-ocr page 1-

HET DORP

eereivsioef,

VÏT HET DIEPST VERVAL TOT VORIG EN WELVAARD HERSTELD.

Drukl

TaHTT^

N°. XXYII,

'S

y.

-ocr page 2-

Kerkelijk geapprobeerd, door Gecommitteerden van de JCiassis van '«s Gravenhage % den 22 Februarij i8i5.

W. L. KRIEGER, Pred. te 's Gravertfiage, JOH. BERN. NOORDINK, Pred, te 's Gravenhage,

-ocr page 3-

VOORBERIGT.

C

Gecommitteerden van het Nederlandsefa Zendeling-Genootschap, tot het opstellen, verzamelen en uitgeven van Veine Stukjes, ter bevordering van Evangelische Zennis Godzaligheid, ook hij mingeoefenden f namelijk: i{. j. va n der Meulen, B- va» Marken, J. Cxarisse, A' Lquot; PM en TheoJ. Doet, en Prof., ÖE Vr IBS, L. EGELIJTO, J. C, v or s tm a n en Px. ad ria ni, Predi-

lariw

-ocr page 4-

y O O R B E R I G T.

kanten te Amsterdam, te Hoorn, te Leljtlea en te Rotterdam; overeenkomstig hun Ambt en Beroeping, dat oogmerk gaarne willende bevorderen, en in uitzigt op des Heeren medewerkenden zegen, bieden het nevensgaande Stukje hunnen Landgenooten aan; erkennende intusschen gèens Uitgave voor echt, 'dan welke door eenen hunner , of door dan Drukker dezes, onderteekend is

-ocr page 5-

Met de plaatselijke beschrijving van het Dorp eerenhoef zullen wij ons niet ophouden. Stelt iemand daar belang in, hij leze deze geschiedenis opmerkzaam door, zoo zal hij van zelve ontdekken, in welk eenen Oord hetzelve gelegen zij.

Alleenlijk moeten wij aanmerken, dat het weleer eene welvarende plaats was. De hand des vlijtigen strekte zich nimmer te vergeefs uit naar den arbeid. Het gebed der opregte en eenvoudige inwoners vond geenen gesloten Hemel, de menschen genoten eene bloejende gezondheid, en waren opgeruimd van geest, nederigheid, zedigheid en eerbaarheid waren hunne grootste sieraden, bij eene eenvoudige, nette en kuische kleeding. Matigheid, eerlijkheid, goed vertrouwen en ongeveinsde Anbsp;vriend

-ocr page 6-

vriendschap verhoogden het genoegen, dal elk voor zich zeiven, en allen te samen met elkande-ren in hun leven genoten. En — zij werden van God gezegend. Hun veld- en akker arbeid, gelukten steeds naar wensch, zij aten hun brood tot verzadiging toe, en woonden zeker. Zij gevoelden geen gebrek, want zij waren te vrede met hun deel, en hadden genoeg; ja zij hielden nog over, om door weldadige giften, daar , waar het noodig was, cn ter hunner kennisse kwam, tranen te droogen, hon-gerigen te spijzigen, naakten te kleeden, en in de ellenden van, hunnen evemru-nseh hulpe, te bieden. Alzoo leidden zij. eenstij, en. geruft teyen in allo.Godzaligheid, en eerbaarheid.

Dii» hield vele ja.ijen aan, de w,e!v,aaigt;t nam, nogtiians eenmaal cen einde. Uet dorp. geraakte allengs in verval. Men kon dat. vvlt;i |uet aan het uiterlijk voorkomen van deunen-$qhen merken,, althans in, het eerste niet,, zij kwamen zelfs v,eeJ zwieriger, dan voorden gekleed voor; den dag. Zij, aten. en thonkqu, ■w. speelden, mej;; elkawiesen: aan gr»sü)iaJ1eo, h en, vrolijke bijeenkomsten was geen yehtek..— Maar voor eenen Qpleltenden geest bleef het, naderend verval niet verborgeij', minder. Qgt;;dq in de huishoudingen , minder reinheid en zin„ gelijkheid gaven genoeg aanleiding tot na* denken, Hel overvloediger horgenhet langer

-ocr page 7-

1* mlsfellen v m betaling teekenden nog meer , Wlnkeliers begonnen te klagen over go-krek aan nering, en over wanbetaling. De ■koopers over de duurte, of slegtheid der winkelwaren , de arbeidslieden over gemis van Werk. De oude welvaart verdween uit veie huisgezinnen, en het gebrek begon zich te «oen gevoelen. Bij het opmaken van de rekening bevonden verscheidene lieden, dat zij te kort kwamen, anderen namen geld op, ou* hunne nering of handwerk aan den gang te kunnen houden, anderen wederom, teii' emde hun gebrek voor het oog der wereld te verbergen, en in kleeding, en levenswijze geene in het oog lopende vermindering te maken; — dan zij waren niet in staat om net opgeschoten geld op zijn tijd. afledoen. veten werden- daar door onder schulden als begraven, terwijl alles, wat zij nog hadden, verpand was. Men verdubbelde den arbeid, men veranderde van beroep, men slaafde zich zeiven af van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, men vattede alles, wat men kon, I J de liand gt; men zocht het op allerlei wijzen, «an het eene was zoo wel vruchteloos afs het andere.

Sommigen zelfs mollen huis en have, en • Wat ziJ bezaten, door hunne schulde-«-isschersaangeslagen, openlijk zien veikoopen, A 3nbsp;en

-ocr page 8-

en zich onder de hulpbehoeftigen aanmelden, om onderstand uit de armenkasse te bekomen; en deze werd zelf weldra zoo uitgeput, dat de bedeeling naauwelijks toereikende kon zijn. Alzoo zaaide men wel veel, maar bragt weinig in: men at, maar niet tot verzadiging; men dronk, maar niet tot dronken worden toe; men kleedde zich, maar niet tot verwarming: en die loon ontving, ontving dien als in een doorgeboorden buidel, ja zij zagen wel om naar veel, maar zij bekwamen weinig, en, als zij het in huis gebragt hadden, blaasde de Heer daarin.

Dat verval begon zoo ongevoelig, en de verachtering nam zoo onmerkbaar toe, dat de minsten konden begrijpen, hoe zij zoo achteruitgingen, de verstandigsten evenwel zagen 'er de hand des Heeren in, welke Zijnen zegen onttrok. En dit viel somwijlen kennelijk in het oog, daar allerlei bezoekingen de plaats troffen. Als bij voorbeeld ziekte onder het Rundvee, sterfte onder de Paarden, misgewas, en andere rampen door weder en wind veroorzaakt. — krankheden, welke menig een huisgezin van inkomsten beroofden, en alle winsten tot geneesmiddelen dee-den versmelten

Het duurde niet lang, of het verval dezer plaats werd zelfs opgemerkt door vreemdelingen,

-ocr page 9-

gen, welke gewoon waren van tijdquot;tot lijd dezelve doortetrekken. Zij bespeurden toch minder gewoel, en minder werkzaimheid, dan zij voorheen gezien hadden. Aan du Woonhuizeu werd de hand zoo goed niet meer gehouden, als weleer. Sommige huizen bleven bestendig te huur of te koop staan. Hier en daar werd er zelfs al een afgebroken, en n'et weder opgebouwd, en kwam men bij kooplieden, of in winkels, men vond aldaar den ouden rijken voorraad niet meer; en kon n'et alles verkrijgen, wat men begeerde, gelijk men zulks in vorige tijden gewoon was.

Men behoefde intusschen zich niet te ver-Wonderen over dit verval. Wanneer men slechts op karakter en gedrag der ingezetenen acht gaf, ontdekte men weldra, dat zij,door verkeering met anderen, allengs waren besmet geworden met het verderf, dat in da wereld »s; dat de algemeene toenemende zedeloosheid, en ongodsdienstigheid ook al invloed had op hun, dat de goeden in hunnen ijver en gezetheid niet weinig verflaauwden, en het fijn goud zelfs verdonkerd werd; dat de opvoe-ding van de jengd ook aldaar losser en vrijer Werd, vooral in het godsdienstige, zoo dal e|k, die eenig nadenken had, zich gedrongen vondj om te zeggen: «gewisselyk dó Heer A 5nbsp;beeft

-ocr page 10-

»heeft dit volk veria ien , althans Hij is in »vele opzigteu, met Zijnen zegen van het-» zelve geweken.quot;

Het geene liet kwaad nog verergerde, en de ramp voltooide, was , dat men over het algemeen de hand des Heeren niet opmerkte, noch zijne hoogheid aanzag. Dit moest wel ten gevolge hebben, gelijk het dadelijk had, dat men zich niet verootmoedigde voor den hoogen God , en dat men het hart niet stelde op zijne wegen, noch zieh verbeterde in gedrag en wandel, waar door men de bron van de kwaal zoude hebben doen opdroogen. Integendeel men nam de toevlugt fot verkeerde wegen; men sloeg een dwaalspoor in. Men misbruikte den Zondag, om meerder te winnen ; men stelde leugen en bedrog in het werk, om zich te redden: men werd onregtvaardig, om de vervolging van schuldeisschers te ontgaan. Het gebrek werd aanleiding tot wrevel, misnoegen, en twist in de huisgezinnen, tot meerder verwaarloozing van de opvoeding der jeugd, tot verzuim zelfs van de openbare Godsdienst. — De handelwijze van koopers en verkoopers, van leeners en geldschieters, van schuldenaars enschuldeisschers, ham al het goed verhouwen weg, verbrak den band van vriendschap, en hragt onvriendelijkheid , vijandschap cn allerlei haielijk-~nbsp;he

-ocr page 11-

lieden, en onaangenaamheden in dert'élvèr plaatse.

Het ontbrak nogtharis niét aari zülkén, quot;ie zich zelveh onbesmet bewaard iiaddën van de wereld. Ër waren er nog, die liet verval van de plaats hunner vvobing in stille huweenden , ja nog meer treurden óver de oorzaak , dan over het verval zeiif. Êr Warén er nog, onder de aanzienelijken, zoo wél als onder den burgerstand, welke niet slechts Weenden, en klaagden, maar poogden te houden, wat zij hadden; in het geene, waarómtrend zij zuimachtig waren geworden, gaarne verbetering zochten te maken , en zoo veël in bun was, zich onder ernstige en aanhoudende gebeden, benaarsti'gdeu, om deu voortgang der verbastering te stuiten, en door liefderijke vermaningen, en Opwekkingen in dén kring hunner bekenden, eerbied en achting voor dé Godsdienst te bevorderen.

Onder deze braven, bevond zich onder anderen zekere broodbakker, Pieter Poel genaamd, welke een vast gezelschap had, op eiken zondag avond, met Hendrik Hamer, C(3n' smit, Leendert Oudbos, eenen landman, cn eenige andere bezadigde en geschikte men-schen,

Ier wijl de eerste wei diep nedergétojgen Was bij het beschouwen van het vervat dér A 4nbsp;plaat?

-ocr page 12-

plaats zijner woning, en, lettende op do zedeloosheid, in ongodsdienstigheid zijner Dorp-genooten over het algemeen; wanhoopte aan herstel, dacht hij nogthans hij zich zei ven aan de grootheid van Gods langmoedigheid en ontferming, aan de voorbede van den Heere Jezus, en geloofde hij, dat den Heere niets te groot of te wonderlijk is. — Dat maakte hun ijveriger in het bidden, en vermeerderde zijnen lust, om alles, wat hij kon, ter behoudenis van het Dorp toetebrengen, terwijl hij hier toe niet weinig werd aangemoedigd, door de goede dingen, welke hij bemerkte nog overgebleven te zijn.

Bij zekere gelegenheid met den Heer Aal' hert van Top, welke een klein buitengoed bij eerenhoef bewoonde, sprekende over de omstandigheden, welke hem het zwaartst op het hart wogen, deelde deze hem iets mede, het welk hem niet weinig sterkte in zijne hope, dat de Heer toch licht uit duisternis zoude scheppen , en de plaats voor een' geheelen ondergang behoeden. Het was een gesprek, 't welk deze Heer had gevoerd met zijnen bloedverwant, den HeerBernardLachen, welke eene deur of vier van hem afwoonde, en aldaar van zijne renten leefde, bij gelegenheid dat deze hem had onderhouden over eene redewisseling van twee kinderen,

-ocr page 13-

ren , door hem toevallig beluisterd. Een van

aie twee kinderen, Jacob, de zoon van den

«eer Aalbert van Top, de andere jongen

^eette Eduard, een Neefje van den Heer Ber-

. , Laken, weike peetoom was over bei-«e kmderen.

De redewisseling van deze twee lieve jongens, kwam hoofdzakelijk hier opuit: r,Jacob. Hoe ziet gij zoo droevig, Eduard? Eduard. lk heb altijd gemeend, dalmijn Vader mij regt hartelijk hef heelt, maar ik begin te vreezfen, of Vader mij wel zoo lief oeett, als ik dacht.

J• Kom! Kom! zoo dikwijls ik ü van uwen Vader hoorde spreken, heb ik u altijd hooren zeggen; dat er geen beter Vader n de wereld is. Hoe krijgt gij het dan nu

u nieter V ^^ denken, dat uw vader u met regt hef zoude hebben?

:p,f' v Z,al tem zeggen. Er is gisteren iels gebeurd na kerktijd, 't welk mij nog nooit overgekomen is,nbsp;} ö

J Wat dan ?

E Vader wilde niet, dat ik met Reinier zoude spelen m den hof.

J. Gij zult het misschien niet behoorlijk gevraagd hebben.nbsp;J

mif' i -0!Ja toch' Ik zei(,e nietgt; ge!iJk ge kinderen: » Vader, ik ga wat speelen

A 3nbsp;» met

-ocr page 14-

»met Reimer.quot; Maar ik verzocht het vriendelijk. » Vader ƒ zeide ik, mag ik nu, als het u belieft, wat in den hof gaan spelen »met Ilemier?quot; en evenwel Wilde Vader het joniet toestaan

J. En twijfelt gij daarom, of uw Vadèr u regt lief heeft ?

E. Mijn Vader heeft mij nog nooit iets geweigerd.

J, Gij zult m'ssclrien nog nooit iets gevraagd hebben, dat kwaad Was.

E. Denkt gij dan, dat spelen kwaad is?

J. Neen. Maar ik geloof juist niet, dat spelen op Zondag goed is, anders zegt mijn Vader zelfs, dat ik wel wat mag spelen, wanneer ik mijne lessen ken,

E. Wel nu! Jacohl ik kende alle mijne lessen, en ik was met mijn' Vader tweemaal te Kerk geweest; waarom zoude ik dan niet des avonds wat hebbefi mogen spelen?

J. Ik geloof, dat Spelen op Zondag kwaad is, om dat uw Vader het ü gisteren avond heeft verboden: en ik verbeelde mij, dat mijn Vader daar ook kwaad in ziet, ten minsten hij wil wel, dat ik op Zondag ïn mfjne Bij-belsche Hfstörievrage», of m mijn aöder Catechiseerboekjc leer, maar niet, dat ik iets zal doen aan het Cijferen, öf aan het Fransch, óf aan de Aardrijkskunde.

E,

-ocr page 15-

Als men zulke lessen op Zondag niet mag leeren, dan mag men gewisseiijk op Zon-

8 ook niet spelen, maar het komt mij toch Wonderlijk voor, dat men op Zondag niet zoo wel zoude mogen spelen, en eeneSotn Cijferen, als op andere dagen.

J' Mijn Vader zegt, dat de Zondag een

geheel andere dag is, als de overige dagen

van de week. De Zondag is zoo veel'als

een Goddelijke, en Hemefs'che dag; maar de

andere dagen zijn zoo veel als aardsche of

^ereidsche dagen; en, Iet wel, Eduard!mijn

Vader verbiedt mij juist, aan de Aardrijks

kunde, en het Cijferen, en het Fransch wat

te doen op Zondag; maar hij mag wel lijden,

dat ik ais dan de Eijbeische Geschiedenissen,

en de vragen van het andere Catechiseer-uoekje leer.

E. Hoe kan ik ook zoo onoplettend wezen r' I\u gxj daar van spreekt, komt het mij te bmnen, dat mijn Vader, dikwijls gezegd heeft: »op Zondag moet men God dienen, » en dan komen geene wereldsche dingen te * pas. Deze moet men, zoo veel meu kan , »in de week afdoen.quot;

O Ja! Eduard! want spelen is we-®Msch, do Aardrijkskunde is wereldsch, A aien leeren is werpldsch gt; dit alles komt oerhalven op Zondag niet le pas, Maar op

zon-

-ocr page 16-

Zondag mogen wij wel in liet Catechiseer -boekje leeren, want dit handelt over Godgt; ook mogen wij dan onze HistorievraagjeS leeren, want deze behooren tot den Bijbelgt; en de Bijbel is een Goddelijk Boek.

E. Mijn lieve Jacob! het is als of er een pak van mijn hart valt. Ik begin nu weder te gelooven, dat xnijn Vader mij regt lief heeft, en dat het goed is, dat hij mij gisteren verboden heelt te spelen.

J. Om dat gij het begint te begrijpen, daarom gelooft gij het nu: maar gij had het moeten gelooven, al hadt gij het niet begrepen.

E. Dat stem ik u toe, mijn waarde Edu-ardl maar ik kan bel nu toch beter gelooven.

J. Nu, daar hebt gij gelijk aan. Maar zeg mij dan eens, waarom denkt gij nu dat het goed is, dat uw Vader u gisteren niet ^vilde laten spelen ?

E. Als men God dient, dan is men gelukkig. Als men op Zondag wereldsche dingen doet, dan dient men God niet, en dan is men niet gelukkig. Daarom is het goed, dat Vader mij dit verbiedt, en daarom twijfel ik ook niet meer, of Vader mij wel lief heeft: het spijt mij, dat ik daar aan heb getwijfeld. Ik geloof het nu nog veel moer, dan ik het ooit geloofd heb.quot;

de

-ocr page 17-

ar' , Iïeer Aaïbert van Top, heeft aan deze xi, *in«eron niet laten blijken , dat hij hen be-jeSnbsp;fiad, ofschoon hij meende, dat zijn

ilt riend Barend, Laken deszelfs Zoontje al e streng hield; maar, alzoo hij als Peetoom ,eD °(ver deu Doop van Jacob en Eduard had geler sïaan, vond hij zich verpligt om zich aan de ,ef opvoeding van deze, zoo wel als aan die van is-» ZlJne eigene kinderen, gelegen te laten liquot;1

gen, en besloot daarom den Heer Laken er ri, Dver fe onderhouden, het welk, volgends zijn iet Verhaal aan den Bakker, aldus isafgeloopen. e- tAalbert van Top. Mijn Bernard! gisteren ^as uw zoon Jacob, met Eduard, den oud-i' s,en van onzen Neef P ie ter, in een drokge-n. ®Prek; zij zagen mij niet. Ik beluisterde ar ' zgt;) hadden het over de geoorloofdheid at f geoorloofdheid van het spelen op Zonet quot;aggt; J |J gelegenheid, dat Jacob aan Eduard ynbsp;dat gij hem het spelen op

e-nbsp;niet hadt willen .vergunnen.

