took be
ZESDE SHUK.
TB ROTTERDAM,
bij M. WIJT amp; ZOiVER,
Drukker» Tun but NodorUntUoho Zondslimgjanootjoli«!«
lt;835
No. XII.
zh
-ocr page 2-su CVT
M î à. ri - r r '-■»- .
Jt^nbsp;- \nbsp;m -■
mu
-ocr page 3-rOQRBERIGT^
Gecommitteerden van het Nederlandsche Zen-
delinggenootschap, tot het opstelkn, verza-
melen en uitgeven van kleine Stukjes, ter
bevordering van Evangelische kennis en god-
zaligheid, ook bij mingeoefenden; —namelijk:
i- vam der meulen, b. vab marken,
clarisse, a. l. m. Pbil. et Theol. Doet.
en. Prof., a. de vries, l. egeling,
c. vorstman, r. adriani, Predikanten te
Amsterdam, Hoorn, Leyden en Rotterdam;
VOORBBRIGT.
.IT
overeenJiomtig hun ambt en hunne bediening,
dat oogmerk gaarne willende bevorderen,
en in uitzigt op des Heeren medewerkenden
zegen, bieden het nevensgaande Stukje hun'
nen landgenooten aan; erkennende intusschen
geene uitgave voor echt, dan welke door
eenen hunner, of door de tukkers dezes,
onderteekend is.
Heh ih wel genoeg voor de eeuwigheid?
, Eeuwigheid! — treffend woord! gewig-
lig denkbeeld! — Eeuwigheid.' voortdurend
bestaan , zonder einde! Genoegen of verdriet,
Vreugde of smart, geluk of ongeluk, zonder
ophouden! Ja alzoo , dat iemand , hoe gaarne
hij wilde, wat geweld hij mogt gebruiken,
daar geen einde aan kan maken.
Belangrijke vraag, welke ieder sterveling
zich zeiven wel mag voorhouden; waarover
ieder, niet één uitgezonderd; wel bedaard
mag nadenken.
Lieve lezers! verzamelt uwe zinnen, zon-
dert eenige ernstige oogenblikken af, om dit
boekje, hetwelk over die vraag handelt, te
lezen en te overpeinzen.
Wij hopen niet dal iemand hetzelve zal
ter zijde leggen, door dequot; vrees, dat dit
geschrift tegen hem zal getuigen, of zijne
rust verstoren, — ook niet, dat anderen het
niet zullen willen lezen, door den waan.
dat zq met die vraag niets te doen hebben.
Beiden zouden dwaas en onvoorzigtig han-
delen.
Neen lezer! wq oordeelen niemand, W^
niogendatniet, wq willen het ook niet doen.
Ieder behoort, vooral in dit gewigtig stuk,
over zich zeiven te oordeelen. Dat is een
betamelijke en heilzame pligt. Zalig is hij,
die zicli zeiven aldus beoordeelt, dat hij
niet veroordeeld worde.
Maar in allen gevalle : die waarligk genoeg
heeft voor de eeuwigheid, zal zich niet
beklagen deze bladen gelezen te hebben,
welke hem tot zgne gerusts teling, de gron-
den aauwqzen Waarop zgne verwachting
steunt. En, zoo iemand om bovengemelde
redenen schrikt tegen het lezen van dit ge-
schrift, zulk een heeft er wei het meeste
belang bij om het te leaen. Het is toch
waarlijk zeer twijfelachtig, of hg wel genoeg
hebbe voor de eeuwigheid. Zijne vrees geeft
grond van vermoeden. En dan zoude het
hem kunnen dienen tot waarschuwing, om
bet niet op het laatste oogenblik te laten
aankomen, maar terwigl het nog tijd is, te
zoeken hetgene bq noodig heeft. Een ge-
mis, hetwelk men te laat ontdekt, is onher-
stelbaar.
Welaan! leest dan het volgende met ge-
noegen en niet nut. De Heer doe het voor
u allen strekken om vrijmoedig te kunnen
zeggen: « Wij Jiehhen genoeg ooor de eeu-
wigheid,quot; en dan in het Volgend leven niet
beschaamd te worden!
Heb ik wsl genoeg voor de eeywigheid?
Om over deze vraag wel te denken, en
op dezelve een antwoord te vinden, hetwelk
met de waarheid overeenkomt, waaraan ons
geweten getuigenis kan geven, en hetwelk
ons waarlijk kan gerust stellen, zullen wij
eerst de vraag in het algemeen beschouwen,
en dezelve in vijf andere vragen ontleden,
^ voorbeeld:
Wat is de eeuwigheid ?
2. Wat is ons noodig voor de eeuwigheid?
O. Wat beduidt de vraag?
4.nbsp;Is zij wel noodig?
5.nbsp;Zoude het niet beter zijn aan dat stuk
niet te denken?
Daarna zullen wij elk van onze lezers in
het bijzonder trachten te helpen, om met
toepassing op zich zeiven over deze vraag:
« Heb IK genoeg voor de eeuwigheid ? quot;
te peinzen.
Wat is de eeuwigheid?
Geen eindig, geen sterfelijk mensch kan
ons dat regt beduiden, al ware hij de groot-
ste wijsgeer. Misschien heeft een Engel er
klaarder denkbeeld van; maar, al konde
hij ons dat mededeelen, wij zouden het
nogtans niet ten volle kunnen begrigpen.
Het beste denkbeeld, dat wq van de eeu-
wigheid in den volsten nadruk kunnen vor-
men, zal welligt het volgende zijn: « de
tqd , en alles wat door den tgd, door eeu-
wen, jaren, dagen, uren, wordt berekend,
heeft een begin en een einde, maar de eeu-
wigheid beeft noch begin, noch einde.quot;
Verder moeten wq niet doordringen, of wig
geraken in verbijstering.
fVlaar in dien vollen nadruk, wordt het
in de voorgestelde vraag niet gemeend. Wq
menschen toch hebben een begin, en leven
voort met den tgd, en wanneer ons uurglas
is afgeloopen , dan neemt ons leven hier op
aarde een einde. — Ons leven hier op aarde
dat brengt ons juist daar we zijn moeten,
om te begrqpen, wat wq door de eeuwig-
heid verstaan, wanneer wq vragen : « Heb-
ben wij wel genoeg voor de eeuwigheidP''^
Dan toch onderscheiden wq ons tegen-
woordig leven hier op aarde van bet vol-
gend leven, hetwelk namaals zal plaats heb-
ben ; dan verstaan wq door de eeuwigheid
het toekomend leven; en dat noemen wq
de eeuwigheid, omdat wq gelooven, dat er
geen einde aan zal zijn.
Die toekomende eeuw, welke nooit zal
eindigen, stellen wq ons niet voor als eenen
staat aan gevoelloosheid , of werkeloosheid ,
of? van eenen diepen slaap. Dan toch zou
dezelve voor de redelqke schepselen niet
beier zijn dan eene volslagene vernietiging.
En hoe zouden wij dan den staat hier na-
niaals een toelsomeud leven kunnen noe-
men? — Neen! Het zal, naar ons gevoelen,
een staal wezen, waarin de Engelen en men-
schen, even gelijk thans, hoewel op eene
andere wgze, zullen leven, werkzaam zijn,
gevoelen en genieten, en dat zonder einde.
Daar zqn er, welke aan zoodanig eene
eeuwigheid niet gelooven; maar
1. zij merken niet op, hoe ongerijmd
hel is te stellen, dat de Schepper, welke met
zooveel wijsheid en goedheid, tot openba-
ring van zijne heerlijkheid, het heelal heeft
doen worden, en Engelen en nienschea,
zulke voortreffelijke wezens, met zoo vele
edele gaven voorzien, heeft geschapen, dat
die Schepper, (zeggen wij) deze redelijke
vvezens, nadat zij eene wijle tijds iets van
zijne werken hebben aanschouwd, en naauwe-
lijks iets van zijne grootheid hebben leeren
kennen, veel minder nog aan zijn oogmerk
hebben beantwoord, weder zoude vernie-
t'gen of in eenen eeuwigen slaap doen val-
ken , waarin zij nimmer hunnen Maker kon-
den prijzen , of zaligheid genieten.
Die niet gelooven, dat er een leven
na dit leven volgen zal, schijnen geen acht
te slaan op hel lot der stervelingen in dezen
tegenwoordigen tijd, hoezeer men gedurende
alle de eeuwen, welke onze aarde heeft be-
staan7 duidelijk heeft gezien, dat de slechte
veelal den meesten voorspoed genoten, ende
beste met ramp en smart moesten worstelen.
Mag men bij deze opmerking niet vragen :
« zal er dan nooit een tijd komen, waarin
de Schepper en Regeerder der wereld zal
regt doen? Zal de deugd dan nimmer naar
verdienste beloond, de ondeugd nimmer
naar verdienste gestraft worden ? quot; Doch deze
vraag komt bij de loochenaars van de eeu-
wigheid niet op.
3.nbsp;Zij schijnen ook niet te letten op
zeker gevoel, dat ons menschen natuurlijk
eigen is — zekere vrees voor dood en ver-
nietiging— zekere begeerte naar genot, naar
voortduring en volmaking van hetzelve. Een
gevoel, hetwelk de oudste volken, zelfs de
heidenen, onbeschaafde zoo wel als beschaaf-
de, hebben aan den dag gelegd, door de
onvergankelijke Pyramiden, welke zij tot
begraafplaatsen voor hunne koningen stichte-
den, door de kostbare balzeming van de
lijken, door het medegeven van kleeding,
teerkost en geld aan de overledenen, en an-
dere begrafenisplegligheden; welk alles niet
onduidelijk zegt: « wij wachten een leven
na dit leven.quot;
4.nbsp;En (voor zoo verre iemand gelooft,
dat er Engelen zijn) wien is het ooit in de
gedachte gekomen, dat die zuivere en heer-
lijke geesten eenmaal zouden vernietigd wor-
den, of ophouden te leVen en werkzaam te
z^n?— Maar ^ou de mensch, die wegens
zqn edelste deel, zijnen redelqken geest,
Zoo nabq aan de Engelen komt — de mensch
aan wien God zich zoo zeer laat gelegen
hggen, zou die vernietigd worden, of tot
eene altijddurende ongevoeligheid, tot eenen
eeuwigen slaap overgaan ?
5. Eindelijk (voor zoo ver iemand den
Bijbel, als Gods onfeilbaar woord, gelooft,
en op deszelfs uitspraken let,) hoeveel vin-
den wij daarin, hetwelk van een eeuwig leven
meldt! bij voorbeeld :
Joann. V : 29. dat de dooden, welle in
hun leven hier op aarde het goede hebben
gedaan, uit hunne graven zullen uitgaan
tot de opstanding des levens, rruiar ^ die
het hwade gedaan hebben tot de opstan-
ding der verdoemenis.
1 Kor. XV : 55. dat, bij de opwekking
der dooden , het verderfelijke de onver^
derfelijhheid, en het sterfelijhe de onster-
felijkheid zal aandoen.
Matth. X : 5o. dat de getrouwe dienaars
Van Jezus, in de toekomende eeuw het eeu~
leven tot vergelding zullen ontvangen.
Maub. XII! 52. Aal de lastering van^den
^eihge^ Geest, in deze, noch in de toe-
ecMfp zal vergeven worden.
t'ph. I: 21. waar Paulus tegen cZeze wereZcf
de toekomende overstek , en 1 Tim. IV: 8»
waar hij onderscheldenlrjk spreekt van de
belofien des tegenwoordigen en des toeho-
mendea levens. Wie kan bij zoo vele uitspra-
ken (en er zijn er nog veel meer) nog twij-
felen , of er wel eene eeuwigheid komen zal ?
