^ffL^ /y
■fc ■
■i
m-
DE ZELFRECHTVAARDIGING IN HAAR VERSCHILLENDE
VORMEN EN HAAR STRUCTUUR
^^ ^ ^-KSr
irÄ-
-ocr page 9-DE ZELFRECHTVAARDIGING IN HAAR VERSCHILLENDE
VORMEN EN IN HAAR STRUCTUUR
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN
DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr F. H. QUIX, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEES-
KUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE
VERDEDIGEN OP DINSDAG 18 JUNI 1940, DES
NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE MINNERTSGA (BARRADEEL)
AMSTERDAM - H. J. PARIS - MCMXL
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEJT
UTRECHT.
AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN OUDERS
AAN MIJN VROUW
ƒ
-ocr page 13-Bij het voltooien van dit proefschrift gaan gedachten van eerbied
en dankbaarheid uit naar de hoogleeraren en docenten van de
medische Faculteit der Utrechtsche Hoogeschool; in het bijzonder
naar U, Hooggeleerde Winkler, van wie ik de eerste lessen in de
Psychiatrie en Neurologie mocht ontvangen. Velen van hen zijn
reeds overleden, onder wie ik Talma, Magnus, Zwaardemaker en
Mejuffrouw van Herwerden in het bijzonder gedenk, velen zijn,
ook nu, na twintig jaren, voorlichters van een nieuw geslacht.
U allen ben ik zeer erkentelijk.
Aan U, Hooggeleerde L. Bouman, mijn overleden leermeester,
destijds leider van de Valeriuskliniek, heb ik voor mijn vorming
als zenuwarts zeer veel te danken. Uw groote vitaliteit, Uw in-
tuïtieve begaafdheid. Uw humor en nooit verslappende ijver voor
een veelzijdig georiënteerde, levende psychiatrie — in voortdurende
beweging, zooals Uw persoon zelve — heeft een blijvende resonnan-
tie gewekt bij al Uw leerlingen. Gij wist de meest verschillende
karakters te integreeren tot een milieu, dat tot wetenschappelijke
en persoonlijke vorming dwong: Aan U Hooggeleerde Rümke,
Sillevis Smitt, Bok, Grünbaum, Zeergeleerde Heidema, Koelen,
Westerterp, Baumann en Mevrouw Rümke-Bakker, leden van die
staf, betuig ik mijn groote erkentelijkheid.
Dat Gij, Hooggeleerde Rümke, mijn promotor wilt zijn (gij waart
dit reeds in 1929, toen gij mijn mondelinge uiteenzettingen over
het onderhavige onderwerp in een citaat wildet vastleggen) is voor
mij een onverwacht geluk. Uw ervaring en stimuleerende werking
heeft voor een groot deel er toe bijgedragen, dat ik de stof heb
beperkt en in het licht gegeven.
Aan U beiden Hooggeleerde Rümke en Sillevis Smitt, breng ik
tenslotte mijn dank voor vele jaren van wetenschappelijke voor-
lichting en vriendschappelijken omgang, die door gelukkige om-
standigheden, zich aan de onvergetelijke jaren in de Valeriuskliniek
konden aansluiten.
-
.3IL -
IC-f
m îsj
-ocr page 15-Blz.
I - ONDERWERP EN METHODE..............1
II - EEN klinisch VOORBEELp ALS UITGANGSPUNT . 7
IIInbsp;- ETYMOLOGIE VAN DE TERM. JUSTIFICATIE IN DE
IVnbsp;- NADERE DEFINIEERING...............32
Justificatie als subjectieve (zedelijke) zelfrechtvaardiging.
V - PSYCHISMES TER TOTALE JUSTIFICATIE......35
Justificatie s.s., causalisatie, transculpatie. (Met uitweidingen
over beleving van activiteit en verantwoordelijkheid, schuldge-
voelens, verdringing). De begrippen subordinatie en coördinatie.
VI - PSYCHISMES TER PARTIEELE JUSTIFICATIE .... 76
Indifferentiatie, generalisatie, ridiculisatie, beroep op traditie,
legaliteit en verjaring.
VII - DE EXPERIMENTEELE JUSTIFICATIE........88
VIII - AANWIJZINGEN VOOR DE ONECHTHEID VAN JUSTI-
FICATIES, ETC.....................94
X - AFGELEIDE EN VERZWAKTE VORMEN VAN JUSTI-
FICATIE .......................103
XI - DE JUSTIFICATIE EN DE MEEST VOORKOMENDE
ZIEKTEBEELDEN...................113
XII - DE JUSTIFICATIES EN DE GRENSSITUATIES (JASPERS) 120
XIII - SLOTBESCHOUWING..................125
-ocr page 16-ÄS
-ocr page 17-De kern van dit geschrift ligt in een systenmtisch onderzoek naar
de pogingen tot zelfrechtvaardiging, in de eerste plaats voor zoover
'zij reactie zijn op schuldgevoel of zelfverwijt. De subjectieve
oplossingen, die wij zullen bespreken, bevorderen naar hun wezen
de integratie van de persoonlijkheid slechts schijnbaar. Zij moeten
' daarom, strict genomen, als zienlijk beschouwd worden, hoewel
zij in het gewone leven veelvuldig voorkomen. De meer groteske,
sterker pathologische vormen van afweer van schuldgevoelens,
alsook de normaal te achten verwerkingen worden minder uit-
voerig besproken.
Uit het bovenstaande blijkt, dat ik in de integratie, de harmoni-
sche, gecentreerde structuur, de organische verbinding van het
gedifferentieerde (Spencer), het criterium van de gezonde persoon-
lijkheid zie Of deze integratie (soms valt de nadruk op de functie,
soms op de toestand) aanwezig is wordt bij de verwerking van
moeilijkheden geconstateerd. Ik meen, dat alle bedenkingen tegen
deze weinig exacte criterieën vervallen, wanneer men ook andere
gezocht heeft en wanneer men psychologische toetsen verlangt
Wanneer Freud de waan een genezingspoging noemt, heeft hij
eenzelfde gedachtengang. Men zou ook van een integratiepoging
' kunnen spreken.
Het blijkt in de psychiatrische praktijk dagelijks, dat een schijn-
1)nbsp;Het begrip integratie, dat ShOTington in zijn physiologische beschou-
wingen bezigde, werd door Monakow, Maeder, Rumke, Carp e.a., in bio-
logie, psychologie en psychopathologie gebruikt. Het kenmerkende van dit
heuristische principe ligt in zijn bewegelijkheid, zijn dynamiek, in tegen-
stelling met de meer statische gedachte-begrippen van harmonie en eenheid.
Het woord synthese geeft minder goed de organische (functioneele) assi-
milatie en dissimilatie in de gedifferentieerde structuur weer.
cf. Rümke: Inl. tot de karakterkunde. Erven Bohn 1937, alsmede: Ont-
wikkelingspsychologie en psychotherapie. Inaugurale rede Utrecht 1933.
2)nbsp;Zie ook K. Jaspers: Alg. Psychopath. Berl. Springer 1920 over het
begrip: gezondheid en ziekte.
Ook A. Meerloo: Het ziekteprobleem in de psychiatrie. P. en N. Bl. 1935.
1
-ocr page 18-bare integratie, plotseling of geleidelijk, zijn zwakte openbaart; men
ziet herhaaldelijk, dat niet-geïntegreerde schuldgevoelens, zich in
1 onrust, angsten dwang openbaren, zonder dat het subject dezen
samenhang beseft.
Het nadere onderzoek naar de pogingen zich van schuldgevoel
te ontdoen, door er bedriegelijk den grond aan te ontnemen, ons eigen-
lijke onderwerp dus, ligt op het terrein van de invoelende, begrij-
' pende psychologie (psychopathologie).
Om kennis te verkrijgen, kennis te rangschikken, maar vooral
om problemen te stellen, minder om ze op te lossen, heeft deze
autologische, d.w.z. immanent-psychologische methode in de
psychologie steeds centraal gestaan, nog vóórdat zij zich in Ja^rs
in volle scherpte bewust werd. Alle objectieve, natuurwetenschappe-
lijke en andere methodes zijn hier slechts hulpwetenschappen, daar
hun probleemstellingen en resultaten, zij het in natuurwetenschap-
pelijke of biologische termen, steeds weer ingebed worden en reson-
'neeren in een subject, dat van het psychische^ weet heeft.
Ik heb dan ook in dit geschrift het materiaal verworven door het
stoisch invoelend zich verdiepen (phaenomenologie), het ggnetisch
invoelend begrijpen van de dynamiek (Verstehen) kon daarbij
echter niet blijven staan, maar moest ook gebruik maken van het
.doorgrondend begrijpen'-;Uebergreifend Verstehen i) waarbij het
gevaar van speculatie en van ,Alsob-Verstehen' moest worden
vermeden. Op de criteria, die op het resultaat van dit „doorgron-
dend begrijpen' worden aangelegd, kom ik later terug.
In zijn inaugurale rede van 1937:^ De Psychiatrie als geestes- en
natuurwetenschap heeft Rümke het belang van de geestesweten-
schappelijke methode, met name die van de phaenomenologie en
' van het opsporen van begrijpelijke relaties nog eens uitdrukkelijk
betoogd (zooals reeds vroeger in zijn proefschrift: Over het geluks-
^ gevoel), en de grenzen, mogelijkheden en resultaten opgesomd,
waarbij hij ook den nadruk erop legde, dat deze methode op zich
zelf onvoldoende genoemd moet worden voor de totale beoefening
van de psychiatrie.
Geesteswetenschappelijk is deze methode, omdat zij: betrekking
heeft op de onmiddellijke ervaring, zooals die door de wisselwer-
1) Dit übergreifend vertaal ik (in een andere beeldspraak) met .door-
grondend'.
_king van objecten met kennende en handelende subjecten be-
paald wordt 1). Geldt deze definitie voor den in^ud der geestes-
wetenschappen, voor den beoefenaar geldt de eisch, dat hij de
werkelijkheid moet: .nacherleben und denkend erfassen'2).
Het komt mij zeer aannemelijk voor, in aansluiting hierop geestes-
wetenschappen te omschrijven als die wetenschappen, waarbij het
^ menschelijk beleven, beleven kunnen en begrijpen, integreerende
voorwaarde is voor de ordenende werkzaamheid. In de natuurweten-
schappelijke werkzaamheid is veel minder van den mensch zelve
opgenomen. De biologie is soms natuurwetenschap, soms, bij de
^ bestudeering van zinvolle structuren, geesteswetenschap in den
' uitgebreidsten zin des woords 3).
^ Het genetisch begrijpen van een evidenten samenhang van be-
wuste phaenomenen, is niet genoeg om dieper inzicht te verkrijgen.
Er is een geleidelijke overgang naar het doorgrondend begrijpen.
De term .Übergreifend Verstehen' is van Spranger afkomstig.
Hij gaf in 1927 scherpe formuleeringen van Verstehen und
Erklären, die ik hier gedeeltelijk herhaal.
Hij onderscheidt verschillende soorten van begrijpen (Verstehen)
naar gelang van plaats en omvang eenerzijds en naar den inhoud
anderzijds:
a) naar plaats en omvang:
le: het immanent of descriptief begrijpen; zich verplaatsen in
het bewustzijns-, ken- en waardeperspectief van den ander (sich
hineinversetzen).
2e: Übergreifendes oder Überlegenes Verstehen, d.w.z. begrijpen,
voornamelijk uit zaak- en waardeverhoudingen, die niet, of niet
geheel, in de bewuste ken- en waardeperspectieven van den ander
vallen.
1)nbsp;Definitie van Wundt. geciteerd door Eisler: Handvirörterbuch der Philo-
sophie.
2)nbsp;Diltha^, Ibidem.
3)nbsp;De dicussie tusschen Rümke en Westerman Holstijn in de vergadering
van de vereeniging voor Psychopathologie en Psychiatrische Psychoanalyse
berustte meer op een latente divergentie van twee wereldbeschouwingen,
dan op een manifeste oneenigheid over den aard van de psychopatholo-
gische methodes. P^h. en Neur. Bladen. 1937, pg. 726 v.v.
4)nbsp;VlIIth Intern Congress of Psychologyro-l¥eedings and papers, p. 147.
Groningen, 1927.
b) naar den inhoud:
le: morphologisch begrijpen, den zin van een onderdeel in een
structuurgeheel (b.v. karakter) begrijpen.
2e: begrijpen van een functie: den zin van een gebeuren in een
structuurgeheel begrijpen.
3e: begrijpen van een ontwikkeling: hetzelfde voor een structuur-
verandering naar zin, plaats en werking.
4e: Begrijpen van motieven (Motivverstehen): het afleiden van
actueele gedragingen (driftmatige of doelbewuste), de totale struc-
tuur in aanmerking nemende, uit waarden als richtinggevende
krachten (als .werkend' behoort de waarde tot de .seelische', dus
^niet geestelijke, of tot de materieele werkelijkheid).
Het doorgrondend begrijpen van rnotieven zullen wij herhaalde-
lijk toepassen. Daarbij zal het tegenover ons geplaatste structuur-
geheel (persoon, groep) ons in zijn psychologisch en biologisch
'gedifferentieerd en geïntegreerd zijn voor oogen moet staan.
Het ingevoelde, iiagevoelde phaenomeen wordt gepercipieerd in
een elementair resonneeren van den onderzoeker via de uitdruk-
' kingsbeweging en uitdrukkingssymbolen van het subject, min of
meer intuïtief, gevolgd door introspectie. Het phaenomeen kan
geïsoleerd worden door de introspectie op eigen belevingen te richten.
Het hangt van het belevende, zich-zelf-waarnemende subject af,
of dit object geworden phaenomeen met kunstzinnige intentie
wordt doorleefd, eventueel weer uitgebeeld, of dat het weten-
schajppelijk-rationeel wordt uitgedrukt en psychologisch of philoso-
phisch wordt verwerkt. Het verwijt, dat de phaenomenologie een
I artistieke, meestal litteraire houding is, vloeit voort uit het feit,
dat ook een kunsj:enaar de phaenomenologie gebruiken kan. Zoo
is het mogelijk, dat hij, wanneer hij realistisch afbeeldt, een stuk
wetenschappelijk bruikbaar materiaal levert. Het objectiveerend
isoleeren, dat noodzakelijkerwijs op het invoelend en genetisch
begrijpen volgt, kan een gevaar vormen voor de psychologische
wetenschap, doordat het geleidelijk via een rationeel begrijpen,
tot rationeel uitleggen voortschrijdt, waarbij het ,ja-zoo-is-het-
gevoel' van den onderzochte steeds van minder beteekenis wordt
^ en hoe langer hoe meer door het ,zpo-moet-het-zijn' van den onder-
^ zoeker wordt vervangen.
1) Het eyidentiegevoel.
De psychoanalyse heeft zich in feite ontwikkeld uit doorgrondend
begrijpen. Ongetwijfeld is door het verruimen van den bewus|zijns-
kring een ontzaggelijke verrijking van kennis bereikt, maar daarbij
werd het rationeele element in het begrijpen steeds sterker; of,
zooals Allers zegt:
„Dem Ganzen des Seelenlebens gegenüber vots^ eine rationalis-
tische Einstellung ....
Natürlich weisz ich ganz wohl, dasz letzten Endes jede Theorie
eine rationalistische Fassung erhalten musz. Ein Zusammenhang
von Sachverhältnisse lässt sich nur als begriffliches System dar-
stellen. Wir vollziehen aber dabei sozusagen eine Achsendrehung
aus der Sphäre verstehenden Verhaltens heraus in die begreifende
Zerlegung zu Zerfällung, Fixierung in Worte. Die Psychoanalyse
ist all zu oft dem Gefahr nicht entgangen, die begriffliche Fassung
mit den Dingen selbst zu verwechselen.quot;
De psychoanalyse werd voor sommigen een natuurwetenschap,
waarin causaliteit en energetiek hoofdzaak zijn, voor anderen een
onderdeel der biologie.
Bij Westerman Holstijn 2) verplaatst zich het accent van de
psychoanalytische methode op haar biojpgischen aard. In de
moderne biologie wordt meer dan voor enkele decennien de nadruk
gelegd op de totaliteit, ,das durchstrukturierte Ganze'. De uiterlijk
waarneembare verschijnselen zijn in zin en bedoeling verbonden,
er moet een centrale reguleering worden aangenomen. Eenerzijds
is een reactie gedetermineerd, anderzijds zinrijk. „Psychologie is
'biologiequot;.
In deze opvatting wordt het rationeele uitleggen belangrijker,
objectiever dan het .Verstehen', het .behaviour', het waargenomene.
belangrijker dan de doorleyingen van het onderzochte subject.
(Evenwel wordt dit behaviour niet tot eenig kenprincipe gemaakt,
zooals bij sommige behavioristen.)
Tot goed begrip diene, dat ik alle vondsten van de psychoanalyse,
voor zoover zij de natuurlijke uitloopers van de begrijpende, ook
doorgrondend begrijpende en noodzakelijkerwijs soms geheel
rationeel uitleggende psychologie zijn, aanvaard, maar dat ik tracht
1)nbsp;AllersiÜber Psychoanalyse, Neur. Abh. pg. 45.
2)nbsp;Westerman Holstijn: Streven en vs-aameming bij paranoide psychose.
Amsterdam, de Bussy, 1929.
te onderkennen, waar die psychoanalyse theorie resp. levens-
beschouwing wordt.
In dit geschrift hoop ik de grenzen van het direct evidente niet
te overschrijden en zoo het al gebeurt, mij hiervan bewust te zijn.
Ik wil mij dus aan de begrijpende psychologie oriënteeren, zonder
tijdelijke excursies te schuwen.
Hoe ook geesteswetenschap, natuurwetenschap of biologie de
wereld der psychologische phaenomenen mogen absoluteeren, orde-
nen, ontwerkelijken of belichten, elk naar zijn inzicht, wij moeten
dit laten liggen, als ons hier niet aangaande.
II - EEN KLINISCH VOORBEELD ALS
UITGANGSPUNT
Om mijn uiteenzetting te verduidelijken wil ik een beschrijving
van een klinische observatie laten voorafgaan. Hier was het, dat
'het te bespreken verschijnsel het eerst mijn volle aandacht trok
en mij tot deze studie bracht. Zooals steeds in de begrijpende psycho-
logie, dient een algemeene beschrijving van het structuurgeheel,
in casu van het individu, waarin het verschijnsel was ingebed,
vooraf te gaan.
Jan X, geb. 18^, was het kind van ultra-orthodox christelijke
ouders. Deze behoorden tot de Gereformeerde Gemeente, een
kleine kerkelijke gemeenschap, die in het algemeen strenger is dan
de meer bekende Gereformeerde Kerken. Hij was op één na de
oudste van 10 kinderen. Een grootvader stierf in een driftbui, een ^^^
andere grootvader aan een expansieve dementia paralytica, met
grootheidsideeën i). Jan kon op school goed leeren, ging om gezond-
heidsredenen van de H.B.S. en werd kweeker. Hij was zonder
moeilijkheden milicien. Van zijn karakter valt te vermelden, dat
hij zeer eerlijk was, voor anders rechten een open oog had, zacht-
zinnig, over het geheel wat pessimistisch. In een verloving schijnt
het meisje hem bedrogen te hebben, wat hij eerst niet kon gelooven.
gt; Daarna wendde hij zich geheel van meisjes af. Hij vertelde mij later
eens, dat hij tegen een bepaalde zonde had moeten vechten, hij
wilde niet zeggen welke, waarschijnlijk was dit onanie. Manifeste
homosexueele trekken waren er niet. Van zijn goedheid werd meer-
malen misbruik gemaakt, ook door zijn huisgenooten. Van zich zelf
eischte hij veel. Of hij hooghartig zou geweest zijn, is niet met
zekerheid uit te maken. Wel was hij scherp kritisch, maar dit was
meestal een reactie op een of andere gebeurtenis, niet als gewone
houding. Ook kon hij, anders zachtzinnig, zich een enkele maal
zeer opwinden: toen in den distributietijd (in den oorlog van 1914),
1) Hier vinden wij weer een aanwijzing voor de beteekenis van de endogene
factor bij de dementia paralytica (Wiersma e.a.).
de hond eens zijn twaalfuurtje had opgegeten, heeft hij in zijn
'woede formeel met dezen hond gevochten.
In het milieu, waarin Jan opgroeide, werden bepaalde gods-
dienstige vormen stipt in acht genomen: strenge afscheiding van
de „wereldquot;, geregeld ter kerke gaan, lezen van zeer bepaalde
lectuur (,,oude schrijversquot;) en een Zondagviering, die de jonge,
' levenslustige kinderen zeer zwaar viel. Dit alles scheen bij de ouders
met steeds uit een overtuiging voort te vloeien, en de kinderen,
die reactief den blik scherpten, hadden op het leven van hun ouders
, de grootste kritiek. Zij verweten den vader gierigheid en oneerlijk-
heid (o.a. bij de belasting), de moeder bazigheid, liefdeloosheid en
hooghartigheid en voerden hier allerlei feiten voor aan. De wijze,
waarop fouten goedgepraat werden door beroep op de zondige
natuur, de lijdelijkheid, waarmee men moest wachten op bekeering,
verwekten bij de kinderen stil verzet, wat zich uitte in verholen
spot. De enkele „bekeerdenquot;, die in de kleine gemeente daarvoor
doorgingen, waren volgens de mededeelingen van de kinderen
' menschen, op wier handel en wandel zeer veel aan te merken viel.
De dood van een van zijn zusters, die als verpleegster in haar
werk met vlektyphus besmet werd, maakte heftigen indruk op
Jan. (191_9). Hij sprak veel met zijn zuster Greta over het feit,
dat zij met bereid zouden geweest zijn om te sterven, zooals hun
, zuster. Na 7 weken bekeerden zij zich, verscheidene der broers en
' ' zusters volgden. Jan was de eerste, zijn bekeering ging met visi-
oenen en stemn^ gepaard. Het kwam echter met de bekeerden
uit de gemeente tot groote conflicten. Immers Jan en zij, die hem
hierin volgden, beweerden zich zelve bekeerd te hebben, terwijl
de anderen zeiden: ,,als een brandhout uit het vuur gerukt te zijnquot;
' (d.w.z. volkomen passief veranderd te zijn).
Op de gebeurtenissen, die nu volgden, kunnen wij hier niet nader
ingaan; alleen zij vermeld, dat Jan c.s. in fel verzet kwamen tegen
het leerstuk der Vrije Genade. Tegenover de lijdelijkheid, die zij
in hun omgeving gezien hadden, plaatsen zij activiteit en zelf-
' opoffering. Jan ontwikkelt zich tot leider van een kleine groep
(± 7 personen). Hun bekeering, zoo formuleeren zij steeds scherper,
was maar geen gewone bekeering; hun geheele leven is thans in
feite anders gericht, zij bestrijden de lijdelijkheid en het spreken
over het „zondig vleeschquot;, daar dat slechts een dekmantel zou zijn
voor nog steeds gekoesterde zonden. De leer der Vrije Genade is
dan ook een lejjgen. Men wordt niet bekeerd, maar men bekeert
'zich en wordt daarna door God .bevestigd'. Een werkelijk be-
keerde heeft zich van de zonde geheel afgekeerd en zondigt dus
ntót iMer.
Hoe belangwekkend de verdere geschiedenis en de ontwikkeling
der gedachten van Jan c.s. van theologisch standpunt uit (anti-
nominianen-Pelagianen) ook zijn mogen, wij kunnen er hier niet
verder op in gaan.
Bij Jan ging de bekeering gepaard met gezichten en stemmend-
bij de anderen was dit vrijwel niet het geval. Hij trad op als .Pro-
feet', en inderdaad heeft hij, afgezien van de waarde, die men aan
zijn leer toekent, alle kenmerken daarvan. Zijn heele persoon is
veranderd. Hij voelt zich van God gezonden om „oordeelenquot; te
'voorspellen, die komen zullen over de zondaren, die zich niet be-
keeren; hij stelt een absolute eisch; hij strijdt tegen de officieele kerk
(predikanten), sticht geen eigen kerk, maar zegt het iedereen
persoonlijk aan. Hij leeft zelf volgens de eischen, die hij aan anderen
stelt, maakt zich los van aUe maatschappelijke betrekkingen en
heeft alles voor anderen over, zoodat hij spoedig geheel verarmd is.
, 9 Deo. '20 zou een kerkelijk college nl. de algemeene Sjmode
over de bezwaren der groep tegen het leerstuk der Vrije Gena-
de beslissen. Zij wisten van te voren wel, dat de uitspraak
in hun nadeel zou uitvallen. Tegen dien datum werd door Jan het
begin van het 10^ jarige rijk verkondigd, pest en plagen zouden
de wereld teisteren, doch de kleine groep getrouwen zou door God
'met groote heerlijkheid bekleed worden. Allerlei bijzonderheden
werden nog door andere broers en zusters, op grond van verschil-
lende bijbelteksten aan deze voorspelling vastgeknoopt. Het is dus
miet precies te zeggen, hoe groot het aandeel van Jan zelf daarin
was. Zeker echter is, dat hij vast geloofde in de komende cata-
' Strophe en zelfs later nog voorspellingen deed, niet gecorrigeerd
door het fiasco van zijn eerste voorzegging, die hij en de anderen
alom bekend gemaakt hadden.
Na verschillende wederwaardigheden geraakten ^ der broers
en zusters (het grootste deel der sekte) in kra.nkzinnigengestichten,
in hoofdzaak omdat zij niet meer werkten en men voor ecstatische
'buitensporigheden vreesde. In Juni '2J^wordt Jan in het gesticht
„Wolphezequot; opgenomen. Hij is over het algemeen welwillend en
opgeruimd, doch geraakt in groote opwinding, wanneer hij meent
iets te moeten afkeuren of wanneer hij zijn leer verkondigt. Van
zijn bijzondere roeping is hij vast overtuigd; tijdens het spreken
neemt zijn gelaat een ecstatische uitdrukking aan. De diagnose
luidt: paranoia religiosa. Er heeft zich een gesystematiseerde gods-
' dienstige grootheidswaan ontwikkeld. Handelen, voelen en denken
'zijn volkomen met elkaar in overeenstemming. De pathologische
belevingen, vooral in het begin van zijn ziekte, zijn geen beletsel
voor de diagnose, daar nooit van echte hallucinaties, alleen pseudo-
' hallucinaties ,dwanghallucinaties, beteekenisbelevingen e.d. sprake
was. Zij hadden voor hem wel een zeer reëele geestelijke beteekenis,
doch waren voor hem nimmer, en zeker niet in de verdere verwer-
I king, een werkelijke verandering van de stoffelijke wereld. Wij
hebben hier dus te doen met een paranoia in den zin van Kraepelin,
een projfetenwaan.
Tijdens het verblijf in het gesticht, waar hij zich aanvankelijk
wat aangepast had, krijgt hij een briefje gesmokl^d van zijn zuster
Greta, toen nog niet geïnterneerd. Hij wordt daardoor opeens weer
strijdvaardiger en zegt tegen den dokter, dat hij weer de SaW)ath
'zal gaan houden, zooals in den Bijbel voorgeschreven wordt.
(17 Dec. 1921). De dokter lacht daar een beetje om, wat hem
buitengewoon prikkelt. De geheele week is hij opgewonden, prikkel-
baar, preekt weer op luiden toon, voortdurend en overal. Hij ver-
keert in de vaste meening, op grond van op zijn manier geïnter-
preteerde bijbeltexten, dat hij vóór 1 Jan. '22 het gesticht zal
'verlaten. Ook begint hij te weigeren, varkensvleesch te eten. Hij
had er over nagedacht, dat de zondige menschen een kat en een
hond voor onrein houden, d.w.z. hun vleesch niet eten, terwijl zij
wel varkensvleesch gebruiken. Daarom wil hij, als er toch scheiding
gemaakt wordt, die liever maken, zooals God die in het Oude
Testament had geopenbaard. Den 22en December '21 weigert hij
spek te gebruiken en den dag daarop laat hij stamppot met spek
staan. De verpleger spoort hem aan, om te eten, doch hij weigert.
'De geheele omgeving is tegen mij gekeerd, zoo denkt hij, en waar-
schijnlijk zal er ook een wederzijdsche geprikkeldheid bestaan heb-
ben. Als hij twee verplegers in den tuin ziet, wordt het hem opeens
• duidelijk, dat men hem onder bijzondere bewaking wil stellen (wat
niet juist was), en hij begrijpt, dat hij tot ritueelen moord in staat
wordt geacht. Dat hij dit denken kan, vindt zijn volkomen be-
., grijpelijken grond daarin, dat een bepaald verpleger wel eens in
j zijn bijzijn een jongeren verpleger, tegen hem heeft gewaarschuwd,
met de woorden: ,,denk aan Appeltern i), denk aan de Katwijksche
' logger!quot;). Als dan ook twee verplegers, in plaats van één, hem be-
waken (geheel toevallig), flitst het door zijn brein: men denkt
mij in staat tot ritueelen moord, tot menschenoffer. Alles versterkt
zijn geprikkelden toestand. Den dag hierop staat er boonensoep
op het menu. Een medepatiënt zegt, dat er spek in zit en hoewel
hij er zelf niets van ziet, is dit hem voldoende, de soep te laten staan.
De verpleger spoort hem aan tot eten en verklaart, dat het voedsel
geen spek bevat. Het is de verpleger, dien hij niet uit kan staan,
dezelfde, die over Katwijk sprak. Trots antwoordt hij: ,,Jan eet
*dit niet; hij eet hier nooit geen middageten meerquot;.
De volgende dagen eet Jan alleen broiod. Doch als, een dag of
wat later, dezelfde verpleger bij het scoren op eene wijze, die hem
prikkelt, naar zijn niet-eten informeert, valt hij uit: „Nu eet Jan
'in het geheel niet meerquot;. Hij verkeert vast in de meening vóór
1 Januari uit het gesticht te zullen worden ontslagen en hoewel hij
I eerst den medicus belooft, om weer te zullen eten en te gaan werken,
als hij zich in het ontslag vergist, maakt het later den indruk, dat
deze belofte eigenlijk nooit beteekenis voor hem had, zóó vast was
hij overtuigd van de zekerheid van zijn vertrek. In elk geval weigert
Jan verder ook alle voedsel. Het staat voor hem vast: hier eet ik
niet meer. Zelf vertelt hij later (1924), dat aanvankelijk het niet-
(eten uit eene soort inwendige „drangquot; voortsproot, dat het hem
yerscheen als een persoonlijke reactie of ,,lust, om niet te etenquot;.
Hij wist wel, dat hij op den rechten weg was, maar drie weken
later kreeg hij de besliste verklaring van Godswege, dat hij niet
' meer mocht eten, zoolang als hij in het gesticht bleef. Hij zegt
dan ook nog in 1924: ,,zoodra ik hier uit ben, ga ik lekker een
' broodje etenquot; en vertelt, hoe hij aanvankelijk nog wel eens van
eten heeft gedroomd.
Tot nu toe heeft Jan het niet-eten volgehouden en wordt hij
1) Gevallen van moord op godsdienstige gronden. Zie L. Bouman: Un cas
important d'infection psychique. Congrès Int. d'Anthropologie criminel
'Amsterdam, 1901, pg. 106.
krasimatig gevoed. Toen ik hem éénmaal, voor ik deze geheele
toedracht kende, vroeg, „waarom eet U eigenlijk niet?quot;, antwoordde
^ hij „dit is uit protest tegen het feit, dat de zondaren zich niet
bekeerenquot;. Toen ik hem later, nadat hij mij de geheele geschiedenis
verteld had, vroeg, of de voedselweigering eigenlijk niet een beetje
jUit baloorigheid en voortgezette koppigheid na de teleurstelling
van het niet vrijkomen, voortvloeide, zei hij, dat hem wehswaar
pas later duidelijk werd, dat God dit van hem wilde en dat aan-
vankelijk het niet eten hem als eene persoonlijke reactie voorkwam,
doch dat dit in het geheel niets bijzonders was, want dat de bewust-
' wording van een taak als goddelijk niet direct behoeft op te treden.
Hij vergelijkt zich dan met Paulus, die eerst uit zich zeiven het
voornemen te kennen gaf, naar Rome te zullen vertrekken: „Na-
dat ik te Jeruzalem zal geweest zijn, moet ik ook Rome
zienquot; (Hand. 20 : 21), doch aan wien later des nachts in de leger-
plaats te Jeruzalem de Heer verscheen, zeggende: „Gelijk gij te
Jeruzalem getuigd hebt, alzoo moet gij ook te Rome getuigenquot;
(Hand. 23 : 11) 1).nbsp;^ ^
Op dezelfde wijze, zij het dan ook niet door een nachtgezicht,
was hem duidelijk geworden, dat hij in het geheel niet meer mocht
eten, zoolang hij in het gesticht vertoefde.
Dit leidde hij ± 3 weken na het begin van de voedselweigering
uit Haggai 2 : 14 en 15 af: „Indien iemand, die onrein is van een dood
lichaam (dat is in dit geval een verpleger, die onrein is tengevolge
van het aanraken van varkensvleesch) iets van andere dingen aan-
roert: het zal onrein wordenquot;.
Waar het nu op het oogenblik op aan komt is dit: Jan geeft voor
zijn niet-eten, naar ons voorkomt opgetreden in Verband met zijn
toekomstverwachting, bevorderd door strubbelingen met zijn
\ omgeving, gefixeerd door het ongegrond blijken van zijn voor-
spellingen (wat hem persoonlijk zeer hinderde), na verloop van
tijd een geheel ander motief aan dan het wezenlijk bepalende. Op
^de mogelijkheid van aanvankelijk owbewust werken van echte
motieven, zullen wij hier niet verder~ingaan. Genoeg zij, dat wij
getroffen werden door deze motiefvervalsching, die blijkbaar optrad
^ onder invloed van een neiging, om, met behoud van een gevoel
van eigenwaarde, met behoud van de idee zondeloos te leven, met
1) Inderdaad een zeer scherpzinnige observatie en verdediging!
medewerking van een doeltreffend gebrek aan werkelijkheidszin,
mooie, godSfenstige motieven aan te voeren en de werkelijke,
minder mooie motieven te verdringen. Bij dezen patiënt, die niet
„krankzinnigquot;, doch „verrücktquot; is te noemen, die zich zelf als
man Gods beschouwt en beweert geen zonde meer te bedrijven,
trad ook bij andere gelegenheden hetzelfde verschijnsel op.
' Blind voor zijn verhoogd gevoel van eigenwaarde, daar hij zijn
roeping als objectief vaststaand beschouwt, blind voor zijn mensche-
lijke zwakte, die geen nederlagen kan erkennen, blind voor zijn
koppigheid, die hem als beginselvastheid voorkomt, moeten zijn
daden, willen zij zijn inwendige rust, zijn besef, volkomen har-
monisch, volkomen zondeloos, volkomen godsdienstig te leven,
niet verstoren, voor hem zelf bevredigend gemotiveerd worden.
Zijne motieven moeten in de hoogste, voor hem de eenige, dat is
de religieuse sfeer, liggen.
^ Dat hier werkelijk een motiefvervalsching aanwezig is, dat dit
geen subjectieve uitleg van ons is, kan nooit met logische zekerheid
worden uitgemaakt. Inplaats van een bewijs te leveren kunnen
wij slechts evidentie aantoonen. Om die evidentie te wekken,
kunnen de volgende aanwijzingen dienen.
1)nbsp;De lange duur vóór dat het „warequot; motief Jan bewust werd
(drie weken). Aanvankelijk voelde hij alleen maar een „aandrangquot;,
om zoo te handelen.
2)nbsp;het feit, dat Jan, toen ik de voorgeschiedenis nog niet geheel
kende, als motief voor het niet eten opgaf: protest tegen het zich
niet bekeeren der zondaren, dus een ander motief.
3)nbsp;het gegeven motief doet gewrongen, onecht aan. Dit is een
invoding, die ik niet kan overdragen, doch die ik toch wel mée,
' na kan laten voelen door het vroeger milieu, het karakter en de
reacties op dat milieu te schilderen. Niet alleen de persoon, maar
ook de geheele situatie in het gesticht, op dat oogenblik, worden
' in de invoeling betrokken. Deze invoeling geeft dan aanleiding tot
een doorgrondend begrijpen, dat de motiveering van den onder-
zochte als onecht stempelt.
Ik neem aan, dat door deze aanwijzingen (geen èewijzen) ook
bij anderen dan bij mij, het gevoel „ja, zoo is hetquot; (evidentie) is
gewekt. Wij nemen dus een motiefvervalsching aan.
Bij Jan kwamen, dank zij zijn perfectionistische leer, deze motief-
-ocr page 30-vervalschingen herhaaldelijk voor. Ik heb getracht dit verschijnsel
^ te definieeren, te isoleeren en vervolgens weer in zijn verbanden en
modulaties te zien. Daaruit ontstond dit geschrift.
Zoekende naar een naam van dit psychisme, drong zich vanzelf,
zonder te weten of dit woord (I9M) als patho-psychologische term
I ingeburgerd was, de term ,,justificatiequot; aan mij op. Immers hier
werd op „godsdienstigequot; gronden gerechtvaardigd, rechtvaardig,
„justusquot; gemaakt, wat het niet was. Strict genomen, zou men dus
van subj.ectieve justificatie moeten spreken. Als justificatie, in den
meest engen zin, geldt voor mij de ethi_§che justificatie, waarbij
een dreigend schuldgevoel wordt vermeden, feiten verdrongen en
vervormd, zoodat een schijnbare integratie wordt verkregen.
Het spreekt vanzelf, dat hier niet van een nieuwe ontdekking
sprake is. Principieel is in de begrijpende psychologie niets meer te
I ontdekken, daar alles in de wijsheid der eeuwen is neergelegd. Toch
acht ik dit geschrift (naar ik hoop niet alleen subjectief), „gerecht-
vaardigdquot;, door een nadere systematische uitwerking van een
zeer veel voorkomend psychisme, dat naar mij voorkomt een eigen
naam verdient. Wel is waar werd de term justificatie meer gebruikt,
maar ten onrechte wordt zij dikwijls door „rationalisatiequot; e.d,
vervangen.
III - ETYMOLOGIE VAN DE TERM. JUSTIFICATIE
IN DE PSYCHOLOGISCHE EN PSYCHOPATHOLO-
GISCHE LITTERATUUR
In dit hoofdstuk zullen wij nagaan, welke schrijvers de „justifi-
catiequot; eenigszins uitvoerig hebben bezien. Wij zullen dus niet
putten uit den overvloed van citaten van litteratoren, fabeldichters,
menschenkenners, kortom allen, die in hun doordringend begrijpen
dit verschijnsel hekelden. Dit zou voor dit oeroude verschijnsel
ondoenlijk zijn.
Ik zal mij tot enkele, werkelijk psychologisch gerichte schrijvers,
bij voorkeur medici, beperken, doch voordien nagaan, welke be-
teekenis het woord in die talen en takken van wetenschap heeft,
die het als zoodanig gebruiken.
