lt; J
N». XLIV.
HET
EEN PUGX DER
-ocr page 2-IIA- -
I.
. ó • s.
-ocr page 3-Gecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van Meine Stukjes, ter
bevordering van Evangelische kennis en God-
zaligheid, ook bij mingeoefenden; namelijk:
r. j. van der meülen, b. vaw marke-n
' 1
claris se, A. l. m. Phil. ct Thcol. Doet.
en Prof., a. de vries, l. egeling,
j. c. vorstman en r. adriani, Predikanten
y O O R B E R J G T.
IV
te Amstei-dam, Hoorn, Leyden en Rotter-
dam; overeenkomstig hun Amht en Bediening,
dat oogmerk gaarne willende bevorderen, en
in uitzigt op des Heeren medewerkenden ze-
gen, bieden het nevensgaande Stukje hunnen
Landgenooten aan; erkennende intussehen
geene Uitgave voor echt, dan welke door
eenen hunner, of door de Drukkers dezes,
onderteekend is
een pligt der
CHRISTEL IJ KE LIEFDE.
Op den eersten morgen dezes jaars,
vroeg ontwaakt zijnde, las ik iets in het
Geheim Dagboek van Lavater, en werd ge-
troffen door den elfden zijner dagelijksche
grondregels, die aldus luidt: » In mijne
voorbede voor anderen, die ik op geenen
dag na wil laten, wil ik aan mijne ouders,
mijne vrouw, mijne kinderen, mijne broe-
ders en zusters, mijne hulsgenooten, — aan
mijne vrienden (van welke hij eenigen op-
telt) uitdrukkelijk gedenken.quot;
Hoewel ik ook de mijnen reeds bidden-
de gedacht en voor het jaar, dat zij met
mij intraden, aan Gods bewaring en vader-
zorg eerbiedig had opgedragen, kon ik
het toch niet ontveinzen, dat die verbor-
gene voorbidding voor andéren , doorgaans
veel te flaauw, te koel en te algemeen
door mij pleeg te geschieden. Op een'
volgenden tijd hierover nadenkende , kwam
ik op den inval om eens te beproeven,
of ik over dit onderwerp een klein stukje
zou kunnen vervaardigen, om dit aan het
Nederlandsch Zendelinggenootschap aan te
biedén. Wordt het eénigzins geschikt ge-
oordeeld en der uitgave waardig gekeurd,
dan zal het misschien deze of die ook
kttnnen helpen of ójJWekken, tot de be-
trachting van eéiien zoo dikwei'f verzuim-
deti of géring geachten pligt der christelijke
liefde.
Ziet daar Lezers! de aanleiding tot de
vervaardiging van dit eenvoudig geschrift.
Gij vindt hier, liiet zoo zéér eene ont-
wikkeling van de leer der Heilige Schrift,
onitrent het voorbidden voor anderen, als
Wél éene gt;opwekkiïig, om dien pligt der
broederliefde te beoefenen en anderen in
uwe gebeden mede gedachtig te zijn. Ont-
vangt deze opwekking met denzelfden goe-
den wil, waarmede ze u wordt aangeboden,
en God gebiede over dit boekje alzoo'zijnen
zegen, dat deszelfs lezing en overdenking
Vele gebeden der christelijke liefde moge
voortbrengen.
Wat wij door het voorbidden voor ande-
ren , door voorbede of voorbidding te ver-
staan hebben, zal ieder terstond gevoelen.
Het is iets voor anderen van God te be-
geeren en te vragen. Dit kan geschieden
voor land of kerk in het algemeen, zoo
als David deed: o God! verlos Israël uit
alle zijne benaauwdheden (i). Doe wel bij
Sion naar uw welbehagen , bouw de muren
van Jeruzalem op {%). Bidt om den vrede
van Jeruzalem (3). Of voor .iemand in het
hijzonder, zoo als Jacobus opwekt: Bidt
(O'Ps. XiXV: 32.nbsp;(2) Es. LI: so.
(3) Ps. CXXII:r6.
-ocr page 8-voor eikanderen (i); en Paulus: Broeders
bidt voor ons. (2)
Het spreekt van zelve, dit voorbidden
voor anderen veronderstelt het bidden voor
zich zeiven. Wie voor zich zeiven niets
van God te begeeren of te vragen heeft,
zal zich evenmin bekommeren om dit voor
anderen te doen. Wie zelve geene ge-
woonte heeft, noch behoefte gevoelt om
zijne begeerten in alles, door bidden en
smeeken, met dankzegging bekend te doen
worden bij God, wat zal hem bewegen
om zijne broederen biddende te gedenken?
Het voordidden voor anderen is dus niet
mogelijk, zonder het dagelijksch, aanhou-
dend en ernstig opdragen van ons zeiven
aan God. Willen wij aan deze verpligting
der broederlijke liefde voldoen, dan moeten
wij eerst beginnen met te bidden voor ons
zeiven, dan moeten de dringende en veel-
vuldige opwekkingen van onzen Heer en
zijne Apostelen, om altijd te bidden en
niet te vertragen, om te bidden zonder op-
{i)Jac. V:i6. (j) I Thess. V: 25.
houden , om te volharden In den gehede,
ons bovenal heilig wezen, en wij dien dag
verloren achten, welken wij zonder geloo-
vige en eerbiedige toenadering tot God
hebben doorgebragt (i).
Zulk eene voorbidding, dat gedenken aan
onze bekenden en betrekkingen, wanneer
wij biddende tot God naderen , noem ik
een pligt der christelijke liefde. Het mag
ons niet genoeg zijn, dat wij voor ons
het noodige hebben; ook het welzijn des
naasten moet ons ter harte gaan. Wij
moeten hem het goede gunnen en deswege
ook voor hem den Vader der lichten, van
wien alle goede gaven en volmaakte giften
afdalen, aanroepen. De meeste onzer broe-
ders en zusters kunnen wij niet anders
en beter dienen, dan door hunne belangeu
biddende aan God voor te dragen. Zouden
wij dan daartoe niet verpligt zijn, indien
de koninklijke wet: » Gij zult uwe naasten
liefhebben als u zeiven,quot; iets bij ons
(I) Men zie Luc. XVIII : 1—8. i Thess. V : I7-
XII: 12.1
geldt ? Wie overeenkomstig dit gebod denkt
én handelt, is gereed om alom te helpen
waar hij hulp verleenen kan, en waar hij
dit niet vermag, daar wenscht hij zijnen
evenmensch het goede toe en draagt zijne
belangen biddende op het harte. Het al-
lervolmaakste gebed, door den Heiland der
wereld ons gegeven, wijst ons deze ver-
pligting der christenen duidelijk aan. Wij
zeggen niet: Mijn Vader, maar Onze Vader,
als broedérs en zusters vati een gezin, die
allen van den Vader bemind worden , zijnen
bijstand noodig hebben eii op zijne hulp
aatispraak kunnen maken. Wat de christen
voor zich van den Vader hier boven smeekt,
dat wenscht hij dat ook anderen verkrij-
gen mogen. Hij zoekt niet alleen voor
zich de regte kennis en vereeiing van
God, niet alleen voor zich kracht, om
detl wil des Vaders te doeti; maar wenscht
tévens, dat allen dien Vadernaam mogen
kennen, allen Hein regt vereeren en Gods
wil volbrengen, zoo als de Engelen in den
hemel. Het is hem niet genoeg dagelijksch
brood te hebben; hij gunt dat ook zijn'
naasten gaarne en wil hiertoe medewerken
door het gebed. Eveneens is het m,et de
vergiffenis van schuldep, en de bewaring
tegen en in verzoekingen. Hij vraagt ook
dit voor anderen bij God, met d^zelÉd?,
beden, waarin hij het voor Mchzelyea
smeekt. Van het begin tot aan het einde
zien wij hier liefde tot onze na,asten, liefde
tot de broeders dooirstra,len, eene liefde,
die zich zelfs jegens lixeleedigers in, zacht?
moedigheid en vergevensgezindheid open-:
baart, als wij in ons gebed betuigen:
vergeef ons onze schulden, gelijk wij ook
vergeven onze schuldenaren. Het is dan
onmiskenbaar, wij moeten met liefde der
broederen in het harte, niet alleen voor
ons, maar ook voor anderen bidden, en
bij het voordragen van eigene nooden, die
van onze naasten niet Vergeten.
