VOOR
inzonderheid
DIE TER DOOD VEROORDEELD ZIJN,-
/ r
(derde DR.VK.)
Te ROTTERDAM, bij NICOLAAS COKNEL, Drukker van Nederlandsch Zendeling-Genootschap;
1826.nbsp;^
No. XXI.
-ocr page 2-* ^
■
-ocr page 3-Gecommitteerden bp het Neder-landsch Zendeling- Genootschap, tol het opstellen, verzamelen en uitgeven van kleine Stukjes, ter bevordering van Evangelische kennis en Godzaligheid,ook hij mingeoefenden ; namelijk R. J. yan der meulen, J3. van Marken, J. Claris se, A. L. M. Phil. en Theol. Doet. en Prof. A. de Vries, L. Egeling en J. C. Vorstman , *nbsp;Pre-
-ocr page 4-VOORBERIG T.
17
Predikante,p te Amsterdam, te Hoorn, te Legden en te Rotterdam, overeenkomstig hun Ambt en Beroeping, dat oogmerk gaarne willende bevorderen, en in uitligt op des Heerenmedewerkenden zegen, bieden liet nevensgaande Stukje kunnen Landgenooten aan, erkennende intusschengeene Uitgave voor echt, dan welke door eenen hunner, of door den Drukker dezes, enderteekend
-ocr page 5-Onze bedoeling met dit . Leeshoek is alzoo nin te treden in het vak der Geestelijken, %gt;elke de gevangene Misdadigers moeten bezoeken, als om hun voor te fchrijven, hoe zij deze ongelukkigen behooren te behandelen. Wij fchrijven ook voor zoodanige Gevangenen, welke niet ter dood veroordeeld zijn, tn bij welke zelden of nooit een Geestelijke of K-rankbezorger komt , om hen toe te /preken.
Ons oogmerk is allen, die om wanbedrijf gevangen zitten, van onzen kant, en naar ons vermogen, nuttig te zijn door hen een Leesboek aan te bieden , waarvan zij gebruik kunnen maken, wanneer niemand bij hen is, welkt hen aan/preekt.
-ocr page 6-Wij zijn daarom bij het algemeene gebleven, zoo veel wij konden, en laten het ovei aan de Geestelijken, om van het een en an' der, in dit Leesboek voorkomende, in hunn6 gesprekken met de Lijders zulk een gebruik te maken, zulk eene uitlegging daar aan te geven, zulk eene toepasfing daar bij te voegen , als zij zullen bevinden voor het karakter , den Hand, de vatbaarheid en het geval van den Lijder gepast, nuttig en belangrijk te zijn.
Voorts bevelen wij deze onze poging aan de genade van dien grooten cn goeden God ? welke zich over de grootfie Zondaars wil ontfermen.
-ocr page 7-Kort Voorberigt......bladz. ~\f,
I: Hartelijk woord aan de Gevangenen. ,.......j.
II.nbsp;De Gevangene, welke meent dat
hg onschuldig, of te zwaar ge-vonnisd is. ........
III.nbsp;Die zijne overtredingen bedekt
zal niet voorspoedig zijn.
IV.nbsp;Over hetzelfde onderwerp,
V. Die zijne overtredingen bekent en laat zal barmhartigheid verkrijgen.nbsp;,
VI.nbsp;Wat vrucht dan hadt gij toen'van
die dingen, waarover Gij u nu schaamt ? want het einde der-zelve is de dood.......g
VII.nbsp;De Wanhoop van Kaïn en Judas. —_ 45
VIII. Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd.......... 51
IX. Wat is Zonde ? en wat kwaad is
er in de Zonde?...... Mlt; r
X. Vreest niet voor de genen , die het Ligchaam dooden en de Ziel niet kunnen dooden, maar vreest veel meer Hem, die beide Ziel en Ligchaam kan verderven in de Hel. . .nbsp;__
XI.nbsp;De twee Moordenaars, welke met
Jesus zijn gekruist.....„.. ^
XII.nbsp;Het berouw van Petrus. ... __
Xill. Wij allen moeten geopenbaardnbsp;*
worden voor den ' Regtcrstoel
van Christus...... .
JUV, Behoudt u om uwes levens wil. __
5.
XV. Waf moet ik doen , opdat ik 2 as
lig worde ?......bladz.
XVI.nbsp;Dit is een getrouw woord, en
aller aanneming waardig , dat Jksus Chiustos ia de Wereld' gekomen is, om de Zondaars zalig te maken. . . . . . ■■ quot;
XVII.nbsp;God gt; eeu hoorder dös Gebeds
van Zondaren. .....nbsp;■
XVIlIt Zoo waarachtig als ik lieve , spreekt de Heer , Heer , Ik heb geenen lust iti dien dood des Gödideloatött , maar daar i» heb Ik last,, dat dte Godtfe--looze leve , en zich bekeere. ■. ■■■ XIX. Zoekt den Hees terwijl Hij te vinden is ; roept Hem aan terwijl Hij nabij is. ...... ,
lo9-
n3.
119.
De Goddelooze vttflate zijnen weg , en de ongeregtige Man sijne gedachten, en hij bekeere zich tot den Heer, zoo zal' Hij zich over Hem ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk. . . . —— XX. Over hetzcltUe. onderwerp. . . -
132. i4o.
HARTELIJK WOOÜD AAK
OngelukkigeMedereizigers naar deEeuwigheid!
Met eeh deelnemend, ja,diep bewogen hart treden wij uwen kerker in, en brengen u , door dit geschrift een bezoek in uwe banden.
Wij kunnen ons gemakkelijk verbeelden, hoe welligt de akeligfte eenzaamheid u in den diep-ften weedom en naarheid zinken doet,en hoe gij, Welligt wars van al wat mensch heet,beeft,wanneer iemand bij u komt,daargijuverbeeldtin elk eeiienvijand, ten minste iemand te zien welke, zonder fpreken.uwe misdaden u verwijt of ten minste u met verfmading, met verfoci-jing, met afgrijzen beschouwt, als een nit* Vaagsel van hetmenschdom.
Maar, wat wij u bidden mogen , géefc u.in die nare denkbeelden riet toe; Sommige mogen aldus het aangezigt voor u verbergen en van ü balgen maar;zoo is het nietmet allen.Er zijn er nog meer dan gij denkt, die,hoe zeer zij het kwaad, dat gij begaan hebt, verfoeijen, u nograns als hunnen medemcnschbefchouwen, Anbsp;me»
-ocr page 10-medelijden hebben met u, aangedaan zijn over uw lot, u hartelijk beklagen, en u gaarne alle die hulp toebrengen, welke, in uw geval, u kan toegebragt worden.
Deze gevoelens bezielen ook ons. Wanneer wij ons u voorftellen, die, als openbare misdadigers, ter ftraffe zijt veroordeeld, dan vragen wij ons zeiven af: „ waarom zijn wij niet in hetzelfde geval?quot;—en het gevoel vande goddelijke bewaring ,'waraan wij dit alleen te danken hebben,met het befef, dat wij voorhetzelfde kwaad bloot liggen, waarin gij gevallen zijt, maakt ons mededogen met u des te levendiger.
Wanneer wij ons u voorftellen in den ftaat, waarin gij thans verkeert ,dan befcho'u wen wij u als ongelukkigen, die door de kracht der zonde overheerseht, in de ftrikkenvan het kwaad gevallen , door bittere droefheid of wanhoop ,door fpijt of radeloosheid vreesselijk gefolterd, als met den dood worftelt*, en ons hart voelt zich gedrongen, om olie en wijn in de wonden uwer ziel te gieten.
Wij befchouwen u als onze Medereizigers naar de Eeuwigheid, doch die door de duisternis, welke u overdekte,hetregtepad hebc gemist, op den dwaalweg der zonde verbijs»
terJ
-ocr page 11-tefd, aan den rand zijt van den afgrond, waarin zondaars nederftorten; en ons hart wilde u wel uit alle kracht een woord toe» toepen, of gij nog mogt behouden worden.
Wij befchouweh u als Onze Medereizigers, — maar c'ie, op die klippen der verleiding en onge-regtigheid verzeild ,ichipbreuk hebt geleden ,en zonder buitengewone hulp, reddeloos verloren zijt—en ons hart is bewogen met uw lot ;het wil u, als het ware, de hand toereiken, om u nog te redden, eri, indien uw tijdelijk leven niette redden is, nogtans uwe ziel, aan de overzijde van het graf, behouden in de haven van hec ware Vaderland te dóen landen.
Om maar ronduit tefpreken: wij wensch-ten welmeenend iets toe te brengen tot verzachting van uw lot, tot uwe vertroosting en opbeuring, tot teregtbrenging en behoudenis van uwen redelijken geest, welke overblijft na de ontbinding van uwligchaam. Dit is de bedoeling vandit Geschrift.
Leest het dan, en neemthet ter harte, Ge» lijk üefde .mededogen ,en zucht om uüeden regt nuttig te zijn,ons tot ditgefchrijf hebben bewogen, alzoo willen wij ook niemand ergeren of kwellen. Daarom hebben wij de overdenkingen A 2nbsp;al-
-ocr page 12-aldus trachten in te rigten, dat elk , tot welk era Godsdienftig Genootfchap hij behoore , en hoe* danig zijne Godsdienftige denkwijze ook zij, dezelve zonder hinder kan lezen ,en er het zijne uit nemen. Zelfs de Jood zal hier veel vinden, dat uit de Schriften van,hetOude Testament ontleend is. En zoude hij, in dien gewigtigen ftaat, waarin hij thans verkeert, niet willen be- i proeven, of hij in hetgene hieruit de Schriften van het Nieuwe Verbond voorkomt, ook niet iets kunne vinden , dat hem nuttig zij ? legt dan alle veroordeelaf,enleestmeteen biddendhart.
MVie gij dan ook zijnmoogt, Jood of Christen! ter dood veroordeeld, of eeneligtereftraf vooruitziende , legt alle vooroordeel af , leest ; alle de overdenkingen, niet eene uitgezonderd. In iedere overdenking, al ls die meer regtftreeks tot een ander ingerigt, zult gij toch ook iets Vinden dat u raakt, en u van dienst kan zijn.
Wij doen in dezen, wat wij kunnen; doet gij ook wat gij kunt, en waartoe uw belang u roept enverpligt — en de Heer zegene dit Gefchrift i voor u! Hij doe aan u , wat wij niet vermogert , wat geen fterveling vermag! Hij verheerlijhe ' aan u Zijne barmhartigheid en Zijne genade.'
-ocr page 13-de gevangene, welke meent, dat hij onschuldig of te zwaar gevonnisd is.
Zeer zeldzaam, men mag zeggen, zedelijk onmogelijk zijn de voorbeelden, dat iemand in eenewelgeregeldeMaatfchappij, onder eene wijze en goede Regering, onfchulaigter dood veroordeeld , en ter dood gebragt wordt. — evenwel natuurkundig onmogelijk is het niet dat zulks eene enkele keer gefchiede.
Hoe zal iemand, welke in dat geval verkeert, of meent te verkeeren, zich daar onder gedragen ? Lezer! wees voorzigtig eer gij voortleest. Het is niet welmogelijk, dat iemand, die waarlijk schuldig is, zoude kunnen meenen onfchuldig te zijn; en wee hem die, daar hij fchuldigis, zich zelvcn en anderen, wijs maakt, dat hij onfchuldig is, en die door ontkenning , gepaard met listige ftreken, en huichelarij; den Regter in verlegenheid brengt, en de wereld doet geloo-A 3nbsp;vei:.
-ocr page 14-ven, dat hij onfchuldig den dood , of eene andere ftraf ondergaat! Hij zal zijn oordeel niet ontvlieden.
i.) Maar hij dan, die waarlijk onfchuldig is, terwijl intusfchen alles tegen hem fchijnt te getuigen, en niets tot bewijs tvan zijne onfchuld kan worden ingebragt — Wat zal hij doen? —Hij mag alles doen wat in zijn vermogen is, om zijne onfchuld te doen blijken, alle hulp, welke hij kan verkrijgen,inroepen;—maar hoe flaauw is het uitzigt! de bewijzen zijn in zijn nadeel, — de letter der Wet veroordeeld hem. — en voorbeelden van huichelaars en bedriegers zijn tegen hem.
2) Hij wachte zich intusfchen van wrevel en beleedigende uitdrukkingen of houdingen omtrent zijne Regters — enhij neme de toevlugt tot God, die magtig is om zijne onfchuld te openbaren. Hij houde aan in het gebed, en hope ootmoedig op het heil des Heeren.
3.) Wanneer dat heil zich niet openbaart, •wat dan? —Hij onderwerpe zich.—Maar}, hoe daar toe te komen? Hij bedenke, dat er niets gebeurt buiten de tusfchenkomst en
het
-ocr page 15-het beftuur van eene alregerende Voorzienigheid—dat geen vermoeden op hem zou gevallen zijn , indien God het niet gewild had —dat hij in de magt der Overigheid niet zou gekomen zijn, indien zulks den Heere niet behaagd had — met één woord, dat het God is, die dat kwaad over hem brengt.
Hij overwege verder, of hij niet zulk een lot, van de zijde Gods , billijkheeftvcrdiend— hij itelle het hart op zijne wegen —hij onder-zoeke en beproeve zijne bedrijven —'en zie , hoe hij zich van zijne jeugd af tot nu toe heeft gedragen: —en hij bekenne, gelijk hij zal moeten bekennen s —,, Ofschoon ik on-„ fchuldig ben aan het gene, waarover ïk „ deze ftraf moet lijden, door andere zon-„ den en ongeregtighedén, welke veel zwaar-, der zijn dan mijne befchuldiging, heb ik „ duizendmaal zwaarder ftraf van de zijde „ Gods verdiend.quot;
Hij denke eindelijk: wie weet, waar toe ik wel zoude gekomen zijn, indien ik niet op dezen tijd, en op deze wijze het leven A 4nbsp;moest
-ocr page 16-moest verliezen— en zoo leere hij berusten in Gods weg, in debeftelling van Hem, van wien alles afhangt, die leven en dood in Zijne band heeft, die de wijze en de mate van ons leven, deuren, en de wijze van onzen dood bepaalt, en die regtvaardig is in alle Zijne wegen, en goedertieren in alle Zijne -werken. — Zoo leere hij als een fchuldig en doemwaardig zondaar zich voor God veroot» moedigen, de toevlugt nemen tot dien al-magtigen en barrahartigen God , bij wien uitkomften zijn tegen den dood —fmeeken om vergeving van zonden en bekeering — en zich geheel aan God overgeven.
4.) Hij blijve vrij biddend hopen op redding. Op het laatfte oogenblik acuGod zijne onfchuld aan den dag kunnen brengen door ongeziene en ongedachte wegen. — Maar gebeurt dat niet; hij geve zich over aan den wil des lïeeren, en houde vastaan Gods ge. nade, al moest hij dan in dit opzigt onfchul-dig, als een misdadiger, fterven; welligtblijkt zijne onfchuld nog in de volgende dagen, en
wordt
-ocr page 17-worde dus de fchandvlek van zijne nagedacht tenis uitgewischt. Ge wisfelijk zal hij, wiens hart opregt voor God is, fchoon zijn ligchaam fterft op de ftrafplaats, zijne ziel tot een buit wegdragen, en in het jongst Gerigt vrij verklaard, en tot het genot van tlemelfche heerlijkheid toegelaten worden.
Ongelukkigen! die in dat geval mogt ver* keeren, dat gij waarlijk onfchuldig ter dood of andere openbareftraffen veroordeeld wierdt— Ai! neemt dan deze aanmerkingen en lesfen ter harte! zij kunnen, door Gods genade, veel toebrengen, om U in uw lot eeneft:lte en kalmte te befchikken, welke hetzelve niet weinig zal verzachten. Ja zij kunnen [u opleiden tot zulk een voorbeeldig gedrag in uwe gevangenis, en bij de regtspleging, hetwelk uwe medegevangenen, uwe bewaarders, ja andere omftanders trefc, en bunvan een onberekenbaar nut kan zijn, — en wat u zeiven verder aangaat, zoo zal in dezen weg, de omftandighéid, waarin gij verkeert, wei-ligt tot behoudenis en zaliging van uwe ziel dienen, en gij ook wegens dit middel, hoe A ,5nbsp;bit-
-ocr page 18-ter het valle, God in Eeuwigheid loven en prijzen.
Al dit bovenftaande mag ook wel opgemerkt worden door ieder, die wel zich zeiven fchul-dig en ftraf vaardig erkent, maar nogtans meent, dat hetvonnisvanden Regter, over hem geveld, het zij dit de doodftraf, of eene mindere ftrafie moge zijn, te zwaar is naar evenredigheid vah zijne misdaad.
Evenwel moeten wij den zoodanigen wel ernftig onder de aandacht brengen, dat geen ding voor hen moeijelijker is, dan te oordee-len over de ftraf, welke hun wordt opgelegd; zij zijn niet onpartijdig genoeg;de eigenliefde verblindt hun oog, en indien zij in dit geval verkeerdelijk oordeelen, zal deze meening, dat zij te ftreng gevonnisd zijn , hun lijden verzwaren, en de nuttigfte gedachten van hen weren.
Maar indien het inderdaad zoo ware, of in dien zij de verbeelding niet vanzichkunnen verwijderen ; dat zij dan in het bovenftaande troost zoeken, en daar uit onderwerping en berusting leeren in hun iot.
-ocr page 19-( « )
Dis zijne overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn. Spr XXVII: vs 13.
(eerste overdenking)
Wat wil dat zeggen? — De wijze Salomo geeft met deze Spreuk te kennen, dat iemand, welke zijne schuld niet belijdt ,maar het kwaad, dat hij gedaan heeft, ontkent, zijn oogmerk niet zal bereiken; zijne ongeregtigheid zal evenwel aan den dag komen; hij zal de ftraf niet ontgaan; en hij w3agt zich aan veel grooter fmart en fchande, dan hij door het bedekken van zijne zonden hoopte te ontwijken.
En waarlijk het is zoo! De oude Gefchie-denisfen leveren er bewijzen van op.
ulchan had geftolen, het geftolen goed had hij verborgen; niemand wist er iets van, maar het kwam toch eenmaal uit.
De
-ocr page 20-De Israëlieten werden voor de Stad Ai verslagen, Josua begreep, dat eene bijzondere groote zonde daarvan de oorzaak was, en de Heer wees door het lot ^chan als den schuldigen aan, en toen werd hij doodge» fteenigd.
Gehazi, de bediende van Elisa, had het» zelfde kwaad gedaan, en bedekte het ook; maar God had het reeds aan zijnen Meester bekend gemaakt. — Hij werd met melaatseh-heid geftraft, en van zijnen Heer, ja van alle menschen verdreven.
ji.'nanias en Sapplüra waren in hetzelfde geval; doch de Heer openbaarde hun bedrog en hunne ongeregtigheid aan Petrus ; en zij wer_ den als leugenaars openlijk befchaamd, en als onregtvaardigen door God geftraft, want zij vielen, door een Goddelijk oordeel, voor Petrus voeten dood.
In latere tijden heefc men er verfchillende voorbeelden van gehad, dat kwaaddoeners, welke hunne overtredingen bedekten, aan fret licht gekomen zijn.
Een
-ocr page 21-Ecn Reiziger was in eea Eosch vermoord'; Zijn trouwe Hond fpoort den onbekenden moordenaar op, en valt met zulk eene woede oji hem aan, dat men vermoeden opvat; er wordt onderzoek gedaan, de misdaad blijkt door hem begaan te zijn, en de ongelukkige, die wel zal gedacht hebben altijd verborgen te blijven, ontving den loon zijner ongeregtig-heid.
Een Boerenjongen van Schipluiden werk* te te Haarlem als Kleedermakers knecht; bij zekere vrolijkheid in eene herberg, ontftond er , door dronkenfchap , oneenigheid ; het licht werd uitgebluscht, en in het duister eefi moord gepleegd. De Schipluidenaar had, mis-fchien om lucht te fcheppen, dit tooneél reeds voor het plegen van den moord verlaten, en was door de verhitting van de dron** kenfchap, op eene naburige ftoep in flaap ge* ▼allen*, de Dader begeeft zich, na het plegen van den moord, met het bebloedde mes op ftraat, ziet den llapenden, en legt, om allé vermoeden van zich te weren, het moordgeweer bij den llapenden neder x en begeeft
zich
-ocr page 22-Zich naar zijn buis. Spoedig wordt de zaak bij het Geregt bekend; cie slapende was met het bebloedde mes gevonden. Hij werd op vermoeden in de gevangenis gebragt, verhoord, en door de pijnbank tot bekentenis gedwongen, en ter doodftraf veroordeeld. Toen het vonnis zou voltrokken worden, vragen de knechts van den dader, die zich nü geheel veilig rekende, vrijheid om te gaan zien. Naauwelijks zijn zij vertrokken, of het geweten van den booswicht ontwaakt; hij ijlt naar de ftrafplaats, bekent zijn misdrijf, bevrijdt den onfchuldigen, en ontvangt zijne welverdiende ftraf.
