-ocr page 1-

DE BIJZONDERE
STRAFGEVANGENIS
TE LEEUWARDEN

EEN M E D I SCH-HYG I Ë N I SCH ONDERZOEK

H. WEVER

'VS

-ocr page 2- -ocr page 3-

'■■Vi'-h*

-ocr page 4-

' 7

-ocr page 5-

DE BIJZONDERE STRAFGEVANGENIS TE LEEUWARDEN
EEN MEDISCH-HYGIËNISCH ONDERZOEK

-ocr page 6- -ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9-

De Bijzondere Straféevanéenis
te Leeuwarden

Een medisch'hygiënisch onderzoek

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr. F. H. QUIX, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSI-
TEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VER-
DEDIGEN OP DINSDAG 16 JANUARI 1940
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

door

HAJO WEVER

ARTS

geboren te hilversum

VAN GORCUM amp; COMP. N.V.
ASSEN

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3950 4083

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Aan de nagedachtenis van mijn Vader
Aan mijn Moeder
Aan mijn Vrouw

-ocr page 12-

-ocr page 13-

Het verschijnen van dit 'proefschrift biedt mij de gelegenheid, mijn dank
uit te sfrehen aan ü, Hoogleer ar en, Oud-Hoogleeraren, Lectoren en Privaat-
Docenten van de Medische- en Natuur-Philosofhische Faculteiten der
Utrechtsche Universiteit, voor het genoten onderwijs en Uw bijdroegen aan
mijn vorming tot medicus.

Velen van hen zijn reeds heengegaan-, met eerbied wil ik hen hier ge-
denken.

Met weemoed gedenk ik hierbij mijn leermeester. Professor WOLF F.
Onder zijn leiding hen ik de bewerking van dit proefschrift begonnen, het
beëindigen heeft hij helaas niet meer mogen beleven.

Hooggeleerde JULIUS, hooggeachte promotor, zeer veel dank hen ik
U verschuldigd. De wijze, waarop gij gemeend hebt, de taak van Professor
WOLF F te moeten overnemen en zijn werk voort te zetten,* hebben mij
met eerbied en bewondering vervuld. Het was mij een groot genoegen, deze
dissertatie verder onder Uw leiding te mogen beëindigen. Uw stimuleerende
invloed heeft mij meerdere malen over moeilijke momenten heengeholpen.

Zeergeleerde YAN EEKELEN, zeer dank ik U voor Uw hulp bij de
chemische bepalingen der vitamine-gehalten in het bloed en voedsel.

Zeergeleerde WIEMER, voor de bereidwilligheid, waarmede gij mij
steeds met raad terzijde hebt gestaan, in Uw functie als geneesheer der
gevangenis, dank ik ij zeer.

Zeer geachte Directeur NOORDHOFF, ook U wil ik hier hartelijk
dank zeggen voor Uw medewerking bij dit onderzoek en de wijze, waarop
gij steeds bereid waart, mij te ontvangen en van voorlichting te dienen.

Zeer veel dank ben ik verschuldigd aan bewaarder-ziekenvader
ZIJLSTRA voor zijn hulp bij de verschillende onderzoekingen.

Den Heer GRILK ben ik zeer erkentelijk voor de wijze, waarop hij
mij behulpzaam is geweest bij de technische verzorging van dit proef-
schrift.

Met gevoelens van diep leedwezen gedenk ik hier mijn, helaas te vroeg
overleden Vader. Welk een groote vreugde zou het verschijnen van dit
proefschrift geweest zijn voor Hem, die mij in de gelegenheid stelde, mijn
medische studie te volbrengen, en steeds zoo'n groote belangstelling koesterde
voor mijn werk.

Tenslotte dank ik hierbij allen, die mij bij de bewerking van dit proefschrift
op eenigerlei wijze behulpzaam zijn geweest.

-ocr page 14-
-ocr page 15-

INHOUD.

Blz.

Inleiding .......................

Hoofdstuk I. Eenige historische gegevens over het

ontstaan der gevangenis te leeuwarden • • ■ • 15

Hoofdstuk IL Bestemming en inrichting der Bijzondere

. Strafgevangenis te Leeuwarden ........18

Bestemming ...............18

Beperkte gemeenschap.
Algeheele gemeenschap.
De levenslange gevangenen.

Inrichting ................20

Cellen.
Luchtcellen.

Slaapzalen voor de gevangenen en de gemeenschap.
Verblijf en werkzalen.
Ziekenaf deeling.

Hoofdstuk III. Leefwijze en behandeling der ge-
vangenen . ....................30

Leefwijze der gedetineerden . • • • 30
Dagindeeling.

Algemeene wijze van behandeling 33

Systemen van opsluiting.
Tucht.

Geneeskundige behandeling.
Beweging in de open lucht.
Kleeding en ligging.
Badgelegenheid.

Hoofdstuk IV. De voeding der gevangenen ......43

Algemeene beschouwingen.

Historische ontwikkeling van het hedendaagscbe

voedingsreglement.
De voeding der gevangenen heden ten dage.

-ocr page 16-

Hoofdstuk V. Lichamelijke toestand der gevangenen 75

Voedingstoestand.
Gewicht en lengte.
Haemoglobine-gehalte van het bloed.
Chemisch onderzoek naar vitamine A-tekort.
Klinisch onderzoek naar vitamine A-tekort.
Chemische bepaling van het vitamine C-gehalte in het
bloed.

Klinische bepaling van het vitamine C-tekort.

Tuberculose.

Syphilis.

Hoofdstuk VI. Morbiditeit en Mortaliteit ......93

Algemeene beschouwingen.

Morbiditeit.

Mortaliteit.

Samenvatting ....................101

Geraadpleegde literatuur ................105

Plattegrond van de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden

-ocr page 17-

INLEIDING.

Midden in Frieslands hoofdstad verheft zich, aan alle zijden door
grachten omringd, een somber gebouw, de Bijzondere Strafgevange-
— den meesten Nederlanders gelukkig slechts bij name bekend —
waann velen, die op ernstige wijze zondigden tegen de maatschappe-
lijke orde, hun vergrijp met een groot gedeelte van hun leven in
gevangenschap boeten.

In de kringen der misdaad heeft de naam Leeuwarden een slechten
klank, want slechts zij, die tot een gevangenisstraf van 5 jaar of
langer, tot levenslang toe, veroordeeld zijn, ondergaan deze straf in
de gevangenis te Leeuwarden.

Wij vinden in deze inrichting dan ook vertegenwoordigers der
zwaarste misdrijven; een aparte gemeenschap, volkomen afgesloten
van de wereld rondom en waarvan het publiek slechts de sombere
entourage ziet: zware muren met vele getraliede vensters.

Officieel staat deze gevangenis bekend als de „Bijzondere Straf-
gevangenisquot; te Leeuwarden. Het praedicaat ,,Bijzonderequot; is een
gevolg van het feit, dat hier de mogelijkheid bestaat, om de ge-
vangenisstraf in gemeenschap te ondergaan, in afwijking van het in
Nederland geldende systeem van absolute afzondering, het cellu-
laire stelsel.

Waar het hier, zooals boven reeds vermeld, een kleine wereld op
zich zelf is; waar de voeding, de leefwijze aan nauwkeurige voor-
schriften gebonden zijn, kwam het mij voor, dat een onderzoek naar
de gevolgen van jarenlange opsluiting en gedwongen voeding mis-
schien interessante uitkomsten kon opleveren.

Door de groote welwillendheid van het College van Regenten over
de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden en met speciale toe-

-ocr page 18-

stemming van den Minister van Justitie, is het mij mogeUjk ge-
worden, dit onderzoek in te stellen. Van den Directeur, adjunct-
directeur en verder personeel der gevangenis heb ik steeds de volle
medewerking mogen ondervinden.

De gevangenen waren niet verphcht, zich aan het onderzoek
te onderwerpen, doch waren volkomen vrij, hun medewerking te
verleenen. Een groot gedeelte deed dit spontaan. Of het steeds
altruïstische motieven waren, laat ik ter zijde; een kleine af-
wisseling in hun eentonig bestaan wordt steeds met graagte aan-
gegrepen, ook al moesten zij hiervoor eenige minder aangename
behandelingen, zooals herhaalde venapunctie's etc. ondergaan.

De reactie op dit onderzoek wierp vaak een typisch licht op de
mentaliteit der gevangenen. Enkele voorbeelden wil ik hier ter
illustratie noemen. Het zien van bloed veroorzaakte in enkele
gevallen een lichte flauwte. Bij informatie bleek, dat deze menschen
veroordeeld waren voor een beestachtigen moord.

Bij het verwijderen van een bloedvlek je uit de kleedij van een der
gedetineerden, door middel van waterstofperoxyde, ontlokte hem
dit de volgende opmerking:

„Dat had ik eerder moeten weten, dan had ik hier niet gezetenquot;.
Deze man was indertijd namelijk in de val geloopen door slecht
verwijderde bloedvlekken in zijn kleeding, na het plegen van een
moord.

Ook de galgenhumor ontbrak niet. Toen ik een der gedetineerden
een controle-bezoek aankondigde op den volgenden dag, kreeg ik ten
antwoord:

,,Ik zal zorgen dat ik thuis ben, dokter!quot;

De invloed, welke sommige elementen in de gemeenschap op hun
medegevangenen uitoefenden, bleek mij meerdere malen bij dit
onderzoek. Ook werd mij vaak verzocht, vooral niet te laten merken,
dat men vrees getoond had, uit angst voor bespotting en plagerijen.
Later zullen de gevaren en bezwaren der gemeenschappelijke op-
sluiting uitvoeriger besproken worden.

-ocr page 19-

Naast een medisch-hygiënisch onderzoek, zooals het onderhavige,
biedt het gevangeniswezen nog talrijke mogelijkheden voor onder-
zoek, zoowel van juridische, psychologische als ethische zijde. De
gevangenis-reformatiepogingen in de verschillende landen der
wereld, benevens het groote aantal geschriften, op dit gebied ver-
schenen, toonen duidelijk aan, dat er zich nog steeds een ontwik-
keling voltrekt.

Ook de voortdurende zorg der Overheid op dit terrein wordt wel
bewezen door het groote aantal Ministerieele Besluiten en Missive's,
welke in den loop der jaren ten aanzien van het gevangeniswezen
zijn afgekondigd.

Alle voorschriften, het gevangeniswezen betreffende, worden
samengevat in den z
.g. ,,Gevangenismaatregelquot;. De laatst afge-
komen gevangenismaatregel dateert van 4 Mei 1932 (St. bl. No.
194), waarbij o.a. als uitvoeringsbepaling de voeding in haar geheel
onder het oog werd gezien (Ministerieele beschikking van 14 Oct.
1933 (3e afd. A. No. 893)).

Achtereenvolgens zullen we in de volgende hoofdstukken nagaan:
den bouw en de inrichting der gevangenis, de levensomstandigheden
der gedetineerden, de voeding, welke den gevangenen verstrekt
wordt, om tenslotte den gezondheidstoestand en sterfte der be-
volking te bespreken.

Ik zou deze inleiding willen besluiten met een citaat uit het
rapport van den Inspecteur der gevangenissen, Mr. P. W.
Alstor-
PHius Grevelink, betreffende zijn inspectiereis, gemaakt in 1857,
dat ook heden, na 80 jaren, nog onverminderd van kracht is.

,,Ik gevoel zeer goed, dat bij de veelvuldige noodige staats-
,,uitgaven in ons vaderland en bij de groote behoeften voor
„andere onderwerpen, het niet zeer aangenaam luidt, aanzien-
„lijke uitgaven voor gevangenissen te doen; ik gevoel ook even-
„zeer, dat de uitgaven voor volksonderwijs en voor publieke
„werken tot opbeuring der nijverheid vóór alles noodig zijn

-ocr page 20-

„en zullen strekken tot vermeerdering van volksgeluk en volks-
„welvaart, en dat daarin altijd het eerste, het krachtigste
„middel zal gelegen zijn tot voorkoming van misdrijven, tot
„vermindering van het getal gevangenen. Maar het blijft toch
„een bepaalde waarheid, dat er altijd gevangenissen zullen
„noodig zijn en dat men steeds met zorg zal dienen te waken,
„dat die gevangenissen geen leerscholen zijn voor al wat slecht
„is en dat daarin niet gedeeltelijk wordt afgebroken, wat in de
„gewone scholen wordt opgebouwdquot;.

-ocr page 21-

HOOFDSTUK I.

EENIGE HISTORISCHE GEGEVENS OVER HET ONTSTAAN
DER GEVANGENIS TE LEEUWARDEN.

Weinige van de thans nog in gebruik zijnde gevangenissen in
Nederland zullen een voorgeschiedenis hebben als die te Leeuwarden.

In het begin van de 17e eeuw werd door de Magistraat van Leeu-
warden en de Staten van Friesland het besluit genomen, in Leeuwar-
den een
Landschaps-Tucht- en Werkhuis op te richten en over te
gaan tot afschaffing van het „Nieuwe privé Tuchthuys der Stad
Leeuwardenquot;, dat op 20 Juh 1598 gefundeerd was.

Voor de som van 8300 gulden werd op 11 Juli 1609 het Stads-
Tuchthuis „de Grauue Baginen Kerckequot; aan het Landschap over-
gedragen.

Een der voogden over het nieuw te stichten Landschaps-tucht-
hnis reisde op verzoek van de Staten van Friesland naar Amsterdam,
om aldaar kennis te nemen van het Tucht- en Werkhuis. Zoo werd
op den Landsdag van 22 Februari 1610 het eerste gevangenis-
reglement geboren.

Het bleek, dat deze nieuwe inrichting niet aan het doel beant-
woordde en dat er zóóvele misbruiken waren ingeslopen, dat het
Tuchthuis in
Maart 1615 al weer werd opgeheven.

Eerst op den Landsdag van 23 Februari 1654, dus ongeveer 40 jaar
na de opheffing, werd wederom door de Staten van Friesland het
besluit genomen,
een Tucht- en Werkhuis op te richten, aangezien
..de
Ingesetenen deser Landen door Vagebonden, ledige en loye
Bedelaers seer jammerlijcken geplaecht ende geëxactioneert werdenquot;

De uitvoering van het besluit liet op zich wachten en pas na ver-

-ocr page 22-

loop van 6 jaar werd, na herhaalden aandrang, de stichting be-
volen. In Maart 1660 werd het ontworpen reglement door de Staten
van Friesland aangenomen en met den bouw begonnen.

Op 25 September 1661 was het gebouw voltooid. Al spoedig bleek,
dat de bouw niet degelijk genoeg was en bij heele troepen ontvlucht-
ten de gevangenen, zoodat er steeds wijzigingen in aangebracht
moesten worden. Langzamerhand werd de toestand beter, doch in
den nacht van 11 op 12 November 1754 werd het geheele gebouw
door brand verwoest.

Besloten werd, het Tuchthuis zoo spoedig mogelijk weer op te
bouwen en in 1755 werd daarmee begonnen, rekening houdende met
de ervaringen, welke men bij het vroegere gebouw opgedaan had.

Op 24 Juni 1756 werd het nieuwe gesticht in gebruik genomen.
In 1762 en 1782 werden nog groote verbeteringen aangebracht, o.a.
werd in laatstgenoemd jaar op de binnenplaats een
ziekenafde'eling
opgericht, tevens geschikt voor krankzinnigen.

De inrichting was toen voor dien tijd zeer modern en werd alom
geroemd, zelfs door den bekenden gevangenis-hervormer
John
Howard
. Er zou volgens „den Tegenwoordigen Staat van Fries-
landquot; (1785 deel II) „waarschijnlijk in de geheele RepubHek niet
een zoo wel ingericht Tucht- en Werkhuis gevonden worden.quot;

Dit is waarschijnlijk ook de reden geweest, dat deze inrichting bij
Koninklijk Besluit van 4 November 1821 No. 16 tot een van 's Rijks
groote gevangenissen werd.

Zooals uit het voorgaande is gebleken, beheerden en regelden voor-
heen iedere provincie en groote stad haar eigen gevangenissen. De
centrale regeling van het gevangeniswezen ontstond met de in-
lijving van Holland bij het Fransche Keizerrijk, waarbij een alge-
meen rechtswezen ontstond, dat centrale gevangenissen tengevolge
had.

Ook na de overheersching van Holland bleef deze centrale rege-
Hng doorwerken en werd de grondslag voor meerdere eenheid in
voorschriften en toezicht op het gevangeniswezen.

-ocr page 23-

Sedert den overgang van het Landschaps-Tucht- en Werkhuis tot
Rijks-gevangenis zijn er nog vele verbeteringen in het gebouw
aangebracht. Op 6 Juni 1823 werd een groote uitbreiding aanbe-
steed, bestemd voor werkzalen. In 1837 werden omliggende ter-
reinen aangekocht, zoodat het tuchthuis geheel van de buiten-
wereld afgesloten kon worden. Op 28 Augustus 1846 werd wederom
een uitbreiding der gebouwen aanbesteed, evenzoo in 1847.

Na de voltooiing dezer uitbreidingen was het gesticht op een
bevolking van 900 man berekend, volgens het toen bestaande
gevangenisstelsel der gemeenschappelijke opsluiting.

Langzamerhand begon het stelsel der eenzame opsluiting veld te
winnen en kwam er meer behoefte aan cellen. Zoo werd in 1859 het
oude cellulaire gedeelte afgebroken en op dezelfde plaats een
nieuwe cellenvleugel gebouwd.

In 1868 slaagden enkele gevangenen erin, te ontvluchten en dit
was de oorzaak, dat de Regeering genoopt was, het oude, in slechten
toestand verkeerende gebouw te laten afbreken en een geheel
nieuwe gevangenis te stichten. De gebouwen werden in een recht-
hoek geplaatst en door een vleugel, evenwijdig aan den voorgevel,
Werd de binnenplaats in 2 deelen gescheiden. Deze bouw duurde van
1870--1876 en kostte / 390.000.— De in 1859 gebouwde cellen-
vleugel werd, na het Koninklijk Besluit van 1886, waarbij de ge-
vangenis te Leeuwarden werd aangewezen als Strafgevangenis voor
mihtairen, afgebroken en in 1892—1894 vernieuwd.

Zoo is na veel afbreken en opbouwen in den loop der tijden
eindelijk het gebouw ontstaan, dat thans dienst doet als de Bijzondere
Strafgevangenis
te Leeuwarden.

-ocr page 24-

HOOFDSTUK II.

BESTEMMING EN INRICHTING DER BIJZONDERE STRAF-
GEVANGENIS TE LEEUWARDEN.

Bestemming.

De Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden is bestemd voor
mannen, veroordeeld tot 5 jaar of langer. Deze gevangenisstraf
wordt in afzondering of gemeenschap ondergaan.

Bij de wet van 28 Juni 1851 (Staatsblad No. 68) werd het stelsel
van eenzame opsluiting ten onzent ingevoerd; aanvankelijk voor
den tijd van hoogstens één half jaar. Dit maximum is in den loop
der jaren geleidelijk verhoogd en thans bepaalt art. 11 van het Wet-
boek van Strafrecht:

„Gevangenisstraf van vijf jaren of minder wordt geheel,
„gevangenisstraf van längeren duur gedurende de eerste vijf jaren
„in afzondering ondergaan. Ingeval de veroordeelde meerdere
„gevangenisstraffen achtereenvolgens moet ondergaan, worden
„zij te dezen als één straf aangemerkt.

„In geval van veroordeehng tot gevangenisstraf van lan-
„geren duur dan vijf jaren, kan het hoofd van het Departement
„van Justitie, op verzoek van den veroordeelde, hem ver-
„gunnen, zijn verderen straftijd geheel of ten deele in af-
„zondering door te brengen.

„Artikel 12 (2e en 3e) bepaalt:
„opsluiting wordt niet toegepast: op gevangenen boven den
„leeftijd van zestig jaren, tenzij op eigen verzoek;
„en op gevangenen, die daarvoor na geneeskundig onderzoek
„ongeschikt blijken te zijn.quot;

-ocr page 25-

Omtrent den duur der gevangenisstraf bepaalt het Wetboek van
Strafrecht in artikel 10:

„De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk. De duur der
„tijdelijke gevangenisstraf is ten hoogste vijftien achtereen-
„volgende jaren.

„Zij kan voor ten hoogste twintig achtereenvolgende jaren
„worden opgelegd in de gevallen, waar op het misdrijf levens-
„lange en tijdelijke gevangenisstraf, ter keuze van den rechter,
„zijn gesteld; en in die, waarin wegens strafverhooging, ter zake
„van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het
„bepaalde bij artikel 44, de tijd van 15 jaren wordt over-
„schreden. Zij kan in
geen geval den tijd van twintig jaren te
„boven gaan.quot;

beperkte gemeenschap.

Zooals uit het bovenstaande blijkt, komen de gevangenen in 't al-
gemeen eerst na
5 jaar van detentie in de gemeenschap.

Bij de wet van 25 Juni 1929 (Stbl. No. 361) werd echter als art.
12a aan het Wetboek van Strafrecht toegevoegd:

„Het hoofd van het Departement van Justitie kan ten aan-
,,zien van gevangenen, die daarvoor in verband met hunne
„persoonlijkheid en het begane feit in aanmerking komen,
..vergunnen, dat zij voor bepaalde doeleinden in
..gemeenschap worden gebracht.quot;

In het algemeen kunnen gevangenen in gemeenschap worden
gebracht voor de navolgende doeleinden:

gemeenschappelijke lichaamsoefeningen.
2°. gemeenschappelijken arbeid in de buitenlucht.
3°. gemeenschappelijken arbeid in de werkplaatsen.

• gemeenschappelijk onderwijs, zang- en godsdienstoefeningen.

De gevangenen worden niet in de gemeenschap gebracht, dan met

-ocr page 26-

hun algeheel goedvinden. De gedetineerden met beperkte gemeen-
schap worden, behalve voor de bovengenoemde doeleinden, als
cellulaire gevangenen beschouwd.

Algeheele gemeenschap.

De tot tijdelijke gevangenisstraf veroordeelden, die hun straf in
algeheele gemeenschap ondergaan, worden in 2 groepen verdeeld:
Ie. de gewone klasse.
2e. de recidivisten-klasse.

Beide klassen worden zooveel mogelijk gescheiden gehouden.
De gevangenen in gemeenschap worden 's nachts in gescheiden
cellen of in ijzeren alcoven afgezonderd.

De levenslange gevangenen.

Met betrekking tot de positie der levenslange gevangenen ten
opzichte van de tot tijdelijke gevangenisstraf veroordeelden worde
het volgende vermeld:

Ie. Zij vormen een afzonderlijke groep onder de bevolking der

Bijzondere Strafgevangenis.
2e. Zij worden niet in aanmerking gebracht voor plaatsing in de

gemeenschap voor bepaalde doeleinden.
3e. Zij worden nimmer te zamen gebracht met de tot tijdelijke

gevangenisstraf veroordeelden.
4e. Zij mogen geen bezoek ontvangen.

5e. Zij krijgen voor verrichten arbeid 50% minder loon dan de tot
tijdelijke gevangenisstraf veroordeelden.

Inrichting der Bijzondere Strafgevangenis

te Leeuwarden.

Cellen.

De cellen, welke dienen om den gevangene gedurende de eerste
5 jaren van zijn straftijd te huisvesten, zijn in een aparten vleugel
ondergebracht.

-ocr page 27-

Deze vleugel bevat, galerijgewijze, in drie verdiepingen, aan weers-
zijden de cellen. Deze cellen dienen tot verblijfs-, slaap- en arbeids-
ruimte gedurende 23 uur per etmaal.

De vloer is van steen, evenals de wanden en het gebogen plafond.
De cellen hebben een grondoppervlakte van 9.80—11.50 M^ en een
inhoud van 28.25—33 M^.

Zooals later bij de bespreking der ventilatie zal blijken, moeten
deze afmetingen als ruim voldoende aangemerkt worden.

