-ocr page 1-

troostwoord voor christenen,

IN

alle wederwaardigheden ,

■ 1) O O R

L U T H E R.

TE ROTTERDAM,

B.UUnbsp;ZOJÏEN.

hot Ncderiand,che Zandeli„gge„„„„„h.„.

1833.

-ocr page 2-

. . f .. . .. ... .

I •

r ':fr

-

«Î

-ocr page 3-

^OOIIBERIGT.

ZenäeknggenooUcKap, ,,, ,,

-We« e«nbsp;Ueine Stukjes,

Theor;'nbsp;- - Phü. en

• ^oct. en Prof * r,..
L. EaEx.,^,nbsp;' ■

Amsterdam, Ploorn, Leyd-

len

-ocr page 4-

vo orberigt.

IV

en Rotterdam; overeenkomstig hun Ambt en
Bediening, dat oogmerk gaarne willende be-
vorderen, en in uitzigt op des Heeren mede-
werkenden zegen, bieden het neven'gaande
Stukje hunnen Landgenooten aan; erkennende
intusschen geene Uitgave voor echt, dan
welke door eenen hunner, of door de Druk-
kers dezes, onderteekend is.

-ocr page 5-

voorwoord.

Nevensgaand Stnkje is oorspronkelijk door
grooten Kerkhervormer L
hkk geschre-

rchriftennbsp;, voorbeeld enge!

in Tn Th r. --«^S-egendste werl
^r-ror de kerk
in het jaar V «^l^^eef het zelve
Godvrneltige

titel:

te
het

eene hem .i'rnbsp;L.xheh d

^•ens krachtvoll T eenvoudige maar
'^tvolle toon zoo wel, als door

-ocr page 6-

reiu Bijbelsclie en gewigtige van den inhoud
zich gunstig ouderscheiden, zoo beveelt zich
ook dit boekske aan ieder aan, die ware
stichting verlangt, en meer op zaken dan
wooiden let.

De Vertaler las hetzelve meermalen met
beschaming en tot zijne leering, wenschte
het in handen van zijne Christelijke landge-
nooten, en dacht het niet ongeschikt eene
plaats te bekleeden , onder de Kleine Stukjes
van het Nederlandsche Zendelinggenootschap,
welke allerwege verspreid , onder Gods zegen
voor menig een, gelijk hij vertrouwt, groot
nut stichten.

Het is wel meer dan drie eeuwen oud,
doch in onze taal nimmer overgezet, en aan
de meeste onzer landgenooten ten eenemaal
onbekend , en dus voor u die het oorspronge-
lijke niet kent, geheel nieuw. De waarheid
die uit God is, is nog veel ouder, en wanneer
ze met haar licht, kracht en'troost ons ge-
moed
doordi'lngt, is ze altijd vejsch en le-
vendig. üe behoeften van den lijdenden
mcr.sch, zijn thans ook wel dezelfde gebleven
als in iSso. En wat men sedert dien tijd
moge veranderd verbeterd ea uitgevonden

-ocr page 7-

hebben, een betere, duurzamer en krachtiger
er roosting, dan die gij hier uit, en naar
net Woord des Heeren zult aantreffen, beeft
^en nog niet uitgevonden; even zoo min
® men eene betere Zon, dan die van het
egm der
wereld de aarde beschenen en
verkwikt heeft, zal kunnen aanwijzen.

net IS een woord van vertroosting in aller-
^^\^ederwaardigheden. niet alleen in krank-
negt;d, maar ook in andere rampen en ver-
drietelijkheden dezes levens. Het troosten

12nbsp;- -et ieders zaak. Men

troosf ' quot;

troost aanvoeren, die als een gebroken staf
welke ons begeeft, wanneer wij daar-
mede ons ondersteunen willen; men kan
goede troostgronden op eene verkeerde wij-
ze, even gelijk goede geneesmiddelen onge-
past aanwenden. Om op de regte wijze te

I Z '' Bijbelkennis , Zelfskennis
en Menschkunde noodig. Hij die
daar mede

en Knbsp;^^ ™^eid die in Christus is

slechts*nbsp;geloof aan dezelve niet

bij eiff ^^ hoeken, maar met zijn hart

'•'j^lensïroorfnbsp;'

nool geoefend is; dat is de

in de
regfe

in

-ocr page 8-

man die men gaarne wil hooren, en ook
bevoegd is om een woord mede te spreken.
Zulk een man was
luther, die met pAulüs
zeggen kon: die in alles verdrukt word,
doch niet henaauwd; twijfelmoedig, doch niet
mismoedig; vervolgd, doch daarin niet ver-
laten; nedergeworpen, doch niet verdorven (i).

Het is een troostwoord voor Christelijk
geloovige menschen
, deze zijn volgens Luther
en ook volgens den Bijbel, niet die het
geloof belijden, maar die het levendige ge-
loof in Christus als hunnen Heiland en Heer
in hun hart hebben en beoefenen, hem met
de geheele ziel aanhangen, en uit dankbare
wederliefde zoeken te behagen en te gehoor-
r.amen. Voor zulken is dit boekje bijzonder
geschreven, want de gronden der bemoedi-
ging hier medegedeeld, kunnen door het ge-
loof alleen verstaan, gewaardeerd en genoten
worden. Maar daarom is het niet ongeschikt
voor menschen, die zich dat ware geloof
nog niet durven toekennen; Integendeel
het is regt geschikt, om hen tot dat geloof
optewekken en aantemoedigen, daarin te
helpen en den last des lijdens die hen

(1) 2 qpr. IV; 8, 9.

-ocr page 9-

dmkt, te verligten. Het is daar mede gelijk
met de verzachtende balsem voor de won-
den des ligchaams: zij is voor allen goed ,
maar om de heilzame kracht derzelve te
ervaren moet men ze gebruiken en op de
Wond leggen. Zoo is dit woord der ver-
troosting voor allen geschikt, maar door het
geloof daalt het in het hart, en verzacht
het de wonden der ziel.

Ik heb het oorspronkelijke werkje eenig-
zins bekort , doch alleen in datgeen wat,
behoudens de hoofdzaak, kon gemist worden,
en mij mingepast voorkwam. Ik geve u
Luthers eigen woorden, zonder eenige aan-
merkingen, om het boekje niet te uitgebreid
en te kostbaar te doen worden; en ten einde
den oorspronkelijken schrijver niet onken-
baar te maken in zijne wijze van beschou-
wen en behandelen, heb ik zijne verdee°
ling en orde behouden, schoon daarop geene
ongegronde bedenking te maken ; is maar
^k moest
luther geven zoo als hij was en
sprak. Het weinige dat ik mij veroorloofd
heb op enkele plaatsen er bijtevoegen, is
tusschen twee haakskens [ » »] geplaatst, en
dus gemakkelijk te onderkennen.

-ocr page 10-

vr

Luther vergelijkt in zijne opdragt aan den
Keurvorst, dit zijn geschrift bij eene tafel
in twee deelen, elk van zeven beeldtenissen
voorzien, (bedoelende daarmede de onder-
scheidene hoofdstukken der goede en der
kwade dingen, die den mensch van alle zij-
den op aarde omgeven), en xegt er van:
het is
geen zilveren, maar geestelijke Tafel, welke
niet in de kerk, maar in het hart behoort te
staan, zij kan ook geene andere bekwame
plaats hebben.
Ja! in het hart! in uw en
mijn hart. Lezer! moet de inhoud diep in-
geprent en bewaard worden, dat kan noch
vertaler noch schrijver doen, maar alleen
Hij, die den toegang tot ons hart heeft. Bid-
dend lezen, herhaald nadenken, er mede
inkeeren tot ons zelven , dit is het waartoe
wij geroepen worden , en de weg, in welken
wij de vertroostingen des H. Geest ook
mogen verwachten, en daartoe wensch ik,
zij de uitgave en verspreiding van dit Stukje
voor u en voor velen gezegend, door Hem
die ons heeft lief gehad en ons een eeuwige
vertroosting en goede hope in de genade ge-
geven heeft, (i)
(j) 2 Th.oss. II: i6.

-ocr page 11-

Wanneer de Apostel paulüs de Cliriste-
l'jke vertroosting beschrijven wil
voor de
Christenen te Rome, dan zegt hij: Mijne
l.eve^ Broeders!
alles, wat te voren geschreven
tot onze leering te voren geschreven,
opdat door lijdzaamheid en 'vertroosting
der Schriften hope zouden heiben (r). In welk
gezegde hij aanwijst dat onze vertroosting
m de H. Schrift moet gezocht, en daaruit
genomen worden. quot; Deze gebruikt tweeër-
lei
wijzen van vertroosting; door ons twee
voorstelhngen der dingen welke onder el.
gander vermengd zijn, voor oogen te hou-
lumenlijk der kwade en der goede
Zr,'nbsp;G-st weet dat elke

derzeirnbsp;voorkomt, naarmate

^ quot;quot;quot; voorstelling zich in zijnen Geesfc.

(=) Rom. XV : 4.

-ocr page 12-

heeft ingedrukt. Wat wij voor gering en
nietswaardig beschouwen, daar voorhebben
wij weinig liefde en ook weinig vrees, het-
zij het komt of verloren wordt. Van hier
dat de Schrift ons in smartvolle dagen op-
wekt, om op het tegenwoordige öf toeko-
mende goede, en in voorspoedige dagen,
op het tegenovergestelde kwade te zien.

Opdat wij nu deze twee wijzen van voor-
stelling goed verstaan, willen wij ieder
derzelve, in zeven bijzondere deelen splitsen.

Het eerste zal ons de kwade, het andere
de goede dingen dosn kennen, die wij moe-
ten aanmerken.

EERSTE DEEL.

VAN DE kwade DINamp;EN.

