gedenk
t e
tweede miük.
rotterdam,
bij M. WIJT amp; ZONEN.
Nquot;. XLITi.
-ocr page 2--S
J
-ocr page 3-van Mei^
en g Znbsp;kennis
-i-akisse, a. M. Phil. et
T'^eol. Doet. ea P.of , ,
Pr.rlilnbsp;K. ADHIANI ,
Amsterdam, Hoorn. Leeden
-ocr page 4-vo orberigt.
iv
en Rotterdam; overeenliomstig hun Amht en
Bediening, dat oogmerk gaarne willende be-
vorderen , en in uitzigt op des Heeren mede-
werkenden zegen, bieden het nevensgaande
Stukje hunnen Landgenooten aan; erkennende
intusschen geene Uitgave voor echt, dan
welke door eenen hunner , of door de Druk-
Tters dezes, onderteekend is.
^'i^ngvijkheid van dit onderwerp.
tstlrcnbsp;zal mis-
zoo dikwijls tof sterven kwam reeds
liet afvallend blL quot;^' verdorrend gras,
slaande klok; SeJ.-'l-g-u«!« zon° d^
den, de dood onï •nbsp;quot;^^«tbestaan-
onzêr beïende ronber'?' ^^ ^^^g-fenis
ï««, eene stem innbsp;natuurgenoo-
Heilige Schrift ^ . binnenste, _ de
stervenf^ ®nbsp;toe: gedenk
-utr'^f tï 1 = ^it
zijn immer '
Inbsp;genreekt, dan eens
die beschrijft: een ieder mensch,
-ocr page 6-hoe vast hij staat, is enkel ij delheid {i)', of
zoo als Jacobus ons leert: ons leven is een
damp, die voor een weinig tijds gezien wordt
cn daarna verdwijnt (2); of over de hede
van David: Heere, maak mij hekend mijn
einde en welke de mate mijner dagen zij, dat
ik wete hoe vergankelijk ik zij (3); of over
de hede van Mozps: Leer ons alzoo onze da-
gen tellen, dat wij een wijs harte hekomen (4).
Maar volgt nu uit dat alles, dat dit boekje
voor iedereen overtollig zal zijn? Het zou
wel vermetel wezen te denken, dat dit kleine
stukje zou kunnen uitwerken hetgeen zoo
vele stemmen althans bij velen, iiietvermog-
ten, maar gij zult toch wel willen toestem-
men, dat verre de meeste menschen ook
omtrent dit gewigtig onderwerp, geen wijs,
maar nog een zeer dwaas harte hebben , en
dat mijne geringe poging, in afhankelijkheid
van den Goddelijken zegen beproefd, voor
den een' of ander', eene heilzame strekking
zou kunnen hebben.
Gij zult immers wel menschen kennen ,
die bij hunne ondernemingen, bij hetkoopen
en verkoopen, bij het afbreken en bouwen,
bij het aangaan van een huwelijk en bij de
opvoeding hunner kinderen , en bij derzelver
ojileiding tot of vestiging in een' stand, som-
(I) Psalm XXXIX: 6. (2) Kap. IV: i/j.
(3) Psalm XX XIX: h. (4) Psalm XC : 12.
-ocr page 7-spreken en handelen als of zij niet aan
Qe mogelijkheid van hun sterven dachten!
neggen zij niet wel: wij zullen dit of dat,
zoo doen! in plaats dat zij, hunner
sterfelijkheid en afhankelijkheid tevens ge-
aacMig, zeggen of denken zouden: indien
«e Heer wil en wij leven P (i) en zoudt gij
aan toch ook niet wel wenschen, da# deze
en die van uwe hekenden, die zoo weinig of
niet aan den dood denken, dat toch eens
leeren mogten?
Maar kent gij er ook niet, die nog wel
do^^n quot;lood denken, maar die dat niet
welnbsp;«e '-egie wijze P doet sij hetzelve
^e zoo als het behoort? Sommige denken
dood?nbsp;»quot;aar ook aan hunnen
dood? aan het graf, maar ook aan hun graf?
indien z,j dat doen, geschiedt dat dan niet,
aoorgaans althans, met eene zekere huive-
quot;ng, met angstvallige bekommering, som-
Si!nbsp;siddering? en wat werkt het
och indien men ook zonder angst aan ster-
d? J 1 ' quot;meestal uit? men stelt den dag
aes doods doorgaans ver af, en men heeft,
indien men zich verzekerd houdt van den
aannaderenden dood, niet zelden een aantal
vr'^^ij 'nbsp;vóór denzelven nog wel
inr*^ ^ou willen zien: de een zou zijne
Komsten nog wel wat willen verbeteren;
O) Jac. IV: i5.
-ocr page 8-een ander wenscht misschien voor zijne vrouw
en kinderen wat te kunnen sparen , of deel
te hebben in een fonds voor weduwen en
weezen; een derde begint wat op te rui-
men , papieren of brieven te scheuren , die
hij niet onder eens anders oog wil hebben;
misschien is er een vierde die eenige schul-
den betaalt, of wat hij nog uitstaan heeft,
veel of weinig, begint in te vorderen; een
vijfde haast zich, om met zijne misnoegde
bloedverwanten, misschien om' het belang
voor de zijnen, te verzoenen, en zoo wijkt
dan allengskens de schrik coor, maar ook
dikwijls de gedachte aan den dood. Maar
kwamen u niet wel eens dezulken voor (om
van ruwe en losse menschen niet te spreken)
die met eene zekere opgei-uimdheid, om niet
te zeggen, met eene verwonderlijlse lucbt-
hactigheid, van het sterven spraken, die
betuigden voor den dood niet bang te zijn,
die zich verwonderen, dat iemand er voor
vreest, wanneer hij maar zijn' pligt betracht
en onberispelijk leefde, die bij elke gelegen-
heid, waar zij geroepen zijn of zich bege-
ven , om bedroefden over hunne dooden te
troosten , van bet gelukkig sterven en van
het zalig wederzien in een beter leven, en
van eene onafscheidelijke hereeniging spre-
ken? Ja! gij zult de zoodanigen ook wel
kennen, en soms wel Iemand hebben ont-
moet, die zelf naar den dood wenschte, en
grievende smart van zijne betrekkingen
Wel eens uitriep: » ocb! dat ik maar stierf! —
O God! neem mijne ziel van mij! quot; en die,
aartegen gewaarscbuwd en vermaand, zich
misschien met hetgeen wij van Ellas (t) en
van Jona (2) lezen , zeer te onr^gte zoude
zoeken te verdedigen ? Zonder nu te willen
zeggen, dat in al dat opgenoemde over de
Wijze, waarop men wel eens aan den dood
en aan zijn eigen sterven denkt, niet iets
goeds zou zijn, verzoek ik u toch, eer gij
leet'^'!?'® als geheel onbelangrijk ter zijde
^ S'i het eens doorloopt; en komt
vonrnbsp;zeiven niet zoo gewigtig
irlf 1 Tlnbsp;aandacht aan te leenen,
geet het dan aan iemand , die , naar uwe ge-
dachten wel eenig nut met hetzelve voor
zich ol de zijnen zou kunnen doen, en bid
dan, dat onze Hemelsche Vader dit, in uw
oog voor u onbeduidend stukje , zegene door
aen vruchtbaarmakenden invloed van den
tiedigen Geest.
Plan van behandeling.
Mijn oogmerk is om in hetzelve eerst iets
e zeggen, van hetgeen de vermaning: §cdenk
(') ■ Kon. XIX: 4. . (2) Jona IV: 3.
te sterven, in zich bevat, voor belijders van
het Christendom.
Vervolgens na te gaan: waarom die ver-
maning of niet, of althans zóó niet, behar-
tigd wordt.
Ten derde: wil ik pogen aan te wijzen, hoe
men dat zou kunnen leeren, en hetzelve be-
sluiten jnet een woord van opwekking en
aandrang, om toch spoedig bij aanvang, of bij
verderen voortgang, alzóó te doen.
EERSTE HOOFDSTUK.
Iets over hetgeen de vermaning: gedenk
te sterven, in zich bevat, voor belij.
ders van het Christendom.
Wie zijn belyders van het Christendom?
Wanneer ik van belijders van het Chris-
tendom spreek dan behooren wij toch on-
derscheid te maken, tusschen degenen die het
zeggen te zijn, en tusschen ware Christenen
die met hun hart Jezus den Heer hebben aan-
genomen als hunnen Middelaar, en die den
eenigen troost in leven en sterven door het
geloof in zijnen naam, niet alleen zeggen te
ennen, maai- ook waarlijk kennen , en zoo
dikwijls zij denzelven uit het Evangelie met
een geloovig hart voor zichzelven aannemen,
ook Waarlijk genieten. Die vermaning is toch
Voor den laatsten, wél niet te eene maal
'^^quot;■^olligj door de inwonende en bijblijvende
getiechtheid aan dit leven , en de diepe ver-
dorvenheid van ons hart; maar voor die eerst-
genoemden is zij volstrekt noodzakelijk; en
oor de zoodanigen,die wel den naam, maar
quot;og niet het wezen hebben van het waarachtig
^bristendoni, is dit eenvoudig en welgemeend
opstel voornamelijk ingerigt.
rfe igt;er,naninggedeulc te sterven,
voor die belijders van het Chris,
tendom in zich bevat.
Het komt er nu op aan wat die vermaning
voor die belijders in zich bevat. » Dat is niet
moeijelijk aan te wijzenquot; zult gij zeggen; wie
Weet niet wat men meent, wanneer men van
sterven spreekt? wie heeft niet wel eens ie-
mand zien sterven, of althans een lijk gezien?
e oorzaak van des menschen dood moge al
^^quot;ehillend zijn , het komt toch altijd daarop
^eder, dat wie gestorven is, die heeft opge-
^ ouden hier in en met zijn ligchaam bedrijvig
^,1)1». Bij het sterven verlaat de ziel het
ligcha
am; de geest keert weder tot God, die
-ocr page 12-1 2
haar gegeven heeft, zegt de Schrift, (i) en
het hgchaam, het ontzielde ligchaam, wordt
ontbonden , en hcert weder tot het stof der
aarde waaruit het genomen was. quot; Nu ja: ver-
genoegen wij ons eens met deze beschrijving
van sterven: wat is dan nu gedenk te sterven ?
Oij mensch, die daar zegt, dat gij de Chris-
telijke leer hebt aangenomen als wegwijzer
tot zaligheid? Zal dat zijn, nu en dan eens
vlugtig, of ook dikwijls te denken en te zeg-
gen : B het is den mensch gezet eenmaal te
sterven? quot; of» alle menschen moeten stervenquot;
of, deze of gene bijzondere aanleiding daartoe,
zichzelven en anderen toe te voegen; .. d
dood spaart jong noch oud. De dood'klimx
zoo wel m de paleizen der grooten, als hij
komt in de hutten der armen, of met de
woorden van eenen dichter :
» De Koning klimt ten troon, — de slaaf knielt
„ , , ,,nbsp;^oor hem neen
« De dood blaast op het spel, en beide zij,i
niet meer.
Neen, zult gij zeggen, maar misschien van
begrip zijn , dat het daarna beter zal gelij-
ken, wanneer gij b. v. op den eersten of
laatsten dag des jaars, of op uwen geboorte-
dag dien gi] stichtelijk vieren wilt, of op
den verjaardag van eenen uwer huisgenooten,
(I) Pred. XII: 7.
dL^quot;' f^vJnbsp;van Iemand uwer vrien-
vop] ^loedverwanlen, of ook bij eenig ge-
eed ongesteldheid en verzwakking, of
S aiongen door de inspraak van uw geweten,
stpllnbsp;ï^'et ver moest
' ^ eenige oogenblikken hebt verledigd
mi). V. den Sgsten , den gosten , den io3den
van^' Anbsp;of soortgelijke plaatsen
ïk ?nbsp;te lezen, of eene pre-
dikatie of stichtelijk geschrift, hetwelk han-
ae t over den dood en de dingen der eeuwig-
quot;^/quot;^eer gij u met de uwen in onze
veitiyLbf^quot;quot;'nbsp;betrekkelijk,
dafde^iv?^medemenschen,
^oodanigrafZï ^^^^^^' ^^^ ^o^
onrnl: ^ alzonderingen en werkzaamheden
ons met opwekt; maar ik hoop niet dat ie-
m^elYnbsp;r^^arden^zal, dat da l
^ede aanderzelver inhoud en eisch volkomen-
nognbsp;• • Waarlijk ! er wordt
Gods inbsp;wanneer wij van
^ ods wege (en van Hem komt immers die
O I hJnbsp;worden : gedenk te sterven!
te rfeSe«nbsp;, zooveel mogelijk
Wt H.nbsp;in te keeren, en het
We^^'j-nbsp;dat laat toeroepen, toe te
tè /nbsp;vermaning als Zijne vermaning
cprl„„inbsp;~ opzigt tot onszelven die
seaenken en te herdenken, cn ons met
onszelven te onderhouden over onzen dood.
Wij behooren alsdan tot onszelven te zeg-
gen: » ook gij zult sterven; gij kunt spoedig
sterven, en onverwacht en plotseling sterven.