Jal te vergeefs ontkent de misdadiger , welke in de magt van den wereldlijken Reg« ter is, zijne fchuld; te vergeefs verklaart hij niet gedaan te hebben, hetgene men hem ten laste legt; te vergeefs wendt hij alle zijne fchranderheid aan, om zijnen Regter te misleiden; te vergeefs neemt hij de uiterfte onbefchaamdheid te baat*
Wat
-ocr page 23-Wat baat het hem, wanneer alles tegen hem getuigt, en alle de bewijzen, welke tegen hem zijn, zoo fterk fpreken, dat de Regter, in weerwil Van zijne hardnekkige ontkenning , hem moet ftraffen ? wat heeft hij dan gewonnen?
Laat het hem gelukken! wat heeft hij dan nog gewonnen ? Het is mogelijk, ja , dat hij door te ontkennen , ontllagen en op vrije voeten gefteld wordt. Daar gaat hij dan henen, hij verlaat de gevangenis, hij treedt
weêr in de Maatfchappij: — maar hoe?-
men blijft hem toch als fchuldig aanzien, en de fchande vergezelt hem, of men twijfelt aan zijne onfchuld, men wantrouwt, men fchuwt hem. — Hij zelf weet zeer wel, dat hij den Regter heeft bedrogen, zijn geweten befchuldigt hem, dat hij toch een kwaad-doenderis: hij vreest, dat hij welligt nog eenmaal zal achterhaald worden ,en de vrees volgt hem op de hielen, zij gunt hem geene rust; eene, door leugen en onbefchaamde fchuldbedekkins gezochte vrijheid is hem niets waard; het ritselen van een blad, het
op-
-ocr page 24-opvliegen van eenen Vogel, het óntmoetèri van een mensch jaagt hem vervaardheid aan. Of, zoo hij ongelukkig genoeg is geheel en al verhard te zijn, dan juicht hij zich zelven toe, dat hij het zoo ftijf heeft vol gehouden, en daardoor is vrij gekomen; dat maakt hem ftouter, hij pleegt nieuwe Wanbedrijven; van het ééne kwaad komt hij tot erger, en alle behoedzaamheid verlaat hem, zoodat hij eindelijk toch in handen van den Regter valt, en loon naar werken krijgt*
Maar , al gelukt het hem voor zijn gehecle leven, het oog des wereldlijken Regterste ontwijken; hij moet toch eenmaal fterven. Laat hem zijn eigen dood fterven: hij komt dan toch voor het oog van den Hemelfchen Regter. En wat zal het aan zijn? Die Regter is God, de alwetende, de almagtige, de regtvaardige God —dan zal God alles, wat hij gedaan heeft, aan den dag brengen, God welke eenmaal zal openbaren alles, wat verborgen is geweest — Zal hij dan, wanneer die God hem rekenfchap afvraagt-, ook bij het ontkennen kunnen blijven? zal hij dan de
han»
ÉÊ
-ocr page 25-handen van dien Regter kunnen ontduiken? Neen; zijn eigen geweten zal dan ftérker tegen hem fpreken dan het hierop aarde heeft gedaan — en God zal hem te zwaarder ftraf-fen.
O! met welke eene vreesfelijke fchande zal hij dan voor het oog der geheele wereld o» verladen worden, wanneer een ieder weten zal, dat hij fchuldig is! — wanneer ieder zijne onbefchaamdheiden hardnekkigheid, waardoor hij zijne overtredingen bedékte, zal verfoeijen, en de Duivelen hem zullen be-fpotten, omdat hij met zijne quot;.leugens en zijne arglistigheid niets heeft gewonnen!
En hoe veel zwaarder ftraf zal hij dan in dien ftaat van regtvaardige vergelding ontvangen!—De wereldlijke Regter kan alleen het ligchaam dooden, God kan beide ziel cn ligchaam verderven in de Hel.--Veel zwaar* der ftraf, dan hij op aarde heeft ontweken, Zal hij dan gevoelen. — Hij zal door Gods regtvaardig oordeel geftraft worden over het kwaad, hetwelk hij ontkende, fchoon hij er aan fchuldig ftond; en daar en boven zal Bnbsp;hij
-ocr page 26-hij nog zoo veel zwaarder geftraft worden over de onamp;efchaamde leugens , waarmede hij zijn 'kwaad bedekt heeft, en over de hardnekkigheid, welke hem tot dat fcbuld-bedekken bragt.
O! hoe dwaas, hoe verkeerd is het derhalve zijne overtreding te bedekken, daar zij toch, vroeg of laat, hierin dit leven, of in het volgend leven openbaar wordt — daar de ftraf toch eenmaal komt — daar dit bedekken met zoo vele nieuwe ftrafbare zonden gepaard gaat, en de regte weg is, om in net kwaad zoo te volharden, dat men onherftelbaar voor eeuwig verloren gaat!
Het is wel waar: deaffchrik van de fchan-de en de fmart, welke aan de verdiende ftraf verbonden zijn, de akeligheid van eenen geweldigen dood kannen iemand dringen om alles aan te grijpen, wat mogelijk is, teneinde die fchande en die smart te ontgaan; de hope dat het mogt gelukken om zijn geweten te doen zwijgen, en in zijn tegenspreken vol te houden*, de zucht om zijn 1c* ven nog zoo lang mogelijk te rekken, kan
hier
-ocr page 27-hier hij komen; doch, hoe onzeker is dlè hope! hoe weinig grond heeft zij! hoe be-driegelijk! men moge de fchande en de smart hier op de wereld ontgaan, zij treffen gewis dubbel in het volgend leven; de boosdoener moge zijn leven nog wat rekken, de ftraf nog wat terug houden, voor hoe lang zal het zijn? welligt Voor eenige maanden, wat zeg ik? voor eenige weken misschien I ja wat zeg ik? Hij ga uit den kerker; - is het niet mogelijk, dat God bij den tweeden ftap hem oproept in de Eeuwigheid? maar laat hem nog jaren ongeftoord voortleven? zij vliegen als een droom voorbij, en dan komt de Eeuwigheid ! en wat heeft hij dan gewonnen? niets, voorzeker niets gewonnen, alles ver» loren,grooterefchande, zwaardere ftraf behaald. Om het tijdelijk oordeel te ontwijken Valt hij in het eeuwige, en door dat tijdelijke te ontwijken heeft hij zijne fchuld nog Vermeerderd, en zijne eeuwige verdoemenis onvermijdelijk gemaakt.
Ach ! zoo een of ander misdadige , welke fciet tot bekentenis wil komen, dit Boekje.
-ocr page 28-leest, hij ovcrwege het gezegde toch ernüigi misfchien treft het hem, misfchien befluit hij om te bekennen. —Maar het kan gebeuren, dat hij telkens, wanneer hij in het verboor komt, door de liefde tot het leven, door de hope op zijne vrijheid en ontflag, ja door, ik weet niet wat,gedrongen wordt, om van zijn voornemen af te zien, zoo dat de woor» den hem als op de lippen bellerven. Och! moge hij God bidden, dat die meer kracht gave aan zijn geweten; dat die hem beware voor, en verlosfe van de fchuldbedekking; dat die hem zacht, en week, en gewillig make, om, wanneer dit wettiglijk door den Regter van hem wordt gevorderd, de waarheid te fpreken, en zijne fchuld opregtelijk te bekennen!
-ocr page 29-Die zijne overtredingen ba-dekt zal niet voorspoedig zijn.
(tweede overdenking)
Men kan nog op eene andere wijze, dan zoo even gezegd is, zijne overtredingen be-dekken.
Wij handelden zoo even over het ontkennen van feiten, welke wij begaan bebben, over het bedekken van onze overtredingen voor den wereldlijken Regter. Maar iemand kan ook zijne overtredingen zoeken te bedekken voor GoD,|den Hemelfchen Reg« ter; ja voor zïchzelven
En dat is niet minder dwaas, dan het andere; zeker maakt het onderfcheid, of het wetens en willens, dan of het onwetens ge-fchiede.
Het is natuurlijk, dat ruwe woeste knapen, welke van jongs af verzuimd, onbe-fchaafJ, zonder leer, zonder tucht zijn opge-B 3nbsp;was-
-ocr page 30-wasfen, hunne overtredingen bedekken-, dat is, dat zij dezelve niet aan God belijden, en voor zich zelve geen gevoel van fehaamte. berouw of verlegenheid hebben; want zij weten niet dat zij kwaad doen, hunne gru» welftukken befchouwen zij niet als onbetamelijk , als verkeerd; zij zijn dan uit aan» merking van hunne ruwheid eenigzins te ver-fchoonen; maar niet minder ongelukkig. Zij zijn gelijk ijlhoofdigen en krankzinnigen; worden deze niet ondef de origelukkigfte voorwerpen hier op aarde gerekend?
Hoe rampzalig is die mensch. bij wien de verbastering zoo verre is doorgedrongen, dac hij geen nadenken, geen gevoel heeft, geen geweten, geen befef van onderfcheid tusfchen goed en kwaad! hij gaat gewis verloren, omdat hij geene kennis heefc.
Wij willen nu nader denken over zulkcn, die met opzet hunne overtredingen voor God . of voor zich zeiven bedekken.
Voor God! —hoe kan iemand zoo dwaas zijn van zulks te willen ondernemen ? —» Is hij niet geheel onkundig cn onbefchaafd,
dan
-ocr page 31-dan weet hij toch wel, dat het oog des Heeren aan alle plaatsen is, ziende den goeden en den kwaden, dat niets voor God verborgen is. — Hetquot; is zoo; en nogtans poogt men zijne fchuld voor God te bedekken; men doet er geene belijdenis van; men fpreekt er, indien men al bidt, niet een enkel woord van; men houdt zich , als of God er niets van wist; men gedraagt zich, als of men het voor God konde verborgen houden, en daardoor de ftraf ontgaan.
Om deze reden verbergde ^dam zich in den Hof, toen hij het proefgebod overtreden had; om dezelfde reden vlugtte Kaïn van voor het aangezigt des Heeren, toen hij zijnen Broeder jibel had deodgeflagen.
Dan, hoe zeer zijn dezulken te beklagen! zij doen althans wel een vergeefsch werk— en zoo zij het niet door de verfoeijelijkste Verharding en indrukkcloosheid te boven ko» nier, zoo zijn alle hunne pogingen vruchteloos—de fchrik des Heeren jaagt hun vervaardheid aan, waar zij ook zijn, wat zij ook doen.
-ocr page 32-( 34 )
» v
David zeide : toen ik zweeg , werden mij* ne beenderen verouderd in mijn brullen, den ganschen dag. Daarmede gaf hij te kennen, dat zijn beangstigd geweten hem kwelde en pijnigde, dat hoe zeer hij zijne zonden ver» zw.eeg en hoe meer hij die verzweeg , het hem zoo veel banger viel, waardoor zijn ligchaam zelfs werd gefchokt,en zijne krachten vergingen.
De Schrift verzekert: wee den genen, die zich diep versteken voor den Heer.
Meestal, intusfchen, verbergt men zijne overtredingen voor zich zeiven. — Niet alzoo, dat iemand, wiens geweten hem befchuldlgt van eenige misdaad. als het ware tot zich-zelven zoude zeggen: „ ik heb het niet ge, })daan;quot; en dat hij het zoo verre zoude kunnen brengen, van waarlijk te gelooven, dat hij niet gedaan heeft, hetgeen hij zeer wel weet, gedaan te hebben. Neen; dit is bijna, zoo niet volftrekt, onmogelijk; maar, fyj verbergt zijn kwaad, voor zoo verre hij zich zeiven poogt wijs te maken,, dat het geen kwaad is, of, zoo die niet gelukt,
het
-ocr page 33-het kwaad zoo veel mogelijk verkleint, ener allerlei verfchooning voor zoekt — hij bedekt zijne overtredingen voor zich zeiven, voor zoo verre hij zijn best doet, om er maar .niet aan te denken, om door allerlei verftrooijingen zijne gedachten er van af te trekken, en, ware zulks mogelijk, het ge* heel te vergeten. —hij'bedekt zijne overtredingen voor zich zeiven, voor zoo verre hij het gevoel vanfchaamte, van- berouw, ja van vreeze voor de bittere gevolgen, op allerlei wijze, zoekt tegen te gaan, en zich te verharden in het kwade.
Maar is dit niet een dwaas en ongelukkig beftaan? wij mogen, voor eenigen tijd, ons geweten geweld aandoen, en het tot zwijgen brengen; wij mogen de gedachten aftrekken van onze overtredingen, wij mogen die, zoo veel wij kunnen, verkleinen; eenmaal toch verheft het geweten zijne ftem met dubbele klacht; eenmaal zal ons bedreven kwaad in zijne fchandelijüheid en ver-foeijelijkheid in onze oogen komen ; eenmaal zullen wij er gevoel van krijgen; maar dan B 5nbsp;zal
-ocr page 34-zal het welligt te laat zijn; en jnist dit, dat ■wijf het voor ons zeiven hebben zoeken te bedekken, zal de oorzaak zijn, dat er geene plaats des berouws meer voor ons te vinden is.
Wat toch winnen wij door dat ontkennen of verkleinen van onzefchuld — door dat be-dekKen van onze overtredingen ? eene dwaze leugenachtige verbeelding, dat wij minder fiecht zijn? eene ijdele envalfche gerustheid? ja! — maar eene verbeelding en eene gerustheid, welke ons hoe langer hoe ongevoeliger maken voor het kwade, hoe langer hoe meer ons daaraan hechten, hoe langer hoe dieper in de zonde ons inwikkelen, tot dat wij eindelijk, geheel verhard, fchielijkverbroken ■worden, zoodat er geene genezing aan zij.
O! verbeeldt u den Gevangenen, die zijne fchuld bij den wereldlijken Regter ontkent, die zijne overtreding voor God bedekt, en ook zijn eigen geweten verkracht; die noch aan Menfchen, noch aan God zijne zonden belijdt, en voor zich zeiven ongevoelig en verhard is; wat is er nog aan zulk eenen te doen, om hem tcregt te brengen?
Ver»
-ocr page 35-Verbeeldtu den Gevangenen, die wel bekentenis heeft gedaan aan den wereldlijken Regter, maar niet aan God — die zijne o-vertredingen voor God en voor zich zeiven bedekt — bij heeft geen inzien van zijn kwaad, hij kan zich niet verbeelden, dat hij dit akelig verblijf in dien kerker, waarin hij opgefloten is, veel min, dat hij die ftraf, . waar toe hij verwezen is, verdiend heeften fpijt, wrevel, verdriet, tegenftrevingmaken hem den ftaat zijner gevangenfehap, en het ondergaan der ftraf dubbel ondragelijk.
Hij ondergaat de ftraf, hij wordt ter dood gebragt, de Regter kon niet anders, hetRegt moest zijnen gang gaan. Had de ongelukkige nog gevoel gehad van zijne zonden; had hij nog belijdenis aan God gedaan, wie weet of hij niet barmhartigheid bij den Hemelfchen Regter zoude verkregen hebben? — maar nu! hij fterft! hij fterft in zijne zonde! hij gaat met een ongevoelig, mee een verhard hart uit dit leven over in de Eeuwigheid; van hét Schavot ftapt hij over in de uiterfte duisternis, waar weening en knerfing der tanden
zijn
-ocr page 36-zijn zal. Uit de handen des aardicheu Reg-tcrs valt hij in de handen des levendenGods! en, o! hoe vreeslijk is dat!
Konde ik mijne ftem verheffen tot allen, die op den dood gevangen zitten; ik zoude hun uit der keele toeroepen: belijdt niet alleen uwe wanbedrijven aan de Menfchen, maar belijdt dezelve ook aan God —aanGoD, die vergeven kan, en vergeven wil — aan God, die| u van de ftraf namaals kan ver-fchoonen , terwijl de aardfche Regter u van de tijdelijke niet kan ontflaan. Belijdt uwe overtredingen voor u zeiven, zoekt dezelve te kennen, en te gevoelen de grootheid van uw kwaad, opdat gij niet dubbel rampzalig wordt, en bidt God, dat Hij uwe oogen o-pene, uw hart week make, en uw beware voor, en verlosfe van alle bedrog en alle fchuldbedekking.
-ocr page 37-Die zijne overtredingen bet kent en laat t die zal barmhar» tigheid verkrijgen. Sp. XXVIII: vs. 13.
Dit raakt de genen, die hunne overtredingen aan de Menfchen , bijgepaste aanleiding bekennen, en degenen, die dezelve aan God bekennen.
Wanneer een Kind ongehoorzaam is geweest, en het belijdt met ongedwongene droefheid zijne fchuld, dan zal de Vader het gewisfelijk verfehoonen , althans niet zoo gevoelig ftraffen, niet zoo hard kastijden, als hij, ingeval van hardnekkigheid, zoude gedaan hebben.
Wanneer wij iemand beleedigd hebben, en belijden fchuld, dat zal terftond zijn toorn doen bedaren, en welligt zijn hart bewegen, bm het ons te vergeven.
Wanneer een openbaar boosdoener zijne fchuld openhartig, en met fchaamte en berouw
-ocr page 38-fouw bekent aan den Regter, zoo zal hij ook barmhartigheid bij dezen verkrijgen. A.1 is het dat de Regeer , door de Wet gebonden, hem de verdiende ftraf niet kan kwijt ichel-den, hij zal nogtans in zijne verhooren hem meerdere vriendelijkheid en meerdere blijken van medelijden toonen , zijne Gevangenis hem zoo dragelijk maken als mogelijk is, en ïijne ftraf, zoo veel het Regt gedoogt, verzachten; dit zal zelfs invloed hebben op den Opzigter der Gevangenis, en op de genen, die den Gevangenen bewaren en bedienen, welke ook al het lot van zulk .eenen, zoo veel in hun is, zullen trachten te verzachten.
Behalve dat, zal de misdadige zelf, zoo-dra hij fl echts tot den ftap heeft kunnen komen om te bekennen, zijn hart als verligt gevoelen, ruimer adem halen, en meerdere rust genieten.
Maar inzonderheid zal hij, die zijne overtredingen bekent aan God, bij Hem barmhartigheid verkrijgen.
Belijdt hij dezelve Hechts met ecnig waar gevoel, met eenige opregtheid aan den Heer
-ocr page 39-terwijl de aardfehe Regter misfchien de tijdelijke ftraf verzacht, zal God gewisfclijk zijn eeuwig oordeel matigen, en hem minder zwaar ftraffen, dan dengenen, die in zijne verharding fterft.
jamp;hab verootmoedigde zich voor den Heer. God merkte het op, en het bedreigde oordeel werd uitgefteld.
Manasfe beleed in zijnen Kerker zijne zonden aan God, en de Heer verloste hem uit de Gevangenis.
De Inwoners vanNiNEVE vernederden zich op de prediking van Jona; en de Stad, welke anders binnen veertig dagen zou vergaan zijn, werd gefpaard.
David zeide: ik zal belijaenis doen van mij• ne overtredingen; en de Heer vergaf de on-qeregtigheid mijner zonde.
Ja gewisfelijk, wanneer iemand, hoe zwaar hij ook gezondigd hebbe, opregte beliijdenia d°et van zijne zonden, en die belijdenis komt uit een regt verflagen hart en een gebroken geest, uit waar leedwezen en berouw , dan zal hij zekerlijk barmhartigheid
bij
-ocr page 40-bij God verkrijgen: want hetgene bij den aardfchen Regter geene plaats kan hebben, heeft plaats bij God, bij God is vergeving. Al moet zulk een, naar de Wet, op een Schavot fterven; hij zal toch niet in de eeu-wigeverdoemenis komen: zijne fchuld is om des Middelaars wil vergeven.
Daarom ftaat er bij en laat', die zijne overtredingen bekent, en laat, die zal barmhartigheid verkrijgen.
Wanneer iemand de openhartigfte belijdenis aflegt, en de krachtigfte betuigingen doet van zijn leedwezen, maar hij/«^zljne verkeerdheden niet na , hij doet al weder hetzelfde kwaad, wat baat dan toch zulk eene fchuld* bekentenis moet men dan niet denken,dat hij het niet gemeend heeft, dat hij geen waar berouw heeft gehad?