Intusschen brengt deze uitstap ons weder
terug tot de vraag zelve, en tot naauwkeu-
riger begrip van de eeuwigheid.
Wq kunnen zeggen: de eeuwigheid is
eigenlqk datgene, waartoe de liefdevolle
God den mensch bestemd heeft. Te weten:
God heeft den mensch bestemd, om in
eenen staat van volmaaktheid zonder einde
te leven, zgnen Maker te verheerlqken , en
■ zaligheid te genieten.
De tegenwoordige tqd, ons bestaan hier
op aarde, van onze geboorte tot onzen
dood, is een staat van voorbereiding tot
een volgend leven. Ket toekomend leven,
de eeuwigheid, is de voleindiging van die
voorbereiding.
Door den val schijnt dat oogmerk Gods
verijdeld. Wij moeten bekennen: hetmensch-
dom heeft, door zijnen afval van God,
zich waardig gemaakt, nooit zijne bestem-
ming te bereiken; de mensch heeft ver-
diend geheel uit de schepping vei-bannen ,
dat is vernietigd te worden, ten minste van
alle gevoel en genot voor eenwig verstoken
te worden.
Dan, wij vertrouwen dat dit niet zal ge-
-ocr page 13-lgt;euien. Het zoude strijden tegen hetgeen
wij hierboven reeds hebben opgemerkt. En
hoe zoude in zulk een geval de regtvaar-
digheid Gods geopenbaard en Zijne eer
gered worden? Neen! God zelf heeft daar-
voor gezorgd, door Zijnen eigen' Zoon te
geven tot eene verzoening van zonde. Het
leven en de onverderfelijkheid zgn geopen-
baard door het Evangelie (i). Wg blijven
derhalve een leven na dit leven verwachten —
eene eeuwigheid, waarin het oogmerk Gods
met de schepping dezer aarde zal bereikt
zqn •p. een leven waarin de boozen, ver-
diende straf zullen ontvangen, doch waarin
de regtvaardigen zullen deelen in dat geluk,
waartoe zij hier op aarde zgn voorbereid,
en beantwoorden aan het heerlgk oogmerk,
waartoe zg geschapen ziju. Dat volgend leven
nu, dien toekomenden staat, waarin alleen
de ware vrienden van Jezus deelen zullen,
bedoelen wq, wanneer wg vragen -. « Jiehhen
wel genoeg voor de eeuwigheid? quot;
^at hebben wij noodig mor de eeuwigheid?
Ook dit verdient eene ernstige overweging.
Verwachten een leven na dit leven. Wg
^nschen daarin eindeloos gelukkig te zijn.
quot;faar, tp^ï is daartoe noodigP Wat hebben
wq noodig voor de eeuwigheid ?
CO 2 Tim. i: ,o.
-ocr page 14-Om dit te kunnen berekenen, moeten
wg weten, hoe het in dien toekomenden
staat zgn zal.
Daar zal niet gegeten en niet gedronken
worden. Paulus zegt: i Kor. VI: i5. GoA
zal beide, buih en spijze, te niete doen. —
Daar zal ons geslacht niet meer door ge-
boorte, van den eenen mensch uit den an-
deren , worden voortgeplant. De Heiland
zegt, IVJarc. XII: 25. Als zi] uit den dooden
zullen zijn opgestaan, zoo trouwen zy
niet, nocli worden ten huwel^h gegeven,
maar zjf zijn gelijl: de Engelen, die in
de Hemelen zijn. — Daar zal derhalve geen
landbouw, geene handwerken, geen koopquot;
handel, noch iets dat in deze wereld noodig
is tot instandhouding van ons aardsche le-
ven, te pas kqmen — met één woord, de
yleeschelflke genietingen , welke de voorwer-
pen van onze stoffelijke zintuigen ons hier
verschaffen, zullen dan geene plaats hebben.
Paulus zegt dat de gedaante dezer we-
reld voorbij gaat, i Kor. VII:
Hpo^dst. II:
17: de wereld gaat foorbg, en hare he-
geerlijkheid.
Maar, hoe zal het dan zqn in het volgepd
leven? Gewis geheel anders dan het nu is.
Ku is het stoffelijk en aardsch, dan zal het
geestel^k en zedelijk zqn. Een geestelqk
en zedelgk leven. PV^ verwachten riaar
® belofte des Heeren, nieuwe hemelen en
nieuwe aarde, in welhe geregtigheid
Woont. aPetr. III: Een natuuriijl lig'
ohaam wordt er gezaaid, een geestelijh lig-
chaam wordt er opgewekt, i Kor. XV: 44.
Hieruit mogen wg besluiten, dat het toe-
komend leven zal bestaan in aanschouwen,
genieten en aanbidden,
In aanschouwen. Het aauschouwen , het
opmerken, het ontdekken, het gevoelen
van de heerlijkheid Gods in het aangezigt
van Jezus Christus, en van de wonderen
quot;quot;quot;St, wijsheid, goedheid,
heihsheid en genade in de werken der
Schepping en der Verlossing, zal dan de
nimmer eindigende, bezigheid zijn. — En
waarlqk, het een en ander levert overvloe-
dige stof op tot nadenken en peinzen voor
eene eindelooze eeuwigheid. Paulus schriift
1 Kor. XIlI ■ 13. Nu hen ik ten deele ; maar
dan zal ik kennen, gelgk ik gekend hen.
Het toekomend leven zal bestaan w ^e/zze-
op aarde is het genot zeldzaam —
aitqd gemengd met gemis. Ons tegenwoor-
•e leven gaat meestal voorbij in wenschen,
^open en teleurstellingen; en naauwelijks is
e wensch eenigermate vervuld, of nieuwe
ande'quot;-quot;nbsp;zich. Kan het wel
lyj^^ dezen staat van onvolmaaktheid?
' r in de toekomende eeuw, in den staat
der volmaaktheid, zal de hope van den
vromen vervnld, aan zqne reine begeerte
voldaan zijn. Dan zullen zg ongestoord ge-
nieten het zaligst genoegen over de voort-
gaande ontdekking van Gods heerlgkheid,
hemelsche vreugde over het welgevallen
Gods, en den heerlijken loon, welke de
regtvaardige Regter hun geven zal, en on-
uitsprekelqke wellust bg het gevoel van hunne
volmaakte en zalige onsterfelijkheid.
De Schrift drukt dit uit: verzadiging van
vreugde hij G-ods aangezigt, liefelijkheden
aan zijne regterhand eeuwiglijh en altoos.
Ps. XVI: 16. De Heiland zal bij den aanvang
van die eeuwigheid zeggen tot Zqne lievelin-
gen : « Gy goede en getrouwe dienstinech-^
ten i gaat in in de vreugde uwes Heeren.^'
Matth. XXV: 21, 23.
Hieruit volgt van zelf, dat het eeuwige
leven ook zal bestaan in aanbidding. Dal zal
eigenlijk de beantwoording zijn aan het oog-
merk van hunne schepping: God te verheer-
lijken, Hem te loven, te prijzen, en te dan-
ken, de eer van Vader, Zoon en Heiligen
Geest te vermelden. In de grootheid van
Jezus den Verlosser zich zelven te verliezen,
dat zal de voornaamste verlustiging zgn.
De heerlijkheid Gods, hun meer en meer in
de oogen stralende en hen treffende, —de
herinnering der wegen , waardoor zq geleid,
en tot dit zalig genot gebragt zqn — het
gevoel van hetgene zg dan genieten en on-
dervinden, zal hunnen mond met lof, hun
met dank vervullen. — Aan stof daartoe
het nooit in eeuwigheid ontbreken , en
even min aan lust; hun lof en dank zus-
en zamensmelten in aanbidding van Hem,
op den Troon is en van het Lam, dat
ëeslagtis; JohannesschrijftOpenb. V: ii-i4.
J-k zag, en il hoorde eene stemme van
'quot;ele Engelen rondom den Troon, en de
^_heren, en de Ouderlingen. En hun ge-
tal wag tien duizenmaal tien duizenden,
en duizendmaal duizenden, zeggende met
eem groote stemme: Het Lam. dat ge-
slagt IS, ÏS waardig te ontvangen dehracht,
en den rijldom, en de wijsheid, en de
sterkte, en de eer, en de heerlijkheid,
en de dankzegging. En alle schepsel, dat
in den hemd is, en op de aarde, en on-
der de aarde, en die in de ze,e zijn , en
aMes, wat m dezelve is, hoorde ih zeggen:
Jdem, die op den Troon zit, en den Lam-
zij de dankzegging en de eer, en de
f^eerlqkheïd , en de kracht in eeuwigheid,
■^n de vier Bieren zeiden: Amen! En
^^^vierentwintig Ouderlingen vielen neder,
lt;^anhaden dengenen, die leeft in alle
trent^nbsp;besluit opmaken om-
.nbsp;wg noodig hebben voor de
eeuwigheid.
J^ooreerst. Wg moeten van onze vlee-
2
-ocr page 18-schelijke gezindheid, van onze gehechtheid
aan de aardsche dingen , en aan het zinnelijk
genot ontheven worden. Deze moeten wij
afleggen, eer wq tot de andere wereld over-
gaan. Met onze aangeborene zinnelgkheid
zijn wij ongeschikt voor het volgende leven.
Voor iemand, die zoo vleeschelijk en aardsch-
gezind blijft, kan de eeuwigheid geen regt
leven, geen genoegelijk, geen aangenaam
leven zijn. Hij kan daarin niet beantwoor-
den aan zgne bestemming, hij kan er geene
zaligheid in genieten. Als gij met uwaardscli-
gezind hart in de eeuwigheid komt, dan
big ven de vleeschelijke neigingen u ook bij;
gg gaat voort met het goud en uwen buik
te stellen tot uwen God, en rusteloos te
begeeren juist dat alles, waaraan niet zal
kunnen voldaan worden.
Ten tweede. Wij moeten eenen geeste-
lijken, eenen hemelschen smaak hebben, dat
is te zeggen : wg moeten vatbaar zijn voor,
en vermaak hebben in dat aanschouwen,
dat genieten, en dat aanbidden, hetwelk
dan zal plaats hebben.
Verbeeld u den geleerdsten mensch, welke
de geheimen der natuur weet na te vorsehen gt;
en de wonderen der schepping op te merken,
maar wiens verstand niet genoeg verlicht
is, om tot de grootheid en heerlijkheid va»
den Schepper op te klimmen, (en hoe velei»
zqn er op wie dit past!) Wat zal ha in de
toekom^n^g wereld aanschouwen P Gewis-
selqk geenen volzaligen God — op zijn best
eene teruggekaatste schemering van dat heer»
'qke licht van die hoogstbeminnelijke Ma-
jesteit, waarvan het aanschouwen den he-
^el tot eenen hemel maakt; maar voor
bet aanschouwen van dat licht zelve —
daarvoor is hg onvatbaar. — En hoe zal het
dan zijn met u, die in dit leven de werken
Gods achteloos zgt voorbijgegaan, uw ver-
stand in het geheel niet tot denken en op-
merken hebt geoefend, ten minste u niet
ftebt toegelegd, om verstand van God en
Goddelijke dingen te verkrijgen ?
