VAN
HEGEMTIENDK DRBK.
TE ROTTERDAM,
Wj M. WIJT amp; ZONEN,
DruVk.r, yui h«t N.derl.ndioli. Z.nd.li«{gt„„„tgt;oIi.p.
-ocr page 2-■ ^ --.rr'quot;
... ; .s. . - ■ ■
r , ) . -i inbsp;».^i '
1
Gecommitteerden van het Nederlandsche Zen
delinggenooUchap, tot het opstellen, verza-
melen en uitgeven van Meine Stukjes, ter
bevordering uan Evangelische kennis en god-
taligheid, ook bij mingeoef énden; — namelijk:
vaw der meulen, b. vau marken,
clarissh, A. L, m. phu. ct Theol. Doct.
en Prof,,nbsp;de vries , l. egelikg,
c-vorstman, r. adriani. Predikanten tc
^nisterdam, Hoorn, Leyden en Rotterdam;
.ivnbsp;v O O r b b r i g t.
overeenkomstig hun ambt en hunne bediening,
dat oogmerk gaarne willende bevorderen,
en in uitzigt op des Heeren medewerkenden
zegen, bieden het nevensgaande Stukje hun-
nen landgenooten aan; erkennende intusschen
geene uitgave voor echt, dan welke door
eenen hunner, of door de drukkers dezes,
onderteekend is.
OVER HET DOEN
B E L IJ D E N I S.
t^lït n Tl^^ bejammeren, dat de chris-
tehjke Godsdienat, die door haren eigenen
aard zoo geschikt is, om van ons brave
vergenoegde en regt gelukkige menschen te'
maken, zoo weinig dien gewenscliten invloed
neeft dat men jaren achter ée'n, over de
waarheden hoort prediken, zon-
quot; de zaligende kracht en troost van het
^vangelie te smaken ? Is het niet te bejam-
sch'fp ' • ^ heerschende geest van onver-
j quot;hgheid en ligtzinnigheid, langs zoo meer
teÏÏquot;nbsp;lgt;elijders van het Chris-
rplt;tnbsp;dan toch daarvan de
«en zijn? Het spreekt van zelve, dat men die
^elknbsp;Evangelie zelf, het-
za^j. , ^quot;ijd bevonden is eene. kracht Gods tot
meid eenen iegelijken die gelooft (i) maar
Rom. I: lö.
wanneer wij op ons zeiven letten, en Le-
denken wat het Evangelie voor ons is, wat
het in ons werkt, en hoe wij daaromtrent
bestaan en werken, dan zullen wij ligtelijk
de reden vinden, waarom dat krachtvolle
Evangelie op ons geene kracht doet; en gaan
wij in ons zeiven terug, denken wij aan ons
belijdenis leeren', aan ons belijdenis doen,
en aan ons achteloos bestaan omtrent onze
belijdenis, dan zullen wij daarin de bijzon-
dere reden vinden van dat beklagelijk verval
in de Godsdienst. De meesten, niet wetende
wat hunne belijdenis is, en in welke betrek-
king zij daardoor tot God en Christus komen,
geven zich de moeite niet eens met ernst
daarover na te denken. Misschien is dit het
geval bij velen van u, lieve lezers! PFelligt
hebt gij, tot nu toe, het doen van uwe belijdenis
verzuimd. Welligt loopt gij er los over heen,
terwijl gij die nog leert. Welligt denht gij
niet eens meer aan de belijdenis die gij af-
gelegd hebt. Laat ons dan eenige oogenblikken
besteden om over dat gewigtig onderwerp
na te denken; met al dien ernst, welken bet
vereischt, en daartoe eerst eens nagaan,
waai-in het doen van belijdenis bestaat.
ff at is het doen van belijdenis p Dat zegt
vrij wat meer, dan dat men e«nigen tijd
onderwezen wordt in de waarheden, en dan
zich stelt voor de opzieners der gemeente,
om proeven van zijne bekwaamheid te ge-
Ven , en zoo den naam van lidmaat te ver-
krijgen. Het is een gewigtig stnk, waarin
wij te doen hebben met den Heer Jezus —■
het is het doen van eene openlijke verklaring
voor Hem, die bezig is zich eene gemeente
te vergaderen — die ons opeischt — die wil,
dat wij opregt verklaren zullen, hoe ons hart
omtrent Hem gezind is , en of wij aan Hem
willen toekomen, of van Hem vervreemd
blijven. — Laat mij u dit eens duidelijk
aantoonen.
Door de zonden zijn wij aan allerlei
ellende , ja zelfs aan de verdoemenis onder-
worpen, en wij zouden eeuwig moeten ver-
loren gaan, had niet de barmhartige God,
bewogen met onzen i-ampzaligen toestand,
«ijnen Zoon, onzen eeuwig gezegenden Heer,
Jezus Christus , in de wereld gezonden, om
ons, verlorene menschen, te zaligen; maar
die lieve Zaligmaker heeft alle de straffen
gedragen , die wij verdiend hebben, en, door
zijn lijden en zijne gehoorzaamheid , ons de
Vergeving der zonden, en het eeuwig leveu
Verworven. Daarvan wordt ons berigt ge-
geven in het zalig Evangelie, opdat wij,
geloovende in den naam des Zoons Gods,
^et eeuwige leven zouden beërven. Wanneer
wij toch in den Heer Jezus gelooven, dat
is te zeggen: wanneer wij dien Heiland,
diea wij voor ons zoo noodig hebben, in
zijne noodzakelijkheid en dierbaarheid voor
ons , arme zondaren, kennen, — wanneer wij,
óns hartelijk verblijdende over het goede
nieuws van het Evangelie , in die aangebragte
verlossing berusten, en onszelven met ons
gansche hart, aandien Zaligmaker overgeven,
om door Hem van de zonden verlost en gezaligd
te worden, — dan hebben wij deel aan die
weldaden, die Hij ons, tot zoo duren prijs
gekocht heeft — dan komen wij voor ons
zeiven in het dadelijke genot en bezit van al
dat heil — dan worden wij zalig. Is dat nu
niet het gewigtigste, waar alles op aankomt?
Maar nu, even dit is de groote zaak bij het
doen van onze belijdenis, op welke wij wor-
den aangenomen tot leden der gemeente. Als
wij onze belijdenis afleggen, dan betuigen
wij even datzelve, en doen voor God en
menschen belijdenis van het geloof in Chris-
tus. Lieve Vrienden! dat weten, dat be-
seffen wij dikwijls niet, als wij onze geloofs-
belijdenis afleggen , en denken daarna niet
meer daaraan, wat wij eigenlijk deden, en
waarvoor de Heer Jezus ons belijdenis doen
houdt. Het verdient dus wel wat nader
ontwikkeld te worden.
