-ocr page 1-

MEN DOET NIET
WAT MEN KAN.

TWBBDB DHUK.

TE ROTTERDAM,
bij M. WIJT amp; ZONEN,

Urukkers v«n hot NcdcrUndiche Zondelingg»™«»»«!quot;'?'

1833.

-ocr page 2- -ocr page 3-

rOORBERIGT.

Gecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tot het opstellen,
Verzamelen en uitgeven van kleine Stukjes,
^r bevordering van Evangelische kennis
en Godzaligheid, ook bij mingeoefenden; —
tamelijk:
r. j. van der meulen, b. van
Darken, j. Clarisse, a. l. m. Phil, en
Theol. Doet. en Prof.,
a. de vries,

«oeling, j. o. vorstman, r. adriàni ,

Predikanten te Amsterdam, Hoorn, Leyden

-ocr page 4-

VO ORIiERIGT.

IV

en Rotter Jam; overeenkomstig hun Ambt en
Bediening, dat oogmerk gaarne willende be'
vorderen, en in uitzigt op des Heeren mede-
werkenden zegen, lieden het nevensgaande
Stukje hunnen Landgenooten aan; erkennende
intusschen geene Uitgave voor ccht, dan
welke door eenen hunner , of door de Druk-
kers dezes, onderteekend is.

P

-ocr page 5-

Men doet niet wat men kan.

Het is voor iemand, die den weg naar
den hemel heeft leeren kennen en bewan-
delen, meermalen eene aandoenelqke opmer-
king , als hij, bij
en rondom zich eene
menigte menschen onnadenkend en loszinmg
den dood en hel regtvaardig oordeel Gods
ziet te gemoet gaan; en dat, schoon zij wel
weten en soms ook wel willen bekennen,
tlat zij nog niet bereid zijn voor dien groo-
ten overstap. Hoe is zulk eene zorgeloos-
Wid toch mogelqk? Veel en velerlei laat
zich hierop antwoorden: maar eene der
voorname oorzaken zal wel zqn dat de
mensch, schoon wetende en bekennende
dat hij niet is die hij zijn moest, en niet
doet wat hij behoorde te doen , echter
zich valschelijk inbeeldt, dat hij doet wat
hij kan. Er is naauwelijks eenig gezegde,
dat ik veelvuldiger hoorde uit den mond
van menschen, die ik vriendelijk ernstig
Vermaande en opwekte tot bekeering , dan
ii: doe, wat in mijn uermo^en is,
quot;et is of zij dit van malkander geleerd en
malkander in gegeven hebben. En
wal erger is

-ocr page 6-

ZIJ zeggen tht, met als een ijdele uitvlugt,
waarvan
zg zelfde nietigheid wel gevoelen,
maar zij spreken dus m volle meening, dat
zg de waarlieid zeggen.

Ongelukkige verblinding! Terwijl wn niet
anders kunnen of dumn, dan ons
zelven
m mindere of meerdere mate schuldig noe-
men, heeft het arglistig hart terstond de
verschooning gereed : » al doe ik niet al
wat ik moest, niemand is volmaakt, ik doe
toch mijn best, en van niemand kan im-
mers meer dan in zijn vermogen is, ge-
vergd worden?quot;nbsp;0 » 6

Ik wil nu piet onderzoeken, of wij, in-
dien wg inderdaad deden wat wg
vermógen,
daarmede voor God onschuldig zijn zou-
den; ik wil met vragen, of wg arme kranke
zondaren met al de inspanning van
onze
verlamde krachten, Hem kunnen behagclqk
znn: het antwoord op deze vraag laat ik
aan uw eigen nadenken over. Ik wilde u.
mgn heve medemenschen ! aan het verstand
brengen, en, zoo ik kou, op het harte
drukken
hoe grooielyls gy dwaalt en U
zelven bedriegt, als ge meent, dat ge
doet wat ge kunt.
Ik wilde u leeren,
waar uit deze dwaling voortspruit. Ik
wilde u doen opmerken, hoe dwaas, hoe
schandelijk en verderfelijk het is , dus te

Tnd •nbsp;quot; goeden raad geven,

opaat gg genezen moogt worden van deze

-ocr page 7-

dwaling, die meenig een in s aap wiegt en
doet voortslapen. tot dat hij zqne oogen .n

eene vreessel^e eeuwigheid te laat openen zal.

I. Gq bedriegt u, als ge meent dat ge
doet wat ge kunt.

memand doet wat in zijn vermogen is.

Ik moet dit gezegde nader verklare- Wij
spreken hier niet van
^an der menschen be
drijf in tijdelijke zaken, m hun beroep en
broodgewin. Als wij een knap hmsvader van
een talrijk huisgezin hoorden zeggen: « ik
doe al wat ik kan voor mijne kinderen,
wq zouden hem kunnen gelooven want
waarliik menigeen slooft zich dagelqks af en
moet zich afsloven om voor denbsp;^^

stuk brood te winnen; menigeen slooft en
draaft om tijdelijk gewin als of daann zqne
zaligheid
Keiegen ware. Maar als wq een lid-
maat der christelijke gemeente, die vermaand
Wordt tot bekeering , hooren zeggen: «
ik
doe wat in mqn vermogen is, om voor mqne
onsterfelijke ziel te zorgen,quot; dan zal ieder
die wijs is, en weet wat het in heeft zqne
zaligheid uittewerken , dien mensch beklagen
en denken- arme blinde mensch! gij beseft
niet wat ge
doet, wat ge doen moest, en
wat ge zoudt
hunnen doen. Om u hiervan
te overtuigen zal het best zqn, dat ik u m

-ocr page 8-

eenige bgzonderheden aantoon, wat wii be-
hoorden
te doen tot behoudenis van onze
zielen, watwg londen doen, en echter ver-
zmmerzs
dan zult gij het moeten erkennen«
« ik doe iB de allergewigtigste zaak niet,
wat ik konde doen; mijn roemen is leugen-
taal, en aile mgne verschooningen znn dwaas
en metig.quot;nbsp;^

I De kennis van de leer der zaligheid
wordt verwaarloosd.

Om behouden te worden voor de eeuwie-
heid IS ten hoogste noOdig, dat wij
eene regte
kennis hebben van God en van den weg der
zaligheid, dien Hq ons in
zijn woord ee-
openbaard heeft. Dit heeft geen bewijs noo-
dig : onbekend maakt onbemind. Daarom
zeide de Godspraak tot het volk van Juda
m^n volk IS uitgeroeid, omdat het geene
kennis heeft
(i). Maar hoedanig is nu de ken-
nis van velen onder ons? Misschien zijn zij,
hoewel reeds volwassen, nog
geene lidmatin
der gemeente. Of op eene koude en schrale
belqdenis aangenomen , vergeten zij van tijd
tot tqd, al meer en meer, wat zij in vroe-
gere jaren geleerd hebben; zg oefenen
zich
nietin de beste en zaligste waarheden - zq
nemen zelden of nooit, behalven misschien
-des zondags als zij ter kerk gaan, den bijbel
^J) Hosea IV : 6.

-ocr page 9-

in de hand; er is geeue de minste leesgie-
righeid , geen het minst nadenken. En durft
gijlieden nog zeggen : « ik doe wat in mijn
vermogen is ?quot; Misscliien verschoont ge u
nu nog en zegt: « ik heb geen tijd, mijn
beroep laat het mij niet toe.quot; Eene qdele
en schandeli^e verschooning! Gij hebt da -
gelijks tijd om te eten, te drinken , te sla-
pen , maar niet om uwen Schepper en Za-
ligmaker beter te leeren kennen! Zoudt ge
niet dagelijks gemakkelgk hier toe een half
uurtje
kunnen uitzuinigen? Neen! Gij doet
niet wat wat ge kunt.

II. De openbare godsdienst wordt klein geacht.

Tot bevordering van de zaligheld onzer
zielen is hoogst nuttig
en dienstbaar, dat wij
de openbare godsdienst, vooral op den dag
des Heeren getrouw bqwonen. Hier veree-
nigen wij ons met onze gemeente om den
allerhoogsten God de Hem verschuldigde
hulde toetebrengen In onze schuldbelijdenis-
sen , gebeden en dankzeggingen ; hier spreekt
de genadige God tot ons door zijn woord
en geest; hier laat Hg ons den weg tot het
eeuwige leven aanwijzen. Maar van velea
worden deze godsdienstige zatnenkomsten ^
indien al niet geheel verzuimd, tragelqk
bijgewoond. Zelfs zijn er die door dagelqk-
«chen arbeid, door nering en koopmanschap

-ocr page 10-

zichzelveu de gelegenheid ontstelen om wat
goeds
te gewinnen voor hunne zielen, terwgl
anderen den dag des Heeren misbruiken tot
ontijdige uitspanning, en liever dien geheelen
dag hunne vrienden, dan Gods huis bezoeken.
En kunt gijlieden dan nog zeggen: « ik doe
wat in mijn vei-mogen is ?quot; Of wordt ge
misschien gehinderd door de bezwaren van
uw huisgezin, door de noodige bezorging
van uwe kinderen? Maar kon en moest de
inschikkelijkheid en gedienstigheid van den
vader en de moeder des huisgezins voor
elkander, dat bezwaar niet opheffen? Zoudt
ge lïiet reeds lang hieromtrent een goed over-
leg gemaakt hebben, indien ge
door deze
schikking eenig aanmerkelijk tijdelijk voordeel
voor uw huisgezin kondt gewinnen? Zoo hebt
ge dan uw aardsch belang liever dan de gunst
van God; zoo doet ge niet wat ge zoudt
kunnen doen.