Hoe kan zulk een toch eenige barmhartigheid verkrijgen? moet hij niet, als een bedrieger en als een veinfaard , met des te meerder afkeer befchouvM worden ? fluit niet het hart van den besten Mensch zelfs zich voor zulk eenen fnoodaard ?
En
-ocr page 41-Ën, wat dunkt u? eenen Regter ónder de Menfchen kan men innemen door eenen fchijn. Maar God laat zich niet bedriegen; Hij doorgrondt het hart, Hij proeft de nieren.
Neen! opregtheid, liefde tot de waarheid moet eenen Zondaar bewegen, om zijne overtredingen te belijden. Waar berouw en afkeer van het kwade, zuivere toeleg om het nimmer weder te doen, ernflig Voornemen. om het voortaan beter te maken , moeten de beginfels zijn van dit berouw , waarmede men belijdenis doet , dan zal ook het laatfte volgen , anders niet.
Ongelukkige Misdadige, die, tót de Dood. ftraf verwezen, geenen tijd, geene gelegen-genheid meer hebt, om met de daad te too-nen, dat uw berouw opregt is, noch om het door u bedreven kwaad weder goed te maken!
Wanhoop evenwel niet. De aardfche Regter kan over de opregtheid van uw berouw niet oordeelen; deze wereld kan de bewij-Cnbsp;zen
-ocr page 42-zen niet zien, maar God, wien aücs bekend is, kent uw hart; Hij weet, of uw berouw zoo zuiver is , dat gij , indien u het leven nog gefchonken en verlengd wierd, gewisfelijk uwen zondigen weg zoudt veriaten, en eenen beteren weg in-liaan.
Is het dan in uw hart zoo gefield , als liet zijn moet; al kunnen Menfchen dat niet zien, de Heer ziet het, en Hij zal u gewisfelijk barmhartig zijn, en Hij zal het eenmaal, in het jongst Gerigt, aan de ge-heele wereld openbaren.
Ai l belyd dan uwe overtredingen aan Hem , zoek vergeving en verlosfing, op grond van het zoenoffer, dat God heeft be-fchikt, zoo zal uwe fchuld uitgedelgd zijn bij God , aan uwe zonden zal nooit in eeuwigheid gedacht worden ; de aanfchou» wers van het vonnis, dat aan u hier op aarde wordt uitgevoerd, mogen het met ontroering', ja met afgrijzen befchouwen , de Engelen in den Hemel zullen zich over
u
-ocr page 43-Ü verblijden, ais 0ver eenen Zondaar, die tót God bekeerd, en als een vaurbrand uit het
vuur gerukt is. --. Nog weinige oogen-
ikken , en gij gevoelt geene fchande, geen fmart meer, en gij verwondert u met dankzegging en aanbidding over de barmhartigheid, welke aan u, zulk eenen groo-ten Zondaar, is gefcbied , en gij verkrijgt eene ganfche Eeuwigheid , om weder goed te maken, het gene gij door u«r wangedrag bedorven hebt, en hier op aarde niet weder kunt herftellen, om dien God, wlen gij be* leedigd en onteerd hebt door uwe zonden, Volmaakt te dienen, en zalig te loven en te' prijzen.
Dit zal het lot zijn van elk, die zijne overtredingen bekent, en laat ; van elk die , door den dood in de onmogelijkheid gefteld is, om dezelve hier. beneden te verbeteren , echter dat waar berouw heeft ,
daaraan het laten onaffcheidelijk verbonden is.
G 2nbsp;Ai!
-ocr page 44-Ai! open uw hart voor zulke indrukken« en fmeek den Heer. dat Hij u alzöo over-tuige van tfwe zondefi.
-ocr page 45-( 37 ) 6.
Wat vrucht dan hadt gij toen van die dingen, waarover gij u nu fchaamt f want het einde derzeïve is de dood, Rom. VI: VS 21.
Gij zijt, ongelukkig Gevangene!nu gefluit in den loop uwer ongeregtigheden; de om» Handigheid, waarin gij u thans bevindt,geeft o gelegenheid om ernftig over u zeiven, en over uwe levenswijze na te denken; ja zij roept u daartoe; en niets is 'er, hetwelk eigenlijk u behoeft af te trekken van dat ernftig nadenken, of daar in te hinderen. Opgefloten, gebonden, van de Maatfchappij afgefcheiden, buiten de mogelijkheid om kwaad te doen, of goed te doen, flijc gij de uren, dedagen,dc weken in dezen Kerker, onder de verwachting van de ftraf. welke u zal moeten aangedaan worden, en gij hebt geeneafwisfeling,geene tijdkorting als het ware, dan, wanneer men u het noodig voedfel bezorgt, of u voor uwen C snbsp;Reg-
-ocr page 46-Regter roept, of wannéér de wroegingenvan uw Geweten, of het bang vooruitzigtvan uw *ot u ontrusten. Hoe vervelend , of ver-fchrikkelijk ttioet u het verblijf in deze plaatfe 2ijn! hoe lang of hoe bang moeten u de dagen wel vallen!
Maar zacht! ook dit behoeft niet. — Gij wordt nu en dan bezocht van eenen of meer , die tot u gezonden worden , om aan de behoudenis van uwe ziel te arbeiden,, en u alle die vertroostingen toe te voe» gen , waarvoor gij vatbaar zijt, en welke gij kunt ontvangen, indien giju wilt in den weg ftellen, waarin gij die kunt aannemen. Gij hebt eenen Bijbel, gij hebt dit kleine Gefchrift, waarin gij kunt lezen , en een aangenaam en heilzaam onderhoud vinden. Voorts kunt gij u bezig houden met zulke overdenkingen, welke u thans inzonderheid voegen, en waartoe de omftandigheid, waar in gij verkeert, u van zelve aanleiding geeft.
Welaan ! denk dan nu eens over dat woord, dat boven deze Afdeeling ftaat; zie terug op het verledens , Jla het oog op
hst
-ocr page 47-het 'tegenwoordige, en vestig de aandacl'tt op het toekomjlige.
Wat vrucht hadt gij toen van die dingen, waar over gjj u, nu fchaamt?
Ik wil voor een oogenblik eens tosftaan, dat losbandigheid , onmatigheid , dartelheid iemand, die daar zich aan overgeeft, eenig vermaak toebrengen; dat oneerlijkheid, on-regtvaardigheid , bedriegerij, diefftal, zoo lang dezelve niet aan het licht komen, iemands beurs verrijken. — Maar dat iS dan ook al de vrucht van die dingen; en welke vrucht ? welk een vermaak? welk een voordeel? wordt het niet gehaald ten koste van vele geldverkwisting,, veel verzuim van huishouding en beroep, in verwaarloozing en bederf van ziel en ligchaam beide? wordt hec niet gewonnen metdegrootfte vreeze en angst» valligheid, dat men betrapt worden, en zijn oogmerk niet.bereiken zal? —Welk een vermaak! welk een voordeel! welk eene winst! werd het vermaak der ongebondenheid niet wilde onzinnigheid, veelal gekijf en vechterij, en doorgaans gevolgd door een berooid hoofd, c 4nbsp;en
-ocr page 48-en een verwilderd hart? werd het genot van de winst niet verbitterd door de onverza-delijke begeerte naar grooter buit, en door de geftadige bekommernis van ontdekt te zullen worden? — En, buiten dat alles, welk een laag vermaak, welk een vuil gewin, zoo verre beneden de waardigheid van een redelijk fchepfel, hetwelk hooger goed kan verkrijgen en behoort te zoeken! Ja—dat nog meer zegt, welk een vermaak, welk een gewin, hetwelk, hoe minder het wordt geftoord of verbitterd^ zoo veel fterker aanlokt, zoo veel krachtiger vervoert, en den armen Iter-veling van de eene zonde in de andere doet vallen , tot dat hij, onherftelbaar verdorven gt; rampzalig heen gaat naar de Eeuwighe d!
Hoe het ook zijn moge, gij, wien nu de gelegenheid tot zoodanig genot ontnomen is, Zie nu eens terug op hetgene gij gedaan, en op de vrucht, welke gij er toen van ge-plakt hebt; moet gïj niet bekennen, dat die Vrucht op verre na zoo groot, en zoo zoet niet was, als gij u te voren haat voorgefteld , en dat zij althans al die moeite,enverfpilling,
wet-
-ocr page 49-welke zij u heeft gekost, al den angst en onrust, welke zij u gebaard heeft, niet waardig was?
Bepaal nu, ten tweede, uwe aandacht bij het tegenwoordige. Befchouw u zelven in den ftaat, waarin gij u thans bevindt.
Wat vrucht hadt gij toen van die dingen, waarover gij u nu fchaamt» Nu fchaamt gij u over die dingen, welke u toen zoo weinige vrucht, ja zulk eene vergiftige vrucht hebben aangebragt. - of hebt gij geene reden om u te fchamen? Gij hebt welligt gemeend, dat gij u voor het uiterfte zoudt wachten, en u fterk genoeg gewaand om niet te verre te gaan -en [intusfchën nu blijkt uwe zwakheid, daar gij in den ftrik gevangen zijt, en door' uwe lage drift vervoerd tor wanbedrijf, hetwelk de Regter openlijk ftraffen moer. Gij hadt o-e„ meend verborgen te zullen blijven, de na-fporing van den Regter door uwe doorflepen-heid en kloekheid te zullen ontduiken; en nu zijt gij ontdekt, en hetgene gij jn het verborgen hebt gedaan, komt nu aan het licht. Ach! welk eene uitkomst! - nu moet gij o'
-ocr page 50-penlijk voor het oog van uwe Land — of St^dgenooten, van Vreemden en Bekenden, ten aanzien van Vrienden, zoo gij die nog hebt, en van Vijanden, welke er in zullen juichen, wettigt eene (chandelijke en fmar* telijke ftraf ondergaan, en moet, zoo gij al uw leren behoudt, en weder op vrije voe# ten wordt gefteld, nogtans voor al uw leven eerloos blijven.
Ach! dubbel *ijt gij te beklagen. Indien gij niets Van dere fchaamte gevoelt: dan zijt gij geheel verhard, cn r.aanwelijks voor teregt-brenging vatbsar.-Maar gevoelt gij er iets van, dekt de fchaamte uw gelaat, drukt de fchaamte uw hart neder, jsegt gij in uwbin-nenfte „hoe dwaas, hoe verkeerd heb ik gehandeld!'* 6 vergelijk dan het verledene met het tegenwoordige, en laat dit de ilotfom van uwe overdenking zijn: „ Watvrucht had „ik toen van deze dingen, waarover ik mij quot; nu fchaam? — Toen ik het deed, had ik er quot;„ dat geiïot niet van, hetwelk ik verwachtte-„de vrucht beantwoordde niet aan de kos-quot; ten, — en ««/weg is het geiiot, al het
„in-
-ocr page 51-„ingebeeld genot! - en ik moet, metfchan-„de overladen, mij fchamen over mijne „ dwaasheid.quot;
ja! maar dit fo het niet alleen ; och ! of het flecbts hier bij bleve! neen— ilanog, ten derde t het oog op de toekomst. . Wat vrucht had gij toen van die dingen, waar over gij u nu fchaamt? want het einde der zelve is de dood. — Waarlijk, zoo gij van uw wanbedrijf al eenig genot mogt gehad hebben, gij hebt ü zeiven aan die vrucht den dood gegeten. Het einde van die dingen, waar over gij a «» fchaamt, en wel, ke u zoo weinig genot hebben toegebragt, het einde daarvan is de doed.
Gefteld, dat gij met eene ligte ftraf vrij komt, moet gij eveawel niet eenmaal fter-ven ? moet gij dan niet als overtreder van Gods Wetten,'zoo gij u niet bekeert, als Zondaar ftcrven? Is het niet te verwonderen, dat gij niet zoo verre zijt losgelaten, dat gij, zoo wel als anderen, in misdaden zijt vervallen, welke de Regter met den dood niQet ftraffen ? Is het niet mogelijk, dat
gij.
-ocr page 52-gij, gelijk zoo vele anderen, na het ondergaan van de ftraf, weder in hetzelfde kwaad valt, tot dat gij u doodfchuldig maake voor den Regter?
En verwacht gij naar verdienste de dood-ftraf, ziet gij dan na niet, dat het einde van die dingende Dood is; ondervindt gij dat niet in eigen perfoon!
Ja , volgens de Leer van Gods Woord, is de Dood de tezolding der zonde f het zij iemand door het zwaard des Regters, het zij dat hij zijn natuurlijken dood fterve, omdat hij een Zondaar is, moet hij den dood fterven; onbekeerd en verhard fterven-de fterft hij dan in nadruk, fterft hij naar Ziel en Ligchaam beide; voor altijd verfto-ken van ligchamelijke en geestelijke genoegens, van aardsch en hemelsch geluk, van alles wat leven heten mag.
En in dien ftrik zijt gij gevallen! mijn Medezondaar! door zulk een lokaas van eene blinkende', doch bedriegelijke vrucht hebt gij u laten innemen, cn nu fchaamt gij
u
-ocr page 53-i 45 )
m
u, nu beklaagt gij u welligt, en het einde zal de Dood zijn, zoo gïj niet bij God genade zoekc en vindt.
Mogt deze overdenking zulk een gevoel van fchaamte , van berouw, van boetvaardigheid bij u verwekken, dat er eene onbe-rouwelijke bekeericg tot zaligheid de vrucht van zij!
ê
-ocr page 54-DE WANHOOP
van kaïn en tan judas.
Genefis IV: 3 — 16. en Mattb, XXVII: 3 - io.
Kaïn had zijnen Broeder vermoord. Judas had zijnen Heer» den beminnelijken jesus, verraden aan de Joden, welke Hem den dood gez woren hadden. Beide vervielen zij, toen het kwaad bedreven was, en hun onder het oog kwam, tot Wanhoop
Kaïn deed wel eene fchuldbekentenis; maar welke ? mijne misdaad is grooter dan dat zij vergeven worde. Dus gaf hij alle hope op van fchuidvergiffenis, en van ontkoming der ftraf, welke hij begreep dat op het misdrijf volgen moest. — Toen ontweek hij ook de Menfchen, en werd gepijnigd door het fchrilckelijk denkbeeld, dat elk, die hem ontmoette, hem zoude doodflaan.
Ju-
-ocr page 55-3udas deed ook belijdenis van zijne misdaad: ik heb gezondigd, verradende het onfchuldig bloed; zoo fprak hij, maar wat deed hij verder? hij ging henen en verhing zich zeiven; de Wanhoop alleen kon hem tot dien ftap brengen, dat hij de handen aan tieh teben floeg* en een einde maakte aan zijn ieven, dat' nu voor hem ondragelijk was.
Hadden zij reden om zoo wanhopig te zijn' in zeker opzigt ja. - Wanneer een Mensch regt inziet de onredelijkheid, de dwaasheid de verfoeijelijkheid, de ftrafbaarheid van zijne' zonden; o» dan moet dat denkbeeld hem zoo ontroeren, en zoo beangftlgen, dat hij niet weet waar zich te bergen, dat zijn veriïand en hart beide onvatbaar zijn voor alles, wat nog eenige hope zoude kunnen geven/
Maar aan den anderen kant, was er even» wel geene redeu voor wanhoop, geene reden om alle hope volftrektelijk op te geven.
Hoe zwaar Kaïn zijne misdaad ook mon befchouwen, wist hij dan d« mate van Gods vergevende genade, en hoe ver diezichkon
uit-
-ocr page 56-uitftrekken? — neen, dat wist hij niet—hij mogt, hij kon nog hopen I
En Judas zal het wel gehoord hebben, toen Jesus eens «eide: ik zegge u, gij zult elkander niet zevenmaal, maar zeventigmaal zevenmaal vergeven; daaruit mogt hij beflui-ten.» „ onze Heer, die ons dat beveelt, zal ge-„ wis nog veel meer vérgeven.quot; — en daar op kon, daarop moest hij hopen.
Waarom deden zij het niet? — Hier van iiraks.
Eerst nog eene bedenking. Hebben zij met die Wanhoop iets gewonnen ? Volftrekt niets.
Kaïn door de vreeze, dat elk, die hem ontboette , hem zou doodflaan , iedereen fchuwende , openbaarde daardoor ook aan elk, dat hij een boosdoendef was, en vermeerderde daar dóór zijne fchande, en aller afgrijzen van hem.
Door de gedachte, datzijne misdaad onvergefelijk was, zocht hij ook geene vergiffenis, en daar door verkreeg hij dezelve niet.
Door
-ocr page 57-Door het een en ander beroofJe hij zilt;amp; Zeiven van de genoegens der zamenleving — Van het nut, dat hij in de wereld had künnen ftichten - van de gelegenheid , om zijne fouten, ten minfteeenigzins, weder goed te maken — Van de hulp, die hij ven God badkuurten verkrijgen ter eeuwige behoudenis zijner ziele.
En Judas, die een einde aan zijn leven maakte, fneed, zoo wel als de ander, zich «elven de gelegenheid af, öm te ondervinden , hoe groot de barmhartigheid van Jesüs is, en om door dubbele liefde en trouw zijne fout quot;Weder goed te maken. - Hij fneed zich zeU Ven de gelegenheid af, om tot regt befef van zijn gruwelftuk te komen, en daar van vergeving te ontvangen — om verlost te worden van de heerfchappij der zonde, die in bem woonde; hij maakte zijn verderf onver* «lijdelijk-, en vervroegde zijne rampzaligheid lt; Wanneer wij nu vragen, waarom zij niet hoop-, ten op genade^? dan zal het antwoord ons de Wanhoop in haren waren aard leeren kennen* De reden ligt nog minder in dc onkunde, dan daarin, dat hun berouw niet opregt was, Dnbsp;Ver-
-ocr page 58-Verbeelden wij ons eene» wanhopenden Zondaar, volgen wij den loop van zijne gedachten en gevoelens.
Hij ziet, dat hij kwaad gedaan heeft —omdat hij het niet langer voor zich zelven kan verbergen — omdat alle verfchooningen en uitvlugten hem ontvallen.
Hjj is verlegen, hij is ontroerd, — doch waarom ? omdat hij de fchandelijkheid en fnoodheid van zijn bedrijf bemerkt? neen. Daarvan gevoelt hij niets — zijn hart is er nog aan gehecht, hij zonde hetzelfde kwaad nog weder willen bedrijven, indien hij het ongeftraft kon doen; het is alleen de vrees voor de ftraf, de fchande, de fmart; het is alleen het befef van de onmogelijkheid om zijn hart in dezelfde ongeregtigheid weder op te halen, welke hem pijnigen en kwellen.
Hij wi.1 wel bevrijd zijn van de ftraf, maar zijn hart kan niet befluiten, afftand te doen van zijne ongeregtigheid. Hij zoude nog wel zich willen verootmoedigen, en om genade bidden, indien hij daardoor
dc
-ocr page 59-de ftraf kon ontgaan, en rust in zijn binnen-fte kon krijgen — maar hij weet dat hij dan ook niet meer kan zondigen , en daar druischt ziju hart tegen op — hij kan , hij wil van het kwaad niet afftaan, en hij kan ook het oordeel niet Ontwijken; hij wordt radeloos, en flaat, gelijk: Judast de haudea aan zich zeiven.
Stellen wij nu daar tegen het waar berouw.
De ongelukkige , maar regt boetvaardige Zondaar kent zijné overtreding , en verfoeit zich zeiven; hij gevoelt, dat hij dwa-felijk, dat hij onredelijk gehandeld heeft dat hij niet waardig is Gods aardbodem te betreden — welligt heeft hij geen uitzigt, al-Wierd hem genade bewezen, om het ooic Weder góed te maken, hoe gaarne hij wilde, dat krenkt hem ! — maar omdat hij even* Wel dat kwaad, waaraan hij zich fchuldig haakte, verfoeit, zoo wertscht hij er van Senezen te zijn . omdat hij het zoo Saarne weder zoude goed maken, en ge» hoorzaamheid aan God betoonen, en Godver-D 2 .nbsp;heer-
-ocr page 60-heerlijken , zoo wenscht hij, dat hij verge* ving mogt verkrijgen.
En — gelijk de zieltogende Kranke, naar mate hij aan het leven gehecht is, op alle bijzonderheden let , welke hem eenige hope kunnen geven, en zelfs wanneer alles hem begeeft, nog zich vleit met de hope op her-ftelling, alzoo grijpt de regt boetvaardige ook zelfs de flaauwfte hope aan, en houdt zich daaraan vast — en gelijk het hem, die zijn kwaad verfoeit, geene moeite kost, in de fchuld te vallen, en te belijden; gelijk hij, die gaarne zijn leven wil beteren, vrijmoedig tot God duift fpreken, zoo zegt hij: ik zal belijdenis doen, ik zal mijnen Regter om genade bidden; wie weet, Hij mogt zich over mij ontfermen!