Als wij belijdenis doen, dan maken wij
de gevoelens van ons hart kenbaar, en zeg-
gen , wat wij van den Heer Jezus denken ,
waarvoor wij Hem houden, wat wij voor
ons zeiven in Hem vinden.
Wij betuigen dan vooreerst, dat er voor
ons huiten Jezus geen raad is, daar wij in
zonde ontvangen en geboren zijn, onbe-
kwaam tot eenig goed , en geneigd tot alle
kwaad, en dat wij dagelijks de heilige wet
Van den Heer onzen God overtreden, waar-
voor wij, naar zijn regtvaardig oordeel, op
ons laden de eeuwige verdoemenis.
Wij betuigen, ten tweede, ons geloof in
den Heer Jezus Christus; — dat wil niet
slechts zeggen, dat wij voor waarheid hou-
den , wat ons de Bijbel leert van de verge-
ving onzer zonden , door de eenige offerande
van Christus aan het kruis; -- dat zegt
vooral, met ons gansche hart op Hem te
vertrouwen, dat Hij, die eens voor ons zich
liet kruisigen en In den hemel leeft, dezelfde
liefderijke Zaligmaker blijft, en ons aan-
leemt, niettegenstaande wij slechte menschen
, en dat Hij, om zijner liefde wil, ons
®chenkt de vruchten van zijne verdiensten,
quot;et in ons volbrengende, gelijk Hij het voor
Oquot;« volbragt heeft op Golgotha.
Wij betuigen , ten derde , onze gezindheid
omtrent dien gezegenden Ferlosser, ook het
vertrouwen op Hem , dat Hij die in ons
j^evestigen en ons heiligen zal, om, dank-
voor zoo groote genade, voor Hem te
^en , die voor ons gestorven is, om Hei»
lief te hebben, die ons zoo nitnemend heeft
lief gehad, eri om als Christus eigendom
Hem te verheerlijken met ziel en ligchaam,
die Hij beide, door Zijn dierbaar bloed, ge-
kocht heeft, en die Hem daarom beide toe-
behooren.
Ziet daarin bestaat het doen van belijdenis.
Op de vraag: fVat zegt gij van u zeiven P be-
lijden wij, » dat wij van nature kinderen des
toorns zijn, buiten staat om iets tot onze
verlossing toe te brengen, en dat wij zon-
der de genade van den Heer Jezus, hoe
langer hoe ellendiger worden,quot; en op die
vraag: fFat dunkt u van den Christus P ant-
woorden wij, die belijdenis doen : » dat hij
juist zulk een Zaligmaker is, als wij noo-
dig hebben, op wien wij al het gewigt
onzer zaliging zoo veilig kunnen laten ne-
derzinken; dat wij Hem daarom onze liefde
en gehoorzaamheid, met het geheel ver-
trouwen van ons hart opofferen, en Hem,
door onze belijdenis , plegtig huldigen als
onzen Zaligmaker.quot;
Welk een voorregt, Hem te mogen belij-
den als onzen Zaligmaker, wiens naam wij
nooit zonder dankzegging en aanbidding op
onze lippen moeten nemen; zonder wien wij
geen genot in ons leven, geen troost in ons
sterven kunnen hebben! quot;Welk een onschat-
baar heil. Hem onzen Heer en Heiland te
mogen noemen, die over hemel en aarde re-
geert, van wien ons lot In alles afhangt, en
dien wi] eens als den Regler van levenden
en dooden op de wolken des hemels zullen
zien ! Welk eene hooge eer , voor onze
medemenschen en voor de heilige Engelen
te belijden , dat wij het met God eens zijn,
ia het stuk onzer verlossing en zaligheid
door het bloed zijns Zoons! Maar, be-
halve dat het een groot voorregt is, dat er
ons heil in ligt, en dat het de hoogste eer
Voor ons is, zoodanige belijdenis te mogen
doen , zoo wordt het afleggen van onze
belijdenis nog veel gewigtiger, wanneer wij
aan die dierbare belofte óenVen , welke onze
heve Zaligmaker hieraan gehecht heeft. Hij
zegt: een iegelijk, die mij belijden zal voor
de menschen, zal ik ook belijden voor mijnen
Vader, die in de hemelen is (i). Hoe goed
de Heer Jezus! Even gelijk ouders hunne
lieve kinderen, wanneer zij wel opwassen
en braaf leeren , dat toch voor de kinderen
ve het voordeeligst is, het een of ander
quot;elooven, opdat zij zooveel te vlijtiger en
gehoorzamer zouden zijn, even zoo handelt
e Heer Jezus ook met è\ns. Hl) wil ^eg-
Sen: » Schoon het uwe betamelijke pligt
}®gt; mij voor de menschen te belijden, schoon
Vr-Vquot;- genoeg moest zijn , dat ik u daartoe
^,'ineid verleen, zoo wil ik toch door de
'erbaarste beloften u te meer opwekken tot
Matth. X: sa.
dezen pligt, omdat liet voor u zoo zalig i$
mij te belijden. Ik beloof u, dat ik, nu in
den hemel, voor mijnen Vader, en eens in
den jongsten dag, wanneer ik als de regter
der wereld verschijn, openlijk dezulken zal
belijden als mijne vrienden en leerlingen ,
die mij voor de menschen zullen beleden
hebben als hunnen Zaligmaker.quot;
Hoe onbegrijpelijk gewigtig en zalig is
dus het belijden van den Heer Jezus! Maar
zijn zij dan niet ongelukkig, die dat tot nog
toe verzuimd hebben, en in hunne onkunde
voortleven? Welligt komt dit boekje in han-
den van dezulken. Vergun mij daarom,
lieve lezer! dat ik eens gul en vertrouwelijk
daarover met u spreek. Ik heb medelijden
met u. Gij kent den Heer Jezus niet, maar
dan kunt gij Hem ook niet liefhebben, want
onbekend maakt onbemind; en die den Heer
Jezus niet lief beeft, wordt ook niet zalig.
Heeds in dit leven zijt gij zeer te beklagen,
want gij kunt den regten smaak niet hebben
van de zegeningen die Gods goedheid u
schenkt; gij kunt onmogelijk regt vrolijk en
wel te vi-eden leven, want de schuld blijft
op uw geweten, en hoe ongelukkig is niet
een mensch zonder vergeving van zonden!