Bereid u, want gij zult sterven: bereid n
heden, want straks zou het te laat kunnen
zijn; zoo als de boom valt, blijft hij liggen:
de dood beslist uw lot onherroepelijk voor
de eeuwigheid! God wil niet dat de zondaar
in zijne zonden sterft: Hij wil u eeuwig zalig
maken.quot; En deze of soortgelijke toe-
spraak tot onszelven behoort dan ook achter-
volgd te worden, zonder uitstel, door zoo-
danig eene toebereiding voor den dood die
ons het eeuwig zalig leven , naar het onfeil-
baar woord van God, niet zal doen missen.
Vergunt mij , dat ik u over deze en gene
bijzonderheid, udaar voorgelegd, nog eeni-
ge oogenblikken vertrouwelijk moge toespre-
ken.
i. Ook gij zult. sterven.
Dat behoort elk, die deze vermaning: ge-
denk te sterven, wèl wil betrachten, niet
zelden tot zichzelven te zeggen. Ik hoop ,
dat gij het onderscheid bevat, tusschen het
meer algemeene , en dat bijzondere. Het is
immers wat anders, zich voor te stellen het
algemeen sterf-lot van ons geslacht, of zicli
alnbsp;eigenen dood; wat anders
^^ wandelende over de zerken in onze kerk,
te «Klangs een kerkhof, te denken en
zeggen: .. ziedaar de eindpaal aller leven-
en, de stille rustplaats van Gods dooden! quot;
wat anders te denken en hij en tot zichzel-
hie^S r^®^- ^''Sgen: » ook ik zal eenmaal
neergelegd!
sJS sie, hetwelk in vele bijzondere aan-
dKrA''*nbsp;worden gewijzigd,
Ätnbsp;het moet dikwijls^ onze
gedachte zijn: yk, ik zal eenmaal zeker ster-
gt; maar ook
quot; Gij kunt spoedig, onverwachts, plotse-
ling sterven.
troffennbsp;en ge-
Danelfr'...''^'' voorgestelde sterfgevallen.
dennbsp;ongeluk, en Wt mid-
^an kWfwerkkring dood te huis gebragt;
te midd»!.nbsp;doo'quot; onvoorzigtigheid
•^'^quot;quot;tele ijsvermaken ontzet-
^veinjr.''quot;' ^^^en. Daar sterft
een ander in
ïeldnbsp;^^^ eene beroerte, of overrom-
tersto„.qnbsp;hetwelk hem eerst
en
hetd; T® ^^^usiheid, en weinig tijds daar-
quot;lerDaar leven benam; wij hooren het,
schrikken, zijn ontroerd cn bewogen; maar,
raadpleegt uwe ervaring, hoe dan ? men vraagt
al spoedig naar bijzonderheden, naar oorzaak
en omstandigheden; of de lijder aanstonds ge-
voelloos was, of er nog hulp is aangewend,
of alles wat mogelijk was wel dadelijk en be-
hoorlijk beproefd zij; men veroordeelt de on-
voorzigtigheid , waar men die meent te kun-
nen bespeuren; men geeft niet zelden op wat
in het vervolg ter voorkoming zou kunnen en
moeten geschieden; of men beklaagt den lij-
der, en acht het een voorregt dat hij niet lang
met den dood kan geworsteld hebben ; men
vraagt naar de betrekkingen; men betuigt,
of, mdien men hen kent en bereiken kan, be-
toont men zijn medelijden: men hoopt en
wenscht dat zij zullen worden bijgestaan en
getroost, en voorts gaat men al spoedig zijnen
gewonen gang. Dat is toch ook niet aanstei--
ven gedenken, zoo als het behoort te ge-
schieden. Zou men niet verpligt zijn, vooral
bij zulke gebeurtenissen, allermeest wanneer
zij ons zeer nabij kwamen, tot onszelven te
zeggen: » dat zou ook mij hebben kunnen
trelfen; het is mogelijk, dat ook mij weldra
iets dergelijks wedervaart: quot; en zou het ons
niet betamen, onder, of na de vervulling van
van alle die pligten , waartoe het een of ander
der genoemde voorvallen ons mogt roepen, er
den tijd toe te nemen, om die overtuiging bij
onszelven te verlevendigen en op alle moge-
^'Jke Wijze te versterken? ^
moiquot;'^nbsp;niet wel goed zijn, iederen
dpn^^ï'nbsp;' ontwaken, opstaan en klee-
vn^ .nbsp;Ïï^^'t ^ot God verheffende, zich
doodnbsp;deze dag kan de dag mijns
ter ^ ^^^nbsp;i.' avonds, wanneer wij ons
.. 1nbsp;tot onszelven te zeggen:
11 wp -^nbsp;^^ Heer van uw leven,
dunU^'nbsp;wegnemen.quot; Mij
^unlrt ook dat het betamelijk is, om wan^
huis TVnbsp;of langer tijd, zijn
te zeggennbsp;-chzeien
niet Sïd^keer??^^^^i«
3eLnnbsp;«^it los te
quot;gene
W ^oTnbsp;te zamen
die ins dl H ^f'TK
des aardschnbsp;onderhoud
schenktnbsp;tot verkwikking
«a het vnlbnbsp;goede vrienden,
^ogen virnbsp;den avond
P^Ar Jatf^'T'nbsp;of bekrom-
WeldadTn i T betamelijke genoegens de
genoï''te genieten,
derdel? Tnbsp;i bepalen bij eene
»»izonderheid ,nbsp;welke ^ie vermaning :
-ocr page 18-gedenk te sterven, voor ons, belijders van
het Christendom, in zich bevat. Gij laast
die reeds vroeger in deze woorden:
III. Bereid u, want sterven zult gij,
gij kunt spoedig sterven.
Ik onderstel nu, dat gij weet, wat het in
heeft, zich voor den dood te bereiden.
Het zal dus genoeg zijn te herinneren,
dat wij overeenkomstig den aangewezen' weg,
ons met God moeten laten verzoenen door
het geloof in den Heere Jezus Christus, dat
wij vrede met Hem behooren te maken, de
geschonkene vergiffenis van onze zonden
behooren aan te nemen met een ootmoedig
en geloovig hart, en ons behooren op te
dragen aan Zijnen heiligen, alvermogenden
en goeden Geest, om ons alzoo te bekee-
ren, dat wij, hetzij wij leven, hetzij wij
sterven, in waarheid mogen zijn onder die-
genen, die Christus Jezus den Heer, met
ligchaam en ziel voor tijd en eeuwigheid
toebehooren, en alzoo in staat te zijn, om
tegen onzen zondelijken aard, met welke
wij levenslang te worstelen hebben, te strij-
den, en ons van alle onze booze werken en
neigingen te onthouden, enGode welbehage-
lijk te Wandelen. —
Zonder dit alles nu breeder te ontwikke-
cn
wijzigen naar den zeer verschil-
WaarW^nbsp;^^^ «f «leer met de
ders V ?nbsp;Evangelie bekende belij-
hetgeJn'' hetzelve; zonder uit te weiden over
niet ' ^iebzelf alreeds bekende of nog
eenUin^''^daars, of ook
zouënnbsp;gevorderden
eene vierinbsp;' ^^^ ^^^^^^
gedenk t » '^P'^erkmg die de vermaning:
latequot;'zlrS':
»»oeie« uitstellen rL quot;^'J^^^it, wij
afstelnbsp;komt van
«ardsche win ' dingen van het
geschiedenis V.'nbsp;lot en in de
l^eklageliikpnbsp;«nzer bekenden, de
^^^«gfe-^^trtTnbsp;bel zoo ligt
morsen l' fnbsp;»
een ° : 'nbsp;quot;'''^ëenquot; was het immers
tot dat er geen morgen-
aanbrJ? T tragen of besluiteloo-
'aii. in onze bereiding voor de
eeuwiglieid mag dit uitstel volstrekt geene
plaats hebben: het is » heden — zoo gij de
stem van God hoort, verhard uw harte
niet (i)!quot; Wanneer eens een vriend aan
uwe huisdeur klopte, zoudt gij hem, al
waart gij in uw allergewigtigste werk voor
uw gezin, niet aanstonds open doen? en
wanneer uw allerbeste vriend, de Heere
Jezus zelf, aan de deur van uw harte klopt,
en u op de eene of andere wijze toeroept:
gt;lt; gedenk te sterven!quot; zult gij dan Hem niet
open doen? Zoudt gij dan zeggen mogen,
zeggen durven\ » als ik gelegenheid en tijd
zal hebben, zal ik u tot mij roepen (2)?quot;
Och! dat een iegelijk van die dwaasheid,
van die ondankbaarheid mogt bewaard blij-
ven! en dat te meer, omdat de dood niet
weinigen overrompeld heeft, toen zij den-
zelven het allerminst verwachten. Men
bedenke dan ook,
V. Zoo als de hoorn valt, zoo blijft dezelve
liggen.
Dat hebt gij misschien — ja! zeer zeker,
meer dan e'énmaal hooren zeggen: maar
hebt gij het, indien niet als in de verma-
ning: » gedenk te sterven!quot; ook begrepen,
dan toch wel als aandrang op dezdve,
(i) Psalm XCV : 7'». 8». (2) Hand. XXIV : 25quot;».
-ocr page 21-or en op u zeiven toegepast? Mij dunkt
at moest toch ook geschieden, als wij die
oepstem hooren! Wij hebben ons straks bij
e beschrijving van sterven (i) met dezelve
ergenoegd; maar hebt gij wel genoegzaam
VA« quot;quot; jnbsp;gehouden, dat bij het ster-
ven ,. de geest wederkeert tot God, die haar
§^§even heeftPquot; En weet gij het niet, dat
• , dan al aanstonds aanvankelijk
celnbsp;r ^^^ maaijen van hetgeen hij hier
heeft? Gij hebt in uwen bijbel im-
^ers geene gronden aangetroffen om te hopen
ziel fnbsp;dat er voor eene onbekeerde
^Ijn^S vtrvnbsp;of tijdperk
tering? Hptnbsp;zuivering en verbe-
te zeggen z^nnbsp;toepasselijk
de dnn^ r 1- .nbsp;liever dat ik zegge:
de dood beslist uw lot voor eeuwig. Ja!
Jet zyoo, de dag des oordeels moge nog
schijnnbsp;^^^ verwVerd
iel rnbsp;God voorge-
dag vasrr^nbsp;^^^nbsp;'l'-'t die
den rl Tnbsp;geopenbaard worden voor
Ïu inbsp;Christus, opdat
^^^Seen door hét^Kg-
het geschied, nadat hij gedaan heeft,
goed het zij kwaadnbsp;Maar wat
i22
taat ons deszelfs afstand, daar elk menscli
wanneer hij sterft, den engel des doods moet
aanmerken als een gezant des Regters, die
hem voorloopig, maar onherroepelijk tevens
aankondigt, hetgeen hem, uit het stof des
doods weer opgewekt, de Regter zelf bij het
algemeen en jongst gerigt openlijk en plegtig
zeggen zal? De dood zelf is immers de
overbrenger in dia plaats, waarin men het
onzalige of zalige van zijnen eeuwigen toe-
stand, naar den aard en naar de gesteldheid
van den afgescheidenen geest, reeds dadelijk
ervaren zal? Ik zou immers uit de u be-
kènde gelijkenis van Lazarus en den rijken
man (i) dit wel mogen afleiden, ofschoon
die voordragt is Ingerigt naar de zinnelijke
wijze, op welke de tijdgenooten des Heeren
over den toekomenden staat, meestal ten
minste, dachten; en ik zou niemand raden
zichzelven of anderen te vleijen met over-
leggingen die bedrlegelijk zijn. Leest liever
hetgeen gij vindt Hebr. IX: 27: Het is den
mensch gezet^^ eenmaal te sterven; en daarna
het oordeel;quot; en merkt dan ook op hetgeen
ik bij de vermaning: „ gedenk te sterven,quot;
zou willen overwogen hebben; namelijk
VI. God wil niet, dat de zondaar in zijne zon-
den sterft: Hij wil u eeuwig zalig mahen.
Ik beken, deze in het Evangelie zóo
(I) Luc. XVI: 19—31.
duidelijk voorgestelde betuiging, ligt ook
de vermaning: » gedenk te ster-
ingewikkeld; maar dezelve komt toch
quot;JQ, ofschoon op onderscheidene wijze,
genadige beschikking tot ons:
«etaamt het dan den redelijken mensch niet,
U^Anbsp;den belijder van het Chris-
enaom, dat hij behoorlijk acht geeft niet
on.xl''nbsp;® vermaning, maar ook op het
oK ' Waartoe de hooge God dezelve tot
ons brengt. Is het niet, wanneer de Eeu-
Sn dnbsp;^^ Algenoegzame tot ons van
«preken,'om ons tot het
iTtrT ^^^ereiden, en ons op te
del,nbsp;^«»'S« 'bid-
den ook'ttquot; dei^iSrd
Kan tnbsp;onzer sterflijkheid?
deTe 2 T^-}'' ''''' AenlMi van het an-
St hfr.nbsp;voorbereiding
V nP en U quot;nbsp;kortstondige Ie!
verpli?endp' ^quot;-^^^tlger, beweeglijker,
wekken^i ^™ering, die ons kan opl
^ng vo'!' rnbsp;voorberel
de leuwl\ Tnbsp;overgang in
digenbsp;deze, die van de'onlin-
lljkennbsp;^^ den onuitspreke-
Hoenbsp;fijner genade ontleend is?
zi), laat ons het daar voor houden,
-ocr page 24-dat ons, zoo dikwijls door Gods bijzondere
beschikking die stem tot ons komt, en tot
ons oor en hart mag doordringen: » gedenk
te sterven,quot; Zijne Vaderlijke goedheid en
ontferming over ons in Christus Jezus, ons
toeroept: » Grijpt naar het eeuwige leven,
tot hetwelke gij ook geroepen zijt (i).quot;
TWEEDE HOOFDSTUK.
