C^Q.
VOOR
KRANKEN.
TE HOTXERDAM,
bij M. WIJT amp; ZONEN,
Drnkktr, «n hot NedorlaniUohe ZenJelinggenootlolup.
N». XLVII.
/
-ocr page 2-;quot; r ■■
/■ , ,
■ - ^
Gecommitteerden van het Nederlandsche Zen-
delinggenootschap, tot het opstelten, verza-
melen en uitgeven van kleine Stukjes, ter
bevordering van Evangelische kennis en god-
zaligheid, ook hij mingeoefenden; —namelijk:
j. vam der meulen, b. vas marken,
clarisse, a. l. m. PhU. et Theol. Doet.
en Prof,, a, de vries, l, egeling,
J. c. vorstman, r, adriani, Predikanten tc
Amsterdam, Hoorn, Leyden en Rotterdam;
ivnbsp;voorberigt.
overeenkomstig hun ambt en hunne bediening,
dat oogmerk gaarne willende bevorderen,
en in uitzigt op des Heeren medewerkenden
zegen, bieden het nevensgaande Stukje hun-
nen landgenooten aan; erkennende intussehen
geene uitgave voor echt, dan welke door
eenen hunner, of door de drukkers dezes,
onderteekend is.
INLEIDING.
Er is veel gesclireven voor kranken. Zij
Waren van ouds de voorwerpen der bgzondere
zorg en liefde in de Ghristelqke gemeente. Leer-
aars, Krankbezoekers en deelnemende vrienden,
trekken zicli uit gevoel van medelgden, roeping
en verpligting hunner aan ; en trachten door
hunne vriendelgke en ernstige toespraak en
voorbidding hun met goede raad, bestier en ver-
troosting naar het woord Gods te hulp te komen,
en aan het heil hunner zielen onder den God-
delgken zegen bevorderlijk te zqn.
Het Nederlandsche Zendeling Genootschap, dat
niet alleen voor de blinde Heidenen , maar ook
voor de Christenen in ons vaderland, tracht mit-
te zqn, heeft onder de kleine stukjes door
het zelve uitgegeven, ook twee ten behoeve
van kranken doen vervaardigen : het eene ge-
titeld, Evangelische Herinneringen aan Kranken,
zgnde No. ly, «n het andere. Iets voor Her^
quot;telden uit Krankheid, zgndc Nquot;. XX. En nu
vinbsp;inleiding.
als weder iets voor kranken ? Ja dit ziju, Geliefde
Lezer! tea bewgs hoezeer ons het lot en heil
van de zoodanigen ter harte gaat en hoe gaarne
wq mede-arbeiders Gods wenschen te zgn ter
hunne onderwijzing, bekeering en zaligheid.
Wel verre dat door dit boekje de reeds ge-
noemden zouden overtollig gemaakt worden, moe-
ten wq veel eer derzelver gebruik en bepeinzing
u ernstig aanraden. Het leesboekje dat u hier
wordt aangeboden , is bepaaldelijk verordend, om
een gebrek , dat de Schrijver door eene veeljarige
ondervinding bq het bezoeken van onderscheidene
zieken heeft opgemerkt, eenigzins te verhelpen.
De zieke heeft dikwijls geen geschikt boek om
ter zqner opwekking te gebruiken, of het is te.
kostbaar en te groot, hg is ook doorgaans niet
vatbaar om lange aaneengeschakelde stukken te
lezen, een kort maar voor zijn toestand gepast
woord is hem veelal het nuttigst. Hij heeft ja
den Bijbel het allerbeste boek, waar uit wg al
ons licht en troost alleen bekomen kunnen,
maar hq is dikwqls niet genoeg bekend met des-
zelfs inhoud, dat hij hetgeen op dien tijd , en
in dien toesiand in welke hg zich bevindt voor
hem gepast zqn zou, zou vinden kunnen. Die
hem omringen cn oppassen weten het dikwqls
ook niet, van daar dat men meermalen zeer on-
gepast ziet lezen, en hoort voorlezen.
Een klsin leesboekje uit en naar den Bqbel
-ocr page 7-I NL Elp ING.nbsp;VU
dat eenige merkwaardige plaatsen der H. Schrift,
benevens eenige verzen uit de Psalmen en Ge-
zangen , geschikt. naar de onderscheidene ben-
hoefte en toestand van kranken, bevatte, heb
ik dan ter opleiding en opwekking van mqne
kranke mede-christenen ten gebruike in de zie-
kenkamer vervaardigd, en het alzoo gezocht
inlerigten, dat men het register dat achter aan
geplaatst is opslaande, ligtelqk vinden kan, wat
voor dien uit- of inwendigen toestand, in welke
men op dien tgd is, het woord des Heeren tot
ons zegt.
En iioe moet gij het nu gebruiken in ziekte
of bij een kranken ? Niet achter één voort lezen;
daar toe is het niet geschikt, maar een of twee
bqbelplaatsen die voor u het meest gepast zqn,
met het korte woord dat er bijgevoegd is, en
da Psalm of het Gezang er nevens geplaatst le-
zen , herlezen, daar mede tot u zelve iukeeren,
en daar over in stilte nadenken. Komt u iets
voor dat gij niet verstaat, of dat uwe aandacht
bijzonder tot zich getrokken heeft, of eenigen in-
druk bij u gemaakt heeft, spreek daarover met
den Leeraar of Ghristelqke vriend, die u bezoekt,
zoo kan het aanleiding geven tot een nuttig
gesprek.
Maar boven alles lees en overdenk het bid-
dende , dat God het u regt doe verstaan, en voor
uw bart zegene, door Zgnen Geest, opdat het
viiinbsp;imleidiihg.
goede zaad zgnes woords in eene welbereide aarde
valle, en vrucht voortbrenge, hem tot heerlgk-
heid en u tot zaligheid. De medicijnen voor de
ziel kunnen even min, als die voor het ligchaam,
al zqn ze nog zoo goed en krachtig, zonder
Gods zegen ons baten. Daarom moeten wg ze
biddend tot ons nemen, maar ze ook trouw
gebruiken , al smaken ze bitter, wg hebben naar
ziel en ligchaam beide, zoo wel uitzuiverende
als versterkende middelen noodig. Nu God leere
ze u regt gebruiken, en werke in u lietgeen
Eiet voor u maar voor Hem welbehagelgk is,
op dat uwe kranklieid zij lot heerlijkheid Gods,
en de Zoon van God door dezelve verheerligkt
worde f
§ 1
BIJ HET BEGIN DER ZIEKTE.
Zouden wy het goede van God ont-
vangen , en het kwade niet ontvangen?
Dat zeide Job, die na alles verloren te
hebben y daarenboven met eene verschrik-
kelijke ziekte bezocht werd, en wat moeten
wij dan zeggen, die zoo veel, zoo lang,
zoo onverdiend, zoo hoven anderen het goede
van God ontvingen, en bij wie het kwade
nog zoo weinig en zoo gematigd is.?
Er is een tijd van sterven.
Ook voor mij komt zulk een tijd. Zij
is zoo gewlgtig, er zal alles en voor eeu-
wig van afhangen hoe mij de dood vindt,
en waar hij mij brengt; men leze het
XXXP gezang.
Ik weet den dag mij nes doods niet.
De vrome en zich zwak gevoelende Izaak
liet zich door die gedachte besturen, om in
tijds af te doen in zijn huis en met zijne
f
kinderen, waartoe nu nog gelegenheid was.
De onzekerheid van den dag niijnes doods,
moet mij geen uitstel doen nemen, om he-
den en terstond te doen, wat er voor mijn
eigen heil en dat mijner betrekkingen moet
en nog kan geschieden.
Openb. III: 20.
Ziet ik sta aan de deur en ik kloppe ,
indien iemand mijne stemme hoort, en
de deur opendoet, ik zal tot hem inkomen.
Bij den hard-slapenden moet soms met
kracht aan de deur geklopt worden, om
hem wakker te maken, voor^il wanneer zijn
huis en leven in gevaar is. Door ziekte
klopt de vriend en redder onzer zielen
met dubbelen nadruk aan ons hart. Ach!
wijst Hem niet af, maar hoort zijne stem
en houdt de deur niet langer gesloten.
§ 2.
BIJ DEN WENSCH OM BETER TE WORDEN,
Zijn tot waarschuwing de voorbeelden van
Pharao die tot Mozes zeide: Bid vtiriglijh
tot den Ileerh uwen God, dat Hij slechts
dezen dood van mij iveijnemc. Exod. X; 17.
Ahazia die wilde weten of hij van zijne
ziekte genezen zou. Men leze de geschiede-
nis 2 Kon. 1. en zie in hem een schrikkelijk
voorbeeld van de verharding eenes onverbe-
terlijken kranke.
Asa. Van dien vroeger zoo uitmuntenden
koning lezen wij 2 Chron. XVI: 12. Bmv-
ioe ooli zocht hij den Heere niet in zijne
Jirankheid, maar de Medicijn-meesters.
Tot opwekking en navolging strekken:
Hiskia die het biddende tot God wende.
Jesaja XXXVIII: 3.
De Dichter. Psalm CXVI: i—-3.
De kranken die in de Evangeliën tot den
grootsten Geneesmeester kwamen, om zijne
ontferming en hulp in te roepen. Hij kan
helpen. Hij alleen.
§ 5.
OPWEKKING TOT NADENKEN.
Deut. Vm.-a.
^ij zult gedenken alles des wegs,
dien u de Heere uw God deze veertig
jaren in de woestijn geleid heeft.
Wat heeft God aan u gedaan? Welke ze-
-ocr page 12-geningen, verschooningen, uitreddingen, ver-
maningen, waarschuwingen gegeven, denkt
op het stille ziekbed eens terug op den
weg van God met u.
Laat ons onze wegen onderzoeken en
doorzoeken en laat ons wederkeeren tot
den Heer.
Het oog naar binnen gekeerd, op uw be-
staan en bedrijf voor God en menschen , wat
IS er misdreven, wat verzuimd, wat verzon-
digd? Wien hebt gij gediend. God of de
zonde, Jezus of de wereld? Laat uw gewe-
ten spreken.
Onderzoekt uzelven of gij' in het ge~
loove zijti beproeft uzelven, of kent
grj uzelven niet?
Dat moeten wij weten, of wij in waarheid
in den Heere Jezus gelooven , dan of wij het
slechts belijden, want zonder dat geloof
is het onmogelijk God te behagen, en
kunnen wij geen hope hebben, en waar het
in het hart is, daar is Christus dierbaar.
hebben wyj zijne geboden lief en wordt de
ziel gereinigd.
Gedenkt waarvan gij uitgevallen
zijt, en bekeert u.
