ofC.
TOT
GETROUWE DEELNEMING
ik hei
MAANDELIJKSCH GEBED
VOOR IE
uitbreiding van het evangelie.
TE ROTTERDAM,
bij M. WIJT amp; ZONEN,
Drukkers van hol Nederlandsche Zendelinggeuoot«eliap.
1832.
N». XLV.
9
II
-ocr page 3-Gecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tot het opstellen,
verzamelen en uitgeven van Heine Stukjes,
ter bevordering van Evangelische kennis
en Godzaligheid, ook bij mingeoefenden; —
namelijk: r. j. van der meulen, b. van
marken, j. clarisse, a. l. m. PMl. et
Theol. Doet. en Prof., a. de vries,
l. egeling, j. c. vorstman, r. adriani^
Predikanten te Amsterdam, Hoorn, Leyden
VO ORBBRIGT.
IV
en Rotter Jam; overeenkomstig hun Ambten
Bediening, dat oogmerk gaarne willende be-
vorderen , en in uitzigt op des Heeren mede-
werkenden zegen, Meden het nevensgaande
Stukje hunnen Landgenooten aan; erkennende
intusschen geene Uitgave voor echt, dan
welke door eenen hunner , of door de Druk-
kers dezes, onderteekend is.
Onder vele dingen, waarover een opregt
aanhanger van Jezus Christus zich dikwijls
lïedroeft, althans bedroeven moet, is ook
de traagheid en laauwheid tot en In het bid-
den , die hij meermalen bij zich zeiven be-
merkt. Wat ons altijd eer cn zaligheid
moest zijn, is ons soms koude en lastige
pllgtpleging. — Och! hoe dikwijls rezen wij
met schaamte op van onze knien en moes-
ten bij ons zeiven zeggen: »ik sprak wel
vele woorden , maar liet was geen bidden.quot;
Nog meer bedroeft ons dit, als wij opmer-
lien, dat de gebeden, die met den meeaten
ernst en aandrang moesten geschieden , niet
telden de flaauwsten zijn. Met vele harfe-
'jl»^heid bidden wij , en houden wij aan In
'»et gebed, als ons huisgezin , of onze stad,
of ons vaderland zich in hoogen nood be-
vindl: maar liet gebed voor onze hoogere
geestelijke belangen, en nog meer, voor
de bekeering en behoudenis van onze mede-
menschen ; het gebed voor het heil van de
gemeente onzes Heeren blijft dikwijls achter,
of is niet veel meer dan lippenwérk. — Ik
maak onze krankheid immers niet erger dan
zij is? Mij gaat het zoo, mijn Broeder!,
doch misschien zijt gij hierin beter dan ik.
Maar, hoe dit ook zijn moge, allerduide-
delijkst is deze laauwheid en traagheid, als
wij zien, hoe velen er zijn in alle de ge-
meenten van ons Vaderland, die zelden of
nooit deelen in de gemeenschappelijke ge-
beden , die maandelijks ten zelfder uur
op honderde plaatsen in de Christenheid
ten Hemel opklimmen, om de verbreiding
en vruchtbaarmaking van het dierbaar Evan-
gelie over geheel de aarde. Het kan ons
wel niet bevreemden, dat zulke menschen,
die onverschillig zijn omtrent hunne eigene
bekeering en behoudenis, zich ook de zie-
len hunner medemenschen niet aantrekken ,
maar bedroevend, beschamend en veelzins
oiibegrljpelI)]i is het, dat menschen, die
dagelijks zich zeiven en hunne eigene
zielen aan Gods genade opdragen; die Jezus
Christus en Zijn Evangelie liefhebben , die
er van overtuigd zijn, dat er geen andere
naam onder den Hemel is, waardoor wij
zouden kunnen zalig worden; — droevig,
zeg ik, beschamend en mij hoogst bevreem-
dend is het, dat zulke Christelijk-gezinde
menschen, zulke vrienden van God en den
Zaligmaker, niet meerder lust en liefde
betoonen om zich te vereenigen met hen ,
die zamenkomen om uit e'e'n hart en met
ée'nen mond te bidden: ^Hemelsche Vader,
TJw naam worde geheiligd! Uw Koningrijk
kome!quot;
Ik voel mij opgewekt om ieder, die dit boekje
lezen wil, en vooral ulieden, opregte lief-
hebbers en aanhangers van onzen Hcere Jezus
Christus! hierover een vriendelijk woord toe-
tespreken: niet zoo zeer om ulieden te be-
straffen , — hierin wil ik liefst met mij zei-
ven beginnen , — maar om u te bepalen bij
een verzuim, waardoor gij u zeiven groote
schade doet en niet welbehagelijk kunt zijn
in het oog van uwen Heer. Ik zal hier-
toe dan ook geene veelheid van woorden ,
geene wijdloopige redeneringen gebruiken,
want de zaak spreekt te duidelijk voor ieder,
die onbevooroordeeld hooren wil. En dit
moet immers ieder willen, die zich een
leerling van Jezus noemt? — Ik wil dan
beproeven u te overtuigen, dat het heta-
mend cn nuttig is voor ons, te declen in de
gemeenschappelijke gebeden om dc uitbreiding
van het Evangelie over de aarde. Dan wil
ik met u nasporen, welke desniettegen-
staande de oorzaken zijn, waardoor eene
hartelijke, trouwe deelneming aan deze gebeden,
bij velen wordt verhinderd, opdat ik deze
hindernissen voor u mogt uit den weg
ruimen.
Ik onderneem hierbij iets, waarvan ik
mij soms veel — soms weinig vrucht beloof.
Weinig vrucht beloof ik mij van dit boekje,
als ik denk hoe vele jaren reeds die bid-
uren in zeer vele gemeenten hebben plaats
geliad, lerwijl eene menigte der Godsdien-
stlgste mensclien acliter bleef en nog acbter
blijft, — Het ontbrak dus u, mijn achterblij-
vende Broeder! niet aan den tijd en de
gelegenheid om hierover natedenken. Dit
hebt gij immers gedaan? De zaak is toch
van dien aart, dat zij ten minste wel een
bedachtzaam nadenken waardig is. Ik durf
meer zeggen: zij elscht dit van u. Het
geldt hier de vraag: «Zal ik met mijne
mede-Christenen, die te dezer uur niet ver
van mijne woning, in liefde zamen komen,
om naar het bevel van onzen Heer te bid-
den : Ilcmelschc Vader! Uw Koningrijk
kome! vereenigen in dit gebed, of zal ik
te huis blijven?quot; En als gij nu na rijp en
gemoedelijk beraad denkt en blijft denken ,
dat gij met die gebeden niet te doen hebt,
en dat het dus beter is, (gij kiest immers
'het beste?) dat het beter is daar niet te
komen ; hoe zou ik dan met mijne redenen
1 tot een andere zin brengen kunnen? Deze
onaangename gedachte zou mij bijna doen
besluiten de pen neerteleggen en geen' ver-
geefschen arbeid te doen.
Maar neen! veel vrucht beloof ik mij van
deze vriendelijke opwekking, als ik bedenk,
hoe goed en waardig de zaak is, en hoe
zeer zij zich zeiven aanprijst; als ik bedenk,
dat het een kenmerk is van een echt Chris-
telijk bestaan, dat men niet wijs is in zijne
eigene oogen, maar een' broeder, die ons vrien-
delijk toespreekt, gaarne wil hooren; als ik
bedenk, dat belangstelling in den Heer Jezus
Christus en zijn Evangelie, mij opwekt om
dit woord te spreken, en dat het mijne bede
is tot Hem, dat ik hier door eerst mijzelve
(want hier ben ik mijzelve de naaste) eerst
mij zelve, en dan ook mijne medebroeders
en zusters moge opwekken, tot meer belang-
stelling, meer ijver, meer hartelijkheid voor
de uitbreiding van de genade-heerschappij
des gezegenden Verlossers, en langs dien
weg, voor het heil der wereld. Ik verzoek
u dan vriendelijk, dat ge deze bladen met
zachtmoedigheid en toegenegenheid leest.
Misschien denkt ge: « maar wie doet mij
dat verzoek?quot; Dit te weten is voor u van
minder belang, omdat niet het gezag en de
waarde van den persoon, die hier spi'eekt,
maar het gezag en de waarde zijner woorden
u moet overtuigen. Daar ge mij niet kent,
kunt ge nu zonder ingenomenheid vóór of
tegen mij, de zaak zelve overdenken. Daar-
om ook geeft ons Zendelinggenootschap even
gelijk het Traldaatgenootschap hare Stukjes zon-
der naam, omdat niet een dwaalziek, zondig
mensch, maar de waarheid zelve, voor zich
getuigen moet, en zoo zal zij, gelijk ik hoop ,
ook hier getuigen in uwe harten.
Het is betamentlijk, dat wi; gaarne en willig
deelen in de plegtige gebeden, die gemeen-
schappelijk:, opgezette tijden door velen
geschieden, om de uitbreiding en vrucht-
haarmaking der Evangelie-pre-
diking op aarde.
Nadat de Christen-volken in onderscheidene
landen, sedert dertig, veertig jaren, zich de
zaak der uitbreiding van het Evangelie
over de aarde hebben beginnen aantetrek-
ken,nbsp;meer ernst cn inspanning van
krachten, dan dit vóór dien tijd geschiedde^
heb ik niij meermalen verwonderd, hoe bet
mogelijk ware, dat men zoo langen tijd hier-
omtrent zoo onverschillig en achterlijk was;
te meer, daar toen reeds wijze en godvruch-
tige Leeraars hiervan spraken, als van een
hoogst zondig verzuim, waardoor een Chris-
ten volk, dat met de Evangelie-prediking
begunstigd was, zich Gods ongenoegen waar-
dig maakte. Maar nog vreemder is het,
dat, na dat men deze zaak meer hegon ter
harte te nemen, velen echter dit werkeloos
aanzien, even als of het hun geheel niet
aanging. Jk spreek nu niet van deelneming
door geldelijke bijdragen: dit toch kunnen
velen niet dan zeer moeijelijk doen: maar ik
spreek van deelneming door hartelijkheid,
door aanprijzing, door gebeden. Ik. durf
het naauwelijks zeggen, en evenwel het is
zoo: bij velen, ook wel Christelijk-gezinde
menschen, schijnt de verbreiding en bevor-
dering van het grootste heil op aarde geen
gebed waardig te zijn; geen gebed, waarin zij
deelen kunnen uit den mond en ujt het hart
niet van eenen Voorganger die hun vreemd
is, maar van Leeraars, uit wier niond en
liart zij gaarne het goede woord Gods hoo-
ren; van Leeraars, die zij hoogachten en ver-
trouwen, en met wier gebeden zij in de
gewone zamenkomsten der Gemeente gaarne
instemmen. Nog. meer: het is een gebed
met hunne mede-Christenen, met hunne
broeders en zusters, met wie zij zich gaarne
bij andere gelegenheden hartelijk ver eeni-
gen zouden. Is dit niet vreemd? Ja! het
is nog wel erger dan vreemd.
Dat het bidden, het gemeenschappelijk
bidden, het bidden in en met de Gemeente
in derzelver zamenkomsten, het bidden niet
ons huisgezin, het eenzaam gebed; — dat
dit gedui-!ge bidden eene goede, betamende
en heilzame zaak is, dit stemt ieder mijner
lezers, die bidden geleerd lieeft, mij van
voller harte toe. o Ja! zegt gij, zonder
bidden kan ik niet leven. Er is dan ook
naauwelijks eenige Christelijke oefening,
waartoe wij in de H. Schriften door leer en
Voorbeeld meerder en ernstiger worden op-
gewekt en aangemoedigd, dan het gebed.
Ook het gemeenschappelijk gebed in bijzon-
dere zamenkomsten keurt ge goed; gij ge-
loofd: waar slechts twee of drie in des
Heeren naam om zijnentwil, ter zijner eer,
en voor zijne zaak zamen zijn, daar is Hij
in het midden (i). Gij hebt misschien ook
meermalen de kracht en den troost van
deze gemeenschaps-oefening der heiligen on-
ondervonden. Maar gemeenschappelijk za-
men te komen om het eigen voorschrift des
gebeds, hetwelk de Heer Jezus zelf ons
gegeven heeft, bepaaldelijk tot het onder-
werp van ons bidden te maken, dat schijnt
aan velen niet te behagen. Hoe is het, mijn
Broeder? Rekent gij het onnoodig? rekent
gij het overtollig? of is de zaak het u niet
waardig? of bidden wij in onze zamenkom-
sten niet in uwen zin, zoodat gij er u niet
mede kunt vereenigen? Zeg het ons! wij
willen gaarne van u beter leerea. — Neen!
gij doet niet wel.
(i) MattL. XVIII: 20.
-ocr page 15-Het is letamend ons tot dat bidden te vereenigen :
de liefde tot den Heer Jezus Christus
vordert dit van ons,
Jezus Christus! quot;Wij kennen die gezegen-
de namen; wij weten het, Wien zij aandui-
den. O! dat wij dit regt wisten en steeds
bedachten! dan zouden wij elkander niet
tot het gemeenschappelijk bidden, om de
bevordering van zijne kennis en genade op
de aarde, behoeven optewekken. Hij is
het, die, hoewel Hij de eenige en eigene
Zoon van God is, den troon Zijner Ma-
jesteit verliet voor ons onwaardigen; die
een dienstknecht werd, en zich zelve ge-
willig overgaf in het lijden des doods, op-
dat Hij ons van dood en verdoemenis ver-
lossen zoude. — Hoe zullen wij Hem noe-
men? Onze taal is te arm om zijne dierbaar-
heid en heerlijkheid uittedrukken. Hij is
onze Middelaar, Verlosser, Voorspraak,
de Herder en Opziener onzer zielen , daar-
boven aan de regterhand Gods zijns Vaders.
