il, Ï5 L lm
B O E C K
|
||||||||||||
5
|
||||||||||||
O F
|
||||||||||||
Kort en Grondigh Beright
VA N D E
Gebitten en de Toomingh der Paerden, ne
vens der felver verfcheydene Werckingen, en hoe
die, nae de gelegentheydt der Paerdeiu,, bequaemft te gebruyeken fija^. ten dienfi van alle hooge en laege Stands-per >
(oomn> Liefhebben der Adelijcke %ijd'h$nfi, kortelijckjy een gefield
DOOR
CHRISTOPHORÜS L I E fi,
|
||||||||||||
UTRECHT,
|
||||||||||||
-1
|
||||||||||||
By Johannes Ribbius, Boeck-verkoper. 1671,
|
||||||||||||
Foli
GEBIT-BOECK.
I. Ho.OfTSTÜCK.
Fan de Toomingh der Paerden P en wat daer aen
Dcpendeert*
|
||||||||
mingh, die honderd of meer ïaeren voor onsln
't gebruyck geweeft is. Indien wy maer alleen onfe laetfte tijd een weynigh willen aenfien,wy fullen fulcke en diergelijcke dwalingen noch hedenfdaeghs ovetvloedigh genoegh vindenj want onaengefien de Toomingh der Paerden van d'eene tijd tot d'andere , en alfoo tot op d' onfe, geduerigh is verbeeterd, en meer ver- ftand daer toe aengewend is geworden, foo vindmen echter veele lieden, die in diergelijcke Gebitten met Raderen en Rollen of Olijven een groot behaegen hebbenj jae defelve op vee- lerley wijs bedertcken, om voor d'ondeughd der hard-mondige Paerden te gebruyeken ; foo datmen figh daer over niet minder behoeft te verwonderen, als over d' onverftandigheyd en de Gebitten der Oude. Dit nu fijn niet anders als valfche opinièn en
fchaedlijcke Dwalingen, alleenftreckendetoe het eyndlijck verderf der Paerden. Indegant- fche Konftdes Berijdens (of der Ruytery) is geen grooter dwalingh en onverftandigheyd, als de hard-beckigheyd Paerden met fcharpe Gebitten te willen KemeJieeren- vermits men fiec, dat de Monden of Laeden der.Paerden van vleefch en bloed.en met een Huyt overtrocken, maer niet (gelijck eenige \gnoranten meenen moghten ) van fteen of yfer aengefet fijn 4 om defelve met fcharpe uytgehouwene Rollen en Raderen te doorbooren.op datmen alfoo tot de levende gevoellikheyd des Monds mogt komë. Men fou my mogen tegenwerpen ( 't welck
ick oock niet fou konnen loogchenen) dat , of wel de Laeden der Paerden niet van Steen of Y- fer fijn,evenwel openbaer is.dat het eene Paerd veel dick-huydiger en harder vleefch op de Laeden heeft, als het andere : Iae datmen oock Paerden vind , die gelijck als dood in de Mond fijn , gantfeh geen gevoel hebbende. Datmen oock oogen-fchijnlijck fiet,hoe bruyn en fvyart het vleefch op de Laeden onder 't Mond-ftuck werd. Waer door dan niet anders als noodwen- digh kan fijn, tot diergelijcke dood-mondige Paerden fcharpe Gebitten, Rollen, Raderen, en diergelijcke Mìrumènten te gebruyeken. Dit fchijnd voor d'onverftandige een goed
Argument en een welgegronde meeningh te fijn;
doch het blijft als voor heenen een fchaedelijc-
V ke
|
||||||||
S onnodigh, hier té be-
fchrijven wie deri eerftenof den tweeden geweeft is, welcke uytgevonden heeft, de| Paerden té Berijden en ____ te betoomeh; of wat Arifto-
teles, Xenophon, Virgilius, Plinius , en an-
dere daer van fchrijven; wijl fulcks tot mijn voorneemen niet alleen niet dienftigh , maer oock den gunftigen Leefer meer verdrietigh als nut of verrhaecklijck fou fijn. Indien 't den fel- ven gelieft, Hiflorien te leefen, hy kan die ter be- höorlijcker plaets vinden.Derhalven laet ick de gedagte en andere diergelijcke Schrijvers.kort- leyds halven, varen en in haer waerde blijven; willende hier alleen fpreecken van 't gebruyck en dé Toorhingh der Oude, hoedaenigh fy haer voor tij dsbeneerftigt hebben.en hoe wy ons he- denfdaegs bevlijtigen,de Paerden te betoomen. Indien wy 't oogh flaen op de verfcheydene manieren van betoomingen der Oude (tegens de geenedie ih önfe tijd gebruycküjck fijn) foo fullen wy veellight (bleke feldfame wijfen vin- den, als de Ibodaeiiige gewoon fijn geweeft.van welcke de HHlorie-ü\\iY)vets gewagh maecken. Men obferveere en befie d' oude (taturen , en d'achter-gelaetene Gebitten en betoomingen der Oude (diemen noch hedenfdaeghs in voor- naeme Ruftingh-Kameren vind, en totgedagh- ténisbewaerd fijn) foo falmen gewaer werden d'aldêrhardfte, feer feldfaeme en grouwelijc- ke Gebitten 3 derhalven men figh verwonderen moet, hoé't mogelijck geweeft is, een Paerdt foo veel Yfer-werck, Raderen, Rollen, Bollen, Galgen en diergelijcke dingen in de Mondt te brengen : Soo dat aen een gantfeh Uyr-werck foo veel Raderen niet fijn, als men wel aen dier- gelijcke In/irumenten fiet : Welcke fy buyten twijfïèl alleen tegens de hard-mondigheydder Paerden gebruyekten. Waer uyt dan ligh- telijck af te neemen is, datfe doemaels niet ge- weeten hebben , de Paerden (gelijck hedenf- daeghs) op een feghte en redelijcke manier te Toomen : En noch veel minder eenige orare of middel gehad hebben, waer doorfe de Paerden van haere Herd^-mondigheyd en tot gehoor- faemheydt brengen konden. Ick wil nu niet gaen fpreecken van de Too-
|
||||||||
G E B I T-B OECK.
|
|||||||
en tot den Boogh gantfch gefet fijnde, "foo fülË
ghy bevinden, dat de herdigheyd des Monds lal wegh genoömen fijn j en dat het Paerd geen dood, maer levendigh en gevoellijck vleefch op de Laeden heeft- betoonende de gehoor- faemheyd des Muyls in de fleghte en faghte toomingh des enckelen Hokgebits. Indien gy nu op fuik een wijs dePaerden kond
brengen tot een goede IufteJJe des Kops en Hals ter behoorlijcker plaets, foo dat het den felven met een gebooghden Hals in een derlijcke/w- fluer draeghd, obedieerende de hand des Toomsj dravende,galopeerende.pareerende,te rugg' gaende als ghy wilt; en dit alles met behoorlijcke ge- hoorfaemheyd ('t welckalleenlijck door goede1 Ordren, én niet^door fonderlinge Gebitten tg weegh gebraght moet werden) foo feg my doch waerom ghy't Paerd deMond met harde Gebit- ten en Raederen verfeeren, en daer door weer in fijn goede ordrengelijck als confundeeren wik. Even diergeüjcke groove dwalingen bevind-
men oock in 't gebruyek der Stangen, en der felver verfcheydene werkinghen , want veele beelden fich in, dePaerden alleen door de ge- daghte verfcheydene werekingen der Stangen met de Kop in behoorlijkeƒ><?/?«<?/" te fullen bren- gen. Ick geloof, dat dit mif-verftand niet wey- nigh veroorfaeckt is geworden, door d' onyol- maeckte verklaeriqgh der geen-er, die hier van niet genoeghfaem gefchreven, of van de Mejfc des Tooms niet veel geweeten , en alfoo de kraght en werekingh der Stangen meer toeae- fchreven hebben, en ten deelen noch toe fchdj- ven, alsfe vermogen te doen : Gelijck dan d' er- vaerentheyd fulcks klaerlijck leerdj en oock felfs de geene, die figh foodaenigh een wijs van Toomingh bevlij tight hebben, of noch figh be- vlijtigen , moeten bekennen , wanneer haer eert Paerd ter handen komt, 't welck met de Kop buyten de poftuer nae beneden gaet, dat onder alle Stangen en Gebitten (welckenae haer ey- gene meeningh opwaerts toornen, en 't Paerd met de Kop opwaerts righten fouden) niet eer*, eenige te vinden is , die fulck een haer toege-' meetene werekingh volbrengen en 't Paerd mee de Kop verheffen kan. Defgelijcks fai onmogelijck fijn,fulcke Paer-
den, die met een ftereke ingebogene Hals eri breede Kinne-backen, hoogh en met eenge- ftrackte Mond gaen, met de Stangen te doen obedieeren en aen te toornen, indien niet d'eene door behoorlijcke middelen met de Kop opge- right en verheven, d'andere met een gebogene Hals tot gehoorfaemheyd en by gebraght werden. Soo dat de verfcheydene werekin- gen der Stangen alleen by fulcke Paerden plaets
|
|||||||
ke opinie en dwalingh , die ick met weynigh
woorden weerleggen wil. En derhalven fegg' ick, rny feer wel bekend te fijn, dat het eene Paerd niet alleen in de Mond, maer oock over 't geheele lij f of tederder of harder is, als 't ander. Evenwel, hoe faght of hoe grofdefelyeoock fijn mogen, foo is echter de Huyt der Laeden niet van leer gemaeckt, of gantfch dood en on- gevoellijck, wijl het levendigh vleefch is 5 't welck, gelijckmen het, even foo wel door't debit veffeerd en gewond kan werden, als dat yan teedere Paerden. Al hoe wel ick in 't xxm.Capittel des eer-
den deels van d' onderwijfingh der Paerden de voornaemfte oorfaecken der Hardbeckig- heyd overvloedigh genoegh aengevveefen heb, foo acht ick echter noodvvendigh te fijn, defel- ve hier ten deelen te repeteeren. Ick iégg' der- halven wederom. Indien een Paerd fwack van rugg* is, foo fai,'e wegens defel ve fwackheyd, fijn Hulp in den Toomfoecken, in den fel ven hangende, en als vaft daer op leggende , hoe fcharp en hard het Gebit oock fijnmoght. In tegendeel, indien'e ftarek en ingebogen van Hals is, groote Kinne-backen hebbende , foo fai 't met defelve figh als uytfpannen tegens de hand des Berijders, en hard-neckigh tegens den Toom aendringen, gelijck hier boven aen ver- fcheydene plaetfen gefey d is. Wanneer nu't Paerd het Gebit \veerftreeft,fo
werd terftond het vleefch der Laden als flape- righ en verdooft, jae gelijck als dood, nietge- voelende de fcherpte of hardheyd des Gebits, hoe feer oock het vleefch der Laden tot op 't been tot gefcheurd of gewond moght werden, om dat de fterekte van den ongebogenen Hals altijd de Mond weerftreeft: En hier door werd het Paerd op d'ontflapene of verdoofde Laeden als dood in deMond;gelijkdan ook eenMenfch fèlfs by nae fijn leden niet gevoeld,wanneer de- felve (gelijk men feydj flapen, of verdoofd wer- den. Derhalven komt deefe ongevoellijkheyd niet van de dicke Huyt op deLaden.maer van 't flaepèn(of verdooven) der felver. En dit flapen komt niet van 't harde vleefch des Monds, maer veel meerjae alleen van de fterekte des ongebo- genen Hals; welcke altijd weerftreeft, gelijck wanneermen een reghte ftockbuygen wil,tot dat eyndlijck den felven (gelijck oock den Hals des Paerds) een tijd langh als een boogh gefpannen fijnde, krom gebogen blijft. Als nu 't Paerd deefe oorfaeck der ontflae-
pingh en verherdingh der Laeden (naement- ïijck, de fterekte des HalsJ benoomen werd, den felven , door de behoorlijcke middelen, (die ick hier boven aengeweefen heb) gebogen, |
|||||||
GEBI T-B O Ë C K.
