Uf:)
c-
DE
IN HET
CHRISTELIJKE LEVEN.
TE ROTTERDAM,
EU M. WIJT amp; ZONEN,
'^■■nkkcrs van het Nederlandsche Zendcling-Gennntschaij.
1847.
G7.
-ocr page 2-fr-lf'-
Éî-
quot;-S-
l'-'-i
j- 'Us
Ji.'-'
.. ■ r --
■t;
'yt
VOORBERIGT.
Gecommitteerden van het Nederlandsche
Zendelinggenootschap, tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van kleine Stukjes,
ter bevordering van Evangelische kennis en
godzaligheid, ook hij mingeoefenden; —
namelijk: r. j. van der meülew, Predikant ^tf
Amsterdam, j. c. vorstman, r. adriam, Pre-
dikanten te Rotterdam, l. dibbits, l. mbrems,
Predikanten te Utrecht; overeenkomstig hun
VOORBERICT.
IT
arnht en hunne bediening, dat ^ oogmerk
gaarne xcillende bevorderen, en in uitzigt
op des Heeren medewerkenden zegen, hieden
het nevensgaande Stukje hunnen landgenooten
aan; erkennende intusschen geene uitgave
voor echt, dan welke door een hunner, of
door de drukkers dezes, onderteekend is.
DE WEDERZIJDSCHE PLIGTEN IN
HET CHRISTELUKE LEVEN.
Onder den bovenslaanden lilel ontvangt
gij dit geschrift, door eene vriendelijke hand
vertaald en aangeboden ter opname onder de
Kleine Stukjes, die van wege het Neder-
landsche Zendelinggenootschap worden uitge-
geven. Het bevat een voor het Christelijke
leven hoogst gewigtig onderwerp: de ont-
vouwing of aanprijzing der wederzijdsche
pligten van vrouwen, mannen, kinderen,
ouders, dienstbaren en heeren, naar aanlei-
ding der opwekkingen door den Apostel
Paulus gegeven: Col. III: 17-25. IV: 1,2,
welke aldus luiden:
17. Al wat gij doet met woorden oJ met
Werken, doet het alles in den naam van
den Heer Jezus, dankende God en den
ader door Hem.
Gij vrouwen! zijt uwe eigene man-
nen onderdanig, gelijk het hetaamt in den
Heer.
19.nbsp;Gij mannen! hebt uwe vrouwen liej,
en wordt niet verbitterd tegen haar.
20.nbsp;Gij kinderen! zijt uwen ouderen
gehoorzaam in alles; icant dat is den Heere
welhehagelijk.
21.nbsp;Gij vaders! tergt uwe kinderen niet,
opdat zij niet moedeloos worden.
22.nbsp;Gij dienstknechten! zijt in alles ge-
hoorzaam uwen heeren naar het vleesch,
niet met oogendiensten als menschen-heha-
gers, maar met eenvoudigheid des harten,
vreezende God.
23.nbsp;En al wat gij doet, doet dat van
harte als den Heere, en niet den menscheti :
24.nbsp;Wetende, dat gij van den Heer zult
ontvangen de vergelding der erfenis; want
gij dient den Heere Christus.
25.nbsp;Maar die onregt doet, die zal het
onregt dragen, dat hij gedaan heefi: en er
is geene uitneming des persoons.
Coloss. IV : 1,2.
1.nbsp;Gij heeren! doet uwen dienstknechten
regt en gelijk, wetende dat ook gij eenen
Heer helt in de hemelen.
2.nbsp;Houdt sterk aan in het gebed, en
waakt in hetzelve met dankzegging.
Twee dingen worden er vereisclit, om
eenen goeden grondregel van zedekunde daar
te stellen. Men moet vooreerst een algemeen
grondbeginsel hebben, te gelijk vruchtbaar
en magtig, hetwelk de kiem der bijzondere
pligten bevat, en met kracht tot derzelver
vervulling aandrijft. Daarbij moet men door
bijzondere voorschriften, in het uitwendige
der verschillende pligten dringen, welke men
wil aanbevelen. Indien men zich tot een
algemeen grondbeginsel bepaalde, zoude men
van zelve in het onbepaalde blijven, en
daardoor, als het op hel uitoefenen van eenen
pligi aankomt, dikwerf verlegen staan. In-
dien men zich daarentegen vergenoegde met
de leering der bijzondere pligten, zoude
aan de zedekunde ziel en leven ontbreken.
Ziij zoude, door geen wortel in het hart des
menschen gevestigd, slechts eene oppervlak-
kige verbetering, zonder genoegzamen grond
te weeg brengen. Het is aldus dat een tui-
nier, welke wenscht een' wilden boom sap-
rijke vrucluen te doen dragen, begint met
door inenting van eenen beteren tak, den-
zelven een nieuw en edeler sap te geven,
waarna hij hem jaarlijks van de schadelijke
en noodelooze takken ontdoet. Het nieuwe
sap is het grondbeginsel der vernieuwing:
de herhaalde daden door welke men de lak-
ken wegneemt, zijn de bijzondere voor-
schriften.
Deze twee vereischten, onmisbaar om een
goed zamenstel van zedekunde daar te stellen,
zijn steeds vereenigd in de zedekunde van
het Evangelie. Zij heeft een algemeen grond-
beginsel. Dit grondbeginsel is liefde tot God,
de dankbaarheid voor het geschenk, hetwelk
Hij ons gegeven heeft in Zijnen Zoon, en
dóór Hem het eeuwige leven. Zij heeft ook
bijzondere leeringen, toepasselijk op al de
onderscheidene pligien, welke de verschil-
lende betrekkingen des levens doen ontstaan.
Het is door dankbaarheid aan God, die
ons het eerst heeft lief gehad, dat wij wor-
den aangespoord lot het vervullen der plig-
ten vau het christelijke leven; en als de Apos-
telen willen afdalen tot de bijzonderheden
van die pligten, laten zij niet na, eerst het
algemeene beginsel te lierinneren, dat tot
derzelver vervulling brengen moet. Wij lieL-
beii liiervan een voorbeeld in bet twaalfde
lioofdstuk van den brief aan de Romeinen,
betwelk aldus begint: » Ik bid u dan, broe-
ders! door de ontfermingen Gods, dat gij
uwe ligcbamen stelt tot eene levende, hei-
lige en Gode welbebagelijke offerande, welke
is uwe redelijke Godsdienst.quot; Waarna de
Apostel, de algemeene gronden openleggende
van geestelijke toewijding aan dien God, die
ons met Zijne barmhartigheden is voorge-
komen, daarop achtereenvolgens al de plig-
ten der clirisielijke liefde bouwt. Het vijfde
kapittel van den brief aan de Ephesiërs biedt
ons een dergelijk voorbeeld aan. De Apos-
tel wil tot de uiteenzetting van de weder-
zijdsche pligten overgaan: hij begint met als
gemeeneu grondslag te stellen den pligt der
dankbaarheid aan God, die ons heeft verlost
door Jezus Christus: » Dankende allen tijde
over alle dingen God en den Vader in den
naam van onzen Heer Jezus Christus.quot; Waarna
'^Ü uit dezen algemeeueii pligt afleidt de
wederzijdsche pligten van mannen en vrou-
wen, van ouders en kinderen, van meesters
en diensiknecliten. Men ziet liet eindelijk
ook nog in de woorden van den brie! aan
de Coloss., welke wij nu gaan overdenken.
Vóór dat hij overgaat tot de ontvouwing der
wederkeerige pligten, welke de onderscheidene
betrekkingen van het menschelijk leven daar-
stellen, begint de Apostel met den grondslag
waaruit zij moeten voortvloeijen, te stellen:
rgt; Al wat gij doet met woorden of met wer-
ken, doet het alles in den naam van den
Heer Jezus, dankende God en den Vader
door Hem.quot;
Dus is een hoofd-beginsel, dat bij al de
pligten van het christelijke leven op den
voorgrond moet staan, en alléén met kracht
tot de uitoefening dier pligten kan dringen,
de dankbaarheid aan dien God, die ons heeft
liefgehad en gered door Jezus Christus Zijnen
Zoon. Dat is de eenige onwrikbare grond,
waarop de bekeering moet rusten, waaraan
de mensch, die zich zelven kent, behoefte
gevoelt: bekeering, welke niet slechts een uit-
wendigen afstand van eenige zondige gewoon-
ten is, maar eene geheele verandering van
hart, en zin, en leven. Het is te vergeefs, dat
gij het edele voornemen opvat om uwe be-
geerten te belieersclien, zoo lang gij nog niet
geleerd hebt God als een reddend God te
kennen, zoo lang gij nog niet uwe zonden
aan den voet van het kruis van Golgotha
hebt leeren beweenen, en door het bloed,
op dit kruis gestort, de vergiffenis uwer
zonden, den vrede der ziel, en het eeuwige
leven gevonden hebt. Zoo lang de liefde Gods
nog niet is geopenbaard aan uwe harten, in
Jezus Christus, die gestorven is aan het
kruis, kunt gij de pligten van het chris-
telijke leven niet vervullen, kunt gij, in den
christelijken zin, niet wezen goede ouders,
goede echtgenooten, goede meesters, getrouwe
dienstknechten, gehoorzame kinderen.
Dit is eene waarheid, welke niet slechts
de Schrift leert, maar ook de ondervinding
dagelijks bevestigt. Hoe menigmalen hebt
gij niet het besluit genomen, om uwe plig-
ten naauwgezet te vervullen, en hoe dikwerf
hebben de daden eene droevige uitkomst
opgeleverd? En indien wij in het bijzonder
die wederkeerige pligten beschouwen, welke
het onderwerp onzer overdenking zullen moe-
ten uitmaken, wie onder u is de vader, die
niet genoodzaakt is te bekennen, dat hij te
kort komt in de pligten jegens zijne kinde-
ren, en het kind, dat jegens zijne ouders
niet even zoo te kort komt? Wie is de
man, die jegens zijne vrouw, en de vrouw,
die jegens haren man niet in gebreke blijft?
Waar is de meester, die niet te kort komt
jegens zijne dienstknechten, even als de
dienstknechten jegens hunne heeren en vrou-
wen. Al die overtredingen uwer pligten
komen hoofdzakelijk uit ééne oorzaak voort;
dat gij niet » alle dingen doet in den
naam van den Heer Jezus Christus, God
dankende door Hemquot; dat uwe voorne-
mens om uwe pligten te vervullen niet rus-
ten op den eenigen vasten grond, de liefde
lot God en de dankbaarheid aan Hem, die
u eerst heeft liefgehad; dat gij niet alle
dingen doet met de gedachte aan Jezus,
met de herinnering Zijner liefde voor u aan
het kruis. » Doet alles dankende,quot; welk
eene schoone uitdrukking, welk een zacht
beeld van het christelijke leven 1 Het leven
van den waren christen is eene gedurige
dankzegging, het moet dan ook noodwendig
zacht en gelukkig zijn, want wat is er zach-
ter voor het hart dan de dankbaarheid? Het
is met opzet, dat de Apostel het christelijke
leven voorstelt uit dit liefelijk vreedzaam oog-
punt, op het oogenhlik dat hij de pligten
voorschrijft, welke men geneigd is moeije-
lijk ter beoefening te achten: de pligten van
wederkeerige betrekkingen onder de men-
schen. Hetgeïie men door liefde doet, is
nooit moeijelijk, de opofferingen veranderen
in genot, wanneer het de liefde is, die ze in-
boezemt, en zóó zwaar de pligten van helleven
kunnen zijn, zij zullen niets meer hebben
dat ons afschrikt, indien wij in ons hart het
magiige beginsel der heilige liefde hebben.
Het is opmerkelijk dat de Apostel, de We-
derkeerige pligten tusschen twee partijen aan-
bevelende, altijd begint met de onderge-
schikte helft aan te spreken: de vrouwen
vóór de mannen, de kinderen vóór de ou-
ders, de dienstknechten vóór de meesters.
Zekerlijk liandell hij aldus, omdat men,
wanneer hij de tegenovergestelde orde volgde,
zonde kunnen denken, dal de pligt der
gehoorzaamheid voor het ondergeschikte ge-
deelte, zoude afhangen van de gesteldheid
der andere partij. Rampzalige dwaling van
de christelijke Zedeleer ! De Christen is al-
lijd gehóuden alle zijne pligten jegens de men-
schen te vervullen, ook dan, wanneer zij,
lot welke die pligten beirekking hebben, de
hunne jegens hem moglen veronachtzamen.
PLIGTEN DER VROUWEN.
)) Gij vrouwen! zijt uwe eigene mannen
onderdanig, gelijk het betaamt in den
Heer!quot;
Dit is de onveranderlijke taal, welke het
Evangelie der vrouwe toeroept. Overal pre-
dikt het haar de onderwerping: zoo b. v. in
den brief aan de Ephesiërs. « Gij vrouwen!
weest aan uwe eigene mannen onderdanig,
gelijk aan den Heerquot; en in den eersten brief
aan Timotheus, waar de Apostel ons de oorzaak
dezer afhankelijke en onderworpene plaatsing,
der vrouw toegewezen, aanwijst: « eene
vrouw late zich leeren in stilheid, in alle
onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet
toe, dat zij leere, noch over den man heer-
scbe, maar wil, dat zij in stilheid zij.
Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva.
