VA.N EEN'
{Het oorspronkelijke gevolgd.)
TWEEDB SRUK.
TE ROTTERDAH, BU
M. WIJT amp; ZONEN,
Drukkers van het Nfüerlanasche Zendclingseiiootschat..
LXtV.
-ocr page 2-M
-ocr page 3-Gecommitteerden van het Nederiand-
sche Zendelinggenootschap, tot het
opstellen^ verzamelen en uitgeven van
kleine Stukjes, ter bevordering van
Evangelische kennis en godzaligheid,
ook bij mingeoefenden; — namelijk :
r- i- van der meitlen, Predikant te
Amsterdam, clarisse, a. l. m. Phil.
et Theol. Doet. en Prof. laatstelijk te
Leiden, a. bevries, j. c. vorstman,
VOORBERIGT.
tv
r. adriAni , Predikanten te Rotterdam,
li dibbitsj h* merens, Predikanten Ie
Utrecht; overeenkomstig hun ambt en
hunne bediening, dat oogmerk gaarne
willende bevorderen^ en in uitzigt op
des Heeren medewerkenden zegen,
bieden het nevensgaande Stukje hunnen
landgenooten aan} erkennende intus-
schen geene uitgave voor echt, dan
welke door eenen hunner, oj door de
drukkers dezes , ónderteekend is.
Ik werd geroepen tot de waarneming van
hel leeraarsambt te H., een schoon dorp
in Engeland, welks gewone leeraar afwe-
zig was, uithoofde van den ziekelijken toe-
stand zQner eenige overgeblevene dochter,
met welke hij voor eenigen tijd naar de
kust van Devou was vertrokken, in de hoop
dat verandering van lucht haar heilzaam
Wezen mogt. Hij was weduwenaar en had
reeds vier kinderen overleefd. Nimmer ech-
ter hoorde ik hem murmureren over Gods
beschikkingen, hoe ondoorgrondelijk die ook
te zijnen opzigte schenen. Door het ver-
lies van Wat de aarde oplevert, had hjj
geleerd, dat er slechts één vasle grondslag
is, waarop de mensch zijn duurzaam geluk
kan bouwen, wanneer men zijn hope vestigt
op de rots der eeuwen; en hij ondervondt
dat de Heer niet beschaamd maakt degenen
die op Hem vertrouwen. Zijne afwezigheid
intusschen stelde mij in de gelegenheid, om
voor eenigen tijd zijne plaats te vervangen, en
in dien tijd mögt ik onderscheidene menschen
leeren kennen, ontmoetingen hebben, en voor-
vallen aanschouwen, welke mij tot nieuwe en
treffende proeven strekten van de kracht der
zonde, maar ook van de kracht van Gods ge-
nade, welke mij daarom tot eigene leering
dienden, en van welke ik daarom ook eenigen
tot leering van anderen, hier uit mijne aan-
teekenlngen mededeele.
Korten tijd na mijne komst te H. ontving
ik op zekeren avond, het verzoek van MART
ssiiTH, herbergierster in de fVille Leeuw,
van bij haar te willen komen. Zij was
eene knappe, en, zoo ver ik er over konde
oordeelen, eene welgezinde vrouw. Nimmer
moedigde zij de dorpelingen aan, om zich
ten haren voordeele aan sterken drank te
buiten te gaan; integendeel menig behoef-
tig huisgezin had het aan haar te danken,
dat een zuur verdiend arbeidsloon niet ia
jenever werd verteerd ; want als zij iemand
kende met vrouw en kinderen bedeeld, en
daarbij behoeftig, dan weigerde zij volstandig
den zoodanige sterken drank te verkoopen.
Bij mijne komst in de herberg verhaalde mij
mabt smith , dat de veldwachter bij haar in
huis had gebragt een man in diep beklagens-
waardigen toestand, doornat en bevende van
koude. Zij vroeg mij raad hoe met hem te
handelen, daar de geneesheer van huis was,
en hij krank scheen te zijn. Ik ging tot hem
en beval dat hij te bed gebragt zoude wor-
den ; eenige kennis van de geneeskunst stelde
mij in staat hem iets voor te schrijven; en
dit deed hem een weinig herleven. Nu vroeg
ik hem naar zijn bedrijf, en de omstandig-
heden die hem herwaarts hadden gebragt.
Zijne spraak deed mij hem kennen als een der
bergbewoners.
» Mijne ouders,quot; dus ving hij aan, » wa-
ren deftige boerenlieden, woonachtig in de
nabijheid van Galloway, Zij gaven mij eene
goede opvoeding. Toen ik het vaderJijlte huis
zou verlaten, om te Glasgow het weven te
leeren, werd er menig gebed ten hemel op-
gezonden , dat de Almagtige mijn God mögt
zijn en mijn geleider nacht en dag,
.» Slecht gezelschap intusschen en zucht
tot den drank, bragten mij al spoedig op deo
weg des verderfs. Op een' Zondagmorgen,
dat ik al waggelende naar mijne kamer terug-
keerde , nadat ik den nacht met drinken had
dooigebragt, hoorde ik tot mijne verbazing,
bij het opgaan der trappen, de stem mijns
vaders. Ik Joislerdo. Hij Was bezig in een
ernstig gebed, en ik verstond de woorden:
» verloren schaap » teruggebragt;quot; » dood
cn weder levend;quot; »verloren en weder ge-
vonden,quot;
» Toen het gebed geëindigd scheen, trad
ik binnen, Hoe groot was mijne schaamte
cn verlegenheid , toen ik mijne beide ouders
geknield zag, en dat zij zeer om rnij ween-
den. Die ontmoeting maakte een diepen in-
druk op mij, en ik nam mij voor weder te
bidden, den Bijbel te lezen en ter kerk te
gaan. Doch het was alles van korten duur.
Siecht gezelschap en jenever bekwamen de
overhand, en ik werd tienmaal erger dan te
voren. De vrees dat een door mg gepleegde
diefstal ontdekt zou worden, deed mij einde-
lijk bu.ten 's lands dienst nemen. In een ge-
vecht \erIoor ik mijn been en werd gekwetst
in den linkerschouder. Sims dien tijd ben ik
met m( eite aan de kost gekomen.quot;
» Hebt gij dan geen pensioen ontvangen?quot;
vroeg ik hem hierop,
» Ja wel, Mijnheer! maar ik handelde on-
eerlijk daaromtrent, en daarom is het m^
ontnomen.quot;
» Waarmede hebt gfj u toen onderhouden?''
