-ocr page 1-

^ f -

-

«nbsp;. f V J'^

tie

___ij. -.

'lï- ;

-ocr page 2- -ocr page 3-

h, » ^

't

il

\

■■ ■

t '4

- ■■ •} \ ^

,, . . '

-ocr page 4-

. : ^ ^ ^^^
■'r gt; vi -

«tv

-ocr page 5-

atoomafstand en chemische binding

-ocr page 6-

S'-;--

-ocr page 7-

ATOOMAFSTAND EN CHEMISCHE BINDING

RÖNTGENANALYSE VAN DIPHENYLDIACETYLEEN
EN CYANUURZUUR

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr. F. H. QUIX, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE. VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER WIS- EN NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN
OP VRIJDAG 12 JULI 1940 TE 15 UUR

DOOR

eelko herman wiebenga

GEBOREN TE ROTTERDAM

N.V. DRUKKERIJ P. DEN BOER - UTRECHT

-ocr page 8-
-ocr page 9-

aan MIJN OUDERS
aan MIELTJE

-ocr page 10-

iîSî

-ocr page 11-

VOORWOORD.

De voltooiing van mijn academische studie stelt mij in de
gelegenheid mijn dank te betuigen aan allen, die tot mijn
wetenschappelijke opleiding hebben bijgedragen, in de eerste
plaats aan U, hoogleraren aan de faculteit der WiS' en Na-
tuurkunde van de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam.

Hooggeleerde Clay, Hooggeleerde Michels, U dank
ik voor Uw inleiding in de natuurkunde en thermodynamica.

Hooggeleerde Pannekoek, Uw heldere wiskunde col-
leges zijn voor mij van grote betekenis geweest

Aan Uw onderwijs in de organische chemie, toegelicht met
vele proeven en aan Uw practica. Hooggeleerde
'W i b a u t,
heb ik de aangenaamste herinneringen.

U, Hooggeleerde van der W a a 1 s, dank ik voor Uw
weldoordachte colleges in de grondslagen der klassieke en
moderne physica. Wat ik van U leerde vormde een dege-
lijke basis voor verdere studie.

Zeergeleerde Büchner, Uw zorgvuldig samengestelde
colleges hebben bijgedragen tot mijn voorliefde voor de phy~
sische chemie. De prettige samenwerking gedurende de jaren
van mijn assistentschap, zullen mij steeds in herinnering
blijven.

Uw geestdrift en doorzettingsvermogen Hooggeleerde
Smits, hebben mij met grote bewondering vervuld. Voor
Uw voortdurende persoonlijke belangstelling kan ik U niet
genoeg danken.

U, Hooggeleerde M e ij e r ben ik veel dank verschuldigd
voor de prettige en leerzame maanden, als Uw assistent in
Geneve doorgebracht en voor de grote vrijheid die U mij
zowel in de keuze als in de behandeling der onderwerpen
hebt gelaten. Daardoor kon het eerste gedeelte van
dit proefschrift in Uw laboratorium worden bewerkt.

-ocr page 12-

Dr. A. J. A. van d e r W ij k ben ik zeer erkentelijk voor
vele geanimeerde besprekingen en menige goede raad.

Hooggeleerde B ij v o e t, Hooggeachte promotor. Hetgeen
ik van U leerde is voor mij van onschatbare waarde. Uw
helder inzicht en kritische geest, die ik vooral tijdens mijn
assistentschap bij U leerde waarderen, zullen mij steeds tot
voorbeeld zijn. De dagelijkse besprekingen en de vriend-
schappelijke omgang met U maakten deze tijd naast de leer-
rijkste ook tot de aangenaamste van mijn studie.

Met weemoed denk ik terug aan de jaren, waarin ik met
mijn helaas zo vroeg gestorven studievriend
N. F. Moer-
man
heb samengewerkt. Zijn enthousiasme en ideeënrijkdom
zullen mij steeds bij blijven.

-ocr page 13-

INLEIDING.

Op grond van de wetmatigheden, die men opmerkte in de
gewichtsverhoudingen, waarin de elementen zich met elkaar
verbinden, werden in de chemie reeds meer dan een eeuw
geleden de begrippen chemische binding en valentie inge-
voerd. De oorzaak van deze wetmatigheden bleef echter
langen tijd verborgen. Men bepaalde zich ertoe de valentie
voor te stellen door een streepje en ieder atoom zoveel
streepjes toe te delen als het valenties bezit. In dit beeld
komt de chemische binding tot stand door het elkaar onder-
ling „verzadigenquot; van valenties van verschillende atomen.

Deze simpele streepjesvoorstelling is, zoals bekend,
vooral voor de ontwikkeling van de organische chemie van
buitengewoon groot belang geweest; de structuurformules
die opgesteld werden vormden een samenvatting van de
eigenschappen van de stof, zij inspireerden tot nieuwe expe-
rimenten, konden het verschijnsel der isomerie verklaren, ja
zelfs het aantal mogelijke isomeren voorspellen.

Door het invoeren der tetraedrisch-gerichte koolstofvalen-
ties werd deze voorstellingswijze gecompleteerd; de stereo-
isomerie en de optische isomerie vonden hun eenvoudige en
aanschouwelijke verklaring in het ruimtemodel der mole-
culen.

Bij de formulering der onverzadigde verbindingen deden
zich moeilijkheden voor. Het onverzadigde karakter van de
dubbele koolstofbinding was slechts te verklaren door èf een
„spanningquot; in de valentiestreepjes óf het bestaan van zgn.
„restvalentiesquot; aan te nemen. Waarom echter bv. in ben-
zeen de dubbele bindingen hun onverzadigde karakter heb-
ben verloren, waarom pyroon de ketonreacties niet geeft,
waarom sommige vrije radicalen stabiel zijn, op deze vragen
kon door de klassieke structuurleer geen bevredigend ant-
woord worden gegeven.

Eerst nadat men enig inzicht had gekregen in de bouw

-ocr page 14-

der atomen, kon men trachten door te dringen in het wezen
der chemische binding. Nadat men, eerst op grond van het
periodiek systeem, later door de atoomtheorie van Bohr en
de ontdekking van
Pauh-principe en electronenspin, tot het
bestaan van afgesloten electronenschillen was gekomen, kon
men uit energie overwegingen — gemeten ioniseringsarbeid,
electronenaffiniteit en de uit de gemeten ion-afstanden be-
rekende Coulomb energie — de heteropolaire binding als
electrostatische aantrekking van ionen begrijpen.

De moleculen uit de organische chemie gedragen zich ech-
ter niet als een stapeling van ionen. Evenals in moleculen
als Hj, O2 en N^ moet hier een ander soort binding in het
spel zijn, de homopolaire binding. Zij werd omstreeks 1916,
in 't bijzonder door Lewis, in verband gebracht met de on-
derlinge compensatie van het magnetisch moment van twee
electronen, waarvan beide aan de binding deelnemende
atomen er een leveren, hierbij eikaars buitenste electronen-
verzameling tot een afgesloten schil completerend.

De golfmechanische behandehng van het waterstofmole-
cuul door Heitler en London 1) in 1927 bevestigde
deze gedachte in zoverre, dat de chemische binding tussen
de waterstofatomen tot stand komt door vorming van een
electronenpaar, waarin de beide electronen tegengestelde
spin bezitten. De energetische grond voor de binding is
echter niet de zwakke magnetische wisselwerking dier elec-
tronen, doch een electrische wisselwerking tussen de geladen
deeltjes. Wegens het negatieve teken der uitwissehngsinte-
graal leidt deze wisselwerking, als direct gevolg van het
Pauli-principe, bij tegengestelde spin der electronen tot on-
derlinge aantrekking en bij gelijkgerichte spin tot afstoting
van de beide waterstofatomen.

Het is slechts in de allereenvoudigste gevallen gelukt de
Schrödingervergelijking voor de stationnaire toestand van
een systeem streng op te lossen (b.v. vrij deeltje, harmo-
nische oscillator, systeem bestaan uit één kern en één elec-
tron). Voor de behandehng van moleculen moeten we onze
toevlucht nemen tot benaderingsmethoden. Men maakt hier-

-ocr page 15-

bij voornamelijk gebruik van de variatiemethode, daar deze
bijzonder geschikt is voor toepassing op de grondtoestand
van een systeem, die voor de meeste chemische problemen
de belangrijkste is. Bovendien kan men er soms algemene
chemische ervaringen met voordeel in verwerken.

Is W de golffunctie voor de electronen van een molecuul
in de grondtoestand, dan is
Wq = jW1YiWA.T de energie.
Hierin is geïntegreerd over de coördinatenruimte van alle
electronen. Men kan bewijzen dat voor een willekeurige
functie 0 geldt: E =

De integraal E, de variatieintegraal, geeft dus een bo-
venste grens voor de energie. *)

Ons doel, de juiste energie en golffunctie te benade-
ren in die gevallen waar een strenge oplossing van de
Schrödingervergelijking onmogelijk is, kunnen we nu trach-
ten te bereiken door als golffunctie een voor ons gevoel of
uit andere overwegingen plausibele functie lt;igt; (variatie-
functie) aan te nemen en hierin zo lang veranderingen aan
te brengen tot de variatieintegraal zijn minimum heeft be-
reikt. Dit minimum is dan de benaderde waarde voor de
energie van de grondtoestand. Het hangt van de aard en
van de plooibaarheid van de gekozen variatiefunctie af of
de benadering meer of minder goed is.

1. Bij de methode der „molecular orbitalsquot; (molecuul-
functies) probeert men de golffunctie voor een systeem van
n electronen te benaderen door een product van n golf-
functies (molecuulfuncties), die elk de coördinaten van
slechts één electron bevatten, dus

= (Xi,yi,Zi)992(X2,y2.Z2).....(Xn. yn. Zn)

Bij deze opzet vindt men de kans ( lt;^2) gelijktijdig het
eerste electron ter plaatse x^, y^, Zj, het tweede ter plaatse

1nbsp; Dit geldt ook voor een aangeslagen toestand p, mits echter
orthogonaal is op de golffuncties voor alle lagere toestanden. Is dit niet
het geval, dan kan E kleiner worden dan Wp en naderen tot Wo. Deze
voorwaarde maakt de variatiemethode minder geschikt voor toepassing
op systemen die zich niet in de grondtoestand bevinden.

-ocr page 16-

X^, 72, Zg, enz. aan te treffen als product van de kansen [cp^)
voor^de'afzonderlijke electronen. Dit is alleen juist als deze
kansen onafhankelijk zijn, m.a.w. we hebben de onderlinge
afstoting der electronen bij de berekening der verdelings-
functie niet in rekening gebracht.

De molecuulfuncties (p, voorstellende de golf functies voor
een electron dat zich beweegt in het veld van het gehele
molecuul, worden vaak benaderd door er een lineaire com-
binatie van atoomfuncties (golffuncties voor één electron
dat zich beweegt in het veld van een atoom) voor te schrij-
ven, waarbij men voor de opvolgende electronen de coëffi-
ciënten door variatie zodanig bepaalt dat de energie telkens
zo klein mogelijk wordt.*) Het Pauh-principe brengt men
in rekening door slechts aan twee electronen dezelfde mole-
cuulfunctie toe te kennen.

2. De „valence bondquot; methode is te beschouwen als een
generalisatie van de behandehngswijze van het waterstof-
molecuul door Heitler en London. Evenals Heitler en Lon-
don werkt men met golffuncties voor het electronensysteem,
die opgebouwd zijn uit producten van atoomfuncties, waarin
de spinfunctie is opgenomen. Producten, waarin atoom-
functies voorkomen, betrekking hebbend op hetzelfde atoom,
sluit men hier uit **). De gehele golffunctie neemt men, over-

*) Bij de behandeling van het waterstofmolecuul is gebleken dat dit
een zeer slechte benadering is. In de variatiefuncties, die hier tot onge-
veer de juiste waarde voor de energie leiden, vindt men vrijwel niets
meer van de atoomfuncties terug.

**) Dit is het grote verschil tussen de beide methoden. Voor M2 bv.
krijgen we, afgezien van de normeringsfactor volgens methode 1:

'F=[1gt;A(l) tB(l)] [^'A(2) ^'B(2)]
= '{'A (1) ^'B (2) tA (2) tB (1) ^A (1) l'A (2) ^B (1) ^B (2)

en volgens methode 2:

W= [^.a(I) IB (2) ^'A(2) I^B (1)] («1^2-'^2

, waarin a en g de spinfuncties voorstellen.

De termen (1)'f'A(2) en 'j'B (l)'l'B (2), overeenkomende met een be-
weging van beide electronen om dezelfde kern (ionentermen), ontbre-
ken hier. Bij methode 1 hebben deze termen dezelfde coëfficiënten als
de beide andere, omdat de onderlinge afstoting der electronen niet m
rekening is gebracht, methode 2 verwerkt deze afstoting in overdreven
mate door de ionentermen geheel weg te laten.

-ocr page 17-

eenkomstig het Pauh-principe, antisymmetrisch in de coör-
dinaten der electronen. Op deze wijze kan men bv. voor de
zes K electronen in benzeen golffuncties opstellen, die de
beide Kekulé- en de drie Dewar-structuren representeren,
waarbij de bindingsgroepering verwerkt is in de spintoeken-
ning. Het blijkt dan, dat door een lineaire combinatie van
deze golffuncties als variatiefunctie te nemen, de waarde
van de variatieintegraal kleiner gemaakt kan worden dan
hij was bij keuze van één dier golffuncties. Men zegt, dat
de werkelijke electronenverdeling in benzeen overeenkomt
met een structuur inliggend tussen de beide Kekulé- en de
drie Dewar-structuren, en noemt dit mesomerie. (Tot voor
kort meer gebruikelijk, doch verwarrend, is de term „reso-
nantiequot;).