Een derde bewijs,

III. De huisselijhe godsdienst wordt verzuimd.

Tot bevordering van het welzgn onzer
zielen is ook zeer dienstig, dat men de huis-
selgke godsdienst waarneme; dat de ouders
met elkander. met hunne kinderen en huis-
genooten, dagelijks eene kleine wijle tijds
t.korter of langer, naar dat de huisselijke
lt;)mstandigheden dit toelaten) afzonderen.

-ocr page 11-

om iets uit Gods woord te lezen, zamen
daar over te spreken, Hem te aanbidden en
te danken. Hoe betamende is het, dat men-
schen, die onder hetzelfde dak wonen, die
door de naauwste banden zijn aaneen gebon-
den, die met elkander deelen in dezelfde
zegeningen en beproevingen , die elkander
zoo veel goed en kwaad doen kunnen, en
meermaal doen; hoe betamend, dat zulke
menschen ook met elkander voor God schuld
belijden , bidden en danken ! Hoe ras ver-
achteren wij in de beste kennis; hoe ligt
vergeten wij, hetgeen wij geleerd hebben;
hoe gemakkelijk wordt het besef van de god-
delijke en hemelsche dingen in ons geheel
uitgedoofd, als men dagelijks van den morgen
tot den avond alleen in de aardsche dingen
woelt! Maar de gemeenschappelijke huissehjke
godsdienst roept ons tot God en tot veroot-
moediging voor Hem. O ! hoeveel kwaads
kan en zal hierdoor geweerd, hoeveel goeds
hierdoor in het huisgezin gesticht worden!
Maar hoe zeldzaam zijn deze huisgezinnen !
Hoe zeldzaam zulke huisvaders en moeders!
Eu durft gg nu nog zeggen; » ik doe wat
in mijn vermogen is? Lieve menschen! Gij
bedenkt niet wat ge zegt. Maar misschien
hebt ge weder velerlei verschooningen:» dit
schikt zich niet met mijn huisgezin.quot; Eene
schandelijke
verschooning I Het schikt zich
Wel, om dagelijks zamen te eten en te drin-

-ocr page 12-

ken, om van de goede gaven Gods het
ligchaam te voeden en te sterken: maar
het kau zich in dat huisgezin niet schikken ,
om zamen iu godsdienstige overdenkingen,
in dankzeggingen en gebeden zijnen hemel-
schen Weldoener te verheerlijken, en dus
de veel kostelijker ziel te voeden en te
helpen voor dat eeuwige leven. Of zegt
gij:
« ik heb geene bekwaamheid of vrijmoedig-
heid om voorganger en voorbidder in en met
mijn haisgezin te zijn.quot; Maar gij kunt dan
tot uw behulp en handleiding een of ander
stichtelijk boek bij den bijbel voorlezen, gij
kunt voor de huisselijke gebeden u van een
en ander formulier-gebed bij afwisseling be-
dienen, Waartoe uwe leeraars of christelqke
Bekenden en vrienden u gaarne zullen be-
hulpzaam zijn. Neen! gq doet ook in dit
opzigt niet, wat gij kunt.

Een vierde bewqs.
IV. Ookivordt hei eenzame (jehed nagelaten.

De liefhebbende Zaligmaker, die zoo wel
weet, wat voor onze zielen goed en nuttig
is, zegt tot ons:
^is gij bidt, gaat in uwe
hinnenhamer ,en de deur gesloten hebbende y
bidt uwen Vader die in het verborgen is{r)y
Hq zelf is ons met zijn voorbeeld voorgegaan.

(I) Matth. VI: 6. Hoofdst. XIV : 23.

-ocr page 13-

Hier ia de stille eenzaamheid behoeft geene
menschenvrees, geene ongeschiktheid ons te
hinderen; hier kunnen wij in onze eigene
taal, met onze eigene woorden, hoe
gebrekkig
die ook zijn , ons hart voor God uitstorten ,
die weet wat in ons is, en wat wij meenen;
hier kunnen wij onze verborgenste nooden
aan Hem klagen, onze schandelijkste zonden
onbelemmerd voor Hem belijden; hier in die
biddende eenzaamheid is raad voor den
armen schuldigen zondaar; hier is kracht te
vinden in den strgd -tegen de zonde; troost
hl onze droefenis, hulp in onze nooden en
bezwaren; hier oefent men gemeenschap met
God en den dierbaren Zaligmaker, hier leert
men de weg naar den hemel vinden. Maar
ook dat eenzame bidden is bij velen zeld-
zaam , en woidt door anderen geheel ver-
zuimd, En durft gq dan nog zeggen : « ik
doe
wat in miin vermogen is?quot; Toen uw
vader of moeder, of echtgenoot, of een
geliefd kind dood krank was; toen eenig
ander gevaar of ongelegenheid u drukte,
hebt ge een eenzaam plaatsje gezocht, en
daar u neergebogen voor God en om hulp
geroepen, maar nu vergeet ge uwen Weldoe-
ner- nu vergeet ge het eenzaam gebed en
wilt'uwe kniën niet buigen voor Hem. Neen !
gq doet niet wat gü kunt.

-ocr page 14-

Een vijfde bewijs.

V. Ook de opmedinfj onzer hinderen nemen wij
niet ter harte, gelijk wij dit konden doen.

Wie zijn ons nader dan onze kinderen?
Men zou dus met reden verwachten, dat
wij voor het welzijn van deze onze lieve-
lingen , alles zullen doen wat in ons ver-
mogen is; en dit te meer, daar dit eene
der duurste pligten is, die God ons heeft
opgelegd. Maar hoe is het hiermede gesteld ?
Ik spreek nu niet van zulken, die de
godsdienstige opvoeding hunner kinderen
geheel verwaarloozen: zelfs beter gezinde
ouders zijn hier dikwijls onverschoonelijk
traag en nalatig. Gij zorgt dat uwe kin-
deren leeren lezen en schrijven; dat zij
vervolgens een ambacht leeren , of op eenige
andere wijze tot een eerlijk bestaan komen:
hiertoe spaart menig vader geene moeite
en kosten; hiertoe wekt ge uwe kinderen
gedurig tot naarstigheid en leergierigheid;
ge onderzoekt naar hunne vorderingen en
zijt blijde, als ge dezelve moogt bemerken.
Zoo veel kunt ge , zoo veel doet ge voor
hunne tijdelqke en ligchamelijkc belangen.
Dit is billijk en goed: maar zorgt ge nu
ook met zoo veel oplettenheid, met zoo
veel zorg , met zoo veel inspanning voor
hun geestelijk en eeuwig welzijn ? Spreekt

-ocr page 15-

ce hiervan ook tot hen, gelqk ge met hen
spreekt over hun tijdelgk geluk? Hernnnert
en wekt ge hen tot het onderzoek van
Gods woord, tot het stille gebed, gelijk
ge hen wekt tot arbeidzaamheid en leer-
gierigheid? Misschien zoekt ge hen door
eene beschaafde opvoeding en welgemanierde
zeden aangenaam en bevallig te maken voor
de menschen; maar verlangt gij even zeer,
en nog meer, dat
zij door de verandering
en vernieuwing van hunne harten, door eene
vroege bekeering aangenaam en gevallïg mogen
worden in het oog van God? Neen! zullen
velen zeggen i maar ik hoor te gelijk ook
uwe verschooningen. De een zegt: » de
kinderen zijn thans zoo ongezeggelijk, veel
erger dan toen ik jong was; ik weet ze
dikwijls niet te besturen; zij willen iwar
de ouders niet luisteren.quot; Gij spreekt he-
laas ! al dikwigls de waarheid: maar wie zijn
veelal de eerste oorzaken van de ongezeg-
gelijkheid der kinderen? Het zgn de ouders
zelf, die hen niet van de vroegste jonkheid
af, aan gehoorzaamheid en ondergeschikt-
heid gewennen; hen niet van jongsaf wat
goeds geleerd hebben. Een
ander zegt:
« ik heb geen' kennis om mijne kinderen
de godsdienst te leeren; hiertoe zijn de
leeraars en
katechizeermeesters, daar zend
ik hen heen.quot; Maar schaamt ge n dan
niet dus te spreken ?
Christen ouders! Lid-

-ocr page 16-

maten van de gemeente des Heeren, heb-^
ben geene kennis om hunne eigene kin-
deren de eerste beginselen van de leer
der zaligheid medetedeelen J O ! het is uwe
schande, uwe schuld en uw ongeluk, .in
plaats dat het u tot verschooning zijn zoude.
Een derde zegt; « ik kan toch mqne kin-
deren niet bekeeren , ik bid voor hen da-
gelijks, wat zal ik anders doen?'' Zeker kunt
ge uwe kinderen niet bekeeren , en dit eischt
God ook niet van u? Maar gij kunt hen
onderwijzen, vermanen en waarschuwen , en
gij doet niet wat ge kunt, als ge dit alleen
aan anderen overlaat. Ik vrees dat uw bidden
niet hartelijk en ernstig is, als het niet ge-
paard gaat radt eene godsdienstige opvoeding
en vele trouwhartige vermaningen. Houdt
dan op'u zeiven te verschoonen, ontrouwe
vaders en moeders! en bekent liever voor
God : ik deed niet wat ik had kunnen doen.

