DER
AAN
VUFDB DHXJK.
TE ROTTERDAM,
l-ij M. WIJT amp; ZON EK,
«n NederlandBcho KeiiaelInggeBooUcInp.
No. XXV.
-ocr page 2-' ••.'.vi ■•■■à'-.ii'dT Z :- n- :i
■t
4:
■ /i-
il Ü n i /I
.ai«-.:
- 2
'■ jr-:-.','!.---
-ocr page 3-Gecommittccrdai van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tol het opslellen.
verzamelen en uitgeven van Meine Stukjes,
«er bevordering van Evangelische kennis
Godzaligheid, ook bij mingeoefenden; —
^quot;■nielijk; r. J. van der meulen, e. vAH
^^rken, clarisse, a. l. m. PhU. 611
llieol. Doet. en Prof., a. de vries,
efielikg, j. o. vorstman, r. adriani,
f'rc(ükanten te Amsterdam, Hoorn, Leyden
-ocr page 4-VO ORBBHIGT.
IV
m Rotteiiiam; overeenkomstig hun An^t en
Bediening, dat oogmerk gaarne willende be-
vorderen , en ih uitzigl op des Heeren mede-
werkenden zegen, bieden het nevensgaande
Stukje hunnen Landgenooten aan; erkennende
intusschen geene Uitgave voor echt, dan
welke door eenen hunner , of door de Druk-
kers dezes, onderteekend is.
AAN DE KINDEREN.
Mgn lieve kleinen! 't beige n niet,
Dat ik zoo lang vertoefde.
Ik kom toch weêr, gelgk gq ziet.
Schoon 'k uw geduld beproefde.
Mogt u dit uitstel doen verstaan,
Dat veel en vlugtig lezen
Verwarring wekt, en qd'le waan
U niet tot nut kan wezen.
Die zoo van 't een op 't ander vliegt.
Moge in het eerst wat weten,
Maar zulk een tqdverdrqf bedriegt,
Hq is bet dra vergeten.
Het denken kweekt de wqsheid aan;
Hetgeen men heeft gelezen,
lt;Jölnouden, en dat regt verstaan,
DU moet uw doel steeds wezen.
Deez' boekjes zgn min tot vermaak,
Meer tot uw nut geschreven.
Betrachten is de groote zaak.
Reeds in uw kindsche leven.
De leer der deugd, dat is de schat
In bgbelsche verhalen,
In korte spreuk of dicht vervat.
Waaruit gij winst moet halen.
't Is niet door vliegen heen en weer.
Dat bijen honig gaêren,
Zg komen tot de bloem al weêr
Waaruit zij 't zoet vergaéren.
De beelden in deez' blaên vermeld
Zijn onderscheiden bloemen',
De lessen daaruit voorgesteld ,
Die mag men honig noemen.
Komt kind'ren! dan het spoor betreên.
Door bijen u gewezen !
Niet vlugtig, voor 't vermaak alleen,
Maar met geduld gelezen.
Zgt niet voldaan, voor gij betracht.
Wat u deez' boekjes eeren ;
Terwijl gij bidt, dat Godes kracht:
Toch vroeg u moog bekeeren.
'^ezns magiig en gewillig om kinderen
te redden.
Joan. IV: 46—52. Luc. VII: ii—15.
Mare. V: 22, 25, 35—42 en
Matth. XV: 21—28.
j Misschien hebt gij, lieve kinderen! bij het
ezeu van de levensgeschiedenis onzes Hee-
ren, nog nooit opgemerkt, dat er onder
het groot aantal ongelukkigen, welke door
Jezus gedurende zgn verblijf op aarde, won-
derdadig genezen zijn, vier merkwaardige
gevallen van jonge lieden voorkomen. In
de twee eerste plaatsen, hier boven aange-
teekend, leest gij van twee zoons, in de
twee laatste plaatsen vindt gij van twee doch-
jfe^-«. Hoe oud die kinderen geweest zijn,
«innen wij niet zeggen. Het eene jongetje.
zoon van eenen koninklijken hoveling of
®öibtenaar, Joan. IV, en het meisje van den
versten Jaïrus, Mare. V, schijnen nog zeer
Vairnbsp;^ijn-nbsp;gij tle'^e vier ge-
.ye/gelijkt met andere genezenen, dan
,, SI in de redding dezer jonge lieden,
^^'nenloopen, wat wg ergens van de
grootheid van Jezus magt en liefde aantreffen.
Slechts drie voorbeelden van opgewelte
gestorvenen vinden wq in Jezus leven bq-
zonder gemeld, en twee van dezelve zqn
kinderen, het dochtertje namelijk van Jaïrus,
en de jongeling te Nain. Zelden lezen wij
dat Jezus kranken genezen heeft, bij welke
Hij niet ligchamelqk tegenwoordig was, en
tot die enkele gevallen behooren twee kin-
deren, bet zoontje van den koninklijken
hoveling, Joan. IV. en de dochter der Ka-
naneesche vrouw, Matth. XV. Slechts eene
enkele keer genas Jezus ongevraagd, zonder
dat men hem om hulp verzocht, eenen on-
gelukkigen; en een dier zeldzame voorbeel-
den is de jongeling te Na'in, Luc. VII. —
Zoo ver wij weten, heeft Jezus, die zich
toen nog alleen tot de Joden moest bepa-
len, slechts tweemaal een wonder ten be-
hoeve van eenen Heiden gedaan ; en een
dier twee gevallen is geweest de herstelling
van de dochter der Kananeesche vrouw,
Matth. XV. — Kunt gq dan , na dit gelezen
te hebben, er wel aan twqfelen, of Jezus is
niet alleen magtig, maar ook gewilligd om
aan kinderen groote dingen te doen? —'
Zulke wonderdadige genezingen gebeuren ér
tegenwoordig wel niet, omdat ze thans niet
noodig zqn; maar helpen kan Hq, waar va-
der en moeder, en geen mensch redde»
kan; die het doode kan levend maken, is
toch wel almagtig, en konde Hq op aarde
al was Hij naar het ligchaam op eene
aadere plaats, de zieken genezen, hoe veel
te meer kan Hij, schoon in den hemel zijn-
de, nu over alles regerende, te hulp komen
degenen die hier op aarde zich bevinden?
Ueed Hij het toen, zelfs ongevraagd, aan
kinderen, deed Hij het aan een heidensch
''ind, hoe veel te meer zal Hg het nu doen
aan christen-kinderen, op welke Hg eene
bijzondere betrekking genomen heeft, vooral
Wanneer zg Hem om zijne hulp aanroepen ? —
quot;othoudt dit nu ter dege, zoo dikwgls gg
in nood en gevaar zgt, van welken aard die
nood ook zgn moge, naar het ligchaam of
naar de ziel. Al is het nog zoo erg, denkt
altijd: Jezus lan helpen, bidt Hem vurig
en aanhoudend, want Hij is het, en Hy
alleen, die ons Van God gegeven is als de
Redder in den nood, en Hg zal op de eene
of andere wijze toonen, dat Hg uw gebed
gehoord heeft.
Nooit kan 't geloof te veel verwachten
^ Des Heilands -woorden zqn gewis ;
' Faalt aardsche vrienden vaak aan l^achten,
Maar nooit een vriend als Jezus is.
zou ooit Zqne magt beperken?
■yy ' Heelal staat onder zqn gebied.
Zgne liefde wil bewerken,
Hem zqn vermogen niet.
Evang. Gez. CLXXXIX: 4.
-ocr page 10-II. Kinderlof behaagt aan Jezus, of de
kinderen in den tempel.
Mauh. XXI: i5, 16.
Dat was daar eene vreugde in Jeruzalem,
toen Jezus vgf dagen Voor Zgnen dood,
gezeten op een' ezel, begroet en toegejuicht
werd van de opgetogene menigte zijner dis-
cipelen en bekenden, als de Konintr, die
kwam in den naam des Heeren. De lucht
weergalmde van het gejuich ; men strooide
palmtakken, als het zinnebeeld dat Zijn rijk
alles overwinnen zou, op den grond. Van
daar is nog overgebleven onzepalm-zondag,
acht dagen voor paschen, en de gewoonte
op sommige plaatsen, dat de kindereu zich
vermaken met zoogenoemde palnipaschtn.
Velen uwer zullen niet weten, van waar dit
zijn oorsprong heeft. De reden is, omdat
loen ook de kinderen in den Jerusalemschen
tempel mede geroepen hebben tot eer van
Jezus : Hosanna.' Gif Zone Davids.' Zij
hebben dat zeker toen nog niet regt be-
grepen, zij deden dat meestal uit navolging
van de menigte; ^laar toch was het Jezus
welgevallig. -- De O verpriesters namen dit
kwalijk, wilden dat de Heiland deze kinde-
ren zou verbieden alzoo te roepen; doch
Jezus weigerde dit, en zeide: hebt g^' niet
gelezen, (gg vindt het Psalm VIU: 5) uit
den mond der Jcinderkena en der zuige-
lingen heht gij V lof toebereid. Het bevalt
Hem dan , wanneer kinderen, boe gebrekkig
ook, ter Zijner eere zingen en Zijnen lof
stamelen. Dat moet gg vroeg beginnen en
^eel doen; want zoudt gg u door die Jeru-
zalemsche kinderen, die zoo weinig van Jezus
leenden, laten beschamen? Dat moet niet
gebeuren, want het zoude eene önuitwisch-
tare schande zijn, dat Christen-kinderen
door die Joodsche kinderen overtroffen wier-
den. Nog erger zoude het zijn, wanneer
gij, als sommige ondeugende en gemeene
straatjongens, den naam van Jezus Christus
oneerbiedig, los, en als een vloek uitspraakt;
maar tot zulke soort zult gij die dit boekje
leest, hope ik, niet behooren. — Gij wilt n
aan die booze O verpriesters en Parizeen,
die Jezus lasterden en on teerden, niet gelijk
maken. — Maar gg moet ook niet van Hem
zwijgen. Als uwe ouders u voorgaan, als gij
in de kerk zijt en er wordt gezongen tot lof
Van God en eer van Jezus, dan moet gq
mede zingen, versjes. Waarin veel van God
en van de liefde van Christus voorkomt,
yan buiten leeren en zoo reeds in uwe jonge
jaren Zijnen lof bezingen, die zijn leven
^oor u aan het kruis heeft opgeofferd, en
door wien gij alleen bij God in den hemel
kunt komen. Denkt niet: wij kinderen, wij
zqn nog te klein en te onkundig, om tot
eer van Jezus te kunnen zingen. Neen! gij
leest het daar voor uwe oogen, dat Jezus
het gaarn van u hoort; Hq weet het wel,
dat gij het nog zoo niet kunt doen als oude
menschen; maar Hij is zoo goedertieren,
dat Hij het stamelen van kleine kinderen
met welgevallen wil aannemen; doet gij maar
wat gij kunt, maar doet het dan altijd met
eerbied, en denkt er bq: hoe gelukkig zqii
wij christen-kinderen, boven zoo vele oude
en jonge heidenen, die van dien lieven Jezus
nooit gehoord hebben, Zijnen naam niet
eens weten, boven zoo vele Joodsche kin-
deren, die reeds vroeg geleerd worden.
Hem, den gezegenden, te onteeren! O!
waarom werd ik uit christen-ouders gebo-
ren ? Waarom ik zoo vroeg reeds met Hem
bekend ? En zou ik dan niet ter Zqner eer
vrolqk en dankbaar zingen ?
Zonder einde geeft uw lof,
Jezus ! ons de rigkste stof.
Trek tot ü ons hart naar boven ,
Dat w' U eeuwig lieven, loven !
Evang. Gez. XLIII ■ 6.
HI. Kinderen, die builen 's huis zich even
zoo lofwaardig gedroegen als in huis.
2 Joan. VS. 4.
Dat ziet men niet altqd , hetgeen wq hier
van de kinderen eener aanzienlijke en god-
vruchtige vrouw lezen , aan welke Joannes
dezen kleinen brief schreef, dat zq, op eene
andere plaats door den Apostel ontmoet,
zich Vroom en chrlstelqk gedroegen, even
of zg bq hunne moeder in huis waren.