In het Latijn beteekent justus: rechtvaardig, rechtmatig, wettig,
behoorlijk, voldoende, voltallig, juist. De kernbeteekenis heeft dus
ook meer algemeene, verzwakte beteekenissen naast zich.
Justificare en justificatio is geen klassiek Latijn. In den zin van
verontschuldiging gebruikte men purgatio, excusatio, satisfactio.
In het Middeleeuwsch Latijn wordt echter justificatio, dat daarvoor
reeds als vertaling van het Grieksche ôimiœôiç rechtvaardigmaking
(theol.) gold, in den zin van verontschuldiging gebruikt.
Juste in het Fransch heeft dezelfde nuances: rechtvaardig,
billijk, juist, nauwkeurig, zuiver; precies passend, krap. Justification
is iets ,juste' maken; in de philosophie: Acte de justifier et de se
justifier c'est à dire primitivement de rendre ou se rendre juste
(ce sens persiste encore dans l'usage theologique). Puis par affablisse-
ment du sens primitif, se dit de tout acte, par lequel on réfuté une
imputation ou même par laquelle on la devance, en montrant qu'on
est dans son droit (soit moral soit logique), qu'on avait droit de
dire ce qu'on dit, faire ce qu'on fait. (La Faude, Vocabulaire de la
Philosophie).
Zoowel in het Duitsch aïs in het Fransch verschuift de beteekenis
van rechtvaardig naar: juist passend en zoo beteekent justifier in
het Fransch dan ook in het letterzettersvak. het pasklaar maken
van gegoten regels. De Duitschers spreken dan van justieren,
maar kennen daarnaast het .justifizieren', dat meer de oorspronke-
lijke beteekenis houdt. Het is daarom dan ook niet verwonderlijk,
dat juist van Fransche zijde, n.1. door den psychiater Hesnard, de
.justification' (zie later) in den zin van pasklaar maken wordt
gebruikt en de ethische beteekenis vrijwel wordt verwaarloosd,
terwijl ik juist den ethischen zin als uitgangspunt zou willen
nemen (rechtvaardiging).
Hoewel het woord justificatie zoovele beteekenissen heeft,
meenen wij toch niet naar een nieuw woord te moeten omzien,
daar het in den door ons gebruikten zin genoegzame overeenkomst
heeft met de justification, die Malebranche het eerst eenigermate
als terminus technicus in de psychologie gebruikte. Daarnaast is
de verzwakte beteekenis psychologisch zeer wel bruikbaar, mits
men zich dan rekenschap geeft van deze verzwakking.
In de theologie beteekent justificatie: rechtvaardigmaking.
Dit is niet een menschelijke, maar een goddelijke werkzaamheid,
die niet schijnbaar, maar werkelijk veranderen kan. Het subjectieve
pogen is dus vervangen door een scheppende daad.
In de ..Philosophie des Alsobquot; van Vaihinger beteekent Justifi-
zierung het recht van bestaan aantoonen van een fictie. Ficties
ontstaan door kunstgrepen van het denken. Het zijn wetenschappe-
lijke verzinsels voor praktische doeleinden, doelmatige vormsels
der verbeelding ter vergemakkelijking van het denken, ter beheer-
sching van de werkelijkheid. Zoo is God een symbolische fictie.
Algemeene begrippen, als ledige ruimte, zijn ficties. Een practische
ethische fictie is de vrije wil. De „Justifizierungquot; is dus een bewust
..onjuistequot;, tendentieuze redeneering. Zij voert tot iets. waarvan
men doet .alsof' het bestaat i).
1) In dit verband zij terloops opgemerkt, dat de justificatie in onzen zin,
in de terminologie van Vaihinger. weer een abstractieve of neglectieve fictie
zou zijn. Immers zij stelt een gebeuren voor alsóf het zoo heeft plaats gehad,
met veronachtzaming van gewichtige realiteitselementen. Een voorbeeld
van een dergelijke fictie is de stelling van Adam Smith: alle handelmgen
worden bepaald door egoisme. Adam Smith bedoelde dit niet als een abso-
luut ware, maar als een bruikbare stelling met verwaarloozing van andere
mogelijkheden (Vaihinger, Philosophie der Alsob. Reuther u. Reicher Ver-
lag Berlin 1913).
Toen dus het woord Justificatie' zich als geschikte betiteling
voor het verschijnsel opdrong, had ik het nog niet in de gewone
psychopathologische litteratuur ontmoet. Het is daar dan ook
weinig gebruikelijk, doch het bleek mij, dat verscheidene Fransche
psycho(patho)logen het woord wel als terminus technicus bezigden.
Het bleek mij, dat Malebranche in zijn Recherche de la Vérité
(livre 5, chap. 11) (1675) bij de behandeling van Les Passions de
„justification des passionsquot; bespreekt. Hij zegt hiervan:
quot; Ce principe est assez évident par le sentiment intérieur que nous
avons de nous mêmes et par la conduite de ceux, que l'on voit
agités de quelques passions i).
L'esprit est tellement esclave de l'imagination qu'il obéit toujours
lorsqu'elle est échauffée. Il n'ose lui répondre, lorsqu'elle est en
fureur, parce qu'elle le maltraite s'il résiste et qu'il se trouve
toujours récompensé de quelques plaisirs lorsqu'il s'accommode à
ses dessins.quot;
Hij onderscheidt de ,passions' in: verlangen (désir), liefde (amour)
en tegenzin (aversion). En zoo moeten bijv. verdedigd worden:
liefde voor de studie van vele talen, veelweterij, welsprekendheid.
Als voorbeeld geeft hij, hoe een philoloog, wiens ,passion' het is,
zooveel mogelijk talen te kennen, dit justificeert door te zeggen:
,een mensch is zooveel maal mensch als hij talen spreekt', of door
te beweren dat een talenkenner de oude philosofen, die veel meer
zouden weten dan de Fransche philosofen, eerst recht verstaat.
Voor Malebranche, zelf een Fransch philosoof, maakte de philoloog
zich aan justificatie schuldig.
Zoo rechtvaardigen jongelingen, „bilieux et sanguinsquot;, hun
hoop en vreugde, grijsaards, „phlegmatiques et mélancholiquesquot;
hun vrees en droefheid.
Dromard i) bespreekt in zijn „Mensonge de la vie intérieurequot;
de behoefte aan een valsche rol in het leven (zooals b.v. Hjalmar in
de Wilde eend van Ibsen, Madame Bovary in den roman van dien
naam van Flaubert) en verwante strevingen, die allen ten doel
hebben een zekere levensharmonie, een evenwicht, zij het dan met
behulp van schijn, van zelfbedrog, te bereiken. Hij wijdt ook aan
1)nbsp;Dromard: Le mensonge de la vie intérieure. Alcan, Paris, 1910.
2)nbsp;Zoodat men in de Fransche litteratuur zelfs de term ,Bovarisme' heeft
voorgesteld (de Gaultier).
de raisonnement de justification een bespreking en gebruikt den
term in engeren (ethischen) zin.
Hij releveert dan, hoe de Jezuïeten de merkwaardigste justificaties
in de geschiedenis hebben geleverd. Zij hadden dikwijls tot taak
de gewetens der vorsten te ontlasten. Hij citeert van Pascal:
„Parceque les choses sont vraies ou fausses selon la face par où on
les regarde. La volonté, qui se plaît à l'une plus qu'à l'autre, dé-
tourne l'esprit de comprendre les qualités de celles, qu'elle n'aime
pas à voir. L'esprit marchant d'une pièce avec la volonté, s'arrête
à regarder la face, qu'elle aime et ainsi il en juge par ce qu'il en
voitquot;.
Op grond van zijn psychologische vondsten ontwikkelt Dromard
een soort levensphilosophie. „Le mensonge de la vie intérieurequot;
dient weliswaar ontmaskerd te worden, maar men blijve daar niet
bij staan, in scepticisme.
Hoewel men op een lager niveau er in slaagt dé subjectieve,
verwerpelijke harmoniepogingen te ontmaskeren en te bestrijden,
blijft men noodzakelijk op een hooger niveau behoefte hebben aan
ficties: om te kunnen leven, moeten wij een aantal veronderstellin-
gen aannemen, die niet door het begrip objectief zijn gedekt. Wij
maken steeds door „illusionquot; deze ficties tot werkelijkheid (vgl. de
Justifizierung van de ficties van Vaihinger). Datgene, wat ik als
„rapportsquot; ondervind, maak ik tot essentie. Maar onze waarheden
zijn slechts ,fictions utiles'. De heele wetenschap is slechts, een
uitgebreide fictie'. Wij meenen slechts de buitenwereld te kennen,
want de integrale kennis van de wereld moet ons ontgaan. De
binnenwereld kunnen wij evenmin volkomen kennen. Steeds zullen
wij iets moeten aanvullen tot volkomen, tot werkelijk, dus ficties
als werkelijkheden gebruiken, om te kunnen leven. Aan de totale
zuivere waarheid zouden wij sterven, daar het leven dan doelloos
zou zijn. Tot nog toe sterven alleen bepaalde zieken, die al minder
levensinstinct hebben, aan kritische reflexie. Het leven wil toch
leven en bij het opheffen van de fictie ontstaat eenvoudig op een
andere trede een nieuwe: „Car il n'y a pas ici bas d'autre utilité,
que de trouver dans la vie un motif de vivrequot;.
Tenslotte schrijdt D. dan voort tot een dichterlijk-religieuze
levensopvatting. De ,hoogere illusie' is het onvermijdelijke corre-
laat van onze onvolkomenheid; het lager staand ,bedrog' kan zich
niet op diezelfde gronden rechtvaardigen. De positieve zekerheid
van hem, die zijn grenzen heeft gezien, kan niet op één lijn gesteld
worden met het kunstmatige geloof van het banale zelfbedrog.
„Une volonté suprême d'harmonie préexiste aux dogmes et aux
préscriptions, qui ne sont après tout qu'un rayon figé de sa lumière
intense .... Évoluer selon cet ordre et confondre sa volonté hu-
maine dans la volonté harmonieuse, qui dirige le tout, c'est „le
devoir en soiquot; .... Elle nous apparait dès lors comme une réligion
intime et comme une éthique, où la conscience psychologique et la
conscience morale se confondent. Mais elle nous apparait aussi et
surtout comme une esthétique, puisque elle est un effort suprême
pour copier l'ordre universel et que le prix de cet effort se traduit
en nous par la dignité, qui est la beauté de l'âme.quot;
Deze levensbeschouwing te bespreken valt natuurlijk buiten ons
bestek. Wij wijzen er alleen op, hoe Nietzsche, die het zelfbedrog
het .umlügen', ontmaskert als geen ander, zich niet bezighoudt
met de vraag naar de noodzakelijkheid, van de fictie, maar voor-
namelijk de zwakte, die uit het zelfbedrog spreekt, accentueert. Dit
houdt verband met zijn, geheel andere, levensphilosophie: geen wil
tot harmonie, maar een wil tot macht
Intusschen zullen wij Nietzsche hier niet bespreken. Wij hebben
ons beperkt tot de medische psychologen, al moge deze grens in de
begrijpende psychologie eenigszins kunstmatig zijn.
Ribot bespreekt in zijn Logique des Sentiments ook de raisonne-
ment de justification: „la plus simple, la plus enfantine, la plus
banale de toutes.quot; Deze redeneering dient ter bevestiging van een
geloof en streeft een rusttoestand na. Zij is teleologisch, al schijnt
zij rationeel. Zij is in laatste instantie een deel van het instinct
tot zelfbehoud. Heeft men geloof in een persoon, een politiek regiem,
in een goddelijke voorzienigheid, dan legt men op bevredigende
wijze de respectievelijke handelingen uit.
De val van het Romeinsche keizerrijk onder den druk der bar-
baren, werd door de heidenen aan het verlaten der oude goden, door
de Christenen (o.a. Augustinus), aan een goddelijke bestraffing
1)nbsp;Hesnard daarentegen (zie hieronder) legt het accent op het leven als een
zinvol doch tevens causaal gedetermineerd geheel en geeft dus weer een
andere levensbeschouwing, waar het verschijnsel der justificatie in past.
2)nbsp;Alcan, Paris, 1920. Ve ed. page 111.
-ocr page 36-van het heidendom toegeschreven. Elke emotioneele toestand bezit
een blindheid en ongevoeligheid voor feiten, die dezen toestand
niet voeden of zich daartegen verzetten.
Ribot bespreekt in deze Logique des Sentiments (een term, die
aanvechtbaar is, doch gekozen schijnt, omdat Comte e.a. hem reeds
gebruikten 1)) nog andere redeneeringen (raisonnement passionel,
inconscient, Imaginatif, mixte) waarvan de meesten echter op
een raisonnement de justification zouden kunnen worden terug-
gebracht.
Van de hand van Hesnard verscheen in 1924: La relativité de la
conscience de soi (Paris, Alcan,). Uitgangspunt is voor hem een
bepaalde conceptie van het Leib-Seele probleem. Hij aanvaardt
een monisme, waarin la Vie het ,monon' is. Geven wij eerst een
samenvatting van Hesnards beschouwingen: De principieele fout
van de dualisten is dan, dat zij het bewustzijn en de psychische
activiteit verward hebben. Zij hebben bijgevolg den psycholoog
eraan gewend, dezelfde term te gebruiken voor het eigenlijke
denken als voor de reflexie over dit denken. Daaruit vloeide de
onmogelijkheid voort, de geest wetenschappelijk op te vatten als
een modaliteit van de activité vivante, waarbij men tegelijk ont-
komt aan het oude dualisme 2).
De introspectieve zelfkennis (conscience-connaissance intérieure)
moet dus scherp gescheiden worden van het ,conscience-psychisme',
d.w.z. l'organisme psychique zelf (waarvan een klein deel zich door
innerlijke ervaring openbaart). Men kan ze afzonderlijk bestudeeren
en hun verhouding bepalen. Dit doet men voor de conscience-con-
naissance intérieure door de ,attitude introspective', voor het
conscience-psychisme door de ,attitude extrospective'. Door zich
zoowel binnen als buiten het individu te plaatsen gelukt het een
juist inzicht in het levensgebeuren te krijgen en speciaal de beperkt-
heid van het zelfbewustzijn vast te stellen.
Het onbewuste of onderbewuste is in dit verband niet te defi-
nieeren als voortzetting van dit bewuste leven, waarbij alleen de
1)nbsp;Volgens Ribot nog logique te noemen, omdat hier plaatsvindt: opération
médiate, qui a pour terme une conclusion. Maar ook deze definitie bevredigt
onvoldoende.
2)nbsp;Vergelijk de opvatting van andere psychoanalytici b.v. Westerman
Holstijn.
fakkel van het bewustzijn dit veld niet belicht, maar als iets posi-
tiefs, n.1. als het totaal van de talrijke uitingen van l'activité
psj'chique, objectief beschouwd, evenals de wetenschap de andere
vormen van het leven beschouwt.
In deze gedachtengang voortgaande zegt He,snard, dat de psychi-
sche activiteit voor het overgroote deel onbewust is, het zelfbewust-
zijn is slechts een zeer klein deel ervan, dat instede van zijn ware
doel — de werkelijkheid — op zich zelve is gericht. Om de psyche
dan ook te bestudeeren, dient men niet anthropomorph van het
bewustzijn naar de reflex etc. af te dalen, maar integendeel van het
elementaire ,leven' van het ééncellige organisme op te stijgen naar
de complexe feiten, die voor den hoogeren vorm van het denken
kenmerkend zijn.
Bij het lagere organisme treedt de psychische activiteit, vereenigd
met de activiteit van de cel, op. Bij de hoogere organismen treedt
een scheiding op: het eene deel is gedifferentieerd door het zenuw-
stelsel, een reflexsysteem van groote gevoeligheid, in sensibiliteit
en motiliteit; het andere, ongedifferentieerd, organisch gebleven
in algemeenen zin, is „l'affectivitéquot;. Deze laatste uit haar lusten
en strevingen door middel van het zenuwstelsel. Daar zij het speci-
fieke sensibele systeem, uitgezonderd via de slecht gedifferentieerde
lichamelijke gevoelens (coenaesthesie) niet kan prikkelen, uit zij
zich in haar snelle of trage, normale of abnormale variaties, door de
,,pensée concrète et détournée du symbolisme affectifquot;.
Het zenuwstelsel is, evenals de darm, slechts een transformatie
orgaan, geen autonoom „organe de la penséequot;, het is een orgaan,
dat de relatie met de buitenwereld onderhoudt. Het vat gewaar-
wordingen samen, vormt sociale symbolen, d.w.z. algemeen gang-
bare teekens, zooals woorden. Het psychisch gebeuren is dus in het
geheel niet gebonden aan het zenuwstelsel. Het is het leven zelf
van het individu. Het valt in de geschetste twee deelen uitéén:
een systeem van relatie (centraal zenuwstelsel) één van voeding
(beoogd en verwerkelijkt door de activité affective). Bewust beleefd
wordt nu slechts een zeer klein deel van de relatiewerkzaamheid
1)nbsp;Het behoeft geen betoog, dat slechts door de identificatie van H. van
levensuitingen met conscience-psychisme, deze definitie in een positieve
omslaat.
2)nbsp;Vergelijk de term .Verhoudingsleven' van Stenvers (Psych. Neurol. Blad.
1935).
terwijl de activité affective (onafscheidelijk te denken van de
organische veranderingen) zich door de lichaamsgewaarwordingen
en de pensée affective symbolique in het bewustzijn uit
Alle organische, neurovegetatieve, toxische, circulatorische ver-
anderingen, die een invloed op het centrale zenuwstelsel uitoefenen,
zouden in de eerste plaats als gevoelens (b.v. van angst, euphorie,
etc.) optreden, welke zich zouden „justificeerenquot;, door beelden
(„images symbolesquot;) met een inhoud als ,wilde dieren', gevoel van
kracht, etc. omdat het bewustzijn, basis van elke intellectueele
werkzaamheid een orgaan is, dat speciaal beelden (images) ver-
werkt. Het is een „machine à connaîtrequot;. Et nous verrons, que le
connaître n'est le plus souvent qu'une justification du sentir
primordial (zooals dan de voorstelling van wilde dieren den angst
zou „rechtvaardigenquot; of uitdrukken). Zoo dienen dan een groot
deel van de voorstellingen, die oorspronkelijk hun ontstaan danken
aan ervaringen van de buitenwereld als vertalingen, als symbolen
van gevoelens, welke op hun beurt weer identiek zouden zijn met
veranderingen van het organisch substraat 2). Van alle illusies van
het bewustzijn is de meest verbreide en minst doorziene die, welke
berust op haar „aptitude justificatricequot;.
De „loi de justification intérieurequot; is dan als volgt: „tout événé-
ment, extérieur ou intérieur au sujet, qui exerce une certaine in-
fluence sur la vie mentale, ne peut atteindre l'expérience intime,
qu'à la condition d'apparaître à la conscience de soi, comme étant
totalement ou partialement déterminé par elle même (comme étant
totalement ou partialement son œuvre).
Men kan immers, zoo gaat Hesnard voort, door aangeboren
noodzaak niet aanvaarden, dat er invloeden werken zonder dat
men dit vermoedt of zonder dat men dit wil. Elke indruk, gewaar-
wording, aandoening, voorstelling, wilsbesluit, schijnt ons door
onszelve goedgekeurd — hetzij als teweeggebracht door het wonder
van onzen wil, hetzij als onderworpen aan de macht van de rede,
hetzij als enkel afhankelijk van het toeval, of de willekeurige
keten van omstandigheden van ons bewust persoonlijk leven —
en geheel „natuurlijkquot; gemaakt in onze oogen krachtens onze
1)nbsp;Symbool is volgens H. elke voorstelling, die de affectieve (organische)
werkelijkheid uitdrukt en daardoor weer justificeert.
2)nbsp;Dit deel van de theorie is gelijkluidend met de theorie van James Lange.
-ocr page 39-actieve of passieve tusschenkomst. Men zou van een ander geziclits-
punt uit kunnen zeggen, dat de menscli voor liet feit zelf, dat hij
bewustzijn heeft en denkt, zich reeds verantwoordelijk gevoelt.
Ter anderer plaatse zegt Hesnard nog eens: het bewustzijn is een
organisch instinct van psychische assimilatie, van personificatie en
personalisatie van uitwendige en inwendige indrukken, wat het
individu de idee geeft van verantwoordelijkheid tegelijk met de
bewuste kennisname.
Uit meerdere voorbeelden van „justificatiequot; in het normale leven
citeer ik zijn verklaring van de gevoelens in de puberteitsjaren.
,,L'être puberal est fait d'une affectivité en voie de virilisation, dans
une raison infantile. D'où les essais justificateurs de son psychisme
tout entier, de son activité consciente en particulier pour traduire,
exprimer malhabilement tout ce que vibre et bouillonne dans les
protondeurs de sa vie sentimentale et organique. Le jeune homme
trouve habituellement naturels les sentiments nouveaux qui
l'agitent; il en cherche la raison dans telle ou telle circonstance
extérieurequot;. Jean Jacques Rousseau ontkwam aan een dergelijke
justificatie, toen hij de rust van zijn philosophie toeschreef aan de
,,sécheresse de ses sentimentsquot;.
Behalve voor het normale geldt deze wet nog duidelijker voor
het abnormale zieleleven. Van dit gezichtspunt uit betitelt H. het
primitieve en regressieve denken in symbolen, als justification
affective. Hij bestrijdt de meening van Freud, dat de symbolen
door verdringing zouden ontstaan. De symbolen worden immers
in zijn gedachtengang door het bewustzijn niet gekozen als ver-
momming; zij zijn de directe vertaling van affectieve stroomingen,
affectieve justificaties. Van een raisonnement inconscient (Ribot)
wil H. dan ook niet weten. Op dezelfde wijze is de droom: le justifi-
cateur du rhythme émotionel. De droombeelden kunnen dus vrij
toevallig samenhangen en kunnen even goed wenschen als andere
uitingen van het organisme vertegenwoordigen. De neurose (psycho-
neurose) is alweer niet anders dan: justification de l'excitabilité
affective endogene, en de psychose: réalité justificatrice de l'incon-
scient organique, een werkelijkheid, die door het subject als niet
tot hem behoorend wordt geprojecteerd in allerlei hallucinaties,
beïnvloedingsideeën, waanvoorstellingen, etc.
Reeds in dit résumé viel het moeilijk zijn schematiseerende ge-
-ocr page 40-dachtengang over te nemen. Door een poneeren van La Vie als
„mononquot; overbrugt men naar ons inzien de kloof tusschen zijn en
bewustzijn, tusschen „leving en belevingquot; slechts schijnbaar.
Op een enkel punt zullen wij hier ingaan. Ook Hesnard ver-
onderstelt op grond van de justificatie, een primair aanwezig, bij
hem zeer wijd opgevat gevoel van verantwoordelijkheid (beter
een annexatiedrang, een assimilatiebehoefte te noemen). Daar-
door krijgt de raisonnement de justification een veel grootere uit-
breiding, dan hij bij Malebranche, Ribot, Dromard en in het al-
gemeen heeft. Naar óns voorkomt voelt men zich het sterkst ver-
antwoordelijk voor een daad en speciaal voor daden, die iets met
een positieve of negatieve houding tot menschen te doen hebben.
Minder sterk treedt het gevoel van verantwoordelijkheid op voor
inhouden, die direct met een bepaalde waardeschatting samen-
hangen (meeningen, oordeelen, overtuiging, gezindheid). Nog
minder voor gevoelsreacties (zie ook later) en in principe in het
geheel niet voor „unvermitteltquot; optredende belevingen, zooals
zintuigelijke gevoelens, etc. (zie ook § V).
Zoo gevoelt o.i. de lijder aan paranoia persecutoria zich zelfs in
uitgebreiden zin niet verantwoordelijk voor het geheimzinnig gevoel
van vijandige belangstelling i), die hij overal meent te bespeuren
Het is nu den patiënt niet in de eerste plaats te doen om zijn
onrust tegenover zich zelf en zijn omgeving te rechtvaardigen,
neen, het gaat hem om klaarheid, om een oplossing. Heeft hij
die oplossing door interpretaties (interpretations exogènes, in de
nomenclatuur van Sérieux en Capgras) gevonden, dan is het mis-
schien mogelijk, dat hij met deze oplossing in de hand zijn latere
uitingen en daden .rechtvaardigt' tegenover een ander, maar dat
is niet, wat hij behoeft. Hij voelt eerder behoefte, omdat zijn
oplossing hem zelden geheel bevredigt, naar verdere interpreta-
ties van zijn belevingen, hetzij pathologische of physiologische.
Wanneer dus Hesnard dit mechanisme van interpretatie direct
van een justificatieneiging, onder invloed van persoonlijk beleefde
verantwoordelijkheid stelt, dan breidt hij de verantwoordelijk-
heid verder uit, dan het spraakgebruik en de beleving veroorlooft
1)nbsp;Westerterp beschreef ook een geval van paranoia persecutoria, v?aarin
dit een v?elwillende belangstelling was. (Diss. 1925).
2)nbsp;Waarschijnlijk in de hand gewerkt door het feit, dat ,juste' in het Fransch
zoowel rechtvaardig als passend beteekent.
Het gaat om de oplossing van iets, waarvoor de lijder zich in het
geheel niet verantwoordelijk voelt. Pas later kan hij er zich even-
tueel op beroepen, dat zijn gevoel van vijandige opmerkzaamheid
gemotiveerd is.
Nog sterker komt deze schematiseering uit onder invloed van een
leidende gedachte, wanneer men een ander voorbeeld van justifi-
catie in den zin van Hesnard in het oog vat. Volgens Hesnards
definitie, zou alles door de psyche geassimileerd, i.e. gejustificeerd
moeten worden. Zoo zou bij de depressie alle depressief gevoel een
rationeelen inhoud moeten assumeeren, waardoor dit gevoel weer
gejustificeerd zou zijn. Dit is echter niet zoo. Het is integendeel
opvallend hoe weinig lijders (wij hebben hier systematisch onder-
zoek naar gedaan) hun gevoel justificeeren in den zin van Hesnard.
Op de neutrale vraag: hoe komt het dat U zoo neerslachtig bent?
of u zoo onbehagelijk voelt, wordt gewoonlijk geantwoord met
„ik weet het nietquot; i), terwijl de depressieve gedachten en waan-
ideeën, als zij er zijn, dikwijls den indruk geven, ook voor het
besef van den lijder, meer in de depressie te zijn opgenomen, dan
als werkelijk primair te worden ervaren. Bij de impulsieve han-
delingen van encephalitisch Parkinsonisme heb ik, evenals an-
deren, kunnen constateeren, hoe de aandrang (b.v. tot suicide)
als drang, niet als persoonlijk gericht zijn of dwang werd beleefd.
Er liep een mechanisme af, dat de patiënt niet kon tegenhouden,
maar wat hij in zijn persoonlijkheid niet kon plaatsen. Hier trad
dus geen assimilatie (justificatie in den zin van Hesnard) op. Men
zou kunnen tegenwerpen, dat dit nog wel later zou kunnen komen.
Maar een wet is hier zeker niet.
De justificatie van Hesnard is dus een zeer speciale term in een
speciaal systeem. Door de transformatie en assimilatie van de
justificeerende instantie (hoe is deze te denken? het woord ,wet'
ontheft niet van nadere bezinning) wordt het onbewust psychische
pasklaar gemaakt voor het gezelschap van de bewuste inhouden.
Affecten krijgen een zin, feiten een plaats. De term justificatie is
1) Verlaine in „II pleurequot;:
„C'est bien la pire peine
De ne savoir pourquoi,
Sans amour et sans haine,
Mon coeur a tant de peinequot;.
waarschijnlijk gekozen, omdat .juste' ook passend beteekent, maar
tevens wordt het begrip verantwoordelijkheid sterk uitgebreid.
Hoewel er relaties zijn met de justificatie, zooals wij die beschrijven
en vooral met de afgeleide vormen, brengt Hesnard ons niet veel
voor ons meer beperkt doel. Zelfs in onze afgeleide beteekenis gaat
justificatie nooit zoover, dat het tot personalisatie wordt, hoogstens
een gewelddadig inpassen in een bepaald waardesysteem.
Ed. Claparède schreef in 1927 een verhandeling over het ver-
schijnsel van de zelfrechtvaardiging. Vooral het waarom en hoe
hield hem bezig. Hij ziet de „autojustificationquot; als een bijzonder
geval van de ,,pensée affectivequot; of van de engere logique des
sentiments (Ribot). Het gaat ers teeds om, een geschokte overtuiging
te hulp te komen; ,,soutenir une croyance ébranléequot;.
autrui Souci social. Justification. (Just, incon-
sciente)
Souci intellectuel: justifier une croyance
à laquelle on tient. Rationalisation.
(Just, inconsciente ou consciente)
Souci personnel, moral: se justifier soi-
même. Auto justification. (Just, con-
sciente)
Ôf een ander moet overtuigd worden: Dit zou dan een onbewuste
justificatie zijn, d.w.z. men is zelf overtuigd van zijn goed recht
(justification)
Ôf de persoon moet zich zelf overtuigen. In het laatste geval
onderscheidt de schrijver een rationalisatie wanneer het een ver-
standelijke questie betreft, die de persoon overigens als zoodanig
niet deert (souci intellectuel) en daarnaast een autojustification,
wanneer men mèt de questie zich zelf moet rechtvaardigen (souci
personnel, moral). Bij de rationalisatie is er weliswaar een affectieve
drijfveer, n.1. de behoefte redelijk te zijn en te denken, een over-
tuiging redelijken grond te geven, doch de persoon behoeft daarmee
zich zelf niet zoo in gevaar te zien (zie ook over rationalisatie
pag. 107).
De rationalisatie kan onbewust of bewust verloopen, d.w.z. de
fout kan het subject al dan niet als fout toeschijnen. Het psychisme
is hetzelfde als van de justificatie in het algemeen.
1) L'autojustification. Archives de Psychologie 1927. p. 265.
Convaincre '
soimême
In de autojustificatie wordt mèt de overtuiging het zelf verdedigd.
Het geschiedt volgens Claparède bewust. (Hoe het bewust geschokte
zelf dan toch tot rust komt, wordt in zijn laatste paragraaf: de
paradox van de autojustification beschreven).
De autojustificatie wordt onderscheiden in ondervormen:
1)nbsp;De autojustification in engeren zin: d.w.z. het uitkiezen van
«eschikte motieven, alvorens iets te doen, waar men zin in heeft,
maar dat b.v. verboden is door den dokter . Dan kan men gebruik
maken van de justification autoéchappative (een sigaret meer
of minder is een te verwaarloozen grootheid) of van het autopré-
texte- de tabak stimuleert tot werken.
2)nbsp;autoconsolation, troostgedachten over een onprettigen toestand:
wordt men b.v. gekweld door het besef oud te zijn, dan kan men
reageeren:
met een autoconsolation laudative\ de ouderdom is rijp.
négative: men is niet oud op zijn 65e.
méprisante: de jeugd is eigenlijk een on-
gewenschte toestand.
3)nbsp;autopurification: men ,wascht de handen in onschuld' wanneer
men een daad heeft verricht en daarover zelfverwijt gevoelt. (In
het Hollandsch: ,men tracht zich te verschoonen')
Deze autopurification is onder te verdeelen in:
négative (ik heb daar geen schuld aan)
autoexcuse
positive (ik heb daar goed aan gedaan),
imputation: de schuld op een ander werpen (c'est le chat).
Claparède tracht dus systematisch te onderscheiden tusschen
verschillende nuances.
Veel aandacht besteedt hij aan de paradox van de autojustifi-
catie. Hoe slaagt de mensch erin zich zelf te bedriegen: d'être son
propre complice. De persoon splitst zich in twee deelen, waarvan
het één het andere bedriegt. Het andere deel laat zich bedriegen
(zoo zegt o.a. Dromard). Claparède is niet bevredigd door deze
verklaring: waarom beïnvloedde de valsche argumentatie het ge-
drag of de overtuiging?
Dat deze invloed slechts schijnbaar is, dat het gedrag met de
bijkomstige redeneering niets te doen zou hebben, lijkt hem onvol-
doende verklaring. Wel kan de valsche redeneering voor een oogen-
blik den weerstand van het hoogere ik verzwakken en aan de lagere
tendens voorrang verleenen. Maar deze voorstelling kan, volgens
Claparède alleen voor een enkel geval gelden en niet voor een
algemeene houding. Want hoe kan het redelijke ik bij voortduring
overwonnen worden? En dit is juist weer de vraag, waarvoor de
oplossing wordt gezocht. Merkwaardig genoeg zegt CL, dat hij ook
de opvatting van autosuggestie niet kan aanvaarden en wel omdat
daarbij onrecht wordt gedaan aan het feit, dat de justificeerende
persoon juist niet de dupe is (of blijft) van de onware suggestie.
Hier stuiten wij dus op de m.i. onjuiste voorstelling, dat auto-
justificatie bewust moet zijn (zie boven).
Cl. verklaart de paradox van de autojustificatie nu, door het te
vergelijken met de houding, die kinderen in hun spel, acteurs en
toeschouwers bij het tooneel aannemen. Een ,,fictiequot; heeft de macht
over het gedrag, in de auto justificatie ,,spelen wij geloofjequot;: nous
jouons a. celui qui croit. Hij herinnert hierbij aan de theorie
van Konrad Lange van de ,,bewuszte Slbsttäuschungquot;, aan de
,,alsob-philosophiequot; van Vaihinger, de ,,will to believequot; van
W. James. Deze opvatting, die psychologisch inderdaad veel
overeenkomst vertoont met de alsob-philosophie van Vaihinger,
waarbij men bewust ficties opstelt, die .practisch wertvoll, aber
logisch widerspruchsvoll' zijn. kan mij niet voldoen. De paradox
van de zelfrechtvaardiging is slechts een bijzonder geval van ver-
dringing in het algemeen. Hoe wij de verdringing verdringen zal
later nog uitvoeriger worden bezien, maar in elk geval is de ziens-
wijze van Claparède in het algemeen niet van toepassing.
Wat de indeeling van Claparède betreft, hiertegen kunnen ver-
schillende bezwaren ingebracht worden. Het zwaarst weegt voor
mij, dat de grens tusschen bewuste en onbewuste justificatie-
werkzaamheid in werkelijkheid niet zoo scherp is, als Claparède
voorstelt. De autojustificatie laat hij bewust plaats vinden (zie
schema). Dit is, gezien zijn verklaring, dat hier feitelijk gespeeld
wordt, logisch, maar met de werkelijkheid in strijd. In ons voor-
beeld al. speelde Jan X in het geheel niet en was hij zich onbewust
van zijn zelfbedrog, terwijl dit een echte justificatie, zelfs een auto-
justification in den zin van C. is (het geven van een positief motief
nä de daad). Hij werd zich van zijn aandrang bewust maar be-
noemde de werkende kracht verkeerd. Voorts is de autopurification
voor ons juist het prototype van de ethische justificatie, de zelf-
rechtvaardiging, en geven wij aan het zich troosten over een toe-
stand geen plaats in de justificatie, daar men zich alleen kan recht-
vaardigen betreffende een eigen activiteit in den ruimsten zin:
voorgenomen of reeds verricht.
Het verschil in behandeling van een voorgenomen of afgeloopen
daad is niet zoo groot als C. het voorstelt. Natuurlijk ontbreekt
bij een voorgenomen handeling meestal (niet altijd, zooals Clapa-
rède meent) het beroep op schuld van anderen.
Bij de genoemde schrijvers komt, evenals in mijn onderzoek meer
de casuïstische zelfrechtvaardiging ter sprake, dan de zelfrecht-
vaardiging als reactie op een chronisch schuldbesef, of op schuld
als qualiteit van het menschelijk zijn.
In het voorwoord van zijn nieuwe druk van ,De Neurosen' spreekt
Carp 1) over deze laatste zelfrechtvaardiging, mede in verband met
de onderscheidingen, die de existentie-philosophie maakt.
„Neurotisch is de geesteshouding van diegenen, welke een com-
promis hebben moeten sluiten tusschen de levensnoodzaak en een
onvermogen het eigen zijn te rechtvaardigen. Zoo is het neurose-
begrip of feitelijk een uitdrukkingsvorm van een niet-in-de-wereld-
staan, een existentieele stoornis. (Jaspers, Heidegger).quot;
In de levensproblematiek, die volgens Carp van verder strek-
kende aard is, dan de psychoanalytische en individueele psycho-
logie naar voren brengt, speelt niet alleen de zorg en de angst voor
het individueele ik-bestaan, maar meer nog de vraag naar de recht-
vaardiging van het eigen zijn een rol. Het zijn en niet zijn wordt
belangrijker dan macht, verlangen en sexueel begeeren. De angst
voor alleen staan, voor vereenzaming, wordt centraal. De neuro-
tische mensch tracht door het stellen van fictieve waarden zich
de illusie te scheppen het zóózijn te aanvaarden.
„De neurotische levenshouding is die van een zelfbedrog dat
een zelfrechtvaardiging beoogt....quot;.
„ .... De neurotische mensch schijnt inderdaad onvermogend
zijn levensproblematiek onder de oogen te zien en tracht deze
te ontwijken, waar feitelijk geen ontwijken mogelijk is. En hier-
mede is het conflict geteekend, waarin de neurotische mensch
gewikkeld is, wanneer onvermogen als schuld ervaren wordt. Het
1) Carp: De Neurosen, Scheltema en Holkema, Amsterdam, 1939, pg. 1.
conflict van den neurotischen mensch is derhalve een gewetens-
conflict, in het leven geroepen door het besef, te kort te zyn ge-
schoten in de uitvoering van de levenstaak, welke m laatste ^
stantie samenvalt met de bestemming van den mensch. Als zoodanig
dient de menschelijke levensproblematiek gezien te worden m het
licht van zijn eeuwigheidsbestemming, m.a.w. van zijn wereld-
beschouwing. Hiermede hangt samen de overtuiging, dat het
wezen van ons geweten niet in psychologische begrippen kan
worden gevat, noch door de psychologie kan worden verklaard^
In dieperen zin gevat is het probleem van de neurose dan ook
noch een psychologisch, noch een sociologisch, noch een ziekte-
kundig probleem, maar bovenal een probleem van het Mensch-zijn.
De zelfrechtvaardiging, die Carp noemt, is als term te aanvaarden
in de opvatting, dat ieder neurotisch mensch aan zyn bestaan als
een schuld lijdt. Het zóó-zijn, het onvermogen met anders te
kunnen zijn, kan als schuldige traagheid worden beleefd, doch ik
betwijfel of elke neuroticus dit gebrekkig zijn als schuld ervaart.