Hij is ons leven, onze hope. Alles hebben
en verwachten wij om en door Hem; niets
zonder Hem; Hem ^komt ons gelieele hart,
al ons vertrouwen, alle onze eerbiediging,
liefde en dankbaarheid toe.—Maar wat zul-
len wij Hem wedergeven voor alle zijne
barmhartigheid en gunst? Och! hoe weinig
hebben wij, tot hiertoe, gedaan, gedragen,
overgegeven voor Ilem, voor zijne zaak, voor
zijne eer en heerlijkheid! Indien Hij ons
riep tot de zwaarste opofferingen; indien
wij vader eu moeder, vrouw en kinderen,
huis en goed moesten verlaten om zijnen
wil, zou Hij dit, en nog meer dan dit,
niet waardig zijn ? Zou de liefde die Hem
van ons toekomt en de behoudenis onzer
zielen, dit niet van ons eischen ? Tot zulk
eene proeve van onze liefde en Irouw roept
Hij ons nog niet. — Maar, als wij nu niet
zoo veel voor Hem, voor zijne zaak en eer
over hebben, dat wij ons willen vereenigen
tot het gebed om de uitbreiding van zijne
kennis, om de vermeerdering van het getal
zijner liefhebbers en volgelingen op aarde,
wat moeten wij dan van den ernst en de
hartelijkheid onzer liefde denken ?—ü! mijne
mede-Christenen! die het pand zijner liefde
aan uw voorhoofd hebt ontvangen, hoe
kunt gij stil in uw huis blijven zitten, of
luisschien wel in onbeduidend gezelschap
uwen tijd doorbrengen, terwijl niet ver van
uwe woning, anderen, en daar onder niet
Weinige-van zijne hartelijkste en trouwste
vereerders, zich vereenigen in de bede:
Vader! verheerlijlt Uwen Zoon! onderwerp
velen aan Hem en aan quot;Zijne heerschappij! —
Zoo dacht Paulus niet, die aan de Gemeente
der Thessalonicensen schreef: fVij lidden
altijd voor u, opdat de naam van den Heere
Jezus Christus, verheerlijkt worde in u en gij
in Hem (i). Of is zoo iemand een opregt
Christen, die de heerlijkheid van Jezus
Christus niet lief heeft en zoekt?
Maar dit is het eenige niet, wat ons moet
dringen ;
Ooh de liefde tot onze medemenschen , moet ons tot
trouwe deelneming aan deze gebeden
krachtig opwekken,
Hoe rampzalig is de mensch, die geene
(O 5 Tl.e«s. I:
-ocr page 18-de minste kennis heeft van zijnen goeden en
grooten Schepper, van den eenigen Zalig-
maker van zondaren! Iloe diep gezonken,
hoe jammerlijk ellendig zijn vele heidensche
volken! gij hebt het wel geboord of gelezen
wat botte afgoderijen en bijgeloovigheden,
wat schandelijke onreinheid, wat ruwe
wreedheden ouder hen heerschen. Daar
aanbidt men een hout of steen ; daar offert
men zijne slaven, zijne eigene kinderen, zich
/elven aan een gruwzaam beeld; daar laat
men zich vex'pletten onder de zwaarte van
een'afgodswagen ; daar vereenigen zich'man-
nen en vrouwen onder elkander gelijk de
beesten; daar slaan kinderen hunne ouders
dood, wanneer deze te oud en zwak zijn
geworden om zich zeiven te verzorgen;
daar verbranden weduwen zich zelve levend
met de lijken hunner mannen. En al is
de menschheid, waar zij buiten het Chris-
tendom leeft, niet overal zoo vreesselijk
verbasterd , al is er in sommige héidensche
landen eenige meerdere redelijkheid en be-
fichaving; och! er is niet te min zoo vele
verblinding, onkunde, bijgeloof, boosheid
en jammer. Paulus zegt van hen: Zij leven
zonder God en zonder hope in de wereld.
Zij zijn verduisterd in het verstand, ver-
vreemd van het leven Gods, door de onwetend-
heid, die in hen is, en door de verharding
van hun hart (i). En zoo verblind, zoo
hoos, zoo ellendig is nog het grootste ge-
deelte van het menschdom.
Maar wij behoeven niet zoo ver te gaan
om de heerschappij en ellende der zonde
optemerken. Nabij ons en rondom ons
kunnen wij dezelve zien en hooren; denke-
lijk nog wel in mindere of meerdere mate
ia onszelven: maar ook vooral in onze
gedoopte medemenschen, die midden in het
Christendom in diepe onkunde, verblinding
en onverschilligheid leven. O! welk eene
uitspatting van allerlei onreinheid en onge-
regtigheid onder het menschdom! En tegen
die doodelijUe verbastering der menschelijke
natuur, is maar één geneesmiddel: gij kent
het, mijn lezer! zoo ik hoop, bij eigene
11: ,2, ïloof.Ut, IV: i8.
ondervinding. Het is de regte kennis van
God en den Heer Jezus Christus. Daarom
zijn er ook wel onder u, die gaarne een
Bijbel, een goed boek, een nuttig Trak-
taatje aan zulke ongelukkige en van God en
Christus vervreemde menschen uitreiken,
die hun ook wel eens een vriendelijk woord
van vermaning en waarschuwing toespreken :
maar dit kunt ge aan die vergelegene Hei-
denen niet doen. Bovendien weet ge wel,
dat het menschelijke hart voor alle die
goede woorden en vermaningen moet ge-
opend worden door Hemelsch onderwijs.
Nu! dit weten ook uwe broeders en zusters,
die zamenkomen tot het gemeenschappelijk
gebed; velen hunner zijn er diep van over-
tuigd; zij wachten den zegen van het Evange-
lie niet enkel van de dienst en ijver der Leer-
aars en Zendelingen, van de verspreiding des
Bijbels, van de oprigting van scholen voor
de kinderen der Heidenen: maai- zij erken-
nen , dat het God is, die het geloof en de
bekeering werkt. Daarom komen zij in
ootmoedige erkentenis van die genade, en
uit medelijdende liefde tot hunne ongeluk-
kige medemenschen te zamen, en bidden
met Mozes: Och! dat de Heer Zijnen Geest
over hen gave! en met Paulus, dat zij mogen
ontvangen den geest der wijsheid en der open-
haring in de kennis van God, verlichte oogen
des verstands (i). Wat kunt gijlieden, die
niet mede bidt, hier tegen hebben? Uw
geweten, uwe Christelijke overtuiging moet
dit gebed goedkeuren. En waarom blijft gij
dan terug? Gij gelooft immers ook in den
Heiligen Geest?
Er is nog meer, waarom het betamend
is, in deze gebeden mede intestemmen.
Zgt;e //e/de voor de eer van God, vordert
dit ook van ons.
Wij menschen, zijn geschapen om God te
verheerlijken. Wij moeten Priesters zijn
h'er op aarde, om als in Zijnen Tempel,
den lof van al het schepsel tot Hem te
brengen. Dit doen de Engelen in den he-
quot;lel; dit deed de mensch — helaas! maar
ii; ag. eph. i: ,7.
-ocr page 22-/eei' korten lijd — hier beneden in het
Paradijs. De zonde heeft ons verbasterd, en
nu zijn wij in plaats van vereerders van dien
goeden en grooten God, oproermakers, weer-
spannelingen tegen Hem geworden. O hoe
ver kan dit gaan! Schoon wij, als redelijke
menschen, heide Zijne eeuwige kracht en
Goddelijkheid uit de schepselen kunnen ver-
staan en doorzien (i), kan die mensch geheel
en al zijnen God vergeten. Zoo wordt
die beminnelijke en heerlijke Majesteit van
God, op deze aarde miskend, geschonden^
gehoond, gelasterd. Moet dit ons niet ter
barte gaan? o Ja! en het gaat ons ook ter
liarte, als wij Hem hebben leeren kennen
en eerbiedigen als onzen God. Maar dan
kunnen en mogen wij dit immers ook niet
stilzittend en zwijgend aanzien? Dan moe-
ten wij, uit liefde tot de eer van God, har-
telijk wenschen en bidden, dat zoo vele
duizende verblinde menschen aan hunnen
Schepper, en hierdoor aan zich zeiven , mog-
ten wedergegeven worden ; dan moet er
(i) Roni. I: jo.
geene bede zijn, waarin wij barlelijlser met
elkander instemmen, dan deze bede: Vader
tn den hemel! Uw naam, die miskende en
geschondene naam , worde geheiligd! — Niet
zonder reden , staat deze bede in het gebed
des Heeren op de eerste plaats, opdat zij
ook in ons hart de eerste en vooiname
bede zijn zou. Dit is zij in onze maande-
lijksche Bedestonden: hier bidden wij niet
zoo zeer om lijdelijken welvaart, maar wij
zoeken onze harten te verheffen boven het
aardsche; hier hebben wij boven al de
heerlijkheid van God in het oog, zoo als
Hij die aan ons openbaard in Jezus Chris-
tus; hier zoeken wij voor onszelven en
onze blinde medemenschen, die hemelsche
wijsheid en vergenoeging, die wij in het
Paradijs verloren liebben, en die alleen te
vmden is in de regte eerbiediging en ver-
heerlijking van God. Hier is het de ziel:
de kracht en het leven van ons bidden,
re r/'nbsp;wij en alle menschen U
8t kennen, lieven, eerenen dienen!quot; Als
S'J dan, niijn Broeder! behooren wilt en
behoort tot dat uitverkoren geslacht en Ko-
ninklijke Priesterdom, tot dat heilige volk,
hetwelk geroepen is om te verkondigen de
deugden en volkomenheden van Hem, die u
uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn won-
derbaar licht (i); ei! laat n dan door gee-
nerlei bedenking terughouden om met ons
te bidden, dat ook anderen met u uit de
duisternis getrokken worden, opdat zij u
helpen de deugden van uwen God te ver-
kondigen.
Dit herinnert mij nog eene vierde drang-
rede , die ons hier verpligt en wekt :
De dankbaarheid, die wij verschuldigd zijn aan
God en den Verlosser, voor de genade
die ons bewezen is, moet ons
ook dus leeren lidden.
Aan allen die dit boekje lezen, is eene
uitnemende weldadigheid bewezen. Wij
leven in een Christen-land. Wij ontvingen
het teeken van Gods genade aan onze voor-
hoofden. Wij zijn opgevoed en onderwezen
in de leer der zaligheid. Wij bidden tot
(i) i Pclr. II: 9.
-ocr page 25-lt;len eenigen waaraclitigen God en mogen
Hem Fader noemen. Wij hebben een
Voorspraak en Middelaar in den Hemel;
■»vij kunnen eeuwig gelukkig worden. — Dit
Weten wij, want wij hebben Gods woord en
openbaring in onzen dierbaren Bijbel; wij
hebben Leeraars die ons dit gedurig predi-
'len ; wij hebben Kerken, waarin wij tot
dat einde zamenkomen; wij hebben weke-
lijks eenen dag, dien wij opzettelijk tot zulke
aangename en zalige oefeningen en overden-
kingen,mogen afzonderen; wij zien het, wij
hooren het, wij tasten het aan de genade-
tafel des Heeren, hoe goed Hij is voor ons,
wij worden vermaand, opgewekt en gebeden
dat wij al dit heil voor ons zullen zoeken
en aannemen. O! wat gaven en zegeningen,
baarbij alle aardsche goederen niet zijn te
vergelijk^! Onder ons hooren wij de stem
^»t den Hemel: Die dorst heeft home! cn
^ wd, neme het water des levens om niet (i),
^e millioenen onzer medemenschen
Opcnb. XXII: ,7.
hiervan nog verstoken zijn. — En nog veel
hooger klimt deze vrije gunst van God, als
dit vriendelijke licht van het Evangelie ook
schijnt in onze harten: dan zij vvfij door het
geloof aan de waarheid rijp geworden tot
zaligheid; dan zijn wij gewasschen, dan zijn
wij gcregtvaardigd, dan zijn wij geheiligd in
den naam van onzen Heer Jezus Christus en
door den Geest onzes Gods (i), dan zijn
wij zijne kinderen en gunstgenooten; dan
gaan wij, stervende naar den heiligen en
vrolijken Hemel.
Maar wat zullen wij nu onzen genadigen
God vergelden ? Wat is het Ilem aangename
dankoffer ? Als wij, hoven anderen , geze-
gend zijn met tijdelijke goederen , betooncn
wij best onze dankbaarheid aan onzen Hemel-
schen weldoener, door onze behoeftige en
naakte medemenschen van het onze te voe-
den en te dekken; als wij gezegend zijn mcl
veel gezondheid en ligchaamskrachten, doen
wij dit door kranken optepassen en te hel-
pen. En hoe nu, als wij gezegend zijn
(i) i Cor. VI : ii.
-ocr page 27-boven anderen met Gods vertroostende , hei-
ligende en zaligmakende kennis ? Dat ieders
geweten het antwoord geve ! Is het niet
vooral ook , door deze heilrijke kennis aan
anderen, die van dezelve verstoken zijn,
zoo veel in ons is, raedetedcelen ? Nu! even
dit bedoelen en verlangen wij , als wij ons
met elkander opzettelijk vereenigen in dit
gebed. Het beschfimend besef en de dank-
bare erkentenis van de alles overklimmende
genade, die ons boven velen bewezen is,
doet ons bidden: »Vader van alle barmhar-
tigheid ! zogen ook onze ongelukkige mede-
menschen, met de zegeningen waarmede Gij
ons gezeglt;-nd hebt! Bekeer ook hun tot U
gelijk Gij ons tot U bekeerd hebt, opdaj
het getal hoe langer hoe grooter worde
dergenen, die U en den Verlosser liefheb-
ben en dienen.quot;
Als gij dan deze zoo groote genade voor
n zeiven zijt deelachtig geworden, ei!
vraagt het u zeiven ernstig af, of het be-
tamend en dankbaar is, als gij u niet gaarne
vereenigt met deze gebeden uwer mede-
broeders! Vraagt het u zelven ernstig af, of
de bedenkingen, waardoor gij u laat terug-
houden, zoo billijk, zoo gegrond en ge-
wigtig zijn, dat gij u daardoor moogt
laten aftrekken van eene zoo dure en aan-
gename verpligling!
Ik heb nog niet alles gezegd, wat ons
moet dringen om deel te nemen in deze
gemeenschappelijke gebeden.
Bcdenlt ook, dat de uitbreiding van het Evan-
gelie en de openbaring van deszelfs heilrijken
invloed eene zaak is, die zonder Gods
krachtige hulp en zegen niet kan
gelukken.
Niets, wat degelijk goed is, kan op deze
dwaze en booze wereld voorspoed hebben
zonder de hulp en den zegen van God.
Hoe reiner, edeler en Goddelijker eene zaak
is, des te meer behoeft zij onderstand,
leiding, bekrachtiging van boven. En kent
gij nu hier op aarde iets reiner, edeler,
kostelijker, Goddelijker dan het Hemelsche
Christendom? Hoe zal dan nu deszelfs uit-
breiding en zalige werking gedeijen kunnen j
onder een verblind en boos menscbdom,
zonder God en diens krachtige medewerking!
