-ocr page 1-

TOT NUT VAN

HEUS TELDEN

UIT

KRANKHEID.

É

Te ROTTERDAM,

Bij N I C O L A A S C O K NEL, Drukker van Neerlandsch Zendeling-Genootschap. 1 8 3 0.

-ocr page 2-

/

■: :nbsp;, v

-ocr page 3-

V O O R B E R I G T.

Gecommitteerden van het Neder-landsclie Zendeling Genootschap, tot het opstellen, verzamelen en uitgeven van kleine Stukje», ter bevordering van Evangelische kennis en Godzaligheid, ook hij mingeoef enden; namelijk R. J. van der Meulen, B. van Marken, J. Clarisse, A. L. M. Phil. en Theol. Doet. en Prof. A. de Vries, L. Egeling, J. C. Vorstman en R, Adriani Predikanten

A 2

-ocr page 4-

FOORBERIGT.

XV

te Amsterdam, te Hoorn, te Leijden en te Rotterdam; overeenkomstig hun Ambt en Beroeping, dat oogmerk gaarne willende bevorderen, en in uitzigt op des Heer en medewerkenden zegen, bieden het nevensgaande Stukje hunnen Landgenoot en aan, erkennende intusschen geene Uitgave voor echt dan welke door eenen hunner, of door den Drukker dezes, onderteekend is

-ocr page 5-

s het eene loffelijke gewoonte, om, m herstelling uit Krankheid, openlijk, bij monde' van den Leeraar in de Gemeente eene dankzegging te laten doen, het is zeer te bejammeren , dat velen in het denkbeeld schijnen te verkeeren, als of, dat werk verrigt zijnde, aan de geheele verpligting volkomen is vol-daan.

Is onkunde, of niet genoegzame kennis van God -en hetgeen toe'eenen Hem welbe-

a 3nbsp;ha.

-ocr page 6-

lw ge! ijken dienst behoort, of ook gebrek aan opmerkzaam nadenken over hetgeen men des-aangaande nog weten mogt, de oorzaak, dat men veelal in dit belangrijk stuk, niet is, wat men zijn, niet doet, wat men doen moest; ik wensch door dit — iets tot nut van herstelden uit Krankheid — te beproeven, sommigen van die dwaling terug te brengen, en anderen, die bij zulk eene gelegenheid bestuur verlangen mog-ten, ten minste eenige, hulp te bieden, en alzoo den wenk op te volgen van Godsdienst en Menschen-vrienden, welke geoordeeld hebben, dat aan zoodanig iets onder ons inderdaad behoefte is.

Indien het mij gebeuren mogt hier door, al ware het dan slechts voor weinigen, nut te stichten, dan zal de stille afzondering, daar aan besteed, rijkelijk beloond, en mijne verzuchting tot God genadiglijk verhoord zijn.

Om mijn oogmerk te bereiken, zal ik eerst de bedoelde Voorwerpen wat duidelijker voor oogen stellen, en derzelver verpligting tot Dankbaarheid in het algemeen eenvoudig zoeken

-ocr page 7-

ken aan te wijzen; vervolgent op deze en gene bijzondere verpligtingen opmerkzaam maken en tot derzelver vervulling trachten aan te sporen; en eindelijk deze en gene middelen berinneren, welke zoude kunnen dienen, om daarin, bij aanvang of voortgang, wel te slagen.

Herstelden uit Krankheid! Gij ziet het zelve; gij allen, die dit lezen moge, gij ziet op den Titel van dit Stukje: Herstelden uit Krankheid, zijn de bedoelde voorwerpen.

Laat on» dezelve wat duidelijker oas voor de aandacht brengen.

Het heirleger van krankheden, ziekten en kwalen, weet gij, is ontelbaar groot; de Dood aan het hoofd van die menigte van plagen des menschelijken geslachts, de Dood, volgens dq Goddelijke uifspraak, de bezolding der zonde, woedt alle dagen, ook door middel van alle die ziekten, onder ons. Worden er elders door pest honderden en duizenden, somtijds in weinige dagen,, tót dit leven in de Eeuwigheid overgebragt, hier onder ons worden dan door besmettelijke ziekten en door aanste-A 4.nbsp;ken-

-ocr page 8-

kende koortsen, dan door de tering en door borstkwalen, langzaam en na hevige benaauwd-heden en hooggaande folteringen van het ligchaam, dan door toevallen van beroerten, in weinige oogenblikken en plotseling deze en die van onze Natuurgenooten ontbonden. Aanzienelijke geboorte, verkregen rang en staat in de wereld, rijkdom en eere, kunnen dit niet voorkomen: zelfs de bloeijendste jeugd is aan dit lot onderworpen en heeft hier in niets vootuit.

Dit alles wordt door God toegelaten, maar ook bestuurd, zoodat buiten Zijne Voorzie, nfgheïd niemand sterft: ja maar ook niemand de allerminste ongesteldheid des Ligchaains ondervindt. Qnderrusschen heeft Zijne genadige voorzorg ook beschikt, dat de Geneeskunst, als eene mededogende Vriendin der Menschen, gevolgd door een aantal harer Kwee-kelingen, die zich, op haren wenk wederom overal heen verspreiden, duizende Lijders en I.ijderesseh ter hulpe snelt; en aan die beschikking van God hebben wij te daftken , dat véle yoor eenen korten of langer en tijd, tot nut

van

-ocr page 9-

van zich zeiven, voor hunne betrekkingen, en Toor de Maatschappij dezer Wereld, tot spijt van dep Dood, behouden worden.

Ulieden, die in dit gelukkig geval ü moogt bevinden, Ulieden bedoel ik inzonderheid in deze toespraak. Het i« mij evenveel , (en laat dit bij U zeiven ook geen onderscheid maken) of Gij in dit of in het vorig jaar, of twee of drie of meer jaren geleden, krank waart; ofschoon ik onderstel dat onlangs Herstelden nog meerdere ontvangbaarheid voor mijn woord zullen hebben — neen, al waart gij reeds Jaren lang geleden gered, U bedoel ik. Onverschillig zij het ook, of gij toen nog zeer jong, of al van meer gevorderde jaren waart; onverschillig of uwe Krankheid bedenkelijker of minder gevaarlijk wierd geoordeeld _ on^ verschillig van welken aard die geweest zij; of de kosten daardoor veroorzaakt voor uwe eigene rekening of die van uwe Ouders en Naastbestaanden, of voor rekening van Men-Schen-vrienden, van uwe Geneesheeren zelve, gedeeltelijk althans, of tot bezwaar van eenige ........ ...... . ,fnbsp;. .daar-

A 5

-ocr page 10-

daartoe ingerigte, door U zelve, ook door uwe bijdragen Jn gezonds dagen, ondersteunde Maatschappij, of ten laste van eenige Dorps, Stads of Armenkas gekomen zijn — Gijlieden alle zijt de Voorwerpen, die ik mij voor de aandacht stel, en welke ik verzoek, dat bij dit Stukje elk op zich zeiven gelieven te zien; terwijl zelfs Gijlieden niet wordt uit, gesloten, die sukkelende aan deze of geiie ge. volgen eener min of meer bedenkelijke Krankheid, naauwelijks kunt besluiten om U te rangschikken onder de Herstelden, niet tegenstaande ditmaal althans, de vreeze des Doods langs dezen weg, van u, en voor u van de uwen, geweken is.

Vergunt mij nu, Mededeelgenooten van dit vergankelijke, gedurig bedreigde, en eens of meer dan eens reeds op den rand van het Graf gebragte leven! Vergunt mij nu, dat ik ter aanwijzing van onze verpligting tot Dank-laarheid, meer in het algemeen, een paar bijzonderheden ü te binnen'brenge, ■ vim'welke gij zoo min de gepastheid tot dit oagmerk, als de waarheid zult Kunnen ontkennen.

Voor

-ocr page 11-

Voor eerst: Gij zoudt reeds sedert eenigen tijd in het graf hebben kunnen liggen! ten andere: Gij zoudt nog tot op dit oogenblik aan het ziek-bed kunnen gebonden zijni

Gij zoudt, zeide ik voor eerst, reeds sedert eenigen tijd in het graf hebben kunnen liggen.

Het grafl welk een denkbeeld — het graf welk een gezigt! al is ook het uitwendige van dit verblijf der dooden, hier of daar in het huis des Gebeds, en der Openlijke Gods vereering, welvoegelijk ingerigt, of ook sier lijk en kostbaar opgepronkt — of ook , het welk ver weg, als algemeen mogelijk, te wen scben ware, buiten het verblijf der levenden op eene daartoe aangelegde Begraafplaats, eenvoudig zamengesteld — het innerlijke heeft, voor ons gevoel immers, eene ontegensprekelijke kracht om ons met de somberste gedachten te vervullen. Het gewormte doorwriemelt alle deszeifs toegangen , en de verrotting voert daar eene onverbiddelijke dwingelandij. Daar • ••«daar, in dat Graf had onze ligplaats reeds kunnen zijn! of wij nog in -de kracht van het leven, of nog jong zijn, de koude band

des

-ocr page 12-

des Doods zoude ons daar reeds hebben kunnen nederleggen; en, onder een zark of aardhoop, ook ten onzen aanzien, reeds hebben kunnen verwezenlijkt worden die roerende aankondiging aan alle levenden: „ Stof zijt gij, en tot „ stof zult gij wederkeeren!quot;

Kunt gij dit loochenen? wat onderscheidt ons in dezen van dien Man of die Vrouw, die gij gisteren of onlangs, schoon zij niet tot de belft der jaren, die men hier zoude kunnen bereiken, gekomen zijn, naar het Graf zaagt dragen ? wat van dien Jongeling of die Jonge-dochter of dat Kind, wat van die geliefde Panden, die onder hun lijden bezweken zijn? Zullen wij zeggen: „ onze kwaal was niet ,, doodelijk ?quot; — Had zij het niet kunnen worden „ of: ik maakte getrouw gebruik van de middelen!quot; Had gij niet van het vermogen om dat te doen, kunnen beroofd, en de kunst bij. uw Ziekbed niet kunnen te leur gesteld worden? maar ó! geliefde Vrienden! wie heeft dit verhoed? wie, wie is in den nood uwe lledder geweest? en welk Is het voorregt, vah hetwelk gij door dat bestel, de gelukkige bezitters zijt gebleven?

-ocr page 13-

ven? Is het niet uw leven? uw leven hier op Aarde? dat leven, over hetwelk zich uwe Ouders verblijdden, toen het U geschonken wierd? dat leven, waarin gij zelve, en hoe velen van uwe Vrienden, toont belang te stellen zoo dikwijls gij verjaart, zoo dikwijls gij eenen nieuwen tijdkring aanvangt, en gij over en weder, de zegenspraken en de wenschen, dat het duurzaam zijn moge, voor elkander uitbrengt? dat leven, in hetwelk gij voor U zelven, voor uwe betrekkingen, dikwijls voor bekenden en onbekenden, in opzigt tot uw tijdelijk bestaan, en voor uw eeuwig welzijn zoo veel goeds stichten of bevorderen kunt? dat leven, hetwelk in de Godsregering wordt aangemerkt als de zaaitijd, naar welks gebruik men in de toekotnende Wereld maaijen en genieten zal? dat leven, aan welks oogen-blikken, wel besteed, vermenigvuldigd en eeuwigdurend genot van Zaligheid, door Gods Genade, zal verbonden worden? dat leven eindelijk, hetwelk, met al wat gij daarin genoten hebt en nog genieten moogt, ook

eene

-ocr page 14-

eene vrucht is van den Dood van Gods eigen , Zoon?