Wanneer het u tegenloopt in de wereld,
en gij een aanmerkelijk verlies lijdt, dan
hebt gij geeu toevlugt, geen raad, geen
troost, dan mist gij alles, wat u bemoedi»
gen en uw verlies of gemis vergoeden kan,
en — wat zal het zijn, wanneer het eens op
sterven aankomt? — Ach! dan blijft de ver-
schrikkelijke dood alle zijne verschrikkingen
voor u behouden. Ongelukkige menschen!
zijt gij niet dubbel rampzalig? Zonder God,
zonder rust te leven, en zonder troost te
sterven! — en dat door verzuim, — ó dik-
'wijls moedwillig verzuim/ -r— Zult gij dat
voor God kunnen verantwoorden? Ik hoop
toch niet, dat gij zeggen zult: fVij hebben
geen tijd om onze belijdenis te leeren — wif
hebben het van den morgen tot den avond zoo
druk met ons beroep; — gelijk dat wel eens
gezegd wordt van zulken, die er geen lust
toe hebben, en di« dan hunne lusteloosheid
daarmede voor zichzelven, en voor anderen
zoeken te verschoonen. Al dat klagen ovetf
gebrek aan tijd is een bewijs, dat men geen
zm daarin heeft. Hoor! als men tot iets
waarlijk lust heeft, dan vindt men er ook
l^ya toe. Hoe volhandig men het ook heb-
he, men neemt er toch den tijd van, om
te eten en te rusten, omdat men spijs, drank
en rust noodig heeft, en zoo zou men voor
ééne noodige, ook wel eenigen tijd vin-
als men dien maar zocht. Zeg mïj
wanneer zich iemand aanbood om u
Weg te leeren, langs welken gij in kor-
ten tijd zoo veel geld kondet winnen, als gij
voor uw gansche leven noodig hadt, zoudt
gij dan niet eenige oogenblikken kunnen vin-
den ? Ik wed dat gij zonder verzuim van
uw beroep er wel wat op weten zoudt; en
zult gij u dan verbergen achter zulk een
uitvlugt, nu de weg li wordt geopend, om
de oneindig gewigtigere, de onvergankelijke
schatten des hemels te leeren kennen en te
verkrijgen? Gevoelt gij zelve niet, dat zulk
een uitvlugt van gebrek aan tijd onvoldoende
is? ik ben dikwijls bij sterveude menschen
geweest, en heb het nooit gehoord, dat zij
hun geweien daarmede konden gerust stellen
op hun sterfbed; maar meermalen dat zij
zich beklaagden over zoo veel tijd, dien zij
hadden kunnen besteden, maar moedwillig
verwaarloosd hadden.
Misschien denkt iemand van u: ik hen al
te oud, om nog te leeren , het zal met mij
niet gaan, want ik ben ook te onvatbaar,
iJt moest vroeger daaraan gedacht hebben; het
is nu te laat. Dat is wel ongelukkig, dat
gij uwen besten tijd zoo hebt laten voorbij-
gaan! Maar daarom moet gij van dien korten
tijd, die u misschien nog maar overig is, te
meer gebruik maken ; en ik kan u verzekeren ,
dat gij nog niet te oud zijt, zoo gij maar lust
hebt. Hoe zoudt gij te oud zijn om wijs fe
worden? Wilt gij dan, omdat gij oud zijt,
ook dwaas zijn, en dwaas blijven? Of, zijt
gl) te oud om. gelukkig te worden ? Wilt gi}
dan ongelukkig blijven en verloren gaan,
omdat gij oud zijt? De waarheden vau de
Godsdienst zijn zoo moeijelijk niet; wij kun-
nen zeer gemakkelijk tot kennis daarvan ge-
raken , wanneer het ons om de waarheid te
doen is; het onderwijs van den Heiligen Geest
Is beloofd, en de voorbeelden van hen, die
zich met vlijt hebben toegelegd op het on-
derzoek der eenvoudige waarheden, leeren
ons, dat deze bedenking van allen grond ont-
bloot is. Ik heb iemand gekend, (en zoo
zijn er meer) die, zonder aan God te den-
ken, had voortgeleefd, en al merkelijk ge-
vorderd was in jaren, eer hij leerde geloo-
ven , dat hij een ander mensch moest zijn
en deel aan den Heer Jezus moest hebben'
om zalig te worden. Toen Hij begon te lee-
ren , deed hij het met zoo veel lust, dat hij
binnen korten tijd groote vorderingen maakte
en naderhand had hij over niets zoo grooten
, dan daarover, dat hij niet vroeger den
neer Jezus had leeren kennen. Doet gij
nu ook alzoo. De Bijbel is niet enkel voor
geleerden geschreven, maar ook voor eenvou-
U'gen; stel dan niet langer uit, maar denk:
oeter laat dan nooit. Wil ik u eens zeggen ,
^aar het bij de meesten van daan komt?
^en heeft er een tegenzin in, en zoekt zich
^et die ultvlugten maar te verschoonen.
®öiiaigen denken ook: waaneer men geene
bdijdeni« 40,6k 4a«nbsp;men .vaii de kei-
kelijke ,-tucht, niets te vreezen : maar is dit
niet een bewijs, dat men de zonde opzette-
lijk aan de band wil blijven houden ? En is
dan daarmede de zaak gevonden? Zegt niet
de Bijbel uitdrukkelijk aan degenen, uie in
den 'Heer Jezus niet gelooven: dat dc toorn
Gods, op-hen rust {i)P .
,0f zoudt gij zeggen: JVaartoe zoude ik
zoovele moeite nemen P Allen, die belijde-
nis doen, worden toch niet zalig; dat doen
van belijdenis kan mij ook niet in den he-
mel brengen, en ik kan immers mijzelven
niet bekeeren P Zoo gij nu meent wat gij
z^t,. en niet u wilt vei-schansen achter
waarheden die gij maar half verstaat, en
wa^van gij niets regt gelooft, dan zult gij
aanstonds zien, dat deze verschooning het
minst vaa allen den proef kan doorslaan.
Neen, gij moet niet slechts met uwen mond
belijdenis doen , maar den Heer Jezus opregt
met uw hart belijden als uwen Zaligmaker,
buiten wien gij geene rust hebt in den he-
mel of op aarde; dat kunt gij immers met
doen, zoo lang gij dien lieven Zaligmaker
niet kent? Het is ongelukkig maar al tc
waar, dat velen die belijdenis gedaan heb-
ben niet zalig worden ; maar dat komt daar
van daan, dat zij niet regt belijdenis gedaan
hebben, dat zij mét hun hart niet geloo-
Cigt; Johan. III i 36.
ven hetgene ilj met hunnen mond beKjden.