|
||||||||||||||
In tegendeel,de werckingen der felver fijn veel-
voudigh, alsfe maer reght gebruyckt werden. lek befchuldigh hier oock niet de geene,
welcke figh beneerfligen in een goede proportie en op een reght Fundament te toomenjmaer veel meer prijs ick haergeduërigevlijt,indien't maer verftandelijck gefchied met ohfervatie van des Paerds Natuer, Mönd,Kop,Hals,Rugg',Beene« en Ouderdom. Eyndlijck,mijnmeeninghis,dat een Berijder, of den geenen die toornen wil,wel verftae en kenne, hoe groot de werckingh der Gebitten is, en hoe veel defelve hem door be- hoorlijke middelen en met goed verftand tot de reghte volkoomene werckingh helpen fullen: En dat hy figh bevlijtige, 't Paerd alleen te too- rnen met de faghtfle en aengenaemfle Gebitten*, gelijck ick hier nae ter behoorlijcker plaets ver- klaerenfal. Derhalven wil ick't nu hier by lae- ten blijven^en vermits ick niet genegen ben,om my met vergeeffche Difcourfenhngh op te hou- den , of hier van een groot Boeck tefchrijven, nadien fulcks met weynigh woorden en fonder wijdlopigheyd verright kan werden,foo wil ick gaen fpreecken van de verfcheydene werckin- gen en nuttigheden der Gebitten ; en voor eerft van de Mond-ftucken,die voor naementlijck op tweederley wijs onderfcheyden werden, te we- ten, geflootene en opene,en hoe defelvever- fcheydentlijck nae de gelegentheyd der Paer- den te gebruyeken llaen. |
||||||||||||||
jìlàets hebben > die van een goede proportie fijn,
en de Kop als van felfs reght en wel draegenj maer niet by foodaenige, die van een quaedë proportie en buy ten poftuer fijn 5 want deefe moe- ten door andere middelen te reght gebraght werden. Hier uytis'tmis-verftandgekoomen, wanneer diergelijcke Toomers een Paerd too- men willen, datfe t' èlckens fes, aght of meer Gebitten na malkander verfoecken, tot dats'er eene treffen, 'twelckfighnaehaergoeddunc- ken fchickr. Een klaer bewijs, datfe de grond des toomens niet verftaeh. Maer als de Paerden, welcke met de Kop nae
beneden gaen, verlight, op-gereght eninbe- hoorlijcke poftaer gebraght werden 5 oock de geene, die van een quaede proportie fijn, en met een geflrackte Mond hoogh gaen, met een eebogene Hals, tot gehoorfaemheyd en in be- hoorfijcke pofiuer by-gebraght fijn geworden, nae d' ordre der eetfter onderwij fingh in 't Vili, en IX. Capittel des eerften Boecks voor gefield, dan fullen de Stangen haere verfcheydene en volkoomene werckingen bereycken en vol- brengen kortnen , naementlijck : Datfe de Paerden, die te vooren opgetight, defgelijcks, die met een gebogene Hals by gebraght fijn ge- worden, door deefe haere verfcheydene werc- kingen in behoorlijcke Iitftefte enpoftuer met de Kop behouden fullen. 'k Wil evenwel hier door niet te kennen geven, dat de Stangen en Ge- bitten gantfch fonder kraght en werckingh fijn. |
||||||||||||||
IL HoOFÏSTUCK*
yan de ge (lot ene Mondftucken en der felver werckïng.
|
||||||||||||||
fcheurd en verfeerd fijn geworden, en geveri
haer't reghte aenleunen op't Gebit, indienfe van een al te faghte Mond waeren,of anders on- lijdelijck fijn. Eyndlijckjfy gewennen de Paer- den , de Mond geflooten , en de tongh onder 't Mond-ftuck te houden. Derhalven werdenfé oock in 't eerft voor de jonge Paerden ge- bruyckt , tot datfe gantfchlijck tot gehoorfaem- heyd gebraght, en in alles nae behoorenger/w- jleert fijn geworden. De Hol-Mond-flucken, foo wel geflootene
als opene, konden op veelef ley manieren, niet minder als andere Mond-ftucken, veranderd werden : Doch wijl deefe veelvoudige verande- ringen niet noodigh, maer meerendeel vergeefs en onnut fijn, foo heb ick maer alleen fes ver- fcheydene wijfen der felver willen afteecke- nen j met welcke men mijnsoordeelsallerley Paerden in d'eerfte onderwij fingh genoegfaem yoorfien kan. V % So©
|
||||||||||||||
Hy behoeft niet te dencken, dat ick
in à^e(e Befchrijvingh van 't ge. bruyek der Mond-ftuckeneen groot ; getal der felver verhaelen, en hier by afteeckenen wil de fonderlinge en feldfaeme I«- ventien der felver, als van Klocken,Peeren, O- lijven, Appelen, Meloenen, of van Meulen-ra- deren, Meulen-fteene Rollen, en watfe meer diergelijcke naemen hebben moghten; Sulcks is mijn meeningh niet. 'k Wil alleen fpreecken van den fleghten eenvoudigen Canon, oï't Hol- gebit; waer van't èffeÜ of de werckingh veel grooter is,als die van al de gedaghte inventien of fantafijen,wax voor namen defelve oock hebben moghten. Want fy maken't Paerd vaft van Kop, reght in deMond,geven denBerijder fekerheyd, dat hy 't Paerd, fonder verfeeringh des Monds, met het Gebit magh ftraffen ,meer als met ande- re. Sy verfeeckeren oock foodaenige Paerden, en brengenfe weer te reght, die in de Mond ge- |
||||||||||||||
*
|
||||||||||||||
GEBI T-B OECK,
|
||||||||
§00 veel nu 't geflootene Hol-Gebit betreft,
hier in is aldermeeft gelegen, dat het felve nae de grootte en gelegenrheya des Monds geaccom- modeert, niet te groot noch te kleyn , niette dick noch te dun fy • wijl 't Paerd daer mêê niet alleen geregeerd, maer oock daer door gelijck als aengemoedight en vrolijck, of in tegendeel tot ongeduld en treurigheyd veroorfaeckt werd. 't Eerfte gefchied, wanneer men 't Paerd een Mondt-ftuckgeeft, 'twelck, nae fijn na- tueren de gelegentheyd des Monds , hembe- quaem en aengenaem is. 't Laetfte gebeurd, als- ïnen 't Paerd, tegens fijn proporne de Mond vol Yfer geeft 5 want hier door werd het onluftigh, treurigh en verdrietigh. Derhalven, als't Paerd in't gemeen vaneen
tamelijcke proportie is, foo fai hem oock in 't ge- meen 'r eerfte Mond-ftuck bequaemft fijn ,om te gebruycken, wijl het middelmatigh, en nae de tongh niet te dun noch te dick is. Ditaght ick in 't gemeen 't befte te fijn, om 't Paerd met de Kop teght en vaft te maecken,en in fijn doen wel te beveiligen. Doch indien't Paerd teer en kleyn van Mond
was, hebbende een fmalle tongh, en onder de- felve een diep Canael, en daer tegens hooge dunne Laeden, foo fai 't tweede Hol-gebit hem beft fijn, want wij 1 het op de tongh fmal is, foo kan 't niet foo hard op de Laden drucken, als wel 't andere doen foude, 't welck (gelijck ghy fiec) tegens de tongh dick is. Wantdetongh, hoe kleyn defelve oock is , moet het Mond- ftuck, foo veel als behoorlijck is, oock aennee- men en gevoelen 5 anders fou 't Mond- fluck al- leen op de Laeden vvercken, en defelve, wij Ife teer fijn, lightelijck konnen verfeeren. Indien 't Paerd een breede tongh had , en on-
der defelve niet veel ruymte, waer in de tongh leggen kon, foo fullen d' andere, naementlijck de derde en vierde, bequaemft fijn, wijlfede tongh wat meer vryheyd geven. Maer indien 't Paerd van een quaede proportie
was, hebbende een groote Mondt, breede en laege Laeden, welcke vlack, en onderdeton- ge fonder Canati fijn 5 ofin tegendeel een groote dicke onbesveeghlijcke tongh, en daer nevens dick-huydige Lippen , willende met defelve figh tegen 't Mond-ftuck verweeren > of inwen- digh op de Laeden leggen , foo fai't vijfde en fefde hier toe nut en bequaem fijn5 wijlfede tongh meer vryheyd geven, en de Lippen van |
||||||||
de Laeden uytdrucken,vermits het Mond-ftuck
uytvvendigh lioogh en gelijck als uytgeholt is. Deefe Vryheyd is meer alsgenoegh , om de Paerden in't begin doorfulckeMond-ftucken reght en gehoorfaem te maecken. En of fchoon eenigh Paerd een grooter vryheyd der tongh van noden had, foo moet ghy 't evenwel defel- ve niet geven , tot dat het van Hoofd en Hals wel beveftight , en in de Mond gantfch over- wonnen en tot gehoorfaemheyd gebraght is. D' oorfaeck hiervan fai naederhand in 't breede aengeweefen werden. Te deefer tijd moeten de Paerden dickmael met het Gebit geftraft,ver* heven en verlight werden, en derhalven kon- nenfe, door dit middel der geflootene Mond- ftucken, in 't Caftigeeren en verheffen noyt eeni- ge verfeeringh lijden, maer behouden de Lae- den geheel en gefond, tot datfe eyndlijckmet de Kop wel geordonneert en beveftight fijn. Dan kond ghy 't Mond-ftuck op doen , en dé tongh vry geven, nae de qualiteyt des Monds. Doch foo langh't Paerd eenige ftraf met de hand van noden moght hebben, foo moet ghy't ge- flootene Mond-ftuck noyt veranderen ; maer bevlijtight u alleen,'t fel ve verfcheydentlijck te gebruycken, nae de proportie des Monds, ge- lijck hier boven gefeyd is. Ick waerfchouw u oock, in aght te neemen,
dat foo wel de geflootene alsd'opene Holge- bitten, met goede vlyt moeten gemaeckt wer* den,fijnde aen't eene deel niet langer noch dicker, als aen't andere, gelijck wel fomtijts, door de naelaetigheydt des Maeckers, pleegh te gefchieden. Want indien 't eene deel langer of dicker was als 't andere, foo fou 't Paerd hec Mond-ftuck op d' eene fijde meer gevoelen als op d' andere ; waer uyt dan veelerley boofe ge- woonten fouden koomen te volgen 3 voornae- mentlijckoock, dat het Paerd de Mond en Kop op d' eene fijde krommen foude, daer hec het Mond-ftuck meeft gevoelde. Belangende de reghte maet en wijtte deefer
Mond-ftucken, defelve moeten nae de grootte des Paerds en de proportie des Monds wijd of engh gemaeckt werden , waer van men in 'r gemeen de juyfte Menfuer foo even niet geven kan ; wijl't eene Paerd engh , 't andere wijdt van Mond is. Ondertuflchen moeten de ge- daghte geflootene Hol-gebitten liever te wijd als te engh fijn. |
||||||||
V % Hl. HOOFT-
|
||||||||
6
|
|||||||||||||
GEBIT-BOEC K
|
|||||||||||||
III. H O O F T S T U C K.
Fan d' Opene Mond-Buchn.