Dit zegt Jezus die onze werken weet tot
zulken: die hunne eerste liefde verlaten heh-
len, te voren betere menschen, ijveriger
Christenen waren, naauwgezetter leefden;
maar die verachterd en vertraagd zijn in het
goede. Zou hij dat ook tot u of mij zeg-
gen? Onderzoeken wij dit bij ons zeiven.
Doorgrond mij o God! en ken mi/ ^
beproef mij en ken myne gedachten^
en zie of hy mij een schadelyke weg
zij, en leid mij op den eeuwigen weg.
Ons hart is arglistig, onze eigenliefde.
Waardoor wij ons voor onszelven willen
verbergen, is zoo groot, dat wij wel gedu-
rig hoog noodig hebben te bidden, dat God,
die ons door en door kent, ons bekend ma-
te met onze zonden, en de geheime schuil-
hoeken van het kwaad. Men leze de la
eerste verzen van dezen Psalm, en Gezang
LXXXIII: r—3. C: 5.
opwekking tot bidden.
Jacob. V: ï3'.
Is iemand onder u in lijden, dat
hïj bidde.
Het gebed moet het eerste zijn In den
nood. Wie anders kan redden, ondersteu-
nen en dooi'helpen. Wie de bezoeking
heiligen dan God alleen. Tot wien gaat
het verlegen kind eei-der, dan tot zijnen
vader , tot wien zal de magtelooze mensch ,
de arme zondaar henen gaan, dan tot den
almagtigen en ontfermenden God en Vader ?
Matth. VII: 7, 8.
Bidt en u zal gegeven worden, zoekt
en gij zult vinden, klopt en u zal open
gedaan worden, want een iegelijk die
bidt, ontvßugti die zoekt, die vindt ^
en die klopt, dien zal open gedaan
worden.
Een ieder mag, en een ieder moet bidden.
Üns bidden moet waarlijk zoeken en als een
aanhoudend kloppen zijn, en die dat doet,
zal ontvangen, zal vinden. Dit zegt en be-
looft ons Jezus Ghi-lstus die den Vader kent,
ea op zijn woord en belofte kunnen wij
immers vast staat maken. Men leze Psalm
CXLV : 6 in rijm.
Luc. XI: i5.
Indien gp die hoos zijt, weet uwe
kinderen goede gaven te geiden, hoeveel
te meer zal de Hemelsche T^ader den
Heiligen Geest geven dengenen, die
Hem bidden.
Dat is eene heerlijke belofte! De Heilige
Geest is de beste en noodigste gave, meer
waard dan gezondheid, rijkdom en eer.
De Heilige Geest is noodig om ons te onder-
wijzen, te reinigen, te vernieuwen, te ver-
troosten , om ons licht en kracht, geloof en
Oioed, onderwerping en lijdzaamheid te lee-
ren ; dezen wil God geven op het gebed,
meer dan gij vaders en moeders, uwe kin-
deren goede gaven geeft, dat zegt ons Jezus
zoo stellig, zoo bepaald, zoo treffend, da«
quot;wij hier allen aandrang en aanmoediging
Vinden, om met ernst en vertrouwen om
dien Geest te bidden. Men leze de la
vorige verzen, en het LXXXI° Gezang.
Heere l leer ons bidden.
Wie kan het ons beter leeren ? Jezus wil
het ons leeren. Ons ontbreekt dikwijls de
lust, de kraclit, de wijsheid, de ootmoe-
dige en vrijmoedige geest om te bidden.
Smeeken wij dat alles van Hem, die den
geest der gebeden ons schenken wil. Men
leze Gezang LXXIX.
voor ongevoelige kiunken.
Eph. V: i4.
Ontwaakt! gp' die slaapt, en staat
op uit de dooden! en Christus zal over
u lichten.
Als iemand, die op den top van een
mast, of aan den rand van eenen diepen
afgrond zorgeloos slaapt, en dus elk oogen-
blik in het grootste gevaar is om in den
afgrond neêrtestorten, zoo is het met den
ongevoéligen kranken, die zijne oogen niet
opent voor zijnen zielstoestand, en het eeu-
wig gevaar dat hem dreigt. — Ontwaak!
ontwaak! wordt hem door de ziekte, doo»
het woord van God toegeroepen. Men leze
Ps. XXXII: 5 in rijm, en Gez. CLVII: 3.
Jerem. V: 5.
Gij hebt ze geslagen, maar zij heb-
ben geen pyn gevoeld, zy hebben ge-
weigerd de tucht aan te nemen, zij
hebben hunne aangezigten harder ge-
maakt dan eene steenrots, zy hebben
geweigerd zich te bekeeren.
Dit is diep ongelukkig, wanneer het on-
deugende en ongehoorzame kind onder de
kastijding van dea goeden vader niet wil
buigen, geene schuld wil erkennen, en een
hart als steen toont te hebben ; wat Is er vaa
een mensch, die alzoo ongevoelig zich onder
de bezoekingen van den hoogen en goeden
God betoont, te verwachten ? Leest dit
Spreuk. 1: 20—aS.
Luc. XVI: 23. »'
Öe rtjke stierf ook, en werd begror-
ven, en hij hief zijne oogen op in de
helle , zijnde in de pijne.
Dat was eene ontzettende uitkomst voor
-ocr page 18-den man, die alle dagen vrolijk zonder
aan God en de eeuwigheid te denken, of
om het heil zijner onsterfelijke aiel zich te
bekommeren, had voortgeleefd, en in zijne
zonden gestorven was — alles was verloren;
geld eu goed, eer en genoegens, en dat nog
meer zegt, zijne ziel was verloren. Nu was
het te laat, de deur der behoudenis was
voor altijd gesloten, de tijd der genade, de
dag der zaligheid was voorbij gegaan. —
O mögt dit aandoenlijk voorbeeld ter waar-
schuwing van allen strekken, om het hart
niet te verharden. Men leze Psalm XLIX:
lt;] en LXXIII: 14 in rijm. Luc. XIII: 24—27,
benevens deze geheele gelijkenis, vs. 19—3i.
voor kranken die met hunne zonden-
schuld en het gevaar hunner ziel
onbekend zijn.
Hebr. IV: i5.
Er is ^een schepsel onzigthaar voor
Hem, mmr alle dingen zijn naakt en
geopend voor de oogen desgenen , met
wien wi; te doen hebben.
Met den Alwetenden, Heiligen maar ook
-ocr page 19-nu nog ia Christus voor u en mij genadige»
God hehben wij te doen. Hij weet alles en
kent ons tot op den bodem van ons hart.
Voor Hem kunnen wij niets verbergen; wat
ziet hij niet in ons! Wiens oordeel is naar
waarheid, het zijne of het uwe? Wiens
uitspraak zal in het geregt gelden, het uwe
of het zijne ? Als Hij tegen ons is, wie zal
zal dan voor ons zijn ? Waarom dan langer
u voor Hem verborgen, die zich nog over u
ontfermen kan en wil?
Luc. XIX: 42.
JVk is het verborgen voor uwe oogen.
Jezus weende over de blindheid van Jeru-
zalems inwoners, die het gevaar dat hun
dreigde van wege hun ongeloof en onbekeer-
lljkheid, niet inzagen. Zou Hij ook reden
liebben om over u of mij te weenen? Het
öioet wel een droevige zaak zijn waar over
Si] tranen stort, en het is ons eqn bewijs
hoezeer hem onze behoudenis ter harte gaat,
en het mag ons opwekken om aan zijne
liefderijke stem. gehoor te geven: ock of gij
nog in dezen ^wen dag mogt bekennen waf
'oi uwen vrede dient.
so
Openb. III: 17.
Gij weet niet dat gij zi/t ellendig en
jammerlijk, en arm, en blind, en naakt.
Ellendig te zlja ea liet niet te weten, ja
niet te willen weten, is wel een beklagens-
waardige toestand: rijk in zijne eigene oogen
te zijn, cn arm voor God te wezen, te mee-
nen dat men gezond is, terwijl de genees-
meester ons als doodelijk krank beschouwt,
is de gevaarlijkste verblinding, waarvan men
hoe eer zoo beter moet genezen worden.'
Zou het ook uw toestand zijn, Lezer! Hoort
dan naar de raad die gij leest vs. 18. Open
uwe oogen voor uzelven, uwe ongeregtlgheid,
en behoud u om uwes levens wil.
VOOR KRANKEN DIE MET ZICHZELVEN
VOLDAAN ZIJN.
De gelijkenis van dea Phcirizeèr eu Tolle-
naar worde gelezen: Luc. XVIII: 10—14.
Wiens beeld vertoont gij, die, om dat gij
geen hoereerder, geen dief, geen dronkaard
zijt, naarstig en ijverig waart in uw werk,
ter kerk en ten avondmaal kwaamt, en nie-
mand op u iets te zeggen weet, u met den
hemel vleit ? Is dat niet als den Phaiizëcr
gedacht en gespi-oken? Regtvaardig in uwe
eigen oogen zijt gij een walg in die van God.
Hoeren en tollenaars zullen u indien gij u
hiet verandert, voorgaan in het koningrijk
van God, dit zegt Jezus: Matth. XXI: 3i.
yoorwaar! voorwaar! zeg ik u , ten
zij dat iemand tpedergeboren wordt, hij
kan het koningrijk Gods niet zien ; want
wat uit vleesch geboren wordt, dat is
vleesch, en wat uit den Geest geboren
is, dat is Geest.
Zoo heeft de H^eer gesproken , gij en ik
moeten in den grond onzer harten veranderd
en vernieuwd worden door den H. Geest,
anders komen ivij in zijn koningrijk niet.
Van dien grondregel zal en kan hij niet af-
gaan. Gelooft gij dat.?
Ga niet in het gerigt met uwen knecht,
want niemand die leeft, zal voor uw
aangezigt regtigt;aardig zijn.
Zoo sprak en bad David , de man naar
-ocr page 22-Gods hart, niet alleen hier, maar overal
in de Psalmen; zoo spraken en haden eens
Petrus, Jacobus , Johannes, en Paulus, ja
de beste en godvruchtigste menschen van
allen tijden. En gij zoudt dan meenen door
uwe eigene deugd en goede hoedanigheden
voor den alwetenden en heiligen God te kun-
nen bestaan ? Arme menschen ! wij beklagen
u over uwe jammerlijke verblinding. Lees
Gezang. LXXXIV: 4-
Rom. III. 25, 24.
Zy hebben allen gezondigd en derven
de heerlijhheid Gods, en worden om
niet geregtvaardigd uit zijne genade
door de verlossing die in Christus Je-
zus is.
