-ocr page 1-

AANPRIJZING

VAX EEN

GODVRÜCHïia HUISELIJK LEVEE

DEEDE DEUK.

TE EOTTERDAM,

BIJ M. WIJT amp; ZONEN,
Drukkers van het Nederlandsche Zendelinggenootschap.
1856.

N°. LXIII.

-ocr page 2- -ocr page 3-

V O O R B E jll G T,

li ecommiüeerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeoen van kleine Stukjes ter
henordering van Eoangelische kennis en god-
zaligheid, ook hij min geoefenden; —
namelijk:
l. merens, Predikant, n. e. vinke,
Th. Dr. en Hoogleeraar te Utrecht, j. moll ,
Jacobs., Predikant te 's Gravenhage, j. brave,
w. VAN DER LEEüW, Predikanten icAmsterdam,
r. adriani en j. j. vax oosterzee, Th. Dr,

-ocr page 4-

tooeberigt.

IT

Predikanten te Rotterdam, overeenkomstig
hun amht en hunne bediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in uitzigt
op des Heeren medewerkenden zegen, bieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooten
aan; erkennende intusschen geene uitgave
voor echt, dan welke door een hunner of
door de drukkers dezes onderteekend is-.

-ocr page 5-

AANPRIJZING

GODVßüCHTIO HUISELIJK LEVEN.

Het is eene der grootste zegeningen door
den Schepper aan ons geslacht geschonken,
en, nadat de zonde haar voor een groot deel
had weggenomen, door onzen Heer Jezus
Christus ons weergegeven, dat wij menschen,
door de instelling des huwelijks, in huis-
gezinnen vereenigd zijn. Dat zamenwonen en
zamenleven van den man met zijne vrouw,
van de ouders met hunne kinderen, het
bezorgt ons de reinste en zoetste genoegens
des levens, het bereidt ons weldadige verzach-
ting van ons leed , en geeft ons krachtigen
steun om menig bezwaar door te worstelen,
waaronder wij, alleen staande, bezwijken zou-
den. Wij leeren echter dien zegen, van tot
een huisgezin te beboeren, dan eerst het

-ocr page 6-

meest waaideieii , als wij dl-jii iv.ct de
oeleiiiiig der Cliristelijke god/.aliglieid in ver-
band brengen. Gelijk de menstli in die
naauwverbonden zamenwoning zich eerst regt
kan ontwikkelen , zoo vindt ook de Christen
daar de beste gelegenheid tot zijne vorming.
Hij kan er menige verkeerdheid het best
leeren bestrijden, menigen pligt het best lee-
ren beoefenen, en zijnen God en zijnen Hei-
land daar hot meest verheerlijken. En hoe
meer er in een huisgezin godzaligheid leoe-
fond wordt, hoe meer zij daar al de leden
bezielt en bestuurt, in des te ruimer mate
wordt er dat genoegen gesmaakt, die winst
verkregen , welke de barmhartige ^'ader door
deze Zijne instelling ons heeft toegedacht. Hij,
die door dit kleine stukje tot u spreekt,
geliefde lezer! wenscht daarvan u en zich
zelven hoe langer hoe levendiger te overtui-
gen. Hij zoude daardoor dezen cn genen ,
wien nog ware godzaligheid ontbreekt, zoo
oaarne tot bewustheid brengen van zijn groot
gemis, cn begcerig maken naar die gods-
vrucht, die zulk een' heilzanun invloed
pofcnt op het huiselijke leven. Hij zoude

-ocr page 7-

daardoor anderen, die wanen reeds opregte
godsvrucht te bezitten , tot de ontdekking wil-
len leiden, dat zij zich zelven bedriegen, en
er inderdaad nog van ontbloot zijn. En gaarno
vestigde hij de aandacht ook van opregten»
die lust hebben aan de dienst van God, op
dit aangelegen onderwerp, opdat zij van mis-
vatting, die ten dezen nog bij hen konde
plaats hebben, wierden genezen, en , bij liet
duidelijk inzien, waar God het meest moet,
en het best kan gediend en geëerd worden,
zich daar ook met nieuwen lust en ijver
aan Zijne dienst mogten wijden. Ootmoedig
vraacrt de schrijver, en begeere de lezer over
dit broederlijk woord den zegen Gods.

Het is dan een godvruchtig huiselijk le-
ven, dat ik
eerst voor mijn' lezer ga be-
schrijven , en
daarna hem ga aanprijzen,
in de hoop, dat bij dan
ten slotte mijnen
raad wel zal willen vernemen, hoe hij tot
zoodanig leven, niet Gods hulpe, het best
guraken kan.

-ocr page 8-

WAT IS EEN GODVRUCHTIG
HUISELIJK LEVEN?

Als ik deze vraag volledig zal beantwoor-
den, dan moet ik u doen opmerken, zoowel
wat daarvan openbaar is voor de menschen ,
en in het huisgezin er van gezien en onder-
vonden wordt, als ook wat daarvan in het
hart wordt gadegeslagen door dien God, die
het verborgene kent, en die de geesten weegt.

HET IS EENE GETROUWE VEKVDLLJNG DEU

PLIGTEN, Aamp;N ONZE BIJZONDERE BETREK-
KING IN HET HUISGEZIN VERBONDEN.

Stelde God ons aan het hoofd des huis-
gezins, hetzij als vaders of moeders, of als
bezitters of bestuurders, zoo rust op ons
de behartiging van deszelfs ligcliamelijke en
geesteiyke belangen. Wij worden daardoor
tot dagelijksche, onvermoeide inspanning on-
zer krachten geroepen, deze opdat hij door
handenarbeid, of eenig ander eerlijk bedrijf,
in zijne en der zijnen nooddruft voorzie,
gene opdat door zijn naauwlettend huisbe-

-ocr page 9-

stuur het deel van aardsche goederen, dat
God hem gaf, bewaard en vermeerderd, en
vooral tot het beste doel gebruikt worde. Wij
hebben toe te zien, dat er orde en regelmaat
heerschen in het gezin, en ieder, die er
toe behoort, tijdig en volledig zijne taak
ver vuile. Wij hebben zelven daarin voor
te gaan, en ons zelven allerminst eenige af-
wijking van gegevene voorschriften te veroor-
loven. Wij hebben traagheid en gemakzucht
te vlieden, en als getrouwe rentmeesters van
het aardsche goed, dat God ons aanvertrouw-
de, zoowel voor schraapzucht en gierigheid
als voor weelde en verkwisting ons te hoeden.
En bij dat tijdelijke belang des huisgezins
eischt ook deszelfs geestelijke welvaart onze
getrouwe zorg. Het voegt ons allereerst door
het voorbeeld van ons geloof en onze god-
zalitrheid die te bevorderen, waarvan wij

D

aanstonds opzettelijk spreken zullen. Maar
ook de voorgang in welingerigte huiselijke
godsdienst, in het lezen van Gods heilig
woord, en in gemeenschappelijke dankzegging,
en gebed is ons ten pligt gesteld. Elk hulp-
middel, dat onze huisgenooten behoeven.

-ocr page 10-

waarvan wij ons iets goeds mogen beloven
tot bevordering van hunne geestelijke belan-
gen, moet hun, zoo volledig en onbelem-
merd als ons mogelijk is, beschikt, en des-
zelfs nuttig gebruik door onze eigene opwek-
king en onderrigting bevorderd worden. En
vooral hebben wij over eene getrouwe viering
van den dag des Heeren in ons huis te wa-
ken, dat elk der huisgenooten aan de open-
bare godsdienst deel neme, en die dag voor
allen een dag zij van verkwikkende rust,
waarbij ligchaam en geest nieuwe kracht en
nieuwen lust tot den arbeid verzamelen.

Leven wij in de naauwe en heilige betrek-
king van echtgenooten, dan zullen wij, bij
ware godsvrucht, niet alleen elkander onschend-
bare trouw bewijzen, en voor elke daad,
ja voor iedere neiging ons wachten . die tot
het verbreken onzer belofte ons zou kunnen
vervoeren, maar wij zullen geheel met en
voor elkander leven willen. Wij zullen geen
bijzonder belang kennen, waarin de ochto-e-
noot niet deelt. Wij zullen eene innige ver-
trouwelijkheid, en eune levendige belanffstel-
liiig in iedere vrcugii en smart aan elkander

-ocr page 11-

bewijzen, en bij elkander aankweeken. Wij
zullen door voorkomend dienstbetoon, door
een vriendelijk woord, door eene kleine op-
lettendheid , door opoffering van eigen' zin,
door zachtmoedig verdragen van elkanders
gebreken en misslagen, gedurig onze liefde
doen blijken, en, waar het wezen moet,
voor elkanders belang ons zeiven geheel ver-
geten. Zoo zullen wij ons te gelijk den weg
banen om datgene te kunnen doen, wat de
Christelijke liefde het meest verlangt, om,
onder den zegen Gods, elkanders zaligheid
te kunnen uitwerken, en door woord en voor-
beeld elkander nader te brengen tot dien
lieer, die het middelpunt moet zijn van
onze vereeniging.

