-ocr page 1-

VERZAMELING

VA»

LEERZAME

BRIEVEN

ES

OPWEKKENDE

VERHALEN,

uit onzen tijd.
DERDE DRUK.

K». XXXI.

-ocr page 2-

F: wlw^^quot;quot;quot;

' ■■■■'■'•Wn 'j vTb

v\v).

• - ;

t w

..T.-. ■ .^KT .

rr
Î

-ocr page 3-

VOORBERIGT.

Gecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van Meine Stukjes, ter
bevordering van Evangelische kennis én God-
zaligheid, ook bij mingeoefenden, —namelijk:

r. j. van der meulen, b. van marken,
j. clarisse, a. l. m. Phil. et Theol. Doet.
en Prof.,
a. de vries, l. egeling,
c. vorstman
en r. adrian!, Predikanten

-ocr page 4-

vo orberigt.

iv

te Amsterdam, Hoorn, Leyden en Rotter-
dam ;
overeenkomstig hun Amht en Bediening lt;
dat oogmerk gaarne willende bevorderen,
in uitzigt op des Heeren medewerkenden ze-
gen, bieden het nevensgaande Stukje hunnen
Landgenooten aan; erkennende intusschen
geene Uitgave voor echt, dan welke doof
eenen hunner, of door de Drukkers dezes,
onderteekend is.

-ocr page 5-

AAN DEN LEZER.

Er is in de geschiedenis van de
uitbreiding des Christendoms in onze
dagen veel, zeer veel, dat aan de
meeste Christenen in ons land of
geheel niet, of slechts weinig hekend
is en hetgeen echter wel waardig is,
door alhn geweten te worden.

Eene kleine verzameling van eenige
dier wetenswaardige by'zonderheden,

-ocr page 6-

die, noch in de gewone maandherigten
van het Nederlandsc/i Zendelinggenoot-
schap, noch ergens elders {zoo ver ons
behend is) in onze taal voorkomen,
is in dit hoehje hif eengehragt.

De brieven en verhalen, weihe gy
hier aantreft, zijn overgenomen en
vertaald uit het
Magazin für die neueste
gescliichte der Evangelischen Missions-
und Bibelgeselschaften,
dat te Basel
door den Inspector M. Blumhardt wordt
uitgegeven, en waarvan jaarhjhs vier
stuhhen het licht zien.

De vertaler en verzamelaar van
deze brieven en verhalen had daarme-
de ten oogmerk, het nut en de stich-
ting zijner Mede-Christenen in ons:
vaderland, en heeft ten dien einde
hier en daar eene en andere aanmer-
king er bijgevoegd, doch zich hierin
slechts van eene enhele bediend, en

-ocr page 7-

van vele, die hem voor den geest kwa-
men, onthouden, opdat dit boekje niet
te zeer zoude uitdfijen.

Mogt de indruk van een en ander ,
niet aan een^ ras voorbij gaanden damp
gelijk zijn, die, naauwelijks gezien
wordende, verdwijnt; maar het bescha-
mend, leerenden opwekkend onderwijs,
dat, zoo wel deze brieven als de verha-
len, ons allen geven kunnen, zoo opge-
merkt en ter harte genomen worden ,
dat wij hiermede voor ons zelven wezen-
lijke winst doen , de hand des Heeren
in de hekeering van hen, die eertijds
duisternis waren , maar nu licht zijn
in den Heere, dankbaar erkennen, ons
door deze en gene voorbeelden tot ja-
loerschhcid laten opwekken , en vooral
wel toezien, dat in den grooten Dag
zij, die de laatste zijn ih het Ko-
ningrijk des Heeren, niet de eerste

-ocr page 8-

worden, en wij, die zoo lang en
overvloedig gezegend zijn met het
heerlijh licht van het Evangelie, niet
achteraan geplaatst, indien maar niet
uitgeworpen worden! Daartoe gebiede
God zijnen genadigen invloed, door
zijnen H. Geest, bij en onder het
lezen van dit hoekje, over allen, die
hetzelve in handen hrygen!

-ocr page 9-

EENIGE GEDENKWAARDIGE BRIEVEN

TAK BEI»

ZENBELINGS -LEERAAIl

C. F. SCHW^ARTZ.

Wi) vonden in het leven van dezen voor-
treffelijken man die hijna 5o jaren, in
Tanjore in Oost-Indie, zulk een gezegend
werktuig in de hand des Heeren geweest is
onder de Ileidenen, en wiens dood , in
1798
voorgevallen , door Christenea, Heidenen en
Muhamedanen gelijkelijk betreurd werd,
eenige brieven die waardig zijn der verge-
telheid ontrukt te worden, ook in onze
taal bekend, gelezen, herlezen, en door
allen behartigd te worden.

EERSTE BRIEF.

Jan eenen zoon van een' gestorven' vriend.

Lieve John!
.. Uw aangename brief is mij ter hand

-ocr page 10-

gekomen, en ik veiLlijde mij dat de zoon
van mijnen waarden, zoo vroeg naar de
eeuwigheid mij vooruitgeganen vriend, in
het leeren vau zoodanige kundiglieden, die
hem eens lot een nultig lid der maatschap-
pij maken kunnen, zulke schoone vorde-
ringen maakt. — Ik bid u zijt vlijtig, en
breng uwen tijd zoo goed mogelijk door.
Ik herinner mij nog wel, dat, loen ik in
mijne jonge jaren het zingen leerde, ik
niet denken kon , dat ik vervolgens een bij-
zonder gebruik daar van zou kunnen maken.
En ziet wanneer tegenwoordig, eiken mor-
gen en avond, de Malabaarsche kinderen
tot huisselijke Godsdienstoefening bij mij
komen , zoo leer ik hen tot prijs van hun-
nen Verlosser liederen zingen. Elke week
leeren zij een lied, want het gaat tamelijk
langzaam met hen. En nu verblijde ik mij
dat ik voorheen het kunstmatig zingen ge-
leerd heb. — Men kan van alles voor zich
of anderen, nut trekken. Boven
alles ech-
ter , mijn lieve John! moeten
onze begeer-
ten in orde gehouden , en ons hart tot het
voornaamste voorwerp van onze zorg gemaakt
worden. Gij hebt nu reeds vele jaren met
het leeren van nuttige kundis^heden doorge-
bragt , en het is nu hoog lijd uw hart aan
uwen God overtegeven , zal uw leeren u nut-
tig worden, en ten laatste u niet schadelijk
zijn.quot;nbsp;'

-ocr page 11-

» Daar gij in eene goede gelegenheid zijt,
zoo bid ik n, mijn lieve John! bij de barm-
hartigheid Gods, denk aan het beste, aan
dat eene dat noodig is. Beproef uw hart
en vindt gij daar veel in, wat tegen den wil
van God strijdt, zoo zoek daarvoor geen'
ijdele verschooning, verberg het niet voor u
zelven, maar verneder u deswegens voor
uwen God, en bidt hem dat Hij u rei-
nigen moge van alle uwe zonden. Zijt niet
eer te vrede voor dat gij rust gevonden hebt
voor uwe ziel. Hebt gi) eenmaal vergeving
door Jezus bekomen , zoo waakt en bidt dat
gij niet weder verliest wat gij gewonnen
hebt, maar veel meer dagelijks wassen moogt
in geloof, liefde en hoop.quot;

» Zijtin uwen omgang met jonge lieden voor-
zigtig ; hunne gevoelens en gesprekken zijn
dikwijls ligtziimig, dartel en soms gevaarlijk.
Zoek vooral door Gods genade sterk te
woi-den, om die zondige schaamachtigheid
te overwrinnen, waardoor vele mensehen zich
laten terug houden van door woord en daad
te bekennen, hetgeen, waarvan zij in hun
hart overtuigd zijn.quot;

» Door een vlijlig lezen van den Bijbel, en
een hartelijk gebed tot God, zult gij eiken dag
kracht bekomen, om in het bewandelen van
zijne wegen gelukkig verder te komen.quot;

.) Onze tijd is kort. De eeuwigheid, de ge-

-ocr page 12-

wigtige eeuwigheid is voor de deur. Laat
ons daarom onzen tijd niet met heuzelingen
verspillen, maar den Pleer en zijne genade,
zijnen zegen en zijne kracht zoeken. Daar
gij mijn lieve John! eene vrome moeder hebt
die zoo hartelijk wenscht uw waar welzijn
te bevorderen, zoo hope ik dat gij geene
gelegenheid verzuimen zult om haar, door
uwe gewillige gehoorzaamheid en dankbare
liefde, vreugde te geven.quot;