Maar ik deed U, ten tweede, opmerken: dat gij tot op dit oogenblik nog aan uw Ziekbed had kunnen gebonden zijn.

Een Ziekbed. Hoe spoedig noemen wij dit woord! maar staan wij er eens bij stil, bij het onze als het ware, bij het onze, op hetwelk wij onlangs, of wanneer ook gelegen hebben I Gij kunt het ü immers wel te binnen brengen, hoe zwaar, hoe loom, hoe mat uw hoofd, hoe pijnlijk uw geheele Ligchaam was; hoe smakeloÖs was de anders smakelijke spijze! hoe walgelijk de meest begeerlijke lekkernij! ongeschikt tot het gewoon werk, begon de gedachte aan nutteloos verspilden tijd te kwellen, en de weleer zoo heftig begeerde en hittiglijk nagejaagde vermakelijkheden dezes levens, keerden in de verbeelding weliigt terug, met alle de angstverwekkende bedreigingen , welke zich, in de stilte der eenzaamheid, bij het licht eener onfeilbare Openbaring, vernemen laten.

Of

-ocr page 15-

Of ging het U mogelijk zoo zelfs, gelijk het dien Kranken, gaat, dien wij ons, daar voor ons op het Ziekbed, kunnen vertegenwoordigen? — hoe geheel magteloos ligt hij daar! naauwelijks opent hij den mond, en strekt hij zich zoo veel voor oVer en voorwaarts uit, als noodig is, om het bitlere Geneesmiddel, hem toegereikt, op de dikbeslagene tong te ontvangen, onbekwaam öm het zichzelven toe te dienen. Het altijd diep afhankelijk Schepsel, hoe ligt het daar! moeijelijker te verzorgen» dan toen het, zijns aanzljns naauWelijks bewust, op den schoot der Moeder, in hulpeloosheid beneden de re-delooze Dieren was.' Het is, als of gij aarselt zijné sponde te naderen! is mogelijk zijn adem, -zijn irtogelijk de uitwasemingen van het lijdend Ligchaam besmettelijk In uwe schatting, en bteugt hij , niet ten onregt, bij die waarneming, op zijnen toestand over: „ Mijne liefhebben en ,, mijne Vrienden staan van tegen over mij-„ne plagt ?quot; ( PsaJm .38 ï xa ) of is door de bedwelmende kracht der hevig aanvallen-tte koorts zijn denkvermogen verward, en de anders redelijk denkende en verstandig werkzame

-ocr page 16-

Mensch een voorwerp geworden, tegen hetwelk vöorzigtigheid, met moed en kracht gewapend, ieder oogenblik l^ehoort te waken, ter voorkoming van eigen ramp en ongeluk van anderen? . . .

O Gij, wie gij wezen moogt, bedenk gij — bedenken wij allen: die toestand zou de onze, zulk een Ziekbed no-g het onze kunnen zijn. Kunt gij dit wel ontkennen? Gij kunt het niet; of hoe dikwijls zoudt gij, nu verrezen en aanvankelijk of volkomen hersteld en genezen, wederom hebben kunnen instorten? — stond het aan U om dat voor te komen? — aan uwen Geneesheer, aan uwe Vrienden? ei, waarom rigt men dan dien armen Lijder toch eindelijk niet op, die reeds Maanden lang, hoe dikwijls ook bijna het Ziekbed ontworsteld en schijnbaar tot vorige Gezondheid terug gebragt, zijne woning niet verlaten, zijn werk niet hervatten, de bezwaren, die zijn talrijk Huisgezin drukken, door inspanning en vlijt niet bestrijden kan?

Neen, neen, erkennen wij onze afhankelijkheid. Dat wij het wecen willen voor elkander

-ocr page 17-

der, en voor God, dat wij, schoon bewaard bij het leven, den schat van Gezondheid tot hiertoe zouden hebben kunnen derven — die Gezondheid, niet te koop voor goud, niet te Waarderen tegen alle de schatten der Aarde! en erkennen wij te gelijk, dat wij grooten dank aan God, dank voor ons leven, dank voor onze gezondheid, dank met alle onze krachten en vermogens, dubbelen dank voor dezen dubbelen zegen schuldig zijn!

Maar, mijne lieve Vrienden! wat dank zullen wij God vergelden! welke zijn nu voor dit voorregt onze bijzondere Ferpligtingen? en wat is er, behalve hetgeen reeds in fbet algemeen gezegd is, hetwelk ons tot de betrachting van dezelve aansporen en aanmoedigen kan? Komt, laat ons hierop peinzen, niet slechts om het te weten, of om dit aan anderen te kunnen zeggen, maar om het te betrachten, om anderen daarin voor te gaan, om allen daartoe uit te lokken.

Wij maken dan een begin met de beschouwing van onze bijzondere Ferpligtingen na onze

Herstelling

Bnbsp;Zon-

-ocr page 18-

Zonder te willen beweren, dat iemand, na eene zware Krankheid, niet zou mogen uitgaan; eer hij zijn kerkgang had gedaan, gelijk men dit noemt, zoude ik toch nog van oordeel zijn, dat de Godvruchtige uitoefening van dezen pligt, zoodra dezelve kan geschieden ten hoogste is aan te prijzen. Dat men zijnen Geneesheer raadpleegt, dat men op het Weer, op zijnen bijzonderen toestand, op de gelegenheid van de Kerk en den weg derwaarts ncht geeft, dat zal elk redelijk mensch billijk en betamelijk vinden; maar dat men hierin met meer angstvalligheid zou verkeeren, dan sommige wel eens doen ten aanzien van plaatsen, en soort van uitspanningen, welke de deelnemende vriendelijkheid van naastbestaan» den en bekenden, den aanvankelijk herstellenden wel eens gewoon is aan te bieden, dat dunkt mij, gebiedt de Rede, dat, dunkt mij, Leert, ook de Godsdienst niet. Intusschen, men brenge dit openlijk, dit plegtig dankoffer of vroeger of later, men brenge het ten minste Code waardig.

En

-ocr page 19-

En is Hij, de Vader' der geesten van alle vleesch. zelf een geest, en moet Hij naar Jezus reine leer (Johan. 4: 24.) gediend worden in geest en ■waarheid, met het hart, vooral met een waarachtig hart, dat dan ook niemand zich te vrede stelle met eene uitvoerige schriftelijke voordragt van de dankstof, die men heeft, aan den Leeraar, het zij aan deszelfs woning], of op den preekstoel denzelven toe-gezonden; niemand beruste in de milde gift, die men dan den armen, of voor de instandhouding van den Godsdienst, of voor die beide behoeften geven ipogc, dat niemand voldaan zij, ofschoon ook de toon des dankenden Leeraars, en de plegtigheid van het aandoenlijk oogenblik, in hetwelk hij, bijzonder uit onzen naam, ons en de Gemeente met ons tot God deed spreken, de hartstogten roeren, en een traan uit de oogen persen kon.

Hoe goed, hoe wenschelijk dit alles ook moge z|jn, met dat alles kunnen wij niet vol. staan: zelfs zouden wij nog niet kunnen gerekend worden voldaan te hebben aan onzen

B 2

-ocr page 20-

zen pligt, waaneer wij uit de Kerk to,t onze woning wedergekeerd, bij de gebeden, die wij te voren deden om onze herstelling, in de eenzaamheid voegden onze stille dankbegt; tuiging, en nog niet, wanneer wij na dezelve, in den kring van aanverwanten en vrien^ den, ons vereenïgJen in het bespreken van de-groote weldaad, door onze. herstelling, onverdiend aan ons bewezen; nog niet, wanneer wij ons den geheelen avond bezig hielden met her. zingen van daarop toepasselijke gezangen. Neen! ofschoon ik wel hartelijk verlang, dat men in de Christelijke Huisgezinnen , na zulk eene gunstrijke beschikking der Goddelijke liefde, eene meer bijzondere vreugd en dankbetooning blijken late, toch moet ik u betuigen: dat plegtig vieren van onze herstelling vervult de mate van onze verschuldigde erkentenis niet.

Beantwoorden aan het oogmerk, waar toe God met ons dien weg gehouden heeft, ziet daar, lieve Vrienden! waarop het voornamelijk bij ons aankomt. Dat immers maakt in allen geval den waren aard der Dankbaarheid

uit?

-ocr page 21-

«it-? en gij zult, vertrouw ik, toch ook wel willen gelooven, dat God, in uwe. Krankheid en in uwe Herstelling, zeer belangrijke bedoelingen heeft gehad — bedoelingen, gekenmerkt door zijne vaderlijke liefde jegens U — bedoelingen Hem niet onwaardig, en strekkende tot uw geluk, en uwe zaligheid; maar dan volgt immer9, dat het onze onvermijdelijke, maar ook zalige verpligting zijn moet, om aan deze zijne oogmerken bij en na onze herstelling te beantwoorden? Komt! laat ons beproe» ven, of wij misschien hier op het spoor geraken kunnen, om iets, om meer, om veel van deze oogmerken van God met ons te ontdekken. Hiertoe moeten wij het vroeger verledene, ons bestaan en ons gedrag vóór onze Krankheid, maar ook ons wedervaren bij, in, en ons bestaan en gedrag onder die Krankheid, en onder al wat ons daar bij wedervoer, onpartijdig en naauwkeurig overwegen.

Maar, eer gij verder leest, zal het noodig zijn een weinig uit te rusten, en U een wijl daarna gereed te maken tot het hooren van Vragen,

wel-

-ocr page 22-

welke gij eerst wel eens achtereen kunt overlezen, maar die gij vervolgens, elke op haar zelve, ongeveinsd, voor God en uw geweten zult dienen te beantwoorden. Mogelijk zal voor sommige bij deze of gene Vraag eenig nadenken, of ook wel eenige opheldering noodig zijn. Ik hope, dat U de gelegenheid daartoe niet zal ontbreken: ik kan slechts vragen.

Hebt gij mogelijk, vóór uwe Krankheid, een geheel ongodsdienstig leven geleid? naamt gij welligt nimmer don Bijbel in handen? kwaamt gij misschien zelden of nooit ter Kerk? — deedt gij misschien geene Belijdenis in het algemeen van de Waarheid, waart gij veel-ligt nog geen Lidmaat der Christelijke Gemeente? dacht gij nooit of maar zeer zelden aan uwen Doop en aan het belang eener wel in-gerigte Avondmaalsviering? hebt gij voor-heen alzoo geleefd naar het goeddunken van uw hart, als een mensch, die waande vrij te zijn, terwijl gij menigerlei begeerlijkheden en wellusten diendet, de slaaf waart van ongeregelde harlstogten en neigingen? liepen daar

door

-ocr page 23-

door ook, min of meer, uwe tijdelijke aangelegenheden in de wat? hebt gij misschien zoo doende zélf dan grond gelegd tot uwe Krankheid — Of waart gij mogelijk, zonder te vervallen tot zulk een bandeloos, onmagtig en ergerlijk gedrag, ja wel een voorbeeldig Jongeling, burger, man, vader, of dochter, vrouw en moeder, zonder evenwel waar belang te stellen in hetgeen tot uwen eeuwigen vrede en welvaart dient?' — Liet gij, wanneer gij het Woord van God laast, of hetzelve U voor gelezen of gepredikt werd, den ook U op-zoekenden Heiland, den naar U vragenden Herder uwer ziele, slechts zoeken en vragen, zonder hem gehoor althans zonder hem uw hart te geven? of had dat woord wel eenigen, maar niet genoegzamen, wel nu en dan ü roerenden, maar geenen U bijblijvenden indruk? hadt gij door te weinige kennis van God en zijne beloften, van Jezus Christus en •zijne verdiensten, van den H. Geest en zijne kracht, zoo wel als van de noodzakelijkheid zijner gemeenschap, om u te bekeeren, of door achterdochtig wantrouwen, of wel dat B 4nbsp;Euan-

*

-ocr page 24-

Euangelie voor u zou zijn, of door eene inwikkeling in eenige ongodsdienstige verkeering, of door gehechtheid aan eene of meer bij-aondere boezem-zonden, of waar door ook, had gij, vraag ik, door dit een of ander tot hiertoe weliigt niet kunnen komen tot het onvoorwaardelijk, tot her onverdeeld besluit des harten om u, naar de noodiging van het Euangelie, als een arm zondaar te laten zaligen, en u te verbinden aan den dienst van Hem, die zijne ziel tot een rantsoen voor ons gegeven heeft? — Ik weet het niet. God kent u: Hij kent u juist zoo als gij zijt; mogelijk kent gij u zeiven tot hiertoe nog niet, althans nog niet regt! Ik bied U deze Vragen aan, zij mo-gen dienen tot zelfs-onderzoek, tot zelfs-ken-nis, zoo noodig om Gods bedoelingen met u in uwe Ziekte en in uwe Herstelling te onderkennen.