Hij
is het, die ons door dt beschikkingen
Zijner Voorzienigheid, en door wijze raads-
lieden moet leeren, waar en onder welk
Volk zijn Evangelie eerst en vooral met
vrucht kan verkondigd worden. Hij is het
die verstandige, vrome en trouwe Leeraars
en Zendelingen, moet wekken en bekwamen.
Hij is het die hen moet brengen ter plaatse
hunner bestemming, en aldaar naar ziel en
bgchaam moet behoeden en sterken! Hij is
het die bij den blinden en vijandigenheiden,
den tegenstand van haat en list moet overwin-
nen. Hl, IS hetdie de harten moet openen voor
de waarheid. Wat zou het baten al kwam
Paulus nogmaals prediken en Apollos nat
^aken, indien niet God den wasdom en
de vruchtbaarheid gave? In dit gevoel onzer
gheele afhankelijkheid en behoefte aan
vloednbsp;aan Zijnen in-
regt
en 2nbsp;' ^amen tot het gebed
zeggen: «Hemelsche Vader! wij kunnen
niet uitbreiden; wij kunnen
-ocr page 30-aan Uw woord geen' loop geven; wij kun-
nen niet een' enkelen onzer medemensclien
voor U en voor den Ileere Chrislus gewin-
nen : maar Gij zijt het, die dit kunt doen,
die dit wilt doen, die dit ons Leloofd hebt.
Bevorder gij zelf de zaak en leer en heer-
lijkheid van uwen Zoon, door Uwe en
Zijne kracht, door Uwen Geest, Uw Koning-
rijh homer Wat zegt gij, mijn Broeder!
wilt gij nu voortaan niet met ons gaan,
als wij, dus hidden? Wilt gij niet mede
aan Gods alvermogende genade eer geven?
Of moeten wij nog langer zonder u in kleinen/
getale bidden? Moeien wij nog langer in
onze zamenkomsten bedroefd worden door
de gedachte, dat er velen zijn in de
Gemeente, die wel met ons hunne afhan-
kelijkheid van Gods genade belijden, maar
echter niet in vereeniging met ons om deze
genade bidden willen? Maar neen! ik ver-
blijd mij reeds In de gedachte, dat gij, alles
indenkende, niet langer kunt en zult terug
blijven. Ik verblijd mij In de hope, dat
Gods genade uw hart zal raken, cu over-
brengen tot eenen goeden zin.
Al wat ik tot nu toe gczegfl heb, was,
ik mij niet in alles bedrieg, gebeel eu
al niet de ervaring en met de waarheid
overeenkomstig en daarop gegrond. Ik zou
uiet durven of willen iels daartegen strij-
dende zeggen, en daarom is het mij tot
gi-oot genoegen, dat ik er nog bij mag
voegen: het is ook overeenkomstig Gods
Woord.
«« verpligt ons , „deren
Chnsjen in zijn Woord, o^
gebeden deeltenemen.
Er is naauwelijks eenige Cliristelijke oefe-
ning waartoe wij meermalen, en op on r-
scheidenew.jzen, in de II. Schriften worden
opgewe t dan tot het gebed. De Zaligma-
goede 'nbsp;^^ndet-cn
^ saven te geven, hoe veel meer zal de
-ocr page 32-JIcmelsche Fader den Ileiligcn Geest geven
dengenen, die Hem bidden (i): De vroomste
mensclien vs^aren steeds rijk en overvloedig
n het bidden.
Maar, waar het hier op aan komt, dit
bidden moet naar den wil van God en
Christus, en naar den geest en zin van het
Evangelie, vooral een bidden zijn om geeste-
lijke zegeningen voor onszelven en voor
malkander; een bidden, waarin wij ons
onderling gaarne vereenigen.
Onder de vele en dierbare beloften, die
ons in het Evangelie geschonken zijn, is het
eene der aangenaamste en heei-lijkste, dat
het Evangelie zal gepredikt worden over
de geheele wereld; tlat velen zullen komen
van oosten cn westen om aanlezitten in het
Koningrijk Gods; dat de aarde zal vervuld
worden met de kennis des Heeren (2). Kun-
nen wij onder zulke beloften koud en koel blij.
venen echter Christenen zijn? Moeten zulke
goede woorden, zulke heerlijke verwachlin-
(i)Luc. XVIII: 1—8. Iloofdst. XI: i3.
(ü) MaUh. XXIV : 1/). Iloofdst. VIII: i,. Jp,. XI: 9.
-ocr page 33-gen ons niet uitlokken en aansporen tot
gedurige snieekingen, dat dc genadige en ge-
rouwe God ons en onze medemenschen doe
quot;aar Zijne toezeggingen ! Mijn geweten zegt
'quot;M , dat het eene onverschoonelijke onacht-
zaamheid is, cn eene ondankbare kleinach-
van de rijke genade Gods, als wij znlke
plotten ongebruikt laten liggen, als wij
nergens word tnbsp;'nbsp;=
^•egtstreeks opgewekt tot n T
«i't ook moest toestemmen, zou W VL:
onnutteen onvoegzame van zulk een bidden
venn o,
^a rnbsp;onvoegzaamheid
^«volennbsp;''^elstreeks hebben aan-
Schr'ift veƒ ^ ^''^-'isen
veel bever, dat wij ,ol zulke
3
-ocr page 34-Godsdienstige oefeningen niet opzettelijk
worden vermaand, omdat de zaak bij ieder
Godvruchtig en Christuslievend mensch van
zelf spreekt, en dus niet behoeft aanbevolen
te worden. Bovendien: al staat het nergens
met zoo vele letters te lezen, vinden wij
echter in de heilige Geschiedenis dit gemeen-
schappelijk bidden, om de verbreiding van
de kennis en dienst van God meermalen door
de oude heiligen in beoefening gebragt. De
Israelietische Kerk onder het Oude Verbond,
schoon bij uitsluiting met de regtstreeksche
verkondiging van Gods Woord begunstigd,
bad in hare Tempel-gebeden en gezangen:
God zij ons genadig en Hij zegene ons! Hij doe
zijn aansehijn aan ons lichten, opdat men op
de aarde uwen weg kenne; onder alle Heide-
nen uw heil! Zij verheugden zich dankbaar
in het vooruitzlgt, dat dit eens zou gebeu-
ren; zij zongen met malkander tot heerlijk-
heid Gods: De volken. Heer! zullen Ü loven;
de volken allemaal zullen U loven. Gij gan-
sche aarde, juich den Heer! Dien den Heer
met blijdschap! kom voor Zijn aanschijn met
^^oUjk gezang (x)/ En is het geene aanma-
ning tot diergelijke gebeden, als de Zaligma-
er zelf^ toen hij vele hoopen volks zag
omdwalen in onkunde en verkeerdheden,
als schapen die geenen herder hebben, tot
zijne Discipelen zeide: de oogst is wel groot,
maar de arbeiders zijn weinigen; Bidt dan
den Heer des oogsts, dat Hij arbeiders in
Zijnen oogst uitstoote (2). Zoo vinden wij
hen dan ook terstond na het vertrek van
hunnen Heer „aar den hemel, met zime
overige vri«.den en vriendinnen eendragtig
vereemgd m gebeden en smeekingen ; e!
wat zouden zij begeerd hebben? ieker
mets meerder, „iets dringender dan de be-
loofde gave des Heiligen Geests (3). Paulus,
die uitnemende regt-Christelijke man, droeg
niet alleen het geestelijke welzijn van alle
de Gemeenten die hij zelf gesticht had, op
f hart, maar hij gedacht ook aan zulken
^'iner Broeders, welker aangezigt hij nooit
8 zien had, en bragt hunne behoeften in
Matth. IX: 36-38. (3) Hand. I: i3, 14.
-ocr page 36-zijne gebeden nacbt en dag tot zijnen God (i).
En biermede was bij niet voldaan; bij verlangde
de bnlp van de Gemeente in dit bidden, en
scbreef haar: Broeders hid voor ons, opdat
het woord des Heeren zijnen loop hehhe,
en verheerlijkt worde, gelijk ook bij u (2).
Toen de Jeruzalemsche Gemeente, en met
haar alle de Gemeenten in Jude'a in nood en
beproeving waren, door de vervolging van
Herodes en den bitteren haat der ongeloo-
vige Joden; toen de Apostel Jacobus reeds
was onthoofd, en Petrus mede gevangen, en
in dringend levensgevaar zich bevond, werd
er niet alleen van de Gemeente een gedurig
gebed tot God voor hem gedaan, maar boven-
dien waren velen (zeker wel niet van de slecht-
ste leden) zamen vergaderd aan het huis van de
moeder van Marcus, en daar, tot in den nacht
toe, biddende (3). Het is waar, toen waren
de tijden voor het Evangelie en deszelfs vrien-
den bang, en werden steeds banger. Maar
wilt gij, mijn achterblijvende Broeder! daar-
(1)nbsp;Rom. I: 8—12. CoVl. II: i, 2.
(2)nbsp;2 Thess. III: i. (3) Hand. XII.
-ocr page 37-oni ook zoo lang wachten, tot er een tijd
vaii vervolging komt om des Evangelinms
■ Zult gij u dan ook bij ons vervoegen
en mede bidden? Neen! wij hebben uwe
hulp, uw voorbeeld, uwe eenstemmigheid nu
reeds noodig: kom dan tot ons! wij züllen
n met blijdschap in ons midden zien, en ons
^et u vereenigen. Zegt niet de Apostel:
^en Heer, éér^ Geloof, één Doop, één God
één iZ' ..nbsp;dan immers ook
«era geied zijn.
meerderen Mem P
gepredikt
werd en kracht deed, was en is er ten allen
')deh.erop aarde een strijd, tusschen onze
aiTch Tnbsp;- -n' ootmoe-
.en chr.stenzx„; tusschen steunen op eigen
God rnbsp;- onderwerping aan
beid' t ''v ^ondenlust en ware vroom-
wa^t'nbsp;^'quot;^ternis. _ Overal
e Apostelen kwamen met het Evan-
-ocr page 38-geile, en waar deze prediking vrucht had,
daar was ook terstond verdeeldheid; men had
er twee partijen, er was vóór en tegen (i).
Trouwens, dit had de Heer der Gemeente
voorzien en voorzegd: Meent niet, dat ik
gekomen hen om vrede te geven op aarde;
neen! zeg ik u, maar veel meer verdeeld-
heid (a). Ook in onzen tijd is dit kenbaar.
Er is niet alleen op meer dan eene plaats in
de Christen-kerk openbare vervolging en te-
genkanting tegen de waarheid: maar er is
bovendien zoo vele heimelijke vijandige woe-
ling, tegen de ware zuivere Ëvangelie-leer en
de gemoedelijke Godsvrucht; er is zoo vele
verbastering en miskenning van de verboi'-
genheden der zaligheid. Helaas! het rede-
neerziek ongeloof, het domme en geeste-
looze bijgeloof, waarzinnige dweeperij, on-
getoomde loszinnigheid, die alle banden ver-
scheurt en alle orde verbreekt, en wat niet
al meer, kunnen en willen zich niet verdra-
gen met de waarheid, die naar de Godzallg-
(I) Hand. XIII: 44, 45. Hoofdst. XIV: i, 2.
(a) Luc. XII: 5i—53. '
-ocr page 39-heid Is. In yele gedeelten der Christenheid
zuchten de vrienden van God en Christus
onder de vyoelingen van alle deze boosheden.
En dit is nog des te erger, omdat alle dezÉf
tegenstanders van het reine Evangelie, hoe
zeer dikwijls onderling verschillende in
hunne grondbeginselen en begrippen, echter
eenstemmig zijn in hunne vijandschap tegen
Christus en zijne leer, en dezelve krenken
waar zij kunnen; heimelijk en openbaar,
listig en geweldig vereenigen zij zich om
faunne booze bedoelingen te bereiken. - Is
dan nn geen tijd, is het geen dubbele
roeping en verpligting voor de vrienden van
God en den Zaligmaker, die hier doorgaans
ver het minder getal uitmaken, om zich
hartelijk te vereenigen, en als één hart en
ééne ziel zich te scharen rondom den troon
van hunnen almagtigen en getrouwen Vader,
en te roepen: »Verstoor alle werken der duis-
ternis, en alle geweld, dat zich tegen U
^rheft! Vernietig de raadslagen, die tegen
w heilig woord bedacht worden! Behoed
en sterk uwe dienaren, opdat zij de beproc-
ving verdragen, en tot den einde toe vol-
standig blijven!quot;
Ik heb nu, hoop ik, genoeg gezegd om
mijne lezers te overtuigen hoe betamend
het om veie redenen is, dat ieder, die den
Heer Jezus Christus belijdt als zijnen Heer
en Zaligmaker, zich vereenige met ons in
onze gebeden. — Ik zou anders velen nog
kunnen herinneren, wat schade zij , zonder
hel te bedenken, door hun achterblijven,
ligtelijk aan anderen toebrengen. Misschien
hebt gij in uwe gemeente en in den kring
uwer verkeering een' goeden naam, veel ach-
ting en vertrouwen; misschien zien anderen
op u en laten zich in hunne eenvoudigheid,
door uw voorbeeld in vele opzigten leiden.
Als dit zoo is, mijn broeder! dan zult gij
mij ook niet kunnen of willen tegenspreken,
dat gij dubbel hebt toe te zien op uw doen
en laten, daar gij , meer dan anderen, uwen
mede-christen , die u als een voorbeeld aan-
merkt , zoo zeer ten goede wekken, maar
ook even zeer daarin hinderen kunt. Gij
kunt het toch niet wille«, dat uw' zwakke
fci-oeder, die zich nederig door uw voorbeeld
en laat, hier door misleid zou worden,
edenk dan, wat ge doet en wat ge na-
gaat! Beproef, bid ik u, uw hart voor
God, of gij, die tijd en gelegenheid hebt
om onze Christelijke bid-uren bijtewonen,
nog langer met een necerig en zachtmoedig
hart en met een goed geweten kunt en
öioogt achterblijven, en hierdoor misschien
ook anderen terughouden.
Tot hiertoe sprak ik alleen van de beta-
mehjldieid der zaak: maar alles, wat in het
Christelijk leven betamend is, is tevens
ook nuttig. Hierin ook prijst zich het Chris-
tendom aan, dat hetzelve niets van ons
eischt of wacht, waardoor niet tevens ons
jvezenlijk heil, en dat van anderen, zou
bevorderd worden. Ja! even deze nuttig-
eid van eene zaak, mag tevens als een be-
word^quot;quot;quot;nbsp;betamelijkheid aangemerkt
en. Zoo vraagt gij dan met reden:
-ocr page 42-Wat nut brengt het aan, dat wif deze plegtige
gemeenschappelijke gebeden bijwonen ?