Gij ziet hier nu duidelijk, dat wij ak
christenen yerpHgt zijn voor elkander te
bidden, en ondee de gewone lezers dezer
kleine Stukjes, zal wel niemand ge«ondep
worden die hieraan twijfelt. Maar iets
anders is het, of gij wel overeenkomstig
die overtuiging handelt. Het is toch niet
ongewoon, dat wij hij volkomene kennis
en overtuiging van onzen pligt, strijdig met
denzelven handelen. Hierom willen wij
elkander opwekken, om niet te vertragen
in deze diensthetooning der christelijke
liefde, en daartoe letten — op den pligt
zelve in deszelfs vollen omvang, — op het-
geen ons tot betrachting van denzelven kan
aansporen, en — op de wijze van deszelfs
beoefening.
eerste afdeeling.
De pligt zelve; wat behoort te geschieden en
voor wie moeten wij bidden?
De omvang van dezen pligt der christe-
lijke liefde is zoo uitgestrekt als het ge-
bod der liefde, dat ieder omvat die mensch
heet. Paulus vermaande Timotheus, dat
gedaan werden smeekingen, gebeden, voor-
biddingen, dankzeggingen voor alle men-
schen ([). Geen mensch op den ganschen
aardbodem mag ons geheel onverschillig
of van onze voorbidding uitgesloten wezen.
Van welk een volk of taal ook, op welk
een' trap van beschaving staande, wat gods-
dienstbelijdenis of gezindheid toegedaan;
de christen omvat alle zijne medemenschen
met algemeene menschenmin , alle zijne
medegeloofsgenooten met broederlijke liefde.
Zou hij dan weigeren, allen ten gepasten
tijde op te dragen aan den milden Ver-
zorger van al wat leeft en is, wiens goe-
dertierenheid is over de kinderen der
menschen ? Verre van in eenen verblinden
volkshoogmoed op anderen neder te zien,
of hunne verdelging te wenschen, zoekt
hij hun heil bij God, bidt hun het deel-
genootschap aan zijne voorregten, aan zijne
godsdienst toe, en beijvert zich om het
beeld te dragen van den Vader in den
hemel, die zijn licht over allen doet schij-
nen. In plaats van den armen, verachten
(i) X Tim. II: I en 2.
-ocr page 14-Jood nog meer te krenken, Ie verguizen,
te beleedigen, of aan zijne teregtbrenging
te wanhoopen, smeekt bij dat bet deksel
der verblinding mag worden weggenomen ,
en vraagt zijne bekeering bij God. Bijzon-
der echter deelen zij in zijne voorbede,
die door e'e'n geloof, ée'nen doop, e'e'ne
hoop, e'e'n God en Zaligmaker met hem
verbonden zijn. Hij bidt voor hunne be-
waring en opwassing in het allerheiligste
geloof; hij draagt hunne belangen, die
mede zijne eigene zijn, met de levendigste
welwillendheid aan God voor, en zij doen
dit wederkeerig voor hem. Van de zoo-
danigen mag het heeten:
Als één van ziel, als één van zhi,
Die één belang gevoelen,
Die 't zelfde wit bedoelen ,
Verbinden w' ons in broedermin ;
Zoo dat w' in vreugd en pijn ,
Elkandren alles zgn (i).
Meent evenwel niet dat het voldoende
zou wezen, zoo in het algemeen voor alle
(i) Evang. Gez. LXIX: 4-
-ocr page 15-medemensclien en medechristenen te bid-
den. Terwijl de belijder van het Evangelie
in ootmoed des gebeds, zijne vurigste wen-
schen aan den Vader van alle barmhartig-
heid en genade bekend maakt, zoo komen
hem ook enkele personen voor de aandacht,
aan welke hij boven anderen deelneming
verschuldigd is of genegenheid toedi-aagt.
In de eerste plaats verdienen hier over-
heden genoemd te worden, die hij als
magten erkent van God verordineei'd; aan
welke hij niet slechts geveinsdelijk of om
de straffe, maar om der conscientie wille
onderworpen is; voor welke hij dus niet
slechts gedwongen, in hel openbaar, maar
ook vrijwillig in huisgezin en binnenkamer
bidt, uit overtuiging dat van hun bestuur
zoo bijzonder veel afhangt, en dat zij zoo
veel noodig hebben, om hunne gewigtige
taak naar behooren te vervullen.
Eveneens draagt de godvruchtige regent
zijne getrouwe onderdanen aan den opper-
sten Beschermer op, gelijk wij zulks van
David , Salomo , Hiskia en andere godvree-
zende mannen vermeld vinden. Gelukkig
het land, gelukkig de stad, waar zulks
wederkeerig plaats vindt, waar zulke over-
heden over zulke onderdanen regeren. Wij
hopen dat Nederland vele zulke overheden en
onderdanen hevat, en zoo het u, die dit
boekje in handen krijgt, tot heden toe aan
het regte besef dezer verpligting, of aan
opgewekten lust tot vervulling van deze
uwe verpligting ontbrak, moogt gij voortaan
dit gebrek vergoeden en voor land en ko-
ning en overheden, voor krijgslieden en
regters, met alle gedurigheid waken in
den gebede.
Na de overheden zij het mij vergund de
evangeliedienaren te noemen. De christen
Is in zijne ernstige , stille gebeden ook ge-
durig aan de leeraren van de godsdienst
gedachtig, welke hij veel acht om hunnes
werks wil; wier gewigte, doch doorgaans
niet genoeg gewaardeerde bediening, hij
beseft; aan welke personen hij, uithoofde
van menigvuldige opwekking en heilzame
wenken, die hij van hen ontvangen heeft,
ten sterksten veikleefd is, meh eene gene-
genheid, die hij Gode in het gebed niet
verzwijgt. Hoe dikwerf drong Panlus er
bij zijne gemeente op aan, dat zij voor
hem bidden, biddende met hem medearbei-
den zouden, opdat hij in zijn moeijelijk
werk onderschraagd werd, en er ook door
velen dankzeggingen gedaan werden. En
hoe betuigde hij aan den anderen kant ,
dat hij dikwerf nacht en dag in alle zijne
gebeden, zijne geliefde gemeente gedachtig
was, en allerlei heil voor hen zocht te
verwerven. O ! naar mate dit wederkeerig
in eene gemeente meer geschiedt, naar die
mate zal ook de vrucht der evangelie-
bediening te heerlijker gezien woi-den;
want, daar liefde woont daar woont God,
daar gebiedt de Heer den zegen en het
leven tot in eeuwigheid!
Verder hebben bloedverwanten en huls-
genooten , de dienstboden zelve niet uit-
gezonderd, eene billijke aanspraak op onze
voorbidding. Hoe!.....zouden wij hen
die tot ons in zulke eene naauwe betrek-
-ocr page 18-king staan, wier lot aan liet onze zoo vast
verbonden is, die met ons onder e'e'n dak
wonen, wier geluk onze wenscb is en voor
wier welzijn wij gedeeltelijk zorg moeten
dragen; zouden wij hen niet gedurig aan
den Algoeden aanbevelen?
Inzonderheid zijn ouders verpligt dage-
lijks voor hunne kinderen te bidden. Zoo
ergens, dan is het ook bij de opvoeding
van onze kinderen waar, aan den zegen
des Heeren in alles gelegen, en wanneer
God niet medewerkt kan niets gedijen.
Wat baat de angstvallige bezorgdheid eener
teedere moeder, zoo Gods oogen niet nacht
en dag open zijn over den geliefden zui-
geling; wat vermag het christelijk voor-
beeld en de verstandige raad van eenen
braven vader, indien dit niet door zegen
van Boven begunstigd wordt; en, wat zul-
len de nadrukkelijkste vermaningen, de
gevoeligste kastijdingen uitwerken, indien
het gemoed van den iknaap stug, eigen-
zinnig en onopmerkzaam blijft, gelij-k de
harde grond, waarin het zaad niet kan
indringen, indien het niet geopend, week
gemaakt en verteederd wordt. Ouders be-
hooren dan niet slechts hunne kinderen
dagelijks te leiden tot hunnen Schepper en
quot;Vei-losser, en zich met hen te vereenigen
in den gebede, maar zij moeten ook dik-
werf in stille eenzaamheid, hunne knieën
buigen, om het beminde kroost aan Hem
op te dragen , wien het bij den doop ge-
heiligd is, en van Hem wijsheid, licht en
zegen af te smeeken, om het op te voeden
m de leering en vermaning des Heeren.
