jl
TOT
berde druk
7« ROTTERDAM,
bij NICOLAAS CORNEL,
Drulker(gt;an Neirlandsch Zéndeling- GeMotsétajt,
1850.
1 ^
s
' 'S
'I ■
il
...M
.■!nbsp;■y.
quot;A '
I.r.i
■ S^
A* -
s '
, quot;V v' Jï u f! 'quot;XCTî':-. n. '
c I
r .
-lié-
r b».- . ., -
«squot;
gt; '■fes-
-f
5
à
P
t
e
n
I
A
A
\
Ips?
F-j. -
Gecommitté-erdefi pan het Nederlandsche
ZendelirigMenoótschap, tot het opstellen^
verzamelen en uitgeven van kleine Stuhjes ,
ter bevordering van Evangelische kennis
en Godzaligheid, ook lij mingeoefenden;
namelyk: R. J. vA n dek Meüi^en,
B. van Marken, J. Glarisse,
A. L. M. Phil. en Theol. Doet. en Prof.,
A. üe Vries, L. Egei,ing, J. C.
Vorstman m S. Adriaquot;ni, Predik.
kan-
-ocr page 4-quot;kanten te Amgterdam, te Hoorn, te Leijden
en te Rotterdam; oigt;er»enkomstig hun
Ambt en Beroeping, dat oogmerk gaarne
•willende bevorderen, 'en in uitzigt op des
Heeren medewerkenden zegen, bieden het
nevensgaande Stukje hunnen Landgenooten
aan} erkennende intusschen geene Uitgave
voor echt, dan welke door eenen hunner^
of door den Drukker dezes, onderteekend w.
é
V
-ocr page 5-tot
Duizendmalen misschien heb ik de betuiging
van den Apostel Paulus: »Ih heb geleerd ver-
ygt; genoegd te zijn in hetgeen ik heb:'\a) gelezen
of hooren lezen,. en ik geloof niet, dat ik
dezelve ooit, in rijper Jaren althans, gelezen
heb, of heb hooren lezen , zonder dat ik, met
meerder of minder ernst, bij mij zeiven ge-
zegd héb: »Gelukkige Paulus! ik wenschte
» wel, dat it: dat ook, en dat naar ti^aarheid
» zeggen kon, zóó als gij het daar geschreven
» hebt.quot;
Ik
-ocr page 6-( ^ )
Ik denk, dat het met sommige, die dit
Kleine Stukje van het Ncderlandscli Zende-
ling-Genootschap lezen mogten , ook wel zoo
zal gegaan zijn: Fergenoegd te zp'n in hetgeen
men is, dat is toch nog al zoo iets; niet waar?
Gij weet, immers ten minste zoo wel ten
naaste bij, wat dat is? Gij weet immers,
bij eigene ondervinding, wat het is met uwen
stand, met uw beroep, met uw lot te vrede
te zijn? Of weet gij misschien beter, wat
bet is, daarmede niet te vrede te zijn — daar-
mede niet voldaan te wezen ? te wenschen,
dat het anders ware? dan weet gij ten min-
ste, ofschoon maar half, toch genoeg, om het
met mij eens te kunnen zijn, en te zeggen,
wat ik zeg: » Vergenoegd, wel te vrede
» te zijn in hetgeen men is, dat is nog al
s» zoo iets,quot; of, met andere woorden: Wel^
» tevredenheid moet wel een zeer groot geluk
ygt; zp'n,quot;
Het zou mij dan ook ten uiterste verwon-
deren , indien gij, die dit Kleine Boekje in
banden krijgt, hetzelve niet wel zoudt willen
lezen. Lezen, zeg ik, want dat is nog wat
andgrs, dan hetzelve zoo eens, en zoo wat
te
é
te doorbladeren in eeo of ander zoogenoemd
verloren oogenblik. En vraagt gij misschien:
waarom zoude ik dat dan wel fee« willen? ik
antwoord ü: »omdat het handelt over de
TFdtevredenheid, en strekken kan ora U dezel-
ve wat nader te leeren hennen, omUdezelve
aan te pryzen, en om ü de middelen daartoe
aan de hand te geven, en in het gebruik vaft
dezelve eenigzins te besturen.
Maar hoort eens j wij moeten elkander wel
verstaan: Ik geloof juist niet, dat iemand,
die dit Stukje zal gelezen hebben, een grein-
tje meer Vergenoegdheid zal hebben aange-
wonnen door dit Boekje. Wel mijn Lieve
Menschen! indien de mindere of meerdere
maat van onze Weltevredenheid in onzen
stand of met ons lot, zon kunnen afhangen
van de Blaadjes, de Boekje« en Boeken, die
iemand daarover gelezen heeft, of van de
goede Preken, die men daarover gehoord
; heeft, o! dan zou die Vergenoegdheid al vrij
i Wat algemeener moeten zijn j ten minste, het
ontbreekt niet aan goede Stukken en Stukjes
over dit Onderwerp, en hoe vele Leeraars
liebben ook wel gepreekt over dal woord van
A 3nbsp;Pau,
■ Paulus; »Ii heb geleerd vergenoegd te zijn in
hetgeen ih ben!''''
Nu, Iaat dat wezen zoo als het wil: ik
wilde maar zeggen: wel verre, dat ik U dit
Boekje zoude opdringen als een onfeilbaar mid-
del om vergenoegd te worden; zoo vlei ik
mij toch met de hope, dat de een of ander
wel eens een woordje lezen, of als men het
U goed wü voorlezen, hooren zal, hetwelk
min of meer het Geweten IrefFen, en dan een
of ander met zichzelven onvoldaan zal maken;
en ziet! dat zoude een regt goed he^mkunnen
zijn; want die met zichzelven, en over zijn
hart en inwendig bestaan voor God ontevre-
de is, die is op den weg, om met zijn lot
en stand, (al is dat alles juist zoo aangenaam
niet,) len minste om met Hem, die ons lot
bestuurt, voldaan, en alzoo om weltevrede
te worden.
Ik twijfel niet, of gij begrijpt dit welj maar
ik mag immers voor sommige er nog welbij-
doen , dat hij, die in zijn Geweten geen ge-
tuigenis heeft van volkomene pligtbetrachting,
(en wie onzer. Zondaars uit Zondaars 1 kan
dit hebben ?) zijn stand of lot niet naar zijti
zin
-ocr page 9-zin zijnde, zal wel doen, indien Iiij dereden^,
die hij geeft aan God en Menschen, om rae/of
zeer weinig voldaan te zijn over zijn gedrag,
begint uit den M-eg te ruimen, en indien
hij daartoe zichzelven eens ernstig te gemoet
voert: » TFat klaagt een levend Mensch! een
iegelijk klage over zijne zonde P' a) Of: wat
zoude een Meusch, die nog de weldaad des
levens geniet, klagen? Zom men wel regt
tot eenige klagt hebben, wanneer wij, door
rampen over onze zonden getuchtigd wor-
den tot onze verbetering?
En nu mag ik ü dan niet langer ophouden,
en wil ook gaarne met u voortgaan, om U
eeriUe helpen bedenken, ^^ïAq Vergenoegd-
heid is—of, ora U de IVeltevredenheid wat
aader te leeren kennen.
(«) lüaagl. 3: Sg.
-ocr page 10-Over de Weltevredenheid.
Om de Vraag, die ik mij, als het ware, nu
door U hoor voorstellen: yi Wat is Tevreden-
heid in Stand en Beroep?*^ te beantwoorden,
kOm ik nog eens met U terug op de betui-
ging van Pau/us: ygt;Ih heh geleerd vergenoegd
te zyn in hetgeen ik hen.'''' En nu vraag ik U:
» weet gij wel, wie Paulus was, en in wel-
3) ken toestand bij was, toen hij dat
» schreef, en wat hij toen reeds ondervonden
» had?»
Paulus was, zult gij w;aarschijnlijk zeggen,
een Apostel, een Dienstknecht van den Heer
Jesus Chistüs ; en ik wil gelooven, dat gij
ook wel iets weet uit zijne Geschiedenis van
de wijze, op welke hij in die bediening, of
in dien sjand, of in dat beroep gekomen
was, (a) Nu, de Heer had hem, die, althans
naar zijne eigene verklaring, te voren een
lasteraar (ym het Christendom^ een vervol-
_
(ff) Hand. 9: I en vcrr.
-ocr page 11-ger m een verdruhher (der Christenen) was,
geroepen om zijn Apostel te zijn; de Heer had,
hem daartoe bekrachtigd. Maar waar vins
hij toen, en in welken toestand, toen hij dat
schreef? die Man, die, zoo als wij zoudea
zeggen, het in dien Post zoo wel had mogen
hebben? waar was hij toen? ik vertrouw dat
gij het weet, dat hij destijds te Rome was,
en wel in gevangenis aldaar; niet, omdat
hij een Kwaaddoener was, maar omdat hij een
Christen, en een Apostel van den Heer Je-
sus Christus was; en was die gevangenis
niets anders geweest, dan willekeurige hc~
rooving van zijne Vrijheid, dan zou menig
een, die zulk een toestand maar van hooren
zeggen kent, die betuiging van Paulus, zoo
als dezelve, uit haar verband opgenomen,
daar staat: quot;alk heb geleerd vergenoegd tezyn
in hetgeen ik ben:quot; of voor grootspraak, of voor
dweeperij, of voor een uitvloeisel van som-
bere krankzinnigheid gehouden hebben; maar
daar kwam van alles bij. Paulus zoude een Man
hebben kunnen zijn van middelen; indien hij
Jood
(rt) i Tim. 1 ; 12 , r.
-ocr page 12-Jood gebleven was, dan zoude hij welligt van
eenig aanzienlijk Ambt onder zijn Volk zich
hebben kunnen meester maken; maar hij had
voor het Christendom alles opgeofferd; en nu
was hij niet alleen diep vernederd, maar ook
had hij we! eens gebrek moeten lijden, en
zelfs in de gevangenis zoude hij , zonder bui-
tengewone toelagen uit de Filippische Ge-
meente, het noodige in zijnen toestand som-
tijds niet hebben kunnen verkrijgen; terwijl
hij, wel eeus geplaagd door valsche Broeders,
ook te gemoet zag, dat hij vroeger of later
om het Christendom op het Schavot een ijs-
selijken dood zou moeten sterven. En dit te
bedenken komt misschien nog minder te pas,
dan de herinnering, dat hij toen, reeds se-
dert verscheidene Jaren een zeer rampspoedig
lijder was geweest. Ei gaat eens na wat bij
al ondervonden had; hij kon zeggen: Ik ben
boven anderen in arbeid overvloediger in
slagen uitnemender, in gevangenissen overvloe-
diger, in doodsgevaar menigmaal. Fan de Jo-
den heb ih veertig slagen, min één, vijfmaal
ontvangen. Driemaalben ih met roeden gegee-
sdd geweest} eem hen ik gesteenigd, driemaal
heb ïk Schipbreuk geleden, eenen ganscheh
nacht en dag heb ik in de diepte overgebragt. In
het reizen menigmaal, in perikelen van Rivie-
ren, in perikelen van Maordenaars, inperike^
len van mijn Geslacht, inperikelen van de Hei-
denen, in perikelen in de Stad, inperikelen in
de JVoesti/n, in perikelen in de Zee, inperi-
kelen onder de valsche Broeders : In arbeid en
moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst,
in vasten menigmaal, in koude en naaktheid.
