I : ■
. -'m
vk
.«»V.- - - .1.
SMS-
1 ^ (tl quot;,
-ocr page 5-i!:
JT
5
't.
-ocr page 6-\
-ocr page 7-TE rotterdam,
bij M. WIJT amp; ZONEN,
OrnUcra nn bet Neüerlandioho Zenleliaggenooticbi;.;
1831
-ocr page 8-Kerkelijk goedgekeurd bij de E, Classis
van Haarlem, den lo Augustus i8oi.
Gecommitteerden van het Nederlatidsche Zen-
delinggenootschap, tot het opstellen, verza-
melen en uitgeven van kleine Stukjes, ter
bevordering van Evangelische kennis en god-
zaligheid, ook hij mingeoefenden; —namelijk:
r. j. van der meülen, b. va« marken,
j. clarisse, a. l. m. Phü. ct Theol. Doct.
en Prof., a. de vries, i. egeling,
j. c. vorstman, r. A.driani, Predikanten tc
Amsterdam, Hoorn, Leyden en Rotterdam;
VOORBERIGT.
ly
overeenkomstig hun ambt en hunne bediening,
dat oogmerk gaarne willende bevorderen,
en in uitzigt op des Heeren medewerkenden
zegen ^ bieden het nevensgaande Stukje hun-
nen landgenooten aan; erkennende intusschen
geene uitgave voor echt, dan welke door
eenen hunner, of door de drukkers dezes,
onderteekend is.
Met mededogen nader ik uwe legerstede,
^anke lijders! Het valt voor onze men-
schellike natuur niet gemakkelijk te lijden,
Vooral niet, zicb, meer of min onverwacht,
van het onwaardeerbaar genot der ge-
zondheid beroofd te zien, verzwakking des
ligchaams te ondervinden, uit ons dagelijkscb
bedrijf uitgezet, aan het ziekbed gebonden
en van veelvuldige genoegens dezes levens,
door krankheid, pijnlijkheid of benaauwd-
heid verstoken te zijn.
Ik nader uwe legerstede met gevoel vaa
mededoogen. Ik neem deel in uwe smarten-
Ach! kon ik wat toebrengen tot uwe ver-
ligting! Kon ik ze u dragelijk maken! Ja!
kon ik uwe krankheid wegnemen !
Wegnemen! Welligt gevoelt ge bij u
zeiven ook dien wensch, Welligt gaat die
zucht uit het hart, mogelijk ook van zul-
kea, die anders niet veel zuchteden, tot
God op: ach, dat Hij mijne krankheid
wegname ! Voorzeker
Het leven is een grooie schat.
Het is een groote schat fOor ons ^Iven.
God gaf, en Hij bewaarde het ons, maar
tot de weldadigste einden. Den dieren gaf
Hij het, om lot opleiding en nut van den
mensch te zijn, en onder het genot van
zinnelijke genoegens hun geslacht te ver-
menigvuldigen; maar den menschen, Wien
God met het leven niet alleen een lig-
chaam, maar ook eene ziel, eenen on-
sterfelijken geest gaf, schonk hij het leven
met hooger, met weldadiger oogmerken om
ook door middel onzer zintuigen, uit de
wereld die ons omringt, zuivere opleidende
kundigheden op te doen, die ons verstand
veredelen om ons met onzen Schepper
bekend te maken, en Hem, naar aan-
leiding van zijne mildheid, magt en andere
zijner volkomenheden, te leeren vreezen
en liefhebben. Hij gaf het ons vooral,
om ons den weg der zaligheid, dien de
Zoon zijner liefde, onzen nooit genoeg ge-
prezenen Jezus, zelfs op aarde leeren kwam,
en dien Hij ons in het Evangelie beschreven
heeft, te leeren kennen, te leeren mslaan
en bewandelen, ten einde wij hier zou-
den worden toebereid voor de huishouding ,
die aan het naderen is, de huishouding dei-
vergelding,' waarin de mensch maaijen zal
wat hij hier gezaaid heeft (i). Welk een
schat is dan het leven! Welk een schat elk
levens-oogenblik! Als dit leven ophoudt,
houdt de huishouding onzer voorbereiding
(i) Gal. VI: 7.
-ocr page 13-op. Met den dood begint onze vergelding.
Hoe velen zouden het voor alle schatten
der wereld, zoo zij konden, terug roe-
pen? Wij waarderen het gewisselijk niet
genoeg, gelijk meer dingen, wier waarde
wij uit het gemis eerst kennen leeren: maar
ook, zoolang wij, wij, die zondaars zijn,
wier vleeschelijk bedenken vijandschap tegen
God is, (i) en die echter, naar den rijk-
dom van Gods ontfermingen, in en door
den Heiland en Verlosser Jezus Christus
schuldvergiffenis erlangen kunnen, ons niet
inet God verzoenen lieten; ja, zoolang wij
^rzuimden , was ons leven geen leven,
althans geen aanvang van een zalig leven.
Jilk oogenblik intusschen, dat God dit leven
verlengt, verlengt Hij demogelijkheid onzer
teregthrenging, en vermenigvuldigt Hij de
^iddelen tot onze volmaking. Elk levensuur
IS een uur van genade.
Ja! al behartigen wij onze verzoening
ïnet God, dit leven blijft een dierbare
schat. De dood berooft ons van de ge-
legenheid,^ om uit de gebeurtenissen der
wereld , uit onze eigene lotgevallen, nieuwe
proeven van Gods weldadigheid, wijsheid
en geregtigheid, en van zijne ondersteu-
nende genade in den strijd dien wij strij-
den moeten, op te doen, en zoo meerdere
lt;0 Rom. VIII: 7.
stoffen te verzamelen ter volmaking onzer
xallgheid. Hij, die het langste geleefd en
het meeste daarvan heeft opgezameld, zal
zelfs in den Hemel daar het meeste nut
van trekken.
God gaf daarenboven ons het leven,
om ook aan het geluk van anderen werk-
zaam te zijn, aan dat van ons huisgezm,
van onze ouders, van onze kmderen, van
onze vrienden, van onze tijdgenooten; om
uit een nederig gevoel van verpligting aan
Hem, die ons eenen gezelligen aard gat,
en in den kring van medemenschen plaatste,
en om des Heeren wil, ook uit liefde
iegens hen in navolging van onzen Ver-
losser, onze ziels- en ligchaamsvermogens
te besteden tot nut van allen, bijzonder
van hen, die onder het bereik van onze zor-
een, en'aan ons toevertrouwd zijn, of in
wier kring wij het meeste voordeel doen
kunnen. Wij leven ook naar Gods be-
stemming voor elkander, maar dit houdt
op met den dood. Schonk God ons, naar
zijne vrijmagt, vermogen en lust, opende
Hij hierdoor eene bron van nuttigheid voor
anderen, die bron wordt gestopt met het
sterven: in het graf werken wij met meer
voor elkander. Daar zwijgen, daar rusten
wij.
Ooh de gezondheid is een gvoote schat
Zij veraangenaamt het leven, en maakt
ons alleen vatbaar voor deszelfs genoe-
gens. Kx-ankheid en smarten nemen den
werklust en vele werkvermogens weg, of
verslappen die. Veelal belemmeren zij de
gezette en geregelde gemoeds-werkzaamhe-
den, vooral over ernstige onderwerpen,
Hoe vaak vindt zich de kranke in zulk
eenen lustelóozen of vadsigen stand, of in
verzwakking, dat hij onvatbaar wordt voor
alle voordragt zelfs van hetgene hem nut-
tig is! Hoe menig een beklaagde zich op
het ziekbed, zijne toebereiding voor de
eeuwigheid, zijne bekeering en heiliging tot
hiertoe te hebben uitgesteld , daar hij nu
dagen beleefde, waarin hij hiertoe onver-
mogend was, dagen, waarin men ligtelijk
zegt, hetgene Salomo (i) den ouderdom
doet zeggen! ik heb geenen lust in dezelve !
Het ontbreekt wel niet aan kranken, die
door helderheid van zielsvermogens zich
ook bezig houden kunnen met de gewig-
tigste werkzaamheden; maar hoe velen daar-
entegen vinden zich door de kracht der
ziekte, naar den onderlingen invloed van
ziel en ligchaam op elkander, zoo geheel
overmeestert, dat zij naauwelijks denken
O) Pred. Xn:i.
kunnen; vooral als zij bezocht worden met
smarten of benaauwdheden! Zulk een schat
is de gezondheid. Zij stelt ons eigenlijk in
staat om in onzen k.ring met lust en vaardig-
heid te werken voor ons huisgezin, én voor
anderen. Nooit genoeg gewaardeerde gave!
Gij gevoelt dit nu, bij het gemis, mijne
kranken! meer mogelijk dan gij dit ooit ge-
voeldet. Ik gevoel het met u, ik gevoel met
medelijden de kracht dier verzuchting: gave
de Heer, dat mijne kr.ankheid ophield! Dat
mijne dagen gerekt wierden 1
Maar zou mijn medelijden ook ongegrond
zijn ? Zoude het u ook beter zijn, langs
'dezen weg te worden opgeroepen? Beter?
Ja
Voor die in Christus gelooven is het
sterven zaligheid.
Leerdet gij, mijne kranken! in den oot-
moedigen geloofsweg, uzelven, naar ziel en
ligchaam , aan den Verlosser betrouwen , en
u op dat getuigenis verlaten, dat God u
het eeuwig leven geeft in zijnen Zoon P
(i) Immers dat getuigenis behoudt zijne vas-
tigheid in den dood, verkrijgt zelfs zijne
volkomene vervulling bij het sterven, en
uw Verlosser zal u niet alleen laten. Neen!