Het komt mij voor, dat in vele gevallen de neurotische stoornis
en het totaal der neurotische levenshouding een reactie is op een
als grenssituatie ervaren verlatenheid, een vertwijfeling, die met
als schuld verwerkt wordt, maar tot angst, wanhoop, opstand,
verzet, zich laten gelden, voert. Wel is dan de neurose toch een
zelfrechtvaardiging te noemen, omdat zij het persoonlijk bestaan
als zoodanig tracht te rechtvaardigen. Maar deze rechtvaardiging
heeft dan een anderen zin: Het is dan niet aan de «rv^^^
die identiek is met het persoonlijk bestaan ^^ grond ont™
maar het is het formeele recht op persoonlijk bestaan laten gelden
Vanzelf komen wij zoo tot een algemeener begrip, nl. tot dat
van het zelfbedrog, dat niet alleen kan dienen om het schuldigzijn
(met den nadruk op ,zijn') te bedekken, maar ook de wijdere strek-
king kan hebben, elke pijnlijke ervaring te vermijden. De ana-
lytiLhe en differentieele psychologie legt de meest verschülende
vormen van zelfbedrog, vlucht en afweer, bloot. Hier verder op
in te gaan zou ons te ver voeren.
Ten slotte citeeren wij van Van der Hoeven uit -3n
2! R Pa^han. de leugen in het karakter. Ingeleid door dr H. van der Hoe-
ven. Brusse. Rotterdam, 1919.
harte gaat, voelen zich onbevredigd en neigen tot scrupules en
zelfbeschuldigingquot;. „Slechts door de leugen kunnen wij staande
blijven, daar wij ons niet kunnen gedragen, alsof onze gebreken
niet bestonden. De leugen wordt een hefkracht, ik zou haast zeg-
gen een wonder, in ons geestelijk leven, waardoor het al zijn tegen-
strijdige, ongelijke en onevenredige elementen verheft tot een
synthese: de persoonlijkheid.
In de menigte vallen de tusschenschakels en remmen weg en
daardoor is de menigte zoo verschrikkelijk. Der Schrecklichste
von allen, is niet de mensch in zijnen waan, maar zonder dezen.quot;
Omdat Paulhan het zelfbedrog in zijn algemeensten vorm be-
handelt en omdat wij ons tot medische schrijvers beperken, zullen
wij Paulhan zelf niet verder bespreken.
In de volgende paragraaf keeren wij terug tot de subjectieve
zelfrechtvaardiging, en leiden de behoefte daaraan af, uit het be-
staan van een waardescala, als subjectief gegeven.
TUSTIFICATIE ALS SUBJECTIEVE (ZEDELIJKE)
ZELFRECHTVAARDIGING
Er bestaat vrijwel voor ieder mensch een scala van waarden,
een ,Werttreppe', een hierarchie van waarden, die verschillend van
structuur en materiaal kan zijn. Deze waardescala kan op ge-
voelsgronden of rationeel zijn opgesteld, zonder consequenties voor
de werkelijke houding van de persoonlijkheid. Zij verkrijgt pas
beteekenis voor óns, hier, wanneer de waarde ,gewild' wordt. Dan
is er eerst sprake van aanvaarding van verantwoordelijkheid. Het
subject laat zich dan niet meer alleen door vluchtige sympathie,
of wensch, of toevallige constellatie bepalen.
Verantwoordelijkheid is altijd zedelijke, ethische verantwoor-
delijkheid, zij heeft altijd met liefde te doen, zij het soms zeer in
de verte (zie pag. 61). Het gaat hier om de eigen verantwoordelijk-
heid, (mogelijk om de eigen schuld) niet om de moreele maatstaf
door anderen aangelegd.
Verantwoordelijkheid wordt het meest intens beleefd, wanneer
er een conflict ontstaat tusschen de naar realisatie strevende
waarden, of wanneer een waarde in haar verwerkelijking op andere
wijze wordt belemmerd (b.v. door driftmatige impulsen). Een min
of meer sterk ,Sollenserlebnis' treedt op. Hoofdzaak is, dat in den
strijd der motieven bij een wilshandeling dat motief voor het besef
van het subject behoort te overwinnen, dat een hoogere waarde
vertegenwoordigt. Wanneer werkelijk die waarde gerealiseerd
wordt, is er subjectief goed gehandeld.
Wij stellen geen bepaalde waardeschaal op: immers, dit zou
buiten onzen opzet gaan. Wij geven geen waarden als waarden,
maar als phaenomenen, of in phaenomenen opgenomen. Immers de
phaenomenologie, zooals wij die beoefenen, pretendeert niet, zoo-
als die van Husserl en Scheler, door ,Wesensschau' tot kennis van
de werkelijkheid te komen. Wanneer dan ook, wat ,goed' is, anders
wordt geformuleerd dan wij in het volgende doen (b.v. door het
aan een bepaalde waardematerie te binden), is dit methodisch
geen bezwaar, daar de door ons ontwikkelde en beschreven psy-
chismes relatief zijn ten opzichte van waarden en hun realiseeringen
en niet aan een bepaald schema gebonden.
Zoo willen wij dan hier onder de waarde ,goed' in absoluten zm
verstaan die waarde i): „der wesensgesetzmäszig an dem Akte der
Realisierung desjenigen Wertes erscheint, der (für die Erkenntnis-
stufe des ihn realisierenden Wesens) der höchste ist; der Wert
böse aber, der am Akte der ReaUsierung der niedrigste erscheint,
Relatw gut oder böse aber ist der Wert, der am Akte erschemt
der auf die Realisierung eine, vom jeweiligen Ausgangspunkte
angesehenen höheren Wertes, gerichtet ist. . . of: „Sittlich gut
ist der wertreahsierende Akt, der seiner intendierten Wertmaterie
nach, mit dem Werte übereinstimmt, der vorgezogen istquot;.
De waarde ,goed' is echter in tweede instantie gegeven in tegen-
stelling met een overeenkomstige negatieve waarde.
Naarmate de waarde, die subjectief verwerkelijkt dient te
worden, hooger in de scala geplaatst is, zal zij tot sterkere ethische
conflictbelevingen aanleiding kunnen geven, ook eventueel tot
sterkere schuldgevoelens. Op de mogelijke materie van de hoogere
of lagere waarde, gaan wij hier niet in.
Wij verstaan nu onder justificatie in de meest eigenlijken en be-
perkten zin. die beweging in de persoonlijkheid, waarUj onder ver-
valsching van den als echt aan te nemen samenhang, door aanvoeren
van onechte motieven, een handeling als ,goed', als ethische waarde-
realiseering, wordt voorgesteld. Dit psychisme, dat ertoe strekt, om aan
schuldgevoelens den grond te ontnemen, verloopt of eindigt onbewust.
Voor het beleven staat ,goed' in dit verband tegenover .slecht', en met
tegenover .minder goed'. Het minder goede is in elk geval op dat oogen-
blik verwerpelijk.
Door de justificatie bereikt men een (subjectieve) zelfrecht-
vaardiging: tegelijk met de handeling is ook de persoon gerecht-
vaardigd.
1) Definitie van Scheler: Der Formalismus in der Ethik und die materiale
Wertethik. Hatte Niemeyer 1921.
Een andere poging om schuldgevoelens den grond te ontnemen
ligt in de pretentie, niet aan een echte wilshandeling te zijn toe-
gekomen, maar bepaald te zijn geweest door als oorzaken voorge-
stelde factoren van den meest uiteenloopenden aard: Causalisatie.
Op analoge wijze is dan een subjectieve zelfrechtvaardiging tot
stand gekomen, althans een „disculpatiequot;.
Een derde mogelijkheid ligt in het afwentelen van schuld op
anderen: Transculpatie.
Terwijl de genoemde, teleogische psychismes tot totale discul-
patie, .ontschuldiging'1), trachten te voeren, zijn daarnaast even-
eens teleologische redeneeringen mogelijk, die slechts een partieele
disculpatie beoogen. Men zie het schema:
SUBJECTIEVE (ZEDELIJKE) ZELFRECHTVAARDIGING
(justificatio sui, autojustificatie, kortheidshalve: justificatie)
.nbsp;\ schuldgevoel wordt de grond
totaal a) door justificatie s.s.nbsp;J ontnomen door verdringing of
b)nbsp;door causahsatienbsp;V ^^^g^^uiving van het schul-
c)nbsp;door transculpatienbsp;) digmakende.
partieel a) door indifferentiatie \
b)nbsp;door generalisatie f schuldgevoel wordt de grond
c)nbsp;door beroep op traditie,) ontnomen door relativeering
legaliteit, verjaring. { van het schuldigmakende.
d)nbsp;door ridiculisatie. )
Andere middelen om aan de kwelling van het schuldgevoel te
ontkomen vindt men in § IX beschreven.
Structureel analoog met de subjectieve zelfrechtvaardiging door
justificatie, causalisatie, etc. zijn de afgeleide vormen, waarbij geen
schuldgevoel aanwezig is, geen ethisch conflict bestaat. Mogelijk
is het realiseeren van de waarde wel gewenscht en begeerd, maar
meer als algemeen streven naar integratie, aanpassing aan milieu,
aesthetische of rationeele behoefte, etc. kortom, de verantwoorde-
lijkheid van het realiseeren van een waarde wordt anders of minder
sterk beleefd. Men zie hiervoor § X.
1) In het Nederlandsche woord ,verontschuldiging' klinkt ,schuld' niet
zoozeer als subjectief gevoelde schuld door. Een verontschuldiging is meest-
al meer formeel, meer bewust. Daarom is het woord voor mij niet goed
bruikbaar.
V - PSYCHISMES TER TOTALE
JUSTIFICATIE
Allereerst komt dus aan de orde:
a) De subjectieve zelfrechtvaardiging door justificatie van de
daad of activiteit in het algemeen: Justificatie, s.s.
Wij bespreken achtereenvolgens van deze justificatie in engeren
zin:
a) het uitgangspunt, met uitweiding over beleving van activi-
teit en verantwoordelijkheid).
ß) het object, het justificandum.
y) het doel (met uitweiding over schuldgevoelens).
ó) de wijze waarop (modus quo) (met uitweiding over ver-
dringing).
a) HET UITGANGSPUNT VAN DE JUSTIFICATIE S.S.
Het uitgangspunt van de justificatie ligt in het beleven, het
besef, de pretentie zoo men wil, van de persoonlijkheid dader
van zijn daden te zijn. Daarmede aanvaardt de mensch tegelijk
verantwoordelijkheid tegenover zich zelf en anderen. In de ver-
antwoordelijkheid houdt hij bij zich zelve stil, voelt zich niet een
schakel in een onpersoonlijke causale reeks.
De ,wilsdaad' is in het optimale geval voor het subject een zin-
volle activiteit, waardoor hij aan de gegeven in- of uitwendige
realiteit iets verandert. Voor het denken is de ,vrije wil' (beter de
zelfbepaling) een fictie. Voor het levende leven is zij het niet,
1) Alle psychische Vorgänge, sofern sie über sich hinaus auf einen indivi-
duellen und durchgehends verständlichen Zusammenhang hinweisen, der
von einem Individuum mit dem Bewusztsein seines besonderen Selbst
erlebt wird, konstituieren die Persönlichkeit (Jaspers: Psychopathologie).
Bij deze definitie ontbreekt het accent (wat ook in het spraakgebruik mee-
klinkt) op de persoonlijke activiteit in zijn bijzonderheid. Trouwens geen
enkele definitie van psychische phaenomenen of samenhangen is mogelijk.
Het zijn hoogstens verwijzingen naar datgene, waarvan de ander door eigen
ervaring weet heeft of kan krijgen.
kän zij het niet zijn, noch in eerste instantie, noch in laatste instan-
tie, na alle verstandelijke reductie. Het woord ,vrij' is trouwens
misleidend: de vrijheid is voor de beleving minder ter zake doend,
dan de beleving van eigen activiteit en verantwoordelijkheid i).
Vrijheid wordt alleen in tegenstelling tot eventueele onvrijheid
beleefd. Beletsels kunnen juist aanleiding zijn tot optimale wils-
handelingen. Ook experimenteel is dit vastgesteld.
Wij doen geen onderzoek naar de mogelijkheid van een „vrijequot;
wil. Wij stellen het probleem enger: wanneer wordt daderschap,
persoonlijke activiteit beleefd} Het antwoord hierop luidt: het
sterkst in de wilsakt Het is gelukt de wilsakten experimenteel
te bestudeeren, mede op grond van de introspectie van de proef-
personen. Een gebruikelijke techniek is de volgende:
Een aantal zinlooze lettergrepen wordt uit het hoofd geleerd,
zoodat telkens bij het noemen of verschijnen op een scherm van
de eerste lettergreep, de tweede, die erbij uit het hoofd geleerd was,
kan worden genoemd. Er ontstaat zoo een .determineerende ten-
dens', een neiging tot het reageeren op een zeer bepaalde wijze,
door oefenen, ,instampen' verkregen.
Na voldoende oefening wordt nu een andere opdracht gegeven.
Een voorbeeld: op het scherm verschijnt plotseling een der bekende
lettergrepen, doch met de opdracht erbij: rijml. Aangezien de
reactieiyi tegelijk wordt opgenomen, komt de proefpersoon in
een zeer bepaalde situatie. Hij zal later, op grond van zijn intro-
spectie, verklaren, dat hij de opdracht realiseerde, aanvaardde en
niet dan met moeite de overgenomen opdracht, tegen de deter-
mineerende tendens in, kon volvoeren. Ook keuzehandelingen kan
men op eenzelfde wijze experimenteel, gepaard met intro-spectie,
opwekken. Ik zelf heb indertijd, op instigatie van Grünbaum, be-
halve door proeven als boven vermeld, wilshandelingen opgewekt,
door verzet te laten bieden tegen een pijnlijke electrische prikkel.
Uit de door de proefpersonen gegeven verslagen kon Ach
1)nbsp;Vergelijk: Hier sta ik, ik kan niet anders.
2)nbsp;Wilsakt, „vertalingquot; van Willensakt, datgene wat de introspectieve kern
van een wilsbesluit uitmaakt. Lindworsky definieert Willensakt als:
antizipierende Setzung eines bestimmten kommenden Verhaltens.
3)nbsp;Ach: Uber den Wülensakt und das Temperament. Leipzig 1910. Men zie
ook L. Bouman. Experimentelle Untersuchungen über den Willen bei
Normalen und Psychopathen. Psych, en Neurol. Blad. 1919.
concludeeren, dat bij deze proeven als echt te definieeren wils-
handelingen optraden, naast andere reacties, die dien naam niet
ten volle, of in het geheel niet verdienden. De wilsakt in zijn niet
verzwakten, vollen vorm, werd gekenmerkt door verschillende
elementen:
le. de lichamelijke spanningsgewaarwordingen.
2e. het besef: ik wil dat (dus niet iets anders).
3e. door het besef: ik wil, wil werkelijk.
4e. het gevoel van krachtsinspanning, te grooter, naarmate de
wilsconcentratie sterker is.
In het: ,ik-wil (werkelijk), het nadrukkelijk positienemen, wordt
het daderschap beleefd. Even belangrijk voor ons is het: ,ik-wil-
dat'. Het dat, het object, wordt in de periode van de motief-
vorming bezien.
Op de proeven van Ach is veel kritiek geleverd, het bleek, dat
minder gemechaniseerde proefopstellingen betere resultaten op-
leverden. Er trad te gemakkelijk een sleur op, afspraakjes van
de proefpersoon met zich zelve, e.d.
Lindworsky i) kwam op grond van deze en andere experimen-
teele wilsonderzoekingen (o.a. van Barrett) tot de conclusie, dat
voor de proefpersoon alleen sprake was van een echte wilsakt
en wilshandehng, wanneer hij het motief voor de handeling als
motief beleefde, d.w.z. wanneer hij tijdens de complexe belevingen
van de wilsakt in het motief een „waardequot; vóór (gegenüber) zich
zag. Dit heb ik persoonlijk kunnen bevestigen. Het motief, dat
aanleiding geeft tot een bepaalde wilsakt, behoeft niet bepaald
tot het gevoel te spreken. Wel kan men steeds van een waardeeren,
een waardebeleven spreken, ook al spreekt het motief meer tot
het verstand dan tot het gevoel. Het kon voorkomen dat een
keuzereactie niet op grond van een werkelijk motief, waarin dus
een waarde bewust aanschouwelijk aanwezig is, maar op grond
van een zuivere associatie tot stand kwam: het eene alternatief
„trokquot; alleen maar meer aan dan het andere. Dan vertegen-
woordigden de alternatieven uit de proefopstelling geen waarde,
de proefpersoon koos automatisch; er was een passief laten voor-
Ij Lindworsky: Der Wille, seine Erscheinung und seine Bel^errschung
3e Aufl. S. 208 ff. Leipzig, Barth, 1923.
gaan van een der alternatieven, Lindworsky spreekt dan niet van
motief, maar van ,Wirkursache'.
De volle, oftimale wilshandeling op grond van een echte wüsakt
kwam in de experimenten dus alleen tot stand, wanneer een bewuste
,waarde' ot motiefvorming leidde.
Reeds Ach nam bij zijn proeven een „verkortquot;, een „zwakquot; en
een ,,geoefendquot; willen waar. Deze zijn niet als volle wilsakten
te beschouwen.
Het spreekt wel vanzelf, dat de wilsakt als zoodanig een voor-
gestelde waarde niet kan realiseeren, buitenbewuste mechanismen,
energieverschuivingen, remmingen, ontremmingen, zijn conditie
voor de mogelijkheid van de Wilshandeling, evenzeer als bij het
driftmatige doen (met welk woord ik het verschil met handeling
aangeef). Na deze bespreking van de wilsakt, met bijzondere aan-
dacht voor het beleven van het ik wil en voor het beleven van het
motief als een „waardequot;, wend ik mij tot de vraag in hoeverre in
de drift activiteit en verantwoordelijkheid wordt beleefd.
Het driftmatige doen onderscheidt zich phaenomenologisch in
vele opzichten van de wilshandeling. In de drift is op zich zelf
reeds een relatie tot een bepaald object of objectengroep gegeven.
Dit object kan min of meer bewust zijn. Het kan .bewust' gegeven
zijn, zonder als object afgesplitst te zijn in een Subjek-Objekt-
splitsing. Er zijn andere lichamelijke spanningsgevoelens dan bij
de wilshandehng; het object staat dichter bij het lichaams-jk
(Schilder 1). Het driftobject verwekt een sterkere lichamelijke
resonnantie dan het wilsobject; het subject zelve voelt zich pas-
siever, soms geheel opgenomen in de drift zelf; het ,ik-wil-werkelijk',
ontbreekt. Van motiefvorming is geen sprake, daar het afwegen
van de waarde van de vrijwel automatisch verloopende handeling
tegenover andere mogelijkheden niet plaats vindt. Lustgevoelens
overwegen, de objectiveering van de ,handeling' is betrekkelijk
gering, kortom, er ontbreekt een vergelijkend waardeperspectief.
Daarbij komt nog het diingen van de drift, van de „stroomquot; zelve,
naar bevrediging en ontspanning Er zijn overgangen van de
1)nbsp;Mediz. Psychol. Berlin, Springer, 1924, S. 32.
2)nbsp;Dat de dieptepsychologie de wilshandeling met de drifthandeling in
wezen identiek stelt, gaan wij hier dus voorbij. Wij moeten in elk geval
de onderscheiding handhaven, omdat de beleving verschillen oplevert, van
groot belang voor ons onderzoek.
drifthandelingen naar de wilshandeling, naarmate het driftgebeuren
meer geobjectiveerd wordt. De driften worden dan gebruikt, uit-
gesteld, verdrongen, onder invloed van motieven en wilsakten
gebracht. Wilshandelingen kunnen daarentegen via een verzwakt
willen of geoefend willen, geheel automatisch ,een tweede natuur'
worden.
Er ontstaan tengevolge van het objectiveeren van het drift-
gebeuren en het brengen daarvan in een persoonlijk waarde-
perspectief, allerlei .overgangen' van drift- in wilshandelingen,
zonder dat het phaenomenologisch principieele verschil verloren
gaat. Dit objectiveeren kan zijn oorsprong vinden in het optreden
van een andere drift, een uitwendige tegenstand, een inwendige
weerstand, een actieve, persoonlijke houding, etc. De persoon
kan ,ja', ,het zij zoo', ,neen' zeggen in het oorspronkelijke drift-
gebeuren. Daardoor treden allerlei veranderingen, sublimeeringen,
verdringingen op. In elk geval is dan een actief verantwoordelijk
positienemen te eeniger tijd aanwezig.
Rest nog de vraag, of in het driftgebeuren zelf toch ook een
accent van persoonlijke activiteit gelegen is.
Schilder 1) meent, dat er een zekere activiteit beleefd wordt,
maar dan een activiteit van dezelfde orde, als die van passieve
opmerkzaamheid. Dan richt men zich ook tenslotte tot een zeker
object. In het algemeen zal men kunnen zeggen, dat het belevende
subject zich passief voelt, vooral wanneer een inwendig verzet
zonder resultaat was. Dit neemt niet weg, dat de drift dan toch
in zijn afloop en beleving gestoord kan worden door nog aanwezigen
weerstand. Het bewuste subject beleeft, naar gelang van zijn
bizondere structuur of casuistische houding, de driftuitingen ver-
schillend. Het ,ja'-zeggen tot de drift kan een weloverwogen daad
geweest zijn, of, een ,het-zij-zoo', een ,fiat', in alle nuances van
argeloos, ongebroken meegenomen worden, tot een bewust ,ja'-
zeggen. Deze persoonlijke houdingen hebben invloed op de mate
van verantwoordelijkheid, die men voor het driftgebeuren voelt,
afgezien nog van de beleving van activiteit in het gebeuren zelf,
die steeds betrekkelijk zwak is.
Bij de z.g. impulshandelingen, waar dus de drift zich op onge-
1) Schilder 1.0. S. 34.
-ocr page 56-wone of ongewoon snelle, overrompelende wijze manifesteert, kan
het belevende subject het gevoel hebben ,er niet bij' geweest te
zijn. Schuldgevoel bij impulsieven moord kan geheel ontbreken.
Het positiekiezen tegenover en in de drift is een menschelijke
eigenschap, al zal dit bij dieren niet geheel ontbreken. Met name
in de cultuur tracht de mensch positie te kiezen, zij het ook, dat de
driften als zoodanig onoverwonnen en .... onmisbaar zijn.
Wij concludeeren dus, dat men zich in de drift bijna of geheel
als passief kan beleven en, eenmaal in de drift opgenomen, dan ook
geen verantwoordelijkheid ervaart, doch dat in de wijze van
positie nemen tegenover de drift een persoonlijke activiteit en
verantwoordelijkheid pleegt aanvaard te worden, sterker, naar-
mate men de voorwaarden voor het opwellen van de driften als
beïnvloedbaar heeft onderkend. Een indirea^ verantwoordelijk-
heid treedt op.
In optimale wilshandelingen daarentegen, wordt een directe
activiteit en verantwoordelijkheid beleefd. Dit geldt ook, meer
extensief, voor andere uitingen, van actief positie nemen zooals
partij kiezen: zich inzetten, zich richten naar i). etc.
Na het bezien van drift en wilshandeling verder vragen wij thans,
in hoeverre wij ons in gevoelens actief en vóór gevoelens verant-
woordelijk voelen. Uit methodische overwegingen gebruiken wij
de indeeling van Scheler Wij beperken ons in het weergeven
van zijn indeeling zooveel mogelijk tot de vraag naar het beleven
van activiteit en verantwoordelijkheid.
le. De zinnelijke of gewaarwordingsgQwoélens.
Deze gevoelens van lust en onlust, die direct met zintuigelijke
gewaarwordingen samenhangen, worden als biologisch, causaal
bepaald ervaren. Zij kunnen door de adaequate prikkel toe te
passen, willekeurig worden opgeroepen. Iets doet mij pijn (wij
zien hierbij af van de .Akt'zijde. deze is in het beleven immers
niet of nauwelijks gegeven. Later kom ik nog hierop terug).
' 2e. de lichatnelijke- of vitale gevoelens (ik voel mij behagelijk.
1)nbsp;Vgl. Zutt: Die innere Haltung. Mon. Sehr. f. Psych, u. Neur. End 73.
2)nbsp;M. Scheler: Zur Schichtung des emotionalen Lebens in: ,der Formalismus
in der Ethik und die materiale Wertethik'. Niemeyer, Halle, 1921.
De betiteling van de indeeling van Scheler is echter voor de psychopa-
thologie verwarrend.
vermoeid, etc.) zijn ook direct gegeven. Men zoekt en vindt even-
tueel een oorzaak. Zij zijn in zekere mate te beïnvloeden of op te
wekken.
3e. De psychische gevoelens (ik-gevoelens) daarentegen worden
niet als een lichamelijken toestand ervaren, al kunnen zij lichame-
lijke begeleidingsverschijnselen hebben. Zij hangen begrijpelijk
samen met belevingen en zijn in dezen zin gemotiveerd (b.v. het
overlijden van den geliefde brengt droefheid te weeg).
In de wilsakt beleeft de persoon een door hem bewerkte, zin-
vollen samenhang; hier is een passief beleefde zinvolle samenhang.
In beide gevallen wordt van .gemotiveerd' zijn gesproken, doch
overigens moeten wij deze samenhangen, juist in dit onderzoek,
streng scheiden. In het eerste geval is er sprake van doel, in het
tweede van zin.
Het is zeer wel mogelijk, dat secundair een psychisch gevoel
wordt gewijzigd, doordat men zich waardeerend — corrigeerend,
plaatst tegenover dit gevoel, of tegenover den grond daarvan,
het gemotiveerd zijn dus beperkt, wijzigt of aanvecht, en daar-
mede de gevoelens zelve. Men kan deze gevoelens echter niet zoo
maar oproepen of afwijzen: zij nemen ons in en hebben een verloop.
Wanneer het subject een bepaalde houding nastreeft, waarin
alle psychische gevoelens gekeurd, verdrongen of aanvaard worden,
wordt voor het toelaten reeds een verantwoordelijkheid geponeerd.
Een botsing tusschen houding en echtheid, bewerking en beleving,
kan dan haast niet vermeden worden, en vele neurosen ontspringen
hier. Tengevolge van de subjectieve eisch. dat deze gevoelens op
een bepaalde, subjectief aanvaardbare wijze moeten gemotiveerd
zijn. ontstaat dan eenzelfde beweging als de justificatie van han-
delingen. Ook deze psychische gevoelens kunnen valsch ..gemo-
tiveerdquot; worden, waarbij het subject van de verkeerde veronder-
stelling uitgaat dat hij zedelijk verantwoordelijk is voor gevoelens
die hem innemen, of zelfs in hem oprijzen. ,Hij' kan zich hoogstens
voor zijn actieve houding (,,innere Haltungquot;) tegenover deze ge-
voelens verantwoordelijk achten. Maar hier zijn karakterologische
verschillen.
4e. De vierde groep van gevoelens, die Scheler de geestelijke
noemt, omvat die van gelukzaligheid en rampzaligheid. Deze ge-
voelens doortrekken de geheele persoonlijkheid; zij worden beleefd.
als ontstaan geheel buiten eigen wil of intentie, als genade of als
vloek 1).
Resumeerend kunnen wij zeggen, dat bij sommige gevoelens
wel een zekere activiteit, in de wijze van ontvangst, de houding
er tegenover wordt gevonden, maar dat de passiviteit — over-
heerscht — en dat de verantwoordelijkheid hoofdzakelijk wordt
beleefd in het al of niet-scheppen van de voorwaarden voor het
ontstaan van die gevoelens (evenals bij de driften). Verdergaand
in het vragen naar activiteits-en verantwoordelijkheidsbeleven
merken wij nog op, dat elke waarneming, lichamelijke sensatie,
herinnering, voorstelling, etc. een timbre van persoonlijke acti-
viteit (een „Aktquot; zijde heeft), zonder dat men zich verantwoor-
delijk in den gewonen zin zal achten. Er is zelfs gediscussieerd
over de vraag of ,Akte' wel doorleefd worden: sind Akte erlebbar?).
Geënt waarschijnlijk op deze ternauwernood beleefde activiteit
(slechts in de depersonalisatie pijnlijk gemist), kan bij hysterieën
en neurosen een overdreven besef van activiteit en verantwoor-
delijkheid optreden. Correleerend daarmede, bestaat de fictie
dit zóó-zijn te kunnen veranderen, te moeten veranderen.
Wanneer Hesnard zegt, dat de mensch door aangeboren nood-
zaak niet kan aanvaarden, dat er invloeden werken, zonder dat
men dit vermoedt of wil, en dat men alles^ actief of passief assi-
mileert („justificeertquot;), dan is voor zijn redeneering een zekeren
grond te vinden in dit accent van activiteit. Bij maximale uit-
breiding van het gevoel van (vermeende) activiteit en (vermeende)
verantwoordelijkheid past dan ook zijn uiterst wijde begrip van
justificatie.
Deze uitbreiding aanvaarden wij niet. Wij gaan uit van het
phaenomenologisch datum, dat, in zooverre het subject waardeerend
positie kiest, hij werkelijk een invloed, activiteit, soms meer soms
minder effectief, soms meer soms minder integreerend, zal kunnen
uitoefenen, of meenen te kunnen uitoefenen. Er zijn groote sub-
jectieve verschillen in de beleving van de mogelijkheid van de
persoonlijke activiteit, doch in het bovenstaande hebben wij met
1) Terloops zij hier opgemerkt, dat Jan X (zie pag. 6) na zijn bekeering
een toestand van gelukzaligheid doormaakte, die twee uur duurde. Hij
ondervond dit als een genade, maar bad, dat het op mocht houden, omdat
deze ,bevinding' hem te passief was.
groote lijnen het in het algemeen als zoodanig beleefde weergegeven.
De genoemde verschillen kunnen door persoonlijke structuur of
door een onechte houding bepaald zijn. Parallel hiermede gaat
een al dan niet grootere uitbreiding van het verantwoordelijk-
heidsgevoel en een meerdere kans op en noodzaak tot justi-
ficatie.
fl) HET OBJECT VAN DE JUSTIFICATIE- EN
HET JUSTIFICANDUM
Uit het bovenstaande volgt, dat redelijkerwijs het subject, dat
persoonlijkheid wil zijn, alleen datgene zal justificeeren, wat hij
als onder zijn wilsbereik liggend beleeft of oordeelt.
In de eerste plaats zullen ter zelfrechtvaardiging handehngen
gejustificeerd worden, doch te gelegenertijd of bij bepaalde sub-
jecten, ook al datgene, waarin het subject zich zelfs maar van een
accent van activiteit bewust is.
Voor gevoelens (psychische gevoelens in den zin van Scheler),
bestaat de behoefte, deze ,gemotiveerd' te zien, al dan met in
overeenstemming met de werkelijke (in dit geval passief beleefde)
samenhang. Daar gevoelens de persoon overkomen, innemen, is
er in het algemeen geen behoefte de genese, maar wel het blijven
vasthouden te justificeeren. Voor streven 1), gezindheid, houding,
waarin een handelingszijde en een gevoelszijde kan worden onder-
scheiden, kunnen justificatie en vervalschte motiveering van ge-
voel elkaar aanvullen of afwisselen. Hier zijn trouwens overgangen.
Tenslotte kan het zóó-zijn als men is, in den ruimsten zin, ge-
justificeerd worden: men zou niet anders willen zijn dan men
is 2) 3).
1)nbsp;Hoe belangrijk de verhouding van driften tot strevingen ook k, voor
ons onderwerp behoeven wij dit thema niet verder aan te snijden. Dat al e
energie uit driftenergie moet stammen verandert niets aan het prmcipieele
belang van het actief positie nemen, waardoor voor sommige strevingen
verantwoordelijkheid kan worden gevoeld, vgl. de indeeling van Rombouts:
in zijn dissertatie.
2)nbsp;zie pg. 28 (bespreking Carp).nbsp;.. ,■ u ■ -o v
3 Diese Raubvögel sind Böse; und wer so wenig als möglich ein Raub-
vogel ist, vielmehr deren Gegenstück ein Lamm, sollte der nicht gut sem?
Nietzsche, (Jenseits von Gut u. Böse).
y) DOEL VAN DE JUSTIFICATIE
Wij zagen, dat in de wilsakt een ,ik-wil-werkelijk' wordt beleefd
en dat het motief als een waarde ter verwerkelijking verschijnt.
In het praktische leven wordt de wilsakt weliswaar als zoodanig
niet zeer frequent of niet zoo intens ervaren. Niettemin blijft de
wilsakt en wilshandeling van principieele beteekenis.
In de justificatie wordt ten onrechte een goede of relatief goede
waardeverwerkelijking gepretendeerd (zie pag. 31). Wat een
waarde is, hoe zij ontstaat, is een vraag, die ik in al haar omvang
niet bij machte zou zijn hier te behandelen. Dat er gewaardeerd
wordt, dat iets de moeite der verwerkelijking waard is, dat is het,
waar het voor ons phaenomenologisch op aan komt, en waar het
voor hem, die justificeert, in werkelijkheid op aan komt (of schijnt
te komen!)
Wanneer dit waarde-willen-verwerkelijken een ernstig karakter
draagt, bevindt het subject zich in de sfeer van verantwoordelijk-
heid, zedelijk conflict, mogelijk schuldgevoel. Een schuldgevoel,
al of niet met angst gemengd, liever wèg te werken, dan te vér-
werken, is het doel van de justificatie. Dit, alsmede het streven
persoonlijkheid te zijn in den zin, zooals in a) geschetst, bepaalt
ook de richting, n.1. naar het pretendeeren van een verdienste-
lijke, een goede handeling. Teneinde een betere voorstelling te ver-
krijgen van het belang, dat het subject schijnt te hebben bij het
wégwerken van schuldgevoelens, gaan wij na, hoe de medische
psychologie de schuldgevoelens pleegt te bezien.
Over de psychologie van het schuldgevoel wordt in de meeste
psychiatrische leerboeken weinig of niets gezegd. Noch de phae-
nomenologie, noch de genese wordt besproken. Dit geldt zelfs
voor de psychopathologie van Jaspers. (Daarentegen wijdt hij in
de Psychologie der Weltanschauungen een belangrijk hoofdstuk
aan de schuld als grenssituatie en de reacties daarop). In den index
van het leerboek van Kraepelin 1927 komt schuldgevoel niet voor.
Daarentegen heeft de psychoanalyse zich in hooge mate met het
schuldgevoel beziggehouden. Wij moeten overigens boeken over
philosophie, psychologie, ethiek opslaan om ons te oriënteeren,
zelfs de karakterologische litteratuur is zeer karig in dat opzicht.
Wij willen ons niet te ver vän de phäenomenolog^ie en de begrij-
pende psychologie verwijderen en van de bovengenoemde weten-
schappen geen gebruik maken.
Geheel buiten onze beschouwingen valt dus direct de schuld
geobjectiveerd en gequantificeerd gezien. Evenzeer als in het
vervolg van dit geschrift de justificatie alleen als een in het
subject verloopend psychisme wordt behandeld en niet in zijn
mogelijke beteekenis in theologisch-ethischen, metaphysischen of
juridischen zin, zal schuld alleen als beleefd, gevoeld of beseft,
c q. verdrongen, worden behandeld.
Thans volge een résumé van datgene, wat er op psychologisch
en pathopsychologisch, resp. karakterologisch gebied als van be-
lang door ons werd aangetroffen, waarbij wij de psychoanalytische
beschouwing het laatste refereeren.
Vera Strasser, in haar boek Psychologie der Zusammenhange
und Beziehungen!), wijdt aandacht aan het schuldgevoel en de
ontwijking daarvan. Der Einzelne, je nach seiner physischen und
psychischer Konstitution, nach Körper und Gehirn einerseits und
je nach der Famihe, nach der verschiedenen Kreisen, Gruppen,
Klassen andererseits vergleicht seine Funktion mit den Forde-
rungen der Gesamtheit und vermag in diesem Vergleiche bei sich
einen gewissen Rückstand, ein Minus zu empfinden. Ist ein solches
vorhanden, so verlangt die Gesamtheit, dass der Einzelne es nicht
nur empfinden könne oder dürfe, sondern müsse und solle. Der
Gefühlsgedanke, welcher sich mit diesem Minus befaszt, ist das
Schuldgefühl.
Zij onderscheidt schM (— een getuigenis van de eischen van
de gemeenschap) en geweten, dat van meer persoonlijke aard zou
zijn, een antwoord op individueele afhankelijkheid (persönliche
Abhängigkeiten). Zij spreekt dan ook van een „gewetensgevoelquot;.
Schuldgevoel is iets monumentaals en neemt de geheele persoon-
lijkheid in beslag; geweten is een voorbijgaand reguleeren van de
persoonlijkheid, zooals gewetensknagingen een voorbijgaande kwel-
ling zijn(!). Het geweten behoeft bij het schuldgevoel niet bepaald
mee te spreken, wanneer de schuldige daad zich op den persoon
zelf betrekt.
Schuldgevoel wordt door een buitenstaande instantie gedicteerd,
geweten door het eigen ik._____
1) Verlag Springer. Berlin 1929, S. 301, en volgende.
-ocr page 62-Menschen zonder schuldgevoel kunnen minderwaardige of zeer
hoogstaande menschen zijn. De laatsten aanvaarden groote eischen
van de „Gesamtheitquot; als vanzelfsprekend, zij zetten zich in en
rekenen zich de kleine tekortkomingen of hun begrensdheid niet
aan. De kleine schuldgevoelens van den onzelfstandige, verwerkt
de zelfstandige niet als schuldgevoel. Het nerveuze karakter wordt
meer door zijn geweten, dan door het monumentale schuldgevoel
geplaagd. En dit geweten brengt hem niet tot correcties, maar tot
verder geïntimideerd zijn en uitwijken voor het leven, of juist tot
een zich afkwellen met gewetensquesties ev. gevolgd door dwang-
handelingen, waardoor het leven hem verder ontgaat. Hij heeft
dus wel schuldgevoelens, maar meer als „horrorquot; en niet als mo-
numentaal schuldgevoel.
Even later zegt V. Strasser: „Wir vergessen dass selbst schuld
zu sein, Gipfelpunkt aller Selbstständigkeit, in diesem Sinne der
Unabhängigkeit, der Freiheit ist, dass das Anerkennenkönnen des
Schuldgefühls uns befähigt nie ein Schuldgefühl zu haben.
Het schuldgevoel op de wijze, zooals de nerveuze dat heeft, is
voor hem, omdat hij onzelfstandig is, onverdragelijk.
Op twee manieren houdt hij zich daarmede bezig:
le. door het afwentelen (anderen de schuld geven en verant-
woordelijk te stellen).
2e. door het noodlot schuldig te verklaren.
Daarnaast bestaat de pose van martelaarschap: de schuld als
van anderen zijnde, op zich nemen of het kweeken van doffe
onverschilligheid.
Het afwentelen van de schuld treedt volgens V. S. niet op om
het Selbstgefühl, het zelfbesef te redden, maar omdat er geen
zelfbesef is.
De zelfbeschuldigingen bij de hebephrenen berusten niet op een
zich toetsen aan de gemeenschap (Gesamtheit) maar aan zijn
ficties.
De melancholicus, die alles wat levensontplooiing betreft, negeert,
afkeurt, en zich daarom van een levensfunctie remmend tempo
bedient, komt er gemakkelijk toe, zich zelf aan het leelijke en
onverdragelijke van de wereld schuldig te verklaren, daar hij zijn
ik tegenover de wereld stelt.
De bezwaren, die tegen deze beschouwingen te maken zijn.