Ja, indien gg al die vatbaarheid mögt
hebben, om tot den Oneindigen op te klim-
men met nwe gedachten — indien het licht
der eeuwigheid al door zijn' helderen glans
ü de heerlijkheid des Oneindigen Gods deed
in de oogen stralen, maar gij hadt daar geen
vermaak m, gij hadt geenen lust om aan God
te denken; het ware u integendeel een last,
gelgk het hg velen nu een lust is, — o ! hoe
pijnelgk zoude u de vergeefsche poging val~
'en, om de gedachten van die aanschouwing
at te wenden; en hoe ondragelgk de ge-
dwongene erkentenis van Gods heerlgkheid!
oo moet dan de eeuwigheid u eene onein-
'ge Verveling, gt;of een eindeloos verdriet
Oaren, indien gg noch vatbaarheid, noch
smaak om aan God te denken, met ü over-
brengt in het andere Jeven.
En wat het genieten aangaat — kan nie-
mand in het volgend leven Gods goedkeu»
ring wegdragen, zoo hij zqnen weg hier
beneden niet naar Gods wil heeft aangesteld ?
Kan iemand genot hebben van de vreugde
des Hemels, wanneer de hemelsche dingen
hem een walge zijn ? Kan een mensch zich
verblqden over zijnen overgang van de ster-
felijkheid tot de onsterfelijkheid, wanneer
zqn hart nog aan de dingen van het sterfe-
lijke leven vast is. welke hij dan niet meer
vindt, terwijl de dingen, welke de onsterfe-
Iqkheid zalig maken, hem vreemd zijn , hem
tegen de borst staan , of hem ontwijken ?
ja, hoe zal iemand in de toekomende eeuw
God aanbidden, indien hij niet in dit leven
God heeft leeren kennen? Hoe zal hij den
Heer loven en prqzen over Zgne genade,
wanneer hij die genade in dit leven niet
omhelsd, maar veracht heeft ? Hoe zal hij
zich in God verlustigen, en zich over God
verblijden, wanneer God hem geheel vreemd
is; of hetgene hq van God weet, hem ver-
schrikt, Goddelgke heiligheid en regtvaar-
digheid hem vervaren, de Goddelijke goed-
heid en barmhartigheid hem kwellen, om-
dat dezelve hem tot liefde Gods dringen,
en hg, zgne vqandschap tegen God niet
afgelegd hebbende, God niet kent, en niet
w» beminnen?
Zietdaar beigene wq noodig hebben voor
«e Wigheid. Met korte woorden : — vat-
öaariïeid voor hetgene dan gekend en geno-
od ^ welgevallen daarin, en neiging
m aan die kennis en aan dat genot le hti-
aatwoorden.- Het is in het wezen der zaak
rlfu -j 'nbsp;beginsel, die zedelijke op-
de mensch in zijnen oor-
pionkeliiken staat vatbaar was voor dat heer-
had In rnbsp;''»I^'^er hetn bestemd
'nnde in^^'S' verloren
der Goddehjke barmhartigheid, wordt her-
steld, - uat beginsel, hetwelk de Schrift
wedt tot henms, die naar God geschapen
Intusschen komt het in een zeker opzigt
aan 'nbsp;• ^ant wij kunnen ten dezef
inTnbsp;te veel hebben. Hoe meer ie-
CenlTr^'r?nbsp;geoefend, hoe meer
ho^rnbsp;opgedaan-
ware Anbsp;gemand zijn hart gezuiverd, en tot
hoe menbsp;1 Godzaligheid gewend heeft ~
maakt •nbsp;u® vorderingen iemand heeft ge~
'nbsp;het een en ander — des le geschik-
-ocr page 22-ter, des le vatbaarder is hg ook voor het
volgende leven.
Dan, daar het voornamelgk op aankomt,
dat niet gemist kan worden, is hetgene wg
hebben opgemerkt. Ons verstand moet waar-
Igk verlicht, ons hart waarlgkbij aanvang
geheihgd zgn. Het beginsel van zedelgke
regtheid moet in ons hersteld zgn.— En in
hoe verre dit beginsel ontwikkeld, en tot rgp-
heid gebragt behoort te zgn voor onzen over-
gang in den toekomenden staat, weet Hg best ,
die voor de zijnen plaats bereidt in het Huis
van zijnen Vader (i), en die hen tot het eeu-
wige leven vormt.
Nog iets, eer wg van dit stuk afstappen!
Hoe bekomen wij datgene, dat wij noodig
hebben voor de eeuwigheid? — Wg brengen
het niet met ons in de wereld. Onze eerste
voorouders, Adam en Eva, hadden het; zij
hebben het verloren; daardoor missen wij
het. Hoe verkr%en wg het dan weder? —
Alleen door die werking van Gods genade,
welke de Schrift noemt de wedergeboorte.
« Zoo iemand niet wederom geboren wordt
uit water en geest, Ay kan in het koninkrijk
Gods niet ingaanzegt de Heiland , Joan.
Hl: 5. Wg hebben die herstelling, die ver-
nieuwing verbeurd, wij zgn die onwaardig;
maar God schenkt dezelve om de verdiensten
van Zgnen lieven Zoon, uit kracht van welke
(O Joann. XIV: s.
so
Hq ons de zonden niet toerekent;'en een
iegelqk, die in den Heer Jezus gelooft, ont-
vangt vergeving van Zionden, en bij hem
Wordt die wedergeboorte ziglbaar, en ont-
wikkelt zich met kracht.
En dus komt het antwoord op deze vraag
hoofdzakelijk hier op neder : « Gi/ hebt noo-
dig met God verzoend -, en tot God beleerd
ie zijn.quot; Buiten dat kan de eeuwigheid voor
geen gevallen Adamskind een zalig leven zqn.
Wal heleekent die vraag: heb ik wel
genoeg voor de eeuwigheid?
Na het voorafgegane over het denkbeeld,
dat wij hechten aan eeuwigheid, en hetgene
voor de eeuwigheid noodig is, zal het niet
moeijelijk zijn de voorgestelde vraag te bepa-
len. Heb ih wel genoeg voor de eeuwigheid P
Dit zegt: «Ben ik wel bereid om in de
eeuwigheid over te gaan ? Heb ik wel datgene
dat daartoe vereiscbt wordt? ïs mign hart
aldus gesteld, dat de eeuwigheid voor mij
eene zalige eeuwigheid kan zijn ? Ben ik
waarligk met God verzoend ? Heb ik opreg-
'^elijk den Heer Jezus aangenomen? Ben ik
door zijnen Geest waarlgk tot God bekeerd?
Bezit ik het beginsel van het eenwige leven ? quot;
Maar wij moeten bij ieder woord van de
vraag een weinig stilstaan.
Heb IK wel genoeg voor de eeuwige
-ocr page 24-heid? — daa hebben wq niet zoo zeer het
oog op anderen, maar ieder ziet on zich
zeLven. Het voegt niet te vragen: « Heeft
deze, of die wel genoeg?quot; Want wij mogen
over anderen niet oordeelen. Ieder staat of
valt zgnen eigen Ueere (x), en elk zal zijn
eigen pak dragen (2). Voor zoo ver wij
meenen klaar te zien, dat deze of gene niet
genoeg heeft, zg het ons een wenk tot scher-
per onderzoek, of wg zelve wel meer heb-
ben, dan zulk eenen. En, voor zoo ver
wg van iemand vertrouwen , dat hij genoeg
heeft, doe het ons zoo veel ernstiger den-
ken , of wi] wel zoo veel hebben, als hg.
Ieder derhalve zie op zich zeiven. Ieder vrage:
« Heb IK wel gf noeg ? quot;
Heh ih wel genoegP — genoeg ! — dit
kantweezins, begrepen worden: —genoeg,
zoo veel a!s volstaan kan, of genoeg, zoo
veel als mgn hart begeert.
Maar die het in den eersten zin meent, is
die wel des eeuwigen levens waardig? Kent
hij de eeuwigheid wel regt? Zoude hij wel
iets hebben van hetgene voor de eeuwigheid
noodig is? — Wg twijfelen er aan. Die er
iets van heeft, begeert meer. Het licht, dat
in zijn binnenste is opgegaan en schemert,
is hem zoo aangenaam, dat hijwenscht: het
moge toenemen tot den vollen dag toe! Neen,
die eenigzins begrgpt, wat eigenlgk zaligheid
(O Rom. XIV: 4. (-) Gal. VI: 5.
gt;s , en wiens begeerte zich daarnaar uitstrekt,
quot;ïe Wil niet op den laagsten trap blijven, hq
Wenscht den hoogsten te bereiken.
Derhalve, hoe zeer de vraag dit insluit:
^ Ben ik wel zoo als ik wezen moet, om
bereid en geschikt te zijn voor de eeuwig-
heid, en daarin gelukkig te wezen? — is
echter het hart van den opregten vrager
zelfs met een geruststellend antwoord van zqn
pweten niet te vrede. Hij begeert nog meer:
hq wenscht, zoo veel als mogelijk is, te
bezitten. Alzoo was het ook met Paulus,
ü niet dat ih het aireede gehregen heb, of
aireede volmaaht ben, maar ih jage daar-
naar , of ih het ooh grijpen mofft.quot; Zoo
schrijft hq Phil. Hl : 12.
Beb ih JVEL genoegP — dit sluit in zich
zekere twijfeling, ten minste zeker wantrou-
wen aan ons zeiven.
Wanneer iemand inderdaad twijfelt, of
hij wel genoeg heeft voor de eeuwigheid,
dan is er niet zeiden, maar al te veel reden
om te vreezen, dat hij inderdaad niet genoeg
heeft; die waarlijk niet genoeg hebben , iwij-
ïeien veelal het minste, en meenen, dat
ie ^^^nbsp;i®' Gelukkig, wanneer
«nbsp;.o^er de zaak nadenkt, en de vraag:
e ik wel genoesr?'* overstek teaen de
zorgeloosheid.
zaak^h^ die begrijpen, welk een? groote
«et zij, uit dit leven in een andei-,
flat nimmer zal eindigen, over te gaan, en
door eigene ondervinding, en door die van
anderen weten, hoe bedriegelgk des menschen
hart is, hoe ligt men zich zelven vleit met
gunstige gedachten omtrent zich zelven , hoe
gaarne men zich geruststelt, die wantrouwen
zich zelven, en, hoezeer ook tot den groot-
sten overstap toegerust, vragen zij: «i Heb
ik wel genoeg ? quot; En, wanneer dit vertrouwen
geene angstvallige moedeloosheid, of twijfel-
moedigheid baart, maar'tot dieper onder-
zoek, en tot meerderen gver in het staan naar
volmaking noopt, dan zal deze vraag, hunne
rust niet storen, maar veeleer bevorderen.
De voorgestelde vraag is derhalve , al spreekt
men dezelve niet met woorden uit, « een ern-
stig nadenken over ons lot hier namaals, en
eene zorgvuldige en onpartgdige beproeving
van ons zelve, welke ons gedurig moet op-
wekken , om ons voor te bereiden voor de
eeuwigheid, en daar na te staan, dat wq,
wanneer de Heer ons mogt gelieven op te
roepen: ten allen tijde gereed zijn om den
grooten overstap te doen, en dan de meest-
mogelqke goedkeuring van onzen Heer weg
te dragen.quot;
ïs deze vraag wel noodig?
Wij gelooven niet, dat iemand , die eenig-
zins zijn belang kent, en zich zelven liefheeft,
dit in bedenking zal nemen. Nogtans zullen
er wel zijn, die ongelukkig genoeg in den waan
verkeeren, dat men zieh over dit stuk niet
behoeft te bekommeren ; en niet weinigen ,
Welke door traagheid, door zeker opzien tegen
de uitkomst van dit onderzoek, daarvan wor-
den afgeschrikt.
