CHRISTEL IJ KE
üriikko
GEEN
tweede dbuk.
TE ROTTERDAM, BH
M. WIJT amp; ZONEN,
i^ffä von het Ncderlandsche Zendelinggenootickai».
N.. LIXnbsp;1845.
t^ii^'^i^iife. quot;••rr 'r - -r'iiîiiiify^-^r'^^
Gecommitteerden van het Nederland'
sehe Zendelinggenootschap^ tot het
opstellen, verzamelen en uitgeven van
kleine Stukjes, ter bevordering van
Evangelische iennis en godzaligheid,
ooh bij mingeoefenden; — namelijk:
R- I. VAN der meulen, Predikant ie
Amsterdam, j. clarisse, a. l. m. Phil.
et Theol. Doet. en Prof. laatstelijk te
Leiden, a. de vries, j. c. vorstman,
IVnbsp;VOORBERIGT.
R. ADRiANi, Predikanten ie Rotterdam,
L. DiBBiTS, L. MERENS, Predikanten Ie
Utrecht; overeenkomstig hun ambt en
hunne bediening ^ dat oogmerl gaarne
willende bevorderen^ en in uitzigt op
des Heeren medewerkenden zegen,
bieden het nevensgaande Stukje hunnen
landgenooten aan; erkennende intus-
sohen geene uitgave voor echt, dan
welke door eenen hunner ^ oj door de
drukkers dezes, onderteekend is.
CHRISTELIJKE GODSVRUCHT,
GEEN DWEEPERIJ.
Ziedaar, lezer! een boekje, dat u, onder
bovenstaanden titel, wordt aangeboden, en
wel tot een verschillend oogmerk, gelijk men
ook de bovenstaande spreuk tweezins kan op-
vatten. Te weten: vooreerst, om u onder
het oog te brengen, dat ware christelijke
godzaligheid, in geenen deele, den naam van
dweeperij kan dragen, doordien zij van dezelve
ruim zoo veel verschilt, als het fijnste goud
van verguld koper, en het schitterendste edel-
gesteente van deszelfs namaaksel. Ten andere,
oni u te leeren, dat gij naar ware christelijke
godsvrucht, zonder inmengsel van dweeperij,
ffloet streven, dewijl het eerste heilzaam en
Gode welbehagelijk, het laatste schadelijk is,
de vreeze Gods ontluistert , en haar bij hare
quot;janden doet lasteren.
Mijne verhandeling zal dan bestaan uit
twe afdeelingen , van welke de eerste het
liemelsbreed onderscheid lusschen christelijiie
godzaligheid en dweeperij zal doen kennen,
de onkunde en het vooroordeel in dezen te-
gengaan , en elk wapenen tegen de verwarring
van de eene met de andere; terwijl de twee-
de hen , die naar godzaligheid streven, of
dezelve in beoefening brengen, daartoe ver-
der zal aansporen, en levens leeren, haar
zuiver te bewaren.
EERSTE AFDEELING.
DE CHRISTELIJKE GODSVRUCHT IS VAN
DWEEPERIJ ZEER ONDERSCHEIDEN.
§ 1-
Wat is ware christelijke godsvrucht ?
Godsvrucht en godvreezendheid beteeke-
nen, in onze taal, hetzelfde. Deze woorden
worden ook wel verwisseld met godzalig-
heid (1) en godsdienst, in derzelver krach-
tigsten zin opgevat. Zij , hoewel zich naar
buiten openbarende, is eigenlijk eene innerlijke
hoedanigheid, en gemoedsgesteldheid der ziele.
(!) Godsdienst siamt af van het oude trucJiten of
vurchten, «lat ureezen beteekende. Zalig is eigenlijk
rijk ; godzalig, ry k ia God.
Zij bestaat in eerbied voor God , in liefde
tot Hem, in een verlangen om Hem welbe-
bagelijk te wezen, in vereeniging met zijnen
wi], en een pogen om zijne geboden te on-
derhouden.
Zij onderscheidt zich daardoor van eene
slaafsche vrees voor het Opperwezen, welke
zelfs de booze duivelen in zich gevoelen,
zonder daardoor beter te worden; (1) en die
den rnensch ja, nu en dan, van sommige
groote zonden kan terughouden, maar hem
desniettemin tegen de deugd vijandig laat.
Zij is ook wel te onderscheiden van deugd-
zaamheid en zedelijkheid, die, ten aanzien
der maatschappelijke pligten, al zeer naauw-
gezet en voorbeeldig kan wezen, zonder een
greintje van ware godsvrucht te bezitten, en
derhalve dikwijls zeer ten onregt met dezelve
Wordt verward.
Het is wel waar, dat de echte gods-
vrucht niet kan bestaan zonder zedelijkheid en
deugd , (2)
maar het is niet minder waar, dat
deugdzaam leven en het waarnemen der
®oeijehjkste pligten, uit roemzucht, vrees
voor ongeluk, schande, bespotting, begeerte
(0 Jac, U:nbsp;Micha VI : 6-8. Tit. 11.
oiïi te verdienen, en andere oorzalen kunnen
voortkomen, zonder dat liefde tot God en
CHRISTUS de drijfveer is.
De beoefening derhalve der godsdienstige en
maatschappelijke pligten is de godsvrucht zelve
niet, maar kan en behoort, als het ware,
derzelver dochter te wezen. Daarenboven
geeft de hartelijke vroomheid aan het deugd-
zaam leven eene eenparigheid, standvastigheid,
nederigheid en aangenaamheid, welke zij, die,
zonder godsvrucht, zich op zedelijkheid toe-
leggen , missen en zelfs moeijelijk kunnen na-
bootsen , zonder dat de menschenkenner dit
gemis ontdekt.
Eenige eigenschappen der christelijke
godsvrucht.
De christelijke godzaligheid is ondenkbaar
zonder christelijke kennis, geloof, belang-
stelling , ingenomenheid en ijver.
Men kan niet echt godvruchtig zijn, zonder
kennis van datgene, hetwelk de Bijbel ons leert
van God en deszelfs volkomenheden, van den
Heer jezüs , deszelfs verdiensten en werkzaam-
heid ; zonder kennis der Bijbelleer wegens des
menschen aanleg en bestemming, deszelfs val en
stiafwaaidigheid, deszelfs diepe verdorvenheid
en gedurige overtreding van Gods geboden ; ja,
deze kennis moet gepaard gaan met eene' on-
dervindelijke kennis van ons zelven, dat is:
eene, die door opmerkzaamheid op ons zelven
wordt verkregen, en ons leert toestemmen,
dat het in de daad met ons zoo is gesteld,
als de Bijbel zegt, Toortfe eene kennis van
den weg der Terlossing, derzelver bruikbaar-
heid voor ons, en de dure pligten, die wij aan
onzen Schepper, aan onzen Zaligmaker, ons
zelven en onzen evenmensch verschuldigd zijn.
En, naar mate deze kennis uitgebreider, vas-
ter , levendiger is en meer doordringt in onze
ziel, zal zij haren invloed op onze godvree-
zendheid uitoefenen; Bij dezelve kan ook niet
gemist worden het hartelijk geloof, niet alleen
Toor zoo ver het zich ten volle verzekerd
houdt van de geschiedenis en leer der Heilige
schrift, maar ook voor zoo ver het den Heer
«zus CHRIST lis als zijnen Zaligmaker en Heer
erkent, en zijn gansche vertrouwen op Hem,
en door Hem op God deszelfs Vader stelt,
Tennbsp;^^^^ andere steunselen, die
mensch zoo min kunnen gerust stellen,
als heiligen.
Dat dit weder geene plaats kan hebben,
zonder belangstelling in de dingen der za-
ligheid , allermeest ten aanzien van ons zelve,
en ook om anderen in dat heil te doen dee-
len, is uit den aard der zaak blijkbaar, en
wordt in alle godsdienstige menschen bespeurd.
Immers deze dingen betreffen het grootste
aanbelang van ons en anderen, zij zijn door tee-
kenen en wonderen bevestigd , zij zijn de uit-
vloeisels van de hoogste liefde Gods, die alle
andere liefde, ja ons verstand te boven gaat,
en werken zoo zeer op het menschelijk ge-
voel van wederliefde en dankbaarheid, dat
het ongerijmd schijnt om die dingen te kennen
en vast te gelooven, zonder aan dezelve deel
te nemen, en, met de grootste belangstelling,
jegens dezelve werkzaam te zijn.
Deze belangstelling moet zelfs ingenomen-
heid worden, naarmate men den aard van
het Evangelie, deszelfs verlichtenden , hei-
ligenden en vertroostenden invloed leert ken-
nen en ondervinden. Men kan dan niet na-
laten de liefde Gods in Christus tot arme
aondaren hoog te schatten, aan haar te
denken , van haar te spreken, zich in de
'-overpeinzing van haar te verlustigen , en haar
gt;nbsp;n
te beschouwen als het grootste goed, dat men
deelachtig wordt, en alle aardsche geluk zeer
ver overtreft.
Eindelijk, deze ingenomenheid met den
Heer jezüs en deszelfs zaak brengt, naar-
mate zij aangroeit, eenen ijver voort om Hem
te dienen, tegen de zonde te strijden , des-
zelfs leer aan anderen mede te deelen , zijne
medemenschen op te wekken om Hem ook tot
hunnen Zaligmaker te verkiezen, van zijn
geld en goed, zijne vermogens en krachten,
voor de uitbreiding van het ware Christendom
®en ruim gebruik te maken (1).
§ 3.
Trappen in de godsvrucht.
De ware christelijke godsvrucht is onder-
lusschen, op deze Aarde, nooit volmaakt, en
kan dit ook niet zijn, wegens de, bij den
nUneniendsten 'Christen, nog overgeblevene
verdorvenheid, van welke de Heer, naar des-
zelfs wijsheid , hem nimmer in dit leven ge-
® remigt; waardoor , naar SALOMO'S leer,
Snbsp;dit een en ander, uit de Heilige'
IVnbsp;«en, hij leze Joh. XVII : 3 , Hand-
■ A.VI; 3)^ 2 Kor IV; H, VII: 1( eni-
-ocr page 12-gern mensch is , die niet zondigt (l) , en,
gelijk PAütüs zegt, het vleesch begeert
tegen den geest, en de geest tegen het
vleesch.
Evenwel, de Christen kan in godsvrucht
en in een heilig leven vordering, zelfs groote
vorderingen maken, zoodat hij, meer of min,
het evenbeeld van den Heer JEZüs CHRISTUS
wordt. Ondertusschen is hij op den eenen tijd
godvruchtiger, dan op den anderen, en de
eene Christen gaat cok den anderen , som-
tijds zeer verre, in godzaligheid te boven.
Dit leert niet alleen de aard der zaak , maar
ook de dagelijksche ondervinding, terwijl de
Heilige schrift ons dit niet minder predikt.
Onze Heiland heeft dit aangewezen, in de
gelijkenis van den Zaadzaaijer, wanneer Hij
zegt: het zaad, in de goede aarde gewor-
pen, gaf vrucht, het eene honderd, het
andere zestig , en hel ander dertigvoud,
dit toepassende op degene , die zijn woord
hooren, en vruchten der godzaligheid
voortbrengen (2).
(t) Gal. quot;V: lt;7 en 1 Kon. Vlil: 46. Zie ook Spr.
XX: 9 , Rom. TH : i9-2o , Jac, 111: 2 , { Joh. I : 8.
(2) Mallh. XllI: 8, 23.
-ocr page 13-johannes spreekt van hinderen, jonge-
lingen en vaders in het Christendom (1). En
zoowel PAUirrs als petrus veronderstellen,
dat er kinderen en volwassenen zijn, ran
welke de eerste met melk moeten worden ge-
voed, en de laatste vaste spijzen verdragen (2).
De eerste zijn aan vele gebreken onderworpen»
van welke de laatste zich grootendeels gerei-
nigd hebben. Hunne kennis is meer opper-
vlakkig en bevooroordeeld, hun geloof meer
onvast, hun ijver met meer eigenliefde en on-
verstand bezoedeld , zij zijn in hunne aandoe-
ningen meer ongestadig, en bij hunne hande-
lingen , hoewel met eene goede meening, on-
bedachtzaam ; terwijl de meer gevorderden
eenpariger, behoedzamer, en uit reiner bron-
nen handelen, door het geloof, in CHRISTUS
geworteld en opgebouwd, hunne driften en
begeerlijkheden meer gekruisigd hebben, de
binnen geoefend hebben tot onderscheiding
het goed en kwaad, en daardoor als
hchten schijnen in deze wereld (3).
lt;nbsp;Joh. II: 13, ii.
lt;nbsp;Kor. UI: i—i. Hebr. V:nbsp;VI: { , 2
(3) Koloss. 11: 6, 7. Gal. V: 24. 1 Petr. V: 10.
14
§ 4.
De ware godsvrucht openbaart zich, overeen-
komstig de verschillende standen , ver-
mogens en karakters der menschen.
Niets is, volgens de algemeene ervaring,
zekerder, dan dat de eene mensch van de
andere aanmerkelijk verschilt, zoowel in op-
voeding en levensstand, als in aanleg, ver-
mogens en inborst. Dit heeft onze Schepper,
met groote wijsheid zoo gewild en daarge-
steld, tot nut der menschelijke maatschappij.
En verre, dat dit verschil voor de Christelijke
kerk, derzelver inrigting, opbouw en uit-
breiding zoude nadeelig zijn, is het daartoe
volstrekt noodig en hoogstnuttig. De Apostel
PAULUS heeft aan dit onderwerp een gansch
Hoofddeel van zijnen Brief aan de Korin-
ihiers toegewijd, en met heerlijke lessen en
gevolgtrekkingen vervuld. Onder anderen ver-
gelijkt hij de Gemeente des Heeren met een
menschelijk ligchaam, dat zoo wel oogen als
ooren, aanzienlijke als verborgene en minder
aanzienlijke leden behoeft, zal het kunnen
bestaan en wei varen (1).
(1) 1 Kor. Xir, en bijzonder vers 14, enz.
-ocr page 15-Hoewel nu de godsvrucht in eiken mensch
kan wonen en krachtig vrerkzaam zij„,ja zelfs
de mmstgeachtste en minstaanzienlijke. in ware
hartelijke vroomheid, den meest begaafdsten
kan overtreffen, is het zeker, dat derzelver
openbaring en invloed op anderen zich wijzi-
pn naar het verschil van elks stand, geaard-
heid en omstandigheden. De opvoeding en
levensstand, ik kan er nog bijvoegen de tijd,
welken de godvruchtige leeft, het beroep,
in hetwelk hij werkzaam is, de menschen,
quot;iet welke hij verkeert, zijne bijzondere ge-
aardheid en zijn karakter, alsmede zijne lot-
gevallen hebben aUe grooten invloed op zijne
godsdienstige vorming en denkwijze, op zijnen
geestelijken wasdom, op zijn spreken en han-
® en; ja veroorzaken in dezen geen mindere
dan zijne omstandigheden
stalr'quot;^quot; ^^ godsvrucht van eenen koning,
schrambtenaar, leeraar, boek-
algemeen openba-
sewLnbsp;handwerksman, welke
maakt n 'nbsp;vrienden kenbaar
® vroomheid zal, naar mate va»
-ocr page 16-het onderwijs, de opvoeding, den omgang
met anderen , de voorbeelden , die zij ziet,
hare verschillende vooroordeelen te bestrijden
hebben, en zich, op onderscheidene ^vijzen ,
aan den dag leggen, niet zonder verschillende
gebreken. De bijzondere geaardheid, vermo-
gens en vatbaarheden , die den mensch eigen
zijn, zal men ook, bij de beste bedoelingen ,
en godvruchtigsle handelingen, zien doorstra-
len. Men vergelijke slechts petrus, Johannes,
PAULUS, LUTHER, MELaNCHION en kalvtn
met elkander ten voorbeeld! Hoe veel ver-
schillen in dezen de voortvarende, de vurige,
de ligt opgewondene van dfe gematigde, trage
en vreesachtige menschen! Zoodat men iemands
vroomheid, uit deszelfs spreken en handelen ,
niet regt kan kennen , veel min met eenige
billijkheid, beoordeelen, zonder zoowel op
deszelfs gestel en omstandigheden, als op
deszelfs woorden en daden te letten.
fp^are christelijke godzaligheid begint met
wedergeboorte en bekeering.