Hoe roerend luidt de bede van Abraham,
voor zijnen zoon uit Hagar, op het oogen-
blik waarin hem door den Heere een'
zoon uit zijne huisvrouw Sara werd toe-
gezegd : Och! dat Isiiiaé'l mogte leven voor
uw aangezigt (i), waai-mede de aartsvader
den wensch uitdrukt, niet slechts dat Ismaèl
moge blijven leven; maar ook Gode wél-
gevallig leven, als een erfgenaam van zijne
heerlijke beloften. Met' welk een' vader-
lijken ernst en teederheid -zegende de ster-
(O W XVII: i8.
vende Jakob zijne kinderen en nakomelingen;
hoe vurig had hij voor de zonen van Jo-
zef: de God voor wiens aangezigt mijne
vaders Abraham en Izak gewandeld hebben,
die God, die mij gevoed heeft van dat ik
was, tot op dezen dag, die Engel, die mij
verlost heeft van alle kwaad, zegene deze
jongens , en dat in hen mijn naam genoemd
worde en mijner vaderen naam (i). En God
verhoorde de zegenwenschen van Jakob, en
vervulde Jietgeen deze in zijne voorbede
voor de zonen van Jozef van Hem begeerd
had. Dit is inderdaad eene merkwaardige
bijdrage, tot bevestiging der waarheid:
» de zegen des vaders houwt de huizen der
kinderen;quot; eene opwekkende herinnering
aan ouders, om het voorbidden voor hun-
ne kinderen niet te verzuimen en voor hen,
door vele verzuchtingen, het goede van
God te smeeken. Ook moeten de ouders
hunne kinderen niet slechts op hunne feilen
en jeugdige miss(appen opmerkzaam maken
en deswege bestraffen; maar zij behooren
(,) Gen. XLVIII: i5, 16». Hebr. XI: 21.
-ocr page 21-ook voor hen, vergeving van dezelve bij
God te zoeken. Een loffelijk voorbeeld van
die naauwgezetheid der godsvrucht en be-
kommering over het hart en gedrag zijner
kinderen, vinden wij in Job, een man
die in Gods woord geroemd wordt, als
opregt en vt oom en godvreezende en wijkende
van het kwade (i). Hij verhinderde de gul-
hartige verkeering en het onderling genoe-
gen zijner kinderen niet; maar was echter
niet onbekommerd, hoe zij zich daarbij
mogten gedragen hebben. Misschien, —
zoo dacht hij, na het eindigen hunner broe-
derlijke gastmalen , — misschien hebben
mijne kinderen gezondigd, in onbezorgde
vrolijkheid zich zeiven vergeten, en God
in hun hart gezegend, den eerbied voor
God laten varen, en Hem in het hart
vaarwel gezegd. Hij ducht voor de zijnen
het verbeuren van Gods gunst, en het is
hem niet genoeg, voor die zonden welke
bedreven Avaren, ontzondiging te zoeken;
ook voor die, welke hij alleenlijk vei-
(0 Job I; ib.
-ocr page 22-moedde en mogelijli hield, wil hij zoo veel
in hem is, vergiffenis bij God zoeken.
Hij verzamelde zijne kinderen rondom zich,
en na eene voorbereidende heiliging, of-
ferde hij, als voorganger voor zijn gezin ,
Irandofferen naar hun aller getal, welke
hij met zijn vaderlijk gebed zal vergezeld
hebben (i). Zoo deed de vrome man, uit
bezorgdheid voor de eer van God en uit
liefde tot zijne kinderen; — en zouden dan
christelijke vaders en moeders niet even-
zeer, ja nog veel meer, voor de afdwalin-
gen hunner kinderen vergeving zoeken bij
God , met een oog op het eenig en eeuwig
offer der behoudenis ? Gewissel ijk , waar
christen ouders gedurig voor hunne kinde-
ren, met ootmoedige smeekingen toegaan
tot den troon van Gods genade, en daarbij
niets verzuimen om hen tot de dienst
van God en Christus op te leiden en aan
dezelve verbonden te houden, daar mag
men ook hopen , dat er meer dan zij kun-
nen, aan hunne kinderen zal gedaan wor-
den door Hem, die hun het Koningrijk
der Hemelen heeft toegezegd.
Kranken vorderen mede onze bijzondere
voorbidding. Hun lijden is een deel der
smartelijke kwalen, die deze wereld ople-
vert. Zij kunnen soms zelve niet bidden,
en verkeeren welllgt in een beslissend tijd-
stip. Hoe troostrijk is het dan voor de
zoodanigen, wanneer wij deze taak op ons
nemen in vereeniging met hen; wanneer wij
hunne gedachicn, door onzen voorgang in den
gebede zoeken te leiden en betamelijke gevoe-
lens en gezindheden bij hen op te wekken,
te verlevendigen of te doen ontwaken. Het is
de uitdrukkelijke verordening van den broe-
der des Heeren, Jacobus, dat de kranken,
de oudsten en opzieners der gemeente tot
zich zouden laten komen, om voor hen
te bidden. En voor de leeraren van de
godsdienst is het eene aangename en be-
langiijke. bezigheid, kranken en stervenden,
door hunne voorbede te verkwikken en te
vertroosten. Maar dikwerf zijn de Evange-
lie-dienaren onkundig van de ziekte der
leden hunner gemeente, of zij weten niet,
hoe men hunne bezoeken zal opnemen,
of die de kranken welkom of onaange-
naam wezen zullen. Ook kan de toestand
der kranken zoodanig zijn dat hunne zwak-
heid alle toespraak verbiedt, of dat zij
nederliggen in bedwelming en gevoellooze
onbewustheid van hun lot. Wat zal men
nu bij het zorgvuldig gebruik der gepaste
voor geschrevene middelen beter voor hen
doen, dan hen biddende op te dragen aan
dien God, die het veege leven kan redden
van het verderf, en in Christus ook de
ziel genadig wil zijn?
Van het voorbidden voor kranken ge-
wagende , zij het mij vergund, tot harte-
lijke deelneming op te wekken in de voor-
bede der gemeente, voor de kranken en
lien, die in bijzonderen nood en gevaar
verkeeren. Wij moeten hier de gemeente,
welke is in God den Vader en den Heer
Jezus Christus, beschouwen als een gees-
telijk huis, waar Gods geest in woont; de
lt;leelneming van hare liefderijke gezindheid
vooi' een' van hare leden ïs die van dat
ligchaam, waarvan Gods Zoon het hoofd
is, welke Gode aangenaam is door Hem.
Het is dan niet zoo zeer de voorbidding
des leeraars, welke de gemeente voorgaat
en haar tolk of mond is, maar het voor-
bidden der gemeente, dat gevraagd moet
woi-den. Die gemeente is e'e'n in Christns,
haar hoofd; en even als het eene lid voor
het andere zorgt, zoo zijn ook alle chris-
tenen verpligt voor elkander te zórgen.
Als één lid lijdt, lijden alle leden; als
één lid verheerlijkt wordt, verhengen de
anderen zich mede. Zoo is dan de voor-
bidding in de gemeente, een deel der
christelijke vereeniging. Hierdoor oefenen
wij gemeenschap der heiligen ;■ hierdoor
wordt de onderlinge liefde opgewekt en
aangekweekt, en het eenstemmig gebed,
met de voorbede voor elkander, mag im-
'^ers dubbel op verhooring rekenen ? —
Men behoort echter toe te zien, dat de
voorbede niet te uitvoerig worde of te zeer
in bijzonderheden afdale, en zij die dezel-
ve voor zich verzoeken of doen vragen,
moeten ook opregtelijk met de gemeente
instemmen, zuivere bedoelingen hebben en
in alles eerlijk willen wandelen.