En Adam is niet verleid geworden.
maar
-ocr page 15-de vrouw, verleid zijnde, is in overtreding
geweest.quot; Wanneer men zulke vermaningen
leest, is het onmogelijk, dat men niet door
eene vereeniging getroffen wordt, die zich
van zelve aan den geest opdoet. Vreemd
voorzeker! dat zelfde Evangelie, hetwelk
overal aan de vrouwen den pligt der on-
derwerping en afhankelijkheid leert, is toch
het éénige godsdienstige stelsel, hetw'elk de
zedelijke kracht heeft gehad van de vrouw
vrij te maken, het eenige, hetwelk haar
heeft weten te onttrekken aan eenen staat
van minderheid en dienstbaarheid, om haar
tot deu rang van gezellin en even gelijk
met den man op te heffen. Bij al de vol-
ken der oudheid, en thans nog overal, waar
het Evangelie niet is doorgedrongen, is de
vrouw niet de gezellin des mans, maar zijne
slavin. Men beschouwt haar eeniglijk als
bestemd tot voldoening der behoeften of
vermaken van hare meesters, en hare plaats
Wordt haar aangewezen waar het verachte-
lijkste en moeijelijkste werk is, of in eene
edigheid, die nog verachtelijker is en niet
minder vernederend. De godsdienst van Jezus
»-•hnstus, zonder ooit regtstreeks deze bekla-
genswaardige misbruiken aan te wijzen, beeft
die evenwel overal doen verdwijnen bij het
schijnsel van haar licht. Het is omdat er
in het Christendom eene levende kracht, een
regtstreeksche invloed is, die op alle tijde-
lijke zaken werkt, en die even onweerstaan-
baar is, als de invloed, die dezelve op de
zielen wil uitoefenen. Het is, omdat het
meer geeft dan het belooft, en schijnbaar
slechts voor de zaligheid der menschen in
een ander leven werkende, echter ook hun
geluk hier bevordert en daarstelt. Het is
op dezelfde wijze, dat zij overal de slaver-
nij heeft vernietigd, zonder ooit iets den
slaven te prediken, dan onderworpen le zijn
aan hunne meesters. Het is op dezelfde
wijze, dat zij iederen dag voortgaat de wil-
lekeurige overheerschingen te doen vervan-
gen door vrijzinnige instellingen, ofschoon
zij ook in dit opzigt niets leert dan onder-
W'erping aan de oppermagt en eerbied voor
de gevestigde overheid. Deze overal bevrij-
dende kracht, welke aan het Christendom
eigen is, is geheel te vinden in een vrucht-
baar grondbeginsel, dat het Evangelie het
eerst heeft aan het licht gebragt, en in de
wereld gezonden, het zelf zijnen weg latende
vinden en zijne gevolgen ontwikkelen. Dit
grondbeginsel is de oneindige waarde der
menschelijke ziel, in de gelijkheid van alle
zielen voor God. Uit deze gelijkheid der
zielen moet natuurlijk voortvloeijen, dat de
vorst het regt niet heeft, willekeurig over
zijnen onderdaan te beschikken, noch de
man over de vrouw, noch de vader over
zijn kind, noch de meester over zijnen
dienstknecht. Het is aldus, dat dit ééne
beginsel, als eene vruchtbare en onuitputte-
lijke brou, de vrijheid met groote stroomen
over de betrekkingen des levens uitgiet. Maar
deze vrijheid — men moge dit wel in het
oog houden, — is geene ongebondenheid.
zijn magten — niet godsdienstige en
eeuwige, maar tijdelijke en maatschappelijke,
die onder de besturing Gods daar staan, en
Welke het Evangelie, wel verre van in ons
te ondermijnen, integendeel heiliger in
onze oogen wenscht te maken. Dit zijn de-
zulke Welke wij nu zullen behandelen.
quot; ^ij vrouwen! zijt uwen eigenen manntm
onderdanig, gelijk het betaamt in den Heer!quot;
ß't is dan de taak, welke naar Gods wil
der vrouw is toegedacht: eene taak van on-
derwerping en afhankelijkheid. Niets is meer
in strijd met den geest des Evangelies, dan
die nieuwe theoriën (stelsels) van vrijma-
king, welke de vrouw aan die nederige,
vreedzame, onopgemerkte en afhankelijke
plaats willen onttrekken, om haar in eenen
kring over te brengen, die nooit hare be-
stemming was, en om haar te doen deelen
in burgerlijke betrekkingen, die het deel des
mans zijn. De ware glorie van de vrouw is
in de stilte van het huisselijk leven, en de
vrouw zoo als zij behoort te zijn, is, vol-
gens het Evangelie, diegene, welke in » haar
huis blijft,quot; zich aan haren man onder-
werpt , en zich aan hare kinderen wijdt.
Men kan niet ontkennen, dat deze staat van
onderwerping en afhankelijkheid zijne be-
proevingen medebrengt, en dat de vrouwen
over het algemeen moeten gezegd worden
niet zóó gelukkig te zijn als de mannen,
wanneer men de uitwendige en maatschap-
pelijke omstandigheden in aanmerking neemt.
Maar zoo deze stand zijne beproevingen
heeft, heeft hij ook zijne zegeningen. De
vrouwen ^iji^i door eene menigte maatschap-
pelijke denkbeelden van betamelijkheid be-
perkt, en tot duizend ontberingen genood-
zaakt, welke de mannen niet ééns ken-
nen. Haar deel is de uitoefening der
moeijelijke en minst erkende deugden, die,
welke de meeste verloochening eiscben, da-
wijl zij het meest bedekt blijven en loch het
noodigste zijn. Hare bestemming is, zich
zelve te vergeten, zich steeds op te offeren
voor anderen; en in dit leven, geheel van
toewijding en verloochening, worden zij niet
ondersteund, zoo als de mannen, door den
glans van openbaarheid, van eer en roem. En
Van eene andere zijde heeft de wereld, door
eene weerspraak eigen aan ons maatschappe-
lijk wezen, ofschoon met geenen blik hare
deugden verwaardigende, steeds de oogen
open voor hare onvolmaaktheden. Hare min-
ste zwakheden hebben ernstige gevolgen, en
die bekendheid, welke men aan hare deug-
den ontzegt, hecht zich onvermijdelijk aau
hare misslagen. Alles in onze maatschappe-
lijke regeling moet haar gedurig herinneren,
dat de taak, welke haar is ten deel gevallen,
de nederigste, moeijelijkste en onaangenaam-
ste taak is. En toch, beklaagt u niet, o gij,
2 *
-ocr page 20-mijne zusiers en gezellinnen, over den stand,
welke u door den Schepper is aangewezen! Die
plaatsing, in vele opzigten zoo moeijelijk en
hard, is voor n de bron van de kostbaarste
zegeningen. Door dezelve wordt gij gelijk
aan den Zaligmaker, » die niel gekomen is
om gediend te worden, maar om le dienen,quot;
en wiens geheele leven is voorbijgegaan in
zelfverloochening, ontbering en vernedering.
Door haar ook wordt u de toegang tot eene
hoogere gelukzaligheid gemakkelijker gemaakt.
Zult gij u niel gaarne vergenoegen, met op
den eersten rang niel te schitteren, indien
deze ontbering u beter voor den hemel be-
reidt? Het is eene daadzaak, die nooit be-
twist is, dat de vrouwen over het algemeen
meer vatbaar zijn voor godsdienstige indruk-
ken dan de mannen, en spoediger dan zij
lot het Christelijke geloof komen. In alle
kerken gaat het aantal vrouwen verre dat
der mannen le boven onder de hoorders van
het Evangelie. En de ongeloovigen, die on-
geloovigen, welke men genaamd heeft - zeker
bij wijze van tegenstelling of verachting -
sterke geesten zijn oneindig zeldzamer onder
de vrouwen dan onder de mannen. Welke
is de oplossing van deze algemeene en on.
vveèrsprekelijke daadzaak? waarom zijn de
vrouwen meer dan de mannen toegankelijk
voor het Christelijk geloof. De ongeloovi-
gen zullen met eene goddelooze ligivaardig-
heid zeggen, dat de oorzaak daarvan ic
zoeken is iu eene minderheid van verstand
of wetenschap van de zijde der vrouw;
maar hel zal bij hen, die deze bladzijden
lezen, niet noodig zijn zulk eene stelling tc
wederleggen. Zij toch weten wel, dat het
Christelijke geloof de wijste van alle wijsbe-
geerte is; de gereede aanneming daarvan is
het verstandigste gebruik, dat de incnscli
van zijn verstand kan maliën, en het is
toch wel geen bewijs van minderheid, dat
men één geloof heeft met eenen pascal, lkih-
siTz, newton, h. boerhave, h. van alphen,
j. f. van BEECK cAiKOEN, en zoo vclc andcrcn
van onderscheidene tijden. Men moet dus
elders de oplossing zoeken van deze daadzaak,
die ons bezig houdt, en wij gelooven haar
te vinden in de nederige en afhankelijke
standplaats, welke hier beneden het deel der
vrouwen is. Juist daardoor, dat deze stand
zoovele beproevingen medebrengt, juist daar-
door worden zij spoediger dan de mannen
gebragt tot de overtuiging dat bet geluk niet
in deze wereld is, en zij zoeken duurzame
en ware goederen, hooger dan deze wereld.
En dan de nederiglieid, welke uit de plaat-
sing der vrouwen als van zelve voortvloeit,
is zij niet eene der minst onontbeerbare ver-
eiscbten om tot bet leven des geloofs te ko-
'men? juist deze is bet, die niet zelden den
mannen ontbreekt. Eindelijk is er in de
vreedzame bezorgingen van het huisselijke
leven, die der vrouwe toegewezen is, iets dat
haar als van zelve uitlokt om over zich
zelve na te denken en in zich te keeren,
om boven de stoffelijke, drooge, eentoonige
bezigheden zich te verheffen, welke niet
voldoende zijn om eene ziel te vervullen,
die voor het oneindige en de eeuwigheid ge-
schapen is.
De bezigheden der mannen, meer uit-
wendig, meer gedruisch makende, en veel
omvattende, nemen hen meer geheellijk in,
en doen her» spoediger de eeuwigheid ver-
geten, om hunne bemoeijingen geheel tot
dit leven te bepalen. Daaruit kunt gij zien.
Christelijke vrouwen! van hoeveel waarde
het is, dat gij heantwoordt aan het karak-
ter, hetwelk de Apostel aan de dienstmaagd
van God toeschrijft, hetwelk is: » het huis
te bewaren.quot; (Tit. 11: 5.) Ach welk eene
vijandin van hare ziel is zij, die de ver-
dooving der vermaken dezer wereld zoekt,
en hoe waar is deze uitspraak van de heilige
Schrift: » diegene, welke bare wellusten
volgt, is levende gestorven.quot; Vergun mij
nog, eer wij van dit onderwerp afstappen,
u eene van die bewonderingswaardige teeke-
ningen voor te stellen, welke de Apostelen
van de Christelijke vrouw geven: » Desgelijks
gij vrouwen! zijt uwen eigenen mannen on-
derdanig; opdat ook, zoo eenigen den
woorde ongehoorzaam zijn, zij door den wan-
del der vrouwen, zonder woord mogen gewon-
nen worden, als zij zullen ingezien hehben
uwen kuischen wandel in vreeze. Welker
versiersel niet hetgeen uiterlijk is, beslaande
in het vlechten des haars, en omhangen van
goud, of van kleederen aan te trekken; maar
de verborgen mensch des harlen, in het on-
verderfelijke versiersel van eenen zachtmoedigen
en stillen geest, die kostelijk is voor God.
Want alzoo versierden zich zelve eertijds ook
de lieilige vrouwen, die op God liooplen,
en waren haren eigenen mannen onderdanig:
gelijk sara aan abraham gehoorzaan« is ge-
weest, hem noemende heer, welker dochters
gij ook geworden zijt, als gij weldoet, eu
niet vreest voor eenige verschrikking.quot; Vrou-
wen, die zulk eene schilderij verwezenllijken,
dragen veel Inj lot bevordering van den bloei
van het Godsrijk. Die ondergeschikte en af-
hankelijke plaats der vrouw sluit in geenen
deele haren invloed op het gezin en zelfs
niet op het maatschappelijke leven uit. Zon-
der haren man te willen ontzeggen eene
magt, die in het plan der Voorzienigheid
ligt, is der vrouw toch eene voortgaande
cn uitgestrekte invloed op hem toegestaan;
maar die invloed is van eene geheel vreed-
zame en overtuigende natuur: hij bestaat
door het zachte, vriendelijke woord der
dienstmaagd van God, en méér nog door
liaar voorbeeld. Het is hierdoor dat vele
vrouwen, naar het woord des Apostels,
den zegen gehad hebben, van hare mannen
tot een geloof le leiden, hetwelk zij in het
eerst niet met haar deelden. Indien men
bij den invloed, welken de vrouw op haren
man kan hebben, dien voegt welken zij op
hare kinderen moet hebben, wie zal dan
kunnen bepalen, welk eene magtige en ge-
lukkige wijziging de christelijke vrouw in ^
haar gezin is geroepen daar te stellen en
door haar in de geheele maatschappij ! Het
is dus geene kleine en onbeduidende taak,
die aan de vrouwen door de Voorzienigheid
is aangewezen; wel 't is waar niet in het oog
vallende door ui terlijken glans is die taak,
maar in wezentlijkheid is die zooveel te ge-
wigtiger. Van de vrouw en de moeder eens
huisgezins hangen in vele opzigten het ge-
luk in deze en de zaligheid in eene andere
wereld, voor eene menigte schepselen , af!
PLIGTEN DER MANNEN.
)) Gij mannen, hebt uwe vrouwen lief,
en wordt niet verbitterd tegen haar.quot;
Na aan de vrouw in eenige woorden hare
pligten te hebben aangewezen, wendt de
Apostel zich aldus tot de mannen. Het is
opmerkelijk, dat hij de vrouw niet gebiedt
haren man lief te hebben, zoo als hij den
man vermaant zijne vrouw te beminnen.