(i) I Joann. V : 5. M-
-ocr page 17-niet te vergeefs vleide zich Eaulns (i) met
de hope, dat, als hij ontbonden was, hij
met Christus zoude zijn, en dus het ster-
ven hem gewin zoude wezen. Niet te ver-
geefs wekte hij door zijn eigen verlangen
dat der Korinthiers op, om uit het lig-
chaam uit te wonen (2) Niet zonder grond
gaf een van Gpds engelen dit getuigenis;
zalig zijn de dooden, die in den Heer ster-
ven! (3) Of zoude uw henielsche Vader
uw wedergeboren, uw nieuw leven, dat
voor den hemel was, nu uitblusschen? Zoude
uw Verlosser u in den dood niet vooral
evaren doen, dat hij alles voor u volbragt
hereft? Het zegel des Geestes, hetwelk u
gesclionken is tot op den dag der' ver-
lossing (4), faalt niet. God onderkent het
in de toekomende wereld. God, die uw
God werd, en die nooit verandert, die,
al bezwijkt vleesch en hart, de rotsteen van
üw hart blijft, en uw deel in de eeuwig-
heid (5), die God wiens goedertierenheid niet
wijken zal (6) die Jezus uit den dood heeft
opgewekt, opdat, ook in den dood ons ge-
boft en hope op Hem 'zouden zijn (7), die
God is geen God van dooden maar van
levenden. Neen ; Hem leven zij allen (^-8).
(Onbsp;Phil. I : 21 , 23.
(3)nbsp;Openb. XIV: i3.
(ö)nbsp;Ps. LXXIII : 26.
(.7)nbsp;I Pet. 1,21.
(2)nbsp;2. Kor. V: 8.
(4)nbsp;Epli. IV. 3o.
(6)nbsp;Jeä. LIV. 10.
(8)nbsp;Luc. XX. 38.
-ocr page 18-'Ook uw zaligmaker ging u voor, om u
plaats te bereiden, u die in Hem geloolt.
% het huis zijns Vaders zijn vele wonin-
een; en anders zoude Hij het u gezegd heb-
ben (i). Dit is de wil des genen, die Mem
gezonden heeft, dat een iegelijk die in
Hem gelooft, het eeuwig leven hebbe (2),
dat hii stervende reeds dat beil naar de
ziel geniete, maar ook dat lichaam en zxel
'er eens gezamelijk in zal deelen, want Ui)
zal hem opwekken ten uitersten dage. Jin
zou de dood dan voor hem verlies zijn.
Neen, mijn kranke, die uw heil in Jezus
vondt! welligt is het tijdstip daar, dat uwe
reis volbragt, uwe strijd volstreden is, dat
in den dood des ligchaams ook het vleesch,
de oude mensch, de kracht der ^onde en
het ongeloof ook zijnen dood vindt. B^f
dan voor dien laatstèa vijand met. Ue
wonde, die hij u in het sterven toebrengt,
is eeene wonde die u schaden zal, maar
alleen al wat uwen Jezus vijandig is , uwe
bedorvenheid, die sterft, en gij blijft leven ,
heilig leven, zalig leven! Het .sterven voert
u over bij de geesten der volmaakt regt-
vaardigen (3), die nu rceAs ^nschouwen,
Üev gelooft wordt (4), Daar houden
alle beroeringen, alle aanslagen op de rust
Joan. XIV. 2.
Hebr. XII : 23
(2)
(4)
(I)
(3)
Joan. VI. 44-
2 Kor. V. 6.
en het heil uwer ziele op. Daar genaakt
u geen vijand, daar kwellen u geene zor-
gen , daar matten geene verdrietelijkheden
uwen geest af. Uw ligchaam zal daar eens
heerlijker, krachtiger, geestelijker en uw
geest reeds vooraf helderder, vatbaarder,
reiniger, zaliger zijn; maar ook , dat het
heugelijkste is, het genot der zaligheden
van Gods gemeenschap, en de omgang met
uwen Verlosser zal daar onafgebroken zijn.
Zal dan de dood u wel verlies? — Zal die u
niet veeleer winst en zaligheld wezen? Zoude
het dan niet mogelijk zijn, dat ik, u het
leven toewenschende, u minder gelukkig
wenschte, dan uw Ontfermer u maken wil?
Of, hebt gij, ellendige lijder! nog geene
betrekking op God, in den verzoeningsweg?
Ik mag, ik wil het dan voor u niet ver-
bergen:
Voor den onhekeerden is de dood
verschriJikelijk.
Verschrikkelijk, ja! in zijne verwachting,
Maar nog verschrikkelijker in deszelfs on-
dervinding. Het is zoo: God begeerde uw
Verderf niet. Droeg Hij u niet al de ja-
ren uwes levens, in zigtbare lankmoe-
digheid, onder de verharding uws harten
^egen Hem en den elsch, dien Hij op u
had, al vaa uwe eerste jeugd af? Liet Hij
u wel ongewaarschuwd? Gaf Hij door de
stem van uw gewéten, door de noodigingen
van zijn evangelie, door zoo vele weldaden
als u omringden, door zoo vele tegenheden
als u troffen, door den zaligen dood van de-
zen of genen godsvriend, niet de sprekende
bevirijzen, 'dat Hij u wel wilde , en dat uwe
zaligheid lag in zijne vriendschap, in Hem
te dienen, in afstand te doen van uwen
weerzin van het leven naar zijnen wil, en
het omhelzen van zijne genade in Christus
voor uw hart, met dat gevolg, dat gij tot
Hem bekeerd wierd ? Gij gevoelt nu reeds
het geduchte van die verlegenheid, waarin
gij staan zult voör uwen Regter, op dat oo-
genblik, als de dood uwen genadetijd afsnijdt,
als u alles wat u hier bedwelmt , ontvallen
zal, als die verstrooijingen die u hier om-
ringen , die vrienden die u vleljen, die
hooggevoelendheld, die u hier weigerachtig
maakt om u zeiven als een zondaar te er-
kennen , u niet meer geruststellen zullen; als
gij indenken zult, wat gij van de hand ge-
wezen hebt met uwe bevrediging met God,
door het bloed zijns Zoons, te vertragen
en te weigeren. Of wat zu)t gij dan zeggen?
Hoe u verschóonen? Wat legen uwen Regter
inbrengen, als Hij u zijn ongenoegen onder-
vinden doet? Ach! ellendige! dat gij nog
leerdet vlugten in de armen van Hem, in
wien God een Vader van barmhartigheid is,
wiens zaligende tusschenkomst, wiens borg-
togt en geregtigheid u in dat gerigt zouden
kunnen doen vrijgaan! Dat gij nog luisterdet
naar zijne vriendelijke roeping, die Hij, zoo-
lang gij nog in den genadetijd zijt, u hoo-
ren doet: wendt u naar Mij toe, wordt be-
houden (i)/ Het is een getrouw én aller, ook
uwer aannemingwaardig woord, dat Jezus
Christus in de wereld gekomen is, om de zon-
daren zalig te maken (2). Ach! dat u dit woord
der genade tot inkeer, dat Gods lankmoedig,
heid u tot bekeering, dat de liefde Gods,
die Hij u in deze krankheid bewijst, u tot
ootmoed bragt!
Liefde Gods in deze krankheidp zegt gij
mogelijk: ja, Liefde! Vei-gun mij, dat ik u \
He nuttigheid der krankheid
ontvouwe, en u dat zelve beoordeelen late,
of gij de instellingen van den .God uws le-
vens , over u bedillen, dan eerbiedigen
moet? Of gij de hand, die u slaat., niet veel-
eer kussen, dan afslaan moet ? Gij zult toch
niet loochenen , dat God u bezoekt, en
dat het zijne beschikking is, die u op dit
ziekbed bragt, al ware het dat gij door on-
(1) Jesaias XLV: 22. (2) i Tim. I: i5.
-ocr page 22-■
voorzigtlgheid, al ware het dat gij door on-
matigheid , dit ongeval over u bragt: het is
de hand van Hem, bij wien uw adem is en
alle uwe paden zijn, die u ter nederlegde.
Hij had uwen levensdraad reeds voor lang
kunnen afsnijden, maar Hij spaarde u tot
op dit oogenblik. Gewis Hij deed dit,
o/ gij ook nog in dezen uwen dag bekennen
mögt, wat tot uwen vrede dient. Althans
I. God roept door krankheid lot nadenken.
Tot nadenken, zeg ik, over uwen toestand,
over het gebruik dat gij van uwen tijd ge-
maakt hebt, en van de lessen, die Hij u van
tijd tot tijd gegeven heeft, tot nadenken
vooral van het gegronde of ongegronde dier
uitzigten, die gij op uw lot hebt in de nade-
rende eeuwigheid.