Komt, alle bedenkingen ter zqde gesteld!
alle uitvlugt tegengegaan! alle traagheid of
tegenzin afgelegd! Komt, bedaardelijk over-
wogen, of de vraag niet hoog noodig zg?
Inderdaad. Dit onderzoek is voor elk van
het uiterste belang, i. om het gewigt van
de zaak, 2. om de bedriegelijhheid van ons
hart, 5. om de kortheid en onzekerheid van
onzen tijd.
1. Eeuwigheid! Toekomende Staat! beslis-
sing van ons lot! Welk een denkbeeld! Wie
kan er los over heen stappen? Wiens hart
klopt niet, wanneer het hem voor de aandacht
komt; — f. Hier leef ik nog (dus moet ieder
spreken) Hier leef ik nog als tusschen hope
en vrees; ik smaak genoegens, ik geniet het
goede; maar die genoegens, worden afgebro-
door verdriet; het goede wordt afge-
wisseld met het kwade. Ik wordt gedrukt door
^'a'np en tegenspoed, maar deze wgken door
^randerin},' en verbetering van mgn lot.
Waauwelijks verblijd ik mij daar over, of de
vrees voor nieuw leed beklemt mgn hart, en
zq wordt vaak bevestigd.quot;
» Mgne ziel heeft wel vrede Lij het ver-
rigten van eene goede daad; maar mija ge-
weien zegt mg , dat mgn goed weinig, mgu
kwaad menigvuldig is; het stelt mij mijne
OHvolmaaktheid voor oogen , en verklaart
mij, dat ik strafbaar ben bij God. Ik on-
dervind dat de Heer mij niet vergeld naar
mijne ongeregtigheden , dal Hq mij langmoe-
digiijk verschoont; maar wat zal hel eens
op het einde zijn ?quot; Alzoo is mijn leven
hier op aarde eene gestadige afwisseling van
goed en kwaad, alzoo kan hei toch uiet
blijven. Neen! eenmaal zal mqn lol heslist
worden ; en hoe zal het dan zijn ? — Niet
meer afwisseling ! Niet meer onzekerheid !
Niet meer dobberen tusschen hope eu vrees!
Neen! dan zal hel zijn goed of kwaad —
geluk of ongeluk— vervulling van hope, of
bevesiing van vrees; en zoo als het zijn zal
bq mijnen dood , bij de beslissing van mijn
lot, zoo zal het eeuwig blijven. — Dus
eeuwig wel, of eeuwig hwalijh l — ot
Welk een onderscheid !quot;
Wie kan hier aan denken zonder zichzelven
af te vragen : hoe is het met mij? Ben ik
geschikt voor hel genot van eene eindelooze
zaligheid , of ben ik daar oïj vatbaar voor?
Heb ik datgene, dat ik hebben n-oet, oui
eeuwig gelukkig te kannen zijn V''
En, ofschoon de ware, naar volmaaktheid
dorstende vrome, gaarne het vooruitzigt
koestert, dat zqne ziel in diea slaat der af-
gescheidenheid, op de eene of andere wi)ze,
nog meer gereinigd, nog meer jvoor het
Hemelsche genot gevormd zal worden, acht
hi] daarom de vraag overtollig ? Gevoelt hij
met, dat er voor zijn henen gaan, toch een
beginsel van het ware leven moet zijn, zon-
der hetwelk zijne ziel in dien staat der af-
êescheidenheid niet voor meerdere volmaking
Vatbaar is? — Of zal hij het op eene veron-
derstelling omtrent hetgene in die donkere
toekomst mogelijk is, durven of kunnen
laten aankomen?
2. De vraag moet ons nog al gewigtiger
voorkomen, wanneer wij in aanmerking ne-
men de hedriegelijhheid van ons Jiart.
Hetgeen noodig is voor de eeuwigheid
strijdt tegen onzen verdorvenen aard, tegen
onzen zinnelijken smaak. Het kost ons niet
alleen moeite om daarover te denken; maar
wij hebben daarin zelfs eenen tegenzin. Ons
vleesch zoekt het gemak, en begeert rust,
onze eigenliefde denkt gaarne het beste van
Oös zeiven. Om de moeite te besparen van
net onderzoek— om onze zoete verbeelding
Van oviszelven niette verliezen, gelooven wij
gereedelijk, dat wij genoeg hebben voor de
eeuwigheid. Het minste, dat wq in onszel-
ven ten goede bespeuren, vergrooleu wij in
onze schatting, en stellen weldra vast, dat
alles wel is. Zien wij op anderen, welke,
naar onze gedachte, veel minder, dan wq,
geschikt zqn voor de eeuwigheid, dan twq-
feien wq niet langer, of wq hebben gewis-
selijk genoeg.
Maar, is de zaak van het uiterste gewigt,
en stellen wq ons zelve zoo gereedelijk,
zonder genoegzame gronden, gerust, is het
dan niet van het grootste belang ons zelven
te wantrouwen, onpartgdig te onderzoeken,
en ernstig te vragen, « JJeb IK wel genoeg
voor de eeuwigheid?quot;
3. Daarbij komt nog de onzekerheid van
onzen leeftijd. Indien de dag van onzen
dood ons bekend was,— indien wq met
zekerheid wisten, hoe vele jaren of maanden
wij bier op aarde zuilen vertoeven, dan zou
de zwarigheid misschien minder zijn, —
dan zouden wij kunnen zeggen: Hetgene
wij heden niet bezitten, kunnen wij morgen
zoeken ; hetgene wij morgen nog niet gevon-
den hebben , kunnen wq in de volgende week
verkr^en; hetgene nu nog niet is afgedaan,
kan in een volgend jaar geschieden.quot;
Maar, lieve lezer! Gq vergeet bg dit alles
nog ééne veronderstelling, ééne voorwaarde.
» Indien wij dan gezond zijn, — indien wq
dan gelegenheid hebben, — indien wq dan
het gebruik van onze redelgke vermogens
bezitten, — indien wq dan meerder lust
hebben dan heden!quot; — En, hebt gq dat in
uwe band f Zgt gg daaromtrent verzekerd ?
Is het niet mogelijk, dat dit alles u ont-
breekt , of ontnomen wordt ? En wat baat
het n dan, dat gij weet, nog vele jaren tgd
te hebben?
Maar, biiiten dat. Wie kent het getal van
de dagen of jaren, welke voor hem bestemd
zijn? Wat is onzekerder dan het uur van
onzen dood? De mensch is als het gras,
als eene bloem des velds (i). Immers is
ieder mensch, hoe vast hij sta , enkel qdel-
heid (2)! Wij dragen de zaden des doods
in onie ingewanden. Ons leven hier op
aarde is een gestadig sterven. Het zwaard,
dat onzen levensdraad vroeg of laat zal af-
snijden , hangt aan een zqden koord boven
ons hoofd. Hg, in wiens hand onze adem
en ons leven is, en bij wien alle onze daden
zgn(!i), kent onzen lijd j Hg wenkt, het
zwaard valt, en wq, hoe gezond of sterk,
wg zijn niet meer!
Ontzettend oogenblik! Akeligvooruitzigt!
Doodelgke onvóorzigtigheid! — Wij meen-
den bereid te zijn voor de eeuwigheid, of
wij dachten, dat wij nog tgds genoeg hadden
om ons toe te bereiden, en de dood over-
valt ons, de tijd is voorbij; wij hebben niet
genoeg , en het is foor eeuwig te laat!
Wie beseft dit? — En zal hij dan nog
CO Psalm cin, IS. Ca) Psalm XXXIX, ö.
(3) Dan. v, aj.
-ocr page 32-zeggen : « Het is niet noodig te vragen, of
wij wel genoeg hebben voor de eeuwigheid.quot;
Die eene verre reis doen moet over den
onmetelijken oceaan naar een ander wereld-
deel , vvaar hij zich zal nederzetten om zijn
brood te winnen, of eenig ambt te beklee-
den, zal hij niet zorgvuldig alles bijeenbren-
gen , wat hij, en voor de reis, en voor
zijnen stand in zulk een oord noodig heeft?
Zal hq den bijeengebragien voorraad, de
opgezatnelde kundigheden , enz. niet nazien ,
en bedenken, of hij wel al het noodige heeft ?
Zal hfj dit laten aankomen tot op het laatste
oogenblik, wanneer op het onverwachts, het
anker kan geligt worden, en het schip in
zee steken? — En gij, o mensch! zult niet
bedachtzaam zqn omtrent dood en eeuwigheid?
Gij zult de bezorgdheid daarover, de toebe-
reiding daarvoor, onnoodig achten?
Zoude het evenwel niet beter zijn, deze,
vraag niet te doen?
Wij schamen ons bijna deze vraag te voe-
gen bij de voorgaande. Wie onzer, lezers !
erkent nu niet het belang, dat hq heeft bq
zijne voorbereiding voor de eeuwigheid ? Maar,
zal zulk een immer durven denken, dat het
beter zoudè zijn , zoodanig onderzoek niet
te doen? Gewis, alle bedenkingen daartegen
vervallen door dit ééne « het is noodig.quot;
Heeft iemand iets volstrekt noodig tot zijn
t^oelijk bestaan, zal Mj dan, zoo lang het
®enigzins voor hem verkrijgbaar is: zeggen:
« Het is beter, dat ik er van afzie, dewijl
bet zoo veel geld kost, dewijl er zoo veel
^oeite aan vast is om bet te bekomen?quot;
Neen ! Hq zal zeggen : 11 heb het noodig.quot;quot;
Kan iemands gezondheid of zijn leven niet
gered worden zonder de walgelijkste genees-
öiiddelen, zonder eene aderlating, of zonder
pijnelqke of gevaarlijke kunstbewerking, zal
men dan zeggen, dat het beter is den lijder
met te kwellen door middelen, waarvan hij
verzwakken door verlies
van bloed, hem geene smarten aan te doen,
of hem niet in gevaar te brengen ? Neen ,
men zal zeggen : « het is noodig.quot;
Wij zullen nogtans ten overvloede de be-
zwaren, welke men tegen het onderzoek om-
trent de eeuwigheid zoude kunnen inbrengen ,
onpartijdig wikken en wegen :
1. Wg hooren sommige zeggen: Door
bet peinzen over dood en eeuwigheid komen
«e naargeestigste gedachten in ons op, welke
Saf genoegen van ons leven betwisten-
ni prijst de blijdschap ^ dewgl de mensch
ets beters heeft onder de zon, dan te eten
drinken en blijde te zgn- Pred. VIH:
' verg. V: 17, H: 24. En waarlijk, wan-
neer wg het hoofd laten hangen , dan gedra-
gen WIJ ons ondankbaar jegens Gods goedheid,
3
-ocr page 34-wij zija onaangenaam aan andere menschen,
en berooven ons zeiven van het genot der
zegeningen, welke God ons verleent, daan
Hij zich niet onbetuigd laat aan ons, vervul-
lende onze hanen met spijze en vrolqk-
heid (i). En ons leven is eenmaal- kort
genoeg, en levert maar al te veel moeite en
verdriet op, dan dat wq ons nog daarenboven
zouden kwellen met dingen van de toekomst.
Indien gij alzoo spreekt uit dat zelfde be-
ginsel , hetwelk velen doet zeggen: u laat ons
eten, laat ons drinhen, wantmorgen sterven
wijquot; 1 Kor. XV: Ssk, dan moeten wij u
beklagen, wegens uwe verregaande ligtzin-
nigheid, welke met het allergewigtigste den
spot drijft. — Maar meent gq het in goeden
ernst, dan moeten wq vooreerst tegen hetgene
gij uit den Prediker van Salomo bqbrengt,
u herinneren de woorden van dienzelfden
wijzen Koning,Pred.XI: 9enXII: i:« /^er-
Ijl^d u, o jongeling! in uwe jeugd, en laat
uw hart u vermaken in de dagen uwer jon-
gelingschap , en wandel in de wegen uwes
harten, en in de aanschouwing uwer oogen.