Zonder de dingen, die van bulten zi/n, overvalt
mij dagelijks de zorgvan alle de Gemeenten, (a)
En die Man was in hcti^een hij was verge-
noegd! Wat dunkt U? zoude hem dit alles
wel hebben aangestaan? Zoude het naar zijn
zin geweest zljn, dat hij, om op zijne voor-
malige gevangenis alleen nog eens terug te
komen) ten minste nooit al'een, nooit zon-
der opzigt van een Soldaat, eens mogt uit-
gaan? Zoude hij in zijn geweest zijn met
die vernedering, met dat gebrf k , en met die
valslt; he en willekeurige befiandcJing en onder—
drukking? Hoort eens, wat aan de beproef.
___de
(a) a Ko:, U ; 23 —a8.
-ocr page 14-de Hebreen wordt toegestemd: Alle kasti/,
ding, als die tegenwoordig is, schf/ntgeene zaak
van vreugde maar van droefheid te zi/n, {a En
dit is voor ons Menschen waar van alles, vvat
wij gewoon zijn, rampen, teleurstellingen ea
tegenspoeden te noemen; bij voorbeeld: door
ziekelijkheid, door bekrorapene omstandighe-
den, door verlies van eer, en goed en hloed,
of iets van al wat ons dierbaar is op de We-
reld, Nu, Paulus was een Mensch van de
zelfde bewegingen als wij, en hij zoude, lt;^geea
Mensch, of een geheel ander Mensch hebben
moeten zijn dan wij, indien hij zich met alle
die levens-onaangenaamheden zelve had kun-
nen verzoenen, gelijk men zegt, of, zoo als
gij het misschien zoudt uitdrukken: »indien
alle die onaangenaamheden hem niet onaange-
naam waren geweest.quot; En vinden wij niet
in zijnen Brief aan de Filippensen, waarin hij
betuigde, vergenoegd te zijn in zijnen stand,
meer dan ééne plaats, waaruit blijkt, dat hij
voor de afwending van nieuwe rampen, en
voor het genot van wezenlijke genoegens
niet
(«) Ilobr, 12 ; H«.
-ocr page 15-niet onrerschillig was ? Leest zelf maar eens
wat hij schrijft, Kapittel II: vs. 27, Epafro.
ditus was krank geweest, maar God had zich
oven dezen, maar niet alleen zijner, schrijft
hij, maar ook mijner ontfermd, opdat ik niet
droefheid op droef heid zoude hebben. Ziet ook
Kapittel IV: vs. 10, waar hij zoo harteihfc
verklaart: Ik ben grootelyksverbli/dgeweest
in den Heer, dat gij nu eenmaal verwakkerd
zp't, om aan mij te gedenken: waaraan gij ooh
gedacht hebt, maar gij hebt de gelegenheid
niet gehad.
Het moet dus wat anders beteekenen, niet
waar? Maar wat.^ Daar zijn mensehen (gij
hebt die immers wel ontmoet ?) die zich naai*
alles, wat hun overkomt en treft, al wonder
wel weten te schikken. »Het is niet anders.quot;
zeggen zij, niet waar ? » wat zullen wij daar
»tegen doen? men moet met alles te vrede
»zijn; hoe meer men topt en klaagt, hoe
»erger het wordt; goede moed is het halve
» werk; men kan geen ijzer met handen bre-
»ken,quot; en zoo al voorts. Wel, zoudt gij
waarlijk gelooven, dat die Mensehen, die dat
zeggen, te vrede zijn? Zoudt gij Paulus met
zul-
-ocr page 16-zulke Menschen, voor één oogenblik zelfs,
durven vergelijken ? Neen, neen, dat gaat
niet aan; als gij op die gezegde zelve let,
dan hoort gij daarin de taal zelfs van Ontevre-
denheid! Dat zeggen : » Men moet met alles te
3) vrede zijn ;quot; is dat niet eene soort van Klagt j
Si Het is niet andersdat de taal der Dank-
baarheid dat het zoo is? ik meen, dikwijls
althans, daarin te vinden de uitdrukking der
Ontevredenheid die niagteloos is om heta«-
ders te maken, en die anders zeker haar lot
veranderen zou. Ook gebeurt het wel, dat
er menschen zoo spreken, die te traag zijn
om eene andere wendig te geven aan hun
lot, hetwelk men zou hunnen, zou mogen,
dan ook wel degelijk zou moeten verbeteren ;
hetwelk men althans zon kunnen trachten te
verbeteren. Sommige zouden daaraan geen
hand willen slaan, of daarom geen voet
verzetten willen ? Ziet, lieve Menschen , gij
zoudt U bedriegen, indien gij meendet, dat
Paulus van die gemoedsgesteldheid was ge_
weest. Dat zou wel zao wat naar Onverschil-
ligheid geleken hebben; en pverschillig was
Paulus dan toch waarlijk niet; dat zien wij
be-
-ocr page 17-beter, waanneer hij de eer van het Christen-
dom, en zijne eer als Apostel, vurig en le-
vendig tegen den ongegronden laster ver-
dedigt. Onverschilligheid is ook geene Te»
vredenheid. Tevredenheid is eene deugd, en
een voorregt, en die onverschillig is, is voor-
zeker niet deugdzaam, en waarlijk ook niet
gelukkig. Tevredenheid! zij is een zoo zacht
en zalig gevoel, en eene gewaarwording,
streelend voor het gemoed boven alle be-
schrijving i en trekt Onverschilligheid zich
niets aan, hoe kan zij dan genoegen smaken ?
Aangenaam en beminnelijk ook is voor zijne
Huisgenooten en andere Medemenschen de
weltevreden Man, terwijl de onverschillige
voor ieder, die hem ontmoet, doorgaans zeer
lastig is.
Ik zoude hier ook nog kunnen spreken van
zulken, die, in armoedige omstandigheden ge-
boren en opgevoed, niet beter weten, of
het moet maar zoo met hen blijven als het
altijd was; en anderen zijn door Ouderdom
schier verstompt, en of het hun kwaad of
goed gaat, zoo als wij het noemen, het
schijnt hun evenveel; om niel te spreken vaa
die liglzinnige en dartele knapen, die met
laffe scherts de rampen van het leven pogen
weg te spotten.
Maar ik wil geene stof tot Ontevredenheid
geven door al te lang daarbij te verwijlen,
en U nu trachten te errinneren, tvaf eigen-
lijk de Fergenoegdheid is. Vooraf evenwel
mag ik immers nog wel opmerken, dat God
eenen iegelijken zijnen stand gegeven heeft,
ja in hooger of lager kring, in eenen meer of
min gegoeden, of misschien wel in eenen
behoeftigen toestand, in eenen vrijen of
dienstbaren staat, in eenen gezonden of zie-
ken, in eenen bloeijenden of sukkelenden
toestand, in dien van Handwerksman ofDag-
looner, van een Koopman of Winkelier, vap
een hooger of lager Ambtenaar, zijn wij niet
bij toeval, maar naar Gods vrijmagtigen en on-
veranderlijken, en altijd wijzen raad, door God
geplaatst. En nu nog iets- ik wü onder-
stellen, dat dit Stukje niet in handen komen
zal van vele edelen en magtigen, van vele
grooten en rijken, maar van eenige minder
bedeelden, van armen en ongelukkigen, van
zulke derhalve, wier Sfand en Beroep zoa
niet
-ocr page 19-niet benijdenswaardig is, en die, indien zi)
konden, van stand en beroep wel oogenblik—
kelijk, uit onvoldaanheid met hun lot, ver-
anderen zouden.
Indien dit nu uw geval mogt zijn, en gij
evenwel, in dezen uwen staat, Lij U zelven
denkt en gelooft: »In dien stand, waarin
ik hen, Len ik door God geplaatst, door Gody
die vrij magtig aller Mensehen lot bepaald
beeftquot; — indien gij gelooft, dat God, die van
zijne Leschikking en daden aan niemand re-
kenschap verschuldigd is, ü in eenen anderen
staat zou hebben kunnen plaatsen , maar dat
zijne alles omvattende Tf^ysheid het beter
voor U geoordeeld heeft, ü niet in eenen
anderen kring, maar daar juist, waar gijü
bevindt, te plaatsen — indien gij daarbij ge-
looft, dat God met Liefde uw lot bepaald en
bestuurd heeft, en Lestimrt, met diezelfde
liefde, die het beste, hetwelk zij geven kon,
U niet onthouden, voor U Gods eigen Zoon
niet gespaard, maar ook voor U gegeven
beeft, opdat gij den welverdienden dood
niet smaken, maar zalig leven zoudt —indien
gij dat gelooft, en door dat geloof geleid, zoo
al niet met uw Stand en Beroep op zichzel-
ven, maar met hetzelve als uw lot, U door
God, uw Vader in Christus Jesus, aanbedeeld
op Aarde, bevredigd zijt, dan kan men ü
toch te vrede, Christelyh te vrede noemen
met uwen Stand en met uw Beroep. De
ware Christelijke Vergenoegdheid toch zoude
ik beschrijven te zijn: die Gemoedsgesteld-
bied, die daar plaats heeft, waar men door
bet Geloof in den Heer Jesus Christus, als,
Zaligmaker, en in GoJ, als onzen schuldver-
gevenden Vader, door Hem geleerd en be-
stuurd, goedkeurt alles, wat hij geeft en doet.
Waar die Gemoedsgesteldheid is, kan men dan
naar waarheid zeggen: »Indien ik mijn Stand
»of Beroep veranderen loon msLHV niet, dan
■»tegen den wil van mijcen God en Vader,
5)dan zoude ik het toch niet doen: ik zou
»veel liever alle genoegens en alle Scbepse-
»len varen laten, dan in het allerminst met
»opzet iets doen tegen zijnen wil.quot;
Gij bemerkt dus, dat Christelijke Onderwer~
ping asiwQoèieenswillendheidfin tevredenheid
met God, ofschoon wij tusschen dezelve on-
derscheid maken kunnen, in den grond en in
liet
-ocr page 21-liet wezen van derzelver bestaan^ met alleen
niet veel verschillen, maar wezenlijk in één
punt met elkander zamen vloeijen; of
wilt gij liever, uit ééne bronwel, uit Liefde
tot God die uit het Geloof aan God in
Christus Jesus, zijnen Zoon, ontspruit, voort-
vloeijen.