Maar ik heb nog meer te vragen!., te vra. gen tot hetzelfde doel. Hoe güag het U in uwe Krankheid? heeft God zich aan u onttrokken? bedenk eens: wat was toch in uwe Krankheid uw wedervaren? kunt gij u mogelijk alles niet

te

-ocr page 25-

te binnen brengen? het hoofdzakelijke _ het voornaamste toch wel! Gij hebt zwaar moeten lijden, niet waar? o welke lange dagen, welke lange akelige nachten hebt gij moeten doorbrengen! maar was er dan volstrekt geene verademing? geen tusschenpoos van verkwikking? buiten dien zoudt gij bezweken zijn. . o herdenk het eens: wat at lafenis werd U toegediend; hoe waren medelijdende vrienden en bloedverwanten beurtelings, om ü op te passen, nabij, en naar vermogen werkzaam!

Is er iets bij toeval? van wien kwam U dat alles? hadt gij het niet te danken aan de oplettendheid van eene vaderlijke Voorzienigheid die regen en droogte, Gezondheid en Krankheid rijkdom en armoede beschikt? maar dit wilde ik U vooral vragen: wat was uw wedervaren in uwe ziekte ten aanzien van uwe onsterfelijke Ziel? sprak U niemand eens toe over uwe eeuwige belangen ? — Is er niet eenmaal een Krankbezoeker, een Leeraar, een Godvruchtig Vriend of Naastbestaande bij U geweest? Is er dan volstrekt niet aan gedacht om eens voor U en met U te bidden, en voor U door B 5nbsp;den

-ocr page 26-

den Leeraar in de Kerk, door de gansche Gemeente te laten bidden? o dat kan ik toch niet wel denken? neen: ik onderstel het tegendeel; maar als ik mij eens vergissen mogt, als de kring, in welken gij behoort, eens dit aangelegen werk mogt hebben vergeten, heeft God u dan toch wel vergeten? wie schiep u dat Geweten, hetwelk wel eens in u sprak op uwen zondenweg? wiens stem is eigenlijk de stem van dat Geweten? was het God zelf niet, die daardoor tot U sprak, — ook sprak toen gij daar krank, en mogelijk naar veler en eigen oogenschijn, in gevaar des Doods op uw Krankbed nederlaagt? Ik bedrieg mij immers niet te eenemaal? gij bragt toch wel eenigermate in verband met elkander Ziekte, Dood, het Oordeel Gods, dat over ons gaan zal, Christus Regterstoel, zijne uitspraak over ons lot en de Eemiigheiilï hebt gij niet wel eens het oog naar boven geslagen? hebt gij zelf het hart niet wel eens opgeheven tot God? niet wel eens gebeden, al was htt dan stamelende: „ Och! mogt ik nog wat leven!quot; o, mij dunkt, er ging eene betuiging met dat Gebed

-ocr page 27-

bed gepaard: „ ik zal niet meer zoo losban-gt;. dig leven — ik zal mijn wandel verbeteren, •i de zonden en lusten in mij bestrijden — mij „ bekeeren: o God wees mij genadig!quot; Al hebt gij' misschien niet met die woorden, misschien niet hoorbaar voor anderen, gebe-ben, gij hebt toch zeker bij u zeiven, en voor den alwetenden hartenkenner zoo iets wel gezegd; mogelijk hebt gij er wel bij gedaan, dat-God regtvaardig was in deze bezoeking over u: misschien werden door Gods gunstig bestuur wel deze of gene bijzonderheden van het Euangelie, te voren wel gehoord, maar niet opgemerkt, U te binnen gebragt: bij voorbeeld; van Jezus zwaar en onschuldig Lijden en Sterven voor tlood en verdoemenis waardige Zondaren: het is toch bijna onmogelijk, dat in een Christen Land iemand volstrekt onkundig zijn zou van die klanken. Ja misschien hebt gij wel beginnen te hopen op genade bij God om Jezus wil, en u verbonden om, bij denzoo begeerlijke Herstelling, daarover nader te vragen en te onderzoeken, en zoo, niet alleen niet

meer een losbandig, maar zelfs een Godsdienstig

le-

-ocr page 28-

leven te leiden? Mij is dit alles onbekend, maar gij weet het immers wel? God weet het

zeker: - en gij weet en gelooft immers,

dat God dit weet?

Maar, opdat ik nader tot mijn oogmerk kome, zoudt gij dan nu wel denken, dat al dat lijden, hetwelk u getroffen heeft, dat alle die te gemoetkoiningen van Gods Genade in uw lijden, dat alle die indrukselen en bewegingen ten goede bij u verwekt, dat dit een en ander, 200 naauw met elkander verbonden, geen doel, geen gewigtig doel zou hebben gehad? O! indien het waar is, ( en Jezus heeft het gezegd, en kunt gij er dan aan twijfelen? ) dat geen Vogeltje op de aarde valt zonder den wil van zijnen Vader, zou dan een Mensch, een redelijk Mensch, een Mensch, oorspronkelijk geschapen naar Gods Beeld, en door het Euangelie, wel Zondaar genoemd, en verklaard, maar te gelijk genoodigd om een eersteling te worden onder alle Gods Schepselen, zou dan een Voorwerp, zoo niets waardigquot; in zich zeiven om de zonde, maar door God zoo waar-dig geschat, dat hij zijn eenniggeboren Zoon

ge-

-ocr page 29-

gegeven heeft in den dood aan het Kruis, om te behouden van den toorn tegen de zonde, en hem eeuwig zalig te maken — zou, vraag ik, z«lk een Voorwerp van Gods bijzondere en Vaderlijke oplettendheid zoo veel geleden, zoo veel ondervonden hebben zonder doel? waarlijk die dit zeggen, schuimen huune eigene schande op? Maar wat zou dan dat oogmerk zijn geweest? -waren er geen zonden, zoo spreekt men dikwijls, er waren geen plagen! en ik geloof het met u; maar zijt gij misschien nu ook van gedachte, dat God door uwe Ziekte U over uwe Zonden heeft willen straffen? en dat, nu gij zoo veel en zoo lang geleden hebt, en gij nu weer hersteld zijt, gij daarin een bewijs hebt, dat gij nu geboet hebt voor uwe Zonden, en dat uwe schulden door uwe smarten zijn afbetaald? Och! lieve Menschen! als dat uw Christelijk Geloof is, (duidt het mij ten goede, dat ik het U zeg!) dan is het geheel niet goed.

Ik wil niet tegenspreken, dat God de Zonden in dit leven straft; neenj dat leert de Bijbel, dat leert de Ondervinding wel anders.

Ja

-ocr page 30-

Ja die kostelijke Bijbel leert ons zelfs, dat God zijne lieve Kinderen het meest kastijdt. Moses, die Man Gods, mogt niet in Kanaan komen, omdat hij God niet verheerlijkt had voor het aangazigt des Volks! wat heeft David moeten ondervinden, ja! om grove zonden, maar om zulke evenwel, die in andere Menschen, die soortgelijke gruwelen bij herhaling bedrijven, en hardnekkig daarin volharden, weinig of niet schijnen gestraft te worden. Maar lieve Vrienden! hebt gij dan ergens in Gods woord gelezen, dat al het kwaad, hetwelk hun in dit jammerdal overkomt, in afrekening komt van de groote schuld der Zonde? ik niet. Zulk een denkbeeld is strijdig met het Euangelie; het doet God en den Heer Jezus Christus, zijnen Zoon, oneer aan! die dierbare Heiland, die heeft de straf, die heeft den toorn Gods tegen de Zonde des gan,-schen Menschelijken Geslachts gedragen; en God, onze Hemelsche Vader, vergeeft geene zonden dan om Christus verdiensten, en in Zijn Bloed. Het is de taal van Paulus: en die zal het immers wel goed geweten hebben?

(Rom.

-ocr page 31-

(Rom. 3: 24.) Wij worden om niet geregt-vaardigd uit Zijne Genade, door de Verlossing, die in Christus Jezus is. Wat dan? Och! dat ik het U regt duidelijk, och! dat ik het U regt overredend konde voorstellen! Vergunt mij, dat ik mij bediene van de woorden eens Mans, wien het, indien al aan het regte inzigc in den weg van God met Job, nogtans niet aan wijsheid ontbrak-, ik bedoel de woorden van Elihu, welke gij vinden kunt, in derzei ver verband, Job 33; 19, 29 en 30, en welke volgens eene latere vertaling dus luiden :

Soms straft God hem op zijn leger met ziekte, Hoe vast ook zijne beenderen saamgehecht zijn:

Twee, driemaal doet God dit al aan een' Mensch, Opdat hij hem redde van 't Graf. Opdat hem het licht des levens bestrate.

Ja! waarlijk iedere Krankheid mag in het Christendom wel worden aangemerkt, als eene bijzondere roepstem van God, tot den Mensch gebragt, om hein tot nadenken, tot God,

tot

-ocr page 32-

tot zijnen Zoon, en door Jezus Christus tot God, als tot zijnen God en Vader, weder te brengen. Het is wel eens een hard en pijnelijk, maar niet te min een gezegend middel tot te regtbrenging. Wanneer God den Mensch daar nederlegt op het Ziekbed, is het als of Hij hem eens afzonderlijk wil onderhouden; gelrjic een Vader zijnen Zoon, een Meester zijne scholier, aan welken hij iets bijzonders, iets gewig-tigs en dat hoog ernstig, te zeggen heeft, wel eens alleen roept. Moet het ploegijzer den harden grond doorsnijden, en de egge de aardkluiten kleiner maken, en moet door het een en ander de akker voor het zaad ontvangbaarder worden, zoo dient ook wel eens eene Krankheid om het hart voor het goede zaad des Woords te ontsluiten.