Waartoe deze onderscheiding? Zekerlijk om-
dat hij overbodig heeft geacht de vrouw den
pligt van liefliebben op te leggen. Hij
heeft gedacht dat de liefde van de echtge-
noot voor haren man een natuurlijk, en als
't ware noodzakelijk gevolg was van de liefde
van dezen voor gene. En waarlijk, het is
zeer zeldzaam, dat eene vrouw die de gene-
genheid haars mans bezit deze niet beant-
woordt, terwijl het tegenovergestelde geval
maar al le dikwijls plaats heeft. De Apostel
predikt elke partij den pligt, welken deze
het meest gevaar loopt na te laten. Zoo is
de pligt, welke de vrouw het gemakkelijkst
verzuimt, niet de liefde, maar de onder-
werping, terwijl de man het meest te kort
komt in den pligt der teederheid en toege-
vendheid. Hoe meer men aldus de voor-
schriften van het Evangelie in al derzelver
bijzonderheden nagaat, des te meer ontdekt
men daarin eene bewonderenswaardige juist-
heid en diepte, en vindt dezelve gegrond
op eene volmaakte kennis van het mensche
lijk hart en leven. Het is onmogelijk U
loochenen, dat die voorschriften, welke iu
zulk eene bewonderenswaardige overeenstem
ming met de behoeften en neigingen onzer
zedelijke natuur zijn, het werk zouden we-
zenvan Hem, die het hart des mans en dat
der vrouw heeft geschapen.
De genegenheid van den man voor zijne
vrouw is een pligt die zoo klaarblijkelijk
is, zoo door de natuur in onze harten
geschreven, en daarbij zoo zeer door het
Evangelie aangedrongen, dat het onnoodig
zoude zijn, veel over dit punt uit te wei-
den. Wij zullen ons vergenoegen met te
herinneren in welke bewoordingen de Apostel
dien pligt aanbeveelt en ontwikkelt in den
brief aan de Epbesiers.
» Gij mannen hebt uwe eigene vrouwen
lief, gelijk ook Christus de gemeente lief
gehad heeft en zicb. zelven voor haar heeft
overgegeven. Alzoo zijn de mannen schuldig
hunne eigene vrouwen lief te hebben, gelijk
hunne eigene ligchamen. Die zijne eigene
vrouw lief heeft, die heeft zich zelven lief.
Want niemand heeft ooit zijn eigen vleesch
gehaat, maar hij voedt het, en onderhoudt
het, gelijkerwijs ook de Heer de gemeente.
Want wij zijn leden zijns ligchaams, van
zijn vleesch, en van zijne beenen. Daarom
zal een nienscli zijnen vader en moeder ver-
laten, en zal zijne vrouw aanhangen, en zij
twee zullen tot een vleesch wezen. Deze
verborgenheid is groot: doch ik zeg dit,
ziende op Christus en op de gemeente.quot; Uit
deze woorden, Christelijke echtgenooten!
kunt gij zien hoe innig en diep de gene-
genheid moet zijn, die u aan uwe vrouwen
verbindt. Waardoor konde de Heilige Geest
een hooger denkbeeld geven van die liefde,
dan door haar met die van Jezus Christus
voor zijne gemeente te vergelijken? met die
oneindige, ondoorgrondelijke liefde, welke
den Koning der koningen bewogen heeft,
zich voor zijne schepselen op te offeren?
Dat is het verhevene beeld van de liefde,
die gij uwe vrouwen moet wijden I Zonder
die liefde ontbreekt aan de huwelijksverbind-
tenis het eerste vereischte, dat haar gelukkig
en aangenaam kan maken. Deze verbindte-
nis is eene overeenkomst van twee partijen,
waarvan de eene sterk en de andere zwak is.
Opdat deze overeenkomst volmaakt zij, moet
er vrijwillige onderwerping aan den kant
der zwakke, en liefde van dien des sterken
zijn. Uit de vereeniging dezer twee ver-
eischlen ontstaat die wederkeerige ondersteu-
ning, die zoo onmisbaar voor bet buwelijks-
geluk is. Wie weet niet bij ondervinding,
boe noodig die steun is, zelfs in de meest
gelijke verbindtenissen. Hoe meer dit over
eu weder gevonden wordt; des te gelukkiger
zal de huwelijks-verbindtenis zijn. Het hu-
welijksgeluk berust niet op de volmaaktheid,
dan zoude men het, voorwaar! te vergeefs
op aarde zoeken! het berust op de genegen-
heid, en daarom is het, dal men in de
wereld volmaakt gelukkige huwelijken kan
vinden, die voor de echtgenooten de bron
van het zuiverste en volledigste genot kun-
nen worden, wat waanwijzen ook mogen
zeggen.
Die pligt der ondersteuning en toegevend-
heid is aan beide zijden onmisbaar; maar
het is vooral voor den man noodig zich
denzelven te herinneren, omdat, zoo als wij
reeds hebben gezegd, hij het is, die het
meest geneigd is, dien te vergeten. Even-
wel deze toegevendheid van den man kan
te ver gedreven worden, hetgeen evenzeer
tegen den geest van het Evangelie zoude
wezen, als de le ver gedrevene vrijheid der
rrouw. Evenzoo als het Christendom de
vrouw aan vernederende dienstbaarheid ont-
rukkende, baar evenwel in eenen onderge-
schikten en afhankelijken stand wil houden;
evenzoo terwijl het den man toegevendheid
predikt, wil het vóórkomen, dat hij zijne
zelfstandigheid en onafhankelijkheid aan de
voeten der vrouw nederlegge. Het is een
treurig teeken van den zedelijken toestand
der maatschappij, wanneer de vrouwen de
oppermagt uitoefeaen, de openbare meeniug
alleen besturen, en naar den inval harer
luimen van eene magt gebruik maken,
welke verwijfde mannen haar overlaten.
Noodlottige verwarring, welke men meer dan
ééns in de geschiedenis der rijken heeft op-
gemerkt, en die altijd het kenmerk van hun
verval en het voorteeken van hunnen onder-
gang was. Dit was de toestand van den
Piomeinschen staat ten tijde der keizers, zoo-
wel als die van Frankrijk in verschillende
tijdperken van deszelfs geschiedenis. Dat
dan ieder in de staten, zoowel als in de
huisgezinnen, op de plaats blijve, welke
hem gelijkelijk de natuur en de godsdienst
aanwijzen; dat de vrouw ondergeschikt blij-
ve, de man zijne meerderheid behoude,
maar eene meerderheid, altijd gematigd en
beminnelijk gemaakt door de liefde.
Er is eene omstandigheid, in welke de pligt
der toegevendheid steeds van den man ge-
eischt, nog gebiedender gevorderd wordt, te
weten, dan, wanneer het op het eerbiedigen
van het geweten der vrouw aankomt. Het ge-
beurt dikwijls, dat eene vrouw godsdienstige
bezwaren heeft, waarin de man niet deelt,
en niet zelden wil de laatste dan die bezwa-
ren met kracht overwinnen, door zijne
wederhelft te noodzaken dingen te doen
welke haar geweten afkeurt. Wie gevoelt
niet hoedanig zulk een gedrag in strijd is
met den pligt der toegevendheid en der lief-
de? Mijne broeders, leert het geweten uwer
echtgenooten eerbiedigen, als eene heilige
zaak! Ware dat geweten ook naar uw in-
zien weinig verlicht, zoekt het dan door
overtuiging te wijzigen, maar niet door
overmagt: het zoude u toch niet gelukken!
Het geweten is een heiligdom, waar de over-
magt geen' toegang heeft: alles wat gij langs
dien weg zoudt kunnen verkrijgen, zouden
uitwendige daden zijn, waaraan de overtui-
ging geen deel heeft, en die dus ook in
uw oog alle waarde missen. Daarenboven
draagt wel zorg, dat gij, aldus het geweien
uwer vrouwen dwingende, ni^ bevonden
W'ordt legen God te strijden. Gij hebt hier
niet met menschelijken invloed te worstelen,
gij hebt hier niet tusschen u en uwe gezel-
lin, zoo als het geval is bij eene verschil-
lende geloofsbelijdenis, eeneu geestelijken
bezorger, die zich van haar geweten meester
maakt, wiens oordeel voor haar het goede
en het kwade bepaalt, en die uw huiselijk
geluk in deszelfs wortel aantast door twist en
verdeeldheid te zaaijen. De overtuigingen
uwer echtgenoot, die bezwaren, welke gij
misschien miskent, hebben zich van zelve
aan haren geest opgedaan tusschen haar en
den Heer, terwijl zij tot God bad of de
gewijde Schrift overdacht. Het is dus een
heilige pligt voor u, deze overtuigingen le
eerbiedigen, deze bezwaren niet te kwetsen.
Dit brengt cr ons als van zelf toe, om vau het
voornaamste doel te spreken dat Christelijke
echtgenooten zich in hunne vereeniging moe-
ten voorstellen. Het is dat van gezamenilijk
aan hunnen geestelijken vooruitgang en hun-
ne heiliging te werken. Het doel van den
Schepper, terwijl Hij eene zoo naauwe ver-
eeniging tusschen eenen man en eene vrouw
daarstelde, is niet alleen hun het geluk in
dit leven te bezorgen, en door hen onster-
felijke schepselen het aanwezen te schenken;
het is tevens om hun het middel in de
hand te geven, om hunne wederzijdsche ze-
delijke volmaking te bevorderen. De innig-
heid van het huwelijk is bovenal geschikt
voor dezen wederkeerigen en heiligenden in-
vloed, welken de kinderen van God op el-
kander moeten hebben. Al de lessen be-
trekkelijk de broederlijke vermaningen wor-
den aan de echtgenooten met meer kracht
nog dan aan de andere Christenen gerigt.
Het is tot de echtgenooten meer nog dan tot
de andere Christenen, dat gezegd wordt:
» Laat ons op elkander acht nemen, tot op-
scherping der liefde en der goede werken.quot;
quot; Vermaant elkander en sticht de een den
anderen.quot; « Belijdt elkander de, misdaden,
en bidt voor elkander.quot; »Draagt elkanders
lasten, en vervult alzoo de wet van Chris-
tus. » Dg vrede Gods heerscht in uwe har-
den, tot welken gij ook geroepen zijt in één
3
-ocr page 34-ligchaam.quot; » Het woord van Christus wone
rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en
vermaant elkander, met psalmen en lofzan-
gen, en geestelijke liederen, zingende den
Heere met aangenaamheid in uw hart.quot;
Vergeet dan niet, christelijke echtgenooien!
tot uwe geestelijke ontwikkeling te doen
dienen deze gemeenschap van leven, van
gevoelens en gedachten, welke de Heer tus-
schen u heeft willen daarstellen. Weest
voor elkander een gids en steun op uwe
pelgrimsreize naar de eeuwigheid. Dat het
eeuwige leven, het woord van God, uwe
heiligmaking, de uitbreiding van het rijk
van Christus in u en rondom u, — dat al
deze dingen dikwijls het onderwerp uwer
gesprekken uitmaken, zelfs van uwe ver-
trouwelijkste gesprekken. Dat de genietin-
gen uwer genegenheid altijd geheiligd wor-
den door de tegenwoordigheid Gods, Ver-
zuimt niet met elkander te bidden, te lezen
en het woord Gods te overdenken, en daar-
toe geregelde tijden af te zonderen; want
de ondervinding leert (en misschien hebt gij
zelven reeds die ervaring gemaakt) dat men,
zonder dien vasten regel, er weldra toe
komt om diea lieiligeu pligt — wat zeg ik?
dat kostbare voorregt te verzuimen. Plaatst
u dikwijls met elkander in bet aangezigt
der eeuwigheid; herinnert u, dat gij in dit
leven slechts aan elkander geleend zijt voor
eenen korten tijd, en dat het in eene betere
wereld is, dat uwe vereeniging de beste
vruchten moet dragen. Herinnert u, dat
voor Christenen het huwelijk geene tijdelijke
vereeniging is, bestemd om slechts in deze
wereld gelukkig te maken, maar dat zij zich
wedervinden en beminnen zullen nadat he-
mel en aarde zullen zijn voorbijgegaan !
Dat is het denkbeeld hetwelk het Evange-
lie geeft van de roeping en de pligten der
christelijke echtgenooten. Mogten deze her-
inneringen die uitwerking hebben, dal zij
christelijke echtgenooten opwekken, om met
vernieuwden ijver hunne verpligtingen te
vervullen. Dewijl alle pligten voortvloeijen
quot;^it de liefde tot God, en die liefde eene
vrucht is van het geloof in Christus, zoo
laten wij dan allen ons tot vernieuwden ijver
verbinden aan den voet van het kruis van
Christus. Laten wij op nieuw onze geloften
in dat bloed bezegelen, dat betere dingen
3 *
-ocr page 36-spreekt dan Abel, en genade aan de zondaars
bevestigt. Laten wij met de Engelen die
diepte der liefde bewonderen, welke zij te
vergeefs trachten in te zien. Daarbij raag
het wel onze bede en betuiging zijn: ó Jezus!
onze broeder, onze goddelijke redder! kom
zelf aan onze harten en onze verbeelding die
ondoorgrondelijke wonderen uwer liefde her-
halen , kom ons leeren , u te beminnen, die
ons zoo lief hebt gehad! om ons leven u te
geven, gelijk Gij ons het uwe gaaft, om
ons u ten offer te brengen, gelijk Gij dit
voor ons deedt! dat alles wat er in ons
woont van kracht, wil, verstand, liefde,
u voortaan toebehooren! en dewijl Gij ons
voor zulk eenen duren prijs gekocht hebt,
wij voortaan ook niet meer leven voor ons
zelven, maar voor u, ó Heer! die niet alleen
onze vergeving wilt, maar ook onze heili-
ging en verheerlijking!
PLIGTEN DER KINDEREN.