De gebruikelijke benaderingsmethodes zijn echter aan
ernstige bedenkingen onderhevig. Men werkt slechts met de
golffuncties der valentie electronen, waarbij men de romp
electronen door een potentiaalveld of door een Permi ver-
dehng vervangt, verwaarloost de niet-orthogonaliteit der
gebruikte atoomfuncties, uitwisselingsintegralen van hoger
orde en gewone uitwisselingsintegralen tussen niet-aangren-
zende atomen enz. Bovendien is het zeer de vraag of de hier
beschouwde benadering van de golffunctie voor een mole-
cuul, door uit te gaan van atoomfuncties, enige zin heeft.
Kramers^) zegt hierover in zijn „Grundlagen der Quan-
tentheoriequot;:

„Eine der gröszten Schwierigkeiten, die sich der Entwick-
lung einer physikalischen Valenztheorie mit einfachen Re-
geln entgegenstellt, bildet der Umstand dasz die Wechsel-
wirkung von zwei Atomen im Molekülverband so stark ist,
dasz im fertigen Molekül die Züge, welche den Bewegungs-
zustand der leichtgebundenen Elektronen im isolierten Atom
kennzeichneten praktisch alle verwischt sind. Von einer
Störungstheorie in erster Annäherung — und darauf gehen
die schematischen Valenztheorien hinaus — kann man daher
keine zwingenden Resultate erwarten.quot;

-ocr page 18-

Hoewel de waarde der golfmechanische berekeningen in
quantitatief opzicht problematisch is, hebben zij ons toch een
beter inzicht in het wezen der homopolaire binding ver-
schaft. Ook kunnen verschijnselen, die door de klassieke
structuurformules niet verklaard werden, zoals de bijzondere
stabiliteit van aromatische verbindingen, die zich uit in de
kleine verbrandingswarmte, het „verzadigdequot; karakter dezer
verbindingen, de afwijkingen van de additiviteit van de
dipoolmomenten voor verschillende bindingen, de gelijkheid
van de atoomafstanden in benzeen, thans gezien worden als
gevolg van een mesomerie tussen verschillende „grensstruc-
turenquot;. Het dient echter gezegd dat men ook reeds vóór de
golfmechanica, uit zuiver chemische overwegingen, tot het
bestaan van „tussentoestandenquot; was gekomen.

De laatste jaren speelt de vergelijking van berekende en
experimenteel bepaalde atoomafstanden een grote rol en
tracht men uit de gemeten atoomafstand conclusies te trek-
ken over de aard van de chemische binding tussen de be-
treffende atomen.

De lengte van de C—C binding in paraffinen is 1,53 Ä 3),
die van de C = C binding in aethyleen 1.33 Ä 4) en die van
de C = C binding in acetyleen 1.20 Ä 5). In andere moleculen
worden echter evenzeer allerlei waarden gevonden inhggend
tussen de bovengenoemde, die we als karakteristiek voor
de „zuiverquot; enkele-, dubbele- en drievoudige koolstofbin-
ding zullen beschouwen.

Bij de theoretische berekening volgens de methode der
„molecular orbitalsquot; 6) van deze tussenliggende afstanden
ontleent men de afhankelijkheid van de resonantieintegralen
van de atoomafstand aan het experiment (de spectroscopisch
gemeten krachtconstanten voor de enkele-, dubbele- en drie-
voudige binding) en varieert alle afstanden in het molecuul
totdat de minimum energie is verkregen.

Bij berekening volgens de „valence bondquot; 7) methode
geeft men het „karakterquot; der binding aan met behulp van
de coëfficiënten waarmee de verschillende „grensstructu-
renquot; in de volgens het variatieprincipe verkregen golffunctie

-ocr page 19-

vertegenwoordigd zijn, en interpoleert grafisch tussen de
afstanden voor ,,zuiverquot; enkele-, dubbele- en drievoudige
binding. 1) Voor andere dan koolstofverbindingen worden
berekeningen vrijwel onmogelijk, omdat men voor bindingen
tussen andere atomen ook weer telkens andere resonantie-
integralen moet invoeren.

Door nauwkeurige bepaling van atoomafstanden zijn de
laatste tijd veie experimentele gegevens verzameld. Bij de
eenvoudige, meestal vluchtige, organische stoffen maakt
men — behalve van de bestudering van het bandenspectrum,
hetwelk alleen bij zeer eenvoudige moleculen met zekerheid
te interpreteren is — met vrucht gebruik van electronendif-
fractie. De nauwkeurigheid van deze methode wordt echter
vaak overschat 8).

Bij meer ingewikkelde moleculen is de enige weg een
nauwkeurige en daardoor moeizame bepaling van de kristal-
structuur der gekristaüiseerde verbinding. Vooral door En-
gelse onderzoekers uit de school van Robertson is op dit
gebied veel gewerkt, zodat men thans beschikt over atoom-
afstanden in de meest uiteenlopende, vaak zeer ingewikkelde
organische moleculen 9). De mogelijke experimentele fout is
in vele gevallen kleiner dan 0.03 Ä.

Door de Röntgenanalyse van diphenyldiacetyleen en cya-
nuurzuur. waarvan in de hoofdstukken I en II een gedetail-
leerd verslag wordt gegeven, zijn enige ontbrekende afstan-
den bekend geworden. Men vindt er verder een bespreking
van het karakter der bindingen in deze moleculen, naar aan-
leiding van de gevonden atoomafstanden.

Het lag oorspronkelijk in de bedoeling bovendien in enige
hoofdstukken de hoofdtrekken van de golfmechanische be-
handeling van de chemische binding in twee- en meerato-
mige moleculen weer te geven en de invloed der ingevoerde
benaderingen kritisch na te gaan. In verband met de bij-
zondere tijdsomstandigheden werden deze hoofdstukken ech-
ter achterwege gelaten.

1nbsp; Coulson®) heeft ook voor de molecular orbital methode een
dergelijke behandelingswijze gevolgd.

-ocr page 20-

§ 1. Structuurbepaling van diphenyldiacctyleen.

De eerste röntgenografische bepaling van de lengte van
een drievoudige koolstofbinding werd uitgevoerd door R o-
bertson en Woodward, lo) door de structuuranalyse
van tolaan (CeHs—C=C—CeHg). Zij toonden aan, dat de
C=C binding hier binnen de foutengrens de „normalequot;
lengte1) van 1.20 A heeft, dat echter de drievoudige bin-
ding sterk de lengte der aangrenzende enkele bindingen be-
ïnvloedt.

Zij vonden voor deze lengte 1.40 A (±0.02), een waarde
die nog kleiner is dan die voor de overeenkomstige bindin-
gen in stilbeen (CeHg—CH = CH—QHg), welke 1.45 A
(±0.02) bedraagt 11). Vergeleken met de normale enkele
binding, 1.53 A, 3) zien we dat een aanzienlijke verkorting
heeft plaats gehad, welke deels veroorzaakt is door de drie-
voudige binding in het molecuul, deels door de phenylkernen.
Het is nu interessant de invloed van twee geconjugeerde drie-
voudige bindingen op de tussengelegen enkele binding na te
gaan, daar men hier een nog sterkere verkorting kan ver-
wachten. Daartoe werd de kristalstructuur bepaald van
diphenylditcetyleen, 1.4 diphenylbutadiyn 1.3
(CeHs—C=C—C=C—CeHg),
welke stof mooi kristalhseert, weinig vluchtig is en zich
daardoor tot een Röntgenanalyse goed leent.

Materiaal.

Het benodigde diphenyldiacctyleen werd door Drs. Jacob
bereid volgens een voorschrift van Straus, Lieb. Ann.
342
(1905), 224, waarvoor ik hem hier hartelijk dank zeg. Door
langzame afkoeling in een Dewar vat van een oplossing in

1nbsp; d.w.z. de spectroscopisch gemeten lengte der „zuiver drievoudigequot;
binding in acetyleen

-ocr page 21-

ijsazijn werden mooie, bijna kleurloze monokliene naalden
en prisma's verkregen ter grootte van enige mm. Smelt-
punt 87°.

Röntgenopnamen.

Uit de zóne hoogte van een draaiopname om de prisma
(b-) as volgt een periode van 6.04 A in de b-richting. Bij
doorstrahng _L b-as van het stilstaand kristal werd een Laue-
opname verkregen met één spiegelvlak
_L b-as hetgeen de
monokliene symmetrie bevestigt.

Door een Weissenberg-opname van de zöne [010] kon de
identiteitsperiode in de a- en c-richting (resp. 6.61 en 7.46
A) alsmede de hoek (3 tussen deze assen (105°) bepaald
worden. Daar het tengevolge van systematische uitdovin-
gen mogelijk is, dat de ware identiteitsperiodes veelvouden
zijn van de uit de Weissenberg-opname bepaalde, werden
draaiopnamen om a- en c-as vervaardigd.
Uit de zóne-hoogtes volgde a = 6.61 A

c = 14.92 A.
Het blijkt dus, dat de c-as verdubbeld moet worden.

Tenslotte werden nog vele Weissenberg-opnamen met
verschillende behchtingstijden gemaakt van de drie hoofd-
zönes, ten einde een betere schatting der intensiteiten mo-
gelijk te maken.

Celaftnetingen.

a = 6.61 A (±0.02)
b= 6.04 A (±0.02)
c = 14.92 A (±0.04)
|3 = 105°.

Hieruit volgt voor de assenverhouding a:b:c = 1.095:
1.000 : 2.474. Uit goniometrische bepaling van de hoeken tus-
sen de vlakken van de prisma zóne [010] volgde, dat de in
het algemeen voorkomende vlakken zijn (102), (102) en
(001) en dat a : c = 1.095 : 2.464. (met p = 105°).

-ocr page 22-

Van Mrs. Dr. K. Lonsdale, die de magnetische anisotro-
pic van enige van onze kristallen heeft gemeten, zijn de vol-
gende gegevens afkomstig:

Andere voorkomende vlakken zijn (013), (012) en (011).
Verder hebben de kristallen een splijtvlak. evenwijdig aan
(001).

De met twee moleculen per cel berekende dichtheid is

2- 202_^=.1.163.

'6.03 ■ 10quot; • 6.04 - 6.61 ■ 14.92 • 10quot;^^ • sin 105°

Door de kristallen te laten zweven in een oplossing van
KHgJa in water, werd 1.16 (±0.01) gevonden. Mrs. Lons-
dale mat de dichtheid nauwkeuriger en vond 1.170.

Ruimtegroep.

Systematische uitdovingen:
hkl alle aanwezig
hOl slechts aanwezig voor 1 = 2n
OkO ..nbsp;„ .. k = 2n

De ruimtegroep die deze uitdovingen zonder speciale pa-
rameters levert is Ca (P2i/c) In deze ruimtegroep vindt men
vier (aequivalente) tweetallige plaatsen nl.:

000. OH; iOO. iii; OOi. OiO; iOh iiO.
en één viertalHge plaats:

xyz.xyz, x i y ^ - z, x \ - y i z.

De structuur factor is

A = 4cos23T^hx Iz
B = 0

Oriënterende structuurbepaling volgens de methode van
„trial and errorquot;.

Als de ruimtegroep P2i/c de juiste is, moeten de mole-
culen een centrum van symmetrie bezitten, daar slechts twee
moleculen per cel aanwezig zijn. Deze centra werden op
000 en geplaatst.

-ocr page 23-

We namen een vlak molecuulmodel aan, waarin de phe-
nylgroepen regelmatige zeshoeken zijn en waarin de vier
koolstofatomen van de diacetyleen keten op één lijn liggen
met de para-koolstofatomen van deze groepen; als atoom-
afstanden 1.4 A voor de bindingen in de benzeenkernen, voor
de bindingen tussen phenylgroep en centrale keten en voor
de middelste binding, en 1.2 A voor de drievoudige bin-
dingen.

Met dit model werd getracht overeenstemming te verkrij-
gen tussen berekende- en waargenomen intensiteiten der 001
reflexen.

Daartoe werd de hoek tussen molecuul- en c-as systema-
tisch gevariëerd en bij elke hoek achtereenvolgens verschil-
lende draaiingen van het molecuul om z'n as aangenomen.

De lengte van het molecuul is ongeveer 15.8 A (intermole-
culaire afstanden inbegrepen), die van de c-as 14.92 A, zo-
dat men zou verwachten, dat molecuul- en c-as in richting
ongeveer overeenkomen.

Dit bleek in 't geheel niet het geval te zijn.

Eerst bij een hoek van r^ 78° tussen molecuul- en c-as
werd enige overeenstemming tussen berekende en waar-
genomen 001 intensiteiten verkregen. De overeenstemming
was het best bij een dusdanige draaiing van het molecuul om
z'n eigen as, dat de normaal op het vlak van het molecuul
een hoek van r^ 25° maakt met de c-as.

De stand ten opzichte van de c-as was hiermee bij bena-
dering vastgelegd. De molecuul-as kan echter nog een
kegelmantel om de c-as beschrijven zonder dat hierdoor aan
de 001 intensiteiten iets verandert. De stand ten opzichte van
a- en b-as werd benaderd door ruimtelijke overwegingen
en door gebruik te maken van de omstandigheid, dat 104
de sterkste waargenomen reflex is, hetgeen waarschijnlijk
maakte, dat alle atomen ongeveer in dit vlak hggen.

Door verder proberen werden de parameterwaarden zover
verbeterd, dat voor de eerste 20 a 30 reflexen van elke
hoofdzöne qualitatieve overeenstemming tussen berekende
en waargenomen intensiteiten werd verkregen. Dit bleek
nog niet voldoende te zijn voor een Fourier synthese.

-ocr page 24-

Maken we nl. een Fourier synthese van de projectie langs
de a-as, onder gebruikmaking van de eerste 20 reflexen,
waarvoor de tekens der structuurfactoren uit de trial and
error analyse bekend zijn geworden, dan leidt dit tot een
„hoogtekaartquot;, die wel de ligging van het molecuul als ge-
heel weergeeft, doch waarin geen van de atomen is opgelost.