Medezondaars! geeft dan toch de hope niet op; wij hebben zoo veel grond om te hopen; wij behoeven niet op een los misfchien het te wagen; wij weten zeker, dat bij God vergeving enverlosfing is. — Bidt, dat gij voor Wanhoop moogt bewaard worden, bidt, dat gij verlost moogt worden van alle verkleefdheid
-ocr page 61-heid aan de zonde, welke oorzaak is van de Wanhoop, en laat ons met vrijmoediheid toegaan tot den troon der genade, opdac Wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen worden ter be« kwamer tijd,
fe
V 3
-ocr page 62-Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd. Micha VI: vs 9.
Hoe betamelijk en hoe goed is het, zich te onderwerpen onder de flaande hand des Heeren! Wanneer hij ons met tegenheden, met ram» pen, met fmarten bezoekt, dan niet te twisten , niet te wederftreven, maar te erkennen dat wij het verdiend hebben, en uit dien hoofde ons te onderwerpen, des Heeren weg te billijken, de roede te kusfen. Dat heet: ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd.
De gemelijkheid, de wederfpannigheid is eene nieuwe zonde, welke meu voegt bij het kwaad, waarover men wordt geftraft, welke onze fchuld verzwaart, en oorzaak is dat men nog harder en nog langer geflagen wordt. Zij is een teeken van verharding en onverbeterlijkheid, welke he£ mededogen, de barmhartigheid toefluit. — Zij weert de verbete
-ocr page 63-ring , en de behoudenis, welke door de ftraf bedoeld wordt, af.
Die in zijn hart zegt: ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd, en die zich alzoo ootmoedig onderwerpt, die denkt na, die vergelijkt de ftraf, welke hem overkomt, met het kwaad, dat hij gedaan heeft, en hij ziet, en moet bekennen, dat de Heer hem niet ftraft naar zijne zonden, hem niet vergeldt naar zijne ongeregtigheden» dan kom t de ftraf hem zacht en vaderlijk voor» dan kan hij dezelve gemakkelijker dragen, dan vindt hij zelfs reden om den Heere te danken, die hem naar verdienfte flaat.
Die zegt: ik zal des Heeren gramschap dra• geu, want ik heb tegen Hem gezondigden zich alzoo ouderwerpt, die vernedert zich, hii valt voor God in de fchuld, en hij durft bidden en hopen op genade.— Ja, hij wil zieh niet aan de ftraf onttrekken, hij wil die dragen; maar hij wenscht alleenlijk, dat de Heer hem niet in toorne fla, hem niet kastijde in Zijne grimmigheid, dat de Heer hesn zijne zonden vergeve, en hem geneze van de verkeerdheid D 4nbsp;zij-
-ocr page 64-zijnes harte, en zoo werkt hij ongevoelig op de bron van de kwaal; en de ramp, de fmart, het onheil wordt van hem afgeweerd, hij wof'dt gered naar Ziel en Ligchaam beide; het oog» merk der bezoeking wordt aan hem bereikt, zijn hart verbeterd, zijne ziel behouden.
Och dat allen, die met tegenneden te wor» ftelen hebben, van welk eenen aard die zijn mogen, minder op het Schepfel, en meer op den Alregerenden God zagen, meer het oog op zich zeiven en op hun gedrag hielden, dan op de rampen, welke hen drukken! zij zouden niet in de tweede oorzaak blijven hangen, en door allerlei verkeerde driften en overleggingen beroerd, en tot twisten en tegenftre-ven vervoerd worden; zij zouden de hand des Heeren er in eerbiedigen; zij zouden hunne 'zonden als de oorzaak van hnnne rampen aan. merken, zij zouden zich onderwerpen en hun kruis zou hun ligter vallen, zij zouden er zich beter onder gedragen, zij zouden gered worden, zij zouden voordeel trekken uit het leed. En wat u betreft, die om uwe misdaden in het oordeel zijt, indien gij dit regt begrijpt,
-ocr page 65-indien gij er de hand Gods, welke den we-reldlijken Regter gebruikt om u te straffen, in eerbiedigt, zal dat u niet wederhouden van alle ftugheid , onvriendelijkheid , wrevel en bitter» heid tegen uwen Regter, en uwe Oppasfers, waar in Gevangenen zich anders maar al te veel toegeven?
Gij, die om openbare wanbedrijven door de Burgerlijke Overheid in boeijen zijtgefla-gen, veroordeeld zijt ter ftraffe, en de uitvoering van het vonnis afwacht; neemt deze , les ter harte! - gij moet, of gij wilt of niet, uw ot u getrooften: gij moet u onderwerpen, maar zal het u niet veel gemakkelijker zijn -Wanneer gij dat gewillig doet, uit befef, dat gij gezondigd, en het verdiend hebt/ dan wanneer gij het gedwongen. en met tegen-kantiug doet?
Maar, hoe zult gij best tot diegedweeheid, tot die onderwerping komen?
Bedenkt, dat de Overheid Gods dienaresfe is, eene wreekster tot ftraffe voor de genen, die kwaad doen. Eerbiedig er de hand des Heeren in. Hij heeft door Zijn beftuur u quot;n
D 5nbsp;de
-ocr page 66-demagt der Overheid overgeleverd; door hare hand ftraft Hij uwe zonden,—Gij hebt u te* gende M enschen, maar te gelijk tegen God bezondigd - Hij bezoekt u in dezen weg. Door de burgerlijke ftraf, welke gij moet ondergaan, oefent Hij Zijne gramfchap over u uit.— O! hoe gezegend zal het voor u zijn , indien gij dit moogt erkennen, en zeggen: ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd!
De Regter mag u niet versehoonen, maar God kan en wil u versehoonen.— Indien gij q verhardt, zoo moet de tijdelijke ftraf n inquot; het ecuwig oordeel der rampzaligheid overbrengen; maar, indien gij voor God buigt, uwe zonden belijdt, Zijn oordeel billijkt, Hem om genade aanroept, Hij zal zich ontfermen, in Zijn Gerigt zult gij vrijgesproken worden. God weaerflaat den hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade.
-ocr page 67-Jtvee gevtigthe vragen.
1.nbsp;Wat is Zonde?
2.nbsp;Wat kwaad is er in de
Zonae ?
x. Wat is 2o«^?Voorzeker een hatelijk ding— dac gelooft ieder.De Bijbel zegt: de zonde is on. geregtigheid, en is ongeregtigheid niet hatelijk? maaar wat noemen wij dan eigenlijk zonde? im.
mers behoort daartoe alles, wac God verboden
heef:. Wanneer iemand niet doet hetgene God in zijne Wet geboden heeft, wanneer hij daarentegen doet hetgene God in zijn Wet verboden heeft, dan zondigt hij. — ln de Wet Gods hebben wij tien geboden; wanneer iemand die overtreedt, dan zondigt hij — maar zoude hij buiten dat niet kunnen zondigen? o Ja! want tot deze tien Geboden behporeu zeer vele pligten, welke wel niet uitdrukken lijk genoemd worden, maar nogtans in andere plaatfen van de II. Schrift, ons ftel» lig bevolen worden, en tot de Wet Gods
dien
-ocr page 68-dien wij gehoorzaamheid schuldig zijn, behoó» ren , waarvan de overtreding zoo wel zonde is, als de afwijking van dc letter der Wet. — Maar indien wij dat niet weten, indien wij die bijzondere pligten niet kennen, is .onze overtreding dan ook zonde? o Ja! echter verfchoonlijk, omdat wij het in onze onwetendheid doen. Maar wij moeten in ditftuk .voorzigtig zijn; wij kunnen ons zeiven zoo ligt bedriegen,— DeWet Godsis als ingeschre» ven in onze harten.—Wij hebben een Geweten, hetwelk ons zegt wat goed en wat kwaad is, wat geoorloofd cn wat ongeoor. loofd is.—-gedachten, welke ons beschuldigen , of ook verontschuldigen , —- daar bij komt ook het onderwijs, dat wij ontvangen, althans ontvangen kunnen, bij onze opvoeding, van onze Ouders, door het Woord Gods, door onze ondervinding, en die van anderen. En dat Geweten g»tuigt in verre de meefte gevallen tegen ons.
Maar wanneer wij ongehoorzaam zijn aan de Wetten van de aardsche Overheid, zondigen wij dan ook? — o Ja! want de Wet» ten ven de Overhead, die ter beveiliging van
goed
-ocr page 69-goed en\ leven, ter bewaring van orde en goede zecftn gegeven zijn, ileunen op de Wet van God \ en buiten dat heeft God bevolen , dat wij aan onze Overheid zullen gehoorzam zijn. Alle zonden, die wij begaan, alle kwaad, dat wij doen, daarmede zondigen wij niet alieen tegen de menfeben, maat ook tegen God.
En nu, wat man leeft er, die niet zondigt? wie
kan zeggen: ik heb mijn hart gezuiverd, en ik ben rein van mijne overtreding ? De een zondigt wel veel meer dan de ander, de een doet het meer tegen lichten beter weten, dan de ander , de een doet het meer mee opzet, de ander meer uit zwakheid ; maar wij zijn alle zondaars , en de minfte zondaarheeft waarlijk zoo veol voor zijne rekening, dat hij billijk mag zeggen: boe zalik voor God, mij« ren Regter, beftaan ?
2. Wat kwaad is er in dc Zonde ?
Wanneer men het gedrag van vele Menfchen gadeflaat, dan zoude men haast zeggen: volgens hunne meening is er in het geheel geeu kwaad in de zonde. Zij vinden er hun eenigst vermaak in,zij zijn er niet van af te trekken, *ij worden wrevelig, wanneer men hen in de
zon»
-ocr page 70-zonde hindert cf tegen Aait! Zij houden er aan vast met alle kracht. — Zij wagen zelfs alles, om maar dien trek tot zondigen te volgen. — Zij lokken er anderen toe aan; zij gaan het niet te keer, maar ftaan het zelfs voor. Doch de Bijbel zegt: wee den genen, die het goede kwaade heeten, en het kwaade goed , die licht tot duisternis ftellen en duisternis tot licht.
Andere Menfchen houden de zonde voor kwaad, doch om welke reden ? alleen om de ftraf, die er op volgt. — Zij merken op, dat velerlei zonden, zoo als dronkenfchap, on-kuisehheid, dartelheid, onmatigheid , natuur» lijk de onaangenaamfte en fchadelijkfte gevolgen hebben voor de tijdelijke welvaart, het vermogen uitputten * en de gezondheid bederven; zij merken zeer wel op, dat andere zonden, als dieverij .huisbraak .moord en dergelijke door de Overheid aan den lijve geftraft worden, zij weten en gelooven ook, dat God alle o-vertreding van Zijne Wet vervloekt, en over alle zonden ftraffen, zelfs in het volgend leven,-heeft bedreigd, en daarom noemen zij
dë
-ocr page 71-de zonden kwctai — en gelukkig hij nog, die ten minfte door de vrees voor de ftraf ee» nigzins wordt wederhouden en zich laat beteugelen, om niet al dat kwaad te doen,dat hij anders zoude bedrijven.
Maar, voorzeker! er ligt veel meer kwaad in de zonde. Zelfs mogen wij zeggen: al volgde er geene ftraf op de zonde , zij zou» de evenw'el een vreeslijk kwaad zijn.
Het is zoo: de zonde is kwaad uit hoofde van de ftraf, voor zoo verre wij, door te zondigen, ons blootftellen aan de ftraf; en hoe trouwloos en onredelijk handelen wij derhalve , wanneer wij zondigen! Dan toch handelen wij tegen ons belang, tegen onze welvaart, tegen de rust Van ons hart. Wij haten waarlijk ons zeiven, en wie heeft ooit zijn eigen vleesch gehaat?
Voegt er bij, dat de tonds ons tot fchande is. Wij zijn redelijke Menfchen. Boven de beesten zijn wij met een redelijk verftand door onzen Schepper begaafd. En ach!'hoe laag , hoe verachtelijk is het , dat een Schepfel, van zulk een edelen, zulk eeüver-
hk
-ocr page 72-heven aanleg, als de Mensch, zich aan het redelooze Vee'gelijk ftelt, en niet naar de uitfpraak van rede of geweten hoort, maar zich door lagere driften laat beheerfchen en zijn dierlijken lust, begeerlijkheid en hoogmoed involgt, of haat en vijandfehap koestert! ja zich verhardt, om te doen dingeh, die niet betamen, en die hij in anderen veroordeelt en afkeurt.
De Zonde is eene verbreking Van de orde in de Maatfchappij, eene ondermijning van de algemeene rust, genosgen en welvaart.— God heeft door Zijne Wetten daarvoor gezorgd, opdat het allen zoude welgaan, Die de Wetten Gods overtreedt, die werkt dit tegen hij verftoort de Tust, hij verbant het genoegen , hij berooft den eenen van het zijne, hij dompelt anderen in de bitterfte droef-heip, hij is de oorzaak van armoede, moeite en verdriet, hij ftelt iemand buiten de mogelijkheid; om het genoegen van let leven te genieten, welligt om behoudenis voor zijne ziel te vinden, en wat niet aU De Zonde is een bitter kwaad tegen God-,
zij is afval van Hem, en oproerigheid tegen
Hem
-ocr page 73-Hem. - wij hangen van Hem af, wij zijn Hem gehoorzaamheid fchuldig. Diezondigt, die verloochent Gods Oppergezag, die weder', ftaat Hem, en ftaat, als het ware, tegen Hem op. De zonde is ondankbaarheid; wij hebben
alles van God, Hij doet ons zoo veel goed, Hij bewijst ons zoo vele liefde, — dat moest ons althans bewegen om Hem gehoorzaam te zijn, om Zijnen wil te doen, en Hem te behagen. Die zondigt doet het tegendee.'.
Door de Zonde beleedigtmen den God der Liefde. Zijne Liefde ilraft onsniet gaarne.Hij ziet ons zoo gaarne gelukkig. Hij gafons juist de Wet, om ons door de betrachting daarvan gelukkig te maken. Kunnen wij dien liefde» rijken God bitterder droefheid aandoen , dan Wanneer wij dat geluk, dat Hij ons wil'toebrengen , door de zonde van ons weren, en Hem noodzaken, ons door ftraffen te bedroe» ven, of ongelukkig te maken?
De zonde is eene verachting, ja ,eeneter. ging van God. Diezondigt, die zegt, als het ^are: wie is de Heer! dat ik Hem dienen zoude ? - hij fpot met de oordeelen, welke Enbsp;God
-ocr page 74-God over de zonde bedreigt. Het is als of hij zeide; wat geef ifc om God of zijn gebod? ■wat vraag ik naar zijne bedreiging ? ik wil mijn eigen zin volgen, en zal zien wat er van komt!
Zoo veel kwaad ligt er, over het algemeen befchouwd , in de zonde; en hoe veel komt er niet bij, dat het voor den eenen en anderen nog aanmerkelijk verzwaart!
Wij allen zijn door eigene fchuld zoo verdorven geworden, dat wij fteeds tot het kwade geneigd zijn; wij geven ons van nature er in roe, in plaats van er tegen te ftrijden; wij hebben, als verftandige, als redelijke men-fchen kennis, van onzen pligt; wij hebben een geweten, dat ons waarfchuwt. En, naar mate iemand betere opvoeding heeft gehad, en beter onderwezen is , dan anderen; naar mate hem meerdere waarfchuwingen zijn gedaan, zoo mondeling, als door onder* vinding ; naar mate hij minder in verzoeking is ge'oragt; naarmate hij meer de gelegenheden om kwaad te doen heeft gezocht, en meer opzettelijk heeft gezondigd; naar mate hij het
lan -
-ocr page 75-langer heeft volgehouden , en zfehmeer verhard dan anderen, naar die mate is zijne zonde ook des te grooter kwaad.
O! welk een fchandelijk, welk een hatelijk , welk een verfoeijelijk ding is derhalve' de zonde! Hoe zeer behoort niet gelfs de kleinfte zondaar zich voor God en Men-fchen, ja, voor zich zeiven te fchameu! Hoe zeer behoort hïj zich zetvtn te verfoeijen, en ten diepfte te vernederen! en hoeveel meer hij, wiens ganfche leven eene aaneenfchake-Hng van ongeregtigheden is, en die zichaan de zonde , als het ware, geheel heeft overgegeven en verpand!
O Zondaar! wie gij zijt, zeg; in uw hart; o wee mij, dat ik zoo gezondigd heb! — bid God, dat hij uwe overtredingenu bekend make , en u regt doe gevoelen, welk een kwaad er in zij ; opdat gij uwen Regter te voet moogt vallen. Hem fmeeken om genade en om verlosfing van zulk een vreesfelijk kwaad.
IO
Vreest nitt voor de genen, die het Ligchaam dooaen en de Ziel niet kunnen dooden, maar vreest vtei meer Hem, die beide Ziel en Lïgchaam kan verderven in de Hel. Matth. X: vs. 28.
Billijk vreest men de gramfchöp der Men» fchen , welke zoo verre kan gaan , dat zij ons moorddadig van het leven berooven; -billijk vreest men de magt der Overheid . •welKe het regt heeft, om ons onze wanbedrijven tegen de Maatfchappij met dii doodftraf te doen boeten, - billijk fchrikt de misdadige en ter dood veroordeelde tegen het ontzettend oogenblik. waarop hij door het zwaard der Overheid het leven zal
verliezen.
Maar, hoe weinig vreest men God, die beide Ziel en Ligchaam kan verderven in del 1
hJ
-ocr page 77-fel Men ontwijkt den Moordenaar, men zoekt de hand der Overheid te ontvlug-ten, maar wat poging ftelt men in het werk , om den toorn Gods te ontvlieden?
Welk een verbazend onderfcheid!*- Hij, die, het zij dan in woede, het zij dan volgens* de Wet-en het Regt, ons het leven be-neemt , beneemt ons niet meer dan een leven ,hetwelk wij toch eenmaal moeten afleggen ; hij berooft ons daardoor misfchien van eenige genoegens, welke wij nog zouden hebben kunnen genieten, doch, welke ook voorbijgaande zijn , en eens ophouden; maar hij fnijdt ons wèüigt ook af de gelegenheid tot vele grootere zonden, en onaangenaamheden , waarin wij zouden hebben kunnen vervallen, indien wij langer hadden blijven leven.nbsp;v
Wanneer God ons Ligchaam en onze Ziel heide verderft {in de hel, dan zijn wij |GOk alles kwijt, voor eeuwig kwijt, dan zijn onherftelbaar verloren — alle wezenlij-ESnbsp;ke
-ocr page 78-ke genoegens, alle vreugd, alle geluk zijn ons dan voor altijd ontzegd; — alle fmart, fchande, afgrijzen en verderf ons lot, — en alle hope en uitzigt op vërlosfing voor eeuwig eu altijd verdwenen.
Menfchen kunnen, ja! ons Ligchaam doo-den, doch God heeft de magt om ons tegen hunne woede te beveiligen , uit hunne hand ons te redden , ons leven te be» fchermen en te bewaren, al ftonden dui' zenden tegen ons op. — maar, wanneer God vanwege zijne Regtvaardigheid, ons Ligchaam en onze Ziel béide in de Hel wi verderven, wie zal dan redden ? wie zal ons dan verlosfen uit Zijne hand?
O dwazen. die wij ziju, dat wij meer vreezen voor de Menfchen , die alleenlijk het Ligchaam kunnen dooden, dan Hem. die beide, Ziel en Ligehaam kan verderven in de Hel!
Wanneer wij meer God vreesden, dan zouden wij minder de Menfchen behoeven te vreezen. Wanneer wij God vreesden, dan
zou-
-ocr page 79-zonden wij het kwade laten, en vrijmoedigheid hebben, onuevertrouwen op de befcherming des Almagtigen tegen de boosheij der men-fchen. Wauneer de misdadiger Go;i had gevreesd , hij zoude geen misdadiger geworden zijn, hij zoude niet in de hand der Overheid gekomen zijn , hij zoude het zwaard des Regters niet behoeven te vreezen.
Zijt gij intusfchen in dat geval? o! zoek nog daar naar te ftaan, dat gij indrnkken moogt verkrijgen van Gods magt, welke beide uwe Ziel en Ligchaam kan verderven ln de Hel. Zie vrij op tegen de ftraf, welke u aanftaan-Is in dit leven; maar zie veel meer op tegen de ftraf,* welke u hier namaals te wachten ftaat ; deze is Hechts voor weinige oogen» blikken ,gene voor eeuwig ;deze treft flechts het Ligchaam, gene de Ziel en hetLigchaam beide.
