DERDE DKÜK.
te rotterdam,
bij M. WIJX amp; ZONEN,
Drukker» van het NederSandsclie Zendelingjenestacliap.
1832.
Nquot;. XLI.
-ocr page 2-3
-ocr page 3-Gccominhteerdcn van hct Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tot ]ict opstellen ,
verzamelen en uitgeven van kleine Stuhjcs,
ter bevordering van Evangelische hennis
en Godzaligheid, ooh bij mingeoefenden; —
vamclijk: r. j. van der meulen, b. van
marken, J. clarisse, k. l. m. Phi.l. et
Theol. Doet. en Prof., a. de vries,
l. egeling, j. c. vorstman, r. adriani,
Predihmiten te Amsterdam, Hoorn, Leyden
ivnbsp;voorberigt.
en Rotterdam; overeenkomstig hun Ambt en
Bediening, dat oogmerk gaarne willende be-
vorderen, en in uitzigt op des Heeren mede-
werkenden zegen, bieden het ne^ewgaande
Stukje hunnen Landgenooten aan; erkennende
intusschen geene Uitgave voor echt, dan
welke door eenen hunner , of door de Druk-
kers dezes, onderteekend is.
Waarom word ik niet beter?
Deze vraag zou ieder doen, die in geval
van ziekte , in plaats van beter le worden ,
even zwak bleef, geen eetlust gevoelde, bij
de minste inspanning aanstonds vermoeid
werd, en in weerwil van alles wat tot ver-
sterking dienen kon, niets in kraclilen toe
nam. » Hoe komt het,quot; zou bij aan den
geneesheer vragen, » dat ik zoo weinig
vorder?quot; , Hij zou bij zichzelven onderzoe-
ken, welke de oorzaak was, waarom hij zulk
een kwijnend leven moest leiden. Het on-
aangename van zulk eene voortdurende zwak-
heid, het verlangen om weder gezond te
worden, uit en in te gaan, en zijn werk te
verrigten, zou hem natuurlijk tot die vraag
en dat onderzoek brengen.
Even zoo mag ik veronderstellen, dat zij,
die hunne zielskrankheid eenigzins kennen
en gevoelen, en in mindere of meerdere
mate naar genezing verlangen, maar weinig
beterschap bespeuren, ook vragen zullen:
B Van waar is het toch, dat ik niet meer
toeneem in bet goede, de zonde niet meer
sterft, ik zoo zwak en achterlijk ben en blijf,
en niet krachtiger worde in den Heer?quot;
Voor de zoodanigen is dit boekje geschre-
ven, ten einde hun behulpzaam te zijn in
het beantwoorden dezer aangelegene vraaquot;
en 'de hindernissen te doen kennen wel-
ke hen in den weg slaan; en door deze
ontdekking hen op le wekken en iu de ge-
legenheid te stellen om, onder opzien tot
den Heer en Zijne alvermogende hulp, die
beletselen, zoo al niet ten eenemale te over-
winnen, dan toch derzelver schadelijken in-
vloed hoe langer hoe meer te onderdrukken.
Maar het is mogelijk, en zelfs hoogstwaar-
schijuiijk, dat dit stukje in handen komt
vau menschen niet alleen, die door het op-
schrift zullen uitgelokt worden, om hel met
graagte en belangstelling te lezen, dewijl
zij hopen een antwoord ter hunner onder-
rigling te zullen bekomen; maar ook van
zulkeu, die uog nooit deze vraag gedaan
hebben. Tot de zoodanigen wil ik vooral
een woord spreken, eer zij het ter zijde
leggen, teu einde ook deze op te wekken
en aan te moedigen, om het niet ongelezen
te laten.
Een woord aan hen, die deze vraag niet doen.
Er is tweederlei soort van menschen;
zulke, die zich noch om deze vraag noch
om het antwoord veel bekommeren, maar
slechts zonder nadenken voortleven, en zulke,
die meenen niet veel beterschap noodig te
hebben; de eersten zijn onverschdlig, de an-
deren met zichzelven voldaan en tevreden.
Stelt gi) geen belang in de reiniging uwer
ziel, uit welke oorzaak dit ook moge voort-
komen , het zij uit zorgeloosheid omtrent de
geestelijke en eeuwige dingen, het zij uit
overmatige b«^zorgdheid voor uwe lijdelijke
belangen, welke u van den morgen tot aan
den avond bezig houden, bet zij om andere
redenen; Ik kan en mag u niet met slil-
zwljgen vooi'bijgaan, want uw toestand Is
hoogst beklagenswaardig en gevaarlijk, gij
denkt niet na, noch bekomoiert u over
datgene wat toch voor en boven alles uwe
zorg moest na zich trekken: de toestand
uwer ziel namelijk, en de onvermijdelijke
gevolgen welke daaruit beide bier en in de
eeuwigheid zullen voortvloeijcn. Gij zijt
toch geschapen voor de eeuwigheid, bij den
dood treedt gij dezelve In, zonder heiligma-
h'ng zal niemand God zien (i), dat staat er
geschreven, en al lazen wij dit niet zoo dui-
delijk In de H. Schrift, zou het uit den
aard der zaak van zelve volgen, dat men-
schen die geen zin en smaak hebben in bet
dienen van God, ten eenemaal ongeschikt
zijn voor hel werk en de zaligheid des He-
mels: zij zouden er zich niet vinden, noch toe-
(i)H«br. XH: i4-
-ocr page 8-gelaten kunnen worden tot de gemeenschap
met d.eu God, die enkel licht is. En zoadt
gi] u dan deswegens met Lekommeren, maar
voortleven in de aanschouwing uwer óo^eu
naar den lust van uw hart, in het zoLn
voor uwe aardsche belangen, zonder op S
l^il uwer onsterfelijke ziel bedacht te zijn?
^at haat het den, mensch al won hij de
heele wereld en hij moest schade lijden aan
zijne ziel (i)P Anders moet het met u eu
mij worden, dan het van nature is, of wii
gaan gewis verloren, want de Heer heeft
gezegd: Zoo leniand niet wedergeboren wordt
uit water en Geest, hij zal het honingrijk
Gods met ingaan .(2); en zouden wij ons
üan deswegens niet bekommeren.? dit ware
de weg om hoe langer hoe erger te worden,
en in het kwade ons te verharden. Zoo on-
bedacht, 200 roekeloos handelt gij nooit
wanneer g.j „aar het ligchaam ziek zijt
want g,, denkt: het mogt eens ergere gevol!
gen hebben; g,j vreest den dood, eu Ludt
8'} dan met veel meer vreezen voor den
eeuwigen dood, voor een haastig verderf
dat met meer te herstellen zijn zou? H,er
moet de bekeering van hart en leven , het
afsterven van de zonde begonnen worden
zat bet m de toekomende wereld kunnen
voortgezet worden, want met dat aan de
(i) Matth. X\I: 55. (2) Joh. III: 5.
■wereld en de zonde verkleefde gemoed kun-
nen -wij ten Hemel niet ingaan, want zoo
wat de mensch zaait, zal hij eenmaal maai-
jen (i). O! legt dan dit boekje niet onge-
lezen weg, het kon misschien in de hand
van dien God, die u nog lankmoedig draagt,
het middel zijn, om u tot nadenken en
inkeer te brengen, en in dezen uwen dag
nog te doen bekennen wat tot uwen eeu-
wigen vrede dient.
Of mogelijk meent gij niet veel beterschap
noodig te hebben. Gij zijt in uwe oogen
wel niet volmaakt en zonder zonde, maar
toch ook niet zoo slecht als anderen ; gij hebt
u nimmer aan grove buitensporigheden schul-
dig gemaakt, leeft zedig en ingetogen, nie-
mand heeft op u met grond iets te zeggen,
gij hebt en doet veel goeds, zijt eerlijk, naar-
stig, medelijdend, hulpvaardig, en neemt
uwen pligt waar, gelijlt het behoort, en het-
geen in het een of ander u nog ontbi eekt,
vertrouwt gij, zal God naar Zijne genadewel
vergeven en overzien. Zoo als gij u zelven
beschouwt, dachten de Pharizeën in Jezus
tijd mede: zij hielden zich voor brave eu
vrome menschen, meenden dat hun weinig
behoefde vergeven te worden, en dat de lijst
hunner goede hoedanigheden en werken veel
grooter was, dan die van hunne gebreken cn
(l) Gal. VI: 7.
-ocr page 10-«onden; en daarom trokken zij zich de pre-
dikmg van Johannes den Dooper, die h7n
tot bekeenng r.ep niet aan , en hadden weï
n;g op met Jezus die zeide gekomen ïe^iin
met om rcg mardigen maar zondaars te voeuln
ot hekeering. Het is doorgaans een 2n-
teeken wanneer de zieke geen pij« of
smavt gevoelt, en het gebeurt meerfnlïen
dat hgt;, z.jne o.ngestehlheid ligt acht, terwij
de geneesheer zi ne kwaal hoogsfgevalrliik en
z.,ne„ toestand allerzorgelijkst houdt ^ Zoo
als ggt;, over u zelven denkt, da., zou Jezus
Chnstus we den Hemel hebben kunnen
til)ven, en is een groot gedeelte van het Evan
gehe m het geheel niet op n toepasseIi?k
want dat zegt ons dat de glheele Jreld voor
God verdoemehjk s, dat allen gezond.gd iZ
ÏTt.tnbsp;Seen g^oed woL, en
torTodlTl Sercgtvaardigd wordel
VOO, God (,); dan zoudt gi veel betere men-
schen z.,n dan een David, een Daniël, een
Paulus , welke van zich zelven een gansch an
der getuigenis aflegden. Het is onkTnde aan
li.LT''quot; .«r'V uitgebreidheid dier hei-
ligheid, welke w.j behooren te bezitten om
Jcendheid met de innerlijke onreinheid van
uw hart, eigenliefde, hoogmoed en ongeloof
aan bet vernederende getuigenis dat het Evan
(') Rorn. III
-ocr page 11-gelle vaa ons allen geeft, Let welk u 200
gunstig van u zelven doet denken; en zoo
blijvende kunt gij niet beter worden, want u
ontbreekt liet allereerste vereisclite van den
waven Godvruclitigen: de nederigbeid, de
armoede des geesles, aan welke bet konlngiljk
Gods wordt toegezegd. Gij zijt regtvaardig
in uwe oogen, maav niet in de oogen Gods,
met Wien wij te doen hebben. Gij weer-
spreekt liet getuigenis van het Evangelie en
van de beste en Godvrucbtigste menschen,
hetwelk gij voor leugen verklaart, en deze
uwe zelfverheffing is, volgens Jezus' uit-
spraak , een gruwel in de oogen des Heeren;
daarom zijt gij ook zoo koel omtrent den
Heere Jezus, gelijk Simon de Pharlzeër
(Luk. VII), en ziet uit de hoogte neder op
tollenaars en zondaars, gelijk deze deed.
Daarom wordt gij van dag tot dag ongevoe-
liger voor de stem van het tot zondaars
sprekend Evangelie; gij vreest geen gevaar,
. en loopt bet echter, zoo blijvende, regel-
regt te gemoet; gij vergelijkt u zelven met
anderen, maar niet met den veelömvattenden
eisch van Gods geboden; gij beoordeelt u
zelven naar hetgene gij meent te bezitten,
en niet naar het oneindig meerdere dat u
ontbreekt; gij houdt u tevreden met den
uiterlljken schijn, zonder acht te geven op
de beginselen en bedoelingen, waaruit gij
werkzaam zijt. Ach! misleidt u zelven niet
langer met ijdele overleggingen, welke u
eens allen zullen ontvangen, en hekent u
voor God en uw geweten zoo als gij waar-
lijk zijt, diep hedorvene, hoogst schuldige
en zonder de genade Gods in Jezus Chris-
tus, en de vernieuwing des H. Geest, ver-
lorene zondaars; want er staat geschreven:
Zoo iemand niet wedergeboren wordt uit wa-
ter en geest, hij zal in het koningrijk Gods
niet ingaan (i).
Wat de vraag veronderstelt.
Deze vraag veronderstelt drie dingen: dat
het met ons beter behoorde te zijn, dat het
beter kon zijn, maar ook dat men beter
wenscht te worden. _
Niemand, die slechts een weinig met zich-
zelven bekend is/ zal het durven ontkennen,
dat gij en ik geheel andere menschen en
Christenen behoorden te zijn, dan wij ons
zelven bevinden te wezen. Veel ijveriger
en naauwgezetter in het goede, veel waak-
zamer en meer strijdende tegen het kwade,
minder aardsch en wereldsgezind, meerooi-
moedig en rein van hart, meer levendig in
het geloof, krachtiger in de hope, over-
vloediger in de liefde; oixs zwijgen en spre-
(i) Joh. III: 5.
ken. ons bidden en werken, ons doen en
lateii, en vooral de gesteldheid van ons
hart, onze beginselen en bedoelingen, be-
hoorden toch meer Gode welgevallig, meer
waardig aan het Evangelie, dat wij belij-
den _ meer overeenkomstig met den
naam dien wij als Christenen en discipelen
van den gezegenden Verlosser dragen, meer
naar Zijn voorschrift gerigt, meer aan Zijn
beeld gelijkvormig te zijn. Wie zal hier
al het ontbrekende kunnen tellen! Dit
niet alleen; maar boe vaak zien wij het
tegendeel, hoe laag zijn wij gestemd, hoe
koel is ons hart, hoe vele verkeerdheden
blijven bij voortduring ons aankleven!
Dan, bet is niet zoo zeer over de onvol-
maaktheid, welke ten allen tijde, en bij
ieder, ook bij deu allerheiligste zoo lang
hij in dit leven is, gevonden wordt, dat ik
tot u wilde spreken; het is niet over de
volkomene herstelling, welke voor den op-
regten dienaar des Heeren wenschelijk en
hem eenmaal in Gods beloften is toegezegd,
maar over den weinigen en tragen voort-
gang, zoo niet stilstand en achteruitgang der
genezing, dat ik met u wilde nadenken.
De vraag is niet: waarom word ik niet ge-
zond? maar: waarom word ik niet heterP
Het is niet de klagt over onvolmaaktheid,
maar de zelfbeschuldiging wegens gebrek en
verzuim in het bevoiderpn der genezing
die ik bedoel. Het kon toch anders'zifn
met u en mi), naar de veelvuldige middelen,
dic er bi, ons aangewend zijn, misschien
reeds vele jaren; naar het bebt dat ons be-
straalt, de opwekkingen en voorbeelden die
wij hadden, en naar den arbeid, dien God
en menschen aan ons besteed hebben.
