voorgjssteld eit aangeprezen
«AA»
IÉ
te rotterdam,
bij M. WIJT amp; ZONEN,
Srnlkeri tu, hat Ntderl«nd»o!ie Zenileli«egenoolioh«p.
«835
N». XtVlII.
-ocr page 2-.nbsp;ICI!quot;
r-.i'-r-U
-ocr page 3-Gecommitteerden van het Nederlandsche Zen-
delinggenootschap, tot het opstellen, verza-
melen en uitgeven van kleine Stukjes, ter
bevordering van Evangelische kennis en god-
zaligheid, ook bij mingeoefenden; —namelijk:
r. j. van der meü1.en, b. van marken,
j. clarisse, a. l. si. PhU. et Theol. Doct.
en Prof,, a. de vries, l. egeling,
j. c. vorstman, r. adriani, Predikanten te
Amsterdam, Hoorn, Leyden en JRotterdam;
tOOKSERIGT.
.w
overeenkomstig hun amht en hunne bediening,
dat oogmerk gaarne willende bevorderen,
en in uitzigt op des Heeren medewerkenden
zegen, bieden het nevensgaande Stukje hun-
nen landgenooten aan; erkennende intussehen
geene uitgave voor echt, dan welke door
eenen hunner, of door de drukkers dezes,
onderteekend is.
INLEIDING.
Gg kunt geliefde Lezer! uit den titel die
dit boekje draagt, opmerken, wat gq hier vinden
zult, op welk eene wijze de Schrgver het u zal
vooordragen, en wat zijn oogmerk daarbg is.
Over dit een en ander wil hij , ten einde uwe
toegenegenheid en belangstelling te winnen, met
u vooraf een enkel woord spreken.
Het is over het geloof in den Heere Jezus
Christus, dat gq hier eenig onderrigt vinden zult.
Een hoogstgewigtig onderwerp voorwaar! De regte
kennis en nog meer het bezit, en beoefening
van hetzelve is ons boven alles noodig; hier
van hangt de rust, troost en hoop van ons hart,
het leven en wel wezen onzer ziel geheel af.
Het geloof in den Heer Jezus Christus is de band
der vereeniging tusschen God en ons, het be-
ginsel, de kracht en de steun van het Gode gewqde
Christelijke leven, de wortel en de bron van alle
Gode behagelqke deugd, met één woord de groote
zaak waarop het voor ieder onzer in leven en
sterven, en in den dag der verschoning van
Christus aankoomt. Omtrent dit gewigtig stuk
IN l-EIDlNft.
zgn ook nog vele misvattingen en zelfs misleidin-
gen, er bestaat toch meer schqn en gedaante,
dan wezen — meer belqdenis, dan beoefening —
meer zwakheid en weifeling, dan kracht en vast-
heid—meer rusten in vroeger geloof, dan wel
een dagelqksch leven en werkzaam zgn uit het
geloof. En van daar bg den eenen gerustheid
zonder grond, bij den ander noodelooze vrees en
neergedruklheid; bg dezen onzekerheid en on-
gestadigheid , bg genen gebrek aan werkdadigheid
en vrucht. Het is dus geen' onnoodige en over-
tollige zaak over zulk een onderwerp te spreken
en te schrgven.
Ik gevoelde mg althans door het belang van
dit slnk , en door de behoefte welke ik meende
dat de Christenen ook van onzen tgd aan de
regte kennis hier van hadden, opgewekt en
gedrongen , om bier over dit boekje te schrijven.
Niet om dat ik iets nieuws of beters dan er reeds
over gezegd en geschreven is, u zou kunnen
niededïelcn. Neen, ik wilde u het alleroudste
en tevens het allerbeste onderwgs herinneren,
naar het welk alle Hoogleeraars en Leeraars
hunne lessen, boeken en predikatien moeten be-
proeven en rigl^en. en aan het welk gg en ik,
hoe wijs en vroom of hoe onkundig cn onvroom
wg ook zijn mogen, ons moeten onderwerpen,
als aan de uitspraak van den allerhoogsten , ge-
zaghebbenden en onfeilbaren Leeraar in het rijk
VI
INLEIDINft.
ril
der waarheid, het is dat van onzen Heer en
Zaligmaker Jezus Christus zelve. Hq en zqne
Apostelen hebben meermalen Van het geloof in
Hem gesproken, maar dat alles bgeen te zamelen
zou ons te uitvoerig doen worden. Ik wilde
mg alleen bepalen tot de oudste en beste predi-
dikatie, die Jezus Christus zelve voor j8oo jaren
in de Synagoge te Kapernaum len aanhooren van
geleerden en ongeleerden, van geloovigen en on-
geloovigen, van vrienden en vganden over het
geloof gehouden heeft. Ik wilde met u nalezen
en bepeinzen, wat ons Johannes in zgn Evan-
gelie hoofdst. VI: 26-71 daarvan beschreven heeft.
Wg vinden toch nergens in zulk een kort bestek
zoo duidelijk, uitvoerig en krachtig van dit stuk
gesproken, als in deze rede des Heeren. De
Apostel Johannes moet het ook als bijzonder be-
langrgk beschouwd hebben voor de Christenen
van zgnen tgd, want het is het eenige van alle
de menigvuldige gesprekken, welke Jezus in
Galilea gehouden heeft, hetwelk door hem is
aangeteekend. Wanneer ik nu de woorden des
Heeren goed en getrouw overbreng, zonder er
iets bgtevoegen of aftedoen , wat zgne uitspraken
zou verbergen, verzwakken of veranderen , dan
zult gij niet mgne meening en gevoelen , maar de
zijne van Jezus Christus zelve aantreffen, en daar
voor moeten wg ons toch wel allen nedrig cn
eerbiedig buigen.
VIIInbsp;INLEIDING.
En HU het oogmerk dat ik daar door b^ u en
mq wensch te bereiken, is eensdeels om uwe
Bqbelkennis welke tock altqd de grondslag ziqa
moet van onze beoefening, te beforderen, an-
derdeels, u voor misbegrippen in dit aangelegen
stuk te bewaren, door de ontvouwing van de eigen
woorden des Heeren, en vastigbeid te geven onder
de soms verkeerde rocM-stelliugen dezer waarheid,
en boven alles u opteleiden tot en te versterken
in de ware eenvoudigheid en blq moedigheid des
geloofs, op dat gq alle gedacfaten, overleggingen
en zwarigheden, die hetzelve bg u vei hinderen,
zoudt overwinnen door het zwaard des Geestes
welke is Gods woord. Dat kan ik door mijn schrq-
ven wel niet bewerken, maar dat kan God door
zgne allesvermogende kracht doen, en zal Hg
doen, wanneer gij het met toepassing op u zel-
ven, bedaard en biddend leest en herleest. Laat
het dan bq het eerste lezen niet berusten, maar
keert er mede tot u zelve in, overdenkt het, en
ontvangt ook dit onderwqs des Heeren met toege-
negenheid en zachtmoedigheid, op dat gq de waar-
heid moogt verstaan, en in dezelve wel gegrond
ea bevestigd worden.
EENIGE TOELICHTENDE AANMERKINGEN
OVER HETGEEN VERHAALD WORDT
Joh. VI: 26—71.
eerste aanmerkiko.
Over tijd, plaats, aanleiding en de personen
in welke en voor wien Jezus dit sprak.
De tijd was volgens vs. 4 kort voor het
Paaschfeest, dat Jezus een jaar voor zijn'
dood gevierd heeft. Het gebeurde des an-
deren daags, vs. 22, nadat Jezus meer dan
vijfduizend menschen met vijf brooden en
twee visschen verzadigd had, en nadat hij
des nachts, voor het oog zijner twaalf Dis-
cipelen, ter hunner onderwijzing en ver-
sterking, op de zee gewandeld en den storm
bedaard had, dus op een' tijd, In welke
ieder vervuld was met hooge gedachte van
Hem, toen men openlijk Hem voor den
Messias begon te erkennen, en zelfs voor-
nemens was, om Hem met kracht en geweld
voor koning uitteroepen. Johanaes verhaalt
ons dit vs. 5—ai.
De plaats waar Jezus dît onderwijs gaf,
was volgens vs. Sg, in de synagoge te Ka-
pernanm, eene stad aan het Galilésche meir
of de zee van Tiberias gelegen , alwaar Jezus
nu meer dan twee jaren zijn verblijf gehou-
den had. De wonderbare spijziging was aan
de overzijde van het meir in eene woeste
plaats voorgevallen ; maar Jezus was, om
het plan der menigte , die Hem koning wilde
maken, le verijdelen, nadat Hij des avonds
de discipelen met het eenige scheepje dat
er was, naar de overzijde had doen ver-
trekken, zelve des nachts over de zee wan-
delende hen gevolgd, en bevond zich des
morgens met hen te Kapernaum ; daar
vondt Hem de menigte, die langs den oever
het water was omgetrokken, met verbazing
den volgenden dag in de synagoge.
De aanleiding tot dit gesprek was deels in
de gemoedsgesteldheid der menigte en in
de vragen welke zij Hem deed. Het won-
der met de brooden had eene opgetogen'
verwondering verwekt, en het volk in hooge
geestdrift opgewonden, maar het groote gees-
telijke doel werd noch door het volk, noch
ook door zijne discipelen regt begrepen (igt;
Dit doel was tocb, om zichzelven te open-
baren als den eenige ware en algenoegzame
vervuiler van bunne geestelijke behoeften,
van den honger en dorst hunner zielen, die
hun het ware en eeuwige leven geven kon.
Dat hoogere onderwijs wilde Jezus hun nu
mededeelen, en alzoo zich in deze gewig-
tige betrekking liefderijk openbaren. Hij
wist wel te voren, dat dit aan deze zinne-
lijke en aardschgezlnde menschen niet be-
vallen zou, maar daarom mogt hij het toch
niet verzwijgen; en is dit, gelijk niet on-
waarschijnlijk is, de laatste maal geweest,
dat Jezus zoo openlijk te Kapernaum in de
synagoge gepredikt heeft, dan vinden wij
daarin een nieuw bewijs van Jezus wijsheid
en liefde, dat Hij de groote hoofdzaak waar-
op het in het Koningrijk der Hemelen aan-
kwam, zóó opzettelijk en krachtig bun nog
eens verkondigde, en alzoo afscheid van
hen nam.
De personen tot Avelke hij sprak, waren
dus, op weinige na, zinnelijke, aardschge-
(O Mare. VI: 5ï.
-ocr page 12-zlnde menscheii, die voor de geestelijke
dingen noch oor noch hart hadden, die zieh
over zijne rede ergerden, ze tegenspraken,
vijandig werden, door ongeloof zijn woord
verwierpen, en eindelijk geheel hem ver-
lieten, gelijk wij bij de uitkomst zien.
TWEEDE AANMBRKINO.
Over den hoofdinhoud van Jezus rede en
den loop des gespreks.
De hoofdzaak van al het onderwijs door
Jezus toen gehouden, en aangeteekend vs.
26-^71, komt neêr op twee dingen.
Vooreerst, op den aard van het heil en
geluk, hetwelk men bij Hem zoeken moest;
cn bij Hem alleen te verkrijgen was. Het
was geen aardsch, maar geestelijk heil, het-
welk Hij mededeelde, vervulling van de
geestelijke en eeuwige aielsbehoeften. Hij
was het brood des levens, van God daartoe
gegeven, en uit den hemel neergedaald, om
der wereld dat hoogere goed, het eeuwige
leven te schenken.
Ten tweede, den weg langs welke men
dat bij Hem bekomen kon, het middel om
het van Hem te gemeten, was het geloof in
Hem, het komen tot Hem, en die dat deed,
wie hij ook was, zou het leven hehhen en
Jezns zou hem opwekken ten uitersten dage.
Dat geloof stelt Hij voor in deszelfs nood-
zakelijkheid , oorsprong, aard, werkzaam-
heid en vruchten; op deze twee stukken
komt alles wat wij hier aantreffen, neer.
Het schijnt wel zoo, als of wij het een en
ander noodeloos bij herhaling gezegd vinden,
dan dit zal ons minder bevreemden , wan-
neer wij den gang en loop des gespreks
behoorlijk nagaan en onderscheiden.
Men kan toch de woorden van Jezus in
vier gedeelten splitsen, na de onderschei-
dene personen, met welke hij in gesprek
kwam.
Hel eerste is^ vs. 26—40, met de schare
of menigte des volks die daar bijeen was
gehouden.
Het tweede was met de leeraars en hoof'
den des volks, de Pharizeën en Rabbijnen.
Want in den stijl van Johannesgt; wanneer
bij schrijft: de Joden zoo als vs. en Sa,
ia onderscheiding van de schare waarvan bij
te voren gesproken had, heeft dit doorgaans
betrekking op de Joodsche leeraars en schrift-
geleerden , Jezus biltere vijanden, tot een
voorbeeld strekke slechts Kap. V: i5, i6.
De bedenkingen die deze Joden inbragten,
de wijze waarop zij zich gedragen, hun mur-
mureren en twisten, bewijzen ook een' die-
pere vijandschap en een meer boosaardig
ongeloof, dan wij bij de groote volksme-
nigte mogen veronderstellen. In dit tweede
gesprek, vs. 41—58, vindt gij het le voren
aan het volk gezegde op nieuws betuigd,
bevestigd en ook hier en daar ontwikkeld;
tot hun die reeds toen op Jezus dood be-
dacht, waren zegt hij, hetgeen hij aan het
volk nog niet gezegd had, hoe en waardoor
hij het leven aan de wereld geven zou, na-
menlijk door zijn vleesch (zijn leven) voor
'haar te geven en zijn bloed te storten, vs.