-ocr page 63-blijken vanzelf aan het eind van dit hoofdstuk, uit de gedachten,
die ik daar ontwikkel.
De opmerkingen van Vera Strasser zijn, hoewel onsystematisch,
dikwijls treffend. Ik zal mij van een gedetailleerde bespreking
onthouden. Uit mijn eigen opmerkingen blijkt telkens hoe mijn
opvattingen in dezen zijn.
Een uitzondering wil ik maken voor haar verklaring voor de-
pressieve schuldgevoelens. In tegenstelling tot de psychoanalytische
opvatting ziet zij de schuldgevoelens van den depressielijder als
een reactie door contrastwerking. (Bij de nerveuze mensch ziet
zij ook het schuldgevoel als ervaring van een minus ten opzichte
van de gemeenschap). Ik geloof in haar eigen gedachten verder
te gaan wanneer ik zeg, dat bij den depressielijder, boven zijn ver-
minderd vitaal functioneeren, de stem van een gezonde persoon-
lijkheid hoorbaar is, die, overigens ten onrechte, zich zijn remming
verwijt.
Marcinowski geeft de volgende ontwikkeling van het schuld-
gevoel 1).
Het toebrengen van leed aan een niet-geliefde instantie gaat
gepaard: of (le) met leedvermaak, of (2e) met een „hondegewetenquot;,
n.1. vrees voor een mogelijke straf (wanneer de benadeelde macht
kan uitoefenen).
Wanneer daarentegen het leed aan een geliefd persoon wordt
toegebracht (3e), al is het in gedachten, dan voelt men zich ge-
drongen de bedreigde liefdesrelatie te herstellen. In plaats van zich
te onttrekken aan bestraffing, wordt men tot bekentenis genoopt.
Angst dwingt daartoe. Angst is het gevoel geen toevlucht te hebben,
geen tehuis, geen „Heimquot;. Is de gevreesde autoriteit en de geliefde
instantie dezelfde, dan zijn vrees en angst niet altijd te scheiden.
Van daar de verwisseling in het spraakgebruik.
Schuld, echt schuldgevoel, is echter altijd alleen ,,schuldangstquot;
(het 3e geval) en nooit vrees voor gevolgen. De schuldangst kan
zelfs optreden door het gevoel van tekort schieten in eigenschappen.
De geliefde persoon kan verbreed worden gezien als een groep.
Ook dan moet een bedreigde liefdesbetrekking intact worden ge-
il Schuldgefühle. Niels Kampmann Verlag, „Der nervöse Menschquot;, Band XI.
Prien am Chiemsee (zonder jaartal).
houden. Hieruit vloeien principes van ethiek voort. Bij een ver-
dieping van de liefdesbetrekkingen ontwikkelt zich de religieuze
houding, het religieuze schuldgevoel. Maar ook hier is het streven
naar geliefd worden: Gods kind te zijn en willen blijven, het be-
slissende. Het schuldgevoel is dus in eerste instantie geen ethisch
maar een erotisch probleem.
Wanneer God in de eerste plaats als wreker en straffer wordt
gezien, wordt de verhouding door vrees (vgl. „hondegewetenquot;)
gekenmerkt. Er is dan een streven vooral niet „slechtquot; te zijn-
Men leeft „goedquot; d.i. vooral niet slecht, op grond van een „slecht,
boos gewetenquot;. Dit slechte geweten is het begeleidend verschijnsel
van een gevreesde „Liebesvereinsamungquot;.
Alle schuldangst, misschien zelfs alles wat wij angst noemen, is
begeleidend verschijnsel van een dreigende liefdesonttrekking — de
angst is dan van een finaal karakter, want hij verhindert b.v. de
voltrekking van niet geoorloofde handelingen.
De echte schuldangst echter leidt tot bekennen en straf te aan-
vaarden teneinde de verhouding te herstellen; vrees voor bestraffing
daarentegen tot list.
Marcinowski ziet schuldgevoelens als uiterste toespitsing van
minderwaardigheids gevoelens; beide wortelen in de erotiek. Er
bestaat een adaequaat, echt minderwaardigheidsgevoel i), dat de
neuroticus echter toespitst. Een dergelijk verschil is er tusschen
de echte schuldangst, die een gebod of verbod erkent en de vrees
van den neuroselijder, bij wien het verbodene eenvoudig als ver-
boden zonder meer wordt verwerkt (hondegeweten). Als ik Mar-
cinowski goed begrijp (hij is op dat punt niet scherp), misbruikt
de neuroselijder ook de echte schuldangst en heeft hij eventueel
een overdreven schuldangst door een overdreven egocentrische
behoefte geliefd te worden. Hij kan geen band verbreken en ver-
dringt zijn eventueele haatgevoelens. Daardoor krijgt hij schuld-
angst, maar vrees en ,Geltungswille' domineeren dan. Hij kan ook
met onechte schuldangst pronken.
Het komt er op aan een waarde te willen (mogelijk als van
goddelijken oorsprong ervaren), dus te handelen met een goed ge-
1) Het Nederlandsche woord besef zou hier als term heel goed te gebruiken
zijn. Marcinowski bedoelt het minderwaardigheidsbesef, een reëel consta-
teeren van minder zijn, met adaequate verwerking.
weten, niet te vermijden op grond van een kwaad geweten. Deze
niet-,Wertwilligen' heeft Nietzsche gehekeld. Zij hebben een
moraal, maar geen ethiek.
Tot zoover Marcinowski. Ter wille van de duidelijkheid heb ik
uit zijn niet altijd strak betoog, de gedachten gelicht, die naar ik
meen, zijn conceptie het duidelijkst weergeven.
Marcinowski spreekt over het hondegeweten, waarin de vrees
voor straf domineert. Ik meen echter, dat bij honden ook wel
degelijk een band met den meester mogelijk is, waardoor ook
angst voor liefdesverlies optreedt. Duidelijker voorbeeld van wat
Marcinowski bedoelt vinden wij in de ervaringen van Köhler bij
Chimpansees, op Teneriffe.
Köhler deelt o.a. het volgende mede: i)
„Nu en dan straft men een boosdoener met een flinken klap . . . ,
Op het oogenblik dat de klap valt, begint de heele troep als uit een
mond te huilen. Deze opwinding heeft doorgaans niets te maken
met angst. Tenslotte moet men het opgeven te straffen, zelfs van
erge vergrijpen, wanneer de troep met het betreffende dier in
dezelfde ruimte is.
In dit oogenblikkelijke overslaan van de woedeschreeuw op alle
dieren, waarbij ze elkaar lijken op te winden tot steeds erger razernij,
uit zich een demonische kracht. Dit met diepe overtuiging ge-
uite, men zou bijna zeggen: moreel geshockeerde huilen van de
troep, wordt door ieder willekeurig misverstand evengoed uit-
gelokt als door een werkelijken aanval, ook als de meeste dieren
niet gezien hebben, wat de aanleiding was voor de schreeuw van
één hunnerquot;.
Een ander voorbeeld:
„Toen Sultan nog heel jong was, waagde hij het niet een straf
die hij van mij kreeg, te wreken, maar rende hij op Chica af, die hij
nooit kon uitstaan, en zat haar achterna, hoewel zij met de reden
van zijn kwaadheid niets te maken hadquot;.
Een overigens zachtaardig wijfje rukte meermalen een zwakker
dier het voedsel uit de hand en kreeg daarvoor voor het eerst een
1) Köhler, Zur Psychologie der Schimpansen, Psychologische Forschungen,
1, Bnd 1922. Geciteerd bij Nachmansohn, Wesen und Formen des Gewissens,
Sensen Verlag, Wien Leipzig (zonder jaartal).
klap van Kohier: „het dier kromp in elkaar, stootte langzaam, mij
ontzet aanstarend, een paar diepbedroefde jammerklanken uit,
waarbij het zijn lippen verder naar voren schoof dan ooit. Het
volgend oogenblik viel zij mij, totaal van streek, om den hals en
kwam daar pas na veel aaien tot rust. De behoefte naar verzoening,
die zich hier uit, is een wending in het gevoelsleven van de Chim-
pansees, die men zeer vaak kan waarnemenquot;.
„Voor de gewoonte van faecalieën eten werden zij zeer dikwijls
gestraft, zonder dat het iets hielp. Maar dikwijls miste ik een dier
als ik binnenkwam, en vond het dan na eenig zoeken in een kist
verstopt, het heele gezicht besmeerd met sporen van zijn afschu-
welijke maaltijd. Soms verraden de dieren zich door hun eigen
onrust, als men zelf niets vermoedend aankomt. Zoo begon Chica
op een wonderlijk opgewonden manier van het eene been op het
ander te hippen. Toen ik naderbij kwam, werd het springen steeds
onrustiger en opeens liet zij een hoop faeces uit den mond vallenquot;.
„Op een dag ontving Chica mij met dezelfde gebaren van onrust,
hoewel ik haar onschuldig bevond. Maar, hierdoor opmerkzaam
geworden, merkte ik dat haar vriendin ontbrak, die achter een
kist zat en bij nader onderzoek ditmaal de zondares bleek te zijnquot;.
Tenslotte komt Köhler zelf tot deze conclusie:
„Ik heb ook niet bereikt, dat al mijn verbieden, hoe dikwijls
ook herhaald en door straf ondersteund, een verbeterende uit-
werking had, die langer duurde, dan dat ik in de buurt was. Als
de Chimpansees juist energiek van een gehefde, maar verboden
bezigheid afgebracht zijn, en men zich verstopt om ongemerkt
te zien wat er gebeurt, dan is het koddig om te zien, hoe de dieren
eerst zorgvuldig naar alle kanten rondkijken en als ze niets ge-
vaarlijks zien, allengs naar de plaats toetrekken van hun ver-
boden daad, om na korten tijd vol ijver, zoo frisch en vroolijk erop
los te zondigen alsof er geen menschen en geen kansen op vergelding
warenquot;.nbsp;, t t
Is hier bij deze apen nu van schuldgevoel sprake? In tegen-
stelling met Köhler zelf, acht ik dit niet zoo. Wel kan men zeggen
dat deze apen, een besef hebben, dat Köhler sommige dingen met
duldt en dat het verstandiger is hem daarmee niet te verstoren,
maar een resonnantie heeft het verbod bij henzelve zeker met.
In tegenstelling met honden vormden zich ook geen nieuwe ge-
woonten op grond van het feit, dat een gewaardeerde meester het
verbood. Een overtreding wekt bij deze apen geen schuldbesef,
alleen onrust en angst wanneer K. in de buurt komt en groote
opgewektheid, wanneer zij, zich onbespied wanend, „zondigdenquot;.
Bij de apen is er wel een weten verboden dingen te doen en risico
te loopen in een afhankelijkheidsrelatie, maar geen sprake van
echt schuldgevoel, geen echte verzoening, al valt de apin Köhler
om den hals.
Men zou dus nog beter — gezien de veel armere relatie, die apen
blijkbaar tot hun meester hebben — in plaats van een honde-
geweten van een apegeweten kunnen spreken, om de bedoeling
van Marcinowski weer te geven.
P. Häberlin geeft in zijn boek „Der Charakterquot; een systema-
tische ontwikkeling van het begrip schuld i) en behandelt ook
subjectieve reacties op schuldgevoel uitvoerig. Hij komt tot de
slotsom, dat beleving van schuld en het kwade direct samenhangt
met een bepaald ,,Einstellungscharakterquot;, dat tevens „Gewissens-
charakterquot; is. Op de oorspronkelijke menschelijke naïviteit volgt
,,Stellungnahmequot;, vervolgens ,.primäre Einstellung zum Lebenquot;,
waarbij dit gericht zijn, tegelijk vorming is van een principieel
levensideaal. Het tegendeel van het in het geweten vervatte ideaal,
is de subjectiviteit. Het principe van de subjectiviteit is het „radikal
Bösequot;, het kwade. In het te kort schieten, d.i. het individueele
tekort schieten, ten opzichte van het ideaal wordt schuld ervaren.
Schuld is dus alleen werkelijk als schuldgevoel voor den enkeling.
Het is het besef van het niet gebrachte offer. — Objectieve schuld
in philosophischen of juridischen zin komt niet in aanmerking.
Als persoonlijke reactie op de ervaring te kort te schieten, het
gevraagde offer niet te brengen, kunnen zich tweeërlei secundaire
houdingen ontwikkelen: die van den telkens hernieuwden strijd en
die van de resignatie of van het compromis (de moed is verloren,
het ideaal en het schuldgevoel blijven naast elkaar bestaan).
In deze laatste houding wordt het schuldgevoel ,chronisch'.
Het ernstig pogen tot realisatie van het ideaal is opgegeven — een
chronisch slecht geweten oefent zijn invloed uit: prikkelbaarheid
en onheilsverwachting. Immers elk schuldgevoel verlangt ver-
1) Kober, C. F. Spittelers Nachfolger, Basel 1925.
zoening, straf en boete. Als de schuld van erotischen aard is treedt
angst op, want angst is de verwachting van „liefdesinboetingquot;,
van een onttrekken van datgene, wat de persoon zelf niet inzette.
Angst is de voortdurende druk van die verwachting.
Het schuldgevoel, stammend uit het compromis, is een bron van
telkens grooter lijden. Wanneer men zich niet aanvaardend, met
een zekere humor boven dit lijden verheffen kan, zal men het
meestal ontvluchten of afweren.
De vlucht geschiedt:
I. a) door verdringing van het gevoel van te kort te schieten.
b) door vlucht in een levensleugen, het aannemen van een
masker, van een rol, een pose.
II. a) door verdooving (slaap, bedwelmende middelen, verstrooiing,
werk, etc.) of in een verdoovend werkende ,godsdienstigequot;
gedachtenwereld.
b)nbsp;door vlucht uit de cultuurwereld naar een spheer, waar geen
moreele eischen worden gesteld, (b.v. in een aesthetisch
leven) of waar men qualitate qua de meerdere is.
III. a) door het laden van de schuld op anderen, overal fouten
zien en het besef van zijn eigen compromis overstemmen,
want goedheid, ruimheid, vergevingsgezindheid en humor
zijn dezen toestand vreemd.
h) door het laden van de schuld op de „wereldquot;, verleden of er-
felijkheid. De algemeene verdorvenheid kan dan een troost
zijn voor de onvolkomenheid. Dikwijls wordt in deter-
minisme en atheïsme alle verantwoordelijkheid en schuld-
gevoel geloochend, en blijkt uit de hartstochtelijkheid
waarmede deze levenshouding wordt verdedigd, b.v. tegen
anderen, hoezeer beide partijen feitelijk alleen maar een
verschillende positie ten opzichte van het compromis in-
nemen.
c)nbsp;door vlucht in de ziekte (met zelfbestraffing eventueel),
of in een aesthetisch leven (behoort eigenlijk bij Ilè).
Zonder duidelijke grens gaat de vlucht over in de afweer:
a)nbsp;afweer van straf door magie.
b)nbsp;afweer door dwanghandelingen.
1) zie ook pg. 98.
-ocr page 69-c) afweer door inadaequate offers: zelfbestraffing ascese, ont-
zeggingen, compenseerende handelingen.
Door deze methodes wordt dus niet zoozeer het schuldgevoel
als wel de schuldgevolgen bestreden.
Door de compensatie kan een ideale streving optreden, die niet
ongunstig behoeft te zijn en die mede kan werken tot een over-
winning van het compromis en een terugkeer tot de secundaire
houding, maar dan juist die van den hernieuwden strijd.
Deze secundaire houding van den strijd is, hoe zij ook tot stand
moge gekomen zijn, voor Häberlin in het ideale geval een houding
waarin de tegenstelling van ideaal en werkelijkheid zijn scherpte
heeft verloren. Het principieele lijden, gevolg van het eerste onder-
kennen van de problematiek, is er niet meer. De tegenstelling is
gerelativeerd zonder dat de principes zijn gerelativeerd. Er is een
persoonlijke eenheid teruggevonden, die aan de oorspronkelijke
naïeve ongespletenheid herinnert — een hoogere naïviteit.
DE PSYCHOANALYTISCHE BESCHOUWING VAN HET
SCHULDGEVOEL
De volgende alinea's geven de opvattingen van Freud weer.
Aan het begin van de ontwikkeling van het schuldgevoel staat
de angst voor liefdeverlies, (en dat wil zeggen angst voor verlies
van hulp, of zelfs toediening van straf (gressie). Het kwade (het
„stoutequot;), is dus aanvankelijk datgene waarop liefdeverlies volgt,
zoodra men ontdekt wordt. Bij het kind en bij vele volwassenen
is het schuldgevoel dan ook alleen maar „sociale angstquot; (angst,
den steun van ouderen of gemeenschap te moeten missen). Dan
wordt het kwade toch wel gedaan, als men maar zeker is, dat het
niet ontdekt wordt.
Een groote verandering treedt op, wanneer het Überich gevormd
wordt; de autoriteit, de strenge vader, wordt als „Opper-ikquot;, in de
persoon zelf ingelijfd. Dan heeft men pas recht van een werkelijk
geweten en schuldgevoel te spreken, dan is kwaad doen en kwaad
willen niet meer van principieel verschil, want voor het Opper-ik
1) F. Freud, Das Unbehagen in der Kultur. Int. Psychoanal. Verlag 1930,
S. 100 en v.v.
is niets verborgen. Het Opper-ik verraadt zijn afkomst door zijn
strengheid, die anders niet te verklaren zou zijn. De strengheid
wordt niet minder, maar grooter naarmate het individu deugd-
zamer leeft. Ter verklaring van het sterker worden van deze ag-
gressie van het Opper-ik, dus het nauwgezetter worden van het
geweten juist bij deugdzamen, neemt Freud aan, dat elk stuk
aggressie, dat door het Opper-ik wordt onderdrukt, daarin weer
als vermeerdering van aggressie wordt opgenomen. (Jeder Trieb-
verzicht wird eine dynamische Quelle des Gewissens). Het ge-
weten pleegt ook bij tegenslag strenger te worden. Dan keert de
mensch tot zichzelf in en tegenslag wordt als straf, als uitdrukking
van goddelijke wilsbeschikking (vergelijkbaar met de ouderlijke
macht) ervaren i.e. als straf. Er zijn dus twee bronnen voor het
schuldgevoel — de angst voor de autoriteit en de angst voor het
Opper-ik. Het eerste dwingt tot afstand van lustbevrediging —
het tweede bovendien nog tot bestraffing of liever, behoefte om
bestraft te worden, daar men het voortbestaan van de verboden
wenschen niet voor zichzelf kan verbergen. Een voortdurende
innerlijke spanning, een blijvend schuldbewustzijn, treedt op;
,,ein groszer ökonomischer Nachteil der Übericheinsetzungquot;. Op
deze gedachte voortbouwend, veronderstelt Freud dat de streng-
heid van het geweten enkel en alleen een gevolg is van een ,,Trieb-
verzichtquot; en dan met name van de aggressiedrift. Dit klopt dus
niet meer met de theorie, dat de oorspronkelijke strengheid van
het geweten uit de strengheid van de autoriteit buiten het individu
stamde, zooals Freud begint te veronderstellen. Deze strengheid
zou veeleer ontstaan, doordat elk vergrijp een aggressief optreden
tegen de autoriteit is. De strenge opvoeder als zoodanig kweekt
nog geen streng geweten, al gaat hier zeker een invloed van uit.
Hoe het resultaat is, hangt, volgens Freud, mede van de constitutie
en van den invloed van het milieu af. Van veel beteekenis is dat
Freud hier de constitutie een plaats geeft; hij voegt er aan toe:
„das ist die allgemeine ätiologische Bedingung allsolcher Vorgängequot;.
De tegenstelling van beide opvattingen (dat het geweten zijn
strengheid aan de autoriteit, dan wel aan de hoeveelheid aggressie,
de maat van de onderdrukte drift, ontleent) is slechts schijnbaar,
wanneer men voor de Phylogenese aanneemt dat de oervader een
zeer streng straffend vader was en elke gedwongen beteugeling
van driftimpulsen een groote mate van wrekende aggressie vrij-
maakte. De oplossing is te vinden in de gelijkstelling van elk delict
met aggressie, opstand tegen den (oer)vader of de latere feitelijke
autoriteit in de ontogenese. Men zou echter ook een delict als
uiting van ontrouw, gebrek aan liefde kunnen bestempelen. Freud
voelt blijkbaar ook dit bezwaar en grijpt daartoe naar de ambi-
valentie (de menging met libidineuze drift), die tegenover den
vader bestaat, reeds vóór de vorming van het Opper-ik. Dóór
zou werken wat in overoude tijden zich werkelijk zou hebben
afgespeeld. Nadat de (oer)vader is vermoord en aldus de haat in
een aggressieve daad is bevredigd, komt in schuldgevoel (en in
berouw) die liefde tot den vader weer uit. Deze richt door middel
van identificatie met den vader het Opper-ik op, met de macht
tot bestraffing zooals ook de vader had. Beperkende maatregelen
worden getroffen (geboden) die een herhaUng zullen moeten ver-
hoeden en de broeders onderling moeten beveihgen. Het schuld-
gevoel stamt uit het Oedipuscomplex — ongeacht of de vader
al dan niet werkelijk gedood wordt en is dan ook uitdrukking van
een ambivalentie-conflict, de eeuwige strijd tusschen Eros en de
destructie- of doodsdrift. Dit conflict uit zich in elke gemeenschap
eerst in het Oedipus complex in het gezin en later in de door
cultuur verbonden massa: het grootere gezinsverband. De Eros
is dus van grooten invloed op het ontstaan van het geweten en de
noodlottige onvermijdelijkheid van het schuldgevoel. Terwijl in
bet normale geval van bewust schuldgevoel en berouw (dit laatste
valt voor Freud met bewust schuldgevoel na een werkelijk vol-
voerde daad samen) geen bijzondere moeilijkheden voor het be-
grijpen optreden, is bij de neurosen het inzicht veel moeilijker.
Bij de dwangneurose, laat het schuldgevoel zich overluid hooren,
het beheerscht het ziektebeeld evenzeer als het leven van den patiënt.
Voor andere dingen is er haast geen plaats. Maar in de meeste neuro-
sen blijft het onbewust, zonder daarom minder werkzaam te zijn.
Om dezen patienten hun schuldgevoel duidelijk te maken, wijst
Freud hun op hun onbewuste strafbehoefte, waarin zich het schuld-
gevoel uit. Er zijn ook dwangneurosen, die hun schuldgevoel niet
waarnemen, doch wanneer zij bepaalde dwanghandelingen niet
kunnen volvoeren, uit het zich in een gevoel van onbehagen, een
soort angst.
Het schuldgevoel is waarschijnlijk te kenschetsen als een „to-
pische Abart der Angstquot;. In latere stadiën valt het geheel met
angst voor het Opper-ik samen. Deze angst kan onbewust zijn —
liever gezegd; als angst-mogelijkheid of een vaag onbehagen aan-
wezig zijn („Das Unbehagen in der Kulturquot; is als een vaag gevoel
van schuld te interpreteeren). De religies willen allen dit on-
behagen, dit schuldgevoel, delgen; het christendom door de
vrijwillige offerdood van Christus, waardoor, volgens Freud, dui-
delijk zou worden dat de oerschuld een moord zou zijn.
Freud definieert tenslotte het schuldgevoel als volgt: „Das
Schuldgefühl, die Härte des Über-Ichs, ist also dasselbe wie die
Strenge des Gewissens, ist die dem Ich zugeteilte Wahrnehmung,
dasz es in solcher Weise überwacht wird, die Abschätzung der
Spannung zwischen seinen Strebungen und den Forderungen des
Uber-Ichs, und die der ganzen Beziehung zu Grunde liegende
Angst vor dieser kritischen Instanz. Das Strafbedürfnis ist eine
Triebäuszerung des Ichs, das unter dem Einflusz des sadistischen
Uber-Ichs masochistisch geworden ist, d. h. ein Stück des in ihm
vorhandenen Triebes zur inneren Destruktion, zu einer erotischen
Bindung an das Uber-Ich verwendet.
Vom Gewissen sollte man nicht eher sprechen, als bis ein Uber-
Ich nachweisbar ist; vom Schuldbewusztsein musz man zugeben,
dasz es früher besteht als das Uber-Ich, also auc.. als das Gewissen.
Es ist dann der unmittelbare Ausdruck der Angst vor der äuszeren
Autorität, die Anerkennung der Spannung zwischen dem Ich und
dieser letzteren, der direkte Abkömmling des Konflikts zwischen
dem Bedürfnis nach deren Liebe und dem Drang nach Triebbe-
friedigung, dessen Hemmung die Neigung zur Aggression erzeugt.
Die Ubereinanderlagerung dieser beiden Schichten des Schuld-
gefühls aus Angst vor der äuszeren und vor der inneren Autorität
.... hat uns manchen Einblick in die Beziehungen des Gewissens
erschwert. Reue ist eine Gesamtbezeichnung für die Reaktion des
Ichs in einem Falle des Schuldgefühls, enthält das wenig um-
gewandelte Empfindungsmaterial der dahinter wirksamen Angst,
ist selbst eine Strafe und kann das Strafbedürfnis einschlieszen;
j
auch sie kann also älter sein als das Gewissen . . . .quot;
1) pg. 121 etc., 1.0.
De aggressie in het Opper-ik stamt nu uit twee bronnen: uit
de overgenomen strengheid van de uitwendige autoriteit en uit
de eigen aggressie, die door die autoriteit werd geremd en die
zich in dienst van de tegenpartij stelt.
Gezien de klinische ervaring schijnen beide gevallen voor te
komen. Freud stipt hierbij aan hoe in de psychoanalytische lit-
teratuur (E. Jones, Susan Isaacs, Melanie Klein e.a.) aangenomen
wordt dat elke verhinderde driftbevrediging, elke soort van ont-
zegging een vermeerdering van schuldgevoel oplevert. Het brengt
een groote theoretische vergemakkelijking wanneer men dit alleen
van de aggressieve drift aanneemt. Maar hoe kan men dan dy-
namisch en oeconomisch verklaren, dat inplaats van de met ver-
vulde erotische wenschen een vermeerdering van het schuldgevoel
optreedt?nbsp;.
Dit kan slechts langs den omweg geschieden, dat de verhindering
van de erotische bevrediging een stuk aggressie tegen de persoon
wakker roept, die de bevrediging tegenhoudt, en deze aggressie
wordt zelf weer onderdrukt, het Opper-ik toegevoegd en geeft
aanleiding tot schuldgevoel.
Resumeerend merkt Freud op dat vele dingen duidelijker en
eenvoudiger worden waanneer wij de vondst van de psychoanalyse:
het schuldgevoel is af-te leiden van, d.i. geheel te herleiden tot
de aggressieve di„xten, aanvaarden. In de practijk komen de twee
driften, de libidineuze Eros en agressieve Doodsdrift zelden on-
vermengd voor. Het is volgens Freud zeer waarschijnlijk, dat in
elke neurose, de symptomen een vervanging zijn van onvervulde
sexueele wenschen, en dat het onbewuste schuldgevoel, deze
symptomen .... en dit is weer een aggressie .... als straf bezigt.
Een weinig anders uitgedrukt: Wanneer een driftimpuls wordt
verdrongen, worden de libidineuze factoren in symptomen, de
aggressieve componenten in schuldgevoel omgezet.
Wanneer wij de beschouwingen en de, altijd nog stellenderwijs
geuite verklaringen van Freud, nader bezien, springt allereerst het
volgende naar voren: op pag 100 zegt hij:
Welcher Mittel bedient sich die Kultur, um die ihr entgegen
stehende Aggression zu hemmen, unschädlich zu machen, vielleicht
auszuschalten? Einige solcher Methoden haben wir bereits kennen
gelernt, die anscheinend wichtigste aber noch nicht. Wir können
sie an der Entwicklungsgeschichte des Einzeln studieren. Was geht
mit ihm vor, um seine Aggressionslust unschädlich zu machen?
Etwas sehr merkwürdiges, das wir nicht erraten hätten und das
doch so nahe liegt. Die Aggression wird introjiziert, verinnerlicht,
eigentlich aber dorthin zurückgeschikt, woher sie gekommen ist,
also eigentlich gegen das eigen Ich gewendet. Dort wird sie von
einem Anteil des Ichs übernommen, das sich als Uberich dem
übrigen entgegenstellt, und nun als Gewissen gegen das Ich die-
selbe strenge Aggressionsbereitschaft ausübt, die das Ich gerne an
andere Individuen befriedigt hätte. Die Spannung zwischen dem
gestrengen Über-Ich und dem unterworfenen Ich heissen wir
Schuldbewusztsein; sie äuszert sich als Strafbedürfnis. Die Kultur
bewältigt also die gefährliche Aggressionslust des Individuums
indem sie es schwächt, entwaffnet und durch einem Instanz in
seinem Inneren, wie durch eine Besatzung in der eroberten Stadt,
überwachen lässtquot;.
Dus de aggressie wordt verinnerlijkt, geïntrojecteerd, etc. Er ge-
beurt zeer veel, er wordt een treffende mechaniek beschreven, die
niet direct waargenomen, maar met meer of minder recht gesup-
poneerd wordt. Het groote bezwaar van deze methode, die overigens
tot reëele, althans evidente en aannemelijke, vooral quantitatieve
relaties kan voeren en heeft gevoerd, is, dat zij van psychologie
rationaliseerende driftmechanica geworden is. Er worden bewust-
zijnspsychologische termen gebruikt, dooréén met termen als:
„topischer Abartquot;, „Oekonomischer Nachteilquot;.
Telkens kwam bij mij, bij het nadenken over en het onder woor-
den brengen van i) het bovenstaande hoofdstuk van Freuds boek,
de vraag op: is hier de afstand tot het doorleefde en doorleefbare
niet al te groot en verliest men hier door de quantitatieve ver-
schuivingen (van een hoeveelheid aggressie b.v.) en vooral door de
qualitatieve vereenvoudiging niet de sterk genuanceerde werkelijk-
heid uit het oog? Op een nieuwe wijze zou zich hier een psychologie
'ohne Seele', ontwikkelen. Telkens dient de psychoanalytische sup-
positie aan het beleven te worden getoetst, anders komt men tot
de zelfde misvattingen als van een vorig tijdperk: de ziel is een
afscheiding van de hersenen, zooals de gal van de lever.
Een typisch voorbeeld van de rationaliseerende quantitatieve
1) Daarom moest ik zooveel onvertaald laten.
beschouwingswijze vindt men in de definitie van schuldgevoel:
„Das Schuldgefühl, die Härte des Überichs, ist also dasselbe wie
die Strenge des Gewissensquot;, etc. (zie boven). Deze zin is alleen dan
geen onzin, wanneer men de gedachtegang van Freud over de
veronderstelde lotgevallen van een hoeveelheid aggressie heeft ge-
volgd. Schuldgevoel, hardheid, strengheid, moeten quantitatief en
' vooral niet argeloos qualitatief opgevat worden.
Later zegt Freud b.v. weer, dat „Reue ist eine Gesamtbezeich-
nung für die Reaktion des Ichs in einem Falle des Schuldgefühls,
enthält das wenig umgewandelte Empfindungsmaterial der dahinter
wirksamen Angst, ist selbst eine Strafe und kann das Strafbe-
dürfnis einschliessen; auch sie kann also älter sein als das Gewissenquot;.
Berouw, dat ouder is dan het geweten is geen berouw, misschien
is het angstige spijt. Het is absoluut noodzakelijk, dat de begrij-
pende psychologie protesteert tegen een dergelijke ontwrichting van
de beteekenis van gangbare begrippen.
Ik ken het verweer i), dat tegen deze objecties pleegt te worden
gegeven, n.1. dat het psychische exacter in biologische drift-energe-
tische termen te vatten zou zijn, dan in een karakteristiek, aan het
bewustzijn ontleend, evenzeer als chloor, dat groen beteekent, in
chemische formule KCl O3 verschijnt, waarbij dan aan de qualiteit
groen geen herinnering of behoefte bestaat. Hier is tegen in te
brengen, dat de qualiteit en intensiteit die in het beleven gegeven
is, van integreerend belang, punt van uitgang en van terugkeer
blijven, zelfs al aanvaardt men, zooals ik, de noodzakelijkheid van
beschouwingen, die de spheer van het bewustzijn (tijdelijk) buiten
beschouwing laten. Sinds Freud is een zuivere bewustzijnspsycho-
logie niet meer mogelijk.
Freud's herleiding van het schuldgevoel tot aggressie alleen, acht
ik onjuist (door het groote gewicht dat hij aan Opper-ik en geweten
toekent, veronachtzaamt hij den Eros). Zijn opvatting geldt alleen
voor de primitieve (schuld) angst, waar verboden en geboden
werken, zonder dat (of vóór dat) het subject op grond van aange-
boren mogelijkheid tot resonnantie, de verboden en geboden in hun
inhoud accepteert. Dit accepteeren is een uitvloeisel van de moge-
lijkheid tot liefhebben, in de psychoanalytische terminologie: van,
1) zie b.v. Heinz Hartmann, die Grundlage der Psychoanalyse, Thieme,
Leipzig 1927, pg. 13.
eventueel gedesexualiseerde, Eros. Zuivere schuld, een gevolg van
het actief verbreken van de liefdesrelatie, ligt, na de bevrijding
van den angst-component, vlak naast berouw.
Na deze aanhalingen uit de litteratuur wil ik trachten te verdui-
delijken, hoe het schuldgevoel verschilt naar gelang van de struc-
tuur waarin het ontstaat. Daarbij maak ik gebruik van betrekkelijk
eenvoudige begrippen en termen. Zij moesten nieuw gekozen wor-
den, omdat ik mij wilde vrijmaken van de objectiveerende, quanti-
ficeerende, zeer specifieke terminologie van Freud en de te een-
zijdige voorstellingen van Adler en Künkel. Vanuit een zeker oog-
punt is de volgende beschouwing simpel, doch naar ik vertrouw is
zij dienstig voor mijn doel: n.1. tot beter begrip en omschrijving
van de schuldgevoelens te geraken.
Wij zien bij den aanvankelijk argeloos-vitalen mensch de reflexie
optreden. Daardoor wordt bewustzijn zelfbewustzijn; de subject-
objectsplitsing voltrekt zich, de ,Bruch mit der Unmittelbarkeit'
treedt op. Waarschijnlijk ligt een der wezenskenmerken van den
mensch in de poging, hoe gebrekkig ook, zich van buiten- en binnen-
wereld te distantieeren. De psychoanalyse heeft de reflexie in het
bijzonder ten opzichte van het driftleven uitgebreid. De reflexie
brengt niet alleen — door haar invloed op het handelen - het
vitale verder tot civilisatie (tot techniek en confort), maar ook
maakt het een bewust kennen en ordenen, van andere waarden dan
de direct vitale mogelijk. De weg is bereid tot cultuur, hetgeen meer
is dan civilisatie.
Het aanvaarden van deze of gene waardeerde, als bepalend voor
het handelen, is een irrationeel proces; het denken zelf verheldert
de situatie, maar de keuze is, instinctief of bewust, in laatste in-
stantie bepaald door een wezensverwantschap, een begeerde liefdes-
relatie. Het duidelijkst spreekt dit bij het ethische in engeren zin.
Dit verantwoordelijk positienemen, ideaalvorming, komt mij, zonder
liefde 1), onmogelijk voor. Een liefdesrelatie, zij deze nog zoo pla-
1) Liefde in de beteekenis van positienemen van de persoonlijkheid in zijn
bijzonderheid tegenover (en tegelijk in) de sexueele drift of de bindende
drift (Eros) in het algemeen. (Dat deze omschrijving natuurwetenschappelijk
onhoudbaar is, doet niet af aan de verdedigbaarheid).
Dit positienemen kan onbewuste houding zijn geworden, maar heeft in
principe een zekere bewustwording noodig.
tonisch, abstract en realiter eenzijdig, is niet buitenpersoonlijk te
denken. Het geliefde object is een persoon, of heeft een persoonlijk
accent; in elk geval is er een liefhebbend subject (= persoon).
Er bestaat tweeërlei liefderelatie: de subordinatieve en de coör-
dinatieve. Onder subordinatie versta ik een relatie, die primair
beleefd wordt als een rangverschil. Onder coördinatie versta ik een
relatie, die primair wordt beleefd als een gelijkwaardig zijn. In
beide relaties kan het besef van eenheid meer of minder intens zijn.
Subordinatie is in feite nooit geheel zonder coördinatie, en omge-
keerd coördinatie nooit geheel zonder subordinatie te denken. Zij
doortrekken elkaar als een kleuring, en van de bepaalde, over-
wegend subordinatief of coördinatief geörienteerde structuur van
het subject zal afhangen, welke „kleurquot; in de relatie de overhand
zal hebben. Ook uitwendige omstandigheden kunnen daarop invloed
uitoefenen, maar meestal zullen deze slechts een verwrongenheid
te weeg brengen, geen wezenlijke verandering in de structuur, die
zich ten slotte zelfs weet door te zetten, den doorslag geeft. Een
volk heeft de regeering, die het verdient; een man heeft de vrouw,
die hij verdient.
De subordinatieve liefderelatie nu kan primair (of primitief) ge-
geven of secundair aanvaard zijn. De liefdegevoelens, van het sub-
ject, dat zich als ondergeschikt beleeft, worden dan beheerscht of
vermengd met afhankelijkheids-gevoelens: eerbied, aanhankelijk-
heid tot vrees toe. Godsdienstpsychologisch spreekt men bijvoor-
beeld van „Kreaturgefühlquot; tegenover het „numineuzequot; Wanneer
de subordinatie een primair of primitief karakter draagt is de
liefdecomponent gering. De gesupraordineerde God, dictator, sou-
verein, vader, gebiedt en verbiedt; overtreding geeft aanleiding tot
schuldangst, zonder dat er een schuldgevoel in echten zin aanwezig
behoeft te zijn. Analoog hiermede is b.v. de schuldangst van dieren
(de apen van Köhler) te zien: als een weten, dat de meester iets
afkeurt; het is meer vrees en angst dan schuldgevoel.
In bepaalde godsdienstige kringen, waar de „Majesteit-Godsquot;
geaccentueerd wordt, „siddert de creatuurquot; van schuldangst; er
is dan meer „horrorquot;, meer vrees en angst dan liefde, slechts geringe
coördinatie: God is de verschrikkelijke en heilige, die zalig maakt
1) R. Otto, Das Heilige Perthes. Gotha. 1923.
-ocr page 78-of verdoemt. Het analogon vinden wij bij de neurotisclie scliuld-
angst en de verwante neurotische doodsangst.
Het straks te bespreken schuldgvoel is scherp te onderscheiden
van de angst, die bij dreigende disharmonie in de primitief gesubor-
dineerde hefdesrelatie optreedt. De oorzaak van de disharmonie
kan zijn: (le) eigen, broeiende opstand tegen de macht, omdat de
geliefdequot; geen ideaal vertegenwoordigt, hoogstens een situatie-
. ideaal is, of (2e) het besef van dreigende liefdesonttrekking van den
kant van den geliefde, waardoor verlatenheid opdoemt. In beide
gevallen krijgt de angst tevens het karakter van schuld, doch dan
onechte schuld, omdat de bindende factor afhankelijkheid en geen
liefde is. Deze onechte, angstige schuldgevoelens, „arme zondaars-
geroepquot;, zijn dus gegrond in de slaafschheid, het niet kunnen missen
van een niet werkelijk aanvaard gezag, (slaven, geen dienaars).