Deze vraag veronderstelt levens 'eenige
begeerte om anders en beter te willen wor-
den, dat men ontevreden is met zich zelven
e^n het gaarne anders verlangt. Wantzo/u/er
dat zou men deze vraag niet doen. Het zijn
dus geene met zich zelve ingenoniene en
voldane menschen, welke ik mij voorstel-
maar zulke, die bij zichzelven o/in liet
geheel geene, of slechts weinige'en niet
noemenswaardige beteischap bespeuren en
deswegens, hetzij nu en dan uit een ont-
waakt geweten, hetzij uit een vernieuwd
beginsel der aanvankelijke bekeering, eene
meer hartelijke en blijvende begeerte hebben,
dat het toch anders met hen mogt worden!
tie belanfjrijJiheid der zaait.
Beter worden, dat is van de heerschappij
der zonde uiet alleen, maar ook van hare
J/ne/Zw^e« verlost, in het goede krachtiger en
overvloediger te worden, te wassen in de ken-
nis cn de genade van den Heere Jezus, Gode
vruchten te dragen, en alzoo meer der zonde
af te sterven en der geregtigheid te leven,
dit zeker vordert onze Christelijke roeping
en belijdenis , de eere des Christendonis, de
stichting van anderen en ons eigen belang.
Het is het groote oogmerk van het werk der
verlossing, van de verzoening en vergeving
onzer zonden, van de inwoning des Geestes,
van de Evangelle-px'ediking en van al de we-
gen en leidingen der Goddelijke Voorzienig-
heid met ons.
Ware het anders en beter met ons gesteld,
hoe zouden wij dan niet meer met den mond
en het hart den naam des Heeren groot maken,
en door onze goede werken den Vader in de
Hemelen verheerlijken! Hoe zouden wij de
uitnemende liefde, met welke Christus ons
heeft lief gehad, niet ^yaardiger beantwoor-
den ! Hem tot eere en vreugde zijn, den Hei-
ligen Geest minder en zeldzamer bedroeven!
Hoe zouden wij dan niet meer als lichten
schijnen in de wereld, de kracht der waarheid,
ter beschaming en overtuiging van hen die ze
niet kennén, en het heerlijke van de dienst
des Heeren , ter opwekking en uitlokking van
anderen openbaren! Wat zouden wij niet ve-
len kunnen winnen, en althans den mond
meer stoppen van hen, die uit het slordig ge-
drag der Christenen, en het weinige onder-
scheid dat zij iu hen meermalen bespeuren,
aanleiding nemen om de waarde van het
Christendom te miskennen, en de leer der
genade te lasteren, en daarin een' vrijbrief
meenen te vinden, om zich zelven te ver-
schoonen , en- in de zonde te volharden. Ja
voor ons zelven is het van het grootste aanbe-
lang; — niet beter te worden. is inderdaad erger
te worden, stilstaan is in den grond der zaak
achteruitgaan, en welk een verlies is dit
niet voor het tegenwoordige en toekomende
leven! Hier hebben wij dan een kwijnend
leven, weinig genot van de zegeningen des
Christendoms; wij blijven ten achte:en, en
mogen op geen ruimen ingang hopen la
het eeuwig koningrijk van Christus. De zaak
dus is allerbelangrijkst.
De waag is noodzakelijk.
Men hoort wel vele klagten over slecht-
heid der tijden en der menschen, en vraagt
wel: » Waarom worden de menschen niet
beter?quot; maar minder aan zichzelven: » waar-
om word ik niet beter?quot; en'hier komt het
toch voornamelijk op aan; want wat zou
het mij baten, indien ik dit in bet alge-
meen onderzocht, en ten. aanzien Van an-
deren kon beantwoorden, en ik zag mij
zelven voorhij P in alle andere dingen den-
ken wij het eerst aan ons zelven; en moeten
wij dit dan in de allergewigtigste zaak onzer
bekeering en zaligheid niet veel meer doen?
Behalve dat, wanneer ieder slechts bij en
met zich zelven begon, dan zou de alge-
meene verbetering wel van zelve volgen.
Die vraag nu is noodzakelijk, omdat,
zonder de oorzaken te kennen, welke u en
mij bijzonder verhinderen in de beoefening
van het Christendom, er op geen beterschap
te hopen is. Hoe zal men zich kunnen
reinigen van de besmettingen des vleesches
en des geestes, indien men niet weet, welke
die besmettingen zijn? Hoe kan men waken
en strijden tegen een' vijand, die men niet
kent? Het werk onzer aanvankelijke en
voortgaande bekeering is een Goddelijk,
maar ook een redelijk werk; het begint
altijd met de verlichting des verstands, met
de keunis van hetgene wij zijn en missen.
Het onderzoek naar de oorzaken, waarom
wij niet beter worden, behoort ook tot die
oefening in Godzaligheid, welke den Chris-
tenen in Gods Woord allerwege en ernstig
wordt aanbevolen.
Dit onderzoek is wel niet aangenaam,
want het brengt ons, indien wij het getrouw
doen, tot ontdekkingen, die ons vernederen
en bedroeven. Het peilen der wonden ver-
oorzaakt pijn, en zoo lang het ons niet
waarlijk ernst is om betei- te worden, zul-
len wij dat onderzoek schroomen, uitstellen
of slechts oppervlaltkig verrigten. Maar
zullen wij het daarom nalaten, en daardoor
onze zielstoestand laten verergeren, en ons
in gevaar begeven, dat de kwaal ongeneeslijk
wordt? Het wordt toch zeker eenmaal ons
hekend; die het hier niet wil, zal het in de
toekomende wereld, maar dan te laat om er
van genezen te worden, moeten zien; en de
vraag moet, in eene zaak waar het op ons
leven, op onzen vrede, op de eere Gods
en onze toebereiding voor de eeuwigheid
aankomt, niet zijn: wat is aangenaam^
maar: wat is noodigP
De verkeerde en onvoldoende beantwoor-
ding dezer vraag.
Hoogst verkeerd, ja misdadig en Godbe-
leedigend zou het antwoord zijn, indien
wij, het zij meer openlijk, het zij meer
bedekt, de schuld, waarom wij niet anders
zijn en worden, op God zouden leggen, het
zij door het toe te schrijven aan de inrigting
onzer zinnelijke natuur, aan ons gestel en
temperament; het zij door heimelijk te mee-
nen , dat God Zijnen Geest om ons te heili-
gen, zou onthouden. Al degenen die zoo
denken, zijn nog in volle vijandschap tegea
God; zij behooren tot die booze en luije
dienstknechten van welke Jezus spreekt (i),
welke den Heer beschuldigden als of hij maai-
de waar niet gezaaid was, onechter zelve de
schuldige oorzaken waren dat zij niets met
hun talent gewonnen hadden. Het is het ver-
wijt van den moedwilligen, roekeloozen, en
aan zijne lusten verslaafden kranke, welke
door onvoorzigtigheid, door zich te wagen,
zijneongestelheid verergert, de geneesmidde-
len niet gebruiken wil, en dan nog de onbe-
schaamdheid hebben zou, om zijnen Genees-
heer in het aaugezlgt te zeggen ; » dat ik niet
beter word Is uwe schuld.quot; Welk eens taal
ia den mond van een' mensch^ die zijne ver-
keerdheden, in plaats van te bestrijden, veel
meer aankweekt en voedt: die spreekt van ont-
houding des Geestes om welke hij jiimmer
met zijn geheele hart gebeden heeft, die me-
nigmaal aan zijn hart klopte, maar dien hij
moedwillig uitgebluscht en tegengestaan heeft.
Welk eene taal der leugen en des lasters
voor een' mensch, die den heiligen en pleg-
tlgen eed kent welke de Hooge God iii Zijn
woord gedaan heeft: Zoo waarachtig als ik
leve, zoo ik lust heb in den dood des god-
deloozen ! Maar daarin héb ik lust, dat de god-
delooze zich bekeere en leve (2); die het weet
uit den mond van Jezus Christus zelve, dat
(I) Matth. XXV: 26-29. (2) Ezech. XXXIII: n.
-ocr page 20-God den Heiligen Geest geven wil dengenen
die Hem hidden (i); wien deze belofte door
den Doop plegtig Is toegezegd en bevestigd,
en de langmoedlgbeid Gods bij eigen ervaring
kent, als niet willende, dat eenigen verloren
gaan, maar dat zij allen tot hekeering komen
zouden (2).
De reden ligt ook niet In den tijd, in welken
wij leven, of In de omstandigbeden van ons
beroep en hulsgezin in welke wij ons bevin-
den. Deze hebben , ja, hunne afleidingen en
verzoekingen, en kunnen het soms moeijelijk
en bezwaarlijk maken; maar zij zijn niet on-
overwinnelijk voor hem, die opregt der vreeze
Gt)ds Is toegedaan, en waakt en bidt. In
eiken tijd, hoe boos en bedorven ook, vond
men ijverige en getrouwe dienaars des Heeren,
die rein bleven van de besmetting bunnes
tijds, en als lichten schenen in het midden
van een krom en verdraaid geslacht. Denkt
aan Enoch en Noach, aan Jozef en Samuel ,
aan eenen Obadja bij het afgodische hof van
Achab, aan de zeven duizend die hunne
kniën voor den Baal niet bogen, aan de Chris-
tenen te Sardis, die hunne kleederen niet be-
vlekt hadden, en aan die te Philadelphia,
welke bet woord der lijdzaamheid bewaarden.
Door gebed en waakzaamheid Is alles te ver-
krijgen ; door de geestelijke wapenrusting kan
(■) lue- XI: i3.nbsp;(») a P«t. III; 9.
mea slaan blijven in den boozen dag, en
met Christus, Die kracht geeft, de wereld
overwinnen. Wij zoeken de schuld onzer
achterlijkheid vaak in de dingen bullen ons,
terwijl de eenige ware oorzaak in ons zelven
schuilt. Onze is de schuld, onze alle'én.
Het is echter nog geen voldoend antwoord ,
wanneer wij dit in het algemeen erkennen ,
en zeggen :» het is door de bedorvenheid die
in ons woont,quot; indien wij niet bepaald en
onderscheiden weten, wat het eigeulijk is,
dat ons in den weg staat en hindert. Gelijk
het is met de ziekten onzes ligchaams: de
kwaal is somtijds dezelfde, maar wijzigt zich
naar de bijzondere gesteldheid der personen;
neemt bij den eenen dezen loop, brengt die uit-
werkselen en verschijnsels voort, bij gene
wederom andere; alzoo is het ook met onze
ziels-krankheid. — Alle zijn wel der zonde on-
derworpen , maar niet alle zondigen op dezelf-
de wijze; het hoofdgebrek bij den eenen is
onderscheiden van dat des anderen. — Hier
loopen meer deze, daar gene oorzaken te
zamen, welke aftrekken, verdooven, traag-
heid in het bidden en strijden vermeerderen,
óf de verkeerdheden opwekken en stijven.
Er is onderzoek, zelf-beproeving noodig, wat
bij u en bij mij de eigenlijke en voorname
oorzaak is, waarom wij o/ledig en onvruch-
baar blijven bij de kennis van den Heere Je-
ZUS Christus, of op dezelfde hoogte staan
blijven , niet voortvaren tot de volmaaktheid ,
noch wassen in Hem die het Hoofd is.
Die oorzaken zijn zoo onderscheiden als
veelvuldig. Haar alle op te noemen en aan
te wijzen is niet mogelijk: en al konden wij
dit, hiertoe zou zulk een klein boekje niet
geschikt zijn, en het zou, vreeze ik, u meer
verwarren dan nuttig zijn. Ik wil dus op
eenige der voornaamsten, die ikbij mij zelven
en bij anderen heb opgemerkt, en blijkens
de ondervinding meest algemeen gevonden
worden, u opmerkzaam maken, en tevens
bij elk derzelve trachten toe te dienen , het-
gene onder den zegen Gods strekken kan, om
u het schadelijke derzelve te doen kennen ,
en onder biddend opzien tot den Heer te
bestrijden en te onderdrukken.
Wal men hij hel lezen van hel anlwoord
vooral niel vergelen moet.
Zal het doel vaa dit geschrift bij u, die
dit leest, eenigzins bereikt worden, en het
u waarlijk nuttig zijn , vergeet dan niet:
Uwe plaats te zoeken. Bij elk der opgege-
vene oorzaken moet gij bedaard stilstaan, en
u zelven afvragen: is dit ook mijn geval?
Zou dat ook de hinderpaal zijn, welke mij
bijzonder in den weg slaat? Het Is mogelijk,
ja zelfs meer dan waarsdiljnlijk, dat meer
dan e'e'n dier oorzaken bij u gevonden wor-
den ; zeker althans dat er niemand is, het
zij hij met het groote werk zijner bekeering
reeds aangevangen heeft, of het nog niet be-
gonnen heeft, welke hier zijne plaats niet zal
kunnen vinden, indien hij slechts met zijn
hart wil bekend worden, en zich den tijd
gunt, om zijn geweten te laten uitspreken.
Hebt gij uwe plaats gevonden, vergeet dan
niet, dat het kennen van de oorzaak wel de
weg en het middel is, om tegen dezelve op
zijne hoede te kunnen zijn, maar het is de
wegneming zelve -niet, even zoo min als het
kennen van oorzaken eener ziekte, de gene-
zing zelve is. Er is nog eene groote afstand
tusschen het eerste en het laatste. Men kan,
gelijk Jacobus zegt (i), zijn aangeboren aan-
gezigt in den spiegel bemerken, maar zoo
oppervlakkig, en als 't ware ter loops, met
zoo weinig indruk, dal men de groote zaak
der reiniging van die vlekken vergeet, en dus
blijft die men is. Zulk een vergetelijk hoor-
der of lezer is gelijk aan iemand die zijne
oogen opent en straks weder sluit, die van
hetgeen hij weet en ziet, hoegenaamd geen
nut heeft, over het gebrek aan beterschap
wel kan klagen, maar eigenlijk met de zaak
zelve het niet regt meent. De daders des
(1) JacI). I: 23 en 24.
-ocr page 24-Werks zi|n ook m dezen alleen welgelukzalig
De re.u.g.ug van zonden, het afleggen én
uitdoen van den ouden mensch met zIL bequot;
weginpu en begeerlijkheden, bet uittrekken
en afhouwen van het oog. de hand en den
voet, die ergert, - hierop komt het voor°
namelijk aan.