J(J Die lieve kleinen hebben mijn' hart inge-;n «omen door de edele gevoelens, welke zij et ^n den dag legden. Waarlijk van zoodanige gt;nbsp;,ren' welke men zulke goede begin-

ij ®8 bespeurt, mag men iets goeds, ja iets in ® .?°ts verwachten, doch over de zaak zelve cl . ik wel eens met U spreken, zij komt

e«i.gzints bedenkelijk voor. )enbsp;Ber

-ocr page 18-

Bérnard Lalen. Welke is dan nwe bedenking , mijn Vriend!

Aalhert. VVat de hoofdzaak aangaat,ben ik het volkomen niet U eens. I)e dag des Heeren moet, naar mijn begrip, geheel, en alleen aan openbaxe en bijzondere Godsdienstoefeningen , en Godsvereering toegewijd worden: men kan wel te weinrg, maar niet te veql doen, om dien dag heilig te houden. Doch ik geve U in bedenking, of gij het stuk niette verre trekt ten opzigte van uwe kinderen. Is het niet te veel gevergd van kinderen, hun op Zondag alie uitspannin« te ontzeggen? kan men dezelve niet zoo wel door ai te groote strengheid, als door te veel toegevendheid, bederven?

Bernard Alie uitspanning oothoudaik hun niet, Aalbert! maar ik vinde er zwarigheid in, om hun op Zondag zoodanige spelen waaraan zij door de week gewoon zijn tevergunenn, A. v. T. Zoo ras een kind vatbaar is voor ontlerrigt ortitreat het oogmerk, en het ge-wigt van den christelijken Rustdag, dan is het, naar mijn. oordeel, tijd om hetzelve te ontwennen, aan alles., wat het onderscheid tus-sclien den: Zondag en de andere dagen wegneemt, en eerder niet, Zoo lang kinderen. hier voor met. vatbaar zijn, acht ik het een' schadelijken dwang, aan dezelve zulk eene

ont-

j

-ocr page 19-

onthouding op den dag des Heercn optcleg-a's men van volwassenen vordert. • A De vraag is, of men in die jaren, Waar in Eduaid, en mijn Jacob zijn, hun «iet zoo veel begrip omtrent den aard van eigt; Zondag kan geven, als genoegzaam is. WrJ w» vooreerst tot. gewillige en redelijke gehoorzaamheid te brengen: en, dit toegestaan pijnde, meene ik, dat/wij verpligt zijn, de Kinderen op dien dag de gewone uitspanningen niet te veroorloven, en dat wij zelfs ï'eginn vro''S «iet deze onthouding kunnen

Ik beken, uit bet gesprek, dat ik be-luisterde, heb ik gemerkt, dat Jacob, en ttoard, meer begrip- hebben omtrent den aard: van des Heeren dag, dan ik zoude heL-ben du^en. denken, ja dat zij op hunne tin-: rnbsp;eenigzinis beseften, waarom

ng ,0|)nbsp;Het zouden mogen spelen.

INogUians zijn hunne denkbeelden nog zeer duister, en niet minder bepaald; en zoo lang l quot;K,t kafi z'en, wat kwaad er in zij, dat Zwieren op Zondag- spelen, zoude ik zwadg-maken, hun die onthouding opteleggen»

ve.te tocli. niet anders kan, als hun, min of % VitIien'

V - quot; pij znli mij gaarne toestemmen, miji; Qntl • dat de Zondag,.geheel onderscheiden

is.

-ocr page 20-

is . en behoort onderscheiden te worden van andere dagen, en dat dit onderscheid voornamelijk hier in bestaat'dat deze dag geheel bestemd is tot openbare, en bijzondere Gods-vereering.

A.nbsp;Volkomen.

B.nbsp;Verder! — dat wij, zullen wij het oogmerk van den Zondag bereiken, en daar aan beantwoorden, dit onderscheid behooren te gevoelen: en, dat dit gevoel juist gelegen is in zekere godsdienstige stemming van ons gemoed, even eens als wij op Feestdagen, tot het vieren van zoodanig Feest, behooren gestemd te zijn.

A.nbsp;O ja!

B.nbsp;Nog eens! —Dat deze stemming geen werk is van één oogenblik. — Dat onze ziel door herhaalde oefening, en door gewoonte op dien toon moet gestemd worden ? Zoo dat men daar mede niet te vroeg kan beginnen, en vooral er op bedacht moet zijn, om zulks in de zachte gemoederen def- teedere jeugd.te bewerken.

A.nbsp;Ook hier tegen kan ik niets inbrengen.

B.nbsp;Eindelijk derhalven! —- dat men bij kinderen, hoewel voor diepe redenering nog onvatbaar, dat gevoel, die stemming nogtani kan bevorderen, door zoo vee! mogeiijk op

den

-ocr page 21-

dun dag dos Heeren alles afteshljdcn, wat donzelve gelijkvormigheid met andere dagen zoude kunnen geven, en door de aandacht j*er kinderen te vestigen op het geene hen aan hunnen Schepper kan doen denken. Ofschoon een kind misschien met hetzelfde gevoel de geschiedenis van Romulus, en Caesar, als die van Joseph leest, hij zal toch eenmaal quot;ij zich zeiven denken: » Waarom mag ik op Zondag wel lezen van Joseph, en niet van Romulus of Caesar?quot; en het antwoord, het Welk hij, op mijne wijze geleid wordende, zich zeiven geven zal, moet, dunkt mij, dit zijn: » Om dat het heden Zondag is.quot; Dit, gevoegd bij het onderrigt, zal hem zeker ge-voel inboezemen van onderscheid tusschen den Zondag en andere dagen, ja van de heiligheid, eu achtbaarheid van dien dag: een gevoel, het welk hem zal bijblijven, en in rijper leeftijd vruchtbaar zijn zal: een gevoel, Waar aan het ons, die reeds bejaard zijn, veelal ontbreekt.

Ik moet u gelijk geven, mijn Beiaard! echter vreeze ik, dat uw plan eene uitwerking zal kunnen hebben, strijdig legen uwe bedoeling.

Hoe meent gij dit, Aalbert?

Gij wilt uwen kinderen eerbied inboezemen voor den Zondag : zcci i:oe:l! liet mid -Bnbsp;del

-ocr page 22-

del is nllezints gepast; doch Kinderen zijn Kinderen. De onthouding van onschuldig spelen is voor hen een dwang; deze paart zelfverveling en verdriet. Het gevolg is na-, tuurlijk zeker vooroordeel, zeker tegenzin tegen den Zondag, welken zij, daar het denkbeeld van onaangenaam bedwang zich aan denzelven hecht, als eenen lasligen, en vervelenden dag beschouwen, terwijl zij, in rijper leeftijd, meer huu eigen heer en meester zijnde, gaarne dat juk afschudden, en wei-ligt tot losbandigheid, en ongodsdienstigheid overslaan.

B. Hier voor moet men zorgen.

A.nbsp;Weet gij een middel, om hetvoorte-ïtomen ?

B.nbsp;Ik meene ja. Men gewenne de kin* lt;leren vroeg aau de stipte bijwoning van de tjpenbare Godsdienst, men trachte hun di$ als eene eere, of voorregt, als eene belooning van vlijt, en gehoorzaamheid te doen beschouwen, men pooge het hun aangenaam te ma ken, door hen te leeren opletten op de Gezangen, de Gebeden, de Prediking, en alles , wat bij de Godsdienst plaats heeft; hen, na den afloop der Godsdienstoefening te on» dervragen over het geene, waar voor men denkt, dat zij vatbaar hebben kunnen zijn. — Voor liet overige doe men tusscben, of na

de

-ocr page 23-

de Godsdienstoefeningen eene wandeling niet 'K'n 5 wen zondere eenige oogenLIikken meer-d?r gt; dan in de week, af, om hen le onder* rigten in de beginselen van de Godsdienstleer eQ de gewijde geschiedenissen. — Men wis-s^le dit af, met het vermaak van Bijbelsche Prentenboeken, Bijbelsche Raadzels, nuttige Jerbalen, stichtelijk Gezang, Muziek en al dat geene, 't welk de vatbaarheid der kinderen kan bereiken , en het gevoel van het onderscheid van den; Zondag, op eene verlustigende wijze aank weeken.

A. Ik gevoel het gewigt van uwe redenering En voorzeker, schoon alles,, wat gij hebt voorgesteld, misschien met alle kinderen, en bij alle Ouders niet uitvoerlijk zal zyn, zie ik nogtans levendig de verpiigting gt;n, welke op ieder mensch ligt, om bet te beproeven. Het zal, verbeelde ,k mij, beter gaan, dan men denkt, indien men slegts wil, en zich m den weg stelt: en in allen gevalle, toen kan met het een of het ander der voorgeslagen middelen eenen aanvang maken, naar dat men de beste gelegenheid daar toe neeft, en de meeste geschiktheid gevoelt, met gegrondste hope, op eenig gewenscht ge-Vo g. En ik geloove, dat wij , wanneer er eemge mogelijkheid is om overeenkomstig dp vatbaarheid der kinderen alzoo te handelen, £ 2nbsp;ons

-ocr page 24-

Ons zwaar bezondigen. indien wij zulks nalaten. Ik geloof zelfs, dat wij in dezen weg waarlijk voor ons zeiven veel stichting zullen hebben, en onzen kinderen den Zondag genoeglijk zullen helpen doorbrengen; ja zelfs ben door de week reeds zullen doen verlangen naar den Zondag, daar zij , eer zij het waarom regt vatten , dien dag zullen beschouwen als eenen dag van rust, van Godsdienstige uitspanning en aangename Godsvereering.quot;

Onze goede Broodbakker, te huis gekomen zijnde, dankte God, dat hij het een en ander had gehoord, en schepte moed. Over de gesprekken dacht hij na. In den Heer Labm vond hij eenen man, welke ten opzigte van de Godsdienst nog zuiver en onbesmet was, de Heer van Top kwam hem vooreen mensch te zijn, welke ook zeer wel dacht, en niet te eigenzinnig was, om onderrigt aantenemen , voor zoo verre hij de zaak niet genoeg mogt hebben ingezien. De handelwijze van den Heer Laken prees hij, en merkte daarin op, van hoeveel belang het zij, voer al te werken op het aankomend geslacht. Hetge-heele beloop overtuigde hem, dat er wel iets met vrucht tot verbetering kon gedaan worden. »De Heer van Top althans, zoo redeneerde » hij, schijnt besloten te hebben, het voorbeeld gt;; van den Heer Laken te volgen in de opvoeding

-ocr page 25-

» voeding van zijne kinderen. Van den kfer-» nc nnbsp;en Eduartl is vee! goeds te wach-

» ten. Wié weet, of niet hier en daar nog J)opene ooien en gezeggelijke harten zullen » aangetroffen worden.quot; Deze gedachten had-»den zülk eenen aanmoedigenden, en opwek-kenden invloed op hem, dat li ij ernstig in de vi eeze des Heeren voornam, om, z'oo veel zijn beroep zulks toeliet , zijne Vrienden en Bekenden aanSespreken, en dezelve tot verbe-1eiing, inzonderheid ook omtrent het vieren Van des Heeren dag, aantesporen.

Weid ra vond hij daartoe eene gepas'e gelegenheid; Hendrik Hamer, de Smit, was n:et op hel Zondagavond Gezelschap geweest. Pieter Poel besloot, zoo ras hij kon, hem tc bezoeken, en naar de oorzaak van zijne afwezigheid te vragen Ilij deed dit op een -en vvelgelegenen dag, en trof er Leendert Uudbos. den Landman, welke jrnst op het zeilde tijdstip , en om dezelfde redenden Smit was komen zien, En, zonder dat hij het zich had voorgesteld, kreeg het onderhoud tus-schen hun drieën zul k eene wending , dat Pie-ter het wel der moeite waardig oordeelde, bet voornaamste daar van opteschrijven.

Ziet dan hier, liet geene hij er van heeft aangeteekend.

Pieter Poel. Ik hope niet, Baas! dat cenigó B 5nbsp;oa-

-ocr page 26-

ongesteldheid U voorleden Zondag avond heeft verhinderd, het Gezelschap bijtewonen.

Hendrik Hamer, Neen ! lieve Vriend! maar mij werd een hangslotje gebragt om te herstellen, mijn knecht was met te'hnis, en het hield mij langer op, dan ik had gedacht.

Pieter, Vindt gij vrijheid om zulke dingen op Zondag te doen, of te laten doen ?

Hendrik. Vindt gij er zwarigheid in? H. Gelijk de Zondag niet geschikt is voor dagelijksch werk, zoo hehoort ons beroep, op dien dag, stiltestaan,

H. Had ik het gedaan onder Kerktijd, dan zoudt gij misschien gelijk hebben: maar de Godsdienst was reeds geëindigd.

P. Te weten, de openbare Godsdienstoefening : maar tot het vieren van den Zondag behoort meer, dan dit openbare werk. Het is daar mede niet afgedaan. Naar mijn begrip, betaamt het niet op Zondag eenig aardsch werk te doen, het zij voor, het zij tusschen, het zij na de openbare Godsdienstoefeningen.

Leendert Oudhos. Maar, mijn goede ManI kijk eens, als ik nu uit de Kerk kom, en ik ■wil naar huis rijden, en daar breekt iets aan mijn cbais, mag de smit dat dan niet verhelpen, om dat liet Zondag is?

P Bïöertje, Broertje f dat begrijpt gij immers

-ocr page 27-

|ne,'3 Wel! Wij moeten onderscheid maken, tusscherj iets, dat noodzakelijk is, en iets Trachten kan , of dat men voor den ZonV a8 zoude hebben kunnen afdoen, misschien zou het met dat hangslotje wel hebben kunnen wachten tot Maandag. Maar, als gij op Zondag een ongeluk krijgt aan uw rijtuig, dan moet gij geholpen worden, want gij moet te huis wezen bij uwe dingen. Een Zieke kan ook niet wachten; de Doctor en Apotheker moeten altijd voor hen klaar staan. Jezus, onze groote Leermeester, heeft gezegd Wanneer iemands Os, of Schaap in een sloot Vl°t op Sabbath, dat men dan het beest daar nit moet helpen, ofschoon het op Sabbath is. (*) bel Inbsp;Wat kwaad steekt er toch in,

ZondlÜV^ geene waar van sPreekt,op Wihnbsp;een of ander op het laud te doen,

1)( ,neer maar trouw te Kerk geweest is? ~T 7estcn moeten wel op Zondag gemolken worden; m den Hooi- en Koren Bouw moet lennbsp;Wel werk doen, wanneer het,,

gemaaid, 0p den grond ligt, of op roken wat, en er komt verandering aan de lucht, ais er regen op til is, dan kan men het goed et laten bederven.nbsp;8

f1' I?egf zoo, Man! gij hebt het juist ge-• Waarom zou men niet zoo het een en quot;uer mogen doeno^ Zondag, wanneer meff

(*) Lncas 14: 5.

-ocr page 28-

er de Godsdienst: niet om Verzuimt, en voorat 's avonds na Kerktijd ?

P. Lieve Vrienden! gij maakt al weder geen onderscheid tusschen het geene noodza-lijk is, en het geene zoude kunnen wachten. Gij schijnt ook niet te bedenken, wat eigenlijk het oogmerk van den Zondag is.

ff. Wat denkt gij dan, dat het oogmerk van den Zondag is.

P. Als ik een geleerd man was, Baas! zoude ik u dat beter kunnen beduiden, dan ik nu in staat ben. Ik zal het U evenwel zoo goed zeggen, als ik kan. Het oogmerk van den Zondag is, zoo veel ik weet, tweeërlei. Vooreerst, op dat wij God opzettelijk zouden dienen Ten tweeden, op dat wij zouden opgeleid, en toebereid worden tot, en voor het hemelsch leven: en daarom ben ik van oordeel, dat de Zondag van alle andere dagen behoort onderscheiden te worden, en dat alle gewone wereldsche bezigheden als dan moeten stilstaan.

ff. Is liet oogmei k van den zondag zoo als gij dat uitlegt, daar heb ik niet tegen: maar, dat er uit zoude volgen, dat alles dan moet stilstaan, dat begrijp ik niet.

P. Laten wij er eenvoudig over redeneren. Ik heb het woord opzettelijk gebrnikt, en daarop moet gij vooral letten Luistert nu

maar

-ocr page 29-

niaar! wij moeten eigenlijk alle dagen God dienen, door le lezen in den Bijbel, en door te bidden, ook door te spreken lot eer van God, en te doen bet geene Ilij befolenheeft, zelfs kunnen wij ons beroep op zulk eene wijze Waarnemen, dat wij daarin den Heeredienen; Wanneer wij bet doen naar zijnen wil, uit gehoorzaamheid aan Hem, en tot Zijneeere. i '1 kunnen, en wij moeten derhal ven, wel e ('agen God dienen; evenwel gaal dat op zondag nog anders, als door de week. De ■lieer heeft gezegd: » Zes dagen zult gij ar-beiden, en al uw werk doen; maar de zoevende dag is de Sabbath des Heeren uwes ® Gods, dan zult gij geen werk doen.quot; Zoo dat op de gewone dagen ons beroep de hoofd -z'iak is, waar bij, en waar onder het dienen Van God niet mag vergeten worden: maar op oen zondag is het dienen van God de hoofd-aak, en daar bij mag aangeencdagcüjksche bezigheden gedacht worden. Daarom zeg ik, (lat wij op zondag den Heere opzettelyk Roeten dienen: en dat moet-, niet blijven bij de openbare godsdienstoefeningen ; Want die hebben in de woek ook plaats. In ?jroote Steden wordt wel op dingsdag, woens-pg en vrijdag, het zij des voormiddags, ilet zij des avond* Godsdienst gehouden; nogthans gaan lt;];; winkels en de liandwer-B 3nbsp;ken

-ocr page 30-

ken hunnen gang, en op zondag moeien dié stilstaan: — alweder een bewijs, dat wij on zondag God opzettelijk moeten dienen, ergt; dat die dag geheel anders is, als de vorige dagen,nbsp;h

Lgt;. Dat laat zich zeker hooren. Evenwel tan ik nog niet zien, dat het kwaad is, tus-schen beiden het een of' ander te verrigten.