Behalve echter als lucht- en ademruimte, moeten we de af-
metmgen der cellen ook uit een ander oogpunt bezien. Hoe kleiner
de ruimte, des te meer zal het verblijf hierin op het zieleleven der
gevangenen inwerken, zooals
Baer beschrijft „desto trüber und
düsterer wird dem Gefangenen der Horizont, desto drückender und
beengender die Atmosphäre seines Hoffens und Denkensquot;.

Een norm voor de afmetingen der cellen bestaat niet. Toch blijken
de mhoudsmaten der cellen in de gevangenissen van verschillende
landen ongeveer overeen te stemmen. In Frankrijk werd vereischt
een oppervlakte van ± 10 M^ en een inhoud van 30 M^. In Engeland
heeft men: 12 voet lang, 8 voet breed en 10 voet hoog als de door
ervaring verkregen doelmatigste maten aangenomen; in de groote
strafgevangenis Plötzensee bij Beriijn ± 9 M^ vloeroppervlakte en
29 M^ inhoud. Te Philadelphia, welks gevangenis ongeveer
gelijktijdig met de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden ge-
bouwd is, bedragen de afmetingen der cellen 8 X 16 x 12 voet.

Niet in overeenstemming met de ruime cellen in de Bijzondere
Strafgevangenis te Leeuwarden is het kleine raamoppervlak, op
± 2 M hoogte aangebracht, dat bovendien nog aan den buitenkant
door een matglasplaat afgeschermd wordt.

Waar de gevangenen reeds zoo weinig in de gelegenheid gesteld
worden, van licht en lucht te genieten, zou het zeker aanbeveHng
verdienen, de cellen van ruimere vensters te voorzien. Hoe grooter
e vensters en hoe minder het binnentredende licht belemmerd
wordt, des te dragelijker wordt de eenzame opsluiting in deze be-
trekkelijk kleine ruimte.

-ocr page 28-

Het raam-oppervlak in de cellen dezer gevangenis beslaat, binnen
het kozijn gemeten. 0.65 M^. Een gedeelte hiervan wordt nog door

tralies en stijlen ingenomen.

Het gevolg is, dat de cellen een somberen indruk geven en de
gedetineerden bij hun arbeid al vrij vroeg van kunstUcht gebruik
moeten maken.

De vensters zijn vast aangebracht en dus niet te openen, zoodat er
een kunstmatig ventilatiesysteem noodig is.

In het aan deze Strafgevangenis grenzende Huis van Bewaring
zijn in de cellen voor preventieve hechtenis ramen aangebracht van
109 bij 139 cM. (binnen het kozijn gemeten), een raamoppervlak

gevende van 1.50 M^.

Hoewel de afmetingen dezer cellen ongeveer gelijk zijn aan die in
de gevangenis, krijgt men bij het binnentreden een geheel anderen

indruk.

Het zou zeer te wenschen zijn, dat de vensters in de Bijzondere
Strafgevangenis op deze wijze veranderd werden.

In de mij ter beschikking staande gegevens van gevangenissen in
het buitenland, bhjken de afmetingen van de vensters alle die m

deze strafgevangenis te overtreffen.

Wanneer we, ter vergehjking, nagaan wat de Bouwverordemng
te Amsterdam bepaalt omtrent het
raam-oppervlak in womngen,
dan vinden we in art. 155 vermeld;

„Ieder vertrek moet voorzien worden van één of meer direct
„aan de buitenlucht uitkomende staande ramen.
quot; „Het raamoppervlak, in den dag van het kozijn gemeten,
„mag niet minder dan 1/20 van het wandoppervlak van het
„vertrek bedragen.
Door de hygiënisten wordt als minimum-eisch voor natuurlijke
verlichting in een woonvertrek 1/12-1/6 van het vloeroppervlak
gesteld.

Het raamoppervlak in de cellen der strafgevangenis bhjkt zeits

-ocr page 29-

bovenstaande minimum eischen in geen enkel opzicht te benaderen.

Zooals boven reeds werd opgemerkt,is ventilatie door middel van
openen en sluiten van het venster niet mogelijk. Onder de vensters
zijn ventilatieroosters aangebracht, welke via een omweg met de
buitenlucht in verbinding staan. Hiervan zijn er 4 aanwezig met een
afmeting van 12 bij 24 cM. elk. Zij kunnen door middel van klepjes
geopend en gesloten worden.

De ventilatie der cellen is een der belangrijkste opgaven bij den
bouw van gevangenissen. Een onvoldoende luchtverversching zal niet
nalaten, op den gezondheidstoestand der celbewoners in te werken.

In de cellen, waar het noodig is de vensters geheel gesloten
te maken, in verband met de ligging ten opzichte van de buiten-
wereld, is men aangewezen op een kunstmatig ventilatie-systeem,
teneinde ten allen tijde en in ieder seizoen een voldoende circulatie
van frissche lucht te verkrijgen.

Als maatstaf voor bedorven lucht kan het COa-gehalte dienst
doen. Volgens
Pettenkofer moet als eisch gesteld worden, dat in
woon- en arbeidsruimten het COg-gehalte der lucht niet meer
dan 0.1% bedraagt.

Een volwassene ademt gemiddeld 22.6 L. COg per uur uit.
Bedenken we hierbij, dat het COg-gehalte van de buitenlucht 0.03%
is, dan kunnen we hieruit berekenen, dat per uur 32 M® frissche lucht
noodig is per persoon.

Van belang is verder, hoe dikwijls de lucht ververscht wordt per
uur; dit vooral ook met het oog op de luchtruimte, dus den inhoud
der cel.

Een luchtverversching van meer dan 3 maal per uur doet bij
koud weer onaangenaam aan. Beter is, bij niet-voor-verwarmde
lucht een luchtverversching van 2 maal per uur.

Ten einde de bovenberekende 32 M^ frissche lucht per uur te
verkrijgen, is er een ruimte noodig van ongeveer 16 M® bij een
tweemalige verversching per uur en een ruimte van ongeveer
11 M3 bij een driemahge verversching per uur.

-ocr page 30-

Uit het aantal omwentelingen van een anemometer kan de hoe-
veelheid lucht, welke per seconde door de ventilatieopeningen

stroomt, berekend worden.

De verversching der lucht door natuurhjke ventilatie meet men,
door uit een koolzuurcylinder rijkelijk CO, in een luchtdicht af-
gesloten cel te laten stroomen, waarna onmiddellijk en na verloop
van een uur het CO, gehalte van de lucht in de cel bepaald wordt.

Om technische redenen werden bovengenoemde ventilatie-
metingen niet uitgevoerd. Persoonlijk vond ik de atmospheer in de

cellen vaak benauwd en onfrisch.

Behalve met het CO,-gehalte moeten we bij de beoordeeling der
ons omringende lucht ook rekening houden met temperatuur,
vochtigheidstoestand en onaangename geuren, b.v. van zweet,

darmgassen en faecahën.

In aansluiting op den laatstgenoemden factor van luchtbederf

zullen we de privaat-gelegenheid der gevangenen beschouwen.

Deze bestaat uit een metalen emmer met dubbelen bovenrand.
Deze ronde gleuf wordt met kresoloplossing gevuld en geeft zoo-
doende gelegenheid, den inhoud van den emmer luchtdicht af te

sluiten met een in de gleuf passend deksel.

Het is echter niet te vermijden, dat bij gebruik, vooral als unnoir,
het water in den rand verontreinigd wordt. In een betrekkelijk
warme omgeving zal dit gauw
aanleiding geven tot minder gewensch-
te lucht Bovendien kunnen de faecahën en de urine ziektekiemen
bevatten, niet alleen van zieken, doch ook van gezonde bacteriën-
dragers. Verder kunnen er wormen of eieren met de ontlasting

worden afgescheiden.

Deze emmers worden 's morgens opgehaald en in een daarvoor

bestemden wagen geledigd.

Het komt mij voor, dat een dergelijk privaatstelsel in dezen

modernen tijd allerminst meer past. Dat dit systeem hier aanwezig

is, moet ons verwonderen.

De thans bestaande cellenvleugel is in 1892-1894 verbouwd

-ocr page 31- -ocr page 32- -ocr page 33-

Uit een beschrijving en teekeningen van de cellulaire gevangenis
te Pentonville, bij Londen, bleek mij, dat hier reeds in 1844, dus
ongeveer een halve eeuw vóór den bouw van den cellenvleugel te
Leeuwarden, closets met waterspoeling in de cellen werden aan-
gebracht. Bijna één eeuw later bestaat nog het onhygiënische emmer-
systeem in de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden!

Te Pentonville was, in combinatie met het watercloset, een wasch-
bakje met kraan aangebracht. Ook dit zal men tevergeefs in de
cellen der Leeuwarder Strafgevangenis zoeken.

Luchtcellen.

De gelegenheid tot beweging in de buitenlucht wordt den cellu-
lairen gevangenen geboden in de z.g. luchtcellen.

Deze cellen worden gevormd door spaaksgewijs geplaatste muren
tegen een half cirkelvormig geplaatsten muur. Deze muren hebben
een hoogte van 3 M., het dak wordt
gevormd door een stevig tralie-
werk, van kippengaas voorzien.

De oppervlakte van deze luchtcellen bedraagt ± 15 M^

Deze 15 M^ lucht-oppervlakte boven den 3 M hoogen muur, is het
eenige, wat de gevangene van de wereld rondom ziet en is zijn eenig

vertreden gedurende 2 x i uur per dag.

Deze luchtcellen zijn bovendien aan de zijde van den 3 ver-
diepingen hoogen cellenvleugel geplaatst, zoodat geen zonnestraal
ooit kans krijgt, binnen deze muren te dringen.

Het komt mij voor, dat deze wijze van „luchtenquot; er weinig toe
bijdraagt, om lichaam en geest door beweging in de buitenlucht
op te frisschen.

Het stelsel van streng doorgevoerde afzondering laat niet toe,
dat de gevangenen zich op ruimere wijze bewegen, doch eenig uit-
zicht in horizontale richting zou reeds een aanmerkelijke verbetering
beteekenen.

In het aangrenzende Huis van Bewaring zijn de luchtcellen ook
aan den voorkant open, zoodat de gevangenen een ruimer uitzicht

-ocr page 34-

hebben en de vóór deze luchtcellen aangelegde tuin wekt belang-
steUing en geeft afwisseling in hun eentonig bestaan.

Ook de directeur der Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden
was deze meening volkomen toegedaan en deelde mij mede, reeds in
1935 een verzoek daartoe gedaan te hebben bij de betrokken auto-
riteiten.

De uitvoering van deze eenvoudige verandering zou kunnen ge-
schieden door de gedetineerden zelf, zoodat de onkosten tot een
minimum waren terug te brengen.

Moge de Overheid spoedig toestemming geven. Zij zou hiermede
een hchtpunt brengen in veler gemoed.

De gelegenheid tot luchten van de gevangenen in de gemeenschap
wordt gevormd door een tweetal binnenplaatsen, gedeeltelijk be-
groeid, waar de gevangenen zich vrij kunnen bewegen. Later wordt
hierop uitvoeriger teruggekomen.

Slaapzalen voor de gevangenen in de gemeenschap.

Volgens artikel 121 van den Gevangenismaatregel, worden de
gevangenen in algeheele gemeenschap des nachts in ijzeren alkoven,
waarvan de deur en zoldering uit traliewerk bestaan, onderling
afgezonderd.

Deze, geheel door traliewerk afgesloten en door plaatijzer onder-
hng afgescheiden boxen zijn 1.98 M lang, 1.17 M breed en 2.08 M.
hoog. Naast de ijzeren krib bhjft er slechts een kleine ruimte over
voor het ontkleeden. De boxen, welke 's nachts afgesloten worden,
maken een benauwden en deprimeerenden indruk. Bovendien
hebben ze het bezwaar, dat op deze wijze slechts hchamelijke af-
zondering mogelijk is. Onderling geestehjk contact blijft op deze
wijze bestaan gedurende den nacht en het komt mij voor, dat zulks
in bepaalde gevallen tot ongewenschte toestanden aanleiding zou
kunnen geven.

Ook hier zou de ruimere invoering der beperkte gemeenschap.

-ocr page 35-

welke in het volgende hoofdstuk uitvoerig beschreven wordt, ver-
betering kunnen brengen.

Vóór de slaapkooien bevinden zich de voor de gevangenen be-
stemde waschgelegenheden. Hiertoe is een gootvormig bassin met

kranen aangebracht.

Per gevangene is een luchtruimte van 16 M» beschikbaar. Deze
kubieke ruimte per persoon moet aan den lagen kant geacht worden
en vereischt een goede ventilatie. Deze is in de slaapzalen mogelijk
door het openen der ramen; daar er echter in de slaapzalen geen ver-
warming aangebracht is, werd mij medegedeeld, dat er 's winters
ten gevolge van de noodzakelijke ventilatie vaak een onaangename
koude heerscht.

Verblijf- en werkzalen.

De verblijfzalen voor de in gemeenschap verkeerende gevangenen
zijn over het algemeen vrij ruim, evenals de werkzalen.

Het zou bij het thans gevolgde stelsel echter gewenscht zijn, in
plaats van enkele groote verblijfzalen over meerdere kleine te
kunnen beschikken; hierdoor zou betere selectie der gedetineerden
kunnen plaats vinden en de nadeelen der gemeenschap zouden
zooveel mogelijk kunnen worden gereduceerd.

De ziekenafdeeling.

De afdeeling voor de verpleging der zieke gevangenen is geheel
afzonderlijk en vrij van de detentie-ruimte aangebracht. Zij bevat
in normale omstandigheden 26 bedden, die geplaatst zijn in 5
ziekenzalen. Hiernaast bevinden zich nog een verblijfzaal voor niet
bedlegerige patiënten en 2 isoleercellen voor geesteszieken.

De zieken-afdeeling geeft in haar geheel een ruimen indruk. De
afmetingen en inhoud der betreffende zalen zijn in onderstaande
tabel te vinden.

-ocr page 36-

zieken-
zaal

lengte

breedte

hoogte

inhoud

aantal
bedden

luchtruimte
per bed

N«. 1

6.5 M.

5.5 M.

4 M.

143 M®.

4

35.75 M®.

„ 2

6.5 „

5.5 „

4 „

143 „

4

35.75 „

„ 3

8 „

6.5 „

4 „

208 „

6

34.67 „

„ 4

7 „

6.8 „

4 „

190.4 „

6

31.73 „

„ 6

7 „

6.8 „

4 „

190.4 „

6

31.73 „

Over 't algemeen wordt gerekend, dat de ziekenafdeeling van een
dergelijke inrichting 5—6% van het aantal gezonden moet kunnen
opnemen.

Volgens officieele gegevens is deze gevangenis ingericht voor 347
mannen; de laatste 10 jaren is de grootste gemiddelde bevolking
ten hoogste 133 geweest, zoodat de zieken-afdeehng ruim voldoende
geacht kan worden, zelfs bij het maximum toelaatbaar aantal gede-
tineerden.

De luchtruimte per bed is iets aan den lagen kant. De hygiënisten
rekenen zelfs bij ruime ventilatie een minimum luchtruimte van
40 M® per bed.

Aangezien echter de ziekenzalen in deze gevangenis nooit geheel
bevolkt zijn, heeft deze opmerking slechts theoretische waarde,
evenals het gemis van ziekencellen voor afzonderlijke verpleging,
die volgens het streng doorgevoerde afzonderingssysteem toch eigen-
lijk aanwezig behoorden te zijn.

Het raamoppervlak in deze ziekenzalen is voldoende en natuur-
lijke ventilatie door gedeeltelijk openen der ramen is mogelijk.

Ook hier vinden we hetzelfde privaatstelsel als in de cellen, alleen
is deze ruimte geheel afgeschut van de ziekenzaal, echter zonder
ventilatie. Speciaal op een ziekenafdeeling is het watercloset-
systeem met ventilatie toch wel van groot belang.

Naast de ziekenafdeeling bevindt zich een behandelingskamer,
waar eventueel kleine chirurgische ingrepen verricht kunnen worden.

Tevens zijn er nog eenige isoleercellen voor geesteszieken. Deze

-ocr page 37-

worden slechts voor kortdurende gevallen gebruikt, aangezien bij
längeren duur van het ziekteproces overbrenging naar een Rijks-
krankzinnigengesticht volgt.

Op een gedeelte van het dak van de gevangenis is een groote
ijzeren kooi geplaatst, waarin gevangenen, die voor herstel van
gezondheid in de buitenlucht moeten verkeeren, verpleegd kunnen
worden.

De ziekenafdeeling heeft een aparte badgelegenheid.

De verpleging der zieke gevangenen geschiedt door een speciaal
daarvoor aangestelden bewaarder-ziekenvader.

-ocr page 38-

LEEFWIJZE EN BEHANDELING DER GEVANGENEN.

Leefwijze der gedetineerden.
Dagindeeling.

De algemeene dagindeeling voor de gezonde gevangenen is als
volgt:

6.30nbsp;opstaan.

7—8nbsp;le arbeidsuur.

8—8.30nbsp;ontbijt.
8.30—12.30 2—5e arbeidsuren.

12.30—13.30 le rustduur, tevens tijd voor het ge-
bruiken van het middagmaal.
13.30—16.30 6—8e arbeidsuren.
16.30—17nbsp;2e rustduur.

17—19nbsp;9—10e arbeidsuren.

19—19.30 avondeten.
1930—20.30 3e rustduur.
20.30—21nbsp;naar bed gaan.

Van 1 October tot en met 31 Maart, alsmede op Zon- en feest-
dagen, heeft het opstaan plaats om 7 uur.

Van 1 October tot en met 31 Maart vangt het eerste arbeidsuur
aan om 7.30 en worden de rustduren met een half uur verkort.

De tijd voor beweging in de openlucht, bedoeld in art. 44 van den
Gevangenismaatregel (ten minste J uur per dag) wordt gekort op de
arbeidsuren.

Zooals uit bovenstaande dagindeeling blijkt, hebben we in de

-ocr page 39-

Strafgevangenis een 10-urigen werkdag, welke doelmatig door
maaltijden en rustduur onderbroken wordt.

De gevangenisarbeid moet uit hygiënisch oogpunt een weldaad
voor de gedetineerden genoemd worden, ook al wordt deze niet
altijd met den noodigen arbeidslust verricht.

Volgens art. 48 I van den Gevangenismaatregel is de arbeid
dienstbaar aan de lichamelijke, zedelijke en geestelijke ontwikke-
ling van de gevangenen.

Voor de cellulaire gevangenen is uiteraard niet veel keus. De
meesten houden zich onledig met uniform-naaien. Het is te begrijpen
dat er eerst een algeheele ,,Umstimmungquot; noodig is, voordat bijv.
een schippersknecht of een landarbeider, beiden gewend aan een
ongeregeld, zwaar leven in de open lucht, lust krijgt, om 10 uur per
dag aan de naaimachine te gaan zitten in een cel met te weinig
raamvlak.

In het eentonige celleven ontbreken bovendien de prikkels, welke
de arbeidsprestatie aanzetten, zooals dat bij den gemeenschappelij ken
arbeid het geval is. Ook ontbreken hier het regelmatig toezicht en de
leiding.

De ruimere invoering van de beperkte gemeenschap zou onge-
twijfeld een belangrijke voorwaarde zijn voor een beter arbeids-
systeem, vooral ook met het oog op een betere vakopleiding. De
productiviteit van den arbeid zou zonder twijfel stijgen en de ar-
beidslust toenemen.

De gedetineerden in de gemeenschap zijn er beter aan toe. Zij
kunnen geplaatst worden in de weverij, wasscherij, kleermakerij,
meubelmakerij of in den huisdienst.

Art. 48 II van den Gevangenismaatregel vermeldt: Voor zoover
mag worden verwacht, dat de gevangenen, na ontslag uit het ge-
sticht, een zelfstandige plaats in de maatschappij zullen innemen,
Wordt in het bijzonder nagestreefd, de voorwaarden hiertoe zoo
gunstig mogelijk te doen zijn.

Het komt mij voor, dat dit artikel slechts theoretische waarde

-ocr page 40-

heeft, aangezien mij bij onderzoek gebleken is, dat geen der gedeti-
neerden een volledig stuk werk maakt en na ontslag uit de gevange-
nis m.i. geen enkele werkgever in het vrije bedrijfsleven prijs stelt
op een werknemer met een zoo beperkte vakbekwaamheid.

De tijd, dat men de gevangenen, slechts gedreven door gevoelens
van wraak en vergelding, allerlei nutteloozen en menschonteerenden
arbeid liet verrichten, ligt nog niet zoo ver achter ons.

In een geschrift van Dr. Otto Mittelstädt te Leipzig beweerde

deze omstreeks 1880 nog:

„Der Strafgefangene soll jede Sklavenarbeit thun, weil er in
„Strafknechtschaft ist. Er soll rücksichtslos angespannt und
quot;.erbarmungslos angetrieben werden im Scharwerk jeglicher
',',Art, soweit das Mark seiner Knochen und die Sehnen des
Ipieisches es ertragen. Und er soll das als grausame Pein
quot;.empfinden, Körper und Seele soll darunter leiden, aufstehen
quot;,und zusammenbrechen, und jedermann soll wissen, dass dies
„die gerechte Ordnung dieser Welt sei.

„Was, wo, in welcher gewerblichen Form der Strafgefangene
„arbeitet, ob in der Tretmühle, dem Bergwerk, der Galeere, ist
quot;völlig gleichgültig; der Zweck seines Knechtschaftsdienstes ist
quot;,nicht die Schaffung irgend welcher Erzeugnisse oder die Er.
quot;,zielung irgend welchen Gewinnes, sondern die Erduldung
„von Mühsal, Leid und Qualquot;.

Gelukkig vinden zulke menschonteerende ontboezemingen in
onzen tijd, althans in Nederland, geen gehoor meer.

De gedwongen arbeid in de gevangenis moet integendeel een zoo
werkzaam mogelijk verbeterings- en opvoedingsmiddel worden in
het belang der toekomst van de gevangenen.

Het verrichten van arbeid heeft voor de gedetineerden nog een
andere beteekenis. Van hun verdiensten wordt de helft gereserveerd
voor de uitgaanskas bij ontslag, voor de andere helft kunnen zij
allerlei artikelen koopen in de gevangeniscantine en op deze wijze

-ocr page 41-

hun bestaan eenigszins veraangenamen, zooals later bij de
bespreking der voedingsregeling zal blijken. De loonen varieeren,
naar gelang van de klasse, waarin de gevangene is geplaatst, van
10 ct. — 30 ct. per dag.

Algemeene wijze van behandeling.

Het is geenszins mijn bedoeling, uitvoerig in te gaan op het pro
en contra der verschillende systemen van opsluiting. Dit onderwerp
heeft reeds zeer vele pennen in beweging gebracht in binnen- en
buitenland. Ontelbaar is het aantal geschriften en verhandelingen
over het vraagstuk: cellulaire afzondering of gemeenschappelijke
opsluiting, zoowel van juridische, sociale als medische zijde.

Vooral in de eerste helft der vorige eeuw was het in de betreffende
kringen een brandende kwestie en het is zeer interessant, de gloed-
volle pleidooien voor de cellulaire afzondering te bestudeeren.

Bij de wet van 28 Juni 1851 (Staatsbl. No. 68) werd in Nederland
het stelsel van eenzame opsluiting ingevoerd; aanvankelijk voor den
tijd van hoogstens i jaar, hetgeen in den loop der jaren langzamer-
hand is uitgebreid tot 5 jaren.

Dat men aanvankelijk dit maximum op f jaar stelde, bewijst, dat
de wetgever vreesde, door afzonderlijke opsluiting de lichamelijke
en geestelijke gezondheid der gevangenen te veel te schaden.

De argumenten der tegenstanders van cellulaire opsluiting bleken
in den loop der jaren niet steekhoudend en waren meestal toe te
schrijven aan gegevens, verkregen door een slechte en onoordeel-
kundige uitvoering dezer afzonderlijke opsluiting.