(Ten onrechte heeft Nietzsche de dienaars mèt de slaven gehekeld).
De volgzaamheid is al even onecht, het is een niet-anders-kunnen,
omgelogen tot een niet-anders-willen. Er is misschien een ideaal,
maar dan inadaequaat aan de persoon gevormd.
Een volgroeide persoonlijkheid is door de primitieve subordinatie
heengegaan. Hij is in hoofdzaak coördinatief in menschelijke,
(sexueel, sociaal) en sub-ordinatief in zijn geestelijke liefderelaties.
Het ideaal kan als autonoom of heteronoom beleefd en gezien
worden, maar in elk geval is er echtheid (adaequatie). De primitieve
subordinatie moet altijd overwonnen worden, zoo al niet geheel
of voor goed als structuur, dan toch als naïeve, primitieve, met
doorleefde relatie. Terwijl bij bepaald geaccentueerde liefde-
relaties het gedomineerd worden een constante component van
den band vormt (soms tot masochisme toe) moet deze in de kind-
ouder verhouding overwonnen worden: het kind moet door de
eenzaamheid naar zelfstandigheid en zelfstandige liefde, die
coördinatief óf rijp (secundair) subordinatief kan zijn.
Een secundaire, vrijwillige, persoonsadaequate subordinatie is
zeer gewoon. In deze relatie worden, evenzeer als in de coördmatie
echte schuldgevoelens beleefd.
In de primitieve subordinatie is men ondergeschikt aan levende
personen, in de rijpe, secundaire subordinatie is dit ook mógelijk,
(aan profeten, dictatoren) doch minder veelvuldig. Religieuze,
metaphysische, geestelijke principes van meer of minder persoonlijk
karakter nemen de plaats van personen in. Bij neurotici daarentegen
wordt de primitieve subordinatie bezwaarlijk overwonnen, zooals
blijken kan uit de groote vatbaarheid voor intimidatie, hoorigheid,
overdracht.
Een secundaire subordinatie kan optreden, maar maakt een
onechten indruk. In het geliefde ideaal, de aanvaarde waarde
pleegt een persoonsqualiteit, in principe aanwezig te zijn. Zij kan
o.a. blijken uit de nuances van een sterk beleefd ,Sollen' tot een
flauwen aandrang tot een bepaalde gedragslijn. In het laatste
geval wordt een mogelijke schuld dan minder intens beleefd, meer
als een onvolkomenheid geconstateerd.
Een secundaire subordinatie is niet noodzakelijk. Er kan een
passief aesthetische levenshouding, of een andere houding, zonder
verantwoordelijkheid, optreden, of ook een overwegen van coördi-
natie.
Het schuldgevoel in zijn echten, zuiveren vorm, is een emotio-
neel ,Wissen um', een besef, een subjectief gewaardeerde en begeerde
liefderelatie actief verbroken te hebben door een daad, waarbij
de nadruk op de geschonden tusschen-menschelijke coördinatie of
een persoonlijke, aanvaarde subordinatie kan vallen. Wanneer
men telkenmale in zich zelve teleurgesteld wordt, is er een extensief
schuldbesef. Dit schuldbesef is dan vrijwel synoniem met ,Seins-
schuld' (in tegenstelling tot de ,Tatschuld'). Ook op motieven,
houdingen (Gesinnungen), strevingen betrekt zich het schuldgevoel.
Naast de subordinatieve liefderelatie staat de coördinatieve
liefderelatie. Hierbij speelt het rangverschil een minimale rol
maar is de spanning in de verhouding zonder rangverschil: ik-de
ander, man-vrouw, individu-gemeenschap, soms (mystiek) ik-God,
gelegen. Het schuldgevoel is evenzeer gevolg van het actief ver-
breken van de liefderelatie. Het zal nagenoeg niet met angst ver-
mengd zijn, door de geringe subordinatieve kleuring van de relatie.
Ongeveer op het 6e jaar gaan kinderen onderscheid maken tus-
schen het verbodene en het „slechtequot;; aanvankelijk is het slechte
datgene, wat in het subject zelve als zoodanig resonneert, al kan
de eisch tot gehoorzaamheid uit liefde vooral in een latere gods-
dienstige houding het verbodene opnieuw tot het slechte maken.
In de beleving echter blijven verschillen. De kern van het probleem
ligt dus hierin, dat schuld wordt ervaren wanneer het subject
zich doorzet tegen datgene, waarmede hij zich door zijn actief hef-
hebbend inzetten heeft verbonden en wil verbonden blijven, of
deze houding nu autonoom of heteronoom gezien moet worden en
of zij overwegend subordinatief of coördinatief van aard is.
Groote conlicten ontstaan, wanneer de relatie niet personen
tot bepaalde eischen voert, die in strijd komen met andere, alge-
meene eischen. Schuld is dan onvermijdelijk geworden.
Samenvattend: doel en richting van de justificatie is:
le: het schuldgevoel den grond ontnemen, en toch het voordeel
van het niet-brengen van het offer behouden. Ook kan (bij schuld-
angst) de angstbestrijding het hoofdmotief voor de justificatie zijn.
2e: den schijn van een zedelijke (liefde)handeling voorw-enden.
Dit laatste kan een symptoom van een werkelijke houding zijn
of een eerbetoon aan de deugd, zonder verdere consequenties.
Men zal in het algemeen justificeeren naar zijn eigen norm toe.
Over de verschillende waardeterreinen, waarop zich dus de justi-
ficatie betrekken kan komen wij nog terug.
Het gemakkelijkst gelukt de justificatie bij onechte schuldge-
voelens. De liefde is niet vol, niet echt, noch tot de persoon, noch
tot de daarmede samenhangende waarde, noch tot een waarde op
zichzelf. De echte schuld blijft als ,Unbehagen' achter, ook al is
daaraan z.g. de grond ontnomen.
De angst, die met onechte schuld gepaard kan gaan, is een uit-
vloeisel van de dreiging van liefdesonttrekking of levensgevaar
(angst voor straf, castratieangst). Ook deze angst wordt niet vol-
doende door de justificatieredeneering opgeheven. Zij is voor het
subject reëeler dan de schuld
5. DE WIJZE, WAAROP GEJUSTIFICEERD WORDT
Hij, die justificeert heeft het streven, het object van de justifi-
catie, het justificandum, te motiveeren door een goed of relatief
goed motief.
In dit streven zijn twee factoren het subject behulpzaam:
le: het feit, dat voor de meeste handelingen meerdere motieven
1) Speciaal geldt dit voor de hysterie.
-ocr page 81-mogelijk zijn en dat drifthandelingen of verzwakte wilshandelingen
etc. als optimale wilshandelingen zijn voor te stellen. (In het alge-
meen is in de wilsakt zelf slechts één motief als bepalend aan-
schouwelijk aanwezig.)
2e: de mogelijkheid den werkelijken samenhang door verdrin-
ging te verduisteren.
Ad le: In het optimale geval kan een rechtvaardiging slagen,
n.1. wanneer een echt, goed motief als bepalend met evidentie
kan worden aangevoerd. Dan heeft men zich gerechtvaardigd niet
alleen, maar men is gerechtvaardigd. De schijnbare rechtvaardiging
streeft hetzelfde na. Het z.g. blootgelegde motief is dan hoogstens
een geaccentueerd, verabsoluteerd bij-motief, een mogelijk motief
of een geheel geconfabuleerd motief i). Dit zal des te gemakkelijker
zijn, wanneer het justificandum meerdere motieven kan hebben,
of wanneer het in het algemeen werkelijk het aangegevene motief
als grond had (justificatie als ,Lückenbuszer' in een overigens echte
positieve activiteit). Drifthandelingen kunnen als wilshandelingen
worden voorgesteld. Waarom dit ook subjectief mogelijk is, wordt
uit het eerder vermelde over drifthandelingen en over de wils-
experimenten duidelijk. In elk geval is hierbij een verdringing van
niet-ethische motieven, of van het driftmatige van de handehng
als zoodanig noodzakelijk.
Ad 2e: Om den echten samenhang te vervalschen moet van
verdringing gebruik gemaakt worden:
„VergeszHchkeit ist keine blosze vis inertiae, w ie die Ober-
flächliche glauben, sie ist vielmehr ein aktives, im strengsten
Sinne positives Hemmungsvermögen----quot;
Sinds Nietzsche dit positief principe beschreef en Freud de ver-
dringing speciaal als negatief principe in de psychopathologie in-
voerde, behoeft dit begrip schijnbaar geen omschrijving meer. Toch
wordt wanneer men dieper doordringt, ook de verdringing een
moeilijk vraagstuk, speciaal de vraag, hoe de verdringing, dus een
vorm van afweer tegen niet gewenschte driftopwellingen ontstaat
1)nbsp;Men kan met Kretschmer van Motivbündel spreken, en de oude termen
van additie en substractie, die Wernicke bij de waan en het overwaardige
denkbeeld bezigt, hier ook gebruiken. De substractie en additie bij Wer-
nicke zijn natuurlijk geheel in zijn associatie-psychologie verankerd.
2)nbsp;F. Nietzsche, Zur Genealogie der Moral, Zweite Abhandl.
-ocr page 82-en vervolgens hoe de verdringing zelf onbewust kan blijven: de ver-
drongen verdringing.
In verband met de justificatie spreekt Claparède van de paradox
van dit psychisme. „Hoe slaagt men er in, zijn eigen medeplichtige
te zijn?quot;
In ,Das Ich und das Es' merkt Freud naar aanleiding van
het onbewust werkzaam zijn van den .weerstand', die de patiënt
als onlustgevoelens bespeurt, maar niet kan benoemen i), het
volgende op: „Wir haben im Ich selbst etwas gefunden, was auch
unbewuszt ist, sich gerade so benimmt wie das Verdrängte, d.h.
starke Wirkungen aussetzt ohne selbst bewuszt zu werden und zu
dessen Bewusztmachung es einer besonderen Arbeit bedarf . . . .quot;
M.a.w.: een deel van het Ik behoort tot het dynamisch onbewuste
waarin zich ook verdrongen materiaal bevindt. Dit is het onbewuste
deel van het Opper-ik. Dit zou ontstaan, phylogenetisch en onto-
genetisch, als resultante van de Oedipussituatie (die Erbe des
Oedipus-Komplexes) en zich differentieeren evenals het gewone
Ik, het waarnemings-Ik, uit het „Esquot; (het nog niet persoonlijk ge-
differentieerde substraat), dat overigens djmamisch onbewust is. In
dit „Esquot; kunnen de hoogere strevingen van het Opper-ik een strijd
voeren met de elementaire driften van het oude „Esquot;, zoodat Freud
ook geheel onbewuste conflicten, waar hij vroeger niet van hooren
wilde, aanneemt. Vroeger sprak hij alleen van conflicten tusschen
het bewuste en het onbewuste. Thans zegt hij, dat in het onbewuste
hoogere en lagere strevingen kunnen strijden. Tengevolge van het
ontstaan van het Opper-ik zou nu de paradox van het onbemerkte
verdringen te verklaren zijn, n.1. uit een verdringende, zelf reeds
onbewuste, instantie. De actueele verdringing 3), waar wij nu over
spreken, is een „Nachdrängenquot;, een herhaald, een ingeoefend ver-
dringen, waarvan men den zin niet meer herkent, die zelfs bij een
eenvoudige ,Reizsteigerung' optreedt. Het is een zekere herhaling
van de ,oerverdringing' uit de Oedipale phase. De verdringing zou
dus hierom onbewust kunnen verloopen, omdat zij gemechaniseerd
1)nbsp;pg. 15.
2)nbsp;Dynamisch onbewust, omdat het niet zoo maar bewust te maken is;
het voorbewuste bevat gedachteninhouden, die wel zonder bepaalde kunst-
grepen bewust kunnen worden gemaakt.
3)nbsp;Nunberg, pg. 214 v.v.
-ocr page 83-is, en het deel van het ik, dat vroeger de verdringing praesteerde,
zelf verdrongen is.
Stekel beschouwt het verdringen als een niet-zien-willen van
het Ik, doordat het Ik den blik afwendt. Het affect blijft nog
bestaan, al is de inhoud verdrongen. Bij geheel geslaagde verdrin-
ging verdwijnt op eenigerlei wijze ook het affect of althans deszelfs
werking. Het verdringen is dus een wilshandeling: onder verdringen
verstaan wij, zegt Stekel, een schijnbaar vergeten, wanneer wij uit
motieven van onlust niet aan een bepaalde voorstelling denken
willen. De verdringing is een actieve gebeurtenis, in tegenstelling
met het vergeten. Dit afwenden kan het onbewuste van het ver-
dringen gemakkelijk verklaren'^).
De vergelijking van het bewuste belevingsveld en het gezichts- ,
veld is m.i. volkomen gerechtvaardigd, en is meer dan een verge-
lijking.
Elke beleving wordt pas door het gericht-zijn daarop, tot volle
ontplooiing gebracht. Er bestaat een heldere belichting van het
centrale en een minder sterke voor de perifere gebeurtenissen,
voor de zich aanbiedende associaties, gewaarwordingen etc. Het
subject kan zich actief afwenden als het iets reeds onduidelijk in
de verte ziet aankomen. Van een wetmatig gegeven, n.1. van de
physiologische beperking in omvang, diepte en scherpte van het
bewustzijn, alsmede de wilsmatige toe- of afwending, maakt het
gebruik. Naarmate de niet-aanvaardbare bewustzijnselementen
dichter bij een noodzakelijke blikrichting liggen, wordt het ver-
dringen moeilijker. Compensatoir wordt dan meer aandacht aan
het aanvaardbare besteed; zelfs confabulatie kan optreden.
Bij de verdringing wordt m.i. altijd gebruik gemaakt, al is dit
niet steeds alleen voldoende, van het natuurwetmatige, causale
gegeven, dat het bewustzijnsveld beperkt is, en dat de aandacht
slechts op één punt, één phaenomeen kan geconcentreerd zijn. Een
psychisch gevoel (Scheler) kan b.v. pas tot volheid en ontplooiing
gebracht worden, doordat het subject er zich naar richt (de overeen
komstige .innere Haltung' aanneemt). Een mogelijk motief wordt
1)nbsp;Stekel, Nervöse Angstzustände, 1924, pg. 6 ff.
2)nbsp;Ook Schilder accepteert Freud's opvatting niet. Hij gelooft niet aan
een ,,schlechthin Unbewuszte. Alles ist im Erlebnishintergrund gegebenquot;
(Med. Psychol.).
slechts motief, wanneer de heele persoon er zich waardeerend op
richt; daardoor is er voor iets anders geen plaats, of liever het wordt
door „wegsehenquot; verdrongen. Wanneer deze wijze van verdringen,
die overigens b.v. bij elk normaal krantlezen optreedt, niet vol-
doende is, om opkomende driftimpulsen weg te dringen, dan moet
een krachtiger zich afwenden plaats vinden. Is dit ook niet voldoen-
de, dan volgt een afweer, het positief of negatief te waardeeren
actieve remmingsvermogen, dat evenzeer als het zich concen-
treerend afwenden, een physiologisch gegeven functie is. (Zooals
ook bij andere gelegenheden bestrijd ik ten stelligste de meening,
dat de Oedipale phase de moederschoot zou zijn van de verdrin-
ging e.d. Bij gelegenheid zal daar het individu het eerst of het
felst zijn functies in werking stellen of zijn geaardheid toonen).
Maar weer wordt na gelukte afweer (verdringing) dit proces zelf
„vergetenquot;, door het zich afwenden, of de aandacht willekeurig
verleggen. De paradox van de justificatie is daardoor opgeheven
Er wordt gebruik gemaakt van een physiologisch gebeuren: de
causalisatie: ,ik kon het niet zien', dient ter justificatie.
De verklaring van Claparède, dat men bij de justificatie-redenee-
ring speelt, doet alsof men zijn zelfbedrog gelooft: „nous jouons à
celui, qui croîtquot;, komt ons in het algemeen voor volwassenen
onvoldoende voor, hetzij dan voor onbeduidende aangelegenheden.
Kinderen zal dit gemakkelijker afgaan.
Bij volwassenen hangt de mogelijkheid tot dit spel met de
structuur van de betreffende persoonlijkheid samen; een zekere
geneigdheid tot spel en spot zal de verdringing van het schuld-
gevoel bevorderen. Er is dan een overgang naar de ridicuhsatie.
Principieel zijn hier echter twee verschillende geesteshoudingen
In de justificatie is het verdringen daarom gemakkelijker, omdat
de driftenergie toch in een handeling kan afvloeien. Het valsche
motief krijgt aandacht en schijnt werkzaam te zijn geweest. Dan
blijft echter nog het schuldgevoel te verdringen.
Het gelukt het schuldgevoel niet, als het valsche motief maar
goed genoeg schijnt, verbonden met het minder goede motief, als
een bepaald schuldgevoel (Tatschuld) in het bewustzijn te komen;
een diffuse onrust blijft; ook deze kan geleidelijk verdrongen wor-
den, doordat het goede motief den grond aan het schuldgevoel
tracht te ontnemen. Het slechte motief kan al verdrongen zijn.
voordat een ander motief gevonden is of voor de liandeling plaats
vond.
b. CAUSALISATIE
,Man möchte herumkommen um den Willen,
um das Wollen eines Zieles, um das Risiko
um sich selbst ein Ziel zu geben, man möchte
die Verantwortung abwälzen (man würde den
Fatalismus akzeptieren).
Fr. Nietzsche.
Van causalisatie spreken wij, wanneer schuldgevoel wordt be-
streden door een beroep van het subject op een voorgesteld enkel-
causaal gebeuren. Het woord is nieuw gevormd. In de justificatie
beroept men zich op handelen, goed handelen, althans op een goed
motief, in de causalisatie op een niet hebben kunnen handelen,
op een niet door een wilshandeling heengegaan gebeuren. Niet
daaróm, maar daardóór.
In een motief is een te verwerkelijke waarde gegeven, een oorzaak
als zoodanig heeft geen waardeteeken. Zoo het er al één krijgt,
doet het en deed het niet ter zake, is het epiphaenomenon. In de
causalisatie geen ,,Umwertungquot; van echte tot onechte motieven
maar waardevrijdom, geen vervalscht willen, maar een vervalscht
niet-kunnen, geen zich rechtvaardigen door een daad te recht-
vaardigen, maar zich rechtvaardigen door een daad te ontdaden.
Dit te betwisten recht van beroep op causaal gebeuren, wordt
toegepast naar analogie van een goed recht.
De systematische bespreking van de justificatie volgende, vragen
wij ook hier naar:
1)nbsp;het uitgangspunt
2)nbsp;het object
3)nbsp;doel en richting
4)nbsp;de wijze waarop
van de causalisatie. Het onder 1) en 3) genoemde behoeft geen
verdere bespreking. Ook hier vinden wij weer een dynamiek, die
erop gericht is schuldgevoel c.q. angst, schaamte, te verdrijven.
ad 2) Wat wordt gecausaliseerd?
Alles kan gecausaliseerd worden, waarvoor het subject zich ver-
antwoordelijk voelt: ten einde zich te ver-ont-schuldigen (discul-
peeren) De justificatie zorgt voor aanvaardbare motieven; de
causal satie ontkent motieven, zoodat bij de causalisatie geen
Siicatie van een daad, maar causale verklaring van een „geUrirte-
iquot; ' lats vindt. Uit den aard der zaak zal eerder een verzuim
dan een daad worden gecausaliseerd (oorzaken kunnen gemakkdijk
verhinderen, verzuim wordt verhindering, terwyl een daad moei-
liiker als gebeurtenis kan worden bestempeld).
% iemand, die tot causalisatie neigt, wordt de omvang van het
buiten het willen staande vergroot.nbsp;i
De een zal b.v. stemmingen, humeur, impulsieve handelingen
causaliseeren, de andere justificeeren. Op echte wilshandelingen en
trevü gen zal de causaUsatie toch altijd moeilijker worden toege-
past {ie boven); het beroep op drifthandeling is dan het veelvul-
Si'st. Waar wilshandelingen gedifferentieerder worden, verder van
het lichamelijke komen, is ook deze uitleg bezwaarlijk.
Een patiënte, behoorende tot de sekte der perfectionisten, waar-
van ook de profeet Jan X in Hoofdstuk 1 werd beschreven, vroeg
Ll-reÏ IkL onrust, of zij ook verantwoordelijk was voor haar
dromen. Zij had de neiging zich voor alles verantwoordelijk te
ztn. Daartegenover staan zij, die hun heele wezen als causaal
bepaald trachten te zien.
ad 4) Het hoe van de causalisatie.
zoover er van motieven sprake was, bij de betrokken
halde ing worden deze verdrongen, aan den blik van het bewustzijn
^ttrorken en causale factoren als bepalend aangevoerd. Dus
oi hier: vervalsching van een werkelijken toedracht, doch
ditmaal niet met de mogelijkheid (behalve bij de bewuste causali-
sat^ die uit een zekere schaamte goede motieven wil bedekken^
dat de causalisatie een ,Lückenbuszer' in een overigens posi-
üef Teheel zou kunnen zijn, zooals de justificatie, een onechte
pa sage n een overigens doorloopend positief te waardeeren activi-
Sriercausahsatfe kan daarentegen bezwaarlijk cie aandmding
van een overigens aanvaard ideaal zijn: niemand zal besef van
'ILsaTe bepaallheidals richtsnoer voor zijn handelen aangeven^
Wanneer iemand al zich zelf geheel causaal ^epaaquot;^^^
alleen in zijn denken, maar ook in zijn leven, dan is een speciale
f u alisatie niet meer noodig en absurd; wanneer het toch gebeurt
dan ÏSt slechts een bewijs daarvoor, dat willen en handelen met
als causaal bepaald worden heleefd en de leer moeite heeft het leven
te overstemmen. Immers ook motieven zijn dan causale factoren
en behoeven niet meer verdrongen of omgezet te worden.
Welke zijn de door het leven en dus ook door de phaenomenologie
aanvaarde causale factoren, die handelingen belemmeren of ver-
hinderen en dus in de causalisatie misbruikt kunnen worden?
la\ de meest eenvoudige zijn de zuivere mechanische, in de
stoffelijke wereld optredende, van overmacht: het weer, het klimaat,
de trein was te laat, etc., te triviaal om op te noemen, samen te
vatten als beroep op force majeure, overmacht.
Als voorbeeld diene een passage uit het antwoord, gegeven door
het Israelietische volk, bij monde van Aaron, toen Mozes hen op
de aanbidding van het gouden kalf betrapte: „ik wierp goud in
het vuur en dit kalf is er uit gekomenquot;.
Vervolgens beroep op:
16: lichamelijke onmacht, beroep op lichamelijke ziekte.
Een Stupor, een in ,onmacht' vallen, een ,Schütteltremor' ontheft
van alle verplichting tot handelen. Door arrangement (Adler), door
reflexversterking in den zin van Kretschmer, wordt een toestand
van onmacht, niet-kunnen, bewerkstelligd, tot epileptische toe-
vallen toe. Ook door gebruik van een .somatisches Entgegenkom-
men' wordt hetzelfde bereikt.
Een echte, causale verhindering van hetgeen men wil verwerke-
lijken wordt door de persoonlijkheid beleefd als een fatum. Een
reactie van teleurstelling, ontstemming of opstand volgt. Deze, en
ook een normale nieuwe oriënteering van het handelen ontbreken bij
de causalisatie, of worden voorgewend. Hierin ligt een aanwijzing
ter herkenning van de causalisatie.
Op een verwante wijze als bij de justificatie kan dus de causali-
satie voor het .übergreifend Verstehen' duidelijk worden. Het be-
roep op causale factoren van .psychischen aard' (of die in het
psychische interfereeren). vindt men besproken sub Ua. Er zijn
geleidelijke overgangen daarheen.
Terwijl in het bovenstaande van onmacht en dus van .belet'
sprake was, kan bij het beroep op overmacht zoowel een positieve
daad als een nalaten worden gecausahseerd. Een daad van te voren
te causaliseeren vereischt een groot arrangement, de overmacht
moet worden gearrangeerd, de toebereidselen daartoe moeten
moreel indifferent of zelfs verdedigbaar zxjn (dus weer te ]usüü
ceeren)- men bereidt een moreel aUbi voor. Hier zijn de „Kehl
randlungenquot; te noemen, die verdrongen wenschen realiseeren. Een
zeLoordenaar kan zijn toeleg als toeval of ongeluk causaliseeren
terwille van zich zelf of anderen.
Een patiënte, die een afspraak had gemaakt om een eerste
liefdesnacht met haar -nnaar door te brengen, shpte op ^
het rendez-vous met haar fiets en bezeerde haar heup. Afg^^en
?e fraaie symboliek, werd hier een, tenslotte met door de geheel
persoon gewilde handeling door arrangement verhmderd. Bij dit
'geval Ls het aannemelijk, dat hier de causalisatie in omgekeerd
richting werkte, n.1. het langs een omweg doorzetten van ethische(?)
Termacht en onmacht zijn hier overigens niet scherp te scheidem
Een beroep op onmacht is tegelijk een beroep op overmacht en
quot;quot;tZLv op factoren, die voor de reflexie causaal zijn of
zo kunTen'wo'rden voorgesteld, in het ^^leven echter ..nge^
representeerd en daar gewoonlijk een invloed ondervinden van
een zichzelf objectiveerende, waardeerende P^-^-f quot;
a) Beroep op erfelijken aanleg, leeftijd, geslacht, ras, slechte
naclitLt, migraine el. „Ik ben toch ontoerekenbaar^, zei^^^^^^^
patiënt, die werkelijk als zoodanig was vrijgesproken en daardoor
sindsdien zijn gang ging.nbsp;, ^ ,nbsp;.. ^n ..rhemer-
De hysterische schemertoestand, dronkenschap en schemer
toestanden van anderen aard, worden door het subject dan als
to es anTvan ontoerekeningsvarbaarheid gezien. Verantwoordehjk-
he d wordt alleen aanvaard bij een helder bewustzijn. Men is me
teranTwoordelijk, wanneer men onder suggestie staat, verleid is of
bedrogen (overgang naar schuldafschmymg).
Beroep op krankzinnigheid, maar dan g-^-f
simuleert krankzinnigheid en zegt na den moord op Laertes.
If Hamlet from himself be taken away ....
then Hamlet does it not. Hamlet denies it.
Who does it then? His madness.
His madness is poor Hamlet's enemy'.
Beroep op driftmatig gebeuren: c'était plus fort que moi.
Beroep op vergeten, slecht geheugen (zelden op domheid!).
Ilè: Principieel zou mogelijk zijn (echter nooit door mij waar-
genomen) een beroep op heterogene elementen in het bewuste leven
(in den zin van Jaspers) zooals die bij dementia praecox, bij ence-
phalitis etc. kunnen voorkomen. Gewoonlijk zijn de patiënten zóó
f onder den indruk van hun belevingen, dat zij daar geen misbruik
van maken, hoewel zij zich zelf voor deze belevingen en eventueel
daaruit voortkomende handelingen niet verantwoordelijk voelen.
IIc: Beroep op het inzicht, dat alle psychische gebeuren en
handelen causaal gedetermineerd is. Iemand verantwoordelijk
stellen is een fout op zich zelf. Nietzsche zegt:
„Ein drittes Mal gewann ich mir die Leugnung aller Zwecke
ab und empfand die Unerkennbarkeit der Causalverknüpfun-
gen. Und woher dies alles? War es nicht um mir selber das
Gefühl völliger Unverantwörtlichkeit zu schaffen, mich ausser-
halb jeden Lobs und Tadels unabhängig von allem Ehedem
und Heute hinzustellen, um auf meine Art meinen Zielen nach-
zulaufen?
lld: Beroep op dwaling of onkunde.
Dit verweer is causalisatie te noemen, als aannemelijk is, dat
het subject wél van deugdelijk feitenmateriaal was voorzien of kon
voorzien zijn. De Nederlandsche Wet wordt ieder geacht te kennen;
beroep op onkunde wordt niet toegelaten. Dit beroep op dwaling
of onkunde kan gecombineerd zijn met aanvoeren van motieven —
dus een justificatie completeeren.
In de causalisatie wordt dus op allerlei wijzen een (misplaatst)
' beroep op niet of niet anders gekund hebben, gedaan.
c. TRANSCULPATIE (schuldafwenteling).
Een derde methode, om aanwezig of dreigend schuldgevoel
totaal den grond te ontnemen, vormt het afwentelen van de schuld
op een andere instantie. Dit afwentelen, „abwälzenquot;, is overbekend,
maar daarom niet minder gebruikelijk.
De justificator pretendeert een goede handeling, de causalisator
• pretendeert niet in eigenlijken zin gehandeld te hebben, de trans-
culpator een goede, althans indifferente handeling te hebben be-
1) F. Nietzsche, Jenseits von Gut und Böse. Kröner. Taschenausg. 8, VIII.
doeld. De schuld ligt dan bij hem, die verkeerde voorlichting gaf,
in het algemeen een verkeerde situatie schiep en daardoor de
verantwoordelijkheid draagt.
De afkeer om schuld op zich te nemen leidt hier tot een
projecteeren van de schuld op een andere instantie. Ten slotte kan
men zich zelfs elk handelen en elk doel ontzeggen. „Man würde
den Fatalismus akzeptierenquot;, waarbij de verantwoordelijkheid en
de schuld aan een nog persoonlijk gedachte instantie of aan een
niet meer persoonlijk gedacht Noodlot, fatum, wordt toegeschreven.
De handeling als wilshandeling wordt dan steeds meer beperkt.
De grens met de causalisatie is dus niet scherp; er zijn geleidelijke
overgangen van het beroep op verkeerde voorlichting naar het
beroep op dwaling, onkunde, onbegaafdheid en tenslotte onmacht
om te handelen.
De grens met de justificatie is niet scherp, omdat men een goede
handeling als intentie kan stellen.
De justificatie schuift naar de eigen persoon, de causalisatie
naar z.g. oorzaken, de transculpatie naar andere personen. Allerlei
combinaties zijn mogelijk, waarbij personen als oorzaken en oor-
zaken als personen kunnen worden voorgesteld.
Een beroep op valsche voorspiegeling, ondergeschikt zijn, on-
kunde, vergissing, zal iemand die vrije zelfver\\'erkelijking, persoon-
lijkheid pretendeert ongaarne toepassen. Het is dus geen wonder,
dat de transculpatie het middel bij uitstek is voor kinderen en
zwakken. Bij hen is dit beroep geen schande. Bij kinderen is de
transculpatie zeer veelvuldig en het meest gebruikelijk. Het kind
„gooitquot; de schuld ook op ,doode' dingen: ,de stoute tafel' waaraan
het zich stoot; of op een lichaamsdeel: ,stout handje', waarmede
het snoepte. Een jongen komt aanhollen: ze gooien met steenen!
maar er blijkt, dat alleen hij zelf met steenen gegooid heeft en een
ander kind leelijk geraakt heeft.
De neuroticus is niet bij machte zijn gegeven structuur tot per-
soonlijkheid te ontwikkelen. De onmacht, maar ook het werkelijk
zich terugtrekken, wordt als schuld gevoeld. Niet geheel zonder
reden wordt deze schuld op de omgeving geprojecteerd. Vooral,
waar het geïntimideerd zijn het hoofdbeletsel is zich zelf te ver-
• werkelijken, treedt deze transculpatie op. Scheid i) wijst op de klini-
1) Z.f.d. ges. Neur. u. Psych. 150 (1934), pg. 528.
sehe beteekenis van het feit, dat depressielijders niet zoozeer zich
zelf, als wel anderen kunnen gaan beschuldigen („Fremdschuld
annehmenquot;). Deze transculpatie (bij een overigens objectief niet
gemotiveerd schuldgevoel) maakt de prognose slechter (paranoide
trek!). Primaire .Eigenschuld' geeft een goede prognose, primäre
* Fremdschuld een slechte, terwijl sedundaire ,Fremdschuld' nog
niet beslist een slechte prognose behoeft te geven.
De echte paranoia is ook te bezien van de vraag uit, in hoeverre
de algemeene projectie het gevolg kan zijn van transculpatie,
projectie van schuldgevoel, dat met het verhoogd gevoel van eigen-
waarde in strijd zou geraken.nbsp;,
. De vermindering van de transculpatie is een aanwijzing van de lt;
mate van groei van de persoonlijkheid, meer nog dan de verminde-
ring van de causalisatie en de justificatie. Het klassieke voorbeeld
van de transculpatie vindt men in het Paradijsverhaal: „de vrouw
die gij mij gegeven hebt, die heeft mij van den boom gegeven en
ik heb gegetenquot; zegt Adam, terwijl Eva aanvoert: „die slang
heeft mij bedrogen en ik heb gegetenquot;.
VI - PSYCHISMES TER PARTIEELE
JUSTIFICATIE
Terwijl justificatie s.s., causalisatie, transculpatie, alle schuld
ontkennen, zijn er zelfrechtvaardigingspogingen, waarbij een zekere
schuld wel wordt aanvaard, doch het schuldig makende wordt
gerelativeerd. Hiertoe behooren de indifferentiatie, de generalisatie
(en verwante psychismes), het beroep op traditie, legahteit, ver-
jaring en de ridiculisatie.
Bij deze houdingen tegenover negatief gewaardeerde activiteit,
is het feit, dat de verdringing een minder groote rol speelt ken-
merkend. De schuld wordt tot op zekere hoogte geaccepteerd, maar
reeds in principe anders doorleefd; n.L: als onvermijdelijk, algemeen
aanwezig, te verwaarloozen, etc. in elk geval af te wegen tegen
schuld van anderen, niet te beleven als mijn schuld.
a) INDIFFERENTIATIE
Bij de indifferentiatie beroept het subject zich op het qualitatief
of quantitatief onbelangrijke van de daad: Een patiënt met een
lichte, hysterisch getinte depressie, urineert in de kamer; hierover
ter verantwoording geroepen, antwoordt hij: het was maar een
heel klein plasje!
Een belangrijk delict kan min of meer bewust ,verharmlost'
worden. Zooals steeds wordt ook in de indifferentiatie gebruik ge-
maakt van een valsche voorstelling, die echter geldigheid kan
hebben, dus op zich zelf in een bepaald geval en vooreen zeker sub-
ject wel aanvaardbaar zou kunnen zijn. Niet altijd en niet voor ieder
geldt een bepaalde waardescala. Verschillende waarden kunnen ten
opzichte van elkaar vrijwel indifferent van rang zijn, b.v. door
het overheerschen van een bepaalde waarde (religie, ras, etc.)
Elke handeling brengt schuld-op-zich-nemen mede, dus om te
kunnen handelen moet deze schuld als indifferent worden be-
schouwd, althans aanvaard worden door het subject en de buiten-
wereld.
Een waardescala kan ook geheel ontbreken, of geen beteekenis
voor het handelen hebben, zoodat alle handelingen ethisch indiffe-
rent zijn. Op deze eventueel echte houdingen of geldige argumenten
kan hij die indifferentieert, zich beroepen, teneinde een toch aan-
wezig schuldgevoel te verkleinen, tot een te verwaarloozen, dus
verder op zij te zetten gevoel. Het schuldgevoel wordt Jhier dus op
twee manieren bestreden: door verdringen én door bewust ter zijde
laten van de onvermijdelijke, algemeen te aanvaarden rest.
Hoewel theoretisch mogelijk, zal men zich niet trachten te ver-
dedigen, door zich te scharen onder diegenen, die door zwakzinnig-
heid geen waardescala kunnen hebben of door dementie (b.v.
dementia paralytica) hun ethische remmen hebben verloren, waar-
door hun handelingen ethisch indifferent zijn geworden.
De symptoomhandeling, een als zoodanig indifferente handeling
kan ook in dit verband genoemd worden. Deze maakt gebruik van
het mogelijk ethisch indifferent zijn. Wie laat niet wel eens een
deur open staan, zooals de patiënt van Freud, die diens praktijk
niet zoo groot achtte, of hij kon de deur naar de wachtkamer vi el
open laten.
Een andere vorm van indifferentiatie vormt het zich beroepen
op een minstens even ernstig vergrijp door de tegenpartij (,Retur-
kutschen', de z.g. jijbak). Dit vormt weer een overgang naar de
generalisatie.
Juist tegengesteld aan de neiging tot indifferenticeren is de
houding, die, echt of onecht, het ethische zelf als hoofdwaarde stelt
en in de gedragingen tegenover zwakzinnigen, crimineelen en dieren
tot uitersten kan voeren Op deze wijze kan een, uit andere bron
stammend, schuldgevoel, worden bestreden.
b) GENERALISATIE
,,Sie ist die erste nichtquot; zegt Mephisto tot Faust, sprekend over
Gretchen, die in ellende is gebracht.
1) Bij een geval door mij beschreven (P. en N. bladen 1932) was de groote
.dierenliefde' een gevolg van de angst om als een dier gevangen gezet te
worden. Gevangenschap beteekende in de eerste plaats gedwongen sexueele
onthouding, een indirecte castratie. De onechtheid bleek al vóór de analyse
uit de angst bij het zien van opgesloten dieren, naast de „liefdequot; voor kleine
dieren.
De generalisatie doet een beroep op het algemeen voorkomen
van tot schuldgevoel voerende activiteit: „iedereen doet het; wat
iedereen doet,is gesanctioneerd door dit feit zelf; zedelijkheid wordt
ge^ïrond op zede. Wie zich tot een gemeenschap rekent, houde reke-
ning met algemeen geldende opvattingen. Door eigen normen te
laten gelden komt men in conflict met die gemeenschap, de goed
willende evenzeer als de crimineel, die zijn eigen, met-sociale be-
eeerten volgt. De crimineel vormt geen nieuwe gemeenschap, een
profeet van een nieuwe waardescala mogelijk wel; de verschuivmg
tan waarden, van normen, vind echter plaats vóór de wetgever
hem erkent, als algemeen en daardoor geldend.
De dynamiek van de generalisatie is overigens dezelfde als die
van de indifferentiatie.
c) BEROEP OP TRADITIE, LEGALITEIT, VERJARING i)
Het beroep op traditie sluit hier direct bij aan. Evenals bij de
generalisatie wordt de eigen activiteit niet aan eigen normen ge-
meten, maar de daad naast andere geplaatst, waardoor eenmeuwe
vorm en norm van beoordeeling, een relativeering wordt bereikt.
Patiënten met infantiele en weinig zelfstandige trekken beroepen
zich vaak op traditie (in het gezin en den kring). Door zich daarmee
te identificeeren wordt de partieele zelfrechtvaardigmg dan een
totale.nbsp;, , ^ , ,., .,
Het beroep op het wettelijk geoorloofd zijn - beroep op legahteit
heeft dezelfde karakteristiek. Niet het subjectieve, ethische schuld-
gevoel, maar het „objectievequot;, formeele, legale, niet levende, moet
de schuld bepalen c.q. de onschuld bewijzen.