Wq lezen toch : Ih heh van uwe hinderen
gevonden, dat zij in de Waarheid wan-
tteZe«. — Dat was vreugde voor Joannes,
^jqdschap voor de moeder, eere voor de
kinderen. — Men vindt sommige kinderen,
als zq hij hunne ouders nog in huis zijn,
zich stil, ingetogen , braaf gedragen, maar
als zij uit het huis, en buiten het oog van
Vader en moeder zqn, zich allerlei ondeugend-
heden veroorloven, en met andere slechte
heden alles meêdoen. Zulke denken niet, dat
toch GOD het ziet, en toonen daardoor, dat
er in hen geen goede aard is. Het mag ook
een en andermaal gelukken , dal de ouders
het niet te weten komen, maar het duurt
zelden lang, of het komt uit; de een of an-
der, die hen kent, ziet het, berigt het aan
de ouders, en wat is dan het gevolg ? Men
bedroeft hen, wordt bestraft, verliest het
vertrouwen, de vrqheid om uit te gaan,
Wordt meer beperkt, en indien men niet
Verandert, leert men schandelgk veinzen, en
oopt groot gevaar om naderhand grootelqks
^it te spatten. Dé kinderen, van welke
oannes schrijft, wandelden in de waarheid,
dat is te zeggen, gedroegen zich als christen
kinderen, die God vreesden , Jezus Christus
iet hadden , de zonde haatten, onbespro-
ken en vooibeeldig, met één woord, zoo,
als of hunne moeder bij hen was, zoo als
ieder braaf mensch wenschte, en elk god-
vruchtig kind zich gedragen moet. Zij be-
hoefden zich dus niet le scbamen, toen
Joannes hen onverwacht ontmoette. Zoo
behoort het te zijn ook met u, op school
of bij den weg, in huis of onder uwe speel-
makkers , niet alieen nn, maar ook in vol-
gende jaren, overal denkende, dat gij chris-
ten-kinderen zijt, die nergens moogt kwaad
doen , nooit iets moogt verrigten, dat gij in
tegenwoordigheid uwer ouders en leeraars
niet zoudt durven doen; want als gij zoudt
blozen voor menschen, hoe veel te meer
zoudt gij dan u moeten schamen voor den
hoogen God ? Hetgeen betamelijk en goed
is , blijft overal betamelgk en goed, en het-
geen schande is in huis, kan geene eer zqn
builen 's huis. Gedraagt gij u builen het
oog uwer ouders even als of zij bij n waren,
gij zult veel meer vrijheid verkrijgen om uit
te gaan, men zal u vertrouwen, gij zult dus
veel meer genoegen kunnen smaken, dan
andere kinderen, en, dat boven alles gaat,
gij zult een gerust geweien hebben, niet be-
hoeven te vreezen voor eenig mensch, maar
altijd blijde en vrolijk kunnen leven.
Leer mij naar uw wil te hand'len ,
'kZal dan in uw waarheid wand'Ien ,
Neig mign hart en voeg het zaam
Tot de vrees van uwen naam.
Psalm LXXXVl: 6a.
-ocr page 15-■ De gevolgen van eene voorbedachte
'^ugen, of de geschiedenis van eenen
Amalehitischen jongeling.
2 Sairi. I: v.s. 2—l6.
Saul had, na de nederlaag, die hij met
leger ondergaan had, uit verdriet en
Wanhoop zichzelven van het leven beroofd,
^avid, die volgens Gods belofte den troon
®oest beklimmen, hield zich niet ver van
' slagveld op met zijne bijhebbende man-
schappen, en had het zuidelijk gedeelte des
'ands van de rooversbenden, en strooppar-
Ujen der woeste Amalekiten bevrqd. Op
den derden dag na den slag komt er een
opgeschoten Amalekitische jongen, die het
Iqk van Saul op het slagveld had vinden Hg-
pn, en het van de koninglqke sieraden had
beroof^d , tot David, met eene schandelrike
verdichte letigen. Volgens de gewoonte van
oien tijd, als men over eene zware ramp
treurde, komt hq met gescheurde kleede-
ren, ^ stof op zqn hoofd, valt eerbiedig
David neer, en op de vraag; welke
^roevige tijding hij brengt? is het antwoord:
j^^es is verloren, het leger is geslagen, de
doo^^ en zijn zoon Jonathan zqn beide
Maar' ^nbsp;^^^ vvaarheid. —
hii quot;quot;nbsp;gevraagd werd , van Waar
«q wist, dat Saul en zijn zoon dood wa-
ren. vertelt hij, dat hij, toevallig op het
slagveld gekomen ziende, tex plaatse waar
Saul was, deze zich in groote vrees bevond,
om door de handen der \gandige Pbilislig-
nen omgebragt te worden, en ten einde
die icbande te ontgaan, hem gevraagd bad,
om hem te dooden, — dat hg aan dit ver-
zoek voldaan, den koning van bet leven en
verdriet beroofd , en voor de schande, om
in de handen dex vijanden te vallen, be-
waard had, en ten bewgze van de waarheid
der zaak bragt hij bier Saul's hoofdsiersel
en een gouden armband, legde die neder
voor David's voeten, als den bestemden
opvolger van den gestorven vorst; hij zei-
de dit alles met een onbeschaamd gelaat,
meenende hiervoor eene groote belooning
te zullen ontvangen. — Dat dit alles schan-
delgk verzonnen was, kon ieder tasten en
voelen, want, indien Saul een einde aan
zgn leven wilde maken, kon hg, die zelf
gewapend was, dit wel zonder de hulp van
een ander gedaan hebben, en was bet zoo
gebeurd, gelgk deze jongen verhaalde, dan
had hg nog slecht gedaan; men mag geen
koning dooden; hij bad hem moeten ver-
dedigen , al moest hg met hem omkomen,
dat is de pligt van een krijgsman. Zoo be-
greep het ook David; bij bield den jongen
aan zgn woord, zeide: dan zijt gij een
koningsmoordenaar, volgens uwe eigene
bekentenis, en hebt den dood verdiend.
David liet hem op staande voet door een
*gner soldaten het hoofd voor de voeten
Ziet daar den leugenaar in zijne
éigene strikken gevangen, en den bedrieger
quot;Oor zichzelven bedrogen. Dat komt er van.
Wanneer men zich met leugen en bedrog
ophoudt, en zijn voordeel zoekt met op-
zettelijke valsche verzinsels; hoo slim ze ook
Q»ogen bedacht zqn, met hoe veel schgn
Van waarheid ze ook voorgedragen worden ,
komt toch eindelqk uit, en wat heeft
men dan gewonnen? Schande en dikwqls
gelqk hier, zgn eigen ongeluk vervroegd,
üe waarheid staat altgd rond, men behoeft
zich dan in geene hogten te wringen, men
spreekt gelijk men denkt, men verhaalt gelijk
het gebeurd is, men kan de uitkomst dan
gerust afwachten, en het grootste voordeel,
dat meer waardig is dan eene koningskroon,
eene goed geweten namelijk, zal ons niet
ontgaan. — Kinderen! wacht u voor alle
bedrog en slinksche streken; alle waarheid
behoeft gg niet te zeggen; maar hetgene gg
zegt moet nooit tegen beter weten en over-
^iging zijn. Die in zgne opregtheidwan'
totnbsp;«e^er, maar die zich neigen
Wonbsp;wegen, zullen beschaamd
allJ ■ 'nbsp;leerde de ondervinding van
igden.
-ocr page 18-V. David, of de jongeling, die veel smaak
had, veel geleerd had, en tlat alles be-
steedde tot verheerlijking van God.
David, weet gij, was een liefhebber van
gezang en muzqk. Hij was zelfs een groot
dichter, heeft vele liederen gemaakt, en kon
voortreffelijk op de harp spelen, zoo zelfs,
dat hij, nog een jongehng zijnde, aaa het
hof van koning Saul gehaald wierd, om door
zijn spelen den zwaarmoedigen Vorst te ver-
vrolijken. — Hq was dus een jongeling van
veel smaak en van groote bekwaamheden,
zoo als er weinige zqn. — Maar wat ge-
bruik maakte hq daarvan? niet om zqn tijd
daaraan geheel te besteden, en andere zaken
te verwaarloozen; want als herder in zijns
vaders huis was hij qverig en getrouw, als
krijgsman dapper en altijd bij de hand, als
koning naauwgezet en bezig in de beharti-
ging van de belangen des volks. — Hq be-
steedde deze schoone talenten ook niet, om
daarmede te pronken, en anderen te trot-
seren , maar wendde het aan tot verheerlij-
king van God. — Ik mag het gaarne zien,
als jonge lieden vrolijk zqn, zingen, en
wanneer zij wat ouder worden, een of ander
muziek-instrument behandelen; dat is regt
goed voor uitspanning. Maar het is niet
hetzelfde wat men zingt. Er zijn van die
lafife of slechte straatdeunen, welke men
Vau andere gemeene jongens of meiden wel
eens overneemt, die u zonden bederven;
T ^ordt somwijlen gespeeld en gezongen,
quot;at slechts dient om te verwilderen. Dat is
onbetamelijk. Geheel anders gaat David u
Voor. Leest zijne psalmen, en wat behel-
den lof van God als Schepper en
^nderhouder van alles, de wegen en wer-
en des Heeren; des Heeren inzettingen
*^o,ren zqne gezangen (i), en die te ver-
nielden met de harp en Init, was zijne lust
uitspanning. Er zijn zeker onder de-
genen, die dit boekje lezen, ook zoodani-
^ojen anderen groote vermogens,
veel liefhebberij hebben, en de beginselen
Van sommige kunsten en wetenschappen lee-
ren, het zij teekenen, muzijk, of wat het
ook zijn moge. Maar vergeet daarbg dan
nooit het voorbeeld van David, bij wlen de
godsdienst altijd het voornaamste bleef, die
alle «ine meerdere kundigheden aan de eer
Van God en het nut van anderen toewijd-'
de, die in de uren zijner uitspanning zelfs
^od toonde te vreezen, en die onder alle
^e^kinderen zijnes vaders, zoo wel de braaf-
en godvruchtigste, als de schranderste
«nndigste toonde te wezen.
zal Hem prqzen,
'iwhart, door 's hemels gunstbewg zen
In eeuwigheid.
(,) p,..nbsp;Psalm XXII ■ i3.
Vgt;; i-salm
-ocr page 20-VI. Hliab mooi en groot, en toch van
eene slechte inborst.
Wat kunnen toch broeders verschillen!
David was de jongste, Eliab de oudste. Op
het oog was deze laatste een schoon jonge-
ling, kloek van gestalte, mooi van gedaante.
Samuel Zag hem naauwelqks, of hq wierd
door zijn voorkomen getroffen, en dacht
bq zich zei vent dit is zeker de persoon,
welke ik tot koning zalven moetj maar wat
werd er tot hem gezegd: Dezen heeft de
Heer niet verhoren: de mensch ziet aan
dat voor oogen is, maar de Heer ziet
het hart aan. Zoo kan schqn bedriegen.
Wq vinden eenen leelqken trek van dezen
Eliab. Toen David door zqnen vader ge-
zonden was om naar den welstand zqner
broeders, diè in het leger waren, te verne-
men; en bun eenige verkwikking te bren-
gen, voer Eliab op eene onbeschofte wijze
tegen hem uit, maakte hem uit voor al wat
leelqk was, en zeide openlqk, dat ieder het
hooren kon: ik ken nwe vermetelheid en
uwe hoosheid wel. Er behoorde waarlqk
eene groote maat van zachtmoedigheid toe,
om zulk eene brutale bejegening te verdra-
gen. David maakte ook niet vele woorden
met hem, wetende dat het toch weinig ba-
ten zou, en toonde vervolgens door het
verslaan van Goliath, dat hg meer moed en
vaderlandsliefde in zijn hart, en meer ver-
trouwen op God had, dan die verwaande
snoever Eliah, welke zich wel verstond op
schelden ,en lasteren, tegen eenen jongsten
broeder uit te varen, maar geen hart in
Iqf had om met den kampvechter een
«ans te wagen. — Zoo kan er onder een
schoon voorkomen eene gemeene ziel en een
slecht hart schuilen. — Kinderen willen gaarn
groot en mooi worden, en zij hooren het
®et genoegen, wanneer men van hen zegt:
dat is een schoone jongen, dat is een mooi
meisje, en als rg telkens daarover geprezen
worden, dan worden zg veelal met zichzel-
ven ingenomen, en zien wel eens met ver-
achting op anderen neêr; maar als zij trotsch
en norsch Zgn, een kwaad humeur hebben,
op anderen uit de hoogte neèrzien, dan
wordt al dat mooije leelijk. Evenmin als
traage kleeren een leeljjk mensch mooi ma-
Jen, evenmin kunnen de gebreken der ziel
oor eene fraaije gedaante worden bedekt
goed gemaakt. Schoonheid des ligchaams
s als eene bloem, die met de jaren verwelkt,
^°^®enjgmaal door eene ziekte kan verdwij-
waardnbsp;mensch geene wezenlijke
1 Een goed verstand, bescheidene
2e^®ö»gheid, vriendelijke hulpvaardigheid,
radenbsp;godsvrucht zijn de ware sie-
altgd behagen, en waar men die
-ocr page 22-vindt, ziet men zelfs ligchaamsgebreken over
het hoofd. Vraag het slechts aan u zelven;
van wie houdt gij het meest? Eenen hal-
dadigen jongen en een kribbig meisje, al
zgn ze nog zoo mooi, laat gij loopen, wilt
niet met dezelve te doen hebben} maar die
goedhartig, inschikkelijk en vriendelgk zgn,
al zien zg er zoo fraai niet uit, met zulke
verkeert gij het liefst. Nu; zoo zouden de
menschen ook niet van u houden, indien gg
zulke leelijke gebreken als die van Eliab
openbaardet. O! wacht er n voor. Wanneer
men u als mooi prgst, denkt dan, dat in-
dien uw verstand niet verrijkt wordt met
kennis, en uw hart niet vervuld wordt met
liefde en deugd, gg nooit achting en liefde
zult ondervinden, en het n gaan zal gelgk
Eliab, dat degenen die gij nu veracht,
door God en menschen ver boven u zullen
begunstigd worden. PVant God wederstaat
den hooaardigen, maar den nederigen
geeft Hg genade (i).
