-ocr page 1-
-ocr page 2- -ocr page 3-

T /r.

-ocr page 4-

\

.■ÎÇ.

-ocr page 5-

üederlandseh Zendelinggenoolseto

I ET S

z/

G E W E T E N.

OVER HEX

te rotterdam,
BIJ 31. WIJT amp; ZONEN,

Druiiers van het Nederlandsche Zendelinggnnoottchap.

1851.

Nquot;. LVIII.

TWEEDE DRUK.

-ocr page 6-

, ri

ÏT'

...... Ï JL' IV '

-ocr page 7-

VOORBERIGT.

Gecommitteerden van het N^derlandsch«
Zendelinggenootschap, tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van kleine Stukjes
ter bevordering van Evangelischè kennis en
godzaligheid, ook bij mingeoefetiden; —
namelijk:
j. c. vorstman, r. adriani, Pre-
dikanten
te Rotterdam, l. bibbits, l. merens,
Predikanten, h. e. vikke Th. D^ en Hoog-
leeraar
te Utrecht, j. moll , Jacobs. Predikant
te s' Gravenhage en w. van der i.eeuw Pre-

-ocr page 8-

YOORBBRiaT.

lY

dikaat U Amsterdam, overeenkomstig hun
ambt en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in uitzigt
op des Heeren medewerkenden zegen, bieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooten
aan; erkennende intussohen geene uitgave
voor echt, dan welke door een hunner, of
door de drukkers dezes, onderteekend is.

-ocr page 9-

God , onze Schepper en Weldoener , heeft
ons op onze reis door dit Ieren een' goeden
en getrouwen gids, die ons overal vergezelt,
nooit zich geheel verwijdert, tot reisgenoot
gegeven. Deze gids is de beste van alle onze
vrienden, die wij ooit op aarde hebben, of
kunnen hebben. Hij is een vriend van waar-
heid en regt, en zoekt niets anders dan ons
geluk en onze vreugde. Hij let op alle onze
gangen , daden en woorden , slaat zelfs onze
gewaarwordingen gade. Hij geeft goeden raad,
en waarschuwt ons tegen gevaren. Hij vleit
ons nooit, ziet ons wel eens niet vriendelijk
aan , bestraft ons scherp, maar altijd tot ons
best, en nooit, of wij hebben het verdiend.
En als hij ons met een' goedkeurenden blik
verwaardigt, dan is het als of de liefelijke
zon voor ons in den morgenstond opgaat, en
met haar hemelsch licht ons verkwikt en ver-

h

-ocr page 10-

Trolijkt. Wij gevoelen ons dan zoo rerge-
noegd , zoo wel te moede , dat wij in zijn
gezelschap alle andere vrienden kunnen misr
sen. — Die trouwe gids is het Geweten. Ik
wilde het u leeren kennen , n doen gevoelen
van welk een hoog belang het is, om het
als UAven besten en trouwsten vriend te be-
schouwen , en het ten vriend te houden : u
opwekken, om toe te zien, dat het niet in
uw vijand verandere , en uw aanklager bij
God worde.

Zonder verdere voorafrede kunnen wij ter-
stond de taak opvatten. In de eerste Afdee-
ling van dit boekje zoek ik u hel geweten in
deszelfs aard , bestaan en werkzaamheden na-
der te doen kennen. In de andere u aan te
wijzen, hoe wij naar Gods bedoeling, volgens
Zijn Woord, en tot ons waar belang omtrent
hetzelve behooren te verkeeren.

-ocr page 11-

eerste afdeeling.

het geweten in DESZEtrS AARD, bestaan
en
WERKZAAMHEDEN.

§ 1-

Wat is het Geweien?

Door het woord geweten, gewisse, con-
sciëntie,
eigenhjk bewustheid, medeweten;
bedoelt men datgene in ons, waardoor wij
over ons zedelijk bestaan , over het goede of
slechte onzer bedrijven oordeelen. Om dit
wel te verstaan , en met juistheid aan te wij-
zen . wat het geweten is, moet ik op het
zedelijk gevoel opmerkzaam maken. Wij heb-
ben namelijk in ons een zedelijke smaak, of
wilt gij liever, eene zekere overtuiging van
betamelijkheid en onbetamelijkheid, waardoor
wij goed en kwaad kunnen onderscheiden;
eene wet, geschreven in onze harten, ont-
slaande uit het innerlijk besef van onze af-
hankelijkheid en verpligting aan den hoogen
God, en onze verantwoordelijkheid voor Hem.
Hoe donker dat begrip ook zijn moge, om-
trent zedelijk goed en kwaad, waardoor wij
het een als betamelijk en geoorloofd, het an-

-ocr page 12-

dere als onbetamelijk en niet geoorloofd be-
schouwen ; naar die orerluiging spreekt eene
inwendige stem het oordeel over onze daden
uit, om die goed of af te keuren , te prijasen of
te verfoeijen. Deze eigenschap der ziel, die
wonderbare stem van God in ons gemoed, wordt
het geweten genoemd. Men heeft wel eens de
zedelijke wet van God, die in de harten vati
alle menschen geschreven is, het geweten
genoemd ; doch dit is niet juist en naauvv-
keurig. Wij moeten het geweten meer als
een' getuige en regier, dan als eene wet be-
schouwen. Het is een getuige, die kennis
draagt van hetgeen door ons gedaan of ver-
waarloosd wordt. Het is een regter, die vrij-
spreekt of veroordeelt. Zoo verklaart de Apos-
tel Paulus, dat de Heidenen
%ich zeiven eene
wet wareti
, voor zoo ver het licht der na-
tuur hen niet onkundig liet van hetgeen zij
doen en laten moesten, en hij voegt er bij :
hunne conscientie mede getuigende, en de
gedachten onder malkander hen beschuldi-
gende of ontschuldigende
(1). Er is dus
onderscheid tusschen hel zedelijk gevoel en
(t) Rom. II: 15.

-ocr page 13-

het geweten. Het zedelijk gevoel is de wet,
het boek , waarnaar de getuige en de regier
de beschuldiging inbrengt, en uitspraak
doet. Het geweten is de getuige, die van
onze handelingen kennis draagt; de regter,
die aanwijst, of onze bedrijven met onzen
pligt al of niet overeenkomen. Het gewe-
ten is aan den eenen kant eene innerlgka
bewustheid , of liever, eene vaardigheid van
beoordeeling, van hetgeen goed of kwaad ,
geoorloofd of ongeoorloofd is; het is, aan de
andere zijde eene onvrijwillige beoordeeling
onzer daden, naar het rigtsnoer der zedelijke
verpligting, en een gevoel van ontevredenheid
of van voldoening, naar mate men wél of
kwalijk gehandeld heeft.

§ 2.

Hoe werkt het geweten en worden des-
zelfs werkzaamheden kenbaar?

Wie als een redelijk mensch handelt, be-
denkt j bij iedere verrigting van eenige aan-
gelegenheid, of hij het al, dan niet zal kun-
nen
uiiToeren , of het aan zijne bedoeling

-ocr page 14-

beantwoorden, of hij er voordeel van genie-
ten , dan of het hem schade berokkenen zal.
Doch indien wij nn niet geheel onnadenkend
daarheen leven, dan rijst er daarna nog eene
andere vraag of gedachte bij ons op; het is
de vraag: staat mij dit vrij of niet ? is het
goed of kwaad? mag ik doen wat ik heb
voorgenomen , of moet ik het nalaten ? En
het blijft hier niet bij de enkele vraag, maar
ook onmiddelijk daarop zegt eene heimelijke
stem dikwerf ondanks ons zeiven: gij nioogt
dit doen, of sta daarvan af, het is u niet
geoorloofd! Dit is de werkzaamheid des ge-
wetens , daarin bestaande , dat zij onze voor-
nemens en daden beoordeelt, het zij om die
goed te keuren en toe te juichen, het zij
om die af te keuren en te veroordeelen.
Even als het gezonde oog gemakkelijk de
kleuren onderscheidt; gelijk het geluid onze
ooren treft , zoo worden wij ook door de
stem des gewetens in ons binnenste onderrigt
en vermaand, gewaarschuwd en bestraft. Als
wij gereed staan iets te verrigten of te ver-
zuimen , dan beoordeelt ons geweten , of dit
met onzen pHgt, met Gods wil en gebod

-ocr page 15-

overeenkomstig , dan wel daarmede strydig is.
Dit geschiedt dikwerf met bijzondere snelheid
en
levendigheid. Het ontraadt ons de zonde ,
waarschuwt tegen het kwade, wekt op tot
het goede , en doet ons gevoelen , hoe beta-
melijk en heilvol hel is, naar Gods wil te
handelen en Zijne bevelen te volbrengen. Het
zijn niet alleen tegenwoordige voorvallen en
bedrijven, waarover het geweten ons tot ver-
antwoording roept: ook het verledene stelt
die inwendige regter met klaarheid ons voor
onzen geest. Het is een getuige, die zich
van het geheugen bedient en menigwerf, on-
danks ons zeiven , rekenschap vordert. Het
is door het geweten , dat wij bewustheid kun-
nen hebben van onze daden en woorden , oog_
merken en beginselen, begeerten zelfs en ge-
dachten. Met zachte stem fluistert het geweten
ons zijne vermaningen , waarschuwingen, be-
schnldigingen toe, doch daarbij tevens zóó
getrouw , zóó krachtig , dat ze den zondaar
wel eens als een donder in de ooren klinken.
Nu eens stiller, dan weder luider en nadruk-
kelijker spreekt het tot ons, vooral bij ver-
maningen van ouders , leeraars en vrienden .

-ocr page 16-

onder het gehoor der prediking yan Gods
woord of bij deszelfs overdenking. Als de
zonde wordt afgemaald in hare afschuwelijk-
heid en strafbaarheid, als het zalige der dienst
van God levendig wordt aangewezen. Ais
men hoorde: »de vriendschap der wereld
is vijandschap Gods ; quot; »de wereld gaat
voorbij en hare begeerlijkheid ; maar die den
wille Gods doet, blijft in der eeuwigheid.quot;
Als men gewezen wordt op Gods grootheid
en goedheid , inzonderheid als ons de uitne-
mende alles te boven gaande liefde en genade
van God, tot ons onwaardige en verlorene
zondaren in hare kracht, bij het kruis van
Christus wordt voorgesteld , en het hart daar-
door geroerd , dan zeide wel eens eene verbor-
gene stem in het binnenste : » och! dat het
anders en zóó met mij Avare!quot; dan sprak het
geweten door het woord van God. Ziet, zóó
werkt de Geest des Heeren , naar Zijne belofte
in den doop aan ons gedaan , op ons geweten,
om ons tot geloof en bekeering te brengen !

Tele omstandigheden en ontmoetingen kun-
nen onder het bestuur van God daartoe me-
dewerken. Nn eens zijn het blijde en ge-

-ocr page 17-

wenschte uitkomsten , zegeningen en weldaden ,
die beschamen en trelFen ; dan weder verlie-
zen , tegenspoeden , ziekte en berooving , die
als met luide stemme toeroepen: hoog om
hoog, het hart naar boven, hier beneden is
het niet; in God is al uw heil! Daar treft
het achtbaar voorbeeld en de trouwhartige
vermaning van een' opregten vriend het ge-
moed , elders brengt het ontzettend einde van
een' dienaar der zönde, den afgedwaalden
tot inkeer, ginds doet het juichend sterven
van eenen vromen, die in vrede heenging,
bet geweten ontwaken, en brengt heilzame in-
drukken te weeg, die, indien zij door Gods
genade bijblijven cn doorwerken, meermalen
vruchten dragen ter bekeering ten eeuwigen
leven. Zoo kan alles, wat geschikt is om
nadenken en ernst op te wekken, het gewe-
ten doen spreken. Zoo klopt God, door zij-
nen goeden Geest, gedurig aan de deur onzer
harten. Zoo is er velerlei, waarvan de Heer
in den hemel zich bedient, om dien getuige
binnen in ons zijne stem te doen verheSen.
Men kan die slem wel voor een poos verdoo-
ven, doch op den duur kan men haar niet

-ocr page 18-

doen zwijgen. Men kan het geweten paaijen
en stillen , maar niet geheel in slaap wiegen ,
niet beletten , dat het soms verschrikkelijk
ontwake, en zijn onderdrukt regt herneme.