Nadenken, mijne kranken! hoe weinig
hadt gij mogelijk daarvan tot nu toe? Na-
denken, zichzelven beoordeelen, tot zich-
zelven inkeeren, zich getrouwelijk afvragen:
»Wie ben ik? Wat was het hoofd-oogmerk,
waartoe God mij het leven schonk ? Hoe heb
ik daaraan beantwoord? Was aan mijnen
Schepper te denken in de dagen mijner
jongelingschap, mijnen Weldoener dankend
lief te hebben , Hem in mijne gesprekken te
eeren, Hem in mijnen handel en wandel
genoegen te geven bijzonder in het werk,
dat mij in mijnen kring is toevertrouwd, —
was dat mijn lust, mijne zaligheid? Liet
ik mij met God verzoenen? Behartigde ik
mijne bekeering tot Hom, de reiniging mij-
ner conscientie en mijne toebereiding voor
de eeuwigheid, door het geloovig aannemen
van het getuigenis zijner genade in den,
ook aan mij geschonken. Zaligmaker?quot;
Op dit alles zich onbewimpeld te on-
derzoeken , dit deed gij welligt te weinig,
Weihgt nog minder met die vrucht dat
het u als eenen ellendigen , als eenen
zondaar, vlugten deed tot Hem, die de
eenige behouder is, maar die u dan te
vergeefs tot hiertoe verkondigd is, wiens
genade (i) gij dan tot hiertoe te vergeefs
onfmwge» hebt. Uwe gezondheid, uwe be-
zighedsn, de verstrooijingen dezes aardschen
levens, uwe gezelschappen, tijdkortingen,
vermaken, de ingebeelde vastigheid vaa
«Wen leeftijd en de gedachte, dat de dood
« nog niet treffen zou; dit alles deed u
Welligt dat nadenken uitstellen, van n zet-
ren tegenwerken. Dat gewigtig nadenken,
welks noodzakelijkheid gij immers nu zult
ei-tennen, nu gij bij ervaring ziet, dat de
«lensch, hoe vast hij staat, enkel ijdel-
«eid dat uw ligchaam broos, dat uw einde
ogelijk nabij en uwe oproeping voor Hem,
a Kor. VI vs. i.
wien gij van alles rekenschap zult moeten
geven, welligt kort op handen is. Ja, God
roept u hierdoor nadrukkelijk toe: Ik heb
u wat te zeggen. Hij roept u uit den kring
uwer bezigheden en afleidingen, alleen om,
nu althans, op dat alles eens na te denken.
Liefderijk doel van God in uwe krankheid!
II. Krankheid roept ons uit onze verwijde-
rinj van God terug.
Dit is eene der heilzaamste oogmerken des
goddelijken Ontfermers in deze bezoekingen.
Als het met onzen geestelijken welstand in
orde is, zoo dat wij gode waardiglijk en
voor ons zeiven zalig leven wij in den ge-
meenzaamsten omgang met God door zijnen
Zoon, dan is, aan Hem te denken onze
liefste gedachte , dan is het besef van zijne
tegenwoordigheid ons gemeenzaam, dan- is
het ons eigen en gewoon, met kinderlijke
vertrouwelijkheid, over kleine, zoo wel als
grootere aangelegenheden Hem te raadplegen,
Hem in alles te kennen, dan wandelen wij
in Christus., gelijk wij Hem aangenomen
hebben, (i) dat is: dan is ons geheele leven
een aanhoudend vlugten tot dien verlosser,
een schuilen in zijne geregtigheid, een om-
helzen van Gods vergeving en vaderliefde
op dien grondslag, een beweenen van onze
telkens opwellende, bedorvenheden en een
blijvend wedeikeeren tot dien Vader der
barmhartigheid, wiens liefde onze weder-
liefde gaande maakt.
Mogelijk verstaat gij mij niet, mijne
M-anken! Maar, is dit dan niet reeds het
bewijs, dat gij aan dien omgang met God
geene kennis hebt, en dus, dat gij nog in
verwijdering van Hem leeft? En dat in
Weerwil van de vrije liefde, waarmede Hij
u lu het evangelie tot zich noodigt, en
alzoo lang genoodigd heeft, in weerwil van
Uw waar en eeuwig belang, hetwelk alleen
in Gods gemeenschap ligt, in weerwil van
de verphgtmg, die 'er op u rust om uit
dankbaarheid te hooren, als de hoogste
Majesteit roept, om u voor te bereiden
voor dien stand, die mogelijk voor u aan
oet naderen is, den staat des doods, waarin
§1) met God, ja met God alleen, zult zijn!
^Viet aandoening immers verwacht gij dit
ïijastip, en het komt eenmaal zeker? Dit
Jerinert God u dit niet door u op het
«rankbedter neder te leggen? Maar roept
^'J u dan even hierdoor niet nadrukkelijk,
ei?/.^quot;^® verwijdering van God, waarin
8 J tot hiertoe dan geleefd hebt, op te staan
^^ nog weder te keeren, of liever u door
te j^®®^*^® «ien ontfermenden Verlosser
'aten wederbrengen tot Hem, die nog u
opwekt: (i) keer weder, gij afkeerige! en
die door deze liefderijke opwekking zoo
veel te meer verdient, dat gij met uw hart
op zijn genadewoord leert zeggen, zie hier
len ik,
Welligt ontroert u die gedachte: » Ik nog
verwijderd van God, ik, die mij met Hem
niet gemeenzaam maakte, hoe groot is dan
mijne schuld? Hoe leer ik nu nog mij tot
Hem keeren? Ik, die zelf den weg tot
zijne genade, welken mijn Regter in zijnen
Zoon opende, gesloten heb , hoe leer ik tot
Hem naderen en mij voor de ontmoeting
van dien Regter toebereiden?quot; Billijk ontroert
u die gedachte. Alleen zij ontroere u niet
tot ontmoediging! De noodiging, om tot God
terug te keeren, komt niet tot ons als zulken,
die het waardig zijn, maar als die het noodig
hebben. Onze toegenegene verlosser ont-
vangt zondaars, (2) en Hij, Hij is de weg,
de waarheid, en het leven. Niemand komt
tot den Vader dan door Hem (3) De inhoud
der evangelieboodschap is pardon voor zon-
daars, voor doodschuldigen, op de voldoe-
ning des middelaars. Dit is onze vrijmoe-
digheid tol God, al zegt ons geweten, dat
wij niets goeds verdienen. Alleen verleng
uwe verwijdering niet door ongeloof. In
dienzelfden verlosser, die eene genoegzame
x;0 Jcr. III: 23. (fi) Luc. XV: 1. (3) Joan. XIV vs. 6,
-ocr page 27-verzoening opbragt, ontdekt ons het Evan-
gelie ook eene genaderijke Almagt om doo-
den te doen leven , om steenen harten te
verbrijzelen, om dat leven, die gezindheid,
dien smaak in ons te scheppen, die ons
hier reeds Gode leven doet; en de opwek-
king, om onze zaligheid uit te werken,
gaat gepaard met die veel beduidende toe-
zegging, dat het God is , die in ons werkt
het willen en het werken naar zijn welbehagen.
(i) Hij wil gewisselijk de voortduring uwer
verwijdering niet. Zelfs de hand, die u
tuchtigt, wenkt u tot Hem te komen.
Ook u, die aan het zalige dier geme«-
schap kennis hebt en verstaan leerdet, wat
het ia heeft, met God als Vader om te gaan,
Diaar bij wien vertraging kwam en eene nieu-
we verwijdering aan uwe zijde — ook u wenkt
die kastijdende hand uwes vaders tot een
Ootmoedig wederkeeren. Neen, Hij verwij-
derde zich van u niet. Is er soms, na een
hjd van ongeloovig omzwerven, wijsheid te
Ontdekken in de Goddelijke toelating van
'lat ongeloof, hetwelk men (schoon te on-
^egt) het verbe?'gen van Gods aangezigt
^ocmt, altijd ligt de schuld aan onze zijde,
heeft die. toelating zelve ~ten doelwit ,
Oös van het onzalige en verontrustende dier
afdwaling te overtuigen. Maar juist tot er-
Phil. II VS. 13.
kentenis hiervan, roept uw ontfermende
Leidsman u nu door deze tuchtiging. Dat
dan uwe vertraging ophoude ook door het
zien op deze ontferming! Hij gaf u immers
geene reden tot verdenking zijner trouw,
tot betwijfeling zijner liefde? Uwe dwaal-
zucht alleen deedt u het zalige missen,
dat er in de verkeering met God is. Al-
leenlijk laat u vinden van Hem, die u
opzoekt, en gij zult zijne bli dschap zijn,
gelijk het verloren, maar weder gevonden
schaap, de blijdschap des herders is. Weet
gij niet, van waar die verwijdering kwam?
Gij kent de toegenegenheid van den Op-
ziender uwer ziele, die u gaarne de oor-
zaken ontdekken wil. Open uwe harten
in een vertrouwelijk geloof voor zijn on-
derwijs. Dat onderwijs behoort tot die
genezing, die Hij voor zijne rekening nam,
en welligt is dit krankbed de school, waarin
Hij u dat onderwijs wil mededeelen. Er
zijn mogelijk verdorvenheden, boezemzon-
den in u, die gij te veel toegeeft; uwe
aandacht is mogelijk door de drukte en
het omslagtige uwer aardsche bezigheden,
door de afleiding eener, voor u min nuttige,
verkeering, door vertraging in het onderzoek
der goddelijke waarheden, of door hoogge-
voelendheid, sints eenigen tijd, min gezet
bepaald op de voorwerpen des geloofs, op
uzelven Mogelijk liet gij het gebed, het
ootmoedig ea vertrouwelijk afzonderen van
uzelven voor uwen Vader, het zelfonderzoek,
sol!nbsp;^«t dagelijks
schnldbelijden te veel na. Mogelijk sloot gii
te veel het oor voor waarschuwingen des H
(-eestes door u in te wikkelen in werk-
zaamheden zorgen, uitspanningen, die-u
^eer schade dan voordeel gaven , en buiten
uwe roeping lagen. — Mogelijk was uw hart
ongebogen om u onder Gods krachtige hand
te vernederen, ongebogen mogelijk om op te
vlTi-'^ï-quot;'^ geestelijk leven wel dien regel
van het Evangehe volgde: Jezus moet wassL]
tr.? Flf 'zorgeloos, zoodat het zich te
vrede stelde met vorige ondervindingen, zich
behielp met de vorige geloofsoefeningen.