Ik heb nog niet alles gezegd.

VI. De kostelijke levenstijd word klein
.geacht, verbeuzeld en misbruikt.

De hostelijke levenstijd zeide ik. De apos-
tel Paulus noemt het,
den welaangenamen
tijd, den dag van zaligheid,
waarin Gods
harmhartigheid ons wil hooren en helpen.
De zestig, zeventig jaren, welke wg bie^

-ocr page 17-

hebben, zgn onze schooltqd, onze leertijd,
onze oefentqd: de tijd van voorbereiding
voor de eeuwigheid. fVat de mensch hier
zaait y dat zaZ/tv eenmaal TTzaajre« (i). Maar
wat wordt er hier gezaaid ? Waartoe gebruiken
vele menschen den tijd, die hun overblijft
Van hun beroep en werk; den tijd, dien zij
konden uitzuinigen? Ieders geweten moge
hier antwoorden! O ! hoe vele kostelijke uren,
die nooit vvederkeereu , gaan er verloren , ja
veel erger dan verloren in ledigheid , in beu-
zelingen ,
in verleidend en verdervend spel,
in nietige gesprekken, in het lezen van on-
nutte ,
soms van zielbedervende boeken ? Hoe
veel tijd wordt er door sommigen lui versla-
pen? Ik vraag niet: moesi dit anders? Dit
spreekt van zelf, maar ik vraag:
hon dit ook
niet anders ? En durft dan gij, die uwen
levenstijd dus misbruikt, nog
zeggen: ik doe
wat in mign vermogen is ? Neen ! gij hebt hier
geene verschooning; gij zijt bij u zelven
veroordeeld; gij doet niet wat gij kunt.

En met dit Uein achten en verbeuzelen
van zoo veel kostelijke uren, gaat doorgaans
nog eene andere verkeerdheid gepaard:

VII. Eene schandelijke verkeering wordt
gezocht en aangehouden.

Wg zgn gezellig van aard, en zoeken el-
(gt;) Gal.
VI: 7-

-ocr page 18-

kander. Zoo schiep ons onze wijze en wel-
dadige Schepper. Dit is dan ook wel nuttig
en goed, Want dus kunnen en moeten wij
elkander scherpen en oefenen, leeren en
helpen. Maar helaas i door onzen afval van
God en de verbastering onzer natuur is deze
gezelligheid, die een bron van zegen had
kunnen en moeten zijn, tot een bron van
dwaasheid, boosheid en ellende geworden.
Gelijk nu de goede en tot God wederge-
bragte menschen gaarne zamen zijn, om
zichzelven en elkander te stichten, zoo zoe-
ken ook de ijdele menschen, de vrienden
der wereld, de dienaars hunner lusten, el-
kander op , om zich te vermaken in elkanders
dwaasheden en ondeugden. Hoedanig is
uwe
verkeering mijne lieve medemenschen? Wat
zijn
uwe geliefkoosde gezelschappen? Mogelijk
wel niet geheel slecht en goddeloos, immers
dan zoudt gij geen lust hebben om dit boekje
te lezen, maar toch zijn dezelve weinig be-
duidend ; zij brengen uwe zielen meer schade
dan voordeel aan , en het goede wordt daar-
door eerder in u verdoofd dan opgewekt.
Gg weet dit ook wel: uwe ondervinding heeft
u dit geleerd, gij hebt u zelven menigmaal
veroordeeld. En evenwel houdt gij zulk eene
verkeering aan de hand, gg zoekt ze, gg
wilt er u niet van losmaken.. Durft gijlieden
zeggen , dat ge doet wat in uw Vermogen is ?
Of zult gij tot uwe verschooning bqbrengen:

-ocr page 19-

lt;f nu ik eenmaal in dit gezelschap ben inge-
wikkeld , kan ik mg daar niet van ontdoen. quot;
Maar, indien gij bemerktet, dat deze uwe
vrienden en gezellen u wilden bedriegen,
U in uw tijdelgk bestaan zochten te onder-
kruipen , u van uw geld en goed te beroo-
Ven, zoudt gij dan deze menschen niet ont-
vlugten
? Maar dit gezelschap doet uwe ziel
schade, verdooft in u den goeden zin, en
ontsteelt u de rust van uw hart.
Hoe veel
meer moest ge dan hier allen moed en
krachten inspannen, om u van zulk een
schadelijk gezelschap te ontdoen, of uwe
verkeering inet uwe medegezellen nuttiger in-
terigten ! Moet ge het dan niet toestemmen:
ook in dit opzigt doet ge niet, wat ge kunt?

En dit herinnert mij nog iets anders :

VIII. Ook in het dagelijksch beroep en tvark,
hebben verkeerdheden plaats, die niet
alleen behoorden, maar ook konden
nagelaten vborden.

De wijze en weldadige voorzienigheid van
God, plaatst hier op aarde iederen
mensch
in zgnen stand , en geeft aan elk zgnen bg-
zonderen werkkring en verpligtingen, waaiin
^ behoort naarstig en getrouw bezig te zgn,
en eenmaal zullen wg Hem van dit ons
doen en laten rekenschap moeten geven.

2 *

-ocr page 20-

Meermaal heeft de Heer Jezus ons dît na-
drukkelijk geleerd (i). Hoe eerwaardig is
deze onze betrekking en roeping, want zoo
wordt ieder mensch in zijnen stand een
dienstknecht van God. Hoe gewigtig wordt
hierdoor ons werk, want zoo wordt het
Gods werk: maar hoe gewigtig ook de ver-
antwoording, die wij eenmaal, als dienst-
knechten, aan onzen Heer zullen moeten
geven ! Van hoeveel invloed is nu de waar-
neming van een eerlijk en nuttig beroep,
niet alleen op ons tgdelijk, maar ook op
ons eeuwig welzijn ! Maar hoe verkeeren
wij nu veelal in ons werk? Zeker blqlt hier
zelfs dè beste raensch ver van de volmaakt-
heid ; hij betreurt en belgdt dit dan ook
voor zijnen God: maar hg velen van ons
hebben hier verkeerdheden en verzuimen
plaats, die niet alleen
moesten, maar ook
konden verbeterd worden. Menig een be-
toont eerlijkheid, ijver en trouw, als hg
kan worden nagegaan in zgn doen ; als dit
hem gunst en eer kan geven hg anderen;
als traagheid en ontrouw schade en schande
zou aanbrengen ; hij toont dus met der
daad,
dat hij, zoo hij wil, ook kan gverig en ge-
trouw handelen. Maar die zelfde mensch
gedi-aagt zich bedriegelgk , traag en ontrouw,
als hij dit heimelijk en ongemerkt, zonder
tijdelijke schade of schande doen kan. En

(i) Lti«. XIX: 12—3-,

-ocr page 21-

durft gij tragen en ontrouwen in uw werk
en roeping nu nog zeggen, dat gij doet wat
in uw vermogen is ? Neen ! gij hebt u zelveu
al dikwijls, veroordeeld: gij doet altijd met
wat ge zoudt kunnen doen.

Ik voeg er ten laatste nog bij:

IX. Ook in de huisselijke vevkeerbuj is men
niet, en doet men niet voor elkander wat
men zou kunnen zijn en doen.

Huisgenooten zijn meestal aan elkander
verbonden door de naauwste en teederste
banden. Hier vindt men onder hetzellde
dak echtgenooten, ouders en kinderen,
broeders en zusters; menschen derhalve,
die eene dubbele verpligting en tevens een
dubbel belang hebben om elkander het leven
aangenaam te maken, om de een den ander
voort te helpen op den goeden en regten
Weg naar het eeuwige leven. Maar, hoeveel
onrust en wanorde, hoeveel twist en ver-
deeldheid heeft hier dikwijls plaats ; hoe
ongemakkelijk maakt men elkander het leven ;
hoe menigmaal doet men elkander zondigen,
door dat ieder lid van het huisgezin in zijne
''betrekking, als ouder en kind, als heer of
knecht, als vrouw of dienstmaagd, niet is
inschikkelijke, die vriendelijke, die trouwe,
die hulpvaardige mensch, die hij zijn konde.
Ik weet wel: ook hier ontbreekt het niet

-ocr page 22-

aan ijdele verschooningen. « Jaquot; zegt de
oploopende , die door zijne drift en toorn
het huisgezin beroert, « dat is mijn zw^ak ,
dat ligt zoo in mijn temperament, driftig ben
ik: maar ik ben toch niet haatdragend, het
is spoedig weer vergeten.quot; De eigenzinnige
zegt: « ik behoef mij door een broeder of
zuster niet te laten regeren ; ik heb zoo veel
regt als hij.quot; De onbescheidene en bitze
zegt: « ik ben geen pluimstrijker; ik zeg,
zoo als het mq op het hart ligt.quot; Zoo heeft
elk zijne verschooning en hij blijft die hij is.
Maar stelt u voor, (het is u misschien vrel
eens gebeurd) dat uw huis, waarin door
oploopende drift, of eigenzinnigheid ofon-
gedienstigheid, gedurige onrust, verdriet en
zonde woont, werd bezocht door een goed
en geacht vriend, een' beminnelijken en
braven man, die eenige dagen bij u door-
bragt! Hoe is het nu bij u, zoo lang de
eerwaardige man bij u vertoeft? Waarlijk!
het gelijkt wel een ander huisgezin: de
driftige blijft bedaard, de eigenzinnige is
toegevend, de stuursche is bescheiden, de
loome en trage is gedienstig: nu gaat alles
veel beter. Ziet! gij kunt wel, maar gij
wilt niet; en de achting en liefde voor een
mensch, de vrees, dat gij van hem zoudt
veroordeeld worden, vermag meer bij u
dan de vreeze Gods. Neen! gij doet niet
wat ge kunt.