Daarom werd verder gegaan met verfijning van de para-
meterwaarden door trial and error, totdat een zeer goede
overeenstemming tussen de berekende en waargenomen in-
tensiteiten van vrijwel alle hOl reflexen was bereikt.

Een nauwkeurige bepaling van atoomafstanden in een in-
gewikkeld molecuul als diphenyldiacetyleen is echter op
deze wijze, dus door trial and error, niet mogelijk, daar
bij een molecuul dat 16 koolstofatomen bevat een kleine
verplaatsing van bv. 2 atomen slechts een kleine invloed
heeft op de berekende intensiteiten. Men kan hier meer
verwachten van een
directe methode, in casu de Fourier
synthese. Men zou dan omgekeerd kunnen menen, dat uit-
gaande van de met onvermijdelijke meetfouten behebte in-
tensiteiten, ook een gedeformeerde structuur gevonden zou
moeten worden. Een
niet-systematisch verdeeld stel meet-
fouten zal echter de afgeleide electronen-dichtheidsverdeling
in dier voege wijzigen, dat alle atoomsferen wat vervagen:
slechts zeer systematische veranderingen in intensiteit cor-
responderen met atoomverplaatsingen. Deze zullen dus uit
meetfouten niet te voorschijn komen.

Aan de Fourier synthese moet echter een trial and error
analyse voorafgaan om de onbekende phaseconstanten (te-
kens) der in 't algemeen complexe structuurfactoren te kun-
nen bepalen, waarbij men de electronenverdeling schemati-
seert door haar te vervangen door bolsymmetrische strooi-
centra waarvan het verstrooiend vermogen onafhankelijk is
van de invalsrichting, doch met de afbuigingshoek afneemt.
Het verband tussen verstrooiend vermogen en afbuigings-
hoek kan zowel theoretisch uit de, meestal volgens Hartree,
berekende electronenverdeling in het atoom worden afge-
leid als experimenteel worden bepaald.

-ocr page 25-

Fourier synthese.

Uit de verder doorgevoerde trial and error analyse bleek,
dat de projectie langs de b-as voor Fourier synthese de
meest gunstige is. In de projectie langs de a-as vallen de
koolstofatomen van de phenylringen over elkaar, in de pro-
jectie langs de c-as doorkruisen de projecties der moleculen
elkaar zodanig, dat van een Fourier synthese in 't geheel
niets te verwachten is. 1) (Zie fig. 1, 2 en 3). Andere pro-
jecties zoals langs [110] zijn evenmin geschikt.

De intensiteiten van de ongeveer honderd waargenomen
hOl reflexen werden geschat met behulp van zes Weissen-
berg-opnamen, die gemaakt waren met twee verschillende
kristallen en waarvan de belichtingstijden zich verhielden
als 1 : 10 : 12 : 50 : 90 : 105. De intensiteiten werden ver-
geleken met de stippen op een zwartingsschaaltje, dat was
verkregen door een film, uit dezelfde doos als de andere
films, verschillende tijden te behchten met monochromati-
sche Cu Ka stralen. (De door het kristal afgebogen straling
is immers ook monochromatisch). De films en het zwartings-
schaaltje werden alle bij 18° C gedurende 5 minuten ont-
wikkeld en gedurende 10 minuten gefixeerd. Steeds werd
verse ontwikkelaar en fixeer uit dezelfde voorraadsflessen
gebruikt. Als controle werden op deze wijze twee zwartings-
schaaltjes van gelijke behchtingstijden gemaakt. De intensi-
teiten van overeenkomstige stippen van beide schaaltjes wa-
ren op het oog niet verschillend. De op de zes opnamen ge-
schatte intensiteiten kwamen goed met elkaar overeen, zodat
gemiddelde waarden konden worden aangenomen. De sterke
reflexen werden slechts op de kort belichte films geschat.
De aldus verkregen intensiteiten zijn naar schatting op 20 %
nauwkeurig, de structuurfactoren dus op 10 %.

1nbsp; Men zou de indruk kunnen krijgen dat, indien twee in de projectie
over elkaar vallende moleculen door een symmetrie element zijn ver-
bonden, het mogelijk moet zijn de dichtheidsverdeling voor één der mole-
culen te verkrijgen door een Fourier synthese, waarin de Fourier coëffi-
ciënten geschikt gekozen functies zijn van de structuurfactoren. Een
nadere beschouwing leert dat dit niet het geval is.

-ocr page 26-

Fig. 1.
Projectie langs de b-as.

Fig. 2.

Projectie langs de a-as.

Fig. 3.

Projectie langs de c-as.

-ocr page 27-

Slechts de Lorentz- en polarisatiefactor werden in aanmer-
king genomen; de absorptie werd verwaarloosd, daar geen
enkel intensiteitsverschil kon worden waargenomen tussen
de reflexen van een cylindrisch afgeslepen- en van een on-
regelmatig gevormd naaldje.

Twee zeer zwakke reflexen werden niet in de Fourier
reeks opgenomen wegens onzekerheid in het teken van hun
structuurfactor.

De structuurfactoren, verkregen door de in een willekeu-
rige eenheid geschatte intensiteiten te delen door Lorentz-
en polarisatiefactor en daarna wortel te trekken, vindt men
in tabel I.

TABEL I.

h-^-gt;

yëTTITTO 1 234567

0

■9

Ï3

_

16

39

86

86

39

16

_

_

13 9

0
t.

20

28

43

46

55

10

Is

21

33

2Ï 9

4

17

64

45 230

138

7

12

Ï3

6

9quot;

21

20

45

47

36

33

40

48

8

27

44

32

16

ÏÖ

9

IC

8

7

23

21

28

16

10

33

12

9

25

9

7

ÏÖ

14

7

9

11

TT

16

7

10

9

1

Met deze structuurfactoren als coëfficiënten

van

een

Fou-

rier reeks:= 2'2'Fhoi cos (hx k)
h 1

werd de projectie van de electronendichtheidsverdehng op
het a-c vlak berekend, op afstanden van telkens 6° in de
c-richting en 12° in de a-richting. De dichtheid in de tussen-
gelegen punten werd op de gebruikelijke wijze door grafi-
sche interpolatie bepaald. Het cijferwerk werd zeer verge-
makkelijkt door het gebruik van stroken volgens L i p s o n
en Beeversi2)_ waarop de waarden van F cos hx en

-ocr page 28-

F sin hx voor opklimmende waarden van x, bij bepaalde
waarden van F en h te vinden zijn. Voor de verschillende
stroken varieert F van 1 tot 100, h van 1 tot 20. Voor bij-
zonderheden zij naar hun publicatie verwezen.

Daar de intensiteiten niet t.o.v. de invallende bundel,
doch slechts t.o.v. elkaar werden gemeten, zodat ook de
voor de electronendichtheid gevonden getallen geen abso-
lute betekenis hebben, werd het verschil tussen de, in een
willekeurige eenheid uitgedrukte, hoogste en laagste dicht-
heid verdeeld in zes gelijke delen. Voor elk van de zo ver-
kregen waarden is een „hoogtelijnquot; getekend, de buitenste

is gestippeld. (Zie fig. 4).

De maxima A, B, E en H van de electronendichtheids-
verdeling, corresponderende met de koolstofatomen van de
diacetyleenketen en met twee tegenover elkaar Hggende
CH groepen in de benzeen-kernen, konden direct worden
gevonden.

De andere maxima konden niet direct worden verkregen
daar de atomen C en D, F en G gedeeltelijk over elkaar
vallen in de projectie. Ten einde deze maxima te vinden,
werd op dezelfde wijze te werk gegaan als door Robertson
en Woodward bij de structuurbepahng van tolaanio).

We nemen aan, dat de benzeenringen regelmatige zes-
hoeken zijn, waarin de atoomafstanden de standaardwaarde
van 1.39
A hebben (bepaald uit electronendiffractie van
benzeen). De ware lengte van
EH is dan Reh=2.78 A; de
lengte r^^ in de projectie kan worden uitgemeten op de
hoogtekaart.

Nu is:

COS^X.EH 4- COS^VEH COS^UEH= ^
rEH

Sini/^EH =

Reh

COSC0eh = COSXEH -tg^leh

waarin, overeenkomstig de notatie van Robertson x.eh, Veh
en ueh de hoeken zijn tussen Reh en de a-, b- en c'-as
(c'x a en b) en vjeh de hoek tussen de projectie rEH en de a-as.

-ocr page 29-

Fig. 4.

Diphenyldiacetyleen molecuul geprojecteerd langs de b-as.

-ocr page 30-

Uit deze 3 vergelijkingen kan men xeh.Veh en ueh oplossen:

cos XEH = —0.316 Xeh = 108°
cos veh — 0.890 tpuH = 27°
cos
coeh ~ 0.328 amp;)eh = 71°

Verder veronderstelden we dat O. A. B, C en F op een
rechte lijn in de ruimte liggen. Dit is zeer waarschijnlijk,
daar de lijn O A B in de projectie recht is en de projectie
EH juist in het midden P snijdt (niet getekend in fig. 4).
Natuurlijk is het mogelijk dat de lijn O A B C P F in wer-
kelijkheid niet. doch slechts in projectie recht is. Evenwel
geven de
y parameters, verkregen onder aanname van
een rechte lijn O A B C P F een goede overeenstemming
tussen berekende en waargenomen Okl en hkO intensiteiten
(zie tab. III en IV), hetgeen onze aannamen rechtvaardigt.

Daar volgens deze aannamen de hoek 99 tussen OP en
Reh gelijk aan 60° is hebben we:

cos lt;p = cos XEH cos XL cos y)BH COSVl cos quot;EH cos UL — 0.500
Bovendien geldt:

COS^ X.L COS^ y^L COS^ amp;)L = I

sin = ^

cos (ol = cos Xh tg )7l

waarin cos /l, cos v^l en cos co£ de richtingscosinussen
van de molecuulas zijn, yjL de hoek tussen haar projectie
en de a-as en
Rl en rtde ware en schijnbare lengte van OP.
Deze vier vergelijkingen gevennbsp;«
l en Rl.

De X en z parameters van de punten C en F kunnen nu ge-
makkelijk worden verkregen daar:

xc:XP = (RL-1.39):RL = ZC:ZP
xf
:XP==(RL L39):Rl — zp:zp

Tenslotte kunnen de punten G en D gevonden worden
door het trekken van de lijnen ED en GH evenwijdig aan
OP, en FG en DG evenwijdig aan EH. Men ziet in fig. 4,

-ocr page 31-

dat de aldus verkregen punten goed op hun plaats zijn in de
hoogtekaart.

Met de parameters die op deze wijze uit de hoogtekaart
zijn afgeleid, werden ter controle de structuurfactoren en
intensiteiten berekend.

De overeenstemming tussen berekende en waargenomen
intensiteiten1) is goed (tabel II) en in 't algemeen beter
dan die welke bij de trial and error analyse werd verkregen.
De tekens van de structuurfactoren verkregen met de „trial
and errorquot; en „Fourier parametersquot; zijn alle dezelfde. Ook
voor de hogere, zwak waargenomen reflexen moeten we
overeenkomst in teken eisen, daar voor deze reflexen de uit
de atoomparameters volgende structuurfactoren groot zijn
en de geringe intensiteit slechts een gevolg is van het ge-
ringe verstrooiende vermogen en de grote temperatuurfactor
bij grote afbuigingshoek.

Hoewel een dergelijke controle berekening van de inten-
siteiten na afloop van een Fourier synthese voor het opspo-
ren van fouten nuttig kan zijn, is het echter onzes inziens
geheel misplaatst na een Fourier synthese te trachten de
overeenstemming tussen berekende en waargenomen inten-
siteiten door trial and error nog te verbeteren, hetgeen de
laatste tijd wel wordt aangeraden i3). Het voordeel van de
directe methode gaat dan weer verloren, terwijl het boven-
dien niet te verwachten is, dat door trial and error bereke-
ning, waarbij men zich alle verstrooiende materie in de
atomen bolsymmetrisch opgehoopt denkt, volmaakte over-
eenstemming tussen de berekende en waargenomen intensi-
teiten kan worden verkregen. De dichtheidsverdehng tus-
sen twee drievoudig-gebonden koolstofatomen, waar tussen
de atomen een tamelijk hoge electronendichtheid heerst (zie
fig. 4), zal men bv. in 't algemeen niet door twee bolsymme-
trische strooicentra kunnen vervangen. Het laatste woord
moet dus aan de Fourier synthese blijven.

1nbsp; Het is tegenwoordig gebruilcelijk de structuurfactoren te vergelijken.
I3aar de intensiteiten de direct waargenomen grootheden zijn is verge-
lijking van berekende en waargenomen intensiteiten sprekender.