Vergeet mede niet biddende te lezen , en u
zelven te onderzoeken; want zullen wi onze
gebreken regt kennen, zonder verschooning
belleen, met schaamte en weerzin ze ver^
oordeelen, ze w Hen en kunnen bestrijden
dan hebt g., en ik noodig, dat God ons'ont-
dekte aan ons zelven, de eigenliefde, den
hoogmoed, de afwezigheid van ons zelvenquot;
en de gehechtheid aan onze zondige verkeerd-
heden , dwaze begeerlijkheden en verouder-
de gewoonten verbreke : ons lust, moed en
kracht schenke om te willen, te durven en
te kunnen strijden tegen de zonde, die in
ook bi, het lezen van dit boekje bij u zoo
wel als bij mij onder het schri ven d^ Z-
regte begeerte onzer harten: Doorgrond J,
O God! en hen m,jn hart; beproef mij en hin
pne gedaehten, en zie ofbijmijeensehade-
lijkewegzij, en leidt mij op den eeuwigen
iveg. (i)
(O Tsalm CXXXIX: 23 en 24.
Eerste oorzaak waarom men niet beter wordt:
Dal men niet beter wil worden.
Ziet daar de eerste en meest voorname
reden, waarom het bij de meeste menschen
blijft zoo als het is. Zij willen dienstknech-
ten der zonde, en vrienden der wereld blij-
ven. De lust ontbieekt, om van hunnen
verkeerden weg terug te keeren. Zij heb-
ben wel zin in de zaligheid die bet Evan-
gelie belooft, en in den troost die hetzelve
in lijden en tegenspoed schenkt, maar niet
in de heiligheid die het ons predikt. Zij zijn
hiervan inderdaad afkeerig, best houwen het
Christenleven als een naar en treurig leven,
als eene belemmering van de vrijheid om
naar den lust van bun hart le doen en te laten
hetgeen hun behaagt. De geboden zijn hun
te zwaar, het juk is le lastig, en zij schuwen
den strijd met zonden , %vier genietingen bun
aangenaam, en wier voldoening hun be-
hoefte geworden is; met e'e'n woord: zij
willen zich niet bekeeren. Zoo lang nu
deze afkeerigbeid en lusteloosheid niet
weggenomen wordt, is bet ook onmogelijk
dat het met de zoodanigen beter zou
worden; integendeel, hun toestand wordt
van dag tot dag erger, de kwaal hardnek-
kiger; zij worden indrukkeloozer, ongevoe-
liger en verharder in bet kwaad. Hier is
eene gehe.le omzetting des gemoeds, eenen
nieuwen zm en geest noodig, zal er iets goeds
van de zoodanigen worden; de grond des
harten is ondeugend, en kunnen er dan
goede vruchten verwacht worden? De blind
doek welke hun voor de oogen hangt moet
weggenomen, de vriendschap met de zonde
verbroken worden; zij moet als vijand ge-
kend, vreeze en liefde tot God in het hLt
geplant worden, door de allesvermogende
genade Gods en kracht des H. GeLfes
anders IS het zedelijk onmogelijk dat zulken
te regt komen. _ Wanneer wij op deze
ongezindheid en afkeerigheid van ons be-
dorven hart, om tot God opregtelijk weder
te keeren, alleen acht geven, dan zouden
wi, wel met de discipelen vragen: wie kan
dan zalig worden? Maar wij grijpen weder-
om moed, wanneer wij op die groote, vrii-
willige en uitdrukkelijke belofte van het
^vangehe zien, waarin de hooge God ver-
klaart: Ik zal u een nieuw hart geven, en
maken dat gij m Mijne wegen wandelt —
en als wij door de ondervinding van'alle
tijden, ja in onszelven, de bewijzen opmer-
ken van die voorkomende, opzoekende en
alles overwinnende genade, waardoor flij bet
steenen hart wegneemt, de vijandschap ver
breekt, en het willen zoo wel als het
werken schenkt. Want hoe zeei- wij nu an
ders denken, en lust hebben om voor God
te leven, wij waren toch eertijds als dwa-
lende schapen, in de duisternis gelijk de
anderen; maar zijn nu bekeerd tot den
oversten Herder en Opziener der zielen;
wij verblijden ons te zien, hoe die goede
Herder en ée'nige Verlosser van zonden
voortgaat door zijn Evangelie, en door de
stem en wegen Zijner Voorzienigheid, aan
die wederhoorigen en onwilligen te arbei-
den; en wij wenschen dan ook navolgers
Gods en van Christus te zijn, in de zooda-
nigen met liefde, en ernst, en langmoedig-
heid, te vermanen en op te wekken, om de
slschtigheden te verlaten en te treden op
den weg des Verstands, of God bun te e'e'ni-
ger tijd de bekeering gave.
Dan, er kan reeds eenige lust en begeerte
zijn om van het juk der zonde verlost te
worden, en door geregtigheid te leven, zoo
dat meii niet geheel onverschillig, en op
verre na niet zoo afkeerig is, gelijk de even
genoemden, en dat toch de ware bekeering
ten leven achterblijft; en dit doet ons den-
ken aan een' anderen liindcrpnal, welke
mede gelegen is in de onwilligheid des
menschen, om zich geheel aan de dienstvaa
God te verbinden.
Tweede oorzaak dat men niet beter ivordt:
Onvolkomenheid des harten.
Groot is het getal dergeuen die onder het
licht des Evangelies leven,en overtuigd zijn
van de noodzakelijkheid hunner hekeering
dezelve wenschen en ook eenmaal hopen deell
achtig te worden, —daartoe ook nu en dan
het voornemen opvatten, maar bij welken
bet echter daarbij blijft, en tot geene uit-
weijiing komt. Zij zijn gelijk aan den zoon
m de gelijkenis door Jezus geteekend, die
tot zijnen vader zeide: Ik ga, en hij sins
ni.et {i); hun ontbreekt de volkomene ver-
eeniging met den wil des Heeren; hun hart
IS bewogen, maar niet gewonnen; zij zijn
overtuigd maar niet overreed. Zij hangen
nog te veel aan de wereld, zij schroomen
den strijd, zoo wel als de naspraak eu den
smaad der menschen. Zij hinken op twee
gedachten, somwijlen jaren achter eeu; wil-
len de vriendschap der wereld met de
vriendschap Gods vereenigen; komen tot
geen vast besluit en openbare keuze, en
blijven die zij zijn. Zulk eene verdeeldheid
des gemoeds is volstrekt onbestaanbaar met
hetgeen God van Zijne vereerders en Jezus
van Zijne discipelen vordert. De vriend-
schap der wereld is de vijandschap Gods (2).
(i) Matth. XXI: 3o, 3i. (2) Jacob. IV: 4.
Zoo iemand de wereld lief heeft, de liefde
des Faders is niet in hem (i). Zoo wie
vader of moeder, huis of ahher, lief heeft
hoven mij, zegt Jezus, is mijns niet waar-
dig (a). is iemand kan twee Heeren dienen,
gij Jsunt God niet dienen en den Mammon (3).
Zoo spreekt het woord des Heeren, naar
hetwelk God beide in dit en in het toeko-
mend leven zal oordeelen. De zoodanigen
zijn te meer te beklagen, omdat zij bij zulk
een half Christendom geen waar genot van
hetzelve kunnen hebben, en daarbij zich
zelven vleijen met eenen ingebeeiden hemel,
welken zij, alzoo blijvende, nimmer zullen
kunnen ingaan, omdat het wezen der zaak,
de opregtlieid en volkomenheid des harten,
ontbreekt. Gevaarlijk is nog daarenboven
zulk eenen toestand, omdat hij veelal minder
tegenstand en afkeuring vindt, — door eene
oppervlakkig oordeelende wereld met lof
overladen wordt, en daardoor den mensch
in den waan brengt, dat hij meer heeft,
dan hij inderdaad bezit, en beter Is, dan
duizend anderen; hierdoor wordt dat oot-
moedig schuldgevoel, hetwelk den zondaar
betaamt, en die droefheid naar God, zon-
der welke geene onberouwelljkc bekeering
tot zaligheld kan plaats hebben, geweerd,—
zelfverheffing en valsche gerustheid geboren;
(i)i Joh.U: i5. (2) Matth. X: 37. (3) Matth, quot;VI: 24
-ocr page 30-terwijl hoeren en tollenaars dikwijls de zoo-
damgen voorgaan m het koningrijk van God.
Zij tg.] die dit leest, in dezen toestand.?
OI wat ik u bidden mag, laat deze dubbel-
hartigheid varen. De weg die gij nu bewan-
deld, moge regt schijnen in uwe oogen, maar
hl] IS een der zijjiaden van den breeden weg
die tot het verderf leidt. De Heer eischt
bet hart en het leven gehéél voor zich. Hij
^ het ook overwaardig, maar Hij ook alleen.
Die oppervlakkige Godsdienstigheid, waar-
mede men zoo veel kan vereenigen, hetwelk
deu Christenen onbetamelijk is, en smaak
kan hebben in bet navolgen van eene ijdele
wereld die in het booze ligt, is van weinig
waarde ; zij heeft geene kracht, en zij zal een-
maal te ligt bevonden worden — zulk eene
teleurstelling is te vreeselijker naarmate zii
onherstelbaarder wezen zou, dan dat wij nog
een oogenblik met eene gedaante der Godza-
ligheid ons zo-uden gerust stellen, terwijl het
wezen ontbreekt; — de tijd onzes levens is te
kort en te onzeker dan dat wij nog langer
zouden aarzelen om eene beslissende keuze te
üoen. Hetgeen wij zijn, moeten wij geheel
ïijn — voor of tegen. Wilt gij met de we-
reld verloren gaan en veroordeeld worden ?
V^lgt ze dan zoo lang het u behaagt; maar
Wilt hij ten leven ingaan, en Christus toe-
toehooren? Dan moet ook het hart wolkomen
zijn met Christus; hoe zullen wij andei-s voor
Hem durven verschijnen, wiens oogen zijn
als vuurvlammen, en die de harten en nieren
doorzoekt? Hoe zullen wij, in den hangen
s rijd des doods, hoop en troost vinden, als
zoo vele banden der wereld ons aan haar
vasthouden, en het geweten ons de getuigenis
Weigert van in waarheid en opregtheid Hem
gediend te hebben ? De begoocheling en het
zelfbedrog houdt eens o]), de menschen laten
ons los, de wereld vei'dwijnt voor onze oogen,
en wat zou het zijn , als wij die uitspraak
moesten hooren: »u iieb ik nooit gekend!quot;
Derde oorzaak:
Verkeerde denkbeelden over het heter worden.
Bij niet weinigen vindt men geheel verwalm-
de , onvolkomene en verkeerde begrippen
over des menschen zedelijke herstelling, en
het beoefenend Christendom; en waar deze
heerschen, daar kan het ook met de waar-
achtige bekeering en den voortgang derzeive
niet voorspoedig gaan.
Deze verkeerde denkbeelden zijn over het
beter worden zelve, over deszelfs verkrijg-
baarheid en noodzakelijkheid, alsmede over
den weg en de wijze, waarop wij dezelve
verkrijgen kunnen.
Over de zaak zelve treft men niet zelden
twee misbegrippen aan, die beide lijnregt
tegenover elkander staan, maar ook beide
zoo wel den aanvang als den wasdom van
des Cbristens lieiligmaking even zeer strem-
men. — De eerste is, dat men bet beter
worden zich voorstelt, als bestaande in eene
verbetering des levens, afgescheiden van de
inwendige en grondige vernieuwing des har-
ten. -— De andere, dat men de eerste ver-
andering des gemoeds door den Geest, te
zeer als hoofdzaak beschouwt, en daarin
berust, zonder de noodzakelijkheid evenzeer
te beseffen om zich te benaarstigen op den
verderen voortgang door het geheele leven.
De eersten zijn gelijk aan hen die bouwen
willen, zonder dat er vooraf een goed fon-
dament gelegd is; de anderen blijven bij het
eenmaal gelegde fondament staan, zonder
daarop voort te bouwen. — De eersten
willen de uitwendige verschijnselen der
ziekte wegnemen, maar laten de ziektestof
onaangeroerd in hun binnenste steeds voort-
woelen , die dus op andere plaatsen wederom
uitbleekt. De anderen meenen dwaasselijk,
dat als de kracht der ziekte gebroken is,
zij reeds genezen zijn. Het eene zoo wel als
het andere is even noodzakelijk, moet hand
aan band gepaard gaan, omdat beide tot het
beter worden des menschen behooren. Het
is toch in het binnenste van ons hart, in
den geest onzes gemoeds, dat die groote en
gezegende verandering moet aanvangen , en
zich moet blijven uitstrekken , dat is betgeen
de Bijbel noemt de geboorte uit God , de
levendigmaking, de nieuwe zin en het nieuwe
hart, waardoor wij de zonde leeren betreu-
ren en baten, God en den Heere Jezus Chris-
tus leeren vreezen en liefhebben, de geeste-
lijke en eeuwige dingen ons boven alles
dierbaar worden, en er een ongeveinsde lust
en toeleg in ons verwekt wordt, om de we-
reld en de zonden te verzaken, Gode wel-
behagelijk, en den Heere Christus gelijkvor-
mig te worden. Hoe zou men ook vijgen
van doornen, en druiven van distelen kunnen
plukken, een kwade boom kan geene goede
vruchten voortbrengen; maakt den boom goed,
en dan eerst kunnen zijne vruchten goed zijn.
Wij zijn van nature dienstknechten der zonde ,
zij heerscht met een verblindend en onbepaald
geweld over ons; die heerschappij moeteerst
in ons verbroken worden; wij moeten door
het geloof in den Heere Jezus Christus onder
de heerschappij der genade komen , en door
den invloed des Geestes gewillige dienstknech-
ten van Christus worden, met Hem, gelijk
de rank met den wijnstok, ten naauwste en
innig vereenigd zijn , zullen wij in Hem vruch-
ten dragen. De waarachtige bekeering gaat
3
-ocr page 34-van binnen naar buiten, zij is niet slechts
eene uitwendige levensverandering, ingeto-
genheid , en hetgeen de wereld een deugd-
zaam leven noemt, maar zij is de wederkee-
ring der ziel tot God en Zijne zalige ge-
meenschap , de toewijding eu verbindtenis
van den geheelen persoon aan Hem en Zijne
dienst; het is de overgaaf en het toebetrou-
wen van zichzelve aan den Heere Jezus Chris-
tus als onzen eenigen Behouder, Heer eu
Hoofd, door wien wij tot God zoeken te
komen; en zoo lang ons hart tot die gehoor-
zaamheid des geloofs aan bet Evangelie niet
gebragt is, kan het niet beter met ons wor-
den.— Maar zijn wij aanvankelijk die begin-
selen der bekeering deelachtig geworden, eu
vernieuwd in den geest onzes gemoeds door
den H. Geest, en het geloof in den fleere
Jezus Christus; dan mogen wij daarin niet
berusten, of meenen dat wij nu om het ver-
der uitwerken onzer zaligheid ons zoozeer
niel zouden te bekommeren hebben: neen!
zóó is ons Cliristus niet geleerd, wij moeten
niet alleen in Christus zijn, maar ook in
Hem blijven opwassen , en Hij moet eene ge-
stalte in ons krijgen. Wij moeten niet alleen
tot Hem komen, maar ook achter Hem wan-
delen , Zijne navolgers zijn, en hoe langs
hoe meer aan Zijn beeld gelijkvormig trach-
ten te worden. — Onze heiligmaking is de
wil van God; zij is het oogmerk waartoe Je-
zus zich in den dood Vieeft overgegeven om
zich een eigen volk te reinigen, niet dat
traag en nalatig, maar dat ijverig is in goede
werken. Het is niet goed wannefer Christe-
nen altijd terugkomen en met hunne gedach-
ten altijd staan blijven bij het begin hunner
bekeering, zij moeten veeleer voortvaren tot
de volmaaktheid,—overvloediger en krach-
tiger zoeken te worden in het goede, en,
door het reinigen van de besmetting des
vleesches zoo wel als die des geestes, him-
ne heiligmaking voleindigen in de vreeze
Gods — dat is hunne Hetnelsche en heilige
roeping; dan alleen zljti zij eene eer van
Christus, en kunnen den vrede en de vreug-
de Gods smaken, die zoo onuitsprekelijk als
onwaardeerbaar is.