De aardfche Regter is niet in ftaat om uw leven , wanneer hij het u ontuomen heeft, weder te herftellen , nogminderom, na uwen dood, uwe Ziel te verlosfeu van het eeuwig verderf. — God kan uw leven weder doen E 4nbsp;ver*
-ocr page 80-verrijzen, en üwe Ziel van de zonde ver-losfen en zalig maken: en Hij zal het doen, zoo gij hem vreest, u tot Hem bekeert, Hem in waarheid om genade aanroept. — Hij is een Regter, die zoo wel behouden als verderven kan.
O
-ocr page 81-11.
de twee moordenaars , welke met j3sus zijn gekruist.
Luc. XXIII:'vs: 39-43.
Toen de onberispelijke, volmaakt heilige en liefderijke jesus aan het Kruis hing, om aldaar voor de fchuld van onze zonden aan deneisch
van Gods Regtvaardigheid te voldoen, werden er nog twee met Hem gekruist. Hij hing in het midden. Zij waren oproermakers, moordenaars, diep verdorve, gansch fchuldige Zondaars. Wij lezen bij de Euangelisten, dat de een jesus befchimpte, en tergde. Hij zeide: „maten gij de Christus zijl, zoo vex-„ los u zeiven en onsmaar de ander fprak eene andere taal. Hij beftrafte zijnen Medge-zeh „ Vreest gij ook God niet, daar gij tn het. „ zelfde oordeel zijt, en wij toch regtvaardiglijk, „ want wij ontvangen flraf waaraig lijk hetgene „ wij gedaan hebben, maar deze (deze Jesus) „heeft nietfs onbehoorlijks gedaan.quot; Hier na
E 5nbsp;wend»
-ocr page 82-wendde Hij zich tot den Heiland met deze woorden: Heer gedenk aan mij, wanneer gij in ,, nw Koningrijk zult gekomen zijn, quot; En Jesus gaf hem op dat gebed dit troastelijk antwoord: ,, Voorwaar, voorwaar zeg ik u, heden zuitgij met mij in het Paradijs zijn.'*
Welk een verbazend onderfcheid befpeuren wij tusfchen deze twee boosdoenders, die daar aan de regter en linker zijde van Jesus de vervloekte kruisftraf ondergingen! Wij zullen bij dat onderfcheid eenige oogenblikken ftil» ftaau.
In den eerften ontdekken wij diepe onkunde omtrent den Heer Jesus; indien gij de Christus zijt, zoo verlos u zeiven en ons. In» dien Jesus van het kruis afgekomen ware, gelijk Hij daartoe de magt had , zou dit dan een bewijs geweest zijn, dat Hij de ware Za* ligmaker was? — indien Jesus die twee moordenaren, van den Kruisdood had verlost, gelijk Hij konde, zoo Hij flechts wilde, zou dat een bewijs geweest zijn, dat Hij de ware Verlosfer was? riten,het tegendeel! de Verlosfer moest het regt niet verbreken , noch
te
-ocr page 83-te wege brengen,datdezondeongeiïrafcbleef. Hij moest voor Zondaren den Kruisdood «erven. Dat begreep deze ongelukkige niet; Hij was blind omtrent Jesus en de Schriften , welke van Hem getuigen,
De ander toónde een vrij helder inzien te hebben in de grootheid en heerlijkheid van Jesus. Hoewel Jesus van de meesten werd veracht, en aan het Kruishout vastgeklonken was, hij erkende Hem toch als zijnen Heer, en als eenen Koning; hij begreep wel, dat Jesus aan het Kruis zou fterven, en geenaardsch Koning was; maar hij geloofde, dat Jesus, aan het Kruis gestorven zijnde, op Zijnen troon zou klimmen om te regeren, als een geestelijk Koning, tot zaligheid van Zondaren. Heer gedenk aan mij, wanneer gij in uw Koningrijk zult gekomen zijn.
Het is zoo, de eerfte zeide het fpottende, maar hij zeide nogtans: verlos a zeiven en ons. Daaruit blijkt ons zijne wederfpannigheid, zijn wrevel, waarbij hij niet bedacht, dat hij deze zware ftraf billijk had verdiend, en waardoor hij onwillig was, om dezelve te onder*
gaan
-ocr page 84-jaan. Hij had moeten bidden: „verlos ons van onze fchuld, en van onze ongeregtigheid.'
De ander was gedwee en zacht. Hij er» lt;ende, dat hij de ftraf verdiend had. Hij beleed dat openlijk, hij wilde zich niet aan de welverdiende ftraf onttrekken, bij fmeekte alleen om genade voor zijne onfterfelijke Ziel, hij fprak van geen verlosfing van het Kruis; het was alleen: wij zijn regtvaardtgiijk in dit oordeel, wij ontvangen jlrafw aardig hetgene wtj gedaan hebben.
De eerfte openbaarde eene verfchrikkelijke ruwheid, ougevoeligheid en inörukkeloosheid. Wauneer men zelf gevoelt, wat een ander te lijden heeft, dan nog met zulk eenen te fpotten,- zulk eenen te tergen, kan er wel grooter ruwheid cn ongevoeligheid zijn? Wanneer men geftraft, wordt over zijn wanbedrijf, wanneer men Dood en Eeuwigheid te ge» moet zier, en dan nog lust heeft om te fpottenen te fchimpen; hoe verre gaat alsdan de ongevoeligheid en indrukkeloosheid!
-ocr page 85-De ander was van een geheel gnderen geest. Het viel hem zoo ondragelijk, dat te moeten aanhooren, dac hij, hoe zeer de fmart der Kruifiging' hem allen lust tot fpreken benam, echter niec kon zwijgen ; hij beftrafte zijnen jnedgezel: vreest gij ook God nht, daar gij 'm hetzelfde oordeel zijt, en wij regtvaardigüjk.
En hoe zacht was dezeaanfpraak! hoe be-fcheiden, hoe nederig! hij floot 'zich zeiven mede in,als fchuldig, als deze ftraf waardig , zoo wel als zijn medepligtige; en welk eene' achting betoonde hij voor den groocenLijder, die in het midden hong: deze heejt niets CL behoorlijks gedaan !
Nog eens: uit dit alles bleek, dat het verblijf in de Gevangenis, het vonnis van den Regter, de ftraf, welke hij reeds leed , en hit vooruitzigt van Dood en Eeuwigheid geen den minften indruk op den eerften maakte dat hij nog geen gevoel , geen befef van fchuld, geen berouw over zijn kwaad, en geene geneigdheid had om zich te bckeeren dat hij geheel aan de verharding was overquot; gegeven.
Het
-ocr page 86-Het tegendeel 'zien wij aan den an^.c,; uit zijne beftraffing aan zijnen medgezel, uit Zijn geloof in Jesus , uit zijn gebed zien wij dat hij een ander Mensch was geworden, dat hij waarlijk bekeerd was; en de verzekering , welke de Heiland hem deed, bevestigt ons daarin.
Ik verbeelde mij, dat de eerfte veel meer dan zijn medgezel de fmarten der kruifiging zal hebbengevoeld. Wanneer zware fmarten ons treffen, en wij zijn daar onder ongeduldig, dan verzetten wij ons daartegen; maar even hierdoor vermeerderen arij] onze fmarc: terwijl wij, wanneer wij geduldig en onderworpen zijn, de fmart minder gevoelen, en waarlijk zelfs minder fmart hebben. Het is hard te verzenen tegen de prikkelen te flaan. 6! die ongelukkige, die verharde! met welk eenen wrevel hing hij aan het kruis! hoe zal hij zich in zijnen wrevel hebben willen verzetten tegen de geweldige pijn ! maar hoe moest het wederbarftig wringen van zijn Ligchaam de fmarten ,die hij leed, verdubbelen! En wat verzachting, wat troost maakte het
voor
-ocr page 87-voor hem eenigzins dragelijk? Voor alles wat naar Verzachting of troost geleek -was hij onvatbaar.
De ander daarentegen, die zich ootmoedig aan de ftraf onderwierp, welke hij erkende verdiend te hebben, hoe ftil hing hij daar !en flat befpaarde hem, dat bevrijdde hem van vele fmarten , welke de ander z'nh zalven veroorzaakte. Welk eene ftille kalmte in zijn gemoed, door de erkentenis, dat hij billijk dit oordeel onderging, maakte het hem eenigzins dragelijk! En die troost, welken h!j van den Zaligmaker ontving, die verzekering, dat hij nog dezen zelfden dag mee Jesets in het Paradijs zou zijn, hoe dierbaar was die vo
hem! toen hij dat woord heeft gehoord, moet
hij naauwelijks de fmart der kniifilt;*jn(, „„ voc-ld hebben.
Ieder moge zich hieraan fpiegelen ! hier zien wij, dat hij, die zich verhardt, in het kwade valt, dat hij, die zijne overtreding bedekt, uiet voorfpoedig is; maar dat hij* die zijne zonden bekent en laat, barmhartig' held verkrijgt.
Ie-
-ocr page 88-Jesus gaf dien verharden fchimper geen antwoord. En wat zoude de Heiland ook hem geautwoord hebben? een woord van troost? mtsar de ongevoelige begeerde dat niet. Een fcharp verwijt en harde beftraffing wegens zijne indrukkeloosheid ? maar het gemoed van den zschten Jisus, die voor Zondaars leed, was te vol ontferming, om nu althans een hard woord te kunnen zeggen. Derhalve eene zachte en ernftige vermaning om opzijn ein» de te merken ? maar dit was te laat, er was niet meer te doen ter behoudenis van dezen ongelukkigen.
Rampzalige toeftand! wanneer iemand zich aldus verhardt , dat hij aan zijn lot moet worden overgegeven! akelig denkbeeld !deze verharde booswicht zonk van het Kruis in de Hel! — Wee hem, die zich verhardt tequot; gen God!
Het was Jesus niet te veel, den anderen ftondelljk te antwoorden; de fmaadheden, waarmede die zachtmoedige Lijder oxerladen was, de fmarten, waar onder hij bezweek, wederhielden Hem niet. En welk een antwoord
-ocr page 89-V/ oord gaf Jesus aan dien Man? héden tuit gij met Mij in het Paradijs, in den Hemel, zijn. Zoo kon Jesus alleen fpreken! — Jesus alleen, die voor Zondaars de ftraf droeg om hen te verlosfen, en hen in den Hemel te brengen. — Hoe troostrijk! Jesus beloofde hem veelmeer dan hij gevraagd had-hoe'troostrijk! nog dezen zelfden dag, zou zijn fmaad en lijden ophouden, en hij zalig bij Jesus in den Hemel zijn.
Met welk eene blijdfchap zal de Heiland hem dien 'troost gegeven hebben? en wat zal de Man wel in zijn binnenfte gevoeld hebben, toen hij het hoorde ? en hoe zal Jesus , door Zijne verborgene Almagt, hemwelinzijn lijden onderfteund, en hem kracht gegeven hebben om door het geloof met blijdfchap zijnen naderenden dood af te wachten!
Zoo aangenaam is het aan den Heer, dat wij ons tot Hem wenden, ons voor Hem vernederenden! om genade aanroepen, —zoo veel quot;Wint hij, die zijne overtredingen bekent en laat!
Sommige misbruiken dit voorbeeld, omzich te ftijven in hun kwaad, en daarin te blijven voortgaan. Zj zeggen: de Moordenaar heeft Fnbsp;wel
-ocr page 90-■Wel op het laatst, toen hij aan het Kruis hing te fterven, barmhartigheid verkregen. Maar hoe jammerlijk bedriegen zij ziehl neen! die zoo denkt, en op dezen grond zijne bekeering uitftelt, die moge toezien!-aileronvoorzig-tlgst is het, opdezengrond, het ophet laatfte te laten aankomen. De Moordenaar ja! is bekeerd —maar, zoo hij
al niet reeds te voren eenige indrukken heeftge-had, zoo is hij nogtans het eenigst voorbeeld van dien aard : — en wie zal het daarop wagen , dat dit ook hem gebeuren zal? hoe weinige verwachting! - die daarop bouwt, toont hoe gehecht hij nog aan het kwade is, en heeft billijk te vreezen, dat God hem aanzijn lot en aan zijne verharding zal overgeven. Zij alleen , welke, na zich op den duur verhardt te hebben , tot inkeer komen, kunnenzich met dit voorbeeld troosten. Zij, die op den dood gevangen, zitten , van wege openbare misdaden, mogen hier leeren, dat er nog genade voor hen is, maar zij moeten die ook zoeken.
ja! al zijt gij dan de geringde van alleftcr-veliEgea , al behoort gij dantotde gemeenite
en
-ocr page 91-en onbefchaafdftefoort van Menfehen, al hebt gij de fnoodfte goddeloosheid gepleegd — al hebt gij, uw ganfche leven door, u tegen God verbard, zegt niet: het is hopeloos voor eeuwig met ons gedaan. Wendt u nog tot Je^us. Hij zal u niet verftooten. Zoo wel als het hart van dien Moordenaar veranderd is, even zeer kan en wil Hij uw hart nog veranderen.Heeft deze boosdoender vergeving ontvangen, gij kunt die ook verkrijgen» Zoekt den Heere en leeft! Roept Hem aan, en Hij zal u uithelpen, fmeekt Hemj óm genade in deze uwe Gevangenis, en Hij zal u hooren: al waart gij reeds op de ftrafplaats,
Hij zal u aannemen en uwe ziel zal gered zijn.
iï.
F 2
-ocr page 92-het berouw van petrus.
Matth. XXVI: vs: 69—75.
Petrus had zijnen Heer, Jesus , hartelijk lief. — Maar tot zijn ongeluk verbeeldde hij zich, dat hij in liefde, in ijver, ingetrouw-heid voor zijnen Meester alle zijne Mede-Apostelen overtrof. En wat gebeurt er? jE« sus werd gevangen genomen , naar Kajafhs gebragt, en aldaar verhoord en mishandeld. Petrus was medegegaan, in de zaal van Ka-jafas gekomen, en zag en hoorde alles wat er omging; het oog van fommige Viel op hem; men verweet hem, dat hij tot het gevolg 'van Jesus behoorde, — en wat deed Petrusï hij ontkende het tot driemaal toe — bij deed er eenen eed op, hij vervloekte zich zeiven: en alzoo verloochende hij toen driemaal zijnen lieven Meester.
Toen hij het voor de derde keer gedaan had , viel zijn oog op Jesus , welke hem
aan-
-ocr page 93-aanzag — en oogenblikkelijk bedacht hij, wat hij had gedaan ——- hij maakte zich van daar weg, hij fraolt in tranen; henen gaande weende hij bitterlijk.
Hij had voorzeker een opregt en heilzaam be-rouwoverzijne trouwloosheid; dat bleek aan alles.
Zijn berouw was geene wanhoop; want hij heeft zich zeiven niet tekort gedaan; hij heeft ook , toen Jesus , uit de dooden° opgeilaan zijnde , aan de Apostelen verfeheen, Hem niet ontweken. Aan eene maaltijd met den Heer zittende gaf hij blijken, dat hij nog een diep en levendig gevoel had van zijne zonde, maar dat evenwel zijn hart nog aan Jesus kleefde, en hij is ook herfteld,en een nuttig Apostel gebleven.
Wij mogen ons hetgene in het hart van Petrus is omgegaan , de werking van zijn berouw, aldus verbeelden.
Toen hij tot zich ze hen kwam en bedacht, wat hij had gedaan, was hij verontwaardigd over zich zeiven , diep bedroefd , innig befchaamd en verlegen, en hij wenschte wei, F 3nbsp;om
-ocr page 94-p.m duizend werelden, dat het niet mogt gebeurd zijn.
Alles, wat zijne zonde verzwaarde, kwam hem gewis voor de aandacht. — Het hooge gevoelen, dat hij van Jesus had, de liefde, welke hij Hem toedroeg, en de ftrijdigheid van zijn gedrag hier tegen, — de groote verpligting, welke hij aan Jesus had, en de ondankbaarheid, waarmede hij nu dezelve had vörgolden — de bitterheid , welke hij door Jesus te verloochenen Hem had aangedaan, en hoe hij, daar Jesus zoo onregtvaar-dig , en zoo fnood werd mishandeld , nog fmarten tot Zijne fmarten had toegevoegd. door zich Zijns te fchamen — zijne fterke betuigingen, zijnezelfsverhefiïng,zijn roem, dat hij voor Jesus wilde fterven. —- dewaar-fchuwingen door Jesus bij herhaling aan hem gedaan. —- Het flechte voorbeeld, dat lyij aan zijne Medemenfchen had gegeven.— de fpotternij van Jesus vijanden, eu het nadeel, dat hij aan de zaak van zijnen Heer had toegebragt.
Dit
-ocr page 95-Dit, en wat niet al, zweefde hem fteeds voor de aandacht, van 's morgens vroeg,tot 's avonds laat; het gunde hem des nachts geene rust ; hij doorweekte zijn bed met zijne tranen.
Gewisfelijk gevoelde hij, wat hij had verdiend , — wat zware ftraffe hij waardig was , -maar nog veel meer trof hem de onredelijkheid, de fnoodheid van zijn gedrag, dan de vrees voor de ftraf.
„ Ach! had ik het niet gedaan ! bad ik mij niet „in de zaal gewaagd! hoe maak ik het opit „ weder goed ? —ach! mogt het mij vergeven „ worden, hoe zoude ik Hem dan liefhebben 1— „ach!—mogt ik nog gelegenheid vinden, „om Hem doorflaande beter blijken van „ware liefde en trouw te geven! Hjj js het „zoo waardig, Hij is zoo goed, zoo voortreffelijk, zoo beminnelijk!quot;
Deze en foortgeiijke wenfehen mengden zich tusfehen de verwijtingen van zijn Geweten , tusfehen de hartverfcbeHrende gevoelens van fchaamte, fpijt en berouw.—, zij bragten zachte aandoeningen mede; deze F 4nbsp;rgai.
-ocr page 96-gaven eenige kalmte , en, terwijl zij den vloed van tranen ruimer uit de oogen deden ontfpringen, werkten zij eenige ftilheid en bedaardheid van geest, waardoor de Apostel in ftaat was om te overleggen, hoe hij uit zijnen val zoude opftaan, hoe hij vergeving zoude kunnen verkrijgen, hoe hij het kwade weder zoude goed maken.
Bij deze overdenkingen voegde zich eenige hope, en die hope gaf moed, om alles te beproeven. Hoe zal hij op den derden dag na Jesus dood, zich errinnerd hebben het woord van zijnen Heer, dat Hij na drie dagen zoude opftaan—hoe zal hij verlangd hebben naar het oogenblik, dat hij Hem mogt ontmoeten, hoe zal de wensch om Hem te zien fterker gedrongen hebben, dan fchaamte en verle* genheid. — de wensch,om , ofichoon al bevend, zich voor de voeten van Jesus neder te werpen, en te zeggen; „ ik ben niet waardig, dat Gij mij aanziet, maar vergeef het mij en bekeer mij!quot;
Wij mogen het ons gerust alzoo voorftel-len, omdat Petrus ware liefde tot Jesus had, en zijn val niet uit liefdeloosheid, maar uit
zwak#
-ocr page 97-zwakheid en onbedachtzaamheid voortkwam
gelijk de uitkomst zulks heeft geleerd.
Gevoelig ja! moet het hem getroffen heb* ben, toen de Heer, na zijne oplhndingmet hem aan tafel zittende, hem zoo tot driemalen afvraagde: „ Simon heit gij Mij Heftquot; maar hoe aangenaam tevens was het voor hem, dat door alle befef van fchaarate,verlegenheid , droefheid en zelfveroordeeling nogtans het getuigenis van zijn Geweten, dat Ilij Jesus lief had, doordrong, en hij vrijmoedig kon zeggen: „gt; Been Gij, die all „ aingen weet, Gij weet dat ik U lief heb.quot; _ Hoe aangenaam. hoe troostrijk moet het'hem in de ooren zijn geklonken, toen Jesus tot driemalen zeide : weid mijne Schapen quot; en hij in dat woord de vergeving van'zijne zware zonde, de hertelling in de g^stvan Jesus en de bevestiging in de Apostolifche bediening hooren kon !
Hoe zoet was de vrucht van zijn berouw! hoe heilzaam was hetzelve voor hem!--Het behoedde hem voor wanhoop èn verharding-het ftelde hem in den weg om barmhartigheid^
F $nbsp;ver*
-ocr page 98-verkrijgen. En nooit zoude hij, zonder zulk een berouw, hebben kunnen herfteld worden; nooit zoude hij, zonder hetzelve, die man geworden zijn. die hij naderhand werd, nooit dat nut gedaan hebben, hetwelk hïj vervolgens deed. — Zijne droefheid toch was niet eene droefheid naar de wereld, welke alleen de ftraf vreest, en den dood werkt, maar eene droefheid naar God, welke eene onbe» rouwelijkebekeering tot zaligheid werkt.
