf ingekomen zijn. De man stamde uit eerklïSr
reizigersgezin dat in Wijk C slechts het uitgangspuntquot;a^quot;
zijn rondtrekken door het land. De vrouw kwam uit een! Zr
het wangedrag van de vader geheel verpauperd arbeidersgezin
Bovendien was ZIJ opgegroeid in de omgeving van het Teen'
w^rdige Visschersplein, een ongunstige^ buun met een
wl k rnbsp;dientengevolge niet, zooals in
Wijk C, bepaalde buurtgewoonten en opvattingen hadden ki,n
nen vormen. Deze vrouw miste tengevolge hiervan drgebo^
denheid aan eemge groep met normatief vormende functl
^ Na afsluiting der materiaalverzameling wci-^
kinderen de beide oudsten inmidde^ ^ooTtold fiirTrr'
zoodat momenteel alleen de beide dochters Serlfr T l
Janna, nog niet met de Justitie in aanrakSg
4-2
-ocr page 57-Nu kunnen wij vaststellen, dat de leden van deze familie,
ondanks de aanpassing in zeker opzicht, aan het Wijk C-
milieu, in wezen toch vreemd gebleven zijn aan de mentaliteit,
die de bevolking van deze wijk kenmerkt.
Terwijl de Wijk C'ers ondernemend waren en beschikten over
een sterk uitgesproken handelsgeest, waren zoowel de vader als
de zoons uit dit gezin onbeteekenende scharrelaars, wier handel
meestal weinig reëel was. Zoo betaalden zij vaak de lompen niet in
contanten, maar ruilden zij ze in tegen wat speelgoed, dat zij
gedurende de wintermaanden vervaardigden. Zij misten het stre-
ven naar economische zelfstandigheid en gleden zonder weer-
stand af naar een pauperbestaan. Daar zij echter verkeerden
in een omgeving, waar het geld gemakkelijk verdiend en uit-
gegeven werd, versterkte dit in hen de neiging, om, aangezien
zij niet graag voor een ander onderdeden, zich op onwettige
wijze inkomsten te verzekeren. Het ontbreken van orde en regel-
maat, dat we in de levenswijze van de leden der familie Cor-
nelissen konden constateeren, vond hier niet, zooals bij de Wijk C-
bevolking, een tegenwicht in de gebondenheid aan eigen huis en
in een geregeld huwelijksleven. Evenals hun vader neigen de
zoons tot een zwervend bestaan. In twee gevallen bleek het
huwelijk slechts een zeer losse en kortstondige verbintenis te zijn,
waarin geen der beide echtgenooten eenige verantwoordelijkheid
aanvaardde. Geen huwelijk dus in den waren zin des woords.
Wij moeten dus tot den slotsom komen, dat de familie Corne-
lissen in verschillende opzichten niet het niveau bereikte van hun
Lwijkgenooten. Dit werd ook geillustreerd door hun huwelijkskeus.
Twee der zoons uit dit gezin huwden een meisje uit Wijk C, en
in beide ^vallen was het huishouden, waaruit zij kwam, niet
zeer in tel in deze buurt, waaruit we wel mogen afleiden, dat op
de Cornelissens evenzeer werd neergezien.
Reeds op zichzelf beschouwd had dit geringe aanzien de
strekking, hen uit te sluiten van het saamhoorigheidsgevoel, dat
zoo sterk leefde onder de bevolking van deze wijk, en ook hierin
ligt één der oorzaken, dat zij in zoo geringe mate aandeel ver-
kregen hebben in de vormende krachten, die in deze wijk werk-
zaam waren.
Een zeer ongunstige factor voor de ontwikkeling van de situa-
tie in dit gezin was reeds van het begin af gelegen in het feit,
dat zoowel de man als de vrouw het contact verloren hadden
met de groep, waartoe zij oorspronkelijk behoorden.
huÏ A- ondergaan van groepeeringen in ruimer verband
bhjkt bi; geen der leden dezer familie iets, uitgezonderd hi]
Johannes Lambertus, waarover reeds gesproken is
van'den rITnbsp;opmerking over het gezin Cornelissen
êJwi 3 O ' ^quot;quot;Seleken met die der broers en zusters van de
Änbsp;dermate on!
volledig, dat WIJ ons moeten beperken tot vergelijking met de
gezmnen v,n één broer en twee zusters van den man. Opva end
hierbij IS nu, dat wij m deze dne gevallen, in tegenstelline tot
het echtpaar Cornehssen-van den Bosch, wel viniTlToplZ
m een bepaalde groep nl. die groep waartoe de huwelijksZtner
beh^rde. In het geval van het gezin Cornelissen-van den ßSh
ontbrak echter de mogelijkheid van aanpassing aan £t mSS
van de echtgenoote, daar deze zelf buiten het verband v?n de
gjp stond, waartoe het gezin, waaruit zij stamde, oorspron!
kehjk behoorde, nl. den kleinen arbeidersstand
-ocr page 59-FAMILIE KARELSEN
inleiding
Het gezm Karelsen-van Breda is als een echt Wijk C-huis-
houden te beschouwen. Zoowel de man als de vrouw zijn in deze
buurt geboren en getogen. Hun kinderen hebben zich echter, met
uitzondering van een enkele, na hun huwelijk in andere deelen
van de stad gevestigd, waartoe het feit, dat hun echtgenooten
geen Wijk C'ers waren, ongetwijfeld heeft bijgedragen. Daar
geen hunner ooit den echten Wijk C'schen kleinhandel heeft
gedreven, waren ze evenmin door hun broodwinning als door
hun aanhuwehjkmg aan deze buurt gebonden. Terwijl in de uiter-
lijke omstandigheden, waaronder zij leefden, van invloed van het
buurtmilieu, waarin zij zijn opgegroeid, weinig of niets te be-
speuren valt, zijn in hun mentaliteit trekken aan te wijzen, die
typisch Wijk C'sch zijn.
Gezin Karelsen-van Breda, geh. i88/.
De gegevens omtrent dit gezin zijn te onvolledig
om daaruit de ontwikkeling van de situatie te kunnen nagaan;
wel blijkt er uit, dat deze beheerscht werd door een zekere span-
nmg tusschen de echtgenooten, die ongetwijfeld herhaaldelijk
aanleidmg gaf tot conflicten. Om de oorzaak hiervan te vinden
moeten we de maatschappelijke positie van beiden nagaan De
vrouw, zelf kind uit een handeldrijvende familie, ging, hoewel de
man een ruim weekloon verdiende, toch met de ka^r uk. Soo'
kreeg het groote gezm - er zijn achttien kinderen gehord'
waarvan er vier op jeugdigen leeftijd stierven - zijn eisch niet
ue kleine wonmg, bestaande uit twee kamers en vliering, was
steeds rommelig en vies en in de huishouding ontbrak alle orde
fn Jff ^f die reeds kort na zijn huwelijk als smid
merir±quot;fnbsp;^ii N.S., geraakte daardoor'in contact
Si aflesrl.T'^''nbsp;^^^nbsp;geschoolde arbeiders
eigergeS Änbsp;^en gang van zaken in zijn
vfrre PenSen z^^'^tt^Hiquot;™^ handel ging vond hij
verandering te brengen 'nbsp;^^^
-ocr page 60-Verder blijkt nog, dat zoowel Kareisen zelf als zijn vrouw
misbruik van sterken drank maakten. De man droeg er echteT
steeds zorg voor met onbekwaam op zijn werk te komen.
Daar beide ouders ruime verdiensten inbrachten, heeft het
gezin ondanks hun drankmisbruik en ondanks het groote aantal
kinderen nooit armoede in den strikten zin gekend. Integendeel
aannemen, dat zij het er steeds goed van genomen
Albertüs, geb. 1887, geh. 1908 met Wilhelmina Ooüerhout.
.De grootste crimineele activiteit van dezen man liet
tusschen de jaren i^i/ en 1923, dus omstreeks zijn dertigste iaar
In deze periode kreeg hij zes vonnissen, waarvan drie tot eequot;
vangenisstraf van meer dan één jaar, bijna uitsluitend terzake
van economische delicten. Daarna werd hij nog veroordeeld in
1930 en 1931, achtereenvolgens wegens diefstal en mishandeling,
yok vroeger was hij reeds met de Justitie in aanraking gekomen-
in 1907 wegens diefstal en in 1910 wegens verduistering, waar-
voor hem straffen van drie en twee maanden waren opgelegd.
Uit latere rapporten blijkt, dat hij daarna met zijn gezin naar
Duitschland vertrokken is, waar hij volgens zijn vrouw goed
oppaste en behoorlijk zijn brood verdiende. Hoe dit zij, nadat hii
in 1913 hier te lande voor de herhalingsoefeningen had moeten
opkomen, keerde hij niet naar zijn gezin terug. De vrouw zon
der middelen van bestaan achtergebleven, was daardoor genoodquot;
zaakt eveneens Duitschland te verlaten en nam te Utrecht haar
mtrek bij haar moeder in een steeg buiten Wijk C, waar de man
zich spoedig weer bij zijn gezin voegde. Kort daarop brak de
wereldoorlog uit en werd de man gemobiliseerd. Eerst eind 1916
kwam hij weer voorgwd thuis. In de „crimineele periodequot;, die
daarop vo gde behoorde werken voor hem tot de uitzonderingen
Zijn eigenlijk beroep van bankwerker had hij reeds eerder laten
varen. Herhaaldelijk werd hij door de politie gezocht in verband
met diefstal en oplichting, wat, zooals bleek, eenige malen tot een
vervolging kon leiden. In 1918 verhuurde hij van zijn huis
dat uit een vóór- en achterkamertje en zolder bestond terwijl
zijn eigen gezm twee volwassenen en vier kinderen telde een
gedeelte aan vrouwen van lichte zeden en gaf hij in zijn woning
p egenheid tot het plegen van ontucht, wat hem niet on-
belangrijke voordeelen opleverde. Kareisen had in deze jaren
steeds ruim geld om handen en kon zich veroorloven met zijn
46
kameraden, al dan met in gezelschap van eenige vrouwen van
verdachte zeden, tochtjes te maken per auto of rijtuig; ook was
hij een trouw bezoeker van café's. Hierbij valt een streven te
onderkennen om een broer van zijn vrouw, die in dezelfde steeg
woonde, en wiens verdiensten door dezen en zijn vrouw voor
het grootste deel in drank en lekkernijen werden omgezet, de
oogen uit te steken. Daarnaast is ook een meer rechtstreeksche
Deinviwdmg door de aangehuwde familieleden aan te wijzen.
vrijheid gesteld, dreef hij vrijwel on-
miadellijk na zijn thuiskomst een smokkelhandel tezamen met
een familielid van de vrouw, dat bij haar inwoonde, terwijl hij
precies vijf maanden later gearresteerd werd in verband met een
belangrijken bontdiefstal, waarbij ook een bij hem inwonende
zwager betrokken was.
Niet alleen in dezen tijd, maar ook in de rapporten uit de
latere jaren wordt voortdurend melding gemaakt van reYatie.
Utrecht. Met deze laatsten kwam hi in contact, doordat hij de
KeSL.^'quot;^^'^ quot;quot;nbsp;^^^^ ver;aardigde glpï
De rol van de echtgenoote is steeds een volkomen passieve
geweest Zij was een sloofje, dat tegen haar zelfbewusten, actie-
ven echtgenoot met opkon en evenmin in staat was de omstan-
digheden naar haar wil te beïnvloeden. Ter illustratie hiervan
het volgende: de publieke vrouwen, die de man in huis genomen
had liet ZIJ daar ook verblijven, toen hij wegens een nieuw
mee vanT'^rquot;'quot;''^ onderging. Zij profiteerde in ruime matT
mee van de opbrengst van de practijken en verleende tenslotte
ook huisvesting aan de souteneurs dezer vrouwen. Een paar S
later exploiteerde de man, toen hij in hechtenis genoX w£d
een snpepwmkeltje. Ditmaal dreef de vrouw me? prquot;quot; «
digen ijver dit zaakje verder.
een^ïïi^rïnbsp;wangedrag van den man eerst tot
SweÖ scheiding en m 1929 tot de ontbinding van het
Wezen ^de^r^/f;^nbsp;dat de vrouw
niet alleen thansnbsp;van de kinderen, die
-ocr page 62-Maria, geb. 1888, geen gegevens bekend.
Johanna Maria, geb. 1889, geen gegevens bekend.
Pieter, geb. 1891.
Deze zoon heeft als koloniaal gediend en woont
tlians te Utrecht in een logement. Volgens mededeeling maakt
hij een verloopen indruk.
Christina Victoria, geb. 1892, geh. 1913 met Tennis van
Zevenbergen.
Het huwelijk met van Zevenbergen werd in 1919
ontbonden op grond van overspel van de vrouw. De man schijnt
echter zelf door zijn drankmisbruik en wangedrag op zedelijk
pbied de oorzaak geweest te zijn van het feit, dat zijn vrouw
hem verliet. Zij hertrouwde in 1921. Omtrent dit tweede huwe-
lijk is niets bekend.
Theresia, geb. 1893, S^h. 191^ met Cornelis van Bergen.
Zij is de eenige van de kinderen Kareisen die met
een Wijk C er getrouwd is. Het gezin van Bergen behoorde
tot de nettere bewoners van deze buurt; de vader had als tim-
merman vlrij geregeld werk. De meesten van zijn zoons hebben
een vak geleerd of zijn in vasten Gemeentedienst. Na hvm
huwelijk verloren dezen het contact met Wijk C.
De levenswijze van het gezin van Bergen-Karelsen was geduren-
de ruimen tijd van dien aard, dat men zich afvroeg, waar ze het
geld vandaan haalden. Zelfs toen de man werkloos werd, kwam
daarin g^n verandering, integendeel, dien zomer reden ze het
land af in een motor met zijspan en maakten daarbij ruime
verteringen. Tot deze en andere luxe-uitgaven waren zij in
staat, doordat de vrouw als geldschietster optrad. Haar
platies had ze vooral onder de Wijk C'ers, die handelsgeld bij
haar opnamen. Van haar voorschotten, vaak aanzienlijke be-
dragen, berekende zij 25% rente per week en eischte bovendien
bij de terugbetaling nog een fooi. Bleef de schuldenaar in gebreke
dan zocht zij zich op andere wijze schadeloos te stellen. Deze'
practijken leidden er tenslotte toe, dat ze in 1937 veroordeeld
werd tot 14 dagen gevangenisstraf wegens overtreding van de
Geldschieterswet.
Evenals haar moeder maakte de vrouw gebruik van sterken
drank, waartoe zij veelal 's avonds alleen of met haar echtgenoot
café's bezocht.
Hoewel zij zichzelf niet aan ontucht scheen over te geven,
had ze connecties met verschillende vrouwen van verdachte
zeden, wat het kosthuis, dat dit echtpaar later exploiteerde, een
ongunstige reputatie bezorgd heeft. Haar oudste dochter had
op 18-jarigen leeftijd met medeweten en goedvinden van de
ouders een tijdlang omgang met een gehuwd man.
Gerard Albertus, geb. 1894, geh. 1919 met Gerarda Johanna
van Tholen.
j , .. .. P®^^ vertoont hetzelfde type, dat we von-
bij zijn hierboven besproken broer en zuster, en dat we,
zooals bij de behandeling daarvan zal blijken, bij de drie jongere
broers slechts in verzwakten vorm en onvolledig aantreffen.
Ook na zijn huwelijk bleef cafébezoek met vrienden en vrou-
wen voor hem het hoogste. Zorgeloos rekte hij dit tot laat in den
nacht om dan den volgenden morgen eenige uren te laat op ziin
werk te komen. Het loon, dat hij als bediende in een boterzaak
ontving, was ontoereikend om zijn particuliere uitgaven te dek-
ken. Teneinde zijn tekorten aan te zuiveren, maakte hij zich aan
oneerlijkheden schuldig ten nadeele van zijn patroon. Dit was de
reden, waarom hij in 1927 overgeplaatst werd naar een filiaal
van de firma te Arnhem. Het bleek, dat hij ook in deze omgeving
het oude leventje voortzette en na enkele maanden had hij hier
ongeveer ƒ 100.- verduisterd. Hierop volgde thans onmiddellijk
ontslag en een aanklacht bij den Officier van Justitie. De straf,
waartoe hij veroordeeld werd, is onbekend.
Wanneer het gezin naar Utrecht teruggekeerd is, weten wii
met. Uit de gegevens blijkt slechts, dat het sinds 1930, met on-
derbreking gedurende de zomermaanden, hier ter stede onder-
steuning heeft ontvangen.
Zijn vrouw, afkomstig uit een keurig gezin van een vast
arbeider, gaf zich steeds moeite haar huishouden zoo goed mo-
gelijk te verzorgen.
Dirkje, geb. 1896, geen gegevens bekend.
wilhelmina, geb. 189J, overl. 1897.
wn^helmina, 1898, overl. 1901.
Pieternella, geb. 1899, overl. 1901.
Willem, geb. 1901, geh. 1928 met Elisabeth van Tilburg.
.n A.tnbsp;broers onderhield Willem —
en dat reeds op jeugdigen leeftijd - relaties met allerlei vrouwen
4
-ocr page 64-en meisjes van ongunstig allooi. Ook nadat hij in 1923 was eaan
samenwonen met Ehsabeth van Tilburg, met wie hij reeds con-
necties onderhouden had, vóór ze haar man, zekeren van Ber-
kel, een recidivist en dronkaard, verlaten had, zag men hem
nog geregeld in gezelschap van andere vrouwen
Van cafébezoek met vrienden rept echter geen enkel rapport,
hem betreffende Wel maakte hij regelmatig misbruik van drank
waartoe pdeeltehjk zijn beroep meewerkte; van 1926 tot 19,2
was hij nl. bij een firma m dienst als reparateur van bierpompen
Na het mtvoeren van de noodig herstellingen wordt de instal-
latie geprobeerd en het gebruik brengt mee het aldus geschonken
bier aan den monteur aan te bieden, zoodat hij op deze wiize
soms eenige glazen bier per pomp dronk. Nadat hij echter in
1934 wegens openbare dronkenschap veroordeeld was, sloot hij
zich onder den mdruk van het vonnis bij een geheelonthouders-
ve^enipng aan en slaagde hij erin den drank te laten staan.
Ofschoon hij in de eerste plaats om zichzelf dacht, ontbrak
toch met een zekere zorg voor zijn gezin. Sinds hij in 1932
werkloos geworden was, probeerde hij als uitsmijter in een café
en later als fietsenbewaarder een extraatje te verdienen, terwijl
hij ook van instelhngen van weldadigheid het mogelijke trachtte
los te krijgen.
Elisabeth van Tilburg, hoewel uit een fatsoenlijk gezin afkom
stig, was reeds ten gevolge van haar huwelijk met van Berkeï
sociaal en moreel aan lager wal geraakt. Zij miste den moed zich
tegen het wangedrag van Kareisen te verzetten en kwam er zelfs
met tegen op, wanneer hij het kind uit haar eerste huwelijk dat
aan de rechterzijde eenigszins verlamd was, mishandelde,' uit
angst dat hij haar zou verlaten.
Zijn criminaliteit ligt geheel in de periode vóór zijn huwelijk:
m 1918 onderging hij een jaar gevangenisstraf ter zake van dief-
stal, terwijl hij in 1922 veroordeeld werd wegens mishandeling,
Sebastiaan, geh. 1902, geh. 1924 met Maria Keesen.
Sebastiaan pleegde zijn eerste delict eenige jaren
eerder dan zijn broers. Reeds op 14-jarigen leeftijd werd hij ter
zake van diefstal beboet terwijl hij een jaar later wegens een
zelfde misdrijf ter beschikking van de Regeering gesteld werd.
Als motief voor zijn oneerlijkheid wordt snoepzucht genoemd,
In den tijd tusschen het verlaten der school en zijn opname in
een opvoedingsgesticht was hij in zeer uiteenloopende bedrijven in
50
dienst geweest bij acht verschillende werkgevers, die hem allen
wegens onverschi ligheid en brutditeit onfsloegen. Ook de ge-
fn ri.nbsp;r^nbsp;timmervak geleerd heeft, verrichtte hij,
karweSr?- PPV teruggekeerd, hoogstens nu en dan een los
trekkin Unbsp;^^
épnc ^nbsp;huwelijk in ondersteuning opgenomen en slechts
eens voor een paar maanden afgevoerd, omdat de man werk had.
in zijn gezinsleven ontbrak al evenzeer alle orde. Ofschoon
Iv ^ ■nbsp;quot;^et andere vrouwen uitging, ver-
eendennbsp;tweemaal zijn echtgenoote om gedurende
eenigen tijd met een ander samen te leven. In de eerste laren
ZZLl'amp;tlu? herhaaldelijk onderbroken d^geVIn-
Sf het d^nï ïnbsp;quot;ike twiTten
gat het drankmisbruik van den man dikwijls aanle dine daar
hij wanneer hij dit in den zin kreeg, het hukoudS va^ ^
werdè'n ^'^^quot;Id^g.^^^konijnendiefstal, waarvoor ze ver^dgd
werden en gevangenisstraf ondergingen.nbsp;vervolgd
Johannes,nbsp;1924 met Gerarda Beternella van
wel te beschouwenkinderen Kareisen is Johannes
vormt hij wel Ten ïooT.nbsp;„regelmatigequot; en als zoodanig
_L ^ tegenstelling tot zijn ouderen broer
^ Zie familie Keesen, pag. 63.
-ocr page 66-Sebastiaan, in wiens bestaan, zooals we zagen, alle binding ont-
brak. Negen jaar was Johannes in dienst bij een patroon, waar
hij tenslotte ontslag kreeg, omdat hij een te dure werkkracht
werd. In het bijzonder zij vermeld, dat hij zich nimmer aan
oneerlijkheid ten nadeele van dezen werkgever schuldig gemaakt
heeft.
Ook in zijn huwelijk met een meisje uit een groot ruw huis-
houden, dat ondanks ruim weekloon van den man door diens
drankmisbruik en het gemis aan overleg bij de moeder steeds in
armoedige omstandigheden verkeerde, kwamen geen onregel-
matigheden voor. Beide echtgenooten deden hun best voor het
gezin.
Zoolang haar huishouden het toeliet, ging de vrouw van Jo-
hannes uit werken. Het echtpaar kon zich moeilijk schikken in
de bekrompen financieele omstandigheden, die de werkloosheid
van den man meebracht; het feit, dat beide er wat bij verdienden,
vormde hiervoor geen voldoende compensatie. Enkele buurten,
waar het gezin woonde, werden met schuld bij verschillende
winkeliers verlaten. Van instellingen van weldadigheid trachtten
zij te halen wat er te halen viel, zoodat het de afgunst van buren
opwekte, die den man als „de rijke bedelaarquot; betitelden, vooral
omdat zij meenden, dat in dit gezin vrij veel geld besteed werd
aan luxe.
Hoewel minder dan zijn broers, had ook deze Kareisen betrek-
kelijk veel geld noodig voor zichzelf, daar hij niet alleen veel
rookte, maar ook geregeld drank gebruikte.
In 1937 maakte hij zich schuldig aan een diefstal, waarvoor
hem in verband met zijn overigens gunstig gedrag een voorwaar-
delijke straf werd opgelegd
Anthonius Hendrikus, geb. 190^, overl. 190^.
Cornelia, geb. 1906, geh. 1926 met Jacob van Heerlen.
Deze dochter huwde een man, die uit een keurig
werkmansgezin afkomstig was. Het huwelijk was slecht; reeds
eenige malen verliet de vrouw haar man. Het is niet bekend of
deze feitelijke scheidingen eerst dateeren uit de periode dat men
van de steun moest leven, of dat ze reeds eerder voorkwamen.
De schuld lag vermoedelijk bij de vrouw, die haar huishouden
niet goed verzorgde. Echter mishandelde de man haar soms. Het
eenige kind uit dit huwelijk werd drie maanden na de huwelijks-
voltrekking geboren.
52
Mijntje, geh. 1908, geen gegevens bekend.
Gustaaf Johannes Marinus, geb. 1910.
j , I^it jongste kind is tengevolge van een afwijking
van de schildklier niet volgroeid en geheel achterlijk. Bovendien
kan het niet praten en is het lam. Het werd door de ouders steeds
thuis verzorgd.
samenvatting
Zooals reeds aangeduid is, werden de verhoudingen in het
gezin Karelsen-van Breda beheerscht door de spanning, die be-
stond tusschen man en vrouw, van wie de eerstgenoemde aan-
sluiting zocht bij de groep van de geschoolde arbeiders, terwijl
de laatste met al haar vezels verbonden was aan het Wijk C-
miheu. De tegenstrijdige tendenzen, die de kinderen in het gezin
tenpvolge hiervan in hun opvoeding ondergingen, zijn de oor-
zaak geweest, dat zij in hun wezen kenmerken van de beide
genoemde categoriën dragen, doch, behoudens in die gevallen
waarin de invloed van hun huwelijkspartner daartoe heeft mee-
gewerkt, noch tot de eene, noch tot de andere gerekend kunnen
worden. Het gevolg hiervan is, dat zij ook geen deel hebben
aan de normen van een bepaalde groep, wat hun weerstand
tegen criminogene invloeden verzwakt. Uit de levensgeschie-
denis van de kinderen blijkt duidelijk, op welk terrein de
beïnvloeding door den vader richtinggevend geweest is, en waar
de persoonlijkheid van de moeder overheerschend was. Het duide-
lijkst treedt de invloed van den vader aan den dag bij de beroeps-
keuze . Typeerend is, dat geen van de jongens ooit met handel ge-
gaan IS, maar dat ze allen een vak geleerd hebben, of dat althLs
pogingen van deze strekking zijn aangewend. Toch is bij geen
van hen de sterke binding aan het beroep tot stand gekomen
zooals die bij den vader aan te wijzen is. Dit is toe te schrijven
aan het doorwerken van de mentaliteit van de moeder. Ook in
hun huwelijkskeus is het overwicht van de opvattingen van
den-nlnbsp;bespeuren, daar hun echtgenooten zonder uitzon-
Wt ecW^'quot;quot; ^^^ arbeidersstand. Hun huwelijksleven
heett echter m vele gevallen schipbreuk gekden op hun toegeven
^ d. Groszsladtfamrn. pa, 73:
sonders wichtig: bei der BeruL.W hnbsp;Punkte be-
haltnissm-assig'vollen Sinn iTÏilnk^ion ts.'quot;nbsp;quot;
-ocr page 68-aan neigingen, die op den invloed van de moeder terug te voe-
ren zijn.nbsp;^
De moeder heeft in sterke mate haar stempel gedrukt op de
dagehjksche aangelegenheden van de huishouding en de verzor-
gmg der kmderen. Waar deze vrouw zoo zuiver het Wijk C'sche
type vertoont, zullen wij bij de bespreking van haar invloed
uitgaan van de voor dit wijkmiheu karakteristieke trekken De
voornaamste hiervan is het gemis aan orde en regel. Dit vinden
WIJ weerspiegeld m het rommelige huishouden en het zorgeloos
leven van den eenen dag in den anderen. Het opgroeien in dit
ongeregelde huishouden heeft de geschiktheid van de zoons zi7h
te voegen in regelmatigen arbeid verminderd en daarmee hun
kans van slagen in een geschoold beroep. De invloed hiervan S
naar gelang van hun persoonlijke geaardheid bij den een duide-
lijker merkbaar dan bij den ander. Doordat vader Kareisen ge-
regelde verdiensten had, was in dit gezin een vaste financieele
basis aanwezig. Dat^ne, wat de handel van de vrouw opbracht,
icon dus beschouwd worden als extra, en de geheele levens-
wijze was ingesteld op deze buitengewone inkomsten, die even
spoedig weer werden uitgegeven als ze ontvangen waren. Bij het
zelfstandig worden der kmderen waren deze in het eigen eezin
pdwongen met aanzienlijk minder ruime middelen rond te
komen, en, voorzoover ze in loondienst werkten of steun ont
vingen, waren financieele buitenkansjes vrijwel uitgesloten Gequot;
wend als zij waren aan een ruime bevrediging van hun behoefte
aan pret en plezier — een drang die kenmerkend is voor de
mentaliteit van Wijk C — slaagden zij er slechts ten deele in
zich aan deze gewijzigde omstandigheden aan te passen, maar
behielden zij, de een in meerdere, de ander in mindere mate,
een zekere royaliteit en neiging om groot te doen. Aan den eenen
kant stimuleerde dit hen om in geval van werkloosheid te pro-
beeren er iets bij te verdienen. Tevens kan dit gezien worden als
de drijfveer van het pogen om van instellingen van weldadig-
heid bijzonderen steun te verkrijgen, dat we bij sommigen van
hen zien. Aan den anderen kant kan het feit, dat ze veel geld
noodig hadden voor zichzelf, beschouwd worden als een der
oorzaken van hun econoniische criminaliteit, in het bijzonder
wanneer zij daartoe vervielen, terwijl ze in een situatie verkeer-
den, die een zekere verleidmg meebracht, zooals Gerard Albertus,
of m een omgeving die een stimulans in deze richting gaf, zooals
Albertus en ook Sebastiaan.
Deze neiging tot allerlei buitensporig amusement is ook voor
S^w^est. In het meerendeel der gevallen
de oneLÏnbsp;degelijker opvattingen huldigde. Bij
hetnbsp;K^' omstandigheden, waarin het gedrag van den man
de fSr. 1nbsp;' vei^sloofden deze vrouwen, op wie practisch
hypfrSi'l?'^ neerkwam, spoedig. Dit feit, gepaard aan de
f •nbsp;de zoons Kareisen, verklaart, dat zij zich
voor hun uitgangetjes ander gezelschap zochten.
v^n de Wijk C'sche mentaliteit, die we in dequot;quot;
persoonhjkheid van de zoons Kareisen terugvinden, blijken, los-
rnbsp;•nbsp;^^^^ns hun tegenwicht vinden,
een sterk criminogene werking te bezittennbsp;J
ir.^lf^'' quot;quot;^A ^^ dezer familie bestaan aanwijzingen van
vI T' '^quot;dergaan van eeniprlei ideëele groepeering.
Van de aangehuwde famiHeleden is te weinig bekend dan dai-
een vergehjkmg met de gezinnen van broers en zusteS vin het
echtpaar Kareisen kan worden ondernomen
DE ROODE BRUG
Van de drie hier behandelde wijken van Utrecht is de buurt,
aangeduid als „De Roode Brugquot;, wel de kleinste. Zij omvat niet
meer dan de bebouwde strook langs de Vecht ten Noorden van
den spoorweg Utrecht-Amersfoort. Deze bebouwing bestaat
slechts uit een enkele rij huizen op beide oevers, waartusschen
hier en daar een doodloopend steegje wordt aangetroffen. Slechts
op één punt treffen wij aan de rec^erzijde van de Vecht een
belangrijke verbreeding aan. De Vinkenkade, Anthoniestraat,
Loevenhoutschedijk en Hoogstraat vormen daar een ruimen drie-
hoek, waarbinnen zich nog twee kleinere straten bevinden.
Evenals dit met Wijk C het geval was, moet men voor het
ontstaan van deze buurt ver terug gaan in de historie van de
stad. Reeds op zeer oude kaarten van Utrecht is langs de oevers
van de Vecht, een smalle bebouwde strook aan te wijzen. Ook
verrezen hier in de late Middeleeuwen nog eenige belangrijke
kloosters, o.a. Chartreuse, en het St. Anthoniegasthuis.
Er is grond om aan te nemen, dat de bevolking hier in de Mid-
deleeuwen goeddeels bestond uit twee zeer uiteenloopende groe-
pen. In de eerste plaats uit boeren en pachters van de klooster-
landerijen^ Daarnaast vestigde zich hier nog een tweede groep,
die verband hield met de functie van de Vecht, welke in dien
tijd een zeer belangrijke waterweg voor het handelsverkeer van
de stad was: lieden, die onderdak verschaften aan hen, die niet
meer voor het sluiten der poorten de stad konden bereiken, die
herstellingen verrichtten aan de schepen, hielpen met laden en
lossen of hun diensten aanboden als scheepsjager. Het is dit deel
van de bevolking, waarop de mededeeling, welke Dr. W. A. F.
Bannier te Utrecht ons gaf, waarschijnlijk het meest van toe-
passing is, dat dergelijke nederzettingen in de naaste omgeving
van de stadspoorten der Middeleeuwsche steden gewoonlijk een
ongunstig karakter droegen. Ook aan de andere zijde van de stad,
waar de tegenwoordige Vaartsche Rijn de stad verliet, werd een
soortgelijk bevolkings-agglomeraat gevonden. Later vestigde zich
aan de Roode Brug nog een derde groep, nl. de arbeiders van de
steen- en pannenfabrieken langs de Vecht.
Deze groepen, waarvan de beide laatstgenoemden elkaar be-
trekkelijk na stonden, hebben zich hier tot voor kort naast
elkaar gehandhaafd, en hebben het karakter van deze buurt
bepaald.
^eef^ 2:ich slechts in zooverre gewijzigd, dat
de leden daarvan zich langzamerhand meer en meer op den tuin-
bouw zijn gaan toeleggen. Waar de steenbakkerijen de rivierklei
hadden doen afvletten, was door de vermenging van de resten
van deze kleilaag met het daaronder hggende rivierzand een
prachtige zavelgrond ontstaan, die zich uitstekend leende voor
intensieven tuinbouw \ Deze hoveniers vormen een zeer gesloten
eenheid, die weinig contact heeft met de overige Roode Brug-
bewoners. Het belang van deze groep blijkt uit het feit, dat het
voor de ontwikkeling van de transportmogelijkheden de hoveniers
aan de Roode Brug en^^ aan de Noteboomenlaan waren, die de
stad Utrecht van versche groenten en fruit voorzagen. Ondanks
het teit, dat zij onder den rook van de stad woonden en voor den
afzet van hun producten, hetzij op de markt bij de Jacobskerk
hetzij aan huis bij vaste klanten, deze bijna dagelijks bezochten,'
zijn zij in wezen plattelanders gebleven. De hoveniers zijn een
sociaal zeer waardevolle groep, waarin de tradities in eere ge-
houden werden, met een sterke gebondenheid aan den grond en
aan hun stand. Vlijt, spaarzaamheid en familiezin zijn de eigen-
schappen die hier sterk op d.en voorgrond traden. Kenmerkend
IS, dat ook de gezeten hoveniers hun land bij voorkeur zelf met
hulp van de leden van hun gezin bewerkten.
Uit criminologisch oogpunt levert deze groep weinig belang-
rijks op, vandaar dat mj hen verder buiten beschouwing zullen
Mten. Aangezien de lihMoever van de Vecht vrijwel uitsluitend
door hoveniers bewoond werd, hebben wij, waar hier verder over
de Roode Brug gesproken wordt, daarbij speciaal het gedeelte
van deze wijk, dat aan de recMttPzijde van de rivier liet oo
het oog.nbsp;^ ' ^
Nadat in 1889 het Merwedekanaal voor de scheepvaart was
opengesteld, is de tweede groep, die wij noemden, gevormd door
personen, die bij de binnenscheepvaart betrokken waren, uit het
Jquot;nbsp;'^fnbsp;verdwenen. Vermoedelijk
hebben zij zich gedeeltelijk elders gevestigd, terwijl de rest zich
vermengd heeft met de derde groep.
^ Zie VAN VUUREN t.a.p. pag. 17.
-ocr page 72-De kern van deze derde groep bestond vanouds uit de arbeiders
van de steen- en pannenbakkerijen langs de Vecht. Daaromheen
groepeerden zich de grondwerkers en ongeschoolde krachten, die
werk vonden in de fabrieken in de omgeving, met name de Been-
zwart- en de Loodwitfabriek. De geschoolde arbeiders van deze
ondernemingen daarentegen woonden voornamelijk in de om-
geving van den Draaiweg.
De steenfabrieksarbeiders nemen een aparte plaats in onder de
arbeidersbevolking. Het gaat in deze bedrijven om zeer eenvoudig
werk, waarvoor in de eerste plaats lichaamskracht vereischt
wordt. In verband met den ongequalificeerden arbeid zijn de
loonen laag. Er vindt dientengevolge een maatschappelijke selectie
plaats, met dien verstande, dat naar deze bedrijven die arbeids-
krachten toevloeien, welke niet geschikt zijn voor meer ingewik-
kelden arbeid, maar aan de andere zijde over genoeg vitahteit
beschikken voor het verrichten van zwaar hchamelijk werk. In
zekeren zin geldt dit ook voor de grondwerkers. Vooral onder
de steenfabneksarbeiders zijn velen bekend om hun ruwheid en
drankmisbruik.
Globaal bezien wordt deze buurt dus bewoond door een ar-
beidersbevolking (zij het dan ook van weinig hoog gehalte). Haar
voornaamste kenmerken staan hiermee in verband. In de eerste
plaats zouden wij hierbij willen noemen den regelmatigen arbeid
der bewoners.
De economische toestand der gezinnen was hier over het al-
pmeen te kenschetsen als behoeftig. Wij bedoelen hiermee, dat
het huishouden bekostigd moest worden uit weliswaar geringe
maar tamelijk vaste inkomsten. Dit is het verschil met het zg'.
lompenproletariaat, waar de inkomsten van dag tot dag onzeker
zijn. Behalve gedurende perioden van werkloosheid, zooals bij
vorst, waren de kostwinners in staat te voorzien in het onderhoud
van hun gezin. Bij werkloosheid konden zij vrij gemakkelijk
borgen bij de buurtwinkeliers, omdat er na niet al te langen
tijd weer uitzicht op verdiensten was. Deze betrekkelijke econo
mische zelfstandigheid heeft den Roode-Bruggers een zeker ge
voel van eigenwaarde gegeven, en hun geslotenheid tegenover
buitenstaanders, die zich met hun zaken zouden willen bemoeien
versterkt. Zij zijn niet gewend aan inmenging van buitenaLen
er wk niet op gesteld omdat zij meenen deze niet noodig te
hebben. Wij zien hier duidelijk het verschil met de echte pauper-
buurten, waar een ieder zooveel mogelijk tracht te profiteeren
58
van de liefdadigheid van allerlei instellingen en haar bemoeiingen
daartoe op den koop toe accepteert. quot;Wij moeten hierbij echter
de restrictie maken, dat sedert den aanvang van de economische
crisis ook in deze buurt veel steuntrekkers gevonden worden.
Deze zin voor onafhankelijkheid is ook de hoofdoorzaak van
het feit, dat er in Utrecht geen arme wijk is aan te wijzen,
waar zoo weinig sociaal werk verricht is, als juist de Roode
Brug; de afgelegenheid en het geringe aantal bewoners zijn hier
slechts bijkomende factoren.
De economische positie der bevolking komt ook tot uitdruk-
king in de woningtoestanden, die hier aangetroffen worden. Men
vindt hier nimmer de opeenhooping van vele gezinnen in totadl
ontoereikende huizen, die allerlei gebreken vertoonen, zooals ui
Wijk C en de oude stad meermalen te vinden zijn (waarbij een
uitzondering gemaakt moet worden voor het tenslotte onbe-
woonbaar verklaarde complex op het Jacobsplein bij de Roode
Brug en in enkele zijsloppen); wel zijn de woningen echter over
het algemeen bekrompen. De meeste bestaan slechts uit een of
twee kamers met een zolder. Iedere woning echter vormt een
opzichzelfstaand geheel; het zijn allen ééngezinshuizen, en een
al te nauw contact met de buren is hier zeer wel te vermijden.
Het meerendeel der woningen heeft een eigen plaatsje achter.
Ook in den aard van de behuizing uit zich dus het diepgeworteld
streven naar zelfstandigheid bij de Roode-Bruggers.
Hiernaast zijn enkele ongunstige kenmerken te noemen, die
deze buurt tot voor een twintigtal jaren zelfs een zekere berucht-
heid verleenden. In de eerste plaats het overmatig drankmisbruik.
De bewoners bezochten daartoe in hoofdzaak de kroegen, die in
de buurt zelf gelegen waren, en waar de jenever gewoonlijk per
mutsje (1/4 L.) of per pijpje (1/8 L.) geschonken werd. Verder
de ruwheid, die het optreden der bevolking kenmerkte. Gedeel-
telijk hing dit natuurlijk samen met het reeds genoemde drank-
misbruik. Het was geen uitzondering, wanneer het onder den
invloed van alcohol kwam tot oneenigheid, waarbij de twistenden
handgemeen raakten. Maar naast deze plotseling oplaaiende ruzies
bestonden tusschen sommige families langdurige veeten, waarbij
de partijen zich geen gelegenheid lieten ontgaan, uiting te geven
aan hun vijandige gevoelens. Hoe hoog dit soms ook liep, geen
hunner dacht er aan de politie in de zaak te mengen, maar elk
trachtte „zelf zijn recht te zoekenquot; en ook hierbij kwam het vaak
tot ernstige agressiviteit, vooral onder invloed van de drank.
Aan de verbreiding van den slechten naam van de buurt heeft
met in de laatste plaats het feit meegewerkt, dat voorbijgangers
meermalen blootstonden aan ergerlijke baldadigheid, waaraan
vooral de opgeschoten jeugd zich schuldig maakte. Dit bracht
Se bquot;urTmeS^'' Vnbsp;quot;quot; Roode Brug, bij voorkeur
Voor de ontwikkeling van het eigenaardig karakter van deze
wijk IS naast de omstandigheid, dat de bevolking reeds een uit
sociologisch oogpunt geselecteerde groep met eigen kenmerken
vormt, een tweede oorzaak aan te wijzen. De buurt vormt nl
een zeer afgesloten geheel. Militair-technische redenen hebben
uitbreiding van de stad in deze richting verhinderd. Het gedeelte
aan de rechterzijde van de Vecht is nog steeds omgeven door
tuinderijen. Op den anderen oever is het hoveniersland gedurende
de laatste decennia grootendeels ingenomen door de stedelijke
bebouwing van de zg. Vruchten- en Geuzenbuurt, zich op enkele
punten uitstrekkend tot aan de Vecht. Ingesloten door deze uit-
loopers van de stadsuitbreiding in het Ondiep, ligt aan weerszijden
van de Pijlsweertstraat nog een flink stuk groenboersland. Er
bestaan reeds uitgewerkte plannen tot bebouwing hiervan, maar
nog altijd treft, vooral als men de brug overgaat, waaraan deze
wijk haar naam ontleent, het dorpsche beeld, dat zij geeft
Het verkeer van en naar de stad had plaats via de Lauwerecht
en, vwral wat de Imkeroever betrof, ook wel langs de Zeedijk
Van hoe weinig beteekenis dit verkeer was, blijkt uit het feit'
dat een door de gemeente Utrecht geëxploiteerde autobusdienst'
die in Augustus 1925 in gebruik gesteld werd, reeds in April
van het volgend jaar werd opgeheven, omdat zij niet rendabel
bleek. Doorgaand verkeer had door deze buurt evenmin plaats.
Door dit isolement zijn de bovengenoemde tendenzen, gelegen
in den aard der bevolking, aanzienlijk versterkt. Daar het contact
met de buitenwereld tot een minimum beperkt bleef', konden
de bewoners van deze buurt zich ongestoord uitleven. Hierbij
deden zich maatschappelijk ongewenschte verschijnselen voor
waarvan het overmatig drankmisbruik en de agressiviteit wel de
voornaamste waren. Optreden van overheidswege tegen excessen
werd ook juist door de geïsoleerde ligging zeer bemoeilijkt. Tot
1918 waren de naastbijgelegen politieposten gevestigd aan de
^ Opvallend is, dat er wel eenig contact bleek te bestaan tusschen de meest
ongure elementen uit deze buurt met de Noteboomelaners
60
-ocr page 75-Topografische Atlas Gemeente Utrecht
-ocr page 76-Nieuwe Kade en op het Vreeburg, Neemt men hierbij nogT in
aanmerking, dat de bewoners zich buitengewoon soHdair toonden
tegenover autoriteiten, die huns inziens niets met hun zaken te
maken hadden, dan is het zonder meer duideHjk, dat zich in deze
buurt heel wat kon afspelen, eer de politie er aan te pas kwam.
En wanneer een vechtpartij of een geval van openbare dronken-
schap aanleiding gaf tot ingrijpen, was het uiterst moeilijk den
arrestant naar het politiebureau over te brengen, daar de om-
standers steeds partij voor hem trokken. In dezen toestand kwam
groote verbetering, toen in 1918, mede in verband met het ont-
staan van de geheel nieuwe wijk in het Ondiep, een politiepost-
huis gevestigd werd aan de Roode Brug.
Ook de ligging op zich zelf beschouwd, is een factor van be-
teekenis voor de criminaliteit van deze wijk, en wel voor een
bijzonderen vorm daarvan. In de naaste omgeving liggen uit-
gestrekte polders, waar heel wat wild zit, en dit maakte de Roode
Brug een geschikt uitgangspunt voor strooptocnten. Onder de
Roode-Bruggers werd dan ook een aantal stroopersi gevonden,
die van hieruit hun jachtterrein zoo gemakkelijk en ongestoord
konden bereiken, dat ze het als het ware naast hun deur hadden.
Het stroopen leverde velen van hen een aardige bijverdienste op,
daar ze meestal vaste afnemers hadden voor hun buit. Op deze
strooptochten werden ook wel eens diefstallen gepleegd uit de
tuinderijen of zelfs wel van de erven der hoveniers.
De voorwaarden voor de ontwikkeling van geestelijk leven
waren onder de bevolking van deze wijk zeer ongunstig. Reli-
gieus en kerkelijk besef ontbrak hier bijna totaal. Ook hierbij is
de geïsoleerde ligging een factor van belang. Beschouwen wij de
Nederlandsch-Hervormden en de Roomsch-Katholieken afzon-
derlijk, dan zien wij, dat in deze buurt geen enkele Hervormde
Kerk is, en dat de Roode Brug een klein onderdeel uitmaakt van
een predikantswijk. Het feit, dat de bewoners van deze buurt
zich vrijwel los voelen van de stad Utrecht als zoodanig, is één
der oorzaken van het geringe animo voor kerkbezoek; de af-
gelegenheid en de gereserveerde of zelfs vijandige houding der
bevolkmg zijn de schuld, dat hier weinig intensief wijkwerk is
verricht. De evangelisatiearbeid vanwege de N,H, Stadszending
moest hier zelfs gestaakt worden door de tegenwerking, die men
ondervond. Ook onder de Roomsch-Katholieken treffen wij een
groote vervreemding van de Kerk aan. Hier vinden wij dezelfde
reden daarvoor als bij de Protestanten.