Zijn er niet zelden verkeerde denkbeelden
omtrent de zaak zelve, niet minder treft
men die aan ten aanzien vaii hare verhrijg-
baarheid, en van de noodzakeli]hheid voor
den Christen, om zich daartoe met allen
Ijver te benaarstigen. — » Het is onmoge-
lijk,quot; denkt de een, « om tot waai-achtige
en grondige beterschap in. dit leven te ge-
raken : want het bederf is te groot, de
kwaal is te diep ingeworteld , de aftrekkin-
gen en verleidingen in de wereld zijn te
veel, dan dat wij daartegen zouden bestand
zijn: de ondervinding leert ook het tegen-
deel, wij blijven In ons zelven zondaars,
in ons vleescb woont geen goed , en het is
nog gelijk het met Paulus was:nbsp;zijn
verkocht onder de zonde, en het willen jnas
bij ons zijn, maar het goed te doen, d^
vinden wij niet (i).quot; Wanneer gij, die zoo
yreekt, aan eene volkomene herstelling
denkt, dan , ja, moeten wij het u toege-
ven : dit Is In dit leven wel te wenschen ,
maar niet te verkrijgen: want hoezeer wij
door Gods genade een vermaak mogen heb-
ben in de wet Gods naar den inwendigen
mensch , zoo blijven wij ter onzer veroot-
moediging, zoo wel als tot onze opwekking
om zonder ophouden te waken, te bidden
en te strijden, steeds gevoelen dat er eene
wet der zonde In onze leden is, die ons
helaas! al te veel gevangen neemt ; maar
dit moet ons noch moedeloos, noch traag
maken in het benaarstigen , als of er geene
toeneming In de heiligmaking op aarde te
verkrijgen was; het tegendeel leert ons de
Bijbel en de ondervinding, alle de verma-
ningen om zich te oefenen tot Godzaligheid,
om /e dooden de leden die op aarde zijn,
om van zuigelingen en kinderen , jongelingen,
mannen en vaders in Christus te worden,
om krachtig in den Heere en overvloediger
(I) Kom. VII; i4, 18.
-ocr page 37-te zijn in alle goede woorden en werken, —
oni alle naarstigheid toe te brengen in het
voegen van deugd bij ons geloof, hennis,
matigheid, lijdzaamheid, Godzaligheid, broe-
derliefde , en liefde tot allen: want bij wien
(leze dingen niet zijn, die is blind, van verre
niet ziende, hebbende vergeten zijne vorige
zonden (i). Het is wel zoo, dat de klagt,
welke die groote en vergevorderde Apostel
moest uitboezemen: ach! ik ellendig mensch !
wie zal mij verlossen van het ligchaam de-
zes doods! tot den einde toe ook die van
allen , welke dien strijd met zichzelven ken-
nen , blijven zal: en naar mate wij meer
een diep inzien in de verborgene dingen
van ons zondig en onrein hart bekomen,
en op ons zelven naauwkeurig gewoon zijn
acht te geven, zullen wij onzen zondigen
aard in deszelfs uitgestrektheid me'e'r leeren
kennen , en zien dat het gif der zonde zelfs
onze beste daden bezoedelt: v(^ant naar mate
de strijd meerder wordt, wordt ook de
zonde in barè kracht meer gevoeld; en naar
mate het oog der ziel meer verlicht wordt,
ontdekt men ook meer geheime kronkelin-
gen en bedekselen der eigenliefde , des hoog-
moeds, en der onwilligheid van bet bedor-
ven hart; van daar dat men hoe langer hoe
minder met zichzelven voldaan wordt, hoe
(i) 2 Telr. I: 5—g.
-ocr page 38-langer noe raeer gevoelt en erKent, genade
ter vergeving en kracht ter vernieuwing
noodig te hebben, minder op zichzelven
steunt, minder, van zichzelven verwacht
meer ootmoedig voor zichzelven, meer lank-
moedig en zachtmoedig omtrent anderen
w^ordt , en meer kracht en sterkte buiten
zich zoekt in Christus die kracht geeft, —
en behoort dat ook niet tot het beter wor-
den? dat brengt ons wel niet in d» hoogte,
wij roemen dan niet in ons zelven, maar
wij leeren roemen alleen iu den Heere eii
in Zijne genade.
Of zoudt gij meenen, dewijl de volko-
mene herstelling eerst nä dit leven zal ver-
kregen worden, en de belofte dat zij die
hongeren cn dorsten naar de geregtigheid,
verzadigd zullen worden, aan allen is toege-
zegd , in welke hier het goede werk des ge-
loofs en der bekeering begonnen is, dat men
het beter worden voor de toekomende we-
reld moet overlaten, en wij ons hier daar-
mede troosten mogen, al is het dat men geene
trage banden en slappe knieën oprigt, en
achterlijk blijft op den weg der heiligmaking?
Weet gij dan niet, dat zoo iemand weet goed
te doen, en het echter niet doet, Aat het zulk
eenen tot zonde zal gerekend worden? eu dat
zoo wie spaarzaamlijk zaait, hij ook spaar-
zaamlijk zal maaijen P Zoudt gij dan ach-
teraan wlUen geplaatst worden in de toeko-
mende wereld, en ter naamvernood zalig
worden? Is het eene kleine zaak den Geest
Gods te bedroeven? te verachleren van de
genade? door traagheid de liefde van deu
Heer die u gekocht heeft te beautvvooraen ?
Ziine goedkeuring en de vnjmoeaigheul voor
flem te missen, en te vergeten dat heiliging
liet hoofddoel is van het verlossingswerk?
Waarlijk! dan zou ik voor u vreezen, dat
lt;rli de genade Gods te vergeefs zoudt ont-
vangen hebben, en ik raag u wel met Pau-
lus ernstig aanbevelen: onderzoek u zelven
ofslj wel in het geloof zijt: beproef u zel-
ven- of kent gij u zelven met, dat Jezus
Christas in u is, tenzij dat gi] eenigzins ver-
worpelijk zijt (O '' ,, ,nbsp;. ,,
Verkeerde denkbeelden kunnen er almede
plaats bebben, omtrent den weg en de wijze
van het beter worden, en ook hierdoor een
«roote hinderpaal verwekt worden.quot;
quot; De een wil het door zichzelven doen , en
ziet den grooten Geneesheer voorbij; de an-
der meent, bij moet de geheele zaak aan den
Heere overlaten, en kan er niets aan loe-
brensjen, want wij zijn onbekwaam tot eenig
goed en geneigd tot alle kwaad: het is in
dP7Pn niet desgenen die wil, noch desgenen
dL kopt, maar alleen des ontfermenden
(i) 2 Cor. xm : 5.
-ocr page 40-Gods. De eerstgenoemden kennen zichzel-
ven niet; de tweede kennen de leer van het
Evangelie in verband en zamenhang niet
De eersten z.jn hoogmoedig, en versmaden
den Geneesmeester; de anderen zien de mid-
delen voorbij die Hij heeft aangewezen en
verordend. Met het diepste medelijden zien
wi) de verblinding aan van alle degenen,
die het den eenigen en grooten Geneesmees
Ier willen uit de hand nemen, en zelf be-
werken, waartoe geen mensch bekwaam is. quot;
Wanneer dan de mensch meent, buiten God
en Christus zelf het te kunnen doen, mag
men tot de zoodanigen zeggen : gij hebt niet
omdat gij met bidt (i), gij roemt in uwen
hoogmoed, en alle zoodanige roem is boos (2)
U ontbreekt het allereerste, zonder hetwelk
aan geen de minste ware bekeering kan -be-
dacht worden: de nederigheid, de armoede
des geestes; het kan dus niet anders of dat
zelfvertrouwenquot; moet beschamen : die in eigen
kracht genomene voornemens mislukken: —
men mag zich uitwendig voor het oog der
menscheen opveren , en door eigenliefde ver-
blind , dit voor genezing houden, maar het
hart blijft onveranderd , en men maakt zich
schuldig aan het versmaden van dien eeni-
gen Behouder onzer zielen, zonder wien
niemand kan zalig worden, en is gelijk de
(i) Jakob. IV : 2. (2) Jakob. IV : i6.
-ocr page 41-rank buiten den wijnstok, die geene viaeht
kan dragen omdat ze geen leven heeft in
zichzelven, en daarom weggeworpen zal
worden. — « Neen,quot; zegt gij die dit leest,
» Christus is alles in allen, — » God alleen
werkt het willen en werken naar Zijn wel-
behagen: het is van boven dat bet komen
moet, en ik bet alleen verwachten mag.quot;
Maar hoe verwacht gij het? door lijdelijk
stilzitten, zoodat het onmiddelijk u als 't
ware zou ingestort worden ? Dan dwaalt gij,
en indiea gij hiermede uwe traagheid hei-
melijk zoudt verontschuldigeu, dan bezondigt
gij u grootelijks, en klaagt Inderdaad God
aan als de oorzaak uwer achterlijkheid: of
is het de schuld van den Geneesmeester,
wanneer de zieke de middelen weigert te
gebruiken , indien hij niet herstelt? Is het
werk onzer zedelijke herstelling niet rede-
lijk? Konden wij anders wel opgewekt wor-
den om alle naarstigheid toe te brengen ?
quot;Wordt de vermaning, oni onzes zelfs en
elkanders zaligheid uit te werken , niet naauw
verbonden met het geloof dat God het is,
die het willen en werken schenkt? En zou-
den wij dan mogen scheiden, wat God heeft
zamengevoegd ? Kunnen wij verhooring op
ons gebed wachten, wanneer wij de mid-
delen veronachtzamen welke de Heer zoo
wijs en goed, even als voor onze llgcha-
meliike genezing, verordend heeft Ier onzer
zielsbehoudenis ? Zou het geen verzoeken van
God zijn, indien wij het in eenen anderen
weg zochten of verwachten ? Neen! wij er-
kennen gaarne dat de middelen ter onzer
aanvankelijke bekeering, en ter voortgang
in dezelve, niet alleen van Hem ons ge-
schonken zijn, maar ook derzelver gezegen-
de uitwerking geheel van Hem afhangt; en
wij wenschen Hem-alle'e'n van het begin tot
het einde, van iedere goede gedachte en
zucht zelfs, de eer te geven, als uit Hem
en door Hem; maar wij rekenen ons even-
zeer verbonden, om met allen ijver en ge-
trouwheid de middelen, met ootmoedige
bede en in afhanging vani Hem te gebrui-
ken , welke ïlij ons geschonken heeft; en
toe te zien dat wij ons niet schuldig maken
aan een verzuim, dat wij noch voor God
noch voor ons eigen geweten zouden kun-
nen verantwoorden.
Vierde oorzaak.
Gebrek aan vrijmoedigJieid en vastigheid
» des geloofs in Christus.
Een zieke moet vertrouwen op zijnen Ge-
neesmeester hebben, anders zal bij nalatig
zijn in bet gebruik der door hem voorge-
schrevene middelen, en niet openhartig zij-
nen toestand voor hem openleggen. Zonder
vertrouwen op den Geneesheer gaat het niet
met de genezing. Zoo ook, mijne vrienden,
is het met ons naar de ziel. Het geloof
reinigt het hart: doet met vrijmoedigheid
bidden: met toeverzigt of beloofde hulp
en kracht wachten: geeft opgeruimdheid:
wekt liefde en dankbaarheid, — en dan zijn
Gods geboden niet zwaar: wij gevoelen ons
opgewekt: hebben moed en kracht, gelijk
de krijgsknecht die op zijnen Bevelhebber
vertrouwt, om den strijd aan te vangen en
voort te zetten, dewijl hij met zulk een
Generaal hoopt te overwinnen. — Maar aan
het geloof ontbreekt het dikwijls. Men heeft
geen inzien in liet Evangelie der verzoening:
durft zich deszelfs troostrijke beloften niet
toeëigenen, noch zich zoo als men is aan
Christus overgeven en aanbetrouwen: men
meent eerst eenigzins anders en beter te
moeten zijn, eer men zijne hope op God
en den Zaligmaker zou mogen vestigen; —
en wat is daarvan het gevolg? Inplaats van
beterschap te bespeuren, ontdekt men zijne
ellende al meer, vrees en angst vervullen
het hart, en men wordt bedroefd omdat
men geen rust, troost of hoop vinden kan.