» Gij kinderen, zijt uwen ouderen ge-
)) hoorzaam in alles, icant dat is den Heere
» welhehagelijk.
Als de Apostel hier alleen van de gehoor
-ocr page 37-laamheid spreekt, dan wil hij niet zeggen,
dat deze de eenige pligt is tot welken het
kind gehouden is jegens zijne ouders; maar
hij vereenigt al zijne pligten in dien eenen,
welke de meest in het oogvallende, de moei-
jelijkste is, en de anderen insluit. De meest
in het oog vallende: want het is de gehoor-
zaamheid welke het uitwendige blijk van de
liefde en den eerbied in het harte is. De
moeijelijkste: want een kind kan gemakkelijk
het uiterlijke van liefde en eerbied voor zijne
ouderen aannemen, maar hetgeen hem het
meeste kost, is, te buigen voor hunnen wil.
Ook is het die pligt, welke al de ande-
ren insluit, want indien de gehoorzaamheid
waarachtig is, moet zij uit eerbied en liefde
voortkomen. De Apostel predikt dus hier
in één woord al die pligten, welke een
kind zijnen ouders verschuldigd is; pligten
welke men gewoonlijk iu deze drie hoofd-
punten rangschikt: eerbied, liefde, gehoor-
zaamheid.
Het eerste gevoel, dat zich van den Chris-
ten meester maakt, wanneer hij die heilige
pligten hoort opnoemen, is dat van schaamte
en smart, bij de gedachte, dat hij ze zoo
dikwijls heeft overtreden. De schoonste her-
inneringen onzer kindschheid, worden zij
niet verbitterd door die van het verdriet,
dat wij onzen ouderen aangedaan hebben ?
Hoe vele raaien hebben wij immers te kort
gedaan aan den eerbied, hetzij met woor-
den, door onze ouders met eigenzinnigheid
en onbedachtzaamheid te antwoorden, het
zij met de gevoelens van ons hart, door
hunne meening heimelijk te verdenken. Hoe
vele malen hebben wij den pligt der liefde
onvervuld gelaten, terwijl wij onzen ouders
de vereischte dankbaarheid ontzeiden voor de
menigvuldige en zware zorgen, welke zij
voor onze kindschheid hebben gehad. Ja !
terwijl wij misschien, als zij ziek en lijdende
waren, ons onverschillig toonden! Het is
dikwerf eerst dan als wij zelve ook ouders
zijn geworden, dat wij door ondervinding
leeren, hoezeer wij beneden onze verplig-
tingen te dien opzigte zijn gebleven. Het
is dan, dat men eerst regt beseft wat men
aan zijne ouders niet heeft betoond, noch
voor hen gevoeld, het duizendste gedeelte
van die liefde en die dankbaarheid, welke
men hun verschuldigd was. En hoe vele
malen hebben wij den pligt der gehoor-
zaamheid niet overtreden, het zij door ver-
zuim, het zij door verleiding, het zij zelfs
door eigen lust, terwijl wij, ik weet met
welk geheim genoegen vonden in het over-
treden der bevelen onzer ouders! En indien
wij jegens onze ouders te kort kwamen in
onze kindschheid, hoeveel meer dan zeker
in onze jeugd, in die jaren van zelfver-
trouwen en onafhankelijkheid, waarin men
zoo gaarne alle palen en perken zou wiUen
vernietigen. Hoe velen zijn er welligt ook
onder ons, die zich niet ontzien hebben
het hart hunner ouderen te wonden, door
zich aan hun gezag te onttrekken, als aan
een zwaar eu lastig juk, hinderlijk voor
hunne verkeerde wegen en buitensporige ver-
maken ? Wie moet daarbij niet met schuld-
gevoel eu berouw erkennen, wanneer Gods
heilige wet zich slechts bepaalde tot dat
ééne gebod, zou de overtreding van
dat ééne ons duizendwerf veroordeelen.
Welk eene dringende behoefte hebben wij
dus aan Gods genade en zijne vergevende
liefde in het bloed van Jezus Christus,
hetwelk ook voor ons vergoten is. Dat du
bloed, o God van alle genade! al onze over-
tredingen jegens onze ouders uitdelge! Ver-
geef ons gebrek aan eerbied en liefde, onze
ongeboorzaarnbeid en iedere verkeerdheid.
Verdelg uit uw aandenken, verwijder van
ons en van voor uw aangezigt al die zon-
den, te grooter omdat zij tegen uwe ver-
tegenwoordigers op aarde gerigt waren, tegen
hen, aan wien gij ons verbonden hadt met
de sterkste en heiligste banden. Neem ons
in genade aan, zoo als wij zijn, als weêr-
spannige en schuldige kinderen, maar met u
verzoend in Christus, en doordrongen van
de opregte begeerte, om alles te doen om
het misdrevene te herstellen.
Het is zoo, dat wij onze verkeerdheden
en jeugdige feilen niet allen weêr goed
kunnen maken. Velen onzer, de meesten
veelligt, hebben hunne ouders verloren, en
die bittere gedachte, dat de zonde jegens
onze ouders meestal onherstelbaar is, zij
voor u, kinderen en jonge menschen ! eene
der dringendste beweegredenen, om u aan
te sporen tot het volbrengen uwer verpligtin-
gen jegens de uwen. Er zijn echter men-
schen die het geluk hebben, hunne ouderen
te behouden, ofschoon zij niet meer van hen
afhankelijk zijn. Deze moeten niet vergeten,
dat hunne pligten jegens hen niet met de
kindschheid en de jeugd hebben opgehou-
den. Tot jaren van onderscheid gekomen,
zijn wij evenwel aan onze ouders niet te
min eerbied, liefde, gehoorzaamheid ver-
schuldigd. Het is waar, dat die pligten zich
wijzigen in hunne uiterlijke betooning, met
de jaren, maar zij blijven innerlijk dezelfde
in hunne eischen, gedurende ons geheele
leven. Ook dan, wanneer een kind boven
zijne ouders verheven is door fortuin, aan-
zien of geleerdheid, blijven die pligten toch
alle kracht te hunnen opzigte behouden.
Jozef, tot den tweeden in het Koningrijk
van Egijpte verheven, boog zich ter aarde
voor zijnen ouden, vader Jacob, en Salomo,
de wijste der Koningen, stond op van zij-
nen troon, om zijne moeder te gemoet te
gaan. Laten wij er ons dan op toeleggen,
hoe ver ook in leeftijd gevorderd, om onze
ouders tot aan bun einde niet alleen liefde,
maar ook eerbied en onderdanigheid te be-
toonen. Laten wij er ons een pligt niet al-
leen, maar ook een genoegen van maken ^
om onze ouders in onze gevvigtigste omstan-
digheden te raadplegen. Laten wij hun geene
reden geven te denken dat zij voor ons niets
meer zijn, zoo als, helaas! dikwijls gebeurt,
omdat wij zonder hen leven kunnen, en dat
wij hunnen raad en voorlichting niet meer
noodig hebben, omdat wij hunne hulp kun-
nen ontberen. Ook dan nog verliezen onze
pligten niets van derzelver kracht, als onze
ouders door de zwakheden van vergevorderde
jaren, opgehouden hebben eene nuttige en
aangename verkeering voor ons te zijn. Ja,
zelfs als zij tot last aan de hen omringen-
den mogten geworden zijn, door beperktheid
van vermogens, of zoodanige behoefte aan
hulp, die gestadige zorg en ondersteuning
vereischt.
Het is juist dan, dat zij meer dan ooit
onze oplettendheid, onze teedere en liefde-
rijke verpleging van noode hebben. Het is
dan, dat wij ons gelukkig mogen achten, aan
de kindschheid van hunnen ouderdom die
vergelding te kunnen bewijzen, welke zij
voor de kindschheid van ons leven namen.
Het is dan, dat wij ons beijveren moeten,
om door eene kiesche en naauwlettende liefde.
de van den ouderdom onafscheidbare smar-
ten te verzachten, en dat wij ons inzonder-
heid er op moeten toeleggen om hun dat
smartelijke gevoel te besparen, dat de plaag
van den ouderdom is, het gevoel van zich
onnut voor de wereld, lastig en te veel
voor de hen omringenden te rekenen. Mogt
al zulk eene taak veel opoffering van het
christelijke kind vorderen, het zal er zich
vreugdevol mede belasten, gelukkig van iets
te kunnen lijden voor hen, die zoo véél voor
hem geleden hebben, en overtuigd van
nog altijd grootelijks beneden de verpligting
te blijven die op hem rust. » Hoor naar
uwen vader, die u gewonnen heeft,quot; zegt de
wijze Spreukdichter, » en veracht uwe moe-
der niet als zij oud geworden is.quot;
Deze gehoorzaamheid, die al onze pligten
jegens onze ouders insluit, wil de Apostel
dat wij vervullen in alles, in alle dingen.
Opmerkelijke en treffende uitdrukking! Bo-
venal wanneer men daarbij in aanmerking
neemt dat de vaders in dien tijd over hunne
kinderen eene onbeperkte magt uitoefenden.
Het zoude overbodig zijn te doen opmerken,
dat Paulus, de gehoorzaamheid in alle din-
gen aanbevelende, daarvan stilzwijgend uit-
sluit die gevallen, in welke de ouders iets
aan de kinderen bevelen zouden dat strijdig
was met de wet van God. » Men moet
Gode meer gelioorzamen dan de menschen,quot;
en dezelfde Apostel heeft op andere plaatsen
in zijne gescbriften zich daarover voldoende
uitgelaten, bij dit bevel eene bepaling voe-
gende, zoo als in den brief aan de Ephesen:
» Kinderen! gehoorzaamt uwe ouders in den
Heer.quot; Evenwel, zelfs in dat bijzondere en
ongelukkige geval, waarin de ongehoorzaam-
heid een pligt wordt, is het kind toch al-
tijd gehouden tot eerbied en liefde jegens
zijne ouders. Hij moet in alles blijken ge-
ven dat hij met weerzin den wil zijner
ouderen weerstreeft, en dat hij daarom niet
heeft opgehouden hen te eeren.
Buiten dat eenige en, gelukkig! zeldzame
geval, zijn al de bevelen van ouders, van
welken aard ook, verpligtende voor hun
kroost, en dit heeft de Apostel willen uit-
drukken, door de woorden » in alles.quot; Het
ontbreekt niet aan kinderen, welke gaarne
aan hunne ouders gehoorzamen, zoolang der
zeiver bevelen niets inhouden dat hen hin-
dert en beperkt, maar dat is de christelijke
gehoorzaamheid niet, die zich tot alle din-
gen uitstrekt. In alle dingen wil zeggen
dat een kind zijnen ouderen niets moet wei-
geren, hoe zwaar, hoe onaangenaam hunne
vorderingen mogen zijn; dat het zelfs in
onverschillige dingen met eerbied de magt
zijner ouderen erkennen moet, zonder met
hen in het strijdperk te treden, zonder, als
of het met zijne gelijken ware, de bevelen
te beoordeelen, waarvan hij het nut niet
inziet.
Na den kinderen den pligt der gehoor-
zaamheid te hebben geleerd, wijst de Apos-
tel de beweegreden van dien pligt aan met
de woorden: » want dat is den Heer wel-
hehagelijk.quot; Deze eenvoudige woorden heb-
ben eenen rijken en diepen zin. Men kan
daaruit, dunkt mij, besluiten dat de Heiland
eenen bijzonderen prijs stelt op de waarne-
ming van de pligten van kinderen jegens
hunne ouders, misschien omdat het de
eenige is der wederzijdsche pligten, van
welke Hij het voorbeeld heeft gegeven. Hij
heeft daarin het voorbeeld gegeven als Zoon
des menschen: want wij lezen in het Evau-
gelie, dat hij aan jozef en mabu onderdanig
was, en dat Hij zelfs onder de smarten van
het kruis, zichzelven vergat om Zijner moe-
der te gedenken. Hij heeft daarvan het
voorbeeld gegeven, omdat het geheele werk
der verlossing niets dan ééne groote daad van
gehoorzaamheid was. Zoo toch wordt ons
dikwijls het werk van Christus voorgesteld:
» Hoewel Hij de Zoon was,quot; lezen wij in den
brief aan de Hebreen, » heeft Hij nogtans ge-
hoorzaamheid geleerd, uit hetgene Hij gele-
den heeft.quot; En elders: » komende in de
wereld, zeide Hij : slagtoffer en offerande
hebt gij niet gewild, maar gij hebt mij het
ligchaam toebereid. Zie ik kom, (in het be-
gin des boeks is van mij geschreven,) om
uwen wil te doen, o God.quot; En wederom
op eene andere plaats: » Christus, in de ge-
staltenis Gods zijnde, heeft het geenen roof
geacht, Gode even gelijk te zijn; maar heeft
zich zelven vernietigd, de gestaltenis eens
dienstknechts aangenomen hebbende, en is
gehoorzaam geworden tot den dood, ja tot
den dood des kruises.quot; Welk eene gehoor-
zaamheid, die Hem in Gethsemané deed uit-
roepen: » Mijn Vader, indien het mogelijk
is, iaat dezen drinkbeker van mij voorbij
gaan; docb niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij
wilt.quot; Het is dus niet te verwonderen dat de
Heiland bijzonderen prijs stelt op eenen pligt,
waarvan Hij ons zulk een herhaald en bewon-
derenswaardig voorbeeld beeft gegeven; noch
ook dat de Apostel ons verzekert als bij van
de gehoorzaamheid der kinderen spreekt: dat
is den Heer welbehagelijk.quot; Nog andere
omstandigheden doen ons zien dat God een
bijzonder gewigt hecht aan het gebod van
zijne ouders te eeren. Men heeft zonder
twijfel opgemerkt dat het de eerste plaats
bekleedt in de tweede tafel der wet, die
over onze pligten jegens de menschen han-
delt. Na Zichzelven ter onzer vereering te
hebben voorgesteld, en de vreeze Zijns
naams, en de heiliging van den dag, wel-
ken Hij zich heeft toegewijd, te hebben
aanbevolen, spreekt de Heer des hemels en
der aarde aldus: » Eert uwen vader en uwe
moeder.quot; Er is geene menschelijke verplig-
ting die voor hem heiliger, verhevener en
gewigtiger is dan die: het is de grondslag
van alle maatschappelijke zedelijkheid, en
daar waar de eerbied van kinderen voor
hunne ouders ontbreekt, daar zijn de zede-
lijke banden losgemaakt, en de maatschappij
vervalt. Ook zijn de zwaarste straffen, de
verschrikkelijkste vloek, aan de overtreding
van dit gebod gehecht. » Het oog, dat den
vader bespot, of de gehoorzaamheid der
moeder veracht, dat zuilen de raven der
beek uitpikken; en des arends jongen zullen
le eten!quot;
Bij de Israëlieten werd het kind, dat zich
in eene erge mate jegens zijnen vader of zijne
moeder bezondigd had, met den dood ge-
straft, en men kent den profetischen vloek,
waarmede de misdaad van cham werd bestraft;
» Vervloekt zij Canacin: een knecht der
knechten zij hij zijnen broederen!quot; Een
vloek, die nog in onze dagen vervuld wordt
door de slavernij der ongelukkige zwarten.