Gaf God ons kinderen, dan is daar, waar
godsvrucht woont, eene getrouwe en Christe-
lijke opvoeding van deze, eene onvermoeide
behartiging van al hunne belangen een hei-
lige pligt, en een zoet genoegen tevens. Wij
laten hen dan zoo weinig mogelijk aan vreem-
den over, maar houden hen onder ons oog,
gaan gedurig met hen om, en belasten ons
zeiven , zoover onze krachten reiken, met do

-ocr page 12-

taak hunner verpleging en vorming, en wil-
len hen niet alleen
doen, maar ook helpen
onderwijzen. Zulke uitspanningen, die ons
van hen zouden verwijderen , ontzeggen wij
ons daarvoor te gemakkelijker, naarmate het
heil onzer kinderen ons meer ter harte gaat,
en hunne liefde ons meer vreugde geeft. Wij
zoeken hen aan onderdanigheid te gewennen ,
en willen, als het wezen meet, geene wel-
bestuurde tuchtiging hun onthouden, opdat
het ouderlijk gezag gehandhaafd worde, en
het kind, naar Gods woord, vader en moe-
der beiden moge
eeren; maar te gelijker tijd
zoeken wij hen in vertrouwen en liefde aan
ons te verbinden, opdat zij ons niet uit
vrees, maar van harte gehoorzaam zijn, en
ons beschouwen als hunne beste vrienden
onder de menschen. Ook als zij de eerste
kindschheid zijn ontwassen, trachten wij het
verblijf in de ouderlijke woning hun zoo
veel mogelijk te veraangenamen, opdat zij
d^ar hun genoegen zoeken, en niet elders,
waar velerlei besmetting der wereld hen be-
dreigt. En wel verre van alleen hun' aard-
schen wellt;;fand te beoogen, of uitsluitend

-ocr page 13-

voor de beschaving van hunnen geest te zor-
gen, letten wij bovenal op de behoeften
en
belangen van hun hart, en zoeken hen tot
Christus te lelden, en te winnen voor de
dienst van God.

Of zijn wij misschien nog als kinderen
leden des huisgezins, wij willen dan, in:
gehoorzaamheid aan God, onze ouders eeren
en liefhebben, hen beschouwen en bejegenen
als onze meerderen, maar ook als onze groot-
ste weldoeners op aarde. Wij willen dat
blijven doen, al begaan zij ook verkeerdhe-
den, die wij moeten afkeuren, al hebben
zij ook gebreken, die voor ons zeer lastig
zijn, en ons het leven moeijelijk maken. Wij
willen hun onderdanigheid blijven betoenen,
ons naar hen schikken en voegen, en , waar
wij mogen, hunnen raad involgen, ook op
meer gevorderden leeftijd. In het laatste ge-
val willen wij ons zamenwonen met hen te-
baat nemen, om bun dan te meer
lueder-
vergelding te doen
(1). Hebben zij vroeger,,
aan den morgen, en ook nog wel nabij den-
middag van ons leven, zooveel vermoeijenis„
(1) Tim. V: 4.

-ocr page 14-

zooveel opoffering, zooveel drukkende zorgen
zich voor ons getroost, wij willen nu, als
God er toe roept, veel rust en menig genoe-
gen voor hen derven , om , zooveel in ons is,
den avond van hun leven te verhelderen en
te vervrolijken.

Behooren wij met broeders en zusters tot
het huisgezin, wij willen dan met deze in
liefde zamenwonen. Door vredelievenden en
vertrouwelijken omgang, door vriendelijke
deelneming, en door dienstvaardig hulpbe-
toon willen wij die liefde bewijzen. Bovenal
willen wij het voor hen, gelijk voor ons
zeiven zoeken, dat wij broeders en zusters
in den Heer worden, en slaan wij zoo van
nabij elkander gade, vallen zoowel verkeerd-
heden , die ons bevlekken, als vruchten der
godzaligheid, die ons versieren, zoo gedurig
in het oog, wij willen daarbij
op elkander
mld neme7i, tot opscherping der liefde en
der goede werken.
(1)

Plaatste God ons in zulk een' stand, d:it
^'ij dienstbaren in onze woning hebben , dan
^villen wij, bij godvruchtigen zin, ook aan
(1) Ilebr. X: 21.

-ocr page 15-

deze alle bilUjklieid en liefde bewijzen. Wij
willen hen dan niet met werktuigen gelijk
stellen, wier krachten men bezigt tot een
bepaald doel, en waarover men zich, zoo
zij slechts bruikbaar blijven , niet bekom-
mert ; neen! wij zien in hen leden des ge-
zins en medechristenen. Deswegens beden-
ken wy niet alleen, wat zij aan ons, maar
ook wat wij aan hen verschuldigd zijn. Aan
do verstandige handhaving van ons gezag
paren wij eene vriendelijke bejegening, zien
wel toe, dat wij hun eergevoel door geene
vernedering krenken, noch door onredelijke
eischen hun een drukkend juk opleggen ,
maar gunnen hun gaarne behoorlijke rust
na den arbeid, en betamelijke uitspanning,
en erkennen dankbaar de trouwe diensten,
welke zij ons bewyzen. Wij trachten hen
alzoo door liefde aan ons tc verbinden , be-
toonen hun deelneming, cn dienen hen met
raad en hulp, waar zij die behoeven. Bo-
venal zien wij naauwlettend toe, dat wij
hun alle gelegenheden en hulpmiddelen be-
schikken ter bevordering van hun geestelijk
en eenwig welzijn, en geven hun op den

-ocr page 16-

dag des Heeren niet alleen de gelegenheid
om met de gemeente op te gaan, maar zor-
gen ook, dat dan vooral geene drukke be-
zigheid hun nadenken store, en den zegen
des woords hun ontroove. Wij willen het
ons gedurig door
paülus laten herinneren,
dat wij ook, even als zij, orizen Heer in
den hemel hebben, en dat bij Hem geene
aanneming is des persoons (1).

Of behooren wij eindelijk tot een gezin
als dienstbaren, dan openbaart zich de vreeze
Gods, die in ons woont, niet alleen in stipte
onderdanigheid en nederige bescheidenheid,
maar ook in tevredenheid., die niet ligtelijk
klaagt, maar zich vei-genoegt met haar be-
scheiden deel, en elke weldaad dankbaar er-
kent, en die getrouwheid, die buitenshuis
niet verhaalt, wat anderen niet aangaat, die
zich zelfs voor kleine oneerlijkheden wacht,
en het belang van heer en vrouw als eigen
belang behartigt. En dat alles doen wij dan
miet met oogendiensten als menschenbeha-
_gers, maar met eenvoudigheid des harten,
tvreezende God
(2).

(n Eph. VI : 9.nbsp;(2) Col. III : 22.

-ocr page 17-

Zoo herinnerde iit iederen lezer hoofdza-
kelijk zijne pligten, welke hij in de bijzon-
dere betrekking, die hij in een huisgezin
i'ervult, te beoefenen heeft. In welke betrek-
king echter wij daar geplaatst mogen zijn, als
'R'ij er godvruchtig le^^en, dan openbaren wij er

EEN VOOK ONZE HUISGENOOTEN
VOORBEELDIG GEDRAG.

Wij leven in de maatschappij, en in de
Christelijke gemeente, en komen daar gedu-
rig met velen in aanraking, die ons hoo-
ren spreken en zien handelen, en welke wij
er met een goed voorbeeld kunnen voor-
gaan ; maar kunnen wij ergens ons licht
helder laten schijnen voor de menschen, het
is binnen de muren onzer woning, waar
onze huisgenooten dag aan dag, en zoo van
nabij, onzen wandel aanschouwen. Hoe blijkt
daar voor allen onze ernstige zin, onze eer-
bied voor God, cn waardering van Zijne
hulp en Zijnen zegen, onze ingenomenheid
met Christus en Zijn Evangelie, waar het
hoofd des gezins oc^nvoudiglijk voorgaat iii
gebed on dankzegging, waar hot niet ver-

2

-ocr page 18-

borgen blijft, als wij gaarne den Bijbel in
bandon hebben, en grooten prijs stellen op
de openbare godsdienst, waar hot zelfs en-
kelen kenbaar wordt, als wij dikwijls in
onze binnenkamer gaan, en, onze deur ge-
sloten hebbende, onzen Vader bidden, die
in het verborgen is. Hoe valt daar, waar
men ons do zorgen en bezwaren des levens
het meest ziet dragen, ook dat leed, dat
wij zorgvuldig verborgen houden voor de
wereld, ons rustig vertrouwen op God en
onze gelatene onderwerping aan Zijne altijd
goede beschikking ook het meest in het oog.
Hoe ziet men daar niet alleen, maar on-
dervindt er ook de Christelijke liefde, die
in ons mag wonen; de zachtmoedigheid,
die wars is van toorn en drift; het geduld,
dat veel verdraagt; de hulpvaardigheid, die
liever dient dan gediend te woi-den; do ne-
derigheid, die ook den geringste als naaste
en broeder behandelt; de barmhartigheid,
die het zalig acht te geven, te voeden, te
kleeden; de belangstelling in het heil der
ziel, die den weg der behoudenis wijst, en
er op zoekt te leiden. Hoe aanschouwt inca

-ocr page 19-

daar dagelijks onze vlijt en getrouwheid in
het ons aanbevolen werk; onze heraelsge-
zindheid, die het hart niet geeft aan het
aardsche goed en het genot der zinnen, die
do aardsche woning niet versiert, alsof zij
ons eeuwig huis ware, en het vleesch niet
verzorgt tot begeerlijkheden (1); onze rein-
heid, die de eerbaarheid schendt door woord
noch daad; onze matigheid, die dankljaar
geniet, maar geen' tijd en geen geld ver-
spilt voor de streeling van het gehemelte.
Ziet, al zulke Christelijke deugden worden
niet voor allen openbaar. Hoe meer zij in
waarheid dien naam verdienen, des te meer
zijn zij wars van alle praalvertooning, en
houden zich opzettelijk schuil, en de meeste
kunnen ook niet worden opgemerkt door
hem, die ons slechts nu en dan, en meest
buiten onze woning ontmoet. Maar voor
hem worden zij kenbaar, die dagelijks bin-
nen de muren onzer woning ons gadeslaat,
die daar met ons leeft, en alzoo meer dan
oppervlakkig ons leert kennen, en ons ziet,
gelijk wij waarlijk zijn. Ais dan aldaar de
(1) Uom. XTII: !4.