Zoo kan het ook uiet beter worden met u,
die als half verbeterden tot Christus wilt
komen, opdat Hij het dan verder voltooijea
mogt. Waai- staat het in den Bijbel dat
Wij ons eerst voorbereiden en opsieren moe-
ten, eer wi, door Hem tol God zouden
mogen gaan? Waar leest ^ij dat men te vroeg
tot Hem kan komen ? Was het niet reeds
voor jaren , bij de eerste oproeping die gij
uit het Evangelie hoordet, dat gij reeds ver-
pligt waart om ze op le volgen? Moesten
de Israeheten in de woestijn, toen zij door
de slangen gebeten en in gevaar des doods
waren, met terstond op den koperen slang
zien, zoo schuldig en ellendig men ook zijn
mogt? — Alle vrijmoedigheid welke wij uit
ons zelven willen onlleenen , is vergeefsche
arbeid: de misdadiger kan ze alleen vinden
m de verbeurde goedheid vau den Vorst
die hem uit vrijwillige ontferming het par!
don_ aanbiedt. Het is geloofsvereeniging met
Gtirislus, op grond van het Goddelijke ge
tuigenis, welke alleen de zonde doet ster-
ven, , en ons lust, ijver, moed en kracht
doet ontvangen om in nieuwigheid des levens
te wandelen. Gelijk in de natuur door in-
enting de tak veredeld, en de vrucht die hii
voortbrengt verbeterd wordt, zoo is het ook
in het ri)k van God : in Hem, die ware Wijn-
stok, kunnen wij alleen vruchten dragen
waardoor de Vader verheerlijkt wordt Dié
den Zoon heeft, heeft het leven, en die in
Hem gelooft zal en kan in eeuwigheid niet
beschaamd worden. Wordt èr geene heilig-
heid verkregen huiten den weg des geloof's
in Christus, dan zal het ook in den voort-
gang op gedurige en dagelijkscbe oefening
van dit geloof aankomen, en bij menig chris-
ten de oorzaak van zijn gebrekkig toenemen
te zoeken zijn in bet onstandvastige van zijn
geloof, hetwelk daarom zoo gedurig wankelt,
dewijl hij, inplaats van op het onverander-
lijke getuigenis van het eeuwlgblijvend Woord
te bouwen , het laat afhangen van de afwis-
selende gestalte zijns gemoeds, of van de
aangename en onaangename omstandigheden
in welke hij zich bevindt.
Vijfde oorzaak.
Meerdere gezetheid op een gevoelig, dan wel
op een beoefenend Christendom.
Het is zeker aangenaam, zich te verheu-
gen in de bewustheid zijner verzoening met
God door Jezus Christus, en in de bepein-
zing van het heil, hetwelk ons door Hem
verworven en toegezegd is. — Het is niet
minder verkwikkend voor het hart, wanneer
men met bijzondere opgewektheid en gevoel
Van de genade Gods aan ons bewezen , en
in de besturing van ons lot blijkbsar, mag
spreken en ons beroemen in onze betrekking
tot God en den Zaligmaker, of ons met
's Heeren dierbare beloften vertroosten. —
Er zijn oogenblikken in het Christen-leven,
in welke wij met meer dan gewone aandoe-
ning en levendigheid ons verblijden in de
gemeenschap met God: tot lof en dank , tot
juichen en zingen ons gedrongen gevoelen:
ons als boven de aarde en het stof verhef-
fen , en wij den Hemel schijnen nabij te
zijn. Dit zijn verkwikkingen op de reis,
even gelijk de Israëlieten te Elim bij de
palmboomen zich Aveltevreden bevonden;
maar het is niet de hoofdzaak, het is slechts
voorbijgaande : de oefening iu geloof en ge-
hoorzaamheid , in onderwerping en verloo-
chening, wanneer zij dit alles ontbeerden,
en verstoken van water eu brood, van den
overvloed in Egypte , en van deu zegen des
beloofden lands : zich stil onder God te hou-
den , Hem te volgen ook in de dorre woes-
tijn , en Zijne goede inzettingen en wetten
te houden met een dankbaar gemoed, en
alzoo te toonen tot het volk te behooren,
wiens God de Heer is, — dit was eigenlijk
van meer belang en waarde, dan het zingen
van Zijnen lof aan de oevei-s van de Roode
zee bij hunne verlossing — aangename ge-
moedsbewegingen en aandoeningen, opge-
wektheid des harten door de erkentenis en
ervaring van 's Heeren goedheid, — dit alles
is zeer verkwikkend; maar wij moeten daar-
op niet le zeer gezet zijn, aitlians niet zoo-
danig, dat wij liet hartstogtelijke en gevoe-
lige als het voornaamste zouden schatten ,
en naarmate wij dit meerder of minder ont-
waarden , daarna onze vordering op den weg
des levens zouden afmeten. Dit vindt men
echter wel eens bij sommige Christenen: zij
zijn meer Ingenomen met Gods beloften
dan met Zijne bevelen; zij zilteii liever bij
de bron op den weg, dan dat zij den logt
met inspanning voortzetten, en houden de
middelen lot versterking voor de versterking
zelve: van daar dat zl) in die opgewektheid
der gemoedsbeweging berusten, zonder het
doel onder bet oog te houden, waartoe
dezelve moet dienen, op voorbijgaande aan-
doeningen steunen, en daarom spoedig we-
derom bezwijken eu weinig vorderen. Ge-
voel is nog geeu kracht: zonden betreuren
is nog geen zonden bestrijden-, met Israël
te zeggen: » Al wat de Heere gesproken
heeft zullen wij doen,quot; is nog niet het wan-
delen in Zijne wegen; builen de verzoe-
king, met Petrus, in opregtheid cn met
geestdrift zich bereid te verklaren, om met
Jezus iu de gevangenis en la den dood te
gaan , is wat anders dan in de zaal van Ca-
japhas Hem getrouw te blijven. Mea kan,
gelijk de Discipelen, met gevoel den lof-
zang zingen, en eenige uren daarna vlug-
t^en, en zich aan den Heer ergeren. Eerst-
beginuenden in het Christendom zijn door-
gaans met dat gevoelige hoven alles in-
genomen en houden het soms voor de
hoofdzaak. Men moet dat echter zoeken
af te leeren, en de hope op Gods heil van
het doen van Zijne geboden niet afschei-
den , en eenen vasten geest zoeken te ver-
krijgen, welke door het geloof, ook wan-
neer men niet ziet, meer dan door het
gevoel leert leven ; anders blijft men zwak
en bewegelijk, maar wordt niet krachtig
en sterk in den Heer.
Zesde oorzaaJc.
Men mijdl zich viet. genoeg.
Het kan noch met onze ligchamelijke
noch met onze geestelijke genezing voor-
waarts gaan, wanneer men zich niet zorgvul-
dig onthoudt van datgene wat ons wederom
kan doen verergeren. De zieke, die zich
met mijdt van spijs en drank, welke hem
schadelijk zijn, — zich niet in acht neemt
voor ongunstig weer, — niet volgt den le-
vensregel welke de wijsheid van zijnen Ge-
neesheer, als volstrekt noodzakelijk voor
zijn gestel en den aard zijner ongesteldheid
hem heeft voorgeschreven, — kan niet be'
ter worden ; hij verijdelt daardoor de uit-
werking tier toegediende middelen, al zijn
die nog zoo krachtig ; en hij heeft door zijne
onvoorzigtigheid het aan zich zelven te wij-
ten, wanneer hij ziek blijft, en zelfs erger
wordt; ja het misschien met den dood moet
bekoopen.
Ziet daar wederom een magtige en in den
tegenwoordigen tijd bij een aantal Christenen
voorname hinderpaal in hunne zedelijke her-
stelling. Zich onbesmet bewaren van de wereld
(i), hetwelk de Bijbel verklaart als ie/iooreWe
tot de zuivere en onhevlehte Godsdienst: het
onthouden van de vleeschelijhe begeerlijliheden,
die de krijgvoeren tegen de ziel(i): het toezien
dat men niet verachtere van de genade Gods,
en de harten niet bezwaard worden, hetwelk
des Cbristens pligt en roeping is, wordt al te
zeer verwaarloosd en vergeten. De oudere
Christenen vroegen: .. wal moet er bij mijnbsp;tl
af? quot; de tegenwoordige vragen: » wat kannbsp;yj
er van de wereld en het wereldsche nog bij
behouden, nagevolgd en mede gedaan wor-
den?quot; Men houdt verkeeringen aan, die
afleiden, en welke men kon en moest afbre-
ken; men bezoekt plaatsen en kringen waar
het harl verstrooit —zoo al niet verontreinigd
wordf men neemt uitspanningen en verma-
ken , die of In derzelver aard of door de om-
standigheden, onbelameljjk, schadelijk zijn,
(I) Jacob. I: 27. (2) I Petr. II: II-nbsp;'
J
-ocr page 50-o.f op dien Jijd en voor ons hart, afbreuk
doec aan den ernst van ons gemoed, en
hetzelve ongeschikt maken voor de onzien-
lijke en geestelijke dingen; met e'e'n woord,
men houdt aan de hand, hetgeen als on-
kruid op den akker den wasdom van het
goede zaad hindert, goede indrukken ver-
dooft , en de wereld meer in het hart brengt.
Het is onmogelijk op deze wijze beter te wor-
den, want men breekt met de eene hand af,
hetgeen door de andere wordt opgebouwd,
en zoo lang men geen' lust, moed of kracht
heeft om zich van deze dingen te onthouden ,
en zich van deze besmettingen te reinigen,
kan Christus geen' gestalte in ons krijgen, wer-
ken wij tegen den geest Gods in, weren den
vi'ede des gemoeds, en stellen ons in groot
gevaar van, in de besmetting der wereld in-
gewikkeld , door dezelve overwonnen te wor-
den , en eenmaal beschaamd te worden in
de toekomst van Christus. Zoudt gij, wiens
geweten zegt: » dat is mijn beeld,quot; uwe ge-
zondheid en leven wel zoo in de waagschaal
stellen ? Zoudt gij, wanneer er eene besmet-
telijke ziekte heerschte, u niet zorgvuldig
onthouden, om daar te komen waar gij in
gevaar zoudt geraken van mede besmet te
worden ? Zoudt gij u niet verloochenen aan
spijze en drank, waarvan gij wist ofvreesdet
dat zij u hoogst schadelijkst zoude kunnen
worden ? En is dan het leven en behoud
uwer ziel niet veel meer waardig ? Kent gij
dan de taal, de zoo gewigtige als nadrukke-
lijke taal van Jezus niet: (i) Indien uwe hand
u ergert {Asit is: iets dat u zoo lief en dier-
baar is als eene hand, indien het u oorzaak
tot zonde zou geven), houwt ze af! want het
is beter, verminkt tot het leven in te gaan,
dan twee handen hebbende , henen te gaan in
■de hel, in het onblusschelijk vuur. Als het
er op aankomt om te kiezen tusschen sterven,
of met het verlies van een' hand, oog of |
voet, in het leven te blijven, dan besluit men
immers tot de afzetting van hand of voet,
hoeveel het ons ook moge kosten, ten einde
toch het leven te mogen behoudèn. Zoo
sprak de Heer, die alles, zelfs Zijn eigen
leven heeft opgeolferd om ons te behouden ;
en zoudt gij dan Zijn Discipel heeten, Hem
boven alles liefhebben, vvanneer gij om Zij-
nent wil niet eens wilt overgeven, wat uwe
genezing en behoudenis in den weg staat?
Zoo zoudt gij inderdaad toonen geen goede
Christenen, geen regtgeaarde Discipelen te
willen worden.
(i) M.irc. 1X:43—i7-
-ocr page 52-Zevende oorzaak.
Onbedachtzame navolging van anderen, zonder
zich te houden aan de uitspraken en grond
regels van het Evangelie.
Er is bij lederen mensch eene geneigdheid
om het voorbeeld van anderen die hem om-
rinpn, en omtrent wier goedkeuring hij
ni^et onvt^rschilhg is, of die hem in het een
ot ander navolgenswaardig voorkomen, zoo
Veel hij kan gelijk te worden. Voor zoo
ver hij nu goede voorbeelden kiest, en op
ee^ betamelijke wijze, volgens de vooi-
schriften van rede en Godsdienst, zoekt na
te volgen, is dit niet te misprijzen; maar mag
het veeleer tot aandrang en aanmoediging
strekken. - Doch zoo als het veelal in de
wereld geschiedt, is het dwaas, gevaarlijk,
verderfelijk, en zondig. Hier is groote yoor-
zigtigheid, een oordeel des onderscheids
noodig om met met den stroom weggesleept
te worden, en navolgers te worden van het
kwade, in plaats van het goede — het vol-
doet met wanneer men zegt: » het is lt;Je alge-
meene gewoonte, de smaak en de toon,quot; want
de algemeentieid maakt hetgeen kwaad is
nimmer goed — ook niet wanneer men zich
Kan beroepen op het voorbeeld van aanzien-
lijke, wijze, zelfs Godsdienstige menschen
die alzoo ook doen: want al wat deze veri
rigten, is daarom niet eerwaardig, wijs eu
Godbebagelijk, somtijds is bet veeleer het
tegendeel. De weg naar den Hemel is op
den eenen tijd niet breeder, en op den an-
deren smalleri Godsdienst en Christendom
moeten niet geplooid en veranderd worden
naar den smaak der menschen, maar deze
moet gevormd worden naar de beginselen en
voorschriften van het Evangelie. Zoo lang
nu iemand door zucht om te behagen, en
eere bij de wereld te vinden , gedreven wordt,
om gewoonten en zeden, die met zijn'stand,
jaren, betrekkingen, en met het eerwaardig
karakter des Cbristens niet ovei'eenkomen,
echter onbedacht, of wel tegen de inspraak
zijns geweten , na te volgen, dan toont hij
daarmede de wereldgezindheid van zijn hart,
gebrek aan gemoedelijken ernst, en zal daar-
door schade lijden aan zijne ziel.
In eenentijd, in welke zooveel onchristelijks
is doorgedrongen in de Christelijke Gemeente,
waarin men zoo vele vreemde zeden en ge-
woonten van andere volken en ongodsdienstige
menschen onbedacht heeft overgenomen , en
men in buis en werk, in verkeering en wijze
van leven, in handel en wandel zich zoo veel
veroorlooft, dat noch met eene goede con-
sciëntie , noch met de Christelijke welvoege-
lijkheid overeenkomt, — in zulk een' tijd
moet er een' dubbele omzigtigheid en waak-
zaamheld Zijn , om tocli aan d.e wereld-gelijk-
vormigW niet meer toe te geven, eu zijns
zelfs wasdom m het goede niet langer te be-
lemmeren , door af te wijken van die begin-
selen en grondregels, welke het Evangelie van
ons vordert. — Indien zij, die licht moeten
geven, geen kracht en moeds genoeg hebben
om zich te durven ouderscheideu ,en die het
zout der aarde behoorden te ziju, zelf sma-
keloos worden; wat moet er dan van de ge-
meente des Heeren, wat van u worden, die,
wanneer gij u opregt als in de tegenwoor-
digheid Gods beproeft, u in dezen moet
veroordeelen ? Het is niet de tegenwoordige
wereld, welke eens onder onze voeten zal
wegzinken ; maar bet is de voortgang en het
voorbeeld van onzen Heer en Zaligmaker,
die ons ter navolging gegeven zijn. Wat Hem
onteert en door Zijn voorbeeld en Woord
verboden is, mag, al deed het de gansche
wereld, in geen overweging komen bij Zijne
Discipelen. Hebt geen gemeenschap met deze
dingen; maar integendeel, wilt gij een'vas-
ten regel en een toetsteen waarnaar gij u te
ngten hebt; en waaraan gij al wat u voor-
komt , beproeven moogt? Het is die, welke ons
de Apostel Paulus geeft, en die wel als levens-
regel met gulden letteren in ieders huis en win-
kel mogt geschreven worden. Zij is deze (i):
(i) Phil. IV: 8.