§ 3.

Het bestaan des gewetens door den Bijbel,
de geschiedenis, en de ervaring
aangetoond.

Dat alle menschen zulk een geweten heb-
ben, dit zal wel niemand betwijfelen. Gij
en ik, lezers! wie gij ook wezen moogt,
hebben die getuige in ons binnenste en kun-
nen deszelfs stem hooren. Niemand werd er
ooit gevonden, zelfs niet de grootste boos-
wicht , die dezelve altijd heeft kunnen smo-
ren. Het is zoo: men spreekt wel eens van
een mensch zonder geweten. Doch men wil
hiermede niet zeggen, dat zoo iemand wer-
kelijk geen geweten heeft. Dit wordt er door
bedoeld, dat zulk een mensch op de stem
van zijn geweten geen acht geeft, hetzelve
onderdrukt en wederstaat, geheel en al ge-
wetenloos handelt, als of hij geen geweten

-ocr page 19-

had. Wilde ik dus het aanwezen des gewe-
tens betoogen, zulks zou eene overtollige
moeite zijn, en misschien niet minder onge-
rijmd en dwaas mogen genoemd worden , dan
te willen bewijzen dat er eene zon is, terwijl
haar weldadig licht ons beschijnt. Niet zoo
zeer dus, om n te overtuigen , als of gij
niet wist noch geloofde , dat God aan ieder
mensch zulk eenen trouwen reisgezel heeft
medegegeven, als wel, om u het geweten in
deszelfs werkingen te leeren kennen, ga ik
u over het bestaan of aanwezen des gewetens
onderhouden, zoó als dit uit Gods woord,

de geschiedenis, en de ervaring blijkt.
§

Het geweten in deszeljs bestaan uit
Gods woord aangewezen.

In onze gewijde Schriften, bepaaldelijk in
die des N. Verbonds, wordt dikwerf van het
geweten
(de conscientie) melding gemaakt.
Dit geschiedt met een onderscheiden doel,
doorgaans om zich op het geweten des men-
schen te beroepen. Wij vinden daar de ver-

-ocr page 20-

klaring, dat de Heidenen die de wet niet
hebben,
van nature, van zelfs, uit kracht
van natuurlijken aanleg , als zedelijke menschen,
en dus zelfs zonder boogere openbaring doen
hetgeen de wet gebiedt, en zich zeiven tot
eene wet zijn , als die toonen het door de
wet gevorderde in hunne harten geschreven
te hebben,
hunne conscientie mede getui-
gende, hunne gedachten hen onder elkander
beschuldigende en ontschuldigende
(1). Toen
eens de Schriftgeleerden en Farizeërs, met
een boosaardig doel, eene vrouw in over-
spel gegrepen tot Jezus bragten, om Zijne
uitspraak over de toepassing der Mozaïsche
wet op hare misdaad te hooren, werden zij
door den Heer beschaamd gemaakt: daar Hij
hen toevoegde : » wie van u zonder zonden
is, werpe het eerst den steen op haar.'' De
Evangelist Johannes eindigt de mededeeling
dezer bijzonderheid met bijvoeging :
stj, dit
hoerende en van hunne conscientie over-
tuigd %ynde, gingen toeg, de een na den
anderen
(2) De Apostel Paulus dringt de
vermaning tot onderwerping aan de burger-
(1) Rom. II: 14, 15. (2) Joh. VIII: 9.

-ocr page 21-

lijke overheid , die Gods dienaresse is op
aarde, bij de geloovigen te Rome, onder
anderen ook daarmede aan :
het is noodig
^i^derworpen te zijn, niet alleen om der
^^^ajjfe, maar ook om der consoienlie wil-
(1). Bij de behandeling der twistvraag,
over het eten van vleesch der dieren, die
aan de afgoden geofferd waren , welke som-
migen in de Corinthische Gemeente verdeel-
de , wekt Paulus bij herhaling op, om het
geweten niet te kwetsen of te ergeren, noch
dat der broederen (2). Dezelfde Apostel
verklaarde, dat hij
hierin zich zeiven oefen-
de , om altijd eene onergerlijke consoienlie
te hebben bij God en de menschen
(3). Voor
den Joodschen raad staande, schroomde hij
niet, bij het overzien der vergadering , vrij-
moedig en onbedeesd te betuigen :
mannen,
broeders ! ik heb met alle goede conscientie
voor God gewandeld lot op dezen dag
(4).
Hij wenschte
zich aangenaam te maken bij
alle conscientien der menschen
(5), en
hoopte in hunne conscientien geopenbaard

(1) Rom. XIII: 5. (2) 1 Cor. VIII: 7, 10, 12.
X: 25, 27, 28, 29. (3) Hand. XXIV; 16.

{4) Hand. XXIII: 1. (5) 2 Cor. IV: 2.

2

-ocr page 22-

ie %ijn (1). Hij beroept zich op het getui-
genis
zijner conscientie, dat hij in eenvou-
digheid en optegtheid Gods, niet in vlee-
schelijke wijsheid, maar in de genade
Gods in de wereld verkeerd had
(2) , ver-
klaart ,
dat zijne conscientie mede getuige-
nis geeft door den H. Geest
(3), en be-
tuigt :
ik danke God, wien ik diene in
eene reine conscientie
(4). Soortgelijke ver-
klaringen treft men bij herhaling aan in de
brieven des grooten Apostels. Eveneens maakt
ook Petrus meermalen melding van het ge-
weten. Hij roemt het als genade, wanneer
iemand
om de conscientie voor God zwa-
righeid verdtaagt
(5), lijdende ten onregte.
Om zich tegen het lijden te sterken en on-
der hetzelve behoorlijk te gedragen, rekent
hij hel als een eerste vereischte;
hebt eene
goede consciëntie
(6), l)e doop werd door
hem beschouwd als
eene vraag, eene onder-
vraging, en daardoor belofte en verpligting
van een goed geweten voor God, dcor de
opstanding van Jezus Christus
(7).

(1) 2 Cor. V: 11. (2) 2 Cor. 1: 12. (3)Rom.IX: i.

,'4) 2 Tim.I: 3. (5) 1 Pctr. II: 19. fG)lPetr. 111:16.

11) 1 Pctr. III: 21.

-ocr page 23-

In alle de aangehaalde plaatsen uit het
woord van God wordt met eigenlijke bewoor-
dingen van het geweten gewag gemaakt, ße-
halven deze treft men ook eenige uitspraken
aan, waar het woord geweten wel niet let-
terlijk genoemd, doch niet te min bedoeld
wordt. Het moge genoeg zijn een paar
plaatsen te noemen, waarvan de eene uit
bet Oude, en de andere uit het Nieuwe
Verbond ontleend is. De wijze Spreukdichter
schijnt op de werkingen des gewetens te doe-
len , zoo als het doordringt tot de verbor-
genste schuilhoeken des harten , daar hij zegt:
de 'ziel des menschen is eene lamp des
Heeren , doorzoekende alle de hinnenka-
meren des buiks,
de verborgenste schuilhoe-
ken des harten (1), Duidelijker is hetgeen
de Apostel Johannes schreef,
Indien ons
hart
(ons) veroordeelt, God is meerder dan
ons hart en Hij kent alle dingen. Gelief-
den ! indien ons hart ons niet veroordeelt ,
®oo hebben wij vrijmoedigheid tot God (2).
Onder de meer algemeene benaming, het
^srt, schijnt vooral die werkzaamheid der

(1) Spreuk. XX: 27. (2) 1 Joh. UI: 20, 21.

2

-ocr page 24-

ziel bedoeld te wezen, welke het geweleiï
aenoemd wordt.

u

§ 5.

Proeven uit de geschiedenis ontleend.

Hetgeen de gewijde schrijvers in stellige
uitspraken betuigen en verklaren , dat wordt
mede bevestigd door de geschiedenis van
vroegere en latere eeuwen. Even eens als
het woord van God ons doorgaans onderrigt
mededeelt, niet zoo zeer door redenering,
als wel aanschouwelijk door geschiedenis en
voorvallen, die krachtiger werken , en meer
tot het hart en gevoel spreken ; zoo geschiedt
het ook ten aanzien des gewetens. Wij zien
de werking des gewetens bij hel eerste men-
schenpaar , onmiddelijk nadat zij Gods gebod
overtreden hadden , toen hunne oogen geopend
werden , en zij gewaar werden , dat zij naakt
waren. Nu was Edens hof met alle deszelfs
bekoorlijkheden voor hen geen Paradijs meer.
De stem van den liefderijken Schepper, te
voren zoo aangenaam, joeg hen siddering en
vrees aan. Door hun geweten veroordeeld ,

-ocr page 25-

eer zij nog geronnisd werden, poogden zij
zich voor Gods tegenwoordigheid te verschui-
len in het digtst geboomte (1). Hoe vrees-
selijk strafte de wroeging der conscientie den
broederm oorder Kaïn. Het is als of de schim
van den onschuldigen Abel hem overal ver-
volgt , en zijn bloed wrake roept met eene
stem , die hij niet verdragen kan. Hij moet
zwerven en dolen , en waar hij ook henen
vliedt, zichzelven kan hij niet ontvlugten.
Zijn angstig geweten , gestrenger dan God de
Heer, doet hem overal gevaar duchten en
zeggen :
mijne misdaad is grooter , dan dat
sy vergeven worde, het zal geschieden,
dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan [2).
Hoe luide sprak de stem van het ontwaakte
geweten in Jozefs broeders, toen zij door den
ongekenden Egyptischen Landvoogd beproefd
werden. Tweeëntwintig jaren waren er ver-
loopen , sints zij den gruwel te Dothan pleeg-
, niets is er , dat hen daaraan doet den-
ken, en echter kunnen zij het voor zich niet
verbergen: dit is de straf van hetgeen wij
toen bedreven. Zij kunnen zich niet weêr-
(') Gen. UI: 7, 8. (2) Gen. IV: 13, 11.

-ocr page 26-

houden tot elkander te zeggen: voorwaar
wij zijn schuldig aan onzen broeder , wiens
benaauwdheid der 'ziele wij zagen, toen
hij ons om genade bad, maar wij hoorden
niet, daarom komt deze benaauwdheid over
ons
(1). Waarbij Ruben hen herinnerde :
heh ik u niet gezegd: zmdigt niet tegen
dezen jongeling, maar gij hoordet niet,
en ook zijn bloed, ziet het wordt ge-
zocht
(2). Zelfs na Jacobs dood waren zij
nog bekommerd , dat Jozef op hen verhalen
zou, wat zij vroeger tegen hem misdreven
hadden. Zoo bitter en langdurig wreekt zich
het geweten! Zelfs moesten zij eens hel
openlijk bekennen ;
wat zullen wij zeggen
en waarmede ons regtvaardigen F God
heeft de ongeregtigheid uwer knechten ge-
vonden
(3). Hij straft ons om vroeger ge-
pleegde misdrijven. Was het niet de beschul-
diging des gewetens , die den ongelukkigen
Saul deed vreezen , en in plaats van zich tot
God te wenden , naar eene sluwe zoogenaamde
tooveres heendreef, en hem van alle geschikt-
heid beroofde, om den vijand kloöken weer-
(1) Gen. Xni: 21. (2) Vs. 22. (3) Gen.XLIV: 16.