Maar weet, dat God, om alle deze dingen, u
zal doen komen voor het gerigt. En gedenk
aan uwen Schepper in de dagen uwer jon ge-
lirischap, eer de kwade dagen komen, en de
jaren naderen, van welke gij zeggen zult:
ik heb geen lust in dezelvequot;
(I) Hand. XIV: 17.
-ocr page 35-2» Wij stemmèn gaarne toe : De liefde-
volle God wil dat Zgne menschen hier op
aarde zullen vrolgk zgn, en het leven dat
Hg hun geeft, genieten. Maar, ter goeder
trouw, de zorg voor de eeuwigheid strijdt
hier tegen niet. Gg behoeft daardoor het
hoofd niet te laten hangen. Zal iemand,
die toebereidsel« maakt tot eene verre reize,
daardoor verhinderd worden, om met smaak
te eten en te drinken? Behoeft deze zorg
hem wel het aangename van de zamenleving
te betwisten, of de genoegens van het leven
te ontzeggen ?
Indien gg er wel over denkt — indien gg
regt begrip hebt van de eeuwigheid — indien
gg daar eenig belang in stelt, dan zult gij
eiken dag des levens welke u vergund wordt,
en alles wat u daarop wedervaart, beschou-
wen als gelegenheden en middelen, welke
de Heer u gunstig verleent ter uwer voorbe-
reiding voor de eeuwigheid. Gg zult u daar-
over met dankzegging verblgden. Zij zullen
w dierbaarder zijn, dan zij anders zouden we-
denken over uwe bestemmitig, het
gebruik maken van die gelegenheid zal die
^ankbaarheid verhoogen, en het zorgen voor
^ ®®'^wigheid , wel verre van uw genoegen
^ n^f ' hetzelve vermeerderen.
, . , ' gg misschien zeggen: « Jezus ver-
■Diedt ons het zorgen en vooruitloopen: Zyt
niet bezorgd tegen den dag van morgen;
5 *
-ocr page 36-want de morgen zal voor het zijne zorgen ;
elke dag heeft genoeg aan zyn zelfs kwaad.
Matth. VI: 54. Indien Jezus wil, dat wg
bg den dag zullen leven, dat wij niet eens
wegens den dag van morgen bekommerd
zullen zijn, zul'en wg dan nog verder voor-
nidoopen , en ons kwellen over de eeuwig-
beid, welke nog zoo verre af is?^*
Zoo verre af is ! — Vrienden! hoe kunt
gij dit zeggen; gij weet immers den dag van
uwen dood niet ? De eeuwigheid is welligt
veel nader bq u, dan gg denkt. — Dan,
dit in het voorbggaan !
Maar verslaat gg de les van onzen wijzen
Leeraar wel?~ Hel angstvallig, het onmatig
bezorgd zijn over tgdelqke belangen, eten,
drinken, kleeding — ja dat keurt de Heiland
gewisselqk af: doch verwerpt Hq daarmede
eene betamelqke oplettenheid op onze be-
langen ; eene gepaste voorzorg ? Verbiedt
hq daarmede de bezorgdheid over de dingen
van den Hemel en de eeuwigheid. Leest het
voorgaande vers: Zoekt eerst het Koning-
rijk Gods en Zyne geregtigheid, en alle
deze dingen zullen u toegeworpen worquot;
den, — en schaamt u over uwe uitvlugt.
Zoudt gij onverstandig genoeg willen zqn,
om, uit aanmerking van dit gezegde des
Heilands, welke de onbetamelijke zorg ver-
biedt, alle zorg te laten varen, en uzelven
roekeloos aan gebrek en armoede, of on-
geluk bloot te stellen? Of zoudt gij dus
Willen redeneren: « Omdat wij niet mogen
quot;Pooruuloopen, is het beter in het geheel
geene voorzorg te gebruiken ?quot; — Moet gij
öiet bekennen, dat het de grootste roeke-
loosheid is, wanneer men, omdat het niet
goed is over wereldsche dingen zich te kwel-
len , het daarom beter acht, in het geheel
»iet aan den Hemel, en aan de eeuwieheid
te denken ?
Zult gq eindelijk zeggen: « Het is eene
noodzakelijke kwelling. Wat kunnen wij met
ons zorgen, twqfelen , vragen, toch toe- of
afdoen omtrent ons lot in de eeuwigheid?
Dat IS i-eeds voor de grondlegging der wereld
bepaald. Het hangt alleen van God af. Jezus
zelf verklaart: Wie van u kan, met be-
zorgd te zijn, ééne eile tot zijne lengte
toedoen P Matth. VI: 27.
Wel nu. Laat dan alles op de onzekere
toekomst aankomen. Zoekt dan geene hulp,
Wanneer gij in nood zqt; want gij weet niet,
of die hulp wel baten zal. Gebruik geene
geneesmiddelen ingeval van doodelijke krank-
heid ; want gq weet niet, of dezelve wel van
Vrucht zullen zqn. Legt geen voorraad op
Van levensmiddelen voor den winter; want
gq weet niet of gij den winter wel zult be-
leven of doorkomen.
Maar, is bet wel eene noodelooze of nut-
telooze kwelling, — indien gq al eene be-
hoorlijke zorg kwelling noemen wilt? Be-
zorgd te zijn voor het volgend leven, ja,
zou noodeloos en nutteloos kunnen heeten ,
indien ons tegenwoordig leven niet een staat
ware van voorbereiding voor het toekomen-
de. — Het zoude eene vergeefsche arbeid
zijn, indien er geene mogelijkheid ware, om
hier te verkrijgen hetgene wij namaals zullen
noodig hebben. Maar alles wat wij noodig heb-
ben om gelukkig te sterven, en de eeuwigheid
zalig door te brengen , is te verkrijgen. ]Vu is
het de welaangename tijd, nu is het de dag van
zaligheid (i). Zoekt het nu, gij zult het vinden.
Maar, zoo gij er geen werk van maakt, de
dood zal u overvallen, en dan is de gelegenheid
voorbij, en zij zal nimmer wederkeeren !
Wat beduiden toch al die bedenkingen ?
Ligt er ook eene heimelijke veronderstelling
in uw hart, dat gij niet genoeg hebt voor
de eeuwigheid ? Schrikt gij tegen de ont-
dekking hiervan? En is het daarom, dat gij
meent het beter te zijn niet aan deze dingen
te denken? O hoe dwaas!— Zijt gij daar-
mede geholpen? Ach! die vrees bewijst maar
al te veel dat gij niet genoeg hebt; zij roept
u met luider stemme toe : gt;gt; Het is hoog tijd
hierop bedacht te zijn.quot; Het uitstel is hoogst
gevaarlijk. Het verzuim is doodelijk. Het
stelt u bloot voor eene rampzalige eeuwig-
heid. Of, zult gij misschien wederom zeg-
(O a Kor. VI: a.
gen : » A^ls het komt, is het tijds genoeg
Neen ! als het komt, als dood en eeuwigheid
daar zijn, is het geen lijds genoeg; want
dan Zal er geen tijd meer zijn , dan ligt de
slag er toe, dan is het voor eenwig te laat!
Al veroorzaakte dit onderzoek u eenige
kwelling — al baarde het u eenige schrik
door de ontdekking, dat het noodige voor
de eeuwigheid u ontbreekt, zoude die kwel-
'ing, die schrik niet heilzaam kunnen zijn
lot uwe teregtbrenging? En wat zegt die
schrik in vergelijking van de ontroering,
welke u zal aangrqpen, wanneer gij alles ,
wat van dien aardis, verzuimd hebbende,
onbereid \n de eeuwigheid valt, en dan be-
merkt dat uwe overleggingen en verbeeldin -
gen u jammerlijk misleid hebben?
Het zg zoo , dat de gedachten over uzel-
ven, en over dood en eeuwigheid n veelal
de lust benamen tot de vermakelgkheden
dezes levens, dat zq n kwelden , beangstig-
den, nederdrukten—wat zwarigheden? Wat
is kortstondig aardsch genot, in vergelijking
Van eeuwige vreugde? Wie zou het eerste
niet willen missen om het laatste te verkre-
gen ? Wat is voorbijgaande tqdelgke smart,
moeite, vrees, bekommernis, in vergelijking
van eeuwig wee! en ach! van eindeloos be-
rouw ? Wie zou zich het eerste niet gaarne
getroosten, om het laatste voor te komen ?
Lieve vrienden! Is het dan niet veel beter
-ocr page 40-te denken aan ons eeuwig belang, dan het-
zelve te veronachtzamen? Vraagt gg ernstig:
« hebben wy wel genoeg voor de eeuwig-
heid?'quot;' Dat is juist de weg om genoeg te
hebben, en bereid te zgn, wanneer de Heer
u zal oproepen ; vraagt gij er niet naar, dat
is juist de weg, om niet genoeg te hebben
en verloren te gaan.
O sterveling ! die zoo stgf voor u ziet naar
de aarde, waaruit gij genomen zijt, en tot
welke uw ligchaam eens zal wederkeeren (i) ;
terwgl uw hart zich alleen bg het tegenwoor-
dige bepaalt! ei! sla de oogen op! Zie
vooruit, er komt een leven na dit leven, —
een eindeloos leven ! Gg zgt geschapen voor
de eeuwigheid!
Hoe zal nu ieder, met toepassing op zich
zeiven , over deze vraag denhen ?
Wij hebben u beloofd, lieve lezers! dat
wij, eer wg van u scheiden u eenige hulp
zouden bieden, om, elk voor u zei ven , over
de behandelde vraag na te denken. Hieraan
voldoen wij gaarne, en stellen ons tot dat
einde, onderscheidene klassen van lezers
voor , bg voorbeeld :
1.nbsp;Gelukkigen naar de wereld.
2.nbsp;Ongelukkigen naar de wereld.
CO Gen. ni: 19.
-ocr page 41-S« Aardschgezinde menschen.
Meer beschaafden.
5.nbsp;Ernstig nadenkenden.
6.nbsp;Ware vromen.
Wij verbeelden ons, dat allerlei soort van
lezers tot deze klassen kunnen gerangschikt
worden, en zullen trachten ieder zijn be-
scheiden deel te geven, en alle, naar hunne
bgzondere gesteldheid, te regt te wijzen.
Wij verzoeken u intusschen, wanneer gij
meent onder eene van deze klassen te be-
hooren , daarom niet over te slaan hetgene
tot de andere klassen wordt gezegd. Gij
zoudt in uwe veronderstelling kunnen dwa-
len. Ook kan hetgene aan anderen wordt
voorgehouden, voor u nuttig en noodig zijn.
Nog een verzoek hebben wij er bij te voe-
gen , te weten: dat gij meer de toepassing
maakt op u zeben, dan op anderen. Wat
baat het u te weten, of een ander bereid is
of onbereid , indien gij zelf niet genoeg
bebt voor de eeuwigheid? Wanneer gij al-
leen den splinter ziet in het oog uws broe-
ders , dan blijft de balk in uw eigen oog
hangen (i). En hoe ongelukkig, wanneer gij,
ziende wat anderen kan troosten en gerust
stellen, de troost welke u gegeven wordt,
verwerpt!
Nu gaan wij voort.
(O Matth. VII; 3—5.