Al wat waarachtig is, al wat eerlijk (of
welvoegelijk) is: al wat regtvaardig, al wat
rein, al wat lieflijk is of wel luidt; ja
zoo er eene deugd of lof is, datzelve be-
denkt. Vele menschen beginnen met hetgeen
waarmede Paulus eindigt, met hetgeen lief-
lijk is en wel luidt, en slaan het vorige over;
wij hebben dan te onderzoeken of bet met
de waarheid en opregtheid bestaanbaar is, of
het welvoegelijk is voor den Christen, die
zulk eene heilige roeping en hooge bestem-
ming heeft: of het billijk is, en overeenkom-
stig die pligten, welke wij aan den naasten
verschuldigd zijn; — verder of het wel rein
en zuiver is, en in alles den toets kan door-
staan; — eindelijk of het een' liefelijken reuk
verspreidt van Christus en het Christendom,
en wel luidt; niet in den smaak en geest der
wereld, die in het booze ligt, — want dan
zou de Apostel met de eene hand terug ne-
men, wat hij met de andere gegeven heeft,
maar of het wel luidt, tot opwekking en
aanmoediging van den weg der Godzaligheid ;
ja, zoo er eenige deugd of iets lofwaardigs is
in'woorden of werken, dat de leer van onzen
o^rooten God en Zaligmaker versieren kan,
bedenkt dat, jaagt dat na, doet dat — en
wat zal dan het gevolg wezen? de God des
vredes zal met u zijn{i).
(i) Phil. IV : 9.
Achtste oorzaak.
Gebrek aan inkeering tot zich zelven en acht-
geven op zich zelven.
Godsdienstige afzonderingen werden van
ouds af door wijze en in het Christendom ge-
oefende Godvruchtigen aangeprezen, onder
de middelen om het Godsdienstige leven en
den geestelijken zin te bevorderen, op te
wekken en te onderhouden. Men heeft dit
ja, wel eens te vergedreven, en misbruikt'
men zou hier ook wel te véél kunnen vorde-
ren, dat, bij den besten wil, voor sommige
Christenen ouuitvoerbaar was: want ieder kan
wegens zijne bezigheden en huisgezin, daar-
aan niet even veel tijd geven; en wanneer het
ook geschiedt met verzuim van de pligten
die wij in den stand en de betrekking waar-
in wij geplaatst zijn, voor de Maatschappij
onze huisgenooten, of ons zelven, geroepen
worden te volbrengen, dan zouden wij on-
trouw en ongehoorzaamworden: —want ge-
hoorzaamheid, en trouw aan des Heeren wil
jn onze roeping, behooren ook tot het die-
nen en verheerlijken van God, en maken ,
wanneer wij het op de regte wijze doen,
daar van een gewigtig gedeelte uit, — Maar
tnet dat al blijft de zaak zeWe hoogst aan
te prijzen: trouwens, het vqorbeeld van den
Heere Jezus j;elve beslist het reeds, die
schoon Hij altijd deed wat den Vader wel-
behagelijk was, en onder alles steeds een
hart had dat tot den Vader gekeerd, en
met liefde tot Hem vervuld was, echter
meermalen Zich des nachts in het eenzame
afzonderde, om te bidden, zich op nieuw
Gode te heiligen, en wederom Zijnen geest
te sterken tot het volbrengen van het ge-
wigtige en moeijelijke werk van den volgen-
den dag. — Had Jezus aan zulke stille af-
zonderingen in welke Hij zich meer bijzonder
met God onderhield, behoefte, — en vond
Hij daarin smaak, — hoeveel te meer be-
taamt het dan ons , wier harten menigmaal
zoo ver van God verwijderd zijn, en door
drukke bezigheden, de zorg voor het aard-
sche, en de aftrekkingen dezer wereld, ver-
ward, verstrooid, laag en verkeerd gestemd
zijn , uit dien maalstroom onzer gedachten
te vei-zamelen, op de gesteldheid van ons
hart te letten, ons voor den lleere te ver-
ootmoedigen, ons aan Hem te wijden, en In
Hem ons te sterken. Zou te dezen aanzien
niet een groot verzuim plaats vinden? Het
behoort wel tot het verborgen Christenleven,
waar over een ander niet kan oordeelen:
maar ik vreeze toch dat zelfs bij vele God-
vruchtlgen dit grootelijks veronachtzaamd
wordt. Vooral wanneer Ik zie op het ver-
strooijende leven, dat zij doorgaans leiden,
en op het kwijnende en laauwe ran hun b«-
staan: want dan ontbreekt ook de lust tot
zulke afzonderingen. Zij keeren zich te
weinig tot zich zelven . toetsen den tegen-
woordigen toestand van hun hart zelden, en
zijn daar door als 't ware afwezig en onkundig
van zich zelven; en vanhier ook weinige op-
lettendheid op de uitgangen van hun hart,
op hunne beginselen en bedoelingen, op da-
gelijksche afwijkingen, tekortkomingen en
verzuimen. In het algemeen mag men bier
van iets weten, in het algemeen zich beklagen,
en bij God om vei-geving smeeken, maur de
bijzonderheden kent men niet; zulke kunnen
dan ook niet veel voortgang maken in hunne
heiligmaking: want hun ontbreekt de noodi-
ge zelfkennis, de behoorlijke werkzaamheid,
en de dagelij ksche toegekeerdheid des ge-
moeds tot God. Ik beken gaarne , dat het
voor sommigen wegens de omstandigheden
moeijelijk is daartoe den noodigen tijd, en
soms eene stille en geschikte plaats, te vin-
den maar zou het wel geheel onmogelijk
zijn? Doet gij ook in dezen wel, wat gij kunt ?
Zijn er geen tijden die u daartoe bijzonder
moesten opwekken, b. v. voor bet Avond-
maal, bij het einde des jaars, eener maand,
op uwen verjaardag, en bij zoe vele andere
bijzondere of plegtlge gelegenheden, als u
meermalen voorkomen? Het is van zoo veel
belang dat wij met den staat onzer ziel be-
kend worden en bekend blijven , dat wij ge-
durig waken in bet gebed met dankzegging,
en gelijk wij toch dagelijks voedsel voor ons
ligchaam noodig hebben, wij ook, al zlja
het dan weinige , toch eenige oogenblikken
dagelijks afzondeien, om eenig voedsel voor
omen geest te verzamelen, opdat dezelve
onder de doornen en distelen der aardsche
zorgvuldigheden niet geheel begraven worde.
Gelijk de zonnebloem zich wendt en keert
naar de stralen der zon, alzoo moest ons
hart gedurig gekeerd zijn tot de Zon der
geregtigheid, om licht, warmte en leven te
ontvangen, en wij gelijk David zeggen kun-
nen : Mijne oogen zijn geduriglijk op den
Heere (i). Dan zouden wij ook meer met
Azaph ondervinden: Het is mij goed nabij
U te zijn; ik stelle mijn vertrouwen Op den
Heere, om alle Uwe werken te vertellen, (a)
Piegende oorzaak.
Tegenwerken der middelen, welke God geeft
ter onzer genezing.
Het gebeurt meermalen, dat een zieke de
beste middelen, door den Geneesmeester hem
toegediend, tegenwerkt, zoo dat zij geen
kracht ter zijner herstelling kunnen doen :
betzij door die In het geheel niet te gebrui-
ken, omdat hij een' tegenzin tegen dezelve
(i) Psalm XXV : i5a. (2) Psalm LXXIII : 28.
-ocr page 60-gevoelt hetzi, dooi- ze slechts ten halve , en
met gehjk hem voorgeschreven was te gehrui-
ken ; of ook door kort daarna zich van geheel
strijdige dingen te bedienen, welke de medi-
cijnen m derzelver werking verlammen zoo
met van alle kracht berooven. — Zoo is het
ook dikwijls met ons naar de ziel. De mid-
delen ter onzer geestelijke herstelling zijn .
even als die naar het ligchaam, of „itzuivel
rende of versterkende. In de eerste heb-
ben WIJ, omdat zij een' bitteren, onaangena-
men smaak hebben of pijn veroorzaken ,
geen zm; en de andere worden dikwijls in
de goede uitwerking belet door het gebruik
van hetgeen wederom verslapt: _ laat mii
dit met een enkel voorbeeld ophelderen. Het
hjden en de tegenspoed is het middel dat de
Heer gewoonlijk gebruikt ter uitzuivering
om ons van verkeerdheden te genezen welke'
onzen wasdom in de genade in den weg staan-
maar de kastijding is niet aangenaam, dè
drank, hoe heilzaam m de bedoeling, smaakt
bilter; men wordt verdrietig, d.uischt er
tegen aan men geraakt in o Dstand tegen Gods
weg, wordt moedeloos, of denkt niet behoor-
hjk na over betgeen de Heer hierdoor in ons
Wil afbreken; wij trekken de hand die moet
afgezet worden terug — dan werken wii in
derdaad tegen. Het middel kan niet dienen
tot onze herstelling, en wij noodzaken den
treneesmeesfer onzer zielen, om, zuUen wij
ten leven ingaan, andere, nog meer pijn ver-
oorzalende en scherpere middelen te gebrui-
ken.— Men ondervindt teleurslelling, mis-
lulkig van hetgeen men zonder en buiten den
Heere ondernomen heeft, of langs verkeerde
■\yegen heeft zoeken te verkrijgen. Dit moest
in het bestuur der Voorzienigheid eene waar-
schuwende les zijn, om van eigenwijsheid en
zelfsvertrouwen af te brengen, en van die
slinksche en verkeerde wegen een' afschrik te
geven; maar wanneer men nu, In plaats van
de hand Gods ter onzer beschaming en
vernedering te erkennen, dezelve voorbij ziet,
door redeneringen In tweede oorzaken ein-
digt, en aan toeval en zamenloop van om-
standigheden toeschrijft wat men als eene
stem Gods ter onzer genezing moest aan-
merken, dan worden wij wel getuchtigd,
maar gevoelen geen pijn, en verharden ons
in het kwaad. Even zoo kan het zijn met die
middelen welke God ons geelt ter onzer
opwekking en versterking: denkt aan de
verkondiging van Zijn Woord, het gebruik
der Bondzegelen, de leidingen Zijner Voor-
zienigheid zoo wel met ons en de onzen,
als met anderen, waarvan wij aanschouwers
zijn; — hoe kan het hooren of lezen van
zijn Woord dienen ter onzer toeneming in
de kennis en genade van den Heer Jezu$
Christus, wanneer wij slechts nu en dan,
en niet gezet, daarvan gebruik maken,
daarbij onaandachllg, verstrooid of vadzig
zijn, en daaraan toegeven; of, naauwelijks
uit de kerk gekomen, iu plaats van in stilte
na te denken, en met anderen over bet ge-
boorde te spreken, terstond in andere ge-
spi-ekken of op plaatsen ons begeven, waar
alles wederom wordt uitgewischt uit hoofd
en hart. Zou dat geen tegenwerken zijn?
Moet men dat ook niet zeggen, wanneer men
niet let op Gods daden, de lessen die wij zoo
gedurig uit de wegen Zijner Voorzienigheid
ontvangen ter bevestiging van Zijn Woord,-
en die als een spiegel zijn in welke het licht
van Gods heerlijke deugden ons geopenbaard
wordt,quot; door onoplettendheid niet zien, of
slechts zóó iu het voorbijgaan en opper-
vlakkig waarnemen, dat zij geen' indruk
kunnen nalaten en weldra geheel vergeten
zijn. En op hoe vele andere wijzen kan men
de middelen, door den goeden God ter on-
zer opwekking en toeneming in kennis, ge-
loof en heiligheid geschonken, nutteloos
ïjiaken! — De gezegende uitwerking derzelve
is van Hem, maai- het onvruchtbaar maken,
bet tegenwerken derzelve, dat is onze schuld
en eene voorname oorzaak dat wij niet me'e'r
vervuld zijn met geestelijke wijsheid en ver--
stand: de leerschool is goed, de lessen zijn
gepast, de Leermeester is onövertrefFelijk:
wanneer nu de kinderen niet leeren, dan is
het Immeis hunne schuld!
Tiende oorzaak.
Gebrek aan een dagelijkscli leven des ff eloofs in
afhanginff van, en vereenicjing met, den
opgeweklen en verheerlijkten Zalig-
maker.
Men vindt niet weinige Christenen, wellie
wij, wat de gronclgezindheid hunnes harten
aangaat, voor ware geloovigen mogen erken-
nen , die Jezus Christus als den eenigen grond
van hunne hoop op God en van hunne za-
ligheid eerbiedigen: gedurig de vergeving hun-
ner zonden en bedekking hunner schuld bij
Hem zoeken: Hem hartelijk liefhebben, en
niet alleen lust hebben, maar ook ernstig
pogen, voor Hem te leven, maar echter ge-
durig en met reden moeten klagen , dat zij
wel begeerte tot, maar weinig moed en kracht
hebben in den strijd, door een' geest van
vreesachtigheid en opzien gedrukt worden,
welke hen meer doet wijken, dan Aveêrstand
bieden, meer doet stilstaan dan dadelijk de
hand aan het werk slaan. Zou de oorzjak
daarvan niet voornamelijk daarin te zoeken
zijn , dat men niet leeft door een dagelijksch
geloof aan eenen levenden en nabij zij nden
Heer en Heiland? Men is wel gedurig werk-
zaam met Zijn lijden en dood ter vergeving
van zonden en vertroosting van het hart,
maav weinig met Hem als den opgewekten
1 n
en verheerlijkten Zaligmaker; het geloof
maakt wel van Hem gebruik tot regtvaardi-
ging, maar ontleend minder kracht uit Hem
tot heiligmaking. De Apostel Paulus wenschte
niet alleen Jezus meerte kennen in de kracht
van Zijn lijden , maar ook van Zijne opstan-
ding. Hij was steeds vervuld en doordron-
gen met de gedachte: Jezus leeft en heerscht.
De heer is nabij, zoo wel om te zien hoe
ik wandel, als onr mij te helpen—hij deed
zijnen arbeid in den Heer. Ik vermag alle
dingen door Christus die mij kracht geeft. De
Heer is mij een Helper, wat zou mij een
mensch doenP Het leven was hem Christus,
hij had altijd goeden moed. Zoo sprak hij
en zoo leefde hij in Cliristus, met Cliri-
6tus en bij Christus, en Deze leefde in hem.