»Schoon ik uwen Leeraar nooit gezien heb,
zoo gevoel ik toch in mijn hart hoogachting
voor hem, vermits ik hoor dat hij een getrouw
dienaar van Christus is. Moge God hem
en allen die aan zijn opzigt zijn toever-
trouwd, zegenen !quot;

Hoeveel is er in dezen brief voor ieder,
inzonderheid voor jonge menschen, hetwelk
zij wel diep in hun hart mogen drukken , over
hetwelk zij ook zichzelve ernstig behooren
te onderzoeken, terwijl de raad hun hier
gegeven, de beste is die hun op de reis
door deze wereld, en voor de toekomende,
waar wij toch eens zullen aanlanden, kan
gegeven worden, en welks opvolging hen
alleen gelukkig maken kan ! — Men kan veel
leeren , en toch het noodige niet weten.
Men kan bier wijs geacht worden, en daar
boven als een dwaas bevonden worden. De

-ocr page 13-

VreCie des Heeren is het beginsel der wijs-
heid ; en die
hier Jezus meest bemint,
zal
daar de wijste wezen.

TWEEDE BRIE F.

Aan eenen Vriend.

Deze brief was geschreven in Maart 1784.
De Heer Schwartz , die wederom voor een'
nieuwen oorlog vreesde , had eenigen voor-
raad van rijst aangekocht, waardoor hij ook
vele ongelukkigen, die van honger op de
straat uedervielen, bij het leven behield.
Zijne gevoelens in dezen tijd der beproeving
drukte hij op de volgende wijze uit:

» Tot heden had ons de genadige God on-
derhouden, geleid en getroost. Dit is billijk
onze eerste gedachte, midden onder alle lijden,
hetwelk wij ondei-vonden hebben. Door
hoe vele gevaren heeft Hij ons gelukkig
geholpen , terwijl velen onzer medemenschen
ter regter- en linkerzijde gevallen zijn! De
103° Psalm moet ons regt dierbaar zijn, want
dezelve schildert en prijst alle de Goddelijiie
weldaden, die hij ons zoo rijkelijk bewezen
heeft. Maar niet alleen in woorden willen
wij onzen dank uitdrukken, maar ook door
ons gansche leven. Voorwaar! God is het
waardig dat wij Hem gehoorzaam zijn, te

-ocr page 14-

meer daar de vruchten hiervan tot ons feruK
komen; want onze vroomheid brengt Hem
geen voordeel aan.quot;

^ee«- verblijd hebben, wan-
neer ik bl) Tippo Said (met wien men toen in
oorlog was, en tot welke Schwartz eerst af-
gezonden was, maar welke reis van
regerings-
wege weder opgeschort werd,) iets tot we-
der-herstelling van den vrede had kunnen
doen. — Maar wie weet, of niet de ver-
zoekingen voor mij te groot zouden geweest
zijn. Ik bid den Heer, dat Hij onzen afge-
zonc enen de noodige wijsheid geven zal
Uociiach! wij zelve zijn een zoo gedeeld volk-
overal heerscht zoo veel ondeugd en onver-
schilligheid jegens God. Als ik de menschen
overzie, aanzienlijken en geringen, overheid
en onderdanen, zoo grijpt mij eene diepe
smart aan, en mijn gemoed wordt geheel
bewogen. Hoe zeer is verblinding, gevoel-
loosheid hardnekkigheid, eigenbaat en heb-
zucht allerwege toegenomen! Duizendmaal
rtenk ik bij mij zeiven: ach! mijn God!
moe-
ten met deze menschen eenmaal sterven?
Moeten zij niet alle eenmaal
voor den Reg-
terstoel van Christus , hunnen
Middelaar en
Regter, verschijnen? Hoe weinig denken
zij aan hun einde, en de onvermijdelijke
gevolgen van hun leven!quot;

» Het ware te wenschen, dat de menschen

-ocr page 15-

die sedert eenige jaren alle soorten van el-
lende verdragen hebben, eens mogten beden-
ken , wat tot hun eeuwig heil dient, en dat
ik met mijne lieve mede-arbeiders dagelijks
voor
hen baden , aan welke wij zoo gaarne
arbeiden. Zij geven wel toe, dat hel Chri-
stendom voortreffelijk is, maar blijven toch,
om nietswaardige redenen, in hunne bekla-
genswaardige levenswijze voortgaan. Het
verheugt mij echter, als een werktuig door
de Voorzienigheid gebruikt le worden, om
eenigen van hen te onderwijzen, en anderen
te waarschuwen. W^ie weet of niet veelligt
de tijd zal komen, iu welke anderen maaijen
zullen , wat wij gezaaid hebben?quot;

Zou het onder ons, na alles wal wij in de
laatste jaren ondervonden hebben, ook niet
wel anders moeten uitzien? bij mij en u
niet anders? hoe veel konden wij leeren? en
hoe weinig leerden wij? O! dat wij wijs
waren, om op ons einde te merken. De
vruchten der gehoorzaamheid en der onge-
hoorzaamheid aan God komen beide tot ons
zelven terug. Wij maaijen reeds bier naar
mate wij zaaiden; wij klagen over den tijd,
over de mensehen, over Gods weg, en wij
moesten over ons zelven klagen. Wij willen
buiten en rondom ons veranderen, en wij

-ocr page 16-

zelve moesten anders beginnen te denken,
te gevoelen en te handelen. Als de eeuwige
dingen meer in Let oog en hart waren, dan
zouden de lijdelijke ons zoo zeer niet mede-
slepen noch kwellen. De tijden worden
beter wanneer de menschen beter worden
maar ook geene ware verbetering dan door
de vernieuwing van binnen, door den H. Geest.
Schep ons. Heer! zulk een rein hart, en ver-
nieuw in het binnenste van ons eenen vasten
geest!

derde brief.

Aan eenen Vriend.

Julij 1784.

» Ziekte beeft mij verhinderd het genoegen
te hebben, u eerder te schrijven. Mijne hand
beefde zoodanig, dat ik de pen niet houden
kon. Mijn ouderdom nadert, en ik heb dus
geene reden, mij over het afnemen mijner
krachten te verwonderen. Als de ziel maar
gezond is, dan staat alles goed; het overige
gaat met ons in het graf, en dat zal alle onze
krankheden genezen. Hierover denk ik dik-
wijls in stilte na. En mogt God mij de genade
verleenen het nog werkzamer te doen, dat
ik mijne, veelligt nog maar weinige, dagen

-ocr page 17-

leerde tellen! De eeuwigheid is toch zulk
eene ernstige zaak, dat wij die nooit uit
onze gedachten moesten zetten. Ik weet wel,
dat ik geene eigene geregtigheid kan aanwij-
zen, waarop ik eene eeuwige zaligheid hopen
zou. Wil God met mij in het gerigt gaan,
Wat zou er van mij worden? maar geprezen
zij de heerlijke genade Gods, die zijne
schuldige schepselen een zoo veilig toevlugts-
oord heeft aangewezen! De verzoening van
Jezus Christus is de grond mijner hope, van
mijnen vrede, van mijn leven en eeuwig geluk.
Schoon ik geheel met zouden bedekt ben,
zoo i-einigt mij het bloed van Jezus Christus
van alle mijne overtredingen, en brengt mijn
hart tot rust. Schoon ik mij voor een blind
en verdorven schepsel houden moet, zoo
verlicht mij toch de Geest van Christus, en
geeft mij kracht om van alle zonden afkeer
te hebben, en de begeerlijkheden des vleesches
vaarwel te zeggen. Schoon de dag des gerigts
nader komt, zoo troost mij toch de liefde
Gods, zoodat ik blijde voor onzen Regter
verschijnen durf — niet als of wij onschul-
dige schepselen waren, maar dewijl wij door
het bloed van Christus begenadigd, gewas-
schen en gereinigd ziju. — O! mijn lieve
vriend! het deelgenootschap aan de verzoe-
ning van Christus en aan de gave des Geestes
maakt eigenlijk den Christen uit, verheft en

-ocr page 18-

sterkt zijn gemoed. Hierdoor eert hij zijnen
God, en bekomt eene plaats in den liemel.
Wij willen dagelijks tot God door onzen
Heer Christus komen. Wij willen echter
ook te gelijk het tweede hoofdpunt des
Christendoms — onze heiliging _ niet ver-
zuimen. Onze tijd is kort. Het einde mijner
loopbaan is naar den loop der natuur nabij.
Mogt ik niet moede worden! Mogten mijne
laatste levensdagen de beste zijn!quot;

De twee hoofdpunten in het Christendom
moeten wij nimmer vergeten, noch van een
schelden :
vergeving en heiliging. Met het
geloof aan het eerste moeten wij beginnen,
om in de beoefening van het laatste te eindigen.
Het Is eene ijdele troost zich gerust te stellen
met
vergeving, wanneer men aan de heiliging
zich weinig laat gelegen liggen. En het is
vergeefschen arbeid, beter, deugdzamer en
vromer te willen worden, zonder dat ons
hart geloovig deel neemt aan de verzoening
in Christus.

vierde brief.