-ocr page 32-

TABEL II (hOl)-Intensiteiten.

hOl

Iber.*) Iber.**)

hOl

le:

002

220

247

314

§02

0.5

0.1

100

660

750

1000

504

-

0.1

102

140

160

180

500

0.0

102

180

140

140

506

1

4.1

104

2600

1900

2400

1012

1

5

004

920

675

712

2012

8

14

200

63

108

72

4 010

0.5

1.1

202

2.8

0.2

0 012

0.5

0.8

104

2

9

8

502

13

11

204

71

72

53

308

-

0.1

202

3

5.1

2.5

406

19

19

106

70

59

68

2 010

3

9

006

37

37

28

508

-

0.4

206

54

62

56

3012

-

0.4

302

20

40

25

1012

1

1.4

300

6

7

11

504

2

9

204

4

5.7

10

5010

0.3

106

_

3.6

5.1

604

0.2

S04

100

98

92

602

-

1.2

302

7

12

17

4012

1

1.4

108

1

0.0

4

606

0.5

3.8

306

9

19

9

408

1

8

008

_

0.3

1.4

30 10

1

0.6

208

20

6.0

19

600

2

2.3

206

20

29

23

20 14

0.2

304

0.1

0.0

10 14

0.0

402

7

5.3

7

608

-

0.0

108

4

1.3

2.8

30 14

1

1.8

400

0.8

1

00 14

1

2.2

404

5

2.0

2.9

20 12

-

0.0

508

33

27

49

505

25

23

406

7

8

6.3

602

5

5.4

402

7

10

11

40 14

0.5

0.8

306

_

0.3

0.3

50 12

-

0.2

20 10

7

10

9

10 14

1

4.4

TO 10

_

0.5

0.2

60 10

0.5

3.2

208

1

1.0

2.5

604

0.3

0 0 10

_

0.2

0.4

508

0.8

408

10

11

11

40 10

15

21

30 10

8

4.9

13

704

0.2

404

_

0.0

0.4

30 12

1.6

1010

10

10

8

702

0.1

Iber.*) Iber **)

0.7
0.0
0.2
3.9

3.1
10

0.7
0.8
18
0.3
22

5.2
0.4
0.0
2.1
2.6
0.0
0.0
0.0

3.3

3.0
1.7

1.1

1.7
0.1
0.2
0.1
1.2

1.8
0.2

23
8

1.7
0.2
4.3
3.2
0.7
0.1
29
0.4
1.7
0.1

-ocr page 33-

TABEL II (vervolg).

hOl

lexp.

ib«.*)

Iber **)

hOl

lexp.

Iber. *)

Iber. quot;)

20 16

1

9

5.3

70 10

1

2.0

5.2

2014

2.0

2.5

50 14

1.2

0.5

§0 16

1

1.2

4.3

700

1

6.0

4.6

Ï016

0.8

1.0

702

1

2.5

4.6

706

1

5.3

3.5

4016

0.5

10

4.0

606

0.0

0.0

608

0.0

0.5

708

0.3

0.0

*) Berekend uit de „trial and error parametersquot;.
**) Berekend uit de „Fourier parametersquot;.

TABEL III (hkO)-Intensiteiten.

hkO

lexp.

Iber.

hkO

lexp.

Iber.

100

1000

1000

340

0.5

1.8

010

0

050

0

110

140

150

150

5

14

200

80

72

520

2

3.2

020

40

35

250

7

12

210

19

18

440

0

120

100

100

530

0.1

220

14

19

350

1.0

300

8

12

600

2

1.7

310

5

9

610

0.2

030

_

0

620

0.0

130

3

3.8

060

0.0

320

11

17

160

1

1.3

230

_

0.0

450

0.0

400

_

1.2

540

0.4

410

1

2.2

260

0.0

040

2

2.2

630

0.2

140

0.2

360

0.0

330

14

28

700

1

3.7

420

_

0.6

460

0.0

240

0.5

1.6

550

0.3

500

0.2

640

0.1

510

_

0.0

710

0.0

430

0.5

De y parameters kunnen nu ook worden berekend, daar
Reh, Rl. cos Veh en cos vl bekend zijn. De aldus bere-

-ocr page 34-

kende parameters geven echter niet de beste overeenstem-
ming tussen berekende en waargenomen hkO en Okl inten-
siteiten. De beste overeenstemming (tabellen III en IV) 1)

TABEL IV (Okl)-Intensiteiten.

Okl

lexp.

Iber.

Okl

lexp.

Iber.

001

0

035

_

0.1

002

250

300

036

-

1.3

010

_

0

028

15

20

011

200

210

019

0.9

012

150

130

009

0

003

_

0

040

2

2.2

013

800

980

041

0.6

004

700

710

042

0.7

020

50

35

043

3

3.8

014

600

570

029

2

1.0

021

20

23

037

0.0

022

_

0

0010

0.4

005

_

0

0 1 10

3

4.2

015

100

93

044

0.1

023

4

7

038

4

7

006

40

28

045

1

2.5

024

4

3.7

046

1.0

016

_

0

0 210

—•

0.4

025

-

0.0

0011

0

030

_

0

01 11

0.0

031

10

9

039

.—

0.4

032

2

1.8

047

6

13

007

_

0

02 11

0.4

017

10

17

0 310

0.1

033

20

23

048

0.6

026

10

14

0311

5

13

008

_

1.2

049

0.0

034

1

3.1

0 4 10

—•

0.1

027

40

75

0013

.—

0

018

15

27

0411

4

10

1nbsp; De intensiteiten in de tabellen II, III en IV werden berekend onder
aanname van hetzelfde verstrooiend vermogen voor koolstofatomen en
CH groepen. De waarden voor Fch werden ontleend aan de waarden
van Robertson!^) voor het gemiddelde verstrooiend vermogen van
CH groepen in aromatische koolwaterstoffen. In de afname met de afbui-
gingshoek is de temperatuurfactor begrepen. De in een willekeurige een-
heid geschatte waarden van de waargenomen intensiteiten werden op
zodanige schaal gebracht, dat ze bij kleine 3quot; overeenkomen met de be-
rekende waarden. Voor grote afbuigingshoeken zijn de experimentele
waarden dan systematisch te laag. Men zou hieruit kunnen concluderen,
dat de temperatuurfactor voor diphenyldiacetyleen iets groter is dan voor
de aromatische koolwaterstoffen, waarvan Robertsons waarden voor
PcH
zijn afgeleid.

-ocr page 35-

wordt verkregen, als we alle y parameters enige graden
kleiner nemen. Dit kan men bereiken door cos xp-^ ongeveer
1 % kleiner te maken. Dit zou betekenen dat de hoek
lt;p
tussen Reh en Rl 60°.5 is in plaats van 60°.

We kunnen de juiste y parameters echter ook verkrijgen
met cp ~ 60°, als we de punten E en H enigszins verplaat-
sen, de hiervoor benodigde verschuiving is ongeveer 0.015 Ä.

Hoewel het dus mogelijk is dat cp enigszins afwijkt van
60°, is dit geenszins bewezen, daar het verschil binnen de
foutengrens ligt.

De waarden van x,l, rpu en Rl berekend met (p =
60°.5 zijn:

cosxl = 0.656 xl = 49°

cosvl = 0.634 v'L = 51°nbsp;RL = 4.69.

cosuL = 0.409 «L = 66°

De definitieve parameters vindt men in tabel V.

TABEL V.

X

in graden;

ynbsp;z

assen a, b en c.

x'
in A;

ynbsp;z

assen a, b en c.

A
B
C
D
E
F
G
H

28.8
78.0
138.2
120.9
179.1
254.6
271.9
213.8

26.0
70.3
124.6

198.3

250.8
229.6

155.9

103.4

7.7
19.7
33.9

45.3
59.5

62.4
51.0
36.7

0.447
1.22
2.18
1.73
2.66
4.01
4.45
3.53

0.436
1.18
2.09
3.33
4.22
3.85
2.61
1.73

0.308

0.79

1.36

1.81

2.38

2.50

2.04

1.47

Met deze parameters kunnen de intra- en intermolecu-
laire afstanden gemakkelijk worden berekend. Daar de po-
sities der maxima waarschijnlijk tot op 0.01—0.02 Ä nauw-
keurig zijn, schatten we de fout in de atoomafstanden op
±1 0.03 Ä.

-ocr page 36-

§ 2. Bespreking der resultaten.

De hoofdresultaten, de ware vorm en afmetingen van het
molecuul, zijn samengevat in fig. 5.

L39nbsp;J:^

W4 1.18 L39 1.10 1.44

Fig. 5.

Afmetingen van het diphenyldiacetyleen molecutd.

Het molecuul is volkomen vlak. de vrije draaibaarheid
der enkele bindingen schijnt te zijn verloren gegaan door de
mesomerie tussen verschillende electronenstructuren. (Zie
ook blz. 44).

Binnen de foutengrens zijn de benzeenringen regelmatige
zeshoeken met zijde 1.39 A en liggen de vier koolstofatomen
van de diacetyleenketen met de para-koolstofatomen van de
benzeenringen op één rechte lijn. Merkwaardig zijn de
atoomafstanden in de diacetyleenketen. daar de normale
waarde voor de enkele- en drievoudige koolstofbinding res-
pectievelijk 1.53 A (bv. in paraffinen 3)) en 1.20 A (in
acetyleen 5)) bedraagt. Alle ..enkelequot; bindingen, vooral de
middelste, zijn veel korter dan normaal, terwijl de beide drie-
voudige bindingen binnen de foutengrens de normale waar-
de hebben. De gevonden atoomafstanden sluiten zich dus
niet aan bij de klassieke structuurformule met afwisselend
zuiver enkele en drievoudige bindingen.

Hiervoor zijn twee oorzaken aan te geven.

1. Mesomerie tussen verschillende ..grensstructurenquot; w.o.
structuren met dubbele bindingen tussen de in de klassieke
structuurformule enkel- en drievoudig-gebonden atomen.
Qualitatief zou men op grond hiervan verwachten, dat niet
alleen de enkele bindingen verkort, doch dat tevens de drie-
voudige bindingen verlengd worden. Berekeningen leren

-ocr page 37-

echter, dat de te verwachten verkorting der enkele binding
veel groter is dan de verlenging der drievoudige. Zo berekent
men in diacetyleen 1.40 A voor de lengte der centrale enkele
binding en 1.22
a voor de lengte der drievoudige bindin-
gen i®). Deze afstanden komen vrijwel overeen met die welke
in diphenyldiacetyleen röntgenografisch gevonden werden.
Berekeningen voor diphenyldiacetyleen zelf zijn nog niet uit-
gevoerd.

Wel vindt men in de literatuur uitvoerige berekeningen
van de afstanden in phenylaethyleen (CgHs—CH = CH2)
door Penney en Kynchi«). Zowel met de benadering
der „molecular orbitalquot; als met die der „valence bondquot;
methode vindt men in dit molecuul voor de bindingen in de
benzeenkern 1.38 A, voor de „enkelequot; binding tussen ben-
zeenkern en aethyleengroep 1.45 A en voor de dubbele bin-
ding 1.34 A.

Analoog aan het resultaat voor diacetyleen zien we dat de
berekende verkorting der enkele binding veel groter is dan
de berekende verlenging der dubbele binding die minder dan
0.01
a bedraagt.

Penney en Kynch dragen de voor phenylaethyleen be-
rekende afstanden zonder meer over op diphenylaethyleen
(stilbeen) en verwachten ook hier afstanden van 1.45 en
1.34 A, welke door de uitkomsten van de Röntgenanalyse
van stilbeen bevestigd zijn n). Wegens het veel grotere aan-
tal kanonische structuren bij stilbeen schuih hierin echter een
onzekerheid. Onzeker is ook de verdere generalisering tot
het tolaanmolecuul. Zonder berekening wordt aangenomen
dat de drievoudige-bindingsafstand minder dan 0.01 A van de
normale waarde afwijkt en dat ook hier de enkele bindingen
tengevolge van de mesomerie tot 1.45 A verkort worden 1).

Een verdere verkorting dezer laatste afstanden is op grond
van het thans te bespreken tweede effect te verwachten.

1nbsp; De motivering is, dat om redenen van symmetrie slechts de 2pz
functies der drievoudig gebonden koolstofatomen aanleiding geven tot van
nul verschillende resonantie integralen met de andere Jt electronen van
het systeem, (z-as J vlak van het molecuul).

-ocr page 38-

2. Uit de bandenspectra van methaan en acetyleen is ge-
vonden, dat in het tweede molecuul de C-H afstand 0.04 A
kleiner is dan in het eerste. Deze verkorting kan niet door
mesomerie verklaard worden, daar het waterstofatoom sléchts
één electron bezit, zodat structuren met een dubbele binding
tussen C en H niet mogelijk zijn. Men zoekt hier de oorzaak
in een verschillend karakter der golffuncties voor methaan-
en acetyleen-koolstofatomen. De bespreking die men in de
literatuur over de aard van dit verschil vindt is weinig
overtuigend en volgt hieronder.

De grondtoestand van iiet koolstofatoom is blijkens spectrosco-
pische gegevens Is^ Isquot; In deze toestand is het atoom twee-
waardig, daar slechts de twee 2p electronen een ongecompenseerde
spin bezitten. De spins der andere electronen zijn twee aan twee
tegengesteld gericht. Om vier bindingen te kunnen vormen, moe-
ten we het koolstofatoom in de aangeslagen toestand Is^ 2s 2p3
brengen, waarin de spin van het 2s electron en die der drie 2p
electronen ongecompenseerd zijn. De aanslagspanning is spectros-
copisch gebleken 7 e.V. te zijn^®) en wordt bij molecuulvorming
geleverd door de bindingsenergie.

De golffunctie van het 2s electron 1) is niet gelijk aan die der
2p electronen, zodat men op grond hiervan ongelijkwaardigheid
der C-H bindingen in methaan zou verwachten, hetgeen in strijd
is met de ervaring.

Om uit deze moeilijkheid te geraken, heeft men uit de golffxmcties
van de 2s en 2p electronen door lineaire combinatie vier nieuwe
golffuncties samengesteld i») hierbij het energieverschil tussen 2s
en 2p toestand verwaarlozend. 2) Voor deze „mengingquot; van de
2s en drie 2p golffuncties is door Pauling de naam „sp^ hybridi-
zatiequot; ingevoerd.

Berekeningen maken dan waarschijnlijk dat in methaan bij ge-
lijke absolute waarde van de coëfficiënten der vier gecombineerde
golffuncties de sterkste binding wordt verkregen. Wegens de nor-
meringsvoorwaarde is deze waarde Yi- De vier golffuncties zijn
dan, als men ze betrekt op vier tetraëdrische richtingen, volkomen
gelijkwaardig en onderscheiden zich slechts door de tekens van de
coëfficiënten der 2p functies.

