KIHTTTP's XriTGAjrS.
TE ROTTERDAM,
^ M. WIJT amp; ZONEN,
▼»a het NoderUndjche ZtadtlinggenooUclitp.
-ocr page 2- -ocr page 3-^ ^committeerden van het Nederlandsche Zen-
^'■»ggenootschap, tot het opstellen, verza-
^e^e« en uitgeven van Meine Stukjes, ter
^Ordering van Evangelische kennis en god-
^'^^igheid. ook hij mingeoefenden; —namelijk:
VAN DER MEULEN, B. VAN MARKEN,
c^ar.sse, a. l. m. Phü. et Theol. Doet.
ea Prnf
A. de vries, /l. egeling,
c- vorstman, r. adriani. Predikanten
^^terdam, Hoorn, Leyden en Ilotter-
; overeenkomstig hun ambt en hunne
dat oogmerk gaarne willende be-
^'^^deren. en in uitzigt op des Heeren mede-
werkenden zegen, bieden het nevensgaande
IVnbsp;VOORBERIGT.
Stukje hunnen landgenooten aan, niet alleen
herdrukt, maar ook met eenige, meestal echter
in verplaatsingen bestaande veranderingen;
naar de vrijheid, daartoe door den hooggc
achten Steller zelven verleend, die, hij de
overgave van hetzelve, door krankheid, en door
zijn spoedig gevolgd ontslapen, verhinderd
werd, er zelf de laatste hand aan te leggen.
Intusschen wordt geene uitgave voor echt er-
kend, dan welke door eenen hunner, of door
de drukkers dezes, ondertcekend is.
een volledig en Jtevredigend Evangelisch
onderwijs, vol van genade en
waarheid.
j^^Vij zijn arme mensehen, tlie vele he-
VoH ^^ liebben, waaraan wij niet kunnen
lüoen. Wij zoeken dat wel, maar vinden
'et nergens. Wij jagen de voorwerpen onzer
egeei'te na; maar zelfs als wij die verkrijgen,
'11 wij toch nooit voldaan. Voldoening en
J;ust vinden wij in de geheele wereld niet.
^'e vinden wij alleen in God, ons hoogste
8oed. Hij alleen kan en wil alle onze be-
hoeften zóó volkomen vervullen, dat wij
quot;jets meer hebben te wenschen. Hij, onze
leer, kent ons geheel. Hij ziet, dat wij, bij
Henquot;®nbsp;hetgene, waarin wij mee-
tü^ 1nbsp;te vinden, toch nooit tot
i-iik ^ fnbsp;genadig en liefde-
ï-ust' 1 'nbsp;ons ware
WPns^t^ vervulling van alle onze goede
dat w^-«^quot;en' Ja! daar God weet,
loodiffnbsp;inzien, wat wij eigenlijk
«omg hebben, zoo buigt Hij zich in liefde
-ocr page 6-tot ons neder en verwekt in ons besef van
behoeften, die wij te voren niet kenden.
Dit oogmerk is blijkbaar in alle de god-
delijke getuigenissen en beloften. Bij voor-
beeld : God maakt ons zijne gezindheid be-
kend in die heerlijke getuigenis: » Uit Hem
zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden
is wijsheid van Gode, en regtvaardigbeid,
en heiligmaking, en vei-lossing.quot; (i Cor.
1: 3o.) Als hier gezegd wordt: » Christus
is ons geworden wijsheid van Gode; quot; zoo
wiil onze Ontfermer ons leeren, dat ons ware
wijsheid ontbreekt, dat wij dwaas zijn, en
alleen bij Christus die wijsheid vinden , die
uit God is. Als er staat: » Christus is ons
geworden regtmardigheid;quot; zoo leert ons dit
op onszelven acht geven, dat in ons geene
geregtigheid is, en dat eene geregtiglieid,
waarmede wij vóór God bestaan kunnen,
nergens dan alleen in Christus te vinden is.
Als er verder getuigd wordt: » Christus is
ons tot heiligmaliiiig geworden ;quot; zoo moeten
wij tot onszelven inkeeren en inzien, dat wij
diep verdorvene menschen zijn, die uit ons-
zelven geene ware verbetering en herstelling
te verwachten hebben, die alleen door Chris-
tus geheiligd kunnen worden. Wordt te»
laatste gezegd: » Christus is ons tot verlossing
geworden;quot; daardoor maakt de Heere onS
opmerkzaam op onze jammerlijke ellende ii»
trnbsp;sterven, en dat er in ons geene
j^acht iSj om ons van onze ellende in dit
ven en van de veel groolere ellende na
, n dood te bevrijden ; en bepaalt ons bij
^ verlossing die in Christus is.
■gt;p ^^^^ voortreffelijke getuigenis van de
öeiiade Gods in Christus, wil onze Ontfermer
^öze viei- voorname behoeften ons onder het
heMnbsp;onze blindheid , strafvvaardig-
verdorvenheid en hulpeloosheid. En Hij
Weegt ons , om daarop acht le geven , door
s tevens bekend te maken , dat er raad , en
Pgt; en bevrediging voor ons in Christus is.
Ook ^nder voorbeeld , hoe de genade Gods,
Jj door beloften , ons leeren wil, onze be-
j. eitea in te zien en ernstig te behai tigen.
e ontfermende God belooft: (Jerem. XXXI:
' Hebr. Vlll: ro , 12.) » Ik zal mijne
hart^'^nbsp;vei'stand geven , en in hunne
loftnbsp;inschrijven!quot; In deze be-
VoUnbsp;genadige gezindheid onzes Heeren,
Werkquot;® welke Hij in ons versland en hart
'nbsp;wij le gelijk bekend
^ -iciKt met den ellendigen toestand, waarin
blijden A?nbsp;genadewerking, zijn en
niet innbsp;Onllermer zijne wetten
•liet een^quot;^ quot;'Erstand geeft, dan leiten wij er
gewifftnbsp;^^ verslaan ze dok niet in haar
^Jjae Weïte?'^-^quot;'^^'^'^ ^ezag. Schrijft Hij
quot;ciien niet in ons hart, zoo is er in
ons lust nocli kracht, om er aan te gehoor'
zamen. Wordt er verder gezegd: •gt; Ik zal
hun tot een God zijn , en zij zullen Mij tot
een volk zijn;quot; welk eene zaligheid behelst
deze belofte! De algenoegzame en volzalige
God wil zich als zoodanig aan ons bewijzeC'
Maar, hoe meer ik aan die zaligheid geloovC
en die bedaard overdenke , des te meer er
ken ik, hoe rampzalig wij zijn, zoolang Wij
God ontberen en zonder fletn in de werelf*
leven. Nog meer. Als God hier stellig be'
looft: ■gt; Ik zal hunne ongeregtigheden gena'
dig zijn en hunne zonden en hunne overtre'
dingen zal ik geenszins meer gedenken;quot; zoquot;
leert Hij ons, bij het licht van zijne genadei
op den aard van onze zonden letten. ledei'^
zonde is ongeregtigheid tegen God. ledeiquot;
afwijking is zonde en nog verdere afdwalifl?
van Hem. En door onze zonden en overtre'
dingen verloochenen wij Gods oppergez^s
over ons, en staan als tegen Hem op.
Zoo wil de liefderijke God, door iedcf'
getuigenis zijner genade, ons doen zien of
onze zonde en ellende, om ootmoed equot;*
vertrouwen in ons te verwekken. Ootmoed'
om onze schuld vóór God te bekennen;
trouwen , om ons op zijne genade te verlate^'
En in dezen ootmoed, met vertrouwen
paard, is en blijft het geloof levendig
werkzaam. In dezen ootmoed worden
niet moedeloos. In dit vertrouwen rekene
uiet op onszelven ; maar verwaclilen, te
aller tijd en in alle omstandigheden, alles
Alleen van Hem, die ons zijne gezindheid
ooiquot; zijne getuigenissen, en zijnen invloed
en bijstand door zijne beloften heeft bekend
Sesiaakt. Als wij in dit licht de getuigenissen
eu beloften Gods overwegen, dan leeren wij
a-irdoor God kennen in den wonderbaren
^quot;'jkdom zijner genade. Hij kent ons en weet,
wij, door onze blindheid en onzen hoog-
^oedj op onze behoeften geen acht geven,
'^aar nog wel hooren willen , wanneer Hij
zijne genadige gezindheid jegens ons en
zijne liefdevolle bestellingen ter onzer
^ '^dding getuigt. Dan, dewijl wij voor die
genade ongevoelig blijven, zoo lang wij onze
e'icnde en behoeften niet kennen, zoo spreekt
Onze Ontfermer van zijne genade , op zulk
eene wijze, dat Hij ons daardoor tevens onze
behoeften onder het oog brengt.
öuig u neder, o mijne ziel! voor zulk een
od en aanbid Hem, die zich zoo in liefde
ot ons nederbuigt. Hij belooft niet alleen
genade, maar maakt ons ook vatbaar, om
dezelve te ontvangen. Die God is toch
^j^arlijk een God, .. die niet wil, dat ee-
verloren gaan, maar dat allen tot be-
''eering tomen. quot; (a Petr. III: 9.)
^00 heerlijk nu en aanbiddenswaardig God
ich in zijne getuigenissen en beloften he-
kend maakt, even zoo doet Hij liet ook in
zijne inzettingen. Ik heb soiawijlen mijne
oogen naauwelijks kunnen gelooven, bij het
lezen van Deut. XVI: ii, i4; en nog sta ik
verbaasd, als ik het indenk, dat de hooge
en zalige God zegt: » Gij zult vrolijk zijn op
uw feest, vóór bet aangezigtc des Heeren uwes
Gods; gij, en uw zoon, en uwe dochter, en
uw dienstknecht, en uwe dienstmaagd, en de
Leviet, die in uwe poorten is, en de vreem-
deling, en de wees, en de wediiwe, die in het
midden van u zijn.quot;
flier moeten wij niet voorbijzien, boe God
zich bekend maakt, als een God, die aan
menschen kinderen stoffe tot blijdscliap geeft
en wil, dat wij ons in Hem, den Heere on-
zen God, verheugen. Ora dit oogmerk bij de
Israëlieten te bereiken , heeft Hij zelf de drie
hooge Feesten des ouden verbonds ingesteld,
(Exod. XXIII.) En ditzelfde is ook de be-
doeling onzer Christelijke feestdagen. Zij die-
nen eveneens, om de geheele gemeente regt
genot te doen hebben van de blijdschap i»
Hem, den Heer hunnen God.