En zoudt gij nu daarom weigeren belijde-
nis te doen ? Wel hóe dwaas zoudt gij dan
niet handelen! Ik wil het u zelf eens la-
ten beoordeelen. Verbeeld u dan een land-
öian , die zijn land niet laat bearbeiden,
noch bezaaijen; en waarom niet? Hij geeft
yoor reden dat er wel eens een misgewas
»3. Hij gebruikt dezelfde bedenkingen , die
gij opgeeft, en zégt dat er behalve hetgene
hij aan zijn land kan doen, nog zoo veel
moet bijkomen, hetwelk niet van hem af-
hangt, daar hij geen zegen geven, geen re-
gen, geen zonneschijn, geene vruchtbaarheid
gebieden kan. Zoudt gij den man geen
dwaas noemen? zoudt gij niet zeggen: » het
IS de schuld van zijne luiheid en dwaasheid
indien hij geene vruchten inzamelt: hij kan
geenquot; goeden oogst hebben, noch zegen
Wachten, want hij belet de Voorzienigheid
hem te zegenen?quot; Voelt gij nu ook niet
atg-jj, even dwaas handelt met uwe uitvlugt,
dnbsp;dwazer en gevaarlijker, omdat
e landman alleen de vruchten van een jaar
en giJ de zaligheid uwer ziel voor eeuwie
^erliest ? Het dierbaar Evangelie is het woord,
^at onze zielen han zalig maken (i); maar
genbsp;moeten wij in onze harten ontvan-
de^V'^i vruchten kunnen voortbrengen
wiU;nbsp;waardig. Zoo gij dan moed-
g verzuimt u te laten onderwijzen, zoo
-ocr page 18-toout gij met uw gedrag dien God te weder-
staan, die in uwe bekeering lust heeft, en zoo
Bult gij in de eeuwigheid de verschrikkelijke
herinnering medenemen, » ik had kunnen
zalig worden, maar ik heb niet gewild.quot;
Denk toch nooit: ïk kan voor mij wel zon-
der belijdenis te doen den Heer dienen. Het
komt toch voornamelijk aan op ket^ hart, en
niet op het doen van belijdenis. Uit het vo-
rige dat gij gelezen hebt, kunt gij zien, dat
het doen van belijdenis geene onverschillige
zaak is, die men kan doen of laten, zoo
als men verkiest; dat men het moet doen,
niet omdat het de gewoonte is of omdat
het schande is dat te laten, of omdat er op
eenige plaatsen bedeeling aan verbonden is
voor armen; maar om openlijk de liefde te
erkennen van den Heer Jezus In het zoeken
van verlorene zondaren, en in het bijeen-
zamelen van eene gemeente, die onder Hem
als Hoofd en op het offer van zijn bloed.
God wil dienen, om openlijk eene verklaring
te geven van onze gezindheid omtrent Hem,
en ons, ootmoedig in Hem als onzen Heer
en Zaligmaker, te beroemen. Het is volko-
men waar, dat men God met zijn hart moet
dienen, maar gevoelt gij zelf het niet, wan-
neer wij geen lust hebben om Hem, ook
met den mond, te belijden, dat zulks een
droevig bewijs oplevert, dat ons hart ook
nog verre van Hem Is ?
gij hezig met het leeren van uwe be-
lijdenis , dan deelt gij in een groot voorregt,
lil veel grooter, dan gij misschien denkt.
Gij wordt voorbereid voor de grootste eer,
het hoogste geluk, hetwelk eenen sterveling
kan te beurt vallen. Intusschen is het niet
om het even, hoe gij die leert. Laat mij
U dan dezen goéden raad mededeelen.
I. Denkt toch niet, dat gij uwe belijdenis
moet leeren, 200 als gij uwe lessen in de
school, of iets anders leert, om die maar
Van buiten te kennen en zoo te kunnen op-
zeggen hetgene gij geleerd hebt. ik heb er
wel gekend (en zulke zijn er maar al te veel)
die genoeg dachten gedaan te hebben, als
zi] op de vragen, die hun gedaan werden,
goed wisten te antwoorden , en dan te vrede
waren, wanneer zij konden aangenomen wor-
den en (zoo als zij het noemden) er door
■Ovaren. Dit is eene schadelijke dwaling,
eene voorname oorzaak van verval in het
Christendom. Lieve Vrienden! elke waar-
heid van de Christelijke Godsdienst, raakt
^nbsp;bijzonder, en heeft eenen onmid-
dehjken invloed op uw geluk, en daarom
moet zij ook invloed op uw hart hebben.
Ja, ^t is ten hoogste noodig, dat wij regte
. egrippe« hebben van dè waarheden, ons
^ liet Evangelie geopenbaard, omdat irize
^efening zich ïoo zeer daar naar regelt;
'J kunnen niet te veel daar op gesteld zijia.
liiaar wij moeteu te geUjlt daar bij denkten,
dat is niet genoeg, dat is zelfs niet eens de
hoofdzaak. Beschouw daarom nooit de Gods-
dienst maar alleen als eene wetenschap,
maar integendeel laat het vooral hartewerh
bij u zijn.
II. Boven alles moet het u te doen wezen,
oiii door het geloof de hraeht te ondervinden
van die waarheden, die u geleerd worden.
Wilt gij weten of gij waarlijk vordert, zoo
moet gij dat niet alleen daaruit opmaken,
dat gij op onderscheidene vragen beter weet
te antwoorden, en dat gij heler in staat zijt,
nwe antwöorden uit den Bijbel te bèwijzent
maar vooral moet gij dit opmaken uit den m-
^lóed, welken die waarheden op uw hart heb-
ben. Vraag u zeiven menigmaal af: geloof ik
wel waarlijk hetgene ik leer? Dat kunt gij zoo
gereedelijk zien aan 'de uitwerking , die het bij
heeft öp de neigingen van üw hart, en inuw
gansche gedrag. Wil ik u dat eens wat nader
aantoonen van eenige der voornaamste waarhe-
den ? Ga dan eens na—Gij leert, dat de mensch
van God afgevallen, zich bevindt in eenen onza-
ligen staat van bederf, dat wij van nature onbe^
kwaam zijn tot eenig goed, en, door onze ver-
keerde eigenheden, zelfs geneigd om God Cn
onze naasten te haten. Die dat gelooft gedraagt
zich ook als eenen ellendigen, wordt nede-
rig voor God en menschen, is zoo ligt niet
geraakt, en, daar hij overtuigd is hoé ligt
hij zelf dwaalt, slaat hij niet meer zoo op
zjjn stuk, maar wordt toegevender omtrent
dienen, die anders denken. Zie — daar-
uit kunt gij nu weten of gij vordert. —
Gij leert, dat er luiten den Heere Jezus voor
ons geen raad is, maar dat God zijnen Zoon
in de wereld gezonden heeft, om ons de
vergeving onzer ;zonden door zijn bloed te
verwerven. Een iegelijk, die dat gelooft,
hartelijk ingenomen met die aangename
tijding van het Evangelie, en verblijd^t zich
over de genade Gods in Christus: die'dat
waarlijk gelooft, acht met Paulus , alles scha-
de om alleen in Christus gevonden te wor-
den {i) Wilt gi) dus uwe vorderingen weten?