-ocr page 20-

kaars op den kandelaar staat, dan schijnt
zij voor allen, die in het huis zijn. En
zou dan de godvruchtige zich niet juist daar-
door kenmerken, dat hij een leerzaam en op-
wekkend voorbeeld is voor al zijne huisge-
nooten? Ja, hij wil daar zijn licht alzoo
laten schijnen voor de menschen, dat zij
zijne goede werken mogen zien, en zijnen Va-
der, die in de hemelen is verheerlijken (1),
dat zij het opmerken, hoezeer die Vader hem
Zijner heiligheid weet deelachtig te maken,
en hoe beminnelijk Zijne kinderen zijn, en
dat zij verlangen ook Zijne kinderen te wor-
den.

Er is nog iets, waardoor vooral de huis-
vader, de huismoeder van godvruchtigen zin
zich kenmerkt. Het is

ËEN NAAUWLF.TTEND TOEZIGT, DAT ER GEENE
VERKEERDHEID IN ONS HUIS PLAATS ITEBBE
OF GEVOED WORDE.

Als wij verlangen de onzen met ons goed
voorbeeld vopr te gaan, opdat ook bij hen
het goede worde aangekweekt, dan zullen

(1) Matth, v : 15 en 10.

-ocr page 21-

wij niet minder daarop toezien , dat wij geene
slechte voorbeelden in ons huis verdragen,
of die zelven daar binnenleiden. Daarom
letten wij er naauwkeurig op het gedrag van
kinderen en onderhoorigen, en wenschen,
waar dat berisping verdient, ons te wach-
ten voor de zwakheid van een'
eli, en tijdig,
en, schoon liefderijk, toch ernstig te bestraf-
fen en te vermanen , opdat het kwaad door
ons verzuim geene diepei'e wortelen schiete,
en de verkeerdheid, die wij slechts flaauwe-
lijk te keer gingen, ook niet voor onze re-
kening ligge. Wij zeggen met
üatid: Die
bedrog pleegt, zal binnen mijn huis niet
blijven; die leugenen spreekt, zal voor
mijne oogen niet bevestigd icorden
(1).
Daarom doen wij zorgvuldig onderzoek, eer
wij dienstbaren in onze woning opnemen,
niet alleen naar bekwaamheid, niet alleen
naar eerlijkheid, maar ook naar eerbaarheid,
en waarheidsliefde, en prijsstelling op de
godsdienst. In dat onderzoek zijn wij to
naauw gezetter, naarmate de dienstbare, waar-
toe het betrekking heeft, meer met onze kin-
!l) f.^, Cl : 7.

-ocr page 22-

deren in aanraking zal komen , en daarop in-
vloed zal oefenon. Dat onderzoek omtrent
godsdienstige denkwijs, beginsel en handel
doen wij alzoo allerzorgvuldigst, waar het
zulken geldt, die wij den toegang tot onze
wonins verleenen of zelfs daarin opnemen,
om met de gewigtige taak van het onderwijs
of de opvoeding onzer kinderen, voor zoover
wij die aan anderen mogen overgeven, belast
to worden. Al ontvingen wij omtrent dezul-
ken ook de schitterendste getuigenissen van
bekwaamheid, als het ons maar twiifelacli-
tio- is, hoe zij over godsdienst en Christen-
dom denken, en of zij ook verkeerdheden
hebben, waarmede zij ligtelijk onze kinderen
besmetten zouden, dan laten wij ons door
geene uitnemende gaven en bekwaamheden
verlokken, om onze dierbaren daaraan bloot
te stellen. En bevinden wij , in weêrwil van
ons onderzoek, in eenigen huisgenoot zoo-
danige
verkeordhoid, dan verwijderen wij
dien, zoodra dit voegzaam kan geschieden,
al brengt ons zijn of haar gemis ook onge-
legenheid aan. Zoo willen wij het dan ook
geenszins overschillig achten, met wie wij

-ocr page 23-

meer of min gemeenzaam omgaan, wie wij
met
onderselieiding of zelfs vertrouwelijk ont-
vangen
in onze woning. Wij wenschen met
DAVID ook te kunnen zeggen: Het verkeerde
hart zal van mij loijken; den hoozen zal
ik niet kennen
(1). Dat valt niet altijd even
gemakkelijk. Het vereischt vastheid van geest,
als de man van aanzien of vermogen om de
eene of andere reden met ons betrekking zoekt
aan te knoopen, en onze eigenliefde zich
daardoor gestreeld gevoelt, of als wij den
vrolijken , den geestigen, den geoefenden man
gaarne zien, wiens omgang voor ons veel
aantrekkelijks heeft. Is er echter van zijne
loszinnigheid en wereldliefde, of van zijne
verderfelijke gevoelens en gezindheden, welke
zijne redenen openbaren, voor ons en voor
de onzen schade te duchten, wij wenschen
dan door geen rijkdom of aanzien ons laf-
hartig te laten terughouden, door geene schran-
derheid van geest of geen beschaafden toon
ons te laten boeijen, maar bescheidenlijk af
te weren, wat voor ons huis erger zoude
zijn dan verarming of besmettelijke ziekte.

(1) r.. cl: j.

-ocr page 24-

f4

Zoo besehouwJen wij een godvniclitig hui-
selijk leven, gelijk dat in onze woning open-
baar is voor de menschen, en sloegen de
vruchten gade, die het daar voortbrengt. Wij
willen ecliter niet minder onzen aandacht ves-
tigen op den stam, waaraan die vruchten groei-
jen. Dat huiselijke leven , dat ik u beschre-
ven heb, mijn lezer!

HET IS EENE VKUCHT DEK VKEEZE GOÜS.

Het zoude bijna overbodig kunnen schijnen
dit opzettelijk aan te wijzen; maar dit is het
echter niet. Het komt er toch juist op aan,
in welk een' zin en wanneer zulk een hui-
selijk leven te regt godvruchtig wordt genoemd,
Ligtelijk zouden wij ons bedriegen, en wanneer
wij een en ander van het door mij genoemde
bij ons zelven opmerken, deswegens beslui-
ten, dat ons godsvrucht kon worden toege-
kend, terwijl wij verzuimden op den zamen-
hang van het geheel te letten. Er worden
vlijtige en trouwe huismoeders gevonden;
maar die hare vlijt en zorg uitsluitend toe-
passen op de tijdelijke welvaart des gezins, en
geen' tijd, dat is geen lust hebben om voor

-ocr page 25-

hot zielenheil van hare betrekkingen to zorger^.
Er zijn hoofden des huisgezins, die niet de
minste wanorde in hunne woning zullen
gedoogen, en de dienstbode, die op eenige
verkeerdheid betrapt wordt, dadelijk verwij-
deren; maar die weinig of niets bezitten van
die Christelijke liefde, die niet verbitterd
wordt, die langmoedig is en goedertieren (1).
Bij die huismoeder is hare bedrijvige ge-
aardheid, hare neiging tot netheid en orde,
bij dien huisvader is het zijn aanleg tot ijveri-
ge en geregelde werkzaamheid, zijne geschikt-
heid om met vaste hand te leiden en te be-
sturen , waaruit de genoemde huiselijke deug-
den voortvloeijen; terwijl andere hun vreemd
zijn en blijven, omdat hunne geaardheid
daar geenszins toe neigt, maar veeleer van
dezelve afkeerig is. Zoo mag dan deze in zijn
huiselijk leven door regelmatigheid, cn gene
door goedhartigheid, deze door zuinig over-
leg, en gene door tevredenheid of mededeel-
zaamheid zich kenmerken; maar daarom mag
dat huiselijk leven bij den een' en bij den
ander' nog niet godvruchtig heeten. Waaï
(!) 1 Ccr vjn ^

-ocr page 26-

liet dien naam verdient, daar moge het zich
door do eene deugd meer dan door de an-
dere onderscheiden, er zal echter geene der
genoemde
geheel ontbreken; zij zullen er alle
meer of min groeijen aan denzelfden stam.
Gij vraagt immers niet, lezer! v?at ik bedoe-
le? Gij gevoelt, dat ik spreek van het ééne
het groote beginsel der waarachtige vreeze Gods.
Het geheele huisbestuur, het geheele gedrag
van echtgenooten, ouders en kinderen, broe-
ders en zusters, heeren, vrouwen en dienst-
baren, het moet alles door die vreeze Gods
Tvorden geregeld en geheiligd. Die gansche
voorbeeldige wandel, dien ik ix beschreef, al
dat waken tegen verkeerdheden in onze wo-
ning, het moet alles om Gods wil geschieden,
en om Christus wil, om dien God, die ook
binnen onze woning ons gadeslaat, die ons
zitten en ons opstaan weet, die ons gaan
en ons liggen omringt (1), om dien vader,
dio er ons dag aan dag met de onzen kleedt
en spijzigt, die er ons vooral in de liefde
der onzen zoo veel levensvreugd bereidt, en
er ons zoo veel zorgen helpt dragen, om dien
Cl) I's, CXXXIXi 2 eu 3.