Sn bn-?nbsp;te houden, dat geruft té
voo.nbsp;fquot;nbsp;i-usten
om tenbsp;dat,
n te vorderen in onze toebereiding voor
eennbsp;Evangelische heiligmaking,
ligchaam nt-^
«ioogen?nbsp;quot;»«ê-
van ee„- °nbsp;«^rs, een herstelmiddel
eenige zielekrankte moet zijn. Betrouw
Joan. lil: 3o.
-ocr page 30-u ootmoedig aan zijne hand, en laat u bij
deze tuchtiging (i) uit des Heeren wet leeren.
Dit zal uwe zaligheid zijn. Of zoude het
weldadigheid aan uwen Vriend zijn, u langer
aan Hem te onttrekken, aan Hem, die , ter-
wijl gij omzwerfdet, op u zijn oog hield,
die, terwijl gij aan Hem niet dacht, voor n
bezig bleef bij den troon, die, terwijl gij
weliigt Hem verloochendet, voor u bad,
dat uw geloof niet ophield, en nu, niet dat
eigen oog, waarmede Hij zijnen Petrus tot
inkeer bragt, u afvraagt: heb ik dat bij u
verdiend? Alles, opdat gij zijne liefde niet
betwijfelen, maar te meer gelooven zoudt,
dezelve als eene vrijwillige liefde erkennen
en weenend nedervallen zoudt voor zijne
voeten, terwijl Hij wacht om genadig te zijn.
Er is nog eene derde nuttigheid der
krankheid:
3. Zij herinnert ons de waardij van
het Evangelie.
Hoe grooter, hoe dringender eenig gevaar
wordt, waarin wij ons bevinden, hoe tijdi-
ger, hoe dierbaarder ook de hulp zal zijn,
die wij behoeven, en hoe gevoeliger wij de
hand zullen zegenen, die zich uitstrekt tot
onze redding. Maar, zullen wij dan de hand
des eeuwigen Ontfermers, die ons tot genade
en tot wederkeering roept, zullen wij dan
(i) Ps. XCIV: 12.
^at Evangelie, vsraarln die roepstem tot ons
l^omt, met allen aandrang der Goddelijke
Jiefde tot ons komt, niet het gevoelligst
zepnen, als ons die genade het onontbeer-
jijkst is, als het gevaar, van Levensverlies
•^'»mt, als de ki-ankheid ons vooruitwijst
op dat tijdstip, waarin wij voor onzen
Aegter zullen moeten, en echter zonder borg
Qiet zullen kunnen, of durven verschijnen?
JMeen — Neen^ zonder borg njet! Het is
ïiiet te hard van God gedacht of gesproken,
^anneer wij u Hem voorstellen als eenen
•Regter, die in geregtigheid oordeelt over
onze gedachten, onze gesprekken en hande-
ongestraft
«can laten. Zijne heiligheid vordert, dat Hij
»Q de volgende huishouding vonnissen zal
öaar hetgene wij hier gedaan hebben. Maar
jal dan het tijdstip, waarop wij in die huis-
ouding overstappen, ons de dierbaarheid
jei vooral doen gevoelen van die liefde,
^e ons wijst op de verdiensten van eenen
«adelaar , wiens lusschenkomst dan bijzon-
T.te stade komt en wiens bloed (i) ons
In dat tijdstip nog
dien voldaan hebbende Verlosser - dan
doornbsp;hooren: fa u zij bekend, dat
aezen u vergeving van zonden verkondisd
• ^nbsp;I: 7.
-ocr page 32-■wordt, dat door dezen een iegelijk, die ge-
looft, geregtvaardigd wordt, (i) Ja al ver-
zuimden wij tot op dit oogenblik, Hem aan
te grijpen door het geloof, al herinnert
zich ons geweten menigerlei pligtverzuim en
ontrouw, al moeten wij van onze beste
verrigtingen erkennen: daar ontbrak te veel
aan, wanneer wij dezelve bezien in hare be-
ginselen waaruit, en de oogmerken waartoe
wij ze deden om Gode aangenaam en wel-
gevallig te zijn, al verwijt ons hart ons
veelvuldige schuld— dan nog te mogen hoo-
ren; die in den Zoon gelooft, die heeft het
eeuwige leven (2). Gelooft in den Heer Jezus
Christus, en gij 2ult zalig worden (3). Wat
moest ons gevoeliger treffen? Wat ons meer
dierbaar en welkom zijn?
Welligt liet gij vorige bekommeringen
over hetgene gij na den dood te wachten
hadt, in de dagen uwer zorgeloosheid, wel
eens verdringen door het oppervlakkig aan-
denken aan Gods barmhartigheid; welligt
liet gij u in slaap wiegen door de inboeze-
mingen van een arglistig en zelfvleijend hart,
dat gij tot zulk eene zedeloosheid, als ande-
ren , nog niet vervallen waart; dat gij eer-
lijk, regtvaardig, zelfs godsdienstig geleefd,
cn niet dan uit zwakheid en struikelende ge-
(i) Hand. XllI: 38, Sg (2) Joan. III: 36.
(3) Hand. XVI; 3i.
-ocr page 33-zottdigd hebt; dan, niets is geschikter, om
®Ds die zelfverleiding te ontnemen, dan
dit oogenbllk, waarop gij, mijne kranken!
den dood voor oogen hebt; en hetwelk u
^00 nadrukkelijk toeroept, onder de toestem-
van uw gewisse: God is barmhartig,
maar alleen in Christus. J)ie den Zone Gods
ongehoorzaam was en in Hem niet geloofde,
toorn Gods Hij ft op hem; hij zal het leven
^iet ziei} (i). — Dit oogenbllk, dat, al' ber-
linert het ons wat goeds dat wij bedreven,
ons nog zoo veel meer kwaads herinnei't
dat alle verschooningen bij ons doet wegval-
len, en ons onbewimpeld voor God zal doen
erkennen: het bedenken mijnes vleesches was
ook vijandschap tegen God (2). Maar hoe
verhoogt, hoe verheft dit oogenblik de ge-
nade onzes Reglers niet, die ons op Jezus
J^hristus wijst, bij wien alles schade en drek
gt; en in wiens geregtigheid wij alleen zullen
Roeten gevonden worden (3) om voor God te
bestaan !
Krankheid doel ons de nietigheid en
^ef ongenoegzame kennen van alles,
xvat huilen God en Christus is.
Het komt nu op de proef, of aardsche
Soederen, bezittingen, genoegens, die ons
'nringen, vrienden, die ons bijstaan, of alle
Joliau. III; 36. (2) Rom. VIII: 7. (3) Phil. III: 9.
-ocr page 34-deze genietingen ons troosten kunnen, 'in en
tegen het doodsuur. Maar immers kunnen
zij dien proef niet doorstaan ? Kan men met
de grootste schatten ook de rust der zielen
koopen? Is al, wat in de wereld is, niet
ontoereikende, om ons verzoening met onzen
Eegter te bezorgen ? Leert het uitzigt:
straks met den dood ontzinkt de aarde mij
met alle hare genietingen, ons niet nadruk-
kelijk , dat alles, waarop buiten God en
Christus, zich ons hart verliet, ij delheid isP
In het licht der eeuwigheid beschouwd, ver-
liest dat alles aijne waarde, en leert den
najager zijner lusten en begeerlijkheden , den
opeenstapelaar van schatten, den zoeker
van eer, elk hunner, zijne werkzaamheden
kennen als onbeduidende bezigheden, ja als
belemmeringen in het verkrijgen van een
goed, dat hem waarlijk nut kon doen ten
dage des doods. Of, wat baten nu opgevulde
geldzakken, de prachtigste woning, het keu-
rigste huisraad ? Wat voordeel geeft nu her-
innering van genotene wellusten of zelfs van
andere, meer reine genoegens, die men in
de aarde zocht? Wat igt;rucht heeft men nu
van vele dingen en daden waarover men zich
nu schaamt (i) — Ja, nu te gevoeliger schaamt,
omdat men nu 'ontwaar wordt, dat men zich
vaak te jammerlijk misleiden liet door den
(i) Rom, VI; VS 21.
-ocr page 35-smaak van zijnen tijd, ziet te onbedachtzaam
besturen liet door het oordeel der wereld,
die men ontzien wilde, of door het uitzigt
op eeni^ tijdelijk voordeel; daar nu, en we-
reld, en voordeel, wegzinken en wij gelco-
Ven leeren: hij, hij alleen, heeft voor de
eeuwigheid geleefd, die voor God heeft leeren
leven, en zijnen tijd besteden leerde tot zijne
toebereiding voor den hemel, door het geloof
in Christus en zijne bekeering tot God; die, bij
Zijn vertrek van deze aarde, niet van werk,
aaar alleen van plaats te verwisselen heeft:
m een woord, hij, die maar te sterven heeft?