Als zij, die dit bid-uur gezet en met
een Christuslievend bart bezoeken, hier
voor mij spreken konden, zouden zij deze
vraag zoo goed, en mogelijk beter dan ik,
uit hun eigen hart en ervaring beantwoor-
den. Ei! wat beweegt anders sommige van
de beste leden der gemeente, om zonder
dat iets hen dwingt, zonder te vragen wie
voorganger is in het gebed, zich steeds in
onze bijeenkomst te laten vinden, en zelfs
de bezigheden van dien dag zoo interlgten,
dat zij, aan den avond, in dat Christelijk
genoegen, in die stichting deelen mogen?
Deze gemeenschappelijke zamenkomsten tot
het gebed, (Ik zeg het zonder bedenking,)
zijn nuttig, zeer nuttig; en zij zouden nog
nuttiger zijn, indien vele opregte Christenen ,
•die zich veroorlooven achterteblijven, er
mede in deelen wiWen.
Als eene eerste en voorname vrucht
noem ik:
De genadige en getrouwe God hoon de geleden,
die wij daar eenstemmig bidden.
God hoort het gebed! Dit staat niet alleen
öiet zoo vele letters, maar ook met geschiede-
nis en daadzaken in de H. Schrift menigmaal
® ezen. Ja! dit is de vrijmoedigheid, die wij tot
Hem hebben, dat, zoo wij iets bidden naar Zij-
nen wil. Hij ons verhoort {i). Maar is er eenig
gebed meer naar den wil van God dan dit
gebed? Wij bidden niets anders dan het-
- nd gelegd; niets anders dan hetgene Hij
zelf, hier op aarde zijnde, menigmaal heeft
gebeden: ^a^er/ verheerlijk Uwen Naam!
Ferheerhjk Uwen Zoon, opdat ook Uw Zoon
U verheerlijke (2)! En tot zulk een gebed
vereenigen zich duizenden op aarde in onder-
scheidene landen, ook in onze vaderlandsche
gemeenten; en onder deze duizenden gewis-
^^Ijjk ook velen, die bidden geleerd hebben,
nian,quot; quot; ^^ ™ aanroepers van Gods
vannbsp;2ou de Vader
^^le barmhartigheid, dit gebed Zijner
(') ' Joh. V: ,4. (.)Joh.XII:28. Hoofdst. XVII: r.
-ocr page 44-kinderen met verliooren? Dit mogen, dit
moeten wij ter Zijner eer gelooven, al zagen
wij er ook niets van. Maar wij zien het.
Al hooren wij niet telkens van de waarach-
tige hekeering van vele menschen; al wor-
den er niet zoo spoedig en treffend, als ten
tijde de. Apostelen, vele Gemeenten onder
de fleideu.n gesticht; wij zien niettemin
vrucht, hier en daar heerlijke vrucht. Al
klagen de Zendelingen dikwijls over tegen-
stand en mislukking, hierin zijn zij aan de
Apostelen en aan menigen Evangelie-dienaar
in een Christen-land gelijk. Ook Paulus,
die groote Prediker, schrijft in zijne brieven
dikwijls van zulken, die hem tegenstonden,
die het Evangelie lasterden, en vijanden van
het kruis van Christus waren; hij moest
even gelijk nu de Zendelingen, dikwijls de
vlugt nemen om zijn leven te redden. Dit-
laat zich niet anders verwachten op deze
booze wereld; overal, waar de Zoon'des
menschen goed zaad zaait in den akker, daar
zaait de vijand onkruid.
Maar de Zendelingen melden ons menig-
-ocr page 45-niaal ook veel goeds, en dit mogen wij nu te
gereeder aannemen, omdat zij ons ook den
^»günstigen uitslag hunner pogingen niet
verzwijgen. Al ware ook maar de helft der
goede Üjdingen, die zij ons mededeelen,
Waarheid, dan nog moesten wij dankhaar
^kennen: » Wij bidden niet te vergeefs.quot;
aar zij verdienen meer geloof; trouwens,
e voornaamste hunner berigten zijn gebeur-
temssen, die door den tijd en door het
getmgenis ook van anderen, zoo blijkbaar
i'evest.gd zijn, dat niemand het kan tegen-
spreken Wilt ge eenige zulke proevenP
Onderscheidene Eilanden in de Zuidzee heb-
ben,, door den dienst van Engelsche Zende-
hngen het Evangelie aangenomen; de Koning
en het volk hebben de Afgodstempels afge-
^quot;-oken de Afgoden weggedaan, Kerken
bebouwd en eene Christelijke constitutie
^^«genomen. Menschen en Volksstammen,
geen denkbeeld hadden van een boek of
I 'quot;«erschrift, gelijk de Kaffers, kennen
lezennbsp;' en leeren daarin
Oe Heilige Schriften zijn en worden
-ocr page 46-in velerlei vreemde talen vertaald, en onder
de volken verspreid. Op vele plaatsen in de
Oost Indien, ook op onze Moluksche Eilan-
den, zijn Scholen gesticht, op welke duizende
kinderen der Heidenen, die woest en wild
voortleefden, onderwezen worden. De ver-
schrikkelijke gewoonte, waarbij weduwen
zich levend met de lijken van hare mannen
lieten verbranden, is meest, zoo niet geheel
vernietigd. Menschen, die naakt gingen
gelijk de beesten, beminnen en zoeken nu
eene zedige kleeding. Op vele plaatsen, waar
de veelwijverij en allerlei ontucht en ver-
warring met dezelve heerschte, vindt het
wettige en eerbare huwelijk meer en meer
ingang en lof. — Ik kan en wil niet beoor-
deelen, in hoe ver en bij hoe velen, onder
al dat goede, de hemelsche waarheid heeft
gewerkt op de harten der menschen tot hun-
ne bekeering ten eeuwigen leven; Niemand
weet, wat in den mensch is, dan de geest
des menschen, die in hem is. Maar als ik
deze en meer andere dadelijk gebeurde zaken
mij voorstel, dan denk ik met blijdschap:
ry
quot; oo Worden dan toch op vele plaatsen nu
ginder gruwelen, wreedheden en onreinhe-
den gepleegd dan voor dertig jaren; Zoo
Wordt dan toch het goede zaad des Woords
gezaaid in duizende jeugdige harten; Zoo
quot;»vordt de weg gebaand tot meerder en verder
onderwijs.quot; Dan denk ik aan de gelijkenis
^a» het mostaardzaad, en van het zaad in
cn akker, dat langzaam en ongemerkt van
heverlede groot wordt (i), dan denk ik aan
gelijkenis van den zaadzaaijer: al Valt een
deel van het zaad op den weg, een deel in
steenachtigen grond, een deel tusschen de
doornen, er is toch ook een deel, dat in goede
weeke aarde valt en vruchten voortbrengt.
En ook dit wordt onder de Heidenen door
de geschiedenis bevestigd. Of zijn alle de
berigten leugentaal, die ons van tijd tot tijd
melding deden van zulken, die na eenen
voovbeeldigen wandel, goedsmoeds in geloof
en hope ontslapen zijn?
^ Of 20U nu iemand zeggen: » Al wat er goeds
be gesticht zijn door deze prediking van
(O Mare. IV: ^G^Sa.
het Evangelie onder de heidenen , zou echter
gebeurd zijn, al hadde dit gemeenschappe-
lijk, opzettelijk gebed geen plaats gehad.quot; Ik
zou u dit niet gaarne nazeggen, want behalve
dat ik dit niet zou kunnen bewijzen, zou
ik vreezen, dat ik hierdoor aan ligtzinnig-
heid en ongodsdienstigheid voedsel zou geven,
en bovendien de vermaningen van het Evan-
gelie tot een gedurig en ernstig bidden zou
tegenwerken. Ik weet wel, dat de onafhan-
kelijke God al dien zegen niet geeft om ons
bidden, maar ik weet ook, dat Hij tot zijn
volk, in welks midden Hij woonde, en aan
hetwelk Hij zijnen zegen beloofde, gezegd
heeft: Hierom wil ïk van het huis Israels
gebeden worden, dat Ik het hem doe.
Ik stem ook gewillig toe, dat ons gemeen-
schappelijk bidden dikwijls zeer arm en
krank is, en dat hetzelve, van die zijde be-
schouwd, niet veel hope geven kan: maar ik
ben tevens voor mij zelven overtuigd, dat
er in die gebeden doorgaans meer hartelijk-
heid en ernst plaats heeft, dan er in de
gebeden, die in de gewone zamenkomsten
^rm^^^r'''^'nbsp;Christen-
wordfquot;quot;'unbsp;geschieden, gevonden
at- ik herhaal het dan ter eer van Gods
en trouw: Hij ziet in gunst op deze
y gebrekkige gebeden, en ook daarom
oop xk dezelve te zullen mogen bijwonen
zoolang ik leef.
Bij deze eerste en allervoornaamste vrucht
Ceede:nbsp;^^^ --
oefenen in geBeden de Gemeenschap
lt;fer Heiligen.
Wat Gemeenschap der Heiligen is, zal de
Heule h.^gsche Catechismus ons'best'zeggen
» Da .eder geloovige als een Lidmaat lan
gemllnbsp;deszelfs schatten en gaven
gewillj, l quot; ^^nbsp;Lidmaten,
eene Crquot;quot;'nbsp;aanteleggen.quot; Dit
schuld, r^:nbsp;eene aangename
Gelukkignbsp;ieder, die dezelve dage-
-ocr page 50-lijks gaarne en getrouw voldoet! En hoe
geschiedt dit? Eenigermate, als wij in de
Gemeente met en voor malkander hidden.
Nog nader, als wij aan des Heeren tafel
malkander deelneming, liefde en hulp belo-
ven, en dit dan ook in het dagelijksche
leven malkander bewijzen. Nog al nader,
als wij in een' Christelijken vriendenkring
malkander onderrigten, vermanen en vertroos-
ten , om daar, in broederlijke gebeden met en
voor malkander, te hartelijker in e'e'nen geest
tot den Vader te gaan, en zoo den band
der liefde te naauwer en sterker te maken.
Maar wij hebben behalve hen, met welke
wij ons mogen vereenigen, nog duizende
broeders en zusters op andere plaatsen, die
van God en den Zaligmaker en Zijn Evan-
gelie even zoo denken en daar omtrent even
zoo gezind zijn, als wij. Sómmigen van
hen, kennen wij; de meeste hebben wij
nooit gezien, maar wij hebben hen toch
lief om Christus wil, en hopen niet alleen
eenmaal, met hen allen , daar boven vereenigd
te worden: maar vereenigen ons hier reeds,
deiT'^^^ gedachten , in onze begeerten, gebe-
en verwachtingen zoo gaarne met hen.
'J gevoelen hoe de liefhebbende Zaligma-
er, onzer aller Heer en Meester, ons daartoe
^iWe opleiden, als Hij ons leerde bidden:
^nze Vader! Aan dezen Christelijken zin en
egeerte, aan dat Christelijk gevoel voldoen
gt; als wij, in onze maandelijksche zamen-
omsten, in onderscheidene oorden der aarde,
er zeiver tijd ons vereenigen in den geest,
en den troon van onzen Vader in den Hemel
a s het ware omringen, om met eene stem
te .oepen: Uw naam worde geheiligd! Uw
Kom^rijk horne! Met ons ligfhaam^unnel
wi, hier met bij malkander komen : maar in
den geest kunnen wij ons vereenigen, malkan-
der helpen en schragen, en ons hart zegt
-s dat dxt Hem niet mishagelijk zijn kal
Alsi^ctothetbiduur ga, plagt ik dikwijls
e denken aan mijne vrome vrienden, op
-dere plaatsen wonende, die nu reeds
ik mVquot; ?nbsp;«^^^^«et welken
plaats rfrr™^^^' dezelfde
' in het gebed vereenigen mogt. Dit
4 *
was mij eene aangename gedaclite, en als
een onderpand van de zalige eenstemmig-
heid, die uit het deelgenootschap van e'e'nen
Heer, van e'e'n geloof en e'e'ne hope voort-
vloeit. Ook hierom woon ik het biduur
gaarne bij; en, ik gevoel het, indien ik
vromer ware, zou ik dezelve nog liever bij-
wonen. O! wie vereenigt zich niet gaarne
met de vrienden van God en den Heere
Christus in de reinste bede.? Ik mag meer
zeggen: Wie vereenigt zich niet gaarne met
de heiligen en zaligen, in den hemel ? Ja
mijn broeder! even datzelfde, wat wij in
onze zamenkomsten aan onzen God bovenal
voordragen, dit is en blijft steeds het gebed
der hemellingen. De drie laatste beden in
het gebed des Heeren, behooren geheel op
aarde te huis; de inwoners des hemels behoe-
ven dezelve niet: maar de drie eerste beden
blijven ook hun verlangen. Zoo zijn vvij
het dan in ons Biduur eens met de Engelen
en de zalig ontslapenen, die boven zijn-
Hemel en aarde bidden in e'énen zin. —
Wat dunkt u, mijne Broeders en Vrienden,
gfi/quot;'nbsp;zijt achtergebleven? ïlebt
^ geen lust om voortaan met ons, met
quot;'zende Giiristus-lievende menschen op
e met de hemellingen medetebidden?
^ heb ia mijne gedachten nog eene elerde
^^'Ucht, die ik mij beloof van deze onze
Semeenschappelijke gebeden, en die ik mij
«og veel vrijmoediger en ruimer beloven
^ou, mdien deze gebeden onder ons eenstem-
oi'ger ten hemel opklommen.
brengen ,oornbsp;^^^^^^^ ^^^^
ad er la,ld en Volk
.che,dc,,e „„„.,e„™nbsp;„,„ ,ï ,
yade,la.d e„ Volk,
Ie w„.e Hem ,oo..fa,l...se„.nbsp;Mceijel jk
'r v' quot;quot;! '■''l'l-. Jat quot; i
»oJi!:,nbsp;«ns gebed,„et „ij!
quot;uueuen. wie bidt dit
-ocr page 54-niet gaarne mede? Wie zou ook willen
zeggen, dat wij dit niet in ootmoedigheid
van God zouden mogen afsmeeken? Met dit
al hebben zoodanige gebeden al ligtelijk
min of meer het voorkomen, als wilden wij
den Allerhoogste zeggen, hoe Hij de wereld,
hoe Hij ons en ons Vaderland moest regeren.