-ocr page 23-

Ik zoa bij alle de opgeuoeoide bljz.ouder-
heden nog meerdere kunnen voegen. Ik zou
ook kunnen spreken over de behulpzaamheid
omtrent ongelukkigen ; over de mededeel-
zaamheid omtrent behoeftigen, waarin wi)
meestal veel meer vermogen, dan wij doen ;
maar ik heb genoeg gezegd om ieder, die de
waarheid hooren wil, te overtuigen dat wij
niet doen wat wij kunnen ter bevordering
van onze ware zaligheid, en de behoudenis
onzer onsterfelijke zielen.nbsp;, .

En alle deze bijgebragte beschuldigingen
zijn niet alleen en bij uitsluiting toepasselijk
op menschen die nog zorgeloos, zonder
nadenken, leven naar hun eigen goedvinden :
maar al te dikwijls gelden zij ook hen, die
aanvankelijk bekeeïd zijn tot de dienst van
God, en die hunne verpligting dus beter
kennen. Ook deze doen niet wat zij konden ,
om zich te oefenen tot godzaligheid.

En liât vdgt nu uil al het gezegde?

Hier uit volgt: i. Dat alle uitvlugten ,
waardoor wij ons willen onttrekken aan een
godsdienstig en vroom leven, waardoor wij
onze zonden en kwade gewoonten willen
verschoonen, ijdel en valsch zijn. Wij doen
dan, gelijk onze eerste ouders, die hunne
schuld en schande niet eenvoudig en opregt
wilden weten en bekennen, 2, Dat onze

-ocr page 24-

verzuimen en zonden veel meer in onze
onwilligheid, dan in ons onvermogen ten
goede, moeten gezocht worden , en dat wij
veel meer zouden kunnen, indien wli maar
beter en ernstiger wilden. Niet vreemd is het,
dat de Zaligmaker tot de Joden zeide: G^
wilt niet tot mij komen opdat gij het leven
hebt
(i). .5. Wij zijn dus strafschuldig voor
God. Indien wg waarlqk deden, wat wij
kunnen, zouden wq voor onze gebreken en
«ouden, ^nog een schijn van verschooning
binden: maar nu zijn wij veroordeeld door
ons eigen geweten. en niemand kan zich
regtvaardigen voor God.

II. Maar, waaruit mag toch die valsche
inbeelding bij vele menschen voortkomen,
dat zq zichzelven wqsmaken:
ik doe wat
in mijn vermogen is ?
Het is van belang
dat wij dit wel weten: zoo zullen wq niet
alleen de dwaasheid en verkeerdheid van
zulk een bestaan te duidelijker inzien, maar
ook te meer leeren verstaan, hoe wij tot
eene betere denkwgze komen kuunen.

De bronnen en oorzaken van dit ongelukkig
wanbegrip zijn velerlei.

i. Vele menschen kennen hun pligt niet.

Zij weten niet, hoedanig zg behoorden

(i) Johan. V: 4o.

-ocr page 25-

te ziin; wat zq behoorden te doen, Zq
meenen, dat zij onberispehjke goede men-
schen zijn, als zij niet
stelen, niet vloeten,

niet liegen, niet kqven; als zq geen dronk-
aards, geen hoereerders, geene
openbare
zondaars zijn. Zij hebben het nog nooit
regt bedacht, dat het niet genoeg is ffee«
kwaad te doen, maar dat wq altijd pn
overal
goed doen moeten. Zq merken met
op, wat Gods woord en wet van hen eischt;

wat liefde, eerbied, dankbaarheid en ge-
hoorzaamheid zij aan Hem en aan den Za-
ligmaker schuldig zijn; hoedanig zq zich
behooren te gedragen in de onderscheidene
standen, waarin de Voorzienigheid hen ge-
plaats heeft; wie zij als echtgenooten be-
hoorden te zijn, omtrent man of vrouw:
als vader of moeder omtrent hunne kinde-
ren- als kinderen omtrent hunne ouders;
als broeders en zusters onder malkander;
hoe eerlijk, naarstig, getrouw, gediensüg,
ieder moet zijn in zijn dagelijksch beroep en
werk; hoe vriendelijk en bescheiden in de
-verkeering met zijne medemenschen. Zoo
wordt er dag aan dag veel door ons ver-
zuimd, hetwelk had moeten en ook had
kunnen gedaan worden: maar wij merken
het niet op als verzuim, omdat wij blind
zijn voor onze verpligting- Zoo wordt het
gedurige verzuim, eene zondige gewoonte,
cn de zondige gewoonte eene tweede natuur.

-ocr page 26-

pe mensch handelt verkeerd, maar hij ziet
het met, hgheseft het niet. hg meent dwa-
selgk dat hg doet, wat hg kan.

ii. Een tweede hron ïs: wij letten niet aenoeq
op ons zelven.

Al hebben wg ook eenige meerdere ken-
nis en inzien in onzen phgt, echter duurt
dit wanbegrip voort, omdat wij, of in het
geheel met, of althans niet naauwkeurig ge-
noeg, op ons zelven acht geven. Er zijn
weinige menschen, de gaarne met zichzelven
omgaan, die zich zelven toespreken , die ge-
durig hun eigen geweten raadplegen. Al
wat rondom ons is, de dagelijkscbe bezig-
heden, de zorgvuldigheden van dit leven,
soms ook ijdele vermaken, verstrooijende ge-
zelschappen nemen het menschelijke hart
zoozeer in, dat ons geen tijd, geene aandacht,
geen lust, geene ernst ovérblijft om op en
m ons zelven te zien, en ons zelven be-
dachtzaam af te vragen: hoe is het met
mi) gesteld ? Hoe leef ik
1 Wat wil ik ? Wat
doe ik? Als wij aan den avond van
eiken
dag voorzigtig en opregt rekenschap hielden
met ons zelven en ons zelven
afvroegen : hoe
heb ik, die eens sterven moet
en voor God
verschijnen, dezen dag doorgebragt? Had ik
mijn tijd niet nutter kunnen gebruiken ? Had
ik niet voorzigtiger kunnen zijn in mijn

-ocr page 27-

spreken? Had ik niet vriendelijker kunnen
zijn in mijnen omgang met mijne mede«
menschen ? O! dan zouden wij moeten be-
schaamd staan en zeggen: neen! ik deed
niet, wat ik kon. Maar deze zelfbeproe-
ving wordt verzuimd en de meeste menschen
zijn veel bedachtzamer omtrent hunne tij-
delijke en ligcbamelijke , dan omtrent hunne
eeuwige belangen. Zij slapen en droomen
maar voort, en meenen in hunnen droom,
dat zij rijk zijn en geens dings gebrek
hebben, niet wetende, dat zij'zijn ellendig,
jammerlijk, arm, blind en naakt (i).

iii. Eene derde oorzaak van deze ongelukkige
inbeelding is: dat ivij een' verkeerden en
valschen toetssteen gebruiken, in de
heoordeeling van ons zelven en
ons gedrag.

Wij moeten ons doen en laten toetsen aan
het woord en de wet van God, aan de lessen
en vermaningen van het Evangelie : maar wij
beoordéelen ons zelven doorgaans liever naar
de denk- en levenswijze van deze wereld,
naar de zeden en gewoonten van onzen tqd.
Dit is een zeer bedriegelijke toetssteen. Als
wij de mate van onze deugdzaamheid wilden
berekenen naar het gedrag van anderen,
moesten wij niet zien op de groote menigte,

(i) Openb III; 17.