-ocr page 27-

lieer, die ons Isocht met Zijn dierbaar bloed,
en ons plaats bereidt in het huis Zijns Va-
ders. Het moet alles geschieden om dien
Vader en dien Heer te behagen en to verheer-
lijken, om in de hoogste mate voor dien Vader
in den hemel te zijn, wat wij verlangen dat
onze kinderen zijn voor den vader op aarde;
in de hoogste mate voor dien Heer, wat wij
willen dat onze dienstbaren zijn voor ons,
wat de oudste broeder begeert, dat de nog
jeugdigen zijn voor hem. Waar dat beginsel
der vreeze Gods woont en werkt in het ge-
moed , daar zal het niet maar de vervulling
van een' enkelen pligt, die het meest met
onze geaardheid strookt, ten gevolge hebben;
neen! het handelen volgens onze geaardheid
wordt daar vervangen door het handelen uit
gehoorzaamheid aan God. Aan die gehoor-
zaamheid heeft men wel nog veel te flaauwen
lust, zoodat men zich er over schaamt, maar
toch zoo beslisten lust, dat men zich be-
wust is van zijne opregtheid voor God. Dien
lust heeft men niet slechts in het openbaar
en voor het oog der menschen, alsof het
oen staatsiekleed ware, dat men, in zijne.

-ocr page 28-

woning teruggekeerd, wederom aflegt; neen!
men is te allen dage in de vrees des Hee-
ren (1); men is dat ook in zijn woonvertrek
en zijne slaapkamer, ook in zijne werkplaats
en op zijn kantoor. Hetzij dat men eet of
drinkt, hetzij dat men iets anders doet,
men doet het al ter eere Gods (2), en bij
alles wil men beproeven, welke de goede
en welbehagende, en volmaakte wil van God
zij (3). Zoo ontbreekt er, al is de eene veel
meer ontwikkeld en daardoor zigtbaarder dan
de andere, echter geen enkele schakel geheel
aan de keten van Christelijke deugden. Al
wat de vrucht des Geestes is, daar is althans
de kiem of de knop van te vinden in een
hart en een leven, dat godvruchtig mag
heeten, en wat er meest in het oog valt en
zich aanprijst ook bij de menschen, dat
kenmerkt zich als uitvloeisel der godsvrucht
door de nederigheid en de liefde, die het
vergezellen.

(1) Spr. XXIII: 17.nbsp;(-') ICor. X;3i.

liom. Xn :

-ocr page 29-

29
II

WAT IS DE WAAEDE VAN EEN GOD-
VRUCHTIG HUISELIJK LEVEN?

In de hoop, dat het mij gelukt mag zijn
oen godvruchtig huiselijk leven zoo te be-
schrijven , dat de lezer zich daarin eenigzins
kan verplaatsen, ga ik nu voort om zulk een
leven hem en mij zelven aan te prijzen, en
beantwoorde daartoe de hierboven staande
vraag. Moge het eerste, waarvan ik spreek,
voor menigen lezer eene ware aanbeveling ziju:

HET HUISELIJK LEVEN BIEDT ONS DE BESTE
GELEGENHEID TOT BEOEFENING VAN
WAKE GODSVRUCHT AAN.

Dit zal alleen voor hom eene aanbeveling
wezen, die reeds eenigen lust heeft aan do
dienst van God, die het juk der zonde
moede is, en waarlijk verlangt, dat het hem
van de schouders genomen worde. Hc-t zoude
mij echter niet bevreemden, wanneer deze en
gene van zulke welgezinde lezers met eenige
verwonderinrr het huisgezin als de beste oefen-

Onbsp;O

plaats van Christelijke godzaligheid genoemd

-ocr page 30-

zag. Mij dunkt, ik hoor vragen: lloo moet
ik dat verstaan? Het is juist mijn huisge-
zin , dat mij in het dienen van God zoo
zeer belemmert. Ach! reeds zoo menigmaal
heb ik ernstige voornemens opgevat; maar de
beslommeringen, die mij dagelijks omgeven,
doen ze weldra verdwijnen. Onder zoo vele
fiardsche zorgen en bemoeijingen verlies ik
het hemelsche uit het oog. Slechts nu en
dan kan ik mijne godsdienst waarnomen, en
daarenboven vind ik geene medewerking en
geene aanmoediging bij mijne huisgenooten,
maar wel het tegendeel. Kon ik stil en af-
gezonderd leven, den omgang van opregte
vromen zoeken, en zoo dikwijls ik verlangde
met de gemeente opgaan, dan zou het heel
wat anders en beter met mij staan dan nu.
Mijne lieve lezer, die alzoo klaagt, zoudt gij
niet het ware wezen der godsvrucht eenigzins
miskennen? Zoudt gij niet meer moeten be-
denken , dat in geene stille afzondering, in
geen'' trouwen kerkgang en vroom gesprek
alleen, maar vooral in eene werkzame liefde
jegens God en de menschen die godzaligheid
moet bestaan? Meen niet, dat ik aan het

-ocr page 31-

genoemde zijne waarde wil ontzeggen. Onze
liefde voor God, onze lust om Hem welbe-
hagelijk te wandelen, heeft gedurig nieuw
voedsel noodig, en de verborgen omgang
met Hem, en het onderwijs van zijn woord
moet haar gedurig dat voedsel aanbrengen,
en dat kan ook de omgang met andere god-
vruchtigen doen. Maar gelijk wij dagelijks
eten en drinken, niet slechts om het aange-
name genot van spijs en drank, maar veel
meer, opdat ons ligchaam er door gesterkt
worde, en wij tot al wat God ons te doen
geeft bekwaam mogen zijn, zoo moet ook
onze inwendige mensch allereerst van de krank-
heid der zonde genezen, en daarna gesterkt
worden, opdat wij als nieuwe, aan God en
Christus toegeheiligde menschen in al ons
bestaan en gedrag ons openbaren. Dat laat-
ste is dus de vrucht, die wij Gode dragon
door Jezus Christus onzen Heer, waarom
het ons meest te doen moet wezen. Voor-
zeker kunnen tot het aankweeken dier vrucht
do middelen niet gemist worden, welke-
Gods genade in onze handen stelde, en op«
wier gebruik Hij Zijnen- zegen on.s beloofde „

-ocr page 32-

en liartelijk mogen wij Hem danken, als
eene onbelemmerde, eene gedurige aanwen-

'nbsp;Onbsp;O

ding dier middelen ons vergund is. Maar
plaatst Hij ons in een huisgezin, waar, ook
bij ernstig verlangen, tijd en rust en stilte
tot herhaalden kerkgang, tot langduriger af-
zondering ons ontbreken, of waar het duis-
ter is rondom ons, en het licht onzer goedequot;
werken in die duisternis schijnen moet, dan
kan het ons met het geestelijk voedsel gaan
even als met het ligchamelijke. God weet
dat laatste zoo te zegenen, dat de mensch,
die slechts sobere spijs geniet, meermalen een
toonbeeld is van gezondheid en kracht. Zoo
kan hij ook den huisvader, die dagelijks
slechts een klein gedeelte van Zijn heilig
Woord kan lezen, de huismoeder, die alleen
des Zondags, en dan slechts eene enkele maal,
het bedehuis kan betreden, daardoor telkens
eene krachtige zielespijs beschikken, zoodat
zij boven anderen ijverig en standvaslig wor-
den in het goede. Het zijn ook nitgt;t zoo
zeer do belemmeringen rondom ons, maar
veel meer do verkeerdheid en de tegenstand,
die zich in ons verheft, waarover wij te klagen'

-ocr page 33-

hebben. En dat bedorven hart in onzen
boezem , al zonderden wij ons geheel van de
wereld af', wij droegen het met ons. De
zonde woont en woelt in haren dienstknecht
in de eenzame kloostercel niet minder dan
in het woeligste huisgezin.

Moet er nu juist tegen de neigingen van
ons bedorven hart aanhoudend gestreden wor-
den , moet onder en door dien strijd de
nieuwe mensch, die weder de schoonste trek-
ken van Gods beeld vertoont, in ons op-
wassen , dan zal wel het huisgezin de voor-
name oefenplaats zijn van Christelijke god-
zaligheid. Het zijn toch geene ongeoorloofde,
maar door God zelven verordende betrek-
kingen , in welke wij daar geplaatst zijn,
en wij mogen dus de moeijelijkheden, die
er uit voortvloeijen, beschouwen als eene
oefenschool, waarin God zelf ons leidt. Het
zoude weinig beteekenen op God te vertrou-
wen , als wij ons zoo veel mogelijk van alle
zorgen hadden ontdaan, en, ons losscheu-
rende van onze medemenschen, ons terug-
trekkende in de eenzaamheid, slechts over
onze eigene behoeften ons bekommerden, en

3

-ocr page 34-

die van anderen weinig kenden of gevoel-
den. Maar de huisvader, die het talrijke
gezin heeft te spijzigen en te kleeden, en
den naderenden winter met bekonimerinö'

O

tegenziet; de moeder, die daar bij het
kranke kind nederzit, en het wel bemerkt,
dat het ergste te vreezen is ; de ouders, wier
harte bloedt over den verdoolden zoon, die
kunnen het eerst leeren hunne bekommer-
nissen op God te werpen, ook in de don-
kerheid op hunnen God te steunen , tm voor
zegen en redding met bewogen hart te dan-
ken. Het valt ligt aan gierigheid noch aan
spilzucht ons schuldig te maken, waar de
kloosterling afstand doet van alle bijzonder
eigendom, en slechts het noodige ontvangt tot
onderhoud des levens; maar waar het aan-
groeijende gezin dringt tot zeer
zuinig over-
leg , of de lust ons bekruipen kan, om aan
onze kinderen een erfgoed na te laten dat
onze nagedachtenis zal vereeren , of waar een
deel des gezins tot verkwisting en verhefFinw
neigt, en gaarne toegeeft aan de vorderin-
gen der weelde, daar kan men leeren een
getrouwe rentmeester te zijn van het aard-

-ocr page 35-

sehe goed, en dat dagelijks te besteden als
zulken , die rekenschap geven zullen. Het
zegt weinig noch aan toorn en bitterheid,
noch aan weigering van menige liefdedienst
ons schuldig te maken, waar niemand ons
prikkelt door tegenspraak of pligtverzuim,
waar ons bijna geene dienst wordt gevraagd ,
en wij geheel voor het onze leven kunnen.
Maar als wij dag aan dag met een' eigen-
zinnigen, of vergeetachtigen , of jegens ons
hatelijken huisgenoot hebben om te gaan ,
als wij tot veelvuldig, soms vermoeijend of
lastig dienstbetoon dagelijks geroepen wor-
den, dan kunnen wij eerst leeren elkander
vergeven en verdragen, gelijk God ons in
Christus vergeeft en verdraagt; dan kan het
blijken , of het gevoelen in ons is, hetwelk
in onzen Heer Jezus Christus was, toen Hij,
de Heer der heerlijkheid, kwam, niet om
gediend te worden , maar om te dienen.