Deze brengen wij tot de volgende:

Voor eerst i De kwade dingen die binnen
den mensch zijn.

Ten tweede: Die , welke daar voor hem
leggen en in de toekomst hem kunnen of
zullen overkomen.

-ocr page 13-

derde: Die aehter hem reeds vooi-

^'Jgegaan zijn.

Ten vierde : Die heneden hem zijn in den

der vergelding.
'^n vijfde: Die aan de linker zijde.

Ten zevende-. Die boven hem zijn.
§ ..

^/ee in^enrff^e Wrf, dut in den mer^eh
zelve is.

Ofxnen het gelooft of niet. dit is zeker-
geen p,n smart of bezwaar naar het niti

d r kw de amgen,diein den menseh zijn,

vdle kracht ervaarde, dan zon hij de

neeV a!'quot;nbsp;quot;-om wan-

«t^^ft, dan r'Ï''nbsp;barmhartig

^^aden: want Hij weet. wanneer

-ocr page 14-

Hij de menschen zoo ver henen voerde,
dat zij het inwendige hooze geheel gevoel-
den, zij in hetzelfde oogenhlik zouden omko-
men en vergaan. De Apostel noemt het
hierom
eene vaderlijke kastijding (i) en on-
derwijzing, en zegt er van dat
de Heer
^enen iegelijken zoon geeselt, dien Hij aan-
neemt,
hetwelk hij daarom doet, op dat hij
door dit geeselen en door die kleinere
kwaden, het grootere zou uitdrijven, Is
het niet zoo, dat vrome en getrouwe ou-
ders , meer leed en kommer gevoelen van
wege hunne kinderen als zij dieven en
slechte menschen worden, dan wanneer zij
gewond zijn. Ja, de vrome ouders kas-
tijden hunne kinderen, opdat zij niet
slecht
zouden worden, daarom verbergt God die
innerlijke boosheid, en wil, dat zij alleen
door het geloof gezien worde, gelijk hij ze
door het uitwendige en gevoelige kwaad
aanwijst. Ziet daar nu, welk eene weldaad
het is, dat men die gansche menigte van
inwendige zonden niet kent, noch gevoelt,
(i) Hebr. XI: 6.

-ocr page 15-

«ade't^tnbsp;Se-

^ «ebben hun waar inwendig ongeluk
^^'ischouwen, liever alles wat zij hier
öoeten lijden, verkiezen zullen, dan de
»öwendige Hel in hun binnenste te onder-
^iQdeiu Verblijd u, en dank God o mensch f
g'j niet genoodzaakt wordt dit te er-
varen, en Hij het u verbergt. Het is ligt
te zeggen: ik heb niets minder dan de Hel

oSrinirquot; ' ^^^

n.el:fnbsp;^--lijke jam-

meren, alle die verdrietelijkheden, welke de

Prediker onder de ijdelheid en kwelling de
geestes vermeldt, want hoe vele overleggin-
gen en beraadslagingen nemen wij te L-

Wnbsp;--hen en

eerlijkheden verdwijnen en bedriegen

en wd? En die dmgen welke nu eens

acUedr?

verUgen tnbsp;^^

De. 'nbsp;volmaakt is.

«i'iwendige kwaden, zijn daarom

niet

-ocr page 16-

ïninder kwaad, als zij niet gevoeld en on-
dervonden worden, maar om dat zij dooi*
oefening en door de Goddelijke kracht in
ons zijn verkleind en vei-broken geworden.
Want het is boven alle bedenking, dat wij
het kwade in ons en buiten ons, niet naar
de waarheid en aard der zaak, maar naar
onze wijze en mate van voorstelling melen ,
beoordeelen, ondervinden of niet onder-
vinden.

§ 2.

Van de toekomstige kwaden, die ons
kunnen of zullen overkomen.

Het zal de smart van het tegenwoordig
kwaad ligter en kleiner doen worden, wan-
neer een mensch zijn gemoed tot de toeko-
mende rigt, waarvan er zoo vele en zoo
groote zijn, dat daartegen eene der voor-
naamste bewegingen des gemoeds, de vree-
ze namelijk, gegeven is. Niemand is er,
die tegen eenig menschelijk ongeval en lijden

-ocr page 17-

evestigd en verzekerd is, maar dat alles wat

toenbsp;bejegent, kan ook ons treffen. Hier-

® ehooren alle de jammergescliiedenissen
er mensclilieid, alle de klagten der wereld,
ei hetgeen sommige meenen waargenomen
te hebben, meer dan driehonderd onderschei-
dene krankheden, door welke het mensche-
l')ke ligchaam kan getroffen worden. Indien
er hier zoo vele ongesteldheden zijn, hoe
groot moet dan niet het getal zijn der on-

z-twquot;nbsp;-elke ons in onze be-

Indien er nu zoo vele onheilen zijn , die
als aan eenen dunnen draad boven ons hoofd
hangen, zoo moeten wij bedenken, dat, wat

vand. ontdbare jammeren ons'niet 1

oeten houden , en ons troosten bij het wei-

Profelnbsp;-«dat wij met den

f=nbsp;degoedcr-

zijT^!quot; f-- 'nbsp;niet Lnietd

j ( . want dat zoo vele honderde kwa-

(I) Klaagl. m ^^

-ocr page 18-

den en rampen ons zijn voorbijgegaan, dit
hebben wij aan de Goddelijke barmhartigheid
te danken.

Maar al komen nu geene van die gevrees-
de onheilen u over, zoo zal toch het aller-
grootste kwaad,
de dood, zeker komen,
schoon niets onzekerder is dan het uur,
waarop hij zal verschijnen, en dit is in het
oog der menschen zulk een groot onheil, dat
zij liever onder alle andere reeds genoemde
kwaden willen voortleven, dan sterven.

Hoe vele artsenijen zijn er uitgevonden
en vergaderd , om den dood zoo lang moge-
lijk te verhinderen? Hoe vele Wijzen en
boeken hebben zich vereenigd, om door de
voorstelling van dit kwaad, van de zonden
af te schrikken, de wereld te verzaken, het
lijden en de beproevingen te verzachten,
en de bedroefden door de vergelijking of
tegenstelling van dit eene groote, maar toch
noodwendige , kwaad te vertroosten.

De aan Christus geloovige menschen heb-
ben nog eene bijzondere reden, om voor
een toekomstig kwaad te vreezen; dezelfde

-ocr page 19-

namelijk, die tot de vermaning aan de Co-
^mthers aanleiding gaf:
Die meent te staan,
^^ io^ dat hij niet valle
(i). Zoo glxb-
IS de weg, zoo magtig de vijand, zoo
em onze kracht, dat wij geen oogenhlik
op onze goede voornemens ons verlaten
«nnnen.
Cyprianüs zegt: dat menden dood
als een'snellen en tijdigen helper in den nood
wenschen zou, om van alle deze kwa-
den, wederwaardigheden en droefenissen
hevrx,d te worden , en om van de zonde

nl nnbsp;' in ^elke men

nog vervallen kan, verlost te _
waarhjk, welk regt gelooyig mensch zou
hem met verlangen; niet alleen krank te
zijn, maar ook te sterven, als hij ziet en
«mart, dat hij in zijne gezonde dagen in
jonden is, en steeds in meer .onden dage-
'ji's valt, en met pauius moet zeggen: hot
Soede dat ij, ^a, doe ik niet, en het kwa-
' dat ik niet wil, doe ik
(.); met hem
»•■«epen: aeh! ik ellendig menseh! wic:

-ocr page 20-

zal mij verlossen van het ligchaam dezes
doods {i)P

Want de mensch heeft God zijnen Vader
niet regt lief, zoo hij niet het kwaad der
zonde grooter houdt, dan het kwaad des
doods; overmits God den dood alleen daar-
toe beschikt, om de zonde te doen eindigen
en uit te roeijen, alzoo dat de dood is een
dienaar des levens en der
geregtigheid.

§ 3.

Van hel voorbijgegane kwaad.

Niemand ondervindt de magt en kracht
Gods meerder en heilzamer, dan wanneer hij
bedenkt de jaren zijnes vervlogenen levens.
Daarom zegt
Augustinus: indien de mensch
de keus gelaten werd, te sterven of zijn
voorbij gegane leven nog eens aantevangen ,
zoo zm hij den dood kiezen, dewijl zoo
vele gevaren en kwaden van allerlei aard ,
die hij Ier naauwernood ontkomen is, zich
aan hem vei'toonen.

(5) Rom. VII : 24,

-ocr page 21-

Hier tocli kaa een mensch zien, hoe veel
/J zonder zijn toedoen en zorgvuldigheid,
Ja
Ook wel zonder en tegen zijn wensch
en Wil gedaan en geleden heeft, waarop hij
Tveinig gedachte, en waartegen hij weinig
^aad te voren had, zoo dat hij na het vol-
ragte werk zich moet verwonderen, hoe
fiet alzoo heeft kunnen geschieden.
De
ynseh heeft schikkingen des harten, maar
de Heere bestiert zijne gangen
(i). Indien

roên^T'.quot;^'nbsp;ons geweest is.

Sen-nbsp;daar voo

helden, zoo mogen wij ook „iet twijfelen

of God IS hl, ons in die stonden, waLeer

w, meenen, dat hij niet bij ons is; want

heeft hl, ons m zoo vele nooden en weder-

waardigheden aangenomen, dan zal hij ons

ook m eenen geringen nood niet verlaten,

al meendenwi,, dat Hij ons verliet.

Wanneer gij daarbij bedenkt, wie voor

elpTfL quot;'*quot;quot; ^^^^ -hten,alswij

«gde toen
) aibeiden, speelden, en allerlei
bezig-
(O Spmik. XVI: I.