|
|||||||||||||
Anneer 't Paerd op de geflootene
Hol-Mond-ftucken in fijn doen wel beveftight, en met dé Kop, Borft en 'Kruys wel gejufteèrt is , nil't vijfde laer bereyekt hebbende, foo falmen, ria de qua- liteyt des Monds , het Gebit openen, en dé be- hoorlijcke vrijheyd geven , nae dat vàn noodeil fai fijn ; doch niet eer. D' oórfaeck, waerom dit ghefchieden moet, is klaer j vermits d' opene Gebitten meerder en ftereket werekingh heb- ben; want fy vatten meer en flercker op de Lae- den, als de geflootene, onder welcke defelve gelijck als bewaerd, geheel en gefond behou- den werden 5 gelijck te vooren gehoord is. En derhalven, indien 't Paerd noch niet gantfeh- lijck overwonnen en reght in de Mond gewor- den was, maer de ftraf des Gebits noch van no- den had, foo foud' het door 't opene Mond- ftuck 3 hoe fleght en faght het oock was, light- lijckverfeerd konnen werden. Ten anderen, yeder verftandige weet wel,
dat yeder Paerd van 't derde tot het vierde, van 't vierde tot het vijfde, en alfoo yeder laer dé tanden verwifield , waer door het meerendeel der Paerden grote fmerten veroorfaekt werden, gelijck lightlijckaftemeetenis, infonderheyd alsfe op 't vierde en vijfde laer verwifïèlen, wan» neerfe niet alleen wegens de wiflèlingh der kleyne tanden, maer oock der Kiefen infonder- heyd groote pijn op de Laeden gevoelen, wijl deefe uyterfte Kiefen figh verbinden met het Tand-vleefch , en de plaetsdaer men't Mond- ftuck gewoon is te leggen Als nu 't Paerd dee- fe Natuerlijcke fmerten in de Mond, en op de Laeden, of't Tand-vleefch gevoeld, waer door hettreurigh, onluftigh en verdrietigh is , foo bedenckt by u felven, wanneer glry deefe fmer- ten door't hard aentaften der opene Gebitten woud vermeerderen, of fulcks niet fou ftrecken tot het volle verderf des Paerds /gelijck d'er- vaerentheyd hedenfdaeghs overvloedigh ge- noegh betoont, wijl dit meerendeel van de gee- ne (oock felfs van die, die figh Meefters in deefe Konft laeten noemen) nietgeconfidereert en in aght genomen werd. Daer fijn veel grove Ignoranten, welcke, offe
fchoon fien, dathetPaerdtd'eenetijdonlufti- ger, verdrietelijcker, of fwaerder in den Toom is, als d' andere tijd, niet eens bedenckea, dat |
|||||||||||||
het voornaementlijck van deefe oórfaeck
komt ; maer terftond hun befte Middelen ter hand neemeii; welcke fijn, niet alleen d' opene, màer meenigerley andere harde Gebitten ; waer regens lek vooren overvloedigh genoeghg^- tefieeri heb4 en feggewederom, datmen om de verhaelde en meer andere oorfaecken aen geen jonge Paerden de geflootene Hol-Mond- ftucken voor't vijfde laer haers Ouderdoms, en eerfe t' eenemael totgehoorfaemheyd en een reghte or òr e gebraght lijn ge worden, verande- ren magh , hoe feer oock de qualiteyt des Monds d' openingh des Gebits van noden moght hebben. Want als 't Paerd wel gehoor- faem fai fijn op 't geflootene Mond-ftuck , on- der welcke de Laeden geheel blijven, en dat ghy't dan terreghter tijddebehoorlijckevry- heyd der Tonge geeft, door d' openingh des Gebits, foo fultghy'tPaerdtmaer dies te per- feêler in den Toom vinden. Ondertuflchenwil ick evenwel van de Toomers geerne een beetet beright hier van verwaghten. D' openingh des Gebits moet gefchieden
nae de Qualiteyt des Monds, niet te veel noch te weynigh, nae dat het Paerd breede of fmalle, hooge of laege Laeden, en voornaementlijck, nae dat het een dicke en groote tonge heeft, om wekkers wil alleenlijck d' openingh des Mond- ftucks gefchieden moet. Want indien de tongh kleyn en dun was , foo fou het niet nodigh, maer veelmeer fchaedelijckfijn, een open Ge- bit te geven. En ofmen fchoon de Tongh haere vryheyd gaf, foo moet fulcks evenwel niet ge- fchieden , gelijck eenige willen, methoogh- verhevene Galgen 3 maer't opene Mond-ftuck moet altijd boven in't Slot-yfer te gelijck op de tongh helpen draegen, op dat het niet alleen geheel op de Laeden moght wereken. Derhalven, foo't Paerd van een middelma-
tige proportie is, hebbende de tongh noch te groot noch te kleyn, foo fai de vryheyd van'e eerfte en tweede hier by afgeteeckende Mond- ftuck , als de halve openingh, genoegh fijn. Doch foo 't Paerd kleyn van Mond, onder de tongh engh, en met de Laeden dight by mal- kander was, gelijk men fiet aen de Verekens, die boven in 't dick der kinne-backen wijd fijn, endaer tegensfighindeMond verliefen, fmal en fpits fijnde, foo fai hetderde hier byafge- |
|||||||||||||
G EBI T-B O ECK.
|
|||||||||
8
|
|||||||||
konnen veranderen, doch ick heb niet meer als
fefderley foorten hier willen afreeckenen, wiji- men , mijns oordeels, met deefe verhaelde alle Paerden genoegh doen kan : Alleenlijck moet men onderfcheyden de qualiteyt en grootte des Monds, naementlijck , dat ghy defelve dick, dun j hoogh of laegh maeckt, nae dat van no- den fai fijn. Dit nüftaet inde difiretie der gee- ner , die deèk Mond-ftucken fai willen ge- bruycken* Eyndlijck ftaet noch t' ohferveeren, hoe wijd
d'openinghvan'c Gebit fijn moet. Want in- dien 't Mond-ftuck te wijd open ware,foo fou 'e met de binnenfte hoeken des gebits(foo als hier voo'r in defiguer in 't eerfteMond-ftuck aenge- teyekend ftaet ) op de Laeden treffen, 't welck defelve verfeerenen doorboorenfoude. Inte- gendeel , indien het te engh, of te weynigh o- pen waere, foo fou 't het Paerd niet alleen wey- nigh vryheyd geven, maer oock de Tongh op de fijden quetlen. Derhalven is van noden, dat men figh beneerftighe hier in het reghte midden te treffen. En ftaet te mereken, dat alle opene Mond-ftucken daer nae geright moeten werden, datfe met de binnenftehoeckendes gebits de Laeden des Paerds te boven gaen, op datfe met de gantfche rondte, en niet met de hoecken des Gebits.op de Laeden lagen,gelijcfc ghy,tot meerder onderrigting, in dekfiguer 00- genfchijnlijck fien kond,hoedaenigh het opene Mond-ftuck de Paerden reght en wel in de Mond fai leggen,op dat her fijn reghte wereking hebben moght, en niet te veel noch te weynigh op de Laeden arbeydde. En op dat het oock niet te engh op de Tongh waere, foo moeten in 't gemeen d' opene Mond-ftucken 'niet bo- ven de vijf vierendeelen van een Duym breette open fijn. Want indien het meerder of minder open was, foo fou 't een en t ander een quaed Effett hebben, 't Paerd verfeeren, en tot aller- ley boofe gebruyeken van krommen en fparren des Monds veroorfaecken. Daer is derhalven veel aen gelegen, dat het
Mond-ftuck niet alleen de reghte openingh der tonge hebbe, maer dat het oock met de geheele Rondte op de Laeden legge, en niet (gelijck dickmael uytonverftand gefchied) met de bin- nenfte hoecken des Mond-ftucks 5 welcke vry en niet op de Laeden moeten leggen,gelijck ghy in de voorgaande Figuer fien kond. Op deefe wijs fai d' openingh des Mond-ftucks reght, en 't Paerd aengenaem fijn 5 gevende 't felve, niet minder als hier boven van 't gefloo- tene Mond-ftuck gefeyd is,een vaft en reght aenleunen of ftuttingh des Tooms : 't Welck niet fou konnen gefchieden.indien d' openingh te
|
|||||||||
teeckendealderbeft dienen, wijl het niet , ge-!