Hoe leert de Krankheid ons anders, dan
in yerloopene dagen, oordeelen over onze
nietigheid, als nu in het oog loopende,
over onze gezondheid, als te weinig erkent,
over de Ingebeelde vastigheid van ons ge-
stel , als blijkbaar bedriegelijk, over den
, als te veel verspild, te weinig geschat,
le weinig behartigd! Ik zou hier nog
5. Andere nuttigheden der Krankheid
tunnen bijvoegen. Er is althans geen ge-
schikter school, dan die van ziekte, om ons
in onze gedragingen met onzen evenmensch,
omtrent wien wij in zijne ellenden al te veel
onaantrekkelijk zijn, aandoenelijk en mede-
'^tjdend te maken. Door zelf te lijden, yfov-
^en wij medelijdend.
Van de beproeving on'zes geloofs en onzer
lijdzaamheid in eenen tijd van bezoeking
hebben wij zelve, maar ook anderen velerlei
voordeelen; deze althans , dat wij 'er te dui-
delijker in ontdekken, wat wij, tegen over
onze behoeften, aan God en onzen Verlos-
ser hebben, dat onze hope op Hem er door
gevestigd wordt, dat het vertrouwen van
anderen, wanneer wij zien, welk eenen be-
moedigden invloed het geloof aan de genade
op ons , ook in beproevingen , heeft, 'er
door uitgelokt wordt.
Hoe veele vruchten kan bij herstelling, die
ervaring van Gods trouwe, en het leerzaam
onderwijs, hetwelk Hij ons geschonken heeft,
niet opleveren tot een omzigtiger, leederder,
en vertrouwelijker leven voor Hem, die on-
ze Redder was!
Maar ik heb reeds genoeg gezegd, uw
tijd zoude kort kunnen zijn.
Het komt toch hier vooi-namelijk aan, op
het gehruik, dat wij van het h'ijqehraQte in
eenen tijd van Krankheid ie maken hebben.
Het zal niet baten in eene school te zijn,
en lessen te ontvangen, indien wij ze niet
aannemen en 'er geen nut mede doen. Het
zal ons niet baten dat ons geneesmiddelen
worden aangewezen, indien wij ze niet ge-
bruiken. Even weinig nut zullen ons de les-
sen doen, die in de school der krankheid
op te doen zijn, indien wij ze met een leer-
zaam hart ons niet eigen maken.
En is dan het eerste , waartoe ik u opwek-
ken moet, niet blijkbaar dit: dat gij iiiuwe
krankhrid Gods liefde erkent P Ja, God is
liefde , ook in deze uwe bezoeking. Tuchti-
gingen Gods zijn veeleer bewijzen van Va-
derlijke liefde, dan van onverschilligheid
omtrent uw welzijn. Ook dien Hij liefheeft,
kastijdt Hij. Vergeet niet, wat proeven van
Zijn aandenken aan u gij ontvangt. Gij kent
immers ook voorkomingen, verkwikkingen
^ blijken zijner zorg, in uwe krankheid ?
Dat gij tusschenbeide rust en lafenis ontvan-
gen , de oplettende dienstvaardigheid van
vrienden ondervinden moogt, mag u niet
gering zijn, Jezus smarten waren onopliou-
®quot;]k, Hij ontsliep aan het kruis, zijn drank
Was edik , zijne bekenden stonden van verre.
^ IJe leeringen , tot welker opzameling Hij
merdoor roept, openbaren kennelijk een
^ erliefderijkst doel, zelfs te kennelijker, naar
ate gij te verder van Hem verwijderd leef-
et. Waarom u niet plotseling door den
aood weggerukt?—Is het dan niet liefde,
^odelijke ontferming , die u tot nadenken ,
inkeer roept, en die, door elk oogenblik
S»j daartoe gelegenheid hebt, nadrukke-
li)k verklaart : Zoo waarachtig als Ik leef!
Ik heb geen lust in uwen dood , maar daarin
dat gij u bekeert en leeft. Bekeer u dan, want
waarom zoudt gij sterven (i) — Is het niet
liefde , Goddelijke ontferming , die u, als
een ter dood verwezene , het pardon uit den
hemel toereikt , op den horgtogt van zijnen
Zoon, ten einde gij het aanneemt met welge-
vallen? Ja God bedroeft u;maar, om u be-
droefd te doen zijn naar God, hetwelk eene
onberouwelijke bekeering werkt en dat tot za-
ligheid (2). En ach! dat dit de vrucht van
Gods liefde bij u ware! Dat uw stugge hart
eens week wierd voor de genade, die u op-
zoekt— opzoekt, zonder dat gij het verdien-
det, zonder dat gij hadt kunnen verwachten!
Dat gij dankende de hand leerdet kussen ,
die u tuchtigt ten uwen nutte!
Brengtdeopgegevenenuttigheden,ten tweede,
in oefening. Dit zal het bewijs zijn, dat gij
u laat tuchtigen. Als wij lessen voor ons
ontvangen, moeten wij ze voor ons omhelzen.
De herinneringen en vermaningen van eenen
leeraar of krankbezoeker, die ons bij de op-
gegevene lessen bepaalt, kunnen van zeer
veel nut zijn. Maar wanneer?—-dan, als
wij ze tot ons hart brengen en er door de
goddelijke genade onsaan onderwerpen. Hun-
ne raadgevingen, zoo min als hunne gebe-
(l) Ezech. XXXni: n. (2) Kor. VII: to.
zullen ons voordeel doen, indien vpij-
^®lve ons hÄrt In smeekirigen en geloovigen
ootmoed niet tot God in Christus verheffen,
quot;eloften, raadgevingen, redmiddelen doen
geen nut, wanneer wij ze alleen hooren,
maar dan eerst, wanneer wij ze aannemen
gebruiken. Het komt hier, voor u zel-
^en op beoefening aan. De kastijdingen Gods
berken eene vreedzame vrucht der geregtigheid,
^egt de Apostel, (i) maar alleen voor de
genen, die er door geoefend worden. Of zijt
gl) het üiet die nu tot nadenken geroepen
Wordt, tot afbreking uwer verwijdering
van God? U wordt de waardij van het Evan-
gehe en de nietigheid van alle dingen buiten
lt;jod en Christus ontdekt. Gij z.jt het, die
Van God wordt opgezocht. Maar zult gij u
dit dan niet ter harte nemen? Dit heden
uwer bezoeking niet gebruiken , om te beden-
«en Wat tot uwen vrede dient?
Of gevoelt gij de onbuigzaamheid van uw
^art, de kracht des ongeloofs, en den
fgenzin des vleesches, om u te laten tuch-
igen ? Laat dit u te meerder, in verwon-
^ering, de liefde Gods erkennen doen, die
j at Weet en echter u tot genade roept! Be-
dezen uwe schuld met een vertrou-
eh)k oog op Hem, die u gegeven is, zoo
tot wijsheid, dat is, tot verlichting en
Hebr. XII: TI.
-ocr page 40-vatbaarmaking van yw hart voor Gods on-
derwijs , als tot regtvaardigheid en tot verlos-
sing, {i) Hij leert ons bidden , en vallen voor
God ; Hij schenkt ons den geest des geloofs.
Het is zeSfs Gods toezegging: Ik zal het stee-
nen hart uit u wegnemen, en u een vleeschen
hart geven. (2) Ja, Hij is het, en neemt dit
in een dankbaar geloof ter harte : Hij is
het, die de oogen der blinden opent, die de
gebondenen losmaakt, die de gebogenen op-
rigt (3).
Vooral ten derde, stel het gelovig schuilen
bij den Goddelijken Zaligmaker niet uit! Ja
haast u om uwes levens wille. Het is lang
genoeg de hand terug geslagen, die zich uit-
strekte ter uwer redding; lang genoeg uw
belang verwaarloosd ; lang genoeg het getui-
genis Gods verworpen en zoo God tot een'
leugenaar gemaakt (4)- Zoo immers zou geen
kranke' handelen, indien hij anders gaarne
hersteld was, die het aanbod van genezing
ontving uit den mond van eenen liefderijken
geneesmeester? Zoo zou geen arme hande-
len die zoo wel de vervulling van alle nood-
druft , als de redding zijnes radeloozen
boedels verkrijgen kon van eenen rijken en
weidenkenden menschenvriend.
Eu gij dan! zult gij omkomen, terwijl u
(i) I Kor. I: 3o. (2)E7.ecli. XXXVI: 26.
(3)Ps. CXLVI: 7. 8. ((j) i Joh. 1: 3o.
-ocr page 41-^ne hulp ter ontkoming wordt toegeschikt?
dan sterven In uwe schuld, terwijl de
u wacht ter uwer lossing? Gij dan
^ergaan van honger, terwijl in het huis uwes
vaders overvloed van hrood is? Neen , ik
herhaal het, haast u om uwes levens wille.
Hoe gevaarlijk was reeds uw uitstel tot
quot;lertoe! Hoe veeg uw toestand, zoolang gij
lïiet met God verzoenen liet! Hoe onbe-
zonnen te slapen op den rand van eenen
geopenden afgrond!