-ocr page 22-

'heden en bedrijven uitoefenden, bij welke
wij niet voor ons zeiven zorgden, dan zien
wij dat alle onze zorg alleen op God komt,
en wij zeer zelden aan onzen eigen'raad en
zorg zijn overgelaten. Van daar, dat God
ons somwijlen door eene ziekte of ander be-
zwaar laat beproefd worden, en zich houdt
als of Hij voor ons niet zorgde (schoon Hij
het altijd doet), terwijl hij tevens verhindert,
dat op het zelfde oogenblik zoo vele andere
onheilen, als ons van alle zijden omringen,
niet te zamen ons overvallen. Hierdoor wil
Hij ons leeren, ons aan zijne zorg die wij
ons geheele leven door ondervonden hebben,
aan te bevelen en toe te vertrouwen. Waar-
om zijn wij dan zoo angstig, neergebogen en
bekommerd in de weinige oogenblikken eener
kleine wederwaardigheid? Waarlijk het is
ondankbaarheid aan de onafgebrokene zor-
ge Gods, gedurende ons gansche leven ge-
noSen, wanneer wij hem eene zeer kleine
wijle de zorg voor ons niet durven overgeven,
iof ons op dezelve verlaten.

-ocr page 23-

§ 4.

^«n de kwaden, die beneden ons zijn.

Tot dus vei' hebben wij gezien, dat wij
slechts
weinigen van de vele kwaden , en dan
nog niet altijd, door de langmoedigheld
Gods ondervonden, en dat wij het voor
eene groote genade moeten houden , wanneer
wij van de ontelbare slagen, welke ons kon-
den treffen . maar een eenige ontvangen.

Dan er zijn ook kwaden beneden ons, wij
denken hier aan de gestorvenenen de ramp -
zaligen. Wanneer wij ons
oog vestigen op
de memgvuldige plotselljke en ontaettende
wijzen, waarop de zondaars door den dood
gestraft worden, dan bemerken wij ons groot
gewm, en dat wij veel weiniger lijden dan
WIJ verdiend hebben. Hoe menig een wordt
ei- opgehangen, verdrinkt, en wordt met
^nen geweldigen dood gestraft, die veelligt
elLdnbsp;gedaan heeft, dan wij. Zulker

als e^nbsp;Zaligmaker

eeoen spiegel ter waarschuwing: te gebrui-

-ocr page 24-

ken, en niet te meenen dat deze grooter
zondaars waren dan wij.
(i) Wij moeten niet
denken, dat ons kleine kwaden wachten,
wanneer wij evengelijke zonde doen, want
de geregtigheid en waarheid Gods, die eenen
ieder vergeldt naar zijne werken, zal om
onzentwil niet in onregt en leugen veran-
deren.

Vertegenwoordigen wij ons daarenboven
hen , die reeds in de pijn der verdoemenis
zich bevinden, al moesten wij ook ons gan-
sclie leven door lijden , hoe weinig is dat te
vergelijken met die eeuwige pijn, welke wij
door onze zonden verdiend hebben, en waar-
van wij nog verschoond zijn. Indien wij
deze langmoedigheid en genade Gods niet
hoog waarderen, en dezelve klein achten,
is dat niet snoode ondankbaarheid van een
ongevoelig hart? Wij zien derhalve hoe
veel lof, dank en liefde wij onzen barm-
hartigen God en Vader schuldig zijn bij
ieder onheil en smart dezer wereld, dewijl
het naauwelijks een druppel mag geheeten
(i) Luïa» XIII:

-ocr page 25-

van dien vollen en bitteren beker
^^ rampzaligheid, welken wij verdiend had-
^^ gt; en in de plaats des eeuwigen iammers
ot den bodem toe wordt uitgedronken.

§ 5.

Van de kwaden aan de Imker-zijde.

Hiertoe behooren de velerlei smarten en
onhexlen, die de groote menigte der booze
'nenschen ons kunnen aandoen, of zelve
moeten ondervinden.

Hoe veel kwaad en nadeel hadden zij aan
onze ligchamen, onze eer en goeden naam
aan onze goederen, ja onzer zielen kunnen
berokkend hebben, en misschien willen
aandoen, indien zij niet door Gods hand
Jierm verhinderd waren? _ Ja hoe hooger
öe stand en de eere is, in welke iemand
plaatst is, in dezelve mate is het getal
zindenbsp;benijders en vijandig-ge-

meernbsp;meerder, en zoo veel te

moet men de goede en alomtegen-

-ocr page 26-

woordige hulpe Gods opmerken en erkennen.
Wij moeten daarenboven op het kwade,
dat deze booze en ons vijandige menschen
ondervinden, letten, ons daarin niet ver-
blijden , maar medelijden met hen hebben.
Zij zijn daarin ongelukkiger dan wij, dewijl
zij buiten die geestelijke gemeenschap leven,
in welke wij ons door Gods genade in het
geloof bevinden , zoo dat het kwaad, dat wij
lijden, niet te vergelijken is met het hunne.
Zij zijn toch in hunne zonden en onge-
loof, gevangen in den strik des duivels en
zijne slaven. Als wij dit bedenken, hoe
groot wordt dan Gods goedheid over ons,
welke wij in zijne dienst, door het geloof
bij de kleine uitwendige bezwaren, zoo mild
mogen smaken.

Inderdaad deze onzaligheid onzer vijanden
en der booze menschen, moet een Godvruch-
tig hart zoo leed doen en bekommeren, dat
hij zijn eigen lijden daar bij niets rekent.
Ja hij moest zich daar door laten bewegen
voor hen te bidden, en zoo te doen gelijk
Christus gedaan heeft, zijn eigen smart, regt

-ocr page 27-

en onschuld te vergeten, en'slechts bezorgd
zijn» hoe hij zijne vijanden van die jamme-
^en zal bevrijden, door welke zij veel zwaar-
deïquot; gefolterd worden, dan hij ooit door
Zijn ligchamelijk lijden kan gedrukt worden.

De oorzaak echter, waarom onze eigene
bezwaren ons meer treffen, is hierin gelegen,
dat het oog onzer ziel niet rein genoeg is ,
om te zien hoe groot de onzaligheid en de
oneere is van eenen mensch, die onder de
magt der zonde en van zijnen God afgeschei-
den Is. Wie is zoo hardvochtig, dat hij bij
het beschouwen der erbarmelijke gedaante
van hen, die door zweren, wonden of
melaatschheid een afzigtelljk
voorkomen
hebben, niet het hoofd afwenden, en van
schrik terug dsinzen zal, maar hoeveel lee-
lijker en afgrijsselljker is de ziel eens zon-
daars, die geheel bedorven, verontreinigd
en misvormd is. quot;Waarlijk hij is diep onge-
lukkig , en al heeft hij hetzelve uitwendige
Mden gelijk wij, dan treft het hem oneindig
meerder, dewijl hij dien zoeten vrede , die
«tille rust, die vreugde der ziel niet genieten

-ocr page 28-

kan, al had hij'-alles in de wereld, zoolang
zijn verstand en geweten bevlekt en onbe-
vredigd zijn.
De goddeloozen. zijn als eene
voortgedrevene zee, want die lan niet rus-
ten , en hare wateren werpen slijk en mod-
der op. De goddeloozen zegt mijn God,
hebben geen vrede (i).

Met een woord: W^ie met een regt Chris-
telijk gemoed de jammeren der booze men-
schen aanziet, zij mogen vriend of vijand
zijn, die moet daarbij zijn eigen lijden ver-
geten, en het als niets achten; met
moses
en PAULUS begeerte hebben, om indien zij
daar door konden gered worden, voor hen
te Sterven. Zulk een vuur der liefde brandde
in onzen Heer Jezus Christus, toen Hij om,
onzentwil zich in den dood gaf, en ook
hierin ons een voorbeeld heeft nagelaten.

(l) J«saja LVII; 20, 21.

-ocr page 29-

§ 6.

^an de kwade dingen aan de regter-zijde.

Hier denken wij aan onze vrienden en
medestrijders in het geloof. Het kan ons
Mden verzachten, wanneer wij met
den
Apostel PETRUS weten, Aai hetzelfde lijden
««« de hroedersehap die in de wereld is,
volbragt ,,ordt (.), en daarom moeten wij

mthe O. en N. Testament, nit de gescMe!

dems der Kerk en van later tijd herinneren,
hoe vele opwekking, beschaming
en ver
troosting zullen wij dan vinden; welk eene
leiachtige vertroosting geeft ons de Apostel
waar bij aan de

jn b oede gestreden hadden , schrijft: Gij heht
^/quot;-Srnbsp;quot; tot Zonen

noeh bezwijkt niet als gij

-ocr page 30-

van Hem bestraft 'wordt. Want dien de
Heer lief heeft dien kastijdt hij, en Hij gees'
seit eenen iegelijken Zoon, dien Hij aanneemt.
Indien gij de kastijding verdraagt, zoo ge-
draagt zich God tegen u als Zonen: want
wat Vader is er die zijnen Zoon niet kas-
tijdt, maar indien gij zonder kastijding zijt.
welke allen deelachtig zijn geworden, zoo zijt
gij dan bastaarden en niet Zonen. Hebben
wij de Vaders naar het vleesch wel tot kas-
tij ders gehad, en wij ontzagen ze, zullen wij
dan niet veel meer den Fader der geestes
onderworpen zijn, en leven
(i).^ Hoe kan men
nu meerder getroost worden, dan als men
hoort, dat die van den Heer geliefd zijn,
welke gekastijd en bedroefd worden, dat
deze Gods kinderen zijn, en in de gemeen-
schap der Heiligen staan?