Dit gaf hem zoo veel kracht, moed en ijver,
dit deed hem niet vertragen, en daardoor
was hij gesterkt in den Heer. — De waar-
heid zelve wordt wel geloofd, maar dit ge-
loof is bij de latere Christenen niet levendig
en werkzaam genoeg; men is er aan ont-
wend, en in het dagelijksche leven is Jezus
niet als de magtige en bij ons tegenwoor-
dige Vriend en Helper, maar alsof Hij verre
van ons verwijderd ware. Daarentegen,
wanneer wij meer alles wat wij doen, in
Zijnen naam, als onder Zijn oog, onder
opzien tot Hem en in verwachting van Zijne
beloofde kracht en nabijzljnde hulp mogten
verrigten,quot; zouden -wi) dan niet méér moed,
mée'r ijver, méér kracht hebben? Zou men
door dat geloof niet méér de wereld over-
winnen, en ook grootere ervaring hebben,
dat Hij niet alleen leeft om ons lot te be-
sturen, en onze harten te troosten, maar
ook om Zijne kracht in onze zwakheid te
volbrengen?
Elfde oorzaak.
Het toegeven aan telkens wederkeerende, zoo-
genaamde kleine, gebreken en verzuimen.
Voor groote overti-edingen en nalatigheden
is men op zijne hoede ; maar minder is men
bezorgd voor-ja ook minder bezwaaid we-
gens-die , welke men van minder belang be-
schouwt, en als zoogenaamde A/e/nere misstap-
pen en verzuimen aanmerkt: die men wel
niet verdedigen kan of durft, maar evenwel
meer verschoonbaar acht. Zoodanige zijn,
bij voorbeeld , die men aan zijn temperament
en ligchaams - gestel toeschrijft: zulke , die
men meent uit gewoonte of opvoeding, uit
jaren of stand voort te vloeijen: gebreken
van humeur, bemoeizucht, praatachtigheid,
uithuizigheid , achterdocht, eigenliefde, op-
loopendheid, — en wat er meer zou kunnen
genoemd worden. Deze zijn niet alleen
meermalen de oorzaken van verkeerde
woorden en daden, maar brengen ons In ee-
ne ongunstige stemming, waardoor men on-
gescbikt wordt voor bet opmerken, ontvan-
gen en ter barte nemen van hetgene door den
Geest en het Woord van God, of door de
stem der Voorzienigheid, tot onze onderwij-
zing en opbouwing gesproken wordt. Zij
ontrooven ons den tijd eu den lust tot stille
overdenkingen, en tot verheffing des harten,
en verhinderen dikwijls onze gebeden. Het
is daarmede gelijk met kleine insecten, die
de kracht en den groei van den boom be-
lemmeren, en als men hen ongehinderd laat
voortgaan, ten laatste bloesem en vrucht
doen verliezen en geheel doen verkwijnen. —
Er is geene verkeerdheid zoo klein in ons
oog, of zij kan, zoo zij niet wordt tegen-
gegaan en bestreden, met der tijd een hoogst
nadeeligen invloed op ons geheele bestaan
uitoefenen, want de toegeving en herhaling
maakt haar tot eene hebbelijkheid en ge-
woonte. Zij komt weldra ligter en spoedi-
ger terug, zij dringt dieper door, en geeft
eene zekere plooi en rigting aan ons den-
ken, gevoelen en handelen, welke veel goeds
verstikt, veel kwaads opwekt en versterkt,
en den wasdom in de genade grootelijks
belet. Men kan dit niet verschoonen door
de geringheid van dit gebrek, want hetgeen
door de eigenliefde klein in onze oogen is,
is dlkwljls^root in de oogen des Heeren; en
ten aanzien van zonde bestaat er eigenlijk geen ■
groot of klein: elke zonde is ongeregtigheid,
strafbaar voor- en opstand tegen God, en
moet een walg zijn voor ons , want wij moe-
ten aller zonden vijand zijn. — Maar het ware
eens zoo, dat men deze of die verkeerdheid,
in vergelijking van openbare, grove en op-
zettelijke misdrijven, klein mogt heeten, wat
zegt Apostel Jacohus (i)? De tong is ook een
klein lid, en roemt nogtans groote dingen.
Ziet een klein niur, hoe grooten hoop houts
het ontsteekt! — Dat eenig gebrek of verzuim
u door gewoonte eigen gewoi-den is, verschoont
nog minder, want dat verzwaart het, en
roept u zoo veel te krachtiger tot het bestrij-
den van zulk eene kwade gewoonte, opdat
door voortdurende toegevendheid het on-
kruid niet al verder opschlete. Het is, ja,
zwaar om zoodanige door tijdsverloop ons
eigen geworden' en weinig bestreden' verkeerd-
heden af te leggen en te boven te komen;
maar; al kan men die niet op eens en ten
eenemaal overwinnen, men kan toch door
waken en bidden haar van tijd tot tijd on-
derdrukken. Dat is dan onze strijd tot welke
wij bijzonder geroepen worden; dat is dan de
verzoeking voor welkeiwj' het meeste moeten
(I) Jücob. Illi 5.
-ocr page 68-bezorgd zijn. » Elk hart heeft zijne zwakke
zijde, daar valt de zielevijand aan; whakt daar-
om steeds; waakt overal.quot; —
Twaalfde oorzaak.
Gebrek in de hope des eeuwigen levens.
De Apostel Jobannes zegt ons, i Brief, 111:
3: Die deze hoop op Hem, namelijk Christus,
heeft—(de hoop op Hem, wanneer Hij zal
geopenbaard zijn, gelijk te wezen, en te zien
gelijk Hij is, die zoodanige hoop op Hem
heeft) — die reinigt zich zelven, gelijk Hij rein
is, Er staat niet, vermanende en opwekkende:
» die reinige zich, die moet en behoort dat
te doen, het is zijne verpligting, quot; maar
stellig en algemeen: » hij doet het dadelijk,
hij reinigt zichzelven, quot; en wel: ■gt; gelijk Hij
rein is. quot; De reinheid van Jezus Christus is
het Beeld dat hij zich voorstelt, aan hetwelk
hij niet alleen wewicAi — mAnv streeft en poogt
gelijkvormig te worden. Dat is nu, volgens
Jobannes, het gevolg en de vrucht van zulk
eene hoop op Christus. Waar dus die hoop
Biet levendig, maar flaauw en wankelbaar is,
daar zal dan ook de ijver, de moed en de
kracht om zich alzoo te reinigen, weinig en
flaauw zijn, — en zoo is het ook met de zaak
gelegen. Was er iemand die in de hope des
eeuwigen levens — met Christus te zijn en
aan Hem gelijkvormig te verorden — leefde,
die niet aanmerkte de tijdelijke dingen die
men ziet, maar de eeuwige dingen die men
niet ziet, dan was het Paulus; daarom was
hij ook zeer begeerig, hetzij uitwonende,
hetzij inwonende, zijnen He^re welbehage-
lijk te zijn; hij wist wel, en erkende het ook
ootmoedig en vrij-uit, dat hij nog verre was
van het alreeds gegrepen te hebben, of al-
reeds volmaakt te zijn, maar- hij jaagde er
naar, of hij het ook grijpen mogt, en, verge-
tende hetgeen achter hem was, strekte hij zich,
integendeel, uit naar hetgeen vóór was .— (nog
voor hem ts doen en te lijden overig was) —
en jaagde, zonder ophouden of omzien, naar
het wit — (Christus te gewinnen Hem gelijk-
vormig te worden) — tot den prijs der roe-
ping Gods, die van boven is in Christus Je-
zus {\'). Het kan ook niet anders, waar men
in die hope leeft, daar is het verlangen naar
het volmaakte ook levendig, daar kan men
zich met het kleine en achterlijke niet ver-
genoegen, daar zoekt men voorwaarts te stre-
hart en wandel wordt hemelwaarts ge-
ven ,
rigt, de zinnelijke dingen verliezen in onze
schatting veel van hun aantrekkend vermogen,
men stoort zich minder, aan — noch schikt
en plooit zich naar — de menschen , men
staat op een hooger standpunt, waaruit men
(i) Phil. IH: II, i4.
-ocr page 70-de zieiilijke en eeuwige dingen beschouwt,
en is gelijk aan krijgsknechten die den strijd
niet schroomen, maar vol moed den vijand
durven tegentrekken, omdat zij de kroon der
overwinning voor het oog hebben, en, zich
van haar verzekerd houdende, geen inspan-
ning, moeite en ontberingen ontzien. — Maar
hoe schaars wordt deze hope des eeuwigen
levens onder de Christenen van den tegen-
woordigen tijd gevonden in die levendigheid,
bestendigheid en vastheid, zoo als wij die bij
Jezus' eerste discipelen bespeuren! Van daar
zoo weinig moed en kracht in den strijd,
zooveel gehechtheid aan de aarde, zooveel
neérgedruktheid der ziel, en zoo veel op-
zien tegen de bezwaren. Ziet daar eene voor-
name reden waarom men zoo traag voortgaat,
en zoo weinig vordert op den weg naar den
Hemel. De hoop op het beloofde Land
moest de Israëlieten sterken onder de ver-
moeijenissen en ontberingen in de woestijn;
maar zij zagen te veel achterwaarts op de ge-
nietingen in Egypte, en merkten slechts het
tegenwoordig gemis, zonder zich te bemoedi-
gen door het vaste en blijmoedige uitzigt op
Kanadn, — en het gevolg was, hunne ziel
werd verdrietig op den weg en zij bleven
achter. — Was de Hemel ons me'e'r voor het
oog als het ware Vaderland, wij zouden hier
meer als vreemdelingen verkeeren, en ons
minder laten ontmoedigen door de tezwareri
op de reis. — Was het geloof meer werk-
zaam met de onzienlijke en eeuwige dingen,
de hope der zaligheid zou ons meer sterken,
wij zouden minder traag zijn in het benaar-
stigen, meer vurig van geest in het dienen
van den Heer (i), en wij zouden ons meer
onderscheiden van degenen die geen hoop
hebben, of hun deel in dit leven zoeken. De
vermaning van den Apostel Petrus is dan ook
nog voor ons gewigtig: opschortende de len-
denen uwes verstand, en nüchteren zijnde —
(aan die geestelijke nuchterheid ontbreekt het
ons te veel, wij zijn te veel verdiept In — en
te bedwelmd en bezwaard door — de zien-
lijke dingen)— hoopt volkomenlijk op de ge-
nade die u toegebragt is, en toegebragt zal
worden, in de openbaring van den Heere Je-
zus Christus (2).
Wat het lij ons uitwerken moet wanneer wij
onze plaats gevonden hebben.
Gaat bet u onder het lezen, gelijk mij on-
der het schrijven, dan zullen wij hier en daar
wel onze plaats gevonden, en de beschamende
en vernederende ontdekking gedaan hebben,
dat meer dan eene. ja mogelijk verscheidene,
dier oorzaken bij ons zamenloopen, die het
(i) Rom. MI: li.nbsp;(a) i Petï. I: i3:
goede en groote werk onzer bekeering tot_
en den wasdom in — Christus vertragen en
belemmeren.
Het is eene treurige ontdekking die wij ge-
daan hebben. Al verbergden wij ons nu
voor ons zelven, wij kunnen het toch voor
God niet doen, voor wien alle dingen naakt
en geopend zijn, en die nog veel meer ver-
keerds in ons ziet, dan ik vau mij, en gij
van u, immer welen of denken kunnen.
Maar wat moet dit nu bij ons uitwerken?
Moeten wij het verschoonen, bedekken, en
ons behelpen met de verontschuldiging, wie
is er volmaakt ? — Dat zou het middel zijn
om, in plaats van beter, erger te worden.
Neen! schamen, veroordeelen, en ons diep
voor God, verootmoedigen/—dit moet het
al aanstonds bij ons uitwerken, want het be-
wijst de uitgestrektheid en de diepte onzes
zedelijken bederfs, hetwelk wij onderhouden
en versterken door het toegeven aan de ge-
noemde oorzaken , en door niet te doen wat
men in deze met Gods hulp Jton — en vol-
gens geweien eh pligt behoorde te doen. Wij
zijn door onze traagheid en nalatigheid zelf
de schuldige bewerkers van onze achterlijk-
heid — dat moeten wij erkennen, en wij ma-
ken het daardoor den grooten Geneesheer
moeijelijk, en bedroeven Zijnen goeden Geest.
Och dat wij daarover hartelijk leed dragen,
het voor den Heere opregt belijden , en hem
ernstig smeeken dat Hij zulke onvruchtbaren
en wederstrevigen als wij zijn , — zulke trage
en onleerzame discipelen, — niet verlate,
gelijk wij zouden waardig zijn , — maar ons
vergeve en genadig zij!
Dan, bet is niet genoeg dat wij ons be-
klagen en vernederen, wij moeten, vooral nu
wij weten wat bij ons de oorzaak is waarom
wij zoo ten achteren blijven, daarvan zoe-
ken genezen te worden. Dat is toch de hoofd-
zaak, waartoe zou ook anders deze bescha-
mende kennis dienen, indien zij den lust en
ijver niet opwekte, om de verkeerdheid die
wij in ons ontdekken tegen te gaan eu te
boven te komen. Dat is wel geene kleine en
gemakkelijke zaak, maar wij mogen daarbij
ook op Christus zien, die kracht geeft. Hij
zal ons in den strijd niet verlegen laten, en
indien liet ons regt ernst is, wij niet traag
zijn in het benaarstigen, de opwekkingen
van Zijnen Geest en de aanwijzingen van Zijn
Woord trachten te volgen , en met Hem en
in Zijne kracht aanvangen, dan zal deze ar-
beid niet ijdel zijn in den Heere.
Goede en noodige raad aan hen, die wenschen
deze hindernissen ie hoven te komen.
Er is reeds bij elke der opgenoemde oor-
-ocr page 74-zaken iets gezegd, dat dienen kan om ons
te leeren wat en hoe wij daartegen op onze
hoede zijn kunnen. Herleest het, en denkt
daarover na; wij willen dit niet herhalen,
noch verder uitbreiden en aandringen. Liever
willen wij u eenige algemeene raadgevingen
mededeelen, wier opvolging, om in het
groote werk onzer bekeering tot God meer
gelukkig voort te gaan, volstrekt onontbeer-
lijk is, en welke ook, wanneer gij nog ande-
re oorzaken, die hier niet uitdrukkelijk op-
gegeven zijn , in u zelven moogt ontdekken,
even gepast en noodzakelijk zijn, om derzel-
ver nadeeligen invloed tegen te gaan en te
verminderen.
