X'
-ocr page 2-'lt;Sf\
rnbsp;*
-ocr page 3-a. s^é^i
H il
' -.J ■ J
\
-ocr page 5-.p
WIE Z IJ N y- ^ /
DE GELUKKIGSTE f^HE
w
tij M. WIJ I amp; ZONEN,
XLII.
-ocr page 6-m-
-ocr page 7-G-ecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tot het opstellen,
'Verzamelen en uitgeven van Meine Stukjes,
^er bevordering van Evangelische Jtennis
en Godzaligheid, ooJt bij mingeoefenden; —
tamelijk: r. j. van der meolen, b. van
«arken, j. clarisse, a. l. m. Phil, et
Theol. Doet. en Prof., a. de vries,
®GELING, 3. c. VORSTMAN, R. ADRIANI,
^rediltanten te Amsterdam, Hoorn, Leyden
IVnbsp;V O O R B B R I G T.
en Rotterdam; overeenkomstig hun Amht en
Bediening, dat oogmerk gaarne ■willende be-
vorderen , en in uitzigt op des Heeren mede-
werkenden zegen, lieden het nevensgaande
Stukje hunnen Landgenooten aan; erkennende
intusscken geene Uitgave voor echt, dan
■welke door eenen hunner , of door de Druk-
kers dezes, onderteekend is.
Jf^ie zijn hier op aarde, de gelukkig sie
Menschen?
Het Zendelinggenootschap geeft van tijd
tot tijd eenige kleine stukjes in liet licht,
om daarmede zulke menschen te gemoet
te komen en te helpen, die geen tijd of
gelegenheid hebben , om uitgebreide boeken
te lezen. In deze kleine boekjes willen wij
de aandacht der menschen bepalen bij alle
zoodanige dingen, als voor ons zondaren
hoogstnoodig zijn te weten, te bedenken,
en ter harte te nemen , om in (leze wereld
getroost en Gode behagelijk te leven, en,
^'s wij hier Zijnen raad gediend hebben,
eenmaal zalig te sterven. — Zulke boekjes
er, zoo wel vooj- behoeftigen, als voor
h^i^vnbsp;ruimer deel op de aarde
ebben ; zoowel voor Isranken als voor her-
^teulen uit hrankheid; zoowel voor hedrocf-
eii als voor h lij moedigen; zoowel voor oude
'e en als voor jonge menschen; zoowel
^ov Ckristen-ouders, als voor kinderen. le-
^er kan hier iets te lezen vinden, dat voor
'Jöe omstandigheden geschikt is, en onder
den zegea vau God hem hoogstnuttig zijn
kan. — Slaat de lijst van deze kleine stukjes,
die achter dit boekje staat, eens op; gij
zult er wel iets vinden, dat voor u, ook
nu, zeer goed om te lezen zijn zoude.
In deze boekjes wordt ook wel eens eene
of andere zeer gewigtige vraag beantwoord.
Zoo kunt gij in No. 24 lezen een antwoord
op de vraag: Heb ik wel genoeg voor de
eeuwigheidp in No. 4i het antwoord op
eene andere vraag: Waarom wordt ik niet
beter p Eene derde vraag wilde ik u nu be-
antwoorden; het is deze: Wie zijn de ge-
lukkigste menschen hier op aarde P Zoudt gij
niet gaarne gelukkig zijn, of worden, mijn
lezer! Wel nu, de weg staat ons nog open.
Leest met aandacht deze bladen; zij zijn
uit den Bijbel geput. — Maar, eer gij ver-
der voortgaat, leg het boekje ter zijde ,
ga in uwe eenzaamheid en kniel neder voor
God, Hem biddende, dat gij ook door dit
lezen en nadenken een x'egt gelukkig mensch
worden moogt!
Wij moeten vooraf deze vraag wèl verstaan.
De meening is niet: » wie hebben hier op
aarde den meesten voorspoed.Er is toch
onderscheid tusschen voorspoed en geluk;
hoezeer deze beide woorden in de dagelijk-
sche taal dikwijls met elkander verward
Worden. Wij hebben voorspoed, als het
ons gaat naar onzen zin en verlangen; als
wij onze begeerten en wenschen gemakkelijk
fn rijkelijk vervuld zien. Maar wat anders
is het, gelukkig te zijn; dit zijn wij niet altijd
dan, als wij onzen wewcA verkrijgen, maar
als wij onze ware en wezenlijke behoeften
voldaan en daarin ons welzijn bevorderd
zien. — Er is bovendien onderscheid tus-
schen ligchamelijk en geestelijk, of, dat het-
zelfde is, tusschen uitwendig en inwendig
geluk; het eene betreft ons ligchaam en dit
tegenwoordige leven; het andere betreft onze
ziel en kan tot in eeuwigheid voortduren.
Naar het ligchaam zijn wij gelukkig, als wij
bevrijd zijn van alle onaangename, smarte-
lijke gewaarwording, als wij deszelfs behoef-
ten gemakkelijk kunnen voldoen; en naar
den geest zijn wij gelukkig, als wij onze
geestelijke behoeften vervuld zien; als wij
dus in ons binnenste rustig, weltevreden
leven. — Om dan niet half maar pheel
gelukkig te zijn, moeten wij naar ziel en
quot;gchaam beide welvaren; hoe zeer wij ook
^let geestelijke geluk boven het ligchamelijke
sehatten moeten.
Gij ziet nu hier duidelijk het groote on-
^i'scheid tusschen voorspoed en geluk. —
f^oorspoed geeft ons, wat wij (dikwijls dwaas
genoeg) wenschen; geluk geeft ons, wat wij
waarlijk hchoeven. Foorspoed bepaalt zich
tot dit leven; geluk staat in verband met de
eeuwigheid. Dit onderscheid is zelfs zoo
groot, dat de mensch in voorspoed zeer
oiigeluldig en in tegenspoed zeer gelukkig
zijn kan. David had voorspoed; hij leefde
als een magtig Koning in rijkdom en eer;
al wat hij ondernam gelukte hem; maar
toen hij zicli midden in dien voorspoed, te
buiten ging in. overspel, in list en bedrog;
toen hij, helaas! zijne handen met onschul-
dig bloed bevlekte, kunnen wij dien man
alstocn gelukkig noemen? Neen! diep was
hij te beklagen, veel meet dan toen hij in
vroegei-e jaren door Saul onschuldig vervolgd
en telkens in levensgevaar gebragt, echter
onder al dien tegenspoed rustig en tevreden
was in zijnen God (i). — Geluk is djxs veel
meer waard dan voorspoed, —geluk en
niet voorspoed is voor ieder mensch eene
hoogstwenschelijke zaak.
Het is (lus een aUergewigtigste vraag :
Wie zijn op aarde de gelukkigste menschen?
Deze vraag is gewiglig om me'e'r dan eene reden.
Vooreerst. Omdat wij tot het ware geluk ko-
1,1) Tialm LU: lo; LIV:6; LYI: 9—T2,
-ocr page 13-hunnen. Oorspronkelijk was de inetiscVi ge
lukkig, want liij was heilig en onsterfelijk ge-
schapen, en zulk een schepsel is van zelf ook
gelukkig. Of zou de liefderijke God ons onge-
lukkig geschapen hebben? Dat is niet mogelijk;
integendeel wil Hij den mensch, die zicli zei-
ven ongelukkig maakte, weder te regt bren-
gen, en tot geluk opleiden (i). Wij vragen dus
^iet naar eene onbekende of onverkrijgbare
zaak, als wij vragen: wat is het ware geluk?
Nog gewigtiger wordt deae vraag, ten
tweede, omdat de hegecvte tot geluJt ons ei-
gen is. Onze wijze en goede schepper heeft
ons deze begeerte ingeschapen; ieder wil
gaarne welvaren; hij zoek t dus , elk op
zijne wijze, en zoo veel hij kan., wat hij
meent hiertoe dienstig Ie zijn. Dit is de
voorname drijfveer van de aanhoudende
bezigheden en beraoeijingen der menschen.
Wij zouden ook, zonder zulk eene zucht
en begeerte naar geluk en welvaart , ons
zeiven ligtelijk verwaavloozen en geheel
yerwoesten. Daar dan geluk eene behoefte
IS van onze natuur, is het immers eene ge-
wigtige vraag: wat is het ware, het groot-
, ®-e geluk voor den mensch?
Te meer nog, ten derde, omdat vele men-
seden, hij al hm hemoeijen en woelen niet
(') Ezccli. XXXIU: 10, n. 1 Tim 11: 4-
-ocr page 14-gelukkig zijn. El! ziet eens rondom u! Ik
wijs u niet op die tallooze armen en naakten,
op de kranken en lijdenden, want ik hoop
u te leeren, dat in eene schamele hut en
in eene donkere ziekenkamer, ja in eene ge-
vangenis en in de hoeijen het ware geluk
wonen kan: maar ik wijs u op zoo vele
onvergenoegde, op zoo vele wangunstige,
gemelijk klagende, op zoo vele angstig be-
kommerde menschen. Deze zult gij toch
wel niet gelukkig noemen? Misschien zijt
gij zelf e'e'n uit deze menigte. Daar er dan
niet vele gelukkigen zijn , wordt de vraag
nog gewlgtiger: wat is hier het ware , het
grootste geluk voor den mensch?
En bedenkt nu bovendien nog, ten vierde,
dat wij niet alleen voor den tijd, maar voor
de eeuwigheid geschapen zijn ! Bedenkt, dat
zij, die hier een valsch geluk liefhebben en
najagen, in het volgende leven het ware
geluk niet zullen kunnen vinden of hebben!
Bedenkt, dat het in de eeuwigheid met ons zal
voortgaan, gelijk wij het hier hebben aange-
vangen, en dat wij dus, niet slechts voor
zestig, zeventig jaren, maar voor altijd ge-
lukkig of ongelukkig zijn zullen. Hoe aller-
gewigtigst wordt, bij dit gezigt op de
eeuwigheid, de vraag: wat is hier des
menschen waar geluk?
Intusschen wordt deze allergewigtigste vraag
door vele menschen zeer verschillend
en verkeerd beantwoord.
Ik spreek niet van de verregaande ver-
blindheid van sommigen , die meenen, dat
dezulken de gelukkigsten zijn, die kunnen
hebben, en doen, en genieten, Vfat hun
gelust; daar integendeel de zoodanigen veel
meer onder de allerongelukkigste menschen
moeten geteld worden. — Maar buitendien
is hier de dwaling velerlei. De een zoekt
zijn geluk in een ledig en gemakkelijk leven.
Een ander schijnt bet te vinden in onver-
moeide werkzaamheid: met genoegen slaaft
en draaft hij in aardsche dingen van den
vroegen morgen tot den laten avond toe,
zonder aan iets anders te denken. — De
een zoekt het in verkwistend genot; de
ander In een gierig bijeenschrapen van tij-
delijke goederen. De een onttrekt zich
aan de menschelijke zamenleving en zoekt
zijn geluk in de eenzaamheid : hij wordt
een kluizenaar, of sluit zich in een klooster ;
een ander werpt zich midden in de wereld;
in groote gezelschappen, en luidruchtige
vermaken is zijn hoogst genoegen. De een
kastijdt en plaagt zijn ligchaam met gedu-
rig vasten en waken, met het opzeggen van
toegetelde gebeden, met pijnlijke onthou-
ding , en meent daardoor tot iiet ware ge-
luk te zullen komen; een ander bespot dit
alles, maar valt in een tegengesteld uiter-
ste , want hij voedt zijn vleesch tot begeer-
lijkheden en zegt: »mijn lust is mijn leven*
»mijn zin is mijn geluk.quot; _ De een zoekt
en stelt zijn geluk in zijne kennis en weten-
schap; een tweede in de eer en den lof,
dien hij geniet; een derde In zijn geld en
goed ; een vierde in zijne deugdzaamheid en
goede werken. — Zoo onderscheiden, zoo
uitoenloopende zijn hier de begrippen en
zinnen der menschen,
Intusschen IS het niet moeijelijk nategaan
dat deze allen zich zeiven misleiden; want
het ware en hoogste geluk kan maar een
zijn : zoo is het dan vermoedelijk onder dit
tallooze velerlei niet te vinden; het is een
schat in den akker verborgen. — Hier komt
bij , dat in alle die onderscheidene denkens-
en levenswijzen, welke ik opnoemde. God
gemist wordt, althans niet vooraan staat,
niet overal en in alles wordt erkend, ge-
zocht en geëerd. En zou er waar geluk
voor den mensch zijn kunnen zonder God?