FijF maanden later geschreven.

» Wij hebben niet alleende vrijheid, maar
wij zijn daartoe geroepen, om ons in den
Heer te verblijden. Geene vreugde in de

-ocr page 19-

wereld heeft eenen zoo goeden en vasten
grond als die in den Heer, welke ons gekocht
en met geestelijke gaven gezegend heeft.
Wie zich echter, in de zegeningen verblijden
wil, die ons Jezus Christus verworven heeft,
die moet ook met Hem i.i geloof zich naauw
verbinden, de zonden en alle ijdele wereld-
Vreugde vaarwel zeggen. —Deze verbinding,
deze ware gemeenschap met Christus, is de
eenige bron dier vreugde. Daaruit oiifspruit
de gewilligheid om Hem te lieven, Hem te
gehoorzamen, Zijnen naam, zoo lang wij le-
ven, te veiheerlljken. Wanneer wij echter,
in plaats van ons vertrouwen op Christus en
zijne algenoegzame verzoening te stellen,
ons op onze eigene deugd verlaten, en op
onzen eigen' grond onze gelukzaiiglieid zoe-
ken, zoo zullen wij de ware zleieviede niet
vinden. Onze deugd en heiligmaking is on-
volkomen, en zal dat altijd blijven, zoo lang
wij leven; wij zullen daarom altijd reden
hebben te belijden : zoo
Gij, Heer! de zonden
wilt gadeslaan, wie zal dan bestaanp
VVij
willen daarom vergeving, viede en vréugde in
Jezus zoeken, en, als wij die gevonden heb-
ben, Hemdanken en gehoorzamen. Ja! al
bragten wij het zoo ver in de Heiligmaking
als een Apostel, zoo willen wij toch op ónze
hoede zijn, om ons vertrouwen op iets an-
ders te zetten dan alleen op bet verzoenend
lijden van Jezus Christus.quot; 3 *

-ocr page 20-

In die woorden, rust, vrede en vreugde,
is alles begrepen, wat wij op aarde wenscheA
kunnen, en ook allen noodig hebbsn. Ieder
zoekt en verlangt het. De meeste vinden het
niet omdat zij het daar zoeken, waar het
nooit gevonden is, en nimmer zijn kan.
Hier beneden is het niet; alles is ijdelheidquot;
en gaat voorbij.
Rust alleen in de vriendschap
met, en onderwerping aan God —
vrede al-
leen door het geloof in Jezus Christus, als
onzen Heiland en Heer —
vreugde alleen op
den weg der geregtigheid — dat is het getui-
genis van den Bijbel en van de ondervinding.
En dat getuigenis kunnen wij in ons zeiven
hebben , zoo dikwijls wij het daar zoeken.
Ih, zegt Jezus , zal u rust geven ! Komt tôt
Mij.
Hij geeft vrede, niet gelijk de wereld
dien geeft, en eene vreugde die onuitsprekelijk
en heerlijk is.

VIJFDE BRIEF.

Julij 1788.

» Zoo even heb Ik van de goede vrouw B.
afscheid genomen. Naar menschelijk aan-
zien heb ik haar In deze wereld voor de
laatstemaal gezien. Ook zij heeft haar deel
in het lijden op deze aarde gehad. Mogten
wij haar in de zalige eeuwigheid wedervin-

-ocr page 21-

den, waar geene zonde, en ook geene smart
meer zijn zal! Omdat de zonde in de we-
reld is, moet er natuurlijk ook lijden in
dezelve zijn; cn wij hebben geene reden
ons daar over te bezwaren, dewijl goed
gedrag en het lijden zulke heerlijke uitwer-
kingen heeft. Zeer weinige menschen zijn
er bulten de lijdensschool tot eene grondige
kennis van hunzelven en van hun bederf
gebragt; en hoe kunnen zij ook zonder dit
zich met den noodigen ernst tot
den Verlos-
ser Jezus Christus wenden, en naar zijne
geregtigheid hongeren en dorsten? Hoe kun-
nen zij, zonder dit, vurig om vergeving en
de genade des Heiligen Geestes bidden lee-
ren? Ik ben overtuigd, dat ieder waar
Christen met David bekennen moet: »
Eer ik
verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onder-
houd ik uw woord.quot;
Zijn dan smarten en
lijden onze geneesmiddelen, zoo willen wij
uit de baud des Heeren den beker des heils
aannemen , en Hem bidden, dat Hij ons
dien tot ons best moge laten verstrekken.
Met deze gedachten ga Ik dikwijlsom, bijzon-
der daar ik mijn einde zoo nabij zie. Ik ben
nog wel in staat mijne beroepspligten te
vervullen, doch hen ik alleen, dan zucht
ik een weinig , echter zonder tegen mijnen
Heer te morren.quot;

-ocr page 22-

Geneesmiddelen smaken Lit ter, maar zonder
dezelve kunnen geene kranken
beter wo.den.
Hij kastijdt ons ten onzen nutte, opdatwij Zijner
heiligheid zouden deelachtig worden {i)\
\Velk
een heerlijk doel! Als wij klagen en morren
onder het leed, niet nadenken noch Lidden,
en ook niet verootmoedigd worden onder
den tegenspoed, kan het doel van God door
bet lijden in ons niet bereikt worden. Wij
zijn dan wel in de lijdensschool, maar leeren
de les niet. Het kind dat liever speelt dan
leert, wordt niet wijs, en zal er iets van
worden, dan moet de vader het langer
op quot;School laten, en de meester moet het
speelgoed wegnemen. Zoo gaat het ook
meermalen met ons. De zaligmakende ge-
nade Gods is onze leermeester, die b stweet
welke les en wanneer wij die noodig hebben.
Mogten wij maar zulke onleerzame, trage,
eigenwijze en wederstrevige kinderen niet zijn!
Een schilder kan geen beeïd op het doek
afmalen, wanneer dat doek in eene gestadige
beweging is; even zoo min kan de Heer
zijn beeld in ons gemoed oprigten, indien
onze geest onrustig is , en niet tot stille
onderwerping komen wil.

(i) Hebr. XII; 10.

-ocr page 23-

zesde brief.

April 1795.