Yolgens de Heilige Schrift, is het gedicht-
sel van des menschen hart boos van zijne
jeugd, liever kindsheid af. Hij komt als
een onreine ter wereld, hij wordt in zonden
geboren en in ongeregtigheid ontvangen,
zijn hart is arglistig meer dan eenig ding,
ja doodelijk, zoodat niemand, behalve God,
het kan doorgronden (1). In het bijzonder
verklaart de Zaligmaker, dat hetgeen uit het
vleesch is geboren, vleesch is, dat uit het
hart voortkomen booze bedenkingen en aller-
lei kwaad, terwijl PiCLus de geheele wereld,
zonder onderscheid , voor God verdoemelijk
en, hoe onberispelijk hij ook te voren
Jood mogt geleefd hebben , zich zelven
alle eigene regtvaardigheid ontzegt (2).
Deze voor ons vernederende stelling wordt,
door de ondervinding , niet tegengesproken ,
™aar bevestigd. Men vindt het menschdom ,
o^er het geheel, aan zinnelijke lusteh en drif-
ten onderworpen , en , van de vroegste jeugd
® ' zoo ongeschikt als onwillig en traag tot
wezenlijke godsvrucht. Het is zoo, men meent,
® hij de heidenen, en vooral onder het
vr!\6. Kom. UI: 9-19.
1. 5. Ph.l.pp,nbsp;, Tin,. 1:,5. Tit. III: 3.
-ocr page 18-Christendom , aangename uitzonderingen, ten
gevolge eener goede opvoeding en van een be-
schaafd onderwijs, aan te treffen. Doch men
herinnere zich , dat wij hier niet spreken van
eenige loffelijke daden , maar van eene goede
gezindheid des harten , van eene doorgaande ,
zich gelijk blijvende godsvrucht, van eenen
lust om Gode welbehagelijk te zijn, die de
goede daden moet voortbrengen , en dat de-
genen , die , voor hunne wedergeboorte, het
onberispelijkst onder de menschen geleefd
hebben, zelve zullen getuigen, dat zij toen
uit geheel andere beginselen hebben gehan-
deld , dan uit liefde tot God en hunnen me-
demensch , ja zelfs minder mogten lijden de-
zulken , die blijken gaven door eenen hooge-
ren Geest dan zij, in derzelver goed doen,
geleid te worden.
Wat dan ook de mensch van het beeld aijns
Scheppers, na den eersten zondenval, al of
niet hebbe overgehouden, het voornaamste
zal wel zijn eenige kennis van zijnen Maker en
zijnen pligt j alsmede het vermogen om het
stoffelijke goed te kennen en , schoon gebrek-
kig , te verrigten ; maar dit met gulheid, uit
liefde tol God en den naasten , geheel om de»
Heeren wil en tot deszelfs eer te doen , is te
veel in strijd met zijne aangeborene verdor-
venheid, dan dat hij daartoe niet eene hoogere
kracht zoude behoeven.
Van daar , dat onze Zaligmaker aan NIKO-
DEMüs , gelijk het schijnt, een braaf man in
de maatschappij, bij herhaling zegt: aoo ie-
mand niet wedergeboren wordt, hij kan
het koningrijk van God niet zien , en de
werking des Allerhoogsten in dezen vergelijkt
hij den wind, welks geluid men hoort, en
welks uitwerking men ondervindt , zonder
deszelfs oorsprong en loop te kennen (1), ja
elders getuigt , dat wij, om Hem door het
geloof aan te kleven en te dienen, moeten
getrokken, en het ons moet gegeven worden
t'OM den Vader (2).
Dit is dan een groot werk van den Almag-
*'gen , ter verandering van den mensch, het-
welk , door den Apostel, bij de schepping
der wereld, de opwekking eens dooden, ja
hij de optoekking van CHRISTUS uit den
'^ood wordt vergeleken , (3) en door den doop
(O Joh.nbsp;Joh. VI: 44,65.
J 'nbsp;' Efez. I : (9, 20. II:
IV: 23, 24. V: H,
-ocr page 20-ons zinnebeeldig wordt voorgesteld. (1) Door
hetzelve, ontstaat er eene verbazende veran-
dering in den rnensch , die, hoewel zijne aan-
geborene verdorvenheid niet ten eenenmale
wegnemende, toch dezelve beteugelt; en waar-
van het gevolg is, zijne vrijwillige bekeering.
Gelijk nu wedergeboorte en dergelijke uitgt;
dinkkingen, des menschen verandering aan de
zijde Gods voorstellen, zonder echter hem nog
geheel lijdelijk te maken, dewijl hij die van
God kan begeeren , en zich daartoe in den
weg stellen, (2) beschouwt het woord bekee-
ring doorgaans die zelfde verandering van des
menschen zijde, zoo als hij, op eene redelijke,
vrijwillige wijze, begint te waarderen, te
kiezen en te beminnen hetgeen, dat hij te
voren, met een onverschillig, ja zelfs met een
vijandig oog beschouwde, en dikwijls , zonder
dal hij zich dezen afkeer duidelijk bewust is. (3)
Deze bekeering is zoowel eene verandering des
gemoeds, als der levenswijze ; het hart wordt
met aandacht op het Woord van God, op zijne
wezenlijke gesteldheid en den weg der ver-
()) Joh. III: 5. Efez. V: 26. Tit, III: 5.
(2)nbsp;Lnk XI: t3. Joh. 111:1,2.
(3)nbsp;Bom. V: 6, 8, vergel. met 10. Jak. IV: 4.
-ocr page 21-lossing vervuld, door een diep gevoel van
schuld en gebrek verteederd, door berouw en
liefde tot God en Christus aangedaan ; hei
neemt heilige besluiten en strijdt tegen inwendige
zondige neigingen , terwijl het die gemoeds-
aandoeningen naar buiten openbaart, door
aflegging van kwade gewoonten , het nalaten
van zondige dingen, en de beoefening van
ware christelijke godzaligheid. (1)
Christelijke godsvrucht wordt onderhouden
en bevorderd, door eene dagelijksche be-
keering , en somtijds hersteld door
eene vernieuwde bekeering.
Men verstaat, door eene dagelijksche be-
keering, niet alleen het blijvend beantwoor-
den aan de eerste bekeering, maar ook de
vordering in dezelve.
®eze ondertusschen komt, in den Bijbel,
onder die benaming, niet voor, maar meest
oiet de woorden! heiligmaking , heiliging,
'^^ehzelven reinigen, volmaking, voleindi-
van het goede werk , dat begonnen is,
op e Wassen in de kennis en genade van
(O Hand, 11; 38, „j. xXVI:20.
JEZDS CHRlSTüS , (I) en wordt, even als de
eerste verandering, dan eens als het werk
Gods en vän zijnen Geest, (2) dan eens als
het werk des menschen voorgesteld, (3) zon-
der dat dit in strijd is met elkander, dewijl
beide zaken altijd te zamen gaan, en het ge-
heel den bekeerden kan leeren: aan de eene
zijde, in dezen niet op zijne eigene krachten
te steunen, maar aan te houden in bet gebed
om goddelijke hulp, zonder welke hij niets
kan doen, maar, gelijk PETRUS , in het uur
der verzoeking, bezwijkt; (4) doch ook aan
de andere zijde , zichzelven te benaarstigen,
en zich te oefenen in heiligheid, naar de
volmaaktheid jagende , en %ich uilstrek-
kende naar het wit, tot den prijs der roC'
ping Gods, die van boven is, in CHRISIÜS
JEZUS (5).
Zonder zulk eene dageltjksche bekeering,
die de eerste bekeering onderhoudt en verder
ontwikkelt, is er geene blijvende godzaligheid
denkbaar. Van daar dat dezelve kwijnt, wan-
(1)nbsp;Rom. VI: 22. 2 Kor. VII: XIII: 9. Philipp.
I: 6.nbsp;Hebr. XII: M. 2 Pet. III: 18.
C2)nbsp;Rom. VIIl! 14. Hebr. XIII: 20, 21.
(3)nbsp;Rom. VIII: 13. (4) Matth. XXVI: 35, 74, 75.
(5)nbsp;Hand. XXIV: 16. Philipp. III: ij-u.
-ocr page 23-neer er vertraging en verslapping in de dage-
lijksche bekeering plaats heeft, en men zelfs,
in geval van groot verzuim in dezen, in grove
ergerlijke zonden valt, zoo dat er Qmevernieuw-
de bekeering noodig is, ter herstelling van den
omgang met God en den vrede des gemoeds,
die verbroken was, hetwelk bekeerden aan de
onbekeerden deed gelijken. De bekende ge-
vallen van datid , petrüs en de bloedschen-
der te Korinthe, kunnen in dezen ten voor-
beeld strekken, (1) Zulk' eene vernieuwde
bekeering is, in de meeste opzigten, aan de
eerste gelijkvormig, behalve dat de indruk en
werking der eerste nimmer zoo kunnen zijn uit-
gebluscht, alsof zij nooit hadden plaats gehad,
maar tot de vernieuwde sterk aansporen. (2)
^oor het overige bestaat zij in hartelijke
droefheid over de zonde, in het smeeken om
vergeving, onder aanneming van Gods genade
m en door Christus , en het veranderen van
gedrag, even als de eerste bekeering. (3)
(O 2 Sam. XI, XII. Luk. XXII: 55-62. \ Kor. V:
2 Cor. 11:1.10.
Luk. xxn: 32.
(3) Men vergelijke hier Psalm LI en Lok. XXII: 62,
m«l Luk. XV: 2)b.
mir
Iemands bekeering wordt by anderen meer
of minder ruchtbaar, naar mate van
%ijne persoonlijke gesteldheid
en omstandigheden.
Het geen boven (1) gezegd is van de meer-
dere of mindere openbaarmaking der gods-
vrucht aan anderen, naarmate van den stand,
vermogens en karakters der menschen, die den
Heer vreezen, geldt ook grootendeels ten aan-
zien van het meer of min geruchtmakende van
hunne bekeering, die het begin van hun god-
zalig leven is. Doch, behalve dit, is er nog
een aanmerkelijk verschil in de omstandighe-
den van elks bekeéring, dat, benevens het
onderscheid van elks ligchaamsgestel en' vorig
leven , eenen aanmerkelijken invloed op deze
zaak moet hebben. Immers zeer onderschei-
den zijn de bedeelingen des' Allerhoogsten in
dezen.
Er zijn menschen, aan welke het Woord
Gods en de Christelijke opvoeding, van jongs
af, zoo geheiligd is geworden, dat zij, vau
hunne jeugd af, den Heer vreezen, en slechts
tijden van meer of mindere opgewektheid ken-
{{) Zie boTen § 4,
-ocr page 25-nen, maar zich van eene geheele levensveran-
dering niets kunnen herinneren. (1) Hoewel
men nu met reden mag aannemen, dat zij ,
door de werking des Heiligen Geestes, daartoe
reeds vroeg wedergeboren worden , (2) verliest
echter hunne bekeering zich zoo zeer in de
dagen hunner kindschheid , dat zij niets ge-
ruchtmakends kan hebben, maar alleen uit
hunne vroege godzaligheid blijkbaar is.
Zoo zijn er ook vele menschen, welke een
uitwendig godsdienstig en burgerlijk gedrag,
doorgaans of altijd , hebben gehad , maar des-
niettemin onwedergeboren waren, gelijk zij zich
daarna moesten bekennen, wegens de groote
dwalingen in de Leer, die zij heimelijk uit hoog-
moed koesterden, of uit hoofde van hunne ge-
dachteloosheid aan de eeuwige belangen hunner
ziel, indien niet wegens hunne heimelijke af-
keerigheid van ernstige lieden en gesprekken,
doch die langzaam, zacht, en allengskens, van
hunne dwalingen, zorgeloosheid en afkeerig-
heid, door den goddelijken zegen op de pre-
Men denke, uit het Oude testament, aan bavib
en os^BJA, DiKiELen zijne medgezellen. i Kon XVIII: U.
Ps. LXXI: 5. 6. Dan. I; 8, en, uit het Nieuwe Fei-
bond, aan johakres den Dooper, Luk. 1: 80,
(2) VcrsflijU hier Luk. I: 15.
diking van het Evangelie, teruggekomen,
thans zeer gemoedelijke en opregte dienaars
van jezus Christus zijn, maar moeijelijk eene
geschiedenis van hunnen overgang daartoe zou-
den kunnen geven.
Van deze spreekt christüs , in de ge-
lijkenissen van het Mosterlzaad en den
Zuurdeesem; (1) en, hoewel het zeker is,
dat het goddelijke genadewerk eenmaal in hen
moet zijn begonnen, zijn zij allerminst in staat
dit begin op te merken. Onder deze zijn er
ook niet weinigen, die, uit zedigheid en
vrees voor zelfsbedrog, hunne bekeering langen
tijd' voor geene bekeering houden, en haar
uit dien hoofde, zoo veel mogelijk, voor an-
deren verbergen, hoewel men, in den omgang,
duidelijk ziet, dat zij niet meer kinderen der
wereld zijn.
Van dezulken zijn evenwel zeer onderschei-
den degenen, die ras voorbijgaande indrukken
ontvangen , welke men , zoo lang er eene be-
stendigheid aan die indrukken ontbreekt, en
dezelve geene vruchten van godzaligheid voort-
brengen , voor geene wedergeborenen of be-
keerden kan houden (2).
(1) Malth: XIII: 31-33. (2) Maiih. XIU: 5-7, 20-22-
-ocr page 27-Doch er worden er ook gevonden, welker
bekeering al zeer in het oog valt, door de
plotselijke en groote verandering van hun ge-
heele leven, dewijl zij te voren zeer grof
en openlijk in de zonden leefden , of grove
dwalingen hartstogtelijk voortplanten , oT hunne
afkeerigheid van ernst en godsvrucht zeer de-
den blijken. Van zuJken aard waren de bekee-
ringen van den Koning masasse en van den
Apostel PADLüS. (l) Wanneer nu hierbij nog
komen niet alledaagsche omstandigheden, die
iniddelijk de bekeering veroorzaakten, ver-
maardheid der personen , welke dit voorregt
deelachtig werden , hevige gemoedsaandoenin-
gen 5 groote ijver eerst tegen, en daarna voor
de Christelijke waarheid en zeden, en eindelijk
nog eene openhartigheid van karakter, gelijk
in de zoo even gemelde voorbeelden, dan
kan het niet anders, of zulke bekeeringen
moeten wijd klinken, en elks opmerkzaam-
heid naar zich trekken.