5i, 53.
Het derde gesprek is met de groote me-
nigte van zijne aanhangers, die hem korter
of langer gevolgd waren en hem nu verlie-
ten, VS. 60—66.
En eindelijk het laatste is met zijne twaalf
-ocr page 15-hem nog overgeblevene bijzondere discipc'
len, vs. 67—7«.
DEHDE AANMERKING.
Over den toon van gezag en de zinne-
beeldige en verbloemde wijze, waarop
Hij zich uitdruht.
Het is bij herhaling dat wij hier lezen:
voorwaar', voorwaar ik zeg u, vs. 26, 32,
47, 53; het is met den toon van majesteit
en gezag. Dat ben Ik, zoo is het, tot Mij
moet men komen, die het niet doet heeft
geen leven; dat zegt Hij den joodschen leer-
aars in het aangezigt, tenzij gij het vleesch
van den Zoon des menschen eet, en zijn
bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelven,
VS. 53. Hij zegt het aan die, in hunne
oogen hoogwijze en hooggeleerde mannen
onbewimpeld, dat zij door hun murmureeren
en twisten er niet zullen komen, en dat zij
om in Hem te gelooven, het even als elk
ander mensch van den Kader moeten hooren
en leeren, vs. 43 , 45- En dat alles spreekt
Jezus op zulk een' beslissenden toon, zoo
algemeen en stellig, dat men zijne verkk-
ring wel als een algemeene en onverander-
lijke grondwet van zijn koningrijk houden
moet.
Maar Hij spreekt ook op eene zinnebeel-
dige en verbloemde wijze. Nog ninuner had
Jezus voor het volk van zijn sterven, als tot
heil der wereld zijnd«, nocli ook van de
geloofsvereeniging met Hem zoo duidelijk,
gelijk hier, gesproken. Het is als of Hij den
sluijer, die over de vei-borgenheden van
zijn koningrijk hing, voor hen wilde weg,-
nemen. Maar Hij kan ze nog niet volkomen
opligten, omdat men het volle licht niet
dragen kon, en ze ook voor zijne opstan-
ding en het volhragte verzoeningswerk zelfs
niet voor zijne discipelen mogt weggescho-
ven worden. Vandaar dat Hij zinnebeeldig
en verbloemd sprak; zoo was Hij gewoon
de verborgenheden van zijn koniagr^k,, ide
gewigtigste waarheden in te kleeden, «p te
helderen en bevattelijk te maken. Even ge»
lijk altijd zijne beeldett regt gepast,; eituit
de voorhanden zijnde zaken en omstafidigi
beden ontleend wax-en, eoo was bet eok
bier. De wonderdadiige apijttigkig gaf aan-
leiding, om het heil dat Hij zou mededee-
len onder het heeld van brood, van spijze
en drank, om het geloof in Hem onder de
Lenaming van eten en drinken voor te stellen,
terwijl de nabijheid van het Paaschfeest ook
ongedwongen gelegenheid gaf, om van zijn
dood als het leven voor de wereld, en van
de gemeenschap aan dezelve als van het
eten van zijn vleesch te spreken, gelijk men
aan de Paasch-maaltijd ook gemeenschap
oefende met het offerlam, als ter gedach-
tenis van de bevrijding en verlossing der
vaderen.
VIERDE aanmerking.
Over het gevciyt van deze rede des Heeren,
tot het bepaalde doel icaartoe wij het
thans gebruiken.
Indien wij deze woorden des. Heeren in
derzelver geheelen belangvollen inhoud u
wilden doen kennen, dan zouden wij er zoo
veel van moeten zeggen, als in dit kleine
boekske niet zou kunnen bevat worden. Wij
beschouwen den inhoud van dit hoofdstuk
alleen uit dat bepaalde oogpunt, als in zich
bevattende een ook voor onzen tijd merk-
waardig onderwijs des Heeren, over bet ge-
loof in Hem, als het middel om deel te
hebben aan de zegeningen, die Hij verwor-
ven heeft, en ons schenken wil.
Nog eenmaal wil ik u op het gewigt van
deze rede opmerkzaam maken. Wie zegt
het? Jezus Christus zelve, het zijn zijne
eigene woorden; er mag dus hier geen be-
toog gevorderd worden voor de waarheid en
zekerheid, alleen eene opgave van hetgeen
Hij zegt; want ik kan u geen hooger gezag
bijbrengen dan het zijne. Hij sprak dit ten
aanhooren des volks, tot hetwelk Hij ge-
zonden was, om hun den wil van God lot
hunne behoudenis te doen kennen. Hij sprak
dit niet overeenkomstig de begrippen en
meeningen die zij daarvan hadden, maar
veeleer strijdig met dezelve. Hij wist le
voren dat zij zich hieraan ergeren. Hem
smaden, verachten en vaarwel zeggen zou-
de. Hij sprak het daarenboven geheel onge-
vraagd en ongevergd, zonder dat er nood-
zaak was om zich alzoo te verklaren, en
dat zoo duidelijk, zoo bij herhaling, niet-
tegenstaande zij er hoe langs hoe meer tegen
aandruischten, dat iïij daardoor toont het
voor hun belang en voor de eere Gods van
de hoogste noodzakelijkheid te houden, en
het niet te mogen verzwijgen.
Maar iets kan gewigtig zijn voor de men-
schen die toen leefden, en daar tegenwoor-
dig waren, schoon, het voor volgende tijden
cn geslachten niet dat bijzonder belang heeft.
Doch dit is op deze prediking niet toepas-
selijk, want noch Jezus Christus, noch de
wil des Vaders, noch de behoefte en ge-
steldheid der menschen zijn veranderd. Of
is er iemand anders uit den hemel neder-
gedaald, van God gezonden en door den
Vader verzegeld, die het beter weet? Want
of er al menschen zijn die over dif; voorstel
murmureren, het tegenspreken en anders
leeren; zij zijn niet van boven gekomeö,
zij zijn uit de aarde en spreken uit de aarde,
en tot de zoodanigen rigten wij met veel hoo-
ger regt de vraag, die de schare aan Jezus
deed, VS, 2o,.wat teehen doet gij $ dat wij
mogen zien,, wat werJst gijp die nog nooit er
éën gegeven Wbi of geven kunt.. De zaiigheid
is in geen ander, en er is onder den gansehen
hemel geen andere naam den menschen gege-
ben, door welke wij kunnen zalig worden {i).
Of zijn mensclien- en zondaars-behoeften ver-
anderd? Is er dan geen rust, geen vrede
der ziel, geen hoop op God, geen troost
in leven en sterven meer noodig? Neen!
«ven als het brood voor ons ligchaam, voor
alle de eeuwen de spijze is en blijft die God
geeft, welke de menschen hetzij zij rijk of
arm zijn, niet missen kunnen, evenzoo is
dit brood des levens voor het leven en heil
onzer ziel onontbeerlijk. Er is geen ander,
geen beter mogelijk; want het is in den he-
mel bij God en Christus, en op aarde met
de menschen-behoefte hetzelfde gebleven, als
toen de Heer te Kapernaum sprak. De taal
daar door Hem gevoerd, is de taal die in
• alle oorden der wereld, door alle de eeuwen
voor de menschen moet gepredikt worden.
Die gelooft zal hehlen, zal zalig worden,
maar die niet gelooft zal hehhen, zal verdoemd
wórden (a). Dit is de lastbrief, dien de Heer
voor zijn henengaan naar den hemel heeft
Cl) Hand, IV! lï. (a) Mare. XVI: 16.
nagelaten5 zij is niet ingetrokken, en zij zal
nooit teruggenomen worden tot aan de toI-
einding der wereld.
Welaan zetten wij ons dan, geliefde Lezer!
aan den voet van lt;len eenigen Meester, laat
het ons zijn als of wij daar in de synagoge
te Kapernaum deze woorden des Heeren
mede hadden aangehoord; want hij spreekt
door Johannes ook nog tot ons, en Iaat
ons eerbiedig en belangstellend vragen , wat
hij ons aangaande het geloof in Hem ge-
leerd heeft!
Wij willen ons eerst bepalen bij het door
Jezus gesprokene, dan bij het gebeurde met
hen, die deze reden des Heeren hoorden,
tegenspraken, verwierpen, schenen te geloo-
vén of waarlijk met hun hart aannamen;
het eerste zal ons de zaak zelve doen ken-
nen, het andere in voorbeelden aanwijzen,
hoe verschillend die prediking toen en nog
ontvangen wordt.
HET DOOR JEZUS GESPROKENE,
VS. 24—59.
Jezus leert ons het geloof in Hem hennen,
als het eeniye, algemeen noodzahelijhe
en volstrekt onmisbare middel ier
behoudenis.
Het is het werk Gods, hetwelk God be-
haagt, dat Hij van u boven alles eischt,
dat gij gelooft in Hem dien God gezonden
heeft, VS.' 29; zoo in den Zoon te gelooven
is de wil des Vaders, zijn gebod, zijn wel-
behagen. Het geloof is het middel om nim-
mermeer te hongeren en te dorsten, om zijne
geestelijke zielsbehoeften' volkomen te be-
vredigen , VS. 35. Zonder dal geloof heeft
mm geen leven in zichzelven, vs. 53. Die in
Hem gelooft, heeft het eeuwige leven, vs. 54.
Hij zal niet sterven, vs. 5o, en Jezus zal
hem opwekken ten uitersten dage, vs. 39 ,
40, 44. Dit stelt Jezus nu zoo onbepaald,
algemeen en beslissend voor, dat het op
ieder mensch, wie hij is, zonder eenig on-
deischeid of uitzondering toepasselijk is: die
in Mij gelooft, heeft dat, ontvangt dat alles;
die niet gelooft, mist het en blijft er van
verstoken. Vraagt iemand nu, waarom is
dit zoo noodzakelijk? het antwoord is ge-
reed: als de mensch in zichzelven noch
heeft, noch ergens elders buiten Christus
vinden kan, wat tot zijn waarachtig heil en
eeuwig geluk noodig is, als Jezus Christus
de eenige bron, oorzaak en gever is van
alle leven , vrede en zaligheid, hier en in
de eeuwigheid, dan is het geloovig erken-
nen , aannemen en gebruik maken immers
de eenige weg om het te verkrijgen, en
ongeloof is dan een verwerpen van Hem,
dien God ons ter behoudenis schonk, een
versmaden Van den eenigen Heiland onzer
ziel, een voor leugen verklaren beide van
den Vader en den Zoon, een ongehoorzaam
zijn aan den wil des Vaders. Of vraagt
gij, is het onderhouden van Gods geboden,
de bekeering en de heiligmaking niet even
zoo noodzakelijk en onmisbaar om ten leven
inlegaan ? Waarom spreekt Jezus dan alleen
van het geloof, dat is toch op zichzelve
lïiet genoeg? Gij kent, Lezer! het ware,
lévendige geloof in den Heere Jezus niet,
of gij maakt er u valsche denkbeelden van,
wanneer gij meent dat het van de gehoor-
zaamheid aan Gods geboden , en de heilig-
heid des harten en des levens zou kunnen
I
afgescheiden zijn ; het is er zoo mede ver-
eenigd , als de wortel eens booms met zij-
ne vruchten , als het inwendige levensbegin-
sel in ons ligchaam , met de bewegingen en
werkzaamheden van hetzelve, want het ge-
loof reinigt het hai t, geeft lust en kracht
om Gods wil te doen; zonder hetzelve is
on4e wet- en pligtsbelrachting niet van den
regten aard, ontspruit niet uit het eenige
Góde behag^lijke beginsel van liefde en dank-
baarheid aan God, maar het is dan eene ge-
dwongene gehooi'zaamheid uit slaafsche vrees,
of die van eenen loontrekkenden knecht,
enkel uit eigenbelang , en niet de blijmoedige
en volvaardige volbrenging van den wil des
Vaders, gelijk het dankbaar kind doet. Je-
zns noemt het geloof in Hem hier alleen,
omdat dit het beginséf is waaruit alles moet
voortvloeijen, en zonder hetwelk er geen
kracht des levens in ons is. Hij die in waar-
heid in Jezus Christus gelooft, is reeds hij
aanvang bekeerd tot God, is wederom on-
der God als zijn wettigen Heer en Vader
teruggekomen, gelijk de verloren zoon, toen
hij tot zijnen vader wederkeerde, daarmede
zich tevens geheel aan zijne beschikking en
gèhooizaaniheid onderwierp en verbond.
Het bedroeft mij , wanneer ik zoo dik-
wijls de menschen hoor spreken van het
Christendom, als of het in niets anders be-
stond dan in een braaf, onbesproken leven
te leiden, zich van ergerlijke zonden te
onthouden, matig, regtvaardig, ingetogen
te leven , uitwendig godsdienstig en zedig
te zijn , zonder dat er aan het geloof in den
Heer Jezus Christus, als het beginsel waar-
uit dit alles moet voortvloeijen,« gedacht
wordt. — Dat Heidenen zoo spreken , dat
een,Jood, die de reglvaardigheid uit de Wet
zoekt en de regtvaardigheid des geloofs niet
kent, alzoo denkt, dat de ligtzinnige wereld
naar dezen regel oordeelt: het komt er niet
op aan, wat men gelooft, indien men maar
wel leeftr, dii-laat zich begrijpen;, maar jdat
zij die Christenen heeten, die het Evangelie
bezitten, waarin op het waarachtig, levendig
geloof des harte in Jezus Christus, overal
als op het eenige middel voor ons diep-
schuldige en alles onwaardige zondaren wordt
aangedrongen, dat deze zoo denken en zoo
spreken, is een bewijs of van hunne volsla-
gene onkunde in de hoofdzaak van het
Christendom, of van hun ongeloof aan de
uitspraken van het Evangelie. Wij niet al-
zoo! Christus heeft ons anders geleerd. Het
slaat er zoo duidelijk en zoo stellig voor mij
en voor u, dat wij zonder dat geloof niet
kunnen of zullen behouden worden , al
konden wij op Engelen wijsheid en Engelen
daden roemen, al werden wij door de ge-
heele wereld geprezen, en al spraken alle
menschen ons zalig, indien wij niet geloof-
den in den naam van den eeniggehoren Zoon
van God, wij zouden veroordeeld worden (i),
want zonder Hem komt niemand bij den
Vader (2).