Hier is geen onderscheid: rijk of arm ,
oud of jong, Heiden of Jood, Pharizeër
of Tollenaar , allen hebben gezondigd, en
missen de gunst, de goedkeuring en de
gelijkvormigheid aan God ; en er is maar
weg om zalig te worden, uit louter
genade, alleen om de verdiensten van Chris-
tus , door het geloof iti Hem, en de ver-
nieuwing van halt en leven. Gez. XL: 5, 6.
BEGINSELEN DER ONTWAKING.
Matth. XVI: 26.
Wat baat het een mensch, zoo hy
de geheele wereld won, en hy lijdt
schade aan zijne ziel?
Welk eene winst aan de eene, welk eea
verlies aan de andere zijde! Een geheele
wereld te bezitten , kan nog niet opwegen
tegen het verlies der ziel, het eerste zou
op zijn hoogst slechts eenige jaren duren,
het andere is voor eeuwig. Gij begint het
te gevoelen, hoe arm ij del en nietig alles
in de wereld is, en hoe onberekenbaar ge-
wigtig de eeuwigheid is, welke gij te gemoet
gaat. Als men op het ziekbed ligt, dan
moet de rijke, de aanzienlijke, de koning
zelfs erkennen: ijdelheid der ijdelheden!
het is alles ijdelheid!
Rom. VI: ai.
^^t vrucht hadt gy toen van die diuquot;
gen^ waarover gp' u nu schaamt? Want
het einde der zelve is de dood.
Ja schamen, bitterlijk schamen moeten wij
-ocr page 24-ons over zoo vele dwaasheden en zonden,
aan welke wij in gezonde dagen ons over-
gaven, waarmede wij den kostelijken tijd
verbeuzelden en verzondigden , wat vrucht
hebben wij nu van die ijdele vermaken,
van al dat slaven en wroeten in de wereld,
en van dat leven buiten God en Christus
in de dienst der zonde? Hoe wrang zijn
de vruchten, die dit nu oplevert? — Angst,
berouw, wroeging, een ledig en ontrust
hart, dat is de bezoldiging der zonde, hoe
v«le reden, om het voor God en menschen
te belijden: Jk heb zottelijk gehandeld. —
Luc. XVI: 17—19.
Tot zich zelve gekomen zijnde, zeide
hi/ : ik zal opstaan en tot mijnen vader
gaan , en ik zal tot hem zeggen.' vader!
ik heb gezondigd tegen den hamel en
tegen u , en ik ben niet waardig uw
zoon genaamd te worden.
Het geeft eenige hoop, wanneer de mensch
tot zichzelven begint te komen, dat leert
men niet In het gedruisch en genot der
wereld. Maar dat wil God u nu leeren op
het stille ziekbed. Begint gij te zien en te
erkennen: zoo ondankbaar en onwaardig
als die verloren zoon heb ik mij gedragen,
o! volgt hem dan ook na in het opslaan en
weder keeren, in het schuld belijden voor'
den Vader in de hemelen, die door Jezus'
ons hier zoo aandoenlijk geteekend wórdt,
als gereed staande om den zich bekeeren-
den zondaar wederom aan te nemen. Men
leze dit geheele hoofdstuk en Gezang XXXIX,
§ 9-
aanmoedigende uitspraken dfs bij-
bels bij het beschamend en neêr-
DRüKKEND gevoel van zonden.
Zoo waarachtig als ik leve, spreekt
de Heere, zoo ik lust heb in den dood
des goddeloozen, maar daarin heb ik
lust, dat de gbddelooze zich hekeer e
van zynen weg en le\)e.
Dit zegt God, de W aarachtige, —dit betuigt
Hij mei; eenen plegiigen eed. Dit laat Hij u
nog hooren. Er is dan geen twijfel aan of
Hij nwe bekeering en zaligheid verlaugl.
Laat ons in aanbidding nedervallen voor zulk
eenen God, die zich voor zijn eigen schep-
Ml, voor dea goddeloozen zondaar zoo diep
nederbuigt, dat Hij hem met eenen eed
verzekert: Ik wil niet, dat gij verloren gaat!
Psalm LXXXVI: 3 in rijm, Gez, XXXVIII:
a , 3.
Joh. VI: 37.
Die tot mi/ komt, zal ik geenszins
uitwerpen.
Zoo onbepaald en stellig sprak Jezus voor
hen die toen leefden, en voor alle volgende
eeuwen. Wie tot mij komt, dat is: in mij
gelooft, al is hij nog zoo gering, onwetend,
en afgedwaald, hoe ellendig en onwaardig
ook, indien hij tot mij komt, ik zal hem
niet afwijzen, niet verstoten, maar aanne-
men en helpen. Dat woord slaat daar
voor u en voor mij, en Hij die het gezegd
en beloofd heeft, is de Onveranderlijke.
Het gansche Evangelie staat er ons borg
voor , nooit heeft hij iemand afgewezen , en
het is bevestigd door de ondervinding van
allen, die ooit tot hem kwamen.
Het bloed van Jezus Christus des
Zoons Gods, reinigt ons van alle zonden.
Op Jezus Christus en zijn kruis moet het
oog des geloofs gevestigd zijn, want daarin
ligt de eenige, maar ook volkomene grond
van onze hoop en troost, en van onze ge-
heele zaligheid. In Hem alleen is onze be-
dekking, onze geregtigheid en vrgmoedig-
heid, om tot God als onzen genadigen God
en Vader , met toeverzigt weder te keeren.
Ik zou bijna het geheele Evangelie moeten
uitschrijven, wanneer ik alle de plaatsen
wilde bgbrengen, die ons dit leeren. Men
leze Rom. V: 6, en vervolgens 2 Cor. V:
i8-21.
Die ons van God geworden is tot
wijsheid, regtvaardiging, heiligmahing
en verlossing.
Tot dat alles hebben wij den Heere
Jezus noodig, om onze blindheid en on-
wetenheid wegtenemen , om onze zonden-
schuld te bedekken niet alleen, maar ook.
om ons van de zonden zelve, en de heer-
schappij dei'zelve te bevrijden, ons tot
reine en heilige menschen te maken, die
met lust en ijver God zoeken te dienen en
om van alle de droevige gevolgen der zonde
in ons en buiten ons volkomen te verlossen.
Wij moeten hem tot dat alles ook begeeren,
kiezen , en ons door geloof in alle die be-
trekkingen aan hem verbinden, en met Hem
vereenigd, niet alleen vergeving eu zalig-
heid, maar ook vernieuwing des harte, eu
heiligmaking des levens bij hem zoeken.
Men leze Gezang CXXX; 5, LXH: i en 9.
§ lO'
• AANMOEDIGÜNDE VOORBEELDEN.
Psalm XXXII: 5.
/k zeide: ik zal heli/denis van mijne
overtredingen doen voor den Heere ^
en. Gij vergeeft de ongeregligheid mij-
ner zonde-
Het was eene groote zoude, die David
begaan had. Hij wilde ze eerst bedekken ,
maar toen zijne oogen geopend werden ,
en bi] zag liou zwaar hij zich tegen God
bezondigd , had ,. loen viel hij voor, den
Heere in dcu dicpsten ootmoed, cn met
opregte scliuklbelijdcnis neer, gelijk wij dit
7-ien in den Sts^n Psalm, en zoodra hij dit
deed , Acrgaf God hem zijne zonde. Men
leze den geheelen XXXIIsquot;» en CIlI-lsquot; Psalm.
Als hij hem henaauwde, had hij het
aangezigt des Heeren zynes Gods ern~.
stelyh aan, en vernederde zich zeer
voor het aangezigt des Gods zijnes
Vaders, en had Hem, en de Heere
liet zich van hem verbidden en hoorde
zijne smeekingen.
Er zijn weinige zulke groote zondaars ge-
Iqk Manasse, die zooveel kwaad geslicht
en anderen tot het kwaad verleid hebben.
Hij was lang onbekeerlqk en hoorde naar
geene waarschuwingen, God bezocht en
vernederde hem, de benaauwdheid opende
zijne oogen, en verbrijzelde zijn hart, hij
dacht aan zgnen vromen vader, hg wende
het tot God, hij zocht hem van ganscher
harte, bad ernstig, en de Heer verhoorde
dien goddeloozen Manasse. Men leze dit
hoofdstuk van vs. i—
Mi/ is barmhartigheid geschied y op
dat Jezus Christus in mij, die de voor-
naamste ben, {der zondaren) alle zi/ne
langmoedigheid zou betoonen, tot een
voorbeeld dergenen., die in Hem ge-
looven zullen ten eeuwigen leven.
Aan Paulus, die een lasteraar, een vijand
en een vervolger van Christus en Zijne ge-
meente in zijn ongeloof geweekt is, is genade
bewezen; tot een aanmoedigend voorbeeld,^
schrijft hq zelve voor alle volgende eeuwen,
opdat niemand aan den rijkdom van Gods
vergevende liefde zou twijfelen, maar het
als een getrouw en alle aanneming waardig
woord zou erkennen, dat Jezus Christus
in de wereld gekomen is, om zondaren
zalig te maken. Men leze vs. 12—17,
MJ ONVRIJMOEDIGHEID DES GELOOFS.
Indien wij' het getuigenis der men-
schen aannemen, het getuigenis Gods
is meerder. Die in den Zoon van God
gelooft, heeft het getuigenis in zich zelve,
maar die God niet gelooft, heeft hem
tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij
niet gelooft heejt het getuigenis dat
God getuigd heeft van Zijnen Zoon,
Op plegtige en herhaalde getuigenissen
van menschen, die wij voor opregt en eerlijk
houden, verlaten wij ons, schoon wij weten
dat zij veranderlijk, sterfelijk zijn, dikwijls
niet volbrengen kunnen, wat zij beloofden,
en wij zouden dan op het getuigenis van den
waarachtigen eeuwiglevenden, almagtigen en
getrouwen God niet durven staat maken!
Wij zouden door ons twijfelen Hem, o! wij
durven het naauwelijks schrijven — Hem tot
een leugenaar maken ! Wie beeft niet voor
zulk eene beleediging des ongeloofs? Men
leze Gezang CXXVllI : 2.
Mare. IX: 24.
Ik geloove Heer! kom mi/'ne onge-
loovigheid te hulp /
I^e man, die dit met tranen zeide, beleed
wat hij gevoelde, de kleinheid en zwakheid
van zijn geloof; hij wenschte meer en vaster
te kunnen gelooven, hij had eenig vertrouwen
en hoop, maar hem ontbrak de kracht; hij
bidt: kom mijn ongeloovigheid te hulp,, ver-
smaad mij niet om mija klein geloof, en wijs
mij niet af, om de zwakheid van mijn ver-
trouwen. — Deze bede willen wij de onze
maken, wanneer wij de onvrijmoedigheid en
wankelbaarheid van ons geloof, tot onze
droefheid opmerken, niet om ze te verschoo-
nen , maar om er vergeving voor te vragen,
en kracht tot vermeerdering van ons geloof
van Hem af te smeeken.