In acetyleen, waarvan de lineaire structuur uit Raman- en infra-
rood spectrum is gebleken, stelt men zich voor, dat twee der

1nbsp; Men neemt aan dat de golffunctie voor het koolstofatoom geschre-
ven kan worden als een product van golffuncties, elk de coördinaten van
slechts 1 electron bevattend; een gebruikelijke benadering bij de quanten-
mechanische behandeling van chemische problemen.

2nbsp; Dit is in 't geheel niet klein, maar ligt tussen 5 en 10 e.V. Daar
de bindingsenergie echter ongeveer viermaal zo groot is, stelt men zich
voor dat het vormen van golffimcties die tot de sterkste binding aanlei-
ding geven de alles beheersende factor is, ook al zijn voor het vrije
centrale atoom deze golffuncties slechtere benaderingen dan de oor-
spronkelijke.

-ocr page 39-

2p electronen van elk koolstofatoom gebruikt worden voor het
vormen van de tweede en derde binding tussen de koolstofatomen.
De golffxmcties van het overblijvende 2s en 2p electron vermengt
men weer tot twee nieuwe golffimcties. („sp hybridizatiequot;).

Het aan een van deze golffimcties beantwoordende electron
brengt door spincompensatie met het waterstof-electron de C-H
binding tot stand, het andere neemt deel aan het vormen der
eerste C-C binding. Wegens de ongelijkwaardigheid dezer twee
bindingen is het hier onzeker hoe de verhouding der coëfficiënten
in de nieuw gevormde golffuncties gemaakt moet worden om de
laagste energie van het acetyleenmolecuul te verkrijgen.

Stelt men de coëfficiënten gelijk, wat vrijwel op schatting berust,
dan zijn ze wegens de normeringsvoorwaardenbsp;=
0.7 :

„Het s karakter der bindende koolstofftmctie is in acetyleen
groter dan in methaan.quot;

Men ziet het empirische en het weinig strenge van deze be-
schouwingen, een euvel waaraan overigens de meeste golfmecha-
nische berekeningen betreffende de chemische binding mank gaan.

Blijkbaar zijn de electronen, die beschreven worden door
golffuncties van de acetyleen-koolstof, tot sterkere binding
in staat dan die in de methaan-koolstof. Dit blijkt uit de spec-
troscopisch gemeten krachtconstanten der C-H binding, welke
5.9 XIO^ dynes per cm. bedraagt voor die in acetyleen en
slechts
5.0X105 dynes per cm. voor die in methaan.

Keren we terug naar de berekening der atoomafstanden in
tolaan. Zoals we op blz. 25 zagen, verwacht men op grond
van mesomerie een lengte van 1.45 Ä voor de „enkelequot; bin-
ding tussen phenylgroep en acetyleenketen en 1.20—1.21 Ä
voor de drievoudige bindingen. Nemen we, met Pauling1),
aan dat ingevolge het onder 2 besproken effect een verdere
verkorting van 0.02 Ä van de enkele bindingen optreedt, dan
verwachten we dus afstanden van 1.43 Ä en 1.20—1.21 Ä
voor respectievelijk de enkele en drievoudige binding in
tolaan. Röntgenografisch werd 1.40 Ä en 1.19 Ä gevonden.

De resultaten der berekening voor diacetyleen en tolaan
combinerend, komen we tot de volgende theoretisch waar-

1nbsp; Pauling overweegt, dat empirisch gebleken is dat C-H bindingen
voor allerlei invloeden veel gevoeliger zijn dan
C-C bindingen gj,
schat daarom de verkorting op 0.02 A in plaats van hiervoor het waar-
genomen lengteverschil der bindingen in methaan en acetyleen te nemen.
(0.04 A).

-ocr page 40-

schijnlijkste waarden der atoomafstanden in diphenyldiacety-
leen.

theoretisch: 1.38 1.43 1.22 1.40 1.22 1.43 1.38
gevonden: 1.39 1.44 1.18 1.39 1.18 1.44 L39

Evenals in tolaan wordt de drievoudige bindingsafstand
iets te klein gevonden, hoewel het verschil nauwelijks buiten
de foutengrens hgt.

Het is nochtans mogelijk dat de röntgenografisch be-
paalde lengte van de drievoudige koolstofbinding, verge-
leken met de theoretische iets te klein moet uitvallen. De
berekende, evenals de spectroscopisch gemeten afstanden
hebben betrekking op de kernen, terwijl de Fourier synthese
de afstand van de maxima der electronendichtheidsverdeling
levert. Het is wegens de hoge dichtheid tussen de drievoudig-
gebonden koolstofatomen niet onwaarschijnlijk dat deze
maxima iets naar binnen zijn verschoven i»). Dit geeft een
iets te kleine waarde voor de gevonden C=C afstand en
een iets te grote voor die der aangrenzende enkele bindingen.

Tenslotte moge ons resultaat vergeleken worden met de
uitkomsten van de electronendiffractie aan dimethyldiacety-
leen. die tijdens onze structuurbepahng bekend werden ^i).

Men vindt:

H3C — C = C — C = C — CHs
1.47 1.20 1.38 1.20 1.47

De waarde 1.20 Ä voor de drievoudige bindingen, alsmede
de lineaire structuur van het molecuul, werden bij de inter-
pretatie der electronendiagrammen vooropgesteld. De lengte
der middelste ..enkelequot; binding is in beide moleculen prak-
tisch gelijk, de C-CHg afstand in dimethyldiacetyleen is
groter dan de C-CgHg afstand in diphenyldiacetyleen. Dit is
juist wat men op grond van mesomerie zou verwachten.

-ocr page 41-

Evenals voor tolaan 43) vindt men voor diphenyldiacety-
leen een diamagnetische anisotropie in het vlak van het mo-
lecuuH4), waarvoor nog geen bevredigende theoretische
verklaring is gegeven. Men zou zich kunnen voorstellen,
dat de electronen wolken van de drievoudig-gebonden kool-
stofatomen zijn afgeplat, zodanig dat de electronenbanen in
vlakken loodrecht op de molecuulas gemiddeld een grotere
straal hebben dan de andere, of dat de electronen vaker in
deze vlakken rondlopen dan in andere.

Intermoleculaire afstanden.

De kortste afstanden die tussen koolstofatomen of CH
groepen van verschillende moleculen voorkomen zijn aan-
gegeven in fig. 11) en 3. Zij hggen tussen 3.6 en
3.7 K.
Robertson en Woodward vonden in tolaan en stilbeen in-
termoleculaire afstanden gelegen tussen 3.5 en 3.6 Ä.

Daar men zowel in stilbeen en tolaan als in diphenyldia-
cetyleen de kortste intermoleculaire afstanden hoofdzakelijk
tussen de atomen van phenylgroepen vindt, krijgt men de
indruk, dat de cohaesiekrachten in hoofdzaak tussen deze
groepen werkzaam zijn.

De structuur als geheel kan als volgt worden beschreven.
De moleculen zijn gerangschikt in rijen evenwijdig aan de
b-as, welke verenigd zijn tot lagen (001). Dergelijke lagen,
en lagen verkregen door spiegeling in (010) zijn afwisselend
op elkaar gestapeld.

1nbsp; Het aantal afstanden, aangeduid in fig. 1, moet verdubbeld worden
wegens het centrum van symmetrie tussen de phenylgroepen. Uitgaande
van een phenylgroep van het molecuul op 0,0,0, zijn er zes kleine afstan-
den naar een phenylgroep van het molecuul op a, b, O, drie naar een
phenylgroep van het molecuul op a, J^b, Ac en drie naar een phenyl-
groep van het molecuul op a,—J^b, J^c gericht.

-ocr page 42-

§ L Structuurbcpaling van cyanuurzuur.

Van cyanuurzuur (CHON)3 1) zijn twee verschillende
reeksen van esters bekend, de normale- en de iso-cyanuur-
zure esters. De eerste geven bij verzeping alcohol en cyanuur-
zuur, zodat aan deze de formule I wordt toegekend; de tweede
geven primair amine en kooldioxyde hetgeen door formule II
kan worden uitgedrukt. Ook zijn er esters van gemengde
typen bekend.

Rnbsp;O

II

0

1

II

RN' quot;NR

I I

ROquot; ^N^ quot;ORnbsp;- s

Bij geen dezer esters heeft men gevallen van stereo-
isomerie gevonden, waaruit Hantzsch^^) concludeert dat
de cyanuurring „in dezelfde zin als de benzeenringquot; als vlak
te beschouwen is. Deze conclusie is echter niet steekhoudend,
immers b.v. voor paraldehyd, waarvan het ringsysteem naar
alle waarschijnlijkheid niet vlak is, doch zich in de spannings-
vrije „stoeltoestandquot; bevindt, is het mogelijk vier ruimtelijk
verschillende molecuulmodellen op te stellen ^
b). Toch komt,
waarschijnlijk door energetische bevoorrechting, slechts één

1nbsp; Het moleculair gewicht werd door vriespuntsdaling in absoluut zwa-
velzuur bepaald 22), later ook door vriespuntsdaling in HaSO,
1 H2O.23).

-ocr page 43-

dezer modellen in de natuur voor 1). Anderzijds kan men
bij de esters van het type II, ook al is de ring vlak, stereo-
isomeren verwachten, wegens de „pyramide-achtigquot; gerichte
valenties van de stikstof. Een onderzoek naar het al of niet
bestaan van optische isomeren zou daarentegen wel tot
dwingende argumenten kunnen leiden wat betreft het al of
niet vlak zijn van het gehele molecuul.

Hantzsch27) maakte door chemische overwegingen
waarschijnlijk dat cyanuurzuur zelf, bij kamertemperatuur,
hetzij in waterige oplossing hetzij in vaste toestand door de
met II overeenkomende formule, de keto-vorm, moet worden
voorgesteld2). Op grond hiervan zou men een spannings-
vrije niet vlakke ring verwachten, daar de hoek tussen de
valentierichtingen in het sys-
teem 1 ongeveer 108° be-nbsp;Xnbsp;P

draagt en in het systeem 2 _ X _ X

ongeveer 112° 28). (Zie neven-nbsp;y

staande fig.).nbsp;N

Het Röntgenonderzoek heeft
echter geleerd, dat het cya-nbsp;1nbsp;2

nuurzuurmolecuul vlak is en wel, om de gebruikelijke termi-
nologie te bezigen, als gevolg van een mesomerie tussen de
met II overeenkomende structuur en structuren met afwis-
selend enkele en dubbele bindingen in de ring (zie § 2).

Materiaal.

De enige kristallografische gegevens, die in de literatuur
over het watervrije zuur bekend zijn, vindt men bij
Voit 29).
Hij beschrijft de uit geconcentreerd zwavelzuur verkregen
kristallen als „tetragonale Quadratoktaëderquot;. De volgens

1nbsp; Wel zijn er twee stereo-isomere vormen van trithioparaldehyd be-
schreven. Ook hier bevindt het ringsysteem zich waarschijnlijk in de
spanningsvrije stoeltoestand, althans is dit het geval bij trithiomethyleen,
blijkens de Röntgenanalyse van deze stof ^e).

2nbsp; Bij hogere temperatuur zou een gedeeltelijke tautomerisatie (over-
gang in de structuur overeenkomend met I) plaats vinden. Men dient
het begrip tautomerie (evenwicht tussen twee molecuulsoorten, die zich
onderscheiden door de plaats van atomen) niet te verwarren met het
begrip mesomerie (tussentoestand tussen verschillende mogelijke elec-
tronenfiguraties).

-ocr page 44-

Voit gemaakte kristallen trekken echter, tengevolge van
kleine hoeveelheden ingesloten zwavelzuur, water uit de
lucht aan en gaan over in het hydraat. Men ziet ze na emge
tijd troebel worden en in poeder uiteenvallen.

Daarom werd voor de structuurbepaling gebruik gemaakt
van kristallen die verkregen waren door suWimatie van het
ontwaterde cyanuurzuur in hoogvacuum. Draaidiagrammen
bewezen de identiteit van de op beide manieren verkregen
praeparaten.

Röntgenopnamen, splijtbaarheid en optisch gedrag.
Het bleek uit enige draaidiagrammen dat de kleinste
identiteitsperiodes gevonden worden in drie onderling lood-
rechte richtingen. De diagrammen lieten zich onder aan-
name van een rhombische cel met elementairafstanden

a = 7.90 Ä (± 0.02).
b = 6.74 Ä (± 0.03).
c = 9.04 Ä ( 0.03)

indiceren.nbsp;j i •

Reeds de splijtbaarheid en het optische gedrag der kris-
tallen toonden echter aan dat de symmetrie niet tetragonaal
en zelfs niet rhombisch kan zijn. Evenwijdig aan (101)_is
namelijk een volkomen bladsplijting, evenwijdig aan (101)
nauwelijks een splijting aanwezig. In een spijtplaat^e (101)
neemt men een vezelsplijting evenwijdig aan [101] waar.

Cyanuurzuur bleek verder optisch tweeassig te zijn; de
hoofdassen van de polarisatie-ellipsoïde vallen echter met
samen met de richtingen waarin de kleinste elementair-
afstanden gevonden werden; n. staat loodrecht op het splijt-
vlak (101). n, hgt in de richting der vezelsplijting [101].
terwijl n, evenwijdig aan de b-as is. De dubbelbreking is

negatief (assenhoek 2E 70°).

Er werden nu Sauter-opnamen van de aequator-zónes der

drie assen gemaakt.