Verwacht geene beterschap huiten het geloof
tn den Heere Jezus Christus. Dat geloof is
de wortel waaruit de goede en Godbehage-
lijke vruchten moeten voortkomen, dat pre-
dikt ons het gansche Evangelie, en bevestigt
de ondervinding van alle tijden. Zonder dat
missen wij den innerlijken en vermogenden
aandrang der dankbare wederliefde, en het
gevoel der onuitsprekelijke verpligting die
wij aan de genade Gods hebben. Zonder dat
ontbreekt ons het eenig ware beginsel uit het-
welk het Christelijke leven kan voortspruiten,
en de regte bedoeling tot verheerlijking van
God en den Zaligmaker, welke ons boven
alles behoort te bezielen. Zoolang ons hart
niet door liet geloof met God en Christus
vereenigd is, en wij onze geregtigheid en eeni-
ge vrijspraak niet geheel en alleen in Christus
en Zijne verdiensten vinden en hebben, zoo-
lang zullen al onze pogingen tot verbetering
mislukken, wij mogen aan den onvrucht-
baren boom eenige der buitenste takken
afknotten, en voor het oog der menschen
denzelven eenigzins opsieren, maar zoolang
de grond waarin hij staat niet gereinigd en
de wortel ondeugend is, kan hij geen goede
vruchten dragen. Dankbare kinderen, en
geene loonzuchtige dienstknechten, . wil de
Heer hebben; en de bekeering is toch niet
slechts de wederkeering tot een deugdzaam
leven, zoo mag de Heiden en de wijsgeer
door het licht der rede het beschouwen,
maar volgens den Bijbel is het de wederkeering
van den afgedwaalden zondaar tot den He.ere
Jezus Christus als den Redder zijner ziel,
en door Hem tot God als zijn Hoogste goed,
zijnen miskenden en vevgevenden Vader; en
dat geschied door het hartreinigend geloof,
op grond van bet Evangelie, in den Heere
Jezus Christus, door wien wij de verzoening,
en de hope op God, gekregen hebben, en
dan zijn wij niet meer onder de wet, maar
onder dc genade, worden Gode vrijwillig
dienstbaar, en willen Hem met ziel en lig-
chaam verheerlijken, omdat wij zoo duur ge-
kocht zijn.
f^erwacht geene beterschap zonder dc h acht
van den Geest van Christus. In Hem, en niet
m ons, IS de sterkte zoo wel als de fferelt;r-
tigheld. Wij hebhen geen leven In ons zel-
ven, maar het is alleen uit Hem en door Hem.
dat wij kracht en leven hebben. Wij hebben
Ute voren gewaarschuwd tegen het misbruik
dezer waarheid tot traagheid en verschooning,
maar de zaak zelve is toch ontegensprekelijk
ze_ker, en de verstgevordercle en ijverigste
Christenen zullen dit het ootmoedigste erken-
nen ; daarom komen zij ook gedurig tot Hem ,
wachten zij alles van Hem, beginnen zij ook,
met uitzigt op Zijne groote en dierbare be-
loften, in Zijnen naam met moed en kracht,
en worden sterk, niet in zich zelven, maar,
m den Heere en door de sterkte Zijner magt
Ue overwinning is ook in dezen strijd, alleen
des Pleeren; maar wij kunnen ook in allen
dezen méér dan overwinnaars zijn door Hem
die ons heeft liefgehad, wiens genade ons
pnoeg IS, — Die den toegang tot ons hart
^eett, — en licht, moed en kracht beloofd
heeft zoo veel en zoo dikwijls wij daaraan
behoefte hebben en ootmoedig tot Hem
komen. Volhardt dus in de gebeden.
Zoelit gemeenzaam te worden met de ge-
steldheid van uw- hart, en zijt oplettend op de
uitgangen van hetzelve. — Het is eene gewig-
tige vermaning van Salomo: Behoed uw hart
boven alles wat te bewaren is, want daaruit
zijn de uitgangen des levens (i). Wacht u
zoo veel mogeli)k voor afwezigheid van u-
zelven; maar zoekt nabij uw hart te leven,
en onderscheidenlijk te weten wat u het
meeste verstrooit, aftrekt en schadelijk is,
ten einde daartegen ook het meeste te waken.
Het is met ons naar den geest als naar het
ligchaam, ieder heeft zijn bijzonder gestel:
wat voor den eenen ntet nadeelig is, is het
wel voor eenen anderen. Door onbedacht-
zaamheid en gebrek aan onthouding worden
velen ziek; en het is ook hier waar dat men
zich voor de beginselen moet wachten, en
ieder zich-zelven moet kennen.
Wordt bekend met uwen Bijbel, en houdt u
eenvoudig en getrouw aan deszelfs uitspraken.
De begiippen, gevoelens en handelingen der
menschen zijn onderscheiden, en worden
veelal gewijzigd door den tijd in welken zij
leven. Één is onze Meester, namelijk Chris-
tus, Zijn Woord alleen is de waarheid die
wij te gelooven hebben. Hij is onze Heer en
Koning, wiens bevel voor ons de regel is
naar welken wij wandelen moeten. Dat
Woord moet nu rijkelijk in ons wonen in
alle wijsheid; maar zal dat plaats hebben,
dan behooren wij met deszelfs inhoud goed
en gemeenzaam bekend te zijn, het moet
(l) Spreuk. IV: «3.
-ocr page 78-als een vriend en huisgenoot bij ons inwo«
nen, zoodat deszelfs beloften en voorschrif-
ten dagelijks onze raadslieden eu vermakingen
zijn; dan wassen wij op in de kennis, krijgen
geoefende zinnen ter onderscheiding van
goed en kwaad, en bekomen meer een'
vasten geest. Die op dat Woojd verstan-
diglijk let, zal het goede vindèn, en kan
zijn pad zuiver houden.
Laten de lessen der ondervinding toch niet
voor u verloren gaan. De ervaring Is de leste
leermeesteres, omdat zij krachtiger tot ons
gevoel spreekt, eu doorgaans dieper indruk
nalaat, dan de overtuiging des verstands;
maar zij is ook dikwijls eene scherpe en
beschamende leermeesteres. Wat wij gemak-
kelijker en aangenamer konden leeren door
het geloof aan het onbedriegelijke Woord
van God, of dóór het onderwijs hetwelk de
wijsheid der vroegere ondervinding van an-
deren ter onzer leering en waarschuwing
mededeelt, wordt door onopmerkzaamheid
voorbij gezien, vergeten, en wel eens door
eigenwijsheid verworpen; en dan moeten wij
door eigene ervaring op eene voor ons ver-
nederende wijze leeren. Wij waren onvoor-
zigtig, waagden ons-zelven, vertrouwden op
onze voornemens en krachten, en struikel-
den, dwaalden af, en werden droevig be-
schaamd gemaakt. Dat moeten lessen voor
de toekomst zija: het waren gevoelige her-
inneringen van onze dwaasheid en zwak-
heid, — openbaringen van verkeerdheden
en zonden die in ons wonen, — wélke de
zaligmakende Genade gebruiken wil ter onzer
genezing, opdat wij een wijs hart zouden
bekonieu. Die schole der ondervinding is
zoo belangrijk; daarom zijn oudere en geoe-
fende Christenen meer wantrouwend omtrent
zich-zelven en meer omzigtig, dan jonge en
eerstbeginnende, bij welke dikwijls nog veel
vreemd vuur, en drift gevonden wordt, —
en moeten de laatste niet te eigenwijs zifn,
om van de meerdere ervaring der oudere
goeden raad aan te nemen.
Laat u niet ontmoedigen bij het bespeuren
van weinige vordering in het beter worden.
Het is Gods weg om ons op aarde me'e'r te
doen zien hetgeen ons ontbreekt, dan wel
hetgeen wij mogten gevorderd zijn. Wij
hebben het eerste ook meer noodig van
wege den hoogmoed onzes harten, dat zich
ligt zou verheffen, en daardoor het goede ons
zelfs de dood worden (i). En wanneer gij
waarlijk vordert, dan zult gij hoe langer hoe
meer verkeerdheden zien die gij te vorea
niet zaagt, en dat u veel meer nog ont-'
breekt dan gij ooit gedacht had, want hoe
meer licht in uw eigen hart, hoe meer u
(i) Rom. VII: i3».
-ocr page 80-2al openbaar worden wat er al in u scbuilt;
hoe meer inzien in het uitgebreide en in-
nerlijke der Godzaligheid, hoe meer gij den
afstand zult gevoelen, Zoo zal het ook zijn
ten aanzien van de liefde tot God en den
Heere Jezus, gij zult hoe langer hoe minder
met hetgeen gij hebt, zijt, en doet, u kun-
nen tevreden stellen. — Dat moet u dan
niet ter nederslaan of ontmoedigen, noch de
hope doen opgeven; want het zijn geen reu-
zenstappen die men verwachten moet, maar
de vorderingen, die wij maken kunnen, zijn
gelijk aan kleine en naauwelijks merkbare
schreden van het waggelende kind, dat nog
daarenboven de hand van den Vader elk
oogenblik moet vasthouden. Wij gaan hier
den berg op, telkens schijnt de voet in het
zand terug te gaan, nu eens glijden wij uit,
wij worden spoedig vermoeid, er zijn nog
zoo vele hoogten te beklimmen, de weg is
soms zoo smal en steil, — maar wij zien
toch in de verte op den top zoo vele voor-
gangers die hem bereikt hebben, dat wij door
hun voorbeeld wel aangemedigd mogen
worden, om navolgers te worden van hen,
die door geloof, lijdzaamheid en volharding
de beloften verkregen hebben (i).
(i) Hebr. X: 36.
Bemoediging voor hen, die niet traag zijn in
het benaarstigen, en evenwel hunne onge-
lijkvormigheid en afstand met smart
blijven gevoelen.
» Hoe weinig beteekenend zijnde voortgan-
gen die ik op den weg der heiligmaking
gemaakt heb : hoe veel onreinheid en bederf
blijft er in mijn hart, en bezoedelt mijne
beste daden en heiligste oogenblikken. Hoe
zeer ontdek ik overblijfselen van verkeerdhe-
den en zonden , vvelke ik reeds meende ge-
heel onderdrukt te hebben: hoe kleeft mijne
ziel nog al le zeer aan het stof: boe zwak
is nog dikwijls mijn geloof, hoe flaauw mijne
liefde : hoe weinig leeft de hoop in mij. Hoe
ongezind is mijn hart dikwijls, om zich kin-
derlijk aan den wil des Hemelschen Vaders
te onderwerpen , Hem in zijnen weg le vol-
gen , te verloochenen hetgeen waartoe Hij
roept, en te doen wat Hij gebiedt.quot; — Zoo
klaagt menig Christen : hij wenscht zoo
gaarne anders te zijn; bij zoekt ook het te
worden, maar hij ondervindt gedurig het
tegendeel , en dit doet hem met Paulus
uitroepen : ach ik ellendig mensch ! en met
een treurig hart vragen: » Zal ik wel ooit
beter worden ?quot; — Voor u, die zoo hongert
en dorst naar de geregtigheid , is de belofte
gegeven: gij zult verzadigd worden. Zalig
6
-ocr page 82-gij, die zoo treurt: want gij zult vertroost
worden! Het werk des geloofs en der bekee-
ring , dat door God in u begonnen is , zal
door Hem ook voleindigd worden tot den
dag van Christus, want die het beloofd Aee/i,
is ook getrouw en magtig om het te doen.
Schijnt het u, naar uwe tegenwoordige
ervaring en uw gevoel, schier onmogelijk ?
Dat zou het ook zijn indien wij het door
ons zelven moesteu bewerken; maar het is
God Die het doode levend maakt. Die roept
de dingen die niet zijn, alsof zij waren, en
Die niet varen laat de werken Zijner han-
den , — voor Wien geen ding onmogelijk
is, en die het in zoo vele beloften Zijnes
Woords plegtig verzekerd heeft. — Hoe het
daartoe komen zal, weet ik noch gij, maar
dat het zal gebeuren, — dat de geheele geest,
en ziel, en ligchaam, onberispelijk zullen
gesteld worden, — dat de laatste kiem der
zonde uitgeroeid zal worden, en gij het beeld
van Christus geheel gelijkvormig en Zijner
heiligheid deelachtig zijn zult, — dit mag
het geloof van den opregten dienaai' des
Heeren vastelijk verwachten, op grond van
Gods eigene verklaring, van alle Zijne deug-
den en het oogmerk van het geheele verlos-
sings-werk. — Het is te dezen aanzien gelijk
met het bouwen van een nieuw huis en een'
fraaijen tempel: het buitenste , dat in het
oog valt, gaat spoedig : maar het fijnere bin-
nenwerk vordert langer tijd, maar maakt
minder gedruisch: de voorbijganger kan dat
niet zien, — het werk schijnt hem toe stil
te staan; maar de kunstenaar en bouwmeester
weet wat hij doet; en wanneer alles van
binnen en van buiten naar het bestek is afge-
werkt, en de steiger, die het geheel nog
bedekt, weggenomenis, — dan staat het
daar als een gedenkteeken van de wijsheid
desgenen, die zulk een gebouw heeft kunnen
stichten. Zoo zal ook dat geestelijke huis,
die heilige tempel Gods, tot prijs der heer-
lijkheid van Zijne genade, zonder eenig
gebrek, geheel volmaakt eens geopenbaard
worden. — Dat uitzigt mag en moet u sterken
bij het tegenwoordig neerdrukkende gevoel
uwer onvolkomenheid en ongelijkvormigheid:
dit geloof u opbeuren en in den strijd niet
doen vertragen, maar als Paulus bij het
klagend uitroepen: Wie zal mij verlossen van
het ligchaam dezes doods! tevens er bijvoegen:
Ik dank God door Jezus Christus mijnen
Heere ! —
En mi bidde ik voor u die dit boekje
gelezen hebt, of nog zult lezen, en voor
mij die het schreef: (*) dat de Fader van
onzen Heere Jezus Christus u en mij geve,
naar den rijkdom Zijner heerlijkheid, met
(*) Eph. ni: i6 — 21.
kracht versterkt te worden door den Geest in
den inwendigen mansch; opdat Christus door
het geloof in onze harten wone, en wij in de
liefde geworteld en gegrond zijn; en opdat
wij ten vollen mogen begrijpen , met at de
heiligen, welke de breedte en lengte, en diepte
en hoogte zij, en bekennen de liefde van
Christus, die de kennis te boven gaat; en
vervuld worden tot al de volheid Gods. —
Hem nu. Die magtig is meer dan pvervloedig-
lijk te doen boven al wat wij bidden of
denken, — Hem zij de heerlijkheid door
Christus Jezus! —
mm
- .
''Z^.. i
.S?-'
1'
■tt;
i-- quot;
. £7-
■