De ervaringen, welke men in ons land en ook in andere landen in
den loop der tijden opdeed, bewezen, dat het stelsel van afzonder-
lijke opsluiting, mits uitgevoerd in een goed daarvoor ingerichte
gevangenis, te verkiezen was boven het gemeenschap-systeem en
dat de sterfte bij afzondering inplaats van grooter. zooals de be-
strijders aanvoerden, integendeel geringer was dan bij de gemeen-
schap of de modificaties hiervan. (Auburnsche zwijgsysteem).

-ocr page 42-

Ook bleek de psychische gezondheid minder in gevaar gebracht.
Ongetwijfeld zal de cellulaire afzondering bij daarvoor geprae-
disponeerde personen spoediger geestelijke afwijkingen veroorzaken,
doch indien deze menschen, bij de eerste teekenen hiervan, zooals
prikkelbaarheid, veranderde gemoedsstemming of andere verdachte
verschijnselen uit de cel verwijderd worden, is dit bezwaar zonder
grond. Bovendien worden de gevangenen voor hun insluiting in
enkele gestichten psychiatrisch onderzocht.

De groote voordeelen van de afzondering bestaan voornamelijk
in het voorkomen van „moreele besmettingquot; en het ontbreken van
de gelegenheid om „elkaar te leeren kennen.quot; Voor den gelegenheids-
misdadiger geeft dit de zekerheid, onbekend zijn straf te hebben
ondergaan, zoodat hij bij het opbouwen van een nieuw leven niet
gehinderd wordt door oude bekenden uit de gevangenis.

Den recidivisten belet het, nieuwe relaties aan te knoopen en
misdadige plannen te beramen voor de toekomst.

Bovendien kan de behandehng der gevangenen in afzondering
meer individueel geschieden en is de gelegenheid voor kleine gun-
sten, belooningen en waardeeringen grooter.

Toch moeten we de afzondering als een zwaardere straf opvatten
dan de gemeenschap, zij is meer levensvreemd.

Hoewel door kleine gunsten het celbestaan eenigszins veraan-
genaamd kan worden, blijft het monotoon en weinig actief en moet
bij langen duur ongetwijfeld tot afstomping of onverschilhgheid
leiden. De prikkel tot arbeid en het tempo daarvan zullen vermin-
deren, ongezonde fantasieën zullen komen bovendrijven en leiden
tot onevenwichtigheid, wanhoop en sexueele excessen.

Steeds in een enge afgesloten ruimte te verkeeren, zoowel binnen
als tijdens het luchten, zal zonder twijfel een deprimeerend gevoel van
beklemming te weeg brengen en vervreemding van de buitenwereld.

Het is daarom dan ook, dat in de meeste landen een maximum tijd
voor afzonderlijke opsluiting is vastgesteld, die slechts op uitdrukke-
lijk verzoek van den gedetineerde overschreden kan worden.

-ocr page 43-

Hoewel de gemeenschappelijke opsluiting meer het normale
leven benadert, is deze toch allerminst ideaal te noemen. Ofschoon
de tot tijdelijke gevangenisstraf veroordeelden, die hun straf in
algeheele gemeenschap ondergaan, in 2 groepen worden verdeeld,
de gewone klasse en de recidivisten-klasse, die zooveel mogelijk
gescheiden worden gehouden, is de gelegenheid tot slechte beïn-
vloeding hier in ruime mate aanwezig. Ieder gevoel van berouw of
inkeer kan door spot en hoon van een doortrapten medegevangene

verstikt worden.

De ervaring in de gevangenis te Leeuwarden heeft geleerd, dat
goedwillende personen, zoodra ze in de gemeenschap geplaatst
waren, lastig en onaangenaam werden en het oordeel van de leidende
functionarissen in deze gevangenis luidde dan ook allesbehalve
gunstig voor het systeem van gemeenschappelijke opsluiting.

Een geselecteerde gemeenschap, uit kleine ploegen bestaande,
hoewel nog niet ideaal te noemen, zou reeds een stap in de goede
richting beteekenen. De gevangenis te Leeuwarden is hierop, wat
bouw betreft, niet ingericht, wegens gebrek aan kleine zaaltjes. Met
betrekkelijk kleine financieele offers zou het echter te verwezen-
lijken zijn.

Een betere oplossing zou de ruimere invoering van de zg. be-
perkte gemeenschap beteekenen, zooals die thans door de wet van
25 Juni 1929 (St. bl. 361) mogelijk is gemaakt.

Bij de beperkte gemeenschap verblijven de gevangenen 's nachts
en na afloop der werkzaamheden, afzonderlijk in hun cel. Er wordt
evenwel in gemeenschap met anderen arbeid verricht, gymnastiek en
zang beoefend, godsdienstoefeningen gehouden en onderwijs genoten.

Het groote voordeel van deze beperkte gemeenschap is, dat het
monotone celbestaan onderbroken wordt, zonder de gevaren van
een algeheele gemeenschap. Ongetwijfeld zal de arbeid op deze
wijze gestimuleerd worden en indirect de meerdere kosten kunnen
dekken. Bovendien krijgt de gevangene het gevoel ergens „vrijquot; te
zijn, wat „eigensquot; te hebben.

-ocr page 44-

Het komt mij voor, dat het wenschehjk is, het systeem van alge-
heele gemeenschap af te schaffen en hiervoor het stelsel der beperkte
gemeenschap in te voeren, althans op ruimer schaal toe te passen
dan het betreffende wetsartikel thans toestaat.

Mijns inziens zou het opvoedende element van de gevangenis-
straf er zeker door versterkt worden.

Tucht.

Over 't algemeen zijn de heden wettelijk nog toegelaten discipli-
naire straffen, welke den gevangenen opgelegd kunnen worden, uit
hygiënisch en gezondheidsoogpunt van weinig belang. De meeste
zijn berekend op een moreele werking, zooals het inhouden van
gunsten en arbeidsloon, het verbieden van lectuur en briefwisseling.

Slechts die straffen, welke berekend zijn op inhouding of be-
perking van voedsel, opsluiting in een donkere cel en lichamelijke
tuchtiging, kunnen uit gezondheidsoogpunt van belang zijn.

Volgens artikel 91 van den Gevangenismaatregel kan opsluiting
in een volstrekt donkere cel alleen door het College van Regenten
opgelegd worden en dan nog slechts voor ten hoogste 24 uur. Deze
straf wordt in de gevangenis te Leeuwarden practisch nooit toege-
past en terecht; het gevaar voor geestelijke stoornissen lijkt mij niet
denkbeeldig.

Artikel 93 van den Gevangenismaatregel bepaalt, dat verstrek-
king van water en brood wordt opgelegd voor ten hoogste 4 weken
en, ingeval de straf langer duurt dan 2 dagen, wordt zij slechts om

den anderen dag toegepast.

Vooral de laatste toevoeging is hierbij van belang. Zonder twijfel
zou een algeheele voeding van water en brood gedurende langen tijd,
zonder het leven direct te bedreigen, een Hchamelijke uitputting
veroorzaken en tot allerlei ongewenschte gevolgen kunnen leiden.

Artikel 94 geeft de mogelijkheid aan voor de onthouding van
beweging in de open lucht of van allen arbeid, dit voor niet langer
dan 7 dagen. Hoewel ook deze straf den gezondheidstoestand van

-ocr page 45-

den gevangene allerminst ten goede zal komen, moet zij toch niet
als schadeUjk worden beschouwd.

Artikel 96, hetwelk uitsluitend bestemd is voor de Bijzondere
Strafgevangenis te Leeuwarden, luidt als volgt:

1.nbsp;De oplegging van de üjfstraf in de Bijzondere Strafgevangenis te
Leeuwarden geschiedt alleen bij voortdurende verstoring der
orde en aanslagen tegen personen.

2.nbsp;De straf wordt opgelegd door het College van Regenten.

3.nbsp;In de vergadering van het college moeten tenminste vijf leden
aanwezig zijn. De meerderheid van de aanwezige leden beshst.
Bij staking van stemmen beshst de voorzitter.

4.nbsp;De straf bestaat uit het toebrengen van ten hoogste 25 slagen
op het achterdeel door middel van bullepees of rottang.

5.nbsp;Bij de tenuitvoerlegging zijn een van de gestichtsgeneesheeren
en ten minste drie leden van het College van Regenten tegen-
woordig.

Dit artikel, hetwelk nog heden ten dage in den Gevangenis-
maatregel opgenomen is, heeft sinds lang geen toepassing meer
gevonden, hoewel bank met riemen, rottangs en bullepezen nog
steeds in het daarvoor bestemde vertrek aanwezig zijn.

Het komt mij voor, dat een dergelijk artikel in dezen modernen
tijd toch eigenlijk niet meer in den Gevangenismaatregel thuis
behoort, ook al heeft het slechts theoretische waarde.

Er zijn zeer vele gronden tegen de lijfstraf aan te voeren. De
hchamehjke tuchtiging vernietigt het eergevoel in den mensch, en
het bewustzijn van de ondergane vernedering verstikt elke mogelijk-
heid tot verbetering; bovendien kan het de gezondheid op ernstige
wijze schaden, door ontstekingen, zenuw- en wervelletsel.

Het is te hopen, dat bij een volgende herziening van den Ge-
vangenismaatregel dit artikel naar de historie wordt verwezen.

-ocr page 46-

Geneeskundige behandeling.

De geneeskundige behandeling der gevangenen geschiedt door de
aan het gesticht verbonden geneesheeren, die onder oppertoezicht
staan van den Inspecteur van den geneeskundigen dienst der land-
macht.

Aan de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden is één alge-
meen-geneeskundige en één psychiater verbonden.

Volgens artikel 47 van den Gevangenismaatregel, stellen de
geneesheeren zich bij inkomst van een gevangene zoo spoedig
mogelijk op de hoogte van zijn hchamelijken en geestelijken toe-
stand. Die toestand wordt verder, ook indien de gevangene geen
klachten uit, met regelmatige tusschenpoozen gecontroleerd.

Artikel 47, 3e hd, opent de mogelijkheid, om, met goedkeuring
van den Minister, «iei-gestichtsgeneesheeren in consult te roepen
en de behandeling van bepaalde gevangenen aan specialisten toe te
vertrouwen. De behandeling der eenvoudige ziektegevallen ge-
schiedt in den regel in de gewone cel of op de ziekenafdeehng.

Voor meer gecompliceerde behandelingen of operaties worden de
gevangenen overgebracht naar een der plaatsehjke ziekenhuizen.
Bij oogafwijking wordt, zoo noodig, kosteloos een bril verstrekt.

De tandheelkundige hulp aan de gevangenen wordt van overheids-
wege nog als een zekere luxe beschouwd. Geschiedt het trekken van
een tand of kies kosteloos, voor de conserveerende tandheelkunde
of prothese moet de gevangene zelf betalen van zijn geringe ver-
diensten.

Het komt mij voor, dat dit een onjuiste toestand is, vooral in
een strafgevangenis zooals deze, waar de menschen een groot ge-
deelte van hun leven moeten verbhjven. Evenals een bril, behooren
noodzakehjke protheses ook kosteloos verstrekt te worden,
aangezien deze minstens van even groot belang zijn voor het instand
houden der gezondheid als bijv. een bril. Men denke hierbij slechts
aan spijsverterings- en ingewandsstoornissen tengevolge van een
ontbrekend of gebrekkig kauwoppervlak en aan mogelijke gevolgen

-ocr page 47-

van een slecht gebit: „focal-infectionquot;. Zou mogen bhjken, dat de
gevangene de hem verstrekte protheses opzettelijk of door onver-
schilligheid beschadigde, dan was het altijd nog mogelijk, de kosten
op hem te verhalen volgens art. 59 van den Gevangenismaatregel.
De psychiatrische verzorging der gevangenen vindt plaats door
een speciaal daarvoor aangestelden psychiater. Zoo noodig kan
deze isolatie, overplaatsing in de beperkte gemeenschap, gemeenschap
of overbrenging naar een krankzinnigengesticht (meestal het
Rijkskrankzinnigengesticht te Woensel) toepassen.

Beweging in de open lucht.

In het hedendaagscbe gevangeniswezen wordt het als een nood-
zakelijkheid beschouwd, dat de gevangenen gedurende eenigen
tijd per dag in de open lucht komen.

Artikel 44 van den Gevangenismaatregel schrijft voor, dat de
gevangenen, die niet reeds in de buitenlucht arbeiden, dagelijks,
indien het weder het toelaat, gedurende ten minste een half uur
beweging in de openlucht nemen.

Deze beweging in de open lucht is noodig, om lichaam en geest
wat op te frisschen na het langdurige verblijf in een kleine, afge-
sloten ruimte.

In het vorige hoofdstuk werd reeds de deprimeerende wijze van
luchten voor de cellulaire gevangenen besproken, zoodat we deze
hier verder buiten beschouwing zullen laten. Ook hier zou ruimere
invoering van de beperkte gemeenschap een oplossing kunnen
brengen.

De luchtgelegenheid voor de gemeenschap wordt gevormd door
2 binnenplaatsen van ruime afmetingen, waar de gevangenen zich
tijdens het luchten vrij kunnen bewegen. Er bevindt zich op één der
luchtplaatsen een klein tuingedeelte en een hok met duiven. Het luch-
ten op deze wijze beantwoordt in elk opzicht aan de bedoehng.
Op de andere luchtplaats bevinden zich eenige toestellen voor gym-
nastische oefeningen, zooals rekstok, ringen, etc.

-ocr page 48-

Ongetwijfeld zou het de gezondheid van de gevangenen ten
goede komen, als regelmatig gymnastiek beoefend werd, verphcht
voor de daartoe door den gevangenisarts geschikt geachte gevange-
nen en onder deskundige leiding. De Nederlandsche Gevangenis-
maatregel bevat geen enkele aanwijzing omtrent leiding, aard, duur,
etc. der hchamehjke oefeningen.

Dergelijke voorschriften vond ik bijv. reeds in een Oostenrijk-
schen Gevangenismaatregel van 6 Januari 1879, waarbij een
Ministerieel besluit de volgende voorschriften gaf:

a.nbsp;Die Turnübungen haben in möghchst einfachen Bewegungen
der Ärme, Beine, des Rumpfes, in tiefem langsamen Athmen bei
geschlossenen Lippen und in solchen Muskelthätigkeiten zu
bestehen, welche die Beförderung der richtigen Blutzirkulation,
die Erweiterung des Brustkorbes und Stärkung der Körper-
organe überhaupt zum Zwecke haben.

b.nbsp;Die Hebungen sind bei Gelegenheit des Spazierganges im Freien,
jedesmal durch eine Viertelstunde und nur bei ruhigei/und nicht
kalte^ Witterung vorzunehmen, und ist dabei stets ein ge-
mässigtes Tempo und von Zeit zu Zeit eine entsprechende

Ruhepause ein zu halten.

c.nbsp;In der Regel haben an diesen Hebungen alle (gesunden) Sträflinge

Theil zu nehmen.

d.nbsp;Dieselben haben auf Commando des die Aufsicht führenden
Aufsehers und nötigen
Falls nach dem Beispiele eines Vorturners
aus dem Stande der Sträflinge zu geschehen. U.s.w.

In iedere cel van de groote Duitsche gevangenis te Plötzensee
bij Berlijn bevond zich reeds omstreeks 1895 een kaart met aan-
schouwelijke voorstellingen van gymnastische oefeningen volgens de
Zweedsche methode, teneinde de gevangenen hiertoe op te wekken

en als leidraad te dienen.

Uit verschillende Duitsche publicaties omstreeks dien tijd blijkt,
hoe belangrijk men de gymnastiek reeds achtte, speciaal voor ge-
vangenissen.

-ocr page 49-

Volgens art. 44 van den Gevangenismaatregel is een luchttijd
van minstens i uur per dag verphcht. In de Bijzondere Strafge-
vangenis te Leeuwarden wordt gedurende 2
X per dag i uur gelucht.
Indien het mogelijk is, in verband met de inwendige gevangenis-
organisatie, is een tweemalige korte luchttijd te verkiezen boven een
eenmaligen längeren.

Kleeding en ligging.

Bij Ministerieele beschikking van 27 Oct. 1933 3de afd. A. no 882
wordt, als uitvoeringsbepaling van den Gevangenismaatregel, de
kleeding vastgesteld. Deze is uniform en wordt omschreven in art. 1
van bovengenoemde beschikking en geeft als voornaamste kleeding:
buis en broek van pilow, wollen sokken, hemd van tiretein of ruw
keperkatoen, hemd van ruw katoen, onderbroek van ruw keper-
katoen, halsdoeken van katoen, een paar schoenen of klompen.

Over het algemeen blijkt de kleeding geen reden tot klachten te
geven. Wel zou het gewenscht zijn, nieuw inkomende gevangenen,
die reeds vele jaren gewend waren, wollen borstrokken, gezondheids-
gordels etc. te dragen, deze kleedingstukken te laten behouden ge-
durende den eersten tijd van hun gevangenschap, totdat het Hchaam
eenigszins aangepast is aan de veranderde omstandigheden. Dit is
vooral bij gevangenen met rheumatischen aanleg, gevoelige adem-
halingsorganen etc. van groot belang.

Bij dezelfde ministerieele beschikking wordt in artikel 3 de ligging
der gevangenen geregeld. Deze bestaat uit stroozak, hoofdkussen
gevuld met stroo, 2 lakens van katoen, 1 wollen en 1 moltondeken,
terwijl bij buitengewone koude, of op advies van den gevangenis-
geneesheer, nog een derde deken verstrekt kan worden. Aan zieke
gevangenen kunnen meer of andere liggingsstukken worden ver-
strekt.

De hgging geeft weinig reden tot klachten bij de gevangenen en
moet uit hygiënisch oogpunt als ruim voldoende gerekend worden.

-ocr page 50-

Badgelegenheid.

Artikel 43 van den Gevangenismaatregel bepaalt:

1.nbsp;Op de lichamehjke reinheid der gevangenen wordt nauwkeurig
toegezien.

2.nbsp;De gevangenen nemen zoo mogehjk éénmaal in de 2 weken een
vol bad of stortbad. De behandelende geneesheer kan voor be-
paalde gevangenen, met het oog op den aard van hun arbeid of om
gezondheidsredenen, afwijking hiervan voorschrijven.

De geneesheer van de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden
gaf mij als zijn persoonlijke meening te kennen, dat een 2-weke-
lijksch stortbad aan den geringen kant was en het wenschelijk zou
zijn, dat voor alle gevangenen een wekelijksch bad voorgeschreven
was.

Bij deze uitspraak kan ik mij volkomen aansluiten; vooral voor
de cellulaire gevangenen, die 23 uur per dag verkeeren in een kleine,
afgesloten ruimte, met beperkte bewegingsmogelijkheid, waar de
temperatuur in vele gevallen niet geheel naar wensch te regelen is
en die in hun cel weinig gelegenheid hebben, zich eens flink te
wasschen, zou een wekelijksch bad geen overbodige weelde zijn.

Doch ook voor de overige gevangenen zou één wekelijksch bad
gewenscht zijn. Het bad oefent niet alleen een reinigende, maar ook
een de gezondheid bevorderende werking uit. Men verwaarlooze
hierbij niet den onmiskenbaren verfrisschenden invloed op zenuw-
stelsel, bloedsomloop en stofwisseling.

-ocr page 51-

HOOFDSTUK IV.

DE VOEDING DER GEVANGENEN.

Het voedingsprobleem in de gevangenis is een der moeilijkste
en belangrijkste opgaven voor de Overheid. We hebben hier te
doen met een gedwongen vorm van massavoeding. Alle gedetineer-
den krijgen dezelfde voeding en kunnen op geeneriei wijze invloed
doen gelden op de samenstelhng of toebereiding. Alleen kan op
last van den gevangenisarts in bijzondere gevallen de z.g. zieken-

voeding worden voorgeschreven.

Wel staat de mogelijkheid open voor de gedetineerden, om hun

voeding iets te veraangenamen of aan te vullen, door gebruik
te maken van de gevangeniscantine i). Mijns inziens mogen we
bij het bepalen der rantsoenen geen rekening houden met deze
mogelijkheid. Ook de gevangene, die geen gebruik van de cantine
kan of wil maken, moet met het voorgeschreven rantsoen een

volwaardige voeding kunnen verkrijgen.

Door den vooruitgang der voedingswetenschap worden steeds
nieuwe stoffen ontdekt, welke onontbeerlijk zijn voor het goed
functioneeren van ons lichaam. In de eerste plaats denken we
hierbij aan de ontwikkeling der vitamines, de minerale bestand-
deelen en de biologische waarde der eiwitten. Het is dan ook een
gebiedende eisch, dat de voedingsreglementen der gevangenen
geregeld bijgewerkt worden tot het peil der geldende voedings-
voorschriften.

Het kan immers jaren duren, alvorens blijkt, dat een bepaalde

I) De gevangeniscantine is slechts een administratief begrip en heeft niets
gemeen met soldaten-cantines e.d.

-ocr page 52-

voeding ontoereikend is. Daarom moet niet gewacht worden, tot
deze verschijnselen zich gaan openbaren.

Vroeger dacht men, dat het. samenstellen van een gevangenis-
voeding vrij eenvoudig was. Men gaf den gevangenen een genoeg-
zame hoeveelheid van de goedkoopste voedingsmiddelen, die zoo
eenvoudig mogelijk klaar gemaakt werden. Hiermede dacht men
voldaan te hebben aan het voedingsprobleem. Het gevolg was,
dat de gevangenen bijna uitsluitend vegetarisch gevoed werden en
groote hoeveelheden aardappelen en brood voorgezet kregen.
Langzamerhand begon men te ontdekken, door het hooge ziekte-
en sterftecijfer in de gevangenissen, dat deze voeding toch niet
geheel toereikend was. De gedetineerden kregen tegenzin in het
voedsel, begonnen te vermageren en werden ziek.

Toen men langzamerhand beter de waarde van de onderscheidene
voedingsmiddelen ging begrijpen, bleek, dat het niet zoo eenvoudig
was, om deze menschen, die bovendien onder zeer ongunstige om-
standigheden leefden, te voeden. De vele wijzigingen in het voedings-
reglement in den loop der vorige eeuw en ook in onzen tijd getuigen
dan ook van het zoeken naar de gunstigste voedingsvoorwaarden.

De eischen, welke wij mogen stellen aan een goede gevangenis-
voeding zijn natuurlijk volkomen gelijk aan die voor de vrije be-
volking, en kunnen als volgt gesteld worden:

1.nbsp;de calorieënwaarde der voeding moet voldoende zijn.

2.nbsp;in de voeding moeten aanwezig zijn: vetten, koolhydraten,
eiwitten, vitamines, anorganische stoffen in voldoende hoe-
veelheid.

3.nbsp;De onderhnge verhouding der grondbestanddeelen behoort zoo
gunstig mogelijk te zijn; in het bijzonder ten opzichte van het
eiwit dient de juiste verhouding tusschen dierlijk.en plant-
aardig eiwit in acht genomen te worden, evenals de biologische
waarde hiervan.

4.nbsp;De voeding mag niet eentonig zijn; het is noodzakelijk, dat
er voldoende afwisseling in de spijzen is.

-ocr page 53-

5. De toebereiding van het voedsel moet, in verband met de om-
standigheden, zoo smakelijk mogelijk zijn.

Bij een massa-voeding dient uiteraard rekening te worden ge-
houden met verschillende factoren, welke bij een individueele
voeding minder volstrekt bepalend zijn. Enkele wil ik hier noemen:

1.nbsp;De financieele zijde.

2.nbsp;De wijze van toebereiding.

3.nbsp;De wijze van distributie.

4.nbsp;De noodzakelijke afwisseling in de voeding,

De financieele factor speelt bij de gevangenisvoeding natuuriijk
een belangrijke rol. De onvrijwillige „staatslogé'squot; vereischen een
aanzienlijke som uit 's Rijks schatkist; en het is begrijpelijk, dat
men tracht, de kosten per gevangene zoo laag mogelijk te houden,
zonder hierbij het hchamelijk welzijn der gedetineerden te schaden.