Aanwifzing, waarom die vermaning o/quot; niet,
of althans ïóó niet behartigd wordt.
Hebben wij ons nu lang genoeg bij de
vermaning zelve opgehouden, en is het bij
ons eene uitgemaakte zaak, dat zij of niet
of ten minste alzoo niet betracht en beoe-
fend wordt?
Laat ons dan nu nagaan, waarom dit niet
geschiedt, cn waarom het zoo niet geschiedt.
af de el ing.
Dat vele menschen niet gedenken te sterven,
daarvan kunnen wij oorzaken vinden in en
buiten ons.
(i) i Tim. \I: 12.
-ocr page 25-1 • Onnadenkendheid en lusteloosheid kun-
nen wij brengen tot de eerste soort; ik
spreek dus allereerst van de mensclielijke
a. Onnadenkendheid.
Hetgeen gij in de kinderwereld ziet, dat
de knaapjes en meisjes, gelijk het vogeltje,
Van den hak op den tak, zoo als wij dat
noemen, springen, en nu het een, en dan
fiet ander opvatten om te spelen, ook dan,
wanneer zij moeten leeren, en het zóó zóó
'^^^^der met iets
is immers onder ons
mS Wtnbsp;^^'^«md niet?
Ter Snbsp;'zweeft
Wn .nbsp;en hoort loszinnig
heen. he grootste getal onderscheidt zich
onvoordeelig van de honigbijen, die op de
ze-S I fvoorbeeldeloozi ge
i het verzamelde bewerken; de meeste
over Jquot;quot;-.-^quot;nbsp;aan de vlinders, die
flldlnbsp;l'loempjes meestal rond-
de lucht; koe? zou men over
M ^^quot;^quot;de, denken aan den dood?
ooinbsp;^oeaide bij die onnadenkendheid
b. Lusteloosheid.
'^len kan niet zeggen , dat de becldtenis van
-ocr page 26-den dood een zeer behagelijk en aantrekke-
lijk voorwerp is: een geraamte met een' zeis-
sen in de magere knokken, een geraamte
hetwelk ons schijnt aantegrijnzen! neen! ik
zeg het met u, dat ziet er akelig uit! de
gedachte: ik kan door eene langdurige ziekte
uitteren , of door een ongeluk, door een toe-
val, plotseling worden Weggenomen, is op
zich zelve niet uitlokkelijk: daar is ons zelft
door den wijzen en goeden Schepper onzer
natuur eene innige begeerte tot leven inge-
plant: een zeker opzien tegen en afschrik van
den dood zou ik dus niemand als misdadig
durven aanrekenen. Levert de geschiedenis
van onzen Heer, ons als mensch in alles, de
zonde uitgezonderd, volkomen gelijk , geene
blijken op, dat sterven ook Hem een ontroe-
rend denkbeeld was ? maar lusteloosheid om
aan den dood is geheel wat anders. Daar
zijn menschen, die aan hunnen dood liever
niet denken; ik vrees, omdat zij bang zijn,
dat zij dat doende zoo als het behoort, al
meer en meer zouden overtuigd worden,
dat het bij hun sterven met hen niet wel zou
uitkomen: het gaat hun eenigzins als de
koopman, die zijne rekening niet durft op-
maken , daar hij maar al te wel weet, dat
zijne zaken allerongunstigst staan.
Het is ook niet zoo zeer het sterven, de
dood en Aq doodsgedachte, die anderen niet
'^een: wij zijn doorgaans lusteloos
he'd lnbsp;hetgeen eenige oplettend-
ia kost, en ons tot ernst verpligt: tot
ons zeiven in te keeren, en ons met ons zei-
ven over onzen dood te onderhouden, dat
schuwen wij, om dat ons die ingetogenheid
uiet behaagt. Ik geloof, dat gij het b.^grij-
steU^Inbsp;zult, wanneer gij u voor-
u, hoe groot somwijlen de toeloop is bij
net ongeluk, hetwelk den een of an^deren
iL A r®''® l^ven heeft gekost: het
YT^nbsp;d Se-
hief zich ^ de menigte; maar ver-
van ee^tewT t «loo-dringende stem
die inenäratä?:^ = quot;11
ook gü te sterven? wJtnbsp;•'quot; S«denk
velen^i^ de eTnTamhlS Xe^^S^ ^
d?en sol dnbsp;quot;mensch! o, «chan-
, Cl^ristendom heeft aan dien
pen nf ?nbsp;de meeste gezelschap-
een ofnbsp;quot; ^^^^ quot; getuigen. Se
gespreknbsp;beproeven, om door
tóe^n.^nbsp;^^ berhaliog van
aandachtr'^T.''?'nbsp;hoorde, aller
doen ïllnbsp;^lledeaanwezendente
derhou^nbsp;^^^ allerbelangrijkst on-
^öoud, en hen uittelokken tot de mede-
-ocr page 28-deeling van hunne opmerkingen, en door
toepasselijke wenken en lessen; is het niet
veeltijds vruchteloos? gaat niet het zamenspre-
ken stroef, tot dat de nieuwtjes van den dag
of andere min voegelijke onderwerpen, de
tong van iedereen onlboeijen? dat is beha-
gelijk: maar aan den dood zoo lang te den-
ken dat smaakt ons niet, en behoort ook wel
te worden opgemerkt als een bewijs, (of wij
het willen weten of niet) dat wij niet zijn
zoo als wij wezen moesten: of zou het kun-
nen verantwoord worden voor God, dat wij
afheerig zijn van hetgeen waartoe Zijne lief-
derijke wijsheid ons tot ons welzijn roept?
2. Daar zijn oorzaTten buiten ons, waarom
wij niet gedenken te sterven.
Is die onnadenkendheid en lusteloosheid
Lij den eenen meer, bij den anderen wel
wat minder; ook ten aanzien van de oorza-
ken, die van buiten aankomen, is bij ons
eenig onderscheid: jai-en, stand en werkkring
in de maatschappij, niindere of meerdere
volkrijkiieid der plaats die wij bewonen,
of waarin wij meestal verkeeren , doen hier
van af, of doen daartoe, gelijk men gemak-
kelijk zal bevroeden: ik wilde het toch
vooraf herinneren, terwijl ik hoop, dat
ieder voor zich za! trachten nuttig te maken
hetgeen hij als meest voor hem gezegd, hier
aen mogt; en is u door eigene opmerking
lOg iets voorgekomen, hetwelk te dezen
i 'j of ^^ 'i^en schadelijken in-
vloedhad of heeft, heb dan de goedheid
m ook daarvan voor u zeiven en anderen
«en gepast gebruik te maken, tot verbete-
g en medewerking tot het zelfde doel.
-üe zjnnelijJce dingen trekken van de
gedachten aan het sterven af.
fijn de voorwerpen, die
^ bijnbsp;aandoen; bepaal
Iq het volmSsUnbsp;^'^^rekt behoeven.
om dezelve aut bifi'^'^nbsp;de Heer
seef nn i! j tJidden : Hemelsche Vader»
fntwr?nbsp;d'^g'^ißsche broodfCi's
n S r.? Pquot;'^«' -chzLen
^at doet^'r„ •nbsp;te voorzien:
jen ledtl^nbsp;of daai- eei^' lui-
fel zijn^Jr^f' '^l^^^este menschen even-
^ig om dat\nbsp;d^« ^^ond be-
te veSchafFenquot;''^'nbsp;^^^
men op middelen
ren, en^.nbsp;althans te verzeke-
ren het noLtnbsp;althans gelijk
quot;et noemt, al wat men kan! maar mis-
-ocr page 30-schien meer dan men moest, of niet op die
wijze waarop het hehoort te geschieden! In-
dien h. v. iemand, behalve de zes gewone
werkdagen, ook den dag des Heeren geheel
aan zijn beroep, of aardsche bezigheden geeft:
indien hij (hetgee n ook gemeenlijk te zamen
gaat) noch des morgens, noch des avonds,
den tijd neemt om aandachtig te bidden, en
een gedeelte van Gods heilig woord voor zich
en de zijnen te lezen : indien hij naauwelijks
de gewoonte volgt om bij zijn maaltijd voor
het ontvangene te danken, en daarbij den
Goddelijken zegen te vragen; indien hij al-
zoo, ofschoon belijder van het Christendom,
het bevel en de belofte des Heilands: » zoekt
eerst het Koningrijk Gods en zijne geregtig-
heid en alle andere dingen zullen u worden
toegeworpenquot; (i) geheel veronachtzaamt: ik
vraag het u: doet hij dan om het aardsche
brood niet te veel, en wat hij ook daarvoor
doet, doet hij dat zoo als het behoort? maar is
het nu in betrekking tot de middelen ter god-
zaligheid in het algemeen waar, gij zult mij
wel willen toegeven, dat ook in opzigt tot
die bijzondere vermaning: gedenk te sterven;
de zoogenoemde zorgvuldigheden van het aard-
sche leven, voor ons zinnelijke menschen,
hoogst nadeelig zijn. Ik zou hierbij nu nog
voegen kunnen hoe veel werk de onnaden-
(i) Mattli. VI: 33.
kende, loszinnige, van ernst afkeerige
mensch pleegt te maken van vermaken en
verdartelingen; hoe de arme niet minder dan
e rijke naar zijnen stand en vermogen, die
plaatsen opzoekt vraar de zinnelijkheid ge-
prikkeld en gestreeld wordt, maar waar de-
zelve, onvoldaan gebleven, telkens met ver-
jioogde begeerte alweder henenvoert, zoo dat
ïa het eind geoorloofd en betamelijk bedrijf,
et ongeoorloofde uitspanningen te zamen
om het oor van den zoodanigenvan
ae liefderijkste opwekking: gedenk toch eens
aan het sterven! voor altijd af te trekken.
ET «„T ,nbsp;t'oorAomf: soo ^aat
het ook ten aanzien van den dood.
deShf^-nbsp;verwonderd over
de koelbloedigheid, waarmede sommige dood-
kis^akers, bedienaars der begrafenissen,
Sür'Tnbsp;zieken, ge-
rakil?nbsp;quot;'eer onmiddellijk in aL-
Waarinbsp;doorgaans plegen
£ L!nbsp;•nbsp;^«quot;dt gij u dan wel-
tigt hevreeinden, indien gij eens een zeeman
van het ^quot;^«»Selukken, een krijgsman
hoord!;nbsp;van zijne kameraden
van 11: ^P^'e'^en zonder blijkbare beseffen
van eigene sterfelijkheid en zonder ontzag
voor dood en eeuwigheid! En zoudt gij u
niel ergeren, indien gij uit dien stand iemand
ontmoette, die, indien niet spotternij met den
dood , — althans zich uitdrukkingen, die eene
verbazende ligtzinnigheid en hardheid van
hart ontdekten, veroorloven durfde? Zoudt
gij dan niet wel eens vragen: » hoe is dat
toch mogelijk?quot; Bij de rampzalige verbastering
van ons geslacht moeten wij ons alsdan ook
voorstellen hunne meerdere gemeenzaamheid
met zulke tooneelen! Och! wij, gij en ik, wij
zouden in hunnen kring ook al spoedig kun-
nen leeren, om voor hetgeen wij nu ijsselijk
noemen , niet meer zoo te schrikken, en in
het grootste gevaar geraken kunnen, om het-
geen wij thans zoo ik hoop, niet dan met
betamende welvoegelijkheid besprekenen be-
handelen, los weg voor te dragen tot groote
droefheid onzer betrekkingen, tot schade en
schande voor ons zeiven en tot oneer van den
hoogen God. Ja, ik kan in dezen tijd, bij
het zien Van die menigte van krijgslieden,
aan welke zoo vele jonge menschen zijn toe-
gevoegd, wel eens beducht worden , dat het
verkeer van de laatste met sommigen van de
eerste, ten opzigte van beginselen en beoefe-
ning , nadeelig, zeer nadeelig voor de zeden,
werken zal!.. Doch blijven wij bij ons zei-
ven: .. Hoe gaat het ons, wanneer wij kort
achter eikanderen, herhaalde reizen tot de
g dachte aan den dood worden opgewekt?
die prikkel allengskens zijne
jachten scherpte verliest? Wanneer menkort
cuter elkander de bedienaars der begrafe-
altnbsp;volkrijke plaats ziet men die
delnbsp;om het afsterven van
ezen of genen bekend te maken, wat doet
deaktrj'quot;'^'^''''nbsp;wij
QKen of zeggen: alweer eene aanzeggingI
^m ^Tenquot;nbsp;-enschen!quot; en het is
welk w;-nbsp;rouwgewaad, het
welk w, een fjdnbsp;ang dagelijks'aan e^ uit-
deden ennbsp;-et van kin-
zwarte UeeZ^nbsp;de nieuwe
zijn; mtrX'
weken die rolwk eedrr^n^'llri^t'quot;^
«jet reeds mingevoelig quot;oor 7en T'l f
dien zij eerst op' u hadden quot; Och - l/fl
den Se 'nbsp;quot; ^^^ ^^^de, die
d^-^ukt^quot;Pnbsp;tonnend; in-
dengenenbsp;voortbrengt, voor
^vantnbsp;^^^ gebouwd wordt:
doornen ennbsp;^oi- maar die
Pelljk en niquot;nbsp;die is verwer-
ftnbsp;-«de
(') Hebr. VI: ^^ g
-ocr page 34-c. Men ontleent ook bezwaar uil de schadelijk-
heid van gedurig aan den dood te denken.