Het gaat somtijds met de Ziekten en Krank-heden, zoo als het gaat in het Godsbestuur, met andere rampen in dit leven; zij doen in God, in zijne Gemeenschap door Chrtstus, over eenkomstig het Euangelie, belang stellen. Op velen althans, die krank waren, kan worden toepasselijk gemaakt hetgeen van Manassa

staat

-ocr page 33-

staat aangeteekend, toen hij in de Gevangenis; zat. ,, Toen kende Manasse dat de Heere God is-quot; (2 Chron. 33: 13.) En hoe meer kloppingen gij nu aan uw Geweten gehad hebt op uw Ziekbed, hoe meer bewegingen ten goede bij U hebben plaats gehad, hoe meer ik het ten uwen aanzien, mijn Vriend! die dit leest, en gevoelt bij de herdenking van hetgeen in uw Geweten is omgegaan, hoe meer ik het ten uwen aanzien daar voor houde, dit uwe Krankheid eene allerheilzaamste bedoeling in het Godsplan heeft gehad. Dat welligt deze bedoeling nog niet in U bereikt is, doet mij daaraan niet twijfelen; zij kan nog bereikt worden: en staat dit niet aan U ? hebt gij dit, om zoo te spreken, niet in uwe hand en onder uwe magt? Zult gij zeggen: „alles —ook mijn lot is voor eeuwig „door God bepaald?quot; het is waar: maar hoe? zou dit U vrijheid geven 0111 de middelen tot uwe teregtbrenging ongebruikt te laten liggen? dat kunt gij immers niet beweren? Integendeel: ofsphoon alles bij God zoo bepaald is, dat zelfs geen tred, dien gij herwaarts of derwaarts zult, ombestemd in het Godsplan geble-C

-ocr page 34-

ven is (gelijk wij dit voor ons vast geloovën) weet gij immers dien bepaalden raad van God niet? en moet die dan uw rigtsnoer zijn? kan die het wezen, die verborgen raad van God? O dat van schaamte blozen allen, die nu nog zulke onchristelijke beginsels omhelzen, welke strekken kunnen om den regtschapen Mensch, aan welken God zijne hulp belooft, terug te houden van het kiezen en bewandelen van dien weg, die tot het leven leidt! Ei! Iaaf~mi maar de taal van Paulus ingang bij U mogen vinden (Rom. 2 : 4.) Of veracht gij den Rijkdom van Gods Goedertierenheid en Verdraagzaamheid en Lankmoedigheid, niet wetende, dat de Goedertierenheid Gods U tot Bekeering leidt? O deze taal is, dunkt mij, zoo gepast voor U, die te voren onnadenkend hebt geleefd, en in uwe Herstelling een sprekend en overtuigend bewijs hebt, dat zoo waarachtig als de Heer leeft (Ezech. 33: 11.) Hij geen lust heeft aan uwen Dood, maar daarin dat gij U bekeert van uwen weg en leeft. Ja! maar dat woord is ook gewigtig voor een iegenlijk, die al is het dan niet 200 losbandig,

maar

-ocr page 35-

maar zelfs uitwendig Godsdienstig heeft geleefd, zonder nogtans aan het Euangelie geloof te geven, zonder zich aan Jezus Christus over te geven — ja zelfs voor allen, die, met hoe veel Godsdienstige kennis en gevoel, en geloof ook verrijkt en begenadigd, nogtans tot hiertoe Voor de Eeuwigheid en voor den Hemel niet rijp waren. Wat hiervan zijn moge, kan niemand ten uwen aanzien juist weten en bepalen; Gód alleen weet het, en voor U zeiven zal, hope ik, dit niet meer ten eenemaal verborgen zijn. Misschien was Aardsgezindheid, Eergierigheid, Geldgierigheid, Onverzoenlijkheid, misschien gebrek aan vertrouwen op God in de donkerheden van dit leven, of eenige andere verkeerdheid uw hoofdgebrek gebleven: en wel zoo zeer, dat het U voor als nog voor de onmiddelijke Gemeenschap met God ongeschikt maakt. O! bewonder dan de Vaderlijke bedoelingen van God, die U op het Krankbed hederleide, en herstelde, en het een en ander verband bragt met u waar belang; maar zoek dan ook aan dat bijzonder doel te beantwoorden; Laat, dan nog die Leden die op C 2nbsp;Aar-

-ocr page 36-

Aarde zijn gedood worden, en laat het vernieuwde en verjongde leven worden gewijd aan den dienst van Hein, die, door de bezoeking en de redding, eene nieuwe aanspraak op uwe kinderlijke eerbiedenis en gehoorzaamheid verkregen heeft, en wien het inderdaad te gering eene weldaad was om U het leven te Jaten en de gezondheid te herstellen, maar ongetwijfeld deze grootste van alle weldaden voor U heeft weggelegd, dat eene gezonde ziel in een gezond Ligchaam, Hem ter eere, wonen moge.

O dat ik bekwaam ware, om nu naar het leven te schetsen het beeld van zulken, die, alle deze bijzondere verpligtingen kennende, daaraan aanvankelijk, en bij verderen voortgang poogden te voldoen, en wel uit dankbaarheid aan God voor de gunst, door en in hunne Krankheid, en door hunne Herstelling hun bewezen.

Daar zie ik er eenen voor mij staan, lieve Vrienden! weest opmerkzaam, dat ik U met hem bekend rnake. O wat is hij veranderd! ik heb hem gekend; nimmer kwam hij in de

week

è

-ocr page 37-

week en zelden op den Dag des Hecren in de Kerk. Het eerste, zeide hij dikwijls, was hem nooit mogelijk, en het andere niet altijd. Vr°eg ik hem voorheen, „ welke Godsdienstige » Boeken hij des Morgens na, bij of over, ea » ter verklaring van den Bijbel las?quot; dan kreeg ^ wel eens ten antwoord: — „Ik heb zelfs »» geen tijd om in den Bijbel te lezen 1quot; Hoe dikwijls zijne Vrouw hein vriendelijk verzocht deel te nemen aan een Huiselijk Godsdienstig Familie Feest, aan eene geoorloofde Uitspanning in de vrije Natuur, hij kon er naau-Welijks toe komen, en als hij het bewilligde, dan moest het op Zondag zijn; want door de Week moest het Kantoorwerk geen oogenblik worden nagelaten: en hoe vele helpers en bedienden er waren, hoe ook de oudste door veeljarigen arbeid en vlijt zijn vertrouwen volkomen verdiende, hij beschouwde zich-zelven als onmisbaar, zelfs voor een oogenblik. ^aar wat heeft God gedann ? — Te midden van de allerbelangrijkste bezigheden, werd hij met eene Ziekte bezocht, hevig in aanval, krach-Ug in Werking, en bij uitstekendheid lang van C 3nbsp;duur

É

-ocr page 38-

duur. Plotseling zag hij zich uit al zijn bedrijf gezet. Men mogt hem zelfs niet vragen; ieder wanhoopte aan zijn herstel, en hij zelf beschouwde doorgaans deze Krankheid als middel tot zijn einde. Maar God heeft hem gespaard — en in de volle overtuiging , dat, om zijne zaken gelukkig te doen voortgaan, (gelijk, bijzonder in alle die Weken zijner bedlegerigheid, het geval was) God hem niet noodig had, is hij voorbeeldig op den Zondag ter Kerk, en heeft hij geleerd in de Weekdagen zoo veel tijd af te zonderen, voor zich en zijn Gezin, als hij in die dagen, zonder zijn beroep eenigzins te verwaarloozen, daarvan kan én mag gebruiken, en tevens voor hem noodig schijnt om de indrukselen van Gods Barmhartigheid in zich (e onderhouden en op te wekken, om zijne Kennis van Gods Woord uit te breiden, en zijn Geloof aan het Euangelie, in zijn hart te voeden en te versterken.

Wat dunkt U? beantwoordt, hij niet aan Sjjne bijzondere verpligting?

Dat

è

-ocr page 39-

Dat doet immers die Man insgelijks, die, voor weinige Jaren nog, zoo lustig en alle dagen zoo vrolijk leefde, zonder, gelijk men spreekt, te denken otn God of zijn Gebod, en thans een uitstekend voorbeeld is van Godsdienstige opgeruimdheid, zoo wel als van ingetogenheid en ongedwongene bezadigdheid? Indien ik hem noemen kon, zonder aan den eenen kant hem eenigzins ten toon te stellen, en aan den anderen kant zijnen ootmoed te kwetsen, zouden sommigen buiten twijfel, in zijne Woonplaats, althans eenige, hem wel kennen. Maar het komt immers niet op den Man, maar op zijne verbetering, en op zijne betrachting aan.' Lees dan, en oordeel onpartijdig. Opgevoed door naauwgezette Voorstanders van den Openbaren Godsdienst, was hij, nog op de Latijnsche School zijnde, niet zei-de genoodzaakt, ook in de Week mede ter Kerk te gaan, ook dan, wanneer anderen zich gingen ontspannen; hadden zijne Ouders aan hun Huis een Godsdienstig Gezelschap, hij moest daarbij ten minste tegenwoordig zijn. Gij weet dat alle vrome Menschen niet altijd C 4nbsp;op-

-ocr page 40-

opgehelderde, Euangelische begrippen van die blijdschap hebben, die met den dienst van God bestaanbaar is, tot welke wij zelfs geroep en worden door het Euangelie. Gij weet ook, dat brave Menschen niet zelden beproefd worden, en daardoor, al zijn de tijden niet zoo bezwarend en drukkend, al eens aanleiding hebben om bedroefd te zijn, vooral dan, wanneer zij zelve de schuldige veroorzakers zijn van hunne ongelegenheden. Gij weet dit, en zult, al had gij nooit zulk een, tot stichtelijk spreken aangelegd, Gezelschap bijgewoond, niet vreemd opzien, wanneer ik U zeg, dat de bijwoning van dien kring, en van een veeltal, voor hem toen nog niet bevattelijke, Predikatiën, hem voorinnamen tegen den dienst van God. Zijne kameraden, die hem somtijds bespotteden, en dikwijls met jeugdige vervoering van hunne partijtjes spraken, deden daaraan zoo als gij denken kunt, geen goed. Geen wonder dan, niet waar? dat hij, zoodra hij kon, zich het gemis van zijn vroeger leven, gelijk hij dat noemde, op allerlei wijze zocht te vergóeden, en ten opzigt van den

Open-

-ocr page 41-

Openbaren Godsdienst verviel in dat uiterste waarin wij zoo vele, ook van onze Kinderen in de Arm- en Weeshuizen opgebragt, (het spijt mij dat ik het zeggen moet) zien vervallen. te weten, dac zij denzelven, dien zij te voren zoo gezet moesten bijwonen, ia volgende Jaren geheel verwaarloozen. Zoo ging het ook met Bijbellezen — ja ! Boeken, van welke de Titel eenen Godsdienstige» Inhoud aankondigde, wilde hij eindelijk niet meer

inzien; _neerslagtig te zijn, te zuchten en

Godsdienstig te wezen, dat, dacht hij, was eenerlei! Maar lieve Vrienden! hij i« wijzer geworden. In eene zware Krankheid heeft hij en het belang, en den troost van het Euangelie leeren kennen, en terwijl hij zich wel met ootmoed beklaagt over zijne overgegevenheid aan luidruchtige vermaken, is hij niet te min met vrijmoedigheid, bestuurd door menschkun-dige voorzigtigheid, nu gedurig daarop uit, om de schande, anderen toegebragt door zijne verkeerdheid, zoo veel mogelijk, te herstellen en te gelijk zichzelven, zoo veel hij kan, te vergoeden het zuiver Godsdienstig Onderwijs,

C 5nbsp;het-

-ocr page 42-

hetwelk in de dagen zijner bijstersporigheid voor hem verloren ging. „ Dient den Heere ,, dient den Heere met blijdschap!quot; dat is zijn woord; en hij doet het ook zelf, ofschoon ik weet, dat hij ook nog al wat kruis te dragen heeft.

Maar, en hierop komt het nu vooral aan, die Man beantwoordt immers aan het oogmerk der Bezoeking en ann het oogmerk zijner Herstelling? Wat dtirto ü? Leg het hoekjen nu weer uit de hand, en denk eens op dat voorbeeld na.