Om U nu in de gelegenheid te stellen, dat
gij U zeiven zoudt kunnen beoordeelen, of
gij in uw Stand en Beroep te vrede zijt, en dat
wel, zoo als wij, naar Christelijke grondbegin-
selen , daarin te vrede behooren te zijn, wil ik ü
deze en gene Werkzaamheden herinneren van
zoodanig een Christen , die met Paulus zeggen
kan: y)lh ben vergenoegd in het geen ik ben.''^
In het algemeen zult gij zulk eenen Christen
met zien of hooren hunkeren naar verandering, ot
wispelturig, zoo als men zegt, van den hak op den
tak zien springen, of zien loopen van den een naar
den ander, ongeduldig om toch maar weer iets
anders te beproeven. Gij zult hem zelfs niet ligt
zien knijzen, wanneer het hem waarlijk buiten
zijne schuld tegenloopt. Zoo veel hij kan , heft
hij steeds oog en hart naar boven. liij gedenkt
alsdan niet al/een van tijd tot lijd bij zichzelven -
Bnbsp;het
b
het békende Spreekwoord:» Twaalf Ambacht
» ien, dertien ongelukhen,quot; of het ook dikwijls
waar bevonden: » Allé verandering is geen«
ygt; verbetering!quot; maar, terwijl hij tracht ook stil-
le te zijn, zegt hij menigmaal bij zich zeiven:
» Ga niet uit uwe roeping.'quot; En niets willende
dan God gehoorzaam zijn, zegt hij ook dikwijls
tot zichzelven: » fVacht op den Heer; ken Hem
in al uwe wegen.''' En zoo blijft hij dan ook in
zijnen stand en in zijn Beroep, en omdat hij, zoo
lang hij op eene redelijke wijze overtuigd is, dat
hij door het Godsbestuur in d'ien Stand en dat
Beroep geplaatst is, enwordt, blijft
bij daarin , en draagt hij de lasten en bezwaren,
die daaraan verbonden zijn,
Ik zeg : hij draagt de lasten en bezwaren , die
daaraan verbonden zijn , maar hij vermeerdert
die niet; integendeel, zoo veel hij kan, vermin-
dert hij dezelve, door zich in zijn Beroep, het-
welk hij als een Goddelijk Beroep voor zich aan-
merkt, zoo veel mogelijk te bekwamen, door
zich naarstig iti dat werk, vriendelijk jegens zijne
begunstigers, en bescheiden jegens zijne tegen-
strevers te godragen; en al is het dan ook, dat
anderen Ipn zelfs bcnadeelcn; hij poogl zelfs niet
'nbsp;hun-
hun dat betaald te zetten, omdat hij overtuigd
is, dat God hem het Brood van zijn Lescheiden
deel niet zal onthouden; en tevens, omdat hij
weet, dat hij, wanneer men hem iets onttrekt, of
wangunst hem belastert, hij beter doet, waaneer
bij zwijgt en draagt; en spreekt men hem van
zulke, die hem die moeite maken, dan zegt h^'
niet maar; Laat haters haten, bemyd„rs benij-
den,- wat Godmij gunt,d^t moeten zij tijden.
Ook niet: De ongegunde hrok^ die wordt het
meest gegeten s maar zijn hart denkt, eu zijn
mond betuigd: ^at God doet is-a^slgedaan ;
mets is er bij geval en niets zoncler doel f Ja i
naar mate hij in het regt gdoof aan Gods Bestuur
werkzaam, en daardoor met God te vrede is,
poogt hij ook zelfs voor zijneMedeihngers enOn^
derkruiperste bidden, dat God het hun vergeve,
en^dat hij hen beware van meer k waad le doen j
en komt hem de gelegenheid voor, om dezulke
door heuschheid en opregte vriendelijkheid te
beschamen, dan acht hij het zich een pligten een
voorregt, om die gelegenheid niet ongebruikt te
laten voorbijgaan.
_ Daar is nog iets waaraan gij den te vrede
Christen van dien, die niet te vrede is, kunt on-
B 2nbsp;Jcr-
derkennen. Stelt U hen heide voor in soortgellj-
stand, en werkzaam in ^^«e/^/ef beroep. Stelt
U voor twee Kooplieden, twee Landlieden, twee
Fabrikeurs, twee Handwerkslieden; of neemt
twee v^n derzelver Bedienden; maar nu is er
voor den Koopman geen vertier, of er zijn zeer la
ge Markten; zij verkoopen met verlies; de Land-
man , schoon niet lijdende door misgewas,, kan
toch zijn Landpacht niet betalen; de Fabrikeur
ziet ingevoerd en rondgevent, hetgeen hij ruim
zoo goed kan maken; de Handwerksman vindt
minder werk, of wordt in hetgeen er is, belem-
merd, door tegenkanting van onderscheiden
aard. Wat doet nu de een? — wat doet de an-
der?— De een zoekt van dat alles de oorzaak,
of in de Wetten van het Rijk, of in de ondeugen-
de pogingen van eigenbatige Medeburgers; hij
heeft daarvan overal den mond vol; zijn humffur
raakt van zijne streek ; men kan het aan zijn ge-
laat zien , aan zijnen toon hooren, dat hij onvol-
daan , zeer ontevrede is; de Vrouw, de Kinderen ,
de Dienstboden, de Huisgenoofen, de Huis-
dieren zelfs, ja, nu en dan ook de ievenlooze
voorwerpen, die hem omringen, worden met
eene be.'agchelijke ruwheid de woorden, of toe-
ge-
-ocr page 25-gegrauwd, of zij worden gestooten en gesmeten.
Sotntijds dreigt hij ?fch voor hethoofd tesJaan- of
stampend hoort men \^emzaggen:hetisomdolte
worden; en, als men het'gelooven kon, zou hij lie-
ver sterven, dan langer «/zooEen ander
van die soort loopt morrend en mokkend, dagen
achter elkander, onvatbaar voor toespraak, en
werkeloos door zijn Huis. Een ander ^ik durf het
schier met zeggen) bedwelmt zich door den
Dranh, en verzet zijn verdriet in Drink- enBier-
huis; ook door het Spel- waagt door dat,dikwijls
zoo armhartig en jammerlijk tijdverdrijf, door
Kanrt ennbsp;eene tegemoetkoming in
Zijn fortuin, en ontsteelt ook nog wel iets van
hetgeen hij nog bezit aan Vrouw en Kinderen,
om te beproeven, of eene veel belovende en weil
mg gevende Loterij hem helpen moge, en
maakt somtijds, door de eene te leur stellmg op
de andere te hoopen, zich eindelijk rijp, indien
Gods Almagt hem niet behoedt, voor zdfsmoord
en rampzdiglieid !
Wat doet de ander, de Christelijke lijder ? Hij
tracht ten minste gedurig ^ioo^.,^ op te zien; hij
denkt, gelooft en belijdt, en betuigt; »Daar is
geen kwaad in de Stad, of op het Land, binnen of
B 3nbsp;bui-
»èüilën ons Vaderland, dal God ons mV« naar
onze zonden doet; hij /Joo^f in de hope op eene
toekomst, zichzelven en zijne Huisgenooten; ja,
ook in nederigheid en ootmoed, wanneer hij kan,
2^ne lotgenooten op te beuren en te bemoe-
digen, terwijl hij zich bet mei of minder
noodzakelijke, met gewilligheid, en in dea
Heeren naam ontzegt en onthoudt, om ziclizel-
Ten en zijne Huisgenooten, en die gebrek lijden
aan het onöntbeerbare, roo veel te onbekrompe-
Ber nog te kunnen helpen voorzien; hij zet al-
zoo, q) eene Christelijke wijze, \ hetgeen helaas!
200 weinige in onze tijden doen!' zijne tering
naar zyne nering.
Het zal niet noodig zijn te zeggen : wie van die
twee Menschensoorten te vrede, wie hunner niet
te vrede is, maar wat wilf gij ? dat ik U de vraag
bij deze gelegenheid zal heanXwooxAen hoe dat
het toch komen moge, of welke de oorzaak zy ,
door welke thanshetgetalder Onvergenoegden
in ons Land (misschien wel in alle Landen van
bet Christelijk enbevoorregtEuropa
is, dan in dien tijd, in welken de ijzeren Schep .
ier van DwinglandrJ de Vxjlken met onherstel-
bare Armoede en Slaverny schéén te dreigen ?
Ik
-ocr page 27-Ik kan juist niet zeggen, dat die taak ?oo ge-
makkelijk is j — neen, zelfs niet, indien ttien 9!
de onderstelling met U aanneenit, dat er thans
meer Ontevreden}ieid\ieȕSfi^\i dan in die dagen.
Evenwel er is iela van le zeggen. Ik geloof, dat
in dien tijd, door eenen zamenloop van Omstan-
digheden , bij onze Natie ten mjH.ste, was te weeg
gebragt^ een besef, ea bij sommige eenig
voel van schuld. Er waren zulke goede dagen
voorbijgegaan; ons Land was zoo rijk maar door
twist enverdeeldheden zoo arm gsvvorden,_
daarbij kwam .... Ja! onze Leeraars moesten
wel wat voorzigtig spreken, maar onze Leeraar
konden toch spreken van onzaschuld^ men wil-
de er toen ook wel van hooren: en men werd het
ia de hoofdzaak eens, over en tegen deFran-
schen, — men bad tot Goil, — men zuchtte en
schreeuwde over de, anders maar wel ver-
diende ^apendienst; het ging bg ons, onder
onzen Drijver, als met Israël mE^ijpteonder
Farao, (a) Het gek rijt kwam op tot God, God
hoorde ons gekerm, -— God zag ons aan, — God
kende ons,— nu kwam de Verlossing! en nu zegt
gij welligt:» Maakte die dan ontevrede ?quot; Wat
____zal
(lt;ï) Exod. Ï; 23 — 25.