»Ik heb de kermissen rond gereisd, en
iets zoeken te verdienen met liedjes te zin-
gen , en dobbelspel met mij omgevoerd. Op
deze wijze heb ik twintig jaren doorgebragt,
en o! Mijnheer! ik heb een slecht leven
geleld, gij zoudt beven, indien gij al de
ongeregtigheid wist, die er plaats heeft bg
zulke gelegenheden. Ik denk dikwijls; als
lieden van aanzien maar eens een honderdste
gedeelte wisten van die zondige tooneelen,
cn tot hoeveel verkeerds de kermissen aan-
ieiding geven, zij zouden al het mogelijke doen
om dezelve te verbieden. Ik zou u zoo me-
nig noodlottig voorval kunnen verhalen, het-
welk plaats had ten gevolge eener kermis-
vreugde. Ik heb zoo menig jong mensch
gekend, o God ! vergeef het mij dat ik er
mede aan schuldig ben! ik heb zoo menig
jong mensch gekend, vroeger matig en inge-
togen , die tot dronkenschap werd vervoerd,
en ik weet van zoo menig een diefstal en
moord, gepleegd na een kermisnacht of
luidruchtig volksvermaak. O voor hoe menig
een was het de oorzaak van hunnen val en
hun verderf!quot;
» Ën hoe komt gij nu in zulk een ellendi-
gen toestand?quot;
»Ik kwam terug van de kermis te G. en
was door den drank geheel bewusteloos.
Dezen morgen bevond ik mij in eene sloot,
half dood van koude, en het water tot boven
de knieën. Voorbijgangers bragten mij her-
waards. O Mijnheer! welk een leven heb
ik geleid! mijne arme moeder! ik heb ge-
hoord dat zij van verdriet is gestorven. Daar
is geene liefde grooter dan die van eene
moeder. Kent gij de bijbelplaats: » kan
ook een moederquot; ... hoe staat er ? ..quot; het is
iels omtrent vergeten; — mijne moeder vergat
mij nooit. JHaar ach had ik slechts nooit
hare vermaningen vergelen! o mijn hoofd!
Maar waar ben ik? Ach, mijne moeder!quot;
Het bleek duidelijk, dat hij begon te ijlen.
Ik trachle hem daarom tot rust te brengen.
Toen de geneesheer kwam lag hij in eene
harde koorts; deze klom gedurende eenige
dagen ; hij was al dien tijd builen kennis;
en hij stierf, zonder dat ik verder met hem
had kunnen spreken.
Dat schrikkelijke tooneel maakte den diep-
sten indruk op mij. Telkens stond daar voor
mijne verbeelding die ongelukkige, die eens
een geliefd kind op den schoot zijner moeder
was , en die nu, als een ellendige, zonder
hope, henenging. En telkens klonken mij
die woorden van hem in de ooren: »indien
onze lieden van aanzien maar een hondersdsle
gedeelte wisten van de zondige tooneelen,
waartoe kermissen en vele andere volksver-
makelijkheden aanleiding geven , hoe zouden
zij ze dan met al hunne magt tegengaan
En 2§n ?ij dan daarmede zoo onbeke;id ?
vroeg ik mg zelven af. En is niel ieder
voor zich zelven verantwoordelijk voor zijne
gangen? Is het niet voor ieders rekening,
die door zijne tegenwoordigheid de spelen
aanmoedigt, die tot zulke gruwelen aanlei-
ding geven ? Men noemt het onschuldige ver-
maken , en men gedenkt niet hoe zg hel
hoofd bedwelmen en hel hart verwilderen
kunnen, men gedenkt niel, wat reeks van
jammeren zij vaak na zich slepen. Ach , hoe
veel geld én goed en tijd wordt zoo nutteloos,
ja tot schade en verderf besteed! Dal geld
en die lijd, waarmede zooveel goeds gedaan
en genoten kon worden! Dat geld en die
tijd , waarvan ieder, als rentmeester, Gode
rekenschap zal geven! Ach wie zal de zon-
den optellen , die hierdoor als tot den hemel
stijgen ? Wie berekent de tranen cn zuchten
van zoo vele ongelukkigen, die, als de be-
dwelming is geweken, zich over hunne dwaas-
heid beklagen en hunne loszinnigheid vervloe-
ken? Wie denkt zonder ijzing aan zoo vele
verlorene onsterfelyke zielen ? Wie gij zijn
moogl, lezer! nog jeugdig of bejaard , aan»
zienelijk of gering, gedenk hoe kort de tijd
en hoe onafzienbaar de eeuwigheid , hoe ge-
wigtig het leven en van welk een belang het
voor ons is hoe en waartoe wij het besteden ;
wat daarom met den hoogsten ernst door ons
vermeden , wat met de meeste zorg door ons
behartigd moet worden. Gedenk , welk een
valsch werk de goddelooze doet, en hoe me-
nige weg er is die wel regt schijnt, maar
wiens uitgangen zijn wegen des doods. Ge-
denk hoe duur gij zijt geroepen om God te
verheerlijken met ligchaam en geest, die zij-
nes zijn. Ai onze tijd , alle onze krachten ,
alle onze goederen , zij behooren Hem toe,
die zich voor ons overgaf, opdat Hij ons zou
verlossen van alle ongeregtigheid. Al wat
gij doet met woorden of met werken, doet
het alles in den naam des Heeren Jexus,
dankende God enden Vader door Bern, (1)
Het %{j dat gylieden eet, het zij dat gij
drinkt, het zij dat gij iets anders doet,
doet het al ter eere Gods. (2)
(1) Col. III; 17. (2) ICor. X:31.
-ocr page 14-Onder mijne ambtsbezigheden behoorde het
bezoeken van het Averkhuis. In hetzelve be-
vond zich, onder anderen, eene oude ge-
brekkige vrouw, blind van hare geboorte af.
Haar naam was grace bednett. Reeds meer
dan eens had zij mij getroffen door haren eer-
bied bij de openbare godsdienst en het zin-
delijke van haar voorkomen. Op mijne na-
vraag omtrent haar vernam ik , dat zij , be-
halve door blindheid, nog door eene menigte
kwalen was aangetast, die haar het leven
bijna ondragelijk moesten maken, maar dat
zij, tegen alle verwachting, van jaar tot jaar
bleef voortleven. » Zij is het geduldigst«
schepsel dat ooit bestondzeide mij de moe-
der des gestichts, » nooit hoor ik een klagt
Tan haar. Zij is dikwijls weken, ja maanden
lang bedlegerig, maar murmureert echter
nooit. Sommige weldadige menschen zenden
haar nu en dan wat thee en suiker, of zulk«
verkwikkingen, als het gesticht niet kan ver-
ieenen , en o! daar is zij zoo dankbaar voor.