» Schoon ik tegenwoordig reeds 68 jaren
bereikt heb , zoo ben ik toch nog in staat, mij-
nen gewonen arbeid te verrigten. Hoe lang
ik hier beneden nog blijven zal, is alleen
mijnen God bekend. Mijne eenige troost is
in de verlossing, die door Jezus Christus ge-
schied is. Anderen mogen zich beroemen,
waarin zij willen: mijn roem is Jezus Chris-
tus en die gekruisigd. Als ik op mijne eigene
verdiensten Wilde bouwen, zoo zoude ik mij
voor troosteloosheid niet weten te bewaren.
Hoezeer het mijn hartelijke lust is uiijnen
God te gehoorzamen , en het voorbeeld van
miinen Heiland te volgen , en hoezeer ik mij
beijver, door den bijstand Gods, mijne nei-
ging tot zonde te overwinnen, zoo vind ik
toch telkens niets dan onvolkomenheid, zoo-
dat ik op zulk eenen ondergegi-aven grond niet
staan durf! Maar Christus te gewinnen, en
in leven, in stervenen inden dag des oor-
deels in
Hem gevonden te Avorden, was de
wensch van Paulus, en zal ook de mijne blij-
ven , zoo lang er een polsslag in mij is. De-
wijl ik vermoede, dat deze mijn laatste brief
aan u is, zoo kan ik er niet van tusschen,

-ocr page 24-

« om u ernstiglijk te bidden, den beilJgen Apos-
tel dat heerlijk voorbeeld van eehte'vroom-
heid,hierin na te volgen. Beoefent gij dat
zoo zult gij ligt de verzoekingen der wereld
overwinnen, m vrede leven en sterven en
aan het einde in de heerlijkheid
opgenomen
worden. Wij hebben elkander lang in bet
leven gekend, mogten wij elkander weder
herkennen in die zalige eeuwigheid, waar
geene zonde of smart ons immer storen zal!
Waak en bid opdat gij waardig moogt
bevonden worden, om te staan voor den
Zioon des menschen.quot;

De nitnemenste menschen zijn ookdeoot-
moedigste. Als iemand veel gedaan en op-
geofferd heeft voor Christus en zijne zaak ■
als iemand spreken kon van goede werken'
dan was het de schrijver van dezen brief'
wiens nagedachtenis door de Rajah of Vorst
vannbsp;openlijk, vier jaren na den

dood yan Schwartz, geëerd werd, door op
zijne kosten een marmeren gedenkteeken te
laten vervaardigen, en dat in de kerk
, aan
de pilaar van den predikstoel, waar deze
waardige man het evangelie verkondic-de
ter zijner eer te laten ophangen. En deze
waarlijk apostolische man vindt in zichzel-
ven geene verdiensten, niets dan onvolko-

-ocr page 25-

menheid, roemt alleen in Christus en de
genade. Als wij meenen iets te zijn, dan
zijn wij niets. Chi-islus moet bij ons alles
in allen zijn; hoe zullen wij ook anders ge-
schikt worden, om eenmaal voor het Lam
neder te knielen, en Hem de eer van alles
toe te brengen.'*

beloonde negertroüw.

Een rijke planter in Amerika had eenen
slaaf gekocht, tegen welke hij wegens zijn
min gunstig voorkomen, en ingetrokken aard
was ingenomen. Op zekeren tijd ontving
Aurelias, (zoo noemde hij de slaaf) van zijn
Heer het bevel, om opzigt te hebben over
het afwegen van goederen, die verzonden
moesten worden. Menigerlei kunstgrepen
veroorloofden zijne kameraden zich bij dit
werk. Aurelias echter liet zich door dit
kwade voorbeeld niet verleiden, maar legde
zulke ontwijfelbare proeven van trouw voor
zijnen heer aan den dag, dat deze, die
een verborgen aanschouwer van alles ge-
weest was , hem tot zich liet komen, om
zich nader met zijne omstandigheden bekend
te maken.

Aurelias schudde op de aan hem gedane
vragen het hoofd , en verzocht van verdere

-ocr page 26-

navorschingen verschoond te blijven. Daar
echter zijn heer met vragen bij hem aan-
hield , zöo zeide hij. »Ach! mijn heer!
als ik de waarheid zeide , zoudt gij denken
dat ik slechts praalde en loog, en indien ik
geene waarheid sprak, was ik een ,'lecht
mensch ; ik kan niet spreken.quot; De nieuws-
gierigheid vau den heer werd thans nog
meer opgewekt. » Gij moogt mij niets ver-
bergen, zeide hij tot zijnen slaaf, Ik wil en
moet het weten.quot; »Nu dan,quot; antwoordde
Aurelias, » uwe arme slaaf was in zijn land
een heer, zoo goed het een zvvarte zijn kan.quot;
« Maar hoe zijt gij dan verkocht geworden.? quot;
vroeg de heer. »Men heeft mij gevangen,
mijnheer! mij gevangen uit wraak, maaV ik
heb niets gedaan.quot; » Hebt gij nog familie.?quot;
vroeg de heer , » o ja , (terwijl hij in tranen
uitbrak) ik heb eene vrouw en kinderen,
(nu sloeg hij de handen te zamen) maar zij
zijn geen' slaven, God dank! zij zijn geen'
slaven!quot; De planter was over de warme
lielcle , waarmede Aurelias van zijne familie
sprak , diep geroerd. „ Goed, zeide hij ,
(nadat hij een paar oogenblikken gezwegen
had) gij wenscht alzoo hen in dien zelfde
toestand hier bij u te hebben , in welke quot;ij
n bevindt; maar, zoudt gij u niet verblij-
den wanneer ik u naar uw land tot hen terug
zond?quot; — De slaaf viel op zijne knieën^

-ocr page 27-

en riep: »De arme zwarten gevoelen, de
arme zwarten
gevoelen! Ik heb mijne vrouw
lief, mijne kinderen lief! maar mijn goede
meester kan ik niet verlaten, ik wil niet
klagen, zal u dienen en danken, zoo lang ik
leef.quot;

Nadat de planter naar alle omstandiglieden
naauwkeurig ondcrzocbt, en alles voorbe-
reid had, wat zijne menschlievendheid hem
bad ingegeven, liet hij op eenen morgen
Aurellas bij zich in zijne kamer komen.
« Ik en gi), Aurelias! zeide hij , bij het bin-
nentreden van deze, moeten thaus schei-
den: uwe dankbare verkleefdheid aan mij
verdient den besten loon. Gij zijt van dit
oogenblik af een vrij man , ga naar uw vader-
land terug, en wordt gij weder dat, wat gij
voormaals geweest zijt, zoo denk somwijlen
daaraan , dat er onder de Engelschen ook
deelnemende mensehen gevonden worden.quot;—
» Neen, ik verlaat mijnen meester niet we-
der,quot; riep de trouwe Neger uit, » God zou
mij niet liefhebben, als ik mijnen meester
verliet. God heeft goede mannen, vrouwen
en kinderen lief, ik zal dienen, dienen tot
ik sterf quot;

» Waardige Neger (riep de Heer uit,
terwijl hij van zijne zitplaats opsprong) zoo
ontvangt dan het loon van uwe edele gezind-
heid. Ziet! ziet! terwijl hij eene zijdeur open-

-ocr page 28-

de) de vrouw en de kinderen, die gij lief hebt,
en zi)t nu voor altijd da vriend van uwen geluk-
kigen Heer.quot; - Geene pen kan dit tooneel
beschrijven Eene eansche familie las met
onuitsprekelijke verrukking aan do voelen vau
haren weldoener. Hij beurde ze vriendelijk
op, het hen elkander omarmen, en zeide
dat hij er voor gezorgd had, dat zij in zijné
nabuurschap gelukkig met elkander konden
leven , vermits de vijand in hun vaderlaud
nog leefde; maar, wanneer deze dood was,
dan zouden zij volkomene vrijheid hebben
om naar hun vaderland terug te keeren. '

Wat zegt gij, lezer! van deze geschiedenis?
zijn zulke voorbeelden van Heidenen niet
even zoo fot beschaming van vele oneerlijken,
ondankbaren en ontrouwen aan hunne Heeren
en Meesters, onder ons, als Jezus den barm-
hartigen Samaritaan, ter beschaming van de
Joden eenmaal voorstelde, en zouden dan
zulke Wegers, die vatbaar zijn voor die edele
gevoelens van liefde en dankbaarheid aan
nunue Heeren naar het vleesch, niet geschikt
zijn, om, wanneer zij met den Heer in de
hemelen regt bekend worden, Hem met
eene hefde en trouw te dienen, die de
koelheid en trouweloosheid veler meer be
schaafde, Europesche Christenen beschamen
en veroordeelen zal? Er is geene aanneming

-ocr page 29-

des persoons bij Hem, die de levenden en
dooden zal oordeelen in zijne versobijning,
en bet zal Tyrus en Sidon, menigen Neger
en Indiaan, menigen in ons oog verachten
zwarten slaaf, verdragelijker zijn, dan velen
in ons midden.

g e s p r e k,

tusschen eenige beheerde Hottentotten en
een' Kaapschen Boer.