Er zal dus steeds getracht moeten worden, de voedingsmiddelen
eenvoudig te houden en te profiteeren van de voortbrengselen in
een bepaald jaargetijde. De kosten van toebereiding zullen zoo
gering mogelijk moeten blijven en het aantal bewerkingen voor
toebereiding gering. Dit is dan ook de oorzaak, dat de hoofdspijzen
veelal vermengd opgediend worden, in den vorm van dikke soep
of stamppot. De gevangene zal dus geen keus kunnen doen uit
de verstrekte spijzen. Dit heeft eenig nadeel, omdat wij soms zien,
dat men onbewust die spijzen uitkiest, waaraan men min of meer
behoefte heeft.

Voor de distributie van de voeding is het vermengen een voor-
deel en neemt minder tijd; het kan gezamenlijk in het etensbhk

der gevangenen.

Het gevaar van een voorgeschreven massavoeding is, dat deze
spoedig eentonig wordt, vooral in een gesticht als deze gevangenis,
waar men jaren achtereen afwisselend hetzelfde menu opgediend
krijgt. Het is daarom gewenscht. dat de kok eenige vrijheid krijgt
in de wijze van bereiden. Thans bepaalt het voedingsreglement
voor de gevangenissen precies de hoeveelheid der stoffen, die den

-ocr page 54-

smaak van het voedsel verbeteren of wijzigen, zooals peper, mosterd,
azijn, zout e.d.

We zullen, alvorens tot bespreking der gevangenisvoeding in
engeren zin over te gaan, de op blz. 44 genoemde eischen voor een
volwaardige voeding iets nader beschouwen.

De calorieënwaarde der voeding.

Om het juiste aantal calorieën, waaraan een optimale voeding
moet voldoen, te berekenen, is het noodig, de calorieënbehoefte van
het betreffende individu te kennen. Bij massavoeding zal ook hier
weer met gemiddelde waarden rekening moeten worden gehouden.

Een gevangene, die rustig in de cel zit te werken, zal minder
calorieën noodig hebben dan een, die reinigingswerk in de gebouwen
verricht, enz.

Verschillende lijstjes over het benoodigde aantal calorieën per
volwassen man en in de verschillende beroepen worden in de
literatuur vermeld.

Een hygiënisch comité uit den Volkenbond (1936) heeft de vol-
gende eischen opgesteld:
basaal diëetnbsp;2400 calorieën,

hebte spierspanningnbsp;tot 50 calorieën per uur extra,

middelmatige spierspanning 50 tot 100 calorieën per uur extra,
sterke spierspanningnbsp;100 tot 200 calorieën per uur extra,

zeer sterke spierspanning 200 cal. en hooger per uur extra.

Aan de hand van dit schema komt het mij voor, dat een voeding
met een gemiddelde calorieënwaarde van 3000 voor de gevangenen
ruim voldoende mag worden geacht, hetgeen tevens moge blijken
uit de volgende vergelijkende gegevens.

Tromp vond bij een ingesteld onderzoek naar den toestand van
werkelooze arbeiders te Utrecht in 1935 een gemiddeld aantal
calorieën van 2961 per gebruikseenheid.

Ten Bokkel Huinink in Schiedam in 1934 tot 1935: 2776
calorieën.

-ocr page 55-

Een ingesteld onderzoek te Amsterdam in 1934 tot 1935: 2871
en te 's Gravenhage in 1932: 2787 calorieën.

Vervolgens zullen we de verschillende grondbestanddeelen van
de voeding nagaan.

De drie hoofdbestanddeelen: eiwit, koolhydraten en vetten,
blijken even belangrijk in de menschelijke voeding. Geen van deze
drie kan de andere volledig vervangen, ook al kunnen hun relatieve
hoeveelheden binnen vrij wijde grenzen wisselen.

Uitsluitende eiwitvoeding is niet mogelijk, aangezien de hoeveel-
heid, benoodigd voor de vereischte calorieën waar de van onze
voeding, stoornissen in de spijsverteringsorganen veroorzaakt.
Evenmin blijkt eiwit
-1- vet alleen voldoende; volgens de klassieke
uitspraak, dat de vetten ,,in het vuur der koolhydraten verbrandenquot;
zouden er allerlei pathologische stofwisselingsproducten ontstaan,
die ten slotte tot den toestand van acidosis zouden voeren. Eiwit
koolhydraten zonder vet is evenmin mogelijk, daar ook hiervan
weer te groote hoeveelheden genuttigd zouden moeten worden,
om de benoodigde calorieën te verschaffen. Bovendien missen we
dan grootendeels de in vet oplosbare vitamines A, D, (E) en de on-
verzadigde vetzuren, benoodigd voor de resorptie der vitamines.

Welke verhouding tusschen eiwit, koolhydraten en vetten is
nu het meest gunstig voor de voeding?

Jarenlang hebben de cijfers, welke VoiT (1881) vond na een
reeks proefnemingen, gegolden als standaard. Hij stelde als eisch
voor arbeiders, die niet al te zwaar werk verrichten:

118 gr. eiwit, 56 gr. vet en 500 gr. koolhydraten.

Ook voor gevangenen komt hij in „Die Ernährung der Gefange-
nenquot; tot deze cijfers.

Rubner kwam (1908) tot soortgelijke cijfers.

Een overzicht van enkele meer recente buitenlandsche onder-
zoekingen laat de verhoudingen zien, als aangegeven in tabel A
op blz. 48.

-ocr page 56-

Nederlandsche onderzoekingen geven het volgende beeld:

Auteur

Kool-
hydraat

Eiwit

Vet

Calorieën

Banning (1931) (Zaandam)
Tromp (1934)

(Utrechtsche werkeloozen)
den Habtog (1935)
(Groningsche land-
arbeiders)
Ten Bokkel Huinink
(1936) (Schiedamsche
werkeloozen)

425

357
381

371

92

78
94

81.5

126

95
146

76.7

3290

2661
3305

2569

Wanneer we deze cijfers achtereenvolgens nagaan ten opzichte

van de verschillende voedingsbestanddeelen, dan blijken deze

voor de eiwitten bij latere onderzoekingen vaak af te wijken van

die, gevonden door C. Voix en Rubner.

Er zijn van Engelsche en Amerikaansche zijde verschillende

Tabel A.

Kool-
hydraat

gr-

Eiwit

gr-

Vet

gr-

Calorieën

404.8

74.6

106.5

2932

408.4

115.7

141

3463

469.19

74.3

68.95

2872

533

87

124

3696

444.17

74.17

97.68

3035

410.7

83.8

118.6

3319

440.9

78.7

113.6

3174

408.2

75

100.8

2906

450

132

90

3223

Auteur

von Tyszka (1930) ....
Dunluce en Greenwood

(bij munitiearbeiders) .
A. B.
HIL (1925) . . . .
Hinhede (1918) (arbeiders)
Special Reports nquot;. 87 . . .
Special Reports no. 165
bij Engelsche gezinnen te
St. Andrews
Reading
Cardiff . . •
Forster ........

-ocr page 57-

proeven genomen om te bewijzen, dat men met aanmerkelijk
minder eiwit in de voeding toch gezond kan blijven. In Denemarken
heeft
Hindhede (1918) belangwekkende proeven genomen. Al
deze experimenten hebben echter slechts theoretische waarde en
zijn in de practijk van het leven van weinig belang.

De hygiënische commissie uit den Volkenbond heeft in 1935
voor volwassenen minstens 1 gram gevariëerd eiwit per K.G.
hchaamsgewicht aangenomen en dat hiervan ± 1/3 van dierlijken
oorsprong is. Deze cijfers moeten aan den lagen kant worden geacht.
Het blijkt, dat menschen, die hun diëet zelf samenstellen, gemiddeld
90 gr. gebruiken, zooals bovenstaande binnen- en buitenlandsche

gegevens aantoonen.

Wij moeten verder bij de bepaling van de hoeveelheid eiwit
rekening houden met de z.g. biologische waarde der eiwitten.

Zooals bekend, zijn de bouwsteenen der eiwitten de aminozuren.
Hiervan zijn thans een twintigtal bekend en het hchaam heeft
ze alle in mindere of meerdere mate noodig. Een eiwit, dat niet
al deze aminozuren bevat is onvolwaardig. Naarmate het die min
of meer volledig bevat, heeft het ook een lagere of hoogere waarde.
De dierlijke eiwitten bevatten meestal alle benoodigde aminozuren,
zij het dan ook niet altijd in de gunstigste verhouding.

Uit het bovenstaande blijkt, dat verschillende op zichzelf on-
volwaardige eiwitten gezamenlijk tot volwaardige eiwitvoeding
kunnen worden. Bovendien moet natuurlijk rekening worden
gehouden met het feit, dat elk aminozuur in vereischte hoeveelheid
aanwezig is.

Wanneer we enkele eiwitleverende voedingsstoffen in volgorde
van hun biologische waarde zouden plaatsen, kregen we het vol-
gende beeld:

rundvleesch.nbsp;aardappelen,

melk.nbsp;erwten en boonen.

visch.nbsp;tarwe,

rijst.nbsp;haver.

-ocr page 58-

Mac Collum geeft aan, dat de voedingseiwitten een zoo hoog
mogehjke biologische waarde moeten hebben. Zelfs goede combi-
naties van planteneiwitten stelt hij bij dierlijke eiwitten ten achter.

Zooals boven ook reeds vermeld, is het gewenscht, dat minstens
1/3 deel van dierlijken oorsprong is.

De koolhydraten en de vetten zijn de stoffen, die de grootste
hoeveelheid calorieën moeten leveren voor onze voeding. Zij kunnen,
zooals te voren reeds vermeld is, elkaar binnen zekere grenzen ver-
vangen. 1 gram vet geeft 9.2 calorieën en 1 gram koolhydraten
4.1 cal. We zien hieruit, dat we als energiebron van het vet veel
minder behoeven te nuttigen dan van de koolhydraten.

Over 't algemeen is de kostprijs voor eenzelfde hoeveelheid
calorieën van vet ten opzichte van de koolhydraten hooger en we
zien dan ook, dat bij slecht gesitueerden de koolhydraten de plaats
van het vet tot op zekere hoogte gaan innemen. Het voedsel wordt
overeenkomstig volumineuzer.
Banning heeft dit bij een onderzoek
naar de voeding te Zaandam in 1930 duidelijk kunnen waarnemen.

Gaan we aan de hand der verschillende ter beschikking staande
gegevens de hoeveelheid vet na, welke gemiddeld door den ar-
beidersstand in binnen- en buitenland gebruikt wordt, dan lijkt
mij een hoeveelheid van ± 90 gram vet de meest geschikte, ook
voor de gevangenis-voeding.

De hoeveelheid koolhydraten moet dan hiermede in overeen-
stemming gebracht worden, teneinde het benoodigde aantal
calorieën te verkrijgen.

Vitamines.

In den loop der laatste 25 jaren is gebleken, dat het vitamine-
gehalte in ons voedsel van minstens evenveel, zoo niet van meer
belang is dan de calorie ënwaarde en de hoeveelheid eiwit, kool-
hydraten en vetten.

De literatuur wordt dagelijks verrijkt met publicaties over deze

-ocr page 59-

onmisbare voedselbestanddeelen en over de geheele wereld worden
proeven genomen.

Gezondheids-afwijkingen, welke men vroeger niet goed thuis
kon brengen, blijken thans het gevolg te zijn van vitamine-tekorten
(avitaminosen).

Het valt buiten het bestek van dit proefschrift, om de literatuur
op dit gebied in bijzonderheden te bespreken. We kunnen volstaan
met de uitkomsten, welke de verschillende onderzoekers op dit
gebied geven, om deze dan te vergelijken met de uitkomsten van
ons onderzoek bij de gevangenen.

Tot voor korten tijd was het niet mogelijk, om quantitatief de
vitamines in ons voedsel vast te stellen en in de tabellen, die
daarover verschenen, werd de hoeveelheid vitamines door één
of meerdere kruisjes voorgesteld. Langzamerhand werden chemische
methoden ter bepaling van het vitamine-gehalte gevonden en
kregen we daardoor veel nauwkeuriger cijfers.

Van deze methodes, welke later besproken zullen worden, hebben
wij gebruik gemaakt, om de vitaminewaarde in het gevangenis-
voedsel te bepalen en daarnaast het vitamine-gehalte in het bloed
der gedetineerden.

In het kort zullen we de vitamines naar de alphabetische volg-
orde bespreken.

Vitamine A.

Het vitamine A. behoort tot de groep der in vet oplosbare
vitamines. Het wordt óf als vitamine A of als pro-vitamine A,
carotine, opgenomen met het voedsel. Het vitamine A komt als
zoodanig niet voor in plantaardig voedsel, wel het carotine. Het
lichaam kan dit omzetten in vitamine A.

Over het algemeen zijn we omtrent de werking der vitamines
op ons lichaam in negatieven zin beter ingehcht dan in positieven
zin. Zelden zien wij de gevolgen van een absoluut gemis aan een
bepaald vitamine, we hebben meestal te doen met de gevolgen van

-ocr page 60-

een meer of minder belangrijk tekort. Gebrek aan vitamine A
kan de volgende afwijkingen geven:

le. Xerophthalmie of Keratomalacie (Xerosis bulbi, conjuctivae
et
Cornea) d.i. een uitdroging van het bindvlies, waarbij vaak
de comea verwoest wordt. (In
1904 door Mori beschreven naar
aanleiding van oogstoornissen in Japan, tengevolge van on-
volwaardige voeding.)

2e. Hemeralopie, nachtblindheid.

Volgens onderzoekingen van Aykroyd en ook van Heringa
zou dit veroorzaakt worden, doordat bij belichting het rhodop-
sine in de retinastaafjes verbleekt en overgaat in een met
Carotine verwante stof, die weer afgebroken wordt tot vitamine
A.
Bij overgaan van licht naar donker krijgen we een regeneratie.
Bij gebrek aan vitamine
A zou deze regeneratie vertraagd
worden.

3e. Verminderd weerstandsvermogen; vooral treedt dit op bij de
epitheUale weefsels, (abcessen, bronchitis, pneumonie, diarrhea).
Dit zijn de voornaamste afwijkingen, die kunnen optreden bij
vitamine A-gebrek. Daarnaast worden door verschillende auteurs
nog andere opgegeven, zooals steen- en gruisvorming in de blaas,
groeistoornissen, huidaandoeningen en bloedbeeld-veranderingen.

Om de hoeveelheid vitamine A te bepalen, staan ons verschil-
lende methodes ten dienste:

1.nbsp;de dierproef.

2.nbsp;de chemisch-colorimetrische methode.

3.nbsp;de physische methode.

Het valt buiten het kader van ons onderzoek, om deze methodes
te bespreken en ik wil mij dan ook bepalen tot de methode, welke
in hoofdzaak bij ons onderzoek gevolgd werd, n.1. de chemisch-

-ocr page 61-

colorimetrische bepaling, zooals deze uitgevoerd wordt in het
Hygiënisch Laboratorium te Utrecht.

Ie. Bepaling van vitamines A en carotinoïden in bloedserum.
10 c c. serum worden | uur in een reageerbuis met 1 c c. 60%
KOK verhit in een kokend waterbad. Na koelen worden 5 c c.
aethanol bijgevoegd; het mengsel wordt eerst met 50, daarna
met 25 c c. peroxyd-vrije aether uitgeschud in een scheitrechter.
De aetherextracten worden bij elkaar gedaan, twee keer ge-
wasschen met 10 c c. water, dan een keer met 20 c c. 3% KOH
en daarna twee keer met 100 c c. aqua dest.

De aether wordt daarna gedroogd met watervrij Na2S04
en ingedampt in een C O^ stroom tot 1 ä 5 c c. Vervolgens wordt
de gele kleur in een colorimeter gemeten (Lovibond colorimeter
of Stufenphotometer van Zeiss.)

Daarna wordt alle aether verdampt en het residu opgelost
in een weinig chloroform (0.2 c c);
er wordt 1 druppel azijnzuur-
anhydride bijgevoegd en daarna 2 c c. verzadigde Sb.Cls
oplossing in chloroform. De blauwe kleur wordt in den Lovi-
bond colorimeter gemeten.
Van het getal, dat de blauwe kleur aangeeft, wordt de blauw-
waarde afgetrokken, die door de carotinoïden met het Sb.Cla
reagens wordt gegeven en die uit de gele kleur berekend kan
worden.

Uit het gevonden aantal Lovibond-Eenheden wordt het aantal
Internat. Eenheden berekend (1 L.E. = 6,4 I.E.)

Een gehalte van 8 of hooger Internationale Eenheden per 10 c c.

serum, wordt ruim voldoende beschouwd,4—8 I.E. juist toereikend.

Minder dan 4 I.E. per 10 c c. serum moet zeker aan den lagen
kant worden geacht, (v.
Eekelen en v. Esveld).

Vastgesteld kon worden, dat het vitamine A gehalte van het
bloed bij minder bedeelden lager is dan dat bij beter gesitueerden.
Een onderzoek, ingesteld bij studenten en werkeloozen gaf de
volgende cijfers:

-ocr page 62-

42 studenten 80 werkeloozen

0—2 I.E. per 10 cc. serum 0%nbsp;21.3%

2—4 I.E. 4.8%nbsp;42.3%

4-6 I.E. 35.7%nbsp;26.2%

6-8 I.E. 42.9%nbsp;10 %

8-10 I.E. 7.1%nbsp;O %

gt;10 I.E. 9.6%nbsp;O %

De lever is het depót voor vitamine A. Met het feit, dat depót-
vorming bestaat, zullen we bij het onderzoek der gevangenen reke-
ning moeten houden, aangezien het natuurlijk mogelijk is, dat
ze met een voldoenden voorraad binnen komen.

Slechts als die voorraad opgebruikt is en de gedetineerden ter
aanvulling op de gevangenisvoeding aangewezen worden, zal
kunnen blijken, of zij genoeg vitamine A krijgen toegediend.

Bepalen van den vitamine A-voorraad in de lever is mogelijk
geweest door sectie-materiaal van doodelijk verongelukten te
onderzoeken. Men vond de volgende uitkomsten:
Intern. E. per gram Lever.

O— 20nbsp;11.5%

20— 40nbsp;10.2%

40— 80nbsp;39.7%

80—120nbsp;19.2%

120—160nbsp;3.8%

160-400nbsp;15.4%

Vervolgens moeten wij nagaan, hoeveel carotine (resp. vitamine A)
gemiddeld door de in vrijheid levende bevolking opgenomen wordt
bij de voeding.

Banning (1931) te Zaandam komt bij families met een inkomen
van ± / 30.— per week en in verschillende jaargetijden tot de
volgende waarden: O
—1.5 mgr. carotine per dag O %
1.5—3 mgr. „ „ „ 64.3%
3 -4.5
mgr. „ „ „ 35.7%

-ocr page 63-

Ten Bokkel Huinink (1936) vond bij de Schiedamsche werke-

loozen in den winter:

0 —1.5 mgr. Carotine per dagnbsp;54.5%

1.5_3 mgr. „ „ „nbsp;27.2%

3 —4.5 mgr. „ „ „nbsp;9 %

gt;4.5 mgr. „ „ „nbsp;9 %

Bij werkeloozen in Utrecht in verschillende jaargetijden:
O —1.5 mgr. Carotine per dag 23%
1.5—3 mgr. „ „ „ 41%
3 —4.5 mgr. „ „ „ 28%
gt;4.5 mgr. „ „ „ 7%

Uit deze en andere gegevens blijkt, dat de vitamine-opname
ook al weer nauw samenhangt met den welstand, evenals we dit

zagen bij de vetopname.

Wolff (I.e.) meent te mogen aannemen, dat 1.5 mgr. carotine
(± 23y per kg. lichaamsgewicht) het minimum is, dat per dag voor
een volwassene noodig is en we moeten voor een goede voeding
zeker 2—3 mgr. per dag rekenen.

Vitamine B.

Het vitamine B bestaat uit een complex van vitamines: het
vitamine B^ (het antineuritisch vitamine of anti beri-beri vitamine,
aneurine), het B^ vitamine (lactoflavine) en de rest van het B-
complex w.o. de P.P. factor (nicotinezuur) en het adermine.

Bijna alle voedingsstoffen bevatten het vitamine in meerdere
of mindere mate. Het is nog gebrekkig bekend, hoeveel vitamine B
de mensch noodig heeft per dag. Immers wij beschikken slechts
over methodes, om vitamine Bi en vitamine B, in de urine chemisch
te bepalen. Het eerste geschiedt met de thiochroomtest volgens
Jansen (zie Westenbrink 1937); het lactoflavine kan colori-
metrisch worden bepaald (
Emmerie 1936).

Het verband tusschen opname, uitscheiding en behoefte is nog

-ocr page 64-

niet definitief gelegd, doch wij mogen verwachten, dat dit binnen-
kort zal zijn opgehelderd, temeer, daar bepaling in bloed reeds
mogelijk is gebleken.

Aangezien echter de voedingsmiddelen, welke aan de gevangenen
worden verstrekt, zooals vleesch, visch, aardappelen, groenten,
boonen en erwten, bnainbrood(!), melk, alle als voldoende vita-
mine B-bronnen kunnen worden aangemerkt, mogen we aanne-
men, dat voor de gedetineerden geen vitamine B-tekort te duchten is.

Vitamine C.

Een tekort aan vitamine C leidt tot scheurbuik. Het vitamine C
wordt voornamelijk in onze voeding opgenomen met aardappelen,
groenten en vruchten.

Het is mogelijk, langs chemischen weg de hoeveelheid vitamine C
in bloed, urine en voedingsmiddelen te bepalen. Wat de voedings-
middelen betreft, hier moeten we het vitamine C-gehalte
na de
toebereiding bepalen, aangezien het vitamine C (ascorbinezuur) vrij
spoedig geoxydeerd wordt, hetzij reversibel of irreversibel.

De quantitatieve vitamine C-bepahngen in het bloed der ge-
detineerden bij ons onderzoek vonden plaats in het Hygiënisch
Laboratorium te Utrecht, volgens de titratie-methode van
Till-
mans,
uitgewerkt door Emmerik en v. Eekelen, welke a.v. ge-
schiedt:

Aan 20 cc. met kalium-oxalaat onstolbaar gemaakt bloed wordt
in een centrifugebuis 20 cc. 10% trichloor-azijnzuur toegevoegd.
Vervolgens wordt 10 cc. 20% mercuriacetaat toegevoegd en goed
gemengd. Na 1 minuut wordt met CaCOs de overmaat trichloor-
azijnzuur geneutrahseerd, totdat het mengsel zwak zuur is (Congo-
papier mag niet meer blauw worden, blauw lakmoespapier moet
even rood worden.) Daarna wordt snel gecentrifugeerd, de boven-
staande vloeistof wordt door een papierfilter gefiltreerd en ver-
volgens met HjS doorstroomd, om het overtoUige Hg-acetaat te
verwijderen en het ascorbinezuur in den gereduceerden vorm té

-ocr page 65-

brengen. De bewerking tot het inleiden van H^S moet in 10 mi-
nuten zijn verloopen. Het kwiksulfide wordt afgefiltreerd, het
fütraat in een wijde reageerbuis met HgS verzadigd, de buis met
een kurk goed afgesloten en tot den volgenden dag weggezet.
De H2S wordt dan met een stikstof- of koolzuurstroom verdreven,
5 cc. worden, na toevoeging van 1 cc. 10% trichloorazijnzuur,
getitreerd met de indicator-oplossing. Deze wordt bereid, door
±110 mgr. 2—6 dichloorphenolindophenol in 500 cc. uitgekookt
water op te lossen, een weinig NaHCOg toe te voegen en te fil-
treeren. Gesteld tegenover zuiver ascorbinezuur, is 10 cc. v. d. in-
dicator = ± 1 mgr. ascorbinezuur.