Laatst toen zij dacht dat niemand haar op-
merkte, hoorde ik haar God danken, dat Hij
liet in Jiet hart had gegeven van hare weldoe-
ners , om haar eenige verfrisschingen te zen-
den , Tvelke zij betuigde geheel onwaardig te
zijn. Wenscht gy haar te zien ? zij moet van
daag weder het bed houden ; de kerkgang
van gisteren is haar niet goed bekomen.quot;
Ik werd binnengelaten in een klein net
kamertje. Op mijne vraag hoe zq zich be-
vond , antwoordde zij : » Ik verzwak meer en
meer; soms lijd ik veel, maar ik wil gedul-
dig wachten, tot dat de Heer mij tot zich zal
roepen. Hij heeft tot hiertoe geholpen , Bij
zal wel verder voor mij zorgen.quot; Zij ver-
haalde mij verder, dat zij hare moeder jong
verloren had ; haar vader was een eerlijk am-
bachtsman in het dorp geweest, maar ook
sints verscheidene jaren overleden. Zij was
nu door dezen dan door dien christelijke»
vriend onderhouden en verzorgd ; maar toea
zij eindelijk allen haar door den dood ontval-
len waren, was zij in dit gesticht opgenomen,
nu achttien jaren geleden. De vorige moeder
van het huis behandelde haar niet zeer trouw
daar zij menigwerf voor zichzelve hield, het-
geen voor vrouw BEüNEXX gezonden werd ^
maar die welke thans aan het hoofd ston^
was zeer goed roor haar, en behandelde haar
rnet deelnemende liefde.
Het was duidelijk, dat z^ veel pijn had,
en nogtans was zij zeer opgeruimd. Wat
meer met haar sprekende, stond ik versteld,
dat zij zoo wel onderwezen was. In chris-
telijke ondervinding was zij mij verre vooruit,
en, niettegenstaande zij blind geboren was,
was zij zeer ervaren in de schrift. Zoo dik-
wijls zij er maar toe in de gelegenheid was,
had zij de openbare godsdienst-oefeningen
bijgewoond. Haar eenige schat bestond in
een' ouden Bijbel, haar door haren vader'
nagelaten, en aan ieder die bij haar kwam,
vroeg zij het als eene dienst haar iets voor te
lezen uit dat dierbare boek. Eene aanzien-
lijke vrouw uit do nabuurschap had haar
vroeger veel bezocht en veel voor haar gele-
zen ; doch ook deze weldoenster had zij
overleefd.
Het was op deze wijze dat vrouw eecnett ,
schoon niet kunnende zien, zich gevoed
had met het woord van God; het was hare
overdenking dag en nacht; Gods getuige-
nissen waren baars harten vrolijkheid, hare
vermakift» en hare raadslieden. Zij was vro-
lijker in den weg van Gods getuigenissen dan
over allen rijkdom , en haar leven toonde,
dat die Gods wet beminnen grooten vrede
hebben (1).
Gedurende de acht maanden , dat vrouw
beünett nog leefde, bezocht ik haar dik-
^vijls ; dat was mij altijd een genoegen en
eene leerschool voor mijzclven ; want haar
zoekende te troosten, werd ik getroost, ge-
leerd en gesticht. Heerlijk vertoonde zich de
kracht van het Evangelie en den invloed , dien
hel uitoefende op haar hart en op haren gan-
schen wandel. Tot een voorbeeld was zij
voor diegenen, die met haar dit gesticht be-
woonden , en voor velen van hen was zij ten
zegen en hel middel in Gods hand , om me-
nigeen onder hen terug te brengen van de
dwalingen zijns wegs, en te bekeeren tol den
grooten Herder en opziener der zielen. Al-
dus was baar langerekt lijdend leven niet te
vergeefs. Hoe moeijelijk haren strijd ook dik-
wijls was, Zal toch voorzeker de beproeving
des geloofs, vannbsp;stille en ootmoedige
(1) Vs. CXIX: 14, 1G5.nbsp;: .
-ocr page 18-ziel, haar eenmaal bevonden worden te zijn
tot lof en eer en heerlijkheid in de openba-
ring van Jezus Christus (1). Hier reeds kon
zij blijmoedig en in hope zalig zijn ; want
zij leefde in de verwachting van dat oord ,
waar geene ziekte of pijn meer gekend zal
worden. Hier was zij, wel is waar , lijdende
en ellendig, voor zoover haar zwak en zondig
ligchaam betrof, maar naarmate haar uitwen-
dige mensch verdoiven werd, werd de in-
wendige vernieuwd van dag tot dag. Hare
ligte verdrukking, die zeer haast voorbijging,
werkte haar een gansch zeer uitnemend eeu-
wig gewigt van heerlijkheid , dewijl zij niet
aanmerkte de dingen die men ziet, maar de
dingen die men niet ziet (2). Hare oogen
hadden nimmer het heerlijke daglicht, noch
de zoo rijke en onderscheidene schoonheden
der schepping , op deze gevallene aarde, aan-
schouwd ; maar Ct®d, die gezegd heeft dat
het licht uit de duisternis zou schijnen, is
degene, die in haar hart geschenen had, om
te geven verlichting der kennis der heerlijk-
heid Gods in het aangezigt van Jezus Chris-,
(1) 1 Petr. I: 7. (2) 2 Cor. IV: 16-18.
tus (1). De zon in hare majesteit, vrolijker
clan een held om het pad te loopen , kon met
hare stralen niet doordringen door de dikke
schellen, welke hare oogen bedekten ; maar
Jezus, de Zon der geregtigheid, had in hare
ziel geschenen , en daar was genezing geweest
onder zijne vleugelen. Door het oog des ge-
loofs zag zij den toekomstigen morgen der
nooit eindigende eeuwigheid, wanneer haar
opgehelderd gezigt schooner en reiner en heer-
lijker tooneelen zou aanschouwen , dan zij
ooit hier op aarde had kunnen aanschouwen gt;
de heerlijkheid namelijk van het hemelsche
Paradys Gods, en van die stad , die de zon
of de maan niet behoeft, om in dezelve te
schijnen ; want de heerlijkheid Gods heeft ze
verlicht en het Lam is hare kaars (2);
Dengenen, die God liefhebben, moeien
o/i'e dingen medewerken ten goede (3).
Robert smith was de zoon van de her-
bergierster in de Witte Leeuw, en stond
bekend bij de dorpelingen als de luiste en
(1) 2 Cor. IV: 6. (%) Openb. XXI: 23. (3) Rom. VIII: 28-
oncleugendste jongen uit de school geweest te
zijn Al het mogelijke hadden zijne ouders
gedaan om hem te verbeteren , maar te ver-
geefs. Tweemaal was hij gedagvaard geweest
voor kleine teregtstellingen, eens ter zake van
strooperij en eens voor diefstal. Hij ontging
echter, bij gebrek aan afdoend bewijs, de
regterlijke straf, hoewel iedereen van zijne
schuld overtuigd was.
Na op zekeren avond ernstig door zijnen
vader bestraft te zijn, verliet hij het ouder-
lijke huis, ging te Liverpool scheep , en
zeilde spoedig uit. Met eenige matrozen
zich in eene boot op zee bevindende, werd
hij gevangen genomen en naar Frankrijk
gevoerd. Na in vrijheid hersteld te zijn,
had hij, zich gehaast om naar zijn geboorte-
dorp terug te keeren, cn aan zijne moeder
geschreven, om haar van zijne terugkomst
te verwittigen. Niettegenstaande zijn ver-
keerd gedrag, verheugde zich mary smith
in zijne terugkomst, want hij was haar eenig
overgebleven kind , en zij was weduwe.