VERBINDTENIS EN TOEWIJDING AAN GOD
IN CHRISTUS.
Psalm CXIX: 94.
Ih ben de uwe, behoud my !
Het is veel gezegd, wanneer men dit van
geheeler harte voor den Allerhoogsten kan
verklaren, Gode geheel ten dienste te wij-
den , zich met zijn geheele persoon en leven
onverdeeld voor eeuwig te verbinden, om
Hem te dienen en te leven. Dat gaat zamen;
zullen wij door God behouden worden, dan
moeten wij ook de zijne zijn, wij hebben
ons door de zonden aan zijn opzigt en ge
hoovzaaraheld onttrokken , God roept ons
terug, wij worden wederom zijn eigendom,
zijne dienaars, wanneer wij ons vrijwillig,
opregt en geheel onder zijn opzigt stellen,
toevertrouwen, en ons tot zijne gehoorzaam-
heid verbinden. Gezang XLVIII: lo.
2 Cor. VII: lo.
De droefheid naar God werkt eene
onberouwelijke bekeering tot zaligheid.
De ware droefheid over de zonden is uit
God, wordt meest in het verborgen voor God
betoond, leidt en drijft tot God. Eu hare
vrucht is de onberouwelijke , ja wel onberou-
welijke bekeering, die reeds voor het hart hier
zaligheid aanbrengt, en eenmaal in de volko-
mene eeuwige zaligheid eindigen zal. Eene
welberadene, vaste, onverbrekelijke, beslis-
sende keus is het, wanneer wij God in zijne
beminnenswaardigheid, en de bekeering niet
slechts als noodzakelijk, maar als zaligheid
erkennen. Psalm CXIX: 53,82, 83 in rijm.
Josua XXIV: i5.
Aangaande mij en mijn huis, wij
zullen den Heere dienen.nbsp;. '
Kan ik deze taal van den voortrefFelijken
3
-ocr page 34-Josaa in waarheid overnemen ? Is het bij
mij, geUjk bij hem, eerst voor mgzelven,
en dan ook zooveel in mijn vermogen is
met mijn huis God dienen, Hem alleen en
te allertgd dienen ? Schaam ik mij niet voor
deze keus, waar hel noodig is uittekomen?
Durve ik, al werd ik door niemand ge-
volgd , alleen staan, en mi) van anderen
onderscheiden? Die vraag is gemakkelijker
in de ziekenkamer, als in het midden van
het dageliiksch bedrijf en de aftrekkingen der
wereld te beantwoorden. De Josua's echter
voeren deze taal, en bevestigen ze met de
daad ook onder de menschen, in hun' kring
en werk, en het licht van hun geloof en
godsvrucht is niet verborgen onder een
korenmaat, maar schqnt naar buiten. Men
leze dit Hoofdstuk vs. i5—27.
KLAGT OVER ZICH ZELVEN.
Psalm CXIX: 25.
Mijne ziel kleeft aan het stof, maak
mij levendig naar uw woord.
Ja! dat gevoel ik met droefheid: mijn
hart is nog al te zeer aan de aarde en de
voorbijgaande dingen dezes levens verkleefd,
trekken gedurig af va« de hemel-
sehd en geestelgke dingen, zij hinderen
niet aooaeer door zichzelven, maar door
dat ik er nog le groote waarde aan geef,
te veel aan denk, te veel over bezorgd ben.
Ach hoeveel reden om le bidden: Heere!
maak mij levendig, wek mijn dof en laag
gestemd hart op, maak het los van de
aarde, trek het naar boven, en leer mq
toch iiaeer bedenken dc dingen die eeuwig
■ipu Meu leze Gezang CXLVHI.
Jlom VII; a4.
yJvh.' ik ellendig memch! fFie zal
mij verlossen uit het ligchaam dezes
doods.
Zoo klaagde een Paulus bq l^t gevoel
van de inwonende zonde. Het is ook eene
droevige ervaring wanneer men dat woe-
len der zoude, die tegenstand van het
vleesch, dat telkens weder opkomen van
verkeerde gedachten, wenschen, lusten,
driften ontwaart, en daardoor gevangen
wordt onder de wet der zonde. Hoe meer
geestelgk licht, hoe spoediger én menig-
vuldiger gg dit zult ontdekken, hoe meer
de nieuwe mensch in u is opgewekt, hoe
meer u dit zal bedroeven, en hoe gereeder
gg zijn zult om den opstand in uw binnenste
te dempen, maar vraag het uzelven hoe
klaag ik? Bij wien en waarom klaag ik over
de ellende ? Is het gelijk bij Paulus, gepaard
met een vermaak in de wet Gods naar den
inwendigen mensch ? Met een oog des geloofs
op de verlossing door'Christus, en met reik-
halzend verlangen der hope op de eindelg-
ke overwinning door Hem , die ons heeft
lief gehad?
2 Cor. V: 4.
Want ook wij die in dezen tabernakel
zijn, zuchten , bezwaard zijnde.
Hoe menigmaal ondervondt de kranke de
hindernis van het ligchaam vo^r de geeste-
Igke overdenkingen en werkzaamheden. Nu
eens is hg afgetobd, dan vadsig, dan wederom
somber en neergedrukt. De ziekte grgpt
hem zoo hevig aan , maakt hem onlustig,
of ongeschikt, of vordert zoo vele bemoei-
jingen, dat hg naauwlijks geregeld denken
kan, dat is voor den christen die gaarne in
de nabijheid rsn en in de gemeenschaps-
oefening met God en den Verlosser leeft,
^ene pqnelijdie toestand, het doet hem
zuchten, hij gevoelt zich door den last des
aardschen ligchaams bezwaard. Het is een
Igden waar tegen geen ander middel is, dan
het gebed om onderwerping, het geloof aan
het onveranderlijke van de genade Gods in
Christus, en de hope dat gelijk wq het
beeld van den aardschen gedragen hebben
wq ook het beeld van den Hemelschen dra-
gen zullen.
STRIJD MET ZICHZELVEN.
Ps. XLII: 12.
TVat buigt gij u neder, o mijn ziel!
En wat zijt gij onrustig in.mij! Hoop
op God! Want ik zal Hem nog lo-
ven : Hij is de menigvuldige verlossing
mijns aangezigts en mijn God.
Zoo moeten wg in neergedrukte oogen-
blikken met ons zelven kampen gelqk David.
Het in ons afkeuren, het ons zelve zeggen,
gelqk wg het aan een ander zouden doen:
Ziet naar boven! Hoop op God, wiens hand
niet Verkort is, ilie u zoo dikvvqls geholpen
en nooit Verlaten heeft; is hij uw God, dien
gq door het geloof kent, en dient, wel dat
is en blgft hij nu zoo wel als in blijde
dagen: en wat is hierin niet opgesloten?
God de Almagtige, de Algenoegzame, de Al-
W^ze, de Onveranderlijke, die in zqn eigen
Zoon en met hem alles geschonken heeft,
üw God en Vader! Wel heft het oog dan
naar boven en hoopt op Hem. Volgt Da-
vid na die dit bij herhaling, wel driemaal iu
dezen en den volgenden Psalm tot zichzelven
zeide; zegt het uzelven zoo dikwijls en zoo
lang, tot dat de rust uwer ziel hersteld is.
Dit zal ik my tef harte nemen,
daarom zal ik hopen. Het zijn de
goedertierenheden, des Heeren, dat wij
nUt vernield zyn, dat Zym barm-
hartigheden geen einds hebben. Zy
zyn alle morgen nieuw, uwe tTQ»w
ta groot.
Ziet daat een kostelijk middét om, wan-
neelr men doOr klagen en bét staroogeH op
z^lie smart, zich heeft afgemat, g«lqk Jerft-
mia in de vorige verzen ook gedaan had,
zichzelven weer te regt te brengen, dat
zien namelijk op de blgken van Gods goeder-
tierenheid , barmhartigheid en trouw, die
zoo vele zijn, alJe morgen nieuw eu versch
zijn; — dat zal ik mij ter harte nemen , daar
op letten, daarvan spreken, dat mij diep
inprenten. Langs dien weg zal uw hart
opgebeurd worden, en gij duizendmaal
meer stolFe vinden, om te danken dan om
te klagen. Men leze Gez. XXiX , 2,4,7,8.
Psalm LXXVII: ii—
Daarna zeide ih: dit krenkt mij.
Ik zal de daden des Heeren gedenken,
tn van uwe daden spreken.
De godvruchtige Asaph leert ons hier,
als wij door hdt tegenvpóordige lijden worden
ter neêr gedrukt, zoodat wij daaroïider
zouden verkwijnen, terug te zien op het
vorige, ons te herinneren wat God al aan
ons gedaan heeft, hoé Hij ons wonderbaar
doorgeholpen, gesterkt en gered heeft, daar-
aan niet alleen denken, maar daarvan ook
spreken tot anderen, want aan ons klagen
hebben zij niets , daardoor wordt God niet
groot gemaakt, maar wel door het verkon-
digen van zqne goedertierenheid. Kunt gij
in het tegenwoordige door uwe blindheid de
stof daartoe niet vinden — wel dan op het
voorleden gezien ; want het klagen krenkt
het hart, maar het spreken van Gods daden
zal het vervrolijken. Die bevinding geeft
immers hope ? Men leze Psalm. LXXVII:
6, 7, 8 in rijm.
IN PIJNEN EN BENAAUWDHEDEN.
In alle hare henaauwdheid was hy
henaauwd.
Dat wordt er van den hoogen God ge-
tuigd y toen Israël, in Egypte zoo zwaar
verdrukt en benaauwd werd. Gelijk een va-
der en moeder door de liefde tot hunne
kinderen derzelver smarten en angsten mede
gevoelen en met hun Iqdeu, zoo stelt ons
de profeet den Vader in de hemelen voor.
Hij is geen onverschillige aanschouwer, hq
weet het, hij beschikt het, hq bepaalt het;
en toch laat hg het voortduren? Ja maar
geen minuut langer dan het tot zgn oogmerk
en uwe oefening volstrekt noodig is. Het
vuur voor de smeltkroes moet in die mate
en zoo lang aangestookt worden , tot dat
het goud en zilver genoeg gezuiverd is en
met verhoogde glans te voorschijn komt.
Men leze Gezang XXVI: i, 5,7.
Heb. IV: i5.
Die in alle dingen is verzocht ge-
weest gelijk wij, doch zonder zonde.