De heilige Schrift stelt altijd de ongehoor-
zaamheid der kinderen gelijk met de afschu-
welijkste misdaden : en wanneer de Apostelen
de treurige lijst opmaken van de uitspattingen
aan welke zich diegene overgeven, die het
meest van God verwijderd zijn, vergeten zij
niet de »ongehoorzaamheid omtrent oudersquot;
te noemen naast de gierigheid, de onrein-
J
lieid, den laster, den moord en de Gods-
lastering. (Rom. I: 30. 2 Tim. lU: 2.)
Hetgene eindelijk aan dit gebod nog een
bijzonder gewigt beebt, is, dat bet, zoo als
PAUiüs in den brief aan de Epbesers zulks
uitdrukt: » bet eerste gebod is met eene
belofte.quot; Ziet bier die belofte: « opdat uwe
dagen verlengd worden in bet land, dat
de Heer uw God u geeft.quot; Er is in deze
woorden eene trelfende toespeling op de
zonde van Cbam en zijnen zoon canaSn , en
de straf die zij na ziek sleepte. De nakome-
lingen van dezen zoon en kleinzoon van
NOACH hadden zich in Canaan nedergezet,
maar hunne dagen waren er niet vele ge-
weest: God had hen er uit verwijderd, om
in hunne plaats de kinderen Israëls, nako-
melingen van SEM, te vestigen. Indien deze
een gelijk lot wilden ontgaan, indien zij
wenschten, dat hunne dagen verlengd wer-
den, in het land dat hun dc Heer had
gegeven, moesten zij zich van de zonde
onthouden, die op de kinderen van cham de
straf van Gods regtvaardigheid had doen
nederdalen. Deze belofte was overigens niet
uitsluitend voor de Israëlieten: zij is ook
4
-ocr page 50-voor de Christenen; want paülüs heeft haar
herhaald in den brief aan de Ephesers. Er
is geene deugd, die in dit leven doorgaans
reeds zoozeer beloond wordt; gelijk er ook
geene ondeugd is, die meestal zoo in het
oogloopend gestraft wordt, als de overtreding
van het vijfde gebod. Men kan niet genoeg
op de betrachting van dit gebod aandringen.
De overtreding van hetzelve benadeelt niet
slechts huisgezinnen en geslachten; maar
berokkent ook voor den burgerstaat de jam-
merlijkste gevolgen. Indien de godsvrucht
de beloften des tegenwoordigen levens heeft,
dan is het vooral waar ten aanzien van
het vijfde gebod, en indien ooit de geschie-
denis ons ergens gelukkige huisgezinnen,
voorspoedige natiën aanwijst, weest verzekerd
dat daar de eerbied voor het ouderlijke ge-
zag in de harten leeft. De voorbeelden zou-
den ons niet ontbreken, zelfs niet bij volken
die het voorregt van eene geopenbaarde
godsdienst missen.
De godzaligheid heeft ook de beloften van
het toekomende leven, en men moet de
belofte op de onderhouding van het vijfde
gebod toegezegd, niet uitsluitend tot dit
leven beperken. Men kan het land Canaan
als een beeld des hemels beschouwen, en
moet de belofte ook in dezen zin opvatten,
dat den kinderen, die de pligten jegens hunne
ouders betrachten, het eeuwige leven is
toegezegd. Niet dat het eeuwige leven alß
eene belooning zoude gegeven worden aan.
hen, die dit gebod vervulden. Dan toch
zoude geen mensch daarop durven hopen,
daar wij allen, zonder uitzondering, in dit
gebod, even als in alle andere, zijn te kort
gekomen, en dat wij hetzelve ook niet kun-
nen nakomen, zelfs niet op eene onvol-
maakte wijze, dan indien God onze harten
verandert door Zijne genade. Maar het is
evenwel waar, dat de gehoorzaamheid der
kinderen jegens hunne ouders tot hun heil
bijdraagt op eene magtige, ofschoon middellijke
wijze. Hunne aardsche ouders beminnende
en eerende, leeren zij van zelve hunnen
hemelschen Vader eeren en beminnen; hun-
ne ouders gehoorzamende, leeren zij Gode
gehoorzamen; en zoo is het vijfde gebod
voor hen de weg ten eeuwigen leven.
PLIGTEN DER OUDERS.
» Gij vaders, tergt uwe kinderen niet,
opdat zij niet moedeloos worden.quot;
De Apostel, na de pligten der kinderen
jegens hunne ouders te hebben voorgesteld,
volgens zijne gewoonte om zich het eerst tot
de ondergeschikte partij te wenden, spreekt
op hunne beurt de ouders aan: »Vaders!
tergt uwe kinderen niet.quot; Deze aanbeveling
schijnt zich bijzonder te hechten aan de
willekeurige en bijna tyrannische magt, welke
het heidendom den ouders over hunne kin-
deren veroorloofde. Men weet dat deze magt
zonder grenzen was, en den vader regt gaf
over het leven en den dood van het kind.
Het Christendom heeft langzamerhand, door
dien vreedzamen en zijdelingschen invloed
waarvan wij reeds spraken, deze te ver gaan-
de magt, welke niet in het plan der Voor-
zienigheid lag, gewijzigd. Het heeft ons
geleerd, dat een vader geene andere regten
over zijne kinderen heeft dan die, welke
uit zijne betrekking en verpligting jegens
hen voortvloeijen, diegene welke noodig zijn,
opdat hij in hun onderhoud en in hunne
opvoeding moge kunnen voorzien. Evenwel,
indien de aanbeveling van niet te streng
gebruik te maken van bunne magt, voor-
namelijk den beidenselien ouders wordt ge-
geven, moet men daarom tocb niet geloo-
ven, dat christelijke ouders dezelve niet noo-
dig zouden bebben. Immers maar al te
dikwijls maken ouders zicb toornig over de
zonden hunner kinderen, en, vergetende,
hoezeer zij zelve tegenover hunnen Hemel-
schen vader vergeving noodig hebben, stel-
len zij in de opvoeding het dienstbare, wetti-
sche grondbeginsel, dat der vrees, in de plaats
van het Evangelische, dat der liefde. Wan-
neer de Apostel ons beveelt om onze kinde-
ren niet te tergen, wil hij ons leeren met
hen te handelen zoo als de Heer met ons
handelt, hen te beminnen, zoo als Hij ons
bemint, hen te vergeven, zoo als Hij ons
Vergeeft, hen te leiden, in één woord, door
de liefde en niet door de vrees. Ik wil
niet zeggen, (dit begrijpt men,) dat de liefde
der ouders voor hunne kinderen ooit tot
oplossing hunner magt mag gaan, of hen
ooit de minste oogluiking voor de driften
bunner kinderen moet doen hebben. Zulke-
beginselen van opvoeding kunnen wel die
der wereld, maar niet die van het Evangelie
zijn. Zoo als de Heer, te onzen opzigte,
nooit één jota van zijne heilige wet laat
voorbijgaan, en zijne barmhartigheid niet
gedoogt de regten zijner regtvaardigheid te
verminderen, zoo moet de vader in zijne
betrekking tot zijne kinderen nooit tot zwak-
heid toe goed zijn, noch hen toelaten den
on verwrikbaren regel van pligt te buigen. Ik
wil ook niet zeggen, dat de ouders zich
onthouden moeten van hunne kinderen te
straffen; want er staat geschreven: » die zijne
roede inhoudtj haat zijnen zoon; maar die
hem lief heeft zoekt hem vroeg met tuch-
tinge. Tuchtigt uwen zoon, en hij zal u
gerustheid aandoen, en uwe ziele vermake-
lijkheden geven.quot; God zelf geeft ons het
voorbeeld van de vaderlijke kastijding in de
beproevingen die Hij ons toezendt. Maar
zoo als de Heer, wanneer Hij kastijdt, al-
tijd met een liefderijk oogmerk handelt, en
men zelfs in zijne strengste beproevingen
zijne liefde kan gevoelen, zoo moet de vader
als hij geroepen wordt tot straffen, zulks
met liefde doen, nooit met drift, zoodat
liet kind gevoelt dat diegene die straft het-
zelve bemint, en dit doet omdat hij het
bemint.
Het doel, hetwelk christelijke ouders zich
moeten voorstellen in de opvoeding, moet
zijn: de onsterfelijke wezens, welke God hun
heeft toevertrouwd, voor de eeuwigheid op
te voeden. Het voorname is dus niet hen
in staat te stellen om gedurende eenige da-
gen op het aardsche tooneel te schitteren,
hoewel men zich dit maar al te dikwijls
als hoofddoel voorstelt. Ach, gij ongelukki-
gen! die uwe kinderen slechts voor de we-
reld opvoedt, weet gij of zij ooit die wereld
zullen genieten voor welke gij hen vormt?
weet gij of zij vóór die jaren, waarin'zij er
zouden kunnen schitteren, niet reeds voor
altijd aan het vergankelijke tooneel dezer we-
reld zullen ontrukt, en in de eeuwe der
vergelding zullen overgebragt zijn. Arbeidt
dus bovenal aan het eeuwige heil uwer
kinderen! bereidt hen boven al voor het
verwerven van die onverderfelijke en onbe-
vlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in
de hemelen bewaard wordt.
Om daartoe te geraken, moet de eerste
-ocr page 56-pligt der ouders z^n, voor hunne kin-
deren le bidden. Zonder deze gebeden, die
alléén op u\ve pogingen den zegen Gods kun-
nen doen afdalen, zouden al uwe bemoei-
jingen ij del en onvruchtbaar zijn. Al wat
gij biddende vragen zult, indien gij gelooft,
zult gij verkrijgen. Door het gebed, houdt
gij als 't ware het eeuwige leven uwer kin-
deren in de hand. Wie kan de zegenrijke
werking bepalen, welke de Heer aan het ge-
bed van den Christen heeft verbonden ? Wie
zoude de kinderen kunnen tellen, die aan
het verderf ontrukt en in de zalige gewesten
overgebragt zijn door de gebeden hunner
ouders ? Die gebeden zijn wel eens de teu-
gels, die hen, zonder dat zij het vermoeden,
van de verleidingen der wereld terughou-
den. Dat was de teugel die u weerhield in
het midden uwer afdwalingen, o jeugdige
Augustinus! die langen lijd een slaaf uwer
driften waart, doch later, door godsvrucht en
wijsheid, onder de beroemdste kerkvaders
eene eervolle plaats bekleedt. Het waren de
gebeden uwer moeder, die heimelijk uw ge-
weten opwekten, die u beletten daar vrede te
vinden in het midden uwer valsche verma-
ten. Zij waren het, die u op den rand van
den afgrond terughielden, en die u einde-
lijk, vernederd en berouwvol aan de voeten
van den gekruisigden Christus terugbragten,
welken gij te vergeefs trachtet te ontvlieden.
Verzuimt dan nooit, christelijke ouders! eenen
enkelen dag, uwe kinderen Gode aan te
bevelen in het gebed. Herinnert u, dat in-
dien een krachtig gebed des regtvaardigen
veel vermag, dit vooral waar moet wezen
omtrent eenen vader en eene moeder, die
voor het heil hunner kinderen bidden.
Ter%vijl zij bidden voor hunne kinderen,
moeten de ouders nimmer verzuimen hen
van hunne vroege jeugd af godsdienstig
onderwijs te geven. Vele menschen den-
ken, dat het verstand der kinderen niet ge-
schikt is om godsdienstig onderwijs te vatten.
Dit is een voor het zedelijk belang der kin-
deren zeer schadelijk vooroordeel, hetwelk
door de ondervinding steeds wordt tegenge-
sproken. Hun jong verstand toch kan niet
zonder voedsel blijven, en indien gij dit
niet met de heilzame lessen der waarheid
voedt, zal het in dwaalbegrippen een ge-
vaarlijk en vergiftig voedsel zoeken. Indien
gij geen goed zaad strooit in dezen akker
des harten, krachtig lot voortbrengen, zuh
gij dien weldra met onkruid bedekt zien.