CO Joh. III: j8. (a) Joh. XIV: lt;5.
-ocr page 27-Jezus leert ons den grond hennen waarop
dit geloof in Hem steunen moet.
Het geloof, zal het den naam van reclelijk
kunnen dragen, moet eenen goeden grond hèh-
hen. Het geloof in den Heer Jezus Christus,
vooral in zulk eené gewigtige zaak als die
onzer eeuwige behoudenis, waar door wij
onze hoogste zielsbelangen Hem met^ volko-
mene gerustheid onbepaald toevertrouwen,
moet een' vasten, een' ontwijfèlbaren grond
hebben, waarop ik mij te aller tijd, zelfs in
het uur van sterven, als alles mij ontzinkt,
met volle verzekerdheid des gemoeds kan
verlaten , en de eeuwigheid intreden.
Zulk een' vasten, onwankelbaren grond
hebben wij in het getuigenis, dat God van
Hem gegeven heeft, en iu het geen Hij van
zichzelve verklaard heeft.
De Vader had hem niet alleen gezonden ,
maar Ook verzegeld, vs. 27, dat is geken-
merkt en gevolnlagtigd als den Zoon des men-
schen, den Messias, van wien de Profeten
getuigden, maai- ook als den zoodanige door
de teekenen en wonderen die men van Hem
aanschouwde, aangewezen en berestïgd — de
Vader was het, die van en voor Hem getuig-
de. Het wonder, de vorige dag voor hun-
ne oogen geheurd, was (om nu niet van de
vele andere groote wonderdaden te spreken)
alleen bewijs genoeg; dit was eene open-
baring van zijne heerlijkheid, zoo als nog
nimmer aanschouwd was, welk eene verba-
zende vermenigvuldiging en almagtige voort-
brenging van spijze, aanschouwen wij hier;
trouwens na dat alle die duizenden overvloe-
dig verzadigd waren, schoot er veel meer
over, dan er in den beginne geweest was.
Hier werd Hij door den Vader verzegeld als
de volkomene vervuljer van menschelijke
behoeften, en de liefderijke verzorger van
hunne nooden, het was zelfs nog sterker
bewijs dat Hij van God gezonden was, dan
het manna Moses'goddelijke zending bekrach-
tigde, want dit viel alleen op de aankondi-
ging cn belofte van den Godsman, welke hij
in 's Heeren naam overbragt, maar het ge-
schiedde geheel buiten en zonder hem, Moses
deed er niets toe. Maar de vermenigvuldi-
ging der brooden en vIsBchen geschiedde
onderen door Jezus handen. Hij brak het, gaf
het, cn was dus zelve hierin werkdadig: zoo
verzegelde Hem de Vader. Dat heeft de
Vader nog duidelijker en krachtiger gedaan,
toen Hij Hem, na dat Hij zijn vleesch gegeven
had voor het leven der wereld, wederom
opwekte uit de dooden, en zij Hem zagen
henen varen waar hij te voren was. Jezus
spreekt hiervan wel ingewikkeld, om dat
het nog gebeuren moest, maar doelt er toch
op, VS. 5i, 62. Voor ons is dit onwederspre-
kelijk en allesafdoend bewijs gegeven, en de
Vader heeft daardoor het zegel zijner goedr
keuring op alles wat Jezus gezegd, gedaan
en geleden heeft, gezet; zijn persoon, zijne
leer, zijn werk is daardoor ten vollen be-
vestigd. Hij is die, welke hij verklaarde ta
zijn. En nu willen wij dan ook eerbiedig
hooren wat Jezus van zichzelven gezegd heeft.
Hij stond tot God als zijnen Vader in de
naauwste betrekking. Hij was niet alleen
de Zoon des menschen , de beloofde Heiland,
maar ook de Zopn mn God, vs. 4o. ttij
verklaart.bij herhaling, dat Hij uit den Hemel
is neergedaald, vs. 3Ö , 5o, 5i, dat hij God
gezien heeft, eene onmiddelïjke, een volko-
mene kennis van God had, vs. dat hij
het Iwen geeft aan dengenen die in hem ge-
looven , zoodat men in Hem en voor Hem
leeft, vs. 56, Sy. Hij is het ware en eenige
hrood des levens. Hij zal opwehken ten
uiterste dage. Op zulk eenen hooge toon
spreekt Jezus van zichzelve, zoo als geen
mensch, geen Propheet ooit gesproken heeft,
of zou hehben mogen spreken. Het kwam
dus ten aanzien van het geloof in Hem, op
dat groote punt aan , wie is Hij?
fVie is Hij P De Christus de Zoon van God-^
van boven gekomen en dus boven allen. Hij
kent den Vader zoo als niemand Hem kent,
daarom zijn zijne uitspraken, van welken
aard, en waar over zij gaan, of zij den hemel
of de aarde, den wil en raad van God, de
gesteldheid der menschen of der geestenwereld
en de eeuwigheid betreffen, of Hij beloften
aankondigt of bevelen voorschrijft, boven
allen twijfel verheven, het is orakel- en hemel-
taal, in den volsten nadruk Gods woord,
Gods openbaring aan de menschen. Ik heb
dus alleen maar te weten: hoe heeft Jezus
dit of dat geleerd? en dat wetende , moet ik
het eenvoudig en vastelijk gelöoven, al sprak
de gansche wereld het tegen, al werden be-
denkingen, zwarigheden en vragen er tegen
geopperd, die ik niet in staat was te beant-
woorden; die uit den hemel neergedaald is,
heeft het gezegd, Hij belooft het. Hij be-
veelt het. Op zijn gezag, op zijn crediet
moet ik het eenvoudig aannemen, op dien
grond kan ik pal staan in mijn leven, kan ik
het stervend hoofd nederleggen, mij beroe-
pen voor zifn regterstoel, en zeggen: Heer!
op uw eigen woord heb ik mij verlaten.
fVat heeft Hij gedaan P Hij is uit den
hemel op aarde gekomen om onzen Heiland
en helper te zijn , zijn eigen leven, zijne ziel
heeft Hij gegeven tot een rantsoen en eene
verzoening voor onze zonden: die waarheid,
door de Apostelen naderhand duidelijker in
het licht gesteld, kon, toen Jezus op aarde
was, voor zijnen dood niet verkondigd wor-
den; maar wij hooren ze toch reeds hier,
VS. Sa, door Hem zeiven leeren. Hij heeft
zich in den dood gegeven voor het leven der
wereld, Hij ii dus de goede herder die zijn
leren stelde voor zijne schapen j op wien
de Heer alle onze ougeregligheden deed
aanloopen, en die ons het leven wederom
verworven heeft. — Op dien grond als ophet
eenige slagtoffer, waardoor alles volhragt is ,
mag ik houwen , want God heeft het aange-
nomen , Hem verzegeld en voor de geheele
wereld getuigenis gegeven, dat de zaak onzer
verzoening volhragt is, en wij nu door Hem
den vrijen toegang met vertrouwen mogen ne-
men tot den troon zijner genade. Deze grond
is onwankelbaar, want het getuigenis dat
God van zijnen Zoon gegeven heeft is waar-
achtig , het is openlijk en krachtig gegeven ,
het geen eens volledig verklaard is, blijft
zoo, het geen eens geschied is, blijft ge-
schied, dat kan niet veranderd, niet herroe-
pen, niet terug genomen worden, geen ver-
loop en verandering van tijden en eeuwen
kunnen daadzaken gt; de geschiedenis vernieti-
gen , of het woord van den waarachtigen
en onveranderlijken God verzwakken.
Ziet daar de redelijke de opheweegelijke
grond voor ons geloof in jden Heere Jezus
Christus, zij ligt niet ia u of tnijr^jsf eeaig
scbepsel, niet in hetgeen gij zijt maar iii
hetgeen Jezus Christus is; niet in hetgeen
gij gedaan hebt, maar in hetgeen lUj ge-
daan heeft; niet in hetgeen menschen van
Hem zeggen, maar in hetgeen God van den
hemel aangaande Hem getuigd heeft. Die
grond is in i835 even vast als toen zij voOr
het eerst gegeven vi^erd. Zij is voor allen
een en dezelfde, zij is eeuwig en onveran-
derlijk, gelijk Hij die ze gegeven heeft, en
Hij omtrent wien ze gegeven is, gisteren eh
heden en in eeuwigheid dezelfde blijft.
Jeans leen ons hier, wat hel geloof in
Hem is, en hoe hel werJizaam is.
a. Voorbereidende aanmerking.
VVat is toch het geloof in den Heere Jezus
Christus , waarin bestaat het, wat erkent
het, waarvan houdt het zich verzekerd?
Dat is éen vraag die honderdmalen gedaan,
en even zoo dikwijls beantwoord is. ^en
mag ze nog wel doen, want velen weten
niet wat hierop te zeggen, of hebben er
ganich verkeerde denkbeelden van. Hoé
komt dat? Is het dan zulk een moeijelijk
en donker stuk? Neen! het is eene zeer
eenvoudige zaak, waaromtrent in de dagen
der Apostelen minder gevraagd, gelezen,
geschreven en gestreden werd dan in onze
latere dagen. Zij beoefenden het meer en
wij bespiegelen en redeneren meer, zij
kenden het meer door ervaring en wij meer
uit de boeken, zij waren meer gezet oj;) het
bezit en wij meer op de kennis, zij aten en
dronken in eenvoudigheid en verheuging
des harte, van de zielverkwikkende Spijze
die hun in Christus gegeven werd, en het
gaat met ons dikwijls gelijk met menschen
die geen honger en dorst hebben, die de
spijze en drank aanzien , er over redeneren,
maar het etèn en drinken laten staan.
Het geloof in den Heere Jezus is daaren-
boven eene zaak, die, omdat ze geestelijk
is, en door het hart geschiedt, niet uit be-
schi-ijvingen, maar door beoefening best kän
gekend worden, wij kunnen het elkander
niet leeren noch geven; om het regt te
weten moeten wij tet door eigén ervaring
kennpn, het is er mede gelijk met honderd
andere dingen. Wat zien, rieken, smakeia
is, wat het is hlijdschap en droefheid te
ontwaren, lief te hebben, troost en hoop
te genieten , dat laat zich niet beschrijven,
maar moet men ondervinden. De onzien-
lijke en geestelijke dingen kunnen echter
opgehelderd worden voor ons zinnelijke
menschen, en meer bevattelijk gemaakt door
de zienlijke ; dat deed de Heere Jezus door-
gaans ïn zijn onderwijs, en Hij koos daar-
toe altijd met hooge en onnavolgbare wijs-
heid , zulke zinnebeelden, welke juist ge-
past en voor ieder verstaanbaar waren, zoo
doet Hij ook in deze rede, wanneer Hij
over bet geloof in Hem spreekt. Het is van
hrood en spijze, van honger en dorst, van
eten en drinken, dat Hij gewaagt, en wan-
neer wij nu zijne woorden aandachtig na-
lezen en bijeen trekken, wat wij uit dezelve
aangaande het geloof in Hem kunnen op-
maken , dan komt het hierop neer:
h. Wat liet geloof erlient.
Het geloof erkent Jezus voor dengene,
welke Hij zich hier verklaart te zijn, da
3 *
-ocr page 36-Zoon des menschen, de, van God beloof-
de, in de wereld gezondene, en door den
Vader gevolmagtigde en bewezene Christus
en Verlosser, als uit den hemel neergedaald,
die den Fader gezien heeft, van Hem uit-
gegaan is, als het ware hrood des levens, de
eenige en volkomene vervuiler van alle onze
behoeften en nooden, die ket leven heeft en
geeft, in wiens gemeenschap bet te vinden
is, die zoowel de oorzaak en bron is van
bet ware leven in ons, als van het opge-
wekte leven na den dood des ligchaams, in
de toekomende wereld. Als zoodanig ver-
klaart zich hier de Heer, en als zoodanig
erkent Hem ook het geloof met volkomene
toestemming en overtuiging. Wij zien dit
in de belijdenis, welke Petrus in naam der
twaalve aflegt, vs. 68, 69, waar hij Jezus
als den zoodanigen, met vervoering van zijn
hart en met vaste overtuiging verklaart. Het
geloof in den Heere Jezus Christus is dus
niet, gelijk vele menschen meenen, alleen
bet voor waarachtig houden van zijne leer
en prediking. Hem als den leeraar van God
gezonden te erkennen; dat behoort er wel
toe, en ïs de grondslag, waarop de erken-
tenis van zijne goddelijke waarde, hemel-
schen oorsprong en algenoegzame volheid
berust; maar dit is op verre na niet alles,
dan zouden wij hetzelfde slechts omtrent
Hem doen , wat wij omtrent Petrus, Johan-
nes en Paulus doen , wier leer wij ook als
waar en van goddelijk gezag erkennen.