Tot voor ongeveer 50 jaar behoorde de Roode Brug tot de
parochie van O.L. Vrouwe ten Hemelopneming. Deze omvatte
een groot deel van Utrecht buiten de singels. De Kerk van deze
parochie is gelegen aan de Biltstraat, dus aan het andere eind van
de stad. Daarna werd de Roode Brug ingehjfd bij de nieuw ge-
stichte bijkerk van de H. Monica (Kerk Heerenweg, parochie
H. Augustinusbij deViebrug), terwijl zij een twintigtal jaren later
werd ingedeeld bij de parochie van denH. Joseph, waarvan de kerk
staat op den Draaiweg. Deze beide kerken zijn betrekkelijk ge-
makkelijk te bereiken van de Roode Brug af, maar de bevolking
van deze parochies draagt grootendeels een geheel ander karakter
dan die van de Roode Brug, en dit verklaart wel waarom nooit
het rechte contact tusschen de Roode-Bruggers en hun parochie
tot stand gekomen is. De laatste drie jaar is hierin echter ver-
andering gekomen. Vanwege de St. Josephparochie is aan de
Roode Brug een liefdewerk georganiseerd. In het kader hiervan
is in de Hoogstraat een kapel ingericht, waar geregeld dienst
gehouden wordt. Eigenaardig is, dat dit door de bevolking zeer
op prijs wordt gesteld.
Deze uiterlijke omstandigheden op zich zelf geven natuurlijk
geen afdoende verklaring voor de vervreemding van de kerk. De
hoveniers, die uitsluitend tot de Roomsch-Katholieke en Oud-
Katholieke Kerk behoorden, verkeerden voorzoover zij Roomsch-
Katholiek waren in precies dezelfde ongunstige locale situatie,
maar in deze groep leefde desondanks een sterk kerkelijk besef,'
en de leden ervan namen zeer nauwgezet hun plichten waar.
Het socialisme vond in zijn opkomst grooten aanhang in deze
buurt. De slechte arbeidsvoorwaarden hadden den bodem hier-
voor toebereid, terwijl het los-zijn van kerkelijk verband mee-
bracht, dat de propagandisten van deze theorieën niet op zekeren
tegenstand bij hun toehoorders stuitten.
Dat de criminaliteit aan de Roode Brug de laatste 20 jaar zoo
is gedaald, is in de eerste plaats te danken aan de verscherping
van het politietoezicht en de algemeene vermindering van het
drankmisbruik; ook de algeheele verbetering in de arbeidsvoor-
waarden en de wijzigingen in den economischen toestand van de
gezinnen, die daarmee gepaard ging, hebben het hunne bijge-
dragen tot de civilisatie van de wijk.
inleiding
Reeds in het midden der vorige eeuw werd een gezin Keesen
aangetroffen aan de Roode Brug. De leden hiervan waren werk-
zaam in die beroepen, welke karakteristiek zijn voor deze buurt,
's Zomers werkten de jongens uit dit gezin op de steenfabrieken,
terwijl hun vader hen in den winter meenam als scheepsjagers.
Over twee zoons uit dit gezin hebben wij nog verdere gegevens.
Beiden treffen wij aan in de omgeving van de Roode Brug,
werkzaam als schippersknechts en later als grondwerkers. Slechts
een hunner was gehuwd. Ook de kinderen van dezen laatste ves-
tigden zich bij hun huwelijk veelal aan de Roode Brug.
Van de tien behandelde families is deze het sterkst vergroeid
met het milieu van de woonwijk.
Gezin Keesen-van Arnhem, geh. 1884.
Dit huishouden behoort tot die gevallen, waarin
een duidelijke achteruitgang te bespeuren is in economisch en
vooral ook in maatschappelijk opzicht, welke achteruitgang be-
paald wordt door het drankmisbruik van den man. Tot 1915
had hij een vaste positie als knecht in dienst bij het bekende
Schietschuitveer tusschen Amsterdam en Utrecht. Herhaaldelijk
ontving hij van zijn werkgever ernstige waarschuwingen van
wege zijn drankmisbruik. Toen hij zich tenslotte al te zeer te
goed gedaan had aan een vat wijn, dat vervoerd moest worden,
wenschte de firma hem, ofschoon zij hem reeds minstens 20 jaar
in haar dienst gehad had, niet langer te handhaven en werd hij
ontslagen. Het lukte den meer dan 50-jarigen man, die reeds
min lof meer ondermijnd was tengevolge van zijn alcohol-
misbruik en bovendien een slechten naam had wegens zijn drank-
zucht, niet meer om vast werk te vinden. Hij was bij dezen en
genen in dienst als sjouwerman of grondwerker en werd door
verschillende patroons reeds na korten tijd ontslagen. Het gezin
was dus sinds 1915 hoofdzakelijk aangewezen op de verdiensten
van de twee jongste zoons, die nog thuis waren, te meer, daar
de vader, zoo hij iets verdiende, dit meestal geheel of voor het
grootste deel aan drank besteedde. Ook de vrouw deed haar best
er iets bij te verdienen als waschvrouw en baker.
Deze achteruitgang trad echter eerst betrekkelijk laat in. Zoo-
lang de kinderen klein waren en het gezin voor levensonderhoud
voor het grootste deel aangewezen was op de verdiensten van
den vader, genoot deze een vast loon. Al mag het gezin het dan
al, ook door het drankmisbruik, niet breed gehad hebben, toch kon
gerekend worden op vaste inkomsten. Toen de verdiensten van
den vader vervielen, waren er nog maar twee zoons thuis, van
wie de jongste reeds i6 jaar oud was.
Nu is het eigenaardige, dat, met uitzondering van den oudsten
zoon Kees, alleen de jongste kmderen met de Justitie in aan-
raking zijn gekomen (dus zij, die, toen het met den vader spaak
liep, nog thuis waren) en dat zij na hun huwelijk niet meer ver-
oordeeld werden. Het zou onjuist zijn hun criminaliteit volledig
te willen verklaren uit de verarming van het ouderlijk gezin. Daar-
naast hebben ongetwijfeld ook andersoortige factoren gewerkt.
De jongens waren ten tijde van hun eerste veroordeeling i6 en
17 jaar oud, dus in een psychisch gevoelige periode. Het voort-
gaand drankmisbruik had den vader ongetwijfeld reeds gedeel-
telijk gesloopt, zoodat hij niet meer in staat was krachtig tegen
zijn kinderen op te treden, terwijl het verlies van zijn betrekking
zeer zeker ook zijn gezag in het gezin had ondermijnd, daar de
positie van den man in deze kringen voor een groot deel bepaald
wordt door zijn kostwinnerschap. Ook bij de moeder mogen wij
een zekere verslapping veronderstellen. Toen haar energie reeds
voor een deel verbruikt was in de voortdurende zorg voor het
groote gezin, kreeg zij te kampen met nieuwe financieele moei-
lijkheden, waardoor zij nu bovendien gedwongen werd eenige
bijverdienste te zoeken door werkzaamheden buiten het gezin.
Tenslotte wijzen wij nog op den invloed van het buitengewoon
slechte gedrag van den oudsten broer Kees, die in de naaste
omgeving woonde, evenals het evenmin navolgenswaardige voor-
beeld van een zwager, die ook in de nabijheid gevestigd was.
Kees, geb. 1884, geh. 1906 met Frederika Maria van Wage-
ningen.
Kees Keesen behoort tot de meest beruchte figuren
van Utrecht. Deze slechte reputatie wordt bevestigd door zijn
straflijst. Niet minder dan dertig vonnissen heeft hij tot zijn last,
64
waarvan vijf tot een straf van meer dan één jaar. Hij was i6 jaar
oud, toen hij voor het eerst met de Justitie in aanraking kwam-
ter zalie van wederspannigheid werd hij tot zeven dagen eevan-
gemsstraf veroordeeld. Kort daarop onderging hij een straf we-
gens diefstal; na een rustpoos van een paar jaar kwamen ver-
volgens de veroordeelingen snel na elkaar. Nu eens had hij zich
wegens agressieve, dan weer wegens economische delicten te ver-
antwoorden. Zijn huwelijk bracht geenerlei verandering in zijn
gedrag. Hij beroemt er zich op, dat hij bij de geboorte van geen
van zijn elf kinderen aanwezig geweest is, daar hij dan steeds
gevangenisstraf onderging.
Kees Keesen is het type van den vrijbuiter, die zich, door geen
overwegmg van verantwoordelijkheid geremd, uitleeft. In allerlei
omstandigheden trad hij uitermate antisociaal op. Zijn vrienden
vond hij onder de meest beruchte Utrechters. Op zijn stroop-
tochten verpzelden hem Teunis van Tiel, de broer van moeder
Jansen, en Jan Gerritsen \ Lukte het hun niet genoeg wild te
verschalken, dan poogden zij zich op andere wijze schadeloos te
stellen voor de moeiten van den nachtelijken tocht. Het gerucht
gmg in de omgeving van de Roode Brug, dat Keesen en zijn kor-
nuiten er niet tegen opzagen om zich bij de boeren op het erf te
wagen, en daar de kippen of zelfs de varkens weg te halen Dat
het op die tochten stoer toeging, blijkt uit een proces, gevoerd
in 1923, wprbij Keesen ervan beschuldigd werd, een jachtop-
ziener naar het leven gestaan te hebben bij een ontmoeting tijdens
een strooptocht Het bleek echter onmogelijk het bewijs te
leveren van een dergelijk opzet. Hoezeer het bij deze ontmoking
overigens gespannen had, blijkt uit het feit, dat zijn vriend van
Tiel door een schot van den jachtopziener doodelijk getroffen
was en ook Kees zelf daarbij door een kogel in de borst gewoS
zou zijn. Dit voorval schijnt hem overigens allerminst den lust in
het stroopen benomen te hebben.
Zijn agressiviteit maakte hem zelfs onder de buurtbewoners
die toch over het algemeen ook niet voor een kleintje vervaard
waren tot een gevreesd persoon. Een uitzondering hierop maakte
^^ Renkum, met wien hij feitelijk in voortdurenden
Ss fe^ Tnbsp;ontaardde in hevige vechtpartijen.
hn^J^Znbsp;dat Kees van de
bovenverdieping van zijn woning uit het huis van van Renkum
^ Zie familie GERRITSEN, pag. 92.
-ocr page 81-beschoot. De Rechtbank legde hem naar aanleiding hiervan een
voorwaardelijke straf op, met de verplichting zich in een andere
buurt te vestigen, aan welke voorwaarde hij voldaan heeft. Sinds-
dien is zijn agressieve criminaliteit opgehouden, waarbij men ech-
ter ook zijn voortschrijdenden leeftijd in aanmerking moet nemen.
Het is bijna vanzelfsprekend, dat een zoo ongebonden per-
soonlijkheid nimmer in staat geweest is regelmatigen arbeid te
verrichten. Nu eens vond hij werk als sjouwerman, dan weer voor
een poos als grondwerker. Ook verrichtte hij wel eens hulparbeid
in de bouwbedrijven. Voorzoover bekend, heeft hij het schilders-
vak, dat hij in de gevangenis geleerd had, in de maatschappij nooit
uitgeoefend. Meestal waren zijn werkzaamheden van korten
duur. Neemt men daarbij nog in aanmerking, dat hij herhaal-
delijk gevangenisstraf onderging, dan wekt het geen verwon-
dering, dat zijn gezin telkens weer op ondersteuning door het
Burgerlijk Armbestuur aangewezen was. Sinds 1931, dus het
begin van de algemeene crisiswerkloosheid, is het gezin zelfs zon-
der eenige onderbreking gesteund.
De vrouw is in dit gezin een onopvallende figuur. Nergens
blijkt, dat zij een gunstigen invloed heeft trachten uit te oefenen.
Daartegenover staat, dat er evenmin aanwijzingen zijn, dat zij
het wangedrag van haaf man in de hand gewerkt heeft. Ook
heeft zij zich nimmer zelf aan wangedrag schuldig gemaakt.
Van de reeds volwassen kinderen uit dit gezin valt het vol-
gende op te merken. De oudste dochter huwde met den beruch-
ten Sebastiaan Kareisen ^. Dit gezin genoot aan de Roode Brug
een twijfelachtige reputatie. Vooral in het begin van dit huwelijk
ging Keesen er meer dan eens tezamen met dezen schoonzoon op
uit, en ééns werden zij ook tezamen ter zake van diefstal ver-
oordeeld. De vrouw verkeerde steeds weer in het ouderlijk gezin,
wanneer haar man gevangenisstraf onderging. Deze dochter werd
in 1931 veroordeeld tot ƒ 50.- boete wegens mishandeling.
Ook de oudste zoon Jan werd in denzelfden tijd veroordeeld
tot ƒ 20.- boete wegens mishandeling. Zijn jongere broer Albert
onderging op 15-jarigen leeftijd drie maanden Tuchtschool we-
gens heling van koekjes. Daarna gedroeg hij zich gedurende zeven
jaar redelijk goed. Hij bleef steeds eenige jaren bij denzelfden
patroon en gaf dan geen reden tot klachten. Men krijgt den
indruk van een wat beperkten, maar evenwichtigen jongen. In
2 Zie familie KarELSEN, pag. 50.
66
1935 wegens mishandeling veroordeeld tot ƒ 15.- boete stal hü
een paar fazanten, ten einde, althans volgens eigen verklaring
deze boete te kunnen voldoen. Op sexueel gebied is zijn J^t
minder goed. Zijn omgang met de meisjes Leenderts^ wfar hS
sinds 1932 ved kwam, gaf reden tot aanstoot. Om rent zS
huwelijk met Hemtje Leenders is echter niet bekend.nbsp;'
het Sis^^gezi?nbsp;hinderen is idioot. Het wordt verzorgd in
Omtrent de andere kinderen uit het gezin Keesen-van Wase-
ningen zijn geen bijzonderheden te vermelden.
Hendrik, geb. 1886, geh. '1908 met Cornelia van Nijmegen.
Evenals zijn oudste broer Kees huwde Hendrik met
een meisje uit de omgeving van de Roode Brug. Later vertrok
^j met zijn gezm naar een nieuwgebouwde stadswijk. Hij was
meestal werkzaam bij hoveniers. Uitgezonderd een veroordieW
tot een geldboete van ƒ ij.- wegens mishandeling, Twam S
nooit met den Strafrechter in aanrakingnbsp;^
^^nbsp;-nbsp;-t een net
Hendrikus, geb. 1887, geh. 1907 met H. van Eist.
. unbsp;kinderen Keesen is deze wel degene die
maatschappehjk het best geslaagd is. In Utrecht was hij werk!
zaam als schilder op verschillende fabrieken van kinder^ïns
het heAr T'nbsp;leiding^v^n
het bedrijf m handen. Bij zijn werkgevers was hij steeds ee
durende langen tijd in dienst en het einde van het dLstvÏband
was gelegen m omstandigheden buiten hem. LatervestSde hil
zich m Amsterdam, waar hij ook weer zeven jaar £ eïn n.ï ^
werkte. Eerst in 1937 werd hij werkloos ^n'^SsC^n
vinden wi; dus een alleszins degelijk en kundig werkman.
Ook m de omgeving van de Roode Brug, waar hij, zoolang
hij m Utrecht pvestigd was, woonde, was de man zelf en ook
het gezin als geheel gezien.
Theodora, geb. 1889, geh. 1910 met T. H. van Doesburg.
kend Wiinbsp;jnbsp;bijzonderheden be-
meeLS bTdr'f.nbsp;bij een ge-
ä Zie familie Leenderts, pag. 161.
-ocr page 83-De vrouw werd in 1902 veroordeeld tot ƒ i.- boete wegens
strooperij (velddiefstal art. 314 Sr). Wij mogen aannemen, met
het oog op haar leeftijd (13 jaar), dat het hier om een zeer on-
beteekenend feit ging.
De oudste zoon uit dit gezin staat zeer ongunstig bekend.
Janna, geb. 1891, geh. 1910 met E. B. Terborg.
Uit een rapport van 1917 blijkt, dat Terborg een
zeer ongeregeld werkman was, die het maar op zijn hoogst drie
weken bij eenzelfden patroon uithield. Hij behoorde tot de kor-
nuiten van zijn beruchten zwager Kees, en was met dezen in
1917 o.a. betrokken bij een ernstige mishandeling van eenige
veldwachters, die hem bij een nachtelijken strooptocht betrapten.
Omtrent het gezin en met name omtrent het gedrag van de
vrouw zijn geen bijzonderheden bekend.
Frederika Maria, geb. 1894, geb. 1917 met H. van Zutphen.
Ook in dit geval krijgt men den indruk van een
behoorlijk werkmansgezin. De man was los arbeider en meestal
werkzaam als grondwerker. Steeds heeft hij door zijn arbeid in
het onderhoud van zijn gezin weten te voorzien. Na zijn dood
in 1933 ontving de vrouw geregeld steun van Maatschappelijk
Hulpbetoon.
Van Zutphen was, evenals zijn vrouw, afkomstig van de
Roode Brug en tot voor kort heeft het gezin ook steeds in deze
buurt gewoond. In 1922 onderging de man eenigen tijd gevange-
nisstraf in verband met een burenruzie.
Albert, geb. 1897, geh. 1920 met Th. Groenlo.
Tusschen de jaren i9i4en 1917 kwam Albert zes
maal in aanraking met de Justitie. Hij maakte zich achtereen-
volgens schuldig aan diefstal, vernieling, mishandeling, bescha-
diging, strooperij in vereeniging (mogelijk vergezelde hij toen
zijn broer Kees) en diefstal. Bij de bespreking van het ouderlijke
gezin noemden wij reeds de factoren, die hierbij waarschijnlijk
een rol gespeeld hebben. Ook maakte hij toen reeds meermalen
misbruik van sterken drank. Na het ondergaan van zijn laatste
straf heeft hij vrij geregeld werk gehad. Kort na zijn huwelijk
verhuisde hij naar Amersfoort, waar de ouders van zijn vrouw
68
woonden. De reden van deze verhuizing was, dat zijn vrouw
tengevolge van een ongeluk ernstig invalide geworden was.
Deze man schijnt geheel gereclasseerd te zijn.
Jan, geb. 1899, geh. 1920 met W. van Apeldoorn.
Ook Jan heeft zich, evenals zijn bovenbesproken broer, na
een jeugdvonnis — hij was 16 jaar oud toen hij zes maanden
Tuchtschoolstraf onderging — geheel weten te reclasseeren. Het
gezin heeft het tot een bescheiden mate van welstand gebracht.
De twee hoofdoorzaken hiervan zijn, dat de man geregelden
arbeid heeft en dat er geen kinderen zijn.
samenvatting
In de eerste plaats moeten wij ten aanzien van deze familie
vaststellen, dat zij zoo normaal is en zoo fatsoenlijk.
Van de negen gezinnen, die zij omvat, kunnen vijf als vrij
behoorlijk beschouwd worden, terwijl twee zelfs een zeer goede
reputatie genieten. Daartegenover staat, dat zij onder haar leden
één van Utrechts meest bekende crimineelen telt, Kees Keesen,
Deze valt echter ook binnen den kring van zijn famihe op als
een exorbitante persoonlijkheid. Om deze reden hebben wij ge-
meend, bij de bepaling der factoren die hun maatschappelijke
positie beinvloed hebben, een onderscheid te moeten maken
tusschen Kees en de overige leden van de familie Keesen.
Een zeer gunstige werking is toe te kennen aan de omstandig-
heid, dat de gezinnen in deze familie zonder uitzondering intact
gebleven zijn. Het belang hiervan spreekt het sterkst met be-
trekking tot het ouderlijk gezin Keesen-van Arnhem. Tegenover
den ongunstigen factor van het drankmisbruik van den vader
stond het feit, dat hij desondanks gedurende lange jaren door
geregelden arbeid voorzag in het onderhoud van zijn gezin. Ook
werd in de persoon van de moeder een tegenwicht gevonden
tegen den nadeeligen invloed, die uitging van het gedrag van
haar echtgenoot. Toch is in dit gezin tenslotte een zekere des-
integratie te bespeuren, zooals in de bespreking hiervan
uitvoerig uiteengezet is. Zooals bleek, hebben alleen de twee
jongste zoons, die nog thuis waren toen de gevolgen van het
dpnkmisbruik van den vader zich duidelijker begonnen te ma-
nifesteeren, de gevolgen hiervan ondervonden. Daarnaast wezen
wij reeds op den ongunstigen invloed, dien deze jongens onder-
gingen van de levenswijze van hun oudsten broer Kees en hun
zwager Terborg.
Welhaast sterker dan dit bij eenige andere crimineele familie
het geval is, zijn de Keesens verbonden aan hun omgeving. De
binding aan de Roode Brug is tweevoudig. Niet alleen woonden
leden van deze familie reeds sedert eenige geslachten in deze
buurt, maar ook in sociologisch opzicht blijken zij tot deze groep
te behooren. Zoowel de vader als de zoons voorzagen in hun
levensonderhoud op de wijze, waarop dit in deze buurt ge-
bruikelijk was. Met uitzondering van Kees en van Terborg wisten
zij hun gezin een bescheiden bestaan te waarborgen. Opmerking
verdient hierbij, dat sommigen, langzamerhand uitgekomen
boven het peil van de Roode Brug-bewoners, vertrokken zijn
naar de nieuw gebouwde arbeidersbuurten van beter gehalte.
Gepaard aan den geregelden arbeid in een al dan niet ge-
schoold beroep, gaat in deze gevallen een zeker standsbesef, een
gevoel verbonden te zijn aan een bepaald beroep. Het sterkst
spreekt dit bij Hendrikus. Trouwens ook Jan is lid van een vak-
vereeniging.
Over de kerkelijke gebondenheid missen wij positieve aan-
wijzingen. Van enkelen der gezinnen is bekend, dat zij hun ker-
kelijke plichten — zij zijn Roomsch-Katholiek — nakomen.
Wat betreft Kees Keesen bleek uit zijn levensgeschiedenis
reeds, dat hij een buitengemeen antisociale figuur is, die geen
enkele verantwoordelijkheid erkent, niet wat betreft het voor-
zien in het onderhoud van het door hem gestichte gezin, en niet
ten opzichte van het leven van zijn medemensch: het type van
een vrijbuiter, onbekwaam zich te voegen naar de eischen van
het maatschappelijk verkeer. Het is te verwachten, dat iemand
van zijn allures met de strafwet in botsing komt, uit welk milieu
hij dan ook mag stammen. Toch vinden wij, vooral voor den
aard van zijn criminaliteit, aanknoopingspunten in de eigenaar-
digheden van de buurt om de Roode Brug.
Het feit, dat de aard van zijn criminaliteit aansluit aan be-
paalde eigenaardigheden van de Roode Brug, ja sterker nog, dat
in Kees Keesen de typische buurtmentaliteit als het ware in haar
extreme vorm verpersoonlijkt is, verklaart, dat dit gezin, ondanks
het zeer antisociale gedrag van den man, steeds in de eigen buurt
is blijven wonen. Daar komt ook bij, dat noch Kees, noch zijn
vrouw de echtelijke trouw geschonden schijnen te hebben, zoodat
zij niet voor de noodzaak gesteld werden, de critiek van de
buurt op hun sexueel gedrag te ontloopen. Eerst op grond van
een aanwijzing bij een voorwaardelijke veroordeeling verliet het
gezin deze wijk.
Vergelijking met de gezinnen, gevormd door de broers en
zusters van het echtpaar Keesen-van Arnhem is niet mogelijk
bij gebrek aan materiaal.
FAMILIE JANSEN
inleiding
Vader noch moeder Jansen waren geboren Roode-Bruggers,
maar het gezin Jansen-van Tiel heeft wel steeds in deze buurt
gewoond, en ook de gehuwde zoons zijn hier blijven hangen,
ondanks het feit, dat hun vrouwen alle uit andere deelen van
de stad afkomstig zijn. Hun gebondenheid aan deze woonwijk
hield verband met den aard hunner criminaliteit. Alle leden van
dit gezin maakten zich schuldig aan stroopen, waartoe deze wijk
een geschikt uitgangspunt bood, terwijl zij onder de buurt-
genooten hun kornuiten vonden.
Gezin Jansen-van Tiel, geh. 1901.
Vader Jansen is een Fries van geboorte. Toen hij
nog jong was, verhuisde zijn moeder, nadat ze weduwe was
geworden, naar Utrecht. Zijn eerste vrouw, evenals hijzelf ge-
boortig uit Friesland, stierf jong, nadat er twee kinderen uit hun
huwelijk geboren waren. Jansen hertrouwde niet al te langen
tijd daarna met Hendrika van Tiel, wier ouders uit Linschoten
naar Utrecht gekomen waren. Er is één rapport, dat over dit
gezin van Tiel spreekt. Volgens deze inlichtingen zou de oude
van Tiel een strooper geweest zijn. Later stonden hij en zijn
vrouw — alweer volgens dezelfde bron — bekend als vrij op-
passende lieden. De beruchte Teunis van Tiel, die reeds in ver-
band met de familie Keesen ter sprake kwam S was een zoon uit
dit gezin.
Ook dit huwelijk van hun dochter met Jansen was minder
gunstig, daar deze laatste eveneens bekend stond als een strooper
en een dronkaard. Ter zake van stroopen kwam hij ook eenige
malen met de Justitie in aanraking. Toen zijn jongens groot
genoeg waren, nam de vader hen mee op zijn nachtelijke tochten
en wijdde hij hen in het stroopersbedrijf in.
Armoede heeft het gezin Jansen eigenlijk weinig gekend. De
man was granietwerker van zijn vak en bij werkloosheid wist
1 Zie familie KeeseN, pag. 65.
72
-ocr page 88-hij wel een extraatje te verdienen met stroopen. Het blijkt
dan ook, dat het huishouden bijna nimmer ondersteuning
heeft genoten. Het heeft zelfs perioden van betrekkelijke
weelde gekend. In de hausse-jaren na den wereldoorlog verdiende
de vader en de zoons, voorzoover zij thuis waren, hooge loonen
als grondwerker. In dien tijd werd door de Jansens met het geld
gesmeten. Aan sparen werd niet gedacht, alles werd meteen ver-
teerd.
Tusschen de leden onderling bestond een sterke band. De zoons
toonden, ook nadat zij door hun huwelijk zelfstandig geworden
waren, een groote aanhankelijkheid aan het ouderlijk gezin, met
name aan de moeder. Evenals dit bij de familie Gerritsen het ge-
val was, bleef ook hier het ouderlijk huis het punt, waar de zoons
zich verzamelden voor hun strooptochten^.
Cornelis, geb. 1900, geh. 1920 met Maria van Gelderm^dsen.
De oudste zoon is de meest ongunstige figuur in
dit gezin. Niet alleen heeft hij het grootste aantal veroordeelingen
tot zijn last, maar ook op sexueel gebied gedroeg hij zich asociaal.
Het valt niet met zekerheid te zeggen, of hij wel een zoon is
van Jansen. In ieder geval werd hij geboren vóór de huwelijks-
voltrekking van Jansen met Hendrika van Tiel plaats vond. Daar-
bij werd Cornelis niet door den man erkend. Dit feit vond eerst
12 jaar later plaats, waardoor de waarschijnlijkheid vergroot
wordt, dat dit kind een anderen vader heeft. Dit zou dan ge-
deeltelijk het verschil in karakter tusschen Cornelis en de overige
jongens Jansen kunnen verklaren.
Op 15-jarigen leeftijd kwam Cornelis voor het eerst met den
strafrechter in aanraking en wel wegens diefstal, waarvoor hij
tot een kleine boete veroordeeld werd. Ook verder onderging hij
betrekkelijk lichte straffen, zoowel terzake van economische
als van agressieve delicten, uitgezonderd een veroordeeling tot
één jaar gevangenisstraf wegens het gebruikmaken van een valsch
geschrift. Deze straf werd hem voorwaardelijk opgelegd, doch
later toch ten uitvoer gelegd. De laatste jaren heeft hij
zich niet meer te verantwoorden gehad ter zake van strafbare
feiten. Uit verschillende rapporten blijkt echter, dat de man
zeer ongunstig bekend stond, ongunstiger dan men alleen op
grond van deze straflijst zou vermoeden. Deze slechte reputatie
had hij voor een groot deel te wijten aan zijn omgang met men-
2 Zie familie GERRITSEN, pag. 91.
schen als de Gerritsens, met wie hij zeer bevriend was. Ook ver-
luidde het, dat hij zich veel met stroopen bezig hield.
Zijn huwelijksleven heeft eveneens in belangrijke mate mee-
gewerkt hem, vooral ook onder de buurtgenooten, een slechten
naam te bezorgen. Hier toonde hij een groote bruutheid en gemis
aan verantwoordelijkheidsbesef. Hij was ruim twintig jaar, toen
zijn huwelijk uit noodzaak tot stand kwam. De eerste jaren
schijnt het echtpaar zelfs geen eigen woning gehad te hebben.
Na vermoedelijk ingetrouwd geweest te zijn bij de ouders van
den man, bewoonden ze later aan verschillende adressen een of
twee kamertjes. Toen de man in 1926 gevangenisstraf onderging,
vond de vrouw met haar drie kinderen onderdak in een op-
geknapte schuur op het erf van haar schoonouders. Sedert 1922
is het gezin met vier korte onderbrekingen — de langste duurde
nog geen drie maanden — voortdurend ten laste geweest van het
Burgerlijk Armbestuur. Desondanks scheen de man over mid-
delen te beschikken om sterken drank te gebruiken en plezier te
maken met vrienden van verdacht allooi.
De verhouding tot zijn vrouw was slecht. Meermalen kwam
het voor, dat hij haar mishandelde en ook liet hij haar,
vooral in de eerste jaren van het huwelijk, herhaaldelijk voor
korten tijd in de steek. In 1928 werd hij er ernstig van verdacht
haar verlaten te hebben terwille van Jannigje Gerritsen®. Na
eenigen tijd keerde hij echter weer bij zijn echtgenoote terug.
De laatste jaren schijnt de man ook op dit gebied tot rust
gekomen te zijn. Het gezin bewoont sedert geruimen tijd een
eigen huis. Omtrent de vrouw luidden alle verkregen inlichtingen
gunstig.
Hendrik Jan, geb. 1903, geh. 1926 met Cornelia van Bommel.
Hij is gedeeltelijk opgevoed door zijn grootouders
van moederszijde. Reeds op 13-jarigen leeftijd kwam hij rnet de
politie in aanraking wegens het wegnemen van goederen uit een
pakhuis, waarvoor hij met een half jaar Tuchtschool gestraft
werd. Eenige maanden na zijn thuiskomst maakte hij zich op-
nieuw schuldig aan diefstal; thans werd hij ter beschikking
van de Regeering gesteld en in een Rijksopvoedingsgesticht
geplaatst. Na zijn ontslag uit deze inrichting heeft hij zich
^ Zie familie GERRITSEN, pag. 97.
74
-ocr page 90-geruimen tijd Behoorlijk gedragen. Eerst in 1935: kwam hij
opnieuw met de Justitie in aanraking en wel wegens oplichting
en diefstal. Hij onderging toen zes maanden gevangenisstraf. Af-
gezien van dit feit heeft deze man zich echter vrij behoorlijk
staande weten te houden in de maatschappij. Tot 1932 heeft hij
bijna steeds in het onderhoud van zijn gezin kunnen voorzien.
Ook zijn huwelijksleven geeft geen stof tot ernstige opmerkingen;
ofschoon zijn vrouw uit een onordelijk gezin kwam, waar men
van de hand in den tand leefde en in sterke mate steunde
op liefdadigheidsinstellingen, hield zij haar eigen huishouden
goed in orde. Wat betalen betreft stond zij echter slecht aan-
geschreven en verschillende buurten werden door het gezin met
schuld verlaten. De man maakte zich niet in het minst druk
over deze door zijn vrouw gemaakte schulden.
Een gunstige factor in het geval van Hendrik Jan was zijn
daadwerkelijk interesse voor sport. Eenerzijds verleende dit hem
een zekere positie in den kring, waarin hij verkeerde, anderzijds
was de sport een afleiding en een tijdvulling, die hem afhield
van stroopen, temeer daar hij dit minder als verdienste noodig
had dan zijn broers, omdat hij vrij geregeld werkte.
Zoowel in kleeding als manieren maakte hij een netteren in-
druk dan de overige jongens. Hij maakte zich ook niet schuldig
aan misbruik van sterken drank. Ofschoon hij wel driftig is,
leidde dit bij hem nimmer tot agressieve delicten.
Jan, geb. 1907, geh. 1930 met Jansje van Bruten.
Ook Jan zou ter beschikking van de Regeering
gesteld zijn; het IS echter niet bekend in welk jaar of ter zake
van welk feit.
Sinds zijn meerderjarigheid werd hij slechts tweemaal veroor-
deeld, in 1930 wegens wederspannigheid en in 1934 wegens het
opsporen van wild met kunstlicht. Naar het algemeen gevoelen
had hij echter heel wat meer op zijn kerfstok. Ook maakte hij,
zonder bepaald een dronkaard te zijn, veelvuldig gebruik van
sterken drank.
Evenals zijn broers was hij granietwerker van beroep, doch
hij werkte verre van geregeld. Sedert 1934 stond hij onafgebroken
bij de Arbeidsbeurs ingeschreven. Het gezin was dus op onder-
steuning aangewezen. Zijn vrouw, die uit een vrij net arbeiders-
gezin stamde, miste de bekwaamheid om met het steunbedrag
rond te komen, zoodat het gezin in 1937 een vrij aanzienlijke
schuldenlast had. De grootste post hiervan was ƒ 76.- voor levens-
middelen.
Geurt, geb. 1910.
Van den vierden zoon uit het gezin Jansen is zoo
goed als niets bekend. Hij kwam slechts eenmaal met de Justitie
in aanraking en wel wegens wederspannigheid. Ter zake van dit
feit werd hij voorwaardelijk veroordeeld; hij is zijn proeftijd
goed doorgekomen.
Johan, geb. 1911, geh. 1935 met Johanna Hendrica van Yianen.
Reeds op de Lagere School gaf Johan allerlei
moeite. In de klas zon hij steeds op ondeugende streken, en werd
hij buiten het lokaal gezet, dan verwekte hij opschudding door
soms levensgevaarlijke toeren te verrichten bij de trappen. Van
het leeren bracht hij weinig terecht. Toen hij met 14 jaar de
school verliet, had hij het nog niet verder gebracht dan de vijfde
klas. Daarna werkte hij in één jaar bij vier verskillende werk-
gevers. Op zijn ijen verjaardag stal hij, tezamen met zijn jonger
broertje Albert en nog een vriendje, 70 nougatblokken uit een
snoepwinkeltje, waar zij de ruit hadden ingeslagen. De beide
Jansens werden naar aanleiding van dit feit ter beschikking
van de Regeering gesteld en geplaatst in een particulier
opvoedingsgesticht. Kort na zijn plaatsing aldaar wist hij
met een anderen jongen te ontvluchten. Overigens gaf hij
hier weinig last. In deze inrichting leerde hij het smids-
vak. Aangezien zijn gedrag goed was, werd hij eind 1929
in een pleeggezin geplaatst buiten Utrecht. Zijn hart trok
echter sterk naar zijn geboorteplaats, waar hij begin 1930 terug-
keerde. Aanvankelijk vond hij werk op een fabriek, later als
kabellasscher. Tot 1933 heeft hij vrij regelmatig en tot tevreden-
heid van zijn werkgevers als zoodanig gewerkt. Aan deze
omstandigheid is het voornamelijk te danken, dat hij niet opnieuw
tot misdrijf verviel. Toen hij later werkloos was, ging hij met
zijn broers stroopen. In 1936 maakte hij zich op een strooptocht
schuldig aan diefstal van konijnen, waarvoor hij werd veroor-
deeld tot negen maanden gevangenisstraf, waarvan zes voor-
waardelijk.
In 1935 huwde hij een meisje, met wie hij reeds jaren omging.
Dit huwelijk kwam uit noodzaak tot stand, maar het kindje
76
bleek niet levenskrachtig te zijn; het tweede kindje werd ontijdig
geboren. De vrouw is zwak en komt uit een gezin, waar tuber-
culose voorkomt.
De verhouding tusschen man en vrouw is goed.
Albert, geb. 1914, geh. 1935 met Petronella van Zwolle.
Ab's verstandelijke vermogens zijn zeer beperkt.
Hij is op school niet verder gekomen dan de derde klas en kan
maar nauwelijks lezen en schrijven. Op 13-jarigen leeftijd werd hij
in een opvoedingsgesticht opgenomen, in verband met den boven-
genoemden diefstal van snoepgoed tezamen met zijn broerjo.inde
inrichting gaf hij heel wat meer last dan zijn oudere broer. Hij was
brutaal en lastig en kon het ook met de andere verpleegden moei-
lijk vinden. Zijn sterke gehechtheid aan huis was oorzaak, dat hij
niet minder dan vier keer wegliep gedurende de drie jaren, dat
hij hier verpleegd werd. De laatste keer werd hij thuis aange-
houden. Daar de directeur mededeeling ontving, dat zijn vader
ernstig ziek was en de dokter verwachtte, dat hij zou sterven,
kreeg Ab verlof nog eenige dagen thuis te blijven. Aangezien de
vader echter in leven bleef, werd hem bericht, dat hij op een
bepaalden datum terug moest keeren. Dit geschiedde niet, zoodat
de politie verzocht werd hem aan te houden. Deze aanhouding ging
met bijzondere moeite gepaard. Om herhalingen te voorkomen
werd hij overgebracht naar een Rijksopvoedingsgesticht. Hier
leerde hij verder het schoenmakersvak. Na ongeveer een jaar werd
hij geplaatst bij een schoenmakerspatroon te Utrecht. Hij was
hier nauwelijks een maand, toen hij ruzie kreeg met zijn werk-
gever, die volgens hem te weinig vakman was. Hij leerde daarop
het vak verder in het Rijksopvoedingsgesticht te Amers-
foort, waaruit hij in 1934 ontslagen werd met een ge-
tuigschrift als geoefend schoenmaker. Aanvankelijk werkte
hij daarna in dienst van zijn vader in het granietbedrijf,
maar na ongeveer een jaar vestigde hij zich met hulp
van derden als zelfstandig schoenmaker, eerst in huis bij zijn
broer Hendrik Jan en na zijn gedwongen huwelijk in een eigen
huisje. Het ontbrak hem echter aan het noodige kapitaal om
voordeelig in te kunnen koopen en zijn klanten eenig cre-
diet te verleenen, maar bovenal aan de geschiktheid zelfs dit
kleine bedrijf te leiden. Nadat de spaarduitjes van zijn vrouw
waren opgeteerd, was hij gedwongen zich tot Maatschappelijk
Hulpbetoon te richten. Hij kon echter alleen steun krijgen op
voorwaarde, dat hij zijn schoenmakerijtje sloot. Het leegloopen
bracht hem weer tot stroopen en in begin 1936 werd hij ver-
oordeeld wegens kippendiefstal. De Rechter legde hem zes
maanden gevangenisstraf op, waarvan vier maanden voorwaar-
delijk.
Het huwelijksleven van Albert is slecht te noemen. De vrouw
die zelf debiel is, miste den tact om met haar achterlijken en
onevenwichtigen man om te springen. Hij meende meermalen
door haar getreiterd te worden en sloeg er dan op los. Reeds zijn
zij een keer van elkaar af geweest.
Hij is in September 1935 gehuwd en sedert November van
dat jaar is het gezin onafgebroken gesteund.
Omtrent dezen jongsten zoon is al even weinig
bekend als omtrent Geurt. Evenals zijn oudere broers werd hij
m een Rijksopvoedingsgesticht verpleegd. Ook zou hij eens voor-
waardelijk tot vier maanden Tuchtschoolstraf veroordeeld zijn.
samenvatting
In het gezin Jansen-van Tiel zijn een aantal factoren werk-
zaam, die het gedrag van de zoons in ongunstigen zin beinvloed
hebben. In de eerste plaats het slechte voorbeeld van den vader,
zelf een drinker en een strooper, die zijn zoons, zoodra ze oud
genoeg waren, mee nam op zijn tochten. Geen wonder dus, dat
vrijwel alle zoons Jansen zich aan stroopen schuldig gemaakt
hebben, temeer waar ook hun moeder uit een stroopersfamilie
stamde.
In het groote rommelige huishouden niet gewend aan orde en
tucht, maakten de jongens zich al vroeg schuldig aan baldadigheid
en straatschenderijen. Dit werd te erger, daar de moeder steeds
klaar stond om met liegen en draaien haar jongens te beschermen
tegen de gevolgen van hun optreden. Aangezien de ouders onbe-
kwaam en ongenegen waren hun kinderen goede leiding te geven,
was dwangopvoeding de eenige mogelijkheid, die overbleef om
nog iets van de Jansens terecht te brengen. Hun gedrag gaf daar-
toe alle reden. Van de zeven zoons werden vijf gedurende eenige
jaren verpleegd in een Rijks- of particulier opvoedingsgesticht
op grond van terbeschikkingstelling van de Regeering. Den eer-
sten tijd na het beeindigen van het verblijf in de inrichting zou
men meenen, dat de heropvoeding het gewenschte resultaat heeft
gehad. Het feit echter, dat zij allen weer terugkeerden naar het
ouderlijk gezin, waaraan zij sterk gebonden waren, en na hun
huwelijk ook in de omgeving daarvan bleven hangen, doet reeds
twijfel rijzen of hun reclasseering wel een duurzaam karakter
zal dragen.
Inderdaad bleek, dat de jongens Jansen, de een na den ander, op-
nieuw vervielen tot stroopen, zoodra zij werkloos geworden waren,
^ dus een teveel aan vrijen tijd en een tekort aan contantenkregen.
De aanmoediging hiertoe ontvingen zij in het ouderlijk huis, dat
het punt was, waar alle Jansens steeds weer samen kwamen. Daar
vonden zij hun oudsten broer Cornelis, die het bestaan van stroo-
per steeds trouw gebleven was. Daar hoorden zij uitweiden over
de behaalde voordeeltjes, konden zij plannen maken en alle noodige
inlichtingen krijgen, en waren zij in de gelegenheid, eerst eens
met een ander mee te gaan om hun schroom te overwinnen. Zoo
levert deze familie een typisch geval op van crimineele infectie.
We hebben hier vooral den nadruk gelegd op hun activiteit
als stroopers, omdat bijna hun geheele overige criminaliteit daar-
mee in direct verband staat. Het gaat daarbij om allerlei kleine
diefstalletjes van boerenerven, een paar kippen of konijnen, die
ze op hun nachtelijke tochten meenemen. Daar het hier in
hoofdzaak diefstal van weinig belang betreft, en het bijna
ond^nhjk is de daders te achterhalen, wanneer ze niet op heeter-
daad betrapt worden, is het vermoeden gerechtvaardigd, dat de
Jansens op dit gebied meer op hun kerfstok hebben dan uit hun
straflijst bhjkt. Opvallend is, hoe geen der leden van deze familie
ooit m zijn stroopersloopbaan is gekomen tot agressieve delicten.
Ofschoon de familie Jansen niet zoo sterk gebonden is aan
het Roode Brug-miheu als de hiervóór besproken familie Keesen
IS er toch duidelijk invloed te bespeuren van de buurtmentaliteit!
Reeds de aard der criminaliteit wijst hierop, en ook de baldadig-
heid van de jongens Jansen in hun jeugd. Ook de afwerende hou-
ding, die in deze familie bestaat tegen iedere inmenging van
buiten jf, stemt overeen met den zin voor onafhankelijkheid van
de Roode Brug-bewoners.
Typeerend is wk dat wij bij ongeveer alle leden van deze
Roode Brug-famihe de beroepswerkzaamheid vinden. Het ouder-
lijK gezin IS zelfs bijna nooit in ondersteuning genomen. Ook de
meesten van de zoons kenden een bepaald vak. Deze vakbe-
kwaamheid verwierven ze gedeeltelijk gedurende hun verblijf in
het opvoedingsgesticht. De algemeene economische conjunctuur
was echter de oorzaak, dat de zoons vroeger of later werkloos
werden. Dan blijkt, welk een krachtige anti-criminogene wer-
king voor deze jongens de geregelde arbeid en de geregelde ver-
dienste bezat. Bij hen allen vond de terugval tot criminaliteit
eerst plaats, nadat zij zonder werk waren gekomen. Eenmaal
werkloos, konden zij niet meer op tegen den stimulans om hun
stroopersgeluk te beproeven, dien zij in hun milieu ontvingen.
Bij twee der zoons wordt dit streven naar economische zelf-
standigheid gemist, en wel bij den oudsten, Cornelis, en bij Albert.
Nu is deze Cornelis ook verder de meest asociale persoonlijkheid
in deze familie. In tegenstelling tot zijn broers leidde hij, althans
in de eerste jaren, een zeer ongeregeld huwelijksleven. Hij is ook
het meest agressief in zijn optreden en bewijst op allerlei gebied
zijn gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef.
Bij Albert was het meer zijn geringe verstandelijke begaafd-
heid, die het dezen man zeer moeilijk maakte zich in de maat-
schappij staande te houden.
Van de oudere zoons uit dir gezin kon nog.3l eens worden
opgemerkt, dat zij zich schuldig maakten aan drankmisbruik.
Dit valt in het bijzonder op, waar onder de jongere generatie
het alcoholgebruik in betrekkelijk weinig gevallen ernstige vor-
men aanneemt. Aan het feit, dat juist in deze familie dit kwaad
gesignaleerd wordt, zijn de opvattingen van de Roode Brug
zeker niet vreemd.
Van andere gebondenheid dan aan de eigen familie en aan
de woonwijk is weinig te bemerken. Slechts Hendrik Jan wist
zich eenigermate uit deze belangstellingsspheren los te maken
door zijn interesse voor sport.
Bij gebreke aan materiaal is vergelijking met de gezinnen der
aangehuwde familieleden niet mogelijk.
WIJK NOTEBOOMENLAAN CUM ANNEXIS
Deze buurt omvat de Noteboomenlaan en haar zijstraten:
Krommerijnstraat, Hazelaarstraat en Markstraat. Met de Ab-
stederdijk, Zonstraat en Nicolaasweg zijn dit de belangrijkste
straten in het Zuidelijk gedeelte van de Wijk Abstede. Wij zullen
ons hier voornamelijk tot de Noteboomenlaan en haar zijstraten
bepalen.