Het uitdrukkelijke bevel: « Gij zult vrolijk
zijn vóór den Heere! quot; wekte lederen Israëliet
tot blijdschap op. En daar de hooge God
wist, wat hen terughield, van zich in Hem te
verblijden, zoo was de benaming, welke God
zich ook hier geeft, » Uw God,quot; geschikt,
deze blijdschap in hen op te wekken en
die te voeden. Een godvruchtig en naden-
kend Israëliet wist, dat God, door den naam
JEHOVA, zich bekend maakte, als een aller-
hoogst , allervolmaaktst en allerheerlijkst wezen,
^eze naam wekte daarom ontzag en diepen
eerbied in zijn gemoed. Voegde de Heer
daar nu bij : » Uw God!quot; zoo moest in dat-
'^elfde gemoed ook bewondering en liefde ont-
®taan. En zoo werd, door eerbied, bewon-
dering en liefde, het hart gestemd, om zich
i? God te verblijden. Wanneer dan nu de
^eer 7,iin oude volk, op de Feesten, tot blijd-
^'^^lap oproept, en zich daarbij in zijnen naam,
^Jehova uw God ,quot; openbaart; zoo maakt Hij
indachtig, hoe Hij zich in zijne grootheid
almagt, als den jehova, en in zijne getrouw-
heid en liefde, als hun god, bewezen had,
stemt zelf hun hart, om op die feesten
Vrolijk te zijn in Hem. En als nu de Israé'lie-
naar zijn bevel, hunne feesten vrolijk
kierden, zoo wisten zij, dat zij den Heere hun-
•^en God welbeh3geliik waren , en zoo werd de
''lering van dezefeestenhun tot groote zaligheid.
^ou nn die God van Israël voor onsChris-
enen, op onze feesten, minder zijn , dan Hij
^oor de Israëlieten was? Dat zij verre! Wij
kennen dien Jehova, hunnen God,quot; nader
»pg dan zij. Wij kennen Hem , als dien God,
«le onsnbsp;liefheeft gehad, dat Hij zij-
nen eenlggeboren' Zoon gegeven heeft,quot; die
voor ons gestorven is en ons den heiligen
Geest en het eeuwige leven geeft. En wij
herinneren ons, dat Hij, ook onder het Nieuwe
Verbond, belooft: » Ik zal u tot een Vader
zijn, en gij zult mij tot zonen en dochteren
zijn;quot; (2 Cor. VI : 18.) dat Hij gezegd heeft:
» Ik zal mijne wetten in uw verstand geven,
en in uwe hartenquot; (in plaats van op steenen
tafelen) „zal ik die inschrijven ;quot; dat Hij die
God is, » die onzer zonden en onzer onge-
regtigheden geenszins meer gedenken wil.quot;
(Hebr. X: 16, 17.) Die God, die zijn oude
volk, op de feesten tot blijdscbap opwekte,
spreekt tot ons: (Phil, IV: 4.) » Verblijdt
n in den Heere alle tijd; wederom zegge
ik, verblijdt u!quot; En nog nadrukkelijker:
(i Thess, V: 16-18.) » Verblijdt u alle tijd.
Bidt zonder ophouden. Dankt [God] in
alles; want dit is de wille Gods in Christus
Jezus over u!quot; Het is dus Gods wil, dat
wij ons verblijden vóór zijn aangezigt. En
hoe gewigtig voor ons, te weten, dat dit
zijn wil is in jezüs Christus!
Onze schuld, onze zonden , onze ongevoe*
ligheid houden ons van alle zulke blijdschap
terug. ,, Zoude ik, zulk een slecht mensch,
» mij kunnen verblijden in God ? quot; zóó denkt
wel menigeen. Maar als wij hooren, dat
het de wille Gods in jezus christos is, dat
^ij ons in Hem verblijden zullen, zoo weten
quot;Wij. dat God, die ons tot blijdscbap oproept,
opk datgene in ons kent, wat ons hierin
hindert. Daarom maakt Hij ons met zijn wil
'O JEzüs CHRISTUS bekend, en doet ons daar-
door op Hem zien, als dien God, die ons
quot; in christus met zichzelven verzoent, ons
pnze zonden niet toerekenende,quot; en die ons
alles, wat wij zijn en doen, in ciiristus
aanziet. (2 Cor. V: 19-21.)
De wil des Vaders is ook de wil van den
2oon. De liefdevolle Heiland wil gaarne
allen tijde zich in de zijnen verblijden.
Daarom werkt Hij in hen, » dat hunne blijd-
schap vervuld worde.quot; (Job. XV: n.) Dat
•iit Hem na aan bet harte lag, betuigt Hij
'^iet slechts aan zijne leerlingen, maar ook
^óór zijnen Vader, in het gebed, Joh. XVII:
waar Hij begeert, » dat zij zijne blijd-
schap vervuld mogten hebben in henzelven.quot;
Wie nu acht geeft op die gezindheid van
die ons tot blijdschap opwekt; wie de-
zelfde gezindheid van onzen Zaligmaker ter
nfrte neemt, die daartoe werkt en zelfs
quot;idt, dat onze blijdschap ongestoord moge
toenemen en volmaakt worden, - kan die
nog de gedachte in zich of anderen dulden,
dat de dienst van zulk een' Heer droefgeestig
quot;i^akt? Daar ook de Heere Jezus er. zóó
zeer op ge^et is, dat Hij zich in ons, en wij
ons ia Hem verblijfien, kan het Hem dan
behagen, als Hij ons droefgeestig ziet? Zal
Hij blijdschap aan ons hebben, wanneer wij
ons niet in Hem verblijden.
Als wi) nu zoo van God en onzen Verlos-
ser, overeenkomstig de getuigenissen van het
Goddelijk woord, hebben leeren denken, en
deze gedachten in den grond van ons hart
zinken , waaruit onze overige gedachten ge-
boren worden, dan zullen wij ook met
mter vrolijkheid, dan men gewoonlijk doet,
onze feestdagen te gemoet zien.
Onze christelijke Feesten en gedenkdagen'
zijn : KERSMrs of Christdag, waarop wij ons
de geboorte van onzen Heer herinneren; goe-
de vrijdag, daar ons oog en hart op zijn lij-
den en dood gevestigd wordt; pasciien, waar-
op wij de gedachtenis van zijne opstanding
vieren; hemelvaartsdag, die onzen geest
naar Christus in den hemel verheft ; en pink-
ster, waarop wij de uitstorting van den be-
loöfden heiligen Geest gedenken.
Deze onze Feesten zijn wel niet op onmid-
dellijk bevel van God, voor de Christelijke
gcuiecnle ingesteld , zoo als te voren de drie
hooge Feesten voor de Israëlieten. Maar de
eersie Christenen eerbiedigden eenen wenk
Gods in de feesten des Ouden Verbonds, en
vermits de geboorte van jezus , zijn dood,
Z'ine opstanding en liemeivaart, en de uit-
®'orting van den beloofden Heiligen Geest,
veel gedenkwaardiger waren, dan de
gebeurtenissen, welke de gedenkdagen vau
Vroegere tijden herinnerden; wijl men alzoo
overtuigd was, dat deze Feesten grootelijks
'Ot verheerlijking van Gods naam verstrekken
e*^ Hem dus welbehagelijk zijn moesten ; zoo
^^jerden deze voor ons Christenen zoo belang-
^'ijke Feeslen ingesteld, om ons gemeenzamer
öiaken met de kennis van dien God, die,
het geven van zijnen Zoon en het medc-
c'eelen van den heiligen Geest, zich nader
ons bekend gemaakt beeft.
In dit licht willen wij nu onze christelijke
^erstes beschouwen, en hierbij overwegen:
I. Hoe wij, door onze Feeslen, tot regte
kennis van god in 't algemeen geraken.'
Hoe wij, door ieder onzer gedenkda-
gen , in 't bijzonder tot nadere kennis
Van jezus christüs, als onzen Heer en
Zaligmaker , worden opgeleid.
Hoe deze Feesten te zamen één geheel
uitmaken , en aan onze groote behoef-
ten Volkomen beantwoorden.
DE CHRIST JiLlJKE FEESTEN
bevorderlijk aan de regle kennis
van GOD in 't algemeen.
De eerste meer verlicKte Christenen zagen
in de Heilige Schrift, met eerbiedig geloof,
dat God zich als Vader, Zoon en Heiligen
Geest had bekend gemaakt. En daar het den
hoogen God behaagde, deze diepe verbor-
genheid van zijn wezen ons te openbaren;
zoo begrepen zij ligtelijk, dat Hij het voor
ons menschen noodig oordeelde, dezelve in
geloof aan te nemen, al konden wij haar niet
begrijpen.
Zij hadden, in de instelling van den heili-
gen Doop, den Heer Jezus zeiven tot eenen
voorganger, en begrepen daaruit, dat onze
Zaligmaker de leer van vader, zoon en heili-
gen geest noodzakelijk en hoogstgewigtig voor
ons, en als de grondleer van zijne gemeente
verklaard had. Zij zagen het in, even als de
latere opstellers van het Doop-formulier, dat
deze voor ons verstand zoo onbegrijpelijke
leer, voor ons hart van het hoogste belang
is, daar de Vader ons als onze liefderijke ver-
zorger , de Zoon als onze genadige Zaligma-
ker, en de H. Geest als onze bewerker tot za-
ligheid, zoo plegtig wordt bekend gemaakt.