-ocr page 27-

stand te bieden? Zoo bluscht een gejaagd en
itloppend geweten den moed uit, en verlamt
alle veerkracht der ziel.
De goddeloozen
hebben geen vrede, zegt God
(1). Niet
minder sterk zien wij de werkingen des ge-
wetens in den rampzaligen Jadas Iscarioth ,
toen hem de oogen opengingen. In den fol-
terenden angst die hem verscheurde , liep hij
als een gejaagde heen en weder. Hij begeeft
zich naar den tempel, en brengt aan de Over-
priesters en Oudsten de zilverlingen, het loon
des verraads weder, zeggende: ik heb gezon-
digd , verradende het onschuldig bloed. Die
booswichten geven hem ten antwoord: wat
gaat ons dat aan. Gij moogt toezien. En
nu werpt hij die penningen van zich, om
daarvan los te zijn, of dit hem eenige verlig-
ting geven mogt. Doch vruchteloos; hij ver-
laat den tempel even troosteloos en bezwaard,
sis hij daar ingetreden was. Welhaast over-
'Heestert hem de wanhoop, die eindigt in
akeligen zelfmoord (2). De weifelende
Pilatus mogt, om de gunst des Keizers niet
verliezen, zijn geweten verkrachten en de
(1)Jlt;!S. LVI[;21. (2)Matth.XXVII:l-10. Hanlt;l. I: 18.

-ocr page 28-

houden tot elkander te zeggen: voorwaar
wij amp;tjn schuldig aan onzen broeder , wiens
henaauwdheid der 'ziele wij zagen, toen
hij ons om genade had, maar wij hoorden
niet, daarom komt deze benaauwdheid over
ons
(1). Waarbij Ruben hen herinnerde :
heh ik u niet gezegd: zondigt niet tegen
dezen jongeling, maar gij hoordet niet,
en ook zijn bloed, ziet het wordt ge-
zocht
(2). Zelfs na Jacobs dood waren zij
nog bekommerd , dat Jozef op hen verhalen
zou, wat zij vroeger tegen hem misdreven
hadden. Zoo bitter en langdurig wreekt zich
het geweten! Zelfs moesten zij eens hel
openlijk bekennen ;
wat zullen wij zeggen
en waarmede ons regtvaardigen F God
heeft de ongeregtigheid uwer knechten ge-
vonden
(3). Hij straft ons om vroeger ge-
pleegde misdrijven. Was het niet de beschul-
diging des gewetens , die den ongelukkigen
Saul deed vreezen , en in plaats van zich tot
God te wenden , naar eene sluwe zoogenaamde
tooveres heendreef, en hem van alle geschikt-
heid beroofde, om den vijand kloöken weer-
(1) Gen. XI,II: 21. (2) Vs. 22. (3) Gen.XLIV: 16.

-ocr page 29-

stand te bieden? Zoo bluseiit een gejaagd en
Icloppend geweien den moed uit, en verlamt
alle veerkracht der ziel.
De goddeloozen
hebben geen vrede, zegt God
(1). Niet
minder sterk zien wij de werkingen des ge-
wetens in den rampzaligen Jadas Iscarioth ,
toen hem de oogen opengingen. In den fol-
terenden angst die hem verscheurde , liep hij
als een gejaagde heen en weder. Hij begeeft
zich naar den tempel, en brengt aan de Over-
prieslers en Oudsten de zilverlingen, het loon
des verraads weder, zeggende: ik heb gezon-
digd , verradende het onschuldig bloed. Die
booswichten geven hem ten antwoord; wat
gaat ons dat aan. Gij moogt toezien. En
nu werpt hij die penningen van zich, om
daarvan los te zijn , of dit hem eenige verlig-
ting geven mogt. Doch vruchteloos; hij ver-
laat den tempel even troosteloos en bezwaard,
®ls hij daar ingetreden was. Welhaast over-
'«eestert hem de wanhoop , die eindigt in
fleu akeligen zelfmoord (2). De weifelende
P'latus mogt, om de gunst des Keizers niet
verliezen, zijn geweten verkrachten en de
(1)JC8. LVn:21. (2)Matth.XXVir;l-10. Hand. I: 18.

-ocr page 30-

onschuld veroordeelen ; het baatte hem niets.
Hij werd naar Vienne in Frankrijk gebannen
en is aldaar, zoo men verhaalt, demoorde-
naar van zichzelven geworden. Hoe werd
Herodes Antipas, de moordenaar van den ede-
len Johannes gestraft door de wroegingen van
zijn verschrikt geweten , toen hij hoorde ge-
wagen van de wonderen , die de Heer Jezus
verrigt had, en zeide tot zijne hovelingen:
de%e is Johannes de dooper, hij is opge-
wekt uit de dooden, en daarom werken
die krachten in hem
(1). Van eenen oude-
ren Herodes, die uit argwaan, sommigen
zijner onderdanen, zijne vrouw en zijne zo-
nen , alsmede de jonge kinderen te Bethlehem
had laten ombrengen, wordt verhaald, dat
hij als een' waanzinnigen zijn paleis doorliep,
den naam zijner vermoorde echtgenoot Ma-
riarnne uitgillende. De oude Grieksche ge-
schiedenis levert ons in het voorbeeld van
Orestes, eene treffende proeve van de krach-
tige werking des gewetens. Hij had zijne
moeder laten dooden , om daardoor den moord
te wreken, op hare aanzetting aan zijnen vader
(t)
Mallli. XIV: 2.

-ocr page 31-

Agamemnon gepleegd. Hij gevoelde echter
dat hij als zoon allerminst bevoegd was, om
zijne moeder te straffen, hij leed voor deze
afschuwelijke misdaad gedurende vele jaren ,
schoon hij als een Vorst van niemand werd
gevonnisd. Zijn geweten pijnigde hem niet
te min onophoudelijk met het verwyt, dat
hij haar, die hem ter wereld bragt, had
laten dooden. In angstige onrust zwierf hij
als een vlugteling Griekenland door, terwijl
elk een hem verfoeide, daar het afgrijzen,
dat hij van zichzelven had, op zijn gelaat
geteekend stond. Zoo werdt de booswicht
door zijnen inwendigen regter gestraft! Van
Antiochus den vervolger der .Joden, wien
vleijerij ten onregt met den naam van voor-
treffelijken vereerd heeft; van FilippusdenII,
Koning van Spanje, die in ons vaderland,
duizenden door beulshanden liet ombrengen,
Wordt even als van den wreeden Nero en
Cal'gula verhaald, dat zij ter straf hunner
inoorderijen, door de ijsselijkste wroegingen
gefolterd werden. Men verhaalt van Oiivier
Cromwell , beschermheer van Engeland, die
tJen wettigen Koning Karei de I op het scha-

-ocr page 32-

vot had doen sneven , dat hij in den laatsten
tijd zijnes levens naauwelijks twee nachten
achter elkander op hetzelfde bed en in de-
zelfde kamer durfde slapen ; en hoe hij daar-
bij te moede is geweest, wie zal dit ons
zeggen? Opmerkelijk is hetgeen van Ka-
rel IX, Koning van Frankrijk staat aangetee-
kend: »dat sedert den beruchten moord-
»nacht van den 24 Augustus 1572 , het
»ontwaakte geweten hem geen rust meer
» liet. Overal waande hij zich van de schim-
»men der vermoorden vervolgd, dikwijls
»sprong hij met schrik in den slaap op,
»de rust was van hem geweken naar lig-
»chaam en ziel. Zijne voormalige minne,
»eene Protestantsche vrouw, welke het
»bloedbad van den Bartholomeusnacht ont-
»komen was, was de getuige zijner ziels-
» angsten. Te vergeefs zocht zij hem op te
» beuren en op Gods barmhartigheid te wij-
» zen : welke , gelijk zij zich uitdrukte » met
»»den mantel der geregtigheid van Christus,
»»zijne zonden zoude bedekken, wanneer
»»hij ze betreurde.'' Hij had geen oor
»meer voor dezen troost, slechts tranen,

-ocr page 33-

»waarmede hij den doek vol weende, dien
»hem de minne aanboodquot; (l).

Men meene niet, dat het alleen na groote
wanbedrijven is, dat het geweien zijne stem
verheft, om met hevige folteringen te pijni-
gen. Het zwijgt bij niemand, zelfs bij hem,
wiens lust hel is Gods wil te doen , laat het
zich na afwijking en verstrooijing hooren, en
waar het zijne stem verheft, daar baart het
vrees en benaauwdheid , daar neemt het de
vrijmoedigheid weg, en doet met een bezwaard
gemoed handelen. Wij zien dit in den aarts-
vader Jacob, wiens beschuldigend geweten
hem kleinmoedig maakte , en bij de ontmoe-
ting van zijnen broeder Ezau met vrees ver-
vulde (2). Toen David in de spelonk van
Engedi stillekens een slip afsneed van Sauls
ïnantel, sloeg hem het harte, zoo als onze
geleerde Randteekenaars met regt hebben op-
gemerkt , vreezende of hij God mogt ver-
toornd hebben, omdat hij den koning deze
smaadheid had aangedaan (3). Toen dezelfde

(1)nbsp;HiGEKBAcn, het wpien en de geschiedenis det
'Icrvorming, III D. hl. 115.

(2)nbsp;Gen. XXXII: 7. XXXIII; 3.

(3)nbsp;1 Siim. XXIV : 6.

-ocr page 34-

wiens wil hun dit kvvaad overkn ain (1). Eeni-
germate vinden wij die zelfsbeschuldiging des
gewetens in Jezus discipelen , toen zij eens
met den Heer te Kapernaum gekomen, door
Hem gevraagd werden: waarvan hadt gij
woorden onder elkander op den weg? stil
zwegen , daar zij onder weg met elkander ge-
sproken hadden ,
wie de meeste zoude %ijn (2) ?
In de schriften van Cicero , en bij sommige oude
wijsgeeren treffen wij menigvuldig beroep aan
op het geweten, welks goedkeuring de beste
belooning is van brave daden, en waardoor
zij , die kwaad gedaan hebben , vreezen , daar
de straf hen gedurig voor den geest zweeft.
En niet slechts bij deze beschaafde, ook on-
der ruwe Heidenen heeft men duidelijke proe-
ven aangetroffen van het getuigenis der con-
scientie. Er is geen mensch , bij wien deze
stem niet nu en dan gehoord wordt. De ge-
schiedenis getuigt het in duizende voorbeelden.
Hoe vele marmeren zalen zoowel als enge
kerkers, indien zij spreken konden , zouden
het mede verklaren, dat er op aarde geen'
kwaal of jammer is met de folteringen des
gewetens gelijk te achten !

(1) Jona I; 12. (2) Mare. IX: 30, 31.

-ocr page 35-

Geinigenis der eigene ondervinding.