Maar, waar zou ik het einde vinden,
mdien ik alle bijzondere soorten van voor-
werpen wilde optellen, die op onze voor-
bidding aanspraak Lebben. Geene standen
van menschen' zijn hier uitgezonderd. Al-
len zullen onze voorbede welden, indien
er slechts liefde in ons hart woont. Armen,
bedroefden, weduwen, weezen, krijgslieden,
gekwetsten, gevangenen, ballingen, reizen-
den, vreemdelingen, lijders in zielekwalen,
door diepen rouw, huisselijke onrust, ont-
aarde kinderen , valsclie vrienden , mislukte
uitzigten en verlies van bezittingen, heb-
ban aanspraak op onze broederlijke deel-
neming in den gebede, of roepen onze
hulpbetooning ter verzachting hunner el-
lende In. En, gelijk het ons troostrijk zoude
zijn indien wij wisten, dat anderen onze
belangen in hunne gebeden mede insloten,
zoo moeten wij ook wederkeerig dezen
liefdepllgt aan niemand weigeren. Meent
evenwel niet dat wij ten allen tijde deze
allen gedenken moeten; neen, dan zoude
ons gebed welhaast ontaarden in eene dorre
optelling van voorwerpen der menschelijke
deelneming en christelijke liefde, zonder
kracht of leven. Naar dat wij bijzondere
aanleiding, onder het bestuur der Voor-
zienigheid, hebben ontvangen, naar dat
wij ons opgewekt en gedrongen gevoelen of
iets bijzonders weten, wat men voor een
ander vragen zal, moeten wij hierin han-
delen, doch nimmer vertragen in dezen
pligt der christelijke liefde.
Eer ik deze afdeeling besluite, waag ik
het echter nog een paar soorten van men-
schen te noemen, die niet mogen vergeten
worden in onze voorbede , en wier vermel-
ding alleen genoeg is om u te doen zien,
dat de omvang der christelijke voorbede
zich tot allerlei menschen uitstrekt. Het
^'jn vijanden en ondeugenden, die ik bedoel.
Onder degenen , die wij in onze voor-
bede ligtelijk zouden voorbijzien, moeten
vooral vijanden geteld worden, tn echter
zijn deze het, voor welke wij onverzocht
en ongevraagd , het goede en de verlenging
van Gods goedertierenheid over hen moe-
ten zoeken. Jezus zelf heeft uitdrukkelijk
gezegd : bidt voor degenen die u geweld aan-
doen en die u vervolgen (i); en dat het
niet onmogelijk is dit te doen, heeft hij
door zijn eigen voorbeeld getoond , toen
bij stervende aan het kruis voor zijne beu-
len en moordenaars bad: Vader vergeef het
hun, want zij weten niet wat zij doen (2).
Of schijnt u dit voorbeeld boven het men-
schelijke verheven , hoort dan een' der vol-
gelingen van den Heiland , den eersten
bloedgetuige, Stefanus, terwijl hij door de
steenen zijner bloeddorstige vijanden ver-
pletterd werd, biddende uitroepen: Heere!
reken hun deze zonde niet toe (3). Hoort
zelfs onder den ouden dag, Mozes voor het
weêrbarstig Israël, dat door het oprigten
van een gouden kalf hem zoo billijk ver-
(i) Matth. V : 44- Luc. XXIII: 34.
(3) Hand VII: 60.
-ocr page 29-toornd had , bij God pleiten. Hoewel de
Heere tot hem gezegd had: laat mij toe
dat mijn toorn tegen hen ontstehe en ik hen
wertere; zoo zal ik u tot een groot volk
maken, laat hij evenwel niet af, maar bidt
te vuriger en dringender (i). En niet toen
alleen, maar bij herhaling, nog een en
andermaal smeekte de Godsman op de
edelmoedigste wijze, om genade voor het
volk dat tegen hem en zijnen broeder,
hunne getrouwe leidslieden , was opge-
staan (2). Hoort Samuel, toen de Israëli-
ten een koning begeerd en daardoor hun-
nen ouden regter gevoelig beleeJigd hadden,
dus openlijk voor hen betuigen: fVat ook
mij aangaat, het zij verre van mij dat ik
tegen den Heere zoude zondigen, dat ik zoude
aflaten voor ulieden te bidden; maar ik zal
u den goeden en regten weg leeren (3).
(1)nbsp;Exod. XXXII: 10—14. XXXni: 12—17. ^eut.
IX: 7—21. X:i—5,8-11.
(2)nbsp;Num. XIV : i3—19 XVI : 43—5o.
(•5) I Sam. XII: i3.
-ocr page 30-Noemt gij dit gedrag groot, zoo zoekt dan
' ook hetzelve na te volgen. Zegt nooit : te
bidden voor zijne vijanden zou geveinsd en
huichelachtig wezen; maar zoekt veeleer
door een hartelijk gebed, alle vijandschap
te fnuiken en uw gemoed in liefde te ont-
sluiten, voor degenen die u haten en be-
leedigen.
Ook ondeugenden moeten in onze voor-
bede niet vergeten worden. Zij zijn voor-
werpen onzer liefde , even als zij deelen
in de liefde van den Vader in den hemel.
En zouden wij hen dan mogen vergeten,
als wij biddende voor Hem het hart uit-
storten? Niet, dat wij hunne voorsprekers
of verdedigers bij . God zullen wezen; dit
mogen wij evenmin als hen aan te klagen.
Leest eens Abrahams gebed voor Sodom (iquot;);
hoe aanhoudend , hartelijk en ei nstig ! Het
is of de aartsvader zich zeiven niet voldoen
kan, om die stad den Heere op het drin-
gendst aan te bevelen , en verlenging van
Gods langmoedigheid over haar te verkrij-
(I) Gen. XVIII: 23—33.
-ocr page 31-gen. Waarlijk, voor vrienden kan men
naauwelijks hartelijker hielden, dan de vader
der geloovigen het hier doet voor die gru-
welijke menschen! Zoo moet ook de chris-
ten gestemd wezen , en de alkeerigen van
God, opdragen en aanbevelen aan God.
Dit mogen wij althans veilig bidden , dat
de werkers der ongeregtigheld verstoord,
dat zij afgeschrikt worden van het kwade,
vooral, dat zij tot nadenken en inkeer
worden gebragt, dat gevallenen opgerigt ,
dwalenden op het regie pad geleld , en
zondaren bekeerd en zalig mogen worden.
Het iSyquot;quot; der Evangelische Gezangen, bevat
zulk eene bede om bekeering van zondaren,
vooral het 3'^° en vers.
Ik zou nu nog kunnen spreken over het
bidden voor Joden, Heidenen en Muhame-
danen , opdat ook dezen den zegen van het
christendom deelachtig , en bekend mogen
Worden met den eenigen naam, onder den
hemel tot zaligheld gegeven ; doch hierin
zal wel niemand nalatig zijn , die bedenkt
dat Jezus ons leerde bidden : uw koningrijk.
O Fader die in den hemel zijt, kome!
Voorwaar, die bede moet gedurig op onze
lippen en in ons harte zijn. En wie, die
den Heiland liefheeft, en het een geluk
acht een christen te zijn, zou niet vurig
wenschen:
Och! dat aller menschen tongen ,
Aller Englen zang, o Heer!
Zamenstemden , zamen zongen,
Eeuwig tot uw lof en eer (i) !
Het zij dan niet slechts in het openbaar,
in uren hieraan bijzonder toegewijd, maar
dagelijks , in den schoot onzes huisgezins,
of in de stille eenzaamheid, eene onzer
ernstigste beden , dat het licht des Evan-
geliums , hetwelk ons zoo helder bestraalt
ook elders moge opgaan, en die tijden mo-
gen naderen waarin de naam des Heeren
ëén zal zijn over de gansche aarde , en
zijne vreeze aller harten vervullen zal.
(i) Evanj Gez, XLIII: 6.
-ocr page 33-Hebben wij nu opgemerkt, hoever zich
onze verpligting om voor anderen te bid-
den , uitstrekt, wij willen nu nagaan in de
TWEEDE AFDEELING,
wat tot betrachting \gt;an dezen pligt der
christelijke liefde kan aansporen.
Tot aanprijzing van het gedurig voorbid-
den voor anderen, zal ik niet alles noemen
wat onder dezen titel, met vrucht en naar
waarheid kon herinnerd worden. Het moge
voldoende zijn datgene , hetwelk hier voor-
al in aanmerking komt en ter opwekking
dienen kan, aan te wijzen. Van drie zij-
den kunnen wij hier het voorbidden voor
anderen beschouwen, van welke de eerste
betrekking heeft — op Hem, wien wij aan-
bidden, — de tweede, op ons zeiven, —
de derde, op onzen naasten. Uit dat oog-
punt beschouwd, is het voorbidden voor
anderen betamelijk, daar het een Gode wel-
behagelijk werk is, voordeelig voor hem die
bidt, en voor anderen, voor wie het geschiedt.