De Engelscbe zendeling Scbaw verhaalt
dit gesprek op de volgende wijze:

In de maand Mei 1819 reed ik naar eene
boerenhofstede, omtrent zes uren van bier
gelegen, om de bastaard-Hottentolten bet
Evangelie te verkondigen. Spoedig was het
huis met Hottentotten opgevuld , onder welke
ook veel van hier met mij gekomen waren;
na het middagmaal hielden de Namaqua's
nog eenige stichtelijke gesprekken onder el-
kander, én terwijl zij alzoo bijeen waren,
kwam een kaapsche boer uit de nabuurschap
in huis, opende de deur, en zag de verga-
dering eens rond. Nadat hij zijne nieuws-
gierigheid voldaan had, ging hij naar de
keuken, tot dat die zamenkomst geëindigd

-ocr page 30-

was, en daar hij gaarne zijnen spotlust wilde
hot vieren, zoo hegon hij het volgende
gesprek :

Boer Wat hebt gij daar voor een gezang
en gebed gehad? Ik heb in mijn leven niets
van dien aard gehoord; ook heb ik van alles
wat gij daar met elkander verhandeld hebt'
niets verstaan.nbsp;'

Jakob. (een zwarte slaaf.) Mij dunkt
meester! gij zijt hier gekomen om een wei-
nig te spotten, maar het zij mij intusschen
geoorloofd, u te.vragen, of gij dat kupittel
daar (Joan. 111.) verstaat, en bijzonder wat
daarin van de nieuwe geboorte gezegd wordt?
wie zijn het toch die vau nieuws moeten
geboren worden? (inmiddels reikte hij hem
het Nieuwe Testament over.)

Boer. Het doet mij leed, dat ik geen
goed gezigt heb. Voor het overige dunkt
mij: Jezus Christus is de persoon, die van
nieuws moet geboren worden.

Jakob. Gij verzint u, meester! zoo is
het niet. Jezus Christus zegt, dat wij en
alle zondaars door den Geest van nieuws
moeten geboren worden, en gansch andere
menschen moeten worden , zullen wij ia het
koningrijk der hemelen komen.

Johannes. (broeder van Jakob.) Meester!
gij hebt voorheen wel eens gezegd, dat onze
namen niet in den Bijbel staan, en dat ons

-ocr page 31-

daarom het Evangelie niet aangaat. V^il nu
de meester zoo goed zijn, en mij zeggen
waar de naam Hollander staat?

Boer. (Geen antwoord.)

Jdkob. Maar meester! gij, Christenen!
noemt ons, arme Hottentotten, Heidenen;
dat is alzoo onze naam. Nu vind ik, dat dit
boek zegt: Jezus Christus is gekomen als
een licht, cm de Heidenen te verlichleu.
quot;Wij lezen derhalve onze namen in dit boek.

Boer. (Hij bezint zich lang, eindelijk zegt
hij:) Uw Zendeling doopt Hottentotten,
eer zij hunnen Katechismus leeren. Dezen
moet gij eerst leeren verstaan, dan moet de
Zendeling op den stoel zich plaatsen, en u
alles afvragen. Kunt gij alles niet uit het
hoofd opzeggen, zoo deugt uwen Doop niet.

Jakob. Zeg mij toch eens, meester!
waar staat dat in den Bijbel?

Boer. (Geen antwoord.)

Jakob. Ik lees iu den Bijbel, dat de
mensehen, die zich bekeeren en gelooven,
moeten gedoopt worden; maar ïk lees ner-
gens in denzelven, dat diegenen slechts,
. welke alle vragen kunnen beantwoorden,
gedoopt mogen woi-den. Wanneer wij ook
alles in ons hoofd hadden, wat gij zegt,
wat hielp het ons, wanneer onze harten
niet bekeerd waren?

Boer. Men bekeert zich niet in dit leven;

-ocr page 32-

dat is eene zaak die eerst na den dood ge-
beurt.nbsp;^

Jakob. Wilt gij mij toch zeggen, waar
dat staat?

Boer. (Geen antwoord.)

Jakob. Als ik deze zaak regt versta, dan
heet een mensch bekeerd, wanneer hij van
de zondlt;; overtuigd is, dezelve vaarwel zegt,
en in Jezus Christus gelooft. — Zulk een' kan
gedoopt worden. Joannes doopte in de Jor-
daan zulke lieden, die hunne zonden beleden.

Boer. Daartoe is het nog goede tijd, als
het eens op sterven aankomt.

Jakob. Maar dat vind ik in dit boek
niet. Neen! wij moeten
heden ons bekee-
ren, gelijk de Heer in Zijn woord zegt.

Boer. Ik kan u niet verstaan. Gij spreekt
slecht Hollandsch.

Johaunes. floe komt het toch, meester!
dat gij het niet verstaat, daar mijnheer (hij
bedoelde den Zendeling Schaw) alles ver-
staat, wat mijn broeder zegt?

Boer. Uw Zendeling kan niet goed
Hollandsch spreken

Johannes. Onze mijnheer leert het Hol-
landsch uit dit boek; gij leert uw bastaard-
Hollandsch zonder boek. Het is dus geen
wonder, wanneer gij meent, dat onze mijnheer
geen goed Hollandsch spreekt. Hij spreekt
gelijk dat boek spreekt, gij verstaat dat

-ocr page 33-

boek niet, en daarom verstaat gij ook mijn-
beer niet.

Hierin moogt gij gedeeltelijk gelijk
bebben; er zijn vele dingen in den Bijbel,
die wij_ niet verstaan, en als ik eens aan uwe
zendelingsplaats kom, dan moet mij uwe
zendeling zeggen, wie Gog en Magog is.

Hendrik. (Een Naniaqua en een vertolker
bij de zendelingen.) Dat gij, meester! veel
in dit boek niet verstaat, is geen wonder.
De Apostel Paulus zegt:
de natuurlijke mensch
veiytaat^ niet de dingen, die des geestes Gods
zijn , zij zijn hem dwaasheid, (i)

Boer. Wie verstaat gij door den natuur-
lijken mensch.ï^

Hendrik. Wij zijn alle natuurlijke men-
schen,
zoo lang wij nog in de zond^e leven,
en kunnen alleen door de hulp des goddelij-
ken Geestes die dingen regt verstaan.

Nu sloegen zij den Bijbel op, en vroegen
hem, hoe hij deze en gene plaats, die hiertoe
benoorde, verstond ? — Ik ben geen zende-
ling, zeide bij, en kan u dat niet verklaren,
Jakob vroeg hem nu, of hij zijne slaven niet
vyüde laten onderwijzen ? Neen , zeide hij,
zij zouden dan te wijs worden; er moet on-
derscheid blijven tusschen een' beer en zijn'
slaaf.

(i) i Kor. H: 14.

-ocr page 34-

Zoo als het uit dit gesprek blijkt in Afrika
te zijn, is het ook in Europa. De menschen
die den naam van Christenen dragen, en
den spot drijven met eenvoudige , maar op-
regte godsvrucht, zijn doorgaans diep on-
kundig in de meest wezenlijke hoofdzaak van
het christendom. Zij kennen den Bijbel niet
en lasteren hetgeen zij niet verstaan. Zij
wdlen twisten over moeijelijke stukken, en
zien het eerste en voornaamste , waarop het
voor ieder in leven en sterven aankomt, de
bekeering namelijk tot God, en het geloof
in den Ifeer Jezus Christus, als onzen eenigen
Zaligmaker, voorbij. — O! die wedergeboorte
door den Heiligen Geest, die grondige yer-
nieuwing des harten door het ootmoedig ge-
loof aan de genade Gods hi Jezus Christus,
is, even gelijk in Jezus tijd voor den Jood-
schen Leeraar Nicodemus, voor vele ge-
doopte, belijdenis gedaan hebbende, be-
schaafde, zich boven anderen ver verheven
achtende belijders van het Evangelie , zulk
eene vreemde , onbekende , in hun oog on-
noodige zaak, dat zij, even gelijk Nicode-
mus, zich hierover als iets geheel onge-
hoords verwonderen, of als die Afrikaan-
kaansche boer het belagchen; — en toch Jezus
heeft het zoo plegtig en uitdrukkélijk gezcd:
voorwaar! voorwaar zeg ik u, zoo iemand
niet wedergeboren wordt uit water en geest,

-ocr page 35-

hij zal in het honingrijk Gods niet ingaan.
Dat staat gesclxreven in dat boek, waarnaar
gij en ik zullen geoordeeld worden. Maar
zie bier ook, hoe een eenvoudig geloof, met
de bedenkingen, verschooningen en uitvlug-
ten die men hoort, of hij den mensch zelve
opkomen, te werk gaat. — De groote, de
eenige vraag , die alles voor ons moet be-
slissen , is deze: staat het in den Bijbel of
niet? staat het daar duidelijk geschreven
en kunnen wij dat op goede en ontegen-
zeggelijke gronden aanwijzen, dan moeten
wij ons daaraan eenvoudig houden, al sprak
de gansche wereld het tegen. Maar staan
de leeringen die wij hooren, de verschoo-
ningen en uitvlugten die wij voor ons zel-
ven zouden maken , niet in het woord des
Heeren, strijden zij veeleer tegen hetzelve,
dan mogen en moeten wij dezelve terstond
verwerpen, want
het getuigenis des Heeren
is gewis, het is hei licht op ons pad, en de
lamp voor onzen voet,
en dat woord zal
dengenen , die het verwerpen, oordeelen ten
laatsten dage. (i)

(I) Psalm XIX: 8. Tsalm. CXIX: io5. Joan.
XII: 48.