Terwijl de reeds besproken buurten — Wijk C en de Roode
Brug — een sterk uitgesproken type hebben, missen we dit in
de Noteboomenlaan. Dit onderscheid vloeit voort uit de om-
standigheid, dat zich onder de bevolking van de beide eerst-
genoemde wijken in den loop der tijden een zekere traditie ge-
vormd had, daar verschillende families minstens eenige geslachten
lang daar gevestigd waren geweest. De Noteboomenlaan is in
vergelijking met deze wijken betrekkelijk jong, en de bevolking
van deze buurt wordt gevormd door een samenraapsel van stads-
en plattelandsbevolking van minder allooi, die, hoeveel over-
eenkomst in hun uiterlijke omstandigheden ook aan te wijzen
moge zijn, de sterke onderlinge verbondenheid, die onder Wijk
C'ers en Roode-Bruggers bestond, niet kende.
Omstreeks 1870 begon men de Noteboomenlaan, die tot dan
toe een landweg tusschen de boomgaarden der hoveniers geweest
was, te bebouwen. Zij dateert dus uit den tijd, waarin men, daar-
toe gedwongen door de enorme toename van het aantal inwoners,
een aanvang maakte met de uitbreiding van de stad buiten haar
oude wallen. In dezelfde jaren verrezen geheele complexen ar-
beiderswoningen in de Wijk Buiten Witteyrouwen — de zij-
straten van de Biltstraat — en in Oudwijk. De straten in de
omgeving van den le Daalschedijk waren reeds enkele tientallen
jaren eerder aangelegd. Terwijl nu de drie laatstgenoemde stads-
gedeelten bewoond werden door de nette arbeidersklasse, gold
de Noteboomenlaan tot ongeveer 1912 als een der meest beruchte
buurten van de stad. Ter verklaring van dit onderscheid zijn
twee oorzaken aan te wijzen.
In de eerste plaats het verschil in woningtype. De huizen in
de omgeving van den Daalschedijk, Buiten Wittevrouwen en Oud-
-ocr page 97-wijk voldeden, zeker voor dien tijd, aan redelijke eischen, aan een
arbeiderswoning te stellen. Aan het eind van de Noteboomenlaan
daarentegen werden tusschen 1860 en 1880 drie complexen back-
to-back perceelen gebouwd, die tezamen 5 8 woningen bevatten,
de zg. „Schansquot;. Met dezen naam, die oorspronkelijk aan den zij-
weg, waar deze huizen stonden, gegeven was, duidde men later
ook wel het einde van de Noteboomenlaan aan. Een tiental jaren
later werd hiertegenover een rijtje huizen gezet, die weliswaar
twee vertrekjes aan de voorzijde hadden, doch aan de achterzijde
een blinden muur. Hoewel deze huizenblokken wel tot de slecht-
ste te rekenen zijn, waren ook de overige vaak weinig geriefelijk,
met name de woningen in de Krommerijnstraat. In tegenstelling
tot de drie andere wijken werd de Noteboomenlaan eerst vrij laat
bestraat. Voordien was het een macadamweg, en was er niet ge-
zorgd voor een goeden afvoer van regenwater, zoodat de be-
woners bij langdurigen regen genoodzaakt waren voor hun huis-
deur een plank te leggen naar het midden van den weg om over
de plassen heen te komen.
Daarnaast is de geïsoleerde ligging te noemen. De buurten in
de omgeving van den Daalschedijk en Buiten ■ Wittevrouwen
sloten beiden aan op een verkeersweg, resp. de Amsterdam-
schestraatweg en Vleutenscheweg, en de Biltstraat, waarlangs een
goede verbinding met de binnenstad bestond. Ook Oudwijk was
vanuit de stad gemakkelijk te bereiken via de Nachtegaalstraat,
toen nog Nachtegaalsteeg geheeten, en de Zonstraat. Bovendien
hebben we in deze drie buurten te doen met een vrij dichte be-
bouwing in hoofd- en zijstraten, terwijl de Noteboomenlaan niet
meer was dan een landweg, waarlangs huizen gezet waren, met
oorspronkelijk slechts twee ver van elkaar gelegen zijwegen.
Verkeer had langs dezen doodloopenden weg weinig of in het
geheel niet plaats.
Deze twee factoren werkten in zooverre samen, dat beiden
de tendens hadden de huurwaarde te drukken Het gevolg daar-
van was, dat vooral de economisch wemig draagkrachtige ge-
zinnen naar de Noteboomenlaan trokken. Het isolement, op
zichzelf reeds aantrekkelijk voor de minder gewenschte elemen-
ten, had daarenboven nog een verderstrekkende beteekenis. Het
werkte er in sterke mate toe mee, dat zich onder deze laagstaande
bevolking bepaalde gewoonten vormden, en bleven voortbestaan,
die in strijd waren met de goede zeden. Van bijzonder belang
hierbij was, dat een geregelde surveillance door de politie op
dezen doodloopenden weg moeilijk en, bij de vijandige gezindheid
der bevolking, niet wel uitvoerbaar was. De naastbijzijnde politie-
post was gelegen aan de Tolsteegbrug. De situatie was hier tot
circa 19 lo juist als aan de Roode Brug. Werd bijvoorbeeld iemand
in de Schans aangehouden, dan moesten de dienstdoende agenten
met hun arrestant de geheele Noteboomenlaan door, waar de
bewoners onmiddellijk bereid waren voor het „slachtofferquot; partij
te kiezen. Ook werd nog tot voor ongeveer vijftien jaar in
deze buurt gedobbeld om grof geld — guldens en rijksdaalders—,
totdat de verliezer, als zijn geld op was, begon te leenen, waarbij
hij zijn meubilair of het varken, dat hij in het hok had om te
mesten, als onderpand gaf en tenslotte zelfs zijn lijfgoed inzette.
De belangrijkste zg. dobbelbaan (niet anders dan een kring ge-
vormd door de spelers) was steeds in de nabijheid van de Schans.
Ook op de Middellaan, een landweg achter de Noteboomenlaan
gelegen, werd vooral een dertig jaar geleden druk gedobbeld,
waarvoor de liefhebbers uit alle deelen van de stad, zelfs van de
Roode Brug, kwamen.
De bewoners van deze betrekkelijk kleine buurt zijn te ver-
deelen in twee scherp gescheiden groepen. De kleinste hiervan
is die, gevormd door de oorspronkelijke bevolking: de hove-
niers. Van ouds hebben deze op den Abstederdijk gewoond, doch
een honderd jaar geleden vestigden zich enkelen van hen aan de
Noteboomenlaan. Deze groep had een uitgesproken plattelands-
karakter. In het gezin werden de oude tradities bewaard. Het
bedrijf werd in hoofdzaak met eigen krachten uitgeoefend. Even-
als aan de Roode Brug waren de hoveniers uitsluitend Roomsch-
of Oud-Katholiek en namen zij hun godsdienstplichten nauw-
gezet waar. Zij vormden een streng gesloten groep, waarvan de
leden uitsluitend met huns gelijken omgingen. Dit gold reeds
voor de kinderen, daar deze zelden „op den dijkquot; kwamen,
maar gewoonlijk binnen de poort, die het bij de hovenierswonin-
gen behoorende erf afsloot, met elkaar speelden. De hoveniers
luwden ook meestal onder elkaar.
De tweede groep, die overigens, in tegenstelling tot die der
hoveniers, allerminst als een eenheid te beschouwen is, werd ge-
vormd door hen, die zich tusschen 1870 en '80 hier in den nieuw-
bouw vestigden. In deze jaren zien we een sterken trek naar de
buiten de singels verrijzende arbeiderswijken, zoowel van de
binnenstad uit als van het platteland. De redenen, waarom juist
het bezinksel van dezen stroom in de Noteboomenlaan terecht-
kwam — in hoofdzaak die gezmnen die door ongeschooldheid
of onwil van den man weinig inkomen hadden, of waar he groot
ste deel van de verdiensten met aan het huishouden maar aan den
kroegbaas ten goede kwam - zijn boven uiteengezet. In aan-
sluiting aan wat daar gezegd werd over het
op te merken, dat de meest ongunstige elementen m deze buurt
gLoncentreerd waren in de Krommerijnstraat en de Schans, dus
in de slechtste woningen, terwijl de Schans, een doodloopend
pad aan het eind van de Noteboomenlaan, het meest afgelegen
was Vooral in de Hazelaarstraat en de Markstraat, die resp. m
7898 en 1908 gebouwd werden, en waar de huizen ook van een
3 beter type zijn, woonden tamelijk gunstige gezinnen. Ook
r^de NoteboLenlaan zelf werd in de grootere woningen in het
Sdeelte tusschen de stad en de Minstraat een nettere bevolkmg
fevonden. Deze menschen hielden zich echter eenipzins af z^dig
fan de rest en hebben voor de bepaling van het buurtkarakter
weinig belang. De bewoners waren zich ook zelf zeer wel bewu
van de standsverschillen, die er tusschen hen bestonden Zelfs
wanneer aan een kind werd toegevoegd: „O, Ji) komt van de
Samquot; werd dit als een beleediging gevoeld Later werd de
sSan , om de slechte klank, die deze naam had, ook vaak aan-
j • ^ Ic h^t Pruimenlaantjequot;. Typeerend is ook, dat de be-
TlSngtnl^^^^^^ kleii^ijk, in niet minder dan
omgeving was los werkman of grondwerker m de bouwbedrijven.
ïSTongere^ trokken vooral naar de fabrieken m de omgeving
voornïmeliik naar de Stijfselfabriek. Een belangrijke bron van
rnkomsten w^^^^ gevormd door sjouwwerk bij het ossen van de
scWn aa^Tde Vaartsche Rijn. Nog tijdens het sjouwen werd
ienTeTgendom hadden of deze huurden en dan voor eigen reke-
W het vervoer aannamen, waren zij te beschouwen als zelfstan-
fe'onlernUrs. Bijzondere vakbekwaamheid ^et bezit va^
ïrootere praam of meerdere schuiten schonk hun een zekere
Sr^Tstrots en aanzien onder hun vakgenooten. Lag m den
WeS de vaart stil, dan moesten ze echter evenals de overige
buurtbewoners rondkomen met de opbrengst van losse kar-
weitjes. Zij vormden geen gesloten groep.
Op de Schans woonde een aantal voddenhandelaars, die dit
bedrijf soms combineerden met een uitdragerij, waar de om-
wonenden hun huisraad weer konden aanvullen, wanneer de
man dat in dronkenschap kapot geslagen had.
Een zeer belangrijke rol speelde in deze buurt het drankmis-
bruik, dat in hoofdzaak plaats vond in een tiental kroegjes, die
in de Noteboomenlaan, of in de onmiddellijke omgeving ge-
vestigd waren, en waar de mannen 's Zaterdags, als het werk ge-
daan was, heentrokken om daar hun vrijen tijd, ook den ge-
heelen Zondag, door te brengen. In de gelagkamers van sommige
dezer gelegenheden werd het plan voor menige strooptocht of
diefstal opgemaakt, en de kroegbazen waren maar al te graag
bereid tegen ruime winst als heler op te treden. Onder de be-
zoekers ontstond, wanneer zij eenmaal dronken waren, gemak-
kelijk twist, die spoedig overging tot een vechtpartij, waarbij,
doordat de omstanders partij kozen, in minder dan geen tijd
soms 20 a 30 personen betrokken waren. Bij deze gelegenheden
werd dan door verscheidenen een mes getrokken, en het zg,
„bekkesnijdenquot; was hier dan ook geen zeldzaamheid.
Toen, na de invoering van de Drankwet, aan het houden van
een vergunning allerlei voorwaarden gesteld werden, verdwenen
deze kroegjes het een na het ander. Langen tijd was toen nog een
café op den hoek van den Abstederdijk een zeer gezochte ge-
legenheid, terwijl men ook wel de binnenstad introk voor kroeg-
bezoek. Vroeger ging men tot dat doel alleen bij bijzondere
gelegenheden naar de stad, voornamelijk tijdens de kermis, en
zocht men dan vooral in Wijk C zijn vertier. In de laatste jaren
van werkloosheid is echter ook in deze buurt het drankmisbruik
bijna geheel verdwenen. Thans zijn er, in de nabijheid, nog slechts
drie café's, nl. twee bij de Tolsteegbrug en een op het Ledig Erf.
Ongeregelde verdiensten, drankmisbruik en het dobbelen
waren wel de drie hoofdoorzaken van de armoede in vele ge-
zinnen. Daar de meeste mannen gewoonlijk in los dienstverband
werkten, ontbrak in deze gezinnen een ook maar eenigszins vaste
fmancieele basis. Er werd van de eene week in de andere geleefd.
Zelfs wanneer de man een behoorlijk weekgeld maakte, was de
vrouw nog vaak gedwongen om, teneinde in de behoefte van
het gezin te voorzien, het Zondagsgoed e.d. te beleenen, waar-
voor ze behalve bij de pandhuizen in de Oosterstraat en op den
Springweg, ook wel bij een zekeren van Leeuwarden op de
Schans terecht kon. Bovendien werd hier bij de winkels in de
buurt veel gepoft. Een deel van de vrouwen, vooral zij die haar
best voor het gezin deden, gingen er nog bij uit werken, als haar
huishouden het toeliet. Als de nood aan den man kwam, schaam-
den velen zich ook allerminst om in de binnenstad te gaan be-
delen, liefst vergezeld van een of meer kleine kinderen. In deze
buurt, vooral in de Schans, werden ook veel stroopers gevonden,
waaronder zelfs enkelen, die van dit bedrijf hun beroep maakten.
De bevolking was weinig vlottend. Daar de bewoners voor-
namelijk onder elkaar huwden, vestigden de jonge gezinnen zich
meestal eveneens in de Noteboomenlaan of in de nabijheid
daarvan.
Dit, gevoegd bij de omstandigheid, dat ook hier de bewoners bij
goed weer het grootste deel van den dag op straat doorbrachten —
vooral in de Krommerijnstraat en de kleinere woningen op de
Noteboomenlaan—, verklaart, dat de bewoners vrijwel geheel met
eikaars omstandigheden bekend waren. Aan den eenen kant
vloeiden hier nog al eens onderlinge ruzies uit voort — er waren
zelfs enkele gezinnen aan te wijzen, die bijna doorloopend met
elkaar overhoop lagen —, aan den anderen kant werd hieruit een
onderlinge hulpvaardigheid geboren. Op het eind van de week,
als het geld op was, leenden de vrouwen kruidenierswaren bij
elkaar — een loodje koffie of een kopje suiker. Ook bij ziekte
stonden zij voor elkander klaar; in den lateren tijd is echter op
dit punt de meening ontstaan, dat „daarvoor de vereenigingen
zijnquot;. (Maatschappelijk Werk voor Zieken, enz.).
Wat betreft de verhoudingen in het gezin valt te constateeren,
dat de meeste huwelijken op zeer jeugdigen leeftijd gesloten wer-
den en vooral in de eerste jaren na den oorlog veelal uit noodzaak
tot stand kwamen. De opvattingen op sexueel gebied waren in
deze buurt niet hoog, waarvan ook hier de bekrompen behuizing
voor een groot deel de schuld droeg. Hoewel niet opvallend
vaak, kwam het toch wel voor, dat man en vrouw elkaar voor
korter of langer tijd verlieten terwille van een ander.
Het geestelijk leven was in deze buurt oorspronkelijk zeer
weinig ontwikkeld. Er is dan ook later in misschien geen enkele
buurt zooveel evangelisatiearbeid verricht als hier. Het meest
rechtstreeks in kerkelijk verband geschiedde dit door de Paters
Jezuïeten van de Aloysius Parochie, die in 1907 werd afgesplitst
van de Parochie van de H. Catharina, waartoe de Noteboomen-
laan tot dan toe in zijn geheel behoord had. Na de vorming van
deze nieuwe parochie werd de spoorwegovergang in de Note-
boomenlaan de grens. De bouw van een kerk in de eigen om-
geving, aanvankelijk een noodkerkje in de Noteboomenlaan,
werkte reeds eenigszins in de richting van een verhooging van
het kerkelijk besef, waar intensief huisbezoek en vereenigings-
werk, o.a. het vormen van verschillende congregaties, het overige
toe bijdroeg. Een paar jaar later begon ook de evangelisatie van-
wege de Gereformeerde Kerk in deze buurt samenkomsten te
houden in haar gebouwtje „Elimquot;, terwijl ook vanwege deze
vereeniging huisbezoek en Zondagschoolarbeid gedaan werd.
Tenslotte werd nog in 1927 vanwege de Nederlandsch-Hervorm-
de Kerk een quot;Wijkgebouw en clubhuis geopend in de Johannes
Vermeerstraat, waar men zich in de eerste plaats tot de kinderen
richt en langs dien weg de gezinnen tracht te bereiken. Eigen-
aardig is het hierbij op te merken, dat, terwijl de clubs voor
oudere meisjes goed bezet zijn, de opgeschoten jongens niet in
eenig verband te vangen zijn, en dat pogingen hiertoe afstuiten
op hun onwil. De eersten bezoeken ook vrij getrouw de avond-
scholen. Van Protestante zijde werd en wordt in deze buurt
bovendien nog gewerkt door de Nederlandsch-Hervormde
Stadszending „Siloquot; en het Leger des Heils.
Evenals Wijk C is de Noteboomenlaan momenteel voor een
belangrijk deel in afbraak, dit in verband met het uitbreidings-
plan van de stad aan de Kromme Rijn. De bewoners zoeken nu
de goedkoopste woningen in andere stadsgedeelten op, de zg.
betonbouw in de Geuzenbuurt en de sloppen en steegjes ter zijde
van Springweg en Lange Nieuwstraat. Voor zoover ze naar de
laatstgenoemde buurt trekken, hebben we hier een aardigen cir-
kelgang, daar de Noteboomenlaan een goede zestig jaar geleden
voor een groot deel bevolkt werd door bewoners van deze oude
stadsbuurt.
Terwijl tot voor 30 jaar een fatsoenlijk mensch zich des avonds
niet in de Noteboomenlaan durfde wagen, is het tegenwoordig
slechts een gewone pauperbuurt. De oorzaak van deze verande-
ring ligt voor het grootste deel in het vervallen van twee der
omstandigheden, die zoozeer medegewerkt hebben aan het ont-
staan jan het ongunstig karakter van de buurt.
In de eerste plaats werd door den aanleg van het Schilders-
kwartier omstreeks 1908 het isolement van de Noteboomenlaan
opgeheven. Deze is sindsdien niet langer een doodloopende weg,
maar komt uit op de Adriaan van Ostadelaan, een belangrijke
straat. Terwijl dit feit reeds het poUtietoezicht aanmerkelijk ver-
gemakkelijkte, verbeterde de situatie hier nog aanzienlijk, toen
er bij de decentralisatie van politieposten in 1917 een hulpbureau
gevestigd werd in de Gerard Doustraat.
Eenige jaren later verdwenen tengevolge van de toepassing van
de Drankwet de ongunstige kroegen. Een aanzienlijke vermin-
dering van het drankmisbruik valt echter eerst te constateeren
sedert het intreden van de economische crisis en de daarmee
verbonden werkloosheid. Vooral in de jaren van hoogconjunctuur
werd in deze buurt nog zeer veel gedronken.
Hiernaast zijn nog andere invloeden aan het werk geweest,
waardoor het peil van de buurt gestegen is; sommigen dezer
invloeden waren van algemeenen aard, anderen hebben speciaal
op deze buurt betrekking. Tot deze eersten behoort de arbei-
dersbeweging, waardoor de arbeidersklasse een gevoel van eigen-
waarde kreeg, en de daarmede gepaard gaande organisatie van
vakbonden, die door de daaraan verbonden werkloozenkassen het
economisch peil eenigszins verhoogden. Waar de opbouwende
idealen van de arbeidersbeweging deze lagen der arbeidersklasse
echter voor een groot deel voorbijgingen, en velen der losse
werklieden geen lid van een bond werden, was de verheffende
invloed hier minder dan men zou kunnen verwachten. In de
tweede plaats moeten wij hier ook noemen de propaganda van de
drankbestrijdersvereenigingen, die vooral voor den oorlog zeer
actief gevoerd werd en bijdroeg tot een vermindering van het
drankmisbruik.
Meer in het bijzonder heeft de evangelisatiearbeid en de daar
meestal aan verbonden armenzorg haar aandeel gehad in de ver-
andering ten goede.
FAMILIE GERRITSEN
inleiding
Zoowel Gerritsen als zijn vrouw zijn opgegroeid in de om-
geving van de Noteboomenlaan. De man kwam uit een armoedig
gezin. Zijn ouders vertrokken in 1909 naar Leerdam, waar zijn
vader werk gevonden had op de glasfabriek. Hieruit is, althans
wat betreft de zes jongste kinderen, die toen nog inwonend
waren, te verklaren, dat we geen van hen terugvinden in de
buurt, waar ze zijn opgegroeid. Echter ook van de vier oudsten
is Johannes Gerardus, het hoofd van het hier te bespreken gezin,
de eenige, die gehuwd is met iemand uit het eigen buurtmilieu.
Zijn vrouw is afkomstig van de Schans, waar haar vader een
handel dreef in tweede-handsch goederen en vodden. Om de
aardige wijze, waarop hij zijn waar aan den man wist te brengen,
genoot hij in de buurt een zekere populariteit. De verdiensten
waren ruimschoots voldoende voor het gezin. Zijn kinderen, die,
op één na, alle in de branche van hun vader bleven, vestigden
zich bij hun huwelijk in de Noteboomenlaan of onmiddellijke
omgeving.
Ook in het gezjn Gerritsen zien we weer het verschijnsel, dat
de zoons uit deze sterk aan de buurt gebonden familie zich daar-
van hebben losgemaakt en door de stad verspreid wonen. Opmer-
king verdient hierbij, dat ook hun echtgenooten alle uit andere
deelen van de stad afkomstig zijn.
Gezin Gerritsen-van den Haag, geh. 1899.
In dit gezin is de moeder de centrale figuur. Op
haar leven is van geweldigen invloed geweest het feit, dat haar
eene been geamputeerd moest worden, toen zij ongeveer zestien
jaar oud was. Zij zag zich hierdoor achtergesteld bij haar leeftijd-
genooten, wat voor haar naar gelding strevende natuur zeer
moeilijk te verdragen was. Bovendien waren hierdoor haar huwe-
lijkskansen sterk verminderd en voor deze heerschzuchtige
vrouw was het denkbeeld onverdragelijk, om, daar zij tengevolge
van haar invaliditeit niet in staat was haar eigen brood te ver-
dienen, eerst afhankelijk te moeten blijven van haar ouders en
na hun dood aangewezen te moeten zijn op de welwillendheid
ITJlri^r'' 7nbsp;dusilles% alkflm tofeen
huwehjk te geraket^ daar dit v^r haar een zdfstandige positie
het feit, dat zij tweemaal buitenechtelijk moeder werd, op 22- en
25^angen leeftijd. In beide gevallen hebben wij zeer ^.aTrschijn-
hjk te doen met een mislukte speculatie op een huweUik hLv
reputatie op sexueel gebied werd er hierd^r eZZ nkt gun
stiger op en ook de omstandigheid, dat zij reeds twee kiUrSi
tot haar last had werkte allerminst mee haar huwelijkskamen te
verhoogen. Tenslotte trouwde zij toch nog op 27-jarigen feefti d
met den vijf jaar jongeren Johannes Gerardus Gerritsennbsp;^
Alles wijst erop, dat de vrouw tenslotte met deze partij ge-
noegen genomen heeft. Ernstige oneenigheden tusschen de echt-
genooten kwamen niet voor, maar de man telde in het gezin
eenvoudig met mee, en legde zich bij dezen toestand neer Even-
als de vrouw was de man eenigszins gebrekkig. Ten gevolge van
een vergrc^img van de ruggegraat had hij een hooge rug. Merquot;
i'ordenltrTTnbsp;volwaardige arbeidskracht beschouwd
worden, vooral daar de capaciteiten en de energie hem ontbraken
TooruteehTa^r;:^^^ --nbsp;»p
Hierdoor verkarde het gezin economisch in zeer ongunstige
omstandigheden. De man werkte jarenlang op een sigarenfabriek
waar zijn oon nooit meer dan ƒ 8.- bedroeg, terwijl het gezin
bestond mt man, vrouw, hun drie tijdens het huwelijk geboren
kinderen, en de twee voorkinderen van de vrouw, die doS Gerquot;
ZT^T^'a^a^nbsp;waarschijnlijk nietTvader
was Wel had de man eenige bijverdiensten, doordat hij bij brui^
loften en andere feestehjke gelegenheden als harmonicaspeler
optrad maar m vergelijking met de behoeften van het gezL
was dl van weinig beteekenis Hierbij kwam nog, dat de vrouw,
die thuis in betrekkelijk onbekrompen omstandigheden was op-
pgroeid met met het geld, dat zij in handen kreeg voor het
huishouden, wist te woekeren. Integendeel, zij gaf zelfs geld uit
voor totaal onnoodige dingen, die bij elkaar werden gezet in de
„mooie kamer waardoor aan de toch reeds beperkte woon!
ruimte _ twee kamers en zolder - nog een kamer on trXn
werd. In 1908 was m het voorkamertje zelfs een fiets te vindenquot;
Het is zonder meer duidelijk, dat de inkomsten van den man
volkomen ontoereikend waren voor het gezin. Gelukkig waren
de familieleden van de vrouw, voornamelijk haar ouders, bereid
het gezin nu en dan wat toe te stoppen. Hier hebben we tegelijk
een zeer belangrijke uiterlijke omstandigheid, die de tweederangs-
positie van den man kan verklaren. Hij was niet in staat zelf het
brood voor vrouw en kinderen te verdienen, en het was haar fami-
lie, die het gezin financiëel steunde. Deze twee feiten samen deden
hem in de oogen van zijn vrouw van weinig belang schijnen.
Ook probeerde vrouw Gerritsen van de liefdadigheidsinstel-
lingen, die zich in verband met de invaliditeit van de echtge-
nooten gaarne voor het gezin wilden interesseeren, los te krijgen
wat ze kon. Aanvankelijk stond het gezin in deze kringen zeer
goed bekend. Moeder Gerritsen verstond in hooge mate de kunst
zich, waar dit vereischt werd, dankbaar en bescheiden te toonen,
terwijl er op den man inderdaad nooit iets te zeggen geweest
is. In 1908 vinden we echter een mededeeling, dat het gezin
„niet is meegevallenquot;, welke mededeeling klaarblijkelijk in ver-
band stond met de ongeremde koopzucht van de vrouw. Toen
het gezin in 1912, omdat de man werkloos was, weer voor
steun aanklopte, heette het: „de vrouw staat zeer ongunstig be-
kend; ze doet niets dan knoeien en schulden makenquot;. De meeste
liefdadigheidsinstellingen weigerden op grond van vroeger op-
gedane ervaringen hulp te verleenen.
De oudste zoons begonnen toen echter reeds iets mee te ver-
dienen, maar daarnaast openden zich nieuwe moeilijkheden, die
ten nauwste verband hielden met de situatie van de wijk, waar
het gezin woonachtig was, nl. het wild stroopen. Een groot deel
van de criminaliteit der zoons houdt dan ook hiermee verband,
terwijl daarnaast echter ook andere soorten wangedrag vallen
aan te wijzen.
Hoewel ook de twee jongste zoons, toen ze nog thuis waren,
hieraan meededen, zijn het toch vooral de beide oudsten, die
hiervan hun bedrijf maakten.
De moeder — en op dit punt zijn alle verzamelde gegevens
eensluidend — heeft zich tegen deze practijken nooit verzet,
wat gezien haar groote autoriteit en het feit, dat haar huis als
uitgangspunt voor de strooptochten gebruikt werd, zeer wel
mogelijk zou zijn geweest. Integendeel, men mag als vaststaand
aannemen, dat zij groot materieel voordeel genoot van het stroo-
pen der zoons, en hen, zooveel ze kon, heeft aangemoedigd.
De rol ^n den vader was ook hier weer volkomen passief. Het is
zeker, dat hij het bedrijf van zijn zoons niet durfde goed te
keuren; aan den anderen kant had hij echter ongetwijfeld heime-
lijk plezier over dezen gang van zaken.
Sinds 1924, toen ook de jongste zoon door zijn huwelijk het
gezin verliet, is het echtpaar bijna voortdurend door het Bur-
prhjk Armbestuur gesteund. Daar de oudste zoons het ouderlijk
huis ook na hun huwelijk nog steeds als uitgangspunt voor hun
strooptochten gebruikten, om de gunstige hgging, bleef de
moeder daaruit voordeel trekken.
Ook begon zij een handeltje in zeep, veters, enz., waarmee
zij, vergezeld van haar man of het zoontje van de bij haar
inwonende dochter, dat de school voor Buitengewoon Lager On-
derwijs bezocht en dus niet onder de Leerplichtwet viel eroo
uit trok.nbsp;' ^
Jan, geb. 1894, geh. 15,15 met Elisabeth van Delft.
In dezen zoon vinden we het meest zuiver het type
der nioeder terug; haar sterke sexuahteit, haar egoïsme en
heepchzucht, en soms ook haar sluwheid en het vermogen tot
verbergen en liegen.
Als onverbeterlijk strooper stond hij meermalen terecht wegens
hiermee verband houdende overtredingen: het loopen op ver-
boden grond, het dragen van verboden wapens. Behalve op zijn
strooptochten kwam hij ook in dronkenschap herhaaldelijk met
de pohtie in botsing. Zijn criminaliteit is hoofdzakelijk agressief-
wederspanningheid, mishandeling en vernieling. Zesmaal werd hij
wegens diefstal veroordeeld. Hij is een type, dat nergens voor
staat.
In 1915 gehuwd met Elisabeth van Delft, de dochter van een
straattype uit Wijk C, een dronkaard en nietsnut, waar de
Wijk C-bevolking laag op neerzag, moest hij enkele maanden
later een half jaar gevangenisstraf ondergaan. Tijdens deze ge-
dwongen scheiding gaf de vrouw zich met andere mannen af
waarbij zij echter concurrentie ondervond van haar schoon'
moeder, bij wie ze in huis was Ook Jan gedroeg zich in sexueel
opzicht zeer losbandig. Zijn huwelijk werd herhaaldelijk door
feitelijke scheidingen onderbroken. In 1919 bleek de man ge-
regelden omgang te hebben met Johanna van Stompwijk, afkom-
stig uit een zeer slecht gezin uit de omgeving van de Springweg,
waar de vader berucht was om zijn drankmisbruik en geweld-
92
dadigheid, terwijl de dochter zich op sexueel gebied misdroeg,
daarin gesteund door haar moeder.
Reeds voordat hij in 1922 wettig gescheiden was van Elisabeth
van Delft, leefde hij geregeld met bovengenoemde vrouw samen
en had bij haar een kind. In 1926 hertrouwde hij echter met Elisa-
beth van Delft, maar nog geen jaar later woonde hij al weer samen
met Johanna van Stompwijk, met wie hij tenslotte, nadat in
1929 zijn 2e huwelijk met Elisabeth van Delft opnieuw door
echtscheiding ontbonden was, nog in datzelfde jaar trouwde.
Ook deze verbintenis is als een mislukking te beschouwen. De
man had weinig zorg voor vrouw en kinderen, en trad, vooral
in dronkenschap, bruut tegen hen op. Kwaadwillige verlatingen
wisselden af met korte perioden van verzoening. Sinds 1932 wor-
den van den man onwettige samenlevingen vermeld met een
gehuwde vrouw, die voor hem haar huishouden in den steek
liet, met een dochter uit het gezin Leenderts^ en met nog een
ongehuwd meisje. Uit beide laatstgenoemde verhoudingen is een
kind geboren. Zijn huwelijk met Johanna van Stompwijk is wet-
telijk nog steeds intact, hoewel zij niet meer samenleven. Gedu-
rende de laatste jaren was Jan o.a. tijdelijk inwonend bij zijn
twee jongste broers.
Regelmatigen arbeid heeft de man nooit verricht. Steeds wist
hij op ongeoorloofde wijze aan den kost te komen, voornamelijk
door het stroopen van wild. Ook ontving hij meermalen gedu-
rende lange perioden ondersteuning. Zijn gezin leefde even-
eens hoofdzakelijk van den steun, terwijl zijn vrouw er ook wel
bij uit werken ging.
De uit hun samenleving geboren zoon, werd op ii-jarigen
leeftijd voorwaardelijk ter beschikking van de Regeering gesteld
wegens diefstal, tweemaal gepleegd. Zijn proeftijd kwam hij
goed door, doch kort na het afloopen daarvan werd hij veroor-
deeld tot een half jaar Tuchtschoolstraf.
Jacobus, geb. 1897, gek 1918 met Jansje van Leiden.
Van de kinderen uit het gezin Gerritsen is Jaco-
Anbsp;interessante figuur. Kan men bij de moeder
.c! f,^dere kmdepn een uitgesproken tekort aan intelligentie
vaststellen, bij Jacobus is dat volstrekt niet het geval. Zijn straf-
hjst wijkt in samenstelhng weinig af van die van zijn ouderen
^ Zie familie LEENDERTS, pag. 160.
-ocr page 109-broer, zoodat men hieruit zou concludeeren met hetzelfde agres-
sieve strooperstype te doen te hebben. Vooral in het begin van
hun stroopersloopbaan gingen de broers blijkbaar vaak samen op
pad. Tweemaal maakte hij zich op deze tochten schuldig aan
een agressief delict in vereeniging met zijn broer, nl. bedreiging
met eenig misdrijf tegen het leven, en mishandeling van een
ambtenaar in functie. Voor beide feiten stond hij in 1918
terecht.
Uit andere gegevens blijkt echter, dat hij zich omstreeks 1924
bovendien intensief bezig hield met flesschentrekkerspractijken.
Profiteerend van den goeden klank van zijn adres — zijn woning
was in een zijslop van een der deftige deelen der Utrechtsche
singels gelegen, waarvan de nummering in die van den singel is
opgenomen — heeft hij de Utrechtsche winkeliers voor honder-
den guldens goederen afhandig weten te maken, op zóó geraffi-
neerde wijze, dat het nimmer mogelijk was terzake hiervan een
strafvervolging tegen hem in te stellen. Ook hier zien we, dat
de vrouw weinig of geen invloed op het gedrag van haar man
uitoefende. Van haar afkomst is niets bekend, maar zijzelf had
nooit een slechte naam en zorgde goed voor haar gezin. Tegen
de oplichtingen van haar man durfde zij zich echter niet te ver-
zetten en wilde dit tenslotte waarschijnlijk ook niet meer van-
wege het materieele voordeel.
De verhouding tusschen Jacobus en zijn vrouw was steeds
redelijk goed te noemen, ook sinds zij in 1928 gescheiden zijn
gaan leven. In dat jaar kwam hij, na het ondergaan van een jaar
gevangenisstraf, als tremmer bij de groote vaart. Als zoodanig
maakte hij een reis, en keerde daarna terug naar huis, om echter
na enkele dagen reeds weer zijn vrouw te verlaten. De reden
waarom zij ook later nooit meer samengewoond hebben is ver-
moedelijk uitsluitend een financieele. Van echtbreuk door een
van hen blijkt ook in deze jaren niets. Zijn echtgenoote trok als
„de verlaten vrouw Gerritsenquot; voor het gezin steun, terwijl de
man nu alleen voor zichzelf behoefde te zorgen. Hij leefde aan-
vankelijk in hoofdzaak van de opbrengst van strooperij. De
laatste jaren ontving hij echter regelmatig steun. Terwijl zij
officieel nog steeds gescheiden leefden, en op grond daarvan
ieder afzonderlijk steun genoten, waren ze in feite samen. Daar
de som van de bedragen, die hun op deze wijze werden uitge-
keerd, hooger was dan hetgeen den man als gezinshoofd zou wor-
den toegekend, bleef hij zijn domicilie elders houden. Hoewel de
man geen dronkaard was, kwam het toch meermalen voor, dat
hij zich aan drank te buiten ging.
Na 1931 is er een duidelijke verbetering in zijn gedrag waar
te nemen. Zijn zeer ongunstig verleden bleek echter een ernstige
handicap te zijn om werk te vinden ,of in aanmerking te komen
voor uitzending naar de productieve werkverschaffing. Hierover
was hij zeer verbitterd tegen de maatschappij, die hem „uit-
stoottequot;. Mede daardoor kwam hij onder den invloed van extreme
politieke denkbeelden, wier terminologie hij zich behoorlijk wist
eigen te maken.
Merkwaardig is, hoe de neiging om de baas te spelen den man,
ook nadat hij zijn vrouw verlaten had, bleef drijven. Bijna
iederen dag kwam hij in het gezin, bemoeide zich met de opvoe-
ding der kinderen, hoewel de vrouw dat best zelf afkon, en
schreef bij de minste aanleiding lange brieven aan het Hoofd
van de school, die zijn kinderen bezochten. In den toon van deze
brieven ligt iets, dat zweemt naar querulantisme.
johannes Gerardus, geb. 1899, geh. 1921 met Pietje van
Alphen.
Van het vijftal kinderen is deze zoon de meest
gunstige. Aanvankelijk vergezelde hij zijn broers op hun stroop-
tochten en liep in verband daarmee in 1917 een veroordeeling
op ter zake van strooperij te Bunnik. Na zijn huwelijk heeft hij
echter dit bedrijf laten varen. Tot deze gunstige ontwikkeling
heeft waarschijnlijk in sterke mate het feit meegewerkt, dat hij
in 1923, na eerst bij diverse werkgevers te zijn geweest, als
chauffeur-sjouwer in dienst kwam bij een groote Utrechtsche
brandstoffenhandel, waar hij geruimen tijd bleef en een flink
loon verdiende. Deze geregelde levensomstandigheden vormden
een krachtige rem, die hem er blijkbaar voor behoed heeft het
voorbeeld van zijn broers te volgen. Ook zijn echtge-
noote, een volle nicht van hem, deed haar best voor het gezin
en toonde zich een zorgzame huisvrouw en goede moe-
der. Zij vormde een gunstige uitzondering op het ongelukkige
gezin, waaruit zij afkomstig was. Hier zij alleen vermeld,
dat haar moeder psychisch minderwaardig was, de vader
een scharrelaar, die o.a. als afnemer optrad van het door de ge-
broeders Gerritsen gestroopte wild, terwijl ook onder haar broers
en zusters geestelijke abnormaliteit en onzedelijk gedrag voor-
komt. Pietje heeft het geluk gehad op 14-jarigen leeftijd dit
ouderlijk huis te verlaten, doordat zij in dienstamp;trekking bui-
ten Utrecht kwam, waar ze tot haar huwelijk bleef.
Het overmatige dankmisbruik van den man bracht echter dit
gezin in ernstig gevaar. Dit en de snelle uitbreiding van het aan-
tal kinderen waren de oorzaken dat de vrouw tenslotte haar
taak niet meer aankon. Vooral toen zij in 1935 weer een kindje
verwachtte, het elfde in de nauwelijks veertien huwelijksjaren,
verwaarloosde zij feitelijk haar kinderen en het huishouden.
In deze periode werd Gerritsen veroordeeld ter zake van ver-
nieling in dronkenschap gepleegd, tot een voorwaardelijke gevan-
genisstraf, met de voorwaarde zich aan te sluiten bü een drank-
bestrijdersvereeniging. Hij was toen in elf jaar niet voor den
rechter geweest. De reclasseeringsarheid heeft in dit geval groot
succes gehad. Behoudens terugval gedurende korten tijd drinkt
de man niet meer. Omstreeks denzelfden tijd kreeg men ook
van andere zijde contact met de vrouw. Aanvankelijk werd het
gezin eenige materieele steun verstrekt; hoofdzaak was echter
de moreele steun, die de vrouw ontving. De bezoekster houdt nog
steeds contact met het gezin en kon constateeren, dat de vrouw
zich geheel hersteld heeft van de inzinking en dat het gezin thans
een goeden indruk maakt. De twee oudste meisjes werden na
het verlaten der school niet door de moeder thuisgehouden om
haar te helpen, maar zijn in dagdienstjes.
Met de familie van den man heeft het gezin zeer weinig, met
die van de vrouw in het geheel geen contact. Voor die van de
laatste schijnt men zich min of meer te geneeren.
Bij alle uiterlijk verschil is toch wel karakterverwantschap aan
te toonen tusschen Johannes Gerardus en zijn moeder; een sterk
egoïsme en het ongeremd uitvieren van verlangens vinden wij
bij beiden. Toch dringt de indruk zich op, dat het type hier als
het ware „verwaterdquot; is. Hij bezit niet de vitaliteit van zijn
moeder en oudere broers, is minder ondernemend en minder
tyranniek dan zij, hoewel hij, als hij dronken was, zijn vrouw
slecht behandelde. Het meest in het oog vallende verschil tus-
schen hem en zijn oudere broers schijnt wel gelegen in het feit,
dat hij klaarblijkelijk de geschiktheid bezit zich te voegen in
dagelijks terugkeerenden geregelden arbeid. Het hebben van vast
werk en zijn normale huwelijksverhoudingen geven zijn levens-
beeld tegenover dat van zijn broers een rustig en „burgerlijkquot;
karakter.
Jannigje, 1900, geh. 1921 met Dirk van Schiedam.
Reeds vóór haar huwehjk had deze dochter een on-
geoorloofde verhouding met een gehuwd man gehad. Op 21 - jarigen
leeftijd huwde zij met Dirk van Schiedam, thans een zware reci-
divist, die voor bewaring in aanmerking zou komen. Ook in 1921
had hij reeds een aantal vonnissen, allen wegens diefstal en inbraak,
achter den rug, waaronder een terbeschikkingstelling van de Re-
geering. Toen hij trouwde, was hij nog geen jaar geleden ontslagen
uit de gevangenis, waar hij wegens diefstal en inbraak drie en een
half jaar doorgebracht had. Hij is afkomstig uit een ruw, maar ove-
rigens zeer behoorlijk gezin, uit den netten werkmansstand. Zijn
broers en zuster zijn allen maatschappelijk als zeer geslaagd te
beschouwen. Jannigje Gerritsen en Dirk van Schiedam leerden
elkaar kennen, doordat laatstgenoemde een kameraad was van de
gebroeders Gerritsen en dikwijls het huis in de Noteboomenlaan
bezocht om plannen te maken voor hun ondernemingen, waaraan
hij ook deelnam. Er is reden om aan te nemen, dat Jannigje aan-
vankelijk een oprechte genegenheid gehad heeft voor van Schie-
dam, waarbij tevens kwam, dat zij niet gemakkelijk met haar
moeder overweg kon en zich dus door een huwelijk zelfstandig
wilde makp. Uit de gegevens blijkt, dat zij aanvankelijk met al
haar energie getracht heeft van Schiedam in het goede spoor te
houden. Op deze volkomen willooze slappe figuur, die voort-
durend slecht gezelschap zocht en zich door iederen kameraad op
sleeptouw liet nemen, kon zij echter geen vat krijgen. Ook de
verlangde zelfstandigheid bleef uit, daar zij door de invaliditeit
van haar moeder moeilijk in het huishouden gemist kon worden
en Dirk het maar al te gemakkelijk vond bij zijn schoonouders
te komen inwonen.
Op deze wijze werd hij geheel in dit stroopersmilieu opgeno-
men en werden zijn reclasseeringskansen aanzienlijk geringer.
Het huwelijk leverde haar dus niets dan teleurstelling op. Een
teleurstelling, die haar verbitterd, wantrouwend en haatdragend
maakte.
Toen de man in 1925 weer vrij kwam, na het ondergaan van
anderhalf jaar gevangenisstraf, woonde het gezin door de be-
moeiingen van een reclasseeringsinstelling wel korten tijd zelf-
standig in een andere buurt van Utrecht, maar daar de man
ongeveer een jaar later weer gearresteerd werd, bleef er voor zijn
vrouw, die van het steunbedrag niet kon rondkomen met haar
twee kinderen, niets anders over dan maar weer, en nu voor goed,
bij haar ouders in te trekken. Waar twee zoo heerschzuchtige en
zelfstandige naturen als moeder Gerritsen en haar dochter in
zekere mate van elkaar afhankelijk waren, is het duidelijk, dat
wrijvingen niet konden uitblijven. Omstreeks 1928 vinden we
een bericht, dat zij omgang had met Cornelis Jansen'^, een
anderen strooperskameraad van haar broers, gehuwd en vader
van drie kinderen. Hierover ontstond ernstige oneenigheid met
de moeder, hetgeen zelfs tengevolge had, dat zij tijdelijk haar
intrek nam bij haar jongsten broer. De verhouding met Jansen
schijnt kort daarop verbroken te zijn. Volgens een rapport van
1930 leefde zij, terwijl haar man weer in de gevangenis was, on-
wettig samen met een weduwnaar. In 1932 werd uit deze of uit
een andere verhouding een kind geboren, dat wel den naam van
Schiedam draagt, doch waarvan deze niet de vader is. Sinds
eenige jaren is het huwelijk door echtscheiding ontbonden.
Karel Willem, geb. 1902, geh. 1924 met Johanna Anthonia
van Gouda.
In zijn' jeugd schijnt hij sterk onder invloed van
zijn oudere broers gestaan te hebben; vóór zijn huwelijk kwam
hij twee maal met de Justitie in aanraking, in 1918 wegens heling
van een fiets, in 1922 terzake van diefstal van vee uit de weide.
Nog maar kort uit de gevangenis ontslagen, knoopte hij relaties
aan met Johanna van Gouda, een 15-jarig meisje uit een zeer
ruw en onordelijk gezin uit de omgeving van het Lange Roo-
zendaal, waarvan althans de vader op sexueel gebied niet deug-
de. Tegen vrouw en kinderen trad hij zeer bruut op. De ver-
houding van Karei Willem met het meisje van Gouda was
oorzaak, dat zij, nadat zij nog geen week te voren zestien jaar
geworden was, buitenechtelijk beviel. Haar vader wist daarna
het huwelijk nog ongeveer een half jaar tegen te houden.
Gezien het milieu, waaruit man en vrouw afkomstig waren,
kan hun huwelijk vrij geslaagd genoemd worden. De man
was steeds werkzaam als los werkman, en is thans reeds
geruimen tijd in lossen dienst als sjouwer bij dezelfde brandstof-
fenfirma, waar ook zijn broer Johannes Gerardus werkte. Gedu-
rende de perioden van werkloosheid, die geregeld voorkwamen,
ontving hij steun van Maatschappelijk Hulpbetoon.
2 Zie familie JANSEN, pag. 73.
98
In de twaalf jaren van hun huwehjk woonde het gezin
aan negen verschillende adressen, de laatste vijf daarvan zijn allen
gelegen in den betonbouw in de Geuzenbuurt.