De reflexen op de opnamen om a- en c-as lagen nadat ze

-ocr page 45-

ii

Squot;

N

-S-:

Fig. 6. Reflexen op de Sauter-opname van [010],
ingetekend in het redproke rooster.

in het reciproke rooster waren ingetekend symmetrisch ver-
deeld ten opzichte van de beide assen van het rooster, die
van de opname om de b-as evenwel niet. Zoals men in fig. 6
ziet, is hier slechts een pseudosymmetrie ten opzichte van
de beide diagonalen [101] en [101] aanwezig.

De symmetrie is dus monoklien, toevalhg is binnen de
foutengrens ß gelijk aan 90°.

Celafmetingen.

De celafmetingen zijn:

a = 7.90 Â 0.02
b = 6.74 Â 0.03
c = 9.04 A 0.03
p = 90°

Ter controle vindt men in tabel VI de uit deze cel-
afmetingen berekende hoeken tussen de verschillende kristal-
vlakken vergeleken met de door Voit gemeten waarden.

X

's;

izz:

-ocr page 46-

TABEL VI.

Hoek

tussen

Ber.

Gemeten
door Voit.

Ber. volgens
Voit.

(100) en (101);

138° 48'

138° 37'

138° 37'

(100)

(430)

138 41

138 37

138 37

(100)

(110)

130 33

130 50

130 25

(100)

„ (230)

127 13

127 23

127 12

(101)

.. (101)

82 24

82 45

82 45

(430)

„ (430)

82 44

82 45

82 45

(110)

„ (110)

99 0

99 10

99 10

(230)

(230)

105 42

105 15

105 45

Dat men de hoeken ook tetragonaal kan interpreteren is
een gevolg van de toevalhge omstandigheid, dat

-»/j X 6.74 9.00 9.04

De in 't algemeen aan het kristal voorkomende vlakken zijn
(100), (101), (lOF) en (111).

Met vier moleculen (CHON)3 per cel berekent men voor
de dichtheid:

4 • 129.05

- - 1 yo

6.03 • 1023 . 7.90 • 6.74 • 9.04 • lO-^^

De in de literatuur 30) opgegeven waarde is 1.768.

Ruimtegroep.

De systematische uitdovingen zijn blijkens Sauter- en
draaidiagrammen:

hkl slechts aanwezig voor h k = 2n
hOl slechts aanwezig voor 1 = 2n

Slechts de ruimtegroepen Cs (Cc) en Ca (C2/c) leveren
deze uitdovingen zonder speciale parameters.

We moeten 12 koolstof-, 12 stikstof- en 12 zuurstofato-
men in de cel onderbrengen. In C^h hebben we daartoe een
achttallige en een viertallige plaats ter beschikking, in C^
slechts een viertallige. Het ligt dus voor de hand eerst in C th
een structuur te zoeken die de intensiteiten goed weergeeft,
daar het aantal parameters hier het kleinst is.

-ocr page 47-

De viertallige plaats in C^h heeft tot coördinaten:

oyi;nbsp;y hk-,hg i, f.

De achttallige:

xyz; xyz; x, y, z x, y, z ^

De stuctuurfactor is:

A = 8 cos2 2jj: {h k)H cos 2n{hx lz 1/4) cos 2n{ky — IJi)
5 = 0.

Bepaling der parameters.

Beginnen we met de projectie langs de y-as.

In deze projectie zijn de beide assen van de cel gehalveerd
daar slechts reflexen waarvoor h = 2n en I = 2n aanwezig
zijn. Men ziet verder op alle opnamen, dat, wanneer hkl aan-
wezig is en Ikh ook, de intensiteiten aan elkaar gelijk zijn.
Daar dit zelfs voor zeer hoge reflexen geldt, bewijst het
streng, dat alle

atomen in vlakken (101) betrokken op de
gehalveerde assen, dus in vlakken (202), moeten hggen1).

O =0 C-FN
O = N-l-C
O = O

1nbsp; Dit is gemakkelijk in te zien door in de structuurfactor
= ±
YiZ resp. x = ± y^z te substitueren (zie fig. 7). Wegens de
voorwaarde h k=2n kan men bij even k alleen die reflexen vergelijken
waarvoor h en 1 even zijn, bij oneven k alleen die waarvoor h en 1 on-
even zijn. In beide gevallen is I [cos 2
tt (1—h) z cos 2 quot;tt ky]^, dus voor
hkl en Ikh gelijk.

-ocr page 48-

Inderdaad zijn de even orden der reflexen 101 verreweg de
sterkst voorkomende en hebben zij, de continue afname met
de afbuigingshoek in aanmerking genomen, dezelfde inten-
siteit. De moleculen moeten dus vlak gebouwd zijn. Hun
projectie op het XZ vlak is recht (zie fig. 7).

De 12 atomen van elke soort zijn telkens ondergebracht op
een (8 4) tallige plaats 1), de waterstof kan wegens het
geringe verstrooiende vermogen niet gelocaliseerd worden.

TABEL VII. Opname om [010]. Aequator.
lO^sin^^ I Sauter_ Iber.*)_ I draaik._ I her. *)_
hkl exp. ber. hOl hOl hOl hOl hOl hOl hOl hOl

002

30

29

200

40

38

202

66

67

004

_

116

400 )

154

152

204 i

154

402

180

181

006 1
404 i

265

261
268

206

302

299

600

340

342

602

374

371

406

415

413

604 1
008 \

462

458
464

208

503

502

606

598

602

800

608

608

408

619

616

802

639

637

804 /

725

724

DOIO^

725

2010

765

763

608

813

806

806

863

869

4010

880

877

1000

952

949

1002

983

978

s

110

s

110

s

110

s

110

zzs

550

0,4

zzs

550

0

0

_

0

m s

0 i

ms

m

14

7,2

21,2 lt;

m s

m

14

7,2

m s

21,2

z

3,5

s

3,5 ,

s

z

110

2,3

112 '

_

0

2,3

z

2,3

z

3

z

3

0

1,6

z

1,6

mz

m s

2,9

48

m s

51

m z

ms

2,9

48

m s

51

z

1,9

1,9

m

0,4

40

m s

40

m

mz

30

12

m

42

mz

3

mz

3

_

z

0

6

mz

6

_

m

2

41

m

43

_

z

0

5

m

5

m z

42

42

_

_

1,4

5

z

6,4

_

2

1,6

z

3,6

_

_

2

1,6

z

3,6

_

_

0,3

2,0

z

2,3

ril z

90

m s

90

7

35

ms-

42

1 cos^ 2 S- ^

*) Berekend volgens de formule I y F^ -sTquot;—cT a™ame van

'nbsp;cos J sm ^

het verstrooiend vermogen met de afbuigingshoek in aanmerking genomen.

1nbsp; Andere mogelijkheden zijn er niet. Wil men de atomen slechts op
viertallige plaatsen leggen, dan komen ze alle op de tweetallige assen
terecht. Deze atoomligging is uit ruimtelijke overwegingen onmogelijk.

-ocr page 49-

Goede overeenstemming tussen berekende en waargenomen
intensiteiten der hOl reflexen werd verkregen bij aanname
van gelijke parameters x = 36° voor de op de achttallige
plaatsen gelegen stikstof- en koolstof atomen, en :c = 68°
voor de op de achttallige plaats gelegen zuurstofatomen (zie
tabel VII).

De 2-parameters hangen, daar we weten dat alle atomen
in vlakken (202) moeten liggen, met deze :x:-parameters
direct samen.

Zoals men in fig. 7 ziet hebben de moleculen een as van
tweetallige symmetrie evenwijdig aan de b-as.

We gaan thans over tot de bespreking van de projectie
langs de z-as.

Nemen we voor het molecuul het bij een vlakke structuur
waarschijnlijkste model aan (zie fig. 8). waarbij we de intra-
moleculaire afstanden voorlopig alle gelijk aan 1.4 A stellen,
dan komt de lengte van het molecuul (intermoleculaire af-
stand inbegrepen) juist met die van de b-as (6.74 A) over-
een. De moleculen kunnen nu nog in de richting van de b-as
verschoven worden en wel de moleculen A en B (fig. 9) in
tegengestelde zin wegens de symmetriecentra waardoor ze
verbonden zijn.

a.

X

f——]

!

r^T--

i 1
i !
f i

i B

1 1

i :
t i

6--

—i

Fig. 9. Projectie langs de
z-as.

A op z =
B op 2 =

-ocr page 50-

De verschuiving wordt reeds ongeveer bepaald door het
karakteristieke verloop der OkO reflexen:

020 zs, 040— 060—, 080—, O 10 0 mz.
Door proberen werden de parameters nader gepreciseerd.
De meest bevredigende overeenstemming (zie tabel VIII)
werd bereikt met:

y =

X —

N 20 2C 2N C O

5° 5° 38° 111° 145° 215°
O 68 36 36nbsp;Onbsp;O

TABEL VIII. Opname om [001]. Aequator.

103 sin2 g.

I ber.

hkl

exp.

ber.

I1)

110

23

23

m

28

200

39

38

z s

110

020

55

52

z s

110

220

_

80

2

310

98

99

z s

88

130

127

127

z s

110

400

152

0

330 )
420 gt;

203

mz

8,6

208

204

s

48

040 )

209

lt;Z

0,8

240 i
510 ]

250

247
251

s
z

22
4

150 )

600 i

340

336
342

zz
z

2,2
3

530 )

355

355

m

11

440 J

361

lt;Z

L8

620

398

394

s

20

350

415

412

z

6,4

710 ;
060 )

480

469
478

z

3.6
L2

260

510

507

z

5

640 )

551

3.5

360 gt;

566

555

s

5,4

550 )

564

60

730

_

582

0,4

800

608

L6

460

_

621

0,2

170 1
820 ]

656

649
660

m

10
0,4

910

_

783

0

750

795

791

m

13

660 i
840 ]

820

811
817

mz

0
9

080

840

836

zzz

2,4

280 )

874

0,8

570 }

884

877

m

9

930 )

887

4,6

1000

949

949

s

90

0100

m z

120

1nbsp; Uit draaikristal- en Sauter-opnamen.

-ocr page 51-

TABEL IX. Opname om [100], Aequator.
lOSsin^S

hkl

exp.

her.

I 1)

I ber.

002

30

29

zs

110

020

54

52

zs

110

021

59

m

4,2

022

81

81

z

2

004

_

116

0

023

_

117

_

0,6

024

171

168

s

48

040

_

209

_

0,8

041

219

216

s

45

025

241

233

z

3,3

042

238

s

22

006

260

261

mz

3,5

043

275

274

mz

3

026

313

313

s

20

044

321

325

z

1,8

045

395

390

mz

2,7

027

408

0

008

464

lt;z

1,9

060 1

[ 470

469

lt;Z

1,2

046 1

470

m

3,5

061

476

z

2,6

062

503

498

m

5

028

516

0.6

063

_

534

_

0

047

569

565

zzz

0,8

064

585

_

0,2

029

639

0,2

065

655

650

m

16

048

677

673

m —

15

0010,

j 727

725

m s

40

066 '

730

lt;z

0

0210

780

777

mz

12

049

800

796

mz

9

067

825

0,8

080

841

836

zzz

2,4

081

843

_

0

082

870

865

zzz

2,0

083

901

_

0,3

021 r

1

929

2

068

935

933

m z

14

0410

1

934

0,4

084

955

952

mz

12

0100

mz

120

1nbsp; Uit draaikristal- en Sauter-opnamen.

Door de beide projecties is de structuur bepaald. Ook de
intensiteiten van de reflexen Okl en van enige reflexen
hkl werden door de uiteindelijk aangenomen parameters
goed weergegeven (zie tabellen IX, X en XI).

-ocr page 52-

TABEL X. Opname om [010]. Eerste zóne.

103 sin^^
exp. ber.

hkl

I draaik^
hOl hOl

I ber. _
hOl hOl

I ber. _
hOl hOl

14

14

200

10

210

8

120

128

8

30

38

44

44

3

20

23

3

9

12

22

8

30

24
8

16

40

8

16

1

4

5

3,7

3.7

4

4

8

8

3.3

11.3 ,

0,6

0,6

1.2

3

3

6 '

0,6

0.6

1,2

5,5

0.4

6

0,4

0.4

0.8

2,5

0.4

2.9

3.6

3.6

7,2

2.5

2

4.5

1.8

1,8

2.5

0.4

2.9

1.6

0.4

2.0

0.8

0.4

1.2

0,2

2.5

2.7

3

3.6

6.6

0,4

1.3

1,7

3,6

1.4

5

0.3

0.3

0.6

0,3

3.8

4.1

0,3

0.3

0.6

2.0

0.2

2.2

3.5

4,5

8

0.2

3,5

3,7

1,5

1.5

3

0.3

5

5,3

1,7

1,7

3,4

1.8

3,7

5,5

5.0

3.0

8

3,0

3.0

6

3.0

0,8

3.8

0,4

5,2

5,6

8

1.2

9

0,6

0

0,6

7

7

14

23
30
52
88
99
106
128
139
164
204
225
251
258
280
280
284
316
360
367
379
432
455
478
485
487
497
512
543
563
594
607
614
659
686
715
739
748
790
812
824
834
838
848

899

900
942
964

22
32
51
88
97
106
127
137
165
204
220

257

110
111
112

113

310

311

312

114

313

115

314

510

511

512

315

116

513

316

514

117

515

317

710

711

118

712

516

713

318

714

517
119

715

319

518

716nbsp;(
1110^

911

912
3110

717nbsp;)

519nbsp;]

913

914
1111

718

915

m
zs
zs
s

s

s~

m-

s

s

m s
m z

ms

280

356

374

433
457

480

mz

mz

m z
mz

mz

515
545
567
596

612

m z~
m z
z

mz
m z

m z

m z

m z
z

m z
m

zz

z

mz

715

750

790
816
827

840

850
896
900

967

-ocr page 53-

TABEL XL Opname om [lOT]. Aequator.

103 sin2 3-

hkl

exp.

ber.

I draaik.

I ber.