Ja zulk een Hoogepriester , zulk een Heer
en Leidsman hebben wij noodig, die het bq
eigen ervaring weet wat menscheligk lijden ,
wat pijn en benaauwdheid is, wiens ziel be-
droefd was tot den dood toe. Hem kunnen
wij het klagen, hij verstaat ons, en Hq is
nabij met zijn' Geest en genade, met zqne
hulp en vertroosting. Wat heeft Hg uitgestaan
en verdragen om onze zonden! Wat voor
u! Hij zweeg, en klaagde niet! Men leze
Gezang. CXXIV :8.
IN OOGENBLIKKEN VAN VERADEMING
EN VERKWIKKING.
Psalm XL: 18.
Ik ben wel ellendig en nooddruftig y
maar de Heer denkt aan my.
Te midden van het lijden ontbreekt het
-ocr page 42-uiet aan proeven van Gods liefderijk aan-
denken, merk dat toch op, lezer! Elke
verademing in uw leed , elke verzachting
van smart, elke verkwikking naar het h'g-
chaam, elke deelnemende hulp en ver-
troosting die gij van menschen ontvangt,
elke goede raad en opbeuring die u wordt
toegediend , het is een aandenken Gods aan
u. Want het is toch niet bij geval maar
door Zijne Vaderlijke hand dat het u be-
schikt wordt. Wat moet ons hart niet
gevoelen bij die gedachte: De Fleer des
Hemels ea der aarde, de oneindige God
denkt aan zulk eeu nietig schepsel, aan zulk
een armen ellendeling ea alles onwaardige
zondaar. Men leze Gezang. Xll: 1,2, 4«
Jes. XLVI: 4.
Ik zal dragen en redden.
Dat beloofde de Heere aan zyn öude volk,
lt;lat bevestigt de ondervinding van alle tq-
den, en is het getuigenis dat de beproefden
door lijden moeten afleggen. Redden uit de
ongelegenheid is niet altijd te verwachten,
zou ook niet altijd goed zijn. Wq verlan-
gen dat wel, maar de Goddelqke wijsheid en
liefde kan aan dit ons verlangen menigmaal
niet voldoen, maar dan wil hq toch helpen
dragen, ondersteunen verkwikken, maken
dat het kwaad niet te zeer treft, en dan
gaat het met ons gelqk met Israël in de
woestijn , zij kwamen te Elim daar water-
fonteinen en palmboomen waren , Exod.
XV: 27, waar zij voor een poos konden
rusten, zich verkwikken, en nieuwe kracht
verzamelen om de woestqn verder doorte-
trekken: dat doorhelpen en dat dragen
moeten wij niet vergeten. Het zijn de uren
van verkwikking op de reis. Het is een
proef van de nabqheid en hulp van den
oversten Leidsman. Men leze Psalm XXHI
in rijm.
IN EENZAAMHEID.
Joh. XVI: 32.
Gy zuU mij alleen laten, en nog-
tans ben ik niet alleen, want de Vader
is miet mij.
De discipelen verlieten Jezus in de ure
des lijdens, maar de Heere verlaat de zqnen
nooit. Het kan gebeuren dat deelnemende
vrienden ons ontbreken of van verre staan.
dat wij weinig of geene toespraak van men-
schen hebben, veel in het eenzame aan
onszelven zijn overgelaten, o ! Denken wij
dan aan den onzienlqken en alomtegenwoor-
digen God en Vader, wiens oog op ons is,
wiens liefde nabg is, wiens woord ons ver-
kwikt en wiens geest vertroost. Wq zijn
nooit alleen, de Heere is dan meest nabij,
wanneer wq die nabijheid het meest behoeven:
het is de verborgen omgang door het gebed,
en de gemeenschap door het geloof, welke
op het eenzaam ziekbed kan doen juichen.
Mijne overdenUng van Hem, zal
zoet zijn.
Ja die stille overdenkingen, en eenzame
bepeinzingen van het geen God is en blgft
voor ons, van hetgeen hg in Christus voor
ons gedaan en voor ons weggelegd heeft,
van hetgeen Hg door zgn Geest al aan en
in ons gedaan heeft, de overdenking van
de wegen langs welke hg ons geleid heeft,
van het goede dat wg ontvangen hebben
en nog bekomen, de overdenkingen van
zgne groote en dierbare beloften , van
zgne goede en heilige bevelen cn inzettingen
geven ons dikwijls zulke aangename oogen-
hlikken, dat wg met den Dichter kunnen
zeggen: uwe inzettingen zgn mij gezangen
geweest ter plaats mijner ATeemdelingschap-
pen en ik love u zevenmaal des daags voor
uwe regten, o! Zoete stonden der eenzaam-
heid ! Zij verkwikken de ziel: dankt er
God voor!
TEGEN ONGEDULD.
Rom. IX: 20.
TV ie zijt gij o mensch! die tegen God
antwoordt ?
Die vraag mogen wg den verdrietig kla-
genden, den met God twistenden mensch
wel voorleggen —wie zijt gij nietig schepsel,
onwgs mensch, alles onwaardig zondaar ?
En gg zoudt u durven vermeten om den
hoogen God aan te klagen, zijn doen te
hedillen , tegen Hem in opstand te komen ?
Zoudt gij in uwe dwaasheid den alleen Wij-
zen het plan willen voorschrijven, dat Hg
zou moeten volgen of zoudt gij, worm der
aarde ! den Allerhoogsten rekenschap en ver-
antwoording afvragen? Zal het leem twis-
ten met den pottebakker ? Valt in het stof
neder, en schaamt u!
Mijn zoon! verwerp de tucht des
Heeren niet, en wees niet verdrietig
over zijne iasti/ding: want de Heer
hasti/dt den genen die hy lief heef t, ja
gelijk een vader den zoon in welke hij
een welbehagen heeft. Men leze hierbij
Heb. XII: 5—11. '
Waarom kastijdt de vader zijn kind? Im-
mers lot zijn best : maar als bet nu zich
vergramt tegen den vader, verzet tegen de
lucht, meent dat hij niet wel behandeld
wordt, kan dan het oogmerk, het goede
doel des Vaders wel bereikt worden, be-
droeft zulk een kind niet den vader, en be-
nadeelt het zichzelven niet grootelijks? —-
Wien kastigdt de vader ? Bastaarden en geen
vreemden, op welke bg geene betrekking
heeft? Of zgn het niet zulke die hij lief
heelt, aan welke hq de hand houdt, die hij
niet wil loslaten , maar van welke hg nog
iets goeds maken wil. Zoo gedraagt zich
dan God omtrent u niet als tegen bastaar-
den mwr als legen zonen , merkt dat op en
dankt er Hem voor. Men leze Gezang XVH: 2.
Ps. CHI; 10.
TiiJ doet ons niet naar onze zonden,
Hij vergeldt ons niet naar onze onge-
regtigheden.
Dat doet God nooit, en daarom is er
nooit reden tot klagen. Gij gelooft niet dat
gg alles onwaardig zijt, wanneer gij mort en
verdrietig zgt, gij denkt niet aan de menigte,
aan de duizenden uwer zonden. Wat moest
er van u en mij worden, wanneer God ons
naar verdiensten heliandelde, — dan lagen
wij te zamen reeds in de eeuwige verdoemenis.
Dank liever Gods groote barmhartigheid
dat hij u zoo weinig en met mate kastijdt.
Men leze Psalm. CIII: 4, 5 in rijm.
Joh. XVIII; 11.
Zou ik den drinkbeker niet drinken,
dien de Vader my gegeven heeft.
Zoo sprak de Heer en hoe spreekt gij zijn
discipel? Dien bitteren en vreesselijken be-
er weigerde hij niet, en gij zijt ontevreden,
wanneer u slechts eenige weinige druppelen
te drinken gegeven worden ? O die on-
buigzaamheid en onwilligheid onder de hand
Gods is hem tot smart, eu uwe schuld cb
schande, zij moet ten ondergehragt worden,
of gij zijt ongeschikt voor den Hemel. Het
is het vleesch dat moet gekruisigd worden.
Indien gij door den Geest de werkingen des
ligchaams doodt, zoo zult gij leven. En
die Hem het kruis niet nadraagt kan mijn
discipel niet zijn, dat heelt ons Jezus zelve
gezegd. Men leze Gezang GXXXI. i, 3,
5, 6 en leze GXXXII: 2, 5.
OPWEKKING TOT ONDERWERPING.
Exod. X : 3.
Doch Adron zweeg stil.
Het was wat te zeggen voor Aaron twee
■volwassene zonen iu één oogenblik door een
oordeel Gods in hunne zonden te zien ster-
Ten. En toch zweeg Aaron stil, uit eerbied
voor God die het gedaan had, uit billij-
king van Gods weg; hij durfde en wilde
niets zeggen, om dat God het gedaan had,
wiens doen altgd Majesteit en Heerlqkheid
is. Er is een zwijgen met den mond, maar
ook een zwggen met het hart, het eerste
«s voor da menschen, het andere kent en
ziet God alleen; waar het laatste plaats heeft ^
«ial ook bet eerste gevonden worden, het is
de ootmoed en het geloof waardoor wg dit
beoefenen kunnen. Het is zoo betamelgk
en zoo Godverheerlgkend, dat wq niet
genoeg hierom bidden en i naar hetzelve
streven kunnen. Men leze Gezang XXI.
Indien Hi/ alzoo zal zeggen: Ik
heb geen lust aan u. Ziet! hier ben
ik , Hi/' doe mi; , zoo als het goed is
in Zyne oogen.
Dit is wel diepe onderwerping, en on-
bepaald overgeven aan de Goddelijke be-
schikking. David gevoelde toen meer dan
ooit, hoe schuldig hq voor God was, zgn
gemoed was verbrgzeld van wege zqne zonde..
Ik ben het waardig, dat God mij zoo zwaar
bezoekt, en de grievende smart moet on-
dervinden, dat mijn eigen Zoon mij naar
kroon en leven staat, de Heere is regt-
vaardig. Ik durve niets afbidden; wil hg
mg nog dieper vernederen, ja dooden, ziet
hier ben ik! Hij doe mét mij wat goed is
in zgn oogen. Zoo dacht en sprak David.
Dat is regt bukken voor God! Dat is Hem
verheerliiken in den weg zijner gerigten.
O! mögt ik ér iets, ja veel van leeren. Men
leze Gezang LXVIII: 2, 5 , 7.
Job I: 21.
'De Ueere heeft gegeven, de Heere
heeft genomen, de naam des Heeren
zij geloofd.
Het staat den Heer en eigenaar vrij om
terug te nemen, wat het zgne is; niets is
het mijne, mijn goed, mijn gezondheid en
kracht, mijn leven, het is alles het zijne.