Men moet hier tegen niet inbrengen, dat
eenige zeer weinige en kleine , anderen daar-
entegen vele en groote rampen ondervonden.
Want God geeft het eenen iegelijk naar de
maat, en niet boven vermogen.
God is ge-
(0 Hebr. XII: 4—II,

-ocr page 31-

maar

^ij zal met de verzoeking ook de uit-
geven, opdat gij ze kunt verdragen (i).
oe meerder het lijden is, des te meer
Goddelijke hulp en bijstand, zoo dat de on-
gelijkheid der bezwaren en des leeds meer
chijnbaar in onze oogen, en iu de uiter-
'Jke gedaante, dan wel in de waarheid der

Hetnbsp;Wanneer wij ons den

Heil gennbsp;den zaligen Dooper, die

moet ITquot;'nbsp;voorstellen dan

Ik n r -^--dering schaamrood
maken, hoe .nik een voortreffelijk man,

de voorlooper van Christus, de vrLnd des
Bimdegoms, de grootste van alle de Pro-
feten niet voor een openbaar geregt ge-
Wg , no hnbsp;Christus met valsche

be chn d.g. aangeklaagd, ook niet om
es volks wil opgeofferd werd, maar in een

I Trnbsp;.

Sewordenj^deschandelijke onwaardige
O) 1 Cor. X: ,3.

-ocr page 32-

wijze waarop deze Heilige Johannes van het
leven beroofd is, wiens hoofd op een scho-
tel werd aangeboden aan het verachtelijkste
mensch, dit, zeg ik, moet alle onze bezwa-
ren en rampen verminderen. — Waar was
toen God die zulk eene schrikkelijke wandaad
kon gedoogen? Waar was toen de Heere
Christus, die dit hoorende daarop zwijgen
kon, en den regtvaardigen en getrouwen
Dooper kon laten omkomen, even als was
hij aan God en menschen en alle creaturen
onbekend? Wat lijden wij dan, dat wij niet
zouden roemen, ja dat wij ons niet zouden
schamen als het met zulk een lijden verge-
leken wordt; en wat moeten wij van ons
zelve oordeelen, wanneer wij niets lijden
willen, terwijl zulke eerwaardige mannen een'
schandelijken dood, onverdiend , geduldig
geleden hebben, en hunne doode, ligchamen
aan de vijanden tot spot en verachting over-
gegeven werden?

Ja wij moeten het bekennen, dat hetgeen
wij lijden, niets is, als wij daar bij de smar-
en der gevangenis, het zwaard, het vuur,

-ocr page 33-

de Wilde dlerea ea ontelbare martelingen
overwegen, die zoo vele heiligen hebben
moeten doorstaan. Mogelijk zeggen sommigen:
ik klaag niet om dat mijn lijden niet met
^let hunne kan vergeleken worden, maar
omdat ik van wege mijne zonde lijde. Zij
Avaren onschuldig, daarOm konden zij ge-
Willig eu geduldig het lijden dragen , maar ik
ten een zondaar en niet waardig met hen
vergeleken te wórden. Denkt gij dan dat
zij ook geene zondaars geweest zijn? Maar
gij meent misschien aan eenen
hehodes en
äan dien eenen verharden moordcuaar bij
het kruis gelijk te zijn. Gij zijt hem niet
gelijk, wanneer gij geduldig zijt, want wat
onderscheide den eenen van den anderen moor-
denaar? Wat anders dan de onderwerping,
ea de erkentenis van Gods reglvaardigheid
en zijne schuld. Want dit is de belijdenis en
«et ootmoedig geloof van alle opregte en
^oj God wederkeereude menschen, dat zij
^quot;nne zonden bekennen , God de eer geven ,
ot Jezus Christus de toevlugt nemen.

-ocr page 34-

§ 7-

Vun de kwaden die boven den mensch zijn.

Verheft uw hart en oog naar hoven, waar
onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus
het hoofd van alle heiligen, en den oversten
Leidsman en Voorganger van alle lijdenden
is. Geen lijden en bezwaar is zoo bitter,
dat de dood des Heeren niet zon zoet maken.
Als gij hoort dat Jezus Christus onze Heer
en Zaligmaker, de Zoon van God, door
zijne allerheiligste vernedering, alle lijden ja
den dood zelfs gewijd en geheiligd heeft, de
vervloeking tot zegening, de schande tot
eere , de armoede tot rijkdom , ja zelfs den
dood tot de poort der eere gemaakt heeft,
hoe kunt gij dan zoo hard en ondankbaar
zijn , dat gij niet zoudt wenschen en lief-
hebben het kruis, dat Hij door zijn bloed
gereinigd heeft.

Ziet gij het niet, dat onze goede Herder,
wetende dat wij door bezwaar en lijden
verschrikt worden, en voor den dood vree-

-ocr page 35-

ïen, als een getrouwe geneesmeester, onze
zonden en kwalen gedragen heeft, om het
ons te verligten, en den vloek uit onze ram-
pen wegtenemen? Wij Christenen zijn gelijk
andere menschen, die ook lijden en sterven,
het uiterlijk voorkomen is een, maar het
is hij hen toch anders als hij ons, want
door en in Hem is ons lijden en onze dood
geneesmiddel der zielen, en aanvang des
levens, dat heeft de Heer zelve gezegd:
Wie mijn woord bewaart, zal den dood niet
zien in eeuwigheid
(i). Hoe zal hij den dood
niet zien? Omdat, wanneer hij sterft, het
leven begint, voor hem wordt de nacht zoo
helder als de dag, het eeuwig licht breekt
aan. Dit is het voorregt dergenen die in
den Heer Christus gelooven ; maar den onge-
loovigen is deze genade niet.

In dit heiligdom des lijdens bekomen wij
de overwinning van dood, hel en van alle
zonden. O ! dat men het van onzen lieven
Heer Jezus Christus, toen hij aan het kruis
fling, mogt zien, toen hij zich heeft opgeof-
(l) Joh. VIII ; 5,.

-ocr page 36-

ferd, om den dood te dooden, hoe hij zich
de vreesachtige hloode en versaagde men-
schen , die voor lijden, pijn, smarten en
dood benaauwd zijn, heeft aangetrokken,
het bittere heeft uitgedronken en weggeno-
men.
Aanmerkt hem, die zoodanig een tegen-
spreken,, van de zondaren verdragen heeft,
opdat gij niet verflaauwt en bezwijkt in uwe
zielen (i).

Hoe verder iemand van deze gedachten
en zin verwijderd is, zoo veel minder kracht
heeft voor hem het lijden van Christus; het
is het wapen, waarmede wij alle rampen,
wederwaardigheden dezes levens, zelfs den
dood moeten bestrijden, en kunnen over-
winnen. In de beschouwing en de ge-
meenschap aan dat lijden, moeten alle
onze bezwaren, droefenissen en leed ver-
teerd en opgelost, worden, zoo dat wij des-
wegens ons niet ontrusten of bedroeven,
maar Integendeel het liefhebben, en er een
welgevallen in hebben.

(i) Hebr. XII: a.

-ocr page 37-

TWEEDE DEEL.

vah dk iooede diso-en.

§ I-

Van het inwendige goede.

Wie is in staat al het goede optetellen,
dat ieder mensch in zijn persoon heeft en
bezit? Eerstelijk zijn groot de versieringen
en gaven des ligchaams, de schoonheid , de
sterkte, de gezondheid , waar door hij zoo
vele zaken kan uitvoeren en voor zoo vele
voortreffelijke daden geschikt is. Nu hoe
groot is het niet, als gij door Gods genade
deze gaven tien, twintig, dertig ja meerdere
jaren gebruikt hebt, en dan enkele tien of
twintig dagen zwak en ziek waart? Hoe
dwaas, hoe ondankbaar en vermetel is het
wanneer wij ja wel honderde en dui-
zende goede uren willen hebben, maar niet
«en eenige kwade lijden? Maar met deze
voorregten heeft God zich ten onzen opzigt

-ocr page 38-

niet laten vergenoegen, Hij legt ons ook
toe rijkdom en overvloed van allerlei goede-
ren , zoo niet allen dan ten minsten velen
onzer, en hun wel het meest, die te zwak
zijn wederwaardigheden en lijden te verdra-
gen, want als God weinig goed naar het
ligchaam geeft, dan geeft hij des te meer
moed. De goederen nu des gemoeds zijn
beter dan alle anderen, zoo als verstand ,
kunst, wijsheid, in welke onderscheidene,
altijd wijze, maar voor ons dikwijlsquot; on-
nagaanbare bedoeling Hij zijne goedheid
openbaart.

Dit alles moet met dankbaarheid opge-
merkt worden , en het in onze zwakheid tot
vertroosting strekken , dat Hij, bij het menig-
vuldige der goede dingen en goederen, eene
bitterheid en wederwaardigheid iu mengt,
want gelijk den mensch een gebraad zonder
saus, eene spijze zonder zout niet aangenaam
is, zoo kan men de ware zoetigheid en
kracht in dezen tegenwoordigen staat uit het
genot der aardsche dingen niet bekomen ,
z.onder dat zij met bitterheid vermengd zijn.

-ocr page 39-

Vanhier is hel spreekwoord: het moeten
sterke heenen zijn die de goede dagen kun-
nen verdragen, en inderdaad dit bevestigt de
ondervinding zoo overvloedig, dat des men-
schen begeerte naar enkel goede dagen,
tegen zichzelven is, want wanneer zij die
bekomen, kunnen zij ze niet verdragen, een
bewijs dat ons het kruis noodig is; even
als het vleesch, om het voor het bederf te
bewaren met zout wordt ingemaakt, zoo
behooren wij de tempering van zuur en
zoet, van bijtend zout in de dingen dezes
levens gewillig en gaarne aantenemen , zoo
als God dat schikt.