Des zondags overhandigde mij de koster
een papiertje, inhoudende dat roeert smith
openlijk aan God zijnen dank wenschte te
betuigen voor zijne verlossing uit de gevange-
nis in een vreemd land.
Mirï smith bevond zich, zoo als gewone-
lijk , onder mijne toehoorders; want nimmer
verzuimde zij de openlijke godsdienst, noch
gedoogde zij, dat hare aardsche bezigheden
haar hinderlijk waren in de uitoefening harer
godsdienstpligten. De fVilte Leeuw stond
bekend als eene nette , welingerigte herberg ,
en mart smith toonde door haar voorbeeld ,
dat getrouw acht te geven op zijne aard-
sche bezigheden , anders bij velen niet
zeer bevorderlijk aan geestelijken wasdom ,
zeer wel vereenigd kan worden met een
naauwkeurig opvolgen van Gods wet.
Naast haar in de kerk zat een jong mensch
^an een ziekelijk voorkomen ; die begreep ik
haar zoon ; en ik werd getrolFen door
'^yne eerbiedige houding gedurende de ge-
heele dienst.
»Men zegt dat smith geheel veranderd is
zeide mij de koster , bij het verlaten der kérk,
»en dat hij ^eer godsdienstig is geworden.
Vroeger was hij ccne ware plaag voor zijne
moeder, en luisterde hij nooit naar de
vermaningen zijns vaders.quot;
De volgende dag ontmoette ik smith in
het veld, Na eenige oogenblikken met hem
gesproken te hebben, verzocht ik hem des
avonds bij mij in de pastorie te komen, en
met genoegen nam hij dit aan.
Op mijn verzoek verhaalde hij mij een en
ander van zijn vroeger leven. In zeedienst
zijnde, had hij twee keeren bijkans schip-
breuk geleden, en bij onderscheidene gevech-
ten was hij tegenwoordig geweest. Zijne
makkers had hij rondom zich zien vallen,
maar hij was in het leven gespaard. Open-
hartig beleed hij mij, dat niettegenstaande
deze bewaring, hij zijnen ahnagtigen Bescher-
mer niet eens had gedankt. » Ik leefde
in dien tijd, zeide hij, letterlijk zonder God
in de wereld. Ik bad en las nooit. Bij de
spotiers was ik om mijne spotternij, en
bij de zedeloozen om mijne zedeloosheid,
bekend en gezocht.''
» Wanneer, vroeg ik hem, zijt gij begon-
nen ernstig te denken?quot;
» Niet dan na mijn verblijf in de Fransche
-ocr page 23-gevangenis, Mijnheer! Een mijner makkers,
een Protestansche Ier, was met mij gevangen
genomen. Op schip waren wij gewoon hem
den bijnaam van den, heilige te geven,
en hij werd zeer bespot, om dat hij, zoo-
dra hij een half uurtje tijd had, gewoon
was in zijnen Bijbel te lezen. Als wij aan
wal lagen, hield hij zich nooit met slecht
gezelschap op, en liep hij nooit mede naar
de kroeg, waar menig matroos zijn zuur
verdiend loon ia een paar dagen doorbrengt.
In één woord, hij was de oppassendsie
van allen.
» Twee nachten nadat wij in de gevange-
nis waren, beklaagde ik mij al vloekende
over ons bitter lot, en dat wij geen vriend
of helper hadden, om ons te troosten en
te redden. » Gij vergist u,quot; zeide jack
hill , (dit was de naam mijns makkers,)
» ik ben verzekerd dat wij zulk een' vriend
bezitten,quot; en hij begon mij een paar ver-
zen op te zeggen van denzelfden Psalm,
welke gisteren in de kerk werd voorgele-
zen ; ik kon dezelve niet zonder aandoening
hooren.''
» Uit welken Püaim was dat?quot; vroeg ik.
» ült den CIPquot;: 18, 20, 21, de Héeh
%dl zich wenden lot het gebed desgenen ,
die gansch ontbloot is, en niet versmaden
hunlieder gebed, Omdat Hij uit de hoog-
te zijns heiligdoms zal hebben nederwaards
gezien; dat de Heer uit den hemel op
de aarde geschouwd zal hebben. Om het
zuchten der gevangenen te hooren, om
los te maken de kinderen des doods.'quot;
» Mijne makkers en ik lachten hartelijk om
JACK HiLL, en wij verzochten niet meer te
hooren van zijne dweeptaai, gelijk wij het
noemden.''
» Ik weet niet hoe het kwam. Mijn Heer.^
maar ik kon dien nacht niet slapen; gedurig
kwamen mij die bijbelplaatsen voor den geest.
Hitl lag naast mij gerust te slapen ; ik wist
niet wat er van te maken. Die knaap
dacht ik, dien wij altijd plegen te bespot-
ten in zijnen ernst, is nu de gelukkigste
en tevredenste van ons allen; voorzeker,
godsdienstige menschen zijn niet zoo somber-
als men zegt. De woorden, die hij tot
mij gesproken had, kwamen mij, gedurende
dagen en nachten , telkens in de gedach-*
ten, en ais ik hill zag lezen in zijn kleine
zakbijbeltje, benijdde ik hem zijne opge-
ruimdheid , terwijl mijne andere makkers
niets deden dan vloeken over de hardheid
van hun lot. Ik wil u niet vermoeijen,
Mijn Heer! met lang uit te weiden over
mijne eigene lotgevallen. In het kort, HitL
was het middel in Gods hand, om mij ,
verloren schaap, terug te brengen tot den
goeden Herder en Heiland; en nu is het
mijn gedurig gebed, dat ik ootmoedig en
dankbaar mag zijn voor zoo groote mij be-
wezene weldaad.quot;
Op mijn verzoek verhaalde mij smith dat
HILL overleden was, na eene tweejarige ge-
vangenis. Zijn einde was vrede geweest, en
tot aan zijne laatste oogenblikken gaf hij volle
getuigenis van zijn geloof in Christus en van
de kracht des Evangelies. Hij had aan
smith zijn Bijbeltje nagelaten. Deze kon
met genoeg uitweiden over de vreugde, die
hij gesmaakt had , van met hill den Bijbel
te lezen , en er te zamen over te spreken,
en hoe menig anders treurig en eenzaam;
uur nu nuttig en aangenaam was doorge-
bragt, in den omgang met dezen christe-
lijken vriend.
Ik kon niet nalaten te denken aan het
gevangenhuis te Philippi , waar paulds en
sitAS baden en Gode lofzangen zongen.