Het was daarom voor de eerste Christenen
tot eene heilrijke geloofsversterking, dat zij,
l^ij de Feestviering over de geboorte, den
dood en de opstanding van onzen Heer , als
ook over zijne verhooging en de uitstorting
Van den Geest, gedachten, hoe de Vader in
liet geven van zijnen Zoon, zieh in zijne liefde
tot ons openbaarde; de Zoon in zijnen dood
zijne wederopstanding , ons van zijne genade
Verzekerde; en de H. Geest in zijne nederda-
ling dadelijk toonde, dat Hij met ons gemeen-
schap hebben, het geloof in ons werken en
ons heiligen wil. Zij zagen mede den Zegen
des Nieuwen Verbonds: (2 Cor. XIII: i3.)
de genade des Heeren Jezus Christus,
en de liefde Gods, en de gemeenschap des
heiligen Geestes, zij met u allen!quot; in onze
Peesten aanschouwelijk gemaakt, en verheug-
den zich, dat elk op ieder Feest bemerken
l'on, dät deze zegen in kracht bleef, en de
Vader zijne liefde , de Zoon zijne genade, en
de H. Geest zijne gemeenschap in de gemeen-
te bleef verheerlijken.
Zoo werd dan ook de leer der H. Schrift
Van vader, zooN en h. geest , door middel
van de Feesten, in de geheele Christenheid
l^ewaard, en wel zóó , dat het onbegnjpe-
J»ike la dezelve verborgen bleef, maar het
belangrijke en nuttige daarin eenen ieder
naderbij gebragt werd.
Ieder christen , die hierop acht geeft, moet
de wijsheid en getrouwheid bewonderen, die
hierin doorstraalt; en hij zal immers wel
mzien, dal onze Heer, het gezegende Hoofd
van de geheele gemeente, zijne hand daarin
had, om aan zijne gemeente meer vastheid te
geven, haai- nader op te leiden, en door
de jaarlijks vernieuwde herinnering, haar
gemeenzamer te maken met de kennis van
God, als Vader, Zoon en H. Geest, zoo als
Hij zich in den heiligen Doop aan ieder pleetig
verklaard had.
Als wij het regte nut van eene geloofswaar-
heid hebben willen, dan moet zij dikwijls
voor onzen geest komen, en, gelijk Jezus
zegt, (Joh. XV: 7.) » zijne woorden moeten
in ons blijven.quot; De geloofsleere van vader ,
zoon en h. geest, ons in den heiUgen Doop
zóó plegtigverklaarden verzegeld, behoorde,
ons geheele leven door, tot aan ons einde,
ons voor den geest en regt gemeenzaam te
zijn. Maar wij zijn zulke vergetelaclilige men-
sehen , dat wij met dit Zegel aan ons voor-
hoofd, gelooveloos daar henen gaan, ons
alzoo met deze zoo gewigtige waarheid van
ons allerheiligst geloof niet gemeenzaam ma-
ken , en daardoor dien zegen en dat groote
nut daarvan niet hebben, welke de genadige
Insleller van onzen Doop er mede bedoelde,
en wij, ook naar het inzien der eerste Chris-
ten-kerk, er van hebben konden.
ÏL
Ï^E CHRISTELIJKE FEESTDAamp;EN
dienstig aan eene nadere heiinis van
JEZUS CHRISTUS-in 't lijzonder.
Wli worden, in de tweede plaats , op onze
^nrlsielijke Feestdagen , in 't bijzonder op-
Seleid tot eene nadere kennis van onzen Heer
Zaligmaker jezus christüs.
In onze jeugd reeds , werd ons uit den
^atecliismus geleerd, dat alles, wat ons van
deu Vader cn den H. Geest ten goede komt,
onzen Heer jezus chriÄtus voortvloeit.
quot; ïJij heeft als onze getrouwe Zaligmaker,
Jl^et zijn dierbaar bloed voor alle onze zon-
volkomelijk betaald, en ons uit alle
gevveld des duivels verlost. Wij zijn, met
quot;gchaam en ziel, beide in leven en in sterven,
eigendom. Hij bewaart ons alzoo, dat,
houder den wil onzes hemelschen Vaders ,
geen hair van ons hoofd vallen kan, ja ook
g.. quot;langen tot onze zaligheid dienen moeten.
4 IS het, die ons door den H. Geest van
j^et eeuwige leven verzekert, en ons vau
larie gewillig en bereid maakt, om voor
gem te leven!quot; (Heidelb. Catech. Afd. I.)
us hebben wij de getrouwe zorg des Vaders
en den heiligenden invloed des Geestes aan
Oözen Heer Jezus Christus te danken.
Zoo als nu hier en elders onze geheele
godsdienst en de godzaligheid uit ciiristüs afge-
leid en op Hem betrekkelijk gemaakt worden;
zoo begrepen het ook de eerste christenen
en zij deelden, door de feesten , aan de
geheele Christenheid dit onderwijs van Chris-
tus mede.
Het kersfeest, gedenkfeest van de liefde
des Vaders, is levens het gedenkfeest van de
heerlijkheid des Zoons. Dat de eeniggeboren
Zoon van God onze menschelijke natuur
aannam en uit den hemel op aarde kwam,
in de gestalte des zondigen vleesches, dat
was voorwaar wel eene verbazende vernede-
ring; maar juist daardoor ook een blijk van
zijne Goddelijke liefde tot ons, ellendige
zondaren. Goddelijke liefde alleen kon tot
zoodanige vernedering bewegen. En deze
zijne liefde blinkt te meer uil, daar Hij zich
zóó vernederde, om zijn geheele leven door,
nog dieper, zelis tot in den dood, ja den
dood des krulses, vernederd te worden; en
dat om onzentwille, om ons op te heffen
uit de laagte, waarin wij verzonken zijn.
» Hij werd arm , om onsquot; armen » rijk te
maken.quot; (2 Cor. VIII: 9.) En toen nu godS
Zoon in zijne liefde zich zóó vernietigde en
een Zoon des menschen werd; hoe werd deze
Zoon des menschen, reeds vóór zijne geboorte,
als de Zoon van God verheerlijkt! De En-
Sel verkondigde, dat Hij, die door den H.
Geest uit Maria geboren zou worden, de
Heilige was en Gods Zoon zou genaamd wor-
.en; (Luk. 1: 35 ) Hij zou op den troon van
fijnen Vader David zitten tot in eeuwigheid;
32, 33.) en, wat Hem nog meer ver-
heerlijkte, was, dat de Vader Hem den naam
^Ezcs gaf, en van Hem verklaarde, dat Hij
^M» volk, door zonde rampzalig geworden,
hunne zonde zoude zalig maken. (Matth.
• 2i.) Bij zijne zoo nederige gebooi-te, in
een' stal in de kribbe , werd Hij op eene nog
luisterrijker wijze , door den met Gods heer-
^kheid omgeven Engel, bekend gemaakt in
?gt;jne hooge natuur en bestemming. Dit kind
^s, Volgens des Engels getuigenis, (Luk. II: n.)
ZALIGMAKER, de CHRISTUS, {Mcssias), die
^erlossen, beschermen en zijn volk verheer-
hjken zoude, de heer, in vollen nadruk van
net woord, wien eens alle tongen in hemel
en op aarde openlijk belijden zouden. Over
^em, zeide de Engel (vs lo.), zouden zich
alle volken verblijden; want door Hem zoude
op aarde vrede, liefde en welvaart onder de
keuschen komen; (vs. i4.) terwijl inden
emel op de plegtigste wijze eer en heerlijk-
^^^nbsp;toegebragt! en waarom?
omdat het grootste, het verhevenste, dat van
eeuwigheid in God verborgen was, • het
welbehagen Gods in dc menschendoor dit
kind geopenbaard was. Daarom, als God
dezen Eerstgeborenen in de wereld inbrengt,
zegt Hij : » dat alle Engelen Gods Hem aan-
bidden !quot; (Hebr. 1: 6.)
■ Uit dit alles blijkt, dat, gelijk ons Kers-
feest eene gedachtenis is van de liefde des
Vaders in het geven van zijnen eeniggeboren
Zoon, het evenzeer een gedenkfeest is, waarin
de heerlij-kheid van onzen Heiland doorstraalt,
en dat ook als eene gedachtenisviering van de
liefde van Christus, in zijne vernedering en
menschwording, beschouwd moet worden.
In de gedenkwaardige Lijdensweek, viert
de geheele Christenheid gaarne den hoogst
merkwaardigen goeden vritdag, eertijds Kruis-
Paschen genaamd. De Christen, die de heer-
lijkheid van Gods Zoon erkent, en bedenkt,
hoe de Vader Hem in zijne menschwording
verheerlijkte, maakt zichzelven dikwijls eeneü
feestdag in het stille peinzen over dat leveo
van Jezus op aarde, waarin de Zoon de»
Vader zigtbaar vertegenwoordigde en het
groote werk voleindigde, dat Hem de Vade«quot;
gegeven had om te doen. (Job. XVH: 4-)
Daarom is hem dan ook de gedenkdag de^
schrikkelijken doods van zulk een verhevei*
persoon, in wiens levten en dood de Christen
zijne eeuwige zaligheid vindt gt; een allei^e-
^•gtigste dag, en het is hem een wezenlijk
genoegen, dat hij, in gemeenschap des geestes
^et de vele duizende aanbidders van zijnen
^eiland, dien dag voor zichzelven tot eenen
maken kan.
Hij, die bij zijne geboorte door Engelen,
bij zijne omwandeling op aarde door God
Zelven, uit den hemel, als de Zoon van God
Jas bekend gemaakt, (Matth. III: 17.) en
, door zijne liefde, wijsheid en magt be-
®®quot;gde, dat Hij Gods Zoon was, stierf den
madelijksten en smartelijksten dood, als een
^loek aan het kruis! (Gal. IH: i3.) Maar
ooit is de Vader zoo zeer verheerlijkt, en
_ ooit IS de Zoon zoo zeer verheei'lij'kt, als
en door dezen kruisdood. Waar toch is
ooit zulk eene zelfsvernedering en zelfsverloO-
ehening om Gods wil gezien ? Waar straalde
Ooit liefde jegens God en menschen zóó door
als in JEZUS aan het kruis? Hoe werd Hij,
tot yerbazmg van Engelen en menschen, 'aan
quot;at kruis niet verheerli kt, door de drieürige
^Hsternis, door het schudden van de aarde,
^oor het ylijten van de steenrotsen, toen
vele^d'^^^nbsp;^^ graven geopend werden,
sel d ° T levend uitgingen, hetvoorbang-
scheurde en de weg tot het
(^jj^,. ®nbsp;geopend werd! » God was in
^end quot; / wereld met zichzelven verzoe-
(2 Cor. V: 19.) Daardoor verkreeg
JEZUS, in zijne allerdiepste vernedering, eene
heerlijkheid, waarbij Hij » den naam boven
alle namenquot; (Phil. II: 9.) waardig werd eo
Hem, » als het geslagte Lam,quot; nu en ia
alle eeuwigheid wordt toegebragt: » de kracht)
en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eere,
en heerlijkheid, en dankzegging.quot; (Openb.
v: 12, i3.)