-ocr page 42-4:2
Gelulhigen naar de wereld! gq kunt on-
bekommerd leven. Gij zijt rijk, en hebt
geens dings gebrek. Wat gij onderneemt ge-
lakt u. De voorspoed vergezelt u op al uwe
paden. Allerlei vermakelqkheden en genoe-
gens komen u van zelve tegen. Uw stand ,
uw aanzien verheft u boven vele anderen.
Welligt munt gij uit, en wordt toegejuicht
wegens uwe uitgebreide geleerdheid.
Maar! is dat alles wel genoeg voor de
eeuwigheid? Gaat het zeker, dat iemand
die van tqdelijk geluk mildelijk bedeeld is,
daarom ook den hemel als zqn erfdeel kan
verwachten.? Kan de heerlqkheid van uwen
stand hier op aarde, u aanspraak geven op
een eindeloos geluk? Zqn uwe schatten toe-
reikend om de zaligheid te koopen? Hebt
gq wqsheid genoeg, om den weg naar het
eeuwige leven te vinden?
Zqn wij allen niet, met de gefaeele wereld,
verdoemelqk voor God (i)? Kunt gij met
al uw goud en zilver, met al uwe parelen en
edele gesteenten, met al de huizen en akkers
welke gq bezit, de straf, welke wq om onze
zonden te wachten hebben, afkoopen ? Kan
het aanzien dat gq in de wereld bekleedt,
indien gij niet met God verzoend en niet tot
Hem bekeerd zijt, u vatbaar maken voordat
Koningrqk, dat niet van deze wereld is (2)?
Kan uwe geleerdheid, indien zij niet meer is
CO Rom. III: 19.nbsp;Ca) Joan. XIX: 36.
-ocr page 43-dan eene aardsche, indien Eq niet eene he-
melsche wqsheid is, u baten in het volgen-
de leven ?
JVij hunnen door geene verganhelijhe
dingen, zilver of goud, gered worden. De
verlossing is alleen door het dierbaar bloed
tJan JEZUS. 1 Petr. I: 18, 19, Niet vele
lijzen naar den vleesche, niet vele magti-
g^n, niet vele edelen, maar het dwaze de-
zer wereld heeft God uitverkoren, opdat
tiij de wijzen beschamen zoude; en het
zwakke der wereld heeft God uitverkoren,
opdat Hij het sterke zoude bespJiamen. En
het onedele der wereld, en het verachte
heeft Lrod uitverkoren, en hetgene niet is,
opdat //jr hetgene iets is, te niete zoude
maken. 1 Kor. I: 26. 28. Be dingen van
het Koningrijk der Hemelen heeft de Va-
der voor de wyzen en verstandigen ver-
hor gen , en dezelve den hinderhens geopen-
baard. Matth. XI: 25.
Gq moogt dan zoo rijkelqk bedeeld zijn
Ciet aardsch geluk, ais eenig sterveling: de
vraag blqft' « hebt gij niet meer dan dit?quot;
Hebt gq God niet tot uwen viend door Je-
zus Christus? — Hebt gij in uw hart geen be-
ginsel, dat vernieuwd is door den Heiligen
Geest? —,Dan hebt gq ook niet.genoeg voor
de eeuwigheid.
Ongelukkigen naar de wereld! Gq,|die
m armoede en gebrek uwe dagen verkwgpt,
met allerlei rampen moet worstelen, door
krankheden en smarten wordt uitgeput, wel-
ligt geen mensch vindt, die zich uwen nood
aantrekt, geen' rijken die u een kruimel,
welke van zgne tafel afvalt, gunt!
Misschien denkt gij, tot uwe geiuststelling,
aan het voorbeeld van den armen Lazarus,
in de gelijkenis Luc. XVI: 19—3i. inzon-
derheid aan hetgene Abraham tot den rgken
man zeide, vs. 25. « Kind! gedenk, dat
gg uw goed ontvangen hebt in uw leven,
Lazarus desgelijks het kwade, en nu wordt
hij vertroost y en gij Irjdt smarten.
0 Wq gunnen het u van harte, dat gq
hiernamaals de ruimste vergoeding moogt ont-
vangen voor het lijden, dat gq hier te dragen
hebt. Het is ook zeer wel mogelijk, dat gq
bij uw sterfuur, niet alleen het einde van uw
leven, maar ook van alle moeite en verdriet
aanschouwt, en overgaat in dat leven, waar-
in de Heer alle tranen van uwe oogen zal
afwisschen (1).
Maar 1 is het Iqden van deze tegenwoordige
wereld wel eene genoegzame grond om eene
zalige eeuwigheid te verwachten ? Gaat de
gevolgtrekking zeker door: » omdat wq het in
dit leven kwaad hebben gehad, daaromzvX-
len wq het in het volgend leven goed hebben?quot;
Meent gij, dat het Igden van dezen tgd
eene voldoening zou kunnen zqn voor de
CO Openb. XXI: 4.
schuld van uwe aonden ? Of dat het in min-
^nng daarvan zou kunnen verstrekken? —
^at is de tijd in vergelijking van de eeuwig-
heid ? Wat kan een kortstondig, en door
Vele opzigten verzacht, Igden aft orten op
eene rekening , welke geen sterveling tot den
laatsten penning toe betalen kan?
Hoe zou een lijden , waaronder wij niet
zelden ons door ongeduld, door twisten, en
andere verkeerdheid bezondigen en schuldig
maken — een lijden, waardoor wig ons niet
tot verootmoediging en tot verbetering laten
ßrengen ten minste niet zoo als het behoort,
en waardoor wg dus onze schuld nog ver-
zwaren, — hoe zou dat in mindering kun-
nen strekken van het oordeel dat wij ver-
diend hebben? Hoe zou dat ons des eeuwigen
levens kunnen waardig maken? En al kon
dat eemgzins in aanmerking komen, zoude
het lijden van dezen tqd op zich zelve ie^
mand kunnen geschikt en vatbaar maken
voor het zalig hemelleven ? De rampen en
tegenheden kunnen, ja, die uitwerking heb-
ben door de genade van den Heiligen Geest,
dat een zondig mensch daardoor tot naden-
ken Wordt gebragt en tot bekeering bewo-
gfn, gelijk de verloren zoon in de gelijke-
Zij zijn vaak middelen, welke de
getrouwe Zaligmaker gebruikt om zijne ware
^.^hristenen, die reeds aanvankelijk bekeerd
(I) Uc. XV: „en verv.
zgn, te beproeven en te louteren, hen van
het aardsche af te trekken, hun ootmoedig-
heid te leeren, hen hemelschgezind te ma-
ken j maar wanneer de moeite en het ver-
driet deze uitwerkingen missen, en men
blijft onbekeerd en vervreemd van God, men
word er niet door gezuiverd, niet door ge-
heiligd , wat dan ? Kan de ongelukkige dan
in zijn Igden eenen grond vinden, om op
eene zalige eeuwigheid te hopen?
Het lijden op zich zelve baat hier niets ;
die bq dat Igden geen deel aan de geregtig-
heid van Christus heeft, en door den geest
niet word verbeterd, die heeft niet genoeg
voor de eeuwigheid!
Aardsgezinde menschen / die naauwelgks
iets weet van God of zijn gebod , of nooit
ernstig nadenkt over dood en eeuwigheid —
die geen werk maakt van uwe onsterfelgke
ziel — die in diepe onkunde voorleeft, of
uwe verstandsvermogens alleen aanwendt tot
tijdelqke dingen, en alleenlgk schqnt te leven
om te eten en te drinken en'aardsche goe-
deren en vermaken na te jagen, — wat moet
gij wel van u zei ven denken, waaneer de voor-
gestelde vraag u eens voor de aandacht komt?
De Bijbel zegt zoo stellig: Vleesch en
hloed zullen het Koningrijk Góds niet be-
ërven. ï. Kor. XV: 5o. Die dat vleesch en
bloed alleen verzorgt, en zijne onsterfelijke
ziel verwaarloost, wat heeft die toch voor
de eeuwigheid ? Die alleenlqk werkt om de
spqze welke vergaat, en niet denkt aan de
spqze welke bhjft tot in het eeuwige leven (i),
Wat heeft die toch voor de toekomende
Wereld? Wq moeten niet alleen een zekere
pas of vrggeleide brief hebben, om in den
hemel toegelaten te worden, maar ook be-
hoorlijke vatbaarheid en geschiktheid voor
Ir 'nbsp;den 'lemel zalig maakt.
Maar hebt gij de gelegenheid die u gege-
ven is, den tijd welken u verleend werd, mis-
leidenbsp;quot;nbsp;S^i
Iren i l' geen deel aan de verdien-
sten van den Heer Jezus? - Hebt gij geenen
voorraad . dat is, geene kennis van Godin god-
dehjke dingen. geen zaligmakend geloof, geen
vernieuwd hart, waarin liefde tot God en tot
Jezus heerschende is , moet gij dan niet billijk
twqfelen,ofgq welhebt? Neen! veel-
eer zult gij moeten zeggen : « Wq hebben nog
mets voor de eeuwigheid, wij zijn nog geheel
onbereid otn te sterven, geheel ongeschikt
Voor het volgende leven.quot;
Meer beschaafden ! Door meer beschaaf-
en verstaan wij de zoodanigén, welke zich
opven de drie vorige klassen verheffen, en
niei zoo grof en zinnelijk zqn als die. Wij
- u quot;mensehen, die een weinig meer door-
z'gi neoben, die begrijpen, dat zij nietvoor
quot; 'even alleen bestemd, maar voor deeeu-
(O Jóan. VI: ^7.
wigheid geschapen zgn, en dat het in die eeu—
wigheid den goeden wel, den goddeloozen
kwalijk gaan zal; zg wenschen en hopen gequot;
lukkig te zullen aanlanden; zg zoeken zich
op vaste gronden daaromtrent gerust te stel'
len, en dat wel op gronden, welke min of
meer van eenen godsdienstigenaard zijn. Maar,
op welke gronden houwen de meesten hunner
hunne verwachting? « Wij zijn geboren uit
Christen ouders; wg zijn in de Christelijke
kerk opgevoed; wg hebben de leer van JezuS
beleden, en ons aan Zijne gemeente verbon-
den , en voorts vertrouwen wij, dat God door
Zijne barmhartigheid ons onze zonden wel
zal kwijtschelden.quot; — Ziedaar hunne gronden!
Zoo redeneren zg, daarmede stellen zq
zich gerust; maar is het genoeg?
Zou het genoeg zijn ter verkrijging van
eindeloos geluk, vergeving van zonden te
hebben ?
Het is wel waar: zonder vergeving van
zonden kan het eeuwige leven niet geschonken
worden. Maar even waar is het, dat het
eeuwige leven niet kan genoten worden zonder
reiniging des harten. Vergeving van zonden
is bevrijding van straf, maar geene verbete-
ring van het hart. Wat baat het iemand,
dat hij door schuldvergevende genade va»
God in Christus vrg is van het helsche ver-
derf, indien hij niet door de wederbarende
kracht van den Heiligen Geest vernieuwd i«
é
-ocr page 49-tot deugd en heiligheid, en geschikt gemaakt
Voor het hemelsche geluk ?