Bij die voorbeelden van Menschen, die uit Krankheid gered, aan hunne bijzondere verplig-ting zoeken te beantwoorden, ülieden, lieve Vrienden, tot onderwijzing voorgesteld, voeg ik, tot hetzelfde oogmerk, het voorbeeld van zekere Moeder, die uit de drukte van haar woelig gezin, en hare kinderzorg, zich bijna nimmer kon uitscheuren; het was, dacht zij, onmogelijk, dat die Kinderen goed opgepast, en behoorlijk verzorgd konden worden, indien zij het niet zelf deed, of niet alles onder haar oog geschiedde. Geheel, (en dat was braaf) offerde zij zich voor hare liefste panden op;

maar

-ocr page 43-

maar ook den Godsdienst gaf zij er aan: zij bragt haar Kind ten Doop, en hierbij was het ®et de kerk voor een paar Jaar afgedaan! Ook zij is geheel veranderd. Dat is de vrucht van eene zware Krankte in het hoofd, die haar volstrekt gebood aan Man en Zuster alle hare zorgen te betrouwen, en in het bijzonder van het gesprek met haar gehouden bij hare aanvangelijke Herstelling over de oogschij-nelijke bedoeling van God om haar in dezen weg te leeren, dat, hoe zeer het waar is, dat eene Moeder dan waarlijk Moeder is, als zij voor hare Kinderen leeft, de Openbare en Huis-selijke Godsdienstoefening nogtans, zoo veel gene op den Zondag, deze dagelijks kan geschieden, moest worden waargenomen, om daar de pligten ook van eene Christelijke Moeder te leeren, tot dezelve opgewekt, en tegen de bezwaren in dat gewigtig werk bemoedigd en getroost te worden. Er komt, hoe gelijk anders deze gevallen schijnen, in dit derde nog eene bijzonderheid bij. Hoe gevoelig die goede Vrouw anders ook was, zij kon, ook al uit

te

-ocr page 44-

te overdrevene zorg voor haar Kroost misschien zelden eenig gehoor geven aan de klagt van armen, en eene kranke, ofschoon aan hare in vroeger tijd wel eens betoonde deelneming aanbevolen, werd schaars door hare hand verkwikt. „ O! de ervaring,quot; zegt zij nu „ van „ alle die toegediende proeven van God- en „ Menschenliefde in mijne Krankheid hebbén, „ik gevoel het, mij den zaligen pligt allerbijzonderst opgelegd, om, waar ik kan, Chris. „ telijk medelijden te oefenen, en die ik niet „helpen kan, en niet kan doen helpen door »mijn invloed, ten minste aan de ontferming „Gods door deelnemend medebidden, ootmoe-,, dig te bevelen!quot;

En komt het U, mijne Vrienden! niet voor, dat het zoo moet wezen? zoo begreep het ook zeker Godvruchtig Geneesheer, die, eer hij dezen naam kon dragen, de Geneeskunst bijna onafhankelijk begon te beschouwen van het Bestuur der Voorzienigheid. Te bidden om goed inzien te moogen hebben in den aard der ziekte zijner patiënten, en om bepaald te worden bij de middelen, die met goed gevolg

zou»

-ocr page 45-

zouden kunnen toegediend worden, dat was hein vreemd, en, zoo als hij nu betuigt, kwam hem dit bij gelegenheid, dat een Predikant hem daarnaar vroeg, eenigzins beneden zich, ja ook bespottelijk voor. Maar in eene, in hare oorzaak voor hem eerst niet verklaarbare Krankheid, die hem op het Ziekbed wierp, en den Dood scheen te dreigen, herinnert hij zich dat gesprek, beproeft hij dat Gebed, en de spoedig daarop gevolgde ontdekking der oorzaak, en des middels tot herstel, Waar over zijn Kunstbroeder, die hein bijstond, zich bevreemde, maar hetwelk deze niet verwierp, is hem in zijnen dagelijkscben levens-trein, en bij het ziekbed allerbijzonderst, de bijblijvende aanmoediging, om al wat hij doet, te doen onder opzien tot, en als in onafge-brokene gemeenschap met God. En het verdient opmerking, dat men zegt, en hij het niet tegenspreekt, dat hij, na zijn Herstel uit die Ziekte, over het geheel gelukkig is in zijn praktijk. Iets van dien aard weet ik van zeker Predikant, die betamelijk gezet was om voor beide zijne Leerredenen, niet alleen goede

stof

-ocr page 46-

stof te verzamelen, door onderzoek en nadenken, maar ook zorgde, dat dezelve volkomen geschreven waren. Hij stond op een Dorp, was jong, en gewoon voorheen, toen hij nog Student was, zitten met wandelen af te wisselen: maar nu kon hij aan het wandelen zelfs bijna niet denken. Wierd hij bij een zieken geroepen, het was te naauwernood, dat hij derwaarts ging. De Geneesheer zijner Plaats bemerkte zijne levenswijze, schreef er de lig-te ongesteldheden, als hoofdpijnen, en ongemakken in het ingewand aan toe, en vermaande hem tot afwisseling, als voorheen, en zonder deze voorspelde hij hem eene bedenkelijke Krankheid. De uitkomst heefc het bevestigd; en behalve ander bijzonder Onderwijs, voor zijn hart in zijn werk benoodigd, is die Ziekte hem nuttig geweest, zegt hij, om hem te leeren, dat hij zijn Ligchaam de noodige beweging niet mag onthouden; hij tracht daarom ook, als eenig werk in zijne Gemeente, buiten zijn Huis, hem wettig roept, hetzelve vol vaardig te verrigten, zonder aan zijn vroeger begrip, 0111 eerst zijne Preek

ge-

-ocr page 47-

geschreven te hebben, halstarrig te blijven ha«gen: hier door komt hij somtijds niet minder wel gesteld op zijne Kamer terug, nu of dan brengt hij op dezelfde wel eens eene opmerking mede, waartoe een bezoek aan eenen Kranken of Armen Jiem de aanleiding gaf, of die hij op zijnen weg, uit de bedrijven der Menschen, of uit de werken van God ontleenen ®og't. In het kort; sedert zijne Herstelling blijft hij zijne Letteroefeningen, zijn openbaar Werk en de Les van zijn Geneesheer en van de Voorzienigheid waarderen, en wat dunkt U? handelt hij daarin niet regt dankbaar?

Ik zoude U, lieve Vrienden! uit mijne waarnemingen verscheidene gevallen, die hetzelfde bewijzen kunnen, weten mede te deelen, b. v. van iemand, die, schoon gezond en gezegend, altijd klaagde, maar, in eene allerbe-naauwste ongesteldheid gestort, besefte, dat hij niet te voren, maar nu een voorwerp van medelijden was: hij kwam tot inkeer van zijn morrend bestaan, en nu juicht hij iederen morgen en iederen avond, ook dan als hij minder welgesteld schijnt over den schat van gezond-

É

-ocr page 48-

zondheid, en het goede, hetwelk God om Jezus wil, hem alle dagen zoo onverdiend als mild verleent. Ik zou ook nog kunnen spreken van eenen voorheen overdadigen, die de Matigheid uit pligt kende, maar in zijne Ziekte uit overdaad, nu door aanwijzing van eenen waar-digen Leeraar, zoo wel als van zijn Geneesheer, de Matigheid als Christen pligt, uit Christelijke beginselen heeft leeren beoefenen, en, schoon volkomen gezond, met boetvaardigheid op zijne vroegere levenswijze terug ziet, en door het geloof ln Christus de vergeving der zonden aangenomen hebbende, in Matigheid de kracht der zaligmakende Genade overal openbaart. Dan, ik moet mij vergenoegen met U het gebruik van de medegedeelde gevallen, ter toepassing op uwen bijzonderen toestand en eigene omstandigheden, aan te prijzen; en ik durf mij ook wel verzekerd houden, dat gijlieden allen, die dit leest, uit het gezegde dit besluit zult opmaken, dat het de pligt is van eenen uit Krankheid herstelden, in het algemeen en vóór alle dingen, den dag der zaligheid, hem nog vergund, wel te gebruiken, zich

met

-ocr page 49-

met afzien van alle gronden van hope buiten Jesus, aan dien eenigen en volkomenen, mag-t!gen en gewilligen Verlosser, ter zaliging, biddend en hopend op te dragen, en in het Geloof aan de medewerking van den Heiligen Geest, onder het betamelijk gebruik der Genade middelen, in zich het kwade te bestrijden, en het goede waar hij kan, voor te staan en te bevorderen, bijzonder dat geen, bij hetwelk hij door zijne Ziekte, onder het bestuur der Voorzienigheid, is bepaald geworden. En zal het nu wel noodig zijn, om bij dit alles zeer veel toe te voegen, hetwelk tot de beoefening van dien Pligt kan opwekken? Bedrieg ik mij niet, dan zegt gij bij U zelven: „het spreekt van zelf: zoo moest het zijn, ik „ ben overtuigd, zoo moet ik ook doen!

Vergun mij evenwel, dat ik, om die overtuiging te versterken, nog het een en ander volgen laat, hetwelk, indien ik U al wat te lang mogt hebben bezig gehouden, een wijl daar na kan worden nagelezen.

Dnbsp;Voor-

-ocr page 50-

Vooreerst: Het Onderwijs, hetwelk ik U poogde toe te dienen, is zoo geheel in den geest van den Bijbel. Voor den Bijbel onderstel ik uwe onbepaalde hoogachting: en wat leeren ■wij nu uit denzelven, in opzigt tot den Pligt van Herstelden uit Krankheid? mij dunkt, als ik acht geef op Psalm 50: 15. en soortgelijke plaatsen, in welke God zelf opwekt om in den dag der benaauwdheid Hem aan te roepen, en belooft: Ik zal er U uithelpen, dan mag ik het doel van God niet voorbij zien, en gij zult Mij eeren. Als ik in de Geschiedenis van de genezing der Melaatschen lees, dat alleen de Samaritaan wederkwam, om den Heiland voor zijne Herstelling te danken, en dan Hem, die het uitgedrukte beeld van God is, hoor vragen: en waar zijn de negen? (Luc. 17: I7-) dan moet ik immers besluiten, dat onze Heer Jesus Christus en dat God zelf, dien wij in Hem, als het ware voor onze oogen zien, en die volkomen het Goddelijk Karakter heeft geopenbaard, niet onverschillig is omtrent dankbaarheid of ondankbaarheid na eene vrijgunstige Herstelling?

Ver-

-ocr page 51-

Verder: Als ik in het Geschiedverhaal van Hiskia's Krankheid en Herstelling lees: eerst Jes' 38: 2. enz. dat hij tot God, met ootmoed en met vertrouwen, om leven en herstelling bad: vervolgens, dat God hem verhoorde, en wijders vs. g enz. wat hij schreef, toen hij ziek geweest en van zijne ziekte genezen was: maar dan a Chron. 32: 25, vind aangeteekend, dat hij geene vergelding deed na de weldaad aan hem geschied, dewijl zijn hart verheven was, en hij dien kos-telijken tijd niet schijnt aangewend te hebben, om de Ongodsdienstigheid en velerlei gruwelen in zijne dagen, met ernst en aanhoudendheid, te keer te gaan, dan moet ons immers dat smarten? maar behooren wij er dan niet uit te leeren, dat wij, na zulk eene bijzondere weldaad, vergelding behooren te doen; en dat het niet genoeg is een fraai herstellingslied te schrijven, maar dat onze vergelding bijzonder ook moet bestaan in ware verbetering van hart en leven?

Wat hebt gij wel gedacht bij het lezen van ftlatth. 8: 14 en is. De Schoonmoeder van Petrus werd door Jesus van de koorts bevrijd-D 2nbsp;en

-ocr page 52-

en zij stond aanstonds op en diende het Gezelschap; hebt gij niet wel gedacht die Vrouw beantwoordde aan het oogmerk: zij toonde zich niet onwaardig, dat zij zoo genezen wierd, zij was dankbaar? en zij toonde dit een deels door liefdeblijken aan Jesus te geven, anderdeels, door haar Vrouwelijk huis. werk en beroep terstond weder op te vatten: en gevoelt gij niet, dat die schijnbaar kleine bijzonderheid, in de Euangelische Verhalen, ook ons tot leering en navolging is medegedeeld ?