Het bidden voor anderen, betamelijh,
als een Gode welbehagend werk.
Hoewel wij het bidden gaarne eene ver-
■ gunning noemen die wij op grond van
Jezus offer hebben, is het echter ook een
pligt, tot welks beoefening wij menigma-
len in Gods woord, door de heerlijkste be-
loften worden uitgelokt en aangemoedigd.
En die beloften van genadige verhooring,
zijn niet alleen toegezegd aan eigene gebe-
den ten onzen behoeve, maar ook aan de
voorbidding voor anderen. Kunnen wij het
dan daaruit niet reeds opmaken, dat het
voorbidden eene oefening des gebeds is,
Goda bijzonder welgevallig? In die gedach-
te worden wij versterkt, door uitdrukke-
lijke voorbeelden die wij in Gods woord
aantreffen. Toen Abimelech, de koning van
Gerar, met krankheid bezocht en met den
dood bedreigd werd om het wegnemen
van Sara , Abrahams huisvrouw, liet God
hem in den droom aanzeggen: geeft nu de-
zes mans huisvrouw weder, want hij is een
Profeet en hij zal voor u bidden, opdat gij
leeft (i). Toen Job weder hersteld was tot
zijne voorgaande of nog grootere welvaart,
luidde aldus het woord des Heeren tot
Elifaz, den Themaniet: Mijn toorn is ont-
stoken tegen u en uwe twee vrienden: want
gijlieden hebt niet regt van mij gesproken,
gelijk mijn knecht Job. Daarom neemt nu
voor ulieden zeven varren en zeven rammen,
en gaat henen tot mijn knecht Job en offert
brandofferen voor ulieden, en laat mijn
knecht Job voor ulieden bidden; want zeker-
lijk, ik zal zijn aangezigt aaunemen, opdat
ik ulieden niet doe naar uwe dwaasheid (2).
Wij zouden te ver gaair, indien wij uit
deze voorbeelden wilden afleiden, dat de
voorbidding voor anderen, Gode meer wel-
gevallig is dan eigene gebeden, doch dit
mogen wij er ongetwijfeld uit opmaken,
dat zulk eene voorbidding Gode niet on-
gevallig is. Het spreekt van zelve en blijkt
ook uit de genoemde voorbeelden, in hen
voor wie wij bidden moet niets zijn, waar-
(') G«»n. XX: 7. (a) Job XLII: 7, 8».
-ocr page 36-door zij de verhooring der gebeden voor
hen, verhinderen of tegenwerken. Doch
dit zoo niet zijnde, zouden wij ons dan
niet wel eenigzins op het ouderlijk gevoel
mogen beroepen, en het daarvoor houden ,
dat het Gode welgevallig is, wanneer wij
iets voor eikanderen begeeren, even als het
een' vader of moeder aangenaam is, wan-
neer een der kinderen stil voor zijn' broe-
der of zuster iets vraagt? Doch ik wil
voortgaan om u op voorbeelden der Heilige
Schrift te wijzen. Op voorbede van Mozes,
deed de Heer telkens de plagen der Egyp-
tenaren ophouden, en eenen gevaarlijken
brand in het Israëlitisch leger aanstonds be-
daren. Op het gebed van Elias , werd het
kind van de weduwe te Zarphat weder ia
het leven terug geroepen. Op het gebed
van denzelfden profeet, verkwikte God het
dorstend aardrijk met milden regen. Op
het bidden van Eliza, werd het huisgezin
te Sunem verblijd door de herleving vau
hun eenig kind. Op de voorbede van His-
kia, werd het volk genezen, hetwelk niet
met die naauwkeurigheld als betaamde,
maar toch met opreglheid het Pascha ge-
geten had; op het gebed, het gedurig bid-
den der Jeruzalemsche christen-gemeente,
werd dë Apostel Petrus wonderdadig uit
de gevangenis gered, en Paulus hield zich
verzekerd, dat door het gebed der Filip-
piërs, in vereeniging van den bijstand van
Christus Geest, de pogingen der kwaad-
willigen om zijn leed te verzwaien , hem
tot zaligheid zouden gedijen. Door dit
alles heeft de liand des Heeren, het teeken
zijner goedkeuring op de voorbidding voor
anderen zigtbaar gedrukt. Men zegge niet,
dat dit mannen van bijzondere waardigheid
en gezag waren. Immers Jacobus, daar
hij van het vermogen des gebeds handelt,
getuigde: Elias was een mensch, van gelijhe
bewegingen, even afhankelijk, als wij (i) ;
en zou dit niet van alle de opgenoemden
evenzeer gelden? Het is dus niet de pro-
feet, niet de godsgezant, die bad; maar
de mensch, van dezelfde beweging als zijne
(l) Jac. V: 17..
medemensclien. Een krachtig gehcd des
regtvaardigen vermag veel (i). Elias mogt
eea groot profeet zijn in Israël, Lij was
toch een mensch als wij , even afhankelijk,
geenszins volmaakt, en echter wat' vermogt
zijn gebed veel! Zoo is dan de voorbid-
ding , (dit toch bedoelt Jacobus hier door
het gebed , blijkens de twee voorgaande en
twee volgende verzen), de krachtige, ijve-
rige en vurige voorbidding van een geloovig
christen nog veel vermogende. Wij han-
delen dus onverantwoordelijk wanneer wij
door ongeloof, traagheid of onverschillig-
heid , de waarheid dezer voorbeelden weer-
spreken. Wij verzuimen dan een werk,
dat ons welbehagelijk maakt in Gods oogen,
een werk, aan welks vervulling de Hoor-
der des gebeds veel heefl toegezegd, waarop
hij zoo menigmaal zijnen zegen geschonken
heeft.
Daarenboven, wanneer wij slechts voor
ons eigen geluk bezorgd zijn, dan heeft onze
godsdienstigheid een kenmerk va.n eigen-
(i) Jac. V: 161».
-ocr page 39-baat. Dit ontsiert ons en moet ons onbe-
hagelijk maken in het oog van God, die
zijne zon doet opgaan over boozen en goe-
den , en regent over regtvaardigen en on-
regtvaardigen. Het moet ons niet genoeg
zijn dat wij zelve behouden worden, en
onze ziel als een buit wegdragen ; wij moe-
ten ook medewerken ter behoudenis van
anderen. Meestal kunnen wij ten dezen
aanzien niet meer doen, dan alleen voor
andereu te bidden. Wie hiermede begint
en dit naar behooren tracht te doen , die
zal zich ook beijveren , om de afgedwaalden
te regt te brengen met een' geest der zacht-
moedigheid, en aldus medewerken om eene
ziel te behouden van den dood, en eene
menigte zonden te bedekken. Zulk eene
opregte zucht voor het welzijn van anderen,
toont buiten twijfel meer edelmoedigheid ,
dan wanneer men alleen voor eigen geluk
lïekommerd is. Zou dit den Hoogen God
dan niet behagen?
Nog meer dan deze redenering kan het
voorbeeld van Jezus hier gelden, en ons
tot dezen Gode-welbehagenden pligt der
voorbidding krachtig aansporen. Hij had,
toen Petrus onbekommerd het gevaar te
gemoet ijlde, voor hem gebeden, dat zijn
geloof niet mogt ophouden. En toen Hij
binnen vyeinige uren, door den dood van
de zijnen zou worden weggenomen, hief
Hij de oogen ten hemel en zeide tot den
Vader: » Ik bidde u voor mijne discipe-
len , dat gij hen bewaart van den boozen ;
heilig hen in uwe waarheid, en Ik bidde
niet alleen voor dezen, maar ook voor de-
genen , die door hun woord in mij geloo-
ven zullen, opdat zij allen e'e'n zijn, gelijk
gij Vader in mij en ik in u.quot; Zijne han-
delwijze , toen Hij hier beneden omwandelde
in de dagen zijnes vleesches, zelfs bij het
naderen van zijn bitter lijden en in die
ure van smart en ontzetting, zijne krachtige
voorbede in den hemel, om wier wille ons
allerlei zegeningen toevloeijen, is ons eene
aanmoedigende verzekering, dat het voor-
bidden voor anderen een Gode-welbehagend
werk is.