Zulke bekeeringen zijn ook der bekendheid
overwaardig, dewijl de Allerhoogste dezelve
0) 2Kron. XXXIII: H-13. Hand. IX: 3, cnz. Tadlbs
■was wel een zedig, naauwgezet man, maar als vervolger
van bel Christelijk geloof, dat hij niet onderzocht, «»
groot zondaar. Zi, i Tim. I: 13-17.
renvekt, ter verheerlijking zijns naams, en
ter uitbreiding van zijn Koningrijk,
En al is het ook , dat het wonderdadige,
dat, bij PAüLtrs bekeering, plaats had, nu
niet meer wordt geschonken, onlbreekt het,
in onze tijden, niet geheel aan zeer buitenge-
wone, treffende en geloofwaardige bekeerinws-
geschiedenissen, die des Heeren magt en ge-
nade niet minder doen zien.
Men bespeurt dan, hoe groote verscheiden-
heid in dezen is, naar het verschil der God-
delijke bedeeling, en dat het nuttig is, in-
dien men billijk over het meer of min gerucht
makende eener bekeering zal oordeelen, perso-
nen , omstandigheden en geaardheid te onder-
scheiden,
§ 8.
J)e Christelijke godsvrucht heeft somtijds
een hoog gestemd gevoel, en groote
geestdrift.
Wanneer de Christelijke godsdienst het ge-
heele hart heeft ingenomen , de liefde tot
CHRisTüs in hetzelve diepe wortelen heeft ge-
schoten, en het gemoed in verrukking gebragt,
dan kan de mond dikwijls van Hem en des-
zelfs beminnelijkheid niet zwijgen, (1) en dan
wil men ook anderen tot een gelijk gevoel
brengen.
Het spreekt van zelve, dat deze geestdrift
niet altijd in dezelfde hooge stemming kan
blijven, vooreerst omdat de natuur des men-
schen , imkers aan deze zijde des grafs, geene
onafgebrokene verrukking toelaat ; en ten
andere , dewijl de aardschgezindheid en ver-
dorvene neigingen gedurig tegen de godsvrucht
strijden , en dikwijls te veel de overhand krij-
gen , dan dat men altijd, met zijne ziel, als
in den Hemel zoude kunnen wezen ; ja einde-
lijk ook, omdat maatschappelijke bezigheden
pligten den Christen zelfs verbinden, om,
zonder de Godsdienst uit het oog te verliezen ,
®ijne zorg en inspanning aan aardsche zaken
te wijden. (2)
Men treft die hooge geestdrift het aller-
meest aan bij de menschen , kort na hunne be-
keering, en vooral, bijaldien zij , voor dezelve,
veel vijandschap tegen ernst en godsvrucht
hebben aan den dag gelegd. Het natuurlijk
gestel komt hier ook niet weinig in aanmer-
(1)nbsp;Matth. VI: 21, XII: 34b, 35. Efez. V: (8-20.
(2)nbsp;2 TKes,. ni; (2. 1 Tim. V: 8,
-ocr page 30-king, alsmede de behoefte, die de een boven
den anderen heeft, om zijne gevoelens aan
anderen mede te deelen. Leeraren, Zende-
lingen en anderen, welker stand en beroep
hen in de gunstigste gelegenheid plaatst om op
menschen te werken, kunnen, indien zij groote
geestdrift gevoelen om hunne medezondaren te
bekeeren, daardoor veel nuts stichten, en be-
zwaren, die anderen onoverkomelijk schijnen,
overwinnen. De Apostel paülüs schijnt door-
gaans en gedurig, ook door de gedachte aan, en
zijne spijt over zijne vorige vijandschap tegen
christds, in zulk'eene geestdrift verkeerd te
hebben. En zoude er wel een Apostel zijn, die
zoo veel voor cHristcs gedaan, gereisd, geleden,
gepredikt en zoo vele gemeenten gesticht heeft ?
Ondertusschen, elk heeft zijne gave van God,
en niemand, die het anders wel met CHRIstüs
en deszelfs zaak meent, moet zich verontrus-
ten , omdat hij minder opgewonden van geaard-
heid , zich lot die hoogte niet kan verhefFen.
Alleenlijk zorgehij om, waar pligt hem dringt,
voor den Heer jezus uil te komen , en zich
Zijner nooit te schamen. (1)
()) Matth. X: 32, 33. Luk. IX: 2fi,
-ocr page 31-Bet godsdienstig gevoel behoort echter de
palen der natuurlijkheid en bedacht-
zaamheid niet te overschrijden.
Het godsdienstig gevoel moet, zal het dien
naam verdienen, in zijne uitlatingen, altijd
natuurlijk en opregt zijn. Vromer te spreken,
dan men inwendig gevoelt, is eene soort van
geveinsdheid, die zeer zondig is; en men zal
dan ook, in zijne redenen, de natuurlijkheid,
ongedwongenheid en kunsteloosheid missen,
Welke anderen treft, en zich aan hunne har-
ten mededeelt. Het doelwit mag ook nimmer
om uit te munten, of geliefd en bewon-
derd te Worden , maar liefde tot de eer van
God en des naasten heil, mag alleen het oog-
Oierk onzer godvruchtige uitboezemingen we-
*en. (1) Daarenboven behoort men, zelfs bij
en wärmsten ijver, bedachtzaam te zijn, dat
men de dierbaarste waarheden der Christelijke
godsdienst niet der bespotting prijs geeft, en
gepaarten niet voor de zwijnen werpt. (2)
J moeten ons kunnen uitboezemen en ma-
tigen , kunnen spreken en zwijgen, naar male
(O Mallh. V: »6, VI: 6. (2) Matth. YII: 6.
-ocr page 32-het een of ander, voor het Koningrijk van
CHRISTÜS en des menschen nut, dienstiger is.
Het is waar, daartoe behoort groote wijsheid,
die het deel van allen niet is, maar onze Heer,
op de voikomenste wijze, bezat en aanwendde.
Doch naar deze wijsheid streefden zijne leer-
lingen , zij ontvingen haar op het gebed, en
niemand zal die vruchteloos van God begee-
ren. (1) Een PAütüS bezat haar in de grootste
mate, en prees haar ook aan. (2) Zonder deze
breekt men dikwijls meer af, dan men opbouwt,
en sticht men verwarring in het Christendom.
De uitstorting van het Christelijk gevoel be-
hoort dan nimmer aanmatigend , hoogmoedig,
onbedachtzaam, drijvend of liefdeloos te we-
zen , zal zij eene dochter der echte , harte-
lijke , Christelijke godzaligheid genoemd kun-
nen worden.
De ware godsvrucht ontmoet veel tegen-,
stand in de wereld.
Niets is, volgens de ervaring van alle tijden
en landen, zekerder, dan dat de ware gods-
vrucht zoowel hare haters, als hare bemin-
(i) Jak. I: 5, 6. (2) I Kor. IX : (9-25. Efez. V; t5-(7.
-ocr page 33-naars vindl. Dezulken, die haar op den duur
met een onverschillig oog aanzien , zijn wei-
nige of geene , en het schijnt, dat men in
dezen volstrektelijk partij wil kiezen. De
denkwijze, de smaak, de keus van gezelschap
en vrienden, de levenswijze, het spreken en
handelen loopen zoo zeer uit elkander, dat het
eene gedwongene vereeniging wordt, die elk
oogenblik dreigt te bezwijken , wanneer men
de voorstanders der godzaligheid met de anders
gezmden wil ondereenmengen. Het is waar,
die andersgezinden verschillen ook van elkan-
der, en wel nog al aanmerkelijk. Ónder hen
^'jn onbeschaafde, zeer zinnelijke, geheel on-
gebondene menschen , en meer beschaafde,
minder zedelooze, die niet allen teugel van
welvoegelijkheid willen verwerpen. Sommigen
^^lls zullen eene Godsdienst naar hunnen
«maak voorstaan en uitoefenen , terwijl ande-
'en weder dien band verachten. Dit groote
verschil kan , nu en dan , -wel onder hen ver-
nng en twist veroorzaken , doch in EElf
® quot; zijn zij het althans eens, te weten dat zij
«enen gelijken afkeer hebben van hartelijke
cnriste].jke godzaligheid, en haar, elk op zijne
wijze, tegengaan en vervolgen. God heeft dit
3
-ocr page 34-reeds in het Paradijs, voorspeld, (1) en de
ondervinding bewees het, niet lang daarna,
in kaïn , welke habel doodsloeg (2). De
Geschiedenis der Kerk,, zoowel van het Oude
als Nieuwe verhond, heeft het bevestigd.
Ongeloof en Bijgeloof, ruwe en beschaafde
goddeloozen, ongodsdienstigen en werkheili-
gen , Sadduceën en Pharizeën hebben te
zamen deel gehad aan de kruisiging van den
Heer jezus en de vervolging zijner kerk, ter-
wijl wij nog heden hetzelfde verschijnsel, in
den grond der zaak, ontdekken. Onze Heiland
zeide tot zijne leerlingen: Indien gij van de
wereld waart, zoo zoude de wereld het hare
lief hebben: doch omdat gij van de wereld
niet zijt, maar ik u uit de wereld heb
uitverkozen, daaicm haat u de wereld. (3)
Padlus verklaart: alle, die godzalig willen
leven in Christus jezus , die zullen ver-
volgd worden (4). En de reden is, vooreerst,
omdat de onbekeerden het gemoedsbestaan en
grondbeginsel van bekeerden niet kennen, en
daardoor niet kunnen beminnen. (5). Ten
(1) Gen. III: 15. (2) Gen. IV: 8. i Joh. III; U.
(3) Joh. XVi 19. (4) 2 Tim. III: i2.
(5) Joh. VII: 7, VIII: 23. 1 Kor. II: lt;4-16.
-ocr page 35-andere, omdat ware godvruchtigen door hun
spreken en doen, het gedrag der anderen ver-
oordeelen, en derzelver geweten verontrusten,
en deze daardoor gestoord worden in hun
zorgeloos en onheilig leven. (1) Ja dewijl
echte godsvrucht zich zoowel tegen ongeloof
als bijgeloof, ongodsdienstigheid als schijn-
godsdienst stelt, wordt zij van beide deze
hare vijanden belaagd en tegengestaan , omdat
de menschen de duisternis liever hebben dan
het licht (2).
Men Werpe niet tegen, dat ook god-
^''uchtige menschen wel van anderen , die nog
kinderen dezer wereld zijn , blijken van toe-
genegenheid ontvangen ! Want doorgaans ge-
sehiedt dit meer, of wegens betrekking van
bloedverwantschap, of uit hoofde van het
doordeel, dat zij aanbrengen in de maatschap-
P'J en den omgang, of dewijl men, door hen
te doen, waant zijne zonden goed te ma-
doch niet uit liefde tot hunne hartelijke
godzaligheid. Zij kan nog wel hoogachting en
eerbied verwerven,(3) maar indien zij zich sterk
naar buiten vertoont, ter veroordeeling der
0)nbsp;VI: lt;8. Hand. XXIV: 25.
(2) Joh. III: 19-2,. (3) Ha:ul. V: 13.
3
-ocr page 36-wereldsgezindheid, dan is deze, naar de zachtste
oordeelvelling der wereld, een jammer en
gebrek, dat den anders zoo regtschapen, vrien-
delijken , eerlijken man ontsiert, en dat men
wel anders hebben wilde.
Met een woord, %ij, die naar het vleesch
%ijn, bedenken hetgeen des vleesches is,
maar die naar den geest %ijn, dat des
geestes is, en kunnen, dewijl het bedenken
des vleesches tegen dat des geestes over
staat, (1) onmogelijk elkander, in zoo ver,
anders dan met afkeer beschouwen.
De tegenstand der wereld, die de gods-
vrucht ondervindt, is van onder-
scheidene soort.
De ware godzaligheid ondervindt altijd, in
de wereld, wederstand, doch in verschillenden
trap, en op verscheidene wijzp, ja ook naar
mate zij zuiverder en krachtiger zich vertoont.
Tegenspraak, valsche leeringen, beschimping,
ballingschap, schavotstraffen en moord wissel-
den wel eens elkander af, of stemden zamen
(I) Rom. VIII: 5, 6.
-ocr page 37-om hetKoningrijk van christüs afbreuk te doen.
Echter niet in alle tijden. Er waren kalme
dagen, in welke men de godsdienstige denk-
en handelwijze, door geene geweldige midde-
len wilde aanranden , gelijk wij , door Gods
goedheid, zulke tijden mogen beleven.
Doch nimmer ontbrak het aan zekere smaad-
woorden, door welke men de afkeerigheid van
ware godsvrucht bij zichzelven versterkte,, an-
deren tegen haar innam , en godzalige menschen
verachtelijk zocht te maken.
Onder deze waren er dikwijls onbestemde
Uitdrukkingen , woorden zonder beteekenis,
die, zoo zij al eenige beteekenis hadden,
immers niet, in derzelver zin , bekend waren
aan hen, die zich van dezelve bedienden,
maar door den eenen van den anderen werden
overgenomen , alleen om zijnen afkeer aan te
duiden, en sommige lieden te verachten. Zoo
Werd de Heer jezus een bezetene, een hrank-
sinnige ^ een Galile'ér en Nazarener gehee-
terwijl zijne volgelingen, in den eersten
Christentijd, met dezelfde namen werden be-
stempeld (2).
0) Mauh. XXVI: 69, 7(. Joh. X:20, 2i.
(2) Hand. XXR': 5.
-ocr page 38-Gedurende al de volgende eeuwen , en in
alle wereldstreken , ontbrak het niet aan der-
gelijke smaadwoorden , terwijl niet alleen de
omstandigheden , maar zelfs de mode daarop
invloed had , en het eene smaadwoord , na
eenigen tijd gebruikt te zijn , als het ware
te veel verouderde, om langer gangbaar te
Avezen , maar met een ander woord van af-
keuring of bespotting werd verwisseld. Een
onderzoeker der Geschiedenis zoude daarvan
eene lijst kunnen maken, die, ten aanzien
van hare uitgebreidheid, elks verwachting
zoude overtreffen. Sedert vele jaren is, im-
mers in ons Vaderland , het woord dweeper
het meest in gebruik gekomen.
Wat men door het woord: dweeper en
dweeperij, doorgaans verstaat.
Het komt mij voor niet zonder nut te zijn,
iets mede te deelen over het woord dweeper en
dweeperij en heigeen daarmede in verband staat.
Een dweep er beteekent, in onze taal
eigenlijk eenen zot, maar wordt echter niet
gebezigd van iemand, die, in geenen deele,
zgns verstands magtig is , en men met den
naam krankzinnig bestempelt. Men wil er
door aanduiden eenen rnensch, wiens ingeno-
menheid met zekere zaak zoo ver gaat^ dat
bij zich niet kan matigen in zijn spreken en
handelen; die, hoewel in andere dingen,
overeenkomstig de wetten des verstands han-
delende , zich, door zijne opgewondenheid en
vreemde denkbeelden, laat vervoeren tot over-
drevene hartstogten en dwaze handelingen,
die bijzonder het stuk zijner ingenomenheid
betreffen.