Andere menschen geven hier een heter antwoord.
Dit betere antwoord hoort gij van hen,
die zichzelven hebben leeren kennen, die
het Tvel weten en verstaan, dat zij een ge-
heel verdorven hart hebben en strafwaar-
Waardige zondaars zijn voor God; die daai*-
om zich schamen, zich bedroeven en be-
kommeren. Zulke menschen kunnen niet
denken, dat hun geluk in een vol en onge-
liinderd genot van aardsche-lusten zou ge-
degen zija; want hun geweten zegt hun dui-
delijk , dat even dit genot hunne dwaasheid
en schuld is ; zij schamen zich, dat zij hun
geluk daarin zoo lang gedocht hebben. —
Evenmin kan het hun voldoen, dat zij zich
nu geheel van de wereld afscheiden, en
zich in de eenzaamheid opsluiten; dat zij
zichzelven boete opleggen en hun ligchaam
kastijden; want de ondervinding leerde hen ,
dat hun boos hart hen overal vergezelt en
zich door kastijding van het vleesch niet
laat te onderbrengen. — Ook kunnen of
quot;Willen zij hunne rust en geluk niet wachten
van eenige eigenwillige Godsdienst, van huu-
ne deugdzaamheid en goede werken; want
zij weten, dat men God te vergeefs eert,
leerende leeringen die gehoden van menschen
(i). Zij weten, dat Hij het hart aan-
giet, en dat een kwade boom geene goede
vnichtcn kan voortbrengen; zij weten, dat
quot; konden zij zichzelven verbeteren, deze
erbetering hunne vorige zonden niet uitquot;
Matth. XV : 9.
wisschen en dus hun hart niet troosten
kan. — Deze menschen zijn het, die diep
gevoelen en gewillig bekennen, dat er even-
min in hunne eigene wijsheid en deugd,
als in het volgen van hunne lusten, eenig
waar geluk voor hen te vinden is; zij be-
kennen : die in het vleesch zijn, en naar hun-
nen verdorven aard leven, kunnen Go de niet
hehagen, en wat haat het den mensch, zoo
hij de geheele wereld wonne en aan zijne
ziel schade leed (i)? Wij hebben reeds veel
geleerd, mijne lieve medemenschen! als wij,
door zelfkennis en ondervinding wijs gewor-
den , weten, waar het regte geluk voor ons
niet te vinden is; maar wij zijn hiermede
echter nog niet geholpen. Waar moet dan
het ware geluk voor ons gezocht worden?
God zelf kan alleen op deze vraag een voldoend
antwoord geven. — Dit heeft Hij gedaan.
Zoo veel hebben wij reeds opgemerkt, dat
de eerste en voorname bron van ons ongeluk,
niet buiten ons, maar in ons is, namelijk in
de verdorvenheid, in de zedelijke verbaste-
ring van onze natuur, en in onze strafwaar-
dige schuld voor God. Helaas! de rampza-
lige neiging om ons zeiven en onzen naasten
(i) Som. VIII: 8. Mark. VIII: 36.
-ocr page 19-'^Waad te doen en moeite te maken, schijnt
ons wel aangeboreii. Zoo kunnen wij dan
ook ons zeiven of elkander niet helpen. Of
zullen dwazen elkander wijs maken? zullen
Kreupelen en lammen zichzelven en elkander
oprigten? Dit is onmogelijk! Maar zoo is het
Qan ook onmogelijk, dat wij ons zeiven of
elkander tot het ware geluk leiden zouden
moet hoogere wijsheid uit den hemel,
nederdalen, om ons dwazen wijs te maken;
er moet eene Goddelijke hand zich naar
ons uitstrekken, om ons uit onze ellende
opterigten, — Dit hebben de verstandigsten
onder de Heidenen zelf gevoeld, en bekend,
dat niemand regt wist, wat aan de Goden
Welbehagelijk was, en dat men daarom best
deed aftewachten, tot dat iemand ons hier-
orati'ent behoorlijk onderrigt gave.
Geprezen zij de barmhartigheid Gods! dit
heeft Hij zelf gedaan. Er is iemand van
Mijnentwege uit den hemel gekomen, om aan
ons verdorvenen en onwaardigen, aan ons
^'ep ongelukkigea dit onderrigt te geven, en
bron van het eenige ware geluk voor ons
^ ontsluiten. Gij kent Hem althans bij
naam: het is de Zoon van God zelf, onze
^eer Je^us Christus, die in de wereld ge-
i®» om optezoekeri en zalig te maken
waarachtige
^oor zulken, die in de duisternis der
-ocr page 20-zonde leven : Hij is de goede Herder voor
diep verdwaalde menschen: Hij is het brood
des levens voor hen, die eenen eeuwigen
dood sterven moesten: Hij kan volkomen
zalig maken alle degenen, die door Hem tot
God gaan (i).
TFij bennen dus den weg tot het ware gelitk ;
Althans, wij kunnen dien weg leeren ken-
nen, want het woord der zaligheid komt
tot ons. Dit woord verkondigt ons vcrge-
ving,^— glt;^nezirig, — eeuwig leven. Hoort
hier In deze weinige woorden onze grootste
en dringendste behoeften, zonder welker
vervulling er voor ons nooit gelukzaligheid
zijn kan.
/^cr^m«^ behoeven wij. Welk een hart-
verkwikkend woord, voor veroordeelde en
doodschuldige zondaren! Vergeving; niet,
zoo als wij meermaal aan elkander vergeven,
maar zoo als God vergeeft: eene volkomene
kwijtschelding van alle onze zonden, eene
geheele ontheiHng van de verdiende straffen:
niet alleen een verschoonend voorbijzien ,
maar eene uitdelging van alle onze overtre-
dingen, zoodat Hij, tegen wien wij gezondigd
(i) Joh. 1: 9. Hoofdst. VI: 35. Hoofdst. X : n. Hebr-
VII: TS. 25.
hebben, dezelve nimmermeer gedenht. Ja!
P Goddelijke vergeving is nog meer dan
.it- Het is reeds wat groots en zaligs, vrij-
®gaan van de verdoemenis; maar een boet-
vaardig kind, dat tegen zijnen vader heeft
'öisdaan, is niet tevreden met den vrijdom
^an straf: hij moet ook weder, gelijk te vo-
^en, in de liefde en gunst van zijnen vader
Beelen. — Zoo ook hier: geen geluk voor
quot;en mensch zonder de gunst en de vriend-
schap van God. Daarom neemt Hij den
l^ensch, wien Hij de zonde vergeeft, weer
Zijne gunst aan, en roept den zondaar,
^le onder de schuld en het juk der zonde
zucht en naar verlossing reikhalst, toe:
scheidt u y, en Ik zal u aannemen, en Ik
Zal u tot Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen
e« dochter en zijn, zegt de Heer, de Al-
magtige (i).
Wij hebben bovendien genezing noodig;
genezing van onze doodkranke zielen, of,
^00 gij het liever dus wilt noemen, veran-
»ering, vernieuwing des gemoeds (2); eene
yernieuwing zoo groot en krachtig, dat zij,
lö haar beginsel, eene wedergeboorte genoemd
^ordt (3), omdat het is, alsof er uit den
horigen ouden mensch, eenen geheel nieuwen
öiensch geboren was. Door deze wederge-
boorte en vernieuwing worden dwazen wijs;
valscben en dubbelhartigen worden opregt;
trotsclien worden ootmoedig; liefhebbers
der wereld worden liefhebbers van God en
den Heere Christus.
Ziet hier den weg tot het ware geluk!
dit kunt gij gemakkelijk nagaan; dit weten ve-
len van mijne lezers, zoo ik hoop, bij eigene
ondervinding. Als ons geweten bevrijd is
van den last der zonde, als ons hart ver-
nieuwd is en dagelijks meer en meer ver-
nieuwd wordt tot de dienst van God, dan
wordt de oorspronkelijke Paradijs-vreugd
weer in de beginselen in ons hersteld; want
dan hebben wij eenen aangenamen vrede en
kalmte in ons binnenste; dan worden wij
van trap tot trap vernieuwd naar het beeld
van onzen Schepper, tot onze oorspronkelijke
voortreffelijkheid; dan worden wij weer vat-
baar om gemeenschap te oefenen met dien
volzaligen God; dan hebben wij niet alleen
de vrijheid, maar ook de kinderlijke vrij-
moedigheid, om met alle onze behoeften
tot Hem te gaan; dan zijn en worden wij
meer en meer vreemdelingen hier beneden,
die het hemelsche Vaderland zoeken, en
ée'nmaal daar eeuwig te huis zijn zullen.
Noemt mij eenig geluk hierbij te verge-
lijken! alles wat de wereld gelult noemt, valt
hieï- geheel bij weg. — Ik heb u de voor-
genS jnbsp;enkel woord
eenk •nbsp;dezelve over-
testnbsp;hare uitnemendheid aan u voor-
2,,,.® Gijlieden, mijne broeders en
usters! aan wien deze dingen kennelijk zijn,
«oet hier dit boekje eene wijl nederleggen,
C^A^^^^ Si-oot geluk, tot roem van
hednbsp;natedenken; om de bijzonder-
Uitt^K* ^^ opnoemde, aantevullen,
leüreiden en optehelderen uit uwe eisene
_ Vergenoegt u niet met
taal-nbsp;opgave, met mijne zwakke
]Vnbsp;®laat, eer gij verder leest, uw
• testament open, en iiet dan, wat de
^Postelen Paulus en Petrus van uw uitoe-
mead geluk gezegd hebben (i).
magr^''
allen, die dezen weg bewandelen,
genieten hier dezelfde mate mn geluk,
Gods.?^®? waarlijk gelukkig; want
^oas genade helpt niet ten halve. Ieder,
ontvangt, heeft
gedeelfpl-i ™ volkomen; hij gaat niet
deelt«- f 'nbsp;van straf; hij
niet ten halve, maar geheel in de gunst
gt;nbsp;VIII. Efez. I: 3, 4.
-ocr page 24-van God. Ieder, wiens hart bekeerd en
veranderd is tot eenen nieuwen zin, is niet
ten halve, maar geheel en voor altijd ver-
anderd. Hier geldt: »gij hebt niets of al-
les.quot; Maar de mate en trap Van geluk, waar-
toe deze hoogbegunstigde menschen geraken,
is niettemin zeer onderscheiden. Rekent gij
zulk een mensch, die in zijne vroege jeugd
bekeerd werd tot God, en die tot zijnen
ouderdom, tot zijnen dood toe, aan Hem
en Zijne dienst vasthield, niet veel gelukki-
ger dan een ander, die, na langen tijd,
zorgeloos naar eigen zin geleefd te hebben,
in zijne laatste levensjaren tot inkeer komt
en nu eene betere keus doet? Was de vrome
Hiskia, die van jongs aan den Heer diende,
niet gelukkiger dan zijn' goddeloozen zoon
Manasse, die, na vele goddeloosheden jaren
lang gepleegd te hebben, ten laatste nog
zich verootmoedigde en genade vond? En
waarom was Hiskia gelukkiger dan Manasse ?