Hoewel er geen bepaalde feiten aan te wijzen zijn, staat het
gezm toch m de buurt, waar het woont, niet onverdeeld gunstig
aangeschreven; de vrouw zou nogal eens schulden maken.
TT de beschikbare gegevens is niet na te gaan in hoeverre
Karei Willem gelijkt op zijn moeder. Vermoedelijk is bij hem,
evenals wij bij zijn broer Johannes Gerardus zagen, het type ver-
zwakt en evenals bij dezen werkt bij hem de gunstige factor, dat
hij zich in een bepaald dienstverband kan schikken.
samenvatting
Zonder dat gezegd kan worden, dat de ouders Gerritsen zich
ernstig misdroegen, zijn toch in het gezin en vooral in de ver-
houding der echtgenooten tendenzen aan te wijzen, die een zeker
aandeel gehad hebben in het ontstaan van de antisociale hou-
ding, die vooral zoo sterk is bij de twee oudste zoons. Men mag
^nnemen, dat dit huwelijk met den gebrekkigen, veel ouderen
Gerritsen absoluut met beantwoordde aan de wenschen van de
vrouw. Alle elementaire verlangens van deze egoïstische
machtspersoonhjkheid, die bovendien sterk gericht was op het
materieele, moesten in deze verbintenis onvervuld blijven. Deze
onbevredigdheid van de moeder, die op allerlei wijzen poogde
haar wil toch door te zetten, heeft in sterke mate de spheer van
het gezin bepaald.
De beide oudste zoons, geboren uit een onbekende en voorbij-
gaande verbmtems vonden in dit gezin geen bescherming. Een-
maal volwassen leefden zij zich op even weinig scrupuleuze wijze
uit als hun moeder, en waar bij hen de remmende factoren, die
bij haar aanwezig waren (haar beschermde positie als gehuwde
vrouw, haar lichamelijke invaliditeit etc.), ontbraken, waren de
uitingsvormen veel ernstiger. Aanvankelijk sleepten zij hierbij
hun beide jongere halfbroers mee. Toen deze echter door hun
huwehjk het milieu van het ouderlijk gezin verlaten hadden,
kwamen zij tot een vrij geregeld bestaan. Bij de bespreking van
deze jongere broers bleek, dat de geschiktheid, zich te voegen in
regelmatigen arbeid een sterk anti-criminogenen en ordenenden
invloed op hen heeft gehad. Wel vinden wij ook bij hen de ten-
dens zich, zonder om anderen te denken, uit te leven maar deze
schijnt in vergeHjking met hun moeder en halfbroers in verzwak-
ten vorm aanwezig te zijn.
Opmerkelijk is nog, hoe vader Gerritsen deze heele ontwikke-
ling van de situatie in het gezin, waarvan hij het hoofd is, zuiver
lijdelijk ondergaan heeft.
Leggen dus de verhoudingen in het ouderlijk gezin (en wat
betreft de oudste zoons vooral ook elementen in hun karakter-
structuur) het meeste gewicht in de schaal voor het ontstaan van
hun wangedrag, in laatste instantie zijn toch ook wijkinvloeden
hieraan niet geheel vreemd. Bij de bespreking van de wijk Note-
boomenlaan cum annexis legden wij er den nadruk op, dat deze
buurt als het ware een verzamelplaats was van allerlei ongure
elementen. Het contact met deze personen, wier doen en laten
onder de buurtgenooten volkomen bekend was en weinig erger-
nis wekte, heeft de jongens Gerritsen ongetwijfeld aangemoedigd
om, evenals zij, op oneerlijke wijze hun geluk te beproeven. Deze
beïnvloeding door de omgeving werd nog versterkt, doordat zij
door hun kroegbezoek in kennis kwamen met de habitué's van
de Notenboomenlaan-kroegjes, waar weinig fraais werd verhan-
deld. Vermoedelijk gingen zij aanvankelijk onder leiding van
meer ervaren kameraden uit hun omgeving er op uit om te stroo-
pen. Bij het ouder worden deed hun sterke geldingsdrang de beide
oudste zoons een leidende positie innemen onder hun kornuiten,
die zij niet meer alleen in de buurt zelf vonden, maar die zich
ook uit andere deelen van de stad rond hen verzamelden, waar-
van wij noemen Dirk van Schiedam, die later met hun zuster
huwde. Kees Keesen en Cornelis Jansen, den meest beruchten
zoon uit dit in verband met de Roode Brug behandelde gezin.
De geïsoleerde ligging van deze buurt bracht mee, dat het
ouderlijk huis een zeer geschikt uitgangspunt was voor stroop-
tochten. Dit was de oorzaak, dat de zoons Gerritsen dit ook na
hun huwelijk bleven verkiezen als uitgangspunt. Het verband
tusschen hun criminaUteit en de mentaliteit van de buurt blijkt
te meer, wanneer men bedenkt, dat een groot deel van hun
agressieve en ook wel economische delicten gepleegd zijn op hun
strooptochten. Een ander deel van hun agressieve delicten pleeg-
den zij in dronkenschap.
Het mag eenige verwondering wekken, dat de zoons uit dit
gezin zich bij hun huwelijk zonder uitzondering in andere stads-
wijken gevestigd hebben, niettegenstaande zij door afkomst en
persoonlijke geaardheid zoo geheel pasten bij het karakter van
lOO
-ocr page 116-deze wijk. Ten aanzien van de beide oudsten is dit ongetwijfeld
mede bepaald door hun streven, zich aan iedere controle te ont-
trekken, teneinde vrijer te zijn in hun doen en laten. Voor de
twee jongsten hangt dit feit samen met de bij hen bestaande
tendenzen tot het leiden van een regelmatiger leven.
Vergelijken wij het gezin Gerritsen-van den Haag met de
gezinnen, gevormd door de broers en zusters van man en vrouw,
dan blijkt uit de gegevens, voorzoover te achterhalen, dat de
familie van den man over het algemeen behoorde tot de arbeiders-
klasse, terwijl die van de vrouw altijd in de losse handel werk-
zaam was. Tengevolge van de hierboven uiteengezette factoren
lag het peil van het gezin Gerritsen-van den Haag steeds beneden
dat der overige familieleden. De man heeft hierin berust, de
vrouw echter was noch in staat, noch genegen zich hierin te
schikken. De spanning, die hierdoor ontstond, is een factor van
belang voor de genese van de criminaliteit der kinderen, vooral
door het drijven van de moeder om de economische omstandig-
heden van haar gezin ten koste van alles te verbeteren; de eenige
redelijke weg daartoe, bijverdiensten te verkrijgen door uit wer-
ken te gaan of de straathandel ter hand te nemen, was door haar
invaliditeit afgesneden. Het meeverdienen van de kinderen bracht
hier geen oplossing, omdat terzelfder tijd de vader buiten werk
raakte.
FAMILIE ALBERTSEN
inleiding
De ouders van den man zijn beiden te Odijk geboren en ves-
tigden zich bij hun huwehjk in 1868 te Utrecht in de omgevine
van de Noteboomenlaan Zoowel zijn drie broers als zijn zuster
kozen op een na, hun echtgenooten uit dezelfde buurt, en ble
yen allen ook na hun huwelijk wonen in de Noteboomenlaan of
m de omgeving daarvan.
Evenals hun vader werden zoowel hijzelf als zijn broers praam-
schipper; zij waren zeer bekwaam in hun vak. Niet alleen het
uitoefenen van dit geschoolde beroep plaatste hen in een gun-
stiger positie dan de overige bewoners van deze wijk, maar ook
het ±eit dat ze om hun bekwaamheid zeer gezocht waren en
gewoonlijk goed verdienden. Hun drankmisbruik was echter
oorzaak, dat de economische positie van hun gezinnen vaak
mmder rooskleurig was dat men op grond van hun inkomsten
zou yerniTOden. Toch wisten de meesten hun economische zelf-
standigheid te bewaren, en hebben zelfs twee gezinnen door
spaarzaamheid zich eenig eigendom kunnen verwerven.
De vrouw kwam eveneens uit een praamschippers'familie
Haar ouders woonden een flink eind buiten Utrecht in de rich
tin^g van Bunnik. Het milieu, waarin zij was opgegroeid, was
echter heel wat gunstiger dan het ruwe, onverschillige huishou-
den van den ouden Albertsen.
Gezin Albertsen-van Dordrecht, geh. 1904.
Daar Albertsen reeds op zeer jeugdigen leeftijd
ragunstig bekend stond en te veel dronk, werd Geertruida van
Dordrecht met alleen door haar eigen familie, maar ook door
de verwanten v^ den man ernstig tegen een huwelijk met hem
gewaarschuwd Tegen allen goeden raad in zette ze echter door
en ontmoette hem geregeld. Tenslotte gaf haar moeder, een we-
duwe, toestemming tot het huwelijk, dat ruim negen maanden
na de geboorte van het kind, waarvan Albertsen de vader was,
voltrokken werd.
Reeds in het begin was het huwelijksleven zeer ongeregeld. In
de eerste maanden verdronk de man vrijwel al zijn verdiensten
en werd het gezin feitelijk door de moeder van de vrouw onder-
houden. Toen de vrouw, die reeds haar tweede kindje verwachtte,
in dezen tijd haar man op heeterdaad betrapte met een kasteleins-
vrouw, zette ze hem de deur uit. Haar echtgenoot durfde daar-
na voorloopig zijn huis niet te naderen, doch kwam na de beval-
ling van zijn vrouw met veel schoone beloften terug. Na een
paar maanden bij haar gewoond te hebben, vertrok hij naar
Duitschland om werk te zoeken. Zijn woord, geld voor het
huishouden over te zenden, hield hij niet. De vrouw moest zelf
maar zien, hoe ze aan de kost kwam. In dezen tijd werd het
derde kind geboren, waardoor ze eenige weken niet uit werken
kon gaan. Alles wat maar eenige waarde had en niet strikt noo-
dig was, werd verkocht; toch ontstond er een zoo groote huur-
schuld, dat ze op straat gezet werd, waarna ze met de drie kleine
kinderen haar intrek bij haar moeder nam. Ondertusschen wer-
den door een broer van den man, die eveneens naar Duitschland
getrokken was, verzoeningspogingen in het werk gesteld, die tot
resultaat hadden, dat de vrouw in Februari 1907 haar man na-
reisde. Tien maanden later was het heele gezin weer terug, daar
de vrouw verklaarde „liever hier armoe te lijden, dan daargindsquot;.
Aanvankelijk trok ze met man en kinderen bij haar moeder in.
Deze laatste begon er echter langzamerhand genoeg van te krij-
gen steeds zorg te moeten dragen voor het gezin van haar doch-
ter. Spoedig gingen ze dan ook op zich zelf wonen. Daar de man
slechts ongeregeld werkte, en het geld dat hij beurde grootendeels
verdronk, werd er bijna voortdurend, ook als de man ruim ver-
diende, armoede geleden, wat tenslotte alle energie verlamde bij
de vrouw, die onder andere omstandigheden was groot geworden,
en die zich niet kon vereenigen met den toestand, waarin de man
tengevolge van zijn wangedrag het gezin bracht.
Begin 1912 vertrok de man opnieuw naar Duitschland en liet
zijn vrouw achter met zes kinderen, waarvan de oudste nog geen
negen en de jongste amper één jaar oud was. De vrouw was na de
ellende van de voorafgaande jaren absoluut niet tegen deze situa-
tie opgewassen. Zij leefde hoofdzakelijk van giften en gaven, hoe-
wel haar dit eigenlijk tegenstond, en werkte onvoldoende mee
om er zelf wat bij te verdienen. Zij verwaarloosde de verzorging
en opvoeding van haar kinderen, zoodat vooral de twee oudste
jongens zich al spoedig hun eigen baas voelden. Zelf maakte zij
den indruk geheel overspannen te zijn.
In Februari 1913 keerde de man terug. Omtrent de thans
volgende periode zijn geen bijzonderheden bekend. De eerstvol-
gende berichten dateeren van 1918. De toestand blijkt dan nog
even ongunstig te zijn als gedurende de eerste huwelijksjaren. De
man was nog aan den drank verslaafd, met als gevolg armoede
in het gezin, en oneenigheden met de vrouw, die hem, wanneer
hij dronken thuiskwam, verwijten maakte en zelfs buiten de deur
zette. Meermalen liepen deze twisten zoo hoog, dat de man het
huisraad kort en klein sloeg, waarmede hij zijn vrouw, die zeer op
haar spulletjes gesteld was, ernstig krenkte. Uit boosheid, dat de
man, om aan zijn drankzucht te voldoen, de kinderen'en het
huishouden te kort deed, was de vrouw er op haar beurt op uit
hem op zijn maaltijden te beknibbelen en hem te weinig te geven.
Het drankmisbruik begon langzamerhand ook afbreuk te doeii
aan de sociale positie van den man, zoodat het hem ondanks zijn
groote bekwaamheid steeds moeilijker viel om werk te vinden,
en een patroon van eenige beteekenis hem niet in dienst wilde'
nemen. Met kameraden van zijn slag begon hij nu zelfstandig
karweitjes aan te nemen, zooals bv. het lossen van schuiten met
steenen e.d. Voor zooveel haar gezin haar dit toeliet, ging de
vrouw uit werken. Bij particulieren en instellingen van weldadig-
heid trachtte zij zoo veel mogelijk los te krijgen, waarbij zij, om
het medelijden op te wekken, niet altijd een geheel juiste voor-
stelling van zaken gaf.
In de volgende jaren begon de situatie zich echter te wijzigen.
De twee oudste jongens kregen werk op een fabriek, waar ze resp.
f8.— en f 6.— verdienden, en, nadat het oudste meisje het eind
van den leerplichtigen leeftijd bereikt had, kreeg de vrouw meer
gelegenheid uit werken te gaan, daar dit kind nu op de jongere
brwrtjes en zusjes kon passen en wat huiswerk verrichten.
Zij was hierdoor minder op de inkomsten van haar man aangewe-
zen. Een zeer gunstige factor in deze ontwikkeling vormde het
feit, dat zij in 1923 een vaste aanstelling kreeg als schoonmaak-
ster van een kantoorgebouw, waarmee ze per week f15.— ver-
diende. Het geheele gezin verkreeg in den loop van de thans
volgende jaren een veel netter karakter. Nu er weer eenig licht
kwam in de situatie, buitte de vrouw alle mogelijkheden uit en
spande al haar krachten in, om te zorgen, dat haar kinderen
steeds „knapquot; voor den dag kwamen, en dat het in haar huis
netjes en zindelijk was. Haar credietwaardigheid bij de buurt-
104
winkeliers steeg aanmerkelijk. Ook haar optreden tegenover in-
stellingen van weldadigheid veranderde geheel. Terwijl zij er
vroeger steeds op uit geweest was, desnoods met leugen en be-
drog, hiervan te halen wat ervan te halen was, weigerde zij, toen er
in 1923 een onderzoek naar haar gezinsomstandigheden werd
ingesteld, de gevraagde inlichtingen te geven. Een jaar later her-
haalde dit zich. Haar pogingen het gezin op hooger peil te bren-
gen, werden eenigszins vergemakkelijkt, doordat de man sinds
1920 vaak gedurende eenigen tijd elders vertoefde. Ook in dit
geval is de oorzaak van het feit, dat de man op later leeftijd meer-
malen zijn gezin verliet, te zoeken in de houding van de oudere
kinderen, die de partij van hun moeder kozen, en, toen ze physiek
tegen hem opgewassen waren, den dronken vader op straat zet-
ten. Tenslotte werd het huwelijk in 1930 door echtscheiding
ontbonden.
Albertus Petrus, geb. /903, geh. 7927 met Berta van Beyerland.
Deze zoon kwam niet met de Justitie in aanraking.
Wel werd beweerd, dat hij eenige maanden na zijn huwelijk we-
gens straf uit den militairen dienst — hij diende vrijwillig bij de
Marine — verd ontslagen. Het gezin vestigde zich toen te
Utrecht, waar de man aanvankelijk los werk verrichtte. Een vak
had hij nooit geleerd, omdat in het ouderlijke gezin de nood-
zaak bestond, dat de kinderen zoo vroeg mogelijk zouden mee-
verdienen. Het jonge gezin betrok een zolderkamer. Had de man
een dag geen werk, dan brachten de echtgenooten verder den
tijd op bed door, daar er, wanneer de man niet werkte, volgens
hen geen geld voor levensmiddelen voorhanden was. Wel werd
eenigen tijd steun verleend door het Burgerlijk Armbestuur,
doch het gezin werd bij deze instelling afgevoerd, omdat de man
zich niet op gezette tijden kwam melden. Nu en dan stopte de
moeder van den man hun nog wel iets toe; den invloed, dien zij
zich op deze wijze verschafte, wendde zij aan om te bewerken,
dat het kind uit dit gemengde huwelijk Roomsch-Katholiek ge-
doopt zou worden. De toestand was dus aanvankelijk zeer on-
gunstig, doch verbeterde toen de man werk vond op de asphalt-
fabriek, waar hij ook als jongen reeds in dienst geweest was. Sinds
19 3 2' is hij echter zonder onderbreking werkloos geweest en ontving
steun van zijn bond. Zoowel de man als de vrouw, die van nette
afkomst zou zijn, hadden, volgens latere gegevens, zorg voor het
gezin en deden wat in hun vermogen lag om het bij elkaar te
houden. Echter stuurde de vrouw vaak de kinderen met bedel-
brief jes uit, waar de man zich niet tegen verzette.
Gerrit, geb. 190^, geh. 1929 met Gijsberta van Ridderkerk.
Op 14-jarigen leeftijd (dus toen de toestand in het
ouderlijk gezin nog zeer ongunstig was), maakte Gerrit zich, te
samen met een ander, schuldig aan diefstaf van een horloge uit
een openbare badinrichting. Voor dit feit werd hem een Tucht-
schoolstraf van eenige maanden opgelegd. Toen hij thuis kwam,
kon hij weer geplaatst worden op de Asphalt-fabriek, waar hij
ook voordien gewerkt had. Hij bleef hier werkzaam tot gerui-
men tijd na het huwelijk. Zijn vrouw kwam uit Wijk C. Het hu-
welijk van haar ouders werd ontbonden, toen zij zeven jaar was.
De kinderen werden bij de echtscheiding den vader toegewezen.
IDeze dreef langen tijd een rijwiel-zaak in de oude stad, waarin
hij behoorlijk zijn brood verdiende. De vrouw, die ook in haar
huwelijk betere tijden gekend had, kon zich, toen zij met het
steunbedrag moest rondkomen, moeilijk aan deze bekrompen
omstandigheden aanpassen. Men kan echter zeggen, dat de man
zich na zijn jeugd-criminaliteit volkomen gereclasseerd heeft,
waartoe zeker de verbetering van den toestand in het ouderlijk
gezin en het geregeld werk meegewerkt hebben.
Aaltje Anthonia, geb. 1906, geh. 1931 met Johannes Martinus
van Gorinchem.
Voor haar huwelijk heeft deze dochter steeds ge-
diend, o.a. in Amsterdam, waar zij van Gorinchem leerde ken-
nen, die uit een door en door fatsoenlijk gezin kwam. Later
woonde het gezin weer te Utrecht. Voordat de man werkloos
werd, steunden zij de moeder van den man.
Theodora Anthonia, geb. 1908.
Zij is nog steeds bij haar moeder thuis. Deze doch-
ter is t.b.c.-patiënte en niet in staat geregeld in betrekking te
zijn.
Nicolaas Pieter, geb. 1909, geh. 1934 met Elisabeth van
Sliedrecht.
Deze zoon is de eerste die een beroep geleerd heeft.
Hij werd metselaar, en had vrij geregeld werk. Eerst sedert kort
106
is hij werkloos. Evenals zijn oudere broers nam hij tegenover
maatschappelijke insteUingen een zeer obstinate houding aan.
Maria Elisabeth, geb. 1911.
Deze is de eerste der kinderen uit dit gezin, met
wie het definitief mis is gegaan. In 1933 moest zij buiten-echte-
lijk bevallen. Verbolgen over deze schande zette de moeder haar
op straat, waarna zij eerst bij vreemden, later bij haar oudsten
broer onderdak vond. Ook na haar bevalling bleef zij daar. Toen
de moeder merkte, dat haar schoondochter een vergoeding van
Maatschappelijk Hulpbetoon kreeg voor de verzorging van het
kind, bewerkte zij een verzoening en kwam Maria weer thuis met
haar kind. De verhouding tot de moeder bleef echter moeilijk,
zoodat de dochter na een paar jaar voorgoed vertrok. Zij was een
tijdlang als huishoudster bij iemand aan de Roode Brug; waar zij
later is heen getrokken, is onbekend. Haar kind. echter bleef
steeds bij de grootmoeder. Deze Maria is ook de eenige van de
dochters, die op een fabriek werkzaam geweest is.
Anthonius, geb. 1914.
Deze jongen heeft niet, zooals zijn broers, na zijn
schooljaren geregeld werk op een fabriek kunnen krijgen, gedeel-
telijk waarschijnlijk omdat, toen hij de school verliet, de crisis
reeds ingetreden was, gedeeltelijk misschien ook omdat hij er niet
veel voor voelde. Hij hielp zijn vader, wanneer deze thuis was,
bij het pramen en werkte nu en dan bij de hoveniers. In 1931
maakte hij zich tweemaal aan diefstal schuldig, waarvoor hem
tien maanden Tuchtschoolstraf werden opgelegd, waarvan vier
maanden voorwaardelijk. Zijn proeftijd kwam hij goed door. Hij
diende in dezen tijd anderhalf jaar bij de huzaren, waar hij naar
eigen verklaring geen straf opliep. In Utrecht teruggekeerd
werkte hij weer bij de hoveniers en bij zijn oom, die een zand-
sleeperijtje had. Bij al zijn werkgevers rees in deze periode twijfel
aan zijn eerlijkheid, ofschoon er niets te bewijzen viel. Een
groentehandelaar, bij wien hij omstreeks 1935 in dienst was, ont-
sloeg hem tenslotte om deze reden. Kort daarop werd een proces-
verbaal tegen hem opgemaakt ter zake van diefstal, waarvoor hij
echter wegens gebrek aan bewijs niet vervolgd kon worden. In
19^37 onderging hij zes maanden gevangenisstraf wegens
diefstal.
Zijn geringe verdiensten veroorzaakten verschillende malen
-ocr page 123-moeilijkheden met zijn moeder. In 1936 woonde hij eenigen tijd
in bij zijn broer Nicolaas; in 1937 verliet hij na oneenigheid met
zijn moeder en zusters opnieuw het gezin en ging bij zijn meisje
in wonen.
Zijn geestvermogens schijnen eenigszins minderwaardig te
zijn. Hij maakt den indruk geheel verslapt en weerstandloos te
zijn, een „dronkaards-kindquot; zooals een reclasseeringsrapport
zegt.
Onder voortdurend toezicht en strenge leiding bleek hij echter
in staat zich behoorlijk te gedragen. Op de lagere school, in de
Tuchtschool en in militairen dienst bij de huzaren, maakte hij
steeds een goeden indruk.
Terwijl het bij zijn ouderen broer Gerrit bij een gelegenheids-
misdrijf is gebleven, is Anthonius reeds gerecidiveerd en heeft hij
in zijn karakter alle voorwaarden om bij gebrek aan leiding op-
nieuw tot misdrijf te komen, zoodat de prognose hier veel on-
gunstiger is.
Hendrika, geb. 1915.
Evenals haar oudere zuster Theodora is dit meisje
lijdend aan t.b.c. Zij werd ook reeds in een sanatorium verpleegd.
In huis was zij vaak moeilijk door haar prikkelbaarheid, die wel-
licht in verband staat met haar physieke gesteldheid.
Elisabeth, 1919.
Volgens een rapport van 1^33 had dit meisje reeds
verschillende diensten gehad als dagmeisje. Er werd over haar
eerlijkheid verschillend geoordeeld.
Het is een tijdlang een illusie van de moeder ge-
weest dit meisje onderwijzeres te laten worden. Dit plan heeft
zij echter niet kunnen uitvoeren, waarschijnlijk omdat de geld-
middelen ontbraken.
Johannes, geb. 1922.
Hij beschikt over een matig intellect. Vooral door
zijn veelvuldig schoolverzuim en gebrek aan belangstelling, raak-
te hij op school achter. Thuis ontving hij te weinig zorg. Zijn
108
vertier zocht hij hoofdzakeUjk op straat. Al jong maakte hij
zich thuis, op school en op straat schuldig aan allerlei kleine
diefstalletjes, waarbij hij zeer geraffineerd te werk ging. Ten-
slotte werd hij op grond daarvan ter beschikking van de Regee-
ring gesteld op ii-jarigen leeftijd. In het Observatiehuis, waar hij
aanvankelijk ondergebracht was, voelde hij zich na korten tijd
geheel thuis. Een der rapporten over dit gezin spreekt ervan, dat
hij ook omgang met mannen gehad zou hebben.
Bertha, geb. 192^, geen gegevens bekend.
samenvatting
Ook in het gezin Albertsen-van Dordrecht kunnen wij
weer constateeren, hoe de invloeden uitgaande van ieder der
ouders een scherp contrast opleverden. De man bleek hier alle
verantwoordelijkheidsbesef te missen. Oorspronkelijk een be-
kwaam praamschipper, verloor hij, door het toegeven aan zijn
drankzucht, zijn broodwinning en de achting van zijn gezin.
In de huiselijke omgeving eischte hij wel zijn recht op, maar
voldeed aan geen enkele van zijn verplichtingen. Het is duide-
lijk, dat van dezen man, zoo uitsluitend ingesteld op de bevredi-
ging van zijn eigen begeerten, geen normatief vormende kracht
kon uitgaan. Zijn vrouw daarentegen was geheel anders geaard.
Afkomstig uit een milieu, dat verwant was aan quot;den kleinen bur-
gerstand, heeft zij ernaar gestreefd, de maatstaven, waarnaar zij
zelf was opgevoed, ook in haar eigen gezin te doen gelden. In de
eerste periode van hun huwelijk had de invloed van den man de
overhand. Dit komt tot uitdrukking in het ongeregelde huwe-
lijksleven en den armoedigen toestand van het gezin. Ook de
vrouw was toen oogenschijnlijk geheel afgezakt tot pauper-
niveau. Door het wangedrag van haar man aangewezen op giften
en gaven voor het onderhoud van haar gezin, scheen zij zich bij
dezen toestand neergelegd te hebben en toonde zij weinig ener-
gie in de verzorging van haar kinderen en haar huishouden. Om-
streeks 1920 vond er echter in haar houding een ommekeer plaats.
Met het opgroeien van de oudste kinderen werden haar zorgen
iets verlicht. Dit schijnt voor de vrouw een aansporing geweest te
zijn haar krachten te verzamelen tot een poging om van haar gezin
te maken, wat er nog van te maken was. Van dat oogenblik af
kreeg het huishouden geleidelijk een netter karakter. Door zelf uit
werken te gaan maakte zij zich onafhankelijk van de hulp van lief-
dadigheid. Met verdubbelde energie sloofde zij zich af, om te
zorgen, dat haar kinderen er uit zouden zien om door een rin-
getje te halen, en dat in huis alles even proper en helder was.
Merkwaardig is, dat de man gedurende deze periode telkens voor
langer of korter tijd zijn gezin verliet. Dit vereenvoudigde in
zekeren zin de taak van de vrouw, aan den anderen kant demon-
streert het ten aanzien van den man de verslapping van den band
met de zijnen. Hierbij speelt het feit, dat de kinderen, tot
oordeel des onderscheids gekomen, de partij van hun moeder ko-
zen, een beslissende rol.
De opvoeding van moeder Albertsen was er geheel op gericht,
van haar kinderen fatsoenlijke heden te maken. Zooals uit de
persoonsbeschrijving kon blijken, is ze daar echter slechts ten
deele in geslaagd. Daar haar normbesef ongetwijfeld levendig
pnoeg was, moet het feit, dat zij er niet in geslaagd is dit op
hen over te dragen, verklaard worden uit andere factoren. In
de eerste plaats mag hierbij niet vergeten worden, dat haar
kmderen gedeeltelijk toegerust waren met een weinig belo-
venden aanleg. Verder is van het grootste belang te constatee-
ren, dat in dit gezin de innige verbondenheid tusschen de moeder
en haar kinderen ontbrak. Door het gedrag van haar echtgenoot
gedrongen in een positie van zelfverdediging en verweer, was zij
tenslotte niet meer in staat deze houding te laten varen. Haar
optreden wordt getypeerd door den bijnaam, waaronder zij in
de buurt bekend was: Truus de Majoor. Ook was haar aandacht
te zeer toegespitst op de materieele verzorging en belangen van
de kinderen, dan dat er veel ruimte kon overblijven voor iets
anders. Voor de verhouding is teekenend, dat zij van de gehuw-
den geen steun wenschte te ontvangen, omdat zij „toen ze trouw-
den, ook zoo goed als niets bezatenquot;. Er werd gerekend en af-
gewogen, terwijl de spheer van vertrouwen en openheid, die
noodzakelijk is voor psychische beïnvloeding, ontbrak. Merk-
waardig is hierbij, dat het de middelste en jongste kinderen zijn,
die zich zedelijk misdragen hebben, dat zijn dus zij, die niet meer
actief hebben meegewerkt aan de opheffing van het gezin. Ter-
wijl dit gemeenschappelijk streven een zekeren band gelegd heeft
tusschen vrouw Albertsen en haar oudste kinderen, heeft ten
aanzien van de jongeren, bij een betere materieele verzorging,
in meerdere mate psychische verwaarloozing plaats gehad. Bij
Antonius, die de huiselijke misère minder bewust heeft meege-
maakt, vinden wij een zekere aansluiting bij den vader. Niet vol-
doende op de hoogte met de oorzaken, die geleid hadden tot de
ontwrichting van het gezin, was hij ook niet in staat deze te aan-
vaarden, maar wekte deze ontwrichting een, misschien onbe-
wuste, wrok in hem op, die de moeilijkheden, die tusschen hem
en zijn moeder rezen over zijn eigen gedrag, verscherpten.
Albertsen zelf heeft duidelijk den invloed van het Noteboo-
menlaan-milieu ondergaan. Zijn drankzucht en onverschilligheid
tegenover zijn maatschappelijke verplichtingen zijn er de bewij-
zen van. Zijn praedispositie tot een ongeregeld bestaan werd in
hooge mate versterkt door het verkeeren in deze omgeving, waar
zoovelen zonder verantwoordelijkheidsgevoel van den eenen dag
in den anderen leefden. Met zijn vrouw was het geheel anders
gesteld. Zij heeft nimmer haar tegenzin kunnen overwinnen
tegen deze buurt, waarin zij door haar huwelijk terecht gekomen
was, en heeft alles in het werk gesteld, haar gezin te onderschei-
den van dat van haar buurtgenooten, met wie zij eerder op vijan-
digen dan op vriendschappelijken voet verkeerde. Deze afkeer
van het Noteboomen-milieu vinden wij terug in de kinderen,
die geen van allen Noteboomenlaners zijn. Dit komt o.a. tot
uitdrukking in hun huwelijkskeus. Geen van hen heeft zijn hu-
welijkspartner gekozen uit de eigen woonwijk. Vooral bij Ger-
rit en Aaltje Anthonia vinden wij een duidelijke afwijking hier-
in van het milieu, waarin zij opgegroeid waren.
Bij vrouw Albertsen was een sterk ontwikkeld kerkelijk besef
aanwezig. Dit groepsbewustzijn ten aanzien van de Roomsch-
Katholieke kerkelijke gemeenschap is haar ongetwijfeld een be-
langrijke steun geweest in haar streven haar gezin op hooger
niveau te brengen. In haar verkommerde persoonlijkheid was
echter weinig ruimte voor echte religiositeit.
Vergelijken wij de gezinnen der broers en zusters van den man
met het gezin van dezen, dan kan worden geconstateerd, dat
eerstbedoelden over de geheele linie gunstiger zijn dan het laatste.
Van de familie van de vrouw is ons niets bekend. De broers van
den man leefden, ofschoon ook onder hen wel criminaliteit voor-
komt, over het algemeen op een zedelijk hooger peil dan deze.
Daarentegen blijft vrouw Albertsen zeker niet achter bij haar
schoonzusters, van wie één zelfs een uitgesproken slechte repu-
tatie genoot. Opmerkelijk is in dit verband ook, dat alle kinde-
ren uit het gezin Albertsen-van Dordrecht hun echtgenooten
gekozen hebben uit een behoorlijk milieu, terwijl de huwelijks-
partners van verschillende hunner nichten en neven op een be-
langrijk lager niveau stonden. Ook onder deze komt overigens
criminaliteit voor. Resumeerend zien wij dus, dat het peil van
het gezin Albertsen-van Dordrecht zeker niet veel lager was dan
dat van hun familieleden.
FAMILIE WILLEMSEN
inleiding
Ofschoon in het gezin Willemsen-van Middelburg noch de
man noch de vrouw in de omgeving van de Noteboomenlaan
waren opgegroeid, zijn zij in deze buurt, waar zij zich eerst een
twintigtal jaren na hun huwelijk vestigden, zoo ingeburgerd, dat
Willemsen, na de verhuizing naar een ander stadsdeel, verklaar-
de: „ik was de koning van de Noteboomenlaanquot;. Deze uitlating
toont wel aan, afgezien van den drinkershumor die er in schuilt,
hoezeer de man zich in deze buurt op zijn gemak voelde. Het
gezin past dan ook geheel in het beeld van de wijk.
Van de kinderen bleef een deel, ook na hun huwelijk met
iemand die niet uit deze buurt afkomstig was, hangen in de om-
geving van het ouderlijk huis.
Voor zij naar de Noteboomenlaan trokken, had het gezin
gewoond in verschillende steegjes van de oude stad, hoofdzake-
lijk in de buurt van den Springweg, de omgeving waar het ouder-
lijk gezin van de vrouw steeds gewoond had. De man was af-
komstig uit Culemborg.
Waarom het gezin in 1936 naar het andere eind van de stad is
verhuisd, is niet duidelijk. Eenerzijds bestaat de mogelijkheid,
dat zij, nadat het exploiteeren van een groote snoepwinkel in de
Rivierenwijk op een mislukking uitgeloopen was, bij hun terug-
keer niet meer zoo recht thuis raakten in de oude buurt, waar
iedereen alles van hen af wist. Anderzijds kan het zijn, dat de
Noteboomenlaan, waar het drankmisbruik onder invloed van de
werkloosheid zeer was afgenomen, en de bewoners de dronke-
manstooneelen van Willemsen minder begonnen te waardeeren,
haar aantrekkelijkheid voor den man verloren had.
Gezin Willemsen-van Middelburg, geh. 1894.
Van de twaalf in leven zijnde kinderen uit dit ge-
zin valt, voorzoover bekend, alleen op de beide oudste dochters
mets te zeggen. De overigen maakten zich alle aan economische
delicten of overtredingen op sexueel gebied schuldig, die schijnen
samen te hangen met psychische afwijkingen.
In dit geval is de vader de overheerschende figuur; een dronk-
aard, tegen wiens ongunstigen invloed op het gezinsleven de moe-
der onvoldoende tegenwicht plaatste. Zijn drankmisbruik schijnt
zij geaccepteerd te hebben, zonder pogingen aan te wenden hem
daarvan af te houden. We zien hier dan ook niet, dat de positie
van den man onbehagelijker wordt, doordat de opgroeiende kin-
deren tegen hem partij kozen voor de moeder. De verhouding
tusschen man en vrouw was over het algemeen goed te noemen.
Had Willemsen geld over, dan bracht hij uit de stad iets mee voor
„z'n Doorquot;, die misschien wel liever het geld gehad zou hebben dan
het cadeau, dat haar man zelden ongeschonden wist over te
brengen, maar toch de goede bedoeling waardeerde. Ook voor
zijn kinderen was hij, en bleef dat vrij lang, in zekeren zin de
held die alles kon en durfde, en tegen wien ze op zagen. Ook op
anderen probeerde de man indruk te maken. De buurtbewoners
imponeerde hij door de manier, waarop hij zich aanstelde als hij
teveel gedronken had. Dan rende hij, terwijl hij zich de kleeren
van het lichaam rukte, door de Noteboomenlaan, en zat soms
de vrouwen achterna met een mes, zonder werkelijk kwaad in
den zin te hebben.
Ten opzichte van personen, verbonden aan eenige maat-
schappelijke instelling, trachtte hij zijn doel, de aandacht te
trekken, op heel andere wijze te bereiken. Hij deed zijn uiterste
best, bij hen de meening te vestigen, dat het aan hem en zijn
vrouw niet lag, dat de kinderen minder goed oppasten. Ge-
wezen op zijn alcoholmisbruik, had hij direct een excuus klaar,
„hij had het geleerd op de jeneverstokerijquot; waar hij werkzaam
was en waar de knechts den inhoud van de gebroken kruiken
consumeerden, terwijl hij in 1920 weer erger dronk „om dien
man, die Anthonia misbruikt heeftquot;.
Slechts in één opzicht heeft de vrouw getracht de gevolgen
van het wangedrag van haar echtgenoot op te heffen. Zij slaagde
er nl. in zich een aardige bijverdienste te verschaffen door een
fruithandel, waarvoor zij zich in den loop der jaren een vast
afzetgebied wist te veroveren onder de gegoede burgerij. Dit
neemt echter niet weg, dat het gezin ook nog vaak steun van
het Burgerlijk Armbestuur ontving. In hoeverre het schoen-
makersbedrijf van den man van belang was, is moeilijk uit te
maken. Een groot deel van zijn verdiensten zal wel aan drank zijn
opgegaan. Hij was bovendien een hartstochtelijk dobbelaar, ter
zake waarvan hij ook wel bekeurd is. Soms had hij veel geld op
114
zak en liet dat dan duidelijk merken aan al wien hij ontmoette
In de omgeving werd hij er wel van verdacht als heler op te tre-
den. Voor dit delict is hij echter nooit veroordeeld, wel eenige
keeren wegens agressieYg misdrijven, die hij ongetwijfeld onder
invloed van drank pleegde. Verder onderging hij eenige malen
hechtenis wegens openbare dronkenschap.
Hoe de financieele omstandigheden ook waren, het huishou-
den en de kinderen zagen er steeds verwaarloosd en armelijk uit.
Johanna Margaretha Geertruida, geb. 1894, geh. 1913 met
P. W. G. van Goes.
Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren,
waarvan reeds twee jongens eenigen tijd in de Tuchtschool door-
brachten ter zake van diefstal en verduistering, terwijl de oudste
dochter buitenechtelijk beviel van een kind, waarvan haar ver-
loofde de vader was. Ook het gedrag der ouders was niet onbe-
rispelijk, ofschoon met van dien aard, dat ze met de Justitie in
aanraking kwamen. Het eigenlijke beroep van den man was
sigarenmaker. Daar hij meer belangstelling had voor de voetbal-
sport -- hij was o.a. president-secretaris van een club —, ver-
zuimdehij zijn werk nog al eens, waaronder zijn verdiensten na-
tuurlijk leden. De vrouw, die daardoor te kampen had met geringe
en wisselende inkomsten, nam haar toevlucht tot afzetterij en
bedriegerij. Bovendien was de man zeer zwak; in 1933 stond
hij onder toezicht van een vereeniging tot bestrijding van
tu^rculose. Na 1921 heeft hij niet meer in de sigaren-
mdustrie gewerkt, maar ontving hij een uitkeering van het Bur-
gerlijk Armbestuur via zijn vakbond, waarin hij tevens een functie
vervulde. In 1925 werd hij er echter op betrapt tevens handel in
hanng te drijven, terwijl zijn vrouw met sinaasappelen ventte
Zijn steun werd hierop onmiddellijk ingehouden. Na dit voorval
heeft de man zijn best gedaan niet meer in de noodzakelijk-
heid te komen bij deze instelling om hulp te moeten aankloppen
Eenige jaren wisten man en vrouw door handel in het onder-
houd van het gezin te voorzien. Eind 1932 moest de man echter
de zaak stopzetten, omdat hij tengevolge van zijn slechte beta-
lingen geen crediet meer kon krijgen bij de grossiers. Sindsdien
bestaat het gezin yn de verdiensten der kinderen en de opbrengst
van den handel der vrouw, die echter niet regelmatig uitgaat.
Zij maakt nog steeds zeer gemakkelijk schulden.
De verhouding tusschen man en vrouw was minder goed, daar
-ocr page 131-hij de zorg voor het gezin voor verreweg het grootste deel aan
haar overliet. Eenige malen verliet zij hem reeds, doch keerde na
korten tijd weer terug.
De man bewoog zich ook op politiek terrein, waarbij hij een
groote mate van zelfbewustzijn aan den dag legde.
De twee oudste zoons hebben, zoolang zij gehuwd zijn, prac-
tisch alleen van den steun geleefd.
Johanna Cornelia, geb. 1898, geh. 1919 met M. A. van Oost-
burg.
Dit gezin schijnt gunstig bekend te staan. De man,
die met zijn gezondheid sukkelde, was sinds 1932 werkloos.
Er zijn twee, nog jonge, kinderen.
Margaretha, geb. 1900, geh. 192} m^t W. van Terneuzen
(overl. 1932); geh. 1935 met L. van den Hoek.
Bij haar huwelijk met van Terneuzen werden de
twee voorkinderen van de vrouw gewettigd. Over dit gezin, dat
op een dorp in de omgeving van Utrecht woonde, waar de man
wegwerker was bij de N.S., zijn geen nadere gegevens bekend.
We weten alleen, dat de man dronk. Nadat hij tengevolge van
een ongeval om het leven gekomen was, keerde zijn echtgenoote
naar Utrecht terug, waar enkele maanden na het overlijden van
den vader het negende kind geboren werd. Aanvankelijk ging zij
in een keurige arbeidersbuurt wonen, waar echter de buren spoe-
dig pressie op den huiseigenaar uitoefenden haar de huur op te
zeggen, daar zij veel bezoek ontving, dat er ongunstig uitzag:
„kerels met dassen en pettenquot;. Zij verhuisde toen naar de Note-
boomenlaan. Hier beviel de weduwe buitenechtelijk van een
dochter. Kort daarna introduceerde haar vader een zekeren van
den Hoek, dien hij bij het ondergaan van een hechtenisstraf in
het Huis van Bewaring had leeren kennen, bij haar, een man, die
uit hoofde van een nierkwaal niet wel tot werken in staat geacht
kon worden en die, na zijn ontslag uit den Indischen militairen
dienst, hier een zeer armoedig bestaan geleid had met de vrouw,
met wie hij in Indië gehuwd was. Na de ontbinding van hun
huwelijk in 1934 keerde deze vrouw, die een halfbloed was, naar
Indië terug.
Daar van den Hoek eigenlijk geen dak boven zijn hoofd had,
en zonder middel van bestaan was, bleef hij z.g. als kostganger bij
Margaretha, wat er feitelijk op neer kwam, dat hij door haar
werd onderhouden en dat zij als man en vrouw samenleefden.
Toen zij een kind van hem verwachtte, huwden zij, waardoor
het pensioen van de vrouw kwam te vervallen. De afkoopsom,
die haar bij deze gelegenheid verstrekt werd, een bedrag van
f 2000,—, besteedde zij om zich een draaiorgel aan te schaffen,
wat de vrouw beschouwde als een prachtige geldbelegging, ter-
wijl ze van het overschot haar schulden afdeed en haar huis eens
heelemaal opknapte. Van de uitkeering, die zij kreeg, toen haar
man verongelukt was, had zij ook nieuw meubilair gekocht. Na
een paar jaar was het orgel al weer verdwenen en leefden zij van
de opbrengst van den lompenhandel, dien de man dreef.
Het oudste kind van de vrouw, Theo, werd in 1932 op 13-
jarigen leeftijd ter beschikking van de Regeering gesteld wegens
diefstal door middel van braak in vereeniging. Reeds vroeger
had hij zich op school herhaaldelijk schuldig gemaakt aan kleine
diefstallen en meermalen kocht hij lekkers op naam van zijn
moeder. Bovendien bleek hij op sexueel gebied een gevaar voor
zijn kameraadjes. In verband met zijn achterlijkheid werd hij
opgenomen in een inrichting voor toevallijders, waar hij zich over
het algemeen goed gedroeg.
Anthonia, geb. 1902, geh. 192J met A. W. van Hulst.
Dit meisje leed aan epileptische toevallen. Zij werd
hiervoor kort na de geboorte van haar buitenechtelijk kind in
verschillende gestichten verpleegd. Sinds haar huwelijk schijnt
echter haar toestand geen aanleiding meer gegeven te hebben
tot klachten. De eerste jaren van hun huwelijk leverden echter
genoeg andere moeilijkheden op. Toen hij nog vrijgezel was, stond
van Hulst op zedelijk gebied ongunstig bekend, en kort voor
het huwelijk met Anthonia werd hij veroordeeld tot een bijdrage
in de alimentatiekosten voor een onwettig geboren kind, waar-
van hij als verwekker was aangewezen. Ook als gehuwd man
wijzigde hij zijn gedrag niet, terwijl de vrouw van haar kant
in hooge mate kwaaddenkend was. Veel onderlinge oneenigheid
was hiervan het gevolg, zoo zelfs, dat de vrouw haar man eenige
malen verliet.
Tot kort voor het huwelijk was van Hulst als hulpknecht
werkzaam geweest in de metaalindustrie. Toen hij buiten werk
geraakte, begon hij een winkel te Soesterberg. Begin 1929 dwon-
gen financieele moeilijkheden den man dezen weer te sluiten,
daar zijn leveranciers hem niet langer crediet wilden verleenen.
Het gezin keerde naar Utrecht terug, waar de man nog ongeveer
een jaar op een ijzerfabriek werkte. Sindsdien is hij onafgebroken
werkloos geweest en genoot steun van zijn vakorganisatie. Man en
vrouw, tusschen wie de verhouding heel wat verbeterd was,
deden hun best, met de bekrompen middelen zoo goed mogelijk
voor hun gezin te zorgen. De steun, dien de vrouw van haar
echtgenoot (die plezier had in het verrichten van huishoudelijke
bezigheden en dol was op de kinderen) ontving, was hierbij van
niet te onderschatten belang.
De zorg voor het buiten echt geboren kind werd reeds in 1920
opgedragen aan een Voogdijvereeniging, die het meisje in gezins-
verpleging plaatste. In 1930 werd zij beschreven als een zenuw-
patiënte van aanleg, met psychopathische trekken. Eenige malen
werd gemeld, dat zij zich aan kleine diefstallen schuldig maakte
ten nadeele van de pleegouders en in dienstbetrekking. Lichame-
lijk was zij uiterst zwak. De band tusschen dit meisje en haar
moeder was zeer los.