De GOEDE VRIJDAG is ouze groote Verzoen'
dag, op welken onze aandacht en ons hart
gevestigd worden op dien Christus, dis
voor de zonden geleden heeft, Hij regtvaar-
dige voor de onregtvaardigen.quot; En waartoe?
» Opdat Hij ons tot God zoude brengen!''
(i Petr. 111: 18.) o! Hoe mogen wij ons da»
verlustigen in deze zijne aanbiddelijke heer-
lijkheid, daar Hij ons, zijne vijanden, i»
zijnen dood met God verzoende en ons eeu
wige geregtigheid en zaligheid verwierf!
Het paaschfeest leidt ons inzonderheid op
tot kennis van de heerlijkheid van jezüS I
CHRISTUS, als onzen Heer en Zaligmaker, Op
dit Feest zien wij op Hem, die voor ons aaö
het kruis stierf en ten derden dage , gelijf'
Hij voorzegd had, weder opstond uit d«
dooden. Wij bewonderen Hem, die zulk«
te voren zeggen kon, en nu ook vervulde 1
die » magt had, zijn leven af te leggen, e®
magt hetzelve wederom te nemen.quot; (Job-
i8.) Hier wordt Hij ons bekend, als de
overwinnaar van dood en hel, die het leven
geven kan wien Hij wil , vermits Hij zelf » de
opstanding en het leven is.quot; (Joh. XI: aS.)
P'j Was dus een wonderbaar en allerheer-
njkst persoon.
Onze zonden waren oorzaak van zijnen
dood, en door zijne opstanding maakt Hij
ons bekend, dat wij in Hem vergeving onzer
Zonden hebben. En hoe eeuwig gewigtig
^ordt Hij ons, daar wij, 'in Hem en met
Hem gestorven zijnde, ook in Hem en met
quot;em opgestaan zijn en leven zullen. Zien
quot;'vij geloovig op Hem, die voor ons gestorven
Weder opgestaan is, zoo worden wij
» wedergeboren tot eene levende hope door
zijne opstanding.quot; (i Petr. I: 3.) Want de
opstanding van ons gezegend Hoofd geeft ons
liet zekere en blijde uitzigt, dat Hij or^,
zijne leden, ook eenmaal uit de dooden
opwekken en het eeuwige leven geven zal,
Waar wij » Hem gelijk wezen en Hem zien
zullen gelijk Hij is.quot; (i Joh. Hl: 2.) Zoo
leidt ons dan het paaschfeest bijzonder op
levendmakende kennis van de heer-
ijkheid onzes Heeren jezus Christus.
De tot hiertoe beschouwde Gedenkdagen
zijn geschikt, om onzen gezegenden Verlosser
te leeren kennen in hetgeen Hij voor ons op
aarde was, en voor ons deed en leed. Maar
de nu volgende leeren ons Hem kennen in
hetgeen Hij voor ons in den hemel is, en ons
ten goede daar voor ons doet. Toen Hij op
aarde, doorzijn volbragte werk, de hoogste
heerlijkheid waardig en voor dezelve bereid
geworden was, voer Hij op ten hemel.
De HEMELvAARTsniG is dus het gedenkfeest
van het luisterrijke einde der loopbaan van
onzen Heer op aarde. Hij, die door zijne
komst uit den hemel zich zoo vernederde,
en op aarde zoo schrikkelijk vernederd werd,
was vóór God waardig bevonden, om zoo
zegepralend van deze aarde verhoogd te wor-
den. Zijne eerste Leerlingen konden zich
zelfs in zijne Hemelvaart verblijden, als zij
nadachten over de verheerlijking van hunnen
Heer en geloofden wat Hij hun gezegd had:
» dat het hun nuttig was, dat Hij weg ging.quot;
(Joh. Xyi: 7.) Bij zijn zegenend afscheid ,
zagen zij in Hem de liefdevolle gezindheid,
waarmede Hij hen verliet en waardoor Hij
dadelijk verklaarde, dat Hij zijne beloften
aan hen vervullen, voortaan onzigtbaar bij
hen zijn , en meer voor hen zijn en doen
zoude, dan ooit bij zijne zigtbare tegen-
woordigheid had kunnen plaats hebben. Dit
werd hun vooral duidelijk, toen Hij bij zijn
afscheid gebood: » dat zij van Jeruzalem
wet scheiden zouden, maar verwachten de
beloften des Vaders, die gij (zeide Hi]) van
öiij gehoord hebt. quot; (Hand. I: 4- Joh. XIV :
36 ) Hij beloofde hun nu ten laatste » de
tracht des Heiligen Geestes , om zijne getui-
gen te zijn, zoo te Jeruzalem, als m geheel
Judea en Samaria, en tot aan het uiterste der
^arde.quot; (Hand. I: 8.) Toen Hij eindelijk,
-als eertijds deHoogepriester, de ..handen op-
hief en zijne leerlingen zegende,quot; (Luk. AAI V .
) gaf Hij hun een wenk van hetgeen zij
^it den hemel van Hem te wachten hadden.
quot; Hij was een getrouwe Hoogepriester in de
dingen, die bij God [te doen waren,] om de
zonden des volks te verzoenen.quot; (Hebr. H: 17.)
quot;Hij ging door zijn eigen bloed in het ware
Heiligdom in , om nu te verschijnen vóór het
aangezigte Gods voor ons. Hij heeft een on-
vergankelijk Priesterschap; waarom Hij ook
Volkomelijk kan zalig maken degenen, die
door Hem tot God gaan, alzoo Hij allijd
leeft, om vöor hen te bidden.quot; (Hebr. VU:
H, i5. IX: 12, 24.)
Op PINKSTER zien wij onzen Heer en Hei-
land al meer, van God zeiven, met eere en
heerlijkheid gekroond. Nu aan 's Vaders
regterhand gezeten, had Hij » alle magt in
hemel en op aarde,quot; en spoedig betoonde
Hij die magt in het » uitstorten des Geestes
over alle vleesch.quot; Hij had gezegd; » die
(Geest) zal mij verheerlijken!quot; (Joh XVI: 14.)
En ziet, bij de uitstorting van dien Geest
op den Pinksterdag, werd de verhoogde
Zaligmaker grootelijks verheerlijkt. Zoo wórdt
dan ook ons pinksterfeest een feest, dat ons
de heerlijkheid van christüs , onzen Heer,
vóór oogen stelt. Straalde ons die op aarde
reeds toe, bij zijne geboorte, dood en op-
standing, — wij worden op pinkster inzou'
derbeid geleld , tot hartelijke blijdschap over
zijne heerlijkheid in den hemel.
Op aarde maakte onze Heer zich, door
vele Hgchamelijke genezingen, als den Verlos-
ser Israëls bekend. Hij wilde, dat men daar-
nit zoude leeren, wat Hij aan onze ziele
doen kon. Dit toonde Hij nu vooral uit den
hemel. In de uitstorting van den Heiligen
Geest zien wij, dat Hij waarlijk nog leeft,
en in den hemel voor ons arme menschen
dezelfde is, die Hij op aarde was, vol van
liefde en werkdadige kracht. Hij was nabij
om te helpen en zalig te maken; en dat be-
wees Hij aan zijne vrienden vooral, maar
ook aan zijne vijanden.
Zijne vrienden werden van den invloed van
den Heer op hunne zielen, nu zij Hem niet
meer zagen, meer overtuigd dan immer tc
voren, toen Hij nog bij hen was. Hij deelde
hun, benevens de gave der talen, vele an-
dere buitengewone krachten mede, waardoor,
met verhoogden luister , zijne wonderbare
gi'ootheid, magt en wijsheid uitblonken, die
l^'j reeds vroeger begonnen had te toonen,
toen Hij stommen de spraaji gaf en zijne
^ondermagt aan velen bewees. En hoe zalig
gevoelden zich niet zijne vrienden, in hunne
Sfoote verlichting, bij het nieuwe leven, dat
Zl)
hunne harten ontwaarden; in die onuit-
spi'ekelijke blijdschap van wege hunnen on-
^igtbaren Heer, die nu niet slechts bij hen,
^aar in hen was! Ja, nu werd, volgens
^men wensch, hunne blijdschap volkomen.
Was de dag, dien Hij bun beloofd had,
?P Welken zij erkennen zouden: » dat Hij
zijnen Vader was, en zij in Hem, en Hij
in hen!quot; (Joh. XIV: 20.)
, En hoe verheerlijkte zich de Heei-uit den
®föiel ook aan zijne vijanden. Zij zelfs,
Hem gekruisigd hadden, ontvingen in
den heiligen Doop vergeving der zonden en
^len Heiligen Geest. (Hand. H: 36 , 38.) Zij
leerden mensehen, die in het gebed en in de
Aeere der Apostelen volhardden, in liefde en
eenigheid des geestes onder elkander verkeer-
en zoo, door hun bestaan en gedrag,
aanzien en genade hadden bij het gansche
(vs. 42.47.) Uit dit alles bleek, dat die
geest Van jezus in hen was, waardoor ook
gt; m zijne jeugd, » genade bij God en
mensehenquot; vond. (Luk. U: Sa.)