Daarenboven geven veelvuldige voorbeelden
het bewijs, dat zelfs de jongste kinderen ge-
schikt zijn om de wel verhevene, maar toch
ook eenvoudige waarheden van het Evan-
gelie le bevallen, en de heilige indrukken
der liefde en barmhartigheid van God te
ontvangen. Ten voorbeeld kan de jonge
Maria Lothrap verstrekken, welke te Boston
stierf, slechts zes en een half jaar oud, doch
een stichlelijker en beier aangewend leven
had geleid dan menig Christen, wien lange
levensjaren te beurt vielen. Zoodanige wa-
ren de twee kinderen van den Graaf van
Zinzendorf, die beide vóór hun vierde jaar
stierven, na klaarblijkelijke bewijzen van be-
keering en liefde voor hunnen Verlosser te
hebben gegeven. Wel verre dat de kindsch-
heid een hinderpaal zoude zijn voor de aan-
neming van godsdienstige denkbeelden, is zij
veeleer de gunstigste tijd om het hart tot
God en den hemel te leiden. Het kleine
kind ontvangt met onbeperkt vertrouwen al
wat zijn ouders hem zeggen, zonder dat zelfs
het denkbeeld van twijfel in z^ne ziel op-
komt. Hij toon ze aan, zoo als hij naar
God zoude hooren. De vooroordeelen en
driften komen nog in zijne jonge ziel het
werk des geloofs niet verstoren, en hoe lang
zijne loopbaan ook moge zijn, nooit zal hij
weder een zoo gunstig oogenblik vinden om
zich lot God te wenden. De Heer zegt het
ons immers zelf, dat men als een kind moet
worden, om in het Koningrijk der hemelen
in le gaan. Daarenboven laat Gods woord
den ouderen hierin ook geenen twijfel over.
» Leert dea jongen de eerste beginselen, naar
den eisch zijns wegs, ook als hij oud ge-
worden is zal hij daarvan niet afwijken.quot;
Bij de Israelieien leerde de vader hel kind,
zoodra het begon te spreken, deze woorden
uit Deuieronomium: « Mozes heeft ons de
wel gegeven, welk is de erfenis der kinde-
ren Jakobs.quot; Christelijke ouders! zoudt gij
in dit opzigt minder oplettend en minder
getrouw zijn dan de Joodsche ouders? Zoudt
gij niel voor de wet van Christus doen,
hetgene zij voor de wet van Mozes deden?
Maakt dan gebruik van de eerste ontwikke-
ling van het verstand uwer kinderen om hun
gezegden uit het woord van God te leeren.
Leert hen, zich door het gezigt der natuur
tot den Schepper en Behouder aller dingen
le verhefFen. Leert hun dien Verlosser ken-
nen, die gekomen is om te zoeken en zalig
te maken wat verloren was, die zoowel voor
de kindschheid als voor den rijperen leef-
tijd kwam, en die zeide: » laat de kinder
kens tot mij komen!quot; Leert hun vroeg bid
den, liefdadigheid uitoefenen, hunne jeug
dige driften tegengaan, zich zelven te verge
ten voor anderen. In één woord, den Ver
losser na te volgen, die kind en jongeling
geweest is als zij, en die in zijne jeugd zoo-
wel als in zijn geheele leven ons het vol-
maakte voorbeeld der heiligmaking heeft
gegeven.
Eindelijk moeten de ouders, behalve met
hunne gebeden en hunne leeringen, ook door
het voorbeeld hunnen kinderen leeren. De
meest Evangelische onderwijzingen zouden
zonder vrucht zijn, indien zij niet door de
meest afdoende van alle leeringen, het voor-
beeld, werden vergezeld, vooral het voor-
beeld van eenen vader en eene moeder. Va-
der des huisgezins! vergeet niet dat het kind
altijd zijne oogen op u gevestigd lioudt,
dat deszelfs grondbeginselen zicb regelen
naar de uwe, zijn leven zicb wijzigt naar
liet uwe, dat gij voor hetzelve geen gewoon
mensch zijt, maar een bemind en hooger
geacht persoon, als 't ware een beeld Gods
op aarde. Of gij het wilt of niet, uwe
woorden en uwe daden zullen onmisbaar op
het kind, ten goede of ten kwade, eenen
onberekenbaren invloed uitoefenen. Indien
gij wilt dat uwe kinderen de waarheden van
het Evangelie zullen gelooven, moet gij ze
zelf aannemen met een opregt en onwan-
kelbaar geloof. Indien gij hen wenscht be-
zield te zien met eenen geest van zacht-
moedigheid en liefde, moet gij u zelven niet
overgeven aan wreveligheid en ongeduld.
Indien gij wilt dat zij vervuld zullen zijn
met liefde, gereed tot betooning van hulp,
moet gij zelf hulpvaardig en liefderijk zijn?
Indien gij wilt dat zij de valschheid en
de leugen zullen verfoeijen, moet gij zelf
u nimmer de kleinste afwijking vau de
waarheid veroorloven. Ik ken niets dat
meer de ouders zal aansporen om op zich
zelven te letten met eene angstige en onop-
lioudelijko werkzaamheid, dan die gedachte.
Indien wij ons al niet wilden heiligen om
ons zelven, zouden wij het moeten doen voor
het welzijn onzer kinderen.
Dit zijn, om ons bij eene vluglige schets
te bepalen, de voornaamste pligten der
christelijke ouders jegens hunne kinderen,
ten minste voor zoo verre hunne christelijke
opvoeding betreffen. Wij hebben ter zijde
moeten stellen de ligchamelijke en verstan-
delijke opvoeding, die niet tot ons plan be-
hoorden, maar die toch ook niet verzuimd
mogen worden. Hoe onvolledig dit on-
derzoek ook geweest zij, twijfel ik niet dat
het op anderen denzelfden indruk heefi
gemaakt als op mij, en zij zich gedrongen
gevoelen om, met mij, zich voor God te
verootmoedigen, in de overtuiging dat wij
niet hebben vervuld, ten opzigte onzer kin-
deren, deze verpligtingen van Christelijke
ouders. Waar zijn zij onder ons, die ou-
ders, die getroost zijn in het dagelijksche
gebed voor hunne kinderen, niet slechts
met de lippen, maar met het hart, met
vurigheid, met aanhouding, met een vol-
maakt vertrouwen dat zij verhoord zullen
worden? Waar zijn zij, die van alle gele-
genheden gebruik maken om bun de waar-
heden van het geloof en de pligten van het
christelijke leven te leeren? Waar zijn zij,
die hunne onderwijzingen door hun voor-
beeld bevestigen, en wier leven hunnen
kinderen een gestadig voorbeeld van geloof,
liefde en reinheid aanbiedt? Op al deze
punten kunnen wij slechts met verootmoe-
diging voor God belijden: » O God! wees
mij zondaar genadig! O Heere! zoo Gij onze
overtredingen gade slaat, wie kan bestaan?quot;
» Indien Gij met ons in gerigte wildet treden,
zouden wij op duizend niet één kunnen
antwoorden.quot; Dit is de treurige uitkomst,
tot welke wij altijd zullen moeten komen,
welk ook het deel der wet van God moge
zijn, tot hetwelk zich onze zelfbeproeving
uitstrekt. Er is geen bijzonder gedeelte van
onzen pligt, hetzij jegens God, hetzij jegens
de menschen, dat niet toereikende zou zijn
om ons te veroordeelen. Heil ons bij het
neerdrukkend gevoel onzer zonden, dat er
een voorspraak leeft bij den Vader, Jezus
Christus de Regtvaardige. Tot U, o Lam
Gods! dat de zonden der wereld wegneemt.
tïot U is hel dat wij bq het gevoel onzer
zwakheid opzien. Eenige Middelaar Gods
en der menschen! wil voor ons tusschen
treden bij uwen Vader en onzen Vader, bij
uwea God en onzen God. Schenk ons bij
schuldvergiffenis ook kracht ten goede! Hei-
lig ons door den Heiligen Geest, die ons
alleen naar Uw beeld kan vernieuwen, en
in staat stellen om onze pligten te vervullen
als gehoorzame kinderen en getrouwe ouders.
PLIGTEN VAN DIENSTBAREN.
» Gij dienstknechten zijt in alles gehoor-
zaam (uwen) heeren naar het vleesch, niet
met oogendiensten als menschen-hehagers,
maar met eenvoudigheid des harten ^ vree-
zende God.
En al wat gij doet, doet dat van harte,
nis den Heem, en niet den menschen:
Wetende dat gij van den Heer zult
ontvangen de vergelding der erfenis: want
gij dient den Heer Christus.
Maar die onregt doet, die zal het onregt
dragen dat hij gedaan heeft: en daar is
geene uitneming des persoons.quot;
Het is opmerkelijk, dat de vermaningen
aan de dienstbaren gerigt in de voordragt
des Apostels eene veel grootere plaats beslaan
dan de andere. Niet alleen wijdt de Apos-
tel meer bijzonder uit over deze pligten,
maar bij toont zelfs met zorg de gronden
daartoe aan, en dringt op derzelver betracli-
ling aan door het vooruitzigt op eeuwig
geluk. Hetgeen zonder twijfel de Apostel
hiertoe heeft aangespoord, is de gedachte aan
hetgene er bijzonder moeijelijk is in den
stand der dienstbaren. Hij heeft er behoefte
aan om zich aan lieii meer aan te sluiten,
dan nog wel aan anderen, juist omdat zij
minder bevoorregt waren; en wij vinden
hier wederom die eigendommelijke trek van
het Evangelie, om alle leed mede te gevoelen
en zich bij voorkeur tot de armen en verge-
tenen te wenden, en door goddelijken troost
diegenen op te beuren, welke door de men-
schen gering geacht of vernederd worden.
Deze opmerking kan bijzonder toegepast
worden op de dienstbaarheid, zoo als zij be-
stond in den tijd waarin de Apostel het
schreef.
Toen had men toch geene vrije dienst-
5
-ocr page 66-knechten, maar slaven, welke de meester
verkreeg voor geld, en die zijn eigendom
even zoo wel werden als eenig lastdier of
meubel. De meester had over deze slaven
eeae onbeperkte magt, welke hij dikwijls op
de wreedste wijze uitoefende. De kleinste
nalatigheden van de zijde eens slaafs, werden
met geeseling — dikwijls met den dood,
menigmaal met den kruisdood gestraft. Dik-
wijls merkte men ze op het voorhoofd met
een gloeijend ijzer, tot een onuitwischbaar
teeken hunner dienstbaarheid. Paüiüs maakt
eene schoone toespeling op dit onmenschelijke
gebruik, als hij zegt dat hij op zijn ligchaam
de teekenen van den Heer Jezus draagt. De
slaven hadden geen door de wet erkend
bestaan: zij konden niets bezitten, noch
wettig trouwen. Te Rome joeg de meester
hen uit zijn huis wanneer zij ziek waren,
of bragt hen op een eiland in den Tiber.
Somtijds zelfs ontsloeg hij zich op eens van
hen, door ze ter dood te brengen. In den
tijd van augustus had eens een slaaf het on-
geluk eene kostbare vaas te breken, en zijn
meester gebood dat men hem in den vijver
zoude werpen, om door de visschen, welke
men voor zijne tafel aldaar hield, verslonden
te worden! Als een meester eenen geweld-
dadigen dood stierf zonder dat de moorde-
naar hekend was, werden al zijne slaven tot
den kruisdood veroordeeld; tacitus verhaalt
ons van eene geheele huishouding, uit vier-
honderd slaven bestaande, die aldus omkwa-
men.
Zoo was de toestand der dienstbaren onder
de heidenen; dit waren de gruwelen aan
welke het Evangelie een einde heeft gemaakt;
niet door ze dadelijk aan te vallen, maar
door dien vreedzamen, onmerkbaren invloed
waarvan wij reeds spraken. Waarom, he-
laas! is deze slavernij nog niet geheel uit
de beschaafde wereld verbannen, en wordt
deze maatschappelijke misdaad nog opgenomen
in de wetboeken van sommige natiën, die
zich christelijke noemen? Vernietig, o Heer
onze Godl in de zielen der wetgevers deze
verblinding! Neig de harten tot uwe ge-
tuigenissen en niet tot gierigheid! Bespoedig,
onder den vreedzamen maar onwederstaan-
baren invloed van het Evangelie, het heer-
lijke werk van de vrijmaking der slaven '
De Apostel wacht zich wel, tegen de
-ocr page 68-slavernij uit te varen en openilijk de vrijma-
king der slaven te prediken; verzekerd dat
liet Evangelie, door de kracht die het eigen
is, en door de ontwikkeling van het grond-
beginsel der barmhartigheid, zonder schok
den gewenschten ommekeer zal daarstellen.
Hij vergenoegt zich met den slaven de pligten
aan te bevelen die hunnen tegen woordigen
toestand vereischen. Hij gebiedt him de ge-
hoorzaamheid in alle dingen, omdat de
slaaf zijnen meester toebehoorde. Van deze
verpligting tot gehoorzaamheid, zijn die be-
velen uitgezonderd, die het woord van God
wederstreven zouden. De meester was het niet
als naar het vleesch, tot de ziel strekte
zijne magt zich niet uit. Hij konde naar
zijn welgevallen het ligchaam met boeijen
beladen, door slagen geeselen, op een kruis
nagelen, of het aan de visschen ten spijze
voorwerpen, maar hij konde der ziel niet
beletten de gemeenschap met God te oefenen,
den troost des Heiligen Geestes te smaken, en
bij het verbreken van de aardsche hutte des
ligchaams den Heiland in het Paradijs te vol-
gen. Met een oog daarop mogt het dan wel
lieeten; wetende dat gij van den Heer de
Ï1
vergelding der erfenis zult ontvangen, want
gij dient den Heere Christus. Welk eene ver-
hevene tegenstelling van den tegenwoordigen
toestand der arme slaven! door de mensclien
zijn ze als het uitvaagsel der wereld behandeld,
maar door den Heer met de belofte van eene
eeuwige erfenis in den hemel bevoorregt.