Neen, het geloof in den Heere Jezus is
werkzaam met den persoon, het erkent in
Hem, wat het in niemand anders erkent,
niet alleen het licht maar ook het leven
der menschen, niet alleen den Zoon des
menschen , maar ook den waarachtigen en
eeniggeborenen Zoon van God, die van bo-
ven gekomen is, en vleesch geworden is om'
ons te verlossen en te zaligen. Petrus ver-
stond op dien tijd nog niet wat het was,
dat Jezus zijn vleesch zou geven voor het
leven der wereld, hij had toen geen inzien
in de leer der verzoening, dat klaarde zich
naderhand voor hem op; maar het wezen
der zaak, erkentenis van Jezus, als die zijn
heil bij God zou uitwerken, Hem tot God
mo«st brengen, en du» alï den Christas «ii
den Zoon des levendigen Gods, dit stond bij
hem vast, dat was het innerlijke geloof
zijns harten, — daarmede begint nu het
geloof, met de erkentenis van Jezus Chris-
tus, zoo als hij zich verklaard heeft, als den
eenigen Heiland en Behouder, buiten wien
en zonder wien er geen leven, hoop of
zaligheid is.
c. Die gelooft, Icomt tot Jezus.
Die erkentenis is nu geene bloote bespie-
gelende verstandskennis, die ons koud en
werkeloos laat, maar doet homen tot Chris-
tus. Jezus noemt het meermalen, vs. 34,
37, 45. een komen tot Hem, hierdoor
wordt aangeduid, het,begeeren en zoeken,
om de behoeften van verstand en hart bij
Hem vervuld te krijgen. Zoo kwamen de
tollenaars en zondaars, die van wege hunne
zonden ontrust gevforden waren door de
prediking van Johannes de Dooper, tot den
Heiland, om van Hem woorden des levens
te hooren; Doch het is riiet dat uiterlijke
kömen tot mjne prediking alleen, dat deden
velen tilt bloote nieuwsgierigheid, navolging
vau anderen en lijdelijke inzjglen gelijk de
schare, vs. a6 , soms zelfs om te villen (ge-
lijk nog wel uit deze en andere bijoogmer-
ken sommigen tot de verkondiging des
woords komen); maar het is het komen uit
belangstelling en behoefte, met begeerte om
zielevoedsel bij hem te vinden. Zoo kun-
nen wij nog, al is Jezus niet meer llgcha-
melijk op aarde, tot Hem komen, wanneer
wij ons met de begeerte van ons hart tot
Hem in het gebed wenden, wanneer wij
met honger en dorst naar waarheid, ver-
geving, heiliging en vertroosting ons tot
het gehoor van zijn woord, tot het lezen
van den Bijbel en tot die middelen, welke
ons met zijn persoon en dienst kunnen be-
kend maken, en daartoe onder zijnen zegen
opleiden, begeven: gelijk de arme zich
tot den rijke, de kranke tot den genees-
meester wendt, en zijne hulp inroept. Dit
komen tot Ghrislus is het noodwendig ge-
volg van de waarachtige en levendige er-
kentenis van Hem', gelooven wij waarlijk
dat Hij die is, waarvoor het Evangelie Hem
verklaart, dat in Hem is lioht, leven, schuld-
yprgftvjngjjf kracht tot deugd , dat Hij óns
d^rtoe van God gegeven is, dan komen
wij ook tot Hem, om dat van Hem te vra-
gen en bij Hem te zoeken
Het geloof neemt Jezus voor zichzelven aan.
Het geloof in Christus is verder een dade-
lijk aannemen en gebruik maken van Hem als
bet brood des levens, hetwelk de Vader
ons gegeven beeft voor onszelven, een eten
van hetzelve, want het is toch uit den hemel
neérgedaald, opdat de mensch daarvan ete
en niet sterve, vs. 5o, 5i, het was niet ge-
noeg wanneer de Israëliërs uitgingen om het
manna te zien, en het dan te laten liggen;
maar om het te nemen en te eten, alzoo
gaf God hun dat ware brood uit den hemel,
vs. 32. Het is dit aannemen en toeeigenen
van Christus als den vervuiler, niet slechts
van anderer behoefte,- maar van de mijne,
niet als den Heiland en Zaligmaker aan an-
deren maar ook aan mij gegeven, als gestor-
ven om ook mij het leven Je bezorgen,
waarin eigenlijk het geloof bestaat; daartoe
vindt het geloof aandrang in , eigen gemi» en
gebrek aan licht v leveh ea kf^htv Mertoè
vindt het grond in de ' erkentenis'dat JezüS
het heeft en geeft; en vrijmoedigheid, om-
dat hij een mensöh, éen zondaar is, behoo-
rende tot de wereld voor welke Jezus zijn
vleesch gegeven heeft, en omdat God door
het Evangelie hen dat ware brood geeft,
vs. 32.
e. Het geloof vereenïgt zich met Jezus.
Het geloof eindelijk in Jezus Christus, is
eene innerlijke geestelijke vereeniging, der ziel
met Christus, eene dadelijke gemeenschapS'
oefening met Hem, daarvan spreekt Jezü$
krachtig en bij herhaling, wanneer hij zegt'?
van zijn vleesch te eten en van zijn bloed te
drinken, dat zijn vleesch is waarlijk spijze
en zijn bloed waarlijk drank, dat hij die
zijn vleesch eet en zijn bloed drinkt, in Hem
blijft cn Christus in hem^ dat hij leeft door
Hem, vs. 53—57, dat was voor de zinnelijke ,
aardschgezinde en ongcloovige hoorders te
Kapernaum j eene ongerijmde en onverstaan-
bare taal, ja zelfs voor Jezus bijzondere en
opregte discipelen, zoo lang zij het oogmerk
Tan zijn dood niet kenden nog te hoog en
te vreemd, om het toen le kunnen vatten;
maar naderhand hebben zij dit beter btgre-
pen. Johannes en Paulus vooral spreken van
die verborgene en geestelijke vereeniging met
Christus door het geloof, meermalen nadruk-
kelijk, het ontbreekt ook nog niet aan de
zoodanigen die deze leer hard vinden, en
dat voor mystiek en dweeperij verklaren,
gelijk het ook wel door sommigen , die zich
alleen door gevoel en verbeelding lieten
leiden, misbruikt is. Het is eene heilige en
teedere . zaak van welke wij hier spreken.
.Gelij-k wij ons^ in het natuurlijke vereeni-
gen met de spijze en drank die wij gebrui-
ken, de voedende kracht vau' dezelve zich
inwendig aan ons mededeelt, en wij alzoo
leven door dezelve, even zoo vereenigt iich
de ziel door het geloof met Christus op
hel naauwst, èn ondervindt daardoor vol-
doening zijner behoeften, rust, vrede, blijdr
schap, leveu, kracht; het is vooral met zij-
nen'verzoenenden dood (het eten van zijn
vleesch en drinken van zijn bloed hier ge-
boemd) dat het geloof van den mensch, die
zich als schuldig en verdoemelijk voor God
gevoelt en erkent, als den eenigen grondslag
waarop hij tot God komen mag en voor
Hem bestaan kan, werkzaam is, zoodat hij
niet alleen goedkeurt en welgevallen neemt
in dezen grond zijner aanneming en herstel-
ling , maar door de innigste verblndtenls aan
en hartelijke Omhelzing van Christus, als
zijn.
plaatsbekleder en middelaar bij God, en
als de algenoegzame bron en gever van alles
wat hij voor zijne wederkeering en zaligheld
behoeft, zich geheel aan Hem verhecht,
en Hém, als voor hem gestorven, opgewekt
en verheerlijkt, als zijn deel en schat, met
aanbidding erkent, op Hem is zijn oog ge-
vestigd; door Hem gaat hij tot den Vader ,
om Hem vraagt en verwacht h'ij alles, uit
Hem ontleent hij zijne kracht, en hetgeen bij
in het vleesch leeft, dat leeft hij nu door het
geloof des Zoons Gods, en Cliristus leeft iu
hem. Dit doet het geloof wel niet altijd met
dezelfde klaarheid des begrips, Vastheid der
overtuiging en levendigheid des gevoels, maar
wat het wezenlijke der zaak betreft, brengt
het • geloof ons in zulk èeuc vereeniging, en
gemeènschapsoefening mét Ghriitüs, dat Hfj
in ons is ea Wij in Hem zijn. Het zijn hier
geene gezigten en openbaringen, geene bui-
tengewone stemmen van welke wij spreken,
neenf het iS eene hoogstredelijke maar allé
beschrijving en alle verstand te bovengaande
innerlijke en onverdeelde zielsvereeniging met,
en hartsomh'elzing van den Heer en Heiland
önzer zielen, in alle zijne betrekkingen. Is
dit het geloof, dan is het evenzeer verschil-
lend van eene doode regtzinnigbeid, als van
eene bloote verstandsbeschouwing; evenzeei:
van een gestaltelijke onzekerheid, als van
eene wettische werkheiligheid. De grond van
dit geloof is eenig en alleen het woord van
God, de vreugde van hetzelve is niet over
hetgeen ik ben, heb of doe, al had Ik ook
Engelen gewaarwordingen, en verrigtte ik
Engelen daden, maar alleen over hetgeen
Christus voor mij is, beeft en bezit, het is
een leven en bewegen in Hem, en een werk-
zaam zijn uit en door Hem.
ƒ. Opwekking tot zelfsouderzoek.
Onderzoeken wij onszelven Lezer, of wij
-ocr page 45-ia dit geloove zijn en Christus alzoo , iq- ons
is. Zijn u deze dingen vreemd en onbekendj
murmureert niet gelijk daar te Kapernaum.^
noch zegt even gelijk zij: Hoe kan ons deze
zijn vleesch te eeten gevenp vs. 43, Sa, de
Heer zelve heeft het hetuigd, dat wij zonder
de vereeniging met Hem, geen leven in onS'
zeiven hebben, vs. 53, en Johannes zegt ons:
die den Zoon heeft, die heeft het leven; maar
dis den Zoon niet heeft, die heeft ook het
leven niet (i). Wij kunnea immers niet ge-
zegd worden, den Zoon te hebben, als wij
Hem alleen in de beloften van het Evangelie
hebben, zonder dat wij ons innerlijk met
Hem vereenigen, en dadelijke gemeenschap
met Hem oefenen. Niemand houde zich dan
te vrede met een dood geloof, waaraan alle
d^lneming des,harten ontbreekt. Is het bij
U nog zwak en in de eerste beginselen, zoo-
dat gij Jezus V|rel erkent voor dengene die
hij is, en ook met de begeerten van uw hart
tot Hem komt, maar niet Hem voor uzelven
durft aannemen, en u geheel met Hem als
uwen Zaligmaker en Heer vereenigen. Staat
CO.i.joh^...........•j-
-ocr page 46-er loch na cm tot deelnemend geloof te ge-
raken, u naanw aan Hem ie verbinden, geheel
aan Hem toe le wijden, én dagelijks uit Hem
licht, kracht en troost te ontleenen, die
alles voor ons bezit, en alles in ons volbi-en-
gen wil, wat wij voor het leven onzer ziel,
wederkeering lot God, en zaligheid bij God
noodig hebben.
Hoe ivij tot het geloof in Je zus Chvistus
liomen.
Hooren wij wederom naar zijn onderwijs,
zonder er iets af te doen -waardoor het zou
verzwakt Worden, maar ook zonder er iels
bij'te doen, waardoor het buiten verband,
en tegen zijn bedoeling zou verstaan en'lig-
telijk misbruikt worden. — Wie kaU hel ons
beter zeggen , wie ónfeilbaardeï leeïen? dan
Hij de waarachtige Getuige, die van boven
gekomen is.nbsp;'
a. Wat Jezus liieromlreiit gezegd heeft.
j41 wat mij de Fader geeft zat tot mij ko-
men, ys. 37. Niemand kan tot-mij komen^ten
zij de Fadery die viij gezonden heeft, hem
trekke, \s. 44- Men moet liet van den
Vader hooren en leeren, . zal men tot Jems
lomcn, vs. 45, het moet hun gegeven worden
van den Fadcr,- vs. 64. Ziel daar zijne nit-
»praak. — Alles leidt Jezus van den Vader
af, niet alleen de zending en gifte van den
Zoon, maar ook de dadelijke toebrenging
en bekeering des menschen, het is eilles uit
God. De hoofdzaak komt nu op twee din-
gen neer: voóhelst\, zvj die in Hem geloof-
den , waren aan Christus gegeven door den
Vader, — en ten tweede, zouden zij ici
Hem gelooven, dan moest het hun gegeven
worden door den Vader, Hij moest ze
trekken, vau Hem moesten zij het hooren
en leertn.
Omtrent bet eerste merken wij op, dat
Jezus zich meermalen onder al den tegen-
stand, en bet ongeloof zijner tijdgenooten
sterkte door bet geloof, aan het onwankelr
bare van» den raad en de beloften Gods,, dat
het hem niet ontbreken zou aan de zooda-
nige die zijne stem hooren, Hem volgen, en
aan welke hij het eeuwige leven schen,kett
ÏOH» Men. vergelijke hier vooral Joh. X.;
26—29, waar Jesus in .hetzelfde verbandt
spreekt van degene j die Hem door den Vadér
gegeven zijn. Dat is naar het genadig-vooiH
nemen Gods, dat bij bij zichzelven gemaakt
heèft.in Christus Jezus, voor de tijden der
eeuwen waren toegeschikt; in de i beloften
als zijn erfdeel en bezitting,toegezegd; .en
in de bedeeling der tijden naar den wil en
door het bestuur des Vaders, dadelijk, tot
Hem gebragt, aan zijne leiding ea opzigt
werden toebetrouwd,, dat die alle zeker tot
Hem zouden komen, geen derzelve zoude
verloren gaan , eu niemand ze nit :zijne otf
des Vaders magt zouden kunnen rukken;
en wanneer dan de Nicodemussen, de Sa-
maritanen, de tollenaars en zondaars tot
Hem. kwamen, om de woorden des levens
te hooren, dan verheugde hij zich in den-
geest , bij deze uitvoering van het welbeha-
gen des Vaders, die, schoon het voor de
wijzen en verständigen verborgen bleef, door
hunne eigene schuld, het echter ,aatt de kin-,
derl^ens openbaarde Dfm sag hij in bet
CO Luk. X: »r.
geloof de landen reeds wit om te oogsten ( i )i
en m die verwachting zéide hij ook hier,
al wat mij de Fader geeft zal tot mij homen^
en uit de geen die mij de Fader gegeven
heeft, daar uit zal ik niet verliezen, ys. Sy, Sg.