Na deze ontmoeting had ik nog menig ge-
sprek met smith , en ik kan aan de opregt-
heid zijner bekeering niet twijfelen. Ik zag
den Bijbel hem door hill nagelaten, en de-
zelve droeg kenteekenen van veel gelezen te
zijn. De geheele verandering, welke in zijn
karakter had plaats gegrepen, was een won-
der voor allen, die hem vroeger hadden ge-
kend, en wisten hoe hij gewoon was met al
wat heilig is te spotten. Voor velen was hij
zelf een voorwerp van belagching en spot; an-
dere noemden hem met verachting'een hui-
chelaar. Maar smith gaf bij toeneming de
ondubbelzinnigste bewijzen van de opregtheid
zijner gemoedsverandering. Zoo weinig hij
zijne vorige zonden vergat en deze niet ont-
veinsde , maar de gedachte daaraan hem met
ootmoed bekleedde, zoo gaarne verhaalde hij,
waar het te pas kwam, met innige dankbaar-
heid , wat groote dingen de Heer aan hem
had gedaan, en hoe, hetgeen hem kwaad
was, door God voor hem ten goede was ge-
dacht. Wel verre van zich te vrede te stellen
met de eerste stappen op den weg des heils,
zag hij meer en meer in, wat hem ontbrak,
en ontwaakte in hem meer en meer die hon-
ger en dorst naar de geregtigheid , aan wel-
ke de Heer verzadiging heeft toegezegd. Van
het godsdienstige onderwijs, vroeger door
hem geschuwd, maakte hij nu vlijtig gebruik.
Van die moeder, die om hem zoo vele tra-
nen had gestort, was hij de steun en troost
in haren ouden dag. Om zijn eerlijk brood
te verdienen begon hij eenen winkel, en door
middel van naarstigheid , voorkomendheid en
stipte eerlijkheid, mogt hij , onder den ze-
gen van God , om welken hij dagelijks bad ,
een goed bestaan voor zich vinden. Als een
andere zacheüS zocht hij daarmede zoo
veel mogelijk te herstellen en te vergoeden,
wal hij weleer aan anderen had ontvreemd.
In één woord, hij was een voorbeeld van
godzaligheid en een zegen voor die gansche
streek.
Bij het overdenken van deze bekeeringsge-
schiedenis, — want een anderen naam kan men
aan zulk eene geheele verandering niet geven, —
ben ik dikwijls geleid tot bewondering van de
wijsheid en goedheid van God, die uit het
kwade het goede deed ontslaan , en tijdelijke
ramp de weg deed worden tot geestelijk en
eeuwig welzijn. Een akelige kerker in een
vreemd, land werd voor dezen ongelukkigen
het tooneel van de rijkste zegeningen voor zij-
ne ziel; het woord , op zijn tijd gesproken ,
was het middel om dezen onkundigen zondaar
te brengen tot de zaligmakende kennis der
waarheid, gelijk die in Christus is; en hij
die de muren van zijn gevangenhuis binnen-
trad , zuchtende onder banden meer te vree-
zen dan aardsche slavernij, de boeijen name-
lijk des duivels en der zonde, trad nu den
kerker uit, juichende niet slechts in ligcha-
melijke vrijheid, maar in die vrijheid , met
welke Christus ons heeft vrijgemaakt.
Die geschiedenis deed mij op nieuw zien,
hoe weinig wij menschen weten te oordeelen
over hetgeen waarlijk goed voor ons is, cn
hoe dikwijls de leidingen Gods voor ons on-
iloorgrondelijk zijn. Hoe noodig dan dat wij
bij ons zelven aankweeken onbepaalde gehoor-
zaamheid aan Gods wil , geduld en onderwer-
ping , en alle onze zorgen leeren werpen op
Hem , die het goede uit het kwade schept,
Het was een bittere beker voor jozef, toen
hij als slaaf werd verkocht; maar juist die
omstandigheid deed de hoogste Wijsheid uit-
loopen op zijne verhefamp;ng tot Regent van
Egypte. En diep was de vernedering voor
manasse , toen hij , door zijne vijanden ge-
vangen , in den kerker zuchtte; maar die
vernedering was het middel tot zijne ver-
hooging ; daar kwam hij tot zich zel\en,
keerde hij weder tot den God zijns vaders
en werd hij door verootmoediging groot.
Ja, de verandering in smiths karakter
was eene opregte, geheele, volkomene ver-
andering ; zij strekte zich uit tot zijn ge-
heele bestaan , tot zijnen dagelijkschen wan-
del, tot de kleinste omstandigheid zijns levens.
De moeder, wier hart vroeger als gebroken
scheen door het wangedrag van haren zoon,
vond in hem de vreugde van haren ouderdom,
en ontsliep in de armen van dien zoon, die
rerloren was geweest, maar nu gevonden, dood
was geweest, maar nu weder levend geworden.
De lippen, die vroeger zich slechts openden
voor spotternij en lastertaal, ontsloten zich
nu om den lof van God en Christus te
verkondigen. Het huis des gebeds, hetwelk
vroeger nooit werd betreden , was nu de
lust en de troost van den berouwhebbenden
zondaar. De dag des Heeren, die vroeger
werd ontheiligd, werd nu doorgebragt tot
eer van God. Het was in al zijn doen en
laten te zien , dat de zaligmakende genade
Gods ons leert matig, regtvaardig en god-
zalig te leven in deze tegenwoordige wereld.
En eene lange reeks van jaren, toegewijd
aan de dienst van God, aan het najagen
zijner heiligmaking en het heil van zijnen
evenmensch, bewees de zalige verandering,
die er in het hart van dezen zondaar had
plaats gehad.
En zulk eene verandering, wilde ik mijnen
lezers nog herinneren, is niets minder dan
een overgang uit den dood in het leven.
Het is niet maar een beter inzien in den
aard onzer pligten, niet maar een afleggen
van eenige zonden , niet maar eene uitwen-
dige verbetering, maar eene waarachtige be-
keering , eene wedergeboorte, eene geheele
vernieuwing van zin, en smaak en keus,
geboren uit het geloof in Christus, gewerkt
door de kracht van den Heiligen Geest ,
reinigende het hart zoowel als de daden,
den geheelen in- en uitwendigen mensch
omvattende en zich openbarende in alle goe-
de woorden en werken. Ten %ij dat iemand
wedergeboren worde , hij kan het Koning-
rijk Gods niet %ien (1) Een iegelijk die
den naam van Christus noemt, sta af van
ongeregtigheid (2). Zoo dan indien iemand
in Christus is, die is een nieuw schep-
sel , het oude is voorbij gegaan , %ie het
is al nieuw geworden (3).
Be Kroon was de paardenposterij op ons
dorp, en, dewijl er veel doortogt was, zoo
was dezelve altijd druk bezocht. Des zon-
dagsavonds vooral werden er bijeenkomsten
gehouden, juist niet van de beste van ons
(1) Joli. III: 3. (2) 2 Tim. II: 19. (3) 2 Cor. V: 17.
dorp. Het was dan altijd een drukke avond ,
beide in huis en in de stal , en het was te
begrijpen , dat noch heer , noch vrouw, noch
• iemand uit de Kroon ter kerke kwam.