VII. Men moet zich nooit het bidden scha-
men, of het voorbeeld van Daniel.
Daniel VI.
Onder de uitmuntendste mannen, die er
ooit geleefd hebben, behoort zeker Daniel.
Alles wat wg van hem weten is voortreflFelgk.
(1) Jac. IV: 6.
-ocr page 23-Met zgne geschiedenis moogt gg u wel be-
Kead maken, want is aangenaam enleer-
^^k. Hg was een man van hoogen adel»
koninklgk bloed afstammende, hg was
naarbg een zeer wijs en geleerd man, en
het hof van Nebucadnezar in Babel, in
eenen zeer hoogen rang en aanzienlgken post
geplaatst. Als er dus iemand was, die aan
groote verzoekingen was blootgesteld, dan
)vas Daniel het, en toch, van zgne jonge
J^ren af ^qj zqnen hoogen ouderdom,
^as hg voorbeeldig in allerlei deugden, en
^eek hij, om lief of leed, niet af van den
Weg der Godsvrucht. Hg had echter ook
bengders en yganden, en wie heeft die niet,
■Vooral wanneer men in eer en aanzien leeft,
door zgn verstand anderen overtreft, en
door zijne braafheid hen beschaatnt? Deze
zijne vganden wilden bem gaarn den voet
hgten, in ongenade bg den koning brengen,
en zoo mogelgk, hem den dood berokke-
nen; maar men kon niets vinden. Daniel
■*yas zoo getrouw in zgnen post, en gedroeg
«ich in alles zoo onbesproken, dat zgne
^^anden, volgens vs. 5, 6, «elve moesten
nekennen: W^ zullen geene gelegenheid
tegen dezen Daniel, ten zy wij
C ^ ^^^^^^ tegen hem in de wet zijnes
quot; Grooter lofspraak kan men wel nie-
and geven. Er regeerde toen een koning,
genaamd Darius, di^ vele achting voor Da-
ïiiel had, en hetn Toor eenen zqner beste
staatsdienaars hield. De vganden wisten,
zonder dat de koning hunne booze bedoe-
ling vermoedde, bij den vorst eene wet te
bewerken, door welke aan ieder verboden
werd, om in een geheele maand eenig ver-
zoek aan een mensch of God te doen, dan
alleen aan den koning zelven, wien men
beschouwde als den vertegenwoordiger en
hoogsten gunsteling des hemels, terwgl aan
eiken overtreder gedreigd werd, dat hg in
een Iceuwenhol zou geworpen worden. Da-
niel was gewoon geweest op zgn kamer, met
het aangezigt naar Jeruzalem gekeerd, waar
de tempel van Israels God gestaan had, drie-
maal dpga zgn gebed uit te storten, voor
-den eenigen waren God. Dat wisten zijne
vganden, en men had zoo vele verwachting
van zijne standvastige verkleefdheid aan zijne
godsdienst, dat men zich vast verzekerd hield :
Daniel zal dit bidden niet nalaten. Het ge-
beurde ook, gelgk men berekend had. Da-
niel ging voort met bidden. Men overvalt
hem; klaagt hem aan bij den koning, die
hem zoo gaarne wilde redden, maar genood-
zaakt werd, hem aan de bedreigde straf
over, te geven. Daniel werd in den leeuwen-
kuil geworpen, doch zonderling ea wonder-
dadig door God verlost. Dit noem ik stand-
vastige getrouwheid, zoo veel van het bidden
te houden, dat geen koning, geene wet,
dood zelfs hem daar in kon doen ver-
ragen. — Tegenwoordig zqn wq aan zulke
amp;®varen niet blootgesteld, maar dan is het
ook zoo veel te slechter, wanneer men zich
^et bidden om der menschen wil zou scha-
den. Er zqn zulke lage en slechte menschen,
«le nooit bidden, ja zelfs met het gebed den
Jot drijven. Als gq zulken ontmoet, dan
®oet gij 2e beklagen en verachten, wie ze
ooïnbsp;of mooi gekleed
1 ^' hoezeer zg den naam ook mogen
nebben van verstandigen, in dit opzigt ge-
Jqken zg „,eer naar de beesten, ^an naar
menschen, want de dieren eten drinken,
slapen, werken, zonder bidden of danken
vermils zg geen verstand hebben, om aan
C^od, den Gever alles goeds te kunnen den-
r®- Zulke, die nooit bidden en danken,
Rebben geene goede opvoeding genoten, of
verloochenen dezelve, want men rekent het
iffliners al zeer lomp, ja onbeleefd, wanneer
he^ fnbsp;™®»sch eenige weldaad genoten
eit, hem daarvoor niet eens te danken.
zeer tquot; r 1®nbsp;quot; 'nbsp;quot;gt.
„enbsp;' wanneer gq voor het ontvan-
geji ' wien dan ook, al was het een
eenennbsp;g®«'^ «^aiik betuigt; en welk
liet beh^^^'^ moeten wg het dan geven, al«
nietnbsp;en nietige schepsel zijnen God
A Unbsp;-nbsp;alles
^«n Hem? Moet Hij ons leven, onze ge-
-ocr page 26-zondheid niet bewaren? Oüs in alles zege-
nen en helpen? Gaan ons alle goede men-
schen, gaat ons Jtezus Christus hierin zelf
niet voor? En zouden 'vVq ons dan schamen
over het gebed, hetgeeh quot;onie grootste eer
is, zonder hetwelk wg ophouden óns als
redelgke schepselen te gedragen, en waarvan
hel voordefèl voor ons zoó groot is?—Be-
gint het vroeg, doet het dikwgls\ laat het
om niemand achterwege; maar als gg het
doet, dan zij het ook altgd met eerbied,
want het is God de Allerhoogste, tot wien
wg spreken. Hij ziet of wg het meenen en
gevoelen; doet het in den naam van Chris-
tus, om wiens wil wg alleen verhooring
kunnen hopen. Hg heeft het ons bevolen:
Bidt, en u aal gegeven worden (i).
O Jezus! die den strijd volstreedt}
Die Jijdend badt en biddend leedt,
Wil Gg ons bidden leeren.
Üw Geest vuur onzen gver aan,
Die leer ons tot den Vader gaan,
En Hem als Vader 'eerën :
Zoo worden wg reeds hiér bereid,
Voor 't eeuwig lied der dankbaarheid.
Evang, Gez. LXXIX: 7.
(i) MaUli. Viï: 7.
-ocr page 27-Men moet Gode meer gehooramp;amen dan
den menschen , of de geschiedenis der
drie jongelingen in den brandenden
oven geworpen.
Daniël III.
Mensclien, die over en boven ons gesteld
moet men geboorzamen. Zoo moeten
kinderen aan hunne ouders, leerlingen aan
liunne meesters, dienstboden aan bunne
neeren, onderdanen aan hunne regenten
onderdanig zqn, zoo -wel den kwaden als
den goeden, omdat God het wil, dat wq
de ordeningen, door hem gesteld, zullen
onderworpen zijn, maar aan GOD moeten
wij meer gehoorzaam zqn, mogen wij in geen
geval hoegenaamd, ongehoorzaam worden.
A^ls menschen dus van ons iets vergen, het-
geen wij op goede gronden uit zqn woord
weten dat wij niet mogen doen, dan moet
Gods wil boven alles gaan , en wat menschen
ons ook mogen beloven of waarmede zij ons
Ook bedreigen, daardoor mogen wij ons niet
«ten aftrekken van het doen zijner geboden.
Hiervan zijn die drie jongelingen ons een
treffend voorbeeld. De koning Nebucadne-
sar had een beeld laten maken, ter eere
van den afgod Bel. Bq de inwqding van
Qat beeld moesten alle de ambtenaren deg
rqks, op een gegeven teeken , nedervallen,
en dat beeld godsdienstige eer bewijzen.
Deze d/'ie mannen onder anderen weigerden
liet, niettegenstaande zg wisten daardoor
gevaar te loopen, om hunne posten, ja hun
leven te verliezen. Dat viel in het oog. Zij
werden tot den Koning gebragt, die hun
nogmaals de keuze, geeft, of voor het beeld
neder te knielen, of verbrand te worden.
En hoort nu hunne taal: fVy hebben niet
noodig u op deze zaak te antwoorden;
onze God, dien wij eeren, ia magtig ans
te verlossen uit den oven des brandenden
vuurs; en Hij zal ons verlossen uit uwe
hand. — Maar zoo niet, u zij bekend,
o koning l dat wij uwe goden niet zullen
eeren, noch het gouden beeld, dat gif
hebt opgerigt, zullen aanbidden (i). Welk
een moed en standvastigheid! welk eene
liefde tot God, cn vertrouwen op zgne
magt! Zij werden ook niet beschaamd ge-
maakt. God zond zgnen engel om hen te
bewaren in het midden van het brandende
vuur, en zg werden gered. Wat hadden
die mensehen veelover voor de Godsdienst,
en voor de eer van God! Zoo handelden
ook de Apostelen, die zich liever lieten
geesseien, gevangen nemen en dooden, dan
ongehoorzaam zijn aan God, en ontrouw
aan hunnen Heer. Zoo waren er in alle
tgden niet weinigen, welke zich het ergste
getroostten, liever dan tegen hun pligt en
(i) Vs. i6—18.
-ocr page 29-ITlT'^ te handelen. Om slechts één voor-
, . te noemen. Polycarpus, die een
risten was, en bisschop van Smyrna,
™ van de Heidenen voor den regter-
stoel gesleept, om verbrand te worden. De
^egter deed hem den onbeschaamden voor-
^ag, dat hq Christus lasteren zou. Ik diene
nu 86 jaren, antwoordde Polycarpus,
nooit heeft hij mij eenig kwaad ge-
hoe zou ik dan mijnen Heer en
^ej/a^cZ kunnen lasteren ? Hij onderwierp
ich gaarae aan zijn vonnis om verbrand te
worden, gehjk dan ook geschiedde. — Dat
moet wel een goede Heer zqn, voor wien
men na eene zesentachtig jarige dienst, nog
gaarne door een vuur wil gaan. Zulke voor-
beelden, waarvan ik u nog eene menigte
zou kunnen bqbrengen, moeten ons opwek-
^^^ 5 om toch geen. menschen te vreezm,
niet meer doen kunnen, dan God hun
J»elaat, maar veel meer Hem te vreezen ,
il^^^^^ ligohaam kan verderven
2 de hel{i). Als God voor ons is, wie
goed!^^»quot;nbsp;^^^^
Hem te gehoorzamen is altijd pligt.
goed^' vriendschap van menschen, het
eere der wereld gaan voorbq,
innbsp;.nbsp;quot;quot;an God doet, blijft
C-^J.
0) Matth. X:,8. (,)Rom, Vm:3i.