P. Hoor eens I ;mijn beste! als wij zien op onze verpligting aan God, dan moeten wij zeggen: waarlijk één dag van de zeven is niet te veel, om aan God te geven: en, als wij er wel over denken , dan zullen wij er op studeereu, om, op dien dag, zoo veel mogelijk tot God en tot hemeische dingen Opgeleid te worden 5 en dan zal het ons verdrieten cn bedroeven, wanneer er iets tusschen beido voorvalt, dat ons daar van aftrekt. Wij zullen dat rekenen, als iets, dat aan God ontneemt het geene Hem toekomt. En als iets dat ons schade doet En, zien wij op ons zeiven, dan zullen wij op dien dag, zoo veel wij immer kunnen, alle wereldsche dingen ter zijde stellen. Neem eens , bij voorbeeld , gij gaat immers naar de kerk met oogmerk, om aldaar geleerd , en gesticht te worden; clat Wil ik althans van u gelooven: maar hebt gij ons niet dikwijls in hetgezelschapgeklaagd, dat gij weinig begrijpt van het geene de leer*

aar

-ocr page 31-

JH' en,dat gij er zeer vee! van vergeet. ZTJr W (lat? - Een mensch kag ajs :u aan twee dingen tegelijk denken.

dan flVr kerkti^ °P uw land iets doet, Pii ' } m uwe berssens hangen terwijl half'? . klt;3rk Zit: dau boort gij ook maar preet J?e er SezeSd wordt' Als gij, na de de htn'rl ?r fen!-quot;e aardsche bezigheden hij eehorl 7 ' an worclt uwe aandacht daar op de n lCn IS het dan wel wonder, dat gij van VCrfP!u WemiS begrijpt, en veel vergeet? neeiü u eens eene dienstmaagd in een win-

Werd 7 W;'S te kcrk' ziJ' zat a^dachtig, zij indrnl-1 quot; Cen W,°°rd getr°ffen, zij ging met zii zïb , hu,'S: rnaar naauwlrjks heeft winkel UltPeldeedgt; of daar komt volk in de hetZre: de menschen 1,elpen , eij ken ondeSL? ngGn' ^e menschen spreid aimem^'^ f^'r 'ft»' «

zii «phnmvï I I §eet daar door het geene.

ts,:?

hetnbsp;laar ^rwekt waren, en

'et ls voor haar even eens, ais of zii do Godsdienst niet had bijgewoond. J °

ik fequot; ij rededeert er fijntjes over vriend!

er even wil T ^nbsp;Het wil

dunkt quot; . D°S 200 n!Ct LiJ mii Mij Uitgaan » ? quot;V°° kwaadnbsp;na het

ë n van de ke'k, wat te werken, of wat

te

-ocr page 32-

le koopen cn te verkoopen, dat) zoude de overheid zulks wel verbieden.

P. Wel baas! dat is juist van pas. Het is niet lang geleden, dat ik in het 19e hoofddeel van Matthaeus las. In het begin-had de Heiland gezegd, dat het niet goed Was, dat man en vrouw zich van malkanderen lieten scheiden. De Pharizeeh spraken toen eveneens als gij, en beriepen zich op het bevel van Mozes, dat een man eenen scheid-brief moest geven aan zijne vrouw, wanneer hij iels tegen haar had, als of daar uit volgde, dat het geene zonde ware van elkander te bcheidèn maar Jezus antwoordde hier op: «Mo-» zes heeft van wegen de hardigheid uwer »harten u toegelaten (let wel, ioégehten, »van wegen uwe hardigheid) uwe wijven te ygt; verlaten; maar van den beginne is het ai-i, zoo niet geweest.'' En waarlijk! ik zoude l'nij schamen, indien ik behoorde onder zulke zwakke en ongodsdienstige mensclien, om welker wille de wijze en goede overheid zich verpligt vindt vrijheid te verlenen, om na de Godsdienst het een en ander zijn' gang te laten gaan.

L. ik weet het we:, men kan liet tegen u met redeneeren niet volhouden, Maar met dat al, is het zoo wal voor winkeliers om hun' winkel te sluiten , zoo lang de Overheid

zulks

-ocr page 33-

niet algemeen beveelt. Wanneer cen

„ietquot;quot; W,1,keigt;ier °P den geheelen Zondag s Wil veikoope», en anderen doen bet, déquot;nbsp;Overheid het vrij laat, dan gaan

nienschcn ook naar dezen, en halen het geene zij begeeren , en zoo doende raakt mijn goamp;ie nian zijne nering kwijt. J0 • geloof niet, dat het zoo erg zou

Iaufen: lïjaai CenS *!et z'c'1 tö «at 111 aanzien' ('an zoude ik mij nog houden

'! et geene ue Heer Jezus heeft gezegd

ï)nbsp;1 cencn mensch, zoo bij de ge:

X ^ I ® Were'J won ? en leed schade aan zijne

gt; ziel.-quot; *)en wederom op eene andere plaatse:

i! b'e °m mijnent wille ailes zal verlaten heb-

1nbsp;]'!quot;c''en za' 'iel: rijkelijk vergolden wor-beeft quot; Maar' gevvisscJijk, vrienden! het j. nood! onze broodwinning, enden

Alsnbsp;°VCl a'!cen af van God.

Ti-nbsp;Wlï Gods gebod overtreden, dan wil

Vnbsp;0ns dien zegen niet verlenen. Hebben

2nbsp;?nbsp;'Ie.m nog lneer 1'ef' dan ons beroep, dan (gt;anbsp;wel zorgen, dat wij geen gebrek lijden,

en ^ partij memschen mogen in het eerst, de elgt; daar gij van spreekt, verlaten, zij quot;en wel wederkomen. Daar zijn vele °'heelden van. Kn in alle gevallen, in--nbsp;dien

Al Mattli. ,6: 25. (t 1 Malth. i9: 29.

-ocr page 34-

dien wij niet anders zullen laten, als het geene de overheid verbiedt, dan mogen wij ook liegen, en ons dronken drinken, zoo veel wij maar willen: want de overheid verbiedt zulks niet.

Neen, Man! als wij het werken, het koopen, en verkoopen op Zondag niet willen nalaten , zoo lang de Overheid het niet verbiedt, dan gedragen wij ons gelijk paarden en muilezels, welke door dwang moeten geregeerd, en beteugeld worden. * En dat voegt aan geen redelijke menschen.

Leendert heeft gelijk, dat men tegeö n met redeneren niet is opgewassen, gij pleit, als een Advocaat wanneer ik u hoor spreken, dan zoude ik moeten zeggen:» Waar-ygt; lijk men mag op Zondag volstrekt geene »aardsche bezigheden verrigten, behalvendie 3). volstrekt noodzakelijk zijn.quot; maar het duurt niet lang, of ik denk er weder anders over, en dan zie ik niet, dat het er zoo naauw op aankomt. Er zijn toch brave en verstandige menschen;, welke wel het een en ander op Zondag doen: bij voorbeeld Jufvrouw Zach-taart, zulk eene verstandige en godsdienstige vrouw, welke den geheelen Bijbel bijna van buiten kent. Deze zit zonJags avonds wel lcoussen te breijen. Daar moet dan geen kwaad in sieken. En als die Jufvrouw breit dan

mag

-ocr page 35-

quot;I4, 0ok wel een hangslofje, of iets der-olijks herstellen op Zondag.

ik lm 1 Baas! waarom niet? er zijn, naar AW e' We! meer Jufvrouv''cn, ja zelfs groote xevrouwen, welke op Zondag avond breijen ^ naaijen, en kunstiger dingen doen.

zoudê iii -ie ,vnenden {»et niet zeiden,

trent h« k« g^Ten, en o^ heef quot;f bevrouwen, waar van Leendert

of hij het wel legt Mevrn! ieeft' of t!IIS^hien is het laster. De hebi, ''' Zij° ;gt;£lt;t^cne,9^inense!ien,enzij Wit .ril80!4; °f)V0Cdquot;!« ge^ad, zoo ver-gedeehpnbsp;ram5len van ^t grootst

Efke ïi' ? lk XX' denkerquot;

£ dingen op Zondag zullen doen. van den 7nbsp;moeten toch over ditsluk

d ren spwfejf®8 °0g nader met c!kan-

verstanS1^^^ zijquot; wedervaren g®gonzë

«ijn huis nn!? .,'Te 1}veraar J,erien Ila« opoesc e'vei, h?nbsp;toe» *») het

tige f ZZ *d' Z^Tquot;1 'fagodvruch, hope ad l ,W', WeJfG ^^ens hem veel CndenLwJ {ereglbfe,np'ng van den Smit, l.et! gt;nbsp;^ek toch, volgons

1'ijna overrl I 0pmerkzatnü vrou^gt; dat zij dat zi V Cp,;r'en; het laatste woord J (ftn Bakk« ^dden gezegd, eer hij

heen

-ocr page 36-

heen ging, lag tochj opgesloten, dat zij zicfi gaarne wilden laten onderlig ten en overtuigen.

Pieter, door deze aanmerkingen van zijne viouw geholpen, ging nog verder, en dacht: »Misschien komen deze vrienden te regt, en y, wie weet, welke de gevolgen zullen zijn, ygt; van het geeue tusschen den Heer van Top, »en den lieer Laken is voorgevallen!quot; — »liet eene en het andere zou , indien het »den Heere behagen mogt ons Dorp nog y, weder opterigten uit het diep verval, eene » goede uitwerking knnuen hebben op menig »ander mensch, en huisgezin. Het Ko-»ningrijk Gods toch is, gelijk de Heer dat J).in gelijkenissen voorstelde, als een mostaardszaad, en ais het zuurdeeg, alzoo gaal het j)met het goede, zoo wel ais met het kwade.quot; xJa, mijn Schat! zeide zijne huisvrouw, » laten wij maar aanhouden in het bidden, xen verder doen, wat in ons vermogen is, jgt; wie weet, wat onze goede en ontfermende D Heer aan dit Dorp nog doen zal. Dit ge-»loof ik althans gewisselijk, indiener ver-» betering komt in het heiligen van des Hee-3) ren dag, dat het overige dan wel volgen '»zal. Wanneer men dien dag misbruikt, en $ mei andere dagen gei ijk steil, dan kau ef » wel meer door, dan komt er meerder ver-» wildcring Gij zuil u nog wei kunnen Ugt;

xLiii-

-ocr page 37-

» binnen brengen, dat de verbastering daar »mede lnj ons begonnen is: maar lcoint de »eerbied voor dien dag weder te rug, dan »za er ook meer en beter op liet woord gelet worden, dan zal het meer vrucht »üoen, tot verbetering in alle opzigten , en ,an zal de Heer ook met Zijnen tijdelij-

m Zepö tot °ns weder heeren.quot;

Met die zelfde gevoelens, [en aangename uitzigten bezield, verlangde onze Poel o.u nader met zijne Vrienden te spreken, overeenkomstig hunnen wensch: _ maar, met aat van die Jufvrouwen, en van die Me-Vrouwen wist hij geenen weg, hij kon het atzoo min verwerpen, alsquot; gelooven, hij hebb Cenige zekerliefd daaromtrent te komen? — maai ac'lfer het geheim te ziin ■ 1nbsp;ind'en het eens waar mogt

een ' 'Tnbsp;menschen te regt te bren-

v • ' j° ten ®insten de ergernis bij zijne Vrienden Wegtenemen? - De eerste e» Kortste weg was voorzeker bij Jufvrouw caetitaart zelve te gaan • maar dit oordeelde tj niet geschikt, alzoo hij niet gemeeuzaam ^as aan haar huis, daar en boven, hoe eer 0ok boven zijne bekenden, met een J^'st oordeel, en vele kundigheden voor-quot; dacht hij laag van zich ze!ven, en wantrouwde hij zijn doorzigt er, bekwaam-Cnbsp;heitf.

-ocr page 38-

beid Hij werd dan te rade om zich te vervoegen bij iemand, welken wij voor kundiger, dan hij zelf was, aanzag, en met wien bij vertrouwelijk spreken kon. De Rentmeester van het Dorp, de Heer Frede-rik Halaf, kwam hem terstond in de gedachten, een man van bekende kundigheid, en geoefendheid in de Waarheden, van beproefde eerlijkheid en braafheid, en voorbeeldig in Godzaligheid Hij leverde niet alleen brood in desz'elfs huisgezin, maar die Heer haalde hem zelfs aan, hield hem wel eens bij zich op een kopje Thee, en kwam wel eens eene pijp bij hem rooken, om vVat met hem te komen pralen.

Pieter besloot dan den rentmeester eens te gaan bezoeken, en hij heeft zich over dat besluit niet beklaagd. Het was als of eend onzigtbare hand zijnen weg bestuurde. — Hij vond den rentmeester te huis, en hij tref daar juist den Heer Willem van Vaaren, schout van de plaats, aan , welke jegens allen, zelf* de geringsten, altijd even vriendelijk , en be' scheiden was: en hier in mogt hij van achteren eene bijzondere leiding erkennen, enden Heere danken, die hem in zulk eene gelegenheid had gebragt, öm zelfs veel meer goeds iiittewerkcn, dan hij zich had kunuen voor* stellen:

DaOt

-ocr page 39-

pan' ïaten wij niet vooruitloopen. Ieder ïal wei even nieuwsgierig zijn en» verlangen ^ lezen, hoe het bij den Rentmeester ïs'afl ge.oopen. Wij willen eerst aan dié begeerte voldoen, en zullen cle redenen, welke hij dien gewisseld zijn, alweder volgens de aantekeningen van den hakker mededeelen.

bchout Met is mij aangenaam, mijn waarde loei! u hier te ontmoeten. Ik heb sedert

heï uTrmrr'en tijd U Diet §C2iea' «oe gaat

Bakker. Ik heb verlangd u te zien, mijn-menigmaal was het mijn voornemen u eens een kort bezoek te brengen, maar ik Werd telkens verhinderd. Somwijlen weder-hén mij,ook de vrceEgt; dat ik u ongelegen-We!s|'° i ° aandocl1, Ik quot;verblijde mij m uwen

Stof o A ^ Wat aanSaatgt; heb veel w„n ,den Heere te danken, voor den zegen

dat 1° J 8Ceft °VCr rnJgt; J)eroep. Hij toont, cle genen, die op hem vertrouwen, niet öes- iaamd Wórden. Indedaad, sedert ik op ondag niet verkoop, als alleen voor zieken, n ingeval van de uiterste noodzakelijkheid, iet welk nogtans zelden voorkomt, gaat het I veel beter dan te voren. Rentmeester. Kon men alle mensehen hier an overtuigen, vriend! de Zondag zou min-1 Misbruikt en heter gevierd worden.

C 2nbsp;B.

-ocr page 40-

B. Do menschen zijn over het algemeen te zwak in hun geloof aan de al regeerende Voorzienigheid: en zij schijnen niet te kunnen begrijpen, dat die Voorzienigheid , almagtig, regtvaardig en goedertieren is j gelooft Mijnheer dat ook niet?

R. Het is maar al te Waar. En daar door neemt men hier een weinig, en daar een weinig, en zoo doende raakt het wezen-» lijke, en de kracht van de Godsdienst allengs verloren.

B. Gij brengt mij door deze aanmerking juist op het stuk, waar over ik U kwam spreken, en waar over ik tevens de gedachten van Mijnheer den Schout gaarne wiide lioorcn

S. Wat mag dit zijn?

B. Mij werd onlangs gezegd, dat Juf* vrouw Zachtaart op Zondag in haar voorkamer, bij het glasraam zit te naaijen, en dat er zelfs aanzienlijke Mevrouwen zijn, welke dat doen. Ik zie dat j\»el eens van menschen, welke geheel naar den smaak der wereld zijn, en geen gevoel of besef van Godsdienst hebben, maar van deze Jufvrouw, en van andere aanzienlijke Vrouwen kan ik be' bezwaarlijk gelooven , om dat ik het van zulke menschen niet verwacht: en nogthans moet ik hot gelooven, om dat het mij is gezegd

door

-ocr page 41-

tT ifmanJ' vve,ke zich in 't geheel niet Qpiioudt meflasteren of kwaadspreken, maar net) er toch het mijne niet van, zoo het ^t Waar mogt zijn, zoude ,k mij verblijden, en het tegenspreken, om daar door de eer

he? „!! ™ensfhen °Ptehouden, maar indien bet onverhoopt waar mogt zijn, zoude ik mij met minder verblijden, wannir zü van hare zwakheid en verkeerdheid mogtcn afgebra' t en genezen worden.nbsp;«quot;gewagt

dJ'dJ? keUr/ hel dan «fgt; dat men op zon-

f j kwaad v,ndt er 'n? welt'. Aardsche en h'gchamelijkebezigheden,

^nc oT1IerraijdeQ kan' ^men,.volgen

wV ' t ZCS lagen /quot; de welt;*gt; waar op en vveX?nbsp;tijcleiijfce kunnen zorgen

Go d e»' e fzondaS,s voor de dienst van Sïk't. V°°r dezaIlSheid van onze ziel ge-

W GotedluTl^ dS

Cehi ' , htl Tar,^k niet le vec' 'S, den ond quot; quot;nbsp;hef Zoefcen ™ God, en het

onderhoud van het leven onzer ziel te beste-

' Lngt; Wanneer ik alle harten naar mijn G 5nbsp;éi-

-ocr page 42-

qjgetï. afmeet, dan zoude ik zeggen, dat wij te veel verliezen, wanneer wij na de openbare Godsdienst door aardsche dingen afgetrokken worden. Wanneer iemand na het hooien van de preek, het overige van den dag met wereiicisclie bezigheden doorbrengt , dan loopt hij gevaar, om te vergeten het geene hij heeft gehoord. Ik zoude zulks kunnen vergelijken bij iemand, welke een goede maaltijd heeft gedaan, en terstond daar op eene purgatie, of een braakmiddel inneemt; of ook bij iemand, welke een heilzaam geneesmiddel heeft gebruikt, en daar op eene menigte water drinkt, waardoor de kracht van het geneesmiddel wordt verzwakt; of eindelijk ook nog bij eenen dienstknecht, wien zijn Heer eene gewigtige boodschap aanbeveelt waar over hij veel te denken heeft; doch, •welke henen gaande met zijne medgezellen over andere dingen praat, en daar door, zoo niet alles, nogthans het voornaamste van het geene hij had moeten zeggen, vergeet.

R. Ik geloof, dat gij gelijk hebt, wat de Kaak op zich zeiven aangaat, maar gij trekt het misschien wat te verre met uwe gelijkenissen , in de ooren van sommigen zouden die min of meer beleedigend kunnen klinken, en eené ingewikkelde beschuldiging schijnen, als of zij met opzet de gedachten poogden

af

-ocr page 43-

t£t rekken van Let geene zij gehoord hebben: jd'hans het breijen en naaijen zijn nog al zoo hinderlijk niet. Onder dergelijke bezigheden^ Welke weinig aftrekken, kan men wel blijven denken aan het voorstel van den Predikant.