-ocr page 28-

want ^rf « cle poort en treed is de weg,
aie ten cerdervp Jelrlt „ i ■nbsp;»

door deceive Z Jan k) quot;^ ''
letten op het nJSeTe ^'e al
voortrefFelqke n.ensehen7 'wefke zifh
hunnen ernst en bedaehtratheS^' tZ

eZra^r^'inbsp;^oor naar tighe^d

d JClZ^rnbsp;door eenen V

Sen rnbsp;O! hoe diep

-ich dan moeten
scnamen! Maar nu zgn en hlhyen wii eerust
zorgeloos met ons zelven weTSdaL^ Wn'

Keeraheid en verzuimnbsp;j ■•

gewend aan de zonSe', Tee^feer^.^Vg?

kunnen onderscheiden, wat goed o Iwaad
oVeXnTt? h^et ztde^ï Z^' ^^

de meesten rondom ons even zoo 'zga en

kand;^. nnbsp;o«^« welven e'n el

S h-'hT fTfmensch.

Wt en ook nu nog niet weten en bedenken
wil, wat hg
moest doen.

(') Matli. TII: ,4,

-ocr page 29-

iv. Eene vierde oorzaak van deze misleidinff
is onze: blinde en trolsehe eigenliefde.^

Deze laat niet toe, dat wij ons zelven
zouden aanklagen en beschuldigen. Onze
wijze en goede Schepper heeft ons oorspron-
kelijk geschapen met eene betamende en
heilzame liefde tot ons zelven en ons eigen
welzgn ; maar door onzen ongelukkigen afval
van Hem, is onze geheele natuur en aanleg
verbasterd, en ook het
goede beginsel, die
heilzame
liefde tot ons zelven, ontaard en
veranderd in eene trotsche zelfzoeking en
zelfbedoeling, die ons verleidt om alles, wat
in ons eenige loffelijkheid heeft, breed uit
te meten, terwijl wq blind blijven voor onze
verkeerdheden. Nu zijn
alle wegen des
menschen regt en zuiver in zijne oogen (i) ;
nu kunnen wq er niet gemakkelijk toe komeu
om ons zelven in het ongelqk te stellen; nu
zoeken wq allerlei nietige verschooningen om
onze verkeerdheden te bedekken; de een
geeft de schuld aan zqne verzuimde opvoe-
ding ; een ander aan zijne bekrompene om-
standigheden; een derde aan de drukten en
verstrooijingen van zqn dagelijksch beroep en
werk. Zoo maakt de mensch zichzelven wqs ,
dat hq in zqne omstandigheden zijn best
doet, dat hij doet wat hij kan ; en hq kan
hel niet verdragen, dat men een ongunstig
oordeel over hem vellen zoude.

(i) Spr. XVI: 2. Hoofdst. XXI; J,

-ocr page 30-

V. Ik voeg er nog een vijfde oorzaak bij:
zij is onze liefde tot de zonde.

Wij zijn gehecht ieder aan zijne eigene
verkeerdheden, en daarom schroomen wij
onszelven te zien, gelijk wij zijn. De mensch
vindt genoegen en rust in zijne tegenwoor-
dige levenswijze en dit maakt hem onwillig
en ongeschikt om dezelve onpartijdig te
beoordeelen. Onze zonden zijn helaas! onze
vrienden geworden, die wij dus voorspreken
en v?aaryan wij geen kwaad hooren willen.

Wij zijn aan dezelve zoo gewoon gewor-
den, dat wij er niet van willen afstaan. Nu
geeft ons arglistig hart aan onze geliefkoosde
zonden allerlei zoete en zachte namen, opdat
wij ze, indien al niet geheel onschuldig, ten
minste als verschoonelijke zwakheden te vrijer
bij ons koesteren zouden. Losbandige dar-
telheid heet nu vrolijke uitspanning; inha-
ligheid en bedrog noemt men, voor zijn
huisgezin zorgen, op zijne zaken passen;
valschheid is voorzigtigheid; een wereldgezind
leven noemt men, zich te schikken naar den
tijd, waarin men leeft. Zij die door de
eene of andere booze lust gedurig zich laten
wegslepen, zeggen : « dat is mijn zwak.quot; Zij
die de openbare godsdienst verzuimen , zeg-
gen : « het bestaat in het kerkgaan niet;quot;

die zonder godsdienstig onderwijs onkun-
dig voort leven, zeggen: « menig lidmaat

-ocr page 31-

is niels beier, is nog erger dan ik.quot; Zoo
lieeft de dwaze en verblinde menscb, de
ongelukkige liefhebber en dienaar der zonde,
allerlei nielige verschooningen gereed, en
hij maakt zichzelven gaarne wijs, dat hij zoo
slecht niet is als men denkt, dat hij doet
Wat hij kan.

Ik heb liu de voornaamste bronnen en
oorzaken van deze rampzalige verblinding
opgenoemd, en velen mijner lezers zullen
h er zichzelven hebben kunnen vinden. Mis-
schien hebt gij uwen naam wel meer dan
eenmaal gehoord, want die opgenoemde
verkeerdheden gaan doorgaans hand aan
hand: de eene brengt de andere voort, zij
voeden en sterken elkander. Een mensch,
die zijne verpligtingen niet kent, zal even
daardoor ook niet behoorlijk op zichzelven
letten, hij zal zichzelven valsch beoordeelen ,
en dus in zijne trotsche eigenliefde gevoed
worden. Van hier dan ook, dat alle deze
verkeerdheden zamen vereenigd, te krachti-
ger werken, om den mensch zoo geheel te
Verblinden en te verdwalen, dat hij onbe-
schaamd durft zeggen: (, ik doe , wat in mijn
Vermogen is.

m* Gij zgt nu, zoo ik hoop in uw verstand
overreed, dat gij uzelven grootelgks bedriegt,
a's ge dus denkt en spreekt: maar dit is nog

-ocr page 32-

niet genoeg. Ik wensclite u wel harlelijl:
te overtuigen.

£foe dwaas en slecht, hoe verderfelijk en
gevaarlijk is het voor ons, dus een, goeden
dunk van zichzelven te hebhen en zijne
verkeerdheden met nietige verschooningen
ie willen goed makem^

Let nog eens aandaclitig op betgeen ik u
hiervan wilde zeggen; en als ik hier soms
een scherp woord spreek, moet ge mij dit
niet ten kwade duiden, want diepgewortelde
kwalen, die onze gezondheid en ons leven
dreigen, moeten met scherpe messen uitge-
sneden worden.

i. Gij kent u zelven niet.

Zoo is het immers, want gij zijt niet
die ge meent te zijn: gij zijt blind voor u
zelven tn uwe verkeerdheden.
De mensch
die steeds met zichzelven omgaat, tenmin-
ste, met zichzelven kon en moest
omgaan,
behoorde eerst en bovenal te letten op zich
zelven, op zijne gedachten,
begeerten en
bedoelingen, op zijne woorden en daden,
opdat hij dus regt mogte weten, wie hij is,
wat er in hem niet goed, maar schadelijk
en verderfelijk is; waardoor hg zichzelven
benadeeld, en wat hg tot zgne verbetering

-ocr page 33-

óó

en waar geluk behoeft. Maar gij, verblinde
mensch ! weet daar niets van! Gij kent uw
ambachten broodgewin, uwe bezittingen en
inkomsten, uw tijdelijke winst en verlies;
gij kent ook wel de verkeerdheden van uwe
medemenschen, en weet die in alle hare
slechtheid te beschreven: maar, wat gij eerst
en boven al moest bedenken en weten, is
u vreemd: gij kent u zelven niet. Is dat
niet dwaas? Over dingen van minder be-
lang gaan uwe gedachten dagelijks: maar,
wat u het naaste, het gewigtigste, het liefste
zijn moest, uw eigen zelven, uw eigen be-
staan en levenswijze, uw eigen gebrek en
behoefte ziet ge voorbq; en dus beseft ge
niet, wat u goed of kwaad doet; dus gaat
ge voort u zelven te bederven, zonder dat
ge het weet. — Gij moest als een redelijk
mensch bedenken en weten, hoe ge u zelven,
uwe ziel en ligchaam behoort te behoeden
en te helpen: maar dit weet ge niet. De
verstandigen onder de Heidenen riepen
malkander toe :
len u zelven, maar gij,
schoon ge een Christen genoemd wordt j
kent u zelven niet!

II- Gij denkt en spreekt niet overeenkomstig
de leer van Gods woord.

Het woord van God wekt ons, overal en
op allerlei wigze, op tot schaamte over ons

-ocr page 34-

zelven, tot verootmoediging voor God tot
belijdenis van onze zonden. Het zegt: saAgt;
zijn ze die treuren , die bedroefd en bekom-
merd zgn over zich zelven.
Zalig zijn zij,
die hongeren en dorsten naar de
gereo--
tigheid, omdat zq gevoelen, dat zq niet
doen, wat zij konden en moesten fi). De
Zaligmaker verfoeit menschen, die zich zel-
ven verschoonen en vrijspreken, en zegt,
dat zij een gruwel zgn voor God, terwijl'
hn m tegendeel aan den ootmoedigen genade
belooft (2). Maar vergelgk u zelven nu
hier bg! schoon ge wel toestemt, dat ge
met zonder gebrek zijt, gij meent toch,
dat ge het zoo goed maakt, als ge kunt,
dus zgt ge dan ook niet beschaamd, niet
bedroefd over u zelven; gg hebt geene zon-
den te belgden voor God, maar zijt gerust,
en met u zelven wel voldaan. Gg zijt dus
geheel anders gestemd, dan Gods woord wil,
dat wg zgn zullen. — Herinnert u eens, hoe,
het gemoedsbestaan van de beste en vroom-
ste menschen ons in de heilige schrift wordt
voorgesteld; hoe zulken, die van God
wor-
den goedgekeurd en geprezen, over zich
zelven dachten | dit waren geene
menschen,
die zich zelven verschoonden, die meenden,
dat zg hun best deden, maar die veelmeer
verlegen en neergedrukt waren over hunne

(') Matth. V: 4, 6. (a) Luc, XVIII: 9-14.