(i) 1 Joan, II:
-ocr page 30-Och schonk gg mq de hulp van uwen Geest,
Mogt die mg op mqn paên ten Leidsman strekken,
'kHield dan uw' Wet, dan leefd' ik onbevreesd:
Dan zou geen schaamt' mijn aangezigt bedekken;
Wanneer ik steeds opmerkend waar geweest,
Hoe uw gehoon mg tot uw' liefde wekken.
Psalm CXIX : 3.
IX. JojaJiim, of het lewijs dat hel hinderen i
die het goede voorbeeld hunner ouders
niet volgen , kwalijk gaat,
Jerem. XXII: ii—ig.
Het is sotnmige kinderen veelal eigen, dat
zg boven hunne ouders willen opsteken, en
alles mooi hebben. De ouders zijn naar
hunne gedachten veel te zuinig, leven te
eenvoudig, te ouderwets; zq meenen, wan-
neer zij eens groot zijn, en hunne eigene
zaken doen, dan zullen zq het er anders
van nemen, veel meer naar de mode ge-
kleed gaan, mooqe meubelen zich aanschaf-
fen, zich zoo niet behelpen gelijk vader en
moeder doen, hun plaisier nemen, en óp
eenen meer fatsoenlijken voet leven. Zoo
ten naaste bq heeft ook Jojakim gedacht,
toen zijn brave vader Josia nog leefde; al-
thans hq toonde in latere dagen, gelijk vele
menschen in onze tqden, dat hij geheel
verbasterd was van die spaarzaamheid eO
ingetogenheid , welke zgn vader. met liefde
tot God cn vaderland vereenigde. Jojakii»
liet
vadnbsp;paleis bouwen; dat van zgnen
quot;er was hem veel te burgerlqk, de tqden
^aren wel ongunstigep, maar dit kwam er
et op aan; hg wilde meer pracht en staat-
2 ® toonen; dat kon nu niet wel geschieden ,
te ^ k ^^^ ingezetenen met nieuwe las-
en bezwaard, en de armen onderdrukt
lerden, maar hieraan stoorde hg zich niet,,
9 wilde niet minder dan zijn andere ko-
ningen. Maar wat gebeurt? Terwijl hij be-
zïg was met bouwen , komt de Profeet Je-
^»a, en zegt hem in den naam van God:
yyee dien die zijn huis houwt met
ongeregtigheid, en zyne opperzalen met
onregt, die zijnes naaatens dienst gebruikt
onz niet, en geeft hem zijn arbeidsloon
^iet (i). Heeft niet uw vader gegeten
gedronken, regt en geregtigheid ge-
, en het ging hem toen wel (2) ? Hij
eejt de regtzalen der ellehdigen en nood-
^fujtigen gerigt.
ï« dat
toen ging het hem wel,
niet, mij te kennen, spreekt de
f^^r (1).? En' nu werd hem gedreigd,
^^ hg door niemand beweend zou om-
datquot;quot;^*^'nbsp;begrafenis hebben,
Diet^'' i!® verrot kreng en veracht dier,
niaar^*^- toninklgkë graf zgner vaderen,
Daj jj een kuil worden weggeworpen.
Wat h^d^^'nbsp;verkwister,
ad hg nu van al dat moois? Niets dan
(2) V5. ,5. (3) r.. 16.
de schande van mensehen, verwijt in zijn
hart, en vloek van God. — De vader werd
van ieder betreurd, want hij had goed ge-
daan , woonde wel zoo prachtig niet als zijn
zoon , maar kon van het geld, dat de zoon
verkwiste, de armen ondersteunen, de el-
lendigen helpen, had geleefd ten zegen voor
zijn volk, daar de ander het bedorven en
gedrukt had. Kinderen laat u waarschuwen
tegen dat opsteken boven uwen staat, en de
dwaze begeerte, om alles mooi en groot
te willen hebben, dat is de weg om arm
te worden, dieverij en bedrog te plegen ,
en eenmaal met schande overladen te wor-
den. — Die veel begeert is altijd arm, maar
die met hetgeen hq heeft te vreden is, is alleen
rqk. Hoogmoed komt voor den val, en
verkwisting brengt tot den bedelstaf. — Wat
een ander doet, te willen nadoen, wat een
ander heeft, ook te willen hebben, dat is
dwaasheid, en als het boven uwen stand
i«, als gij daardoor zelfs een stuiver aan den
armen zoudt moeten onthouden, is het zon-
de. — Om gelukkig te zgn, heeft men juist
geen mooge kleederen, meubelen en huizen
noodig; want Salomo had dit alles zoo
fraai en kostelgk als het maar te vinden was,
en hg zegt er van: alles is ijdelheid. Spaar-
zaamheid, eerlijkheid, naarstigheid en wel-
dadigheid waren de deugden en sieraden
onzer voorouders; toen ging het hun
J^ y^^'^anelden voor hunne kinderen, en
^ö«en wat over voor den ouden en kwaden
; zij stierven in eer ; zg deden regt en
l^regtigheid. Volgt dat voetspoor, gij zult
Jf u wel bij bevinden, en veel meer ware
ergenoegdheid smaken, dan door hooger
e willen vliegen dan gij kunt.
^nbsp;die met le veel toegevendheid
oehandeld worden, worden doorgaans
slecht; of het voorbeeld van de
zonen van Eli.
I Samuel II: 12—17. UI: i5.
Eli was wel een braaf priester, maar geen
goed vader, of laat mij liever zeggen: hij
Was al te goed, hg gaf zgnen kinderen wel
geen kwaad voorbeeld, maar was te slap en
^e toegevend; het waren ondeugende jon-
gens, werden vervolgens goddelooze mannen
ea God onteerende priesters, waarom zg
in \nbsp;oordeel Gods midden
hunne zonden op ééaen dag stierven.
^ Wat was eene der voornaamste oorzaken
beid boosheid.dezer kinderen? Da slap-
datnbsp;wordt van hem gezegd:
'^an cnbsp;hinderen meer geëerd had,
vloehtnbsp;zijne zonen zich ver-
gedra 'nbsp;®ehandelijk on strafwaardig
gen hidden, hij ze niet eens zuur
VI) I Sam. n .
had aangezien (x). Toen het reeds te ver
gekomen was, en hg van de booze stukken
zijner zonen hoorde, bestrafte hg ze wel (2),
maar dat was nog flaauw, niet ernstig en
krachtig genoeg. De gevolgen van deze zijne
zwakheid zgn voor heifl en zijn geslacht,
gelijk ons de geschiedenis leert, geducht ge-
weest. Dat staat daar in den bijbel Toor
ouders en kinderen geschreven. Gg meent
dikwijls als uwe ouders iè alles uwen zin
pven, u niet bestraffen, dat dit regt goed
is , maar wanneer ze u met ernst en nadruk
het kwade onder het oog brengen, getrouw
vermanen, waarschuwen, en soms, als het
noodig is, tuchtigen, dat uwe ouder» hard
zgn en niet wel met u handelen. — Maar
neen. Zij doen dan gelgk het behoort,
naar Gods wil, tot uw best. Salomo zeide
reeds (5) Die zgnen zoon liefheeft, zoekt
hem vroeg met kastijding, wanneer name-
Igk geene woorden en vermaningen meer
helpen, en groote gebreken aan een kind
bespeurd worden. Het is toch met de kin-
deren in de jonge jaren, gelgk het is met
jeugdige takjes van een boom; als ze nog
tecder zgn, kan men ze buigen, maar als
ze groot en dik geworden zijn, kan men
ze niet meer veranderen; groegen ze dan
scheef en krom, men moet dat laten gewor-
oTze geheel afkappen en weggooqen. -—
en f quot;j^'^^en goede vader Cats, dien ouders
Kinderen in vroeger tgd veel lazen, en
fiepftnbsp;nuttige en aangename lessen
ö^eit, zeide naar waarheid :
Straft kindsche feilen aan uw kind,
gij daar mans gebreken yindt,
, eene andere plaats hooren wij van hem:
't n iT!^'nbsp;liegrip, in ouden tijd gezeid.
beter dat het kind, als dat de moeder schreit.
zqt dan nooit verdrietig, wan-
uwe ouders uwe gebreken tegengaan,
samw'lquot;''^' quot;nbsp;brengen, en
somwqlen u uwen zin weigeren. Gq zult
hen er naderhand voor danken. Zij meenen
het wel met u; en wilt gq eenen goeden
raad hooren, gedraagt u zoo, dat gij hun
nimmer reden tot ongenoegen geeft, dan
gg vrq van bestrafifen, men zal u zoo
e öieer liefhebben, en het zal u altijd
eep„ ^®quot;fename gedachte zijn, uwe ouders
8^en verdriet te hebben veroorzaakt.
Kinderen van dezelfde ouders op verschil-
«ent/e wyze door God gezegend; of het
voorbeeld van Manasse en Ephraim.
Gen. XLVIII: 19,
^^Knbsp;zonen, Manasse en Efraim ,
bn'hnbsp;even lief waren. Hq bragt
fl het stefbed van hunnen grootvader
-ocr page 36-Jacob, opdat deze bun zijnen zegen geven
zou. De grijsaard legde zijne regterhand op
het hoofd van Ephraim, den jongsten, en
zgne linkerhand op het hoofd van Manasse,
den oudsten zoon. Josef dacht, dat de
oude man zich vergiste; en wilde de hand
zqnes vaders anders bestieren; doch Jacob
weigerde dit, zeggende, dat hq wel wist wat
hq deed, want dat beide zoude gezégend
worden, maar de jongste veel grooter wor-
den, talrijker nakomelingschap hebben, en
meerder aanzien verkrqgen zou dan de oud-
ste, gelijk ook gebeurd is. De stam van
Ephraim is veel magtiger geworden dan die
van Manasse. — Hetgeen met deze zonen van
Josef gebeurde, ziet men nog meermalen;
de eene broeder of zuster wordt rqker,
gaat het meer voorspoediger in de wereld
dan den anderen. Somtijds is de oorzaak
bij de kinderen zeiven; het eene is meer
oppassend, naarstiger, godvreezender dan
het ander; maar ook somtijds, gelijk in het
geval van Manasse en Ephraim schijnt ge-
weest te zqn, kunnen wü geene andere re-
den vinden, dan alleen deze: het behaagde
God zoo. Waarom? Ja, dat weten wij
niet; zeker om wqïe redenen, want God
handelt nooit onbillqk, nooit zonder wijze
oogmerken, maar die wij dikwqls niet kun-
nen uitvinden. Het eene kind is gezond en
sterk, het andere zwak en ziekelijk, het
heeft grooter vermogens, het andere is
spaarzamer bedeeld, het eene komt tot een
i'tlim bestaan , het gaat hem alles voor den
^iïid, bet andere kan naauwelijks den kost
Verdienen. — Wanneer dit nu uw geval is,
of vervolgens worden mogt, dan moet de
öieer gelukkige zich niet verheffen , wel be-
quot;ienken, dat hij zoo veel te meer reden
heeft tot dankbaarheid, en zoo veel te meer-
der zal moeten verantwoorden, eu nooit
vergeten deze twee dingen: /r^at heb ik,
dat ik niet ontvarigen heb P en: Alles is
genade; terwijl de geen, die minder bedeeld
is, zich zorgvuldig moet wachten voor on-
tevredenheid met Gods bestuur , voor nijd
en wangunst omtrent zijnen meer gelukkigen
broeder, en ook den moed niet opgeven,
of zichzelven beschouwen als eenen onge-
lukkigen , die geene hope heeft — het is al-
^es geen goud wat er blinkt, en het is alles
geen ongeluk wat het schijnt te zijn. Ziekte,
Zwakheid, tegenspoed kunnen voor uw we-
zenlijk en eeuwig geluk de heilzaamste gevol-
gen hebben. Een oud dichter zeide reeds
goed, verdrukt te zijn geweest, (i)
quot;et is met de menschen als m'et de gewas-
®en : sommige groeijen beter in het warme
zuiden, andere het best in het barre no.or-
en een oud spreekwoord zegt: het zijn
lerke beenen, die de weelde kunnen verdra-
(O Psalm CXlX : 71.
-ocr page 38-gen. Wij weten niet, wat wij verdragen
en niet verdragen kunnen, wat voor onze
geaardheid noodig, voor onze bekeering en
zaligheid het nuttigst is; dat weet God al-
leen, Wij moeten dus maar aan Hem over-
laten, om het te schikken, zoo als het Hem
behaagt, veel op het goede zien, dat wij nog
boven anderen genieten, hetgeen altijd on-
verdiend , en veel is, en slechts trachten God
tot onzen Vriend, Jezus tot onzen Zalig-
maker te hebben, dan zijn wij altijd rijL
Want de godzaligheid is een groot gewin
met vamp;'genoeging (i)
Wie zou dan uw doen bedillen ?