Johannes Willem, geb. 1906, geh. 1929 met E. van Zierikzee.
Straatschenderijen brachten Johannes op 12-jari-
gen leeftijd in aanraking met den Kinderrechter, die hem een
gezamenlijke Tuchtschoolstraf van een jaar oplegde. Veel succes
had deze maatregel niet. Nauwelijks was hij weer thuis, of het
schoolverzuim van zijn jongere broertjes en zusjes nam in ern-
stige mate toe. Bij onderzoek bleek, dat Johannes hen aanzette
orn te bedelen, en hen er zelfs toe bracht diefstalletjes te plegen
in de groote winkels, waarbij hij het leeuwenaandeel in de buit
voor zich reserveerde. Het gevolg was, dat hij acht maanden na
zijn thuiskomst ter beschikking van de Regeering gesteld werd,
evenals zijn 11-jarig broertje Teunis. Ten aanzien van de andere,
jongere kinderen, resp. zeven en vijf jaar oud, werd geen enkele
maatregel genomen. Uit de gegevens, verstrekt door het Opvoe-
dingsgesticht, blijkt, dat hij daar leed aan toevallen. Men vond
hem een sluwen, achterbakschen jongen, die niet te vertrouwen
was en gaarne anderen opstookte. Na zijn voorwaardelijk ont-
slag werkte hij te Utrecht in de metaalnijverheid, waarvoor hij
gedurende de dwangopvoeding was opgeleid. Sinds 1934 was hij
werkloos. Hij was toen ongeveer vijf jaren gehuwd met een
meisje uit een, door de indolentie van de moeder, na het over-
lijden van haar man aan lager wal geraakt gezin. Zoowel Johan-
nes als zijn vrouw gedroegen zich in hun huwelijk uitstekend.
118
Vlak nadat hij werkloos geworden was, pleegde de man echter
tezamen met den oudsten broer van zijn vrouw een diefstal
met braak, waarvoor beiden veroordeeld worden tot zes maan-
den gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Zijn
proeftijd kwam hij goed door.
Voor de reclasseeringsvereeniging, aan wie het toezicht over
hen werd ongedragen, was hij geen gemakkelijke pupil. Daar
het hem moeilijk viel zich aan de steunnorm aan te passen, vroeg
hij voortdurend met klem om extra hulp in allerlei vorm; hij was
eigenlijk alleen tevreden, wanneer het hem gelukte in werkver-
schaffing geplaatst te worden.
Johannes Cornelis, geb. 1908, geh. 1931 met C. H. van Vlis-
singen.
Aan de diefstalletjes, die de kinderen Willemsen
omstreeks 1920 pleegden onder leiding van hun bovenbesproken
broer, schijnt deze jongen niet meegedaan te hebben. Hij werd
echter drie jaar later wegens diefstal ter beschikking van de Re-
geering gesteld, en geplaatst in een Rijksopvoedingsgesticht. Na
zijn vertrek uit Avereest kwam hij in militairen dienst, waar-
uit hij wegens wangedrag ontslagen werd. Teruggekeerd in
Utrecht kwam hij veel bij zijn zuster en zwager van Goes thuis,
die ook vaak bezoek ontvingen van hun buurvrouw van
Kerkwerve. De verhouding tusschen het echtpaar van Kerk-
werve liet reeds eenige jaren te wenschen over; meermalen had-
den hevige ruzies plaats tusschen man en vrouw, waarbij de
laatste haar echtgenoot omgang met andere vrouwen verweet.
In hoeverre deze beschuldiging gegrond was, is niet met juistheid
te zeggen. Wel is bekend, dat de man zich tijdens de mobilisatie
met smokkelen had bezig gehouden en dat hij in 1919 tien maan-
den gevangenisstraf had ondergaan wegens heling. Sindsdien had
hij steeds getracht op eerlijke wijze het brood voor zijn gezin te
verdienen. Zijn vrouw maakte echter al te gemakkelijk schul-
den, kocht veel op afbetaling en trok zich er weinig van aan,
wanneer de crediteuren haar tenslotte op luidruchtige wijze
kwamen aanmanen tot voldoening.
Mede door toedoen van zijn zuster ontstond er tusschen Johan
en vrouw van Kerkwerve, die ruim twintig jaar ouder was dan
hij, al spoedig een al te vertrouwelijke verhouding, die tengevolge
had, dat deze laatste haar man in begin 1929 na een korte
woordenwisseling verliet om met Willemsen te gaan samen wo-
nen. De zorg voor de zes kinderen, waarvan het oudste dertien
en het jongste twee jaar oud was, Het ze aan haar man over.
Van Kerkwerve stelde een eisch tot echtscheiding in, die hem
werd toegewezen. Zoodra de termijn van 300 dagen na de ont-
binding van het huwelijk verstreken was, trouwde de vrouw
met Willemsen. Intusschen was uit hun samenleving reeds een
kind geboren, dat nog den naam van Kerkwerve draagt.
Willemsen werkte soms als schoenmakersknecht en ontving
overigens steun van zijn vakbond. Het paar schijnt eenigen tijd
gewoond te hebben bij Willemsen's ouders.
In 1931 werd hem een boete opgelegd wegens mishandeling.
Teunis Jacobus, geb. 1909.
Zooals wij reeds zagen werd Teunis in 1920, tege-
lijk met zijn ouderen broer Johannes Willem, ter beschikking
van de Regeering gesteld. Kort na zijn opname deed zich volgens
den psychiater een lichte aanval van epilepsie voor, welke zich
echter niet herhaald schijnt te hebben. Hij was wat achterlijk,
om welke reden hij in de hulpklasse werd geplaatst. Evenals zijn
vader was hij druk en trok hij graag de aandacht. Hij voelde zich
gauw beleedigd en vloog dan geweldig op; soms had hij ook drift-
buien. Evenals zijn broer Johannes quot;Willem had hij iets ontevre-
dens over zich. In het gesticht was hij een paar maal bij een
kleinen diefstal betrokken. In 1927 kon hij met voorwaardelijk
ontslag naar huis gezonden worden, waar hij zich onder leiding
van zijn vader verder zou bekwamen in het schoenmakers-
ambacht. Hiervan kwam, zooals te verwachten was, niets terecht.
De jongen vond echter werk op verschillende machinefabrieken.
Thans is hij sinds een paar jaar werkloos.
Onlangs schijnt hij huwelijksplannen gehad te hebben met een
vrouw, die, hoewel gehuwd, relaties onde^rhield met andere man-
nen, en die tenslotte van haar echtgenoot was weggeloopen.
Petronella, geb. 1910, geh. 1932 met H. van Sluis.
Ook van deze dochter wordt vermoed, dat zij
eenigszins epileptisch is. In 1930 werd zij burgerrechtelijk onder
toezicht gesteld, daar zij meermalen van huis wegliep en soms
in gezelschap van mannen den nacht in een hotel doorbracht.
Zij was ongedurig en leugenachtig, waardoor het zeer moeilijk
was de fantastische verhalen, die ze over haar avonturen ver-
telde, naar waarde te schatten. Het jaar daarop werd zij wegens
diefstal bestraft, vermoedelijk voorwaardelijk.
Gehuwd met een bloemenventer, uit Duitschland geboortig,
heeft zij weinig anders dan armoede gekend. Na de eerste weken
in Zeist gewoond te hebben, keerden zij terug naar Utrecht, waar
zij ook eenigen tijd inwoonden bij een zuster van de vrouw. Hier
ter stede zijn zij, met enkele korte onderbrekingen waarin de
man handel dreef, steeds op den steun aangewezen geweest. De
man maakt een energieloozen en weinig intelligenten indruk.
Zelf nauwelijks zestien jaar pleegde hij ontucht
met een jongen beneden dien leeftijd, en werd voor dat feit voor-
waardelijk ter beschikking van de Regeering gesteld. Twee jaar
later werd dit vonnis tenuitvoergelegd, omdat hij met een neefje,
dat f 10.— van zijn patroon gestolen had, van dit geld een uit-
stapje gemaakt had.
In het opvoedingsgesticht bleek hij zeer nerveus en oneven-
wichtig, een onbeteekenende jongen met infantiele trekken,
maar gaf hij geen reden tot ernstige klachten. Na twee jaar
kwam hij reeds in aanmerking voor voorwaardelijk ontslag, ver-
moedelijk ook, omdat men meende een goed tehuis voor hem
gevonden te hebben bij zijn broer Johannes Willem, een oud-
pupil van hetzelfde gesticht. De oudere broer had echter geen
overwicht op hem, zoodat de poging mislukte. Gedurende de
paar weken dat hij bij een schoenmaker werkte, verzuimde hij
meermalen. Tenslotte bleef hij bij zijn patroon weg, daar hij
meende van het lange stilzitten duizelig te worden en er hoofd-
pijn van te krijgen.
Hij begon toen een fruithandel, maar ging alleen 's morgens
uit en deed 's middags niets meer. Zijn broer maakte hierop aan-
merking (daar hij op deze manier niet genoeg verdiende om zijn
kostgeld te kunnen betalen), wat ten gevolge had, dat Jos bij
hem wegliep en bij zijn ouders ging wonen. Johannes Willem
haalde hem wel den volgenden dag terug, maar na een paar dagen
vertrok hij opnieuw naar zijn ouders. Ook hier kwamen herhaal-
delijk moeilijkheden voor over de betaling van kostgeld, zoodat
hij ook een tijdlang in een logement en bij zijn zuster, gehuwd
met van den Hoek, gewoond heeft. Hij ging ongeregeld met
handel, waarbij hij weinig activiteit aan den dag legde. Zoo
huurde hij in 1937 gereild een bakfiets om oude kranten op te
halen, maar liet dit rijwiel meestentijds ongebruikt voor de deur
staan, terwijl hij bij zijn moeder koffie zat te drinken. Hij wist
overigens op geraffineerde wijze geld los te krijgen van personen,
wier belangstelling hij voor zich opwekte. Ondanks het feit, dat
hij vrijwel niets verdiende, zag hij er uit om door een ringetje
te halen.
In 1936 werd hij door de rechtbank veroordeeld tot twee
maanden gevangenisstraf wegens bedreiging met zware mishan-
deling. Het vonnis in hooger beroep is ons niet bekend.
Maria Theodora, geb. 191}.
Het gedrag van deze dochter heeft nooit aanlei-
ding gegeven tot het nemen van maatregelen; evenals haar oudere
zusters vóór haar huwelijk, was zij op een fabriek werkzaam. In
1936 heeft ze ongeveer zes weken samengewoond met haar ver-
loofde en een ander meisje. Zij kwam daarna weer thuis.
Enkele gehuwde zusters namen het haar kwalijk, dat ze geen
hand uitstak om haar moeder te helpen, maar iederen avond
„chic gekleed bij de straat liepquot;.
Wilhelmina, geb. 1916.
Op advies van den schoolarts werd Mientje in
1925 ter observatie opgenomen in de Psychiatrisch-Neurologi-
sche Kliniek, waar men verklaarde, dat zij psychopathe was; de
psychiater van een der gestichten, waar ze later verbleef, noemde
haar psychasthenoïd-schizoïd en licht debiel. Zij werd in 1927 ter
beschikking van de Regeering gesteld, omdat zij herhaaldelijk
diefstal pleegde. Eenige malen kwam zij door een openstaande
deur een vreemd huis binnen en nam daar iets weg, terwijl ze,
als ze ergens een fiets onbeheerd zag staan, daarmede een eindje
ging omrijden en het rijwiel later weer op een andere plaats
neerzette. Ook op school en thuis pleegde zij verschillende kleine
oneerlijkheden. Bovendien scheen zij op sexueel gebied niet te
vertrouwen. Zoowel in het Rijksopvoedingsgesticht als in het
particuliere gesticht, waar zij verbleef, gaf zij eindelooze moei-
lijkheden, vooral omdat zij zich niet bij de andere kinderen wist
aan te passen, zoodat er bijna iederen dag kibbelpartijen plaats
hadden. Zelf was zij plagerig, maar van een ander verdroeg ze
niets, zoodat ze alleen bleef staan. In gezinsverpleging geplaatst,
omdat men meende, dat de groote omgeving prikkelend op haar
werkte, moest dit experiment binnen het jaar gestaakt worden,
daar zij hier wegliep en met een gestolen fiets naar Utrecht ging,
waar zij door een broer werd opgepikt. Kort na de heropname in
122
het Rijksopvoedingsgesticht wist ze opnieuw te ontvluchten
en met een gestolen fiets naar Utrecht te komen, waar zij op de
oude manier weer een paar huizen binnen liep en daar een porte-
monnaie met geld en enkele goederen wegnam. Eerst na drie
dagen werd zij teruggebracht. Tijdens het 4-jarig verblijf in
het Rijksopvoedingsgesticht gaf zij grootendeels dezelfde moei-
lijkheden als voorheen, hoewel zij zich langzamerhand leerde
beheerschen, zoodat èn de ruzies met haar klasgenootjes èn de
driftbuien, wanneer ze straf had, minder werden.
Eind 1935 voorwaardelijk ontslagen, nam zij in haar betrek-
king tot tweemaal toe geld weg uit het doosje, waarin haar ver-
val bewaard werd. Eenige weken daarna thuisgekomen met een
gestolen fiets, werd zij opnieuw naar het Rijksopvoedings-
gesticht gezonden en vandaar overgebracht naar de Rekkensche
inrichtingen, waar ze tot haar een-en-twintigste jaar bleef. Na
haar terugkeer in Utrecht was zij meestentijds haar moeder be-
hulpzaam in de huishouding.
Nog geen jaar was echter sinds haar thuiskomst verloopen,
toen zij zich opnieuw schuldig maakte aan diefstal, weer, net als
vroeger, door insluiping. De Rechtbank veroordeelde haar ter-
zake van dit feit tot een jaar gevangenisstraf, waarvan een half
jaar voorwaardelijk.
JoHANNA Maria Geertruida, geb. 1918, geh. 1938 met J. van
Heinkenszand.
Nadat dit jongste meisje in 1932 onder toezicht
gesteld was, omdat men meende, dat zij zedelijk gevaar liep, heeft
zij geen aanleiding meer gegeven tot klachten. Uit de mededee-
lingen van het schoolhoofd bleek, dat zij moeilijk overweg kon
met haar klasgenooten. Overigens is niets omtrent dit meisje
bekend.
SAMENVATTING
Ongetwijfeld waren in het ouderlijk gezin Willemsen weinig
gunstige tendenzen aan te wijzen. Vader Willemsen nam het
niet al te nauw. Hij ging zich in ernstige mate te buiten aan
drank, werd eenige malen ter zake van agressieve delicten ver-
oordeeld, en nam maar al te gaarne deel aan het dobbelen, dat in
de Noteboomenlaan plaats vond. Daar kan echter tegenover ge-
steld worden, dat hij steeds een bedrijf heeft uitgeoefend. Van
de vrouw was geen positief slecht gedrag bekend. Zij had zelfs
door haar fruithandel een aardige bijverdienste weten te verwer-
ven. Opmerking verdient het geregeld karakter, dat deze handel
droeg, daar zij een tamelijk vaste cliëntèle bediende. Maar voor
het overige had zij zich bij alles neergelegd en daarmee de han-
delwijze van haar man gesanctioneerd. Deze goedkeuring was
weinig bevorderlijk voor de vorming van een vast normbesef bij
de kinderen, doch het had ook zijn goede zijde. Er ontstonden
in dit gezin geen ernstige tegenstellingen tusschen man en vrouw,
waarbij de kinderen gedwongen waren partij te kiezen. De ver-
houding tusschen de ouders aan de eene zijde en de kinderen aan
de andere zijde kon zich normaal ontwikkelen en het huwelijk
bleef intact. Ook in den verwaarloosden indruk, die haar kinde-
ren en haar huishouden maakten, kwam echter de onachtzaam-
heid van de vrouw ten opzichte van haar verplichtingen tot
uiting.
Opgroeiend in dit slordige gezin, hebben de kinderen Willem-
sen niet geleerd bepaalde normen te aanvaarden en te eerbiedi-
gen. Meestentijds zonder toezicht en zonder leiding aan zich-
zelf overgelaten, pleegden zij reeds op jeugdigen leeftijd fei-
ten, die hen met den strafrechter in aanraking brachten. Een-
maal trad ook een der jongens hierbij op als aanvoerder van zijn
jongere broertjes. Meer nog dan hun moeder erkennen zij het
belang van geld, zonder de waarde ervan te beseffen. Dit zou
een gevaar in zich kunnen bergen voor verval tot economische
criminaliteit. Enkele aanwijzingen bestaan ook in deze richting,
zoo bij Johannes Willem. Van veel meer belang zijn echter hun
misdragingen op sexueel gebied. Deze zijn niet te verklaren zon-
der terug te grijpen op hun psychische afwijkingen. Zoo schijnt
ook de economische crimina iteit van Wilhelmina voornamelijk
te berusten op pathologische trekken in haar persoonlijkheid. De
houding van den vader doet eveneens in sommige opzichten een
zekere abnormaliteit vermoeden. De beoordeeling van deze fac-
toren ligt echter buiten het terrein van dit onderzoek.
Bij de bespreking van dit gezin wezen wij op de vérgaande aan-
passing aan het Noteboomenlaan-milieu. Deze werd in de hand
gewerkt door de omstandigheid, dat beide echtgenooten afkomstig
waren uit de sociale groepeeringen, waaruit de bevolking van deze
buurt was samengesteld. Willemsen behoorde oorspronkelijk tot
het plattelandsproletariaat. Hij was te Culemborg geboren, waar
het gezin, om het drankmisbruik en het brute optreden van zijn
tweeden vader — zijn eigen vader heeft hij nooit gekend—, een
slechten naam had. De vrouw kwam voort uit het stadsproleta-
riaat, maar groeide in iets gunstiger milieu op dan haar man.
Haar vader was jarenlang als opperman in dienst van denzelfden
aannemer. Haar moeder had een water-en-vuurnerinkje in de
buurt van den Springweg. Het gezin Willemsen-van Middelburg
vertoonde dan ook de trekken, die kenmerkend waren voor het
Noteboomenlaanmilieu. Vooral trad op den voorgrond de onge-
regeldheid, veroorzaakt door sterk wisselende inkomsten en het
ontbreken van een vast dienstverband. Op allerlei gebied bleek
tevens, hoe zorg en overleg in dit gezin ontbraken. Ongetwijfeld
heeft ook het wonen in een buurt, waar veel ongunstige elemen-
ten verblijf hielden, een slechten invloed uitgeoefend op het
gedrag van den man, die gaarne de aandacht trok door anderen
te overtroeven. In dit licht moeten ook de buitensporigheden
gezien worden, die hij in dronkenschap beging. Men vermoedt,
dat hij zich vaak erger dronken aanstelde, dan hij in werkelijk-
heid was. Dat Willemsen kwam tot dobbelen, kan in ieder geval
voor een zeer groot deel op rekening van den invloed der om-
geving geschoven worden. Toch ligt de zaak hier in het alge-
meen eenigszins anders dan bij de vorige in wijkverband behan-
delde families. Bij deze zagen wij, hoe de mentaliteit in het gezin
gegroeid was uit hun verbondenheid aan de levenswijze en de
opvattingen, zooals die in een bepaalde wijk historisch tot ont-
wikkeling gekomen waren. Het gezin Willemsen-van Middel-
burg bezat echter reeds een eigen karakter, voordat het zich in
de Noteboomenlaan vestigde, en is zich in deze buurt zoo thuis
gaan gevoelen, omdat de eigen mentaliteit reeds van te voren \
overeenkwam met die van de wijk van vestiging. De aanraking!
met dit milieu heeft er slechts enkele nieuwe elementen van bij-
komstigen aard ingebracht, b.v. het dobbelen van den man.
Dit was ook de reden, waarom hier in de genese van de criminaH-
teit van de kinderen, behoudens het feit dat deze grootendeels
schijnt te berusten op hun abnormale psychische gesteldheid,
weinig van een werking der wijkinvloed te bespeuren was^.
De kinderen ondergingen deze immers in hoofdzaak indirect,
via de werking ervan in het ouderlijk gezin.
Door de zelfstandige positie, die het gezin Willemsen innam
1 In de lichtvaardige opvattingen ten aanzien van het huwelijk, die eenige
zoons bleken te bezitten, waar het betrof hun omgang met een gehuwde vrouw,
zijn de weinig vaste sexueele normen van de Noteboomenlaan te herkennen.
ten opzichte van het wijkverband, vormt deze famihe als het
ware den overgang tot de hierna te bespreken families, die los
staan van eenige locale groepeering. In de familie Willemsen als
geheel ontbrak ook iedere band met eenige ideëele groep. Slechts
één der schoonzoons bewoog zich op politiek terrein, echter zon-
der dat daarbij van eenige opbouwende kracht sprake was.
DE FAMILIES, DIE NIET IN HET VERBAND VAN EEN
BEPAALDE WIJK KUNNEN WORDEN BEHANDELD
Bij de hiervoor besproken famihes bleek steeds, hoezeer hun
opvattingen en levensgewoonten — in het eene geval in sterker
mate dan m het andere —den invloed hadden ondergaan van het
locale miheu, waarin zij zich bewogen. Daarbij bleek, met be-
trekking tot de kinderen der door ons als uitgangspunt genomen
gezmnen, een tendens te bestaan om zich los te maken uit het
oorspronkelijke wijkverband. De verschillende oorzaken daarvan
hebben wij hierboven trachten op te sporen.
Bij de drie families, waarvan de behandeling thans nog rest
is het bovenbedoelde ontwikkelingsproces al tot voltooiing geko '
men in het gezm, waarvan bij het onderzoek werd uitgegaan.
Reeds dit gezin zelf bhjkt hier los te staan van iedere wijk-
gemeenschap, wat bij twee dezer families duidelijk gedemon-
streerd wordt m tallooze verhuizingen van den eenen kant der
stad naar den andere. Dit heeft ten gevolge, dat noch hun wan-
pdrag noch hun criminaliteit een specifiek karakter heeft ver-
kregen, ontleend aan de locale sfeer van een bepaalde stadswijk.
Waar in deze gezinnen echter normatief vormende krachten
ontbreken, daarentegen ontbindende krachten veelal op den
voorgrond treden, is het gemis van een band met de buurtgroep
als een ernstig nadeel te beschouwen. Doordat zij los staan van
hun buurtgenooten, laat het oordeel van deze hen onverschillig
en ontbreekt zoodoende de rem, die in andere gevallen gelegen is
m de onwillekeurige controle, door de omwonenden op handel en
wandel uitgeoefend. De leden van deze gezinnen gaan in alle
opzichten hun eigen gang, ongehinderd door van buiten af op-
gelegde normatieve overwegingen. Zij staan geheel op zichzelf
en waar zi; weinig waardevolle elementen bezitten, is het niet
^n^Tfn^cfnbsp;b^l^^oren tot de meest
besproken gevallen. Dit is niet zoozeer
ge egen m den aard en omvang hunner criminaliteit, die, in ver-
gelijking tot de overige families, betrekkelijk gering is, — het-
geen verband houdt met het feit, dat wij hier met vrij jeugdige
families te doen hebben — dan wel in hun overig maatschap-
pelijk gedrag. Dit kenmerkt zich door een vrijwel absolute nega-
tie van de gangbare opvattingen omtrent wat behoorlijk is en
wat niet. Rechtstreeks hiertegenin gaan zij veelal niet, doch zij
laten deze normpn, waaraan zij immers geen deel hebben, als het
ware links liggen. Eveneens mist men hier het streven zich, al-
thans op bepaalde terreinen, aan te passen aan de bestaande orde
of te voldoen aan bepaalde maatstaven.
Dit alles tezamen verleent aan deze families, gelijk wij in het
volgende zullen zien, een in hooge mate asociaal karakter.
FAMILIE KLAASEN
inleiding
lioewel het gezin Klaasen-van Amsterdam bijna steeds woonde
m de Noteboomenlaan of in de nabijheid daarvan, kunnen we
deze famihe toch niet bezien in het kader van deze wijk. In de
eerste plaats vestigde het gezin zich hier eerst in 1919, dus in
een tijd toen de buurt haar eigen karakter reeds grootendeels
verloren had, en in de tweede plaats vertoont deze familie weinig
aanpassing aan het milieu, waarin ze verkeerde. Ook de afkomst
van den man en de vrouw, die geen van beide Utrechters van
geboorte zijn, levert geen aanknoopingspunten op met eenige
stadswijk terwijl er evenmin door aanhuwelijking van de kinde-
ren een band met een bepaalde buurt gelegd is. We behandelen
om deze redenen de familie Klaasen in de groep van de families
buiten wijkverband, ofschoon zij in verschillende opzichten af-
wijkt van het beeld, dat deze opleveren.
De familie Klaasen behoort tot de jongste der hier behandelde
gezmnen. Slechts zeven van de elf kinderen hebben reeds den
i2-jarigen leeftijd bereikt, terwijl het oudste 2j jaar is Het
gaat hier dan ook voor een groot deel om jeugdcriminaliteit.
Gezin Klaasen-van Amsterdam, geh. 1916.
. . Voor haar huwelijk met Klaasen had de vrouw
eenige jaren samengeleefd met een militair, die haar, nadat uit
hun verhouding twee kinderen geboren waren, in den steek het
Wel ontving de ongehuwde moeder, die in een zijsteeg van den
bprmgweg woonde, eenigen steun, maar ze had het toch zoo
arm dat zij zich geregeld 's middags bij de kazerne aanmeldde
^^^ T F overgeschoten eten te halen. Volgens haar eigen
wereltornbsp;daar Klaasen, die bij het uitbreken van den
SïlewSf Snbsp;uit Duitschland, waar hij zestien
jaar gewerkt had, hebben leeren kennen. Deze trok zich het lot
van de vrouw aan en ging aanvankelijk met haar samenleven
Toen ZIJ een kind van hem verwachtte, kwam het tot eefhuwe:
-ocr page 145-lijk, waarbij ook de twee voorkinderen van de vrouw door Klaa-
sen gewettigd werden. Uit dit huwelijk werden elf kinderen
geboren, waarvan er twee jong stierven, terwijl de vrouw nog
viermaal een miskraam had. De zorg voor dit groote huishouden
ging absoluut boven haar krachten. Terwijl rapporten van 1918
nog spreken van een ordelijk gezin, blijkt uit gegevens van 1922
reeds, dat zij niet meer tegen haar taak opgewassen was, en dat
het er in huis vuil en slordig uitzag. Neemt men in aanmerking,
dat zij behalve haar plichten als huisvrouw, ook de zorg had voor
een ongelukkig kind en nog met groente ging venten, dan wekt
het geen verwondering, dat het gezin in den loop der jaren ver-
slonsde en vervuilde. Terwijl we aan den eenen kant echter een
volkomen verwaarloozing zien, treffen we aan den anderen kant
een zorg aan, die in de groep, waartoe dit gezin behoorde, als uit-
zondering te beschouwen is. Niet alleen kwam er iederen dag
warm eten op tafel, maar ook legde de vrouw jaarlijks een ge-
deelte van de groente, die de man op zijn stukje land verbouwde,
in, als wintervoorraad.
Het gebrek aan inzicht bij de vrouw, waardoor haar huishou-
den in het honderd liep, deed zich in nog ernstiger mate gevoelen
bij de verzorging en opvoeding der kinderen. Deze zagen er
steeds onfrisch en verwaarloosd uit. Het is wel voorgekomen,
dat ze den eenen dag met koorts te bed moesten blijven en den
anderen dag al weer op straat liepen. Van eenige ontwikkeling,
zelfs de meest elementaire, was geen sprake; zoo was bijna geen
der kii^eren de kunst van klokkijken machtig. Ook op dit ter-
rein vinden we echter weer een bewijs van den goeden wil der
moeder, wanneer ze met zekeren trots constateert: „Bij mijn
wordt niet gevaard en gemoerd, maar zeggen ze netjes vader
en moeder.quot;
Evenals de vrouw heeft de man een intellectueel tekort. Hoe-
wel hij eenige jaren de school bezocht heeft, is hij analphabeet
gebleven. Het schijnt, dat hij als grondwerker wel aan zekere
eischen kon voldoen, en zoolang er voldoende arbeidsgelegenheid
bestond, slaagde hij er in vrij geregeld werk te vinden. Toen de
crisis echter begon door te werken, werd hij, waarschijnlijk ook
omdat hij over de vijftig was, spoedig uitgeschakeld en sedert
1931 is hij voortdurend werkloos geweest.
In de goede jaren beschikte het gezin over ruime geldmiddelen
— loonen van ƒ55 waren toen geen uitzondering —, die
echter onoordeelkundig werden aangewend. Zoo bestonden de
broodmaaltijden meermalen uit een combinatie van krentebrood,
worst en suiker. Sinds de werkloosheid van den man was men
aangewezen op den steun van den vakbond en de verdiensten
der kinderen. Daar men echter weinig behoeften had en het ak-
kertje van den man groenten en aardappelen opleverde, heeft
het gezm, ondanks de groote vermindering van inkomsten, geen
bijzondere financieele moeilijkheden gekend.
Tusschen de leden van dit gezin heerschte voortdurend wrij-
ving en waar hun iedere rem ontbrak, was een geringe aanleiding
voldoende om een hevigen twist of zelfs een vechtpartij te doen
ontstaan. Man en vrouw hadden vaak ernstige ruzie, waarbij hij
haar, ook in bijzijn van de kinderen, in de grofste bewoordingen
verwijten maakte over de onwettige samenleving vóór haar hu-
welijk. Van haar kant had de vrouw een zekere minachting voor
den man, die onrein was op lichaam en kleeding. Ook de werk-
loosheid van de oudste zoons en hun, naar de meening van den
vader, onvoldoende ijver om werk te zoeken, leverde veel stof
tot oneenigheid op, waarbij de moeder partij trok voor de jon-
gens. Door de onwettige geboorte van de twee oudste zoons wer-
den deze moeilijkheden nog toegespitst. Zij leidden er in het
geval van den tweeden zoon Gijs, die zich bovendien ook thuis
slecht gedroeg, zelfs toe, dat hij de ouderlijke woning verliet. De
moeder en de kinderen waren over en weer zeer aan elkaar ge-
hecht, al trad zij, in haar geprikkeldheid om het huishouden,
dat ZIJ met aankon, vaak ruw tegen hen op. Meermalen waren
de man of de vrouw ook bij burenruzies van vrij ernstigen aard
betrokken. In 1927 maakte de man zich bij een dergelijke gele-
genheid schuldig aan mishandeling, waarvoor hem een boete
werd opgelegd, terwijl de vrouw in 1933 wegens laster beboet
werd.
Er bestpn ernstige vermoedens, dat er, toen Klaasen nog goed
geld verdiende, wel drank in huis gehaald werd, waarvan beide
echtgenooten gebruik maakten, terwijl de man zich ook buitens-
huis aan drankmisbruik schuldig gemaakt zou hebben. De laatste
jaren is hiervan echter niets gebleken.
Vrouw Klaasen zelf schreef den verwaarloosden toestand,
waarin haar gezin verkeerde, aan het groote aantal kinderen toe.
^oe kan het ook anders, als ze de macht uit je halen,quot; zegt ze.
Het b ijft echter de vraag, of zij wel jn staat geweest zou zijn
een kleiner huishouden naar behooren te besturen. Weliswaar
traden m dit geval de ongunstige factoren van het groote gezin
— vooral de overbelasting van de moeder — zeer sterk op den
voorgrond, waartegenover het voordeel van een groot aantal kin-
deren, dat meehelpt de gezinsinkomsten te vermeerderen, ont-
brak. Gedeeltelijk was de algemeene werkloosheid van dit laatste
de oorzaak, maar van meer belang schijnt in dit verband het feit,
dat de kinderen ongeschikt waren voor het meeste werk. Zelfs
als loopjongen waren ze niet te gebruiken, daar ze wel den weg
wisten in de stad, maar geen enkele straatnaam kenden. En had
er al eens een werk gevonden, dan was dit meestal van korten
duur, daar ze absoluut geen begrip van tijd hadden en moeder
hen 's morgens niet uit bed kon krijgen. Een ongunstige omstan-
digheid was ook, dat er onder de oudere kinderen geen meisje
gevonden werd, dat in staat was de moeder in het huishouden te
helpen.
Wilhelmus Petrus, geb. 1912, geh. 1934 met Lena van Hil-
versum.
Van al zijn broers en zusters bezorgde deze zoon
de minste last. Volgens een ongecontroleerde opgave was hij drie
jaar bij dezelfde firma in dienst. Nadat hij in 1933, vermoe-
delijk omdat hij te oud en daarom een te dure werkkracht
werd, ontslag gekregen had, heeft hij feitelijk niet meer gewerkt.
Reeds enkele maanden na zijn trouwen was hij gedwongen zich
tot Maatschappelijk Hulpbetoon te wenden en sindsdien heeft
zijn gezin voortdurend van den steun geleefd. Zijn vrouw kwam
uit een ruw, onbeschaafd milieu, maar wist in haar eigen huis-
houden wel van aanpakken.
Gijs, geb. 1914.
Deze kwam op 19-jarigen leeftijd voor het eerst
met de Justitie in aanraking wegens diefstal van een drietal fui-
ken, tezamen met twee kameraden, die in de buurt van Oudwijk
woonden. Tevoren had hij thuis reeds moeilijkheden veroorzaakt,
doordat hij bijna nooit werk had en niet geheel eerlijk was.
Kort nadat hij het onvoorwaardelijke gedeelte van zijn straf
_het vonnis voor den fuikendiefstal luidde zes maanden ge-
vangenisstraf, waarvan vier voorwaardelijk — had uitgezeten,
verliet hij met groote ruzie het ouderlijk gezin en ging voorloopig
bij zijn oom inwonen. Spoedig vond hij echter een toevlucht bij
de familie van zijn meisje, menschen, die 's zomers in een woon-
wagen reisden, met venten in hun onderhoud voorzagen, en
zich dien winter in Wijk C gevestigd hadden. Hier mocht hij
mee-eten, terwijl hij voor den nacht onderdak vond in een loge-
ment. Al dan niet in gezelschap van zijn meisje of haar broers
ging hij uit om vodden op te halen of met bedelnegotie. Bij een
tocht naar Amsterdam, „omdat ze in Utrecht altijd bij dezelfde
menschen kwamenquot;, zou hij daar uit een gang een jas hebben
weggenomen. Door de Rechtbank te Utrecht veroordeeld voor
dit feit, werd hij in hooger beroep door het Gerechtshof vrij-
gesproken wegens gebrek aan bewijs. Al dien tijd had hij echter
in preventieve hechtenis doorgebracht, en ondertusschen was zijn
meisje met een ander gehuwd. Na zijn invrijheidstelling was hij
weer enkele maanden thuis, doch dezelfde moeilijkheid van
vroeger, het feit, dat hij geen verdiensten had, bracht hem er
toe, opnieuw in een logement te gaan wonen. Kort daarna bleek
hij zich schuldig gemaakt te hebben aan diefstal van rijwiel-
belastingmerken, in verband waarmee hij in begin 1935 werd
veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, terwijl bij dit vonnis
tevens tenuitvoerlegging gelast werd van de vier maanden, hem
bij de eerste veroordeeling voorwaardelijk opgelegd. Na een
korten tijd van vrijheid volgde opnieuw een vonnis, ditmaal
wegens heling van een fitting, terwijl hem in 1938 een gevan-
genisstraf werd opgelegd terzake van berooving. Volgens mede-
deeling van zijn moeder zou zijn zedelijk gedrag in deze laatste
perioden van vrijheid ook te wenschen overgelaten hebben, en
had hij omgang gehad met een 15-jarig meisje en een gehuwde
vrouw, wier man gevangenisstraf onderging. Terwille van deze
vrouw zou hij thuis allerlei kleine diefstallen gepleegd hebben.
Tengevolge van dit alles ontstonden groote moeilijkheden in het
gezin en woonde Gijs ook weer tijdelijk in logementen of op een
kamertje.
Jacobus, geb. 1916.
Deze bracht het op school niet verder dan de
derde klas, en is feitelijk analphabeet gebleven. Tot nog toe had
hij vrij geregeld werk, eerst bij een boer en later bij de Ge-
meentereiniging. Bijzondere moeilijkheden gaf hij niet.
Jansje, geb. 1918.
Tengevolge van kinderverlamming is dit meisje
mismaakt en hulpbehoevend. De ouders waren, ondanks hun
groote gehechtheid aan dit kind, niet in staat het de noodige
verzorging te geven, zoodat ten slotte de aandacht van den
Voogdijraad op dit geval gevestigd werd, die er na veel moeite in
slaagde de ouders te overreden hun toestemming te geven tot
ontheffing. Tegelijkertijd wendden de ouders zich echter tot een
advocaat om advies, hoe ze het meisje toch thuis konden houden.
De ontheffingsprocedure had. intusschen voortgang en begin
1933 kon Jansje geplaatst worden in de Stichting Ermelo-
Veldwijk.
Bram, geb. 1920.
Op school was hij een lastige leerling, die nogal
eens moeilijkheden veroorzaakte door zijn drift. Tenslotte werd
hij, toen hij in de vijfde klas zat, van school gestuurd om zijn
agressief optreden; hij weigerde zich te onderwerpen aan het
onderzoek van de schoolzuster. In datzelfde jaar werd hij even-
als zijn twee jongere broertjes burgerrechtelijk onder toezicht
gesteld. Aanleiding tot dezen maatregel was een proces-verbaal
wegens het stroopen van appels en een wegens heling. Wij mogen
wel aannemen, dat het bij hem, evenmin als bij zijn jongere
broertjes, om deze op zichzelf staande feiten ging, maar dat zij
zich alle drie herhaaldelijk aan dergelijke kruimeldiefstallen
schuldig rnaakten. Daar de gezinsvoogdes niets met hem wist
aan te vangen, werd hij naar een observatiehuis gezonden, waar
hij acht maanden verbleef. Moeder Klaasen gaf op deze opzen-
ding het volgende commentaar: „Hij zit er niet, omdat ie gesto-
len heb, maar dat is voor z'n groote bekquot;. Plaatsingspogingen
in een gesticht mislukten en hij kwam na afloop van den obser-
vatietermijn weer thuis. Geregeld gewerkt heeft hij nooit.
Jan, geb. 1921.
Deze jongen maakt een zeer achterlijken indruk
en is ook Uchamelijk weinig ontwikkeld en zwak. Met zijn
twaalfde jaar zat hij nog in de derde klas. In 1933 werd hij twee-
maal geverbaliseerd, wegens heling van sigaartjes en wegens dief-
stal van eendeneieren uit het Wilhelminapark.
Jan Wiluem, geb. 1924.
Reeds op 9-jarigen leeftijd pleegde deze jongen
allerlei kruimeldiefstalletjes, waarvoor hij ook een proces-verbaal
kreeg. Het voorbeeld van de oudere broertjes is in dit geval zeker
een belangrijke factor geweest. Op school en in huis gedroeg hij
zich overigens goed. Hij scheen wat minder dom te zijn dan de
rest van de kinderen.
Wilhelmina,nbsp;geb. 1927
Catharina Johanna,nbsp;geb. 1928
Jannetje,nbsp;geb. 1933
samenvatting
Wanneer we deze familie asociaal noemen, geschiedt dit niet zoo
zeer op grond van ernstig wangedrag van haar leden — immers,
bovenmatig drankmisbruik, onzedelijk levensgedrag en het leven
op kosten van instellingen van weldadigheid, al deze ondeugden
troffen we hier niet, of althans niet in die mate aan, waarin
zij de overige crimineele families kenmerkten — maar omdat hun
het vermogen ontbrak zich aan te passen aan maatschappelijke
verhoudingen en instellingen. Sterker nog dan bij de ouders
sprak dit bij sommigen van de kinderen. De voornaamste oor-
zaak hiervan schijnt hun intellectueel tekort te zijn. Dit is de
reden, dat ze niet mee konden komen in het maatschappelijk
gareel. De domheid van de moeder verklaart voor een groot
deel den verwaarloosden toestand van het huishouden en de
tekortkomingen in de opvoeding van haar kinderen. De man
bleek al evenmin in staat om leiding te geven in zijn gezin. Als
werkkracht bleek hij .slechts geschikt voor ongequalificeerden
arbeid, wat zijn vroegtijdige uitschakeling op de arbeidsmarkt in
de hand werkte. Geen van de kinderen kon op school meekomen,
en eenmaal boven den leerplichtigen leeftijd slaagde slechts een
enkele van hen erin, zich te handhaven in een eenvoudig baantje.
Hun onvermogen zich aan te passen aan het maatschappelijk
leven heeft de onderlinge gebondenheid in hooge mate ver-
sterkt. De beide oudste zoons verkeerden hierbij in een ongunstige
3ositie ten gevolge van hun onwettige geboorte, wat vooral in
iet geval van den tweeden zoon, Gijs, een duidelijk merkbaren
invloed heeft uitgeoefend. Eenmaal los van het ouderlijk gezin
zocht hij aansluiting bij individuen, onder wier invloed zijn cri-
minaliteit nog toenam.
Toch heeft het ouderlijk gezin ook de overige kinderen niet vol-
doende kunnen beschermen, zoodat zij er evenmin in slaagden
zich behoorlijk te handhaven. Daarvoor ontbraken in dit gezin
tezeer de positieve elementen, noodig voor de vorming van een
Deze vier meisjes zijn
nog te jong om iets
over hen te kunnen
zeggen.
voldoende stevig normatief besef. De strevingen in dit gezin
bleven beperkt tot de bevrediging van de primaire stoffelijke
behoeften, en men miste volkomen het zoeken van contact met
eenige maatschappelijke groep en den wensch in deze groep een
zekere plaats in te nemen. Zij waren zichzelf genoeg, hadden de
gemeenschap niet noodig en stoorden zich dus niet aan haar orde.
Evenmin kwamen zij tot ernstige schendingen van deze orde.
Waar botsingen ontstonden, waren deze van weinig ernstigen
aard. Zij waren door hun geringe vitaliteit en intellectueele te-
korten te beschouwen als ongevaarlijke asocialen.
Ofschoon het gezin betrekkelijk lang in dezelfde buurt woon-
de, is het daarvan geen deel gaan uitmaken. De verstandhouding
met de omgeving was zelfs meestal van min of meer vijandigen
aard, maar ook zonder dat dit het geval was, waren de buren wei-
nig gesteld op den omgang met het vuile, onordelijke gezin. Ook
de kinderen schenen geen behoefte te hebben aan yriendschappe-
lijken omgang met anderen. Op school hielden zij zich eenigszins
afzijdig van hun medeleerlingen, waarbij vermoedelijk een ze-
kere, wellicht onbewuste, schaamte om hun haveloos voorkomen
meesprak. In verband met hetgeen boven gezegd is over den aard
van deze menschen is het bijna vanzelfsprekend, dat hier geen
sprake is van deel hebben aan een ideëele gemeenschap. Toch is
het feit, dat althans de man geen gebondenheid kent aan de ar-
beidersklasse in zooverre opvallend, omdat hij jarenlang arbeider
geweest is en betrekkelijk regelmatig gewerkt heeft. Zelfs was
hij lid van een vakorganisatie. In zijn reactie op de langdurige
werkloosheid kwam echter tot uiting, dat hij geen deel had aan
de opvattingen, heerschend in deze groep. Met verwonderlijk
gemak paste hij zich aan dezen nieuwen toestand aan. Hij vulde
zijn dagen met wat knutselarijtjes en het bewerken van zijn
akkertje. Vooral de economische terugslag van de werkloosheid
werd in dit gezin, waar de leden alleen zuiver materiëele be-
hoeften en die dan nog in beperkten omvang kenden, minder
sterk gevoeld.
Het is te voorzien, dat de kinderen „beroepswerkloozenquot; zul-
len worden, die den regelmatigen arbeid niet kennen, en die het
als normaal beschouwen van den steun te leven. Hun verstande-
lijke beperktheid maakt hen ten overvloede ook nog ongeschikt
voor het meeste werk.
Stellen we deze familie naast de beide overigen buiten wijk-
verband behandelden, dan blijkt zij in bepaalde opzichten boven
het peil daarvan te staan. In de eerste plaats is het gezin Klaasen-
van Amsterdam steeds economisch onafhankelijk geweest. Gedu-
rende de werkloosheid van den man genoot het een uitkeering
van den vakbond. De twee oudste zoons waren, sedert zij het
ouderlijk huis verlaten hadden, steeds aangewezen op steun van
Maatschappelijk Hulpbetoon. Bovendien kwam hier geen sexueel
wangedrag in ernstigen omvang voor. quot;Wel had de vrouw voor
haar trouwen onwettig samengeleefd met een ander, en was haar
huwelijk met Klaasen slechts de legalisatie van een hestaanden
feitelijken toestand, maar in dit huwelijk zelf waren de verhou-
dingen steeds normaal. In het huwelijk van den oudsten zoon was
de huwelijksleeftijd van zijn echtgenoote — zeventien jaar — als
een ongunstige factor te beschouwen, die echter, voor zoover
bekend, geen nadeel blijkt te hebben opgeleverd. Een ongunstig
karakter droegen wel de relaties, die Gijs tot nog toe met vrou-
wen heeft onderhouden. Deze kenmerkten zich allen door hun
oppervlakkigheid en getuigden aan weerskanten van laagstaande
opvattingen.
Tenslotte vond men in deze familie evenmin het voortdurend
verhuizen van de eene buurt naar de andere.
Samenvattend zouden wij kunnen zeggen, dat wij hier slechts
zien een tekortschieten ten opzichte van de eischen van het
maatschappelijk leven, terwijl wij in de beide andere gevallen
tevens een ingaan tegen de regels daarvan kunnen opmerken.
Bezien in vergelijking met de familie van man en vrouw blijkt,
dat wij hier wederom te doen hebben met een echtpaar, dat uit
geheel verschillende milieus stamde. De familie van den man
behoorde tot het plattelandsproletariaat. Door zijn langdurig ver-
blijf in het buitenland en daarop volgend huwelijk en vestiging
in de stad, had hij het contact met deze groep verloren, maar
toch was hij in zijn hart „buitenmanquot; gebleven. De vrouw be-
hoorde geheel tot het stadsproletariaat. Het verschil in mentali-
teit, dat hierdoor tusschen hen bestond, was oorzaak van een
zekere spanning tusschen de echtgenooten, die nog versterkt
werd door de wijze, waarop het huwelijk tot stand was gekomen.