Van Job wei'd alles terug genomen wat God
hem zoo ruim geschonken had, zijne be-
zittingen, zijne kinderen, zijne gezondheid,
hij had alles verloren. Dat heeft de Heere
gedaan, Hij was vrij in 't geven gt; vrij in het
nemen, zijn naam worde door mij geëerd
en verheerlijkt! Mögt ik in veel kleiner
smart Job nazeggen niet alleen met de
mond maar met het hart, wat hq in veel
grooter lijden zoo schoon en treffend sprak.
Ach! hoe moet ik mij schamen onder het
heerlijk licht van het Evangelie, en bq het
weinige leed dat mij treft zoo ver bq dezen
ouden vromen man achtertestaan. Men lei«
Jacob. Yt lö, 11 en MddeGez. LXïIs 52.
Ik zal mi/nen mond niet opdoen, want
gy hebt het gedaan.
Die overtuiging: God heeft het gedaan,
doet het godvruchtig gemoed, dat doordron-
gen is van eerbied voor Gods oppergezag
en den afstand gevoelt tusschen den Aller-
hoogsten en zichzelven, de hand op den
mond leggen, hq durft even min als David
iets zeggen. Maar het geloof dat Hg di«
het gedaan heeft dezelfde God en Vader is,
die hem in Christus in genade aanneemt,
alle zijne zonden vergeeft, en het eeuwige
leven schenkt, dit doet hem met volkomen
vertrouwen berusten, dat het wel gedaan is,
Want wat de hoogste wgsheid en liefde doet,
«an niet anders, dan wijs en goed zgn,
dan is die gedachte: Gg Vader in de Heme-
Jen hebt het gedaan alleen genoeg om niet
alleen als schepsel maar ook als kind te
quot;'gen, en met David te zeggen, ik zaV
nign mond niet op doen, want de beker
Tan mijn Igden komt van een vaderhand.
OPWEKKING TOT LIJDZAAMHEID.
Nu een weinig tijds zoo 't noodig is
bedroefd zijnde door menigerlei verzoe-
kingen, op dat de beproeving uwes ge-
loofs, die veel kostelijker is dan des
gouds het welk vergaat en door het
vuur beproefd wordt, bevonden wordt
te zijn tot lof, eer en heerlijkheid in de
openbaring van Jezus Christus.
Dat is eene heerligke plaats, ieder woord
heeft hier nadruk, het Igden wekt droef-
heid ^ maar het duurt slechts weirdg tijd,
het komt en blijft alleen indien het noodig
is en zoo lang het noodig is, het oogmerk
is beproeving van de echtheid des geloofs
ter loutering, zuivering en afscheiding van
het geen er niet bq behoort, om het in
den dag van Christus in al deszelfs glans te
openbaren. Zalig hq die de proef door-
staat, gelouterd uitkomt, dan zal het treu-
ren dat hier geschiedt, in eeuwige blqdschap
tejranderen;. God en den Zaligmaker voor
het geen hier deed schreijen, dank en eer
worden toegebragt.
De Heere rigte uwe harten tot de liefde
Gods en de lijdzaamheid van Christus.
Dat bidt Paulus voor Christenen, die het
woord Gods onder vele verdrukkingen had-
den aangenomen en om hun geloof veel
smaad en hjden moesten verdragen. De
liefde Gods en de lijdzaamheid van Chris-
tus zijn de twee punten, waarhenen oog
en hart gedurig moeten gerigt zijn, zij
moeten het voorwerp onzer beschouwingen
en overdenkingen, van ons geloof, deelne-
ming , aanbidding en verlustiging uitmaken ,
dan leeren wij Igden naar den wil van
God, dan leeren wg de les der Igdzüara-
heid. — O! bid voor u zelve en voor cl-
kanderen dat de Heere daar toe uwe harten
bewerke en rigte.
Ziende op den oversten Leidsman en
^oleinder des geloofs, die het kruis
heeft verdragen en de schande veracht.
Ziet op Hem in uwe beproevingen en
smarten. Gij op ©en zacht rustbed, en
de Heer aan een kru» \ Hq werd gesmaad,
ibeipot, en gij beklaagd ea geholpen; Hij
van allen verlaten en gij omringd door
trouwe vrienden en betrekkingen. Ziet op
dat Lam Gods, het welk zich voor u ten
offer gaf. Slaat gedurig uw oog op dien
grooten voorganger, houdt het onbewe-
gelijk op Hem gevestigd, Hij ging ons voor
in Iqdzaam lijden. Hij roept u tot zijne
navolging. Hij sterkt en verkwikt u door
zqne liefde, en de uitkomst gelijk ze voor
Hem was, zal ook voor u zijn wanneer gij
de zigne zgt, een ingaan in zgne vreugde.
Gezang CXLYHI: 3.
BIJ LANGDURIG EN VERMENIGVULDIGD
LIJDEN.
Denk aan den 58 jaar krank geweest
zijnde man te Bethesda, Joh. V: i, 5—9,
aan de vrouw die 12 jaren met eeae onge-
neeslijke kwaal bezocht was en daarbg al
haar vermogen had opgeofferd , Mark. V:
25—34, aan Aeneas te Lijdda die 8 jaren
aan eene verlamming te bed gelegen had,
Hand. Xs 35—35 , aan den 4o jarigen kreu-
pelen bedelaar die van de geboorte af ellen-
dig en arm geweest was, en die allen hebben
naderhand God gedankt dat zij niet vroeger
genezen zgn, om dat zij dan Jezus Christus
als hunnen grooten redder niet zouden
gekend hebben, en geene zulke toonbeelden
ter verheerlijking van zijnen naam zouden
geweest zijn. Ja maar zij. werden genezen
en ik niet! de ligchamelijke herstelling was
voor hen het minste, dq kennis van Chris-
tus en een getuigen ter zijner eer te zijn,
dat was het grootste en dit is ook voor u
te verkr^en.
Jacob 1:4.
De lijdzaamheid hehbe een volmaakt
werk, op dat gij moogt volmaakt zijn, en
geheel opregt, in geen ding gebrekkelijk.
Het is niet zoo zwaar om eenige uren
en dagen, als weken en maanden gednldig
te zijn, de Heer wil u de les der lijdzaam-
heid goed leeren, u in onderwerping en
geloof bijzonder oefenen, boven anderen
aan het beeld zijnes Zoons gelijkvormig
maken, het is eene eervolle onderscheiding
wanneer een leerling op de school van den
Meester eene pieer moeijelijke les te leeren
krijgt, een blijk van vertrouwen, wanneer
een Koning zqnen dienaar een gewigtig
werk, of aan eenen zijner Generaals een
gevaarlqke jjost aanbetronwt, wanneer zg
het gewillig aanvaarden , en getrouw uitvoe-
ren, dan wacht hun groote lof en eer,
zij zullen boven anderen gekroond worden.
iä Cor. IV; 17.
Onze ligte verdrukking die zeer haast
voorbijgaat, werkt een gansch zeer uit-
nemend eeuwig gewigt der heerlijkheid.
Wq moesten rekenen gelqk Paulus, die
nog vrij wat meer en zwaarder dan iemand
onzer geleden heeft, hq noemt het lijden
Ligt, in vergelqking met het gewigt der
heerlijkheid hier namaals; hij zegt het gaat
haast voorhij in vergelqking met de eeuwige
zaligheid. Ja waarlijk het is niet met el-
kanderen te waarderen, het leed gaat haast
voorbij, de tijd snelt daarhenen; iedere
dag telt af, brengt nader aan het einde,
daar aan het graf zqn wg aan de grenzen,
en dan is al het vorige weggegaan. Hebt
maar een weinig geduld. Christenen, de
Heere komt en het Halelujah der Verlos-
sing zal beginnen. Gezang CXCII: 4, 13.
TEGEN HET VOORUITLOOPEN,
1 Petr. V. 7.
Werpt alle uwe behommernissen op
Hem, want Hij zorgt voor u.
Men heeft soms -vele bekommernissen die
kwellen, is het niet uit het geen omringt
en nabq is, dan uit het geen nog ver in
de toekomst ligt. Petrus geeft een goede
raad, Werpt dat pak van zorgen, dat als
een zware steen u drukt, van u af, wen-
telt het vau u weg naar Hem toe, die er
voor zorgen kan, het alleen doen kan,
en ook tot nu toe getoond heeft voor u te
zorgen; met andere woorden: draagt uwe
bezwaren cn belangen biddend en vertrou-
wend aan God op, geeft ze geheel aan Hem
over. Hij wil ze van u overnemen, en dat
zal u verligten. Men leze Gezang XXIII.
Matth. X: 3o.
De hairen uw es hoofds zijn alle geteld.
Wat vermoeit gij u toch met het beden-
ken van hetgeen u al in de toekomst kan
overkomen, als dat gebeurt, en het eens
zoo ver met mij gaat, hoe koom ik dat ea
dat te bovea? Gij bekommert en ontrust
u over vele dingen. En gij kwelt u als of
er geen God in den Hemel was, die het
kan afwenden, matigen, doorhelpen. Staat
niet alles in zijne handen, kan er iets u
overkomen buiten zijnen wil? Zijn de hairen
uwes hoofds niet allen bij Hem geteld,
sterft er een muschje buiten zijn oog ? Vreest
dan niet voor menschen en omstandigheden ,
maar vestigt uw hoop op God. Men leze
Matth. X: 28—51 en Matth. VI: 25 tot 53.
De morgen zal voor het zijne zorgen ^
elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs
kwaad.
Voor elke dag heeft God het leed afge-
wogen, nu moeten wg bij hec geen heden
mij beschikt is, niet dat vau morgen eu
overmorgen en van volgende dagen in onzo
gedachten en vrees daar bij voegen, want
dan vermeerderen wij het tegenwoordige
kwaad , en leggen ons zeiven een hjden op,
dat God ons nog niet geeft, en dat wij
niet weten of he: ooit komen zal. Wg
hebben genoeg aan hetgeen heden moet
gedragen worden. De morgen zal voor het
zqne zorgen, dit welen wij, morgen leeft
ook God, maar of wij dan zullen leven, dit
Vreten wij niet. Men leze Gez. LXXX: 4,11.
IN MOEDELOOZE OOGENBLIKKEN.
Jesaia XL: 27.
ff^aarom zegt gij, o Jacob ! en spréékt
O Israel! mijn weg is voor den Heer
verborgen en mijn regt gaat van mijnen
God voorhij?
Gelgk Israël klaagt ook meermalen de
Igder, wanneer hij in plaats van hetzelve
naar zijn wensch verligt en weggenomen
te zien, integendeel het ziet voortduren
en het soms verzwaard wordt. Het antwoord
dat de Propheet vs. 28—51 geeft, moet ia
die oogenblikken gelezen en bepeinst wor-
den. Wie is God de eeuwige, de Schep-
per, wiens hand niet verkort is, om Ie
kunnen helpen, maar aan wiens verstand
geen doorgronden is, wanneer hq het laat
voortduren, en die dan kracht en sterkte
kan en wil vermenigvuldigen als wij dreigea
ts bezweken. Men leze de beschrijving
van Gods grootheid vs. 12—18, vs. 21—26.