111

31

30

s

400

020

54

52

m

110

202

69

67

s

550

222

120

119

m

70

131

138

134

z

5,8

313

164

164

m

46

040

.„ ,.

209

0,8

404 )
333 lt;

268

268
268

m

110 )
2,8 \

242

_

276

0,4

424

323

320

z

13,4

151

_

343

—.

0,4

515

432

431

z

7,2

060

_

469

1,2

444

_

477

0,2

353

_

477

0,6

535

_

535

1,4

262

_

536

1,2

606

601

602

z

30

Een Fourier synthese werd achterwege gelaten, omdat in
de projectie langs x- en z-as de „omgekeerd-quot; en „rechtop-
staandequot; moleculen over elkaar vallen en de projectie langs
de y-as ons slechts de vlakke gedaante van het molecuul
kan bevestigen, welke echter reeds voldoende door de ge-
vonden wetmatigheid Ihw = Iikh is aangetoond. In de voor
de bepaling van atoomafstanden meest geschikte projectie
— nl. die langs de zóne as [101], dus ongeveer loodrecht op
(101) — kan men wegens het in elkaar grijpen van mole-
culen uit twee opvolgende vlakken (101) niet verwachten,
dat de atomen door Fourier synthese te localiseren zijn.
(Zie fig. 10).

-ocr page 54-

§ 2. Bespreking der resultaten.

De moleculen zijn vlak en liggen alle in vlakken even-
wijdig aan (101) gerangschikt. Hierdoor is de volkomen
splijtbaarheid volgens (101) en de negatieve dubbelbreking.
waarbij n^ loodrecht op dit vlak staat, gemakkelijk te ver-
klaren. Fig. 10 illustreert de hgging der atomen in de splijt-
vlakken.

De ring is een vrijwel regelmatige zeshoek. Dc afstand
C-N is bij AB 1.37 A, bij CD en EF 1.36 A; de valentie-
hoek bij C en F 124°, bij A, B, D en E 118°. De afstand
C-O is 1.31 A bij FG en 1.24 A bij BH, dus gemiddeld 1,28 A.

-ocr page 55-

Het klassieke molecuulmodel van Hantsch

O

HN ^NH

H

zou behalve een afwijking van de vlakke structuur de vol-
gende atoomafstanden doen verwachten:
C = O = 1.21 A (in formaldehyd32)),

C _ N = 1.47 A1) (in trimethylamine 33),

azomethaan ^^) en methylazide ®®)).

De door ons gevonden C-O afstand is groter, de C-N
afstand kleiner. Om deze afwijkingen te verklaren kunnen
we ons nauw aansluiten bij een bespreking van de structuur
van ureum door Pauling

Men neemt hier op grond van de gevonden atoomafstanden
(C-N = 1.37 A, C-O = 1.25 A) een mesomerie aan tussen
de volgende drie, in de notatie van Lewis geschreven „grens-
structurenquot;

,0, f

hnbsp;Cnbsp;c

Inbsp;IInbsp;in

I is de klassieke structuurformule, II en III kunnen hieruit
door verschuiving van het electronensysteem worden ver-
kregen, waarbij men de voorwaarde stelt dat elk atoom door
een achttal electronen (octet) moet zijn omgeven. Tengevolge

1nbsp; Gevonden door electronendiffractie. In hexamethyleentetramine vindt
men röntgenografisch voor de „zuiverquot; enkele binding tussen koolstof en
stikstof 1.42 A. 38)

-ocr page 56-

van deze mesomerie krijgen de „enkelequot; C-N bindingen
„dubbelbindingskarakterquot; en worden korter dan de „zuiverquot;
enkele C-N binding, de C-O afstand wordt overeenkomstig
verlengd.

In cyanuurzuur zijn de C-N bindingen als in ureum 1.37 A,
de C-O binding is iets groter, het verschil hgt echter binnen
de foutengrens. Hier kunnen we de situatie op analoge wijze
beschrijven door een mesomerie tussen de vormen:

■O:nbsp;:örnbsp;-Ör

h è i
HN^^NHnbsp;HN^^NH

C,

C.

1nbsp;2nbsp;3

Deze mesomerie veroorzaakt waarschijnlijk tevens de
vlakke bouw van het molecuul, daar bij aanname van een
vlak molecuul de uitwissehngsintegralen tussen Jt electronen
hun maximale waarden krijgen.

Natuurlijk is aan een bespreking als de voorafgaande
slechts in qualitatief opzicht waarde te hechten.

Ook voor cyanuurzuurtriazide is een vlakke structuur
gevonden 31). De afstanden C-N in de ring blijken hier
afwisselend 1.38 A en 1.31 A te zijn. Bovendien zijn de
valentiehoeken afwisselend 113° en 127°.

Dit zou wijzen op een structuur waarin, anders dan bij ben-
zeen, de dubbele bindingen enigszins zijn vastgelegd. Deze
opvatting zou een steun vinden in de gevonden diamagne-
tische anisotropie welke kleiner is dan men verwacht.

Er was geen reden in cyanuurzuur een dergelijke trigonale
vervorming aan te nemen. Het dient echter gezegd dat zij
wegens

de mogelijke experimentele fout, die door het grote
aantal parameters naar schatting voor de atoomafstanden
r^ 0.05 A, voor de valentiehoeken ^ 5° bedraagt, niet met

-ocr page 57-

absolute zekerheid is uit te sluiten. Ontbreekt de tweetaUige
as in het molecuul, dan kan slechts de ruimtegroep C^ de
juiste zijn. Deze onderscheidt zich in systematische uit-
dovingen niet van C^. Door het piëzo-electrische effect
te meten zou men tussen beide ruimtegroepen kunnen be-
slissen.

Intermoleculaire afstanden.

De opvolgende netvlakken (101) hggen 2.97 A uit elkaar.
De kleinste afstand tussen een stikstof- en een zuurstof-
atoom uit verschillende vlakken is 3.2 A, die tussen twee
zuurstofatomen uit verschillende vlakken 3.0 A.

Interessant zijn de zeer kleine intermoleculaire afstanden
tussen een stikstof- en een zuurstofatoom uit hetzelfde
netvlak.

Deze afstand is zowel bij G als bij A en H slechts 2.80 A.
Hij maakt waarschijnlijk dat er tussen deze stikstof- en zuur-
stofatomen bijzonder sterke cohaesiekrachten heersen. Een
opmerkelijk kleine intermoleculaire afstand tussen twee
zuurstofatomen is reeds in vele gevallen aangetoond, en wel
steeds als een OH groep en een zuurstofatoom elkaar
naderen. Zie b.v. de Röntgenanalyse van
oxaalzuur ^s).
Men stelt het waterstofatoom hiervoor verantwoordelijk en
duidt de krachten tussen OH groep en zuurstofatoom aan
met de naam „waterstofbindingquot; („hydrogen bondquot; of „hy-
drogen bridgequot; *)).

Van waterstofbindingen tussen stikstof- en zuurstof-
atomen zijn minder voorbeelden bekend.

In de netvlakken (101) kan men nu ketens onderscheiden
van moleculen, die door twee zulke waterstofbindingen zijn
verbonden, terwijl deze ketens onderling slechts door één
waterstofbinding per molecuul samenhangen. Dit verklaart

-ocr page 58-

de vezelsplijting volgens [101] 1). Ook het feit dat ndn
de richting der ketens ligt, dus in de richting van het sterkste
intermoleculaire verband, is in overeenstemming met de
ervaring

Fig. 11. Ligging der splljtvlakken (101) to.v. elkaar bi]

tweelingvorming.

y — a
y = y2-a

y — — a

rechtop staande moleculen
omgekeerd ..nbsp;gt;.

rechtop staande moleculen
omgekeerd ,.nbsp;..

Tengevolge van de pseudosymmetrie in de projectie langs
de y-as, komen veelvuldig tweelingkristallen voor met een

1nbsp; Dat de vezelrichting [lOl] is. werd vastgesteld door een draai-

kristal-opname om de vezelas. (Tab. XI).nbsp;, , . ,nbsp;. u.,,.

-ocr page 59-

tweelingsvlak (101). Een Sauter-opname van zo'n tweeling-
kristal levert de reciproke roosters van beide individuen,
zij hebben de reflexen 202, 404 enz. gemeenschappelijk. Het
ontstaan van deze tweelingen kan men zich uit de onder-
linge hgging der lagen (101) voorstellen. Het vlak (101)
wordt nl., zonder dat de groeifout daarbij groot is, op een
zeker moment spiegelvlak, (zie fig. 11).

De structuur van cyamelidc.

Cyamehde (CHON)^ , een stof van dezelfde samenstel-
ling als cyanuurzuur, ontstaat naast cyanuurzuur door po-
lymerisatie van vloeibaar cyaanzuur beneden. 0°. Uit gas-
vormig cyaanzuur verkrijgt men bij 125° cyamelide en bij
175° cyanuurzuur. Verder gaat cyamelide door verhitting
boven 135° over in cyanuurzuur 3®). De omgekeerde over-
gang, die van cyanuurzuur in cyamelide, is nooit waarge-
nomen. Zij kan slechts plaats vinden via depolymerisatie tot
cyaanzuur.

Volgens bepahngen van L e m o u 11 ) zijn de verbran-
dingswarmten:

cyanuurzuur 220 K. cal. per (CHON)3
cyamehde 210 K. cal. per (CHON)3

Blijkens deze metingen heeft cyamelide de laagste energie
en dus, wegens de overgang in cyanuurzuur bij hogere tem-
peratuur, ook de laagste entropie.

Het moleculairgewicht is onbekend, in het enige oplos-
middel voor cyamelide waarover men beschikt, nl. gecon-
centreerd zwavelzuur, is het, zoals uit de gemeten vriespunts-

dahng blijkt, gedepolymeriseerd 22).

Zowel in physisch als in chemisch opzicht onderscheidt
cyamelide zich van cyanuurzuur. De oplosbaarheid in water
is slechts 0.01 %, die van cyanuurzuur 0.15 %. In tegen-
stelling tot cyanuurzuur geeft het met PClj^ geen chloride ^i)
en onüeedt het reeds door koken met water in CO^ en NH3.
Er bestaan geen andere zouten van cyamelide dan de mer-
curiverbinding (CgHjOgNghg).

-ocr page 60-

Deze feiten worden goed weergegeven door de door
Hantzsch opgestelde structuurformule

H
N

II

I I

waarin

de ring uit koolstof- en zuurstofatomen in plaats van
uit koolstof- en stikstofatomen is opgebouwd. De aanname
van een trimeer is echter willekeurig.

Poederopnamen van cyamehde vertoonden een aantal vage
banden. Het is dus zeer slecht gekristalhseerd.

Ook nadat het praeparaat, teneinde het tot rekristalhsatie
te brengen, gedurende veertien dagen op 120° was verhit,
gaf het geen betere opnamen. Na verhitting gedurende vier
en twintig uur op 250° was de stof, blijkens het poeder-
diagram, overgegaan in cyanuurzuur.

De vage ringen van het cyamelidediagram vertonen, zowel
in afbuigingshoek als in intensiteitsverhouding, een merk-
waardige overeenkomst met de sterkste lijnen en hjnen-
groepen van het cyanuurzuurdiagram. Men zou hierin een
steun kunnen zien voor de structuurformule van Hantzsch.
Onder aanname van deze formule kan men, bij een structuur
van de vaste stof analoog aan die van cyanuurzuur, wegens
het geringe verschil in verstrooiend vermogen tussen stikstof
en zuurstof en het geringe verschil in C-O en C-N afstand,
op elkaar gelijkende diagrammen verwachten.

Alleen moeten wegens de geringe scherpte der ringen de
kristallieten van cyamehde zeer klein zijn, of de structuur
is weinig volmaakt, wellicht omdat we met een mengsel van
verschillende polymeren, of, ingeval de cyamelidering met
geheel vlak is. met een mengsel van
stereo-isomeren te doen

hebben.

-ocr page 61-

SAMENVATTING.

De klassieke organische chemie bouwt haar moleculen op,
uitgaande van de waardigheid der in het molecuul voorko-
mende atomen. Uit de chemische eigenschappen van de stof
kan worden nagegaan op welke wijze deze atomen aan elkaar
zijn gebonden: men stelt een structuurformule op die in staat
is het chemisch gedrag te weerspiegelen. Hierbij is het in
sommige gevallen nodig het bestaan van dubbele- en drie-
voudige bindingen aan te nemen.

In het algemeen heeft de Röntgenanalyse de hoofdtrekken
van de door de structuurchemie opgestelde molecuulmodellen
bevestigd, zodat men zou kunnen menen dat het Röntgen-
onderzoek van organische verbindingen niet veel nieuws heeft
opgeleverd.

Door fijnere structuurbepalingen is echter gebleken dat de
waargenomen atoomafstanden, en in sommige gevallen ook
de vorm van de moleculen, niet met het klassieke beeld in
overeenstemming zijn. Allerlei bindingsgradaties van enkele-
naar dubbele- en van dubbele- naar drievoudige binding
blijken voor te komen. Deze komen te voorschijn uit de
verschillende waarden die voor de lengte van een bepaalde
binding in verschillende stoffen worden gevonden.

Om deze verschillen, die van de orde van 0,1 A zijn, te
kunnen ontdekken is een zeer zorgvuldige „trial and errorquot;
analyse of zo mogelijk een Fourier synthese vereist. De ru-
were structuurbepalingen kunnen nuttig zijn in die gevallen
waar de structuur van het molecuul ook in grove trekken nog
onbekend was; of daar waar het voor de afleiding van mo/e-
culaire (bv. optische of magnetische) grootheden uit de aan
het kristal gemeten, nodig is de oriëntering der moleculen in
het rooster te kennen. Voor een directe bestudering van de
chemische binding zijn deze ruwere analyses waardeloos.