Door het bidden voor anderen, wordt ons
eigen hart bij toeneming ten goede
des naasten gestemd.
Wanneer wij bidden , dan storten wij ons
hart voor God uit, en sluiten ons in ge-
ineenzamen omgang aan den Alwetenden,
Almagtigen en Algenoegzamen aan , die onze
gebeden boort, onze wenschen kan voldoen,
en alleen in slaat is, om de begeerten onzer
ziel tot in eeuwigheid te veivullen. En
als wij nu in plegtige toenadering tot God,
de belangen van anderen aan Hem voor-
dragen, dan is ons hart zeker reeds eeni-
germate ten goede geneigd voor hen, die
wij biddende gedenken; maar het zal te-
vens , juist door dit middel, nog meer ge-
opend en tot broederliefde gestemd worden.
Inderdaad, welk middel is er meer gepast
om vrede en liefde onder elkander te be-
vorderen , om genoegen en vreugde van el-
kander te beleven, dan de vervulling van
dezen pligt. Hoe verlevendigt het de ge-
negenheid , wanneer men voor eenen af-
wezenden vriend bidt, hoe sterkt het den
liefdeband, wanneer men met en voor el-
kander het goede bij God zoekt. Hoe
sterk waarschuwende en aansporende is het,
wanneer men voor elkander bidt om op-
wassing in kennis , genade en waarheid ,
om bewaring in verzoekingen. Zoo is dan
het voorbidden voor anderen, ook voor
hem die het veri-igt, een bevoi-derings-
middel tot zedelijke volmaking en onge-
veinsde liefde, en aldus heilzaam en voor-
deelig. De liefde zegent den geliefden en
maakt het hart van den liefhebbenden
beter. Zouden wij zoo ligt onvergenoegd
en vijandig tegen elkander kunnen worden,
indien wij meer voor elkander baden ?
Zou men iemand kunnen haten, hem ver-
driet aandoen, hem beleedigen of benadee-
len, wanneer men zoo aanstonds hem bid-
dende aan God had opgedragen? Is het
wel mogelijk, dat een vader uit opregte
liefde en teedere trouw voor zijne kinderen
bidt, en hunne opvoeding geheel verwaar-
loost; dat de onderdaan voor zijne overheid
bidt, en moedwillig tegen derzelver bevelen
opstaat; dat de toehoorder met een warm
hart voor den lecraar om des Hoogsten
bijstand smeekt, en op het woord geheel
geen acht geeft? Een van beide, of de
voorbidding komt niet uit het hart, of zij
werkt op het hart en maakt den voorbidder
beter en liefderijker. De voorbede voor
eenigen geliefden persoon zal onze genegen-
heid voor hem krachtig opwekken, ons in
bet bevorderen van zijne belangen ijveriger
en naauwgezetter maken, en dan ook, wan-
neer wij om zijne verbetering gebeden heb
ben, ons trouw en gewillig doen zijn, om
hem behulpzaam de hand te bieden of hem
een woord van vriendelijke waarschuwing,
vau zachte bestiering en liefderijke vei'ma-
ning toe te voegen. Zoo stemt dan de voor-
bidding voor anderen, het hart ten goede ,
kweekt de edelste gesteldheid der ziel aan,
heeft eene veelvermogende kracht tot hei-
ligmaking en gelukzaligheid, en is aldus voor
hem die ze verrigt, heilzaam cn voordeelig.
Door het bidden voor anderen hunnen wij
hun veel goeds doen toekomen.
Indien wij gelooven aan de kracht des
gebeds, of liever aan de belofte van genadige
gebeds-verhooring bij God, dan zullen wij
het geen door het bovenstaande opschrift
wordt uitgedrukt, gereedelijk toestemmen.
Zijn wij öp grond van het onderwijs des
Zaligmakers en van zijne jongeren ovei'tuigd,
dat wij door het gebed menig voordeel
erlangen, hetwelk Avij zonder bidden niet
zouden verkregen hebben, dan mogen wij
ook niet twijfelen, of wij kunnen doorliet
bidden voor anderen, hun voor wien wij
dit doen, op velerlei wijze voordeelig zijn
en zonder dat zij het bemerken , weldoen.
quot;VVel nu, wat zegt gij, is dat niet eene
christelijke wijze van weldadigheid te be-
toonen ?
Geheel onverschillig omtrent eens anderen
welzijn, geheel koel en onaantrekkelijk om-
trent de nooden van anderen kunnen wij
ons geen' christen voorstellen. Maar, in-
dien wij deelen in het leed onzer broede-
ren, indien hun geluk ons ter harte gaat,
waarom dit dan niet met gebeden en smee-
kingen aan Hem bekend gemaakt, die het
alleen vervullen kan? Waarom niet voor
hen , die op onze liefde aanspraak hebben,
op dezelfde wijze en langs denzelfden weg,
geluk en zegen gezocht, waarop wij die
voor ons zeiven zoeken, bij den eenigen
Oorsprong alles goeds, uit wiens volheid
al wat leeft en is , alles ontvangt ? Hoe, -—
wij zouden het welzijn van anderen opregt
kunnen bedoelen, en hun evenwel deze
eerste en voornaamste liefdedienst, of wilt
gij liever dezen vriendschaps-pligt, weigeren?
Zal onze liefde daar ophouden, waar onze
eindige krachten ophouden? Neen! verre van
ons zulk eene bekrompenheid! Wanneer wij
niets meer voor onze broeders doen kun-
nen , wenden wij ons dan tot den Hemelschen
Vader die alles voor hen doen kan, en die
ook hetgeen wij deden, kan en wil zegenen.
Wanneer wij hunne tranen niet droogen,
hun leed niet verzachten kunnen, dan kun-
nen wij hen foch opdragen aan Hem, die
troosten en helpen kan in allen nood. Waar
onze omstandigheden ons niet toelaten onze
medemenschen eenig genoegen te verschaffen,
waar wij hen met onze goederen niet onder-
steunen, met raad niet dienen, met onze
hekrompene vermogens niet helpen kunnen,
daar kunnen wij, ook zelfs in den geringsten
stand, toch voor hen bidden. Wanneer
onze woorden geen ingang meer bij hen
vinden kunnen, onze waarschuwing, raad,
vertroosting en opwekking hen niet meer
baten kan, dan klimme onze smeeking voor
hen ten hemel; dan zij het onze verzuch-
ting dat de Heere hen behoede, hen waar-
schuwe , trooste, bestiere, verbetere en op-
wekke. Zoo kunnen wij onze medemenschen
uit den schat der goddelijke Algenoegzaam-
heid, met allerlei tijdelijke en geestelijke
zegeningen verrijken, uit den grootsten nood,
door goddelijke Almagt, verlossing en uit-
redding voor hen zoeken en in de dringendste
gevaren, hen door de veilige hoede Gods
als 't ware beschermen , indien wij hunner
met ijverige en vurige smeekingen gedenken
bij den troon van God. Waimeer zij met
ontvangen omdat zij niet bidden, of, omdat
zij kwalijk bidden, dan wil God op onze
hartelijke, ootmoedige en onderworpene
voorbede , naar zijne wijsheid en liefde , hun
het goede schenken. Of zoo zijzelve ook
gewoon zijn hunne belangen biddende aan
God op te dragen , daii kunnen wij met hen
strijden in de gebeden tot God, voor hen.