FAMILIE HENDRIKSEN
inleiding
Zoowel Hendriksen zelf als zijn vrouw kwamen uit een, al-
thans naar uiterlijke omstandigheden beoordeeld, gunstig milieu.
De vader van den man behoorde tot de lagere ambtenaren. Het
gezin bewoonde steeds een huis in een buurt voor den kleinen
middenstand. De vrouw behoorde naar afkomst tot een andere
sociale groepeering. Haar vader oefende het beroep van lood-
gieter uit. De gegevens toonen aan, dat men hier te doen had
met een keurig arbeidersgezin.
De jonge Hendriksen en zijn echtgenoote zonken al direct bij
hun huwelijk tot een lager sociaal niveau, vooral door de ongere-
gelde en geringe verdiensten van den man en diens drankmis-
bruik. Het eerste huis, dat zij betrokken, was gelegen in een
steeg in de binnenstad; het werd in een rapport van een paar jaar
later bijna onbewoonbaar genoemd.
Enkele jaren daarna hadden zij zelfs geen eigen behuizing
meer, en zwierven rond in logementen en gemeubileerde kamers,
om tenslotte in de barakwoningen voor onbehuisden bij het On-
diep terecht te komen. De laatste tien jaar heeft het gezin weer
zelfstandig gewoond aan verschillende adressen.
Het is duidelijk, dat het onmogelijk is deze familie in wijkver-
band te behandelen.
Waar het hier een betrekkelijk jong gezin betreft, neemt de
jeugdcriminaliteit een belangrijke plaats in.
Gezin Hendriksen-van Alkmaar, geh. 1911.
De man was oorspronkelijk kok en banketbakker.
Dit vak verwisselde hij al spoedig voor het kellnersberoep, omdat
hij meende dan meer vrijen tijd te hebben. De noodige vakken-
nis hiervoor ontbrak hem echter, en ook de lust zich die te ver-
werven. Bovendien scheen hij de geschiktheid te missen, om met
publiek om te gaan, terwijl hij zijn uiterlijk evenmin meehad. De
getuigschriften van patroons, bij wie hij gewerkt heeft, luidden
dan ook meestal ongunstig, terwijl een werkgever, bij wien hij
138
in 1918 als ambulant kellner in dienst geweest was, het vermoe-
den uitsprak, dat hij zich ten zijnen nadeele aan oneerlijkheid
schuldig had gemaakt.
Nemen wij hierbij nog in aanmerking, dat de man psychisch
niet in staat scheen geregeld werk te verrichten, dan kan het
geen verwondering wekken, dat hij alleen nu eens hier dan eens
daar als noodhulp in dienst genomen werd, en er tenslotte niet
meer in slaagde in Utrecht, waar hij langzamerhand bekend
was, werk te vinden.
De instellingen van weldadigheid toonden op grond van on-
gunstige ervaringen, met dit gezin opgedaan, hoe langer hoe min-
der bereidheid steun te verleenen, daar het bleek, dat de man
zijn verdiensten grootendeels verdronk en verbraste, terwijl de
ongeschikte behuizing, de bekrompen geldmiddelen en het voor-
beeld van den man hun uitwerking op de vrouw niet misten; zij
begon na verloop van tijd haar huishouden steeds meer te ver-
waarloozen, en bleek evenmin als haar man de waarde van geld
in te zien.
Zoo trok het gezin in den zomer van 1917 naar Zandvoort,
waar de man eenige maanden werkte. Na den afloop van het
seizoen kwam hij echter zonder emplooi en in November dwong
armoede het gezin naar Utrecht terug te keeren, waar zij reken-
den op steun van hun ouders. Een eigen huis werd niet meer be-
trokken, man en vrouw vonden onderdak in een logement, terwijl
drie der kinderen werden opgenomen door de grootouders van
moederszijde, waar het jongste meisje reeds sinds kort na de
geboorte verzorgd werd. De oudste jongen kwam in huis bij de
ouders van den man. De kinderen waren bij de grootouders
ondergebracht, onder voorwendsel dat het een kwestie van een
paar dagen zou zijn. Inkomsten had Hendriksen in dezen tijd
niet. Zijn moeder stopte hem geregeld wat geld toe, zoodat hij
het logies voor zichzelf en zijn vrouw kon betalen. De maaltijden
kregen beiden in hun ouderlijk huis, wanneer de resp. vaders naar
hun werk waren.
Zoowel de man als de vrouw beloonden hun ouders voor deze
hulp door voorwerpen van hen te stelen en die te verkoopen. De
man deed dit om aan zijn drank- en speelzucht te kunnen
voldoen.
Het echtpaar Hendriksen scheen deze levenswijze best te
bevallen, en blijkbaar dachten zij er niet over zich weer de last
van een eigen huishouden op den hals te halen. De toestand
werd op den duur vooral voor de ouders van de vrouw, waar
nog negen eigen kinderen inwonend waren, onhoudbaar. Haar
vader, die vroeger ook wel een borrel gebruikte, bedronk zich
vaker en vaker, terwijl er meermalen huiselijke oneenigheden
voorvielen. Het gezin van den ouden Hendriksen was minder
zwaar belast, maar ook hier bestond reden om in te grijpen, daar
het é-jarig kleinzoontje het schoolgeld, dat hij meekreeg, meer
dan eens geheel of gedeeltelijk versnoepte. Juli 1918 werd Hen-
driksen uit de ouderlijke macht over zijn kinderen ontzet, ter-
wijl de Rechtbank ten aanzien van zijn vrouw ontheffing uit-
sprak. De kinderen kwamen in gezinsverpleging. In dezen tijd
onderging de man ook vier maanden gevangenisstraf wegens
verduistering.
Daarna schijnt het echtpaar nog een tijdlang huisvesting geno-
ten te hebben bij de ouders van den man. Begin 1919 trokken zij
naar Amsterdam, waar Hendriksen werk hoopte te vinden.
Ook in deze plaats was hij bij verschillende patroons in lossen
dienst en ontving bij werkloosheid steun van het Burgerlijk Arm-
bestuur. Geruimen tijd genoot hij de uitkeering van deze instel-
ling, terwijl hij tevens 's avonds als kellner verdiensten had. In
deze jaren onderging hij opnieuw vijf maanden gevangenisstraf
wegens verduistering. Uit enkele betrekkingen werd hij ontsla-
gen wegens dronkenschap. Hij ging veel uit en werd ook wel
gezien met andere vrouwen.
Het gezin woonde hier veelal bij anderen op gemeubileerde
kamers. Verschillende malen werden zij echter na verloop van
tijd op straat gezet.
Eind 1922 naar Utrecht teruggekeerd, zette het echtpaar het
oude leven voort. Enkele maanden na hun vestiging werd het
gezin bij het Burgerlijk Armbestuur aangenomen, dat hen de
eerstvolgende jaren met enkele korte onderbrekingen en sinds
1927 voortdurend gesteund heeft. Hier ter stede woonde het
gezin aanvankelijk, evenals te Amsterdam, op kamers. Na eenige
keeren uit huis gezet te zijn wegens huurschuld en vervuiling,
kwamen zij begin 192^ terecht in de barakwoningen. Hoewel
de financieele omstandigheden van het gezin zeer bekrompen
waren, veroorloofde de man zich nog cafébezoek, en wanneer hij
dan dronken thuis kwam, moest zijn vrouw het ontgelden. Daar
hij geweldig driftig was, gebeurde het wel, dat hij haar dusdanig
mishandelde, dat zij de wijk nam naar bevriende buren, de drie
kleine kinderen bij den vader achterlatend.
Soms leende de vrouw eenig geld van haar ouders om in de
huishoudelijke behoeften te voorzien, maar wanneer haar echt-
genoot dit bemerkte, maakte hij haar ook dit geld afhandig om
het te verdrinken.
Een door het Burgerlijk Armbestuur ingesteld onderzoek
bracht aan den dag, dat Hendriksen met sigaren ventte en deze
inkomsten verzweeg. Dit had tengevolge, dat de steun, als straf-
maatregel, gedurende enkele maanden werd ingehouden. Nood-
gedwongen werkte de man toen een paar weken als kellner.
Tegen den winter werd het gezin weer in ondersteuning opge-
nomen. Het daarop volgende jaar schijnt hij opnieuw met sigaren
gevent te hebben in de omliggende gemeenten. Het is tenmin-
ste bekend, dat hem toen een boete werd opgelegd wegens den
verkoop van ongebanderolleerde sigaren. Waarschijnlijk uit
medelijden met het gezin heeft het Burgerlijk Armbestuur hem
niet opnieuw wegens fraude met steuninhouding gestraft.
Daar ook de huur van de barakwoning nimmer door
Hendriksen werd voldaan, moest hij deze tenslotte ontruimen. De
politie bracht het gezin toen onder in de barak in de nabijheid
van de politiepost aan de Roode Brug, de zg. Leeuwenkuil. Kort
daarna betrok het gezin voor het eerst sinds tien jaar weer een
normale woning; eerst in het complex woningen voor econo-
misch-zwakken, later in de Gemeentelijke contrólewoningen, en,
nadat zij deze beiden wegens huurschuld hadden moeten ver-
laten, aan verschillende andere adressen. De hoogere huren, die
de particuliere huiseigenaars bedongen, konden ze gewoonlijk in
het geheel niet opbrengen, zoodat ze telkens gedwongen waren
te verhuizen.
Het gedrag van den man bleef de jaren door steeds gelijk.
Geregeld maakte hij misbruik van drank en kwam 's avonds laat
thuis, terwijl de buurtbewoners hem van omgang met andere
vrouwen beschuldigden. Den ganschen dag was hij bij de straat
en men vermoedde, dat hij in de omliggende gemeenten eeni-
gen handel dreef. Hij achtte zichzelf veel te hoog om bij Maat-
schappelijk Hulpbetoon te gaan stempelen, en speculeerde er
daarbij op, dat men zijn groot gezin niet de dupe zou laten wor-
den van zijn handelwijze. De steun werd geheel buiten den man
om regelmatig aan zijn vrouw uitgekeerd. Een deel van het geld
perste hij haar echter af, onder bedreiging van mishandeling.
Voor haar zoowel als voor de kinderen was hij een bruut.
Hij onderging ook nog eenige malen gevangenisstraf wegens
-ocr page 157-diefstal en verduistering, voor welke feiten hij in 1928, 1933 en
1936 tot resp. drie maanden, zes weken en één jaar gevangenis-
straf veroordeeld werd. Het in 1933 gepleegde feit vond plaats
ten nadeele van een afbetalingsmagazijn, waarbij hij ten over-
vloede nog een valschen naam opgegeven had.
In het gedrag van de vrouw daarentegen valt een gunstige
verandering aan te wijzen. Terwijl de inlichtingen in vroegere
jaren steeds blijk gaven, dat de vrouw haar huishoudelijke plich-
ten verwaarloosde en zich weinig om haar kinderen bekommer-
de, scheen zij sinds ongeveer 1930 meer zorg aan den dag te leg-
gen. Twee gunstige factoren werkten hiertoe mee. In de eerste
plaats de omstandigheid, dat zij eindelijk de beschikking kreeg
over een normaal huis, en in de tweede plaats, dat het oudste
zoontje, Harry, er liefhebberij in bleek te hebben allerlei huis-
houdelijk werk voor zijn moeder te verrichten, waarin hij lang-
zamerhand een groote handigheid verwierf. Hij waschte en
streek, ja stopte zelfs de kousen voor haar. De latere rapporten
gaven dan ook steeds een goed getuigenis over de orde en zinde-
ijkheid, die in huis heerschte. De vrouw overwon zelfs zoozeer
laar apathie, dat zij in 1931 uit helpen ging bij een zieke buur-
vrouw en zoodoende een kleinigheid verdiende. Dit is de
eenige gelegenheid, dat de vrouw er iets bij probeerde te verdie-
nen. quot;Wij moeten hier echter bij in aanmerking nemen, dat zij
lichamelijk niet sterk was. Sinds 1935 was zij lijdende aan een
nierkwaal.
quot;Werd de materieele verzorging van de kinderen in sommige
opzichten dus beter, de capaciteiten ontbraken de moeder om
een huiselijk milieu te scheppen, waarvan opvoedende kracht
uit kon gaan. Bovendien bleef de verwaarloozing gedurende
de voorafgegane periode doorwerken, ook nadat de omstan-
digheden gewijzigd waren. De jongens werden echte straat-
boefjes, met hun vriendjes de schrik van de omgeving. Zij pleeg-
den herhaaldelijk kleine markt- en winkeldiefstalletjes. Voor
het meerendeel van deze feiten zijn zij, ook wanneer de politie
hen betrapte, niet vervolgd. Bij wijze van straf werden zij dan
meegenomen naar het bureau, waar de ouders hen konden afha-
len. Hoewel de moeder scheen te beseffen, in welk gevaar de
kinderen verkeerden, liepen pogingen van den Voogdijraad om
den vader te ontzetten op grond van zijn drankmisbruik en het
feit, dat hij zijn kinderen in dronkenschap mishandelde, vast op
de zwijgzaamheid van de vrouw, die niets ten nadeele van haar
man durfde te verklaren.
In deze jaren ontwikkelde zich bij de vrouw een groote agres-
siviteit, die mogelijk in verband stond met het gevoel van machte-
loosheid tegenover de omstandigheden, dat zich bij haar ont-
wikkelde. Zij had veel ruzie met de buurvrouwen, met wie ze
zelfs vocht, en scheen zich ook wel krachtdadig te verzetten
tegen de mishandelingen van haar man. Haar angst voor hem
wist ze echter niet te overwinnen, en tenslotte durfde zij zelfs
niet meer over hem te klagen.
Iedere poging om het gezin op te heffen liep zoodoende spaak
op den onwil van den man om zijn toestand in te zien, waartoe
hij verstandelijk wel in staat geacht moet worden, en het feit, dat
de vrouw de kracht miste zijn invloed op het gezin te neutra-
liseeren.
Bertha Maria,nbsp;geb. 191 x
Hendrik Jan,nbsp;geb. i 912
Jacobus quot;Wilhelmus,nbsp;geb. 1914
Maria Catharina,nbsp;geb. 1915
Christina Cornelia,nbsp;geb. 1917
Nadat de ouders in
1918 uit de ouderlijke
macht over deze vijf
kinderen ontzet waren,
werden zij in gezins-
verpleging geplaatst.
hendrik jan, die ook vroeger zich al aan oneerlijkheid schuldig
gemaakt had, werd er in 1923 ernstig van verdacht meegedaan
te hebben aan een inbraakje in een lo^s, waaruit allerlei rijwiel-
onderdeelen ontvreemd waren. Door den Kinderrechter werd hij
echter vrijgesproken.
De ouders hebben het contact met deze kinderen geheel ver-
loren. Voorzoover bekend zijn ze allen oppassend. De twee
oudste jongens woonden na hun meerderjarigheid in Utrecht op
een kamertje.
Harry, 1919.
Deze jongen heeft slechts een beperkt intellect.
Na drie jaar in de eerste klasse van de lagere school gezeten te
hebben, werd hij op advies van den geneesheer en het hoofd der
schwl overgeplaatst naar de School voor Buitengewoon Lager
Onderwijs. Na anderhalf jaar haalde de vader hem hier echter
weg, omdat de inrichting niet volgens zijn stand was. Vermoe-
delijk was een der redenen hiervoor ook, dat de school zoo ver
van hun woning was gelegen. Hij bezocht daarna weer de gewone
lagere school en verHet deze bij het einde van den leerplichtigen
leeftijd als leerling van de vijfde klasse. Daar hij zijn moeder
vaak hielp, verzuimde hij veel de school. Het verrichten van
huishoudelijke bezigheden beviel hem zoo goed, dat hij er niet
over dacht werk te gaan zoeken, en dat het de toezichthoudster,
die in 1934 over hem werd aangesteld, omdat hij in gezelschap
van zijn twee jongere broertjes oHebollen gestolen had van een
kraam op de markt, moeite genoeg kostte hem zoover te krijgen.
Zelfs het eenvoudige werk als loopjongen bleek echter nog boven
zijn bevatting te gaan. Later was hij ergens werkzaam als maga-
zijnknecht en leerling-isoleerder en verrichtte de hem opgedra-
gen bezigheden tot tevredenheid van zijn patroon. Van de f 8.—,
die hij per week verdiende, droeg hij f 7.— af aan zijn moeder'
terwijl hij de rest besteedde om een avond naar de bioscoop te
gaan en gereedschap en materiaal te koopen voor het knutsel-
werk, waarmee hij zich 's avonds bezighield. Bovendien zag hij
kans hiervan te sparen voor een nieuwe winterjas. In begin 1938
nam een vriend, die geld gestolen had, hem mee uit, zoodat
Harry zich wegens heling voor den rechter had te verantwoor-
den. Hij werd voorwaardelijk veroordeeld en gelukkig door zijn
werkgever in dienst gehouden.
Kunnen we eenerzijds de prognose in dit geval gunstig stellen
op grond van zijn zin voor orde en huiselijkheid, en de zorg-
zaamheid die hij aan den dag legt, zoowel thuis als in zijn werk-
kring, anderzijds blijft zijn beperkt intellect het gevaar opleve-
ren, dat hij door kameraden overgehaald zal worden tot hande-
lingen waarvan hij de beteekenis niet doorziet en die hem tot
zijn schrik met de politie in aanraking blijken te brengen. Een
gevaar, dat met de jaren nog zal toenemen, is gelegen in het feit,
dat hij wel nimmer in staat zal zijn geheel in eigen onderhoud
te voorzien, en zelfstandig op te treden in het maatschappelijk
leven.
Wilhelmus Hendrikus, geb. 1923.
Met zijn beide jongere broertjes pleegde ^JiT^im
allerlei kleine diefstalletjes. Herhaaldelijk werden zij op winkel-
en marktgapperijtjes betrapt. De maatregel van ondertoezicht-
stelling, die in 1934 genomen werd, sorteerde weinig effect, om-
dat de ouders niet voldoende medewerkten. In 1935 moest hij
weer voor den Kinderrechter verschijnen. Ons is niet bekend,
144
welke maatregel toen werd genomen. In 1936 echter werd hij
ter beschikking van de Regeering gesteld en in verband met zijn
jeugdigen leeftijd in gezinsverpleging geplaatst.
Na in 1934 onder toezicht gesteld te zijn, werd
hem nog in datzelfde jaar straf opgelegd door den Kinderrechter,
terwijl zijn gedrag in het volgende jaar aanleiding gaf tot ter-
beschikkingstelling van de Regeering.
Johanna Margaretha, geb. 1926, geen gegevens bekend.
Jan Willem Jochem, geb. 1927.
Reeds in 1935 en 1936 kwam deze jongen in aan-
raking met de Justitie, terwijl hij in 1937 in een observatiehuis
geplaatst werd.
Frans Matthijs, geb. 1933, geen gegevens bekend.
samenvatting
Man en vrouw waren in dit geval „losstaandequot; individuen,
waarmee bedoeld wordt, dat zij geen van beiden de gebonden-
heid kenden aan eenigerlei gemeenschap. Beiden waren gehuwd
buiten hun stand en wij vinden in het optreden van geen der echt-
genooten reminiscenties aan het milieu, waarin zij opgegroeid wa-
ren en evenmin de poging zich te richten naar de maatstaven,
waarmee zij daar in aanraking gekomen waren. Met dit gemis
aan gebondenheid correspondeerde het ontbreken van verant-
woordelijkheidsbesef. Op verschillende gebieden zijn daarvan
voorbeelden te geven. In economisch opzicht heeft het echtpaar
Hendriksen nimmer verantwoordelijkheid aanvaard. In geen enke-
le periode is de man zijn verplichting, door regelmatigen arbeid te
voorzien in het onderhoud van zijn gezin, nagekomen. De oor-
zaak hiervan was gelegen in persoonlijke eigenschappen, zijn lui-
heid en onwil zich te onderwerpen aan de discipline, die van
iederen werknemer geëischt wordt. Daarbij kwam nog zijn on-
geschiktheid voor het door hem, op grond van uiterlijke aantrek-
kehjkheden gekozen, beroep van kellner. Na 1920 was hij dan
ook bijna niet m«r als zoodanig werkzaam.
Zijn vrouw is in al de lange jaren van armoede, die het gezin
doorgemaakt heeft, slechts één keer uit werken gegaan om er
zelf iets bij te verdienen.
Wat huurbetaling aangaat, bleef het gezin bijna steeds in
gebreke. Van het geld, dat de ouders hun bij verschillende
gelegenheden leenden, zagen deze nooit iets terug. Wel kan dit
verklaard worden uit hun armoede, maar beiden hebben zich
daar , bij neergelegd en geen hand uitgestoken, om verbetering
te brengen in dezen toestand. Van het begin af heeft dit gezin
dan ook, nu eens hier, dan eens daar, aangeklopt om financiëele
hulp, en tenslotte dreef het huishouden geheel op de wekelijksche
uitkeering van het Burgerlijk Armbestuur en, na de reorganisatie
daarvan, van Maatschappelijk Hulpbetoon. Hendriksen nam
tegenover deze instellingen de allures aan van rechthebbende. Hij
achtte zich te hoog om dagelijks bij Maatschappelijk Hulpbe-
toon te komen stempelen en voldeed dus niet aan deze verplich-
ting. Evenmin kwam hij de overige bepalingen van de steunver-
leening na, daar hij vrij geregeld handel dreef in de omliggende
gemeenten: de directe aanleiding, dat hij niet kon komen stem-
jelen. Hierbij speculeerde hij erop, dat men medelijden zou heb-
jen met zijn groot gezin, wat ook inderdaad het geval was, omdat
men wist, dat van deze inkomsten niets ten goede kwam aan zijn
vrouw en kinderen, die dus in feite de dupe zouden worden van
steuninhouding.
Dit voor zich houden van deze extra verdiensten illustreert
tevens 's mans gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef ten aanzien
van het door hem gestichte gezin. Terwijl hier armoede heersch-
te, ging hij zich te buiten aan sterken drank. Ja, hij ontzag zich
zelfs niet zijn vrouw nog een gedeelte af te nemen van het beetje
geld, waarmee zij moest rondkomen. Zijn echtgenoote legde
eveneens weinig zorg aan den dag voor haar huishouding. Zij
liet het armoedige boeltje verslonsen en vervuilen, zoo zelfs, dat
zij om deze reden enkele malen op straat gezet werden. Toen
het gezin pas in de barakwoningen ondergebracht was,
haalde zij zich onaangenaamheden met de overige vrouwen op
den hals, doordat zij aan deze de zorg voor haar kinderen wilde
overlaten, om zelf op straat te kunnen flaneeren. Eerst later
legde zij meer zorg aan den dag voor haar gezin.
Men kan wel zeggen, dat deze ouders zich moedwillig hebben
ontdaan van hun vijf oudste kinderen, door de zorg daarvoor
onder een valsch voorwendsel af te schuiven op de resp. groot-
ouders, zonder zich verder om iets te bekommeren. Wel protes-
teerde de man, toen dit tot het onttrekken van de kinderen aan
de ouderlijke macht leidde, in een hoogdravenden brief aan den
Voogdijraad, maar dat was slechts een leeg gebaar. De na het
nemen van dezen maatregel geboren kinderen, die bij hun ouders
bleven, werden door den vader vaak in dronkenschap mis-
handeld.
Typeerend voor de vrouw is de mededeeling in een der rap-
porten over dit gezin, dat zij, om de mishandeling van haar
dronken man te ontgaan, vluchtte naar de buren, en de kinderen
onder deze omstandigheden aan hun lot overliet.
Hun onvermogen om tot eenigerlei binding te komen, heeft
ook het huwelijksleven van deze menschen l^paald. Wel bleef
hun huwelijk uiterlijk intact, maar dat is dan ook alleen te dan-
ken aan de onderworpenheid van de vrouw. Van den man nl.
wordt een paar rnaal vermeld, dat hij omgang had met andere vrou-
wen. Herhaaldelijk kwamen tusschen de echtelieden hevige twis-
ten voor, waarbij de man ruw en bruut optrad; de vrouw was
bang voor hem en gaf zich daardoor uiteindelijk steeds gewonnen,
terwijl haar angst tenslotte zoo ver ging, dat zij zelfs niets meer
ten nadeele van haar man durfde te zeggen. Opvallend is ook,
dat zij zich nimmer verzet heeft tegen de drankzucht van den
man; men moet daarbij echter bedenken, dat dit verzet in vele
der hiervóór besproken gevallen eerst tot volle kracht kwam
onder invloed van de opgroeiende kinderen. In dit gezin nu
verlieten deze het huis, voordat ze daaraan toe waren. Alleen
Harry bleef bij zijn ouders, maar van dezen jongen was geen
flink optreden te verwachten.
Hendriksen dacht alleen aan zichzelf en hij liet zich door
mets anders leiden dan door zijn egoïsme. Van zijn echtgenoote
kan hetzelfde gezegd worden, zij het dan, dat dit bij haar
in meer gematigde vorm tot uiting kwam. Terwijl Hendriksen
voor en na in botsing kwam met de maatschappelijke orde,
was de houding van zijn vrouw meer passief. In het be-
gin van hun huwelijk deed ze mee aan het eventje van plezier,
dat haar man leidde; later verviel ze in een soort apathie, waarin
ze haar verplichtingen als moeder en als huisvrouw volkomen
verwaarloosde. Pas later trad hierin eenige verbetering op, het-
geen eigenlijk te danken was aan Harry, die blijkbaar' zeer
steric gebonden was aan het gezin. Dit uitte zich in een groote
zorg voor de huishouding, waarin hij graag allerlei werkjes op-
knapte wat een stimulans werd voor zijn moeder.
Het behlt;^ft verder geen betoog, dat deze verhoudingen, waar-
onder de kmderen Hendriksen opgroeiden, zeer ongunstig waren
voor hun ontwikkeHng. Hun kattekwaad nam ernstige vormen
aan en ging van kwaad tot erger. De vader betrok zijn kinderen
echter niet rechtstreeks in zijn criminaliteit. Daarvoor waren ze
ook nog te jong. Wel vindt men ook reeds bij hen aanwijzingen
van een negatie van elk gezag. Maar hun opvoeding in anderen
zin schijnt nog zeer wel mogelijk. Èen in dit geval gelukkige
factor is ook, dat de man zoozeer losstond van zijn gezin, dat
van een gebondenheid tusschen hem en zijn kinderen bijna geen
sprake was. Hij nam niet de moeite, zich met hen Ijezig te
houden; zij waren eerder bang voor den dronkaard, die hen
al evenzeer mishandelde als hun moeder, zoodat ze hem maar
het liefst ontliepen. Wel ondergingen zij den invloed van zijn
persoonlijkheid, maar zij waren daarvoor minder toegankelijk
dan het geval zou zijn geweest, wanneer deze vader een groote
plaats in hun hart had ingenomen.
De moeder was een te zwakke natuur, dan dat zij op haar
kinderen een bijzonder stempel kon drukken. Ook in de op-
voeding bewandelde zij den weg van den minsten weerstand
en gaf hun in alles toe.
Hier wreekte zich nu ook bovenal, dat dit gezin, evenals de
ouders, geheel op zichzelf stond, zoodat de kinderen niet door
het intermediair van het gezin tegelijkertijd werden ingelijfd in
een grootere gemeenschap. Deze kinderen waren niet gebonden
aan eenigerlei groep, waaraan ze een voldoend stevig normbesef
konden ontleenen. Slechts een heropvoeding, die dit tot stand
weet te brengen, kan hen helpen.
Opmerking verdient nog, dat de asociale tendenzen, die in dit
gezin werkzaam waren, hun gelijkwaardige uitdrukking vonden
in de wijze, waarop het gehuisvest was, zooals dat hierboven uit-
voerig is weergegeven. Het bleek, dat zelfs gedurende een vrij
lange periode een eigen woning, een der voornaamste voorwaar-
den voor de ontwikkeling van een normaal gezinsleven, geheel
ontbrak. Daarop volgde een periode, waarin men weliswaar een
eigen huis bewoonde, maar telkens verhuisde, zoodat het gezin
nergens eenigermate kon inburgeren.
Ten aanzien van de vergelijking, te maken tusschen het gezin
Hendriksen-van Alkmaar, en die van broers en zusters van man
en vrouw, zijn wij weer uitsluitend op familie van eerstgenoemde
aangewezen, daar gegevens over de verwanten van de vrouw
ontbreken.
Reeds werd opgemerkt, dat de man uit een, naar uiterlijke om-
148
standigheden beoordeeld, gunstig milieu kwam. Vermoedelijk
echter hebben bepaalde aanlegfactoren hier een funeste rol ge-
speeld. Immers, ook bij een zuster van Hendriksen kan slecht
zedelijk gedrag worden waargenomen en gebrek aan verant-
woordelijkheidsgevoel, terwijl van een broer wordt vermeld, dat
hij geestelijk afwijkend was.
Het huwelijk van Hendriksen's zuster verliep zeer ongelukkig
en eindigde met echtscheiding. Dat van Hendriksen steekt hier-
bij, uiterlijk gezien, gunstig af, doch dit wordt uitsluitend ver-
oorzaakt door het feit, dat de echtgenoot van de zuster zelf
ontrouw pleegde en dit van zijn vrouw niet duldde, terwijl de
vrouw van Hendriksen alles van hem verdroeg, zoodat deze man
„de baas in huisquot; kon blijven.
FAMILIE LEENDERTS
inleiding
In het tijdvak 1900 tot 1937 woonde het gezin Leenderts-
van Haarlem, dat het uitgangspunt vormt voor de behandeling
van deze familie, aan niet minder dan achtentwintig verschil-
lende adressen hier ter stede. Bovendien hielden zij gedurende
deze periode drie maal voor ongeveer een jaar verblijf in Duitsch-
land, en vestigden zich ook voor eenige maanden te Arnhem én
te de Bilt. Nemen we hierbij tenslotte in aanmerking, dat zij aan
één der Utrechtsche adressen elf jaar woonden, dan blijkt duide-
lijk, hoe weinig hokvast zij den overigen tijd waren.
Tot 1905 vinden we het gezin, voorzoo ver te Utrecht woon-
achtig, steeds in Wijk C, terwijl het de volgende acht jaren een
voorkeur aan den dag legde voor de omgeving van de Roode
Brug. Daarna betrokken zij een huis in een slop in de nabijheid van
den Springweg, waar zij elf jaar bleven. Nadat zij hier in 1924
uitgezet waren, woonden zij nog aan een veertiental adressen,
waarvan de meeste te vinden zijn in de oudere straten, gelegen
in den hoek, die gevormd wordt door Amsterdamschestraatweg
en Vleutenscheweg.
De man stamde uit een Wijk C-familie. De ouders van de
vrouw daarentegen treffen we in 1919 aan in de Schans, het
meest beruchte deel van de Noteboomenlaan \
De kinderen Leenderts huwden met personen, die uit verschil-
lende buurten van de stad afkomstig waren.
Om bovengenoemde redenen kunnen wij deze familie niet
bezien in verband met een bepaalde wijk.
Gezin Leenderts-van Haarlem, geh. 190^.
Leenderts was eerder gehuwd — in 1894 — met
Maria Bloemendaal, een vrouw, die reeds twee buitenechtelijke
kinderen had, die echter elders opgevoed werden. Opmerking
^ Zie pag. 82.
150
verdient hierbij, dat deze man eerst op 30-jarigen leeftijd tot
een huwelijk kwam.
Toen Leenderts, die ook vóór zijn trouwen herhaaldelijk von-
nissen wegens agressieve delicten en diefstal had ondergaan, in
1897 tot anderhalf jaar gevangenisstraf veroordeeld werd, ging
zijn vrouw met hun twee kinderen inwonen bij het gezin van
Haarlem. Hier ontstond spoedig een ongeoorloofde verhouding
tusschen haar en den twaalf jaar jongeren zoon des huizes, Hein,
een verhouding, die ook toen Leenderts uit de gevangenis terug-
keerde, niet verbroken werd. Deze ging daarop samenleven met
een dochter uit het gezin van Haarlem, Anna Hendrika, die toen
22 jaar was. Hoewel het eerste huwelijk van den man reeds in
1901 door eichtscheiding ontbonden was, trouwde hij haar eerst
in 190J, waarbij alleen het jongste van de twee uit hun samen-
leving geboren kinderen gewettigd kon worden, daar het andere
vóór 1901, dus in overspel, geboren was.
Bijzonderheden uit de periode van het onwettig samenleven
en de eerste jaren van het huwelijk zijn ons niet bekend. De
stroom van gegevens over dit gezin begint eerst in 1917. Een
rapport uit dit jaar zegt echter: „Vroeger stond de vrouw op
zedelijk gebied zeer ongunstig bekend. Zij had destijds haar in-
trek genomen in één der beruchte huizen in de tegenwoordige
Nobeldwarsstraat, waar zij zich op grove wijze aan onzedelijk-
heid overgaf.quot; Deze rapporteur betwijfelde ook, of in 1917 haar
levenswijze wel onberispelijk was; latere rapporten spreken ech-
ter niet meer over dit punt, waaruit we wel mogen afleiden, dat
haar gedrag in ieder geval geen aanleiding meer gaf tot ernstige
klachten.
De economische toestand van dit gezin was steeds hoogst on-
gunstig. Een beroep werd door Leenderts niet uitgeoefend. Als
los werkman was hij nu eens bij den een, dan weer bij den ander
in dienst. Zijn talrijke veroordeelingen en drankmisbruik bezorg-
den hem in den loop der jaren zulk een slechte reputatie, dat het
hem steeds moeilijker viel een werkgever te vinden, die bereid
was hem in dienst te nemen. En had hij al eens wat gevonden,
dan werd hij meestal na korten tijd weer ontslagen, omdat hij
onbekwaam op zijn werk kwam. De voortdurende werkloosheid
was oorzaak, dat hij in 1911 met vrouw en kinderen naar
Duitschland trok. Een verbetering van den toestand trad ook
daar niet in. De eindelooze aanvragen om hulp, waarmee zoowel
de man als de vrouw alle mogelijke instellingen lastig vielen, pro-
fijt trekkend van de omstandigheid, dat zij hier onbekend waren,
gaven de betrokken autoriteiten aanleiding te overwegen hen als
„lästige Ausländerquot; over de grens te zetten. Zoover is het echter
niet gekomen. De man liet plotseling zijn gezin in den steek,
waarop men de vrouw reisgeld verschafte om naar Utrecht terug
te keeren, waar de man zich na korten tijd bij hen voegde.
De meeste vereenigingen van armverzorging hadden hier reeds
ervaring opgedaan met het gezin, of waren op grond van de in-
lichtingen, die zij er over kregen, ongenegen hun steun te ver-
schaffen. De situatie, zooals die zich ontwikkelde, wordt zeer
duidelijk geteekend in een brief, door den man geschreven kort
na de terugkeer uit Duitschland. „En al ga ik nu op mijn kop
staan, werk krijg ik hier niet, ik ben en blijf de oude Leenderts.
Bij Armenzorg ben ik Leenderts, bij het kerkgenootschap het-
zelfde. Het zal zelfs zoo ver komen, dat ik geen kleeren meer
aan het lijf heb en dat komt alleen doordat ik Leenderts ben.quot;
Hoewel het gedrag van den man in den loop der jaren, althans
in vergelijking met vroeger, eenige verbetering onderging, wat
o.a. blijkt uit het feit, dat hij na 1905 gedurende geruimen tijd
niet wegens misdrijf veroordeeld werd, lukte het hem ook toen
niet door arbeid in het onderhoud van zijn gezin te voorzien.
In de jaren 1915/1916 werkte hij echter elf maanden achter-
een als sjouwer op een staalfabriek. Dit is waarschijnlijk de lang-
ste periode, waarin hij onafgebroken bij één patroon gewerkt
heeft en een behoorlijk weekloon verdiende. Drankmisbruik was
de oorzaak, dat hij tenslotte ontslagen werd.
In de onderlinge verhouding van de factoren, die tezamen de
oorzaak vormden van zijn werkloosheid, kwam echter lang-
zamerhand een wijziging. Viel aanvankelijk de meeste nadruk
op zijn wangedrag en slechte reputatie, later moet steeds meer
belang toegekend worden aan het feit, dat hij door het overmatig
gebruik van alcohol reeds op middelbaren leeftijd zooveel van
zijn lichaamskracht had ingeboet, dat hij minder geschikt was
voor zwaar werk. Bovendien had het drankmisbruik ook zijn
uithoudingsvermogen en energie in' sterke mate verminderd. Zoo
blijkt uit een rapport van 1919, dat hij het best in zijn doen was,
wanneer hij hier en daar kon invallen voor een paar uur of des-
noods een halve dag, terwijl hij verder op de veemarkten poogde
het een en ander te verdienen. In datzelfde jaar viel hij 's nachts
ergens van een dak, waarop hij volgens het gerucht geklommen
was in verband met een poging om in te breken in een particu-
lier pandhuis. Van de blessure, die hij hierbij opliep, hield hij een
stijf been over, waardoor hij uiteraard geheel voor werken onge-
schikt werd. Een tijdlang verdiende hij nog een kleinigheid met
het knoopen van netjes, doch overigens leefde het gezin in
hoofdzaak van den steun. De armoede van het gezin in deze
jaren hangt voor een deel samen met het feit, dat de man eerst
betrekkelijk laat getrouwd is, en bij de geboorte van de drie
oudste kinderen reeds resp. 36, 39 en 45 jaar oud was. Dit
bracht met zich mee, dat de vermindering van prestatie-
vermogen door het ouder worden van den vader niet gecom-
penseerd werd, doordat de kinderen mee begonnen te verdienen.
Deze tendens werd in dit geval nog versterkt, doordat de man,
zooals we zagen, reeds vroeg oud was, en door het groote aantal
jonge kinderen.
Het bleek echter, dat ook in de latere jaren, toen er verschil-
lende volwassen kinderen in huis waren, steeds steun genoten is.
De slechte klank, die de naam Leenderts had en hun eigen
onbehoorlijk gedrag (vermoedelijk ook onwil en ongeschiktheid)
waren oorzaak, dat zij evenals hun vader meestentijds werkloos
waren. Sinds 1919 heeft het gezin dan ook onafgebroken steun
genoten vanwege het Burgerlijk Armbestuur en Maatschappelijk
Hulpbetoon. Werkloosheid was in dit gezin niet alleen de nor-
male toestand, maar ook de meest begeerde, 's Avonds zat het
geheele gezin om de tafel en hield zich met spelletjes en knutsel-
werk bezig tot laat in den nacht, om den volgenden dag eerst
op te staan, wanneer een arbeider reeds een deel van zijn dagtaak
achter den rug heeft. Zij bepaalden zich er toe nu en dan los
werk te verrichten, terwijl het vermoeden bestond, dat zij ook
wel eens een extraatje hadden uit de opbrengst van oneerlijk ver-
kregen goed. De moeder zag deze practijken door de vingers.
Uit het bovenstaande vloeit vanzelf voort, dat de geldmidde-
len van dit gezin steeds bekrompen waren, waar nog bijkomt,
dat de man, om aan zijn drankzucht te voldoen, steeds veel geld
noodig had. Bovendien blijkt uit het rapport van 1917, dat ook
de vrouw ruim gebruik van alcohol maakte. Later schijnt zij zich
daaraan niet meer in die mate te hebben schuldig gemaakt, of-
schoon er volgens buren nog wel regelmatig drank in huis gehaald
werd. Voor het huishouden bleef er dan ook weinig over, en de
vrouw miste het overleg om met dit weinigje te woekeren. Ter-
wijl zij soms allerlei eetwaren van de beste qualiteit insloeg, moest
zij op andere dagen aan de kazerne komen vragen om over-
geschoten eten te mogen halen voor haar gezin. Haar zorgeloos-
heid ging zoover, dat omstreeks 1925 de uitkeering van het
Burgerlijk Armbestuur haar een tijdlang bij gedeelten ter hand
werd gesteld.
Voor aanschaffing van kleeren of huisraad was natuurlijk
nooit geld beschikbaar; de bereidheid om te geven was niet
groot bij de instellingen van armverzorging, daar de handen van
de vrouw voor het eenvoudigste werk verkeerd stonden, zoodat
alles m een mmimum van tijd verslonsd en onbruikbaar was
Naaien en wasschen werd door haar met gedaan. Verkeerde reeds
het huisraad in treurigen toestand, nog erger was het gesteld met
het beddegoed. Zoowel de ouders als de kinderen sliepen op over
den grond gespreid stroo, terwijl vodden en zakken als dekens
dienden en een paar opgerolde lappen onder het hoofd gelegd
werden. Soms haalden zij ook bij een timmerman een hoop hout-
krullen, die, nadat er een paar nachten op geslapen was, in de
kachel verstookt werden. Tot overmaat van ramp waren in 1920
alleen nog maar de twee oudste van de tien kinderen 's nachts
zindelijk.
In nauw verband met den hoogst onvoldoenden economischen
toestand van het gezin stond hun woongelegenheid. Zooals wij in
de inleiding reeds zagen, is het aantal huizen, dat dit gezin be-
woonde, legio. Met uitzondering van een paar Gemeentewonin-
gen was echter het eene al ongeschikter en bekrompener dan het
andere. Zoo bestond de woning bij den Springweg, waar
het gezin elf jaar gewoond heeft, uit een kleine kamer
en een zolder, waarin man, vrouw en tien kinderen bivak-
keerden. Alles was daar te vuil om aan te pakken, terwijl er
meestal een ondragelijke stank heerschte. Om het nog erger te
maken, braken zij, wanneer de brandstof op was, het houtwerk
van het huis af om dit te verstoken. In 1924 was de woning zoo
toegetakeld en vervuild, dat zij onbewoonbaar verklaard werd,
en het gezin Leenderts, tot opluchting van de overige bewoners
van het slop, op straat gezet werd. Nadat zij eenige weken door-
gebracht hadden op het politiebureau, werd hun van gemeente-
wege een woning in de oude stad aangewezen, die zij betrokken,
nadat hun huisraad behandeld was door de Gemeentereiniging.'
Daar deze woning evenmin geschikt was voor het groote gezinj
werden zij, zoodra er op het Houtplein een huis met drie slaap-
kamers vrijkwam, daarheen verwezen.
Zoowel hier als in de vorige huizen werd de huur rechtstreeks
154
door het BurgerKjk Armbestuur aan den eigenaar voldaan.
De leden van dit gezin legden in hun omgang met elkaar de-
zelfde onbeheerschtheid aan den dag, die ook hun gedragingen op
ander gebied kenmerkte. Vandaar, dat er bij de geringste aan-
leiding ruzie ontstond, waarbij ze scholden en vloekten en zelfs
tot handtastelijkheden overgingen. Vooral tusschen den man en
de vrouw en tusschen den man en de kinderen kwamen oneenig-
heden voor. De vrouw verweet haar echtgenoot terecht, dat hij
geen geld inbracht, en hij zijn vrouw op even goeden grond, dat
zij het huishouden verslonsde en de kinderen in den grond be-
dierf door hun in alles toe te geven.
Toch kwam het eerst in 1926, dus na een samenleving van
bijna dertig jaar, tot een feitelijke scheiding. De aanleiding hier-
toe was, dat de man onophoudelijk de uitkeering van het
Burgerlijk Armbestuur verdronk. In tegenstelling tot andere
gezinnen, waar alcoholmisbruik van den man tot een beëindi-
ging van de echtelijke samenleving leidde, werd hier niet de
vader door vrouw en kinderen uit het huis gezet, maar ver-
trok vrouw Leenderts zelf met de kinderen en het grootste
deel van het huisraad, den man in hun woning achterlatend.
Deze laatste vond daarna voorloopig onderdak bij zijn zoon
Klaas, hield ook verblijf in verschillende logementen en werd
op eigen verzoek een poos verpleegd in het CXideliedentehuis,
terwijl hij later weer hier en daar op kamers woonde. Ondertus-
schen was hij ook een paar maal weer in het gezin inwonend.
Deze hereenigingen werden door de vrouw geaccepteerd, hoewel
zij hem ook wel eens bij een der talrijke verhuizingen in de leege
woning achterliet. Wanneer hij hier echter wegens huurschuld
uitgezet werd, nam de vrouw hem weer in haar huis op. Haar
verhouding .tegenover hem wordt gekarakteriseerd door haar
eigen woorden: „Ach, een kat geef je ook nog een bakkie melk.quot;
En niet alleen vrouw Leenderts beschouwde dezen ouden verloo-
pen dronkaard als een sukkel, de kinderen waren dezelfde mee-
ning toegedaan, en lieten zich niets door hem zeggen. De gevol-
gen hiervan waren opnieuw vele oneenigheden tusschen hem en
de kinderen, voor wie de moeder steeds partij trok. De band
tusschen de moeder en de kinderen, vooral de dochters, was en
is daarentegen zeer innig, waaraan ruzies (die ook tusschen dezen
voorkwamen) tenslotte weinig afdeden.
Tot de versterking van dezen band heeft ongetwijfeld mee-
gewerkt het feit, dat de moeder haar dochters steeds door dik en
dun beschermd heeft, wanneer haar levenswijze aanleiding dreig-
de te geven tot ingrijpen van den Voogdijraad. Zij heeft hierdoor
tegelijkertijd het onzedelijk gedrag van haar dochters in de hand
gewerkt.
Primair werd haar houding in dezen bepaald door haar moe-
derlijk instinct, dat haar dreef zich te verweren tegen iedere be-
nioeiïng van buitenaf met haar kinderen. Een drang, die hier
niet geremd werd door eenig inzicht, dat dit ingrijpen om hun
bestwil geschiedde. We moeten hierbij tevens in het oog houden,
dat moeder Leenderts, al zou ze vermoedelijk in haar huis geen
gelegenheid geven tot het plegen van ontucht, in al wat minder
ver ging, niet het minste kwaad zag. De maatregelen, tegen haar
dochters genomen, vond zij dan ook totaal overbodig. Zoo ont-
wikkelde zich bij deze agressieve en achterdochtige vrouw een
buitengewoon vijandige houding tegenover deze tak van sociale
zorg. Het merkwaardige hierbij is echter, dat deze houding in dit
geval een meer algemeen karakter verkregen heeft, en ook tot
uitdrukking kwam, wanneer haar eigen kinderen niet in het ge-
ding waren. Zoo verborg zij niet alleen haar dochter Wilhelmina,
die ter observatie naar een gesticht gezonden zou worden, drie
weken voor de nasporingen der Politie, maar kwam het ook een
tijdlang vrij regelmatig voor, dat kinderen, die uit een der opvoe-
dingsgestichten in den omtrek van Utrecht weggeloopen waren,
bij de familie Leenderts onderdak vonden.