Toen de Heiland (Matth. 9: 1 enz.) dien lammen Man de zonden, die waarschijnlijk hem dat onheil berokkend hadden, vergeven had, en hem da volkomene gezondheid weJerschonk, kon de gelukkig herstelde immers van zelf besluiten, dat hij nu niet meer in zonden Ie-ven mogt, als hij zich niet aan gruwelijke ondankbaarheid wilde schuldig maken? — Heeft Joan : 5: 14. voor U wel eenige verklaring noodig? De 38 jarige Kranke, door Jesus hersteld, ontvangt de les: „Zie, gij zijt gezond geworden, zondig niet meer, opdat n niet vat

er'

-ocr page 53-

«rgen geschilde.quot; Gevoelt gij het verband niet? Sezond was hij geworden, en nu moest hij U!t erkentenis deugdzaam en Godvruchtig le. ven.

En wat dunkt u van dien Man, Hand. 3: 8 en 9? Kreupel geboren, zat hij dagelijks aan de ■Tempeldeur en vroeg een Aalmoes. Door tus-schenkomït van Gods alvermogen gered, sprong h'j op, stond, wandelende, en ging met Petrus en Joannes in den Tempel, wandelende en springende en lovende God, en dat voor het oog van het daar vergaderde Volk. Beeldt niet zeer eigenaardig dit Bijbelsch Verhaal ons de blijdschap van dezen Man uit? was de betooning van dezelve op die wijze zondig, of de waarborg zijner opregte dankbaarheid? en zou de H. Geest, die Lucas in het schrijven bestuurde, ons door de uitvoerige bijzondering van het geen die Man deed, ook niet hebben willen leeren, »zoo moet men aan het doel van zulk eene »gt; Weldaad erkentelijk beantivoorden?quot;

Zeer vele proeven van dien aard zoude ik uit den Bijbel kunnen bijbrengen. Laat deze D 3nbsp;ge-

m

-ocr page 54-

genoeg zijn om U ter opwekking te dienen, en om U op de overige, die gij in den Bijbel aantreft, oplettend te maken, en dezelve doelmatig voor U en anderen te leeren aanwenden: Dat zou kunnen geschieden door de aandachtige lezing en herlèzing b. v. van Psalm VI; XIII; XXX; XXXVIII; XXXIX; XLI; LXXXVIII; XCI', CII; CHI; en CXVI; ook nog weliigt van anderen. Maar gij begrijpt, dat ik dit alles niet opgeef, om het een en ander thans achterelkander door te lezen; gij hebt, om de goede indrukken bij U te onderhouden, nu stof genoeg bedien U van dezelve, bij afwisseling: al doende zult gij ook dit, met voordeel voor U zeiven en anderen, leeien doen.

Het tweede, hetwelk ik U hier, ter aanprijzing nog wilde voorleggen, is het heilzaam gevolg, hetwelk uit zulk eene wijze van doen voor U zeiven, en voor anderen, en, (als alle Herstelden uit Krankheid dit deden,) voor de Maatschappij zou voortvloeijen.

Uitbreiding is hier niet noodig. Elke goede daad heeft immers hare vrucht? is het niet

al-

-ocr page 55-

altijd aanstonds even zïgtbaar, door den tijd wordt het openbaar» en God laat het zeker quot;iet onbeloond. Neen — neen; maar dit gedeelte der Godzaligheid, deze Christelijke deugds betrachting heeft ook de belofte van dit en van het eeuwig leven. Verbeeldt u eens zulk eene Maatschappij, waarin deze en gene, waarin velen, langs zulk een weg van Krankheid en Herstelling, ernstiger op de dingen, die bóven zijn, bedacht^ meer en meer aan God en Jezus Christus door banden van Liefde en Dankbaarheid verbonden, ootmoediger, ijveriger, meer medelijdend en hulpvaardig, matiger, regtvaardiger begonnen te leven, wat dunkt u, zou zulk een kring van Menschen niet gelukkiger zijn? en zou, daar en tegen, het blijk van Gods billijk misnoegen over het vergeten van zijne weldaden op den duur wel achter blijven?

Wat zoude ooi?, gij gevoelt dit in de derde plaats, tot uwe aansporing hope ik, de heerlijkheid van God bevorderd worden. Ja! ik beken het gaarn: God heeft ons niet noodig: Hij is algenoegzaam in en voor zich zeiven, D 4nbsp;en

-ocr page 56-

en voor alles wat buiten Hem bestaat; maar onder de trekken van het Goddelijk karakter ons door Jesus Cïris'us volkomen geopenbaard, behoort ook deze, dat Hij heilig naijverig is, omtrent Zijne eer. Wordt nu de Vader dan verheerlijkt, wanneer men vele vrachten draagt, dat is, vele goede werken doet, zou dan de gedachte aan dat rein Goddelijk ver-langen quot;ons niet bewegen? moeten wij daar toe ons licht niet voor de Menschen schijnen laten, opdat zij onze goede werken zien, en den Hemelschen Vader verheerlijken mogen? En (om het uit een ander oogpunt te bezien) zouden wij ons dat geen voorregt achten, als wij, die voor onze Ziekte in de zonden leefden, en door de zonden aanleiding gaven tot ergernis, zoodat Gods naam gelasterd wierd, aanvankelijk in onze Ziekte en voorts uit Dankbaarheid bij onze Herstelling, 'aanleiding konden geven, dat onze aanverwanten, bekenden, vrienden, en vijanden zelfs, van ons zouden moeten zeggen: „God heeft „ zijn hart veranderd: God heeft hem een „beter Mensch, een Christen gemaakt.quot; Wie

weet,

-ocr page 57-

weet, wie hunner gij voor God en Jezus Christus zoudt gewinnen, wanneer zij de k«cht van het Christendom aan U bemerken ®ogten? hoe zouden in dien weg de naam van God al meer en meer geheiligd worden en Zijn Rijk komen! O mijne lieve Vrienden! als wij Christelijk denken, als wij belang stellen in de eer van God en Christus, dan moet die beweegreden bij ons werken; zij moet de krachtig-te zijn; want wij moeten God lief hebben boven al! Ik kan mij niet wederhou-den U, bij deze gelegenheid, opmerkzaam te maken op hetgeen Paulus van zulk een gemoedsbestaan liet blijken, 'oen [hij aan de Ga-laters schreef, dat de Christenen, vernomen hebbende, dat hij het Geloof verkondigde, het welk hij eertijds verwoestte, God in hem verheerlijken. (Gal. i: 23 en 24.

Voor Ulieden, die geduld hadt om mijne toespraak tot hier toe, met eenige verpoozing tusschen beide, door te lezen, meen ik overvloedig gezegd te hebben, ter versterking Van uwen lust, om, wegens uwe Herstelling, God door eenen verbeterden levenswandel

D 5nbsp;te

-ocr page 58-

te danken, en aan het doel zijner bestelling over U te beantwoorden: maar omdat gij, die dit leest, en nu, of voorheen reeds, overtuigd zijt geworden van de pligtmatigheid der dankbare beantwoording aan Gods bedoelingen in uwe Ziekte en Herstelling, ligtelijk in verzoeking tot ontrouw aan uwe tegenwoordige overtuiging zoudt kunnen geraken, wil ik U een aandoenlijk geval verhalen, hetwelk onder Gods zegen,, tót uwe waarschuwing, en zoo, U als tot een wapen zou kunnen diénen.

Adriaan, een eenige Zoon van fatsoenlijke menschen te M...... van een gezónd en levendig gestel, uit een onbekrompen beurs opgevoed en onderwezen, behalve in alles, wat hem in de Wereld welgemanierd en overeenkomstig zij. nen stand kon doen voorkomen, in de gronden van den Christelijken Godsdienstgt; verloor, na den dood zijner Ouders, bezitter geworden van een aanzienlijk Vermogen, hunne vermaningen meer en meer uit het oog, en leidde eén ongebonden leven. Zijne vrienden verzekerden hem dikwijls, dat hij vroeg of laat zijne ongeregelde levenswijze zou moeten boeten:

maar

-ocr page 59-

maar voortgaande naar zijnen lust, meer dan naar zijn vermogen en kracht, verviel hij in eene aHerbedenkelijkrte ongesteldheid. De kunst beproefde alle hare krachten; en zijne vrienden, in weerwil van het verachten van hunnen raad, bezochten hem getrouw. Ook verzochten zij eenen minzamen Leeraar, eenen Vriend Van zijn Ouderlijk huis, om de vonk van Godsdienstigheid, die door opvoeding in het hart gebragt en onderhouden, maar onder de asch Van allerlei buitensporigheden bedolven was, weder op te wekken. In het eerste scheen de brave Man te wanhopen; maar zijne Jaren, zijn ernst en zijne lieftalligheid zetteden zijn voorstel van het schuldvergevend Euangelie eenen indruk bij, die de misleide ellendeling niet kon wederstaan: en het scheen, dat waar berouw, geboren niet maar uit de ellendige gevolgen der zonde, maar uit overtuiging van de Godonteerendheid van zijn gedrag, de vrucht was van den aanhoudenden arbeid aan hem besteed. Hoe dikwijls betuigde hij met tranen, dat hij niets meer verlangde; dan met een hersteld Ligchaam God te kunnen /nbsp;die.'

-ocr page 60-

dienen, en den miskenden Heiland, door een verbeterd gedrag, te verheerlijken.' Zijne bezittingen waren zoo ver niet verspild, dat de uitgezochtste middelen tot herstel, en de kostbaarste verkwikkingen buiten zijn bereik wa. ren; en het was, na verloop van eenige Maanden, door Gods blijkbaren zegen, zijn voorregt, om, onder voorgang van den waardigen Predikant, God openlijk in de Gemeente te danken. Meer dan twee Jaren zag men hem vrij gezet ter Kerk; men liet hem ook niet aan zichzelven over; de Vriendenbezoeken werden volgehouden, en de toespraak des Leeraars wierd, zoo veel deszelfs werk, en omslachtig ambstbelt;-drijf dit gedoogde, hervat. Ieder, die belang in hem stelde, ried hem eenig bepaald bedrijf en het huwelijk aan; maar afkeer van arbeid en besluiteloosheid hadden en hielden de overhand, en allengskens wederom ingewikkeld in zijne verderfelijke gezelschappen en verkeering verviel hij tot indrukkeloosheid, bijstersporigheid en wangedrag, zoo zelfs, dat hem schijnt overgekomen (2 Petr. 2: 23.) hetgeen met een waar spreekwoord, wordt gezegd: de hond is

we,

-ocr page 61-

'wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel, en de gewassene zeug tot de wenteling in het slijk. Door een toeval overrompeld , is hij in dien toestand onlangs plotselings gestorven, en voor zijnen tegenwoordigen toestand is een digt gordijn geschoven. Maar kunnen wij nalaten, bij zulke gevallen te denken aan die uitspraak der H. Schrift: Die den wil des Heeren geweten ,jn niet gedaan zal hebben, die zal met dubbele slagen geslagen worden.