Maar wat is nu hetgeen Jezus noemt het
trekken door den Vader? vs. 44» dat islgeen
trekken door dwang en geweld, maar hét
liefelijk overbuigen en bewegen, zoodat men
vatbaar werd voor het onderwijs, dat de
Vader door middel van de prediking en
werken die Christus deed, en waardoor de
Vader van hem getuigde, opmerkzaam werd
op den persoon en de w^oorden des Heeren,
en het hart geopend werd, om daarop acht
te geven, zoodat men daarin de hand eri
de stem Gods erkende, eri alzoo van den
Vader hoorde en leerde, hetgeen hij door
den Zk)on «prak. Het is hetzelfde dat Jezus
zeide tot Petrus, toén deze Hem beleed als-
den Christus, den Zoon des levenden Gods,
vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard {
maar mijn Vader die in de hemelen is (2).
Wij zien dus uit dit een en ander, dit Jezus
CO Joh. IV: 3S. co Matth. XVlj If, .
hier spreekt van eenen verborgen invloed
des Vaders, op het verstand en hart van hen,
die geloofden , wel niet afgescheiden van,
en buiten de prediking van Christus, want
het geloof is uit het gehoor en het gehoor door
het woord Gods (i),niaar toch onderscheiden
van die uitwendige prediking; deze hadden
allen, ook zij, die hem ongeloovig bleven ver-
werpen. Het is niet slechts het hooren met het
oor, maar met het hart, zoodat het licht
der waarheid in ons binnenste doordringt,
wij haar kracht en belang, en alzoo de
behoefte aan vergeving en vernieuwing ge-
voelen ; die opgewekte honger en dorst naar
licht, leven, reinheid en zaligheid, doet
komen, hooren en dierbaarheid vinden in
hetgeen ons anders niet smaakt of treft,
dat is het gegeven worden door den Vader,
hetgeen ieder die immer tot waardering,
van en het geloof ia Christus gekomen is,
gaarne eal erkennen, dat het hem door den
Vader gegeven is.
(i) Rom. X« 17.
-ocr page 51-A. De w^zc \vaart)pgt; Jeins dit ^eze^ heeft. ■ '
Jèzus zegt liet bij herhaling nn met nadruk,
stellig en algemeen: bij ieder, die in Hem.
gelóoveri zal, moet bet plaats bebben: nie-
ma«^ in'dèn Vólstrekslen zin, zonder dat bier
een üiénscb' wordt uitgezonderd, kan tot mij
koinen, ten zij dë Vader hem trekke, en
hél tiéöi gegeven zij. Dat moeten wij nü
niél verzwakken door er ons zelve of de
niênschen van onzen tijd van uit te zondé-
ren , — want wij durven toch Hem niet
tegenspreken, — liet slaat er zoo duidelijk
geschreven, dat al hadden wij geen' andere
plaals of bewijs hier voor, al leerde het onS
dë ondervinding niet onwederspi'ekelijk, wij
hét dan nog uit eerbied voor den Heer, Öjgt;
zijn gezag vastelijk zouden moeten geloóvétf.
En kent gij Lezer! de gesteldheid'van den
mensch , en wat er bij hem al in den weg
staal, om in dien weg des geloofs zich aAn
Go(ls getuigenis tè ónderWerpen, allé de
menigvuldige overleggingen dié zijri Véi*-
stand cn hart daar tegen verheïFen , Ie
overwinnen ? Kent gij en ik, de lustélobs-
heid, afkeerigheid en bedorvenheid viti ons
4 *
-ocr page 52-eigen hart, dan zullen wij geen oogenblik
aan deze waarheid twijfelen; want al hebben
wij eene verstandelijke overtuiging van het
betamelijke e^ noodzakelijke van geloof en
bekeering, al weten wij dat ons beide ont-
breekt, de ondervinding leert: men kan dit
weten en toestemmen, en toch voort blijven
wandelen op den verkeerden weg. Wie zal
nu dien wil omzetten, de mensch zelve kan
toch niet willen wat hij niet wil, zoo lang
hij in de zaak geen belang voor zichzelven
neemt. Hoe zal de lust en verbindtenis met
zonde en wereld verbroken worden? Hoe zal
de mensch de geestelijke dingen die hij niet
bemint, zoeken? Hoe zal hij van zijn hoog-
moed en eigenliefde, waardoor hij zichzelven
beter waant, dan hij is, van de voor oordee-
len en bedenkingen, die hij tegen het een-
voudig en ootmoedig geloof beeft, genezen
worden, indien God zelve hem door zijnen
Geest niet verlicht en bekwaam maakt, om acht
te geven op het woord van het Evangelie. —
Waarlijk de ondervinding spreekt hier te
luide en te krachtig, bij onszelven en bij
anderen, dat wij te zinnelijk zijn voor het
geestelijke, te wijs voor het eenvoudige, te
trotsch voor het ootmoedige, en te achter-
dochtig voor de vrijmoedigheid des geloofs^
dan dat wij niet van ganscher harte het
zouden onderschrijven: niemand kan of zal
tot Hem komen, ten zij de Vader hem trekke!
c. Met wat oogmerk Jezus dit gezegd Leeft.
Maar met wat oogmerk zegt Jezus dat ?
Zeker met een geheel ander, dan waartoe
de menschen het dikwijls gebruiken en jam-
merlijk misbruiken. Hij zeide het tot zul-
ken , die door vijandschap en ongeloof mur-
mureerden over zijne woorden; driemaal
spreekt Jezus hiervan, maar laat het steeds
volgen op een voorafgaand verwijt van on-
geloof, vs. 36, 37 , 43, 44» 64» 65, zeker
niet om hen te versch o onen, of de schuld
van hun ongeloof op God te doen werpen.
Maar juist het tegendeel, om hun de oor-
zaak van hun ongeloof in hun eigen boos
en bedorven hart fe doen zoeken. De scha-
re eischte een ander en grooter teeken dkn
zij tot nog toe gezien hadden, vs. 3oi 'De
Joodsche leeraars ergerden zich aan zijne
giEfringe afkomst, vs. 43, is deze niet de zoon
van Joseph , wiens vader'en moeder wij ken-
nen P Velen zijner volgelingen zeiden: deze
rede is hkrd, wie han ze hooren P vs. 60 ,
dlle kwamen daarin overeen, dat zij de be-
wijzen, waardoor de Vader Hem verzegeld
had, de daden die niemand doen kan , zoo
Gód niet mét Flem was, en dié zij niet
konden loochenen,' voor niets achteden, en
in plaats van bedaard te hooren, allerlei
uitvlugten en bedenkingen inbragten, —
alle kwamen daarin overeen, dat zij slechts
dachten . aan , en zochten de spijze die
vergaat, en dus noch oor, noch liart had-
den voor de waarheid, niet wilden over-
tuigd zijn. Hierom is het, dat Jezus ook
■geen de minste poging doet om zijne ge-
zegden te verdedigen of nader te bewijzen.
Het is als of Hij zeggen wil: wat ik zeg of
doe gij wilt niet in mij gelooven, murmu-
reert niet over mij, maar zijt liever onte-
vreden op u zelven, er is wat meer noodig
dan teekenen te zien, dan den naam en
róem' Van geleerden en van ijveratrs voor
Mozes Ntet te hebben, en te steunen op uwe
eigene geregtigheid, gij hebt een andere zin
en gemoedsstemming noodig , de ware God-
geleerde is die, welke van den Heere geleprd
19, en die naar de stem van mijnen Vadpr
door de Propheten, mijn onderwijs en wer-
ken hem gegeven, hoort en leert. Die dat
niet ,doetj kan en zal tot mij niet komen,
en dewijl gij dat onderwijs niet noodig acht
Boch begeert, maar zelfs door uw murmu-
reren u daarvoor onvatbaar maakt, en moed-
willig uwe oogen sluit, en uwe ooren af-
wendt van hetzelve, daarom gelooft gij niet,
en kunt gij met alle uwe wijsheid niet in
mij gelooven.
d. Hoe wij (iit gebruiken moeten.
Indien wij nu eenvoudig en nederig van
harte zijn, dan zullen wij zonder eenige
bedenking Christus op zijn woord gelooven,
en ons gaarne bekennen als zulke door de
zonde diep bedorvene schepselen, die aan
onszelve gelaten tot den eenigen Heiland en
algenoegzamen Vervuiler onzer zielsbehoeflen,
niet willen komen, Hem als den zoodanigen
niet durven vertrouwen; maar dan zullen
viij''3hs'iëvèhs'¥eTbrij4ea, dat dé Hemelsche
Vadèr ~t)n3'daartoequot; zelvé bewerken tvïI, dat
Hij ons hiertoe zijnen Gtest belooft, wij
zullen Hem dan vurig om die genade aan-
roepen, en naar het onderwijs y dat de Vader
ons geeft, met een leergierig hart oplettend
hooren, en alzoo volgens Jezus eigen opwek-
king , VS. 27, werken om de spijze die blijft
tot in het eeuwige leven, en die de Zoon des
menschen geven zal, in de vaste verzekering,
dat een iegelijk die bidt, ontvangt, en die
zoekt, vindt, en die klopt, zal open gedaan
worden (i). Maar aan die eenvoudigheid en
nederigheid des gemoeds ontbreekt het ons
al te zeer, van daar, dat men aan de eene
zijde deze vernederende en verblijdende
waarheid ontkent en verzwakt, of aan de
•anderen zijde ze overdrijft en misbruikt; de
eerste doen van Jezus woorden af, de ande-
iren doen er wat bij, en bij beide vloeit het
Voort uit hoogmoedige wijsheid of afkeerig-
heid dés harten, om zich in waarheid voor
God te vernederen en te bekennen gelijk men
is, en in plaats van de zaak te verlangen,
Mtóli, VTl! 8;
wordt het een voorwei^'van redeneering,,
geschil en twist Deze afwijkingen.betr m»
ren wij aan beide zijden, want daardoor
berokkent, men zichzelven en anderen groote
schade, en bedekt of misvormt men de
waarheid zoo als ze in Christus is, en door
Hem ons geleerd is.
e. Tegenspraak dezer zaak.
Zijn er dan onder degenen die dit boekje
lezen, de zoodanigen die meenen d..t de
mensch wel tot het geloof in Christus komen
kan, alleen door het gebruik der middelen,
zonder dat de Vader Hem door de verbor-
gene en alvermogende werking van zijnen
H. Geest, daartoe bewerke, verlichte «n
neige, die weêrspreekt den Heer en de on-
dervinding beide, of maakt van het geloof
eene bloot wetenschappelijke verstandelijke
overtuiging, van de waarheden des Evangelie
in het afgetrokkene, hoedanig men door
onderwijs en onderzoek gelijk in andere vak-
ken van kennis verkrijgen kan. Maar dat;is
niet het ware levendige geloof des harten,
waarvan Jezus spreekt, en waarvan hij zulke
groot« dingen getuigt,, ea üulk een zie wel
toe, dat hij zichzelve niet bedriege met zulk
een dood geloof, dat noch vernedert noch
Verheft, geen lust of kracht geeft om voor
God te leven, en waarvan men geen moed
of troost ten dage des kwaads ontkenen kan.
/. Misbruik dezer -vvaarlieid voor onszelven.
Maar wij zouden deze waarheid kunnen
gelooven, belijden, ja zelfs voor de handha-
ving derzelve kunnen ijveren , als behooreade
tot de ware regtzinnige leer des Bijbels, en
dat wij toch niet regtzinnig waren in de
voorstelling en het gebruik derzelve voor
ons en voor anderen. —. Zoo zou het zijn,
wanneer wij meenden, op die werking Gods
tot het geloof te moeten wachten, en het
door een' bijzondere stem van God te moeten
hooren buiten de middelen. Gij zoudt u
welligt feeroepen op Jezus gezegde, dat de
geest alleen hel is die levendig maakt, vs. 63,
maar dan zoudt gij grooteljks dwalen, want
gij laat dan af, wat er onmiddelijk door Hem
?rordt bijgevoegd: de woorden die ih tot u
spreek, zijn geest en leven, een bewijs dat
Ö9
dat levendmaken niet buiten maar door Jezus
woorden gescbiedt. Indien de middelen nutte-
loos waren, dan bad Jezus zijne twaalf Dis-
cipelen wel naar huis kiumen zenden, en de
prediking van zijn woord door do gebede
wereld, wel achterwege kunnen laten, de
Vader leert en onderwijst door het woord
van zijnen Zoon en door de wegen der voor-
zienigheid, daardoor leeren wij kennen de
dingen die ons van God geschonken zijn, en
het is door de verkondiging vati zijn Evan'
gelie, dat Hij het geloof in onze harten werkt
en versterkt (I). /Vij gelooven dat dit -waoTr
achtig geloof in den mensch gewrocht wordt
door hdt^ gehoor des woord Qods en de wer-
king des-Heiligen' ßmies (2). Zoo leert het
ons Christus en zijne Apostelen alleKwege,
en anders zou ons geloof den vasten steun
misse», welke alken in het Goddelijke woord
gelegen is, Wij zouden verder deze waar^
beid misbruiken, wanneer wij uit dit gezegde
des Heeren aanleiding namen, om de schuld
van ons ongeloOfen onbekeerlijkheid heimelijk
(i^) Heidelbergsptse .Catechismus, vr. 65.