Naast deze bepalingen in het bloed zijn er nog vele andere om
de hoeveelheid Vitamine C in het lichaam te bepalen. Ascorbine-
zuur wordt voor een deel met de urine uitgescheiden. Door het
lichaam te verzadigen met ascorbinezuur en daarna de weer uit-
gescheiden hoeveelheid te meten, kan men ook een indruk krijgen
over den voorraad vitamine C, die in het hchaam aanwezig was
vóór de proef. De methode van
Göthlin zou ook een mogelijkheid
bieden om vitamine C-gebrek aan te toonen. Deze methode berust
op het principe, dat bij vitamine C-gebrek, door stuwing pete-
chiae ontstaan. Er zou zelfs een correlatie tusschen het aantal
petechiae en het vitamine C-gehalte van het bloed bestaan.

Bij bestaande of dreigende scheurbuik is het gehalte ascorbine-
zuur van het bloed beneden 4 mgr. per L.; bij verzadiging ± 14
mgr.; 4—6 mgr. is ook nog aan den lagen kant, 6—12 mgr. per L.
kan als voldoende worden gerekend.

Het gehalte ascorbinezuur in onze voedingsmiddelen is niet
altijd gelijk. In het voorjaar zullen we uit onzen voorraad moeten
putten, de oude aardappelen hebben het grootste deel vit. C ver-
loren en vruchten en versche groenten zijn schaarsch. In den zomer
kunnen de voorraden weder aangevuld worden.

V. Eekelen heeft nagegaan, hoeveel vitamine C per dag door

-ocr page 66-

een volwassen mensch verbruikt wordt, of hoeveel vitamine C
men dagelijks moet toevoeren, om het vitamine C-gehalte in het
bloed op peil te houden. Hij vond 0.8 mgr. per kg. hchaamsge-
wicht per dag voor een volwassene van 70 kg. dus ± 56 mgr. Deze
hoeveelheid was onafhankelijk van hoeveelheid en kwaliteit der
voeding. We moeten dan ook in de gevangenisvoeding een hoeveel-
heid van 50—60 mgr. per dag als eisch stellen.

Vitamine D.

Het vitamine D wordt als anti-rachitisch vitamine beschouwd.
Het komt in betrekkelijk weinig voedingsmiddelen voor. In de
huid kan vitamine D onder invloed der ultra violette stralen ge-
vormd worden. We zullen overigens over dit vitamine kort zijn,
aangezien het bij ons onderzoek volwassenen betreft en het vita-
mine D, voor
zoover bekend, bij volwassenen vrijwel geen rol speelt.

Misschien zou het aanbevehng verdienen, de cellulaire gevangenen,
die nagenoeg niet met zon in aanraking komen, af en toe een kleine
hoeveelheid levertraan toe te dienen.

Gaan we nu aan de hand van het bovenstaande na, waaraan
een goede, volwaardige voeding voor de gevangenen zou moeten
voldoen, dan komen we tot de volgende samensteUing i):

± 3000 calorieën.

± 90 gr. eiwit, waarvan min. 1/3 deel van dierlijken oorsprong.

± 90 gr. vet.

± 450 gr. koolhydraten.

2—3 mgr. carotine (vit.A).

50—60 mgr. ascorbinezuur (vit. C).

Historische ontwikkeling van het heden-
daagsche voedingsreglement.

Zooals reeds in het begin van het vorige hoofdstuk uitvoerig
besproken werd, behoort het voedingsprobleem in de gevangenis
tot een der belangrijkste en moeilijkste opgaven.

1) Aan de behoefte van de B-vitamines wordt voldaan, zooals besproken
op blz. 55 en 56.

-ocr page 67-

Dat dit algemeen zoo gevoeld wordt blijkt uit de vele wijzigingen,
welke het voedingsreglement in
den loop der jaren heeft ondergaan.

Aangezien het thans geldende voedingsreglement langzamerhand
uit de voorafgaande reglementen opgebouwd is, zal ik deze zonder
nadere bespreking hieronder in chronologische volgorde vermelden.
Alleen het heden ten dage geldende voedingsreglement zal aan een
nader critisch onderzoek onderworpen worden.

De eerste centraal geregelde besluiten betreffende de gevangenis-
voeding dateeren van 4 November 1821, waarbij het volgende
bepaald werd: dat den gevangenen verstrekt zullen worden per dag:

I pond roggebrood.

1 pond aardappelen met toebereiding.

1.6 kan soep.

Bij de toebereiding werd aan de aardappelen toegevoegd:
per 100 man: 1 pond vet, 1 pond uien, 1 pond zout, 1 kan
azijn, 3| lood peper.

De soep kon zijn: vleeschsoep 1 X per week.

: beenderensoep 3—4 X per week.
: gortsoepnbsp;1—2 X per week.

: erwtensoep 1 maal per week.

De soepen waren a.v. samengesteld: (alles per 100 man)

Vleeschsoep.

Beenderensoep

vleesch . ■ ■
nindvet • •
groenten . •
aardappelen
tarwebrood
gerstemeel
zout . . .
peper . .

1) 1 kan =1 L.
1 locxi = 10 gr.

kan

vinger-
hoeden

lood ')

60
91

pond

3

6
22
7
5
2

50

22
15

pond

lood

91

6
22
7
5
2

32125

3

32125

3

8—10 pond beenderen,
gevende:
gelei of gelatine
bouillon . • •

vet ...
groenten . •
aardappelen
tarwebrood
gerstemeel .
zout • •
1 vingerhoed = 1 cl. peper . ■
1 pond = 1 kg. azijn 7»quot; vingerhoed

-ocr page 68-

Gortsoepnbsp;Erwtensoep

pond loodnbsp;Po^

gepelde rij Stof gort 37 50 groene erwten - 37 50
rundvet .... 3 90 rundvet .... 3 90
zout...... 1 56nbsp;zout...... 1 56

Bij Koninklijk Besluit van 31 Maart 1824 No. 159 werd de
vleeschsoep aangevuld met 3 pond vleesch en 6 pond gort. De gort-
soep zou voortaan in plaats van 37.50 pond gort 20 pond bevatten.
De hoeveelheid zout kwam van 1.56 pond op 2.50 pond.

De missive van 13 November 1826 bepaalde, dat bij het brood
een warme drank verstrekt zou worden, bestaande uit 24 vinger-
hoeden gekookt water en 6 vingerhoeden zoete melk.

De bereiding der aardappelen en der verschillende soepen bleef
bij Koninklijk Besluit van 29 Maart 1827 No. 58, op enkele kleine
wijzigingen in de hoeveelheid peper, azijn en zout na, gelijk aan die,
welke bepaald was bij K.B. van 4 November 1821, met behoud
van de wijzigingen van het K.B. v. 31 Maart 1824.
De verdeeling werd in plaats van:
1 maal per week vleeschsoep voortaan 2
X per week.

3_4 ,, „ „ beenderensoep „ 2 X ii »

1—2 „ „ „ gortsoepnbsp;2 X „ „

1 „ „ erwtensoepnbsp;„ 1 X „

Ook mocht, wat wel van groot belang is, bij de bereiding van
vleeschsoep, gortsoep en erwtensoep, inplaats van rundvet, in
gelijke hoeveelheid boter worden genomen (al naar gelang de prijs-
verhouding van vet—boter).

Dit voedingsreglement bleef ruim 20 jaar van kracht, zonder
groote wijzigingen. Bij circulaire van den 20sten October 1847
No. 113 werd het voedingsreglement a.v. vastgesteld:
per 100 gevangenen wordt verstrekt:
65 pond roggebrood.

's morgens 6 L. zoete melk 24 L. gekookt water.

-ocr page 69-

's avonds 5 L. zoete melk 20 L. gekookt water | p. koffie,
verder: 2 X per week vleeschsoep.

2 X per week toebereide gort.

1nbsp;X per week toebereide erwten.

2nbsp;X per week aardappelen met groenten.

De samenstelling der warme spijzen was a.v.:

Vleeschsoepnbsp;Aardappelen met Groenten

rundvleesch . • •
of schenkelvleesch
rundvet of boter •
afgemalen gort
aardappelen . • •
groenten . . . .

pond
6
9

0.5
16
22
10

pond

aardappelen.....100

groenten......20

(knollen, wortelen,
roode kool, blad-
groenten)
rundvet of boter ... 1.5

Toebereide Erwten

Toebereide Gort

afgemalen gort
boter ....

pond

25

2

erwten ....
uien of selderij
rundvet of boter

pond

40

4

1.5

De Missive No. 89 van 13 Februari 1852 bevatte de mededeeling,
dat: „Naar aanleiding van opmerkingen omtrent de ongenoeg-
zaamheid der voedingsmiddelen en de nadeelige gevolgen, welke
daaruit voor de gezondheid der gevangenen zouden ontstaan, een
onderzoek was ingesteld. Dit onderzoek bracht de conclusie, dat
voor korte detentie de voeding genoegzaam was, doch bij langere
detentie, waarbij de gevangenen aan meerdere ontbering en strenge-
re tucht waren onderworpen, onvoldoende wasquot;.

Bij wijze van proef werd nu bepaald:
Ie. 1 maal per week meer: toebereide erwten.
2e. 1 maal per week minder: toebereide gort of aardappelen.
3e. De hoeveelheid gort of aardappelen te vermeerderen.
4e. Eenige vermeerdering in de bestanddeelen der vleeschsoep.

-ocr page 70-

Eerst in 1886, dus 24 jaar later, werd bij een beschikking van
den Minister van Justitie, No. 144, dateerende 19 Nov. 1886, de
voeding opnieuw geregeld, waarbij voor de Bijzondere Strafge-
vangenis te Leeuwarden een afzonderlijke regeling kwam, waarin
de hoeveelheid te verstrekken voedsel grooter was dan in de overige
straf gesticht en.

De voeding werd als volgt geregeld: (alles per 100 man)
75 kg. roggebrood

11 L. zoete melk met 44 L. gekookt water

Verder: 2nbsp;Xnbsp;per week vleeschsoep

2nbsp;Xnbsp;per week toebereide erwten

2nbsp;Xnbsp;per week aardappelen met groenten

1nbsp;Xnbsp;per week toebereide gort.

Toebereide Erwten

De samenstelling was:
Vleeschsoep

kg.

rundvleesch . . 10 (6)
of schenkelvleesch 15
rundvet .... 1.5 (1)

gort...... 18 (16)

groenten .... 3 (5)

kg.

50 (40)
3 (2)
5 (4)

groene erwten
rundvet . .
groenten . ■

Toebereide Aardappelen

Toebereide Gort

aardappelen . .
groenten . . -
rundvet . ■ .

kg.

140 (125)
35 (25)
3 (2)

gort . .
rundvet

kg.

30 (25)
3.5 (3)

De cijfers tusschen haakjes geven de hoeveelheden aan in de
overige gevangenissen.

Omstreeks 1913 waren er wederom klachten over onvoldoende
voeding, hetgeen den Minister van Justitie deed besluiten, daar-

-ocr page 71-

omtrent een circulaire rond te sturen (No. 500 dd. 8—9—1913),
wat tot gevolg had, dat bij beschikking van den Minister van
Justitie
v. 21 Maart 1914 3e afd. A No. 508, inplaats van 2 X per
week vleeschsoep, voortaan

1 X per week vleeschsoep en

1 X per week boonen met spek verstrekt zou worden.
De boonen met spek zouden per 100 gevangenen bestaan uit
50 kg. boonen en 4 kg. spek.

Bij circulaire van den Minister van Justitie 3e afd. A. No. 591
dd. 3 Juh 1914 werd bepaald, dat inplaats van toebereide gort,
1 X per week stokvisch met aardappelen verstrekt zou worden,
van de volgende samenstelhng:

per 100 man: stokvischnbsp;6 kg.

aardappelen 125
gesneden uien 1.2 „
rundvetnbsp;3.5 „

aardappelmeel 0.5 „
Bovendien in de vleeschsoep 3—5 kg. groenten.

Deze regeling bleef tot 1920, in welk jaar de circulaire van den
Minister van Justitie verscheen (No. 700 dd. 5 Maart 1920), welke
o.a. luidde:

„De nieuwe voedingsregeling is gegrond op een rapport
„van de commissie tot bestudeering van het vraagstuk der
„gevangenenvoeding. Zij heeft een aanmerkelijke verhooging
„van de waarde der verstrekte voeding ten gevolge.quot;

De oude regeling verstrekte een voeding, welker waarde
bestond uit:

80.44 gr. eiwit, 38.84 gr. vet, 492.42 gr. koolhydraten;
tezamen gevende een
calorieënwaarde van 2710 cal.
De nieuwe regehng geeft:
103.2 gr. eiwit, 53.51 gr. vet, 511.12 gr. koolhydraten;
tezamen gevende 3016.32 calorieën.

-ocr page 72-

„De verhooging is voor een belangrijk deel gelegen in de
„taptemelk en in het tarwe-maïsbrood.

„De kantine-artikelen zullen niet meer beschouwd moeten
„worden als aanvullende voeding, doch als versnaperingenquot;.

De voedingsregeling werd als volgt:
Morgen- en avondvoeding per 100 gevangenen:
Brood: bestaande uit 60% tarwe en 40% mais.
's morgens taptemelk
( zoetemelk
's avonds s koffie

' cichorei

1 X per week hierbij: 1 gezouten of gerookte haring, of

1nbsp;ons oude kaas, of

2nbsp;appels (1 Oct.—31 Dec.), of
I ons pinda's.

60 kg.
50 L.
5 L.
0.5 kg.
0.2 kg.

De middagvoeding bestond uit:
4 maal per maand erwtensoep.

2
2
4
2
2
2
12

bruine boonen met spek.
capucijners met spek.
vleeschsoep.
gort met karnemelk,
aardappelen met stokvisch.
aardappelen met zoute visch.
aardappelen met groenten.

De samenstelling van de middagvoeding werd a.v. voorgeschreven:
Erwtensoepnbsp;Vleeschsoep

kg.

rijst.......

40

groenten .....

4

vleesch( z. been) . •

3

rundvet .....

1.5

zout.......

0.025

peper .......

20
5

7.5
2.5
1.5
0.025

groenten
rundvet
zout . .
peper .

-ocr page 73-

Aardappelen met Stokvisch

Capucijners met Spek

125

capucijners

. . . . 45

12

spek . • .

. . . . 4

6

zout . . .

. . . . 0.5

3.5

1.5

Aardapp. met Zoute Visch

0.02

1.—

als stokvisch

0.5

zonder uien

met 12 kg.

zoute visch

aardappelen
uien . .
stokvisch
rundvet
zout . .
peper . .
mosterd
aardappelmeel

Bruine Boonen met Spek

Gort met Karnemelk

bruine boonen
spek ....
zout ....

45
4

0.5

gort . .
karnemelk
zout . •
stroop •
margarine

25

100 L.
1.5
5

1.5

In de cantine werd verkrijgbaar gesteld:

gezouten of gerookte haring: hoogstens 1 per week.

oude kaas .....

karnemelk.....

gezette koffie . . - •
boter of margarine

appels.......

pinda's......

zout .......

roggebrood .....

Bij circulaire v. d. Minister v. Justitie No. 826 d.d. 10—11—'20
werd het maïs uit het brood weggelaten.

Bovenstaand voedingsreglement is van kracht gebleven tot
1933, toen in een reeks uitvoerige besluiten een geheel nieuwe
regeling werd getroffen betreffende het gevangeniswezen, de voeding
incluis.

^ ons per keer.

1 L. »,

i L. „ „

1nbsp;ons „

3 per week.

2nbsp;ons per week.
1 ons per week.

ons per week.

-ocr page 74-

Dit nieuwe reglement zullen we hieronder uitvoerig be-
spreken.

De voeding der gevangenen heden ten dage.

Bij beschikking van den Minister van Justitie van 14 October
1933 3e afdeeling A. No. 893, tot vaststelling van de Voedings-
regeling in Strafgevangenissen en dienende als uitwerking der
betreffende artikelen van den Gevangenismaatregel van 4 Mei 1932,
werd de volgende regeling vastgesteld, welke ik volledigheidshalve

in zijn geheel hier weergeef.

Artikel 1.

De voeding in de strafgevangenissen bestaat, onverminderd het
bepaalde in artikel 38, hd 2 en 3 i), van den Gevangenismaatregel,

a.nbsp;morgenvoeding.

b.nbsp;middagvoeding.

c.nbsp;avondvoeding.

een en ander overeenkomstig de hierna volgende bepalingen.

Artikel 2.

Als morgenvoeding wordt verstrekt, berekend voor 100 personen
per dag:

Tarwebrood (bruinbrood) • ■ 40 kg.

Taptemelk.........50 L.

Het staat den gevangenen vrij, het brood ook tusschentijds te
nuttigen.

Artikel 3.

Als middag voeding wordt verstrekt:
vier maal per maand erwtensoep (in het warme jaargetijde des-
gewenscht te vervangen door droge erwten
met wortelen en saus.)

1) Art. 38 II: De voeding der gevangenen bestaat gedurende de eerste twee
etmalen van de straf uit niet anders dan water en brood. Opeenvolgende
straffen worden te dezen als één straf aangemerkt.

Art. 38 iii: De behandelende geneesheer kan voor bepaalde gevangenen, om
gezondheidsredenen, met inachtneming van het strikt noodzakelijke, afwijkin-
gen van de gewone voeding voorschrijven.

-ocr page 75-

twee maal per maand bruine boonen met spek, desgewenscht te
vervangen door boonensoep.
capucijners met spek.
vleeschsoep.

gort met karnemelk, desgewenscht te ver-
vangen door beurtelings erwtensoep en
aardappelen met groenten,
aardappelen met stokvisch.
aardappelen met zoute visch.
aardappelen met groenten.
Het aantal te verstrekken malen aardappelen met groenten
wordt in maanden van minder of meer dan 30 dagen verminderd
of vermeerderd.

Het hoofd van het gesticht bepaalt voor eiken dag, welk middag-
maal zal worden verstrekt. Het zorgt daarbij voor een zoo groot
mogehjke afwisseling.

Artikel 4.

De middagvoeding is, berekend voor 100 personen per dag,
samengesteld als volgt:

twee

vier

twee

twee
twee
twaalf

Droge Erwten met
Wortelen en Saus

kg. Erwten......40

Wortelen..... 8

Rundvet.....3

Aardappelmeel • ■ 0.5
Zout ...... 1.5

Peper ...... 0.025 „

(Het rundvet en aardappelmeel worden tot een saus gemaakt.)
Bruine Boonen met Spek

Bruine boonen....... ^^ kg.

Spek ........... ^

Zout ........... 0.5 „ (desge-
wenscht te verhoogen tot 1.5 kg.)
(Van het bruine-boonennat is hierbij, door toevoeging van een
geringe hoeveelheid azijn en peper, een saus te maken).

Erwtensoep
Erwten • . . . • .40

Groente .....4

Rundvet.....3

Zout....... 1.5

Peper ......0.025

kg.

-ocr page 76-

Boonensoep

Bruine boonen . . . •

Spek ........

Zout ........

Rijst ........

Gort ........

Uien .......

35 kg.
4 „
0.5 „
3 „
3 „
3 „

Vleeschsoep

Rijst ......20 kg.

Groente .....5

Rundvleesch (z. been) 7.5

Rundvet.....2.5

Zout ...... 1-5

Peper ...... 0.025

Capucijners met Spek

Capucijners......45 kg.

Spek ........4 „

Zout ........0.5 „

Gort met Karnemelk

Gort................25 kg.

Karnemelk.....100 L.

zout ....... 1.5 kg.

Stroop....... 7 kg.

Margarine ..... 1.5 kg.

Aardappelen met Stokvisch

Deze voeding wordt in de
Bijzondere Strafgevangenis te
Leeuwarden vervangen door
erwtensoep of aardappelen
met groenten.

Aardapp. met Zoute Visch

Aardappelen

(van 1 Juli—31 Dec. 120 kg.)

Uien ........1.2 ,

Stokvisch(zonder gr. of vin) 6 ,

Rundvet...... 3.5 ,

Zout....... 1-5 ,

Peper....... 0.025,

Mosterd...... 1

Aardappelmeel ... 0.5
(van 1 Juli—31 Dec.
Zoutevisch . ■
Rundvet • . ■
Zout ....
Peper . • •
Mosterd • •
Aardappelmeel

130 kg.
120 kg.)
12

3.5 „
1.5

0.025,,
1

0.5 „

130 kg. Aardappelen

Aardappelen met Groente

Aardappelen • • •
(van 1 Juli—31 Dec

Groenten .....

Rundvet.....

Zout ......

Peper ......

kg.

130
120 kg.)

25

4

1.5
0.025

-ocr page 77-

De aardappelen met stokvisch, zoutevisch of groenten worden
gedurende de maanden Juh en Augustus afzonderlijk verstrekt.
Alsdan wordt het vet, vermengd met aardappelmeel, mosterd of
peper, tot een saus gemaakt.

Artikel 5.

Als avondvoeding wordt verstrekt, berekend voor 100 personen
per dag:

Tarwebrood (bruinbrood) 20 kg.
Koffie, bestaande uit:

koffie .........0.5 kg.

cichorei ........0.2 „

Zoetemelk ....... 5 L.

Gekookt water ± . ... 50 „

Hieraan wordt éénmaal per week één der volgende artikelen
toegevoegd, naar keuze van de gevangenen:

een gezouten of gerookte haring, voor zoover de tijd van het
jaar de verstrekking toelaat.

een half ons oude kaas.

twee appels (alleen van 1 October—31 December).

een half ons pinda's.

Aan gevangenen, wien het gebruik van de cantine niet is ont-
zegd en die gedurende de eerste weken van hun straftijd geen
zakgeld bezitten en niet over eigen geld ten bate van de cantine
mogen beschikken, kan gedurende dien tijd, in de plaats van een
der evengenoemde artikelen, naar keuze éénmaal per week een
ons margarine worden verstrekt.

Artikel 6 heeft voor de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden
geen beteekenis.

Artikel 7.

Aan Israëlietische gevangenen wordt toegestaan, om gedurende
hun Paaschdagen en bij gelegenheid van den Grooten Verzoendag,

-ocr page 78-

in plaats van de gewone voeding, naar den ritus van hun godsdienst
bereide eenvoudige spijzen en dranken door tusschenkomst van
het plaatselijk kerkgenootschappelijk bestuur te ontvangen. De
daaruit voortvloeiende onvermijdelijkekostenkunnen,desgevorderd,
het Rijk in rekening worden gebracht.

Samenstelling der hedendaagsche gevangenisvoeding.

Aard der voeding

Aantal
malen

per
maand

Kool-
hydraat

gr-

Plant-
aardig
Eiwit

gr-

Dier-
lijk
Eiwit

gr-

Vet

gr-

Calorieën

Morgenvoeding

30

189.5

26.8

17

6.7

1022.

Middagvoeding
erwtensoep

5

225.62

84.54

1.23

30.2

1520.7

br. boonen met spek

2

211.5

85.5

1.44

42.75

1623.3

capucijners met spek

2

207

103.5

1.44

47.7

1722.3

vleeschsoep

4

162.03

14.88

17.38

25.55

1053.65

aardappelen met

1498.11

stokvisch

2

222.94

24.24

48.24

29.46

aardappelen met

zoute visch

2

222.15

24.10

32.64

29.41

1429.70

aardappelen met

1376.65

groenten

13

228.53

27.3

1.64

33.01

Avondvoeding

30

84.1

13.4

1.55

4.25

446.5

Gemiddeld per dag.

Kool-
hydraat

gr-

Plant-
aardig
Eiwit

gr-

Dierlijk
Eiwit

gr-

!

Vet

gr-

Calorieën

Ontbijt

189.5

26.8

17

6.7

1022

Middagvoeding

215.81

43.73

8.82

34.05

1408.71

Avondvoeding

84.1

13.4

1.55

4.23

446.5

Totaal

489.41

83.93

27.37

44.98

2877.21

-ocr page 79-

Als we de voedingswaarde in calorieën der hedendaagscbe ge-
vangenisvoeding berekenen, volgens de gegevens, welke
Cohen
Tervaert
verschaft in zijn „Voedseltabellen voor lijders aan
suikerziektequot;, komen we tot een gemiddelde waarde van 2877.21
calorieën per dag en per gevangene, vermeerderd met de calorieën
van een extra verstrekking, welke eenmaal per week plaats vindt.