Niet omdat hij de meeste en grootste ver-
geving ontving, want deze viel meer aan
zijnen zoon te beurt: maar omdat hij zoo
veel längeren tijd, en met zoo veel tee-
derder hart en trouw, zijnen God gediend,
en voor deszelfs aangezigt gewandeld had (i).
Als gij voor twee diep-arme menschen, die
van hunne schuldeischers werden overvallen ,
(i) 2 Kon. XX : 1—3.
üWe h 1nbsp;en hen bovendien door
'leid sMl? ondersteuning in de gelegen-
finnen ,11' Tnbsp;te
ïöensd' jnbsp;^^^^nbsp;beweldadigde
ï^een T quot;^arom nn even gelukkig zijn?
naarst'misschien veel voorzigtiger,
ïiierdó^^^V trouwer in al zijne zaken, en
uit _ pquot; 1nbsp;anderen voor
lijk m l 'nbsp;toepassing gemakke-
sprekT^ / ^^nbsp;waarvan wij hier
trouwer' /'«^''oorz^^ii^er, koe ijveriger; hoe
luhl^nbsp;^^nbsp;^^od, des te ge-
-Met anderewoorden: ^
quot;^cTl'^ «enscÄe« zijn de geluUigste men-
lt;^len. Hoe vromer des te gelukkiger. .
gesSlnquot;nbsp;J?®* antwoord op de voor-
gestelde vraag. En opdat gij dat antwoord
dat ^rfnbsp;en wel overtuigd zijn,
Xnbsp;antwoord is wil ik u
Welk sl l lnbsp;wat vroomheid is, en
'Wat is vroomheid?
^quot;-^oraheid is hetzelfde dat in het O. Tes-
tament de vreeze des Heer en, en in het
N. Testament Godzaligheid genoemd wordt.
Vroomheid is dus nog iets anders dan deugd-
zaamheid en braafheid; de heiden kan ook
braaf en deugdzaam, maar hij kan niet in
den echten en bijbelschen zin van het woord,
vroom en Godzalig zijn; want vroomheid is
eene braafheid en deugdzaamheid om Gods
wil; het is eene braafheid en deugdzaam-
heid , die in God haar beginsel, haar voed-
sel, hare kracht, haar leven, haar doel,
hare vrucht en zaligheid heeft. Zoo is God
het middelpunt der vroomheid. Gij zoudt
haar kunnen beschrijven als een teeder en
aangenaam ontzag voör den beminnelijken
en hoog-heei'lijken God, hetwelk voortspruit
uit de regte kennis van Zijne goedheid en
grootheid, en ons beschroomd maakt, om
iets tegen Zijnen wil te doen, daar het in-
tegendeel ons aanspoort, om in alles Hem
welbehagelijk te leven.
Er is dus inwendige en uitwendige vroom-
heid ; de inwendige woont in het hart en
vervult hetzelve met heiligen eerbied voor
God; de uitwendige is haar gevolg en open-
baart zich in eenen voorzigtigen, Gode beha-
gelijken wandel. — Dit zijn dus geene twee
Tan elkander afgescheiden zaken; maar, ten
naauwste aan elkander verbonden, maken
zij zamen de echte vroomheid uit. Geene
inwendige godzaligheid, zonder idtwendige Is
ßiogelijk; dit zou kracht zijn zonder le-
^en of werking: maar ook geene uitwen-
'ge zonder inwendige, dit zou schijn zijn
zonder wezen, gedaante zonder kracht; ten
oeste genomen: deugdzaamheid hij de men-
maar geene vroomheid bij God.
1quot; t •nbsp;vroomheid of Godza-
hgheid is dus de regte erkentenis van God,
^ijzonder in deszelfs goedertierenheid en
«eerlijke Majesteit; niet alleen zoo als Hij
dezelve aan den mensch kenbaar maakt in
^lle de werken Zijner hand: maar vooral
zoo als Hij die aan ons ongelukkige zon-
quot;'»ren openbaart, In het Evangelie Zijner ge-
bade door onzen Heer Jezus Christus. Ik
loemde de kennis beide van Gods goeder-
^'■erenheid en heerlijkheid. Als wij, verdor-
benen en schuldigen , alleen zien op Zijne
«ooge en heilige Majesteit, dan zouden wij
®evend terug deinzen en Hem willen ont-
vlugten; maar de erkentenis van Zijne ge-
nade , roept den verschrikten zondaar weder
^^quot;ug, en balsemd zijn gewond hart; want
deze erkentenis wekt liefde. Het is dat za-
^engemengde gevoel van vrees en liefde
oor God, waaruit bij ons ontstaat dat tee-
s'^vT-f'^ aangename ontzag, hetwelk de H.
^chriit de vreeze des Heeren noemt, en
orstelt als den grondslag van eenen Godza-
ligen wandel (i). Gij ziet Hieruit, dat er
geene wai-e godzaligheid is zonder geloovige
erkentenis van Gods genade, en een daardoor
tot Hem toegekeerd en voor Hem geopend
hart. Gij ziet hieruit, dat de vergeving en
genezing, waarvan wij straks spraken, voor-
gaat , en dat alsdan de Godzaligheid volgen
moet en volgen zal (2).
Rein en edel is dus de bron der ware
Godsvrucht. Het kan dan ook niet anders
of zulk een bestaan moet ook eene reine
en edele uitwerking hebben. —Zou het niet?
Een godvruchtig bestaan heeft invloed op
den geheelen inwendigen zin. Bij zulke men-
schen woont dan ook, gelijk wij reeds op-
merkten, liefde en toegekeerdheid tot God,
geraeenschaps-oefening met Hem; bij zulke
menschen is een teeder geweten en een
schroom voor de zonde; bij zulke menschen
is lust en zin om Gode welbehagelijk te zijn.
Van hier dat zij in den Bijbel ook liefheb-
iers des Heeren, opregten van hart genoemd
worden (3).
En zoo heeft dit bestaan dan ook van
zelve invloed op den geheelen wandel. — De
echt vrome mensch is overal vroom, want
overal is God, wien hij ziet, en die Hem
ziet. Hij zoekt zijnen God in alles beha.
(i) Spr. VIII: ,3. Hoofdst. IX : 10. (2) Ps. CXXX: 4.
(3) lgt;s, XCVII : 10.nbsp;^
-ocr page 29-^^ijk te zijn, en acht geene zonde klein,
^aar zegt met den vromen dichter: ik heb
we bevelen in alles voor regt gehouden , en
«'ten valschen pad heb ik gehaat (i). Zoo
ai beidt hij dagelijks en gedurig aan zijne
erandering en verbetering, en tracht zijiie
^^J'^gmaking te voleindigen in de vreeze
Zoodanig is de ware Godzaligheid in haren
(t^rd en hare werking. Zoo gij haar naar
net leven wilt geteekend zien, moet gi)
e levensgeschiedenis van Jozef, van Samuel,
^an Hiskia, van Daniël, van Nehemia, van
aulus en andere Bijbel-heiligen lezen. —
quot;tusschenis de Godzaligheid in trap en mate
') onderscheidene Godzalige menschen zeer
onderscheiden, en kan ook in denzelfden
|nensch op onderscheidene tijden zeer on-
ei'Scheiden zijn, gelijk wij vooral in Davids
^oorbeeld zien kunnen.
heb straks gezegd, dat de vroomste
|quot;enschen de gelukkigste menschen zijn,
Paat dit ons nu duidelijk blijke, willen
in eenige bijzonderheden nagaan
geluk de vroomheid ons aanbrengt.
Bi'
hetrr'^nbsp;*^ppervlakkige beschouwing van
gene wij van den aard en de uitwerking
^OTs. CXIX: ,a8. (2) « Cor.VII: ,.
der ware Godsvrucht gezegd hebben, ver-,
moeden wij reeds, dat een vroom mensch
wel een zeer gelukkig mensch zijn moet,
een mensch, die zijn waar welzijn en zijne
vergenoeging op de bestmogelijke wijze
zoekt en bevordert. Of zou zoo iemand,
die den goeden en grooten, den allergena-
digsten en heerlijksten God eerbiedigt. Hef
heeft, gemeenschap in zijn binnenste met
Hem oefent, zoo iemand, die deszelfs altijd
wijze en weldadige bevelen gaarne gehoor-
zaamt , en die een vijand is van de bittere
en verderfelijke zonde, — zou zoo iemand
niet gelukkig zijn? o! waar dit volmaakte-
lijk plaats heeft, daar is de mensch aan
de heilige en vrolijke Engelen gelijk ; daar
geniet hij het geluk der Hemelingen. —
Maar wij behoeven daarmede niet te wach-
ten tot men in den Hemel komt. Hier op
aarde is reeds de voorsmaak van dat Hemel-
sche genot. — Vraagt het den uitnemend
vromen dichter van den honderd negentienden
psalm, hij zal u antwoorden: Gods getui-
genissen zijn mijne vermakingen en mijne
raadslieden (i). Vraagt het David, hij zal
zeggen: in het houden van Gods geboden is
grooten loon (2). Vraagt het Salomo, hij
antwoord u: de vreeze des Heeren is een
■Ta®'''quot;nbsp;' • ^^
-ocr page 31-^Pfingäder des levens, om aftewijken van de
^trpiken des doods (i). Vraagt het Paulus,
hij zegt: de Godzaligheid is een groot gewin
niet vergenoeging; de Godzaligheid is tot alle
dingen nut, hebbende de beloften van het
tegenwoordige en toekomende leven (i).
Doch cle zaak is dubbel waardig, dat wij
haar naauwkeuriger bezien en daarover na-
denken. Ik vraag dus mij zeiven :
■Boe, en waardoor brengt de Godzaligheid
zoo veel geluk aan ?
En hierover nadenkende komen mij de
volgende bijzonderheden voor de aandacht:
Een vroom mensch is een wijs en voorzigtig
mensch. —Hij is een vrij menseh.—Hij is
een ootmoedig mensch. — Hij is een rustig en
weltevreden mensch. —Hij heeft veel vrijmoe-
digheid tot God en tot het gebed. — Hij ziet
blijmoedig in de toekomst en heeft eene goe-
de hope. — Hij draagt deze bronnen van zijn
geluk altijd en overal bij zich.
Dit zijn zeven bijzonderheden, die, bij
eene nadere beschouwing, ons zoo vele be-
wijzen zullen zijn: dat de'vroomste men-
schen de gelukkigste menschen zijn.
(O Spr. XIV : 37.
v') 1 Tim. IV : 8. Hoofdst. VI : 6.
-ocr page 32-Een vroom menach is een wijs en voorzigtig_
en dus ooh een geluhkig rnensch.
Dit wil niet zeggen, dat een vroom mensch
veeJ kennis en wetenschap heeft, dat hii
geoefend is in onderscheidene nuttige kun-
digheden. Indien dit noodzakelijk tot de
vroomheid behoorde, zouden wij de aller-
eerste Christenen , van welker vroomheid de
H. Schrift eene allerheerlijkste getuigenis
geeft, niet vroom noemen kunnen. Er is
tusschen wijsheid en wetenschap een groot
onderscheid. _ Een vroom mensch is een
wijs mensch, dat is te zeggen, hij weet
wat hij weten moet om aan zijne bestem«
nung en verpligting te beantwoorden, om
daarin den Heer zijnen God, te behagen
en dus zijne ware zaligheid te bevorderen _
Dit weet hij niet alleen, maar hij heeft
ook den lust en den toeleg, om overeen-
komstig deze zijne overtuiging te handelen.