-fl. Men heeft er toch ook al zijne hersens hij noodig, en, ben ik instaat, om onder het hreijen aan de preek te denken, dan zal ik het zonder breijen nog beter k«»ne» doen.— En al geve ik toe, dat het iemand in 'tgeheel niet aftrekt, zoo vrage ik u evenwel, mijne Ileeren I of het op zondag welvoeglijk is, en of het niet een kwaad voorbeeld geeft.

Maar mijn beste man! wat zal men toch den geheelen zondag avond uitvoeren ? Men wordt eindelijk stomp van aanhoudend jezen: men wordt ook weldra moede van het epaald denken over de preek: degesprekken üaar over zijn ook ligt uitgeput, — En wat '!n(ls men alleen, men verveelt zich ze! ven, ol allerlei ijdele, en zelfs zondige gedachten tornen in de hersens op, heeft men iemand 1 2lcjb men komt ongevoelig tot gesprekken Waar in men zich schuldig maakt aan laster, quot;chterklap of vooroordeelen van zijnen even-njensch, Is het dan niet beter, dat men ^'fte^bezigheid , welke Weinig aftrekt, bij de hand vat, of dat men door eene geoor-*nbsp;G 4nbsp;loof-

-ocr page 44-

loofde uitspanning op eene onschuldige wijze den lijd kort?

B. Ik wil wel toegeven, mijnheer! dat het breijen , en naaijen, en soortgelijke dingen op zondag minder kwaad is, dan erg denken, en lasteren; maar dat het beter zoude zijn, kan ik niet toestemmen.

S. En waarom niet?

B. Als men dus mag redeneren, dan zoude men ook , wanneer uw knecht, door praten met' zijne kameraads uwe bevelen telkens vergeet, tot zijne verschooning kunnen zeggen ; » het is toch beter, dat hij zijnen tijd » verpraat, dan dat hij zijnen Heer besteelt quot; maar is dat naauwkeurig gesproken ? zoude men niet moeten zeggen:» het is minder slecht »dat hij zijnen tijd verpraat, dan dat hij zijnen Heer besteelt.quot;

R. Ik gevoel, waar onze Bakker heen wil, hij wd zeggen, dat het verrigten van zoodanige bezigheden, wel minder kwaad is, Jan iets anders, maar dat het evenwel kwaad is, en daarom niet kan verschoond worden.

B. Voorwaar, mijnheer! gij vat het wel, en gij helpt mij goed op het spoor. Het spreekwoord zegt : »in het land der blinden »is Eenoog Koning.quot; maar is Eenojpg evenwel niet een gebrekkig man? Die slechts ééné bijzit houdt, is eerbaar in vergelijfing van

1 hem

-ocr page 45-

liem, die er vele heeft; maar kan hij uit dien hoofde een kuisch mensch genoemd worden? diefstal is minder kwaad, dan moord; maar houdt diefstal daarom op zonde te zijn? ver, feeldt u iemand, welke een' geruimen tijd ui eenen kring van vloekers beeft moetenver-keeren,alwaar men telkens de naam vanGod en Van den Heere Jezus misbruikt, en waar hij gednrig bij weder ctt wind hoorde zweeren. Wanneer zulk een in een gezelschap komt, Waar men zich van die grove zonden onthoudt en slechts nu en danquot; een enkel stopwoord gebruikt, als waarachtig, mijn Gut, en dergelijke, te dwaas om te noemen, zat hij dan met deze laalslen voor brave, zedige, lugetogene menschen aanzien? — Zij zijn dat ook, m vergelijking van de anderen: maar , n, mcn die reden hen van oneerbiedigheid jegens God, en losheid der tonge vrijspreken, of dergelijke stopwoorden goed he,

R. Volstrekt niet, ofschoon het ééne min, der kwaad is, dan het andere, het is nog-thans kwaad; en dat zal mijnheer de schout ook gaarne toestemmen. S. 6 Jal

B. Wel nu, mijne Heeren! dan mag ik o°k zeggen.* »het naaijen, en breijen op zon* Uag is wel minder k waad, dan lasteren, k waad-G 5nbsp;den-

-ocr page 46-

denken , en dergelijke grove zonden ; maar het wordt daar door niet goed, het blijft kwaad, het is ook zonde, orn dat het op den zondag niet voegt.quot;

S. Ik moet u dat gewonnen geven; maar, mijn lieve Bakker! wanneer men nu evenwel niet meer kan denken, ef spreken, of lezen over stichtelijke onderwerpen, en men gevoelt zondige gedachten opwellen, men bemerkt, dat het gesprek eene verkeerde rigting krijgt, doet men dan niet wel, dat men van twee kwaden het minste kiest? of weet gij er iets anJers op ?

B. ln lien het waarlijk zoo is, dan moet men wel zulk eenen weg inslaan, Mijnheer! maar, die belang stelt in de Godsdienst, en het gewigt, en de dierbaarheid daar vt;n beseft, zal in zulk een geval bedroefd zijn, dat hij zoo zwak is, en zulk eene vrijheid moet gebruiken. Ik vreeze , dat men dikwijls zich verheelt, vau twee kwaden het minste te kiezen, terwijl men intusschen in grooter kwaad vervalt, en zelf wel alzoo wil, of dat men niet alles beproeft, eer men tot z ulk eene keuze overgaat. Ik verbeelde mij de zaak op deze wijze: als iemand onder breijen Cn naaijen, en dergelijke bezigheden zijn gedachten nog kan bepalen bij goede dingen dan zal hij dit ook wel kunnen doen ronder breijen

oi'

É

-ocr page 47-

of naaijen; en iemand kan onder hel b reijen en naaijen even Zeer lot zondige gedachten komen, ais wanneer hij stilzit zonder iets te doen. Ik voor mij zoude ten minsten eerstal-|es doen, wat ik kon, om te beproeven, of »k aan mijne hersens wat rust kon verschaffen, en daar na weder op het ander stichtelijk gesprek of denkbeeld komen, eer ik de.toevhigt name tot een middel, het Welk welbijt erger is, dan de kwaal.

Ik heb eens eene aanmerking gehoord van eenen Godvruchtige*] Predikant,quot; wélke bij dit stukzeer te pas komt.

-Bij gelegenheid dat iemand hem vraagde: »of hij met te veel vergde van ongeoefende »menschen, welke ongewoon zijn aan in-»spanning van geest, en bij deu kleinen voorraad van denkbeelden, voorai van Gods-gt;gt; dienstige denkbeelden, bij het gemis van X opleidende boeken, na tweemaal met aan-» dacht, en wanneer dit ontbrak zou het nog » minder mogelijk zijn, ter kerk geweest te ygt; 21Jn met wel zonder verveling (en daar *toe behoort verscheidenheid) den geheelen

*nbsp;Kondag avond zoo kunnen doorbrengen, »als ja wel wenscfielijk en betamelijk ware,

,T'öar m dezen stand met die beperkte lig-

*nbsp;^haamskraciiten en zielsvermogens, zelfs x met den betten wil on uitvoer lijk is j. gaf

»tóf

-ocr page 48-

»li ij dit antwoord; » mijn lieve vriend! Ik »weet het, dit bezwaar heeft bij de meeste » menschen plaats ja, wat zal ik zeggen? * het is gedurig mijn'klagt. Ik ondervindq »het helaas! al teveel aan mij zeiven maar » moet ïlc daarom ophouden mij zelven opn ygt; tewekken om hier tegen te strijden, en mij »te benaarstigen om het toch zoo ver te bren-» »gen, als ik immer kan: of moet ik omtrent »anderen toegeeflijker zijn, dan omtrent » mij zelven ? Neen die ongeschiktheid is en »blijft een' stoffe van schaamte, van droef-ygt; beid en een ongelukkig gemis, — bet »Godsdienstig denken is en blijft pligt en » zaligheid. Wij verdorvene zondaars zijnge-r » neigd om in onze ongeschiktheid te be rut-»ten, en traag in het benaarstigen terverbe-» tering. Als wij onzen pligt achter onze011-» bekwaamheid schuiven, dan zien wij den-X zéven niet meer, dan komt er van de be-ygt; trachting, althans van verbetering niets; ge-»tuige zij de ondervinding! maar plaatsen wg »den pligt naatst de onbekwaamheid, dan is »er hope, dat wij door oefening en doorge-ygt; bed toch een weinig verder zullen komen , »en allengs meer hebbelijkheid verkrijgen: » om den dag beter den Heere waartenemen. jgt; Laten wij ons bedroeven over ons gebrek. »laten wij ons best doen om het te boven te » komen, cri laten wij dan, onzé ongeschiktheid

-ocr page 49-

»heid gevoelende, ons troosten met Gods »ontferming in den Heere Jezus Christus, x daar Hij weet wat maaksel wij zijn — he-xg'nnen wij met dien troost, dau strekt doezel ve, door onze traagheid, ons ligt ten » verderve: maar eindigen wij er mede, dan * behoedt dezelven ons voor mismoedigheid, » en vuurt onzen ijver aan in het jagen naar » verbetering, en naar volmaaktheid.quot;

R. En, al ware hei, dat iemand, in staat »iogt zijn , om door eenig onschuldig en weinig aftrekkend handwerk de zelfsverveling niet alleen te verdrijven, maar zich ook te Wapenen tegen gedachten en gesprekken, welke altijd, en inzonderheid op des Heeren dag Ongeschikt zijn, ia, al konde hij onder dat handwerk hepaald blijven bij het gene op den Kondag voegt, dan geloof ik toch, dat dit *eer weinigen te beurt zal vallen, en ofschoon het mij gelukte, ik zoude het echter niet Verkiezen, om dat het een kwaad voorbeeld geeft aan anderen, gelijk onze vriend zulks lt;e regt heeft aangemerkt.

B. Juist, Mijnbeer! Ik zelf heb dit on-denvonden: want bij zekere gelegenheid eenen öiijner vrienden onder het oog brengende, dat hij kwalijk deed, daar hij op Zoudag iels, dat hem gebragt werd, herstelde in zijn winkel, beriep hij zich op het voorbeeld van

Juf-

-ocr page 50-

Jufvrouw Znchtaait. en ik heb dat aan de Heéren verteld, of zij daar ook iets van mog-ten weten, en, als het waar is, er iets aan kunnen doen; want waarlijk, indien fatsoenlijke menschen zich zoo veel vrijheid vergunnen, en dat zelfs aan de ramen zittende, dan ziet elk dit; die voorbijgaan, ergeren zich, of worden gestijfd in hunne ongodsdienstigheid, de Dienstboden zeggen : quot;als Jufvrouw »op zondag naait, dan mogen wij op zondag »de straat wel aanvegen of iets anders doen, »de landman zegt: ik mag dan op zondag tt wel een hoekje van mijn bouwland omspit-»ten.quot; een ander zegt: '«ik mag dan ook ygt; wel op zondag mijn winkel in orde schik-5) ken , of eenige boomtakken in mijn hof » aanbinden!quot; Zoo kan elk dan voortgaan, en doen wat hem lust, onder allerlei voorwendsels: wat zal er dan eindelijk van den Zóndag worden ? waar aan zal dan toth op hét laatst het onderscheid blijken tussohen den dng des Heeren, èn de werkdagen ?

S. Wel vriend! Ik danke God, dat ik u liier heb ontmoet. Zoo diep had ik hetstuk niet ingezien. Gij hebt mij volkomen overtuigd. Ik wensche in mijn huisgezin althans meerder gezetheid, en stichtelijkheid inle voeren; en ik hope voortaan al mijn gezag in mijn Ambi aantevvcndèn, om bet openbaar

en

*

-ocr page 51-

en stellig misbruik van den dag des Heeréh tegentegaan, en, voor zoo verre zulks meer bedektdijk, of' ingewikkeld geschiedt , door vriendelijke vermaning, en toespraak, mijne bekenden optewekken, om zich van alles, Wat op dien dag niet voegt, te onthouden.

Fieter Poet, te huis gekomen zijnde, Verhaalde aan zijne Huisvrouw de aangename ontmoeting met den Schout, welke hij aan het huis van den Rentmeester had gehad, en c|e hope welke hij daar uit schepte, dat er eene gewenschte verbetering zoude komen. Om-tient jufvrouw Zacht aart, had de rentmeester verzekerd, dat de bakker wel onderrigt Was; maar hier van zeide hij niets aan zijne huisvrouw , omdat hij met den rentmeester fcn den schout had afgesproken, dat zij het zouden stilhouden, tenquot; einde hare eer bij wei-denkenden te bewaren; en dat zij, schoon nog geene bijzondere kennis hebbende aan deze jufvrouw, welke nog niet lang cp het dorp had gewoond, gelegenheid zouden zoeken, om baar van deze verkeerde handelwijze aftebren-gen. Poe/, en zijne huisvrouw vonden zich niet weinig gesterkt, en aangemoedigd in hun Voornemen om alles, wat in hun vermogen Was, en onder hun bereik viel, aan te wenden tot verbetering van hunne dorpsgenooten, en ter behouding van de plaats hunner inwoning.

Ea

-ocr page 52-

En de Heer zelf werkte door eene onzigtbare liand mede, gelijk achterna bleek. Dat duurde zelfs niet lang; op eene aangename wijze werd hij door de ontdekking hier van verrast bij zijnen korenkooper, aan wienhij op zekeren dag eenigen voorraad van tarwe kwam bestellen. Deze korenkooper, Robert Geerstenaar genaamd, was een bedaard en zedig man, doch had tot dus verre behoord onder die genen, welke wel geene volslagen verachters van de Godsdienst zijn, maar nogthans het met den zondag juist zoo naauw niet nemen. Onze bakker vond hem ernstiger en ingetogener dan naar gewoonte. Naar de reden vragende, antwoordde hem zijn vriend de korenkoper, dat de preek, welke hij den vorigen zondag des namiddags had gehoord, en inzonderheid een gesprek daar Over met zijnen neef Simon Snel, bode van het dorp, hem ruime stof tot ernstig nadenken over hem zeiven, en over de geheele ge-, ineente gaf; — dat hij zich schaamde en bedroefde over zijn verzuim, en achteloosheid in het waarnemen van des Heeren dag; — dat hij nu beter dan ooit begreep,. wat er toe behoort ora dien dag regt te vieren: —■ dat hij tevens gelooide, de oorzaak van het algemeen verval voornamelijk gelegen te zijn in het misbruik van dien dag, en niets vu-

ri-

-ocr page 53-

riger wenschte, dan voor zich zeiven liier in veibetering te maten, en ook. anderen tot verbetering optewekken

De Predikant had juist op den vorigen Zondag des namiddags gepredikt, over de 38e Afdeeling van den HeidelbeigschenCate-chismus, waar in het vierde Gebod behandeld wordt. De Bakker merkte met blijdschap, uit het berigt van zijnen Vriend, dat deze Preek niet ongezegend was geweest, en ontdekte tevens bij deze gelegenheid in den bode, wien hij nog niet van bijna kende eenen nieuwen medehelper, ter bereiking van zijn groote doel, en ter vervulling van zijne Wenschen. Hij deed uit dien hooide zoo veel Vragen aan den korenkooper, dat deze besloot hem het gesprek met zijnen neef, van het begin tot het einde, te verhalen, zoo ais hier volgt:

»Simon Snel, geregtsbode. Wel neefje! Wat zegt gij van onzen predikant? hij heeft, dunkt mij, gisteren nog al wat afgedaan, |Jij gelegenheid, dat hij over het vierde gebod predikte.

Robert Geerstenaar, korenkooper. Ja , *jeef! 'hij heeft veel gezegd. Hij was zelfs ijverig en vurig. En, schoon ik het niet in a'les met den man eens ben, moetik nogtans Dnbsp;be-

É

-ocr page 54-

bekennen, dat liet gene hij zeide, goed op zijne beenen stond.

Simon Snel. Dat denk ik! maar, wat was liet dan, waar in gij het niet met hem eens waart?

Robert G eerstenaar. Ik gevoel de betamelijkheid , om eenen dag aftezonderen tot gezamenlijke en openbare Godsdienstoefening. Ik geloof ook, dat het om het even is, welk eenen dag men daar toe bepaalt, mits allen denzelfden dag vieren; maar dat wij tot zulk eene stipte waarneming van dien dag zouden verbonden zijn , als de oude Israëlieten, kan ik nog niet inzien.

Simon. De vraag zoude zijn, of wij niet reden hebben, om dc stiptste waarneming van dien dag ons zeiven vrijwillig opteleggen, al waren wij daartoe niet verbonden. Maar, wat deze verbindtenis aangaat, het heugt mij, dat onze Predikant, toen hij voor ruim twee jaren hetzelfde stuk behandelde, opzettelijk ea bondig heeft bewezen, dat wij daartoo, zoo wel als het oude volk des Heeren, verbonden zijn.

Robert. Denkelijk ben ik toen niet onder zijn gehoor geweest, althans ik kan er mij niets van herinneren: maar, zoogij het U nog kunt te binnen brengen, zult gij mij verplig-ten , door mij die gronden meaetedcelen.

S.

-ocr page 55-

S. Zeer wel kan ik mij die herinneren. Te voren toch dacht ik gelijk gij, maar werd toen zoo getroffen door het voorstel dat het niet ligt mt mijn geheugen zal gaan. — Het geen onze leeraar zeide, kwam tiooldzakelijk hier op neder, dat hij vooraf uit de schriften van Mozes en de Profeten aantoonde, hoe onder het oude verbond, door vermaningen, beloften en bedreigingen het meest was aangedrongen op de onderhouding van het eerste en van het vierde gebod; althans veel meerder dan op de andere geboden van de wet. Hij ging voort met diis te redeneren, dat men de reden daar van te zoeken heeft, niet daarin, dat de andere pligten van minder aanbelang waren, dan de onderhouding van het eerste gebod, en het vierde; maar hier in, dat het verbod van de afgoderij, en het bevel omtrent het heiligen van den Sabbath, de grondslagen en steunpunten waren van de Godsregeermg, waar onder de Israëlieten stonden j doch dat men den aard en het oogmerk van deze Godsregeering, en het verband van den Sabbath met de zelve behoor-jijk moest onder het oog houden, als wanneer «et zoude blijken, dat de geopenbaarde Godsdienst onder het volk van Israël moest bewaard Worden, en de Messias uit het zelve voortkomen, als mede dat juist ten dien einde dit D 2'nbsp;volk

-ocr page 56-

volk van andere Na tien afgescheiden moest blijven, en zoo veel mogelijk tegen verbastering in zeden en godsdienst beveiligd worden, dat éindelijk het te keer gaan van de afgoderij , en het inscherpen van het heiligen der Sabbatsdagen het geschikste middel was 1ot bereiking van dit einde , alzoo dezelve aan het volk zekeren toon van eerbied gaven voor den eenigen waren God, door de krachtige herinnering aan Hem , als hunnen Schepper en Weldoener. Uit dit alles trok hij dit gevolg, dat de verandering der huishouding onder het nieuwe verbond , hier in geene verandering heeft kunnen te wege brengen: dat eene openbare en gezamenlijke Godsvereering moet beséhouwd worden , als een'kweekschool van ware Godsdienstigheid en deugdsbelrachling, en als een bolwerk tegen ongodsdienstigheid cn zedeloosheid.