-ocr page 35-

zonden, en zich zelven deswegens aanklaag-
den bij God. David, die opregte man, be-
tuigde bij herhaling:
Pl^ie zou de afdwalin.'-
gen verstaan !
wie zou zijne zonden kunnen
doorgronden en tellen!
reinig mi], Heer!
van mijne verborgene afdwalingen! Treedt
niet in het gerigt met uwen knecht (i)f
de voortreflelijke Pi'ofeet Jesaja klaagde: fVee
mij dat ik een man van onreine lippen
hen
(2)! en de uitnemendste van alle de
Apostelen riep uit:
Jk ellendig mensch l
het goede dat ik wil, doe ik niet, en het
kwaad, dat ik niet wil, doe ik
(3), Maar
gglieden, die doet wat in uw vermogen is,
gij behoeft zoo niet te klagen over u zelven;
gg zgt geheel anders; gg zijt betere menschen !
Ja! veel beter! maar alleen in uwe eigene
oogeli--

En of het nog niet genoeg ware, dus u
zelven ijdel te verheffen, begaat ge hiermede
nog eene nieuwe dwaasheid en stoutheid.

iii. In plaats van u zelven te veroordeelen,
legt ge heimelijh de schuld op God.

Gij durft wel niet zeggen, dat ge doet,
wat ge
behoordet te doen: maar zoo veel
®ohter meent ge te doen als
in uwe hran-

(l) Psm. XIX: l3. Psm. CXLIII: 2.
(s) Je». VI: 5.nbsp;Cä) Hom. VII: iq.

'3 *

-ocr page 36-

ie vermogen is. Gg doet dus uw best, uw
kranke vermogen laat u niet meer toe; als
ge meer kondet doen, zoudet gij dit ook
niet nalaten. Zoo is er dan, naar uwe ge-
dachten , bij u geen schuld. Maar wie is
dan de oorzaak van dit kranke en gebrek-
kige? Zoo deze oorzaak niet bij u is, kan
zij bij niemand dan hg uwen schepper we-
zen , die u geen meerder en beter vermogen
gaf. Ongelukkige mensch! bedenkt ge wel,
wat ge zegt, als ge dus u zelven verschoont ?
Even dat kranke vermogen, waarvan ge
spreekt, is uw eigen schuld en schande. Of
hebt gij het niet geleerd, dat God den
mensch geschapen heeft naar zijn beeld,
wijs, heilig en goed? Maar wij hebben
onszelven verdorven, en wij verderven ons
nog dagelijks; wij willen het goede niet; wij
hangen aan eigen zin en lusten, daar wg
integendeel voor God, voor zijnen wil en
dienst alles moesten over hebben. Dit is ons
kranhe vermogen: wij moesten liever zeggen :
ondeugende natuur, waarover wij ons voor
den heiligen en alwetenden ten diepste moesten
schamen en veroordeelen. In plaats van ons
zelven te verschoonen, en heimelgk de schuld
op God te werpen, moesten wg bekennen;
« hg U Heer is de geregtigheid, en bg mij
de overtreding en de schande.quot;

Ik moet er nog meer bijvoegen.

-ocr page 37-

iv. Wij zijn hierdoor onvatbaar voor de
hulp en vertroosting van Gods genade.

Dit is een verderfelijk gevolg van deze ver-
blinding. Het Evangelie komt tot ons als tot
groote zondaren, die, niet alleen niet doen
wat wij
moesten, maar ook niet doen wat
wij
kunnen doen; die dus geheel schuldig
voor God en bq Hem regtvaardig veroordeeld
zijn. Maar zulke menschen zijt gij immers
niet? Gij zijt geene groote zondaars, want
gij hebt vele verschooningen en doet uw best.
Voor zulke menschen is de Bijbel niet ge-
schreven» Het Evangelie onzer zaligheid is
voor menschen, die bedroefd zijn over hunne
zonden, die in deze droefenis rust en troost
zoeken voor hunne harten, in den rijkdom
van Gods genade: zulke menschen alleen
vinden hier hulp , en worden zalig gesproken.
Het Evangelie is voor menschen, die hunne
zonden dagelijks belijden voor God; aan
zulken alleen wordt vergeving beloofd. Maar
gq hebt misschien nog nooit, uit smartelijk
gevoel van uwe schuld, u voor God ver-
ootmoedigd; gij verschoont u zelven wel-
tevreden ; gij kunt den Zaligmaker voor dat
Weltevredene en onbekommerde hart dan
gemakkelijk missen; gij denkt dan ook
niet veel aan Hem, want uw troost en hope
is niet in Hem. Of zegt ge misschien:
« Neen! ik kan den Zaligmaker niet missen ,

-ocr page 38-

want, al doe ik, wat in mgn vermogen
is, ik weet echter wel, dat ik veel te kort
schiet en niet al doe, wat ik moest: zoo
volmaakt is niemand, en daarom hoop ik
ook op Gods barmhartigheid: hij heeft ons
dien Verlosser geschonken, om alles, wat er
hq ons ontbreekt, voor ons goed te maken.quot;
Lieve menschen! dit is een krom en verdraaid
Evangelie; dit is een weg van zaligheid,
dien gq zelfs maakt naar uwen eigen zin
en smaak, maar die in Gods woord ons
nergens aldus geleerd wordt. Gij wilt het
dan zoo ver brengen, als gij kunt, en wat
er voorts big u ontbreekt, zal Gods barm-
hartigheid u kwijtschelden t gij wilt dan
gedeeltelijk a zelven zalig maken, en het
overige zal de Heer Christus doen; gq wilt
dan uwe arme kranke gehoorzaamheid, (die
nog bovendien, niets meer dan ingebeelde
gehoorzaamheid is), bq God in rekening
brengen , en daarop zaligheid verwachten!
Ja! dit willen vele menschen; schoon zq
met hunnen mond, en naar hetgeen zq in
hunne jeugd geleerd hebben, de
genade
belijden, willen zij in hun hart en zin zich
zelven , althans voor een gedeelte, helpen.
Neen! dit is
Gods Evangelie niet; dit is uw
eigen
Evangelie; dit is de wgsheid van ons
verblind verstand, en van ons hoogmoedig
hart. Waarlgk! wg moeten als geheel ver-
oordeelden, die geene verschooningen weten

-ocr page 39-

of willen, die zich in hun h^^t, doen
schuldig zien, de toevlugt nemen tot den
aleenoeezamen Verlosser: met, op Q^t «q
Ä'die hun best doen, de hand reike
en hun verder voorthelpe: maar, op Oat
Hq zulken, die met alle hunne zondaars-
braaiheid geheel in de schuld hpn, uit
enkele genade aanneme, en mt hunne ei-
lende uittrekke. Het moet de taal van onze
Ken zqn: Vit de diepte r.n^^ne zonden
en ellende
roep ih tot u, o Heer! zoojj
de ongeregtigheden wilt gadeslaan, Heel !
wie zal bestaan l maar hi] u is verge-
ving
(i). Ochl dat gij, wien deze teregt-
wijztng aangaat, (en zij gaat velen aan)
leerdet beseffen, dat, zoo lang ge uwe za-
ligheid in u zelven zoekt, gq ontyatbaar
zijt voor het dierbaar Evangelie ; het is voor
u gesloten; gij verstaat het niet, gq kunt
er geen behagen in vinden. Zulke menschen,
die meenen, dat zij doen wat zq kunnen,
moeten een geheel ander Evangelie hebben ,
dan Gods wqsheid en liefde aan ons, hul-
pelooze zondaren, in zijn woord geschonken

^^En dit is nog al de schade niet:

Ct) Vt. CXXX: 3, 4-

-ocr page 40-

v. Wij zijn dan even zeer onlvalhaar voor
alle ware verbetering.