Al doen er zich flikkeringen van hope op
«erstelling zien , uwp toestand blijft zorgelijk,
Uw zieletoestand , zelfs in dagen van geheele
lgt;eterschap , te zorgelijk, om niet het ééne
noodige boven alles te behartigen, en dien
weg in te slaan, onverwijld in te slaan, waar-
op wij, wat de wereld ook van hare genoe-
gens en vermakelijkheden zich inbeelden
^''g j alleen ware genoegens smaken; genoe-
' die zelfs in den dood stand houden,
de ^^^ doen immers de genoegens der aar-
van^^^^^nbsp;vierde, met geene gronden
Her ' huiten christüs. Er Is niets gewo-
con' ^^^nbsp;ontwaken der
linbsp;, deze en gene gronden van
keepnbsp;om die vertwijfeling te
zq^j gaan, waarin wij anders vervallen
zoo wij geene rust vonden. Wat
meenen velen een grondslag van gerustheid
te vinden in de herinneringen van hunne
geboorte uit christen ouders' in hunnen doop,
in de waarneming hunner Godsdienstpligten!
Anderen in de herinnering, dat zij eenen tijd
van angst en benaauwdheid gehad hebben,
vervangen door gevoelige blijdschap onder
het hooren der Evangeliebood^hap ! Anderen
in een of ander gevoel van ontwaking, het-
welk zij nu lontwaar worden, in zekere vlot-
heid der schulderkentenis; of voornemens van
verbetering bij eene volgende herstelling?
Maar , is er onder alle die bijzonderheden
wel ée'ne , die, als een grondslag, waarop wij
genade verwachten, ons niet ontvallen zal ten
dage dei- verrijzing, als wij staan zullen voor
den Zoon des menschen ?
Wij behoeven het voorregt niet te misken-
nen , dat God ons boven anderen schonk ,
daarin , dat wij kinderen van Christenen ge-
boren zijn en de zegelen , zoowel als het ge-
tuigenis, van Gods genade ontvangen mogten.
Het een en ander zet te veel kracht bij aan
de vervrijmoediging, die wij hebben, om van
Gods heil in Christus gebruik te maken;
maar het maakt ook onze schuld te grooter ,
zoo wij dit verwaarloosden en weigerachtig
bjeven om in te stemmen ^n den zoo wel geor-
depiden weg , om ons uit genade, door Chris-
tus , te laten zaligen.
Ondervinding van beangstigen over de zon-
en of ingenomenheid met de klanken van
Evangelie worden wel eens gegund, om
oqs de noodzakelijkheid en de dierbaarheid van
gesehonkenen Zaligmaker te levendiger
® doen erkennen — maar, zoo wij met dit
®lles van God verwijderd bleven en verhecht
de zonden — zoo onze harten niet ver-
®enigd wierden met de geregtigheid des Ver-
lossers , waarin wij alleen voor God bestaan
«unnen , dan is de rust, die zulke ondervin-
dingen ons geven, eene rust buiten het Evan-
gelie , eene valsche zielerust.
En zou de gerustheid die men op een ziek-
bed soms gevoelt, uit den drang des gewetens,
om nu met zelfbeklag schuld te belfjdeu , en
een voornemen des harten, om beter wor-
dende zijne levenswijs te verbeteren, eene
^eer zuivere gerustheid, eene gerustheid
Ek ^ Evangelie zijn? Maar hoe velen
bii 1 al gedeeld in dat eigen gevoel, en dit
_ I nunne herstelling vergeten en verloochend?
®nbsp;die uit liefde tot de wereld en de
' liunne herstelling, van kwaad tot
erger vervielen?
aji ^^ daarenboven in het aangrijpen vati
hewiquot; S^ï^uststellingen niet een kennelijk
^ctm'nbsp;weigerachtig is, als een
zondaar, zich uit genade te
Zaligen en zijne regtvaardiging om niet
te zoeken iu de verlossing, die in Ckvistus
Jezus is, welken God voorgesteld heeft tot eenc
verzoening door het g^eloof in Zijn bloed, tot
eene betooning van Zijne regtvaardigheid (i)
en wien Hij aan zulk een geducht lijden niet
zoude hebben blootgesteld, indien wij met
andere gronden van regtvaai'diging voor den
hoogen Rigter volstaan konden?
Niet minder zeker is, dat men door het
opzoeken dier gronden van rust den waren
aard van het zalig worden toont te miskennen.
Zalig worden is niet maar ontheven te zijn
van straf, die op de zonde volgt en de vrees
van veroordeeling; neen, onze rampzalig-
heid ligt zoo wel iade kracht, de heerschappij
en den verdervenden aard der zonde, ais in der-
zelver strafschuld. Alle de verordeningen van
het Evangelium — de pheele ontdekking van
Christus, als den eenigen Behouder—alle de
noodigingen Gods hebben ten doelwit , ons
van die rampzaligheid hier reeds aanvankelijk
te ontheffen, en ons zoo toe te bereiden voor
den hemel, waar onze zaligheid en hetgeen
de Bijbel eeuwig leven noemt, niet eerst be-
gonnen, maar veeleer voortgezet en vol-
maakt wordt. Het is hier do tijd, om in het
kennen van, in den omgang met God, in het
aanbidden en gehoorzamen van Zijnen wil
ons hoogst genoegen te leeren vinden. Daartoe
alle de ontdekkingen van Gods liefde — daar
10 Rom, III; a/t ; aS.
-ocr page 45-veril^^ • ^P'^o^^'en van ons, met de teedei'ste
daarfnbsp;vergevensgezindheid —
bel^!?!-'jnbsp;schoon hoogst
eerst ^ onberekenbaar getergd , ons het
Hem tnbsp;toereikt, om ons namelijk tot
ons f« J 1.nbsp;In ootmoed, om
voor zijne genade,' om
zoo aaltnbsp;Hij
vand'f / toonde , welk een'^afkeer Hi
vo^r zon^ ' zoowel, als welk eene liefde Hi
verfoe ien en'quot;nbsp;^e leeren
en Saam^nbsp;'' zelfsoverg.ve ziel
dat bii , die h ' cis ~nbsp;—
onze
gewet a e'n hetquot;b
^elk eennbsp;der zonde?
op eerle uhquot;nbsp;'' dan , zldi
gaand RevoeTnbsp;?
den .fj 'nbsp;dat wij der zonde leer-
den? fel''nbsp;^-^den e-
l^oofdreTe? ÓTnbsp;ziet daar de
roetnbsp;ffnbsp;Seloof aan de
liefde lan k -T .nbsp;hebben.
rie yan Christus{i), in een ootmoedig
Kor. V: 14.nbsp;.
-ocr page 46-vertrouwen omhelst, dringt ons tot wederliefde.
Dat niemand, ten vijfde, zich door ver-
schooningen of eenige verontschuldigingen van
zijn ongeloof of onhekeerlijkheid late ophouden.
Wij zondigen niet, of wij doen het vrij-
willig. Vandaar dat verleidingen zoo vele
kracht op ons hebben, zij vallen in onzen
smaak. Hoe ongegrond is het dan, zich op
verleidingen, ter onzer verschooning, te be-
roepen. Wij kozen ongedwongen den weg
der verkeerdheden en immers deed niemand
het, althans niemand maakte daarop voort-
gangen, zonder kloppingen van zijn hart,
noch waarschuwingen der goddelijke liefde?
Nog misdadiger is het, als iemand zich
verontschuldigt, hoe gemeenzaam dit ook
zij, met de bijbelsche onderrigtingen, of
van Gods vrijmagt of van 's menschen on-
vermogen en verdorvenheid. Is Gods vrijmagt
de regel onzer handelingen, of is het de
opeisching Gods in het Evangelie? Ja God
was ongehouden ons in zijne genade te doen
deelen, maar wanneer erkennen wij die
waarheid in hare kracht ? Dan alleen, wan-
neer wij, uit gevoel van onze doemwaardig-
heid , ons gedrongen vinden, om gehoor te
geven aan dat bidden van Gods heilgezanten,
die ons van Christus wege bidden, als of God
door hen had: laat u met God verzoenen (i)!
Hier naar zullen wij geoordeeld worden,
(i) Kor. V: ao.
-ocr page 47-althans, die juist daardoor, dat wij ge-
quot;oren zijn onder de bediening van het Evan-
, reeds tot toonbeelden verstrekken van
^^'ie onderscheidene liefde, boven zoo vele
Volken, welke npoit dat licht bescheen, en zul-
wij dan op Gods vrijmagt voortzondigen.
Even weinig gelooven wij ons onvermogen
onszelven te zaligen, zoolang wij de eer
daarvan weigeren aan den gekomenen Zalig-
maker. Hij vorderde niet, dat wij onszelven
Zaligden, maar dat wij ons lieten zaligen door
Wem. Hoe vele proeven daarenboven geeft
de mensch, door traagheid in het gebruik
der genademiddelen, door verzuim van den
pligt desgebeds; en door zijne gedachten af
te trekken van hetgene hem opleiden kon
^en goede, dat zijn onvermogen van eenen
«edelijken aard is, dat hij niet konde, omdat
niet wilde, en dat hij zich aan Gods wet
^^^^ Onderwierp, niet onderwerpen lion, niet
hij van God terug gehouden werd,
^ omdat bedenken van zijn vleesch vijand-
was tegen God (i), tegen dien God
^^ ® ook hem verklaard had: Ik zal het steenen
^ft Uit u wegnemen en u een vleesschen hart
s ven Maar hoe zal deze mensch zich
Ad ^ ^ijne onmagt verschoonen kunnen!
God niemand, die tot hiertoe zich vaa
xnia ^^^wijderen bleef, hier zijne schuld
quot;enne en die op God werpe! Dat verdient
VIII:;. (2) Ezech. XXXVI: a6.