De verhouding van den man tot den Voogdijraad en andere
instellingen was een geheel andere. Het kwam zelfs voor, dat hij
zich met klachten over zijn kinderen tot eerstgenoemde instelling
wendde, en verzocht maatregelen tegen hen te nemen. Aan den
eenen kant sloot dit een zekere erkenning van zedelijke normen in,
waaraan hij de gedragingen van zijn kinderen toetste. Aan den
anderen kant werd hij hierbij geleid door den wensch, zijn ziens-
wijze door te drijven tegen die van zijn echtgenoote in. Daar
deze door dronkenschap verslapte man reeds vroeg „oudquot; was,
kon hij al spoedig niet meer op tegen zijn veel jongere vitale
vrouw en zocht daarom steun bij een autoriteit buiten het gezin,
om langs dezen weg pressie op haar uit te kunnen oefenen. Zoo-
als we zagen, is dit hem niet gelukt. Integendeel, het is aanneme-
lijk, dat de vrouw door dit optreden van den man nog versterkt
is in haar verzet.
Het mag een wonder heeten, dat geen der dochters als prosti-
tuée bekend staat. Wel hebben de meisjes Leenderts zeer
156
vrije opvattingen wat betreft den omgang met mannen. Zij
zijn niet te verlegen om van allerlei manspersonen cadeautjes
aan te nemen en met hen uit te gaan, doch zijn zich zeer wel
bewust, hoever zij gaan kunnen. Toen het gezin in 1932 gehuis-
vest was in de woningen voor economisch zwakken, waren de
dochters zeer in opspraak onder de buren. lederen avond hadden
luidruchtige stoeipartijen plaats in het portiek van hun woning,
waar de volwassen en halfvolwassen meisjes bij betrokken waren.
De klachten hierover hadden tot gevolg, dat het huurcontract
na afloop niet verlengd werd, zoodat het gezin, tot opluchting
van de omgeving, vertrok.
Klaas (van Haarxem) geb. 1900, geh. 1921 met M. C. va-tt
Evenals zijn vader verrichtte deze jongen al vroeg
liever bij dezen en genen los werk, dan dat hij een vasten patroon
had, bij wien hij een vak leerde. Zoo bleef hij behooren tot de
ongeschoolde werklieden. De eerste jaren van zijn huwelijk (tot
1925) was hij meestentijds werkloos en ontving telkens gedu-
rende lange perioden steun. Daarna wist hij echter tot 1933 zelf
in het onderhoud van zijn gezin te voorzien. Nadat hij in dat
jaar als glazenwasscher een ongeval gekregen had, heeft hij niet
meer gewerkt en is hij onafgebroken gesteund door Maatschap-
pelijk Hulpbetoon, Aanvankelijk kostte het hem moeite zich aan
te passen aan den financieelen achteruitgang, die hiervan het
gevolg was, en veroorzaakte hij nog al eens moeite op het bureau
van deze instelling door de aanmatigende wijze, waarop hij zijn
eischen stelde.
Het is niet bekend, uit welk milieu zijn vrouw afkomstig was
Zij heeft echter in haar huwelijk een gunstigen invloed op haar
man weten uit te oefenen. Nadat hij in 1918 gevangenisstraf had
ondergaan wegens diefstal, is hij dan ook niet meer met den
strafrechter in aanraking geweest.
Ook wanneer zij van den steun moest rondkomen, wist de
vrouw haar huishouden „knapquot; te houden,
In 1926 was vader Leenderts hier een poosje inwonend. Ook
de verhouding tot vrouw Leenderts is goed te noemen,
Alida, geb. 1903, geh. 1924 met A. J. M. van Purmerend.
Toen deze dochter ongeveer zeventien jaar was,
gaf haar gedrag veel aanleiding tot klachten. Zij ging geregeld
met allerlei jongens uit en bracht ook wel eens een nacht buiten
de ouderlijke woning door. De vader trachtte zich er wel tegen
te verzetten, dat zijn dochter 's avonds bij de straat liep, maar
ondervond daarbij veel tegenwerking van zijn vrouw. Deze ging
's avonds samen met Alida de deur uit, zoogenaamd om bood-
schappen te doen, zoodat de vader er weinig van kon zeggen.
Zoodra ze echter de steeg uit waren, liet ze haar dochter verder
alleen op het pad gaan. Tot ingrijpen van den Voogdijraad is
het niet gekomen.
Op de fabrieken waar dit meisje werkte, wekte ze veel erger-
nis door de ruwe taal, die zij uitsloeg.
Het gedrag van haar echtgenoot was vóór het huwelijk even-
min onberispelijk geweest. Hij ging veel met vrienden uit en
maakte dan groote verteringen. Kort nadat hij werkloos gewor-
den was, onderging hij in 1922 vier maanden gevangenisstraf
wegens verduistering.
In hun huwelijk legden ze geen van beiden veel zorg voor hun
gezin aan den dag. De man was schildersknecht, maar zijn vak-
bekwaamheid was onvoldoende, zoodat hij gewoonlijk alleen ge-
durende de zomermaanden, wanneer er volop schilderswerk was,
geplaatst werd. Den overigen tijd genoot het gezin steun. Hoewel
de economische positie in vergelijking tot andere gezinnen, waar
voortdurend werkloosheid heerschte, dus nog betrekkelijk gun-
stig was, maakte het huishouden toch een armoedigen en vooral
onverzorgden indruk.
Johannes Hendrikus, geb. 1909, geh. 1936 met Margaretha van
De verstandelijke vermogens van dezen jongen
waren zeer beperkt. Een situatie, die van den gewonen gang van
zaken afweek, kon hij daardoor niet aan. Hij raakte dan van
streek en beging in zijn angst domme dingen.
Later dan men op grond van het milieu, waarin hij opgroeide,
en zijn niet geheel volwaardigen aanleg zou verwachten, kwam
deze jongen met de Justitie in aanraking. Op 18-jarigen leeftijd
werd hij tot een boete van f 25.— veroordeeld wegens heling.
In verschillende rapporten uit vroeger jaren werd er echter reeds
van gesproken, dat hij zich als loopjongen ten nadeele van zijn
werkgevers aan oneerlijkheid schuldig maakte. Het gevolg daar-
van was, dat hij bij de meeste patroons na korten tijd werd ont-
slagen. Geen hunner schijnt echter de zaak in handen der politie
158
te hebben willen geven.
Toen hij te oud werd voor het baantje van loopjongen, werd
hij kolensjouwer en had het geluk een baas te vinden, bij wien
hij vrij geregeld in lossen dienst en gedurende de wintermaanden
zelfs wel in vasten dienst te werk gesteld werd. Aanvankelijk
scheen hij hier wel te voldoen, volgens latere inlichtingen be-
weerde deze werkgever hem slechts uit medelijden telkens weer
aangenomen te hebben.
In deze jaren bracht het feit, dat hij niet in staat was het hoofd
bij elkaar te houden in een situatie, die hij niet dadelijk doorzag,
hem in ernstige botsing met de politie, welke hij met gevangenis-
straf moest bekoopen. Door een agent gevraagd naar zijn rij-
bewijs, weigerde hij dit te toonen en maakte zich in zijn zenuw-
achtigheid schuldig aan opruiing en wederspannigheid. Eenigen
tijd daarna bedreigde hij den veldwachter, die hem kwam arres-
teeren om de vervangende hechtenis voor een hem opgelegde
boete te ondergaan, met een bijl, waarvoor hij tot drie maanden
gevangenisstraf werd veroordeeld.
Zijn sexueel gedrag ontwikkelde zich in ongunstige richting.
In 1934 had hij een verhouding met een jonge vrouw, die, terwijl
haar man gevangenisstraf onderging, als prostituée leefde. Zij
had reeds al haar huisraad van de hand gedaan om tezamen met
Leenderts naar Den Haag te verhuizen, waar zij voornemens wa-
ren te leven van de opbrengst van de onzedelijke praktijken der
vrouw, toen het tot een breuk tusschen hen kwam, waardoor zij
dit plan niet uitvoerden.
Een paar jaar later huwde hij met Margaretha van Utrecht, een
meisje uit Wijk C, wier familie nauw verwant was aan kermis-
klanten uit deze buurt. Reeds vóór haar huwelijk was haar repu-
tatie niet onverdeeld gunstig en na hun trouwen veranderde
haar houding niet.
Omtrent zijn gezinsleven is weinig bekend; slechts weten we,
dat hij zich reeds spoedig om onderstand moest wenden tot Maat-
schappelijk Hulpbetoon. Deze instelling steunde hem met een
onderbreking van drie maanden, gedurende welken tijd de man
met handel ging.
Nadat hij ongeveer een jaar gehuwd was, verkocht de man een
radiotoestel, dat op termijnbetaling was aangeschaft. Wegens
verduistering werd hem een gevangenisstraf van vier maanden
opgelegd. Tijdens het ondergaan van deze straf trachtte hij twee-
maal zelfmoord te plegen. Ook hierin kwam de pathologische
inslag van zijn karakter tot uitdrukking.
Zijn vrouw, die zwak en ziekelijk was, hield, terwijl haar man
in de gevangenis zat, verblijf in een z.g. burgerkosthuis. Wat zij
aan huisraad bezaten, was door haar te gelde gemaakt.
Ulrich, geb. 1911.
Evenals zijn hierboven besproken broer was deze
jongen, toen hij de schooljaren achter zich had, reeds spoedig
thuis onhandelbaar, en verdroeg hij zich slecht met zijn vader.
Al evenmin als Johan kon hij het in een dienstbetrekking uit-
houden. Toch kwam hij eerst op 17-jarigen leeftijd met den
strafrechter in aanraking, wegens diefstal in vereeniging. In 1931
en 1932 werd hij opnieuw wegens diefstallen veroordeeld.
Wat betreft zijn sexueel gedrag zijn geen gegevens bekend,
maar wij meenen wel eenige conclusies te mogen trekken uit
het feit, dat hij in 1936 „op kamersquot; woonde bij een beruchte
Utrechtsche prostituee.
wilhelmina Hendrika, geb. 1913, geh. 1932 met G. F. van
Breukelen.
Al vroeg gaf dit meisje blijk op sexueel gebied
niet te deugen. Op 17-jarigen leeftijd stond zij in ongeoorloofde
verhouding tot den beruchten Jan Gerritsen \ Het ging zelfs zoo-
ver, dat deze zijn echtgenoote buiten de deur zette en met
Wilhelmina in zijn woning samenleefde. Dit was echter van kor-
ten duur, daar de Kinderrechter op verzoek van den Voogdijraad
ingreep, het meisje onder toezicht stelde en tevens opname
in de Tuchtschool ter observatie beval. Nadat de moeder haar
dochter drie weken lang voor de. politie had weten te verbergen,
werd zij naar de Tuchtschool overgebracht. Na afloop van den
observatietermijn meende men haar te kunnen plaatsen in het
gezin van haar oudsten broer, dat, zooals we reeds zagen, als
gunstig beschouwd kon worden. Hier had zij al spoedig onaan-
genaamheden, zoodat zij naar huis terug liep. Zij werd toen over-
gebracht naar het Doorgangshuis te Utrecht, waar ook het
kindje geboren werd, dat Gerritsen tot vader had. Omdat zij in
deze Utrechtsche inrichting sterk onder den invloed van haar
moeder bleef, werd zij later overgeplaatst naar de Heldringge-
stichten te Zetten. Opvallend is, hoe zij zich in deze drie gestich-
^ Zie familie GERRITSEN, pag. 93.
160
ten wist aan te passen zoodat haar gedrag geen reden tot klach-
ten gaf Verder dan het uiterlijke ging dit echter niet. Zoodra
ze meerderjarig was, keerde zij met haar dochtertje naar huis
terug en ging op een fabriek werken. Nog binnen het jaar huwde
ze met een zekeren van Breukelen.
Haar dochtertje bleef toen bij de grootmoeder, die, evenals
de jongere dochters, veel om het kind gaf.
Het gezin van Breukelen leefde vrijwel voortdurend van den
steun. In 1935 had een feitelijke scheiding plaats. De vrouw trok
toen bij haar moeder in, terwijl de man vermoedelijk met een
andere vrouw huisde.
Anna Hendrika, geb. 191^.
1 j r u • 1nbsp;^^^^ zusters werkte dit meisje op verschil-
lende fabrieken waar over haar niets bijzonders bekend is.
Zonder dat zij bepaald promtutie bedreef, gaf haar gedrag op
zedelijk gebied toch herhaaldelijk aanleiding tot klachten
Zij werd m 1932 veroordeeld tot een boete wegens mishande-
ling, waarbij ook haar jongere zusje Heintje betrokken was.
Heintje, geb. 1916, geh. 193^ -met Albert Keesen\
De echtgenoot van dit meisje, eveneens deel uit-
makend van een crimineele familie, kwam reeds in 1932 vaak aan
huis bij het gezm Leenderts. Hij behoorde tot degenen, met wie
de meisjes s avonds rondhingen in het portiek van hun woning,
tot ergernis van de buren, toen het gezin gevestigd was in de
buurt voor economisch zwakken. In denzelfden tijd pleegde hii
met haar broer een brutalen inbraak bij een banketbakkerii in
deze buurt, waarbij ze een aantal flesschen limonade en aller-
hande snoeperijen ontvreemdden. Vermelding verdient het feit
dat het huwelijk, dat tenslotte tot stand kwam, niet gedwongen
was.nbsp;°
Het echtpaar Keesen-Leenderts leefde ook in hoofdzaak van
den steun.
Hein, geb. 1916.
geval de aanwezigheid van psychische afwijkingen de doorslag-
gevende factor te zijn voor het ontstaan van de criminaliteft.
2 Zie familie Keesen, pag. 67.
-ocr page 177-Zoowel de abnormaliteit, die er aan ten grondslag lag, als de
aard van zijn overtredingen is hier echter anders.
Gaf bij Johannes Hendrikus de ongeremdheid in zijn reacties
aanleiding tot het ontstaan van geweldscriminahteit, die voor
hem het meest typeerend is, bij Hein was het de beperktheid
van zijn intellect, die hem een gewillig werktuig maakte in han-
den van anderen, die van zijn onnoozelheid profiteerden, om
hem de kastanjes uit het vuur te laten halen bij de diefstallen,
waarvoor zij de plannen maakten. Herhaaldelijk werd deze jon-
gen dan ook gezocht door de politie in verband met rijwieldief-
^^^Niet^alieen zijn achterlijkheid, maar ook zijn rusteloosheid en
gebrek aan uithoudingsvermogen stempelden dezen jongen tot
een onvolwaardige werkkracht. Na zijn veertiende jaar werkte
hij achtereenvolgens bij drie patroons in geheel verschillende
branches, doch nergens hield hij het langer dan een paar maan-
den uit, en na zijn vijftiende jaar heeft hij in het geheel geen
werk meer gehad. Omstreeks 1930 en 1931 veroorzaakte hij her-
haaldelijk last, doordat hij — zonder vergunning — als straat-
zanger optrad.
Beide in 1935 civielrechtelijk onder
toezicht gesteld. Overigens geen na-
dere bijzonderheden bekend.
samenvatting
Van de hier besproken families is deze wel de meest asociale.
In het ouderlijk gezin zijn een groot aantal elementen aan te
wijzen, die wel een ongunstige tendens móesten inhouden voor
de ontwikkeling der kinderen.
In de eerste plaats komt dan wel het asociaal gedrag van Leen-
derts. Deze maakte zich schuldig aan drankmisbruik en m dron-
kenschap aan allerlei agressieve delicten. Bovendien was hij een
zeer ongeregeld werker. Toen hij op zijn 30ste jaar tot een huwe-
lijk kwam, had hij reeds acht gevangenisstraffen onderg^n,
waarvan drie tot negen en zes maanden wegens diefstal. Het
ligt voor de hand, dat de vrouw, die bereid was met hem een
huwelijk aan te gaan, niet veel bijzonders kon zijn. Inderdaad
was haar gedrag op verschillende gebieden onmaatschappelijk.
Zij gedroeg zich onzedelijk, verwaarloosde haar kinderen, en
ontzag zich later niet met haar dochter van twaalf jaar langs
de koffiehuizen te gaan bedelen.
Jacoba, geb. 1918.
Albertina, geb. 1919-
De tweede vrouw Leenderts gaf de eerste weinig toe. Dit
tweede huwelijk bleef echter, de vijf jaren onwettige samenleving
meegerekend, bijna dertig jaar intact. De reden hiervan is ver-
moedelijk mede gelegen in het feit, dat de man omstreeks zijn
veertigste jaar eenigermate tot rust kwam. Ook in zijn crimineele
activiteit ontstond een langdurige pauze.
Nadat hij in 1905 veroordeeld was wegens mishandeling en
mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, dateerde zijn volgend
vonnis eerst van 1926, toen hij wegens verduistering terecht
stond. In 1931 en 1932 kwam hij opnieuw terzake van diefstal
en vernieling met de Justitie in aanraking. Hierbij verdient
opmerkmg, dat ini925 de echtelijke samenleving geëindigd was.
Zoolang hij deel uitmaakte van zijn gezin, was zijn positie
eenigermate verzekerd, doordat hij profiteerde van de gezamen-
lijke inkomsten en ondersteuning. Losgemaakt van deze gemeen-
schap waarop hij pparasiteerd had, en aangewezen op zijn eigen
steunbedrag, kon hij zich met staande houden. Zijn criminaliteit
lag nu ook op economisch gebied.
Behalve in criminaliteit en alcoholisme uitte het asociaal ka-
rakter van den man zich ook in „beroepswerkloosheidquot;. Deze
stond m nauw verband met zijn drankmisbruik. Voor-
eerst kwam het tallooze malen voor, dat hij onbekwaam
op karwei verscheen en om deze reden ontslagen werd, terwijl
het op den duur steeds moeilijker werd, een patroon te vinden,
die dezen nian met zijn slechte reputatie in dienst wilde nemen.
In de tweede plaats sloopte het onmatige drinken zijn physieke
krachten, zoodat hij reeds op middelbaren leeftijd afgeleefd was
en met meer m staat geregeld en hard te werken.
Bedenkt men dat Leenderts zijn geringe verdiensten ook noe
voor een groot deel naar de kroeg bracht, dan is het niet moeilijk
zich een beeld te vormen van den economischen toestand van
het gezin.
Stellen we naast Leenderts de figuur van zijn tweede vrouw
dan bhjkt, dat ook in haar persoonlijkheid geen tegenwicht te vin-
den was voor de ondeugden van haar man. Afkomstig uit een on-
gunstig miheu, voor (wellicht ook nog gedurende de eerste jaren
Z^t^IvlT fnbsp;bleek zij, evenals hij, sociaal ver-
rtSl tnbsp;Kwaliteiten als huisvrouw
ontbraken haar ten eenenmale, zoodat hun armzalig boeltje ve^
vuilde en verslonsde. Opvoeding vermocht zij haar kinderin liet
te geven. Zonder dat zij hen op eenige wijze tot verkeerde din
-ocr page 179-gen aanspoorde, zooals moeder Gerritsen, versterkte zij door haar
slapheid en toegeeflijkheid hun slechte neiging in hooge mate.
Ongetwijfeld beschikte zij over een sterk moederlijk gevoel; de
voornaamste positieve factor in dit gezin vormt dan ook de
binding tusschen de moeder en haar kinderen. Het ontbrak haar
echter aan begrip, en waar haar opvattingen op zedelijk gebied
zeer laag waren, zag zij in de handelwijze van haar dochters niets
afkeurenswaardigs.
Wij duidden boven reeds op de ongunstige wisselwerking, die
bestond tusschen vader en moeder Leenderts, waar het betrof de
opvoeding van de kinderen. De man, zelf juist eenigermate
tot rust gekomen, eischte van zijn zoons, dat zij zouden
werken, en van zijn dochters, dat zij zich fatsoenlijk zou-
den gedragen. Waar hij zich echter zelf nimmer gestoord
had aan maatschappelijke opvattingen en zedelijke normp,
hadden zijn woorden niet het minste gezag voor zijn kin-
deren, die maar al te wel wisten, dat deze uitingen niet gedekt
werden door zijn doen en laten. Zij werden hierin ge-
stijfd door de houding van de moeder. Deze vitale vrouw be-
hoorde tot die ongebonden naturen, die zich niet kunnen voegen
in eenigerlei orde, en op haar had deze vooze braafheid van den
man, die zij zeer wel doorzag, een averechtsche uitwerking. Zoo
vond zij alles, wat haar man afkeurde, goed, gedeeltelijk alleen
al omdat hij het afkeurde. Hoe meer Leenderts, zelfs met behulp
van den Voogdijraad, zijn inzichten trachtte door te zetten, met
des te meer overtuiging koos zij partij voor haar kinderen en
bleef door dik en dun aan hun kant staan. Dit verzet van de
vrouw was temeer verklaarbaar, omdat in de opvoedkundige be-
moeiingen van den man, vooral wanneer hij zich wendde tot den
Voogdijraad, duidelijk het streven te onderkennen viel zijn vrouw
dwars te zitten. Zoo werd ook de eenige gunstige omstandigheid,
de wederzijdsche aanhankelijkheid tusschen de moeder en haar
kinderen, omgezet in een factor, die zeer veel heeft bijgedragen
tot de ontwikkeling van het asociaal gedrag van deze laatsten. Bij
dezen toch ontstond de meening, dat de moeder, wat zij ook
deden, „het zoo erg niet vondquot;. En deze overtuiging was te meer
verderfelijk, omdat hun moeder feitelijk de eenige persoon was,
aan wie zij zich gebonden voelden.
De ongebondenheid en regelloosheid, die de echtgenooten ken-
merkte, kwam ook in hooge mate in het gezin tot uiting. In het
huishouden heerschte voortdurend wanorde, tengevolge van het
gebrek aan zorg en aandacht van de moeder, hetgeen nog in de
hand gewerkt werd door het ongeregeld werken en de wisselende
verdiensten van den vader. In dit rommelige milieu werden de
kinderen niet gewend aan de discipline, die in de maatschappij
geëischt wordt. Dit is de oorzaak, dat de kinderen Leenderts
bij de eerste moeilijkheid de beste het werk erbij neergooiden,
zoo zij al niet reeds vóórdien door hun werkgever waren
ontslagen. De werkloozensteun was voor dit gezin, waar de
werkloosheid minder voortvloeide uit de algemeene economische
omstandigheden dan wel uit hun persoonlijke ongeschiktheid, een
uitkomst, die hen voor de ergste armoede en bedelarij behoedde.
De ongehuwde kinderen voelden zich volkomen tevreden, wan-
neer zij maar den heelen dag thuis of op straat konden door-
brengen en doen, wat hun zinde en vooral, wanneer hun dit zinde.
Ook in dit geval vonden de asociale tendenzen hun uitdruk-
king in de behuizing van het gezin. quot;Wanneer men bedenkt, hoe
gedurende lange jaren samengehokt werd in de absoluut onvol-
doende woning, die vervuilde en uitgewoond werd, blijkt duide-
lijk, op welk niveau dit gezin stond. De directe aanleiding voor
de tallooze verhuizingen, waarvan wij reeds melding maakten,
was in den regel wanbetaling van huur. De dieperliggende oor-
zaak echter was de volkomen ongeschiktheid om zich, althans
voor het uiterlijk, tot op zekere hoogte aan te passen aan de be-
staande orde. Dit was de reden, dat het gezin Leenderts nergens
kon aarden. Opvallend is ook, dat het, overal waar het zich
vestigde, aanstoot gaf aan de omwonenden.
Dit wat betreft de omstandigheden, waaronder de kinderen
Leenderts opgroeiden. Nog belangrijker dan de uiterlijke fac-
toren is echter het feit, dat noch de vader noch de moeder, daar
zij zich immers zelf niet onderwierpen aan de in de samenleving
geldende normen, in staat waren hun kinderen in dit opzicht
leiding te geven.
Naast den invloed van het slechte milieu moet echter ook
groot belang gehecht worden aan hun aanleg. Tegen de verwach-
ting in schijnt deze de doorslaggevende factor te zijn in de genese
hunner criminaliteit. Zoo kwam Johannes Hendrikus vooral door
zijn achterlijkheid en ongeremd reageeren, wanneer hij zich ang-
stig maakte, tot zijn agressieve delicten. Hier dringt de psychopa-
thie de milieufactoren naar den achtergrond. Bij Hein zijn het
eveneens in de eerste plaats zijn intellectueele en psychische de-
fecten, die hem telkens weer met den strafrechter in aanraking
brachten. In beide gevallen is het feit, dat het huiselijk milieu deze
jongens niet voldoende heeft beschermd, slechts van secundaire
beteekenis.
De milieu-invloed is het duidelijkst merkbaar bij den oudsten
zoon Klaas, die, eenmaal gehuwd met een vrouw, die ondanks de
werkloosheid een goed gezin wist te scheppen, niet recidiveerde.
Ook in het wangedrag van de dochters spelen, naast de in haar
aanleg wortelende sterke sexualiteit, de van haar moeder over-
genomen opvattingen een zeer belangrijke rol. Hier doet zich
ook vooral het feit gelden, dat dit gezin als geheel, door het wan-
gedrag en de mentaliteit der ouders, en voor zooveel de vrouw
betreft, ook door haar afkomst, als het ware stond buiten de
maatschappelijke orde. Daardoor zijn ook de kinderen los Wijven
staan van de groote normatieve gemeenschappen, en hadden de
daar geldende regels hun niets te zeggen. Opgegroeid in een
gezin, dat nimmer de achting genoot van zijn omgeving, liet het
oordeel van anderen hen volkomen koud. Staande buiten elke
andere groepeering bleef hun moeder degene, om wie alles
draaide, doch deze schoot in alle opzichten te kort in norm-
gevende kracht ten aanzien van haar kinderen.
Een vergelijking van het gezin Leenderts-van Haarlem met
de broers en zusters van man en vrouw moest achterwege blijven
op grond van het ontbreken der daartoe benoodigde gegevens.
SAMENVATTING DER VERKREGEN RESULTATEN
Aan het einde van het onderzoek naar de levensomstandig-
heden van de tien families en naar de factoren, die de criminali-
teit harer leden hebben beinvloed, doet zich de behoefte gevoelen,
datgene op den voorgrond te stellen, wat hun gemeenschappelijk
eigen is. Op het eerste gezicht is het vooral de verscheidenheid,
zoowel in de ernst en den aard van hun wangedrag, als in hun
sociale positie, die zich het meest aan ons opdringt. Terwijl echter
in de uiterlijke omstandigheden, die haar deel bijdragen tot de
verklaring van de mislukking op zoo velerlei gebied der hier be-
sproken individuen, groote verscheidenheid is aan te wijzen, even-
als in de dieper gelegen oorzaken voor hun onmaatschappelijk
optreden, die geworteld zijn in hun karakterstructuur en verstan-
delijke eigenschappen, is in dit uiterst gevarieerde samenspel van
milieu-en aanlegfactoren één kenmerk aan te wijzen, dat telkens
weer terugkeert, nl. de omstandigheid, dat deze menschen ten-
gevolge van verschillende omstandigheden niet hebben kunnen
komen tot de vorming van een richtinggevend normatief besef.
Wij willen trachten dit nader toe te lichten.
In de eerste plaats kan vastgesteld worden, dat de inhoud van
het normatief besef, bestaande uit die richtlijnen en oordeelen,
waardoor het individu zich bij zijn zedelijk handelen gedeeltelijk
bewust, gedeeltelijk onbewust laat leiden, steeds een afgeleid
karakter heeft. Voor een zeer aanzienlijk deel nl. wordt de inhoud
van het normatief besef gevormd door aanvaarding van de be-
staande orde. Geboren in een samenleving, waarin een bepaalde
orde schijnbaar kant en klaar wordt toegepast, is het bijna van-
zelfsprekend, dat het individu, geplaatst voor de taak zich in
deze maatschappij, zooals zij reilt en zeilt, te handhaven, zich
aanpast aan de regels, waarnaar men zich in de eigen omgeving
gedraagt. Met nadruk moet worden vastgesteld, dat het hier gaat
om die richtsnoeren, waardoor het handelen in feite wordt be-
paald. Normen worden nimmer overgedragen door mondelinge
overlevering op zichzelf. Wordt een norm niet meer beleefd, dan
sterft zij vroeg of laat af. Een illustratie hiervan geeft de ver-
anderde houding ten opzichte van het echtscheidingsvraagstuk.
Terwijl vroeger het huwelijk vrijwel algemeen beschouwd werd
als een onverbrekelijke verbintenis, aangegaan voor het leven, is
het besef hiervan met het toenemen van het aantal echtscheidin-
gen, voornamelijk in dip kringen waarin zij veelvuldig voor-
kwamen, sterk op den achtergrond gedrongen. Het hier gegeven
voorbeeld is te beschouwen als een onderdeel van veel dieper lig-
gende verschuivingen in het normenstelsel van onze hedendaag-
sche cultuur.
Bij dit proces van aanpassing blijkt ieder individu het meest
toegankelijk voor de beïnvloeding door die personen en groepen,
aan wie hij zich verbonden gevoelt en weet. Vandaar dat in de
eerste ontwikkelingsfase van het zedelijk besef van kinderen het
gezin en de geest, die daarin heerscht, zulk een overwegende rol
speelt. Toch is het niet zoo, dat het normatief besef geheel be-
paald wordt door de beïnvloeding, uitgaande van de naaste om-
geving. Immers moet geconstateerd worden het bestaan van
zekere hoofdnormen — hoe deze ontstaan zijn, blijft uiteraard
buiten het bestek van deze bespreking —, die in onze samen-
leving zóó algemeen aanvaard worden en geëerbiedigd (het ge-
bod: gij zult niet dooden, bv.), dat men te haren aanzien moeilijk
van een beinfluenceering door het milieu kan spreken; zij dragen
een zoo elementair karakter, dat zij alle groepen, hoezeer haar
karakter uiteenloopt, gelijkelijk eigen zijn. Op het gebied echter
van de minder principieele regels en de concrete uitwerking van
de bovenbedoelde primaire normen geven de verschillende maat-
schappelijke groepeeringen allerlei variaties te zien, zooals ook
gebleken is uit de bespreking der stadswijken. Wanneer nu het
individu vroeger of later treedt uit den engen kring van het eigen
gezin ondergaat hij de verschillend gerichte invloeden van de
groepeeringen, waarmee hij in aanraking komt. Bij de verwer-
king dezer invloeden tot de vorming van een eigen normatief
besef is de persoonlijkheidsstructuur van den drager uiteraard
een zeer belangrijke factor.
De verbondenheid aan een bepaalde gemeenschap is echter niet
alleen voor de vorming van den inhoud van het normatief besef
van belang, zij is ook van beteekenis voor de instandhotiding
van dit besef. Aan den eenen kant kunnen wij vaststellen, dat
het deel uitmaken van een gemeenschap tevens inhoudt het deel-
achtig zijn aan het normenstelsel, waarnaar deze zich richt. Aan
den anderen kant brengt dit echter ook mee, dat de mensch, die
de normen van zijn groep niet meer erkent — hetzij dat hij ze
schendt door zijn gedrag, hetzij dat alleen de innerlijke aan-
vaarding ontbreekt —, op grond hiervan in meerdere of mindere
mate los komt te staan van deze gemeenschap. Dit laatste vindt
i68
in de meeste gevallen plaats, doordat een persoon onder den in-
vloed kornt van een andere groepeering, waarmee hij tengevolge
van uiterlijke omstandigheden in nauwe aanraking komt, zooals
dit bv. geschiedt bij een huwelijk boven of beneden iemands
stand, of door het verkrijgen van een hoogere ontwikkeling dan
in het oorspronkelijke milieu aanwezig was. Vaak vindt in deze
gevallen niet een innige aansluiting plaats aan de nieuwe gemeen-
schap, maar blijft het individu staan aan de periferie van deze
groepeering. In dat geval verkeert hij in een zedelijk gevaarlijke
positie, tenzij zijn normatief bewustzijn gevoed wordt uit een
bron, die dieper ligt dan deze groepen.
Ieder normenstelsel vindt nl. zijn grondslag in een bepaald
principe, waarin het tegelijkertijd culmineert. Zeer zuiver vinden
wij dit uitgedrukt in de Joodsche wetgeving. In het boek Exodus
worden de Tien Geboden voorafgegaan door de zinsnede: „Ik
ben de Heere, Uw God, Die U uit Egyptenland, uit het diensthuis
heb uitgeleidquot;. Deze vaststelling vormt de feitelijke basis van de
geheele wetgeving. Zoo keert ook in de samenvatting van de
voorschriften in het boek Leviticus steeds terug de herinnering:
„Ik ben de Heere, Uw Godquot;. Hieruit blijkt tevens, dat, waar
het normatief besef een religieus karakter heeft, dit principe zijn
persoonlijke uitdrukking vindt in God. Is het normatief besef
niet rehgieus gefundeerd, dan vinden wij als grondslag een of
andere abstracte idee, bv. datgene wat geacht wordt voort te
vloeien uit de Rede.
Zeer ingrijpende wijzigingen in het normatief besef zijn nu
mogelijk, doordat een geheel nieuwe basis gevonden wordt, dan
wel door een nieuwe interpretatie van hetzelfde principe. Deze
wijzigingen blijven dan niet beperkt tot het normatief bewustzijn
in engeren zin, doch bestrijken, aangezien deze vernieuwing der
grondregels het wezenlijke element is in iedere cultuurbeweging,
alle uitingen van de menschelijke samenleving.
Wij noemden reeds het gezin als voorname voedingsbron voor
de vorming van het normatief besef, terwijl ook de familie in
ruimeren kring haar invloed doet gevoelen. Daarnaast ondervindt
het individu, voorzoover het deel heeft aan een locale gemeen-
schap, eveneens in sterke mate de invloed van de normen, die in
deze groep gelden. Zoowel bij de familie als bij de locale gemeen-
schap — dorp of stadswijk — gaat het om meer of minder scherp
afgrensbare, betrekkelijk kleine en overzichtelijke groepen. Reeds
in de inleiding werd er echter op gewezen, (wat in de bespreking
van de afzonderlijke wijken nog nader werd uiteengezet) dat de
beteekenis van deze locale gemeenschappen in den loop der jaren
verdrongen werd door den groeienden invloed van reeds bestaan-
de of nieuwe ideëele groepeeringen, met name de kerkelijke ge-
meenschappen en de arbeidersbeweging. Deze ideëele gemeen-
schappen zijn, doordat zij het beginsel op den voorgrond plaat-
sen, van veel beteekenis voor den inhoud van het normatief
besef, dat tengevolge van het aanvaarden dezer waarden een
geheel nieuwen inslag kan verkrijgen.
De oorzaken voor de gebrekkige ontwikkeling van het nor-
matief bewustzijn, zooals die blijken uit het door ons onderzochte
materiaal, zijn in hoofdzaak van tweeërlei aard. In de eerste
plaats blijken een aantal van de gemeenschappen, waartoe deze
menschen behooren, tekort te schieten in haar normatief vor-
mende functie, en in de tweede plaats blijkt, dat een aantal per-
sonen innerlijk los staat van de gemeenschap, waarin zij ver-
keeren, en dus in mindere mate toegankelijk is voor de zedelijke
beïnvloeding van die zijde.
Wij willen nu aan het slot van dit onderzoek de situatie na-
gaan, waarin de leden van de crimineele families verkeerden ten
opzichte van de drie hier genoemde kringen met normatief vor-
mende functie, met name: het gezin, de wijk en de ideëele ge-
meenschappen (kerk-arbeidersbeweging-politieke groepeering).
het gezin
Uit het door ons onderzochte materiaal blijkt in de eerste
plaats overtuigend de samenbindende werking van het gezin. En
juist in die gevallen, waarin zij het contact met andere groepee-
ringen missen, schijnen de leden van dergelijke gezinnen zich nog
enger met elkander verbonden te gevoelen.
Wij willen beginnen met de waarde van dit verschijnsel te
belichten, en meenen dit niet beter te kunnen doen dan door den
invloed aan te wijzen, die het ontbreken van de normale band
met het gezin meebrengt. Enkele malen komt het bij de be-
handelde families voor, dat de oudste zoon uit het crimineele
gezin zoowel in zijn criminaliteit als ook in zijn verder gedrag
zeer ongunstig afsteekt tegen de jongere broers. Bij nader onder-
zoek kon in een aantal van dergelijke gevallen geconstateerd
worden, dat deze kinderen, hetzij dan dat ze voor of wel tijdens
170
het huwelijk geboren waren, een anderen vader hadden. Dit is
het geval bij de beide oudste zoons Gerritsen, bij Cornelis Corne-
lissen, bij Cornelis Jansen en bij Govert Klaassen. Terwijl deze
jongens reeds vanzelf een min of meer scheeve positie innamen
in het gezin, wat een rem vormde voor de natuurlijke ontwik-
keling in de verhoudingen, werd dit in vele gevallen nog ver-
sterkt door de verwijten, die bij oneenigheid tusschen de echt-
genooten vielen.
Daarnaast blijkt overal, waar het ouderlijke gezin niet al te
zeer uit elkaar geslagen werd, en waar zijzelf niet door een al te
abnormalen aanleg hierin gehinderd werden, bij de kinderen de
tendens te bestaan om te komen tot een eenigermate geregeld
leven. Het slagen hiervan is in hooge mate mede afhankelijk van
den steun, dien zij hierbij ondervinden van hun huwelijkspartner.
Er zijn verschillende gevallen te noemen, waarin leden van de
crimineele gezinnen zich na hun huwelijk vrij sociaal gedragen
hebben. Zelfs de oudste zoon uit het beruchte gezin Leenderts
wist zich, toen hij eenmaal getrouwd was, te handhaven, en ook
Johannes Gerardus Gerritsen heeft zich tengevolge van een ge-
schikt huwelijk weten te reclasseeren; daarnaast zijn in het ma-
teriaal nog tal van minder sprekende voorbeelden aan te wijzen.
De sterke gebondenheid aan het gezin heeft hier echter ook
haar kwade zijde, daar zij de vatbaarheid voor slechte invloeden
van deze gemeenschap verhoogt. In vele families valt zelfs in
plaats van de normatief vormende kracht een crimineele infectie
aan te wijzen. Zeer sterk vinden we dit bij de stroopersfamilies;
zoo neemt bv. vader Jansen zijn zoons mee op zijn tochten om
hun het vak te leeren. Van meer belang is nog de invloed, die
de zoons uit een bepaald gezin op elkaar uitoefenen. In sommige
gevalen nemen de oudsten de jongeren mee. Zoo liep Johannes
Gerardus Gerritsen zijn eerste veroordeelingen op, toen hij zijn
oudste broers op hun strooptochten vergezelde, en ook de broers
Jansen ondervinden van elkaar de aansporing tot stroopen.
Typisch is, hoe bij deze beide families het ouderlijk huis, dat
daartoe bij uitstek gunstig gelegen is, het uitgangspunt blijft voor
de nachtelijke tochten, ook wanneer de zoons allang zelfstandig
wonen.
Vooral waar het jeugdcriminaliteit betreft, zien wij vaak een
ouder broertje optreden als den leider bij de kleine diefstalletjes
en baldadigheden van de jongeren. Deze rol werd gespeeld door
Johannes Willem Willemsen, evenals door Bram Klaassen en
Wilhelmus Hendrikus Hendriksen.
Naast deze rechtstreeksche beinvloeding kan het wangedrag
van de oudere kinderen in een gezin ook indirect een zeer ongun-
stigen invloed uitoefenen, doordat zij door hun handelingen het
normatief hesef ondermijnen. Te ernstiger kan dit zijn, waar
het hun gelukt enkele malen de straf voor hun misdrijven te
ontloopen. Zoo bestaat in het algemeen de tendens, dat de kin-
deren uit een gezin waar wangedrag voorkomt, naar rangorde
van hun geboorte op steeds jeugdiger leeftijd voor de eerste maal
met den strafrechter in aanraking komen
De werking van de rechtstreeksche crimineele infectie is niet
beperkt tot de leden van hetzelfde gezin, maar kan zich uit-
breiden tot de familie in ruimeren zin. Zoo pleegt bv. Albertus
Kareisen een ernstigen diefstal in vereeniging met zijn zwager.
Het saamhoorigheidsbesef in het gezin kan ook leiden tot een
verzet tegen opvoedingsmaatregelen van buiten af. Vrouw Jan-
sen probeert met liegen en draaien haar zoons al van jongsaf
uit handen der politie te houden, en sterkt hen daardoor in hun
baldadigheid. Ook de meisjes Leenderts vinden in de bescher-
ming, die de moeder haar verleent tegenover ingrijpen door de
autoriteiten, een steun voor het voortzetten van hun onzede-
lijken levenswandel.
Tenslotte wordt in vele gevallen de normatieve functie van
het gezin aangetast door de algeheele ontwrichting van het ge-
zinsleven. Veelal is voortdurend wangedrag van den vader —
meestal drankmisbruik — hiervan de oorzaak. Dit leidt, zooals
wij zagen, er meermalen toe, dat hij zich niet meer kan
handhaven als kostwinnaar en daarmee als hoofd van het
gezin. Zoo bv. vader Willemsen, Keesen, Leenderts en Al-
bertsen^. Hoever deze ontwrichting door zal zetten, is in
hooge mate afhankelijk van het tegenwicht, dat de huwelijks-
partner weet uit te oefenen. Zoo ontbreken in het gezin Leen-
^ Zoo zijn de zoons Willemsen ten tijde van hun eerste veroordeeling resp.
17, 19 en 13 jaar. Opmerking verdient, dat het hier zuiver gaat om indirecte
beinvloeding.
quot; Het materiaal omvat geen gevallen, waarin uitsluitend de vrouw zich ern-
stig misdraagt, terwijl op den man niets valt aan te merken. Waar echter uit
de hier besproken gevallen duidelijk blijkt, hoezeer de invloed van de vrouw die
van den man overtreft, is het vermoeden gewettigd, dat ook in het boven-
onderstelde geval wangedrag van de vrouw zeer nadeelige gevolgen voor het
gezin kan hebben.
derts, waar de vrouw zich evenals haar man liet gaan en niet
het geringste sociale verantwoordelijkheidsgevoel aan den dag
legde, alle opbouwende elementen. Aan den anderen kant namen
vrouwen als moeder Keesen en moeder Albertsen door haar flink-
heid een deel van de taak van den man over, toen deze in ge-
breke bleef ze te vervullen, waarbij de eerstgenoemde in de
gunstige omstandigheid verkeerde, dat de moeilijkheden pas
kwamen toen ze uit de kleine kinderen was en de meesten zelfs
al de deur uit waren.
In die gevallen, waarin de vrouw de kracht heeft niet alleen
de gevolgen van het wangedrag van haar echtgenoot te bestrij-
den, maar ook om zich te verzetten tegen dit wangedrag zelf,
worden hierdoor spanningen opgewekt in het gezin, waarin ook
de kinderen tijdens het opgroeien betrokken worden. Zij zijn
het vaak, die door hun beslist partij kiezen de tegenstellingen
tusschen hun ouders op de spits drijven en op deze wijze er toe
meewerken, dat man en vrouw van elkander gaan; vader Cor-
nelissen verliet om deze reden het huis, terwijl ook tusschen de
echtgenooten Albertsen een scheiding tot stand kwam onder
pressie van de kinderen, evenals tusschen Albertus Kareisen en
zijn vrouw. Ook de scheiding tusschen Leenderts en zijn vrouw
kreeg haar beslag onder aandrang van de kinderen, al ging hier-
aan niet vooraf het verzet van de vrouw tegen het onmaat-
schappelijk gedrag van den man, dat zij integendeel steeds ge-
accepteerd heeft.
Niet alleen deze spanningen zijn het echter, die de ontwikke-
ling van de kinderen ongunstig beïnvloeden. Daarnaast moet ge-
noemd worden het sociaal verval van het gezin, dat onvermijde-
lijk het gevolg is van het wangedrag van den kostwinnaar of
de onmacht van de moeder, en dat bij de kinderen leidt tot een
zekere onberedeneerde wrevel tegenover hem of haar aan wien
zij dit wijten; verder het feit, dat zij meermalen getuigen moe-
ten zijn van dronkmanstooneelen, nog afgezien van de biolo-
gische gevolgen, die het drankmisbruik van den vader kan heb-
ben voor de kinderen.
Zoo blijken de leden van de crimineele families èn doordat zij
blootstaan aan slechte invloeden, èn doordat de gevolgen van
wangedrag en onbekwaamheid de ontwikkeling van een normaal
gezinsleven in den weg staan, in het gezin waarin zij opgroeien
een slecht uitgangspunt te vinden voor hun aanpassing aan de
maatschappij.
de wijk
Voor de bepaling van de normatief vormende waarde der
wijkgemeenschappen kunnen wij verwijzen naar hetgeen daar-
over gezegd IS bij de bespreking van de drie afzonderlijke wijken.
Daaruit bleek, dat in de wijkgemeenschappen in hoofdzaak de
in de maatschappij algemeen aanvaarde normen omtrent wat
behoorlijk is en wat niet worden gehandhaafd. Tevens bleek
echter, dat de geïsoleerde ligging der behandelde buurten de
tendens inhield, dat practijken, die over het algemeen worden
afgekeurd, maar waartegenover bepaalde groepen zich indiffe-
rent verhouden, hier als het ware een wijkplaats vonden. Zoo
stonden alle drie de besproken wijken bekend om het veelvuldig
drankmisbruik, dat onder de bevolking plaats vond, en werd
door de bewoners van de beide buitenwijken Roode Brug en
Noteboomenlaan veel gedobbeld en gestroopt. Tot dit laatste
bood hun ligging buitenaf trouwens een geschikte gelegenheid.
Al maakten niet alle bewoners van de genoemde wijken zich
sghuldig aan deze ondeugden, toch accepteerden zij ze in ande-
ren, en werd op de overige leden van de groep dus niet door
afkeuring een zekere druk uitgeoefend zich hiervan, terwille
van waardeering van de zijde der omgeving, te onthouden. Ook
de factor van de navolging, het in bepaalde opzichten niet ach-
teraan willen komen, is hier van belang.