^00 IS hij met alleen een wijs, maar ook
een voorzigtig man, hij is wijs in zijn den-
doennbsp;spi-eken, wijs in zijn
, Een vroom godvreezend mensch kent God
m deszelfs beminnelijke heerlijkheid en heeft
diepei, eerbied voor Hem, hij kent Hem
m den rijkdom Zijner genade door Jezus
Christus en heeft Hem daarom lief, en deze
eerbied en liefde bestuurt hein in meerdere
. mindere mate, (want de eene mensch
veel vromer dan de andere) in zijn spre-
en en zwijgen, in zijn doen en laten, in
®lle zijne gangen. Hij kent en ziet bij het
acht van Gods Majesteit het onderscheid
üsscheu goed en kwaad, tusschen waarheid
en bedrog, tusschen wezen en schijn, zoo,
dat hij het eerste Hef heeft, goedkeurt en
najaagt, maar het andere haat, verfoeit en
ontvliedt. Hij kent en beseft de waardij
■''an de levensdagen, die God hem heeft
toegeteld: die tijd is voor hem, omdat hij
IS, een tijd van genade, een dag van za-
%heid, een tijd, om te zaaijen en winst
te doen voor de eeuwigheid; een tijd dus
dien hij voorzigtig, zuinig en getrouw ge-
wulkt. — Om dit alles, en om nog meer,
kon een vroom Israëliet naar waarheid, en
zonder trotsche grootspraak zeggen: ik hen.
beständiger dan alle mijne- leeraars, omdat
^we getuigenissen mijne betrachting zijn; ik
en voorzigtiger dan de ouden, omdat ik Uwe
evelen bewaard heb (i). Zoo is de vreeze
Heeren het beginsel en de bron der wijs-
'JOds Geest woont in het hart van den vro-
«len mensch, en dié Geest is een Geest der
CXIX :
99. 100.
-ocr page 34-wijsheid en geeft hem verlichte oogen des
verstands. Het is ook hierom dat zulke men-
schen , die God in waarheid dienen, in de
H. Schrift meermalen als wijzen beschouwd,
vermaand en opgewekt worden (i).
En mogen wij nu zulke menschen niet
hoogstgelukkignoemen? Gewisselijk ja! want
zij rigten hun leven in naar Gods weldadige
bevelen, en genieten van zelve de vrucht hun-
ner gehoorzaamheid; zij handelen bedacht-
zaam in al hun doen en ontgaan daardoor
velerlei verdriet; zij laten zich niet door
den schijn bedriegen en worden dus ook niet
ligtelijk teleurgesteld; zij zijn getrouw in
hunne roepingen jjlukken daarvan de vrucht;
zij koopen den tijd uit en doen daarmede
winst voor den hemel. — David wist bij
ondervinding van dit geluk te spreken, toen
hij zong van des Heeren dienst en bevelen:
zij zijn begeerlijker dan goud, ja dan veel
Jijn goud: zij zijn zoeter dan honig en honig-
zeem (2). O! als wij ook zoo vroom en zoo
wijs zijn, dan zullen wij ook zoo zingen.
Een vroom mensch. is een vrij mensch en ook
daarom een geluHig mensch.
F^rijheid is eene algemeen geprezene en
(1)Efez.nbsp;V: i5, 16. Col. IV: 5. Jac. III: i4—17.
(2)nbsp;Pi. XIX : 8—II.
-ocr page 35-teminde zaak. Wie is niet liever vrij dan
^fnstbaar P En wie zou gaarne willen slaaf
— Nu dan! willen wij vrij zijn, dan
kloeten wij de dienst van God kiezen, dan
fioeten wij vroom worden. Een vroom man
^ een vrij man; hoe vromer des te vrijer.
Maar dit wil niet zeggen, dat zoo iemand
doen kan en doet wat hij wil: dat is de vrij-
heid van de vrienden dezer wereld, maar
Qie in ons, verdorvene menschen, veel meer
losbandigheid en -ellende, dan ware vrijheid
en geluk zijn zoude. Een vroom mensch is
een vrij mensch; dat wil zeggen: hij is een
toensch, die van niemand afhangt of wil
afhangen dan van God en zijn geweten; hij
gaat uiet aan den band van wereldsche be-
grippen, zeden en gewoonten, maai-ontslaat
Zich van denzelven , niet omdat hij een zon-
derling mensch wil zijn, maar omdat hij be-
Pfoe/t, wat den Heere welbehagelijk zij, om
dit te behartigen en te doen (i).
onzen aangeboren' en verdorven' aard
wij allen dienstknechten en slaven van de
zonde; booze lusten en driften overheerschen
^s en slepen ons weg, eer wij het weten.
^le de zonde doet, zeide Jezus, is een dienst-
''necht, een slaaf ^^er zonde (a). Paulus schreef
aan de Romeinen (3): fTeetgij niet, dat, wien
S7 u zeiven stelt tot dienstknechten ter gehoor-
Rom. xn : a. (2) Joh. VIII: 34- (3) Rom. VI: i6.
zaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen,
wien gij gehoorzaamt, of der zonde tot den
dood, of der gehoorzaamheid tot gercgtigheidP
Hij beschouwde zichzelve, als hij zag op
zijn natuurlijk bestaan, als een slaaf, ver-
mocht onder de zonde (i). O! hoezeer kan
de zonde den mensch als haren slaaf vast-
kluisteren, vex-nederen, rampzalig maken ! —
Maar een vroom mensch is (gelijk wij op-
merkten) een mensch , die den genadigen en
heerlijken God regt heeft leeren kennen en
eerbiedigen naar Zijn Evangelie-woord; en
hierdoor is hij aanvankelijk een vrij man ge-
worden , want de kennis der hemelsche waar-
heid heeft in hem de kluisters der zonde
verbroken, en in hem gewekt een' edelen
lust en moed, om dit zware juk af te schud-
den en zich aan de zalige dienst van God
en den Heere Christus geheel toe te wijden.
Het hedenhen des vleesches, dat nog in hem
woont, verzet zich wel gedurig tegen dien
edelen, wijzen en vromen zin, en zou hem
wel weder tot een slaaf der zonde maken wil-
len: mAAV de geest, de inwendig vernieuwde
zin en keus, ^strijdt tegen het vleesch; hij
verzet zich gedurig en aanhoudend, wakend
en biddend tegen die dienstbaarheid, en al
doet hij ook nog meermaal de zonde, hij
doet haar als tegen wil en dank, en mag
(i) Rom. Vil : lt^.
Paulus zeggen : ik doe dat nu niet meer,
jj?^'' zonde, die in mij woont (i). —
it zijn die edele vrijgemaakten door de
'^vaarheid, waarvan Jezus sprak, en zeide:
. Zoon u zal hebben vrijgemaakt, dan
gij waarlijk vrij zijn (2).
■tnnu gevoelt gij gemakkelijk, hoe geluk-
ig zulke vrije menschen zijn. Eene dwaze
Wereld moge hen beklagen, omdat zij niet
»ledeloopen tot uitgieting van allerlei on-
geregtigheid; omdat zij zichzelven vrijwillig
genietingen ontzeggen, waarin de vriend zij-
ner histen vermaak kan vinden: maar zij ge-
voelen zich daarbij hoogstgelukkig en vinden
net gemis van zondig zingenot rijkelijk ver-
goed door veel edeler geestelijke genoegens;
z.) ademen veel rustiger en ruiiLr in dé
vrijwillige kmderdienst van hunnen hemel-
schen Vader, dan de slaaf d«r zonde in de
Qienstbaarheid zijner begeerlijkheden dit doen
«an; zi, gevoelen zich, door de kracht van
l^ods vrijmakende genade, veredeld boven
öunnen medemensch, die zich in de zonde
Pr.nbsp;dragen aanvankelijk den zin
en het beeld der heilige Engelen, die met
quot;)en en vrolijken moed altijd hunnen Schep-
^nbsp;Heer dienstbaar zijn.—Wel mogt
^UT i ^^^^^ menschen zeggen: Gode
aank, dat gij wel dienstknechten der zon-
'■^liom VII: ,7. Cs) Jol,. viII: 36.
de waart; maar, — vrijgemaaTtt zijnde van
de zonde, — zijt gemaakt dienstknechten der
geregtigheid; en nu hebt gij uwe vrucht
tot heiligmaking en het einde het eeuwigs le-
ven (i). Ik noemde als eene derde bijzon-
derheid :
Een vroom mensch is een ootmoedig mensch ,
en ooh daarom mogen wij hem gelui-
Mg noemen.
Een ootmoedig mensch is zoo iemand ,
die zich zeiven regt .kent en ook wel wil
kennen; die het dus weet, en ook belijdt ,
dat hij voor God een onreine en hoogst-
schuldige zondaar is; die zich zei ven des-
wegens schaamt en veroordeelt; die dus
niet steunt op eigene wijsheid, deugd of
waardigheid, maar veeleer zich zeiven wan-
trouwt , en dus alles wat er ooit goeds in
hem was of is, niet aan zich zei ven , maar
aan Gods genadigen invloed en hulp dank
zegt. — Dil zoo beminnelijke en betamende
bestaan, vinden wij altijd in meerdei'e of
mindere mate bij ieder die God regt kent,
eerbiedigt en dient; daarom zeide Salomo:
de vreeze des Heeren is te haten het kwade,
de hoovaardigheid en den hoogmoed (2). En
kan dit ook wel anders zijn? Voorzeker !
(i) Rom. VI : 17—22. (,2) Spr. VIII: i3.
-ocr page 39-on®^®,*^. heldere licht der ware Godskennis
kp„ .. bestraalt en verlicht, dan ontdek-
teinbsp;'
die^'nbsp;Pquot;'' mindere onreinheden,
al ^quot;^..quot;et diepste van onze harten wonen;quot;
^ oit doet de Godvruchtige mensch, —
vo*^ ^tP gedurig beschaamd en verlegen
or Hem van wege onze dwaasheid, onbe-
aclitzaamheid, ondankbaarheid en zonde ;
js het onze lust en toeleg is, om Hem in
les te behagen en te dienen, — en dit is
e lust en toeleg van iederen Godvruchti-
sen , — dan bemerken wij het gedurig, bij
^geue ondervinding, dat onze wijsheid,
moed en kracht Ie kort .schiet, en dat wi
zonder hoogere hulp en bestuur, in de
«lenst van God niets vermogen.
Zoo gaat vroomheid en ootmoed voor God
nand aan hand; vroomheid kweekt oo?-
ennbsp;ootmoed kweekt vroomheid. Ziet
heir , Godvruchtigen, die wij in de
|®®cbiedenis ontmoeten! Hoort Abra-
den ITnbsp;onderwonden te spreken tol
Soh Tl 'nbsp;'^''^ifen Usch hen. Hoort
en ^ 1nbsp;mij en ik heb berouw in stof
en Vit': Hoort David: Wie ben.ik. Heer.
^eh7n\nbsp;d.at Gij mij tot hiertoe
%nbsp;Hoort Jesuia: Wee mij, dat
man van onreine lippen ben. Hoort
-ocr page 40-Paulus, die zich zelve den minsten van de
Heiligen, den voornaamsten zondaar noemt;
die alles, vgt;rat hij ooit goeds vermögt en
deed, geheel aan Gods genade dank zegt,
en betuigt: niet ik, maar de genade Gods,
die met mij is (i). —Ziet gij niet dat God-
vruchtige menschen tevens ootmoedige men-
schen zijn? En daarom noem ik hen geluk-
kig , want even dit bestaan ruimt op het
moeijelijke levenspad vele struikelblokken
voor ons weg, waarover anderen vallen;
het leert ons voorzigtig te leven, over ons
zei ven te waken, en bespaart ons daardoor
menige zonde; en die zich zonde bespaart,
bespaart zich veel verdriet. Bovendien geeft
de ootmoedigheid ons aangenaamheid en
gunst bij onze medemenschen, en (dat nog
veel meer zegt) wij trekken daardoor Gods
gunst en welgevallen tot ons, want Hij ziet
op den armen en verslagenen van geest, en
den nederigen geeft Hij zijne genade (2).