Aan de Israëlieten die gedurig klaagden
en murmureerden over den weg in de
woestijn , zegt
moses : dat dc Heer hen gelijk
een arend op zijne vleugelen gedragen en
als zijn oogappel bewaard had
(i). Daar-
mede moeten wij den mond sloppen van
^ie ondankbaren, welke zeggen: dat dit
^even meer kwade dan goede dingen ople-
^ei-t, aangezien dat er aan tallooze genietln-

(0 Deut. XXXII: JO, II.

-ocr page 40-

gen niet ontbreekt, maar wel aan het ver-
stand en hart om met den Dichter te zeg-
gen ,
het aardrijk is vol van zijne goederen (i),
In dit opzigt is ons de vrome Job tot een
voorbeeld, die , toen hij alle zijne goederen
verloren had, zeide :
Zouden wij het goede
van God ontvangen cn het kwade niet ont-
vangen {■3.)P

Doch alle deze goederen zijn uitwendige
en natuurlijke dingen, zoo gemeen, dat zij
ieder mensch kvmnen ten deel zijn. Maar
de Christen heeft veel betere en edeler
goederen inwendig in zich, dat is: hij heeft
het geloof in Christus onzen Heven Heer
en Zaligmaker in zich, want even gelijk ik
te voren gezegd heb dat het allerergste
kwaad bij den mensch inwendig is , even zoo
is het allerbeste goed innerlijk en
verbor-
gen; men kan het niet zien, hij heeft het
in het geloof, want als een Christen dat
reeds ondervond, dan was hij reeds in den
Hemel. Christus zegt ons Luk. XVH: ai,
het Koningrijk Gods is binnen u. Want het
(i) Psalm CIV:nbsp;(2) Job. II : lo.

-ocr page 41-

geloof te hebben, is de waarheid, en het
woord Gods te hebben, en die dat heeft,
heeft den Schepper aller dingen, beide den
Vader en den Zoon.

Wanneer het den mensch ten vollen
openbaar w^erd, hoe groot deze goederen
Waren, zoo zou hij het in dit leven niet
kunnen dragen noch uithouden. Daarom
Worden dezelve van God genadiglijk verbor-
gen, tot dat zij in hare volkomenheid kun-
nen ontdekt worden: even gelijk goede en
wijze Ouders hunne kinderen kleine geschen-
ken geven, om daardoor derzei ver hoop op
meerdere op te wekken en te vermeerderen.

Doch deze inwendige goederen vertoonen
zich somwijlen, en komen te voorschijn,
wanneer het hart met vreugde vol vertrou-
wen en toeverzigt op God vervuld, van en
tot Hem spreekt, de zoetigheid en kracht
Van zijn woord smaakt, en een heerschende
lust openbaart, niet alleen om God te die-
ne® » in alle goede werken te leven , maar
Ook naar zijnen wil zich aan allerlei lijden
te onderwerpen, hetwelk alles ten bewijze

-ocr page 42-

strekt, dat er een oneindig en onuitspreke-
lijk goed voor de ziel aanwezig is, een on-
uitputtelijke bron van heil en zaligheid,
uit welke deze kleine druppelen des leven-
dige waters voortvloeijen, welke hier reeds
het gemoed zoo kunnen overstelpen, dat
men als buiten zichzelve opgetogen wordt.

§ ..

Van het toeliomslige goed.

Aan menschen, die geene Christenen zijn,
kan men in hunne Avederwaardigheden en
lijden weinig troost geven uit het toeko-
mende, om dat het voor hen zoo onzeker
is; de hoop, het zal beter worden, is
bij hen alleen naar menschelijke bereke-
ning, eene oorzaak van veel te teleurstelling,
en tevens van het staan naar groote dingen.
Men zegt met den rijken dwaas:
Ik zal
mijne sehuuren afbreken en grootere bouwen .
en tot mijne ziel zeggen : eet en drink , want
gij hebt vele goederen voor vele jaren. Maar
God zegt', gij dwaas! men zal uwe ziel in

-ocr page 43-

dezen nacht van u a/eischen, en het geen gij
vergaderd heht, wiens zal het zijnP Alzoo
is het met dien die zichzelven schatten ver-
gaderd en niet rijh is in God (i).

Schoon nu zulke menschen van die toe-
komstige goederen ten eenemaal onzeker
zijn, zoo hebben zij toch in deze hunne
hoop een behoedmiddel om niet te vertwij-
felen in hunne bezwaren, of tot ergere daden
te vervallen. Waarom wij het als eene gave
Gods mogen aanmerken, niet op dat zij
hierop zich zouden verlaten , maar op dat zij
door de teleurstelling zouden bewogen wor-
den tot de ware en bestendige hoop die
alleen in God is.

De Christenen hebben de allergrootste
goederen in de toekomst te wachten, maar
niet anders dan door lijden en dood, om
niet te zeggen dat zij in hun eigen goed,
de waarheid in den Heer Jezus Christus,
^an dag tot dag toenemen , zoo hebben zij
twee aanmerkelijke voordeelen door den
dood te verwachten.

(O Luk, xil: i8. 21

-ocr page 44-

De eerste is, dat door den dood alle
moeite, verdriet en lijden dezes levens ge-
ëindigd wordt. De dood der ongeloovigen
en goddeloozen is de aanvang der smarten.
Lazarus werd getroost, die hier alleen het
kwade ondervonden had; terwijl de rijke
brasser zijne gewensehte dingen verloren
had , en gepijnigd werd. Van hier is het,
d^t een Christen^ hetzij hij sterve, of ge-
neest en leeft, altijd gelukkig is. Het is eene
groote zaak, dat het geen voor anderen het
allerergste is, voor ons Christenen het beste
gewin is. Christus heeft het grootste kwaad
tot het grootste goed gemaakt; ja de dood
is voor den Christen vernietigd, heeft niets
verschikkelijks, uitgenomen de gedaante; zijn
geweld, zijne kracht is weggenomen, waarom
Hij in de Schrift ook meer een slaap ge-
noemd wordt. Het andere goed, dat ons
de dood aanbrengt, is dat Hij een einde
maakt aan de zonde. Wanneer wij nu
daarom alleen den dood niet liefhebben,
dan is het een teeken, dat wij de zonde in
ons niet genoeg verfoeijen, noch kennen.

-ocr page 45-

Hoe groot is Goda barmhartiglieid dat het
geen als een bezolding der zonde over ons
gekomen is, nn voor bet geloof en in de
hand van Christus, een verlosser van dezelve
geworden is. Daarom wie het leven en de
Godzaligheid lief heeft, moet van wege den
nood zijner ziel, den dood niet vreezen,
maar beminnen en verlangen. Die dit nog
niet doen kan, bidde God, dat hij daar toe
gerake, en wet blijdschap zegge: Uw wil
geschiede!

§ 3.

Van hel voorbijgegane goed.

Mijn gebeente was voor u niet verholen ,
als ik in het verborgen gemaakt ben. Uwe
oogen O! God! hebben mijnen ongefor meer den
klomp gezien, en alle deze dingen waren in
quot;w boek geschreven , de dagen als zij gefor-
meerd zouden worden, toen nog geen van
die was
(j). Met deze woorden meent
(i) Psalm CXXXIX; i5, t6.

-ocr page 46-

»Avid niet anders, dan dat wij alles, wat wij
zijn en vermogen, geheel aan God te dan-
ken hebben en dat Hij voor ons zorgde, toen
wij aan Hem nog niet denken konden. Wie
had aan de moeder de zorg gegeven het
kind te zogen, te verzorgen, op te kwee-
ken, lief te hebben.? Wij zouden dit niet
weten, indien wij het niet aan andere kin-
deren zagen. Want het is alles aan ons
gebeurd, even als hadden wij toen geslapen ,
of nog niet geboren waren; wij wisten er
niets van, toen God alzoo voor ons zorgde,
wij hebben er ook niets toe medegewerkt.
En dan zouden wij nog twijfelen, of God
nog heden voor ons zorgde ? Als deze erva-
ring den mensch niet onderwijst en sterkt,
dan weet ik niet, wat het doen zal.
Petrus
zegt ons: Werpt alle uwe bekommernissen
op Hem; want Hij zorgt voor
« (i). Welk
aangenamer woord kunnen wij hooren dan
dit: God zorgt voor u ; als wij dan onze
bekommernissen niet op Hem werpen, maar
hetzelve willen doen, dan willen wij het
. (l) i Petr. v: 7.

-ocr page 47-

Golt;l uit de hand nemen , en ons zelve met
vreeze en angst, en vergeefschen arbeid kwel-
len , ons leven verdrietelijk maken , en nut-
teloos afmatten. Dat zegt ons de wijze
Prediker (i), is eene moeijelijke bezigheid,
ijdelheid en kwelling des geestes. Wij moe-
ten geene andere bezorgdheid hebben, dan
om niet bezorgd te zijn, of God te willen
verhinderen dat Hij voor ons zorge.

[•gt; Voegen wij hier nu nog bij de ontel-
»bare zegeningen , weldaden, bewaringen en
Mverschooningen welke wij in alle de jaren
»onzes levens genoten hebben, dan moeten
»wij met den Dichter uitroepen:
Hoe mag-
»tig veel zijn hare sommen ! Zou ik ze tel-
alenP Zij zijn meerder dan het zand der
»zee
(2).' Wie heeft u gevoed en gekleed?
»Wie u bewaard en geleid? Wie u onder-
quot;Steund en doorgeholpen? Hoe vele honderde
quot;dagen vloeiden henen zonder eenige kom-
»mer of leed? De menschen
zijn gewoon
quot;Vele dingen te berekenen, maar twee din-
quot;gen zijn zij buiten staat op te tellen:
Gods
(l)rrea. I: ,4. (,) p„im CXXXIX: 17, 18.