Dit is ^n vierde gevolg van onze ver-
blinding. Deze verbetering wordt belemmerd
door den ijdelen en valscben waan, dat
men reeds aanvankelijk goed, althans niet
hoog te berispen is; wij zijn met onze ze-
digheid , met onze eerlijkheid, met onze
godsdienstigheid voldaan; wij doen, naar
onze meening ons best, wat zou ons dan
zoo zeer drijven om nog al zediger, eer-
lijker en godsdienstiger te worden? Hier
komt nog bij, dat zulke menschen geene
ernstige vermaningen en bestrafEngen kun-
nen verdragen; zij verbeelden zich dezelve
niet noodig te hebben, en daarom wor-
den zij boos en gcmelqk tegen den leeraar
of trouwen vriend, die hen waarschuwt:
hoe zou er dan verbetering bg hen mo-
gelgk zijn ? Wg zien eene levendige beeld-
tenis van zulke verblinde hoogmoedige en
onverbeterlijke menschen in de Phariseën,
ten tijde van .lezus omwandeUng op
aarde.
Zij werden boos tegen dien trouwhartigen
leeraar, en vroegen met bitteren haat tegen
Hem :
zijn wij dan ook blind? (i) Zoo
liepen zij, als blinden, die niet weten wil-
den , dat zij blind waren, voort op hunnen
verkeerden weg; zij weigerden den besten
(O Joan. IX: 39—4i,

-ocr page 41-

leidsman aan te nemen , en dwaalden eigen-
zinnig voort tot hun verderf en ondergang.
En al laat soms de stem van het geweten
zich hooren, die ons zegt, dat het met
zoo best met ons gesteld is, als
wq wel
gaarne zouden denken: dan nog zijn wq
daardoor niet vatbaar voor ware goede
behagehjke verbetering: want zulk eene
verbetering moet hartelijk, vrijwiUig en
bestendig zijn : maar dit kan de enkele over-
tuiging van
het geweten niet te weeg brengen :
onze zondige lusten en booze zinnen staan
hier in den weg, en overweldigen de stem
van het geweten. De opregte en aanhou-
dende verbetering van den mensch is eene
vrucht van het ootmoedig en schuldbelijdend
geloof in Gods genade om Jezus Christus
wil : maar dit geloof Woont uiet bij men-
schen, die meenen dat zij doen, wat zij
kunnen. Zulke menschen gelooven veel meer
aan zich zelven en hunne kranke deugd,
dan dat zij aan God en diens genade ge-
looven zouden; en zoo zullen zij dan,
met deze hunne deugdzaamheid, zeer on-
deugend in de oogen van den alwetenden
en heiligen God blijven moeten.

-ocr page 42-

vi. En om en door dit alles zijn zulke
menschen mishagelijk voor God
, en
hoogst ongelukkig.

Dat behoeft nu wel geen breedvoerig bewiis.
Gaat al het gezegde maar na.'
Wat moet de
alwetende en heilige God oordeelen van een
mensch, die zich dwaasselijk verheft en leeft
in den gdelen waan van veel beter te zijn,
dan hij is? Wat moet Hij oordeelen van
een mensch, die de waarschuwingen en ver-
maningen van zijn woord tegenspreekt ? Die
hierdoor onvatbaar is, en zichzelven onvat-
baar maakt voor de genade, die hem ver-
kondigd wordt ? Die dus voortgaat in zijne
verblinding, en hoe langer hoe verder
wegdwaalt van den goeden weg ? Zeker! de
Allerheiligste, die
het harte proeft, die lust
heeft tot waarheid in het binw.nste (i)
heeft een afkeer van die menschen. Hn
wederstaat zulke hoovaardigen. En zgn de
zoodanigen dan niet hoogst ongelukkig? AI
is het ook, dat zq hier in hunne hoogmoe-
dige verblinding, onbekommerd voortleven
en geen kwaad vreezen, zq zijn even daar-
door dies te ongelukkiger. Buiten God en
deszelfs genade blijven zij liggen onder de
schuld hunner overtredingen en hebben niets
te wachten dan zqn ongenoegen en straf-
zonder ware verbetering levende en sterven-
(I) P.. LI: 8.

-ocr page 43-

de, zqn zij ongeschikt voor den heiligen
en zaligen hemel. O ! welk eene rampzalige
Verwachting voor de eeuwigheid !

IV. Ik heb dit alles voorgesteld, mijne lieve
medemenschen! opdat ieder onzer zich hier-
aan zoude beproeven. En als wij onzen
naam gehoord hebben, ei! dat wij dan niet
loszinnig daarover heen stappen, maar er
bij stilstaan, als bij eene hoogstgewigUge
zaak. Gaarne geef ik u nog

Goedm raad om van ons blind zelfbedrog

genezen te worden, en lot opregle zelf-
hennis en bedachlzaamlieid te komen.

Gij kunt dien raad uzelven geven, als ge
nadenkt, wat ik gezegd heb ; vooral, indien
ge let op de verkeerdheden, die ik u als de
voorname
oorzaken van onze ongelukkige
verblinding heb aangewezen; deze roepen
aan een ieder onzer toe:
Leer uwen pligt
regt hennen l Let op uzelven 1 Gebi uik de
regte toetssteen tot beproeving van' uw
gedrag! Noem de zonde met den regten
naam!
Inderdaad, als wij deze lessen in
acht nemen, dan zou de ijdele inbeeldmg,
de zorgelooze gerustheid vallen, dan zouden
wq ophouden onszelven te verschoonen.

-ocr page 44-

Leer wre omlerscheidene verplintimjen
regt kennen!

Uwe onderscheidene verpligtingen zei-
de ik, want deze zijn vele en velerieije. Ik
heb dat reeds aangestipt, maar ik wil het
u nog duidelijker zeggen. Bedenkt eens de
onderscheidene betrekkingen, waarin ge staat
tot uwe medemenschen! En iedere betrek-
king heeft hare bijzondere verpligtingen.
Misschien zijt ge nog jong en hebt uwe ou-
ders nog. Hoeveel eerbied en hoogachting .
hoeveel ondergeschiktheid en gehoorzaam-
heid, hoeveel hefde en behulpzaamheid,
hoeveel bescheidenheid en geduld zijt gij hun
schuldig! - Of zijt gij zelf reeds gehuwd?
dit geeft u weder nieuwe pligten. Hoeveel
teederheid en hartelijkheid, hoeveel vrede-
lievendheid en inschikkelqkheid moeten ech-
genooten aan elkander betoonen' Waar-
schgnhjk zijt ge dan ook wel vader of
moeder en ziet uwe kinderen rondom u,
voor welker ligchamelijk en tijdelijk
welzijn
gg met alleen hebt te zorgen: maar die gg
verphgt zgt optevoeden in de kennis
en de
dienst van God ; die ge met zachtmoedigheid
en geduld, met ernst en trouwj moet on-
derwijzen, vermanen, bestraffen', voor en
met hen bidden. Nog meer: gg hebt
uwe
Broeders en zusters, met welke gij in uwe
kindschheid onder één dak leefdct en dage-

-ocr page 45-

lijks omgingt: ook deze moogt gij niet ver-
geten, maar moet hun uwe broederlijke en
zusterlijke liefde, deelneming,
raad , en
hulp bewgzen, zoo veel ge kunt. En be-
halve deze betrekkingen van bloedverwant-
schap, hebt ge uwen stand in de burgerlijke
maatschappij, uw dagelijksch bedrijf en kost-
winning. Gij zijt koopman, of winkelier ,
of ambachtsman , of landbouwer, of dienst-
bode. Ook hier brengt iedere stand zijne
eigene pligten mede: naarstigheid en zui-
nigheid , eerlijkheid cn trouw wordt hier
van u gevorderd. En dit is nog niet alles.
Gij staat ook in betrekking tot God en
den Heer Jezus Christus: Gg zgt gedoopt;
gij zijt een lidmaat van de gemeente; en
hierdoor hebben wij ons vrijwillig verbonden
om de dienst der wereld, en der zonde
te laten varen en ons zelven aan de genade
van den Verlosser en aan de dienst van
God optedragen. Denk dat alles eens be-
dachtzaam na! telt alle die opgenoemde
pligten bij u zelven op! vergelijk daarbij
uw gedrag en vraag dan u zelven: of gg
doet, wat ge zoudt kunnen doen ! vraag
uw
zeken, of ge opregt en verstandig
handelt, als ge voortgaat u zelven te ver-
schoonen.

Gij zult dit nog minder willen doen, als
ge bedenkt; dat het niet genoeg is , geen
kwaad te doen : maar dat
wg goed doen

-ocr page 46-

moeten. Al onthouden wq ons van opzet-
teiqke misdrijven, evenwel kunnen onze
verzuimen en nalatigheden schandelijk groot
en veelvuldig zqn. Het is niet genoeg, dat
wij Gods naam niet misbruiken
door vloe-
ken en zweren, maar wij moeten steeds
met den diepstcn eerbied spreken van de
goddelijke dingen; het is niet genoeg, dat
wq onzen naasten niet bestelen: maar wij
zijn verpligt zoo veel in ons vermogen is,
zijn voordeel te zoeken, hem te helpen,
zijn leed te verzachten; het is niet genoeg,
dat wij onze kinderen geen slecht voorbeeld
geven : maar wij behooren hen altijd, en
in alles met een goed voorbeeld voortegaan.
Als wij dus onze ontelbare verpligtingen
regt leeren kennen, dan durven wij niet
meer zeggen i ik doe, wat ik kan; dan
schamen en verfoeijen wij ons zelven.

Ik voeg er eene tweede vermaning bij, die
mot de eerstgenoemde naauw zamenhangt.