Gij ontmoet ook wel menschen, die vra-
gen: » waartoe zou dat gedurig denken aan
den dood kunnen nuttig zijn?quot; en alzoo óf
uitdrukkelijk beweren, óf zijdelings inwer-
Ïen, dat het somwijlen zeer schadelijk zou
unnen zijn voor het ligchaam, voor den ge-
trouwen arbeid, voor gewiglige ondernemin-
gen, en voor de vreugde en ht-t genot des
levens. Ik beken: oppervlakkig beschouwd
laat het zich zoo wel eens aanzien. Jonge
menschen, van een zeer gevoelig gestel, op
eene overdrevene wijze opgewekt, en door
een stroom van bèwegelijke woorden mede-
gesleept, en uitgelokt om gedurig aan het
graf te denken, zouden al ligt in het denk-
beeld kunnen geraken, dat het streven naar
wetenschappelijke kennis, en de inspanning
ten gevalle van eenig tijdelijk beroep of
aardsch belang, minder noodzakelijk zijn
zou, of althans in evenredigheid hun al te
veel van den tijd ontrooven zou, dien zij,
tot hunne voorbei-eiding voor hunnen dood,
zouden kunnen meenen geheel en al te
behoeven. Zoo zou men ook meer bejaarden
kunnen aantreffen, die door die meening,
afgetrokken van het gezellig en maatschappe -
lijk leven, aan hunnen kring, aan Kerk en
Vaderland de allergewigtigste diensten wei-
geren zouden.
Ik wil ook zeer wel gelooven, dat, indien
men zich zijn dood altijd als zoo digt bij
Voorstelt, er ook veel minder gebouwd,
gepla nt, en ondernomen, en volvoerd zal
Worden, van het welk anders een, ons op-
volgend geslacht, indien wij zelve niet, toch
Wezenlijk nut voor dit leven zal kunnen
trekken.
Misschien is het ook wel waar, dat nu of
dan, voor sommige kranken, het spreken
over den dood, voor het lig. haam eenigzins
bedenkelijk is; en het is wel te begrijpen,
aat eenige.geneesheeren voor sommiee lijders
en lijderessen het doodsgevaar volstrekt wil-
len verborgen hebben: maar wat bewijst dat
alles? Bedenk het wel, lieve lezer! ik gaf
slechts op, welke redeneringen en inwerpse-
len den indruk der vermaning: »gedenk te
sterven!quot; belemmeren kunnen, en mij dunkt,
al dat redeneren bewijst niet de schadelijk-
heid der doodsgedachte. De mogelijkheid
»an schadelijk zijn voor dit leven en voor
den toestand van het ligchaam bewijst het
misschien eenigzins! maar uit dit alles kan
Wel worden afgeleid, dat Indien men niet
P de regte wijze aan het sterven denkt,
^ öaar over verkeerdelijk denken doet, dit
eens voor ligchaam en ziel beide hoogst
nadeelig zou kunnen zijn! Men kan derhalve
ook Lier zich te binnen brengen het u wel
bekende zeggen: » het misbruik neemt het
gebruik niet weg:quot; of verstaat gij mij beter,
indien ik zeg: »het verkeerd gebruik van het
middel bewijst niet, dat het middel schade-
lijk isquot;?
Daar is eindelijk bij al het gezegde nog
iets op te merken, te weten: Zijn er
d. Voorheelden van menschen, die op het
laatst van hun leven bekeerd zijn, die
gebruikt men tot zijn nadeel.
Wie zou niet willen hopen en gelooven,
dat er zaligen in den hemel zijn, die kort
voor hunnen dood eerst bekeerd zijn. De
boetvaardige kruiseling (i) is misschien ook
weinig tijd voor zijn sterven eerst tot na-
denken gekomen; maar ik vrees, dat sommi-
gen onder ons, die wel overtuigd zijn, dat
men niet zalig zal worden wanneer men
blijft zoo als men is en leeft, heimelijk
hopen en zich vleljen, dat zij zich op hun
doodbed nog bekeeren zullen; terwijl zij te
eenemaal schijnen voorbij te zien het ver-
band, hetwelk er is, volgens het woord van
God, tusschen dit tegenwoordig en het toe-
komend leven, of zegt niet de Apostel Pau-
(I) Luc. XXIII: 4o—13.
-ocr page 37-jus (r): „dwaalt niet; God laat zich niet
bespotten, want zoo wat de mensch zaait,
«at zal hij ook maaijen; want die in zijn
zeJts vleesch zaait, zal uit het vleesch verder-
lems maaijen, maar die in den geest zaait,
zal mt den geest het eeuwige leven maaijen.quot;
afdeeling.
Ove, de oorzaken, waardoor men niet op de
regte wijze gedenkt te sterven.
verwachten, dat alles wat te-
fehr'Lnbsp;worden in-
wnde^^n,nbsp;opgehaald; ik
steiven met op de regte wijze denkt:
Hier komen in aanmerking: gebrekkige ken
nis van den inhoud der Godddijke öpenbquot;
nng een veroordeelend geweterl en eCï -
krompen geloof aan de Goddelijke beloften;
Vf'-^o'gequot;« kunnen wij onze
yndacht bepalen b.j deze en gene voorbeel-
dLTnbsp;die in de beschouwing des
waren, en als in 't voor-
^Jgaan waarnemen , waaraan dat toch bij hen
nioet worden toegeschreven.
vannbsp;het eerstgenoemd heb
öe oorzaken, waardoor men niet op da
(O Gal. Tl : , 8
„ae
regte wijze gedenkt te sterven: namelijk-
a. GehrekJdffe kennis aan den inhoud der
Goddelijke openbaring:
zal, dunkt mij, ook wel liet eerst in aan-
merking behooren te komen.
Onvolledige, oppervlakkige, gebrekkige
kennis was en is immers altijd in alle geval-
len , eene bron van allerlei dwalingen en af-
wijkingen? In opzigt tot de averegtsche wij-
ze van denken over den dood is het in meer
dan ée'n opzigt waar. Of zoudt gij, die mis-
schien zegt niet anders aan den dood te kun-
nen denken, dan met angst, althans niet dan
met huivering, daar tegen wel zoo zeer op-
zien , indien gij u uit de H. Schrift had laten
onderriglen, wat de dood voor den waren
vriend van God, en voor den opregten dis-
cipel van onzen Heer Jezus Christus is? of
gij, die misschien tegen den dood zoo niet
opziet, allhans zoo opgeruimd, en schijnbaar
zoo blijgeestig, tot uwe medemenschen van
uwe afgestorvenen en van het sterven spreekt,
en van dat zalig wederzien na den dood.....
Zoudt gij daarvan wel altijd zoo kalm, zoo
goedsmoeds spreken, indien gij op de regte
wijze kennis droegt, dat de Goddelijke open-
baring zulken alleen zalig noemt, die in den
Hcere sle/ vcn? (i).
(I) Opeiib. XIV: i3.
-ocr page 39-Wijders: wat die gene aangaat, die de ge-
dachte aan den dood tot de behartiging alleen
van aardsche belangen drijft: dunkt het u
Wel, dat zi) zoo stipt op de vervulling van
hetgeen hier beneden prijsselijk is en goed,
zich zouden toeleggen, indien zij, door ge-
brekkige kennis verleid, zich niet valschelijk
vleiden met de gedachte, dat hunne voor-
beeldige deugdzaamheid hun wel een goede
vrijbrief bij het sterven wezen zal?
Eindelijk die arme lijders, die door kom-
mer en verdriet neergedrukten , die door pijn
fn smart langdurig gefolterden, die..: het
IS niet te vei-wonderen!. .. somtijds zoo ja-
gend wenschen naar hun' dood, zouden die
wei zoo ongeduldig naar die uitkomst smach-
ten, indien zij bet wel inzagen , dat de dood
den onboetvaardlgen, en tegen God en zijn
bestuur wederbarstigen ellendeling, wel van
dit aardsche verdrieten deze llgchaams-smar-
ten kan ontheffen, maar hem niet zal be-
vrijden van Gods toorn tegen de zonde? die
•?quot;)ft toch op een iegelijk die niet gelooft in
^zus Christus, Gods zoon, (i) als onzen
^iddelaar: en dat waai-achtig geloof, dat on-
dekt zich toch ook in bukken voor en onder
^od, en in het bidden om een onderworpen
«art, hetwelk gelaten wachten leert. O! waren
leraan altijd — en wierden daaraan nog
(O Joh. ni: 36.
steeds vroeggenoeg herinnerd, diebeklagens-
waardigen, die wel eens blijken gaven , dat
zij hun verdriet of smart in eenen zelv' ge-
zochten dood outvlugten wilden! en moge
Gods genade een iegelijk, die wel gewaar-
schuwd is, bewaren van zulk een' stap, bij
welken men misschien herstelbare ellende zou
kunnen verwisselen met onherstelbare ramp-
zaligheid !
b. Een veroordeelend geweien.
Men moet uit het zoo even gezegde intus-
schen niet opmaken, dat eene meer overvloe-
dige en uitgebreider kennis van— of dieper
inzien in hetgeen de Openbaring ons aan-
gaande het sterven zegt, ons ook altijd de reg-
te wijze van denken over hetzelve waarborgt
en verzekert. Ach! daar kan eene conscientie
der zonde zijn , welke den invloed dezer ken-
nis te eenemaal krachteloos maakt.
tfebt gij ook wel eens iemand ontmoet, die
met duidelijkheid en kracht, bevallig en aan-
genaam over den dood kon spreken, doch die
in ziekte en dreigend doodsgevaar meer dan
andere menschen, angstig voor zijn sterven
vreesde? Moet dit wel altijd aan het gestel
van het ligchaam , of den bijzonderen toe-
stand van hetzelve door die ziekte worden
toegeschreven ? In vele gevallen wil ik het
daar voor houden , niet in allen van dien aard.
Doch God oordeelt het hart. .. Maar waar-
uit zou toch wel, tegen uwe poging aan , om
deu barslogt van dien lijder te bedaren — en
den man , die door zijne gesprekken zoo velen
bemoedigde legen den dood, ook met rust
voor zicli zeiven daarop te doen terug denken:
Waaruit, meent gij, zou toch wel eens bij de
zoodanigen moeten worden verklaard, die
blijkbare onvatbaai-heid voor ware Evange-
lische vertroosting ? Waarlijk! het is van be-
lang, dat wij elk voor ons zelven daarop na-
denken: daar kan eene terugstootende kracht
in het binnenste zijn : het geweien kan ten
aanzien van bijzondere verkeerdheden«« spre-
ken , waarvan het te voren zwijgen moest. —
Is het niet mogelijk, dat bij het aannaderend
licht der eeuwigheldin zijne ziel, door hem
ontdekkingen zijn gedaan, die hem doen duch-
ten voor den Regter, dien hij tegemoet gaat?
Geen wonder dan, dat gij bij afwisseling hem
hoort zeggen: » zoo wat de mensch gezaaid
zal hebben, dat zal hij maaijen. God laat
zich niet bespotten ! Hij zal lagchen als der
spotters vrec/.e komt! Hij zal alle de ver-
borgene raadslagen van het hart ontdekken!
D'e den wil des Heeren zal geweten, maar
met gedaan zal hebben , die zal met dubbele
slagen geslagen worden! Hoe zullen wij ont-
vlieden , indien wij op zoo groot eene zalig-
beid, als God ons door zijnen Zoon geschon-
ken beeft, geen acht geven? quot;en wat van dien
aard meer is ? Het is dus niet te verwonde-
ren , dat waar de kracht van het onderdrukt
geweten zich verheft en werkt, men over
den dood niet Avel op de regte wijze denken
kan; en mogten wij en alle menschen nu
daai-uit maar in tijds de les afleiden, om wan-
neer wij ook verlangen onze rust in stervens-
nood te bevorderen , dat wij moeten zoeken
voortekomen de misleiding en verharding van
ons geweten, waardoor de ontfermende liefde
zoO dikwijls tot ons spreekt; en dat wij nim-
mermeer verachten of met ligtzinnigheid be-
handelen moeten, den rijkdom van Gods goe-
dertierenheid, , en verdraagzaamheid, en lang-
moedigheid : wel wetende dat de goedertie-
renheid Gods ons tot bekeering leidt (i).
c. Een heitrompen geloof'.