Als eene vierde bijzonderheid noemde ik:
Een vroom mensch leeft veelal rustig en llij-
moedig. Zou, hij dan niet geluhhig zijn P
Er is niets, dat meer onrust, verwarring
en verdriet baart, dan de zonde; waar
(i)Gen. XVni: 27. Job XUI : 6. iChron.XVll: i6
enz. JesaiaVI: 5». i Kor. XV: 10. (a) Jes. ÜVI : 2.
deze woelt en regeert, daar is onrust bin-
en dikwijls ook rondom ons. De god-
'teloozen, zegt God, hebben geenen vrede,
en kunnen geenen vrede hebben; zij mogen
zorgeloos en ongevoelig zijn onder hunne
ellende, maar rustig, kalm, blijmoedig
kunnen zij niet wezen. Dit is alleen het
deel van den Godvruchtigen mensch, want
ni] alleen heeft een goed geweten, een hart,
dat hem niet veroordeelt over moedwillige
overtredingen, maar integendeel hem getui-
genis geeft, dat hij in alles eerlijk wil
Wandelen. Hij blijft wel een zondigend
mensch, die dagelijks in vele struikelt, en
hl] is daarover ook gedurig beschaamd en
bedroefd; maar dit beschaamde treuren
zelf geeft hem veeleer zaligheid, dan dat
het hem de rust van zijn hart ontnemen
zou; want het zijn verkeerdheden, nalatig-
heden, traagheden, die tegen zijnen wil hem
aankleven. Hij klaagt daarover zich zeiven
aan; hij belijdt zijne zonden voor zijnen
^od, maar mag dan ook zijn geweten be-
sprengen met het schuldverzoenende bloed
'«'an zijnen Verlosser, en zoo blijft de
rust en vrede bewaard in zijn binnen-
«e; zoo zegt en zingt hij met den vro-
men Israëliet: Die uwe wet beminnen heb-
jn grooten vrede: Ik ben vrolijker in den
wvcer getuigenissen dan over allen rijk-
dom (i). En deze rust wordt den God-
vruclitigen mensch niet ontnomen door
de moeite en rampen van dit leven; zijne
blijmoedigheid moge daardoor eenigermate
worden beneveld, maar hij verliest daar-
door de goede hope op zijnen God niet,
want hij weet, dat al de paden, [al de
handelingen] des Heeren goedertierenheid en
waarheid zijn voor degenen, die zijn ver-
hond en getuigenissen bewaren, en dat dege-
nen die God lief hebben, alle dingen mede
werken ten goede (2).
Zoo het dan geluk mag heeten, rust te
hebben in zijne ziel, eene rust en blijmoe-
digheid die niet voortvloeit uit ijdele droo-
men en verbeeldingen , of uit ongevoelige
zorgeloosheid, maar die haren grond heeft
in den algenoegzamen God en deszelfs onbe-
driegelijke beloften, dan mag voorzeker
een Godvruchtig mensch, een gelukkig mensch
genoemd worden. Ja! welgelukzalig zijn de
opregten van wandel, die in de wet des
Heeren gaan! Welgelukzalig, die Zijne getui-
genissen onderhouden, die Hem van ganseher
harte zoeken (3).
Ik mag er een vijfde bijzonderheid bij-
voegen
(i) Vs. CXlXi iC5quot; en l i. (2) Ps. XXV : in
(3) Rom. VIII; 28. Ps. CXIX: 1,2.
Godvruchtig mensch heeft vrijmoedigheid
'ot God en tot het gebed. Ook daarom
móogt gij hem gelukkig noemen.
Ieder, die in ootmoed en waarheid in
den Heer Jezus Christus gelooft en Hem aan-
neemt als zijnen eenigen en algenoegzamen
Verlosser, heeft vergeving van zijne zonden;
hij IS hersteld in de gunst van God; zijn
fart en zin is aanvankelijk vernieuwd; hij
|s dus overgebragt uit de duisternis tot het
licht; hij heeftquot; zijnen voet gezet op den
Weg des levens. Maar hij is daarmede nog
^let geheel geholpen; hij is nog niet aan
-^inde van zijnen loopbaan; en het pad is
dikwijls zeer moeijelijk en steil. Er is dage-
lijksche hinder en bezwaar in ons en rondom
ons; wij behoeven aanhoudend onderwijs,
testuur, troost, aanmoediging; met een
Woord: wij hebben iederen dag en uur niet
alleen voor het ligchaam, maar nog veel
meer voor onze zwakke en nog niet half
genezene zielen, God van noode, zoo het
immer voor ons goed zal uitkomen. Maar
daartoe moet de Goddelijke hulp dan ook
«nstig en aanhoudend begeerd en gezocht
orclen. Met andere woorden: voor een
deU^*^^ die gaarne den goeden weg bewan-
^ t en daarop wenscht voorwaarts te ko-
is het bidden, het dagelijksche, het
sterk-aanhoudende gebed eene onontbeerlij-
ke behoefte; hij kan niet leven zonder
bidden ; het is als de ademtogt voor zijne
ziel. Ja! hoe meer hij toeneemt in ernstige
en teedere Godzaligheid, des te meer neemt
hij ook toe in de gedurigheid des gebeds,
want hij ziet hoe langer hoe scherper de
vlekken, die hem besmetten; hij gevoelt
hoe langer hoe smartelijker de verkeerdhe-
den , die hem aankleven; hij wordt lioe lan-
ger hoe afhankelijker van God; hij kan,
hij mag, hij wil dus, hoe langer hoe min-
der, zonder bidden. — De Daniels, de Pau-
lussen, de voorbeelden in de Godzaligheid,
zijn ook onvermoeide bidders.
Wij allen hebben vrijheid tot het gedu-
rige gebed; zelfs worden wij er toe opge-
wekt en aangemoedigd in de H. Schriften;
maar niet allen hebben daartoe de vrijmoe-
digheid , wij allen mogen wel bidden, maar
allen hunnen en durven niet. — Och! vele
menschen kennen God niet regt; zij ken-
nen zich zelve en hunne hoogste behoeften
niet regt; zij kennen den e'e'nigen Middelaar
niet regt. Hoe zouden zij nu bidden? Zij
kunnen een gebed opzeggen, eenige koude
woorden klappen, die den schijn hebben
van een gebed: maar bidden, hunnen nood
klagen, hun hart voor God uitstorten, Zijne
sterkte cn trouw aangrijpen, dat kunnen.
^J. met. En al begint ook (op fen ziekbed
misschien) het geweten wakker te worden,
1nbsp;te dringen, zij durven niet; het
iaden is hun eene vreemde, eene ongewo-
ne zaak ; zij missen het geloof en de hope,
«e vnjmoejjgl^g-^ en gemakkelijkheid, die
net ware bidden kenmerkt. Dit is het groote
en onschatbare voorregt van den Godvruch-
V.^en mensch, niet omdat hij vroom is en
't geluk met zijne vroomheid zou verdie-
geluk uit een vroom bestaan gereedelijk
voortvloeit, want hij kent God als zijnen
^d; hij kent Hem, niet alleen in deszelfs
aJgenoegzaamheid en heerlijkheid, maar ook
f 1 ^'j'^'iom Zijner genade; hij heeft
door dagelijksche oefening het bidden ge-
leerd; hij weet bij eigene ondervinding,
noe veel het gebed vermag; zijn hart geeft
nem getuigenis, dat hij bidt om hetgeen hij
vragen mag. Zoo gaat hij door zijnen Mid-
eiaar tot den troon der genade; zoo zoekt
^ vindt hij troost en sterkte in deze ge-
^^eenschaps-oefening met God, en ontvangt
Wat hij bidt naar deszelfs wil. Daarom
^ei(te Salomo reeds: Inde vreeze des Hee-
nel- ^^^ vertrouwen, en Hij zal Zij.
^f.^'^^^deren tot eene toevlugt wezen (i). In-
ons kart ons niet veroordeelt, zegt de
V- XIV : 26.
Apostel Johannes, hebheiiwij vrijmoedigheid
tot God , en wat wij hidden ontvangen wij
van Hem, dewijl wij zijne geboden bewa-
ren, en doen hetgeen behagelijk is voor
Hem (i) O! welk een alles overklimmend
geluk voor den vriend en dienaar van God
in dit moeijelijke leven! Schoon ook alles
hem ontviel, de vrijmoedigheid tot God
ontvalt hem niet; overal en ten allen tijde,
nacht en dag, kan en mag hij bidden; en
al ontbreken hem ook de woorden, de Geest
bidt voor hem met onuitsprekelijke zuchten;
en die de harten doorzoekt weet, welke de
meening des Geestes is, dewijl hij naar God
voor de heiligen bidt (2). Nog meer; vrome
menschen hebben ook boven anderen vrij-
moedigheid, om in hunne nooden de voor-
bede en hulp hunner Christelijke vrienden
te vragen en met den Apostel hen te ver-
zoeken : bidt voor ons , want wij vertrouwen
dat wij eene goede conscientie heiben, als
die in alles eerlijk willen wandelen (3).
Ik noemde nog eene zesde bijzonderheid,
die tot de zegeningen der Godsvrucht be-
hoort.
(s) Hora. -VIII : 26,
(I) I Joh. III: 21 , 22.
(3) Hebi'. Xm : 18.
-ocr page 47-^en Vroon mensch heeft eene goede verwachting i
'quot;y leeft in de hope der zaligheid.—
Ook dit vermeerderd zijn geluk.
Hoewel de kennis en dienst van God
quot;^re vrucht en haar loon van zelve (gelijk
Wij hoorden) met zich brengt, niettemin
ae dienaar van God, gelijk alle andere
»Renschen, aan de algemeene rampen des
evens onderworpen: Eenerlei wedervaart
ße« regtvaardigen en den goddeloozen (i).
elfs heeft hij door de verachting en den
tegenstand der boozen menigmaal, nog bo-
^en anderen, moeite en droefenis te vree-
zen en te dragen. Bovendien heeft hij veel
stü verdriet van de zonde , die in hem woont
en woelt: hij leeft in eenen dagelijkschen
en gedurigen strijd tegen de verleidingen
en beproevingen die in de wereld zijn, en
ßgen de aanlokkingen van zijnen dwazen
^J^_..quot;^erkeerden zin. O! die moeite en die
i'ijd doet hem uitroepen: Ik zie eene an-
ere -wet in mijne leden, die strijd voert
^gen de wet van mijn gemoed, en mij ge-
angen neemt onder de zonde. Ik ellen-
quot;'S mensch! (2) Zoo is er dan dubbele el-
ende voor iederen Godvruchtigen: de al-
st^ö« moeite van dit leven, de tegen-
van verkeerde menschen en het ge-
IX:nbsp;VII: 23, «4.
-ocr page 48-plaag van zi n eigen ondeugend hart. Dit
gevoelde Faulüs, toen hij aan de Korinthiërs
schreef: Indien wij alleen in dit leven op
Christus zijn hopende, zoo zijn wij de ellen-
digste van alle menschen (i). Maar hier
openbaart zich nu tevens het overgroote
geluk van den vromen mensch vriendelijk
en helder. Er is niet alleen voor hem
• eene volkomene bevrijding van alle die
moeite, van alle zonde, van alle droefenis
en strijd: er is niet alleen voor hem een
tegengestelde zalige staat van vlekkelooze
onschuld, heiligheid, rust, vreugde »-n za-
ligheid te wachten; maar ook is zijn oog
en zijne hope daarop gevestigd. Dit licht
des eeuwigen zaligen levens bestraalt het pad
des regtvaardigen; het moge soms eens be-
neveld worden en hem niet zoo helder
toeschijnen, hij verliest het echter niet uit
het oog, en straks gaat het weder met
nieuwe glans voor hem op. — Dit uitzigt
verzacht zijn leed, en troost hem in zijne
droefenissen; het maakt hem geduldig in
verdrukking en wapent hem tegen moede-
loosheid ; het sterkt hem in den strijd tegen
de zonde; het verbant de vreeze des doods^
en doet hem dus blijmoedig zijnen loopb aan
loopen ten einde toe, daar hij weet, dat
(i) I Kor. XV : ag.