Wat langer zullen wij stilstaan bij het psychologisch interessante
beroep op verjaring.
Vragen wij ons weer af, waaraan dit beroep een geldigheid zou
kunnen ontleenen, dus of en waar het als geldig wordt aanvaard,
dan blijkt, dat dit op elk gebied van recht het geval is (civiel,
administratief, strafrecht enz.) Dit reeds doet het vermoeden rijzen
1) Men zie- D. J. Wolfson, Eenige beschouwingen over de verjaring in het
strafrecht. Diss. Leiden 1890. De aanhalingen in deze paragraaf dank ik
hoofdzakelijk aan Mr. Vellenga.
dat de verjaring niet berust op opheffing door de jaren van schuld
als subjectief schuldgevoel, maar een principe is, dat aan andere
gronden zijn bestaansrecht ontleent. Immers een schuldgevoel in
engeren zin kan men moeilijk op al die rechtsgebieden verwachten.
Intusschen worden zeer verschillende argumenten ter rechtvaardi-
ging van het verjaringsprincipe in het strafrecht aangevoerd,
waarbij het beroep op de subjectieve belevingen van den delin-
quent niet ontbreekt. Vermeld dient nog te worden, dat in het
strafrecht verjaring van het recht tot strafvordering van het recht
tot uitvoering van de straf onderscheiden.
Ik laat hier de meest gebruikelijk rechtvaardigingsgronden voor
het begrip der verjaring in het strafrecht volgen.
Gronden van de verjaring in het Strafrecht.
verjaring van het
a.nbsp;recht tot strafvordering (vervolgingsverjaring),
b.nbsp;recht tot uitvoering van de straf (strafverjaring).
De Memorie van Toelichting op het Ned. Strafwetboek van 1886
voert twee hoofdgronden aan:
1.nbsp;(alleen voor a.) het wegvallen van de mogelijkheid van het bewijs.
2.nbsp;het wegvallen van de herinnering aan het gebeurde (delict).
Verder wijst de M. v. T. als nevengrond ook op 's daders vrij-
willige ballingschap als surrogaat voor de straf.
Deze twee hoofdgronden en één nevengrond zijn tot uiting ge-
komen in de verjaringstermijnen:
de termijnen (1, 6, 12 en 18 jaar) van de vervolgingsverjaring
zijn in^ekere verhouding gesteld tot de betrekkelijke zwaarte van
het delict.
de termijnen (1/3 langer dan de vorige) van de strafverjaring
zijn langer dan de eerste, omdat de bemoeilijking van het bewijs
hier toepassing mist; terwijl 's daders ,,vrijwillige ballingschapquot; als
surrogaat voor de straf niet te kort moet zijn.
Voor jeugdige personen (zij die vóór het begaan van het feit
den leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt) heeft de Kinder-
wet van 1901 de verjaringstermijnen tot een derde verminderd.
De redenen hiertoe waren bij de vervolgingsverjaring, dat een
1) Vgl. Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht door Mr H. J. Smidt,
2e druk, Haarlem 1891, dl. I, pag. 515.
vervolging, lang na het feit, haar paedagogische werking zou missen
en misstappen de jeugd niet te lang moeten worden nagehouden
Prof. Zevenbergen merkt in dit verband op;
,,De macht van den tijd, die elders in het recht een niet onbe-
langrijken invloed uitoefent, doet zich ook gelden in het strafrecht:
ook de wetgever heeft met haar rekening te houden. Vooreerst
toch wordt door een lang tijdsverloop de indruk van het feit ver-
zwakt en wordt de bestraffing na vele jaren als een onbillijkheid
beleefd. Ook is het door het tijdsverloop dikwijls onmogelijk over
betrouwbare bewijsmiddelen te beschikkenquot; s).
Prof. van Hamel zegt
„De hoofdgrond der verjaring is de erkenning der macht van den
alles veranderenden, alles, ook de indrukken van den misdaad uit-
wisschenden tijd. Naast de „rechtsveiligheidquot; heeft ook de „rechts-
zekerheidquot; hare eischen; vermits immers eene vervolging en een
bestraffing na ettelijke jaren te zeer in nieuw gevestigde toestanden
zouden ingrijpen, met dikwijls twijfelachtig nut; wat de vervolgings-
verjaring betreft, ook met onzekeren uitslagquot;. Van Hamel acht het
echter noodig, dat er eenige uitzonderingen gesteld worden, nl.
voor de vervolgingsverjaring bij sommige zeer zware misdrijven
en voor zware recidivisten. Tenslotte: onverjaarbaarheid der maat-
regelen van repressie, die het karakter dragen van opvoeding,
verbetering of beveiliging'.
Prof. Pompe uit zich als volgt ®):
,,De tijd werkt op de vervolgbaarheid langs twee wegen (M. v. T.
Smidt I. 515). Het tijdsverloop verzwakt vooreerst de herinnering
aan de gepleegde ordeverstoring, en vermindert daarmede «e doel-
matigheid der vervolging, die immers tot de bestraffing dient te
leiden. Het bemoeilijkt verder het bewijs,'en verkleint daarmede
1)nbsp;Vgl. Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht door Mrs H. J. Smidt
en E. A. Smidt, 2e druk, Haarlem 1901, dl. V, pag. 291/2.
2)nbsp;Cursiveering van mij.
3)nbsp;Leerboek van het Ned. Strafrecht door Prof. Mr W. Zevenbergen, Gro-
ningen, Den Haag 1924, dl. I, pag. 452.
4)nbsp;Vgl. Inleiding tot de Studie van het Ned. Strafrecht door Prof. G. A.
van Hamel, 4e druk, Haarlem 1927, pag. 591/2.
5)nbsp;Handboek van het Ned. Strafrecht door Prof. Mr W. P. J. Pompe
2e druk, Zwolle 1938, pag. 458.
de kansen om met de vervolging te slagen. De wetgever heeft om
deze twee redenen een vasten termijn gesteld, waarna de vervolg-
baarheid wettelijk verjaard is. Hij had dit ook kunnen nalaten
en aan het Openbaar Ministerie kunnen overlaten te beoordeelen,
of vervolging nog doelmatig en mogelijk zou wezen. De wettelijke
termijn geeft, evenals in het privaatrecht (art. 1893 v. h. B. W.)
rust en zekerheid aan de rechtsorde, en in het bijzonder aan de
tegenpartij van het Openbaar Ministerie, nl. den verdachtequot;.
De verjaring van de straf is in het Engelsche Strafrecht onbekend.
De vervolgingsverjaring geldt slechts bij enkele misdrijven.
Na deze citaten uit de werken van Nederlandsche geleerden
laat ik nog een zeer oud citaat volgen dat juist zeer illustratief is
voor de „zedelijke rechtvaardigingquot; van de verjaring.
Bij de behandeling in 1808 van het ontwerp voor de ,,code
criminelquot; in den Franschen Conseil d'Etat i) beriep de Regeerings-
gemachtigde, de Comte de Real, zich op „les remordsquot; en „l'in-
quiétudequot; door den schuldige geleden gedurende den verjarings-
termijn: „Elle (la préscription = verjaring) arrache le condamné
qui se cache, à des forfaits nouveaux, en lui inspirant l'espoir que
le crime ancien pourra s'oublier; et cependant elle-même se charge
de la punition de ce crime, par les délais qu'elle exige. Peut-on,
en affet, imaginer un supplice plus affreux que cette incertitude
cruelle, que cette horrible crainte, qui ravit au criminel la sécurité
de chaque jour, le repos de chaque nuit? Vingt ans de terreur
pendant le jour! Une insomnie de vingt ans! Le glaive de la loi,
suspendu pendant vingt ans, sur la tête de coupable ! Législateurs,
ce supplice, plus cruel que la mort, n'a-t-il pas assez vengé le crime
et légitimé la préscription?quot;
Verdere citaten uit Duitsche en Belgische rechtskundige werken
laat ik achterwege. Er werden daarin geen nieuwe gezichtspunten
geopend.
Resumeerende worden dus voor de verjaring, de volgende
psychologische gronden (in verband met den dader) aangevoerd.
1. het vermoeden, dat de dader zich tijdens den verjaringstermijn
gebeterd heeft en om die reden strafvervolging en strafuitvoering
overbodig c.q. onbillijk, zouden zijn.
1) Vgl. L. Rondonneau, Corps de droit Francais, Paris 1811, Tome II,
pag. 493.
2.nbsp;de vrijwillige ballingschap van den dader (het feit zelf van „zich
schuil, achteraf, bedekt houdenquot;, zijn bewegingsvrijheid missen)
is een surrogaat voor de straf.
3.nbsp;de angst door den schuldige geleden na zijn daad of veroordeeling
is een surrogaat voor de straf, voldoende om die straf zelve te
vervangen.
4.nbsp;de wroeging (het berouw) van den schuldige gedurende den ver-
jaringstermijn.
5.nbsp;bij jeugdige personen t.o.v. de vervolgingsverjaring: het is
faedagogisch onjuist om de jeugd haar misstappen te lang na
te houden.
6.nbsp;zelfs den benadeelde zou door opnieuw laten doorleven van het
leed geen dienst bewezen worden.
De bovenstaande gronden zijn niet als Äoo/^/gronden van de
. verjarmg, doch als «^mgronden aan te merken. De hoofdgronden
zijn juridische en praktische: het recht legt zich naar bij geworden
toestanden, wanneer een bepaalde termijn is verstreken. De tijd
heeft, evenals op ander gebied, een wezenlijke macht en een nieuwe
generatie kan een vorige bezwaarlijk straffen. De delinquent krijgt
zelve rechten, de staat moet ook deze nieuwe orde handhaven. Het
feit, dat verjaring kan „gestuitquot; worden, bewijst wel het duidelijk-
ste, dat verjaring niet in de eerste plaats gegrond is op verjaring
van het schuldgevoel, of het schuldig zijn zelf, of de veronderstelling
van hjden als vervanging van straf. Enkele dagen vóór het ver-
vallen van de verjaringstermijn, kan een daad van vervolging tegen
den verdachte worden verricht, waardoor opnieuw de termijn
wordt aangevangen.
De delinquent (hier bedoeld in den algemeenen zin van het woord)
beroept zich wel degelijk op het tijdsverloop als zoodanig, met de
toevoeging, dat de daad zich niet weer heeft herhaald. De daad
en het schuldgevoel, dat er eens geweest zou zijn, wordt naast
positieve waardeverwerkelijking geplaatst (dus weer relativeering
van het schuldig makende). Parallel daarmede wordt dan verwacht
dat de bestraffingsdreiging ook gerelativeerd, verjaard is (vel'
grond 5 en 6).nbsp;^ quot;
Behalve op de relativeering van het schuldigmakende, en de
relativeering van het recht tot bestraffing (ethisch, niet practisch-
juridisch gezien), kan er nog een beroep op een ander psychologisch
factum bijkomen: en wel weer de tijd, maar dan als vervager van
het schuldgevoel, evenals van alle andere gevoelens, wanneer zij
normaal kunnen afvloeien en niet opnieuw worden verwekt. Vooral
het actief, totaal verdrongen schuldgevoel, kan in sommige gevallen
in het geheel niet ,verjaren', het vloeit niet af, zelfs al wordt de
daad zelf verdrongen, het wordt vastgelegd, maar daardoor niet
onwerkzaam gemaakt. Het kan aanleiding geven vroeger of later
tot hysterischen angst en neurotischen dwang.
In andere gevallen vervaagt de tijd, vooral bij een reëel delict,
het schuldgevoel. Nieuwe indrukken helpen associaties met het
verleden te verminderen. Bovendien wordt de objectieve beteekenis
van het delict door den invloed van den tijd steeds geringer. Aana-
loog aan de werking van het verloop van den tijd, is de meestal
actief gezochte, werking van den afstand in de ruimte van alles
wat met het delict in verband staat. De ouderwetsche vlucht naar
Amerika dient niet alleen om de straf te ontgaan maar ook om het
oude milieu te ontvluchten. Dit alles hangt samen met de mensche-
lijke beperktheid: niemand kan zijn gevoel in verleden en in verte, in
tijd en ruimte, met een gelijkmatig intensief krachtenveld laten
uitstralen. Noch de schuldige, noch de aanklager. Voor hem, die
de schuld in absoluten zin beleeft, kan verjaring niet gelden (vgl.
het Engelsche strafrecht Hij kan nimmer het schuldgevoel
ontvluchten, geen compromis sluiten; dan is er behoefte aan
absolute schulddelging, verzoening. Hij zal een absolute — reli-
gieuze — oplossing zoeken, of met onrust en onbehagen beladen
blijven, al dan niet met neurotische verzoeningspogingen.
a) RIDICULISATIE
Schuldgevoel kan worden ontweken, door lachend zich te ont-
trekken aan zelfverwijt en verwijt. Wij kunnen en behoeven niet
in te gaan op de omvangrijke litteratuur, die over het komische i)
het geestige, de humor en het lachen als zoodanig bestaat. Ons
gaat alleen aan, dat door het lachen over iets, dat iets uit een
aanvankelijk ethische, dus vanzelfsprekende ernstige spheer, ge-
sneden en gerelativeerd wordt, waardoor tegelijk voor een even-
tueel schuldgevoel geen grond meer is. _
1) Het is niet toevallig, dat dit in Engeland zoo gevonden wordt!
-ocr page 100-De glimlach van den humor onderscheidt zich scherp van den
lach (meer of minder zuiver) om grap of geestigheid, doordat de
humor welwillend relativeert, zonder samenhangen te vervalschen
of instincten te ontremmen. Dit onderscheid wordt ook duidelijk,
wanneer men zich het verschil voor oogen stelt tusschen de houding
van welwillende zelfspot (humor) en het lachen over zich zelf.
Wanneer dit laatste tot uitlachen wordt, is het een heftige,
overigens zeldzame vorm van zelfaggressie: „Hij kent de wrange
vreugde niet, te lachen om zich zelvequot;.
Voor ons komt de grap, geestigheid met meer of minder spot in
aanmerking, als een nieuw middel tot afweer om schuldgevoel
den grond te ontnemen: ridiculisatie. Hierin ligt tegelijk een meer
of minder sterke aggressie verscholen.
' In het algemeen wordt het eene affect door het andere verdron-
I gen, althans wanneer deze gevoelens in dezelfde laag Hggen (Scheler).
Wanneer het schuldgevoel in de psychische niet in de geestelijke
* laag ligt, (dus niet tot een totale vertwijfeling voert zooals b.v.
bij endogene, ernstige melancholie of psychogene vertwijfeling) is
het begrijpelijk, dat het als ,gemotiveerd' gevoel (een ,psychisch
gevoel' in den zin van Scheler) door een ander gemotiveerd gevoel
kan worden verdrongen. Een eventueel ethisch waardeeren wordt
verdrongen of vervangen door een waardeeren en doorleven van
het grappige (komische of geestige). Belangrijk nu is in dit verband,
dat lachen, eenmaal ontstaan, paspoort voor uitlachen wordt, of
in wezen reeds uitlachen kan zijn. Bergson i) zegt, dat, hoewel
het lachen in het algemeen een nuttige functie vervult, daaruit
niet volgt, dat het steeds het juiste doel treft, noch, dat het ge-
ïnspireerd is door gedachten van welwillendheid, of zelfs van billijk-
heid: „II n'a pas le loisir de regarder chaque fois, où il touche----
le rire ne peut pas être absolument juste; il ne doit pas non plus
être bon. Il a pour fonction d'intimider en humiliant 2). Il n'y
réussirait pas, si la nature n'avait laissé à cet effet, dans les meil-
leurs d'entre les hommes un petit fond de méchanceté, de tout au
t moins de mahcequot;. Bergson negeert hier de neutrale onschuldige
geestigheid, omdat deze geen sterk lacheffect heeft. Dat een geestig-
1)nbsp;Bergson, Le rire. Alcan, Paris, 1925; 24e ed. pag. 200, 201.
2)nbsp;Nietzsche zegt: Lachen ist schadenfroh sein mit gutem Gewissen: men
is wel „schadenfrohquot;, maar wordt daarbij niet door schuldgevoel gekweld.
' heid onschuldig kan worden genoemd, bewijst trouwens, dat zij
1 schuld in zich dragen kan.
Door de grap, de geestigheid, die als Tart pour Tart is te waar-
deeren, wordt de weg vrijgemaakt voor een affectontlading, die niet
in de geestigheid als zoodanig, maar in aanwezige latente, gecen-
sureerde gevoelens te zoeken is. Voor een geestige, neutrale, .on-
schuldige' geestigheid heeft men. zooals gezegd, alleen een waar-
deerend lachje over. men barst niet in een (mogelijk Homerisch)
lachen uit. waarin bedwongen of verdrongen affecten i) tot explosie
komen. Dit lachen (in dit verband dan uitlachen) wordt ook door
het miUeu geaccepteerd, als de porte d'entrée. de geestigheid of
grap. maar .goed' is.
Het behoeft geen verder betoog, dat daden van b.v. obsceen,
aggressief of cynisch karakter van te voren of achteraf ..onder
het momquot; van een grap kunnen worden voorgesteld,teneinde aan
verwijt of zelfverwijt te ontkomen. Men doet dan een beroep tegen-
over de benadeelde en tegenover eventueel publiek op waardeering
van de grap. Men is sociaal weer gerangeerd, omdat het publiek,
spoediger dan de betrokken partij, al gauw geneigd is iets als lach-
wekkend te accepteeren en dankbaar is voor de gelegenheid tot
(uit)lachen. Daardoor wordt het slachtoffer wel gedwongen zijn ver-
wijt te laten varen, te meer, daar het leedvermaak van het publiek
nog grooter wordt als het niet zoo maar bereid is mee te lachen.
De gemeenschap, of wat daarvoor doorgaat, pleegt (met groote
verschillen bepaald door opvattingen en tijdgeest) iemand, die voor
den lach zorgt te waardeeren. waardoor hem veel wordt vergeven.
Deze waardeering is geen ethische, eerder een verzet; juist een op-
gedrongen of verstarde ethische houding geeft gemakkelijk aan-
leiding tot doorbraak van het verdrongene in een grap.
Kinderen gebruiken de ridiculisatie zeer vaak, wanneer zij een-
maal bespeurd hebben, dat verboden handelingen of reeds als slecht
besefte handelingen grappig gevonden kunnen worden. Het kinder-
1)nbsp;Freud, Der Witz und die Arten des Komischen. Ges. Sehr. Bnd IX:
,,Die Lust des Witzes geht aus erspartem Hemmungsaufwand hervor die
j der Komik aus erspartem Vorstellungsaufwand, die der Humor aus erspartem
Gefühlsaufwand.
2)nbsp;Deze indeeling ontleen ik aan Freud: Die Tendenzen des Witzes. (S. Freud,
Der Witz und seine Beziehungen zum Unbewuszten. Ges. Sehr. Bnd IX.
lüke opzichzelf kan dikwijls al de lachlust opwekken doordat het
komisch werkt. Van deze ondervindingen maken kmderen handig
depressieve natuur en de depressieve psychose, gekenrnerkt ais
zij somtijds is door den ernst van zijn (overspannen) Opper-ik, wordt
door de lach niet bevrijd, hoogstens door een even doorbrekende
humor, een weemoedige spot of een meewarige glimlach. In de ge-
dachtengang van Freud is dan ook deze humor een uiting van het
Opper-ik, ditmaal niet streng, maar welwillend en troostend, dat
zich op een andere dan de gewone wijze als ouderinstantie laat
de'manie vinden wij dan ook in tegenstelling met de depressie,
geen humor, maar door de ontremming, en nivelleering slechts
goedkoope geestigheden; dreigend schuldgevoel, of liever verwijt
van omgeving wordt belachen of weggelachen.
Een splotsing van Ik en Opper-ik is er niet, tengevolge van de
nivelleering van het Opper-ik.
Bij de echte paranoia, waar waarde en eigenwaarde samenvallen
wordt eveneens schuldgevoel geheel verdrongen, of geprojecteerd
althans in de rijpe paranoia. Het sterke gevoel van eigenwaarde
van den paranoïcus, dat geen relativeering toelaat, brengt een
gemis aan gevoel voor humor mede. Daarentegen zijn er soms
maniakalequot; elementen. Dit maniakale element in de paranoia is
meer als gevolg van de verhoogde „biotonusquot; een sterkere levens-
stroom te zien, dan als ontremming en nivelleering.
Bij de neurotici is door de verabsoluteering en isoleermg van een
bepaald complex voor lach en humor evenmin plaats, zeker met
wanneer het hun complex betreft. Voor de psychotherapeutische
praktijk is het van belang, dat, wanneer een streng analytische
therapie onmogelijk is, eenig succes kan worden bereikt door syste-
matisch relativeeren van angst en dwang, in de eerste plaats door
rüstigen humor. Lachen zou teveel op uitlachen gelijken. Diepte-
psychologisch uitgedrukt: men tracht de strenge component van
het Opper-ik, via een zekere overdracht, tot meerdere welwillend-
heid te brengen.
Samenvattend kan dus gezegd worden, dat door_d^eigei^
1) S. Freud, der Humor. ges. Sehr. Bnd. XI.
viteit tot een goeden grap te maken, schuldgevoel kan worden be-
streden. De niet-gereahseerde waarde, het ideaal, de eisch van
het Opper-ik, of hoe men overigens definieeren moge, wordt zelf
tot middelpunt van vroolijkheid gemaakt, of de benadeelde partij
tot voorwerp van allerminst liefdevolle belangstelling. Daarom
gebruiken wij hier de term ,ridiculisatie' welke term ditmaal niet
op de daad, maar op de situatie, de benadeelde of op die instantie
betrekking heeft, welke een zedelijken eisch zou willen laten hooren.
Een van mijn patienten, een multirecidivist, die voor dief-
stallen ongeveer de helft van zijn leven in de gevangenis door-
gebracht heeft, spreekt over zijn diefstallen nog steeds als
over een goeden mop. Hij vereerde de verpleegster na zijn
vertrek uit het ziekenhuis met een palm, die uit een plantsoen
bleek gestolen te zijn. Hij lacht om iedereen, die zoo dom is,
te werken. Hij chanteert nu de philantropen, door met recidief
te dreigen; hij lacht hartelijk, omdat een zijner kameraden
onschuldig is opgesloten voor een door hem gepleegde diefstal,
en zoo verder.
De ridiculisatie heeft overgangen naar de indifferentiatie: waar
men om lachen kan is ethisch niet meer belangrijk (indifferentiatie);
anderzijds is het ridicuul om zich om een kleinigheid scrupules te
maken.
Met de tactiek van lach en spot correspondeert de levenshouding,
die om alles lacht en min of meer cynisch is.
Met de humor correspondeert een bepaalde resigneerende hou-
ding. Wanneer schiild in alle intensiteit wordt beleefd, is een dezer
houdingen van toeschouwer in eigen theater niet meer mogelijk.
VII - DE EXPERIMENTEELE
JUSTIFICATIE
(motiveering van posthypnotische suggesties)
Met objectieve juistheid kan een motiefvervalsching blijken,
in de motiveering van de posthypnotische suggesties.
Zooals bekend, kunnen tijdens hypnose opdrachten gegeven
worden, die na de hypnose worden uitgevoerd, zonder dat de proef-
persoon zich herinnert, dat hij die daad uitvoert ingevolge van die
opdracht. Immers, hij heeft meestal voor de heele hypnose am-
nesie, (of voor de opdracht werd nog speciaal amnesie gesuggereerd).
Het interesseert ons nu in dit verband, hoe de proefpersoon de
handeling, waarvan hij den oorsprong niet kent, in zijn bewust
gedachtenleven zal plaatsen. Kraepelin zegt: i) In alle diesen
Fällen erscheint dem Beeinfluszten selbst die pünktlich ausge-
führte Handlung als das Ergebnis eigenen Entschluszes.
Heyer zegt: Nie wird die Versuchsperson den wahren Grund
angeben, dasz sie auf unseren Befehl hin handeltequot;.
Beide uitspraken zijn in hun algemeenheid onjuist, zooals uit
nauwkeuriger nagaan van verschillende publicaties over hypnose,
die ik niet alle noemen zal (o.a. Schilder en Kauders ®), Koster *))
blijkt. Groote aandacht voor dit punt vond ik bij Forel.
Forel ®) gaf in de hypnose opdracht, om na afloop daarvan een
stoel op tafel te zetten. Eén proefpersoon, gevraagd naar de reden
van deze daad, antwoordde: „die stoel stond mij in den wegquot;.
Een ander, die op dezelfde wijze een handdoek had gehaald, zeide,
dat hij zoo erg zweette en zich het gelaat wilde afwisschen. Hier
1)nbsp;Lehrbuch der Psychiatrie, 1920, dl. I.
2)nbsp;Heyer in Birnbaum, die psychischen Heilmethoden; Leipzig, 1927.
Thieme.
3)nbsp;Lehrbuch der Hypnose, Wien u. Berlin, Julius Springer 1926.
4)nbsp;Leerboek der Hypnose, Wmsterdam, Van Rossen 1938.
g) Forel, der Hypnotismus, Stuttgart, Enkel, 1923.
trad dus motiefvervalsching op. (Andere proefpersonen ant-
woordden op de vraag: waarom zette U die stoel op de tafel?:
„Ik geloof, dat U mij dat in den slaap gezegd hebtquot;; „Ik heb zoo-
iets gedroomdquot;; „Ik werd ertoe gedrevenquot;; ,,Ik moest eenvoudig,
weet niet waaromquot;; „Ik kreeg zoo het ideequot;. Een zesde volvoert
de handeling eigenlijk nog in hypnose en is amnestisch ervoor.
Sommigen voerden de suggestie niet uit: zij keken naar de stoel,
geneerden zich en lachten. Vroeg men hun, wat zij dachten, dan
antwoordden zij: Ik had de dwaze gedachte dezen stoel op de tafel
te zetten. In dit verband geef ik een eigen waarneming:
Geval 1. Hypnose (Dr. van der Schaar: Fixatie spreek-
methode).
Patient is kataleptisch en suggestibel. Suggestie: 2 minuten
na het wakker worden zult u een glas water vragen en het
niet leegdrinken. (Geen suggestie tot complete amnesie voor
de opdracht. Er bestond in het algemeen reeds amnesie).
Na de hypnose spreken wij wat met den patiënt; hij vraagt
niets. Na 4 minuten zeg ik: U kunt gaan of hebt u nog iets
te vragen? Na eenige aarzeling: Ja, ik wou graag een glas
water. Patient neemt het glas en blijft er eenigszins beteuterd
mee zitten. Wij kijken hem aan, hij lacht verlegen. Wij lachen
ook: waarom drinkt u het glas niet leeg? ,Ik kan niet'. Waarom
niet? ,Omdat dr. van der Schaar het mij gezegd heeft'. Wan-
neer? Patient geeft geen antwoord. Als u dorst hebt, moet
u het opdrinken. Hebt u dorst? Ja. Patient drinkt het glas
leeg.
Het was duidelijk, dat het zoowel het vragen óm en daarna
niet leegdrinken van het glas water niet ,van ganscher harte'
geschiedde niet, als natuurlijk door patiënt werd gevoeld.
Bij andere proefnemingen, waarbij ik een collega in hypnose
bracht, gelukte de posthypnotische suggestie eenmaal met een
valsche motiveering, doch eenigen tijd later werd hij zich van de
toedracht bewust. Verdere proeven hadden geen resultaat, doordat
hij nu de situatie direct doorzag, bij het opkomen van de gesug-
gereerden aandrang.
Reeds bij een eenvoudige opdracht ziet men dus bij hypnoti-
-ocr page 106-sabele personen zeer veel verschillen in de wijze waarop de op-
dracht wordt „geassimileerdquot;. Meermalen wordt hij eigenlijk niet
geassimileerd. Wanneer de opdracht strijdig is met gewoonte of
moraal, kan er een heftige tweestrijd optreden, waarbij de neiging
tot volvoeren van de handeling als een obsessie aanwezig is, maar
dan gewoonlijk niet in een daad wordt omgezet.
Het behoeft dus geen betoog, dat de opvatting, als zouden
allerlei gesuggereerde handelingen onder valsche motieven tot
de eigene gemaakt worden, slechts in zeer beperkte mate geldt.
De opmerking van Hesnard in dit verband: ,Non seulement
il ignore le mobile réel, qui le pousse, mais encore il justifie son
idee ou son acte posthypnotiques par milles raisons des plus
naturelles, même lorsque ceux-ci tranchent vivement sur le reste
de sa vie consciente', moeten wij ook uit eigen ervaring bestrijden:
de motieven worden niet zoomaar uit de lucht gegrepen; zeer
vele gehypnotiseerden hadden het besef, dat de neiging tot een
bepaalde handeling hun persoonlijkheid vreemd, een corpus alie-
num was.
Een verpleegster, door Forel gehypnotiseerd, krijgt de opdracht,
later te vragen, hoe het komt, dat zij bij hypnose zoo snel, sneller
dan bij gewone slaap, wegraakt. Het is geen wonder, dat deze
vraag met groote blijken van persoonlijke interesse gedaan werd.
Immers, dit is haast geen suggestie meer, het is een opdracht, die
werkelijk bij deze proefpersoon weerklank zal gevonden hebben,
daar zij meermalen over hypnose had nagedacht. Terwijl dezelfde
verpleegster bij andere posthypnotische suggesties opmerkte, dat
het ,ein so eigentümliche Trieb, wie etwas Fremdes' was, had zij
bij deze vraag het idee, dat zij van haarzelf afkomstig was. Als
zij dan als motief opgeeft: ik had u dat al zoo lang willen vragen,
dan is dat zeer begrijpelijk. Deze vraag lag geheel in haar gedachte-
sfeer. Er is ternauwernood van justificatie sprake.
Zooals dus dit geval onvoldoende bewijst voor de opvatting van
Kraepelin en Hesnard en men slechts meenen kan, dat het iets
bewijst, wanneer men de invoeling in de psychische totaliteit
nalaat, zoo zal ook, naar onze (niet geverifieerde) veronderstelling,
bij de posthypnotische suggestie de justificatie slechts dan op-
treden, wanneer de proefpersoon reeds van te voren tot justifi-
ceeren is geneigd. Trouwens het bovengenoemde materiaal van
Forel, bewijst wel de betrekkelijkheid van justificeeren, zelfs in
den uitgebreiden zin van assimilatie van Hesnard.
Ook uit het geleidelijk zich-bevrijden van de opgelegde han-
deling, blijkt, hoe het ,corpus alienum' in plaats van geassimileerd,
juist met tegenzin ontvangen wordt. Eerst is de posthypnotische
suggestie een obsessie, zij draagt, evenals bij de neurotische dwang-
handelingen 1) het karakter van het onweerstaanbare. Geleidelijk
echter, uitgevoerd of niet uitgevoerd, verliest zij haar kracht.
Een patiënt, die in een hysterische schemertoestand binnen-
kwam, was later gemakkelijk in hypnose te brengen. Hij was dan
zeer suggestibel (katalepsie, negatieve hallucinaties, etc.). De
posthypnotische suggestie: een sprei van de onderzoekstoel op de
tafel te leggen, voert hij prompt uit. Hij geeft als motiveering,
dat iemand, hij weet niet wanneer, hem dat opgedragen heeft.
(Hij geeft dus geen justificatie). Voor de hypnose bestaat volkomen
amnesie, zóózelfs, dat, hoewel deze meermalen werd toegepast,
hij niet weet, dat deze ooit heeft plaats gehad als hij vertrekt.
Bij een andere hypnose wordt hem een versje geleerd, dat hij tot
zijn eigen groote verwondering na de hypnose kan opzeggen. Hij
weet niet, waar het vandaan komt, maar is tenslotte geneigd een
bepaalden invloed van den medicus te veronderstellen, zonder
evenwel een flauwe notie te hebben van de hypnose. Wel weet hij,
dat er hypnose bestaat, want een in het openbaar optredende
hypnotiseur heeft eenmaal getracht hem te hypnotiseeren, wat niet
gelukte. Hij heeft zich er toen waarschijnlijk instinctief tegen
verzet.
Een ander maal werd denzelfden patiënt in hypnose opgedragen,
om over 7 dagen terug te komen, terwijl in waaktoestand de tijd
op 14 dagen werd gesteld. Hij deelde mij mede, dat hij na een week
bij zich zelf dacht: zal ik nu maar gaan. Hij besloot echter, om,
zooals afgesproken was, over 14 dagen terug te komen.
Zoo vinden wij dus ook bij dezen patiënt, die zeer suggestibel
was, toch weerstanden, om datgene, wat hem in hypnose was op-
gedragen, te volvoeren. Zelfs, en dit is zeer interessant, overwint
de opdracht, die in een toestand van minder groote suggestibiliteit
1) Bij een neurotische twijfelzucht (een jongen van 14 jaar) was de genese
de twijfel hiermede volkomen te vergelijken. (Strenge moeder als „hypno-
tiseusequot;). Door verandering van milieu verdween de obsedeerende twijfel.
gegeven werd. Deze laatste werd door den geheelen persoon aan-
vaard, en daarom behield zij de overhand.
Een ander geval, in dit verband interessant, is dat van Forel,
waarbij hij een ethisch niet hoogstaande proefpersoon posthyp-
notisch een mes uit de keuken liet stelen. Daarna echter ging de
proefpersoon zeer verlegen naar de keukenmeid en zei, dat zij het
mes in vergissing, zij wist niet hoe, had meegenomen, en vroeg,
het stilletjes, omdat zij zich ervoor geneerde, weer neer te leggen.
Dit is dus een correctie, die zelfs bij de echte dwang-kleptomanie
niet altijd voorkomt.
De aandrift en de daad, indien uitgevoerd, worden dus niet
zoomaar geassimileerd. Dit geldt te meer, naarmate de daad
meer in discrepantie met de persoonlijkheid van de proefpersoon
is, doch ook reeds bij ethische indifferente opdrachten.
In den aanvang van de ontwikkeling van de psychoanalyse
werd vooral de nadruk op hypnose en posthypnotische suggestie
gelegd, omdat daaruit, zoowel het bestaan van een „onbewustequot;
als van het onbewuste werken, resp. het onderschuiven, van mo-
tieven zou blijken.
Het blijkt wel, dat zelfs bij handelingen, die niet uit eigen
persoonlijkheid stammen, een justificatie aangegrepen kan worden.
Deze justificatie trad echter, tenminste in mijn eigen proeven,
alleen bij navraag op, om het figuur te redden. Men wenscht nu
eenmaal baas in eigen huis te schijnen. De geheele posthypnotische
handeling draagt overigens zoowel voor den toeschouwer als voor
het belevende subject een automatisch, niet wezenlijk, „onechtquot;
karakter. De bewustzijnstoestand schijnt beperkt, en er zijn alle
overgangen naar een tijdelijke, nieuwe hypnose. Voor de justificatie
in de ethische sfeer zijn de experimenten dan ook niet van prac-
tische beteekenis, want proefpersonen, bij wie een in moreele
opdracht geen weerklank vindt, verrichten deze niet gemakkelijk
en psychopathische proefpersonen hebben weinig of geen schuld-
gevoel. (De proeven zelve zijn trouwens ethisch niet goed ver-
dedigbaar). Schuldgevoel voor een posthypnotische handeling is
dus al moeilijk te veronderstellen, wel schaamte over het ,figuur',
voor het onbegrijpelijke van eigen doen en aandrift. Een proef-
persoon werd opgedragen na de hypnose in de handen te klappen.
Zij wreef zich echter in de handen en vond zoo een compro-
mis, een justificatie, in den algemeenen zin van aanpassing.
Dit alles neemt niet weg, dat er dus experimenteel justificaties
in algemeen zin, dikwijls meer rationalisaties te noemen, bij de
posthypnotisch uitgevoerde handelingen te voorschijn kunnen
komen. Zij zijn zeer verwant met verlegenheidsconfabulaties bij
organische geheugenstoornissen.
Daarnaast zijn er zeer velen, die de handeling door de wijze
waarop deze zich voor hun introspectie voltrekt, niet als een per-
soonlijke handeling aanvaarden, resp. een flauwe notie, hebben
van het gesuggereerde karakter ervan, etc.
De verwerking aan het gesuggereerde is dan te vergelijken met
de verwerking ev. het vrij worden van niet resonneerende invloeden
in de primitieve subordinatie.
VIII - AANWIJZINGEN VOOR DE ONECHTHEID
VAN JUSTIFICATIES ETC.
De justificatie, (causalisatie, etc.) moeten als vervalsching aan-
nemelijk evident worden gemaakt. Welke zijn de aanwijzingen die
tot deze evidentie kunnen leiden?
Ik onderscheid vijf categorieën van aanwijzingen, voor de be-
weerde onechtheid.
le: het verloopen van eenigen tijd, voordat het subjectief aan-
vaardbare motief kan geproduceerd worden. Hiertegen is aan te
voeren, dat ook een echt, motief tijdelijk onbewust kan zijn.
2e: de wisseling in de aangevoerde motieven. Ook hiertegen kan
tot op zekere hoogte met dezelfde objectie, als in le worden ge-
antwoord.
In tegenstelling met de bovengenoemde objectief vast te stellen
aanwijzingen, is het volgende criterium subjectief, of sterker sub-
jectief.
3e: De invoeling van het totaal van de persoon en het door-
grondend begrijpen van zijn activiteit, waarbij het aangevoerde
motief phaenomenologisch een onecht karakter kan vertoonen.
Bij Jan X. was zijn emotioneel gedrag, zijn geprikkeldheid, zijn
teleurstelling in zijn toekomstverwachting, een aanwijzing voor
het aannemen van zijn motiefvervalsching, te meer, waar hij zich
inbeeldde, altijd op grond van goede motieven te handelen.
De onechtheid van gevoel in het algemeen, wordt phaenomeno-
logisch gekenmerkt door het bloedarme i) het vluchtige, het
weinig aanstekelijke, of (door het al even weinig aanstekelijke)
overluide, overgecompenseerde: „Nur Schwäche gebärt die groszen
Wortequot; ^Nietzsche).
Jan X. had ongetwijfeld een echt religieuze trek naast zijn ver-
1)nbsp;Jaspers, Psychologie der Weltanschauungen, Springer, Berlin 1922,
S. 35.
2)nbsp;Pfänder, Zur Psychologie der Gesinnungen. Zusatz über das unechte
Psychische überhaupt. Jahrbuch f. Psych, u. Phaenom. Forschung, Bnd. I.
hoogd gevoel van eigenwaarde. Het ,Ik' werd zooals bij de groot-
heidswaan het geval is naar het ideaal (Opper-ik) opgeschroefd
(zulks in tegenstelling met de manie) waardoor een verwarring in
den aard zijner motieven gemakkelijker werd. Het onechte gevoel
is wel werkelijk, (immers het bestaat) maar het mist diepte, het
vindt zijn oorsprong niet in de kern of het overwegend eigene der
persoonlijkheid. Ook het echte kan bij gelegenheid een onecht
karakter krijgen. Bij ieder dreigt formaliseering, verstarring van
oorspronkelijk echte gevoelens, waardoor ongemerkt justificaties
kunnen ontstaan. Ook kan het onechte het alleen maar tot een
onechte grootte hebben gebracht. Het onechte heeft dus vele
mogelijkheden partieel echt te zijn.