Het ontbreekt hierbij ondertusschen—zult gij
welligt zeggen—den zoodanigen aan geloof!
Ja, bekrompen geloof bij den belijder van
het Christendom aan de Goddelijke beloften,
noemde ik als eene derde oorzaak , die ons ver-
hinderen kan aan onzen dood, schoon wij aan
denzelven denken, toch niet te gedenken zoo
als het behoort. Het zal niet noodig zijn u
(i) Rom. II: 4-
-ocr page 43-hierbij voor te stellen alle de beloften van ge-
nade , schuldvergiffenis, wederaanneming tot
Gods kinderen, gemeenschap des Heiligen
Geestes, geleide tot aan, in, en over den
dood?.die de arme zondaar door het Evange-
lie om Jezus Christus onzes Heeren wil van
God ontvangen heeft. Ook durf ik wel onder-
stellen , dat u niet te eenemaal vreemd is, de
verzachtende wijze, op welke de Goddelijke
Openbaring van het sterven spreekt: » Laza-
rus onzen vriend slaapt', (i) dat zult gij dik-
wijls gelezen hebben. Zoo sprak onze Heer
tot zijne discipelen. Paulus sprak van de
gestorvene Christenen als van ontslapenen (2).
Dezelfde Apostel spreekt van den dood ook,
als van de versterving van den zaadkorrel in
den wintergrond, die in de lente ontkiemen
en uitspruiten zal (3). Het afleggen van een
afgesleten kleed, — het sloopen of af breken
van een bouwvallig huls, is ook al een beeld.
Waaronder hij het sterven voorstelt (4) --
Van heengaan in vrede sprak de vrome Si-
meon (5), de Heiland sprak ook van heen-
gaan tot den Vader, — Hij beloofde ook,
dat waar Hij zou zijn, zou zijn dienaar
Wezen; ook verzekerde Hij, dat er in het
huis des Vaders vele woningen waren, en dat
Hij aldaar voor Zijnp discipelen, en die in
(I) Joh. II: iiK (2) I Tl»««'- ^ - , (3) ^ K«»-.
XV; 36 enz. (4) 2 Kor. V: i enz. lt;5) Luc. II: 29.
geloof TIetn zouden vereeren, ook plaats
bereiden zou! (i) Deze denkbeelden, die
wij als zoovele bcloflen aangaande het ster-
ven, voor het geloof, en voor de geloovende
en geloof oefenende Christenen, mogen aan-
merken, zijn u immers niet vreemd?
Maar wat baten nu de heerlijkste toezeg-
gingen, wanneer dezelve voorbijgezien, of
niet gebruikt woi'den uit traagheid of gebrek
des geloofs? Neen, toegeëigend en als ons
bijzonder eigendom behooren zij gebruikt te
worden! Ja, dat geloof moet als dan, om
kracht te kunnen uitoefenen, zelfs niet be-
krompen zijn; map alles zóó aannemen,
als God het getuigt'; ook hier wederom gel-
den laten: »het is niet alleen voor anderen,
maar ook voor mij!quot; (2) Het is onmogelijk,
dat iemand^ welke die beloften niet zonder
eenige bedenking voor zich zei ven aanneemt,
den dood zonder schroom zou kunnen te
gemoet gaan! Het waarachtig Schriftuurlijk
denkbeeld: » de bezolding der zonde is de
doodquot; (3) kan niet anders overwonnen wor-
den, dan door het bijzonder, persoonlijk en
vast geloof in Jezus Chrislus, als Overwin-
naar van den dood ook voor ons! Ach! hoe
diep is het te betreuren, dat dit onder ons
zoo zeer ontbreekt! dat is onze schande,
(i) Joan. XIV : 2. (3) ï,om. VI: aS
(9) Hcidelb. Catech, Zond. VII Anlw. 21,
-ocr page 45-dat is ook onze schade! Merken wij er op,
Wij die door onzen doop reeds zijn geheiligd
tot de vruchtbaarste gemeenschap aan den
dood van Jezus Christus, en die in denzelven
een ongetwijfeld getuigenis hebben, dat wij
inet God in een eeuwig verbond der genade
staan, zoo dat wij tot aan, in, en over den
dood, op Hem als onzen Vader door Jezus
Christus rekenen kunnen.
Doch het ontbrak en ontbreekt gelukkig-
lijk nog niet te eenemaal aan zoodanige
Vrienden van God en discipelen onzes Hee-
ren, die, was het dan wel niet altijd zonder
eenig gebrek, doorgaans evenwel beter over
bet sterven dachten. Gij wilt mij wel toe-
staan, dat ik van deze en gene der eerslbe-
doelden iets tot bewijs daarvan herinner, en
als in het voorbijgaan poog op te merken'
waaraan die goede doods gedachte bij hen
moet worden toegeschreven.
a. Mozes, weet gij, vervaardigde den
90quot;quot;quot;' Psalm: ziet dien Psalm eens in; gij
ziet, het stuk wordt een gebed genoemd des
mans Gods, en gij b merkt aanstonds, dat
hij met de waardigste gedachten vervuld is
omtrent Gods eeuwigheid en onveranderlijk-
heid, die de steunpunten helpen uitmaken
voor het geloof aan Gods trouw: hoe treffend
schetst hij daarin de onzekerheid, kortheid
en wisselvalligheid van biet menschelijk leven:
hoe roerend teekent hij den toestand van het
volk, hetwelk, na den dood van vele duizen-
den door welverdiende strafgerigten, zich
daar nog met hem in de woestijn bevond: en
hoe treffend is zijne bede, dat het gegeven
onderwijs doel bereiken mogt! en hoe beurt
zich zijn hart op in het uitzigt op betere
tijden, door de vernieuwing van Gods gunst!
Het is mijn oogmerk niet, om bij dit stuk
in alle deszelfs bijzonderheden te blijven stil-
staan; maar dit wilde ik u doen opmerken:
hij zag zichzelven bij deze oveidenking niet
voorbij , ook hij erkent zich aan het sterf-
lot, aan de overrompeling door den dood
onderworpen; hij betreurt mede zijne zon-
den; hij houdt zich overtuigd, dat de rede-
lijke mensch bij het sterven niet ophoudt te
bestaan; waar toe anders die hnAe om de da-
gen wel Ie leeren tellen, om toch een wijs
hart te bekomen? Maar schoon hij de blij-
ken zag van het misnoegen des Allei-hoogsten
tegen de zonde, is hij nogtans tegen den
dood niet angstvallig vervaard, en schoon hij
de ontfermingen Gods opmerkt, is hij ook
niet onachtzaam omtrent zijne toebereiding
voor den dood! Hij wendt zijn oog niet
van het aandoenlijk leerzaam schouwspel af,
maar hij vleit zich ook niet onbedachtzaam
met ijdele verwachtingen! Zoo, zóó behoor-
den wij ook, bij zoo vele lessen vau onze
slerfeUjklieid, ea onder de beproevingen, en
tuchtingen, en oordeelen, die over de aarde
zijn, omtrent onzen dood gedurig te verkee-
ren; dat is de vrucht van de regte kennis der
Goddelijke openbaring , en van het geloof aan
Gods beloften , hetwelk het geweten bevre-
digt en heiligt; dat is de vrucht van het ver-
trouwen des harten, hetwelk zich voor zich-
zelven aan God en zijne toezeggingen verhecht.
b. David kan ons insgelijks ten voorbeeld
zijn. In zijne Psalmen kunnen wij gedurig
opmerken , dat hij, in allerlei levens-omstan-
digheden, met de gedachte aan den dood op
de regte wijze werkzaam was. Bepaalt u thans
vooral bij den Sg«quot;quot; en bij den loä*'quot;' Psalm.
In den eerstgenoemdea zien wij hem door
grievend leed beklemd; hoe zucht en klaagt
hij tot God, maar hij bidt niét als iemand
die geen hope heeft; hoe levendig is hem
het gevoel van zondenschuld en strafwaardig-
heid! hoe diep is zijn besef en overtuiging,
dat ook zijn leven, zoo wel als van de sterk-
ste menschen, enkel ijdelheid is! Leest ook
dezen Psalm eens door; dunkt het u ook
niet, dat de vrome man, eerst wel doo^
allerlei aandoeningen bestormd en geslingerd,
toch in de regte stemming kwam? Waar-
schijnlijk had Absalom hem het verdriet
berokkend, hetwelk zijn hart beroerde^ maar
David wist wel, en zag het niet voorbi), aaï
-ocr page 48-Lij die blijken van Gods afkeer van zijn mis-
drijf had verdiend. Dan ach! hoe ongelukkig
zou hij nu geweest zijn, indien hij ook toen
niet op de regte wijze over het sterven had
gedacht; zijn dood kon niet ver meer af zijn,
zijne jaren waren gevorderd, maar hij wist
het wel: » men behoeft niet oud te zijn óm
te sterven,quot; de dood wenkt ieder uur! en
dan met God niet bevredigd te zijn, o! dat
maakt den dood een koning der verschrik-
king! Maar David wacht toch van God ont-
ferming en een gunstig lot; hij durft het vra-
gen, hopen en zich met het uitzigt daarop
vertroosten eer en als hij daalt in het graf.
Dat vermag de kennis en het geloof aan
Gods genadige ontdekkingen ook ten aanzien
van den dood; dat Is de zegepraal van het
vertrouwen op God en Zijne besluiten, over
de billijke verwijlen van het geweten, en
over den schrik des doods, die de wrange
bezolding van de zonde is.
In den loS*^quot; Psalm vinden wij niet on-
waarschijnlijk de uitdrukking van Davids ge-
moedsbestaan , na dat de driedaagsche pest
ophield, die hij uit drie welverdiende plagen,
om zijne gruwelijke overtreding hem voorge-
steld, gekozen had; of wil men liever dit stuk
tot Davids vroegeren leeftijd brengen : dan kan
de inhoud, naar dat gevoelen, bij deze on-
derwijzing niet minder dienen. Slaat dezen
Psalm eens open; gij ziet het, zijne toespraak
is al aanstonds tot zijne ziele, dat is tot hem
zeiven gerigt, hij gevoelt zich opgewekt en
gedrongen tot Gods lof; tallooze weldaden
waren hem te heurt g:evallen, inzonderheid
was hij getroffen over Gods gunst die zijn leven
had gespaard. Hij gevoeldt'het wel, hij had
den« dood verdiend, maar God had hem zij-
ne zonden vergeven; de rijkdom Zijner ge-
nade was aan hem verheerlijkt; hoe verlus-
tigde hij zich in de heschouwitig van God en
Zijne heerlijke volkomenheden! Hoe is hij
doordrongen van de sterfelijkheid der men-
schen en van de korstondigheid van het
aardsche leven! Leest eens vers i5 en i6.
Maar merkt nu op, hoe hij over dood en
graf als henen ziet, hoe juicht hij in de er-
kentenis van hetgeen Gud is voor degenen,
die hem vreezen! — Mij dunkt, ook hier
vinden wij ons wel leerzaam voorgesteld, hoe
een vriend van God, ook ;ia de bevrijding
van dreigend doodsgevaar toch denken moet
aan het sterven, en op de vraag: waaraan
die goede doodsgedachten kunnen worden
toegeschreven? vindt gij ook in dit stuk wel
eenig antwoord, hetwelk ons kan bevredigen.
Zoo leert men het door verstandiglijk te
letten op het Goddelijk onderwijs; —zoo
leert men het door bet aannemen van Zijn
getuigenis; — zoo leert men het wanneer
men bij ootmoed over zijne zonden niet
twijfelt of Gods verklaring: » ik ben in leven
en sterven uw God, de God uws heilsquot; ook
mis betreft! Dat was toch, dunkt mij, reeds
vroeg het vooinegt van dien uitmuntenden
kweekeling der Voorzienigheid, of mogen
wij dit niet besiuiten, wanneer wij reeds in
dennbsp;Psalm zijne trelfende betuiging
lezen vers »al ging ik ook in een dal der
schaduwe des doods, ik zoude geen kwaad
vreezen, want gij zijt met mij; uw stok en
uw staf, die vertroosten mijquot;?
c. Petrus, op welken ik, dunkt mij, ook
hierbij uwe aandacht wijzen mag, wist dat
hij zijn leven — {wanneer, dat was hem niet
ontdekt) in eenen verbazenden marteldood
zou eindigen. De Heiland had hem dit
geopenbaard; hij zou met denzelven God
verheerlijken (i). Die openbaring, hoe be-
langrijk voor hem, had hem nogtans niet
van aanleg, van gestel, en van oorspronke-
lijk karakter veranderd; hij was en bleef, hoe
ook geheiligd en verbeterd, toch nog onder-
worpen aan vele menschelijke gebreken; ligt
getroffen, voorbarig en angstvallig, kon hij
in meer gevorderden leeftijd de bestraffing
van Paulus niet ontgaan! (2) maar hoe heil-
zaam en gelukkig was het voor hem, dat hij
op de jegte wijze zich zijnen dood gedurig
(i) Joli. XXI: 18, ig. (2) Gal. II: ii chï.
-ocr page 51-voor oogen stelde. Dien noemt hij de af-
legging van zijn tabernakel {i), de slooping
van de ligte tentwoning, waar van hij zich
op deze aardsche reize bedienen mogt!