Het was op een laten zondagavond, dat
een der dorpelingen mij kwam berigten , dat
de stalknecht uit de Kroon een slag aan het
hoofd, door een paard, had gekregen, welke
wond gevaarlijk scheen. » Ik bid u ga hem
toespreken; want ik vrees dat tom niet veel
beter is dan een Heiden ; ik ben beschaamd ,
dat ik hem nimmer goeden raad heb gege-
ven, waartoe de gelegenheid mij niet zou
ontbroken hebben , dewijl hij een mijner huis-
jes bewoont.quot;
Bij mijne komst vond ik tom , de stal-
knecht buiten kennis. Toen hij, verder in
de week, weder tot zichzelven was gekomen ,
bezocht ik hem dikwijls, en bevond dat het
getuigenis, dat hij niet veel beter was dan
een Heiden, maar al te waar was. Aangaan-
de de godsdienst had hij geene de minste ken-
nis; hij had er altijd door zijn' meester en
degenen , die hem veeltijds omringden , mede
hooren spotten. Vroeg had hij zijne ouders
verloren , en de eigenaar van de Kroon , die
zijn nabestaande was, had hem opgevoed;
maar die opleiding had zich grootendeels be-
paald tot de kennis om paarden te verzorgen ;
met het ééne noodige was hij geheel onbe-
kend ; nooit had hij nagedacht over dood en
eeuwigheid, hemel en hel, en hij leefde zon-
der God in de wereld.
Het toeval hem overgekomen had zulk een'
noodlotligen invloed op hem, dat hij buiten
slaat was om meer te werken, en zijn hoofd
was zoodanig verzwakt, dat hij in een' staat
van onnoozelheid geraakte. Ik was dus bui-
ten staat hem met het Christendom bekend te
maken, en kon niet anders dan den ongeluk-
kigen beklagen, en God bidden, dat zijn
voorbeeld velen tot waarschuwing strekke.
Een druk bezocht logement of herberg is
doorgaans een zeer onvoordeelige grond voor
geestelijken wasdom, eene zeer besmettelijke
plaats, welke menige eerlijke dienstbare tot
het verderf heeft geleid. En die er hunne
beroepsbezigheden hebben , zija maar al te vaak
verstoken van de bijwoning van de openbare
godsdienst, en van andere middelen tot op-
wekking ran hun Christehjk gevoel. Het
drinkglas, maar niet het huis Gods, is het,
Waarmede men zich aldaar des Zondags bij
voorkeur bezig houdt. En , al zijn bet geene
plaatsen van dronkenschap en losbandigheid,
het drukke reizen van velen bij voorkeur
op dien dag, de bestendige zorg daardoor
veroorzaakt voor stal en paarden, het ge-
durige bedienen der gasten, en de noodza-
kelijkheid van op alle uren van den dag
gereed te staan, hoe moeijelijk wordt het
daardoor voor dienstbaren in logementen om
geregeld ter kerk te gaan! Van hier dat
velen onder hen , gedurende jaren achtereen ,
er niet worden gezien. En wie zou hen
dan niet beklagen ? Wie hun het meerdere
loon, dat zij daardoor misschien verdienen ,
benijden! Er zijn natuurlijk uitzonderingen ;
maar ik spreek van den gewonen gang der
zaken.
Ik heb een leeraar gekend, een man vol
Godsvrucht en Christelijke liefde, die tot
ecii vasten regel had aangenomen , als hij
zich op reis bevond, aan den eigenaar van
het logement, waar hij vernachtte, te zeg-
gen: dat hij gewoon was 's morgens en
's aronds huisselijke godsdienstoefening te hou-
den , en dat, zoo er iemand van de zijnen
was, die er bij wenschte tegenwoordig te
zijn, het hem aangenaam zou wezen. Bij-
kans altijd had hij zijne uitnoodiging met
graagte beantwoord gezien , en velen , vooral
der onderhoorigen, hadden er deel aan ge-
nomen.
Voorzeker is het de moeite waardig het
aanbod te doen ; het kan door God voor
dezen of genen gezegend worden; en de
Christen is zich daarbij bewust, dat hij zich
zijne heilige roeping niet heeft geschaamd.
Hoe gelukkig zou ik zijn, zoo deze opmer-
kingen meer nadenken opwekten ten aanzien
van het geestelijke welzijn der bewoners van
logementen! En zoo dezelve in handen
kwamen van een of ander hoofd eener zoo-
danige inrigting ; mogt het hem of haar aan-
sporen om toch den dag des Heeren te
heiligen; om te bedenken, dat hun reken-
schap zal worden afgevraagd van de zorg
die zij gedragen hebben voor de zielen hun-
ner onderhoorigen ; om hen toch zoo veel
mogelijk in de gelegenheid te stellen, om
onderwezen te worden in Gods woord.' Naar-
mate de verzoekingen , waarin zij leven,
grooter zijn, hebben zij te meer behoefte
aan een krachtig wapen in den strijd.
En zij die veel reizen, hetzij voor beroeps-
bezigheid , hetzij tot vermaak, hoeveel nut
zouden zij in dezen weg kunnen stichten :
hoe menig goed zaad rondom zich kunnen
strooijen, waaruit vruchten kunnen rijpen
ten eeuwigen leven! Hun arbeid in den Heer
zal gewis niet ijdel zijn. Had tom , de
stalknecht, raad en waarschuwing ontvangen
van degenen, die de Kroon bezochten , wie
zegt ons, of het woord, uit Christelijke
liefde tot hem gesproken, niet voor hem
had kunnen gezegend zijn, en hij alzoo,
te midden van zijn leven, zoo vol van
afleiding en verleiding, niet een goed Chris-
ten had kunnen worden , die weder, op zijne
beurt, op anderen ten goede had gewerkt?
}Vie dan weet goed te doen, en het
niet doet, dien is het zonde (1).
(1) Jac. lY ; 17.
-ocr page 37-Op onze zondagschool bevond zich een
kind van een' bekenden strooper , een man van
eene slechte levenswijze. Met veel moeite
had men van de moeder verkregen dat zij
haar kind ter schole deed; haar oogmerk
hiermede was veeleer eenig tijdelijk voordeel
te gewinnen, dan wel het ware welzijn
harer dochter te bevorderen. Het kind
betoonde zich zeer vlijtig en oplettend op
de school, en leerde spoedig lezen ; hoewel
hare ouders haar dikwijls om niets bedui-
dene redenen te huis hielden. Tot beloo-
ning van hare oppassendheid ontving zij een
Nieuw Testament, waaruit zij des winters
avonds hare ouders voorlas. Na verloop van
weinige maanden deed zich eene aanmerke-
lijke verandering in haar uiterlijk voorkomen
voor: zij was zindelijker en knapper gekleed,
«leer gezet in het schoolgaan, en ein-
delijk verzuimde zij geene enkele reis meer.