Zijnde vertroostingen Gods u te Mein?
Die vraag mag de Christen, als hq daar
moedeloos is onder zijn lijden, zich zelven
wel doen: is dan een Bqbel vol beloften
en eene ervaring van zoo vele jaren dat
God niet laat verzocht worden boven
vermogen, n niet genoeg ? Is God dan
veranderd? Is Jezus Christus wederom ge-
storven? Is er geene eeuwigheid die alles
vergoeden zal, te wachten. Zgn het kleine
zaken die God u in Christus reeds gegeven
cn toegezegd heeft en voor u bewaart ?
Gaan dan uwe smarten boven de verge-
ving der zonden, de aanneming tot kin-
deren, de inwoning des Geestes, en de
zaligheid uwer zielen? Of is het Iqden van
den tegenwoordigen tijd zoo groot dat geene
verzadiging van vreugde big Gods aangezigt,
geen zien van God, geen gelijkworden aan
Christus daar tegen kan opwegen? Beant-
woord deze vragen. Men leze Gez. XXIV
en XXVin.
Matth. XIV: 3i.
Gy Ueingeloovige f waarom hebt gTjf
gewankeld?
Als men met Petrus op den sterken wind
en de onstuimige zee ziet, en niet op Jezus;
dan zinkt men, Wg staan alleen door zijne
kracht, door het geloof ontvangen wij ze,
Wanneer dit bezwijkt, dan schreeuwen wg
Vol angst, Heere! help mij ik verga! Het
geloof wordt niet gesterkt wanneer wg
alleen op de bezwaren en het lijden zien,
het moet stil en onbeweeglijk op Hem zien,
van wien licht, moed en kracht afdaalt. Hoe
klein is dikwgls ons geloof, en hoe groot
moest het zijn! Laat ons met de Apostelen
bidden, Heere vermeerder ons bet geloof!
Men leze tot beschaming en opwekking
Wat de ouden door bet geloof verrigt heb-
ben, Hebr. XI.
DE DONKERE TOEKOMST.
Jesaia. L: 10.
TFie ia er onder ulieden, die den
Heer vreest, die naar de stem zijnes
Tonechts hoort? yils hij in de duisternis
wandelt en geen licht heeft, dat hij
hetrouwe op. den naam des TIeeren en
steune op zijnen God.
Het gebeurt meermalen dat de Godvree-
zende een weg moet bewandelen, waar het
200 donker van rondom is dat er geen
enkele straal van licht te zien is, dan mag
hi}, en dan moet hg vertrouwen op den
naam des Heeren en steunen op zguen God ,
die met hem is schoon hij Hem niet ziet,
nabij is schoon hij het niet gevoelt, voor
hem is , schoon Hg het niet in het uitwendige
toont. Gelgk de blinde steunt op den arm
van zijnen vriend, en de reiziger op den
onbekenden weg in het donkere van den
nacht de hand van den leidsman die den
weg kent en licht heeft, vasthoudt, zoo
mag zich de pelgrim naar bet Hemelsch
vaderland vasthouden aan God, als ziende
den OnzV.nlgken, en hij zal wel tehuiskomen.
Men leze Gezang GLXH: 4, 5.
Deul. XXXÏ: G en 8. Hebr. XIII: 5,6.
Zijt sterk en heb goeden moed, ik zal
u niet begeven noch verlaten.
Ziet daar de groote en veelbevattende be-
lofte die de Heere aan zijne opregte dienaars
ïneermalen gedaan heeft. Zij kan rijkelijk
opwegen tegen de grootste bezwaren en
de donkerste vooruitzigten. Het zwakke
®n vreesachtige kind gevoelt zich gesterkt
Wordt gerust, wanneer de vader of
ïnoeder bet zegt, ik blijf bij u, en zal u
niet begeven, en wie is Hq die dat tot u
zegt ? God de Almagtige en de Getrouwe,
heeft Hij het niet bevestigt te aller tgd?
Wat zoudt gij dan vreezen: als God voor
n is, wie zal tegen u zijn. Men leze Ge-
zang XIII en Gezang XLVIII: 5.
Laxit uwe weezen achter, en laten uwe
t^^eduwen op mij vertrouwen.
De zorg voor betrekkingen, die achter
blijven als God den man, de vrouw, den
broeder,den vriend wegneemt, kan dikwgls
op het ziekbed den kranken kwellen, vooral
Wanneer zij door den dood van zulk eenen
bezochte van genoegzame middelen des
bestaans beroofd worden. O ! hoort dit
woord des Heeren, als of het daar voor u
geschreven stond, laat uwe weezen aan mq
over, en uwe weduwen op mij vertrouwen.
God heeft u niet noodig om voor hen te
zorgen. Hg wil hen leeren van het schep-
sel , van u aftezien, en nu op Hem alleen
te steunen. 'Hij is de vader der weezen.
Hij kan uit de donkerheid licht gebieden,
en doen boven uw bidden en denken. Men
leze Psalm CHI : 9. Psalm CXLVI : 5,4,7,8 in
rgm , en Gezang XXX 16,7.
IN GROOTE ZWAKHEID.
2 Cor. IV: 16.
Hoewel onze uitwendige mensch ver-
dorven wordt, zoo wordt nogtans de
inwendige vernieuwd van dag tot dag.
Afnemen en toenemen, achteruitgaan en
vooruitgaan kan op het ziekbed te gelqk
plaats hebben het ligchaam verzwakken,
en deszelfs krachten verminderen, maar wan-
neer nu de ziel, de geestelgke mensch in
onderwerping, lijdzaamheid, geloof en he-
melsgezindheïd toeneemt, zoo is de winst
grooter dan het verliea, want hetgeen wq
naar den geest winnen, dat nemen wij mede
over het graf, dat bUjft tot in het eeuwige
leven. Mögt gij dit met Paulus eenigzins
tunnen zeggen, dan wenschen wg u geluk,
•lan noemen wij u zalig, dan kunt gg ook
gelgk hij getuigen: als ik zwak ben, ben ik
sterk, sterk en krachtig in den Heere.
Psalm. CIII: i4.
weet wat maaksel wij zijn,
gedachtig zifnde dat wij stof zijn.
Dit troost mg bij het gevoel van het be-
geven mijner krachten, want de Heere
weet dan toch de begeerte mijner ziele,
als ik niet meer zóó denken, spreken
en werkzaam kan zgn, gelgk ik wenschte.
«q weet het wat maaksel ik ben, hoe zwak
^an moed, hoe klein van kracht. Zoo ooit
aan gevoel ik thans mensch van aarde te
, maar ook hoe goed het is dat de grond
quot;qner hope en zaligheid buiten mg in
^hwstus ligt, die als ik niet meer bidden
«an aan de regterhand Gods is, ea voor
öiqbidi.
-ocr page 66-Wij weten dät zoo ons aardsche huis
dezes tabernakels gebroken wordt, wij
een gebouw bij God hebben, een huis
niet met handen gemaakt, maar eeuwig
in de hemelen.
De bouwvallige tent begint meer en meer
le breken,- de woning wordt gebrekkig,
bet zal niet laug duren of zij stort in, maar
geen nood : in het geloof aan mijnen Heer
en Heiland zie ik naar de betere woning uit,
die Hij mij bereid heelt, het zal voor mij
haast verhuistijd worden, en dan zal het met
mij als met Israël zijn, die het gebrekkige
tenten-leven in de woestijn verwisselde , met
de betere en bestendiger woning van het
beloofde land.
VERLANGEN NAAR DEN DOOD.
Jona. IV; 3.
Waarschuwend voorbeeld. - iS/m zeide:
Het is genoeg! Neem nu, Heere mijn
ziel. 1 Kon. XIX: 4. Jonas zeide:
nu dan Heere! Neem toch mijne ziel
van mij: want het is mij beter te sterven
dan te leven.
Dat was een onbetamelijk verlangen bij
heide , uit verdriet en moedeloosheid, de
Ileere vei'hoorde die wenschen niet; van de
post wegteloopen om dat' het weer guur is,
dat past geen goed soldaat, van de school
^aar huis te willen keeren, eer men de les
geleerd heeft, dat kan de meester niet toe-
staan, en het Tverk onafgedaan te laten lig-
gen eer de avond komt, dat voegt geen
dienstknecht, die tóch niet in zijn eigen tijd
en werjL, maar in dat van zijnen Heer
bezig is. Het zou ook een slechte overgang
zijn uit deze in de toekomende wereld, met
een verdrietig gemoed daar aantelanden, wij
moeten wachten tot Gods tijd daar is, zijne
ure gekomen is. Wij moeten het niet gedaan
maken, maar de Heer moet ons gedaan geven
Men leze Gezang CXC, en vooral de twee
laatste regels.
Goed voorbeeld. - Wat ik verkiezen zal,
leven of te sterven, weet ik niet.
Paulus verlangde wel te sterven, want dat
-ocr page 68-zou hem gewin zijn, hij zou dan met Chris-
tus zijn, en dat was hem ver het beste,
maar die begeerte was bij hem ondergeschikt
aan den wil des Heeren, wilde die hem nog
gebruiken tot nut van anderen en tot groot-
making van zijnen naam, dan wilde hij ook
nog bijven leven. Zoo behoort het, wij moe-
ten de beschikking aan den Heer overlaten;
die gelooft zal niet haasten, wij weten niet,
wat er voor ons nog te leeren, te lijden of
te doen is, niemand heeft magt om zijn
leven afteleggen dan alleen Hij, die het voor
ons heeft afgelegd, maar ook niet eer wilde
doen, dan toen hij kon zeggen: het is volbragt!
VREES VOOR DEN DOOD.
1 Cor. XV: 56.
De prikkel des doods is de zonde.
Ja voor den mensch, die in zijne zonden
sterft en buiten geloofsvereeniging met den
Heiland gebleven is, heeft de dood een
ontzagchelijk en vreesverwekkend aanzien,
dan knaagt de zonde ala een worm in het
binnenste, en zij is het zwaard der wrake
waarmede deze laatste vijand gewapend schijnt'
Diaar waar men in Christus vergeving van
zonden gevonden heeft, waar men met Chris-
^•^s dezelve aanvankelijk is afgestorven, en
Gode dienstbaar geworden is tot geregtig-
^eid, daar heeft de dood zijn prikkel verlo-
gen , daar komt hij als een bode des Heeren,
aftelossen en tehuis te brengen bij Hem,
^len wij liefhebben, en dan kan men Paulus
'nichtaal overnemen: Gode zij dank! die
ons de overwinning geeft door onzen Heer
Jezus Christus. Men leze dit Hoofdstuk vs.