Zoo ziet dan ook de Christen met blijd-
schap, hoe hij, op ieder van onze feesten,
(qiet alleen op de grootere, maar ook op
die, welker viering zich tot e'e'nen dag be-
paalt), tot meerdere kennis van zijnen Heer
en Zaligmaker wordt opgeleid , en Hij, door
middel van alle deze, kan opwassen in de
genade en in de kennis van jezus christüs,
zijnen Heer!
te zamen één geheel, geschikt voor
onze behoeften.
Wanneer wij nu hebben ingezien, dat op
onze Christen-feesten kennis van god in 't
algemeen, en van jezus christus in 't bijzon-
der, bevorderd wordt; zoo moeten wij nu
in de derde plaats overwegen, hetgeen Petrus
zegt: » dat ons door die kennisse, genade
en vrede vermenigvuldigd wordt, en door de
goddelijke kracht van onzen Heer Jezus,
alles wat tot het leven en de godzaligheid
[behoort] , geschonken zij.quot; (a Petr. 1:2,3.)
En zoo zijn wij op den weg, om met over-
tuiging in te zien, dat onze fusten te
zamen één geheel uitmaken, waarin wij d^
volkomene vervulling van alle onze behoef-
ten als zondaren , vinden.
fee sten,
t I?*^^® ellende en de oorzaken van onze on-
^eibare behoeften kunnen hoofdzakelijk tot
stukken gebragt worden. De blindheid
verstand in de regte kennis van God;
e beschuldiging van ons geweten over onze
van ons
J^ratwaardigheid; de bewustheid
dat wij diep verdorvene menschen zijn;
n bet gevoel, dat wij van alle kracht beroofd,
geheel hulpeloos zijn.
God maar! wist ik
quot;vcr niij denkt! Wat zoude ik geven,
® ik met zekerheid kon weten, dat Hij aan
in liefde denkt, nu en na mijnen dood! quot;
is eene gedachte, een gevoel des harten
ieder , die over zichzelven, nadenkt. De
'quot;^Jke en ,Je arme, de beschaafdste en de ruwste
^ensch, de ingetogene en de zedelooze wordt
lerdoor^ in zijn leven en in zljn sterven,
j. ^ij's verontrust en beangstigd. De wereld-
^ng zegt Wel: » O, God is goedertieren!quot; Ja,
^tijds zegt hij zelfs in zijne ijdele gevoelig-
neid: gt;gt; o, God is liefde!quot; Maar hij blijft
^'^j^od vervreemd, dewijl zijne wijsheid
andnbsp;is. (I Cor. H: 4.) Een
qqI^®^quot;' die wel van deugd heeft gehoord en
noff Tnbsp;dunkt,
pi^nbsp;goeds te zijn, wil zich met dat
maT^nbsp;en gerust stellen. En dat
S «en diep verborgen angst in uw binnen-
h ' quot;tlquot;nbsp;kende ik
noe Hij over mij denkt!
ste te onder houden en uw geweten in slaap
wiegen zoolang gij gezond zijt en in voor-
spoed leeft; maar in de ure der beproeving,
in nood en dood, breekt uw spinne web; u^
zeltgemaakte troost verdwijnt voor uwe oo- i
gen; gij grijpt er naar, doch kunt dien niet
vasthouden; en de onzekerheid, wie God voor
u IS en wat gij van Hem te wachten hebt,
kem-t met folterenden angst in uwe ziele terug-
Uoch , de mensch weet doorgaans niet, dat
hij zoo ellendig is, omdat hij God niet kent
en gemeenlijk geen acht geeft op hetgeen er
in zijn bart omgaat. Maar God kent hem in
zijne bhndheid, als hulpeloos verloren en el-
lendig, en ontfermt zich over hem. Ja, de
barmhartigheid Gods over ons ellendigen is
zoo groot, dat Hij, boven al ons denken,
zich zoo aan ons bekend maakt, dat wij niet
alleen mef zekerheid weten, hoe Hij over
ons denkt, maar ook door geloof aan zijne
liefde inz.en, hoe diep ellendig wij zijn en,
zonder deze openbaring, zouden gebleven zijn.
Ue Zahgmaker van rampzalige zondaren
zep ons: Alzoo lief heeft God de wereld
geiiad, dat Hij zijnen eeniggeboren Zoon
gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in
Plem gelooft, nietquot; in zijne blindheid en
onkunde » verderve, maarquot; door de kennis
van de liefde Gods in zijnen Zoon geopen-
t)aard, » het eeuwige leven hebbe. quot; (Joh lil-
j.®-) Ea Johannes, die in den geest van
J ezus sprak, zegt ons: » hierin is de liefde
Wds jegens ons geopenbaard.quot; (i Joh. IV:
9- vergel. Til. 111: 4.) Deze liefde was te
Voren verborgen; geen mensch kende die,
^^el min ton iemand aan haar gelooven.
JWaar die liefde Gods is » verschenenquot; of
quot; geopenbaardquot;, toen God ons zijnen eenig-
geboren Zoon gegeven heeft.
. Daar wij nu deze eindelooze liefde Gods
®iet doorgronden, nooit groot en hoog ge-
daarvan denken kunnen , zoo bestuurde
genadige Heer der gemeente het zóó, dat
jaarlijks, op eene plegtige wijze, daarvan
gedachtenis vieren; opdat het diep in onze
pielen indringe , hoe gaarne de hooge God
bebben wil, dat wij aan deze zijne liefde
gelooven; gelooven, dat Hij in zijnen Zoon,
ontferming aan ons ellendigen denkt.
Naar mate wij nu aan deze Hefde Gods je-
gens ons zondaren waarlijk gelooven , naar
d»e niate worden wij ook door God oplet-
tend gemaakt op onze ellende. Door het
geloof aan die Liefde, leeren wij toch onze
®ttende inzien, waarin wij waren en tot aan
onzen dood hadden moeten blijven.
1] zouden immers, zonder Gods eigen open-
quot;^quot;ng, nooit met zekerheid hebben kunnen
weten, dat de heilise god zulke allerslechtste
löenschen waarlijk lief had, veel min, dat
Hij ons zijnen eeniggeboren Zoon geven zou?
Gebrek aan ware, vaste kennis van God is
de grond van al onze ellende, en daaruit
ontstaat onze eerste behoefte. De onkunde
en onzekerheid, of God, en op welk eene
wijze Hij aan ons denkt, is drukkend en
wordt dikwijls folterend, omdat wij daar-
omtrent nergens voldoening of bevrediging
vinden.
Maar op ons kersfeest geeft de God des
vredes zulke dadelijke bewijzen van zijne
ontferming over ons, dat wij, inden weg van
ploof aan Gods woord en daden, volkomene
bevrediging vinden voor eene hoofdbehoef-
te , die ons zoo zeer drukte. Op dit Feest
toch , geeft god zelf ons de verzekering, dat
Hij in liefde aan ons denkt. En onze ze-
kerheid desaangaande, ligt derhalve niet in
een bedriegelijk gevoel, maar in het geloof
aan de getuigenis van de liefde Gods, in het
geven van zijnen Zoon.
a. Maar, al gelooven wij nu ook , dat God
m hefde aan ons denkt, zoo komt er nog-
tans eene tweede bedenking voor onzen
geest, die ons bekommerden radeloos maakt.
Een vader kan zijn kind beminnen, maar
veel tegen zijne ondeugden hebben. Een Reg-
ter, een Koning kan medelijden hebben met
eenen misdadiger; maar moet hem toch.
naar de wet, oordeelen en straffen. De kwaad-
doener weet ook, dat, ofschoon zijn Regter
nem genegen is, hij hem daarom niet ver-
schoonen quot;kan. De Geest van God brengt
ook door het geloof aan Gods liefde,
Onder het oog, dat wij snood tegen dien
^od gezondigd hebben. En daar deze lief-
devolle God toch ook een regtvaardig God
zoo zegt ons het geweten dat wij straf
^^rdlend hebben. David geloofde, dat God
eeu barmhartig God was; maar zijne schul-
^n, als misdaden , overtredingen en zonde,
steeds voor zijne oogen. Hij wist,
nat hij jtraf verdiend had, en zegt: •gt; 6 Heere!
mij niet in uwen toorn!quot; (Ps. VI: 2.)
'let Was in David geene zwaarmoedigheid,
Seene dweeperij, maar gevoel des harten,
^oor de waarheid voortgebragt en door een
getrouw geweten ondersteund. Daarom bidt
J • (Ps. LI: II.) » verberg uw aangezigt
^an ftijnp zonden!quot; en (vs. i3.) » verwerp
niet van uw aangezigt!quot; Tegen dit gevoel
mag
een wijsgeer wat redeneren en de elgen-
gt;evende mensch een weinig goeds in zich
^ll^oeken; het zal toch het ontwaakte gewe-
ste t^i!'quot; ®tillen en in nood en dood geen
bouden, maar veeleer Üelschen angst
° J^'^boop voortbrengen,
iviaar deze ontwaakte zondaar viert pAschew.
aar verneemt hij, dat chkistüs » onze zonden
in zijn ligchaam gedragen heeft op het hout;quot;
(i Petr. II: 34.) dat Hij » overgeleverd is om
onze zonden, en opgewekt om onze regt-
vaardiging.quot; (Rom. IV: aS.) Hij ziet hier
dien God, die , » in Christus de wereld met
zichzelven verzoent en hare zonden haar niet
toerekent;quot; (2 Cor. V: 19.) die zelf gezegd
heeft: » Ik wil uwe overtredingen , misdaden
en zonden niet meer gedenken!quot; Hier wordt
zijn geweten bevredigd ; Hij heeft » uit het
geloof vrede bij God, door onzen Heer Jezus
Christus.quot; (Rom. V: i) Zijn geloof aan de
liefde Gods in het geven van zijnen eenigge-
boren Zoon, wordt op Paschen versterkten
verhoogd , omdat hij op dit Feest verneemt,
dat God ons zijnen Zoon gegeven heeft, om
Hem te laten sterven voor onze zonden en
Hem op te wekken, ten einde ons te verze-
keren, dat Hij ons de zonden vergeeft. En
zóó hebben wij , op ons paaschfeest , de
oplossing eener ons drukkende bedenking en
alzoo de vervulling van onze tweede behoefte.