Ik vrees, dat de Hooge God van mijne
gebeden, die ik als Voorganger der Gemeente
met haar bad, meermalen gezegd heeft,
wat de Heer Jezus tot Salome zeide, toen
zij voor hare zonen een dwaas verzoek deed:
Gij weet niet wat gij begeert. — Er is nog
iets. Zou de verhooring van diergelijke
gebeden, soms wel niet bijna, om niet te
zeggeir: geheel onmogelijk zijn, daar toch
niet zelden eene of andere ramp, die een
land of stad drukt, een natuurlijk gevolg
is van zonden, die aldaar heerschen, welke
ramp dus niet kan ophouden, zoolang men
niet afstaat van de zonde. Nog ^ meer. Als
zoodanige gebeden verhoord wierden, waren
wij dan geholpen? waren wij dan een
gelukkig volk? De rust, de voorspoed en
t'idelijke welvaart kon ons ligtelijk loszinni-
ger maken en een nieuw voedsel worden
Jooiquot; onzen hoogmoed en aardsgezindheid,
O verderf van onze zielen. Wat zullen
^ij dan eerst en meest bidden? Mijne geliefde
Broeders! als vele vrienden en aanhangers
Van den Verlosser zich maandelijks vereeni-
Sen tot het gebed, om de uitbreiding en
vruchtbaarmaking der Evangelle-prediking
over de aarde, dan vergeten zij in dit bidden
hun eigen Volk, hunne eigene Gemeente en
derzelver Leeraars niet; deze staan dan veel
meer op de eerste plaats. Dan bidden wij
opzettelijk, dat de Barmhartige God op ons
en ons Volk in genade nederzie, en met
zijnen goeden en Heiligen Geest krachtig
werke, om harten te openen voor de waar-
beid, om daardoor zonden, ook zulke zon-
üen, die geene Wetgeving keeren kan, en
die echter afschuwelijk zijn in het oog van
en Hedigen God, tegentewerken; om het
S at zijner opregte dienaren onder ons te
neerderen. Met andere woorden: dan
ei wij bovenal, dat wij een Godsdien-
stiger en Christelijker, en daardoor een beter
volk mogen worden; dan bidden wij, dat
de Heer zelf onder ons wone, en ons make
(gelijk hij eens aan Juda en Jeruzalem be-
loofde,) tot eenen stad der waarheid, en een
berg der heiligheid (i). En meent ge niet,
dat dit de ware, de beste zegen is voor een
volk? Meent ge niet, dat dan de zegenen
voorspoed, zoo veel wij daarvan dragen
kunnen, van zelf volgen zou; ja, dat dan
ook datgene, wat wij gewoonlijk tegenspoed
noemen, voor ons een zegen worden zou?
Ziet! hierom durf ik mij bemoedigen met
de gedachte, dat onze onderlinge gebeden
om den zegen der Evangelie-prediking, ons
vaderland en volk goed doen. Hier valt mij
eene gedachte in, die ik naauwelijks durf
openbaren ; ik zal het daarom slechts vra-
genderwijze doen: » Zou de laauwheid om-
trent de uitbreiding, bekrachtiging en ver-
heerlijking van den naam en dienst van onzen
Heer Jezus Christus op de aarde en in ons
Vaderland, eene laauwheid, die velen be-
(i) Zach. VIII: 3.
heerscht, niet mede eene der zonden zijn, die
land en volk drukken?quot; Ei! komt tot
gij allen, die uw volk en Vaderland
lef hebt! om met ons te bidden: » Genadige
*ader! ook in Nederland worde Uw Naam
meer geheiligd, en Uw Koningrijk uitge-
reid! quot; Komt tot ons, zoo zult gij uw volk
ea Vaderland weldoen!
Ik mag er nu nog eene vierde, niet geringe
nuttigheid bijvoegen;
Door ortj^e deelneming aan dit gemeenschappelijk
gehed worden wij zelf meermalen opgebouwd
en gesterkt tot eenen Christelijken wandel.
Ik spreek nu niet van het onderwijs en
bestuur , dat wij hier niet zelden ongezocht,
soms ter onzer beschaming, soms ter onzer
bemoediging ontvangen, als wij in dit
biduur hooren de proeven van den diep-
ellendigen toestand der heidensche volken;
a s wij daar in aandoenlijke geschiedenissen
zien afgeteekend, het schrikkelijk diep verval
« övenschelijke natuur, of als wij daar
vernemen de blijkbare vrucht der Evangelie-
prediking-, op een ander tijd weder aange-
name en handtastelijke bewijzen van Gods
bewarende voorzienigheid of van genadige
gebedsverhooring, waarvan de zendelingen
ons, uit hunne eigene ervaring, tot eer van
God getuigenis geven. Dit een en ander
is voor mij en voor velen dikwijls tot leering
en stichting geweest. Maar ik bedoel nu
vooral het nut, dat wij zonder de Berigten,
die ons worden medegedeeld, in aanmerking
te nemen, uit onze deelneming in het pleg-
tig gebed trekken kunnen. Zulk een gebed ,
dat opzettelijk en bovenal wordt uitgestort
om de verbreiding van de kennis en dienst
van God op aarde, wekt en vermaant ons
dikwijls bekrompen hart tot meerdere en
uitgebreidere menschlievendheid. Zulk een
gebed doet. ons gevoelen de hooge waarde
der geestelijke en hemelsche zegeningen
boven alles, wat de aarde geeft. Zulk
een gebed stemt ons tot dankbare hoogschat-
ting en erkentenis van de Godsdienstige en
Christelijke voorregten, die ons door het
Evangelie zijn Ie beurt gevallen, en die al
te zeldzaam van ons worden opgemerkt en
ïiagedaclit. Zulk een gebed wekt ons ook
Meermalen om, in onzen kring èn naar de
gaven en gelegenheden, die ons geschonken
Worden, medelewerken ter bevordering van
de goede zaak, voor welke wij gebeden
tebben. — Laat de ondervinding spreken!
Welke leden der Gemeente zijn het, die met
de meeste gewilligheid, liefde en ijver zich
mderdaad het heil yan de zielen hunner
onkundige en verwaarloosde medemenschen ,
die rondom hen zijn, aantrekken? Het zijn
zulken , welken het een voorregt en vreugde
IS te mogen deelen in onze gemeenschappe-
lijke gebeden. En zoudt ge bij en boven
al het nut, wat ik u daar opnoemde, ook
niet denken, dat even diegenen, welke wij
steeds in onze zamenkomsf mogen zien om
niet ons te bidden, pok doorgaans boven
anderen in hunne huisselijke en eenzame
gebeden, met de meeste hartelijkheid en ernst,
de geestelijke belangen der menschheid, de
Uitbreiding van het Evangelie, Gode zullen
aanbevelen? O! als wij malkander in onze
Imizea en binnenkamers konden beluisteren
zouden zij, die het gemeenschappelijk gebed
zoo klein achten, dit ter hunner beschaming
met hunne ooren hooren kunnen.
Ik heb nu met vriendelijken ernst mijnen
Broeder zoeken te overtuigen van de betame-
lijkheid en nuttigheid eener zaak, die zoo
gemakkelijk en overtuigend voor zich zelve
spreekt, en zich zelve bij mij op nieuw zoo
zeer heeft aangeprezen, dat ik onder mijn
schrijven mij dikwijls over mijzelven heb ver-
wonderd en geschaamd, dat ook mij dit bid-
den , waartoe ik anderen opwekte, niet nader
aan het harte ligt. Ik heb dus ook mijzelve
bestraft en onderwezen. En nu wenschte
ik, dat Ik de pen kon nederleggen, maar
het moeijelijkste en onaangenaamste gedeelte
blijft mij nog over. Ik.zou u aanwijzen
De oorzaken, waarom velen traag en. nalatig zijn
in het bijwonen van onze maaiidelijUche ge.,
meenschappelijke gebeden.
Ik bedoel hier niet zoodanige oorzaken,
die haren grond hebben in de bijzondere
psteldheid van sommige Gemeenten of leden
dezelve , waardoor de invoering of de bij-
Woning van onze bedestonden zeer bezwaar-
jjk, soms onmogelijk worden kan: maar
meen de meer algemeen werkende oor-
zaken , die niet in uitwendige, bier of daar
plaatshebbende omstandigheden, maar bin-
nen in ons, in ons dwaas en zondig hart
moeten gezocht worden, en ook hier, gelijk
m alle goede dingen, den grootsten hinder
aanbrengen. De aanwijzing van deze oor-
zaken noemde moeijelijk, omdat het kwade
in ons dikwijls diep ligt, en dat ons ondeu-
gend hart op allerlei wijzen woelt en werkt
Ook schijnen de hindernissen, die hier velen
verderven, eene verblindende kracht te heb-
hen, daar zij den mensch, ook den Chris-
telijk gezinden mensch niet alleen -traag en
nalatig maken in eene dure verpligting, maar
lgt;oven dien ook ongevoelig voor deze zijne
traagheid en verzuim. Doorgaans toch spreekt
«ns geweten, als wij ontrouw zijn aan onzen
maar hier spreekt veler geweten niet.
) zondigen, maar zij merken het niet. Moei-
jelljk is het meestal zulke menschen te
overtuigen en te regt te brengen. En bij
dit moeijelijke is het ook onaangenaam onze
eigene en onzer naasten schande en schuld
openbaar te maken; en ik vex-moed, dat
ik hier veel zal moeten zeggen, hetwelk ons
niet tot eer verstrekken kan. Intusschen
zal niemand, die het opregt met den Zalig-
maker meent, mij dit kwalijk nemen. En
als wij hier onzen naam lezen, al is het
dan ook een zwarte naam, dat niemand er
zijne oogen voor sluite!
Eene eerste oorzaak van nalatigheid is
vooroordeel.
Kooroordeel noemen wij het, wanneer
iemand oordeel velt bij zich zeiven over
eenige zaak vóór en zonder dat hij dezelve
genoegzaam kent, zoo is dan vooroordeel
meestal verkeerd, althans bij hen, die
betere kennis van de zaak konden hebben,
want het is een onzeker en dus een gebrek-
kig oordeel, waarbij wij de zaak ligtelijk
niet zien, gelijk zij is, en dus haar hooger
dus^^^^^ schaften, dan zij verdient. Er Is
^^ een gunstig en een ongunstig vooroordeel,
^an het gunstige vooroordeel (zoo dat hier
plaats hebben) spreek ik hier niet, maar
' hedoel het ongunstige vooroordeel, waar-
oor men ingenomen is tegen eene zaak,
ronder dezelve regt te kennen. Ik weet
dat dit hier bij velen plaats heeft.
Maar hoe? Is dan de zaak waarvan Ik hier
spreek, zoo moeijelijk te kennen? Is zij
aan zoo vele bedenkelijkheden onderwor-
pen? Ex „een! het tegendeel is, zoo ik mij
met bedrieg, uit al het reeds gezegde ge-
bleken : de zaak is blijkbaar hoogstbeLmend
ennuaig. Maar er is niets zoo goed, zoo
waardig, zoo heilzaam, waar tegen de dwaze
verkeerde en trage mensch geen vooroordeel'
heeft opgevat.-Zoo zijn er die een voor-
oordeel hebben tegen alle bidden: daarom
eten en drinken zij; daarom gaan zij neder-
ȑgen en ontwaken zij, gelijk de beesten,
oort\nbsp;—
cefennbsp;wekelijksche Godsdienst-
quot;^««-Sen: deze houdt hij ten minste voor
-ocr page 64-overtollig: daarom komt hij er nooit. Een
derde heeft een vooroordeel tegen alle
Godsdienstige gesprekken in de ondeilinge
verkeering: daarom spreekt hij nooit een
Christelijk woord en kan hetzelve in ande-
ren moeijelijk verdragen. Zoo kan men
nog gemakkelijker een vooroordeel hebben
tegen onze buitengewone zamenkomsten tot
het gebed, omdat men dezelve niet in het
regte licht beschouwt.—
»Het is eene willekeurige instelling,quot; zeg-
gen sommigen. Maar moogt gij iets wille-
keurig noemen, dat zoo geheel uit den geest
van het Evangelie, uit den geest des geloofs
en der liefde voortvloeit? Dan zult gij een'
dank- en hededag, dan zult gij buitengewone
. bedestonden ook wel willekeurige instellingen
noemen. Dit doet gij echter niet, veeleer
zijn velen van u op zulke dagen en stonden
zeer gezet. Zijt gij nu niet zeer ongelijk
aan u zeiven? Veroordeelt gij u zeiven
niet ?
» Maar de Zendelingen, voor welke men
bidt, prediken misschien de zuivere waar-
heid met!quot; Wat reden hebt gij tot zulk een
Waad vermoeden tegen deze menschen, eu
egen hen, die hen uitzenden, waaronder uwe
«geue Leeraars zijn, die gij lief hebt en
hoog acht ? De zendelingen prediken : vrede
door het bloed des Cruises. Dit is de zin-
spreuk van ons Genootschap; dit bedoelen
^ij, dit zoeken wij, dit bidden wij. Ei!
geeft ons wat beters, zoo gij kunt. Zij pre-
diken dat er geen' anderen naam onder den
Hemel gegeven is, waardoor wij zouden
Jezus Chrxstus. Zij prediken genade aan
arme, onwaardige, verlorene zondaren door
iet geloof m Hem en de bekeering tot God.
In deze leer zijn zij jaren lang onderwezen
door u^e Leeraars; deze leer hebben zij
geleden en plegtig beloofd, dat zij daarbij
gouden blijven. Zij prediken dus hetzelfde
at nwe Leeraars prediken, wat Paulus en
wat ,nbsp;gepredikt hebben. Ei!
leer ^ ^quot;'^'''^'^erd zijt, dat de Hemelsche
' door de onkunde of dwaling van d
5
en
eenen of anderen, onderwijzer schade zou
lijden, ik veroordeel uwe zorg voor de hei-
lige waarheid niet, maar het verwondert mij
dan te meer, dat ge niet tot ons komt en
met ons bidt, gelijk wij telkens bidden, dat
onze zendelingen voor afdwaling in leer en
wandel mogen bewaard blijven, en hoe lan-
ger hoe meer in de waarheid geheiligd en
opgebouwd worden. — Het is zoo jam-
mer , dat door ongelukkig vooroordeel, eene
zoo goede zaak verdacht en benadeeld wordt.
Het is zoo jammer, dat vele menschen, die
de waarheid liefhebben, en de bevordering
der waarheid wenschen, zich zelven door
misverstand groote schade toebrengen.