Bij de berekeningen van bovenstaande waarde heb ik 10%
afval voor de groenten en 20% voor de aardappelen aangenomen.
Deze waarden geeft
Banning aan als gemiddelde bij zijn voedings-
onderzoek te Zaandam. Bij mijn onderzoek in de gevangenis vond
ik gemiddeld voor groenten 15% afval en voor aardappelen 12%.
Het bleek mij echter, dat deze cijfers sterk afhankelijk waren van
den persoon, die belast was met het schoonmaken. Aangezien
dit in een gevangenis uiteraard vaak wisselt, heb ik gemeend, de
cijfers van
Banning toch wel als het meest de werkelijkheid na-
bijkomend te mogen aannemen.

Verder is geen rekening gehouden met de voedingswaarde van
de toegevoegde peper en mosterd. Aangezien de gort met karne-
melk in de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden niet ver-
strekt wordt en vervangen door beurtelings erwtensoep en aard-
appelen met groenten, werd dit bij de berekening der voedings-
waarde ook in aanmerking genomen.

Voor de berekening der voedingswaarde van vleesch is de vol-
gende samenstelling genomen:

KH- E. 21.8nbsp;V. 7.8 Cal. 162.2 per 100 gram.

Hierbij is aangenomen, dat het rundvleesch, hetwelk aan den
gevangene verstrekt wordt, gemiddeld uit 80% zeer mager en

20% uit vet vleesch bestaat.

Zooals reeds eerder vermeld, heb ik bij mijn berekeningen de
artikelen, welke de gevangenen uit de cantine kunnen betrekken,
geheel buiten beschouwing gelaten. Bij het bepalen der rantsoenen
mag m.i. geen rekening worden gehouden met deze mogelijkheid.
Ook zonder de cantineregeling moet een gevangene met het voor-

-ocr page 80-

geschreven rantsoen een volwaardige voeding kunnen verkrijgen.

De calorieënbehoefte der gevangenen blijkt door de voorge-
schreven voeding voldoende gedekt te zijn.

Wat betreft de verschillende samenstellende bestanddeelen,
zien we, dat de eiwitvoeding 111.3 gr. bedraagt. Deze hoeveelheid
mag ruim voldoende worden geacht. Het blijkt echter, dat het
grootste gedeelte der verstrekte eiwitvoeding, 75.4%, uit biologisch
onvolwaardige eiwitten bestaat en slechts een percentage van
24.6% uit dierlijke eiwitten.

Eerder werd reeds opgemerkt, dat bij een volwaardige voeding
1/3 gedeelte der totale hoeveelheid uit dierlijk eiwit zou moeten
bestaan. Sommige auteurs noemen nog hoogere getallen.

De verhouding tusschen plantaardig en dierlijk eiwit laat bij
de gevangenisvoeding dus te wenschen over.

Verder valt vooral ook op de betrekkelijk geringe hoeveelheid
vet, welke den gevangene verstrekt wordt. Zooals reeds eerder
vermeld werd, zou, aan de hand van verschillende onderzoekingen,
de hoeveelheid vet voor een volwaardige voeding op ± 90 gr.
gesteld moeten worden.

Vet is niet alleen een zeer rijke calorieënbron, doch de in vet
oplosbare vitamines kunnen slechts bij voldoende vettoevoer
geresorbeerd worden. Ook enkele onverzadigde vetzuren zijn
onmisbaar in de voeding.

Koolhydraten en vetten kunnen elkaar onderling wehswaar
gedeeltelijk vervangen. Hoewel de hoeveelheid koolhydraten ruim
voldoende gerekend mag worden, lijkt het mij toch gewenscht,
dat den gevangenen een ruimer rantsoen vet wordt toebedeeld.
Dit zou kunnen geschieden in den vorm van margarine, welke bij
de broodvoeding verstrekt zou moeten worden. We mogen dit
m.i. niet zien als een versnapering, welke de gevangene uit de
cantine moet betrekken tegen betaling. De broodvoeding bestaat
thans uit een tarwebroodje, zonder eenige toevoeging van marga-
rine of boter; margarine en spek zijn daarom zeer gehefde artikelen
uit de cantine.

-ocr page 81-

De verstrekking van margarine, in het bijzonder de gevitamini-
seerde margarine, zou bovendien het voordeel hebben, dat de
voeding rijker wordt aan vitamine
A.

De eenige bron van pro-vitamine A in de gevangenisvoeding zijn
de groene groenten en met name: boerenkool, spruitjes en wortelen.
De carotine uit wortelen wordt echter een zeer korten tijd van het
jaar toegediend en is speciaal uit wortelen zeer slecht resorbeerbaar,
gezien ook de geringe hoeveelheid vet. (v.
Eekelen en Pannevis).

In hoeverre wij bovendien bij de beoordeeling der vitamine A-
waarde de Carotinoiden moeten laten meegelden, is nog niet duide-
lijk opgelost.

Volgens onderzoekingen van v. Eekelen kan het diëet met
uien, boonen, capucijners, erwten, bloemkool, chineesche kool,
savoyekool, bieten en dergelijke niet-groene groenten practisch
niet als bron van vitamine A dienen.

Wanneer men vaker boerenkool, spruitjes, andijvie en dergelijke
groenten verstrekte, zou het wellicht iets beter zijn. Deze groenten
komen echter in het diëet der gevangenen betrekkelijk weinig
voor, hoewel de mogelijkheid bestaat volgens het Voedingsregle-
ment. Deze uitkomsten komen overeen met de resultaten, welke
Vermast (1931) bij zijn kwantitatieve bepalingen in plantaardige

voedingsmiddelen vond.

Vleesch heeft voor de vitamine A-voorziening geen practische

beteekenis.

Alles te zamen genomen, moet de vitamine A-voorziening van de
gevangenen dan ook als onvoldoende worden gekwalificeerd. De
uitkomsten van het bloedonderzoek, welke in het volgende hoofd-
stuk worden vermeld, kunnen dan ook verklaard worden uit de te
lage vitamine A-voorziening.

De voornaamste bron van vitamine C voor de gevangenen is de
aardappel. Zij krijgen hiervan om den anderen dag 1 kg. Zou alle
vitamine C hierin behouden blijven, dan zou dit een gemiddelde
van 10 mgr. per 100 gr. voor de gekookte aardappelen beteekenen

-ocr page 82-

en dus neerkomen op een voorziening van ± 50 mgr. per dag.
Rekenen we hierbij den vitamine C-toevoer van de andere be-
standdeelen, zooals melk, groente enz., dan zou deze totale hoe-
veelheid vitamine C nog wel aanvaardbaar zijn, doch, zooals hier
onder wordt beschreven, moeten we rekening houden met factoren,
die het vitamine C kunnen vernietigen.

De uitkomsten van het vitamine C-onderzoek in het bloed,
welke in het volgende hoofdstuk worden vermeld, blijken aan den
zeer lagen kant te zijn. We kunnen zeker aannemen, dat het vitamine
C-gehalte van de gevangenisvoeding ontoereikend is en bovendien
ontoereikend gemaakt wordt door de bereiding.

Bij de massavoeding worden zeer groote hoeveelheden gedurende
langen tijd gekookt. Ook wordt dikwijls een gedeelte van het eten
als stamppot verwerkt; er wordt dus tijdens het bereiden lucht
doorheen geroerd. Door de uitgebreide distributie blijft het voedsel
gedurende eenigen tijd warm bewaard. Al deze factoren maken,
dat het vitamine C-gehalte aanmerkelijk wordt gereduceerd en kan
dalen tot 1/3 a 1/5 van de oorspronkelijke waarde.

Terzijde zij opgemerkt, dat dit ook voor de mihtaire keukens
als een belangrijk vraagstuk moet worden beschouwd.

-ocr page 83-

LICHAMELIJKE TOESTAND DER GEVANGENEN.

Voedingstoestand.

De voedingstoestand van den mensch wordt bepaald door een
complex van factoren. Hoewel deze alle min of meer met elkaar in
samenhang staan, blijkt het toch uiterst moeilijk, een scherpen
objectieven maatstaf voor den voedingstoestand te vinden.

Tot nu toe is men er niet in geslaagd, den voedingstoestand in
getallen vast te leggen. Zeer vele onderzoekers hebben getracht, een
formule te vinden, waarin de voedingstoestand te correleeren was
met gemakkelijk te meten lichaamsgegevens, zooals gewicht, lengte
borstomvang, zithoogte, etc. Het bleek, dat geen dezer formules aan
de verwachtingen voldeed en het niet doenlijk is, uitsluitend objec-
tief den voedingstoestand te bepalen.

De subjectieve methode heeft het nadeel, dat de gebruikte ad-
jectieven zooals goed, uitstekend, etc. zoo verschillend door de
onderscheidene medici geïnterpreteerd worden.

Leopold (1936) heeft de quantitatieve meting van den voedings-
toestand beschreven en komt daarin tot de conclusie, dat het nog
niet gelukt is, een bevredigende oplossing te vinden. Naar aanleiding
van dit artikel komt Prof.
Wolff (1936) tot de opmerking, dat het
voor de beoordeeling van den voedingstoestand van een groep
personen niet voldoende is, om gewicht, lengte etc. te meten. Ook de
qualitatieve en quantitatieve
samensteUing van het voedsel is niet
toereikend. Wel lijkt
Wolff het hieronder genoemde bloedonder-
zoek van groot belang en hij meent, aan de hand van de daaruit
verkregen gegevens, een beter inzicht in den voedingstoestand te
verkrijgen. Natuurlijk moet meten en wegen etc. hiernaast
worden verricht.

-ocr page 84-

Het onderzoek omvat:
le. IJzergehalte van het bloed, (dit kan het gemakkehjkst ge-
schieden door het haemoglobinegehalte te bepalen. Wenschelijk
zou het ook zijn, tevens het erythrocyten-aantal te bepalen.)
2e. Eiwitgehalte van het bloed; bij onvoldoende eiwitvoeding
daalt dit.

3e. Gehalte van het bloed aan vitamine A. \ ^^^^ ^p neer met

; den voorraad van het
4e. Gehalte van het bloed aan vitamine C. ) üchaam en den toevoer

Voor al deze bepalingen zijn de normale bloedgehalten bekend,
evenals die, welke men bij een optimalen voedingstoestand vindt.
Vergelijkingen van het gehalte
der verschillende stoffen in het bloed
bij onze proefpersonen kunnen dan een indruk geven omtrent den
algemeenen voedingstoestand.

Gewicht en lengte.

Van belang is bij de gewicht- en lengtemeting vooral de ver-
houding, waarin deze maten tot elkaar staan.

Ook hier heeft men getracht, gebruik te maken van formules, om
de verhouding tot normale menschen te bepalen. De meest eenvou-
dige is de formule van
Broca: Het gewicht in kg. moet gelijk zijn aan

de lengte in cm. — 100.

Deze formule, evenals de meeste andere, heeft de principieele fout.

dat de leeftijd er niet in verwerkt is.

Door een groot aantal normale personen van verschillenden leef-
tijd te wegen en te meten, kan men statistische gegevens verkrijgen
en deze gemiddelden als norm aannemen. Op deze wijze zijn door
verschillende levensverzekeringsmaatschappijen tafels opgesteld.

Zeer bekend is de tafel van Karup. gebaseerd op gegevens der
..Gothaquot;.

Dr H. J. Coert. geneeskundig adviseur van de Levensver-
zekerings-Mij.de,.Eerste Nederlandschequot;, heeft een tafel opgesteld.

-ocr page 85-

gebaseerd op de gegevens van d= 3200 Nederlandsche mannen,
gewogen met kleeding en gemeten met schoenen, welke het volgende
beeld geeft:

gewicht in kg.

gewicht in kg.

20-24 25-29
i- j-
30-34|35-39

j- I i-
35-39|40 en
j. ] ouder

20-24125-29

30-34
i-

lengte

40 en
ouder

lengte

77

78

79

80
81
82

83

84

85

86
88

89

90

91

92

93

75

75

76

77

78

79
81
82

83

84

85

86
88

89

90

91

74

74

75

76

77

77

78

79

80
81
82

83

84
86
87

71

71

72

73

73

74

75

76

76

77

78

79

80
81

83

84

68
69

69

70

70

71

72

73

73

74

75

76

77

78
80
81

175

176

177

178

179

180
181
182

183

184

185

186

187

188

189

190

65

65

66
66
67

67

68
68
69

69

70

71

72

73

74

75

76

63

64

64

65
75

66
66
67

67

68
68

69

70

71

72

73

74

61
62
63

63

64

65

65

66
66

67

68

69

70

70

71

72

73

60
61
61
62
62
63

63

64

65

65

66
67

67

68
69

69

70

58

58

59
59

59

60
60
61
62
63

63

64

65

65

66
67
67

158

159

160
161
162

163

164

165

166

167

168

169

170

171

172

173

174

Vergelijken we de gevonden waarden, aangegeven in onderstaande
tabel, met de als normaal geldende, dan komen we tot de uitkomst,
dat 57.8% der gevangenen boven en 35.9% beneden het voor hun
leeftijd en lengte gemiddelde gewicht zijn; 6.3% blijkt precies het

standaardgewicht te bezitten.

Gemiddeld vinden we een overgewicht van 10 kg. bij de boven-
genoemde 57.8% en een ondergewicht van 5 kg. bij 35.9% der
gedetineerden.

Over de geheele bevolking der gevangenis berekend, bestaat een
gemiddeld overgewicht van 4 kg.

-ocr page 86-

Leeftijd, lengte en gewicht der gedetineerden.

u
^

■ SS ó
«

'«3

S g

bc ü
C

'S bó

lt;D S

O

'quot;bjo ai

■S i 2

a bc lt;D

^ . T3

gt; ^

^ gt; S

u

O

.2 d
«

X}

0)
^

li
^ .S

P

S g
ü

S i 2

T3 ho iD

gt; 2
^ gt; ß

793

36

173

86

13

870

24

170

65

_

872

34

173

70

— 2

857

40

154

56

— 6

909

33

179

70

— 7

836

51

170

71

— 1

888

26

178

66

— 7

896

31

187

87

3

807

40

175

109

33

912

30

181

80

2

830

32

170

70

850

31

182

91

12

867

24

179

72

2

886

27

172

82

13

838

59

182

71

—13

878

33

174

81

8

916

27

180

70

— 4

814

63

175

83

6

876

33

165

73

7

837

48

170

81

9

753

47

178

79

— 1

945

46

170

80

8

879

44

172

65

— 9

883

40

166

74

5

942

53

166

75

6

943

30

173

77

5

822

28

168

70

3

924

29

172

64

— 5

640

46

173

96

21

821

57

174

75

— 1

890

28

177

78

6

882

42

180

100

18

832

39

180

86

7

925

50

177

95

16

910

38

170

68

— 2

937

35

180

73

— 6

889

21

180

70

— 1

898

48

170

95

23

813

35

182

81

— 1

915

33

171

68

— 2

905

28

186

80

1

780

40

168

59

—11

820

51

163

81

14

784

55

177

69

—10

897

51

173

95

20

932

42

178

75

— 5

880

37

182

87

5

940

32

175

74

874

4gt;

176

94

16

923

30

164

68

3

918

33

167

75

8

755

50

180

87

5

891

35

173

78

5

939

44

173

71

— 4

913

28

174

74

— 2

826

45

176

95

17

929

30

172

73

2

894

50

173

64

—11

887

36

165

84

17

920

30

187

98

15

944

28

176

71

885

44

171

81

8

817

33

164

73

8

849

36

184

81

— 3

Onderzoek naar het haemoglobinegehalte
van het bloed der gedetineerden.

Bij de bepaling van het haemoglobinegehalte in het bloed der
gevangenen werd gebruik gemaakt van de Hellige-Neoplan-

-ocr page 87-

Haemometer. Het bloed wordt hierbij opgezogen in een pipetje tot
streep 1, na reiniging der punt met filtreerpapier wordt 1/10 N.
zoutzuur opgezogen tot streepje 101. In het bolvormig verwijde
gedeelte van de pipet wordt het bloed en zoutzuur goed gemengd
en daarna in een cuvetje geblazen. Dit cuvetje wordt naast een
glazen wig geplaatst, waarvan de kleur overeenkomt met het zout-
zuur haematine.

Door 2 prisma's worden de gekleurde vlakken naast elkaar ge-
projecteerd en na gelijkmaking der kleuren kan op een schaal het
gehalte in grammen en procenten afgelezen worden. 100% komt bij dit
apparaat overeen met 17 gr. haemoglobine per 100 cc. bloed.
Deze laatste waarde blijkt wat aan den hoogen kant. Bij een achttal
gezonde, niet anaemische volwassen personen vond ik een gemiddel-
de waarde van 84%. Dit mag dus als norm worden aangenomen

(100% gecorrigeerd.)

Bij de beoordeeling der te vinden haemoglobinewaarde in het
bloed der gevangenen, moeten we bedenken, dat deze waarden
binnen zekere grenzen kunnen schommelen, op verschillende tijd-
stippen.

Hieronder volgen de uitkomsten der haemoglobinebepalingen bij
de gedetineerden (gecorrigeerd op 100% normaal).

50— 60% haemoglobine O % der gedetineerden.

60— 70%nbsp;„nbsp;O %

70— 80%nbsp;„nbsp;4.3 %nbsp;„

80- 85%nbsp;9.8 %nbsp;„

85— 90%nbsp;„nbsp;14.1 %nbsp;„

90— 95%nbsp;„nbsp;11-3 %

95_100%nbsp;„nbsp;45 %nbsp;„

gt;100%nbsp;„nbsp;15.5 %nbsp;„

Chemisch onderzoek n a a r v i t a m i n e A -1 e k o rt.

De chemische bepaUngen van het vitamine A-gehalte in het
bloed der gedetineerden in de Bijzondere Strafgevangenis te

-ocr page 88-

Leeuwarden werden verricht in het Hygiënisch Laboratorium der
Rijks Universiteit te Utrecht.

Door venapunctie werd ± 20 cc. bloed uit den arm der gevange-
nen genomen en na opzending in het Hygiënisch Laboratorium te
Utrecht onderzocht volgens de chemisch-colorimetrische methode,
zooals deze beschreven staat op blz. 53.

Dit onderzoek gaf de volgende uitkomsten:

Volg-
no.

i

Register
no.

I.E.A.
jerlOcc.
serum

y Caroti-
noiden
per 10 cc.
serum

Volg-
no.

Register
no.

I.E.A.

per 10 cc.
serum

y Caroti-
noiden
per 10 cc.
serum

1

782

12.6

5

21

866

6.9 i

6.8

2

554

4.2

4

22

717

4.5 i

6.8

4

820

3.4

5.4

23

805

6

5.8

5

872

2.8

6.6

24

640

3.1

7.4

6

817

6.6

4.8

25

794

6.9

6.8

7

753

3.1

6.6

26

607

4.2

7.6

8

827

4.8

9

27

752

3.6

6.4

9

838

4

6

28

860

1.5

6

10

828

6.6

6.2

29

811

1.9

5.8

12

744

9.4

5.6

30

812

3

7.6

13

867

3.9

4.6

31

830

7

5.4

14

756

4.9

7.2

33

880

3.3

6

15

807

4.6

4.6

34

876

0.9

5

16

624

4

7.6

35

906

2.5

5.9

17

815

4.3

4.2

36

891

2.7

4,4

18

770

8.5

7

37

881

3.4

5.

19

803

3.7

9.6

38

886

2.1

5.4

20

833

6.7

6.2

39

853

3.1

7.2

40

858

3.3

6

63

^ 856

6.4

6.8

41

887

3.1

4.8

64

786

7.9

6.2

42

870

3.9

6.2

65

903

4.2

6.2

43.

907

7.6

5.5

66

882

4.5

7

44

816

3.4

5.3

67

821

10.8

6.3

45

890

3.7

4.8

68

865

4.5

7

46

873

3

7.2

69

835

3

5.2

47

831

4.2

4.4

70

852

1.5

5

48

885

3.3

8

850

3

8.4

-ocr page 89-

Volg-
no.

Register
no.

I.E.A.

per 10 cc.
serum

y Caroti-
noiden
per 10 cc.
serum

Volg-
no.

Register
no.

I.E.A.
per 10 cc.
serum

Y Caroti-
noiden
per 10 cc.
serum

49

909

7.9

6

72

902

2.4

5

50

818

4.3

5.2

73

893

5.1

7.6

51

883

3.3

5.8

74

888

4.8

3.8

52

826

4.3

7.6

75

910

7.9

5.4

53

892

4.5

5.7

76

75.5

3.7

7.8

54

874

10.2

7

77

884

6.3

5.2

55

879

5.2

7.2

78

862

3.7

5.6

56

776

0

lt; 1

79

784

0.9

5.2

57

868

0.4

lt; 1

80

834

3.1

5.8

58

777

1

4.2

81

825

3.6

7.2

59

792

6

2.3

82

864

2.7

5.6

60

895

3.4

4.6

83

877

4.2

6

61

849

4.8

5.4

84

908

4

6.2

62

901

6.3

6.2

85

912

3.4

3.4

Klinisch onderzoek n a a r v i t a m i n e A - t e k o r t.

Zooais boven reeds vermeld, is een der stoornissen, welke door een
vitamine A-gebrek veroorzaakt kan worden, de hemeralopie.

Gezien de lage bloedwaarden van vitamine A, welke ik bij de
gevangenen vond, leek het mij van belang, te weten, of deze af-
wijking hier ook was waar te nemen.

Bij oppervlakkig onderzoek bleek mij, dat vele gedetineerden
reeds zeer vroeg van kunstlicht gebruik maakten bij het verrichten
van hun arbeid. Dat dit echter niet als maatstaf kan gelden, werd
in een vorig hoofdstuk reeds beschreven, daar het geringe raam-
oppervlak der cellen een voldoende toetreding van daglicht niet

mogelijk maakt.

Bij het ingestelde onderzoek, of er tusschen de donkeradaptatie
en het lage vitamine A-gehalte van het bloed der gevangenen corre-
latie was aan te toonen, heb ik gebruik gemaakt van den adopto-

-ocr page 90-

meter, zooals S. K. Kentgens (1938) die geconstrueerd heeft en in
zijn dissertatie als volgt beschrijft: i)

Het principe is: Een geijkte lichtbron werpt een bepaalde hoeveel-
heid licht op een vlak, terwijl dit vlak door een verzwakker ge-
observeerd wordt. Als hchtbron dient een Hefnerlamp, welke bij
een vlamhoogte van 40 mm. een Hchtsterkte geeft van 1 Hefner-
kaars. De Hefnerkaars is in een huis, voorzien van een klein venster,
geplaatst. Door dit venster is het mogelijk, gedurende het onderzoek
de vlamhoogte te controleeren en eventueel te regelen. Het licht
wordt door een reflexvrije buis op een magnesiumwit vlak (neer-
geslagen magnesium-oxyde) geworpen, dat onder een hoek van 45°
staat ten opzichte van de richting van den lichtstroom. De afstand
van de Hefnerlamp tot dit vlak bedraagt 78 cm. Hierdoor krijgt
men een verlichtingssterkte van het vlak van 1 Lux.

Het toestel is zoo geconstrueerd, dat het magnesiumvlak onder
een hoek van 27quot; bekeken wordt, waardoor de gevoeligste deelen
van het netvhes getroffen worden en het vlak onder een hoek van
45° staat ten opzichte van de observatierichting.

Als verzwakker gebruikt Kentgens photoptometrische glazen
van Tscherning, waarvan de glazen met heele waarden in een voor
de observatie-opening verschuifbare lat geplaatst zijn en de kwart-
waarden in een draaiende schijf. Lat en schijf hebben elk één
opening, waarin geen photoptometrisch glas aanwezig is. Hier wordt
het oog dus door 1 Lux getroffen. Op deze wijze is het dus mogelijk,
de verlichtingssterkte logarithmisch te verzwakken van O tot —7
met een interval van I photoptrie en kan men de lichtintensiteit,
die het oog treft, uitrekenen en uitdrukken in miUilux.