Ik had niet dan geduchte straf te wachten.
Nu vier ik Paschen, en hoor God door
zijnen Zoon tot mij zeggen: » Ik delg uwe
overtredingen uit, om Mijnentwille!quot; (Jes-
XLIII: 25.) Loofden Heer, mijne ziele! en
al wat binnen in mij is, zijnen heiligen naam-
^ Maar mijne ellende gaat verder. Er
oet zich eene derde groote behoefte in mij
lieW ^^ quot;quot; geloof, dat god waarlijk in
.. ® aan mij denkt, en dus bevrediging van
^^ijne eerste behoefte vinde; en als ik, ook
^ Q opzigte van mijne tweede behoefte, ge-
^ststelling bekome, dewijl ik verneem, dat
..J alle mijne zonden in christus vergeven
zoo vinde ik dagelijks nog, dat ik een
^^lep verdorven mensch ben en dat .Tezus'
oord in mij waarheid is: « uit het harte
^^öien voort booze bedenkingen, doodslagen,
^ffpelen , hoererijen , dieverijen , valsche
^^quot;igenlssen, lasteringen.quot; (Matth. XV: 19.)
, ik beantwoord geenszins aan de liefde
Vaders en de genade des ^oons. Ik
ondig veeleer tegen die liefde en tegen die
O öade. Waar is hulpe en genezing van
®ze mijne jammerlijke verdorvenheid? Wie
God en mijnen Zaligmaker regt
hebben? Wie maakt, dat ik het kwade
® late , en » doode mijne leden, die
quot;P de aarde zijn?quot; (Col. III: 5.) Wie werkt
^^ »Jl), dat ik alleen het goede liefhebbe.
naar 'r 'jnbsp;^ijn^ii wil, maar
maarnbsp;' strijde en worstel,
blijft de'^^fdnbsp;verdorvenheid
Met dit drukkend gevoel vier ik pinkster.
iJaar hoor ife ^nbsp;^^^
groote belofte vervuld werd: » Ik zal va»
mijnen Geest uitstorten op alle vleesch!''
(Hand. II: 17 vergel. Joël II: 28.) Ik ver-
neem, wat die Geest met kracht in de beste
en in de slechtste mensehen werkte. In de
vrienden van Jezus verlevendigde Hij de
kiemen, die in hen lagen, zoodat deze,
reeds zalige mensehen, zich nu nog Veel
zaliger gevoelden, dan immer te voren. Maar
ook de vijanden van Christus, werden waar-
lijk bekeerde mensehen, door den Heiligen
Geest. Ik zie dien Geest, door Jezus aaa
zijne volgelingen beloofd, die hen alles leerde,
hen in alle waarheid leidde, Jezus ver-
heerlijkte, en de wereld overtuigde » van
zonde, van geregtigheid en van oordeel,quot;
(Joh. XVI: 8.) die zondaren geheel vernieuwt
en heiligt. Dit alles maakt mij oplettend
op de kracht en werkingen van dezen Geest,
en ik denk: die H, Geest heeft ook mij ia
mijnen Doop verzekerd, dat Hij mij » wil
toeëigenen wat wij in Christus hebben, de
afwassching mijner zonden en de dagelijksche
vernieuwing mijns levens, tot dat ik, ondei'
de gemeente der uitverkorenen, in het eeuwig®
leven onbevlekt gesteld worde.quot; (Doopsform )
Daar nu de getrouwe God deze belofte van
den H. GEEST nog niet ingetrokken heeft e»
het zegel van den H. Doop nog altijd eene
verzegeling blijft, zoo geeft mij de Ontfef'
zelf, op pinkster, de oplossing van
ijae bedenking, die zoo zwaar op mij
, Oog, en voldoende bevrediging voor mijne
«erde behoefte. Zoo diep en reddeloos ver-
dorven ik ook ben, weet ik toch en mag
ertrouwen, dat God, om zijns Zoons wil,
?or den Heiligen Geest, mij helpen, ver-
nieuwen en heiligen zal, al ware ik ook de
oornaamste der zondaren.
zel^ ^aar wij zijn veel behoeftiger dan wij
^/ven Tveten. Wij behartigen onze ellende
en kunnen veel min onszelven vol-
doende geruststelling geven. Doch de alwe-
ende en algenoegzame God maakt, door
iJQe voorkomende genade, ons opmerkzaam
op onze velerlei behoeften, en verleent ons
evensj in eiken toestand, zoo wel in leven
® s 10 sterven, toereikenden troost en kracht-
''^Jigea bijstand.
in J roemt, Rom. V, de genade Gods
ezns Christus, waai-door wij vergeving
^^ zonden hebben. Hij belijdt, Hoofdst.
loof ^^ eenen krachtigen invlo^ het ge-
Dit 1 ^ie genade op ons hart hebbe.
verdonbsp;Hoofdst. VII, om zijne diepe
hij ^enheid na te gaan. En nu besluit
quot; Ik e^l j-nbsp;gevoel van zijne ellende :
uit },„. 1. ig inensch! wie zal mij verlossen
quot;quot; quot;gchaam dezes doods?quot; (w. 24.)
3 *
-ocr page 40-Dezelfde Apostel vaa onzen Heer beves-
tig mij in de hope op mijne verlossing-
» Wij zelvequot; zegt hij Rom. VIII, » die de
eerstelingen des Geestes hebben, wij ook
zelve zuchten in onszelven, verwachtende
de aanneming tot kinderen, [namelijk] de
verlossing onzes ligchaams.quot; (w. aS.) Als wij
geloovig ter harte nemen hetgene ons, in
den heiligen Doop, de vadeh van zijne liefde,
de zoon van zijne genade, en de h. geest
van zijne gemeenschap, verzekeren, dan heb-
ben ook wij » de eerstelingen des Geestes.quot;
Nu zegt Paulus: Wij, (Apostelen en an-
dere Christenen) die de eerstelingen des
Geestes hebben, zuchten ook nog (onder
vele bezwaren), en wachten op de aanne-
ming tot kinderen [namelijk] de verlossing
onzes ligchaams, welke dan zal plaats heb-
ben, als wij •) vrij gemaakt worden van de
dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrij-
heid der heerlijkheid der kinderen Gods.quot;
2 1.) En zoo weet ik dan ook, dat ik
in dien Christus, die ons van God lot
» verlossingquot; geworden is , op eene heerlijke
verlossing, naar ziel en ligchaam beide, ho-
pen kan. Wij willen daarom met Paulus
zeggen: » Ik ellendig mensch! wie zal mij
verlossen?quot; (Rom. VII: 24.) Maar ook in
zijnen juichtoon instemmen: » Ik danke God,
door Jezus Christus onzen Heer!quot; (vs. 25.)
Door dit gedeelte onzer beschouwing,
borden wij op onze vierderlei behoefte te-
^■ng gebragt, en zien tevens in, dat de God
aller genade dezelve alle vervult.
Neme ik nu voorts alles te zamen wat
mij in zijn Woord en op de onder-
scheidene Feesten leert, zoo bewonder ik
wijsheid en algenoegzaamheld der genade
^an onzen God, die mij regt oplettend op
behoeften maakt: maar ook volko-
®iene vervulling daarvan geeft in jezüs chris-
) mijnen Heer. En dit alles geeft mij,
par ik nog zoo zeer ellendig ben, zoo veel
icht in mijne duisternis, dat ik-, ook in
gevoel mijner onmagt en hulpeloosheid ,
en uitzigt verkrijge op verlossing uit
alle mijne ellende. Want Hij, die mij van
^od geworden is tot » wijsheid,quot; daar ik
quot;Waas ben; tot » regtvaardigbeid,quot; daar ik
feu zondaar ben; tot » heiligmaking,quot; daar
! diep bedorven ben; — die jezus chkistüs
®iij ook van god geworden tot » verlos-
om eenmaal » heilig en onberispelijk
onbeschuldelijkquot; vóór God gesteld te
(Col. 1:22.)
en rf^^'' liooge god nu van den beginne
Goer*^^ alle lijden heen, zich als het hoogste
^oor ons, ellendige menschen, bekend
gemaakt, zoo wordt dit gewis op onze fees-
'ö bet volste licht gesteld. Wij, arme
menschen, hebben geene rust in onszelven.
Wij zoeken haar daarom buiten ons. En
het IS nog gelukkig voor ons, dat wij,
buiten God, nergens rust en vrede vinden
kunnen. Maar op onze feesten leeren wij
den Heer onzen God zóó kennen, dat wij
volkomene rust en de vervulling van alle
onze goede wenschen in hem vinden.
Op KERSMIS doet Hij mij inzien, dat ik
geene zekere en welgegronde kennis van
god, uit mijzelven en buiten zijn Woord,
hebben kan, en geeft mij die kennis, ter
vervulling van mijne eerste behoefte, zóó,
dat ik nu met belangstelling mijns harten
inzie , dat het waar is, dat God ons men-
schen liefheeft; want Hij geeft ons zijnen
eeniggeborenen Zoon! Op paschen doet mijn
Ontfermer mij op mijne schuld en straf-
waardigheid acht geven en bevredigt mijne
tweede behoefte, door mij, in de opstanding
van Ghristus te verzekeren, dat wij in zijnen
dood de verzoening onzer zonden hebben.
Op pinkster brengt de ontfermende God
mij mijne derde behoefte onder het oog,
dat er geen herstel of verbetering voor mij
is, dan door den heiligen Geest; en toont
mij, hoe die Geest op menschen werkt,
hen vernieuwt, heiligt en grootelijks zaligt.
Terwijl, ten vierde, op goeden vrijdag en
quot;EMELvAiRTSDAG, de God aller genade mij
^^ert, dat ik, zoo lang ik nog op aarde ben,
een snood menscb ben en blijf, dat
niet alleen op aarde een Verzoener voor
^^ine zonden, maar ook voortdurend een
Voorspraak in den hemel noodig heb, die
^oor mij tüsscbentreedt bij den Vader en
®teeds voor mij bidt.