-ocr page 48-

«weldaden en hunne zoiiden. Beide is als eene
»zee, waar wij geen grond kunnen vinden,
»en zoudt gij dan o mensch! hij het tegeu-
»woordige kwaad, dat gij thans moet dra-
»gen, die duizenden, ja millioenen zegenin-
»gen, welke gij zoo vele maanden en jaren
»van de barmhartigheid uwes Gods ruim
»en overvloedig genoten hebt, voorbij zien,
»en als niets achten? Neeu zeggen wij veel-
»eer tot ons zelve:

» yergeet nooit één van zijn weldadigheden,
» Vergeet ze niet, 't is God die se u bewees.

§ 4.

Van de goede dingen beneden ons.

Wij hebben tot dus ver gesproken van de
goede dingen die ons behooren, nu moeteir
wij zien op hetgeen wij door vergelijking
met anderen en bulten ons kunnen opmer-
ken. Onder ons zijn de gestorvenen en de
rampzaligen. Het zal u misschien verwon-
deren, welk goeds wij daar zouden vinden

-ocr page 49-

kunnen. Maar wanneer wij ons met deze
vergelijken, dan zien wij onze onschatbare
voorreglen en gewin. Wat is het lijden van
dit leven met het hunne te waarderen?
Wij zien in hen de Goddelijke geregtig-
heid, en schoon het voor ons zwaar is, om
de uitoefening derzelve te loven en te ver-
heerlijken, zoo moeten wij toch deze, zoo
wel als zijne barmhartigheid prijzen en aan-
bidden.

[»De dooden kunnen God niet meer prij-
..zen en loven op aarde, maar wel d«
„levenden. Zij kunnen zich niet meer be-
»keeren, indien lij het in hun leven ver-
»zuimden, maar voor ons is het nog de
»wel aangename tijd, de dag Van zaligheid.
«Zij kunnen niet meei' inhalen en vergoe-
dden wat zij aan hunne bloedverwanten
»vrienden, aan kranken en armen verzuimd
»en nagelaten hebben. Kunnen niet door
»raad, vermaning en voorbeeld den ver-
' dwaalden te regt helpen, den wankelmoe-
»digen versterken, noch het licht van hun
»geloof en Godzaligheid laten schijnen voor

4

-ocr page 50-

»Je menschen; maar dat kunnen wij nog ,
»en denken wij aan de rampzaligen die
»reeds in den staat des doods zijn, welk
»een onderscheid! Zij worden gestraft in
»Gods toorn, maar wij gekastijd ten onzen
»nut; zij worden verteerd, wij gelouterd; zij
»hebben
geene verzachting, wij menigvuldige
»verkwikking in ons lijden; zij zien geen
»einde aan hunne smarten, maar wij mogen
«ons verblijden, dat onze verdrukking haast
»voorbij gaat. Zoo dan, mijne Bi'oeders!
»laat ons juichen en roemen dat wij van
»den Heer nog getuchtigd worden, cp dat
»wij met de wereld niet zouden veroordeeld
»worden; en hqe zwaar ook ons lijden zij,
»of immer worde, nooit zeggen: het is
»buiten hope! Dat mag nooit op aarde althans
»door geen Christen gedacht worden. Zoo
»mogen en moeten de verlorenen op wien
»de toorn Gods blijft, spreken, maar die
»verlost is van den toekomenden toorn door
»Jezus Christus, en gekastijd wordt door den
»liefdeyollen Hemelschen Vader, mag niet al-
»leen , maar moet bij het geduldig zijn in

-ocr page 51-

»de verdrukkingen, zich ook verblijden in
gt; de hope, dat alle dingen hem zullen me-
»de werken ten goede, en geene benaauwd-
»heid, pijn of smart, geene tegenwoordige
»en toekomende dingen hem zullen scheiden
quot;Van de liefde Gods, welke is in Christus
quot;Jezus.quot;]

§ 5.

Vhn de goede dingen aan de linher-zijde.

Wij denken hier wederom aan ome wan-
gunstige , verstandige en booze medemen-
schen die met ons op deze wereld leven.

Het goede, dat wij hier moeten aanmei--
ken, is tweeledig.

Vooreerst: Menigmaal hebben zij over-
vloed van tijdelijke goederen, zijn in eer
aanzien in de wereld, hebben grooten
invloed en magt, baden zich in voorspoed.
Zoo zag het
asaph reeds in zijnen tijd:
Ziet deze zijn goddeloos, nogtans hebben
ruste in de wereld, zij vermenigvuldigen

4 *

-ocr page 52-

het vermogen (i). Want de Heer stort over
hen zoo veel goéds uit, om te toonen hoe
goed, barmhartig en genadig Hij is over de
opregten, gelijk dezelve vrome
asaph aan
het begin van dien Psalm zegt.
Immers is God
Israël goed; dengenen die rein van harte
zijn
(2). Als God toch jegens de booze
menschen zoo goedertieren is, hoe veel
grooter moet dan zijne weldadigheid en liefde
jegens de vromen zijn? Is het dat hij de
eersten weinig smart doet bejegenen, en
daartegen de tegenspoeden der regtvaardi-
gen vele doet zijn? Dit geschiedt op dat deze
in de tegenwoordige aardsche goederen en
genoegens zich niet alleen zouden verblij-
den, maar veel meer in de verborgene en
toekomende hun goed en deel zouden zoe-
ken , zoo besluit het ook
asaph vers 28.
Het is mij goed nabij God te zijn. Ih zette
mijn vertrouwen op den Heere Heere, om
alle uwe werJten te vertellen.
Derhalve wordt
door de tegenoverstelling der goede dingen,
die de Goddeloozen overvloedig genieten,
(i) Psalm LXXIII: i2. (2) P.nlm tXXIII: i. .

-ocr page 53-

en der kwade die wij lijden, ons geloof ge-
wekt en geoefend, om op de onziglbare
goederen te zien, ons met dezelve te troos-
ten en het lijden klein te achten.

Ten tweede: Zijn hunne kwade dingen
door Gods beschikking ons ten goede, hunne
zonden zijn wel den zwakken tot aanstoot,
maar voor den sterkeren, oefening der deugd,
en oorzaak des strijds. Want
zalig is de
man, die de verzoeking verdraagt, want
als hij zal beproefd zijn, zal hij de kroone
des levens ontvangen
(i). Welke verzoeking
Is grooter dan de menigte voorbeelden in
het kwade,
het is noodzakelijk zegt Jezus,
dat er ergernissen komen, maar wee der wereld
van wege de ergernissen {2).
Indien de we-
reld door verleiding niet kan doen struikelen
zoekt zij door lijden en vervolging ons te
overwinnen; het is do'or het voorbeeld der
Zondaren dat zij ons tot zich zoekt te trek-
l'en, of door bitteren haat vanzich testooten.

Alzoo heeft God het verordend, dat in
de zonden en In de vervolgingen der wereld

(i) Jacob I: IJ. (2) Matth. XVlIl: 7.

-ocr page 54-

oiis goed bevorderd wordt, en bét geen zi)
doet om ons te bescbadigen, juist moet
dle-
neü, om ons nut en winst bezorgen, wan-
neer men ze maar regt doorstaat.
Wie is
het,
zoo vraagt petrus, die u kwaad (nadeel)
dóen zal, indien gij navolgers z'jt van het
goede
(i). Hoe komt bet dat zulk een Chris-
ten niet beschadigd wordt, daar hij soms
verslagen en gedood wordt? Om dat de vij-
anden hem wel naar den uit wendigen mensch
kunnen verderven, maar naar den inwendlgen
versterken en volmaken. Alzoo zien wij,
dat wij overal te midden van goede dingen
wonen als wij wijs en voorzigtig zijn, gelijk
wij te gelijk onder de kwade ons bevinden.
Zoo wonderlijk zijn door de Goddelijke
goedheid alle dingen gematigd en vereenigd.

§ 6.

Van het goede aan de regter-zijde.

Wij aanschouwen in onze Christelijke broe-
ders veel goeds en troostelijks, wel niet al-
(t) i Petr. III: i3.

-ocr page 55-

tijd met de oogen des ligcbaams, maar löet
die onzet ziel. Wij zien sommigen hunner
rijk en geëerd.
Paülüs schrijft aan Timot-
heus ,
den rijken dezer wereld te hevelen, dat
zij niet hoogmoedig zijn, noeh hunne hope
stellen op de ongestadigheden des rijkdoms.
maar op den levendigen God
(i). Hij ver-
hiedt echter niet om rijk te zijn.
Abraham ,
IzAAK
en Jacob waren rijk, Daniel en zijnen
medgezellen waren in groote eere. Want
God geeft ook de zijnen overvloed van lij-
delijke goederen tot hunne en anderer ver-
troosting en zegen. Doch deze zijn slechts
schaduwen der betere en waarachtige goede-
ren, welke zijn: geloof, hoop en liefde en an-
dere genadegaven, die het deel zijn van alle
de kinderen Gods, en dit is de gemeenschap
der Heiligen, in welke wij ons mogen be-
roemen, Hebben wij te zamen gemeenschap
aan het zelfde lijden, wij hebben het ook
aan dezelfde goederen , schatten en gaven.

Derhalve als ik lijde, dan lijd ik niet al-
leen , met mij lijden Christus mijn Heer en
(i) I Tim. VI: 17.