B 4
-ocr page 28-zal ik zeggen ? wij gelijken in dat opzigt maar al
te veel naar het toen pas uit Egijpte verloste
Israël De bevrijding viel, ten minste in alles,
niet naar aller wenschen en verwachting uit; men
had gehoopt, als in de gouden Eeuw van ons
Vaderland te zullen verplaatst zijn, en was, door
meer dan ééne oorzaak, ook al misschien door
onzen omgang met onze Naburen, de smaak
voor al wat fraai is, overdreven uitgezet; men
moest in dien men dien opvolgen wilde, dan ook
veel meerder hosten maken. In alle de kringen
der Maatschappij waren daardoor veler behoef-
ten vermeerderd, en «ie/f in gelijke mate de z/z-
homsten. Zietdaar, dunkt mij althans, eene
bi quot;on — eene troebele bron van Ontevredenheid
met God en van jaloerschheid tegen den Naasten,
die zich niet zoo gemakkelijk in het Mensclielijk
hart sluiten als ontsluiten laat, en die, waarlijk ,
over ons eene schande uitstort, zoo groot, dat
iedereen wel vragen mogt: » Hoe wordt die uit-
ygt; gewischt ? hoe wordt die schuld verzoend ? hoe
J) wordt het beter ? beter ook met mij ? hoe
» wordt ik waarlijk vergenoegd ?quot; Want dit
kwaad, dunkt mij, is vrij algemeen. Omdat
verlangen naar beterschap nog meer gaande te
ma-
-ocr page 29-ken, waar het is, en waar het nog niet is, het-
zelve , ware het mogelijk, onder Gods zegen, te
verwekken, wil ik trachten ü die Tevreden-^
heid met eenige beweegredenen aan tepri/zen.
Aanprijzing van Weltevredenheid.
Tot aanprijzing van die Tevredenheid is veel
te zeggen, Lieve Menschen! en dat van onderschei-
den aard. Alles is zeker wel niet even krachtig
en gewigtig, maar het is ook juist niet gezegd,
dat het allerkrachtigst middel ter aanprijzing bij
ons het sterlste werken, en het meeste overwigt
geven zal. Neen: somtijds schijnt één woord, ik
zou bijna zeggen, zoo los weg daarheen gespro-
ken, meer invloed op het hart te rauken, dan
eene met kunst opgestelde en sierlijke Rede-
voering, van welke het verstand moet zeggen:
nrgt;
»Dat IS een Meesterstuk.quot; Het gaat wel eens
zoo; )k spreek bij Gelijkenis; zoo als met dien
Slan, die een pijl schoot in zijne eenvoudigheid,
maar Gcti bi«gt dien, waar die, naar Zijnen
C 5nbsp;raad
xaad, wezen moeamp;t. (a)Ikli£bd!aaromroor«Te-
nomen, zoo maar wat mjï het hart wor het bart
op te dissen , en die trek tot eten heeft, zal het er
immers niet om laten, al is het, dat de «c/So/e/s
alle niet in de aliervolmaakste orde staan ?
Ik denk niet,.dat gij ontevrede zuil worden,
dat ik met den Bifhel begin. Ziet, als dat
Boek, — (gij denkt er immers ook zoo over ?)_
als dat Boek mij voor deze of géne zaak eene uit-
spraak van Moses en van de IWeten, van de
Euangelisten en van de Apostelen [en 'over
zulks van God zelve, en van onzen Heer Jesus
Christus aan de hand geeft,quot;dan denk ik: » Nu
is het afgedaan; nn valt er niet meer over te kih-
» helen of te redeneren j het staat daar geschre-
» ven!quot; Ziet, daar zou men den Duivel mede tot
zwijgen brengen! ifi)
Wel nu, wat heeft nu die kostelijke .Bubei,
tot aanprijzing van die Welteureden/teid? Ja,
ik kom alweer eens op dat zeggen van Apostel
Paulus terug: ygt;lk heb geleerd vergenoegd te
___s-yn
(0)nbsp;'2 Chron. 18: 33.
(1)nbsp;Matih. 4 : I _ ,,.
-ocr page 31-zijn in hetgeen ïk hen daarin vind ik voor mij
eene kracht ter aanprijzing vm fFeltevre~
denheid, die aJ zeer sterk IS. Paulus zeide: »Ik
heb^g/eerc/.quot; En wanneer men zoo verstandig,
zoo geleerd en zoo geoefend,gelijk die Apostel
was, de moeite genomen had omhat ie leeren,
en zich aan de voeten gezet had van den aller-
besten Meester, om zich dat te laten leeren, als
hij daarbij zich had bevlijtigd om daartoe zich
van alle voorkomende middelen le bedienen,
dan moet het voorwaar wei aanprijzingwaardig
zijn. Ja ! daar komt bij, als ik daar dien Man
zoo zie zitten, gevangen en gekluisterd, en ik hoor
hemdan zeggen: Ih heb geleerd te vrede te zijn
in hetgeen ik benj dan dunkt mij ligt er een glans
van vrolijkheid op zijn eerwaardig Apostolisch
gelaat, dan is liet mij als of ik hem hoor zeggen
aan den Soldaat, die hem bewaakt, aan de
Wachters, die hem geleiden, aan de Rigters, die
bem van tijd tot tijd ondervragen, aan de groot-
ste en magtigste en schijnbaar gelukkigste, die
zijne stem maar bereiken kan, aan U en aan mij:
»Ik wenschte wel van God, dat Gijlieden allen,
Ti diè mj ziet, hom-t, of van mij hoort, zooda-
nig
» nigc wier de tl als ik ben, uitgenomen deze ban-
ygt;denr (a)
Voor het overjge vinden wij in den Bijbel die
Tevredenheid ook regtstreeks voorgesdireven:
bij voorbeeld: Paulus zegt: » Als wif voedsel
3) en dehssl hebben, zullen wij daarmede te rre~
3) de zijn^'' (5) Én wat gaat daar vooraf? )) Wij
ygt; hebben niets in de Wereld gebragt ;het is open-
y) baar, dat wi/ ooh niets hunnen daaruit dra-
gen quot; (c) ,En gij moogt hetgeen er op volgt wel
daarbij lezen: » Doch die rijh willen worden,
en daar vindt gij ook misschien weiiets, datgij op
U zeiven moogt toepassen,) y)die rijh willen
worden, vallen in verzoehing,,en indenstrih,en
« in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden,
X weihe de Menschen doen verzinken ia verderf
ygt;en ondergang.quot; d) Zoe vinden wij ook de
Apostolische vermaning: ygt; Vwe wandel zij
j) zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd
)) met het tegenwoordige' ^e) En waarmede
\
wordt
(«) Vergel. Hand. 26 ; 29.
(A)iTim 6:8. (c) Vs. 7.
(d) Vs. 9.nbsp;(.:) Hebr. i3 ; 5a.
-ocr page 33-wordt dat aangedrongen ? jd Want {de Heer)
» heeft gezegd: Ik zal u niet begeven j Ik zal u
7) niet verlaten.^'' {a)
Ik wenschte ook wel, dat onze Tollenaars de
Predikatie van Joannes den Dooper lazen, ge-
houden voor hunne Ambtgenooten van zijnen
tijd: » Eischt niet meer dan TJ gezet iszeide
hij, — en tot de Krijgsknechten was het onder
ander: Laat TJ vergenoegen met uwe bezol-
dingen.^' {b En dat is door hem voor ieder een ,
dat is ook voor ons gepreekt en beschreven.
De Bijbel bepaalt ons ook wel bij de hooge
waarde, en bij de voortreiFelijldieid van de Fer-
genoegdheid; die wordt dan al mede lot aan-
prijzing van dezelve ons voorgesteld j bij voor-
beeld, in dat zelfde verband, waaruil ik straks
reeds veel ontleend heb, vindt gij de F erge-
noegdheid in de naauwste betrekking geplaatst
tot de Godzaligheid; deze is de bron, gene is
eene der heerlijkste uitvloeijsels daarvan. »Zgt;e
» Godzaligheid is een groot gewin, met verge—
» noeging.quot; («) En dat de beloften, die aan zulk
eene Godvruchtige gemoedsgesteldheid ver-
__boa-
(a) Vs. 5b. {h) Luc, 3: 12 — i4: (o) I Tim. 6: 6.
-ocr page 34-bonden Worden, waarlijk worden verwezenlijkt
aan hem, die dezelve beoefent, dal kunnen wij,
behalve m Paulus, ook in David en vele anderen
bewezen zien; en het zal ü niet berouwen, indien
gij hier tusschen beide den 4«quot;, den 23«quot; en den
i3 Psalm eens leest, en bij deze en soortge-
lijke, van tijd tot tijd, uwe aandacht bepaalt.
Gij zult ook wel doen, indien gij eens naziet in
het Boek van Jona, hoe deze door den hoogen
God in de schande zijner onvoldaanheid, voor
zichzelven werd ten toon gesteld, en voor ons tot
waarschuwing is voorgesteld.
Volgt mij nu verder, terwijl ikUwil doen
opmerken, hoe zeer de Kergenoegdheid zich
laat aanprijzen door redenen, die wij ontleenen
van de eere Guds, van ona eigen welzijn, en van
het geluh van onze Medemenschen y beweegre-
denen immers, die bij een'redelijk Mensch nog
al iets behooren af te doen ?
Fan de eere Gods? Dat verstaat gij immers
wel ? — Indien ja; denkt dan, dat het volgende
minder voor U, meer voor minder geoefenden
geschreven is. — Indien niet; let er dan dubbeld
op. De alierhoogsle God, onze Hemelsche Va-
der, bemint zichzelven. Hij openbaart zich daar-
om
als niet onverscliillig omtrent zijne Eer en zij-
nen Naam, Ja, Hij wilde uitdrukkelijk, dat de-
zelve niet zoude ontheiligd worden. De Heer Je-
sus leerde ons bidden: Hemelsche Vader! dat
uw Naam geheiligd, dat is: geëerd en gepre-
zen wordeMaar nu vraag ik U, ter goeder
trouw! indien wij ontevreden zijn, en klagen,
morren of mokken, over wien klagen wij
dan ? Ik zeg U ronduit, schoon niet met dat
gezag, waarmede Moses sprak tot de Kinde-
ren Israels: cc Uwe murmureringen zgn niet
(Stegen ons, maar tegen den Heere.quot; (a)
Ook vraag ik U: indien wij over God kla-
gen , wat ontvangt Hij dan van ons onder de
mensclien, en door ons van onze medemen-
schen? dank en eer, of hoon en smaad? Is
het niet ook door dat murmureren en dat
klagen, dat wij ook zoo dikwijls ten minste
de aanleiding geven, dat Gods Naam niet ge-
prezen , maar gelasterd wordt ? Kan en mag
ons dat onverschillig zijn? Is dat een braaf
Kind, die er niet om geeft of men van zijn
Vader wel of kwaliy/b spreekt? Gij veroor-
deelt
(«) Exocl, i6 . Bc.
-ocr page 36-deelt het zeker, maar veroordeelt gij dan ü
zelven niet met een? Gij, die zoo dikwijls
over de beschikking van uwen besten Vader
hwalijh spreekt? O! zeg dan niet: «Ik heb
God lief!quot; indien gij ook door Tevredenheid
Gods eer met bevordert, v/ant anders spreekt
gij logen; de Liefde Gods is niet in u, gij
heht u zelven bedrogen.