.Staan vvij nn op onze Feestdagen bedaard
en zien wij hoe plegtig en in welk
liefelijk licht zich de Heer aan ons be-
kend maakt, dan worden wij als van zelven
V toe geleid, om de woorden Gods, Deut.
II 14, als ook tot ons gesproken,
te nemen. Want de Heer maakt zich,
Vollen nadruk, als » onzen Godquot; bekend,
zijne opwekking, om » in Hem vrolijk
zijn,quot; is dus ook nog sterker voor ons,
zij voor Israël wezen kon. Willen wij
niet minder zijn, dan het oude Volk
God, zoo laat ons, voor zoo veel wij
Roofden van huisgezinnen, Vaders en Moe-
quot;^ers zijn, onze kinderen en huisgenooten
^P'Wekken, om vrolijk te zijn op onze fees-
Waar de Heer ons zoo overtuigend
dat Hij » onze God en Vaderquot; is,
®n Wat Hij voor ons zijn wil!
toepasselijk gebruik
ffer onderscheidene afdeelintjen.
De stille overweging van het belangrijke
onderwijs, dat ik door onze Feesten beko-
me, wekt in mij een verder nadenken op.
1. In de eerste afdeeling van onze be-
^bonwmg leerde ik, dat wij door onze
eesten tot de regte kennis van god in 't
algemeen worden opgeleid. En ik moet be-
kennen, dat de eerste Christenkerk, in het
instellen van deze Feesten , door den geest
der wijsheid bestierd is. Want, daar wij
de leer van God, ons in den heiligen Doop
gegeven, bij ons opwassen, zoo ligtelijk
veronachtzamen; zoo wordt nn de Christen
op ieder F eest er toe geleid, om eerbiedig
acht te slaan op hetgeen de vader, de zooi^
en de heilige geest voor hem is.
En zoo verblijde ik mij zeer, dat ik,
door onze grpote Christen-feesten, gesterkt
worde .„ mijn geloof aan deze verborgen-
heid. Het menschelijk vernuft heeft wel
ten allen tijde getracht, haar té verklaren.
Doch, alle die gewaagde verklaringen zijn
slechts verduisteringen, die mij dikwijls zeer
verward en verlegen maken. Als ik daar-
entegen aan mijnen Doop terugdenke e» n»
^P onze Cluisten-feesten let, dan moet ik
^fkennen , dat God deze verborgenheid vau
Wezen heeft bekend gemaakt, om ons
piue schepselen te toonen, welk een be
Hij in ons stelt. Ik vraag, met eerbied
Voor den hoogen ' God: kan Hij, die mij
^00 onbekend is, zich wel belangrijker aan
bekend maken, dan daardoor, dat Hij
^Jph als vader in zijne liefde, als zoon in
genade, als heilige geest in zijne ge-
meenschap openbaart ? Een God , die mij
20o vreemd was, en dien ik nu leer ken-
als een' God, die waarlijk in liefde aan
j^ensehen denkt, die hun zoo onuitspreke-
genadig is, en die werkelijk in gemeen-
pliap met hen komen wil, is geen vreemd
■ ?d nieer voor mij! Ik gevoel, hoe ge-
^'gtig het yoor mij is , in deze kennis vaa
Hem regt bevestigd te worden, door het-
ik op de Feesten, uit woorden en
^^den, verneme. Ik zoude althans, zonder
eze woorden en daden van God, bezwaar-
1..| '»UUJ.IACU CU UdUCll vaii VJWtx , AJCZ.V*-
.')k hebben kunnen gelooven, dat zulk een,
^^ zichzelven zalig en heilig God, mij
^echten mensch liefhebben, mij strafschul-
vaff^ zondaar genadig zijn, mij diep ge-
ve ^'^„''^^quot;schenkind tot een kind van God
^ertieffen zoude. Maar nu worde ik ge-
•quot;ongen, door God zeiven gedrongen , om
te gelooven. De woorden en daden
Gods lijden geene tegenspraak en slaan alle
twijfelingen ter neder !
II. In de tweede afdeeling, welke mij
aanleiding geeft, om, bij alle onze Gedenk-
feesten , hijzonder op jezüs christüs , als op
onzen Heer en Heiland, te letten, worden
mij deze Feestdagen ten uiterste gewigtig;
en ik denk met veel gevoel aan bet woord
van den doorzigtigen Paulus, die, toen bij
de heerlijkheid van Christus leerde kennen,
in alle andere dingen ledigheid en nietig-
heid zag. » Ja gewisselijk,quot; zegt hij, » ik
achte ook alle dingen schade le zijn, oro
de uitnemendheid der kennisse van Christus
Jezus mijnen Heer!quot; (Phil. HI: 8.) De
groote Man had, eer hij Christus kende,
vele voor regten, die hem boven anderen
verhieven. Hij was van aanzienlijke afkomst;
werd als Farizeër geroemd, om zijne Israè-
lietische regtzinnigheid en wegens zijnen ijver
tegen de daarvan afwijkende Christenen;
en zijn roem was te grooter, daar hij, in
zijne eigene en in anderer oogen, onberis-
pelijk naar de Wet leefde. De man kende
dus geene behoefte, welker vervulling hij
niet in zichzelven meende te vinden. Maar)
welken prijs stelde bij nu op deze dingen»
nadat hij christüs had leeren kennen? H')
achtte ze voor schade en hield ze voor drek,
®P*iat hij Christus mogt gewinnnen. Waar-
^ achtte hij zijne Joodsche voorregten
Omdat zij hem van Christus
aaden terug gehouden. Waarom hield hij
e Voor drek ? Omdat hij nu zijne gewaande
oorregten vergeleek met de heerlijkheid,
liij in Christus zag. Christus was nu
e'e'n en zijn al. De schoonheid van
hristus straalde hem nu zóó aan, dat hij
S^n deugd en andere voorregten daartegen
niets rekende.
Dit edele bestaan van Paulus, waarin hij
» eere van Christusquot; was, noopt ook
gt; om naar zulk eene gesteldheid te stre-
^e®*! en die in mij levendig te houden en
® Voeden. Daarom wil ik mij op kersmis
verlustiggjj in de waarlijk uitnemende heer-
'Jkheid van onzen Zaligmaker, bij zijne
l^^nschelijke geboorte. Hier is eene heer-
')«heid in Hem, die wel meest in den he-
l-tinbsp;zal worden. Het is zijne heer-
IKheid in zijne vernedering. De Zoon van
od Werd mensch, kwam » in de gestalte
li^k ^°ndigen vleesches,quot; legde zijne Godde-
henbsp;af, om ons der Goddelijke
deelachtig te maken,
ziin verblijdt mij, dat zijn Vader Hem in
hl-A v'^^nscliheid met Goddelijke heerlijk-
vannbsp;Want ik zie in het kind
Maria, op voorlichting der Engelen,,
-ocr page 48-den Heiligen, den Zoon van God, den eeu-
wigen Koning, die, naar Gods genadige be-
stelling, zondaren zalig maken zoude va»
bunne zonden. Ik hoor met blijdschap de
hemellingen zeggen, dat dit kind in de
kribbe, onze Zaligmaker, de vóór lang ge-
wenschte Messias, de Christus, de Heer is.
De geringheid van het kind, in doeken ge-
wonden en in de kribbe liggende, verdwijnt,
daar zijne goddelijke heerlijkheid ons in
vollen luister toestraalt.
Op goeden vrijdag Is het verkwikking voor
mijn sidderend hart, eenige stralen van de
heerlijkheid mijns Verlossers, in de ontzet-
tende donkerheid, waar te nemen. Hij, die
quot;geene gedaante of heerlijkheid had,quot; (Jes.
LUI: 2.) waS nogtans, en nu vooral, vol-
maakt boven alle schepselen, veel heerlijker
dan alle menschen en Engelen. Want, in
de volkomene volbrenging van den geheêlen
raad en wil van God ter onzer verlossing,
waarin Hij den Vader verheerlijkte, is Hij
zelf volmaakt geworden. Daarom verlustig
ik mij in Hem, in eerbiedige stilheid mijner
ziele!
Maar mijne blijdschap in Hem wordt le-
vendiger, als ik zie, dat de hemelen zijne
geregtigheid verkondigen, zoodat alle vol-
ken, Joden en Heidenen, zijne heerlijkheid
aanschouwen moeten in de Wonderen, die
fijnen dood vergezellen, waardoor God nu
Ook toonde, dat Hij, die aan dat kruis hing ,
de Zoon zijner liefde was.
.Als ik eindelijk bedenk, dat, daar Hij
stierf, ook ik in Hem gestorven ben, en
dat zijn dood mijn leven is, ja het leven
^an alle scharen der gezallgden in den he-
.'nel, dan wordt mijne blijdschap over
'sHeilands heerlijkheid in zljn lijden, aan-
bidden , loven en prijzen!
Pp paschen bezielt mij de heerlijkheid van
fijnen Verlosser met verhoogde blijmoe-
^iglieid. Geeft bet ons reeds genoegen,
als wij de Zon schoon en prachtig zien on-
*^ergaan; hoe veel meer , als wij haar, na
duisteren nacht, in volle majesteit weêr
®ien te voorschijn komen! Het licht der
quot;Wereld was ondergegaan; maar het verrijst
;weder in vollen luister. Ik zie in den uit
bet graf verrezen Verlosser, zoo veel ma-
jesteit , dat ik voor Hem nedervalle en, vol
quot;^ondering, in het geloof zegge: » Mijn
?Heer en mijn God!quot; (Joh. XX: 28.) Ik zie
in Hem den overwinnaar van zonde, dood
en bel. En ik worde iets van de zaligheid
ff^aar, die in de aanbidding van dezen
Goddelijken Verlosser gelegen is; eene zalig-
die ik eens ten volle zal gevoelen,
wanneer Hij mij uit den dood opwekt en ik
Hem zien zal gelijk Hij is. (i Joh. Hl: 2.)