Vraag u dan: »Ben ik met die genade, met
dien Zahgmaker, geheel ingenomen? Wordt
de Heer Jezus mij noodzakelijker, dierbaar-
der, geheel onontbeerlijk ? Maak ik dage-
lijks gebruik van dat bloed der verzoening,
en ben ik daar mede zoo voldaan, gelijk God
daar mede voldaan is? - Gij leert^ dat God
aoor den verhoogden Middelaar de wereld
^egeen, en dat die Voorzienigheid zoo naauiv-
kenrig is, dat u niets bij geval ontmoet, en
zonder zijnen wil zelfs geen haar van Uw
Jioofd kan vallen. Wanneer gij nu niet al-
leen de overtuigende bewijzen voor deze
^nmmnige waarheid kent, maar ook, naar
.^ate van uwe kennis, haren invloed betoont
^ uw geheel gedrag en wandel, dan vordert
lt;Ol'hiI. III: 8 ,p.
gij. Onderzoek u dus veel, of gij in alles
vrat u overkomt, ook in kleinigheden, in
ontmoetingen met menschen, in het goede
dat gij geniet, in ziekten, pijnen, kwellin-
gen , of wat het ook wezen mag, de hand
Gods opmerkt, *of gij den Heer kent in alle
uwe wegen, — of gij zonder Hem niets durft
ondernemen, en van Hem alleen den zegen
wacht, I— of gij te vreden zijt met Jezus'
leiding, met den weg dien Hij met u houdt,
en met blijdschap alles aan Hem durft toe-
vertrouwen ? — Gij leert, dat wij door Jezus
dierbaar bloed zijn vrijgekocht, om nu niet
meer in de zonde, maar voor Hem te leven,
die voor ons gestorven en opgewekt is. De
vorderingen nu, die gij in deze gewigtige
waarheid te maken hebt, bestaan daarin , dat
gij. leert bedenken en zoeken de dingen, die
boven zijn (i), dat gij door den Geest de
werkingen des vleesckes doodt (a); en matig,
regtvaardig en godzalig leeft in deze tegen-
■nvoordige wereld {Z). Zie, lieve Lezer! zoo
moest elke waarheid door u geleerd en gekend
worden, met betrekking tot u zeiven, zoodat
uw hart zich daarmede vereenigt, daarin
rust vindt.
HI. Daai'toe moet ik u nog eene gewig-
tige raad geven, welke gij nooit moogt ver-
zuimen. Wanneer gij in den Bijbel leest,
of uit den Bijbel hoort, of naar de kate-
chisatie gaat om te leeren, zoo moet dit alles
(O Kol. III: 1, 1. CO Rom- VIII: I3. (i) Tit. lis is.
biddende van u gedaan worden- O! ropp
toch altijd eerst den Goddelijken zegen in
van den Heiligen Geest, die uw hart moet
openen, opdat gij regt moogt kunnen acht
geven op hetgene gij hoort of leest. Door
onze verdorvenheid is het hij ons met de
dierbare waarheden van het Evangelie geheel
anders, dan met andere dingen, die wij lee-
ren. Van nature hebben wij zoo weinig lust
in dezelve, omdat zij zoo geheel strijden
toet onzen natuurlijken smaak, onze eigen-
liefde, onzen hoogmoed, ons zelfsbetrou-
Wen, onze zinnelijkheid, daarom is het ons
zoo moeijelijk, daarop onze aandacht aan-
houdend te vesfgen schoon zij, boven alles,
onze aandacht verdienen. Wij loopen ge-
vaar — en hoe dikwijls zult gij dat wel niet
ondervonden hebben? — om, onder het
hooren of lezen, door allerlei beuzelingen
^getrokken te worden, en dan kunt gij im-
ers geen wezenlijk nut van uw leeren heb-
en, maar zult het weder aanstonds verge-
ren, zoodra gij het gehoord hebt? Tegen
aeze onze afkeerigheid en traagheid heeft God
dat beproefd middel gegeven, dat wij
in het gehed tot Hem wenden, en de
nulp van zijnen Geest inroepen, opdat Hij
et daarin beware, en aan ons zegene, en
^et welk een vertrouwen kunnen wij dit niet
God begeeren, daar wij weten, hoe gaarne
®ons den Heiligen Geest, die beste gave,
schenken? De Heer Jezus zegt uitdruk-
kelijk, dut'' een iegehjk die bidt antmngen
zal (i), enquot; lioé- tpoostrijk is niet hetgene
Hij daarbij foègt, (a) indien gij, die boos
zijfï, inhalige mehscben, die niemand iets
gnnt, daö n zelve, indien gij echter iiwen
kinderen ii-eéf goede gaven te geven, hoeveel
te meer zal de Henielscke Vader den Heiligen
Geest geven, den genen die Hem bidden P
IV. Zult gij eerlang uwe belijdenis doen;
loop toch daar niet los overheen. Dat oogen-
blik zal een der gewigtigste zijn van uw
leveö. Hfet spijt mij, dat zoo velen het be-
lijdenis doen beschóuwen als eene plegtig-
heid, die alleen daartoe is ingesteld om te
onderzoeken, of men wel kunde genoeg heeft
en de lèei^ van zijn kerk-genootschap wel
verstaat. Dat is gedeeltelijk waar, maarzoo
Wordt het vooi*naamste geheel voorbijgezien.
Laat mij d dat eens duidelijk aantoonen. Als
gij tot lidmaat wordt aangenomen, dan on-
dergaat gij een dubbeld onderzoek.