-ocr page 36-

De hchcevings-geschieJcnis van ecnenNamaqua,
jacob links.

Deze man, welke thans den zendeling
Schaw behulpzaam Is in de verbreiding van
het Evangelie onder zijne landgenooten, ver-
baalt in eenen brief, door hem zeiven aan
de directie van het Zendelinggenootschap der
Methodisten in London geschreven, het vol-
gende van de wijze, waarop de Voorzienig-
heid hem geleid en gebragt quot;heeft tot de ken-
nis yan het Evangelie , en tot het geloof in
Christus-

» Eer ik met het Evangelie bekend werd,
leefde ik In diepe onwetendheid. Ik was on-
bekend met mij zeiven als eenen zondaar, en
wist evenmin dat ik eene onsterfelijke ziel
had, en had geene de minste kennis van den
gezegenden naam des Heeren Jezus; Ik was
zoo dom, dat, toen eens een Hottentot van
van Pella (een zendelingsoord in het Zuide-
lijk Namaqua Land) hier kwam, welke tot
den Heer bad, ik steeds geloofde, dat hij
zijnen zendeling om dat alles verzocht, wat
hij in het gebed uitsprak. Eenigen tijd daar-
na kwam een ander Namaqua aan deze plaats,
die veel van de zonde en van Jezus sprak.
Zijn gesprek maakte mij zeer verlegen, en
echter wist ik niet, wat ik doen moest.
Mijne moeder had eens een paar bladen van

-ocr page 37-

een oud Holiandsch Psalmboek geki-egen; ik
ploofde, in mijne onwetendheid, dal wanneer
ik die bladen opat, ik lioost vinden zunde.
Ik deed het, maar de smart van mijn gemoed
werd daardoor niet weggenomen. Nu begaf
ik mij op het dak van eene oude hut om te
bidden, zoo goed ik kon, terwijl ik juij ver-
beeldde: als ik in de hoogte was, kon
mij Je lieer beter hooren; maar ik vond
geene verligting. Vervolgens at ik allerlei
bittere wortelen, in de hope: de Heer zou
medelijden met mij hebben, maar ik bleef
mijn bezwaard hart behouden. Eindelijk
hoorde ik: ik moest mijne zaak den Heere
Jezus geheel overgeven. Dat l)eproefde ik.
en vond eenige verligting. Toen was er nog
geen mensch in dit Land, die mij van Jezns
iets zeggen kon, en ik wenschte daarom naar
de Groote Oranje Rivier te gaan, om aldaar
van de zendelingen het woord te hooren.
Nu werd ik van zwarten en blanken vervolgd.
De boeren zeiden: wanneer wij ons tot de
zendelingen om onderwijs begaven, zoo zou-
den zij ons tot slaven maken. Eenige meen-
den, dat ik mijn verstand verloren had, en
mijne arme moeder, die deze lieden geloof-
de, weende over mij.quot;

» Eenigen tijd daarna kwam een zendeling,
op zijne reis naar Pella, hier door, en hield
zich bij onzen Hoofdman eenige weken op.

-ocr page 38-

Maar tot mijn ongeluk was ik toen in het land
der Bosjesmannen, en hoorde niets daarvan.
Nu begaf zich onze ïloofdman met vier van ons
volk op weg, om eenen leeraar op te zoeken
die bij ons blijven wilde. Dit gaf mij groote
vreugde, en toen zij terug kwamen, en ik den
leeraar zag, dien God ons toegezonden had,
hield ik dit voor den gelukkigsien dag mijns
levens. Nu leerde ik, door het woord des
Heeren, dat mijn hart boos is, en dat het dier-
baar bloed van Christus alleen van de zonde
reinigen kan. Nu ondervond ik, dat Jezus
Christus de wegwijzer en de vriend van zonda-
ren is, en ik gevoelde het grootste medelijden
met allen die God niet kennen, terwijl het mij
nu eene innigé vreugde verschaft, wanneer ik tot
anderen van het Evangelie en mijne ervaring
in den Heer spreken mag. Eer onze leeraar
kwam, zaten wij allen in de duisternis. De
boeren in onzen omtrek dreigden ons met
zweepslagen wanneer wij baden, andere
bedreigden de arme Namaqua's dood te
schieten, als zij den naam des Heeren zouden
aanroepen; eenige zeiden: wij waren geene
menschen, maar apen, en wij lasterden God
met ons gebed, en daarom zoude Hij ons
straffen; maar wij danken God, die ons ge-
leerd heeft, dat Hij ook voor ons, arme hei-
denen , zijnen Zoon gegeven heeft. quot;

-ocr page 39-

Zou de legenstand, die sommige zooge-
naamde Christenen aan de verlichting en be-
Iveering der blinde en min beschaafde Hei-
denen bieden, en de domheid, waarin zij
dezelve gaarne voor altijd zouden willen hou-
den, niet uit diezelfde onreine bronnen voort-
vloeijen? en verdienen zij niet in hetzelfde
licht beschouwd te worden, in hetwelk Jezus
de tegenwerking van de vijanden zijns rijks
in zijnen tijd plaatste:
Gij zijt zelve niet in-
gegaan, en die ingingen heht gij verhinderd
P (i)
Maar ook over de zoodanigén heeft hij het
geduchte
wee uitgesproken.

Men moet in hope zaaijen, en daarbij
leeren wachten tot het Gods tijd is.

Wanneer wij niet spoedig de vruchten van
onze vermaningen, opwekkingen cn waar-
schuwingen zien, ja het veeleer schijnt, dat
onze arbeid, om anderen tot den goeden
weg terug te brengen, te vergeefs is , loopen
wij groot gevaar, om, door ongeduldig haas.
ten, ons aan moedeloosheid over te geven,
en in het goede werk der liefde te vertra-
gen.
Mijn uur is nog niet gekomen, (2) zeide
de Heer eens tot Maria, quot;toen zij te voorbarig
zijne tusschenkomst begeerde. Tusschen zaai-

(i) Luc. XI: 52. (2) Joan. 11: 4.

-ocr page 40-

jon en maaljen moet tijd verloopen. De
landman moet lanpnoedlg den vroegen en
spaden regen verbeiden. De oogst volgt niet
terstond op de lente. -God kent
Zijn' tijd,
en (le arbeid in onzen Heer is nooit ijdel
wanneer wij maar aanhouden in gebed, en
in stille getrouwheid voortgaan. Hiervan
strekt de volgende geschiedenis ten bewijs.