Nu verder. Wie bevordert, dunkt umeer
zijn eigen welzijn ? die te vrede, of liij, die
ontevrede is? Zegt gij niet: «Dat is geen
vragen waard?quot; Maar laat het mij U toch
maar vragen, al was het dan maar om een
ander, die het niet zoo inziet, ook daar op eens
te doen denken, door het antwoord, hetwelk
ik zelf op die vraag ü geven wil. Gezond-
heid is immers ook een groot geluk?en wien
denkt gij, smaakt doorgaans zijne spijs en drank,
al zijn die niet zoo uitgezocht, beter? hem,
die zijn Brood van goeder harte en met ver-
genoeging eet, of die zich met een éoo« hoofd,
en met een wrevelig hart aan zijne tafel, met
lekkernijen opgevuld, nederzet ? Ik weet wat
gij zeggen of denken zult; het is natuurlijk.
Ook is bij die [onvergenoegde wargarens de
goo^
-ocr page 37-goade omloop van het bloed niet mogelijk j
en het wordt doorgaans hoe langer hoe er-
ger; men wordt wezenlijk wel eens ziek door
gemelijkheid; terwijl de ondervinding leert,
dat niet alle ziekten, (hetgeen opmerkelijk is,)
ontevrede of gemelijk, maar somtijds zelfs
opgeruimd en vrolijk maken.
Maar nog iets: Is achting bij de menschen
ook een voorregt? Ik geloof niet, dat gij dit
ontkennen zult — wel nu, wie is, bij Kinde-
ren zelfs, bij zijne Huisgenoofen, bij zijne
Dienstboden? — wie is in de Maatschappij
meest geacht en bemind, de oade opgefuim-
de Goedhart? QÏ dejohgere, alles bevittende
en knorrige Albedil?
Wie zal, (voegt dit er nog bij ; alles kan ik
niet uithalen, en te veel zoude U misschien
vervelen,) wie zal, als het op sterven aan-
komt, gemakkelijker op zijn peuluvv bggén?
de Man, die bij het onbedriegelijk licht der
naderende Eeuwigheid, in zijn hart het ge-
tuigenis leest: «Altijd, altijd was ik ontevre-
de ! quot; of hij, die met ootmoed zeggen durft:
y) Beter had het kunn-n, beter had het moe*
ten zijn, maar ik heb toch niet altijd, nooit
C
' gt;1
«pzettetijk God bedild, en tegen mijn even-
mensch gemord ! quot; ik Jaat het TJ zelve heden-
ken , óolc, hoe die Menschen op die piaats,
in de Eeuwigheid, waar niels onvergolden
blijft, het hebhen zullen?
Maar gij weet het: nu komen wij nog aan
een ander punt. Wij zijn immers niet voor
ons zeiven op de Wereld? Gij Ouders! Gij
immers ook voor uwe Kinderen! Gij Kinde-
ren , vooral die nu reeds volwassen zijt. Gij
Dochters! die, na het overlijden van eene
brave Moeder, uwen bejaarden Vader mogt
behouden; en gij Zonen! die, na het afster-
ven van uwen Godvruchtigen Vader, voor
eene goede Moeder, die U onder haar hart
droeg, en met zoo vele smart gebaard heeft,
zorgen moogt? Ja, wij zijn immers alle, of-
schoon in onderscheiden betrekkingen, ook
voor elkander en voor anderen, die onder
ons bereik zijn, op de Wereld? Moeten wij
niet veel, niet al wat wij kunnen, voor el-
kander doen ? Maar kom aan: wanneer hnn-
nen wij gemakkelijker, wanneer zullen wij
ijveriger onze roeping vervullen, in het groot
of in het klein iels voor anderen doen, wan-
neer
-ocr page 39-neer wij weltevrede, of ontevrede zijn? Kent
gij het Spreekwoord niet: y^Gewillige arbeid
■»valt niet zwaar!quot; beproeft er U op: het
is niet noodig dat gij dit doet met groote
dingen; uit kleinigheden kan men, ook in
dit opzigt, somtijds het meeste ieeren; nu,
Iet or eens op: wanneer leeren uwe Kinderen
hunne Les, hun Vragenboekje, hun Psahn,
hun Lied ? (dit laat gij hen immers van week
tot week, met oordeel, leeren?j wanneer nu
leeren zij die kleine les vlugger en beter van
buiten, als het humeur van zijne streek, of
als het, anders booze, hoofd niet onklaar is?
Gij meesmuilt bij uzelren; de waarheid heeft
u gevangen Nu, dat verblijdt mij, en ik
zal mij nog meer verblijden, als ik bemerk,
dat het met ons, groote Kinderen, (och
Armen!) ook too gaat.
Ziet eens, lieve Vrienden!. indien het dan
toch waar is, dat wij tot eer van God, en
meer tot nut voor ons zelven, en meer tot
rmt van anderen zouden leven en werkzaam
zijn, wanneer wij in ons Beroep en Stand
te vrede waren , dan moesten die beweegre-
denen daartoe immers genoegzaam zijn? Maar
G 2nbsp;of
of liet helpen mogt, wil ik ü eenige van de
Christelijke beweegredenen, die wij nog heb-
ben, toch ook vooral niet onthouden.
Het eerste, waarop ik dan moet terug ko-
men, is onze Onwaardigheid. Ziet, dat is
toch maar waar, dat wij ellendige, doodschul-
dige Zondaars zijn. Ja, al hebben wij maar
één gebod geschonden, al had gij, bij ma-
nier van spieken, maar eenmaal gevloekt of
gejokt, (erg genoeg voorwaar!) dan waart
gij toch een overtreder van de geheele TFet:
want al is de TFet, die gij nog we! van
buiten zult kennen, in Geboden gesplitst, die
Wet is toch maar èèn, zij is ééne Wet van
éénen en denzelfden Wetgever; zoo hebben
wij dan, door de minste afwijking zelfs, te-
gen den Hed/gen God misdaan! tpgen dien
God, die het heeft laten betuigen , naar Zijn
eigendommelijk regt: (nFervloekt is hrj, die
niet hhjft in aL wat er geschreven is in het Boek
der IVet, dat hjJ moet doen.^' En zeg ik
dan wel iels te veel, wanneer ik zeg, dat
wij nietswaardige Zondaars zijn? en leest
eens, wat wij betuigen, in het van de
Euangf'lische Gezangen, die bij dc Hervormde
Gc-
-ocr page 41-Gemeente in ons Vaderland in gebruik z^'n.
Daarbij, wat hebben wij, hetwelk wij riiet
ontvangen hebben ? en hoe veel onlving(3n wij,
en ontvangen wij nog alle dagen, bij het
dierbaar leven, en bij den adem, dien God
ons geeft!
O! vergeet toch niet die veelvuldige bewa-
ring in gevaren en verzoekingen, die uitred-
ding uit ongelukken en rampen. Vergeet toch
niet die ontelbare genoegens des levens, die
God ons gaf. Is het waar of niet, hetwelk
in die genoemde Gezangen — !o , leest het
tens aandachtig! — het 29«^ bedoel ik nu voor
al, VS. 2,6 en 8.) is het waar of niet waa»-,
hetwelk wij daar lezen? en zouden wij ver-
geten mogen die groote en dierbare belof-
ten , die wij voor dit en voor het toekomend
leven ontvangen mogten door dat Euangelie,
hetwelk ons vergewist, dat de Godzaligheid
de belofte heeft van dit tegenwoordig en van
het volgend eeuwig leven ? l-Zegt nu eens, heb-
ben wy dit ailes, hebben wij ieis van dat al-
les verdiend ? wij overtreders van Gods Wetten,
die Gods geduchte Majesteit, ten doel van ha-
re Geregtiglïeid en straf had kunnen zetten ?•
C 3nbsp;(Ge-
(Gmng 100.) W^y dien, wat weJdaaa ons
omringen, nog steeds ontbreekt, o smart' het
wijs gebruik dier zegeningen, met een regt te
vreden hart ? (Gezang ag: vs. 7.)
Hoe schandelijk dan ook die Ontevreden-
heid is, en hoe veel meer ons de Vergenoegd-
heid betaamt, zult gij, ik twijfel er niet aan,
nog zoo veel te meer beselFen, wanneer wij
ïndenken iets, waarvan ik misschien reeds veel
vroeger had moeten spreken; te weten :langs
welk eenen weg wg wederom gekomen zijn,
tot het deelgenootschap aan de goederen dezes
levens, en tot het uitzigtop de zegeningen van
het eeuwig zalig leven; hoort mij dan eens met
vernieuwde oplettendheid.
De goede God en Vader van ons Geslacht
had Adam en Eva geplaatst in eenen bekoor-
lijken Lusthof; daar was en hadden zij over-
vloed van alles, en daarenboven, zij mogten
rekenen op nog hooger en onverliesbaar geluk.
Ondertusschen, naar het onbetwistbaar regt des'
Scheppers, beproefde Hij hunne gehoorzaam-
heid; ééne vruchtsoort werd hun verboden.