Vooreerst, wordt gij dan onderzocht door
uwen leeraar over twee zeer belangrijke
stukken, namelijk over uwe begrippen van
de leer des geloofs en over de gezindheid
van uw hart daaromtrent. Hij vraagt u,
welke onderscheidene begrippen gij hebt van
de waarheden des Christelijken geloofs, en,
wat gij voor u zeiven denkt van den Heer
Jezus, in wiën zich alles vereenigt, wat u
geleerd wordt. Bij die plegtigheid zijn op
(O Xl! 9 , te. (ï) Vers. 13.
de meeste plaatsen twee, somtijds maar ée'ti
onderling tegenwoordig, uit naam der ge-
toeente, omdat er de gemeente zoo veel aan
gelegen ligt, wie hij of zij is,, die tot een
lid der gemeente en dus in hare gemeenrr
schap opgenomen wordt. Voor haar is het
toch van groot belang te weten , of zulk
een', die haar broeder of zuster wordt, zuir
vere, met Gods woord overeenkomende,
begrippen heeft van den weg der zaligheid,
ons in het Evangelie geopenbaard, en of hij
of zij ook dien Jezus liefheeft en dient,
dien zij als haren Heer èn Hoofd belijdt en
vereert; daarom moest ook eigenlijk Het
aannemen van lidmaten voor de volle ge-
meente gescheiden, gelijk zulks in de eerste
tijden in gebruik was; maar nu moetentwee
ouderlingen, of ëén, daarbij zijn, of de
gemeente vertegenwoordigen, en dus is het,
of de geheele gemeente daarbij tegen-
le^r'^ is» wanneer gij uwe belijdenis af-
gt, na welke zij u onder hare leden aan-
eemt. Sedert eenige jaren is overal in on-
ze vaderlandSche Hervormde gemeenten, de
openbare bevestiging van nieuwe lidmaten
ingevoerd. Dezelve bestaat hier in, dat deze,
door den leeraar of een' der leeraars,
tegenwoordigheid van één of meer ou-
«erhngen, behoorlijk onderzocht te zijn,
kat' belijdenis- of voorbereidings-predi-
da f'nbsp;eene afzonderlijk
aartoe ingerigte godsdienstoefening, dë
-ocr page 26-drie volgende vragen openlijk moeten beant-
woorden :
I.nbsp;Of zij van harte gelooven de leer,
die zij beleden hebben.
II.nbsp;Of zij ook voorgenomen hebben bij deze
leer, door Gods genade, te blijven, de zonden
te verzaken en een christelijk leven te lelden.
III.nbsp;Óf zij zich onderwerpen aan het
kerkelijk opzigt, en ingeval zij zich mogten
misgaan aan de kerkelijke tucht.
Waarop de bevestiging zelve plegtiglijk en
met gepaste aanspraken geschiedt.
Daaruit ziet gij, dat het niet voornamelijk
op uw verstand en begrip aankomt, maar
boven alles op uw hart, en den invloed, welke
die waarheden op uw hart maken; gij moet
antwoorden, welke vertroosting en welke
verpligting gij voor u in die dierbare waar-
heden erkent, als behelzende voor u den weg
tot zaligheid, als zijnde het woord Gods tot
u, als op u de duurste verpligting brengende
om dat op te volgen.
Maar dat is nog niet alles. De menschen
moeten uit uwe woorden opmaken wat gij
gelooft, en kunnen over uw hart niet oor-
deelen. Dat doet God, en dat moet gij doen.
Daarom wordt gij, ten tweede, bij het doen
uwer belijdenis ook onderzocht door den
Heer Jezus zeiven. Jezus vraagt dan: meent
gij waarlijk hetgene gij daar met uwen mond
belijdt? Gelooft gij, dat Ih alles aan u moet
doen tot uwe zaligheid? Houdt gij Mij, met
uw gansche hart, voor den eenigen en alge-
noegzamen Zaligmaker, zoo als gij daar ver-
klaart? Heht gij Mij, opregtelijk lief en
^^iest gij Mij, tot uwen grooten Leeraar, tot
uwen eenigen Hoogepriester, en tot uwen
eeuwigen Koning, om u door Mij, te laten
leiden en regeren ? Dat zal de Heer Jezus u
vragen, als Gij uwe belijdenis aflegt, om als
een lid der gemeente te worden aangenomen.
En o! hoe gelukkig, wanneer uw hart,
hetwelk Hij kent en doorziet, op die vragen
opi'egt antwoordt: » Heer Jezus! Gij weet
alle dingen, Gij weet dat ik buiten u niets
heb in den hemel of op aarde, waarop ik
nujn vertrouwen wil stellen, — Gij weet,
dat ik, in waarheid, u kies tot mijnen
eenigen Heiland en Verlosser, opdat gij
door uwen Heiligen Geest mijn hart vernieu-
wen , de zonden in mij verbreken, en mij
voor den hemel bearbeiden zoudt. Ja, Heer
Jezus! ik geef quot;mij aan u ten eigendom. Ik
mijn Heiland! en Gij alles,
een woord moet ik tot u zeggen,
mijne lieve Vrienden! die reeds belijdenis
maan hebt van de hope, die in u is. ült
bet vorige hebt gij kunnen bemerken, hoe
ongemeen gewigtig dat oogenblik voor u
^as; maar ik moet er nog wat bijvoegen,
at u te meer daarvan zal overtuigen. Uwe
^lijdenis staat in een naauw verband met
Wen doop. en brengt al de verpligtingen
van uwen doop op u. Toen de Heer Jezus
zijne jongeren uitzond, om zich eene ge-
meente te vergaderen, stelde Hij den doop
in, door welken men werd ingelijfd in de
gemeente (i), en Heidenen en Joden wer-
den op de belijdenis van hun geloof, ge-
doopt en door de Christelijke gemeente tot
leden aangenomen. Tn uwe vroegere jeugd
nu, zijt gl)quot; ooh gedoopt; en wat wil dat zeg-
gen.?— Toen heeft de drieënige God al de
genade-verklaringen van het Evangelie pleg-
tig aan u bevestigd. Lees eens met aandacht
na het heerlijke formulier, dat telkens,
ook aan de gemeente wordt voorgelezen, als
er kinderen gedoopt worden: «Toen heeft
» God de Vader u verzegeld, dat Hij in den
» Heer Jezus Christus uw genadige God en
» Vader is: toen heeft God de Zoon u ver-
ia klaard, dat Hij u wascht in Zijn bloed van
» alle uwe zonden, en God de Heilige Geest,
» dat Hij u tot een lid van Christus heiligen
» wil, u toeëigenende hetgene wij in Christus
* hebben , namelijk, de vergeving onzer zon-
» den en de dagelijksche vernieuwing van ons
» leven.quot; — Door dien doop werd gij ook,
van uwen kant verbonden » om dien genadi-
» gen God hartelijk lief te hebben, als den
» Heer uwen God te vertrouwen en in een
» nieuw Godzalig leven voor Hem te wan-
.) delen.quot; Met dien doop is uwe belijdenis ten
naauwste verbonden; want, als wij belijdenis
doen, nemen wij voor ons over alles, wat
(I) Matth. XXVni: 19.