Schoon zich zijner' vroegere vergrijpen en
zijner onvergetelijke verloochening van den
Meester wel bewust, en geen vreemdeling
in de geschiedenis van zijn hart en van later
dagen, huivert hij niet bij het naderen van
het ontzettend tijdstip; — zijn geweten moge
van tijd tot tijd luide en krachtig spreken,
hij heeft een rustpunt, hetwelk onwrikbaar
is. Zijne oogen hadden nog meer, dan die
van den vromen Simeon, de zaligheid Gods
gezien. Hij geloofde in Jezus Christus, als
het onbestraffelijk en onbesmettelijk Lam
Gods, door wiens bloed hij was gekocht;
hij wist het ook voor zich zeiven wel, dat
hij geene konstig verdichte fabelen navolgde,
wanneer hij door Jezus Christus op God
vertrouwde, die hem uit de dooden bad
opgewekt; dat woord, het welk hij ook
zelf verkondigd had, dat woord des Heeren,
hetwelk in eeuwigheid blijft, dat had hij
ook voor zich zeiven aangenomen! en dat
geloof, het mogt, gelijk voor toenemen zoo
ook voor afnemen vatbaar zijn, dat geloof
was en bleef bij hem de bron, waar uit zijne
hem heilrijke, en anderen tevens zoo heil-
(l) 2 Petr. I: IJ, i4.
-ocr page 52-zame doodsgedaclite is voortgevloeid; — dat
geloof zij ons dan ook hier de oplossing van
het raadsel, hoe het mogelijk was, dat Pe-
trus, die op den blik van eene dienstmaagd,
uit vreeze des doods, zijnen Meester kon
miskennen, naderhand den ijsselijksten dood
voor Jezus naam en zaak, met stille gelaten-
heid verbeiden kon.
d. Paulus wilt gij bij de beschouwing
der genen, die over het sterven wèl dach-
ten , — voor zich zeiven wèl dachten,. zeker
niet voorbij zien. Hij geeft ons menigvul-
dige gelegenheid om na te gaan, van waar
bij hem die goede doodsgedachten oorspron-
kelijk en zoo werkzaam waren.
Het zal niet noodig zijn u te herinneren,
dat deze Apostel des Heeren den dood niet
aanmerkte, als een noodzakelijk gevolg van
de gesteldheid van het menschelijk ligchaam.
Hif beschrijft hetzelve wel als natuurlijk (i),
(dierlijk, zinnelijk) en zwak, maar hij leert
toch uitdrukkelijk, dat de dood door de
zonde in de wereld gekomen is (2); dat de
dood de bezolding van de zonde is (3); hij
kent aan den dood een prikkel toe, die prik-
kel is de zonde (4). Hij leerde ook, dat in
den dood evenwel de straf der zonde niet
eindigt; daar volgt op dit in een ander leven:
(2) Rom. V: 12.
(4) i Kar. XV: 55 , 56.
(,) I Kor. XV: 44-
(3) Som. VI: aS.
gt;. zoo velen als er zonder wet gezondigd
Lebben, zullen zonder wet verloren gaan ;
zoo velen als er onder de wet gezondigd
hebben, zullen door de wet (volgens de
openbaring) geoordeeld worden (i);quot; de dood
brengt beide, regtvaardigen en onregtvaardi-
geii, ondeugenden en goeden voor den reg-
terstoel van Jezus Christus (2); deze zullen
gaan in het eeuwige leven, de boozen in de
eeuwige pijn! Zij die het Evangelie niet
zullen gehoorzaamd hebben, hetwelk bun
zal gepredikt zijn, zullen verworpen worden
in het eeuwige verderf, verwijderd van het
aangezigt des Heeren, en van de heerlijk-
heid Zijner sterkte (3). Dat was ook zijne
prediking.
Maar schoon Paulus dit nopens den oor-
sprong van en de gevolgen op den dood niet
verbergt of verbloemt, hij stelt ook den
dood aan den Christen voor als verslonden
tot overwinning door Jezus Christus (4).
Door de regtvaardigheid van dien e'e'neu
Mensch komt Gods genade over alle men-
schen tot regtvaardigmaking des levens (5);
die in Hem gelooven zijn als met Christus
aan het kruis gestorven, en in den doop
als met Hem alreeds begraven, en weder
opgestaan tot het nieuwe Godeleven (6).
(i) Rom. II: 12.nbsp;(2) 2 Kor. V: lo.
(3) 2 Thcss. I: 8. (4) i Kor. XV: 54—S?-
(5) Rom. V: i8.nbsp;(6) Rom. VI: 3—6.
-ocr page 54-Voor hen is vrede bij God door Jezus
Christus (i); voor degenen, die in Hem zijn,
is geene verdoemenis meer (2), zij, schoon
wél bewust, dat het ligchaam door den dood
zal worden ontbonden: mogen door het
geloof zich vertroosten met de zalige verrij-
zenis uit het graf. Paulus wilde dan ook,
dat de geloovigen zich en malkanderen zou-
den vertroosten over diegenen, die in Chris-
tus den Heer ontslapen waren, en verwach-
ten, dat zij alle te zamen eenmaal en eeuwig
bij den Heer zouden zijn (3).
Ziet daar eenige trekken uit sommige brie-
ven van Panlus, waar uit wij zien kunnen,
op welk eene wijze de Christenen, naar zijn
onderwijs, over het sterven denken moeten.
Maar dacht hij nu ook zelf zoo over zijnen
dood ? Zijn brief aan de Filippensen kan,
dunkt mij, inzonderheid dienen om ons daar-
van te overtuigen, ofschoon wij 't geen wij
elders daarvan aantreffen, niet behoeven
voorbij te zien. Hij was gevangen, toen
hij denzelven schreef; hij had, zoo het
schijnt, nog wel hoop, om uit die banden
verlost te worden, en dat hij tot bevordering
van den welstand der gemeente des Heeren
nog zou verblijven; hij wenschte dat ook
voor het belang van het Christendom, maar
voor zich zelven verlangde hij toch, dat zijn
(1) Rom. V : I. (2) Rom. VIII: 1. (3) i ïhess. IV: i3.
-ocr page 55-flood hem bij Christus den Heer mogt over-
brengen, dat zou hem i^eiTe het beste zijn;
in allen geval, dit stond vast bij hem, het
sterven zou hem gewin zijn, door zijnen
dood zou hij bij Christus komen (i).
Maar hoe? de Godslasteraar, — de ver-
volger van Christus en Zijne gemeente?
moest die niet sidderen voor den dood ?
Voor den dood, die hem voor zijnen Regter
stellen zou? Verbande hij dan misschien de
gedachtenis van dat verfoeijelijk tijdperk uit
zijn hart? of vleide hij zich maar met Gods
barmhartigheid? Het tegendeel van dit alles
blijkt duidelijk genoeg (2); maar hij houdt
ook voor zich zeiven aan Gods openbaiing
vast, hij wist in wien hij had geloofd; Je-
zus Christus was zijne hoop, zijn Middelaar,
zijne verantwoording; die had voor hem oot.
aan het kruis den dood gesmaakt; die was
ook voor hem een vloek geworden, en zoo
strevende om Hem te kennen in de kracht
van Zijnen dood en in de kracht van Zijne
opstanding (3), was hij, terwijl Wj Voor
Christus leefde, wèl overtuigd, dat zijn
sterven voor hem gewin zou zijn; zijne'zon-
den hield hij voor uitgewischt, zijn geweten
was door het geloof bevredigd, ien door dat-
zelfde geloof was hem ook de gedachte aan
(i) Phil. I: 20—(2) I Tim. I: J2—17-
(3) ï'hil. 111: 8—14.
-ocr page 56-eenen allerverschrlkkelijksten marteldood
niet verschrikkelijk meer; — neen! maar hij
zag over dood en graf de kroon reeds in de
hand van zijnen regtvaardigen Regter,-die
hem denzelven in den dag van Zijne toe-
komst gewisselijk geven zou (i).
DERDE HOOFDSTUK.
Aanwijzing, h^e wij ook zouden kunnen laeren,
wel te gedenken aan onzen dood; en opwek-
king, om dit toch spoedig, bij aanvang
oj verderen voortgang alzoo te doen.
Door hetgeen ik u nopens Mozes, David ,
Petrus en Paulus heb herinnerd, zal, hoop
ik, u overtuigend gebleken zijn, dat wij
die vermaning: » gedenk te sterven,quot; wel
kunnen leeren betrachten, en gij zult daarin
te gelijk alreeds iets hebben opgemerkt van
hetgeen daartoe volstrekt noodzakelijk is.
Met opzet heb ik hetgeen die waardige man-
nen betreft alzoo voorgesteld, zoo kan ik
mij dan bij de aanwijzing, hoe wij ook dat
leeren kunnen eenigzins bekorten , om den
nog naar gelang van uwe behoeften, u
daartoe aan te sporen. Lees echter vooraf
de volgende
(i) 2 Tim. IV: 6—8.
-ocr page 57-Voorbereidende aanmerhinffen.
I. 31en behoort de regie doodsbetrachting
voor zich zeiven niet onniogelijl: te achten.
Het zou wel kunnen zijn , dat de beschou-
wing van Mozes , David , Peti'us en Paulus ,
den een' of anderen zeggen of denken deed:
» wie onzer is daartoe bekwaam! Mozes was
een man Gods; David een profeet, een bij-
zonder gunsteling des Allei hoogsten, een man
naar Gods hart; en Petrus en Paulus? waren
zij niet heilige /fpostelen, en stonden zij
niet onder den bijzonderen invloed van Gods
goeden Geest, die in de waarheid leidt?quot;
Maar waren zij, mag ik dan hierop vragen,
toch ook geene menschen van gelijke bewe-
gingen als wij? En hetgeen zij in bijzondere
betrekking als voorganger van, als Koning
over Gods volk, of als Apostelen des Heeren
waren , komt dat hierbij nu wel zoo zeer
te pas? Niet alle voorgangers — niet alle
Koningen van Israël — niet allen, die in
de dienst van Jehova in buitengewone om-
standigheden geroepen en werkzaam waren;
niet alle de Apostelen des Heeren hebben
die heilzame les altijd alzóó betracht; en hoe
veel zal er ook wel bij die uitmuntende
voorbeelden somwijlen aan ontbroken heb-
ben ! Zij hebben het ook geleerd, — op hun
gebed geleerd; van Mozes en van David
kennen wij die Lede; wie weet Iioe dikwijls
Petrus en Paulus die bede van Mozes en Da-
vid voor zich zelven bebben overgenomen!..
Neen, wij moeten het maar niet onmogelijk
achten, dat is schadelijk! een berg, dien
wij voor ons onbeklimbaar achten, zullen
wij niet gaan bestijgen; maar dan berooven
wdj ons ook van het heerlijke overzigt, het-
welk zij, die zich die moeite gaven, ons
zeggen, dat deszelfs omtrek ons, op zekere
hoogte reeds, kan geven.
2. Men behoort ook niet te denken, dat
men dit zoo maar op eenmaal leeren kan.
Het is zoo kort gezegd: » gedenk te sterven!quot;
en het is eene zoo eenvoudige, verstaanbare
vermaning, dat iedereen den zin en meening
spoedig zou kunnen verstaan, indien hij maar
met behoarlijke oplettendheid dezelve gade
sloeg; maar de kennis en het begrip van de
spreuk of de vermaning is niet de beoefening;
dat ziet men, bij de meening dat zulks zeer
spoedig te leeren is, voorbij! Eu wanneer
men deze of gene wetenschap, kunst of be-
roep al te ligt stelt, dan zal men er door-
gaans niet ver in vorderen, en hier omtrent
deze vermaning is immers opgemerkt, dat
van binnen en van buiten nog al het een en
ander belemmert en aftrekt, hetwelk deze
aan sommigen ligt en gemakkelijk schijnende
zaak, nogal zeer moeijelijk maken iian. Het
best zal dus zijn, in het midden door te gaan,
het niet te eenemaal onmogelijk te achten,
en ook niet te denken:» dat kan ik altijd
doen, zoodra ik maar ■wil,quot; daar tegen zou
zeer veel te zeggen zijn; maar ik zal hierbij
dit maar vragen : » er kunnen immers kwade
dagen, en jaren, en tijden en omstandig-
heden komen, in welke gij, ook ten aan-
zien van deze vermaning, zoudt zeggen : » ik
heb er geen lust — ik heb er geen kralt; ht —
ik heb er geen rust — ik heb er geen tijd toe!