Welzalig ieder Zondaar, die, eer het te laat is, aan een waar berouw plaats geeft. — die meer op het kwaad, dat in zijne zonden ligt , acht geeft , dan op de ftraf, die hij waardig is, — die, bij gevoel van zijne fchuld, het oog heeft op Gods genade inden Verlosfer , en niet terug blijft, maar zich voor den Heer vernedert.
Welzalig ieder Zondaar, die, terwijl hij zich zelvsn verfoeit , en veroordeelt, niet wanhoopt aan Gods barmhartigheid-, entegen die wanhoop mag gewapend zijn door het bcfef, dat hij - waarlijk wenscht het kwaad piet gedaan te hebben, en hoopt hetzelve
te
-ocr page 99-te mogen verbeteren. Gods offeranden zijn een gebroken hart en een verflagen geest zal Hij niet verachten.
I
Wt'yallen moeten geopenbaard worden voor den Rigterfloel van Christus, a Kor. V: vs: ie.
Niemand is hiervan uitgezonderd, ,, Het „is den mensch gezet eenmaal te fter-„ven, en daarna het Oordeel.quot; — „Wat „man leeft er, die den dood niet zien zal, „die zijne ziel zal bevrijden van het geweld „des grafs?quot; Wij zijn uit het ftof genomen, en tot ftof zullen wij wederkeeren. Iemand moge tot over de honderd Jaren leven, hij moet nogtans eenmaal den weg van alle vleesch betreden, en hoe velen dalen als uit de wieg in het graf! deze fterven van Ou-derdom; gene bezwijken onder het geweld van eene Krankheid; fommige verliezen het leven door eenig ongeluk; andere door het zwaard des Regters.
Akelig is voor den Mensch het denkbeeld, éat hij fterven moet. —- Wij blijven zoo
gaar-
-ocr page 101-gaarne in den kring van onze vrienden eii betrekkingen-Wij behouden zoo gaarne het goed van deze aarde. - Wij voeren zoo gaarne onze plans uit. — Wij hebben het leven lief, en onze natuur schrikt tegen hare ontbinding door den dood.
Nog akeliger is voor den mensch, die een weinig nadenken heeft, het denkbeeld van den dood, omdat onze dood meer is dan een gevolg van onze vergankelijkheid, gelijk; het lierven van boomea en beeften; onze dood toch is een gevolg van onzen afval va « God. De dood is de bezolding der zonde,
komen.6 * ^ d°°d * de Iquot;
Nog al akeliger is het denkbeeld van ft er.' ven voor den genen, die gelooft, dat zijne ziel overblijft, dat zij eens weder met L opgewekte ligchaam zal vereenigd worden en dat er op dit leven een ander leven voi.' gen zal, hetwelk nooit zal eindigen. Want wanneer wij geftorven zijn, moeten wij geopenbaard worden voor den Regterftoel van Christus. — Dan zullen wij, en alle men.
fchen
-ocr page 102-fchen rekenschap moeten geven van onè gedrag hier op aarde. Jesus, de Regter, zal over ieder het vonnis uitspreken, en aan elk loon naar werken geven, eenen iegelijken vergelden, naar dat hij gedaan heeft, het zij goed, het zij kwaad.
Wie zou dan niet beven voor den dood ? Waarlijk de dood is een Koning der verschrikkingen. . Alleen de Chriften, die met zijn hart in Jesus gelooft, alleen de regtvaardi-ge, de vrome fchrikt niet voor den dood.— Voor hem is de bitterheid des doods geweken, zijn dood is geene betaling voor zijne zonden, maar een doorgang tot het eeuwig leven.
Wij zien, dat de meefte menschen zeer zelden aan hunnen dood denken. Wij moeten ons hierover verwonderen, daar er zoo veel is, hetwelk ons gedurig errinnert, dat wij fterven moeten.
De Grafzerken, waarover wij kenen gaan, zeggen ons als hei ware: eerlang bedekken wy ook uw geraamte; ieder Lijk, dat wij naar het Graf vergezellen, of dat wij zien begraven* roept ons toe: komt met ons.
-ocr page 103-Ieder een van onze bekenden of vrienden
welke ons door den dood ontvalt , elke vreemde, van wiens dood wij hooren, vermaant ons dat bet eerstdaags ook onze beurt zal zyn.
Wij weten, wel is waar, den dag van onzen dood niet; welligt worden wij binnen weinige oogenbllkken weggeraapt; maar welligt wordt ons leven nog vele dagen, maanden , jaren gerekt.
Die onzekerheid, welke ons zoo veel be. dachtzamer behoorde te maken, om op ons einde te letten, is intusfchen veelal oorzaak dat wij minder denken aan de ure van onzen dood, welke toch eenmaal komen moet
Maar wij krijgen wel eens klare en na drukkelijke wenken , welke ons die waarheid moeten herrinneren . dat wij eenmaal fterven moéten. Bij voorbeeld, wanneer wij op een ziekbed worden geworpen wanneer het geweld der krankheid, bij hec afnemen van onze krachten, de hope op ber-felling twijfelachtig* maakt, dan is het als cf het ons gezegd wierd; „geeft bevel aan de » uwen, want gij zult fterven.quot;
En
J
En wie zijn tij, die wel eens de vcrftaan-baarfte en zekerfte wenken krijgen? Zijn het niet de Krijgslieden, in eeneö tijd van Oorlog, vooral wanneer zij tegen den Vijand moeten optrekken? Zijn het niet de Zeeva» renden, welke op de groote wateren voor dedringendfte gevaren bloot ftaan? Zijn het niet inzonderheid die genen, die om hunne wanbedrijven in de Gevangenis zijn opgeflo* ten , welker fchuld bewezen, welker vonnis uitgefproken is; terwijl de dag, en het uur, waarop zij de doodftraf moeten ondergaan, uitgefproken is; terwijl er geene hope op vergiffenis, geen uitzlgt op verzachting van de ftraf meer overschiet? 6! deze kunnen de uren tellen, die zij nog te leven hebben,-* deze weten met zekerheid, „op dien dag, op dat uur moeten wij ftervenquot; — welk een nadrukkelijke wenk!
Hetis waarlijk van het uiterfte belang hieraan ernftig te denken,
Indien alles met onzen dood afgedaan ware, indien er geen leven na dit leven kwame, indien onze Ziel niet overbleef, dan ja, mogt j
men !
-ocr page 105-iren zeggen, wat zouden wij ons kwellen met de gedachten des doods? laat ons eten, laat ons drinken, want morgeu fterven wij!
Maar onze ziel blijft over, ener komt een algemeen Oordeel —wij moeten allen fterven en geopenbaard worden voorden Rigterftoel van Christus. Het is den Mensch gezet eenmaal te fterven, en daarna het Oordeel.
Onze Dood is gelijk eene reis naar een verafgelegen , cn * onbekend gewest. Die zulk eene tc doen heeft, zal die daar aan niet gedurig denken ? — niet teerkost opdoen voor den weg, en trachten gereed te zijn, tegen dat hij het anker ligten moet?
Onze Dood is een overftap, welke ons voor onzen Hemelfchen Regtèr brengt, aan wien wij van al wat wij gedaan hebben, reken-fchap zullen moeten geven, en welke ons als dan zat vergelden naar dat wij ons hierop aarde hebben gedragen. Vordert dat geen ernftig nadenken ? geen diep gepeins , hoe wij onzen Regter zullen ontmoeten ? hoe wij voor Hem zullen beftaan ? hoe wij Zijnen toorn zullen ontvlieden ?
Gnbsp;Ja
-ocr page 106-Ja gij. die op den dood gevangen zit! gij •weet uw vonnis, gij ziet uwe ftraf te ge-moet. Behoort n dit niet te doen denken , ernftig te doen denken aan hetgene gij, wanneer gij. de ftraf hebt ondergaan, nog van den Regter van Hemel en Aarde te verwachten hebt! Of zoudt gij meenen, dat het bij het oordeel van den aardfchen Regter blijven zal; dat God u hier namaals niet zal oordeelen, nadat gij reeds hier de ftraf outvangen hebt? — Dan zou men hen gelukkig mogen rekenen, die het in Goddeloosheid zoo verre brengen, dat zij in handen van den Regter vallen. De grootfte booswichten, die op het fcnavot hun leven eindigen, zouden dan hier namaals. vrij zijn; en die minder kwaad bedreven hebben, zouden dan eeuwige fmarten lijden. Ai! laat i* dan niet door valfche overleggingen misleiden.
Hoe heilzaam is het te denken, ernftig te denken aan onzen Dood , en aan den Oordeelsdag!—dat denken kan een middel
zijn*
-ocr page 107-Zfjn, waardoor de Dood ons niet onverhoeds overvalt, ons niet onbereid vindt. — dat denken kan het middel zijn, dat wij' nog den tijd des levens, en de gelegenheden gebruiken, om den toekomenden toorn te ontvlieden, en behoudenis voor onze ziel te zoeken.
Dat ernftig denken aan Dood en Eeuwigheid kan u , die eerlang de doodftraf zulÊ moeten ondergaan, leeren, de oogenblikken, welke u nog overig zijn, dierbaar te achten en dezelve zorgvuldig te gebruiken, om over u zelven en uw lot te peinzen , om uwe zonden aan God te belijden, om genade te zoeken door dieu gezegenden Verlosfer,welke ook u kan en wil redden van het verderf.—Indien gij dezen weg inflaat, zoo zult gij gewis barmhartigheid verkrijgen. Uw hart zal veranderd worden, uw fchuld-zal bij God vergeven zijn, - het zal u gaan, gelijk den boetvaardigén moordenaar aan het Kruis. Gij zult wel als een boosdoender eenen Schandelijken en fmartelijken dood fterven, en door dien dood voor den ftoel G anbsp;van
-ocr page 108-van den Hemelfchen Regter gebragt worden; maar gij zult voor Hem kunnen beftaan, cn met Hem in de eeuwige zaligheid leven, om God te loven en te prijzen.
-ocr page 109-14.
Behoudt u om uwes levens wil.
Gen. XIX: 15— 22.
Toen de Heer Sodom, en de omliggende Steden door eene aardbeving en door vuur van den Hemel wilde verwoesten, alzoo de Inwoners de mate hunner ongeregtigheid hadden vol gemaakt, zond Hij twee Engelen , om den regtvaardigen Lot met zijn Huisgeziu veilig uit de Stad te leiden, en te behouden.
De Engelen bragten den vromen man buiten Sodom, zij wezen hem de kleine Stad Zoar, en zeiden : ,, Haast «, behoud u om „ uwes levens wil.quot;
Het ontzettend onweder brak los over Sodom en Gomorra, het vreeslijk oordeel, hetwelk de geheele landflreek moest omkee-ren , rigtte alreeds van rondomme de vrees-felijkfte verwoesting aan. —- Naauwelijks had Lot tijdsgenoeg om zich te bergen; naauwelijks had hij tijdsgenoeg om nog voor den G 3nbsp;a-
-ocr page 110-avond binnen Zoar te komen, hetwelk om zijnentwille zou gefpaard worden. Hij moest met verdubbelde flappen voortfpoeden, het ■ging op het leven af: hij moest zich haasten wilde hij zijn leven redden.
„ Haast u, behond u, om uwes levens wille,quot; dit mag men billijk ieder mensch toeroepen vooral den genen , die op een krankbed liggen, vooral den genen, die tot de dood-ftraf veroordeeld zijn.
Het geldt hier eigenlijk niet het tijdelijke leven, de behoudenis van hetLigchaam; neen het geldt het eeuwig leven, de behoudenis van den onfterfelijken geest.
De zorg voor de oprigting van zijn Ligchaam moet de Kranke aan den Geneesheer aanbevelen en overlaten — en het zou dwaas-quot;heid zijn, wanneer de Krankheid' reeds de overhand heeft genomen, en de bezwijkende lijder met den dood worftelde, hem toe te roepen : haast u , opdat gij weder gezond moogt worden.
En wat zoude de misdadige, welke binnen Weinige dagen, weinige uren wetfligt, naar
een
-ocr page 111-een onherjoepelijk- vonnis zal teregt gefield worden, wat zou die toch knnnen toebrengen tot behoudenis van zijn tijdelijk leven? Hoe ongerijmd zoude het zijn ln dat opzigt hem toe te roepen , havst u , en behoudt u, om uwes levens wil.quot;
Neen het is een geheel ander leven, hetwelk de ftervende Kranke nog kan redden, hetwelk de opgehangene nog kan behouden.
Is de Ziel niet een veel voortreffelijker wezen, en veel meer waardig, dan het Ligchaam, dat toch eens tot ftof wederkeert, en eene prooi der wormen wordt ? Is de Eeuwigheid niet van meer belang dan de voorbijgaande Tijd? Is het eeuwig leven niet veel gewig-tiger dan het yergankelijk tijdelijk leven? Alles wat de Mensch heeft, zal hij geven voor ziju leven, om dat nog eenige dagen te ver-: lengen.—Wie zou dan niet alles, alles willen geven, om het eeuwig leven te verkrijgen ? — Wie zou niet de behoudenis van de ziel zoeken, al moest hij er de geheele Wereld voor geven?
-ocr page 112-En is het niet genoeg, dat de Kranke welligt vóór zijn tijd bet vergankelijk leven zal verliezer.? moethij daarenboven nogfchade, lijden aan zijne ziel? — Is het niet genoeg mijn ter dood veroordeelde Medemensch 1 dat u op eene Schandelijke wijze het tijdelijke leven wordt ontnomen ? moet gij daarenboven nog eeuwig verloren gaan ? Is het niet ongelukkig genoeg, dat gij alseenboosdoen-der door het zwaard desRegters fterft? moet gij daarenboven nog de eeuwige zaligheid verliezen ?
Ai! haast u dan , en behoud u , om uwes ■levans wille; waarom zoudt gij verloren gaan ?
Voorzeker gij kunt uw leven, het leven uwer Ziel nog redden. Al ware de Kranke reeds opgegeven door den Geneesheer, al fehoot hem niet meer dan e'e'n oogenblik le. vens over, nog kan hij in dat oogenblik zijne ziel redden van het verderf. — AI ftondt gij, misdadige! reeds op de gerigtsplaats, al ware de ftrop om uwen hals geflingerd, al ware
-ocr page 113-het zwaard reeds boven uw hoofd opgeheven , dan nog zoudt gij uwe ziel kunnen redden. Ééne opregte zucht ;tot God om genade, ééne opregte bede tot Jesus om verlosfing; en uw fchuld is uitgedelgd, uwe ziel is behouden.
De Kranke is te meer in de mogelijkheid om behouden te worden , voor zoo verre hem nog een Krankbed wordt gegtveu, en hij het gebruik van zijne redelijke vermogens nog behoudt. Even zoo is er ook meer gelegenheid voor u, die op den dood gevangen zit, voor zoo verre er nog dagen, en misfchien weken verloopen moeten, eer het vonnis des doods aan u wordt uitgevoerd
Alleenlijk haast n , en behoudt u om uwes leveut wille. Legt er u met dubbelen ernst en ijver op toe, om toch dat inzien, en dat gevoel vsn uwe zonden te Verkrijgen, welke u tot waar berouw en leedwezen moeten opleiden , — om tpt die kennis vaB den Heere Jêsus en den weg der Verlosfing G 5nbsp;door
-ocr page 114-door Hem te geraken , welke gij noodig hebt, om door het geloof in Hem behoudenis te vinden. - Lege er u met dubbelen
ernst en ijver op toe, om alle verkeerdheid alle ftugheid , alle zelfsbedrog en fchuldbe-dekking af te leggen, 4lle twijfelmoedigheid te boven te komen. —- Koopt de oogenblikken uit, om te denken , te lezen , te bidden 1 en laat u door niets hiervan aftrekken. —— haast u, eu behoud u om uwes
tevens wille; --- de dagen, de uren, de
oogenblikken . welke gij nog hebt. zullen eerder voorbij gevlogen zijn dan gij denkt Wie weet, wat u.van de goede gedachten, die gij misfehien nu hebt, zou kunnen aftrekken, en die indrukken doen verflaau-wen! Wie weet hoe ras gij door verzwakking van uw Ligchaam , door verbijstering van uw deukvermogen , door hevige ïiarts-togtelijke aandoeningen in de onmogelijkheid zoudt kunnen gebragt worden, om aan uwe eeuwige behoudenis te denken, en uwes
-ocr page 115-zelfs zaligheid met vreezen en beven uit te werken? Haast u dan, tn btbaudt u om uwes levens wille. Nu is het nog tijd —nu is er pog hope —een volgend oogenblik welligt is bet voor eeuwig te laat.
fa
C io3 ) i5.
NOG eene gewigtige VRAAG.
Wat moet ik dóen , opdat ik zalig wor de t Hand. XVL-vs: 30, 31.
Zalig worden — Wat Is dat? - wat Is
dat voor ons Menfchen, voor ons menfchen,
die Zondaars zijn? - waren wij zoo, als
wij volgens de Wet Gods moeten zijn, dan waren wij zatig , dan waren wij gelukkig, — dan hadden wij het goed, en leefden in de gunst van God, die het hoogfte goed is. — Maar wij hebben het waar geluk verloren, en het hoogst ongeluk te wachten.
Zalig worden is derhalve verlost worden van het ongeluk , waarin wij liggen , en weder verkrijgen het geluk, dat wij verloren hebben.
Derhalve ; zullen wij zalig worden , dan moeten wij vergeving van onze zonden hebben, en weder herfteld worden tot dieregt-
heid
-ocr page 117-heid, welke wij bij onze eerfte Schépping bezaten.
Maar hoe komen wij daar toe ? hoe (zullen
wij zalig worden?-Bij menfehen is dit
onmogelijk, maar niet bij God.
Wij hangen in alles af van onzen Schepper. Zonder Hem , buiten zijne gnnst en gemeenfchap , kunnen wij geen waar ge-, noegen, geene regte vreugde, geen wezenlijk -geluk genieten. En wij hebben dat verbeurd, wij maken het ons dagelijks meer
onwaardig. En God is heilig ert regtvaardig---
zijne Heiligheid brengt mede , dat Hij ons zijn ongenoegen doe ondervinden , zijne Regtvaardigheid vordert, dat hij onsftraffe — en wij kunnen alzoo min onze fchuid wegnemen, of daar voor voldoen, al wij gedane zaken ongedaan kunnen maken.
Het is evenwel niet buiten hope. ---
God heeft een middel van verlosling verordend , waardoor wij kunnen behouden en zalig worden. Hij heeft eenen Verlosfer beloofd van de vroegfte tijden af, welke de schuld van den Zondaar zoude op zich nemen,
en
-ocr page 118-,en die pitdelgen , eenen Vtrlosfer, welke regt en magt zoude hebben , om den Zondaar uit zijnen val weder op te rigten, en hem in de gunst van God , en naar het beeld van zijnen Maker te herftellen.
Die Verlosfer is Jesüs. Hij is Gods eigen
Zoon. - Hij is Mensch geworden tc Beth-
lehem uit de Maa^d Maria, door de werking van den H. Geest. Hij heefc onze zonden in zijn Ligchaam gedragen aan hec hout des Krulfes. Hij is om onze overtredingen verwond, om ouze ongeregtigheden verbrijzeld , en de ftraf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem. Hij is een vloek geworden, en heeft daardoor ons van den vloek verlost. Hij is overgeleverd om onze zonden, en opgewekt ter onzer regtvaardi-ging. ■ ■ 1 Ja Hij is opgeftaan uit de doo-den, opgevaren ten Hemel, en gezeten aan Gods regterhand. Hem is gegeven alle magt in den Hemel en op aarde, alle dingen zijn zijnen voeten onderworpen, en nu bidt Hij voor zondaars, en dat niet alleen, maar Hij bekeert hen ook, Hij verandert hun hart, en maakt het goed en zuiw
ver
-ocr page 119-fer en zal hen allen, die in Hem gelooven , eens volkomen vrij en zalig maken.
En gelijk Hij, op aarde zijnde, de vriendelijkheid zelve was, allerlei ellendigenhielp en niemand ongetroost henen zond, zoo is Hij nog dezelfde. Die :tot Hem komt, dien neemï Hij aan , dien maakt Hij zalig.