Ca) Nederlandsche Geloofsbelijdenis, «rt;
op^God ie werpen, door te zeggen, wat
kan ik er aan doen? Het moet mij gegeven
worden en de Vader moet mij trekken? Is
er onder de Lezers van dit böekje iemand,
die zoo spreekt? Aandien heb ik een ernstig
woord! Indien wij een' plaats of waarheid
met voorbijzien van andere daarmede in ver-
band staande plaatsen, en waarheden zoo los^
weg gebruiken en verkeerd toepassen, dan
handelen wij even als de Duivel, Matth. IV,
toen hij in de woestijn Jezus verzocht, en dan
moeten wij den zoodanigen, zoo het nit on-
kunde is, met Jezus antwoorden: daar is
ook geschreven, dat de Hemelsche Fader den
H. Geest wil geven die Hem bidden (i), wan-
neer wij dat levende water van Jezus hegee-
ren, Hij het ons geven zal {%), dat het uit-
werken van onze zaligheid gepaard moet gaan
met het geloof, dat God het is die in ons werkt,
beide het willen en werken (3) , en dan
zeggen wij met Jezus in deze zelfde rede,
VS. , werkt, zoekt en tracht naar de spijze
4e bUjfttot in het eeuwige leven, en vs. 29,
CO,Luc. XlBJ3. (2) Job; IV.quot;
,C33 ?hiJ. lI: »t „i3; .
dit is het werk Godsdat gij gelooft in Hem
dien Hij gezonden heeft. Maar ontstaat dir j
zeggen, gelijk doorgaans uit een boos be--
ginsel om .zichzelven vrij te pleiten, dan
moeten wij den zoodanigen zeggen, dat hij
zijn beeld en lot vindt, Matth. XXV: 24-3o.
In dien boozen en luijen dienstknecht, die
den Heer beschouwde als die maaijen wilde
waar hij niet gezaaid had. Weet gij o menscW
dat God u uit genade geven moet in de zaak
van Christus te gelooven, gij weet tevens, dat
Hij het u geven wil; maar weigert gij het
van Hem te vragen en te ontvangen, laat gij
de middelen waardoor Hij in ons werkt on-
gebruikt liggen, dat zal u ter veroordeeling
strekken, en in den dag des gerigts zeer
zwaar te verantwoorden zijn.
g. Misbruik voor anderen.
Wachten wij ons tevens om deze waarheid
verkeerd te gebruiken bij anderen. Wanneer
wij. naiRelijk, de wijze waarop wij door den
Vader tot Jezus gebragt, en tot het geloof
in Hem gekomen zijn, tot een zegel en tnaat-
staf voor anderen wilden stellen. Hét islïier
ihede als met de lèîdfng dfrr Vflbrzieùl^eîd
in ons Uitwendig lot, feeëi* ondéVscHeidéTi.
Gehefel anders ging hët niét Paulus da^'mef
Pètfus, met den Stokbewaarder dan'tiief den
Kamerling, er is hier eèttheid'in Trttliienig-
vuldigey en groöte verscheidenheid iÄ dé'
eenheid. Öié tot Christus'kbffiëfi', wbrdetf
alle door den Vader getrokken, en zullen
de verlichting' hunner oogen en de opening
huntièr harten door de waarheid gaarne aan
zijnéft invloed en Geest erkennen, maar wij
moeten den Geest en zijnfe werking niet willcii
binden aan een zekeré form vàn bekeering.
Wanneer gij of ik door laft^fdufJge tegen-
stand, door traagheid eö ónverstand, tijden
achtereen buiten Christus tot rust zochten
te komen, dan moet ik of gij een ânder niet
verdenken, die langs een korter weg en spoe-
diger tot Christus gekomen is, en veel min-
der hetgeen in u of niij eéh gebrek was tot
ëen regel en kenriiei-k van het werk des
Geestes voör anderen maken. — Eïhdelijk laat
ons van dén Heer leieren, defeé waarheid bij-
Èonder tot vernedering ie ^èhrüikéh, van
zülkén die met zichzelven voldaan'eti mgenb-
men zijn, die door htitine bedenkingen,
twist, murmureren en ergeren, hun onwil
en vijandschap openbaren, maar laat ons daar-
door nooit iemand afschrikken, integendeel
bet steeds vereenigen met het opwekkende eu
uitlokkende, dat Jezus in deze zelfde rede
even nadrukkelijk en liefderijk er bijvoegt.
Hetgeen Jezus in deze ree/a tot aanmoe-
diging van hel geloof zegt.
Het is geen' kleine zaak voor den mensch,
die zich zijner menigvuldige overtredingen
bewust, met de verkeerdheden van zijn hart
bekend is, en zoowel zijne geringheid als
onwaardigheid gevoelt, om met vrijmoedig»
beid tot Christus te komen, en met vast
vertrouwen op Hem als zijnen Heiland, Vriend-
en Heer zich te verlaten. Vrees, schroom-
valligheid, vergezelt dooipgaans dèn boetrf
vaardigen, de gedachte aan den afstand, aaö
bet groote der zaak, aan volstrekt gemis van
eenige eigen waarde of verdiensten doet aar-
seien, twijfelen, van verre staän, en wan-
neer men daaraan toegeeft, houdt bet terug
om met toeverzlgt zich aan Christus over
te geven, eu het getuigenis dat God v^n zijn
Zoon gegeven heeft, voor zichzelve in oot-
moedig geloof aan te nemen. Voor zulke
onvrij moedigen is Jezus rede zeer opwekkend,
en ongemeen geschikt om hen van dien
schroom te genezen, en tót het geloof in
Hem aan te moedigen.
Mijn Vader geeft u dat ware hrood uit
den Hemel, zoo spreekt Jezus, vs. 3a, tot die
zinnelijke aardschgezinde , ongeloovige Gali-
leërs, dus tot menschen die waarlijk geene
bevoegdheid of geschiktheid hoegenaamd be,-
zaten, die nog geen gevoel hadden van bunnen
zondigen toestand, en geen verlangen om ei?
van verlost te worden. — , En toch i^erd-
Christus aan hen van den Vader gegeven,
als de vervuiler van alle hanige
tot wien zij niet alleen komen mekten,.ma^/
ook komen moesten, van wipn zij /naar, de«',
wii, des Vaders. vrijmoedig gebsuik, maken/
mjoesten. ^ Door het Evang4i? wordtjfihpjw-i
tu^ ,o|is van Gods wege geg^yea, J^^f ^pepfe
ieder ;,4i.e hetzelve hoort of leest tot; het
gelove in Hem, het verpligt. onaijelff daar-
toe , het is het gebod des Vaders, gelijk
Jobaunés het uitdrukt, dat wij gelooven irt
den naam zijnes Zoons Jezus Christus (l).
Dat ÏS dus geea gewaagd stuk, geen verme-
tele zaak, integendeel een %verk Gods, damp;t
Hem behaagt, vs. 29, het niet doen, is on-
gehoorzaamheid , is versmaden van deze groote
gave, is den Vader en den Zoon te onteeren.
Leiten wij op de hoedanigheden, in welke
Jezus zich hier aanprijst, dan stelt Hij zich
voor in zijne gewilligheid, om alle die tót
Hem komen, aan te nemen: in zijne alge-
noegzaamheid, zoodat die in hem geloofde
niét meer zou hongeren en nimmermeer
dorsten; in zijne getrouwheid, dat hij er geen
zou verliezen, maar ze alle opwekken ten
uitersten dage, en inleiden in het eeuwige
leven. Wat ontbreekt er dus aan zulk een'
Verlosser? Wie zou Hem niet tot Heer be-
geeren? Wie zich aan dien Herder niet
overgeven, die zelfs zijti leven voor zijne
schapen gesteld heeft. Wij althans die het
weten, dat Hij alles verzaakt, alles vei-dra--
gèïf heeft, en zichzelve voor önslt;itiquot;het vef-
JOtu'ilI'« 83. . •nbsp;^«.-«»f.' '-V..-';
i
-ocr page 66-sctrlkkelijkste lijden en den vreesselijksten
dood ter onzer redding Gode heeft opge-
offerd, kunnen aan zijne onmetelijke en on-
begrensde liefde voor zondaren geen oogen-
blik twijfelen, en nooit van dezelve te groote
gedachten koesteren.
En opdat niemand immer eenige reden
zou hebben om zichzelven uit te sluiten,
heeft Hij daar te Kapernaum een verzeke-
ring en belofte gegeven, welke alle bezwaren
en vragen ten eenemaal afsnijdt, en die als
het groote troostwoord over de geheele aarde
aan allen mag worden toegeroepen: die tot
mij komt, zal ik geenszins uitwerpen, vs. 37.
Algemeener, vollediger en sterker veraeke»
ring is er niet uit te denken, die dat weet
en leest behoeft niet meer te vragen, zou
Hij mij wel willen aannemen? Wq hebben
het uit zijn' eigen mond gehoord, wie tol
Hem komt, al was hij de armste, de schul-'
digste, de onwaardigste, .van wat volk of
taal oofc, Jezus zal hem niet wegstooten,
maar gewisselijk aannemen; of zondt gij u
laten ophouden,, door hétgeen. deze betui-
gi^ vooraf gaat, en denkeof^ Jezus spreekt
van degenen die de Vader Hem geeft, in-
dien ik nu maar onder de gegevene des
Vadera behoor. Wat dunkt u ? Indien eena
eeö uit de schare na het einde van Jezus
rede die vraag gedaan had, wat zou het ant-
woord van Jezus geweest zijn? Heb ik het u
niet openlijk gezegd: Ik ben het brood des
levens P Hebt gij het niet gehoord: Jl wie
tot mij iomt zal ik geenszins uitwerpen P Wat
is er meer noodig, dan dit e'éne woord: Mijn
Fader geeft u dat ware brood uit den hemelP
En als Hij hét u vrijwillig en genadig op dit
zelfde oogenblik geeft, wat is er dan voor n
anders te doen, dan ootmoedig en dankbaar
aan te nemen, wat God u schenkt? Hebt
toch regte denkbeelden van dat geven en
trekken des Vaders, daar is Hij mede bezig
wanneer Hij ons opwekt en aandringt om tot
Christus te komen, durft gij bet te ontken-
nen, dat hij reeds lang op velerlei wijze,
misschien op dit oogenblik aan uw hart ar-
beidt, hoort gij niet zijne stem, leert Hij u
niet door zija woord? roept Hij u niet tot
de ^meenschap zijns Zoons? dat ksA immers
niet zijn, om daar over ons nog eenigen tijd
6 *
-ocr page 68-te beraden, maar om Hem oogenblikkelijk
miet blijdschap aan te nemen, steunende op
zijn eigen woord: die tot mij komt, zal ik
geenszins uitwerpen. Dat staat daar voor alle
eeuwen, voor u en mij en voor ieder die
het hoort, geschreven, dit moet ons genoeg
zijn, en al kwamen alle Engelen uit den he-
mel , zij zouden geen hooger en vaster ver-
zekering ons in eeuwigheid geven kunnen.
De heerlijke en heilzame gevolgen vaa.
het geloof in Jezus Christus.
Wij vinden hier vier heerlijke gevolgen,
aan het geloof verbonden. Niet meer hon-
geren, nimmermeer dorsten, vs. 35, — leven
hebhen in zich zeiven, leven door Christus ,
zoodat hij in Jezus blijft en Deze in hem,
VS. 53, 56, 57, — niet sterven maar het
eeuwige leven hebben, vs. 5o, 54, 58, —
opgewekt te worden ten uitersten dage,
VS. 39, 4o, 44, 54.
Zijn dat geen groote en heerlijke din-
gen , vfelke Jezu-s aan het geloof in Hem
verbindt en belooft P Men mist dit alles in-
dien men niet door het geloof met Hepi
vereenigd is, dan lijdt men hpnger en dors|,
die de geheele wereld niet verzadigen kan,
want wat men hoort, ziet, of geniet op
aarde buiten Hem, het kan ons hart niét
voldoen, de onrust van het geweten niet
.stillen , noch ons van een' eenige zonde rei-
nigen , geen troost of hoop geven in de ure
des doods, en dan, ja dan begint bet hpn-
geren en dorsten eerst vreesselijk te folte-
ren , en ondragelijk te worden. — Maar die
in Jezus gelooft, vindt in zijn Woord,
dienst eu gemeenschap alle zijne behoeften
bevredigd, zijn honger naar waarheid en
zekerheid, naar licht en troost, zijne be-
geerte naar rast en vrede voor zijn hart ,
naar vrijmaking van de banden en boeijeü
der zonde, zijn dorst naar geregtigheid,
naar vreugde, hoop en zaligheid, wordt
door de kennis van en het geloof in Jezus
Christus verzadigd; hier wel in de' beginse-
len, maar toch trapswijze bij toeneming, en
eenmaal .y.Qlkomen. — Jezus zegt het, de
ondervinding leert het.; van het onyoldoen-
der wereld en alle hare heer^ijkh,eid.
voor de behoefte en begeerte onzer onster-gt;
felijke zielen, hebben wij allen ervaring,
en van het andere zullen ook wij getuigen
kunnen, indien wij in den Heere Christus
met ons hart gelooven.