R. Het smart mij, dat ik dit toen niet heb gehoord, of niet heb opgemerkt; had ik het stuk aldus begrepen, ik zoude niissehicn eene gewetenszaak gemaakt hebben van vele dingen, welke ik mij tot dus verre op den zondag heb veroorloofd, althans ik zie nu duidelijk, dat fk mij aan veel verzuim, en zelfs aan veel misbruik van dien dag heb schuldig gemaakt. Ik geloof rfcet u , dat wij

ten

-ocr page 57-

ten duursten verpligt zijn , den zondag stipte-lijk te vieren

S. En wat zult gij dan wel zeggen, wanneer ik U bewijs, dat wij, al waien wij er niet toe verbonden, zulks uit eigen beweging zouden bebooien te verkiezen ?

R. Ook daar over verlang ik uwe gedachten te vernemen.

«9. Gij weet, dat i k zedert eenige ja ren w in-keinering heb gedaan, om dat mijn post, als Bode, geen genoegzaam onderhoud voor mij, en mijn talrijk huisgezin oplevert. Door den stroom medegevoerd, plagt ik voorheen, zoo min als mijne huisvrouw, zwarigheid te maken , om des Zondags tussehen 'de twee Kerktijden, en des avonds na de openbare Godsdienst, de mcnschen, welke mij kwamen begunstigen, te helpen. Hoewel wij den winkel nooit openzetteden, verkochten wij nogtans. Wij zijn hier van terug gekomen, , en dat wel door een voorval, waar van gij zulks niet zoudt verwachten.

R. Gij maakt mij nieuwsgierig, en ik Vat niet, waar gij henen,wilt met uw verhaal.

lt;S'. Onze Vorst had eene groote Overwinning behaald. Er zoude een aigemeene vreugdedag zijn. Die dag kwam. Ik kon over l,,ets anders denken, en had geen lust, otrr D 3nbsp;over

-ocr page 58-

over iets te spreken, als over de goede hoedanigheden van onzen Vorst, en over het gevaar, 'twelk de goedertierene God van ors had afgewend, en het heil door de overwinning aangebragt. Intusschen kwam een van mijne kooplieden Lij mij, om mij te spreken over eenige waren, welke ik zoude inslaan. Ik verzocht hem vriendelijk zulks uittestellen tot nader' gelegenheid, om dat ik nu hoofd en hart le vol had met de feestviering van dezen dag, en ik gevoelde tevens in mijn binnenste zekere onvergenoegdheid, dat ik in mijne, toen geliefkoosde gedachten, was gestoord geworden.

Dit bragt mij vervolgens tot nadenken.— Ik dacht: » wel hoe! niemand zoude het mij 5) kwalijk hebben genomen, dat ik mij eenige » oogenblikken inliet met dezen koopman; »nogtans wilde ik dat niet doen, om dat » ik mij geheel wilde overgeven aan de vreug-ygt; de van den feestdag. Maar is de overvvin-»ning, welke de Heer Jezus behaald heeft, »door zijne opstanding, over den duivel en »den dood, niet veel grooter dan die van x onzen Vorst? Heb ik'niet veel meerder're-»den om mij over Jezus, en ter zijner eere ygt;te verblijden ? heb ik niet veel meer ver-» pligting aan Hem, door wien de Vader allö ygt; dingen heeft geschapen, cn door wiens Geest

„zon-

-ocr page 59-

»zondaars herschapen worden ? zal ifc dun » door het belang van mijn winkel, of door »eenige aardsche dingen mij gewillig laten » aftrekken van het denken aan Hem, op dien »dag, die aan zijne dienst is toegewijd? »neen! ik wil mij den geheefen dag daar aan »overgeven.quot; lk sprak er over met mijne huisvrouw; zij stemde met mij in: en wrj namen van dien tijd af voor, om nimmer op zondag iets te verkoopen, of iets voor ons uit eenen anderen winkel te laten halen.

JR. Nu begrijp ik u. Gij wilt, dat onze liefde en dankbaarheid voor den Heere Jezus boven alles gaan zullen, zoo dat wij het meeste genoegen vinden in het eeren van Hem, e» het denken aan Hem, en dal wij dus geheel Uit eigen beweging alles zullen vermijden, en tegengaan, wat ons daar van kan aftrekken , of daar in hinderen.

S, Regt zoo! en behoort niet onze liefde en dankbaarheid omtrent den Heere Jezus Wen alles te gaan? — maar er komt nog lets bij. De menschen denken overhel algemeen, dat zulk eene onthouding op den zondag een dwang is. — Zijdwalen. Ik zeg, bet is geheel anders om. Wanneer men zich ®P den zondag wereldsche dingen veroorlooft, dan wordt het vieren van dien dag eigenlijk D 4nbsp;een

-ocr page 60-

een dwang. En ik meen, dat ik dit uit den bijbel kan bewijzen.

/?. Ik kan mij niet berinneren ooit iets van dezen aard in den Bijbel gelezen te hebben.

S Gij zult er zoo niet op gelet hebben; maar er staat Marcus 2 vers 27: de Sabbath is gemaakt om den mensche, niet de mensch orn den Sabbath; dat begrijp ik dus, dat de Sabbath eigenlijk is ingesteld ten dienste van den mensch, tot bevordering van zijne zaligheid, welke aan de vereering van God verbonden is. Is de Sabbath gemaakt om den mensch, dan moet de Sabbath ons dienen, en dan zullen wij, als we dit regt begrijpen ons er van laten dienen Gelijk een lieer, welke van zijnen dienstknecht alle de diensten verlangt, waar toe hij in staat is, en zijnen dienstknecht niet gaarne door andere laat gebruiken, alzoo handelen menschen, welke zich op den zondag van wereldsche bezigheden onthouden, en zich door geene aardschedingen laten aftrekken, de Heer behoeft niet gedwongen te worden , om van zijn knecht zoo veel gebruik te maken, als hij kan , hij verkiest zulks. — Alzoo min is de stipte viering van den rustdag voor zulke menschen cen dwang, zij begeeren het niet anders, zij wenschen al het genot van dien dag te hebben. Maar onwillige dienstknechten, welke

ge-

-ocr page 61-

gedwongen zijn tot dienstbaarheid, doen alles traag, en schoorvoetende, veeltijds met tegenzin. Zij verblijden zich, wanneer er eens iets tussch en beide komt, het welk hun gelegenheid geelt om zich aan eenige dienst te onttrekken. Alzoo is het met menschen, die zich op den zondag met andere dingen inlaten welke tot den zondag niet behooren. Zij zeggen wel eens, wij wenschten, dat de overheid het verbood; maar indien de overheid eens den geheelen zondag afschafte, zij zouden er niets tegen hebben, indien zij hun hart regt uitspraken, zij zouden bekennen, dat zij gaarne aan den gang zouden blijven met hunne nering en handwerk den geheelen dag door, indien zulks niet verboden ware. Zij nemen de openbare Godsdienstoefening waar, om dat zij moeten, of welstaanshalve. — en zij toonen met de daad, dat dit voor hun een dwang is. Maar zij zijn zelve er de oorzaak van, om dat «ij het zalige van dien dag niet kennen, en niet hun hart aan het wereldsche gehecht zijn. Ik zoude er nog kunnen bij voegen, het geen Paulus heeft aangemerkt, te we-ten, dat de wet den regtvaardigen niet is gezet, maai' den onregtvaardigen, en den hidstarrigen.

D 5nbsp;/?.

-ocr page 62-

R. Waarlijk, Neef! Gij hebt veel licht in de zaak, en gij beschouwt dezelve van de regte zijde. Ik zie nu meer en meer, tot mijne schaamte , dat ik met vele menschen jammerlijk heb gedwaald, welke omtrent het vieren van den dag des Heeren, even eens als omtrent matigheid, regtvaardigheid, eerlijkheid , en andere pligten schijnen te vreezen, dat zij te veel zullen doen, of die te verre zullen trekken, terwijl ik nu geloove,dat wij veel meerder reden hebben om toefezien, dat wij niet te weinig doen, of te veel vrijheid nemen. Inderdaad ik moet mij schamen, dat ik zoo weinig dat liefderijk bevel des Heeren heb in acht genomen. Mij dunkt, ik zie nu klaar, hoe betamelijk het zij, dat wij op dien eersten dag der weke rusten van onzen arbeid, gelijk de Heer gerust heeft vai* Zijn werk. Ik begrijp nu wat het zegt, dat de Heer dien dag geheiligd heeft, en quot;ik gevoel welk eene groote goedheid er in ligt opgesloten, dat Hij dien dag ook heeft gezegend, zoo dat de zelve wanneer wij dien van onzen kant behoorlijk heiligen, ook van des Heeren kant, voor ons een gezegende dag wordt.

S. Regt geoordeeld, Neef! mogten wij voor ons zelve daar veel aan denken, en naauw toezien, en ook, zoo veel in ons is,

an-

-ocr page 63-

anderen onderrigtcn, waarschuwen en vermanen , op dat toch de dag des Heeren beter gevierd, en minder ontheiligd wierde.

R. Ik gevoel, dat dit mijn pligt is, en ik heb lust, om mij daar van te kwijten, zoo veel ik kan. maar het zoude ligt kunnen gebeuren , dat ik mij niet sterk genoeg bevond, om de uitvlugten, waar mede men zich verschoont, en dekt, wegtenemen. Weet gij mij ook daar tegen te wapenen, en iets aan de hand te geven, dat mij zoude kunnen van dienst zijn?

S. Laten wij het beproeven! Opper alles, wat gij,, u verbeeldt, dat de menschen wel zouden kunnen zeggen. Ik zal trachten bij ieder stuk u het antwoord, of de wederlegging optegeven.

R. Welaan! Ik verbeelde mij dan, dat ik op Zondag de dienstmaagd van mijn'eenen buurman de straat zie aanvegen, of den dienstknecht van mijn' anderen buurman eenige dingen opredderen in het pakhuis, en dat ik hen daar over bestraf; maar dat zij zeggeu: » Wij deden het liever niet; doch »wij hadden het in de vorige week zoo s, druk, dat wij dat werk moesten laten lig-gt;..gen tot heden.quot;Wat zal ik dan zeggen?

lt;S. Vraag dan op hun geweten af, of het Waarlijk alzoo js, en zoo ja, of zij in gemoe-

de

-ocr page 64-

de kunnen betuigen, dat zij niet in de voor-ledene week door onachtzaamheid , of door nutteloos gepraat den tijd hebben verbeuzeld, en daar door zelf oorzaak zijn, dat zij op Zondag moeten werken.

R. Maar wanneer eene dienstmaagd, welke ik aanspreek, om dat zij hare klederen op Zondag verstelt, antwoordt: de dienst is »zoo zwaar, dat ik door de week geen »oogenblik over heb, ovn voor mij zelve »iets te doen.quot; Wat dan?

S. Gij zoudt ook haar kunnen vragen, of zij niet bij het doen van boodschappen, als anderzints, vele oogenblikken verpraat, welke zij zoude kunnen uitwinnen, om de brei- of naainaalde in de hand te nemen: en verder, indien de dienst waarlijk zoo zwaar is, of' zij weieens beproefd heeft om Heer of Vrouw vriendelijk te verzoeken, om eenige oogenblikken voor zichielve vrij te mogen hebben tol verstelling van haar goed.

R. Als iemand op Zondag brood, of andere noodwendigheden uit een' winkel haalt, cn zich verschoont met te zeggen, dat hij er geen gewoon gebruik van maakt, maar dat hij door groote drukte er des Zaturdags niet aan gedacht had, hoe zal ik hem dan overtui. gen, dat hij slechts eene uitvliigt zoekt?

S. »Doet gij liet niet dikvtijls? Hebt

-ocr page 65-

»gij het altijd zoo druk? Is cr niemand in Huw huisgezin, welke kan vooruitzorgen? )gt; Is het zoo moeijelijk, kost het zoo veel »tijd op zaturdag avond te bedenken, wat » men voor den Zondag noodig heeft ? komt de »Zondag niet aile acht dagen weder? weet fcmen dat niet? stelt gij zoo weinig belang »in den Zondag, dat gij niet eens om den-ij zei ven denkt?quot; door deze en dergelijke Vragen zoiidt gij hem kunnen beschamen.

R. Maar zulken , die op Zondag na kerktijd naaijen , of breijen , of op het dambord spelen , zeggen: »Wat zullen wij anders doen? ygt; wij zijn uitgepraat; moede van denken; »wij hebben eene uitspanning noodig: hier ygt;door komen wij zondige gedachten, en ge-»sprekken voor?quot;

«S. Ik zoude hen vragen, of zij evenwel niet weten, dat deze dingen op Zondag niet betamen, dat zij anderen ergeren, en een slecht voorbeeld geven, — of zij niet moeten bekennen, dat het een bewijs is van hunne zwakheid en ongodsdienstigheid, alzoo zij anders stof genoeg zouden hebben om over het gehoorde woord, en over andere Godsdienstige dingen te denken: of zoo zij daar mede niet kunnen te regt komen, of zij dan niet een' andei en weg zouden kunnen inslaan, om zich Uittespannen, en bezig te houden, zonder zich

te

-ocr page 66-

te vermoeijeen, of strijdig tegen het oogmerk van den Zondag te handelen.

R. Maar, ais nn iemand, welke van anderen afhangt, een huis — of kantoor-bediende, en ondergeschikt ambtenaar, op mijne vermaning antwoordt: »ik zoude gaarne op »Zondag rust hebben; maar mijn Heer of »Vrouw, mijn Patroon, gebiedt mij deze x boodschap te doen, die taak te verrigten ?quot;

6'. Ik weet naauwlijks, wat hier op te zeggen. Alleenlijk, zoude ik zulke menschen beklagen. Evenwel, in veronderstelling, dat zij waarheid spreken, zoude ik hun raden, vriendelijk te verzoeken op Zondag verschoond te zijn van werk; én dit niet hatende, een andere dienst, of eene andere broodwinning te zoeken. Waren zij in eene dienst, waar zij honger moesten lijden , of waar zij mishandeld werden; of waar zij tot lastering van des Heeren naam, tot diefstal, tot ontucht werden verleid, zij zouden zulk een huis wel verlaten en liever wat zwerven, en gebrek ondergaan tot dat zij beter terégt raakten: hoe veel meer behooren zij eene dienst te verlaten, waar in zij verhinderd worden God te zoeken , en waar hun ligchaam niet zoo zeer, als wel hunne onsterfelijke ziel gebrek lijdt, ja mishandeld, en tot zonde tegen God gedwongen wordt.

1?. INog schieten mij een paar bedenkingen

m,

-ocr page 67-

m, daar ik geen' weg mede weet, men 2oude «ich kunnen beroepen op Rom: i4, en i Cor: i4, alwaar Paulus te kennen geeft, dat het onverschillig is, of men sommige Feestdagen al of niet viert, sommige spijzen al of niet gebruikt: mits men voor zich zelven de bewustheid hebbe van naar zijn licht en pligt te bandelen, en dat het liefdeloos is anderen hier omtrent te veroordeolen, terwijl de grootste gezetheid niets waardig is, indien zij niet door de liefde, en een zuiver oogmerk wordt bestuurd.

8. Ik weet niet, of de voorbeelden van Rom: i4, en i Cor: i4 op den Zondag toepasselijk zijn. Paulus spreekt daar van dingen , welke toen onverschillig waren geworden , bij de afschaffing van de Mosaiscl e Godsdienst. — Maar is de dag van openbare Godsdienstige ruste ooit onverschillig geworden? kan die dat immer zijn? en het ware eens al zoo: dan zegt nogtans onze zelfde Apostel- 1 Cor. 8: 13. Indien de spijze mijn-ne broeder ergert, zoo zal ik in eeuwigheid geen vleesch eten. op dat ik mijnen broeder niet ergere. Voor het overige zoo iemand U te gemoet voerde, dat hij naar zijn licht handelt, en zijnen God, zoogoed, en misschien beter dient, dan anderen, welke den dag des Hoeren zoo stipte!ijk doorbrengen ,

als

-ocr page 68-

als gij begeert, zoudt gij bem kunnen inge-moede aivragen, oi bij het evenwel niet nog beter zou kunnen doen, of hij tiaar toe niet verpligt is, of zijn eigen belang zulks niet vordert: of hij ten minsten niet behoort te onderzoeken, of het geen gij zegt, hem te ontbreken, niet waariijk een gebrek is. —- dan snijdt gij hem tevens de gelegenheid af, om te denken dat gij hem lieldeioos veroordeelt. Dit laatste hangt ook veel af, van den toon, waarop gij spieekt, en van de wijze, waarop uw voorstel ingerigt is. Daar in toch mag niets voorkomen, hetwelk eenen toon van meesterachtigheid heeft, of eenigzints zweemt naar veroordeeiing van uwen vriend, als of gij dacht, dat hij met opzet zondigde, neen bij moet gevoelen dat gij een goed hart in hem veronderstelt, dat gij zijne dwaling, als uit onkuude spruitende, hem wilt ontdekken, en hem opmerkzaam maken, op hetgene, dat nog niet onder zijne aandacht is gevallen.

De J3akker was niet weinig verblijd over het gene de Korenkooper hem verhaalde. Hij moedigde dezen aan, om bij zijne gevoelens te biij'ven, en van het onderligt zijnes Neels, waar hij kon, en waar het noodig was, onder biddend en vertrouwend opzien tot den Heere, gebruik temaken. Hij deelde hem mede zijne gedachten over den toestand van

het

-ocr page 69-

liet Dorp. Hoe hij meende, dat de verbastering en zedeloosheid de oorzaken waren van het diep verval; dat het misbruik van des Heeren dag, wel onder de eerste bronnen van deze verbastering mogt gesteld worden; dat er verbetering te wachten was in alles, wanneer hierin verbetering mogt komen , en dit misbruik ophouden. Hij verhaalde hem zijne ontmoetingen met den Heer Aalhert vanTop, met den Smit, Hendrik Hamer, en den Landman Leendert Oudbos, ais mede met den Rentmeester, en den Schout, en welk eene hope hij daar uit schepte op verbetering en redding, alzoo de Heer scheen medetewerken, door den weg als van zeiven te openen, en dat van zoo vele zijden, om ongeregelden te vermanen, terwijl hier en daar, bij allerlei standen, onder aanzienlijk en gering,indrukken, en goede voornemens werden verwekt. Hij noodigde hem, om zich mede bij het Zondagavondgezelschap te voegen, 't welk deze gaarne aannam, en alzoo sterkten zij malkanderen in het goede, alzoo ging elk, met dankbare vreugde, en vol aangename uit-zigten weder aan zijne gewone bezigheden.