Bedenken wij hierbij, dat de ware gods-
vrucht zich vooral in liefde openbaren moet,
die voor den naaste en den broeder leeft en
werkt, waar zal die liefde dan betere ge-
legenheid vinden, om zich werkzaam te be-

3*

-ocr page 36-

toonen en zich te ontwikkelen.dan in het huis-
gezin ? Voorwaar! het is betamelijk en schoon
kranken en verwaarloosden op te zoeken in
hunne woningen, om hen te vertroosten en
te onderrigten, voor de verbetering van ge-
vangenen , en de bekeering van heiden ;n te
arbeiden; maar allereerst roept ons de Heer
om hen te verzoi-gen , te onderrigten, te
leiden, die door de naauwste banden der
liefde en des bloeds aan ons zijn verbonden ,
of die hunne krachten besteden in onze
dienst. Elke behoefte, die wij bij hen ont-
dekken, is ons eene aanwijzing van den ar-
beid der liefde, dien de Heer van ons wacht.
Of wij hun liefde betoond, in krankheid ver-
pleegd, onder lijden vertroost, hun zielen-
heil ons aangetrokken hebben om des Heeren
wil, dat zal allereerst ons gevraagd worden
op den dag Zijner toekomst. Hij had ons
allereerst diegenen toevertrouwd, wier be-
hoeften naar ligchaam en geest ons het best
bekend zouden zijn , en gedurig in het oog
zouden vallen; op welke wij door dagelijk-
schen omgang, door ondt rling vertrouwen,
of door hunne afhankelijkheid van ons den

-ocr page 37-

meesten invloed konden oefenen. De liefde,
die in ons wonen mogt, zal allereerst aan
hen bewezen moeten zijn, en wee ons, zoo
meer of min dat woord des Apostels op
ons toepasselijk ware :
Zoo iemand de zij-
nen , en voornamelijk zijne huisgenooten niet
verzorgt, die heeft het geloof verloochend,
en is erger dan een ongeloovige (1)!
■iLSDEÖODSVKOCHT IN HET HUISGEZIN WORDT
BEOEFEND, ZOO IS DIT EENE BESLISSENDE
PROEF VOOR HARE ECHTHEID.

Dit zij ons eene nieuwe aanbeveling van
een godvruchtig huiselijk leven. Daar al-
leen is echte godsvrucht, waar het hart ver-
nieuwd is door den Heiligen Geest, waar de
liefde tot God, ons van natuur vreemd, in
het gemoed is geplant, en vruchten draagt
in het leven. Maar wat zal die echtheid al
beter aanwijzen dan de stille, in het huisge-
zin beoefende godsvrucht? Getrouwe kerk-
gang, deelneming aan stichtelijke zamenkomst
en gesprek, eenzaam gebed, ofschoon ten
deele van opregte godsvrucht onafscheidelijk,
ten deele meermalen aan haar verbonden,
(1) 1 Tim. V: 8.

-ocr page 38-

kunnen alleen hare opregtheid nog niet ge-
noegzaam staven. Het kan toch zijn, dat
hierbij het gevoel zeer levendig werkzaam is;
maar echter de wil niet geheiligd wordt, en
raenii;e verkeerde neiging de verkregene heer-
schappij behoudt. Het kan grootendeels ge-
schieden zonder veel strijd en inspanning;
ja , de eigenliefde vindt er ligtelijk hare re-
kening bij, als men in de zamenkomst der
gemeente bijna nooit wordt gemist, en on-
der de pilaren der keik wordt gerekend, of
in den vromen kring met welgevallen wordt
gehoord, en er meer of min den toon geeft.
Enkele lofwaardige eigenschappen of bedrij-
ven , onvermoeide vlijt of stipte eerlijkheid,
uitstekende milddadigheid of edelmoedige
zelfopoffering leveren evenmin voldingend
bewijs; want geaardheid, hartstogt en geest-
vervoering , zoo wel als de toejuiching der
wereld kunnen hier zoo krachtig werken,
ook bij den mensch, in wien nog de zonde
leeft. Maar waar dag aan dag, buiten het
oog der menschen, om Gods wil, met zelf-
verloochening en strijd, moeijelijke pligten
worden beoefend, met vallen en opstaan,

-ocr page 39-

en gedurig jagen naai' beter, waar ook de
meest gewone en schijnbaar onbeduidendste
verrigtingen door de vreeze Gods worden
geheiligd, en deze op al het huiselijk ver-
keer haren invloed oefent; daar zal wel het
duidelijkst kunnen blijken, of dat nieuwe
en heilige beginsel zich gevestigd heeft in
het hart, of
dat zaad Gods in ons blijft,
gelijk JOHANNES zegt, en wij waarlijk uit
God zijn geboren (1). Daar openbaren zich
de kinderen Gods, die uit Hem geboren
zijn, door hunne gelijkvormigheid aan don
Vader in heiligheid en liefde, door hunne
overeenstemming met Zijnen wil, en hun
beminnen van al wat Hij bemint, zoodat
zij het weten kunnen, dat zij overgegaan
zijn uit den dood in het leven, en vrij-
moedigheid verkrijgen tot God (2).

Voegt hierbij, dat juist de stilheid en ver-
borgenheid des huiselijken levens zoo veel meer
hope geeft van opregtheid. Overal, waar wij
handelen voor het oog der menschen, waar
zij ons zien en ons hooren, loopen wij zoo
veel gevaar van te bedelen om hunnen lof,

(1) 1 Joh. III: 9. (2) 1 Joh. lil: 14 ea 21.

1

-ocr page 40-

hunne genegenheid en onderscheiding. quot;Wij
doen ons zoo gaarne van de gunstigste zijde
aan hen voor; wij spreken zoo ligt raeer
of rnin in hunnen geest, of zwijgen om hun
niet te mishagen. Maar binnen de muren
onzer woning, in den vertrouwelijken, hui-
selijken kring, waar men ons zoo geheel
kent, waar wij boven anderen staan, of
althans onze regten kunnen doen gelden,
daar heeft die vermomming veel minder
plaats; wij vertoonen ons daar, gelijk wij
zijn, en spreken gelijk wij denken. Menig-
een is dan ook in zijne woning een geheel
ander mensch dan daar buiten; elders vrien-
delijk en voorkomend, maar voor zijne huis-
genooten bits en gemelijk; elders welvoege-
lijk, maar in zijn huis ruw en los in spre-
ken en handelen. Heil ons daarom , als de
vreeze Gods ook daar onze tong bestuurt, en
ons doen en laten regelt, als echtgenooten
er hun onderling verkeer, als vaders en moe-
ders er hun gedrag omtrent kinderen en on-
derhoorigen door laten heiligen. Het is eene
proef voor de echtheid onzer godsvrucht,
die beslist boven vele andere.

-ocr page 41-

godsvkucht, in het huisgezin beoefend,

brengt het meest hare bet.ooning
met zich.

Ook nog van deze zijde willen wij de waarde
van een godvruchtig huiselijk leven beschou-
wen. Wanneer
paulus ons zegt, dat de
godzaligheid tot alle dingen nut is, en ook
de belofte heeft des
tegenwoordigen levens (1),
en dat zij een groot gewin is met vergenoe-
ging (2), zoo zal zijn woord in het huisge-
zin , waar godsvrucht woont, wel het meest
waarheid bevonden worden. Of is het niet
even zoo genoegelijk als pligtmatig, met stil-
heid werkende ons eigen brood te eten, ge-
lijk diezelfde Apostel elders aanbeveelt (3)?
Smaakt dat brood niet goed, als wij er de
vrucht in zien van onze vlijt, waardoor wij
het, onder Gods zegen, voor ons en onze
kinderen verkregen? Is een geregt van groen
moes, waar ook liefde is, niet beter dan een
gemeste os, en haat daarbij (4) ? Of is het
niet zoo als wij zingen :

(1) 1 Tim. IV : 8.nbsp;(2) 1 Tim. VI: 6.

(3) 2 Thess. III: 12. (4) Spr. XV: 17.

-ocr page 42-

Waar liefde woont, gebiedt de Heer den zegen,
Daar woont Hij zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
En 't leven tot in eeuwigheid (1)?

Ja, waar men elkander om Gods wil be-
mint, en de vreeze Gods eenigermate in het
huisgezin den toon geeft, daar wordt de rust
door geen' twist en tweedragt verstoord; maar
vrede heerscht er, of herstelt er zich spoe-
dig; men draagt er ook elkanders lastig-
heid (2). Men gaat er elkander voor in een
blijmoedig erkennen van Gods zegeningen,
en stelt er onderling in elkander vertrou-
wen , en is er van goeder harte vrolijk. De
rampen en bezwaren blijven er niet uit;
zij keeren van tijd tot tijd ook tot deze
woning in, evenzeer als tot het huis, dat
geene godsvrucht kent. Maar o! hoe veel
gemakkelijker worden zij gedragen , als onze
sterkte in God is, als wij gaarne met en
voor elkander bidden. Dan staan wij niet
op ons zeiven, maar hebben met de onzen
een gemeenschappelijk belang, en nemen op-
regtelijk deel in elkanders lief en leed.
En als wij die deelneming met daden be-
(l) Ps. CXXXIII: 3. (2) Gal. VI : 2.