Geschiedt de voorbidding in het bijzijn eenes
ellendlgen , zij overtuigt dan hem voor wien
men bidt, van de hartelijkste deelneming,
oefent hem in onderwerping aan Gods wil,
leert hem op Gods genade te steunen en opent
voor den ongelukkigen en rampspoedigen,
eene rijke bron van troost, van stichting,
van bemoediging en hope. Doch eigenlijk
gesproken kan dit geene voorbidding heeten;
hij, die voorgaat in het gebed, is w^el de
mond, de tolk der overigen, maar zij bid-
den gemeenschappelijk, zij vereenigen zich
mede in het gebed. Door het stil en ver-
borgen voorbidden voor anderen, wordt
langs eenen andei-en weg, een soortgelijk nut
gesticht. Weten wij, dat voor ons gebeden
wordt, dan schenkt deze bewustheid reeds
aan de ziel menige verkwikking en bemoe-
diging. Hoe wordt de kranke opgebeurd
door de voorstelling: op dit oogenblik wel-
ligt denken mijne deelnemende vrienden
biddende aan mij, straks zal de gemeente
m des Heeren naam vergaderd, mijne lig-
chamelijke en geestelijke belangen aan Hem
opdragen, wiens naam Ontfermer is. Hoe
sterkt het den godvreezenden krijgsman, om
gemak en rust te ontberen, gevaar en ver-
leiding te trotseren en wordt dit gevorderd,
moedig den dood onder het oog te zien |
indien hij zich vertegenwoordigt: mijne
lieve betrekkingen verheffen voor mij hunne
harten en handen hemelwaarts, bidden mij
moed en kracht en bewaring van boven toe
Hoe wordt de zwervende reiziger daardoor
aan zijn land en maagschap verbonden en
onderschraagd in gevaren, als hij die ge-
dachten voeden mag: ook uit mijne geboorte-
plaats klimmen voor mij smeekingen ten
hemel op, daar word ik door eene teedere
moeder, gedurig in stilte opgedragen aan
dien God, wiens ook de zee is en wiens
eigendom leder jjlekje der aarde En al is
het ook, dat wij ons van de voorbidding
onzer christelijke vrienden niet bewust zijn,
wij twijfelen daarom aan de kracht van dat
bidden niet, maar houden het daarvoor,
dat het veel vermag tot genadige verhooring
bij God. Inderdaad, wie iets gevoelt van
dat veelbeteekend woord des Bijbels: een
krachtig gebed des regtvaardigen vermag
veel, die stelt hoogen prijs op eene oot-
moedige en geloovige voorbidding en die wil
ook Avederkeerig aan anderen gaarne betoe-
nen, wat hij voor zich wenscht. Waarlijk,
de regte liefde der broederen huisvest niet
in ons binnenste, hun' nood en ellende gaat
ons niet ter harte, indien wij niet voor
hen bidden, en bij onze pogingen om hen
te helpen, verzuimen den zegen en mede-
werking in te roepen van Hem, die ziine
kracht moet volbrengen in onze zwakheid en
meer doen kan, dan wij bidden of, denken
kunnen!
Zoo zien wij derhalven , het bidden Voor
anderen is naar Gods wil, ons zeiven en
den naasten tot zegen. Met het hoogste
regt verdient het dus te worden aangeprezen,
en niets mag ons immer verhinderen of
doen vertragen in dezen pligt der christe-
lijke liefde. Maar nu vraagt gij : hoe moe-
ten wij dezen pligt beoefenen, en hoedanig
moeten wij zelve gesteld wezen? De derde
afdeeling, waar in ik u het een en ander
wil herinneren, tot bestuur in het beoefe-
nen van dezen aangelegenen pligt, zal die
vraag beantwoorden.
Hoe moeten wij bij het bidden voor anderen
gesteld wezen, en hoe moet die voor-
bidding worden uitgeoefend?
Zal ons bidden voor anderen, Gode be-
hagelijk en ons zeiven en anderen voordee-
lig zijn, dan moet ons hart daarbij zoo
gesteld wezen, dat wij met vrijmoedigheid
de oogeu diirvea opheffen. Indien ons hart
ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart,
en Hij kent alle dingen. Geliefden, indien
ons hart ons niet veroordeelt, zoo hellen wij
vrijmoedigheid tot God; en zoo wat wij lid-
den, ontvangen wij van Hem, dewijl wij
zijne geboden bewaren en doen hetgeen wel-
behagelijk is voor Hem (i). Die vrijmoedig-
heid tot God moei hij, die voor anderen
hidt, voor zich zeiven zoeken en hebben.
En hoe zullen wij die anders verkrijgen,
dan door het geloof? Geloof moet dan in
ons binnenste wonen, en onze voorbidding,
een gebed des geloofs kunnen heeten. Het
geloof dat de Oneindige van stervelingen
wil aangebeden worden, dat de Alwetende
de verborgene verzuchtingen verstaat, dat
de Almagtige onze smeekingen kan, en de
Algoede die , om zijns Zoons wil, genadig
wil vervullen. Geene twijfelingen des mis-
trouwens en der menschelijke bekrompen-
heid , mogen bij ons binnensluipen; wij
gronden toch onze gebeden niet op onze
(i) I Joh. III : 30—23.
-ocr page 52-waardigheid, maar alleen op de waardig-
heid en uitnemendheid van onzen Heer
Jezus Christus, wiens regtvaardigheid de
onze is, door het geloof. In zijnen naam
moeten wij onze knieën buigen en ons
hart opwaarts heffen, om dat zoo vertrou-
lijk als vrijmoedig uit te storten voor den
Hoogen God, van wien zoo beminnelijk
getuigd wordt, dat Hij de hoorder des
gebeds is, tot wien alle vleesch komt (i).
Eerbied en diep ontzag moet daarbij in
onze ziel huisvesten, die ons met Abraham
doet zeggen, toen deze aartsvader voor So-
dom bad: ziet toch , ik heb mij onderwonden
te spreken tot den Heere, hoewel ik stof en
assche hen (2). Vertrouwen op de magt,
wijsheid en liefde van God, tot wien wij
biddende naderen, onderwerping van onzen
wil aan zijnen wijzen, goeden en heiligen
wil, moet ons mede bezielen. Hoewel wij
ons ten vollen verzekerd houden, dat geen
ding bij God onmogelijk is, dat zijne Alge-
noegzaamheid in staat is alle onze begeer-
(I) Psalm LXV: 3. (2) Gen. XVIII: 27.
ten te vervullen, zoo, moeten wij de verlioo-
ring onzer gebeden, ootmoedig overlaten
aan zijne wijsheid en goedheid, en nimmer
uit het oog verliezen, dat niet onze wil
de beste is, maar de wil van Hem, van
wien wij en alle onze medemenschen afhan-
kelijk zijn, en die weet wat voor leder
goed en nuttig is. Immers niet elke voor-
dragt onzer nooden en begeerten aan God,
is een gebed , maar wordt het door de be-
tamelijke gevoelens die daarbij'in het bin-
nenste huisvesten; door stille onderwerping
van eigen zin en wil aan God, door ver-
trouwelijke overgave van weg en lot in zijne
handen, door het staat maken op zijne be-
loften , door ernst en aanhouden en aandrang
in het smeeken. Ootmoed hehoort daarbij
in ons te zijn, die zich niet verheft boven
onze medemenschen, en daardoor walgelijk
is in Gods oog; maar een gevoel, dat
wij zelve ellendig, alleen door de vrije
genade Gods, op verhooring kunnen wachten.
Hierdoor wordt het gevoel onzer diepe
afhankelijkheid geoefend; wij zijn beschei-
4
-ocr page 54-den in hetgeen wij biddende begeei-en, de
noodzakelijkheid om gedurig tot God terug
te komen wordt tastbaar gemaakt, en wij
leeren vasthouden aan Hem, die op de oefe-
ning van den pligt des gebeds, de heerlijk-
ste beloften heeft toegezegd. Onder en na
zulk een gebed, behoort dan ook liefde
in ons te huisvesten. Deze moet de drijf-
veer en het hoofdbeginsel zijn, die ons bij
het bidden voor anderen bezielt. Het hart
moet een levendig gevoel hebben van de
ongelegenheid, waarin een ander zich be-
vindt , in dezelve opregt deelnemen; zich
zooveel mogelijk verplaatsen in den toestand
en nood des ellendigen en zich een juist
denkbeeld vormen van de behoeften om
wier vervulling men bidt. Zonder deelne-
mende liefde mist het gebed alle hartelijk-
heid , en zal het ook voorzeker de verhooring
missen. Even hartelijk en vurig als wij het
voor ons zeiven doen, moeten wij ook voor
anderen bidden. Wij mogen nimmer ver-
zuimen voor ons zeiven te bidden, indien
wij het voor den naasten naar behooren
willen doen. En zoodanig als dit gebed
is, zoo als eene moeder bidt om bet be-
houd van het zieke kind, zoo als het
scheepsvolk en reizigers. God aanroepen in
dreigend gevaar, zoo opregt, krachtig en
ernstig moet onze voorbidding voor ande-
ren zijn. Zal eindelijk onze voorbidding
naar behooren zijn, dan moet zij zich ook
werkzaam in liefde betoonen; dan mag men
niets nalaten wat tot hulp des naasten,
tot wegneming of verzachting van leed en
rampen, voor zoo ver dit in onze magt
is , dienen kan ; 'anders toch ware het bid-
den , een spotten met den Hoogen God.