Üjck d' andere, afgefet is, of op een fekeremaet d' openingh hebben kan, vermits de Laeden, of de Kevels, aen de plaets,daer 't Mond-ftuck fou leggen, foo engh en dight by malkander fijn, maer in 't midden gelijck en reght verheven is. Deefe Mond-ftucken fijn onder alje andere,
beyde de geflootene en opene , de befte , be- qiiaemfteen dienftighfte, konnendegebruyckt werden fonder eenige verfeeringh des Monds tot^ allerley Paerden 5 en mogen oock, nae der felver gelegentheyd , ia 't midden des Slots noch veel hooger geright werden. Soo dat dee- fe Mond-ftucken infonder heyd dienen voor Paerden, die engh van Kevels fijn, en de Laeden dight by malkander hebben} want defoodaeni- ge fai deefe openingh des Gebits alderbe- quaemft fijn. Maer foo 't Paerd groot van Mond waere,
en een breede tongh had, foo fai hem 't vierde beft dienen , wijl het met dedicke rondrede Mond op de fijden vuld, en daer door de tongh de behoorlijcke vryheyd geeft. Doch indien 't Paerd van een chiede proportie
was , hebbende niet alleen dicke en' breede Kinne-backen, maer oock breede en laege Lae den, en noch daer en boven een dicke Tongh, (wijl deeie dingen gemeenlijck t'faemen ple- gen te gaen) foo is nodigh, dat ghy'c felve (doch maer fooveelalsbehoorlijckis) degant- fche openingh geeft, welcke in 't midden wat hooger verheven moetfijn,gelijck hier by in de vijfde en Mdeftguer te fien is. Mijns oordeels is deefe openingh des Mond-ftucks overvloe- digh genoegh , hoe groot en dick de Tongh oock fijn moght. Want fchoonmen de tongh de behoorlijcke vryheyd en openingh des Ge- bits moet geven, foo moet fulcks echter niet te veel fijn ; maer men moet letten, darde Tongh boven in't Slot des openen Mond-ftucks nier maer alleen op de Laeden fijn werckingh doen moght. Daer en boven diend de hoge ope- ningh, of de hooge galgh der opene Mond-ftuc- Jken, nergens anders toe, als om 't Paerd boven aen't gehemeld tedrucken, en daer door te ver- oorfaecken, dat het de Mond kromme en op fparre. Indien oock 't Paerd figh met deLippen/à/-
veerenx of defelve op de Laeden leggen wilde, foo fouden deefe Mond-ftucken fulcks niet toe laeten; maer wijlfe tegen't uytwendige deel uyt-geholt fijn, foo fullenfe de Lippen dies te meer van de Laeden uy tdrucken, op dat alfoo 't Mond-ftuck fijn reghte werckingh bekomen moght. Men fou foo wel d' opene als de gefloo- tene Hol-Mond-ftucken op veeletley wijfen |
|||||||||
CEBI T-B OECK,
|
|||||||
en halve Dringh-ftangen met een ringh offen-
der ringh in de Mond van een groote werc- kingh fijn,omdePaerdendaer mêê te verheffen, te reghtenente verfeeekeren. Dochick ver- |
|||||||
aght defe en diergeïijeke verliöogïngh der öïij*
ven en Bollen, en fegge, dat het vergeeffche in- ventien fijn , die in d'opinie en Inbeeldingh meet Effeft hebben , al in & Opératie , om de X Paer- |
|||||||
G E B I T-B O E CI.
|
|||||||||||||||
IO
|
|||||||||||||||
fchaedlijckals nut fijn. Hier tegenskonnen iri
't midden van 't opene Gebit een Mont-fpel hangen, 'twelck fighgintfchenherwaerts be* weegen , maer evenwel niet onder 't Mond- ftuck koomen kan; gelijckindeefehierbyaf» geteeckende te fien is. Eyndlijck, de lieflijckheyd des Monds is aeit
een gantfch andere plaets te foecken en te vin- den, als datmen defelve meend te verwecken met Ketenkens, Mont-fpel, Ringen of Bollen, Want men fiet oogenfchijnlijck, en d'ervae- rentheyd leerd ons daegelijcks, hoe minder en fleghter het Mond-ftuck of Gebit is, hoe lief- lijcker en aengenaemer het een Paerd fai fijn. Derhalven meen ick , datmen de Paerden by deefe lieflijckheyd des Monds feer wel Jae al- derbeft behouden kan met het fleghte Canon of Hol-Mond-ftuck, fonder de Fantafijen der feld- fozmelnventien, rneenighvuldigeveranderingh der Mond-ftucken, nergens anders toe dienen- de , als tot verderf der Paerden. En ick geloof, dat de veelvoudige verwiflèlingh der Gebitten een gewis teecken is van de defperatie en ver- warringh des Berijders, in hem felven twijffel- aghtigh fijnde, en geen gewiffe grond van de Toomingh hebbende, oock niet kennende d' Effeften der Gebitten. Deefe veranderingh is hedenfdaeghs by veele gemeen, doch meeren- deel vergeefs en onnut. |
|||||||||||||||
Paerden daer mêè te helpen. Want de verhoo-
gingh van foodaenige ringen of andere dierge- lijcke Middel-ftucken fallen niet meer vverc- ken, als dat de Paerden daer door leeren de Mond opfparren en krommen , foodickmael als fy defelve boven aen 'tgehemelt fullen voe- len. My behaeghd oockniet, datmen veel kley- ne Ketenkens of fpel aen de Mond-ftucken hanght, wijl de Paerden in't Speelen en't ginifch en herwaerts trecken der tonge deefe Ketenkens en't Mont-fpel dikmael met figh op- trecken, en onder't Mond-ftuck brengen. In- dien men dan even ter felver tijd (gelijckniet weynighmael gebeuren kan) oock den Toom aentrock, om 't Paerd daer mêê te helpen , foo fou't felve daer doorgedrucktengequetft;jae met eenen veroorfaeckt werden tot fnaeken en onvaftigheyd des Kops. Soo dat de quaede werckingh van deefe ketenkens en Mont-fpel grooter is , als't voordeel, datmen daer door iòti mogen bekomen^ infonderheyd in d'opene Gebitten. Evenwel, indien ghy meend het Paerd daer
door een luft tot het Gebit te maecken, foo fou beft fijn» dat fulcks gefchiede met kleyne Ke- tenkens, welcke foodaertigh gefteld fijn, dat fe niet onder of tuiïchen het Mond-ftuck kon- nen koomen, en datmen defelve alleen ge- bruyckte in de geflootene Mond-ftucken; want tot d'opene Gebitten foudenfe veel meer |
|||||||||||||||
IV. HOOFT^ STUCK.
Fan de Mond-ftucken met Rollen,
|
|||||||||||||||
figli de Rollen niet op d' eene of d' andere fijde,
binnen of buytenwaerts wenden , gelijckge- meenlijck aen al diergelijcke Mond-ftucken met Rollen pleegh te gefehieden, dat de Rol- len of te veel inwaerts nae de tongh, of teveel uytwaerrs na de lippen,en alfoo nevens de Lae- den komen te leggen. Waer uyt niet anders kan volgen, als dat de Paerden door diergelijcke Mond-ftucken gequetft,en veroorfaeckt werden tot veelerley boöfe gewoonten, als, de Mond te krommen, te fparren en te fnaeken met de Kop, Doch om dit tevoorkoomen , foovermaen icku , indien ghy diergelijcke Mond-ftucken gebruyeken wilt, dat ghy fulcke gebreecken vlijtighinachtneemt; en wel let, wanneer de Rollen des Mond-ftucks op d'een of d'andere fijde nevens de Laeden quaemen te leggen, dat ghy dit gebreck vergoed, door de voorfchuy- vingh yan kleyne Ringhskens, ter plaets daec figli
|
|||||||||||||||
\ Ndien ghy luft kreeght, om uw Paerd
te toornen op Mond-ftucken met Rollen , foo woud ick u raden tot ^— ~ - fulcke Rollen alleen , die op de ma- nier derOlij ven enMeloenen,doch gantfch glad gemaeckt fijn. Deefe houd' ick, onder alle an- dere, voor de bequaemfte en befte. Doch ick wou defelve alleenlijck aen geflootene Mond- ftucken , en maer voor fulcke Paerden gebruye- ken , welcke kleyn van Mond fijn , enlaege, breede en vleeflchige Laeden hebben. Want d' opene Gebitten met Rollen fouden de Lae- den der Paerden verfeeren en wonden, foo dat defelve 't reghte aenleunen op 't Gebit vlieden, en daer door verfeeren fouden. 'tWelckoock defgelijcks fou konnen gefehieden metdege- floorene Mondftucken met Rollen, indien de felve nietnae de gelegentheyd des Paerd in aght genoomen, en daer heenen geright werden, dat |
|||||||||||||||
G E BI TVB O E C K.
|
||||||||||
ii
|
||||||||||
righ 't Jefeft Vertoond, gelijck in deefe Fìguer te
fien is. Naementlijck als de Rollen te verr' bin- nenwaerts nae de Tongh quaemen, foo moet ghy defelve met de voor-fchuyvingh van een of twee Ringen, voor by't Slot te rugg' drijven gelijck by de. Letter A. afgeteeckent ftaet. In tegendeel, wanneer de Rollen te verr'büyteri- waertsnae de Lippen, en gelijck als nevens de Laeden quaemen te leggen, foo moet ghy dit |
||||||||||
gebreck vergoeden met verfchuyvingh der
Rollen achter by de Ringen des Mond- ftucks, gelijck by B. te fien is , drijvende de Rollen beeter binnenwaerts. Derhalven fijn deefe Ringen of Bollen niet ge ordonneert (gelijck mifichieneenige megneh moghten) op dat daer door't Mond-ftuck dies te grooter vver- kinghmoght hebben, maer alleen om de Rol- len gintfch en herwaetts te konnen fchuyvétt, X 2 nae |
||||||||||
♦.
|
||||||||||
GEB I T-BO E CK.
|
|||||||||
ÏX
|
|||||||||
nae de gelegentheydvaneenyederPaerd , en
nae dat nodighis*; op datfeterbehoorlijcker plaetsgeright wierden, om reght en wel met de gantfche rondte op de Laeden te leggen 5 ge- |
|||||||||
lijck ghy tot meerder naerightingh hier fen
kond, hoe en opwatwijsditMond-fhickmet Rollen reght en wel in de Mond van'tPaerd moet leggen. Hier uyt nu kond ghy lightelijck afnee-
|
|||||||||
.'
|
||||||||||||||||
G E B I T-B O E C K,
|
||||||||||||||||
n
|
||||||||||||||||
afneemen, hoe fchaedelijck en verderflijckde
hooge fmalle en fcharpe Rollen fijn, welcke met foodaenigh een lufteffe niet in de Mond en op de Laedendes Paerds leggen konnen , ge- lijck deefe : Infonderheyd foo 't Paerd hooge, fmalle en maegere Laeden had. Boven dit alles bevind ick, dat alleMond-
ftucken met Rollen(fchoonfe op de nu verhael- de wijs gwdonneert moghten fijn) figh gintfch en herwaerrs in de Mond des Paerds wenden, foo dickmael den Berijder de hand met den Toom tereenerofteranderer fijde wend, felfs maer met een geringe beweegingh 5 foö datfe geen reghte vaftigheyd hebben en geven kon- nen. Derhalven, wijl de langhduerige daege- ïijckfche oefTeningh my geleerd heeft, dat'er |
||||||||||||||||
niets ter weereld is, waer door een Paerd de va-
ftigheyd en de reghte goede middelmatighe ftuttingh des Tooms gegeven kan werden, als dooreen Mond-ftuck, 'twelck vaft en d'eene tijd gelijck d' andere reght in de Mond leyd; waer voor ick het Hol-Mond-ftuck houde, 1'oq vermaen ick u wederom, in allerley Handelin- gen en onderwijfingen eenighlijck en alleen by 't felve te blijven, en büyten uytef fte nood niet lightelijck daer van afte ftaen, ofte veranderen» als alleen met de behoorlijcke openingh, waer van te vooren gefproocken is. Ondertuflèhen evenwel ftel ick een yeder vry, om met Rade- ren en Rollen re toornen, op fulck een wijs als hem goed dunckt. |
||||||||||||||||
V. H O O F T S T V C K*
Fan de Paerden die de Tongh uyt/ìrecken.