Is de vervulling onzer wezenlijke ziels-
behoeften eene dierbare vrucht van het ge-
loof, niet minder te waarderen is eene an-
dere uitwerking, die Jezus aan het geloof
toekent: zulk een heeft leven in zich zelven,
leeft door Christus, gelijk Hij door den Va-
der leeft. Gelijk de rank buitan den wijn-
stok geen leven heeft in zich zelven, gelijk
de leden onzes ligchaams, afgescheiden van
hetzelve sterven: zoo is het ook met ons,
buiten de geloofs-vereenlging met Christus,
dan ontbreekt ons het ware geestelijke leven,
dat uit God is, en Gode doet vruchten dra-
gen, de lust en de kracht ten goede; maar
woont Christus door het geloof in ons hart,
dan zijn wij één met Hem, hebben deel
aan denzelfden levendigmakenden geest, die
in Hem als het hoofd, en in ons als fcijne
leden woont; wij gevoelen ons opgewekt en
aangevuurd, moedig en kracHtfg om Iretgèen
wij doen met woorden en werken, dat alles
te doen in den naam van den Heere Jezus
Christus, dankende God en den Vader door
Hem; met éën woord: het geloof is de
ademtocht van het geestelijk leven, de band
der gemeenschap met Christus, de veer-
kracht der ziel; het maakt en houdt ons»
vatbaar voor het ontvangen, zoowel als voor
het gebruiken van alle die genade gaven,
welke nit de volheid, die er in Christus
is, tot ons afdalen.
Die in Jezus gelooft sterft niet, maar leeft
tot in eeuwigheid, men meent dikwijls dat
het eeuwige leven eerst na den dood aan-
vangt, en daarom schijnt Jezus en zijn heil
voor vele alleen noodzakelijk tegen de uur
van sterven, voor deze is de dood een ver-
nietiger en verstoorder van al hun geluk,
hij ontneemt hun alles, en dan zouden zij
wel wenschen, dat de Verlosser hen in zijnen
hemel mogt opnemen.— Ellendige dwaling!
de dood maakt wel verandering in de plaats
maar niet in de heerschende gezindheid der
ziel. Die in Jezus gelooft, beeft reeds bier
het leven dat zonder te sterven, eeuwig
Jijkp leven j^maaj? rérbneekt ook levens de
banden weüe het ware, hoogere geestelijke
leven beknelden. Zijn dood is geen sterven,
de begeerten, de werkzaamheden van zijn
vernieuwd;leven blijven, honden niet op,
worden integendeel meer ontwikkeld, ver-
hoogd, en kunnen zich vi-ijér en krachtiger
openbaren, het is de doorgang tot het eeu-
wige leven, het te huis komen van den reiziger
in het vaderlijke huis, het inwonen bij Chris-
tus, die men hier door het geloof gekend,
geliefd, en gediend heeft.
En nu, dat doede ligchaam! Ik , zegt Jezus,
zal het opwehken ten uiterste dage. Ja ook
z.ii die niet in Hem gelooven, zullen uit hunne
gmven uitgaan, wanneer luj de stem des Zoons
„Gfids zulkn hooren; maar het zal zijn: als
Y^O hén die het kwade gedaan hebhen, tót
verdoemenis (i), hetgeen eene weldaad voor
hen had kunnen zijn, wordt door hun eigen
«Ghuld, een vloek, de toorn Gods blijft op
ben. Voor hen alleen, die è«ne plant met
Christus geworden zijn in zijnen dood, zal
er eene gelijkmakitig zijn aan Ttijnc opslaw-
ding, over^hen heeft de tweede dood geen
magt, het is eene ontwaking tot eeuwigi
hUidscbap, een ingaan in de vreugde des
Heeren, een gelijkvormig worden aan zijn
verheerlijkt ligchaam, het is de laatste hand
die er:dan aan de voltooijing der volkomene-
zaligheid zal gelegd worden. Met deze hope
kunnen zij;blijde en goedsmoeds hun graf
beschouwen, en hun vleesch in de groeve
der vertering laten nederzinken, in die ver-
wachting: eens hooren wij de wekstem weer,
en zal de dood, verslondén worden tot over-
winning. Zoo kan de Christen leven en
sterven in en door het geloof. Maar d«ze
vruchten smaakt hij slechts in dezelfde mate,
in welke zijn geloof levendig, krachtig èlj
bestendig is. Het is hiermede als in het
natuurlijke: de spijze en drank die ik voor
weken en maanden genoten heb, kan mij
heden geen' krachl^ of verkwikking geven,
even zoo min ki^ de bewustheid van een
vroeger geloof, leven, kracht of vreugd
geven, indien men niet door eene dagelijkfiche
gcloofsoefening en geloofsvereeniging leeft;
daarom spreekt Jeius ook in deie gansche
rede, in den tegenwoordigen tijd, niet die
gelooft en gegeten heeft; maar die gelooft
en die eet; om daarmede aan ,te wijzen,
dat het een bestendige zaak is. Mogten alle
Christenen dit toch ter harte nemen, en
meer door ervaring leeren, wat het is door
het geloof te leven, zij zouden meer de
kracht en de zaligheid van die dagelijksche
gemeenschapsoefening voor zichzelven en
voor anderen openbaren.
HET GEBEÜRDE TE KAPERNAUM, NA
HET EINDIGEN VAN DEZE REDE.
Belangrijk is ons hetgeen Johannes in dit
hoofdstuk vermeldt, van de gesteldheid der
onderscheidene toehoorders, voor vvelke Je-
zus dit alles sprak, en de zeer verschillende
wijze waarop zij deze rede des Heeren ont-
vingen; wij kunnen in hun voorbeeld de
spiegel zien van hetgeen nog gebeurt. De
namen en de menschen mogen veranderen,
maar de zaken blijven op deze wereld dé-
zelfde ; ik wil dezen spiegel u en mijzelven
voorbonden, en onderzoeken of wij daarin
ook niet onze beeldtenis aantreffen.
De schare cn de Joodsche leeraars leeren
ons twee groote beletselen kennen, die toen
en ook nog heden, velen verhinderen om
tot het geloof in den Heere Jezus te komen-,
terwijl het slot ons drieërlei soort van disci-
pelen voorstelt: zulken die ziek van Hem
afscheiden, — een die bij Hem bleef, en
echter een kind des Duivels was, en zulken
die opregt in Hem geloofden, dat vrijmoedig
beleden, en getrouw Hem aankleefden.
Hoe Jß!ius reden door de schare gehoord
en ontvangen werd.
Het gedrag der schare, die in groot ge-
tal JeZus, niet cmi de teekenen, maar om
het brood gevolgd was, leert ons een der
eerste en grootste beletselen kennen, die de
menschen weerhouden van het geloof in
Jezus Christus. Het is de aardschgezindheid,
het werken orn. de spijze die vergaat. Er i»
g«en grooter hinderpaal,, dan het vervuld
zijn met de begeerlijkheden én zorgen van
dit leven; dit verstompt de ziel voor de
hoogere en geestelijke dingen, het is alleen
voor de aarde en haar genot dat men dan
leeft, en waarin men zijn deel zoekt; daar-
over loopen gedachten en gesprekken, dé
wenschen en de zorgen; de een om geld
en goed te vergaderen, zijn staat le ver-
beteren , de ander om eer en aanzien te
bekomen, de derde om vermaak en genoe-
gen te genieten; daarmede heeft men hei
zoo druk, dat er geen tijd overblijft om
le bedenken wat tot zijn vrede dient. _
Christus heeft voor zulken weinig begeer-
lijks, de godsdienst geen belang, zij komen
tot de prediking uit gewoonte, niet uit be-
hoefte; zij hooren, maar trekken het zich
niet aan, zij hebben naauwelijks den voet
buiten het huis Gods gezet, of zij zijn alles
vergeten, en «torten zich weder in den
maalstroom der aardsche dingen en der
wereldsche begeerlijkheden; ach 1 zij,heb-
ben geen lu^t in de onzienlijke «n, eeuwige
goederen van , Gods koningrijk, zij hebban
hel veel fe drük Éaet iittinbsp;Ma
koophandel en huisgezin , inet hunnegt;
tijen en feesten, -met Imnne plannen 'èn
dndernemingen, zoodat zijquot; aan het behoud
of den toestand hunner zielen, en het ge-
vaar waarin zij voor de eeuwigheid ver-
keeren, niet denken, en de krachlIgste Evan^
gelieprediking en de nadrukkelijkste stem-
men der Voorzienigheid geene uitwerking
bij Imn hebben, of zoo men al voor een
oogenblik, gelijk sommigen uit de schare,
zegt: Heere geef ons dat brood des levens i
VS. 34, de wereld en hare begeerlijkheid
doet terstond wederom de oogen sluiten j
en men slaapt weder in gelijk te voren. Hoe
kan, bij zulk eene bedwelming des geestès
en verstomjling van de eeuwige zielsbehoef»
ten, Christus en hel heil dat er in Hént
is , eenige ingang vinden ; het aardschfë
brood, de «er dezer wereld, dé voldoeniat
van hunne zittnelijke behoeften, is hun hè'-
mei, boven dat begeeren zij niet, het wai«
brood des levens en der ziel staat hij hun
op lagen prijs, en op zijn best is'het efen
bijzaak, hetgeéh zij alleen van belaïig ichj-
len, als zij het andere rullen verliezen. Zulk
een gemoedsbestaan is even zoo strijdig met
het geloof in Christus, als de duisternis met
het licht. Zou dat ook uw beeld zijn? Lezer!
Dit is het groote beletsel voor duizenden
altijd geweest, en het is indezen tijd, waarin
uithuizigheid, verslrooijing en zucht tot ge-
not zoozeer vermenigvuldigd wordt, bij me-
nig een Evangellehoorder de magtige hin-
derpaal, waardoor men hoorende niet hoort,
ziende niet ziet, noch verstaat, en de pre-
diking des Woords geen uitwerking heeft
Hoezeer zijt gij dan te beklagen! uw arme
ziel blijft hongeren en dorsten, maar wordt
niet verzadigd, gij zoekt uw geluk in dingen
die geen wezen hebben; en wat baat het u,
al kondt gij de geheele wereld gewinnen',
en gij moest schade lijden aan uwe ziel.
O! dat uwe oogen geopend worden voor het
dwaze, misdadige en zielverdervende van de
gesteldheid uwes harten, dat gij de gave
Gods mogt kenijien, en wië Hij ia die alleen
uwe behoeften bevredigen kan, gij zoudt
alles wat n nu gewin schijnt, ais schade en
drek achten bij de ultnemsniieid der kennis
van Jezus Cbristus- Dat worde u van den
Vader gegeven naar zijne groote Larmhar-
tigheid, en gij zult een' schat vinden voor
uwe ziel!
§2.
De reden waarom de Joodsche Leeraars
niet tot hel geloof in Christus kwamen.
Er is nog een ander beletsel Voor het een-
voudig en oottóoedig geloof, wij ontdekken
het bij de tegensprekende en murmurerende
Joden. Het is de hoogmoedige waanwijsheid,
het redeneren tegen en twisten over de waar-
heid, zonder ze bedaard te onderzoeken of
te brengen tot zijn hart. De Joodsche Leer-
aars vroegen: hoe zegt deze: ik hen uit den
hemel nedergedaaldP Kennen wij zijn vader
cn moeder niet, vs. en naderhand we-
derom : Hoe kan deze ons zijn vleesch te
eten geven? vs. 5a, dat was hun onbegrij-
pelijk en ongerijmd, zij twisten en murmu-
reerden daarover. Zij verwierpen het zon-
der onderzoek, zij achten hef dwaasheid,
om dat zij het met hunne «innelijke begrip-
pen en vooroordeelen omtrent Jezus, en met
hunne misbegrippen ran de leer der pro-
pheten omtrent den Messias niet konden
overeenbrengen. Zij vonden hunne wijsheid
en roem in het scherpzinnig redetwisten,
wilden Jezus daartoe uitlokken; maar de
Heer begeeft zich in geen twist met hen,
hij betuigt slechts de waarheid, belijdt ze
vrijmoedig en onbedekt, maar zij is Hem
te eerwaardig en te heilig om daarover te
twisten, het murmureren en strijden onder
eikanderen laat Hij aan hen over, wier
wijsheid uit de aarde was. Ik denk niet
dat dit boekje in handen zal komen van
zulke ongeloovigen, die de hemelsche af-
komst des Heeren en de dierbare leer van
de , verzoening door zijn bloed ontkennen
en bestrijden, en daarom wil ik het voor-
beeld dezer Joodsche Leeraars niet voor
hen aanwenden; maar ik verwacht eerder
dat het zal gelezen worden door menschen
die deze waarheden benevens al hetgeen
Jezus hier en elders gezegd heeft gereedelijk
aannemen, en belijden. Doch die daarin
aan hen gelijk zijn, dat zij over het onbe-
grijpelijke te veel redeneren, gedurig vragen
hoe kan dat zijn? met andere daarorer
twisten, en als het niet naar hunne begrip-
pen Is, daarover murmureren. Dat Is de Weg
niet lieve Lezer! voor u of mij om tot het
geloof en den troost der waarheid te komen,
integendeel dan geraken wij er boe langs
hoe verder af. De Bijbel spreekt wel van
de liefde tot de waarheid om er door zalig
te worden (i), maar niet om er over te
twisten; wel van het strijden voor het geloof
dat den heiligen is overgeleverd (3), maar ner-
gens van het strijden over het geloof. De
Goddelijke en geestelijke dingen kunnen ja
wel, wat de grond waarop ons geloof rust,
bewezen voorden uit de schrift, maar in
derzelver aard,, werking en zamenhang ze
bevatlen en begrijpelijk te maken, dat is
voor ons kleinwetende en kortzigtlge men-
schen onmogelijk. Niemand weet de dingen
die Gods zijn , dan de geest Gods (3), ons
heil is niet in het begrijpen, maar ia het,
gelooven, en onze wijsheid niet In het be-
redeneren, maar wanneer wij met de een-
CO ï ïhcss. 11; IC. (2) Jud. vs. s,
C3) I Cor. U :
voudigheid van het kind, en met de oot-
moedigheid van een leergierig hart ons aan
de waarheid onderwerpen. Wij moeten ze
slechts tot onszelven brengen, met een toe-
genegen gemoed ontvangen, en hoe ouder
wij worden ons meer en meer eenvoudig
houden aan hetgeen geschreven is, wetende
van wie hét ons geopenbaard is, en wij
zullen meer geloofsvastigheid en sterkte be-
komen.