Te bidden voor armen, dat de Vader der
lichten den rijkdom zijner Algenoegzaam-
heid over hen ontsluite, en niet wat men
kan, tot leeniglng hunner ellende mede te
werken; voor kranken, den Geneesmeester
der zielen om bijstand en redding aan te
roepen, en niet naar hulpmiddelen en
artsenijen om te zien: dit gevoelt gij, zou
eene tastbare ongerijmdheid, de tegenstrij-
digheid zelve wezen ? Te bidden voor koning
4*
-ocr page 56-ea vaderland, en niet zelve door onder-
danige getrouwheid in onzen kring, tot
heil des lands en de voorspoedige regering
van den vorst mede te arbeiden: hoe zou
dat kunnen zamengaan?
Zoo laat ons dan, M. Vr,! ons beijveren
om aldus gezind te zijn en te handelen.
Hebben wij onder het lezen van dit stukje
menig verzuim en verkeerdheid opgemerkt,
het zij ons niet genoeg dit te zien, te
betreuren, daarvoor vergeving te vragen;
maar het zij boven alles ook onze toeleg,
om dat in Gods kracht te verbeteren;
Onze gebeden zullen doorgaans winnen in
kracht en leven, indien wij dezelve niet
enkel tot ons zelven en eigene behoeften
bepalen. Een ruim, onafzienbaar veld
opent zich voor het biddend hart, bijaldien
ook de belangen van anderen, ons regt op
het hart wegen en een voornaam aandeel
in ons gebed hebben.
Wij zien dan, bij eenige opmerkzaamheid
rondom ons, di-ingende behoeften, tot
welker vervulling, onze bekrompenheid
niets kan bijdragen, kwalen en verdriete-
lijkheden, die het ons moeijelijk, zoo niet
onmogelijk valt te verzachten, anders dan
door het opzenden van vurige aanhoudende
smeekingen naar den hemel. Wij ontvangen
dan dagelijks nieuwe en rijke stof, om aan
te houden in den gebede en zullen te
gereeder de veelvuldige en krachtige opwek-
kingen tot het gebed voldoen, die wij op
zoo vele plaatsen in onzen dierbaren Bijbel
aantreffen. Nu dan, laat ons ten allen
tijde ijverig zijn in gebed en dankzegging,
voor ons zeiven en de onzen, en ook
waken in hetzelve met alle gedurigheid,
voor alle onze medemenschen en mede-
christenen. Hoe aangenaam is het, malkan-
der deze dienstbetooning der broederlijke
liefde te bewijzen; hoe aangenaam, wanneer
verbondenen in den geest, door het geloof
in denzelfden Heiland, malkanders belan-
gen biddende opdragen aan denzelfden God
en Vader. VVelk een zalig genot schenkt
het ons, wanneer anderen onzer gedenken
bij den troon van God. Hoe verkwikkend
ea zielverheffend is het voor het kind, te
hooren, dat de ouders ook voor het zelve
hidden; hoe kan deze gedachte den jonge-
ling beveiligen op glibberige paden, hem
met lust en ijver vervullen, om zijne ou-
ders tot blijdschap te verstrekken. Hoe
stevigt het onze kracht waar wij tot
eene moeijelijke taak geroepen worden, als
wij mogen denken: mijne vrienden werken
met mij mede in den gebede. Ziet zulk
eene verruiming schenkt aan het hart, de
bewustheid en voorstelling dat anderen onze
belangen nevens de hunne opdragen aan
den wij «en, magtigen, liefderijken Opper,
heer en Weldoener, die in alle nooden zoo
rijkelijk kan voorzien' Zouden wij dan
vertragen in dezen edelen en zaligen pligt?
Neen, bij het weinige dat wij voor elkan-
der doen kunnen, willen wij veel en har-
telijk voor elkander bidden. _ Of ook
vrome ouders en andere in Christus ont-
slapenen, aan ons in den hemel gedenken,
is wel wenschelijk, maar niet zeker. Of
Engelen het aangezigt des Vaders voor ons
zoeken, weten wij niet; maar dit weten
wij , dat wij in Jezus Christus, den regt-
vaardigen, een Voorspraak hebben bij den
Vader, die eene verzoening is voor onze
zonden, en door Aviens handen, onze arme,
gebrekkige gebeden worden gereinigd, en
bij God veraangenaamd. —
M. AviJï amp; ZOMEN , Drukkers van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, worden ook uitgegeven
de navolgende Kleine Stukjes.
No.
1.nbsp;Evangelische herinneringen aan Kranken....................k i5nbsp;Ct.
2.nbsp;Over het nuttig Kerkgaan.............................. _ jq
3.nbsp;Over het doen van Belijdenis.....................................- lonbsp;»
Een woord voor menschen die niet ter kerkkuaneugaan. - lonbsp;))
5.nbsp;Het Christendom beschaamd door Heidenen........... _ ,qnbsp;jj
6.nbsp;Evangelische lierinneringen aaa Bedroefden........... _ jgnbsp;j,
Evangelische herinneringen aan Vaders en Moeders.. sqnbsp;)»
8.nbsp;Een woord aan Vaders en Moeders, welke een kind
len Doop hretigen...................................... - o5nbsp;»
9.nbsp;Over het allerbeste Boek............................... - 10nbsp;»
10.nbsp;Onderwijs over het Bijbellezen........................ - sSnbsp;»
11.nbsp;Levensgeschiedenis van den grootsten Jltlan»........... — 25nbsp;»
12.nbsp;Iets over het Avondmaal................................ - i5nbsp;)gt;
iS. Opwekking tot de huisselijke Godsdienst.............. - i5 ' »
14.nbsp;Zamenspraak tusschen drie vrienden over de Wedergeb. - 07I )»
15.nbsp;Het leven van WiUiam Keilij.......................... _ 15
16.nbsp;Drie zamenspraken tusschen een liceraar en eenHuism. - i5nbsp;»
J7. Het dorp Eerenhoef, uit het diepst verval tot vorige
welva£gt;rt hersteld........................................ « a5
18. Het nadeel van het bij de straat loopen der kinderen - 30nbsp;)gt;
2g. Waarschuwing legen de Ontucht...................... . 3qnbsp;^^
SO. Iets voor hersLeïden uit krankheid.................... _ gonbsp;»
21.nbsp;Iets voor Gevangenen..................... . - 35nbsp;,gt;
22.nbsp;Geschenk der christelijke liefde voor kinderen. . .! . - 32* „
24. Heb ik wel genoeg voor de Eeuwigheid ?........- apnbsp;»
s.5. Tweede Geschenk der christelijke liefde voor kinderen - 25nbsp;)gt;
26.nbsp;Voor Dienstboden........................- 25nbsp;„
27.nbsp;Over de Feesten.......................... 20nbsp;»
28.nbsp;Iets voor Armen. ..............................)gt;
29.nbsp;Jezus , de geneesmeester van kranken...........- i2|nbsp;»
30.nbsp;Evangelische Herinneringen aan oude lieden.......- 22$nbsp;)i
31.nbsp;Verzameling van leerz. brieven en opwekkende verhalen - 20nbsp;3gt;
32.nbsp;Opwekking lot -weltevredenheid...............- 20nbsp;»
36.nbsp;Waarschuwing tegen het Kwaadspreken.,.....! I 10nbsp;1»
37.nbsp;Iets over de Zelfkennis.................' I 20nbsp;»
38.nbsp;Een woord van onderrigt en troost, ten gebruike in
Sterfhuizen......................®......
Sq. Men doet niet, wat men kan................, -nbsp;„
40.nbsp;Vriendelijken raad aan hopeloozen en zwaarmoedigen ,
om hen te beveiligen tegen Wanhoop...........- 25nbsp;»
41.nbsp;Waarom word ik met beter ?................„25nbsp;»
42.nbsp;Wie zijn , hier op aarde , d,e gelukkigste menschen ? - 20nbsp;»
43.nbsp;Gedenk te Sterven...................» . f 4 . - »5nbsp;»
Bij