-ocr page 48-Hij niet, die ons zijnen Zoon geschonken heeft,
ook daartoe, dat Hij ons zegene en een iegelijk
mn ons afkeere van onze hoosheden (i). Veel-
eer voeren wij de boosheid onzer harten
tegen Hem ten hoogsten top, als wij ons in
ongeloof tegen alle de vermaningen zijner
opzof^kende liefde verharden en ongevoelig
blijven tegen die roepstem zijner ontferming:
%vendt u naar mij toe en wordt behouden (2).
Dat intusschen, ten zesde, geene twijfel-
moedige bedenkingen u terug houden van het
geloof in Christus.
Aarzeldet gij, mijne kranken! tot dit
oogenblik, u vertrouwelijk te werpen in de
armen van eenen noodigenden ' Heiland ?
Waarop gronde zich toch uwe twijfelmoedig-
heid? De grootheid uwer schuld maakte dien
Verlosser voor u wel te noodzakelijker, maar
niet te minder veikrijgbaar. Kwam Hij niet
om 19 zoeken en te zaligen ddt verloren was (3)P
Toonde Hij bij zijne omwandeling op aarde
niet dat Hij zondaars ontving (4) en is de
bekeering van den tegenstrevenden Saulus
niet voor alle eeuwen een bewijs, dat Hij
de voornaamste zelfs wil zaligen (5) P Werdt
u de boodschap des Evangeliums niet toege-
bragt als eene boodschap van genade ? Was
het niet het hevel Gods zelf, dat gij gelo'ofdet
in den naam zijns Zoons (6)P Het stond dan,
(I) ILmd.III: s6. (a) Jes XLV: 22. (3) Liic. XIX: 10.
(4) Luc. XV; 2. (5) I Tim, I; 15, (6) i Joan. 111, 23-
-ocr page 49-, Let staat nog aan uwe keuze niet, u
of niet tc laten zaligen. In dat licht
beschouwd, is zelfs uwe ongeloovigheid uwe
gi'oote schuld, die gij het eerst erkennen
moest, maar erkennen met een vertrouwelijk
quot;pg op Hem, die vergeving en bekeering pre-
. dihen (i) Uct, zelfs het eerste, aan dat Jeru-
zalem , dat Hem gekruisigd had. Of is zijne
geregtigheid niet toereikende om alle uwe
ongcregllgheden te bedekken ? Scheukt God
^ns die verdienste des Verlossers niet ter
vertrouwelijke omhelzing ? Heeft Hij de straf
niet gedragen, de wet niet gehoorzaamd,
den vloek niet weggenomen? Waarom zoudet
gi) uzelven hiervan uitsluiten, daar God u
niet uitsluit, maar integendeel u bidden laat:
Iwt u met God verzoenen ! en dat op' dezen
grondslag : want dien, die geene zonde gekend
heeft Hij zonde voor ons gemaakt, op-
wij iouden worden geregtigheid Gods in
j,nbsp;Indien gij niet mogt, niet moest
^eiooven in zijnen Zoon, zoude Hij u niet
^nnnen ver;)ordeelen om uw ongeloof, het-
welk ons echter Joan. III vs. i8. duidelijk ge-
beerd wordt.
.^Welligt weerhoudt u da gedachte, dat gij
n zcive niets goeds, geen ootmoed genoeg,
geeue levendigheid vindt, om met vrljmoe-
'pieid u Gods genade toe te eigenen? Maar
• verstondt gij, wat het (Rom. IV: 5) zegt:
Uc. XXir , 47. (2) I Kor. V. 20 , 21.
-ocr page 50-die niet werJtt, maar gelooft in Hem, die,
niet den ootmoedigen, niet den gnnstwaardi-
gen , maar den goddeloozen regtvaardigt; dien
wordt zijn geloof gerekend lot regtvaardiging,
gij zondt dan erkennen dat gelooven, niet is,
zich op de deugdelijkheid of opregtheid zij-
ner werkzaamheden te verlaten, (dit is wer-
ken) maar op dat onfaalbaar getuigenis Gods ,
dat Hij goddeloozen regtvaardigt, gij zoudt
dan erkennen , dat hoe hegeerlijk, hoe nood'
zakelijk het is een ootmoedig, opregt'en le-
vendig bestaan des gemoeds voor God te heb-
ben, zulks, wel de vrucht, maar niet de grond
onzes geloofs moet zijn. Ook zal dit de
vrucht des ootmoedigen geloofs zijn, als gij
dit leert beoefenen. Het kan niet anders,
of geloof brengt liefde met zich. Alleen
maar, zoekt de vrucht niet, voor dat 'er de
wortel is, daar zij opgroeijen moet. Gij
zoudt u wegschamen, dat gij niet reeds lang
het Evangelie ontvangen hadt met de eenvou-
dige en onachterdochtige vertrouwelijkheid
van een kind, maar dat gij de genade van de
hand gewezen hebt, omdat gij niet begrijpen
kondet, hoe God u konde zaligen. Maar kon
dan het gebeten Israël begrijpen, hoe het
zien op de koperen slang tot genezing diende,
en echter even zoo heeft ons de Heiland zelfs
geleerd, dat die in geloove op Hem ziet, het
eeuwige leven heeft (i).
(I) Joan. III. i4: i5.
-ocr page 51-Ontbreekt u, naar uwe gedachte, vreeze
^ods, en liefde tot den Verlosser? Kwelt
de herinnering van menigerlei ontrouw
nalatigheid? Dat dit u wel tot verootmoe-
diging strekke, maar niet tot wegneming
üwer vrijmoedigheid of tot ontmoediging. In
«et Verlegen wegvlugten onzer schuld kan Hij
geen behagen vinden, maar wel in dat kin-
derlijk. weenen voor God, waarbij het ons
smart, dat wij zijne liefde zoo miskend, zoo
ondankbaar beantwoord hebben, doch het-
welk geboren worden zal uit een vrijmoedig
erkennen: Hierin is de liefde Gods, niet
dat wij Hem lief gehad hchifcn, maar dat Hij
ons heeft lief gehad, en zijnen Zoon gegeven
tot eene verzoening voor onze zonden (i). Het
hloed van Jezus Christus is ons allen genoeg
tot reißiging — ook tot reinigmaking onzer cbn-
^cieniien van doode werken, om den levenden
^od te dienen (2). Dat Hij ons zalig maakt,
niet, omdat wij het verdienen, maar om-
dat wij het behoeven, en omdat Hij, tot ver-
azing der eeuwen, in het regtvaardigen en
«eiligen van doodschuldigen en slaven der
zonde, eene proef geven wil, wat zijne
Wijsheid tegen den radeloozen staat van men-
schen wist uit te denken — wat de kruisver-
lensten vermogten van zijnen mensch gewor-
en Zoon .— en wat de invloed vermögt van
quot;»en Goddelijken Geest, dien Hij
. Joh.lV: 10. (2)Hebr.lX: 10.
O'
ons in en
.4'2
met zijnen Zoon geschonken heeft. Ontvlugt
dan, achterdochtige! de hand niet, die u
ter verlossing wordt toegereikt, en geloof
met vrijmoedigheid dat getuigenis Gods, dat
God ons het ecuwig leven heeft gegeven, en
dat dit leven is in zijnen Zoon (i).
Het is dit getuigenis, dat de eenige gvond-
grondslag is onzer hope en onzer vrijmoe-
digheid— De ervaring van de kracht en za-
ligende, zoowel als heiligende, vracht van
dat getuigenis kan ja, zoo dikwijls wij die
met levendigheid ons herinneren , die geloof-,
waardigheid van dat getuigenis ophelderen,
maar het is waarheid, omdat het waarheid
is in zichzelve, naar de geloofwaardigheid
van Hem, die het getuigde — Het wordt geene
waarheid door. veel min om ons geloof, en
opdat wij het gelooven, bij aanvang en bij
voortgang, al voeden wij twijfeling over,ons
vorig geloof, en dan wordt het waarheid
in ons. Immers het genot der vertroosting,
die in dat getuigenis ligt, ofdeszelfs heiligend
vermogen op ons, wordt niet ondervonden,
dan door het geloof, maar het regt, dat wij
hebben om het in geloof ons toe te eigenen ,
hebben wij alleen, als zondaars, naar Gods
ontfermend welbehagen. En het is deze
grond, waarin de hope op zalig worden,
om Christus wille, zich blijmoedig vestigen
mag, en welks oolmoedige en gedurig her-
(0 I Joan, V : I r.
Vatte erkentenis, ons de ruste zal doen snia-
^en, die in Christus is, zonder dat wij be-
schaamd worden in den dag van ons sterven.
Ik moet u, ten zevende, herinneren, dat
toch tegen al het onaangename van uw lijden
Uw quot;oog op den lijdenden Zaligmaker gevestigd
'-'i ! Wat droeg Hij niet om uwent wille? Van
^le kribbe, die Hem ten wieg was, tot aan het
truis openbaarde Hij zich als den Man van
Ongemak en smarten, voor vvlen niets te hard
of te zwaar was, zoo Hij maar zondaren be-
houden mogt, die gaarne aan rust, aan spijs
en drank verloochening oefende, die den be-
ker, welken de Vader Hem gaf, gaarne dronk,
hoe bitter ook, zoo hij uwe ziel maar redde.