»9--J8.
Joh. VIII: 5i.
J^oorwaar, voorwaar zeg ik u, die mijn
woord zal bewaard hebben, zal den dood
niet zien in eeuwigheid.
Jezus zeide: Ik ben de opstanding en
het leven: die in mij gelooft, zal leven,
ware hij ook gestorven, en een iege-
die leeft en in mij gelooft, zal niet
sterven in eeuwigheid. Gelooft gij dat?
Jezus Christus, die den dood heeft tg
niet gedaan, en het leven endépnverder-
feüjkheid heeft aan het licht gehragt
door het Evangelie.
Die hij heeft lief gehad, heeft Hij
ten einde toe lief gehad.
Rom. VIII: 38, 5q.
Ik ben verzekerd dat noch dood, noch
leven-, noch tegenwoordige noch toeko-
mende- dingén, noch eenig schepsel ons
zal kunnen scheiden vctn de liefde Gods,
welke is in Christus Jezus onzen Heer.
Moeten deze krachtige uitspraken en heer-
lijke beloften niet de vreeze des doods over-
winnen ? Die het gezegd en beloofd heeft,
heeft de sleutels van dood en graf, is de
leidsman tot, en over den dood. Men leze
Gezang GLXXXIV : i , 2, 3.
§ 28.
GEMOEDIGDHEID TEGEN DEN DOOD.
Gen. XLVIII:2i. XLIX: 18.
Ziet ik sterpe! maar God zal met
ulieden wezen. Op uwe zaligheid wachte
ik Heer !nbsp;■
Zoo kalm en gemoedigd .sprak cn stierf
-ocr page 71-Jacob in de tegenwoordigheid zijner kinde-
ken , niettegenstaande hij de belofte van de
'awoning in het land Kanaan niet verkregen
maar hij verwachte een beter vader,
land, en in het vooruitzigt en de hoop op
de zaligheid bij 'Ood, boog hij het hoofd en
stierf. Voor den Christen is deze blijde en
zalige hope veel helderer geopenbaard , en
door de opstanding van Christus als een
onwankelbare rotssteen bevestigd. Men leze
Gezang GLXXXIX.
Gij zult jniJ leiden naar uwen raad
en daarna zult gij mij opnemen in heer-
lijkheid. Tf^ien heb ik nevens u in den
den hemel, nevens u lust mij ook niets
op aarde , bezwi/kt mijn vleesch en myn
hart, zoo is God de rotssteen mijns
harten en mijn deel in eeuwigheid.
Het is als of ik hier een geloovige van
quot;et Nieuwe Testament hoor spreken, en
wanneer ik de taal van sommige Christenen
ïn dezen tijd hoor , als of zij nog onder het
Oude Testament leefden. De vrome Asaph
is hun tot beschaming, en strekke hun tot
opwekking. Men leze Psalm XXIII: 2,
LXVIII: 10, LXXXIY: 6, LXXXIX: 8.
God zal alle tranen van de oogen
afwisschen en de dood zal niet meer
zi/n; noch rouwe, noch gehrijt, noch
moeite zal meer zijn; want de eerste
dingen zijn weggegaan — deze woorden
zijn waarachtig en getrouw.
Welk eene heuchelijke verwachting, alle
leed, alle moeite, alle zonde voorbij , voor
eeuwig voorbij; nog maar weinige oogen-
blikken, en gij vriend en vriendin des Hee-
ren zijt het alles te boven. Boven de aarde
is boven de zonde te zijn, de dood is voor
ben die in den Heere sterven, niet anders
dan een afsterven van de zonde en een
doorgang tot het eeuwige leven. Men leze
Gezang XLIII.
Dit weten wij, wanneer IJ ij zal ge-
-ocr page 73-openbaard worden, wij Hem zullen ge-
lijk wezen, want wij zullen Hem zien
gelijk Hij is.
Als het er niet zoo duidelijk geschreven
stond, wij zouden het niet durven denken,
en het zou nooit in ons hart zijn opgekomen.
God en Jezus Christus te zien gelijk Hij is,
'n zijne nabijheid toegelaten te worden, ja,
Hem gelijk te zijn, dit gaat ons verstand te
boven. Valt hier met mij neder in verba-
zing en aanbidding, ik kan er u niets meer
van zeggen, en leg de pen neder met die
bede dat gij die dit boekje leest en ik die
het schreef door Gods genade mogen ver-
waardigd worden, om het bij ervaring eens
te weten wat het zijn zal, en dan zullen
■wij te zamen nedervallen voor Hem die op
den troon is , en voor het Lam dat geslagt
w en het voor eikanderen en voor de Enge.
len uitroepen:
•^Ihs wat wij zijn, zijn wij U verpligt,
^ lt;iUeen verpligt, Redder van de menschen!
Amen! ja Amen.
-ocr page 74-B L A D W IJ Z E R..
Bladz.
1.nbsp;Bij het begin der Ziekte. ... 9.
2.nbsp;Bij den wenscb om beter te worden. 10.
3.nbsp;Opwekking tot nadenken. , . .11.
4.nbsp;Opwekking tot bidden.....14.
5.nbsp;Voor ongevoelige Kranken. . . .16.
6.nbsp;Voor Kranken die met hunne zon-
denschuld en het gevaar hunner Ziel
onbekend zijn........18.
7.nbsp;Voor Kranken die met zichzelven
voldaan zijn.........20.
8.nbsp;Beginselen der ontwaking. . . . 23.
9.nbsp;Aanmoedigende uitspraken des Bij-
bels bij het beschamend en neer-
drukkend gevoel van zonden. . . 25.
10.nbsp;Aanmoedigende voorbeelden. . .28.
11.nbsp;Bij onvrijmoedigheid des Geloofs. .30.
12.nbsp;Verbindtenis en toewijding aan God
en Christus.........32.
13.nbsp;Klagt over zichzelven......34.
14.nbsp;Strijd met zichzelven. . . . .37.
-ocr page 75-BLADwnZEB.
bladz.
15. In pijnen en benaanwdheden. . . 40.
In oogenblikken van verademing en
19.nbsp;Opwekking tot onderwerping. . . 48.
20.nbsp;Opwekking tot lijdzaamheid. . . 52.
21.nbsp;Bij langdurig en vermenigvuldigd
l'i«len.......... . 54.
22.nbsp;Tegen het vooüitloopen.....57.
23.nbsp;In moedelooze oogenblikken. . . 59.
24.nbsp;De donkere toekomst......61
25.nbsp;In groote zwakheid......64.
26.nbsp;Verlangen naar den dood. , . .66.
27.nbsp;Vrees voor den dood.....68.
28.nbsp;Gemoedigdheid tegen den dood. . 70.
-ocr page 76-ßij M. WUT amp; XüNKK, Drukkers van het Nederlanäteht
Zendelinggenootschap, worden ook uitgegei^en
de navolgende Kleine Stukjes.
1. Evangelische herinneringen aan Kr«nken.nbsp;k iSnbsp;Ct,
t. Over het nuttig Kerkgaan.nbsp;- iOnbsp;»
S. Over het doen van Belijdenis,nbsp;. lonbsp;)gt;
4.nbsp;Een woord voor menschen^die niet ter kerk kttnnen gaan.nbsp;- 10nbsp;»
5.nbsp;Het Christendom beschaamd door Heidenen.nbsp;• ronbsp;»
6.nbsp;Evangelische herinneringen aan Bedroefden,nbsp;-nbsp;n
7.nbsp;Evangelische herinneringen aan Vaders en Moeders.nbsp;« 90nbsp;»
8.nbsp;Een woord aan Vaders en Moeders over den Doop*nbsp;- o5nbsp;»
9.nbsp;Over het allerbeste Boek.nbsp;«
ao. Onderwijs over het Bijbellezen.nbsp;^ ,5
ji. Levensgeschiedenis van den grootsten Man.nbsp;„
it. Iets over het Avondmaal.nbsp;- ,5
Opwekking tot de huisreliike Godsdienst,nbsp;-nbsp;„
14. Zamenspraak tusschen drie Vrienden over deWedergeb.nbsp;- ojh
aS, Het leven van WiJüam Keliii,nbsp;- ,5nbsp;„
i6« Drie samenspraken tusschen een'Leeraar en een'Hnism.nbsp;. ,5nbsp;^
17.nbsp;Het dorp Eerenhoef, tot yorigen welvaart hersteld..nbsp;- a5nbsp;^
18.nbsp;Het nadeel van het bij do straat loopen der kindereunbsp;- jonbsp;»
jg. Waarschuwing tegen de Ontucht.nbsp;- 5onbsp;gt;1
SO, Iets yoor herstelden uit krankheid«nbsp;- ^qnbsp;„
SI* Iets Toor Gevaneenen,nbsp;- 45nbsp;^
9«, Geschenk der Christelijke liefde voor kinderennbsp;- 3a|nbsp;y,
s5. Geschenk voor Lidmaten der Christelijke kerk,nbsp;- jjnbsp;„
«4. Heb ik wel genoeg voor de Eeuwigheid ?nbsp;» 10nbsp;»
»5. Tweede Geschenk der Christelijke liefde voor kinderennbsp;- s5nbsp;ti
»6* Voor Dienstboden.nbsp;•
«7. Over de Feesten.nbsp;«nbsp;^^
•8. leti voor Armen.nbsp;• 10nbsp;,,
99. Jezus , de geneesmeester van kranken.nbsp;- isfnbsp;^
5o« Evangelische Herinneringen aan oude Lieden«nbsp;— s^i
St. Verzameling van leerz. brieven en opwekkende verhalennbsp;• 90
5a. Opwekking tot Weltevredenheid.nbsp;_ jqnbsp;^
55* Ben goed woord aan Christen-ouders over de opvoeding ftonbsp;ii
54. Franke , de kracht des Geloofs,nbsp;_ ,5
35. Schets van het het leven van Afrikaner.nbsp;- ionbsp;„
86. Waarschuwing tegen het Kwaadspreken.nbsp;.nbsp;,,
$7« lols over de Zelfkennis.nbsp;. ^onbsp;»
S8. Ben woord van onderrigt en troost in Sterfhuiien.nbsp;- «5nbsp;,,
59* Men doet niet, wat men kan.nbsp;.nbsp;,,
40.nbsp;Vriendelijke raad aan zwaarmoedigen«nbsp;•
44,nbsp;Het Voorbidden , een pligt der Christelijke liefde.nbsp;. 17Inbsp;»
45.nbsp;Opwekking tot getrouwe deelneming in het Maan»
delijksche Gebed. ^nbsp;- 17Inbsp;w
46« Troostwoord.voorCbristenen, in alle wederwaardigheden.* 17Inbsp;)gt;