De gang van het onderzoek is nu als volgt:

De proefpersoon wordt in een Hchtdicht vertrek gedurende 6
minuten voor het verblindingstoestel van
Trendelenburg en

i) Sinds het verrichten van dit onderzoek in 1937 zijn van verschillende
kanten met andere methoden dergelijke onderzoekingen verricht (
Voet-
Mogendorff) .

-ocr page 91-

Drescher geplaatst, om het staafjesrood te bleeken; daarna krijgt
de proefpersoon een masker op met twee kokertjes, welke lichtdicht
afgesloten kunnen worden en op de observatiebuis passen. Ver-
volgens wordt hij met den adaptometer verbonden.

Dit tijdstip wordt als nulpunt gerekend, vervolgens worden dan
na 1, 3, 5, 10 en 15 ... . minuten de photoptrie-waarden bepaald,
waarbij de proefpersoon juist Hebt waarneemt.

Op deze wijze zijn (logarithmische) krommen te vervaardigen,
welke met een standaard-kromme vergeleken kunnen worden.

In een tabel op blz. 84 worden de uitkomsten aangegeven, welke
ik vond bij
het bovenbeschreven adaptatie-onderzoek bij de gevange-
nen in de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden, waarbij in
de 2e kolom tevens vermeld is het aantal I.E. vitamine A, die in het
bloed der gedetineerden werden gevonden.

Matthey geeft als waarden, die nog als normaal zijn te be-
schouwen, aan:

Tijd

Millilux

1

58.46

4

15.99

10

1.33

16

0.053

Aangezien bij den adoptometer van Kentgens met een andere
schaal werd gewerkt dan door
Matthey is gebruikt, ontstaan kleine
verschillen, welke bij ons onderzoek verwaarloosd mogen worden.

Uit bovenstaande waarnemingen blijkt, dat het mij niet gelukt is,
duidelijke correlatie tusschen het vitamine A-gehalte van het bloed
en de donkeradaptatie aan te toonen.

Kentgens kwam bij zijn proeven eveneens tot de gevolgtrekking,
dat de correlatie niet scherp is, hoewel hij toch vond, dat door vita-
mine A-toevoer aan het hchaam de donkeradaptatie vaak ver-

-ocr page 92-

register
no.

I.E.
vit. A
per 10 cc.
serum

tijd

na verblinding

1 min.
m.l.i)

3 min.

1

m.1. 1

6 min
m.1.

10 min. ■
m.1.

15 min.
m.1.

831

4.2

100

31

10

1

0.056

903

4.2

177

56

5.6

1.7

0.056

770

8.5

31

10

3.1

0.017

0.0031

794

6.9

17.7

3.1

0.56

0.031

0.0056

624

4

31

10

3.1

0.17

0.01

793

_

31

3.1

0.1

0.017

0.0056

812

3

31

5.6

1.7

0.56

0.017

811

1.9

100

5.6

0.31

0.017

0.0056

803

3.7

17.7

5.6

0.56

0.017

0.0056

856

6.4

56

5.6

3.1

0.56

0.017

862

3.7

100

10

1.7

0.056

0.0056

838

4

100

31

1.7

0.17

0.1

870

3.9

56

10

1

0.056

0.01

873

3

177

31

3.1

0.56

0.017

858

3.3

100

17.7

3.1

0.031

0.0056

879

5.2

100

17.7

5.6

0.31

0.056

782

12.6

56

1.7

0.1

0.017

0.0056

874

10.2

177

56

17.7

1.7

0.031

828

6.6

100

31

10

0.56

0.031

756

4.9

17.7

1.7

1

0.1

0.01

755

3.7

56

10

1.7

0.31

0.031

853

3.1

56

10

1.7

0.1

0.01

868

0.4

3.1

1.7

0.1

0.031

0.01

776

0

17.7

5.6

1

0.031

0.017

816

3.4

56

5.6

1.7

0.1

0.0056

817

6.6

316

17.7

5.6

0.1

0.0056

744

9.4

17.7

10

0.56

0.01

0.001

807

4.6

17.7

1

0.056

0.017

0.0031

1) 1 m.i. = 1 millilux.

beterd wordt, zelfs al bleek van te voren een normaal vitamine-
A-gehalte van het bloed te bestaan.

Bij de interpretatie van de door mij verzamelde gegevens moet
men echter den aard van de proefpersonen niet uit het oog verhezen.
Het onderzoek was voor de gevangenen een dusdanige gebeurtenis

-ocr page 93-

in hun eentonig bestaan, dat ik vaak den indruk kreeg, dat zij door
hun ijver, om het toch vooral zoo goed mogelijk te doen, het doel
voorbij schoten en mij de beoordeeling vaak onmogelijk maakten.

Toch mag ik niet onvermeld laten, dat ik den indruk kreeg, dat
velen onder hen traag reageerden. Of dit werkelijk het gevolg is van
het ongetwijfeld bestaande vitamine A-tekort, of dat dit een psy-
chisch verschijnsel is, zal ik helaas in het midden moeten laten.

Chemische bepaling van het Vitamine C-
gehalte in het bloed der gedetineerden.

Ter chemische bepaling van het vitamine C-gehalte in het bloed
der gevangenen werd dit opgezonden naar het Hygiënisch Labora-
torium te Utrecht, nadat vooraf werd nagegaan, of de betrouwbaar-
heid van de bepaling afnam, wanneer het bloed 24 uur bleef staan.
Dit bleek niet het geval. Het bloed werd verkregen door venapunctie
en daarna met kalium-oxalaat onstolbaar gemaakt.

De bepaling van het vitamine C-gehalte geschiedde volgens de me-
thode, beschreven op blz. 56 en leverde de volgende uitkomsten op:

volgno.

registerno.

mgr. C/Lbloed

volgno.

registerno.

mgr. C/Lbloed

1

908

1.4

19

865

1.4

2

912

1.4

20

880

1.7

3

915

1.2

21

881

1.7

4

883

1.4

22

624

5

873

1.4

23

755

1.4

6

868

1.9

24

835

1.4

7

770

2.3

25

862

1.9

8

785

2

26

879

1.4

9

794

2.1

27

902

1.4

10

811

1.6

28

870

11

812

1.4

29

886

12

554

1.4

30

890

13

640

1.4

31

907

1.4

14

786

1.4

32

834

15

803

1.4

33

825

16

816

1.4

34

864

17

776

1.7

35

877

18

856

1.7

-ocr page 94-

Hoewel onze onderzoekingen in het voorjaar plaats vonden (er
werden reeds nieuwe aardappelen gebruikt), bhjkt het vitamine C-
gehalte in het bloed der gevangenen onrustbarend laag te zijn;
80% van de onderzochte gedetineerden heeft een vitamine C-gehalte
van 1—2 mgr. per L.bloed, 20% een gehalte van 2—2.4 mgr.

Bij verzadiging met vitamine C vinden we ± 14 mgr. ascorbine-
zuur per L. bloed; 6—12 mgr. kan als voldoende gerekend worden,
terwijl 4—6 mgr. aan den lagen kant geacht moet worden.

Zooals eerder reeds vermeld werd (blz. 57), is bij bestaande of
dreigende scheurbuik het gehalte van het bloed aan ascorbinezuur
beneden 4 mgr. per L.

De gedetineerden leven dus in een toestand van „précarencequot; en
het is daarom noodzakelijk, dat deze toestand verbeterd wordt.

In een volgend hoofdstuk zal hierop nader worden teruggekomen.

Klinische bepaling van het vitamine C-
tekort.

In den tegenwoordigen tijd zien we de echte scorbut niet meer.
De verschijnselen hiervan zijn: moeheid, energieverhes, pijn in de
gewrichten, bloedingen in de gewrichten, onderhuidsche bloedingen,
broosheid der capillairen, bloedend tandvleesch, loszitten der tanden,
ontsteking van het mondslijmvlies, gewichtsverhes en verminderde

weerstand tegen infecties.

Wel zien we nog prae-scorbutachtige verschijnselen, vooral
in den winter en in 't voorjaar bij de minder goed gesitueerden.
De aardappelen hebben dan hun vitamine C-gehalte voor het groot-
ste gedeelte verloren en versche groenten en vruchten zijn óf zeld-
zaam óf zeer duur.

Ten einde het verloop van het ascorbinezuur-verbruik in het
lichaam na te gaan, heeft van
Eekelen zelf gedurende 94 dagen een
vitamine C-vrij diëet gehouden. Aan het einde van deze periode
verkeerde hij in een toestand van précarence, hoewel zich nog geen
verschijnselen van scheurbuik voordeden. Hij had een gevoel van

-ocr page 95-

moeheid en pijnlijke ledematen, vooral de beenen, ener ontwikkelde
zich langzamerhand een zeer slecht humeur en een prikkelbare
stemming. Ook van Engelsche zijde worden deze verschijnselen
genoemd.

Bij verschillende gedetineerden bleken bovenstaande verschijn-
selen ook in meerdere of mindere mate aanwezig te zijn.

Zooals in het vorige hoofdstuk beschreven is, wordt tegenwoordig,
om beginnende scheurbuik te ontdekken, gebruik gemaakt van de
verminderde resistentie der capillairen (
Göthlin).

Het was mij opgevallen, dat reeds bij normale stuwing, die noodig

is voor venapunctie, na korten tijd bij vele gedetineerden petechiae

optraden. Hoewel nog allerlei andere factoren de resistentie der
capillairen kunnen verminderen en dit verschijnsel dus niet als
specifiek voor een beginnende scorbut beschouwd mag worden, leek
het mij, gezien de zeer lage vitamine C-waarden van het bloed,
toch wel bewijzend voor den toestand van précarence, waarin de
gedetineerden ongetwijfeld leven. We moeten dit verschijnsel dan
ook als een positieve Göthlin-test opvatten.

Of deze methode ook geschikt is voor quantitatieve bepalingen,
zooals Göthlin aangeeft, kon ik niet aantoonen; althans binnen dit
lage gehalte aan vitamine C in het bloed bestond geen correlatie met
het aantal petechiae.
Van Eekelen en Folpmers toonden aan,
dat deze correlatie niet bestaat.

Tuberculose.

De meest voorkomende ziekte in de gevangenis, die bovendien een
groot aantal sterfgevallen gaf, was tot voor kort de tuberculose.
Dit verschijnsel werd in de gevangenissen van nagenoeg alle landen
geconstateerd en het is dus duidelijk, dat het ontstaan en de uit-
breiding der tuberculose mede het gevolg was van het verblijf in de

gevangenis. Ongetwijfeldzullendepsychische en moreele toestand van

de bewoners der gevangenissen bij den aanvang der straf ook van
grooten invloed zijn. Voor het meerendeel komen zij uit een sociaal

-ocr page 96-

milieu, waar de tuberculose onder normale omstandigheden al een
grooter percentage der ziektegevallen vormt, dan bij de beter
gesitueerden. We zullen dan ook meestal te doen hebben met het
opvlammen van een oud proces, een z.g. endogene reïnfectie.

De omstandigheden in de gevangenissen leenen zich bij uitstek
voor een endogene reïnfectie, hoewel zij niet zoo'n groote rol meer
spelen als in de vorige eeuw; de betere diagnostiek en gezondheids-
zorg hebben ook hierop hun stempel gedrukt.

Gaan wij eens na, welke omstandigheden in de gevangenissen het
weerstandsvermogen van den gedetineerde zouden beïnvloeden,
dan komen we allereerst bij de voeding. Bekend is, dat de voeding
bij tuberculose van groot belang is. Rijkelijke voeding, waarbij
vooral vet en vitamines een groote plaats innemen, is noodig. We
zien dan ook, dat slechte economische omstandigheden en voedsel-
gebrek een uitbreiding van het aantal tuberculose-patiënten ten
gevolge hebben. Een recent voorbeeld hiervan kunnen we vinden
tijdens den wereldoorlog van 1914—1918.

Overdreven koolhydraat-voeding, waaraan vele gevangenis-
diëeten lijden of geleden hebben, blijkt niet gunstig te werken.

Van belang is verder de huisvesting. Het verblijf in een cel,
welke vrij donker is, gebrekkige ventilatie heeft en waarin geen zon
kan binnenkomen, zal zonder twijfel ook zijn invloed doen gelden.
von Koranyi en Karczag hebben dit experimenteel aangetoond.

Een van de voornaamste middelen, om het weerstandsvermogen
van geïnfecteerde personen te verhoogen is, hen veel in de buiten-
lucht te laten verkeeren, benevens beweging in de open lucht.

Bij de gevangenen zien we juist het omgekeerde. Zij brengen 23
uren van den dag binnenshuis door en 2 maal een half uur in een
kleine ruimte, waar alleen de zoldering uit buitenlucht bestaat.
Deze menschen zullen dus weinig weerstand kunnen bieden aan
weersinvloeden en dus snel kouvatten. Ongetwijfeld zullen ook
psychische invloeden niet nalaten, het weerstandsvermogen te
verzwakken.

-ocr page 97-

Bij de cellulaire gevangenen zal, tengevolge van het streng door-
gevoerde isolatie-stelsel, weinig kans bestaan op een exogene infec-
tie. Bij de in de gemeenschap verblijvende gedetineerden is deze
mogehjkheid natuurlijk niet uitgesloten, hoewel door het voort-
durende medische toezicht deze kans gering geacht moet worden.

Zooals bekend is, hebben tuberculeus geïnfecteerden, ook al is
dit proces klinisch volkomen genezen, een gevoeligheid voor tuber-
cuUne. Deze allergie gaat volgens algemeen geldende opvattingen
gepaard met een lichte immuniteit, hoewel deze niet in alle graden
parallel loopen.

Bij ons onderzoek in de gevangenis hebben we gebruik gemaakt
van deze aUergische reactie, door de gevangenen te onderzoeken op
de reactie van voN
Pirquet. Hoewel deze reactie ons verder weinig
zegt over den toestand van het doorgemaakte proces, kunnen we
hieruit besluiten, of de betreffende persoon wel of niet met tuber-
culose-bacillen in aanraking geweest is, behoudens enkele uit-
zonderingsgevallen, welke wij hier niet nader zullen bespreken.

Het blijkt, dat een zeer groot percentage der volwassen personen,
die niet in het bijzonder geëxponeerd zijn, toch een „positieve
Pirquetquot; hebben. Er bhjven dus tuberkelbacillen in het hchaam
sluimeren, klinisch overwonnen door de afweerkrachten van het
hchaam. Toch kan deze evenwichtstoestand door ongunstige facto-
ren gemakkelijk verstoord worden. Als gevolg van de doeltreffende
tuberculose-bestrijding en betere hygiënische toestanden valt
jaarlijks een dahng in het aantal positief reageerende personen

te constateeren.

Bij een onderzoek gedurende de jaren 1929—1933 bij medische
studenten te Utrecht, waarbij ik ook mijn medewerking verleende,
bleek het aantal positief reageerenden ±
60% (prof. Nolen vond
in 1912 bij dezelfde categorie ± 72%).
Een onderzoek te Amsterdam
van 1925—1934 gaf voor den leeftijd van 20—60 jaar een gemiddel-
de van ± 85%.

Bij 85 gedetineerden in de Bijzondere Strafgevangenis te

-ocr page 98-

Leeuwarden, welke zich aan deze reactie onderwierpen, vond ik
63, die positief reageerden, dus 74.1%.

In aansluiting op dit onderzoek werden bijna alle gedetineerden
Röntgenologisch doorlicht. De Minister van Defensie verleende
hierbij zijn medewerking door het beschikbaar steUen van een
Officier van Gezondheid-Röntgenoloog en een draagbaar Röntgen-
apparaat.

Bij 75 gedetineerden werden op het Röntgenscherm geen bijzon-
derheden opgemerkt.

Van de overige laat ik hieronder eenige bijzonderheden volgen:
volg-no. 5 primair complex in de R. hilus.

7 primair complex in den R. boventop.
9 R. hilus uitgebreid geteekend.

16nbsp;uitgebreide hilusteekening.

17nbsp;adhaesies aan het linker diaphragma.

23 R. onder kalkhaardje, groote hilusteekening.
25 R. hilus kalkhaard.

28nbsp;R. boven primair haardje.

29nbsp;L. top inactief procesje.

34 L. hoog opgetrokken diaphragma (Schwarte).

42nbsp;Halsrib rechts.

43nbsp;Vergroote hilus.

44nbsp;L. onder fhnke adhaesies.

51 enkele verdikkingen in den L top, L onder adhaesies.
43 Enkele vlekjes in L. hilus.

54nbsp;diaphragma beiderzijds adhaesies aan de thorax.

55nbsp;beiderzijds uitgebreide hilusteekening.

65nbsp;L. diaphragma adhaesies. R. hilus sterk geteekend.

66nbsp;Uitgebreide hilusteekening.

79 L. onder kalkhaardje, adhaesie.

89 L. boven iets „streperigsquot;.

97 L.onder 2 kleine omschreven haardjes (rustig).

-ocr page 99-

Slechts in 2 gevallen werd het noodig geoordeeld, een verder
onderzoek in te stellen naar eventueele activiteit van het proces;
de overige bleken zonder klinische beteekenis.

We mogen hieruit besluiten, dat, wat betreft de tuberculose, de
bevolking der Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden in een
gunstige conditie verkeert, ondanks het betrekkelijk hooge aantal
positieve reacties van
von Pirquet.

Syphilis.

Bij de gedetineerden werd een onderzoek ingesteld naar het voor-
komen van syphilis.

Gezien den meestalzeer langen tijd van voorloopige hechtenis, aan

de veroordeeling voorafgaande, kunnen we hier het primaire en
secundaire stadium der syphilis uitschakelen. Bij de bevolking
dezer strafgevangenis zouden we dus lues congenita, latente lues,
een recidief-periode of tertiaire lues kunnen verwachten.

Door middel van de reactie van Wassermann is nagegaan,
hoeveel gedetineerden aan deze ziekte lijdende waren. Hieraan
onderwierpen zich 96 gedetineerden, waarvan 4 een positieve
reactie vertoonden ( 1, 1, 2, 5).

Behalve de studie van het hchamelijk welzijn, zou een onderzoek
naar de geestelijke gesteldheid der gedetineerden ongetwijfeld zeer
belangrijk zijn.

Bij de veroordeelende instantie wordt meestal alleen rekening
gehouden met het feit, of de delinquent voor zijn daad verant-
woordehjk geacht mag worden en of hij uit vrijen wil gehandeld
heeft. Hierin komen de artsen en juristen dikwijls tegenover elkaar
te staan. De medicus ziet bovenal den patiënt en houdt met den
strafrechterlijken kant
van de zaak weinig rekening. De jurist daar-
entegen moet de maatschappij beveihgen tegen den misdadiger en
blijft dezen dan ook steeds als zoodanig beschouwen. De waarheid
ligt in het midden. Wenschelijk zou het in ieder geval zijn, dat bij

-ocr page 100-

de opleiding der juristen, welke de rechterlijke loopbaan kiezen, meer
aandacht aan de crimineele psychologie en psychiatrie werd
gewijd.

Tegenwoordig hebben we de psychopathen-asyls, de Bijzondere
Strafgevangenis te Scheveningen, en de jeugdgevangenis te Zutphen.
Deze inrichtingen zijn echter alle voor uitgesproken pathologische
gevallen.

Een onderzoek naar de geestesgesteldheid der als gezond geldende
gedetineerden in de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden
zou zonder twijfel interessante gegevens opleveren.

De oorsprong, de uitwerking der misdaad, de samenhang met de
hchamelijke constitutie (klieren met interne secretie), met de in-
telligentie, de opvoeding en het sociale miheu zouden hierbij in
onderhngen samenhang doorgrond moeten worden.

Op grond van een dusdanig onderzoek zou waarschijnlijk een meer
individueele behandeling der gevangenen mogelijk zijn en daardoor
de opvoedende waarde der straf verhoogd worden. Hierop nader in
te gaan ligt buiten den opzet van steller dezes.

De Bijzondere Staf gevangenis te Leeuwarden is een der weinige
strafgestichten in Nederland, waar geregeld psychiatrisch toezicht
wordt uigeoefend door een daartoe aangestelden psychiater.
Zoodoende kunnen in gevallen van een beginnende geestelijke
afwijking dadelijk de noodige maatregelen worden genomen.

-ocr page 101-

MORBIDITEIT EN MORTALITEIT.

Algemeene beschouwingen.

Waar een groot aantal menschen onder onnatuurhjke omstandig-
heden moet leven, is het een zedehjke plicht van den Staat, te
zorgen, dat de schadehjke inwerking op Hchaam en geest zoo gering
mogelijk is, zonder afbreuk te doen aan de eigenlijke bedoeling van
het gedwongen verblijf in de gevangenis.

We zien dan ook, dat het voortschrijden der gevangenishygiëne
niet nagelaten heeft, zijn stempel te drukken op de sterfte-en ziekte-
statistieken van de gevangenissen.

Nauwkeurige gegevens over ziekte en sterfte in de gevangenissen
der 18e eeuw ontbreken. Wel wordt vermeld, dat het aantal ziekte-
en sterfgevallen zeer groot was. Dit behoeft ons niet te verwonderen.
Zeer vele gevangenen werden gemeenschappelijk opgesloten in
kleine, slecht geventileerde ruimten, waarin op uiterst onhygiënische
wijze geleefd werd. Voor onderlinge besmetting waren alle factoren
aanwezig, ook al door het milieu, waaruit het meerendeel der ge-
vangenen stamde.

Zoo worden gevangenis-epi- en endemieën beschreven van typhus;
daarnaast kwam veel tuberculose in alleriei verschijningsvormen
voor, scorbut door de eenzijdige voeding, huidaandoeningen en
geslachtsziekten, oogziekten (trachoom, blennorrhoe), maag- en
darmaandoeningen en niet te vergeten: de geestelijke besmetting.

Gelukkig behooren deze toestanden tot het verleden.

In het begin van de 19e eeuw kwamen er door de ontwikkehng
der statistiek-wetenschap nauwkeuriger gegevens en aan de hand

-ocr page 102-

hiervan kunnen we de heilzame uitwerking der zich baanbrekende
gezondheidsleer herkennen.

Morbiditeit.

Een tienjarig overzicht van de bevolking en de ziektegevallen in
het Huis van Opsluiting en Tuchtiging te Leeuwarden over de
jaren 1830—1840 geeft ons het volgende beeld:

Afwisselend

getal
gedetineerden

Dienstjaar

Gemiddeld
getal
zieken

Getal
verpleegdagen

Op 100

gevangenen
werden ziek

9
9
11
9

13551
17113
21037
16499
14897
13747
13825
17201
16715
16618

37

47
57
46
41

38
38

48
46
45

439
490
508
497
480
468
482
485
621
614

1830

1831

1832

1833

1834

1835

1836

1837

1838

1839

10
7
7

We zien over deze jaren een gemiddeld ziektecijfer van 8.7%. met
een maximum van 11% en een minimum van 7%.

Wanneer we bovenstaande gegevens vergelijken met die van
ruim 40 jaar later, bemerken we reeds een belangrijke daling van het
ziektecijfer.

Over de periode 1875-1885 treffen we een gemiddeld ziekte-
cijfer aan van 4.7%, met een maximum van 6.2% en
een minimum
van 3.3% In den loop van 40 jaar is dit dus reeds tot bijna de helft

gereduceerd.