Of' de Rentmeester gelegenheid gevonden «ebbe, om JufvrouwZac/iiaartaaniespreken over hare gewoonte van zich op Zondag met eenig handwerk uittespannen, of om haar daar Enbsp;over

É

-ocr page 70-

over ie laten onderhouden, weet men motj alzoo min blijkt het dat iemand er dui Predikant kennis van heeft gegeven, of hem heelt opgewekt, om er werk van te maken. Maar zeker is het, dat de Predikant het heeft ontdekt en er zich aan gelegen heeft laten [igr gen,, ja dat deze Jufvrouw van hare dwaling is tc rug gebragt, alzoo zij zelve hare onU. moeting met den Predikant, welke haar een bezoek heeft gebragt , heett voorgelezen aan zekere aanzienlijke Vrouw, op eene Buitenplaats onder Eerenhoef wonende, welke mede tot andere gedachten is gekonien. Ejieon tmoq-t.rig is van te veel belang, om dezelve den Lezev te ;jylliouden.

Predikant. Ik acht mij verpligt Mejuf-vrouvy! u te onderhouden ever iets, 't welk ik we| vertrouw, dat gij voor onschuldig houdt, omdat gij er de gevolgen niet van inziet , uw 't welk mij toch bedenkelijk voorkomt.

Jufvrouw ZcxJitaart Wat bedoelt Mijnheer ?

P. Mij is gezegd, dat gij op Zoudag brei of nuainaakle gebruikt 'gt; mag ik vragen^' is dat waar ?

J. Ja, Mijnheer! l^iebt gij Omtrek eeuigc bedenking ?

-ocr page 71-

XP- kan bet niet goedkeuren: en zqo

gij het al voor u zelve mogt meenen tekun-voorbedd eD' Z0° bet toch een slecht

/• lk be?FiJP wel, dat gij het aanmerkt ais een misbruik van den zondag, lk zie er dat niet in, en kan u niet toestemmen, dat ik door dit bedrijf een slecht voorbeeld geer.

P: Vergun mij van dit laatste u terstond te overtuigen Anderen zien het, en zeggen : vindt jufvrouw Zachtaart hier vrijheid toe; dan mogen wij op zondag ook wel het een of andere doen voor ons huisgezin en beroep. Zoo doende geeft uw gedrag aanleiding, tot meerder' ongodsdienstigheid, sterker' ontheiliging van des Heeren dag.

«/. Maar, mijnheer! kan ik dat helpen? is het mijn schuld, dat onbeschaafde menschen het zoo verre trekken, het is eene ge, öomen ergernis. En wie kan zich daar Voor wachten? wie zon zich daaraan sto-

P. Men moet alle ergernis, zelfs genoden ergernis, zoo veel men kan, trachten voQrtekomen. — Maar de vraag is, of *er eene genomen' ergernis plaats heeft, zoude zoo zijn, indien uw bedrijfinder-E 3nbsp;daad

-ocr page 72-

daad onschuldig ware, en gij het niet kon-det vermijden.

ƒ, Wat het vermijden aangaat, ja ik zoude het kunnen nalaten, maar ik boude het voor onschuldig; mijne dienstmaagd moet wel op zondag de bedden afhalen, en opmaken ; en de spijze voor 'smorgens, 's middags en 's avonds gereed maken: dit maakt toch veel meer omslag dan mijn breijen of naai jen.

P. Deze zijn werken van noodzakelijkheid , men moet des zondags zoo wel eten, als door de week , maar uw breijen, en naai-jen op zondag, is,gelijk gij zelf zegt , niet noodzakelijk, uw huisgezin is zoo omslagtig niet, dat gij niet het noodige in de week zoudt knnnen afdoen. Uwe middelen van bestaan, zullen, vei trouwe ik, ook zoo bekrompen niet zijn, dat gij niet, het gene gij niet af kimt doen , door anderen zoudt kunnen laten verrigten, welke als dan daar aan nog iets zouden verdienen. ƒ. Ik heb er geheel andere reden yoor... (Deze komen in de hoofdzaak overeen met die, welke hier boven blad. 3g, enz. door den Heer Willem van Vaaren, den schout, zijn opgegeven, Waarom wij dezelve, in de antwoorden van den predikant zullen overslaan,

én

-ocr page 73-

en alleenlijk, melden, hoe het gesprek verder

afliep.)

P. Mijn lieve Jufvrouw! Gij zegt, dat de lijd van Zondagmiddag tot Zondagavond zoo lang is, dat gij niet weet, hoe dien geheelen namiddag, en dien ganschen avond dooi te-hrengen. Hier door ontdekt gij mij iets-, ten minsten brengt gij mij op een vermoeden, waar over ik ook noodig acht vriendelijk met u te spreken.

J Te weten?

P Ik heb u wel eens bij de namiddag-godsdienst gemist : maar alzoo gij nog met lang op deze plaats hebt gewoond, heb 'ik er niet bepaaldelijk op gelet; maar nu meene ik uit uw gezegde te moeten besluiten, dat het uwe gewoonte is de namiddaggodsdienst met bijtewonen.

J Om u de waarheid te zeggen, Mijnheer! Ik doe het nooit.

P Het sniert mij Mejufvrouw ! dit te hooien. Mag ik de redenen weten ?

J Men is des nademiddag doorgaans minder vlug, en loomer dan des voormiddags. Het stilzitten in de kerk, debenaauwheid van-liet gebouw, veroorzaken mij eene vadzigheid, Welke mij overmant, daarom blijve ik liever te huis, wat nut kan mij het voorstel doen, Wanneer mijne aandacht door de vadzigheid E 3nbsp;ver

-ocr page 74-

verstompt is ? cn val ik in slaap, dan ben ik anderen tot aansloot.

Pi Ik wil geJooven, dat gij regt uit uw hart spreekt: Maar, indien alle menschen zoo vadzig waren, en om die reden t' huis bleven dan mogt de Predikant ook maar te huis blijven, en de Kerk des namiddags gesloten zijn; voor stoelen cn banken prediken gaat niet en, ter goeder trouw! gaat gij die vad-zigheid wel tegen? ja, zoude de eigenlijke reden van uw verzuim wel in de vadzigheid gelegen zijn?

/. Wees zoo goed u omtrent dit laatste nader te verklaren.

P. Dat wil ik gaarne. Alleeclijk verzoek ik u, hetgene ik zal zeggen , niet aan temer-ken als eene beschuldiging of veroordeeling van u; maar alleenlijk als iets, 't welk ik van tijd tot tijd over het algemeen heb opgemerkt, zonder daar bij bepaaldelijk aan u te denken , of u te bedoelen , 't welk mij onmogelijk was, cm dat ik u nog niet kende, en hetwelk ik u zal mededeeien, om u eenige aanleiding tot ernstig nadenken over u zelve te geven.

J. Ik verwacht van uwe bescheidenheid niet anders.

P. Mijne opmerkingen zijn deze. 1.) het ver-tam van de namiddaggodsdienst heeft meest

plaats

-ocr page 75-

bij de aanzien:ijken, cn de zoogenaamde fatsoenlijke werëld. 2) voorbeen , althans voor S'o öf 4 O Jarëh woonden de aanzienlij ken de namiddaggo.lsdienst zoó wel bij, als de burgerstand. 5.) dit verzuim, of deze gewoonfe wordt in onze dagén door velen uit 'den burgerstand nagevolgd. Hier bij dóet zich nu de vraag óp. i.) Is de fatzocnlijke Wereld loö-iner en vadziger dan de burgerstand? j.) YVareh de aanzienlijken voorheen minder aan Vadzigliëid onderhevig? 5.) Slaat dit ongemak dok waarlijk over tot den burgerman? Ik bé-hoeve u niet te zeggen, Mëjui'vrou w 1 Welke aüt woorden öp déze vragen voegen.

J Zeer wel gevdele ik, Mijrihëer! waar-liet óp uit moet kónieh. Volgens uwe aanmerk irigeri , zoude dé vadzigheid iiiei zoo zeel* do reden zijn van oiïs verzuim, ruaar veel ëèi-tdègërehilhëid in dezélve, eh hiirtder ëVhit bili zich daar tegeti te Verzetten.

P. Ja zelfs bij sómmigen eer louter vöor-WèÜÜsiélj cvetiwel niet bij allen. Vadzigliëid kan ièkër pldats hebben ih tien nadertbii'ddag, VMnhcbr de maag met spijze beladen is. Maar, Ik mcëns uit ondervinding te knnnen verzekeren, dat men veel kah döeri, om dezelve Vooitekornen, of. ovërwirineb. Ëij voor-quot;eeld, wanneer men wat mitider éét, daii Ö'üü- gewoonte, cn Jigter spijzen gebrftikt, É 4nbsp;zoo

h

-ocr page 76-

zal althans de gesteldheid van de maag geene oorzaak tot vadzigheid geven. Men spijzige ook zoo vroeg dat men na den eten een middag slaapje kunne nemen, dat zal verfris-schen, en de vadzigheid voorkomen. En, -wanneer men op het voorstel van den Leer aar aandachtig let, zullen die oplettendheid, en het gewigt der zake den slaap wel uit de oogen weren, vooral, wanneer men met genoegen, en met belangstelling hooren mag.

J GÜ geeft zeer goeden raad; maar deze'-ve is kwalijk uittevoeren. Iets minder tc eten , ligter fpijze te gebruiken, dat zoude misschien nog gaan , schoon de ongewoonheid dit vrij onaangenaam zoude maken, en men dient ook zijn fatzoen voor de Dienstboden optehouden. Maar zoo vroeg le eten! welk eene verwarring maakt dat in het huisgezin Wat voorts het aandachtig hooren betreft: des namiddags wordt doorgaands over den Hei-delbergschen Catechismus gepredikt: dat heeft men zoo menigmaien gehoord: een goed Christen weet ook alles wat er over zal gezegd worden: en hoe vervelend i s bet zagen over de verschilstukken ! wie kan daaronder wakker blijven ?

P. Mijn lieve Jufvrouw! Wanneer men op reize is , of gaan wil, of voor heeft eenig vermaak hijtewonen, dan is men wel eens

in

-ocr page 77-

ia do noodzakelijkheid om zich met andere spijzen, als men gewoon is, te behelpen, en den tijd van de tafel aanmerkelijk te vervroegen ) daar heeft men dan niets tegen, men schikt zich gaarne daar naar. Wie klaagt dan over den lasi der ongewoonheid, of over de wanorde in zijn huisgezin? enzoudedeGodsdient, het nut en vermaak, dat er in gelegen is, en het voorbeeld voor anderen met van meer belang zijn, dan eene reize of eene vermaak-lijkheid? Dezelve keert ieder Zondag weder; natuur en huishouden beiden gewennen zich aan zulk eene schikking de verandering valt daar door minder lastig, dan wanneer dezelve slechts voor eene enkeie keer, en onverwacht gevorderd wordt. En bedenk eens hoe veel de dienstboden door dat laat eten te kort komen, deze toch worden daar door ook belet om de Godsd ienst bijtewonen; andere gebruiken het tot een voorwendsel van hunne ongodsdienstigheid: en menig een wordt alzoo nog al meer zedelijk bedorven. Zoude een mensch, die eenigzins redelijk denkt, en omtrent het wezenlijk belang van de dienstbare klasse hiet onverschillig is, zelfs daar door zich niet gaarne laten bewegen, om op Zondag vroeger, dan op andere dagen te spijzigen. En wat het prediken over den Catechismus aanbelangt: Ik beken, dezelve weid E 5nbsp;ia

-ocr page 78-

vorige dagen droog, en op eefae min belangwekkende wijze behandeld: doch tegenwoordig ziet men hier in eene aanmerkelijke verbetering. De meesten behandelen die leerstukken op eenen aangenaamen en onderhoudenden trant, en maken steeds verandering daar in. Mag ik hier niet wei bij voegen, mijne verwondering, dat de menschen voorheen, toen de Catechismus droog en stijf gepredikt werd, naarstig onder het gehoor kwamen, en wakker bleven; terwijl thans, daar deze leer oordeelkundig en bevallig wordt voorgedragen, de meesten in slaap vallen, of weg blijven ?

J. Inderdaad, Mijnheer! ik moet u gelijk geven , en bekennen, dat het verzuim van de Openbare Godsdienstoefeningen, inzonderheid het opzettelijk te rug blijven uit de namid* daggodsdienst, om zulke redenen, als ik, met anderen, daar voor meene te hebben, een teeken is van zwakheid -y en van gebrék aan godsdienstigen smaak,

P. Na deze, bekëntënis kan ik zoo veel vrijer uit u zeggen, wat ik voor de voornaamste oorzaaken dezér ongelukkige géwöon-te boude. Behalven het gene gij hebt gezegd, vreeze ik, dat bij velen zekéren tegenzin plaats heeft om over den Heideibergschen Catechismus te hooren prediken j als zijnde naar hunnen smaak to stijftegtzinnig Protestantsch j

maar

-ocr page 79-

maar ook bij anderen is bet eene dwaze gehechtheid aan de gewone levenswijze* cnaan de wetten van het huishouden, welke zij niet kunnen besluiten, om ter liefde van de godsdienst te veranderen$ eindelijk is het bij sommigen eene modezucht: men ziet dat aanziene* lijken zoo doen,- men denkt:» des namiddags »te Kerk te gaan is te burgerlijkquot;, en gelijk de burgerstand in kleeding de g rooten naaapt, zoo wil dezelve ook ten opzigte van de godsdienst zich schikken naar het voorbeeld van de zoogenaamde fatzoenlijke wereld»

J. Ik kan niet ontveinzen, dat er iets van dien aard, bij mij, en bij sommige van mijne bekenden, onder loopt, en ik wensche er voor-* taan verandering in te maken.

P liet zal mij verblijden, wanneer ik zien mag, dat gij aw voorneemen volbrengt, en u des niet beklaagt. Voorzeker iemand, welke het belang van de godsdienst kent, zal gaarne drie godsdienstoefeningen op ééncn dag bijwonen, indien daar 'toe gelegenheid is j ingeval van h'gchaamszwakheid nioge hij vrijelijk zich bepalen tot de voormiddag-en avond godsdienstoefening — maar, alwaar des avouds niet wordt gepredikt, daar zal hij zich ook des namiddags laten vinden, en, volgens hét geen ik u heb gezegd, wel middel weten, en alles beproeven, om de vadzigheid vaorteko-

mea

-ocr page 80-

men, of le verdrijven. Voorts: wanneer dé eene hand de andere wascht, dan worden heide sclioon. De Leeraar is verpligt zich er op toeteleggen, om de waarheden aangenaam voortedraagen ; maar, wanneer toehoorders, welke instaat zijn om de waarde van een voorstel te gevoelen, zich ontrekken, dan blusschen zij bij den Leeraar den moed uit, welken zij door naarstig opkomen, zouden aanvuren. Wij zujlen dan dit stuk voor afgedaan houden, en wederkeren tot het breijen en andere bezigheden op Zondag. Wanneer gij tweemalen de openbare godsdienst bijwoont, en welmet aandacht en belangstelling, zoo brengt gij alvast een groot gedeelte van den dag daar mede aangenaam en nuttig door; er blijft dan genoeg stof tot nadenken over, welke u tusschen en na de Preken kan bezig houden, zonder dat gij tot tijdkorting eenig handwerk behoeft bij de hand te vatten. Het gebruik van eenige verversching tusschenbeide, en eene wandeling, geven eene aftrekking en verpoozing aan het verstompte denkvermogen. Het lezen van een stichtelijk boek, het zingen van een Psalm, of geestelijk Lied maakt alweder eene vervrolijkende afwisseling, en zoo komt de dag om, eer men het weet. Ja, die iets van den zegen van de godsdienst» en van de nabijheid onzes ileegt;-

ren

-ocr page 81-

ren san zijn hart mag gevoelen, 7a! zelfè wen-schen, dat de dag nog Ianger duren mogt.

j. Ach! Mijnheer.' alle de redenen, waar mede ik mijne gewoonte meende te kunnen verdedigen, ontvallen mij: ik zie dat zij krachteloos zijn' hoe is het mogelijk, dat ik nfet eens heb opgemerkt, hoe velen in onzen tijd, zelfs de avondgodsdienst niet meer bijwonen, alleen omdat de mode het uur van het middagmaal tot in den achtermiddag heeft verschoven! Ik schame mij over mij zelve. Ik danke U voor uw onderrigt, en hope door Gods genade eenen beteren weg inteslaan.

iff. De Heer beware u bij die gezindheid , Hij sclienke u voorspoed bij de volbrenging, en verblijde u door den vollen zegen van het Euangelie!

Voorts beval de predikant haar zeer ernstig aan: om het boekje van «T. van Eijk* over den eersten dag der week, en dat van bet Zendeling-genootschap over het te kerk gaan, beide gedrukt bij Cornel te Rotterdam aandachtig doortelezen. De predikant beijverde zich, om, zoo veel andere herderlijke zorgen, en ambtsbezigheden hein toelieten, zulken te bezoeken, welke hem bekend waren, of bleken als geene beseffen hebbende aangaande het gewigt van de

godsdienst, én de heiligheid van des Heeren

daggt;

-ocr page 82-

dag , hij poogde liet gesprek op dat artikel te brengen % ten einde die 'menschen van hunne dwaling te overtuigen, hunne uitvlugten hun te ontnemen, en hen tot verbetering op-tewekken. De bakker, de rentmeester, en de schout zaten mede niet stil, maar deden, elk in zijnen kring, wat zij konden. De pogingen waren niet geheel ongezegend. In» zonderheid bragt het gezag van den schout, gepaard met zijne liefderijke vermaningen, en zijn stichtelijk voorbeeld, niet weinig toe tot eene Uitwendige verbetering. Het werd des zondags veel stiller op het dorp, de winkels bleven den geheefen dag gesloten, men zag geene beweging van menschen, die eenige noodwendigheden haalden, de buitenlieden uquot;t de kerk komende, hielden zich met langer in de herberg op, dan noodig was , om inte-spannen, en reden terstond naar huis, terwijl in de herberg geen drinkgelag meer was op zondag avond. Bij eeuigen nogtans, vond men tegenkanting, en sclioon het getal ■van dezen dagelijks minder werd, bleef cr Stofh van droefheid over, omtrent de opkomst tot de, openbare godsdienst, welke doos velen werd verzuimd, die niet te bewegen Schenen % om van dit onschatbaar voorregt een Vlijtig gebruik te maken.