Het christendom heeft de slavernij willen
vernietigen, maar niet de dienstbaarheid af-
schaffen. Het onderscheid der rangen in dil
leven behoort tot de wegen der Voorzie-
nigheid, en het Woord Gods verklaart ons
dat er tot aan het einde der wereld armen
en rijken, dienstbaren en vrijen zullen zijn.
De volstrekte gelijkheid, eene hersenschim
op aarde gedroomd, zal eerst in den hemel
verwezentlijkt worden. Daar eerst zullen de
rangen bepaald worden naar de zedelijke
waarde van eenieder, en niet naar uiterlijke
voorregten. De eerste pligt der dienstknechten
jegens hunne meesters is dus zich nederig en
eenvoudig te houden op de plaats door de Voor-
zienigheid hun aangewezen, en hunne meerde-
ren te eerbiedigen, als door God over hen ge-
steld. » De dienstknechten zullen hunne heeren
alle eer waardig achten, (zegt Paulus, in zijnen
eersien brief aan Timotbeus) en die geloovige
lieeren bebben, zullen ze niet verachten, omdat
zij broeders zijn.quot; Deze eerbied der dienst-
knechten voor hunne meesters moet zich open-
baren zoowel in daden als in woorden. En om
eerbied te betoonen in woorden, is het niet
genoeg er zich voor te wachten zijne meesters
grovelijk te beleedigen. De christelijke dienaar
moet zich ook hoeden voor eene te groote
gemeenzaamheid, en nooit uit het oog ver-
liezen dat God tusschen zijnen meester en hem
eenen afstand gewild heeft, dien het zijn pligt
is te eerbiedigen. Indien deze ondergeschikte
en afhankelijke toestand zijne beproevingen
heeft, biedt hij ook zijne bijzondere zege-
ningen en kostbare vertroostingen aan. Wel
mogen de dienaren zich herinneren dat hun
toestand gelijk is aan dien van den Heiland,
die in de wereld gekomen is, de gestaltenis
eens dienstknechts aangenomen hebbende.
Hij zelf heeft ons verklaard, dat Hij niet
gekomen is om gediend te worden, maar om
te dienen. In de profetiën wordt Hij steeds
aangeduid onder den nederigen titel van
» dienstknecht des Heeren.quot; Dat zij zich
altijd herinneren, indien hunne bestemming
moeijelijker en minder geëerd bij de men-
sclien is dan anderen: deze zooveel te meer
bevorderlijk is aan hunne zaligheid, volgens
de ernstige uitspraak des Heeren: » het is
bezvvaarlijk dat een rijke inga in het koning-
rijk der hemelen.quot; Dat zij zich herinneren
dat, indien hunne meesters meer genietingen
naar de wereld bezitten, zij ook meer ver-
antwoordelijkheid voor God hebben, en dat zij
rekenschap zullen hebben te geven, niet al-
leen voor zich zelven, maar ook voor de
zielen die hun toevertrouwd zijn geweest.
Dat zij zich eindelijk herinneren, dat het
ware geluk niet in de uiterlijke omstandig-
heden, maar veeleer in de gesteldheid des
harten bestaat, en een christelijke dienst-
knecht of dienstmaagd duizendwerf gelukki-
ger is, zelfs in dit leven, dan een ongeloo-
vige meester.
Bij den eerbied moeten de dienaren de
gehoorzaamheid paren. De Apostel dringt
op dezen pligt met nadruk aan. Gij dienst-
knechten enz. VS 22, 23, 24. Dus moet
de eerste karaktertrek, welke de gehoorzaam-
heid van den christendienaar behoort te heb-
ben, die wezen van op de vreeze des Heeren
gegrond le zijn: »doet alles van liarte, als
den Heere en niet den menschen; want gij
dient den Heer Christus.quot; Het is de wil
van den Opperheer, die altijd den dienaar
voor oogen zijn moet; het is tot Hem, dat
zijne dienst zich rigten, het is in den hemel
dat hij zijne belooning zoeken moet. Welk
een schat van vertroosting behelzen deze
woorden : » wetende, dat gij van den Heer
de vergelding der erfenis zult ontvangen.quot; Wat
zijn eenige jaren beproeving en dienstbaar-
heid bij deze eeuwige en onverderfelijke er-
fenis, welke de Heer bewaart voor diegenen
die Hem liefhebben! Däär zullen voor altijd
die vlugtige onderscheidingen ophouden, die
hier de menschen onderscheiden. Daar zullen
geen armen en rijken, dienstbaren en vrijen
meer zijn, maar allen kinderen zijn van den-
zelfden vader, vrijgemaakten door denzelfden
Heiland!
Indien de gehoorzaamheid des dienaars op
de vreeze des Heeren gegrond is, zal zij daar-
door volkomen en zonder voorwaarde zijn;
dit is de tweede eigenschap, welke de Apostel
haar toeschrijft, Coloss. III: 22: » Gij dienst-
knechten! zijt in alles gehoorzaam (uicen)
heeren naar het vleesch, niet met oogen-
dienste, als menschenhehagers, maar met
eenvoudigheid des harten, vreezende God.quot;
Het is weinig, door zijne uiterlijke daden en
onder liet oog des meesters te gelioorzamen,
het moet het hart en niet slechts de hand zijn
die dit doet. Dan eerst zal de gehoorzaamheid
niet minder volledig, noch minder naauw-
keurig zijn in de afwezigheid des meesters dan
in zijne tegenwoordigheid. Helaas! hoeveel
dienstboden zijn er niet, wier gedrag volkomen
het tegenovergestelde is van de aanbeveling
des Apostels, en waarvan men zeggen konde,
dat zij alleen dienen onder het oog des mees-
ters, en als menschenhehagers.
Eindelijk moet de gehoorzaamheid van den
christendien stknecht een derde karaktertrek
bezitten: die van met goedwilligheid en ijver
gehoorzaamheid te betoonen. » Al wat gij
doet, doe het van harte.quot; Het is niet ge-
noeg zijnen pligt naauwkeurig te vervullen,
men moet het ook met een vrolijk hart
doen, en niet alsof men met weerzin het
juk droeg dat zoo zwaar valt, maar als op
de plaats zijnde die zeker de beste is, om-
dat het de Heer is, die dezelve heeft aan-
gewezen. Verblijdt u ten allen tijde, zegt
ons de Schrift zonder uitzondering, hetzij
rijke of arme, dienstbare of gediend wor-
dende, op de eerste of op de laagste plaats
staande, zijt altijd verblijd!
Benevens den eerbied en de gehoorzaam-
heid is er nog een pligt, welke het Woord
Gods ook bijzonder den dienstbaren aanbe-
veelt: de getrouwheid. » Den dienstknechten
vermaan, dat zij hunne eigene heeren onder-
danig zijn,'quot; dus schreef Paulus in zijnen brief
aan Titus, » niet tegensprekende, niet ont-
trekkende, maar alle goede trouw bewij-
zende.quot; En in de voor ons liggende blad-
zijde zegt hij: »die onregt doet, die zal
het onregt dragen dat hij gedaan heeft, en
daar is geen aanneming des persoons.^'
Dienstknechten of heeren zijn bij God één.
Hij oordeelt niet naar het uitwendige. Hij
ziet den persoon des meesters niet aan, en
stelt de bedienden niet beneden hen. De af-
hankelijke en ellendige stand des armen zal
evenmin eene aanspraak zijn voor de heilige
geregtigheid, als de schitterende en geëerde
toestand van den rijke. Ieder zal naar zijne
werken, niet naar zijnen stand geoordeeld
worden. De onirouwe diensikneclit zal zijne
ontrouw niet kunnen verontscliuldigen voor
God, omdat liij ziek in nood, zijn meester
ziek in overvloed bevond. ■ Wij kunnen niet
te veel aandringen op dezen pligt, omdat
het ongelukkig diegene is, waarop men in
onze dagen het minst naauwgezet is. Men
vindt eene menigte dienstbaren, die, hoewel
zij huiveren op het denkbeeld van als dieven
verdacht te worden, echter geene de minste
zwarigheid maken om, zoo als zij het noe-
men, hunne zaken te doen, benevens en dik-
wijls zelfs ten koste van die hunner meesters.
Wij moeten het opentlijk zeggen, zulk een
gedrag is niet alleen eene groote zonde,
waarover zij ééns voor Gods regterstoel zul-
len geoordeeld worden, het is ook eene mis-
daad die de straf van den wereldschen reg-
ter verdient. En zoo al deze diefstal niet
als alle andere gestraft wordt, het is, omdat
hij moeijelijk te ontdekken en doorgaans be-
zwaarlijk te bewijzen is. Doch dit verschoont
deze zonde niet, maar maakt haar veeleer
des te strafbaarder, daar het een beginsel
der zedeleer is dat eene zonde te grooter is,
naarmate zij te gemakkelijker te begaan zij.
Het doet ook niels af, of hetgeen gij dus
aan uwe heeren of vrouwen ontvreemdt,
van geringe waarde is en door hen wel kan
gemist worden. Op het oogenblik dat gij
dit u toeeigent, bedrijft gij onregt, betreedt
gij den weg der zonde; een weg welks af-
helling glad is, en die, zoo hij al niet op
gevangenis of schavot uitloopt, u gewis naar
het eeuwige verderf voert. Ach mijne
broeders, wier stand tot dienen roept!
denkt ernstig aan deze dingen, en indien
gij ooit u verzocht gevoeldet om van het
vertrouwen uwer meesters misbruik te maken,
waarin het ook zij, gedenkt dat » hij die
in het kleine ontrouw geweest is, zulks ook
in het groote zijn zal; dat hij die onregt
doet, het onregt dragen zal; dat hij gedaan
heeft, en dat er bij God geene aanneming
des persoons is.quot; Vele dienstboden, zonder
tot die misdadige ontrouw te vervallen, ko-
men in hunne pligten te kort op eene min-
der schuldige, maar toch zeer berispelijke
wijze, door de goederen hunner meesters
ten gevolge hunner nalatigheid te laten ver-
loren gaan of in waarde te doen verminderen.
Dat is klaarblijkelijk eene wezentlijke ontrouw-
De meester, die zijn vertrouwen aan den die-
naar lieeft gesclionken, lieeft liet regt op
zijne zorg en ijver te mogen rekenea in liet
bewaren van zijn eigendom. Een getrouw
dienaar moet de belangen zijns meesters
voorstaan als zijne eigene.
Er is nog eene bijzondere soort van on-
trouw, die men maar al te dikwijls aantreft
bij dienstboden, wier eerlijkheid overigens
zonder blaam is: de ontrouw in woorden.
Niet alleen door zijne daden, ook door zijne
woorden kan de dienaar nadeel doen aan zij-
nen meester. De leugen, bij voorbeeld,
die zonde welke aan de klasse die bestemd
is om te dienen, belaas! zoo eigen is, is eene
ontrouw, en wel geene geringe. De dienaar
welke zicb hieraan ten opzigte van zijnen
meester schuldig maakt, ontvreemdt hem
geen goed, maar het algemeene vertrouwen ,
den goeden naam, welke meestal van nog
meerder waarde is dan geld of goed. Er
zijn nog andere wijzen om ontrouw in
woorden te zijn. Als de dienaar zijnen
meester belastert, als hij de fouten, die hij
bij hem beeft meenen te bespeuren, openbaar
maakt, of zelfs slecbts de bijzonderheden
Van het inwendige huisselijke leven, dan be-
gaat hij jegens hem eene wezentlijke ontrouw,
dan handelt hij als een verrader. Dikwijls,
ik weet het, laten de dienstboden zich ver-
leiden om van hetgeen bij hunne meesters
omgaat, te praten, zonder eenig kwaad oog-
merk, alleen om het vermaak van te praten.
Doch wat ook het beginsel van deze praat-
zucht zij, de gevolgen zijn dikwijls niet min-
der schadelijk, en de dienaar begaat daardoor
eene wezentlijke zonde voor God. Een ge-
trouw bediende moet zich als een lid van
het huisgezin zijns meesters beschouwen, hij
moet zijn belang, als zijn eigen, zijne eer
als de zijne behartigen, en over alles wat hem
betreft een bescheiden stilzwijgen bewaren.
Dit zijn de pligten, u, dienstknechten en
dienstmaagden! door God opgelegd. Er is
slechts een middel om dezelve getrouw te
vervullen, dat is, in waarheid Christenen
te zijn. Tot een heerschend beginsel uwer
daden, het beginsel der christelijke zedeleer,
de liefde van Christus te hebben: » alle din-
gen in den naam van Jezus Christus te doen.
God dankende door Hem.quot; Indien gij alleen
bij uzelven de kracht zoekt om uwen pligt
te vervullen, zult gij te vergeefs arbeiden.
Wendt u dan tot den Heer! Buigt u neder aan
den voet van het kruis van Christus in het ge-
voel uwer geestelijke ellende. Vraagt een ver-
nieuwd hart en leven van Hem, die het alléén
u geven kan, door Zijnen Heiligen Geest.
Vraagt het van dien God, die in ons het willen
en volbrengen werkt, naar Zijn welbehagen 1
PLIGTEN DER MEESTERS OF HEEREN.
Hoewel de Apostel over deze pligten minder
uitvoerig handelt, vinden wij in de weinige
woorden tot de heeren en met deze ook tot de
vrouwen gerigt, al de gewigtige punten ver-
eenigd die de pligten van meesters uitmaken.