Ik beroep mij hier op u allen, die dit
boekje onder de oogen krijgt of leest. Ook
in u en mij is zulk een getuige en regter
aanwezig, voor wien evenmin onze bedoelin-
gen als onze daden verborgen zijn , en wiens
vriendelijke toespraak meer waard is , dan al
de lof der wereld. Of kent gij dat beschul-
digen en ontschuldigen niet? Herinnert u
dan eens de uren van gevaar en onrust; die
gij beleeft hebt, of onderzoekt u zeiven bij
ontzettende natuurtooneelen , bij onweders en
stormvlagen, of waar gij bedreigd wordt met
gevaar des levens. Bedenkt, welk een stree-
lend genot er te vinden is in de vrijspraak
Tan dien inwendigen regter ; hoe wèl gij te
moede waart bij de goedkeuringen toejuiching
•les gewetens. Onder de verstrooijingen der
vermaken , in het gewoel des bezigen levens
™oge de stem van het geweten veelal en lig-
ter zwijgen , in de eenzame stilte des nachts,
het afgezonderde leger laat zij zich te
feller hooren , en jaagt den zondaar talrijke

-ocr page 36-

verschrikkingen aan. In gezondheid en voor-
spoed moge zij minder gehoor vinden, bij te-
genspoed dringt die stem sterker door, en op
het ziek- of sterfbed, bij den aanblik der
eeuwigheid, als wij ons zeiven en anderen
niet meer misleiden kunnen, jaagt zij den
zondaar een' rilling door het gebeente. Die
goedkeurende stem, de zoetste belooning voor
den strijd der deugd , is immers geene be-
goocheling. Die aanklagt en veroordeeling
kan wel geene vrees voor menschen zijn. Dan
immers zou dit ophouden bij de verborgenste
daden , die geen sterveling bespieden of ont-
dekken kan. Dan zou de bewustheid van het
goede gewild en gedaan te hebben , geen
troost verschalfen waar de onschuld in boeijen
zucht. Dan zou de dief of moordenaar niet
beven op het ritselen van een blad , niet
vlugten waar geen vervolger is. Dan zou het
niet gebeurd zijn, gelijk de geschiedenis der
lijfstraffelijke regtsplegingen daarvan voorbeel-
den oplevert, dat iemand door den angst van
een benaauwd geweten gedreven, zichzelven
aanklaagde wegens eene misdaad , van welke
hij niet verdacht werd, even als of het zwaard

-ocr page 37-

der geregtigheid zijne folteringen konde weg-
nemen. Zoo pijnigt het geweten met dulde-
looze smarten den ongelukkigen, die zich-
zelren wil, maar niet kan ontvlieden. 3Ien
kan die stem des gewetens ongehoorzaam zijn ,
men kan het sussen en in slaap wiegen, maar
niet verhinderen, dat het ontwake en het
misdrijf met levendige verwen te voorschijn
brenge. Het houdt register van alles, wat
wij vroeger of later verrigteden ; niets van
hetgeen tot onzen zedelijken toestand betrek-
l^ing heeft, kan uit hetzelve geheel , en voor
altijd worden uitgewischt. Na eenmaal zijn
oordeel te hebben uitgesproken , zwijgt het
; maar laat zich daar vooral weder hoo-
ren, waar het zijne stem met kracht kan doen
gelden. O! wie telt de zuchten en bange
'^lagten, die het ontwaakte geweten heeft uit-
geperst. En wordt het bier gedurig op den
mond geklopt, hoe zal het dan bij den ver-
stokten zondaar aan gindsche zijde van het
graf, eens in zelfvervloeking en wanhoop ont-
waken !

-ocr page 38-

Ferschiliende gesteldheid des gewetens.

Ieder mensch heeft een geweten , doch niet
bij allen openbaart het zich evenzeer, of
spreekt even luid en helder. Van daar , dat
wij over de verschillende gesteldheid des ge-
wetens moeten handelen. Het geweten is wel
in den oorsprong eenerlei, doch de toestand,
deszelfs kracht of zwakheid, gezonden of zie-
kelijken staat is bij den een en ander, ja bij
denzelfden mensch op onderscheidene tijden
zeer verschillende. Ware de mensch in den
gelukkigen toestand van kinderlijke onschuld,
waarin de wijze en goede Formeerder hem
in den beginne plaatste, staande gebleven,
dan zoude er niet die onderscheidene gesteld-
heden des gewetens geweest zijn, van welke
wij nu tot onze vernedering kennis dragen ,
en die wij bij ons zeiven vooral noodig heb-
ben te kennen. De mensch , met Gods beeld
versierd, had een rein geweten, dat onbe-
vlekt en onbeneveld was, nimmer dwaalde ,
en welks onbedriegelijke getuigenis zijne zalig-
heid vergrootte. Nu vinden wij , helaas J maar

-ocr page 39-

al te veel uit een loopende gesteldheden van
dien inwendigen getuige en regter, meestal
bewijzen van onzen diepen val en treurige
verbastering.

Ik kan wel niet alle verschiliende wijzigin-
gen optellen of nagaan. Deze toch zijn zoo
onderscheiden, als de aanleg en gesteldheid
der menschen en de toestand , waarin zij ge-
plaatst zijn, verschilt. Gaarne wil ik echter
het een en ander noemen , dat hier opmer-
king verdient.

De groote moeijelijkheid in deze zaak ,
waaruit zoo vele ongelegenheden en scheeve
heoordeeling van zich zeiven voortkomen , is
daarin gelegen, dat partij, getuige en regter
in één' persoon vallen. Hierdoor wordt de
daad niet naar behooren voorgesteld en op-
gegeven , noch onpartijdig beoordeeld, en
door den regter dikwijls, o! zoo dikwijls,
noch naar waarheid, noch naar regt het
vonnis geveld.

Aan de gunstige zijde verdient hier ge-
'^oemd te worden
een goed en onergerlijk
geweten , hetwelk onze daden met derzelver
«ginselen en bedoelingen goedkeurt en prijst,

-ocr page 40-

en niet gekweld wordt door het verwijt van
kwalijk gehandeld te hebben. Een
verlicht
geweten , dat door het Woord en den Geest
van God eene heldere en geoefende kennis
gekregen heeft van hetgeen den rnensch , den
Christen, in zijnen stand en zijne betrekking
geoorloofd eu niet geoorloofd is. Een
ge-
trouw , waarschuwend
geweten, dat ligt
door goede indrukken getroffen wordt, en
naar behooren onderrigt en waarschuwt. Een
teeder , naauwgezet geweten , dat het met
zich zeiven naauw neemt, met hetgeen ge-
oorloofd en ongeoorloofd is, dat ligt klopt
en herinnert, wat er geschreven staat. Een
gereinigd geweten , dat door het geloof ge-
reinigd , de zalige bewustheid omdraagt , van
in Jezus^ bloed gewasschen te zijn van de
zonde.

Aan de andere zijde komt hier als ongun-
stig in aanmerking , een
kwaad of ergerlijk
geweten. Wie de kloppingen van dien in-
wendigen getuige en regter geen gehoor geeft,
anders handelt dan pligt en roeping in de
omstandigheden en voorvallen des levens ge-
bieden , die heeft zoodanig een geweten.

-ocr page 41-

Dwalend is het geweten, als men over het
geoorloofde of ongeoorloofde eener daad een
oordeel velt, dat niet met de uitspraken van
rede en Godsdienst overeenstemt.
Twijfelend
is het geweten , als wij in het onzekere zijn ,
wat van ons gevorderd wordt, en tusschen
twee uitersten weifelen en in tweestrijd staan,
niet wetende wat wij doen of laten moeten,
Zwak is het geweten , als wij ligt worden
afgetrokken en niet vast zijn in de overtui-
ging van onzen pligt.
Ruim noemt men het
geweten van iemand, die van geene naauw-
gezetheid weet. Wie zorgeloos, zonder na-
denken , omtrent zijne hoogere belangen daar
henen leeft, die krijgt een
ongevoelig ge-
weten. Zoekt men de werkingen van het
geweten te ontwijken, deszelfs inspraak te
onderdrukken en het
te doen insluimeren,
het wordt dan ligt een
slapend geweten.
Hebben wij iets gedaan dat wij niet mogten
, of nagelaten wat onze pligt voor-
schreef, dan klopt in ons een
onrustig ge-
quot;^^'eten, en wij kunnen het ons niet verber-
gen , myn geweten is
bezoedeld. Klimt dit
^elfsverwijt tot verfoeijing van zich zeiven

-ocr page 42-

dan wordt het een veroordeelend, ja wel
eens een
pijnigend en %ich zeiven vervloe-
kend geweien.
Of is hooggaande ongevoe-
ligheid de kwaal des gewetens, zoodat de
hardslapende zondaar naauwelijks te ontnuch-
teren is, en geene beloften of bedreigingen
hem tot ernstig nadenken brengen kunnen,
dan noemt men het een
verhard geweten.
Is het geheel verstokt en verstaald, dan zon
men het wel met Paulus kunnen noemen,
eme conscientie met een brandijzer toege-
schroeid
(1). Dan wordt de ontrustende stem
der waarschuwing geheel onderdrukt en ver-
hinderd , zich te laten hooren, even als in
een ziek ligchaamsdeel, door verdooving van
eene zenuw , het gevoel der smart onderdrukt
wordt. Voor zulk een uiterste ligt de mensch
bloot, die de werkingen van het geweten
wederstaat en zich in het kwade verhardt.
Wie deinst niet met huivering terug voor
zulk eene diepte des verderfs!

(1) 1 Timoth. IV; 2.

-ocr page 43-

TWEEDE AFDEELING.

hoe moeten wij, naar gods bedoeling ,
volgens zijn woord, en overeenkomstig
ons waar belang, omtrent het
geweien verkeeren?

Uit het een en ander , dat wij overwogen ,
is ons gebleken, van welk een belang het
geweten is. Het worde steeds door ons ge-
waardeerd , als een geschenk van Gods wijs-
heid en liefde , waardoor Hij ook nog in de
tegenwoordige gesteldheid des nmenschdoms,
gedurig in stilte spreekt en arbeidt tot weêr-
liouding, tot teregtbrenging en zaligheid. Wie
ï^an het optellen, wat al zonden daardoor
belet en gebreideld zijn, wat al kwaads
daardoor weerhouden werd ? Die stille ge-
tuige en inwendige regter heeft verhinderd,
dat de Heidensche wereld tot een spelonk
van gruwelen , tot een verblijf van boosdoe-
ners wierd: want het geweten sprak luider,
dan de stem der priesters, die slechts gaven
en offeranden eischten, om de gewaande
goden te believen. Hield eens die verborgen
getuige en regier zijne kloppingen terug,
wat

-ocr page 44-

zou er worden Van eene wereld , die in het
booze ligt ? De aarde zou door de pest der
zonde veranderen in een voorportaal der hel.
En wordt er nog, te midden van zoo veel
verbastering, iets menschlievends en edels
verrigt, iets goeds en groots tol stand
gebragt, dat dikwerf alleen God en Zijne
Engelen tot getuigen heeft: ook dat mag voor
een goed deel uit de werking des gewetens
worden afgeleid. Hoe gelukkig dus, dat wij
en alle onze medemenschen in ons een ge-
weten hebben, dat wij overal met ons nemen.
Danken wij daarvoor onzen Schepper en
Vader in den hemel. Maar vooral, laat ons
streven , om het geweten , dien trouwen reis-
gezel des levens , steeds ten vriend , en nim-
mer tot vijand te hebben. Voor de rust des
harten , voor het genoegen en geluk des le-
vens, voor de vrijmoedigheid des gebeds, en
de blijmoedigheid der hope in de ure des
doods, en bij de gedachte aan het aanstaande
oordeel is dit dringend noodzakelijk. Immers,
het is de getuige , die vroeg of laat spreken
zal, de aanklager, die wij niet altijd ont-
vluglen kunnen , en de inwendige regter, die

-ocr page 45-

ons het toekomend vonnis, het vonnis, dat
voor de eeuwigheid beslissen zal, voorloopig
doet hooren. Het doel, waartoe God het
geweten gegeven heeft, is gelegen in waar-
schuwing, beschuldiging en bedreiging, tot
onze bekeering en behoudenis. Hoe zal dat
doel bereikt worden, indien wij niet naar
hetzelve hooren ? En welke ontzettende ge-
volgen zal het hebben, bijaldien wij niet
naar het geweten luisteren ? Wij zullen dan
öiet de wereld veroordeeld, onherroepelijk
veroordeeld worden. Het zal ons zoo veel
te meer een knagende worm zijn, naar mate
het meer bij ons te vergeefs gesproken heeft,
te laat ontwaakt, om terug te kunnen
keeren!