|
||||||||||||||||
Oor deefe Ondeughd werd een
Paerd (hoe fchoon en Adelijck het oock fijn moght) feer ontcierd: Want door dit uy tftrecken der Ton- ge werden alle andere goede en aengenaeme ge- beerden gelijck als verdonckerd. Veele mee- nen,dat ditquaed door fonderlingeGebitten>en toornen met Ringen en verhevene poorten of andere diergelijcke middelen te Tullen vergoe-
den ; doch defelve fijn van de Verftandige meer voor fantafijen en een enckele dwaefheyd , als voor een fonderlinge Konftenweetenfchapte houden. Want ick heb door Experientie bevon- den , dat al diergelijcke Mondt-ftucken van een feer fleghte werckingh fijn, en voor deefe on- deughd niet langer gediend hebben, als tot dat het Paerd het Mond-ftuck gewend was gewor- den. Daer nae was 't weer even als te vooren, behalven datmen, om der tongen wil, de Mondt des Paerds verdorven en gefcheurd had, kon- nende naederhand niet weer te reght gebraght werden. Ter deefer oorfaeck fijn diergelijcke Konften veel meer te vermijden als te gebruyc- ken j wijl der felver Effefi feer fleght is, en geen beftendigheyd heeft : Want ick bevinde,dat deefen lafter aen veele Paerden feer verfchey- dcn is. Eenige Paerdenhebben groote, dicke en on-
beweeghlijcke Tongen, foo datfe defelve niet wel gintfch of herwaerts trecken en regeeren konnen , maer laetenfe als ongevoellijck en dood onder't Mond-ftuck uyt de Mond han- |
||||||||||||||||
gen. Aen eenige andere heb ick Waergenoo*
men , datfe van Natueren feer lange tongen hebben , foo datfe defelve, foo haeft haer 'e Mond*ftuck in de Mond werd gegeven , niet wel behouden konnen, maet tamelijck langh laeten uythangen. Hier tegens heb ick aeri fommige bevonden, datfe op de tongh al te ge- voellijck, kittelaghtigh enonruöighfijn, wil- lende geen Mondt-ftuck daer op lijden : Maer om 't felve t' ontvlieden , foo ftreckenfe de tongh nu op d' eene, dan op d' andere fijde, nu onder, dan boven 't Mond-ftuck uyt, hebbende daer mêê foo veelfantafijen en bedrijfs, dat het onmogelijck is, lulcks met eeneenigh Mond. ftuck te beletten. poch foodaenige gebreecken kanmen dier-
gelijcke Paerden wel beneemen fonder eenige fonderlinge lnventien van Mond-ftucken , en alleenlijck met het fleghte Hol-gebit, alfmes maer let, datmen den Neuf band des Paerds wel engh t' faemen doe en t' faemen trecke* foo dat het de Mond geflooren moet houden ; gevende 't felve dan een vaft aenleunen opt Gebit, doof de vaftigheyd en 't Temperament uws hands. On* dertuflehen moet ghy vlijtighlijckletten,dat ghy, foo dickmael alsghybemerckt, dat het Paerd met de mond fantafeert, of fulcke quade manieren met de tongh wou maecken ('t welck gy in de hand des Tooms feer wel voelen kond, fchoon 't oock maer in 't minfte met het Mond- ftuck fpeelde) dat ghy't (fegg'ick) terftondt ftraftmet verwendingh des Hands vand'eene X 3 fijde
|
||||||||||||||||
•
|
||||||||||
14 ' GE BIT-B O E G K.
|
||||||||||
fijde ter anderer • en te gelijck oock met de
Spooren 5 doch niet ïterck , maer alleen foo veel, als nodigh is, om 't Paerdt vari tijnfanta- fijen af te brengen , aght neemende op de be- weegingh des hands, en de flraf der Spooren. En ghy fult bevinden, dat al dé Pàerden, wek- ke met de Tongh te veelfantafeëren, door deefe ftraf vart die ondeughd af ftaen, en door daege- lijckfche Oerteningh figh gewennen fullende Mond gèflooten,en de Tongh (fonderfulcke fantafijeri) reghteri wel onder 't Mond-fluck te houden. Mijn gevoelen is, dat men op deefe wijs vele,
jae meeft alle quaede gewoonten en onmanier- lijckhedea, die dePaerden met Mond of Hooft begaen* kan Corrigeeren, afwenden en verhoe- |
den, meer als door eenige fonderlinge Gebit-
ten , of andere diergelijcke vergeeflc.be Kon- flen, die tot fulcke ondeughden gebruyckt, en van eenige feer hooghgeexiïmecrt werden , al- hoe-welle meerendeel van een gantfc'h fleghte werckingh en onnut fijn. Daer werden oock veele Paerderi tot deefe
ondeugd gewend en veroorfaëckt door 't Sour, 't welck eenige aen *t Gebit plegen te doen' Want hier door leérenfe eerflelijck de Mond te lecken,en eyndlijck de Tongh nae'rSoutuyc te ftrecken. Deefe wijs van doen behaeghdt my niet, wegens de quaede gebruycken, die daer uyt koomen t' ontftaen 5 waer van wy in 't vier- de Hooft-fluck des eerlten Boecksgefproocken hebben. |
|||||||||
/
|
||||||||||
G E B I T-B O E C K.
|
||||||||||||||||
**
|
||||||||||||||||
Op dat nu deefe lafter (welcke een Paerd
feer oncierd) fonder fulcke byfondere en kon- ftige Mond-ftucken, en fonder bedervingh des Monds de Paerden gantfch ontwend en benoo- men moght werden, foo vind ick onder alle In- ventien, die tegens deïh Ondeugd bedaght kon- nen werden, geen beeter middel, als datmen een ftuck (naementlijck, foo langh als fy de Tongh laeten uythangen) daer van af fnijdej want hier door fai dit gebreck verbeterd, en de Mond onverfeerd behouden werden. Anderfilns is 't een groote onverftandigheyd,om de Tongs wil de Mond van 't Paerd te verderven. Doch ick fegh niet, datmen een Paerdt de Tongh fai affhijden nae eygen goed-duncken, of gelijck eenige Boeren-Smits gewoon fijn te doen, foo dat het mercklijk gefien kan werden : Maer ick wil, dat fuleks gefchiede met byfondere vlijt, op dat het niet of gantfch weynigh ge- merckt vvierd. Dit kan aldergevoeghlijckft gefchieden,door
middel van 't hier by afgeteeckende Infirument, naementlijck, datmen de Tongh nae de lengh- te, wel uytgebreyd,reghtmidden door dit ƒ«- ftrument trecke , foo verr' als men de Tongh meend afte fnijden. 't Injlrument moet wel vaft toegefchroeft fijn, op dat de Tongh in 't affnij- den figh niet gintfch en herwaerts moght bewe- fen. 't Onderdeel, 't welck onder de Tonge
omt,moet ontrent een goede halveduymen 'e vierendeel van een vinger groter fijn als 't op- perde deel, 't welck boven op de Tongh ge-, fchroeft werd,want wanneer 't Mes in't iijijden alfoo tegens beyde dedeelen gefet werd, foo fai onder de Tongh wat korter fijn als boven, en derhalven voor dun en rond, wijl de bovenfte |
||||||||||||||||
Huyt op de Tongh uytfteeckt, en defeive weef
fcharp en vlack maeckt, gelijck te vooren ; foo datmen *t affnijden gantfch niet, of immersfeer weynigh fien kan. Ickfelfs heb het aen fom- mige Paerden nietlightelijckkonnenbemerc- ken , fchoon ick die voorrijdt met eygene han- den gefneden had , foo glad en gelijck werd deefe wegh-neemingh der Tonge genefen. Eenige plegen nae de fneede de wonde toe te
branden , op dat' er niet te veel bloeds uyt- liep ; doch ick kan fuleks niet prijfen ; want het bloeden , 't welck door de fneede verweckt werd uyt te loopen, en nu door't branden te rugg' werd gedreven, veroorfaeckt het Paerd veel meer Smerten, als anders. Ick hou derhal- ven voor beeter , datmen't laet bloeden , foo langh tot dat het van felfs ophoud; want hier door faTt't Paerd maer dies te lighter van Kop werden.Doch om 't bloed ten deeien te ftelpen, foo konmen 't Paerd voor en nae de fneede de wortel en't Kruyt van wilde Cichorey lae- ten knauwen ; 't welck niet alleen het bloeden eenighfins fai doen ophouden, maer oock ver- oorfaecken, dat de wonde dies te eer , en bin- nen weynigh daegen geneefen fai. Dit houd' ick dan voor 't befte Mond-ftuck,
en 't befte middel voor fulcke Paerden, die de Tongh ftrecken. Doch ick waerfchouw u, als de Tong' niet kan afgefneden werden op foo- daenigh een wijs, als ick nu verhaeld heb , te weeten, dat de Huyt onder korter werde als bo- ven (maer geeflins gelijck eenige grove Smits plegen te doen) dac ghy veel liever het Paerd moght laeten blijven gelijck het is, wijl 't bee- ter is, dat de Tongh uythanght, als datfe foo af- fchouwelijck afgefneden fou werden. |
||||||||||||||||
VI H O O F T S T U C K.