Ziedaar het antwoord op de vraag: waf moet ik doen, opdat ik zalig worde * -Alles, wat er toe noodig is, heeft God reeds gedaan. Jesus heeft het volbragt , en Hij heeft het in zijne hand. Alleenlijk maak er uw gebruik vau neem de verlosficg aan , welke God u door Jesus fchenkt. Dat noemt het Euangelie: „ geloof m den Beere Jesus en bekeer u.quot;
Wend u tot Hem, belijd uwe zonden, en vertrouw op de vergiffenis, welke Christus heeft verworven. — Zweer de zonden af, en geef u over aan Hem, die de magt heeft
u er van te verlossen. - Kunt gij dit niet
begrijpen, onderzoek het Euangelie, en bid Hem, die de groote Leeraur is, om licht — kunt gij niet befluiten, kunt gij niet doordringen , bid Hem , wien alle dingen , ook
uw
-ocr page 120-uw hart, onderworpen zijn, en die de magt heeft om u te leiden , te trekken , en te redden, van het verderf, om hulpe ?
En waarom zoudt gij niet? het zal niet te vergeefs zijn — duizenden hebben dit heil verfmaad , en dezen weg verworpen , die zich dat nu te laat beklagen gt; — duizenden hebben dezen weg gekozen, en'dat heil aangenomen,, die nu reeds zalig in den Hemel zijn.
Ieder zondaar hoore dan des Heeren woord! de Goddelooze verlate zijnen weg , en de ongerechtige man zijne gedachten, en hij be-keere zich tot den Heére, want hij vergeeft mcnigvuldiglijk —~ bekeer u dan ! want
waarom zoude gij fterven ? bekeer u _
want waarom zoudt gij verloren gaan?
-ocr page 121-Dit is een getrouw woord, en aller aanneming waardig , dat Jesus Christus in de wereld gekomen is, om de Zondaars .zalig te maken, i Tim.
Drie iïukken doen zich hier ter overdenking voor. i.) Jesus Christus is in de we* reld gekomen om de Zondaars zalig te maken. 2) Dit is een getrouw woord. 3) Het is aller-aanneming waardig.
I. Jesus Christus
is in de wereld gekomen om de Zondaars zalig te maken.
Hij is de eigen ééniggeboren Zoon van God, Hij is in de wereld gekomen, toen Hij als een Mensch uit Maria geboren werd, — en het oogmerk van zijne komst in de wereld was om de Zondaars zalig te maken. Veel heeft Hij gedaan, veel heeft Hij ook geleden; zelfs den Kruisdood. En het oogmerk van
-ocr page 122-alles, wat Hij gedaan en geleden heeft, was om de Zondaars zalig te maken.
Zondaars zijn wij nllen„ Reeds van onze geboorte af, hebben wij een kwaad beginfel in ons. Dat openbaart zich weldra , wanneer wij tot Jaren van onderfcheid komen , in allerlei boosheid en ongeregtigheid. De èen brengt het verder in het kwaad dan de ander; de een is veel grooter Zondaar dan de ander; maar allen zijn wij Zondaars/ en Jesus maakt geen onderfcheid. Hij is niet gekomen om dezen of genen Zondaar , maar Hij is gekomen om de Zondaars, wie zij dan ook zijn , zalig te maken. — Wat behoort daar niet al toe, om Zondaars zalig temaken} waren wij geen Zondaars, wij waren zalig, wij waren gelukkig; nu wij Zondaars zijn, zijn wij ongelukkig , rampzalig.— Wij zijn ftrafbaar voor God, wij hebben de grootfte dat is , de eeuwige ftraf aan ligchaam en ziel verdiend , en kunnen deze ftraf niec afkoopen, en geen Engel kan ons daör van bevrijden. — Wij misfen Gods gunst, en kunnen die niet weder winnen, want wij
zija
-ocr page 123-zijn zoo verdorven, dat wij ons haft niet weder kunnen reinigen en goed maken. Jesus Christus is in de wereld gekomen om dé Zondaars zalig te maken. — om voor hunne fchuld te voldoen aan Gods regt, om voor hen vergeving van zonden te verkrijgen,om de verlorene zaligheid weder voor hen te verwerven, om hen te verlosfen van hetge-weld der zonde, en hun hart te vernieuwen om hen eens volkomen eeuwig gelukkig in Gods gunst te doen zijn.
Welk een troostrijk woord! Nu behoeft geen mensch in zijne zonden om te komen, nu behoeft niemand, omdat hij een zondaar is, verloren te gaan. Hoeveel duizend overtredingen iemand voor zijne rekening hebbe, al waren zijne misdaden meerder dan de haren van zijn hoofd; hoe groot, hoe zwaar zijne zonden ook wezen mogten, hij kaa vergeving verkrijgen: want Jesus heeft de ftraf gedragen, Hij heeft vergiffenis verworven. Hoe diep verbasterd , hoe jammerlijk verdorven iemand zijn moge, hoe zeer gewend aan de boosheid, hoe zeer gehecht aan het kwade, H snbsp;hoe
-ocr page 124-hoe zeer verward .in de ftrikken der /on 'e„ ja hoe diep het kwaad in zijn hart zij ingeworteld, Jesüs kan hem vrijmaken, eenen nieuwen geest in zijn binnenfte geven en hem toebereiden voor den Kemel.
K. Dit is een getrouw Woord. Ja wij kunnen er volkomen op ftaat maken. Van de vroegfte tijden reeds heeft God aan den gevallen mensch eenen Verlosfer beloofd. — De komst van Jesus, en wat Hij gedaan en geleden heefc, is op verfchillende tijden, op velerlei wijzen, in vele bijzonderheden te voren voorzegd. Dat alles is vervuld. Jesus is gekomen, Hij heeft [de ftraf geleden, Hij is weder opgeftaan, Hij zit aan de reg-terhandzijns Vaders. Zijn Lijden, zijn Dood is het losgeld, om onze ziel vrij te koopen. Hij heeft alle magt in den Hemel en op öe Aarde. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis. God, die ons dit alles getuigt in zijn Woord, is waarachtig en getrouw. Jesus heeft het gezegd, „die tot Mij komt zal ik geenszins „uitwerpen: Ik ken 'mijne Schapen, en Ik;
-ocr page 125-„ geve hun het eeuwig leven.quot; Zalig hij, die God op zijn woord gelooft, zalig hij, die 'zich tot Jesus wendt; hij zal zich in Jesus nic't bedriegen. Hij zal niet verloren gaan in eeuwigheid.
III. Het is aller aanneming waardig. — Ja ■wel waardig, dat ieder hetaanneme, bet ge-loove, cn er zijn gebruik van make, door zich tot Jesus te wenden, en «ich op Hem te verlaten.
Is dat woord niet waardig , dat ieder het aanneme? het is geen leugen, het is een getrouw woord, het is geen kunftig verdichte fabel, het is wezenlijke waarheid, het is geene beuzeling, het is van het uiter-fte belang. Ware Jesus niet in de wereld gekomen, geen zondaar zou kunnpn zalig worden; nu is Hij gekomen, en nu kap elk, die wil, zalig worden. Het is alleradnne-mingwaa raig, hier komt niet te pas te zeggen: is ben te groote zondaar, het is met mij veel te ver gegaan, - neen , het is waardig dat ieder het zich aantrekke, dat ieder het geloove. Voorzeker .
H 3nbsp;Die
-ocr page 126-Die op dit woord vertrouwt, Heep op geen zand gebouwd.
En zoo mag dan ook ieder het aannemen. Zou God het zeggen, en niet willen, dat iemand er zich op verliet? Zou Jesus gekomen zijn, om zondaars te verlosfen, en den eenen of den anderen, die zijne zaligheid bij Hem zoekt, afwijzen?
©
-ocr page 127-God is een Hoorder des gebed van Zondaren.
De Joden zeiden bij zekere gelegenheid ,, wij weten , dat God de Zondaars niet hoort.quot; Men verstaat dit weieens in een' verkeerden zin. Zij wilden er alleenlijk mede zeggen, dat God aan valsche Profeten, en Godde-looze bedriegers, op hunne begeerte, nooit de magt verleent, om wonderwerken te doen. Het is dan zeer ongerijmd zich zeiven of iemand anders door dit woord te laten afschrikken , als of men te groot een Zondaar zoude zijn om verhooring op zijn gebed te kunnen hopen, en als of derhalve het bidden te vergeefs zoude zijn.
Een aantal voorbeelden leeren het tegendeel. In den io7en Pfalm lezen wij, dat de Israëlieten, zoo dikwijls zij, met zware rampen om hunne zonden bezocht,tot God riepen, verhoord , en gered werden. — De Koning Ma-nasfe, om zijne zware overtredingen, door H 4nbsp;den
-ocr page 128-den Heer in de raagt zijner vijanden overgegeven, en in eenen akeligen kerker gekluisterd , deed belijdenis van zijne zonden, en fmeekte om genade, ende Heer verhoorde hem, Nebucadnezar was om zijnen hoogmoed, en zware zonden met eene akelige krankzinnigheid geflagen , en van de menfehen verftooten , zoodat hij er uitzag gelijk de beesten, met welke hij zich ophield; en gras voor zijne fpijs gebruikte. Na een' geruimen tijd kwam hij eenigzins tot zich zelven, hij gebruikte die oogenblik-
ken, bad den God des Hemels om ontferming, en God verhoorde hem, en herftelde hem op den troon.
De Inwoners van Nineve, gedreigd met eene geheele verwoesting van hunne Stad , vernederden zich , vasteden en baden , en bekeerden zich, eu de Heer hoorde hei; ca verfchoonde hen.
Saulus vervolgde de Christenen. Op den weg naar Damaskus verfcheen Jesus hem, floeg hem ter aarde neder, en beroofde hem van het gezigt; hij werd naar de Stad geleid, hij berefte de grootheid van het kwaad, dat hij
ge-
-ocr page 129-gedaan had, hij vaste en bad; de Heer verhoorde hem, zijn gezigt kwam weder, zijn hart werd bekeerd, en hij werd een 'der voornaamste Apostelen. . Voorzeker, God verhoort de Zondaars.— hoe zou ooit een Zondaar vergeving van zonden kunnen verkrijgen , bekeering ontvangen en behouden worden van het eeuwig verderf, indien God hec gebed van Zondaars niet verhoorde ? — Ja voorzeker, God verhoort het gebed van Zondaars, want Hij ziet hen aan met, medelijdenen ontferming.—Het is Hem, als het ware, eene innige fmart, wanneer een Zondaar, die toch een mensch, een proefftuk van zijne werken is, het zoo maakt , dat hij moet verloren gaan. Even aangenaam is het Hem ,aan den anderen kant; wanneer zien bij eenen Zondaar een beginsel van gevoel, van berouw, van boetvaardigheid ontdekt, en deze daardoor op den wegkomt om behouden te kunnen worden.' — En zou
God dan het gebed van zulk eenen verfmaden?
Jesus , de groote Hoogepriester en fchuld-
verzoener, welke voor zondaars is geftorven, ^ 5 •nbsp;op-
-ocr page 130-opdat zij niet zoude verloren gaan, bidt voor hen, en Hij pleit op zijn dierbaar bloed, dat Hij op Golgotha geftort heeft; en zou God dan den Zondaar niet hooren, welke bidt, terwijl Jesus zelf ook voor hem bidt ?
Al waart gij dan met ijzeren ketenen zoo zwaar gekluisterd , dat gij de handen niet kondet te zamenvouwen, noch om hoog heffen; uw hart is nogtans niet gekluisterd, gij knnt het buigen, gij kunt het opheffen in het gebed tot Hem, die in den Hemel is.
En al waart gij in den diepften kuil, in de donkerfte gevangenis opgef]oten,daar u naawe-lijks eene flaauwe ftraal van licht toefcheen, daar geen mensch u konde hooren, en gij ook niemand kondet vernemen; gij zijt nogtans niet verborgen voor God, noch verwijderd van Hem, die Hemel en Aarde vervult. — Hij, wiens oog door alles henen dringt, en voor wien de nacht licht is, gelijk de dag, Hij ziet u, Hij kent u, Hij hoort u, Hij verftaat uwe verborgenfte gedachten. Hij merkt op uw gebed.
Ai!
-ocr page 131-Ai! Zondaar! wie gij dan ook zijn moogt, zoek den Heer, roep Hem aan! Het zal
niet te vergeefs zijn. -- Alleenlijk , laat
uw gebed opregc en ernftig zijn, laat het komen uit een hart, dat waar berouw en leedwezen gevoelt, dat opregten lust heeft om het kwade te laten en het goede te doen. Bid om vergeving van uwe zonden , om verandering van uw hart. Bid om lichten inzien in uwe verdorvenheid , in uwe fchuld. Bid om gevoel daarvan, bid om licht en inzien in den weg van verlosfing door den Heer Jesus Christus, Bid om ernst , om belangftelling, om vrijmoedigheid en kracht des Geloofs met één woord, bid om alles, wat gij in uwe omftandigheid tot redding uwer ziel noodig hebt. — Dat zal den Heere aangenaam zijn, Hij zal nw gebed verhoo-ren, Hij zal meer dan overvloediglijk doen boven hetgene gij kunt bidden, of denken, want bij Hem is veie vergeving, bij Hem ig vele verlosfing.
-ocr page 132-Zoo waarachtig als ik leve, . fpreekt de Heer, zoo ik lust hebbe in den dood des Godde-ioozen; maar daarin heb ik lust, dat de Goddelooze zich èekeere van zijnen weg en leve. Ezeh. XXXIII: n.
Troostrijk woord I bemoedigend woord voor Zondaars ! zoo fpreekt God, de God van
Hemel en Aarde, de Heer, van wien alles afhangt, dc Schepper aller dingen, die leven en dood in zijne hand heeft, de Formeerder vai den Mensch, en Hij bevestigt het met eenen Eed! Hij zweert bij zich zeiven: en bij wien , die meerder is., zoude hij kunnen zweren ? „ Zoo warachtig ais ik leve, ,,ik heb geen' lust in den dood des Goddeloozen, „maar daarin heb ik lust, dat de Goddelooze „ leve, en zich bekee/e. quot;
Het
-ocr page 133-Het vloeit voort uit Gods onberekenbare Liefde tot den mensch. Het rust op het Offer van Gods eigen Zoon. De bewijzen en blijken zijn zigtbaar.
Het rust op Gods onberekenbare Liefde tot den mensch. De mensch, het proefftuk van Gods werk hier op Aarde, begaafd met een redelijk: beginsel, beftemd voor de Eeuwigheid, gefchapen naar Gods Beeld, oor-fpronkelijk gefchikt om eeuwig zijnen Ma-» ker te verheerlijken, en eindeloos geluk te genieten. — Zou God zulk een schepfel niet inzonderheid liefhebben?
Het is waar: de mensch is diep gevallen, jammerlijk ontaard, en verbasterd, maar hij blijft mensch. De Goddelijke Liefde ziet in hem meer den ongelukkigen , dan den fchuldigen. De Goddelijke Liefde ftelt hem tot een voorwerp van mededogen en ontferming. Z'j verlangt, zij begeert zijne herftelling, zijne teregtbrenging. Zij wil haar oogmerk bereiken, en voldoening vinden in het geluk, waartoe de mensch beftemd is. Zij wil liever vergeven, dan ftraffen,
-ocr page 134-liever behouden, dan verderven. Het haft van eenen Vader bloedt over een' verloren Zoon — De Vader blijfc Vader. —- Hij treurt ovcr.de ellende, waar in het dwaas en we-
derfpannig kind zich zelven ftort. - Hij
verlangt niets meer,, dan dat de Zoon terug keere. Hij ziet dagelijks uit naar het gewenscht oogenblik. Hij beproeft, zoo veel mogelijk, alle middelen, om den Zoon te bewegen — en keert de Zoon terug, de Vader ftaat gereed met open armen, om hem
te ontvangen. - Alzoo heeft God geenen
lust aan den dood des goddeloozen , maar daarin , dat de goddelooze leve en zich be-keere.
Het volgt uit het Zoenoffer van Gods eigen Zoon. — Jesus, Gods eigen Zoon, is aan het Kruis geftorven. Voor wie ? voor regtvaardigen ? Neen ! voor onregtvaardigen, voor goddeloozen. Hij is voor hen aan het Kruis geftorven , om voor de fchuld van hunne overtredingen aan Gods regtvaar-digheid te voldoen en te weeg te brengen, dat hun alle hunne zonden kunnen vergeven worden. Ja, dat meer is; Hij heeft daardoor den hinderpaal weggenomen, welke
hen
-ocr page 135-hen van de betooning van Gods Liefde af-fcheidde, en het regt verworven om ben te bekeeren, en hen van hunnen doolweg af te brengen, hen weder met God te verzoenen , hen weder vatbaar te maken voor dat geluk, waartoe zij beftemd waren.
£n zoude God dan nog lust kunnen hebben in den dood des Goddeloozen? Aan Zijn regt is voldaan door Jesus. Hij kan vergeven , omdat Jesus de ftraf gedragen heeft, en het is de eer van Jesus, en de loon voor zijne opoffering, wanneer een Zondaar wordt behouden.
De blijken en bewijzen zijn zigtbaar. Dit reéds, dat God zijn eigen Zoon voor Goddeloozen overgaf, dat Hij de zonden van den Mensch in Hem ftrafte, toont het, dat God geen' lust heeft aan den dood des Goddeloozen, maar daarin . dat de Goddelooze
leve en zich bekeere; - verder, dat God
dit door de geheele wereld laat bekendm a-ken, en door het Euangelie aan allen vergeving en genade toeroepen, en laat opwekken tot bekeering,bevestigt hct.De onbegrijpelijke
Lank-
-ocr page 136-Lankmoedigheid , waarmede Goii Zondaars draagt, ftelt het ons voor oogen. De Inwoners der eerfte Wereld hadden de mate hunner ongeregtigheid vervuld, en nogtans gaf de Heer hun een uitftel van honderd tyïntig jaren, — Aan de Inwoners van Nineve werden nog veertig dagen vergund, om zich te bekeeren, en het verwoestend oordeer te ontgaan.
Hoe meriignalen heeft God zijn Volk, de Israëlieten, doen waarfchuwen door de Profeten. Hoe geneigd was God fteeds om, op de minftc verootmoediging, de bedreigde ftraf af te wenden! Wie ondervindt het niet aan zich zeiven, dat de Heer hem, die verdiend had door den dood opgeroepen tc worden naar de Eeuwigheid, nog de dagen verlengt, of hij mogt bekennen , hetgene tot zijnen vrede dient.
Zou God wel alzoo met den Zondaar handelen, zoo veel geduld oefenen, zoo veel verfchoonen , zoo dikwijls laten waarfchuwen , door zoo vele .goedertierenheden en kcarden van iiefde trekken, indien Hij lust
had
-ocr page 137-had in den dood des Goddeloozen, indien het niet veel eer zijn lust ware den Zondaar1 te behouden?
Ja gij, die in den Kerker zijt opgefloten; hebt er het bewijs van. Zou Gód u niet door een plotfelingen dood, ineen oogenblik voor zijn Hetnelsch gerigt hebben kunndn overbrengen? Hij heeft u door Zijn beftuur in de gevangenis doen kotten. Hierdoor geeft Hij u tijd en gelegenheid 'om over uw lot, en uwen naderenden dood ernftig na te denken. Waarom befchikt Hij dit aldus? juist, omdat Hij geenen lust heeft aan uwen dood, maar daarin, dat gij u bekeert, en eeuwig leeft,
Welk eén troostrijk, welk een bemoedigend woord! zoo behoeft dan geen Zondaar verloren te gaan , indien hij het zelf niet verkiest, — en wie zal dit verkiezen? hij alleen, die geheel verhard is, en dwafelijk zoo zeer aan de zonde verkleefd k dat bij liever alles er aan wil wagen, dan zijn hart te buigen, of van levenswijze te veranderen—» hij alleen , die alle aandenken aan Dood en Eeuwigheid , en regtvaardige vergelding uit zijne gedachten, en uit zijn hart verbant.
Inbsp;En
-ocr page 138-Efl wie behoeft hier zich zeiven u't te fluiten ? Wie heeft reden om te denken, dat God lust zoude hebben aan zijnen dood, en niet aan zijne bekeering en behoudenis? Bij God is, in dit opzigt, geen onderfcheid tus« fchen den eenen Zondaar en den anderen , de grootfte Zondaar is zelfs hetgrootfte voorwerp van Zijn mededogen. Over hem , die zich het meest verhardt, weent zijn Vaderhart de heetfte tranen; aan bem, die het diepst gezonken, en het meest verdorven is, wil Hij Zijne barmhartigheid, liefde en genade het heerlijkst betoonen.