Oni Zulk een rampzalig einde voor te ko-
nden , en dat onheil van onze zielen af te
keeren , wil ik met u nagaan , hoe wij ons
naar Gods bedoeling , volgens Zijn Woord , en
tot ons waar belang, omtrent het geweten
gedragen moeten. Veel is er, dat hier
i'ehartiging verdient. In een boekje als dit,
^an men niet alles aanvoeren , en dit behoeft
ook niet. Het zal wel toereikende zijn, het

-ocr page 46-

een en ander te herinneren. Doch vóór alle
dingen moet ik de aandacht vestigen op de
groote hoofdzaak van het Evangelie , op Jezus
Christus die ons van God geworden is tot
wijsheid, regtvaardigheid, heiligmaking en ver-
lossing, en u het geloof in Hem aanprijzen, als
het beginsel, waaruit alles moet voortvloeijen.
Zonder het geloof is er geen kracht des
levens in ons, om den tegenstand der verdor-
venheid Ie overwinnen. Niets is er dat dien
invloed kan oefenen , dan het geloof alleen ;
het geloof , hetwelk de Heilige Geest, door
het woord des Evangeliums, in het harte
werkt, en tot een levend beginsel doet wor-
den van willen en handelen. Dat geloof
loutert en reinigt het gemoed, en zonder
hetzelve kunnen alle opwekkingen en verma-
ningen , noch ter harte genomen, noch ook regt
gebruikt worden. Gods Woord beveelt ons
de reinigheid on%er zielen in gehoorzaam-
heid der waarheid, door den Geest
(1).
Het wijst ons aan , de zamenvoeging van het
reine hart en een ongeveinsd geloof,
beide
onontbeerlijk voor eene goede conscientie (2).

,(1) 1 Pefr. I: 22. (2) 2 Timoth. I: 5.

-ocr page 47-

Het wekt ons op tot de vraag eener goede
conscientie voor God
(1), welke ons van
de opregtheid onzer verbindtenis aan God en
Christus getuigenis geeft, en niet maar met
den uiterlijken doop en de belijdenis doet
tevreden zijn. Wij worden door hetzelve
vermaand,
om onze conscientien door het
bloed van Christus te reinigen van doode
werken,
d. i. levenlooze, koude pligtsbe-
trachtingen en godsdienstoefeningen,
om den
levenden God te dienen
(2).

De innerlijke grond des gemoeds moet door
het geloof in Christus en de kracht van den
Keiligen Geest vernieuwd worden, zoodat wij
door de liefde van Christus gedrongen wor-
den om God te dienen ; wij met het ontwaakt,
beschuldigend en ?eroordeelend geweten tot
Hem komen als onzen Middelaar, bij Hem
onze éénige bedekking en verberging zoeken ,
met God laten verzoenen , en in Hem
onze vrede hebben. Dan is het ons in op-
regtheid te doen , om anders to worden , zoo
Wel om rein als zalig te worden. Zoo lang
»t éene magtige beginsel, geloof aan Gods-
^ Petr. III: 21. (2) llebr. IX : 14.

-ocr page 48-

«enade in Christus, ons niet doordringt en
bezielt, zijn alle raadgevingen en lessen, orn
het geweten gerust te stellen en te reinigen,
weinig voldoende. Doch, waar dit geloof
leeft en werkt in het hart, daar zal men op
de kloppingen van het geweten acht geven ,
en die stem van God in het binnenste, naar
Zijne bedoeling, tot bevordering van het
waarachtig welzijn gebruiken.

Na dit vooraf herinnerd en aanbevolen te
hebben , wil ik het een en ander noemen ,
waarvan zich ieder, die zijn geweten, vol-
gens Gods bedoeling, tot zijn waar belang
wenscht te gebruiken, met vrucht kan be-
dienen.

§ 1-

Wij moeten het geweten nimmer
wederstaan.

Wie zijn geweten naar behooren zoekt te
bezigen , die moet voor alle dingen toezien ,
■dat hij het nimmer wedersta, maar late spre-
ken en aan die inspraak gehoor geve, Pgt; is
eene rampzalige gewoonte , helaas! al te zeer
iekend onder de menschen , de kvinst om

-ocr page 49-

liet geweten in slaap te wiegen en deszelfs
werking te verdooven. Zal ik ze noemen,
die heillooze middelen , welke de vindingrijke
ligtzinnigheid heeft uitgedacht, en die de be-
dwelmende zorgeloosheid zóó gaarne bezigt?
Als men zich om de uitspraken van het ge-
weten niet bekommert, deszelfs verwijten zich
liever getroost, dan afstand te doen van de
zonde. Als men de eenzaamheid vliedt, ver-
strooijingen zoekt, de openbare godsdienst,
en het lezen van Gods woord schuwt, of
wel tot bedwelmende dranken en luidruchtige

vermaken, de toevlugt neemt: als men.....

doch wie noemt het al bij name , waardoor
men die stem in het binnenste poogt te on-
derdrukken en tot zwijgen te brengen ? On-
gelukkig zy , die aldus zichzelven vergeten.
Door iedere aanwakkering worden de indruk-
ken , die het geweten geeft, sterker, met
lederen tegenstand zwakker en flaauwer. De
®eiste zonde kost dikwerf moeite, eene twee-
^Je laat zich ligter bedrijven. Zoo komt men
^an kwaad tot erger. Zoo ijlt men het oor-
eel der verharding te gemoet, en wee onzer,
Gods Engel niet waakt over onze zielen!

-ocr page 50-

Mag ik eene gelijkenis gebruiken ? Ziet daar
een jongeling ; zonder ervaring of leidsman ,
doch met een gevoelig geweien treedt hij op
de gladde baan des levens. Daar randt de
verleiding hem aan , en hij bezwijkt in hare
strikken. Nu verheft het geweten , die regter
in het binnenste met nadruk zijne stem , en
vertoont hem de bedrevene misdaad in al der-
zelver afschuwelijke zwaarte. Hoe schaamt
hij zich voor zichzelven, en weet zich van
angst naauwelijks te bergen. Op nieuws randt
de verzoeking hem aan in nog beveiliger ge-
daante, en zoo het hem voorkomt dringender
en sterker. Hij herdenkt zijn vorig berouw
en angsten, en zoekt de aanlokselen te we-
derstaan. De hitte der verzoeking klimt, het
gevaar wordt dringender, en andermaal be-
zwijkt hij. Ook nu laat zich het geweten
hooren , maar niet zóó luide, angst vervult
zijnen boezem, doch niet zóó folterende.
Hij herhaalt zijn misdrijf. Hij wordt ver-
maand , gewaarschuwd , bedreigd, — niets kan
baten. Het geweten wordt doof en ongevoe-
lig , welhaast zwijgt het door gewoonte van
«ondigen geheel, terwijl de jongeling zich

-ocr page 51-

verloopt in ongeregeldheid en schande.....

Met regt ergert u het gedrag van zulk eenen
onwaardigen. Gij veracht en verfoeit hem;
maar een ieder zie toe,.dat hij niet zijn eigen
Tonnis uitspreekt. Wie de stem van zijn ge-
weten wederstaat, is hij wel ongelijk aan dien
jongeling? Als het geweten in het binnenste
ons aanklaagt en zegt, dat wij nog niet zijn,
die wij wezen moeten, dan vleit men zich
wel mst de hope, dat wij eenmaal beter zul-
len Worden ; maar dit noodlottig uitstel kan
zoo ligt doodelijk worden. Denkt aan den
Romeinschen Landvoogd Antonius Felix. Toen
'^ij Paulus hoorde spreken van regt vaardigheid
en matigheid en het toekomend oordeel, werd
^ïi geweten wakker. Doch in plaats van aan
deszelfs inspraak gehoor te geven , zocht hij
die vrees te verwijderen, en zeide tot den
die hem aldus in zijn binnenste had
®^iigetast, voor dit maal ga heen , en als ik
ü^iegenen tijd zal hebben bekomen, zoo zal
^^ M tot mij roepen{\).
Die gelegen tijd is,
voor zoo Ter wij weten, nimmer gekomen,
kan men het geweten , voor een oogen-
W Hand. XXIV: 25.

-ocr page 52-

blik wakker gemaakt, wederstaan en doen
insluimeren, om ten laatsten in den doodslaap
over te gaan. Huivert gij op die gedachte,
en wilt gij daartegen u zeiven in veiligheid
stellen , zoo beschouwt en gebruikt het gewe-
ten naar behooren. Die getuige onzer daden,
die innerlijke regterstem is in de hand van
God een krachtig middel ter bekeering. Wan-
neer het ontwaakt, dan bedient God zich van
hetzelve, om ons te weerhouden van hel kwa-
de , om ons de zonde tegen , en van haar los
Ie maken. O ! laat ons dan toezien , ook als
de zonde lokt en vleit, dat wij het geweten
nimnjer aanzien , als een' lastigen getuige,
waarvan wij ons gaarne zouden willen ont-
slaan. Geven wij het veeleer deri tijd tot stil
nadenken , en luisteren wij naar deszelfs klop-
pingen en wenken , om die zonder tegenstre-
ven op te volgen en te doen. Gevoelen wij ,
dat het geweten ons aanklaagt en veroordeelt;
wij moeten het dan laten uitspreken , geene
ijdele uitvlugten of bedekselen te baat nemen,
met schuldbelijdenis voor God komen, niets
verhelen , en in het binnenste geen bedrog voe-
den, De verloren zoon in de gelijkenis sprak,

-ocr page 53-

toen hij tot zichzelven kwam : ik nal opstaan
en tot mijnen vader gaan , en ik zal tot
hem zeggen: vader ik heb gezondigd tegen
den kemel en voor u (ï).
En hij volvoerde
dat besluit zonder eenig uitstel. Zoo ook
moeten wij , waar het geweten spreekt, dien
innerlijken aandrang zonder aarzelen opvolgen ,
met ongeveinsde schuldbelijdenis op de lippen
en in het harte.
Indien wij onze zmiden
belijden
, God is getrouw en regtvaardig,
dat Hij ons de zonde ver geve, en ons rei-
nige van alle ongeregtigheid
(2) , dus ge-
tuigt de Apostel Johannes. Doch , opdat dit
geen slaapmiddel worde voor het geweten,
zoo laat ons niet vergeten, wat dezelfde Apos-
tel er op laat volgen:
mijne kinderkens! ik
schrijve u deze dingen , opdat gij niet zon-
digt
(3). Het inzien en belijden van het
verkeerde moet hand aan hand gaan met het
haten en nalaten daarvan. De wijze taal van
Salomo
(4) worde nooit uit het oog verloren:
die zijne overtredingen bedekt^ zal niet
^f^orspoedig zijn , maar die ze bekent en

j») luk. XV: 18. (2)lJoh. 1:9.
lt; ) 1 Joh. II:
la. (4) Spreuk. XXVIII: 13, 14.

4

-ocr page 54-

laat, zal barmhartigheid verkrijgen. Wel-
gelukzalig is de mensck , die geduriglijk
vreest, maar die zijn harte verhardt, zal
in het kwade vallen.

§ 2.

ff'ij moeten tegen misleiding des gewetens
op onze hoede zijn.