Daarnaast konden in deze buurten bepaalde eigenaardigheden
gesignaleerd worden, die onder omstandigheden eveneens een
criminogene tendens inhouden, en die nauw samenhangen met
de sociale groepeering, waartoe de bevolking behoort, die im-
mers zooals wij zagen een sterke homogeniteit vertoont. Zoo
wordt Wijk C gekenmerkt door een ongeregeld leven, dat wor-
telt in de mentaliteit van den kleinen koopman en straathande-
laar, terwijl de agressiviteit die aan de Roode Brug gevonden
wordt, samenhangt met den aard van de steenfabrieksarbeiders,
die daar in grooten getale gevonden worden, en de Noteboomen-
laan alle kenmerken bezit van de pauperbuurt, waar de bewo-
ners met ongeregelden en ongequalificeerden arbeid hun kostje
trachten op te halen, vaak op de grens van het geoorloofde.
Vooral in de beide eerstgenoemde wijken vinden wij daar-
tegenover echter ook constructieve elementen, die een waarde-
vollen tegenhanger vormen tegenover de hierboven genoemde;
zoo bv. de tendens om door regelmatigen arbeid in eigen onder-
houd te voorzien (Roode Brug), het sterk saamhoorigheidsbesef
en het inachtnemen van de huwehjkstrouw (Wijk C).
Gaan wij de beteekenis na, die de normatieve functie van de
wijk heeft voor de vorming van het individueele normatieve
bewustzijn, dan moet op den voorgrond staan, dat het behooren
tot een locale gemeenschap een factor vormt van een veel min-
der sterk bindend karakter dan het behooren tot een familie-
verband. De drie laatstbesproken families vormen hiervan het
voorbeeld. Waar deze gezinnen voortdurend van het eene einde
van de stad naar het andere verhuizen, is dit een aanwijzing van
het streven zich te onttrekken aan de controle der omwonenden.
Bij de ongunstigste leden van de families, die nog in wijkverband
behandeld konden worden, zien wij hetzelfde. In beide gevallen
vinden wij dus een zich bewust onttrekken aan de normatieve
functie van de locale gemeenschap
Bij de overige families komt de gebondenheid aan de wijk in
verschillende graden van intensiteit voor.
Zooals uit de samenvattingen, die gegeven werden in aansluiting
aan de bespreking der families afzonderlijk, reeds bleek, is de rol
die de wijk speelt in de totstandkoming van hun criminaliteit
zeer verschillend. In het algemeen kan echter worden vastgesteld,
dat, terwijl het ontstaan van de criminaliteit hoofdzakelijk terug
te brengen is tot persoonlijke factoren, in de wijze waarop deze
zich uit, dus in den delictsvorm, sterke beïnvloeding van het
wijkmilieu is aan te wijzen. Een zeer zuiver voorbeeld hiervan
geeft het geval van Kees Keesen. De uiterlijke levensomstandig-
heden en de mentaliteit van dezen man, geboren uit een familie,
die reeds geslachtenlang aan de Roode Brug woonde, zijn in
overeenstemming met den algemeenen toestand in deze wijk. In
zijn criminaliteit vindt men als het ware den exponent van de
aan de Roode Brug bestaande opvattingen. De ondeugden van
de Roode Bruggers zijn bij Kees in hun extreme uitingsvormen
^ Naast de hier genoemde beweegreden werken daartoe ook andere factoren
mee. In vele gevallen is een achterstand in de huur de directe aanleiding tot de
verhuizing; ook wanneer er schulden zijn bij allerlei buurtleveranciers, kan
het verlies van crediet bij dezen reden zijn een nieuw operatieterrein op te
zoeken.
In het geval van de weduwe van Terneuzen, een dochter uit het gezin Wil-
lemsen, die zich in een keurige arbeidersbuurt gevestigd had, werd door de
buren pressie uitgeoefend op den huiseigenaar haar de huur op te zeggen, om-
dat zij aanstoot namen aan haar gedragingen, die, zooals zij het uitdrukten,
„de buurt naar beneden haaldenquot;.
aanwezig; zoowel in het stroopen en het agressief optreden tegen
de pohtie als gevolg daarvan, als in de heftigheid van zijn buren-
ruzies, overtreft hij hen. Maar ondanlcs zijn respectabele straf-
lijst bestaat bij hem niet de noodzaak of de neiging zich aan de
critische controle van de buurtgenooten te onttrekken. Wan-
neer hij tenslotte verhuist, is dit alleen, omdat hem dit als con-
ditie gesteld wordt bij een voorwaardelijke veroordeeling, toen
een burenruzie aanleiding had gegeven tot het beschieten van
zijn tegenstander. Men vergete hierbij niet, dat vooral ook sexueel
wangedrag de oorzaak is van scherpe afkeuring der omwonen-
den, en dat het huwelijksleven van Kees nimmer aanleiding gaf
tot klachten.nbsp;®
Bestond in dit geval een dubbele gebondenheid aan de buurt-
gemeenschap tengevolge van afstamming en uiterlijke aanpas-
sing, in de meeste andere gevallen kon worden aangetoond, dat
het verband, waarin de crimineele gezinnen stonden tot de wijk-
gemeenschap, waarin zij verkeerden, eenigszins losser was, hetzij
dan dat zij oorspronkelijk uit een ander milieu afkomstig waren
en zich slechts gedeeltelijk hadden aangepast aan de nieuwe om-
geving, hetzij dat er in hun individueele omstandigheden fac-
toren waren aan te wijzen, die hen deden vervreemden van de
groep, waartoe zij oorspronkelijk behoorden. In beide gevallen
brengt dit mee, dat deze personen in onvoldoende mate deel
hebben aan de constructieve elementen, die wij in de wijk meen-
den te kunnen aanwijzen. Zeer sterk spreekt dit bij de familie
Cornelissen, die besproken werd in verband met Wijk C. Hier
kwam de vader uit een kermisreizigersmilieu en de moeder uit
een verpauperd arbeidersgezin. Geen van beiden maakten zij dus
deel uit van de sociale groep, die in hoofdzaak de bevolking van
Wijk C uitmaakt. Toch vond er aanvankelijk een schijnbaar
vergaande aanpassing plaats aan deze wijkgemeenschap, waar zij
zich na hun huwelijk vestigden. Toen zich echter na ongeveer
20 jaren ernstige moeilijkheden begonnen voor te doen, kwam
aan den dag, dat deze aanpassing slechts uiterlijk geweest was.
De man keerde tengevolge van de strubbelingen in het gezin
terug tot het zwerversbestaan uit zijn jeugd. De vrouw legde
weinig ondernemingsgeest aan den dag, toen zij voor de nood-
zaak gesteld werd, bijverdiensten te zoeken voor haar gezin.
Vooral bij de zoons springt duidelijk in het oog, hoever zij staan
beneden het peil van den gemiddelden Wijk C-bewoner. Zij
missen geheel de activiteit en den handelsgeest, die hun buurt-
176
genooten in zoo hooge mate kenmerken. Nu en dan gaan ze wel
met handel, maar deze draagt een weinig reëel karakter. Een-
maal getrouwd leggen zij niet de minste zorg aan den dag voor
hun gezin. Typisch is ook, dat, waar zij een meisje uit Wijk C
huWen, dit steeds komt uit een gezin, waarop de buurtbewo-
ners neerkijken. Geminacht door hun omgeving komen de jon-
gens Cornelissen in aanraking met personen van zeer slecht
allooi, tegen wier invloed zij geen weerstand bezitten. Met het
uiteenvallen van hun gezin raken zij langzamerhand ook geheel
los van hun oorspronkelijke woonwijk en rondzwervend in aller-
lei logementen duiken zij tenslotte onder in de groote steden.
Bij de tweede door ons behandelde Wijk C-familie is de situa-
tie juist andersom. Hier zijn de beide ouders uit de wijk afkom-
stig, maar vinden wij in de mentaliteit afwijkende trekken.
Terwijl de moeder het type van de Wijk C'sche koopvrouw ver-
tegenwoordigt, behoort de vader tot de groept der geschoolde
arbeiders. Het gezin Kareisen zelf draagt het stempel, door de
vrouw daarop gedrukt. In den levensloop van de zoons zijn
echter invloeden aan te wijzen, uitgeoefend door den vader, met
de bedoeling zijn zoons in te schakelen in de groep, waarmee hij
zelf in nauwe aanraking was gekomen, nl. die der geschoolde ar-
beiders. Zoo zijn de kinderen uit dit gezin, op één na, met niet-
Wijk C'ers gehuwd en hebben de meeste zoons een geschoold
beroep. Onder invloed yan deze beide factoren zijn zij vertrok-
ken uit Wijk C. Toch kan allerminst gezegd worden, dat zij
zich hebben weten in te voegen in de groep der arbeiders. Dat
zij hier ondanks uiterlijke aanpassing niet in geslaagd zijn, is ge-
legen in het feit, dat zij de mentaliteit hunner moeder hebben. Zij
missen de discipline en de stabiliteit, die geëischt worden van
den arbeider, wil hij zich met succes op zijn plaats handhaven.
De jongens Kareisen zijn losbollen, die geen verantwoordelijk-
heid aanvaarden ten opzichte van hun werk en niet door regel-
matigen arbeid in het onderhoud van hun gezin voorzien. In
het ouderlijk gezin gewend aan royaliteit, schrikken zij er, als zij
eenmaal zelfstandig zijn en aangewezen op hun eigen verdien-
sten, niet voor terug op oneerlijke wijze zich geld te verschaffen
om Kun behoeften te kunnen bevredigen.
Ook in de overige gevallen kon aangetoond worden, hoe in
het algemeen de leden der crimineele families den invloed onder-
gingen van criminogene tendenzen, die gelegen waren in de
algemeene situatie, zopals die gevonden werd in de wijkgemeen-
schap, waarin zij verkeerden, of zelfs in verhoogde mate daar-
voor vatbaar bleken te zijn, terwijl daartegenover de construc-
tieve elementen in hun bestaan bleken te ontbreken.
de ideëele gemeenschappen
Wij zagen reeds, dat de beteekenis van de wijkgemeenschap-
pen de laatste 50 jaar langzamerhand verdrongen is door den
toenemenden invloed van ideëele gemeenschappen Bij de be
spreking der wijken kon er op gewezen worden, hoe deze invloed
een sterk normatief vormende beteekenis had. Het is nu de
vraag, in hoeverre de crimineele families hieraan deel gehad heb-
ben, dat wil zeggen in hoeverre er een binding is ontstaan tus-
schen hen en deze gemeenschappen, waardoor zij de normatief
vormende kracht daarvan ondergingen.
Een zeer belangrijke rol kon worden toegekend aan de arbei-
dersbeweging, die den arbeiders een zeker standsbesef heeft bij-
pbracht en daarmee hun persoonlijk gevoel van eigenwaarde
heeft versterkt. Dit laatste is een belangrijke verheffende factor
voor het maatschappelijk gedrag. De leden van de crimineele
tamihes zijn maar ten deele opgenomen in deze nieuwe groepee-
rmg. Door geringe vakbekwaamheid of door ongeschiktheid tot
regelmatigen arbeid slaagden zij er niet in zich tot het peil van
den arbeidersstand op te werken of zich daar te handhaven De
meeste van hen behooren tot de ongeschoolde ongeorganiseer-
den, die het minst waardevolle deel van deze groep uitmaken-
daarnaast zijn er vaak factoren in hun gezin of in hun persoon-
lijken aanleg, die het tot stand komen van een voldoende sterke
binding met deze groep verhinderen of doorkruisen, zooals dat
werd uiteengezet bij de familie Kareisen.
Daar het klassebewustzijn in de eerste plaats gepropageerd is
door het socialisme, zijn we hiermede tevens gekomen aan de
politieke groepeeringen. Activiteit op dit terrein komt onder
de leden der famihes slechts sporadisch voor. Er zijn enkele
gevallen aan te wijzen, waarin personen, die grootendeels door
eigen schuld met de bestaande orde overhoop liggen, hun heil
zoeken bij extreem georiënteerde groepen en vanuit de daar op-
gedane gezichtspunten op de samenleving een negatieve critiek
oefenen, die veelal verband schijnt te houden met een in hun
karakter wortelend querulantisme. Jacobus Gerritsen is hiervan
een zuiver voorbeeld-
Constructieve werking van politieke overtuiging is weinig
178
aan te wijzen. Opvallend is cx)k in dit opzicht hoe weinig ar-
beiders uit de onderzochte groep lid zijn van een vakbond.
Bij de bespreking der verschillende wijken wezen wij op den
gunstigen invloed, die naast de arbeidersbeweging is uitgegaan
van den evangelisatiearbeid vanwege de kerkgenootschappen.
Hierbij moeten we in de eerste plaats vaststellen, hoe bij de
crimineele families de kerkelijke gebondenheid practisch geheel
ontbreekt Ter illustratie zij het geval van Kees Keesen ver-
meld, op wiens formulieren door de R.K. Reclasseeringsvereeni-
ging jaren lang slechts vermeld kon worden, dat hij zijn laatste
Paschen gehouden had in 1911, met de opmerking, dat hij toen
in de gevangenis zat.
Van belang in dit verband is het groote aantal gemengde huwe-
lijken, dat vooral onder de jongere generatie wordt aangetroffen,
en dat, op zich zelf reeds een aanwijzing voor het losstaan van
de kerkelijke gemeenschap, het geheel los worden van dezen
band nog bevordert, vooral wat betreft de uit deze huwelijken
geboren kinderen.
crimineelpolitieke BETEEKENts
Uit de hier getrokken conclusies, dat het jiiet of niet voldoende
deel hebben aan groepen met een normatief vormende kracht een
factor is, die er toe leidt, dat een persoon met een gegeven aanleg
in gegeven omstandigheden eerder tot criminaliteit zal komen
dan iemand, die wel geremd wordt door normen, overgenomen
van de groep waartoe hij zich rekent, volgt, dat de bestrijding
der criminaliteit er op gericht moet zijn aan de eene zijde de
normatief vormende werking van deze groepen te versterken en
* Ook E. Wight Bakke komt in „The unemployed manquot; tot de conclu-
sie, dat de kerk een zeer ondergeschikte plaats inneemt in het leven van de
Engelsche arbeidersbevolking, onder welke hij, in verband met zijn onderzoe-
kingen, geruimen tijd verkeerde: „If anything is clear it is that the churches
in Greenwich do not represent a community force finding expression in a
community institution and filling a community function. Neither from the
point of view of its dominant influence in the lives of the majority of the
individuals nor of its wrestling with the problems which to a majority of
dtizens seem important as objects of united action can the church life of
Greenwich be described as a community activity.quot; (pag. 208).
Onder de Nederlandsche arbeiders is de situatie overeenkomstig, voorzoover
het de Protestanten onder hen betreft. Wat de Roomsch Katholieken aangaat,
is de positie van de Kerk zoo geheel anders, dat het bovenstaande niet zonder
meer op hen van toepassing geacht mag worden.
aan de andere zijde hun werkingsspheer zooveel mogelijk uit te
breiden en te verdiepen.
Over de bestrijding der misdadigheid door middel van be-
mvloedmg van het gezin is reeds zooveel gezegd en geschreven,
dat wij niet zullen pogen daar nog iets aan toe te voegen. Slechts
zouden wij willen opmerken, dat in die gevallen, waar in het
gezin elk constructief element ontbreekt, onzes inziens een reso-
luut ingrijpen op grond van de Kinderwetten het eenig mogelijke
middel is en dat dit zoo vroeg mogelijk toegepast behoort te wor-
den; wij zijn ons echter zeer wel bewust van de moeilijkheid om,
wanneer men zich tegenover de situatie bevindt — in plaats van]
zooals wij, achter de feiten aan te komen —, te beoordeelen of er
werkelijk niet gerekend kan worden op constructieve elementen
in het gezin, dan wel of verlichting van de ergste moeilijkheden
een herstel kan meebrengen'. Zoo leek bv. de toestand in het
gezin Albertsen omstreeks 1912 vrijwel hopeloos, terwijl de
vrouw, zoodra zij steun begon te krijgen van haar oudsten zoon,
al haar krachten verzamelde om van haar huishouden nog te
niaken wat er van te maken was.^ Verwijdering van de kinderen
uit het huiselijk milieu zou hier, vooral ten opzichte van de
vrouw, een ernstige fout geweest zijn. Tegenover dit geval staan
echter vele anderen, waar ingrijpen zeer gewenscht zou zijn ge-
weest en door de volgende ontwikkeling van de situatie ook alles-
zins gerechtvaardigd.
Vroegtijdig ingrijpen heeft ook dit voordeel, dat de band met
het ouderlijk gezin dan veel radicaler wordt doorgesneden, waar-
bij echter de uiterste zorg moet worden in acht genomen, dat het
kind persoonlijke bindingen met anderen kan vormen, om zoo-
vel mogelijk dit gemis te vergoeden, opdat het niet na beëin-
diging der voogdijopvoeding alleen op de wereld staat en dan
soms bij gebrek aan beter toch weer steun zoekt bij de ouders,
uit wier omgeving het ten koste van zooveel moeite en verdriet
is verwijderd.
° Efn practische moeilijkheid is bovendien gelegen in de omstandigheid, dat
het juist in vele gevallen, waarin quot;de kinderen bijzondere last geven, zeer be-
zwaarlijk is een Voogdijinstelling bereid te vinden de voogdij te aanvaarden.
Het ware te wenschen, dat ook voor voogdijkinderen, evenals voor de ter
beschikking gestelden, een Rijksgesticht in het leven geroepen werd, dat der-
gelijke gevallen zou kunnen opnemen. Een minder kostbare voorziening zou
het verleenen van extra subsidie zijn voor dergelijke gevallen.
180
-ocr page 196-Zoo levert het materiaal enkele gevallen op van jongens, die,
op grond van een door hen gepleegd misdrijf ter beschikking van
de Regeering gesteld, na beëindiging van de dwangopvoeding
onmiddellijk weer naar huis trokken, en bij wie het effect van
de opvoeding, uitgezonderd het blijven hangen van enkele uiter-
lijke dingen, spoedig was uitgewischt. Waar de band met het
ouderlijk gezin zoo sterk is, zou tegen deze ontwikkeling zelfs de
best georganiseerde nazorg niet op kunnen. De jongens Jansen
bv. keeren onmiddellijk na hun ontslag terug naar het ouderlijk
huis en vervallen in dit milieu na korten of langen tijd opnieuw
tot criminaliteit.
Ook in verband met de reclasseering van volwassenen dient
steeds in aanmerking genomen te worden, dat de reclassent deel
uitmaakt van een bepaalde groep en dat niet alleen de betrokkene
zelf, maar ook het geheele gezin, waarvan hij deel uitmaakt, in
de reclasseeringspoging betrokken behoort te worden, omdat hij
nu eenmaal niet of zeer moeilijk te onttrekken is aan de factoren,
die in het gezin werkzaam zijn. Bij reclasseeringspogingen doet
zich echter in het algemeen deze moeilijkheid voor, dat de reclas-
seerder bijna steeds behoort tot een andere sociale groepeering
dan de reclassent. Deze laatste beschouwt hem dus onvermijdelijk
als een vreemde, wiens oordeel geen vanzelfsprekend gezag heeft,
doch dit slechts ontleent aan de waardeering, die de reclassent
heeft voor den reclasseerder, berustend op persoonlijke factoren
en de binding, die tusschen hen ontstaan is. Men tracht dit be-
zwaar wel te ondervangen door de reclasseerders te zoeken in den
kring, waartoe de reclassenten behooren. Ook hierbij doen zich
echter moeilijkheden voor. Aan den eenen kant beschikken deze
personen vaak niet over voldoende gezag, omdat ze niet genoeg
staan boven dengene, over wien zij toezicht uitoefenen. Aan den
anderen kant bestaat de mogelijkheid, dat zij, die wel overwicht
bezitten, juist op grond van de factoren, die hun dit verschaffen,
tevens eenigermate als vreemd beschouwd worden door den re-
classent, zoodat dan evenmin het doel bereikt wordt.
Daar de wieken, zooals reeds in de inleiding uiteengezet
werd, geen organisatorische eenheid vormen, en de eigen tra-
dities onder den invloed van verschillende factoren eerst lang-
zamerhand ontstaan zijn, is het uiterst moeilijk langs den weg
vp nieuwe wijkvorming te komen tot een effectieve beïnvloe-
ding. De wijken vormen nu eenmaal een historisch gegroeide
eenheid en kunnen niet kunstmatig tot stand gebracht worden.
Wel kan er bij de voorzieningen inzake volkshuisvesting rekening
gehouden worden met de tendenzen, die in de hier besproken
buurten bleken te werken. Zoo zij er bijvoorbeeld nog eens op
gewezen, hoe belangrijk de mogelijkheid tot uitoefening van
effectief politietoezicht is, en op den ongunstigen invloed, die
moet uitgaan van het feit, dat in een bepaalde buurt allerlei
ongunstige elementen worden samengetrokken, zooals dat in de
Noteboomenlaan het geval was. Veeleer behoort er naar gestreefd
te worden, dat de bevolking van een buurt in haar eenheid toch
een zekere differentiatie zal opleveren, zooals dat in Wijk C het
geval was, waar men in een homogene bevolking desniettemin
niveauverschillen vond.
Op geheel ander plan staat natuurlijk het samenbrengen van
een sociaal zwakke groep in een bepaald complex, waardoor men
een zekere reclasseering beoogt. Voorbeelden hiervan zijn de
woningen voor de sociaal zwakken op het Houtplein te Utrecht
en de Gemeentewoningen voor asocialen (op grooter schaal ook
„Het Blauwe Zandquot; te Amsterdam), Maar hier staan de bewoners
onder controle en wordt voortdurende zorg besteed aan de op-
voeding van het gezin, terwijl het de bedoeling is, gezinnen, die
zich in maatschappelijken zin hersteld hebben, te doen afvloeien
naar de gewone buurten.
Zijn de mogelijkheden, liggend op het terrein van de wijk, dus
beperkt, anders is dit ten aanzien van de ideëele gemeenschappen.
Voor de beoordeeling van deze mogelijkheden dienen wij uit
te gaan van het ervaringsfeit, dat juist de milieus, waarvan in
het voorafgaande sprake was, slechts met uiterst losse banden
aan de bestaande ideëele gemeenschappen gebonden zijn, ja, er
practisch nagenoeg los van staan.
De oorzaak hiervan is niet ver te zoeken. Deze gemeenschap-
pen, onverschillig of men nu neemt de kerkgenootschappen, de
arbeidersbeweging of de jeugdbeweging, ontleenen hun bindende
en stuwende kracht aan een bepaalde ideologie. De belangstel-
ling der hier behandelde families ging echter nimmer boven de
direct grijpbare realiteit uit. Waar nu de ouders zelf geen deel
hebben aan eenigerlei ideëele gemeenschap, kunnen de door hen
gestichte gezinnen niet de belangrijke functie vervullen van
intermediair tusschen de opgroeiende kinderen en deze ge-
meenschappen. Dit is te ernstiger, omdat een krachtig normatief
182
besef niet los gedacht kan worden van de principieele grond-
slagen, waarop ook de ideëele gemeenschappen zijn opgebouwd.
Uit deze uiterst moeilijke impasse geraakt men alleen dan,
wanneer de mogelijkheid bestaat om de beginselen dezer gemeen-
schappen te gieten in dusdanige vormen, dat zij zelfs door de
hier bedoelde kringen kunnen worden verwerkt. Denkt men dit
probleem verder door, dan moet men onzes inziens tot de slot-
som komen, dat de binding tusschen deze milieus en de ideëele
gemeenschappen slechts tot stand kan worden gebracht, wan-
neer deze laatsten een aantal persoonlijkheden opleveren, die
temidden van deze groep of althans in nauw contact daarmede,
in staat zijn hun de beginselen waar het hier om gaat, voor te leven,
dat wil zeggen, de abstracte ideeën in hun handel en wandel als
het ware te concretiseeren en daardoor bevattelijk te maken.
Dagelijksch contact op voet van sociale gelijkheid is hier even-
eens een zeer voorname factor. De arbeidersbewegingen hebben
— uiteraard niet als systeem doch als het ware automatisch, door
hun bestaan zelf — hiervan al iets weten te verwezenlijken. Zoo
is ook de grootste propaganda voor de drankbestrijding gemaakt
door die personen, die, zelf voortgekomen uit de kringen, tot
welke zij zich in hoofdzaak richtte, tot geheelonthouding kwa-
men. Bij de kerkgenootschappen wordt een ontwikkeling in deze
richting bevorderd, wanneer de geestelijkheid zelf in de wijk
woonachtig is (b.v. de R.K. geestelijkheid in Wijk C), of wan-
neer bepaalde, tot de kerk in nauwe relatie staande instellingen
onder de .wijkbevoIkinlt;T een zekere kern hebben kunnen vormen.
Een ruim terrein blijft hiernaast over voor de vrije jeugdvor-
ming van allerlei richting, die hier eveneens moet worden aan-
gepast aan de behoeften en de mentaliteit van deze bevolkings-
groepen. Waar deze, wat betreft de jeugdige werkloozen,
hand m hand kan gaan met de werkloozenzorg, kan hier ook
belangrijk werk verricht worden door de arbeidersorganisaties,
waardoor de band met de beroepsgroep aanmerkelijk kan worden
versterkt. In deze lijn ligt ook de werkzaamheid van de bureaux
voor beroepskeuze. Door te trachten de jongens de weg te wijzen
tot voor hen passend werk, waarin zij kans van slagen hebben,
kan de binding aan het door hen uitgeoefend vak in hooge mate
versterkt worden en daarmede hun maatschappelijke zelfwaar-
deering, die een zoo groote rem is tegen sociale afglijding.
»
!
ilSïSii^ïïïnbsp;bmff^^^-^
...... ^
-«a
-ocr page 200-LEDEN DER CRIMINEELE FAMILIES
Huwelijksleeftijd, in verband met de periode waarin het huwelijk
werd gesloten.
le generatie
Huw. gesl. in: |
—18 |
181. 20 201. 23 |
23 |
t. 25 |
25 t. 30 |
30 e.o. |
Tot. | ||||||
■ m. vr. |
m. |
vr. |
m. |
vr. |
m. |
vr. |
m. |
vr. |
m. |
vr. |
m. |
vr. | |
1880-1890 |
2 |
I |
I |
2 |
2 | ||||||||
1890-1900 |
I |
2 |
I |
I |
I |
3 |
3 | ||||||
1900-1910 |
I |
2 |
I |
I |
I |
3 |
3 | ||||||
1910-1920 |
I |
I |
I |
I |
2 |
2 | |||||||
Totaal |
I |
6 |
5 |
I |
4 |
3 |
10 |
10 | |||||
2e generatie | |||||||||||||
1900-1910 |
I |
I |
2 |
I |
I |
3 |
3 | ||||||
igio-1920 |
I |
4 |
5 |
2 |
3 |
2 |
I |
9 |
9 | ||||
1920-1930 |
3 |
I |
4 |
8 |
6 |
4 |
2 |
5 |
3 |
18 |
18 | ||
1930 en later |
2 |
5 |
4 |
I |
4 |
I |
3 |
2 |
1 |
I |
12 |
12 | |
Totaal |
6 |
2 |
14 |
19 |
10 |
11 |
6 |
9 |
5 |
I |
I |
42 |
43 |
2e en 3e generatie tezamen | |||||||||||||
1880-1890 |
2 |
I |
I |
2 |
2 | ||||||||
1890-1900 |
I |
2 |
I |
I |
I |
3 |
3 | ||||||
1900-1910 |
I |
I |
3 |
3 |
I |
I |
I |
I |
6 |
6 | |||
1910-1920 |
I |
4 |
6 |
3 |
3 |
2 |
I |
I |
1 |
11 |
11 | ||
1920-1930 |
3 |
I |
4 |
8 |
6 |
4 |
2 |
5 |
3 |
18 |
18 | ||
1930 en later |
2 |
5 |
4 |
I |
4 |
I |
3 |
2 |
I |
I |
12 |
12 | |
Totaal |
6 |
2 |
15 |
25 |
15 |
12 |
6 |
9 |
9 |
4 |
I |
52 |
52 |
Percent. |
II.6 |
3.8 |
28.8 |
48.1 |
28.8 |
23.1 |
II.6 |
17.3 |
17.3 |
7-7 |
1.9 |
100 |
100 |
AANGEHUWDEN DER CRIMINEELE FAMILIES | |||||||||||||
Huwelijksleeftijd, in |
verhand met de periode waarin het huwelijk | ||||||||||||
werd gesloten. | |||||||||||||
1880-1890 |
I |
3 |
3 |
I |
4 |
4 | |||||||
1890-1900 |
I |
4 |
I |
2 |
4 |
4 | |||||||
1900-1910 |
3 |
3 |
9 |
8 |
I |
3 |
I |
2 |
2 |
16 |
16 | ||
1910-1920 |
I |
5 |
7 |
7 |
3 |
3 |
13 |
13 | |||||
1920-1930 |
3 |
4 |
3 |
6 |
I |
2 |
5 |
3 |
3 |
15 |
15 | ||
1930 en later |
4 |
2 |
8 |
4 |
I |
13 |
7 |
3 |
2 |
22 |
22 | ||
Totaal |
I I |
3 |
17 |
18 |
37 |
17 |
4 |
25 |
8 |
10 |
7 |
74 |
74 |
Percent. |
1.3 1.3 |
4.1 |
22.9 24.3 |
50.0 |
22.9 |
5.4 |
33.8 |
10.9 |
13.6 |
9.5 |
100 : |
100 |
Bij vergelijking der percentueele verdeeling blijkt voor de
mannen, dat de leden der crimineele families over het algemeen
op zeer veel jeugdiger leeftijd een huwelijk aangaan dan de aan-
phuwden dier families. Bijna de helft der eerstgenoemde groep
huwt op een leeftijd van 20 tot 30 jaar, tegen V. deel van de
poep der aangehuwden; van deze laatste trouwt echter bijna de
helft op leeftijden van 25 jaar en ouder (crimineele families
slechts 74 deel).
Ten aanzien der vrouwen is het beeld anders. Bij de aangehuw
den bevindt zich de helft van de groep in de leeftijdscategorie
20 tot 23 jaar en groepeert de rest zich hieromheen. De vrouwen
der crimineele families echter huwen óf jonger (niet minder dan
40.4/o in de leeftijdsgroepen tot 20 jaar!) óf ouder (28.9% in
de categorieën 23 tot 30 jaar, tegen 16.3% bij de aangehuwden).
Uit het bovenstaande vallen twee conclusies te trekken geheel
m overeenstemming met hetgeen in den tekst gebleken is':
1.nbsp;Bij de niannelijke leden der crimineele families duidt de
uitgesproken tendens tot huwen op jeugdigen leeftijd op
een gebrek aan sociaal verantwoordelijkheidsgevoel.
2.nbsp;Bij de vrouwelijke leden der crimineele families blijkt, dat
zij óf zeer jong huwen (noodhuwelijken!) óf juist op later
leeftijd, hetgeen soms veroorzaakt wordt doordat een min-
der goede reputatie hen tot weinig begeerde huwelijkspart-
ners maakt, zoodat zij tenslotte genoegen moeten nemen
met een man uit de milieus der crimineele families.
LEDEN EN AANGEHUWDEN
DER CRIMINEELE FAMILIES
Gerangschikt volgens het kerkgenootschap
waartoe man en vrouw behoorden.
Crimineele families
le generatie
Prot.nbsp;™rquot;.PrS.'Tot.
Huw. gesl. in:
1880-1890
1890-1900
1900-1910
1910-1920
Totaal
3
i
i
2
3
3
2
10
2e generatie
(6 gevallen onbekend)
1900-1910
1910-1920
1920-1930
1930 en later
Totaal
2
2
I
3
i
i i
4 I
3
3
9
15
9
5
9
3
17
le en 2e generatie tezamen Aangehmuden
1880-1890 |
i |
i | ||
1890-1900 |
3 | |||
I900-I9I0 |
i |
3 |
i |
i |
I9I0-I920 |
6 |
3 |
i |
i |
1920-1930 |
9 |
i |
4 |
i |
1930 en later |
3 |
3 |
3 | |
Totaal |
22 |
11 |
9 |
4 |
Percent. |
47.8 |
23.9 |
19.6 |
8. |
3
6
11
15
9
46
28.3
36
(17 gevallen onbekend) | |||
2 |
i |
3 | |
i |
3 |
4 | |
4 |
2 |
7 |
2 15 |
4 |
5 |
I |
i 11 |
3 |
4 |
4 |
X 12 |
3 |
6 |
2 |
I 12 |
17 |
21 |
14 |
5 57 |
29.8 |
; 36.8 |
24.6 |
8.8 100 |
33.4
Waar in den tekst op verschillende plaatsen duidelijk de des-
mtegreerende werking van naar godsdienst gemengde huwe-
lijken bleek, is het opvallend hier te constateeren, dat bij de
aangehuwden het aandeel der gemengde huwelijken grooter is
dan bij de crimineele families. De uiterst kleine cijfers laten
echter geen verdergaande conclusies toe.
Progenituur in le generatie
Aantal kinderennbsp;Opmerkingen
zoonsnbsp;dochters
wan-
cnm. met-cnm. cnm. gg^^^g met-cnm.
2
6
6
5
Van de overige 6 kin-
deren uit deze familie
(w.o. I zoon) zijn geen
gegevens bekend.
1nbsp;zoon en i dochter zijn
kinderen uit le huwelijk
v. d. man.
2nbsp;zoons illegitieme voor-
kinderen V. d. vrouw.
3nbsp;2 —
4nbsp;- 2
4nbsp;2nbsp;-
4 —
4nbsp;—
45
12
33 benevens 6 kinderen Ka-
reisen.
i88
6
5
5
2nbsp;dochters nog —lo j.,
3nbsp;zoons civielr. onder
toez. gesteld.
3 dochters en 2 zoons op
jeugdige leeftijd aan
ouderl. macht onttr.
3 dochters civielr. onder
toez.
Familie
Cornelissen
Kareisen
Keesen
Jansen
Gerritsen
Albertsen
Willemsen
Klaassen
Hendriksen
Leenderts
Progenituur in 2e generatie
Aantal kinderennbsp;Opmerkingen
Stamgezin
jongensnbsp;meisjes
10 j. —10 j. 10 j. —10 j.
Cornelissen
Kareisen
Keesen
31—7
13
14
3 kinderen op jeugdige
leeftijd en i later aan
ouderl. macht onttrok-
ken.
een dochter had omgang
met een gehuwden man;
een andere werd civiel-
rechtelijk onder toez. ge-
steld.
3 zoons reeds veroor-
deeld van wie 2 recidi-
vist; i dochter eveneens
veroordeeld; i dochter
geh. met zoon uit fam.
Kareisen.
Jansen
Gerritsen
Albertsen
Willemsen
4
8
3
7
2
9
2
6
3
4
5
11
i zoon veroordeeld tot
tuchtschool.
2 zoons wegens diefstal
resp. veroordeeld en ter
beschikking gesteld; i
dochter onttrokken aan
ouderl. macht.
Klaassen
Hendriksen
Leenderts
46
36
36
44
NAAMLIJST DER GEZINNEN, MET OPGAVE VAN DE
WIJK WAARIN ZIJ WOONACHTIG WAREN.
Familie Cornelissen.
Cornelissen-van den Bosch
Cornehssen-van Os
CorneHssen-van Waalwijk
Cornelissen-van Heusden
Van Veghel-Cornelissen
Wijk C.
Wijk C.
Wijk C, later zwervend,
buiten Wijk C.
buiten Wijk C.
Familie Karelsen.
Karelsen-van Breda
Van Bergen-Karelsen
Karelsen-van Maastricht
Karelsen-van Oosterhout
Karelsen-van Tholen
Karelsen-van Tilburg
Van Heerlen-Kareisen
Van Zevenbergen-Kareisen
Karelsen-Keesen
Wijk C.
Wijk C.
buiten Wijk C.
buiten Wijk C.
buiten Wijk C.
buiten Wijk C.
buiten Wijk C.
buiten Wijk C.
Roode Brug.
Familie Keesen.
Keesen-van Arnhem
Keesen-van Eist
Keesen-van Wageningen
Terborg-Keesen
Van Zutphen-Keesen
Keesen-van Apeldoorn
Keesen-Groen o
Keesen-van Nijmegen
Van Doesburg-Keesen
190
Roode Brug.
Roode Brug en te Amsterdam.
Roode Brug.
Roode Brug.
Roode Brug.
buiten om^ving Roode Brug.
buiten omgeving Roode Brug
(tijd. in Geuzenbuurt).
buiten omgeving Roode Brug.
buiten omgteving Roode Brug.
Jansen-van Druten
Jansen-van Geldermalsen
Jansen-van Tiel
Jansen-van Bommel
Jansen-van Vianen
Jansen-van Zwolle
Roode Brug.
Roode Brug.
Roode Brug.
Roode Brug en Geuzenbuurt.
buiten omgeving Roode Brug
(tijd. in Geuzenbuurt).
buiten omgeving Roode Brug.
Familie Jansen.
Familie Gerritsen.
Gerritsen-van den Haag
Van Schiedam-Gerritsen
Gerritsen-van Alphen
Gerritsen-van Gouda
Gerritsen-van Leiden
Gerritsen- Delft
l van Stom
Noteboomenlaan.
Noteboomenlaan.
Noteboomenlaan.
Noteboomenlaan..
Noteboomenlaan.
Stompwijk
Noteboomenlaan,
Noteboomenlaan,
buiten omgeving
buiten omgeving
buiten omgeving
buiten omgeving
buiten omgeving
Familie Albertsen.
Albertsen-van Dordrecht Noteboomenlaan.
Albertsen-van Ridderkerk
Albertsen-van Beyerland
Van Gorinchem-Albertsen
Albertsen-van Sliedrecht
Noteboomenlaan.
buiten omgeving Noteboomenlaan.
buiten omgeving Noteboomenlaan.
Roode Brug.
Familie
Willemsen-van Middelburg
Van Hulst-Willemsen
Van Sluis-Willemsen
Willemsen-van Vlissingen
Willemsen-van Zierikzee
Van Goes-Willemsen
Van Heinkenszand-Willemsen
Van Oöstburg-Willemsen
Van Terneuzen
Van den Hoek
•Willemsen buiten omgeving Noteboomenlaan.
Familie Klaasen.
Klaasen-van Amsterdam Noteboomenlaan en andere wijken.
Klaasen-van Hilversumnbsp;verschillende wijken.
Willemsen.
Noteboomenlaan
Noteboomenlaan
Noteboomenlaan
buiten omgeving
buiten omgeving
buiten omgeving
buiten omgeving
buiten omgeving
en oude stad.
en andere wijken,
en andere wijken.
Noteboomenlaan.
Noteboomenlaan.
Noteboomenlaan.
Noteboomenlaan.
Noteboomenlaan.
Familie Hendriksen.
Hendriksen-van Alkmaar verschillende wijken.
Familie Leenderts.
Leenderts- ! ^^^ Bloemendaalnbsp;verschillende wijken.
l van Haarlemnbsp;verschillende wijken.
rVan Breukelen-I.eendertsnbsp;verschillende wijken.
iVan Haarlem-van Zaandamnbsp;verschillende wijken.
Leenderts-van Utrechtnbsp;omgeving A'damsche straatweg.
Keesen-Leendertsnbsp;omgeving A'damsche straatweg!
Van Purmerend-Leendertsnbsp;voorn. Ondiep.
-ocr page 208-ADRIANI. J. H., Voorlezingen over armenzorg en maatschappelijk weik.
Zutphen 1932.
Aschaffenburg, G., Das Verbrechen und seine Bekämpfung. Heidelberg
1933.
Bakke, E. Wicht, The unemployed man. London 1933.
Berg, J. H. C. V. D., in het Jaarboekje der Vereeniging „Oud Utrechtquot;, 1937.
Bonger, W. A., Criminalité et conditions économiques. Amsterdam 1905.
-, Inleiding tot de Criminologie. Haarlem 1932.
Brown, g., Social causes and cures for delinquency. In: Yearbook of the
National Probation Association, New-York 1930.
Burt, C., The young delinquent. London 1927.
COLPé. D., l'Influence des taudis sur la délinquence juvénile dans l'arrondis-
sement de Louvain. In: l'Ecrou, Jg. 19, pag. 22-60 en 167-211.
Dougall, w. Mc., The group mind. Cambridge 1927.
, An introduction to social psychology. Londen 1921.
Dugdale. The Yukes. New-York 1877.
Gedenkboek van de Vereeniging „Het Oranjeparkquot;.
Grünfeldt. e.. Die Peripheren: ein Kapitel Soziologie. Amsterdam 1939.
GüNZLER, R., Das Problem der „abgesunkenen Familienquot;, im Zusammen-
hang mit der Fürsorge-erziehung. In: Deutsche Sonderschule Je 4
H. 9. 1937-nbsp;' s- 4.
Hartorff. W., Jeugd zonder werk. Arnhem 1934.
Hudig, J. C.. De criminaliteit der vrouw. Utrecht 1940.
KEMPE, G. Th., Criminaliteit en wangedrag. In: „De Tijdquot;, avondblad 37
Januari 1940.
Kempe, G. Th. en VermaaT, J.. Criminaliteit in Drenthe. Utrecht 1939.
Kroezig, a. Der Jugendliche in der Grossstadtfamilie. 1930.
Levenbach, E.. Maatschappelijke verhoudingen. Haarlem 1936.
Mayer H., Kriminalpolitik als Geisteswissenschaft. In: Zeitschr f d ces
Strafrechtsw. Bd. 57 H. i/a, pag. 1-37, 1937.nbsp;' ' ^
Mededeelingen, gedaan op de eerste algemeene vergadering van de Ver-
eeniging tot Verbetering der Volksgezondheid, op 9 Augustus 1866.
MennICKE, C. A., Sociale psychologie. Utrecht 1935.
pollitz, P., Die Psychologie des Verbrechers. Leipzig 1925.
PoSTMA, H., De samenstelling van het gezin in verband met het anti-sociaal
gedrag van het meisje. In: Mensch en Maatschappij. Jg. 7, 1931, p.
258.
-, De oorzaken van antisociaal gedrag bij kinderen, liggende in de
samenstelling van het gezin. Rede voor de Ned. Ver. v. Geestelijke
Volksgezondheid, Mei 1931.
PrAE-ADVIES van H. C. NiJKAMP, „De woningvoorziening in verband met
grootte en samenstelling van het gezinquot;, voor het Ned. Instituut voor
Volkshuisvesting en Stedebouw. 1931.
Rada, M., Das reifende Proletariermädchen. Wien-Leipzig 1931.
Salomon, A. en Baum, M., Das Familienleben in der Gegenwart. Berlin 1930.
scheltema, J., lets over de Uitzetting van en de Verbeteringen en Ver-
fraayingen in en om de Stad Utrecht, door een Inwoner. Utrecht
1828.
-, Overzicht van de voornaamste Verfraayingen, Veranderingen en
Verbeteringen, welke sedert de jaren 1820 te Utrecht zijn tot stand
gebracht.
In: Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht,
Ie Deel, le St. no. 6, 1835.
Schenk, W., Wangedrag van kinderen. Baarn 1935.
Schnell, K., Anlage und Umwelt bei 500 Rückfallsverbrechern. Leipzig
1935 (Krim. Abh. Heft 22). ,
Shaw, C. and McKay, H., Social factors in juvenile delinquency.
In: Report on the causes of crime, vol. II. Washington 1931.
Snellen, H., Voordracht over Utrecht's achterbuurten, gehouden op de Alg.
Vergadering van de Ned. Vereeniging tot Verbetering der Volksge-
zondheid, 25 Februari 1868.
STUMPFL, Fr., Erbanlage und Verbrechen. Berlin 1935.
IVe Verslag van de toestand der drie Maatschappijen tot Verbetering der
Woningen voor Arbeidenden en Minvermogenden, te Utrecht (pe-
riode: I Mei 1862 tot I Mei 1875).
VIERKANDT, a., Familie, Volk und Staat. Stuttgart 1936.
Vuuren, L. van, Rapport betreffende een onderzoek naar de sociaal-economi-
sche structuur van een gebied in de provincie Utrecht. Utrecht 1938.
Wiese, L. von. Das Dorf als soziales Gebilde. München 1928.
194
•t.
r
m-
-7- '■'■.■■
/
EM-'' ■■■
-ocr page 212-Beroep op overmacTit moet falen, wanneer men zich door
voorafgaand handelen of nalaten, opzettelijk of door onacht-
zaamheid, gebracht heeft in een situatie, waarin men niet an-
ders meer kan dan een strafbaar feit plegen.
De limitatieve opsomming van commune misdrijven en over-
tredingen, die onder bepaalde voorwaarden voor krijgstuchtelijke
afdoening in aanmerking komen, in art. 2, sub 2° en 3°, resp. 4°
van de Wet op de Krijgstucht, is zeer onvolkomen.
Het is wenschelijk, dat een regeling tot stand kome, volgens
welke de vervangende vrijheidsstraf door minderjarigen kan on-
dergaan worden in aan door de Overheid te stellen voorwaarden
voldoende particuliere gestichten.
Ten onrechte meent Ervin Hacker (Die Kriminalität der
Kantons Zürich, pag. 179) dat crimineelgeografisch onderzoek
uitsluitend mogelijk is in een gebied met een naar nationaliteiten
gemengde bevolking.
De bestaande regeling van het echtscheidingsproces geeft geen
voldoende waarborg voor de behartiging van de belangen der
minderjarige kinderen.
VL
De in Jurisprudentie en literatuur toegelaten „huwelijks-
makelaarquot; is in strijd met het denkbeeld, dat onze Wetgever
zich in het algemeen van een „makelaarquot; heeft gevormd.
VIL
Van vervallenverklaring van het beroep van „makelaarquot; (art.
71 Kh.) moet hooger beroep worden mogelijk gemaakt.
\ |
. s ■•. | |
.»y-i |
- . .-N | |
f
r^ - VC/ '
' ' ' - I 7 ' V
. ^ ..A tj^ïo-- quot;
s. \ | |
■A | |
■ ■: | |
\ ^ |
r' |
■Cv
* ■. -ir -,
-. ,
/ f
- /y V':''
gt;gt; quot; - ,
) . ^
r lt; lt; „
- ^ ■ a , ■■■■ ^ ■ • - . / . ^
' \ ''nbsp;- \nbsp;-nbsp;' VI
£ .'S ■ ' •• ■ : ~ jr::
rnbsp;' V- ..
.'Y.i
V
-K ■
ƒ ^
c
f s- . ^
-ocr page 215-
i | |
. J- | |
.rt |
, • 1 -
gt;
fj rj.-nbsp;w- , ■ ,
. MA : ^^ V .
.....
.....
-ocr page 216-r'.
J-
J- 1
f-
1 lt;
7
rv
I
• -V - .y-
-ocr page 217-ß
t;