Discipelen, die van Jezus weggingen ^
VS. 60—66.
Dit waren menschen, die korter of lan-
ger tijd Jezus gevolgd waren, en Hem als
den leeraar en propheet van God gekomen
dezer dagen beleden hadden, maar die nu
zagen dat hun tijdelijk belang weinig bij Hem
bevorderd werd, die nu door de vragen en
bedenkingen der Joodsche leeraars medege-
sleept, zich mede aan zijne woorden erger-
den, en zeiden: deze rede is hard, aanstoo-
telijk, ongerijmd, wie kan dezelve of lïcm
nog langer hooren P vs. 60. Zij gingen daäröp
terug, naar hun huls en beroep, en wan-
delden niet meer met Hem, vs. 66, dit zien,,
wij ook nog. Gij kent ze zoo wel als ik,
die te voren gaarn zijn woord lazen en hoor-
den, soms van hunne bezigheden en uit-
spanningen opofferden, om zich met zijn
persoon en leer meer bekend te maken, van
welke wij goede hope hadden, dat zij geheel
voor Christus en zijne dienst zouden get
wonnen worden; maar dié zich aan de onlt;-
derlinge zamenkomsten, aan de verkondiging
van zijnen dood, aan het lezen en gebruik
van zijn woord in hunne hulzen onttrekken,
en schoon zij den naam van discipelen en
lidmaten nog niet openlijk hebben opge-
zegd, echter de betrekking op Hem en
zijne gemeente hebben verbroken, en door
hunnen wandel toonen, dat zij hun eerbied
en gevoel voor Godsdienst en Christendom
gi'ootendeels verloren hebben. Sommigen
door de bedenkingen des ongeloofs, die zij
hoorden of lazen, anderen door Wereldlief-
de, zondenlust, huwelijk, verkeering of waar
door dan ook — de een stoot ïich aan de
leer van Jezus Goddelijke natuur of der ver-
6 *
-ocr page 84-ioêning, de ander aan die van onze diepe
ellende en van de noodzakelijkheid der we-
dergeboorte , deze aan de strenge lessen van
het Evangelie, de poort is hem le eng en
de weg te smal, gene aan het' eenvoudige
van den geloofsweg en het verborgene gees-
telijke leven voor God met Christus, die
rede is hun te hard, zij kunnen ze niet meer
dragen, zij hebben een Christendom op hun
eigen' hand, naar hunne smaak, en geplooid
naar den zin en geest der wereld. Wij be-
klagen de zoodanige om huns zelfs wil, maar
niet om des Heeren wil; want Jezus Chris-
tus lijdt er niets bij, hij kan ze alle missen,
of er 5ooo dan of er 12 Hem volgen, dat
geeft of neemt niets aan zijné Goddelijke
heerlijkheid en dierbaarheid. Hij kan zijn
rijk wel stichten, al gaan ze bij honderden
en duizenden van Hem henen. Al wat de
Vader Hem geeft zal in het oosten en wes-
ten in het zuiden en noorden wel tot Hem
komen. Maar wij beklagen alle die van Hem
weggaan, en ook u die dit leest als gij er
u zelve onder moet rekenen, want zij ver-
liezen er alles bij, en wandelen op den weg
die ten verdeff leidt.. Om liun te gewinnen
moeten wij tetgeen hun ergeit niet veifcej^-
gen en verzachten, ep. zoo hal^eïWfg pp
het pad des ongéloofs hun te gemoet gaan^
zoo deed Jezus niet, hij herhaalt hetgeen,
waar aan zij zich stootten met dezeLf^e on.-
bewimpeldheid, zonder iets te verzachte«,
en laat henengaan die wil, geene gedwon;
gene en halve discipelen begeert Hij. Late^
zij het maar buiten Hem beproeven, m^is-
schien, en dat geve God! zien cn onder.vjnr
den zij in hun lot en leven zoodanige trefr
fende gebeurtenissen, welke hun de oogeiji
openen, bet vroeger gehoorde te binne;»
brengen, en gelijk na Jezus hemelvaa,rt
meenige ongeloovige Jood op de borst sloeg
en vroeg wat moet ik doen, gelijk toen eeip
groote schare der priesters den gelopve ge-
hoorzaam werd, zoo is God ook_ magtig
ben te doen wederkeeren tot Hem,, dien ajj
nu verlaten, hebben, want de Geest is bet
die lévendig maakt.
Een discipel die lij Jezus hlijfl en het
toch niet meent,
VS. 70.
Judas had ook Jezus rede gehoord en hij
schijnt zich daarover niet te ergeren. Hij
ziet vele ja de meeste weggaan, en hij blijft:
Jezus vraagt mede aan Hem wilt gij ook
niet weggaan, vs. 67, maar hij houdt zich
bij de weinigen getrouwen , en vrat zegt Jezus
yan hem? dit ontzettend wooi-d: Hij is een
Duivel, VS. 70. Op zulk een toon mag geen
mensch spreken, dan alleen Hij die wist wat
in den mensch was. Maar hetgeen Jezus
zegt mag wel stof tot zelfsonderzoek zijn,
niet het uitwendige lidmaatschap, en het
blijven in het gezelschap van Jezus discipe-
léil, — niet de onberispelijkheid en onbe-
sprbkenheid des wandels , zoodat geen Petrus
of Johannes iets weet intebrengen, — zelfs
niet wanneer zij den zoodanige voor vroom
en opregt houden, het maakt u noch mij
tot een waar discipel en geloovig aanhanger
des Heeren; de Heer weet wie de zijnen
zijn. Wij mogen onszelve dan wel vragen,
waarom blijven wij bij Hem? waarom gaan
wij ook niet henen gelijk anderen ? hebt gij
daar bij ook verkeerde bedoelingen, tijde-
lijke inzigten? durft gij om der menschen
wil u nog niet afscheiden? is er ook een
verkeerde en schadelijke weg, een verborgen
ongeregtigheid bij u? o! doet dan wat deze
ongelukkige Judas had moeten doen, valt
Hem den kenner der harten te voet, belijdt
hem opregtelijk uwe schuld, smeekt Hem
om vergeving en den geest der vernieuwing,
en zoekt toch in waarheid te zijn en te wor-
den, wat gij weet, dat voor Hem, die de
geesten weegt, alleen bestaan kan, een op-
regte van hai't en wandel te zijn.
§- 5. ■
Discipelen die opreeji in Jezus geloofden ^
vrijmoedig het beleden en getrouw Hem
aankleefden.
vs. 69. .
Daar staat Petrus met 10 zijner medeleer-
iingen zoo sékoon en opwekkend voor onze
oogen. Daar hooren wij hem zoo' vrijmoe-
dig ea krachtig uit aller naam, mogt het
ook zijn uit uwe en mijne naam, Lezer!
uit het vol geloof zijnes harte spreken. Op
de beproevende vraag wilt gijlieden ook niet
weggaan , kan Petrus geen oogenblik zwijgen.
Heer! zegt hij: u te verlaten is ons onmo-
gelijk, want waar en tot wien zouden wij
henengaan P Gij, gij alleen heht de woorden
des eeuwigen levens, die ons verkwikken en
sterken, en leven aan onze ziel geven, en
wij hebben het geloofd reeds op de aanwij-
zing en prediking van Johannes den Dooper,
en op uw eigen getuigenis, en wij hebben
hei bekend door ervaring bevestigd gezien
uit uwe woorden en werken, uit de heer-
lijkheid , die wij van u aanschouwd hebben,
dat gij zijt de Christus de Zoon des levendigen
Gods. Zoo spreekt Petrus uil volle over-
tuiging, en met volkomene verzekerdbéid
zijnes gemoeds, op een oogenblik, dat de
roem van zijn Heer en Meester aanmerkelijk
gedaald was, en ook zijne den vorigen dag
gekoesterde verwachting van aardsche heer-
lijkheid geheel verijdeld was; na iet aan-
hooren van eene rede waarin ook voor hem
veel vreemds en onbegrijpelijks was voorga-
komen; zoo spreekt bij van en tot dien
Jezus wiens geringe afkomst naar bet vleescb
bij wist, wiens moeder, broeders en zusters
bij ook kende, en die daar in de gedaante
van een gewoon mensch voor zijne oogen
stond; zoo spreekt hij zonder een oogenblik
zich te bedenken, op een' toon en wijze,
die het als de uitstorting van het binnenste
zijner ziel voor ieder doet kennen. Eere
den man die op dien tijd alzoo spreken kon!
Waarlijk vleesch en bloed had hem dit niet
geopenbaard, maar de Fader, die in de
Hemelen is (i). Zulk een vastheid des ge-
loofs hebben wij ook noodig in eenen tijd,
waar in vele van Jezus weggaan, en wij
kunnen het thans even zoo wel hebben
als Petrus en de andere discipelen het toen
hadden. Zijn geloof wankelde niet, noch
door de bedenkingen der vijanden, noch door
het teruggaan van anderen. Petrus kan des
noods alleen staan, want hij spreekt niet
uit hetgeen hij van anderen gehoord en ge-
leerd had, maar uit Inuerlijke overtuiging
(i) Matth, XVl! 1?,
en eigen ervaring. Zijne begrippen waren
in sommige opzigten nog wel beneveld en
verward, bij had nog vele vooroordeelen
en wangevoelens omtrent de dingen van
Gods Koningrijk, maar toch was bij een
opregt discipel, die met hart en ziel Jezus
aankleefde , die vrouw en goed en buis voor
Jezus verlaten had, hem niel volgde om de
teekenen en de brooden, maar om dat
Jezus woorden voor hem geest en leven
waren , en hij alles bij hem vond, en alles
van Hem hoopte, wat hij voor de rust en
troost zijnes harte verlangde, Hij was voor
hem, wie er zich ook aan ergerde, de Chris-
tus, de Zoon des levendigen Gods, en indien
wij in opregtheid des geloofs met Petrus
aan den Heer verbonden zijn, dan zeggen
wij bet hem van ganscher harte na, dan is
Jezus Christus ons boven alles dierbaar, en
kunnen wij niet van Hem weggaan, want
dan gelooven wij niet van hooren zeggen,
maar door proefondervindelijke ervaring,
dan weten wij wat en wien wij aan Hem
hebben, èn dan blijven wij gelooven en
bekennen, al verlieten hem allen, als den
Christus en den Zoon tan God-y die de woorden
des eeuwigen levens ook voor ons hart heeft,
waarbij wij wenschen te leven én te sterven-
Intusschen zulk eene belijdenis, hoezeer uit
het hart voortgevloeid, waarborgt ons niet
voor groote misstappen, indien wij niet te-
vens de vermaningen en de waarschuwingen
des Heeren ter harte nemen — acht geven
op ons hart, waken tegen de verzoekingen
en bidden zonder ophouden — al is het
dat het inwendig geloof niet ophoudt; de
Vrijmoedige belijdenis zou toch kunnen ont-
breken en wij ons den Heer schamen. De-
zelfde Petrus vermaant daa-rom zijt met oot-
moedigheid bekleed (i), en zijt altijd bereid
tot verantwoording aan een iegelijk (niet die
u voorkomt) maar die u rekenschap af eischt
van de hope die in u is, met zachtmoedigheid
en vreeze (2).
En nu buige ik met een Apostel, welke
wist wat de gemeente het meest noodig had,
mijne knieën voor den God en Vider van
onzen Heere Jezus Christus , dat Hij u be-
kende of otlbekende Lezers! die ooit dit
(O X Petr. V: 5. W ^ Petr. III: is.
enbsp;boekje ia handen krijgt, en mij, die het
iinbsp;niet minder gevoel noodig te hebben, geve
Vnbsp;naar den rijkdom zijner heerlijkheid met kracht
enbsp;versterkt te worden door zijnen Geest naar
Cnbsp;den inwendigen mensch, opdat Christus door
cnbsp;het geloove in onze harten wone, en wij
anbsp;in de liefde geworteld en gegrond zijn —
jnbsp;terwijl ik de verspreiding en lezing vaa dit
tnbsp;geschrift biddead aaabeveel aaa Hem, die
Jnbsp;is meer dan overvloedig te doen boven
,nbsp;al wat wij hidden of denken, en wien de
*nbsp;heerlijkheid zij door Jezus Christus in allb
eeuwigheid! Eph. III vs. i4, enz.
ï!
-ocr page 93-.v.- -------- , ^ .
ï
... :'iU. ... ;
-if- ■
.. . . ii • r: iïi
-ocr page 94- -ocr page 95-V —^u. ■ - ■ ;
i.:: -
■^rr
C-
w
-ocr page 96-m