Haar vader en moeder begonnen geregeld ter
kerk te komen, en hadden dan een net,
schoon armoedig , voorkomen ; hunne woning
kreeg ook een knapper aanzien, te voren
geleek ze, door de onreinheid, die daar
heerschle , reeleer naar een zwijnenliok. En,
wat meer zegt, waar te voren niets dan
slechte woorden werden gehoord, vernam
men nu de stem des gebeds en des lofge-
zangs. Er had eene verandering ten goede
bij hen plaats gegrepen, die in alles zigt-
baar was.
Vele belachten hen, anderen beschuldig-
den hen van huichelarij ; maar voor mij was
het duidelijk, dat deze geheele omkeer het
gevolg was van hunne aanneming van het
Evangelie, en het bevestigde mij op nieuw ,
dat, ook in betrekking lot dit leven be-
schouwd , » de godzaligheid groot gewin
is, tot alle dingen nut, en de beloften
hebbende ook des tegenwoordigen zoowel
als des toekomenden levens,quot; (1)
Bij toeneming bespeurde men die verande-
ring ten goede in het huisgezin van will.
Men zag hem nooit meer in de kroeg; ook
sints geruimen tijd geen hazen of ander wild
meer te koop aanbieden ; noch zich des za-
turdags een goed stuk vleesch aanschaffen ,
wanneer men echter wist, dal hij in de week
(1) 1 Tim, iv: 8 cn VI: 6.
niets verdiend had. Ook liet hij de zondige
gewoonte na van des Zondags, wanneer tot
mijn leedwezen vele winkels open waren, zijn
wekelijkschen voorraad levensbehoeften op te
doen. Hij kwam ook niet meer gedurig om
onderstand vragen bij het armbestuur. Niet
meer werd hij ook, zoo als vroeger dikwijls
het geval was, op beschuldiging van stroope-
rij te hebben gepleegd, voor de regters geroe-
pen. En dat alles niettegenstaande de winter
zeer streng was geweest. quot;Waaraan was dit
toe te schrijven ?
Alleen aan de kracht van Gods woord,
hetwelk door den Heiligen Geest voor dezen
man gezegend was geworden ; en het middel
was geweest zijn kind , die hem dat woord
had voorgelezen. Het uitgestrooide zaad
bleef niet dood in de aarde leggen ; dit is
Gods doel niet, neen, het ontkiemde, en
bragt, onder den zegen van Hem , die den
wasdom geeft, vele vruchten voort. » Het
woord Gods keerde niet ledig weder ; maar
deed wat den Heer behaagde , en was voorspoe-
dig in hetgene, waartoe God het zond.quot; (1)
(1) Jc$. LV; It,
-ocr page 40-Will en zijn gezin namen meer en meer
toe in de genade en kennis van onzen Heer
Jezus Christus, en betoonden zich hun leven
lang, opregte vereerders van God. Op zijn
sterfbed betuigde witt nog zijnen dank aan
God, dat er eene zondagschool in het dorp
was opgerigt, dewijl dit het middel was ge-
weest tot de behoudenis zijner ziel. »In het
beginzeide hij mij, » was ik zeer vijandig
tegen die school, en zwoer met twee mijner
makkers, dat wij dezelve altijd zouden tegen-
werken , en nooit dulden dat onze kinderen er
gingen.quot; Die makkers zijn, om misdaden,
naar een vreemd land vervoerd, en mij dood-
schuldigen zondaar is barmhartigheid bewe-
zen. »God heeft mij getrokken uit de magt
der dutsternis, en overgezet in het koningrijk
des Zoons zijner liefde.quot; (1)
Welk eene aanmoediging behelst die ge-
schiedenis voor hen, die, te midden van veel
tegenstand , een goed werk zoeken tot stand
te brengen, of die de zalige kennis des Evan-
gelies trachten mede te deelen aan de jeugd
der lagere standen ! Zij zien welligt geene
(1) Col, I: 13.
mm
of weinige vrucht van hunnen arbeid, en
door gevoel van onbekwaamheid, zijn zij hui-
verig om voort te gaan. Maar laat hen be-
denken dat, gelijk het grootste voor God niet
te groot, zoo ook het kleinste voor Hem niet
te klein is, om er Zijn heerlijk doel mede te
bereiken. Yan de zwakste middelen bedient
Hij zich vaak, om Zijne magt te meer te
openbaren. Niet voor de gevolgen van onzen
arbeid, maar voor onzen ijver in denzelven,
zijn wij verantwoordelijk aan Hem. En»/«-
dien iemand wijsheid ontbreekt, dat hij %e
van God begeere, die een iegelijk mildelijk
geeft, en niet verwijt:' (1) Laat ons maar,
als getrouwe dienstknechten van den Heer,
gereed staan tot Zijne dienst; maar, met
het oog op Hem, doen wat onze hand vindt
om te doen ; en dan ook staat maken, ,dat,
die den Heer verwachten , de kracht zullen
vernieuwen. Het blijft een arbeid in den Heer,
en zal dus niet ijdel zijn, al is de vrucht er
van ook bedekt voor ons menschelijk oog.
Die met tranen zaaijen, zullen met ge-
juich maaijen. (2)
(1) Jac. I: 5.nbsp;(2) p,. CXXVI; 5.
-ocr page 42-MiRTHA FIRMAN behoorde onder diegenen
mijner dorpelingen, die mijn verblijf onder
hen zeer veraangenaamden. Zij was eene een-
voudige, reeds bejaarde boerin; haar wandel
toonde dat zij eene opregte Christin was; en
hare liefde voor den Zaligmaker bleek niet
slechts uit hare woorden, maar deed zich
niet minder kennen uit hare daden. Allen
zocht zij voor Hem en Zijn Koningrijk te
winnen. Zij zag niet uit de hoogte neder op
anderen, als of zij zich zelve uitnemender
ach te ; noch beoordeelde scherp degenen, die
met haar in gevoelen verschilden. Neen , zij
nam tot voorbeeld de nederbuigende liefde van
onzen grooten Meester, die den jongeling,
waarvan wij Mare. X: 17—23 lezen, hemin-
de, hoewel deze nog niet gereed was, om het
offer.te brengen, hetwelk Jezus vroeg. Men
zag in haar, dat, waar het Christendom in
het hart woont, hetzelve zich daar openbaart,
niet slechts in het algemeen in ingetogenheid ,
in zelfverloochening, in nieuwe inzigten,
nieuwe werken en een nieuw leven ; maar
bovenal in zachtmoedige, verdraagzame lief-
de, in liefde jegens allen. Deze deed haar
het goede opmerken waar zij het vond, en
het aankweeken, waar zij het kon. Zoo bezat
^ij dat groote kenmerk, waaraan Jezus zelf
gezegd heeft dat men Zijne discipelen onder-
kennen zou (1), en toonde zij bestuurd te
worden door dien Geest, welks vrucht is lief-
de, blijdschap, vrede, lankmoedigheid,
goedertierenheid, goedheid, geloof, zacht-
moedigheid, matigheid (2). En hierdoor
trok zij velen, vooral van de jongere der ge-
meente, tot zich.