3. Men moet ook die doodsbetrachting op-
regtelijk willen beoefenen. Daar is een aan-
merkelijk onderscheid tusschen eene opbrui-
sende begeerte , om zoo of zoo voortreffelijk
te zijn in een of ander opzigt, als die of de-
ze , en tusschen eene doorgaande , bijblijven-
de, innige, hartelijke lust om goed — in
zijne betrekking, ook zonder vergelijking met
een ander, goed te zijn. In het eerste ge-
val moge de eerzucht prikkelen om een' an-
der' op zijde en voorbij te streven — in het
andere, lokt ons edeler gevoelen en begin-
sel uit. Die drift, die vlaag, is doorgaans
ook te heftig om lang te kunnen duren, en
doet zeldzaam iets van belang te voorschijn
komen: de opregte begeerte, die bijblijft,
wil er wat voor opofferen; heeft er veel\oov
over, is de bron en kracht van werkzaam-
heid. Deze opmerkingen zult gij zelve wel
hebben gemaakt in uwen kring, bij u zei-
ven , bij uwe aankomende en opwassende kin-
deren; zij zijn hierbij, dunkt mij, niet te
eenemaal onbelangrijk. Wat zou het toch
baten, indien men zoo maar , nu of dan eens,
dacht of zeide: » ik wenschte wel, dat ik regt
kon leeren denken aan mijnen dood! quot; indien
wij nu of dan eens Mozes, David, Petrus,
Paulus of andei-en , als daarin voorbeeldig ;
ons vertegenwoordigden — of aan anderen
voorstelden? Die wenschen, zuchten en klan-
ken worden opgelost in de lucht als water-
bellen; maar die het ernstig wil, zoo als elk
dit belioorde te verlangen, die vraagt om
raad en hulp, en zal ook niet te eenemaal in
dit verlangen worden te leur gesteld. Ik on-
derstel , dat ook den zoodanigen dit stukje in
handen komt: mij dunkt, ik hoor u vragen:
» wat moet ik dan doen , om wel te leeren
gedenken aan mijn' dood? quot; hier vindt gij,
medestervelingen!
Eenige aanwijzing, hoe gij het zoudt
kunnen leeren.
I. Ik zou u raden te beginnen met het
gebed. Ik kan niet denken , dat gij geheel
en al onkundig zijn zoudt nopens hetgeen
er behoort tot zulk een gebed, hetwelk Go-
de aangenaam is, en door Hem verhoord
wordt (i); daar over hebt gij zelve meer
dan eenmaal hooren preken — misschien
hebt gij ook wel een iractaaije over het hid-
den gelezen (2), en ik mag immers hopen,
dat gij alle dagen bidt: — God , den Vader
van onzen Heer Je/.us Christus, in zijnen naam
aanbidt, en dat alles atzoo vraagt van dien
Vader der lichten, van wien alle goede ga-
ven tot ons nederdalen, dat gij, op grond
van des Heeren belofte, dat Hij den Heiligen
Geest geven zal, dengenen die Hem bid-
den (3), ook om die allerbeste gave bidt;
niet twijfelende of Hij u, hetgeen u daar-
van nuttig en noodig Is, geven zal (4).
Zoo wensch en raad ik u nu, dat gij
deedt in betrekking tot deze vermaning:
» gedenk te sterven.quot; Biddende , b. v. » He-
melsche Vader! leer mij dat ook om Jezus
wil, door uw woord en door uwen Gaest!
ik wil het leeren, ik gevoel, dat ik het noo-
dig heb — maak nilj mijn einde bekend —
leer mij hoe vergankelijk ik ben. — Leer
mij ook alzoo mijne dagen tellen, dat ik een
wijs hart bekome!quot; Zie, met deze of der-
gelijke woorden en met een hartelijk ver-
langen in het hart, moest gij van nu af da-
gelijks tot den Vader gaan! gij zult dien
(1)nbsp;Heiii. Catecli. yt. en antw. tiy.
(2)nbsp;Ned. Tract. Gen. n«. a5, u4 en 124.
(3)nbsp;Luc- II: i3.nbsp;(4) Jac. I: 5—7'
-ocr page 62-raad immers niet anders dan goed kunnen
noemen ? Herdenk eens, hoe wij den God-
delijken hijstand in alles behoeven; herdenk
eens, hoezeer wij denzelven noodig hebben
in eenen toestand als de onze , daar wij zoo
onnadenkend en lusteloos zijn tot het goede
en tot alles wat tot het goede leidt; breng
u te binnen, hoe de zinnelijke dingen ons
aftrekken, — hoe ongevoelig wij doorgaans
worden omtrent hetgeen ons dikwijls gezegd
wordt, en hoe wij telkens in gevaar zijn,
om door luchthartige magtspreuken — ook
door schijnredenen van wijsheid — te wor-
den afgetrokken; en dan zal er wel niets
meer behoeven gezegd te worden, om u re-
delijker wijze te overtuigen, dat gij wèl zult
doen, indien gij met het gehed begint, en
in hetzelve verstandig waakt met dankzeg-
ging! » Met dankzegging?quot; vraagt gij mis-
schien! Ja, want het gebed moet altijd bij
ons worden aangemerkt als het voornaamste
stuk der dankbaarheid aan God, voor onze
verlossing door onzen Heer Jezus Christus;
en wanneer wij ons nederzetten om op het
gewigtig stuk van onzen dood voor ons zelve
te peinzen, dan zullen wij in verwondering
opgetogen kunnen staan over den onnaspeur-
lijken rijkdom vau Gods goedheid, die ons
zoo dikwijls, op zoo velerhande wijze , en
zoo nadrukkelijk, en zoo gepast deze les
doet voorhouden , — vooral ook in zijn heilig
woord, hetwelk ons, bij het licht van Gods
genade, niet vruchteloos zal laten zoeken
naar onderwijs, raad en bestuur, om deze
vermaning wèl te leeren betrachten.
2. Gij verwacht dan nu ook van zelve ,
dat ik u als een tweede hulpmiddel tot het-
zelfde doel zal aanprijzen het verstandig,
eerbiedig en Godvruchtig gebruik van des
Heeren heilig woord. Daar over uitteweiden
is niet noodig, gij zult dat stukje over het
allerbeste Boek, en het andere: onderwijs
over het Bijbellezen, n°. 9 en nquot;. 10 van de
stukjes, die het Ned. Zend. Gen. voor u
uitgaf, wel hebben en kennen, of anders
hetzelve wel eens zoeken te verla-ijgen; dat
zal u helpen kunnen in het regte gebruik
der Schrift, en bij deze vermaning zal er
dat degelijk op aankomen; want het is u
immers niet ontdacht, dat gebrekkige kennis
van den inhoud der Goddelijke openbaring j
eene der oorzaken is, door welke men niet
op de regte wijze gedenkt te sterven. En
wat voordeel zal het u aanbrengen, indien
gij u nu al eens opgewekt gevoeldet om
dikwijls aan uwen dood te gedenken, en gij
waart niet in staat, om dat op de regte wijze
te doen?
Ik wil niet zeggen, dat hetgeen ik «
straks betreffende Mozes, David, Pstrus en
Paulus herinnerd heb, alles bevat, wat gij
betrekkelijk den dood behoort te weten;
uiaar misschien is het volledig genoeg, oru
n op het spoor Ie brengen; en naar mate
gij met de H. Schrift meer gemeenzaam
wordt, en door het Vjooren naar het onder-
wijs, hetwelk uwe leeraars u tot verstand en
tot gebruik des Bijbels voorhouden, en door
het waarnemen van de huisselijke Gods-
dienst, naar de wijze der Vaderen, die daar-
in zeker den Bijbel lazen, zult gij van lie-
verlede in helderlieid van begrip, in zuiver-
heid van kennis, in lijkdom van stof voor
uwe overdenkingen — ook over den dood,
en over uwen eigen' dood, toenemen; en
wie weet, wanneer het, op uw gebed, uwen
Hemelschen Vader behaagt, u door het
waarachtig geloof in Jezus Christus, en met
Hem ten naauwste te vereenigen, met hoe
veel gevoel van de kracht der vertroosting,
die er voor den waren Cln isten in den dood
is, gij, ook onder de beproeving dezer tij-
den, en in uw eigen lot, uwen moeijelijken
weg bewandelen zult!
3. Gelooft in betrekking tot u zeiven het-
geen ons de Goddelijke openbaring in opzigt
tot den dood geleerd en verzekerd heeft. Dat
is het wat ik u ten derde aanprijze.
Het zal niet noodig zijn terug te komen op
hetgeen ik reeds hier en daar, nopens den
dood, uit Godswoord gpzegd Iieb , het zij ge-
noeg u te doen opmerken, dat hetgeen wij
voor onszelven uit het woord Gods geloo-
ven, niet kan nalaten eenigen heilzamen in-
vloed op ons te maken! Wij behoeven gee-
ne voorbeelden in het algemeen van den in-
vloed van het geloof bij te brengen : — hier-
toe staan wij bij dit bijzonder onderwerp —
zelf maar kortelijk stil, gij kunt het ook
spoedig bevatten.quot; immers wanneer iemand ge-
denkt te sterven, — daaraan gedenkt naar de
schrift; kan hij dan anders denken, dan
» dat sterven is de bezoldiging der zonde! —
Indien ik sterf, onverzoend met God, en
onbekeerd sterf, dan hen ik verloren; dan
blijf ik eeuwig rampzalig!quot; En zoude schrik
des doods , en de schrik van des Heeren
toekomst hem dan niet doen vragen, met
innige, heilige begeerte: » Lieve Heer! wat
moet ik doen om den toekomenden tooru
te ontvlieden? wat moet ik doen opdat ik
zalig worde?quot; Maar indien hij het naar be-
hooren doet, dan zal hij ook Jezus Christus,
als overwinnaar van den dood voor zich aan-
merken , en door Hem te omhelzen als
zoodanig ook, misschien wel langzaam, maar
toch zeker genoegzaam, verlost worden van
de belemmerende vreeze des doods!.. Het
zal, na deze en gene herinnering, niet over-
tollig zijn hierbij waar te nemen, hetgeen
wi) lezen van onzen dierbaren Verlosser,
»die in de dagen zijns vleescbes , gebeden en
smeekingen tot Dengenen, die hem uit den
dood konde verlossen, met sterke roepiug
en tranen geofferd hebbende, verhoord is
uit de vreeze, hoe wel hij de Zoon was, nog-
tans gehoorzaamheid geleerd heeft, uit liet-
gene hij geleden heeft, en geheiligd zijnde is
hij allen, d;e Hem gehoorzaam zijn, eene
oorzake van eeuwige zaligheid geworden (i).quot;
Zoo vasthoudende aan de Goddelijke belof-
ten , werd Hij in den allerzwaarsten strijd
ondersteund, en op zijn gebed geholpen.
Gethsemane kan alle zijne geloovigen leeren,
wat bij de bedreiging van den dood, van
den allerijsselijhsten dood, het persoonlijk,
waarachtig, zelfstandig geloof aan God en
Zijne beloften vermag! Of werpt men in:
» Dat kan niet! hierbij ons te wijzen op
den vlekkeloos Heiligen; — op Hem, die
geene zonden gekend of gedaan heeft; zi]n
vertrouwen op God voor of bij het naderen
van den dood, het onze ten model, ons ter
navolging te stellen, dat gaat te hoog! vvant
daar wij om Hem heen een vlekkeloos licht
aanschouwen; wat, dan een rein gewisse
alleen, kan ooit op God vertrouwen?quot; dan
wek Ik ook . , . , ,
4. Daarom u m de vierde plaats op, om,
(1) Heb. V: 7—9-
-ocr page 67-zoo gij die les » gedenk fe stervenquot; wel wilt
beoefenen, tocli te trachten naar den vrede
des gemoeds — vrede met God door het
geloof in Jezus Christus, dat alle uwe zon-
den , ook uwen zondelijken aard, waarmede
gij levenslang, (let wel: tot aan uwen dood,)
zult te strijden hebben, niet meer zal geden-
ken; maar ook u uit genade de geregtigheid
van Christus schenken zal, opdat gij nimmer-
meer in het gerigt van God zoudt komen (i).
O' wanneer het geweten bevredigd, op de
regte wijze bevredigd, — niet maar met
fraaije en opgeschikte woorden aan 't slui-
meren gebragt, en in slaap gewiegd is; wan-
neer men zonder zelfbedrog kan zeggen: »al
is het, dat mij mijne conscientie beklaagt,
dat ik tegen alle de geboden Gods zwaar-
lijk gezondigd, en van dezelve ge'e'n gehou-
den heb, en ik nog steeds lot diezelfde
zonden die mij vergeven zijn, en tot alle
boosheid nog steeds geneigd ben, nogtans
geloof ik, dat ik in Christus voor God
regtvaardig en een erfgenaam des eeuwigen
levens ben (2),quot; dan kan men voor zich-
zelven ook regt aan den dood gedenken, en
dien naderen als den doorgang tot het eeu-
wige leven.
5. Alle deze herinneringen strekken im-
(1)nbsp;HeideJl). Catech. antw. op yr. 56.
(2)nbsp;Heidelb. Catech. antw. op vr. 60.