Schep dan moed, Zondaar S wie gij zijt» — Gods lust is u te behouden. Keer tot Hem weder, Hij zal u niet, verftooten. Roep Hem aan, Hij zal u hooren. Kuntgij niet weder-keeren , Hij zal u kracht geven. Kunt gij niet bidden. Hij zal het u leeren. Kunt gij gij niet tot fchuldbekentenis komen, Hij zal uw hart week maken. Kunt gij u zeiven die indrukken, dat ggvoel, niet geven, welke bij h moeten plaats hebben , Hij zal die in u verwekken. — Wenscht gij genade ,, wilt gij u bekeeren , wilt gij voor
eeu-
-ocr page 139-eeuwig behouden worden en leven, God zal u genade fchenken, u de bekeering ten leven geven, en alles aan u doen, wat ter uwer behoudenis aan u moet gedaan worden, want Hij heeft geen lust in uwen dood, maar daarin, dat gij u bekeert en leeft.
lt;5 Schaam u, wanneer gij zulk een ontfermend en liefdevol God verfmaadt, wanneer gij harde gedachten omtrent Hem koestert , wanneer ;gij u afiteerig omtrent Hem gedraagt, en u aan hem onttrekt, — Val Hem te voet, hoor naar Zijne roepftem gt; werp u in Zijne liefdearmen, en beveel u aan Zijne genade in Christus, ootmoedig en met vertrouwen, aan.
20..
I 2
-ocr page 140-Zoekt den Ileere terwijl Hij ie vinden is , roept hem aan, terwijl Hij nabij isj De Goddelooze verlate zijnen weg, en de ongeregtige Man zijne gedachten, en hij bekeer e zich tot den Heere, zoo zal Hij zich over \hemontfermen,en tot onzen God, want Hij vergeeft mtnigvuldiglijk. Jefala LV: vs. 6 en 7.
Toen dit woord in het Boek van den Pro» feet Jefaia, bij zekere gelegenheid, mij voor de aandacht kwam, dacht ik ook aan u, die om het een of ander misdrijf in de Gevangenis bewaard wordt, tot den dag, waar op gij, op bevel des Regters, welverdiende ftraf zult moeten ontvangen. Ik werd bepaald bij de groote barmhartigheid Gods, welke zich ook totu uitftrekt, en u dat woord in uwen
Ker-
-ocr page 141-Kerker toeroept. Het wekte bij mij op, niet alleen het gevoel van innig mededogen met u, maar ook van hartelijke liefde tot u. En daaruit werd de wensch geboren, dat ook dit woord u mogt treffen, en tot uwe vertroosting en opbeuring dienen. Mijne verbeeldingskracht werd daardoor opgewonden, en het was mij eveneens, als of ik u bij het lezen van dit woord, aldus overluid hoorde denken.
Ben ik ook niet een van die Goddeloo-zen, een van die onregtvaardigen, welke God de Heer in dezen Tekst aatffpreekt? Ja, voorzeker ,zoo iemand hier zijnen naam „ hoort noemen, ik benhet! ik ben de man!
ik heb de rust van mijnen evenmensch gegloord; ik heb de veiligheid van de zamen-„ leving en de goede trouw gefchonden; ik „heb de handen geflagen aan het goed van „ mijnen naasten ; ié heb geroofd, hetgene „mij niet toekwam. Ik dacht dat niemand „het merkte, enik merkte niet op dat God het „zag. Ik verheugde mij over den buit, en ver-„ dreef de gedachtenaan denvloek, dicnikop
I jnbsp;gt;»mij
«
»gt; 99
9)
„mij haalde; ik verlustigde mij in mijne on-„geregtigheid, en fpottede met de regtvaar-„digheid van den Hemelfchen Regter. Ach! „had ik Hem erkend, ik zou zijn óórdeel „ hebben gevreesd; had ik op Hem vertrouwd, „ik zoude mijne handen niet uitgeftoken heb-„ben naar onregt: ware ik dankbaar geweest, ,. ik zoude mij door de begeerlijkheid niet „ hebben laten verftrikken j hadde ik Gods „Hoogheid aangezien, en mij Hem vooroo-„gen gefield, ik zou den verkeerden weg „niet hebben ingeflagen.
„Maar ik heb gehandeld, als of er geen „God ware, als of ik geenen God kende, „als of ik aan geenen God geloofde. — ja, „als of ik geen eerbied, geen ontzag, geene „dankbaarheid, geene liefde voor God had.quot;
„En wat zegt God tot miji tot mij on» „regtvaardigen , tot mij Goddeloozen? — „„Zoek Mij. roep Mij aan, terwijl Ik te „„vinden, terwijl Ik nabij ben. Verlaat u-,,„wen weg en uwe gedachten. Bekeer u „„tot mij, zoo zal Ik mij over u ontfermen, „„Ik vergeef menigvuldiglijk.quot;quot;
„ Ach!
-ocr page 143-„ Ach ! zou het wel waar zijn ? Maakt mij ,.ne verbeelding het mij ook wijs? Neen! „het is wel zoo, ikleefnog; God heeft mijn „leven nog gefpaard; fchoon geketend, heb „ik nog gelegenheid en Vrijheid om hei „Woord van God te lezen, en het wordt „mij voorgehouden. God fpreekt dan ge-„wisfelijk ook dit woord tos mij,quot;
„6 Ontferming! o Barmhartigheid! grooter „ dan mijn misdrijf, hoezeer dat tot aan-den Hemel reikt en om ftraf roept. Wat be= „weegt Hem toch, om nog naar mij ora te „zien? zich aan mij te laten gelegen liggen? „Hij had regt om mij te laten varen, om mij „aan mijn lot over te geven, om mij zijne „geduchte gramfchap te doen gevoelen! En „Hij roept mij toe, dat ik den dwaalweg „ zal verlaten en mij tot Hem bekeeren; en „Hij verzekert mij, dat bij Hem vergeving „is, en Hij belooft mij ontferming.quot;
„Neen het is geen hard woord, dat God „mij toefpreekt-, het is geen verwijt, het is „geene bedreiging! —— bet is een woord „van liefde; Hij noemt mij wel eenen Gods I 4nbsp;de-
-ocr page 144-„ deloozen j, eenen onregcvaardigen ; maar dat ,,ben ik, ja dat ben ik in waarheid, — en ,,Hij noemt mij dus bij mijnen naam, opdat; „ik Zijne item zou verftaan, opdat ik zoude „weten, dat Hij mij bedoelt.
„En waarlijk , mijn weg was niet goed , t, mijne levenswijze gansch verkeerd , en ,, Goddeloos, — Ik ondervinde het, ik ge-r „voete het — Hemel en Aarde — Goddelij-„ke en Menfchelijke wetten, — mijn ver-„ ftand, mijn hart, mijn Geweten getuigen •„tegen mij — de banden, die mij knellen, „het vonnis, dat ik wacht, doen die iïem t, doordringen tot in het binnenftc van mijne i,Ziel. Ja , ik heb gezondigd, ik ben jammerlijk verdwaald — zoo als ik geleefd en „gehandeld heb, dat was de weg niet om „Gods gunst te winnen, de weg niet om „hier of hier namaals gelukkig te zijn.quot;
,, ó God! wie ben ik? dat gij nog naar mij „omziet? nog aan mij gedenkt? mij nog te-„ rug roept ? en dat zoo vriendelijk , zoo
, „lief-
-ocr page 145-„liefderijk! En, wat vordert gij van mij? „Dat ik den flechten weg zal verlaten; dat „ ik den goeden weg zal. inllaan, dat ik „mijne booze gedachten en overleggingen „zal laten varen, dat ik tot U mij zal be-„keeren, om mij aan U te onderwerpen en „Uwen wil te doen.quot;
„Wat. kan ik daar tegen hebben? Gij „moogt het eisfehen, dat ik u gehoo4zaam „zij. Het komt U toe, dat ik U, mijnen Schepper, eere; ga ik voort op den dwaalweg , dan kom ik nooit te regt ; keer ,,ik terug, hoor ik naar ü, dan ben ik be-„houden, het voordeel zal voor mij zijn.quot;
„Maar hoe zal ik terug keeren ? Hoe zal „ik die kwade geneigdheid uit m!jn hart „uitzuiveren? Hoe zal ik mij verbeteren? „ Hoe zal ik worden die ik zijn moet ? Ik „die, van jongs af verwaarloosd, zonder ken-„nis, zonder gevoel van regt of vreeze Gods, „als in het wilde ben opgewasfen,[ofaiehet „licht, dat ik nog had, heb uitgedoofd,mijn „geweten geweld heb aangedaan, en mij aan „het kwade heb overgegeven en verhard?
» »»
„Schep moed! mijne ziel! die groote, die „ goede , die barmhartige God , welke mij „roept, opdat ik tot Hem wederkeere,zegt: „„zoek Mij, roep Mij aan!quot; Hij zelf wil „derhalve helpen, Hij zelf wil mij van de ,,zonde verlosfen, Hij zelf wil mijn hart „veranderen , — en voorzeker, het is nog „tijd. Hij zegt: „Ik ben nog te vinden, „„Ik ben nog nabij.quot;quot;
„ Als ik dan Hem zoeke, en tot Hem roe-„pe, zoo zal Hij hooren, Hij zal mij niet 9,tc vergeefs laten zuchten, al ben ik een „ onrcgtvaardige, een Goddelooze, want Hij ,,vergeeft menigvuidiglijk , en Hij zegt: „„Ik zal mij overuontfermen.quot; — Ik moet, „ik wil derhalve Hem zoeken en Hem aanroepen, opdat ik mij tot Hem bekeere.quot;
ól Arme Medezondaars! mogt gij in dien geest alzoo denken l Mogten zulke gevoelens en bewegingen waarlijk bij u plaatshebben! hoe gelukkig zoudt gij dan zijn! God drukke dat woerd op uw gemoed , en geve er zoodanige uitwerking aan in uw
hart'
-ocr page 147-hart! Hij, die met zoo veel ontferming aan u denkt, zelfs terwijl gij nog niet eens aan Hem denkt, Hij leide u in dezen weg , waarin gij rost voor uw hart zult vinden!
.quot;O.
-ocr page 148-V- V' ; i : * t V - , '
Zoekt den IJeere, terwijl Hij te vinden is, roept Bet» aan, terwijl Hij nabij is.
De Goddelooze verlate zijnen weg, en ae ongeregtige Man zijne gedachten, en hij bekeer e zich tot den Ileere, zoo zal Hij zich over Hem ontfermen: en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk. Jefaia LV vs, 6 en 7.
(tweede overdenking.)
Troost u-, enfchep moed, mijn verdwaalde Broeder! gij zijt wel in de handen van den wereldlijken Regter, maar gij hebt tevens met God tedoen: met God, wiens gedachten hooger zijn dan onze gedachten, en Zijne wegen hooger dan onze wegen.— met God die eindeloos groot is in ontferming ; wel
vrees
-ocr page 149-vreeslijk in Zijnen toorn, maar ook onbegrijpelijk groot in barmhartigheid. De aard-sche Regter, ja, kan medelijden met u hebben, en zoo veel mogelijk uw lot in de Gevangenis verzachten-, maar van de straf, welke gij verdiend hadt, kan Hij u niet ontslaan. God kan vrede en geruststelling in aw hart werken, ja u bevrijden van de straf, welke Gij van Hem te wachten hebt. De aardsche Regter zou, wanneer de Wet geene ligtere straf toelaat, en geene zwaardere eischt, u wegens uw misdrijf, door eene altoosdurende Gevange-nisu buiten de mogelijkheid kunnen stellen, om voortaan meer kwaad te doen aan de Maatschappij: maar God kan uw hart veranderen, Hij kan uw hart zuiveren van alle boosheid, en de beginsels van regt en deugd daarin ver* wekken. En Hij wil dat doen. Daarom is het zoek den Heere, terwijl hij te vinden is, roep Hem aan, terwijl Hij nabij is. Ja, hoe zeer gij Hem verlaten hebt, Hij heeft u nog niet verlaten. Hoe verre gij van Hem moogt zijn, Hij is nog nabij u. Hij wacht, opdat Hij u genadig zij. Dat ondervindt gij. Ware het
niet
-ocr page 150-niet alzoo, gij zoudt reeds in uwe zonden dc Eeuwigheid zijn ingestapt. Ware het niet alzoo, gij zoudt nu dit troostrijk woord niet hooren, niet lezen. — Het is, ja wel, tot het uiterste met u gekomen. — Schande en smart staan voor de deur, de loon der ongeregtigheid is nabij, ja onvermijdelijk; de straf, hoe ligt of hoe zwaar die zij, kunt gij niet ontgaan; maar bij God kunt gij nog genade vinden, kunt gij nog hulp en barmhartigheid verkrijgen tot redding van uwe Ziel, tot verbetering van uw lot en levensgedrag, indien gij het leven moogt behouden; en, zooniet, tot behoudenis van uwe Ziel na dit leven; gij zijt wel aan het uiterste, aan den rand van den afgrond, waarin de zonde den dwalendensterveling doet storten» maar gij ligt nog niet in dien afgrond, nog kunt gij terugkeeren, en te regt komen, en waarom zoudt gij niet terug keeren ? wat zoude u toch kunnen bewegen om vol te houden in het kwade, en u zeiven nog duizendmaal rampzaliger te maken, dan gij nu reeds zijt?
Ai! laat toch geene stugheid, laot toch geene wanhoop u terughouden!
Keert
-ocr page 151-Keer weder tot God, bekeer u tot Hem, want Hij vergeeft menigvuldiglijk. Bedenk eens, wat dit zeggen wil. — God vergeeft. De schuld, dïe de Zondaar heeft gemaakt door zijn kwaad doen, strijkt Hij als het ware door, en wigcht die uit. — Hij scheidt de verdiende straf kwijt — en in plaats van straffen, schenkt Hij gunst, hulp, genezing, redding, troost, vreugde en eere. — Zoo vergeeft God, zoo volkomen, zoo miidelijlc en dat voor altijd, zoodat Hij nnoit meer aan de schuld gedenkt. — Ik, ik ben het (zegt Hij) die uwe overtredingen uitdelgc, cn ik gedenke aan uwe zonden niet. — de Bijbel zegt van Hem, dat Hij de zonden uitdelgt geiijk een nevel, zoo dat de gedachtenis daarvan zelfs vergaat, gelijk een nevel verdwijnt. — dat Hij de zonden in de diepte der zee werpt, zoo dat dezelve niet meer gevonden worden, r- God vergeeft menigvuldiglijk, rijkelijk, overvloediglijk — de zwaarste overtredingen zoo wel, en zoo volkomen als de ligtste. — Het aantal van zonden, waaraan iemand zich mogt hebben
schut»
-ocr page 152-schuldig gemaakt, baart hierin geene zwarig-s heid. — al waren zij meerder dan de haren van uw hoofd, nog is bij Hem vergeving. — En zoo kan Gód vergeven, om het dierbaar bloedvan Zijnen Zoon, welken Hij van den beginne reeds aan het gevallen Menschdom heeft beloofd te zullen zenden tot Verlosser, van wien jefaia getuigt: Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongeregtigheden is Hij verbrijzeld, en de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden.
En aan wie verklaart God dit, dat Hij aldus vergeeft? aan zulken, die zich nog niet hebben bekeerd, die nog op den doolweg der zonde zijn, die reeds met den eenen voet op den rand des verderfs staan, en dus ook aanu.
Welligt heeft de sombere eenzaamheid der Gevangenis, en het vooruitzigt van het lot dat n wacht, u min of meer tot ernstig nadenken gebragt over uwe bedrijven, schaamte en berouw in u doen oprijzen, uw gemoed met schrik en angst vervuld, en u doen zien en gevoelen, hoe bitter het zij tegen God te
zon*
-ocr page 153-zondigen, maar hoe groot, hoe verbazend groot moet dan die barmhartigheid Gods zijn ifi uw oog; die rijkdom van genade en mefffchert-liefde, waardoor Hij zoo menigvuïdiglijft ver* geeft, u zoo dikwijls vergeven beeft-, en nog: u vergeeft! moet dat uw hart niet treffen2 Bij roept uterug, niet om u teftraffen,maar om « te doen ondervinden , dat Hij ook a vergeeft en hoe Hij u vergeeft. Zondaar! Zondaar l kurtt gij?zoo' vele goedheid weder* ftaan? God zegt niet: keet terug tót Mij e» tot uwen pligt, en beproef daardoor, of gij ook vergiffenis bij' Mij zult kunnen vinden; neenS God zegt: Zondaar!1 ik vergeef u alle u we overtredingen, keer dan terug tos mij f
En waarom zoudt gij niet? dit vrage ik nogmaals; Is het dan voor u onmogelijkquot; ? wordt er to veel van ü geVèrgd ? gevergd hetgene gij', niet kcnw volbrengen?
Staat et niet: Zoekt den Heer, rötfpt Hem aan ,, terwijl Hij, nabij' is'? — H-ébt gij oftdfeif uwe uitfpattingen, op uwen dwaalweg niet aan God gedacht!, niet ernftig aan God gedacht, denkt au aan He-w. Zijtgijzelfsmeamp;rdanan-Knbsp;dej
-ocr page 154-deren onvatbaar geworden voor die gedactp ten en gevoelens, welke u op den regten ■weg zouden moeten brengen, bid Hem, roep Hem aan; zoek biddend bulpe bij Hem, fmeek Hem om ontferming} Hij is nog voor u te vinden, Hij is nog nabij. En wat leest, wat hoort gij van Hem ? — De Goddelooze keere weder tot God, zoo zal Hij zich over hem ontfermen. En nu, als God zich over u ontfermt , dan zal Hij immers u helpen , dan zal Hij immers uw gebed hooren, dan zal Hij Immers licht in uw binnenfte geven, uw hart buigen en week maken, u leeren, hoe gij u moet bekeeren, u daartoe lust en kracht geven, u daar toe bewegen en drin* gen?
Ai! gebruik dan de gelegenheid, terwijl gij die hebt. Heden, terwijl gij Zijne item nog hoort, verhard uw hart niet. Nu is God nog voor u te vinden, nu is Hij nog nabij; meer te vinden, meer nabij dan Hij te voren was; ja , wie weet of gij niet daarom in den loop van uwe ongeregtigheid zijt gefluit, juist daarom te regter tijd, door het fcherp-
ziend
-ocr page 155-ziend oog des Regters zijt ontdekt, gegrepen; en in deze bewaarplaats opgeiloten , opdat gij niet geheel en al in uw verderf mogt rennen , en zoo verre afdwalen , dat God niet meer voor u te vinden, en uwe teregc-brenging onmogelijk zij? Wie weet, of gij niet daarom te dezer ure alhier gekluisterd ligt, opdat gij God zoudt zoeken, Hem vinden , naar Hem vragen, en door Hem gered worden?
Mogt dit troostrijk en opbeurend woord des Heeren u diep in het hart zinken, en niet ledig wederkeeren tot Hem, die het u onder de aandacht doet brengen in den weg Zijner aanbiddelijke Voorzienigheid ! welk eene kalmte, welk eene rust, die gij nooit gekend hebt, zou u dan dezen Kerker tot een huis Gods maken, tot een voorportaal des Hemels! Hoeftil, hoe onderworpen zoudt gij uw lot kunnen afwachten, wanneer de Regter het vonnis over u zal ten uitvoer moeten brengen! Al moest gij dan door eenen geweldigen dood voor uw misdrijf, boeten , en uit de Maatfchappij worden K 2nbsp;uit-
-ocr page 156-uitgeroeid, gij zult dan overgaan in de Maat» fcbappij des Hemels, -waar men geene zonde doet, geene fmaadheid kent, geene fmart gevoelt; ja komt gij met minder ftraffe vrij, zoo gij u waarlijk tot God bekeert, zult gij dan , aan de Maatfchappij terug gegeven, ge* ïegenbeid hebben, om blijken van uwe bekeering te geven, en awe fchande Uittewis-r fchen , en eenigzins het, door 3 bedreven kwaad weder goed te maken. Doebi laat het zijn, dat uw naam, als een, die openlijk de regterlijke ftraf heeft moeten ondergaan, voor altijd gebrandmerkt zij, dat niemand voortaan. u ver trouwe, elk. m met' af-fdjrik cn verfroadmg aanzie, dat defehandeo, zoo lang gij hier benedeaztjt, aan klare; dan, wanneer gij eenmaal fterfit, ca ab eesa bekeerde in den Hemel kermt, zullen de Engelen Gods om uwe wanbedrijven u nietrvcrachtea, maar zich verwonderen ovec de barcnhaittig-heid,weikeu gefchiedis,en metuzi-di daar over verblijden,'enGodzalu aannemen 1 want •Hijj heeft uwe .zonden vooi eeuvurig-aiveiigteven.
-ocr page 157- -ocr page 158-Gf.
IêêêêB
nt
StÈ»-quot;^ yrnbsp;«vi'-T,,;. gt;k ■ fw^
-ocr page 160-Wl