Op een avond dat ik langs het huisje van
vvicKHAM voorbijging, welks bewoners slecht
ter naam stonden , zag ik er martha uitko-
men , die in gesprek scheen geweest te zijn
met SUSAN , het oudste meisje. » Hoe vind
ik u hier, mijne goede martha?'' zeide
ik, naar haar toegaande. » Menigmalen
trachtte ik deze menschen toe te spreken ,
maar telkens werd ik op eene onheusche
wijze teruggestolen. Het was echter mijn
voornemen, op nieuw eene poging te wa-
gen , om ingang bij hen te vinden ; want
nimmer mogen wij een verdwaald schaap aan
zich zelven overlaten; hoe verder het van
(1) Joh. XIII: 35.nbsp;(2) Gal, V: 22.
-ocr page 44-het spoor af is, des te grooter moet onze
ijver zijn, om heftelve weder te brengen tot
den grooten Herder der schapen.quot;
»gt; Maar het scheen dat gij in gesprek waart
met susan: Iaat haar vader dit toe?''
» Mijnheer] de moeder van süsan was in
mijne kindschheid reeds eene mijner speel-
makkertjes en bleef mij steeds eene trouwe
vriendin. Op haar sterfbed liet zij mij belo-
ven, dat ik getuige zou zijn bij den Doop
van dit kind. Ik bewilligde in haar verzoek ,
onder voorwaarde dat het mij ten allen tijde'
vrij zou staan tot het kind te spreken, en toe
te zien dat de belofte des Doops werd nage-
komen. Ik moet u bekennen, dat ik in deze
mijne verpligting begon te verflaauwen, om-
dat ik ontmoedigd werd, dewijl mijne pogin-
gen tot het geestelijke welzijn van süsan zoo
dikwijls door haren vader en hare stiefmoeder
werden gedwarsboomd. Maar uwe ernstige
vermaning, nu een half jaar geleden, bij ge-
legenheid dat de Catechismus over den Doop
werd gepredikt, wekte mijnen slapenden ijver
op. Diep ging het mij ter harte, dat dege-
nen die zoo vaak zoo onnadenkend als doop-
getuigen staan, en zoo liglvaardig de vragen ,
hun dan gedaan , beantwoorden , eenmaal re-
kenschap zullen moeten geven van die zielen,
'n Welker naam zij zulk eene heilige verbindte-
nis aangaan ; en dat hun dan zal worden af-
gevraagd , of zij hen bekend hebben gemaakt
met den aard dier verbindtenis^, of toegezien
dat anderen er hen mede bekend maakten.
Dit deed mij , met het oog op God en met
nieuwen moed, mijne moeijelijke taak hervat-
ten ; en de Heer heeft mij op nieuw doen
ondervinden, dat Hij , die roept tot den ar-
beid , ook getrouw is in het verleenen van
wijsheid en kracht. Dikwijls kom ik susan
bezoeken, en daar hare ouders veel uit wer-
ken zijn en zij dan op de jongere kinderen
moet passen, zoo vind ik goede gelegenheid,
ongestoord en naar hare vatbaarheid met haar
te spreken over hare eeuwige belangen ; zij
leest dan een gedeelte der Heilige Schrift bij
gt; en nu en dan leert zij een tekst van bui-
ten. Het is mijne dagelijksche bede, dat God
den wasdom wil geven op het zaad , dat ik
op deze wijze in haar hart zoek te strooijen.
Gisteren ontving ik tot mijne blijdschap haars
vaders toestemming, om haar over eenige we-
ken in dienst te doen bij mijne zuster, die
op het naburige dorp woont en waar zij niet
meer door zulke godlooze voorbeelden als hier,
zal omringd zijn. Ik hoop dat zij aldaar
door het doen van hare belijdenis, zelve de
verbindtenis zal op zich nemen, die ik in
haren naam aanging.quot;
O dat elke doopgetuige over deze zaak
even ernstig als jurtha ribmaif dacht!
Dan zou men ze wat meer dan slechts als
eene gewone pligtpleging of beleefdheid
achten. Dan zou men zijne heilige roeping
gevoelen om voor hen, bij wier Doop men
als getuige optreedt, zoo veel noodig is, als
lot een andere vader of moeder te zijn , en
niet alleen hun tijdelijk welzijn te behartigen,
maar hen ook in de leer van Christus naar
zijn vermogen te onderwijzen, of te doen
en te helpen onderwijzen. En hoeveel min-
der verwaarloosden en onkundigen, hoeveel
minder naamchristenen, hoeveel minder ge-
doopte Heidenen, zouden cr in de wereld
zijn!
Wat zegt het toch slechts gedoopt te zijn
-ocr page 47-en Christen slechts te heeten? Wat zou
men oordeelen over den handwerksman,
die het er bij liet berusten , om den naam
^an zijn beroep boven zijne deur geschreven
Ie hebben, en verder zich niet met zijn
vak bemoeide ? Wie, naar het bevel van
Jezus, is gedoopt, moet ook leeren onder-
houden alles, wat Bij heeft geboden.
Een Christen kan hij alleen in waarheid
heeten, die met zijn hart en zijne daden
Christen is, die zich in waarheid beijvert
oai, in een nieuw godzalig leven, waardig
«ijner Christelijke roeping te wandelen.
Maar om dat doel te bereiken moet de
Christen van zijne jeugd aan, aan God
borden opgedragen; en niet slechts door
den doop aan God worden opgedragen, maar
ook, ïoodra hij daartoe in staat is, de
beteekenis van den Doop leeren begrijpen,
'Jpgevoed moet hij worden in de leer en in
de^ vermaning des Heeren. Het onderwijs,
6 voorbeeld, en de goede raad van ouders,
van betrekkingen en van allen die hem om-
ringen, moeten hem daartoe dienen en
helpen. En naarmate zij hem meer lief-^
hebben, zal hun gebed voor hem , waarmede
zij hem aan God blijven opdragen, meer
gedurig voor hem opwaarts naar den hemel
klimmen.
O vaders en moeders, en wie hunne plaats
vervangt, .wat groote en moeijelijke, maar
ook wat heerlijke en gewigtige taak! Wat
zware verantwoording bij verwaarloozing daar-
van ; maar ook wat bemoedigend uitzigt
en loon bij naauwgezetheid en trouw! Wat
wijsheid, moed, geduld en kracht daartoe
van God te bidden; maar ook van Hem ,
op ons gebed te wachten!
Indien gij deze dingen weel, zalig
zijt gij zoo gij dezelve ook doet! (1)
(1) Joh. XIU: 17.