De nu onlangs gestorvene en voortreffelijke
zendeling der Baptisten, de heer Ward ,
schreef in eenen brief, in April
1821 :

» Hoewel wij reeds eenige jaren in Se-
rampore ons hadden nedergezet, herinner
ik mij nu nog zeer wel, hoe ik met mijnen
dierbaren medearbeider Marschman over de
straat ging, en wij tot elkander zeiden:
» ach! hadden wij nog eens eenen Hindobroe-
der, (de bewoners van dat land worden
Hindoos genoemd ,) hadden wij slechts eene
Hindofamilie in Serampore, die wij bezoe-
ken , en met welke wij over de dingen van
liet koningrijk Gods spreken konden! quot; Reeds
liep het zevende jaar van ons verblijf ten
einde, en nog geen Hindo stond met ons
aan de zijde van Christus, van geen' hunner
konden wij hopen, regt christelijke indruk-
ken in zijn hart te hebben. Menigeen had
wel belijdenis van Christus afgelegd, maar
zij verlieten ons allen in de ure der ver-
drukking, en vloden henen.quot;

-ocr page 41-

Om dezen tijd openbaarde ons onze
medehelper Thomas zijne gedachte, dat wij
een bijzonder uur tot gemeenschappelijk
gebed om den zegen des Heeren over ons
zendelingswerk bepaaldelijk moesten afzon-
deren : wij besloten, eiken Dingsdag mor-
gen ten 7 ure een bidstond te houden , Avelke
ook sedei-t twintig jaren met zigtbaren zegen
is voortgezet.quot;

» Plet duurde niet lang, of ons gemeen-
schappelijk ootmoedig gebed werd daardoor
bekroond, dat zich Krischno, de eersteling
der gansche Hindo natie, tot den Heer
bekeerde.quot;

» Hij was een timmerman , had eene vrouw
en vele kinderen. Onder eenen schaduwrij-
ken boom, niet ver van zijn buis, bad hij
eens onzen broeder Thomas bet Evangelie
hooren verkondigen, zonder dat het zijne
opmerkzaamheid getrokken had. De won-
derbare en aanbiddelijke hand der Voorzie-
nigheid liet bet toe, dat hij door onvoor-
zigtigbeid uit een boom viel, op welken hij
geklommen was, en zijnen arm verrekte.
Toevallig hoorde hij, dat die wijze man,
welke bij onder een' boom had hooren predi-
ken , een heelmeester was. Hij zondt ter-
stond tot onzen Broeder Thomas, die hem
den arm weder teregt stelde. Thomas nam
gelegenheid, om, bij hel heen gaan, van

-ocr page 42-

het heil, dat in Christus voor de wereld
verschenen was, een paar woorden te spre-
ken. Krischno werd hierdoor diep geroerd
Broeder Thomas zette zijn
bezoek voort
en verkondigde den armen Krischno eii
zijne familie, iu zijne hut, de liefde des
gekruisigden. Zoodra Krischno hersteld
was begaf hij zich vol verlangen naar het
zendelingshuis, om zich in het christendom
te laten onderrigten, en quot;werd eindelijk,
op zijn dringend verlangen, der gemeente
van Christus door den doop ingelijfd.quot;

» Deze Krischno is thans een der nuttigste
medehelpers uit de inboorlingen bij de zen-
ding der Baptisten in Bengalen, en tot uit-
gebreiden zegen voor zijn vaderland. Hij
IS een hartelijk, bekwaam en ijverig predi-
ker van het Evangelie, die overal omreist
om zijne landgenooten het heil, dat er in
Christus is bekend te maken. Hij heeft
ook eenige geestelijke liederen gemaakt,
welke in de Bengaalsche taal tot gebruik
der christengemeente aldaar vervaardigd,
ongemeen veel nut stichten.quot;

» Tot eene proef van het zachte en harte-
lijke dezer liederen strekken de Volgende
regels uit een lied
aan den Ferlosser, van
hetwelk in het Hoogduitsch eene vertaling
zoo getrouw mogelijk gevonden, en hier in
net Hollandsch gegeven wordt:

-ocr page 43-

Brurahu (i) werd mensch, gelijk ik ben.
Hg gaf voor mg zich in den dood,
Verbrak, het juk, en droeg de schuld,
Vergeet, mgn ziel ! zgn' eere niet.

Weg zonde! weg ! u kies ik niet,
De Heer blijft steeds mijn toeverzigt,
Voor mg steeg hg van 's hemels troon,
Vergeet hem niet. Hg is uw loon.

Der waarheid beeld, genadeglans,
Omstralen hem. Hij is uw deel,
En gg, zoo dwaas als snood, vergeet
Een' liefde, die oneinig is.

Ach, neen! -wanneer mijn oog eens breekt.
Ontvalt hg aan mgn harte niet,
En als ik van deez' aard ontvlugt,
Zg 't stervenswoord: Vergeet Hem niet.

Ach, neen! als zelfs de wereld brand,
En al haar schoon in stof vervalt,
Dan , op de puinhoop der natuur ,
Ziet oog en hart op Hem alleen.

(i) Brumhu is in de taal van dat land, de naam vau
dea hoogsten God.

-ocr page 44-

Hebt gij, lezer! wel opgemerkt, waar-
toe eeu ongelukkige val in dc baud des
Heereu dienstbaar was? Het was bet geze-
gende middel, om dezen man tot de kennis
van, en het geloof in Christus te brengen.
Zoo Avcet de Voorzienigheid de onheilen
meermalen tot middelen te gebruiken, om
ons tot hem te trekken, welke wij anders
nooit zouden hebben leeren kennen. O
diepte der wijsheid! mogten wij maar meer
voordeel doen met de wegen des Heeren!
En heLben wij, eveu gelijk dezen heiden,
reden om God te danken voor het nut eu
den zegen, die wij uit zulke lotgevallen
mogten bekomen, dat wij dan ook den
Heer niet vergeten. Hem boven alles lief-
hebben, en ons zeiven geheel Hem toe-
wijden , die bij de bangste smarten steeds
ons heil beoogt, en ous uit getrouwheid
verdrukt.

-ocr page 45-

Merkwaardige hrief van
hendrik obükiah.

Deze jongeling;, van een der Sandwich-
eilanden gebooi'tig, ging met een Ameri-
kïiansch schip, dat een dier eilanden aan-
deed, mede om Amerika te zien. De ka-
pitein nam hem als matroos op zijn schip,
Obukiah toonde , bij natuurlijke schiander-
beid, tevens zoo vele weetgierigheid, dat
vrienden van het zendelingswerk in Amerika
besloten, zich dezen jongeling aan te trek-
ken, en aan zijne beschaving en christelijke
opvoeding te arbeiden. Hij werd vervol-
gens, met nog vier andere jongelingen van
de Sandwich-eilanden onderwezen en op-
geleid , om, indien de Heer de«e pogingen
mogt zegenen, hen naar hun vaderland terug
te zenden , en aldaar aan bunne heidensche
landgenooten bet dierbaar Evangelie bekend
te maken.

Het is van deze Obukiah, dat wij onder
anderen eenen brief aantreffen, die ten be-
wijze kan strekken, hoe gezegend dit werk
der christelijke liefde voor zijn hart geweest
is, en welke menig beschaafden, en in het
christendom van jongs af onderwezen Eu-
ropeer moet beschamen.

-ocr page 46-

De brief is geschreven in September 1814
aan eenen zijner vrienden.

Waax-de vriend!

» Reeds lang is het geleden, dat wij elkan-
der in Torringfood gezien hebben. Ik heb
echter u niet vergeten. Ik geloof dat gij n op
de regte plaats bevindt. Ik ben te vrede. Uwe
tegenwoordige toestand verschaft u de beste
gelegenheid om in kennis aanmerkelijke vorde-
ringen te maken, en gij-zult zeker een regt
goed Godsdienstig onderwijs en Christelijk
opzigt genieten. Gij herinnert u wel, dat de
ware vrienden van God hef overal goed en
aangenaam hebben, waar zij dan ook mogen
zijn,, wanneer zij er hun hoofdwerk van
maken. Hem te verheerlijken, lief te hebben
en welgevallig te zijn. Aan welke plaats wij
ons bevinden, is wel iets, en soms veel, dat
wij voor God doen kunnen en doen moeten. —
Onze eerste zorg behoort daarop gerigt te zijn,
om onze eigene gedachten in orde te
houden.
Wij moeten veel aan dat groote en heilige
Wezen denken, hetwelk ons gemaakt heeft
aan Zijne heiligheid, en afkeer van iedere
zonde , aan onze gedurige afhankelijkheid
yan Hem, — hoe vele weldaden Hij ons
ieder oogenblik bewijst, en hoe weinig wij
ondankbaren die verdienen , en welk een