2. Let op u zelvenl

Vergelijk dus uw bestaan en gedrag met
uwen pligt 1 Merk op niet alleen wat kwaads
ge deedt en doet: maar ook hoe veel goeds
ge nalaat en verzuimt. Vooral ook: let op
uw
kart / dat is te zeggen : Iet op de be-
ginselen,
waaruit gij handelt en op de oog-
merken,
die ge bedoelt. Het is toch niet

-ocr page 47-

alleen de uitwendige daad, die het beslist,
of wg te prijzen zijn , dan of
wq moeten
bestraft worden.
Wij moeten hier dieper
delven en vragen ,
waarom doe of laat.
Waarom zeg of zwijg ik dat?
Komt hec bg
mij voort uit een opregt hart, uit liefde tot
God en mgnen medemensch; uit liefde tot
Waarheid en deugd
? Wat bedoel ik er me-
de
? Heb ik daarbij misschien alleen mij zel-
ven, eigen.eer en voordeel in het oog, of,
doe ik, zeg ik dit
om daarin den Heer,
mgnen God , bebagelijk te Zijn en mijnen
naasten
wel te doen? Als wij dus onpartij-
dig
op ons zelven letten, ons zelven opregt
onderzoeken, dan zullen wg opmerken,
dat vele verschooningen, waarmede wg on-
ze verkeerdheden willen bedekken en ver-
kleinen, valsche woorden zijn, en dat
wg
daarin tegen ons hart en overtuiging spre-
ken.

Nog eene derde les t

3. Gebruik den echten toetssteen ter be-
oordeeling van uw gedrag.

Ik heb het u doen opmerken, dat wg
•Meestal onszelven toetsen aan de zeden en
gewoonten, die in onzen leeftgd plaats befa-
lten; Dien zegt: elk doet zoo, dit is thans
de gewoonte» en nu maakt men zich zelven

-ocr page 48-

■wijs: „ wat elk doet, zal wel zoo verkeerd
niet zijn.quot; Wij moesten liever het tegen-
overgesteld besluit maken; want
wg weten
dat de geheele wereld in het booze ligt (i).
Ik geef u een beter en veiliger toetssteen
aan de hand. Beproef u zelven aan het
woord van God; dit moet de spiegel zijn,
waarin wij ons zelven beschouwen, dan zul-
len wg de onreinheden, die ons besmetten,
opmerken en ons zelven schamen. Toen de
vrome David had overdacht de wijsheid van
Gods getuigenissen, de billijkheid van des
Heeren bevelen, de reinheid der ware gods-
vrucht ; toen hij opmerkte , hoe ook hg door
dezelve klaarlgk werd vermaand en tot zija
pligt geroepen, betuigde hij met schaamte
voor God:
wie zou de afdwalingen ver-
staan P Reinig mij van mijne verborgene
afdwalingen ! (2)

Ik voeg er nog een tweede toetssteen
bq. Raadpleeg de stem van uw
geweten!
als gij getrouw met u zelven handelt; als gg
uw geweten niet op den mond slaat, als gij
uw geweten niet iets anders laat zeggen ,
dan het zeggen wil, zal deze stem steeds
met het woord van God overeenkomen en
even alzoo spreken; want de stem van het
geweten is het woord Gods binnen in,ons:
het is
de wet van God geschreven in onze

lt;i) I Joan. V: 19. (a) Ps. XIX: 8—13.

-ocr page 49-

harten (i). Luister derhalve naar die
stem, dan zult gij naar God luisteren!
Luister naar die stem en zg zal u telkens
zeggen, dat gij niet doet, wat ge zoudt kun-
nen doen; dat vele van uwe verschoonin-
gen niets anders zijn dan ijdele uitvlugten,
en dat ge ten hoogste schuldig zijt voor God.

Ik voeg er nog eene laatste vermaning bij.

iv. Noem de zonde mei haren regten naam l

Het is, gelijk we reeds opmerkten, eene
bedriegelqke en ^evaarlgke uitvinding van
ons arglistig en zondelievend hart, dat wq
aan onze ondeugden allerlege schoonschij-
nende en verzachtende namen geven; dit
noemt de H. Schrift zijn kwaad te
beman-
telen
(2) om dat wij dus doende, de leelijkc
zonde een behagelijk kleed of mantel om-
hangen, opdat hare boosheid en schande
niet zoo zeer in het oog loope. Volg deze
verderfelijke gewoonte niet na, want dus
wiegt gij uw geweten, dien trouwen raads-
man op het levenspad , in slaap ; dus koes-
tert gg uwe ergste vganden, die uwe ziel
bederven. En wat kan het ons baten ! wg
kunnen God niet bedriegen; in zijn ge-
denkboek staan alle onze zonden met hare
echte en leelgke namen aan ge teeken d, en

(i) Rom. II: 14, 15. (2) 2 Kon- ^VU: 9«.

-ocr page 50-

wg zullen eenmaal, niet naar de valsche
begrippen, die in de wereld heerschen,
maar naar het onbedriegelqk oordeel Gods
geoordeeld worden. Dit is wel eene ont-
rustende en vreesselqke gedachte , maar zg
is in ons heilzaam, want zg leert ons op-
regt en voorzigtig handelen met ons zelven;
zg verootmoedigt ons voor God, zg kweekt
haat tegen de zonde en baant ons den weg
tot waarachtige bekeering. Wg willen dan
met de H. Schrift de zonde,
dwaasheid,
boosheid, ongehoorzaamheid tegen God,
een duivehch hwaad noemen: wg willen
niet meer zoggen: « ik doe wat in mijn
krank vermogen isquot; wg willen ophouden
ons zelven te verschoonen ; maar liever ons
zelven in waarheid veroordeelen voor Hem,
want hel Evangelie der genade zegt:
indien
wij ons zelven oordeelen , zullen wij niet ge'
oordeeld worden, (i)

Ik heb mgne oplettende lezers nu ge-
leerd , hoe zeer wg ons zelven bedriegen,
als wg ons zelven verschoonen en meenen,
dat wij doen, wat in ons vermogen is. Ik
heb u de voornaamste
bronnen en oorzaken
van dat verblind zelfbedrog aangewezen.
Ik heb u de
dwaasheid, de schande en
het
verderf van zulk eene denkwgze en ge-
zindheid voorgehouden. Ik heb u
goeden
raad
en vermaning gegeven, opdat ge van
CO I Cor. XI: 31.

-ocr page 51-

deze gevaarlqke en ziel verdervende verblin-
ding moogt genezen worden.
Gg hebt dit,
hoop ik,
oplettend gelezen en nagedacht,
Want zonder oplettendheid en nadenken
kan het u niet baten. Ik zou das nu hier
dit boekje kunnen eindigen, maar er ligt mij
nog iets gewlgtigs op het hart, dat ik er ten
besluite wil bgvoegen.

Ik heb onder mijn sehrqven meermaal
gedacht: zal dit boekje wel veel helpen ?
De meeste menschen toch weten zeer wel
al, wat hun hier wordt herinnerd, indien
zg het maar willen weten en bedenken:
maar dit willen zg niet, en hoe ernstig en
Welgemeend ik hun ook toespreke, kan ik
hun dien goeden wil om het te weten en
te bedenken, niet geven.
Zoo zal men dan
het boekje lezen; sommigen zullen het met
hun verstand, misschien voor eenige oogen-
blikken met hun geweten toestemmen: maar
voorts zullen zi) het bg hunne zgde neder-
leggen, en zich niet aantrekken ; en
zoo
zal ik dan vergeelsche moeite gedaan heb-
hen.
Dit zoude mg smerten, lieve menschen!
allermeest om uwent wil; het ware u dan
heter hetzelve niet gelezen te hebben.
Daarom heb Ik aan u een vriendelijk ver-
^pek,
hetwelk ge mij, uit liefde tot uwe
eigene ziel, niet
moet, niet moogt wei-
geren :

Als ge deze bladen gelezen hebt, als uw

4 *

-ocr page 52-

verstand overreed, als uw geweten door
het een of ander geraakt is, ga dan in uwe
eenzaamheid, kniel neder voor God en
bid:
Genadige God.' ih heb zoo menig-
maal in mijne blindheid gezegd, dat ik
ter behoudenis mn mijne ziel deed wat
in mijn vermogen is: ik heb tot hiertoe
mijne zonden verschoond: maar ik heb
bedriegelijk , ik heb dwaas en slecht gehan-
deld; ik ben een verdorven en strafschul-
dig zondaar; ik deed niet wat ik kon, en
nog veel minder, wat ik moest gedaan,
hebben. Zyt mij genadig, en vergeef mij
mifne onoprsgtheid, en ontelbare over-
tredingen! Leer mij mijzelven regt ken-
nen! Geef mij^ daartoe uwen Heiligen
Geest, op dat ik mij in waarheid voor
u verootmoedige en tot u beleerd worde l
Bid op deze.of diergelijke wqze en herhaal
zulk een gebed dagelijks en gedurig! als
ge dit niet wilt, als ge dit niet doet, dan
wanhoop ik aan uwe behoudenis. Maar,
als ge hiertoe lust krijgt, — o! gij zult het
met te vergeefs doen; de genadige God
zal u om Jezus Christus wil
verhooren;
Hij zal u aannemen en op den regten weg
leiden. Hierop zegge uw hart, hierop zegt
mgn hart,
Amen I