Die verbetering des hanen, die geschiktheid
Voor het eeuwige leven, vloeit niet voort uit
de natuurlijke geboorte. Wij lezen Joan. I: i5 :
^^ie hinderen Gods worden, zijn niet uit
^en bloede, noch uit den wille des vleesches,
noch uit den wille des mans, maar uit God
geboren. Zij wordf niet door de uiterlijke
plegtigheid des doops toegebragt: « Niet de
doop, die eene aflegging is van de vuiligheid
des li.gchaams, maar die de vraag is van
eene goedeconscientie tot God, behoudt
du schnjfr Petrus, Brief III: 21. De belij-
denis der lippen voert haar niet met zich.
lt;( Men belijdt wel met den monde ter zalig-
heid , maar dan moet men ooh met het hart
gelooven ter regtvaardigheid. Niet een ie-
gelijh, die tot Jezus zegt : Heere! Heere!
zal ingaan in het loningrijk Gods, maar
alleen hij, die den wil des Vaders doet.quot;
Dat lezen wij Rom. X: 10 en Matth. VII: 21.
En waarlijk, in Christus Jezus heeft noch
besnijdenis eenige kracht, noch voorhuid ^
^aar het geloove door de liefde werkende.
Gal. V: 6. Die dat niet heeft, die heeft voor-
zeker niet genoeg voor de eeuwigheid.
Ebj çyat het vertrouwen op de Goddelijke
oaroihartigheid aangaat, wij weten immers ,
uat deze Gods regtvaardigheid niet kan le
niette doen j daarom moest Gods eigen Zoon ,
in onze natuur, de verzoening van onzezon-
den le weeg brengen, opdat God beide Zijne
regtvaardigbeid en Zijne barmhartigheid zou
kunnen openbaren in het vergeven van onze
zonden. Maar, zoo iemand die genade van
God begeert op eene andere wqze dan God
dezelve kan en wil betoonen, hoopt hij dan
niet te vergeefs op de Goddelijke barmhar-
tigheid? Is zijn vertrouwen wel genoeg?
Moet het hem niet beschamen?
Ernstig nadenkenden ! — Opdat gij moogt
begrgpen wie wij eigenlqk hiermede bedoe-
len , willen wij u een geval mededeelen,
hetwelk gij breeder kunt lezen Matth. XIX:
16—öo. Zeker aanzienlqk en vermogend
jongeling van een braaf karakter, voorbeeldig
en onberispelqk voor het oog der menschen,
zoo dat Jezus zelf hem beminde, kwam tot
den Heiland, en vraagde, wat goeds hij
betrachten moest om het eeuwige leven te
beërven? De Heiland wees hem op de gebo-
den van des Heeren wet. Hij kon betuigen,
die alle van zqne jeugd af onderhouden te
hebben. Jezus zeide toen: « een ding ont-
breekt u: ga heen, en verkoop alles wat gq
hebt, en geef het geld den armen.quot; Hiertoe
kon hij niet besluiten. Bedroefd ging hij weg;
en alzoo bleek het, dat hem waarlijk één
ding ontbrak, en dat hij toen niet genoeg
had voor de eeuwigheid.
Gq lezers! welke wq ernstig nadenkenden
-ocr page 51-ßoeaien, zijt gelijk aan dezen jongeling. Ten
iiniisie vvij beschouwen u uit geen minder
oogpunt. Zoo los als de anderen,
elke hun lot op Gods algemeene barmhar-
amp;ueid laten aankomen, stapt gij er niet
over henen. Zoo grof en kinderlijk denkt
niet, als die, welke op uiterlgke voor-
^gten, als gronden van verwachting, steunen.
begrijpt te regt, dat zonder heiligmaking
njemand den Heere zien zai(i); dat het ko-
^quot;ugiijk Gods niet is spqze en drank, maar
gerj^tigheid, vrede en blijdschap door den
neiligen Geest (2). Dat noopt u welligt, om
ae toekomstige zaligheid in den weg van
üeugd en pligtsbetrachting te zoeken. Inge-
volge hiervan zijt gij vrij gezet op de open-
bare Godsdienst, en gedraagt gij u matig
en ingetogen, nederig en zachtmoedig, vrien-
delijk en bescheiden, hulpvaardig en mede-
deelzaam, eerlgk en regtvaardig onder de
öienschen.
Maar zou dit nu genoeg zijn voor de eeu-
wigheid? Dit is de vraag.
^ijt gij in het vervullen der pligten van
eerbied, hefde, dankbaarheid, ootmoed, ge-
hoorzaamheid , vertrouwen, enz. welke gg
O'ider en buiten de openbare Godsdienst-
oeteningen aan God schuldig zgt, even gezet
W ^d'^^quot;^'nbsp;jegens uwe naasten?
orat du niet even zeer, ja nog meer gevor-
COHebr.xn,,^ CO Ron,. XlV.^r.
4 *
-ocr page 52-5f
derd? Is niet cIc liefde jegens God het eerst
en groot gebod (il?
Zijn er nog niet phgten , welke gij niet
volbrengt, verzuimt of overtreedt? Verzui-
men of o'4'rtredingeD, waarover gij u niet
bedroeft, waartegen gg niet ernstig strijdt ? —
Zwakheid en onvolmaaktheid, welke gq niet
tracht te boven te komen ? En heeft .TacobuS
nie: gelgk, wanneer hij schrqft: « Zoo wie
de geheels wet zal houden, en in één zal
struikelen, die is schuldig geworden aan
alle {de geboden)?'quot; Jac. It: lo.
Indien gij eens op de proef wierd gesteld ,
gelijk die ri^ke jongeling , zoudt gij proef-
houflen ? Wat leerde de uitkomst van die
proef? — Dit, dat het waar beginsel der
deugd hem ontbrak, ware liefde jegens God
cn mensehen. Waar dit beginsel is, daar
houdt' men proef, in weerwil van zwakheid
rn onvolmaaktheid; daar is men geschikt
voor volmaking en vorming tot het eeuwigs
leven. Zoolang men dat beginsel mist,
neefi rr;en riiet genoeg. Hoe braaf anders,
men moüt wedergeboren worden, zal men
in het «oiiingrijk Gods kunnen ingaan (i.
En ai waart gij in alle deugdsbctrachting
volmaakt, is dat genoeg? Wat zegt de Za-
ligmalier? « Wanneer gij zult gedaan hebben
al wat u bevolen is, zoo zegt-, wij zijn
onnutte dienstknechten, want wif hebben
Cl) Mitth. XXn; s8. (ïjijoan. III: S- .
^nr gedaan litigeen wij schuldig'waren
doen:' Luc. XVII: lo. Kan deugdsbe-
tracbting, waartoe wg verpligt zijn, vorige
schuld van overtreding uitwisschen? Kunnen
^^ op onze deugd en geregtiglieid welke
onvolmaakt is en door Jezus in ons moet
gewerkt worden, eenige hope vestigen, wan-
neer wij Jezus zelve voorbg zien ?
Ware Christenen ! voor zoo verre gij het
geloof niet slechts op de lippen, maar ook
1quot; het hart hebt; voor zoo verre gij door dat
geloof waarlijk bg God geregtvaardigd zgt,
hebt gij gewisselijk genoeg, om in de zalige
eeuwigheid te kunnen ingaan ? Voor zoo
verre door de wedergeboorte, en de ver-
meuwiDg des Heiligen Geestes, uit den dood
zgt overgegaan in het leven, en het beginsel
van zedelijke regtheid in u hersteld is, zijt
gq ook aanvankelijk geschikt voor het ge-
not van de eeuwigheid.
Het beginsel van leven en zaligheid dat in
u bq aanvang is gelegd, is wel klein en teeder;
njanr het is nogtans een zaad Gods, hetwelk
ö'-et sterft. Gij zijt nog wel gelijk aan nieuw ge-
borene kinderkens, welker ligchaams en ziels-
vermogens nog niet ontwikkeld zij n, nog geene
^astigheid hebben, terwijl de kundigheden
en verward zijn; maar het kind
J 'nbsp;tijd een man. Het pad des
J-egivaardigen is gelijk een schijnend licht,
voortgaande en lichtende tot den vollen dag
-ocr page 54-toe(i). Het zaad des eeuwigen levens, pas
ontkiemd, moet zich verder ontwikkelen en
rijp worden , maar het zal rijp worden op
zijnen tijil. Wij weten niet hoe veel tijd,
cn welke middelen daartoe vereischt worden.
De Heer kan den eenen veel vroeger rijp ma-
ken voor de eeuwigheid, dan den anderen.
Gelijk het sterfelijke in een oogenblik, ineen
punt des tijds, tot de onsterfelijkheid zal over-
gaan (2), alzoo kan Hij, die uw leven is , ook
als in een oogenbUk, de aanvankelijk gerei-
nigde ziel bekwaam maken tot het genot
der volmaakte zaligheid.
Van den eenen kant beschouwd, heeft dus
de ware Christen , als met God verzoend door
Christus, en als bekeerd door den Geest, ge-
noeg voor de eeuwigheid: — maar aan de au-
dci;; zijde heeft big niet genoeg. —
Zift hij op zich zelve, op alle zijne zwak-
heden en menigvuldige gebreken, op de ver-
keerdheden die hem nog aankleven, metéén
woord op zijïie onvolmaaktheid, dan zal hrj
TOoeten bekennen, nog verre af te zijn van het-
gene hij behoorde te zijn, nog inveleopzig-
ten onvatbaar en ongeschikt voor het ware
hemelleven. Zoolang hij nog zwakheid en
zonden in zich bespeurt, welke hem onbe-
kwaam maken en besmetten, zal hij zeggen:
« Ik heb nog niet genoeg.quot; — Ja , zoo lang het
den Heere behaagt zqn leven te sparen, e»
(i) Spr. IV: 18. (s) I Kor. sa.
hi«^!' beneden iu de oefcnschoolte laten ,
bij daaruit moeten besluiten, dat bijquot; ge-
wisse)gk nog niet bereid is voor de eeuwig-
alzoo de Heer hem anders wel in de
eeuwigheid zouden opnemen.
Wij mogen er dit bijvoegen : de ware Chiis-
ten, welke tenigzins begrijpt, wat er tot het
eeuwige leven behoort, eu wat de zaligheid
yan hetzelve uitmaakt, wensciit billijk het
hoogste genot. Hg vergenoegt zich niet met
de verzekerdheid, waarmede hij op het he-
®elsch geluk kan staat maken ; hij tracht de
hoogste volmaaktheid, deu hoogsten trap van
zahgheid te bereiken. Vao tliea kant be-,
schouwd, rekent bij niet genoeg te hebben ,
zoo lang hij hier leeft. Die in de loopbaan
dingen naar den prijs, hopen allen; doch
ychts één ontvangt den prijs. Aizoo loopt
cle Uinsten, opdat hij den prijs verkri]-
gen moge. i Kor. IX: 24
Nu nog eenige korte lessen, wenken eu
oerinneringeii tot besluit.
Lieve lezers overweegt alles, wat gij
du geschrift hebt kunnen lezen, ernstig,
ßedaard ea bij herhaling J en oordeelt vau
ov^^quot;*quot;quot;. scherper, dan gij gewoon zijt
Tnbsp;le oordeelen.
zoo ivnbsp;uw eigen hart, hetwelk zich
O quot;S'ehjk op valsche gronden gerust stelt.
-ocr page 56-Hoe meer goeds in u wordt gevonden, hoe
naderbij gij schijnt te zijn aan het koningrijk
der Hemelen, des te meer reden is er om
toe te zien, en te vragen: /leó ik wel ge-
noeg?
5. Berust niet in het doen van de vraag;
verbeeld u niet dat het voldoet, u zeiven
af te vragen: « heb ik wel genoeg?^' of
daarop te antwoorden : « neen ik heb niet
genoeg. quot; U zeiven te kennen en te staan
naar hetgene u ontbreekt, dat is de zaak,
waar het op aan komt!