De kristalstructuur van diphenyldiacetyleen en cyanuur-
zuur werd onderzocht teneinde uit de vorm en de afmetingen

-ocr page 62-

van de moleculen zich een voorstelling te kunnen maken van
de aard van hun chemische bindingen.

1. Eerstgenoemde stof kristalliseert in monokliene kristal-
len. Uit draaidiagrammen en Weissenberg-opnamen volgt
voor de afmetingen der elementaircel:

a = 6.61 A
b = 6.04 A
c = 14.92 A
p = 105°.

De cel bevat 2 moleculen. Ruimtegroep Ca (P2jc).

Door ..trial and errorquot; gevolgd door een Fourier synthese
van de projectie langs de b-as werd de structuur volledig
bepaald. De intensiteiten werden gemeten op Weissenberg-
opnamen van verschillende belichtingstijd door vergelijking
met een zwartingsschaaltje.

Uit de gevonden atoomparameters blijkt dat het molecuul
vlak is. De diacetyleenketen is recht. De vlakke gedaante van
het molecuul is volgens de klassieke structuurformule met
afwisselend enkele en drievoudige bindingen wegens de vrije
draaibaarheid om de enkele bindingen niet a priori te ver-
wachten. Ook de atoomafstanden (zie fig. 12) zijn niet met
deze structuurformule in overeenstemming.

1.39 1.44 1.18 1.39 1.18 1.44 1.39
Fig. 12.

Bijzonder opvallend is bv. de lengte van de middelste
„enkelequot; binding, die zich veel dichter aansluit aan de af-
stand van twee dubbel gebonden koolstofatomen in aethy-
leen (1.33A) dan aan de standaardwaarde voor de lengte

-ocr page 63-

ener zuiver enkelvoudige koolstofbinding (1.53A). Ook de
beide andere „enkelequot; bindingen zijn korter dan normaal.
De verklaring voor deze abnormale afstanden en de vlakke
vorm van het molecuul kan gevonden worden in een meso-
merie tussen verschillende electronenconfiguraties. De quan-
tenmechanische benaderingsmethodes die tot aanname van
dergelijke tussentoestanden voeren zijn in de inleiding aan-
gestipt. Bovendien worden de enkele bindingen mogelijk nog
extra verkort, doordat de electronen in een drievoudig ge-
bonden koolstofatoom zich in een toestand bevinden, waar-
in zij tot het vormen van bijzonder stevige bindingen in
staat zijn.

De kortste intermoleculaire afstanden worden gevonden
tussen CH groepen en koolstofatomen van de phenylkernen.

2. Watervrij cyanuurzuur kristalliseert monoklien. Uit
draaidiagrammen volgde voor de celafmetingen:

a = 7.90 A
b = 6.74 A
c = 9.04 A
(5 = 90°.

Hoewel de elementaircel rechthoekig is, is de symmetrie
monoklien, zoals bleek uit enige Sauter-opnamen. Door deze
opnamen kon worden onderscheiden tussen de intensiteiten
van de hOl en hÖÏ reflexen, die op de draaidiagrammen
samenvallen.

De cel bevat 4 moleculen (CHON)3. Ruimtegroep C^h
(C2/c).

De structuur werd bepaald door trial and error. Een
Fourier synthese heeft wegens de gecompliceerde projecties
geen zin.

Ook hier is het molecuul vlak, hetgeen op grond van de

-ocr page 64-

door Hantzsch opgestelde structuurformule,

O

HN'^

H

in verband met de in andere moleculen gevonden valentie-
hoeken niet te verwachten was. Bovendien ligt de afstand
C—O (1.28 a) in tussen de lengte der zuiver dubbele C = 0
binding (1.21 A) en die der zuiver enkele C—O binding
(1.43 A), en hggen de afstanden C—^N in de ring (1.37 A)
in tussen de lengte der zuiver enkele C—N binding (1.47 A)
en die der zuiver dubbele C = N binding ( rwl.28 A).

Dit alles kan worden verklaard door een mesomerie aan te
nemen tussen grensstructuren van het type beschreven op
blz. 44.

De moleculen liggen gerangschikt in lagen ƒƒ (101) en zijn
hierin door waterstofbindingen (NH ... 0 = 2.8 A) aan
elkaar verbonden. Men kan ketens onderscheiden /ƒ [101]
van moleculen die door twee van deze intermoleculaire bin-
dingen worden samengehouden; de ketens onderling zijn
slechts door één waterstofbinding per molecuul gekoppeld.
Dit is in volledige overeenstemming met het optische gedrag
(negatief dubbelbrekend, n^ _I_ (101), langs de keten-
richting en n^^ langs de b-as) en met de waargenomen splijt-
baarheid (volkomen bladsplijting volgens (101), vezelsplij-
ting volgens [101].

De pseudosymmetrie van de projectie langs de y-as heeft
vorming van tweelingkristallen tengevolge.

De overeenkomst tussen het poederdiagram van cyamelide,
een isomeer van cyanuurzuur, en dat van cyanuurzuur werd

-ocr page 65-

opgevat als een steun voor de door Hantzsch uit chemische
overwegingen voor cyamelide opgestelde structuurformule.

Tenslotte betuig ik den heer A. Kreuger, amanuensis aan
het laboratorium voor kristallografie te Amsterdam mijn har-
telijke dank voor de buitengewone hulpvaardigheid, die ik
steeds van hem mocht ondervinden.

-ocr page 66-

LITERATUUR.

1.nbsp;Heitler en London, Z. Physik 44, 455 (1927)

2.nbsp;Kramers, Die Grundlagen der Quantentheorie blz. 398 (1938).

3.nbsp;Mac. GUIavry, Z. Krist. 98, 407 (1938).
Bunn, Trans. Far. Soc. 34, 482 (1939).

Pauling, The nature of the chemical bond, blz. 131
Thompson, Trans. Far. Soc. 35, 697 (1939).
4 Pauling en Brockway, Am. Soc. 59, 1223 (1937).

5.nbsp;Mecke, Z. El. Chem. 36, 803 (1930).

Herzberg, Patat en Spinks, Z. Physik. 92. 87 1934)

6.nbsp;Lennard-Jones, Proc. Roy. Soc. London [A], 158, 280 (1937)
Lennard-Jones en Turkevitch, Proc. Roy. Soc. London lAj, 13S, zy/

Coülson!'Proc. Roy. Soc. London [A], 413 (1^939).
7 PauUnq, Brockway en Beach, Am. Soc. 57, 2705 (1935).
■ Penney, Proc. Roy. Soc. London [A], 158, 306 (1937).

8.nbsp;Schomaker en Pauling, Am. Soc. 61, 1771 (1939).

9.nbsp;Robertson, Chem. Rev. 16, 417 (1935). ^ ^ ^nbsp;,,,

10.nbsp;Robertson en Woodward, Proc. Roy. Soc. London [AJ 164, 430

11 Robertfin en Woodward, Proc. Roy. Soc. London [A] 162, 568
(1937).

12.nbsp;Lipson en Beevers, Nature 137, 825 (1936)

^nbsp;Proc. Phys. Soc. 48, 772 (1936).

13.nbsp;Annual Reports 35, blz. 176 en 178 (1938)

14.nbsp;Robertson, Proc. Roy. Soc. London [A] 150, 106 (1935).

15.nbsp;Nog niet gepubliceerd resultaat van Penney.

16 Penney en Kynch, Proc. Roy. Soc. London [A] 164, 409 (1938).
17. Penney, Trans Far. Soc. 31, 740 (1935).

PauUng, Springall en Palmer, Am. Soc. 61, 935 (1939).
18 Van Vleck, J. Chem. Phys. 2, 20 en 297 (1937 (1934).
19. Pauling, Am. Soc. 53, 1367 (1931).

Van Vleck, J. Chem. Phys. 1, 230 (1933).
Van Vleck, Rev. Mod. Phys. 7, 202 (1935).
20 Pauling, The nature of the chemical bond sec. 21 (1939).
21quot; Pauling, Springall en Palmer, Am. Soc. 61, 927 (1939).

11.nbsp;Hantzsch, Z. Phys. Chem. 61, 257 (1908).

23 Venable en Moore, Am. Soc. 39, 1752 (1917).

24.nbsp;Hantzsch, Ber. 38, 1005 (1905).

25.nbsp;Carpenter en Brockway, Am. Soc. 58, 1270 (1936).
Moerman, Ree. Trav. Chim. Pays-Bas 56, 161 (1937).

26.nbsp;Moerman en Wiebenga, Z. Krist. 97, 323 (1937).

27.nbsp;Hantzsch, Ber. 39, 139 (1906).
Hantzsch, Z. Anorg. chem. 209, 218 (1932)

28nbsp;Pauling, The nature of the chemical bond, blz. 80 en 84 (1939).

29.nbsp;Voit, Lieb. Ann. 132, 22 (1864).

30nbsp;Troost en HautefeuUle, C. R. 69, 50 (1869).

31.nbsp;Hughes. Chem. Phys. 3 1 en 650 (1935).
Knaggs, Proc. Roy. Soc. London [A] 150 576 (1935).

32.nbsp;Stevenson, Lu Valle en Schomaker, Am. Soc. 61, 2508 (IViV).

33.nbsp;Brockway en Jenkins, Am. Soc. 58, 2036 (1936).

-ocr page 67-

34nbsp;Bocrsch, Monatsh. 65, 311 (1935).

35nbsp;Brockway en Pauling, Proc. Nat. Acad. Sei. U.S.A. 19, 860 (1933).
36'. Wyckoff en Corey, Z. Krist. 89, 462 (1934).

37 Pauling, Brockway en Beach, Am. Soc. 57, 2705 (1935).
38. Robertson en Woodward, J. Chem. Soc., 1817 (1936).
39 Van 't Hoff en Cohen, Studien zur chemischen Dynamik, blz. 178
(1896).

40.nbsp;Lcmoult, Ann. de Chim. [7] 16, 338 (1899).

41.nbsp;Scnier en Walsh, J. Chem. Soc., 81, 290 (1902).

42.nbsp;Hantzsch, Ber. 38, 1013 (1905).

43.nbsp;Lonsdale, Proc. Roy. Soc. London [A] 171, 564 (1939).

44.nbsp;Private mededeling van Mrs. Lonsdale.

45.nbsp;Lonsdale, Proc. Roy. Soc. London [A], 159, 156 (1937).

-ocr page 68-

INHOUD

Inleiding .

HOOFDSTUK I.

§ 1. Structuurbepaling van diphenyldiacetyleen . 8
§ 2. Bespreking der resultaten.......24

HOOFDSTUK II.

§ 1. Structuurbepahng van cyanuurzuur ... 30
§ 2. Bespreking der resultaten.......

49

Samenvatting...............

54

Literatuur ................

Blz.
1

-ocr page 69-

STELLINGEN.

I.

Het is onjuist mesomerie (resonantie) op te vatten als een
wisseling in tijd tussen de met de kanonische structuren
overeenkomende electronenconfiguraties.

II.

Berekening van atoomafstanden in onverzadigde- en
aromatische koolwaterstoffen door quantenmechanische be-
naderingsmethodes is niet veel meer dan een gecompliceerde
wijze van interpoleren tussen bekende atoomafstanden.

Coulson, J. Chem. Phys. 7, 1069 (1939).

III.

De vermindering van de roosterconstante van sommige
organische kristallen, bij vervanging van waterstof door
deuterium, is een gevolg van de asymmetrie van de valentie-
trilhngen in de moleculen. De verklaring, gegeven door
Ubbelohde, is onjuist.

Ubbelohde, Trans. Far. Soc. 32, 527 (1936).

IV.

Electrische wisselwerking tussen colloïdale deeltjes en hun
ionensferen leidt niet altijd tot onderhnge aantrekking dier
deeltjes.

Langmuir, J. Chem. Phys. 6, 873, (1938).

Levine, Proc. Roy. Soc. London. [A], 170, 145, 165 (1939).

Levine en Dube, Trans. Far. Soc. 35, 1125 (1939).

V.

Ten onrechte is uit de dampspanningsmetingen aan alkah-
boorfluoriden geconcludeerd, dat de „bestendigheidquot; in de
richting

CsBF4 RbBF, ^ KBF4 afneemt.

de Boer en van Liempt, Ree. Trav. Chim. Pays-Bas

46, 124 (1927).

-ocr page 70- -ocr page 71-

Het door Astbury opgestelde mechanisme van de over-
gang van a- in ß keratine is aan vele bedenkingen onder-
hevig.

bv. Astbury en Woods, Phil. Trans. Roy. Soc.

London. [A], 232, 333 (1933).

VII.

De formule van Lohmann voor adenyl-pyrophosphorzuur
verdient de voorkeur boven die van Satoh en die van Bar-
renscheen en Filz.

Lohmann, Biochem. Z. 254,381 (1932).

282, 120 (1935).

Satoh, J. Biochem. 21, 19 (1935).

Barrenscheen en Filz, Biochem. Z. 265, 141, (1933).

292, 350 (1937).

VIII.

Het is wegens de mogelijke experimentele fout in de door
Ogg gebruikte getallen niet mogelijk, het mechanisme van
Hughes en Ingold voor de hydrolyse van alkylhalogeniden
op grond van zijn berekening uit te sluiten.

Ogg, Am. Soc. 61, 1946 (1939).

IX.

De naam electronen-,,affiniteitquot; geeft aanleiding tot ern-
stige misvatting.

UI ich, Kurzes Lehrbuch der physikalischen Chemie,

blz. 272 en 273 (1938).

X.

Het is wenselijk, dat op de middelbare school belangstel-
ling voor muziek wordt gewekt.

-ocr page 72-

thfi

m

« - gt;

isZfsm

■UI

'^f'Mm

-ocr page 73- -ocr page 74- -ocr page 75-

gt; quot;s'

'nbsp;-V

^irf^^H^ tm

-ocr page 76-