-ocr page 56-

Zaligmaker en alle Christenen. [»Want het
.is éeu ligchaam: de broeder die hongert,
»dorst, naakt is of gevangen en vervolgd
»wordt, al was hij ook de minste van allen
»wordt door Hem, die het hoofd is, be-
»schouwd als een deel van zijn ligchaam,
»wiens lijden Hij zich niet alleen aantrekt,
»maar als het zijne aanmerkt (i); desgelijks
.als een lid l.jdt, dan lijden alle de leden,
»hunne deelneming, hunne liefde, hun ge-
»bed voor mij, moet mij verkwikken en
»sterken.quot;] Wat ik verdraag, doe ik niet
alleen, maar met de hulp van zoo vele
tinderen Gods en van onzen lieven Heer
en Zaligmaker zelve. Zulk eene groote zaak
is de gemeenschap der Heiligen welke wij
belijden. Ja zelfs de eenzame weg des doods
is voor ons niet eenzaam, want wij gaan
dien weg met de gansche Christelijke kerk.
[»Dezelve kracht, hulp en troost, welke
»onze broeders ontvangen, is ook ons toe-
»gezegd, wanneer zij in zwakheid sterk, in
»bezwaren moedig, onder pijn en smart
([gt; matti,. xxv: 35 en vervolg.

-ocr page 57-

»geduldig, in nood en dood vol vertrouwen
»zijn, dan moeten wij ons verblijden gelijk
»kinderen van een huis, in elkanders wel-
»stand deel nemen. Hebben wij d.ie kracht
»en troost niet in ons lijden, welke wij bij
»hen bespeuren, dat komt van ons, en niet
»van den Heer, om dat wij in het ongeloof
»zijn, niet, op de heerlijke beloften Gods
»letten, niet op de goede dingen die er
»allerwege zijn, zien, of ze voor wat kleins
»houden, en door dat ongeloof komen wij
»in het ongeduld, worden wij verdrietig,,
»klagen heimelijk over God, terwijl wij
»over ons zelven moesten klagen, dat wij
»zulke kleinzeerige, weerstrevige en ondank-
»bare menschen zijn, dan moeten wij uit
»Hebr. XI die wolke der getuigen van ge-
»loofshelden ons vertegenwoordigen en ons
»schamen. Zoo lang wij nu zoo verdrietig
»zijn, kan het niet beter met ons worden,
»Want evenmin als een schilder op het doek
»dat in een golvende beweging is, het beeld
»kan afmalen, even zoo min kan Christus
»zijn beeld in ons hart oprigten, als het

-ocr page 58-

»niet stil onder God is. Zijn wij leden van
Ȏe'n ligcliaara, dan is de liefde en trouw
»des Heeren voor allen e'én , want
een zelve
tis Heer. over allen, rijk zijn Je over allen
rgt;die Hem aanroepen
(i) en het gezegend
»Hoofd staat even zoo gereed om de minst
»sierlijke leden van liet ligchaam te helpen,
»als die welke meerder geacht worden.

»De goede dingen, welke wij hier verder
»moeten opmerken, ter onzer vertroosting,
»zijn de vriendelijke woorden der hemoedi-
»glng en ondersteuning welke wij van onze
»deelnemende Christelijke vrienden ontvan-
»gen, ja AVel eens van minder hekenden en
»geheel vreemden. quot;Wie beschikt
ze? Is
»het niet onze liefdevolleen getrouwe Lflds-
»man, het zijn dikwijls de Engelen in men-
»schelijke gedaante, die Hij ons toezendt.
»Zoo heeft de Heer niet geleden, toen ston-
»den de vrienden van verre. Hij was van
»God en menschen verlaten. Zulk eene proef
»wil hij van ons niet vergen. Ja al was het
»dat wij van geen menschelijken vriend hulp
(i) Hom. X: 15.

-ocr page 59-

• of deelneming ontvingen, (hetgeen toch
»bijna nooit het geval is) dan nog hehhen
»wij eene geheele schaar van onzigtbare
»vrienden, die in ons geloof, strijd en lijd-
»zaamheid, hartelijk deel nemen. De bede,
» uw naam o Fader! worde geheiligd, geschiedt
»door onze gezaligde broeders in den Hemel,
»is ook voor de achtergelatene vrienden die
»nog op aarde zijn. De Engelen zijn meer
»dan wij weten, de aanschouwers van on^^é
»beproevingen, en het bloed niet alleen,
»maar ook de tranen der lijdenden zijn
»dierbaar in de oogen van den grooten»
»redder en herder onzer zielen.quot;]

§ 7.

Van de goede dingen boven om.

Slaan wij het oog naar boven op onzea
Heer Jezus Christus, zoo als Hij van de
dooden is opgestaan, met eer en heerlijk-
heid gekroond is. Hier kunnen wij de al-
lerhoogste vreugde en vertroosting smaken.

-ocr page 60-

Want Hij sterft niet meer, en de dood kan
niet meer over Hem heerschen
(i). Zijne op-
standing is mijne opstanding, en al wat Hij
daar door verworven heeft, is het mijne.
Hoe zullen mij dan niet alle dingen door en
met Hem geschonken worden
(2). Wat heeft
de Heer nu met zijne verrijzenis uitgewerkt?
Hij heeft de zonde te niet
gedaan, de gereg-
tigheid aangehragt, den dood en de hel
overwonnen, eene eeuwige eer en zaligheid
verworven.

Dit zijn zulke onschatbare goederen, dat
het menschelijke hart naauwelijks gelooven
durft, dat haar zulke heerlijke zegeningen
gegeven zijn. Een Christen mag zich in
de verdiensten en goederen van Christus zoo
beroemen, als of hij het zelve gedaan en
verdiend had, ja hij mag onverschrokken
het oordeel Gods te gemoet gaan. Zulk een
groote zaak is ha geloof, zulke heerlijke
goederen geeft het ons, tot zulke kinderen
en erfgenamen Gods maakt het ons. Daar-
om mag het met vol vertrouwen juichen:
(i) rom. vi: 9. (2) hom. viii: 3j.

-ocr page 61-

Dood! waar is mv prikkel P Graf! waar is
uwe overwinning? De prihlsel des doods is
de zonde, en de kracht der zonde is de wet:
rnaar Gode zij dank ! die ons de overwinning
geeft door Jezus Christus
(i). Dat is zoo
Veel gezegd, de wet maakt ons tot zondaars,
en de zonde maakt ons schuldig. Wie heeft
nu die twee dingen, zonde en schuld over-
vsronnen? Heeft dat onze geregtigheid gedaan?
of ons leven? Neen! maar onze Heer Jezus
Christus toen Hij uit de dooden is opge-
staan , en de zonde en dood veroordeeld en
ons zijne geregtigheid mede gedeeld heeft,
toen Hij zijne hand op ons gelegd heeft
waardoor wij genezen zijn geworden, om
zijne geboden te bewaren, de zonde en den
dood te overwinnen. Gelijk het nu onmo-
gelijk is, da! Christus in zijne geregtigheid
Gode niet welgevallig zijn zou, alzoo on-
mogelijk is het dat wij God in ons geloof
Waar door wij aan Christus geregtigheid vast-
houden , niet zouden behagen.

(O I Cor. XV : 55, 5o.

-ocr page 62-

£»Als wij naar boven zien, dan vertegctt-
»woordigen wij ons de gebeele menigte der
»duizenden en millioenen onzer vooruit»
»gereisde broeders, die den strijd volstreden
»hebben, en het einde van hun geloof, de
»zaligheid der zielen , reeds verkregen hebben.
»Zij zijn te huis gekomen. Toen zij op aarde
»waren, hebben zij ook even zoo geleden
»en geweend, gelijk wij nu doen, ja velen
»hunner hadden het banger en zwaarder,
»zij zijn het te boven gekomen, en roepen
»ons als 't ware toe : houdt moed! het uur
»van verlossing en zegen komt ook voor u!
»Wij wachten u eerlang bij ons, na lijden
»hoon en spot wordt heerlijkheid ook uw
»lot.
Hst lijden van de tegenwoordige we-
igt;reld is niet te waardeeren met de heerlijjf
vkeid, die aan ons zal geopenbaard worden {i).
»Zoo sprak Paolus die het lijden van dezen
»tijd, en de zaligheid des Hemels meer dan
»iemand onzer van nabij kende. De H.
»gt; Schrift put zich als 't ware uit, om ons
(i) Rom. Vm : i8.

-ocr page 63-

»de grootste denkbeelden en verwacbtingen
»van die gelukzaligheid in te boezemen.
»Het is eene
verzadiging van vreugde; en van
quot;den honger en dorst der ziel; een feestmaal-
»tijd;
eene onverwelkelijfie en onhevlehhelijke
^^erfenis;
eene kroon des levens; een ingaan
»in de vreugde des Heeren ;
een heerschen met
quot;Hem;
een zien van God; een altijd zijn bij
quot;Christus; Hem gelijk wezen en zien gelijk
rgt;Hij is.
Verheft het neergebogen hoofd
»mijne Broeders! omhoog! Wat hier onder
»de zon geschied en geleden wordt, gaat
»voorbij, neemt een einde; maar de vreugde
»en zaligheid des Hemels kennen noch maat
»noch grenzen; door het geloof verstaan
»wij deze dingen, en verblijden ons in de
»hope der heerlijkheid. Sluiten wij het
»vleeschelljke oog, het ware leven is omhoog.
quot;Het komt zeker. Het nadert met rassche
»schreden, nog maar eenige dagen geduld.
»fVaar ik ben, daar zal ook mijn dienaar
quot;zijn
dat heeft de Heer gezegd. Wan-
(') Joh. xn : aG.

-ocr page 64-

»neer de plaats in/sVaders huis voor u
»hereid is, en gij voor de in hezitneming
»dier plaats hekwaam zijt, dan komt Hij
»om u tot zich te nemen. De verdrukkingen
»in
Egypte, en de ontberingen in de
»woestijn moesten voorafgaan, om
IsRAè'L
»geschikt te maken voor de intrede in
»Kanadn: zoo moet ook het lijden in de
»aardsche school der beproeving ons lou-
»teren, oefenen en vormen voor den ingang
»in het Hemelsch en eeuwig Koningrijk.
»Zonder strijd is er geene kroon te wachten,
5gt;en het is een slecht soldaat die geen gevaar,
»geene ontbering voor zijnen Koning en Vader-
»land over heeft, en slechts zijn gemak be-
»doelt, maar het oog op de kroon, het ver-
»trouwen op den Veldheer en het volgen
»van zijnen voorgang, maakt hem moedig en
» krachtig.
Zoo zijt dan langmoedig mijne Broe-
«dersf versterkt uwe harten want de toekomst
^ides Heeren genaakt
(i). Wacht op den Heere
» en houdt zijnen weg,
fVij houden ze gelukzalig

(i) Jacob.V: 8.