-ocr page 47-

gruwel wij in zijne oogen zijn, wanneer wij
kwaad doen. Wij moeten ons dikwijls den
dood herinneren, en onze verschijning voor
den Regterstoel van Christus. Wij moeten
niet alleen dikwijls in den Bijbel lezen, maar
ook ernstig bidden, dat wij dezelve leeren
verstaan en beoefenen; dat zal ons zeer nuttig
zijn, om onze gedachten in orde te houden.
Als wij toch onze inwendige gedachten in
orde houden, dan zal ons uitwendig gedrag
ook goed zijn; wanneer wij echter ons gemoed
maar e'e'n oogenbllk met dwaze en ijdele
dingen bezig houden, zoo beledigen wij/ulet
alleen God daarmede, maar wij vallen ook
in uitwendige zonden, brengen onze zielen in
gevaar, terwijl wij ook anderen verleiden.
Wij kunnen ons de schrikkelijke gevolgen
van
ééne zonde niet genoeg voorstellen, en
toch vergeten wij zoo ligt, hoezeer ons hart
tot zonde genegen is. Even zoo zoeken wij
ons met de gedachte te troosten, dat wij in
de toekomst het goede doen zullen, terwijl
wij heden onze pligt verzuimen; en toch be-
staat de gansche tijd, die wij hier hebben
alleen in het tegenwoordig oogenbllk; wij
moesten nu daarvoor zorgen, dat wij het tot
verheerlijking van God aanwenden. Alles,
wat wij In staat zijn te doen, is daar en
boven nog zoo weinig, want alles wat wij
zijn en hebben, behoort Gode; en wij kun-

-ocr page 48-

nen Hem voor ulet ééne zonde voldoening-
geven, maar wij moeten alleen op de ver-
diensten van Ghristus vertrouwen.quot;

» Ik hope nu, mijn lieve vriend! dat gij
alle vlijt moogt aanwenden, om uwen tijd
goed te besteden, eu God te bidden, dat Hij
u genadig zij, eu u tot een nuttig en getrouw
dienaar make, zoo lang gij op aarde leeft.quot;

» JNog iets moet ik u herinneren: wij wil-
len onzen Hemelschen Vader aanhoudend
bidden, dat wij te zamen navolgers van die-
genen worden mogen, die door geloof eu lijd-
zaamheid de belofte ontvaugen hebben.quot;

Uw getrouwe vriend,
hendkik obükiah.

O gezegend Chiistendom] hetwelk in het
harte geplant, en aldaar een levend beginsel
wordt, en zoo over de zonden, over het
gewigt en doel des levens, en over onze roe-
ping om God te verheerlijken, leert denken,
spreken en schrijven! De gevoelens en de
gezindheden zijn dan dezelfde, of men in
Amerika of in Nederland woont, op de Sand-
wich eilauden of in Europa geboren is, of men
jong of oud is. Het is ëën geloof, één Heer,
één zin, ééne hope, en alle deze dingen werkt
één en dezelfde Geest. In welk oord men

-ocr page 49-

hen aantreft, zij zijn allen op het groote stuk
eensgezind. En zouden wij ons dan met de
Engèlen Gods niet verblijden, wanneer wij
hooren. dat er zulke nieuwe broeders en
nieuwe leden tot de groote schaar, die God
lu Christus eeuwig zal verheerlijken, worden
toegevoegd ?

'Ireffende voorheelden van liefde voor de
uitbreiding van het Christendom.

Geringe menschen beschamen dikwijls in
weldadigheid en liefde velen, die meer ge-
goed en rijk mogen genoemd worden. Uit
vele voorbeelden willen wij eenigen melden.

In de tweede jaarlijksche vergadering van
het Hulp-Zendelinggenootschap te Bristol in
Engeland, ontving de Secretaris een brief van
een' onbekenden, in welken, behalve hetgeen
verhaald werd van hetgeen zijne tien kinderen
uit hun weekgeld voor de Zendelingszaak
hadden afgezonderd, bijzonder merkwaardig
is het berigt van twee zijner dienstboden.

» Eene mijner dienstmaagden (zoo schreef
die heer) verklaarde mij in baren eenvoudigen
toon, dat zij iets voor dè zaak der uitbreiding
van het Evangelie onder de Heidenen wenschte
te geven, dewijl zij zoo hartelijk verlangde,
dat ook de Heidenen
hem mogten leeren ken-
nen, met wien zij onlangs als haren Verlosser
was bekend geworden. Zij had wel geen geld'

-ocr page 50-

maar kon 's avonds bij haar brood de boter
ontberen, en verzocht mij daarom, hetgeeii
dat artikel aan geld zoude beloopen, aan de
Zendelingszaak te verstrekken. En (voegde
zij daar bij) dan zal ik mijn droog brood met
meerder genoegen genieten, dan wanneer bet
met goud bedekt was. Ik dankte haar in den
naam van Hem, wien hare ziel lief had. Zij
bad mij daarenboven, het vierendeel jaar van
hare huur, dat met Mei vervallen was, er
bij te voegen.quot;

De andere dienstmaagd had kort te voren,
haren heer gevraagd om zes guldens, die zij
van haar huur bij hem-had laten staan, mede
voor de zaak van het Koningrijk des Hee-
ren af te geven.

Een jongeling, te Ipswich, bad eenen
vriend, welke gewoon was zijn vleesch te
betalen, om voor hem een week lang geen
vleesch te koopen, dewijl hij besloten had,
deze week zonder vleesch te leven , teneinde
voor de arme Negers oak zijn penningsken
te geven. De vriend echter, getroffen door
dezen liefdevollen Ijver des jongelings, be-
loofde hem niet alleen het vleesch, maar
ook het geld te zullen geven.

Eene behoeftige vrouw, te Wakefield,
•wilde 's weeks twee stuivers voor de Zendelings-

-ocr page 51-

zaak geven. Men zeide tot haar: » Gij zijt
te arm, om zoo iets te kunnen doen;quot;
waarop zij antwoorddé: » Ik spin zoo menige
streng garen voor mijn onderhoud, en nu
zal Ik eene streng in de week meer spinnen,
waardoor ik die t\vee stuivers hekomen kan.quot;

Een arm blind meisje, op een dorp In
Engeland , bragt onlangs aan den Predikant
van die plaats dertig schellingen voor de
Zendellngszaak. De Predikant, verwonderd
over de groote som, die het meisje bragt,
zeide: » Gij een arm blind kind, hoe kunt
gij dertig schellingen geven?quot; — » Het is
waar, (was haar antwoord,) Ik ben blind,
gelijk gij ziet, maar ik ben niet zoo arm
als gij denkt. Ik geloof u te kunnen bewij-
zen , dat ik deze dertig schellingen beter ge-
ven kan , dan vele andere, die zien kunnen.quot;
» Hoe dat, zeide de Predikant? quot; — » Dat zult
gij hooren. Mijnheer! Ik verdien de kost
met mandjes te vlechten, en dewijl ik blind
ben, zoo kan ik mijne manden zoo goed ma-
ken in donker, als bij het licht. Nu boude
ik mij verzekerd, dat het in den laatsten
winter aan de andere meisjes in het dorp,
die zien kunnen, meer dan dertig schellingen
gekost heeft, om voor haar mandenmaken

-ocr page 52-

licht te koopen. Dat heb ik niet noodig,
en daarom verzoek ik u dit geld voor de
uitbreiding van het Evangelie onder de
Heidenen, aan te nemen.quot;

Zou men hierbij zich niet herinneren
Joan. IX: Sg—4' •
Jezus zeide : Ik ben
tot een oordeel in de wereld gekomen, opdat
dc genen, die niet zien, ziende worden, en
die zien, blind worden. En dit hoorden som-
migen der Parizeen, die bij Hem waren, en
zeiden tot Hem: zijn wij dan ook blind.''
Jezus zeide tot hen: Indien gij blind waart,
zoo hadt gij geene zonde; maar nu gij zegt:
wij zien, zoo blijft uwe zonde.

Denkt gij, die dit gelezen hebt, niet aan
de twee penningen der arme weduwe en
de lofspraak, die Jezus haar gaf. Luc.
XXI: I—4.? Denkt gij niet aan hetgene
door Hem eens zal gezegd worden in den
dag Zijner toekomst:
Foor zooveel gij dit
aan een van Mijne minste broeders gedaan
J^bt, hebt gij het aan Mij gedaan.
Matth,
XXV: ^o.?

Of, zoo 't ons ooit ontbreekt aan magt
't Ontbreek' ons «ooit aan 't harte!
Elk liefdewerk worde in Zijn' kracht
In Zijnen naam door ons volbragt, '
Dan zal het God behagen.nbsp;'

Evang, Gez, LXXII: 4.