Het woord dweeper, wanneer het niet als
eene uitdrukking zonder beteekenis, gelijk
dikwijls, wordt gebruikt, stelt ons zoodanigen
mensch voor. Het past op vele menschelijke,
staatkundige en maatschappelijke zaken , het
aardsche leven betreffende, of ook op vele
personen, met welke men te veel kan zijn
ingenomen , voor welke men te hartstogtelijk
sterk kan ijveren. (1) Het wordt dan
^el, buiten betrekking tot de Godsdienst,
oenomen, doch meestal gebezigd om iemands
aan en handelwijze, als te overgodsdien-
stilulim ''T-nbsp;^^^^ ijveraars voor en tegen Con-
oplcvert'sfnbsp;opS'=tlt;'verd en nog
«an hen 'nbsp;dweepers noemen ? Men denke ook
' le met lataiir , ü^/irxihi en anderen dweepen.
-ocr page 40-stig , en zijnen pligt, ja zijne rede orersclarij-
dende , Toor te stellen. Sommigen yervTarren
dit woord met het woord dwaling, bijge-
loof, enthusiasmus en geveinsdheid. Dit
ondertusschen is zeer verkeerd ; hetwelk ik
kortelijk zal aantoonen.
Dwaling met betrekking tot de Godsdienst,
is gebrek aan genoegzame kennis, en misvat-
ting, maar wordt dan eerst dweeperij, wan-
neer men hartstogtelijk haar wil doordrijven,
en alles daarvoor wagen.
Bijgeloof \s eene soort van dwaling, door
welke men voor waarachtig houdt hetgeen on-
zeker, onwaar, ja zelfs onredelijk is, hetzij,
dat men daarbij ook nog eenige dingen aan-
neemt , die op goede gronden steunen, hetzij
dat men ook deze verwerpt; maar dit wordt
dan ook eerst dweeperij, wanneer men hetzelve
aan anderen , met overmatige geestdrift, wil
opdringen, en zich daardoor tot onbezuisde
handelingen Iaat vervoeren.
Tan deze dweeperij onderscheidt zich voor-
deelig het enthusiasmus , zijnde eengrieksch
woord, dat moeijelijk in onze taal kan worden
overgezet, althans niet beter dan door goede
geestdrift, en derhalve in eenen goeden zin
wordt genomen, zoo dat het aanduidt eene
groote ingenomenheid met eene belangrijke
zaak , alsmede eenen ijver om dezelve aan te
prijzen, tot heil van anderen, echter op eene
wijze, die tijd en omstandigheden verstandig
in acht neemt. Zoo vras de Jpostel paülüs,
voor zijne bekeering, een dweeper; vooreerst,
omdat hij ijverde tegen de Waarheid, en /e«
andere, dewijl hij dit deed, op eene over-
matige en geweldige wyze, met gevangenne-
ming en kwelling van andersdenkenden; maai,
na zijne bekeering, was hij een enthusiasl,
goede ij veraar, die nu wel sterk ijverde,
maar dit deed voor de Waarheid, tot heil van
anderen, en niet anders, dan door monde-
en schriftelijke voordragt, met gematigde
en gepaste uitdrukkingen.
De gevemsdheid verschilt, op eene andere
Wijze, hemelsbreed van dweeperij, dewijl de
enkele dweeper altijd gelooft en meent, hetgeen
vet^Tnbsp;verbeeldingskracht is wel
erd, zijn gemoed opgewonden, zijn
elrli knbsp;. maar met dit al kan hij een
^/ïï . rondborstig man zijn, die alleen noo-
zi!h ^^^^^nbsp;overtuigd te worden , echter
zic vaak , do^^ hoogmoed en halstarrigheid,
-ocr page 42-tegen die overtuiging durft verzetten ; hoewel
men moet erkennen, dat dweeperij niet zelden
de geveinsdheid in de hand werkt. Maar een
geveinsde is in zijn binnenste overtuigd, dat
hij zoo min het godsdienstig gevoel, als den
ijver bezit, welke hij voorwendt en vertoont.
Zijn doel is om zijne medemenschenquot; te be-
driegen , en, onder schijn van vroomheid,
zijn wereldsch belang te behartigen. Over
dezulken heeft onze Heer het verschrikkelijkste
wee uitgesproken. (1) Men ziet overzulks
duidelijk , dat een dwalende en htjgeloovige
niet altijd een dweeper is, en dat de ge-
veinsde wel uiterlijk den dweeper kan na-
bootsen, maar in zijn binnenste zeer van hem
kan verschillen. • Eindelijk , dat er ook een'
goede ijver bestaat, voor Godsdienst en waar-
heid, die het allerminst met dweeperij of ge-
veinsdheid verward moet worden. Het gevollt;r
is, dat er vrij wat kennis van zaken en per-
sonen vereischt wordt, om iemands gemoeds-
bestaan en handelingen, met eenige billijkheid,
voor dweeperij te verklaren. Men bedenke
steeds, dat er weinig of geen verstand noodig
is, om iets, hetwelk van onze eigene denk-
(I) Matlh. XXIII: 13, enz.
en handelwijze afwijkt, te bespotten en t|
verachten, in navolging van anderen, maar
dat een verstandig man onderzoekt, eer hij
vonnis velt, en dan nog zijne woorden weegt. (1)
§ 13.
Het groot onderscheid tusschen christelijke
godzaligheid en dweeperij.
Er bestaat een groot uiteenloopend verschil
tusschen de christelijhe godsvrucht en de
dweeperij, hetwelk ik nu in bijzonderheden
wil aanwijzen.
Het eerste en hoofdverschil is, dat de eewe
op waarheid, de andere op dwaling gegrond
5 de eene met het goede, de andere met
het Verkeerde hartstogtelijk is ingenomen , de
eene voor God en deszelfs dienst, de andere
voor menschelijke, en doorgaans schadelijke
begrippen ijvert. Mogelijk werpt gij tegen,
dat men ook voor de ware Godsdienst te on-
bezonnen , te doldriftig, te onmatig en eigen-
^'nnig kan ijveren , en in zulk een geval, den
naam van dweeper niet ontwijken. Doch ik
antwoord , da^ ^jj overdrevene en onmatige
an toch ook in de dwaling zijnen grondslag
(O Spr, XV: 2, 28.
heeft, hetzij dat men eene of meer Bijbei-
plaatsen verkeerdelijk en tegen derzelver be-
doeling opvat, en daaruit grond voor zijne
handeling ontleent, hetzij dat men zich, door
eene dwalende verbeelding laat verleiden, en
dezelve voor eene goddelijke ingeving houdt,
hetzij eindelijk dat men naar hartstogten en
begrippen handelt, die Gods woord , behoor-
lijk onderzocht, zoude afkeuren, zoodat mijne
stelling vast staat, dat de godsvrucht in de
waarheid, de dweeperij in de dwaling
gegrond is, en van dezelve voedsel ontvangt.
Voorts handelt de ware godzaligheid naar
reine beginselen van nederigheid, bedacht-
zaamheid, zachtzinnigheid, zuivere liefde
Gods en des naasten, terwijl de dweeperij ,
hoe goed zij het ook meent, aan haren hoog-
moed, onhezuisden ijver, toorn en eigen-
liefde te onderkennen is.
Een nederig mensch tracht niet naar hooge
dingen , komt liever achteraan met de open-
barmg van zijn godsdienstig gevoel, met den
strijd voor zijn geloof, dan dat hij de eerste
wil wezen. (1) Hij neemt niets ligtvaardig
bij de hand , hij ijvert niet ontijdig, maar
(t) Rom. XII: 3, lt;6. \ Kor. Xl: 23, 40.
wacht op den tijd ran God, en de gangen van
deszelfs Toorzienigheid. Hij onderzoekt ge-
durig , wat de wil zijns Heeren zij; hij bere-
kent de gevolgen , en is bedachtzaam , om ,
door geene onverstandige maatregelen, zijne
goede zaak te bederven. Zijn grootste ijver is
altijd getemperd door zachtzinnigheid en vrien-
delijkheid jegens allen, met welke hij in aan-
raking komt. Hij hoort iemands tegenredenen
geduldig aan, zoekt dezelve zich ten nutte te
oiaken, wederlegt dezelve niet meer dan noodig
» en met de gunstigste veronderstelling, en
l'an hij het pleit niet winnen, hij onderwerpt
zich aan God, die alleen van het gezaaide den
wasdom geeft. (1) Dat nu de dweeperij naar
gansch andere beginselen handelt, is de door-
gaande leer der ondervinding. Men denke
slechts aan paülüs , voor zijne bekeering. Hij
^®sjaeen welmeenend, maatschappelijk braaf,
op zijne godsdienstpligten naauwgezet man,
®aar vol van eigenliefde, zoo vast steunende
quot;P^zijne eens aangenomen begrippen , dat hij
^ic verheven oordeelde boven alle dwaling.
'J 'agt zijn goed doen bij God en menschen
®iing. Bij moest de man zijn , die de
CO Mauh XI: 25.26. I Kor. 111:6,7.
aartsraderlijke Godsdienst zoude opregten. Dit
deed hij niet, door middelen van redelijke
overtuiging, veel minder door eigen onder-
zoek , of de Heer jezüs al of niet aan de Wet
van mozes en de Leer der Profeten beant-
woordde , o neen ! door lasteren en woeden ,
gevangennemen en geeselen, door toe te stem-
men tot der Christenen marteldood , en met
dit alles meende hij, in zijne dwaling, Gode
eene groote dienst te doen. (1)
Maar vergelijk nu paulus , na zijne bekeering,
met zichzelven ! Zijne overtuiging moge even
vast zijn geweest, doch nu steunde zij niet
langer op vooroordeel, maar op zuivere waar-
heid. Zijn moed en ijver bleven hem bij,
doch werden gematigd door voorzigtigheid,
wijsheid en zachtzinnigheid. Hij konde nu ,
in Jrahi'è en te Tarsus, den tijd afwachten
dat de Heer hem wilde gebruiken. Hij bragt
Gode zijne godsdienstigheid niet meer in reke-
ning, maar noemde zich den voornaamsten
der zondaren. Zijn geestdrift was, zoo wel
in geaardheid als voorwerp, dermate veran-
derd, dat men , daarop lettende, gemakkelijk
(i) HamlTlII: 3, IX: 2, XXVI. 9.,,. Philipp
III: 4-9.
het groot verschil tusschen de natuur der
dweeperij en der godzaligheid leert kennen.
Eindelijk, de ware godzaligheid is ten
hoogste redelijk en eenvoudig, terwijl de
dweeperij onredelijk is, en zich aan over-
drijving schuldig maakt.
Het is immers ten hoogste redelijk, dat men
het beste goed ook het meest waardeert, daar-
over het liefst nadenkt, daarmede het sterkst
is ingenomen, dit aan anderen tracht mede te
deelen, het zoeken van hetzelve aanprijst, om
ook anderen gelukkig te maken. De redenen ,
die men daarover voert, naar den Bijbel, zijn
^00 overeenkomstig de behoefte der menschen,
zoo overtuigend, zoo beminnelijk en aanvallig,
dat zij dringen in des menschen gemoed.
He toon van spreken en wijze van hande-
^en IS, bij de ware godzaligheid, zoo eenvou-
natuurlijk, overeenkomsiig den aard en
e verhevenheid van het onderwerp, en tevens
menschelijk en maatschappelijk, dat geene
ten^n^'^'quot;^ dergelijks l^n voortbrengen:
de?^^^nbsp;onbewijsbare, onredelijke,
schnbsp;natuur en bestemming over-
drin!nbsp;staande houdt en wil op-
'quot;gen, m ^aar spreken, onbestemd , ver-
-ocr page 48-ward , hoogzinnebeeldig, dikwerf onverslaan-
baar .is; en, in haar gedrag, stuursch,
stijfzinnig, den eenen pligt overdrijft, ten
nadeel des anderen.
§ 14.
Het zondige en schadelijke om Gods-
vrucht dweeperij te noemen.
Ik konde meer zeggen van het onder-
scheid tusschen christelijke godzaligheid
en dweeperij; maar het gezegde is genoeg
om elk te overtuigen, en tevens het on-
billijke te doen kennen van eenen mensch,
die welligt hartelijk God vreest, als eenen
dweeper te bespotten.
Dat dit zeer zondig is, zal blijken,
zoodra men overweegt, dat men daardoor
zijne afkeerigheid aanduidt van hetgeen de
Heer, in zijn Woord, aan elk aanprijst,
als den eenigen weg om zijne gunst, voor
den tijd en de eeuwigheid, te genieten,
en zich zeiven ^verhardt in de zonde of
zorgeloosheid, die het eeuwig verderf ten
gevolg heeft. (1) Ten andere omdat het
O) Pred. XII: (3, {l. Mallli. XllI; 41.43. 2 Tliess.
1:8-10.
Uitdrukkelijk in den Bijbel wordt Terboden
en met het Goddelijk ongenoegen bedreigd'
Wij lezen immers, dat de Heer zegt: die \'
rgt;njn volk, aanraakt, die raakt mijn oo.l
appel aan. (1) Ten derde, dewijl men zich
daardoor gelijk stelt aan de booze Joden en
andere vijanden des Zaligmakers, die Hem en
discipelen. ook met leugen en smaad-
Tervolgden. Het is waar, het ge-
schiedt dikwijls niet opzettelijk, maar uit na-
volging en onbedachtzaamheid, doch dan neemt
^en echter deel aan de zonde van anderen,
fquot; lastert hetgeen men niet verstaat, noch
behoorlijk wil onderzoeken. Men zegge niet:
veroordeel nimmer een waarlijk god-
quot;uchtig mensch, maar alleen den huichelaar
dweeper.quot; Want welk' eene menschen-
IJ e onderscheiding op dezen en genen toe
j P®®®®quot; • Daarenboven er kan zich eenige
wir^^^'^f'nbsp;®°ders onreins met iemands
ennbsp;^^Ü dan on-
w'inbsp;die mogelijk beter is dan
dat zifn^l'nbsp;wij ontdekken,
^Sne godzaligheid niet boven alle vooroor-
(') Zach. ii.
-ocr page 50-deel en gebrek verheven is ? O gij , die aan-
stonds gereed zijl om eenen godsdienstigen
mensch overdreven en dweepachtig te noemen,
ziet toch wel toe, dat gij niet, wegens uwe
onverschilligheid, wereldliefde en zondenlust,
verloren gaat! Gij waant soms, dat deze en
gene te veel bidt, de kerk bezoekt, in den
Bijbel leest; dat hij te steildenkend , te ern-
stig , te weinig maatschappelijk is, de Gods-
dienst te veel in den mond heeft, met haar
te koop loopt; maar, eilieve! daal eens in
uw eigen hart en let op uwen wandel! Bidt
gij ook te weinig en te harteloos? Is u het
eenzaam bidden ook een ongewoon werk ?