Op hemelvaartsdag zegt de Heer ook tot
mij : » Indien gij mij lief hadt, zoo zoudt
»gij u verblijden, omdat ik gezegd heb:
» Ik ga henen tot den Vader!quot; (Joh. XIV : 28.}
Zoude ik mij niet verblijden in de verbeef
lijking van Hem, die ons Hoofd is, die » zich'
» zeiven vernederde tot den dood des krui'
»ses, en daarom eenen naam ontvangen
» heeft, die boven allen naam is, opdat i»
» zijnen naam alle knie (ook de mijne) ziek
» zoude buigen, en alle tongquot; (ook de mijne)
met vreugde » belijden zoude, dat Hij de
» Heer is, tot heerlijkheid Gods des Vaders!quot;
(Phil. H: 8-11.)
Op pinkster klimt mijne verlustiging io
de heerlijkheid van mijnen Verlosser ten
top. Sedert zijne hemelvaart was Hij uit
het oog. Maar nu zie ik weder den on'
zienlijken. Hij, die op aarde, door alles
v|rat Hij leerde, deed en leed, ons ten Za-
ligmaker volmaakt werd, toont nu uit den
hemel, dat Hij het is, en dat Hij » volko-
men zalig maken kan degenen, die door
Hem tot God gaan!quot; (Hebr. VH: aS.)
Halleluja! Hij leeft en zet zijn werk voort
in zondaren te bekeeren en bekeerden te
volmaken!
j. — De derde afdeeling dezer Verhande-
welke mlj leert, hoe het Geheel onzer
feesten' volkomen aan alle onze zondaars-
ehoeften beantwoox-dt, wekt mij op, om
1 et geheel mijne aandacht te letten op den
^quot;helden zegen, dien God mij, door de
^penbaring van zijne genade, schenkt. Eerst,
j,^'' Hij mij, in zijn Woord en op onze
eesten, mijne behoeften onder het oog
i^e.ögt; ten tweede, dat Hij die op de lief-
elijkste wijze vervult. Ik spreek daarom
' mljzelven: » God kent u, zoo blind en
de regte kennis van Hem vervreemd, dat
j J U. alleen tot zich terug brengen kan door
e^us Christus, zijn evenbeeld, het afschijn-
zijner heerlijkheid. God kent u zoo
®^fafschuldlg, dat Hij u alleen door den dood
^ijns lieven Zoons vergeving en zaligheid kan
erlangen. God kent u zoo verdorven,
Hij de Goddelijke kracht zijnes Geestes
?oodig achtte, om u te verbeteren.quot; Worde
, Hu door den H. Gsest opmerkzaam op
j etgene Gods woord getuigt van mijne e -
e^de en van christüs , die mij, verdorvenen
tot » wijsheid , regtvaardigheid en
elligmaklngquot; geworden is, zoo worde ik
Ook gedrongen, om geloovig ter harte te
quot;^eoxen, dat die eeuwlggezegende Zaligmaker
^ij ook tot » verlossingquot; geworden is. En
^elke is die verlossing? Het is de zaligheid
in Christus Jezus, met eeuwige heerlijkheilt;ij
het is die verlossiug, waardoor Hij mij ver-
lost, die op zich genomen heeft, mij wijs»
regtvaardig, heilig en volmaakt vóór Go^
te stellen!
A. Ik kende niets zekers van God. Hij
was mij geheel vreemd. Ik wist volstrekt
niet, wat ik aan Hem had en wie Hij vooi'
mij was. En ik leefde waarlijk, gelijk eer-
tijds de Ephesiërs, »zonder Christus eü
»zonder God in de wereld.quot; (Eph. 11: 12.)
Maar ik zoude het rampzalige daarvan eerst
na mijnen dood hebben ingezien, indien
God zich niet in zulk een helder licht had
bekend gemaakt, in het geven van zijnen
Zoon, gelijk ik op kersmis gedenke. De
Christenen te Colossé leerden eerst het
akelige van de duisternis kennen, toen de
Ontfermer hen overbragt in » het Koningrijk
des Zoons zijner liefde.quot; (Col. I: i3.) Leer
ik nu in het licht van Gods woord, Hem
en mijzelven regt kennen, zoo worde ik
ook, even als de Colossenzen, verpligt oni
le » wandelen waardiglijk den Heere tot alle
» behaaglijkheid, in alle goede werken vrucht
quot; dragende, en wassende in de kennisse
» Gods.quot; lt;vs. 10.)
Zie ik op PASCHEN »het Lam, dat
j geslagt is,quot; (Openb. V: 6, 9, 12.) en beb
quot;^ Waarlijk vergeving mijner zonden, zoo
st ^ als Jezus gestorven en weder opge-
aan is; ó, dat ik Hem dan ook als mijnen
, ®er erkenne, en in verlevendiging mijns
arten door geloof en liefde, uit de herhaalde
®®chouwing van zijn lijden, dood en op-
anding^ kracht ontleene tot de getrouwe
^^''^lling van alle Christenpligten!
y Wordt mij op pinkster van Gods wege
^''klaard, dat de kracht des heiligen Gees-
® öoodig is ter mijner verbetering; zoo
aanbid, ik dien God in den rijkdom zijner
seuade, daar Hij zich tot mij nederbuigt
^ niij, door zijne voorkomende liefde,
, oet stil staan, om mijne diepe verdorven-
in^r ™nbsp;^^ volheid
'-ihristus bekenne, den Geest in mij wer-
late en » mijne gaven gewilliglijfe en met
. j^§de ten nutte van anderen zoeke te be-
®teden.quot; (vg. Heidelb. Catech. Afd. ai.)
jj^jp- God leert mij, door zijne Wet, op
teid^ overtredingen, schuld en strafwaardig-
.. acht geven. Zijne Genade maakt mij
^^^^ Vele behoeften bekend. Maar, als
sin ^'itferming mij den raad onzer verlos-
g door Christus voor oogen stelt, en ik
door het geloof den moed bekome, om op
dien Christus, als mijn Redder en Voor-
spraak bij den Vader te zien, zoo ontware
ik den vrede, die alle verstand te boven gaat;
en behoeftig en hulpeloos als ik ben, worde
ik, bij het gezigt van mijne ellende, niet
mismoedig en vcanhope niet, daar God zelf
mij, op goeden vrijdag en hemelvaartsdag,
de volkomene vervulling der Wet en voor-
ziening in alle mijne nooden aanwijst.
Daar nu de Goddelijke liefde werkzaam is
om mij uit de ellende mijner blindheid te
redden; Goddelijke genade, om mij straf-
schuldigen te verzoenen; en Goddelijke
kracht, om mij van de krankheden mijnei'
ziele te genezen : — welke moet niet mijne
dankbaarheid voor dien God der liefde zijn!
En berust de zekerheid van het heil, mij
door Christus aangebragt, niet in mijn be-
driegelijk gevoel, maar in de waarachtige
en onveranderlijke getuigenis van God zeiven
in zijn woord: — waarom bad ik niet meer
om geloofskracht en leefde ik zoo lang, zon-
der op die groote'zaligheid acht te geven?
ó, Ontfermer! genees mij van de dwaas-
heid , waardoor ik zoo menigmaal den troost
in het gevoel mijns harten zoeke. Leer,
leid en vorm mij, opdat ik, in het geloof
in Jezus Christus mijnen Heer, die rust
^»ade, vyelke Hij belooft. Geef, dat uit dit
geloof zijne liefde mij dringe tot eene we-
^erliefde, waardoor ik voor Hem leve',
gaarne voor Hem iets doe en ook lijde, die
l'oor mij leefde, voor mij zoo veel deed en
leed en voor mij stierf; opdat Hij , de Heer,
Innbsp;_____ ___canr-o^ron on TVinno
geprezen en mijne
geloof en werkzame liefde niet slechts, maar
tot eene levende hope!
^ij worden, beide in den Bijbel en op
OUze Feesten, zoo menigmaal opgewekt tot
** niïïJ- 1nbsp;.nbsp;-1nbsp;TTnbsp;TT____ T ___
, -v-zen weg van niij gcj^icz-t
levendig gehouden worde!
^ie nu de christen-feesten met een oog
vadeb. , zoÓN en heiligen geest beschouwt,
daarin ook voedsel vinden, voor zijn
geloof, yoor zijne liefde en voor zijne hope,
^e eenige ware grondbeginselen van het echte
l^hrlstendom, of van dien nieuwen Ghriste-
lijkeu zin, die immers niet alleen bezielt
geloof, maar ook tot liefde ; tot opregt
geloof,
^ok toi
Wij
^.i^bjdschap in den Heere.quot; De Heer Jezus ,
eè^ quot; gisteren en heden dezelfde is en in der
^^igheid,quot; wil, dat onze blijdschap » vol-
, worde.quot; De eerste Christenen » ver-
^igdeu zich
_______ met eene onuitsprekelijke en
^®ei-Jiikc vreugde.quot; (i Petr. I : 8.) Dat is
het karakter der meeste hedendaagsche
y4 '^MT Soh^
Christenen niet. Vele dingen vereenigen
zich, om deze blijdschap terug te honden-
Zij , die slechts drooge redeneringen volgen,
of die alleen bij het gevoel willen leven,
zullen tot de ingenomenheid en voortgaande
blijdschap der eerste Christenen nimmer ge-
raken. In het eenvoudig gelooven van hetgeen
de vader, de zoon en de n. geest, in den
Bijbel en op onze Feesten, getuigen, liggen
de kiemen, waaruit die sehoone plant, » Blijd-
schap in den Heere,quot; ontspruit en haar
gedurig voedsel trekt.
Tot deze twee einden, vooreerst om » ge-
loof, liefde en hope,quot; ten tweede om » blijd-
schap in den Heerequot; In de harten der Chris-
tenen te verwekken en levendig te houden,
zegene de vader, om zijns zoons wil, door
den heiligen geest , deze overdenkingen; op-
dat zij, die alleen in christus hun heil zoe-
ken, zich te meer » benaarstigen , om hunne
roeping en verkiezing vast te makenquot; en
hunne »heiligmaking te voleindigen,quot; om
eens met volle blijmoedigheid vóór bunnen
Heer te verschijnen en zich alsdan eeuwig
in Hem të verblijden, dat zij » de genade
Gods niet te vergeefs ontvangen hebben!quot;