Tienjarig overzicht van de bevolking en de ziektegevallen m het
Huis van Opsluiting en Tuchtiging te Leeuwarden over de jaren

1875—1885:

-ocr page 103-

Dienstjaar

Afwisselend
getal
gedetineerden

Gemiddeld
getal
zieken

Getal
verpleegdagen

Op 100
gevangenen
werden ziek

1875

507

26

9032

5.1

1876

482

30

10816

6.2

1877

484

25

9215

5.1

1878

475

26

9482

5.4

1879

477

26

9395

5.4

1880

502

26

8611

5.1

1881

487

21

7679

4.3

1882

460

17

6221

3.7

1883

448

15

5650

3.3

1884

446

17

6495

3.8

wederom ± 40 jaar later (tabel A, blz. 96), dan blijkt, dat het ziekte-
cijfer weer gestegen is. Vergelijken we echter de sterftecijfers, welke
in de volgende paragraaf vermeld worden, dan zien we, dat met de
stijging van het ziektecijfer een sterke dahng van het sterftecijfer
gepaard gaat. Zooals in den aanhef van de volgende paragraaf be-
schreven wordt, kan dit verklaard worden door den subjectieven
maatstaf van den gevangenisarts. Dat dit inderdaad ook het geval is,
blijkt uit de vrij plotselinge daling van het ziektecijfer na
1933,
toen een nieuwe gevangenisarts zijn intrede deed in de gevangenis
te Leeuwarden.

Mortaliteit.

Zooals Baer (1888) in „Morbidität und Mortalität in den Ge-
fängnissenquot; beschrijft, is het sterftecijfer beter dan het zieken-
cijfer in staat, den invloed van de gevangenschap opgezondheiden
leven aan te toonen. De veelvuldigheid der ziekten en de be-
handelingsduur zijn in vrij sterke mate afhankelijk van het sub-
jectieve afmeten van den gevangenisarts. Daarom behoeft een groote
ziektefrequentie nog niet altijd een groote sterfte te geven.

We zullen de sterfte in het Huis van Tuchtiging en Opsluiting
over verschillende tijdvakken nagaan aan de hand der ter be-
schikking staande gegevens.

-ocr page 104-

Dienstjaar

Gemiddeld

getal
gevangenen

Aantal
ziektedagen

Gemiddeld
getal zieken
per dag

Getal zieken

per 100
gevangenen

1922

170

5519

15

8.9

1923

169

2953

8.1

4.8

1924

166

1881

5.2

3.1

1925

153

14427

39.5

25.8

1926

142

5355

14.7

10.4

1927

136

6888

18.9

13.9

1928

133

9782

26.8

20.1

1929

124

6757

18.5

14.9

1930

123

7294

20

16,3

1931

125

5890

16.1

12.9

1932

115

6028

16.5

14.4

1933

112

4529

12.4

11.1

1934

112

4183

11.5

10.3

' 1935

114

2301

6.3

5.5

1936

123

1179

3.2

2.6

1937

133

348

1

0.8

1938

133

1063

3

2.3

Dienstjaar

Gemiddelde
bevolking

Overleden

per 100
gevangenen

1830

439

5

1831

490

5

1832

508

8

1833

497

8

1834

480

6

1835

468

4

1836

482

5

1837

485

4

1838

621

4

1839

614

6

VV Cnbsp;j------------nbsp;^ ^

percentage van 5^% met een maximum van 8% en een mmimum
van 4%.

-ocr page 105-

Een tienjarig overzicht van het aantal sterfgevallen in het Huis
van Opsluiting en Tuchtiging te Leeuwarden over de jaren 1855—
1864 brengt het volgende beeld:

Dienstjaar

Gemiddeld getal
gevangenen

Sterfte

Sterfte per 100
gevangenen

1855

557

16

2.87

1856

598

21

3.51

1857

702

23

3.27

1858

775

49

6.32

1859

798

58

7.27

1860

810

80

9.87

1861

912

48

5.26

1862

954

68

7.12

1863

800

40

5

1864

800

37

4.62

Het tijdvak 1855—1864 geeft een gemiddeld sterftecijfer van
5 51% met een maximum van 9.87% en een minimum van 2.87%.
Gedurende de jaren 1858, '59, '60, heerschte er een malaria-epidemie.
De hooge sterftecijfers zijn hiervan waarschijnhjk het gevolg.

Na verloop van 20 jaar blijkt het sterftecijfer aanmerkelijk ge-
daald te zijn, zooals uit het onderstaande overzicht van de sterfte
over de jaren 1875—1884 blijkt:

Gemiddeld

getal
gevangenen

507
482
484
475
477
502
487
460
448
446

Overleden

Dienstjaar

12
7

17
13

4
10
12

6

5
12

1875

1876

1877

1878

1879

1880
1881
1882

1883

1884

Sterfte
per 100
gevangenen

2.3

1.4

3.5
2.7
0.8
1.9
2.4
1.3
1.1

2.6

-ocr page 106-

Het tijdvak 1875—1884 brengt een gemiddeld sterftecijfer van
2%, met een maximum van 3.5% en een minimum van 0.8%.

De daling in het sterftecijfer heeft zich ook in de verdere jaren
voortgezet, zooals blijkt uit onderstaande tabel over de jaren 1910—
heden:

sterfte per 100
gevangenen

Overleden

Gemiddeld getal
gevangenen

Dienstjaar

0.6
O
O
1.8
O

1.3
0.7

2.3)nbsp;griep-

2.4)epidemie
1.3
0.9
O
0.6
O
O

1.3
O
O
O
O
0.8
O
O
O

0.9
O
0.8
O
O

1
O
O
3

0
2

1

3

4
3
2

0

1
O
O
2
O
O
O

0

1
O
O

0

1

0

1
O
O

166
156
158
166
163

152
143
131

169
235
214
180

170
169
166

153
142
136
133

124
123

125
115
112
112
114
123
133
133

1910

1911

1912

1913

1914

1915

1916

1917

1918

1919

1920

1921

1922

1923

1924

1925

1926

1927

1928

1929

1930

1931

1932

1933

1934

1935

1936

1937

1938

Om een indruk te geven van het hooge sterftecijfer in de ge-
vangenis in de vorige eeuw en de daling in de latere jaren, laat ik
hieronder een overzicht volgen van het aantal sterftegevallen per

-ocr page 107-

1000 mannen van 1840—1936. Ondanks het feit, dat in deze cijfers
de groote zuigelingensterfte in de vorige eeuw opgenomen is en
de normale sterfte van ouden van dagen, blijven deze cijfers toch
verre onder de sterftecijfers der gevangenen, meestal menschen in
de kracht van hun leven.

Overzicht van het aantal sterfgevallen pernbsp;1000 mannen van
1840—1936.

(1830—1839 ....................55 *)

1840—1849 ....................27.74

1850—1859 ....................26.23

(1855—1865 ....................57 *)

1860—1869 ....................25.40

1870—1879 ....................25.28

(1875—1884 ....................19 *)

1880—1889 ....................22.19

1890—1899 ....................19.36

1900—1909 ....................16-24

1910—1919....................13-71

(1910—1919....................10-4 *)

1920—1923 ....................11-25

1924—1928 ....................9.96

(1920—1928 ■ ■ ...............2.8 *)

1929—1933 ....................9.51

..............................8.52

1935nbsp;.......... • • • 8.84

1936nbsp;............. 8.75

*) In de Strafgevangenis te Leeuwarden.

Sterfgevallen zijn tegenwoordig zeldzaam in de Bijzondere Straf-
gevangenis te Leeuwarden. Voorwaar een verbhjdend teeken!
In hoeverre echter de gevangenisstraf van invloed is op den ver-
deren levensduur
na ontslag uit deze inrichting, valt moeUijk na te
gaan. Het is zelfs niet onmogelijk, dat voor sommige gevangenen de
levensduur verlengd wordt door het rustige, regelmatige leven.

-ocr page 108-

zonder zorgen voor den komenden dag, hetgeen vooral in dezen
tijd van werkloosheid zeer zeker van belang moet worden geacht!

Over de gevolgen van werkloosheid in Nederland op lichaam en
geest bezitten we interessante gegevens in de dissertatie van
Folpmers (1937 Utrecht) en die van Ten Bokkel Huinink
(1936
Leiden).

-ocr page 109-

SAMENVATTING.

Aan de hand van de historische gegevens werd het ontstaan en de
daaruit gevolgde ontwikkeling van de Bijzondere Strafgevangenis te
Leeuwarden tot haar huldigen vorm nagegaan.

Heden ten dage is de gevangenis bestemd voor mannelijke ver-
oordeelden tot een gevangenisstraf van minimum 5 jaren. De eerste
vijf jaren der straf worden in afzondering ondergaan, daarna wordt
de gevangene in de algeheele gemeenschap geplaatst. Daarnaast
bestaat de mogelijkheid voor de z.g. beperkte gemeenschap, waarbij
de gevangenen gezamenlijk arbeiden, gymnastiek beoefenen, gods-
dienstonderwijs ontvangen, enz., doch na afloop daarvan als ceUu-
laire gevangenen behandeld worden. De ruime invoering der
beperkte gemeenschap wordt met klem bepleit in verband met
daardoor te ondervangen nadeelen, zoowel van cellulaire als gemeen-
schappelijke opsluiting.

De cellen in de Bijzondere Strafgevangenis zijn vrij ruim. Het
raamoppervlak moet echter onvoldoende worden geacht en het zou
wenschelijk zijn, indien dit gebracht werd op de grootte van de
vensters in de cellen voor preventieve hechtenis in het aangrenzen-
de Huis van Bewaring.

De privaatgelegenheid in de cellen is onvoldoende en bestaat uit
een gesloten emmer. Door het aanbrengen van closets met water-
spoehng zou de hygiënische toestand aanmerkelijk worden verbeterd.
Er wordt een betere ventilatie bepleit.

De gelegenheid tot beweging in de buitenlucht wordt den cellu-
lairen gevangenen geboden in de z.g. luchtcellen. Deze wijze van
luchten draagt er m.i. weinig toe bij, om lichaam en geest op te
frisschen. Het aanbrengen van uitzicht in horizontale richting zou

-ocr page 110-

reeds een groote verbetering beteekenen. Het luchten voor de
gevangenen in de gemeenschap geschiedt op de binnenplaats.

De gevangenen in algeheele gemeenschap worden des nachts in
ijzeren alcoven afgezonderd. Op deze wijze is slechts lichamelijke
afzondering mogelijk; geestelijke afzondering wordt niet bereikt.

In verband met een betere selectie van de gevangenen in de gemeen-
schap zou het gewenscht zijn, dat er meer kleinere dagverblijf zalen
kwamen, inplaats van eenige groote.

De ziekenafdeeling bestaat uit vijf ziekenzalen en eenige isolatie-
cellen voor geesteskranken. We vinden hier hetzelfde privaatstelsel
als in de cellen, alleen is deze ruimte afgezonderd, echter zonder
ventilatie. Speciaal op een ziekenafdeeling is het watercloset-
systeem met ventilatie een hygiënische eisch.

De ruimere invoering van de beperkte gemeenschap zou een be-
langrijke factor zijn voor een beter arbeidsstelsel, vooral ook met
het oog op een betere vakopleiding.

Verschillende soorten disciplinaire straffen kunnen den ge-
vangenen worden opgelegd, waaronder ook nog de lijfstraf. Hoewel
het betreffende artikel slechts theoretische waarde heeft en de
lijfstraf sinds lang niet meer werd toegepast, behoort m.i. een
dergelijk artikel in dezen modernen tijd in den Gevangenismaat-
regel niet meer thuis.

De geneeskundige verzorging der gevangenen geschiedt door een
speciaal daartoe aangestelden arts. Voor meer gecomphceerde
behandelingen of operaties worden de gevangenen overgebracht
naar een der plaatselijke ziekenhuizen. De tandheelkundige hulp
wordt van Overheidswege nog steeds als een zekere luxe beschouwd;
de conserveerende tandheelkunde en prothesen moeten de gevange-
nen half betalen. Er wordt bepleit t.o.v. de tandheelkundige hulp
hetzelfde standpunt in te nemen
alst.o.v.het verschaffen van brillen.
De Meeding en hgging blijken uit hygiënisch oogpunt voldoende.
Wat de badgelegenheid betreft, zal, inplaats van één stortbad in
de 14 dagen, een wekehjksch stortbad gewenscht zijn.

-ocr page 111-

Aan de hand van de verschillende gegevens in de literatuur is
nagegaan, waaraan een goede en volwaardige voeding voor de
gevangenen zal moeten voldoen. Wij komen dan tot de volgende

waarden:

± 3000 calorieën.

± 90 gr. eiwit, waarvan minstens 1/3 deel van dierlijken oor-
sprong.
± 90 gr. vet.

± 450 gr. koolhydraten.

2 ä 3 mgr. carotine (vitamine-A).

50 tot 60 mgr. ascorbinezuur (vitamine-C).

De historische ontwikkeling van het hedendaagsche voedings-
reglement wordt beschreven.

Het thans geldende voedingsreglement blijkt, bij berekening, een
voedingswaarde van 2877.21 calorieën per dag te verschaffen,
bestaande uit: 489.41 gr. koolhydraten, 83.93 gr. plantaardig eiwit,
27.37 gr. dierlijk eiwit en 44.98 gr. vet. Hierbij vallen de geringe
hoeveelheid vet en het hooge percentage biologisch onvolwaardig
eiwit, in verhouding tot de totale hoeveelheid eiwit, op. Het zou
gewenscht zijn, dat meer dierlijk eiwit verstrekt werd, evenals vet;
dit laatste in den vorm van boter of gevitaminiseerde margarine.

De vitamine A-voorziening der gevangenen blijkt onvoldoende
te zijn. Berekeningen van het voedsel en bepahngen van het bloed
toonen dit duidelijk aan. Ook de vitamine C-voorziening is onvol-
doende. Chemische bepalingen van bloed en voedsel toonen aan,
dat de gevangenen in dit opzicht in een toestand van „précarencequot;
leven.

In hoofdstuk V is de hchamelijke toestand der gevangenen be-
schreven; lengte, gewicht, haemoglobinegehalte van het bloed,
chemisch en clinisch onderzoek naar
A-vitaminosen. De uitkomsten

zijn in tabellen verwerkt.

Wat betreft de tuberculose, bhjkt de bevolking der Bijzondere
Strafgevangenis in een gunstige conditie te verkeeren, ondanks het

-ocr page 112-

betrekkelijk hooge cijfer positieve reacties van von Pirquet. Na
röntgenologisch onderzoek van nagenoeg alle gevangenen werd het
slechts in twee gevallen noodig geoordeeld, een verder onderzoek
in te stellen naar de activiteit van het proces.

Op 96 gevangenen bleken 4 een positieve reactie van Wassermann
te hebben.

De morbiditeit- en mortaliteit-cijfers der gevangenisbevolking
bhjken in den loop der tijden steeds lager te worden, hetgeen in de
desbetreffende tabellen duidelijk valt waar te nemen.

-ocr page 113-

GERAADPLEEGDE LITERATUUR.

Aykroyd, Human nutrition and diet. London 1937.
- Lancet 1930, no. 1 blz. 824.

Asman, Geneeskundige plaatsbeschrijving van Leeuwarden. Leeuwarden 1870.
Baer, zie Holzendorff und Jagemann.

Banning, De voeding te Zaandam in 1929/1930. Diss. Utrecht 1931.

_ N. T. v. G. 1932, I, blz. 1152.

_ N. T. v. G. 1931, II, blz. 2877.

Bouricius, Over de gevangenissen in Nederland. Leeuwarden 1838.
Centraal Bureau voor de Statistiek, Sterftestatistieken.

Crimineele statistieken.
Gevangenisstatistieken.
Cohen Tervaert, Voedseltabellen voor lijders aan Suikerziekte.
Description et dessins de la prison cellulaire de Pentonville lez-Londres.
Bruxelles 1846.

v. Eck, De bepaling der natuurlijke ventilatie. Diss. Leiden, 1906.
v. Eekelen, Over opname, verbruik en uitscheiding van vitamine C door

den mensch. Diss. Utrecht, 1936.
v. Eekelen en Pannevis, N. T. v. G., 1938, II, blz. 2641.
E
ekhof, Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden I en II, Leeuwarden,
1846.

Emmeric, Acta Brev. Neerl. 1936, no. 6, blz. 136.

Folpmers, Over de gevolgen van werkloosheid in Nederland. Diss. Utrecht,
1937.

Göthlin, Skand-Arch. Phys. 1931, Bd. 61 blz. 225.
- Klin. Wochenschrift, 1932, blz. 1469.

Hari, Kurzes Lehrbuch der Physiologischen Chemie, Berlin, 1928.
den Hartog, N. T. v. G., 1935, II, blz. 2794.
Heringa, N. T. v. G. 1933, I, blz. 1172.

Heyermans, Gemeentelijke gezondheidszorg in Nederland. Amsterdam 1929.
Hbynsius v. d. Bergh, Tuberculose. Hoofdstuk Ib. Praeventieve Genees-
kunde
I, Groningen 1936.
Hill. Journal of Hyg. 1925, vol. 26.
Hinhede, Moderne voeding, 1918.

Holzendorff und Jagemann, Handbuch des Gefängnisswesens I en II,
Hamburg 1888.

Isaacs, Jung. Ivy, Joum. Am. Med. Ass. 1938. vol. III, blz. 777.
Kooperberg, Geneeskundige plaatsbeschrijving van Leeuwarden, 's-Graven-
hage 1888.

Kentgens, Een bijdrage tot de kennis van de beteekenis van het vitanmie A

voor het gezichts-orgaan. Diss. Utrecht 1938.
L
eopold, N. T. v. G., 1936, III, blz. 3381.

-ocr page 114-

Mac Collum and Simmonds, The newer knowledge of nutrition. New-York
1935.

Menken, Over het gehalte aan vitamine A en carotinoïden in het bloedserum
van den mensch en in de moedermelk. Diss. Utrecht 1934.

Müller, Lehrbuch der Hygiëne. München 1935.

Nolen, Siegenbeck v. Heukelom, Hymans v.d. Bergh, Levensverzekerings-
geneeskunde. Groningen
1923.

Pettenkofer und Ziemsen, Handbuch der Hygiene. Band II, 2e Abtheilung.
Leipzig 1882.

Rapport over de Rijks-Straf- en Opvoedingsgestichten voor vrouwen en
meisjes 1935..

__van den Inspecteur der Gevangenissen betreffende zijn inspectiereis.

1857.

_ naar aanleiding van een studiereis door Mr. Alstorphius Grevelink

Netscher en Pierson. 1858.

Sherman, Chemistry of food and nutrition. 4 ed. 1933.

Simons, Leerboek van bet Nederlandsche Strafrecht. Groningen 1927.

Special Reports Series nquot;. 32, The science of ventUation. 1919.

_ no. 13, Dunluce and Greenwood. An inquiry into the composition

of dietaries, with special reference to the dietaries of munition workers,
no. 87, Report on the nutrition of miners and their families.

Steensma, Voedingsleer. Amsterdam 1935.
S
waab, De natuurlijke ventUatie van kleine woonvertrekken te Amsterdam.

Diss. Amsterdam 1901.
T
romp, N. T. v. G. 1934, IV, blz. 5388.
- Zie Folpmers 1937.

von Tyszka, Klin. Wochenschrift 1929, no. 28 en no. 29.

van Veen, Lanzing, Agoes, Geneesk. Tijdschrift voor Ned. Indië, 1937.

no. 48, blz. 3024.
V
ernon, Principles of heating and ventilation. London 1934.
V
ermast, Over carotine. Diss. Utrecht 1931.

Vetter und Winter, Zeitschrift für Vitaminforschung 1938. Bd. 7, Heft 2.
Verzameling van Wetten en Besluiten betreffende het Gevangeniswezen.
1795—1933.

Westenbrink en Goudsmit. Recueil d. Trav. Ch. des Pays-Bas 1937. no. 56,
blz. 803.

Weyl, Handbuch der Hygiene. Bd. V, Jena 1899.
Wolff, Lancet 1932, II, 617.

_ Ziekten door verkeerde voeding. Hoofdst. II. Praeventieve Geneeskunde I

Groningen 1936.
. Schweizerischen Med. Wochenschrift 1936. no. 41.

___ N. T. v. G., 1930, II, blz.

_ N. T. v. G., 1933, III, blz. 4084.

N. T. v. G., 1936, III, blz. 3878.

--. x. v. vj.,nbsp;--------

WoLFF, Overhoff, v. Eekelen, Deutsche Med. Wochenschrift 1930, no. 34,
blz. 1428.

-ocr page 115-
-ocr page 116-

BEGANE GROND

le VERDIEPING

1nbsp;Portierskamer

2nbsp;Rijwielbergplaats

3nbsp;Cellenvleugel

4nbsp;Luchtcellen

5nbsp;Voorplaats

6nbsp;Bezoekkamer

7nbsp;Ingang cellenvleugel

8nbsp;Werkcel

9nbsp;Keurkamer

10nbsp;Cartonnagekamer

11nbsp;Groote weverij

12nbsp;Kleine weverij

13nbsp;Keurkamer

14nbsp;Boomerij

15nbsp;Bureau Huismeester

16nbsp;Reclasseeringskamer

17nbsp;Bewaarderswacht

18nbsp;Keuken

19nbsp;Ketelhuis

20nbsp;Wasscherij

21nbsp;Badlokaal

22nbsp;Verblijfzaal

23nbsp;Smederij

24nbsp;Timmerwinkel

25nbsp;Broodkamer

26nbsp;Strafcellen

27nbsp;Bergruimte

28nbsp;Magazijn v. d. Arbeid

29nbsp;Woning v. d. Directeur

1nbsp;Regentenkamer

2nbsp;Secretarie

3nbsp;Archief

4nbsp;Cellen

5nbsp;Bewaarderswacht

6nbsp;Kerk

7nbsp;Kleermakerij

8nbsp;Archief

9nbsp;Bureau Administratie

10nbsp;Bureau v. d. Hoofdopzichter

11nbsp;Bureau v. d. Commies ter

Directie

12nbsp;Bureau v. d. Directeur

13nbsp;Bureau v. d. Adj. Directeur

14nbsp;Werkcellen

15nbsp;Werkzaal

16nbsp;Magazijn v. d. meubelmakerij

17nbsp;Meubelmakerij

19nbsp;Verblijfzaal

20nbsp;Snijderij

21nbsp;Magazijn v. d. kleermakerij

22nbsp;BibHotheek
23\

24[ Verblijfzalen
25)

26nbsp;Slaapzalen (alcoven)

2e VERDIEPING

HUIS VAN BEWARING

30nbsp;Cellenvleugel

31nbsp;Luchtcellen

32nbsp;Badcellen

33nbsp;Administratie en bezoekkamer

34nbsp;Bergplaats

35nbsp;Woning Adj. Directeur

1nbsp;Zolderruimte

2nbsp;Cellen

3nbsp;Zolderruimte

4nbsp;Ziekenafdeeling

-ocr page 117-

STELLINGEN

1.

Het verdient aanbeveling, dat aan de gevangenisdirecties meer
vrijheid wordt toegekend bij de keuze en samensteUing der middag-
maaltijden, binnen bepaalde financieele grenzen.

IL

De geestelijke en lichamelijke hygiëne van het gevangenisleven
zou door een goed geleid gemeenschapscontact, naast de noodige
gelegenheid tot afzondering, zeer worden bevorderd (z.g. beperkte
gemeenschap).

III.

Bij ernstige maagbloeding opereere men onmiddellijk.

IV.

Er zijn voldoende gegevens bekend om de symbiotische be-
trekking tusschen mensch en meningococcus als van commensalen
aard te kenschetsen.

V.

Geneesmiddelen, die zich in het lichaam aan serumeiwit binden,
dringen tegelijk met het eiwit de daarvoor geschikte cellen binnen.

VI.

Intraveneuze injectie van Thorotrast (thorium di-oxyde) is
ontoelaatbaar.

-ocr page 118-
-ocr page 119-

Bij het optreden van erythema exsudativum of nodosumachtige
toestanden wijde men speciale aandacht aan de tonsillen — ook
al klaagt de patient daarover niet spontaan — en overwege daarbij
tonsillectomie.

VIII.

De theoretische grondslagen van de methode Ogino-Knaus zijn
zwak.

IX.

Voor de veiligheid van het verkeer is het wenschelijk, de bloed-
alcoholbepaling bij de wet te regelen.

-ocr page 120-
-ocr page 121- -ocr page 122- -ocr page 123-
-ocr page 124-

m^mm