Er is geene misleiding zóó gevaarlijk, als
die des gewetens. Men is dan gerust, ter-
wijl men alle reden had tot onrust. Men
leeft dan in schijnbare kalmte, onbezorgd en
met zich zeiven voldaan daar hten. Men
wordt geene beschuldiging noch wroeging in
het binnenste ontwaar, hoewel zijne gezind-
heid en wandel aan de wetten van God ge-
toetst , als ijdel en zondig moeten beschouwd
worden. Op die wijze misleidt men zich
zeiven , en is men gerust ; doch het is eene
gevaarlijke gerustheid, over welke Gods Woord
een wee uitspreekt. Zoodanig was de toe-
stand van het grootste gedeelte des Joodschen
volks in de dagen , toen de Heer Jezus om-
wandelde onder hen. Hij, de Heiland der

-ocr page 55-

wereld, weende over de jammeren die hen
bedreigden , en nog meer over de zonden,
waaruit zij voortkwamen, doch zijne meeste
lijdgenooten vreesden geen kwaad. De Schrift-
geleerden waanden zich in het bezit van den
sleutel der echte godsdienstige kennis. De
Farizeën waren trotsch op hunne gewaande
heiligheid. De Sadduceën, die aan hemel
noch hel geloofden, zagen hunne rijkdom-
men aan , als belooning hunner deugd. Het
gros der natie, dat zich aan zijne blinde
leidslieden overgaf, hield zich met uitwen-
dige vroomheid tevreden, ja verhief zich op
zijne stoffelijke deugd, en meende door offers
en tienden en andere plegtigheden bij God
aangenaam te zijn. Hierdoor was hun ge-
weten in rust; zij gaven op den tijd der be-
zoeking geen acht en bekenden niet, hetgeen
tot hunnen vrede diende. Soortgelijke onge-
lukkige menschen vindt men ook onder de
belijders van het Evangelie, in allerlei stan-
den, Er zijn, die bedriegelijk, valsch, on-
regtvaardig handelen, en over zich zeiven
voldaan zijn. Zij gevoelen geene aanklagt des
gewetens en zijn geheel blind voor hunne

4 ♦

-ocr page 56-

gebreken , of verontschuldigen zich daarmede ,
dat men in hunnen stand en kring niet an-
ders kan handelen. Daar is b. v. een ver-
kwister en lediglooper,
die zijn huisgezin
doet ten gronde gaan, zijnen tijd met niets-
waardige dingen doorbrengt en verbeuzelt.
Doch hij bekommert zich deswege niet, de-
wijl hij zich wijs maakt: ik leef overeen-
komstig mijnen stand en mijne betrekkingen;
ik ben niet gehouden aan iemand rekenschap
van mijnen tijd, of verantwoording van mijne
bezittingen, van mijne inkomsten en uitgaven
te doen. Op soortgelijke wijze is het gesteld
met den geldgierigen , wraakzuchtigen , hoo-
vaardigen , met den slaaf der wellust, ja met
iederen zondaar op zijne wijze. Men dringt
zich zeiven op : het is toch zulk eene groote
zonde niet, — deze en die doet het ook, —
mijn beroep , de tijd laten mij niet toe anders
te handelen , — men kan het in de wereld
niet altijd zóó naauw nemen. Het kwaad,
aan hetwelk men schuldig staat, wordt met
eene schoone verw gekleurd , zoodat het zich
als eene onbeduidende , ligt vergeeflijke zwak-
heid , zoo niet als eene deugd voordoet. Zoo

-ocr page 57-

zoekl men verschooningen en bedekselen van
het kwade. Zoo misleidt men zich zeiven.
Men is tevreden en onbezorgd, daar men
meent, naar zijne overtuiging en licht te
wandelen. Doch het is eene doodelijke ge-
rustheid , daar men alle reden heeft om be-
kommerd te zijn.

Van waar die jammerlijke misleiding, dat
rampzalig zelfbedrog? Van waar, dat zoo
velen bij een leven naar den vleesche, even-
wel met zich zeiven voldaan en onbekommerd
''ijn, als of zij de braafste menschen waren ?
Doorgaans komt dit voort uit aardschgezind-
heid en wereldliefde, waardoor de smaak en
lust voor hoogere dingen ten eenenmale ver-
stompt wordt en ongevoelig verloren gaat.
^iet zelden wordt dit veroorzaakt door on-
•sunde , zoodat men geheel geen inzien heeft
m den geestelijken aard en in de uitgebreid-
heid der eischen van het Evangelie. Terwijl
«n gedrag uitivendig geregeld, onberispe-
quot;jk gt; soms zelfs loffelijk is, bekommeren zij
^ich niet om de vernieuwing van den geest
unnes gemoeds. Zij zeggen bij zich zelven ;
IK ben rijk en verrijkt geworden , en heb geens

-ocr page 58-

dings gebrek. Zij sluiten moedwillig de oogen ,
of verdonkeren dezelve, gelijk men zijne zin-
tuigen niet wel gebruiken of bederven kan.
Hun geweten , door eigenliefde verblind , ziet
het
dwaallicht voor starren aan , en laat hen
om die reden met rust. — Valt dit boekje
in handen van iemand, die tot hier toe te-
vreden met zich zeiven voortleefde, hij sta
een
oogenblik stil en denke na. Beproeft en
oordeelt uzelven, opdat gij niet veroordeeld
wordt. Hebt gij rust in uw binnenste , ook
bij de gedachte aan de eeuwigheid , zoo wilt
dan onderzoeken , op welke gronden die rust
steunt. Toetst die aan het onfeilbaar onder-
rigt van Gods Woord, en ziet toe, dat gij
niet door eenen ijdelen waan uw geweten in
slaap wiegt, om eens met bedrogene verwach-
ting de eeuwigheid in te treden.

§ 3.

Ifij moeten streven naar een ver-
licht geweten.

Willen wij te zekerder tegen misleiding des
gewetens op onze hoede zijn: het is dan

-ocr page 59-

ïioodig, dat wij zorg dragen , om ons geweten
te verlichten, en uit hetzelve alle duisternis
en vooroordeel te verdrijven. Het geweten,
dal God ons gegeven heeft, zou nimmer dwa-
len , bijaldien wij het licht, dat ons bestraalt,
steeds naar behooren gebruikten. Doch daar
dit van ons, zondige stofbewoners, ligt ver-
zuimd wordt, moet men waarschuwen tegen
een bevooroordeeld en duister geweten, en
opwekken , om te staan naar een verlicht ge-
weten. Hieraan ontbreekt het veelal , dat de
menschen door onkunde niet regt weten , wat
goed of kwaad is, voor geoorloofd houden.
Wat den Christen niet vrijstaat en onbetame-
lijk is. Van daar zoo vele misvatting en dwa-
ling , zelfs bij opregte en welgezinde menschen.
Die onkunde kan meer of minder verschoonlijk
wezen , zoo als uit de volgende voorbeelden
blijken kan. Toen Farao Saraï wegnam, zon-
digde hij uit onkunde, meenende, dat zij
J^brams zuster was, en echter sloeg de Heere
Faraö met zware plagen, ter oorzake van
Saraï , Abrams huisvrouw (1). Abimelech
Kondigde uit onwetendheid, toen hij Sara weg-
Geil. XII: 17.

-ocr page 60-

nam ; de Heere zelve zeide tot hem in den
droom:
Ik heb ook geweten , dat gij dit
in opregtheid uws harten gedaan hebt (1).
Niettemin schijnt hij in zijn geweten eenige
beschuldiging gevoeld te hebben, toen hij tot
Abraham zeide:
wat hebt gij ons gedaan?
en wat heb ik tegen u gezondigd, dat
gij over mij en over mijn koningrijk eene
groote zonde gebragt hebt?
(2) Zoo kan
men door gebrek aan behoorlijk onderzoek en
verlichting des gewetens, uit onkunde zon-
digen. Ook gebeurt het wel eens, dat het
geweten dwaalt, en men meent volgens het-
zelve te handelen, terwijl het juist integen-
deel verre daarvan af is. Zoo ging het Sau-
lus, den woedenden vervolger der weerlooze
Christenen.
Ik meende waarlijk — dus
sprak hij daarvan naderhand —
bij mij zei-
ven , dat ik tegen den naam van Jezus
van Nazareth vele wederpartijdige dingen
moest doen
(3). Doch had hij de zaak zan
Christus onbevooroordeeld onderzocht, de Pro-
feten , die van Hem getuigden, geraadpleegd ,

(1) Gen. XX: 6. (2) Gen. XX: 9.

(3) Hand. XXVI: 9.

-ocr page 61-

op Zijn leven en wonderwerlien naar behoo-
ren acht gegeven: er is geen twijfel aan,
hij zou dan meer naar den wijzen raad van
Gamaliël, dan naar de stem zijner driften
geluisterd, en zich het verwijt bespaard' heb-
ben :
ik ben niet waardig een Apostel
genoemd te worden, daarom, dat ik de
gemeente Gods vervolgd heb
(1). Wij zien
hieruit, dat men hij het volgen van een dwa-
lend geweten, daarom nog niet onschuldig
is. Dan althans zeker niet, wanneer die
dwaling kon worden voorgekomen of genezen.
En hiertoe, gij gevoelt dit ligtelijk , is het
dringend noodig de
zinnen te oefenen in het
woord der geregtigheid,
tot onderscheiding
beide des goeds en des kwaads
(2). Daar-
door wordt men beveiligd tegen dwaling in
de beoordeeling van zijnen pligt. En zonder
dit middel is er geene verlichting des ge-
wetens mogelijk.

Er kunnen bovendien twijfelachtige om-
standigheden en voorvallen zijn , waarin men
zich m onzekerheid bevindt, wat men doen
quot;f laten , kiezen of verwerpen moet. Vol-
H) 1 Cor. XV : n. (2) Hebr. V: 14b.

-ocr page 62-

g(3ns Romeinen XIV , was er onder de eerste
Christenen twijfel en verschil van meening,
omtrent het al of niet verbindende der Mo-
zaïsche wetten, en de geoorloofdheid van
sommige spijzen, Zoo kan de gemoedelijke
Christen , die een naauwgezet, teeder gewe-
ten heeft, ten aanzien van vele gewoonten
en uitspanningen, in twijfel en onzekerheid
verkeeren. Eveneens kunnen er bedenkingen
en twijfelingen zijn omtrent het Avondmaal,
den eed, de uitgestrektheid van het oefenen
van weldadigheid in betrekking tot iemands
tijdelijk vermogen, en het behoorlijk zorgen
voor de zijnen. Het spreekt van zelve, dat
de inzigten van den eenen , niet juist volko-
men gelijk kunnen zijn met die van den an-
deren. Het onderscheid van iemands aanleg ,
verschil van geaardheid en opvoeding, oefent
hier eenen merkbaren invloed. Daarenbo-
ven zijn de
omstandigheden en betrekkingen
ook zeldzaam ten volle gelijkvormig. Het
voorbeeld en de handelwijze van den eenen,
kan dus geen maatstaf of rigtsnoer voor den
anderen zijn. In zulke twijfelachtige gevallen
jiioet men trachten te komen tot
volle ver-

-ocr page 63-

zekerheid in zijn eigen gemoed (1). Eer
men zoo ver gekomen en ten volle in zijn
eigen gemoed verzekerd is, moet rnen nooit
iets doen tegen zijn geweten ; maar de wijze
les van Paulus ter harte nemen :
al wat uit
den geloove niet is, dat is zonde
(2). Om
tot die vaste zekerheid en volle overtuiging
te komen, moeten wij zoeken te weten, wat
in elke betrekking en omstandigheid van ons
gevorderd wordt, en leeren de Goddelijke
bevelen op bijzondere gevallen toe te passen.
Daartoe moeten wij Gods Woord ernstig en
gedurig onderzoeken, het wederom en bij
herhaling lezen. Daartoe moeten wij op het
voorbeeld van Christus letten, opdat het ge-
voelen, hetwelk in den Heer was, ook in
ons zij en in ons overvloedig worde. Hierbij
moeten wij letten op den weg der Voorzie-
nigheid , waarin wij geleid worden, en de
wenken , die ons voorkomen , zorgvuldig ter
harte nemen. Kan het voegzaam geschieden,
men plege raad met verstandige en godvruch-
tige menschen , doch zoeke hen ook den ge-
heelen toedragt der zaak juist en onpartijdig
(t) Rom. XIV; 5. (2) Rom. XIV: 23.