Er is nog eene tweede oorzaak van traagheid en
lusteloosheid tot dit gemeenschappelijk bidden.
Het ii gebrek aan geloof.
Ik spreek hier niet van een geheel gemis
van geloof, van eene geheele onverschillig-
heid omtrent het Evangelie: bij zulke men-
schen toch kan geene hartelijke deelneming
in onze gebeden plaats hebben. Hoe toch
^O'iden zij, die zich weinig of niet bekom-
rea over de behoudenis van hunne eigene
® en, zich opgewekt kunnen voelen om dit
OOI- anderen te bidden? Ik bedoel hier
^^äwheid en zwakheid des geloofs, die ver-
oorzaakt, dat men van zulke gebeden weinig
erwacht, en dus ook geen aandrang gevoelt
zich met dezelve te vereenigen. Klein
r rnbsp;geloof aan de alge-
^n den Verlosser, om die duizenden, welke
Hem nog met kennen, met zijne genade te
omvatten en tot zich te trekkeil. MTsti:
h t wel toe met z ine verstandelijke overre-
dmg, maar de heldere en levendige overtui-
Z' Tr''- - -atl dik::;is
God ^ ,1nbsp;^^eloften
«s, welke ons verzekeren, dat de Heer
^öristus zal gevonden worden van degenen,
het ;rnbsp;is
naarnbsp;aanhoudend gebed dat wij
Xtl:: -
naen ook zij, die zich doorgaans
-ocr page 68-vereenigen tot dit geted, wat hinder dit
arme, kranke, halfslapende geloof aan
hun bidden toebragt! Hoe dikwijls moeten
zij zich in die Bid-uren over zich zeiven
schamen en bedroeven!
Maar nog ongelukkiger werkt deze kwaal
van het achterdochtige en wantrouwende
hart bij hen, die geheel en al terug blijven.
Hebt gij dan ganschelijk geen geloof, mijn
broeder? O! als het geloof in de genade
en algenoegzaamheld van den Heer Jezus
Christus; het geloof in de liefde en trouw
van God; het geloof in de gemeenschap en
invloed van den Heiligen Geest leeft in onze
harten, dan kunnen wij den Christelijken
vriend niet weigeren, die ons opwekt met
hem te gaan tot dit plegtig gemeenschappe-
lijk gebed. Dan wachten wij niet naar zulk eene
opwekking, maar gaan van zelve derwaarts.
Wij zullen, als wij daartoe geene gelegenheid
hebben, uit den drang van onze harten, in
onze biddende eenzaamheid gedurig smeeken:
» Hemelsche Vader! maak mijne ongelukkige
medemenschen, die U nog niet kennen, ook
zoo Wijs en rijk, zoo rustig en zalig, als Gij
gemaakt hebt en verder maken zult.'\—
roeders! ik wensch u en mijzelve veeljvan
dat dierbaar, krachtig en hartvernieuwend
geloof: dan zal het bidden wel volgen.
derde oorzaak van achterlijkheid en verzuim
is.- gehrek aan liefde.
Waar weinig Christelijk geloof is, daar
zal ook weinige Christelijke liefde zijn: wei-
nige liefde .o. Gorf, weinige liefde tot den
Zaligmaker weinige liefae tol inze „.eie-
Och! bij de meeslen onzer is de liefde
voor den naam, voor de eer en dienst van
den hoogen en heerlijken GoJ, laauw. Wij
noemen Hem wel onzen Vader, maar zeld-
ggen. Zouden wi, het anders zoo onver-
zih! hnbsp;verdragen, dat
jnteminnelijkeenheerliikeNaam,tp deze
menschd ''
om, schandelijk wordt geschonden?
-ocr page 70-Zouden wij het zoo gemakkelijk verdragen,
dat de heidenen de heerlijkheid des onver-
derf elijken Gods, veranderen in de gelijkenis
eens beelds van een verderfelijk mensch of
van viervoetige en kruipende gedierte (^i)?
De Godlievende Israeliet was geheel anders
gezind, toen hij betuigde: Waterheken vlie-
ten af van mijne oogen, omdat zij Uwe wet
niet onderhouden (2). Als wij maar half zoo
bedroefd waren als deze man over de misken-
ning en onteering van God door anderen,
hoe veel williger, hartelijker, ernstiger
zouden wij om derzulker bekeering bidden?
En waar weinige of geene liefde is voor
God, daar zal ook weinige of geene liefde
zijn voor den Heer Jezus Christus. quot;Wij
moeten ons over ons zeiven ten diepste
bedroeven, als wij bedenken, wie wij voor
den Verlosser en Behouder onzer zielen
moesten wezen, en wie wij voor Hem zijn.
Hoe weinig kan men het aan ons bemerken,
dat wij gelooven, dat Hij zijn leven gaf in
den bitteren dood, om ons te redden van een
eeuwig verderf, en te brengen tot de heilige
(i) Rom. I: 23. (2) Psalm CIX: i36.
hemelvreugd! Hoe zeldzaam openbaart zich
OQze liefde, onze dankbaarheid, onze inge-
nomenheid voor Hem? Kunnen wij ook
•liet Paulus zeggen: de liefde van Christus
'dringt onsp Voorzeker dan althans niet,
Wanneer wij liever te huis blijven, dan daar
te komen, waar men bidt om de openbaring
^an zijne genade en heerlijkheid op aarde.
■CJ' zijn hier en daar nog wel menschen, aan
welken men het bemerkt, wie en wat hun
het naaste aan het harte ligt: deze welmee-
nende liefhebbers van onzen Heer vindt men
dan ook in onze Bedestonden tegenwoordig.
Maar hoe klein is hun getal? In vele Ge-
meenten zult ge naauwelijks één van de
vijftig leden (misschien mögt ik wel zeggen:
één van de honderd) in onze zamenkomsten
vmden. Zou er in zulke Gemeenten vele
hefde voor den Zaligmaker zijn kunnen? Ik
oordeel mijnen broeder niet, die ligtelijk
eter is dan ik ben: maar ik weet zulk een
®«taan met de liefde voor den Verlosser
overeentebrengen. - Ik denk, als
' ^ ^ ^^ Maria van Bethanien , als de Raads-
heer Jozef van Arimathea, als de Overste
Nicodemus thans leefden, dat zij in onze
zamenkomsten wel zouden tegenwoordig
zijn.
En hoe zou er nu hartelijke, werkzame
liefde voor het geestelijk welzijn van onze
medemenschen zijn kunnen , als er zoo wei-
nig liefde voor God en den Zaligmaker hij
ons gevonden wordt? Helaas! deze liefde
voor malkander is bij de meeste menschen
zoo arm en bekrompen, dat zij zich menig-
maal zelfs niet uitstrekt tot de zielen der-
genen, die wij dagelijks rondom ons zien,
tot de zielen onzer kinderen, onzer bloed-
verwanten, onzer dienstboden. En hoe
zouden wij dan de zielen van menschen, die
ver van ons' wonen, die wij nooit zagen, in
onze liefde kunnen of willen omvatten ?
Het schijnt wel eenige liefderijke belangstel-
ling aanteduiden, dat sommigen in onze
Gemeente leden zijn van het Bijbelgenoot-
schap; dat zij ook hunne toelage ter ver-
breiding der Evangelie-prediking onder de
Heidenen bijbrengen: althans hierdoor toont
S'ij dat ge de zaak goedkeurt en wilt voor-
staan. Maar waarom vereenïgt gij u dan
niet met onze gebeden? Mag ik u
neggen, wat ik denk? Het is veel gemak-
kelijker voor ons zondige hart, de zaak van
Christus met eene jaarlijksche gift, dan met
een gedurig bidden te bevorderen. Hoe
geestelijker eenige Christelijke oefening is,
des te moeijelijker is dezelve voor ons.
Maar het bidden is eene geestelijkere oefening,
dan het uitreiken van eene gifte. Ook is
er meer geloof en liefde noodig, om ons tot
een gedurig en aanhoudend bidden om gees-
telijke gaven, dan tot het geven van een stuk
geld ten goede van onzen medemenschen op-
tewekken. — En wat gevolg moet ik nu
hieruit afleiden? Ik durf het naauwelijks
zepn, maar het schijnt mij echter waar-
heid te zijn: Zoo is dan uw lidmaatschap
aan Bijbel- en Zendelinggenootschap, waar-
aan het gebed des geloofs en der liefde
ontbreekt, weinig waard bij Hem, die den
en de bedoeling van ons hart gadeslaat,
we toelage moge mede dienen om de goede
zaak te bekostigen; uwe giften zijn daarom
ook aangenaam bij de vrienden van onzen
Heer, en zij willen er u gaarn voor bedan-
ken: maar bij God kunnen dezelve niet
welgevallig zijn; zij zijn te koud en harteloos.
Daarom wilden zij zoo gaarne, ook uitliefde
tot u, dat gij lust had om, bij uwe toelagen,
ook uwe gebeden te voegen. Ik herinner
mij hier, wat Paulus aan de Corinthiërs, bij
welken ook de liefde ontbrak, schreef: Al
-ware het, dat ik alle mijne goederen anderen
ten leste gave, en ik had de liefde niet, zoo
ware ik niets, (i)
Misschien is er nog
Eene vierde oor zaal, die sommigen terughoudt
Van het gemeenschappelijk gebed, het is:
de Volgzucht.
Onze wijze en weldadige Schepper heeft
ons eene neiging ingeschapen om anderen
ligtelijk natevolgen, opdat wij zoo het goede
van malkander leeren, malkander daarin
aanmoedigen en door ons goed voorbeeld
(i) i Cor. XIII: i3.
voorthelpen zouden. Maar door de verbas-
S Van onze natuur is ook deze neiging
^^ ons geheel ontaard, en nu zijn wij veel
gereeder om malkanders verkeerdheden, dan
Wel malkanders wijsheid en vroomheid na-
tevolgen. Ook zijn er veel meer kwade
dan goede voorheelden rondom ons. Zoo
hindert en bederft de een den ander.
Dit, vrees ik, openbaart zich ook in onze
bedestonden. Er zijn weinige aanzienlijken
naar de wereld, weinige geletterde en bo-
ven anderen beschaafde menschen, die de-
zelve bijwonen. Wat hier van de reden zij
wd ik liever niet onderzoeken: maar het is
bedroevend, dat hierdoor ook vele anderen
worden teruggehouden. De vergadering in
ons biduur is op vele plaatsen voor een
groot gedeelte een hoopje eenvoudige, min
aanzienlijke menschen. In den wintertijd
wanneer veler handenarbeid stil staat, vinden
Wij zelfs vele min of meer behoeftige hand-
werkslieden in ons midden. Dit hindert den
verstandig-nadenkenden Christen niet: hii
ZlPt
nen veeleer met blijdschap; hij denkt
-ocr page 76-aan het gezegde van den Apostel Jacobus:
Hoort mijne geliefde Broeders! heeft God
niet uitverkoren de armen dezer wereld om
rijk te zijn in het geloof {i) P flij vereenigt
zich gaarne met dezulken in het gebed en
vermoedt, of niet misschien onder hen de
hartelijkste bidders gevonden worden. Maar
zoo denkt het groote getal onzer ledematen
niet: zij vermoeden veeleer, dat de zaak
niet zoo hooggewigtig zijn kan, die door
vele kundige en godsdienstige menschen in
de gemeente wordt ter zijde gezet en alleen
of meest, wel door brave, maar toch min-
kundige menschen wordt ter harte genomen.
Ik zal hier niet herhalen, wat ik reeds
vroeger zeide van de schade, die deze
blinde volgzucht te weeg brengt, wanneer
zulken, die boven anderen eenen goeden en
vromen naam hebben in de gemeente terug-
blijven. Ik heb, zoo ik denk, genoeg
gezegd om de voornaamste vrij algemeen
werkende oorzaken van traagheid en luste-
loosheid, tot deelneming in onze gebeden
(i) Jac. II.
^oor de beste en heerlijkste zaak, aante-
quot;wijzen.
En Wat zal Ik nu nog verder zeggen ?
ik nu nog
Igt;e bedenkingen, die men maakt^ tegen het
bijwonen van onze zamenkomit
opgeven en trachten wegtenemen? Ik heb
er in den loop van mijn geschrijf al eene en
andere opgenoemd en derzelver ongegrond-
heid, naar mijn inzien, aangetoond. Zal ik
er nog meer noemen? Ik weet ze niet allen.
Ieder heeft de zijnen; en als de lust en goeäe
zm ontbreekt tot eenige zaak, dan is ons
arglistig hart zoo rijk eu vruchtbaar In uit-
vlugten en verschooningen, dat mijne zwakke
wijsheid daartegen niet veel baten kan. Ik
Wil echter ten overvloede nog eene en andere
edenking, waarmede men zijn terugblijven
Wil goed maken, aanstippen.
-Eersfe bedenking. „ Ik kan de berigten
maar''' ^^^
dan mist ge echter het gemeenschap-
Pei'JJie gebed; dus mist ge het noodigste
en beste. Het lezen der berigten is hier
bijzaak, het gebed is hoofdzaak en steeds
eene der aangenaamste en krachtigste mid-
delen , waardoor de uitbreiding van het
Evangelie moet bevorderd worden.
Tweede ledenMng. » Ik kan in mijn huis
en in mijne binnenkamer ook wel om de
uitbreiding van het Evangelie bidden.quot; Maar
doet ge dit ook? Doet ge dit, niet nu en
dan en als ter loops, maar dagelijks, gedu-
riglijk, zoo als het hoog gewigt der zaak
waardig is en vereischt? Ligt u de komst
van Gods Koningrijk, de bevordering van
de genade-heerschappij des Verhoogden
Middelaars, doorgaans in uwe gebeden op
het hart? Zegt ge: neen! dan is uwe ver-
schooning ijdel en valsch. Zegt ge: ja!
Waarom wilt ge dan eene zaak, die u dier-
baar is, ook niet gemeenschappelijk met ons
bidden? Eil Broeder! Ik bid u; kom tot
ons, want zulke hartelijke bidders, die niet
e'e'nmaal in de maand in onze zamenkomst,
maar dagelijks ook in hunne eenzaamheid
deze bede tot God brengen, zijn ons de
hesteii. Dg Zaligmaker zou misschien tot u
zeggen: het ééne moet gij doen, en het
««^ere niet nalaten. —
Eene derde bedenking. .. Men hoort meer-
malen ongunstigequot; herigten van sommige Zen-
elingen en van hunnen arbeid onder de
Heidenen. Heeft die bekeering wel veel
te beduiden?quot; Maar gij kunt daarentegen,
zoo gij wilt, ook gunstige herigten hooren
van andere menschen, die ten minste even
zoo veel geloof verdienen. En wilt «e nu
p gelijk de vijanden van Jejl Z;
^ver he kwade dan het goede gelooven?'