Van de verfebeydene werckïngen en uyt deelingen
der Stangen.
|
||||||||||||||||
Undament des Toomens ruft alleen
idaer op, dat den Berijder, of den jgeenen die Toornen wil,kenneen 'verftae de verfcheydene kraghten en werekingen des Gebits, defrelijcks, hoe veelerley en groot defeive fijn°: Weetende fuleks nae gelegentheyd t' onderfcheyden, in- dien hy anders nae behooren en op de reghte Reden Toornen wil. Vermits nu de Stangen inhaer werekingen
|
||||||||||||||||
voornaementlijck in twee deeien verdeeld kon-
nen werden, te weeten, 't bovenfte deel bo- ven 't Mond-ftuck, en 't benedenfte deel onder 't Mond-ftuck ; en vermits het eerfte , als het kortfte deel boven 't Mond-ftuck,'t andere en 't langhfte deel onder't Mond-ftuck fijn volkoo- mene kraght en werekingh moet geven, als fon- der't welcke't onderfte deel der Stangen in't minfte geen werekingh kan hebben, foo wil ick eerft fpreecken Yan 't eerfte en kortfte deel bo- ven |
||||||||||||||||
-.....»*■
|
||||||||||||||||
G E B I T*B Ö E C K. . •
|
||||||
teri'tMond-ftuck, alsfijnde't reghte Fmk^j-
jw«j/enoorfprongh der Stangen, gelijek oock van der fel ver gebruyek en Effeften. Veelemeenen dat het bovenfte deel der Stan-
gen.waer van ick hier fpreek, fo veel te groóter Effe ft fai hebben,als het hooger gemaeckt werd, om de Paerden daer door te verheffen en (foofe feggen) boovenwaerts te Toornen.. In tegen- deel, hoe de Stangenbovenlaegerfijn, hoe fy grooter werckingh fouden hebben, om 't Paerd by te brengen. Doch ick bevind.dat dee{e werc- kingen aen beyde fijden feer geringh fijn, en dat daer door ('tfy dat de Stangen te hoogh of te laegh fijn) verhinderd werd de reghte en vol- koomene werckingh van de gantfehe/w/w/ie der Stangen. Want foo defelve te hoogh fijn, foo verlieft de Kin-keeten haer Effe ft, en ftijght bovenwaerts van de plaets daerfe behoorden te leggen, en haer behoorlijcke werckingh fou verrighten Even 't fel ve gefchied oock , als de Stangen
te laegh fijn, want dan fai de Kin-keeten defge- lijcks haef behoorlijcke werckingh niet vol- brengen konnen. Want of fchoon den Toom dan aengetrockèn werd , foo blijft echter de Kin-keeren fonder Werckingh. De Reden is, vermits de Stangen boven kort fijn, foo kon- nenfe de Kin-keeten niet geven het behootlijck tegen- gewight, waer door de fel ve aengetogen werd. 't Sijn derhalven veel meer vergeeffche Inbeeldingen , als feeckere middelen om wel te Toornen. Derhalven, wijl 't Gebit de vol- inomene werckingh alleenlijck van de Kin- keeten en'r bovenfte deel der Scangen moec hebben,foo wil ick,dat het felve noch te hoogh, noch te laegh, maer van een reghte middelmati- ge proportie fy, naé degelegentheyd des Paerds, op dat de Kin-keeten aen haer behoorlijcke plaets blijf leggen, hoe fmal, glad en afgefchaeft deKindes Paerds oock fijn moght. Merkt derhalven,dat de verfcheydene werc-
kingen der Stangen (beyde't boven en beneden deel) haeren aenvangh en oorfprongh neemen van de plaets ; daer figh't dieke desMond- flucks eyndight; gelijek ghy, tot meerder on- derrightingh ,,in deefe Figuer door de reghte Li- nie , met A. geteeckent, fien kond. Deefe bey- derley werckingh des bovenften en onderften deels der Stangen werd eerfl volmaeckt door 't reghtmatigh gebruyek van de Kin-keeten, die voornaementlijck eengtoote luftejfe vereyfcht, dat defelve reght en wel geordonneert , niette langh noch te kort fy,en infonderheyd,dat /fin- haken reght en wel gefchikt, oock noch te kort noch te lang fijn. Welcke dan in de reghte maet en middelmatige proportie niet langer noch kor- ter moeten fij n, als datfe te gelijek op de reghte |
plaets koomen , daer de verfcheydene werc-
kingh des bovenften en onderften deels dei- Stangen begind, Waer van hier boven gefprooc- ken is ; naementlijck, daer 't Mond-ftuck op de Laede'n van 't Paerd komt te leggen, gelijek in deefe F'iguer de reghte Linie,met A. gereeckend, u aenwijftj welcke maet met d' oogen genoegh- faem afgemeeten kan werden. Als dan fai de Kin-keeten aen de reghte plaets leggen, en de behoorlijcke werckingh verrighten konnen. Want als de Kin-haecken te kortfijn,foo
foudenfe de Kin-keeten bovenwaerts treckenj alsfe te langh fijn, foo kan defelve geen werc- kingh hebben. Derhalven is aen de reghte maec en lenghte der Kin-haecken feer veel gelegen, foo wel als aen de reghte rightingh der felver. Daer fijn eenige Paerden , welcke kittel-agh- tigh onder de Kin fijn. Deefe willen de Kin-kee- ten niet geerne lijden, maer bèmoeyen figh, om defelve met de Lippen opwaerts te fchuyven, gelijek ick aen veelePaerden gefien heb,dié defe Konft feer Meefterlijk konden. Andere Paerden fijn van Natueren foo glad , fmal en fpits van Kin, dat in 't gemeen by nae alle Kin-keetenen van de behoorlijcke plaets opwaerts ftijgenj 'twelck alleen met de rightingh der Kin-haec- ken en 't bovenfte deel der Stangen te helpenis, fonder eenige andetefantafyen te behoeven, dié .fommige daer tegens plegen te gebruyeken- maeckende de Kin-keeten met eenige byfonde- re Ketenkens, Ringen en diergelijckeKonften vaft, op datfe niet opwaerts moght ftijgen. Doch dit fijn onnodige en vergeeffcheInventient diemen wel ontbeeren kan. En ick bevinde^ wanneer de Kin-haecken (boven achter de plaets i daerfe in de Stangen geflooten fijn) krom en afwaerts geboogen werden, gelijek by de Letter B- te fien is, dat figh de Hoecken niet opheffen, noch de Kin-keeten niet opwaerts ftijgen kan, maer aen haer behoorlijcke plaets moet blijven leggen. Dit fai noch dies te meer Effeftueeren,d\s oock
te gelijek het bovendeel der Stangen boven o- ver't gat, öf't Oogh, daer 't Hooft-ftel van den Toom ingefpannen werd , wat breed, en achter nae de plaets (daer de Ksn-haecken in- gebogen werden) te rugg' gefoncken, en wat laegh geright werd, gelijek by C. afgeteeckend ftaet : Infonderheyd indien 't Paerd breedé Kinne-backen had; waer na ghy u in deefe righ- tingh voornaementlrjck accommodeer en moer. En dan fult ghy bevinden, dat de Kin-keeten aen de behoorlijcke plaets fai blijven leggen, hoe fmal, glad en fpits de Kin oock fijn moght. Want de Haecken vallen onder aen de tf in aen, en houden de kin-keeten als met geweld in haere werckingh , foo datfe niet opftijgen kan„ t Dit |
|||||
G E B I T-B O E C K.
|
|||||||||
i8
|
|||||||||
Dit werd veroorfaeckt, om dat de kin-keeten
boven gebogen, en de Stangen boven met het Oogh, waer in men het hooft-ftel gord, tegens de kin gefoncken is, foo dat niet wel mogelijck kan fijn^dat figh de haken.of de kin-keeten ver- heffen of opfchuyven kan , gelijck anders ge- meenlijck pleegh te gefchieden. Ter deefer oorfaeck is veel meer nodigh, dat
het bovenfte deel der Stangen een reghte mid- delmatige hooghte hebbe, en alleenlijck ge- rightfy, om de Ain-keeten, en alfoodoorde Ain-keeten de gantfche proportie des Gebits, de reghte en volkomene werckingh te doen hebben, als datmen daer door yet anders meend te foecken, 't welck doch niet te vinden is. De Ain-keeten in haerfelven moet geheel
fleght, glad, en van drie Leden, kort t' faem ge- drongen en in malkander geflooten fijn, in't gemeen op foodaenigh een form , als in de voo- rigeFiguer te fien is. Doch datfe wel gevijlt en gaef fy. Hoe gladderen fleghter de Ain-keeten is, hoefe 't Paerd lieflijcker en aengenaemer fai fijn Hoe dicker leden fy heeft, hoefaghter fy is.ln tegendeel hoe kleyner, dunner en fmal- Jer de Leeden fijn, hoe harder , fcharper en doorfnijdender de Ain-keeten in haere werc- kingh is. Wantghykondlightelijck afmeeten, dat al wat fmal en dun is, oock doorfnijdend en fcharpmoet fijn- Derhalven moet ghy confide- reeren en onderfcheyden, hoe hard of hoefaght, hoe kort of hoe langh de Ain-keeten nae de gelegentheyd der Paerden lijn moet, om de feivenae behooren te gebruycken. Want hier mêê moetmen de Stangen de reghte proportie en houdingh geven, gelijck men die hebben wil, en nae datfe figh veel of weynigh nae den Berij- der fullen trecken , naementlijck5 datmen haer kort of langh indoe, nae dat van noden fai lijn. Ick veraght oock alle fcharpe , hoeckige , verhevene of uytgehouwene Ain-keetens, met Rollen of fonder Rollen, oock die, welcke met kleyne Keetekens, op de manier der ftal - ke- tens gemaeckt fijn 5 of op wat andere wijs de fdve fijn moghten; en fegge, dat dit fchaedlije- ke en verderfiijeke Middelen fijn, als men een Paerdt daer mêê meend te dwingen 5 vermits fe niet minder 't Paerd de Kin breecken, wonden, dood en ongevoellijck maecken, als te vooren van diergelijcke onaerdige en harde Mond- flucken gefeyd is;welcke defgelijcksde Laeden der Paerden verderven: Waer tegens ick oock dickmael geprotefleert heb, en noch protefieer, feggende, dat al deefe middelen om te toornen in haere werekingen fchaedelijck, verderflijck, enderhalven te verwerpen fijn. Belangende't onderfte deel der Stangen, *t |
felve fai dies te meer fijn behoorlijcke kraghtefl
werckingh verrighten konnen,wanneer het bo- venfte deel met de Ainkeeten op de gedaghte wijs met malkander fai Congr edeeren. Ick heb te*ooren|gefeyd, dat beyde het boven en on- derdeel der Stangen haere werckingh beginnen en neemen van de plaetsdes Mond-ftucks, daer; het met liet uyterfte deel in den mond des Paerds leydj gelijck ghy aen deLinie byA. afgeteeckend fietj't Welck dan gelijck als't Centrum en de plaets der werckingh is : Van welcke plaets oock het onder-deel der Stangen tot aen't eynde, en alfoo der felver gamiche proportie t' faemen, voornaementlijck drieder- ley werckingh ontfangen en maecken. Als: Eerftelijck een faghte, ten anderen een middel- matige , ten derde een harde ; welcke verfchey- dene werekingen gebruyekt moeten worden nae de gelegentheyd der Paerden. Deefe gedaghte verfcheydene Werekingen
werden alleen gemaeckt door 't Eynd der Stan- gen, waer heenen de felve (onder met het oogh waer in het Knopje des Teugel-rin^hs gebogen werd) geright werden, gelijck ghy in de drie LiniendetvootigeFiguer met Nombrei. 2. en 3. fien kond. Derlialven, als men de Stangen met lukken eynd des Teugel-ringhs aghter de reghte linie righr (fiet N. 1.) foo fullenfe in hae- re werckingh faght en fleght fijn. Als de Stan- gen met het eynd der felver op de reghte en middelfte linie geright werden (Tiet N. %. 't welck gelijck als 't Right-fnoer is") foo fuilenfe in haere werckingh wat harder , doch van eaa l getemperde en middelmatige werckingh fijn. ' Maer foo de Stange n met de gemelde plaets des Teugel-ringhs over de middelfte en op de lime geright werden ( foo men N-3. fiet) foo ful- lenfe in haere werckingh hard fijn. Hoe meer nu deefe rightingh der Stangen te rugg' of voor en over de reghte middel-/«w gefteid is, hoe faghter of harder defelve fijn fai Doch op dat de faeck noch te weynigh noch
te veel moght gefchieden, en op dat de Stan- gen in deefe rightingh op d' eene en d' andere wijs in een goede en cierlijcke proportie bleven, foo fai 't meer als genoegh fijn, wannneer de felve rightingh beyde achter en voor de mid- delfte Unie ( met N. x. afgeteeckend) een duym breed van malkander onderfcheyden werden , Want foo de Stangen in haere rightingh wijder te rugg' geright wierden als byN. 1. te fien is. foo foudenfe niet alleen te faght fijn, en wey- nigh konnen effeüueeren, maeroock haer goede proportie verliefen, en 't Paerd veel meer mif- maecken als't felve een cierlijck aenfien geven. Even 't feiye fou oock,m 't contrarie gefchie- den. |
||||||||
G E B I T-B O E C K.