-ocr page 64-

\oor te stellen, opdat zij uw gewetensbezwaar
beoordeelen en geschikte teregtwijzing geren
kunnen. Boven dit alles, zoekt den Heer te
kennen op alle uwe wegen. Smeekt ernstig
om het ontdekkend licht van den Heiligen
Geest, en volgt met getrouwheid de leiding
van dien goeden Geest. Be betuiging van
David :
Heere! maak mij uwe wegen be-
kend , leer mij uwe paden ; leid mij in de
waarheid
(1). Leer mij uw welbehagen
doen , want Gij zijt mijn God ; Uw goede
Geest geleide mij in een effen land
(2), en
andere soortgelijke beden in de Psalmen,
moeten dan in het hart en op de lippen zijn.
Zulke middelen strekken tot verlichting des
gewetens. Wie dezelve naar behooren bezigt,
voor hem zal in de duisternis des gewetens
een licht opgaan, waardoor hij komt tot eene
geruststellende verzekering van pligt en roe-
ping , om zonder angstvallig gewetensbezwaar,
in voorkomende gevallen , met vaardigheid en
vastheid van beginselen te handelen.

(I) Ps. XXV: 4, 5». (2) Ps. CXUII; 10.

-ocr page 65-

Het geweten moet gei-einigd worden
van de zonde.

Reiniging des gewetens, wie onzer behoeft
die niet ? Keeren wij slechts tot ons zelve in,
en slaan wij het oog op het verledene. Her-
denken wij den vervlogen' leeftijd, van onze
vroegste jeugd tot op dit oogenblik. Vragen
wij het dien getuige, welke wij binnen in
ons hebben, hoe wij ons leven doorbragten ?
Laat de inwendige regter het ons zeggen ,
of hij ons veroordeelen dan vrij spreken moet.
Brengen wij voor de vierschaar des gewetens
ons gedrag omtrent God, ons aandenken aan
Hem , onze liefde tot Hem, onze tevreden-
heid in Zijne bestellingen, onze erkentenis
voor Zijne gunstbewijzen , onze onderwerping
aan Zijnen wil, onze gehoorzaamheid of weer-
streving, ons volgen van Hem, ons vertrou-
•ven op Hem. Herinneren wij ons, hoe wij
ons gedroegen omtrent ons zeiven, of wij ons
door onze driften lieten wegslepen , dan of
wij het kwade overwonnen door het goede,
door reinheid, zachtmoedigheid en liefde.

-ocr page 66-

Herdenken wij ons bestaan en gedrag omtrent
onze medemenschen , onze huisgenooten , aan-
verwanten, meerderen of minderen, en allen ,
tot wien wij in eenige betrekking stonden of
nog staan. Hebben wij hen lief gehad, gelijk
ons zeken ? Hadden zij aan ons nut en
vreugde te danken, of hebben zij redenen ,
om zich over ons te beklagen ?

Sla op het boek van uw geweten;
Bedek , mijn ziel! geen enkel blad :

En, op den regterstoel gezeten,
Beooideel streng uw levenspad.

Als mensch , als burger en als Christen,
Weeg' op uw hart die strenge pligt!

Met doen en laten moet gij twisten;
Of 't heeft geërgerd, dan gesticht.

Wie zou die harde laak niet vreezen ,
Die al zijn zwakke zijden kent ?

Wie niet beschaamd en treurig wezen,
Die 't oog naar duizend vlekken wendt?

Zoo klein 't geloof! zoo zwak de liefde!

Zoo -weinig hoop in treurigheid!
Zoo luttel moeds, als 't onheil griefde!
Zoo zeldzaam tot den dood bereid!

-ocr page 67-

Zoo veel der wereld nog gegeven'

Een schat voor 't eigen ik besleed !
Wat al verzuimd ? waar niet misdreven ?
Wat zag Hij niet, die alles weet? (1)

Indien wij aldus ons geweten laten spre-
ken , lioe vele stemmen verheffen zich dan ,
om ons te beschuldigen! Wie is er, die
hierbij niet met schaamte betuigen moet:
ik
ben bekommerd van wege mijne zonde
(2).
Zoo Gij , Heere ! de ongeregtigheden ga-
deslaat, Heere! wie zal bestaan?
(3) Het
spreekt dus ran zelve, dat wij reiniging van
de schuld der zonde noodig hebben, zal ons
geweten gerust zijn. Zoo lang de bewustheid
der zonde den mensch kwelt; zoo lang het
breede register der zonde tegen hem getuigt,
denkt hij aan God met beving, ontvlugt hij
Hem als een wreker aan zijne wederpartij-
ders,
is hij als eene voortgedrevene zee ,
die niet kan rusten en welker baren mod-
en slijk opwerpen
(4), waar hij staat,

'1) H. vas aipheif, Nieuwjaarslied. Proeve van Lie-
deren en Gezangen, W. 61. In de uitgave van Mr.
J. J. L.
kepved^ III 68, alwaar in plaats van vleUem
seleien wordt plekken.

(2) Psalm XXXVIII: 19b. (3) Psalm CXXX : 3.

iV Jesai.n LVII: 20.

-ocr page 68-

zit of nederligt, alom wordt hij vervolgd
door zijnen geheimen beschuldiger. In voor-
spoed bederft een beschuldigend geweten alle
genoegens, in tegenspoed mist men den zoeten
troost, die een gerust geweten schenkt,
en in het veege uur van sterven ,.... ach!
de angsten des doods, hoe fel en bitter ook,
zijn niets bij de folterende knaging van een
veroordeelend geweten!

Hoe moet het ons dan met dankzegging aan
God verheugen, dat de reiniging des gewetens
mogelijk en verkrijgbaar is, dat er bij God in
Christus vergeving is, en een iegelijk die in
Hem gelooft, geregtvaardigd zal worden! Hoe
dierbaar wordt ons nu het kruis, waaraan de
Heer stierf tot verzoening! Wij zien daarin
niet slechts het opgerigt teeken en zinnebeeld,
maar het middel, ja den grond en den prijs
der verlossing en schuldvergiffenis. Daar vin-
den wij zuivering van onze bevlekte gewetens
door het bloed van Jezus Christus, Gods
Zoon, hetwelk reinigt van alle zonde. Men
moge rust zoeken voor het geprangde geweten
in verbetering, in boete, in tranen, in kas-
tijding, of zelfs in trouwe vervulling van gods-

-ocr page 69-

dienstpligten. Het is alles ijdel en vruchte-
loos 1 Christus, Christus alleen, die als een
heilig Lam voor de zonde geofferd werd ;
Christus is magtig, om ons voor altoos te
verlossen van den angst des gewetens, door
reiniging van de zonde.

Er leeft een voorspraak, die nooit weigert,
Ifaast zondaars in 't gerigt te staan;

Schoon zelfs hun schuld ten hemel steigert.
Hij stierf; stond op ; en heeft Toldaan.

Geloof ia Jezus! uw belangen
Zijn veilig in zijn schoot gelegd;

En 't vonnis, dat gij staat te ontvangen,
Is louter goedheid , enkel regt (1).

Zalig allen, die langs dezen weg reiniging
^oor hun geweten gezocht en gevonden heb-
ben. Zalig ook , die na iedere ontrouw en
afdwaling, van nieuws wederkeeren, om bij
ootmoedige schuldbelijdenis en afstand van het
quot;'^de, reiniging te zoeken van het bevlekte
geweten. In voorspoed smaken zij het goede
•net dubbel genot. Zelfs ramp en leed kun-

Vau ALm», Nieuwjaarslied, ibid. b). 60, en

-ocr page 70-

nen den inwendige vrede niet rooven, den
vrede Gods in eene gereinigde conscientie.
Zij ondervinden het hier reeds op aarde , dat
Gods beloften waarachtig zijn, want gereinigd
door het bloed van Christus van alle zonden ,
en vernieuwd naar den inwendigen mensch,
zijn zij zalig in hope, en bij het naderen van
den dood kunnen zij juichen:
wie %al be-
schuldiging inbrengen tegen de uitver-
korenen Gods? Er is geene verdoemenis
voor degenen, die in Christus Jezus zijn.
Geregivaardigd zijnde uit het geloof, heb'
ben wij vrede met God door onzen Heer
Jezus Christus!
(1)

§ 5.

Jfij moeten ons oefenen een goed geweten
te hebben en te bewaren.

Als niets van dat alles, waardoor men zich
in het oog der wereld verachtelijk maakt,
ons aankleeft: als men zich van geen opzet-
telijk kwaad bewust is, en niemand met grond
ons iets verwijten kan, zoodat wij onbe-
(1) Rom. VIII: 33i, la en V: 1.

!
1

-ocr page 71-

schroomd op ons en rondom zien kunnen,
dan hebben wij een goed geweten voor de
menschen. Maar dit is niet genoeg. Wij
moeten ook, en dit zegt oneindig meer, een
goed geweten voor God hebben. Het bestaat
hierin, dat wij God steeds voor oogen heb-
ben , dat het onze toeleg en begeerte des
harten is, om God te dienen, aan zijn be-
stuur ons te onderwerpen, en Hem in alles te
gehoorzamen. Beide behoort zamen te gaan.
Het eene mag van het andere niet gescheiden
worden. Wie omtrent het laatste zich niet
bekommert, van hem is ook niet veel ver-
wachting , ten aanzien van het eerste. Een
Heidensch Vorst, Constantinus Chlorus, de
vader van den beroemden Constantijn den
grooten, was zelfs van die gedachte. Deze
''eizer had onder zijne rijksgrooten en staats-
dienaren zoowel Christenen als Heidenen. Om
op de proef te stellen, vaardigde hij het
«quot;^el uit, dat alle Christenen hunne gods-
lenst vaarwel zeggen en de Heidensche moes-
^en aannemen, of anders zijn hof en dienst
veraten. Eenigen stelden de gunst des kei-
aers boven die van Christus en God, en offer-

5

-ocr page 72-

den aan de afgoden. Anderen hadden gaarne
hun tijdelijk belang veil voor de zaligheid
hunner zielen, en bleven getrouw aan het
Evangelie hunner belijdenis. Nu riep de kei-
zer deze laatsten met eere terug, en verwij-
derde met schande en straf, allen die uit
gierigheid of eerzucht, het Christendom had-
den verzaakt en opgegeven. Hij verklaarde
daarbij : wie aan God ongehoorzaam is, kan
niet getrouw aan zijnen Yorst wezen; om een
goed onderdaan en een naauwgezet dienaar te
zijn , moet men tevens vroom en godvreezende
wezen (1). Zoo waar is het, dat men niet
naar zijn geweten kan handelen, ten aanzien
der menschen, bijaldien men dit verzuimt
ten aanzien van God. En omgekeerd, wie
jegens den naasten onregtvaardig, baatzuchtig,
liefdeloos handelt, die kan onmogelijk eer-
bied , vrees en liefde voor God in het hart
hebben,
want die %ijnen broeder niet lief-
heeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij
God lief hebben, dien hij niet gezien heeft {2) ?
In sommige dingen onberispelijk te zijn en

(1)nbsp;Algemeene Historie, XIII D., bl. 592.

(2)nbsp;1 Joh. IV: 20gt;'.