Waarlijk! er is mets, dat partijdiger en vijan-
diger door velen beoordeeld wordt, dan het
echte Christendom en deszelfs bemoeljingen •
de wereld kan het niet verdragen. Indien
zulken, die met zekerheid iets nadeeligs wis-
en, vrienden en volgelingen van den Zalig-
maker waren, en van Hem liefde en beschei-
enhexd geleerd hadden, zouden zij de on-
sturfnbsp;«ï«
opdat Tnbsp;Genootschap bekend maken,
deze, zoo veel in hen is, het kwaad
-ocr page 80-keeren mogten. — Intussehen willen de
vrienden der Zendelingszaak hiermede niet
ontkennen, dat er meermalen wel het een
of ander te berispen valt. Dat hebben zij,
toen zij zich deze zaak begonnen aantetrek-
ken, niet anders gewacht: onze Zendelingen
zijn geene Engelen. Of kan het in de
prediking en uitbreiding van het Evangelie
over de aarde nu reiner en vromer toegaan
dan ten tijde der Apostelen? Door hoevele
en velerlei boozen tegenstand en verkeerde
handelingen van anderen, is Paulus meermalen
bedroefd en geplaagd! (i) maar daarom liet
de edele man niet af; daarom vertraagde hij
niet. Ook zag hij, om en bij het gebrek
en den verkeerden zin van sommigen, het
goede en nuttige, hetwelk echter nog door
hen gesticht kon worden, niet voorbij: maar
verheugde zich ook over den arbeid en de
prediking zelfs van kwalijkgezinden, omdat
nogtans Christus op alkrleije wijzen gepre-
dikt werd. O! hoe hartelijk en ernstig bleef
hij biddend onder alle miskenning en tegen-
(i) .Pl.U. I: i5, i6. 2 Tim. IV; 10, i[{—16.
van de blinde ij veraars voor de Wet,
J^ het zuivere Evangelie verdorven! — En
gijlieden! gij onttrekt u, gij wilt niet met
bidden, omdat men u verbaalt, dat alles
aiet zuiver en volkomen is. — Welk een
onderscheid tusschen Paulus en u! Meent ge
liet, dat de man, als hij nog leefde, u
zeer bestraffen zou? Hij doet het nu door
zijne brieven en door zijn voorbeeld. — Laat
n dan gezeggen, niet door mij, maar door
den Apostel des Heeren, en bedenkt, dat
even dit gebrekkige, hetwelk gij .egt, dat u
terughoudt, u veel meer verpligt en moet
opwekken om deze gebeden te ondersteunen
daar g.j ziet, hoezeer onze Zendelingen, zoo
wel als zij die hen opleiden tot hunne moei-
jelijke dienst, Gods onderwijzing, besturing
en bewaring noodig hebben.
^ Er is ee«e vierde bedenking: .. Wij bidden
wekelijks in de gewone zamenkomsten van
e geheele Gemeente om den Goddelijken
gen over de Evangelie-prediking: Is dit
J^t voldoende?quot; Ik stem het u toe: maar
's meermalen dit gebed ? De Voorganger,
6
-ocr page 82-door zijn bijna volbragt werk vermoeid, Ie
meer vermoeid naar mate hij hartelijker
predikte, kan zich soms nu moeijelijk stem-
men en opheffen tot dien eerbied en ernst,
die zoo noodig en betamend is; en als de
Voorbidder mat en flaauw is, zal de biddende
Gemeente niet zeer levendig en vurig zijn
kunnen; soms ook is hun de tijd ontglipt,
en nu moet hij ten einde spoeden. Het is
liierom, dat ik aan deze gevfigtige zaak
doorgaans in het voorgebed opzettelijk ge-
denk. Maar al waren nu de gebeden in de
Gemeente veel hartelijker en vuriger, daar-
om zijn onze Bedestonden niet overtollig.
Wij bidden in de Gemeente telkens ook voor
de belangen van ons lieve Vaderland: maar
als ons land zich in hoogen en dringenden
nood bevindt, keurt gij het dan af, dat er
opzettelijke Bedestonden ten goede van Land
en Volk gehouden worden? Neen! gij zijt
daar blijde mede, gij zoudt uit die zamen-
komsten niet willen terug blijven. Och!
mijne lieve mede-christenen! het menschdom,
Adams gevallene nakomelingschap, is in hoo-
gen nood, in diepen jammer, en er is hier
geene hulp, geene verandering mogelijk dan
oor het eenig Evangelie der genade. Dui-
zenden onzer eigene Landgenooten, leven in
Volslagene onkunde en ongevoeligheid; zij
ederven zich zeiven en de hunnen; zij ver-
meerderen grootelijks de schuld en ellende
Van ons Land en Volk. Deze onze overtui-
ging — het moet ook de uwe zijn — dringt
ons tot dat hidden. Doen wij nu een over-
toUig werkp
Ik hoor nog eene vijfde bedenking. Gij
zegt: Ik heb geen licht in deze zLk; ik
kan met zien, dat ik tot die deelneming
verpligt ben; ik hoop, en wensch het beste
van dit bidden, maar gevoel geene roeping
om mij daarmede te vereenigen.quot; Of voelt
ge dan roeping en verpligting tot het tegen-
deel? Dit schijnt zoo. _ Ei! bedenkt u
J'eL of is alles, wat ik van de betamelijk-
eid en nuttigheid dezer gemeenschappelijke
vermtV^^^^ heb, zoo onbeduidend? Ik
l ëlj anders gewoon zijt over
quot;nstige dingen ernstig natedenken, dat er
soms Ivel eens een straaltje llcKt is opgegaan,
maar misschien hebt gij uwe oogen daarvoor
toegesloten. — Ik voor mij dank den gena-
digen God, dat Plij er mij licht in heeft
gegeven. Mogte ik dit licht maar getrouwer
volgen: want het is het licht van Zijn Woord ,
het licht des geloofs en der liefde; en
dit licht bedriegt niet. En zoo gij , mijn
Broeder! na het bedachtzaam en waarheid-
lievend lezen van dit Stukje, nog geen lust
hebt in uwe Christelijke roeping en verplig-
ting, kan ik u niet helpen, maar bid den
Vader der lichten, dat Hij u en mij leide
in den regten weg.
Een zesde bedenking. O Maar het is
wat nieuws; onze vrome Voorvaderen deden
het niet,quot; Zij dachten er echter meer aan,
dan gij meent. De Formuliergebeden, die
gij achter uwen Bijbel vindt, en die', in
vroeger tijden meer dan nu, in de Gemeen-
ten-gebruikt werden, kunnen ook in dit
opzigt van den Christelijken zin onzer voor-
ouderen getuigen. Niet alleen in alle gebe-
den voor de openbare Godsdienstoefeningen
iquot;gerigt; ook in de gebeden voor den Ker-
kenraad; zelfs in het gebed, bij de Christe-
(/«e inzegening mn het huwelijk nog in
gebi-uik, wordt aan de uitbreiding van bet
■Evangelie en aan den welvaart van de
Christelijke Kerk gedacht. Wilt gij het
hooren? Uan.baden zij: Dat het rijk des
sa.tans ^verstoord worde , en het Rijk van
Christus gesterkt in deze mi andere Gemeenten
op een' anderen tijd : fVil uw aangevangen
^erk krachtelijk volvoeren, u altijd eene
regte Kerk verzamelende en dezelve bij de
zuivere leer en rcgt gebruik der Saeramen-
ten en de naarstige oefening der discipline
bewarende. Dan weer: Kom uwe Kerk te
hulp! Verlos ze van allen overlast, bespot-
ting en tirannij !
Maar bovendien: als gij onze zamenkom-
sten tot het gebed niet goedkeurt, omdat
net naar uwe meening eene nieuwigheid is,
dan zult gij de werkzaamheden der onder-
scheidene Bijbelgenootschappen ook moeten
a keurm, dat men daar den Bijbel in
allerlei vreemde talen overzet. — Hoewel
neen! dit is niet nieuw; dit heeft de liefde-
zorg der allereerste Christenen reeds begon-
nen — maar, dat men den Bijbel overal
aan behoeftigen om niet uitreikt; dat men
afzonderlijk voor de menschen predikt,
overeenkomstig hunne hekrompene bevatting;
dat men zondags-scholen heeft- opgerigt, om
er kinderen, die, gedurende de week, door
hun dagelijksch werk gehinderd worden, tot
het lezen en verstaan van den Bijbel behulp-
zaam te zijn. Dit is alles wat nieuws: keurt
gij het daarom af? Dat kunt ge niet, dat
wilt ge niet. Ol hadden wij meer dierge-
lijke nieuwigheden in de Vaderlandsche Kerk
en in de gansche Christenheid! Ik ken, bij
ondervinding, derzelver nuttige strekking en
uilwerking. Ik hoop en bid van God, dat
al dit nieuwe, oud moge worden onder ons,
dan, mijne tegensprekende Broeders! dan
zullen uwe kinderen ten minste, door het
nieuwe, dat u schijnt tegen te staan, niet
gehinderd worden.
Ten slotte wil ik hier nog toevoegen
■Ee/ie Vraag aan hen, die welnu en dan, maar niet
'doorgaans en gezet ons Biduur bijwonen.
Gi) keurt deze onze zamenkomsten goed,
Want gij komt er soms; vraarom komt gij
er dan niet meermalen en gedurig? Mis-
schien kunt ge niet altijd, omdat dringende
huisselijke of beroeps-hezigheden u hinderen.
Dit zal u dan ook w^el leed doen, en uw
gebed in uwe eenzaamheid zal op dien avond
dan te ernstiger zijn.
Maar misschien laat ge uw komen of ach-
terblijven afhangen , van uw minder of meer-
der welgevallen in den Leeraar, die Voor-
ganger is. Mag dit zoo zijn? Paulus zegt:
neen! hij noemt een diergelijk doen vlee-
schelijk, en vraagt aan menschen, die, op
dergelijke wijze, onderscheid tusschen hunne
Leeraars maken: Wie is dan Paulus en wie
Apollos anders dan dienaars, door welke
Sj geloofd hebt.P Het zij Paulus, het zij
^polios, het zij Cephas, zij zijn alle uwe en
ten uwen dienste (i). — Het kan wel zijn,
(O l Cor. UI: 3, 4, 25.
dat men den eenen Voorganger beter dan
den anderen verstaat, en zicb met zijn bidden
gemakkelijker vereenigt; maar daarom moogt
ge niet terug blijven. Ik vrees, dat men bet
Biduur wel eens bijwoont, meer om des Leer-
aars, dan om Christus wil.
Maar ik vermoed bij sommige tragen nog
een ander beletsel, hetwelk mogelijk nog
erger is. Het is bij hen nog meer de aan-
lokkende wereld, dan de minbehagelijke
Voorganger, die hen telkens doet terug
blijven. Wereldscbe bemoeijingen, die ge-
makkelijk konden worden uitgesteld, een
aangenaam gezelschap, of eenig ander zinne-
lijk genot is ligtelijk ten hinder, omdat de
liefde tot God en den Verlosser flaauw is.
Ieder kenne zich zelven! En als iemand
van mijne lezers zich hier moet veroor-
deelen, dan ga hij toch, tegen de stem
van zijn geweten, niet voort in deze laauw-
heid en goddeloosheid. Gij kent hier uwe
verpligting beter dan anderen, en zoudt
daarom dubbel schuldig zijn. De Apostel
Jacobus zegt: wie weet goed te doen, wie
omtrent zijnen pligt wel onderrigt en daar-
van overtuigd is, cn het echter niet doet,
dien is het zonde; hij heeft geenerlei ver-
schooning (ij.
Gaarne sprak ik ook
Een woord tot mijne Medebroeders, die met mij
de eer en het genoegen hebben om Voorgan-
gers te zijn, in ons gemeenschappelijk
gebed.
Ja mijne Broeders en Medearbeiders in het
werk des Heeren! Ik mag het immers, ook
m uwen naam, wel eene eer en genoegen
noemen de mond te zijn van het beste —
althans niet van het slechtste gedeelte der
Gemeente tot den hoogen en genadigen God,
en aan Hem de beste, de teederste, heilig-
ste, heerlijkste zaak, de zaak en eer van
zijnen eigen' Zoon, aantebevelen? Zeker!
wij doen hier geen vruchteloos werk. Gij
beschouwt het dan ook niet als een' lastigen
arbeid, dien gij welstaanshalve op u hebt
genomen; gij doet het, met mij, gewillig en
(l) Jac. IV:
-ocr page 90-soms met Mijdschap en zegen voor uw eigen
hart. Maar als het u in dit werk gaat,
gelijk mij, dan zijn wij zamen meermalen
beschaamd en bedroefd over ons zeiven; dan
zijn wij misschien — ik althans — wel
eenigermate mede de aanleidende oorza-
ken , dat niet meerdere leden in onze
Gemeente ons Biduur bijwonen. Als wij
hartelijker, ernstiger, overvloediger waren
in het opwekken tot deelneming in onze
zamenkomsten; als wij hartelijker, vuriger
waren in ons bidden; wie weet, hoevelen wij
er nog zouden gewinnen! Mijne ondervin-
ding heeft mij geleerd, dat het herhaalde
eenzame gebed, eene zeer goede voorberei-
ding voor het gemeenschappelijk bidden zijn
kan. — Misschien valt het zulken onder u,
die de eenige Leeraars eener landgemeente
zijt, soms wel wat moeijelijk iedere maand
Voorganger te zijn in dit werk. Maar gij
zult daarom niet vertragen: in den Heere
gesterkt vernieuwen zich de krachten. Het
komt, naar mijn inzien en ervaring, In ons
werk en dienst vooral op den goeden zin aan.
^Is deze leeft, dan krijgt ligchaam en ziel
eide krachten, en wat hij het vooruitzien
nioeijelijk scheen, bevinden wij nu, onder
het volbrengen , gemakkelijk en daarna aan-
genaam. Men is dan blijde en dankt God,
dat men het heeft mogen en willen en
kunnen doen.