Men kan met Zutt een echt gevoel ook bezien van de houding
van het subject uit: Wil een gevoel tot volle ontplooiing tot echt-
heid komen, dan moet de innerlijke houding van de persoon met
het gevoel adaequaat zijn. Andere gevoelens in dezelfde laag
moeten dan verdwijnen, naar mijn inzicht, mogelijk ook gevoelens
in andere lagen. Scheler zegt, dat men vroolijk kan zijn (psychisch
gevoel) en tegelijk pijn hebben (zintuigelijk gevoel). Dit is wel
juist, maar het echte, volle, gevoel heeft ook overwegenden invloed
op de andere lagen (doet zintuigelijke gevoelens b.v. pijn en vitale
gevoelens verdwijnen, zij het slechts tijdelijk). De lach van den
depressielijder is wel echt, maar de depressieve innerlijke houding
kan de lach niet tot uitgolving in de andere gevoelslagen doen
komen. Evenmin zal zij mimisch ,,tot uitdrukkingquot; komen. Men
kan ook met Willy Haas zeggen: De grondrichting van de depressie-
lijder is anders. De depressielijder is nooit echt vroolijk, in den zin
van ten volle vroolijk; hij is eigenlijk in den grond niet vroolijk.
Het woord echt kan hier verwarrend werken, omdat in het gewone
spraakgebruik echt: zoowel niet valsch, niet gedwongen als ten
volle kan beteekenen. (Het niet gedwongene pleegt dan ook meestal
ten volle te zijn).
Door de verschillende houdingen, die het subject kan aan-
nemen, zonder dat daarom een zelfbedrog of huichelarij in het
spel behoeft te zijn, wordt het doordringen tot de kern van de
1)nbsp;J. Zutt, Die Innere Haltung, Monatschr. f. P. u. N. Bnd 73 (1929).
2)nbsp;Zeitschrift f. Psychopathologie I9I4, Bnd II: Über Echtheit u. Un-
echtheit der Gefühlen.
persoonlijkheid, via het onderkennen van het echte bemoeilijkt,
vooral wanneer er een hooge mate van bewegelijkheid en aanpassing
van het type aanwezig is. Het schuldgevoel kan hoewel door een
onecht motief bestreden, juist weer uit de kern van de persoon-
lijkheid naar de oppervlakte komen, zonder dat het subject dit
bespeurt. Bij kinderen is dit vooral zeer duidelijk. Houding, gebaar,
intonatie, etc. kunnen het doorgrondend begrijpen steunen in zijn
aanname van motiefvervalsching. Het onechte motief wordt even-
tueel nog duidelijker door het contrast met het echte schuldgevoel,
of de angstige onrust, die zich verraadt.
4.nbsp;Het rationeele begrijpen kan den inhoud van de motieven als
onaanvaardbaar afwijzen. Het rationeele begrijpen, dat op alge-
meene regels steunt, vindt de motiveering niet rationeel en acht
haar valsch. Het doorgrondend begrijpen kan dan nog tot een
tegengesteld oordeel of waarschijnlijkheid komen.
5.nbsp;Het subject zelf kan door bovengenoemde aanwijzingen zijn
justificatie of causalisatie etc. betrappen ,en flagrant délit' direct
of bij het actualiseeren van de herinneringsbeelden.
Bij Jan X. in zijn onverzettelijken waan leidde een aandringen
op kritische retrospectie tot niets; hij beriep zich, op de mogelijk-
heid van een later bewustworden van een goddelijke opdracht,
intelHgent gesteund met een voorbeeld uit den Bijbel: Het godde-
lijke van de opdracht wordt ook Paulus later dan het voornemen
bewust 1).
Beter dan het actualiseeren van herinneringen in den gewonen
zin geeft de methode van de psychoanalyse de mogelijkheid om de
werkelijke motieven of driftimpulsen te ontblooten, met evidentie
ook voor de persoon in questie. Ook hier dus als sluitsteen de over-
tuiging van het subject zelf.
Al sprak ik in het bovenstaande over justificatie s.s., het spreekt
vanzelf, dat voor de andere psychismen, causalisatie etc. deze
beschouwingen m.m. evenzeer gelden.
1) zie pg. 12.
-ocr page 113-IX - SCHIJNBARE EN AANVAARDBARE, ECHTE
INTEGRATIE VAN SCHULDGEVOELENS
Zoo hebben wij dan enkele psychismen van afweer van schuld
beschreven, die alle dit gemeen hebben, dat zij aan schuldgevoel,
eventueel ook angst en beschuldiging, den grond trachten te ont-
nemen. Dit houdt in, dat gebruik wordt gemaakt van middelen, die
geldigheid kimnen hebben, al moge die geldigheid casuistisch of
principieel bestreden kunnen worden. Er wordt een rechtvaardiging
voor een bepaalde, negatief te waardeeren activiteit verkregen,
waardoor ook het subject zelf gerechtvaardigd kan schijnen. Andere
afweermiddelen van schuld, waardoor langs meer individueelen weg
een schijnrechtvaardigheid, althans schijnbare schuldeloosheid
wordt bereikt, zijn grotesker. Zij moeten dat wel zijn, als de ge-
ïncrimineerde handeling door zijn ernstig karakter niet meer door
de beschreven, mogelijk geldige verontschuldigende principes, kan
gered worden.
Een middel is dan, de daad in zijn geheel te verdringen en daar-
door het casuistische schuldgevoel (de Tatschuld).
Het verdringen van een daad geschiedt gemakkelijk, wanneer
dit door indifferentiatie kan worden voorbereid, maar in het ge-
stelde geval is de daad te duidelijk als verwerpelijk te qualifi-
ceeren. Dan is directe verdringing noodzakelijk. Soms is de daad
zelf reeds afgesplitst van het bewustzijn als zij verricht wordt. (De
onbemerkte symptoomhandeling of een daad in schemertoestand).
Bij echt schuldgevoel en herhaald te kort schieten werken deze
methodes onvoldoende, een vaag gevoel van onbehagen en onrust,
een vage ,Seinsschuld', ,,het chronische schuldgevoel van het com-
promisquot; (Haberlin) treedt op. Dit diffuus geworden schuldbesef
geeft aanleiding tot prikkelbaarheid, angst. Vooral bij kinderen kan
men dezen toestand waarnemen, b.v. bij schuldbesef door onanie.
1) Zie pg. 59. Daar citeerde ili ook de door H. opgestelde vormen van vlucht
en afweer, speciaal in verband met het chroni'Sche schuldgevoel. Veel daarvan
vindt men ook in de door mij gegeven opsomming.
De bijmenging met angst is, ook hier, niet alleen angst voor straf,
maar ook angst voor liefdeonttrekking op grond van de actief ver-
broken liefderelatie.
Het besef, telkens weer te kort te schieten, wordt dus, in 't alge-
meen op andere wijze bestreden, dan in de justificatie werd be-
schreven. Men kan den grond ervan niet wegnemen, ook niet in
schijn, maar men moet het wégwerken, overstemmen of ontvluchten,
het zij in verdooving: alcohol, morphine, slaap, hetzij in een schijn-
vrede van een ,,godsdienstigequot; oplossing, of in verstrooiing, sport,
e.d. Een aesthetische, niet actieve levenshouding, of die levens-
houding en wereldbeschouwing, die correspondeert met de ver-
schillende middelen tot zelfrechtvaardiging kan eveneens het gevolg
zijn van onverwerkt schuldgevoel. Dan is dit geen echte, maar een
reactieve levenshouding als compensatie, als tegenwicht: b.v. een
perfectionisme (men heeft altijd voortreffelijk gehandeld), een deter-
minisme (men kan niets veranderen in de ,eiseme, eheme Gesetze'),
een vitalisme (de drift is plicht), een beroep op de algemeene ver-
dorvenheid („niets menschelijks is mij vreemdquot;), een houding van
onverschilligheid, cynisme, kortom allerlei verweermiddelen, die in
de justificatie, causalisatie, indifferentiatie, etc. ook gebruikt
worden, maar nog geen algemeene levenshouding behoeven te Ver-
tegenwoordigen.
Van al deze houdingen is de onechtheid, het tendentieuze, te ver-
moeden door het overprikkelde, het hartstochtelijke positienemen.
Door psychoanalyse kan het afweerkarakter volkomen duidelijk
worden.
De verschillende religies geven een oplossing voor het schuld-
probleem. Er is van een werkelijk religieuze oplossing slechts sprake,
wanneer de schuld in eerste instantie (gewoonlijk zeer bewust) als
mijn schuld wordt ervaren en aanvaard. Hier spreken wij nog over
de houding, waarin men de schuld allereerst als een corpus alienum,
als hinderlijk, beseft, maar niet als zoodanig aanvaardt, althans niet
in vollen omvang wil doorleven en verwerken, maar wégwerken. Door
het bestaan van de bovengenoemde, genetisch niet echte levens-
beschouwingen, worden de levensbeschouwingen zelf, die bewuste
verwerking van het schuldprobleem willen zijn, nog niet veroordeeld.
Zij kunnen principieel ook als echt positiekiezen, als persoonlijke
oplossingen voorkomen.
Op dit oogenblik, na al deze gebrekkige oplossingen bezien
te hebben, mogen wij, zonder daarmede meer te willen zijn
dan psycho-therapeut, vragen naar de wijze, waarop schuldge-
voelens dan wel op een als normaal te beschouwen, wijze worden
verwerkt. Normaal, gezond, beteekent dan hier weer: geïntegreerd,
in een steeds meer gediflerentieerd geheel, op een wijze, die klaar-
blijkelijk aan de betrokken stractuur adaequaat is. Wij stellen
geen eischen en dringen geen houding op, maar aanvaarden
de verscheidenheid van persoonlijke structuren; wij kiezen
geen partij, al kunnen wij nooit geheel uit onze eigen structuur
treden.
Bewust aanvaarden wij als maatstaven de graad en klaarblijke-
lijke geslaagdheid (echtheid) van de integratie. Hoe onzeker een
oordeel casuistisch moge zijn, in principe is deze maatstaf juist en
practisch aanvaardbaar. Wij onderscheiden dus hooger en lager
integratieniveau; er bestaat geen waardevrije biologie en psycho-
logie. Een kind is lager geïntegreerd, dan een volwassene; het eene
kind is beter geïntegreerd dan het andere; het eene handschrift
heeft een hooger vorm-niveau dan het andere, etc.
Uit het bovenstaande volgt vanzelf, dat het streven van de
psychotherapie niet alleen moet zijn, de afweer- en vluchtreacties
bloot te leggen, maar tevens, het subject gelegenheid te geven, op
zijn manier en op een hooger niveau met het schuldprobleem in het
reine te komen.
Het kan blijken, dat de levenshouding, c.q. de religie van den
patiënt slechts op primitieve, subordinatieve angst berustte, terwijl
de echt-religieuze mensch zich zijn onzelfstandigheid zelfstandig be-
wust durft te zijn.
Freud moge de religie universeele dwangneurose noemen, men
kan ook de dwangneurose als een primitieve of mislukte privé religie
betitelen, op dezelfde wijze, als men in het ,,Uber-ichquot; en ,,Ich-
Idealquot; de eerste resonnantie van idealiteit op grond van prae-
existente dispositie kan zien i). Een secundaire subordinatie behoeft
1) Er is hier bij Freud een .Acheronta-movebo'-complex werkzaam, dat hem
tot denigreeren en épateeren leidt, in elk geval het verschil tusschen hoogere
en lagere integratie doet negeeren. In de latere publicaties wordt trouwens
deze houding minder scherp.
geen regressie of fixatie te zijn, maar kan een nieuwe integratie zijn
na productieve desintegratie
De taak van den psychotherapeut ligt dus hierin, dat hij het
subject, zooveel als hij dit verantwoord kan achten, geschat diens
integratievermogen, helpt, zich van zijn schijnoplossingen te ont-
doen en om vervolgens levend, echt positie te kunnen nemen, ook
in het schuldprobleem. De persoonlijke oplossing kan dan zeer ver-
schillen.
Vera Strasser noemt het: „zelf ergens de schuld van zijn, het top-
punt van zelfstandigheid, van onafhankelijkheid, van vrijheid 2).
Hier hoor ik nog wel zeer duidelijk de baldadige puber in
Op een hooger niveau ligt Goethes: ,,Jeder Handlende ist ge-
wissenlosquot;.
De zelfstandigheid wordt immers harmonischer beleefd in het
zich (de waarde) doorzetten en niet in de gedurfde aggressie op zich
zelf. Elk handelen is tot iemands nadeel, niet handelen is een ver-
grijp tegen de natuur, die naar vruchtbaarheid en ontplooiing laat
streven. ,,De eigenlijke zin van verantwoordelijkheid is de bereid-
'heid, schuld op zich te willen nemenquot; (Jaspers)
Dit betreft dus de absolute onvermijdelijkheid van schuld, die
inhaerent is aan elke waarderealisatie. Zij dient bewust te zijn,
althans bewust te kunnen zijn; te sterk bewustzijn ervan belemmert
het handelen. Er is echter ook een andere schuld, n.1. het te kort
schieten in de realisatie zelve van de waarde. Hieraan denken wij
in dit geschrift in de eerste plaats.
Ieder zal een oplossing noodig hebben, zoo kan schuld als ver-
gefelijk, vermijdbaar, eindig, fictief, worden gezien. Het ligt buiten
ons bestek om alle antwoorden, die de verschillende levensbeschou-
wingen op het schuldprobleem geven, op te sommen. Alleen wil ik
aan de hand van onze eigen beschouwingen betreffende schuld als
actief verbroken liefderelatie, coördinatie en subordinatie, enkele
oplossingen aangeven, waardoor de relatie wordt hersteld. Daarbij
1)nbsp;Zie H. C. Rumke: Ontwikkelingspsychologie en Psychotherapie. In aug.
Rede 1933.
2)nbsp;Zie pg. 46.
3)nbsp;De baldadigheid uit de vlegeljaren is de ,bardadigheid, een schuldige
dadigheid, die zijn zelfstandigheid nog alleen daarmede toont.
4)nbsp;Jaspers Ps. d. W. pg. 274.
-ocr page 117-zullen wij ons niet bezighouden met de beteekenis van boete, straf
etc. voor dit herstel.
]) Er zijn oplossingen, die elke liefderelatie subordinatief en
coördinatief ontkennen; er bestaat alleen bevrediging van drift —
meer of minder verfijnd: Lust ohne Schuld, als mogelijkheid. Zoo
komt het voor, dat er door een psycho-analyse alleen maar ,gevita-
liseerdquot; wordt; het Opper-Ik en het Ik-ideaal werd afgebroken, alle
schuldgevoel door indifferentiatie opgeheven. Werd daarentegen
een volheid van liefhebben en van verantwoordelijkheidsgevoel mo-
gelijk gemaakt, een harmonie tusschen bindende drift (Eros) en ont-
bindende drift (aggressie) verkregen en daardoor een waar ideaal
(Schilder) i),dan zullen nog wel degelijk schuldgevoelens mogelijk
zijn. De integratie blijft dan niet op het vitale niveau staan, maar
streeft er naar, zedelijke of geestelijke mogelijkheden te verwerke-
lijken.
2)nbsp;Er zijn oplossingen (vooral religieuze) die in wezen subordina-
tief zijn. Zeer duidelijk is de onderschikking van de geloovigen bij
Katholieken en rechtzinnig Protestanten. Het herstel van de actief
verbroken liefderelatie komt bij de Katholieken tot stand bij
de biecht. Voor ons thema is belangrijk, het groote verschil te
vermelden tusschen ,,een volmaaktquot; en een ,,onvolmaakt berouwquot;.
Bij een volmaakt berouw, (d.i. uit liefde tot God) kan ook zonder
biecht vergiffenis worden verkregen (als de biecht b.v. onmogelijk
was). Bij een onvolmaakt berouw, (d.i. uit angst voor straf) kan de
schuld ook worden vergeven, maar alleen door de biecht. Ook hier
is echt schuldgevoel: reeds teruggekeerd zijn.
In de psychoanalyse wordt in de overdracht, meestal een sub-
ordinatieve liefderelatie, een soort vergeving verkregen, misschien
aan beide partijen niet als zoodanig bewust. Het Opper-Ik wordt
toleranter. Wanneer de schuldgevoelens door indifferentiatie, ge-
neralisatie, ev. causalisatie verzwakt worden, komt weer een situatie
als in 1) beschreven tot stand.
3)nbsp;In de coördinatieve liefderelatie is angst alleen als bijmenging
aanwezig; de schuld draagt direct een zuiverder karakter. Ook hier
kan bekennen ontlasten, herstel van relatie beteekenen, men denke
aan het openlijk schuldbelijden in het Leger des Heils, Oxfordbe-
1) Zie Westerman Holstijn Grondbegrip der Psychoanalyse, Bijleveld, Utrecht
1936.
weging, ook al zullen de aanhangers zich subordinatief georiënteerd
noemen. Door dit bekennen heeft het subject het gevoel, een masker
te hebben afgeworpen en zich onherroepelijk bereid te hebben ver-
klaard tot boete en hernieuwden strijd.
In de coördinatieve liefderelatie kan het moeilijk, doch noodig
zijn een schuld juist niet te bekennen, omdat bekentenis de breuk
in de liefderelatie niet heelen, maar versterken zou. Dit geldt alleen
wanneer het subject van zijn kant de liefderelatie in principe heeft
hersteld en hij bereid is de schuld zonder vergeving te willen dragen.
Gemakkelijk komt hier echter het zelfbedrog tot stand, dat men
uit liefde niet bekent, terwijl in werkelijkheid angst, gemakzucht
of een „compromisquot; zonder voldoende liefde, de reden daartoe is.
4) De hoogere instantie, de geliefde waarde, kan geheel in de
persoon zijn opgenomen. De schuld wordt in het subject zelf ver-
werkt, men kan zich zelf dan vergeven. Hier kan echter gemakkelijk
een ,kortsluiting' optreden, waardoor een schuldeloosheid van den
autonomen mensch resulteert.
Nog vele andere mogelijkheden i) zijn er om schuldgevoel (en wij
spreken nu speciaal van casuistische schuld) te verwerken. Hoofd-
zaak blijft, dat in het probleem van de schuld, deze door de bewuste
' persoonlijkheid moet zijn heengegaan.
Over het verwerken van de als onvermijdelijk ervaren schuld,
de schuld, als kenmerk van het bestaan, óitniet met besef van het
actief verbroken hebben van een liefderelatie pleegt samen te gaan,
spreken wij nog in § XI.
1) Hoe Häberlin een oplossing ziet, beschreven wij op pg. 51. De tegen-
stelling werkelijkheid-ideaal wordt gerelativeerd zonder dat de principes
zelf worden gerelativeerd.
X - AFGELEIDE EN VERZWAKTE VORMEN VAN
Centraal heeft tot nu toe gestaan die justificatie, die haar uit-
gangspunt vond in de poging aan schuldgevoel te ontkomen en
daarbij verdienste, althans onschuld voor te wenden. Dit psy-
chisme valt dus in de ethische sfeer, o.m. gekenmerkt door con-
flict, schuld, verantwoordelijkheid.
Wanneer een waardescala wordt opgesteld, en dan niet cere-
braal of speels, maar met de beleving van persoonlijke affiniteit
en liefde, dan ligt in de wijze van opstellen reeds een ethisch waar-
deeren. Dit ethische heeft dan een wij deren dan den boven aange-
duiden zin: er wordt in het algemeen nagegaan, wat het meest
waard is gerealiseerd te worden.
Het ethische kan ook als waarde in een scala worden opgenomen i)
Wordt dan dit ethische, begrijpelijkerwijs, weer als van invloed
op de andere waarden gezien, dan nadert men weer het ethische,
als waarde-ordenend beginsel.
Om de gedachte te bepalen geven wij eenige voorbeelden van
mogelijke rangschikking van waarden 2).
Plato noemt de öixaioavvr) (gerechtigheid), de hoogste deugd,
die aan de andere deugden: de aocpla (wijsheid), avÖQSia (dapper-
heid) aoxpQoavvrj (bezonnenheid) weer de haar toekomende plaats
geeft. Van dezen laatste is wijsheid de hoogste, dan volgen dapper-
heid en bezonnenheid. De min of meer formeel gedachte gerechtig-
heid houdt haar in juiste verhouding. Plastisch voorgesteld hebben
wij hier dus te doen met een scala van drie treden, waarbij de
dixoioaévrj de juiste verhouding handhaaft.
.\ristoteles geeft als opklimmende reeks een trap van drie treden
van noielv (het doen van den kunstenaar) naar nqóxreiv (handelen
1)nbsp;Zie ook pg. 32.
2)nbsp;Zie ook Jaspers Psychologie der Weltanschauungen.
-ocr page 120-van den staatsman) naar êecogelv (het denken van den philosoof).
Nietzsche geeft als opklimmende rij: wetenschap, kunst, leven,
en stelt de wetenschap het laagst.
Kierkegaard geeft als opstijgende reeks: het aesthetische, het
ethische, het religieuse, waarbij elk van de gebieden in het hoogere
opgaat.
De puriteinsche levenshouding erkent geen andere positieve
waarde dan de godsdienstige; men wil leven uit één beginsel (zie
ook de perfectionist Jan X.).
De passieve, bewust genietende levenshouding daarentegen kent
geen andere leuze dan het ,carpe diem', zoekt niet naar totaliteit,
maar geniet in het hic et nunc. Men bindt zich niet, neemt geen
verantwoordelijkheid, men wil stoïcijn en epicurist tegelijk zijn;
genieten is de eenige waarde. Stijl ontbreekt.
De passief aesthetische levenshouding, die hier vlak bij Ugt, kan
echter verder schrijden, naar stijlbehoefte, schoonheid in dienst
van een andere waarde, of ook naar aesthetische productie (actief).
Er is dan weer een verantwoordelijkheid tegenover zich zelf, zijn
vorm, zijn artistieke productie.
Het 1'art pour 1'art kan een immanent ethische houding zijn: de
schoonheid wordt aanbeden; het niet-schoone nastreven maakt
schuldig.
Deze uitweiding dient slechts ter inleiding van het nagaan van
mogelijke justificatie buiten de ,ethische' sfeer in engeren zin. De
vroeger besproken justificatie bewoog zich naar een schijnbare
,schuldeloosheid'. Wordt er een scala van waarden erkend, dan zal
de hoogste trede tot hoogste goed (telos) het meest motief vormend
werken of behooren te werken. Men justificeert eventueel naar deze
waarde toe. Anders uitgedrukt, m-^n zal een trede willen stijgen,
eventueel justificeerend zich een stijging inbeelden. Anderzijds is
bij de aanvaarding van een gedifferentieerde scala de noodzaak
steeds uit één principe te leven, niet aanwezig. Is dit wel het geval
(zooals in het puritanisme), dan zal er spoediger behoefte zijn aan
justificatie. Immers, men stelt zich veel exclusievere eischen; de
justificaties zullen grotesker moeten zijn (de verdringing grooter).
De voorgeschoven motieven kunnen dan slechts uit één waarde-
sfeer stammen, er is slechts één positieve waarde. De sterkste
justificaties ziet men dan ook op godsdienstig zedelijk terrein, in
het algemeen bij zeer geprononceerde, niet geschakeerde ideaal-
stellingen.
Het rangschikken van waarden in een waardetrap kan een ethisch
ordenen genoemd worden. Persoonlijk stellen wij voorop, dat de
volontwikkelde persoonlijkheid ook een handelende persoonlijkheid
is en daarom de waarden ter realiseering beoordeelt. Dit neemt niet
weg, dat, naarmate de waarden lager in de scala staan, het,,ethischquot;
karakter van de ordening minder sterk wordt. Het kan ook voor-
komen, dat bewust de ordening niet als ethisch, maar als redelijk,
biologisch, aesthetisch, geopenbaard godsdienstig, wordt geponeerd.
Daardoor is dan tevens de hoogste waarde zelf aangegeven en krijgt
déze weer het dwingende, het „sollendequot; van het ethische.
Met dit al is het duidelijk, dat onder het justificeeren in alge-
meenen zin kan worden verstaan: het plaatsen van een bepaalde
activiteit in een waardesfeer, g^aar zij niet echt, niet geheel behoort.
Hoe intenser de activiteit, hoe grooter de waarde voor het
subject, hoe meer de justificatie dan toch het karakter heeft van
vermijden van schuld en pretentie van verdienste. De justificatie
kan echter ook geleidelijk verzwakken tot een poging tot inlijven,
onder één gezichtspunt brengen, tot assimileeren.
Wanneer een scheppend kunstenaar een kunstwerk voor den
handel maakt en zich daarvoor geweld aandoet, kan hij een schuld-
gevoel ondervinden voor het forum van zijn Muze; hij kan dit
justificeeren, door het product ,ook wel mooi' of ,toch wel ge-
ïnspireerd' te noemen. Hij justificeert naar de voor hem geldende
waarde toe, een aesthetische justificatie. In hoeverre dit een min
of meer zich troosten, een zich aanpassen, of een serieus bedoelde
schijnoplossing is in een werkelijk conflict, hangt van den kun-
stenaar zelf af.
Het gericht zijn van-de justificatie is een signaal van de begeerde
of de in het algenti-en beoogde waardeverwerkelijking (de positieve
kant van het zelfbedrog). Er zijn evenveel justificaties als waarde-
gebieden, dus tallooze. Er bestaan godsdienstige, ethische (in enge-
ren zin), rationeele, aesthetische, wetenschappelijke, hygiënische,
maatschappelijke, e.a. justificaties. Bij de rationeele justificatie =
rationalisatie, zullen wij straks nog wat langer stilstaan.
Aangezien in het erkennen van een waarde als waarde ook een
activiteit ligt, is het niet te verwonderen, dat door een bepaalde,
gerichte werkzaamheid een geheele waarde in een andere kan
worden opgenomen en dat dit opnemen van b.v. religieus gevoel
in de redelijkheid, of de zedelijkheid in de aesthetica, al dan niet
aannemelijk, gejustificeerd wordt. Om een enkel willekeurig gekozen
voorbeeld te noemen, waarin dit zeer bewust en met de pretentie
van juistheid geschiedt: een aesthetische rechtvaardiging van de
zedelijkheid geeft Herbart ,,Zedelijke ideeën verwekken ons
aesthetisch welgevallen, evenals hun tegendeel een misnoegen,
welke beiden van ons individueel interesse onafhankelijk zijn en
dus van aesthetisch karakterquot;.
Nietzsche zegt: ,,Denn nur als aesthetisches Phänomen ist das
Dasein und die Welt ewig gerechtfertigtquot;
De zedelijkheid kan ook logisch gerechtvaardigd worden (Fichte
b.v.).
Novalis wil door een bewuste werkzaamheid de geheele wereld
,,romantiseerenquot; ,,Dan vindt men den oorspronkelijken zin terug.
Romantiseeren is een qualitatieve potentieering; het lagere zelf
wordt met een beter zelf in deze operatie geïdentificeerd, zooals
wij zelf een qualitatieve potentiereeks zijnquot;: „Diese Operation ist
noch ganz unbekannt. Indem ich dem Gemeinen einen hohen Sinn,
dem Gewöhnlichen ein geheimnisvolles Ansehen, dem bekannten
die Würde des Unbekannten, dem Endlichen einen unendlichen
Schein gebe, so romantisiere ich esquot;. Hier is een bewuste, gedwongen
omzetting naar één waarde toe. Novalis zal dan ook een handeling
bij voorkeur ,romantisch' motiveeren, als romantisch justificeeren,
romantiseeren, zooals hij het zelf noemt. Deze voorbeelden zouden
met vele te vermeerderen zijn; het gaat ons hier alleen om het
principe.
Naarmate de botsing van waarden minder heftig is, wordt minder
gewetensconflict veroorzaakt. Hetzij door de betrekkelijkheid der
waarde, hetzij door de geringe persoonlijke beteekenis van het con-
flict, wordt het niet realiseeren van bepaalde waarden als minder
belangrijk, zonder schuldgevoel ervaren. Dan wordt justificatie
1)nbsp;Deussen, Geschichte der Philosophie, Leipzig, Brockhaus 1920, Dl. II. 3.
S. 375.
2)nbsp;F. Nietzsche, Die Geburt der Tragödie. De waardehierarchie van Nietz-
sche verschilt in zijn eerste en tweede periode.
3)nbsp;Natur u. Geist.
-ocr page 123-eenerzijds minder noodzakelijk, de oplossing gemakkelijker. Ge-
makkelijker, omdat er geen liefderelatie verbroken is (schuld)
maar alleen een te kort schieten (schuld wordt tot fout, e.d.).
Terwijl schuld door een andere partij. God of medemensch moet
worden vergeven (objectieve justificatie), eventueel door het subject
zelf moet worden gedragen tot hij het zichzelf meer of minder
kan vergeven, kan het te kort schieten („foutquot; etc.) veelal worden
opgeheven door herstel van de fout (iets van leelijk mooi, niet
passend passend maken). Deze verzwakte beteekenis wordt in
de termen „justierenquot;, „ajusterquot; uitgedrukt („justificationquot; van
Hesnard).
Wij wenden ons nu nogmaals tot de justificatie in engeren zin.
Het prototype van de justificatie beschreven wij voor de af geloopen
wilshandeling. Dit was slechts terwille van de methodiek: ook vóór
de handeling kan men justificeeren. Naarmate men de eigen activi-
teit uitbreidt kan men meer in de justificatie betrekken: innerlijke
houding, gezindheid, zelfs gevoelens en opwellingen, en tenslotte
het eigen zóó-zijn. Zoo wordt afkomst, maatschappelijke positie,
rijkdom eventueel gejustificeerdquot; Men kan justificeeren als groep,
waarbij de werkelijke beweegreden aan enkelen bekend, aan anderen
niet bekend is. De groep heeft dan een analoge structuur met de
persoon.
Men kan justificeeren voor zich zelf, ter vermijding van schuld-
gevoel, én voor anderen, ter verheling van de werkelijk motieven.
Dit wordt geleidelijk tot bewust bedrog. Men kan justificeeren uit
angst, schaamte, lafheid, pose etc. Dit laten wij bewust ter zijde.
Men kan justificeeren tot verdediging van een ander, tot wie men
in liefderelatie of belangenrelatie staat. De moeder rechtvaardigt
haar zoon, een groep haar voorman.
Men kan een ander een justificatie toeschrijven: een justificatie
ontmaskeren of insinueeren! Men kan, uit angst voor eigen justifi-
catie, liever lagere motieven aangeven dan de werkelijke, of het
lagere motief ostentatief tot het hoogste goed maken. Ik zou nog
verder kunnen doorgaan met dit spel tusschen echtheid en on-
echtheid, liefde en belang verder te beschrijven. Het is onnoodig,
daar ieder het verder uit het dagelijksch leven kent.
RATIONALISATIE
of rationeele justificatie (Rationalisierung)
In tegenstelling met de term .justificatie' is de term .rationali-
satie' wel min of meer in de psychopathologie ingeburgerd. Ratio-
nalisatie beteekent: het niet redelijke redelijk maken of in het
gunstigste geval, de redelijkheid van iets schijnbaar onredelijks
aantoonen. Ratio. rede. raison. Vernunft, zweeft tusschen twee
beteekenissen: intellect, verstand eenerzijds en de. op hoogste
eenheid van kennen en handelen gerichte, geesteswerkzaamheid
anderzijds. Zoo kan men rationeel soms door verstandelijk, soms
. door verstandig vertalen, en is rationaliseeren soms te vertalen door:
verstandelijk iets verstandig maken. Geldt de ratio als hoogste
waarde, dan is rationalisatie noodig om de scheuren te dichten.
De rationalisatie valt dan onder een wijder begrip van justificatie
(inpassing en aanpassing van waarden), maar staat tegenover de
justificatie in engeren zin: de justificator zoekt zijn onschuld en
•nbsp;verdienste, de rationalisator zoekt zijn .gelijk' of redelijkheid. De
justificator wendt een zedelijk doel voor. de rationalisator een
rationeel doel (souci intellectuel van Claparède); de overgang is
vloeiend, des te meer naar mate rationeel meer het accent verkrijgt
van ..redelijkquot; en daarbij zelfs het rekening houden met anderen
insluit. Dan krijgt het weer een zedelijke bijklank, alsook wanneer
het redelijk willen zijn. een redelijk behóóren te zijn wordt.
Vooral in de psychoanalyse wordt de term rationalisatie gebruikt.
Nunberg, die als erkend representant van die richting kan gelden,
ontwikkelt het begrip als volgt: De behoefte aan een causaliteit zou
(zoo uit hij zich veronderstellenderwijze). de gesublimeerde uit-
drukking van de voortplantingsdrift zijn. Vandaar de hartstochte-
•nbsp;lijkheid van het Ik in het zoeken van de eerste oorzaak. Dingen,
die niet bij elkaar behooren, worden, vooral bij niet al te zwaar
schizophrene patiënten, maar ook door anderen en normalen, in
causale betrekking gebracht. De paring van objecten in de buiten-
wereld wordt paring van gedachten, voorstellingen en belevingen.
Deze „Rationalisierungquot; heeft de taak. tegenstrijdige elementen
in het denken causaal met elkaar te verbinden en daardoor den
schijn van noodzakehjkheid en redelijkheid te wekken. Nunberg
noemt dus de behoefte aan redelijkheid, ,das Vernünftige', in een
adem met de behoefte aan causaliteit, en terecht; alleen bestrijd
ik de bewering als zou algemeen de behoefte bestaan, denkbeelden
subjectief in causale verbanden te willen zien. Het begrip ,causaar
wordt in de psychoanalytische litteratuur op grond van princi-
pieele overwegingen gebruikt ook daar, waar anderen ,begrijpelijk'
zouden gebruiken.
Schilder noemt het motief (het echte motief) de oorzaak van een
wilsakt Dit is misschien te verdedigen, als men zich maar bewust
is, dat men dan niet psychologisch meer denkt. Voor het beleven
is het motief nooit oorzaak en is er een kloof tusschen „omdatquot;
en „doordatquot;. En wij betoogen dus weer het goed recht van de
term ,justificatie' naast die van rationahsatie. De justificatie zoekt
niet in de eerste plaats naar het logische of causale, al kan zij door
de pretentie daarvan haar doel trachten te bereiken.
De analyticus E. Jones schreef in 1918 2) een kort artikel over
.rationalisation in everydaylife'. Hij gaat hierbij uit van de symp-
toomhandelingen e.d. en wijst erop. dat het subject, op de vraag
naar een verklaring het volgende kan aangeven: le: het gebeurde
vanzelf, er was toeval of onoplettendheid in het spel, of 2e: er was
wel degelijk een wilshandeling ,,for it may be doubted whether
anyone is entirely free from the taint of voluntarism in feeling,
although the hectical nature of the fallacy itself is, from a scientific
standpoint plain enough .... the volitional element may be im-
ported as an afterthoughtquot;. Het redelijk wezen, dat het individu
wil zijn. zal een redelijke verklaring voor zijn gedrag willen geven.
Jones spreekt van .evasion', wanneer die verklaring voor privé
gebruik is. van .rationalisation', wanneer zij voor de buitenwereld
gelden moet. De grens tusschen beiden acht hij niet scherp en de
laatste term is ook wel voor beiden te gebruiken. Uit de voorbeelden
die hij geeft blijkt duidelijk, dat Jones de verstandelijke werkzaam-
heid bedoelt, die de werking van onderbewuste tendenties wil
verdoezelen en de uitingen daarvan onder de rede wil subsumeeren
(b.v. de ontkenning van de beteekenis van het invallende getal,
„vergissingenquot;, de verstandelijke rechtvaardiging van het kiezen
1)nbsp;Schilder in de discussie: Aller: Ueber Psychoanalyse. (Abh. der Neuro-
logie).
2)nbsp;Papers ofl psychoanalysis, ed. BaUlicie. London, 1918 p. 8—16.
-ocr page 126-van denzelfden godsdienst als die van den vader, e.d.).
Uit den aard der zaak wordt de justificatie meer ter verdediging
van handelen en de rationalisatie meer ter verdediging van ver-
standelijke systemen toegepast. Het zuiverste ziet men dan ook de
rationalisatie wanneer een waansysteem van een paranoide psychose
wordt verdedigd. Een mooi voorbeeld ontleen ik aan Nunberg i):
Een schizophrene patiënt had de volgende vsraanideeën. Uit de menschen
ontstonden op de rij af steeds lagere dieren, tot zij eindelijk in levenlooze
wezens veranderden, die dan omgekeerd geleidelijk weer in menschen over-
gingen. En zoo ging het steeds door. Deze idee ontleende hij aan zijn kennis
van de leer van de zielsverhuizing van de Indiërs en de evolutie-theorie, die
hij echter gebruikte voor zijn primaire onbewuste phantasie, dat hij zelf
namelijk de geheele wereld altijd weer kon scheppen en regenereeren.
Van onze patiënten zijn het vooral de mannen, die voor een niet
rationeele activiteit een rationeele verklaring geven. Een patiënt
met functioneele torticollis, schreef deze toe aan het vele motor-
rijden, dat hij voor zijn werk moest doen. Hij deed dit steeds zonder
stofbril, waarom hij bij het rijden het hoofd steeds zijwaarts wendde.
In een tijd van groote spanning en drukke werkzaamheid bemerkte
hij, dat deze hoofddraaibewegingen ook buiten zijn wil optraden.
Dit was reeds het geval, zoodra hij op den loopenden motor zat,
later zelfs geheel buiten het motorrijden om. De patiënt gaf de
rationeele verklaring, dat hier de vliegjes en stof, die in het oog
wilden dringen bij het motorrijden de oorzaak waren van het
verschijnsel, hetgeen hem trouwens ook door een arts gezegd werd.
De hoofddraaiing was volgens dezen arts uitbreiding van een
onvoorwaardelijke reflex tot een voorwaardelijke reflex. Deze
rationeele verklaring (het verklaren met behulp van het begrip
voorwaardelijke reflex is steeds rationeel) blijkt echter onvoldoende,
wanneer men dieper in den patiënt doordringt. Dan is de te mecha-
nisch gedachte voorwaardelijke reflexleer onvoldoende, tenzij men
via een begrijpend, c.q. dieptepsychologisch doorgronden steeds
ingewikkelder reflexen en voorwaardelijke prikkels toevoegt. De
uitleg: hij draait zijn hoofd in allerlei condities zoo af, doordat hij
eerst op wind, stof etc. zoo reflexmatig heeft gereageerd, de be-
schouwing van de conditioneele (voorwaardelijke) reflex dus, is een
slechts klein en niet wezenlijk deel van het gebeuren. Het is een
I) Nunberg, Allgemeine Neurosenlehre auf psychoanalytischer Grundlage
Huber, Bern-Berlin, I93I, pg. 27.
rationalisatie. Het zou ook „rationeelquot; zijn te vragen: waaróm is
deze reflex versterkt of uitgebreid? (Kretschmer) waarom heeft
hij dan geen stofbril opgezet? maar deze vragen pleegt men uit de
geesteshouding van het willen begrijpen van het totaal van den
patiënt te doen. De meer mechanistische beschouwer is met (een
deel van) een causale reeks tevreden. De torticollis was niettegen-
staande therapie met Brometa etc. blijven bestaan, ook zelfs nadat
patiënt zijn werk voorloopig gestaakt had. Bij dieper doordringen
in den patiënt bleek mij, dat hij het ,land' had niet alleen aan
motorrijden, maar ook aan zijn werk.