Bij hen, door zucht naar hooger gedreven,
klonk de lokstem der verleiding liefelijk; zij
be-
-ocr page 43-bezweken voor den invloed van den leugen-
geest , die een Mensehen moorder was van den
beginne : en nadien zij zich lot Ontevredenheid
met hunnen stand hadden Jaten vervoeren,
verloren zij het regt op alles. Gelukkig ver-
loor het arme Schepsel de toegenegenlieid van
zijnen Schepper niet, God zelf beloofde hun
eenen Nakomeling, die hun verloren geluk en
uitzigt zou herstellen. In de volheid des tijds
zond God zijnen eeniggeboren Zoon, in gelijk-
heid van het Vleesch der Mensclien. Hij
nam onze Natuur aan, in den Nazaat van
Adam, van Abraham en van David; naar de
beloften Gods zag men den Godmensch ko-
men; volkomen te vrede, geheel vrijwillig
onderwierp Hij zich aan het Gods ontwerp
tot onze behoudenis. Hij verloochende, zon-
der eenige bedenking, alles, waarop Hij an-
ders, als Heer van alles, het regt bezat, voor
zoo veel het Hem, in het volbrengen van den
wil des Vaders tot onze zaligheid, zoude heb-
ben kunnen belemmeren, en ofschoon Hij
met de moeijelijkheden dezes levens in eene
grcote mate te worstelen had, honger, dorst,
beschimping, verguizing, de zwaarste smar-
C 4nbsp;ten
ten en tien dood, den gevloekten Kruisdood
lijden moest, was Hij nooit ontevrede! » Uw
wil geschiedde quot; zoo bad Hij tot den Vader,
ygt; niet Mijn wil.''^ Dusdanig was Zijn strijd,
toen het op het uiterste begon aan te komen,
y)Den Drinkbeker, dien Mij de Vader te
ygt; drinken geeft, zoude Ik dien niet drinken ?quot;
zoo sprak Hij lot zijne Jongeren, die hunnen
Meester wilden bevrijden ; noch Gethsemane,
noch Golgotha, zag eenen enkelen mistred on-
zes Verlossers op dien Verlossingsweg, dien
Hij voor ons betrad. — Ja! de opwekking
uit het graf door den Vader drukt op alles wat
Kij deed, op den zin en hel gemoed, waarin
en waarmede Hij alles deed en leed en stierf,
bet onmiskenbaar zegel van de Vaderlijke goed-
keuring, die in de verheffing van Zijn Zoon,
de Mcnschheid weder herstelde; alles gaf GoJ
Hem in de hand, om ons te kunnen geven
wal onze Verlosser noodig keurt. Hij heeft
magt in Hemel, en op Aarde; Hij kan ons
door dit leven leiden naar Gods raad, en naar
dien raad overbrengen in de zaligste gemeen-
schap met God. Ziet nu eens, lieve Mede-
menschen! indien wij dan ontevrede zijn, veel
of
-ocr page 45-of weinig, lang of kort, dan bezondigen wij
ons grootelijks tegen Hem, die ons als Leer-
aar, als Voorbeeld, als zaligmakenrle Verlos-
ser en Heer, tot de volkoraonste Tevredenheid
-verpligt, en daartoe ook de hulpmiddelen ver-
worven heelt, ja ook op ons Gebed die hulp-
middelen heeft toegeregd. Ik verzoek dat gij,
eer wij verder gaan, daarop eens gelieft na te
denken, en indien het mogt gebeuren , dat gij
dit Stukje leest- in een grooter oF kleiner Ge- j:
1' ■'
zeischap van tot het goede niet üogezindcn..nbsp;'
' i! li
.1
bespreekt het dat met eikander eens:
jgt; Hoe diep wij van 't geluk vervielen,
ï Hoe duur wli zijn verlost,
j) Eu vvat de redding onzer zielen ,
«Aan JesPs heeft gekust-quot; («)
■ 'i'
f jl!
HeLt gij daarop na nagedacht ? Nu dan wil
ik , onze Cliiistelijke overweging over datge-
wigtig sluk voorlzellende, nog eens iets uit
de
(fit) Gez. 01 : Wj.
-ocr page 46-de Geschiedenis van den Heer Jesus, en uit
iMf^e eigene Geschiedenis te binnen brengen
To en de Heer Jesus zijne Discipelen voor-
bereidde tot de allergewigtigste werkzaamhe-
den , en Hij hun den raad en liet gebod gaf,
om zich niet boven de mate te bezwaren Over
de moeijelijkheden, die Hij hun moest aan-
kondigen , toen vroeg Hij hun tusschen beide
eens: xfJeeß U {in al dien tijd, in weiken
gij bij mij waaart,) ooh iets ontbroken?quot; en
wat zeiden tij, wat konden, wat moesten zij
allen betuigen? » Ons heeft niets ontbroken.quot;
Ei, gaat gij nu eens, zoo veel gij kunt althans,
uwe Geschiedenis door, van uwen Doop af
in Jesus naam, of van den tijd uwer Belijde-
nis, die ik denk dat gij zult heben afgelegd.
Zegt eens bij U zeiven: hoe oud gij reeds
zijt? waar gij zijt geboren? waar opgevoed?
ontvielen U uwe Ouders vroegtijdig, of mogt
gij die Jaren lang behouden? door wien zijt
gij verzorgd, waar, waarin, door wien, waar-
toe, zijt gij in uwe Kindsheid, in uwe Jeugd,
en verder onderwezen ? hoe zijt gij tot en in
«wen tegenwoordigen stand gekomen? wat heeft
bet anderen, wat heefl het U welligt ook ge-
kost?
kost? Nu, geeft dat zoo lioog of zoo laag op
als het U helieft en als gij durft, m de tegen-
woordigheid van den Vaderlijken Vriend en
Leidsman van uwe Jeugd af aan. Ei, Zegt
dan, .. zegt dan... «Heeft U, ü ooit iets,
» dat y volstrekt tot het leven en de Godza-
»ligheid noodig was, ontbroken?quot; Ik vraag
niet: »zoudt gij meer willen hebhenwant
dat is, helaas! met de rijkste en meest hebben-
de nog wel het geval, maar ik vraag U,» Hebt
ygt;gij iets gemist van hetgeen U noodzakelijk
ygt;was en dienstig, en naar zijn oordeel, ü
» nuttig zou geweest zijn ?quot;.., O, ik denk, dat
gij wel eens zult hebben kunnen opmerken,
dat Wijsheid, bijzondere Wijsgeid en Goed-
heid gepaard gingen in de bestiering van uw
lot, door welke Gij, hetgeen gij wel gaarne
zoudt gehad hebben, of niet, of niet eer, of
niet overvloediger hebt verkregen ; en ik twijfel
niet, of er zal nog we! eens iemand dit Stuk-
je lezen: die ootmoedig zal betivgen: S)En
y) moest ik al iets missen of ontberen, het-
» welk ik zoo gaarne zou gehad hebben, dan
» heeft Hif dit, op meer dan eens wj'ze, voor
ygt;mij.
-ocr page 48-Timi/, meer dan ik verdiende, overvloedig.,
yilijk vergoed/quot;
Wel, is het dan niet betamelijk, om voor
liet tegenwoordige, al is alles zoo niet, als
wij het wel zouden willen hebben, te vrede
te zijn? Kan er ook uit hetgeen wij nu niet
goed of kwaad noemen, niet wat goeds voort-
komen? Ligt niet in helgcen ons treuren doet,
voor ons de kiem van het heilzaamst goed ?
en al is het, dat wij dat niet zoo doorzien,
past het ons dannief, te gelooven, dat wijdaarna
zullen ^verslaan, wat de Heer thans doet? en
dat ? wij j dan, wanneer wij zullen zien aange-
zigt tot Bangezigt, wij ook, zoo a!s nu de
Zaligen reeds doen, zullen moeten erkennen:
■»Heer! gij hebt alles wel gemaakt,quot;
Ik kan hi^ïrvan • niet afstappt-n , zonder U
gevraagd te hebben: Moogt gij den Heiligen
Geest, in wiens naam gij ook gedoopt zijt,
en die ons de veroorzaker wil woiden van
pnzen troost op Aarde, en van onze bl.yd-
schap in den Hemel — moogt gij dien Hei-
ligen Geest, wiens Tempel wij geworden
zijn, door onze Gemeenscliap met Jesus
Christus ~ moogt gij dien goetea Geest die
ons
-ocr page 49-ons de allei beste gaven schenken wil — moogt
gij dien Geest van God bedroeven ? O neen,
dat verbiedt de Schnït uitdrukkelijk, (a)
Maar daarom moet ik ü dan ook vragen :
ygt;Treet gij wel, dat gij door Ontevreden-
heid dien goeden Geest gedun'giijk bedroeft?'»
Gij staat toch door dut aandruischen tegen
li k lïl^tll over U, Zijnen arbeid
in U tegen j wij worden hier ook door onze
Lotgevallen gevormd en opgevoed; dat weet
gij we!, dat gelooft gij immens ook wel?
ik voor mij zoö geene Kwarigheid maken om
vast te stellen, dat Gij, die dit boekje tot
uwe stichting tot das ver heht doorgelezen,
cn van de betamelijklieid van Christelijke Te-
vredenheid hij ü Re!v«a overtuigd, en daarin,
door deze poging al meer bevestigd zijt, dat
gij die overreding vaa uw verstand, en die
neiging ook tot dat goede in uw hart, ook
aan den Heiligen Geest te danken hebt, en
ik acht het daarom ontwijfelbaar, dat wij door
dat ontevrede zijn, tegen licht en beter wetèn,
deu Heil/gen Geest zeer groote stof tot droef-
_______beid
(a) Emilies, ; 3o.
-ocr page 50-heid geven. Ja, zoude het wel te verwonde-;
zijn, indien Menschen, die een tijd lang door
tegenspoeden getuchtigd zijn, met dat welda-
dig oogmerk, dat zij komen zouden tot God,
tot God in Jesus Cristus zijnen Zoon, maar
ook onder God, en onder zijnen Zoon, en
die het wel wisten, waartoe dit alles dienen
moest, en toch wederwillig de verzenen te-
gen de prikkels bleven slaan, dat zulke Men-
schen voor een tijd eens aan zichzelven als
overgelaten wierden ? en het is ook wèl eens
gebeurd, dat klaagzieke, altijd ontevredene
Menschen, die over beuselingen altijd mor-
den ofschoon zij eigenlijk geene wezenlijke
stof tot onvergenoegd zijn hadden, wel eens
op eene geduchte wijze getroffen zijn, zoodat
zij nu wel reden hebben om te weenen, -— O!
lt;iat wij door zulk een schrik niet behoeven
bewogen (e worden; dat het ons daarentegen
een wezenlijk genoegen zij dien Geest van
God, dien wij zoo vaak, op menigerlei wijze
hebben bedroefd, te verblijden!
W.'e zou , daar Jjsits voor ons slierf, •
En ons den Geesl lot troost verffietf,
w;«
-ocr page 51-wie zou Zgn Beeld m'et dragen ?
En vol van God, die in ons wount,
Den Geest, die ons zijn vn'endscliap toont.
Niet zoeken te behagen ? (aj
DE DERDE AFDEELING,
Middelen en Bestuur tot Tevredenheid.
Het zoude mij leed doen, indien, na al het
gezegde, zich niemand opdeed, die bij zich-
zelven dacht of zeide: »Het is zoo, zoo
»moest ik zijn; och! was ik zoo! Maar hoe
»word ik zoo?'' Nu, komt, !aat ons dan
eens denken over de Middelen, die ons tot
dat gemoedsbestaan, tot die betamelijke Wel-
tevredenheid kunnen helpen brengen. Ik ho-
pe, dat ik uw vertrouwen eenigzins gewon-
nen heb, en indien dit loo is, ei! hoort en
beproeft dan mijnen raad, dien ik ü hope te
geven, ook op te volgen. Ik wil, zoo als
ik zeide, U op de Middelen wijzen, en on-
___der
(») Gez. I'19 r 4.
-ocr page 52-der hel denken over dezelve, tevens mijn best
doen, om U in hel gebruiken van dezelve,
ten minste eenigzins, te besturen.