-ocr page 49-yWe^ is; dat de ligte ver-
iverlfquot;^' ^ ^^^^nbsp;voorbijgaat, hem
ijt een gansch zeer uitnemend eeuwig ge-
is rf-''^'^''^^j^fteid, en dat de man zalig
die de verzoeking verdraagt, omdat hij,
quot;eproejd zijnde, de kroon des levens zal
ontvangen, welke de Heer beloofd heeft den-
genen die Hem liefhebben (i).
^ Jin nog al beminnelijker, nog al waardi-
ger en heerlijker wordt dit veelsoortige ge-
lUK van den vromen man, als wij nu ten
kaatste opmerken:
■Sy heeft de bron van al zi/n gelah steeds
bij zich.
Er is velerlei geluk en welvaren, dat af-
hangt van onze uitwendige omstandigheden;
jüaar hoe onzeker en wisselvallig is dat ge-
uk ! Zoodra deze omstandigheden verände-
rn , IS ons geluk geknakt, misschien geheel
erioren. Zoo heeft de een zijn hoogste ge-
do^d^'^ echtgenoot en kinderen, maar de
verdnbsp;en zijn genoegen is
Een ander vermaakt zich in zijn
lieznbsp;'nbsp;treffen zware ver-
Veji^'^'nbsp;dit verlies is ook zijn geluk
oren. Een derde zoekt het in wereldsch
'' = Kor. IV: 17. Jac. I: 12.
-ocr page 50-aanzien, in lof en eer van menschen; maar
hij wordt miskend, ongunstig beoordeeld,
klein geacht, en nu is alle levensgenoegen
hem ontroofd. Doch zoodanig is de bron en
het voedsel van het geluk en het genoegen
des Godvruchtigen niet, want dit hangt niet
af van uitwendigheden, maar is inwendig in
zijn vroom en aan God verbonden hart ge-
worteld. Het is de wijsheid, en de vrijheid,
en de ootmoed, en de rustige tevredenheid
van de kennis, de vreeze en de dienst des
Heeren; het is zijne vrijmoedigheid tot God
en zijne goede hope op Hem. Ziedaar de
bronnen van zijn geluk! Zoo kan hij het-
zelve dan overal met zich dragen, want overal
is God; overal en ten allen tijde mag hij
den Onzienlijken zoeken en vinden; overal
en ten allen tijde Hem eerbiedigen en zich
aan Hem vasthouden. Dit geluk, dit in-
wendige genoegen vergezelt hem op zijnen
weg, al reist hij naar vei-re landen; het ver-
laat hem niet in den tegenspoed, maar is
dan vooral zijn steun en troost; het ver-
kwikt hem Inslapelooze nachten; het blijft
hem bij op een ziek- en sterfbed, ja tot in
de ure des doods. ■— Dit was de ondervin-
ding van den vromen Israëliet, toen hij be-
tuigde: Heer! des nachts ben ik Uwes naams
^gedachtig geweest en heb Uwe wet bewaard.
■Uwe inzettingen zijn mij gezangen geweest ter
mijner vreemdelingschap (i). Daarom
ook vermindert dat geluk niet bij het ge-
eè ••fnbsp;liet slijt niet af bij het da-
e! l f•. ^^''ot, want het is niet in de ver-
Sankehjke aardsche dingen, maar in den
^^genoegzamen God gegrond; aan Hem geven
liefd ons hart, ons vertrouwen, onze
me en gehoorzaamheid; naar Hem en naar
gunst strekt zich dan ons verlangen uit,
kunnen dit steeds in Hem voldaan
maen. Ja! het is er zoo ver af, dat het
genoegen en voordeel van een Godzalig be-
aan immer zou behoeven te verminderen,
at hetzelve veeleer steeds kan toenemen.
nZ/vi ''^St^'^^rdigen is gelijk een schij-
volL 'nbsp;en ifchtinde tot dln
vollen dag toe (3).
En zoo zijn dan de vroomste menschen ook
de gelukkigste menschen. ■
selnfnbsp;^^^nbsp;indien het ware
te vir.rquot;^.'' ^^nbsp;dienst van God
de i^Tl ^^^ ^^^len ook zij, die daarin
gelukS® vordering gemaakt hebben, de
»S zoo ^nbsp;- Het eene en het andere
quot;aai-n^tnbsp;elkander verbonden, dat,
aie de dienaar van God afneemt of toe-
55. (.)Spr. IV: ,8.
-ocr page 52-neemt, trager of ijveriger, trouwer of on-
trouwer is in de beoefening der godzaligheid,
hij in diezelfde mate, zijn waar geluk en
vergenoegen ook zal zien toe- of afnemen._
Een treffend voorbeeld hiervan vinden wij
in David. Hoogstmoeijelijk en bang waven
zijne uitwendige omstandigheden, jaren lang,
door den bitteren haat en de onverdiende
vervolgingen van Saul en deszelfs aanhang;
maar onder dit alles Lleld de jonge vromé
man in te grootere teed^erheid en trouw vast
aan zijnen God. En hoe was hij nu te
moede onder ajle zijne tegenheden en geva-
ren? Hij gevoelde de ongelegenheid en
moeite, waarin hij zich telkens bevond, en
stortte zijn hart uit voor zijnen God; maar
hij is ouder alles doorgaans welgemoed en
dikwijls zelfs vrolijk in zijnen God; in
woeslijnfen en spelonken , waar hij tegen
zijne booze en bloeddorstige vijanden eene
schuilplaats zoeken moest, zong hij en
juichte hij in zijne Psalmen: Ik zal zijn
als een groene olijfboom in het huis mijnes
Gods; ik vertrouw op Gods goedertierenheid
eeuwiglijk en altoos. God is mij een helper;
ik zal met vreezen; wat zou mij een mensch
doenp Ik zal u loven onder de volken, o
Heer! want Uwe goedertierenheid is groot tot
aan de hemelen (i). Maar toen de^e zelfde
(i) P3. LU, LIV, LV, LVT, LYII en andere Psalmen.
»au naderhand, in zijnen voorspoed en
J eer, gijnen God vergat en verviel tot
er gi-oote zonden, week deze hooge moed
n vreugde van zijn vertrouwen; en hoezeer
tot zijnen dood toe, zijnen God bleef
aankleven, heeft hij zich in alle zijne latere
rsalmen nooit weer tot dien hoogen juich-en
dnbsp;opheffen. Het schijnt,
at dit vroegere wegdwalen eene donker-
heid verspreid heeft over alle zijne volgende
levenspaden. — Zien wij het hier niet dui-
delijk, dat een teeder godzalig leven, en dit
aueen, een regt gelukkig en genoegelij].
looleel'dP^R--nbsp;«og een r.idè.-
n^twp^ Vnbsp;u Paulus! waarlijk c!e
uitwendige omstandigheden van dezen
waren niet gemakkelijk. Leest eens in zij-
nen tweeden Brief aan de Korinthiërs, wat
Jquot;) a van tijd tot tijd heeft uitgestaan, wat
dagelijks had te dragen (i). En l.oe
Was de man doorgaans gestemd? Hoort liet
wt zijn eigen mond! fVij hebben alüjd goe-
en moed' In banden en gevangenissen scong
met een gegeeseld ligchaam, lofzangen,
en wekte de gemeenten op, dat zij zich om
zijnentwil niet bedroeven , maar over heui
It'^jnbsp;zouden (2).
roe ^^^nbsp;bovendien ook wel Le-
epen op de ondervinding van alle mijne
= Cor. XI: ï3 en^ (2) FUipp. I: 12-2..
-ocr page 54-5o
lezers, die de ware Godzaligheid kennen,
liefhebhen en zich daartoe oefenen. Welke
waren de aangenaamste dagen uwes levens?
Wanneer hadt gij de meeste rust en verge-
noeging voor uw hart, de zaligste gemeen-
schaps-oefening met God, dengemakkelijksten
toegang tot Hem? Was het niet op zulke
dagen en tijden, als gij, met meer dan gewo-
nen ijver, teederheid en trouw, uw ligchaam
en uwe ziel, uwe vermogens en krachten,
Gode ter dienste had mogen stellen? Wan-
neer kondt gij met de meeste zielekalmte uw
hoofd des avonds te slapen leggen? Was het
niet, als gij dien dag eene of andere zonde
had mogen overwinnen, eenige moeijelijke
verzoeking had verdragen, eenigen ongewo-
nen, moeijelijken pligt, waartoe uw gewe-
ten u opriep, had mogen volbrengen? En
hoe is het u integendeel, als gij hebt toege-
geven aan zondige lusten, als gij traag en
ontrouw waart aan roeping en pligt? He-
laas! dan kan Gods woord ons niet regt
vermaken; dan kan het hart zich niet gemak-
kelijk voor Hem uitstorten; dan zijn de
onzienlijke en eeuwige dingen voor ons be-
neveld, dan kwijnt de levensvreugd. —
Is het zoo niet, mijne broeders! O hoeveel
wijzer en voorzigtiger, hoeveel werkzamer
en ijveriger moest zulk eene ondervinding
ons reeds lang gemaakt hebben?
zilnnbsp;het dan: de vroomste menschen
te Inbsp;menschen; hoe vromer des
geUikkiger; de allervroomste zal dan wel
auergelukliigste zijn. _ Waar zou die ge-
gende en eerwaardige menscli thans wel
«P aarde wonen ? In de oude tijden behoef-
e men hem dikwijls niet te zoeken, men
Joh -quot;quot;a ™nbsp;Noach, naderhand in
lat ' jnbsp;gt; vervolgens in Mozes, in
atere tijden in Samuël, in Daniël, in eenen
Johannes den Dooper. Gij merkt uit deze
n^men, dat zij het bewijs van hun geluk
met aan het voorhoofd droegen. Neen I het
^^'iiten. en daar was het
^^ar ^oont hij
thans die allergelukkigste? Ik zou hem wel
Wdlen ontmoeten. O! hoe zou hij mij be-
schamen en verootmoedigen, zonder dit te
wilJen doen; hoe vriendelijk mij voorko-
rn?' J^stig mij wekken, en mij toe-
^epen: Welgelukzalig is de man, die den
denbsp;. * volvaardig toestemmen, dat
kiestè?® ®nbsp;hier ook de geluk-
-ocr page 56-Eene en andere bedenhing.
Gij zegt: »Maar de H. Schrift noemt een
leven in de dienst van God, eenen strijd,
een ingaan door de enge poort. Zij noemt
het zelfverloochening; kan zulk een leven een
gelukkig leven zijn?quot; Ik vraag u op mijne
beurt: kunt gij den mensch, die strijdt voor
eene allerbeste zaak, die in dezen strijd den
besten aanvoerder en de krachtigste wapenen
heeft; die daarbij zich zeker is van eene
volkomene overwinning, — kunt gij zoo
iemand ongelukkig noemen? Neen! dus te
strijden is eer en vreugde. En even zoodanig
is de strijd der vromen. — Het is een kamp
voor den naam en de eer van God, tegen
de booze wereld en de zielverdervende
zonde. Jezus Christus is onze Aanvoerder
en Voorganger, het geloof is ons schild,
de hope der zaligheid is onze helm, Gods
Woord is ons zwaard, en ieder, die vol-
houdt in dezen strijd, zal gewisselijk eens
de overhand behouden (i). Ik stem u toe:
het is een ingaan door de enge poort, langs
een' smallen weg; maar zij is wijd genoeg,
indien wij maar de wereld niet door dezelve
willen meêdragen: hoe meer wij daarvan
laten vallen, des te gemakkelijker wordt de
weg. En ginds aan het eind ligt het Vader-
(I) Efez. VI: 10—18.
verklotV'quot;''nbsp;O ' die hope
voort:nbsp;inspanning, en gaat zingende
jquot;™,®nbsp;kimmen
JVli,n vaderland glimmen,
-k pquot;? '' ''/l eens nacht,
^ Klof echter aan 't loopen ;
«-elooven cn hopen
^eeft ijver en kracht.