Van dienzelfden aard is hetgeen mij onlangs, door een geloofwaardig Man, is medegedeeld. Een handwerksman, niet meer verdienende , dan hij voor zijne brave Vrouw en vier Kinderen hoogst van nooden had, verviel, door een zamenloop van tegenheden, in bal-oorigheid. Zijn humeur was korselig geworden: en Vrouw en Kinderen moesten dagelijks daarvan de ondrageüjksten last lijden. Hij werd achteloos omtrent zijn werk, verviel in schuld, in at/moede, en ten laatste in eene kwaadaardige Ziekte. De edelmoedigheid van zijn Baas liet hein geen gebrek lijden. — en voorspraak beschikte hem eenen hulpvaardigen Geneesheer

-ocr page 62-

heer, terwijl gegoede menschenvrienden zich zijne zaak , en die van zijn Huisgezin, op eene allerbijzonderste wijze aantrokken. De Ziekte nam spoedig eenen gunstigen keer, en toen hij weder geregeld denken en spreken kon, vloeide zijn mond en hart over van gulle belijdenis, dat hij zijne Vrouw mishandeld, en zijne Kinderen verwaarloosd had; hij zonk weg in gevoel, zoo het scheen, bij alle lafenis. JM die hem de Menschlievendheid töeschikte, en door den Leeraar eens bepaald bij Jesus dorst aan het Kruis, was hem die bijzonderheid zoo gedurig voor den geest, dat hij dikwijls uitriep: quot;O Heiland! hoe zal ik het ,,U vergelden?quot; Iedereen had moed op zijne volkomene verbetering. Maar ach! zoo sterk de indruk scheen geweest te zijn van zijn onbetamelijk gedrag, zoo spoedig was het gevoel geweken* Ja, hij ging zijne weldoeners dank betuigen; ja, hij ging ter Kerk, en schreide onder het dankgebed voor hem, ja! hij nam zijn werk weer op, en daar niemand hem om de openstaande schulden ontijdig aansprak, gingen zijne dagen eenen geruimen

tijd

è

-ocr page 63-

tijd effenbaar voorbij. Zijne Vrouw deed ook aquot;es wat zij kon, om bij hem die goede gezindheden le onderhouden: maar het zaad, in zijn hart gestrooid, had geen diepte van aarde: (Matth. I3: 5 en 6.) als de zon opgegaan was, zoo is het Verbrand geworden, en, omdat het geen wortel had, is het verdord. Zijne begunstigers merkten, dat hij zijn ouden gang begon te gaan» jp^'i wierden eindelijk het vermanen moede, zij beurden de goede Vrouw op, en lieten hem eindelijk loopen; zijne Kinderen stonden tegen hem op, en toen hij, vier jaren later, aan eeue koorts, die hem spoedig op de hersenen viel, bewusteloos, en zonder eenig blijk Van berouw te geven, gestorven is, werd hij door nietnahd betreurd, dan door de gemoedelijke Weduwe, die, tot haren troost, alles inspande om hare hope te voeden, dat God, om Jezus wil, zijne arme Ziel, in genade mogt aangenomen hebben.

Diezelfde Man verhaalde,, bij die gelegenheid, een niet minder aandoenlijk geval hetwelk geschikt tot waarschuwing, ik ü dan ook quot;iet wil onthouden.

Zijn

-ocr page 64-

Zijn Broeders Dochter, een burgermeisje van 18 Jaren, werd door een Jongman, niet van den besten naam, ten Huwelijk aangezocht. Zij scheen zich wonder veel van hare uitzig-ten te beloven: maar iedereen ontraadde haar alle verkeering met het beminde voorwerp, en het Ouderlijk gezag moest aangewend worden om dezelve af te snijden. .Het is niet vreemd dat zij hier door in eene kwijning verviel 10-Die Jongeling intusschen liet niet na haar te doen blijken zijne blijvende betrekking; en zijn gedrag, mede proefhouden, voor de familie dan voorheen, deed de Ouders biddend besluiten hun niet langer in den weg te zijn. Hun oogmerk wierd bereikt. Frederika luikte wederom op: maar, weinig weken voor den bepaalden dag der Huwelijks voltrekking, werd zij, toen bloeijende en frisch, door het Roodvonk plotseling aangetast. Het gevaar, hetwelk allerdreigendst was geweest, week wel, op het gebed, voor de gepaste middelen en den zegen van God, maar hare Herstelling was langzaam. Weken achtereen moest zij in huis blijven, en men vreesde, dat eene bezetting . -nbsp;°P

-ocr page 65-

DP de borst haar voor altijd hare kleur bevallig voorkomen en vrolijkheid benemen zou. Nu had Karei gedurende hare Ziekte, en voorat sedert de zoo even gemelde vrees, zich weder eenige misstappen veroorloofd; ook en bijzonder had hij zich met een voorwerp verslingerd, hetwelk, mogelijk door minnenijd vervoerd, ; Zelve de oorzaak was, dat Frederika dit ontdekt had. Zij üet dan ook niet na hem daar over i teederlijk te onderhouden, en besloot, bij de genoegzame waarneming, dat zijn gedrag berispelijk, en der Ouderen hoop, op het afbreken van den omgang met hem, levendig bleef, na ernstig overleg, hem te bedanken. Zij beschouwde het zelfs als een bijzonder bestuur van de Voorzienigheid, dat zij toen zoo ziek geworden was, en dat hare sukkeling zoo langdurig was geweest, en vond zich, volgens onafgevergde betuigingen; verpligt om op allerlei wijze, het leed, hare Ouderen berokkend, te vergoeden, en haar leven interigten tot eer van die Genade, die haar langs hooge en donkere paden, het gevaar van allerlei Wnaner en ellende had doen ontgaan. Rüst Enbsp;en

É

-ocr page 66-

en vrede in het gemoed, de verdubbelde liefde harer Ouders, het tijdig gebruik van goed voedsel, het nuttig verkeer met onbesproken Menschen, het lezen van Gods Woord, en het bijwonen van den Godsdienst, droegen misschien gemeenschappelijk onder Gods bestuur, bij, om haar na verloop van anderhalf Jaar, tot vorige welvaart, bloei, vrolijkheid en aanvalligheid te herstellen.

En och! had zij nu dezelfde beginselen mogen behouden! maar de geheele schakel der Voorvallen werd vergeten. Karei vernieuwde zijne aanzoeken, zij wierd tegen zijne huichelarij gewaarschuwd, maar zij zag God voorbij: en het was, of de te voren gedwongen© neiging tot zijn Persoon, met dubbele WQ^de, het gebied voerde, toen, als eene laatste poging, om hair tot een vernieuwd be-sltwt tegen zijn aanzoek te bewegen, beproefd werd haar voor te leggen eenen brief, dien zij zelvfiaa in de dagen van hare boetvaardigheid, aan ?eene Vriendin geschreven had. .Het* ge^n 'ide Schrift zegt, in opzigt tot Judas,, die 'door geldgierigheid en door gehoonde nanbsp;trotsch

è

-ocr page 67-

trotschbeld, het opzet des verraads volvoerde tegen zijnen Meester, dat namelijk de Satan in zijn hart voer, schijnt, in een ander opzigt, °P haar toepasselijk geweest te zijn. Zij volvoerde haren wil: en nu .. ach! lieve Vrienden! nu zit zij, sedert vijf jaren gehuwd, op een kamer met drie Kinderen, door eenen verkwistenden en trouwloozen Echtgenoot van haar burgerlijk uitzet beroofd, dikwijls in kommerlijke omstandigheden; en, (hetgeen voor haar het ergst van alles isquot;) nog de Ouderlijke teederheid, nog de deelneming der vriendschap, noch de bezorgdheid van een regtscha-pen Leeraar, noch de kracht van het Goddelijk Euangelie schijnt bekwaam, om in haar hart te doen leven dat Geloof, dat hare misdaad, niet te groot is, dan dat zij zou kunnen vergeven •worden! Zij houdt tot hiertoe onwankelbaar Vast aan haar aangenomen begrip, dat zij het Werk Gods in haar gemoed heeft tegen gestaan t en, indien hoogere kracht het niet verhoedt, is het te duchten» dat zij in wanhoop sterven Zal.

Het

E 2

-ocr page 68-

■ Het ontbreekt geenen Leeraar, die zijn Bediening. als Herder met eenige oplettendheid waarneemt, aan stof, om, uit den schat van zijne eigene ondervinding, zijne bekenden, en de voorwerpen zijner behandeling, met soortgelijke gevallen te onderhouden; maar wel zullen de meesten zich beklagen, dat bet ontbreekt aan toereikende middelen, en tijd, en wijsheid, en kracht, om voor te komen, dat het aantal van die ongelukkigen niet gedurig vermenigvuldigd worde. Vraagt gij intusschen, mijn mede-hërstelde uif Krankheid! om eenigen raad, geschikt om zulk een verval, na uwe Herstelling, te verhoeden, leg dan nu dit Stukje wederom een poos uit uwe handen, en lees dan, een wijl daar na, hetgeen, onder opzien tot God, als goede raad mij is voorgekomen.

Allereerst en allermeest zou ik U aanraden het geen Paulus schreef i Thess. 5:17 ,, Bidt „ zonder ophouden.quot; Dat middel is U niet onbekend; en' gij 'begrijpt immers wel, dat dat Mdden niet letterlijk, maar van eener» gedurig vernieuwden en gemeenzamen omgang met G.od moet worden verstaan? Wie kan ja, wie mag *nbsp;• *nbsp;on-

-ocr page 69-

onafgebroken, in den 'eigenlijken 2in des w°ords, bidden; maar wie het niet op gezet-te tijden doet, loopt ligt gevaar om het te Veronachtzamen en te vergeten; en die het ®'et dan op gezette tijden doet, vervalt ligt tot harteloos en koud bidden. Maar wie dikwijls, (ja-zonder ophouden, zegt Paulus,) bidt, God altijd in het oog, en in het hart heeft,, die bij elk genot dankt, bewaring vraagt in elk gevaar, ligt in elke donkerheid, kracht hij elke verzoeking, heeft die niet een algemeen goed middel ter bevordering van echte Godzaligheid? maar in dit bijzonder geval is het voor U van groote aangelegenheid, mits dat dan ook, zoo als het altijd behoort te geschieden, doelmatig worde aangewend; dat is: dat gij uit uw hart, in het Geloof, dat God als Vader, om Jesus wil U wil verhooren, zoo zeker als Hij uwe woorden verstaat, en uwe begeerte ziet, bepaaldelijk smeekt, dat God door Zijnen Geest in U werke, opwekke, ver-sterke en overvloedig make zoodanige gevoe-r 'fcns- en gezindheden, als eenen, uit Krank-E 3nbsp;. heid j

-ocr page 70-

held herstelden, nu van den Dood verlosten» betamen.

Stel U, ten andere, dikwijls de aan U be-wezene weldaad regt levendig voor. Herdenk uwe Ziekte, in haar begin, schijnbare oorzaak, bekenden loop, bijkomende gunstige of ongunstige bijomstandigheden, uw bestaan voor en in dien tijd, de Godvruchtige toespraken, derzelver indruksels, uwe eigene verzuchtingen, beloften, de Herstelling zelve, en degoe-dertierene tusschenkomst der Voorzienigheid daartoe, doe dit vooral op de Verjaardagen van dit een en ander, en stel u God daarbij voor, zoo als hij zich daarin geopenbaard heeft, en zoo als hij in zichzelven is, als dien God, die ons niet noodig heeft, en die ons zoo zorgvuldig van den Dood bewaarde, als of Hij ons noodig had; stel Hem u voor als uwen besten Vriend. Vrienden leeren wij toch in nooden kennen. Stellen wij ons ook ons zelven voor als alles onwaardigen, die niets te eischen, en den dood en de veuoordeeling des hoogsten Regters eindeloos verdiend hadden, en laat de taal der Schrift bij U dikwijls worden op-

ge-

-ocr page 71-

gemerkt, die van Jesus Christus getuigt, dat Hij onze Smarten en Krankheden met onze Zonden gedragen heeft, dat wij door Zijne striemen de genezing hebben, in één woord, dat aan Zijn smartelijk en gehoorzaam Lijden, tot in den Dood aan het Kruis, al ons heil, in dit en het eeuwig levën verbonden is.