Hier valt mij nog iets anders in, ter be-
vordering der goede zaak. Zouden wij in
onze huisselijke onderwijzingen ook niet de
algemeen heerschende laauwheid kunnen
tegenwerken? Mij dunkt: wij moesten ook
in ons Catechetisch onderwijs, onze leer-
lingen doen opmerken wat een Christelijke
naam en belijdenis hieromtrent van ons
vordert. Ook kunnen wij de nieuwe aanko-
melingen in de gemeente , bij het afleggen hun-
ner belijdenis, dit niet te veel op het hart
drukken: niet zoo zeer met oogmerk, om
daarmede leden voor ons genootschap te win-
nen, maar veel meer nog, om de zielen van
onze geliefde kweekelingen te genezen van
eene ongelukkige kwaal. Maar mijne opwek-
ing en aanmoediging is misschien overtollig.
Gij zult mij dezelve echter niet ten kwade
duiden. Ik zeg dit alleen, opdat wij toch
standvastig, onbewegelijk en altijd overvloedig
zouden zijn en meer.en meer worden, in het
werk des Heeren, als die weten, dat onzen
arbeid niet ij del is in den Heere (i).
Nog een vriendel/jk woord aan mijne Ambt-
broeders, die tot nu toe, niet medewerkten
tot ons gemeenschappsliji:. gebed.
Zoo dit hoekje den een of ander van u
in handen komt, en gij hetzelve leest, ei!
ik verzoek u als een Broeder, dat gij nog-
maals onpartijdig en gemoedelijk wildet na-
denken over deze zaak: zij is iuimers wel
een herhaald nadenken waardig ? Laauw en
onverschillig mogen wij toch niet zijn om-
trent de Goddelijke en Christelijke dingen
Zou ook hier in dit geval niet ecnigerm.até
gelden, w^at onzen Heer ons zoo nadrukkelijk
zeide: JVie met mij niet is, die is tegen
mij; en wie met mij niet vergadert, die
verstrooit! (2) Ik vraag het u slechts met
(I) i Cor. XV: 58.nbsp;(2) Matth. XII: 30.
-ocr page 93-bescheldenlieid.
Dat ons geweten antwoorde!
misschien hebt gij den goeden wil,
de gelegenheid ontbreekt n, om u
quot;maandelijks in uwe
Gemeente met onze
gebeden te vereenigen. Dit zal u dan wel
zeer hinderen, en gij zult dan echter in uw
tuis, in uwe eenzaamheid u wel met ons
Willen vereenigen; ook zult gij dan het
telang en de uitbreiding des Christendoms
in de gewone bijeenkomsten der Gemeente,
dies te ernstiger den Heer aanbevelen; en
h,zonder ook op den zondag, die onzen
maandehjkschen bedestond voorafgaat, haar
hier aan doen gedenken, zoo zal zich welligt
menig een, te dier ure, in zijne woning, met
u en met ons in den geest vereenigen; zoo
zou er dan, schoon niet in naam, toch in
der daad, misschien nog wel beter dan
elders, in uwe gemeenten bedestond gehou-
den worden.
Maar als wij de goede gelegenheid hebben,
ligtelijk maken kunne
u j zou ons dan de
goede wil mogen ontbreken? Immers neen!
hebben wij niet vrijwillig ons zelven.
dat is: onze zielen en ligchamen, onze tijden
en gelegenheden, onze vermogens en krach-
ten overgegeven aan de dienst van de ge-
meente onzes Heeren; aan de uitbreiding
en bevordering van de eer zijnes naams?
En kan dit aangenamer en gemakkelijker
door ons geschieden dan in het gebed; in
een gebed, dat wij bidden in plegtige en
opzettelijke vereeniging met duizenden, die
Hem in waarheid liefhebben? Hij roept
ons niet om ons Vaderland en vrienden te ver-
laten, en moeijelijke reizen te ondernemen;
om gevaren te trotseeren; om vele ontbe-
ringen en opoiferingen te verdragen, ten
dienste van zijne gemeente. Integendeel,
wij mogen in ons vaderland aan onze volks-
genooten, aan reeds onderwezenen, endaar-
onder aan vele belangstellende en heilbe-
geerige menschen het Evangelie der zaligheid
verkondigen ; in plaats van moeite en ge-
varen mogen wij meermalen, ook boven
andere standen en betrekkingen in de men-
schelijke maatschappij, deelen in de liefde
en achting der beste menschen. Zouden wij
nn gt; ij het genot van zoo veel aangenaamheid
n vergenoeging, die wij in de bediening van
et Evangelie mogen zoeken, niet gaarne
iddende gedenken, aan de behoeften van
onze medebroeders en medearbeiders in des
Heeren werk, die alle deze aanmoediging
missen, eh ia veel strijd of beproeving,
üikwijls een' stijlen en donkeren weg moeten
ewandelen? Mij dunkt, dat de liefde voor
het Evangelie en voor onze medebroeders,
tl^Tnbsp;l^eidenen verkondigen,
we d,ep nroet zijn ingeslapen, als wij hie
laauw en onverschiUig blijven kunnen.
Meent mtusschen niet, mijne waarde Ambt-
broeders! dat ik, dus sprekende uw mees-
ter zijn wil. Dit zou mij niet voegen;
onze Heer Jezus ea deszelfs Apostelen ver-
bieden mij dit ernstig; ook heb ik aan
zelven genoeg te berispen; ik weet,
dat wij allen voor den regterstoel van Chris-
j'« zullen gesteld worden. Maar den eenen
bi-oeder mag echter den ander wel een
woord in vriendelijkheid toespreken; hij
kan dit niet nalaten, als hij zijnen broeder
lief lieeft. Dit deed ik nu ook; en ik zou
er' nog wel meer kunnen bijvoegen, maar
ik beb misscliien reeds te veel gezegd;
ook waclit ik de vrucLt van mijn sclirljven
niet in bet allerminste van de wijsheid en
kracht mijper woorden; maar alleen van
hooger licht en hooger kracht.
Ten laatste nog een woord aan alle mijne lezers.
Als gij dit boekje met toestemming hebt
gelezen, en daardoor overtuigd zijt van de
betamelijkheid en nuttigheid der zaak,
waartoe ik u wilde opwekken; als gij mis-
schien zijt beschaamd geworden over uw
onverstand, over uwe traagheid en verzuim,
maakt dan dit boekje ook aan anderen be-
kend ; geeft het te lezen aan een en ander ,
vooral aan zulken, die van onze bidstonden
weinig of geen werk maken , opdat ook zij
met u beschaamd worden, en zich voortaan
met ons vereenigen in het gebed. — Maar
gij zult dit wel doen, ook zonder mijn ver-
zoek, want als wij zelf overtuigd zijn van
eene groote en nadeeligedwaling, dan dringt
ons de liefde voor de waarheid zoo wel als
de liefde voor onze medebroeders, om hen
niet ons op den regten weg te helpen.
Ik leg de pen neder in de stille en blijde
overtuiging dat, al hadde ik geen letter op
het papier gezet, het welbehagen des Heeren,
over ons, arme verlorene menschen, niet te
mm door de hand uan zijnen regtvaardigen
knecht, den verhoogden Middelaar in den
Hemel, voorspoèdiglijh zal voortgaan (i). Ik
leg de pen neder met de ootmoedige bede,
dat Hij, die mij in het hart gaf deze bladen
te schrijven, mijne welgemeende toespraak
aan mijne mede-christenen wille zegenen,
opdat wij, het zij dienaren en voorgangers,
het zij leden van des Heeren gemeente ^
voortaan en in onze huizen, en in onze za-
menkomsten en in het maandelijksche Biduur,
hartelijker gelooven, overvloediger en vuriger
bidden: Hemelsche Vader! Uw Naam worde
(i) Jes. LUI: ,„.
-ocr page 98-geheiligd! ' Uw Koningrijk kome! Uw wil
geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op
aarde! Broeders! het Amen! — niet ons
meestal kranke en zwakke Amen! _ maar
het krachtige, het goedkeurende, het beves-
tigende Amen! van boven, zou niet achter
blijven.
Bij M. WUI amp; ZOKEH , Drulikers van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, worden ook uitgegeven
de navolgende Kleine Stukjes.
No.
Evangelische herinneringen aan Kr.nken.............
quot;ver hetniin,g Kerk.a,„..............................
O'er het doen van Belijdeni,.........................
Helnbsp;.nbsp;üe niel ter kerk kunnen gaan.
Evan^u' he rnbsp;Heidenen......1...
EvaSeïe tquot;'quot;quot;quot;quot;^quot;' quot;quot; Bedroefden...........
Een „ j herinneringen aan Vaders en Moeders..
Over Tt liquot;;; quot;quot; Moeder., over den Doop.
quot;ver het allerbeste Boek.......
quot;Dderwijs over het BifbeUezen.... ]!!' .!'i '^ ..■.■.'.■
............
Opwekking tot de l.ni.se!ij;e'God;.ii;nVt'.'.■.■.;■.■.■.;'.■.■.'.;
Het nadeel van het hilt;nbsp;«elv.art hersteld..
Iets voor Gevangenen .
Heb ir^^ Lidmaten der ehristeliike kerk... ...
T^eeH ? f quot;»B voor de Eenwi^he d ?..... .
VrDie^nXdtnbsp;voor kinder;^
Over de Feesten........' ' ..............
Iets voor Armen. ...,,..'................
eI? 'vnbsp;v»n VrinVen.' .'' !
vlr^f;^ r ï'quot;quot;'»quot;quot;quot;!«» oude lieden.....quot;.
Or^ekknbsp;• quot;P^'lkende verhalen
EÏr j ® vreltevredenheid.........
Pranfe T'l 7° over de ODVoedi'ng
Sebe, 'nbsp;dquot; Geloofs..........................®
WaarsJquot;quot;nbsp;™ Afrikaner........... ::;:
..........
Waaromzwaarmoedigen..............
Wienbsp;l«!quot; 7 ■ . ..............
Bedenk' te' sTerquot;'nbsp;' «quot;''quot;'''''E't'' quot;ensehen 7
■quot;quot;•■I,nbsp;e,B plijt der Christelijke liefde....
4 .5
-nbsp;o5nbsp;))
-10nbsp;»
Ct.
s.
4.
5.
6.
7.
8.
9-
»0.
gt;a.
13.
'4.
15.
16.
17-
i8.
■9-
»0.
Ji.
as.
53.
»4-
«6.
»7.
5o.
3i.
3s.
53.
34.
35.
56.
S9-
40.
41.
41.
45.
44.
Bij de Drukkers en Boekverkoopers m. wijï amp;nbsp;zoheic
zijn ook te bekomm de volgende Kleiue Stukjes»
No.
1. Noodzakelijkheid der kennis van Jezua Christus ...nbsp;amp; lonbsp;C*'
а.nbsp;Het geluk vau God tot zijnen Vriend te hehben ....nbsp;- i5nbsp;quot;
3.nbsp;Het waar geluk , geschetst in drie gesprekken........ i5nbsp;»
4.nbsp;Van Eijk, ieta over de Bekeoring.........................................._nbsp;»
5.nbsp;ïgt; » over de Sacramenten.................................nbsp;)»,
б.nbsp;3gt; )) over de Regtzinnigheid........................................_nbsp;»
7.nbsp;j) jgt; voorbeelden van Vroegbekeerden......................-40
8.nbsp;)) » bij de uitdeeling des Sijbels........................* o5
g. Jezus , de ware Zondaarsvriend................................................- 10nbsp;»
10.nbsp;Een boekje voor menschen , die het niet willen lezennbsp;- o5nbsp;»
11.nbsp;De godvruchtige Krijgsman....,.....................................- 10nbsp;gt;»
13.nbsp;Iets over het Vloeken................................... o5
ï3. Hartelijke opwekking en welmeenende raad.«.................- 10nbsp;»
14.nbsp;De weg des Heils, in zestien korte vooratellen..............- 20nbsp;gt;»
15.nbsp;De godvruchtige Zeeman.....................................- 20nbsp;ïgt;
16.nbsp;Een woord tot bemoediging....................................._ ^^^ „
17.nbsp;Iets over de .................................................... j5nbsp;„
18.nbsp;Jonathan de Baggerman..........................................„nbsp;„
19.nbsp;Franke, heilige en veilige weg . .............................„nbsp;„
20.nbsp;Overdenking over het ^Vederzien.. •«...•.......nbsp;»lo
21.nbsp;Ernstige gedachten over de Eeuwigheid....................- 07$ »
23. Kaadgcvingen. Wenken. Middelen......................................- )onbsp;»
83. Leven en Sterven van een vroeg godvreezend Dochtertjenbsp;- 20nbsp;»
34.nbsp;Onderwijs om zalig te worden ..•.....••.«•..•nbsp;*o5nbsp;)gt;
s5« Het boerenmeisje..................... ..nbsp;« oa^ »
»6. Jozef.................................... osf »
37. Schets van Jezus leven...................................-10nbsp;)gt;
28.nbsp;Vrolijk uitzigt van een 96 jarigen grijsaard...... ,nbsp;- i5nbsp;»
29.nbsp;De goede Moeder........ . . . ............. ,nbsp;- 20nbsp;)gt;
35.nbsp;Hogendorp, ootmoed voor God............ . . . .nbsp;- 3onbsp;»
34.nbsp;Wonderbare oogbeschouwing.......................- 40nbsp;))
35.nbsp;Resler, over de Gezangen........................................- i5nbsp;»
36.nbsp;Een boekje voor menschen om den Bijbel te lez. de ®5 Ex.nbsp;-25nbsp;))
37.nbsp;Honigdroppen uit de Steenrots Jezus Christus............- 20nbsp;)gt;
38.nbsp;Lessen der wijsheid voor «He Christenen..................-.35nbsp;)gt;
5g. Een zestiental beknopte Preekjes..............................- 12^
40.nbsp;Leven en bekeering van vrouw Langerveld,........- 10nbsp;)gt;
41.nbsp;Th. van der Groe , zaligmakend Geloof......... .nbsp;- 60nbsp;n
/2. Kort Begrip der christelijke religie..........................- jonbsp;n
a5. Bekeei'ÏMgg®®®^^®'^®'^*®®®^ on Sterfbedden........ .nbsp;- Sonbsp;»
Spiegel der goddelijke voorzienigheid........... .nbsp;- 25nbsp;»
/6. Leven van Mevrouw Paterson..................................- xonbsp;))
46, Gesprekken en Overdenkingen over des Heilandslijdennbsp;- 35nbsp;»
Black , do Schoorsteenveger................... i 10 Ct
JB, Nimmer te Laat..............................- 10 ))
C.nbsp;Nimmer te Vroeg. ........................ - »o gt;»
D.nbsp;De kracht van den Godsdienst.. ..'.............- 10 m
JS. J} 9 Owdejaars-avond...................... • -