ons door God is verklaard in onzen doop,
en ook alles, wat door onze ouders en ge-
tuigen beloofd werd —■ dan geven wij hand
en hart aan dien God, en betuigen, dat wij
Hem willen dienen en vereeren, in eene
geheele onderwerping van onze personen
en van alle onze aangelegenheden aan Jezus
Christus, dien Hij ons gegeven heeft lot een
Hoofd en Zaligmaker. — Vindt gij het dan
niet ongelukkig, als men zoo ligtzinnig daar-
over denkt en meent, dat de voorname zaak
afgedaan is, wanneer men er maar wel is
doorgekomen? Lieve Lezers! welligt was het
ook zoo bij sommige van ulieden. Belijdt
het dan voor God als eene zware schuld,
dat gij, zonder hart voor Hem, en zonder
geloof in zijnen Zoon uwe belijdenis liebt
afgelegd. Laat het van nu af aan zwaarder
bij u wegen. De Heer Jezus zegt, dat de
dienstknecht; die den wil van zijnen Heer.
geweten en niet gedaan heeft, met vele slagen
^at geslagen worden {i) — AsX is te zeggen, dat
zulk een' veel zwaardere straf zal te lijden
nebben dan anderen, die uit onwetendheid
zondigen. En waarom zoudt gij u moedwil-
^g aan een zoo zwaar oordeel bloot stellen ?
®nkt toch, mijne Vrienden! welk eene dure
verpligting er op hen ligt, die in den naam
Van Jezus tot leden zijner ge^meente aangeno-
,n»en gjjj,nbsp;groote zaak, het voorname,
n»et afgedaan met onze belijdenis; maar
O) Luc. XII; 47.
' 3o
daarmede is eene nieuwe verpligting begon-
nen, Het is niet genoeg, dat wij slechts
uitwendige leden zijn van Christus ligchaam,
want, wat zal het ons baten, of wij deelen
in de uitwendige voorregten der kerk, indien
wij geene ware leden zijn? Hebt gij wel
eens ernstig nagedacht op dat gewigtig zeg-
gen van den Heer Jezus, dat niet een iege-
lijk , die tot Hem, Heer! Heer ! zegt, dat is,
niet een iegelijk, die Hem maar uitwendig
met den mond belijdt zal zalig worden, maar
alleen hij, die den wil doet van zijnen Hemel-
schen F ader (r) — dat is: die met zijn hart
in hem gelooft, en dat geloof betoont in
liefde en eenen godzaligen wandel. Onze
lieve Zaligmaker, die zelf er zoo veel gevoel
van had, en die ook anderen zoo gaarne gevoel
daarvan gaf, laat er onmlddelijk op volgen (2)
dat er velen zullen zijn, welke op die uitwen-
dige belijdenis van zijnen naam, en de voor-
regten daaraan verbonden , vertrouwende ,
zich voor goede Christenen houden, en in
den jongsten dag zich daarop beroepen zul-
len, maar toch van Hem afgewezen zullen
worden. Kunt gij dat wel lezen, zonder ont-
zetting? Zonder den wensch: Gods Genade
beware mij dat dit mijn lot zoude zijn! De
Heer Jezus wil u daarvoor bewaren, en
daarom waarschuwt Hij u ook voor dat ont-
zagchelijk oordeel, hetwelk het allerverschrik-
kelijkste is, dat iemand kan overkomen, om-
(}■) Matth. VII: ai. (a) Vers. aa, 24.
dat er Jan geen herdoen, geen herstel meer
aan is. D^n het te laat zijn, maar nu
ïiogniet. O' laat dan zijne liefderijke waar-
schuwingen nu toch ingang bij u vinden!
Ik wil u daarom , ten slotte, nog eenige
aanmerkingen en lessen aan de hand geven,
om u te doen beantwoorden aan de verplig-
ting, die door uwe belijdenis zoo pkgtig
vernieuwd werd, en aan de verwachting,
welke Jezus Christus en zijne gemeente
billijk van u hebben mogen.
I. Oefent u dagelijks in het onderzoek
der Heilige Schriften, en bidt altijd onder
uw lezen Alles , wat gij w'eet van God en
Z.jnen Zoon, weet gij uit dien Bijbel, en
daardoor moet gij ook opwassen en toenemen
m de kennis en genade van den Heer Jezus.
Die bijbel bevat het ware voedsel voor onzen
redelijken geest, en is voor ons hetzelfde,
als de melk voor de jonge kinderen; maar,
ft' liiervan nut wilt hebben, moet
tanbsp;^^^^nbsp;bepaalde
1 ' voorbeeld een of meer kapittelen,
ezen, zonder u te bekommeren, of gij dit
verstaat of niet. Denkt liever veel na op het-
gene gij gelezen hebt. Het is beter, dat gij
een enkel vers leest en verstaat, om daarop
ervolgens, onder uwe bezigheden te kunnen
auenken, dan dat gij verscheidene hoofd-
cri?.!.'^nbsp;^at gij het be-
of onthoudt.
• Onttrekt u nooit moedwillig aan da
-ocr page 32-prediking van het zalig Evangelie, vooral
niet op den dag des Heeren, maar komt vlij-
tig op met de gemeente , om gemeenschap-
pelijk met psalmgezang, gebeden en dank-
zegging, God te verheerlijken, Gods w^oord
te hooren, en den zegen te ontvangen, die
door den dienaar des woords, in Gods naam
op de gemeente gelegd wordt. Daar is God
op eene meer bijzondere wijze, met zijne
Genade tegenwoordig, — daar wil Hij vooral
zijnen zegen en het leven gebieden, (dat is:
ons in gunst ontmoeten), en daarom waren
altijd de godvruchtigen zoo zeer gesteld op
het waarnemen van de openbare godsdienst.
Maakt ook vlij li;; gebruik van de gelegen-
heden om met de gemeente den dood des
Heeren te verkondigen. Aan het heilig
Avondmaal herhalen wij onze belijdenis.
Het is dan onze taal, voor God en men-
schen, dat wij volharden in die belijdenis,
die wij eenmaal plegtig hebben afgelegd.
Aan het Avondmaal betuigen wij telkens,
bij vernieuwing, dat wij midden in den dood
liggen, en ons zeiven mishagen, dat onze
hoop alleen staat op die offerande, die Chris-
tus, eenmaal, aan het kruis, Gode heeft toege-
bragt, en dat wij van harte gezind zijn, met
ons gansche leven, Gode ware dankbaarheid
voor zijne Genade te bewijzen, en in ware
liefde en eenigheid met onzet^ naasten te leven.
Wanneer wij daartoe gelegenheid ontvangen
en het niet doen, dan herroepen wij, door dat
onze belijdenis , en toonen dat -wij daarvan
berouw hebben.