Laat wijders dan ook door U het Oogmerk van God met U in deze Krankheid en Herstelling bescheidenlijk en biddend worden aangespoord, en het bij U, door hooren en lezen en overdenken van Gods Woord, grondrêgel worden, om Dankbaarheid te betoonen door beantwoording aan het doel der weldaad.

Denk ook niét zelden op de gevolgen, die uwe Dood reeds voor U, en voor de Uwen zou kunnen gehad hebben; ook, hoe aandoenlijk nog, of wederom, uw toestand op een pijnlijk, kostbaar en langdurig ziekbed zou kunnen zijn; tevens, dat het oogenblik van sterven zeer kort nabij kan wezen, en dat God zich van geene Ziekte behoeft te bedienen, om ons uit dit leven in de Eeuwigheid over te brengen: en dat onze overgang uit deze Wereld jpoedig E 4nbsp;zal

-ocr page 72-

zal worden opgevolgd door verantwoording van het gebruik, door ons gemaakt of niet gemaakt van den arbeid aan ons besteed.

Kunt gij het doen? ei schrijf dan min of meer uitvoerig voor U zei ven, (niet om daar mede bij anderen te pralen, maar tot uw eigen gebruik') zoodanige bijzonderheden op, als eenigzins mogten dienstbaar zijn aan eene betamelijke gemoedsgesteldheid. Welligt kunnen dezelve, in oogenblikken van afzondering en nadenken op uwe verpligtingen, U wederom nuttig zijn. Zoo deed b. v. Jona in zijn geval; de Dichter van Ps. 119; en Hiskia na zijne Krankheid.

Gij hebt, vertrouw ik, ook wel eenen Vriend of eene Vriendin, aan welke gij het een of ander, hetwelk U merkwaardig was voor, in, en na uwe Ziekte, hebt medegedeeld, of zoudt kunnen mededeelen; verzoek aan deze, dat zij in voegzame oogenblikken, U daarbij' bepalen, om de vrucht van den arbeid Gods aan uwe Ziel te helpen bewaren en aan te kwee-ken; en moogt gij wederkeerig in dat vertrouwen van .iemand uwer bekenden deelen,

vol

-ocr page 73-

Volbreng dan ook dezen;pligt der Vrienclschap met bescheidenheid. Zoo zult gij anderen nuttig en U zelven voordeelig zijn.

Tracht ook voor U zelven te verkrijgen een diep besef van de waarde en het doel zoo Wel, als van de kortstondigheid en wisselvalligheid van dit leven, en van het verband, in hetwelk hetzelve staat met uw lot in de toekomende Wereld, naar welke wij henen gaan. Lees, herlees, bepeins daartoe, behalve zoo vele treffelijke plaatsen uit de Psalmen, b. v. uit den 39en, io3en, i44-ei?gt; den 9oen, enz. ook het 31e Euang: Gezang uit de verzameling, bij de Hervormden in gebruik hetwelk ten opschrift heeftsfOtusji bestemming. Die deze en soortgelijke hulpmiddelen ter hand neemt, werkt, om zoo te spreken, den H. Geest, in de hand, terwijl hij, die het een en ander ongebruikt Iaat liggen, dien goeden Geest berooft, als het ware, Van de Hem zoo Goddelijk verblijdende gelegenheid, om wat goeds van ons hart te maken.

Inzonderheid, lieve Vrienden! oefent van nu voortaan een eenvoadig en hartelijk geloof E snbsp;aan

-ocr page 74-

aan het Euangelie. Ik onderstel, dat gij wel weet, wat het Euangelie is. Mogt ik dat niet doen, dan zou ik ü zeggen, dat de hoofdinhoud begrepen is in die beloften van God, bij welke zijne Genade, niet alleen aan anderen, maar ook aan U verklaart, dat zijn welbehagen over U in Christus Jezus is om U van de Krankheid uwer ziele en van alle derzelver gevolgen te bevrijden — en dat voor eeuwig! aan dat Euangelie wilde ik, dat gij geloof zoudt oefenen.

Misschien kan het nuttig zijn , dat wij hierbij, schoon niet uitvoerig, toch een weinig nader ons bepalen, deels om U de oefening van dat Geloof te leeren kennen; deels om U die werkzaamheid, als middel tot het voorgestelde doel aan te prijzen. Wat dan het eerste betreft — die oefening des Geloófs is gelegen, niet maar in de toestemming van die waarheid; „alle Menschen zijn krank van geest, en Jezus „ is de Geneesmeester der Ziele: quot; die toestemming is goed, maar zij is het regte Geloof of de oefening van dat Geloof niet; neen deze doet ons de Waarheden met ons zeiven in verband

bren-

-ocr page 75-

brengen, zoodat hij, die dit waar geloof oefent, bij zichzelven overtuigd ,,is, dat hij waarlijk krank ,is van geest, diep bedorven en ellendig en ongeneeslijk door eigene kracht of eenig menschelijk vermogen, en daarenboven, dat hij van wege die Krankheid ligt onder de veroordeeling van dien God, uit wiens hand de Ziet zonder eenige ongesteldheid is voortgekomen, en dat hij, niet hersteld wordende, te duchten heeft niets minder dan den Dood en een eindeloos Verderf.

Dat Geloof ziet dm heen over alle zwarigheden, die het vreeschejijk vernuft van eene kranke Ziel meent te kunnen aanwijzen in de Leer van deze Ellende, qn dan oorsprong van die Krankheid; het berust volkomen in de uitspraken van Gods Woord, hieromtrent, en het wordt gesterkt, schoon het alles niet begrijpen, veel minder verklaren kan, door de waarneming van de treffende overeenkomst, welke er is tusschen hetgeen in dat Woord gezegd wordt en in de Ziel merkbaar is. Maar wet verre van daarbij stil te staan, brengt hij, die

dat Geloof oefent, zijn hart tot Jesus Christus,

als

-ocr page 76-

als den eenigen Zielearts, die hem herstellen kan. — „ Indien gij wilt, gij kunt mij „ reinigen:quot; dat is de taal van het Geloof: en is het van gevoelen, dat de Heiland door het woord vragen laat: „ Wat wilt gij dat ik U „doen zal?quot; het betuigt eenvoudig: „ Dat is „ mijn verlangen, dat ik mag gezond worden. quot; Die dat Geloof oefent, denkt, spreekt, handelt alzoo, niet eenmaal slechts, niet maar nu of dan, maar dikwijls; dat is zijn dagelijksch werk — ook dan nog, indien niet zoo^ veel te meer, als hij mag bespeuren, dat de ziektestof zich niet uitbreidt en de Geneesmiddelen, hem toegediend , krachteloozer worden, en de kiem der gezondheid en des nieuwen levens in zijn hart toenemen en vaster worden mag. Voor het overige, die dat Geloof oefent, bepaalt zelf de Geneesmiddelen tot zijne Herstelling niet alleen niet, maar laat zich, gelijk een Kind, hetwelk een ongekrenkt vertrouwen op zijne Ouders heeft, alles voorzetten, geven en toedienen, hetgeen de Geneesheer verordent, voorschrijft/ en, het zij smakelijk of onsmakelijk, tot zijne' herstelling en versterking noodig keurt,- enge-

-ocr page 77-

gebruikt het,-dan ook met die .stipte getrouw-heid, als welke een volstrekt onfeilbaar Geneesheer eischen en verwachten mag. Gij vindt deze gesteldheid in eenige bijzonderheden kort en eigenaardig geteekend in het 20e Gezang van het straks genoemde Boek. En het zal U niet berouwen, dunkt mij, dit hier tusschen in eens te iezen.

Maar zou nu de oefening van dat Geloof, als hulpmiddel tot het voorgestelde doel, ook U niet geschikt voorkomen? Ei neem er ten minste de proef eens van; schaden kan het U immers niet? wat zeg ik? schaden? o neen! ik houde mij verzekerd, als gij het beproeft, dan zult gij verteederd worden voor God, die ons zijnen eeniggeboren Zoon tot eenen Redder gaf, voor Jezus Christus, die zich, nog door bedreiging of smart, noch door de folteringen des doods heeft laten weerhouden van onze Geneesheer en behouder te zijn.

Door dat Geloof, en de oefening daarvan, komt gij tot het genot van de Gemeenschap des H. Geestes, en onderhoudt gij dezelve: en geschikter middel is er niet, dan dit, om ü aan het

hoofd

-ocr page 78-

hoofddoel van u aanzijn en leven, en van de

Goddelijke gunstbewijzen, hier op Aarde te doen beantwoorden. Zoo daëhten de Apostelen van onzen Heer, die ook daaróm allerwege dat Geloof gepredikt, aaiigepréfcen, beoefend en in Heiligheid en Godzaligheid de kracht van hetzelve geopenbaard hebben, Ook in de ure van verzoeking, lijden, verguizing, en van den marteldood. Dat is dat Geloof, door hetwelk in onzen tijd nog dikwijls zich de Kinderen van God zoo gelukkig onderscheiden van de Kinderen der Wereld, ten aanzien van hun inwendig bestaan, als zij uitwendig veeltijds in omstandigheden te onderscheiden zijn. Dat is dat Geloof, hetwelk de Wereld overwint in eiken levenskring, en aan hetwelk de liefderijke God en Vader van onzen Heer Jezus Christus genadig heeft verbonden de gift des eeuwigen levens. O! rttijiüè mede-herstelden uit Krankheid en mede-verlosten van de heerschappij der zonden en des dóóds! laat ons dan op onzen, wefligt nog moeijéïïjken, levensweg, door dat Geloof, bij het licht der Goddelijke Openbaring, staren, dikwijls staren op

on-

-ocr page 79-

onze toekomstige verwachting, en juichen,

dat dit sterfelijke de onsterfelijkheid, dit verderf e-tyke de onverderfelijkheid zal aandoen, en wij eens Zullen worden overgebragt ia dat Land, in hetwelk niemand der Inwoners ooit zal behoeven te klagen: „ Ik ben ziek.quot;

Ten slotte voeg ik hier bij, (in de overtuiging, dat mijn vermogen, om U nuttig te zijn, niet gelijk was aan mijnen wil,) het ernstig verzoek, dat gij U nu. bezorgen laat, om op eenen anderen tijd te lezen het Stukje getiteld Euangelische Herinneringen aan Kranken, bij den Drukker dezes te bekomen voor drie Stuivers; en hebt gij gelegenheid? leest dan ook, van tijd tot tijd, de Leerredenen van den zaligen van der Roest, in leven Predikant te Haarlem, ten titel voerende: Eenige Bijbelsche Tafereelen van leerzame Sterfgevallen en uiteinden, en bij den Boekhandelaar Augustini aldaar uitgegeven; en bijzonder, leest bij herhaling de opdragt van dat Boek aan zijne, kort voor deszelfs Uitgaaf, uit eene zware Krankheid herstelde Kinderen: en ik durf mij voorstellengt; dat gij nu of dan,

als,

-ocr page 80-

( fo )

als gij , met aandacht en met toepassing op U zelven, zult gelezen hebben, deze of dergelijke woorden de uwen maken zult: (Gez. 26: 8.)

Ja Vader! trouwe Vader! Reeds juichen hart en mond: Nooit was uw' Liefd' ons nader, Dan toen g' ons Lijden zondt. Wat ons hier nog verbeide, Wij stellen 't in ü hand, En treên, op Uw geleide, Gerust naar 'c Vaderland.