-ocr page 73-

anderen te TerwaarJoozen , is onbestaanbaar met
een goed geweten. Wie bij zich. de bewust-
heid omdraagt van wel te doen of wel gedaan
te hebben, hetzij hij zich beproeve onder het
oog van God, of zijne daden aan het oordeel
der menschen onderwerpe, die heeft een goed
geweten. Eigenlijk gezegd heeft de volmaakte
alleen zulk een goed geweten, en kan er geen
goed geweten gevonden worden, zoolang er
niemand op aarde is, die goed doet en niet
zondigt. Doch hij , wiens geweten gereinigd
IS door het geloof, en door dat geloof her-
schapen , in waarheid en opregtheid voor den
Heere wenscht te leven ; elke zonde in zijne
kracht te bestrijden , eiken pligt met naauw-
gezetheid te betrachten; de zoodanige oefent
zich dagelijks, om het getuigenis van een goed
geweten te hebben , uit vreeze voor God, uit
liefde tot God , omdat hij lust heeft den wil
^an God te doen. Dit is het, wat Petrus
®doeIde, toen hij vermaande :
hebt eene goede
conscientie {\), en waartoe Paulus opwekt:
^^ het geloof te houden en eene goede con-
«cie/i^je (2). Zulk een goed geweten is hier
1 Petr. m. 16». (2) 1 Ti™, l: 10.

-ocr page 74-

op aarde een Paradijs. Er is niets, waarop
wij hooger prijs moeten stellen, dan op het
getuigenis van zulk een goedkeurend geweten.
Daardoor kan de onschuld zich zelfs in boei-
jen verblijden. Daardoor was Jozef als slaaf
in Egypte , ja zelfs in de gevangenis geluk-
kiger dan zijne broeders met een beschuldi-
gend geweten in de aartsvaderlijke tenten.
Daardoor kon Petrus vrijmoedig betuigen r
Heere! gij weet dat ik u lief hebbe (1).
Daardoor kon diezelfde Apostel in den nacht,
die zijne voorgenomene openlijke regtspleging
onmiddelijk voorafging, gerust slapen geboeid
met ketenen. Daardoor deden Paulus en Si-
las midden in den nacht, de akelige kerker-
gewelven van Godverheerlijkende liederen weer-
galmen. Dit was het ook, waardoor Hiskia ,
bij het bedreigd haastig sterven , zich beroepen
kon op zijnen vromen en Gode-behagenden
wandel. En zou dit ook niet aan David, in
vroeger leeftijd, onder Saul's , Doëg's en an-
derer mishandeling, dien moed verleend heb-
ben , waardoor hij rustig toog door woestijnen
en wildernissen , en zich sterkte in den Heer
(1) Joh. XXI: l?™-

-ocr page 75-

zijnen God ? Wie de Jcinderiijice rrijmoedia-

heid Tan een gerust geweten heeft, durft ell£

een onder de oogen te zien. Terwijl de god-

looz^ vlieden, waar g,en vervolger is,

de regtvaardige moedig als een jonge
leeuw
(1).nbsp;^

Zulk een goed geweten wordt niet zonder
aanhoudende moeite, opoffering en gedurigen
strijd verkregen. Er wordt daartoe veel ge-
heds en dagelijksche oefening gevorderd. Pau-
Jus, die in heiligmaking zoo ver gevorderd
jas, zeide:
hierin oefene ik mij zeiven,
ik altijd eene onergerlijke conscientie
God en menschen
(2). Wenschen
WIJ zulk een goed geweten te hebben en te
bewaren, wij moeten ons dan toeleggen op
de regte kennis van onzen pligt, en op des-
^ift getrouwe en naauwgezette beoefening,
^g moeten gedurig op onze hoede zijn, wa-
tetnbsp;Sroote en kleine moe-

ons Wnbsp;luisteren. Nimmer

ten tnbsp;, waardoor wij ons gewe-

e„ ^«'«t^en of bezoedelen. Zoo deden Daniël
drie vrienden te Babel, toen zij
des
quot; W. XXVIII:,. 2) Hand. XXIV: ,6.

-ocr page 76-

konings lafelgeregten en wijn weigerden, om-
dat de wet van Mozes verbood allerlei spijs
te gebruiken (1). Wie zich in het minste
tegen zijn geweten bezondigt, komt ligt in
gevaar van grootere afwijkingen. Doch wie
tegen de eerste schreden op het pad der on-
deugd op zijne hoede is, wordt gewapend
tegen zwaardere verzoekingen. Zijn wij nim-
mer buiten gevaar van zondigen; wij moeten
dan steeds op ons geweten acht geven. Niet
nu en dan , niet alleen in een bewogen oogen-
blik ; maar
altijd op deszelfs inspraak letten.
De vriendschap met dien inwendigen verma-
ner moeten we bestendig onderhouden. De
Apostolische raad;
beproevende, wat den
Heere welbehagelijk zij
(2), moet hierbij
onze wegwijzer zijn. Wat
den Heere ^ niet
ons, niet den menschen, maar Gode welbe-
hagelijk is: dit moeten wij
beproeven. Eer wij
iets doen of laten , en nadat wij het verrigt
hebben, moeten wij dit doen. Gij gevoelt
het, daartoe is oefening, dagelijksche oefening
noodig. Daartoe wordt gevorderd, dat wij
op ons bestaan en gedrag behoorlijk letten,
(1) «aniel I: 5-16. (2) Efc7,. V; 10.

-ocr page 77-

dat wij ons innerlijk zedelijk leven , ons doen
en laten vergelijken met de geboden, die God
ons gegeven heeft, of gelijk de Bijbel het
noemt, dat
wij onze wegen onderzoeken en
doorzoeken
(1) (2). Langs dezen weg bekomt
men ook een teeder naauwgezet geweten. Of
is dit iemand , gelijk den beroemden kerkher-
vormer Luther, van der jeugd aan eigen, het
zal nog meer versterkt, gereinigd en volmaakt
worden. Wel hem, die zich aldus oefent
om een goed geweten te hebben en te bewa-
ren voor God en voor de menschen. O! dat
wij het allen deden! Wij zouden dan in oot-
moed en nederigheid, maar tevens in opregt-
heid en naar waarheid, die taal van eenen
heiligen schrijver de onze kunnen maken:
wij vertrouwen, dal wij eene goede con-
scientie hebben , als die in alles eerlijk wil-
len wandelen!
(3)

(1)nbsp;Rlaagl. III: 20.

(2)nbsp;Over de ïoo noodiakelijke en heilvolle Zellbe-
Proeving ga ik hier niet uitweiden; maar verwijs u
•'over tot het helangrijko Stukje T. LV.

Hehr. XIII; 18.

-ocr page 78-

Wat is nu de indruk onder het lezen van
dit boekje, en wat zal daarvan de vrucht en
uitwerking zijn? Heeft uw geweten niet ge-
sproken ? Naauwelijks durf ik mij voorstel-
len , dat er de zoodanigen onder de lezers van
hetzelve zijn zullen. Maar, zoo zij er wezen
mogten, moet ik hen waarschuwen : » Ziet
»toe , dat niet in iemand van u zij een boos
»en ongeloovig hart, om af te wijken van
»den levenden God.quot; Al laat het geweten
zich niet hooren, het blijft daar toch in het
binnenste huisvesten. Geene magt op de we-
reld kan dat geweten uit den menschelijken
boezem uitroeijen , of de stem van hetzelve
smoren. Het moge een tijdlang zwijgen, het
moet en zal eenmaal spreken. Is het niet in
gezonde en vrolijke dagen, dan in tijd van
ziekte en bezwaar. Is het niet in het leven,
dan bij het sterven. Is het niet hier, dan
hier namaals. En wat zal het zijn , als de
gewaande rust in angst en vertwijfeling over-
gaat ? Wat, als het geweten eerst aan gind-

-ocr page 79-

sehe zgde des grafs ontwaakt, voor den reg-
terstoel van Christus, of in dien rampzaligen
Staat, waar de verterende worm niet ophoudt
te knagen, en het verslindende vuur nooit
wordt uitgebluscht.— Wie de zaligheid zijner
ziele lief heeft, neme dit ter harte!

Zijn er, wier geweten hen veroordeeld
heeft, ó! dat zij aan deszelfs kloppingen ge-
hoor geven en hun harte niet verharden,
^leit u zeiven niet met ijdele voorwendsels,
wet de belofte, dat gij eenmaal den regten
quot;'eg zult inslaan. Stelt niet uit, hetgeen hoe
langer hoe moeijelijker wordt, en toch eenmaal
geschieden moet: zal het bij uw sterven wèl
®et u zijn. Het is gevaarlijk goede indruk-
ken uit te wisschen , bet geweten te verkrach-
Ligtelijk valt het in eene doodelijke
sluimering, waaruit het niet, dan te laat
ontwaakt. Zoekt rust voor uw geweten, en
oudt u niet te vrede voor dat gij die gevon-
hebt, waar ze eeniglijk, maar ook vol-
komen te vinden is. Geeft acht op de uit-
g^ngen uwes harten, onder gedurige verte-
genswoordiging van dat onfeilbaar gerigt van
Zoon des menschen, waar wij eens i»

-ocr page 80-

overeenstemming met ons geweten zullen ge-
oordeeld worden J

Er zullen ook wel zijn onder de lezers van
dit kleine geschrift, die alles gereed toestem-
men en zeggen: ja zoo behoorde het te zijn ;
men moet naar de stem van dien innerlijken
vermaner luisteren , om alzoo voor God te
wandelen. Gij gevoelt daarvan het verplig-
tende en heilvolle, doch gij moet tevens bij
u zei ven bezwaard uitroepen : wie is tot deze
dingen bekwaam ? Vraagt gij dit, zoo moet

ik antwoorden: ik niet, gij niet .....doch

laat ons daarom niet wanhopen. Het woord
des Heeren is nog niet ingetrokken:
mijne
genade is u genoeg, want mijne kracht
wordt in zwakheid volbragt
(1). Wie
door geloof en liefde met Christus verbonden
is en in Hem gevonden wordt, dien zal de
noodige bijstand niet ontbreken. Bij opregt-
heid en ernst en onder gedurig biddend op-
zien naar boven , mag hij met Paulus zeggen :
Ik vermag alle dingen door Christus, die
mij kracht geeft
(2). En is het, dat wij
dagelijks nieuwe tekortkomingen en zonden te
(1) 2 Cor. XII: 9a. (2( Filip. IV: 13.

-ocr page 81-

betreuren hebben , dezelfde bron van reinig-
making is ook gedurig op nieuw geopend,
om de rust te herstellen in het binnenste.
Laat de Geest des Heeren van dage tot dage
onze harten vernieuwen en heiligen.
En
dewijl wij hebben eenen grooten
Hooge-
priester over het huis Gods, zoo laat ons
toegaan met een waarachtig hart, in volle
verzekerheid des geloofs
(onze) harten
gereinigd zijnde van de kwade consciën-
tie {l). — Ik
wensch mij zeiven en allen die
dit boekje lezen zullen, zulk een rein en
gerust geweten toe.
Dat onze roem,
het getuigenis der conscientie, dat wij in
eenvoudigheid en opregtheid Gods, niet in
vleeschelijke wijsheid, maar in de genade
Gods in de wereld verkeerd hebben
(2),
Hiermede leg ik de pen neder. God bid-
dende, dat deze arbeid Hem welbehagelijk,
«n niet ongezegend zij. En wie gij ook zijn
®®ogt, die dit boekje in handen krijgt en
leest, mögt het uwe betuiging en bede zijn,
gelijk de mijne:

W Hob'. X: 21, 22. (2) 2 Cor. I: 12.

-ocr page 82-

O Vader! daar wij om ü heen

Een vlekloos licht aanschouwen ,
Wat, dan een rein gewiss' alleen ,

Kan ooit op TJ vertrouwen ?
Och geef, dat mijn onrein gemoed,
Ontzondigd in mijns Heilands hloed ,
Zich naar uw wetten rigte! (1)

Zulk een rein geweten schenke en beware
ons de God van alle genade, om Zijns Zoons
wil, door den Heiligen Geest! Amen.

(1) Geiang XXIII : 8.