Kwaad, zegt somtijds ons gevoel,
Op uw God'lijk doen en willen;
Maar die wgsheid mist haar doel.
Konden we ooit de reden ramen,
Waarom dus de hemel koos;
Ach ! hoe zouden wij ons schamen,
Onze zin bleek zinneloos.
Fvang. Gez. XXI: 5.
XII. De ongevoelige en trotsche broeder.
Gij kent de geschiedenis van den verloren
zoon. In het vorig stukje (2) heb ik u op
dipn onbedachtzamen, maar naderhand nog
gelukkig te regt gekomen' jongeling gewezen.
Thans wil ik n door het voorbeeld van zij-
(1) I Tim. VI : 6. (a) Bladz. 59.
broeder waarschuwen tegen een leelijk
Sebrek, namelijk de ongevoeligheid èn lief-
^^^osheid, welke ons onvatbaar maakt voor
edelijden met het leed van anderen, en
Oor de aangename gevoelens van dankbaar-
fid en vreugde. Leest eens hetgeen er van
stuggen, naren jongeling gezegd wordt,
'elk eene honende taal, voor vader en
'öoedep beide hooren wij uit zijnen mond,
elk een norsch en onwaardig gedrag ! Welk
®en Ijskoud hart bij zulk eene aandoenlijke
gelegenheid! Al wat laag en verachtelijk is
^oopt hier zamen. Ondankbaar voor het-
geen hij zoo vele jaren van zijnen vader
genoten had , verwijt hij dezen goeden man
gebrek aan liefde; hij ziet daar zijnen eigen
broeder met gescheurde klederen en met
l^i'anen in de oogen voor zich staan, en,
plaats van hem aan zijn hart te drukken,
spreekt hij met de grootste verachting van
j.?®' als van eenen doorbrenger en lieder-
'Iken booswicht; hij geeft hem niet eens
naam van Broeder, maar zegt op een
.^^i'smadende toon: deze uw zoon. Alles
bjj.^^^heugd zelfs de dienstboden zijn ver-
i.IJ'i) alleen Ztii/ is gemelijk en: verdrietig;
''g^^igert zelfs in huls te komen, en wil
ti'd^ nemen aan den feéstelijken maal-
ziin'nbsp;afzijn vader met vriendelijkheid
oin ' quot;quot;'^fsehoftheid beantwoordt, hem bidt
«•Och In het behoud van zijnen broeder
3 *
-ocr page 40-sich te verheugen, niets is in staat om dat
stalen hart te verbreken, of die zwart» ziel
te veranderen. — En, van waar die onge'
voeligheid voor menschelijke ellende, broe'
derlijke liefde en huiselijke vreugde ? Alleeö
uit eene hooge maat van ingenomenheid
met zichzelven, uit trotsche eigenliefde»
waardoor bij niemand dan alleen zichzelven
beminde, altijd meende dat hij niet genoeg
bad, en dus een onvergenoegd en nijdig
bestaan kreeg.
Kinderen! wacht n voor zulk een hatelijl'
karakter; want waarlijk zoodanige worden
er gevonden, en, indien zij er niet waren,
zou de lieve Heiland dat beeld in Zijne
gelijkenis niet gevoegd hebben, In de
vroege jeugd kan de grondslag hiertoe ge'
legd worden. Het begint eerst met jaloersch'
heid, het wordt vervolgens kribbigheid»
daarna gemelijkheid, nijdigheid, ongezellig'
heid, eindelijk de ongevoeligste stugheid-
Dat niets aan een ander te gunnen, alle«
voor zich zeiven te willen hebben, altijd de
eerste te willen wezen, niet te kunnen verdra-
gen dat een ander geprezen wordt, ziet dat
zijn de beginselen, waaruit zulk een boo«
bestaan voortkomt. Jezus spreekt van zulk®
kinderen (i) bij welke Hij Zijne booze tijd'
genooten vergelijkt, die op de markt zitten i
en hunnen gezellen toeroepen, en ze^equot; •'
(1) Mauh, XI : (6,17.
. u op (k ßuit gespeeld en
klaa^lj gedanst, wij hebben yoor u
'^»akennbsp;^^''^quot;eren van welke niets te
vreu..^*®'nbsp;nemen, noch in
loo^e?'nbsp;''' droefheid; ieder laat hen
zelvL 'nbsp;verteren van nijd, maken zith-
lieml.^nbsp;, worden door niemand
Wordr'nbsp;quot;quot;«at men meet,
een an^quot;'nbsp;die veel voor
Wijnbsp;^ien hebben
zich linbsp;maar die alles alleen voor
.lemint'l tlT'nbsp;»ergens deel-
gezXL^nbsp;t men mijdt zijn
bezetschap,nbsp;veracht zi n laag karakter en
quot; -nder hui; ; Ui
leeft onbemmd en sterft onbeklaagd. '
Xlir. J^da,ofde gevoelige broeder en
getrouwe zoon.
»«t gevalnbsp;^^^^ ^^Sendeel.
verLL
Was bi-nbsp;wasallermoeijelijkst. — Hij
ioni^fquot;nbsp;gebleven voor
'»i lgt;eloÄ'®quot;nbsp;Benjamin , welken
beschuldigj g®^eurt? Benjamin wordt
''orenzaknbsp;Jö«ef zilveren beker in zijn
verborgen en medegenomen te
-ocr page 42-hebben. D« zaak was niet te ontkennen,
want de beker was bij hem gevonden. Ben-
jamin moet dus als slaaf gevangen blijven,
terwijl de andere broeders vrijheid hebben
om te vertrekken. — Wat zal Juda nu
doen? Zijnen broeder verdedigen? dat kon
hij niet, — hem vrijmaken? dat is onmoge-
gelïjk , — hem medenemen naar buis? dat was
door de stellige verklaring van den Egypti-
schen heer afgesneden. — Wat blijft er voor
Juda over? niets, dan alleen op het hart
van den regent eene poging te doen , om
hem tüt medelijden te bewegen. Dit doet
Juda ooii op zulk eene aandoenlijke en
treffende wijze, dat zelfs het lezen van zijne
aanspraak nu nog ieder gevoelig hart roeren
moet, en een vereerend gedenkteeken is van
zijne teedere ouderliefde en opregte broe-
derliefde. Hij biedt zichzelven aan , om,
in plaats van Benjamin, Jozefs slaaf te zijn;
hij had wel dierbare betrekkingen t'huis,
vrouw en kinderen, maar hij kon het denk-
beeld niet verdragen, zijnen ouden vader
van verdriet in het graf te helpen, en hu
wil Juda vaderland, bezittingen , familie,
vrouw en kinderen vaarwel zeggen, zijne
vrijheid, zijn persoon, zijn leven misschien
opofferen, om eenen broeder te redden,
eenen vader niet te bedroeven , en zijn een-
maal gegeven woord niet te verbreken. Welk
een edel gedrag! Het had op Jozefs gevoe-
^ig hart ook zulk eeuen indruk, dat hij zich
niet meer verbergen kon, maar terstond
ondekte dat bij Jozef was, — Het was deze
delfde Juda ook, welke legen de andere
broeders zich verzettede, toen zij Jozef
^iiden dooden; bij deed toen wel den voor-
om bem .aan een voorbij trekkend ge-
^'elschap van kooplieden als slaaf te verkoo-
Pen, maar waarschijnelijk beschouwde bij dit
het eenigste middel om Jozefs leven te
redden. — Vergelijkt nu eens taal en gedrag
^an Juda met dien ongevoeligen en nijdigen
hi-oeder, J.^uc. XV, dan wordt bet beeld
Van den laatslen nog afzigtelijker. — Kinde-
ren ! leert van dezen edelen Juda, dat men
in tijd van nood, alles voor zijne broeders
en ouders moet over hebben, ze in gevaar
niet verlaten, maar getrouwelijk bijstaan en
helpen. Leert van hem wat het is, zijne
belofte gestand te doen, en dat men niet
slechts moet lief hebben met de tong, maar
In de daad en waarheid (i). Kinderen,
die het verdriet van hunne ouders niet zien
kunnen, en zonder jaloerschheid kunnen
Verdragen , dat van de jongere broeders veel
Werk gemaakt wordt, die in de plaats van
de kleinere te plagen en te kwellen, dézel-
ve onder hunne bescherming nemen, voor-
spreken, behulpzaam zijn, dat zija re^ï-
geaarde kinderen ; zij zullen niet alleen lof
(l) i Joh. iii : i8.
-ocr page 44-eneer behalen, maar ook zal hunne ge-
trouwheid vergolden worden. Het is de
liefde, maar ook de liefde alleen , welke
ons tot dit alles in staat stelt,
Hoe goeJ, hoe Heflijk is 't, dat zonen,
Yan 't zelfde huis, als broeders zameu wonen !
Waar hefde woont, gebiedt de Heer den zegen,
Daar woont Hij zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
En 't leven tot in eeuv^igbeid.
Psalm CXXXIII : i en 3.
XIV. Jfie is de gehoorzame? of de
(jelijheiiis der twee zonen.
Matth. XXI s 28-52.
Een zeker vader had twee zonen, welken
hij beval om in zgnen wgnberg te arbeiden.
De een zeide: ik zal het doen; maar deed
het niet. De ander verklaarde rond uit,
er geenen zin in te hebben, doch naderhand
kwam hij tot inkeer, en deed het werk dat
de vader hem had aanbevolen. Wie van
deze twee \Vtis nu de gehoorzame ? Immers
de laatste alleen ? Het zou wel beter ge-
weest zijn, dat hg terstond, zonder weige-
ring, was henen gegaan; hij behoorde dus
niet onder de beste kinderen, maar hg ge-
droeg zich toch ongelgk beter dan de eer-
ste, die veel beloofde en niets volbragt,
geen berouw kreeg, en in zijne ongehoor-
zaamheid volhardde. Zoo als deze twee
zonen handelden, is meermalen het gedrag
van kinderen omtrent Imnne ouders, en
van menscben omtrent God. — Men vindt
Kinderen die veel beloven, mooije woorden
geven, zij toonen zich gewillig om alles te
doen, wat men bun zegt, maar als het op
stuk van zaken aankomt, dan hebben zij
Weinig of niets gedaan, brengen dan allerlei
ïquot;edenen van verschooning bq, om zich vrij
^e pleiten, zq hebben het vergeten, of niet
^egt verstaan, daar kwam dit of dat tusschen
heide, en wat dies meer is, terwijl anderen,
die misschien meer voor de vuist zijn, als
zij geen zin hebben, om te doen , hetgeen
men hun oplegt, dat wel met woorden of
gebaarden te kennen geven; maar, weldra
het onbetamelqke van hun gedrag inziende,
aanstonds herstellen, wat zij bedorven heb«
ben. — Kinderen! die dit leest, leert uit
dit verhaal, dat het ten aanzien van uwe
ongehoorzaamheid aan God ol' uwe ouders
niet in woorden en beloften , maar in da-
den, moet bestaan. Niet hij, die zegt:
lieve vader! lieve moeder! maar die doet
hetgen zq willen , is een regtgeaard kind,
^ Jezus leert ons, dat het ook zoo is bij
^pd: niet die zegt: Heer ! Heer ! maar
doet den wil des Hemelschen Va-
Veel beloven en weinig houden
oet ons alle vertrouwen verhezen, en met
«en mond iels zeggen, dat het hart niet
(O MtiUl,. VII ; 21.
meent, is schandelijk liegen, en snoode
gevemsdheid. Dat men zegt moet men
doen, dat men belooft moet men volbren-
gen, één geval uitgezonderd, wanneer men
iets gezegd of beloofd heeft, dat kwaad
was, daa moet men, even a!s die zoon in
de gelijkenis, terug keeren ; beter ten halve
gekeerd , dan geheel verdwaald ; maar dan
ook niet alleen berouw getoond , en schuld
beleden, maar het misdrijf ook dadelijk na-
gelaten, en het goede betracht, want het
is bq God en menschen waar: jJie zijne
overtredingen bekent en laat, zal harm.
hartigheid vinden (i).
belangkijke plaatsen der h. schrift ,
welke de hinderen wel mogen onthouden
en nadenkeji.
Eph. VI : i-5.