Gaan er ook dagen voorbij , dat gij zoo min
aan God en chrisTüs , als aan dood en eeu-
wigheid gedenkt? Laat gij uwe zitplaats in de
kerk ook doorgaans ledig, en den Bijbel on-
gebruikt ? Is uw leven ook toegewijd aan ver-
strooijing en vermaak ? Zwijgt gij ook van God |
en Deszelfs dienst, omdat gij u dit schaamt,
omdat gij er weinig van weet of over denkt,
omdat uw gemoed ijskoud is'voor den Zalig-
maker, en gij niets hebt om er mede te koop
te gaan ? O ! veroordeel en beschuldig dan
liever uzelven ^ en bedenk, Avelk leren de
beste voorbereiding is voor de eeuwigheid, en
het zaligste sterren zal ten gevolg hebben, het-
gene, dat gij thans smaalt, of het uwe? jI eens
gesteld: anderen dreven de Godsdienst te
ver,^ zoodat uw ongunstig oordeel over hen,
hierin en daarin , niet van allen grond was
ontbloot, O meen niet, dat hunne overdre-
venheid uwe ligtzinnigheid en zorgeloosheid,
voor den fiegter van alle vleesch, zal kunnen
verschoonen! Ja onderzoek uzelven , of uw
afkeer van hen wel eigenlijk gegrond is in
het gebrek , dat hunne godsvrucht bezoedelt,
dan wel in hunne godzaligheid zelve , die u be-
schaamt en veroordeelt, en dat gij u slechts
hij hunne verkeerde handelingen bepaalt, om
«we afkeerigheid van ernst en ingetogenheid
eenen glimp te geven , die uwe ongodsdien-
stigheid , voor uzelven en anderen, in eene
betere gedaante plaatst! Bedenk eindelijk, dat
'nen, met smaadredenen nooit iemand verbe-
Ifrf
' maar dal deze in den boezem der dwa-
'^en wonen! (1)
Spr. XI: 12. XUI: 20.
-ocr page 52-52
§ 15.
Nitmand behoort %ich, door den smaad der
wereld, in %ijne godsvrucht te
laten stremmen.
Men meene niet, dat smaad en spot wei-
nigen indruk maken op den mensch, om hem,
geheel of gedeeltelijk, zijne goede voornemens
te laten varen. Neen , de ondervinding heeft
geleerd, dat de vijanden van de Godsdienst
daardoor dikwijls meer voor hunne zaak heb-
ben gewonnen, dan met geleerde tegenspraak
en de bitterste vervolgingen. Deze toch von-
den doorgaans, in de eigenliefde van anderen,
een tegenwigt, doordien zij voor hen in ver-
stand hiet wilden zwichten, noch zich met
geweld laten dwingen. Doch die zelfde eigen-
liefde kan niet dulden het voorwerp te zijn
der algemeene bespotting en verguizing. Dit
wordt ook in den Bijbel, als eene zware be-
proeving voorgesteld, over welke de Heiligen
tot God hunne klaagstem verhieven. (I)
De vrees voor smaad en spot, heeft menig
mensch , die welligt anders den goeden weg
zoude zijn ingeslagen, verleid om zijne goede
(1) Ps, XXIl: 8. XLII: H. tVI: 6.
-ocr page 53-beginselen te onderdrukken, en, tegen zijn
geweten aan , op het pad der zonde en zor-
geloosheid te volharden.
Het ontbreekt ook niet aan voorbeelden,
die reeds eenen aanvang gemaakt hadden met
bunne bekeering, Tan welke godvruchtige
lieden eene blijde hope hadden opgevat, maar
die, omdat zij de bespotting der wereld niet
ionden lijden , met den hond zijn wederge-
keerd tot hun uithraaksel, en met de ge-
lassene zeuge tot de wenteling des
slijks. (1)
Ja hoe dikwijls wordt de ware godvruchtige
nog daardoor belemmerd, en, in sommige
dijden, tot het hinken op twee gedachten
gebragt, hetzij door lafhartig zwijgen dan,
^vanneer hij moest uitkomen voor den naam en
de zaak zijns Heeren, hetzij door het bewim-
P^en zijner ware gevoelens, het spreken naar
dennbsp;anderen, indien niet door zelfs
en oogen ernst van zijne medechristenen als
overdreven te noemen , of deel te nemen
dennbsp;dingen , alleen om in eenen goe-
dZnbsp;wereld, en
en smaadnaam van dweeper te ontwijken !
(O ïPetr,
In dit opzigt zijn de maaltijden der Groo-
ten , hunne eerbevrgzingen , de omgang met
vrijdenkende Geleerden , en tijden van Gods-
diensttwisten , bronnen van verzoeking voor
hen, die den Heer vreezen , en niet gestadig
de wacht houden over zichzelve. (1)
Men bedenke ondertusschen, als wapenen
in den strijd tegen de spot en de minachting
van de kinderen dezer wereld , in de eerste
plaats , dat wij eenmaal moeten sterken, en
in onze zonden zullen verloren gaan, wan-
neer de vriendschap der wereld ons meer
waard is geweest, dan de vriendschap met
God, (2) terwijl zij, om wier wil wij de
stem van ons geweten gesmoord, en de goede
indrukken wederstaan hebben , ons zelfs den
geringsten troost niet zullen geven, maar
angstig ons sterfbed ontwijken , gelijk de er-
varing leert.
Ten andere, dat hij , die vader, moeder, ^
broeders of zusters , ja zelfs zijn eigen leven
liever heeft dan christüs, Zijns niet waardig
is, en dat de Zoon van God hem , die zich
(1) Men (lenke aan ïeieüs, niet alleen in kWafas zaal,
maar ook te Antiochië. Matth. XXVI: 69 enz. Gal.
U: 11 enz. (2) MaUh. VII: 13, 14. Jak. IV: 4.
zijns geschaamd zal hebben , zich ook
schamen zal wanneer Hij komen %al in
zijne, heerlijkheid, en in die des raders
en der heilige Engelen. (1)
Ten derde leert ons het voorbeeld van
pilatcs , die, uit vrees van , op de aanklagt
der Joden, de vriendschap van den Keizer
tiberics te verliezen, zijn geweten verkrachtte,
door den Zaligmaker ter kruisdood te veroor-
deelen, (2) en dezelve echter niet behouden
konde, maar kort daarna, door den Keizer
ballingschap gezonden , in dezelve zijn
eigen moordenaar is geworden , hoe men zelfs
de gunst der wereld niet kan behouden, door
geweten aan haren wil op te offeren.
Niemand kan immers twee strijdige heeren
dienen , God en de wereld , naar het oordeel
^an christus. (3) Een dubbelhartig man
IS ongestadig in alle zijne wegen. (4) Zich-
zelven in zijn spreken en handelen niet gelijk
ijven, maar dan streng en vroom, dan
^quot;Jgevig en loszinnig te zijn, naarmate men
met dezen of genen verkeert, om elk te be-
is een bestaan, dat, vroeg of laat,
m fr'vnbsp;33. L„k. IX: 26.
U) Joh. XlXi (2. (3) Mauh. VI: 24- (4) Jac. I: 8-
-ocr page 56-aan het licht komt, God vertoornt en zelfs
bij de menschen verachtelijk is; van daar,dat wij
lezen : wandel voor mijn aangezigt en wees
opregt / (1) En : laat de opregtheid en vroom-
heid mij behoeden. (2)
In de vierde plaats zie men op het loon ,
dat Gods Woord toezegt aan de getrouwen,
die den spot en smaad der wereld niet ge-
vreesd , maar geduldig verdragen en overwon-
nen hebben. Dit loon is zeer groot, dikwijls
zelfs gedurende dit aardsche leven. De Spreuk-
schrijver zegt: de opregte zal daarna gunst
vinden, meer dan die met de tong v/ei7,(3)Men
verkrijgt ook, langs dezen weg, na zijnen dood,
eenen goeden naam, en loffelijke nagedachtenis,
zelfs bij de goddeloozen, die den vromen, in
zijn leven haatten en vervolgden. De Joden
sierden, in des Heilands dagen, de graven der
Profeten op, welke hunne vaders gedood had-
den. (4) Doch het voornaamste loon is in de
eeuwigheid. Christüs zegt: Zalig zijt gij,
wanneer u de menschen smaden en vervol-
gen , en liegende alle kwaad tegen u spre-
ken om mijnen wil, ^erblijdt en verheugt
(1) Gen. XVII: i. (2) Ps. XXV: 2(.
(3) Spr. XXVUl: 18, 23. (4) Malth, XXIII: 29-
-ocr page 57-M , want uw loon is groot in de hemelen / (1)
En elders: een ieder, die mij belijden zal
voor de menschen , die zal ik ook belijden
voor mijnen F ader, die iri de hemelen is. (2)
En wederom: wees getrouw tot den dood,
en ik zal u geven de kroon des levens; (3)
terwij] PABLOS ons vermaant niet aan te mer-
ken de dingen, die men ziet, maar de
dingen, die men niet ziet, om dat de din-
gen , die men ziet, tijdelijk zijn, maar de
dingen, die men niet ziet, eeuwig. (4)
Men behoort ondertusschen zich niet zonder
'Noodzaak, of met regt, den smaad der
wereld op den hals te halen.
De vervolging of spot, welke wij, om jezus
wil dragen, moet geheel om jezüs en zijner
Wil wezen, zullen wij daarbij een gerust
met^h'^ '^el^ben, en ons kunnen vertroosten
^^ et loon , aan des Heilands volgelingen
oegezegd. fig Apostel petrus zegt: Indien
SJ gesmaad u)ordt om den naam van
o!nbsp;Mauh. X: 32.
O) OFenb.1^,0. (4) 2 Kor. IV: lt;8.
k
CHRISTÜS, dan zijt gij zalig, doch dal wte-
mand van u lijde als een doodslager, of
dief, of kwaaddoender, oJ als een, die
zich met een anders doen bemoeit! (1) Het
is alsof de Apostel voorzag, dat men, in den
naam van het allerheiligst Geloof, zich straf-
baar zoude gedragen, of zijne menschelijke
zondige driften met het heilige verwarren , en
dan dwaasselijk meenen, dat men, vervolgd
wordende, dit voor christds leed, en dat
hij daarom deze vermaning noodig rekende.
Een ijveraar voor de Christelijke godsdienst
zoude zich tegen de burgerlijke wetten der
Overigheid, tegen de onschuldige gebruiken
en zeden der Maatschappij kunnen aankan-
ten , of, door de vreemdste gebaren en uit-
drukkingen , zich dus gedragen , dat hij bil-
lijke verachting en bespotting, bijaldien niet
erger verdiende. Een vroom mensch zoude,
bij zijne vroomheid, aanstootelijke dingen ,
onnoodige bemoeijingen, onbedachtzame han-
delingen kunnen voegen, ea daardoor veroor-
zaken , dat het eene met het andere aan be-
spotting wierde prijs gegeven. Hij zonde,
tegen de les van' chris.tus , het heilige den
honden kunnen geven, en %ijne paarlen
voor de zwijnen werpen, (1) door ontijdig
en zonder eenige menschenkennis, zijne ver-
maningen en godsdienstige toespraken uit te
boezemen. Dit heeft de ervaring meermalen
bewezen, en kan verklaard worden uit de
onvolkomenheid, die de godsvrucht op de Aarde
aankleeft. En zoo kom ik als van zelve tot mijne
TWEEDE AFDEELING ,
teji betoog , dat ware christelijke god-
zaligheid zohder dweeperij be^bfesd
dehoort te worden.
Dweeperij kan zich gemakkelijk met
ware vroomheid vermengen.
Hoewel de echte Christelijke godsvrucht het
tegengestelde is van alle zedelijke gebreken,
geene zonde noch verkeerdheid, die niet
m eenen bekeerden of vromen kan vallen,
^et vleesch begeert immers tegen den geest,
en de geest tegen het vleesch, en deze staan
t^gen elkander, zoodat de Christen dikwijls^
(O Mallh, vii: 6,
niet doet, hetgeen men billijii van hem vor-
dert, en hij ook wil. (1) Men kan echter van
vele, en wel van de meeste; verkeerdheden niet
zeggen , dat zij zich met de godsvrucht ver-
mengen , al is het ook, dat zij in eenen god-
vruchtigen vallen. Trouwens, toen dèvid
zich in zijne schandelijke zonde van overspel
verliep , en petrus den Heer christus ver-
loochende, geschiedde dit tegen hun geweten
aan , en vertoonden zij niets, dat naar vroom-
heid geleek , tot dat zij zich bekeerden. Maar
er zijn zekere gebreken , die den schijn van
godsvrucht kunnen aannemen, en daardoor
zich met dezelve vermengen. Bij voorbeeld
de geldgierigheid is, zoo wel als de godsvrucht,
eene vijandin van overdaad , pracht en ver-
kwisting. Hoe ligtelijk kan dan een ernstig-
denkend mensch , wanneer hij echter die zonde
niet is afgestorven, aan dezelve voldoen , en
zich verontschuldigen met godvruchtige rede-
nen van matigheid , spaarzaam^id, nederig-
heid en afkeer van wereldsgezindheid, terwijl
zijne vasthoudendheid ondertüsschen aan zijne
eenvoudige levenswijze ruim zoo veel deel
heeft, als de lust om den Heiland te behagen.
(1) Gal. V: 17.
-ocr page 61-Zoo rereenigt zich ook gaarne de dweeperij
met de hartelijke godsTrucht, om dat zij een
vroom voorkomen kan hebben, en eene opge-
wondenheid in godsdienstige zaken voortbren-
gen , die het onzuiver namaaksel der ware
godzaligheid is. Zij heeft zoo wel hare ge-
moedsaandoeningen , hare zelfsverloocheningen,
bare schriftuurplaatsen en bewijsredenen, als
de echte godsvrucht. De Satan verandert zich
bij haar, als ware hij een Engel des lichts,
en ondersteunt haar door de uitspraken des
Bijbels, hoewel buiten derzelver zin en be-
doeling getrokken. (1)
Er zijn zelfs voorbeelden van vrome men-
schen , welke zich tot de grofste en buiten-
sporigste dweeperijen, die Kerk en Staat
dreigden omver te werpen , hebben laten ver-
leiden. (2) Ja ik vrees, dat er, hier en daar,
in ons quot;Vaderland , worden gevonden, die wel
®ogen waken en bidden, dat zij zich niet
lot iets dergelijks laten vervoeren.
Doch er zijn ook minder grove, fijner ge-
sponnen' dweepachtige gevoelens en hande-
midde d^quot; ''quot;afvan een voorbeeld te Eiberfeit, in liet
d ' VfrTnbsp;eeuw, volgens ïpet, KerkgescMedenii
«er xmide eeuw, Xde deel, bl. 335 em.
-ocr page 62-lingen, die des te gemakkelijiter in het anders
' vroom gemoed insluipen, naarmate zij bij
anderen in zwang zijn , eene godvruchtige ge-
daante vertoonen , soms de letter der Heilige
schrift, of eene zekere opvatting deszelven
voor zich hebben, en daardoor zich met ware
godzaligheid vermengen.
Het is van belang , dat wij eënige van deze
gebreken leeren kennen, zoo wel in derzelver
aard als schadelijkheid , om ons voor dezelve
te wachten; en daarom willen wij dit stuk
een weinig ontwikkelen.
Dweeperij in hei algemeen is overdrevene
godsvrucht.