-ocr page 43-

wijzen, ons voor elkander eenige onrast en
vermoeijenis getroosten, kleine genoegens ont-
zeggen , en dat zoo eenvoudig en zonder ophef
als de liefde het doet, dan wordt ons dit me-
nigmaal met deelneming vergelden. Dan er-
varen wij nu en dan ook van onze dienst-
baren, die wij met Christelijke liefde behan-
delden, hartelijkheid en getrouwheid, die ons
innig goed doet en verkwikt onder ons leed.
En zoo vele der genoemde zegeningen keeren
dagelijks weder, en worden ons als eene ge-
zonde en versterkende lucht, waarin wij leven,
en telkens, wanneer wij van elders, als uit
een' drukkenden dampkring, in onze woning
wederkeeren, zoo veel ruimer adem halen.

Er is nog eene zaak, die ik bijzonder
moet noemen. Er is geen bitterder smart
in het leven dan die ons wordt aangedaan
door onze kinderen. Zij doet den slaap uit
onze oogen wijken, en knaagt ons vleesch
weg tot op het gebeente. Maar geen zoeter
vreugd ook dan die wij door onze kinde-
ren smaken, als zij zoo gerust op oi.s ver-
trouwen , en zoo gaarne bij ons zijn, als zij
in rijper' leeftijd onze kroon worden, sier-

-ocr page 44-

lijker dan die van salomo, als wij hen
voor Christus gewonnen zien, en zij in de
waarheid wandelen. Nu is het wel geene
algemeene ervaring, dat eene getrouwe en
Christelijke opvoeding het hart der kinderen
neigt tot de vreeze Gods; ook een
jakob had
ondeugende zonen , en de vrome
hiskia was
de vader van den goddeloozen
manasse. Het
behaagde echter dikwijls den genadigen God
het zaad vruchtbaar te maken, onder veel
gebed tot Hem door godvreezende ouders
uitgestrooid, en ook der kinderen hart tot
Hem te neigen. Vaders en moeders! hoe
moet ons dat niet aansporen , oin in onze
huizen te wandelen in opregtheid onzer har-
ten, om tijdige en liefderijke vermaning en
opwekking aan onze kinderen niet terug te
houden, maar vooral om door een echt Chris-
telijk leven, door naauwgezetheid en blij-
moedigheid in de dienst van God, nog meer
dan door woorden tot onze kinderen te spre-
ken. Tot welk eene bedachtzaamheid moet
ons dat leiden reeds in de tegenwoordigheid
van het jeugdige kind, zoo opmerkzaam op
al wat wij zeggen en doen, en zoo vatbaar

-ocr page 45-

bovenal voor verkeerden indruk. Tot ^ welk
eene vastheid van beginselen , tot welk eene
zelfbeheersching en zelfopoffering voor ande-
ren moet ons dat aansporen tegenover den
jongeling en de maagd, voor welke onze
godsvrucht daardoor eerwaardig en bemin-
nelijk wordt, en welsprekender dan de krach-
tigste redenen. O! wat grievend zelfver-
wijt , als wij ons bewust waren, dat wij
onze lessen door ons eigen voorbeeld van
kracht hadden beroofd, dat wij door eigen'
invloed onze kinderen van God en Christus
vervreemd , aan wereld en zonde geboeid had-
den! Maar wat zalig genot, als wij zagen,
dat onze opregtheid voor God hun hoogach-
ting inboezemde en vertrouwen, dat onze
vrede en vreugde in God door Christus hen
begeerig maakte naar dienzelfden schat, als
het ons gebeuren mogt zelven onze dierba-
ren tot Christus te leiden, en hen deel te
zien hebben aan die verlossing, die in Chris-
tus Jezus is! Kan een godvruchtig huiselijk
leven, onder den zegen Gods, ook tot die
heerlijke uitkomst leiden, dan mag er wel eene
uitnemende waarde aan worden toegekend.

-ocr page 46-

46
III.

HOE KOMEN WIJ TOT EEN GOD-
VKUCHTIG HUISELIJK LEVEN?

Op die vraag het antwoord te lezen moge
menigeen', die tot hiertoe in dit boekje
vorderde, welkom zijn! Ontvange ook hij ,
wien het beschaamd maakt, dat antwoord
met zachtmoedigheid! Het luidt toch:

ALLEREERST , ZOO WIJ ZULK EEN LEVEN NOG
NIET LEIDEN, DOOR DE BEWUSTHEID, DAT
ONS WARE GODSVRUCHT ONTBREEKT.

Wij hebben, gij door dit boekje te lezen,
gelijk ik door het te schrijven, den toetssteen
in handen genomen, waaraan wij ons zel-
ven beproeven kunnen. Indien ik u toch
naar waarheid het huisgezin als de voorname
oefenplaats van Christelijke godsvrucht heb
voorgesteld, en indien ik evenmin dwaalde,
toen ik beweerde, dat de echtheid onzer
godsvrucht uit hare beoefening in onze wo-
ning het meest beslissend blijken kon, dan
komt op dit oogenblik de vraag tot ons:
Hoe staat het met uwe godsvrucht? Gij

-ocr page 47-

wilt immers die vraag niet ontwijken? Gij
wilt immers niet weigeren liet antwoord te
geven, omdat gij wel gevoelt, dat het be-
schamend en verontrustend zou wezen ? Dat
zoude wel eene kinderachtige dwaasheid mo-
gen heeten, ja, naar de handelwijs van dien
vogel gelijken, waarvan men verhaalt, als
hij zich zeiven buiten staat heeft gesteld om
zijne vervolgers te zien, dat hij dan meent
ook door hen niet gezien te worden. Neen!
wenden wij den toetssteen bij ons zeiven aan.
Dezen of genen ziet men misschien zelfs
bulten zijne woning meer of min zijne ver-
keerde neigingen involgen, zoodat ook de
menschen hem vrij stellig ware godsvrucht
ontzeggen. Maar anderen van ons leven in-
getogen, onberispelijk, zelfs lofwaardig bij de
menschen. Deze onderscheidt zich gunstig
van velen door zijne godsdienstigheid, gene
door zijne eerlijkheid, een derde door zijne
milddadigheid. Maar heeft nu ook de be-
schouwing van uw huiselijk leven u over-
tuigd, dat het geene godsvrucht is, waaruit
die lofwaardige eigenschappen voortvloeijen ?
Hebt gij het bij u zeiven ook gevoeld, als

-ocr page 48-

er godsvrucht in u woonde, en deze u deed
zijn, wat gij zijt voor het oog der wereld,
dat gij dan ook binnen uwe woning een
gansch ander mensch zoudt wezen? Zijt gij
er u daarom ook bewust van geworden , hoe
weinig gij dien lof verdient, dien de men-
schen u geven, dien gij n zelven zoo dik-
wijls bij uwe zelfbeoordeeling hebt toege-
zwaaid ? Zoo ja, wat scherpe afkeuring ver-
dient dan uw bestaan, in plaats van lof,
wat diepe schaamte voegt u dan , in plaats
van zelfbehagen! Wat gij goeds en prij-
selijks deedt, dat deedt gij dan, of zonder
eenig beginsel, alleen in gevolge uwer bijzon-
dere geaardheid, of uit laag en onedel be-
ginsel , om uw tijdelijk voordeel te beharti-
gen , of aan de menschen te behagen. Gij
verzuiindet zoo menigen pligt, gij begingt zoo
menig vergrijp jegens ban , die u de naasten
zijn, die de eerste voorwerpen moesten zijn
van uwe liefde en zorge, van wier behan-
deling gij allereerst rekenschap zult moeten
afleggen op den grooten dag der verantwoor-
ding. En, wat den grond van alles uit-
maakt, wat al uwe verkeerdheid, die er

-ocr page 49-

uit voortvloeide, zoo zondig maakt en zoo
strafbaar, gij leeft nog in verwijdering van
God, gij hebt tot hiertoe volgehouden Hem
liefde en gehoorzaamheid te weigeren, en,
wel verre van zijn gezag te eerbiedigen, en
wat gij doet om Zijnentwil te doen, zoo leeft
gij u zelven, en volgt uw' eigen' zin als regel,
en stelt uw eigen belang en uwe eigene eer
u ten doel. Dat is beschamend, maar dat
is ook ontrustend; want wij hebben met een'
heiligen en regtvaardigen God te doen, en
de Heer, die ons zal oordeelen, verlangt
heiligheid en liefde, om ons de Zijnen te
kunnen noemen. Wee ons, als ons die ken-
teekenen Zijner verlosten ontbreken! Dan treft
ons het lot van den onvruchtbaren boom,
die uhgehouwen wordt, en in het vuur ge-
worpen.

Zal nu de beschamende, de verontrustende
bewustheid, dat wij nog ware godsvrucht
missen, de eerste stap kunnen zijn tot een
godvruchtig huiselijk leven, welke ik daarom
eiken lezer, wien zij voegt, van harte toe-
bidde; wij vangen zulk een leven eerst da-
delijk aan

-ocr page 50-

DOOR EENE NAAÜWE GELOOFS VERBINTENIS
AAN CHRISTUS.