Gy kinderen; zijt uwen ouderen ge-
hoorzaam in den JIcerc, want dat is regt.
Hert uwen vader en moeder, opdat het
U welga, en gij lang leeft op aarde.
Eert uwe ouders door gehoorzaamheid.
Dat eischt God , dat is uwe pligt, dat is de
weg tot uw geluk. — Gehoorzaamt hun in
den Heer, dat is uit liefde tot den Heer
Jezus Christus, die u daarin is voorge-
(i) Spreuk. SXIII : i3.
-ocr page 47-gaan. —nbsp;y welgaan, liet moet u
^e'gaan, wanneer gij dil doet: want God,
nooit liegt; God, die nooit zijn woord
»ntrekt; God, die alles bestuurt, heeft het
»eioofd.
Gen. XVIII: i—3.
Om u te zijn tot een God cn uwen
^ade na u.
Dat zegt wat! Wanneer de Heer van he-
ndel en aarde verklaart: Ik ben uw God,
en de God van uwe kinderen. Dat zeide '
God aan Abraham, dat zegt Hij tot n in
den bijbel, dat beloofde Hij bij uwen doop.
Wat mag dan een kind niet bidden, hopen
en verwachten van God? Maar hoe be-
hoort dan ook zulk een kind, God niet te
eeren en te gehoorzamen met alle zijne ver-
mogens en krachten!
Spreuk. Vni: 17.
Die mij vroeg zoeken, zullen mij vinden.
Kan dit wel ooit te vroeg zijn? — Welk
eene aanmoediging! Kinderen zoeken niet
e Vergeefs. Er zijn reeds vele kinderen in
en hemel, er leven er nog op aarde, die
de Waarheid van dit gezegde ondervonden
hebben. Neemt er slechts de proef van,
en gij zult vroeg gelukkig zijn.
I Chron. XXVIII: 9.
Ken den God uwes vaders, en dien Hem
met een volkomen hart en eene sewillise ziel
want de Heer doorzoekt de harten, cn Hii
verstaat al het gedichtsei der gedachten. 1,1
dien gij Hem zoekt. Hij zal van u gevonden
worden; maar iruiien gij Hem verlaat, Hii
zal H in eeuwigheid verstooten.
Zoo sprak David tot zijnen Zoon Salomo,
zoo spreekt elk godvruchtig vader tot zijnen
zoon, elke vrome moeder tot hare doch-
ter. — Kan een stervend vader zijne kin-
deren misleiden ? En heeft ooit een stervend
vader of moeder aan een kind gezegd: ver-
laat de dienst vau God? — ooit gezegd:
het komt er niet op aan, of men God dient
of niet dient? — Wat dan alle stervenden,
alle hrave ouders uit eenen mond aan hunne
kinderen zeggen , dat moet wel waar zijn.
Jeremia III: 4.
Zult gij van nu aan niet tol mij roepen ■
vdjn Fader! Gij zijt de leidsman mijner jeugd?
Zoo Gij, van dat ik werd geboren
Ja van miiin eerst begiji,nbsp;'
Mij niet uit teedre min,
Hadt ondersteund,
'k Waar Jang verJoren,
Dus doe ik in gezangen ,
ü steeds mgn lof ontvangen.
Tsalui LXXI : 4.
-ocr page 49-Psalm XXV: 7.
bedenk niet der zonden mijner jongheid^
. Zoo bad David, die, van zqne vroege
jeugd af aan, God diende, en een der
braafste zonen van zijnen vader was. Hij
^V'st, hoe vele onbedachtzaamheid en on-
gehoorzaamheid in de jonge jaren, zelfs bii
quot;e beste kinderen, plaats had. David bat.
n»et alleen zijnen vader, maar vooral God
om vergeving. — Volgt hem daarin na, denkt
nooit dat bet genoeg is, als vader of moe-
der het u vergeven. God moet inzonder-
heid bet ons vergeven. Hij wil het doen
om Jezus wil, Wanneer wg opregt voor Henx
schuld belijden. — Kinderen I verzuimt het
dan niet, om bij ieder kwaad, dat gg be-
dreven hebt, voor den alwetenden God op
uwe kniën te vallen, en te bidden:
Sla de zonden nimmer gaê ,
Die mijn' jongheid heelt bedreven,
Denk aan mij toch in genaê,
Om uw' goedheid eer te geven.
Psalm XXV: 3.
Genesis XXXIX: 9.
■^oe zoude ik zulk een groot kwaad
doen, en zondigen tegen God.'
Zoo dacht en sprak Jozef in zijne jonge
jaren, toen men hem tot eenig kwaad wilde
verleiden. God ziet het, waar niemand ons
ziet; in het donkerste van den nacht, in
den vcrborgsten hoek, overal ziet Hij wat
wij doen, eu hoort Hg wat wij spreken; wg
zijn dus nooit alleen. Al doen wij de zonde
nog zoo bedekt, Hg kan het uitbrengen,
en al gebeurde dat niet, dan is het toch
geene kleine zaak, te zondigen tegen God,
die ons zoo veel goeds bewijst, wiens on-
genoegen wij daardoor ons berokkenen,
vviens hand wij niet kunnen ontvlugten, en
aan wien wij rekenschap van alles geven
moeten. Wilt gij dan eenen goeden raad?
Leer van Jozef, wanneer men u tot eene
of andere ondeugendheid, bij voorbeeld,
liegen, vloeken, bedrog, dieverij, ongehoor-
zaamheid, of wat het ook zgn moge, poogt
te verleiden» terstond en regtuit te zeggen:
li mag het niet doen, want God ziet het.
Psalm LXVni: 6.
Hg is een J^ader der weezen.
Er zullen onder u, die dit boekje leest,
wel zijn, die vader of moeder, misschien
wel beide, door den dood verloren hebben,
of binnen kort in dat ongeluk komen zul-
len. Voor u, ouderlooze wcezen ! heeft God
in zijn woord, bijzonder troostrgke woor-
den laten beschrijven. Wij lezen nu eens:
laat uwe wsezen achter, en Ik zal ze in
het leven behouden (i). Daa weder: itn-
^ners zal een wees hij Ü ontferming vin-
(2). Maar bet grootste van alien is,
Wanneer Hij zich laat noemen den Vader
der weezen. — Ja dat is waar. Toen gij
quot;aar hulpeloos, en buiten staat om voor u
Zeiven te zorgen , vader en moeder verloren
, heeft God vrienden, bloedverwanten,
^oogden verwekt, die zich u aantrokken,
en Werd voor uwe voeding, kleeding, on-
Uerwijs gezorgd; gij vondt medelijden en
b^lp bij menschen, soms bij vreemden. —
^at alles beschikte God. — Vergeet dit niet.
Uw vader en moeder mogen in het graf
hggen , uw ware en beste Vader sterft nooit,
'eelt in eeuwigheid. Hg is de Almagtige,
en de Getrouwe. Hebt Hem lief als uwen
Vader; gehoorzaamt Hem met blgmoedig-
«eid; vertrouwt Hem alles toe.,
Vergeet nooit één van zijn weldadigheên,
Vergeet ze niet; 't is God, die ze u bewees.
LEERZAME VERHALENj
daaruit kinderen, ook nog in volgende jaren,
W^eï eenig nut trekken kunnen, die zij
daarom niet moeten vergeten.
HET GASTHUIS.
krnbsp;zeker gasthuis was een aantal
anken, met onderscheidene ziekten en on-
O) Jerem. XUX: i,. (2) Hos. XIV: 4-
de eea nog ellendiger
é
gemakken gekweld;
dan de andere, maar allen toch zoo ernstig
ziek, dat zij, zonder krachtdadige hulp,
een' gewissen dood te gemoet gingen. Op
hoog gezag werd er een geneesheer naar dit
huis gezonden, wien het noch aan kunde,
noch aan menschlievendheid ontbrak, om
alles te doen tot herstelling der ongelukki-
ggn. — Maar zonderling was het gedrag
dezer menschen. De een wilde niet weten,
dat bij ziek was, geloofde ten minste niet
dat er gevaar bq was, en als de geneesheer
hem bezocht, dan was het antwoord, ik
heb voor als nog uwe hulp niet noodig.
Anderen wilden zich zelven helpen, namen
allerlei half goede, half kwade middelen bij
de hand, om zich te genezen ; deze sloegen
het aanbod van den vriendelijken geneesheer
al mede af. Eene derde soort, in plaats
van eenen behoorlijken leefregel te houden,
en zich te mijden, ging zich dagelqks te
buiten in spijs en drank, veroorzaakte zich
heete koortsen, welke hen spoedig ten grave
sleepten. Eene vierde soort weigerde de
drankjes te gebruiken , omdat zij bitter smaak-
ten. Er waren ook eeniqen, die te trotsch
waren om voor niet geholpen te worden, en
die hoegenaamd geene verpligting aan den
geneesheer wilden hebben. Ja bet ontbrak
niet aan de zoodanigen, die geen regt ver-
trouwen op den geneesheer hadden, gedurig
knoeiden met de medicijnen, door er wat
te laten of wat bij te doen, zoodat de
^üddelen de beboorlqke werking niet heb-
ben konden. Enkele waren er, die het
hopeloos opgaven, en zeiden: het is met
gedaan. Slechts eenige weinigen, die
Van de vriendelijke hulp des geneesheers
een dankbaar gebruik maakten , de dranken,
hoe bitter ook, zich lieten welgevallen,
®tipt den leefregel, door den doktor voor-
geschreven , poogden te volgen, met dat
gelukkig gevolg, dat dezen allen eindelijk
geheel herstelden.
Het gasthuis is de aarde. De hranken
zqu de menschen. De zieken zgn hunne
divaasheden en gebreken. De geneesheer
is Jezus Christus. De bittere dranken zqn
de bestraffingen van het geweten, en de
rampen dezer wereld. De leefregels zqn
de lessen van het Evangelie. Die gezond
yn hebben den Medicijnmeester niet noo-
nrnar die ziek zijn. Hij is in de
Gereld gekomen, niet om regtuaardigen,
^aar zondaaas te roepen tot bekeering (i).
DE TWEE REIZIGERS.
Een zeker vader had twee zonen, welke
een ver gelegen land zondt, om
ahiaar die kundigheden te verwerven ,
••• Mauh. IX: ,3.
waardoor zij eenmaal in staat konden wor-
den, in eenen aanzienlijken post in hun
vaderland te kunnen geplaatst worden. Hq
gaf aan beide drie dingen mede vooreerst:
eene goede som gelds, teneinde daarmede
winst te doen, en zich alles aan te schaffen,
wat zij noodig hadden; — ten tweede: een
geschrift, hoe zq hunne reis moesten inrig-
ten, en zich gedragen in het land, wer-
waarts zij heen reisden; ten derde: eenen
getrouwen vriend die den post van gouver-
neur bij hen moest waarnemen, hen raden,
voorlichten, bijstaan en helpen in voorko-
mende gevallen. — De beide zonen vertrok-
ken onder vele aandoeningen, en met pleg-
tige belofte, om zich in alles wel te gedra-
gen, en aan 's vaders oogmerken te beant-
woorden. Zq reisden de eerste dagen vrij
voorspoedig en gelukkig 5 maar het duurde
niet lang, of het gedrag der beide zonen
begon zeer uiteen te loopen. De een waS
een eigenwqze knaap, die kwade streken
had, en bigde was, dat hq uit 's vaders
huis en oog was. Hij begon spoedig zq»
geld te verkwisten aan allerlei nuttelooze
dingen, waardoor zqne kas van tqd tot tijd
aanmerkelijk verminderde. De gouverneuF
bragt hem dit wel onder het oog, wees hei»
op het geschrift zqns vaders; maar de jon-'
gèn werd boos, wilde naar den gouverneur
niet hooren, en stoorde zich hoegenaamd
niet aan het geschrift. Eindelijk was alles
Verteerd, de knaap had niets van belang
geleerd. De tijd kwam om naar huis le
keeren, maar ziet, hij deugde voor niets. —
^e andere zoon gedroeg zich geheel anders.
quot;9 las dagelijks in het geschrift zijns vaders ,
Om toch niets tegen zijnen wil te doen; bij
quot;esteedde zijn geld aan het noodige, deed
'ï^et hetzelve groote winst, en verzamelde
zich vele kundigheden. Het gebeurde, ja
'^''el, nu en dan, dat hg door voorbarigheid
en onbedachtzaamheid van den weg afraakte;
somwglen deed hij wel iets dat niet goed
Was, maar hij was gezeggelijk en gevoelig;
Want als zijn gouverneur, voor wiens eer-
lijkheid en braafheid hij bijzóndere achting
had. en dien hg als zijnen besten vriend
beschouwde, hem dit onder het oog bragt
dan gaf hg het hem spoedig gewonnen, en
volgde zgnen raad. Eindelgk kwam de tij-
ding om naar huis te keeren. De vader ont-
vmg den braven jongeling met vreugde,
^^J^orgde hem eenen aanzienlijken post, in
Welke hij met groote eer, tot nut van an-
deren, wel te vrede en in de gelukkigste
omstandigheden zijn leven doorbragt.