Wat echte onbesmette godzaligheid is, leeren
Avij uit den Bijbel, en inzonderheid door het
voorbeeld van JEZüs christüs , kennen. Doch
deze kan, bijaldien zij kwalijk wordt begrepen of
toegepast, aanlöiding geven tot eene overdrijving,
die het overige goede ontsiert, en zeer schadelijk
is. Gij zult mogelijk denken, dat men nooit
te goed, te eerlijk, te godvreezend kan zijn,
en gij hebt, in zekeren zin, gelijk. Maar
wanneer wij spreken van iemand, die te
vroom is, of zijne godsdienstigheid overdrijft,
dan bedoelen wij daarmede, dat hij , hetzij
door onkunde, hetzij door hoogmoed of andere
verkeerde hartstogten, het ware spoor der
godsvrucht bijster is, den eenen pligt om den
anderen verwaarloost, bij de volmaakte wet
des Heeren zijne eigene geboden voegt, en
dezelve daardoor krachteloos maakt. Laat ik
dit stuk een weinig ophelderen : Men stelle
eens, (hetwelk slechts zeldzaam gebeuren zal,)
dat iemand zoo veel aan den armen gaf, dat
hij zijne vrouw en kinderen gebrek liet lijden,
of) (hetgeen meermalen is geschied,) dat men
door het overmatig bezoek van godvruchtige
- gezelschappen , zijn werk ongedaan, zijne kin-
deren zonder opzigt liet, en verzuimde hun
eene goede opvoeding te geven. In dat geval
^an hij meenen zeer vroom te zijn, en God
te behagen. Doch in de daad is hij te weinig
vroom, dewijl hij den eenen pligt, hem door
en Bijbel voorgeschreven , wel onderhoudt,
|naar den anderen , die hem niet minder ge-
' schandelijk verwaarloost. Dit
en
moet men toch dweeperij noemen,
is dikwijls nog erger naam waardig. Zoo
en
-ocr page 64-zoude iemand zich vastendagen kunnen op-
leggen , die, door strenge onthouding,
zijne gezondheid nadeelig waren. Ja ik
weet, dat het niet geheel aan voorbeel-
den heeft ontbroken van opregte lieden, die,
misleid door een mingepast zinnebeeldig ge-
zegde, van zijn verhand met God met zijn
bloed te onderteekenen, hetwelk zij in een
boek hadden gevonden, dit voorschrift letter-
lijk hebben opgevolgd. Zulk een gedrag kan
wel de opregtheid en den ijver doen blijken
van iemand, die zich den Heer toewijdt,
maar is echter dweeperij. Eene onderteekende
opdragt van zichzelven aan God en den Zalig-
maker, zoude mogelijk voor iemand een hulp-
middel kunnen zijn, om dezelve vervolgens
zich te herinneren; en in zoo ver nog niet
bijgeloovig, maar onschuldig. Echter eene
insnijding te maken om , op die wijze , zijn
bloed te verkrijgen, is eene zondige daad, van
afgodendienaars ontleend, (1) welke de Aller-
hoogste, die harten en nieren beproeft, niet
noodig heeft. Zij kan daarenboven nog , zon-
der ware bekeering, als een rustmiddel, tot
voedsel van volgende zorgeloosheid plaats
(lt;) Deut. XIV: I.
hebben. Doch het is van belang, dat wij
eenige bijzonderheden, die meer in «„rang
zijn, afzonderlijk behandelen.
Gemaaktheid en zonderlingheid in houding,
opraak , enz. uit godsdienstzin, is als
zeker soort van dweeperij,
zeer af te keuren.
Alle vertooning van bijzondere vroomheid,
door kleeJing , houding, gebaren en spraak,
behoort niet tot de echte godsvrucht, maar
, door den Heer jezüs , als het werk
^an geveinsden, zeer bestraft. (1) Het kan
echter zjjn^ j^t iemand , die veel daarvan
eeft, nog daarom geen geveinsde is. Navol-
Sing van anderen, voor welke men eene bij-
zondere hoogachting heeft, benevens verkeerde
begrippen kunnen dit hebben veroorzaakt.
aarenboven kan vroegere hoogmoed verkeer-
de gewoonten cn hebbelijkheden hebben te
^eeg gebragt, die, zelfs bij volgende betere
gezindheid, «Is de tweede natuur zijn ge-
^»-^den, en moegelijk zijn af te leeren.
U) Maub. Vlr l-6, (6 18. XXIII. 5.
-ocr page 66-Ik wil wel niet ontkennen, dat men iemands
vroomheid aan zijne kleeding, houding en sm^k
moet kunnen bemerken, voor zoo Ter hij zich
onderscheidt van de modeziekte, kleederpracht
en loszinnigheid des wereldlings; maar, wan-
neer dit onderscheid te ver wordt getrokken ,
het den eerzuchtigen pronker met zijne gods-
vrucht verraadt, en aan elk als onvoegzaam moet
in de oogen stralen, is het, bijaldien het
geene geveinsdheid is, althans niet beter dan
dweeperij. In het bijzonder is het hangen van
het hoofd, het teemen en zuchten eene wal-
gelijke gewoonte, die zoo min door den aard
der ?aak , als door het voorbeeld van chrisïüs
en Deszelfs Apostelen wordt aangeprezen ,
maar veeleer veroordeeld. De Godsdienst is
toch geene treurige zaak, en mag , uit dien
hoofde , ook niet het voorkomen van dezelve
dragen. De hartelijke vroomheid moet zich
vertoonen met een opgeruimd gelaat, natuur-
Igke houding, en in opregtheid, zonder kunst.
Als zoodanige zal zij ook anderen tot haar
trekken, die door stroefheid en teemerij,
van haar afkeerig worden.
Jesaja veroordeelt het, wanneer de mensch,
om God te behagen, »yn hoofd kromt als
eenbiezef (1) Salomo zegt: Laat uwe oogen
regtuil zien, en uwe oogleden zich regt
voor u henen houden, (2) en, in de redenen
van CHRISTUS en zijner volgelingen , vindt men
mets dan rondheid en openhartigheid , niets,
«lat eenige aanleiding geeft tot het minste
vermoeden, dat hunne houding of spraak
eenige onnatuurlijke rigting zoude hebben
aangenomen. (3)
ff et verzuim van aardschen arbeid of zorg,
alsmede het verachten van aardsche
vaorregten zijn ook geene telgen
der ware godzaligheid, maar,
wanneer men dit meent,
eene soort van dweeperij.
Wanneer wij den Bijbel raadplegen, daii
ontdekken wij spoedig, dat wij geene twee
eeren , dig elkander vijandig zijn, te weten:
° en de wereld, te zamen kunnen die-
nen, (4)
dat het ligchamelijke voor het gees-
telgke, het tijdelijke voor het eeuwige behoort
'»chter te staan. (5) Ja zelfs, dat wij on«
toj 2 Kor. IV: (8.nbsp;'nbsp;5 ♦
-ocr page 68-niet te diep met aardsche bcmoeijingen, noo-
deloozen arbeid, bekommernissen en haken
naar aardsch geluk kunnen inlaten, zullen wij
Gode behagen, en, met een goed gevolg,
naar de kroon der eeuwige heerlijkheid stre-
ven. (1) Doch men kan dit ook te ver trek-
ken , door zijn aardsch beroep te verzuimen ,
of slap waar te nemen , door de betamelijke
zorg voor zgn bestaan in de wereld te ver-
waarloozen , en door tijdelijke voorregten en
zegeningen , onverschillig en met minachting,
te behandelen. Dat men dit van ouds heeft
gedaan en voor blinkende godsvrucht gehou-
den , getuigt het kluizenaars- en kloosterleven
der middeleeuwen , en het is zeer te vreezen ,
ja zelfs my gebleken, dat zulk een bestaan ,
nog heden , niet alleen bij Roomschgezinden,
maar ook bij Onroomsche, mogelijk anders
vrome lieden, somtijds nog wordt gevonden.
Het is echter niet beter dan schadelijke dwee-
perij, geheel strijdig met onze maatschappelijke
betrekking en het Woord van God.
Ik beken , in het laatste wordt hier en daar
wel eens iets gevonden , dat , buiten zamen-
hang en doel opgeval , den vromen dweeper
CO Luk, IJï: 61, 62.
tot zulk éene denkwijze regt of aanleiding schiint
te geven. Bij voorbeeld des Heilands bevel
aan den rijken jongeling: Eerkoop al wat
gy hebt, en geef het den armen. (1) Zijne
algemeene vermaning: Zijt niet bezorgd te-
gen den morgen, want de morgen zal
^oor het zijne zorgen, elke dag heeft ge-
noeg aan zijns zelfs kwaad. (2) Er zoude
nog eene groote lijst van soortgelijke bijbel-
plaatsen kunnen worden bijgevoegd. Evenwel
dezelve bewijzen niets ter verdediging van den
uijen, onmaatschappelijken , en omtrent aard-
«che zegeningen onverschilligen Christen.
Vooreerst, omdat zij somtijds proefbevelen
waren aan bijzondere personen , slechts gepast
hunnen tijd en hunne omstandigheden, die
e^en weinig het algemeen verbinden , als de
eproeving van abraham, toen hij zijnen
^oon moest offeren, anderen daartoe verpligt.
aard was het bevel aan den rijken
j^nge mg, christds belofte aan zijne
P Seen, om zich alleen met de prediking
van het T? 1.nbsp;Ia
voor hnbsp;' «^e zorg
»» onderhoud aan des Heeren Voorzie-
-ocr page 70-nigheid toe Ie vertrouwen. (1) En echter heeft
onder anderen een paulus dit nooit zoo ver
getrokken , of hij gaf een voorbeeld van werk-
zaamheid in aardsche zaken, zoo dikwijls zijn
prediken daarbij niet leed. (2)
Ten tweede, de vermaningen van den Hei-
land en zijne Gezanten, dat men zijne zorgen
voor de toekomst Gode in handen zal geven,
manen slechts van zoodanige zorgen af, welke
des menschen geest noodeloos bekommeren, of
hem te veel in de aarde doen wroeten om rijk-
dom en schatten te vergaderen, maar niet van
eene betamelijke zorg voor zich en zijn huis-
gezin , noch ook van ijoeste vlijt en arbeid in
zijn beroep. Dit blijkt, omdat het niet ont-
breekt aan eene menigte bijbelplaatsen, die bij
den Christen op naarstigheid , overleg en ge-
trouwheid in aardsche zaken aandringen, en
hem , in geval van nalatigheid , zelfs met Gods
ongenoegen en den hongerdood bedreigen, ge-
lijk men in de onder aangehaalde teksten kan
zien, (3)
(4)nbsp;Mauh. X: 9, lt;0. Luk. XXII: 35.
(2)nbsp;Hand. XVIll; 3, XX: 34, 35. 2 Tliess. UI: 8.
(3)nbsp;Luk. XV^'in, H. Efez. 1V:28. 2Thess. 111:
6-13.nbsp;1 Tim. V: 8,
De verachting van aardsche genoegens en
voorregten werd ook bestreden, door het vol-
maakte voorbeeld des Goddelijken Verlossers,
die niet zelden ter maaltijd ging, en zelfs
eenmaal eene bruiloft, met zijne tegenwoor-
digheid vereerde. (1)
Hierbij komt nog ten derde, dat de men-
schelijke Maatschappij zoude te gronde gaan,
indien alle hare leden Christenen waren, die
hunne aardsche zaken verwaarloosden. Want
de dingen kunnen zichzelve niet daarstellen ,
en de standen en beroepsbezigheden zijn van
^od, en moeten daarom als roepingen des
Allerhoogsten beschouwd worden, om in de-
zelve getrouw te zijn. En eindelijk is het
een bedriegelijk denkbeeld, dat men, door
ledig te zijn, ten minste door het verzuim
van aardsche aangelegenheden, den welstand
Zijner ziele kan bevorderen. De ondervinding
heeft dit, ten aanzien van het kloosterleven
en anderszins, duizendmaal bewezen. Men
an niet onafgebroken met geestelijke dingen
Werkzaam zijn, of die indruk verflaauwt, en
sluipt ongemerkt binnen, (2) terwijl
(I) Mauh. XI: ,9. JoU. It: I-IO. XII: 1,2.
W \ Tim. V: 13, 14.
een matige arbeid en vlijt ons voor menigerlei
verzoeking bewaren , onze gedachten van het
kwade afleiden , en daarna aan de hervatte
geestelijke overdenking een nieuw leven geven.
Het is wel waar, dat overmatige werkzaam-
heden , en rustelooze aardsche bemoeijingen
het zaad des woords verdringen , gelijk de
Heiland voorstelt; (1) doch dit is weder een
ander uiterste, voor hetwelk men zich heeft
te wachten , maar is zeer onderscheiden van
de betamelijke zorg voor aardsche dingen (2).
Het ontvangen van Goddelijke openbaringen
en gezigten, in onzen tijd, behoort
meer dan waarschijnlijk tot de
godsdienstige dweepery.
Verre zij het van mij , de mogelijkheid van
een bovennatuurlijk gezigt, of bijzondere God-
delijke openbaring in onzen tijd te loochenen.
Bit kan ik niet doen, zoo lang ik aan de
gezigten en ontdekkingen Gods geloof, die in
den Bijbel vermeld worden, en niet kan aan-
toonen , uit de Heilige schrift, dat de Heer
(1)nbsp;Matlh, XIIZ: 22. .l»k. XII; 15-2f.
(2)nbsp;Spr. Vm : 20.
-ocr page 73-zulk' soort van bekendmakingen , in volgende
tijden, niet meer verkiest te schenken ; maar
zij zijn desniettemin , in onze dagen , zeer on-
vvaarschijnlijk, niet alleen omdat wij genoeg
hebben aan het beschreven Woord van God ,
dat, behoorlijk onderzocht, ons alles zegt, wat
wij behoeven te weten, maar ook doordien er
weinig minder dan achttien eeuwen zijn ver-
loopen , zonder dat er eenig Profetisch gezigt,
of bovennatuurlijke Goddelijke openbaring is
geschonken , hetwelk den toets van het onbe-
vooroordeeld onderzoek heeft hunnen ver-
dragen.
Men bedriegt zich althans jammerlijk ,
wanneer men eiken godsdienstigen inval, of
indrukmakenden droom , of voorkomende bij-
belplaats , al is men anders in eene godsdien-
stige stemming, voor zulk eene openbaring
°ndt. Men zegge niet, dat echter de onder-
vinding leert, dat zulke voorkomingen door de
omst bevestigd worden! want ik betwijfel dit
Ni en dan moge dit eenigen schijn
ahrd^'^^'^^^'^ bebben, maar, dewijl dit niet
een blv^quot;quot;quot;^quot;^^quot;® geschieden , is het mij
, dat men het slechts nu en dan
geiden , en dal het stelsel, waarop mea
bouwt, niet houdbaar is. Hierbij komt nog,
dal vrome menschen, naar male zij in kennis
van den Bijbel vorderen, met deze voorko-
mingen des te minder ingenomen zijn , maar
des te meer met het beschreven Woord van
God en deszelfs uitspraken.
Ik wil echter hiermede in het geheel niet
wegredeneren de besturing en werking van
Gods Geest, wanneer een over zijne zonden,
of tegenspoeden verslagen mensch, op het on-
verwachts, hetzij door den inval van eene
Bijbelspreuk, hetzij zonder denzelven, getroost
wordt door het geloof aan de vergeving zijner
zonden , en het vertrouwen, dat de Heer zijn
heil en Redder zij. Noch ook, wanneer eene
van pas komende schriftuurplaats den Christen
aanwijst, boe hij , hierin of daarin, naar het
Woord Gods, hebbe te handelen. Maar zulke
ervaringen zijn hemelsbreed onderscheiden van
die, welke vvij boven als ongegrond vertneld
hebben. Deze laatste en dergelijke komen
met de'leer des Bijbels, met de behoefte van
heilbegeerige menschen , met hunne, gemoeds-
rust en de leiding des Heeren , door alle
tijden, overeen, en waren meermaal de be-
vindingen der Bijbelheiligen , gelijk wij uit de
Psalmen, en van elders duidelijk kunnen
afnemen, (I)
§ 6.