|
|||||||||
'9
|
|||||||||
den, indien de Stangen harder en over de Linie
N. 3. geright wierden. Op dat nu de Stangen, nevens haer verfcheydene werekingen oock een goede enfehoone proportie hebben en be- houden moghten, foo meen ick, dat defelve, op fooeen feeckere maet af-gedeeld fijnde, ge- noeghfaem faght en hard lullen fijn, om voor allerley Paerden te gebruyeken, en defelve daer mêê te toornen. Doch ick laet in een ye- ders welgevallen, om deefe verdeelingh te ver- meerderen ofte verminderen • faghter of harder te gebruyeken, nae fijn eygen goedduncken. Veele meenen, dat de verfcheydene formen
en manieren der Stangen met groote bochten, met of fonder af-fetfels, of hoedaenigh die ge- noemd moghten werden, oock van verfchey- dene en fonderlinge werekingen fijn. Doch dit is, om de waerheyd te feggen,maer een vergeef- fche opinie, die geenfimdament heeft. Want de werekingh der Stangen is niet in de kromme bught of feldfaeme form, maer (gelijck wy ge- feyd hebben) in de verfcheydene rightingh der felver gelegen, naementlijck, wàer heenenen aen welcke plaets defelve met het eynd des Teugel-riems geright worden, volgens d' aen- wijfingh in de voorgaende Figuer gedaen. Aen de forme der Stangen hanghd niet anders, als datfe met haer goede proportie 't Paerd een cier- lijck aenfien geven, alsfe wel en op een goede manier gemaekt fijn; veel meer, als offe van een quaedeproportie onachtfaem toe geright waeren. Yederkan, nae de gedaghte verdeelingh , een Monfier of manier van Stangen nae Zijn welge- vallen verkiefen : want op deefe wijs fullenfe haer werekingh behouden, van hoedaenigh een form defelve oock gemaeckt moghten fijn, fchoonfe oock maer gantfeh fleght en reght op't een of't ander deel geright wierden, ge- lijck de gedaghte dneLinien aen haer felven uy t- wiifen. Evenwel wil ick niet ontkennen, dat de Stangen een groot onderfcheyd maecken, alsfe light, of in tegendeel plomp en fwaer van yfer fijn, offe fchoon eenerleyproportie en rightingh bebben. gelijck hier nae gefeyd fai werden. Nu hebt ghy gehoord de verfcheydene kragt
en werekingh der Stangen, en ophoedaenigh een wijs defelve faght of hard geright konnen werden. Maer 't is oock nodigh, dat ghy die nae haer verfcheydene werckingh,en nae de ge- legentheyd der Paerden,reght en met een goede ordreweex. te gebruyeken : Want het eene moet by 't andere fijn , indienmen anders op een reght fundament4en met goede reden toornen wil 5 met aghtneemingh op de proportie des Paerds , en hoe't fel ve geneegen is de Kop te draegen : 'tWelckvoornaementlijckgefchied |
|||||||||
op dnederley manieren, als laegh nae beneden,
middelmatigh en hoogh met een geftrackte Mond j waer van in 't VII. Capitici des eerflen deels deefes Boecks gefproocken is. Derhalven, indien een Paerd genegen is, met
de Kop laegh of benedenwaerts re gaen , foo fullen de Stangen , die in haere werekinah fleght en faght, en nae de Linie N. 1. geright fijn, alderbefl dienen, infonderheydalsfeliahtvan yfer gemaeckt werden. Niet dat de Slangen deefe werekingh hebben ('gelijck eenige onver- ftandige meenen) om daer door de Paerden, welcke laegh benedenwaerts gaen, of op den Toom leggen, te verheffen, of{gelijckfefeg- genj opwaerts te toornen , 'twelck de were- kingh der Stangen onmogelijck is 3 Maer als 't Paerd te yooren, door ordentlijcke Middelen, met de Kop opgeright en in een goede pofiuer gebraghtis geworden (gelijck ghy in't VIII Lapittel des eerflen deels gehoord hebt) dan fui en de Stangen (wijlfe in haere werekingh faght fijn) 't Paerd in deefe goede en cierlijcL pojluer behouden. ' Ten anderen , wanneer 't Paerd van een goe-
de proportie, van Kop en Halswel gepropor't io- neen en opgewafTen is, doch daer by wat fterclé van Hals waere, foo fouden de Stangen, die in haere werekingh middelmatigh en wat harder als de voorige fijn (geteeckend met dereghte Linie N. x.) aiderbeft dienen, om 't Paerd in be* hoorlijcke pojluer te behouden, al hoe wel dier- gelijcke Paerden van een goede proportie op z\- ierley Toomingen en Gebitten een goede po- jluer behouden fullen. Evenwel magh deefe Unie in haere rightingh,na de gelegentheyd der Paer- den achter of yoor defelve overfchreeden , en ae stangen faghter of harde* geright werden nae dat van noden fai fijn. 8 * Ten derden, indien't Paerd genegen was,
hoogh en met een geftrackte Mond te gaen,fijn- ae noch daer en boven van een quaede proportie, ftorc iterek en ingebogen van Hals, groot en du* Van tfop en Kinne-backen , fooiuilen de j angen, die in haere werekingh hard gaen, nae ü-e Unie N. 3. geright, alderbequaemft fijn 5 in- p°n j le^d alsfe nae de gelegentheyd des
Faerds fterek en wat fwaer van Yfer gemaeckt werden. Niet dat de werekingh der Stangen foo veelvermagh, datfe diergelijcke qualijck- geproportioneerde en met een geftrackte Mond hoog.gaendePaerden in een behoorlijcke/>0/?wr fouden konnen brengen (gelijck eenige mee- nen) want fuicks is de Stangen onmogelijck^ maer als 't Paerd te vopren in d' eerfte onder- wijfingh door d' ordentlijcke Middelen den Hals gebogen, de Kop wel gefchickt, en met de Y *• ïijck 4
|
|||||||||
G E.B I T-B O E C K.
|
||||||||||||
20
|
||||||||||||
Mond tot obedientie gebtaght is geworden, ge-
lijck in't IX. Capittel des eerden deelsgefeyd is, foo fullen de Stangen, wijlfe in haere werc- Jkingh hard fijn , 't Paerd met een gebogene Hals, in behoorlijcke gehoorfaemheyd, en in {ijn goede pofluer behouden. Maer Paerden, die buyten depo/luer en noch
daer benevens van een quaede proportie fijn, gaende met de Kop laegh nae beneden ; Daer en tegens Paerden, welckehoogh en met een ghe- ftrackte Mond gaen.in behoorlijcke/><?/?«<?rte Toornen gelijck eenige Ignoranten willen) al- leen door de werckingh des Gebirs en der Stan- gen, fulcksfegg' ick wel uytdruckelijck gantfch onmogelijck te fijn. Doch als't Paerd door de behoorlijcke Lefïèn en Middelen den Hals ge- boogen , en de Kop wel geordonrteert falüjn op d'eerfte Toomingh , welcke in 't begin voor- naementlijck voor de jonge Paerden gebruyckt werd ( fiet hier van eenige Afbeeldingen aen 't eynde van 't vierde Capittel des eerden deels) foo fai d' andere perfecte Toomingh (waer van ick nu tegenwoordigh fpreeck) haer reghte en volkoomene werckingh konnen verrighten,om 't Paerd nae fijn proportie op d' een of ander wijs in behoorlijcke poftuer te behouden En alfoo fai 't een 't ander de hand bieden, en tot een volmaeckt Effieêi helpen. Dat derhalven foodaenige Toomers fwijgen,
welcke, als onverftandige, daer van fpreken en oordeelen j meenencte de luflefle des Tooms al- leen door de werckingh des Gebits (een doodt Yfer) te fullen dwingen $ 't wélck veel meer te weegh moet gebraght werden door een goede |
||||||||||||
hand-greep, bequaeme or dr e, en geduerige neer-
fligheydt. Soo veel nu de verfcheydene lenghteder
Stangen betreft, ftaet aen te mereken, dat de felve in 't gemeen van de plaets des Mond- flucks afte reeckenen (gelijck in de voorwende Figuer by de Letter A. te fien is) 6. Duymen, en van de fefde, tot het eynd toe ten langhften 1 a Duymen moeten fijn , fijnde meer als kort en langh genoegh, om allerley Paerden daer mêê te Toornen, en in behoorlijcke/^^ te hou- den. Mijns Oordeels fijn de Stangen , van de gedaghte plaets des Mond-ftucks af tot op de 6. 7. en 8. Duym de befte en dienftighfte , om de Paerden in een fchoone engoede^w^rtebe- waeren. Doch op dat het reghte midden hier in getroffen wierd, en de faeck niet te veel noch te weynigh moght gefchieden, foo reguleert u in de lenghte der Stangen infonderheyd nae de polher des Paerds, naementlijck,hoe veel of hoe weynigh het Paerd met de Mond van de plaets fai ftaen, al waer figli Hals en Borft t' faemen voegen, waer van daen de Stangen (fiet hier van het xx ix. Capittel des tweeden Boecks) haer/w- (tuer en rightingh voornaementlijck hebben en. neemen moeten ; 't welck u 't oogh en d' ervae- rentheyd genoeghfaem fai aenwijfen : Want 'tis onmogelijck , alles fooeygentlijck,tebe- fchrijven. Doch vermits de lange Staneen faght , de korte in tegendeel hard in haere werckingh fijn , foo is noodigh, dat ghy in d' eene en d' andere (nae de gelegentheyd def Paerden) behoorlijcke Moderatie gebruyckt. |
||||||||||||
Alhoe-
|
||||||||||||
! Lhoe wel niet nood wendigh was-, hier nevens eenige Ge-
'bitten en Stangen afte teyckenen, wijl aen de verfcheyden» ■ beyd der Vormen niets met allen gelegen is, en dat een veder > foodanigh een manier en gheftalte van Stangen verkiefen magh, als hem beft behaeghd, alffe maer in haere vverckingh nae de Voor-heenen aengeweefene Verdeelingh, defgelijcks nae degele^ent- heydt der Paerdengenght werden, gelijck in de voorgaende Figuer by N. i. z.en^.gefiems, en waer van wy oock een genoeghfaem breed Beright gedaen hebben, Soo dunqkt my evenwel, dat de Gebitten^, welcke op een goede manier gemaeckt en geright werden, een Paerd niet minder vercieren, als de mifmaeckte en ongeproportioneerde\feU ve ontberen-,. Ick heb derhalven d' Afteeckeningh van eenige der felver (nae de gedaghte verdeelingh, en onderfcheydene werekingh) hier by willen afbeelden, op fulck een wijs, als my behaeghlijck is,- en ick meene, datfe een Paerd niet alleen nevens hare werckmgh een cier- lijeke A enfìenlijckheyd geven, maer oock bequamer als andere fijn fal- len, wegens hare langhwerpige fraeye buche, met welcke de Paerden niet ( gelijck met andere, met de Kop nae beneden om laegh tuflehen de voorfte Beenen getrocken worden, ofte daer tuflehen konnen blij- ven fteecken, wijlde bucht niet alleen van fich fel ven fmal, maer oock de ftiftjens des Teugel-rings (waer in de Stangen-teugels gegord wor- den; onder aen 't eynd der felve in geflooten is : 't Welck dan oock be- letten fai, dat het Paerd diergelijcke Stangen aen de Borft fou moeen fetten; gelijck lightelïjck gebeuren kan, wanneer de Teugel-ringen hooger werden ingellooten ,• en de Stangen met het eynde der felver voorgaen. My behaeghd oock niet, dat de Stangen veel uytgehouwen of uyt-gevijld werdenj vermits fulcks nergens anders toe diend, als om vuyligheyd1 daer in te doen vergaderen. In tegendeel, als de Jtanzen fleght, glad en wel vertind fijn, foofalmen defelve veel langer fay ver konnen behouden. lek waerfchouw u oock, dat het bovenfte deel der Stangen, boven over ' t oogb, waer in men het hooftftel gord, een wey- nigh buytenwaerts moet geright worden, op fatfc onder niet t' faemen vallen, of fich over malkander flaen4 Defgelijcks moet oock gefchieden metdefpitfenonder'tMond-ftuck; want anders fou 't Paerd, indien't felve dicke Lippen had, door de gedachte fpitfen verfeerd werden. Dus veel heb ick in dit Boeck op Vkortfte willen verhandelen van \ Gebit endeToomingh der Paerden; der felver verfcheydene werkingen, en hoefe, nae de gelegentheyd der Paerden, te gebruyeken fijn. Z AEN-
|
||||
AENWYSER
Van den
Inhoud der Hooft-ftucken deefes Wercks.