-ocr page 65-

»die verdragen, gij hebt de verdraagzaam-
„heid
Jobs gehoord, gij hebt het einde des
aHeeren gezien, dat de Heere zeer harmhar'
«tig is en een ontfermer
(i), en dat zal Hij
»aan alle zich hetoonea, die
navolgers zijn
«der genen die door geloof en lankmoedig-
«heid de beloftenissen beërven
(2).quot;]

(1) Jaeob. V: n. (2) Hebr. VI: ii.

-ocr page 66-

Alle deze Stukjes zqn mede te bekomen!

Te Amsterdam, bq W. Willems, W. Brave Jr.,
A. B. Saakes, H. Höveker, J. de Boer en J. H.
den Ouden. Te
If elft, bg J. deGroot. Te Gro-
ningen,
bg M. Smit. Te Haarlem, bg J. B.
van Logchem. Te
's Hage, bq de Erve J. Thierrg
amp; C. Mensing amp; Zoon. Te
Ley den, bg de Wed.
J. H. Dusaar. Te
Middelburg, bg S. van Ben-
tham. Te
Utrecht, bij J. G. van Terveen amp;
Zoon, P. Quint, J. Kemink amp; Zoon, J. de
Krugff en K. Elelevelt. Te
Zutphen, bg W. C.
Wansleven.

-ocr page 67-

fUj M. WIJT amp; ZONES , Drukkers van het Nedevlandscha
Zendelinggenootschap, worden ook uitgegeven
de navolgende
Kleine Stukjes.

Ko.

Evangeliache berinnerhigen aan Kranken.
Over het nuttig Kerkgaan.
Over het doen van BeJijdeuis, quot;

Een woord voor menschen die niet ter kerk kunnen gaan.
Het Christendom beschaamd door Heidenen.
Evanf^elische herinneringen aan Bedroefden.
Evangelische herinneringen aan Vaders en Moeders,
Een woord aan Vaders cn Moeders, over den Doop.
Over het allerheste Boek.
Onderwijs over het Bijhellezen.
Levensgeschiedenis van den grootsten Man.
Iets over het Avondmaal.
Opwekking tot de huisselijke Godsdienst.
Zamenspraak tusschen drie vrienden over deWedergel).
Het leven van WiUiam Klt;-Uii.

Drie ssamenspraken tusschen een lieeraar en eenHuism.
H«t dorp Eerenhoef, lot voiigen Welvaart hersteld..
Het natUel van hol bi| de straat loopen der kinderen
\Vaarschuw,ns tegen de Ontucht,
ïe s voor herstelden uit krankheid.
Iets voor Gevangenen.

Geschenk der christelijke liefde voor kinderen

Geschenk voor Ijidmateu der christelijke kerk.

Heb ik wel genoeg voor de Eeuwigheid ?

Tweede Geschenk der christelijke liefde voor kinderen

Voor Dienstboden.

Over de Feesten.

leta voor Armen.

Jezus , de geneesmeester van kranken,
.Evangelische Herinneringen aan oude lieden.
Verzameling van leerz.brieven en opwekkende verlialen
Opwekking lot weltevredenheid.

Een goed woord aan christen-ouders over de onvoeding
Franke , de kracht des Geloofs.
Schets van het leven van Afrikaner.
Waarschuwing tegen het Kwaadspreken,
leta over de'Zelfkennis..

Een woord van onderrigt en troost, in Sterfhuizen.
Men doet niet, wat men kan.
Vriendelijke raad aan zwaarmoedigen.
'Vaarom word ik niet beter ?

f -nbsp;IK. aici ooior r

P j® quot;in » hier op aarde , de gelukkigste menschen ?
'«rtenk te Sterven.

Qp'^ Voorbidden , een pligt der Chriitelijke liefde.

deelnoming in hot Maan-

k

i5

ct.

10

-

ïO

)}

-

ID

»

10

-

i5

»

-

20

))

-

o5

li

-

10

)gt;

_

25

)gt;

-

25

»

-

i5

»

■ i5

-

07Ï

»

-

x5

gt;1

_

i5

»

_

35

))

_

20

ï)

-

5o

)gt;

-

30

))

-

45

gt;;

-

1)

-

25

)gt;

-

ao

M

-

25

11

25

n

-

2C

»

-

10

u

-

))

-

)gt;

-

20

;gt;

-

30

»

20

))

-

iS

»

-

10

)gt;

-

10

))

-

90

»

-

95

-

-

s5

-

25

»

-

30

)gt;

s5

M

-

i7i

1)

-

M

»

9-

10.

11.

■3.

13.
gt;4.
• 5.
iG.
'T-
IS.
quot;9-
ao.

3] .

S3.

35.
3/,.

25.
2G.

38.

-quot;il.
Sa.
53.

35.

S6.

39.

40.
4».
4a.

43.

44.

45.

-ocr page 68-

A

Bij de Drukkers en Boekverkoopers m. wuï amp; zohe»
^^ zijn ook te bekomen de volgende Kleine Stukjes.

j. Noodzakelijkheid der kenni« van Jezn. Chri.lu.nbsp;i lonbsp;CU

B. Het geluk van God tot zijnen Vriend te hebben.nbsp;- i5nbsp;»

3.nbsp;Het waar geluk , geschetst in drie gesprekken.nbsp;- i5nbsp;»

4.nbsp;Van Eijk, iels over de Bekeering. ^ ^nbsp;*nbsp;- 40nbsp;»

5.nbsp;» » ovor do Sacramenten.nbsp;» 10nbsp;»

6.nbsp;» » over de Hegtzmnigheid.nbsp;- 45

7' quot; » Voorbeelden vfn Vroeg bekeerden.nbsp;- 40nbsp;»

8.nbsp;M » bij de uildöeling des Bijbels.nbsp;- o5nbsp;«

9.nbsp;Jpzus , de ware Zondaarsvriend..nbsp;- »0nbsp;»

10.nbsp;Een boekje voor menschen , die hel niet -willen lezen - o5nbsp;«

11.nbsp;De godvruchtige Krijgsman.nbsp;- 10nbsp;jgt;
j9. Iets over het Vloeken.nbsp;- o5nbsp;)gt;

13.nbsp;Hartelijke opwekking en quot;Welmeenendo raad.nbsp;- lOnbsp;n

14.nbsp;De weg des Heils , in zestien korte voorstellen.nbsp;- 20nbsp;»

15.nbsp;De godvruchtige Zeeman.nbsp;- aonbsp;»

16.nbsp;Een woord lot bemoediging,nbsp;. 07Jnbsp;))
,7. Iets over do V«r«eniging.nbsp;_ i5nbsp;„
,8. Jonathan de Baggeiman.nbsp;-
jqnbsp;»

. Franke, heilige en veilige weg.nbsp;- o5

19

sb. Overdenking over het Wederzien.

21, Ernstige gedachten over de Eeuwigheid.nbsp;- 07^

aa. Raadgevingen. Wenken. Middelen.nbsp;- 10 »
a5. Leven en Sterven van een vroeg godvreezeud Dochtertje - so »

84. Onderwij» om zalig te worden.nbsp;- o5 jj

a5. Het boerenmeiaje.nbsp;- oai »

96. Jozef.nbsp;. cal M

37.nbsp;Schets van Jezus leven.nbsp;- 10 )gt;
a8. Vrolijk uitzigt van een 96 jarigen grijsaard.nbsp;i5 »
39. D» goede jVIocdcr«nbsp;~ 30 )gt;
sb. Tb. Hoog, over de vroege Godzaligheid.nbsp;- ao »
ji. — opi«iding van het Nageslacht*.nbsp;- 85 »
5s. Gedachten van een oud Godgeleerden*nbsp;- 3o »
55. Hogen dorp, ootmoed voor God.nbsp;- 5o n
34. Wonderbare oogbeschouwing..nbsp;- 40 »

55.nbsp;Resler, over do Gezangen...nbsp;- i5 »

56.nbsp;Een boekje voor menschen om den Bijbel te'lez. de a5 Ex. - a5 »

57.nbsp;Honigdroppen uit de Steenrots Jezus Christus.nbsp;- ao »

38.nbsp;Lessen der wij«heid voor alle Christe-en..nbsp;- s5 „

39.nbsp;Een zestiental beknopte Preekjes. ^nbsp;„
4b. Leven «n bekeering van vrouw Lanjrerveld.nbsp;- 10 »
41. Th. van der Groe , zaligmakend Geloof.nbsp;. go
49. Kort Begrip der christelijke religie.nbsp;- 10 gt;»
45. Bekeeringgeschiedenissen en Sterfbedden.nbsp;- 3o gt;»

44.nbsp;Spiegel der goddelijke voorzienigheid.nbsp;- a5 »

45.nbsp;Levea van Mevrouw Patorson..nbsp;- 10 M

46.nbsp;Gesprekken en Overdenkingen over des Heilands lijden - 35 »

47.nbsp;idem, idem, (tweede Stukje)nbsp;m

- 10

Black , de Schoorsteenveger.nbsp;i 10 Ci

J3. Nimmer te Laat.nbsp;gt; 10 )gt;

C\ Nimmer te Vroeg.nbsp;- 10 »

D. De kracht van de Godsdienst.nbsp;- 10 n

M. De OndejMrs-iTond,nbsp;- jo »