Het verbinden van uitkomsten aan eigen-
dunkelijke bepalingen, schijnt den
vromen niet te voegen.
Wij lezen, in hel eersleBoek van mozes, (2)
dat de knecht van abraham , uitgetrokken
naar Paddan Aram , om , voor den zoon
zijns heeren, eene vrouw te zoeken, vooraf
een zeker teeken bepa^ilde, waaraan hij zoude
weten, of de jonge dochter, die hem het
eerst ontmoeten zoude, en tevens, (dit mogen
■wij als zijne bedoeling veronderstellen,) in zijne
oogen niet ongeschikt zoude voorkomen , de
aanstaande huisvrouw van iZAak al of niet
zoude wezen. Wij vinden wijders , dat de
Heer hem dat teeken gaf, ten minste de om-
standigheden en redenen van rebekka zoo be-
stuurde , dat de knecht verhooiing op zijn
bidden ontving. En nog heden ontbreekt het
met aan vrome menschen, die tot dergelijke
bepalingen eene groote overhelling hebben,
(O Ps. IV: 8. LXXIII: 16 28, CIII: M3 enz.
Cen. XXIV:« enz.
-ocr page 76-terwijl zij zich gaarne op dit geval, en moge-
lijk op nog meer Bijbelsche voorbeelden (1)
beroepen , om dit hun gevoelen te billijken.
Doch met dit al twijfel ik zeer, vooreersl,
of het geoorloofd zij , en ten andere, of men
er wel vast op kan staat maken , dat zulke
beproevingen der Goddelijke voorzienigheid,
altijd of doorgaans, door eene gewenschte
uitkomst bekroond zullen worden.
De Bijbelsche voorbeelden van vrome men-
schen zijn niet altijd der navolging waardig.
Hun gedrag moet, zoo wel als het onze , aan
de Voorschriften des Almagtigen worden ge-
toetst , eer wij het gerust kunnen navolgen.
De omstandigheden waren dikwijls wijd ver-
schillende van de onze , gansch buitengewoon
en bijzonder, zoodat wij, althans niet dan in
zaken van groot gewigt, en bijzondere geval-
len , in bedenking zouden kunnen nemen, of
wij tot soortgelijke beproevingen van het
Godsbestuur vrijmoedigheid kunnen hebben.
Voorts is het opmerkelijk, dat wij , in het
Nieuwe verbond, geen enkel voorbeeld dezer
zaak aantreflen, maar veel, dat, bij wettige
gevolgtrekking, ons van haar moet terughou-
(() Begi. VI; 36-40. ) Sam, XIV; 810.
den. (1) Men kan derhalve deze wijze van
handelen meer overeenkomstig met de bedoe-
ling des Ouden testaments, en de minder
heldere begrippen van dien tijd , dan met de
meer ontwikkelde Zedeleer des Nieu wen ver-
bonds aanmerken.
Het is waar, God bekroonde de aangehaal-
de verzoeken om een bepaald teeken met een
gunstig gevolg. Hetzelfde is, nu en dan ,
mogelijk ook in onze tijden, bevonden. Doch
dit bewijst meer Gods nederbuigende en ver-
sehoonende goedheid over die, welke Hem
vreezen, dan de wettigheid van hun gedrag,
en de zekerheid der zaak, die men nooit uit
de eene of andere goede uitkomst kan beoor-
deelen. Trouwens, hoe zegenrijk was het
gevolg van het verkoopen van jozbf, door
^ijne broeders, terwijl desniettegenstaande hun
Sedrag zeer schandelijk en zondig was.
AlleV^ volstrekt geene reden, om welke de
^ oogste zijne Toorzienigheid zoude be-
te verbinden aan teekenen , door ons
O acht, die men dagelijks zoude kunnen
quot;i^nigvuldigen. Er is, in Gods Woord ,
el voorschrift van toelating in dezen,
B-v.Mauh, iv: 7. Luk. (8-20. ilaud. 1 7.
veel weiniger van bevel, geene enkele belofte,
welke ons daartoe kan bemoedigen, en der-
halve geene de minste zekerheid noch waar-
schijnlijkheid, dat de Heer zulk eene bepaling
van ons menschen zal behoeven op te volgen.
Het schijnt zelfs, bij de opmerking op dezé
redenen , hoogmoedig en vermetel te zijn dit
te begeeren. Het is daarenboven onnoodig,
dewijl de Heer, in zijnen gewonen weg en
door zijn Woord, ons genoegzame onderrig-
ting geeft. De uitkomst is dikwijls alles be-
halve gelukkig geweest, en heeft daarenboven
tot veei slingeringen des gemoeds aanleiding
gegeven, zoodat ik vrees, dat ook dit niet tot
de echte, maar tot de overdrevene godsvrucht
behoort.
Echter het is geene dweeperij , maar pligt
^n ware godvreezendheid , in gewigtige zaken,
den He^r, door het gebed te erkennen. Hem
om zijnen zegen, zijne besturing en leiding
te vragen, en daarna op de wegen der Voor-
zienigheid en de omstandigheden zorgvuldig te
letten, om ons naar dezelve te gedragen. (1)
Dit is ware godsvrucht, maar wordt, mijns
oordeels, dan alleen dweeperij, wanneer men,
(O Spr. III: 6. Plülipp. IV: 6.
-ocr page 79-tot grond zijner handeling, iets buitengewoons
van het Opperweien verlangt, waarmede zich
vele brave menschen niet | zeldzaam hebben
bedrogen.
Wat men moet oordeelen van hel inwendig
gevoel van roeping tot gewigtige
ondernemingen ?
Het ontbreekt niet zeldzaam aan menschen,
die, van de dienst der zonde en wereld, tot
God bekeerd , lust ontvangen om iets groots
voor den Heiland en zijne zaak te doen ; ja
quot;ch geroepen gevoelen, hetzij om als Zende-
ling naar de Heidenen henen te gaan, hetzij
oni het leeraarsambt in hun Vaderland te be-
lagen, hetzij om een ander openbaar werk te
ondernemen , tot bevordering van jezüs Ko?
ningrijk.
Men kan en moet dit niet onbepaaldelijk
afkeuren, noch op de lijst der dweeperijen
plaatsen, doordien de grootste en nuttigste
quot;nonnen, op die wijze, tot heil van het Chris-
quot;i® gevormd zijn geworden; doch me?»
moet tevens erkennen, dat in dezen veel
weeperij kan insluipen, en zeer groote ver-
Avarring etichten. Het is daarom van belang
over deze zaak; wat nader te handelen.
Wij hebben , in onze dagen , geene bui-
tengewone en wonderdadige roepingen des
Allerhoogsten te verwachten, met hoedanige
een mozes , een jezaja , een johannes de
Dooper, een padlüs verwaardigd zijn ge-
worden.
De bloote begeerte om voor den Heiland ,
als Prediker van het Evangelie of anderzins,
in het openbaar te ijveren , heeft niets zon-
digs , want hij, die een Opzienersambt be-
geert, begeert een voortreffelijk werk, (1)
en PAULDS dankte God, dat Hij hem daartoe
had verwaardigd. (2) Men beproeve echter
'daarbij zichzelven, of ook hoogmoed, lust om
in de Maatschappij zijnen stand te verbeteren,
of boven anderen uit te munten , de geheime
drijfveeren zijn, want dan is diezelfde be-
geerte een gruwel voor God. (3) Maar eens
gesteld: die begeerte is daarvan rein, zoo ver
iets bij ons menschen rein kan heeten, dan is
zulk eene begeerte daarom nog geene roeping.
Zij inoet ten minste eene aandrift zijn , die ons
ioo bezielt, dat wij haar, niet zonder smart,
(1) ) Tim. III: {. (2) \ Tim, I: lt;2. (3) Luk. XVI : 15.
-ocr page 81-en strijd , kunnen tegenstaan, en men kan en
«nag, in zulk een geval, er den Heer om
vragen, en zich op den weg der middelen
stellen , om zijne begeerte deelachtig te w or-
den. Evenwel om dit met vrijmoedigheid te
^oen, M ordt er nog daarenboven veel, zeer
^eel gevorderd. Vooreerst komen hier in
aanmerking ons beroep, onze maatschap-
pelijke of huisselijke betrekkingen en an-
dere omstandigheden, die zoodanig' eene
«ak, Toor als nog of voor altijd, ons
quot;ngend konden ontraden. De Apostel
^egt: een ieder , daarin hij geroepen is ,
in hetzelve bij God. e« hij, die
^yncn , en voornamelijk zijne huisge-
n^oten niet verzorgt, is erger dan een on-
?eloovige. (1) Niemand mag dan onbedacht-
^aam zijnen kring, zijn beroep , zijne echtge-
en kinderen verlaten , noch zich buiten
jj^j. ®®^®genheid stellen om hen te verzorgen.
kinnbsp;belrek-
zulkequot;^'quot;'quot; stifhlen. Derhalve, wanneer
O ^^^^^'quot;^^^quot;digheden hem verhinderen in de
C.ulnbsp;aandrift , dan bukke hij voor
uods Wijzen n 1 , .. ,
J ttaad, dan zij hij vergenoegd
lt; Kor.Vn:2.l. 1 T.m. V: 8.
-ocr page 82-met hel tegenwoordige, en sta niet naar
hooge dingen! (1) Valt hem ondertusschen
dit hard, hij tan in dezen zich bemoedigen
met het voorbeeld van david , die zoo gaarne
den Tempel des Heeren willende bouwen, door
de Goddelijke aanspraak, daarin werd ver-
hinderd , maar tevens vertroost met het woord :
gij hebt wel gedaan, dat het in uw hart
geweest is. (2)
Ten andere is het van groot aanbelang te
letten op zijnen leeftijd , zijn ligchaamsgestel
en zijne gezondheid, zijne reeds verkregene
kundigheden, of althans zijne natuurlijke ver-
mogens om de noodige bekwaamheden te ver-
krijgen , dewijl alle deze dingen hun groot
gewigt hebben in de schaal der overweging,
of hij al dan niet, door God , tot het door
hem begeerde werk geroepen wordt. Want
te meenen , dat de Heer ons wel, wanneer
wij het behoeven, de noodige bekwaamheid
zal instorten door zijnen Geest, is waarlijk
hoogmoed en groote dweeperij. Het is waar,
de Heer beloofde , iets dergelijks aan zijne
Apostelen , en bekwaamde hen ook wonder-
0) Rom. XIIH6. Pbilipp. IV: n. Hebr.XIII:5.
(2) K Kon. VIU: 17-19.
-ocr page 83-(ladig tot hun werk, op den eersten Christen
pinksterdag. (1) Doch deze buitengewone
en wonderdadige invloed van den Heiligen
Geest is opgehouden met de dagen der Apos-
telen , als niet meer noodig noch nuttig voor
zijne Kerk. En desniettegenstaande hadden de
Apostelen toch niet vruchteloos het mondelijke
onderwijs van jezüs genoten , zoodat men den
middelijken weg van kennis bij hen niet ge-
heel kan uitsluiten.
Daarenboven is het ten derde noodiof dat
men het begeerde werk eenigzins , in des-
zelfs omvang, aard, gewigt en moeijelijk-
l^eid kent, en daarbij overlegt, of men ge»
noeg moeds en welberadenheid bezit, om het,
m spijt van alle zwarigheden, te volbrengen,
opdat men niet gelijk zij aan iemand , die,
eenen toren willende bouwen, alvqfens de
osten niet overrekent, en daardoor ten halve
uitscheiden. (2)
moet de Heer, in zijne Voorzie-
bane ' 'nbsp;^^ openen en den weg
zullen wij, met volle vrijmoedigheid,
s quot;quot;«v'
-ocr page 84-kunnen gelooven tot dit of dat werk, in zijne
dienst, te zijn geroepen.
Is het overdreven godsvrucht, om altijd
stellig de verhooring zijner geleden
te verwachten ?
Wanneer men spreekt van onze geestelijke
en ligchamelijke nooddruft, dat is van hetgene
wij volstrektelijk behoeven, om hier getroost
te leven , om aardsch onderhoud te genieten ,
en eeuwig zalig te worden, dan is het zeker,
uit des Heeren Woord, dat onze gebeden om
het eene en andere, mits wij dan ook de door
God voorgeschrevène middelen ter verkrijging
vlijtig aanwenden, nimmer zullen worden af-
gewezen , (1) en daarom is het geene dwee-
perij , maar het bevel des Heeren en onze
hooge verpligting , om de verhooring van zulke
gebeden vertröuwelijk in te wachten.
Doch wanneer er spake is van bijzondere
voorregten , tot het tijdelijke en geestelijke
leven behoorende, om welke wij mogen bid-
den , bij voorbeeld om uit eene ziekte hersteld
te worden , in een wettig huwelijk kinderen
(1) Luk. XI; 2-t3. Hebr. XIII: 5, 6.
-ocr page 85-te verwekken , kinderen te behouden, in ruimer'
omstandigheden te komen, en wat ik meer
zoude kunnen opnoemen, dan zoude het in
de daad soms dweeperij kunnen zijn, wanneer
wij , op ons gebed , deze dingen stellig durfden
verwachten.
Het is waar, het ontbreekt in den Bijbel
niet aan voorbeelden , dat de Heer zulke be-
paalde verzoeken heeft geschonken, (1) en dit
strekt ons ter aanmoediging, om , naar paülus
woordt, in geen ding bezorgd te zijn , maar
^nze begeerten in alles, door bidden en
smeeken, met dankzegging bekend te doen
■borden bij God. (2) Doch daartegen lezen
^iJ ook , dat de hooge God dikwijls die smee-
^'quot;gen , geheel of gedeeltelijk , heeft onver-
vuld gelaten , of op eene andere en min aan-
gename wijze, dan de bidders wenschten,
heeft verhoord, ten blijk, dat wij niet altijd
Jnist dat ontvangen, hetwelk wij begeerden,
tenook dit niet stellig mogen verwach-
Evenwel kan het eenige bedenking
23-28 2 s' ^^^nbsp;^^^
Hand.' xxvui .^^e^
-ocr page 86-geven, dat de Psalmist zegt: de Heer doet
het welbehagen, der genen, die Hem vree-
zen, (1) en dat christos zijnen Apostelen
belooft: alle dingen , die gij biddende be-
geert , gelooft, dat gij %e ontvangen %ult,
en %ij zullen u geworden ; (2) of, bijaldien
men, bij den laatsten tekst wilde uitzonderen,
dat deze Belofte zich niet wijder dan tot de
Apostelen uitstrekt, dat wij bij johannes
lezen: Dit is de vrijmoedigheid, die wij
tot Hem hebben , dat, zoo wij iets bidden
naar zijnen wil. Hij ons verhoort, en, indien
wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook
bidden, zoo weten wij , dat wy de beden ver-
krijgen , die wij van Hem gebeden hebben.
Doch, bij deze woorden, moeten wij niet
voorbijzien de bepaling naar Gods wil, die
de Apostel uitdrukkelijk vermeldt. Ik zoude
dezelve wel niet opvatten in den zin : indien
God goedvindt het u te geven, dewijl Jo-
hannes dan daarmede zeer onbestemd en
krachteloos zoude hebben gesproken, en
eigenlijk niets gezegd hebben, maar liever :
wanneer uw gebed is ingerigt naar den
(O Ps. CXLV: 49. (2) Mark. XI; 24.