III. Bepeins veel die gewigtige waarhe-
den, waarvan gij belijdenis gedaan hebt,
opdat zij u meer en meer gemeenzaam wor-
den , en gij in het geloof daaraan bevestigd
en opgebouwd wordt; — zoo kunt gij, m
voorkomende omstandigheden, daarvan tot
uw bestuur en tot uwen troost, gebruik ma-
ken, en zoo zult gij ook, hoe langer hoe
meer ondervinden, welk eenen zaligen in-
vloed de Godsdienst verspreidt over den ge-
heelen kring van ons leven. Het is toch
eene geheel verkeerde gedachte, die men
veelal vmdt bij de menschen, die nog nooit
het heil van de Godsdienst bij ondervinding
hebben leeren kennen, dat dit heil zich al-
leenlijk bepaalt tot de toekomende wereld;
mtegendeel opent zij hier reeds rijke bronnen
genoegen, geeft ons, ook in dit leven,
kan^*'' droefenis, licht in duisternis, en
i'egt vrolijke, vergenoegde en ge-
uKKige menschen maken. De Apostel ver-
eitert ons, en alle Godvruchtigen die hun
art openden voor de heilzame waarheden
an het Evangelie, hebben het ondervonden,
^ de Godzaligheid de belofte heefi ook van
feew / T' Afquot; ons äe ware vergenoeging
Tine^ '' ,nbsp;dagelijks meer vorde-
sea maakt in kflmiis en geloof, zoo zult
lt;■0 I Tim. m 8.nbsp;d. 3
gij dan ook meer die kracht van het Christen-
dom ondervinden, en, in alle omstandigheden
van uw leven ontwaar worden , dat de waar-
heden van het Evangelie ons altijd tot leering en
besturing ,tot onderwijs en troostte pas komen.
IV. Laat het inderdaad, uwe hoofdzorg
zijn, de belijdenis, die gij eenmaal hebt
afgelegd, te beleven. Wacht u toch voor
eenen zondigen en wereldsgezinden wandel.
Dit kunt gij u nooit genoeg voor oogen stellen.
Gij zijt geroepen tot heiligheid, mijne Vrien-
den! Gedenkt €v aan, dat gij niet meer u
zelfs zijt, maar Jezus Christus toebehoort,
die u gekocht heeft met zijn bloed , wien gij
belijdt als uwen Heer en uw hoofd. Wandelt
dan gelijk het aan leden van Christus.betaamt.
Belijdt hem toch met uwen wandel, opdat
men uit uw leven, van uw Christendom over-
tuigd zij, en het aan uw gansche gedrag
kunne zien, wien gij dient. Dat groote doel
van Jezus lijden, dat zoo dikwijls wordt
voorbij gezien, moet vooral steeds zeker-
heid in uw hart bebben. Waartoe heeft
de Zoon van God zijn dierbaar bloed ver-
goten.!* W^as dit maar alleen, om ons te
verlossen van de straffen, die wij ver-
diend hadden? De Bijbel geeft ons iets
anders op, als het voornaamste oogmerk.
Paulus zegt ons met zoo vele woorden, dat
Jezus Christus zich voor onze zonden gegeven
heeft, opdat Hij ons zoude trekken uit deze
egenwoordige boozc wereld, opdat Hij zich een
eigenvolltzoureinigerifijvengin goede werken(i).
Petrus noemt het, opdat wij der zonde afge-
storven zijnde, der geregtigheid leven zouden (2).
Wacht u daarom van de genade Gods te mis-
bruiken tot ligtzinnigheid, en Jezus Christus
tot eenen dienaar der zonde te maken. U wordt
telkens toegeroepen: gelijk gij Christus Jezus,
den Heer, heht aangenomen , wandelt alzoo in
Hem. Een iegenlijk die den naam van Christus
noemt sta af van ongeregtigheid. Wordt dezer
wereld niet gelijkvormig. Wacht u voor allen
schijn des kwaads, en wandelt gelijk Christus
gewandeld heeft. Reinigt u zeiven, daar gij uwe
hope op Hem beleden hebt, gelijk Hij rein is (3).
Houdt gijlieden toch die heilzame lessen gedu-
rig voor oogen, en denkt, dat gij de plaats be-
kleedt van uwen Heer onder de menschen,
gelijk Hij onze plaats bekleedt bij zijnen Vader
in denhemel; onze wandel moet in den hemel
, Waar wij onzen Heer en Zaligmaker, waar
ons vaderland ,
ons burgerschap , onze
schatten hebben. Wij moeten hier voor dien
zahpn hemel gevormd en opgevoed worden.
V. Eindelijk, wanneer gij in zonden valt
tegen God en uwen pligt gehandeld hebt,
]fi dan niet moedeloos in de zonden liggen,
^aar laat uwe belijdenis u opwekken, om aan-
CO Gal. I: 4. Tit. „.nbsp;j petr. II: 84. enIIIJi.
Zie Kol. II: 6. 2 Tim. Ut 19. Rom. XII: a. i Thess.
• Ephez. VI: 2. I Joan. III: 3, en anderen plaatsen.
yqnbsp;^
stonds, zoodra er schuld op uw geweien komt,
tot het bloed der verzoening de toevlugt te
nemen. Dat bloed alleen reinigt van alle
zonden, met dat bloed moet dagelijks ons
geweten besprengd worden. De apostel Jo-
annes geeft ons goeden raad, dien wij ons
wel eiken dag mogen herinneren : U, mijne
Jtinderkens, schrijf ik deze dingen, opdat gij
niet zondigt, en indien iemand gezondigd heeft,
wij hebben eenen voorspraak bij den F ader,
Jezus Christus den regtvaardigen, en Hij is
eene verzoening voor onze zonden (i).
Wat dunkt u, mijne Lezers! zoude er niet
een nieuw leven in het Christendom gezien
worden, indien alle Belijders zoo gevoel-
den , zoo gezind waren? Zouden wij niet voor
ons zei ven gelukkig , voor anderen tot heil,
en voor onze schoone Godsdienst tot eer
zijn, indien wij dien invloed van het Evan-
gelie in ons gansche leven vertoonden ? Hoe
gelukkig zal ik mij achten, indien ik nu bij u
zulk een regt godsdienstig gevoel verwekt,
of versterkt mögt hebben! Ik eindig met
deze woorden van Joannes: En nu kinder-
kensj blijft in Hem, opdat, wanneer Hij zal
geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben
en wij van Hem niet beschaamd gemaakt
worden in Zijne toekomst (a).
(i) i Joan. II: i, s, (i^) i Joan. 11: 8.