Begint, indien gij vvel wilt, begint dan,
bid ik U, met dat gedeelte van uwe schuld, die
gij, in dat opzigt, voor God gevoelen mogt,
voor Hem, die uw hart kent, opregteiijk te
belijden; doet dat niet éénmaal slechts, maar
dikwijls, maar altijd ongedwongen, en uit
uw hart, met waar berouw, en met die droef-
heid naar God, d:e een« onberouwelijke Be-
keering ook van dat kwaad zal ten gevolge
hebben; gaat voort met, of paart daarbij het
Gebed om sclmldvei-ilTenis, fn Jesus naam ,
en gevoelt gij ook , dat gij U, al was het ook
maar mi of dan, in en door uwe ontevredene
luimen bezondigd hebt tegen uwe Echtgenoo-
te, en Kinderen, en dienstboden en andere
Betrekkingen , belijdt dan ook die verkeerdheid
voor God, en aan de zoodanige, mor welke
dit voegzaam kan en moet geschieden. Ver-
ootmoedigd u akoo met (Ter daad over Onte-
vredenheid voor God en Mensehen; want ik
geloof, dat liet een van dc krachtigste midde-
len is, die wij, met Oocls hulp, en onder
in~
-ocr page 53-inwachting van Zijnen zegen, in onze magt
hebben, om onze bedorvene Natuur, (den
Ouden Mensch) te dooden, ten minste in ons
te bestrijden wat niet goed is, indien wij dik-
wijls bij vernieuwing ons opregt daar over
voor ons zelven, voor onze beledigde Mede-
menschen en betrekkingen, cn voor onzen
Vader, die in het verborgen ziet, vernede-
ren.
Gij hebt het immeis wel opgemerkt, dal
ik gezegd heb: » Met Gods hulpe, en onder
» opzien tot Zijnen zegen En gij verwon-
dert U voorzeker daarover niet! Gij zult het
toch wel eens zijn met hetgeen in de Euange-
lische Gezangen geschreven, uit den Bijbel
overgenomen, geschreven staat :
» Al ons trachten ,
»Naar volmaking, vorilert met,
»Zoo uw Geesl geen bijstand biedt.quot; (a)
Daarom dan raad ik U, dat Gij, in den naam
van onzen eeuwig gezegenden Middelaar, bidt,
ge-
(«) Gezang io7 ; Sb,
-ocr page 54-gedurig bidt om dfen góeden Geest, die ons
alle, een iegelijk die uit vleesch geboren is
naar Gods beeld vernieuwen, wederbaren, en
in ons hel willen en het werken werken moet:
ja: bidt dat te meer, omdat het ons zoo mil»
delijk is toegezegd, dat de Hemelsche Vader,
wanneer wij om dien Geest Ijidden, ons des-
zelfs goede gaven niet weigeren zal. Inmid-
dels, dat gebed om Christelijke Tevredenheid
moet zoo ingerigt zijn, dat wij onze smee-
kmg toepasselijk maken ook tot deze onze
behoefte; en dat wij niet aarzelen om te
vragen: »Vader! geef mij Uwen Geest,
»opdat die mij ook in alles te vrede make
»met mijn stand, en kring en lot.quot; En
waarlijk, indien een onregtvaardige Regter,
op het aanhouden van eene arme VVeduw,
dan toch eenmaal haar regt doet, zal dan
de rcglvaardige, en barmhartige Vader zijn
Kind, dat om hulp vraagteer verbetering,
ongeholpen laten quot;i dat kan Hij niet.
Indien gij op die wijze, van tijd tot tijd,
doorgaans werkzaam zijt, dan durf ik U ook
wel aanraden, om over de Voordcelen van
Christelijke Vergenoegdheid, over het be-
min-
minnelijke, het zalige, en het Godverheer-
lijkende daarvan na te denken, en bij te-
genoverstelling ü het schandelijke, het scha-
delijke, het Godontëerende van die leelijkeen
hatelijke Onlevredenheid voor te stellen,
Ik zal daarover nu niet uitweiden. Ik heb
bier en daar in dit Stukjen daarvan wet
het een of ander laten zien, niet waar? nu^
dat moogt gij dan eens opzoeken en bis-
peinzen. Ik zoude ü daarbij ook kunnen
aansporen, om nog eem in te ziea, hoe
uitdrukkelijk Gods heilige Wet T«rbiedt te
hegeeren, nie?, om ook ta worden beguns-
tigd met soortgelijke voorregten, als uw me-
demensch genieï, maar ora uit wangunst
omtrent hen en uit eigenbaat voor u te
haken juist naar dat geen, waarmede God
ons voorbij gaat, terwijl Zijne Vrijmagt
hetzelve aan onze Naasten schenkt. Ik zou,
ja, lieve Menschen! ik zoude U nog zoo-
veel te beschouwen en te bespiegelen kun-
nen geven; maar ik geloof, dat wij verder
zullen komen, indien wij wel in aclit nemen,
en beoefenen, ook in betrekking tot dezen
onzen Ghristelijken ph'gt, om vergenoegd
D 2nbsp;te
te zijn met het geen God ons geeft en doel,
dat geen, wat Joannes schreef: y^Wie is
het, die de Wereld overwint, dan die ge-
looft, dat Jesus is de Zoon Gods?quot; (a)
dan met eene menigte van keurig uitge-
werkte, en sierlijk voorgedragene bespiege-
lingen. Hoe meent gij dat? vraagt moge-
lijk iemand, o Lieve Vriend! zeer eenvou-
dig. Joannes kende eene groote kracht toe
aan het Geloof in den Zoon van God; men
kon daar door de TV?reld, de verzoekingen,
de verleidingen, de verdrukkingen overwin-
nen s men zou, indien men geloofde, stand-
vastig bleef bij het geloof in Jesus Chris-
tus , zich, noch door bel een, noch door het
ander, van de belijdenis en de betrachting van
de pligten der ware Godzaligheid laten aftrek
ken; en ik geloof, dat het nog zoo is. Indien
Gij en ik, door het Geloof, in ons eigen
oog arm Zondaar zijn — indien Gij en ik
Jesus Cristus in zijne doodsgedaante, Hem,
hangende ooh voor onze zonden aan het
Kruis, voorstellen, — indien wij door het
Geloof in Hem onzen Middelaar zien —
indien Gij en ik, door liet Geloof, dat
Hij ons lot bestuurt in den naam des Vaders,
en dat Wij eenmaal, [eerlang misschien) zul-
len staan voor Zijnen Regterstoel, en zullen
moeten beantwoorden ook die ééne onder
duizend vragen: ygt;TFaart gr/ met Mij ts
T^ vrede t heb Ik het niet wel voor u, en
met u gemaaltV^ — indien wij, Gij en ik,
in dat Geloof trachten te staan, en door dat
Geloof pogen te leven, in afhankelijkheid
van God, en van zijnen Geest — dan ge-
loof ik, dat die geest van Ontevredenheid:
over ons niet zal blijven heeischen, dat wij
ook met dat Geloof, door Gods genade,
de Wereld in dat opzigt zullen overwin-
nen.
Mag ik U nu nog op twee bijzonderheden
oplettend maken, en dan naar het einde
spoeden? bijzonderheden, die in het streven
naar iVeltevredenheid niet onbelangrijk zijn.
De eerste is deze: Beschouwt, toch de Te-
vredenheid, de ware Christelijke Vergenoegd-
heid, in dit leven nooit als eene onbereik-
bare hoogte,. Gij zult het ook wel eens
D 3nbsp;on^
ondervonden hebben, dat het wel eenigzins
waar is, het geen het spreekwoord zegt:
•» Goede moed is het halve werhen omge-
keerd, dat ook de opgewektheid en kracht,
die God ons schenkt door Zijn Woord en
Geest, begon te verkwijnen en te verslappen,
wanheer wij uit opzien, uit traagheid, of
waar door dan ook, ons zeiven begonnen te
verbeelden: ygt;die hoogte bereik ik nooit!quot;
Ei! denkt nog eenmaal om den Tekst, bij den-
welken ik ü, in het begin van dit Stukjen,
heb bepaald. Paulus zeide immers: ytik heb
»GEi^EERB vergenoegd te zijn in hetgeen
■jiïk benquot; Ziet: dat is immers weer van
belang ? Paulus was een mensch, als wij;
hij heeft het ook moeten leeren: en hij heeft
het geleerd. Op eenmaal wordt eene spruit
géén boom, een knop geene bloem, eene
bloem geene vrucht, de vrucht niet rijp!....
Houden wij maar moed, laat ook liier het
Géj/oo/quot;leven; y^ik kan het wordenlquot; Pau-
lus had het geleerd^ ïvij kunwen het ook
heren. Hoe lang hij er over geleerd had,
dat welen wij niet; maar hij had hel geleerd!
Ittj had zich ook daarin geoefend, zoo wel
quot; als
-ocr page 59-als om eene onergelijke conscientie te ver-
krijgen voor God en menschen: en dat im-
mers is de gewone weg, dien God met men-
schen houdt tot hunne volmaking? Hij roept.
Hij wekt op, Hij belooft hulp, flij lokt uit
tot het Gebed, en als het is: » Ziet! hij bidt,quot;
als dat de Engelen en de Zaligen van eenen
Zondaar op aarde in den Hemel hooren zeg-
gen, dan begint reeds hunne hemelsche blijd-
schap ; en zij twijfelen er niet meer aan, of
die, die gebruikt wat God hem geeft, zal
meer ontvangen, en eenmaal zalig bij hen
komen! komt dan — dat ook geloofd! moed
gehouden, volgehouden! Pauius heeft het
geleerd; door Gods genade kunnen wij het
waarlijk leeren, zóó leeren, dat wij, als hij,
ook eenmaal zullen kunnen zeggen: „/^heb
geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben.quot;
De tweede bijzonderheid, die ik wilde op-
merken , is van een anderen aard, maar ook
mijns inziens, van veel belang, te welen:
men moet zorgen voor den goeden welstand
van het Ligchaam, want daar is somtijds in
onze Ligchaamsgesteldheid iets, hetwelk ook
in dit opzigt hoogst schadelijk werkt op onze
D 4nbsp;Ziels-
Zielsgesteldheid; van dien aard zijn doorgaans
alle die kwalen, welke men pleegt toe te
schrijven aan verstoppingen, het zij dan ver-
oorzaakt door overdaad in spijs, of het ge-
bruik van schadelijk voedsel, en door een
zoogenoemd zittend leven, vooral indien dit
liet gevolg is van bedrijveloosheid en traag-
heid; daar tegen moet men dan zoeken le
Avaken. De mensch bestaat toch uit twee
deelen — uit Ziel en Ligchaam — niet waar ?
Dat wij ons dan ook, om vergenoegd te hun-
nen zijn, ons iiouden aan de zaligmakende
Genade, die ons leert ook matig te leven,
\a . En is men door eigen toedoen , of mis-
schien niet zoo zeer door eigene schuld , on-
gesteld , dat men tóch zijne gezondheid op de
beste wijze trachte te herstellen! O, het zou
voor sommige mensehen, die zoo.' zeer onte-
vrede, zoo doorgaande onvergenoegd gewor-
den zijn, en uit gemelijkheid, en verdriet, in
het einde zich zelven hebben aangetast, wel
te wenschen zijn geweest, dat zij met een
Christelijk denkend Geneesheer in tijds ge-.