» Gij heeren, doet uwen dienstknechten
regt en gelijk, wetende dat ook gij eenen
Heer heht in de hemelen.quot; Deze laatste
woorden wijzen ons aan, wat het beginsel
moet zijn van de pligtvolbrenging der mees-
ters; hetzelfde als dat der dienaren, name-
lijk de vreeze des Heeren. De meester en
de dienaar moeten God en de eeuwigheid
voor oogen hebben, en het is om aan hun-
nen hemelschen Meester te gehoorzamen,
dat zij hunne pligten volbrengen moeten.
Deze woorden herinneren ook aan de heeren
dat zij de gelijken hunner dienaren zijn,
en zich niet verheffen moeten op eenen
voorrang die slechts geleend en voorbijgaande
is. Welk eene dwaasheid toch, indien zij
zich verhoovaardigen op eene onderscheiding
die bloot maatschappelijk, niet op de natuur
of verdienste gegrond is, welke uit de ge-
steldheid der maatschappij voortvloeit, en die
slechts de korte jaren van het aardsche le-
ven zal duren, wat zeg ik? die zelfs hee-
ren of vrouwen niet verzekerd zijn gedu-
rende het geheele leven te behouden! want
wie is de mensch die de toekomst kent, eu
wie is de meester die zeker is, dat hij niet
nog eens dienaar zal moeten zijn? Daaren-
boven wanneer men zelfs alléén dezen tegen -
woordigen staat van zaken beschouwt, zoude
de meester dwaas handelen zich op zijne
maatschappelijke hoogte te verheffen, want
in waarheid heeft hij den dienaar even zoo
noodig als deze den heer. Het is de arbeid
des geringen die de tafel des rijken voorziet,
zijne kleederen bezorgt, aan zijne behoeften
voldoet, in één woord, hem zijne rijkdommen
van nut doet zijn.
» Gij lieeren, doet uwen dienstkneclileu
regt en gelijk!quot; De meesier is niet alleen
regt, maar ook billijkheid verschuldigd aan
zijne dienaren. Het moet-hem niet genoeg
zijn hun woning en kleeding te verschafl'en j
hun geregeld het loon te geven, hun geene
slechte behandelingen te doen ondergaan,
hun niets te vergen wat hunne krachten of
de gemaakte overeenkomsten te boven gaat,
neen! hij moet trachten door goedheid te
doen vergelen, hetgene er bitters in de
afhankelijkheid is, hij moet vermijden hun
die afhankelijkheid ooit te herinneren, gelijk,
helaas! zoo dikwijls gedaan wordt. Hij moet
zich wachten voor elk beleedigend woord,
en altijd voor oogen houden, dat, indien
zij al in de oogen der menschen zijne min-
deren zijn, zij evenwel voor God zijne
gelijken en broeders, ja welligt zijne meerderen
zullen wezen. Hij moet hunne gebreken
dragen, hoewel hij hun die onder het oog
brengt, en hen vergeven, zoo als hij zelf
vergiffenis en langmoedigheid van den Heer
noodig heeft. Hij moet hen ook niet verlaien
als zij ziek zijn, maar volgens het voorschrift
6
-ocr page 82-des Evangelies hun die zorg verleenen, welke
zij behoeven. Ziedaar, om ons tot eene
vlugiige schets te bepalen, hetgeen de heeren
hunne dienaren verschuldigd zijn, voor zoo
verre bun stoffelijk welzijn aangaat, maar
dit is slechts de helft hunner taak. Er blijft
eene geheele reeks van pligten voor hen over,
welke wij vooral met nadruk wenschen aan
te bevelen, omdat zij veel verzuimd worden:
ik bedoel de pligten die zich tot bet gees-
telijke welzijn der dienstbaren uitstrekken.
Niets is meer gewoon dan dat men de
meesters zich over hunne dienaren hoort be-
klagen. Men hoort tegenwoordig bijna overal
zeggen dat het onmogelijk is goede dienst-
boden te verkrijgen, en dat ze bijna allen
minder of meerder gebreken hebben. De een
is langzaam, traag en lui, zonder oplettend-
heid en voorzorg, neemt niets regt ter harte,
en wat hem bevolen wordt te doen is nooit
gedaan op dien tijd, of op die wijze hem
aangewezen. De ander verwaarloost hetgene
men hem toevertrouwt en betoont in de
besturing der zaken noch waakzaamheid, noch
zorg. Deze is niet getrouw en men betrapt
hem op bedrog, of poging daartoe; gene is
overgegeven aan leugen en men kan nimmer
staat maken op zijne verzekeringen; weêr
anderen zijn spilziek, onbescheiden, onbe-
schaamd of driftig. Wij willen niet beweren
dat deze klagten geheel ongegrond zijn, zij
behelzen al te veel waarheid: doch dat er
geene goede dienstboden zijn, zou de schuld
daarvan ook bij de meesters liggen? Het is
de taak van heeren en vrouwen om getrou-
we, vlijtige, toegenegene, geduldige, waar-
heidlievende, eerbiedige dienstboden te vor-
men. En er is een zeer eenvoudig middel
om uwe dienstboden aldus te maken: dat zij
Christenen worden; want het Evangelie leert
dat alles. En nu, wat hebt gij gedaan, mees-
ters! om christelijke dienstbaren te hebben?
waar is uwe zorg voor de ziel uwer onder-
geschikten? waar zijn uwe pogingen om aan
hunne bekeering, heiligmaking en geluk
voor de eeuwigheid te arbeiden? Moedigt
gij hen aan om te bidden en Gods Woord
te lezen ? bidt gij zelf en leest gij den Bijbel
met hen? verzamelt gij hen dagelijks om
dezen pligt met hen te vervullen, en hen in
de tegenwoordigheid Gods te brengen ? pre -
dikt gij hen door uw voorbeeld meer nog
dan door uwe woorden de waarheid, de
nederigheid, het geduld, de harmhartigheid,
de zelfverloochening en alle andere christe-
lijke deugden? Zijt gij verzekerd dat zij
geregeld de godsdienstige bijeenkomsten, en
zoo zij leden der christelijke gemeente zijn,
de verkondiging van Jezus' dood aan het
Avondmaal bijwonen ? Zorgt gij, hen daartoe
zelf voor le bereiden, opdat zij er met be-
hoorlijke gezindheden komen. Geeft gij hun
gelegenheid om godsdienstig onderwijs te
ontvangen en tijd om zich te oefenen in de
kennis der waarheid, die naar de godzalig-
heid is, in de hope des eeuwigen levens?
Herinnert gij u, in één woord, dat gij ieder
voorganger in uw eigen huis moet zijn, en
dat gij de zorge over hunne zielen hebt?
Als gij niets van dat alles doet, verwondert
u dan niet, beklaagt u niet slechte dienst-
boden te hebben. Het geheele geheim van
goede dienstboden te hebben, beslaat, ik
herhaal het, van in zijne betrekking diena-
ren en dienaressen Gods le hebben. Het is
dus aan de christelijke meesters opgelegd,
om christelijke dienstbaren te vormen. De
nederige en vrome ruth clarr, dat voorbeeld
voor getrouwe dienstboden, was nog onbe-
kend met bet christelijke geloof, toen zij bij
baren meester, den eer bied waardigen vinx
kwam; maar weldra tot kennis en beoefening
van het Evangelie getrokken door den in-
vloed diens eerwaardigen mans, bereikte zij
zulk eene hoogte van godzaligheid, dat haar
meester, een der edelste Christenen, van
haar tot zijne kinderen zeide: » mijne kin-
deren ! HCTH is eene dienstmaagd, maar in-
dien op den grooten dag uw vader zich
aan hare voeten bevindt, zal hij niet op de
laagste plaats zijn!quot;
Laten wij het niet vergeten, deze naauw-
lettende zorg voor de zielen onzer dienstbaren
is een onzer heiligste pligten, zoowel als
zij in het belang der heeren zelve is. De
Heilige Schrift plaatst altijd op den eersten
rang de pligien die ons huis betreffen:
» Zoo iemand de zijnen, en voornamelijk
zijne huisgenooten niet verzoi-gt, die heeft
het geloof verloochend, en is erger dan een
ongeloovige.quot; De verpligtingen welke onze
dienaren op zich nemen, zijn ook ons op,
gelegd. Indien zij ons de verzorging onzer
tijdelijke belangen verschuldigd zijn, hebben
zij op liunne beurt regt op onze zorg voor
bunne geestelijke belangen. Indien zij onze
dienaren zijn voor zoover bet ligcbaam aan-
gaat, wij zijn de Imnne wat de ziel betreft.
Zoo is dan, gelijk aüglstiwcs zegt, die dienst-
baarheid wederkeerig zoo wel als de afhan-
kelijkheid tusschen hen en ons, en wel verre
dat wij reden zouden hebben van ons boven
hen te verheffen of hen minder te achten,
moeten wij veeleer met ernst onze schuld
aan hen beschouwen, en bedenken dat de
onze veel grooter is, dan de hunne jegens
ons. Zij toch zijn slechts verantwoordelijk
voor onze tijdelijke goederen, terwijl wij re-
kenschap van onze zorg voor hun eeuwig
belang zullen moeten geven. Hunne ver-
antwoordelijkheid eindigd met het leven, de
onze strekt zich lot de eeuwigheid uit, en
dan zal de Opperste Regter hunne zielen
van onze hand eischen. Hoeveel meesters
zullen dan om de zonden hunner dienst-
boden, welke zij hadden kunnen voorkomen,
als om hunne eigene veroordeeld worden?
Mogten wij daarvoor bewaard blijven, o
God! en leer-ons diegenen, welke met ons^
één huis bewonen, te leiden lot beoefening
der waarheid. Mogten wij in die dingen
volharden, door welke wij ons zelven en
diegenen, welke aan onze zorg zijn toever-
trouwd kunnen behouden; dat onze diena-
ren, in plaats van in de eeuwigheid tegen
ons te getuigen, onze vrienden wezen mo-
gen, die ons ontvangen in de eeuwige ta-
bernakelen !
Hier eindigt hetgene wij ons voorgenomen
hebben over de wederzijdsche pligten in het
Christelijke leven te zeggen. Wij zouden
zekerlijk meer in bijzonderheden hebben
kunnen treden, doch hetgene wij gezegd
hebben, zal, naar wij hopen, genoegzaam
zijn cm de opmerkzaamheid onzer lezers op
een onderwerp te vestigen, dat uit zijnen
aard onuitputtelijk rijk is. Wij hebben het
grondbeginsel der Christelijke zedeleer in
eenige liarer voornaamste betrekkingen aan-
gewezen. Het staat aan u, lezers! om dezen
arbeid tot de bijzonderheden van het Chris-
telijke leven over te brengen.
Laat ons elkander ten slotte nog her-
inneren, dat de kracht, die noodig is om
de pligten uit te oefenen, door den Apos-
tel voorgeschreven, niet in ons zelveu maar
bij God te vinden is. Deze pligien met ons
verkopen leven vergelijkende, zijn wij ge-
noodzaakt om ons zelven op alle punten te
veroordeelen, en zoo zal bet ook verder zijn,
indien wij op ons zelven alleen steunen. Het
is God, die in ons het willen en volbren-
gen naar Zijn welbehagen werkt. Hij is het
die ons in Christus Jezus tot goede werken
geschapen, en langs dezen weg tot derzelver
betrachting heeft voorbereid, opdat wij in
dezelve wandelen zouden. En de bron, tot
welke wij gaan moeten, om de kracht te
erlangen die wij behoeven, ziet ook deze
wordt ons aangewezen: » Houdt sterk aan
in het gehed, en waakt in hetzelve met
dankzegging.quot;
Het gebed I zietdaar het geheim onzer
krachten en de bron onzer heiligmaking.
Zonder het gebed zijn al onze voornemens,
al onze pogingen onvruchtbaar. Jezus Chris-
tus zelf, de Heilige, de Regtvaardige, die
den Geest, » niet met matequot; ontvangen had,
Wien Zijne vijanden van geene zonde konden
overtuigen, heeft in het gebed de kracht
moeten zoeken om de verzoekingen weerstand
te bieden en de pligten van het tijdelijke leven
le vervullen. Daarom zien wij Hem vóór
den dageraad liet gebergte opgaan, om in
de eenzaamheid zich met zijnen hemelschen
Vader te onderhouden: daarom zien wij
Hem na den vermoeijenden arbeid van den
dag in de volbrenging zijner taak besteed,
dikwijls den gelieelen nacht in het gebed
doorwaken. En wij, wij die aan de wereld
en zonde gehecht zijn, wij die te vergeefs
het kwade trachten te overwinnen als God
ons niet bijstaat, zouden wij verzuimen te
bidden? Hoe toch zullen wij volharden in
den strijd tegen ons vleesch, de wereld, het
booze zonder Gods hulp! Hoe zullen wij
vooruitkomen op den weg van Gods gebo-
den, zoo lang onze gebeden zeldzaam en
ach! al te dikwerf zoo flaauw zijn! Indien
ik mijne lezers naar mij zelve beoordeelen
mag, dan moet er omtrent het gebed eene
geheele verandering in ons plaats hebben.
Onze gebeden moeten menigvuldiger, ernsti.
ger en vuriger worden; zij moeten ons meer
werkelijk in gemeenschap met God brengen,
en ons van de aarde tot den hemel opheffen
door de kracht van ons geloof. Ja! wij
moeten, niet alleen bij het begin en het
einde van den dag, maar gedurig onze ziel
in liet gebed tot God wenden — Alle dingen
moeten wij doen in den geest des gebeds.
Wij allen, mannen, vrouwen, ouders,
kinderen, beeren, dienstbaren, in welken
stand God ons ook plaatste, wij allen
moeten van dag tot dag, van uur tot uur
in het gebed de kracht zoeken, om al onze
pligten naar behooren te vervullen, en aan
de wereld toonen wat het Evangelie van
Christus vermag bij een ieder die gelooft.
Heere! leer ons bidden!