Er zal wel geen vader en moeder zijn,
die, als zij het gewigt en den omvang hun-
ner ouderlijke pligten eenigzins kennen, en
dan omtrent de vervulling dier pligten zich
zelven beproeven, zich niet voor God te
schamen hebben. Maar wie nu tot de be-
wustheid kwam, dat hem nog ware godsvrucht
ontbreekt, dat hij haar ook in zijn huis nog
ganschelijk niet beoefende, die zal zich wel
inzonderheid beklagen over de verwaarloozing
zijner kinderen, indien al niet in hunne tij-
delijke dan toch in hunne geestelijke belan-
gen. Die zal wel met innig leedgevoel aan
die plegtige beloften denken, welke hij, werden
zijne kinderen in hunne vroege jeugd gedoopt,
bij den doop dier kinderen voor de verga-
derde gemeente aflegde. Wie onzer met diepe
beschaming tot dat tijdstip terugkeert, die ga
echter tevens, tot zijne vertroosting, nog ver-
der terug, en vertegenwoordige zich zijn' eigen'
doop Mijn medezondaar! daar werd ons van
Godswege vergeving toegezegd door het bloed
des kruises. Daar werd ons die belofte van

T

-ocr page 51-

den getrouwen God, opdat wij iiaar te eer-
der , te vaster gelooven zouden, met een teeken
bekrachtigd. Gevoelt gij u schuldig, voor God
verdoemelijk, beseft gij het, dat gij niets anders
dan genade vragen , dat gij alleen op Christus'
kruis uwe vrijmoedigheid voor God bouwen
kunt, verlaat u op de toezegging Gods; zij is
niet ingetrokken. Verlaat u op den Christus
Gods. Hij is eene verzoening
voor de zonden
der geheele wereld
en opdat gij zoowel onder
die door God begenadigde als onder de voor
God verdoemelijke wereld (2) u zeiven rekenen
zoudt, liet God u met dat water des doops be-
sprengen. God begenadigt geenen zondaar bui-
ten Christus, maar neemt ook gewisselijk in
genade aan al wie eigen werk niets waardig, en
eigen' roem dwaas en zondig keurt, en, zich
zei ven een' godloozen achtende, op Hem steunt,
die voor de godloozen is gestorven (3).

Evenmin echter heiligt God een' zondaar
buiten Christus, en indien wij die echte gods-
vrucht verkrijgen zullen, die zich in het huise-
lijk leven openbaart, het zal alleen zijn bij ge-

(1) 1 Joh. II : 2. (2) Rom. III: 19.

(3) Rom. V: 6.

-ocr page 52-

loofsverbindtenis aan den Heiland. Dat hebt
gij toch wel gevoeld, mijn lezer! zult gij God
in geheel uw huiselijk leven leeren dienen,
dat gij dan
vernieuwing des Heiligen Geestes
behoeft (1), dat door dien Geest van God een
nieuw beginsel in uw hart zal moeten worden
gevestigd, dat u geheel doordringt, dat op al
uwe denkbeelden, op al uwe neigingen, op
al uwe gewoonten invloed oefent, dat alzoo
ook eene nieuwe rigting geeft aan geheel uw
leven, waarvan het nitH mogelijk zoude zijn,
dat het u één dag, één uur geheel verliet, dat
het wel buiten, maar niet binnen uwe wo-
ning zijne werking deed. En wat dat be-
ginsel zij, is er iemand, wien het behoeft
herinnerd te worden? Den godloozen (ik be-
doel niet dezen of genen ruwen en diep ge-
zonken mensch, maar naar den Bijbel, u
en mij zelven) den godloozen, in wien de
vijandschap tegen God op den bodem
van
zijn hart gevonden werd, moet de liefde tot
God worden ingeplant, de liefde, die hem
weder aan zijnen God verbindt, die hem tot
Zijne dienst bereid en gewillig maakt. Ziet
(1) Tit. III: 5.

-ocr page 53-

daar de vrucht des geloofs. Waar het hart
hij diepen ootmoed zich opent voor de voor-
komende liefde Gods, en gretiglijk de ver-
lossing aanneemt, die in Christus Jezus is,
daar wordt, bij het aannemen der grootste
gifte, de dankbaarheid geboren, en dagelijks
door het genot dier gifte gevoed. Waar dat
hart door schuldgevoel gedreven zich wondt
tot des Heeren kruis, en dat kruis dagelijks
van nieuws in den geest bezocht wordt, daar
dringt en overmeestert ons de liefde van
Christus, zoodat wij niet anders kunnen, niet
anders willen dan Hem leven, die voor ons
gestorven is en opgewekt (1). Christus zelf
komt in dat hart wonen (2). Hij voert er
het gebied, zoodat men gedurig verlangt te
handelen naar Zijn' wil, en Heiiv welbeha-
gelijk te zijn. Hij hervormt er alles naar
Zijnen smaak, want men begint er Hem om
Zijne heiligheid niet minder dan om Zijne
liefde te beminnen, en kent geene schoonheid
zoo bekoorlijk als de Zijne. Hij geeft er
door de werking van Zijn' Geest licht en
kracht, zoodat zij, die zonder Hem niet
,1) 2Cor. V:15.nbsp;(2) Eph. III : 17.

-ocr page 54-

doen kunnen, door Hem alle dingen ver-
mogen (1).

Wat zou ik dan anders kunnen en mogen
dan een iegelijk, die naar ware godsvrucht
verlangt, naar Christus henenwijzen? Zoo
lang wij aan hem niet verbonden zijn, maar
op ons zelven staan, al zegt het geweten ons
ook, dat ons godsvrucht ontbreekt, al wenden
wij ook pogingen aan om het juk der zonde
af te werpen, wij worden niet vrij, wij wor-
stelen te vergeefs, wij blijven dienstknechten
der zonde. Zal er godsvrucht wonen in ons
huis, dan moet Christus wonen in ons hart.

BT.IJKE DAN ONZE VERBINTENIS AAN CHRIS-
TUS IN DE GETROUWE VERVULLING ONZER
PLIGTEN IN HET HUISGEZIN.

Met deze opwekking worde dit kleine ge-
schrift besloten. Wie langs den eenigen door
mij beschreven weg waren lust heeft gekre-
gen om in eiken betrekking, waarin hij
staat, Gode welgevallig te verkeeren, dien zal
het, hoop ik, welkom zijn geweest, toen ik
hem in den beginne in eenige bijzonderhe-
(I) Joh. XV : 5 ; Phil. IV : 13

-ocr page 55-

den herinnerde, wellce pligten er voor hem
uit zijne bijzondere betrekking, waarin hij
tot een huisgezin geplaatst is, voortvloeijen.
Er zijn wel opregte Christenen, wien de op-
zettelijke voorstelling van bijzondere pligten
minder belangrijk en noodzakelijk voorkomt,
omdat zij wanen, indien er slechts liefde
voor God en de menschen in ons gevonden
wordt, dat deze ons dan van zelf in het
regte spoor doet gaan, zonder dat ons de
weg zoo naauwkeurig behoeft gewezen te wor-
den. Ik aarzel echter niet dit begrip eene
schadelijke dwaling te noemen. Dat het eene
dwaling is, leert ons de ervaring, als wij
zien , dat een
jacobüs en Johannes , uit liefde
tot den Heer,
vuur van den hemel wilden
doen nederdalen op de Samaritanen, die wei-
gerden Hem te herbergen, en dat
petrus , uit
liefde tot den Heer,
in Gethsemane met het
zwaard sloeg, en dat zoowel de eersten als de
laatste daardoor grootelijks aan den Heer mis-
haagden (1). En als de liefde ons dan niet
kan voorlichten, en wij met een hart vol
liefde het spoor zoo bijster kunnen raken, en
(1) Luc. IX: 51—56; XXII: 49-51.

-ocr page 56-

zoo ver afdwalen, dan zal de cieening, dat
wij aan haar licht genoeg hebben, ook wel
schadelijk moeten heeten. Neen! de liefde
maakt ons wel bereid om Gods wil te doen ;
maar zij kan ons daaromtrent geen onderrigt
geven. En als ik nu den mensch, wien ik
bemin , naar de oogen zie om er in te lezen,
hoe ik hem het meest behaag, en het zorg-
vuldig in mijn geheugen bewaar, wanneer
hij nu of dan te kennen geeft, wat hem
bijzonder genoegen doet, zou ik dan niet op-
zettelijk en zorgvuldig navorschen, welken do
goede en welbehagende en volmaakte wille
Gods zij (1)? Zou ik mij dan niet verblij-
den, dat zoo menig Bijbelsch voorbeeld, zoo
menige Apostolische vermaning mij daarom-
trent licht geeft, en niet gretig dat licht
opvangen ?

Heeft ook misschien de meer opzettelijke
beschouwing, de meer heldere bewustheid
van menigen pligt, in het huisgezin te ver-
vullen, dezen en genen lezer bezwaard, van
wege de onderscheidene moeijelijkheden bij
hem aan de uitvoering verbonden ? Laat eens

(1) Rom. 12 : 2.