(quot;) Tit, 2: VS, la,
-ocr page 61-rcuidpleegd, en zijne voorschriften biddende
behartigd hadden.
Onder de middelen tot bevordering van
Weltevredenlieid, durf ik U ook zeer wel
aanprijzen het lezen van eennbsp;de be-
schouwing van de i^atuur, eene wandeling,
een vertrouwelijk gesprek met eenen vriend
of vriendin. Echtgenoot of Broeder, over de
Oorzaak van uwe mistroostige Ontevreden-
beid , vooral ook het zien op menschen, die
minder hebben dan wij, en het korte bezoek
in een Ziekenhuis, Gasthuis, of eene andere
woning van jammer en ellende. Ik ken een
Man, die daarvan meer dan eenmaal, door
Gods goedheid, bet weldadig gevolg heeft
ondervonden •, bij had eene verstandige en
brave Vrouw, die hem zeer naaiiwkeurig,
oplettend en liefderijk gadesloeg, vooral op
dat zwak in zijn karakter, zij kon hel aan
zijne oogen zien, aan zijne spraak hooren,
aan zijn spijsgehruik en slaap bemerken, of
zijne ziel wel of niet wel te vrede was, en
als bij van de wijs, zoo a!s hij dat noemt,
begon te geraken, deed zij haar best, om hem
fot wandelen en fot het be/oek van eenen
D 5
Lyder aan te sporen; en als hij dan met ei-
genzinnig tegenstreefde, maar ging, kwam
hij doorgaans weder, met Ijesciiaamdheid voor
haar en voor zicli zeiven en met de eriiente-
lijke vraag aan God: „wat onderscheidt mi/
van dien ar mm ? quot;
Gelukkig, die zoodanig eene Vrouw bezit,
of zulke Vrienden , die in ons Christelijk wel-
wezen 200 veel belang stellen, dat zij daartoe
ook hunne kracht beproeven ; en dit kan men
bij zijne Huisgenooten en Vrienden op onder-
scheiden wijze doen, eu verzoeken, dat zij
het aan ons doen. Ik heb dien Man cons hoo-
ren verhalen, dat diezelfde Vrouw, hetn, ter
gelegenheid van eene vrij langdurige/«wz rara
lorseligheid en gemelijkheid, een Dichtstuk-
jen van eigen maaksel deed in de handen ko-
men, hetwelk zijn doen beschreef; en hem tot
inkeer en lot schreijan Lragf,entot heïgabed
om innige verhelering, en dat moet, volgens
zijn zeggen, nog al veel hchbea uiEgcvverkt.
Ziet eens, als het, ons ernsl; is om heter te
woi-den en om beteiscfiap le Itelpen hevoi-de-
ren, dan kunnen ea moeten wij het een en
ander, hetwelk onder ons hereik js, bij ons
zeiven en bij de onzen beproeven; die niet
zaait zal ook met maaijen: alie zaadkorrels
zullen zich niet tol vruchtdragende planten
ontwikkeien, maar als Paulus plant, Apol-
los nat maakt. God zal, op hun gebed,
den WASDOM geven? Doet ook vooral uw
best om doorgaans bedrijvig te zijn. De luije
ledigheid is zeer schadelijk; mij valt daar jn
hetgeen de zalige van Alphen ergens zingt;
tgt;En moet ih igt;oar mr/n hostjsn zweiten
»'/ jj ziel eu ligchaam goed,
» Zoo wordt Gods liefde minst vergeten,
la Mijn Jesus zweette bloed.quot;
Gij vindt dit' in de Stichtelijke Mengel-
poëzij, door dien braven Man , met van de
Kasteele, uitgegeven, bladz. i48, in het
stuk hetwelk ten opschnft heeft: hut Ver-
genoegen; en hetwelk ik hope, dat nog
meermalen tot opleiding voor U en voor
andereu tot dat ware Vergenoegen dienen
zal.
Het
-ocr page 64-Het zij mij vergund Lier nog bij te doen,
dat, veitoits de Ontevredenheid, gelijk de-
zelve tegp.n verschillende Voorwerpen, en
over verschillende Onderwerpen plaats heeft,
en dezelve alzoo ook voortvloeit uit verschil-
lende Oorzaken, het daarom ook van belang
is, dat men de ware, eigenlijke Grondoor-
zaak poogt op te sporen. De Grondoor,
zaak zeg ik; want ofschoon bet zeer heil-
zaam is, ten minste zijn kan, dat wij we-
ten b. V. of wij gemelijk en onvergenoegd
geworden zijn, omdat deze of die niet ge-
groet heeft, of niet zoo vriendelijk was, als
anders, of omdat onze naaste Buurman een
fortuintje hebben mogt, hetwelk ons voorbij
ging, of omdat wij, die — wie weet — hoe
dikwijls een ander hebben te leurgesteld, nu
ook door hen dus zijn bedrogen; het komt
er toch maar op aan, welke de Grondoor-
zaak van dit alles is. En wat dunkt U?
zouden wij wel veel tijd noodig hebben, en
wel zoo vele moeite behoeven te doen om
daaromtrent wel onderrigt te wezen? Ei!
waarom is de Handwerksman, de Ambachts-
man ,
man, de Winkelier, de Koopman — waar-
om is de Ambtenaar, de Geestelijke, de
Staatsman — waarom is het Kind, de Dienst^
bode, de Jongeling, het Meisje, de Man,
de Vrouw — waarom zijn wp, over het
geheel genomen, in onzen stand en kring
niet te vrede? — waarom zoii men het gaarn
heter willen hebben, dan men het heeft? Is
dat niet, omdat men aan zichzelven zekere
waardij toescluijft, grooter dan het voorregt,
dat wij genieten ? Is liet niet, omdat wij met
Ohs zelve ingenomen zijn, meer dan met de
zegeningen, die God ons geeft? Peilt, peilt,
bid ik U, den giond van uw hart, en ik
twijfel er met aan, of gij zult ook bij u zelve
die ontdekking kunnen doen. Ja, Hoog-
moed, Hoogmoed, die schandelijke Hoog-
moed, is ook in dit opzigt voor ons zoo
schadelijk. Indien wij, bij ons dagelijksch
brood, hetwelk God ons geeft, bij den ver-
frisschende drank, dien ons iedere morgen-
stond aanbiedt,• mdien wij gedurig bij het
geen de goede hand onzes Gods ons op de
«arde geeft, vroegen: yiwie ben ik, en wat
is
-ocr page 66-ts mijn huis? wat onderscheidt mij, dat
ygt; God ons dat, en mijnen Naasten, die aU
5) thans zoo goed wel is, als ik ben, dat
ygt;niet geeft?quot; gelooft mij, wij zouden als-
dan van lieverlede meer te vrede worden. Ik
breng mij nog altijd met genoegen te binnen
betgeen ik reeds zoo vele jaren geleden ge-
lezen pieb, ■an ik gaarne, tot uwe overwe-
ging, hier voor -a wi» overschrijven. »De
»Hoogmoed is een schaamtelooze bedelaar
»om een aahnoes van eerbewijzingen, die
»dikvverf afgewezen wordt, en dan over
»onregt klaagt; en die, indien hij iets ont-
» vangt, zich altijd verbeeldt minder ontvan-
»gen (e hebben, dan hij verdiende. De Ne~
»derigheid is eene bescheidene schoone, die
»altoos meerder lof ontvangt, dan zij denkt
»waardig ie wezen, en bij gevolg, altoos
»meer dan zij hoopte. Zij geeft maar zel-
»den reden om onvergenoegd te wezen, de-
»wijl zij niet begeerlijk is,quot;
»Het grootste gedeelte van onze Onverge-
ygt;noegdheid ontstaat uit trotsclien waan, dat
»wij
-ocr page 67-»wi; niet zoo gelukkig zijn, als wij verdie.
»n™...... Even gelijk men zegt, datde
y) Spaarzaamheid, met betrekking tot onze
»bezittingen, de grootste Inkomst is, kan
»men hetzelve ook zeggen van de Nederig-
ygt;heid, met betrekking tot de gerustheid van
»ons gemoad. Z;j leert ons met weinig te
»vrede wezen, dewyj wij ook dat weinige
»niet volLomen verdienen, en zij verheugt
»zich in den ovensioed zoo veel te meer, als
»zij dien minder voor eene verdiende be-
»looning van hare eigene waarde aanziet.quot; («)
Ik zoude hierbij inaer kunnen uitschrijven •
maar indien uwe leeslust is gaande gemaakt
om over de Nederigheid en tegen den Hoog-
moed te lezen, gij zult dan, door daarom bij
welgezinden te vragen, Wel worden te regt
geholpen. Is dan de Hoogmoed eene zoo
heiliooze bron van Ontevredenheid, dan ein-
dig ik met de aansporing tot het Gebed om
die Nedrigheid, welke aan alle goede hoeda-
nigheden den glans geeft, en de milde bron
______ _nbsp;van
(«) Gcileit, Zcdtk. Lessen , IIIc Afd. 20c Les.
-ocr page 68-van zaligheden kan worden, die de Hoog-
moedige noch kennen, noch genieten kan.
Ik kan U al wederom uit de Euangeli-
sche Gezangen aanleiding geven, om u i i dat
Gebed te oefenen. Bij het lezen van Ge-
zang 2 2. kunt gij ook voor u zelve bidden:
■»Leer rni/ o God! ooh deze keuze doen:quot;
bet i3e vers van het 6ie Lied kunt gij oók
dagelijks voor u zelven overnemen. Ook
wenschte ik wel, dat een ieder dikwijls bij
zichzelven, uit het harte, ,bad hetgeen gij
vinden zult, Gezang 67 vs, 4 en 5. en dat
doende in het geloof aan onzen Goddelijken
Verlosser, en aan zijnen goeden Geest, durf ik
toch hopen, dat gij nog eens, van goeder har-
te, met Paulus zult kunnen zeggen: y^ Ik heb
geleerd vergenoegd te zifn in hetgeen ih
ben.quot; (a) en naar Davids betuiging zingen:
» Mqn' 7.iel , die naar den vrede haakt,
«En 't morrend ongenoegen wraakt,
»Is in 11115, een Klad, gespeend,
»En heeft zich met Gods wil veiSend,
0
(a) Filip. 4: 's-
Qi) rsalmlii'rijiiiiiis i3i : ys. 3.
-ocr page 69-• I
-ocr page 70-ETquot; ^ ' .,
-••tpv
M
? 1
- • J
S'
V '
- -i
- A 'v- ,
- ■' ' i., , ■
■ ■ ï
rî
» •