Het zondagavondgezelsciiap was eens aan

beï

-ocr page 83-

bet huis van Uèndrik Hamer. Maarten, IFarnielo, de Kleermaker, bevond z;chdaar ook, henevens Dirk Passer de Timmerman.

De verandering, welke men in de levens-Wijze van Jufvrouw Zachtaart, sedert eenigen tijd had opgemerkt, gaf stoffe orn den Heere te danken voor zijne genade, de smit én de Landman betuigden hier op, dat zij ook veel meer inzien hadden gekregen in de betamelijkheid. om den gehelen zondag den Heere te heiligen, en hoe verkeerd bet zij op dien dag een.g handwerk te oefenen, ofnerin* te drijven. Vervolgens viel bet gesprek o? het slecht opkomen der gemeente tot de oneZ h^re godsdienst, door dien de bakker zich beklaagde, dat er op dezen dag zoo weimgt; mensch^ in de kerk waren geweest, en men oordeelde ook hieromtrent iets le moeten doen! ten ewde meerder naarstigheid te verwekken dan laten wij, het een en ander, dat hier over deejennbsp;* volgens gewoonte mede-

ygt; Maarten JFarmelo de kleermaker. Wat bedroeft het mij, dat er telkens in Godshuis, zoo vele plaatsen ledig worden gevonden, vele, welke nog ai gezet plagten te komen, worden nu zoo menigmaien gemist. 4Jt begrijp daar de oorzaak niet van. Ik Weet met, dal er zoo vele zieken aijn, welke

aan

-ocr page 84-

( 8o )

aan hun leger gebonden liggen, waar door ook de genen, die beu moeien oppassen, te rug gehouden worden, en wat onze leeraar aangaat: wij kunnen er hem de schuld niet van geven, de man vermindert niet, integendeel , mij dunkt, hij neemt toe, hij predikt zelfs aangenamer, en hartelijker dan te voren quot;

» Pieter Poel: ik kan juist niet merken, dat de opkomst veel minder is^dan voor een jaar of zes: evenwel ik betreür met u het verval, en wenschte wel, dat het anders ware; voorzeker er zijn er maar alteveel, en onder den burgerstand, en onder de aanzienlijken, welke zich slechts zoo nu en dan eens ver-toonen in de kerk, en dan weder, eenige zondagen te huis blijven. Ik heb aan eenigen wel eens gevraagd naar de reden daarvan: doch dan kwam het op een niefsbeduidend voorwendsel uit: het was dan:quot;» wij hadden »geen tijd: het kwam ons niet gelegen: of »wij hadden geen' lust,quot; over liet'laatste behoorden zij zich te schamen, wij moeten altijd lust hebben, om te kerk te gaan: en als wij gezond zijn. en geene zieken moeten helpen; dan hebben wij nitoos gelegenheid en tijd.

Maarten TVarmelo. Gij zoudt niet gelooven, Pieter! wat zij a! weten intebrcngen,

ïo o

-ocr page 85-

zoo zeide mijne Schoonmaakster laatst, toen ik haar vraagde, waarom zij niet te kerk was geweest, dat zij had moeten te huis blijven, om haar linnen te wasschen, en hare kleederen te verstellen.

Hemlrik Hamer, de Smit. Ik wil wel gelooven, dat behoeftige menschen door de week weinig tijd voor zich zelve overhouden, alzóo zij voor een klein loon van 's morgens vroeg tot 's avonds laat moeten werken: maar zij kunnen toch wel uren lang bij eene Buurvrouw zitten praten; dat is nietnoodig. Wanneer zij zich hier in matigden, en wat zuiniger waren op haren tijd, zouden zij dagelijks wel een half uurtje kunnen uitwinnen, om haar goed te verstellen

i3. En, indien deze menschen bedachten, dat zij bloot liggen voor zware krankheden, en andere ongevallen, welke haar weken achter den anderen op een leger kunnen binden , en buiten staat stellen om iets te verdienen, ja alles wat zij verdiend hebben, te doen verteren aan meesterloon; als zij bedach ten dat zij van God afhangen, in wiens'hand jgt;un adem en hun Iepen is, en bij wien alle hünne paden zijn; als zij begrepen, en geloofden, dat zij door het verzuim van de open-«are Godsdienst, God bedroeven, en Hem reden geven om hen ie bezoeken, en hen veel F ' ' • meer-

-ocr page 86-

meerder te ontnemen, dan zij door hel vlijtig .kerkgaan meenen te verliezen, zij zonden het wel anders kunnen schikken, en overleggen.

Hendrik Hamer. Dat is wel waar. Mijne Arbeidster, welke grooter huisgezin heeft, en armer is, dan de Schoonmaakster van den Kleermaker, slaat geen kerktijd over, nog» tans ziet zij er gezond en frisch uit, zij . heeft, zoo verre ik weet, geene schulden, en zij komt met hare kindertjes helder en knap voor den dag.

Dirk Passer, Timmerman. Zoo is het mlt; t nl die soort van uitvluglcn: en hoe iemand durft zeggen, dat hij geen lust heeft om te kerk te komen, begrijp ik niet. Hij behoorde zich le schamen.

Het is ons niet aangenaam, wanneer wij geen trek hebben tot eten; dan denken wij dat wij niet wel zijn. cn hl;j£ dat eenige dagen alzoo, dan maken wij ons ongerust, en -zoeken hul pe bij den Doctor. Waarlijk,als iemand geen trek heeft naar de spijze voor de ziel , naar het brood des levens, dan is hij wel zeer krank, en in gevaar van den eeuwigen dood.

P. Ik ontmoetle eens iemand , welke ftgt;t reden gaf, waarom hij zoo zelden de Godsdienstbijwoont, dat hij zulks deed, wanneer hij daartoe opgewektheid gevoelde; maar,als

hij

-ocr page 87-

Lij dit niet gevoelde, dat hij dau liever të huis bleef, om dat hij de Godsdienst niet wilde waarnemen, gelijk de geveinsden, welke zulks alleen doen, om van de menschen gezien te worden. Ik had medelijden met den man, die zijn belang zoo weinig kende, die zoo traag en onverschillig was omtrent het leven zijner ziele, en dat nog wilde bedekken onder eenen schijn van braafheid en opregtheid.

M. De Heer Mandel, schoon Lij volgens de Ledendaagsche mode nooit des namiddags te kerk komt, slaat nogtans des voormiddags niet over, men ziet'hem, en zijn huisgezin gezet des voormiddags in de kerk: evenwel gebeurde het onlangs, dat hij er niet was, en niemand uit zijn huis. — en gij raadt niet, om welke reden! — hij gaf een groot gastmaal, en daar door kon niemand, zelfs de dienstboden niet, te kerk gaan,

D. Ik ken dien Heer zeer wel, Lij is een zeer braaf man. Ik geloof ook niet, dat het bij hem uit minachting van de Godsdienst is voortgekomen, er zijn vele blijken Van het tegendeel, het [zal zonder erg zijn geschied. Ten minsten, ik ontmoette eens eenen Heer van mijne kennis, welke inhet-ïellde geval zijnde gul uit verklaarde, »Ik F anbsp;»had

-ocr page 88-

»had vrienden genoodigd, maar niet op xgt; den Zondag gelet: toen ik dat bedacht, jgt; was het te iaat, de toebereidsels waren gc-»maakt, en ik kon de menschen niet weder »laten afzeggen,quot;

JU, Gij oordeelt er liefderijk over. Is het evenwel niet eene bei lagenswaardige achteloosheid, en onverschilligheid omtrent den dag des Heeren? dezelve komt geregeld in elke week, moest men er dan niet altijd aan denken? Vergeten de menschen ook, dat het kermis is? wanneer een groot Feest op til is, zal men dat niet onder het oog houden, en zorgen, dat men geene afspraken maakt, welke op het Feest zouden kunnen hinderlijk zijn ? Mijn waarde Buurman! men beschouwt de openbare Godsdienst maar al te veel, als een bijwerk, of als eene slenr-plegtigheid. Ik weet ten minsten geene andere reden te geven van het gedrag, dat bij zoo vele Heeren kan worden opgemerkt; welke nog al gezet te kerk komen; maar zoo ras de jagt- of vischtijd daar is, te huis blijven, of wanneer er eens op Zaturdagavond een bal gegeven wordt, dan liever op Zondag uitslapen. Is het niet het zelfde, als of zij zeiden: »de jagt, de visschcrij, een bal, »rijn ons nuttiger, wij achten die van meer » belang, dan de Openbare Godsdienst,quot; David

dagt

-ocr page 89-

» dacht er anders over: hij zeide: een dag in de voorhoven des Meeren, is mij beter dan duizend elders

En waarlijk het heugt mij nog levendig , hoe een van mijne vrienden, welke le voren omtrent de viering van den Zondag, en omtrent de predikatiën zoo laag dacht, mij verhaald heeft, hoe hij zich daar over heeft moeten schamen, na dat hij meer gezet gebruik heeft gemaakt van de openbare Godsdienst en het overige van den dag heelt besteed om verder le denken over het gene hij gehoord had, » hoe meer ik te kerk ging en toeluss-Merde, des le meer vatbaarheid verkreeg ik, » ^ zeide hij) om den Predikant te begrijpen, »en naar mate ik hem meer begreep, vond ik, * dat hij woordea sprak van waarheid en goed »verstand, en mijn genoegen nam toe; dit n was het niet alleen , maar ik kreeg meer-xder lust om den Bijbel te lezen en de Bij-»bel werd mij een duidelijker en schooner ïgt; hoek, ja menigmalen heb ik door de week » ondervonden, welk eenen zegen de Zondag »dien God geheiligd, en gezegend heeft, ^aanbrengt; dan eens was mij een woord, »'t welk ik gehoord, en overdacht had, fot ^onderwijs, hoe mij in een moeilijk geval » te gedragen , dan weder een tot waarseiiou-*gt;w:ng iu eeu Qogenblik van zwakheid, en F 5nbsp;» vei:-

-ocr page 90-

» verleiding , niet zelden gaf het mij in onlt;*e-»iegenheid eenen troosten bemoediging welke » de beste en verstandigste vrienden mij niet » konden geven ,w ö, indien de genen, van welke ik zoo even sprak, slechts op den duur de proef namen , zij zouden waarlijk ondervinden, dat de zegen, welken de Heer aan de heiliging aan Zijpen dag verbonden heeft, alle genoegens van de wereld overtreft; en zij zouden, om geen aardsch vermaak of'tijdelijk voordeel, eene eenige Godsdienstoefening of zelfs eenige uren van dien dag, waarop zij hef gehoorde nog eens konden herkaauwen, willen missen.

L. Zou het bij de Burgerlieden wel be* ter gesteld zijn ?

11. Ik geloof het niet: schoon dezen misschien weder iets anders voorwenden. Ten minsten ik heb eenen confrater, welke onlangs wel een half jaar lang uit de kerk is gebleven, en dat, volgens zijn eigen zeggen, om dat de Predikant hem over iels had vermaand, het welk hij kwalijk had genomen.

D. Welk eene dwaasheid! at had de Predikant hem verongelijkt, dan moest hij toch geen kwaad met kwaad vergelden, en wanneer oen Predikant, naar zijn licht getrouw is, aan zijne roeping, moeten wij hem dan verdriet aan doen, door uit de kerk te blijven?

-ocr page 91-

ven? en wien strafte deze man toch anders, als zich zeiven ? al ware ik nog zoo toornig op mijne dienstmaagd, ik zoude nogtans de spijze gebruiken, welke zij op tafei bragt of-zoude ik mij zei ven dood hongeren, uit boosheid over haar. Indien ik de spijze liet slaan, en zij vraagde mij de reden, en ik zeide » om » dat ik boos op u ben,quot; zoude zij mij niet helder uitiagchen ?

M. Ja, zoo kenne ik menschen, welke den Zondag houden voor eenen dag van uil-?-, gaan, zij besteden dezen om hunne vrienden ?e bezoeken, in de stad, ol' op het land. Sómmigen doen dat alleenlijk om eens eene uitspanning te hebben, anderen om de vriendschap le onderhouden, en anderen om over huisselijke zaken, of lamiliebelangen, of aangelegenheden van hun beroep te spreken met e! kanderen dan komt er van geen kerkgaan in, en de genen, bij welke zij komen, moeten dan ook te huis blijven, ende Godsdienst verzuimen.

D. Zij zullen gewissel ijk zeggen, dat zij door de week geen tijd hebben om eens uit-b-gaan.

M. Dat zeggen zij ook. Maar is hel wei meer dan een voorwendsel?

D. Met arbeidslieden, cn diergelijken, ka« liet nogtans waar zijn.

F inbsp;M.

-ocr page 92-

M. Dat stem ik u tos, Baas! maar is het evenwel niet een misbruik van des Heeren dag? Indien het hoog noodig is, eikanderen te zien, en zij kunnen in de week daar toe geenen dag uitbreken, zouden zij het dan niet meestentijds, alzoo kunnen schikken, dat zij ter plaatse, waar zij komen, de Godsdienst bijwoonden, en voor en tussclien, en na de kerktijden, de vriendschap onderhielden. Behoorden die genen, welke zoodanige bezoeken ontvangen, niet gul en vriendelijk te zeggen: »lieve vrienden.'gij zijt van j) harten welkom: maar, neemt 't niet kwalijk, 30 de Heer wacht ons in zijn heiligdom. Gaat »met ons: dan zullen we daarna tezamen 3gt; sprekenen, zoo de Gasten te vermoeid waren, of ongenegen mogten zijn, om mede naar de kerk te gaan, behoorde men dan hen niet te verzoeken, om voortaan eenen dag in de week voor hun bezoek te kiezen ?

Dt Ja, man! dat behoorde zoo: maar zoude het niet voor onbescheidenheid kunnen gehouden worden, en de vriendschap breken?

M. Het is mogelijk, maar de vraag is of het waarlijk onbescheidenheid zoude zijn?

D. Ik geloof ja.

M. Het kan er naar zijn. Wanneer onze Burgermeester mij een nieuw kleed had be-sleld, en een van mijne beste vrienden, kwam

/nbsp;mij

-ocr page 93-

mij bezoeken, juist terwijl ik aan-dat kleed druk bezig was, zou bij het met reden onbescheiden kunnen noemen, wanneer ik zeide: 3gt; neem mij niet kwalijk; ik zit aan mijn werk, gt;5 en ik mag den Burgermeester nietlateo wach-» ten, ai lieve! hervat bet eens op een ande-»ren tijd?quot;

D. Ik gevoel u! God is meerder dan alle menschen, en dan alle vrienden Wanneer de kerkklok luidt, dan Iaat God ons roepen. Hij wacht ons dan in zijne tegenwoordigheid, wij mogen ons dan door niemand laten hinderen, noch God te vergeefs naar ons laten Wachten.

P. En waarlijk, om nu eens bij de onbescheidenheid le blijven, wij moeten in zulk een geval een van tweeën, of onbescheiden handelen tegen God, of tegen de menschen j maar is God niet meerder dan de menschen ? ais ik van mijn kant, met alle vriendelijkheid en zachtmoedigheid aan mijne vrienden verklaar en met der daad bewijs, dat zij mij altijd lief en aangenaam zijn, behalven op Zondag,om dat deze dag voor de dienst van God geschikt is, dan kan ik het niet helpen, dat zij mij zulks kwalijk nemen. Willen zij daarom de Vriendschap afsnijden, dat moet ik mij dan getroosten. De vriendschap van God is mij meerder waard, dan die van alle menschen, F 5nbsp;quot;cn

-ocr page 94-

cn het onderwijs, en het nut, welke ik van de openbare godsdienst kan hebben, gaan hoven alle aardsche genoegens, en tijdelijke voordeden. Ik heb eens een verstandig Christen hooren zeggen: »Üe toegevendheid om» »trent de menschen, en het behartigen van ygt; ons tijdelijk belang kan men te verre trek-»ken: maar in den eerbied voor God, en in »het behartigen van ons eeuwig zielsbelang » kan men met te verre gaan.quot;

Terwijl zij dus el kanderen over deze dingen onderhielden, werden zij aangenaam verrast door een bezoek van den Predikant, gelijk wel eens meer gebeurde. Mij verblijdde zich, toen zij hem verhaalden waarover zij gesproken hadden. Hij vermaande hen, om bij die gevoelens te volharden, en zoo veel zij konden, nuttig te zijn voor hunne bekenden, hij bragt hun onder het oog, dat men reeds veel gewonnen had, wanneer men de menschen kon bewegen tot uitwendige verbetering , voor zoo verre die in hunne raagt staat ais redelijke schepsels; dat het zuiver beginsel een werk is van den Heiligen Geest; doch, dat de Heer bij uitwendige verbetering, ook inwendige genade wil voegen. Tot hunne aanmoediging verzekerde bij hun, dat hij hier cn daar nog al geopende ooren en harten vond, meer clan voorheen, dat hij in sommige

huis

-ocr page 95-

huisgezinnen alreeds eenige beginsels van verbetering begon te bespeuren , en dat ook de Schoolmeester er zich ernstig op toelegde, om aan de jeugd beginsels van eerbied en liefde voor den dag des Heeren inleboezemen. Voorts gaf hij hun den raad om in hunne vermaningen het waarnemen van de Godsdienst nog meer als een voorrog!, dan als een pligt te doen voorkomen, — om de tragen tn onverschilligen te. bepalen bij de groote liefde van den Hoe re Jesus, en de verpligting, welke zij aan dien Verlosser hebben, —- om den afkeerigen en haislarrigen, niet ie doen gevoelen, dat men hunne verkeerdheid opmerkt; maar hun de aangenaamheid, en zaligheid van de Godsdienst onder hel oog le brengen, —- en vooral, om hunnen ijver door Wijsheid te besturen, van zwakken in het eerst met te veel to vergen, toegevendheid en inschikkelijkheid te gebruiken, zoo veel het belang der zaken zulks loelaat. en met geduld, met nederigheid, met zachtmoedigheid werkzaam te zijn, »want zeide hij on-xder anderen; wanneer iemand, die wat fae-x ter gevat is, dan de groote menigte, u eens »te gemoet voerde,quot; »»gij wilt dat wij ®»den geheeJen Zondag door,ons met gods-x» dienstige overdenkingen zullen bezig hou». » » den 3 doet gij zelf dat ? kunt gij dat doen ?quot; quot;