De „reflexquot; was ook gebaar — een zich afwenden — dat later ook
middel tot verdere afwending werd. De patiënt, die zijn werk niet
wilde doen, kón het niet meer doen door de hoofdbewegingen. Een
tendentieuze reflexversterking i) dus, evenals dit bij de oorlogs-
trillers het geval is, of, in onze terminologie: een zelfrechtvaardiging
door causalisatie, in dit geval ook rationalisatie te noemen. Het
zou ongetwijfeld dieptepsychologisch mogelijk zijn nog meer deter-
mineerende factoren voor dezen ,afkeer' te vinden 2) doch daarvoor
had ik geen gelegenheid.
Voor elke psychologie, maar vooral voor de leer der voorwaarde-
lijke reflexen, dreigt gevaar voor rationeele verstarring, waimeer
zij zich niet aan levende en doorleefde totaliteit toetst.
Jung onderscheidt de rationeele functies (denken en voelen)
van de irrationeele. Het voelen wordt ook als rationeel betiteld
omdat het evenzeer als het denken, oordeelt, waarde toekent en
consequenties aanvaardt
Het behoeft geen betoog, dat overeenkomstig onze uiteen-
zettingen het denktype (het geïntro ver teerde, misschien wat meer
dan het geëxtraverteerde) tot rationalisatie in onzen zin geneigd
is, terwijl het voeltype tot rechtvaardigingen op gevoelsgronden neigt,
dikwijls in den.,,'igenlijken zin. De gewaarwordings- en intuïtieve
typen zullen minder tot justificaties, ook in algemeenen zin, neigen,
1)nbsp;Kretschmer, Ueber Hysterie. Thieme 1923, Leipzig.
2)nbsp;Westerman Holstijn heeft de betrekkelijdheid van de leer der voor-
waardelijke reflexen juist in verband met de psychogene torticollis zeer
fraai beschreven. Grondbegrip der Psychoanalyse. Bijleveld, Utrecht 1936.
3)nbsp;Men zie nu pg. 113, noot 2.
-ocr page 128-doordat de behoefte aan eenheid van houding vrijwel afwezig is.
Zij missen in het uiterste geval de neiging tot waardeerend positie-
nemen.
Ik herhaal nog eens, dat rationalisatie dient onderscheiden te
worden van de justificatie in eigenlijken zin, wat de psychoanalyse
niet doet. Het is een vorm van justificatie in algemeenen zin — een
rationeele rechtvaardiging, waardoor eventueel ook een zedelijke
justificatio sui kan worden nagestreefd.
/
XI - DE JUSTIFICATIE EN DE MEEST VOOR-
KOMENDE ZIEKTEBEELDEN
a) HYSTERIE
De hysterie i), speciaal het Hysterisch karakter wordt gekenmerkt
door onechtheid, door de behoefte meer te beleven dan men beleven
kan, meer te schijnen dan men is. In extreme gevallen is er geen
eigen kern, geen eigen waardescala, geen eigen waardereahseering,
kortom geen persoonlijkheid. Het aangedaan, het geëmotioneerd
worden, is belangrijker dan het positienemen. Zelfs het waardeeiend
verwerken van instinctieve emoties, het voelen (in den zin van
Jung en Van der Hoop) blijft achterwege. De hystericus kan zich
evenzeer verlustigen in schuldgevoelens als in een besef van voor-
treffelijkheid of kinderlijke onschuld.
Pat. Y. schrijft in haar dagboek: ,,In de kerk dwalen mijn gedachten af.
Dan stijgt het bloed mij naar het hoofd en moet ik weer denken: zie je wel,
dat je vleugels gebroken zijn? en je dus vleugellam bent? Gebroken armen
genezen, gebroken vleugels niet.... De Zondag is weer voorbij en ligt
weer voor mijn rekening. Als ik mijn rekening moet opmaken, kom ik veel
te kort____quot;
(Over een niet opgeschreven droom): ik ben er heel ellendig door, dat ik
nog zooiets droomen kan.
Dit z.g. verantwoordelijkheidsgevoel, dit schuldgevoel, is typisch
onecht, of onecht toegespitst. Echte schuld, echte verantwoordelijk-
heid, echt waardeeren, zijn hem verre, met een zeker recht kan men
zelfs'zeggen, dat de hystericus slechts in schijn justificeert, daarom
gaat het hem te gemakkelijker af. Wanneer de geïncrimineerde
1)nbsp;Definitie van Jaspers.
2)nbsp;Van der Hoop: Als Fühlen möchte ich diejenige Funktion bezeichnen, die
eine Mannigfaltigkeit von instinktiven Emotionen zur Einheitlichkeit der
persönlichen Haltung zu vereinen sucht. J. H. van der Hoop: Ueber die
Beziehung zwischen Psychismus und Typus bei Hysterischen Bericht IV
Allg. Kongresz f. Psychotherapie 1929.
handeling niet te rechtvaardigen valt, wordt er gecausaliseerd
(conversies, toevallen, etc.) eventueel de schuld geprojecteerd, of
de daad in zijn geheel verdrongen: ontkend, geannuleerd, ,,onge-
daanquot; gemaakt. Met deze meer groteske psychismen houden wij
ons niet verder bezig.
Daar de hystericus geen eigen waarden kent leent hij zijn „motie-
venquot; van het milieu en past zich schijnbaar aan. Evenzoo past hij
zich schijnbaar aan in de Oedipussituatie, zonder deze te verwerken,
zonder werkelijk afstand te doen of zich aan een echt ideaal te
subordineeren.
Waar geen ideaal, geen waarde, geen liefde is, is geen schuld-
gevoel. De angst van de hysterie is dan ook geen schuldangst,
maar angst, voortkomende uit het steeds dreigend verlies van de
liefde van het milieu, nu niet door het besef, actief een relatie te
hebben verbroken, maar het vage besef, deze relatie zelf niet echt
te onderhouden, noch te kunnen missen. Er bestaat een subordi-
natie, zonder zich te subordineeren.
Dit beleeft de hystericus het eerst in de verhouding tegenover de
ouders. Bij zijn justificatie gaat het meer om de angstbestrijding.
dan om schuldgevoelbestrijding. De angst is het eenige echte in de
hysterie. Dit geldt natuurlijk alleen in extreme gevallen. Meestal
is er een menging met schuldgevoel, een schuldangst van een be-
paalde structuur, zooals uit het bovenstaande volgt.
b) TRAUMATISCHE NEUROSE
(rente-hysterie, rente-neurose)
Een element, dat in de renteneurose een grootere rol speelt dan
gewoonlijk naar voren wordt gebracht, is dat van de schuld. Door
den verzekerde wordt min of meer onbewust het ongeval als zoo-
danig, als een schuld van de gemeenschap jegens hem gezien..
Schuld moet erkend, schade hersteld worden, maar bovendien
behoort de gemeenschap ook nog boete te doen (vgl. smartegeld).
De verzekerde moet zijn beschuldiging waar maken tegen een alles-
behalve boetvaardige, juist liefdeloos rekenende instantie. Hij over-
drijft daarom steeds meer de gevolgen van het trauma zelf, op grond
van zijn besef te kort te zijn gedaan. De argwaan van controleurs
en doktoren versterkt dit besef. Daarbij komen natuurlijk nog
onbewust de bekende renteverlangens en veelal het besef
van geschokte levenszekerheid (vooral na een plotseling, heftig
trauma).
Waar het hier om gaat is, dat de traumatische neurose zich zelf
tenslotte rechtvaardigt, door zijn ziekteverschijnselen als volkomen
causaal, door het trauma bepaald voor te stellen. Zelfrechtvaardi-
ging dus, justificatie door causalisatie. Daarbij concentreert hij in
zijn causalisatie niet alleen een verontschuldiging, maar ook een
beschuldiging.
c) DWANGNEUROSE
Bij de dwangneurose is de situatie geheel anders dan bij de
hysterie. De dwangneuroticus ent (dieptepsychologisch uitgedrukt)
zijn verschijnselen op de anaalsadistische phase, wanneer ook hij
in de Oedipale situatie of later moeilijkheden ondervindt. Hij
regredieert naar dit stadium. Zijn Opper-ik is streng en star en laat
zich niet zoo bedriegen als dat van den hystericus. Het laat zich
daarentegen op magische, symbolische wijze tevreden stellen,
althans voor korten tijd.
De dwangneuroticus gaat evenmin als de hystericus door de
bewuste schuld, de menschelijke, onvermijdelijke schuld, heen,
maar waar de hystericus verdringt, retireert, regredieert de dwang-
neuroticus en ziet alle schuld, zooals die in een primitiever stadium
werd beleefd, n.1. als verboden aggressie, die door boete en straf
weer ongedaan wordt gemaakt. De gesupraordineerde instantie
vertegenwoordigt nauwelijks een waarde, een ideaal (door de ge-
ringe liefderelatie), maar alleen de strenge gebieder of liever ver-
bieder. Er is subordinatieve schuldangst, soms alleen maar angst.
De dwangneurose verwerpt de persoonlijke rechtvaardiging, maar
streeft naar xechtY3.a.xd\gmaking-, zelfs heiligmaking-purificatie-
door concrete, afgetelde of afgepaste middelen, die echter bij voort-
during moeten herhaald worden, daar er geen nieuwe verhouding
tegenover de schuld als qualiteit door ontstaat. Het is de primitieve
I privé-religie der angstige hopeloosheid. In de dwangneurose wordt,
en dit is juist het principieele verschil met religie, de relatie tot
het absolute als onmogelijk en toch noodzakelijk beleefd. De dwang-
neuroticus zoekt naar een absolutistische oplossing. Andere op-
lossingen — relativistische resp. relationistische i) — (waarbij een
synthese van het relatieve met het absolute min of meer mystiek
wordt beleefd) vinden bij hem geen voedingsbodem.
De subjectieve justificatie krijgt in de dwangneurose een ander
karakter daar het hier niet zoozeer gaat om de bestrijding van
schuldgewoe/ als wel om de bestrijding van concrete schuld, om herstel
van een delict (waarbij het motief ook reeds als delict wordt gezien).
Sommige dwangneurotici lijden onder schuldgevoel, zijn verbitterd,
immers de schuld is een fatum; het is een toestand, die dan door
de dwanghandeling niet voldoende wordt bestreden. Andere dwang-
neurotici vertoonen wel voortdurende angst maar geen schuld-
gevoel, hetzij dat deze door de dwanghandeling voldoende wordt
bestreden, hetzij dat zij er inderdaad niet is. De dwanghandeling
is dan slechts een opgelegde handeling, waarmee een lastige autori-
teit wordt tevreden gesteld.
De afweer van schuldgevoelens kan ook gezocht worden in mis-
plaatste of vermomde bekentenis en boetedoening. Dit vinden wij
o.a. bij den dwang te bekennen. Reik 2) wijst op de mogelijkheid,
dat hierin niet alleen een strafbehoefte spreekt, maar tevens een
verzwakte herhaling van de daad wordt beleefd. Eveneens kan in
de boete, de zelfbestraffing of het uitlokken van straf, een lust-
bevrediging gelegen zijn. Het normaal te achten pogen om
een verstoorde liefderelatie te herstellen, wordt hier verwrongen
gebruikt. Zelfs een delict kan gepleegd worden om bestraffing
te verkrijgen.
d) PSYCHOPATHIE
Wat het psychopathische karakter betreft (het heeft hier geen
zin de verschillende soorten psychopathie na te gaan) kunnen wij
het volgende opmerken: Er bestaat een typisch gebrek aan inte-
gratie, vooral maatschappelijke integratie, van het driftleven.
Dienovereenkomstig is er een geringe behoefte zich te verantwoor-
den. Tevens bestaat er, behalve bij den hysterischen psychopaath,
1)nbsp;Term van Schoenmaekers.
2)nbsp;Th. Reik: Geständniszwang und Strafbedürfnis. Wien. Int. Psychoanal
Verl. 1925.
een geringe verdringing. De psychopaath kent zeer weinig of alleen
zeer speciale locale schuldgevoelens. Er bestaat door de geringe
behoefte aan verdringing weinig neiging tot justificeeren, tenzij dan
» uit verdediging. Dit zijn bewuste uitvluchten, zonder zelfbedrog.
Een aparte plaats nemen de pseudoquerulanten in dit verband in
(Zie pg. 119).
e) DEPRESSIE
In de psychosen is de rol van de justificatie in het algemeen
minder groot. In de depressie staan meestal gevoelens van vitale
onmacht in het middenpunt. Soms, niet altijd is er bovendien
een overdreven schuldgevoel. Zelfbeschuldigingen treden op den
voorgrond. De depressielijder is, zich als slecht voorstellend, geneigd
. tot injustificaties. Zijn zelfrechtvaardiging is juist gelegen in een
rechtvaardigen van zijn schuldgevoel'. Hij wil daaraan niet den
grond ontnemen maar er valsche gronden aan toekennen of oude
gronden versterken.
Belangrijk op zich zelf is, na te gaan, welke feiten worden opge-
haald, ten einde het schuldgevoel te motiveeren. (Dikwijls wordt
ook de werkelijk bestaande vitale remming als schuld gezien).
Een patiënt van Rümke tobde over jeugdonanie, zooals
trouwens veel lijders aan depressie, en niet over den moord, dien
hij gepleegd had. Daarover had hij trouwens nooit berouw ge-
had. De vermoorde had hem beschuldigd van extramatrimonieel
verkeer. Hij sloeg haar veel later, impulsief met een bijl dood,
toen hij nog niet depressief was. Het geheele geval beziende,
stel ik de volgende hypothese als verklaring op: Er bestond
een sterke afweer tegenover sexueele opwellingen, en cor-
respondeerend daarmee sterke schuldgevoelens ten opzichte
van onanie. Waarschijnlijk was er een sterke moederbinding.
De beschuldiging van ongeoorloofd sexueel verkeer trof patiënt
daarom des te meer, omdat in feite dit wel niet zal hebben
plaats gehad, maar er sterke verdringing bestond. De moord
1)nbsp;Het is mij, bij het nagaan van endogene depressies gebleken, dat een
vitale remming zeer vaak het beeld geheel kan beheerschen, zonder aan-
toonbaar schuldgevoel.
2)nbsp;Psych. en Neur. bladen, 1937, pg. 982.
-ocr page 134-was voor zijn bewuste Ik een rechtmatige daad, voor zijn
onbewuste een hulp in den afweer van het verdrongene.
/) MANIE
De maniacus daarentegen, is wel geneigd tot een zekere mate van
justificeeren, op grond van verhoogd gevoel van eigenwaarde en
activiteit, niet uit ervaring van schuld. Schuld wordt afgewezen,
de fouten worden licht opgenomen, dikwijls als indifferent voor den
ander voorgesteld. Zijn activiteit is meer gevolg van ontremming
dan van een positief waarde willen realiseeren, hoezeer hij zelf
daarvan ook overtuigd kan zijn. Hoe sterker de manie, hoe minder
de behoefte zich nog eenigermate aan te passen; alles wordt vluchtig,
met steeds minder persoonlijke diepgang.
g) SCHIZOPHRENIE
Bij de Schizophrenie is er in het autistische denken waarschijnlijk
geen behoefte aan justificatie. Zeker komen er schuldgevoelens voor
van groote heftigheid (daarop wijzen lugubere zelfbestraffingen),
maar of de schizophreen zich door drogredenen wil rechtvaardigen
voor zich zelf of de buitenwereld, is mij niet met voldoende zeker-
heid gebleken.
Een schizophrene patiënt van Bleuler slaat ruiten in: „omdat
juist de dokter komtquot;. Het is wel zeker dat er voor den patiënt
een zin in deze onbegrijpelijke motiveering ligt. Maar of het een
uit de lucht gegrepen motiveering ter justificatie is, is zoo maar
niet uit te maken. In de dementiepsychosen (o.a. schizophrene
dementie) gaat het Ik-ideaal te gronde, zonder dat daarvoor andere
idealen in de plaats treden i). De spanning tusschen Ik-ideaal en Ik
verdwijnt, er komt een spanning tusschen het Ik en de realiteit.
De behoefte aan zelfrechtvaardiging zal ook daarmede verdwijnen.
h) PARANOIA
Bij de echte paranoia, die steeds met een versterkt zelfbesef
gepaard gaat, komen veel justificaties voor in den engeren zin
1) Westerman Holstijn: Streven en waarneming bij paranoide psychosen.
-ocr page 135-van bestrijding van schuldgevoel, vooral wanneer het een profeten-
waan betreft, zooals ons uitgangsvoorbeeld. Elke waan, moet, wan-
neer hij gesystematiseerd wordt, gejustificeerd worden in alge-
meenen zin. Daarvoor is, gezien het betreffende waardegebied,
de term gerationaliseerd'^) beter (eigenlijk rationeel gejustificeerd).
Bij de lijders aan een overwaardig denkbeeld, of bij de pseudo-
•querulanten, wordt een schuld — in elk geval ten onrechte ge-
accentueerd — van de andere partij gebruikt om eigen handelingen
te rechtvaardigen. Een mooi geval van een overwaardig denkbeeld
publiceerde Overbeek.
In de betreffende hoofdstukken wordt overigens telkens op het
voorkomen van de verschillende justificatiemethodes bij de ver-
schillende ziektetoestanden gewezen, speciaal is dit het geval in
de paragraaf over de ridiculisatie.
1)nbsp;Over rationalisatie zie pg. 108.
2)nbsp;H. J. Overbeek: De overwaardig voorstelling als circumscripte psychose
uit een forensisch oogpunt. Milit. Gen. Tijdschr. 1917, pg. 193.
XII - DE JUSTIFICATIES EN DE GRENSSITUATIES
In zijn monumentale .Psychologie der Weltanschauungen' be-
spreekt Jaspers in het hoofdstuk ,das Leben des Geistes' de ,Grenz-
situationen'. Een korte uiteenzetting van wat Jaspers daaronder
verstaat, ga vooraf.
Reeds eenigermate bij de zeer gewone botsingen van waarden^
waarbij waarde-vernietiging moet optreden (zooals b.v. genees-
kundig vakgeheim contra sociale wetgeving) komt de mensch in
enkele beslissende, zeer reëele situaties (met het mensch-zijn als
zoodanig verbonden en met het eindig bestaan onvermijdelijk ge-
geven), situaties, waarin de blik niet verder reikt, in zooverre de
blik op het object in de subject-objectsplitsing i) is gericht.
Gemeenschappelijk in deze grenssituaties is, dat er geen absoluut
houvast bestaat, geen ,ïlalt' in de beleving van de antinomie, dat
er geen punt is van uitgang en terugkeer.
Antinomieën zijn tegenstellingen, uit het gezichtspunt van het
absolute en van waarde gezien. De tegenstelling eindig-oneindig b.vgt;
is nog van betrekkelijk weinig beteekenis, zij betreft in eerste
instantie het denken, zij voert niet spoedig tot een antinomie of
tot het beleven van een grenssituatie omdat het ,leven' er niet mede
gemoeid is. Meer nog dan in logische tegenstrijdigheden voor het
denken wordt de antinomische structuur den mensch bewust in de
botsing van waarden. Waarden staan onderling in de tegenstelling
van waarde en onwaarde. Ook tusschen waarde en werkelijkheid
^ bestaat een spanning, niet alles wat werkelijk is heeft waarde, en
niet alle waarde bestaat in werkelijkheid. Maar ook alle waarde-
verwerkelijking wordt begrensd door een niet-kunnen. Zelfs rijst
de vraag, of er ooit een voortschrijden in deze verwerkelijking
bestaat en weer doemen nieuwe antinomieën op: waarden worden
in hun waarde beïnvloed door onwaarde. Bij verwerkelijking van
1) Subject-objectsplitsing (Ich-Gegenstand) doelt op het onherleidbaar phae-
nomeen, dat het subject tegenover objecten staat.
waarden worden .toevallig' (= .noodzakelijk') andere onwaarden
mede verwerkelijkt.
Elk handelen heeft ongewilde gevolgen; wil men volgens zijn
geweten handelen, dan moet men gewetenloos handelen i). Ook
in het subject zelve kan het verschillend gericht zijn van driften,
als antinomie ervaren worden.
Ingeval tegensteUingen door het subject in het licht van absoluut-
heid en waarde beleefd worden, de beteekenis dus krijgen van anti-
nomieën. geraakt het subject in grenssituaties. Altijd beteekent
dit voor hem lijden soms stijgend tot vertwijfeling. Deze grens-
situaties zijn voor het leven zelf ondragelijk, zij worden in al hun
intensiteit zelden doorleefd. In werkelijkheid is de mensch zelden
. vertwijfeld, hij heeft een houvast, een .Halt' vóórdat hij vertwijfelen
kan; niet iedereen, slechts enkelen leven in grenssituaties. Hoe die
anderen niet in grenssituaties geraken, of hoe zij eraan ontkomen,
deze vraag doet in zijn beantwoording ons het houvast van het
individu kennen, het is de aanwijzing voor zijn geestelijk type.
De grenssituaties zijn even talrijk als de mogelijkheden van de
beleving van antinomische structuren, maar aan allen is lijden-
vertwijfeling gemeen. Het lijden op zich zelf is ook een grens-
situatie.
Concrete gevallen van grenssituaties zijn die van strijd, (alle
wederkeerige hulp is voor een empirisch wereldbeeld slechts grond-
slag voor de vorming van eenheden, is feitelijk strijd); dood (alle
leven wordt begrensd door den dood); toeval (alle zin wordt be-
grensd door toeval); schuld (alle ontzondiging en alle verdienste
wordt begrensd door schuld).
Wanneer wij thans, na deze uiteenzetting over de ..grenssituatiesquot;
van Jaspers, nagaan of er tusschen hen en de justificatie; causali-
satie, etc. verbanden bestaan, dan blijken er duidelijke eenvoudige
betrekkingen aanwezig.___
1)nbsp;De eigenlijke zin van verantwoordelijkheid is volgens Jaspers (zooals
wij reeds eerder citeerden), bereidheid schuld op zich te willen nemen.
Voor bepaalde geestestypen is deze bijkomstige schuld als .toeval' op te vatten.
Dit , toevalquot; kan dan weer als grenssituatie worden beleefd.
2)nbsp;De taak van de theodicee is, aan te toonen, dat dit lijden een religieus-
metaphysischen zin heeft: het wordt gerechtvaardigd. Wil zij geen aan-
vechtbare „justificatiequot; zijn, dan moet zij religieus-metaphysische motieven
aanvoeren (Jaspers).
Zoo kan de justificatie een reactie zijn óp, en tegelijk een vluchten
zijn vóór, het beleven van de ethische grenssituatie ,schuld'; moge
dan in gewone gevallen deze grenssituatie slechts vaag in dé peri-
pherie van het bewustzijnsveld opdoemen.
Ons voorbeeld van Jan X, die geen zonde meer kan doen, voor
wie één zonde de totaliteit van schuld zou brengen, toont ten duide-
lijkste, hoe hier de grenssituatie van lijden en schuld wordt ont-
vlucht. Hij was door het overlijden van zijn zuster voor de grens-
situatie dood en schuld, die voor hem direct samenhingen, geplaatst.
Na een periode van vertwijfeling bekeert hij zich en voelt zich pro-
^ feet. Een groot lijden zou hem verscheuren, wanneer hij niet justi-
ficeerde. In eerste instantie had hij reeds de grenssituatie over-
wonnen, door zijn overtuiging zelf de zonde totaal te kunnen over-
winnen. Wat voor het religieus besef alleen met niet-eindige,
metaphysische middelen geschieden kan, meende hij in zijn eindige
persoon te, kunnen verwerkelijken. Ook voor hem bestond de
totaliteit van de schuld, maar deze was voor zijn besef te over-
winnen. Na zijn bekeering (zich-bekeering) was hem de schuld
vergeven als belooning voor zijn ,goeden wil' die hij daarmede
toonde. Daarna zondigde hij niet meer; de grenssituatie van schuld
was verdwenen, kon en mocht nooit meer terugkeeren. De leer der
vrije genade was voor hem verwerpelijk: de mensch, die goed wil,
wordt en is gerechtvaardigd: schuld- en zondeloos gemaakt. Als
reactie op de passiviteit van de „Antinomianenquot; vervalt hij in de
V overschatting van menschelijk kunnen en wordt perfectionist.!) Waar
de religieus-metaphysische justificatie: de goddelijke „rechtvaardig-
makingquot; zoo werd opgevat, moesten subjectieve justificaties den
schijn van schuldeloosheid verwekken. Wel erkent Jan X te kunnen
falen door onkunde en dwaling; dat gaat buiten den wil om. Eenmaal
in een bepaald geval als zoodanig herkend, mag die onkunde en
dwaling niet meer aangevoerd worden, zoo verklaarde hij zelf.
Het aanwezig zijn van mogelijke onkunde en dwaling, waaronder
ook bedrog door anderen valt, wordt door Jan niet als grenssituatie
beleefd. Onkunde, dwaling, causaliteit, zij liggen aUe buiten de
sfeer van verantwoordelijkheid. Ten opzichte van deze sfeer zijn zij
toeval. Mogen anderen toeval in den vorm van ,noodlot' of als
1) Als de persoon zijn hoogste waarde realiseert, realiseert hij zijn persoon-
lijkheid als waarde, belichaamt hij haar.
zinlooze beperking in een grenssituatie doorleven, voor hem kan dit
niet gelden. Hij vermeed misbruik van het beroep op „toevalquot;.
De wil was voor hem centraal. Daarom placht hij zijn handehngen
zooveel mogelijk met bijbelteksten te justificeeren.
Vanzelf zijn wij gekomen tot de causalisatie, d.i. het ongeoor-
loofd beroep op causale relaties in den algemeensten zin, n.1. niet
hebben kunnen handelen. In de causalisatie ligt, eveneens in prin-
cipe, de vlucht voor de grenssituatie van de schuld; men vlucht dan
in de grenssituatie van het ,toevar daar dit minder lijden be-
teekent, zelfs medelijden van anderen kan meebrengen.
In de transculpatie doet het subject de poging de schuld te ver-
schuiven, voor zich zelf mag dan de grenssituatie vermeden worden,
de schuld als zoodanig blijft ergens bestaan.
Kan dus in justificatie en in causalisatie of transculpatie een ont-
vluchting van de dreigende grenssituatie gelegen zijn, de partieele
justificaties hebben de schuld reeds eindig, betrekkelijk gemaakt.
De antinomie is weer verzwakt. Er dreigt geen grenssituatie, of
, zij dreigt niet meer. Men vlucht van de absolute maatstaf der
persoonlijke ethische spheer naar relatieve in regels vastgelegde
maatstaven van de gemeenschap, men beroept zich op legaliteit,
zede of betrekkelijke onbeduidendheid.
De grenssituatie van schuld betrekt zich niet op een enkel feit.
Het geldt de schuld in zijn totaliteit, door een zonde heeft men
deel aan een totaal schuldig zijn. De verschillende rehgies geven,
naar hun aard, een redding uit de grenssituatie van lijden, schuld,
toeval, dood, waarbij zij boven de subjectieve kunstgrepen, die ik
beschreef uitkomen. Het is een questie van standpunt, welke van
die oplossingen men als dezelfde kunstgreep, zij het op hooger
niveau, wil betitelen.
Het valt buiten ons bestek hier verder op in te gaan, alleen zij
vermeld, dat de stichters en profeten van deze godsdiensten en
leeren zelf het lijden, de schuld, in een grenssituatie hebben beleefd.
De conceptie van duivel, vrije genade zijn psychologisch van uit
dit gezichtspunt te bezien.
1) Toeval bestaat ten opzichte van den een of anderen innerlijk noodzake-
lijke samenhang. Zooveel reeksen noodzakelijke samenhangen er zijn, zoo-
veel soorten toeval. Wat niet gemotiveerd is kan toeval zijn, wat niet causaal
bepaald is, kan toeval zijn.
Hiernaast staan oplossingen, die bewust van een godsdienstige
oplossing afzien, in een stoïcijnsche, een aesthetische, een materialis-
tischewereld- en levensbeschouwing, om er slechts enkele te noemen.
Voor de psychotherapie is van belang, zooals Rümke releveert i),
dat bij vol levende menschen, vooral op rijperen leeftijd, de ver-
werking van, het vinden van een houding tegenover de grenssitua-
ties, de kern en taak van de behandeling — als men dit woord ge-
bruiken mag -— uitmaakt.
1) Ontwikkelingspsychologie en psychotherapie. Inaug. Rede. Amsterdam
Paris 1933, pg. 26.
Het doorgrondend begrijpen van subjectieve (zelf)rechtvaardi-
gingen vormt het uitgangspunt voor psychotherapeutische be-
moeiingen, maar voert tevens tot bezinnen op levens- en wereld-
beschouwing. Dit springt in het oog wanneer wij nagaan, waarom
het in de justificatie gaat, zij het in een zielig pogen. Besef van
verantwoordelijkheid, activiteit, moeten worden gered, schuld-
en angstgevoelens vermeden tot het pretendeeren van ver-
dienste en zelfstandigheid toe. Het schuldgevoel, dat in de justifi-
catie slinks wordt ondermijnd en verduisterd, is een gevoel op
hooger, meer menschelijk, persoonlijk niveau dan angst. Zuiver
schuldgevoel is vrij van angst; wij definieeren het als het besef,
,een liefderelatie, coördinatief of subordinatief, actief verbroken
te hebben. Des te intenser wordt schuld beleefd, als de persoonlijke
band in deze relatie sterk is, of waarde en persoon inéénvloeien,
waarbij de eigen persoon ook de waarde kan vertegenwoordigen.
Typische conflicten ontstaan wanneer de liefde tot een waarde en
tot een persoon met elkaar in strijd komen.
Wij meenen aan de term ,liefderelatie' te kunnen vasthouden,
ook in die gevallen, waarin de schuld tegenover zich zelf wordt
beleefd, b.v. wanneer het leven als een taak wordt gezien en een
,schuldig' tekort in activiteit, in toewijding ook tot eigen ontplooiing
en uitstraling, wordt ervaren.
De psychotherapeut kent dezen toestand, vooral in zijn over-
drijvingen. De neuroticus stelt zich meermalen een fictief, over-
spannen, niet echt ideaal, waardoor schuldige onmacht het levens-
gevoel wel moet gaan beheerschen. Deze schuldige onmacht, een
circulus vitiosus, zoekt in voortdurende zelfrechtvaardigingen
uitkomst.
Iedere psychotherapeut heeft met het zelfbedrog, dus ook met
de justificatie, te doen. De verschillende scholen vatten elk het
probleem anders aan, al naar de eigen voorstelling van het leven
en daaraan adaequate levenshouding. De psychoanalyse legt het
accent op noodlottige gevolgen van geforceerde verdringing van
driftimpulsen en loopt het gevaar, al te zeer in het afbreken van het
Opper-Ik en de Ik-idealen den weg naar geneznig te zoeken. Terecht
wijst Van der Hoop op den noodzaak, hier eerder een ,Umbau'
dan een ,Abbau' in de hand te werken. Andere psychotherapeuten
spreken van een waar ideaal, dat het neurotische ideaal moet ver-
vangen. De individueele psychologie daarentegen, loopt het gevaar
te gaan moraliseeren op een niet doorwerkte bodem, wanneer zij
als middel tegen ,,Ichhaftigkeitquot; en machtswil, te spoedig een
overigens aanvaardbaar ideaal aanbiedt. Het zij uitdrukkelijk be-
toogd, dat deze opmerkingen slechts de specifieke gevaren van
specifieke houdingen willen aangeven, en daarmede de verdiensten
van de beide methodes niet worden bestreden.
In elke diepgaande behandeling — slechts geïndiceerd, indien
tevoren intuïtief een integreerend vermogen van den patiënt waar-
schijnlijk kan worden geacht, iets waarop Rümke terecht heeft
gewezen — dient de gelegenheid tot eigen, persoonlijke ideaal-
vorming gegeven te worden. Het kan wel niet anders, of de gees-
telijke vrijmaking zal naar een levensbeschouwing doen streven,
waarin het schuldprobleem in een wijder perspectief komt.
Bij de geciteerde schrijvers, b.v. Claparède, Dromard, Hesnard,
Häberlin, spreekt reeds uit hun weergave van het psychisme van de
justificatie een bepaalde levensbeschouwing. Hoe schuld tenslotte
gezien wordt, is dan ook een exponent van levens- en wereld-
* beschouwing. Het schuldprobleem is naast andere (b.v. het Leib-
Seele probleem) een kernprobleem van alle menschelijk leven en
denken; zij hangen direct samen.
Zonder verder te kunnen ingaan op dit onmetelijke terrein, her-
inner ik slechts aan de beschrijving van Jaspers van de grenssitua-
ties. Schuld kan als een verpletterende werkelijkheid worden beleefd.
Dan wordt van de innerlijke ervaring uit het probleem bezien.
, Kierkegaard noemde de schuld de meest concrete uitdrukking van
de existentie. Op een lager of ziekelijk gestoord niveau beleven
hysterici, neurotici en melancholici hun schuld op dergelijke wijze.
De twee eerste groepen meenen met zelfbedrog en eindige mid-
1) Van der Hoop: Persönliches, Unpersönliches und Ueberpersönliches in
der Psychotherapie. Zentralblatt f. Psychotherapie. Bnd. 8, pg. 3.
delen (magie, dwanghandelingen) een totale zelfs absolute jus-
tificatie te kunnen bewerkstelligen.
Diametraal tegenovergesteld aan de nadrukkelijk persoonlijke
ervaring van schuld als werkelijkheid, staat de ,Alsob-philosophie'
en het determinisme met zijn ontwerkelijking van het als werkelijk
beleefde.
Dit is genoeg om de groote beteekenis en de groote verschillen
in houding tegenover de schuld aan te geven.
Mij gaat het hier echter niet om wat werkelijk is, maar om wat
echt is.
Doch ook deze beperking geeft geen volledige vastheid in de
begrijpende of helpende psycho-pathologie. De echtheid of on-
echtheid is niet zoo maar vast te stellen. Dat dit zoo moeilijk is,
hangt samen met het feit, dat het echte als kern in eeuwige discussie
is met het onechte, en met het gegeven van menschelijke groei.
In de ontwikkeling wordt, wat nog niet vol, niet echt was, echt.
Het nog niet echte kan ook afsterven als onmachtig wortel te
schieten. Wat echt was daarentegen, wordt onecht door formali-
seering of ontgroeiing. De echte kern kan de peripherie tot een stijl,
een houding dwingen. Alleen bij ernstige gevallen van hysterie
ontbreekt de echte kern geheel. Door van een ,programme vital'
als van uit te voeren, omschreven bestek te spreken, doet men de
djmamische werkzaamheid van de kern onrecht. In het bewust per-
soonlijk positienemen in en tegenover de echte kern (voor hem die
uit het leven tredend, materie of drift als eenige werkelijkheid ziet,
een onzinnige formuleering), wordt een hoogere vorm van echtheid
en onechtheid bereikt. Deze integratie betreft niet alleen de houding
ten opzichte van zich zelf, maar in tweede instantie, die tegenover
menschen en tenslotte die ten opzichte van het wezen der dingen.
In een hoogere echtheid en onechtheid komt het individu boven
zich zei ven uit.
Velen zullen in dit geschrift aanhalingen uit de psychoanalyti-
sche en individueel-psychologische litteratuur (vooral over zelf-
bedrog) hebben gemist. Volledigheid zou onmogelijk zijn geweest.
Ook heb ik aan andere wetenschappen: theologie, dogmatiek,
ethiek, philosophie, rechtswetenschap, slechts weinig ontleend.
^ Daar wordt trouwens het schuldgevoel en de zelfrechtvaardiging
-ocr page 144-minder bestudeerd dan wel de schuld, als objectief gegeven.
De vraag, hoe schuld volgens die wetenschappen kan worden
gedelgd, geboet, ben ik dus ook voorbijgegaan. Op de phaenomeno-
logie van het schuldgevoel ben ik eenigszins, op die van geweten
en berouw in het geheel niet ingegaan.
Hoofdzaak was voor mij, en hiermede hoop ik mij niet alleen
subjectief te rechtvaardigen, de beschrijving en onderscheiding van
de verschillende vormen van de justificatie en de belichting van het
contrast tusschen oplossingen op hooger en lager integratieniveau.
A hl CO
-ocr page 145-STELLINGEN
I
Om een bevredigend integralieniveau van de persoonlijkheid te
bereiken, is het noodzakelijk dat in het schuldprobleem bewust
positie wordt genomen.
II
Het is onjuist om met Freud, de schuldgevoelens tot aggres-
sie ve driften te herleiden.
III
Bij lumbale punctie met een naald zonder mandarijn, wordt in
den aangesloten manometer een negatieve drukschommeling waar-
genomen, alvorens de subarachnoidale ruimte wordt bereikt. Deze
negatieve voorslag is geen gevolg van een negatieven druk in de
subdurale ruimte, zooals Blonk meent, maar van het tijdelijk uit-
stulpen van de dura mater tijdens de punctie.
IV
De, zeldzame, middenoorontsteking, na sondevoeding door de
neus is een gevolg van een infectie via de buis van Eustachius.
V
De hereditaire diabetes insipidus onderscheidt zich in geen enkel
symptoom van de verworvene.
E. KRIJGERS JANZEN
-ocr page 146- -ocr page 147-Het hooge ureumgehalte van het bloed na maagbloeding, moet
ten deele worden toegeschreven aan de vertering van het verloren
bloed.
VII
De convexe verkromming in de borstwervelkolom, naar de zieke
zijde, waargenomen bij de geboorteverlamming van de nervus
phrenicus, is hoofdzakelijk het gevolg van de geringere respiratoire
uitzetting van de long aan de zieke zijde.
VIII
Ook bij calcaneusfractuur dient voor zorgvuldige repositie te
worden zorggedragen.
IX
Bij tabetische opticusatrophie dient een oogdrukverlagende
operatie ernstig overwogen te worden.
X
Polyneuritis gravidanim, die niet door B^ vitamine gunstig wordt
beïnvloed, vormt een aanwijzing, een volgende graviditeit te ver-
mijden.
XI
Een hoofdkenmerk van het hysterisch karakter is het onvermogen
persoonlijk waardeerend positie te nemen tegenover emoties.
XII
Het toepassen van eenigszins diepergaande psychotherapie door
anderen dan — ook algemeen psychiatrisch geschoolde — artsen,
is een sociaal gevaar.
r
V -, r
-ocr page 149-■i
J-
'Cî
-ocr page 152- -ocr page 153-Set
BKquot;
iW-
m
i^X
I
Wi