'en.dipli,, ® - ^^nbsp;ziin wij dwa-
moeken wITnbsp;en Ixnn ierderf
de opofFexing ^^/^^f^erloochening ? Het is
^00 dikwijls mt, Tj^'^^Tr
pli-t ennbsp;aftrekken van mijn
^n? LTZnbsp;ongelukk g
noemen IV rnbsp;ongelukkig
voed ri^Tnbsp;vers^terkenl
Bi] nfo t « fblnbsp;vergif.-Neen!
van God 1-nbsp;^'Sgeu op de dienst
spanningnbsp;dienst strijd en in-
kosr n-V '^VoSe^Snbsp;en zelfverloochening
en verkpL^'t -jnbsp;dwaasheid
Engelen
linn Wnbsp;dit i, het leven van
bij iedJ. rgt; .nbsp;^^^ ook eens zijn
^eren Godvruchtigen mensch, als deze
ze,
wereld en dit vleescli hem niet meer pla-
gen zal.
Gij hebt nog eene andere bedenking; gij
zegt: »Maar men ziet echter zulke men-
schen , die een' vromen naam hebben, dik-
wijls zoo mistroostig; men hoort hen meer-
malen moedeloos klagen en zuchten. Hoe
is dit mogelijk, als het zulk een groot ge-
luk is God te dienen?quot; Ik wil hierop niet
antwoorden, dat allen, die eenen vromen
naam hebben, daarom nog geen vroom hart
bezitten, en dat alle schijn geen wezen is,
maar liever opmerken:
Vooreerst. Schoon vroomheid alleen oiis
het ware en hoogste geluk kan aanbrengen,
volgt daaruit niet, dat zij een onvermengd
en volkomen geluk, dat zij voldoening zon-
der gemis, vreugde zonder klagten geven
zou; dit ongestoorde genot is voor den he-
mel bewaard. De vroomheid zelve is, gelijk
al wat in den mensch is, aan velerlei ver-
anderingen onderworpen, zij kan en zal
in denzelfden mensch op onderscheidene
tijden zeer onderscheiden zijn: en zoo kan
het niet anders, of zijn gemoedsbestaan zal
ook meermalen afwisselen. Dezelfde Paulus
die den eenen tijd met vrijmoedigheid be-
tuigde aan degenen die hem wel kenden,
hoe heilig en regtvaardig en onberispelijk hij
onder hen geweest was , dezelfde man, die
zich een navolger van Christus noemen
quot;'ogt (i), moest niettemin klagend uitroe-
pen: me«5cA (a)/
En uit dit gezegde vloeit eene tweede op-
merking: als opregt-godzalige menschen soms
mismoedig klagen, dan zijn dit geene klag-
ten over het lastige , of onnutte, of onaan-
gename van de dienst van God, maar zij
Beklagen zich veelmeer over hunne eigene
dwaasheid, onbedachtzaamheid en ontrouw,
Waardoor zij zich zeiven herooven van de
Vrijheid, en van den vrede en de vreugde,
die er is in de teedere en trouwe dienst
van God. — Het is er dus zoo ver af, dat
deze moedelooze klagten van godvruchtige
menschen iets zouden getuigen ten nadeele
der godsvrucht, dat zij veel meer tot ha-
ren lof en hare aanprijzing verstrekken. Of
is het ten nadeele en tot minachting van een
Welbeproefd geneesmiddel, als een zieke
Waagt, dat hij zich niet zoo wel gevoelt als
gisteren, omdat hij zijn geneesmiddel niet
zoo stipt en trouw gebruikt heeft? Neen!
even daardoor wordt deszelfs kracht en
Waardij te meer openbaar. — Wij willen dan
geene achterdocht voeden tegen de ware
Vroomheid, omdat vele vrome menschen
soms zuchten en klagen, maar even daaruit
« Thess. II: 10, II. (2) Rom. VII: 24.
-ocr page 60-veel meer het besluit opmaken : er is geene
zaligheid buiten de dienst van God.
Gij hebt misschien nog eene derde beden-
king_; gij zegt: de heilige Schrift zelve
getuigt, dat de tegenspoeden des regtvaardi-
gen vele zijn, dat allen, die Godzalig willen
leven in Christus Jezus, vervolgd zullen wor-
den (i). Hoe kan men dan de Godzaligste
menschen de gelukkigste noemen? _ It
stem u gaarne toe, dat tegenheden en ver-
volgingen zeer onaangenaam zijn voor het
vleesch; maar, als deze onaangenaamheden
hier bijzonder den Godvruchtigen treffen, mo-
gen wij dan daaruit niet reeds het besluit
opmaken, dat dezelve voor hen niet iets
kwaads, maar iets goeds en nuttigs zijn zullen?
Of zou het mogelijk zijn , dat de lielderijke
God zijne dienaren boven anderen nutteloos
zou plagen en bedroeven? Vraag het aan de
Godvruchtigen zelve, aan hen, die boven
anderen in de moeite waren! Zij zullen n
antwoorden, dat alle die tegenheden hen
hebben geoefend in het vertrouwen op hun-
nen God, in de onderwerping aan Hem, in
afhankelijkheid van Hem; dat alle die tegen-
heden hen hebben gespeend van de wereld
en naauwer verbonden aan de dienst van
God; dat zij onder dezelve meermalen de
duidelijkste proeven hebben gehad van zijn
(i) Psalm XXXiV: 20. 2 Tim. III: 12.
-ocr page 61-genadig en getrouw aandenken aan lien, en
zuil ^erhooriug hunner gebeden. Zij
,'Jcnbsp;antwoorden: Het is wij qoed dat
^ i^crdruh ben geweest, opdat ik Gods inzet-
te meerder en te beter leerert mogt (i).
'Tnbsp;Apostolisclr man: Jlle kas-
J'^^S' quot;-Is zij tegenwoordig is, schijnt geene
welinbsp;i'«« ^' «e/e««. Merkt
, j^'' ^^^^nbsp;geene zaak van
rcugde, maarzij schijnt dat niette zijn, zij
omt ons als iets droevigs voor, doch daarna
E^m ZIJ van zich eene vreedzame, eene heil-
zame vrucht der geregtigheid en Godzaligheid
lynbsp;die er door geoefend zijn, en
Neen']nbsp;laten'oefene; (2).
Srnbsp;'nan wil den bitteren
bekev, welken zijn God en Vader hem toe-
leikt, met terugstooten, maar met'eene
stille ziel en een biddend oog aannemen,
denkende en hopende, dat die bittere drank
ziine zic zal goed doen. - Gij zult mij
öan toestemmen, dat de rampen, die den
^omen mensch toekomen van de hand zijns
het.pl'nbsp;hinderen, maar
vordwen
hedJni-^'^^^quot;nbsp;lt;ïeze en dergeU|ke
ons Vnbsp;geven; wij willen
^aalhedp •nbsp;^^^'j^baarste en gewlgtigste
quot;leden metnbsp;twijfelachtig laten maken,
CXIX:nbsp;(2)Hebr.XII: iz.
-ocr page 62-maar veel liever bidden , dat de goede God
het diep in onze harten indrnkke: Hoe
naauwgezetter, hoe ijveriger, hoe trouwer en
volstandiger wij zijn in de dienst van God,
des te grooter is ons gehik.
EENIGE GEVOLGEN
die, na alles vïrat gezegd is, nu duidelijk
voor de hand liggen, wil ik hier nog ten
besluite bijvoegen. Dezelve zullen kunnen
dienen, om ons oygt;tewekken, dat wij de
gewigtigste waarheid, die wij ons nu herin-
nerden , wel ter harte nemen. Wat zou
het ons anders baten dit alles te weten en
toetestemmen
EERSTE GEVOLG.
Vele menschen , die gelukkig schijnen,
zijn het niet.
Wij hoorden, dat er geen wezenlijk geluk
is, of zijn kan , zonder vergeving van onze
zonden, zonder vernieuwing van onze har-
ten , zonder godzaligheid. Maar vele
menschen bekommerden zich nog nimmer
over hunne schuld en strafwaardigheid voor
God; zij bleven, naar de verdorvenheid
vau Imnne onvernieuwde harten, liefhebbers
''^an hunne lusten en begeerlijkheden, ver-
vi^eemd van alle hartelijke en degelijke gods-
^^'quot;•^ht; en evenwel leven zij vrolijk en
schijnen doorgaans weltevreden. Als gij
hen beschouwt meteen oppervlakkig oog,
zoudt gij hen somtijds, boven den dienaar
van God, gelukkig noemen. Maar gij be-
driegt u, en zij bedriegen zich zeiven; zij
zijn niet gelukkig en weltevreden, maar
zorgeloos; zij klagen niet, omdat hunne zon-
den hun geene pijn doen; zij zijn niet be-
kommerd, omdat zij geen gevaar zien,
schoon het hun op de hielen volgt. Ei!
zoudt gij dezulken nu gelukkig noemen?
Dan IS ook hij gelukkig, die diep en onbe-
kommerd slaapt, terwijl zijn huis in brand
staat, de vlam al het zijne verteert, en ook
hem dreigt met eenen schrikkelijken dood.
Neen! gij beklaagt hem; gij zult hem zoo
g') kunt, wakker roepen, opdat hij schrikke
voor zijnen gevaarlijken toestand en het drei-
rU lnbsp;haastelijk ontvlugte. — Moge-
behooren velen van mijne lezers nog
onder die zorgeloos slapende menschen, die
gelukkig schijnen, maar het niet zijn. Och!
naast u om uwe zielen te behouden, eer
voor altijd, te laat zal zijn! —Hoort
een tweede gevolg.
Wij luimen veel geluUiger worden, dan wij zijn.
Indien ons geluk verbonden ware aan
eene .-vootere mate van gezondheid of van
tijdelijke goederen, of van ggmak en rust
voor ons ligchaam , dan zonden vele men-
schen weinig op vermeerdering van hun ge-
luk rekenen kunnen; maar ons geluk is ge-
grond in de kennis en dienst van God, en
hiertoe kan ieder onzer komen; hierin kan
ieder, wien het opregt ernst is, vordering
maken. Zouden wij niet? waarom toch laat
God ons leven, schoon Hij ons op Zijne
aarde met behoeft? Waarom verloste Hij
ons menigmalen uit doodsgevaar? Waarom
schenkt hij ons Zijne herhaalde onderwijzino'
vermaning en opwekking? Waarom spreekt
Hij geduri.g tot ons door ons geweten? Is
het niet, opdat wij ons door dit alles zou-
den aten gewinnen voor Hem en voor Zij-
ne dienst? Weet gij het niet, vraagt Pau-
lus, dat de, goedertierenheid Gods u tot be-
leeruig hidlP (i) Dit wilde ik vooral idie-
den herinneren, die klaagt over de moeiten
van dit leven, die u zelve daarom onge-
lukkig noemt. Gij zoekt de oorzaak van
uw ongeluk buiten u, en deze is veel meer
(O Hom. II: 4.
-ocr page 65-^enatnbsp;dat de uit-
ons omstandigheden invloed hebben op
daarrlnbsp;genoegen, en dat hetzelve
-laoor aan vele verandering onderhevig
maar de hoofdbron waaruit, onder
onze Mnbsp;welvaren,
nze zieiernst en troost moet voortvloeijen,
uTt en de dienst van God.
zoekp^quot;- jnbsp;eerst en meest
^n in de verandering en verbetering
van u.twendigo omstandigheden, maar
üc verandering en verbetering van ons
in onsvquot;nbsp;M-andel. - Als het
GiUiedennbsp;^^^
pad des w'nbsp;vrienden! die het regte
Ftaat w t\nbsp;gevonden hebt, vL-
staat wat zeg en gij stemt het mij'gaar-
hell tro ''nbsp;tedachlzLm-
ne d üouw en ijver m de dienst van God
luk Anbsp;ook ons waar ge-
der'nbsp;vergenoeging en den vrede
dit isnbsp;toenemen. — Immers en
een derde Gevolg.