» zoudt

-ocr page 96-

»-zoudt gij niet moeten bekennen, dat gij verre xafzijt, van dien dag alzoo door te brengen, xals bet behoort? zoudt gij niet moeten be-»lijden, dat uwe gedachten dikwijls verstrooid xraken, en afzwerven: ja, dat gij menig-x maal dingen doet, en gesprekken voert, en «gedachten koestert, welke gij in anderen af-»keurt ? — Gij zoudt dan wel kunnen zeg-x gen, dat dit u smert, dat gij er tegen strijdt, xen uw best doet, om het al beter en be-X ter te makeu; maar wat zou dit helpen bij x zulke menschen ? welken ingang zou het X vinden, indien zij niet aan de wijze, waar X op gij hen vermaant, konden bespeuren, dat xgij dit naar waarheid zegt, en dat gij hen xaizoo aanspreekt, niet om u zeiven boven x iiun te verhellen , maar om volgens uwe „eigene ondervinding hen te waarschuwen, „ en te brengen op eenen regten weg? Daar-„om sluit u zeiven mede in, wanneer gij anderen vermaant: beklaagt u, dat gij zoo wei-„ nig beantwoordt aan uwen pligt, zoo zal „ het gevolg zijn, dat de ongodsdienstige lie-„den, welke u hooren, bij zichzelven zeg-,, gen : „ indien deze menschen, die zoo stipt „ „ en gezet zijn in het vieren van den Zondag, „„nog klagen over hun gebrek en tekort-„ „ koming, hoe veel meer hebben wij dan „„noodig verbetering hier in te maken!quot;quot;

Hierop

-ocr page 97-

Hierop herhaalde hij nogmaals zijne vermaning om toch zoo vqd mogelijk, de zwakken ie ontzien , ten einde niet door al te veel te vergen, te ontmoedigen, en nog meerder te verliezen, maar hfj voegde er ook hij eene ernstige waarschouwing, om niet wederkeerig da toegevendheid al te verre te trekken, het welk zoo dikwijls, zelfs met het beste oogmerk, geschiedt. — Een uit het gezelschap zeide toen: „Zoude men dit met kunnen vergelijken hij de koopers en de Verkoopers? »Wanneer de koopers al te veel afdingen, »dan moet de verkooper zoo veel meer over-» eischen ?quot; » Neen! (antwoordde de predikant) »het is wel waar, de menschen dingen alle »veel af op den zondag, maar wij kunnen x niet te veel eischen voor onzen Heer, Ver-» gelijkt het liever hij eenen, die een vurig »paard berijdt: hij moet het nu en dan den )gt;teugel vieren, of het wordt hard in den x bek j maar viert hij al te veel, dan raakt ®bet op den hol; en nog liever bij eenen » kranken, de geneesheer gunt hem we! alle Vrijheden, welke zijne herstelling niet kun-3gt;neu hinderen, maar bespeurende, dal zijn 3gt;lijder voor onmatigheid bloot ligt, en al te »veel vrijheid neemt, dan verbiedt hij hem balles, op dat hij niet alle middelen tot zijn fc fedling krachteloos make.quot; Nog beloofde r .nbsp;de

\ \

-ocr page 98-

de predikant hun een kort opstel van eenige gedachten, en lessen voor den zondag, 't welk hij bij zekere gelegenheid had ontworpen, en 'twelk hij hun wilde ter leen geven,om er elk voor zich een afschrift van te houden, alzoo het hun nuttig konde zijn, zoo voor hun zelve, ais ook om er gebruik van te maken bij anderen. Ziet hier dit opstel:

i. Voor zoo verre de zondag bestemd is tot openbare en gezamenlijke Godsvereet ing komt dezelve met den zaturdag van de oude Israëliërs overeen,

9. Onze zondag is nog plegtiger, .dan hun' zaturdag, Wij gedenken niet hen, aan de Schepping van hemel en aarde, en alle de weldaden, welke da Heer in het tijdelijke aan ons verleent. Maar: het geene zij niet konden doen; wij gedenken levens aan Jezus, welke, nadat Hij aan het kruis door zijnen dood, den vloek had weggenomen, is opgestaan uit het graf

3, Wij behooren derhaïven dezen dag nog stipter te vieren, dan zij,

i. Die bedenkt wat hij aan God, aan Jezus schuldig is, welk eene eere hetzij,tot God te naderen, welk een zegen en zaligheid hier aan verbonden zijn, heeft geen' wet of bedwang noodig, om dien dag te heiligen. 5. Op gceiï gebod is ia de H. S. zoo zeer

aan»

-ocr page 99-

aangedrongen, als op het vierde, om dat de onderhouding daar van de grondslag J3 van alle ware godsdienstigheid en deugdshe-tracntiRff.

6.nbsp;Daarom behoort die dag van de vorige dagen zoo veei mogelijk, onderscheiden te worden.

7.nbsp;Zal het onderscheid gezien en gevoerd worden, dan hlijve het niel hij de openbare Godsdïensloelem ngen, de geheele dag zij tot Godsdienstige werken en overdenkingen afgezonderd,

8.nbsp;Gelooft gij dit, onthoudt u dan van alle aardsche bezigheden, welke gij eenigzints kunt vermijden, en laat u door niemand of

door mets aftrekken van het dienen en zoeken

van den Heere. 1). Overlegt dan door de week, alles wat

f\ f rf\? 16 k0°Pen behtgt; e» 1)1 aakt,

dat het afgedaan, en in uw huis zij voor den zondag.nbsp;•

10.nbsp;Is iets vergeten, of onafgedaan ge-Weven, laat dit wachten tot maandag,

11.nbsp;Wil iemand n op zondag iéts van aardsche dingen vergen, bedenkt, wie meerder is, God of de mensch ?

12 Zijt gij in verzoeking, om ui met Wereidsche dingen te hemoeijen, vraagt 11 zeiven ernstig af; of liet wel hoogiioodig, en

on

-ocr page 100-

onvermijdelijk zij, en of het geen uitstel zoude kunnen lijden,

13.nbsp;Laat het zich aanzien , als of gij van twee kwaden het minste zoudt moeten 'kiezen, of, voor tijdverdrijft of om erger voorteko» men, een!g handwerk zoudt moeten bij de hand vatten ; onderzoekt u zeiven, of gij vooraf zoudt [durven bidden; » Heer, gij weet, »voor ons is geen andere weg open, zegen »het voor ons , op dat wij ons niet tegen u » bezondigen, door uwen dag te ontheiligen.quot;

14.nbsp;YVat het ook zij, dat gij zoudt willen doen, ofschoon gij moet bekennen, dat het op zondag niet betaamt: vraagt u zeiven af, of gij zulks met tegenzin dort : ofhetu smart dat gij er toe ged wongen zijt: of gij het anders wenscht, en u daar toe ernstig in den weg stelt.

16. Denkt aan uwe afbangelijkheid van God, aan wiens zegen alles gelegen is, en die Zijnen zegen niet schenkt op eenig werk, dat tegen zijn gebod strijdt.

16.nbsp;Oefent u, om te vertrouwen op Hem, die een belooner is der genen, die Hem zoeken.

17.nbsp;Is uw stand of beroep zoodanig, dat gij niet knnt den dag des Heeren alzoo doorbrengen , als behoort, zoekt op eene eerlijke wijze, biddende tot God, m een anderen stand

ver-

-ocr page 101-

verplaatst te worden, of een ander beroep aantevangen.

18. Vraagt steeds bij u zeïven wat zwaarder weegt: bet leven van uwe ziel, of uw tijdelijk belang? de vreugde in God door Christus, of de vermaken van de wereld ?

ïy. Bedenkt steeds, dat wij voor God wel te weinig, maar nooit Ie veel kunnen doen

20.nbsp;Houdt onder bet oog, dat bet rrgt vieren van den zondag winst is voor u zeiven.

21.nbsp;Geeft acht op de prediking van des, Heeren woord, en zoekt smaak in de Godsdienst te verkrijgen.

•11. Valt de onthouding u lastig,vindt gij geena verlustiging in het waarnemen van des Heeren dag: wijt dit aan u zeivcn, beschouwt het als een gebrek in u, waar van gij hoognoodig hebt genezen tc worden.

23. Zegt met: de besten zelfs brengen dezen dag niet door, zoo als zij moeten, en 200 als zij zeggen, dat het behoort Vraagt alleenlijk, hoe het behoort te zijn, en of gij Wenscht daar aan te beantwoorden.

24 Schaamt u niet om natelaten het geen gij weet verkeerd te zijn, en te doen, het geen gij bekent betamelijk te wezen. Wacht tiiet tot dat de gelieele wereld (ehig keert Gnbsp;Vaa

-ocr page 102-

van haren dwaalweg, geeft liever het voorbeeld aan anderen, des le eerder zijt gij gelukkig.

i5. Houdt den eeuwige rustdag onder het oog, hoe heler gij den zondag viert, zoo veel te meer voorsmaak geniet gij al vast daar van, en zoo veel te zaliger zal u die rustdag hier namaals wezen.

26. Bidt den Heere Jezus, die een Heer is van den Sabhath, dat Hij U en anderen heilige door Zijnen Geest, op dat Gij Hem vrijwillig, en met blijdschap dienen mogt.quot;

Intusschen werden de pogingen van den Predikant, en die van de besten in zijne Gemeente , voor velen gezegend. Verscheidene menschen, te voren achteloos en zuimachtig omtrent de openbare Godsdienst, misbruikers en ontheiiigers van den dag des Heeren, kwamen tot andere gedachten. In vele huisgezinnen werd eene aangename verandering ten goede zigtbaar. — Die [zich verbeterd hadden, wekten weder anderen daar toe op: en zoo liep het voort, gelijk een vuur, —■ ja, laten wij liever zeggen: het goede zaad wies op, en men wist niet hoe, er begon op de zondagen eene algemeene stilte, met eerbied en ingetogenheid, te heerschen, die niet volkomen in hun verstand en hart overreed en overgcbogen waren, lielen het werken, en

het

-ocr page 103-

liet nering drijven schaa mtenslialve na ; vele hinderpalen en aftrekkingen en verzoekingen Werden daar door uit den weg geruimd voor «wakken, die nu des te meer standvastig bleven, en vorderden in het goede, de opkomst in de kerk werd beter, men boorde met meer-, der aandacht, men sprak meer over liet verhandelde, liet goede zaad werd niet meer verstikt door de doornen en zorgvuldigheden der Wereld. Vermaningen en bestraffingen, voorheen in den wind geslagen, werden opgemerkt en ter harte genomen, en er kwam eene al-gemeene verbetering, nief slechts ten opzigte van den zondag, maar ook in de zamenleving, en in den handel.

De Bakker, en de overige Leden van het zondagavondgezelschap; de Schout, de Rentmeester, de Heer van Top, en andere god-vruchtigen aanbaden het werk des Heeren met dankzegging, en, terwijl zij het als een voor-6 bode van de redding en behoudenis der plaats aanzagen, verdubbelden zij hunne gebeden tot den gezegenden Verlosser. — Zij werden niet beschaamd.

Menig een, die in vertrouwen op den Heere, door niet meer zijn tijdelijk voordeel °P zondag te behartigen, zich in het eerst ^Vat zuinig had moeten behelpen, ondervond, dat de Heer voor hem had gezorgd, cn hem G 2nbsp;voor

-ocr page 104-

voor gebrek bewaard, terwijl de rust en vrede van zijn geweten bet gemis rijkelijk hadden vergoed. Die met ecn mannelijk en kloekmoedig besluit, de Winkel op zondag gesloten , en daar door vele begunstigers verloren hadden , zagen dezelve van week lot week wederkeeren, en hunne nering, met hunn winsten toenemen , gelijk te voren een verbotgen vloek alle winsten scheen te verteren, alzoo scheen nu in alles een verborgen zegen te liggen, de neringen en handteringen bloeiden, de akkerbouw, cn de koophandel gelukte naar wensch, — die onder schulden waven geraakt, kwamen het weder te boven. Eerenhoef scheen het zelfde Dorp niet meer, dat het sints eenige jaren was geweest. De Welvaart keerde weder, ja de plaats werd welvarender, dan zij immer was geweest. En trouwens: de Heer had de werken der inwoners gezien, en derzelver boetvaardigheid opgemerkt, het had Hem berouwd fver het kwade, dat Hij gedacht had hun le doen, en Hij zelfs woonde nu aldaar met Zijne genade, en met Zijnen zegen.

Dit Eerenhoef nu kan ieder in zijn stad, en op zijn dorp aantreffen, zoo aldaar liet voorbeeld der inwoners v;in Eert n-' hoef gevolgd wordt, en wie kan daar iets ftegen hebben? wie zou het niet vvcnschen?

wie

-ocr page 105-

wie wil daar toe niet medewerken? Is niét de verwaarloozing van des floeren dag onder ons wet het incest aangekweekt, en uitgebreid door die ligt zinnige iNalie, welke ons op zoo ■velerlei wijze de kroon van het hoofd heeft doen vallen, en zoo lang in het stof vertreden hééft? Eene Natie, welke, niet vergenoegd, zelfs met God en godsdienst te spotten, ook ons daar toe heeft vervoerd, en door hare schriften, door hare decades, door hare over-heersching, door haar voorbeeld, het gif der ongodsdienstigheid hij groot en klein alom verspreid heeft. Zullen wij dien genadigen God, welke ons van het juk dier Natie heeft verlost, en van den gewissen ondergang behoed , naauwlijks eenige voorbijgaande oogenblikken waardig achten, om Hem een oppervlakkig, en gedwongen cerebevvijs toetebren-gen? Ging de stipte viering van den zondag bij onze voorvaderen niet gepaard met ingetogenheid, eerbaarheid, en i egt vaardigheid, cn werden zij niet van God rijkelijk gezegend; zijn zij niet in dien weg groot geworden ? Zien wij niet voor onze oogen, dat de veslapping in de waarneming van dien dag, vergezeld gaat met losheid van zeden, en een bronwel is van meerder ongodsdienstigheid. Zullen wij, daar God ons heeft gered gt; zoo genadig heeft gered, en ons vrijgemaakt van do verder-

-ocr page 106-

derfelijke overheersching van dat jammerlijk verdorven, en nu diep vernederde volk, ja te gelijk van deszelfs verleidenden invloed nog vrijwillig dat juk op ons nemen , en deszells liverij in ongodsdienstigheid blijven dragen? ó dat elk regtschapen Nederlander gebruik maakte van de vrijheid, welke God hem schenkt, om nu, verlost zijnde, voortaan Hem regt hartelijk te eeren en te dienen! Gij, door Wien de Vader alle dingen regeert, gezegend Hoofd der kerke, verzoen ónze schuld en, maak ons geheele Vaderland tot een Eerenhoefl

O

-ocr page 107-

Bij N. CORNEL, Druller van het Nederlandsche Zendeling-genootschap te rotteroau, zijn gedrukt en worden uitgegeven de navolgende KLEINE STUKJES.

I. Evang: Herinneringen aan Kranken. h. 5nbsp;St^

11. Over het nuttig Kerkgaan. . . - anbsp;—

111. Over het doen van Belijdenis. . - 3nbsp;— 1Y. Een Woord voor Menschen, die niet

ter Kerke kunnen gaan. . - 2nbsp;— Y. Het Christendom beschaamd door Heidenen. . . . - 2nbsp;— VI. Evang:Herinneringeii aan Bedroefden.- 3nbsp;— Yii. Evang: Herinneringen aan Vaders en

Moeders. . . . . . - 4nbsp;—» YH1. Een Woord aan Vaders en Moeders »

■welke een Kind ten Doop brengen. - 1nbsp;—

IX.nbsp;Over het allerbeste Boek. . . - 1nbsp;—

X.nbsp;Onderwijs over het Bijbellezen. . - 5nbsp;—

XI.nbsp;Levensgeschiedenis van den Grootsten

Man. . . . , 5nbsp;—

XII.nbsp;Iets over het Avondmaal. ... - 3nbsp;—

XIII.nbsp;Opwekking tot de Huiselijke Godsdienst......- 3nbsp;—

XIV.nbsp;Zamenspraak tussehen drie Vrienden

over de Wedergeboorte. . . - j|nbsp;—

XV. Het Leven van 'William Keilij. . - 3nbsp;— XVI. Drie Zamenspraken tussehen eenen

Leeraar en eenen Huisman. . - 3 _

XVII. Het Dorp Eerenhoef, uit het diepst

verval tot vorige welvaart hersteld. -5nbsp;— XVIII. Het Nadeel van het bij de Straat loopen

der Kinderen. . . . . - 4nbsp;—amp;

XIX. Waarschuwing tegen de Ontucht. - 6nbsp;—

XX. Iets voor Herstelden uit Krankheid. - 4nbsp;—— XXI. Iets voor Gevangenen. .4 4-7 XX)I. Geschenk der Christelijke Liefde aan

Kinderen. . , s . , - 6|nbsp;—

XXIII.

-ocr page 108-

^ 2,42 t^cy-

XXII1- Geschenk voor degenen , die tot Lidmaten der Christelijke Kerk zijn aangenomen. , . • . . a 5nbsp;Si. XXIV. 1 leb ik wel genoeg voorde Eeuwigheid? 4nbsp;—. XXY. Tweede Geschenk der Christelijke

Liefde aan Kinderen. . . - 5nbsp;—

XXVI. Voor Dienstboden. . . . - 5nbsp;~

XXVII.nbsp;Over de Feesten. - . • - 4nbsp;—

XXVIII.nbsp;Iets voor Armen. • • • - 1nbsp;—. XXIX. Jezus, de Geneesmeester van Kranken. 21nbsp;—

XXX. Evangelische Herinneringen aan oude

Lieden........ 4J —

XXXI. Verzameling -van Leerzame Brieven

en opwekkende Verhalen. . - 4 — XXXII. Opwekking tot Weltevredenheid. - 4 —

XXXIII. Een goed Woord aan Christen Ouders,

over de Opvoeding hunner Kinderen. - 4 —.

XXXIV- De Kracht des Geloofs , der Liefde en des Gebeds, of de Geschiedenis van August Herman Franke. . . -3 _

XXXV. Schets van het Leven van Afrikaner, een Opperhoofd bij de Namaqua's in Zuid-Afkika. • • . - %

XXXVI.nbsp;Waarschuwing tegen het Kwaadspreken. • • • • •nbsp;- 3 —

XXXVII.nbsp;Iets over de Zelfkennis. . . - 4 —

XXXVIII.Eennbsp;woord van Ondeirigt en Troost,

ten gebruike in Sterfhuizen, . • - 4| —

XXXIX. Men doet niet, wat men kan. - 5{ — XL. Vriendelijke Raad aan Oopetoozen en Zwaarmoedigen , om hen te beveiligen tegen Wanhoop . • • - 5 — XLI. Waarom word ik niet beter ? , - 5 — XLII. Wie zijn, hier op Aarde, do gelukkigste

Mensehen ? • • • • - 4 XLIII, Gedenk te Sterven. . . • * 5 —