4.nbsp;Overweegt het gewigt van uwe bestem-
ming, en wat er a! tot het eeuwige leven
behoort; niel öm daarvan veel te kunnen
spreken , maar om daardoor alie traagheid
lot 7.elfbeproeving, allen tegenzin legen be-
keering, eu onverschilligheid omtrent voor-
bereidingvoor de eeuwigheid le overwinnen.
5.nbsp;Ziet nimmer op tegen bepeinzing van
de vraag, uit vreeze voor de ontdekking van
uvv gemis. Gelooft het: dat gemis kan ver-
vuld worden ; in de volheid van Jezus is het
te verkrijgen. Die het bq hem zoekt, ver-
krijgt het. Ook gij.
6.nbsp;Zal de eeuwigheid beslaan in verlusti-
gende aanscbouwing van God en zi]n werk,
deze verlustiging zal zoo veel grooter zijn,
naar mate iemand vatbaarder is voor de ont'
dekking van Gods heerlqkheid, en hoe meer
iemand zgnen geest in dit leven heeft be-
®chaafd , en met wezenlijke kundigheden rer-
piKt, des te grooter zal ook zijue vatbaar-
heid bier namaals wezen.
7' Zal de eeuwigheid bestaan in verheer-
'qking van God, en in volmaakte gelqkvor-
niigheid aan het beeld van Christus, dan
hij ook het meest hieraan beantwoorden,
die in dezen staat van voorbereiding in kb-
'oof, in ootmoed, in zelfverloochening, in
befde tot God en den Heere Jezus het
verst gevorderd is.
Zal het eeuwige leven beslaan in het
genot Van de Goddelijke goedkeuring, dan
ook hij, die het meest gestreden heeft
Regende zonde, die in hem woont, die door
bet geloof de grootste overwinningen over
lt;le wereld heeft behaald, en die de meeste
en beste vruchten van goede werken heeft
voortgebragt, ook het hoogste genot van
^ods welgevallen, en de ruimste verzadiging
Van vreugde ontvangen.
9' Ingevolge dit alles geeft de vraag, wenken
en spoorslagen om te staan naar kennis, naar
geloof, naar bekeering, en om zonder ophou—
. ®n ons te oefenen tot godzaligheid, en te
l»gen naar volmaaktheid.
10. Velen zullen ten laatsten dagen gewogen,
lezer''gt bevonden worden (i). Gg dan
ten quot;nbsp;n hier voor. Vergader u schat-
n Voor de eeuwigheid — schatten van wijs-
(ODan.nbsp;^
heiJ , vau geloof, van deugd en godzaligheid.
Dit alles is onvergankelijk zaad vobr het vol-
gende leven. Er staat niet te vergeefsch ge-
schreven : Zalig zijn de dooden, die in den
Heere sterven; want zij rusten van kunnen
arbeid, en hunne werken volgen met hen.
Openb. XIV: i5 en (7w loon is groot in
de hemelen ! Matth. V : 12.
Wees dan niet traag inliet benaarstigen,
maar vurig vati geest ii). Sta naar den
hoogsten trap van zaligheid, cn beschouw
u zeiven steeds als de minste van allen.
Dat gevoel zelfs zal het begin zijn vau uw
hoogste heilgenot in de eeuwigheid,
De dierbare Heiland vatte u bijdehand —
Hij lelde u over de^tiii weg — [Jij beware u
voor struikelen, en Hij geve u de kroone
des eeuwigen levens!
CO Rom. XII: n.
-ocr page 59-'y M. WIJT amp; zoken, Drukkers van het Neder'anctsche
^^wlelinggenooUchap, worden ook Uitgegeven
de navolgende Kleine Stukjes.
angcl,,^,,^ ''«quot;quot;quot;quot;'•»quot;Squot;» «in Krïnlon.
Kt^t „uilig Kerkhaan,
quot;vcr I,et .ioen van Bolijdeni».
Itet ri''quot;quot;'''kutinong.tii.
K » iquot;'quot;quot;*quot;quot;quot; lquot;!''''!»quot;»quot;' door Heidenrn.
vangchscho horiirnerinpen aan Jioilmcton.
j^vangelisohe herinnerinjm aan Vaders ei. Moeder»,
n woord aan Vader« en Moeder« over den Doop.
het lUerbe.te Jioek.nbsp;'
Wnderwij, „ver I,rt ]il|l,ellezen.
van den prooUten Man.
jeti ovsr hel Avondmaal.
'O' 'Ie huisielijVe Rodjdien»!.
lietnbsp;'usichen drie Vrienden overdeVVedérsel..
l)riel quot;quot; William Kellij.nbsp;^
Heinbsp;lus.chen een'Leeraar en een'Huism.
JJ ' dorp licrenhoef, lol voripen welvaart her.1,-1.!..
,nbsp;»tr»»' loop«quot; kihderen
»»«arichuwins lefen de O.iluchl.
«tJ voor heraleldeii uit IranUieid.
Iels voor Gevangenen,
Geschenk der Chrmelijke liefde voor kinderett
jje.ehenk voor Lidmaten der Chrijlelijke kerk.
«eb ik we! genoeg voor de Eeuwigheid 7
tweede Gejchonk der Chriiteiijke liefdé voor kinderen
y»»!- Bien.tboden.
de Feesten.
Verzinj i- Herinneringen un oude Lieden.
-nbsp;17t II
58
40
41
4«
45
44.
45.
46.
17.
4a.
VerzamVl-nbsp;.......•......- —--
Odw.Vv quot;®nbsp;'quot;•»quot;Ven en opwekkende verhalen
•nbsp;Ken iquot;® ■^»quot;•'■gt;'i-lt;quot;llt;'nh«!'i.
■• pr.ntquot; Woord aan Chriiten-ouder« over de Hpvoedini-
•nbsp;Seh^, 'nbsp;öeloof».nbsp;®
W.» t'quot; quot;vin van Afrikanef.
■ ^tton T'quot;quot;''' onderrigt en troo«t in Sterf h«i»en.
I. Vri,„ quot;■»'gt; •»■at men kan.
. Waanbsp;mn iwaarmoedigeh.
•nbsp;Wisnbsp;1'quot;' 'quot;tquot;-'
•nbsp;'nbsp;a»quot;quot;de, de gelukkigste menichen ?
•nbsp;Het V, ..^''quot;•ven.
' Opwektquot;''nbsp;gt;nbsp;Chriaelijke liefde.
'^^'iikaohe^Gnbsp;deelneming ia het Maan-
Bijtielaèli^^I-^'.' ^^'■i'tenen, in alle wederwaardigheden. - 17I gt;1
Iels uit UetTLlnbsp;Kranken.nbsp;- 20 11
van PelixXenr. Pred. der Wallen.on. - ii5 11
-nbsp;07{ 1)
- 1.1nbsp;..
- tf,nbsp;„
-nbsp;3a}nbsp;„
*- sSnbsp;II
'1.
■ä.
13.
'4.
• 5.
16.
1/.
'8.
So.
»1.
»3.
•4.
•J.
gt;6.
•7.
»8.
00,
3i
5.,
33
54
35
56
ßt '^L
Btj de Di-ukken en Boekverkoopers M. WHT il ïOSEli ,
zijn mede te bekomen de volgende Kleine Stukjes.
No.
1.nbsp;Noodsakelijkheid dor lennii Tan Jezu» Chrljtuinbsp;i lO Ct-
2.nbsp;Het goluk van God tot zijnen Vriend te hebben.nbsp;- i5 ■
s. Het w««r gelnk , geschetst in drie geiprekken, - l5 quot;
4.nbsp;Van Eijk , iet« over de Bekeering.nbsp;- 40
5.nbsp;nnbsp;over de Sacramenten.nbsp;-
6.nbsp;)i ,1 over de Regtïinnigheid.
y, )gt; n voorbeelden V3n Vroefibekeerden.
8.nbsp;)1 u bij de aildeeling dea Sijbelfl.
9.nbsp;Jezus , de ware Zondaaravricnd..
10.nbsp;Een boekje voor mensehen, die het niet willen li
11.nbsp;De godvruchtige Krijgsman,
la. Iets over het Vloeken.
13.nbsp;Hartelijke opwekking en welmeenende raad.
14.nbsp;13e weg des Heiis , in acstien korte voorstellen.
15.nbsp;De godvruchtige Zeeman.
16.nbsp;Een woord tot bemoediging.
17.nbsp;Iets over de Vereeniging.
18.nbsp;Jonathan de Baggerman.
19.nbsp;Franke, heilige en veilige weg.
ao. Overdenking over het \Vederaien.
ai. Ernstige gedachten over dc Eeuwigheid.
SS. Raadgevingen. Wenken. Middelen.nbsp;- ...
a3. Leven en Sterven van een vroeg godvreelend Dochtertje - so
«4, Onderwijs om zslig te worden,nbsp;- oS
95, Het boerenmeisje.
«6. Jozef.
ay. Schets van Jeaus leven.nbsp;^
«8. Vrolijk nitzigt v«n een 96 jarigen {rijiaard.
aq. Do goede Moeder.nbsp;.
5o. Th. Hoog, over de vroege Godialigheid.
5,. _ _ opleiding van het Nageslacht..
5gt;. Gedachten van oen oud Godgeleerden.
33. Hogendorp, ootmoed voor God.
3i.. Wonderbare oogbeschouwing..
55. Resler, over de Geaangen...nbsp;,nbsp;,nbsp;quot; 'f
56 KenboekjevoormenschenomdenBiibeltelez.deaSEx. - a5
57! Konigdrol.pen uil de Steenrots Jezus Christus.nbsp;---
38. Lessen der wij.heid voor alle Christenen..
So. Een.zestiental beknopte Preekjcs.
40- Leven on b-keering van vrouw LanBcrveia.
ll. Th. van der Groe , zaligmakend treloof.
4«. Kort Begrip der christelijke quot;ligic.
I3 BeteerinsgL.Uiedenis.e,, en Sterf bedden.
44. Spiegel der j-dJelijke vooraienlgheld.
J. Leven van M. vrouw Paterso»..nbsp;, „nbsp;, ....
16 Gesprekken eu Overdenkingen over des Heiland»li)d
ll. idem,nbsp;idem,nbsp;(tweede Stukje,
ll. idem,nbsp;idem,nbsp;(derde Stukje)
Bla^ït, da Schoorsteenveger.
B.nbsp;Nimmer te Laat.
C.nbsp;Nimmer t« Vroeg.
D.nbsp;De kracht van de Godsdienst.
B, U« Ondejaarl-tvond.
A 2. M
- 40 | |
- 10 |
» |
-45 |
» |
- 40 | |
- o5 | |
- 10 |
» |
- o5 | |
- to | |
- o5 |
» |
- 10 |
» |
- 30 |
)gt; |
- 20 |
)) |
-07i | |
- i5 |
» |
- 10 |
» |
- o5 |
)} |
- 10 |
1) |
-07i |
)i |
- 10 |
» |
- so |
1» |
- o5 |
)i |
- ost |
)) |
-osè |
)) |
- 10 |
» |
- »5 |
igt; |
- ao |
)gt; |
ao |
M |
- a5 |
)gt; |
- So |
1gt; |
- 3o |
1» |
- 40 |
ï» |
- i5 |
tt |
- a5 |
» |
- 20 |
1» |
- a5 |
1gt; |
- isi |
)) |
- 10 |
ï» |
- 60 |
W |
- 10 |
ï» |
- 3o |
1gt; |
- ï5 |
1» |
- 10 | |
4 55 |
gt;» |
55 |
)) |
. 55 |
* |
k itgt; |
Ct |
» 20 |
1» |
• 10 |
n |
. 10 |
1» |
- iO |
M |