|
||||||
Eerfie BoecL *
Cap. Fol.
Ï. Van de Natuer en Eygenfchappen der Paerden ; defgelijeks, wat ontrent defelve nood-
wendigh t' ohferveeren ftaet. I
I I. Ter wekker tijd, hoe en op wat wijs men de jonge Veulens eerft opftellen, tam en be-
rijdfaemmaeck^nfal. $
ï 11. Van de Commoditeyt en nuttigheyt des Gordel-Sadels. 8
I V. Vand'eygenfchap,denuttigheyden'tgebruyckdesQz»«t>M^ofNeus-banden. 9
V. Hóedaenigh men de jonge Paerden de Spooren fai leeren kennen : Defgelijcks, op hoe
veelerley wijs defelve te gebruycken fij n. 17
VI. Van den reghten ordinairenSadel-, wanneer en hoe den felven behoort opgeleydt te
werden. 19
VII. Van de verfcheydene proportion dec Paerden, en hoe defelve genegen fijn den Kop te
draegen. 21
VIII. Van de Paerden die niet de Kop na beneden gaen en op den Toom hangen. 23
I X. Van de Paerden die hoogh en met een geftrackte Mond gaen, en tegen de hand des Be- rijders fteecken. xS X. Van de Paerden, die uyt haer felven de Kop middelmatigh, vaft en in een goedepoftuer
draegen. J1
X I. Hoemenjongeen andere Paerden ftracks metden aenvang in 't ftilftaen gewennen fai. 32
XII. Van d'eygenfchappen en 't onderfcheyd der fchreede, of kap, ofpas de Manegie- 34
XIII. Van d'eygenfchappen en't onderfcheyd des Drafs. ■>*
XIV. Van d'eygenfchappen en 't onderfcheyd des Galops. 38
XV. Van de Les des Dravens op den reghten wegh. 39
XVI. Van de Les des Pareerens en 't onderfcheyd in defelve. 41
XVII. Van de Les des te rugg'gaens : DeNuttigheydderfelver, en wat daer ontrent nood-
wendigh f ohferveeren ftaet. 44
XVIII. Van de Les des Dravens in den Ringh. 46*
XIX. Hoe en op wat voor een wijs men een Paerd uyt het Trotteeren (of Draven) tot Galoppee-
ren fai brengen. 49
XX. Om welcke redenen men eenige Paerden weynigh of gantfeh niet Galoppeeren moet. ƒ o
XXL Waerom en op hóedaenigh een wijs men eenige Paerden veel Galoppeeren fai. 52 XX1I- Van de Credenza, wanneer een Paerd de Kop krom gebogen is ; 't felve op d'eene fijde meer als op d'andere draeghd, en figh niet geerne wil laten wenden. 5-3
XX1U. Van hardmondigè Paerden. y6
XXIV. Van foodanige Paerden, die te feer gevoellijck, en al te teer en faght van Mond fijn. 59
XXV. Hoe en op wat wijs men de Paerden van de Cavezon op den Toom fetten en gewennen
fai, foodatfe den Toom en de hand des Berijders kennen, enfigli foo dickmael op
d' eene of d' andere fijde wenden, als de hand des Berijders met een kleyne bewe- gingh gewend werd. 60 XXVI. Van de verfcheydene Hulpen en Straffen der Paerden. 64
XXVII. Van d'ondeughd eens fleegen Paerds. 66
XXVIII. Van foodanige Paerden, welcke opfteygeren, en de wil des Berijders weerftreven. 69
XXIX. Van foodanige Paerden, die uyt toorn en boof heyd de hand des Berijders overweldig
gen,enweghloopen. 7r
XXX. Van d'ondeughd eens ongetrou wen Paerds. 73
XXXI. Repetitie, of herhalingh, van de LefTen defer eerfter Onderwij fingh, nevens de groote
Nuttigheyd der felver.
Twedc
|
||||||
Tweede Boeck.
I. Op wat voor een wijs men beginnen fai een Paerd de Manegien, of Leflèu van de Rijd-
|
||||||||||||||||||
fchool, te leeren.
p hoedaenigh een' |
||||||||||||||||||
11. Op
|
||||||||||||||||||
ijsmenaenvancklijckeenPaerdfalonderwijfen, omiiide^/^
|
||||||||||||||||||
ff» nipn
|
||||||||||||||||||
o------
11 i. Van Paffageerenfvnetom en op hoedaenigh een wijs men de Paefden op de middelma
tigeproportie fachtjens in de Volte doen gaen en doen draven fai. 84
I V. Van 't onderfcheyd der Manegien, of LefTen van de Rijd-fchool, waer in de Paerden
voornaementlijck konnen en behoorengeê'xercm-/ en onderwefen te werden 88
V; Van de verkiefingh der Manegien à Terra terra, nae den aert der Paerden, en wat daet
ontrent t'obferveeren ftaet. t
VI. Van den aert en eygenfchap der Manegien à terra terra. i-,
VIL Van 't Radopieeren * terra terra 5 op wat wijs men een Paerd in 't begin daer toe bren-
gen en gewennen lal. °
VUL Vaneenige^n/nwi enquade Gewoonten, welcke de Paerden in 't Radopieeren pie-
gen aen te nemen, en daer door de Radopiaten vervalfchen ioö
l x. Van de Paerden, welcke figli, uyt boof heyd en ongehoorfaemheyd, uyt de Volten Ra-
dopiaten tegens de Spooren werpen. *'.■./ '""* *«♦ X. Van de J«y?#en volmaecktheyd der Radopiaten à terra terra, en der felver behoorliic-10
ke hulpen. J _
XI. Van de Variatie of veranderingh der Volten Radopiaten van d'eene fijde ter andeter 111
XII- Van de Repelonen a terra en der felver Nuttigheyd. XIII. Hoe en op wat wijs men een Paerd in 't begin de Courier fai geyen. . a
XIV. Van de Pafjaden, en der felver Nuttigheydt. T
XV. Van de Courbettes'm't gemeen. -*
XVI. Van de Qourbettes Agroppeti, wanneer een Paerd fïgh in de felve, met het opwerpen
• van't Kruys achter foohoogh verheft als voor. lxg
XVII. Van de behoorlijcke hulpen tot de Pa/saden en Courbettes. Uo
XVIII. van de Courbettes contra tempo, of tegens den tijd. I ■> j
X I X. Van de Courbettes à baüatona ; wanneer een Paerd met alle vier de voeten te gelijck
% maer eene tempo op d'aerde maeckt j figh oock van defelve met alle vier de voeten
te gel ij e k weer in de Lught verheft- tx%
X X. Van de Courbettes mez <zri half Jughtigh, of hal ve Capriolen, ofCapriolen fonder flash
en der felver behoorlijcke hulpen. 6 XXI. VandeC^r/W^enfprohgen, nevens der felver onderfcheyd en behoorlijcke huloen Ili
XXII. Van 't Radopieeren inde Courbettes en Sprongen. * «pen. 135
XXIII. Hoe figh een Berijder met behoorlijcke Jw/fe/ï* en cierlijck in 't fitten te Paerd fai ore. H°
jenteeren. '
XXIV. Van depofiuer en iufteffedit 't Paerd van Kop en hals hebben moet, !*1
xxv- *£g^^ì£^^*»^'V*&«****-*
|
||||||||||||||||||
GEBIT-BOECK.
|
||||||||||||||||||
Cap.
I. Van de Toomingh der Paefden, en wat daer aen dependeert
|
Vol.
I |
|||||||||||||||||
I I. Van de geflootene Mondftucken, en der felver werekinsh. L^m
HI. Vand'openeMondftucken. J
IV. Van de Mondftucken met Rollen- ^
V. Van de Paerden die de Tongh uytftrecken. °
V I, van de vetfeheydene weiekingen en uytdeelingen der Stangen. ji |
||||||||||||||||||