^eg tot het ware geluk staat voor een
teder van ons overal open.
aa^iLTnbsp;S^'^ne plaats
inet Gods almagt.ge en genadige hulp ,
-ocr page 66-ten allen tijde, en overal, en in alle om-
standigheden, Zijne dienst kiezen en aan-
kleven. — Wij denken vs^el eens: »als ik
in eenen anderen kring leefde, op eene
andere plaats woonde, ander werk hadde ,
dan zou ik gelukkiger zijn.quot; Gij zoudt niet,
ten zij gij in dien stand, op die plaats, in
• dat werk, trouwer en overvloediger vvaart
in uwe gehoorzaamheid aan God. — Maar
hiertoe behoeven wij niet naar den eenen
of anderen stand te wachten. David was
een vrome Koning; Kornelius was een god-
zalig Hoofdman, en had eenen godzaligen
huisknecht; Jozef, Jezus pleegvader, was een
vrome ambachtsman; Lazarus was een vrome
bedelaar. — Of zou tijd en plaats ons hier
belemmeren? Ik erken, het is moeijelijker
op een hobbelig of glibberig pad dan op
een effen weg voorspoedig voorttegaan; maar
het is toch niet onmogelijk, indien wij maar
de hand aangrijpen, die zich naar ons uit-
strekt. Jozef, de edele zoon van Jakob,
was niet alleen in zijns vaders tent, maar
ook als slaaf in een vreemd en verleidelijk
huis, als onschuldig gevangen man in eene
gevangenis, als een grootmagtig heer in rijk-
dom en aanzien, overal de teedere en
trouwe vereerder van Zijnen God. Daniël
en zijne vrienden hielden in een vreemd
afgodisch land, onder de zwaarste beproe-
vingen, vast aan de dienst des Heeren. En
midd^quot;^nbsp;wij zulke mannen niet gelukzalig
■ 1in Imnne moeite en beproeving,
^'ödennbsp;in doodsgevaar? Zoo staat dan de
fg totnbsp;het ware geluk overal en ten alle
l!'nnbsp;^^^' zich wakende en
«Hldende en strijdende zoekt vast te hou-
den aan zijnen God. O! mijne lieve mede-
menschen! dat wij dit regt verstonden en
Jgt;esetten! Dat de uitnemenheid en de zalig-
leid, die er is in de dienst van God, ons
aagelijks waken, bidden en strijden waar-
dig ware!
Uit alles, wat gezegd is, trek ik nu nog dit
laatste gevolg.
Teruggang in Ce godzaligheid verderft ons
waar geluk; voortgang in de godzalig-
heid vermeerderd hetzelve.
Zoo denken de liefhebbers van deze we-
reld met, zij hebben geheel andere bronnen
an pnoegen; een godzalig leven is hun
z^ d^-t in hunne verblinding merkten
J it aan als een verdrietig leven, waarvan
zi) eenen afkeer hebben. Maar zulke men-
scnen kennen zich zeiven en hunne hoogste
«ehoeften niet; zij kennen God en deszelfs
den nnbsp;^«n^e'i genade van
voor 1nbsp;Christus niet, zij zijn blind
Hunne gewigtlgste belangen. Zoo leven
'J, mdien niet geheel en al, toch eerst en
meest voor deze aarde en voor dit leven;
daarom is aardsclie voors2)oed hun grootste
geluk, aardsche tegenspoed hun grootste
ongeluk en jammer. — Vindt gij hier mis-
schien uw heeld, mijne lezers? Ei! sluit
er uwe oogen niet voor toe! Waarlijk, het
moet anders met ons worden; wij zijn niet
geschapen voor deze weinige jaren leveiis;
gij hebt het nog niet gevonden, wat u al-
leen gelukkig maken kan; het is hier niet,
het is daarboven in God, in Zijne genade,
in Zijne kennis, in Zijne dienst door
Jezus Christus.
Maar ik verwacht ook lezers voor dit
boekje, die hiervan overtuigd zijn. Voor
uiieden herhaal ik het: Teruggang in de
godzaligheid verderft ons waar geluk; voort-
gang in de godzaligheid vermeerdert hetzelve.
Dit mag ons wel herhaald worden, want wij
houden het niet genoeg in het oog; wij zijn
er niet diep genoeg van overtuigd, dan toch
zouden wij niet zoo ras traag worden in het
benaarstigen; dan zouden wij ons niet zoo
ligt laten hinderen en aftrekken door onze
verkeerde zinnen en lusten; dan zouden wij
stipter en trouwer luisteren naar onze inwen-
dige overtuiging, dan zouden wij de hulp-
middelen ter bevordering van godzaligheid,
die wij er vele vinden kunnen, meer op-
zoeken^ en vlijtiger gebruiken; dan zouden
wij ons meer hoeden van verstrooijende
gezelschappen en nietige gesprekken; dan
zouden wij den kostelijken levenstijd meer
Uitzuinigen; met e'e'n woord: dän zouden
W^ij ons meer oefenen tot godzaligheid; dan
Zouden wij standvastig, onbewegelijk, altijd
Overvloedig zijn in het werk des Heeren (i),
Wetende, dat hij, die met de meeste tee-
derheid en trouw voor God leeft, de
gelukkigste mensch Is.
Ik besluit dit boekje met de woorden
Vau den vromen Vader sluiter, die in
Zijn Buitenleven zong:
Hoe zalig leeft de mensch voor God,
Wat heeft hij een gelukkig lot.
Die niet van zilver of van goud,
Maar van zgn leven reek'ning houdt;
Die vrinst en ook verlies daarvan
Recht wèl te boeke zetten kan.
Die allerbeste en voordeeligste rekenkunst
leere ons de genadige God, om Jezus Chris-
tus wil, door den Heiligen Geest, Amen!
(j) I Xim. IV: 7, 8. i Kor. XV: 58.
-ocr page 70-Vij M. wi^ï amp; , Drttkkers van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap t worden ook uitgegeten
de navolgende Kleine Stukjes.
Nb.
1. Drangeliache herinneringen aan Kranken..............amp; ,5 ct,
»« Over het nattig Kerkgaan......................................... jq
$. Over het doen van Belijdenis.............................- jo -nbsp;M
4.nbsp;Eeuwoord voor menachen die niet ter kerk kunnen gaan.nbsp;-10nbsp;«-
5.nbsp;Het Christendom beschaamd door Heidenen....................... ^^nbsp;,, j
6.nbsp;Evangelische herinneringen aan Bedroefden...................- ,5nbsp;,,
7.nbsp;Evangelische herinneringen aan Vaders en Moeders.,nbsp;- ^q
8.nbsp;Een woord aan Vader» en Moeders, over den Soop.nbsp;- o5nbsp;»
9.nbsp;Over het allerbest© Boek.................................................- 10nbsp;»
»0. Onderwijs over het Bijbellezen................................................- 25nbsp;„
ji. licvensgeschiedenis van den grootsten Man........................- a5nbsp;»
13.nbsp;Opwekking tot de huisselijke Godsdienst............................- i5nbsp;„
16.nbsp;Drie zamenspraken tusschen een Leeraar en een Huism.nbsp;- j5nbsp;«
,9. Waarschuwing tegen de Ontucht............................................- 3onbsp;1»
ao. Iets voor herstelden uit krankheid............................- 20nbsp;«
a». lets voor Gevangenen...............................- 45nbsp;n
Geschenk der christelijke liefde voor kinderen. . , . •nbsp;- SaJnbsp;]gt;
ad. Geschenk voor Lidmaten der christelijke kerk..............- 25nbsp;)gt;
94. Heb ik wel pnoeg voor de Eeuwigheid ? .........- 20nbsp;)»
aS. Tweede Geschenk der christelijke liefde voor kinderennbsp;- a5nbsp;)gt;
56. Voor Dienstboden................................................«25
a7. Over de Feesten. ...»............................«nbsp;„
a8. Iets voor Armen..................................................^ ^^nbsp;^^
aq. Jezus , de geneesmeester van kranten......................- la^nbsp;»
50. Evangelische Herinneringen aan oude lieden..............- 22^nbsp;»
31. Verzameling van leerz. brieven en opwekkende verhalennbsp;- aonbsp;»
5!2. Opwekking tot weltevredenheid..............................- ao
33. Een goed woord aan christen-ouders over de onvoedingnbsp;- sonbsp;»
54' Franke, de kracht des GeJoofs.............. ................^^
35. Schels van het leven van Afrikaner.................. 10nbsp;«
56. Waarschuwing legen het Kwaadspreken...................- 10nbsp;n
37.nbsp;Iets over de .....................................^ ^^nbsp;^^
38.nbsp;Een woord van onderrigt en troost, in Sterfhuizen.nbsp;- aSnbsp;m
3g, Men doet niet, wat men kan............. . . , .nbsp;- 17* igt;
40.nbsp;Vriendelijke raad aan zwaarmoedigen....................................- a5nbsp;»
41.nbsp;Waarom word ik niet beter ?.....................- a5nbsp;J)
4a. Wie zijn , hier op aarde , de gelukkigste menschen ?nbsp;- 20nbsp;jgt;
Gedenk te Sterven. ................................ a5nbsp;)gt;
44. Hel Voorbidden , een pligt der Christelijke Hefd«....nbsp;- »7! m
-ocr page 71-r ^quot;'^quot;^rkooper, m. wiji amp; zohm
V OOK te bekomen de volgende Kleine Stukjes.
k : »'»-Xstl!;^::;:;:;;::::::::::::: :to ;i
3.nbsp;Vlofké~............................. - - »
,, quot;quot;'«l'jke opwekkinirquot;' V.......................... ~ quot;
H. De weg des Heil, ?„ ^''•«■«■'ende raad........... - lO »
quot;O. Leyen en §1...nbsp;Middelen................... _ lO ii
,,nbsp;........ ........................... - oat ..
li v. r'Jquot;'? l'Veu,: .....................»
II- Denbsp;96 i-aHgeVgrij-aaVrd.: quot; I I
34 ^vf!!''''?'nbsp;GoT. . .............1° quot;
st.nbsp;oogbeachouwing.. . ........ ' ----- quot; ^^ »
Ee^ iTnbsp;Gquot;«ngen.. . ................. quot;4® »
liiPiilPPl
If- Spiegel dif quot;»'«n en Sterfbedden ...... .
fikken en Overdenkingen ov.; ie. Haiia-nialijd« I» J.
t iSquot;......................
D. n^Tquot; V Vroeg. ; ; .....................'O »
' • • .............. - jo »
-ocr page 72-fi ^/f / ^ö l
Alle deze Stukjss zijn mede te bekomen:
Te Amsterdam, bg W. Willems, G, van Dgk,
W. Brave Jr., Ä. B. Saakes, H. Höveker, J. de
Boer en J. H. den Ouden. Te Deljt, tg J. de
Groot. Te Groningen, bg M. Smit. Te Haar-
lem, bg J. B. van Logchem. Te Hage, bg
de Erve J. Thierrg amp; C, Mensing amp; Zoon.
Te Leyden, bg de Wed. J. H. Dusaar. Te
Middelburg, bg S. van Benthera. Te Utrecht,
b^ J. G. van Terveen amp; Zoon, P. Quint, J. Ke-
mink amp; Zoon, J. da Krugff en K. Bielevelt.
Te Zutphen, bg W. C. Wansleven. Te Zwolle,
bg Doger.