, De Vader is G-od. Die twee zonen zqn
e nie.nschen. Het geld, waarmede wij winst
Oetèn doen, zqn onze zielsvermogens gxl
'^S^ihaamshrachten. Het gesehrift,y naar
netwelk men op de reis zich moest gedra-
4 *
-ocr page 56-gen, is d-e Bijbel, Tie gouverneur, die ons
vergezelt, is ons geweten. De reis in het
vreemde land is ons tegenwoordig leven.
Het vaderland is de hemel.
Is voorbereiding 't groote doel
Van dit kortstondig leven.
Dat ik den pnjs des tijds gevoel',
Mii tot die taak gegeven !
Och dat ik vlijtig woek'ren leer'
Met de afgewogen uren 1
Het eens vervlogene keert niet weêr,
Maar wat het wrocht blijft duren.
Evang. Gez. CLXXIX : 3.
DE BERGREIS (t).
Om in de hoofdstad van een zeker rijk
te komen, waar zich de natuur in alle hare
schoonheid vertoonde, en waar de ingeze-
tenen het hoogste geluk smaakten, moest
men eenen zekeren hoogen, en op sommige
Slaatsen vrij steilen berg beklimmen. Behe-
en aan den voet van dezen berg lag een
uitgestrekt dal, waar allerlei fraage gewassen
en bloemen groeiden, schoone lusthuizen
stonden, en allerlei aangenaamheden te ge-
nieten waren. Velen sloegen hier hunne
tenten op, vergaten het beklimmen van den
berg, stierven en werden begraven in het
dal. Naast aan hetzelve lag eene zekere
hoogte, welke met den berg aan eene zigde
(i) Vrij gevolgd naar Sailer.
-ocr page 57-was, maar aan de andere zijde
jan denzelven afweek, waarop vele vreemde
gewassen, statige boomen, fraaqe prieelen,
eerlgke bronnen en beken gevonden wer-
' «iaar waar ook veel alsem, onkruid
«n doornen groeiden. Hooger op den berg
, as de lucht fijner, ademde men ruimer,
®»er vond men de heerlijkste specerijen, en
^erspreiden de welriekendste balsemplanten
quot;en aangenaamsten geur; de weg echter was
«'er vermoeiender, men gleed somwijlen
^«-ftteruit of kwetste zich aan een scherpen
®teen, terwijl weder op een' anderen tijd
«e wolken zich uitstorten op het hoofd der
J'eizigers , hen doornat maakten, of ook de
beete zonnestralen den wandelaar aanmech-
t»g deden nedervallen. Eindehjk kwam men
aan den top des bergs, van waar men het
heerlijkste uitzigt had op de hoofdstad. Hier
was de lucht nog zuiverder, de bronnen
gaven het heWerste water, dat verkwikte en
versterkte. Hier stond de boom des levens,
d «e planten, welke hier wiessen, waren
quot;ezeilde, die in de streek van de hoofdstad
groeiden, schoon niet zoo- fraai en krach-
g , als in het land , waar zg eigenliik 't huis
^enoorden; alle vruchten waren hier fijner
^ geuriger van smaak, voedender en ver-
^ erkender dan op de lagere gedeelten van
en berg, naaar toch niet zoo fijn als in de
hoofdstad, en de daauw , welke hier viel,
had zulk eene vruchtbaarmakende kracht,
dat de druppels, die van de planten boven
op den top afvielen op de lager liggende
gewassen, aan dezelve leven en kracht mede-
deelden. Die dezen top dus bereikten von-
den zich onuitsprekelijk gelukkig, en verga-
ten dra de moeijelijkheden, die zq bq het
klimmen hadden moeten uitstaan. Zq kwa-
men alle in de hoofdstad.
De hoofdstad is de hemel. Het dal naast
aan den voet des bergs zijn de zinnelijke
vermaken van dit leven. De hoogte, waar
onkruid en heerlgke gewassen zamen groei-
den , zijn de menschelijke wetenschappen ,
waar men veel kaf onder het goedé zaad
vindt. Het verhevener gedeelte, waar spe-
cerqen en balsem, maar ook meerder ver-
moeqenissen gevonden worden, is het af-
beeldsel van de edelere genoegens van het
hart,^ als liefde, grootmoedigheid, welda-
digheid, vriendschap. Op den top groeijen
de aangenaamhéden van de godsdienst; hier
smaakt men de hoogste genoegens. Dien top
moeten wij bereiken, zullen wij een vrolijk
uitzigt op den hemel hebben , en die rust
der ziel, die vrede en vreugde smaken,
welke noch de genoegens dezer wereld, noch
de wetenschappen ons immer geven kunnen»
de beste schat.
Een schip, van Oost-Indien naar Europa
terug keerende, was met eene kostbare
^iög van goud, specerijen en andere voort-
brengselen dier rijke landen bevracht, welke
het eigendom uitmaakten der passagiers, die
«litals de vrucht hunner uitlandigheid t'huis-
Waarts hoopten te brengen. Onder de togt-
genooten bevond zich een man van middel-
bare jaren, die eenen geruimen tijd in de
Oost had doorgebragt, en tot aller verwon-
dering niets anders, dan een weinig kleeren ,
cn eenige merkwaardige zeldzaamheden had
scheep gebragt. Met een medelijdend en
versmadend oog zagen de andere reizigers
op dezen, zoo het scheen , armen hals neer;
men spottede met zijne eenvoudige kleeding,
en met de vermoedelijke onoozelheid van
iemand, die zoo vele jaren in de Indien
geweest zijnde, geen vermogen had weten
te bekomen. Deze man echter scheen zich
weinig te storen aan de laffe spotterngen
zgner reisgenooten, was zeer opgeruimd van
geest, betoonde zich vriendelijk en welle-
vend , en men bemerkte weldra uit deze en
gene trekken, dat hij een beschaafd en ver-
standig man was; men hield op met schim-
Peu, maar bevreemde zich nu niet minder
over zgne schijnbare armoede. —- Dan , wat
gebeurt? Er begint eene hevige storm te
ontstaan, de zee wordt onstuimig, het schip
kraakt en shngert geweldig, de nood , we-
gens de nabijheid van onderscheidene zand-
banken , werwaarts bet schip door den wind
heen gedreven werd, klimt; het gevaar om
te Terongelukken wordt van oogenblik tot
oogenblik grooter, men schreeuwt en jam-
mert, men verwenscht leven en reis, gilt
het uit van wanhopige klagten. Alleen blqft
de voormaals bespotte passagier zqne tegen-
woordigheid van geest behouden , vermaant
tot bedaardheid, wijst op God, die magtig
IS hen te redden, en werkt onvermoeid
mede, om indien het mogelijk was, het schip
nog te behouden; maar alles te vergeefs.
Het schip stoot op een klip, slaat in stuk-
ken , en er blqft voor de schcepelingen niets
anders over, dan zich of met de boot of
door zwemmen te redden, en alzoo mei
verlies van al hun goed , alleen het leven te
behouden. Zoo als men aan land gekomen
was , viel deze onverklaarbare man op zijne
kniën, dankte God voor bet behoud zqns
levens, en terwql de anderen zich het haar
uit het hoofd rukten, omdat zij alles ver-
loren hadden, riep hg uit: mijn schat is
hehouden. Nu dacht men dat de man zin-
neloos geworden was, want zgne taal was
hun onverstaanbaar; maar men werd ras
diep beschaamd over voormaligen spot, en
volkomen orertuigd, dat hg den besten
had, toen hq hun zeide:
InrTquot;nbsp;gedurende mijn verblqf in de
'tquot;'nbsp;quot;'i'quot; «Igenoegzaam goed,
« Jezus Christus als mijnen Heiland en
■.®quot;ë®aker leeren kennen. Ik heb mijnen
^^ besteed om kundigheden te bekomen,
te^lnbsp;ili^ aan öiijn vaderland hope dienst
innbsp;Ik heb in die jaren, welke ik
.nbsp;doorgebragt, menigeen
' raad en hulp mogen wezen, en, gelijk
, Vertrouw, bij een en ander goed zaad
gestrooid, dat in den dag des oogstes heer-
i|Ke vrucht zal voortbrengen. Dit is de
S U w^^ï^fn ik verkregen heb ; geen storm
^ schipbreuk kon denzelven mij ontrooven.
Wgsbeid en godsvrucht is het eenige vaste
«apitaal, dat men uit de schipbreuk dezer
Wereld bg den dood zal kunnen medenemen
quot;laar het vaderland der eeuwigheid, wer-
Waaris wg allen zullen henengaan, en waar
e vraag niet zal zijn naar goud, zilver,
^aaije meubelen en kleederen, maar of wij
hJkknbsp;vreezen, en Jezus Christus
«ebben lief gehad.» Allen verstomden, en
datT-^' willens of onwillens, bekennen,
stei!!?* alleen, de rijkste en gelukkig-
Was.
-ocr page 62-mietje,
bi] het Bybelsch prenteboeh (1).
Kijk eens, lieve beste zusje!
Zie die mooge prent eens in.
O! zij toont ons zoo bekoorlijk,
Jezus liefde en kindermin.
Hierin is toch iets bijzonders ,
Open ik het prenteboek ,
't Is als of ik dan van zelve
Altgd naar dat prentje zoek.
Ziet gij daar wel Jezus zitten,
Al het volk rondom Hem staan ?
En daar ginder komen moeders,
Met haar lieve kleinen aan.
O 1 die brengen zij tot Jezus
Opdat Hg ze zeg'nen zou;
Zg geloofden dat Hg gaarne ,
Deze kinderen zeg'nen wou.
Maar ziet gg wel, hoe die mannen ,
Die daar achter Jezus staan,
Op die hartelqke moeders
Gansch onvriend'lgke oogen slaan 7
Jezus moest ontelb're scharen
Leeren, helpen : hoe kon Hg
Dan met kleinen zich bemoeijen ?
Neen dit kon niet, dachten zij.
Daarom wgzen zij die moeders
Af, met een onheuscli verwgt:
« Gaat toch met die kind'ren henen ,quot;
Zeggen zg , «'t is mi geen tijd.quot;
1nbsp; Door eene vriendelijke hand medegedeeld , ten eii'd®
dit, slechts aan zeer weinige kinderen bekende, stukj'
meer algemeen te maken.
Maar zie, hoe die lieve Jezus ,
Met ee» vriendelgk gelaat,
.Handen uitstrekt naar dat kindje,
En het tot zich komen laat.
Hg bestraft die mannen ernstig,
Leert hen niet een' luide slem,
Dat men lieve kleine kind'ren,
Nimmer -weren mag van Hem.
Dat Hg kindertjes beminde
En gelukkig maken wou,
En Zgn bigden zaal'gen hemel
Ook voor kind'ren op'nen zou.
En zie nu nog eens mgn zusje!
Hoe vol liefde, en hoe opregt,
Hg op 't hoofd van 't kleine kindje
Zegenend Zgn' handen legt.
O! zoo lief had Hij de kind'ren,
Ons ook Zusje ! ja gewis.
Zeg mij Zusje! weet gij ergens
Beter Vriend, dan Jezus is ?
Zusje kon niet langer zwijgen,
O ! als il( dit prentje zie ,
(Riep zij) voel ik zulk een' liefde,
Voor dien Jezus : lieve Mie !
Als Hij nu nog bij ons leefde.
Sprak ik ijlings moeder aan ,
En ik vraagde : mag ik morgen
Ook naar dezen Jazus gaan ?
Ja ! maar dat kan nu wezen,
Lieve zus, zei Mietje toen,
Jezus is nu in den hemel,
'k Zou 't ook anders gaarne doen.
Maar ik wil u eens vertellen,
Wat mg moeder heeft gezegd,
Toen zg m^ Gods groote liefde ,
Üit mgn doop heeft uitgelegd.