Dat deed Hij, die de liefde zijns Vaders en
der Engelen was, de Heer van alles , de Ge-
ver van rust, de Schepper van voedsel, en
^oudt gij, die niets bij Hem zljt, dan klagen
u tot genezing ook Iets bitters voorge-
schreven wordt ? Gij, die nooit eene smart
«unt gevoelen, welke nabij komt aan Zijne
smarten ! Gij vöor wien Hij iiit alle uwe llj-
quot;'quot;gen het allergrievenste , namelijk het dra-
van den toorns uwes Regters, weggeno-
men heeft, daar Hij reeds dien toorn droeg?
uwe krankheid kan toenemen, uwe ziekte
langdurig, uwe teleurstelling op herstelling ,
^oor herhaalde instortingen , veelvuldig zijn :
^aar klaagde uw Verlosser ooit, al duurde
lang ? Gedroeg Hij zich niet altijd als zulk
eenen, wiens, zaligheid lag, niet in Zijne
vrijheid, leven of ontslag van smarten, maar
in het doen van Gods wil? Uwe zaligheid ligt
immers ook in uwe gezondheid niet ? Zoude
het u in de eeuwigheid nietreeds groot zijn,
uwe ziel tot zulk een' duren prijs, als Jezus
bloed was, behouden te zien , als was uw ge-
heele leven voor het ligchaam eene aaneen-
schakeling van smarten geweest ? Houdt dan
het oog steeds op het kruis uwes Zaligmakers,
en uw kruis zal u ligt vallen.
Laat, eindelijk , alle uwe bekommeringen en
zorgen voorrekeningvan uwenhemelsehen Fader
Het is niet vreemd, dat er kwellingen op
u aanvallen , hoe het met u gaan zul bij de
toeneming uwer krankte — hoe gij de ver-
schrikkingen des doods te boven komt _
hoe uw hart te moede zal zijn bij het gevoel
van de bezwijking des ligchaams — wat er
worden zal van uwen geest bij het intreden
in de donkere huishouding des afgescheiden
staats—of ook, hoe het gaan zal met uwe
achterblijvende vrienden, bloedverwanten,
kinderen, met de zorgen daar gij uitstapt ,
de bezigheden die gij moet overlaten. Het
IS niet vreemd dat hier kwellingen oprijzen
Er zijn ook bestellingen , zoo met betrekkins
tot het bestuur onzer zaken, als tot het op-
zigtover zulken die achterbjijven, die wii
met mogen verwaarloozen: maar als wij in
dezen naar onze beste wetenschap handelen
Verdient dan de blijvende zorg onzes Hemel-
®ehen Vaders niet, dat wij alle verdere he-
'^'nrneringen op Hem werpen (i), — dat wij
Oöze weezen Hem achterlaten -— dat o«ze we-
quot;quot;Wen op Hem {2) betrouwenP Wij zijn im-
®^ers zoo noodzakelijk bij God niet, dat Hij
opbonden zoude met het behartigen van de
felangen onzer naatsbestaanden ? Hij blijft
inimers leven? Hij sterft nimmer.— Uw oog
olijve dus op die hand, die ook u gedragen
neeft en doorgeholpen — op de üefde Van
UWen. Verlosser, die , toen Hij stierf, aan
Zijne ilfoerfer eenen anderen Zoon gaf (3) —
die ook weet, wat er aan u gemist wordt,
en dat gemis vergoeden zal.
Ja, wat er ook van u worde, dat geene
teanstiging u knelle! Gaaft gij het heil uwer
^iele in handen van uwen Verlosser, Hij zal
^ niet verlaten. • Bekommer u niet te veel
de mogelijkheid der verflaauwing van.
^^ geloof; want uwe zaligheid hangt niet af
an de levendigheid uwes geloofs, maar van
Y onveranderlijkheid en trouwe uwes Za-
'göiakers. Hij ondervond ook de verschrik-
ingen des doods, en zijn geloof bezweek in
Ure niet. In alle beangstigingen zal zijne
S^nade u genoeg zijn, (4) uwe ontbinding kan
spoedig zijn. Menigeen van Gods kinderen ,
lang voor den dood sidderde, heeft in
(n Iet. V: 6. (2) Jer. XLIX: 11. (3) Joan. XIX: s?.
Kor. XII: 9.
-ocr page 56-dip ure mogen Tragen: Zou dat nu staven
zijn? Kundige artsen gaven daarenboven ver-
zekering, dat het sterven, wanneer bet be-
naauwd schijnt, zulks wel meest is in de
oogen der omstanders, minder voor den
stervenden, wiens gevoel dan veelal verdoofd,
wiens levensgeesten bezwijmende zijn, en
dus ook de bewustheid te minder. Uw
Heiland voorts blijft werkzaam in de dingen ,
die mor ons bij God te doen zijn, (i) al ont-
zinken ons alle onze vermogens. Het don-
kere des doods en der afgescheidenheid ont-
ruste u niet. Gij zult er met Christus zijn (2)
en waar Hij is, is bet zalig, Hij nam ziel en
ligchaam onberouwelijk voor zijne rekening.
Mogelijk is het nog de tijd niet van uwe
ontbinding. Hij roept uit den dood terug
naar zijn welbehagen, en als uwe zaligheid
in pn lang leven ligt , schenkt Illj het u ze-
ker, al staan alle menschelljlie uitzigten vstll,
maar onderwerpt u Gode! (3) Laat Hem uw
lot besturen! Al duurt uwe krankheid eenen
geruimen tijd, langer dan die van andereu,
verdenk de liefde en verwerp de kastijdingen
uwes Vaders niet. Zoo groot is zijne magt,
dat als zijne liefde dien weg van beproeving
voor u niet noodig keurde tot uwe zaligheid,
Hij in een oogenblik u redden zou. Bij het
voleindigen van uwen loop zult gij zooveel
aanbiddelijks zien in alle de bestellingen Gods
(i) Hebr. II: 17. (a) rWl. I: iS. (3) Jac. IV: 7.
dat gij voor lie'gene u nu treft zijne
^.'isueid zult danken, en als gij nu reeds
uitkomst voor u zaagt, met den over-
. eö Lgjjjgjj^gjj uwer zaligheid, in het stof
ukkende, zoudt zeggen: Vader! niet mijn,
'naar uw wiV geschiede! (i) geloof dit,
ƒ y zult de heerlijkheid Gods zien ! (2) Daar
Jezus borg voor.
«oud dan goeden moed in Hem die uw
even, die uwe hope, die uwe verantwoor-
is, en die, als de ware Jozua, u over
door de Doods-Jordaan in Kanaan , ter
fijner tijd , zal overbrengen. Wat al vertroos-
tingen deelt ons in stervensnood het Evangelie
nxet mede ! Ik wil er u eenige van herinneren.
Uwe vrienden, uwe naastsbestaanden kunnen
er, zelfs in de zwakste oogenblikken, u door
bemoedigen! Zie hier eenige:
^^ef '^eeft God de wareld gehad, dat Hij
eenquot;'- Zoon gegeven heeft, opdat
niaa]^^^^'-}''i ^^^nbsp;gelooft, niet verderve\
Hit • e^i^^^i-gf leven hebbe. Joan. III : 16.
heeft rf*nbsp;genen, die mg gezonden,
etinbsp;^ Iegelijk, die den Zoon aanschouwt
Zal h ® gelooft, het eeuwige leven hebbe, en ik
Ikb'' '^P^ekken ten uitenten dage. Joan. VI: 40.
zciinbsp;opstanding en helleven; die inmijgelooft,
„ al ware hij ooh gestorven. Joan. XI: 25.
iZi quot;nbsp;Joan- XIX : 30.
üj^ Jquot;quot;' quot;'^I vijanden zijnde, met God verzoend
den dood zijns Zoons, veel meer zullen
levL, ^^''^oend zijnde , behouden worden door znn
Hom, V: 10.
Set zij dat Wq leven, wij leven den Ileere,
het zij dat Wg sterven, wg sterven den Heer,
het zij dan dat wij leven, het zij dan dat wij
sterven, wij zijn des Ileeren. Rom. XIV: 8.
JJe laatste vi/and, die te niet gedaan wordt
is de dood. i Kor. XV: 26.
Dood! Waar is uwe prikkel? Hel! waar is
uwe overwinning ?
De prikkel nu des doods is de zonde, en de
kracht der zonde is de wet.
Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft
door Jezus Ghiistus onzen Heer! i Kor. XV : 55-57.
Wij weten, dat, zoo ons aardsche huis dezes ta-
bernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God
hebben , een huis, niet met handen gemaakt, maar
eeuwig in de Hemelen, a Kor. V : I.
Het leven is mij Christus, en het sterven is
mij gewin. Phil. 1 : 21.
Gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus
verborgen in God.
Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn,
die' ons leven is, dan zult gij ook' met Hem
geopenbaard Horden in heerlijkheid. Kol. III: 3, 4.
iVij hébben geenen Hoogepriester, die niet kan
medelijden hebben met onze zwakheden, maar die
in alle dingen, gelijk als wij , is verzocht geweest
doch zonder zonde. Hebr. IV : 15.
Gelijk het den mensch gezet is eenmaal te
sterven en daarna het oordeel.
Alzoo ook Christus, eenmaal geofferd zijnde om
veler zonde weg te nemen, zal ten anderenmale zon-
der zonde gezien worden van degenen die hem
verwachten tot zaligheid. Kebr. IX : 27 , 28.
En vrees niet. Ik ben de eerste en de laatste. En
die leve, en ik ben duodgeweest en ziet ik benlevende
in alle eeuwigheid. Amen ! En ik heb de sleutel»
der helle en des doods. Openb. I : 17, 18.