-ocr page 57-

hooren! WelHgt kan ik u opbeuren en aan-
moedigen. Gij hebt een bedrijf, dat eene
naauwgezette viering van den Zondag voor u
zelven of ook wel voor de uwen onmogelijk
maakt, dat zelfs tot het voorgaan in huiselij-
ke godsdienst u buiten staat stelt. Ja, is dat
waarlijk zoo, zoudt gij niet slechts eenige
schade u moeten getroosten, gelijk de winke-
lier, die des Zondags niet verkoopt, maar zoudt
gij uw anders eerlijk bedrijf geheel moeten op-
geven, omdat het bezigheden van u vordert,
die volstrekt geen uitstel kunnen lijden, be-
kommert u dan niet. God kan u en den
uwen de u zoo noodige opwekking ook door
een minder geregeld gebruik der verordende
hulpmiddelen doen toekomen, en zal dat ge-
wisselijk doen, wanneer gij iedere u overge-
blevene gelegenheid te bate neemt, en daarover
ootmoedig Zijnen zegen inroept. Waar het
hoofd des gezins de zijnen niet kan voorgaan
in het gezet bezoeken der openbare zamen-
komst, daar late hij echter niet na hen daartoe
aan te sporen. Waar de gelegenheid zeldzaam
vergund wordt, daar worde zij te gretiger ge-
bruikt. En waar het den vader niet mogelijk

-ocr page 58-

is de liuisgenooten voor te gaan in Bijbellezing
en gebed, daar neme de moeder die edele taak
op zich. — „ Maar ik ben in betrekkingen
geplaatst,quot; zoo klaagt een ander, »waarbij ik
onvermijdelijk ook zulken in mijne woning
ontvangen moet, en zelfs bij mijne huisgenoo-
ten toelaten, wier redenen en handelingen
een' verkeerden, een' verderfelijken geest open-
baren.quot; Ik vooronderstel, gij hebt echter eene
eerlijke bron van bestaan, en leeft niet alleen
door hen, die zich een meer of minder zon-
dig genot veroorloven, en daar tijd en geld
aan verspillen. Voor zoo ver gij bij zulk eer-
lijk bedrijf die besmetting in uwe woning
dulden moet, gaat dan hare schade te keer,
allereerst door zorgvuldig toe te zien, dat gij
ceen deel neemt aan het verkeerde, hetwelk gij

O

afkeurt, daarna ook door bij gepaste gelegen-
heid uwe afkeuring voor de uwen uit te spre-
ken, en beveelt verder dit aangelegen belang
aan dien God, wiens voorzienigheid in zulk
een' stand en kring u plaatste. — „In mijn
huisgezin is het nog veel treuriger gesteld,quot;
hoor ik een' derden spreken, „het zijn geen
vreemden, maar huisgenooten, die afbreken.

-ocr page 59-

wat ik wensch op te bouwen; het slechte
voorbeeld wordt er dagelijks gezien, en oefent
er reeds verderfelijken invloed,quot; Ik beklaag u
hartelijk, die daar staat op zoo inoeijelijken
post, die er misschien zelfs alleen staat, en
weinig of geen steun vindt bij iemand der
uwen. Ik doe u echter opmerken, dat gij
daarom te meer ten zegen kunt worden voor
degenen, die u omringen, en u geroepen
moogt achten, om door uw voorbeeld en
uwen invloed den strijd levendig te houden,
opdat het kwade, waarover gij klaagt, niet
alleen het veld behoude. Zij het u daarom
te meer om standvastige trouw te doen, en
tevens om die zachtmoedigheid en bedacht-
zaamheid, welke uw voorbeeld beminnelijk
kunnen maken, en voor uw woord de harten
openen. En hoe minder medewerking en
steun gij vindt bij menschen, hoe meer u
dikwijls wijsheid ontbreekt, begeert te meer
en wijsheid en kracht van dien God, die een
iegelijk mildelijk geeft en niet verwijt, en zij
zal u gegeven worden (1)

Menigeen zal echter minder over anderen,
(1) Jac. 1: 5.

-ocr page 60-

maar eerst en meest over zicli zelveii te klagen
hebben. Is het n ook gedaan bij hel lezen ,
gohjk mij bij bet schrijven van dit boekje ,
dat deze en gene verkeerdheid, waartoe gij
neigt, die zich ook in uw huiselijk leven
meermalen openbaart, en nadeelig werkt op
licn, die u omringen, beschamend u voor
den g^ecst stond? Wanhoopt gij welligt die
te zullen overwinnen, zoodut u de moed
ontbreekt, om den strijd aan te vangen?
Greep u ook, bij bet overzien van de veel-
heid en het gewigt uwer pligten, telkens een
gevoel van zwakheid aan, dat u bijna moe-
deloos deed nederzinken? Of hebt gij het in-
gezien, dat gij een' anderen weg moet kiezen
dan gij tot dusver bewandeldet, en daartoe
beslissende stappen moet doen, die althans bij
de uwen, of ook wel buiten uwe woning,
opzien zullen baren, afkeuring vinden, te-
genstand wekken? Aarzelt gij daartoe over
te.
gaan? Vreest gij niet te zullen volharden,
en neigt gij er daarom toe om maar bij het
oude te blijven? Mijn geliefde broeder of
zuster! Laat oas wel toezien, als wij zoo
duidelijk Gods roepstem hooren, dal wij er

-ocr page 61-

oor en hart niet moedwillig voor sluiten, en
omdat de uitvoering moeijelijk is, naar Zijn'
raad maar niet zouden luisteren. Wij zouden
er onze verantwoording zoo ontzettend door
verzwaren. Laat ons minder rondom ons zien
naar de menschen, maar meer opzien tot God,
het is met God, dat wij te doen hebben.
Laat ons opzien tot God; dan zullen wij
duidelijk bemerken, dat Hij niet slechts roept
tot moeijelijken pligt, maar te gelijker tijd de
hand ons toereikt, om onze leidsman te zijn
op het pad, dat Hij ons wijst.
Hij, die ons
roept, is getrouw, die het ook doen zal
(1).
En als wij met het oog op Hem , in Zijne kracht,
datgene aanvangen, volhouden, waar ons ge-
weten ons toe dringt, wie weet, hoe er wel-
dra deze of gene door gewonnen wordt, wiens
afkeuring en tegenstand ons nu doet aarzelen,
zoodat hij later met ons dankt, dat wij niet wa-
ren van degenen, die zich onttrekken ten ver-
derve (2) ? En al gebeurde dit ook niet, zalig zal
het ons zijn, als ons hart ons niet veroordeelt,
en wij vrijmoedigheid hebben tot God (3).

(1) 1 Thess. V : 24. (2) Hebr. X: 29.

(3) 1 Joh. III : 21.

-ocr page 62-

Hebben wij in andere leden des gezins steun
en hulpe, nemen wij die dan zorgvuldig te
baat en sluiten wij ons aan hen aan, opdat
eendragt magt make. Gij vooral, ouders!
brengt het u opzettelijk voor den geest, be-
spreekt en overlegt het te zamen, wat gij doen
kunt, om al meer en meer het vertrouwen
en de liefde uwer kinderen te winnen, om
hun hulpmiddelen te bezorgen tot het goede,
en gevaren, die gij hen ziet bedreigen, van
hen af te weren, om gebreken, die gij in hen
waarneemt, bij hen te keer te gaan, bovenal
om hun den eenigen Heiland hunner zielen
noodzakelijker en dierbaarder te doen worden.
Dankt er God voor, wanneer het heil der
kinderen vader en moeder beiden zoo na aan
het harte ligt, en gij elkander door gemeen-
schappelijk overleg, door vriendelijke teregtwij-
zing, door hartelijke opwekking de zwaro taak
der opvoeding verligt, en die draagt met eenpa-
rige schouders. En mist gij nog dien zegen van
zamenstemming en zamenwerking in deze al-
leraangelegenste zaak, o! geef den moed niet
verloren, volhardt in uwe pogingen om het
nog afkeerige of laauwe hart voor den Heer

-ocr page 63-

te winnen; volliardt, bovenal in uwe gebeden.
Ja, hoofden der huisgezinnen! laat ons meer
bidden, meer opzettelijk in de binnenkamer
ons zelven en de onze Gode opdragen, meer
tot eiken pligt door het gebed ons sterken.
En gij, vrouwen! acht u bijzonder geroepen
om in het huisgezin de godzaligheid te beoe-
fenen , om daar een licht te zijn, dat den weg
wijst, dien men gaan moet, en den weg
vrolijk maakt, om daar een zout te zijn, dat
het bederf voorkomt en afweert (1). God heeft
den man geroepen om meer in het openbaar
te verschijnen en te arbeiden en in ruimer'
vverkring bezig te zijn, maar u om stil en
zedig, verborgen voor de wereld, uwe krach-
ten en gaven te besteden in het huisgezin.
Uio versiersel moet daar zijn, niet hetgeen
uiterlijk is, bestaande in het vlechten des
haars, en omhangen van goud, of van klee-
deren aan te trekken! maar de verborgen
mensch des harten, in het onverderfelijk
versiersel van een zachtmoedigen en stillen
geest, die kostelijk is voor God
(2). Uw
voorgang in vlijt en ijver, uwe naauwlettend-
(1) Matth. V: 13_16. (2) 1 Petr. III: 3 en 4

-ocr page 64-

ZO^ST^ c^

heid en trouw in het verzorgen van al de
leden des gezins, uwe zelfopofferende liefde,
uwe zachtmoedigheid en uw geduld kunnen
en moeten daar krachtig werken, zoodat er
door uwen wandel, zelfs zonder woord, als
de wijsheid dat raadt, afkeerigen kunnen
gewonnen worden. Zij zoo een iegelijk op
zijn' post en zijne plaats, in het huisgezin
door God ons aangewezen, getrouw, niet
slechts om de menschen maar om den
Heer te behagen, en drage onze godsvrucht
binnen do muren onzes huizes menige vrucht,
die er onze huisgenooten verkwikt en ver-
blijdt, en, al blijft zij voor het oog der
wereld bedekt, dien Vader welbehagelijk is,
die in het verborgen ziet, en het ons in
het openbaar zal vergelden. O! mögt het
ons gebeuren, als wij verschijnen zullen voor
den hemelschen Eegter, dat niet alleen wij
beproefd bevonden werden, maar ook de
onzen met ons stonden aan de regterhand
van den Zoon des menschen!