(3) i Joh. V: (4, lt;5,
-ocr page 87-wil en het voorschrift des ffeeren. Doch
daartoe vooral behoort, dat wij nimmer God
om tijdelijke bijzondere zaken of voorregten,
hoezeer wij die ook begeeren , anders vragen,
dan onder de voorwaarde: indien het met
uwen wijzen raad overeenkomt, tot ons
•wezenlijk nut en het heil van anderen
strekt, gelijk de Zaligmaker ons voorging,
toen Hij, in den Hof Gethsemane zeide:
doch niet mijn wil, maar de uwe ge-
schiede. (1)
Uit deze plaats bij johannes en dergelijke
teksten,' mogen wij dan alleen afleiden, dat
de Hemelsche vader de bijzondere wenschen
zijner kinderen gaarne vervult, maar alleen
dan afslaat, wanneer Hij het, voor het alge-
meen belang en hun eigen nut, beter oor-
deelt hun dezelve te onthouden. Ja er is in
die Belofte, volgens de ondervinding, nog
meer opgesloten ; te weten , dat de Algoede ,
zelfs bij het onthouden van hetgene, dat
zijne kinderen dikwijls te zeer verlangen,
öun ondersteuning, vertroosting , moed en veel
e ers schenkt, dan zij hadden kunnen denken.
ontving mozes een heerlijk sterfuur en een
(O Mauh. XXVI: 39.
hemelsch Kanadn voor het aardsche, dat
hem geweigerd werd , en david, in de plaats
van het gestorvene overspelige kind , hetwelk
hem zijne misdaad gedurig zonde hebben her-
innerd , eenen wettigen zoon , die de vreugd
zijns levens is geweest, te weten salomo,
Hoe wonderlijk weet de Heer dan te ver-
hooren zelfs wanneer Hij dit niet schijnt,
en daarom moeten wij altijd wel geloovig
bidden en op verhooring wachten, maar nooit
ons verstouten te zeggen : deze of die zaak
zal geschieden op mijn gebed.quot;
Echter dit neemt onzen pligt niet weg, om
den Heer te danken , wanneer Hij ons onze
gebeden heeft geschonken , gelijk hanna en
andere Heiligen ons daarin zijn voorgegaan. (1)
Men zegge niet daartegen : » Hel zoude , zon-
der ons bidden ook wei geschied zijn , en
God zal, om een nietig menschenkind , zijnen
raad niet hebben veranderd.quot; Want de Bijbel
leert ons, dat God zijne kinderen teeder lief
heeft, en , ten hunnen believe , veel, ja alles,
wat wij behoeven wil geven , ja dat zij door
Hem in christus worden aangezien, en, om
dezes zijns Zoons wil, groot worden geacht.
(O i S.ira. tl; i-io.
-ocr page 89-Daarenboven behoeft Hij , om hunnen wil,
zgn besluit niet te veranderen, dewijl ook
hun bidden en zgn geven op hetzelve tot
zijnen eeuwigen raad behoort, en Hij zelve
wel opwekt tot bidden, wanneer Hij iets op
hun gebed , wil schenken. (1)
Bet is moeyelijk zich voor alle dweeperij
ie wachten, zonder tot een tegenover-
gesteld uiterste te vervallen.
Ik heb het onderwerp , dat ik behandel,
zeer nuttig geoordeeld , maar mij echter niet
ontveinsd, dat het, met de grootste bedacht-
zaamheid , behoorde te worden ontwikkeld.
De mensch vervalt ligtelijk tot het een of
ander uiterste, en niets is hem moeijelijker,
dan te wandelen in het midden van de paden
des Begts, zonder af te wijken ter regter of
ter linker hand. Ontneemt men hem iets
overvrooms, hij wordt dikwerf te weinig
godvruchtig. Zegt men, dat hij meer ter kerk
gaat. of zijn bidvertrek bezoekt, dan de ver-
^ei'ging zijnej hnisselijke aangelegenheden ver-
oor ooft, hij lal weldra te weinig voor zijn
«) Zie onder anderen Exod, XXXU : 10.
geestelijk belang zorgen, en in maatschappe-
lijke pligten , als genoeg voor hetzelve , be-
rusten. Ondertusschen het is vooral het hart
dat den (leer kan behagen. Dat hart moet
vol liefde tot God en christüs zijn , dat moet
zich voor Hem diep vernederen en met het
hemelsche vervuld wezen , maar wordt, he-
laas ! zoo dikwerf afgetrokken , door hetgeen ,
de wereld oplevert, ja zelfs door de bezighe-
den, aan welke men zich niet kan, noch be-
hoort te onttrekken. Dat hart moet dan ge-
durig voedsel en opleiding ontvangen , dewijl
het koele verstand niemand zal zalig maken.
Hier geld ook hetgene, dat de Zaligmaker
eens in een ander opzigt zeide: ziet toe, dat
gij niet, met het onkruid, de tarw uit-
trekt! (1) Het is daarom, dat ik mij niet
bepaald heb , dan bij zulke zaken , die elk ge-
oefend Christen mij zal toestemmen vreemd vuur
te zijn , hetwelk zich nimmer met het heilige,
dat op den altaar der ware godsvrucht brandt,
behoorde te vermengen , en mij toegelegd om
het eene af te keuren, zonder het andere te
benadeelen.
Denk echter niet, LczeT! dat dit voor ware
(t-) Mauh, XIII; 29
vromen overtollig zoude zQn , want hetgene U
niet betreft, kan dikwijls eenen anderen te
pas komen, en u iets dergelijks herinneren,
dat wel niet door mij is opgenoemd , maar
van hetzelfde allooi is, of nog verder afwpt.
Ja , welligt zult gij , bij nadenken , zien , dat
g'j zelve aan de u voorgehondene kwalen
krank zijt geweest, en mogelijk nog niet
geheel genezen.
Zeg niet: het is toch beter (1) iets overdreven
vrooms te hebben, dan te weinig vroomheid
te bezitten! want, hoewel ik u dit, in zeke-
ren zin, toestem, ten minste wanneer het
zich niet tot grove, ergerlijke, de Kerk of den
Staat beroerende dweeperijen uitstrekt, en er
zich geene geveinsdheid onder mengt, heeft
echter alle afwijking van des Heeren Woord
hare nadeelige gevolgen , van welke ik u eenige
zal voorhouden , opdatquot; gij u , zoo veel in u is,
^oor haar moogt hoeden,
duldenbsp;Leeraar wilde het wooid btler niet
^^^ ''nbsp;vergelijking van twee verkeerde zaken.
-ocr page 92-Het schadelijke der dweeperij in
de Godsdienst,
Al wat dwaling en misvatting is, welke
goede en nuttige zijde het ook moge hebben,
kan onmogelijk anders dan, vroeger of later,
schadelijk wezen, dewgl de waarheid alleen
verlicht en zuivert. Daarom zegt Christus :
een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort
mijne stem. (1) Ten aanzien van zeer groote
buitensporige dweeperijen, hoedanige meer-
malen Land en Kerk in onrust hebben gebragt,
heeft deze stelling geen bewijs noodig, maar het-
geen daarvan ia gebleken, geld ook, al is het
in eene mindere mate. Laat ik u eenige nadee-
len opnoemen, die mij thans te binnenkomen.
Iemand meent eene buitengewone openba-
ring der Godheid te hebben ontvangen, welke
hem eene zaak bekendmaakt, of tot iets ver-
pligt. Hij gelooft dit waarlijk, maar zonder
grond. Nu begint hij te ijveren, te strijden ,
te woelen, te werken. Hij verlangt geene
wederspraak , hij overweegt geene tegenrede-
ïien , hoe verstandig en gepast zy ook zijn.
(() Joh, XVIII: 37.
-ocr page 93-Hij kan ook niet, want hij meent van God
onmiddellijk zijnen last te hebben ontvangen ,
en daardoor meer dan zijne Leeraars te weten.'
Hij draaft door, vervoert anderen, verwekt
onrust, en is dikwijls niet weinig hoogmoedig
op lt;le gunst, die de Allerhoogste hem boven
z'jne Mede.christenen heefi bewezen. Doch
net ergste is nog zijne eigene onrust en ge-
moedsslingering , nadat hij eindelijk ziet zich
bedrogen te hebbeneene slingering die wel
eens de uitwerking had, dat de misleide ein-
delijk aan Gods heilig Woord begon te twij-
felen , omdat hij deze ware openbaring Gods
niet van zijne eigene inbeelding konde onder-
scheiden.
Nog iets. Iemand meent, door overdrijven
Tan Bijbelsche leerstukken , dat hij eerst zoo
en zoo moet gesteld zijn, tot de wanhoop toe
Terslagen over zijne zonden, eer hij de vrijheid
quot;lag nemen om tot den Heer jezds te komen ,
en, door het geloof, zich op Deszelfs heilver-
zicT'^quot; verlaten. O hoe verpijnigd hij
om zoo diep wanhopig te worden,
in welke harde gedachten van den Zaligmaker
geeft hij zich toe! hoe vergalt hij zijn levens-
genot en dat van anderen! Hoe onrustig wordt
en blijft h^, terwijl hij levens, heimelijk
eenen grond van zalig worden buiten den Ver-
losser zoekt, tegen Deszelfs bevel, liefde en
uilnoodiging handelt, en ook anderen van de
eenvondigheid des geloofs aftrekt, opdat deze
ook in zichzelve gronden van zalig worden
zoeke. Al is het nu waar, dat hij eindelijk
tot rust komt en zalig wordt, hoezeer zal
het hem dan smarten dien langen en werk-
heiligen omweg bewandeld en anderen aange-
prezen te hebben , terwijl hij , door spoedig
tot christüs te komen, Hem reeds jaren lang
had kunnen verheerlijken.
Hoe jammerlijk is de teleurstelling van
iemand, die waant zekere gewigtige dingen te
voren te welen, of, op zijn bidden te moeten
ontvangen, of tot iets hem begeerlijks geroe-
pen te zijn , wanneer de uitkomst hem geheel
bedriegt, en zijne opvatting logenstraft! Ook
dan is hij in gevaar om de Goddelijke liefde ,
waarheid en trouw te verdenken, alsof deze
van zijne roekelooze bepalingen afhingen. Hoe
bevordert hij de twijfeling bij anderen, die
op hem vertrouwden, en hoe vele maatrege-
len heeft hij te betreuren, die hij in het werk
»telde ter vervulling zijner verwachting, maar
die hem niets dan noodelooze zorg, opzien,
en allerlei oordeelyellingen van anderen, ja
hun stof tot lastering van zijne vroomheid
hebben gegeven.
Is er eindelijk vreder een ander, die, door
overdrevene vroomheid, zijnen aanleg en zijne
vermogens tot het aanleeren van nuttige we-
tenschap ongebruikt heeft laten liggen, zijn
beroep verwaarloosd, zijne huishouding in
verval gebragt, zijne kinderen zonder onder-
wijs en tucht gelaten , hij moet immers daar-
na al de treurige gevolgen van zijn onverstand
bezuchten, al is het ook, dat hij van zijne
dweeperij tot redelijker godsvrucht is over-
gebragt.
besldit.
Ik behoef bij het bovenstaande niet meer
te voegen, ten bewgs, dat alle godsdienstige
overdrijving, in meer- of mindere mate, hare
groote nadeelen heeft, en dat wij ons over-
zulks voor deze krankheid , die de godsvrucht,
op deze Aarde kan besmetten, zeer hebben te
wachten.
Het beste middel, dat ik daartoe weet, en
-ocr page 96-elk met vrijmoedigheid kan aanprijzen , is de
geoefendheid in Gods heilig Woord. Andere
nuttige geschriften kunnen bij het goede , van
het overdrevene iets hebben, en zijn dus niet
onbepaald te vertrouwen. Andere geschriften
kunnen soms iets veroordeelen, dat geene
dweeperij , maar ware godsvrucht is, of zij
kunnen gewigtige zaken zoo droog en opper-
vlakkig voorstellen, dat de ernstige Christen
er de voldoening van zijne geestelijke behoef-
ten niet in kan vinden ! Doch het Woord
Gods is onfaalbaar en laat ons nooit verlegen.
Het is het ware midden tusschen ongeloof en
bijgeloof, tusschen ongodsdienstigheid en over-
drevenheid , zoodat, naar mate men geoefend
wordt in den Bijbel, mits met begeerte om
des Heeren wil te kennen en te betrachten,
men het onechte en vervalschte van het zuivere
en ware leert onderscheiden , om , met een on-
verdeeld en volijverig gemoed , in alle Gods
.fl-egen te wandelen. Men zegge niet: » dat
Woord is voor vele wijdverschillende uitleg-
aingen vatbaar, en men kan alles in hetzelve
niet al te letterlijk opvatten.quot; Want hoewel
ik tot mijn leedwezen , moet erkennen , dat
allerlei verklaringen en denkwijzen aan den
Bijbel worden opgedrongen, ellt zQne Kerk-
leer , zijne ineeningen , vooroordeelen en op-
vattingen , in denzelven wil vinden , zal ik echter
nooit toestemmen , dat de zin des Bijbels daar-
door onzeker is, noch dat oprechte vrome men-
schen , uit denzelven, langs den weg van biddend
onderzoek, de waarheid niet zouden ontdekkén.
Laat het waar zijn , gelijk het is, dat alles
in den Bijbel niet letterlijk kan worden op-
gevat, er zal toch, in de meeste gevallen,
voor den onderzoeker weinig twijfel overblij-
ven , wanneer het naar de letter, en wanneer
het zinnebeeldig moet worden begrepen. Js
gemoed onbevangen , wil hij Gods heilig
Woord kennen en gehoorzamen, dan zal hij
ook wel leeren, welke de goede en welbe-
fiagende, en volmaakte wil des Heeren
(1) Men vergelijke de uitspraken van
Gods Woord met elkander, met den tijd , in
Welken zij werden uitgeboezemd, met den
zamenhang, in welken zij voorkomen , met onze
zondaars behoeften en de dagelijksche onder-
vinding! Men zoeke in den Bijbel als door-
kneed te worden, en bidde daarbij om de
verlichting van den Heiligen Geest, dan zal
(O Joh. YII; ,7.nbsp;XII.- 2.
-ocr page 98-ook de uitspraak: het licht is voor den regt-
vaardigen gezaaid, en vrolijkheid voor den
opregten van hart, (1) zich bevestigen, als-
naede het gezegde van johannes : de zalving,
die gij van CHRISTUS ontvangen hebt, blijft
in u , en gij hebt niet van noode , dat ie-
mand u leere ; maar gelijk dezelve zalving
u leert van alle dingen, aoo is zij ook
waarachtig , en is geen leugen ; en , gelijk
zij u geleerd heeft, zoo zult gij in Hem
blijven. (2) Ik eindig daarom mijne verhan-
deling met de vermaning van petrus : wacht
u, dat gij niet, door de verleiding der
menschen wordt uitgerukt van uwe vastig-
heid , maar wast op in de kennis en ge-
nade van onzen Heer JEZUS CHRISTUS,
welken zij de heerlijkheid, beide nu en in
den dag der eeuwigheid! Amen. (3).
(t) Ps. XCVII: H. (2) lt; Juli. n : 27.
(3) 2 Pet, 111: t7, f8.