-ocr page 68-jucrs r.u, oni u op te leiden tot een geheel
onbekrompen geloof aangaande dat alles, het-
welk met onze zaligheid in een onafschei-
delijk verhand staat. Hier of daar bragt mij
de loop mijner gedachten wel eens tot min-
der of meerder herhaling. Ik wil hier niets
ophalen van hetgeen over het onbekrompen
geloof vroeger is gezegd; maar die alles zich
loeëigent wat God door het Evangelie belooft
en geeft; die .nan de woorden der schrift,
door menschelijke bijvoegsels, of uitleggin-
gen, of verdraaijing geen'anderen zin geeft,
dan de Heilige Schrijvers hebben bedoeld,
en die dezelve voor zich zóó opvat, als of
een onfeilbaar Apostel, als of de Heer Jezus
Christus dëzelve tot hem gesproken had, die
zal, gewis! in dien weg, dien wij beschouw-
den , leeren gedenken aan zijnen dood zoo
als het behoort; en hij moge , korter of lan-
ger leven , dit is gewis: let op dien vromen
en Godvruchtigen vriend van God, het einde
van dien man zal zeker vrede zijn. — Zijn
geloof is de overwinning van de wereld —
en van de zonde , ook van den dood ; door
het geloof ziet hij zich in Christus en met
Christus aan de regterhand Gods verhoogd;
hij zegepraalt door hetzelve in Christus ook
over Anin laaisten vijand, en juicht zijne ont-
binding en Ciiristus' laatste toekomst tegen!
Opwekking om toch spoedig, bi; aanvang of ver-
deren Voortgang, alzoo aan het sterven te
gedenken; en de middelen daartoe aan-
gewezen te beproeven.
Zal het, lieve medestei'velingen ! na al het
gezegde wel noodig zijn, om u aan te spo-
ren tot de betrachting van de vermaning: gt;gt; ge-
denk te stervenquot;? Ik zou u anders beweeg-
redenen in overvloed kunnen mededeelen,
ontleend van God, die het ons gebiedt; ont-
leend van onzen Heere Jezus Christus, die
altijd wandelde in de overtuiging, dat Hij
werken moest, terwijl het dag was , de wer-
ken desgenen, die Hem gezonden had; dat
de nacht kwam in welke niemand zou kunnen
werken; en die den tijd van zijn' dood dik-
wijls en bij het naderen van denzelven vooral
als zee/' nabij beschouwde, en zijne vrienden
op zijn sterven trachte voor te bereiden —
en die, hoe fel bestreden in zijne geloofs-
verwachting, zijnen geest in's Vaders handen
vrijmoedig aanbeval. — Ik zou, ook tot dat
oogmerk, kunnen spreken van vele lofwaar-
dige geloovigen van den ouden dag en van
latere tijden, die den dag hunnes doods ook
niet wetende, zich daar over niet beklaagden,
maar om die onzekerheid van den dag des
doods zich zoo veel te meer verpligt gevoel-
den om bereid te zijn. Ik zou, tot uwe op-
wekking tot die toebereiding, kunnen spreken
van uw tijdelijk en eeuwig belang, hetwelk
met het wel gedenken aan den dood zoo
naauw verbonden is. Ik zou u ook kunnen
dringen , ten behoeve onzer nog zoo ligtzin-
nige medemenschen, en deze en genevanon-
ze nog zoo geheel onnadenkende betrekkin-
gen, opdat uw verstandig en Godvruchtig
voorheeld in dezen door Gods genade, wan-
neer gij hen bij buitengewone omstandighe-
den, die zich voor den oplettenden dikwijls
genoeg voordoen , toeroept — in den geest
der liefde vermaant en bidt » gedenk te ster-
ven,quot; uwen arbeid in den Heer nietijdel zijn
zou. — Doch ik meen genoeg gedaan te hel)-
hen met dit nu slechts te herinneren, het is
ook inzonderheid mijn vei-langen, dat gij,
wat gij in dezen behoort te doen, spoedig
doet, en daartoe dan nog een enkel woord:
I. Gij, die nog niet begonnen hebt —
jong of oud, — Ei! waarom zoudt gij uitstel-
len ? De aanbevolene betrachting is immers
heilzaam ? Waarom u dan nog langer beroofd
van den zegen daaraan verbonden ? Kan het
uvan het harte den liefderijksten vriend uwer
ziele nog langer vruchteloos te laten roepen?
Weet gij, of niet morgen reeds de dood u
overbrengen zal, om ook over uw uitstel en
verzuim van deze hoogst heilrijke vermaning,
verantwoording te doen? En al Is het,.dat
uw leven nog verlengd wierd, zal de toestand
van uw ligchaam en geest zoodanig hhjven,
als die nu op dit heden der genade is, om
van dit gewigtig werk een eerst begin te ma-
ken? En bovendien, gij hebt, bij zoo veel
aftrekkingen, verstrooijingen en moeijelijk-
heden, hetleven, den sterveling thans
op aarde vergund, wel noodig, om het in de-
ze Christelijke betrachting, ver genoeg te
brengen! Ik wil het wel gel o oven, dat
menschen, die eerst laat daaraan begonnen ,
nog zijn behouden; — maar ik geloof niet,
dat het van die allen waar is, van welke men
somwijlen dit met zoo veel ophef zegt. Haast
U dan, om nwes levens wil, dit is dat ee«e
noodige dat gij voor de eeuwigheid behoeft,
dat gij bereid zijt om door den dood in het
eeuwige leven in te gaan. Die daar mede
gereed is, mag naar de wereld arm zijn, hij-
is rijli in God; en al bezat men anders den
grootsten schat voor dit leven, — wanneer
de dood ons uit hetzelve wegneemt, zonder
dat wij voor zijne komst bereid zijn, dan is
ervoor onze ziel geene redding meer!
2. Maar zoo spoedig als zij daarmede be-
hooren te beginnen, die nog geen aanvang
hebben gemaakt, zoo spoedig behoort ook
gij die wel aangevangen maar al te dikwijls
dit gewigtig werk ten halve gelaten hebt,
hetzelve te hervatten, en voort te zetten,
en te voleindigen. Ik wil nu niet gaan op-
zoeken alle de inwerpselen, die men tegen
dat bestendig en bij voortduring voortgezette
doodsbetracliten zich hier of daar vermeet;
ik meen genoegzaam te hebben aangewezen
waai-in het wel betrachten van die verma-
ning toch beslaat, en dan kan het u immers
zoo veel tijd niet kosten — en zoo veel in-
spanning niet, terwijl hier ook wel waar
zijn zal: »al doende leert menquot; en biddende
en werkende maakt men zeker vorderingen;
maar al ware dit zoo niet, stilstaan is toch
hier ook achteruitgaan! en indien zonden-
lust, wereldliefde, en verleiding die u om-
ringt, of deze te zamen werkende oorzaken
u hebben vervoerd; o staat haastelijk op!
ontwaakt ! ontwaakt uit dien gevaarlijken
slaap! Laat de Heere Christus bij vernieuwing
over u lichten door zijn woord en door zijn'
Geest; ziet! Hij slaat aan de deur en Hij
klopt, en laat u waarschouwen om heden ,
terwijl gij zijne stemme hoort, de doods-
gedachte en de betrachtini van uwen eige-
nen dood, te vernieuwen! Zegt uw geweten
dat gij Hem onregt deedt, u zeiven schade
berokkend hebt, belijdt Hem zonder uitstel
tiwe schuld! Komt gij spoedig Xot Hem, mis-
schien dat gij ook spoedig tot rust en vrede
des gemoeds zult mogen wederkeeren; en
spoedig het werk — het aanbevolene werk
zult kunnen voortzetten; of komt gij spoe-
«lig tqt Hem , maar niet (geÜjk somtijds blijk-
baar is) zoo spoedig tot rust en kalmte in uw
geweten, die gij behoeft om met vrucht aan
Uwen dood te gedenken? O! dat het u dan
eene bijblijvende waarschuwing zij, om niet
meer te vertragen in bet werk, hetwelk ons,
van wege onze zwakheid en sterfelijkheid, en
deszelfs onvermijdelijke noodzakelijkheid, tot
spoedige voltooijing dringt.
3. Mag ik nu , tot besluit, alle mijne me-
de-stervelingen , die dit lazen, vriendelijk
verzoeken , om den raad in opxigt tot die ver-
maning hier gegeven , elk voor u zelven te
beproeven, en naar uwe belioefte te gebrui-
ken : leest, wanneer gij het stukje voor u
zelven gelezen hebt, hetzelve ook eens aan
uw huisgezin voor. — Vaders en Moeders!
doet dat zoo veel gij' kunt ten behoeve van
u zelven en voor uwe kinderen, dan zal de
de hoofd-inhoud van dit boekje een gesprek
kunnen opleveren , hetwelk, als gij het bid-
dend verlangt, wat goeds bevorderen zal in
hunne jeugdige harten! En gij wilt immers
daartoe gaarne ook nog veel uitgebreidere
werken? Het boekje kome dan ook in andere
handen , het is immers een woord voor ieder
mensch belangrijk :.. gedenk te sterven.quot; Nog
weinige jaren, en geheel andere leeraars zul-
len geheel andere leden der gemeente voor-
gaan en onderwijzen ; — nog weinige jaren^
en dit nu levend geslacht der menschen, het-
welk zoo woelt om verandering, en het minst
van allen gedenkt aan die groote verandering,
die alle inwonei's dezer aarde te gemoet gaan,
en aan die verandering en vernieuwing, zonder
welke niemand onzer in den Hemel zou kun-
nen komen,— zal van dit zigthaar tooneel
verdwenen, en welligt slechts van weinigen
eenige goede , — Ckristelijh goede — gedach-
tenis overgebleven zijn! Och drong eens in
aller oor en hart dit woord: » gedenk te ster-
ven, quot; dan zouden wij ons vleijen durven met
eene betere toekomst, want die hier het
best en het meest naar het woord van God
deze les betracht, kan niet ondeugend zijn en
blijven; hij verzuimt, terwijl hij de dingen
die boven zijn zoekt en betracht, niet lig-
telijk wat voor dit leven aangelegen is. Hij
is de beste burger, de beste vader, de beste
onderwijzer; ook langs dien weg wordt het
beeld van onzen Heer en Zaligmaker in hem
meer en meer overgedrukt, en terwijl hij ,
gelijk Paulus dat betuigde , » ik sterf alle da-
gen quot; dat ook betuigt, is bij elk sterfgeval,
waarin het hem niet twijfelachtig is of zijn
broeder — zuster — vader of moeder in den
Heer ontsliep, en bij het gevoel, dat hij
zelf niet lang meer zal kunnen leven hier op
aarde, Christus' kruis en dood de grondslag
zijner hope en vertroosting, en Christus' op-
standing bet zekere onderpand, dat bij ooit
ze// eenmaal uit bet graf, met allen, die
Christus' verschijning zullen hebben lief ge-
had , zal verrijzen; en dat hij ook zelf alzoo
voor eeuwig bij den Heer zijn zal!
4- Op u, die in dat geloof uwen dood te
gemoet ziet, aust dan eene dubbele verplig-
ting, om in alles openbaar te doen worden,
dat gij den dag uwes doods niet verre stelt.
Alles wat op uwen post, in uwen w^erkkring,
hooger of lager, (dat is hier evenveel) te
doen is, dat behoort gij door dat geloof
met alle uwe magt te doen. Alles wat voor
echtgenoot en kroost en voor uwe betrek-
kmgen heden nog — morgen misschien niet
meer, ten tljdelijken nutte, en tot eeuwig
heil geschieden kan, dat moet gij vooral
ten spoedigste door dat geloof volbrengen.
Op het Christendom moet, vooral door Chris*
tenen, door hen die zeggen meer dan belij-
ders van het Christendom te zijn, geen blaam
gebragt worden! Het is in dit opzigt ook al
te dikwijls geschied — hoe veel onbeheerde
boedels zouden het kunnen getuigen! Maar
dan toch niet tegen het Christendom, maar
tegen de zuiverheid en kracht van het geloof
dier ongelukkigen — getuigen! O! dat men
van elk onzer betere vruchten moge zien! —
en laat dan maar wentelen en keeren, staan
of vallen, wat Gods vi-ijmagtig albestuur mogt
AvlUen , — Hij regeert door zijnen Zoon tocli
deze aarde, op welke zonde en dood wel
altijd hare krachten zullen blijven tooneii.
Laat dan maar, ook ten onzen aanzien, waar-
heid worden hetgeen de Profeet Jezaia (i) ten
zijnen tijde schreef: »De regtvaardige komt
om en daar is niemand, die het ter harte
neemt, en de weldadige lieden worden wegge-
raapt, zonder dat er iemand op let, dat de regt-
vaardige weggeraapt wordt vóór het kwaad.quot;
Hetgeen er op volgt zal dan ook — o blij
voorultzigt! ten onzen aanzien zeker zijn: » Hij
zal ingaan in vrede, zij zullen rusten op hunne
slaapsteden, een iegelijk die in zijne opregtig-
heid gewandeld heeft. quot; — (2)
Ik zou hiei'bij eene menigte van verzen uit
onze Psalmen en uit de Evangelische Gezan-
gen kunnen voegen; — ik laat u liever daar
iu zelf naar uwen lust zoeken? Gij zult er de
de krachtige taal, die het waar ^e/o^alleen
zoo spreken kan, wel vinden. Ik besluit,
lieve lezers! 1 hans liefst voor u en met u
biddende met de woorden van het 187quot;°
Lied, het laatste vers:
» Leer mij, o God ! Iiier streven
Naar dat regt Cliiisaijk leven,
Dat zulk een eind verwerft:
Opdat ik, na dit zwerven
Ook eenmaal moge sterven,
Zoo als de ware Christen sterft!quot;
LVll;
(O C.p.
(2) Jezaia LVll: a.