Nu ook brengt men kleine kinders
Daaglrjks nog naar Jezus heen,
Gij en ik , en onze broertjes
Hadden dit geluk gemeen. quot;
Tezus wil hen nu nog Zeg'nen ,
Schonk Zijn vriendschap hun geheel.
En als zij Zjjn lessen volgen,
Wordt de Hemel eens hun deel.
Laat ons altijd hieraan denken ,
Als wij kind'ren doopen zieu ,
En het ons met vreugd herinn'rea,
't Mogt dus ook aan ons geschiên.
Zusje hoorde vol verrukking
Mietjes lief vertelsel aan.
Moeder , die het had beluisterd ,
Storte een dankb're vreugdetraan.
MORGENZANG.
'k Ontwaak, — mijn God! wat zijt Gij goed ,
Ik zie, de zon herrijst,
Gij zijt het, die haar schijnen doet.
En 't uur van rijzen wijst.
Zij treedt te voorschijn op üw Wil,
Bij eiken morgenstond;
En staat in haren loop niet stil.
Maar schijnt de wereld rond.
Och had ik eiken dag met vreugd ,
Als zij, miju' taaie gedaan !
O! mogt ik van mijn vroegste jeugd,
Het pad ten hemel gaan.'
Verleen mij steeds Uw bijstand , lieer !
Versterk mij duor Uw kracht'
■'-'at ik in 's levens morgen leer ,
■ Gereed zijn voor de nacht.
watts , vrq gevolgd.
Het kind , dat om vergeving bidt.
Hier kniel ik vol van droefheid
En schaamte voor U neer.
Heb dank, dat ik U kennen
Ea bidden mag , o Heer !
'k Heb weêr zoo veel misdreven,
Ik was op nieuw weêr stout,
Ik doe het telkens weder,
Hoe dikwijls 't mij berouwt.
Wanneer 't mijn ouders weten,
Dan baart het hun verdriet ;
Maar kan 'k mij ook verbergen
Voor ü, die alles ziet?
O Neen ! Gij ziet mijn zonde;
Maar ook mijn smart en spijt.
Eu 'k mogt van Jezus leeren ,
Dat Gij mijn Vader zijt!
^'ijn Vader , die Zijn liefde ,
Zoo graag aan kind'ren toont,
^ 't kwaad dat zij bedrijven
Om Jezus wil verschoont.
Zie Vader ! op mij neder !
Vergeef het schuldig kind !
^n leer het dagelijks toonen ,
ttoa teêr het ü bemint.
het mooi je kleed.
Hoe blij ben ik ! het nieuwe Meed,
Door oudren gunst ontvangen,
Is fraai van kleur, het staat zoo wel,
Is regt naar mijn verlangen.
Maar zou ik pronken met dit kleed,
Of mij thans meerder achten ?
Ecu dwaas zijn , die om kiel of pij
Een ander zou verachten ?
Het schoonst gewaad bedekt geen fout,
Kan mij geen wijsheid geven,
Yerandert niets i-n hoofd en hart,
Leert mij niet beter leven.
Er is een kleed van meer waardij,
Waaraan geen mot kan knagen ,
't Wordt nimmer oud, staat altijd goed,
't Zijn wijzen, die het dragen.
Het is een zonderling gewaad.
Men draagt het zonder weten ;
Men koopt het duur, maar zonder geld,
En heeft het nooit versleten.
De kleur is vast, maar schittert niet,
Wordt fraaijer door het dragen ,
't Is nooit te koud, en nooit te zwaar.
En 't zal ons steeds behagen.
Het is het kleed der Nedrigheid.
Dat siert voor God en menschen.
Daar 't engelen,: ja zelfs Jezus dekt, —
Zou ik een ander wenschen ?
de verjaakdag.
Al Wederom een jaar voorbij
Van 't jeugdig kinderleven.
Ik wil berdenken op deez' dag ,
Wat God mij heeft gegeven.
Gezondheid, kleeding, spijs en drank.
Verstand om wat te leeren ,
Geen dag liet Hij mij onderwijs,
Of goeden raad ontberen.
Hoe menig nutte wijze les
Mogt ik dit jaar weer hooren,
En was ik in gevaar of nood,
God wou 't gebed verhoeren.
o Hemelsch Vader! 'k zeg TJ dank,
Voor zoo veel blijde dagen ,
Voor al den zegen, dien gij gaaft,
Maar 'k moet vergeving vragen,
Dat ik niet meerder heb geleerd,
Zoo dikwijls heb misdreven ,
Zoo traag gedankt heb en gebeên,
Ach wil het mij vergeven!
ïjcer mij nu ook mijn volgend jaar ,
Meer naar Uw wil besteden.
Och ! help mij door üw goeden geest ^
Bestier mijn kindsche schreden.
Laat mij mijn ouders zijn tot vreugd.
Wil hun het leven sparen,
Och dat zq mij tot Jezus eer,
Nog dikwijls zien verjaren.
de k i. o k.
T)o menschen leerden mij het spreken.
Schoon 'k tong heb noch verstand;
Zij hooren mij in alle streken ,
'k Ben altijd bij de hand.
Ik leer hun vele goede zaken;
Ik vraarschuw vroeg en laat,
Om voor 't verzuim des tijds te waken.
Maar 't komt meestal te laat.
Ik hoor hen wel gedurig zeggen :
Waar blijft toch steeds de tijd ?
Maar 'k hoor hen weinig overleggen,
Hoe 't misbruik wordt vermijd.
Zij denken steeds bij hun vermaken.
Dat ik te vroeg gewaag ,
Verveelt het hun hij zware zaken ,
Dan sla ik veel te traag.
Ik zeg den ouden, en den tragen :
Haast u! de tijd vliegt voort.
Maar of ik roep bij nacht of dagen,
Mijn stem wordt niet gehoord.
Ik zeg den kranken en den droeven:
Een lijdens uur weêr weg 1
Maar, 't schijnt hem veel te lang te toeven.
Hij merkt niet, wat ik zeg.
Ik zeg het oude en jonge mensehen,
't Verleden komt niet weêr,
Zij stemmen toe , maar 'l blijft bij wenschen,
'k Zie geen terug gekeer.
é
Zoo gaat het, dagen, maanden, jaren ,
De laatste klokslag slaat,
Men mag dan op 't verzuimde staren,
Ik roep : 't is nu te laat.
Leert kind'ren 1 leert in jonge dagen ,
Verbeuzelt nooit uw tigd,
Wilt vroeg naar deugd en wqsheid vragen,
Die eindeloos verblgdt.
DE SPIEGEL.
Jansje keek veel in den spiegel,
Om te'zien, hoe mooi zq was.
Stapte dan met trotsche schreden
Heen en weder voor, het glas,
Jansje kon niet veel verdragen ,
Eigenlievend , ligtgeraakt,
Wat men deed tot haar genoegen ,
Zelden was 't van pas gemaakt.
Moeder zag dit, en zq wenschte
't Kwaad in zqne bron gestuit,
En tot middel van verbet'ring ,
Koos zq juist den spiegel uit.
Werd het meisje nu gramstorig,
Fluks werd zij gebragt voor 't glas ,
En zag in de donk're trekken
Van 't gelaat, hoe leelgk 't was.
Zat zij in een hoek te pruilen,
Spoedig werd dit weêr gestuit,
Als de spiegel haar vertoonde :
Leelgk ziet nu Jansje er uit.
't Scheen in 'teerst niet veel te baten,
Tot genezing van het kwaad,
Moeder gaat toch voort met spieg'len,
Hoe 't ook Jansje tegenstaat.
Na verloop van vele dagen ,
Werd bereikt het groote doel.
Jansje kwam vergeving vragen,
En ontdekte schuldgevoel.
't Meisje werd beschaamd, verlegen,
De indruk dien de spiegel gaf.
Was weldadig en bestendig :
Jansje legd' haar trotschheid af.
Kindren 1 wilt den spiegel mg des ,
Als hg hoopt tot gd'leu waan!
Zijt gij slordig; boos of nqdig ,
Gaat dan voor den spiegel staan.
DE BLOESEM.
Vader ! zie de boomen bloegen !
'tWeer is fraai, en zacht de lucht.
O ! wat zal dat welig groeijen !
Zeker geeft dit rg ke vrucht!
Lieve jongen ! zei de vader,
Oordeel toch niet voor den tijd !
Wacht vooreerst, tot gg wat nader
Bg den oogst der Vruchten zgt!
Veel, ja duizende gevaren ,
Kan de wiss'ling van het vveêr,
Kan het ongedierte barqn,
En de bloesem is zoo teêr.
Somtiids kan 't geheel bederven ,
's Avonds schqnt het schoon en groot;
Maar één nachtvorst doet het sterven ,
's Morgens is het meeste dood.
't Heugt mg wel van najaarsdagen ,
Dat men schaars een vruchtje vond
Aan de boomen , die wij zagen ,
Schoon 't in 't voorjaar heerlqk stond.
Denk, dat ge in uw jeugdig leven ,
Even als de boomen zijt;
Nu belooft gij veel le geven :
Maar het is eerst lentetgd.
Veel, ja duizende gevaren ,
Drijven om u heen en weer ,
En gg zgt in kindsche jaren,
Als de bloesem zwak eu teêr.
Als u luiheid kan behagen ,
Of de zonde u ooit bekoort,
Schoon gg nu moogt bloesems dragen,
Nimmer brengt gg vruchten voort.
Waak en bid uw gansche leven ,
Mijd wat u van kracht berooft,
Laat uw herfst de vrucht eens geven
Die uw lente nu belooft.
Bij dc Drukkers dezes is mede te bekomen:
1. liCTonsgeschiedenis van Peter Lohbeok, tweede druk
• . De Welbestede Stuiver, of de Bijbels der arme Noier. .
tweede drut- naar het Engelseh. .nbsp;®nbsp;„
3.nbsp;De Wever uit Welsh, tweede druk; naar het Engehoh. o^i )gt;
4.nbsp;De Ueina bewoner van het Auvergne'ache gebergte; naar
het BngeUch.nbsp;quot; quot; 'nbsp;„
5.nbsp;Arme Sara; of do Indiaanscho'Vrouw, tweede druk,
naar het Engelsch.nbsp;^ „
6.nbsp;De Jonge Hutbowoonster, derde druk; naar het Engelseh. isi »
7.nbsp;Buitengewone Opwekking onder de kinderen in Elber-
feld; tweede druk.nbsp;„5 „
8.nbsp;De lersche Boer , naar het Engelsch.nbsp;lO »
9.nbsp;Elizabeth Cunningham; eene ware Geschiedenis , tweede
druk.nbsp;„
10.nbsp;Geschiedenis van John Kobins , de Matroos.nbsp;jq y
11.nbsp;Uitbreiding van do Parabel der vijf wijze en vijf dwaio
Maagden.
19. Hel leven van Kolonel Jacob Gardiner.nbsp;,,
13.nbsp;De Stroopers Dochter.nbsp;m
14.nbsp;Da Bode met goede tijding.nbsp;j5nbsp;„
15.nbsp;Jansje Allan.nbsp;jjnbsp;,,
iS. Zonderlinge lusschenkomst der Voorzienigheid.nbsp;07nbsp;»
17.nbsp;Devensberigt van Amelia Gale.nbsp;10nbsp;»
18.nbsp;Sara Hill , de leerling van de Zondagschool.nbsp;i5nbsp;,,
19.nbsp;De Geschiedenis van Mary Smith.nbsp;,,'
90.nbsp;De Dorps-Predikant.nbsp;,0nbsp;„
91.nbsp;Do Waarheid on uitwerkselen van het Evangelie.nbsp;,0nbsp;«
S9. Kracht des Geloof. , bij treffende beproeving.nbsp;» ,
sS. Herman de Houthakker.nbsp;j^j ,
94. De laatste uren van John Cowper. ,nbsp;^^nbsp;,,
a5. Het einde van den tijd.nbsp;^^nbsp;^
s6. Wat God bewaart, ia wel bewaard.nbsp;,5nbsp;„
97. Wie zijt gij 7 Wat helt gij te doen J Wal behoort
gij te worden ?nbsp;lo igt;-
93. Da Weêrhaan van hel Kasteel.
99. Eben-Haëzer , !n Latakko.nbsp;,0
3o. Eenige berigten van Indiaansche Bekeerlingen.nbsp;jo »
Sii De Christen-Feesten, een onderwijs ter .verTulling Vïn